Google
This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves before it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world’s books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A publie domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that’s often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book’s long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrain from automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google “watermark” you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can’t offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book’s appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world’s information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world’s books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
atlhtto://books.google.com/
ETTEN Lr
‘
Ld
. B ‚
en _ mn ee nn en = == =
EN „a 8 47 en TU!
maan un did
VLOT ENT 8 i LTE
DUTCH HISTOR!
Ld
®
ECLER TFT EN EETL PPT
WiARNRdeldendedoanseohtte
Mindaftnsdsnandagserer roërtdenstanhadenddannaruhetendandndodear nds
% dent en
…k ,
b-.
|
N.
E
G
N
O
R.
TE
gk
E
L
’e
.
4
ALGEMEENE
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN,
WAAR IN DE
BOEKEN EN SCHRIFTEN,
. DIE Dig en IN ONS VADERGAND. EN
ELDERS UITKOMEN, OORDEEL KUN-
_ DIG TEVENS EN VRYMOEDIG
VERHANDELD WORDEN. .
BENEVENS
MENGELWEREK,
tet Fraaije Letteren, Konften en W eetenfchappen
‘betrekkelyk. @
Rr
Tweede Deels, Eerfte Stuk.
Met Plaaten.
geeen tente
° tert, ete
ht
| tert
® + ©.
Te AMSTERDAM,
By A VAN DER K R O, E,
- en 8
By YNTEMA zn TIEBOEI
MDCCLXXX
ALGEMEENE
VADERLANDSCHE:
LETTER-OEFENINGEN,
Sie © WAAR IN DE | a
"VOS SE
BOEKEN eN SCHRIFTEN,
DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND'EN
ELDERS UITK'OMEN, OORDEELKUN- ”
DIG TEVENS EN VRYMOEDIG E
VERHANDELD WORDEN. ……… «
Inleiding in de Godlyke Schriften van het Nieuwe Verbond ,
. door j. D. MICHAELIs. Uit het Hoogduitsch, naar den
derden vermeerderden en verbeterden druk , in 't Neder:
duitsch vertaald, onder het opzigt van F.G. C. RUTSz,
Hoogduitsch Leeraar der Lut erlcie Gemeente in 's Hage.
°F D. 1 St. In ’s Gravenhage by J. H. Munnikhuizen
en C, Plaat in Comp. 1779. In gr. obavo, 524 bl.
‚N sdemaal de vertaaling van dit doorgeleerde Werk
vlytig wordt voortgezet, willen wy niet in gebre- .
ke blyven, van den Leezeren terftond verflag van dit
Stuk te geeven, zo dra bet ons ter hand gekomen is,
Voorgaande berigten hebben genoegzaam getoond , op
welk eene waarde wy deezen arbeid van den Ridderly-
ken Hoogleeraar MicHArELIs fchatten (*) ; Benoeg des
zal het zyn, voor tegenwbordig, den hoofdzaaklyken
inhoud van dit Stuk voor.te draagen , en 'er een of an-
der (taal uit mede te deelen. _ Ed
at: Hoogeerwaarde heeft dit, en het volgende. Stuk ,
gefchikt, ter overweeginge van't geen dienen kan, ter
algemeene ophelderinge van ieder der fchriften des.Nieu-
wen Verbonds in ’ byzonder. Als daar is de Perfoon,
door wiep, en, daar zulks te pasfG komt, de taal in
Er | wel-
(® Zie Hedend. Vad. Lettir-oeff;, VIT. D. bl, ‚ En Mie.
PS bark L D. bl. 85. ú ne
JÌ, DEEL. ALG. LEÍT: NO, T, A- |
Li
an j. D. MICHAELIS
welke zy gelchreeven zyn; de: tyd wanneer, dé gele2
enheid by welke, en ’t bepaalde oogmerk waar mede
ie’ Schryvers dezelven opgéfteld hebben. — Voor
de overweeging deezer Stukken, noperns de Euangelien „
gaat eene verhandeling over de Euangelien in ’t algemeen,
derzelver naam, getal, en 't geen men nopens den op.
hef, dien, veelen van gerzelver tegenftrydige. verhaalen
maaken , hebbe te denken ; dat hem verder aanleiding
eeft, om een berigt te verleenen, van de voornaamfte
rmonien of Overeenftemmingen der Euangelien. ’c
Verwondert ons eenigermaate ,.dat wy in dit berigt
geen gewag vinden van de nieuwere Engelfche Schriften
van die natuur ; inzonderheid van de Harmonie \ var
MACKNIGHT ‚ welke zekerlyk: wel verdiende gemeld) te
wordea. Op de af handeling hier van, befchoswc.
hy verder ieder der vier Euangelien van MarrfRUS „
MARCUS , LDCAS EN JOHANNES „ ten aanzien der opge-
noemde byzonderheden , afzonderlyk. Even zo gaat hy
verder na; het tweede Gefchrift van LucAs „ met naame
de Handelingen der Apostelen. Zulks brengt hem: voorts tot
de Apostolifche Brieven, en wel, in de eerfte plaatfe „
tot die van den Apostel raurus; van welke ‘die, Cbly-
vende de overigen tot het volgende Stuk: uitgefteld ,) aam
de Galatiërs, den eerften aan de Fhesfalonicenfers „ die aam
. de Corinthriers , en den-eërften Briev aan “TIMOTHEUS, irt
dit Stuk overwoogen worden. '
Met opzigt tot iedér deezer Schriften ontvouwt de
Hoogleeraar de bovengenoemde byzonderheden met een
welwikkend oordeel. En in derzelver overweeging be=
aalt zyn Ed, zig niet tot het algemeene dier voorftel-
en’, hoedanig iets in alle Schriften van die natuur ten
Overvlóede te vinden is; maar hy legt hét ‘er op toe om
na te vorfchen, het geen daar toe eenigzins betrekkelyk
geagt zou mogen worden, en ’er zyne oordeelkundige
aanmerkingen: over mede te deelen; waaruit zelfs eene
fobrt'‘van bykomende Verhandelingen gebooren worden ,
ter ‘ophelderinge van verfcheiden onderwerpen; inzon-
derherd raakende de Apocryphe Schriften van die dagen’,
den ‘ftaat der Christen-Kerke in dien tyd; en- zodanige
heerfchende gevoelens onder Jooden en Heidenen, die
den grondflag waren.van zeldzaame. gevoelens onder de
Christenen, welken in deeze Schriften des Nieuwen
Verbonds tegengegaan worden, mmm Meg kan hier uit ,
: ee
INLEIDING TOT HET N; T. 3
te meer daar des Hoogleeraars beleezenheid en denkwy-
ze overbekend is, genoegzaam afneemen, dat men in
dit gedeelte weder veel weetenswaardigs zal aantreffen ,
en ook zomtyds iets nieuws ontmoeten; dat, fchoon
niet altoos even bondig uitgevoerd, meermaals egter
nog wel van die natuur is, dat onbevooroordeelde let.
teroefenaars het zelve een nader onderzoek waardig
zullen keuten,
"Zie hier nog, tot eene proeve, een voorbeeld eenie
ermaate van die foort, in de voorítelling van des Hoog. .
eraars gevoelen, wegens het gebruik dat Euangelist
Lucas van de Apocryphe Euangelien gemaakt heeft, en
hoe dezelven dien Schryver aanleiding gegeeven hebben,
om zyn Euangelie op te ftellen. — In de Verhande-
ling naamlyk, voor de befchouwing van ieder Euange-
lie op zigzelve, heeft de Hoogleeraar het voorftel geop-
rd; waarby het toekomt , dat MATTHEUS en LUCAS, desge-
Des MAREUS en LUCAS, zonder elkander geleezen te hebben ,
xomtyds zo zeer in uitdrukkingen overeenkomen? en zyn Id,
beantwoordt het indeezervoege.
‚‚ Ik heb reeds in het voorgaande aangemerkt, dat de
fchynftrydigheden , „tusfchen LUCAS €En MATTHEUS van
dien aart zyn, dat LUCAS MATTHEUS, of, in geval men,
fet anderen ‚Lucas tot den eerften Euangelist wilde maa-
ken, dat MATTHEUS LUCAs nooit fchynt geleczen te heb.
ben; even dat geldt ook van MARCUS €en LUCAS, En MAR.
cvs heeft r.ucas des te minder kunnen leezen : dewyl hy
Jaater gefchreeven heeft: | “
- _‚ Hier by is het zonderling, dat LUCAs, met MAT.
THEUS , En MARCUS fomtyds in de uitdrukking zoo naauw.
keurig overeenkomt , als anders onafhanklyke Auêeurs ,
wanneer zy eenerlei zaak verhaalen , niet pleegen te
doen, Wanneer MARCUs en MATTHEUS dit alleen deeden „
zoo zoude het niet te verwonderen zyn: want MARCUS
heeft naar het Hebreeuwsch Euangelie van MATTHEUS
efchreeven; naar die zelfde fpreekwyzen in alle drie de
Evangelisten , ook wel één en dezelfde harde Hebrats-
mus, en dit niet tegenftaarde Lucas goed Grieksch kan,
fchryven ; deeze overeenftemming in. woorden, by me-
nige fchynbaare tegenftrydigheid in zaaken, moet eene
oorzaak: hebben , welken eee onderzoeking verdient”.
De voorbeelden , door den Hoogleeraar opgegeeven ,
gean wy, kortheidshalve, voorby, ‚‚ Ik weet”, ver-
le A2 volgt
_
4 J. D. MICHAELIS
volgt hy, ss dit verfchynzel niet anders ,' dan in
deezervoege te verklaaren: daar waren reeds vroeger ;
dan de drie Evangeliën gefehreeven zyn, of ten minften
eer dat MATTHEUS, in ’t Grieksch, vertaald is, andere
Apocryphe Evangeliën gefchreeven , waar van EUCASe
Hoofdft. 1. 1. gewaagt, die het oogmerk heeft ; het
ebrekkige van hem te verbeteren, Waar deeze even
Bezelfde zaak recht hadden, daar heeft Lueas „ zoo wel
als mARcUS en de Vertaaler van MATTHEUS de uitdruk.
king uit hen behouden, en daar door komen zy onder-
ling zoo kennelyk overeen. De uitdrukking: was reeds
„gewoon: en hun bekend, en wyl zy geen fieraad, geene
eere in Auteurs te zyn, zochten , zoo bleeven zy by de-
zelve. ’t Kan zyn dat MARcus en: Lucas hem ook in de
fchikking der gefchiedenis volgen, en dart daar uit het
goon onderfcheid in de opvolging der gebeurtenisfen
hen en MATTHEUS ontftaa, dat den Schryveren der
armoniën zoo veele moeite heeft veroorzaakt. Dit
zou: voor eenen Auêteur „ die, geene eigenlyke belofte
gedaan heeft in de orde van een Dagboek se fchryven ,
geen misflag zyn.
‚, Het geene my in deeze gedachte nog meer vere
fterke „ is het verfchynfel dat Lucas, die anders,aan
zichzelven overgelaaten,in (taat is, goed Grieksch te
fchryven , hogthans in zyn Evangelie fomtyds zulke
harde Hebraïsmen heeft, welke hy misfchien uit de ou-
dere Evangelien, welker dwaalingen hy verbetert, en
op fraaiheid of zuiverheid der taale niet ziende „ be-
hield’. Dit ftaaft onze Hoogleeraar weder met een aan-
tal voorbeelden, die wy, om bovengemelde reden, agr
ter laaten ; en tevens om hier nog plaats te geeven, aag
*s Mans bedenkingen, waar mede hy beweert, dat de
Apocryphe Euangelien aanleiding tot het Euangelie van LU-
CAS ven: -
‚‚ Lucas, zegt hy, meldt ons zelfs de aanleiding,
welke hy tot fchryven hadt, naamlyk, dat hy van voore
neemen zy, een gegrond bericht van carisrus Leevens-
gefchiedenis te geeven, dewyl veelen de handen daar aan
hadden geflaagen, om een verhaal van curisTUs werken te
leveren, welke haare volkomene zekerheid hebben. Hy moest
aan deeze veelen iets te berispen vinden, anders zou hy
‚zich niet hebben laaten -beweegen, van even: dezelfde
ftoffe te fchryven, welke zy reeds’ verhande)d hadden.
Waat
INLEIDING TOT HET N. T. $
Want welk verftandig mensch zal dus denken: dewyl de
rte reeds door veelen toereikend gefchreeven is, zoo
wil ik ze ook befchryven.
‚Lucas fchreef gevolglyk zyn Evangelie, met dat
oogmerk , om de misflagen van craistus Leevensbe-
fchryvingen , door anderen opgefteld , te verbeteren.
Misfchien zworven ‘er destyds diergelyke veele in de
weereld, en als men de oudíte Evangeliën leest, welke
in rAsricrus Codex Apocryphus gevonden worden , zoo
geeven ze dikwerf licht aan rucAs,en toonen aan, wat
voor valfche verhaalen hy daor zyn Gefchrift hebbe wil.
len te niet doen, of verbeteren. Intusfchen merken
nochtans CRABE Een MILL, al veelligt niec zonder grond,
aan, dat het fchyne, als.of Lucas, zich inzonderheid
tegen het Egyptifche Evangelie aankante , welks overblyf.
zels de Leezers ih ranRicrus Codex Apocryphus N. T. pag.
35—337. kunnen vinden, De Esíeenfche Sette bloeide
escyds in Egypten, en de inhoud der overblyfzelen uit die
Evangelie doen duidelyk zien , dat het door Esfeners moet
gefchreeven zyn, vermist hunne myftieke gedagten en
hunre ftellingen , welken den echt verbieden, in het
Egyptifche Evangelie gevonden worden. ’t Is jammer,
dat wy van het Egyptifche Evangelie niet meer over
hebben , door welks vergelyking deeze gedachten van
GRABE of verfterkt of wederlegd kon worden: want vol.
komen gewis is ze zeker niet. Sommigen zien het Egyp-
tifche Evangelie voar het oudfte onder alle ‘Apocry-
phe Evangeliën aan, en dan moest rucAs hetzelve wel
buiten twyfel bedoelen, LARDNER in tegendeel (*)
ftelt het in de tweede Eeuw. Zonder dit te beflisfen
fchynt my, nochtans, zo veel klaarblyklyk te zyn, dat
Lucas zyn oogmerk fomtyds op Esfenisch gevoelende
Leezers, of tegen Teksten voor het Esfenisch gevoe-
len pleitende, richtte. .
‚Ik geloof dat het der moeite zou waard zyn, om over
hem een Comsmentarius uit de overblyfzelen der Apocry-
he Evangelien „ of verhaalen. van jesus, te fchryven:
welker dwaalingen ons misfchien fomtyds konden onder.
richten, waarom hy deeze of geene berichten gegeeven,
of zich van ’t één of ander woord bediend hebbe,
\
2 Lu-
(*) Credibility of the Gofpel History. Vol. 2. en Supp}. Val.
2. Pag. 286, A
3
me
Li J-. D. MICHARLIS
‘ », Lucas is de eenigfte onder de Evangelisten , die-hey
byzonder bevel van crursTys heeft opgetekend, dat. zy=
ne Discipelen in Paleftina hunne akkers (welke hun toch
in de vervolging zouden ontnomen worden) verkoopen ,
en het geld den armen zouden geeven: een hevel das
niet alle de gemeenten aanging en nochtans den Jooden in
Paleftina zeer noodig: was, wanneer ‘hunne akkers hun
niet tot een’ valftrik verftrekken, en wederom in het
Joodendom zouden te rug trekken. Hoofdft. XII. 33,
34. Even dees Lucas meldt ook de byzondere inrichtin.
gen der Kerke te Jerufalem , waar aan de overige Kerken
geen aandeel zouden neemen. Handel. IV. 32. V. ri.
en VI. zeer breedvoerig dat naamelyk de leden deezer
Kerke hunne. eigendommen verkocht en eene gemeen
fchap van goederen opgericht hebben. Met het hoofd=
oogmerk: van de Handelingen der Apostelen heeft dit niets
te doen. Dan vermits de Esfenen zonder eigendom,
in eene gemeenfchap van goederen leefden , zoo fchynt
hy deeze inrichting der Gemeente te Jerufalem, welke
met de hunne gelykvormig was, daarom te verhaalen „
Een cînde hy ze te eerder mogt’ winnen.
‚, Niemand onder de vier Evangelisten verhaalt het ge.
fprek van GABRIEL MEt MARIA , dan alleen rrcas.
oofdft. I. 26-38. en-wel denkelyk om een valsch
bericht ‘van een ander Evangelie te verbeteren, waar
van jk geloof. de overblyfzels in den Coran aangetrof.
fen te hebben. 'e Is naamelyk bekend: dat MUHAMMED
zyne meeste berichten van crristus uitde valfche
Evangeliën „neemt, die, ten zynen tyde, menigvuldi
in Arabiëk omzworven. Ik vind in het derde Hoofdítu
een breedvoerig, maar onecht verhaal der meeste om-
ftandigheden van JOANNES en carisTus geboorte, welke
Lucas getrouwer verhaale. Ik geloof even daarom „dat
MUÉAMMED , of zyn dienstbaare geest , hetzelve uic
geen ander ‘Evangelie hebben overgenomen , dan uit
dat geene hetwelk rueas tracht te verbeteren: voor-
naamlyk om dat ‘er zo iets in is, °t welk, geheel te.
gen den aart van MUHAMMED, de aanbeveeling van een’
eeuwigen maagdom betreft, aan welke Leere de Esfenen
waren overgegeeven: en vermids cuHRIsTUS in dit ver«
haal het Woord Gods genoemd wordt, een naam, dien
hem de aanbidders der Egyptifche ‚of Oosterfche Phi-
lofophie plagten te geeven. Na dat MUtIAMMED de on.
EC.
\
SNLRIDING SOT HEY N,T,-. … - pf
beviekte geboorte van MARsA, haare opvoeding ín dea
Tempel , de verkondiging der geboorte van JOANNES
den Dooper, en het {tom worden van zAcHArras verhaald
hadt, zoo melde hy Sur, III. vs. 40—4$. De Engel hehe
be tot. MARIA gezegd; God beloofs- 4 2y WOORD , wiens
naam is, MESSIAS, JEZUS de Zoog van MARIA (LUCAS Jt
ook, vs. 31. 32. breedvoeriger de paamen, die dé En- ’
gelaanhet beloofde Kind gegeeven hebbe ) die : vermaard
zal zya dit en -het toekomend-leeven-(LUCAS euros iras meyas)
en uit hem die tot God durven naderen. Hy zal de lieden in
de wieg aanfpreeken , als een oud. Man, en zal van de Heili-
en zyn. —=== Zv hebne daar. op geantwoord : Myn Heer
fe zal ik genen Zoon haaren, vermits geen Man my heeft
aangeraakt, en, (gelyk hy ’er, Hoofdft. XIX. ao. by
Voegt „) ik geen Hoer beu, De Engel hebhe geantwoord:
God fchept wat hy wil „en wanneer hy fpreekt : wordt! zo wordt
Jet,enz. Inhet negentiende Hoofdftuk wordt zelfs hes
gefprek in diervoege voorgefteld, als of de Engel MARIA s
afgezonderd van de haaren, ‚in een geftalte hebbe gevon-
den, welke ‚haar noodzaakte den fluier aver te- werpen:
en dat zy het eerst voor hbaare kuischheid bezorgd ge-
Weest gy, En tot hem gezegd hebbe , sk vlugt voor u ist
God, (dat is om Godswille benadeel my ied) indien gy
Godvreezend zyt. „Men gal in den Coran nog meer. overr
blyfzels van de valfche Euangelien vinden, waar. uit
Ien FABRICIUS Codex Apocryphus konde vermeerderen,
MunammevD veranderde ze maar een weinig, en droeg
ze in zynen ftyl voor.
. sHet geen wy, Luc. XVII, eo. er. -leezen , zonder
dat hec een ander Euangelist meldt, fchynt eene ver.
betering van't valfche verhaal te'zyn, ’c wek in hee
Egyptifche: Evangelie gevonden:werdt , en: by FABRrCIUS
aldus luidt: daar vraagt iemand aan den Heere, wanneer
myn Ryk zow komen? en by fprak: wanneer gy het kleed der
…_fchande ‚met voeten treed (dat is, uwe naaktheid niet meer
bedekt maar naakt. gaat ,) wanneer twee één worden, (dat
is denkelyk wanner het maniyk en vrouwlyk geflacht
ophoudt en alle Meníchen wederom „Hermapkrediten wor-
den) en het uiterlyke zo als het innerlyke, ek de man
met de vrouw , noch tan noch vrouw. Deeze vraag was
aan Jesus -gedaan ,-maar het antwoord was verkéërd ger
meld, en’ dat geeft ons Lucas echter. t te 4
De tegenwoordige” Neen van: den Godsdienst ,
on 4 VOL”
u J. D. MICHAEL! INLEIDING TOT HET N. 7.
“VOLTAIRE ef anderen , pleêgen vaïì de Apocryphie- Buan-
gelien, waar Van zy een zeer groot gêtäl opgeeven'’,
veel ophefs te maaken , en te vermoeden dat daar In wie
weet wat geftaan mogt hebben, welk verlies voor ons on-
herftelbaar is. En wat:-dán? Wanneer meh: uit hunne
overblyfzels ‘zal dordeelen , veel belacklyks en ktaar:
blyklyk'fabelagtigs, dat toch deeze' mannen, die zich
aan den: Godsdienst ‚gelyk hy is,aan de verftandiger: Eu.
angelien ftooten, niet. zouden voortrekken en gelooven
willen! Het ging,gelyk haar het algemeenlyk gaat, eene
gefchiedenis welke veel opfpraaks maakte-en uit hooren
zeggen doör yverige bewonderaars, -die anders vân eene
werfchiltende denkwyze waren, verhaald, ‘was onder het
verháalen gelyk-een fneeuwbalâangegroeid en veranderd.
Zy is‘laarom niet onwaar, want dit gefchied ook by
waare gebeurtepisfen , dat zy in het begin in mondelyke
verhaalen wasfen. Men lette flechts op de eerfte berich.
ten vân Veldflagen, voor zo veel als dezelve niet echt,
maar uit-hooren zeggen zyn. LucAs heeft ons eénen groo.
ten dienst beweezen , dat hy deeze berichten zuivert , en
hy gedraagt zich hier by gelyk- men zich gedraagen moet ,
hy onderzoekt tot dat hy ooggetuigen vindt , en vraagt
die, wat aan de gefchiedenis waarheid, wat een byvoeg-
xel van het verhaalend gerugt zy? Het gevolg is’, door
zyne echtere berichten verdweenen grootendeels de fleg-
te en ligtgeloovige Euangelien. Kan dit een waar ver-
lies voor de Gefchiedenis. van eurisTUs zjn 2** es
Boet-predikatien over yerem. XLV, gedaûn te Utrecht;
door den Godzaligen Leeraar J.:V. LODENSTEIN; niet
lange voor. het bittere noadjaar 1672, thans in siet onge-
… dyke. kommerlyke . omftandigheden van: ons Vaderland, uit-
gegeeven: met. eene WVoorreden, weinige Aantekeningen, en
swee Leerredenen, door CORN: RRINKMAN „: Bedienaar van
het Heilig Euangelie, te Dirksland. Te Utrecht by s,
de hen en. G. v. d. Brink Jansz. 1779. In gr. öveo.
40 SA hon EN AE ee '
D: Eerw. Jonocus LODENSTEIN , voor meer dan hon-
derd jaaren Leeraar der Gemeente te Utrecht, en
bekend door zyne Befchouwinge Zions, Weegfchadl der
Hei-
J. V. ÉODENSTEIN BOET-PREDIKATIEN. $
“Heilipen, Gedügten over den Sabbath, en bovenal door zy«
ne Gezangen , heeft in de rbe 1664 en 1665 ; op een
tyd, ‘waar in''Nedertands Koophandel ter: Zee deerlyk
benadeeld’ werd, vooral door de Nabuurige Engelfchen;,
zestien- Boerpredikatten gedaan, die de Eerw. BRINKMAN}
. thans eydig keutt den Nedérlanderen aan te bieden. Dé
wyze waar op zy hem in‘handen gekomen zyn, geeft
hy zelve in deezervoege op. ,, Voor zeven-en twintig
jaaren, toen ik Proponent was, geraakte ik in kennis
met, en genoot toen, en vervolgens, beroepen ‘en Prex
dikant te ‘Ingen zynde, de 'gulle en Christlyke Vriend-
fchap var den uicmuntend Godvragtigen Heer JÄN Dè
WAAL „ Droogist en eerwaardig: Ouderling der bloeiendé
Gemeente te: Utrecht. Myne werplaatzing brak wel,
den eyd van twintig jaaren, de oefening van Vriendfchap
af; maar rukte geenzits den wortel der Liefde en der
dankbaarheid uic myn hart. ’s Heeren goede Voorzie:
nigheid bragt my: voor vier jaaren wèder te Utrecht: ter
bekominge van eene noodige en aangenaame Hulpe tegen
‘over my: toen wierd onze onderlinge en nuttige Vriende
íchap weder hernieuwd : dan voor twee jaaren op den 16
Junius 1777, behaagde het den’ Hemelfchen' Vader ‘die
zyn geliefd Kind, zeef fcnielyk en zagt, zyne Vrouwe
en twee Kinderen en wok ons, te'ontrakken, en in zyne
Zalige a bai en onmiddelyke gunstgenieting over te
brengen. : Uit den nagelaaten fehat van deezen zaligen
Vriend, hadt de Zoon SAMUEL'DE WAAL, een riaaritig
‘Boekhandelaar en Drukker te Utrecht, de goedheid va
my, ter gedagtenisfe van zynen waardigen Vader, dat
Handfchrift, tot een zeer bevallig gefchenk toe te zen-
den. Voor zo verre, Weduwe en Kinderen: van myneà
geëerden Vriend JAN pe wAAL my hebben kunnen bee
richten, heeft een Grootmoeder, welke een der gemeen-
zaamfte Vriemdinnen' van den grooten LODENSTEIN ge”
weest is, hetzelve gefchreeven, het zy dan uit dè
Schetfen van den waardigen Man Gods, het zy uit zy
nen Predikenden Mond het zaaklyke verftandiglyk opvat-
tende. Hier uit kunt gy, geneegene Leezer, dan
ook opmaaken, dat dit wel te houden is vóor een ‘egt
werk van Vader LODENsTeIN , hoewel diet voor volkomene
Predikatien ; maar meer voor korte en zaaklyke Schetfen. -
„Wy hebben, om het Werk van dien zo beminnelyken
Leeraar zoo zuiver mede 1 deelen als mogelyk -was ;
5 | ons
go | Je NV. LODENSTEIR
pus opzettelyk onthouden van alle veranderingen en aans -
vullingen, behalven die noodig en zeer kort waren”.
In het doorleezen deezer Leeredenen, of liever Schety
fen, hebben wy niet kunnen. vinden wat dezelve zo zone
derling toepasfelyk maakt op onze tegenwoordige tydse
_omftandigheden. De zonden, die,'er In beftraft, en de
pligten waartoe 's Lands inwoonders opgewekt worden,
gya van zulk eenen aart en derwyze voorgefteld , dat .ze
op alle tyden, wanneer een Baat zandig is, en door ger
vaaren gedreigd wordt, pasfen. … Je iks
… „De genige plaats, die rechtftreeks op de eenigermaatg
tegenwoordige omftandigheden, door den Eerw, nrink-
MAN in zyne Waorreden, aangeweezen, flaat, is in de
achtíte Boet.predikacie, waar ‘hy zich. dus laat haoren,
‘e, Gaat nu eens weder onzen toeftand befchouwen, wat
„ heeft de Heere nu veele jaaren wonderlyk met ons ge,
ss-twist, door water, dan door droogte , dan door onge-
» dierts, dan door pestilentie, dan door branden. Het is
ps U dikwyis gezegd; maar nu raakt het aan onze Nee
‚ ring, aan onzen Koophandel, aan, de Oastindifche Come
ss Pagnie; zouden wy het nog niet zien? God heeft ons
», eenen wederpartyder verwekt, de Luipaard waakt te-
s, gen onze Steden, die neemt onze Sc epen. weg (*),
», De- Koophandel is onze Afgod, daar in komt Ey ons
ys nu bezoeken ; kit zien het voor onze oogen, en het
‚, is klaarblyklyk, dat de olie onzer regterhand rop; (Ha
‚ en het als met heldere zonneftraalen gefchreeven is,” —
Neinig laat hy zich over ’s Lands toeftand uit dan in
algemeene bewoordingen: wy zullen 'er nog een Stukje
van ten voorbeelde opleveren. „, Heeft,” luidt zyne
taal in de zestiende Boet.predikatie, „, Heeft de Heee
sj TE
_{*”) Hier maakt de Eerw. BRINKMAN eene aantekening be
treklpk tot de fchaden ons door de Engelfchen in de Jaare 1664
toegebragt.
(4) Dit is, zegt de Kerw. BRINKMAN, in eene dant. een
fpreekwoord der Oosterlingen, dat saLoMO gebezigd’ hegft,
Spr. 27. 16, en dat te kennen geeft , eene duidélykfte bekéndmaa-
king, welke men niet verhinderen kan, alzo min als iemand di
fterkriekende olie, balfem, zalve, in zyn regtehand heeft,de ver-
fpreiding der reuk kan voorkomen. De ongeletterde kam
onze Randfchryyers raadpleegen ; den Geleerden ie het oníchatbaare
‚werk vanscHuULTENs bekend,
«a
BORT-PREDIKATIEN. «L
„ re niet in veele jaaren getoond , dat hy in tesenheid met
„, ons wandelt? Ik bekenne. Hy heeft ons verademing ge-
ve Jchonken; waar vaor wy Hem graoten roem toebred,
‚… gen moeten ; maar die daar uit befluiten wil, dat God
‚> op ons piet vertoornd ís ‚dat hymêt ans niet in tegen-
‚‚ heid wandelt, die. zaude wel dwaas zyn; men heeft -
» zyne oogen maar open te doen om het tegendeel te
‚ zien. God ftuurt ans zulk een Oorlog gae om -ogs
>, klein te maaken , om ons tegen malkanderen in fkukken
9 te ftooten. Wy dryven als tweg flesfchen op Zee , en
s, als die tegen den anderen ftooten dan „moeten, ze bar-
»> ften: en Ô hoe verfchriklyk ftooten ze nu tegen mal-
‚> kanderen! En merken wy dat niet op? koeken wy evenwe}
2» niet groote dingen? Ziet men dat ‚de hovaardy minder
> werd? Zyn de. lieden .niet bezig-om maar: goederen
ss ten te fchraapen, even veel hoe zy ze verkrygen ? En
s als gy die goederen vergaderd. hebt, Zyt py als een
»> Veldhoen, die eijeren vergadert, maar niet uithroeidt, en
9 op t einde zult. gy dwaas zyn... Hoe ziet men de Men-
»‚ fchen draven om fiaaten? Wat zyn ‘er niet;al Kuipery-
> En? een ieder zoekt de zynen maar groot te maakaa !,.
‚> Wat heerscht 'er een pracht in het boùwen van hui-
> zen, Een het kostlyk opcieren? Een: ieder ftelt zyne
„> huishouding zoo aan dar by pas.toekomc? Eischt dan
> een kwaade tyd dat men fchactingen geeven moet , dan
ss is ieder even gevoelig...” De pragt in kleederen,
„, waar iîs die vermindert ? |
‚‚ Men ftygt in de hoogte’, en dat in een tyd, ‚waar in
de Heere met Kanon. blixemt en dondert !”’
Deeze Schetzen zyn, de een-mjn.de ander. meer uitge-
werkt, doorgaans vry afgebraoken , en , uit dien hoofde ,
niet zelden duister. De taal en ftyl dyaagen merkteke-
nen. van de voorgaande Eeuwe: gelyk de Leezers uic de
boven gegevens ftukken reeds zullen kunnen opmaaken.
Agter deeze Boet-predikacien heeft.de Eerw. BRINK-
MAN twee zyoer eigene Lieerredenemgeyoegd; door hem
in dic jaar te Utrecht uitgefprooken, en hem. door ver,
fcheidene ter leezinge verzogt, die hy het in gefchrifte
affloeg; maar thans,by wyze van toegift, in gedrukte
Bladen, aan de Verzoekers ‚en aan allen die Just daar roe
hebben, fchenkt, Deeze hebben tot Texten ps. XX XVLL.
5. en JOAN, XVI. 12—13%. en zyn, in den gewoonen
trant uitgewerkt.
4 De
NE Jh FORDYCE
De Vriend der Fonge Fuffrouwen, door den Eerwaardigen
Heere JAMES FoRrDvCE. ' Dobtor ín de Godgeleerdheid,
Uit het Engelsch vertaald. Illde Deel. Te Amft. by
Yntema en Tieboel, 1779. 309 bl. in Bvo. 0 OW
De ‘Eerwaarde Hursmorr merkt, ín zyne- Perhandee
« ing ver de Zedelyke Opvoeding, aan, „, Waarlyk
‚‚ het ftreket der Vaderlanfche jeugd niet tot Eer, dat
> ze zich tot: hier toe heeft kunnen verzadigen met
ss maar twee of drie drukken van den Engelfchen Spec
s, tator of. Guardiaan'', Is deeze bedenking gegrond: ,
lyk ze ons met de daad voorkomt, dan rekt het
der Nederlandfche Fufferfchap tot Eer, dat zy den eer-.
ften Druk van den Mriend der Fonge Yuffrouwen, zo
greetig. gezogt hebbe, dat de herdruk daar van noodig
geworden is. In Engeland, ’t is waar, werdt het met ze
‘veel graagte ontvangen, dat het, in weinig maanden;
viermaalen moest herdrukt worden; doch de naam van
een hooggeagt Leeraar, by de eigen Natie, weet elk, is
in deezen zeer bevorderlyk. “Wat hier van ook zya
‘moge, de eerfte Druk van dit hoogstnuttig en aange-
naam Werkje (*) wäs reeds voor eenigen tyd uitvere
kogt, en de Uitgeevers zyn te raade geworden: om het
atidermaal ter Drukpersfe- te geeven : en voegen er
thans een Derde Deeltje by. Een Derde Deeltje
daar het oorfpronglyke flegts Twee behelst! — ja,
Leezers, dit moge vreemd luiden: doch het Voorbe-
richt des Vertaalers: heldert deeze duisterheid op: wy
zullen ’er uit overneemen, *t geen dienen kan om den
oorfprong van dit Stukje te ontvouwen. |
Volgens berigt des Vertaalers, heeft de Eerw. FoR-
DYCE, ‚‚Zints de uitgaave van zyn Wriend der Jonge
Fuffrouwen, een en ander Stukje uitgegeeven , welke
niet ongevoegelyk een Derde Deeltje konden opleveren’,
Deeze ítellen, benevens de Raadgeevingen eens Waders aan
zyne Dogters, uit eene andere pe gevloeid, dit Deel
tje zamep. ‘
‚‚ Hert eerfte Stukje van ’t zelve Over het Charaêter
en Gedrag der Wrouwelyke Sexe, en de Voordeelen A die
ì on
(*) Ven ‘t zelve hebben wy verflag gedzan in onze Nieuwe
Vader). Letter-Oef. 1. D. r St. bl. ros en 259.
bk VRIEND DER JONGE JUFFROUWEN. de |
onge Heeren kunen trekken van de Verkeering met Deugde
zaane Juffrouwen, is. oorfpronglyk eene. Redenvoering ,
enomen uit eene Verzameling van Leerredenen voor
Jonge ‘Heeren, die de Heer FoRDpYcE; voornaamlyk ten
unnen dienfte , hadt opgefteld , en ten oogmerke hadt,
jn ’t licht te geevens gelyk hy met de daad gedaan
heeft, en die eerlang vertaald onder den tytel van de
Vriend der Jonge Heeren, het licht zullen zien. Doch
die eerwaardige Heer deeze pb nader over-
weegende, oordeelde dat ze even zeer de Jonge Juf.
frouwen betrof, en fprak dezelve, voor ’t groote e-
deelte, op den eerften dag des Jaars MD CLXXV 8
openlyk uit, in Monkwell-ftreet Capel, ‘t Geen hy toen
voordroeg, heeft hy naderhand verder uitgebreid, en
de Redenvoering kreeg daardoor zulk eene lengte, dat
hy het voor den Leezer dienftig keurde, die in drie
Deelen te fchiften; waar van wy, in onze Vertaaling,
drie Redenvoeringen gemaakt hebben. Dit Stukje
kwam ons voor, een’ gefchikten overgang te maaken
van den Vriend der Fonge Fuffrouwen tot den Vriend der
Jonge Heeren.
‚… Het tweede Stukje , getyteld Raadseevingen eens
Vaders aan zyne Dogters, door ut hj r, GREGOR Y
van Edenburg ‚ hadden wy oorfprong is gefchikt ‚om , als.
een Aanhangzel, te voegen by de Tweede Uitgave van
den Vriend der Fonge Fuffrouwen; maar de bovengenoema
de Redenvoeringen deeden ons van befluit veranderen ,
en dit klein, doch dierbaar, Scukje, tot een tweede in
dit Derde Deeltje aanneemen. „, Dit de volgende Brie.
‚‚ ven”, dus drukt zich de Engelfche Woorredenaar uit 5
want deeze Raadgeevingen zi Briefswyze voorgefteld ,
„ door eenen teerhartigen Vader, als hy in een vers
„, zwakkenden Staat van Gezondheid was , tot onderwys
…, zyner Dogteren gefchreeven, en oorfpronglyk niec
>, gefchikt zyn, om openbaar uitgegeeven te worden,
> is eene aanpryzende omftandigheid voor allen, die de-
> zelve in ’ce licht van vermaaningen en raadgeevingen
„ befchouwen. In zodanig een gemeenzaam en huislyk
> Onderwys wordt niets aan vooroordeelen , aan gebrui.
‚ ken, en door gewoonte gewittigde begrippen opge.
s, offerd. Vaderlyke Liefde, Vaderlyke bezorgdheid,
‚, fpreekt hier vry uit, zonder eenig bedwang, zonder
‚, Ecnige vermomming, Eens Vaders yver tot onderwys
> ZY-
r4 ee j. FoRDrYce
3, zyhier Dogteren., in alles wat eene Vrouwe beminne-
à, Iyk kan doen worden, met eens Vaders vaardige bea
3» vatting van alle de gevaaren, die ‘maar al ce dikwyls
3, Ontftaan,; zelfs uit de pooging om beminnelyk te wee-
$ zen, verfchaffen zyne raadgeevingen, en doen hem
s, letten op duizend kleine bevallig. en welvoeglykheden,
« die den keurigíten Zedenfchryver zouden ontfnappen,
4, als hy diet onderwerp alleen by befpiegeling, en zone
3, der daar in deel te neemen, behandelde. Alles is in
s, beweeging , wanneer het zo tedergeliefde voorwerpen
;s betreft. —- By den Schryver deezer Brieven wa-
4, ren de Vaderlyke tederheid en waakzaamheid verdube
s, beld: dewyl hy, ten tyde als hy ze fchreef , Wedu-
3, wenaar wasj de dood had de Jonge Juffrouwgn be.
s‚ roofd van haare uitmuntende Moeder. Zyn eigene
ss Wisfelvallige ftaat van gezondheid boezemde hem de
« tederfte bekommernis in voor haar welweezern”, ——
Toen eene Franfche Vertaaling van dit Werkje, in den
Jaare MDCCLXXV, te Leyden, het licht zag , hebbeh
… wy her aangekondigd , en 'er een berigt van geplaatst (*).
De Voorberigt ed merkt aan, „ dat de inhoud,
de derikwyze, en de Íchryftrant , in deeze Raadpgeevingen
zodanig zyn, dat elk dit Werkje een plaats by de hoog-
gefehatte Schriften van FORDYCE zal waardig keuren , en
Ons daken voor de bewaaring van een gefchenk , ’t geen
op zichzelve, als een klein Boekske, ligt zou verzwore
ven , of althans niet , naar verdienften , behandeld zyn”.
__ Het derde en laatfte Stukje, in die Deeltje begreepen ,
De Tempel der Deupd, is door den Eerw. FORDYCE opge-
fteld, ten dienfte van een jong Heer, zyner opvoedinge
en zorge toevertrouwd, wiens fpeelend vernuft zodanig
een leerwyze vorderde. „, Het onderwerp, daarin ber
‚‚ handeld , moet „” gelyk de Schryver van den tweeden
fEngelfchen) Druk verklaart, „ zich aanpryzen by alle
s, Liefhebberen der Deugd; doch deeze maaken, zo te
j, dugten ftaat, de grootfte menigte niet uit, en hoe
s, een gering getal van deezen hebben ooit den naam van
… dit Werkje gehoord? Zy, die 'er van-hoorden, von-
3, den zich ,mogelyk,door den T'ytel opgewekt, om ’
5» zelve in te zien als een Stukje, ’t welk hun een voor-
„> Werp
(*) Zie Hedend. Vadorl, Letter-Oef. LV, D. z. Stbl23he CZ.
he \
Wraakzugt, Scheelziende Faloufy, felle Haas of knars:
DE vie Dek jonce jureRouwEN. 3e
33 Werp aanboodt ; welks enkel vermelden hunne zielen
‚4 met eerbied vervult, Indien: zy,ap een nader inzien ,
„, bevinden, dat het hunner aandagt waardig is, of een
aandoenlyk hart fmaakt, zullen zy, misfchien, zich
opgewekt vinden, om ‘er voordeelig van te fprees
ken by hunne vrienden, en bovenal by de Jeugd,
wier bevordering zy zo wel als de Uitgeever, be:
j, oogen, en ernftig wenfchen te bevorderen, —
Terwyl de Voarftanders ‘der Ondeugd, met den deka
” weêrk ftellen, om de Jeugd van beide Sexen te vers
lokken; zullen de Voorftanders der Deugd zich bee
naarftigen, om hun onder hunne hoede té neemen ef
s, tot haaren Tempel te geleiden, als de eenige verblyf:
plaats var waare Gelukzaligheid: en zullen zodanige
s, Reizigers mogelyk niet min behaagen vinden in dat
pad, daar het Sig vermaak aanbiedt, de ftreelende
aandoeningen der Verbeeldingskragt met de overtuis
ging van het Hart veréénigende: om aan te toonen ,
dat die Godin, zo noodig geëerbied, haaren Dienaa-
ren en Dienaaresfen geen genoegen ontzegt, en zo
wel beminnelyk als agtenswaardig is.
Vermids in dit Stukje zo wel Vrouwlyke als Manlyke
Charaêters voorkomen, heeft men het niet oneigen ge.
vonden ’t zelve laatst te plaatzen en tot een overgang te
doen dienén tot den meergemelden Friend der Jonge Heen
ren van den. beroemden FoRDYCE, onzen Landgesooten ,
door zyn Vriend der PFonge euffrouwen zo bekerid, en
hooggeagt by het verftandigst en deugdzaamst gedeelte.
Hoe treffelyk, (om uit dit laatfte , eene andere proeve
op re geeven,) is de Befchryving van den Tempel der
Deugd. Derwaards heen gebragt, en dien, naa het door.
ftaan van veelvuldige moeilykheden, en het overwinnen
van een groot aantal verzoekingen, bereikt hebbende,
fpreekt de Gids. …„ Deeze, myn Zoon, is de Tempel
der pEuGD, en de verblyfplaats der Gelukzaligheid. Van
hier is voor altoos het fchriklyk Monfter en diens rafnp-
zaligen Medegenaot , die u, korts, zo zeer deeden beeven ,
uitgeflooten. Hier fpreit de Zwaargeestigheid nooit haa :
re vaale wieken uit. Tot die zegeryke plaats mogen de
Knaagende Zorgen en Wreesagtige Wooruitzigten „ met den
helfchen trein van bitteren Twist, blinde Woede, woeste
fe«
ed
Dad
‚ mantel des Wermaaks'omhangen, alle kunftenaaryen in -
6 OO DJ FORDYCE p
fetandende Nyd, verflindende Zinnelyke lust ‚en. bleek Be.
fouw ‚nimmer naderen. Noch de vadzige , noch de druks
bezige Aanhangers van VERMAAK Kunnen zulk een zuive:
re lugt ademen. De volvrolyke Dienaars deezer Goa
dinne, de Ingezetenen van dit Gewest ,,flyten hunne
uuren; in eene geftadige werkzaamheid , zonder vermoet.
-&nisfe; -zy ftmaaken cen nooit walgend vermaak, verdeeld
in verfcheide feesthoudende.hodpen, die beminnen er
bemind worden, die wederkecerig elkánders bevorde-
ring bewerken, zonder eenigen anderen ftryd dan wie de
diepfte hulde , en aanneemenswaardigftëé dienst zal betoo-
nen aan. hunne algemeene Opperheericheresfe, ‘dic ‚zy
weeten dat haare. edelfte gefchenken den werkzaamften
en verdienstlykften toereikt”’.
Hier aan beantwoordt het Beeld der Godinne zelve,
die befchreeven wordt, „, als de Dogter van onfterflyke
Wysheid en Liefde. Zy werd te gelyk gebaard met
GELUKZALIGHEÏID , haare B üden en Gezellin, en van den
Hemel op aarde gezonden als de grootíte Vriendin der
Menfchen, en de veiligfte Beftuurfter des leevens,’ de
Befchermgodin der Jeugd , de Eer der Manbaare Jaaren , en
de Troosteresfe des ouderdoms. Door haare onderwy=
zingen en wetten word de Menschlyke Maatfchappy ge-
vormd en houdt ftand, en de Menschlyke Natuur met
haar verkeerende verkrygt iets Godlyks”, In dien zelf.
den {maak vinden wy den geheelen ftoet die haar omringt
afgebeeld. ER
yzonder opmerkenswaardig zyn de Charaêters der Per=
‚ foonadien aan deeze Godin voorgefteld, wier gedrag ont-
vouwd en door de Deugd beloond wordt: onder andere
wordt ingevoerd, ,, een Jonge Vrouw, in de vaag van
jeugd en fchoonheid. Zy hadt rouwgewaad aan, haar
voorkomen toonde eefe onbezorgdheid voor optooi;,
waar aan een kwynend en nedergeflaagen oog wel beant-
woordde. Zy hieldt het op den grond gevestigd, terwyl ,
de Woorleezer haar dit merkwaardig getuigenis gaf ; dat
Zy, een hoog bejaard en allerbraafst Vader hebbende,
met twee jonge Broederen, door den dood haarer Moe.
der aan haare zorge overgelaaten, door haare beftendige
oplettenheid en wakkeren vlyt, den eerften gekoesterd
en de laacften opgevoed hadt , voor beiden , door eerly-
ken arbeid, een voegzaam onderhoud verfchaffende; dat
Zy» om deeze moeilyke taak des te beter te VoleEEe 5
Ee ue
DE VRIEND DER JONGE JUPFROUWEN. 17
de verlokkemdfte Huwlyks aanbiedingen hadt afgeflaagen ,
door het vast befluit, om den last, dien de Voorzienig-
heid op haare {chouúders gelegd hadt, nooit aan eenen
Man over te draagen; dat zy, ten laatften, haars Va-
ders ogen geflooten, en ‘haare Broeders gelukkig be-
zorgd gezien hebbende door eene opealyke Stigting,
welker Bezorgers kennis hadden van haar verdienstlyk
gedrag , het nu haare voornaamfte bezigheid was in hun
eene loftyke eerzugt te ontfteeken , om huns Vaders
voortreflyke voetftappen te drukken, en dus diens nage=
dagtenis voor ’t fterven te bewaaren in de gevestigde
agting zyner Kinderen.
„, Zulk eene ongemaene zelf verlochening en ouderliefde ;
in eene Perfoon zo jong en fchoon , trokken de oogen van
* geheele Gezelfchap; de verlegenheid daar door vêr-
wekt, deedt haare: aangeboore bevalligheid te treffender
affteeken, De GopiN, haar met tederheid aanziende,
zeide: „, Beminnelyke Dogter ! uwe braave hoedanighe-
‚‚ den en edelmoedige poogingen, zullen u grooter eere
‚, deen verwerven dan de fchictterende verrigtingen van
s, zommigen, die men voor Heldinnen begroet heeft, -
‚, uw naam zal in toekomende eeuwen leeven, en als
een voorbeeld van Ouder- en Broederliefde vermeld
worden. Uwe Kinderen Netels gy zult eene fchoone
s, naakomelingfchap by een Man van verdienften hebben ,)
‚> Zullen u tienvoudig vergelden, en gelukkig die vol-
„‚’maaktheden , door u zo nuttig en beminnelyk ten
‚„ toon gefpreid , navolgen”.
‚, Hier op gaf haar de prueD een geheimzinnigen gordel
door de Bevalligheden geweeven, en begaafd met zulk
een vermogen, dat-die denzelven droeg, elk aanfchou-
wer bekoorde. Zy ontving dien met een lieve blos van
fchaamte, en vertrok”, |
Wy befluiten deeze onze Aankondiging met de betui-
ging van den Heer Vertaaler , die zich , met rede, durft
vleien dat de Nederlander deeze fchikking zal goedkeuren,
en dit derde Deeltje met dezelfde gunst bejegenen ads de
twee voorgaande: dat het die verdiene durft hy verze.
keren. Eorpycr fpreekt hier, even zeer als elders, de
taal ,denadruklyke en inneemende taal, van het hart, en
tot het hart. Zvne Schriften, by zyne' Landgenooten
zo gewild , worden van de onzen met niet minder graag-
ee geleezen ‚en hy verheugt zich ,en wy met hem, over
Ile DEEL. ALG. LEIT, NO, IL, B die
Kd
„9
38 J. FORDYCB, DE VRIEND DER JONGE JUFFRÓUWEN.
die blyK van hunnen goeden Smaak. ,, Ontvangt dan ,
.fchoone Sexe deezen onzen arbeid, voornaamlyk ten
uwen dienfte gefchikt; ontvangt dien, Jonge Heeren,
ja zo verre dezelve is. ingerigt om u de fraaije helft des
Menschdoms te doen kennen en waardeeren : om u, langs
den weg des“Verftands, ten Tempel der Deugd te geleiden.
Het zal eene voorbereiding weezen tot een Werk, u
onmiddelyk betreffende, gevloeid uit die zelfde welvere
fnede pen, tot den Vriend der Jonge Heeren, die wel«
haast, zo wy hoopen, tot u het woord zal voeren”,
‚ Geneeskundige Proeven en Waarneemingen omtrent de goede
uitwerking der Eleëriciteit in verfcheiden Ziektens ; verza-
meld door J. R. DEIMAN, M. D. Te Amfterdam by P.
Hayman, 1779. Jn groot 8ve. 308 hladz.
r CYogwerk van deeze verzameling van Waarneemingen
| is niet alleen om den Geneeskundigen alle die ge«
vallen onder ”t oog te brengen, waarin men de Eleêtrici-
teit als een Geneesmiddel heeft aangewend, maar ook
óm derzelver aandacht meer te doen vestigen op een on-
derwerp, ’t welk op de huishouding van ’t dierlyk lig-
haam veel invloed heeft, en meer vermogen bezit , als
geneesmiddel, dan men tot nog toe geloofd heeft. Voor-
af, eer dat de Heer DEIMAN overgaat tot de Wadrneee
mingen , hândelt hy in eene byzondere ee over de
werking van de Ele@triciteit op het menschlyk lighaam 5
hierin worden ons-door den oordeelkundigen Geneesheer
fraaije Proeven en Aanmerkingen medegedeeld, die waare
dig zyn nader overwogen te worden. Vooreerst onder-
zoekt hy welke werking de Eleêtriciteit op't dierlyk lige
’ kaam heeft , en oordeelt dat dezelve beftaat in eene her-
ftelling van de werking der Zenuwen, en in eene bevor-
dering van den omloop der Vogten, waardoor de uitwaa-
feming en de natuurlyké warmte tevens. vermeer.
derd worden. Deeze werking van de. Eleâriciteie
wordt door overtuigeûde proeven bevestigd; de polsíla-
gen van den Autheur zelven waren natuurlyk 75 in één
‚minuut; tog door zich te laaten Kleétrifeeren klommen
dezelve in de eerfte minuut tot go, en in de volgende
tot 98. De oorzaak’ van deeze vermeerderde omloop
des bloeds fpeurt hy vervolgens door proeven. op Ee
ma
Cs
GENEESKUNDIGE PROEVEN EN WAARNEEMINGEN. I9
maakt, met veel waarfchynlykheid, deeze gevolgtrek.
king: dat de werking. van de Eleftriciteit in ’t vermeer.
deren van ’t vermogén der Zenuwen en Spiervezels, de
eenigfte algemeene oorzaak zy van den vermeerderden
omloop.des bloeds ‚en de daar van afhaggende- uitwerkfes
len. Uit ‘deeze algemeene uitwerkfels der Eleêriciteie
“_op ’t dierlyk lighaam verklagrt hy niet alleen vemâkke.
Iyk de byzondere verfchynzels, welke by de geeleêtri-
feerde perfoonen zyn waargenoomen, maar hy bepaale
hier uit ook de algemeene gevallen , waarin men de. E-
JeCtriciceit als een Geneesmiddel met voordeel kan bezia
gen. Deeze algemeene gevallen worden voornaam}yk,
tot vier Clasfen gebragt: waarin men de Elc@riciteic
als ser Geneesmiddel met nut kan bezigen, De eerfte
is: in alle die zickten, welken uir eenen vertraagden
omloop der ‘Vogten voortkomen, het zv ny dat deaze
vertraaging uit eene verflapping en verminderde werkin
der vaste deelen alleen voortkomt, of dat eene verdfke
king der Vogten daar mede gepaard gaat. ——— {n de
tweede plaats kan men ook van de geneeskundige Elec»
triciteit in die ziekten gebruik maaken, welken onmiddee
lyk uit eene belette aicwaafeming ontftaan,op welke een
Scherpe ftoffe, die in het ligcheam huisvest, en welke
niec zelden door eene vermeerderde uicwaafeming uic hee
lighaam gevoerd word ,-ten gronde hebben. …—» Ten
derden kan men ook onder behoorlyke: omzichtigheid de
Eleâriciteit als een Geneesmiddel bezigen in die twevale
len, welken uit eene verplaatfing van een of ander ftof ,
naa de inwendige en edeler deelen van ’t lighaam, vere
oorzaakt worden. Eindelyk kan men zich-ook
van de geneeskundige Eleftriciteit bedienen in alle faore
ten van verlammingen. —— Vervolgens deelt de Au
theur eenige algemeene regelen mede, die men by hee
Eleârifeeren noodzaakelyk moet in het oog houden, em
bepaalt dezelve tot tien, dog die wy hier niet kunnen
mededeelen , zraarom wy onze leezers tot ’t Werk:zel-
NE WYZEN, vereren Ten laacften wordt deeze afdeeling be-
floten met proeven „om reden te geeven waaram de dig-
ren zo Schielyk door een fterken fchok van de Elefrici-
teit gedood worden. ‘Men, leidt nic deeze proeven aan
waarfchynlyke gevolgtrekking af, dat naamelyk de oor-
zaak daarvan in den oogenblikkelyken De gmloop
des bloeds „en de daarvan ln e belecte adémihraaliag ,
2 roet
had
20 GENEESKUNDIGE PROEVEN EN WAARNEEMINGEN, -
moet gezogt worden. Wy denken *t gemelde genoeg te zyn,
om de aandagt der Geneeskundigen op te wekken , en de-
zelve te overtuigen van-’t belang van dit. Werk, ’
welk niet als een bloote verzameling van Waarneemin-
gen kan aangemerkt worden; fchoon ’t zeer dienftig
zy dezelve, byeen vergaderd, zonder moeite te kun-
nen vinden en met elkander te vergelyken. Dit maakt
de tweede afdeeling van ’t Werk uit, ’t welk uit agt
Hoofdftukkeg beftaar, benevens een Aanhangfel.
Verhandelingen , ter nafpooringe van de Wetten en Geftelde
heid onzes Vader s waarby gevoegd zyn eenige Ana-
delta tot dezelve betrekkelyk, door een Genootfchap te Gro-
ningen, Pro excolendo Jure Patrio. Tweede Deel. Te
Groningen by J. Bolt. In groot oëtavo.
He Groninger Regtsgeleerde Genootfchap , van welks
uitfteekend oogmerk en nutte inrigting. wy voor
eenigen tyd gewag gemaakt hebben (*), biedt ons in
dit tweede Deel aan, eene oordeelkundige Verhandeling
van Mr. D. F. J. V. HALSEMA, over den Staat en Rege.
ringsvorm der Ommelanden tusfchen den Eems en de Lauwers;
van derzelver eerfte en vroegfte opkomst tot op deze tyden, be:
nevens eene merkwaardige oude verzameling van Land.
wetten , getyteld , het aloude Ommelander Wetboek van-
Hunfingo. ——- De opgemelde Heer en Mr. van Halfe-
ma heeft dic oude Wetboek, in de oude oorfpronglyke
Friefche Landtaale , omtrent het midden der dertiende
Eeuw vervaardigd, uit een egt affchrift naar 't perga-
menten, door den druk gemeen gemaakt. Nadien veele
nderzoekers der oude Landwetten van deeze Gewesten
oorheen vrugtloos gewenscht hebben dit Stuk te zien ;
was deszelfs ontdekking reeds aangenaam; en gevolglyk
kan deszelfs openbaare mededeeling , door de drukpers ,
niet anders dan danklyk erkend worden, voor hun die
zig op de beoefening der oude Wetten toeleggen. Zulks
heeft zyn Ed. in dit geval te meer te wagten; daar hy
in deeze afgifte niet alleen alle opmerkzaamheid en- nauw.
keurigheid gebruikt heeft; maar 'er ook tevens op uit
ge
(*) Zie Hedend. Vad. Letter-Oef. ILL D. bl 162.
VERHANDELINGEN VAN ’T CRONINGER GENOOTSCHAP, 2F
geweest ie, om hun, ten aanzien van de oùde Friefche
taal, de behulpzaame hand te bieden. Hy heeft, naam-
Iyk, een gedeelte van ’t zelve in de Nederduitfche taal
vertolkt, en zyne'overzetting met eenige ophelderende
taalkundige aanmerkingen verrykt ; daarnevens heeft hy
‘er nog bygevoegd, eene naamlyst van verouderde Frie-
fche woorden, die hunne betrekking hebben, op won-
dingen , beledigingen, en leder of het lichaamsgeftel ;
vertrouwende, dat zy ‚die in de aloude Friefche taal ee-
nige ervarenheid bezitten, nu met dit behulp wel verder
te regt zullen geraaken. EE |
Voor dit Stuk der Oudheid gaat ’s Mans bovenge-
noemde Verhandeling, waarin hy, by de ontvouwing
van dat onderwerp, zig voorftelt , de grondbeginzels
van het Staats- en byzonder Regt der Ommelanden , voor-
naamlyk in de oudfte tyden, gelyk ook van dat van ’t
aloude Friesland, na te fpooren en aante toonen. Ter
geregelder behandelinge hier van flaat hy eerst gade, de
eppermagt. van ’c Land, om te doen zien, by wien dee
zelve berust heeft, en door ‘wien ze uitgeoefend is ge-
worden. Vervolgens’ handelt hy over de beftelling der
Overheden 5 waaromtrent de Magiftraatsperfoonen en de
Regters , die de boheering van burgerlyke en lyfftrafiyke
zaaken hadden, in aanmerking komen. En ten laatfte ont-
vouwt hy de Geregten , met de daaraan verknogte regtsplee-
Sing. — Zyn oogmerk is verder hier in de volgende tyd-
vakken onderfcheiden te befchouwen. (1.) Den allereer-
ften ftaat en geftalte deezer landen , van de oudfte tyden
_ herwaarts, onder de Romeinen, Frankifche en Duicíche
Vorften, en vervolgens onder den vryen onaf hanglyken
ftaat tot ap de tyden der Vorften. (2.) Onder de re-
eering der Vorften, en mer de wederbrenging van de
tad Groningen aan °t bondgenootfchap der Nederlanden,
in den jaare 1594. Hierop zal voorts (3.) het derde
tydvak zig vandaar uitftrekken tot op het jaar 1748. En
dan eindelyk, zegt zyn Ed., zullen we befpiegelen de
tegenswoordige gedaante, welke haar, door de treffe.
ke voorzorge van wylen Neerlands Vorst is gegeeven.
=— Het thans in ’c licht gebragte gedeelte bepaalt
zig tot het eerfte tydvak; en behelst eene aaneenfcha-
keling van oordeelkundige aanmerkingen over de gefteld-
heid en beftuuring deezer Gewesten in die dagen. *s Mans
uicgellrekte beleezenheid Ge oplettende behandeling van
| al.
U
an . Et CVERHANDELINCEN ese
alles toont hier duidelyk dut deeze Verhandeling de
vrugt is van aene onvermoeide, langduurige, en gezete
te beoefening var dit onderwerp $ indiervoege door Lem
behandeld „ dat hy op veelerleie manieren (trekke, ter
daadlyke ophelderinge van de aloude regeeringswyze der
_ Ommelanden. * Daarbenevens syn veclen deegzer ophelde-
ringen van die matuur, dat ze, fchoon inzonderheid bee
trekkelyk cot de Landen cusíchen den Eems en de Lauwers,
ovk in veele opzigten van diepst kunnen zyn, ter vere
klaariage van verfcheiden: foortgelyke oudheidkundige
byzonderheden in de nabuurige Gewesten; vooral in hes
daardengfenzende Friesladd ; te meér daar dit Gewest
van oudsher zeer naauw verbonden was met de Ommee
Janden; waar van, buiten andere (tukken, de Upftalboome
fche Wetten ven overvloedigen getuige ftrekken. Onges
voelig dus geleid zvnde tot het gewag maaken van deeza
Wetten , zullen wy ons, om nog eene byrónderheid
uit deeze Verhandeling mede te deelen, tot dit onder»
werp bepaalen, en den Leezer ter deezer gelegenheid
nog onder 't oog brengen , het hoofdzaaklyke van '
geen ons de Autheur nopens die ftaatelyke Landsvergas
dering, by den beroemden Upflaisboom , gemeld heeft.
De Heer Mr. van Halferma ons uit het voorgaande her.
‚ Snhetende, dat alle de kriefche Volken, van de bòorden -
des Weaerftrooms cot aan de killen van ’c Flie, fchoon
jeder in zyn Zeeland (*) of: Landfchap onafhengelyk
ware, en zyne byzondere Overheden en Regeering had.
de, egter maauw aan cikander verbonden wared, geeft
voorts een nader berigt van dat verband. Het had , naame
Jyk, gelyk hy aantoont, wel inzonderheid een doel de
befcherming van de gezamenlyke Frieslanden tegen al.
lerhande buitenlands geweld , en vyandlyke aantasting
van den Staat: tot welks befcherming zy allen in ’t ge-
meen onderling verpligt waren. Verder oogde het ook
tevens op de behoudenis van het Staatsweezen binnen
’s Lands, ten opzigte van de vereenigde Landíchappen
in ’t algemeen; uit welken. hoofde een Landíchap, dat
zig te buiten ging in ’t verftooren van de rust, door de
, an.
(*) Men benoemde de Landfchappen, door deeze Volken be-
woond, met den naam van Zrelanden, ter corzaake van derzylver
Jaage ligging, als beftaande meerendeels uit laag ,‘vlak en effen
land, gelyk dat der Nederlanden doorgaans valt.
VAN °C GROMNIMGER GENOOTSCHAP. 23
andere Landfíchappen tot zynen pligt gebragt werd. Ba.
vendien had het Betrekking op de iwendige geftalte vag
% Staatswezen in de byzondere Landíchappen; waarom.
trent de gezamenlyke Landfchappen , zo 't gefchoks
wierde, de noodige orde ftelden. Ter verrigtinge van
dit alles, vervolgt zyn Ed,, hielden de onderfcheiden
Landfchappen ty bye in de Pinkfterweek , naar luid der
Overkeure , bepaaldlyk , éénmaal in *t jaar, dingsdag in
de Pinkfterweek , onder den blaauwen hemel, by den Op-
flalsbaom (*) raadsvergaderingen, om onderling te kid.
| plee-
(©) Deeas hooge gerechtsplaats, zijade een zeker hoog ftuk
dands, is gelegen aan den open weg westwaards een halve mijl v
de Stad’ Aurik, of Anach,in Oostvriesland. Dit veld had oudtij
negeu bonderd ‘voeten ín zijnen omtrek , en was beplant met groo-
te eikeboomen, waarvan deze verfaamelplaats, ofte gerecht, den
naam van gerechtsboom bekomen heeft. Zie nAakENm.. Oostfr,
Oorfprong). bl. 545.” Fer nadere ophelderinge van deeze aante-
kening des Autheure, en zyne aldaar gegeeven verklaaring, dieng
de volgende inhoud van eene laatere Ee aantekening , waar-
in hy de afleiding en betekenis van 't woord Opftalshgam breeder
ontvouwt, by getegenheid zyner:ophelderinge van 't woord Opftal-
ling, eene benaaming der Edelen ; waarvan we hier dan ook
vooraf dienen te gewaggen. ì
Onze Autheur, over de waardigheid en 't aanzien der Edelen {n
’t Landbeftuur handelende, tekent daarby aan, dat ze, buiten an-
dere benaamipgen, ouwlings opk met die van Up of Opffallingen, -
{gelykluidend met den eertytel van Hovelingen in laater tyd 5
benoemd werden ; en dat desze hunne oudfte en ullereerfte bengami
is. Zulks beweegt hem den porfprong en afleiding van deezen
gertytel na te fpooren. Niet voldaan zynde met het gêen anderen
deswegens bygebragt hebben, ftelt hy de volgende aannecmely-
ker gedagten daaromtrent voor, Up of Ob (eene verwis-
feling die meermaals plaats beeft,) is by verkorting zo vecl als
ever, 't welk iets aanduidt, dat verheven of ergens over is; van
waar bet ook aan woorden van gezag als Overheer (preefcétus „)
Overhoovd (fuperior,) Overbete Kael atus fupremus,) en dergely«
ken gekoppeld wordt. _— Het ane in dit geval verbon-
den woord flale, fiel, flol, lul, (een gewoone verwisfeling ,) zo
vecl als floel, is een overoùd Gothisch woord, betekenende een
throon, een zetel van gezag en gebied; uit welken hoofde het ook
ebruikt werdt, ter benoeming van het Geregt, of een Regtsge-
ied eri Regftoel. Het byvoegzel ling eindelyk is nietg
anders dan eene verlenging van het woerd flal;.doog welke dic
naamwoord perloonlyk wordt, en dus iemand betekent welke tot
deeze zaak behoort, als eg van Kamer. En hier uit volgt
4” au
24 | VERHANDELINGEN
pleegen en te befluiten. In deeze zamening, beftaande
uit zekere gemagtigden , ten dien einde uit de ónder
fchciden Landfchappen afgevaardigd, welken den naam;
_ van Zeelandfche Rechteren droegen, werd, zegt zyn Ed. ;,
„, de gemeene toeftand van ’t geheele Friesland overwo-
s, gen: in ct byzonder zorgde men voor de handhavinge.
> Van vrede, vryheid en rust. ‘Ten dien einde wierden
a, er wetten en rechten , aangaande de gezamenlijke.
‚> Landfchappen, ontworpen en vervaardigd: ook wier-
9, den daar ter ftede de rechten van deze of gene Eand
‚, Íchap-
dan van zelve, dat de weezenlyke DTe van Opftalling van
o
letter tot letter zy, Over-geregtsperfoon, of iemand die tot de
Jverheid, behoort.’ Is dus een tytel van gezag, ter benoemin-
e van zulk eenen, die een mederegent of beftuurder van den
taat zy. Onze Schryver, dit alles breeder beweezen en nader
bevestigd hebbende, tekent ten laatfte nog aan, dat de wortel
van dit /fal opgeflooten ligt in ’« woord fleljen, beflellen , conffi-
tuere , preponere. En op dien eigenften grondflag vestigt
hy, in eene daarby gevoegde aantekening, zyne verklaaring van
% woord Opffalsboom.
Andere afleidingen van die benaaming, hem voorgekomen,
ter zyde ftellende, houde ‘hy zig aan zyne afteiding van Ob in
de betekenis van over; en flal, in Genitivus flals of flales voor
_floel of Regtfloel, verknogt met het woord boom. Dus is, zegt
y., Upflalsboom, Upfbalesbome, Obfbalboem, Obftalshacm, of Op-
alsboom, een Over-of Oppergeregtsboöm, een boom, waarby het
algemeen of hoogfte geregt der Friefche Natie gehouden werd,
Zyn Ed. ftaaft vervolgens deeze betekenis uit het gebruik van
dit woord, en toont dat dezelve zeer wel overeenkomt met de ,
patuur dier Vergadering; ale in welke, fchoon ze eer voor ecne
healen gran he dan, voor een Geregt te houden zy, niet ak
leen 's Lands algemeene zaaken , maar tevens de Regtzaaken,
behandeld werden. Ook droegen de gemagtigden, die tot deeze.
zamening afgevaardigd waren,'t zy ze in hunne byzondere Land-
fchappen al of niet Regters waren, als Leden deezer Vergade-
ringe, den naan van Pudices of Regters; ja deeze luisterryke
‚ verzamelplaats noemde men het regé tok den Opftalboom, en de
vergadering zelve heette de. Regtplaats. nder het aan-
vogren zyner bewyzen beroept hy zig ook op voorbeelden van
andere Geregtsplaatfen, welken dienzelfden naam gedraagen heb-
ben: en wel Iozonderheid, als eene beflisfende proeve, op dg
Geregtselk in ‘t ampt Hagen, gelegen in 't Hertogdom Bres
men, die Stqleke of’ Stal - eike getyteld was; welke benzaming za
veel zegt als Geregtseik ; tcr aanduidinge van den Eikenhoom ,
by welken aldaar ter plaaag ket Geregt gehouden werd,
VAN ’© GRONINGER GENOOTSCHAP. sy
3) fchappen , tot derzelver meerdere zekerheid, ende
» kragt ‚ fomwijlen nader bevestigd. Van ’s gelijken -
‚‚ beregtte men op die fameningen alle zwaarwigtige
‚‚ rechtszaaken, ende verfchillen, welke in de byzon«
“_s dere Landftreeken niet konden werden beflist en afge,
3, daan, ' In ’t kort al ’t gene tot den welftand van ’t ge.
‚ heele Friesland , en deszelvs onderfcheidene Land.
ss eig” in ’t byzonder, diende, wierden aldaár-ter
‚ plaatíe beraamd en befloten”, Gevolglyk had deeze
Aanzienlyke Vergadering, gelyk de Autheur opmerkt en
nader toont, by welke de hoogfte magt berustte, waars
van de onderfcheiden Zeelanden, en de daarin gelegén;
Land-of Gemeenfchappen , eenigerwyze afhangelyk wa.
ren , een grooten invloed op de. Staatsgefteldheid- van
‘deeze Landen, == Wyders geeft ons de Heer en Mr.
van Halftma nog het volgende berigt van ’t gemeene Wa.
pen deezer plegtige vergaderinge. *
‚‚ Het zelve vertoonde eenen gewapenden man, ftaans
de onder eenen groenen ‘boom , houdende in zijne rechte
hand eene ftaande fpiets, en in de linke een uitgetogen
zwaard , daalende op den fchouder. Dan ’c is waarfthijn-
lijk, dat de Opftalfche fameninge nog een ander wapen ge.
voerd hebbe. Althans onder zeker befcheid , roerende
de Rustringer Friefen, ontmoet men een zegel, ’t welk
in den briev den naam draagt van figillum tottus Frifie s
vertoonende de jongvrouw Maria, en aan beide zijden
eenen Krijgsman, houdende in de eene hand een rond
fchild, en in de andere eene fpiets , met ’t omfchrift ; His
fienis veta fua reddit Frifia tota, cwì cum'plebe pia fit clemens
Virgo Maria. Een zeker oude fteen ‘aan de kerk te Ma-
rienhoven is ook met zodanig wapen voorzien. —
Vermoedelijk is dit het fecreet zegel van geheel Friesland
eweest. Ten minften onder de oude ftempelen der ze-
gelen hier te lande wordt een fecreet zegel van geheel
Friesland tot de: zaaken bevonden, dat hier mede valle-
dig overeenftemt ; uitgenomen dat onder dit aan den voer,
een priester met zijn gewaad in eene biddende geftalte
ftonde, mee de letteren vbbo facerdos. ’t Randíchrift be.
helsde deze woorden S. fecretum: Tociyss Frifies ad cav-
Jas. Neelligt zijn deze verfchillende zegelen, naar den
uart der zaaken , aan de ftukken gebruikt geworden. Of
nu deze ftempel bij 't houden der vergaderingen hier te-
| R 5 Lan
«
vn VESHANDELINGEN
Lande overgebragt, dan of een ieder Landfe /
en ftempel van 't gemeene zegel bij den Opftalboom ges
Rad hebbe, 't welk waarfchijnlijkst is, kan men, bij ges
brek van volkomen narigt, niet bepalen”,
> Wat eindelyk aangaat den tyd wanneer deeze byeen.
komften haaren aanvang genomen hebben, en tot niet ge-
Joopen zyn. Nopens het eerfte leert ons de Heer en
Mr. van Halfema, dat derzelver aanvang zig als ’t ware
in de oudheid verliest, zo dat men denzelven waarfchyn-
lyk -uit de allereerfte gewoontes deezer Gewesten hebbg
af se.leiden. Kmo, de eerfte Abt van Werum in Fivel.
ge, die in ’t begin der dertiende eeuwe bloeide , fpreekt
‘er al ‚van , als iets dat gefchiedde , more vetuftisfmo ,
‚ volgens. eene zeer oude gewoonte”. En fchoon 'er
geen gesoegzaame grand zy, om met gommigen de op.
regting: deezer vergaderinge aan Karel den Grooten toe te
fchryven; mag men egter het aanwezen dier hooge vere
gaderinge, om over. ’s Lands ftaat te befluien, en 't
regt van 's Lands ingezetenen, om die zameningen t@
befleeden é veilig » ten tyde der Frankifche heerfchap-
sen van 't daarop gevolgde Doüicfche oppergebied ,
lleg, — — Voorts is het blykbaar , dat deeze verga-
dering, bykaas tot op het midden der veertiende Eeuwe
voortgeduurd en {tand gehouden heeft. Dog ze is, ome
trent dien tyd, allengs verwelkt, en vervólgens geheel
verdweenen; zo door ’t aanranden van de aloude vryheid
ja zommige nabuurige Zeelanden; waardoor eenige ge-
westen van de gemeenfchap der overige Friezen afgeruke
werden; als wel inzanderheid door de inwendige zwake
heid van den Staat, en de opkotst der magtige Hove:
lingen van Broekmerland over den Eems. Men ziet uit
de handelingen dier vergaderinge in ’t jaar 1327 duidee
Iyk, dat het onderlinge verband tusíchen de 6 riefche
Wolken toen al z0 naauw niet toegereegen was als in
voorige dagen; en de voorbeelden van dat jaar zyn de
Jaaften , welken in de overgebleevene oude fchriften
voorkomen. Deeze plegtige verzamelingen daar ter
ftede zullen des omtrent dien cyd opgehouden hebben ;
maar ze fchynen met verloop van eenigen tyd „hoewel,
uit een minder aantal van Landfchappen beftaande, naar
Groningen verplaatst te zyn. Althaas men oncmoet ;,
gelyk. onze Schryver ten laatfte nog aantekent , sat
< de
VAN 'T GRONINGER GENONTICHAP. - zr
danig: eene zamening aldaar , ten'jadre 1501 (*X;: waere
gp onder anderen de voorige Opflalhoem{che beflwicen
vernieuwd éen met eenige Mes ie vermeerderd zyn
zo dat die: vorige aloude vergaderplaats, zegt hy, als
toen geheel te niet gegaan Zy... . … ed
: ij Sp 5E
Lyst van de gewoonlyke vaste Feestdagen der Roomfche Kerke3
dienende tot begrip der Dágtèkeningen in oude Brieven,
Door den Hlistoriefchryver JAN WAGENAAR. Te Amflerdam …
by Yntema en Tieboel 1779. Behalven de noodige Tafelen
16 bladz. én gr. ottavyo. MS EN
Me eêne tweede uitgave der Verzameling van Historis
. fee en Politíke -Traltaaten , door: den Historiefchfy.
ver Wagenaar , geduurende de vroegere onlusten meet de
‚ Engelfchen, nopens onze Scheefssvaart;, gefchreeven ;en
die’, met becrekking tot de tegenwoordigen, nof wel ces
ne herhaalde Jeezing verdienefis -höeft men ‘&r“by
voegd 0D ‚ dit bovenopgenoemde ‘kleine Gefchrift: van
dien oplectenden Schryver ; dat in een ander opzigt zyí
ne nuttigheid heeft. A An ee A af
: Men was’ naantlyk oudtyds, zo ‘larig de Roomíche
Kerkgebruiken een genoegzaam algemeenen invloed hadt
den, bypkans aan‘alle Hoven, en zo ook Mier te Lande,
mitsgaders in de nabuurige Gewestén, meertnaals ges
woon, de Chafters, Brive erz. te dagtekenën, naar
de vaste of ‘ook wel verfchietende Feestdâgen , als mede
naar de benoeming der Zondagen en dergelykén; in den
Kerkdienst gebruiklyk. Zo lang die‘foort van telling ;
en benoeming der dagen, miet de daar op. gevestigde
dagtekening, (zelfs ook in gemeene handelingen’, Jin een
heerfchend gebruik ware , was die maniér van tekening over=
dk on ge
. je k - Oe De nn Re
rain hebben hier uit willen afieiden, dat Groningen op
den Friefchen boden gelegen ware: dog de Heer en Mr. ves
„Holfema toont duidelyk, hoe dit gevolg geenszins doorgaa, en
het uit alles ontegenzeggelyk blyke, dat de Stad Groningen al-
en nadrukljk van de genoemde Landtreek ondeifcheiden
wotdt. Str ad net
(t) Men heeft dit Stukje hierby gevoegd , om het dus by de
andere Werken van den geagten Wagenaar te bewaaren. Ook is
het op zichzelve te bekomen.
28 J. WAGENAAR OVER DK FEESTDAGEN.
genoeg kennelyk onderfcheidend, Dan zins zulks, voor-
al by de Proreftanten, geheel in ongebruik geraakt zy,
gaat die oude dagtekening met eenige moeilykheid ge.
aard; en ’t vereischt niet zelden merkelyke oplettend. :
eid , om daaromtrent niet mis te tasten. Zulks fchynt
den Heer Wagenaar, dit meermaals in ’t nafpooren van
Óùde Pápieren ondervindende, bewoogen te hebben,
om naar een hulpmiddel om te zien, dat hem in deezen
gemak kon baaren. Hier uit is vermoedelyk dit Ge-
fchrife ont{taan; ’t welk daar coe ook van een weezenly-
ken dienst kan zyn.
Zyn Ed. heeft ten dien einde, in de eerfte plaatze ,
„in eene Alphabetifche orde gefchikt, eene lyst der be-
naanritgen- van de gewoonlyke vaste Feestdagen der
Roomfche-Kerke, met aanwyzinge van. den tyd, op wel.
ken dezelven vallen. Eene volgende aantekening, met
betrekking tot de verfchietende Feestdagen, die zich
naar den Paaschdag fchikken, toont, hoe hy vaa oor«
deel ware, dae men zich, tot de hier toe vereischte bee
rekening van den Paaschdag , best bediene van de rege.
len, door den Heer Huydecoper voorgefteld, in zyne
uitgave der Rymkronyk van Melis Stoke, 1 D. bl. 331
245 ; en de zeer gemaklyke Tafels, by Du Cange in z
Glosfarium op het woord Annus. T. 1. C. 467. Verder
aagt hy van de verfchillende benaamingen der Zon-
gen; en verleenc ans, in een afzonderlyken Tafel,
eene Lyst van dezelven. Hier by komen vaorts de ver-
fchietende Feestdagen , mec de benaaming der Zondagen,
omtrent welken, en den bepaalden dag op welken, zy
invallen ; benevens de Quatertempers en derzelver vast.
geftelden tyd. Ten laatfte tekent onze oplettende Schry-
ver nog aan, dat men zomtyds dagtekeningen ontmoet ,
by welken het 'er op aankomt , om juist te bepaalen , op
welken tyd der maand de aldaar genoemde dag invalt; en
zyn Ed. voegt 'er twee Tafeltjes by, welken ter bere.
keninge daarvan dienen. — — Uit deeze opgave kan
men genoegzaam afneemen, dat dit Gefchrift den Lief.
hebberen van oudheidkundige nafpooringen, in zodanige
gevallen , tot een gemaklyk hulpmiddel kan verftrekken,
es het wel der moeite waardig ware , het zelve ten uits
gebreider nytre heg licht te doen zien.
Pin
VERHANDELINGEN VAN DE HOLL. MAATSCHAPPY. 29
grange » witgegeeven door de Hollandfche ad
uz der Weetenfchappen, te Haarlem XIX Deels 1 Stuk.
et Plaaten. Te Haarlem hy J. Bosch, Behaiven het
Voorwerk en de Weerkundige Tafelen ‚432 bl. In gr. 8vo.
D= Vaderlande nuttig te weezen is een eerst en ftands
houdend doelwit van 'de hoogloflyke Hollandfche
Maasfchappye der Weetenfchappen, en hier van zat het XIX
Deeis 1 Stuk, ’t geen wy thans den Leezer aankondi-
gen, byzonder ten voorbeelde kunnen ftrekken: in zo
verre de Prysverhandelingen , daar in voorkomende, recht-
ftreeks het welzyn onzes Lands beoogen.
Voor eerst, naamlyk, ontmoeten wy twee Antwoore
den op eene Rivierkundige vraag, van deezen: Inhoud,
Daar het door de Ondervinding bekend is, dat er uit de Nae
tuurhyke Gefteldheid , en andere ben, arn der Rüieren
san ons Vaderland , voornaamkyk van den Neder. Rhryn of Lek,
zekere gebreken noodzaaklyk voorsvloeijen , waardoor aan den
eenen kant derzelver kanaalen , tusfchen dezelfde of foortgelyke
Dyken beflooten, te eeniger tyd onbekwaam zouden kunnen
worden, om , behoudens de veiligheid der aanpaalende Landen,
dezelfde hoeveelheid waters af te brengen; en, aan den ande-
ren kant, de Dyken, in buitengewoone gevallen, zo van Y's-
dammen als anderzins ‚in gevaar gebragt worden van te bezwy-
ken; zo word gevraagd: Kunnên die gebreken zelven of ook
derzelver gevolgen, door andere middelen , dan door Afleidin-
gen voorkomen worden? Zo ja, welke zyn dan die middelen? -
— — Maar indien één of meerdere Afleidingen de eenigfle mid=
delen zyn mogten, waar door zulk een oogmerk op eene duure
zaame wyze bereikt kan worden, zyn dezelve, naar de gele-
genheid der Landen, mogelyk? Zo ja, waar,en op welk eene
wyze „moeten zy dan gemaakt worden,en kunnen zy veilig ona
dernomen worden, zonder de vaarbaarheid der Rivieren te bea
sadeelen? Deeze was reeds in den Jaare MDCCLXXI ,
voor: de eerfte en in den Jaare MDCCLXXIII voor de
tweede reize voorgefteld. Het eerfte Antwoord, met
den Gouden Eerpenning bekroond, is van CORNELIS ziL-
ZESEN te Schoonhoven: die, daar, in veele opzigten, te
_ weecen door eene verkeerde Theorie , misbruikte Kunst , en
eigen belang onze Rivieren bedorven , en de wegen , die.
ons de Natuur zelve ter reddinge aangeweezen heeft , ver=
waarloosd zyn, oordeelt dat ‘er niets overfchiet, „ dan
bn eerste
t
,
44 | VERHANDELINGEN-
— eerstlyk de gebreken der Rivieren van ons Vaderland, niee
flegts. oppervlakkig. maar volgens .natuurkuadige en
proefondervindelyke gronden ce befehouwen, — en ver.
volgens , ten tweeden , uit diezelfde gronden na te fpeuren ,
welke in dien ftaat zo als de Rivieren. zich thans bevin.
den, de beste middelen ter verbeteringe zyn”. Dit is
de grondflag zyns Aantwoords waar in hy het door hem
eftelde altoos tragt te flaaven, met zulke bepaalingen
en ondervindingen,. waar omtrent geen verfchil plaats , :
heeft „en alle Theorie ,op geene waarneemingenfteunende , °
vermydt, sd Barb eene wyze getoond hebbende,
‚, dat cen welgeftelde Rivier zodanig behoort te zyn,
dat haar geul of goot, door de Natuur gevormd, altoos
ih ftaat blyve, van de diepte te behouden: het selk ver-
eerzaakt wordt, wanneer men op de Rivier zo veel waters kan
houden, dat door deszelfs drukking en wryving het zinken der
floffen in de geulen of gooten kan belet worden; terwyl zy
tevens ruimte heeft, om zich ten tyde van opperwater
wryd en zyd te verfpreiden , ten einde de daar aangelege-
se landen als 't ware te mesten, en dusdoende van tyd
tet tyd te verhoogen. Verder dient zodanig een Rivier
„beneden waarde genoegzaame ruimte te hebben, om het
vlaedv ater ín te laten: want de ondervinding leert , hoe
grooter verfchil tusfchen Eb en Vloed, hoe dieper en hoe min-
der verfchil „hoe ondieper Rivier”, gaat hy dus voort:
„‚ Het is bekend, dat onze Voorvaderen, onkundig
. van hun waar belang, en dat van hun AREA, tot
voorkoming van overftroomingen , vooral des
Zomers ,
wanneer de vrugten op het veld ftonden, eerst Zomer-
kaden om de Rivieren hebben aangelegd, die men na-
derhand al meer en meer verzwaarende, na dat de Rí-
vieren al hooger wierden, tot dat het met ’t geduu-
rig verhoogen eindelyk dyken zyn geworden.
Iny , geen kennis hebbende om die aan te leggen tot
behoud der Rivieren, noch denkende op de gevol.
gen, die hier uit konden ‘voortkomen, tagen dezelfde
kaaden of dyken zeer irregulier, en niet aitoos naar de
Ee of loop van het water, maar na dat fiet met hun be.
‚ wydeens van clkanderen liggen.
zo te fpreeken, den mestwegen van de landen afkeerde ,
ang overeenkwam. —_— Hier van daan dat de dyken;
langs de Lecq, en andere Rivieren ‚op zeer verfchjilende
Zo dra men nu
de milde zegeningen der Natuure verwaarloosde, en , OIR
zo
" VAN DE HOLLANDSCHE MAÁTSCHAPPY. E qr
%o moesten deeze ftoffen zich van tyd tôt tyd in de.Ria
vier nêderzetten , ter plaatze waar de fnelheid des ftrooms
verminderde, en vooral daar: de Rivieren ‘van nauw fchie. ,
Iyk wyd wierden. — Hier van daan dat de Rìvieren in haare
oppervlakte wanftallig , en de beddingen, in plaats van
effen, vol met heuvelen en daalen geworden zyn , het
geen VELZEN in zya bekend werk ovér de Rivieren breed.
voerig heeft aangetoond, eh verder döor het bloote
en peilingen bevestigt wordt, —- Uit dit een en‚andèr
zyn die groote uiterwaarden, plaaten, zandbânken, die
als geheele eilanden in de Rivieren liggen, meerendeels
gebooren, en daar door, over ’t geheel genomen, de
beddingen der Rivieren, langzaamerhand verhoogd , voors
al benedenwaards. Hier door verminderde de vloed; en
kwam niet meer tot die hoogte en verheid, als voors
heen, waar door de Eb te gelyk haar vermogen ver.
foor , om de ftoffen op de kentering nedergezonken , op
te neemen en na zee te voeren. Dit is, van tyd tot tyds
zodanig toegenomen, dat chans een bekwaam Schipper ;
wanneer hy in geen jaar de Lecq en vooral aan de Noord
by Krimpen bevaaren heeft, by laag water onmogelyk de
droogtens , die daar geduurig weder je nieuws komen,
‘vermyden kan. En ware het niet dât het Panderfche Kaú
naal het water op de Lecg hadt doen vermeerderen; zó.
zou het zeggen van bovengemelden vELzZEN al zyn be.
waarheid geworden, dat, naamlyk, de mond yan de Maas
by den Hoek van Holland verzand, en de Neder-Rhyn en
sfel, van leevendige Rivieren, in binnenlandfche Kanaalen
veranderen zouden”.
De Heer ziLLESEN wyst vervolgens aan dat men dee.
ze gebreken, door de aangewende hulpmiddelen eer ver.
plaatst dan weggenomen heeft, en ook den kostbaarer ea
evaarlyken ftaat waarin zich de aan die Rivieren gelegene
anden bevinden : en merkt te recht op hee uitde verge
Iyking van eene welgeftelde Rivier met de gebreken van
onze Rivieren, het genoeg te zien is, „, dat het fchrane
derfte vernuft niet in ftaat is dat alles in ééne te verbe.
teren. Want wilde men ,’t geen door kunst bedor=
ven is, nu alleen door de Natuur laaten redden, èn on-
ze dyken wegneemen; dan zouden ‘er niet flegts jaaren ,
maar zelfs eeuwen , kunnen verlo ‚ eer ons nageflacht
de vrugten daar vaù genoot: veele ingezetenen zouden
geheel geruïneerd raaken en het Land niet weinig van
zye
32 VERHANDELINGEN
zyne inkomften verliezen. — Neen! wy moeten, by
het toeneemend bèderf onzer Rivieren, met de daad,
naar zekere hulpmiddelen omzien, die langzaamerhand
het kwaad, verminderen — terwyl men tevens daar by in
*x oog houden moet, om de natuur te doen mede wer-
ken; vermydende zorgvuldiglyk zulke middelen, die-de
vaarbaarheid der Rivieren zouden kunnen benadeeten, in
die onderftelling naamlyk (volgens de vraag der Maar-
Schappye) dat door het fluiten der Bywegen, langs den
Boven Rkhyn, als het eerfte en natuurlyke middel, niet
alleen de vaarbaarheid der Rivieren bovenwaards behou-
den ; maar ook tevens eene geregelde verdeeling tusfchen
de takken te wege gebragt zal worden.
De fchadelykheid der Afleidingen of Aftappingen , als
mede de kostbaarheid en ’t geringe nut der Overlaaten
voorgefteld hebbende, is hy van oordeel, dat, indien
men langs de boven Rivier, alwaar het hooge opperwa-
‚ter thans de meeste overftroomingen veroorzaakt, een
ontwyfelbaar hulpmiddel begeerde, het welk altoos voor-
deelig noit nadeelig zyn kon, men dan doorgaans die lan-
den, welke boven het gewoone Rivierwater verheven
zyn, in de rivier moest indyken; en door hooge Zos
merkaden bevrydén voor iets meer dan gemeen opperwa-
ter. Hy wyst de voordeelen hier dan aan voor de boven
Rhyn en voor de beneden Rivier by en omtrent ‘Schoon-
hoven. |
. Voorts zoekt hy, volgens de voorgemelde gronden,
een hulpmiddel te vinden voor de Alblasfer en Crimpener
gaarden, van zo veel belangs en in zo veel gevaars; en
daar het gebrek in ’t algemeen daarin gelegen is, dat de
Landen , aan de Rivieren gelegen , thans te laag zyn in ver-
gelyking van de bedding deezer Rivieren , zal ieder moe-
ten toeftemmen, dat de middelen van herftel moeten
trekken ‚om (zo zulks uit hoofde van de gefteldheid der
Landen mogelyk is,) dezelve door den tyd op te hoo-
en, En te gelyk de beddingen der Rivieren te verdicpcn,
en arbeid alleen uit te voeren, als de Kunst het vermo.
mogen der Natuure te hulpe neemt. Hier om wil hy dat
men zich van het Opperwater bediene: de wyze hoe
moet in het Antwoord zelve gceleezen worden,
Eindelyk onderzoekt hy welke de middelen van her-
ftel zyn voor het benedenfte gedeelte der Rivier de Lecqs
en geeft in bedenking, dat, dewyl het uit de Gie van
‘ ding
VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY. kh
ding bekend is , dat eene Rivier, daar zy het naauwst is
altoos de meeste -fnelheid en bygevolg de meeste diepte
hebben moet, ‚zo men nu in plaatze van hoofden of
kribben, die altoos zo veel nadeel als voordeel geeven,
kon geedvinden, een proef te neemen met het maaken
van een paalwerk in de Rivier, tusíchen welken deuren
gehangen worden ,die met den Vloed van zelfs open- en
met de Eb toevallen: zo zou men door dat middel de
Rivier ten tyde dêr Eboe in eene fchuinfche Rigting zo-
danig kunnen vernauwen , dat de fhclheid aldaar zo veel
vermeerderd wierd, als de ervaaring leerde, genoegzaam
te zyn, om niet alleen de gezonke ftoffen op te neemen
maar zelfs de. gronden aldaar uit te fchuuren. Deeze
uitgefchuurde ftoffen zouden zich achter dit Paalwerk ,
even als een fchuine krib nederzerten. Om dun vervol-
gens voor te komen, dat achter de deuren geene verzane
ding kwam (waar door anderzins de vloed insgelyks ge-
keerd zou worden, even als by een krib) zo behoefde
men maar by verwisfeling, ‘van cyd tot tyd, eenige deu«=
ren.by de Eb open te houden, als wanneer ’er altoos ee-
ne genoegzaame fchuuring zyn zou, om achter dezelve
deuren de diepte te behouden. —- Ja zelfs zou men op
die manier de ERE dwingen; zich in ’t midden
en lanes den kant neder te zetten, waar door de Rivier
yich aldaar in tweën verdeelen,en eene behoorlyke diepe
te ín haare geulen houden zou”. ,
. In dit gegeeven antwoord hadt de Heer zirrEzEN ,
ten aanziene van deeze en geene byzonderheden , nadere
ophelderingen beloofd, als de Maatfchappy ze verlang-
de. Dit was haar begeerte, en’ hier aan voldoet hy in
een keurlyk et Mr ruim zo groot als het Antwoord
zelve, en wordt alles door bygaande Afbeeldingen opgee
helderd. Byzonder opmerkenswaardig is het geen hy
daar in voorftelt ten opzigte van de Y'sdamvmen in de Ri-
vieren, en Kan zulks ten Vervolge dienen van een Pros
jeêt door hem , en den Heer JAN VAN DER GEER , voorheen ,
der Maacífchappye medegedeeld (*). |
… Een tweede Ántwoord op:dezelfde Vraage is varr den
Heer CORN. REDELYKHEID , en met een Zilveren Medail-
je befchonken: het verdient, niet min dan het voorgaan.
de, de aandagt der Rivierkundigen, en der geenen, pe
e
(*) XV. Deel der Verhandelingen „: bl; * stg. -
Äl. DEEL. ALG. LETT. NO. 1. C
£
s4 .VERBANDELINGÈN
de aangeweezene middelen doen te werk ftellen. Orie
beftek’ Taat nier toe hier van een Schets te geeven: al.
teen berigteu wy den Leezer dat dit Antwoord vergee
zeld gaat van eene keurige Kaast van de Bylandfche Waard „
het benedenfte gedeelte van den Boven Rhyn, Waal en ’e
Panderfche Kanaal: en van den Kleeffchen Polder de:
Be tweede Vraag, in dic XIX Deel beantwoord, iss
Welke Boomen, Graanen, Wartels, Peulvragten en Plan-
Ben» ons noch by aankweeking onbekend, zou men met vrugs
áss ons Land kunnen invoeren? En welke van dezelve, en
van de.geenen die wy bezitten, kunnen, naar de gefteldheid
der Lucht en der Gronden, met het meeste voordeel, tot
voedzel van Menfchen en Dieren , in onze Gewesten geteeld
vorden? Her eerfte Antwoord íchreef de Heer jon ras»
TER, in leeven aval, Lid der Hollandfche Maatfchap-
dyez doch de Gouden Eerprys, zyn Antwoord toege wees
zen, is hem of zyne Erven, uit kragte van de Wet der
Maatíchappye, niet gefchonken: ‘het was, naar zyne
Linípreuk , ser ondestekening gekoozen: Virtus Abi ipfa
Lik papie | Ee
e recht merkt de Plantkundige nAsTER op: „, Veele’
Menfchen meenen, dat nietes waardig is gekweekt te
werden, dan de Graanen of zo zy al eenig Hout plane
ten, moeten het Eiken-, Esfen: , Ofmen- „ of Beuken-
boomer zyn. En is hun land tot geen van deeze be.
kwaam, dan wordt het van weinig óf geen waarde gee
houden: terwyl men, indien men de natuur der gronden
ouderzogt, en ’er de daar mede overeenkomende foor-
ten van Gewasfen op plantte, met verfcheidc ftukkem
lands. zeer groot voordeel zou kunnen doen, die nu,
zonder eenig nut, onbebouwd, verwaarloosd liggen.
Poch men moet onderzoeken, met verfcheidene proe=
ven te doen, Een niet onbedagtlyk berusten; alles nâa-
laatende, het geen by onze Voorouders niet in gebruik
was, juist af zy alles in de grootfte volmaaktheid ge
breeten hadden, en of hun doen ook nu een regel en,
vogrbeeld moest -weezen; en alles dus, zoo als-zy gee
ben: waren „ en niet anders kon, of moest gedaan wor-
dens” Te te E ’
‚ In het aanwyzen der Boomen, Graanen, Wortels en,
Planten, die, zyns a6téns , in aanmerking“komen ter be-
antwoording der Vrage, wyst hy den GRA ROOE TRES
„Ade
Jd
VAN DR HOLLANDSCHE MÁATSCHAPPT: KN
Landbouwer en weetgierigen Leezer, om ‘zyne Verhan-
deling niet te groot te maaken, na de Schryvers, die op-
geetelyk en breedvoerig over de vaortkweeking en be.
handeling van ’t een of ander Gewas gefchreeven heb.
en. hs
Wy zulled dze Leezers niec verveelen met een bloo.
‘te Naamlyst der hiet opgevoemde Boomeri „enz; doch ,
dezelve nagaande, van ieder één uitkippen, die, byzons
der onze aandagt.trekt. De. Tamme Kaftanje Boom, (Ca-
flanea Sativa) pryst hy dus aan. ,, Deeze Boom, die
geer wel in de Provintien van Gelderland erí Utrec'it zoude
tieren, plagt voor deezen in Engeland zeer menigvuldig
ekweekt te worden; en de meeste oude Gebouwen in
Tonden zyn van dit Hout gemaakt, waar van men tea
Noorden vari die Stad; volgens oude Historiefchry-
vers (*), een beroemd er groot Bosch hadde,
Het is ongeloofiyk ; tot welk eene ongemeene dikte dee.
ze Boemen kunnen groeijen; te Wickware, vier uuren
benoorden Bristol, groeide noch onlangs een Kaftanje
Boom, die 19 voeten over kruis dik was, en die men
dagt meer dan soo jaaren oud te zyn (}). Zulks is niet
engemeen op het Kiland Stciken , alwadr men Kaftanjs
Boomen vindt die 7o en meer voeren in den omtrek heb=
ben; doch bovenal ië vermaard de zogenaamde Caftan go
& cento cavalli, die zog voeten in zyn omttek, en dus
68 voeten middellyns, heeft ($). —== Ongemeen diens
ftig is die Hout voor allerleie Vaatwerk, om dat hee
eens doordrongen zynde, niet onderhevig is aan .krim-
je of zwellen; en daatfom worden in Ztalien, daar die
dout in grooter agting is dan ander Timmerhout; alle
groote Tonnen en Vatert daar uit gemaakt; ook is hec
seer bekwaam voor Buizen, om water onder den grond
te leiden, en zo ’t zelve tot Hakhout geplant wordt „
is 'er geen Boom ; die beter Hop- of Boon-ftaken geeft :
dewyl die zeven jaaten kunnen dienen. — Ik laat my
over de aankweeking van deezen Boom niet uit ; maar
on den Leezer te overtuigen, dat dezelve hier in zom.
(*) Firs grip, die Ui de Cwaalfde Eeuw ten tyde van
Hendrik den 1 leerde: Be chejven van Londen. ba
_(t) Tegenw. Staat van Graat Bristanje, IL. Deel, bl. 138.
(6) Brwpoxe, Refze door Sicâtie en Maliha, I. Deel, bl. 9e.
Phil. Tranía&, Vol LX. 1770 P, 9. |
2
46 VERHANDELINGEN
mige Provintien zeer wel willen aarten en groeijen , wy-
ze ik hem tot de meergemelde Verhandeling van den
Heer BERKBEY (*), en tot.de zeer goede en nuttige on-
derrigtingen, die de Heer aurreR in zyn Kruidkundig
Woordenboek geeft’.
Onder de Graanen telt hy de Geele en Witte Geerst,
(welke laacfte ook Oosterfche Manna genoemd wordt ,)
en zegt 'er van, „, deeze wordt hier te lande wel veel
geëeten , maar te weinig gecultiveerd, fchoon het een
zeer gezond en lekker voedzel is , voornaamlyk voor die
eenen, wiens ingewanden door eenen langduurigen en
fterken afgang verzwakt zyn. Als dezelve in ’t begin
van Mey gezaaid wordt is zy in September ryp, en bee
hoeft, gelyk de Turk/:he Tarw , (door RASTER ook aan-
gepreezen ‚) maar gering Land,” Over de verdere
culture daar van, en van nog een derde foort, Sorgo
genoemd, (het welk in de flegtíte gronden groeit, en
uitneemend voedzel voor Duiven en andere Gevogelte
is,) kan men MILLER, Kruidkundig Woordenboek, en de
Nieuwe Wyze van Landbouwen, \l. St. bl. ros, nazien.
Van de Wortelen fpreekendc , laat hy de Rhabarber niet
onaangeroerd ; doch merkt op, „het is volkomen zeker,
dat de waare en rechte foort van deezen Wortel, die
zulk een ongemeenen out in de Medicynen heeft, te-
genwoordig met zeer goed {ucces in Braband voortge-
kweekt wordt, waar van eenige uit zaad opgekomene
Worteltjes my toegezonden zyn, en, in myn tuin ge-
lant, de Winters verduuren en zeer wel tieren,
y moeten in eenen eenigzins droogen grond, drie a
vier voeten op zyn minst van elkander geplant worden ,
omdat zy zo ongemeen groote bladen hebben , waar van
zommige by my tet 33 duimen lang en 28 duimen breed
gegroeid zyn. De in Braband groeiende Wortelen tot
drie a vier duimen dikte gekomen zynde, zyn bekwaam
om in February en Maart, eer zy beginnen te fchieten,
uitgegraaven te worden, behoevende in kragt op gee.
nerhande wyze voor de Chineefche te wyken. Het zou,
derhalven , voor onze Noordwyker Kruidboeren , veel voor-
deel „
(®) Verhandelingen deezer Maafchonpge. VIJL Deel, IL Ste
Dezelve graolen ook zeer tierig op de
uitenplaats Groenboven
van den Heer L. T. GRONOVIUS, Schepen der Stad Leyden, by
.
Voorhout.
nd
VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY. 87
deel, en voor het algemeen eene groote nuttigheid zyn,
‚deezen Wortel, die. de koude van ons climaat zeer wel
kan verdraagen , onder meer andere Geneeskundige Krui-
den voort te kweeken. . n -
Maar ééne Peulvrugt ; waardig om aangekweekt te wor. .
den, telt de Heer BASTER op, te weeten de Magazanfe
Boonen: waar van hy zegt: „, Deeze zyn eerst van Ma-
gazan eene kleine vesting in Africa, den Koning van Por.
tugal toebehoarende , te Lisfàbon , en van daar na Engeland „
overgebragt. Zy zyn van alle foorten van Boere.
of Roomíche Boonen, de kleinfte, de lekkerfte en het
vroeg fte Typ. Men plant dezelve in ’t laatst van
Ottober , of 't.begin van November, tegen een muur of
fchutting of in een koude bak; men aardt dezelve, na
dat zy opgrocijen, wac aan, en befchut haar. met Erwt-
ftroo, enz. tegen de koude, waar door zy in maatige
winters kunnen blyven doorgroeijen; anders verplant
men. die in Maart uit de bak in den kouden grond,
twee by een, en een voet van elkanderen , wanneer men
in 't laatst van Mey of begin van Juny ’er reeds rype-
Boonen van trekt. Zy groëijen omtrent twee voeten
hoog, dach wat flenteragtig, waarom men tusfchen de
ryën hier en daar een pektouwtje langs bindt, om. de
Boopen voor her nedervallen te bewaaren, Verfcheide
Liefhebbers in Engeland zetten het geheele jaar geene
anderen, dan die foort; om dat zy dezelve boven alle
andere Roomfíche Boonen preefereeren. Men diende het
Zaad alle jaaren wel uit Engeland te ontbieden, alwaar
bet ’s jaarlyks versch uit Portugal aan de Zaadverkoo-
pers gezonden wordt: want als men hier te lande twee
jaaren agter een Zdad wint, worden de Boonen grooter
cn laater rype Men heeft hier’te lande ook kleine
Roomfche Boonen, welke fterk laaden, en maar ruim
een voet hoog groeijen; doch hard van bast en gansch
niet fmaaklyk zyn.”
Van de veelvuldige Planten door den. Heer BASTER
aangeweezen, ne&men wy alleen de Italiaanfche Bloem-
kool, Broccoli. ‚, Dit gcwas, ‘t welk men hier en daar
in Holland begint te cultiveeren , is overwaardig alge-
meener bekend te worden, inzonderheid de Witte foort
of Calliflower Broccoli; waar van ik verfcheide jaaren ,
van het laatst van February of ’t begin van Maart, tot
het laatst van April, Bloemkoolen gehad heb van.s tot
C 3 “7 duie.
83 SC VEAHANDELINGEN
7 duimen over kruis, en veel fmaaklyker, dan de ge,
eene Bloemkoolen in den Zomer- —- De zydfpruite
zels van de purpere foort gefchild, gebroken, gekooke
en met boter en notemuscaat geft ‚ geeft ín boven-
emelde maanden, wanneer ‘er zelfs nag geene uitge-
broeide groentens zyn, een gerecht, dat van veele lek.
kere tongen ‚„bgven de geftoofde Ajpergies ‚ geprefereerd
wordt. De zeer gemaklvke culture daar van heeft de
Heer mirreEr in zyn Kruidkundig Woordenbsek breedvoes
rig befchreeven: en het Zaad daar van in ’s Hage en
te. Rotterdam in winkels, daar men Angelfche Tuingaa-
den verkoopt, ís nu overvloedig te bekomen”, |
Op deeze Vraag is aen tweede Antwoord gedrukt,
door den kundigen Heer WitLEM VAN RACEN opgefteld:
Hy pryst eenige hjer nog anbekende Planten aan, en:
dringt fterk op de fterker bebouwing onzer ledig liggen-
de landen en duinen, daar toe de beste Gewasfen aanwye
zende; Wegens de Kaftanje Boom , door Dr. ASTER ge-
meld, geeft hy zeer leezenswaardige onderrigtingen. ’&
Is doorgaans de Ondervinding, die door zyne pén fpreekr ,
te welk aan zyne Verhandeling eene overtreffende waâr.s
de byzet, en op zommige plaatzen het ontbreekende in
“ %' voorgaande Antwoord. aanvult. By voorbeeld, de
Heer gBAsTER gewaagt van een nieuwe foort van altyd
Eikenboom , dien hy alleen uit onze Hedendaag fche
eradfningen kent, en het daar gegeevene berigt mee
edeelt. VAN HAZEN voegt ‘er by: „ Deeze Boom is my
voor vief jaaren uie Engeland toegezonden, gezoagd op
een ordinairen Eikenftam: zoo dra ik denzelven beko-
men had, heb ik 'er verfcheide op gemeene Eikenftam.
men gezoogd, en met zeër- groot A den onge-
seek fterken groei myner Zogelingen befchouwd, wcl-
ke &
jinge overtroffen”,
Behalven die Beantwoordingen der Prysvraagen
treffen wy hier aan eene Woaarnteming van eene onbekende
reg vand den Heer GERHARDUS WESTENRERG, Med,
oft. te Deventer. Deeze moet in der Verhandelingen:
gelve geleczen worden; dit zelfde heeft plaats cen ope
zigte vân |
e Verhandeling over eene binnenst buiten gekeerde en buis
zen het lichaam geplaatfte opene Pisblaas, in een eerstgeboo-
zen Vrouwbyk Kind, door A, DE BOSSON 3 EDER te
: | a
e my bekende Eiken zeer verre in fpelheid van groei.
Ld
VAN DE HOLLANDSCHE MAATSORAPPT. … - ' Gd
Amtterdam. Vergezeld van twee Waarneemingen over
Kinderen met eene wanfchapenheid aan de Teeldeelen
ter wereld gekomen: welker gene met eene Plaat wordt
geïchilderd, |
Iet meer moeten wy zeggen, fehoon wy, naar ons
gewoon beftek, genoeg uit dit Werk opgeleverd heb.
ben, van de Verhandeling over tene Joort van Appelbóomen,
welke Vrugten voortbrengen zonder te bloeien „(ten minften
naer de gewoone wyze) door pe, E‚ SWAGERMAN.
… Van deezen Boom werd in ’t Jaar MDCCXXTIV aan
de Koninglyke Societeic, door den Heer nunrey, cen
berigt gezonden; en fchynt im vergetelnisfe gebleeven
tot den Jaare MDCCXXXVI[. Wanneer de Heer
Hofraad crRIsTIAAN worF des melding maakte, en dig
verfchynzel onderzogt. Nader werd het verklaard doot
‚den Heer agrEprrsen „in den Jaare MDCCLIV. Van
welk alles de Heet swAGERMAN verflag doet; doch tee
vens aanmerkt, dat, reeds in de voorige Keuw, deeze
Loort van Appelboomen in ons land al bekend geweest is ;
ten getuigen hier vân MUNTINGs waare oefening der Plant
ten âanhaalende. Hy gaat de gedagten van wore nâ
en die van GLEDITsCH , En geeft zyne eigene keurige
Waarneemingen op: waar uit blykt dat men dit foort
van Bootnen ge€nzins als nice Bloemdraagende kan be.
fchouwen: dat de manlyke deelen in den bloczem onte
breeken , dat zy alle deelen, die tot cen Vrauwlvke
Bloem behooren, beziecen , maar alle verfchillende van
het welgeftelde: en waarfchynlyk, in dit gebrekkig en
cenvoudig voorkomen, het oog der meeste Liefhebhe,
ren ontdooken zyn. Eene weluitgevoerde Plaat heldere
deeze Waarneemingen op. E
De Proeve van C. A. KLOEKHOF aver den Aart en de Wet,
tigheid van de Inënting der Kinderpokfes, beantwoordt, in
’t breede en op ’t onderfícheidenst , deeze twee Vraag.
ftukken: I. Is de Inënting der Kinderpokjes, in pere
foonen van bepaalde hoedanigheden te verrigcen , cn vere
geleeken ‘met de'afwagting der gewoone befmetting, ‘die
ziekte veroorzaakende, voordeelig dan wel nadeelig, voor
het leeven en den tegenwoordigen welftand van de Inge:
Enten zamengenómen, of van elk hunner in ’t byzonder,
en van huone medeleden in de burgerlyke Maatfchappye.
1. Is de Inëúting der Kinderpokjes ze en invoege als zy
C 4 in
49 VERHANDELINGEN VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY.
in ’t antwoord op de eerfte Vrage wordt opgegeeven,
wettig of onwettig ? *” |
Ten flot van dit Stuk, dient, Een Bericht, wegens het
fryden en afhaalen van den Steen der Blaaze in twee by-
zondere tyden, door G. TEN HAAF,
Naar gewoonte volgen agter aan de Weerkundige Waar-
neemingen op Zwaanenburg in den Jaare MDCCLXXVII
en MOCCLXXVIII,
Verhandelingen van het Bataaffche Genootfchap der Proefon-
dervindelyke Wysgeerte te Rotterdam. Vierde Deel. Te
Rotterdam by. KR. Arrenberg 1779. Behalven het Voor-
. serk 289 bladz. In gr. quarto.
en drietal van Prysverhandelingen maakt een aanvang
van dic Deel. Zy gaan over de gewigtige Vraag:
Welke zyn de gefchikefe „middelen, om den gemeenen
Man in ons Vaderland, zoo ten platten Lande, als inde
Steden, tot het gewillig gebruik maaken van de Inëntine
ge der Kinderpokjes aan te moedigen, en omdeeze prac-
tyk op de minst kostbaare wyze, en zonder gevaar van
de befmetting te verfpreiden, aan hun toe te dienen ?%
— Elk deezer Verhandelingen heeft haare weezen-
Iyke waarde , en levert verfcheiden bedenkingen op,
welken haare nuctigheid , nopens dit onderwerp , hebben.
Dan het Genootfchap heeft, (en derzelver keuze fchynt
niet te wraaken,) de voorkeuze gegeeven aan de Ver-
handeling van Johannes Veirac, Med. Dr. te Rotterdäm ,
enz., en hem den gouden Eerprys tocgéweezen; terwyl
het egter , de verdienfte der twee andere Verhandelingen
erkennende, aan ieder derzelven, als een Accesfit, de
zilveren Medaille heeft toegekend, De Autheur van t
eerfte Accesfit heeft zig niet gelieven te openbaaren ,
dan aan de Heeren Direéteuren van ’t Genootíchap; en
de Schryver der laatfte Verhandelinge is A. Ypey, Leëtor
Botanices, €c. te Franeker. Het Gefchrift van
den Heer DVeirac is ons dermaate nuttig voorgekomen ,
dat het ons uitlokte, om ’er een gezerter berigt van te
geeven; dan wel dra bemerkten we, dat een zo beknopt
verflag, als hier vereischt zou worden, in geenen deelc
aan ons oogmerk zou beantwoorden; des het ons raade
zaamer voorgekomen zy, den Leezeren , vervolgens , in
ons Mengelwerk, desaangaande mede te-deelen, eene Be.
ra opgave der, Aanmerkingen van den Heer vEIRAC, over
dic Stuk,
Ld
\
VERHAND. VAN HET BATAAFSCHE GENOOTSCHAP. 41H
Op deeze Verhandelingen volgen verder, gelyk ook
“aan ’t einde der Verzamelinge in dit Deel eenige Genees-
en Heelkundige Waarncemingen , weiken den Beoefe.
naaren deezer nuttige Weetenfchap te ftade kunnen ko-
men. In twee onderfcheiden Stukken levert hier de Heer
Jacob van Lil, Stads Heelmeester te Rotterdam, eerst
etlyke Proeven, welken ftaaven , dat het gebruik van de
Colophonia , met Alcolio} Vini vermengd, van de grootfte
nutcigheid zy, in ’c geneezen van ’t Boongezwel der
Gewrigten; als mede, dat het gebruik van dic middet
‘zig'niec tot het Boongezwel alleen bepaalt ; maar ook
van groot nut kan zyn in andere gevallen, waarin de op-
gehouden vogten zagt zyn, en nog geene fcherpte aan-
genomen hebben. Voorts behelst het tweede Stuk
’s Mans Waarneemingen van zonderlinge verzweerin-
gen, die hy, buiten andere tusfchenkomende aanmerkin.
gen overde verfchynfelen , tot het inprenten der volgen-
desleeringe doet ftrekken. Ee
Dat men eenige ftof ontdekkende, en de plaats hee
toelatende om dezelve te ontfangen, nimmer zulks be-
hoort uitgefteld te worden, op dat dezelve niiet, door
haare fcherpte , de nabijgelegene deelen aanfteeke ea
verteere, En dat men in ’t geheel geen ftaat op
de hoegrootheid van de fcherpte der vochten maken
kan: noch ook, welke deelen, ’t zij harde of zachte,
Zij meest aandoen zal ; nademaal de ondervinding in de
opgegeevene gevallen heeft doen zien, welk vermogen
dezelve heeft, om beenderen te kunnen verbrijzelen;
terwijl zij fpieten ‘en ingewanden weinig, immere mine
der , aandoet; gelijk zij wederom, in andere gevallen „
de huid, fpieren, en andere zachte deelen verteert, en
aan de bijzijnde beenderen nauwlijks eenig nadeel toe«
brengt”. 7 EN.
Wyders ontmoeten we , met betrekking tot deeze
Klasfe, in die Deel, eene, door den Heer Lambertus
Bikker, Med. Dr. Direêteur en eerften Secretaris, by
ùitftek keurig vervaardigde befchryving eener doorgaan.
de Scharlaken Koorts, gemeenlyk Roodvonk genoemd,
zo als die in de laatfte maanden van 't Jaar 1778, en
in de eerfte maanden van het Jaar 1779, te Rotterdam „
geregeerd heeft. Zyn Ed. geeft hier een juist verflag
van zyne bevinding desaangaande, met melding van de
voornaamfte verfcheidenheden, die hem daarin voorge.
komen Zyn, welken hy inzonderheid tot drie Klalen
rengt:
42 | VERHÁNDELINGEN
brengt ; al8 mede de merkwaardige toevallen ef vér.
fchynfelen , mitsgaders. gevolgen, door hem in deeze
ziekte waargenomen; Verder draagt hy hier nog voor É
?e geen hy aangetekend heeft, wegens de BEpidemie;, of
heerfching deezer ziekte: En daarby gevoegd hebbende,
® geen hy, betreffende de geneezing, voodig age te
melden, wyst hy ten laatíte nog aan} wat men uit dic
alles, nopens deeze ziektes hebbe op te maaken; —-s
‚Naast deeze Verhandeling komt ons nog vóor een be-
rigt van eene affcheiding van bykans het gantífche Elle:
boogsbeen, met behoud van, eene genoegzaame bewec.
ging des Onderatms, door Dirk Scholl, Sradssen Gast:
huis-Chirurgyn te Delft. Om dic byzonder geval, waar.
in dé Natuur zigzelve wonderlyk gered heeft ; te begry-
pen; dient fnen, zegt hy, „‚ te onderftellen, dat alleen
4 hec lighaam zelfs van dat been weggenomen zijnde,
ss de inplanting evenwel der fpieren, die den Onderarm
s, buigen; uitftrekken, voor-cn agterover beweegen ;
5, gebleven zij, ei dat de aanmerkelijke tusfchenruim-
2, tes van het eené uiteinde tot aan het andere; door
3, een Callús van de Natuur zij ingevuld; hoewel hee
» lidteken vrij ingetrokken, En de Cáljus naauwlijk te
‚ voelen zij”; —_ — Eene vooronderftelling , waartoe
| by te gereeder-overhelt „ om dat er, gelyk hy in ’t flot
ganwyst; verfcheiden voorbeelden zyn; die getuigen;
dat rde Natuur, in zulke gevallen ; meermaals , op eene
dergelyke wyze „tot haár eigen behoud werkt. -
… Buiten de tot dus ver gemelde Stukken, komt ons
hier nog voor een Gefchrift van den Heer Agge Roskam
Koal, betrakkelyk tot den Landbouw. In ’t zelve maakt
die onvermoeide Landboutekundige getheen, zyne Aante-
keningen, van twee Proeven; de ééne met Garst gezaaid
en geplant, op een Stukje Geestland, groot 317 Khyn-
Jandfche Roeden; in’ den Jaare 1774; de andere met
Tarw, in den Jaare 1775, mm Bretzaap onder Velzen, op
de Beoerdery genaamd Onrust. — Deeze aantekenin.
gen behelzen verfcheiden byzonderheden, die gefchike
zyn, óm de Liefhebbers der Landbomwkunde tot nadere
oefncemingen te naopen; bovenal met betrekking toc
en voordeel, dat het planten der Graaneh , boven het
gaaien derzelven ; naar zoramiger gedagten ;‚ zou hebben 4
welk gevoelen, door deeze proefneemingen van den
Heer Kool, geenszins begunftigd wordt.
‚ „Kindelyk ítaat ons hier nog gewag t& maaken van piet
a
VÁN HET BATAAFSCHE GENOOTSCHAP. 43
se Verhandeling van opgemelden Dr. Bicker over de
Molenroeden. ! Et es had, in den
Jaare 1775 ‚de velgende Vraag Woorgefteld, Welke Mid:
delen zyn 'er om voor te komen, dat de Róeden der Wind-
Molens niet zoo dikwijls, als gewoonlijk ren ‚ bij den As
breeken, en om te weeg te brengen, dezelfde Molens
get korter Roeden, dezelfde breedte van Zeilen, en dezelfde
kracht van Wind, even fterk werken, en, bij eene onvoor=
ziene verheffing van Wind, haare felheid uit zichzelven
maatigen? De Antwoorden in den Jaare 1776, en, by.
nader aanzoek van ’t Genootfchap, in *t Jaar 1772
hier op ingekomen , Zyn door ’t Genootfchap niet vol-
doende gekeurd; egter heeft hetzelve aan vyf dier Vere
handelingen „ om dac ze voor ’t overige verfcheiden
nutte Aanmerkingen bebelsden, ieder een zilveren Me-
daille toegekend. Voorts heeft het, overeenkomítig
met ééne der Grondwetten van ’t Genootfíchap , bew
flooten, dat de eerfte Secretaris, uit alle deeze Ant-
woorden , gepaard met eenige eigen bedenkingen, eene
voldoende beantwoording deezer Vraage op zal ftellene
En hieraan is men deeze Verhandeling verfchuldigd; in
welke de Heer Bicker zig met lof van deezen last ge-
Kkweeten heeft; voegende nog, by 't geen hy deswegens
had voorgedraagen , de byzondere gedagten, die een
geagt Lid van ’t ootfchap hem omtrent dit onder-
werp had medegedeeld. —— Men vindt des in deeze
Verhandeling, welke met de noodige Figuuren verge:
zeld gaat, oordeelkundig byeengebragt, 't welk oplet.
tende’ Schryvers desaangaande van den meesten dienst ’
geoordeeld hebben; waaruit men, ‘op goeden groud „
a van weezenlyke nuttigheid {chynt te wagten te
ebben. |
Le Deffin de 'AÁmerique ou Disdogues Pittoresques , dans lesquels
on developpe la caute des evenements actueìs, la Politique et les
interets des Puisfances de Europe, relativement a cette guerre;
et les fuites qu'elie devreit avoir pour le bonheur del'Bumanké,
Traduit fidelement de l'Anglois. London printed for FP. Bew.
22 pp. in Evoe
Ne luid van deezen breedvoerigen Tytel heeft men in dit Ge- -
“— fchrift te verwagten, eene ontvouwing van 't lot van Amerike;
by eene opheldering van de oorzaak der iele pe gebeurte.
nisfen, de Staatkunde en de helangen der Mogenheden van Bu-:
rôpa, ten opzigte van deezen, oorlog, mig s de gevolgen,
welken dít alles behoorde te hebben, tot heil van ’t Menschdom..
Jr ie ook van det alle min of moereen woord in € akhir
44 LE DESTIN DE L'AMERIQUE.
den; maar zo oppervlakkig, dat het geen weezenlyke onderrieting
verleene. Het voornaamftte is de fchildering van Engelands toe-
fkand, als ware dat Ryk genoegzaam tot de uiterfte verlegenheid
bragt: en het gevolg van alles, waaruit men zig ecn groot ge.
fik voor ’t Menschdom belooft, is eene algemeene bewerking,
om alle de bezittingen der Europifche Mogenheden in Amerika
onafhanglyk te maaken. ’t Is vry duidelyk dat dit de weg zouzyn,
om die bronwel van onlusten, welke thans maar al te dikwils
ontfpringt, te dempen; doch ‘t is niet zo klaar, dat het heil van
‘1 Menschdem daar door grootlyks bevorderd zou worden; veelligt
zou 'er de Nieuwe Waereld meer bv winnen dan de Oude ; dan
willen de beflisfing van dit voorftel lievet voor diepzinnige
Sraatkundigen overlaaten. |
Echt. verflag der voornaamfte Levensbyzonderheden van joun Paur-
yones, Zee- Kapitein, ân dienst der Verenigde Staaten van
‘Noord-America. Te Amfterdam by D. Schuurman. 1780. In
- groot olavo SI blads.
By aldien men af mag op de geloof waardigheid der berigten, wel.
ken den Opfteller deezer Leevensbefchryvinge ter hand geko-
sen zyn, en waarvan hy zig bediend heeft, zo is John Paul Fones
hoewel van geene aanzienlyke egter eerlyke afkomst, van der
Jeugd af wild, en als onhandelbaar, geweest. Tot jaaren gekomen
ode wermennde hy zig met de Smokkelaars; werd.eerlang, niet
alleen’ een voornaam Smokkelaar; tnaar tevens een Zecvroover in
zyne foort; en leidde voorts meerendeels een woest losbandig
leevcn, het zy hy zig eenigen tyd te Lande ophielde, 't zy hy op
Zee zworve, om foor fmokkelen of rooven buit te behaa'en. Met
het ontftaan der Amerikaanfche onlusten, bediende hy zig van die
gelegenheid, om zyn Fortu'n te beproeven, door briefwisfeling
met de Hoofden der misnoegde Amerikaanen te houden, en hun
gynen dienst aan te bieten. Hier in flaagde hy, naar zyn oogmerk,
dermaate, dat hy eerlang na Amerika ontbooden, en hem aldaar
het bevel opgedraager wierd, over een Kaaper, cle beftemd was,
om op de Engelfche Kusten te kruifen ; waarin hy het Amcrikaanfche
Congres zo wel voldeed, dat hy voorts evn aanzienlyker Schip,
en eene uitgebreider magt verkreeg; t we'k hem, na verloop
vaneenigen tyd. zelfs met een klein Esquader, onder zyn be-
vel, ín Zee deed fteeken. Vervo'gens ontving hy daar benevens
eene Commisfie van ’« Hof. van. Verfa:es, waarby hy gerechtigd ,
wierd om de Engelfche Schepen weg te neemen; waardoor hy
in fiat gefteld werd tot het onderneemen van gewigtiger aan-
flagen, die hem meerendeels vry wel gelukt zyn. Onze Schry-
ver ‚van t een en ’t ander gedeelte in deezen lecvensloop „etlyke
byzonderheden gemeld hebbende, bepaalt zig in dit geval tat de
laatfte togt van Kapitein Jones; welke hem eindelyk in Texek
‘heeft doen binnen loopen; waardoor hy. hier te Lande werke'yk
gerugts gemaakt heef*; en ‘t welk den Landzaat te fterker noopt
tot het inzien van dit ® van 's Mans leevensbyzonderheden, -
dat voor een Gelchkift van die natuur vry wel opgefteld is.
AL GE ME ENE a
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
Brieven tot Wardeediging van de Voórtplanting des Christly-,
…_ ken: Godsdiensts , door R. wATsON, D. D. E.R.S. es
Koninglyk Hoogleeraar in de Godgeleerdheid op de Hooge
…_Jchool te Cambridge. Naar dèn tweeden: Druk, uit hes Eine
. gelsch vertaald. Te Amft:-by. Yntemaen lieboel, 1779e
n-gr. 3ve. Behalven het Voorwerk 277 bladz.
eze Landsgenooten hebben-blyk van hunnen goedert
fmaak: gegeeven door het gunftig ontvangen , en prye
zen der’ Briëyen over den tegenwoordigen Staat des Christenne
doms en ‘het gedrag der Ongelbovigen ‚met beantwoording hun=
ner voornaamfte Tegenwerpingen, als mede een Vertoog aan
de Ongeloovige: Schryvers , en eene Redenvoering door A: J.
ROUSTAN (*). De Vertaaler van dat Stuk, zo wonder
wel voegende bv de fterk gezogte Brieven van. eenige
Portugeefche en Hoogduitfche Fooden, biedt hun hier.ee-
ne andere vrugt zyns arbeids aan , eenigermaate ftrekken=:
‘dé tóteen Vervolg op ROUSTAN. „, Deeze laatstgemelde
Schryver, naamlyk, ftelt,; gelyk een ieder, die zyne
Brieven geleezen heeft, zich, buiten twyfel, herinnert „
zeer veel in het bewys voor den Ghristlyken Godsdienst,
ontleend uit de fpoedige en zonderlinge Voortplanting
van denzelven, Een bewys ‚in de daad , van veel gewigts „
indien het recht voorgedraagen , en , met de vereischte.
zorgvuldigheid, aangedrongen worde: een Bewys waar
tegen ook , uit dien hoofde, het Ongeloof zich niét zel.
den verzette om het van kragt te berooven: met die vere
baazende oinwenteling, in de Wereld , veroorzaakt door»
de Leef ‘van CurisTus, aât geheel andere oorzaaken , dax
Hemelfche , toe te kennen, == De Geleerde GRE
\ i a:
{- ‚ ! ")
(*) Door de Drukkers deezes, in den Jaate 1774, uitgegeeven,,
„Men zie ens berigt in de Hedendangfche Vaderl, Letter-Oefeningen,
UI. Deel. ste Stuk bl. 473. B
.ÍI.peEr. Alo. LeTt.no.2. * Bte
46 nd R.- WATSON'S
de Verzwakking en Va) des Romeinfchen Ryks, in een uit-
fteekend Werk , ’t geen zya Naam vereeuwigen zal, be-
fchryvende, laat zich breed uit over de Tweede Oorzaa-
ken; waar door de-Christlyke Leer zo grooten en fpoedigen
opgang zou gemaakt hebben: dit bewoog den leer.
aar WATSON, die egter GIBBON niet onder het getal der
Ongeloovigen optekent,de Verdeediging van de voort-
lanting des Chrsstlyken Godsdiensts op zich te neemen: en
e kragt der Tweede Oorèaaken, door cisson Aangevoerd
te onderzoeken”. Dit is de gelegenheid waar by deeze
Brieven het licht zien. df |
‚‚ Menigmaal wenschte de Vertaaler”, gelyk hy zich
in. he Berigt laat hooren , „ dat zyn Schryver, die lee.
vendigheid van Verbeelding, die fchilderagtigheid. van
Styl bezat, waar in ROUSTAN zo zeer uitfteekt; doch hy
vondt vergoeding voor dit gemis, in de juistheid van
oordeel en de kragt van Taal, wATSON eigen”. De Ne
derlandfche Leezer zal, nogthans, denzelfden vloeienden
trant, ip de Vertaaling ontdekken: en den Vertaaler
bedanken, dat hy „ook, in dit epzigt, aan deeze Brie-
ven eene gelykvormigheid met die van ROUSTAN. gegee-
ven hebbe, gelyk hy, om deeze te verfchaffen , betuigt „
… den Korten Inhoud der Beieven voor aan eh boven ele
ken, geplaatst te hebben, 't geen in het oorfpronglyke
niet gevonden wordt. Desgelyks heeft hy op den voet
ger bladzyden de Schriftuurplaatzen etekend , en
overal , waar, in hee Werk zelve, de Aanhaalingen uit
vreemde Schryveren niet genoegzaam overgezet wáren ,
de vertáaling dier plaatzen onder aan gevoegd. Ook hier
_ En daar eene kleine Aanmerking geplaatst, en den Ne-
derduitfchen Leezer geweezen tot Werken, waar in hy, .…
ten opzigte van deeze en geene byzonderheden, nadere
‘voldoening kan vinden”,
In ’t geheel bevat dit, Werk zes Brieven , aan GIBBON
ingerigt; en een zevende aan de Beftryderen van den
Christlyken Godsdienst. De Geleerde armeon hadt vyf
Tweede Oorzaaken bygebragt, ontleend uit de roerzels van
het Menschlyk Hart, en de algemeene omftandigheden
des Menschdoms, om reden te geeven van de verbaazen-
de gebeurtenis, de fchielyke Voortplanting des Chris-
De EERiTE GORZAAR; door hem aangevoérd sie, „ de
.enbuigzaame, en, indien hy deeze fpreekwyzé mep se
„BRIEVEN... … \ Ze
bruikén „ de onverdraagzaame yver der Christenen: wel ie
gaar, ontleend van den Poodfchen Godsdienst; doch gee
guiverd van den bekrompen en onvriendlyken geest , die ,
in ftede van de Heidenen uit te lokken, ter omhelzin
van Mosts Wet, hun daar van hade afgefchrikt”, Dit
denkbeeld gaat WATSON, in zynen cerften Brieve te
keer, |
De TWEEDE OORZAAK, waar aan GIBBON den fchielyken f
opging des Christendoms toefchryft, is, „, de Leer van
een To
'oekomend Leeven, gepaard met alle bykosmende
stine ns ‚ (trekkende om gewigt en kragt aamdie
groote Waarheid by te zetten”. Dit te wederleggen is
de inhoud van wATsON’s tweeden Brief, RN
. Als een DERDE OORZAAK, telt GIBBUN, , de Wondere
daadige kragten aan de eerfte Kerk toegefchreeven”, Hee
wederfpreeken hier van, is de ftoffe van den derden
Brief, |
“Een VIERDE OORZAAK , door GIRRON opgegeeven,
‚> Zyn de Deugden der eerfte Christenen”, Deeze Oor-
zaak , in de daad zo pryslyk, verdonkert hy, met hunne
Deugden te vertoonen als voortkomende uit hunne Be-
keering t-dewyl zy de overgegeevenfte Zondaars geweest
waren , of uit de loftyke begeerte, om de Agting op te
houden der Maatfchappye, in welke zy getreeden wan
a Bondig wederlegt wATsoN dit, in zyn vierden
rief.
‚„ De Eenigheid en Tugt der Christhyke Kerke, of van
het Chrisslyk Gemeenebest’, ie de vyrDR en laatfte der
tweede OORZAAKEN , waar aan de Heer ciBBoN de fnelle
‚en uitgeftrekte Voortplanting des Christendoms toekent.
ommen Breedvocrig wordt dit denkbeeld ontvouwt, en
kragtig wederfprooken, in den vyfden Brief,
De zesde Brief behelst: ,, Aanmerkingen over de Ver.
amheid der Romeinen in het fak van den Gods.
dienst. Getuigenisfen ter wederlegging daar van. De
Christenen befchuldigd van Godverzaakery —- van ge-
vaarlyke onderneemingen tegen den Staat = van de
gruwelykfte misdryven — de grond en valschheid dee.
zer betygingen aangeweezen, Het getuigenis van den
pn PLINIUS, wegens der Christenen onfchuld, ope
gehelderd,
" Eindelyk neemt de Heet watson deeze gelegenheid
waar om ’er ecn Brief: by or en „biet aan den Heer
. Gls
Pd
85 R WATSOWS
@IBBON : ‚;- maal aan eene foort van Menfchen, die alles
Gezelfchappen verftooren met'‘hun fchendziek uitvaareg
tegen het Christendom; die, op hinne reizen; of uit de
Schriften der Deisten, eenige verfleete tegenwerpingen
verzameld hebbepde, met hun verftandloos en oneerbiedi
gelach, de harten van het opkomend Geflacht bederven”.
Een Brief, waar in, gelyk in alle de voorgaande
de gewigtigfte zaaken, op den bondigften trant , be andeld
worden. Wy kunnen, om plaats ee winnen, den Inhoud
daar van zo min als die der andere opgeeven.
By deeze Brieven is een Aanhangzel gevoegd, behel-
zende Aanmerkingen op eenige plaatzen in Mr. ciBRoN’s
Werk, door r. wyNe Rebtor van St. Alphage te Londen,
deri Heer wATsoN medegedeeld. Zy betreffen den Brand
te Rome door nero geftigt, en den Christenen ten laste gee
legd; een fchuld waar van GIBBON NERO zoekt vry te
pleiten: en leveren voorts eenige Aanmerkingen op cIr=
pon’s: verflag van de handelwyze ; door PLINIUS BEN JON-
GEN en den Keizer TRAJANUs ‚ten opzigte van de Christee
nen „. gehouden.
“ De Heer Vertaaler heeft goedgevonden, ten flot,
twee Redenvoeringen hier aan te hegten van den Eerw.
WILLIAM LEECHMAN , over Gods Wysheid in de Euangelifche
Openbaaring ; derzelver inhoud heeft overeenkomst ge=
noeg, om met de Brieven van wATsoN en teffens te ver-
fchynen; zy zyn verftandig opgefteld , en verdienen eene
aandagtige pien,
‚ Dit is de hoofdfem van ’t geen dit Boekdeeltje be=
srypt. Wy deeden ’t zelve, ons Werk en den Leezer
te kort, wanneer wy, uit den grooten voorraad van keu-.
rige Waarneemingen, welke ons hier voorkomen, niet
het een en ander opléverden.
‚ss Gy”, dus fchryft wATsoN, in zyn vyfden Brieve.
> Gy verwondert u zeer, en ftaat niet weinig verfteld ,
dat TACITUS en PLINIUS de Jonge zo laag van heet Christen
Stelzel gefprooken hebben; dat seNEcA en de Oude eLr-
NiUs zich niet verwaardigen 'er eenig het minfte gewag,
van te maaken. Deeze zwaarigheid fchynt by anderen
zo wel als by u opgekomen. Ik zou u, tot het verkry-
gen eener volkomene voldoening op dit ftuk ‚kunnen ver.
zenden tot het Slot des Tweeden Deels van Dr, LARD-
NER's Verzameling van Oude Joodfche en Heidenf:he Getui-
genisfen, voor de Waarheid vaa den Christijken Gade
eN denst :
Í
CRE VEN. â8
dienst: doch misfchien -zal eene-en-andere bedanking gen
noegzaam weezen; om uwe verbaasdlreid te doen be:
gaaren. ie oe Rn. df Ze
9, Geringe aankleevers van zuivere Zeden vallen , wans
neer zy zich van den Godsdienst des Lands afzonderen ,
niet fpoedig onder de opmerking der Geletterden. De
Gefchiedfchryvers vreezen de waardigheid huns Geleer»
den arbeids te verkorten, en: het-glansryke verhaal der
roemrugtigfte. voorvallen té ontluisteren, als zy, in
Pt zelve, het werveelend verflag doen van deeze en gee:
ve gebenrenisfen, den Godsdienst betreffende: en. de
„Wysgeeren. zyn doorgaans al te hoog opgetoogen in af
1e sec
ftoute en van den gemeenen, weg afwykende onderneep
miogen, om den Stoel van. den Heiligen errrus te doeg
waggelen . voorby gingen. De wederftreeëving van den
WV olks-godsdienst moet algemeen worden, eer drzelve cat
kennisseeming van de Burgerlyke Overheid komt: ep
vóór dit gebeure, zal zy meestal beneden.de aandagt van
‘ uitfteekende Schryvers gerekend worden. - E
‘ ‚s>- Deeze aanmerking is ‚byzonder toepasfelyk op ons
tegenwoordig, onderwerp, De eerfte Christenen waren,
gelyk hun. Meester voor{peld hade, om zyns. Naqms wil
by alle Menfchen gehaat: het was, de Naam zelve, ’r wa-
ren ‚geene Misdaaden, dien Naam aapkleevende, welke
PLINIUS (lsafte; overal leefden: zy in de uiterfte ver-
fmaadheid ‚tot dat hug aantal de aandagt dez Wereldlyke
Magten opwekte. — De, Wysgeeren merkten de
Christenen aan als Geestdryvers, en verfmaadden, hun ; de
Priesverg flelden ‘zich tegen de Geloovigen, als tegen
invoerders van nieuwigheden, te weere, en braakten
Jasteringen over hun-uìt; by:de Geleerden waren zy
por werpen, van’ veragting, en de Weetgierigen alleen „
die onderaock, deeden ap. den ‚grond. van hun Geloove,
omhelsden 's zelve. Dach. her, verzuim van. eenige
Schryvers, (waar van de Een nogthans ‚by toeval,
5 | 86-
t
sò kt watrtoers
| getuigenis geeven aan de waarhöid van verfcheide geval.
en, de Christenheid betreffende ,)}die geen onftandig vers
flag doen van den oorfprong, voortgang, en inftellingen
eens nieuwen Aanhangs, is eene zeer ongenoegzaarme re,
de, om, of de beginzels,op welke dezelve fteunt , of de
bovennatuurlyke magt, die ze onderfchraagde, in cwye
fel te trekken,
"_ De Romeisfthe Gefchiedfchryvers, daarenboven, wa.
ten niet alleen onverfchoonlyk naleacig omtrent de Chrús
tenen} tiaar ongeloofiygk onkundig van ’t geen hun, of de
ooden, betrof; ik zeg, met nadruk , onvergeefiyk onkun-
ig; dewyl zy de middelen, om ‘er kennis van te kry«
gen, in hun bereik hadden: de Schriften van ‘Moses kone
en over al in Grieksch bekomen worden; ende Werken
van JOSEPHUS zagen het licht „eer TAciTUs zyné Gefchie-
denis fchreef , en, nogthans, is TACITUS zelve tot cen®
groote ongerymdheid, en hee fchryven eener lompe te-
genzeggelykheid vervallen, in zyn berigt van de feoden’”,
e— Dit toont onze Schryver met de flikken, en merkt
Ban, daf“ men dergelyke onnauwkeurigheden zou kun.
nen aanwyzen by PLUTARCHUs, en andere SChryvers,
die van de Pooden gewaagen; ten flot deezer bedenkina,
en betuigende: ‚ Waarom zullen wy, naa dit alles;
et-vreemd vinden, dac eenige weinige mde Schry-
vers, die de Christenen aanmerkten als een’ veragtlykeù
Aanhang onder de Sfooden, en de Poodem befehouwden akk
een barbaársch-en gevloekt Volk, wiens Gefthiedenië
niet leezenswaardig was, en die daarenhoven bezig waren
met het verhaal der groote Gebeurtenisfen , welke den
val huns Ryks veroorzaakten of vergezelden, waarom ,
zeg iks; zuiten wy het vreemd vinden, dat Mannen met
vo gewigtige onderwerpen bezig „en dermaate door diepe
gewortelde vooroordeelen ingenomen, ons maar kort6
en gebrekkige befchryvingen, van *t geen de Câristenen
betreft, hebben naagelaaten*"*? |
Byzonder verdient onze opmerking , ’t geen WATSON;
ân zynen daacften Brieve, mededeelt. „, Ik kan, niet
nalsaten ftil te ftaan” dp een bewys, waar mede ontang&
cenige Woysgeeren het geheele Stelzel der Openbaaringe
‚ hebben zoeken * anderse boven te keeren: en * is c&
soodzaaklyker deeze hunne Edge te beantwoor
den, dewyl dezelve eene algemeene van dh
«
ERIEVEN., NE ;
onderhóud geworden is, boverist onder 4e moäânigen
die het Vaste-land bezogt hebben. De tegenwerping
ftrekt „ gelyk men veronderftelt ,-am her gezag van mo. ’
ss s te maaken, door aan te toonen, dat de
Aarde veel ouder js dan beweezen kan worden uit zyn
berigt wegens de Scheppieg en de T'ydrekening der Hei
lige Bladeren, Wy beweeren, dat ‘er, zints de Schepe
‚ Ping, nog geen zes duizend jaaren verloopen zyn: en
deeze bee aen houden ftaande, een ontwyfelbaar bee
wys in handen te hebben, dat deeze Aarde ten niinften
een’ ouderdom van veertien duibend jaaren bereikt „ en
zy klaagen, dat moses hun zeer in den weg ftaat, en
hun yver in ’t- onderzoek fauikt (*). … r
>, De Kanunnik recuraRo, die „zo 't fchynt, bezig is
met het fchryven eener Historie van den Berg Zina,
heeft de bedding van eem Lava of Vuurftroom ontdekt ,
die, zyds oordeels , ten tyde van den tweeden Punifches
Oorlog Dea gE twee duizend jaaren geleden, uit dien
Berg vloeide; e bedding is nog met geene genoeg-
meel hoeveelkeid van aarde bedekt, om Koarn voort
te brengen , of 'ef Wyngaarden te planten : twee duizend
jaaren , zegt RECUPERO, zyn ‘ar, overzukks, ten min
ften noodig omi de bedding eener Leva in een vrugebaar
veld te.verandesen. KEen.put, digt by Pact, in de na-
buurfchap van den Berg Bèna „ delvende , hebben zy duid
Iyke merktekens van zevén onderfcheideng Lavás ant-
kt, de een boven de ander. gelegen ; derzelver oppen-
vlekten liepen evenwydig5. en de meeste derdelvër wáe
ren bedekt met eene dikke bedding van ryke aarde: de
ee ns die de benedenfte deezer Lavas vormde,
vloeide ‘(indien wy, betuigt gacUrPERO, uit de Overeen»
komst magen redekavclen,) ten minften veerdien dulaend
ai er uit den Berg, aes | e Nn
‚‚ Kortfyk zou men, op e tegenwerping , ei pe
antwosrden, met ‘te onkennen, dat ‘er, in
fchiedenis van Moses, iets voorkomt , firydig mee deer
ze hooge oudheid der Aarde: want, fchoon de op-
korst én voortgang der Kunften en Weetenfchappen,
te ' en
€*) Baraouz's Travels fin 't Nederduitsch vartaald onder opr
ger den tytel, Reis door Sicilie en Malska, doore, saYDONE, by
de Drukkers deezes in 't licht gegeeven.} |
: 8 D 4 i
SC RU WATESGON's
en de fchaarfche vermenigvuldiging des Mensclilekén Ge»
flachts, het bykans becooghaar waarfchyniyk maaken ,
‘ dat de Menfchen deeze Áarde niet anger bewoond hebs
ben’, dan het verhaal van: Moses uitwvst, kan , hogthans 5
volgens het gevoelen eeniger :'Wysgeeren; uic den oor»
fprongtyken Text der Schriftuure, ‘niet-beweezen wor.
den, dat de Aarde toen uit niet gefchaapen was, wan.
neer de Mensch daar op geplaatst wierd: wy: magen ;
zeg ik „met deeze Wysgeereri „die gedugte togenfverping
des Kanunniks beantwoorden, met dezelve geheel en al
toe te ftaan. Wy vìnden ‘ons, egter „ niec genòodzaaks
om.diet denkbeeld: te omhelzen, ter. santooninge van de
zwakheid der rekenkavelinge van rEcubeROs
£ 5 Want, in ‘de eerfte plaats, heeft.de Kananmk, de .
ote: hoofdzaak , dat de Lava, van welke hy handelt 4
ezelfde Lava is, welke propokus srcurus. verineldc , dag
uit den Berg Ema, ten” tyde van den Tweeden :Garthaag-
fchen Oorlogs , vloeide , niet voldoende beweazen. ——
Ten anderen , ‘ftaat hieraan te merken , datde tyd ; aat
Lavas in vrugtbaare Velden te veranderen „zeer verichile
dend moet weezen, naarde verfehillende'ftoffen- waar uit
de Lavas beftaan , «en derzelver anderfcheidene liggingen 4.
ten opzigte van: de.:huogte en hagte, als mede naar gé-
dage zy bloofgefteld ‘zyn: aan : wind, regen ;.en andere
Ómftaudigheden:. even: gelyk…de tydi, :svaar in de, boopen
Zindeles, (die zeef -naarreen Lava gelvken )-met. groene
Degrpeien , zeer verfchilt op ondekfeheide plaacfên , near
dar de Zindeles, ven ‘de plaats’ waar: dezeive. ligt, gee
ftehd is»: iets van deezeri‘aart kah men:afneemen aaát :mdic
berigt. van: RECUPERO zelve; naardemaal de fpieeten van
deeze ‘berugte bedding vervuld zyn met een’ ryken èn
goeden grond, waar in.vry:groote boomen groeijen. … …
‚s Maar, indien dat alles niet genoeg is-otr'de tegen.
swerping kragtloos te maaken, zal ik den Kanúnaik eene
óvereenkomst onder ’t oog brengen „tegen: zyae overeen.
korst aangekant, en gegrond op vastgaander ‘praeven,
De Eina en de Vefuviss een zeer ‘op elkander; in se
oorzaaken, die de uitbarftingen verwekken,:in:de gacuut -
der Lavas, en in den tyd, noodig om ze tot een vrugt-
baaren grond te maaken: of, wanncer ’er, ten deezen
úpzigte, eenig verfchil plaats: heeft, ië tiet waaffalryn-
Iyk niec-grooter- dan ’t geen men waarneemt. tusfchen de
onderfcheide Lavas wan één en- denzelfden: Berg: Die
ee toe.
4
BRIE 4 EM pr |
at zynde, zal Rrecurprro’s redenkaveliag, uit de
overeenkomst afgeleid, niets in ’t minfte bewyzen: in.
dien wy een voorbeeld kûnneú bybrengen'ván zeven önd
derfcheide Lavas- (mec tusfchenbeide:Iiggende' beddingen
van vrugtbaare aarde,) uiet den BetgVefuvius gevloerd,
giet in den tyd van veertien duizend, maár in: ee beltek
vân iets minder daf zeventien hönderd' jaären : “Want den
kan, volgens onze overeenkomst’, dé bedding van eene
Euwa-met:groéibaaren grond bedekt worden , fn omtrent
twee honderd en vyfcig: jaaren „ in ftede dal ‘er twee
duizend toe zouden vereischt worden. ——= De uit-
betting van den Wéfuvius, die Herculaneum en Pom
verdelgde, is te bekender , door den dood van PEINTUS ; va
zynen Neef vermeld in eenen Brieve aan TAAITUS: dees
ze. viel voor in ’t Jaar LXXIX3 'c'ís, overzulks, nog
geen zeventien honderd jaaren geleden, dat „Herculaneum
werd ingezwolgen; doch een onwraakbaat getnigenie
yerzekert ons, „, dat de ftoffe , die de oude Stad Hercue
ss: hanen bedekt , het voortbrengzel niet is van ééne ens
so. kele. uitbarfting ;. want ’er zyn.duidelyke merktekens „
» dat de ftoffe van. zes, uitbarftingen heen geloopen ië
3, over die, welke onmiddelyk.de Stad- bedekt „ en oors
p» Zegk was van detzelzer verwoesting. Déèze beddinn
‚‚ gen zyn ieder Lavas, of verbfändde Stoffe, met aderen
‚van goeden grond tusfchên beiden’. (+). — Ik zal
hier geen. woord meer byvoegen „ ten, opzigte van dit
onderwerp; dan alleen, :dae de -Bisfchop.dier Land(trec:
ke niet geheel wis'hadu in zyn Raad aan RECUPERÓ, om
ZOIge te draagen, dat hy-aya Berg niec ouder maaktë
dan ssosEs: fchoon het ruim-zo goed zou geweest zyn;
gat. hy hem den. mond geflooten had :ddor reden „ dan
geor bedreiging van kerklyke ftraffen”. en
\ (*) Zie wrLLsau HAMILTON’ Remarks sie Narure of tä
Beit of Naples, and. is Neighbrirhead, ie Phi. Transaf
Nol. CAL p. 7. ii dd ed
N pen E
e® * t et | _
«3
s4 J. STAPFER
Een tiental van. Predikatien , door den Hoageerwaardigen
‚acer, Geleerden en W'ydberoemden Heere j. STAPFER
Hoog). der H: Godgel. te Bern in Zwitferland. Uit hes
…_ Hoogduitsch vertagid, en met eeno Voorrede en eenige
. Aantekeningen uitgegeven, door W. H. NUMMER, Predé
… kant in den Ouden. Bosch. . Wierde Stuk. Te Utrecht by
„GG. T, en A. v. Paddenburg, 1779. Behalven de Voors
reden „232 bladz. in gr. odave. he
_ ze -
«
B’ de woerige reeds uitgegeven Leerredenen: van deu
Hoogeerwaerden Stapfer, van welken wy mesr dan
" eens,.als zeer wel uitgewerkte Stukken , met lof gewag
gemaekt hebben, komt in dezen nog een tientel, das
gezegd mag worden ‘er aen te evenaren; als gaende
ever gewigtige onderwerpen, die de Hoogleeraer met
eplettendheid uicgevoerd, en met nadruk behandeld
heeft. De onderwerpen zyn, de werking des H. Geese -
zes, Rom. 8. 155 het eenig Euangelte, Gal. 1. 6, 7: de
dagelyk/che vreeze Gods, Spr. 23. 17, 185 de koeiheid ome
wens het Christendom, Match. 24. 123 het verzuim van 4
bezen der- H. Schrift, Joh. s. no; het gebed van Hiskia
seor de verzoening des Volks, 2 Chron. 30. 18, 195 "eng
everdenking van 's veorgaende jaer, Ps. 143. 5; ’s Men.
fchen.verlósfng door Fezus Christus, Marth. 18. rr; een
Zegewensch voor de: Overheid en het Vaderland, Ps. 122:
6; mitsgaders ten laetfte ene Weorbersiding zor het WB,
Kerrfeest, Marc, T. q, vermeer Om uit alle dezen eert
gedeelte te verkiegen, dat tot een (tael der wyze vari
voorftelliage kan ftrekken, noopt ons het gebeurde in
ons Gewest, met. het afloopen van ’t vaorgaende jaer}
om den Lezer eene van ’s Hoogleeraers overdenkingen
van °t voorleden juer onder 't oog te brengen. Men leze
met oplettendheid, en overbrenging: op: onze eigen om
ftandigheden , het volgende: De ee
‚‚, Ged heeft ams in het voorgaande jaar En t06.
gezonden , die wy tot ons best moeten . Ik zat
maar zommige van dezelven melden. ‘Er zyn Ouders
alhier, die den vroegtydigen dood van één hunner Kin-
deren met heete traanen betreuren; en Kinderen, die
over het verlies van hunnen gelievden Vader of Moe.
der klaagen; en Mannen, welker Egtgenoaten een eeu-
hin
PREDIKATIESN, > |
wig affcheid van hun genomen hetben; en Vradven
gvelker Mannen uit heare armen gerukt zyn; en haar ads
bedroevde Weduwen; en haare kinderen als weefen nae
gelaten hebben; en andere, welker broeders of zusters
pf nabeftaanden , die zy harcelyk lief hadden, in de eeu»
wigheid overgegtan zyn, Ô Onder alle bezoekingen
Gods is 'er byna geene, die gevoeliger is, of fmertelyr
ker, dan wapneer die gene fterven, die onze hope, om
ge vreugde, en ons vergenòëgen. weren. Maar fluit uwê
traanen over. het verlies van deeze gelievde perfoonen,
Gedenke, det ber God gedaan heeft, en onderwerpt U
met eene ftille gelanrenheid aan fynen Heiligen wille, ep
t daaruit een heilzaam nut voor uwe zielen. .
EE Gy kinderen, die in het voorgaande jaar uwen Van
der
kroostloos kermen en weeklagven, na het grav geleid
hebt, (tore gw hast, dat vol weurigheid-en mees, |
8 CUUCSTAPEEN
heid ie, ait voor Godt, en gedenkt, met een kinderiyht
vertrouwen ; myn Vader of Moeder hebben my verlaten, maar
en: Homelfehe Vader leevt, die zal my niet verlaten. Hy
&ul: sey byflaan, en soor my zorgen, en my fonen zegen
fthenken ; en myn getrouwe Godt en genadige Vûder zyn;
nls ik Hem van harten liev heb. Soo {tilt dan uwe traas
nen; gy gelievde kinderer,-over den doodt ùwer Ous
ders: En leevc in de vreeze en in de lievde Godts, ed
án de genade van uwen.Vader en Heiland, foo zal. Hy
AJ hievderyk en zalig, leiden , en gy zult. Hem danken; -
dat:fyne wegen enkele goedheid en trouwe zyn, de
geenen die. Hem liev hebben; en Hy zal.uw Godt en
gy fyne lieve kinders.zyn;, en gy zult eens uwe Gode
walige-- Ouders, wanneer. gy hunne: vermaningen en hun
voorbeeld: volgt, vaór den throon Godts wederzien;
En uw hart zal zig eeuwig met hun verheugen.
G 3,-Gy Egtgenooten, heeft Godt in het voorige jaat
uwen.band verbrooken, en een vaú U beiden in de eeu»
righeid opgeöischt, foo leert, uit.deeze fmertelyke
dcheidinge,:de mietigheid van alle aardfehe goederen,
gde edelheid ‘des levens en’ de zekerheid des dopds ere
‘kennen , leert uw hart van de fchepfelen aftrekken , en
cùwe liefde en vertrouwen OE uw..hoogst en eeu
«wig gaed te rigten. Leert U zelven. aan: fyne wyfe en
heilige regeeringe mer ftille gelatenheid, ook in dat gee:
ne, ’t welk U het hardst fchynt, te onderwerpen, en
Jaac u door hunnen doodt opwekken, om uwe gedage
ten ook: met de eeuwigheid beezig te houden, en foo
ze ‘leeven, dat 8 vrolyk en gemoedigt fterven kunt. -
Antusfohen troost U, gy verlatene Mannen, gy bedroevde
Wedüwen , Godt zal voor u zargen, als gy van harten
mwen toevlugt tot Hem neemt. Hy. heeft gezegt: Ik
aal U niet begeeven;, ik-ral U niet verlaaten, foo dat gy vry-
moedighyk kunt zeggen, de Heer is my een helper. Heb. 13.
Hy is eens Vader:der. Weefen , en een Rigter der Weduwen ;
odt in de woonfteden Jer heiligheid. Ps. 68. |
ss Ben andere kastydinge, die Godt zommiger van ulie.
den: in het vaorgaande jaar teegezónden heeft ‚ is deeze
geweest, dar Hy de uwen met krankheden bezogt heeft;
en. dat Peen Vamr-hun nog tegenwoordig te húis op een
bedde van fmerten;lèggen. Godt wil u daardoor van de
zwakheid en fterfelykheid van zulke-arme íchepfeten ;
als wy zyn, en van de noodzakelykheid, om zig, in ger
Kr ZON.
PREDIKÁTIEN. Kp
vonde dagen, tot krankheden en tot deh dood te berei.
den, overtuigen. Hy wil U, door hun voorbeeld Ice,
feu, van de vaderlyke handt Gods alles met geduië
aan te nemen, uw vertrouwen alleen op Hem te ftellen ,
en uwe gezontheid foo aan te wenden, dat gy té ee.
pigen‘tyde op het krankbedde gerust en welgemoede
Zyn mobgt. Intusfchen {taat hun met uwe halp'en
troost by ‚en vermaant hun tot eene opregte bekeering ,
tot een fand vastig Geloov , tot eene ftille gelaatenheid
en bidt voor hun,dat de Godt aller genade hun byftaa
en hun in ’t leven behoude, als het fyne dd will
is; en als fy fterven zullen, dat Hy hun helpe’ den ftryd
des doods overwinnen , en hun in fyne eeuwige zaligheid
opneeme.
‚> Zommige van ulieden zyn zelfs in het voorgaande
jaar met krankheden bezogt geworden. Godt wilde
daardoor de magt der zonden in U verbreeken, U van
uwe dwaalwegen aftrekken, uwen hoogmoed vernedee
ren, uwe zielen van de vleefchelyke lusten geneefens
uwe boofe begeerlykheden dempen, U tot Bekeering „
tot Geloof en tot dodezaligheid opwekken, en U bewes
gen, om met ernst aan de dood en de eeuwigheid te ges
denken. Hebt gy aan diet genadig oogmerk van Gode
beantwoord? hebt gy, toen Godt U-uwe vorige gezonds
heid wederfchonk, uw voornemen, om in het toeko«
mende vroom te leeven, gehouden? Ach, gy hebt heg
mogelyk reets weder vergeeten, en gy leeft in de zon.
den en iedelheid gelyk voorheen. Maar vreest gy niet
als gy uwe beloften vergeet, als gy io ùwe zonden
voortvaart, dat God U in uwe zorgelooze gerustheid
daar heenen zal laaten leeven; tot dat de doodt en hes
oordeel u plotfeling overvallen zullen. Bidt God, uig
het binnenfte uwer ziele, dat Hy U die. genade geeve ,
om uwen nog overigen leevtyd in fyne vreefe dóor ta
brengen, Een hetzelve, door de overwinning uwer vers
dorvenheid , door Geloov en Godzaligheid, te heiligen’!
‘
ss FJ SCHARP |
ie : A ODE NND mms En
Kerkreden, ter inwijding der nieuwe en verbeterde Pfalmbes
‚ fijming, in de Gemeense van St. Anna Land, in den Ei-
lande van Tholen. Uitgefprooken door j. scHarP, Die-
naar van 't H. Euangeli aldaar. Op den 16 Mei 1779.
"Te Leyden by T. Koet, 1779. Behalven hee Voorwerk
s1 blads. és gr. ofbavo. n |
B ‘komende omftandigheden hebben de invoering der
nieuwe Pfalmberyming in de Gemeente van St. An-
ga Land 'vertraegd; ter dier gelegenheid is deze Kerk.
‚jeden eerst op den bovengemelden tyd uitgefproken3
en dezelve ziet dus zo veel later het licht, dan een
mental van. andere Leerredenen, over dit zo heuchelyk
onderwerp voor de Kerk van Nederland, Dic echter
ftrekt, dezer Redenvoeringe niet ten nadeele; gemerkt
het den Eerwaerden Scharp, fchoon hem, in zommige
opzichten, het gras, gelyk men zegt, als voor de voce
ten afgemacid ware, niet ontbrake aen 't vermogen e-
ner verftandige keuze, van ene op zich zelve nutte, en
naer de tydsom(tandigheden welgepaste ftoffe; welke
8yn Eerwaerde indiervoege met oordeel behandeld heeft ,
dat zyne Kerkreden wel geteld moge worden, onder
de Leerredenen over dat onderwerp , die men oordeelt,
dat bewaerd verdienen te worden.
‚ Tot een grondflag zyner Redenvoeringe, dienen de
oorden van den wyzen Prediker, Hoofdft. VII. ro,
B niet, wat ís 'er (*), dat de voorige dagen beter ge-
bie zyn. dan deze? want gy zoud naer zulks niet uit wys-
id vragen. Naer luid van dit voorftel fchikt zich on.
ze, Levraer, om te toonen: ‚‚ Hoe dwaas zulk
2, Een mensch denkt, en werkt, die, verliefd op alles
4, wat oud is, alles wat nieuw is, daarom alleen ver.
», acht en verwerpt; altoos murmureert tegen zijn eie *
os gen tijd; en het onmoogelijk oordeelt, dat hect oude
‚ in zijne dagen zou kunnen verbeterd worden,”
Met dit oogmerk ontvouwt hy de bovengemelde lee.
ring van Salomo, zo als men dezelve in den KS
NE à E ang
‚ (*® Of, welke és de reden? wat ús de reden daar van? gelyk
Kesw. dit nader verklaert.
KERKREDEN, N Kp}
hâng met het achtte vers kan opneemen; dock, of lies
ver, als ené afzonderlyke les, waarmede de wyze Koe
ping hier in ’t algemeen. veroardeelt , „„ dat misnoegen
ss over onzen {taat en leeftijd , ’t welk bij duizend. mens
„‚ fchen heerscht ; waardoor het voorleedene alleen aan
9, de beste, en het tegenwoordige alleen aat de fleëhc-
‚s fte zijde bekeeken wordt; als hadden onze Voorau-
… ders, als hadden wij zelf in de voorige dagen niets
‚» genooten, dan alles goeds, en als hadden wij thans
s, niets dan rampen.” En
Na ene beknopte doch echter volledige ontvouwing
van des Predikers woorden in dien zin, betoogt hy, op
eene overtuigende wyze, de regtmatigheid van deze be-
itraffende vermaenlesfe , zo door ’t nagaen van de dwâze
en zondige gronden , waer uit men, in honderd gevallen,
de vorige dagen boven dezen verheft , als door 5 dwaes-
heid en zondigheid van de daed zelve te beredeneeren.
a De Eerwaerde Scharp, hiet mede, de verklaerde
uicfpraek van den Koninglyken Prediker ten volle gebile
kt hebbénde , voegt, éindelyk , in ’t laetíte deel zyner
erkreden, nog enige kofte aenmerkingen , waer toe de
behandelde Stotfe hem aenleiding geeft, en de tydsom-
ftandigheden hem noopen. —= „ Elk onzer” , zegt hy
4 behoort deze wyze les van den wyzen Koning „in zyne
betrachtingen , in acht te nemen ; en men leert daar uie
onze ‘harten niet te hegten aan de dingen dezer Wereld;
wetende dat een volmaakter Wereld „en betere goederen „
voor ons bereid zyn”. Verder doet hy zyne Toehoorders
opmerken, hoe ’t zeggen, dat niets algemeen waer is,
ook hier pleets heeft, ’Er zyn byzondere gevallen, gelyk
hy opwekkelyk aentoont , waervan men zeggen mag, de
voorige dagen zyn beter dan dekens doch daer zyn ook an»
. deren van welken men zeggen mag, de tegemwoordige da-
gen zyn in vele opzichten beter dan de voorigen. Én dic
tfte brengt zyn Eerwaerde , naer zyn bepaelde doelwit „
over, tot de verbetering van 't Pfalmgezang in ’s Neêr«
lands Kerk. By die gelegenheid gewaegt hy eerst van ’é
Godsdienttig zingen in ’t algemeen: toont voorts, dat
men, niet uit wysheid, Nec Gezangboek der voori
$yden boven het tegenwoordige verheffen, en de gemae
se verandering voor onnoodzaeklyk houden zou. V rder
deelt hy der ‘Gemeente nog enige lesfen mede, betref.
fende hes Gode welgevallig, en voor de men{chen ftich-
te
“
éo J. SCHAKP. KERKREBEN,
telyk, zingen; waer op hy zyne Redevoering ten laet{ig
Biet ene gepaste dankzegging aen 's Lands Staeten „ bee
is Z. D. H. ‚en vermaenlesfe aen zyne Gemeente
uit.
Fterrode op eerien Biddag over Jez. V. 3, 4. Uitgefproa
‚ken door J. HINLOPEN, Predikant te Utrecht. Te- Utrechs
“_by A. v. Paddeiburg en J. v. Vloeten, 1779. In gr.
. oavo 96 bladz. :
| Dii ftichtlyke Leerrede, ter oOvertuiginge van eer
zondig Volk, ten einde hetzelve te bewegen tot
‚vernedering en verbetering. De Ecrwaerde Hinlopen ,
*s Propheten tael opgehelderd hebberide , brengt de daer
ìn aengekondigde Leer tot vier ftellingen, „ r. Elk volk
pe, En elk mensch moê@t onpartydig oordeelen over : het
‚, geen God aan hen, en zy, daar voor, aan God ge-
‚, daan hebben, a. Elk volk en elk mensch, welk, de
sp» genademiddelen geniktende, in ’t kwade volhardt, ís
s Onverfchoonelyk. 3. Zulk een volk en mensch is ryp
‚>.voor de geheele verwoesting. ln-4. Zoo groot is
„> de liefde en goedertierenheid van den Heiland, dat hy
‚ ze daar van nog eerst dvertuigt en waarfchouwt.”
Deze vier ftellingen nader bevestigd hebbende, fchikt
hy zyne overbrengende Toepasfing naer dien leidraed 5
en dringt ieder gedeelte van ’t zelve ten ernftigfte op-
weklyk aen.
CHRISTUS ALLES EN IN ALLEN. Door E. MEINERSs 7
dieven Predikant te Embden. Vierde Druk, vermeerderd
… met eene aanpryzing van den Weleerw. Heer c. BRINK-
MAN, Predikant te Dirksland, Te Utrecht by G. v. d,
. Brink Jansz. 1779. Behalven het Voorwerk en Register
‚ 1373 bladz. in ottavo.
n dit Gefchrift levert de Eerw. Meiners ene geregelde
en gemoedlyke ontvouwing van ’s Heillands Alge=
noegzaemheid cer zaliginge des Zondaers, welke ftoffe
zyn REerwaerde niet alleen befpiegelender wyze, maer
vooral praicael „behandel ; 't welk zyne vaorftellingen
on van
E. SÈEÍNER?, ErtnisTbö ÂLtÉs BN IN ALLEN, 6r
Van des te meerder nuttigheid doet zyn. Hy heeft zyn
Gefchrift ten dien einde drieledig opgefteld. Het eeríte
gedeelte gaet over de Algenoegzaemheid van Jezus, voor
den Uitverkooren Zondaer, om hem uit den ftaet der
Natuur tot dien der Genade over ce brengen. In het
tweede handelt zn Eerwaerde, over des Verlosfers Al
genoegzaemheid voor Begenadigden, ten opzichte van
het Geestlyke en Lichaemlyke Leven. Enten laetfte
vestigt hy het oog op Christus, als Algenoegzaem vaar
Begenadigden ‚ ten opzichte van het Eeuwig Leven.
Hierby komen vier Predicatien tot dit onderwerp bee
trekkelyk. In de eerfte, over Col. III. 11, geeft hy
ene korte fchees van dit geheele Werk. De volgende.
over Spr. VIII. 17, wvst de Perfoonen aen, die deel
hebben aen de Algenoegzaemheid van Jefus, Hierop
draegt ons de derde, over Spr. VIII. 36, de Perfoonen
voor, die ‘er nog van vervreemd zyn, mistgaders der.
zelver verderflyk gedrag. En de laecfte, tot dit ftuk
behoorende, over Hand, XVI. 31 , ontvouwt het eenig
middel om ‘er deel aen te verkrygen, naemlyk het Zalig-
makend Geloof. Eindcelyk vind men hier nog geplaetst
ene Predicatie over Pf. CXLV. s, gedaen, ter gelegen-
heid van een Dank-en Bededag, den 1 Aug. 1725, we-
gens de herftelfing van Oostvrieslands Dyken; waer in
“zyn Eerwaerde 's Lands Ingezetenen ter dankbare Gods.
vrucht aenfpoort. i
Peel
Verhandelingen over dé fchynbaar Geftervenen. Vertaald en
vermeerderd door den Heer J. VOEGEN VAN ENGELEN ,
M.D. enz. Te Leyden by J. van Tiffelen en B. On-
nekink, 1779. dn groot 8yo. 348 blade.
Dee Verhandelingen, over de fchynbaat Geftorvenen ,
vervatten verfcheide onderwerpen van ‘aanbelang,
die men nu nauwkeuriger nagefpoord heeft, waar door
verfcheiden menfchen weder herfteld zyn tot het leeven,
die, in voorgaande tyden, door gebrek aan gepaste op«
wekkende middelen, de geringe maat van ’t nog over-
ebleeven levehsbeginfel onherftelbaar verlaoren hebben.
ezelve zya in vyf Afdeelingen verdeeld; de eerfte be-
vat een omfderzoek naar den deod der Drenkelingen , en
de middelen om. denzelven: te voorkomen, ——— De
ÍT. DEEL: ALG, LETT. NO. 2, E twee
62° YJ. VOEGEN VÁN ENGELEN VERHANBELINGEN, «
. $weede: naar den dood van Lieden. die dóor den damf?
van koolen geftikt zyn, en de middelen om denzelven te
voorkomen, —— Derde Afdeeling. Onderzoek naar
den fchynbaren dood, veroorzaakt door rottige en gis-
tende lugten, door ftikdampen , enz. en middelen , om
‘deeze verftikten in het leven te herroepen. Vierde
Afdeeling. Onderzoek naar den fchynbaaren dood, ver-
oorzaakt door gemoedsbeweegingen ‚door wurging , door
het verflikken van vreemde lighaamen, deor fchokken
van de hersfenen , door eene felle koude, enz. en mid-
del om deeze fchynbaar geftorvenen wederom in het les
ven te herroepen. —&— Vyfde Afdeeling. Over den
fchynbaaren dood van eerst gebooren kinderen, en de
middelen om dezelven uit deezen fchyndood ap te weke
ken. De twee eerfte Afdeelingen zyn vertaald en ge-
volgd naar de Memorien van den Heer GARDANE , geplaatst
in het Journal de Phyfique van den Abt raziem. By de
tweede Afdeeling , komt ook. een Verhandeling van der
Heer Taoja, over den dood van dieren, die-door den
damp van glimmende koolen geftikt zyn, en over de mid-
‚delen om dezelven weder in ’t leven te hetrroepen, die:
"ook in’”t gemelde Journal gevonden wordt. De overige
Afdeelingen zyn door den Heer vOEGEN vAN ENGELEN. wel
eenigzins gevolgd naar ’t Fransch, ten tytel hebbende : Ayis
us Peuple, maar veor 't grootfte gedeelte evenwel doar
hem zelf opgefteld. Verder vindt men. veele fraaije aan
merkingen en waarneemingen, door den gemelden Uit
geever “er by gevoegd; als ook eene naaukeurige aan-
haaling der Autheuren. Wy oordeelen derhalven dit
Werk van veel nut te zyn, en dienftig byzonder voo
’t gemeen, dewyl alle menfchen dienen te westen wat
men in dergelyke voorkomende gevallen van fchynbaar
geftorvenen ’t eerst ter herftelling moet by’ de hand vat-
EEn, dewyl *t wagten naar hulp hier veelmaalen car
anherftelbaar verlies van leeven veroorzaakt. Men is nier
alcyd in ftaat, zo fchielyk als vereischt wordt, in deeze
gevallen , een’ geneeskundigen te kunnen raadpleegen. Mer
Sinde m deeze Verhandelingen de noodige onderrigting ‚
hoe men de fchynbaar geftorvenen weder moet tragten te
doen bykoomen en op te wekken, door Voorbeelden en
Waarneemingen geftaafd. Men zal,met verwondoring ,
winden , wat geduld en aanhouden; met gepasre midde» -
Jen ; bbr de gevallen, uitgewerkt. hebben,
ger behoudenis en herftelling van een leeven ,- dat repds
fcheen verlooren te zyn, Alk
1. Fr. MRIjEG ALCaruristische amiEven, 63
Alpine Brieven van den Elser z. r. Meijen. Uit het |
oogdustsch vertaald, dear P. J, KASTRLEYN , Apotheker.
Te en by Á. J. van Koll, 1779. 72 blads. is
er. 3va: ; ,
Wie da Scheikundige Proeven en. Natuurkundige Verhan-
„delingen van den Heer meIjsR re ‚ of uit ans
egeeven Bezige (*), kennis aan de Schriften deezes
atuuronderzoekers heeft, zal hier, door het bywoord’
Alchymistifche , niet afgefchrike worden, of in de gedag
ten krygen, dat deeze Hrievea handelen ovet den Steen
der Philofophen,en de dwaaze kunst die ze veele hoofden
op hol gebragt „en zo veele büidals geledigd heeft. ‚ Gêen
zugt tot Goudmaaken ,”’ fchryft de Vertaaler, „, heeft
ooit; DOCh CONSTANTINI, DOCh MEIJER in deeze (toffe
doen arbeiden, aan zulk eenen trek is men den oor-
fprong deezer Brieven niet verfchuldigd / ook deeze
was geenzins de dryfveer,die den Heer ANprEA noopte
detelven, in Duitschland, naá Mmueijer's dood, uit te
eeven ; ‚; dit is ook geenzins het doel des Vertaalers 4
un merk was der Scheikunde en der W'aarhgidlief-
de nuttig te zyn. En OA : be
Dr. CONSTANTINt; Arts in Melle, door den Hoogleers
aar Boerhave ‘in de Geneessen Scheikunst onderweezen ,
hadt, toevallig , uit zekere bereiding , die in den eerften
Brieve kan geleezen worden, „een halve dragma-van
het fynst, hoogstverwigst Goud, dat in alle uieteden.
kene protven,die‘er mede gedaan wierden, Goad bleef,
bekomen; doch door een Diefftal, dic Goudk je,
benevens. andere kostbaarheden, wverlooren. De Scheie
kundige MEIJER was van de opregtheid des hem medege.
deelden Verkiaals van Daftor consTanrist ce“wel velzée.
kerd, dan dat hy aan de waarheid kon twyfelan.
zette hem aan om daar van de Proeve te neemen: dan
hy betuigt, , dat deeze Transmatatie der Metaalen za-
\ ker voor den rykdom niet gefchikt is, dewy] het uit.
fchet grooter dan de ontvangst is, ende wyze van ba:
werking ook der gezondheid nadeelig zyn kan. Hy
. . , "dee Cs
(© Zie de Agen. Vadr). Laseneef. LL Deel, L S0 BL Ha
E 2
.
t
64 J.F. MEIJER ALCHYMISTISCHE RIEVEN.
deelt, in den tweeden ‚ derden, vierden en vyfden Brieù
’ ve, zyne Kunstbewerkingen aan zynen Vriend de Heer
- ANDREA mede, waarin veele byzonderheden voorkomen ;
die de aandagt der Liefhebberen van de Scheikunfte ver
dienen : dewyl hier in, meer dan ergens anders, Proes
ven ,tot een zeker bepaald einde genomen , ongezogte en
onverwagte verfchynzels opleveren, Het Goud, door
CONSTÁNTINI gevonden, is ook door hem ontdekt. Naa
deeze Conftantynfche bewerking, gelyk hy ze noemt, dus
beoefenend onderzogt te hebben, gaat hy in den laatften
Brieve over ,om ze Befpiegelend ‚ naar zyne tegenwoordi-
ge fcheikundige grondftéllingen , te befchouwen. .
Wy hebben van dit kleine Stukje genoeg gezegd, en
alleen nog te melden, dat de Heer mErjER, by wiens
Scheikundige Proeven en Natuurkundige Vérhandelingen „
deeze Brieven zeer wel voegen, den tienden van Slacht-
maand des Jaars 1765 overleden is. | oi
Eén Samenffraak tusfchen bree Perzoonen, reizende vari
… Nieuwendam te voet na Durgerdam, en over het Ye wee
. derom na Amfterdam, over de toeftand van het Ye. Te
Amft. by D. Swart en 1. Scholten, 16 bl. in gr. 8vo.
Ye- Spiegel, waar in de gebrekkigheid van het Ye, de noode
zaakbykheid van het redres, en de middelen daar toe te
zien is, opgehelderd en aangedrongen door aanmerkingen
op verkeerde denkbeelden van den Liefhebber der Water-
"_ doopkunde ‚en gevoelens van den Wel Ed. Heer Pp. STEENe
STRA, door LAURENS BRANDLIGT. Te Amft, hy D.
Swart en I. Scholten , ín gr. 8vo, 106 bladz.
et eerfte deezer twee byeengevoegde Stukjes, het-
k zelfde Onderwerp betreffende, is eene zeer eenvou.
dige: Zamenfpraak tusíchen een Amfterdammer en Zaandam-
mer over den tegenwoordigen toeftand van het Ye. De
Zamenfpreekers ftemmen zeer overéén in het wraaken
€n befchimpen van de middelen, thans tot verbetering
gebruikt, veel eer ze als fchadelyk dan voerdeelig te
keuren: het voorftel van zekeren Visfer aan te pryzen;
en het tegenwoordig plan belachlyk te doen voorkomen.
“Het tweède Stukje van L. 'BRANDEIGT ftrekt mede on
e
+ ED nn
ZAMENSPRAAK', EN YE-SPSEGEL. 65
de tegenwoordige bandelwvze te wederleggen. ‘ De
Schryver, ‚‚ die,” gelyk hy, in den loop van zyn
Werkje, betuigt, „ al veercig jaaren, en mogelyk dui.
zende maalen het Ye op en neder heeft gevaaren, en
… wel zedert eenige jaaren niet zonder groote opmerking,”
hadt deeze zyne gevoelens en ganmerking, in den Jaare
2777, reeds zamen gebragt, met oogmerk om ze in ’t
licht te geeven, voor dat het plan van den Heer sTEEN-
STRA daadlyk was aangenomen; doch was, in de uitda-
ve, door. zyne bezigheden, verhinderd, wanneer hy
hoorde dat het op het point ftond om by haar Ed. Gr,
Mog. eene finaale refolutie te neemen: weshalven hy ‘er.
van afzag om het te laaten drukken; doch eenige Aan.
zienlyken der Stad , gehoord hebbende , dat hy zyne ge-
dagten deswegens op 't papier gefteld hadt, verzogt men
hun ’t zelve ger letuure over te geeven, het werd met
goedkeuring geleezen,en men wenschte dat hy het zes
weeken eerder vertoond hadt, ——- Nadere aanzoeken
hebben hem overgehaald, om, fchoon de keuze op het
nu gemaakte gevallen was, het zyne het licht te doen
zien: te meer, daar de Ondervinding niet aan de vere
wagting des omhelsden plans beantwoordt. Op de
Vraag: ‚, Wie durft een gevoelen, het welk dac van den
Heer STEENSTRA contrarieerd, opgeeven, zonder zich
aan onaangenaamheden bloot te ftellen?”” betuigt hy
ss dat die Vraag hem zeer abfurt voorkomt, alzo hy
‚_p> Vertrouwc dat haar Ed. Gr. Agtb. en de Heeren Ge.
‚‚ commiteerdens over ’t Ye, ja ook de Heer STEENSTRA
‚, zelfs, geen ander oogmerk hebben| dan ‘het beste der
> Stad te bevorderen.” 't.Welk hem vrymoedigt oma
met het zyne voor den dag: te komen: in dit vertrouwen
vindt hy zich bevestigd: door dien bj delen tyd gee
leden , de eer had den Wel Ed, Gr. Ägtb. Heer y. v. D,
POLL , Burgemeester der Stad Amfterdam, over het Ye
_ te fpreeken , en over de legging van de Laag der Sche.
pen. Hy ftelde zyn gevoelen ftrydig met de daar op ge=
geevene ordes voor, en bewees, dat de Scheepen, hoe
hooger zy tegen en op de Modderbank lagen, hoe be-
ter en voordeeliger het aan ’t oomerk hunner Wel Ed,
zoude bevonden worden, Dic befchroomd doende , be-
tuigde zyn Wel Ed. Gr. Agtb. „dat hy zyn gevoelen
‚… vry en, onbefchroomd megt opgeeven; dewyl het al.
» toos aangenaam was , de gedagten van anderen te hoo.
ig É 3 2 TEN ,
68 ZAMENSPRAAE, …
‚> ren; Ja hoe meer hoe liever, alzo het een of Ander
s‚ nut daar uit konde voortkomen,” Ook-zag hy zyn
gevoelen, door de Contra orders aan-de Schippers ge-
geeven, aangenomen, —r Dit âlles bewoog heen om
‚Eeen Plan of Projet, welke re&ds 't contraric zyner gee
voelens is uitgevoerd , in ’t licht te geeven.
Hy fpoort de oorzaäken.der Verdrooging van het Ye
na, do geeft zyne middelen tot voorkoming van ’t zelve
op. —= Dit gédaän hebbende, zer hy zich tot het
wederleggen eeniger Stellingen, te vinder In de „Aanmer.
kingen op de Verbetering der Ontlasting vön. Rh Boe.
demwater in ’t Ye. Door eén Liefhebber der Waterloopkun-
de (*). —_— De Heer BRANDLIGT , zyne Aanrherkingen
opgemaakt hebbende, kreeg in handen de Memorie en
Confideratien van den Heer sTEENSTA ; deeze wel ingezien
hebbende, dagt het hem niet ondienftig , develve kort,
lyk door tegaan, en de Séellingen deëzes Heers, in za
verre die betrekking hadden tot zyne voorgaande Aane
merkingeh, aan te Baalen. ten einde dáar uit ieder on.
partydig Leezer van de ron zyner gevoelens te
overtuigen, als mede van het nut der middelen tot re.
Öres door hem vogrgedraagen. Dit tmaukt, Als 't ware ,
ten tweede Deel van dit Stukje uit. Waar in hy ook
eènige remarkes maakt op: het Antwoord door den Heer
STEENSTRA aan den Heer BRUININGS gegeeven.
Allen, -wier zaak het'is, dit Stuk, zo gewigtig voor
de Stad Amfterdam „enz. te overweegen, die daar op eg.
rigen invloed hebben, zullen wel doen, miet deezen
he hed in te zien. ’t Ware, intusfchen ‚te werfchen „
dat de Schryver, zich hepaalder by de zdáak gehouden „
en veele perfoonecle Aanmerkingen, welke eer na- dan
voordeel doen, agterwege gelaaten hade. Weinig bete:
kent het, wanneer men alles haatlyks gezegd heeft , tog
Eene heelpleister daar op te leggen. ,, Dit zeg ik geen.
“ss Zins om hier mede den een of ander te bedoelen „* en
den Leezer dan te wyzen op deeze fterke zer tegen de
verkeerdwerkende Berzugt en Eigenliefde; uit den 'Beli-
farius ontleend, „, Befchouw hoe een Roofvogel des
morgens over de Velden zweeft, eh met greetige oo.
ú gen s
(*) Zie bier over onze Hédend. Vaderl. Letter Oef. III. Deel,
L Stuk, bl. 175. 414- hb: A
{
EN YR-SPIEGEL. 67
gen, tie duizend beevende Dieren, een verkiest, waar -
mede hy goed vindt, zich te voeden: even zo beraad.
flaagt de Eerzugt, wanneer zy wakker wordt ‚ welke
deugd zy zich ten offer zal verkiezen. De Eigen-
liefde, die zo natuurlyke neiging, wordt gruwgaam in
gen Perfoon, zo dra zy meti drift: vergezeld is; daar
zyn menfchen, die, om zig te bevorderen , een gansch
krygsheir en ’t lot van een Koningryk in de waagfchaal
ftellen zouden, nydig zyade omrtrene alle voordeelen,
die men hen niet fchuldig is, zy zyn altoos bevreesd,
dat hen de eer eetier luisterryke daad zal ontnomen wor-
den; indien zy durfden, zouden zy zelfs die, van welke
2y geen glorie krygen, doen mislukken; het algemeen
welzyn is voor hen een onheil, zo ’c hen niet toegeree
kend wordt. Een deugdzaam: mensch, daarentegen,
betragt zyn pligt, zonder omzien, God en zyn Ziel zyn.
de getuigen wier goedkeuring hy tragt te verdienen,"
Befchouwende vergelking tusfchen de Watermolens , met hel.
. lende en flaande Schepraders, zoo als dezelye in deeze
. Landen gebruikt worden tot het drooghouden en droogmiaa-
ken van Poelen: waar in deeze twee Werktuigen getoetst
_ worden aan de weezenlyke vereischten, waar aan alle Wa-
… der- Werktuigen behooren te voldoen. Met Fig. In ’s Gra-
venhage by }. H. Munnikhuizen, én Fol. 34 bl.
Het opgemelde Stuk dient, ter beflisfing van een ge,
“-k fchil, ’t welk reeds, zints den Jaare 1771, gehan-
pen heeft, toen de Heer ECKHARDT zyne uitvinding van
et hellend Waterfcheprad openbaarde. Wy hebben,
in den loop onzer Letter-oefeningen, wanneer ‘er iets
daar omtrent het lichc zag, melding van gemaakt (*). :
‚In ’t zelve ftelt de Schryver deeze hoofdhoedanighe.
den vast, waar aan alie Water. Werktuigen moeten
‚ voldoen. |
‚Et. Dat het Water opgenomen worde van de juiste
dicpte, ‘dat is, op zodanige wyze, dat 'er zoo weinig
en ver.
eel, L Stpk, bl. 410,
en de Hedend. Vad. Luiter-oeff. III Deel, L St bl gon
Iv. a Ken
68 BESCHOUWENDE VERGELYRING
. verval of verhang als immers mogelyk is ontfta in het
Water , dat gelige moet worden: op dat de Werktuigen
in hunne groocfte vermogens, wanneer zy op 't fneilte
beweegen, den noodigen toevoer van Water bekomen,
en zich dus zoo fpaedig mogelyk laaden. |
a. Dat het Werktuig zich in zulk eene hoeveelheid.
met Water belaade, als welke hetzelve , daor eene ze-
kere kragt gedreeven , in (laat is op te brengen.
Dat het biddend worde op de eenvoudigs
fte wyze. met de minfte fchokking , zoodanig dat hetzel-
ve den minften tegenftand biede aan hee Werktuig, en
daar aan de minfte wryving in zichzelve. veroorzaakep.
4. Dat het Werktuig zich van het opgenomen Water
ontlaste in den’ korcften tyd, of zoo fpoedig als hetzelve
wordt opgenomen, als mede zoo naby op de bepaalde’
boogte of zoodanig, dat het zelve niet over het Buiten-
water geftort , maar alleen tot die hoogte geligt worde,
dat het Binnenwater in het Buitenwater konne dringen
of infchuiven, of wel dat het Binnenwater het Buiten-
water konne wegftopten, ent zich dus ruimte van.uits
loozing verfchaffe, |
s. Dat de Samenftelling van het Werktuig zoodanig
zy, dat herzelve zyne Werking het langst, of met de
minfte Slytagie, konne uithouden, en dat de toeftel en
het onderhoud van hetzelve de minfte‘kosten vereifche,
__Aan deeze vyf grondregelen worden de Molens met
het ftaande en bet hellend -Waterfcheprad getoetst, en,
om alle. mogelyke klaarheid aan deeze proeven te gee-
ven, gaat'’er voor, eene befchryving van deeze heide
Water. Werktuigen, met daar tùsfchen gedrukte Plaa-
ten, die ook het geheele ftuk door, tot opheldering van
elke gewigtige byzonderheid, daar in gevoegd zyn.
Het hellend Scheprad hadt, volgens de eerite Cone
ftruêtie, in den Jaare 1774 , op de proeve, niet voldaan;
doch, in den Jaare 1776 verbeterd, den voorrang, in al-
le opzigten, bekomen: dit wordt geftaafd door op hoog
ezag genomene proeven, mer deeze Uitvinding tegen
de allermeest verbeterde ordinaire Watermolens in Bleis-
wyk,in hee Jaar 1976, van den 8 Maart tot in de maand
September, ‘By welke Proefneerhingen, van welke de _
datum en Aantekeningen door acht beëedigde Lieden zyn
opgefchreeven , bevindt men het meerder vermogen van
ge hellende Schepraders in alle gevallen en Oma
en
TIJSSCHEN WATERMOLENS, 69
den van bemaglinge onwederfpreeklyk te blyven. Dee
zelven zyn thans door kundige Lieden berekend, waar
yic een Raport geformeerd is, hec welk is overgegeeven
aan hunne Edele Mogenden,' de Heeren Commisíarisfen
der Droogmaakerye van Bleiswyk. —_— Én ,,by Refolu-
tie van Hunne Edele Mogenden de Heeren Gecommits
teerde Raaden van de Staaten van Holland en West-
Friesland, van dato 5 Jan. 1779, is het bovengeinelde
Raport en Verhandeling (befchreeven door den Heer
B, Je, Douwes, Mathematicus in dienst van het Edele
Mogende Collegie ter Admiraliteit te Amfterdam, enz.)
voor juist verklaard; zynde in deeze Verhandeling aan-
getoond, dar de Proportien by deeze Proefneemingen:
aldus zyn uitgekomen, dat uic dezelve veilig het ver
{luie kon opgemaakt worden, dat voor het minfte- drie.
der Hellende Schepraderen, zo veel uitwerking kunnen
doen als vier gewoone Staande Schepraderen, dergelyke
dezelve alomme in onze Provincien hunne uitwerking
verrigten; en, voor het meeste, dat swee en een halve
Molen, met Hellende Schepraderen , zo veel kunnen uic-
werken als yjer ordinaire Staande Scheprad Molens’:
Dat deeze nieuw uitgevonde Hellende Schepraden aan:
minder flytagie en bederf onderhevig zyn, wordt be-
vestigd door de getuigenisfen van twintig der kundig(te
eo onpartydige Molenmaakers Baazen uit verfcheide Pro-
‘vinticn , agter:dit Werk gevoegd.
By de verklaaring en tegenoverftelling der Staande en,
Hellende Scheprad. Molens, wordt, in een Aanhangzel,
een nadere vergelyking voorgefteld van beider uitwer-
king in 't geval, wanneer zy zeer diep in hun Achter-
water ftaan, het geen voornaamlyk plaats heeft in het .
droogmaalen van Plasfen; by welke het voordeel der
laatscgemelde blykt. En heeft de Uitvinder , altoos op.
dettend wat nog zou kunnen dienen rot verligting in de
bewerking van zyn Werktuig, nog twee middelen uit-
gedagt : waar door het Hellend Scheprad , by het droog-
" maalen van Plasfen, in zyne werkinge nog ten hoogften
verligt en bevoorregt zal worden. Het eertte beftaac
in eene fchikking, waar door de zuiging der Lepels,
door eene groote krul waters gaande, voor het groocfte
gedeelte wordt weggenomen. Het tweede daarin, dac
men , by de conftructie der Molens , met. Hellende Schep.
raden, het gebruik van Eeen ook te pasfe kan bren-
Le 5 Sen,
© BESCHOUWENDE VERGELYKING TUSSCHEN WATERMOLENS,
gen; deor middel van een tweede: Scheprad; hét tell
zeffens met het eerfte, dat de wind doet werken, zyne
werkinge verricht, en ook zelfs wanneer ’er geen wind
altoos is, als wanneer, door het gebruik van vier Paar-
den , men vermeent de helft van het effeét van een goe-
den geftelden Molen, die met een ftyven wind maalt, te
zullen kunnen doen (*). Dic voorregt zal ook mede te
s kunnen komen by Poldermolens, om, wanneer des
omers , door onweêrsbuien , de Janden dras raaken, en
hen geen wind heeft om te kunnen maalen, diet door
Paarden te laaten verrigten:
Dit Stuk is onontbeerlyk voor allen , wier Beroepof
Belang het medebrengt, zich op de kennis deezer Werk-
tuigen, in ons Gewest van de graotfte noodzaaklykheid,
tbe te leggen; en in hect formaat, waar op doorgaans
de Memorien, Beftekken van en Raporten over Mor
lenwerken gedrukt zyn, uitgegeeven, am daar by gee -
voegd te kunnen worden.
Aardrykskunde voor Kinderen , door j. vG. RAFF ‚uit het Hoog-
duitsch vertaald , en met aanmerkingen en verbeteringen voor-
zien, door K. BEKKER, Wed. A. worrr. Te Amfl. b
J. Allart, en in 's Gravenhage by J. v. Kleef, 1779.
.
In IT Deeltjes , én 8vo. te zamen 525 blads.
Zeer onlangs fchonk de Beemfter. Dichteresfe aan de Nes
derlandfche Moeders , een aliernúctigst, Huis=en Hand.
boek , haare Proeve over de Opvoeding (+). Thans. tele
zy den Kinderen, voor welke men in deezen tyd zo veel
fchryft, een niet min dierbaar gefchenk ter hand. Daar.
zy de Aardrykskande voor Kinderen, van den Heer rarr,
in een Nederduitsch kleed ftak, en meer dan eene enkela
Vertaaling van dit Werkje gaf
Op eene wys haar’ gaven waardig,
Heeft zy 'é in Netrdustsch uitgedrukt ,
dra
Van deeze verbeterde Motens is by den Uitvindér een,
volledig Model te zien.
0) Zie onze Mg. Paderl, Leiter-Oeff. LD. zo St. bl, 615.
\
J. G: RAFF AARDRYKSKUNDE, 2x
Jen 's Lands Historte onderweezth, |
Wibriegt zy ‚met befcheidenheid,
5 Geen zy ontdekt door 's Werk te leezers
Dat narr verkeerd wan Holland zeidt. -
Iyk j. E. GRAvE, in een daar voor Bep versje aan
dn Leezer, zich uitdrukt. De tranf, op welken deoze
Aardrykskunde is ingerigt, is vty van, dat dorre en droor
ge '« welk doorgaans de Korcbegrippen dier Weetenr
chappe ongevallig doect worden. Meer dan daarhen van
Landen en Steden komen hier voor. . Weetenswaardige
zaaken, naar der Kinderen bevatting gefchikt , creffen ‘ws
allerwegen aan, Juffrouw woLrr weet haar hof aan :de
Kinderen te maaken „en dit is, {chryft zy al haar Berzugt.
—a Haare Kleine Landgenootjes moeten haar bedanken ,
dat zy, omtrent ons Land, zich byzonder bevlyrigden
oor cen aantal korte, doch zeer duidelyke , aanmerkin-
gen, de misftellingen van RAFe verbeterd, en ‘er buiten
t ophelderingen, den jeugdigen Hollandfchen Leezer dien.
ftig bygevoegd heeft. Terwyl zy , in Duitschland de lie-
inders geleidende, het Werk bekort: en daaroms
trent in eene Aantekening zegt: ‚‚ Van de Bisdommen
Spiers , Fulda, Straatsburg , Bazel is niets der moeite waar-
dig aangetekend. “Want wat hebben onze Kinderen aan
die lascige herhaaling, zo een landje of Bisdom is zo
veele mylen lang, zo veele breed? De Vorst is Lut-
bersch, Roomsch. Waarlyk dit gedeelte des Werks is
bedroefd fchraál! 't Kan zyn dat 'er-niet veel van te zeg.
gen is, en dan heeft de: Heer narr geen fchuld , doc
ik heb die ook hier [zal dit geen niet moeten weezen)]
als ik zyne dorre, Befchryvingen niet belief te copie
geren”.
Beide deeze Deeltjes betreffen Europa: en worden de
Landen, die Europifche Mogendheden bezieten, by elken
Ryk of Staat aangeweezen. De Nederlanden, by voore
beeld, afgehandeld hebbende, laat de Onderwyzér zich
indeezervoege hooren,
‚… Hebt gy, lieve Kinderen, ook geen nieuwsgierig-
heid, om eens te zien wat voor bezittingen de Hellan-
ders (*) verder in de overige Waerelddeelen hebben id
ge
(©) Met den, aanvang van de Befcheuwing der Noderianden '
maak:
ki J. 8. R-A FP
eef my dan de platte Globe-kaart, Coosje; zo myn
"Meisje , leg fl haar zelfs eens op de tafel. Waar zye
gy nu altemaal? Die deel der Waereld , heb jk u gezegd,
is America. Dit Zuidelyke gedeelte behoort aan de Hor
landers, het is Guiana. Hier in dit oord hebben zy drie
Plantagien [beter ware hier het woord Volkplantingen
eweest} Suriname, Berbice en Esfequebo. Deezerwee
ilanden, daar ik op wys, Curasfau en St. Euftatius ,
bezitten zy ook, vanalle deeze Landftreeken haalen zy ,
cn jaarlyks, eene overgroote menigte Suiker, Tabak en
toen,
_s In Oost-Indiën , hebben zy geheele Koningryken. Dit.
Land is hun fchatkamer. Van daar brengen zy zulke
waaren, die de weelde voor ons reeds onpontbeerlyk ger
maakt heeft.
„Op dit Eiland Ceilon, wascht alleen de lieflyke Ka-
hand
neel. Deeze Eilanden hieten Molukken, Hier groeien -
de kostlyke Speceryen, zy hebben voorts door geheel
Afën menigvuldige Steden , Sterkten en Magazynen. Het
Eiland Java is byna geheel in hunne magt.
‚‚ Batavia is de Hoofftad van Indiën. Zy ligt op het Ei-
Jand Java, is groot en fchoon : men telt ‘er honderdduie
zend Inwoonders. De Gouverneur Generaal refideerc
hier. Zvne oook is Koninglyk. Batavia is de
Stapelplaats van byna alle Goederen, die uit Afiën naar
alle de deelen der Waereld verzonden werden. De Ooste
Indifche Waaren heb ik u reeds gedeeltlyk opgenoemd,
De jaarlykfche inkomften bedraagen qmtrent twaalf mile
lioenen Guldens (*).
‚>In Africa hebben de Hollanders deezen geheelen uit-
hoek: ectelyke honderd mylen in den omtrek groot.
Het is het Paradys der Waereld. Dit VOOngESNEE
worde
maakte de VERTAALSTER déeze Aanmerking, welke hier ook ee-
pigzins geldt, ten opzigte van den Naam Holland. „ De Heer
RAFF vervalt hier in den misflag van veele, ju van de meeste Buis
teplandíche Schryveren , als zy van de Vereenigde Gewesten (pree-
ken: want zy pasfen op Holland toe het geen Holland en de zes
overige Provintien betreft. By hun leest men dat Amfterdam de
Hoofdftad is van Holland. Ik twyfel of ‘er. in Holland wel Hoofd-
fteden zyn. Dordrecht zou dien naam best verdienen: om dat
zy de voorzictende Stad dier Provintie is”.
(*) Of de Heer RAFF van dit laatfte wel onderricht zy, weet ik
niet,en my is 't volmaakt onbekend. De ven rTr. ot E5
. AARDEYKSKÛNDE: bit
wördé de Kaap de goede Hoop genaamd. De Kaapfche
Weyn wascht hier in groote menigte: men heeft hier
ook zeer veele Graanen , en allerleie foorten van
. Groentens en- Vrugten, Men meent dat de eerfte W yn-
ftokken, die men hier geplant heeft, uit Duitsch-
Jand gebragt zyn; anderen zeggen uit Vrankryk; hoe
het zy, de grond heeft ze tot die volmaaktheid doen -
opwasfen. In Guinea hebben de Hollanders ook Bezit-
tingen, en: eenige Kasteelen”. |
Uit dic kleine ftaaltje zien onze Leezers dat deeze
Aarärykskunde niet by wyze van Zamenfpraak gefchree.
ven, maar ín den trant eener zeer gemeenzaame Ondere
rigting opgelteld is, in welke de Kinderen , op eene be-
wallige wyze,deel neemen „en by wylen het woord voe-
ren: door aartige vraagen te doen op die ingebeelde
Reize; en gedaane vraagen te beantwoorden.
Het flot geeft ons hoope om meer van deeze Aard.
tykskunde te wagten: immers de Heer RArFr laat zich
dus hooren. ,, Nu is onze Reis door Europa afgedaan.
Indien gy nu, lieve Kinderen, eenigen tyd wilt uitrus-
ten, het is my wel: alleen! herdenk dikwyls het geen
ik u gezegd heb. Als gy nu naarftig diet Boek leest ,
en ‘er my het Aanmerkelykfte uit verhaalen kunt , dan
‘zullen wy mogelyk eens een Reis naar de drie overige
“Waerelddeelen onderneemen: want ik ben van gedagten
om weder Kinderen mede te neemen; doch ik reis niet
‘dan met zoete, gefchikte en vlytige Kinderen, Ik twyf-
fel niet of gy zult my het vermaak geeven dat ik er-
‘lang door u te onderwyzen. Op de Reis, die ik voor.
neeme, myne Kinderen, zullen wy Menfchen ontmoeten
‘van geheel andere Gedaanten , Kleur en Zeden , dan die
wy in Europa gezien hebben. Wy zullen geheel andere
Dieren, Vrugten, Kruiden, en Geboomten ontdekken.
Wy zullen Landen bezoeken, bewoond door Zwarte ,
‘Geelc, Koperkleurige en Bontverwige Menfchen, en
zelfs zullen wy Menfcheneeters ontmoeten. In ’t kort
my zullen zeer veele Jeldzaamheden befchouwen. Het
zal maar alleen van ‘u afhangen, om met my te gaan”.
Wy hebben dit Stukje met genoegen doorleezen , en be-
halven eenige ligt verhelpbaare onnauwkeurigheden , uit-
muntend in zyne foort gevonden.-Dat de Ouders , dit Werk-
je van Tante sekKER,gelyk haare Vriendin A. DEKEN, in
een Gemeenzaam Versje aan een Lief Kind, voor ’c zel-
ve gevoegd, de VERTAALSTER goemt, koopen, En
| An ine
dt
zá J-. 6. RAFP AAEDRYRSKENDE.
Kinderen {chenken, en de moeite neemen ofn aë öp den
weg te helpen, ja zelf met hun voort te reizen; zy zu}-
len, hee bekende. zich herinneren, aok hier en daar wal
jets hunner aandagt waardig aantreffen, Groote Kinderen,
gelvk Juffrouw BEKKER onkandige Bejaarden noemt , zullen,
tet vrugt, dit Werkje, in. banden neemen. Wy flua
"en ons berigt met de laacfte regelen van GRAVE,
Dankt rarr'dan, die dit heeft gefchreeven ,
Daukt prxuan, die hes heeft vertaalt.
Vriendin! wil ons gefbadg iets geven. 8
Deer Oyd en Fong veel nuts uit haalt:
Inleiding tot de algemeane th byvondere Staatkunde van Euréu
P4, doer’, Es TOZEN, Juftisierand en Hoogleeraar op de
Univerfsteit te Bytzow. Eerfle Deel, van Europa in tl
gemeen, Spanje, Port en Frankryk,. Uit het Hoog-
duitsch verigald. Te Utrecht by B. Wild, 1779. In gr.
8vo. 378 bladz.
He woord Staaikyhde wordt, op bövengemelden Ty-
tel, ia eenen zeer ruimen zin genomen. De Hoog:
Jeeraar TazEN verftaat 'er door, volgens zyne bepaaling ,
in het Voorberigt. ,, De nieuw{te gefchiedenis van e
s‚ nen ftaat,en de befchryving van deszelfs tegenwoordi-
» Zen.toeftand. Zy bevat het merkwagrdig{te van het
sa Land, het Volk, de Regeeringswyze, en het Scaats-
se beftuur in het geestlyke en waereldlyke, van wetten
„en geregtshoven, van de Krygsmagt, van de inkom.
…, ten, van manufaktugren en den Kaaphandel , van de
„‚ binnen-en buiteplandíche SeADEen of het gemeenlyk
ss ZO Re de Staatsbelang , en itelt, kortlyk, de waare
‚y gefteldheid van ecnen {taat vaar, nevens de aorzaae
„ken, waar daor hy dezelve bekomen heeft”.
\vy geeven deeze Bepaaling op, om dat ze den korten
Ishoud uitmaakt van ’t geheele Werk, welks Eerfte
Deel wy thâns aankundigen. Met regt merkt de Heer
TOZEN op, ‚‚, dat de Staatkunde eenè menigte van daa«
den en veele menschlyke fchikkingen ia zich bevat, die,
‚volgens derzelver napuur , toevallig ‚en, uit dien hoofde,
veranderlyk zyn, blyven veele zaaken, die in werke,
van
Pp _ a
‘if. É. TOZEN STÁATKUNDE VAN EUROFA. 25
var deeze foort, als waar befchreeven zyn, zeer dik-
wyls niet lang waar. Een kort tydsbeltek , den jaar , ee-
ne maand, ja een dag, maakt niec gelden ‘onwaar, ’£
geen men ,kort te vooren, als. ontwyfelbaar waar erkend
en gezien hadt”. Deeze veranderingen hadden de
eerfte uitgaaf van dit Werk onder den T'ytel van, de Te.
genwoordige Staat van Europa (Der gegenwartige Zuftand
bon Europa), in ’t licht gekomen, byna onbruikbaar doen
worden. Dit en het meerder licht 't geen hy zedert,
uit zo veele gefchied- en ftaatkundige Schriften van
eleerde. en beroemde Mannen hadt kunnen krygen,
Beeft hem genoodzaakt om een groot gedeelte van het
Werk geheel over te gieten, |
Dank heb zynen Arbeid daar aan befteed. Wy hebben
‘ %t met het uiterfte genoegen geleezen: en twyfelen
niet „of het zal door de klaarheid , beknoptheid en onpar«
tydigheid voldoen. Hy heeft uit de beste bronnen geput ,
en wyst ze den Leezer aan, die daar doar gelegenheid
heeft om te gereeder en te gemaklyker uitvoeriger bewy-
zen of berigten van deeze of geene merkwaardige zaak
in te zien. | | :
Voorlopige Grondregels der Staatkunde dienen tot een
Inleiding ; dezelve zyn kort, maar veel bevattende, _
Het Eerfte Hoofdítuk handelt van Bewropa in ’t alge-
gemeen; en befchouwt dat Werelddeel , in alle de opzig»
ten, begreepen in de reeds gemelde zeer wyduitgeftrek-
te bepaaling van Staatkunde. Men hoore, ten voorbeel.
de, wat hy vermeldt van de Algemsene, byzondere en bui-
tenlandfche belangen der Europifche Staaten en het Evenwigt
van Europa. i
…‚ De tegenwoordige ftaat en regeeringskunst der: Eu.
ropifche Mogendheden is van de oude zeer verfchillen.
de. Eertyds had men geen regt denkbeeld van de waara
middelen , waar door een (taat groot , ryk en magtig kan
worden. ‘Thans weet men, dat een bloeiende haridel,
mmanufaktayren en fabrieken, de akkerbouw: en de lande
huishouding, de-kunften en weetenfchappen, het meest ”
daar toe bevorderkyk zyn. Dit alles,en het onderhou.
den van eene fterke krygsmagt te water en te land, is
daaram ook tegenwoordig de meest geliefde bezigheid
der Vorften, — Ten aanzien der binnenlandfche by.
zondere belangen, die de behoudenis der regeeringsvorm
zaaken ; hebben, zommige Steaten , inzonderheid Porsy-
| gala
16 Ms Er. TOÓZENR
gal, Zweeden, Polen, eene groote vetandering ònders
gaan, gelyk, ter behoorelyke plaatze, zal aangetoond
worden. ' |
‚‚ Inde handelwyze en het gedrag der Europifche Mo.
gendheden omtrent elkander , zyn, in de laatíte cyden , veele
vetdnderingen ‚gekomen. Eertyds bekommerde een ftaat _
aich weinig of fiets qm den anderen, @n had byna in-’c
geheel geen gemeenfchap en verbindnis met de verafgeles
gen Staaten. Maar toen Spanjen, in de zestiende eeuws.
tot zulk een verbaazenden trap van grootheid fteeg ,
werd gansch Europä daâr door oplettend en ongerust,
FraNciscus [ floot, tegen KAREL V, eem verbond met
zeer verafgelegen Mogendheden, met de Turken, met
Deenemarken „en Zweeden. In dien tyd nam men in Europa
ook dien grondregel aan: dat de te groote magt van ce-
nen ftaat voor de vryheid en onaf hanglykheid der overi-
gen gevaarlyk zy, dat men zig, met veréénigde kragten
tegen dezelve moet verzetten, wanneer hy anderen wil
onderdrukken, en zich, daar door, nog meer vergroos
ten. Hier op is het Evenwigt van Earopa gegrond (*);
En HENDRIK DE VIII, Koning van Engeland, beroemde
vig dat het in zyne handen was (f). De geduurige oor-
logen, tusfchen KAREL V en FRANCISCUS [, maakten het
inderdaad voor hem noodzaaklyk , de halans tusfchen hen
te houden: en hy was oek nu op des eenen, dan op des
anderen zyde, doch meer door byzondere oorzaaken van
haat of liefde, dan door ftaatkunde gedreven.
‚‚ Met deze oorlogen ontítonden tevens magtige ver-
bonden en tegenverbonden, welken, dikwyls , aanleiding
gaven tot langduurige onderhandelingen. En daar door
werd het een gebruik, dat zedert altoos ftand gehouden
heeft, geftadig gezanten aan vreemde hoven te hebben,
Door deze gezanten vernecmt een hof alles, wat aan
het andere voorvalt, en dikwyls de gewigtigfte geheimen.
Zedert heeft onder de Europifche ftaaten eene altoosduu.
rende gemeenfchap ‚en een zamenhang ‚plaats, waar door
“ altes, als aan een’ keten, veréénigd is; en 'er behoeft
ficers eene geringe beweeging ergens in Europa te ont-
Jtaan, zo word dezelve ras van het eene tot het andere
eind uitgebreid. Aanftonds treden bemiddelaars toe ‚om,
door.onderhandelingen of door wapenen, het zwakker
| d ge.
(*} Luvov. MmauT. KAHLB Disfert. de Trutina Europa, praci-
Pua Belli et Pacis norma, Gottingen 1744. 4t0.
‘ (4) Hume, Gefchied. van Engeland, Deel. [IL
STAATKUNDE VAN: EUROPA. rr
gedeelte tegen het magtiger te befchermen, en het even-
wigt ce behouden of weêr te herftellen. Verfcheiden
«oevallen hebben in het evenwigt van Europa eenige groo»
te veranderingen gemaakt. In het eerst beftond het in
de behouding van zulk eene evenredigheid der magt tuse
{chen de Kroonen Frankryk en Spamjen, dat de eene niet
schlyk door de andere mogt overweldigd worden,
aar door de verheffing van eenen Franíchen Prins op
den Spaanfchen troon, (1700) geraakten die beide Ry-
ken in het nauwfte verbond, waar mede het evenwigt,
dat tot daar toe had plaats gehad, ophield. In de twee
groote Oorlogen, uit den uiterften wilk van KAREL II,
en de Pragmatieke Sanêtie van Kaum VI ontftaan, ftelde
Groot-Brittanje zig met het Huis van Oostenryk tegen de-
ze verënigde magt, (1701. 1713. 1740. 1748,) en on-
derfteunde, met medehuip der Weränigde Nederlanden en
andere Mogendheden, het Oostenrykfche Huis op het
kragtigst. aar des niet tegenftaande trad, eindelyk,
Oostenryk ook tot hec verbond tusfchen itn Span
jen. (1756) Dus waren ny de drie Mogendheden, die
tot toe vyanden waren geweest, vrienden gewor«
den. Deze magcen, nevens Rusland, Zweeden, en het
eotfte gedeelte van het Duitfche Ryk, maakten, in de
aatfte Oorlogen, tusfchen de Engelfchen en Franfchen ;
en tusfchen de Pruisfifchen en Oostenrykers de eene, en
Groot Brittanje en Pruisfen, de andere party uit, Het
oud Europeesch Evenwigt hadt dus geheel opgehouden.
Binnen kort volgde eene nieuwe verandering. De Pool-
fche Koningsverkiezing bragt Rusland en Pruisfen (1764),
om die verkiezing nagr hunnen zin te buigen, in een
verbond, en de onlusten, naderhand in Polen ontftaan,
trokken ook Oostenryk in hetzelve. (1772) Op die wy-
ze werden deze drie magten, die te vooren geheel an-
ders jegens elkander gezind waren, onverwagt verënigd;
(1773) waarvan de uitvoering van derzelver aanípraaken
op zekere gedeelten van Roelen, en eene nieuwe regérings-
vorm, die aan dit Koningryk gegéven werd, ecn gevolg was,
In deezen toeftand der zaaken komt het niet meer op
het evenwigt aan. De meeste en magtigfte Europefche
Vorften zoeken hanne zekerheid in de fterkte, die hun-
ne talryke Krygslegers ‘hun geven; cn ‚het welk thans
meer dan ooit de ‘eertte regel hunner Staatkunde fchynt
te zyn; zy zyn, om den Vrede te bewaren, fteeds tot
den Kryg toegerust. s
11, DEEL, ALG. LETT. NO. 3. F Het
78 M. E. TOZEN
Het II Hoofddeel overweegt, in ’t breede, de Staar.
kundige gefteltenis van Spanje; het III, die van Por-
tugel; het IV, die van Frankryk. In alle wordt bykans-
dezeltde orde gevolgd en wel deeze: Ligging, Groot-
te en grenzen, — Lugt en Weder , — Bergen, —
Vloeden, —- Vrugtbaarheid in het Dierenryk, Plan-
tenryk, en dat der Delfftoffen , — — Verdeeling deg
Koningryks , Bylanden in andere Werelddeelen , ——
Korte Schets der Gefchiedenis, —: Aart der Ingeze-
tenen, —— Taal, —- Bevolking, —- Adel, —=
Regeringsvorm, —- Tytel der Oppermogenheid, —
Wapen, —- Amptenaaren en Hofbedienden , —- Rid-
derorden, —— Sraat des Godsdiensts, Univer-
iteiten, Akademien der Weetenfchappen , Dichters ,
‚ Wysbegeerte , Gadgeleerdheid, Regtgeleerdheid, Ge.
neeskunde, Schilder- en Beeldhouwkunde, Wet.
ten „ — Regtsoefening , —- Krygsftaat té Land,en
Zeemagt , —= Munten, —- Inkomften , —- Staats-
{chulden , ‚ Akkerbouw, — ManufaCtuuren , —»
Binnen- en Buitenlandíchen handel, —- Waarneemingen
der Regeeringszaaken, —- Binnen- en Buitenlandíche
zaaken , —= Verbonden met andere Straaten,
Elk deezer zou, in ieder der behandelde Ryken, ons
nog eene proeve, uit dit nuttig Werk , kunnen verfchaf-
fen : dan de ftraks bygebragte aanmerking van den Hoog-
Jeeraar. TOZEN, dat de tegenwoordige Mogenheden in
Europa in de Krygsmagt hunne zekerheid en veiligheid
ftelien , beweegt ons, om de Land-en Zeemagt der drie
Ryken op te geeven: twee derzelven, thans mec Engee
land in Oorlog, trekken het oog van geheel Europa.
Volgens algemeen bekend gemaakte berigten van het
Jaar 1776, bedroeg in Spanje het getal
der Koninglyke huistroepen A 9900 Mam.
46 regimenten te voet ë 6IJ2S —_—=
Artillery e Ë 3355
Ingenieurs é ° : 150 —=
Ruitery en Dragonders ’ 13700 —>
Landmilitie é ’ ‘ 29700 —=
Stadmilitie nevens de Invaliden 15000 ——
Daemen sata tmc
te zamen _ . 133230 Man,
In ’t Jaar 1778 heef men van de Spaaníche Zeemagt
deeze lyst gezien. é
Schepen van Linie, een van 112, zes van 804 ne
SPAATKUNBE VAN EUROPA, ° ’9
en veertig van 70, vyf van 64, zes van 6o Stuk-
‚ ken gefchut. é BR 59.
Fregatten van32,26, 24En20 Stukken. . 32,
Xebekken van 30, 26, 16 en 12 eee 12.
Bombardeergaljooten van 8 : 4.
Galjooten en Korvetten. ee 3.
Halve ‘Galeien van 3 Stukken, N 7.
Hoekers van 18 tot 12 ——= NEE 17e
te zamen E 134. |
Volgens berigten van den Jaare 1772, telde men in
Portugal
„8 Regimenten te voet, elk van 821 Man.
‘ pms 31 Ï 98
12 te paard, 400
hemme 4800
te zamen . 35998 .
In den (ens 1776 werd de Portugeefche Zeemagt gefteld,
chepen van Linie. : io
Fregatten. . 20
te zamen …. 30
In Frankryk bedroeg de Franfche Krygsmagt in °t Jaar
1774. .Voetvolk, garni Zeetroepen en Invaliden
daar onder gerekend, in alles - n 223067 Man.
Van de Franfche Zeemagt, heeft men, in den Jaare.
1778 , de volgende lyst bekend gemaakt.
Schepen van Linie, één van 116, één van rro, één
van go, vyf van 80, zeven-en twintig van 74,
één van zo, één van 63, vier-en twintig van 64 ,
één van Go, vyf van so Stukken gefchute 67
Fregatten van 40, 325 26, 24 ‚ 20 Stukken. 49.
Korvetten van 16 , 14, IO é 16.
Hoekers van 12, 6, 4 ° : 8.
Praamen van 36 en 20 é ; 10.
Proviant-enTranfportfchepen van 32 totra : 23.
Snauwen van 12, IO, 8; 4 ë 9.
Bombardeergaljooten van 8 4e
Chebekken van 24, 20, I8 == . à 8.
Galeyen van 3 ° . - 4e
‚ Halve Galeyen. gE One . : 8.
Kanonnenboots. . ste ee ie ie
te zamen or.
F 2 Hsx-
Re ‚ W FÄGEL ET J, C. VAN DER HOOD
Henriet ractrL Disfertatio de origine & ufu Juris Romani in Hol.
“ Jandia,nec gon y. c. vaN per Hoop Dis(ertatio de Necesfaria
Romani Juris & fubfnde quoque Canonicí Juris ín Hollandíä
ftudio. Edito altera. Hagg Cowmitum apud F. Menfers, 1779.
In 8vo. Ch. Maj. 170 pp. \ Nel
Twee Vahandelingen, de een pver den Oorfprang en 't gebruik
des Roomfchen Repts in Holland, de ander over de Noodzaak-
Jykheid der Beoefeninge van het Roomfche en het Keklyk Regt in
Holland, door de Wel Ed. Heeren Facet Een VAN DER. HOOP Op-
efteld, toen zy hunne Studien op de Hoogefchoo'e voltrokken
\dden, zien, hier byééngevoegd, andermaal het licht: en hebben
dus een geheel ander Lot dim veele JMsfertatien, hy derge!yke
gelegenheden opgefteld, te beyrte valt, ais walke rondgezonden,
aangenomen, ingezien, nedergelegd en bykans noit weder, dan
om ze în paketten te binden, aangeroerd worden. Zy werden
om derzelver gewigtigen Inhoud, van veel:n gezogt ‚en het krye
gen ‘viel bezwaarlyk.. Zy ftrekken om tegert te gaan bet denkbee.d
der geener, die het aanneomen des Room/chen Regts in twyfel
trekken, als med: om het gevoelen der zodanigen, die een gansch
ieuw ftelzel van Regtsgeleerdheid willen invogren, te weder.
EEZED. -
In de eerfte vinden wy a°ngeweezen, voor I. Op welke eeng
wyze het Boomfthe Regt uit Fealie, deor Frankryk en Bourgondie ,
tt ons gekoïnen is. Ten IL. Wordt onderzogt of het Roomfche
Regt enkel doer gewoonte, of met uitdruklyk wertig gezag, by
@ns is aangenowen? Teu III. Voorgefteld in hoe verre het Roous-
fche Regt by ons plaats hebbe.
Deeze Verhandeling, eener herhaalde leezing overwaardig, gaf,
Onder meer andere beweegredenen, aanleiding tot het opftellen
van de Tweede, thans daarby gedrukt, waar in de Wel Ed. van
DER Hoor zich dikmaals op de Eerfte beroept: en‚ om 'er den
Korten inhoud desgelyks van op te geeven, voor 1. Handelt van de
Íchaarsheid en 't gebrek der Voorvaderlyke Wetten. Ten IL,
Naegaat door welke middelen het gebrek des Hollandfchen Regts
kon e aangevuld worden. Ten Ill. Het invoeren en aanneemen
des Room/chen Regts voorftelt.… Ten IV. De bewyzen tegen het
aanneemen des Room/chen Regts, ter toetae brengt. Ten V. Ge.
handeld over het. invoeren en aanneeinen des Kerklyken Regps. Uit
welk alles de Schryver dit befluit trekt, „, dat de beoefening ces
» Raomfchen Regts voor allen, die het Ampt van Regtsgeleerden,
> in ons Geine@nebest. op eene waardige wyze zullen waarnee-
>, men, voltrekt nootzaaklyk is; dat ook de beoefening des.
, Kerklyken Regta zeer nut by die des Burgerlyken gevoegd
„ worde; dewy} het een zouder het ander niet ten vollen en vol-
„ komen verftaanbaar is’', en
S ee alle
bristRnRTATiONERS at
Wanneer men by deeze Disfertatien voege, “de: Werhandehing
över den Oorfprong. en de Historie der Vaderlandfche. Regten, ink
aenderheid van Holland en Zeeland, door- Mr. u. p. vaN na
setroeL, io den Jaare 1769. uitgegeeuen (*), waa toe ook heg
Voorberigt ons wyst, zal mé, ten aanziene van dit Onderwery ,
alle voldoening bekomen. À -
Verdere Papieren óv:r de Drostendienfd.n ín Overysf-l, én 'É daags
omtrent voorgevallen met Fonkliter j. DERK V. D. CÁPELLENS
Heer van den Pol,
D ehalven enige bladen, die tot ep vervalg van Gefthrift, dé
ED Regent genaamd, ftekken, gn de Overysfelfche Refolütien,
by gelegenheid van de Dispofitie en laätere Misfive van Zyne Door-
lugtige Hoogheid, met de: daartwve behoorende Stukken, beholzea
ziet, nopens desze zaak, nog het licht, een Ragtsgeleerd Infiruê
feir Adwys vaakende dit onderwerp, grgtoven door de Regtsge-
leerden 3, Vv. j. EN C. V. Emmer Dit Advys, ’t welk Regter
kundig opgefteld, in deeze ps der leczinge wel waardig Îs,
dient“ter beantwoordinge van de volgende Vraagen. s
„ t-. Of tegens Jonkheer JOfIAN DERK VAN DERK CAPELLEN
TOT DÈN POL, wegens zijn vertoog, over de onwettigheid der _
Drostendienften in Overijsel, tene afie wan injurie gegrond
äij | | E ‘
dà: Zo jaa; daf wien zulke olie, A. Of aan de Brfggnsande
en Kinderen der overleden Drosten, die als de eerften én als da
Voorgangers zijn geweest, om de dienften, tegen de ages +
sie van 1631, op nieuw wederom in te voeren; dan B.of wi
elijk aan het gantíche Ligchaam der Heeren Staaten, van Ovag-
Bet zn Eompeteeren ?- id es
„'5-Ofde Heer van DER GAPELLEN TOT DEN EOL, wagens Zij
vertoog over de onwettigheid der Drostendienften, en zijne daar-
Omtrent gehoudene handelwijze tot uitdragt van zaakgn, A. uit des
vergadering van Kidderfchap en Steden, de Heeren Staatpn dar
Provincie van Overijsfel ‚en voorts mede B. uit de vergadering der
Heeren van de Kidderfchap dier Provincie , afzonderlijk, be
mogen gezet worden ? a en
„à& Zo niet, of dan niet A, aan zijn Hoog Welgeb., wegens
deeze en gode € met hem gehoudene handelwijze „eene allie van
‚ Ínjurie, of welke andere Wegtsmiddelen, Comperzerend. En zo. jaas
B, hoe Hij afs dan op het gavoeglijkst daarvan gebruik zou mogen
maaken? den hen Be EE Rn
„ 5. Offchodh ‘er ook geen aZie van injurie, wegens ber
te
ud zn over dit ftukje onze N. Vaderl, Lotter-Oeff, FIL, De. zfte Stuk,
8 F3
83 PAPIEREN OVER DE EROSTENDIENSTEN.
Vertoog , over de onwettigheid der Drostendienften, tegens den
Heer VAM DER CAPELLEN TOT DEN POL, gegrond was; heeft
2ljn Hoog heben dan ook mogelijk in het zelwe zig van uicaruk-
kingen bediend, die on t, aanftootelijk of saxctoir zijn, en
de meerderheid der. Ridderichap van Overijsfel, en beide Sceden,
Deventer en Campen, bevoegd maaken, om te kunren eifchen „
dat in Hoog Welgeb. dezelve uit zijn Vertoog ligte en roi-
eere”
‚ Deeze Heeren Advifeurs, in ‘t een en 't ander geval, de zaak
Van de zyde van Zym Hoog Welgeb. het gunttigffe oordeefender,
fran, na ’* beantwoorden deezer Vraagen, nog voor, dat de
Heer VAN DER @APELLEN TOT DEN POL, by minzaam aceommode-
ssent, de infchiklykheid zou kunnen hebben, van uit zyn Vertoug
te roieeren, alles, wat aan de Ridderfchap en beide de Steden,
aanflootelyk mogte toefchynen, blyvende inmiddels het fiubfdantiee-
Je in zyn geheel. Maar dan, zou ook van de andere zyde ins-
geljks eroieerd dienen, het aanflootelyke ten opzigte van Zyn
bog Welgeb. in de Registers der Rejolatien van de Rîdderfchap
énz. En dit accommodement zou niet wel kunnen gefchieden,
‘dan onder beding van Zyn Hoog Welgeb. volkorhen te redintre-
pêeren. Dan op dit voorftel vraagen ze niet ten onrechte ;
„doch waartoe zullen alle deeze wederzijd{che roiementen ftrck-
Ren”? en vervolgen daarop ten befluite van hun „Advijs aldus.
‚‚ Alles daarvan ís immers door openlijken druk bekend, en de
Satnenhang van het gantfche beloop der zaake, zo als uft die
Registers kan afgenoomen worden, is zodanig met elkanderen
kyerknogt, dat bet eene buiten het ardere duister zou blijven,
genoegzaam voor de naakomelingíchtp onverftaatibaar wor
‘den. Weshalven ons een dergelijk accommodement, waarbij men
op .wederzijdfche roiementen zou willen aandringen, niet wel
"doenlijk voorkomt; maar wij veel gevocglijker zouden ‘oordeelen
alles, zo wel het Vertoog van den Heer vAN DER CAPELLÈN, als
3 Registers der Refolutien ‘van Ridderféhap en Steden in zijn
‘geheel zonder eenige roiementen te laaten blijven, en op de kort-
Âe wijze de wederzijdsch gefwftineerde alien van’ injurien de
plane op te heffen: voorts Jonkheer vAN DER CAPRLLEN TOT
DEN rot, in beide Hooge Vergaderingen der Heeren Staaten,
‘en der Heeren van. de Ridderfthap van Overijs/el, te readmittee-
sen; de een den anderen niets verder daarover verwijtende, maar
zig elkanders onderlinge vriendfehap edelmoedig verzekerende:
zo nogthans dat het poinct, van de wettigheid of onwettigheid der
Drostendtenften, als raakende de zaak eens derden „--onder' dit
iminzaam vergelijk geenzins- mede begreepcn, maar, bij re/umsie,
ter verdere deliberatie, gereferveerd werdt”.
Lead
B B Re
WN. HUTCHIENSON REDENVOERING © L\
Redenvoering de Inwyding der Vrije Metzelaars Loge in Sun-
derland, ân het Graaffchap van Durham, op den 16 van Jul
1779, rad Broeder if HUTCHINSON. Uit het. Engelsch vertaald’,
“en opgedragen aan de groot aptbaare Loge la Vertu binnen de
Stad Leiden, met eene Aanfprnak aan de Nederlanders in 't alge.
' meen. Te Leiden, by A. Koster 1780. Ingr. 8vo. 46 bl.
e getrouwe Broeder A: G. K. neemt de gelegenheid deezer
‚ vertaalde Inwydings-Redenvoeringe waar, omi zyne Landsge-
nooten, de verdenkingen tegen de Vrymetzelary opgevat „en be-
zwaaren tegen dezelve ingebragt, zo veel mogelyk te ontneemen :
en bovenal aan te toonen, dat men die Orde en haare Aanhangers
siet befchouwen' moet, gelyk hy verklaart, met afgryzen , onlangs
Ait den mond eens openbaaren Euangelie- dienaars gehoord te
hebben, „ als een uitvaagfel van de overgegeevendfte booswiche
» ten, welken het zeker was, dat'tot in den vfgrend der Helle
s, zouden verdo@md worden”. De groote vraag, indien de zaak
der Vry- Metzelaary, zo fchoon is, als hy dezelve heeft voorge-
fteld, waarom wordt zy dan niet openbaar? Die Geheimen, welke
de Vrye Meszelaars bezitten, waarons worden zy dan niet kennel yk
voor cenen ieder? beantwoordt hy indeezervoege: „ Maar denkt
8y, myne Vrienden, dat het dan beter zyn zou? Zouden diezelfde
onmenfchelyke harten — die nu in hunne onkunde, terwyì zy
Dimmer het licht gezien hebbende van die’ verhevene Orde, niet
dan valschlyk hier over kunnen oordeelen, zieh niet ontzien je-
‚gens hunne Natuurgenooten gevoelens vaort te planten, die voor
en Burgerftaat niet dan de ‘heilloosfte gevolgen met zich (leepen,
…— zouden die naar uwe gedagten als dan anders oordeelen?
'e—— Srhoon wy het gaarne van hun wenschten, kan deeze hunne
-handelwyze echter ons in geenen deele doendenken, dat het zo
“zyn: zou: fn tegendeel — — fchoon het ‘ons (marte, dat wy naac
den waaren aart der zaake dus moeten oordeelen —— zouden zy,
het glansryk licht der. waarheid niet kunhende verdraagen, hard-
pekkig: ia bunne voorourdeelen voortgaan, en áan hunne onbarm:
hartige gevoelens fteeds meer en meer den vsyen teugel vieren.
“Wy vreezen met reden dat een Genooefchap, welks betrekkingen
tot ‘in het geringfte. gedeelte zelfs aan een ieder bekend waren,
flechts van een ‘zeer korten duur zyn zou, en hier in bevestigt ons
het lot van. zo veele Gevnootfchappen, ‘die op den eigen dag, om
‘20 te fpreeken, waar op zy worden opgeregt,te ondergang hellen,
en waar van een ontzaglyk aantal dagelyks voor banden is”. Dit
antwoord moge de Broederfchap voldoen, doch de. oningewyden
zuilen ‘er misfchien ‘het hart niet by kunnen nederleggen. Voor
’ overige îs deeze Tuedigening, die in grootte de Redenvoering
zelve evenaut, duidelyker, en met veel vuurs gefchieeven.
Wat ‘de Redenvoering van nuTCHINSON betreft, deeze ftrekt,
em aan te teonen dat Same en Liefde de grondflagen van br
Á é-
é
té W. AUTCHINSON KEDENVORRING;
,
Genootfchap der Vrye Metzelaaren zyn: dat de Geheimen en
Verborgenheden . die zy oefenen , ten vollen beftaanhaar zyn met de
zuiverfte grondftellingen der Christlyke Openbaaring : dus het
terfte Charaêtér van ceh mETzeLaaR Weldaadigheid, en het twee-
de Waarheid is. Nieuws is ons daar Ín niet voorgekomen. —
Vreemd vondèn wy detze byzonderbeid. „ Na dat de weldaadige
„ invloed van den Christen Godsdienst de overhand nam, er
„ onder de vleugelen dèr Almagt tot {nf Earopa doordrong , li
dit ens Genootfchap geenzins ha werken van Godsdienftighei
Á, d n :
… uitte oefenen, en verkreeg wegens het ftichten vän Kloosters
en Abdyen een verheeven luister. Menige gewyde Metzelaard.
de verzelden de Kruisvaarten (*) om Kerken te bouwen in Pales-
„ tina”. Wy twyfelen zeër, of alle Broeders zò na zullen vermaag-
fchapt willen weezen met de Klöosterbouwers en Kruisvaarders.
Genmánicùs. In Sestien Boekéù, door LUCHETIA WILHELMINA
VAN WINTER, geboren VAN MERKEN. TE Amfierdam, by Pie-
ter Meijer, 1779, és 4t0.
jet meh onit, omtrent den aart en vereischten van éenig Dicht:
ftuk, verfchillende en tegenftrydige famenftellen gefmeed; het
is ongetwyfeld omtrent het Heldendicht, dat zich de terfcheide:
nerlei gevaelens. drh bind wederfpfeken, Want, daar de
“Theoretifche Leerftelgels op de voorbeelden der Oude Dichteren
gegrondvest, en daar, uit afgeleid. zyn: daar dezen de Godsdienst-
serdichtfels van hunnen tpd en Lanclaartin ‘et Heldendicht in lie-
ten vloeien, zo Moest auk noodwendig het Samenftel , daar op
gtbeuwd, zo verfcheiden in aart zyn, als het inzicht der Dichte-
ven met het invoeren van deze fabelen onderfeheiden uitleggingen
toe kon laten. Het ls dus niet te verwonleren , dat fommigen de-
ze Goden en Geesten: alleen als Poëctifche fierfels ifs de uitwoerir
aanmerkten, terwyl zy door anderen geaordeeld werden, volftrekt
tot het plan van het Dichtftuk te beboren. Beide begrippen hadden
un onoverkoombare zwarigheden, ent een fchbeen: de waardig-
heid van de Goden, zo veel als het ander ‘t belang voor den
Held, te verminderen. Hier by heeft do meerdere verlichtheid der
tyden 't gebruik der sachine, (gelyk de Bovennatuurkundige we-
zens met een algemeen aangenomen kunstwoord genoemd. worden)
noch moeilyker voor den Dichter gemaakt. De bevestiging van
den Christlyken Godsdiegst moest ongetwyfeld de Hetdenfche
Godenkrasm, uit de oude bezitting van over het wonderbare in
de Dichtkunst te fchikken, wegdryven: de Geesten, de Tuove-
zaars, Een de Duivel, namen de plaats der verzierde Godheden in:
doch ook desen konden niet langer verwondering wekken, en
hun ryk ging te niet. De wars Godheid-zelve, oa de kennis der
Openhering ‚enden dienst der Engelen, te fchilderen, kou in flechts
weinig gevallen plaats vinden, en hae invocriag nam alc. te-
A gen
C°) The Anglo Sax. Antiga.
ann Üm en mn
=O
Le W. VAN MERKEN GERMANIGUS. 83
gerwicht weg. Wet hield de Dichter dan over, zo niet, zinme-
beeldige wezens te fcheppen; de hartstochten tot perfoonen te
maken; of de aude Goden te rug te roepen, en als zinnebeeldige
wezens te bezigen. Deze hulpmiddelen zyn, of te famen, af af-
zonderlyk, door verfcheiden der nieuwere Dichteren in bet werk
pefteld, en wy onderwinden ons hiet, hier te bepalen, met wclk
Eee uitflag. De Dichferesfe van den Germanicus, een’
Held van het oude Rome bezingende, heeft het middel gevonden
om alle deze gwarigheden te vermyden, en zich een’ nieuwen
weg openende, een Heldendicht zonder machine te leveren. Een:
ftout ontwerp waarkyk ! de algemeene begrippen tegen te gaan ; doch
het zekerfte om die klippen te vermyden, welke tot nog mischien
niet één Dichter voorbygezelld is, zonder zyn kiel op de eene of
andere te ftoten) En
Men moet in dit Dichtftúk dierhalve dst wandsrbare niet zoe-
ken, bet. welk door de machine wordt aangebracht. Doch dit ge-
mis, zo 't een gemis geacht mag worden (het geen nog niet af.
ebandeld is). wodt ryklyk vergoed door zo vele fchoonheden ,
ls de onftertelyke Gade, van den Hr. van winren alleen in (kaat
was ‚het onderwerp by te zetten. Regelmatigheid van be-
et, eenheid, grootheid’ van daad, uitmuntendheid van den
eld, zyn verdienften, de teder kundig Dichter in dit on der.
werp had kunnen betrachten: doch, die woortreflyke fchilderingen ,
de, wy durven 't zeggen, in de levende talen geheel zondet
voorbeeld zyn, welke op ieder bladzyde de natuur verrasfen , en
den gevoeligen Lezer verrukken: die zuiverheid, doorwrocht-
beid, en edelheid van vaersmaat, die bier tot-haar toppunt van
volmaaktheid gebracht (chynt : — zie daar verdienften, die de Dich-
teresfe van dèn Gerfmanicus kenteekenen. Wy zwygen van die
verbazende kennis van, Oudheid, Natuur, Kunst, Aardryks- en
plaatsbefchryving, plechtigheden, en wat des meer is, die, hier
als in één trefoor vergaderd, het Dichtftuk onfchatbare waarde
even, en by de Nakomelingífchap een clasficaal gezag zullen
doen verkrygen.
De gefchiedenis van Germanicus is dl te bekend, dan dat wy
den inhoud van dit Heldendicht hier behoeven aan te wyzen.
Veel liever willen wy, de ruimte, die dit dor verflaig weg zou-
de nemen, door eenig uittrekfel doen beflaan: waar toe wy de
erst openvallende plaats verkiezen.
Onze aandacht bepaalt “zich op de affchcetfing van de maaltyd
ter gelegenheid van de Bruiloft van Segonax en Adalinde.
‚‚ Natuur heeft in dit oord voor gulle eenvoudigheid
Op 't greenend klaverveld den bruiloftdisch bereid:
Men recht 'er wildbraad aan, en boom en aardgewasfen ;
Verfcheidenkeid van visch uit flroomen en wit plasfen;
En mestvee, versch geflagt, of aan den hrart gerookt.
De zwaars’ beruilofsdrank , van geist tot wyn gzeftookt,
'_ Vergroot de gulle vreugd van vrienden en genooden.
Men fpre:kê van d'outen tyd, en roomt de gust der EL
uar:
?
85 ià L. W. VAN MERKEN
‚ Waardoor dit boschryk sord thans ruimer adem haalt,
…_Nu de overzy' des Rhyns het Roomsch gebied bepaalt.
Terwyl de drinkhoorn zwiert word hier % gefprek vervangen
Door 't dansfen van de jeugd , en ginds door heldenzangen.
De vrolykheid houd aan of fchoon de dag verdwynt.
Men ziet hoe reeds de maan het ‘bruiloftfeest befchynt ;
Zy fpreid haar’ zilvren glans op heuvelen en dalen,
En fpeelt met fchaduwen en fchinsmen onder 't praalen ;
Hier lagcht haar vol gelaat den blyden gastrei aan,
En ginds begluurt 5y dien door gb ln blaén.
De flarren tintlen aan de onmeetbre Hemelboogen.
Het ruifchend windje zwygt; geen takje word bewogen.
’ Bevallig beekje, dat of nier of fluimrend flroomt,
Vangt op zyn vlak het beeld van hutten en geboomt’.
‚Nog duurt de vrolykheid in *t hart der jonge lieden: _ N
Doch de ouderdom kan naauw’ den flaap meer webrftand bieden:
Ginds zyn 'er eenigen door hem reeds overmand;
Daar fluimren andren mes het drinkvat in de hand;
Of Jluiftren naar den zang met halfgefloten oogen”.
Men zie hier tegen het verhaal van een’ droom die Germanie
cus, na 't doorftaan van eenen geweldigen ftorm op de Noordzee ,
in droefgeestigheid neêrgezonken, bevangt.
De Held brengt zich den dood van Emilius, en andere Room.
fche Groten; de verwoesting van Carthago, Corinthe en Syracufe
voor den geest.
… Ach! (zegt hy) licht word Rome zelf door 't laate nagtflacht _
Op de eigen wyz° befchouwd. Goón! wilt dit onheil weeren ;
En wat ook val}, laat Rome en ramp en tyd trotfeeren ;
Terwyl zyn droeve ziel dus peinzend werkzaam is,
Gefolterd door verdriet en door vermoeienis,
Verwint de flaap allengs zyn afgetobt vermogen :
Geen vriendelyke flaap, die, vol van mededoogen,
De bange zorgen fireelt, en 't kwynend hart herflelt ;
Maar rust, als die den mensch in heete koortfen kwelt,
De krankheid voedfel gel ‚ En door t vergreotend maalen
Van ramp op ramp, de ziel verlegen om doet dwaalen.
De Held vind in den droom zich vert’ van 't Chauchfche flrand ,
En nadert met zyn heir 't geliefde Vaderland.
Hy ziet den Tyber reeds, en trekt met al zyn vrinden
Dien over, doch kan Rome in Rome niet meer vinden.
Hy ziet aan alle zy’, waarheen hy de oozen wend,
Een naar tooneel van fchrik, verwoesting , en elend.
Het Vorstlyk Rome, nooit dan met ontzag te aanfchouwen,
Wol trotfche templen, en paleizen, en gebouwen,
Door zuilen van graniet en marmer onderfchraagd ;
Gevaarten, van wier pracht de ruime waereld waagts D
je
® Het valt voar in ’t bogin der Lentes
GEREMANICUS: ëy
Die vreemde volkren, dis zy bedri dien luister zagen,
Door ‘t grootsch gezicht ontfleld, verwonderd deeden vraagen *
Is al die heerlykheid, is al die konst en pracht
Deor 's menfchen hand gevormd , door 's men/chen geest bedacht ®
Had de aarde broods genoeg om de arbeidsliën vefpyzen ?
Dat Rome, ’s welk zyn’ roem kot aan 'b geflarnt deed ryzen,
Toont op dit ty fp aan Germanicus gezicht o%
Niets dan een’ fleenhoop, die in ’t of gezonken ligt.
Marcellus fchouwburg is vervallen en gefchonden :
Daar die van Cezar flend word niets dan puin gevonden.
Agrippaas prachtig hof is gantsch en al verwoest.
Der helden beelden zyn verbroken of verroest,
* Ontzaglyk Capitool, en Fovis tratfcho tempel, « e
Bedekken, nebrgeplaft, hun voetftuk en huann’ drempel 5 |
De altaar:n, lampen, en 't onfchatbaar choorfieraad
Van jaspis , van kristal, groen marmer, of agaat,
Zyn dik met [lof begroeid, of onder de aard begraaven.
Paleis en badhuis zyn 't verblyf van kraai en raven.
Gent
Men raamt noch wyk noch flraat aan 6 een noch ’t ander end.
De greote renbaan word ter naauwerrìood: herkend.
Der vadren overfchot, aan 't volk van Rome heilig,
Bleef în geen lykbus. van metaal of marmer veilig.
Verwo:stihg „die paleis en hof en tempel floopt,
En op geleden ramp fleeds nieuwe rampen hoopt,
Verfbrooide de asfchen door de kaamren van de graven,
En mengde 't overfchot der grooten en der flaaven:
Germanicus , reëds door zyn lot in 't harte ontfield,
Gevoelt door dit gezicht, dat zo veel jammers meld,
Zyn toomelooze fmart m:t nieuwe woede groeien.
en ziet, terwyl hy rust, hem 't sweet langs 't aanzicht vloeien,
yfohynt gefolterd door een angflig zielsverdriet.
Hy roert zich fiddrend; doch de flaap verlaat hems niet. \
Hy fhreeft in zynen droom met fehrik doer al de wyken,
In hoop dat hem nog iets van Druzus hof zal blyken:
Doch word op elke sreé door bergen fleens-geftuit.
Terwyl hy troostloos zwerft , onzeker van befluit,
Verbeeld hy zich in 't einde in een der hoofdgebouwen
Het overblyfzel van Augustus hof te aanfchouwen.
Hy klauters over '& puin; treed een der zaalen in;
Doch vind noch fchyn noch blyk van Vorst of hofgesin.
4 Is alls woest en Velg, ontbloot van allen luister, f
Hy daalt in een gewelf, daar hy, in 't fcheemrig duister,
Een oud en armiyk paar by kwynend lamplicht ziet.
Ach! roept hys fpreekt, és dit Augustus badzaal niet ?
't Kan zyn, zegt de oude man, dat op dees plaats voordeezen
Het huis van dien gy noemt in Rome plagt te wezen; a
Ja
# TL. W. VAN MERKEN GERMANTCHG
Zy naam en wooning Syn ey dp onbekend.
Dit oud gebouw flrekt ons ter wyk in onze elend.
Goón! zucht de Prins, 6 Gobnl. dit kunnen jammrén heeten
_dfugustus onbekend! Augustus naam vergeten;
Het Capitool verswoest, en Rome een wildernis! Es
Wie weet of zelfs 't Heelal niek onbeftendig is”?
Ken fraaie Opdracht aan den Hr. N. S. van Winter pronkt aam
het hoofd van dit Heldendicht. °° sed Hain:
Prye Neyvolgingen van Hoogduisfche Gezangen, 40 b). in gr. 8.
ejuffr. van der Horst, nu Roelfzema, geeft in dit bondeltie
eenige Navolgingen van Geestelyke. gezangen uit bet Hoog-
duitsch; welke, als op het aanzoek van wylen den Hre Mr. H.
ger Borgh, in leven Hoofdman van de Hoge Justitiekamer van
Stad en Laude, ondernomen, dien „, van Godgelievden, en God
‚ En an naaften lievenden Man” (gelyk de fe hem in
hare oorrede- noemt) syn opgedragen. —— Wy hebben alla
achtidg voor Mejuffr. Roelfsema; doch vinden in deze Zangftuk-
jes denzelfden t niet, die hare overige :werken kenteekent.
Feen ftyve, barde, en ruwe verfificatie, gedwongen taaléchikking,
en gebrekkige woordenkeuze, worden hier daor niets uitmustends,
t zy in de gedachten, 't zy in de wyze van voorfteiling , vergoed.
De Gezangen zyn zekerlyk ftichtlyk, en kynnen van eenvoudige
Christenen.met eenige aandoening gebruikt worden; maar zy heb-
ben noch dat Poöetifshe vaar , noch dieedelheid van aitdrukking „
die men in.ftukken van ep aartzou mogen vereifdhen. Ook
is het ons voorgekomen dat de Navolging de zaak onzer Poëtesíe —
niet ís, wier Dichtader ryk genoeg is om uit eigen aandrift te brui-
fehen. De Navolging eischt zekere buigzaamheid van geest; om
zich naar zyn’ voorganger te kunneo plooien of 't ware; en be:
hoeft eenen overvloed van kiefche woorden en fpreekwyzen, die
den geest, in het uitdrukken der juiste fchaduwkleuren (mag men
“t dus noemen?) van zyn oirfpronklyk, nimmer verlegen laat. —
Intusfchen zal ‘veel van die ftyfheid verminderd worden, indien
men acht flaa op den Grominger tongval, welke meer en meer
heerscht in:de fchriften van Mej. Roelfzema; vooral in dit Werk-
je, het welke ook grotendeels woor hare geliefde Stadgenoten
fchynt uitgegeven te zyn. De taal echter had.met dit alles zuive-
ter kunnen wezen.
ALGEMEENE
‘ VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
Oude Voorfpellingen aangaande den Mesfias en’ deszelven
Openbaaringe , opgehelderd, en toegepast op den Heere Jr-
. sus en zyn Euangelium, in eenige Leerredenen, door J.
STINSTRA , Leeragr der la dagide te Harlingen. Eer-
fte Deel. Te Harlingen by V. v.d. Plaats 1779. Be-
eha de Voorreden , en eene Nareden ‚517 bladz. in gr.
Ottayvo.
Tr vroegere dagen lei men den Doopsgezinden veelal ten
laste, dat ze te weinig werks maekten van de Schrif-
ten des Ouden Verbonds; en 't is, fchoon de befchuldi-
ging wel eens te fterk gedreven wierd , niet te ontken-
nen, dat verfcheiden onder'hen 'er maer al te veel gele-
genheid toe gaven. Dan zedert dat de Doapsgezinden
‘zich meer op de beoefening der befchavende Weerenfchap-
n toegeleid hebben , en dat inzonderheid de wyze van
‘ftuderen onder hunne Leeraers grootlyks veranderd zy,
is deze befchuldiging van tyd toc tyd afgenomen, en
thans genoegzaem vervallen. Met dit alles is ’t echter
opmerkelyk , dat men, onder ’t aental der Schryveren
dier Gezincheid, niee fleches van de voorige maer ook
van de latere dagen, genen ontmoet, die zich met op-
zet verledigden, tot het nafpooren van den rechten zin
der aloude Godfpraken: 'er zyn ons altans gene Doops-
gezinde Schryvers bekend, van welken men tot nog
zeggen kon, dat ze zich bepaeldlyk op dit ftuk coege-
leid, en 'er in openbaren druk doorflaende blyken van
gegeven hebben. Edoch, fchynen ze.dus in dit
opzicht wac achterlyk geweest te zyn; het werk , dat
één hunner beroemdfte Leeraren, de Eerwaerde Stinftra ,
in dezen onderneemt, en waervan wy het eerfte Deel
hier aenkondigen, is vry wel gefchikt , om ter vergoe-
‘dinge daer van te ftrekken; te meer, nadien het alles-
zins blyken geeft van ’s Mans noeste arbeidzaemheid , ea
bekwaemheid, zo ten opzichte van het Tael en Oude
JL. DEEL. ALG. LETT. NO. 3. G heid:
go JJ STINSTRA
heid- als van het Oordeelkundige, ter behandelinge van,
het Prophetifche Woord.
Zyn Rerwaerde naemlyk heeft, gelyk hy ons in de
Voorreden meld, al voor enigen tyd bepaeld , om zyne
aendacht wat byzonderer te- vestigen, op de oude Voor-
fpellingen nopens den Mesfias; en de hand aen ’t werk
geflagen, om te beproeven, of hy in die oude {tukken
nog Enig nieuw licht zou kunnen opfpooren, en de ne.
vels van twyfeling, welken omtrent het een of andér
ftuk by dezen en genen belemmering baren, min of meer
verdryven. Het gedane onderzoek, waerin hy zich voor
gefteld heeft, met alle oplettenheid, onpartydigheid en
voorzichtigheid te werk te gaen, is by hem van dien uite
flag geweest , dat hy voor zich , met meer gewisheid dan
voorheen, over dit onderwerp oordele, en zich gerus-
ter ftelle, omtrent de regelrechte en letterlyke bedoe-
Jing op onzen Zaligmaker en Godsdienst, in vele God-
fpraken , die aen anderen daeromtrent twyfelachtig voor-
komen. En zulks heeft zyn Eerwaerden te gereder
doen befluiten, om zyne deswegens voorgedragen Leer-
redenen door den druk gemeen te maken, of ze ook die-
nen mogten , om by anderen eenig meerder licht te ver-
fpreiden over ene ftoffe, welke by velen nog nevelach-
tig, zo niet geheel duister is. Met dit oogmerk deelt hy
hier aenvanglyk zestien Leerredenen mede; welken de
volgende Godfpraken ten onderwerpe van overweging
hebben. Gen. III. rs. IX. 26, 97. XXIE. 18. XLIX. ro.
Deut. XVIII. 15—19. 2 Sam. XXIII. rs. Pf. XVI.
io, II. 6—-8, en den geheelen CXden, mitsgaders den
gantfchen XXiIlften Pfalm; waer van de eerfte in twee,
en de laetfte in zes Leerredenen afgehandeld word.
Wat de uitvoering dezer Leerredenen betreft, de lete
terkundige verklaring der Godípraken geeft alomme bly-
ken van een gezet arbeidzaem oordeelkundig onderzoek ;
de aenwyzing der vervullinge. gefchied met ene juiste
paeuwkeurigheid, en de gevolgen, uit het behandelde
onderwerp, zo ter leringe als ter betrachtinge, afge-
leid, worden met een manlyken ernst voorgedragen. ——
Omtrent de letterlyke verklaring , welke hier , in zo verre
het byzonder oogmerk van dezen arbeid is, de ernftigfte
poogingen aen te wenden, om een meerder licht over
deze Godfpraken te verfpreiden , byzonder in aenmerking
komt, ftaet ons te melden, dat de Eerwaerde Stinftra ,
ia
OUD VOORSPELLINGEN. aL
in vavolging veler Geleerden, (vooral van dezen laetften
tyd, in welken men dit deel der Taelkunde vlytiger dan.
voorbenen beoefend heeft ,) ter nafpooringe van den zin
der Hebreeuw{che uitdrukkingen , ook de andere Ooster-
Sche Talen te hulpe roept. Mitsgaders dat hy dien
Oordeelkundigen van vroeger en later tyd toevalt, wels
ken beweren , dat de Jondíche Affchryvers der Godgewy-
de Boeken niet altoos zo ten uiteríte naeuwkeurig ge«
weest zyn, als velen wel wanen, In gevolge hier van
vind hy zich gevrymoedigd, om te onderftellen dat ‘er
fouten in den Hebreeuwfchen Text ingefloopen zyn, en
dac het hem des, even als anderen , geoorlofd zy, poo=
gingen aen te wenden, om dien te verbeteren en te regt
te brengen, niet flechts met behulp van Handfchriften
en oude Overzettingen ; maer ook , met op ene befcheis
den en omzichtige wyze, te gisfen, naer ene betere le«
zing, dan ‘er in de bene Bybels gevonden word,
Uit dien hoofde wykt zyne vertaling, en de
daerop gevestigde verklaring dezer Godfpraken, nu en dan
wel eens va den gewoonen weg; 't welk deze Leerrede.
nen te meer een onderwerp van overweging maekt, voor
deskundigen, die in ftaet zyn, om, op Tael- en Oudheid*
kundige gronden , na te gaen, in hoe verre die bedenkin-
en wel gevestigd, en dus gefchikt zyn, om die God-
praken te beter in derzelver waerachtig licht te ftellen.
Ver het meerendeel van ’s Mans Toehoorderen
was zekerlyk niet bekwaem om op zulke gronden over .
zvne Leerredenen te bordelen; en hy heeft ze vermoe-
delyk ook daerom indiervoege opgefteld en voorgedragen
dat hy zyne Toehoorders met die foort van kundigheden.
geenzins, lastig valle. Zonder hen te vermoeien met
tael. en oudheidkundige aenmerkingen, of het wikken
en wegen van vele verfchillende ORDE ‚ Ontvouwt
hy zyne denkbeelden over den zin der Godfprake, en
felt een opletcend Toehoorder , door nevensgaende oor-
deelkundige aenmerkingen, in. ftaet, om na te gaen, in
hoe verre het bygebragte, naer deszelfs eigen oordeel ,
al of niet beantwoorde aen het oogmerk des Schryvers ,
en ket gantfche verband van deszelfs Voorftel. De Leer:
redenen op die wyze ook uitgegeven, alleeniyk , ten ge-
valle inzonderheid van Letterkundigen , hier en daer met
enige ophelderende aentekeningen vermeerderd, ‘kunnen
des, fchoon hect nagaen ir 't bovengemelde alleen de
3 zaek
En J. STINSTRA
zaek van Letterkundigen zy, in 't algemeen van alle
Bybelminnaers met vrucht doorbladerd worden; om,
door een nader onderzoek van het Prophetisch. Woord „
en de opmerkzaemheid op deszelfs vervulling, te meer
in °t geloof verfterkt, en tot ene geloovige gehoorzaem=
heid opgewekt te worden.
. Gemerkt wy, by de afgifte van een volgend Deel wel
gelegenheid zullen hebben, om den Lezer ene proeve
van deze uitvoering der Leerredenen onder ’t oog te
brengen , zullen wy ons voor tegenwoordig daer toe niet
verledigen ; maer liever nog een beknopt verflag geven ,
van den inhoud der Nareden , welke de Eerwaerde Stinftra
tot een floe van dit eerfte Deel geplaetst heeft.
Zyn Eerwaerde oordeelt dus verre de Godfpraken ra-
kende den Mesfias ontvouwd te hebben , welker overwe-
ging in zyn Plan viel, ftaende het tydbeftek, van Adam
_ tot op David. Maer hy beerype gereediyk dat velen
hier-een grooter aental van Godfpraken zouden plaetzen,
en zich ligtiyk verwonderen , dat hy geen gewag van de-
zelven maeckt; ’t welk hem beweegt om redt van deze
hun zo fchyobare achterlating te geven. Behalven dat
ze niet behoorden tot het Plan, dat hy zich voorgefteld
had, moesten 'er, gelyk hy te kennen geeft, velen van
die beoogde Gadfpraken noodwendig achterblyven , om
dat hy zich niet vereenigen kan , niet alleen mec. hun die
byna alles in de Schriften des Ouden Verbonds tot de
dagen van -het Nieuwe Testament overbrengen, maer
ook met hun, die, aen verfcheiden Godfpraken, een
tweërleien, een letterlyken en geestlyken, zin hechten,
Nadien zyn Eerwaerde gene Voorzeggingen voor God-
fpraken aengaende den Mesfias houd, dan zulken, die
geen ander voorwerp betreffen ; maer, volgens zyne ge-
dachten , rechtftreeks , en in den letterlyken zin ‚op den-
zelven doelen; en hy zich inzonderheid tot het. overwe.
gen van zulke Godfpraken bepaeld had; zo kon ’t niec
Anders wezen, of hy moest ene menigte van Voorzeggin-
gen, waerop anderen het oog vestigen, als ongemerkt
yoorbygaen. Verwondert men zich, dit alles toe-
gevende, echter nog over het achterlaten van enige
Voorzeggingen , welken men gemeenlyk acht rechtftreeks ,
en in den eerften. zin, tot Christus en het Euangelie te
behooren; en aen welken misfchien nog enige ophelde-
ring, om dat volkomen te doen blyken, zou kunnen ge-
/ ge-
x
Y QUDE, VOORSPELLINGEN. 93
geven worden; zo geëft zyn Eerwaerde denzulken hee
volgende antwoord. ,, Maar, indien ik mij hiertoe niet
in itaat bevond, ware dit niet genoeg ter mijner ver-
fchooninge, dat ik mijne handen daar. van af gehouden
hebbe? Billijkerwijze kan men niet van iemand eifchen,
dat hij uitvoere ’t geén boven zijn vermogen is: Dwaas;
heid zou hect zijn, dat iemand, van zijn onvermogen
bewust, dit ondername. En ik wil gaarn bekennen
geen doorzigt. genoeg te hebben, omtrent veele Pro.
pheetifche ftukken, om daaraan zo veel ligt te geeven,
als mij zelven voldoen kan, of daaromtrent met ge-
noegzaame waarfchijnelijkheid iets te kunnen bepaalen,
of zij tot den Mesfias behooren , dan nier. Ik kan zelf
piet ontkennen, dat verfcheidene van de zodanige na
ernítig overleg mij hebben doen overhelle1 ‚, om aan den
Jaatstgemelden kant de meeste waarfchijnelijkheid te
ftellen. Wil men, omcrent eenige van dezelve de re.
denen van dit mijn bedunken weeten, ik ben ook nier
weigeragtig om dezelve hier kortlijk te verklaaren : op
dat dus blijken moge, dat ik, in het agterlaaten van
zelve , niet enkel redenlooze opvatting en vooroordeel
gevolgd hebbe” -
. Ter aenwyzinge hier van meld zyn Eerwaerdé korte
Iyk, hoe hy denke, over Job XIX. 23. en verv. Num. -
XXIV. 17. Pf. Vd z. XL. XLV. LXVIII,
LXIX, LXXII XCVI en CIX; mitsgaders den
CXXXllften en LXXXIXften Pfalm. Omtrent deze
twee laecíte Zangftukken, ftaet hy gereedlyk toe, dat
derzelver Dichters daerin gewag maken van de belofte
aen David gedaen , nopens den Mesfias, die uit hem
ftond voort te komen (*); doch daer uit volgt, zyneg
oordeels, niet, dat deze Pfalmen nieuwe beloften o
voorfpellingen van Gods wegen aengaende de komst en
het Koningryk van deh Mesfias, behelzen. Maer wat
de
(*) Te weten, de belofte, door Propheet Nathan, ín Gods
naem, den Koning aengekondigd, 2 Sam. VIL 1r. en verv. welke
belofte de Koning hoogíchatte als een eeuwig, in alles wel geords-
neerd en bswaerd verbond, waerin al zyn heil en lust was, gelyk
hy zich uitdrukt 2 Sam. XXIII. 5: waermede hy op de komfte
van den Mesfias oogde ; zo als de Lerwaerde ele ín zyne Leer-
zeden over deze betuiging des kn getoond heeft.
3
»
94 J. STINSTRA ÓUDE VÓORSPELLINGEN.
de voorheen genoemde plaetzen betreft, desaengaende
toont zyn Eerwaerde, dat ’er, zo als ’t hem voorkort
gewigtige reden zyn om dezelven niet op den Mesfias
over te brengen 5 en met meer waerfchyniykheid te be-
weren, dat ze op geheel andere omftundigheden en ge-
vallen betrekking hebben. = Misfchien zijn er „’”
vervolgt onze Schryver, met het afloopen zyner Nare-
de, „ misfchien zijn ‘er, behalven de bijgebragte, nor
meer andere ftukken vah deezen aart. .Dog uit het reeds=
gemelde kan men ligtelijk gewaar worden , dat ík redenen:
ehad hebbe, die mijzelven voldoen konden, waarom ik
Sen andere niet als ontwijfelbaare en regelrechte
verkondigingen , aangaande den’ Mesfias en het H. Eu-
angelium van onzen Heere Jefus hebbe aangevoerd, en
dat ik dezelve niet bij den fleur overgeflaagen hebbe,
Kunnen de bijgebragte redenen niet zo goed voldoen
aan anderen; dit zal mij geenzins verwonderen : Elk
Kundig Christen gebruike hieromtrent opregtlijk en vrij-
lijk zijn eigen oordeel, gelijk ik gedaan hebbe. De be-
denkingen, welke over dusdanige onderwerpen vallen,
zijn zo menigvuldig, men ziet dezelve met zo ongelijke
oogen, en van zo veele verfcheidene,kanten in, dat het
niet wel mogelijk is, dat men alle het zelve fpoor hou-
de, al legt men zig daarop toe met allen ernst en licf-
de tot de waarheid, Den geenen die veel grooter voor.
raad van dusdanige voorzeggingen meenen te vinden,
misgunne ik dien overvloed niet. Zij, hoope ik, zul-
len het mij ook niet kwaalijk neemen, dat ik mij met
minder vergenoege: Terwijl wij beide hierin overeen-
koomen, dat de voorraad deezer blijken , met die, wel-
ke ik vervolgens nog hoope aan te voéren, uit de laa-
tere Propheeten, voor de waarheid des Euangeliums
gen ofpartydigen genoegzaam is.”
Mi. DITTON BETOOG VAN DEN CH. GODSDIENST. 95
À Û
De Christelyke Godsdienst , betoogd , door de Opftanding van
J. CHRISTUS , door H. DITTON , èn zyn leven Leeraar in de
_ Wiskonst in het Hospitaal van enristus te Londen. Uit
het Fransch vertaald. Tweede Druk. Geheel op nieuw
overzienen verbeeterd , onder het opzigt van, en verrykt met ,
eene Woorreden door P. NIEUWLAND, Leeraar der hervorm.-
de Gemeente in 's Hage. In ’s Gravenhage by |. Munnike
huizen en Plaat in Comp. 1779. Behalven het Voor-
werk 448 bladz. in gr. oËtavo.
Ve den eerften aenvang af, dat dit Betoog van den
Christelyken Godsdiénst , op een wiskundig redene-
renden trant ingericht, het Írcht zage, droeg het by uit»
ftek de algemene toejuiching der Christenen weg; en het
is, na alles, wat men zedert dien tyd, nopens dit ge-
wigtig onderwerp, door de drukpers gemeen gemaekt
hebbe, ook hier te Lande met het hoogfte regt , onder
hen, beftendig in groote achting gebleven. ‘De bepaelde
en bondig aeneengefchakelde redeneerwyze ‘van den wis-
kundigen Ditton, die het Ongeloof naoit onderftond,
door eene beredeneerde wederlegging , krachtloos te ma-
ken , heeft dit Gefchrift ene foort van voorrang gegeven
dien 't ook nog heden behoud; daer ’t ‘op eene overtuie
Bee wyze toont, hoe fterk de zedelyke klaarblyklyk-
eid voor den Christelyken Godsdienst pleite. 't Is des
niet vreemd, dat men, den eerften Druk der Nederduit-
fche Vertalinge uitverkogt zynde, en de verfpreide
Exemplaren op de openbare Verkoopingen gretig gezogt
ziende, beflooten heeft, om dit Werk ten twedenmale
op de pers te leggen; zónder eenige andere verandering
in het zelve te maken , dan de overzectting op nieuw na
te gaen, en den ftyl, naar den tegenwoordigen ‘fmaek ,
te verbeteren. Uit hoofde der bovengemelde be-
kendheid van, en hoogachting voor,dit Gefchrift, zou
het enigermate overbodig kunnen fchynen, by deze twe-,
de Uitgave, nog eenig verflag van deszelfs inhoud te ge-
ven; dan de voortrefiykheid des Werks noopt ons, ten
gevalle van hun ,die’t nog niet mogten kennen, deszelfs
beloop te ontvouwen. En wy hebben ons voorgefteld
hier in merendeels gebruik te maken van de eigen be-
woordingen dezer Vertalinge; ten einde den des begee-
rigen Lezer de behulpzame hand te bieden, “om - deze
overzecting te gereeder Ben de voorgaende te MEE
4 e
96 H. DITTON
Het Werk beftact uit drie voorname Hoofddelen. HW
’ eerfte gedeelte bepaclt zich de Hoagleeracr , tot hee
ontvouwen van het gewigt. dezes onderwerps, en de
noodzaeklykheid , zo voor Ongeloovigen als Geloovigen,
om met alle ernst oprechtlyk te onderzoeken, of Jezus
waerlyk uit de dooden opgeftaen zy, dan nier? |
Voorts fchikt hy het tweede Deel ter verklaringe der
gronden van betooginge der waerheid van ’s eillands
Opftanding ; nopens welk onderwerp hy aenvanglyk de-
ze twee Voorftellen maekt.
‚, IL. De Opftanding van jesus caristus is gegrond op
Bewijzen van dat Gefchiedítuk , welke op ons eene verplich-
ting leggen, om daar in eene volkomene zekerheid te erkennen.
En zulks op alle menfchen, aan welken die Bewijzen be-
hoorlijk zijn voorgefteld, en die bekwaam zijn, om de-
zelve volgens de gocde en gezonde Redenkonst te wik-
ken en te weegen.
„> IL. Dat het, (volftrekt te fpreeken,) onmogelijk is,
dat het Opperweezen, wiens Alwijze en geheel ‘goede
Yoorzienigheid het beftier heeft over alle. de uickomften,
en die eene bijzondere zorg draagt over het gene 'er om-
gaat onder de Zedelijke Schepzelen: Dat het ,zeg ik , on-
mogelijk is, dat God ooit zou toelaaten, dat gen plompe leu-
gen zou hebben, ale de bewyzen van waarheid; zo dat zy alle
de hoedanigheden zoude hebben om de Zedelijke Schepfelen te
hik ‚ ineene onvermijdelyke verplichting , om die leugen te _
elooven…”” |
5 Om deze twee Voorftellen, in ene geregelde orde, op
ene bondige en overtuigende manier te bewyzen , neème
hy de volgende fchikking in acht.
‚> 1. Bepaalt hij de Hoedanigheid van een Bewijs , welks
Blijkbaarheid noodzaaklijk elk verplicht ,om ‘er in te be-
rusten, die flechts bekwaam is,om het te bevatten,
wanneer het met alle zijne kracht, en in zijn behoorlijk
daglicht, aan hem wort voorgefteld, |
‚, 2. Betoogt hij, dat een Bewijs, ’t welk met zooda-
nig eene Blijkbaarheid verzeld is, elk in eene dadelijke en
noodzaakelijke verplichting ftelt, om daarin te berusten ,
die maar bekwaam is om het te bevatten, en aan wicn
hetzelve behoorlijk is voorgefteld.
9 3- Toont hijaan, de onmogelijkheid , dat de Voorzie-
nigheid het bedrog zoodanig zou begunf(tigen , dat zij het
zelve zou onderiteunen, met eene diergelijke klaarblijke-
yke
BETOOG VAN DEN CH. GODSDIENST. ©. 9%:
Ikheid:- of, Ct welk op het zelfde uitkomt,) dat zij
zou toeftaan, dat dezelve daardoor onderfteund zou
worden. Ee
‚‚ 4. En eindelijk doet hij zien, dat de Opftanding van
Jrsus CHRISTUS gegrond is, op een Bewijs, 't welk alle
merktekens en alle hoedanigheden heeft van zulk ecne
baarblijkelijkheid , welke het menfchélijk verftand in de
onvermijdelijke noodzakelijkheid (telt, om daarin te be:
rusten.” sek ans
‚ De drie eerfte opgemelde Voorftellen handelt de Hoog.
leeraer af, in het tweede gedeelte van dit zyn Werk 5
en hy gaet daerop, in het derde of laetfte, over ,‚ om
het vierde Voorftel te betoogen, of de bewyzen van
dit ine aen te toonen; waerin hy deze orde
houd, EN ERN Sien A
IL. Onderzoekt hij van Stuk tot ftuk de redenen „-
waarop de Christenen hunne Belijdenis van de Opftanding
van JESUS CHRISTUS grondvesten. Of, (om hect anders
uit te drukken;) hij levert die Beginfels op, uit welke
de Christenen befluiten, dat jesus waarlyk is opgefbaan
yan de Dooden. |
s> 2. Onderzoekt hij, of de Christenen daaruit wel
redenkavelen. Dat is, of de bewijzen, die hen tot dit
geloof beweegen, alle de merktekenen van blijkbaarheid
hebben , die het verltand onvermijdelijk verplichten, om
daar in te berusten.
* 3. Eindelijk ftelt hij zich voor, na de redenen van
het geloof der Christenen, en van het ongelonf der
Deïsten, wel onderzogt en met malkanderen vergeleeken
te hebben, zonder eenzijdigheid te wikken, de gevol.
gen van het Geloof der Eerften, en van het Ongeloof der
aatften*’. ee
- Met het afloopen hiervan maekt de Hoogleeraer zyn
befluit op, en toont, door ‘ene beknopte te famentrck-
king van het voorgedragene , dat de Opftanding van jrsUus
carisTus geen bedrog, maer in tegendeel ene allerzekerfte
Waerheid zy: waerop hy dan den Detsten onder ’t oog
brengt, wac zy doen moeten, indien zy deze betooging
willen ondernemen te wederleggen. — — Verder geeft
hem het ontvouwen der gevolgen, die uit de waerheid
van ’s Heillands Opftanding , zo in de befpiegeling als in
de beoefening , voortfpruiten, nog aenleiding ter weder-
legginge van dezulken, EE zo fterk pleiten, voor de.
5 Zui-
98 H. DITTON BETOOG VAN DEN CH. GODSDIENST.
zuivere en onbaetzoekende Godsdienftige Liefde; dat ze
het ten kwade duiden, wanneer men, gelyk onze Au-
theur ook doet, uit de zekerheid der zalige Opftandinge
der Godvruchtigen , gegrond op de waerheid van
’s Heillands Opftanding , ene fterke aenfpooring ter Hei
ligmakinge poogt af te leiden: fchoon men hier in hee
voetfpoor van Paulus 1 Cor. XV. 58. volge, — Ten
laeëfte: befluit de Schryver zyn Werk met ene kortbon-
dige aenmerking, over het Leerftuk der Wederopftandige
des Vleefches; inzonderheid gefchikt, om te doen zien,
dat het de zaek der Deïsten niet zy , over deze ftoffe
het Vonnis te ftryken.
_
Proeve van ftichtelyke Mengelfchriften door J. TORLER en J.
. C. LAVATER, Predicanten te Zurich. Uit het Hoogduitsch
vertaald. Te Hoorn by F. Swidde. 1779. Behalyen de
Voorreden 80 bladze in gr. oltavo.
U: dezen Tytel zou men gereedlyk afnemen, dat ons
hier ene proeve verleend wurd, van etlyke uitge.
werkte Stukken dier Zurichfche Leeraren; doch uit de
Voorreden en den Inhoud dezer Verzamelinge blykt ten -
klaerfte, dat zulks geenszins het oogmerk des Uitgevers
zy. Hy heeft zich veeleer voorgefteld , uit de Schrif-
ten dier Eerwaerde Heren, enige losfe bedenkingen en.
overwegingen, die tot het pratticale van den Godsdienst
behooren, by een te verzamelen, en ons dus een aental
van gemocdiyke befpiegelingen mede te, delen. Men
heeft dit Stukje alsene Proeve afgegeven , met oogmerk
om, by aldien het gunftig ontvangen worde ; binnen kort
‘er nog Enige Stukjes-op te laten volgen. Des.
zelfs inhoud, en de keuze der overdenkingen, is juist
niet zeer gefchikt voor hun, die voor zich het meeste °
nut vinden, in ’t lezen van wel aaneengefchakelde he-
denkingen over Godsdienftige onderwerpen , door de Re.
de en Gods zaligmakend Woerd geftaefd; gemerkt de al-
hier verzamelde Schriften in dezen fmaek niet opgefteld
zyn. Maer veelligt zullen ‘er, ter verdere aen{poorin-
ge van den Schryver, genoeg Lezers gevonden worden ,
die van een anderen fmaek zyn, en liever losfe, leven-
dige praCticale voorftellingen doorbladeren, di die be-
waemsC
(
PROEVE VAN STICHTELYKE MENGELSTOFFEN, 99
kwacmst zyn, om hunne aendacht re vescigen of gaende
ge houden. En voor dezulken is deze Verzameling vry
wel ingericht, om ‘er zich, in een uur ter ftiller aen-
dachte afgezonderd, van te bedienen; waertoe deze over-
denkingen van nuttigheid kunnen weezen, in zo verre
ze ten goede aenleidelyk zyn, — Zie hier, uit ver-
fcheiden anderen, twee Goede tussfchen Gedachten ‘op den
Dag, van den Eerwaerden Tobler, welken, benevens
anderen, die onderfcheidende benoeming dragen , om tar
ze, in. dit Stukje, tusfchen ’s Mans Morgen Gedachten ca
Avond Aandachten , geplaetst zyn.
‚‚ EeuwicE God! Ik gaa, ftaa, zitte en legge averal
voor uwe Oogen , uwen Hemel is over my , ende Aarde
is de uwe. Ik leve enkel en alleen van ‘uwe Gefchenken,
Ik beweeg my door U! Ik verlies my byna zelven , wan-
neer ik de ontelbare Menigte uwer Schepzelen flegts een
weinig overdenke: Gy kend my egter even zo nauwteu-
rig, en zorgd even zo Zeker en Vaderlyk voor my, als
of ik het eenigfte Werk uwer Handen was. Myn Lig.
haam en myne Ziele hebben eenen irivloed op den gehee-
len onuitmetelyken t'zamenhang van de Waereld der
Lighamen en der Geesten. Ach help my ín mynen Stand
zo goed te zyn, als 't my volgens dezen Stand mogelyk
is. Gy hebt my tot Gelukzaligheid en tot uwe Eere
beryd! Eere zy God in alle plaatzen! Hy zal ook my
van allen kwade verlosfen, en my uichelpen tot zyn He-
melsch Koningryk.”
+ Ot +
‚‚ Her is goed, dat gy daar aan Vast houd, en trekt ook
uwe hand van dit niet fe Want wie God vreest, die ontgaat
dat al. Predik. 7. vs. 18. Dit mogt ik aldus verftaan:
Vereenig allerly goede Handehngen en Vergenocgingen
zo veele gy kund met malkander, zo als u van T yd tot
‘Tyd daar toe gelegenheid voorkomt: Waar gy Voordec-
len voor uw eeuwig Geluk verkrygen kund, trek daar
dog uwe Hand niet van af: Kund gy daar by , of daar
neven en vervolgens ook u cydelyk Geluk maken, wel
aan „ verzeker u dan ook van ’c zelve: Dog de Vroom.
heid zy altoos-uwe Leidfterre en uwe Bevreédiging.”
Kort
100 T. VERMEER KORT BEGRIP, ENZ.
Kort Begrip der Grondwaarheden van den Christelyken Gods-
dienst, door THEODORUS VERMEER. Oudfte Bedienaar van
’ H. Euangelie in de Nederduit/che Gemeente der Stad
Batavia. Te Utrecht by G. v. d. Brink Jansz. 1779.
Behalyen het Voorberigt, s6 bl. in oëtavo. ‘
Het Eerwaerde Cóllegie van Curatoren en Scholarchen
der Stad Batavia, door de loflyke fchikkingen der
Regering van Nederlands Indië, vermeerderd en verbe.
terd, dat zyne eerfte vergadering gehouden heeft, op
den 6 December 1777 , is terftond bedacht geweest , op
het opftellen van een kort begrip van den Christlyken
Godsdienst, by een befluit der Hooge Regeringe gevor-
derd, behelzende de eenvoudigfte en noodzaeklykfte
waerheden , naer den eisch en de vätbaerheid van de in-
wooners dier Landen; om, zo in de Nederduicfche als
Maleitfche tael, tot gebruik der fchoolen,en verder van
andere onkundigen, te kannen dienen. In beantwoor-
dinge aen dat pryswaerdig oogmerk, heeft de Eerw.
Vermeer , een Medclid van dat Collegie ‚volgens den aen
hem opgedragen last, het hier bovengenoemde Gefchrift
vervaerdigd. Hy heeft KA a eer Exemplaer van
dit zyn Werkje aen den Boekhandelaer van den Brink
Jansz. gezonden, om hee zelve, zo ’t der moeite waer-
‚dig geoordeeld wierd, ter drukperfe te leggen; waertoe
ook deze voorts beflooten heeft; als oordelende, dat
het hier te Lande insgelyks met vrucht gebruikt zou
kunnen worden: welk oordeel wy geenszins afkeuren.
—— 's Mans Gefchrift behelst toch; over ’t geheel, op
een vry duidelyken leertrant , ene beknopte ontvouwing
van ‚de voornaemfte Godsdienftige waerheden , zo ten op-
zichte van ’t kenlyke als van ’t betrachtlyke, naer de
algemene leiding der Lere onzer -Nederlandfche Kerke ;
met nevensgaende Morgen- en Avond-Gebeden, mits=
gaders Gebeden voor en na het Eten. ’t Is uit dien
hoofde, zo ’t al van geen uitgebreider gebruik worde ,
althans een nuttig Huisboekje, waervan de Leden der
Kerke zich, in de byzondere onderwyzing der hun toe-
vertrouwde Jeugd, op ene leerzame wyze kunnen be-
dienen.
J. CH. BIEL NOVUS Tar$AvRUs. fot
J. cu. sier Novas Thefaurus Philologicus, five Lexie
con in LXX et alios Incerpretes et Scriptores Apo.
. Eryphos V. T. Ex B. Autoris MS. edidit ac pre.
fatus Est E. H. MUTZENBECHER. V. D. M, Eccl.
Luth. Hagan. Pars Secunda Za. Hage Comitum „
fumtibus PP. A. Bouvink 1779. In oftavo f, maj.
466 pp. |
Ui het gene wy, nopens den aert , de nuttigheid , de
‚fchikking en de uitvoering van het. Werk, by-de
afgifte van het eerfte Deel gezegd hebben (*), heeft
ren genoegzaem kunnen afnemen, dat het ten hoogfte’te
waerderen zy. Ook heeft het, gelyk wy zedert ver-
ftonden, de algemene hoogachting van alle de genen, die
zichernftig op dezen tak van Oefening toeleggen, vere
worven. Men ziet des met vermaek den nyvren voortgang
der. uitgave van een Werk , dat zo veel oplettendheid in
’ drukken en nazien vordert; en verneemt met veel ge-
noegen, dat men ftaet maekt het gehele Werk te zullen
volvoeren , en hec derde of laetfte Deel nog in dit Jaer af
te leveren; waer mede aen veler verlangen, fpoediger
dan men wel verwacht had, voldaen zal worden.
‚Natuurlyke Historie , of uitvoerige Befchryving der Dieren,
Planten en Mineraalen, volgens het famenflel van den Heer
_ LINNAUs. Met naauwkeurige Afbeeldingen. Tweede Deels
Elfde Stuk. De Kruirven. Te Amfterdam by de Erven
van F, Houttuyn, 1779. Behalven den Bladwyzer 456
bladz. in gr. o&tavo.
By een vervolg van de befchryving der Samenteelige
Kruiden, in ’t voorige Stuk aangevangen; komt in
dit gedeelte een verlag van de Manwyvige Kruiden , der
geenen , wier Bloemen de Meeldraadjes , of op den Styl,
of op eenigerleie manier daarmede famengevoegd hebben.
Voorts van de Eenhuizige Kruiden , die Manlyke en Vrouw.
lyke Bloemen, van elkander afgezonderd, op eene zele
n
8
(*) Zie Agem, Vader. Lateroeff. 1. Deel, bl. 293.
103% NATUURLYKE HISTORIE
de Plant voortbrengen. Weyders der Tweehuizige Krui-
den, die de Manlyke en Vrouwlyke Bloemen op byzon-
dere Planten hebben. En ten laatfte der Veelwyvige Krui-
den, welken Tweeflachtige, en bovendien Maplyke of
Vrouwlyke Bloemen, ’t zy op ééne of byzondere Plan-
ten hebben, en dus één-, twee. of driehuizig zyn.
‚ Hier mede heeft de arbeidzaame Dr. Houttuyn zyne
befchryving der Kruiden, volgens hect Samenftel van den_
Heer Linneus, voltrokken; welken arbeid de Lief heb.
bers der Kruidkunde, van wegens ’s Mans oordeelkundi-
ge oplettendheid in ’t algemeen, en van wegens zyne
juistheid in ’t aftekenen. veeler zeldzaame Kruiden in ’t
byzonder , eenpaarig dankbaar erkennen.
Volgens zyne Opgave, beloopt het getal der befchree-
ven: Geflachten , omtrent twaalfhonderd, en dat der foore
ten yerfcheide duizenden; waar mede echter, gelyk hy
zegt „de befchryving der Planten niet volkomen geein-
digd is. Zyn Ed. naamlyk heeft zig by den aanvang,
ten opzigte van de Klasfen der Planten, bepaald voor
eene verdee ing in tien Klasfen (*) , waarvan 'er nog flegts
vier, te weeten, die der Palmboomen , Boomen , Heesters
en Kruiden, voorgefteld zyn; des 'er nog zes overbly=
ven. Om den Leezer hiervan , by voorraad, eenig ver- -
flag te geeven , en hem dus onder 't oog te brengen, wat
men nog te verwagten heeft, deelt hy ons, by manier
van Naberigt, mede, eene opgave deezer Clasfen , met
de tot ieder behoorende Geflachten. Naar die opgave
behelzen deeze zes Clasfen nog maar 163 Geflachten ; :
waar uit onze Kruidkundige Schryver afleidt, „, dat het
ss flot ván de befchryving der Planten, na het tegen-
> woordige, niet meer dan twee of drie ftukken, van
‚‚ maatige grootte, zal beflaan,” — Wat de verdere
laatere ontdekkingen van Kruiden aangaat , zyn Ed. , zig
‘inzonderheid bepaalende tot het Samenftel van Linneus „
heeft te minder kunnen goedvinden , om zig daarover uit
te laaten , om dat hy tog van zeer weinigen dier Kruiden
ecne befchryving zow kunnen opgeeven, als waar toe
nog nadere berigten vereischt worden: des hy daarmede
noch aan ’t verlangen der Lief hebberen, noch aan zyn
oogmerk en manier van behandeling der Natuurlyke His-
torie, voldaan zou hebben. Inmiddels echter hegt hy ,
aan
(*) Zie Hedend. Vaderl, Lesser-Oeff, IId. D. bL 18, 119.
«
ZR ee AS the Ent
Ld
A en en nn
VOLGENS LINNAUS, 103
aan dít Naberigt, als eene Proef dier laatere onderzoe.
kingen „eene befchryving van den Oostindifchen Broodboom ,
welke, fchoon al vroeger eenigzins bekend, nogthans in
“ onze dagen eerst met de vereischte. naauwkeurigheid
waargenomen en befchreeven is; waarvan ons de Heer
Houttuin. in deezen een omftandig berigt mededeelt. —
Wy zouden te breed uitweiden, wanneer wy van dit
merkwaardig berigt een uitvoerig verflag wilden geeven;
en eene fterke inkorting zou ‘er den Leezer geen genoeg:
zaam volledig denkbeeld van verleenen. Uit dien hoofde
zien wy 'er van af; en verkiezen veel eer, om nog een
ftaaltje uit dit ftuk aan de hand te geeven, hier toe ééne
der {foorten, van eene gemeenlyk min geagte Plant , in
welker voordragt nog al eenige opmerkenswaardige byzon-
derheden voorkomen. Zy behoort tot het Geflacht der
Brandnetels, welks algemeen kenmerk de Autheur dus
omíchryft.
‚, De Mannelyke Bloemen hebben een vierbladigen
Kelk, en in deszelfs midden een Bekerachtig Honingbak-
je. De Vrouwelyken een tweekleppigen Kelk, met een
enkel glanzig Zaad.”
Zyn Ed. befchryft voorts achttien foorten van dit Ge-
flacht, welken hy in twee Rangen, te weeten, Paarblg-
digen en Overhoeksbladigen onderfcheidt. Onder.
die van den eerften Rang brengt hy, als eene vyfde en
zesde foort, de Brandenetel met gepaarde ovaale bladen, en
die met gepaarde hartvormige bladen, en dubbelde trosjes:,
rd omtrent hy ons de volgende waarneemingen mede-
eelt.
‚‚ Dit zyn de gemeene Brandenetels , door geheel ons
Wereldsdeel , tot in Lapland en Rusland bekend en de
Jaatfte mogelyk wel het allergemeenst Onkruid in Eu-
ropa, ZO HALLER oordeelt (*). Ik ben van dat gevoe-
len niet, en denk, dat veele andere Onkruiden, ten
minfte wat ons Land betreft, in grooter menigte van
zelf voortkomen. Aan de Wegen, naamelyk, op Vel
den, Akkers en in Tuinen, zal men, by voorbeeld,
meer Planten van Varkens-Gras, Kruiskruid en Stekels
aantreffen, dan Brandenetels. ’t Ís ondertusfchen ze.
ker ‚dat zy in veele Haagen en Wildernisfen het ander
On-
(*) Polychresta Planta In nostro Orbe vùlgatis(ima. Hels, in-
chaat. IL. 286.
Jd NATUURLYKE HISTORIE
Onkruid verdrukken, en dus als den baàs fpecleh, ops
fchietende tot eene ongemeene hoogte.
…, De Kleine Brandenetels, ‘die het-felst branden, zyn
in de'Tuinen gemeenst, komende tusfchen het gezaaide
en andere Planten voort. Deeze vallen veel laager,
het Loof is groener en de Bladen zyn ronder. Zy heb-
ben Mannelyke en. Vrouwelyke, of onvrugtbaare en
vrugtbaare Bloempjes aan byzondere Trosjes, op. eene
zelfde Plant. Men vindt ze die bont van Blad zyn, en
met andere Verfcheidenheden, De Groote Brandenetels
bereiken, op fommige plaatfen, eens Mans langte of
meer. Het Loof is graauwer , ruiger , met puntiger Bla
den : de Steng vierkant en ook bezaaid met Stekeltjes, die ,
op 't aanraaken ‚de Hand of andere Lighaamsdeelen brande
den, even als in de Kleine foort. Men vindt ze met
roadachtige Stengen : ook komen ’er andere Ver{fcheiden-
heden van voor. Zelfs zyn ’er gevonden, die.niet bran-
den, dat mooglyk van Ouderdom, of door cenig ander
toeval zal ontítaan. Gemeenlyk hebben fommigen van
deeze Groote®Netelen Mannetjes- , anderen W yfjes-Bloe-
men, weshalve men‚ze Tweehuizig noemt: doch daar
zyn ook Plante van gevonden, die zo wel de eene als
de andere'hadden , en dus Eenhuizig waren. De Manne-
Iyke Bloem heeft vier of vyf Meelknopjes , die op ’t aan-
raaken open fpringen; de Vrouwelyke bevat het Vrugt.
beginzel van een Eyrond gefpitst, glanzig Zaad, De
en is met ruige Haairtjes ftraalswyze gepluimd.
‚‚ De oirzaak van de Jeukct en Vuurigheid, fomtyds
met Blaaren oploopende in der Menfchen Huid, heeft
bezigheid verfchaft aan voornaame onderzoekers der Na-
tuur. Hooke en LEEUWENHOEK , die Kristallyne Pylcjes
waarmede de Bladen der Brandenetelen bezaaid zyn:, door
’t Microskoop waarnecmende, bevonden, dat dezelven
aan ’t end fpits waren, doch ieder voortkwamen uit een
Blaasje , met Vogt, in de Opperhuid van hec Blad zit-
tende; welk Vogt, dat zy onderftelden zeer ícherp te
zyn, in het Pyltje doorging. Dit was genoeg, om de
Wereld te doen vastftellen; dae diet Vogt, ’t welk va
LISNIERI by Sterk Water vergeleek , in de Wondjes,
door de Pyltjes gemaakc, uitgeftort wierd: doch na hun
heeft de fchrandere noNANNI getoond, dat de Pyltjes aan
’t ed” volkome geffooten zynj des hy beweert, dat
… zulks
VOLGENS LINNEUS zog
gulks geen plaats kan hebben (*). Zelfs bevondt hy »
dat hee gedagee Vogt, alleenlyk , door drukking, in he
onderend van ’t Pyltje doorging, en niet langs hetzelve -
voortliep, gelyk men anders zou mogen denken. Ook
nam hy waar, dat oudé Pyltjes, waarin het Vogt ge-
‚heel opgedroogd was, zo wel als de anderen, brand- :
den (}). ‘t Ìs my daarom waarfchynelyker, dat dit
Vogt tot voeding van de Pyltjes diene, en dat de prik-
keling der Zea plee van de Huid, door dezelven,
de Jeukt en Vuurigheid te weeg brenge, Dit is dan ook
de reden, dat men, een Brandenetel onbefchroomd aan=
vattende , daarvan: geen nadeel heeft, Men oppert hier
tegen ($), dat drooge Brandenetels de Huid niet brane
den; doch dan hebben zekerlyk die Pyltjes haar ftevig-
heid en kragt verlooren. Immers ‘maar flap geworden ,
zonder droogen , branden zy ook niet, en dus heeft men
dit Onkruid, ’t welk het Vee anders onaangeroerd laat ,
in Sweeden, federt veele Jaaren reeds, tot Beestenvoe-
der begonnen te gebruiken, agtende zulks het gezondfte
en beste voor de Melkbeestèn, De groote Netels wor-=
den in Wermeland in Augustus vergaderd, en naderhand „
het Vee in huis zynde, in Water gekookt met hec Nac
aan de Rundeérs gegeven. Dus heeft men ook bevonden s
dat de kleine Netels den Schaapen zeer wel beko=
men (**). Het Zaad, tot een Handvol, tweemá
’s daags, onder Haver gegeven, maakt de Paarden gla
van Huid (ft).
„Voorts zyn de nutcigheden der Brandenetels , die ze
ì À
(*) Microgr. curiofa. p. 76. Fig. 75.
(f) Het luide derhalven zeer Grootfpraakig, wanneër de Heet
MARTINKT verhaalt, dat de Pyltjes van boven in een open puntje
eindigen, waaruit, by dé aanraaking, het Vogt fpát. Catech. der
Nat IV. D. bl. get. ab Ed. zal, geloof ik, de eerfte zyn, die
zulks gezien heeft: En het is, valgens de gezegde Waarneomin-
gen, onmooglyk.
($) Bas Veficas Liquori tribuas, cum ficce Urtica pom arants
Hart. Helv. inch. Il. p. 287. Vid LumTraaD Mem. de Paris 175ta
p. 359. Oâavo p. 534.
(**) Sweedíche Verh. 1747. p. 80.
“ (Ht) Semen Avensis additum, ad Mantpultm, bis in die, Eques
reddit luculentos. zaLr. ibid. ex Econ. Pat. N. 35. ak
IL. DEEL, ALG. LETT. Je
zod NATUURLYKE HISFORIE
in 't Latyn ‚ wegens de gedagte Eigenfchap, Urtice ;
in ’c Fransch Orties , in ’E\ ngelsc Nettles en in ’c
Hoogduitsch Brennesflen noemt, wereldkundig. Oudtyds’
bediende men Zig, tot wellust, van zekere Geesfeling
met dezelve, Urticatfo: genaamd, welke in onze Dagen:
nuttig bevonden is, in Verdooving van Gevoel en Lam-
migheden. De geheele Plant en derzelver Sap „ of ook
de Wortels, gekookt en ‘uitwendig opgelegd , dienen om
veelerleie Bloedvloeifingen te ftempen. Tegen ’t Neus-
bloeden fteekt mén ’er een Prop van ín de Neus. Heet
uitgeperfte Sap, tot twee Oncen et, heeft een:
overmaatigen Stonden-vloed beteugeld. Het Afkookzel
js van een openende, afzettende hoedanigheid, inzonder=
heid tegen het Blaauwfchuic dienftig. De Wortels wor=
den tegen de Geelzugt aangepreezen. Het Zaad is zo
heet van natuur en fcherp, dat de Ouden het voor ver-
giftig hielden. Door een overmaatig gebruik van het
zelve zou een Teeringachtige Koorts ontítaan zyn. Niet-
temin wordt het, în Honing gekookt, tegen verfcheide
Borstkwaalen geroemd, alzo het de loozing van Fluimen
en Etter kragtig bevordert. Ter veelheid van een Once
gebruikt, heeft het de overtollige vertigheid wegge-
nomen (*).
‚‚ Van de kleine Netelen is meest het Kruid, van de
Grooten ook de Wortel en het Zaad, in Medicinaal ge-
bruik. Het jonge Loof wordt, in ’t vroege Voorjaar ,
in Sweeden overal als Kool gekookt , en tot Spyze ge-
bezigd, zegt LINNZUS. CersUs, en andcre oude Artfen ,
hebben de Brändenetels aangepreezen, als een zeer ge-
zond Voedzel, den Afgang en Waterloozing bevorderen-
de, en de Borst verzagtende; niet minder dan Spinagie ,
Porfelein en dergelyke Kost. De Kuikens der Kalkoe-
eh, die geen Gort verdraageh kunnen, houdt men ge
zond, met jonge Brándersetéltjes, onder hard gekooke
Wit van Ey fyn gehakt. Dat men van dea Bast der
roote Netelen zo wel Doek kan weeven als van ‘de
Hennip, ís deer. Ondervindingen blykbaar. De Ingeze-
| re-
(*) Bresíl. Saml. Feb. 1718. De Italiaanen zouden zulks de al ta
vette Kinderen, met vier O@mcen Honing, ingeeven. ETTMULL.
DL de Corpulentia nimid. Leipz. 1681. doch dit fchynt wat on-
rcihg.
e
ar
VOLGENS LINN ZUS. | 107
tenen doen zülks, zo wel in de Naordelyke deelen van
Europa, als door geheel Siberie, tor op de Eilanden be-
oosten Kamtfchatka. Loner: wist , vaor tweehonderd
Jaaren reeds, dat men in Indie, te Calicut en te Goa,
van de Schorfen van allerieie Nerels, langen tyd in Was
ter geweekt, een foort van fyn Lywaat maakte, 'c welk
in Europa vertierd werdt (*). Dus is de oirfpronk van
het Neteldoek, dat uit Oastindie komt, niet verre te
zoeken. Weinigen, magelyk, zullen ooit gedagt heb-
ben, dat dit van Brandenetels gemaakt worde. 't Geen
men nu onlangs, omtrent den aanvang van ’t Jaar 1779,
hier te Lande daarvan opgegeven heeft, is derhalve niets
byzonders, Scnarrer bereidde 'er goed Papier van (4).
De Wortel, in Water met Aluin gekookt, verwe het
Garen geel. Ook zou hect Staal, in Brandenetelen-fap
geblascht, zagter en fmeedbaarer zyn dan anders. Den
ftank van een Lyk, welk over Huis {taat , kan men weg-
niecmen, door een rykelyke veelheid van dit Onkruid ia
’ Vertrek te fkrooijen (Sr
Catechismus der Natuur, ten gebruike van Kinderen, door
TACO RRASs Junior , Phil. Stud. Meteen opheiderertd kope-
ren Plaatje. Tweede Druk. Te Amft. by M. de Bruin,
1779. 1o2 bl. in 8yo.
D: alom bekende , en met eehe in ons land looze
graagte gekogte, Catechismus der Natuur van den Eerw.
_ MARTIINET, is de aanleidende oorzaak van het Werkje ’c
geen wy thans aankondigen. De Heer BRANs hadt, de
uitgeftrektheid en kostbaarheid des gemelden Werks in
overweeging neemende , beflooten , den Kinderen en Lie-
den van gering vermogen ‚een Stukje, hunter voegende ,
ter hand te ftellen. _— Zyn taak was reeds volvoerd ,
toen hy uit de Nieuwspapieren , en in het vierde Deel
Van MARTINET, vernam, dat deeze Heer de hand aan
een
(*) Loser Kruidboek. Antw. 1581. p. G1y.
(+) Verfuche ven Papiermachen. Regensb. 1765.
($) Dit, waarvan ik zelf, meer dan eens, ondervinding heb
gehad, bewyst, dat zy een aanmerkelyken zuuren Damp uitgee-
ven, gelyk het Gras en meer Eee tuiden, afgafasdan, daen”*
a | ed
/
10% T, BRANS *
een dergelyk onderwerp zou flaan. Dit -deedt hem
befluiten zynen arbeid te rugge te houden; dan een zy.
ner goede Vrienden porde hem cot de Uitgave aan ,
niet twyfelende, of men zou in het Werk van den ee.
nen voorwerpen en verhandelingen aantreffen , welke
‘men te vergeefsch by den anderen zou zoeken.
Het is: verdeeld in Zeven Hoofdftukken. I. Over de
Natuurkunde in 't algemeen. Het Uitfpanzel, de Sterren ,
Zon en Planeeten. IL, Van den Loop der Hemellichten.
Ill. Van de Lugt en de Lugtverhevelingen. IV. Van het
Vuur, het Water en de Aarde. V. Van het ie der Die-
ren. VI. Van het Ryk der Planten. Vil. Van het Ryk der
Mineraalen.
Iet nieuws, iet uitgebreids, in een Werkje van dee-
zen aart, te vorderen, zou te veel geëischt weezen , en
niet beantwoorden aan het oogmerk waar tae het is in-
gerigt. . Genoeg, wanneer het de behandelde Onderwer-
pen in een onderfcheiden en klaar licht voordraagt, op
eene wyze gefchikt naar de vatbaarheid der Kinderen:
en deezen lof zal den Schryver niet geweigerd kunnen
worden, Eene andere fchikking zou , misfchien „
meer. naar de algemeene vatbaarheid geweest zyn,
… Gemeenzaamer tog zyn de Meníchen met de
voorwerpen, die ‘ons en van naderby gnenRen ‚ de Drie
Ryken der Natuure bieden zich eer aan de opmerking
der Kinderen, dan de Hemelfche Lichten , en derzelver
befchryving kunnen zy gemaklyker bevatten. Het
bygevoegde Plaatje komt hun, ‘t is waar, te hulp:
doch hae duidelyk hoe eenvoudig dit ook moge voor-
komen aan eenigzins geoefenden; het valt den Kinderen
bezwaarlyk , zich daar van denkbeelden te vormen: en
dit, in den aanvang van een Werkje, ontmoetende , zal
hun, mogelyk, tegen ’t zelve als onverftaanbaar doen
opzien: daar zy, van ’t eenvoudige, tot het meer za-
mengeftelde , opgeleid, zich verheugen over eene onge
merkte vordering. Dan het vertier, daar wy
reeds een Tweeden Druk voor ons hebben, wyst uit,
dat deeze Catechismus, by onze Landgenooten wel ont-
vangen wordt. 5 OE,
Laaten wy onzen jongen Leermeester en zynen Lecr-
Jing hooren: over de Vusaverhevelingen.
Vr. Wat is de BLIXEM? enn
A. Ik heb. u gezegd, aat de warmte der Zonne zak
8 __” OHG
am en an
CATECHISMUS DER NATUUR. 109
ofeagtige, zwavelagtige en falpeteragtige ftoffen uit het
Aardryk optrekt; deze ftoffe, in de bovenlugt en woke”
ken vergaderd en in brand geraakt zynde, doet ‚met een
wreeslyk geweld, de wolk, in welke zy als opgeflooten
is, van een barften, en fchiet daar uit met eene verbaa-
zende fnelheid, of naar de Aarde of op zyde, of ook
naar de hoogte, als een fchitterende vlam, die overal
doordringt, alles verplettert, verbrandt en verteert,
wat die ontmoet ; die vuur fchiet doorgaans al flingeren-
de, en als een {traal uiet de wolk, waarom het een Blixem:
aal genoemd wordt. |
Vr. Wat is DONDER ? |
A. Dat fterke geluid en gedreun , het welk den Blixem
vet ‚ en door het barften van de wolk veroorzaakt
wordt.
Vr. Hoe komt het dat de Donderflagen zomtyds zo
Tang aan een duuren, of men verfcheiden (lagen hoorde,
terwyl men maar eenen Blixemftraal ziet ? |
A. Wanneer de Blixem uit de wolk fchiet, rolt de flag
van den Donder door de Lucht, en de te rugkaatzing en
afftuiting van dit geluid op de ongelyke wolken, veroor-
zaakt die langduurige dreuning: zelfs in Landftreeken,
daar veele Bergen zyn, kaatzen deze Bergen het geluid
des Donders ook af ; waarom daorgaans daar de flagen
veel langer duuren.
Vr. Heeft de poNpER ook zo verfchriklyke uitwerkin-
gen als de Blixem ?
A. Neen; gelyk de fchoot van een Snaphaan of Canon
{Schade doen kan, maar geenzins deszelfs flag, zo is ’t
ook met den Donder gelegen.
Vr. Hoe komt het dat de Donder dikwyls een gehee-
le poos tyds, naa het Licht van den Blixem, gehoord
wordt? - |
A. Boor den verren afftand: het Licht komt veel fchie- -
lyker tot ons dan het Geluid, dit kunt gy zien, wanneer
gy op een wyden af{tand een Snaphaan ziet affchieten ,
zult gy eerst het vuur of de vlam van het Buskruid zien,
en een poos tyds daar naa ecrst den flag hooren. Hoe
fchielyker wy nu den Donderflag op het zien van den
__ Blixem hooren, hoe digter het onweer by ons is; en wan-
neer wy heet Blikemlicht en den Donder te gelyk zien
en hooren, is die onweersbui digt by ons, en wy in
groot gevaar, |
H 3 Vr,
ir S
rIó "Te BRANS : J
Vr. Maar menigwerf zien wy het Blixemvuur, zonder
Bat wy een flàg daar op hooren volgen; hoe komt dat ?
A. Dit iseen ander vuur „en wordt Weerkicht genoemd.
Dic ziet men veeltyds by warme Zoterdagen , wanneer
de Zon onder is; het zelve ontftaat, wanneer de Zwavel-
agtige uitwaasfemingen in den Dampkring in brând’ raa-
ken, eer die in wolken vergadérd en opeengepakt zyn ,
waarom wy ook doorgaans op dien avond de fikkeringen
van het Weerlicht by eene heldere en klaate T.ucht
zien. Door het Weerkicht, als ook door den Biirem,
wordt de Lucht gezuiverd, en de gantífche Natuur vere
frischt, waarom zy ongemeen nuttig én alfetnoodigst zvn.
Vr. Ik ben begeerig nu iets van depDWAALLICHTJES te
hooren; is dat ook al een natuurlyk verfchynzel ?
À. Zekerlyk ; die kleine Lichtjes, of Vlammetjes, zyn
niet dan kleine wolkjes van vetagtige en zwavelagtige
uitwaasfemingen , die in brand raken, en door den wind
digt aan, den grond heen en weder gedreeven worden :
waarom die vlammetjes Dwaallichtjes genoemd worden.
Vr. Ik heb wel ame dat het Spookeryen waren’,
en dat zy daarom Dwaallichtjes genoemd worden, om
dat zy de Reizigers door hun Licht van den weg doen
afdwaalen, en ín flooten of maerasfen leiden; ook ziet.
men dezelve veel op de Kerkhoven, als wanneer men
zegt dat zy iemands dood voorfpellen ? 5
Á. Die zyn bygeloovige zotrepraatjess:echter is het
wel gebeurd, dat Reizigers, die van den weg afdwaals
den, op dat Licht áfgaande , in flooten of moerasfen ge-
raâke zyn: met dit al is het een natuurlyk verfchynzel:
want, dewyl het vuile water «en de ftinkende grond van
veele flooten en moêrasfen zwavelagtige en vette dampen
uitwaasfemen, is het ligt te begrypen , dat men daar de
meeste Dwaallichtjes ziet: het zelfde heeft plaats op de
Kerkhoven, alwaar de grond door de verrotting der Lv-
ken zoorrgelyke dampen uicwaasfemt ?
… Vr. Zeg my nu wat het Noorderlicht is ?
A. Een vuurig verfchynzel, dae zich fomtyds in het
Noorder gedeelte des Hemels by avond of by nagt ver.
toont, onder verfchillende gedaanten, nu eens helder en
Wit op dezelfde plaats blyvende; dan eens met puntige
witte ftraalen naar de hoogte fchietende , fomtyds vuur-
rood het ganfche Noorderdeel dês Hemels beflaande,
fomtyds mer flikkeringen het Weerlicht niet ongelyk,
| on-
CATECHISMUS DER NATUR. rr
anopboudelyk door de Lucht zwegvende; dach niet lang,
onder eene gedaante zich vertonende; indien het heel
fterk zich vertoont, lopen de ftralen van het Noorder-
licht in het middelpunt des Hemels tot elkander toe.
Veeltyds valgt-daar Regen of harde Wind op.
…Vr. Waar uit heeft het zyn oorfprong ? |
. A. Dit is tot nog toe onzeker; alleen kan ik u daar
van zeggen, dat het zich meesttyds in den winter ver-
toonc; echter hebben wy in dezen zomer het alreeds:
verfcheiden malen zeer zwaar gezien. RA
Vr. Wat zyn verfchietende of vallende STERREN? - :
A. Dit verfchyn/el wordt ook door de zwavelagtige-
uitwaasfemingen veroorzaakt, welke, in kleine Wolkjes.
vergaderd, en. in brand geraakt zynde, nedervalt, en
veríchilt in niets anders met het Weerlicht , dan dgar in,
dat het Weerlicht fchielyk en dit. verfchynfel langzaam
afbrandt, waardoor het een afgeftoken vuurpyl niet one
gelyk is. en
d LE Las
Leevensbefchryving van eenige voornaame meest Nederlandfchè
« Mannen en Vrouwen. Uit Egte: Stukken opgemaakt. Zess
de Deel. Te Amft. by P. Conradi, Te Harl. by.'V. van
der Plaats, 1779, 396 bl. in gr. 8yo.
Kee dertiental treede, in dit Zesde Deel der Leevens-
/ befchryvingen, ons onder de oogen: naamlyk Graaf
WILLEM DE ÏÌ; .RUDOLFUS AGRICOLA ; JACOBUS GOLIUS }
JAN FRANS DOUWEN; MARIA DE ÏÌ; KORNELIS DREBEBEL 5
Graaf FLORIS DE V ; ALBERT DURER ; FRANCISCUS JUNIUS j
PIETER DE HUBERT ;. MARIA LOUISA 5 WILLEM DE J en wiILe
LEM DE IV.’ ’c Zelfde, ’t geen wy meermaalen ten ope
zigte depzer Leevensbefchryvingen, by de voorgaande
Stukken opmerkten, zouden wy hier mogen herhaalen,
De wyze van uitvoer blyft zichzelve gelyk. Om, dere
Jhalven, niet cot herhaaling te vervallen, zullen wy thang
alleen ten ‘voorbeelde, gelyk wy uit de andere Deelen
edaan hebben, één É
ortheidshalven, onze keus op KORNELIS DREBREL; Van
wien wy het volgende verflag aantreffen.
‚, De fraaie vindingen, welke deezen vernuftigen Va-
derlandfchen W ysgeer oren tocgefchreeven , doen hem
Il 4 ee.
\
erfonnaadie kiezen; en valt hier,
En & €: LEEVENSBESCHRYVING \
eene plaats verdienen , onder de voornaame Mannen van
Nederland. Alkmaar was zyne Geboorteplaats ; hier
kwam hy ter waereld in de Jääre 1572. Wie hy tot Ou
ders gehad hebbe is niet gebleeken : zeker is het dat zy
van meer dan gemeen aanzien geweest zyn: dewyl be-
kend is,dat onze Kornelis een Broeder hadt , die van we-
gen de Stad Alkmaar zitting hadt in de Vergadering der
Algemeene Straaten. Al vroeg liet Drebbel een overheer-
fchende zugt tot de Wysbegeerte blyken; hier in oefen»
de hy zich zo vlytig en maakte zulke vorderingen, dat
de vermaardheid zyns naams doordrong tot in het paleis
van Keizer Ferdinand den II,dien de ongemeene begaafd-
heden van den Ven Hollander bewoogen , om zy-
ren Zoon aan deszelfs onderwys te vertrouwen. Van
deezen aanzienlyken post kweet hy zieh met zo veel
yver en trouwe, en met een zo goeden uitflag „ dat de
Keizer, hem een biyk zyner guníte willende fehenken ,
Drebbel onder het getal zyner Raaden aannam.- Dus in
blaakende gunfte by den Keizer ftaande, bleef de fortuin
hem gunftig , tot dat hy den ouderdom van acht-en veer-
tig Jaaren hadt bereikt; thans fcheen die wispeltuurige
Yrouw hem den rug toe te keeren, Toen Frederik,
MAS van de Paltz, toenmaals Koning van Boheme,
e Stad Praag bemagtigde , wierden veele van des Keizers
Raaden gevangen genomen eù ter dood gebragt. Drebbel
wierd in de gevangenisfe geworpen, en van alle zyne
goederen beroofd ; doch ,door tusfchenfpraak der Alge-
meene Staaten en des Konings van Engeland, verkreeg
hy zyne vryheid; zedert vertrok hy na Engeland, aan
welks Koning hy ten gefchenke werd gezonden. Dreb-
bel,den Vorst zyne erkentenis willende betuigen voor
het aandeel in dé wederbekomwing zyner vryheid, deedt
hem een gefchenk van een glaazen bol, in welken hy,
door de kragt der vier hoofdftoffen , eene altoos duuren-
de beweeging veroorzaakte, Op deezen bol, kon men, in
gen tyd van vier- en twintig uuren , waarneemen , alles
wat in het tydverloop van een Jaar op de Aarde voor-
walc, en aldaar alle jaaren, alle dagen, alle uuren „ den
Joop der Zonne, der Maane, der Planeeten en der Star-
ren opmerken, Door middel van deezen zelfden bal kon
men begrypen, waar in de koude beftondt; welke de
porzaak zy der eerfte beweeginge; welke de oorzaak z
keek dd
Laan ,
/
'SÄN VOORNAAME MANNEN. Eis
Maan, de Zee en de Aarde in beweeging houde: welke:
de oorzaak zy van den Eb en Vloed, van den Donder ,
Blixem, Regen, Wind en hoe alle dingen OD en
toeneemen , enz. Breedvoerig heeft Drebbel alle dee-
ze verfchynzels en derzelver oorzaaken en uitwerkzels
oaEvonns „in zyn Werk de Eeuwigduurende Beweeging
aamd. OO
‚‚ Behalve deezen Bol , vervaardigde hy een Schip , waar
mede men onder water kon roeijen, van Westmunfter
tot aan Greenwich , en zelfs nog verder , indien men daar
toe lust hadde. Daarenboven konde men in dit Schip,
zouder behulp van kaars of lamp, zien, en in een boek”
leezen. Verfcheide: Jaaren naa den dood van Drebbel ,
heeft men nog dit Schip zien leggen aan den oever van
den Theems, Hy wist zekere werktuigen te vervaardie
gen, om den Regen, de Donder en het Weerlicht zo
natuurlyk na te boorzen , als of dezelve onmiddelyk van
boven uit de lucht kwamen. Door middel varr andere
werktuigen wist hy eene koude: voorttebrengen „ gelyk
aan de Winterkoude: Op verzoek des Konings, nam hy.
hier van eens dé proef in de Zaal van Westmunfter, daer.
hy, op een zomerfchen dag, cene zo fclle koude deedt
ontftaan , dat de Koning en de Hovelingen , die hem ver-
gezelden, genoodzaakt waren, zich van daar te begect
ven. Met cen ander werktuig, kan hy uit een Put of
Rivier eene groote menigte waters teffens amhoog bren-
gen. Daarenboven verftondt hy de kunst, om zelfs mid-
den in den winter Eende- en Hoender-eyeren te doen uit-
broeden , zonder dat zy van Vogels gedekt wierden, Hy
kende het geheim, om, door behulp van zekere werk-
. tuigen, aan de oogen der aanfchouweren allerlei foorten
van Schilderyen te vertoonen, zonder dat ‘er icts wee-
genlyks voorhanden was. Hy vervaardigde een glas in
zulker voege , dat ’t het licht eener kaarze, aan het-an=
der einde eener groote Zaale er tot zich trok,
en lichts genoeg van zich gaf, om by ’t zelve met ge,
mak te kunnen leezen. Hy konde eene foort van vlak-
ken Spiegel maaken zonder eenige ruiten of facetten ,
welke het voorwerp, ’t geen daar voor wierd gehouden
zevenmaalen te rug kaatfte, zo dat , wanneer men zic
daar in fpiegelde, 'er zeven tronien gezien wierden.
„Álle: deeze en veele andere wonderftukken, te veele
om ze op te tellen, vernordlene Drebbel door de ken-
5 nis
Int LEEVENSE. VAN VPORNAAME MANNEN.
nis der. Wyshbegeerte, zonder dat hy de toevlùgt aam.
tot de zogenaamde Toverkunde, eene ydele en bedrieg-
Iyke. Weetenfchap. Hy ftierf te Londen, in den Jaare.
1694 5 het twee- en zestigfte zyns ouderdoms”’,
et verwondert ons, dat deeze Leevensbefchryving „
zo veele vindingen van onzen Landsgenoot DREBBEL ope
tekenende , waar onder ’er niet weinig voorkomen, die „
em-begreepen ‘te worden, vry wat opheldering zouden
vorderen , met zyne aantekening niet verwaardigt: hoe
eenigen hem onder de Uitvinders der Microscopen plaat-.
zen, en met volkomene zekerheid hem de eer toekomt
van den eerften Thermometer vervaardigd te hebben. Hoe
gebrekkig en onvolkomen dit zyn werktuig ook mogt
weezen, en ‘in geene vergelyking komen met onze te-
genwoordige Thermometers , verdient de vinding daar van
eene onderfcheidende optekening. De Abt Norrer doet.
enzen Hollander regt, als hy íchryft. , Dit voorcreffelyk
ss en ter bevordering der Weetenfchappen zo nuttig
«> Werktuig, eenen ARCHIMEDEs. waardig, ontving de
„ Waereld, voor de eerfte maal, uit de handen van een.
«‚ Boer in Noordholland (*) , DREBREL genaamd.”
De Unie vanUtrecht herdacht inegne Kerkrede over Pf. CX XIII
rb. benevens eenige Gefchiedkundige Byvoegfelen , ten groos
Ben deele uit echte ongedrukte Stukken te famen gebragt ,
door A. 'S GRAVEZANDE, Bedienaar van ’t H. Euang. te
… Middelburg, en Lid van het en Genoetfch. der
" Weetenfch. te Vlisfingen. Te Middelburg by P. Gillise
ef 1779. Behalven het Voorwerk en het Register 277
| X. $
eeds één- en anderwerf hebben wy proeven gezien
van den lust des geagten Opftellers deezer Kerkre=
den, tot het onderzocken van ’s Lands Gefchiedenisfen „
en van 's Mans bekwaamheid, tot het behandelen van
a | | : on-
(*) Zie worLar Mat. Lesfen IV. Deel. II. S&. bl. 573. &c. waar
de Nederduitfche Vertaaler, op den naamvan Boer hem gegeeven,
eene gepaste aanmerking maakt, en voorts uit de Kronyk van Alke
snaar G voornaamfte byzonderheden!, onzen prenneL betreffende,
opgeeft.
A. 'Sc GRAVESANDE: BERKREDE. TI?
onderwerpen van: die natuur; ’t- welk. eigendartig een
gunftig vooroordeel vòor dit zyn Gefchrifc te wege
brengt. En wy durven den Leezer verzekeren, dat h
zig,op deleezing daar van ‚niet teleur gefteld zal vinden.
Zyn Eerw. zyne Text beknoptlyk afhandelende , en zys
ne Letrreden, naar de tydsom(tandigheden , met ene wel:
gefchikte Toepasfing (luitende, verdeent ‘ans; tuslchen
beiden, een geregeld verflag, eerst van de omftandighee
den des tyds, in welken:de Utrechtfche Unie getroffen
werd, en vervolgens van 't voorgevallene, nopens hee
creffen en tekenén der Unie zelve, met dè: gevolgen daar
van. Men vindt ’er in, niet alleen eene gefchiiedkundie
voordragt van diet merkwaardige gedeelte van ’s Lands
istorie , maar teveùs oordeelkundige aanmerkingen over
deeze en geene byzonderheden; welken gecuigenis: draa.
gen, van ’s Mans oplettend en verftandig onderzoek.
Zommigen deezer aanmerkingen zyn in de Leerreden zele
ve ingevlogten ; maar anderen zvn ‘er „by. manier van aane
tekeningen , onder aan gevoegd. Vermits 'er wyders , on-
der de aldaar befchouwde dnderwerpen , ook ecnige ge
vonden wezden , waaromtrent de Kerwaarde ’s Gravézande
nog wel iets breeder had te. melden, -dan. aldaar nver wel
voeglykheid. geplaacst kon worden, zo heeft zyn Ed.
nog eenige byvoegzelen aan deeze Leerreden gehegts
welken ter nadere ophelderinge ftrekken , zo van 't: geene
hier gemeld is, als van deeze en geene Stukken , waarvan
hy: gewag gemaakt heeft in zyne Tweede Eeuwgedachtenis
der Middelburgfthe Vryheid (*). Ter.dier oorzaake mag
sen dic' Gefchrift ook eenigzins aanzien , als een Ver.
volg van dat Werk, 't welk eene Historifche aaneenfcha.
keling der gebeurrentsfen van Middelburg behelst, waar-
toe ook de lotgevallen van andere Zeeuwfche Steden be.
trekking hebben, gelyk ook de Zeeuwen fm veele an-
dere gebeurtenisfen van ons Land geen gering aandeel
hadden. Ne:
- De Byvoegzels gaan aver het ontzet der Stad Leyden,
‘benevens de oprigting der Hoogefchoole aldaar; in wel-
‘ke aantekeningen zyn Eerwaarde bovenal ftaan blyft, op
zulke byzonderheden, die de Zeeuwen betreffen. Ver-
der deelt hy ons in dit aanhangzel mede eenige nadere
waar-
(*) Zie Hedend. Pad. Letteroef. IV. D. bl. 168.
116 A's GRAVESANDE
waarneemingen nopens de inneeming van Zierikzee , en
’% voorgevallene in die omftandigheden ; met eene nevens-
gaande aanmerking over de Pacificatie van Gent. En
zo ook wegens de Satisfaltie, waarmede de Städ Goes, -
en het Eiland van Zuid-Beveland, als mede de Stad en
_%% Land’ van. Tholen, zig begeeven hebben, onder het
Stadhouderfchap van Prins Willem van Oranje. By dee-
ge Stukken, die grootendeels tot de Zeeuwfche Gefchie-
denisfen behooren , of vooral met betrekkinge tot dezel-
ven opgefteld tl ‚ en ter ontvouwinge of nadere ophel-
deringe van etiyke voorvallen dienen , komt wyders ee»
ne Naamlyst der Leden, die op de Nationaale Synode te
Dordrecht , van den 2 tor den 18 Juny 1578, verfchee-
nen zyn; met. een daarby gevoegd kort Historisch be-
rigt van dezelven, zo ver ze tot kenis van zyn Eer.
waarden gekomen zyn. Hieraan volgt eene Bylage, noe
pens een Fransch Gefchrift, in den jaare 1578 uitgegee-
ven, getyteld Lettres d'Avertisfemeng &c., en ook in ’c
Nederduitsch gemeen gemaakt, onder den cytel van Brie.
ven van Advertisfement, oft Waarfchouwing , gefchreven aan
den Edeldom ende andere Gedeputeerden van de Generale Staa-
ten van de Nederlanden, by eenen Dienaar van den Heere
Don Jan van Oostenryk , met de antwoorden daarop dienen-
de ‚enz. Uit deezen Ivtel,en de daarmede overeenkome
{tige opftelling der Bricven , zou men gereedlyk afleiden,
dat dit Traêtaat behelst, eene daadhyke Briefwisfeling,
tusfchen de bovenaangeduide Perfoonen, in 't laatst van
’ jaar 1577 en ’t begin van jaar 1578. Dan de opletten.
de ’s Gravezande heeft al voor eenigen tyd de ongegrond-
heid hier van opgemerkt; en nadere onderzoekingen heb.
ben hem, gelyk hy in deezen toont, in zyne gedagten
nopens deeze Brieven bevestigd. Agtervolgens het hier
gemelde, is ’t genoegzaam blykbaar , ,, dat dit Werkje,
> in ’t Fransch en Nederduitsch te Frankfort 1578 gee
‚ drukt, beftaat uit de tfamenvoeging van twee Traftaar
„> tens voor eerst uit de herdrukte of nagedrukte Epi.
‚… êres Belgiques, te vooren afzonderlyk in ’t Fransch uit-
… gegeeven, te Rheims 1577. — (Deeze Brieven
es Zyn alle van de hand van eenen Dienaar van Don Jan;
‚‚ doch 't is onzeker en zelfstwyffelagtig, of ze voor-
‚af wel ooit in gefchrift waren afgezonden, eer ze te
s, faamen gedrukt zyn, aan de daar in genoemde Ede-
‚, len, en anderen. Veeleer fchynt men te mogen ver-
| 2 MOG-
KERKREDE. ar
j, hoeden, dat men de Epitres Belgiques , of het eerfte
“ gedeelte deezer Verzamelinge hebbe te houden voor
„, Een Trataat, briefswyze gefchreeven, ter verfchoos
» ninge van Don Jan (*); ten einde, onder die gedaante ,
„» de byfondere perfoonen duarin genoemd, te zeggen, ’t
‚> geen: men hun, mert verfcheiden oogmerken , onder ’t oog
3 van 't gemeen, wilde zeggen.)
‚‚ Dat wyders het andere gedeelte in de Frankfortfche
‚> uicgave by deeze Brieven gevoegd, beftaat uic eena
„, wederlegging dier Brieven, by wyze van Antwoorden,
> uit ééne Pen; zoo dar de Antwoorden niet af komftig
> zyn van die Kdelen, Staaten enz. , waaraan de Brieven
‚> voorkwamen te zyn gericht; maar dat alle die Ant-
>, woorden zyn opgefteld, door eenen en denzelfden,
‚> maar tot nog onbekenden Schryver, die met eenen door-
55 eerd „ En aan zichzelven gelyken ftyl, achter elken
‚> Brief eén Antwoord heeft ingevoegd, en te Frankfort
s> ter wederlegginge der gemelde Brieven in druk uitge-
55 Lhn
oorts behelzen deeze Byvoegzels nog een kort gee
fchiedkundig berigt , berreffende de Gemagtigden van Zee-
land tot de Unie, te weeten Willem Roelfsus , Pieter de
Ry:ke, Nicolaas Blanck, en Gaspar van Vosbergen.
Benevens oordeelkundige bedenkingen, over het verfchit
in de onderteekening der Unie, tusichen de oude affchrif-
cen en afdrukfels naar de Copie Autenthiq van Lamzweerde ,
en de oorfpronglyke getekende Unie ter Secretary van den
Raad van Staate berustende, en op derzelver last in 1778
keurig gedrukt. Mitsgaders eene gefchiedkundige
opheldering, raakende de aanftelling van den Raad der
nadere Unie, welke omtrent 18 maanden beftaan heeft 5
en van die des Landraads wat laater, in de plaats van den
eerften , trapswyze, ontworpen en ingevoerd; die weder
ecn einde nam in ’t Jaar 1584, met het verraaderlyk
om-
(*) Don Fan, bemerkende dat hy door de Wapenen geen voore
deel kon bekomen, heeft zig vermoedelyk, buiten andere listen ,
ook van dit middel willen bedienen, om de Gewesten te verdeg.
len en van elkander te (cheuren. Hier toe heeft men dan ook,
gelyk de Eerw. ‘s Gravezande insgelyks opmerkt, naastdenkelyk ce
brengen een ander Gefchrift, getyteld Remontrances aux habitans
du Pays bas, ad les reunir au devoir de vrays et loyauz fubjene,.
Par Brechmus vie Seigniur de Hifborie. Md Rheims 1578.
118 A. ’s GRAVESANDE KERKREDE.
omkomen van Prins Willem, toen men bedagt was op ee-
ne nieuwe Regeering, en de verdere tydsomftandigheden
nieuwe fchikkingen te wege bragten. In ’c een en
ander Stuk vinde men verfcheiden byzonderheden, die
de Lief hebbers onzer Gefchiedenisfen met genoegen zul-
Jen nagaan; ten welke gevalle de Eerwaarde *s Gravefan-
de hier ook cen laatfte geplaatst beeft, de geheele Ate
van Overysfel, van 8 Maart 1580, waar mede die Provin-
cie zig tot de Unie gevoegd heeft, welke tot nog , dus
in zyn geheel, door den druk niet gemeen gemaakt was,
Abre é de 'Hiftoire des Provinces Unies , des Pays-Bas.
… A Utrecht chiez G. v. d. Brink PFansz. 1772. Sans la
Preface 346 pp. in 8v0.
Br de Nederduitfche uitgave van dit Werkje , hebben
wy 't zelve reeds als nuttig aangepreezen (+); te
meer daar de Opfteller ’t hoofdvereischtre van een Kort
Begrip, te weeten van, met agtérlaatidge van het over-
tollige, beknopt, en egter volledig te zyn, zeer wel
in ‘€ oog gehouden heeft. *’t Verdiende des, ter meer-
dere verfpreidinge, wel eene Franfche Overzetting ; als
by uitftek gefchikt, om den Buitenlanderen ‘te. meer ge
legenheid te geeven, tot een gereeden weg; om de Ge-
fchiedenisfen van ons Vaderland, in derzelver famen-
hang, kortlyk na te gaan. |
Uitgeleezene sn van Paus CLEMENsS XIV. (Ganganelli)
Verzam-ld uit deszelfs Brieven en Redenvoeringen. ‘Te Amfter-
. dam by Yntema en Fieboel 1779. Behalven het Poorwerk 184
bladz. sn ollavo.
Mer dan eens hebben we gelegenheid gehad, om den Lezer
‚het leerzame det Brieven en Redenvoeringen van Paus
Clemens XIV onder 't oog te brengen; des wy derzelver nuttig-
heid overbekend mogen achten; en tevens vestftellen, hoe een
ieder ligtlyk kunne begrypen, dat een. Man van oordeel vele by-
zondere Sturen: die hem-:bovenal opmerkenswaerdig voorkwa-
men, uit dezeiven by een konde zamelen. 't Zal derhalve niet
nOG-
àe
(}).Zie:Hedeud. Pad. Lettiraf. VI. D. bl. 320.
GEDAGTEN YAN CLEMEN XIV. Erg
noodig zyn, de ene of anderé proeve van deze Uitgeleesene Gedag- .
ten te berde te brengen; 't zy genoeg te zeggen, dat de keuze ,
naer uitwyze van derzelver inhoud en (chikking, ten overvloede
toont, dát de Verzamelaer hier in niet onbezonnen, maer integen-
deel meteen welberaden overleg, te werk gegaen zy; zo dat men
in het byeengebragte niets vinde, dan ’t geen daedlyk uitmuntend;
leerzaem en nuttig Ís. Ene meer b re opmerking
vordert hier, onzes achtens, het bedoelde dezer verzamelinge;
waerom wy wat bepaelder zullen ftilftaen op de Opdracht en Voorr
reden voor dit Werkje geplaetst, welken ons desaengaende vere
flag geven. Brad
de Schryver, een Proteftant, zo als hy zelf uitdruklyk
geet, en, naer men ons berigt, één der thans geachtfte Leera-
ren onzer Nederlandíche Kerke, die zyne Landzaten reeds meer
dan eens op de vruchten van zynen weldenkenden Geest, zó
leerryk als sengenaem, vergast heeft, draegt dit Stukje op aen
Koomsch zinden van Nederland. Meermaels, gelyk hy te
kennen t, vruchtloos overlcid hebbende, hoe hy
en idg Landsgenooten, dogr ayne pen , dienst zou
kunnen doen, op ene wyze, welke gefchikt was, om by hen in-
vloed te kunnen vinden; is het hem ten laetfte, zo hy zich
vleit, gelukt een weg te Ontdekken, langs welken hy zyn be-
doelde zou kunnen bereiken. De Brieven en Redenvoeringen,
van Paus Clemens XIV, waerdig óm van Roomíchen en On--
rtoomfchen gelezen te worden, kwamen hem ten dezen opzichte
by uitnemendheid dienftig voor; overtuigd van derzelver nut, en
bevroedende dat ’$ Paufen naem in dezen krachtig kon mede-
werken ; wenschte hy derzelver lezing en overdenking, ter uitgebrei-
der nuttigheid,ook onder de Leden der Roomsch-Catholyke Kerke
hier te Lande algemener te mäken. Zulks bewoog hem, duchtende
dat de kostbaerheid van 't gehele Werk, in die geval, by velen
tot en@ hinderpael mogte ftrekken, een hulpmiddel daertegen aen
te wenden, dat te gelyk ter betere bevorderinge van zyn oogmerk
kon dienen. Hy bepaelde zich des, om.,.. doch wy zullen lis-
ver des Schryvers eigen woorden in zyne Opdracht laten volgen.
„ Op dat intusfchen, zegt hy, door eenige uitgebreidheid"en.
kostbaarheid, niemand, die niet gewoon is veel boeken te koopen
en te leezen, worde afgefchrikt van een Werk, dat hem en zyne
Kinderen tot een ‘gezegend behoedmiddel tegen veele vooróordee-
len, en tot een leidftar tus{chen ongeloof en bygetoof , zou kun-
nen verftrekken, was ‘er niets beter dan het voornaamfte, dat hier
toe dienen kon, dat voor het begrip van Eenvoudigen en Kinde-
ren fhèt varbaarfte was, uit te zoeken, eu hum in een kort begrip
en gefchikte orde onder het oog te brengen. Ik ftelde dit aan hun,
die de Nederduitfche Vertaaling bezorgd en bekostigd hadden,
voor ; ik overtuigde hun gereedelyk van het nut, dat hier uit voor
anderen zou kunnen fpruiten, en dit was genoeg. Ik ging dan aan
hee welks, en doorwandelde in de oogenblikken, die ik daar he
n,
120 SEDAGTEN
kor afgonderen, deezen lusthof , telkens met een nieuw vermaak ;
ik zamelde bloemen van een zeker zoort met alle zorgvuldigheid
op, en fchikte ze in deezen ruiker, welke ik u heden aanbiede.
Meer heb ik niet verrigt, en minder kon ik ook niet, zou ik eeni«
gerwyze beantwoorden aan het genoegen en nut, dat ik by elke
wandeling genooten heb. Denkt toch niet, neen denkt niet, dat
‘er een adder onder de bladen verborgen, eenig toeleg op uw ge-
loof mede vermengd is. Ik wil my in werftand nog deugd met
UWEN GANCANELLI gelyk (tellen; maar dit durve ik openlyk voor.
“eon en Menfchen betuigen, dat zyne oogmerken niet zuiverder in
dit geval konden zyn, dan de myne. Ik heb my; daarom, na ver«
gelyking van den Franíchen druk met de getrouwe Nederduitfche
Vertaeling in alles aan de laatfte gebonden, behalven in eeniga
weinige plaatzen, daar de vloeibaarheid van den Styl, òf de duide.
Iykheid, eenige verandering fchcen te vorderen ; welke van te wei-
pig belang zyn om aan te ftippen. Zorgvuldig heb ik my gewagt ,
van eenige plaatzen zoo uit hun verband te rukken, dat ik door
tene verminkte voorftelling u in denkbeelden zoude brengen, die
met de gedagten van CLEMENS niet overeenkwamen: zelfs heb ik
my niet alleen opgehouden by zulke fteilingen waarin wy niet u
van één gevoelen zyn; maar ook de zodanige ingevlogten, waar-
omtrent wy verfchillen, op dat gy al de gedagten van uw Opper-
hoofd zoudt wecten over een onderwerp, dat by u van gewigt is.
Zoo heb ik gehandeld in opzigt van het Kloosterleeven, waar over
xommigen te hooge, anderen misfchien te laage gedagten voeden ;
maar waar OVEr GANGANELL: best kon oordeelen , die de voor. en
nadeelen van het zelve by ondervinding kende. — Ik wensch
dan, dat myne poogingen uwe goedkeuring mogen wegdraagen,
en gy van mynen arbeid, voor welken ik geene andere erkentenis
van u vordere, eén nuttig-gebruik zult maaken voor u zelven, en
voor uwe Kinderen, —- Voor u zelven, daar gy de beste voor-
fchriften der opvoeding in de twee eerfte hoofddeelen, en de beste
regelen uwes leevens ín de volgende, zult aantreffen : en
voor uwe Kinderen, welke gy, buiten de H. Schrift, geen beter
beginfelen, overeenkomftig uwen Godsdienst, kunt inboezemen ,
dan overal verfpreid liggen in de Brieven, welke deeze uwe
jongst overleden Paus, aan zyne Vrienden, Geestelyken van allere
leie orde, Bisfchoppen en Kardinaalen gefchreeven heeft. Houdt
u geduurig hier mede ar} op dat ze u en hun eigen mogen
worden; en wanneer dezelfde geest van gemaatigdheid, van zagt-
moedigheid, van nedrigheid en Christelyke liefde in uwe huizen
en harten huisvest, zoo zult gy gelukkig zyn, en uwe Kinderen
zulee tot begminnelyke en nuttige Leden van de Maatíchappy op-
wasfen”.
By dit eerfte bedoelde kwam vervolgens een tweede oogmerk ,
waervan de Schryver in zyne hier aen gehechte Voorreden, in
welken hy dit Stukje zynen Proteftantfchen .Landsgenooten niet
min ernftig aenbeveelt, verflag geeft. Met de oprichting naemlyk
ee van
VAN PAUS CLEMENS XIV, ter
van Armfchodlen, hier en daer în ons Vaderland, welken ook
voor de Roomschgezinden opengezet worden, zonder enigen in:
drang te maken op de leerftellingen en gebruiken der Room{che
Kerke, „„ bevond men zich, zegt zyn Eerwaarde, zo my onder.
rigt is, by de halfjasrige uitdeeling der pryzen, in opzigt van
de Roomíche Kinderen, meest verlegen. Bybels, Testamènten,
Pfalmboeken of Proteftantíche Zedelchriften kon men hun niee
en; en egter wilde men ook hun gaarne iets van dien aart
henken, waarvan zy een nuttig gebruik zouden kunnen en wil-
len maaken. Daar de geheele verzameling Vàn Brieven van
GANGANELLI te Kostbaar en ook te omflagtig was, begreep ik,
dat zulk een Kort Begrip aan het goede oogmerk beter zou kune
nen voldoen Ik hoop, dat het van anderen ook zoo begree-
pen, en dat deeze Gedagten onder die Schriften gerekend mo-
en worden, welke tot befchaaving en verbetering van veeler
en en zeden, by uieneemendheid, gefchikt zyn.” :
Wy kunnen, aengezien den voortrefliyken inhoud deezer Vere
zamelinge, den geachten Heer, die dezen arbeid wet op zich
heeft willen neemen, in dit geval niet befchuldigen van al te
hooge chten desaengaende te voeden. Het ef bn: eea
fpreekt hier zo daidelyk, dat wy niet twyfelen, of verftandige
oomfchen en befcheiden Proteftanten, zullen dit eenparig ge-
tuigen. Ook hebben wy, nu en dan, met veel genoegen be-
merkt, dat dit Gefchrift, ter wederzyde, zo in Ket éne als an=
dere opzicht, by velen in aenmerking komt; des ‘er hoope zy,
dat het zelve een natten invloed zal hebben, ter bevorderinga
van Kennis en Deugd; by Roomfchen, daer het oorfpronglyk uit
den fchvot der Kerke komt; en by Onroomfchen, daer een oor=
deelkundig Proteftant het der moeite waerdig geoordeeld heeft
de hand aen © werk te flaen, om alles indiervoege in te rich:
ten ‚dat het ten meesten algemeenen nutte zoude kunnen dienen.
ere
“trop, ín gr. 8vo. 369 blads. jk
Overtolliz zou het weezen, en op loutere herhaling uitkomen,
… Indien wy het byzondere, dat deeze Reisbefchryvende Brie-
ven van veele andere onderícheide, ophaalden, wy hebben het
ten overvloede, gedaan, in onze Aankondiging van het Lerfte.
Deel (*) dan wy kunnen niet nalaaten met den Hoogduitfchen Uit-
geever aan te merken, dat „ naar maate de Schryver in het ver-
volgen zyner Reizen, meer kennis, meer ondervinding, en ryper.
Oors
(® Zie Algemeene Vaderl, Letteroeff. IE. Deel. L Stuk bl, 506.
. Äl. DEEL. ALG. LETTER. NO. 3. Ï
Tee JJ BJOANETÄ LS
oordeel heeft moeten: verkrygen; ea de laater berigten der Landes,
door welke hy gereisd besft, iu Duitschland zoldaaamer werden ,
de waarde deezer Brieven, welke. men reeds aan het eerfhe -Deel
toegekend heeft, by de meeste Leezers zal vermeerderen. lmmers
eeft.de Heer BJÖRNSTÄHL, in het eerst, nooft kunnen denken,
at zyne Brieven tat zulk een merklyk aantal zouden aangzoeijeun ,
@n ten cenigen tyde eene byzondere verzameling waardig syn; das
heeft men zich niet te verwonderen, dat de eerfte Brieven, voor
za:inige Lezers, zulk een overvloed van aangenaame berigten niet
hebben kunnen behelzen, als wel de volgenden: eens om(tandige
heid, die in het hevordeelgn deezer Brieven, en in het bepualen
“ van derzelver egte waarde, volftrckt in ganmerking maet kamen.
Diy onderfcheid tusíchen de eeríte en laater Brieven zal men
nog
te klaarder ontd:kken in de volgende Deelen, welker inhoud,
daarenbaven , den Leezer nog aangenasmer en hevalliger moet wor-
den: wyl de berigsen nieuwer zyn. De Brieven uit Konflantinopel
inzonderheid, welken veele Letter- en Staatkundige berigten be-
vatten, en die, welke men op de nag aanftaande.Reis , door het
Oosten en ka de Kust van Barboryen te wagten heeft, zullen de
aandagt van het publiek tot zig trekken, daar men reeds uit eene
veitaalde proeve over derzelver gewigt kan oordeelen. De Brie-
ven uit Zurkye maaken reeds.eene aanzienlyke verzameling uit, eu
io het algemeen zal men in het vervolg minder reden van klaagen
hebben, dat de Brieven van den Heer njörmsTäg. iets aan de waare
de van nieuwigheid verliezen, aangezien de Heer GJÖRWELL ,
thans ceno Zwedíche uitgaaf daar van onder handen heeft, en
daar mede, naar maate de Brieven ‘van den Schryver inkomen,
by bladen voortgaat: hier door zal de Vertaaler zig in ftaat gefteld
viuden, om de. volgende Deelen, zonder lange vertrarging , te le-
veron. ” Jammer is het dat deeze nafpeurende Reiziger die
de geleerde wereld, door zyne pieuwfte-narigten verpligtte, den
twaalfden van Hooimand des Jaars 1779, te Salenichi in Grieken-
land overleden is. = : |
‚ Het tegenwoardigg Tweede, Deel bevat de Reis door Midden-
en Opper-Îtalie. “ Waar de Heer pJÖRNsTÄäng, naar zyne gewoonte,
leevende en doode Geleerden hezoekt, of zyne ontmoetingen met
de eerfte Lieden fn het Ki ln Letteren en fraaije Weêteníchap-
pen, en in de voornaamíte Boekeryen, befchryft. Geeri wonder
_ dat hy zich eenen geruimeg tyd te Rome ophoudt in welke Stad
zo veel te'vinden was van Koningin ctirisTiNa , ‘t geen hy als eeù
Zweed, zeer. met zyn Land ingetomeo, viytig opfpeurt en breed-
fpraakig mededeek; eenige min bekende byzonderheden, deeze
Vorftin ‚ die eend ‘zo zeldzaame rol fpeelde, betreffende, ziet men
hier gehoekt. « Rome werd deezen Vaderlandlievenden Reiziger te
dangenaairier, om dat hy ‘er negen zyper Landsgenooten, cn by dq
meeste Geleerden een allerheuséht onthaal: ontving. t Zal niet on-
eigen weezen, daar: in deeze Reizen ons za veele ontmoetingen
met hooge Stamisperfoonen en Geladen voorkomen ,: cen. ar!
mmm
RRAIJE 13%
ts geeven, van het gehoor t welk, hy met zyne Landsgenooton
hadt by zyne Heiligheid Paus CLEMENS DEN XIV , ons zo bekend
door zyne Brieven, enz. „ Wy," dus (chryft onze Reiziger, de
voorbereidende byzonderheden vermeld hebbende , „wy verfcheenen
% morgens in des Paufen vertrekken : wen (chreef alle onze naa-
men op, die daar op den Paus aangemeld werden. Toen wy, vere
volgens, bignen geroepen werden, verzogt men ons onze degens
af te leggen, by aldien wy niet allen in Krygsdienst waren : ‘dus
Jeiden zommigen van ons haar Zydgeweer in het Voorveitrek af,
eenigen, naamlyk die Officiers waren, behielden hetzelve: maat -
allen moesten wy onze hoeden in de Voorkamer laaten: betreffens
de hand(choenen, mof en rotting, niemand mag daar mede in het
Pauslyke Paleis, of in de Kapel, zelfs niet eens door. de eerfte
Wagt, gaan. Ik had de eer, eerst binnen te treeden, en het
woord te voeren, wyl het myne heeren Landsgenooten zo begeer-
„den. De Paus was geheel alleen in het vertrek, daar -hy
ons ontving. De Meflre di Camera doct de deur open en we ‘er
toe , maar gaat niet binnen, als iemand gehoor hecft. Als wy bin
nen traden, en met het gewoon gebruik de kniën te buigen wil-
innen, waarvan meu ons reeds in het Voorvertrek ondes-
xigt had, zeide de Paus, met een lachend wezen „ dat is niet nooe
dig, treed flechts nader,’ ja hy trad ons zelfs te gemoet: want
zyne Heiligheid zat niet, maar ftond, toen wy bionen kwamen:
en bleef geftadig ftaan. Anders is de gewoone plegtigheid, dat
men’ driemaal de kniën moet buigen als men binnen komt, eens
aan de deur, dan midden in het vettrek, en eindelyk voor deg
Paus, als men hem den muil kust. De thans regeerende Paus,
een zeer vericht vernuft, is geen liefhebber van plegtigheden en
beuzelarpen, en ontvangt elk, inzonderheid Vreemdelingen, op
eene wyze, die hem algemeen bemind maakt. Hy srasgde ous, of
wy allen Zweeden waren? Ik antwoordde, Ja: En dat van ons zulk
… ene groote bezending kwam, om zyne heiligheid om vergifnis te
fmecken. —- „ Vergifnis!" zeide by, en zag my met eenige ver-
legenheid aan. „ Om vergifnis,” voer ik voort, wegens, het
‚ kwaad, dat enze Voorouders de Gothen, in Rome , aange: igt heb»
… ben, wy heoben thans beteren fmaak, en zyn meer verlicht,
„ Wy komen: om weder te herftellen, het geen:zy verwoest heb.
„ ben. Gy ziet hiet den heere Graave van CRONSTEDT, Genen
… beroemen Bouwkundigen uit Zweeden, hy zal vobr uwe Heilig:
„ heid Paleizen bouwen; zyn heer broeder zal alle zyne kur.
» digheden in de Vestingbouwkunde in 't werk fteilen, om de
… Mmuiten en vestingen weder op te bouwen, die de Gathen ter
» Bedergeworpen hebben, enz.” Ik had nog nauwlyks uitgefpro-,
ken, als hy begom te lachen, my Omhelsde,en voor zulk eene
groote aanbieding dankte; naderhand hield hy my geftadig by de
hand vast, en hoeak veel met ons. Ik zeide hem, dat wy ook
een besoemden Zweedfchen Beeldhouwer in Rome hadden, sie
yan onzea hedendaag(chen ee in Zweeden tot cen en
Ee | 2 .
24 Of. J- BJÖRNSTÄNLs. -
frekte, én dat allen te zamen, die de eer hadden tegenwoordig té
zyn, beminnaars der wêetenfchappen en fraaije kunften waren, en
hem allen-onze gehoorzaaine dienften aanboden. Hy vraagde naar
den naam des Beeldhouwers, en toen ik den Heer seraer.- noem:
de, zeide hy, dát hy dien naam kende, en met veel lof van hem
Bad hooren fpreeken. Hy ondervraagde ons, hoe lang wy in Resme
eweest waren, hoe ons de Stad geviel, of wy in onze woo-
ning wel bediend werdeu, en dergelyken. ‘Ik antwoordde hem;
dat het ons onder zulk eene wyze Regeecring aan niets ontbrak. Ik
ben ‘er zeer op gefteld, zeide hy, dat Vreemdelingen wel beje-
gend wordon, en wel zo dat zy reden hebben om vergenoegd te
zvn. Hy vraagde wat ons het meest geviel van het gecn, dat wy
în Roms gezien hadden? „ Juist het geen wy thans zien," ant-
woordde ik, „ zulk een (praakzaamen en liefderyken Regent, die
‚ tevens geleerdheid en weetenfchappen bemint, wadr van wy in-
» zonderheid in het Mufeum, door hem in het Vatíkaan aange-
„ legd, zo veele bewyzen kennen.” De Paus drukte my de hand
en zeide. „ Ik wensch zulk eenen roem te verdienen” Ik fprak
xtervolgens ook , hoe zeer wy verwonderd waren, zo veele taalen
in de propaganda te hooren ‚zo veele Vreemdelingen uit verre Lan-
den in Rome te zien; als mede, dat wy gehoord hadden, dat zy-
ne heiligheid verfcheiden taalen verftond, zelfs de Oosterfchen ,
die mogelyk geen ander Vòtst in Eurspa kent. Daar op {prak hy
van zyne Letteraeffeningen, als hy Hoogteeraar te Bologna, en ,
naderhand, hier te Rome was: dat hy Hebreeuwsch, Grieksch,
Latyn, en Fransch vorftond,,fchoon hy niet gewoon was, de Inat-
fte caal te fpreeken: dat hy de grondtaalen in veelerlei opzigt nodig
- gevonden hadt. Hy verhaalde hoe hy zyn tyd verdeeld had in de.
‚zelve te leeren; ‚ ik dagt toen nooit,” zeide hy „ in den (tand te
» koomen, waarin de Godlyke Voorzienigheid my nu geplaatst
;, heeft” Hy prees ons, wegens de vordering, welke wy in de
‘Jealtaanfche taale gemaakt hadden, voornaamlyk vondt hy, dat de
heer Baron aunsECK, als een gebooren Italiaan , (prak; de heeren ,
die onlangs na:Ztalien gekomen waren, moeigde hy aan, om ge-
’ durig de taal te (preeken, koe gebrekkig zulks ook mogt gaan : want
zeide hy, longum ef} iter per precepta, breve et efficax per exempla.
[De weg van regels en voorfchriften is lang; die van daaden en
voorbeelden kort Tevens verhaalde hy hoe hy buitenlandfche
Monniken in het klooster onderweezen had, enz. Verder vraagde
hy ons, of wy iets begeerden, waar in hy ons dienst kon doen?
‘Wy verzogten alleen om zyne gunst en genegenheid. Toen wy
affcheid zouden neemen, vraagde hy my , of 'er dan in ‘t geheel niets
Was, waar in hy ons dienst kon doen, en hield my tevens by de
«hand. Ik antwoordde, dat zyn voorbeeld in my eene fterke be.
geerte verwekte, omranderen wel te doen, behalven dat ik reeds
&ene neiging hadt, om deugden en weeteníchappen te beminnen,
esbalven ik de vryheid nam om twee myner vrienden -aan te bo-
veelen, wier-hoedanigheden en talenten de befcherming van En
BL aus
7 RRIZE. E I25
Paus waânrdig zyn, wien zulke vernuften zeer nuttig kunnen wer-
den; ‘er byvoegende, dat de een zig te Napels en de ander zig te
Rome bevand. Hy wilde weeten wie zy waren. Daar op noem-
de ik bem den. Vader asrnasr te Napels, en den Abt crovEnazzi
alhier, een van de geleerdfte Jefuiten uit Napels. De Paus verze-
kerde my, dat hy hun zou wel doen;. zulke perfoonen te bevorde-
ren, zeide hy, is immers niets anders dan zigzelve te dienen; by
voegde ‘er nog by, dat hy benne: verdienften reeds kende. „ Als
„ik eens de buitenlandíche zaaken, die my nu op de fchouders
„ liggen, zal geeindigd hebben,” zeide hy, „ heb ik my een by-
… zonder ftelzel gemaakt, dat ik wil uitvoeren, om Rome te rege-
fen, en alhier kuntten en weeten{chappen nieuw leven en een
… nieuwen luister te geeven; ik zal bier eene Akademie oprigten,
‚‚ die zig met taalen, oudheden, en de gefchiedenisfe, betteklyk
… tot vhze Stad, zal bezig bouden; ik zal dezelve met de’ geleerd
„ fte Mannen vervullen, die ik ergens kan vinden, ‘zy zallen al-
„ len hun werk krygen, niemand aal uitgefloten zyn.” Ek fprak,
ook van verfcheide Geleerden, die ik te Rome had leeren kennen,
en bemerkte dat bet hem welgeviel. Ik noemde hem asseMANI.
Aanftonds lei hy my de vraìg voor, wie van beiden ik het hoogst
fchatte, den Boekbewaarder ín fiet Vatikaari, die den tytel van
Aardsbisfchop te Apamea heeft ‚of den Hoogleeraar in de Propagen-
da en Sapienza? Ik antwoordde, dat ik ze heiden hoogfchacte , ef
dat eene uit(praak te doen tusfchen twee perfoonen van zo groote
verdienften , een evenzo verlicht oordeel zou vereifchen, als dat
van zyne Heiligbeid, om de vergelyking juist te treffen. Hy
vraagde ons, of wy lang in Rome dagien te blyven, en waarheen
wy vervolgens voorneemens waren te gaan? en dergelyken. Als
wy, onder anderen, Bologna ‘noeorden, zeide hy, dat wy alduak
zeer fraalje zaaken in het Inftituut zouden vinden, enz. Toen
wy heen gingen, volgde hy ons tot aan de deur ,en vatte zelfs aan
de deur, als of hy ons uitgeleide had willen doen. Hy verdorloof-
de ons het kniebuigen niet, dat men anders, by het affcheidnee-
men in agt neemt, daar mede beginnende om de muil te kusfen,
en daar sa dezelfde pleytigheden waarneemt, die ik by de intree-
groete meldde, Geheel integendeel, bewees de Paus ons ongeloof:
Iyk veele beleefdheden.en betuigingen van vriendfchap, omhels-
e ten laatften den Baron rupsscu, kuste hem, ‘én prak dul-
zend zegenweufcben over ons allen uit. Hy wildë ‘ens niet eens
toeftaan, dat ik my zou buigen, àls ik hem voor de herhaalde
toezegging, die hy wy deed ; van de beide Geleerden wel te doen,
«wilde bedanken, maar drukte my :aan'de hand, floeg my op den
fchouder, en liet my vcrfcheide maalen zyne hand kusten: een_
voorregt dat anders niemand dan Vorften vn Kardinaalen gènieter.
‘Toen wy af(cheid namen, zeide Ik, dat wy allen te zamen zo vee-
le ftemmen zouden werden, om zyaen roem én goede hoedaniehe.
den alomme, waar wy dóorkwamen, tot- in: het uiterfte Noorden ,
te verbreiden. Hy banen dit in de gunftigfte uitdrukkingen.”
3 Be.
d
raf ‘yrarbaassTinLrs
… Behalven: deeze breede aatmoeting treffen wy, ii dit Wael,
veele hyzonderheden, wegens GANGANELLI, aaf, die ons te veel
plays zouden wegneemeu. Zo zeer, egter, is onze Reiziger met
Geleerden cn Geleerde Werken niet ingduomen, dat hy geen agt
ep anderc voorwerpen (laat. Van den Pretend:nt. KAREL DUS
ARD STUART, die reeds twee. en. vyftig jaar is, meldt hy, „ het
is. bekend, dat de Paus hem, na zpns Vajers- dood, niet. voor Ko-
ning erkende ‚{choon deeze den Koninglyken tytel had, vermids hy
Koning jacos LI werd geheeten. Dit verdroot den prins kragtig.
Niettemin word hy, niet alleen van alle lieden van ayn huis,
maar ok van anderen, die met hem verkeeren, nog sys Maje-
{ genoemd. Hy keeft nu zedert veele jaaren zeer ingetogen ge-
eefd ; doch kortlings heeft hy nieuwen moed bekomen, zedert dat
‘In huwelyk getreden is met eene jonge Prinfes van sTOLBERG,
die zeer fchaon is. Zyne Kovinglyke Hoogheid ryd met haar alle
ftraaten door ,en toont haar, met veel levendigheid, alle merkwaar-
dige zaaken. Veelen {preeken van dit huw.lyk als van genen ftaat-
kandigen trek van: zeker hof.”
‚ Van Rome trekt onze Reiziger over Montefiascene, na Siena,
waar hy eene nieuwe ontdekking of wyze om basreliefs en aller-
hande beelden te maaken, niet vergeet aan te tekenen. , De
„Geleerde dokter. LEONHARD veNcHri heeft, voor drie jaaren, ge-
yonten „dateenftroomend water in Ja grotta di fhm feMce casfchen
Siena Radicofani. eene foort van tarter of zetzel met zich voert,
dat zig tot beelden, zo als men ze hebben wil,. vormt, wanneer
en allgenlyk de modellen en vormen in: het water legt. _ Deeze
elden zyn hard, wit en'glinfterend , en gelyken naar albast of
‘het fynfte marmer. Men maakt aldaar gedenkpenningen, borst-
beelden „ afbeeldzels , en alles, wat maar basreliefs kan genoemd
vorden. Het model ftaat zes of agt dagen in den vloed, naar
gat men de beelden dik en verheven begeert. : Dektor vENGrI,
Bien ik reeds te Rome zeer wel gekend heb, heeft my ín Siena ee+
mige beelden vereerd, die zeer fraay zyn. Nu heeft hy deeze uit
vinding.zo verbeterd „ dat hy de beelden doorfchynend, als glas of
albast, kan maaken, het welk afhangt van den ftand', die den
mpdellen of vormen in het wzter. gegeven wordt’: ffaan de modek
Jen (chujn, dan worden da. baareliefs doorfchynherid, mear valt het
water regt op de vorm, dan word het beeld ondoorfchynend.” :
Voorts bezoekt hy Plarenae, en brengt onder andere een aan»
„merkelyken misflag van den Heer LA LANDE te régo- … Ik zou,
fchryft hy bet fchoone geflagt onregt “doen , indien ik een vrouws-
rfvon nigt noemde, welke een. keizerlyke poëtes en arkadifche
esderin: onderiden naam van OORILLA OLYMePICA ís; sy maakt vaert
gen, op ftaande voet, overal vrat men wil, en heet darom
Jenprovijatrice ; zy fpeelt de viool «ouk zoer wel. De Heer de LA
LANDE heeft in zyne Voyage en Iratie van de: ééne twee gemaakt,
als hy Tom. II. p. 433. daar hy van de dichters. voor de vuist
Spreekt, zegt, Parmi les femmes font MADELAINK MORELLI & me
ples
\
teren …! ta?
pes & Madawie corrure a Florence ónder de Vrouwsperfboneri
heeft men MAGDALENA MORELL! te Napels en Mevrouw conrtL 4
te Merence] want hee ís dezelfde Dichteres; de eerfte Is haar
vaderlyke naam, dé tweede haar herdernaam: hy hadt er wel
ak van kunnen thaaken: want zy ‘heeft nog eenen naam maag
ren echtgenoot.” - n, Dn
: ByöansTäur bezoëkt Pilaèn Livorno, en vondt op den weg
tesfchen. Florence em Bologna by Pietramalá’, ‘het altoos branden
vuur Bwoco del Bioro penoemd. „DK 'is een zonderlinge vulkadn:
de aarde bramd ofophoydelyk , zonder ‘dat 'er tdi deler
men hoort niet’ het minfte onderaardfche gedruisch, dé vlam
brandt op de oppervlakte, even als wanneer men brandewyn aan-
fteekt, des nagts ziet men ‘dit vuur zeer: ver, des winters. dla
het fmeeuwt „brandt het flerker, zo ook als het regent; als’ neg
de vlam op eene plaats uithluscht dan ziet men ptets, dan ecu’
Bróoge- zwarte asch, die tamelyk heet is. ‘Het is zonderling,
dat deeze asch na eenen ophoudelyken ‘brand niet zeer diep ‘rs;
snaar flegts dun op den grond ligt. Op dezelfde plaats, waat
sen het vuur uitgebluscht heft, ‘o.tvlamt het, eene kleine wyi&
dasr na, met. hevigheid, als botsr of alie fn 't vuur, De
ders braaden en kooken by dit vuur vieesch, eyeren, kaftanjen,
eu dergelyken, zonder dt het hun iet kost. De vlam is blauwe
agtig, doch midden op de plaats is zy witengzeer fel. Het is niet
waat, dat ’er groute reeten en openingen in de aarde zyn, gelyk
veelen gefchreven ‘hebben: het ‘aardryk ‘is geheel gelyk, aan het
hangen van eenen grooten heuvel, boze leidsman ging over de
plaats, midden dor de vlam. De ganfche brandende plaats
zal omtrent zeven groote fchreeden' in het vierkant hebben,
éh rondom is de grond koud. Men kan het vuur met een ftak
een end wegs voorttrekken; als men’ în:de brandende asch begint
te trekken, volgt de vlam het fpoor, dat men maakt, zelfs een
end wegs buiten haare gewoone plaats; doch gaat ras uit. De
reuk vant dit vuur heeft fets’van eene flegtbtandende clie, maat
de zwarte asth, waar van ik iets medenam, en die ik liet koud .
worden, ruikt nergens naar. Deze vlam verteert alles , wat men
ver inwefpt; maar de aarde, waarop zy brand, b'yft zo als zy ie.
By fterken wind gaat de vlam zomtyds voor een’ korten tyd uit,
‘doch ontbrand daarna des te geweldiger. Ik nam de proef ora
ze op zommige plaatzen uit te dooven, doch aanftonds watje hét
‘weder vuur. ‘Zie daar de zaak zelve. De oorzaak van dit ver-
fchynzel Iet in de berg-olie, welke geftadig van de hoogte des
bergs ufwelt. De Ouden hebben aan dit vuur, dat zy als eene
godheid aanbaden, eenen tempel en een Altaar gewyd”.” d
‚ Im Bologne wondt hy de geleerdheid tot zulk ecn hoogen trap
gefteegen, dat zelfs het fchoon geflagt een Hoogleeraars (tael daar
ín bekomen heeft. „ De beraemde Mevrouw LAURA zAsst ®
Hoogleeraares, of hoe moet ik zeggen? de-zaak heeft in haat”
foon voor 'teerst den vrouwlyken uitgang vereischt — in de
‘Natuurkunde ; nu bedenk ik ry, dut ik Deöris et Leörizx Inftieu-
4 ‚bra
t
…
428 1. J- BJÖRNSTÄHLS REIZE,
trixque kan zeggen, enz.; zy fpreekt zeer wel Latyn, het is eeg
Vermaak , haar in deeze taal zeer diepzinnig over ftoffen van de
Natuurkunde en de Eleêtriciteit te hooren (preeken, en met groote
bekwaamheid proeven te zien doen. Haar Man, de.Heer verATE;,
is Hoogleeraar in de Regten, haar zoon in de Godgeleerdheid; men
kan zeggen dat zy te zamen een trias polyhiftor [veelweetige trice}
uitmaaken”. Het Inftituut en de Univerfiteit aldaar, als mede die
van Ferrara, worden met welverdienden lof vermeld. …
‚ Breed is onze Reiziger over Venetie, en de byzonderheden in
die Stad, door hem gezien, verdienen aller opmerking , desgelyiss
Dn hy van Padus, Vicenza, Verona , Mantua ‚Guaftala, Parma ,
ilaan, Pavia, Tortona, Novi, Genui, Alexandrie, en Turin
fch:yft. Alles, (choon, voor geen gering gedeelte de Geleerdheid,
Oudheidkunde, Geleesde Werken en Geleerde Mannen betreffen-
de, is ,‚gelyk uit de voorgaande ftaaltjes b'ykt „genoegzaam inet an-
dere ftukken doormengd, om deeze Brieven voor allerlei flag van
Leezeren gefchikt te maaken. Ô Od
«
è
Het Boek der Pfalmen, nevens Christelyke Gezangen, ten gebruike
der Gemeente, toegedaan de onveranderde Augsburg fche Geloofs
2 belydenis: op nieuw in Dichtmaat gebracht , volgens befiuit en met
“goedkeuring van het Eerw. Confistorse Binnen Amfierdam. “Te
_ Amflerdam, by Pieter Meijer , Joh. Strander , en Anth. Eichhorn’,
“1779, in verfcheiden formaaten. ”
Hee onvoorbeeldig flecht de beryming der Pfalmen en geestelyke
Liederen, dus verre door de Lutherfche Gemeente onzes Va-
derlands io hare Godsdienstoefeningen gebruikt, (met opzicht tot
taal en uitdrukking) geweest zy, is overbekend. Want, fchoon ook
hier en daar eenige biyken doorftraalden van den waarlyk Dicheter-
Jyken geest des groten Hervormers, na wiens Hoogduitsch zy en
meesten dvele gevolgd waren; dezelven waren onkenbaar gemaakt
door de ongekuischte bastaardtaal, waar me? zy omkieed en vou: -
gedragen wierden: op dat men van 't flordige in de vaersmaat en
andere gebreken ftilzwyge. Geen wonder dierhalve, dat men in
deze Gemeente federt geruimen tyd, op 't vervaardigen en invoerc
‚van een beter Gezangboek-bedacht was! Men weet welke pogin-
gen hier toe in het werk gefteld zyn geworden, en met welk &g.:
u
nen uitfag. Thans mag zich de Luther{che Kerk van Nederland
geluk wenfchen met het werk, ’t welk wy by dezen aankondig.n;
en als haar nieuw ingevoerd Kerkboek (van 't welk zy, reeds van
den aanvang dezes Jaars gebruik maakt;) en, als de kunstvrucht
van een gezeifchap onzer bekwaamfte. Dichteren. Dit zeggen wy .
Bict alle vryinced:gheid, hoewel ’t onbekend is aan wien men dezen
‚bondel veifchuldigd zy: daar ’t werk zelf-'er ons toe gerech.
tigt.
n Alle
LOTHENSCH NIEUW P5ALMROEK. PET
Alle vergelgking is hatêlyk, en wy ofthoudén òns, uit dien hoof-
de, liefst van paralolen tusfchen deze en andere Pfalmberymingen ,
by de kundige wareld ín achting. ‘Men heeft hierin over en weder
de zaak te vert’ getrokken. Het is onmooglyk, dat een werk van
dien aart niet in fommige ftakken overtroffen zou worden, fchoon
* in talgemeen boveh allen uitmuntte : hoc veel te meer , moet dit
plaats hebben in het tegenwoordig geval, waar in 't, na al het geen
reeds in die ftoffe' gewerkt ís ‚een triumf voor de Dichters geacht
moet worden, hun voorgangers op te wegen. Dan, alles in aan-
merking genomen zynde, kan bun deze lof niet zonder onbillyk-
heid geweigerd worden. Enkele kleine onachtzaamheden in rym
of woordíchikking móeten niet in aanmerking komen, wanneer
veelvuldige grote'fchoonheden een Dichtftuk aanpryzen; en de ge-
dwongen ftyfheid van een ongelukkige Zangmaat trekt niets van
des Dichters bekwaamheid af, {choon zy een vaers minder bevallig
duet zyn. S | jee
Tot een proefje (trekke, een gedeelte van den twintigften en
honderd zeven- en deitigften Píalm, -
Ps XX.
T.
‚‚ De Heer verhoore u in den nood !
_ De God der Legerfchasren,
De God van Jacob, altoos groot,
Befthuite. u in gevaaren! 5
Hij Berke u.uië zijn Heiligdom;
En wille uit Sion u alom
Voor allen ramp bewaaren!. 6 À
f Mir 5
„ Hij neeme in gunst uw offers aan!
Hij féhepp' daarin behaagen,
Het zij ze in fhijc of drank beftaar
Hem nedrig opgedraagen!
Hij geeve u wat uw hart begeert,
1 En doe, wanneer gij huip entbeert,
Uw' wensch gelukkig flaagen! AS
 SO
„… Wij roemen op ww’ onderfbaud,
Die ’t onheil wist te keerèn ;
En heffen met een blijde hand, | d
B |
| T LUTEROH NIEUW PSALMNOZK,.
En in den naam des Heeren,
Vol maeds de Krijgsbanier omhoog.
Gad hoore uw bel van °s hemels boog „
‚ do zal geen vamp u desren !
s .”
Dees meege, in dreigend ongeval,
Op wagens sich verlaaten :
Die waanen dat der paarden sal
Hem in den flrijd zal baaten ;
_ Maar wij; wij lianen , met meer reên,
Op 's Heeren hulp, op God alleen:
Hij di verdrukte Sraaten,” enz.
Ps, CXKXVIL
‚…‚ Toen wij, gebeid PA Vijands magt ,
Aan Babels firooman zaten,
En troostloas weönden, dag en nacht,
Om ’s lot van Davids Staaten, …
Om Sions deerlijk ongelssk;
Had elk van ons, verfmacht: vers drek
En wars wan wadtgezan zen,
Zijn harp, met een verzwakte kand
slan de oude walgen in des. Land
Mistroostig opgehangen.
nn
n De entmenschten, welker divânglandd
Ons klasisters dwong te drangen,
Befchimpten onhe flaversij,
En lachten om ons klaagen: —
Hun weerte wreedheid, siet voldaan
Met ons in ketenen te flaan,
Wilde ons tot maatkang dwingen.
Komt, riepen ze, op nvdr pemêns
Verheugt ons hartj Hond, wijs. as cont
Van Stans. Madsen zingen: '
—_ LOTROREER NIEUW: PAR MRORK. dar
NVA enh HE re va
8 Hoe ! gouden we in een vreemd gebied — En
“Tof vreugd óns laaten dwingen? —
Hoe ! zouden wij des Heerenlied — B
‚ … Verr’ van zijn’ Tempel zingen? ”
k Vergeet veelëer mijn vechtehand
… Dan u, 6 Ssad en Vaderland, -
Waar uit wij zijn verdreeven!.
Zo 'k u, Ferufalem! vergeet’,
Zo blijs’ miin tong , verfmacht door » leed,
„Aan mijn gehemels’ kleven”! enz.
Samenfpraak tusfchen-zosrPn en LEVI Joedin, CHRISTIAAN en
__DENKVRY Christenen; over het genomen: befluic in de vergadering
wan den Oeconemifchen Tak; om deselve med een Gebed te opê-
nen on te fluiten, naar Bet flolzel van den Natuurlyken Geds-
dienst; en in overweeginge segteven aan: alle weldenkende Chrís-
tenen, in de Véreertigak Provincien. Door u. N. Overòl te beke-
Ee zeer gedronge Samenfpraak', alleen’ ftrekkende om het fn den
Tytel gemelde befluit op de laatstgehoudene Vergadering des
Deconomifchen Taks genomen, in het haatlykst daglicht te ftellen,
ware daar in eene verzaakingdes Christendems opgeflooten ; doch
er zulk eer gevolg uit te trekken , moet men even dom ak
JOsEPR en LEVI, ef zó driestgverend als cuRISTIAAN weezen,
Ld
o
Vermaakelyk Redspraabje, voorgevallen in de Trekfchuiten van's Ha-
‚ ge tot Utrecht, waar in de Werkjes van scrnasz, als mede van
N; L. En M. V. bedordeeld, en over hot tegenwoordig teidsgewrigs
gehandeld word „ opgetekend en in 't licht gegeven door M. TUR-
… Stus. Ze Nymegen by A, van Goor 1779.
Les: zeer lang, had de Opfteller van dit Reispraatje, „ lust ge- _
„ had om in ’t Gild der Schreiveren te weezen” maar
vrees van agterhaald te worden belette hem, „het is geen kindeg-
‚> fpel dagt hy) alles wat men wil zoo maar onder bedekte naamen
‚‚ Van groote Hoofden te fehreiven, dien willen dat wy zweigen ,
‚en doen wat zy willen.” Zyne Reis heeft hem dien fchroom,
ontnomen en bemoedigd om „ in de tegenwoordige teidsomftandig-
…‚ heden een gulde Eeuw voor Schreivers en Vertaalers, iets Hi 3
| n UG
13e VERMAAKELYE, REISPRAATJE,
=, licht te brengen”. Allen fchroom heeft hy egter niet âfgelerd,
d Myn flordig ehreiven”, zegt br, … Mag he padrukken eed
» Zyn dan niet, evenswel hebbe ik den Drukker 4, van Geer ver-
‚ zoet de Exemplaaren te teekenen : op dat (wanneer het algemeen
‚‚ eens {maak in 't zelve kreigen mogt) de baatzugt zich daar aan
„ niet zou kunnen verzaadigen”.
Of het algemeen 'er {maak in zal krygen weeten wy niet, de
fmaak kan zo vreemd weezen, dat dezelve ons geheel buiten den
gis gaat; doch dat het ons niet gefmaakt heeft durven wy vrylyk
zeggen, Vermaaklyk tytelt Mm. TuRsivs dit Reispraatje; en dit zal
het weezen voor die op laage fpreekwyzen, perfooneele fchimp-
fcheuten, woord- en naamsverdraaïjingen gezet zyn: waar in de Luze
TENANT, een der Hoofdperfoonadien,een Held is, met deeze
‚ heeft ‘hy de Drukpers onnaodig gefatigueerd „’ om my van zyne
eigene uitdrukking te bedienen: en hadt hy „ alle redenvoeringen
» die niets te beduiden hadden,” overgeflagen : meer dan de helft
van 't papier was uitgewonnen. Dank heh Juffrouw LrzsaRaAO,
die den LUITENANT de Party van scHasz, en den PROCUREUR,
diens Voorftander en Party van de andere. met letters aangeduidde
Schryvers, zeer dikwyls van het {tuk afraakende, daar weder op-
breogt. De beoordeelingen draagen van wederzyden de kenmer-
ken van vooringenomenheid en partyfchap: en elk-blyft, .gelyk het
gemeenlyk gaat, zyn eens ombelsde gevoe aankleeven. De
gefprekken, over de tegenweordige tydsomftandigheden, hebben
iets bpzonders: en zyn met dezelfde laffe aartigheden opgevuld
als de Beoordeeling der Werkjes.
‘De Man van gevoel. Naar 't Engelsch gevolgd. Te Amflerdam
by J. Dóll. Behglven de Voorreaen 267 blads.
Er Raman, in den (maak van eene Rhapfodie gefchreeven; in
zo verre dezelve geen aaneengefchakeld verhaal behelst, maer
“uit losfe ftukken beftaat, behouden, zo men wil, doordien het
Gefchrift zelve toevallig gered is uit de handen van een Pastoor ,
die, een liefhebber van de Jagt zynde, het papier allervoortreffe-
n ‘Iykst tot proppen voor den fnaphaan gevonden had. Dit zy zo!
het Stukje laat zich, in een ledig uur, ter uitfpanningc,leczen: de
gevallen, die 'er in voorkomen, zyn meerendeels aando.nlyk voor
Een gevoelig hart; en de losfe aartmetkingen, hier en daar in 't
‘zelve verfpreid, over veelerleie foorten van charaêters, draagen
getuigenis van des Schryvers oordeel.
AL GE MEENE
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
De Godhyke Zendingen van JOANNES den DOOPER, en JE-
. SUS CHRISTUS, onderzogt en bewezen door WILLIAM BELLS
M. A. Lid van het Magdalena Collegie, te Cambridge.
… Uit het Engelsch vertaald, Voorzien met eene Woorrede
Yan. G. BONNET, Dr. en Pr. in de H. Godgel. op de
Hooge Schoole , te Utrecht. In ’s Gravenhage by J.
- Bouviok, 1779. Behalven het Voorwerk, 322. bladz. in
gr. ollavo.
y het vervaerdigen van dit Gefchrift , heeft de Eer-
waerde Beil enigermate een nieuwen weg ingeflagen »
ter ftavinge van de waerheid der Euangelifche Gefchrif-
ten ; welke krachtig dient ter bevestiginge van ’t bewys ,
dat men ontleent, uit de kundigheid en oprechtheid der.
Euangelie-Schryveren, 't welk hen alleszins geloof waer=
dig maekt, omtrent het geen zy verhalen. Hy vooron.=
derftelt naemlyk, als ten overvloede door andere bewe-
zen, de echtheid der Euangelifche Schriften; als ge= .
fchreven door geloofwaerdige Mannen om en aen dien
tyd wanneer die gebeurtenisfen, welken zy vermelden,
voorgevallen waren, en als onvervalscht ons ter hand
ah Dan, dewyl zommigen dier gebeurtenisfen
eunen op het getuigenis van anderen , welken den Eu-
a hunne berichten desaengaende ‘medegedeeld
hebben, zo gaet de Kerwaerde Bell in dezen een ftap ver-
der, ter onwraekbarer bevestiginge , dat die Euangeclie.
fchryvers doer gene valfche berichten misleid geworden;
zyn: ten welken einde in aenmerking komt, of die ver-
haelde Greene ons geen eigen kenmerken van.
waerheid aen de hand geven, en of niet de natuur van
*% verhael zelve dient , om ons deze herichten als geloof:
waerdig te doen erkennen. Zyn Eerwaerde levert
ons, als ene proeve van deze manier van onderzoeking ,
en van dien bewystrant, zyne overdenkingen , wegens
de berichten van Joannes. den Dooper en Pefus Christus
II. DEEL. ALG, LETT. NO. 4. K als.
nd
134 W. BELL GODLYKE ZENDINGEN
als famenloopende, om ons overtuigelyk te verzekeren
dat Jefus waerlyk van God gezonden is; achtervolgens
het getuigenis van Joannes den Dooper, door God ten
dien einde gezonden , om als een Woorlooper van hem den
Mesfias getuigenis te geven.
‚‚ In de byzondere behandeling hier van ,” (om ons te
bedienen van des Vertalers beknopte opgave,) „ houd
de Schryver dezen weg, dat Hy zyne ftelling bewyst
eerst van ter zyde en daarna regtftreeks. — Zydelings
doet Hy zulks, uic het getuigenis van Joannes den Doo-
per, ten behoeve van JFefus; de waarheid van welk ge-
tuigenis Hy afleid, uiet zyne Godlyke zendinge, die Hy
bewyst, uit de wonderdadige gebeurtenisfen, voor en by
zyne geboorte voorgevallen. —— Regtftreeks betoogt
y. dezelve, uit de wonderen, die de kamfte van Sefus
in de wereld voorgegaan en vergezeld hebben”, .
‚> Doch gelyk geen dezer Bewyzen van kragt zoude
kunnen zyn, ’t en zy ’er alvoorens aangetoond : wierde’,
dat de gemelde wondergebeurtenisfen, opzigtelyk tot
beide de genoemde Perfoonen , waarlyk beftaan hebben,
zo betoogt Hy de waarheid daarvan , door té doen zien,
dat dezelve onmogelyk, noch door Hun, noch door ie-
mand voor of na Hun, kunnen verzonnen weezen; en
dat 1.) zo door eene befchouwing, van de omftandigheden
en fland der geenen, die aan dit Bedrog fchuidig zouden
moeten zvn geweest; als 2.) uit den aart der zaake zelfs;
waarna Hy 8.) nog, uit de gedragingen van Joannes en
SGefus, jegens elkander bewyst, dat men ze onmogelyk
voor Bedriegers kunne houden.” ——= De Íferwaerde
Bell , hier mede dit gewigtig onderwerp afgehandeld heb-
bende, trekt ten laetfte, tot een flot van zyn Werk,
al het beredeneerde te famen, om de kracht van ieder
byzonder gedeelte van zyn Des ‚ En de vereende klaer.
bfyklykbeid van ’e geheel, te duidlyker onder ’t oog te
brengen.
Men ziet in ’t geheele beloop van die Gefchrift , dat
onze Schryver met eene onvermoeide oplettenheid alles
heeft gade geflagen, wat hem dr den geest gekomen
is; waer in iemand eenig gefmeed bedrog in deze gan*
{che Gefchiedenis, în ’t gebeurde voor , by en na de ge-
boorte van die twee doorluchte Perfonaedjen, zou kun.
nen wanen te mogen plaetzen. Alles, ftap voor tap,
em zo te fpreken, nagaende, toont hy, met een wen
wik-
VAN JOANNKRS EN JESUS. 135
wikketid oordeel, dat generleie verdenking ván die: ná-
tuur bier met enige waerfchynlykheid aengedrongea kan
worden; en dat alles integendeel ten fterkfte pleit, voor
de geloofwaerdigheid der verhaelde voorvallen. —- De.
ze manier van betoogen , °t is waer, is wel wat omflach”
tig, en ze mag daer door fommigen wat te langwylig
toe fchynen; maer men leze het Werk, gelyk het ver-.
dient , met alle oplettendheid; en men zal ’t niet verve“
lend vinden; men zal integerideel met genoegen gewaer
worden, hoe alles trapswyze diene; om ons de kracht
der waerheid fteeds duidelyker te doen bemerken. Om
dit nog wat nader onder ‘e oog te brengen, zullen wy
kortlyk den voortgang van het onderzoek , nopens het
Verhael der wondereù , by de ontvangenis en geboorte .
van joannes opgeven; waer uit men enigzins kan aflei-
den, hoe wel dit onderzoek ingerigt zy, om ons door
de verbindtenis van het ene gedeelte aen ’t andere, ge-
ftadig tot meerder zekerheid op te ‘leiden.
Indien men, (dus vangt het onderzoek aen,) de ge-
fchiedenis der geboorte van Foannes den Dooper , als een
verdicht ftuk wil verwerpen, dan moet men beweren,
dat ze verdicht zy , =—= of door Lucas: of door
de Apostelen van Pefuss —- of door jefus, in verbind-
tenis met hun; —- of door Joannes met zyne Discipe-
len, of eindelyk, door Zacharia en zyne Medegenootene
Houd men zich, na de handrastelyke ongerymdheid der
eerstgenoemde vooronderftellingen , met den Eerwaerden
Bell overwoogen te hebben, aen de laetíte verdenking;
dat het bedrog te zoeken zy; by Zacharia en zyne Mede-
enooten, dän moet men noodwendig ene der volgende on-
derftellingen toeftaen. :
(a.) Of Zacharia en Elifabers moeten de oorfpronglyke
fmeders van 't zamengevoegd bedrog geweest zyn, en
Sofeph en Maria daer toe overgehaeld hebben. 2) Of
wel, elk van hun, de ontwerpers van ieder bvzondere
famenfpanning. (3.) Of eindelyk , Maria en Jofenh moe-
ten de fmeders van beiden geweest zyn; en Zacharia
overgehaeld hebben, om ’t één op zich te nemen;
De Eerwaerde Bell, ieder dezer onderftellingen ter
toetfe brengende, toout derzelver onbeftaenbaerheid,
door ene afzonderlyke overweging van de- Charaôers qa
‘andere omftandigheden der belanghebbende partyen. Ver-
der vestigt hw het oog , kn eigen aert van ’t bedrog,
. 2 en
me ven
136 W. BELL CODLYKE ZENDINGEN
en bewyst, dat hetzelve zo ongerymd is, dat niemand
onderfteld kan worden, dwaes genoeg geweest te zyn,
om het uit te denken: waernevens hy ten lactfte nog
voegt , enige aenmerkingen over verífcheiden byzonder-
heden, welken in de uitvoering van het vooronderftelde
Bedrog voorkomen , en die nooit gebeurd, of ydoor „Za-
charia en zyne Medegenooten in het zelve zouden kunnen
aengenomen zyn, indien zy waerlyk dat Bedrog gefmeed
hadden. Wy zullen, na ’t voorftellen van dit be-
loop, om nog een ftael van ’s Mans wyze van voorftel-
ling te geven, uit deze byzonderheden overnemen een
edeelte zyner aenmerkingen, betreffende de onwaer-
Schvalykheid ‚ dat Zacharia, om zyn bedrog geloof waer-
dig ce maken , den rol van een ftommen voor den tyd van
negen maenden op zich genomen zou hebben.
oes EA zou, zegt hy, daar hy het volkomen gebruik
zyner praak. bezat ‚ zig hier door, geduurende den cyd
van aje Maanden , tot eene volftrekt onaf gebrokene flil-
awygendheid veroordeeld, en dus onder een bedwang ge-
bragt hebben, niet alleen allermoeilykst om na te komen,
en allerongefchiktst voor de uitvoering zyner voornemens ,
maar tevens allerbekwaamst om hem te verraden.
s, De moeilykheid van zulk een bedwang, voor zo lan-
gen tyd, was alleen genoegzaam, om iemand ‘er van te
rug te houden. Dan,al ware dit zo niet geweest , zo zou-
de °t zelve, met de voortzetting der zamenfpanning , doch
zo zeer geftreden hebben, dat hy ’t, om die reden, zou-
de nagelaten hebben. Hy deed thans niets meer, dan den
grond te leggen , tot een langduurig en hachelyk bedrog,
by ’t welk Maria en PFofeph, zo wel als hy, zeer veel
belang hadden, en waarin zy hunne rollen zelfs ras zou-
den beginnen te fpeelen. Maar rfu was het allernodigst ,
dat zy Elkanderen, in zulk eene gevaar- en moeilyke on-
derneming, onophoudelyk tot eene onwrikbare dapper-
heid en trouwe aanfpoorden , en derhalve zo dikwyls mo-
gelyk over dezelve, en de gevaren, waarvoor zy zig
moesten wagten, in gefprek traden; daar de vreemde
witnek ‚ waarvan wy dn of alle dergelyke an-
derhandelingen kragtdadig belet, of Zacharia, en het ge-
heele Bondgenootfchap met hem, aan het uiterfte gevaar
‘van ontdekking , geduurig blootgefteld zoude hebben.
‚‚ Maar bovendien, kan men ’t geloofiyk agten, dat
Zacharia, op zyne eige altoosduurende waakzaamheid,
kk Ô zoe
VAN JOANMEsS EN JESUS. 37
zoof zeer betrouwd zoude hebben, van zig te verbeel-
den, dat een enkel befluit, om als fpraakloos voor te koe
men, hem in ftaat zoude ftellen, om, voor zulk eene
aanmerklyke lengte van tyd, volftrekt flom te blyven? zoo
dat hy, geduurende dezelve, zig noch in 't minst vere
geten, noch een enkel onbedagt woord fpreken zoude,
en dus de bedriegery doen uitlekken ? Ja, is ’e eha Lj
Iyk, dat iemand, van eene zoo lange ondervinding en by-
zondere voorzigtigheid als hy, zyne godloosheid aan
zulk een blykbaar gevaar van ontdekking zoude blootge.
fteld hebben? My dunkt, dat geene onderftelling be-
Jachelyker kan zyn. Zeker, indien het voor hem onmoge-
k ware geweest, om een ander hulpmiddel, aan het
zelve einde beantwoordende, uit te denken, zoo zoude
hy de geloofbaarheid van be onderhandeling met den
gel, liever alleen op zyn lang gevestigd gezag hebben
doen berusten, dan nog bovendien te tragten , om dezel«
ve door een bedryf, dat hem byna wiskunftig moest
verraden , te bevorderen (*).”’
Om dit in een nog helderer licht te plaetfen’, ftelt on”
ze Schryver hier tegen over het geen van Maria, in een
foortgelyk geval, in die omftandigheden , verhaeld word.
Op de verfchyning des Engels, en deszelfs boodíchap ,
is zy niet minder verbaesd, en toont, in den eerften
opflag, niet min duidelyk haer volftrekt ongeloof. Zy
echter blyft ongeftrafc; daer ’t intusfchen veel waer-
vn is, dat elk van hun in dac geval ene dergely-
ke ftraf voorgewend zou hebben, of, zo flechts*één van
hun, als din Maria, en niet Zacharia. ’t Is toch, zo
als zyn Eerwacrde vervolgt, ,, klaar, indien men toe»
geeft,
(*) „ Vermits men uit onze vertaling niets meer kan afleiden,
zo hebben wy alhier onze redénering alleen bepaald, tot de on
derftelling, dat Zacharia, naar allen aanzien, alleen flom is gewor-
den. Doch eenige der beste Uitleggers zyn van gevoelen. dat
hy mede met doofheid zoude geflagen Zyn geweest. [Zie namM.
over Luc. 1. 62. LiGRTFOOT over Luc. l. 22. Gelyk mede Lamur
over de laatstgemelde plaats.}] Gaat deze uitlegging door, go
worden de ongerymdheden, die wy, met opzigt tot de eerfte
gnderftelling reeds gemeld hebben, op eens, zo ongemeen fterk
dat men geen de minfte zwarigheid kan maken, om bet voor
esmogelyk te houden, dat een Bedrieger het gevaar van zalk een
middel, als waarvan wy fj art ‚ zoude bebben durven loopen.”
. 3 b
138 W. BELL GODLYKE ZENDINGEN
geeft, dat het voor Zacharia mogelyk geweest zy, om
zich geduurende zulk een langen tyd fpraakloos te hou-
den, dat hy zulks alleen gedaan kan hebben, uiet hoofde
dat hy nodig agtte, dat zyn verhaal van de verfchyninge
des Engels, en het geen dezelve aan hem voorfpeld had,
door een fchynbaar wonderwerk geftaafd wierd, Doch,
indien Zacharia, mec alle de voordeelen van zyne gewy-
de Amptsbediening , vergevorderde jaren, en langgevest+
tigde agtinge, zyn getuigenis alleen niet genoegzaam oor-
deelde, om, in hec verhaal van zulk een voorval, ge-
loofd te worden; hoe konde hy zich dan verbeelden dat
des Engels verfchyninge aan Maria, verzeld met eeno
nog ongelyk vreemdere voorzegging, op hare enkele
verzekering, voor waar zoude worden aangenomen ?’'
De oplettende Autheur dit nader geftaefd hebbende, zo
uit de ongelykheid der Getuigen, als uit het: verfchil
der Gebeurtenisfe, en de nevensgaende omftandigheden,
leid ons op, om met hem vast te (tellen, dat men , in
geval van bedrog, hier eer twee dan flcchts één wonder
verdicht. zoy hebben; en zo al één, dan eer ten behoee
ve van Maria. Vermaoedelyk zouden wy dan gezien heb-
ben, of dat Maria, en niet Zacharia, voorgewend had „
met ftomheid te zyn geflagen, of immers, dat aen haer ,
insgelyks, ene niet minder’ fchynbare wonderftraf ware
opgelegd geworden, N ì
‚> Men kan, zegt zyn Eerwaerde, ten laatfte, nopens
deze byzonderheid, hier tegen niet inbrengen, dat Be-
dricgers dikwyls zeer onbeftaanbaar handelen, zo, dat
zy zich, in ’t eene geval, door hunne misflagen , zullen
verraden , en wederom in ’c ander, op het zorgvuldig-
fte, en met het grootfte beleid , daarvoor in agt nemen.
Want, om niet te herhalen, ’t geen wy reeds zo dikwyis
gezegd hebben, namentlyk , dat , indien Zacharig wezen.
lyk een Bedrieger was, hy de listigfte en omzigtigfte
moet geweest zyn, die de Wereld ooit heeft vaortge-
bragt; zaa laat de ‘byzonderheid, waarvan wy fpreken ,
zulk eene onbeftaanbaarheid niet toe; vermits het uit
den aart der zake blykbaar onmogelyk fchynt, dat hy op
het wel ontvangen zyner vertelling zoo zeer gelet, en op
het goed gevolg van die van Maria, welke van beiden
verre 't meeste gevaar liep, om verworpen te worden,
geen de minfte agt geflagen zoude hebben. Want zy war
ren veg pauwite met elkanderen verbonden, Ca aar
| Gre
4
hamend
VAN JOANNES EN JESUS. x99
derhalve noodwendig onder een en dezelve befchouwing
vallen. Doch alware zulks voor Zacharia mogelyk ge-
weest , zo zoude ’t nog ten uiterften ongelooflyk blyven ,
dat dit, door Pofeph en Maria, met dewelke het geheel
Bedrog moest beraamd wezen, mede konde gedaan zyns
en zy. alles, waarin huns Zoons veiligheid en goed geluk
zoo zeer betrokken waren , over het hoofd gezien heb.
ben; te meer, daar de byzondere zorg, die Zacharia
voor zyn bedryf toonde, allergefchiktst was, om hen
te herinneren , dat zy dergelyk een hulpmiddel veel no-
diger hadden dan hy, om de rol, die zy fpeelden , te
doen goedkeuren”
Wy kunnen voorts dic Artykel niet wel befluiten ,
zonder den Lezer nog met een kort woord te melden ,
dat de Voorreden van den Hoogleeraer Bonnet, aen ’t
hoofd van dit Werk geplaetst, waer in zya Hooggeleer.
de den welverdienden lof aen dit Werk geeft, te meer
der lezinge waerdig is, om dat zyn Ed. , buiten antfe
byzondere aenmerkingen, 'er ingevlogten heeft , een‘ he-
koopt voorftel , ten betooge van Gods wysheid en goed.
heid , in de beftuuring der dingen, die tot zyne Kerk be-
trekking hebben, als blykbaer in de zendinge van Joan-
nes den Dooper, en het voorgevallene in die dagen; zo
‚ Omtrent PFoannes den Dooper als omtrent JFefus Christus
|
zelven.
Leerredenen van G. J- ZOLLIKOFER, Predikant der Evange-
\ Besch Hervormde Gemeente te Leipzig. Naar den tweeden
druk in het Nederduitsch overgezet. Vyfde Stuk. Te Ame
fterdam by P. Meijer 1779. In groot otavo 310 bladz.
Altes ‚ wat ter aenpryzinge der voorige Leerredenen
van den Eerwaerden Zellikofer kon dienen , komt ook
te ftade met opzicht tot dit gedeelte dezer Verzamelin-
ij dat een elftal van weluitgewerkte en recht leerzame
edenvoeringen behelst. De vier eeríten gaen over het
kwaed dat in de Waereld is; en ftrekken, om ons te lee.
ren, hoe wy het zelve, zo het natuurlyk als zedelyk
‘ kwaed , hebben te befchouwen , om “er wel over te oor-
deelen, en hec met de hoogfte goedheid van God over.
€en ce brengen, — ir volgen twee Leerredenen
, 4 te.
149 G. Je ZOLLIKOPER
tegen de zonde van Onkuischheid ; welker eerfte de {chan
delyke hoedanigheid en de fchadelyke verdervelyke gee
volgen deezer zonde voorftelt; waerop de twade heile
zame regels aen de hand geeft, door welker opvolgin
men zyne onfchuld bewaren, of zyne verloren vryheì
weder verkrygen , en de zonde der onkuischheid vermy-
den kan. — Voorts ontmoeten we twee Leerredenen ge.
fchikt ter nagedachten over openlyke vermaeklykheden 3
waer toe het gebruik in die Gewesten , van alle openbare
vermaeklykheden, zo in den voorbereidingstyd tot hee
Kersfeest, als in den zogenoemden Vastentyd , op te fchor-
ten, zyn Eerwaerden aenleiding verleende. Gebruik maken.
de van deeerfte tydsomftandigheid, ftelt hy zynen Toehoor-
deren voor., de genoten , en in die dagen afgebraken , gezel.
lige vreugde en verlustigingen, eens-nate denken. Hier
toe wil hy, dat zy de volgende Vragen , die hy breeder
overweegt, in opmerking zullen nemen. (1.) Is deeze
vreugde dat gene, waervoar men dezelve gemeenlyk
houd? Voldoet zy gancfchelyk aen de verwachting, die
men ’er van had? (2.) Zyn ze voor my geheel zonder
nadeel geweesc? (3.) Wat zou 'er toch het gevolg van
zyn, wanneer ik deze vermakelykheden en verlustigingen
ze menigvuldig gebruikte? (4.) En eindelyk, zyn ‘er
niet nog edeler en duurzamer verlustigingen en verma-
ken, dan die genen zyn wegêns welker genieting ik te-
genwoordig rekening met my zelven houde? De overwe.
ging dezer Vragen brengt den Leeraer verder tot het
aendringen van etlvke nutte leeringen, die ’er uit voorte
vloeien; en vernomen hebbende, dat zommigen zyn
voorftel ‘niet wel begrepen, ja mogelyk misbruikt had.
den, zo hervat zyn Eerwaerde dit onderwerp, in ene
daer aen verknochte-Leerreden, in den Vastencyd. Vers
re is het van hem, alle gezellige vreugde te wraken; dan
. orde, matiging, bepaling en voorzichtigheid, zegt hy,
moeten hier plaets hebben. Ten einde de Toehoorders
daeromtrent behaedzamer te maken, brengt hy hun nu
verder voor den geest etlyke bedenkingen, zo over het
verlies van tyd, als over den fchadelyken invloed, op
onze denkwyze en gemaedsgefteltenis, welke de al te
mwenigvuldige genieting der gezellige vermaeklykheden
naer zich crekt 5 wacr aen hy ten laer{te nog hecht, ene
overweging van het voorwendzel, ’t welk men van de
groter gezelligheid, die daer doar bewerkt ward, afleid,
verm Bene andere byzondere amftandigheid , ene Feest.
vice
LEERREDENEN. | 14E
vierings ter gedachtenisfe van de Kerkhervorming , bee
elt hem in ene volgende Leerreden, om zyne Toe
oorders bebulpzaem te zyn, tot het vormen van juiste
begrippen , nopens de voordeelen der Hervorming. Om
hier in te beter te flagen, doet hy hen eerst opmerken,
waerin deze voordeelen niet beftaen, of wat de Hervor.
mers niet gedaen hebben „en ten deele niet konden doen:
en vervolgens bepaelt hy hunne aendachs op het gene ,
waerin de voordeelen hunner hervorminge wezenlyk be.
ftaen , en wat zy daedlyk te wege gebragt hebben, Meet
opzicht tot het eerfte, kan men, uit de toenmalige om-
ftandigheden gereedlyk opmaken, dat de voordeelen, die
wy aen de Hervormers te danken hebben, niet daer in
beltaen, „dat zy ons een geheel zuiver , van alle valfche
ss of onbepaalde denkbeelden vry, volmaakt begrip van
âlles wat tot den Godsdienst behoort, nagelaaten 5
ss ons .daardoor van alle eigen navorfching, van alle
ss nieuw onderzoek ontheven; en ons cot aan de uitera
s fte grenzen der menfíchelyke kemnis wegens Goddely-
» ke dingen gebragt hebben.” Zyn Eerwaerde dit be-
kooptlyk in ’t algemeen aengeduid hebbende , heldert het
zelve voorts ten klaerfte op, door de, uitbreiding der
volgende acnmerkingen. — — (1.) Vele, ten dele ge.
wigtige, leerftukken van den Godsdienst en het Chris.
tendom kwamen toen ten tyde in *t geheel in gene by-
zondere overweging; werden niet voor leerftukken aen-
ezien , die men zich mogelyk duidelyker of juister voor-
ellen kon , dan tat heden gefchied was, en werden der-
halve geenszins op nieuw onderzocht. (2.) Verfcheiden
andere leerftellingen werden, in de hitte van den ftryd ,
die over dezelven ontftond , niet naeuwkeurig genoeg be-
paeld. (3.) Menige andere leerftellingen en misbruiken
werden toen, wegens de vrees voor te veel en te groten
aenftoot , en dewyl men nog niet hoopen kon met de
gantfche waerheid te zullen doordringen, onderzocht en
onbetwist gelaten, of, maer in weinige opzichten en om.
ftandigheden , weranderd en bepaeld. (4.) Somwylen
mengden zich menschlyke zwakheden en hartstogten , de
geest van tweedragt en van partydigheid, in bet ondere
zoeken van Godsdienftige leerftellingen. (s.) En laetstlyk
waren , by alle deze verhinderingen en ongunftige omftane
digheden , oak de meeste hulpmiddels, tot befchouwing
van het aangenomen leerbegrip, ten tyde van de Hers
, K 5 var.
145 5. J. ZOLLIKOFER
VOrmitg , noch zo algemeen, noch zo bruikbaer, als zy
onze. tyden zyn, Wat nu verder nog aengaet
de voordeelen, welken de Hervormers ons daedlyk te
wege gebragt hebben, zyn Eerwaerde telt dezelven in-
gh op. { 1.) Ene aenmerkelyke vermindering
van het Bygeloof, dat te vooren in de gancfche Chris-
telyke Kerk heerschte, en dan ook nog tegenwoordi
in een maer al te groot deel van dezelve heerscht, 9
De verzwakking van het menschlyk aanzien in Godsdien-
ftige zakken , en de beperking van het ingefloopen en toen
zo zeer misbruikt gezag, nier alleen der hooge, maer
ook der lagere Geestlykheid. (3) Het vrye onverhinder-
de gebruik der Heilge Schriëtaur. (4.) En eindelyk de
groter vryheid van onderzoek, het bevestigde en erken-
de regt van eigen oordeel in Godsdienftige zaken. De
ontvouwing van dic alles geeft den Leeraer, ten flot zy-
ner Verhandelinge, rakende dit onderwerp, verfcheiden
nutte leeringen en plichtsvermaningen aen de hand, ten
einde zyne Toehoorders op te wekken, om een verftan.
dig en dankbaer ar van alle die voordeelen te mae
ken. „Wyders behelst dit Deel nog twee Leerree
denen, die de waerde van een goeden naem, en de ge-
wigtigheid van een Jaer, ten onderwerp hebben.
De eerfte ftrekt om een ieder , door ’t bezef van ’t groo.
te voordeel dat een een goede naem , zo voor ons zelven
als voor de maetfchappy, heeft , aen te moedigen , om,
Tangs alle eerlyke wegen, een goeden naem te verkrye
gen, of dien te bewaren; en tevens om te toonen, aen
welk ene ftrafbare wreedheid zy zich fchuldig maken,
die den goeden naem des Naesten, op enigerleie wyze,
aengrypen of verdacht maken. n de laecfte
dient, om ons op te leiden, tot ene aendachtige over-
weging van de vier volgende gewigtige Stukken. Cr)
Hoe veel goed of kwaed wy in een jaer doen, en boe
zeer wy daerdoor onze volmaektheid en gelukzaligheid
bevorderen af verhinderen kunnen. (2.) Hoe vele gewig-
tige. en tot in het oneindige zich uitftrekkende gevolgen
het goede en het kwade , 't welk wy in een jaer verriche
ten, zo wel ten aenzien van onszelven, als ten aenzien
van andere menfíchen, naer zich trekke. (3.) Hoe ver-
fchillend de toekomende jaren in velerleie opzichten van
het tegenwoordige zyn kunnen. (4.) En ten laetfte, hoe
onzeker het zy,.of dit nier het lactíte jaer van ons leven
zyn
\
LEERREDENENR, HI
zyn zal. De overweging van het een en ’t ander
behoorde elk onzer, gelyk zyn Eerwaerde ten befluite
wenscht, op te wekken, ,, om, zo lang het dag voor
‚‚ Ons is, dat gene:te doen, ’t welk wy hier op Aarde
s‚ te doen hebben, en het met onverwyide blymoedige
s> zorgvuldigheid te-doen, op dat niet temand ouzer de
‚> Dacht des doods overvalle „ voor dat hy zich tot den
3, ingang in de eeuwigheid bekwaam gemáake heeft !”
Gedgeleerde Verhandelingen , door G. j. voonna, Reni
meester der Geestelyke Goederen te Leeuwarden. Te Leeu-
‚ searden by G. Tresling, 1779. Behalven het Voorberigs
160 bladz. in gr. oftavo.
Vroegere Stukjes van die natuur, door den Heer Voore
da gemeen gemaekt , hebben ons zyn Ed, reeds doen
kennen, als iemand, wiens fmaek gevallen is, op het
nafpooren van den zin zulker plaeczen der Heilige Schrif.
ten , welken ene duistere zyde: hebben. en- heeft
's Mans poogingen, om ‘er enig licht aen toe te. bren:
en, met recht, vry algemeen gunftig beoordeeld , en
zal dus ook gene reden hebben, vm deze nieuwe proe= -
ve van zynen arbeid te wraken. Ze behelst een vyftal
van Verhandelingen over voorftellingen, die de Uitlege
gers der Bybelbladen verfchillend ontvouwen; en-waer
pver de Heer Woorda zyne gedachten indiervoege.meld,
en zodanig met bewyzen verfterkt, dat het nagaen van
dezelven gevallig kunne zyn, voor hun, die zich op
deze foort van Bybeloefening toeleggen.
Aenvanglyk geeft hy ons ene letterkundige en geheime
zinnige verklaring van: het gezicht van Mofgs en de zee
ventig Oudften, die, volgens Exod. XXIV. 9, 1o en
tr, op den berg geklommen zynde, den God van Israël
zagen, en onder zyne voeten als een werk van Sap hyrfteènen „
en als de geftaltenis des Hemels in deszelfs klaerheid ; zonder
deswegers, (gelyk een algemceù vooroordeel de men.
fchen veelal deed duchten ,) enig onheil te ondergaen ;
genietende integendeel een volkomen welftan:i, ls: uit
hun gedrag na dat gezicht bleek : want Hy flrekte zijne
hand niet wit tot deze afgezonderden van de kinderen Israëls ;
maer zy aten en drenken na dat zy God gezien hadden.
Op .
r44 ‚ „©. JJ. VOORDA
Op de verklaring van dit. gezicht, 'c welk zyn Ed. be- -
fchouwt als betreklyk toc dc dagen van den Mesfias,
ter aenduidinge van het toekomende geestlyk Koning-
ryk van den verhoogden Middelaer; volgt ene overwe:
giug van het onherroepelyk ftrafvonnis, door Koning
Salomo, over Adonia uitgefproken, 1 Kon. II. 23, 24.
De haetlyke aenmerking van den Heer Baile over
dit gedrag van dien Vorst, noopt onzen Schryver tot
een nader onderzoek. En ’t komt hem voor, dat men ,
alles nagaende , duidelyk kan bemerken, dat Adonia,
met zyn verzoek om Abifag te huwen, niets minder
bedoelde, dan zich van de opvolging in ’t Ryksbeftuur „
‚na den dood van Salomo, te verzekeren; en dat deze
ftap Salomo, ter beveiliginge van zyn Ryk voor zyn
Huis, gerechtigde ter uitvoeringe van het ftrafvonnis ,
waeronder Adonia reeds te vooren lag; van ’t welke hy
alleen Ll hp was, onder voorwaerde, dat hy,
in zyn volgend gedrag, geen wettige reden tot naden-
ken aen Salomo geven zou. Zo toch was Salomos tael,
toen. Adonia overtuigd was van zyne doodfchuld, we=
gens zyn bedoelden opftand, 1 Kon. I. se. Indien hy
een vroom man zal zyn, daer zal niet van zyn hair op de
aerde vallen; maer indien in hem kwaed bevonden zal wor-
den, zal hy flerven. —— De derde Verhandeling van
den Heer Voorda heeft ten onderwerp de Godvruchti-
e waterplenging 1 Sam. VII. 6; alwaer aengetekend
Biet, dat het Volk, in een tyd van benaeuwdheid, te
Mizpa vergaderde, water fchepte, en dat uitgoot voor ’t
aengezicht des BEEREN. Het eenvoudige dezer plechti-
ge verrichtinge maeckt derzelver bedoelde, hoe duidelyk
diestyds ook begrepen, thans raedzelachtig; van waer
men velerleie gisfingen deswegens gemaekt heeft, die
onzen Autheur geenzins voldoen. Zyns oordeels is de
beste weg, om ‘er zich een gegrond denkbeeld van te -
vormen, na te gaen, of die plechtigheid, door klare
en zeer verftaenbare fpreekwyzen der Heilige Schrift,
kan worden opgehelderd. De fpreekwyze van uitgeftort
te worden als water, zyne ziel uit te florten in den dood,
zyne ziel af zjn hart uit te gieten, en uit te florten als wa-
ter, hier en daer in de Bybelbladen voorkomende, met
pevensgaende zinfpelingen op water, in derzelver onder-
fcheidene betekenisfen nafpeurende, doet zulks hem, al-
les te zamen trekkende , átellen, dat Israël naestdenklyk
me
GODCELEERDE VERHANDELINGEN. … 245
met deze treurplechtigheid, het volgende heeft willen
te kennen geven. ,‚, Dat hun toit ami door regeering.
Joosheid zijne fterkte verloren had; dat zij, niet aan el.
kander kleevende, zonder kracht waren om ftaande te
blijven, en aan hunne vijanden te kunnen weerftand bie-
den ; dat de overheerfching der Philiftijnen hunne maat-
fchappij onteenigde, en deed te ‘gronde gaan; en al hun
aanzien deed verdwijnen en verfmelten; dat zij wijders,
van deeze hunne elende een zielrreffend gevoel hebben-
de, ORE bunroer harten in hartbreekende klagten eù
onophoudelijke traanen zogten ; dat zij ook de hand Gods
in dit alles erkenden, en, met hunne innigfte zielsvere
langens, in ernst en oprechtheid naar God waren uitge.
ftrekt, naar hem uitziende, om van hem , naar zijne al-
genoegzaamheid, heil en hulpe te begeeren, in alle die
_ uitgeftrektheid , welke de grootheid en menigvuldigheid
hunner elende thans kwam te vereifchen.” In ene
volgende Verhandeling overweegt hy de wonderlesfen
van Salomo, Pred. VII, 16, 17, wees miet al te rechtveer.
di wees niet al te godloos ; en toont dat dezelwen,
Schoon ’t niet wel doenlyk moge zyn, het juiste oog-
merk des Predikers te bepalen, in vele opzichten een
goeden En zin kunnen hebben.
Jaetfte deelt ons de Heer Woorda in dit Stukje nog mede,
zyne bedenkingen over de negen en negentig rechtveerdigen,
die de bekeering niet van noode hadden , en de meerdere blyd-
Jchap in den hemel ever één zondaer die zich bekeert, volgens
Luc. XV. 7. De rechtvaerdigen, hier bedoeld , zyn , vol.
gens zyne gedachten, waerlyk gevestigde Godvruchti-
gen, die in Gods genade bewaerd worden, zo wel voor
een zwaeren zondenval, als voor ene hebbelyke verflau-
wing; die dus de oe dek zo als diet woord in die be-
trekking gewoonlyk &®%bezigd wordt , siet yan- noode” hek-
ben. En de éne zondaer die zich bekeert is een mensch,
welke ook by die negen en negentig behoorde , maer
geweken, doch nu ‘wedergekeerd is. Die honderd maken
met elkanderen uit de godvreezende Jooden van dien tyd,
waer van echter één tot een zondigenden ftäet vervallen
was, en van welken hy nu weder te recht gebragt: ia.
In deze herftelling als ene volmaking van 's geheel vind on-
ze Autheur den grond van die meerdere blydfchap in over
eenkomst met het geen onder de menfchen plaets heeft ,
by de hberftelling van een gefchonden tuk, wsemmm- ,, Dee-
ze
Ten
145 G.J. VOORDA GODGELEERDE VERHANDELINGEN,
ze hondert fchaapen; zegt hij, behooren bij elkander, en
zijn ééne kudde, aan den Mesfias van den Vader van
eeuwigheid gegeeven. Door 't verlies van één fchaap
zijn de overige negen en negentig een onvolkomen getal;
en eene gefchonden kudde: weshalven, door ’t verlies
van één, fmert verwekt word over alle, en het weder:
vinden van dat één verwekt blijdfchap indiervoegen , dat
blijdfchap over één is blijdfchap over alle, als welke,
door het wedervinden van dit één weder voltallig , en
tot een geheel geworden zijn. Het is dan zeer natuurlijk,
dat de blijdfchap over negen en negentig, tot welke nog
één behoorde, minder zy, dan, over één, die deeze
negen en negentig voltallig maake, en in derzelver waar-
de herftelt” _
Verhandelingen over de vier laatfte dinged, Dood , Oor-
deel, Heemel en Hel. Door w. BATrS, Dr. der. H.
Godgel. Uit het Engelsch vertaald , doór R. NootEBoom.
Tweede Stuk. Te Utrecht by A. v. Paddenburg, en te
Amfterdam by J. Weszing Wz. 1779. In gr. o@&avo
259 bladz.
Or de, in het eerfte Stuk voorgedragen , befchouwing
‚van den Dood en het Oordeel (*) , volgt, in die twee-
de Stuk, ene- overweging der heilryke of heillooze ge-
volgen daeraen verknogt, ene volkomen gelukzaligheid
in den Hemel, of ene ten hoogfte rampzaligheid in de
Helle ! welke twee onderwerpen de Eerwaerde Bates , op
dezelfde manier als de voorigen , behandelt , ín ene teer-
zame voordragt, en ernítigen aendrang dezer Stukken,
die onbetwistbaer ene verflandigg en gemoedlyke oplet-
tendheid vorderen.
Met opzicht tot het eerfte, de Hemelfche Barst
heid, merkt hy, uit de woorden van den Pfalmdichter ,
PS. XVI. zr; Verzadiging van vreugde is by uw aengezich:
ge ; hieflykheden zyn in uwe rechte hand eeuwiglyk, als ene
algemeene ftelling aen: Dat de genieting van de tegenwoor:
digheid van God in den Hemel, de hoogfie en eeuwige gelukt
gheid der Heiligen is. En hierop bepaelt zyn ke
5 Zie Mgem. Veder. Leterof L Desl, bl, 444.
__W. BATES, VERHANDELINGEN, 84?
de zich,-om, in de Rele van ‘dit ftuk Cr.) ce
overwegen, de plaets, waer in de Godlyke tegenwoore
digheid op ene heerlyke wyze geopenbaerd word. (2) Te
toonen , dat de genieting van de Godlyke tegenwoordig.
heid de hoogfte gelukzaligheid der Heiligen zy. En (a)
te bewyzen, dat de gelukzaligheid eeuwigduurend zal
wezen. Het befchouwen hiervan doet hem den Lezer
onder ’t oog brengen, de jammervolle. dwaesheid der.
menfchen, in zulk ene zaligheid van de hand te wyzen
en een ieder noopen , om met allen ernst en vuurige be-
geerte zyne krachten in te fpannen , om dezelve te ver-
krygen. Zulks leid hem ter overweginge der oorzaken
‘dier zaligheid, en der middelen, om dezelve deelachtig
te worden; welke overweging hy vergezeld doet gaen
van wel overdachte onderrichtingen , en indrukbare bee
weegredenen. he
Op ene foortgelyke wyze richt de Eerwaerde Bates
zyne volgende befchouwing van den rampzaligen ftaet
des onverbeterden Zondaers, of die der Helle, in. Hy
maekt met den aenvang gebruik van de ontzachiyke otn-
fchryving,- die Jefus ‘er van geeft, zeggende: daer hun
aporm niet flerft, en het vuur niet uitgeblüscht word ,‚ Marc,
IX. 48. Op die omfchryving vestigt hy zyn voorftel 5
Dat de flraf van die genen, welken hunne aengename, of
voordeekige , zonden willen aenhouden, zeer zwaer en eeuwig
zyn zal. Achtervolgens dic voòrftel maekt hy:zyne Ver:
handeling’, over dit onderwerp tweeledig : gaende het eer=
fte gedeelte over de zwaerte , en het tweede over de eeu-
wigheid der ftraffe. En hier uit leid zyn Eerwaerde ten.
laetfte enige praftikäle gevolgen af , die hy op ene over-
tuigende wyze voordraegt. Wanneer men bezeft, hoe
duidelyk en nadruklyk God zyn vreeslyk ftrafvonnis
over de zonde geopenbaerd hebbe, ontdekt men aen de
ene zyde de grootte der Godlyke barmhartigheid , die
zulks gedaen heeft, om de meníchen van de zonde af te
Schrikken , ten einde dâer door hunne rampzaligheid voor
te komen; en, aen de andere zyde, de fpoorlaaze on=
bezonnenheid veler meníchen , welken desniettegen(taen*
de aen hunne zondige begeerlykheden den losfen teugel
vieren. De overdenking hier van moet ons alleszins
aenfpooren, om ftandvastig te gelooven en ernstig tè
overwegen, zo het geen God den onboetvaerdigen ge-
dreigd ale den boetvaerdigen toegezegdheeft; om ne
on oof
i48 W. BATES, VERHANDELINGEN.
door te krachtiger van de Zonde afgefchrikt, en tot de
Deugd overgehaeld te worden. Eindelyk behooren wy
‘er ons tevens door opgewekt te vinden, tot ene des te
fterker erkentenis van onze verplichting aen Jezus Chris-
tus, en zyne ons aen Hem ten naeuwfte verbindende
Liefde, daer Hy ons, ‚‚ uit de vademlooze diepte der
s> afgrond van de Hel, tot in den fchoot van Gad, tot
„in den Troón der gelukzaligheid verheven heeft”
Encyclopedie van de Historifhe, Wysgeerige en Wiskundige
esenfchappen s grootdeels volgens de Schetfen van wylen
den Heer H.S. REIMARUS, uitgewerkt, door J.G. BUSCH,
Ge in de Wiskunde te Hamburg. Uit het Hoog-
duitsch vertaald. Tweede Deel. Te Amfterdam by de Er-
ven F‚, Houttuyn 1780. Behalven den Inhoud 248 bladz.
in gr. okavo. -
A stervelgens de alvoorens bepaalde orde van dit Werk ,
van welks inrigting en uitvoering wy ,emet de be.
fchouwing van ’t eerfte Deel, een genoegzaam verflag
gegeeven hebben, om ’t zelve als een nuttig en leerzaam
Boek , inzonderheid voor de ftudeerende Jeugd, te doen
kennen, is dit tweede of laatfte Scuk gefchikt, cot het
nagaan der Wiskundige Weetenfchappen.
‚De Hoogleeraar Busch, dit onderwerp zullende: behan-
delen, brengt ons aanvanglyk onder het oog, het nut
van een welingerigt encyclopedisch voorftel der Wiskun-
de ; ontvouwt ons voorts de leer der grootheden in ’c
gemeen; Een toont ons tevens aan het verband der Wis-
unde met alle.andere Weetenfchappen ; 't welk hem te
gelyk met een kort woord gewag doet maaken van de
verfchillende verdeelingen der Wiskunde.
By de Grieken droeg deeze Weetenfchap den naam
van Mathefis , zo veel als Doflrina, Disciplina, of Onder-
vyzing; 't zy om dat ze dezelve als eene Weetenfchap
by uitneemendheid befchouwden, of om dat zy de eer-
fte, en, door haar verband met de Wysgeerte, ook de
Jaatfte was, die op hunne fchoolen behandeld werd.
Ter oorzaake van dit verband paste men al van oudsher
de Wiskunde op veelerleie Weetenfchappen toe, dat
veelvuldige verdeeliagen van dezelven te wege bragt;
de van
J. BUSCH » ENCYCLOPEDIE. 140
van waar nog eenigen in de voorige Eeuw, ìn hunne
roote Leerboeken der Mathefss, 44 volkomen mathematie
Dh disciplinen tellen. In de laatere Leerboeken heeft
men dit ftuk met meer oordeelkundige onderfcheiding be-
handeld, agt geevende op die Weetenfchappen, welken
zich geheel en al, of doorgaande, wiskundig laaten ont-
vouwen, en die van welker onderwerpen men weinig,
of ten hoogfte niec alles, met eene wiskundige zekerheid
zeggen kan. Onze Hoogleeraar , dit gade flaande,
houdt zig aan de thans gebruikelyke verdeeling van de
afgetrokken of zuivere en toegepaste. Wiskunde; dan hy
oordeelt’ het madzaamst, ’t gten men gemeenlyk tot de
Jaatfte brengt nog in twee clasfen te fchiften, naamlyk ,
in eene eigenlyk gezegde toegepaste, en in eene gemengde
Wiskunde; tot welke laac{te dan die Weetenichappen
behooren, in welke het gebruik van de gronden der zui-
vere. Wiskunde flegts hier en daar plaats heeft. — Ter
duidelyker ontvouwinge hier van {trekke het volgende ,
dat hy desaangaande wat laater bybrengt, als hy tot hct
behandelen der toegepaste Wiskunde overgaat,
‚‚ Mert de kennis van zekere dingen, zegt hy , is de bee
fchouwing van derzelver grootte zo naauw verbonden,
dat wij dezelve nooic ter zijde kunnen ftellen , wanneer
wij belang (tellen, in hect doorzien van derzelver natuur
en eigenfchappen, en in het verklaren van de. verfchijn=
felen, die zich aan dezelve voordoen, Dergelijke din-
en zijn de beweeging en krachten der lichamen; het,
licht met alle zijne werkingen en verfchijnfelen ; de he-
melfche lichamen , met alles „wac zich aan dezelve voor-
doet; benevens de toepasfing van dat alles, tot, nut van.
bet menschdom. Doch, in tegerdeel , zijn ‘er vete bee
zigheden,.die tot de behoeftigheden, het genoegen en,
gemak des menschlijken levens verftrekken, in welke
men, wel zonder ophouden; zich mer de bepaling van,
zekere grootheden moet bezig houden, doch die eene
menigte van dingen en willekeurige bepalingen onderftel.
len, die voor gene mathemartifche ophelderingen of be-
wijzen vatbaar zijn. Men kan, bij voorb. van de bou.
kunde, van de muzijk enz. die ten deele ware behoeften’
des levens vervullen, ten deele tot 's menfchen vermaak
dienen, niet zeggen, dat het in dezelve alles op de ma.
thefis aankome. In de architektuur fteunen vele dingen
alleen op. de ondervinding , of op gebruiken die. willekeu-
JÏ. DEEL. ALG. LETT.4. L. } rig
150 JJ BUSCH
rig zijn ingevoerd , op den fmaak , die zich nog niet vol-
ens mathemacifche regelen wil laten dwingen , offchoon
Bet waar is, dat de grondregels , volgens welke wij het
ware fchoone beoordeelen, met zekere mathematifche
sraarheden in verband ftaan. De theorie der muzijk is
gegrond op de mathefis en de natuurkunde: doch her is
ook zeker, dat men alle vermaak, ’t welk dezelve ver-
oorzaakt , genieten kan , zonder zich met de theorie ‘im
ze laten. De verfcheiden fmaak in de muzijk, die bij
verfcheiden volken geheerscht' heeft, of nog heerscht „
zou niet hebben kunnen ontftaan , zoo alles in de muzijk
op de mathefis gegrond was; wier gronden onverander-
lijk zijn, en geene verfeheidenheid of afwisfeling in de.
aad in toelaten. Van die dingen , met wier bee
andeling de befchouwing van derzelver grootte naauwst
verbonden is, kunnen wij derhalve zeggen, dat de ma-
thefis een beftendiger toepasfing op dezelve vinde, dan
in deze laatífte, in welke zij zich, om zoo te fpreken ,
alleen van tijd tot tijd inmengt. Wy hebben derhalven
redenen , om 'er twee klasfen van te maken , en de eerfte
tot de toegepaste , de laat{te tot de vermengde mathefis ce
rekenen.” ;
Uit kragte deezer verdeelinge handelt de Autheur hier
eerst over de afgetrokken of zuivere Wiskunde, waartoe
behooren de Geometrie , Arithmetica, Algebra en de Tri-
gonometrie , of de Landmeetkunde, Rekenkunde, Letterreke.
singkunde, ook wel Stelkunde geheeten, en de Driehoeks-
rekeningkunde. Van jeder deezer Weectenfchappen een be-
knopt verflag geevende, vlegt hy ’er ook hier en daar
a Reece leerzaame aanmerkingen in, daar hem de be-
fchouwde Weetenfchap aanleiding toe verleent. Zo
deelt hy ons, onder anderen, by voorbeeld, mede .de
volgende onderrigting nopens het verfchil cusfchen de
Analytifche en Synthetijche Methode.
‚> Men pleeg, zegt hij, ook de Algebra in haren ge-
heelen omflag de Analyfis te noemen , gelijk , bij de Fran-
fchen en Duitfchers, de gene die de Algebra in een
wijden omvang verftaat, een Analyst heet. Doch dit
is eigentlijk de benoeming van eene methode, die niet
alleen in de mathefis, maar ook in de filozofij, tot
kennis der waarheid, en tot overtuiging van derzelver
zekerheid, gebruike wordt. Daar zijn over. het geheel
twee wegen, om tot kennis der waarheid en tot over-
tuí-
EMEYCLOPEDIE, IS
tuiging van hare zekerheid te komen: de eerfte is, wan*
neer ik van de duidelijkfte en eenvoudigfte waarheden be-
ginne, van dezelve tot haare naaste gevolgen , en voords
van de gevolgen dier gevolgen, en zoo verder voordga ,
daar dan alles, wat uit de waarheid wettig en ongetwij-
feld volgt, zelfs waarheid wezen moet. De rij van fluit-
redenen, door welke het verband van de aangenomen
ftelling , met de voorgaande waarheid, getoond wordt,
is haar bewijs. De tweede is, wanneer ik eene ftellin
in mijne gedachten,opmake, zonder vooraf te weten, o
zìj waar of valsch is ; doch dan alles zoo oútwikkele, dat
deze ftelling onderftelt, dat mij eindelijk blijkc, of im
deze onderftellingen iets opentlijk waar of valsch zij.
Kome ik in deze ontwikkeling en nafpeuring van alles ,
wat zulk eene ftelling onderftelt, tot ftellingen, die
openlijk waar zijn, zoo is de ftelling waar , die niets dan
waarheid onderftelt. Het is dan ook niet moeilijk , der
famenhang van deze ftelling met de eerfte grondwaarhe=
den te toonen „ien een bewijs van dezelve volgens de. eer»
fte methode te ontwerpen. Doch verval ik tot openbare
dwalingen , zoo is de ftelling valsch , die zulk eene opene
bare dwaling onderftelt. De eerfte methode heet de Syn-
shetifche, de tweede de Analytifche.
‚> De Synthetifche methode doer eigentlijk alleen die, dat
zij, 1) ten opzichte van waarheden, die reeds erkend
waren , derzelver zekerheid aanwijst, Wanneer , bij
voorbeeld , in geometrifche handboeken de leerftelting
wordt opgegeven, in eenen ‘rechtlijnigen driehoek zijn
de drie hoeken gelijk aan twee rechten ; zoo komt deze
ftelling voor als eene waarheid , die de leeraar reeds er-
kent; de fynthetifche demontftratie volgt dan, in welke
het verband van deze leerftelling , met andere, reeds te
voren erkende, waarheden, wordt aangewezen. Of 2)
men gaat in dezelve van reeds erkende waarheden voord,
tot andere, wier grond zich in de eerfte openbaar ont=
dekt. Deze ftellingen noemt men dan cerollaria of gevol-
gen. Doch in deze orde van mathematifche waarheden
is veel willekeurigs, en vele Stellingen komen in het ee.
ne boek voor als Leertftellingen, die in een ander def
paam van Gevolgen dragen. oa
Deze leerwijze is derbalven niet zoo zeer gefchikt tat
de uitvinding van waarheden en van derzelver bewijzen,
als wel om waarheden, ard reeds erkend waren, im woe
2 ER
152 J BUSCH:
zelver verband aan te wijzen, ’t welk te. ontdekken’ dik-
wils voor het verftand zeer moeilijk is. - De Ana.
Iytifche leerwijze is van meer dienst, tot het ontdekken
van waarheden, die, noch wij, noch iemand voor ons,
ooit begrepen had.. Zij helpt ons niec alleen derzelver
verband met andere waarheden onderzoeken , maar ook ,
wanneer wij tot valfche ftellingen vervallen, de gronden
doorzien, uit hoofde van welke zij valsch zijn,
‚‚ Beide deze bewijzen gelden in ’t gemeen , ook in de
filozofij. De betogende leerwijze, waar mede de Wol.
fianen zo veel op hadden, was niets anders dan de fyn-
thetifche methode, Doch hoe dikwils maken wij, ook
van deeze leerwijze, geen gebruik in onze filozooffche
onderzoekingen, dat wij eene gewaagde ftelling ter ne-
derzetten , dan derzelver onderftellingen ontwikkelen , en
onderzoeken, of wij, in deze onderftellingen , op open-,
baare waarheid of onwaarheid nederkomen. De zogce
naamde reduêtio ad abfurdum in filozooffche gefchillen is
eigentlijk niets anders, dan een analytiesch onderzoek „
nopens de onwaarheid van ecne ftelling.””
Op de befchouwing der zuivere Wiskunde volgt dan in
dit Gefchrift wyders de eigenlyk gezegde toegepaste Wis-
kunde. Hicr onder betrekt de Hoogleeruar de Mechanica,
Optica, en de Astronomie, of de Beweeg. en Werktuipkun-
de, Gezigikunde, cn de Hemelloepkunde. Daarbenevers
brengt hy 'er nog toe de Akustika, of Wiskundige Mu-
zyk, in zo verre derzelver theorie voor eene mathemati-
he bepaaling vatbaar is. Hec laatstgemelde Stuk draagt
hy beknoptlyk op zigzelve voor , maar de andere opge-
noemde Weetenfchappen ontvouwt hy meer byzonder
in derzelver onderdeelen. Zo draagt hy eerst voor ’t
geen de Beweeg- en Werktuigkunde, in ’t algemeen , be-
treft 5 en flaat voorts het oog op het geen omtrent de-
zelve in aanmerking komt, zo nopens de Paste Licha-
men , als de Vloeiftoffen en Plietftoffen (*). Op eene der-
ge.
(*) De Heer Vertaaler is hier, als uit zyne aantekening blykt,
eenigzins verlegen geweest, met de overzetting van ’t woord Ji-
quida, dat hem het Nederdyitfche waterige heeft doen verkiezen;
maar beter onderfcheidt men, op het voet{poor van den keurigen
Vertaaler der RE Lesfen van den Abt Nollet, de woor-
den fiuida en liquida, of fluides En liquides, in 't Nederduitsch
door Vloeiftoffen en Viietftoffen. Zie ook Wad. Letteroef. Mengel--
averk, VI D.bl.7, 8.
ENCYCLOPEDIE. 153,
gelyke wyze behandelt hy de Gezigtkunde, fpreekende
vooraf van de Gezigtkende in ’t algemeen, en vervolgens
van de Spiegelkunde , Doorzigtkunde en Verfchietzigtkunde
in ’ byzonder. Hieraan volgt verder eene voorttelling
van de gronden der verdeeling van de Astronomifche
Weetenfchappen , met eene nevensgaande befchouwing
van de Hemelloopkunde, van de ongegrondheid der Starren-
wichelaary , van de Land- en Zeevaartkunde , van de Zonne-
wyzerkunde, en Tydrekenkunde. By gelegenheid van dic «
laactte Artykel maakc hy ook gewag van den Almanach,
waaruit wy nog eene en andere aanmerking Kortlyk zul«
len overneemen.
‚ Toen men in de dagen van PFulius Cefar den verwarden
Almanach eenigzins te rechte. bragt, hield men zig, ver=
moedelyk gemakshalve, aan de bepaaling van ’t Zonne-
jaar op 365 dagen en 6 uuren; befluitende den } dag,
welken men dus jaarlyks overhield , in vier jaaren in te
haalen, door ’t vierde jaar op 366 dagen te brengen.
Dan de 11 minuten, in deeze rekening te veel genomen;
maakten, in 130 jaaren, bykans een vollen dag , en dus,
in 1430 jaaren, ir dagen. Dit verloop ontdekte men
reeds in de vyftiende Eeuw, dan ‘t liep aan tot in ’c
jaar 1582, eer Paus Gregorius hec in de Roomfche Kerk
doorzette, om ’t verdere gevolg hier van voor te ko-
men, bevelende dat men de elf dagen , die men te veel
had, uit den Almanach zou weglaaten (*). Tevens
werd ‘er, om voor het toekomende zorg te draagen,
vastgefteld, dat alle laacfte jaaren van eene Eeuw, de
vierde Eeuw uitgenomen zynde, geen fchrixkeljsaren
wet.
‚_(® Het getal van elf fchyot den Hoogleeraar hier misleid te heb.
ben. Het verfchil tusfchen het Astronomisch. en Burgerlyk Zonne-
jaar op 1x minuten, of naauwkguriger op 11 minuten en 3 fecun-
den, gefteld zynde, geeft, in den tyd van 1257 jaaren, ruim 94 of
ongeveer ro dagen. Ook was de tyd der dags en nagts gelyke
lengte, in dat tydbeftek van 1257 jaaren, die verloopen zyn, ze-
dert het Concilie te Nicea, in ‘t jaar 325, toen men den tyd der
vieringe van ’t Paaschfeest beperkte, tot op het jaar 1582, toen
Paus Gregorius befloot het gebrek te herftellen, to dagen ver-
fchrikt. De Evennagtstyd viel in 't jaar 325 op deu er Maart,
en in *t jaar 1582 op den 11 Maart; t welk dien Opperkerkvoogd ,
piet elf, maar tien dagen uit den Almanach deed weglaaten, om
de zaaken dus weder op den voet van 't jaar 325 te brengen.
L 3
154 J. BUSCH
weezên zouden; waardoor de zaak zo ver in orde ge.
bragt is, dat de misrekening, in 19 Eeuwen, nog geen
vollen dag kan uitmaaken. De Proteftantén, ten deele
An van den Pays te veel gezags te geeven, ten
eele begrypende, dat men nog te veel uit de oude al-
manachsberekening behouden had, ’t welk der astronos
mifche naauwkeurigheid hinderlyk was, kwamen veelal
piet dan fchoorvoerende tot het overnemen van den
Gregoriaaníchen Almanach; welken ook zommigen ver.
heterden, door alles onmiddelyk volgens de Hemelloop-
kunde te berekenen; het gulden getal, de inditien en
epaêten ter zyde gefteld zynde. Dit heeft inzooderheid
veel invloeds op de berekening van hec Paaschfeest,
… en de daar van af hangende feesten; daar de Niceafche
Kerkvergadering bepaald. heeft, dat men hect Paasch-
feest, op dat men hect niec ten zelfden tyde met de
ooden mogte houden, zou vastftellen op den Zondag,
die onmiddelyk volgde, ap de volle maan, na dags ea
pachts gelyke lengte in ’t voorjaar. |
„ Dit onderftelda nu, vervolgt onze Schrijver, dat
men onder de Christenen astronomij genoeg verftond,
om het ware oogenblik, zo wel van de dags en nagts
gelijke lengte, als van de volle maan te bepalen. Toen
dit befluit gemaakt werd, was ‘er nog astranomijfche
kennis genoeg onder de menfchen, offchoon niet onder
de kristenen, en allerminst onder de leeraren der Ker-
ke. Men heeft daarom ook allerlei hulpmiddelen toc
dergelijke berekeningen verkozen, inzonderheid de zo-
genaamde epakta, die miet naauwkeurig met de astronas
mijfche gronden inftemmen, Het ergíte was, dat men
de dags en nagts gelijke lengte op den 21 Maart van den
An almanach , waarop het naar de rekening van
ien tijd viel, voor beftendig vastftelde, Wanneer in de
volgende tijden, met de averige werenfchappen , de as«
tronomij geheel verviel, merkte men nochtans meer ca
meer deze toenemende afwijking, en inzonderheid de
verfchuiving van het Paaschfeest, met de veel te laat
anderftelde dags en nagts gelijke lengte. Dit was de een
nige aanleiding, die eenig fchrijver tot in de 1sde eeuw
fomtijds had, om iets van de mathefis en inzoaderheid
van de astronomij te bewerken. Mer de invoéring van
den Gregoriaanfchen almanach, heeft zich de Roomfche
kerk Gerst uit deze zwarigheid geholpen, Dach alles is *
Ja
ENCYCLOPEDIE, I55
in hare almanachs rekening niet te recht gebragt, om
dat zij het oude kunstmiddel cot de berekening van de
maan , de epakten, niet verworpen hebben.” |
Met het af handelen hier van, komt de Hoogleeraar,
volgens zyne voorgeftelde verdeeling, ten laat{te tot
de gemengde Wiskunde; waar toe hy vooral brengt, de
Bouw. en Krygsweetenfchappen. By de befchouwing der
Burgerlyke Bouwkunde paart hy, als daartoe behoorende,
den Water. en Scheepbouw: en onder de voordragt der.
Krygsweetenfchappen, behandelt hy de Tektika, met
de Kastrameratie, voorts de Artillery- en Fortificasiekune
de, benevens het geen het verdeedigen en aanvallen bee
treft; waarop hy, teh flot, nog met een kort woord,
de Fraafche. Krygsfchoolen , als van een nuttigen invloed „
met lof vermeldt.
Recherches fur le Commerce. Ou Idées relatives aux
interets des differens Peuples de l'Europe. T. Il. Pre-
miere Parcie. A Amfterdam, chez M. M. Rey 1779. .
In 8vo gr. p. 250 Pp.
et geen wy, met de afgifee van het eerfte Deel ,
raakende deeze Onderzoekingen nopens den Koophandel ,
„ of Gedagten over de belangen der Handeidryvende Natien van.
Europa, gezegd hebben (*), was genoegzaam om dit
Gefchrift als een leezenswaardig Boek aan te kondigen,
en een ieder naar ’t vervolg der behandelinge van dit on-
derwerp te doen verlangen. Aan de gunftige denkbeel.
den, diestyds ’'er van gevormd, fchict de Autheur ook
in deezen geenszins te kort, veeleer mag hy gêzegd wor.
den, in het thans gemeen gemaakte gedeelte 'er dermaare
aan te voldoen, dat men des te fterker haake, naar de
voltrekking van het Plan, dat hy zig met opzigt tot dit
Stuk gevormd heeft ; waarvan hy ons , by voorraad , het
volgende Berigt, by manier van eene Inleiding tot dit
tweede Deel, wei heeft willen verleenen.
Zyn Ed. het ftuk der Muntfpe:ten afgehafdeld, en het
nadeel van derzelver vermenigvuldiging voor de En
Chap:
(*) Zie Hedend. Pad. Letteroef. VII D. bl, 400.
n Ke D 4
I só _ _RECHERCHES SUR LE COMMERCE.
fchappy, in ’t eerfte Deel, ontvouwd hebbende, fchile
na dic tweede, overeenkomf(tig met het teen voorgeltel,
de, ter befchouwinge van de verdere gevolgen, der ver.
meerderinge van dien overvloed van verbeeldende teke.
nen, door Papieren, welken die tekens verbeelden. En
hy onderrigt ons desaangaande hier terftond , dat hy,
onder de benaaming van Papieren, niet alleen betrekt,al-
les, wat Muntfpecien of derzelver Telswaarde verbeeldt ,
maar tevens alles, wat trekt, om hect credit, ’t zy van
Mogenheden of van byzondere Perfoonen, te verfterken
of te vermeerderen. Ter ontvouwinge hiervan maakt hy
dit tweede Deel drieledig. — — In ’t eerfte zal hy zy-
‚ne gedagten voorftellen over de voor- of nadeelen der
hedendaagfche Banken voor de Maatfchappyen. ——=
Het tweede fchikc hy, ter overweeginge van het geen
men de Wandeling of den Omloop van het Geld noemt
en wat daar toe betrekking heeft; dat hem aanlefding
zal geeven, om te gelyk te handelen over den oor{prong
der Kombarden, den ouden en tegenwoordigen Intress, het
Crediet amtrent byzondere Perfoonen, met betrekking
tot -den Koophandel , en ’t algemeene Crediet , of den 00
fprong der Nationaale Schulden by meest alle de Mogen-
heden.van Europa, micsgaders den invloed van dit alles
op de geheele MAEOBARPA. —_— Voorts (taat het der.
de Stuk van dit tweede Deel aanvanglyk te gaan, over
de uicwerkzels der Wisfelbrieven; met nevensgaande aan-
merkingen over *c heilzaame dier inrigtinge, en ’t geen
ter verbeteringe van dezelve te wenfchen ware. Hier
benevens zal dan de Aucheur zyne gedagten inededcelen
over het Evenwigt van den Koophandel, en het groote
voorftel van dit zyn Werk oplosfen; of naamlyk, de
Koophandel in onze dagen niet te uitgebreid , en daar door na-
deelig zy voor het weezenlyke belang van 't Menschdom? En
op dic alles zal hy eindelyk laaten volgen eenige algemee-
ne denkbeelden , nopens de waare belangen der verfchil
lende Staaten van Kurapa; ten aandrange van ’t hoofd-
bedoelde dac hy zig voorgefteld heeft; te weeten, to
toonen : Dat de waare Rykdom van ieder Maatfchappy voor-
waamlyk beftaht, in ’t- getal, de handige arbeidzaamheid en
de leevenswyze van derzelver Ingezetenen: en dat gevolglyk
alles, wat de goede zeden en bevolking kan benadeelen, na-
tuurlyk te houden zy, voor flrydig met de 1waare belangen van
4 Menschen, meme Vernes Geeft ons de an ss
1
ZECHERCHES SUR LE COMMERCE, 152
kennen, dat hy „na ’t afhandelen van dit alles, nog.een
Aanhangzel by zyn eerfte Deel zal voegen, nopens de
Munten der. Ouden; gemerkte hem daaromtrent eénige
gadere ontdekkingen ter haùd gekoinen zyn, welken ter.
opbelderinge van het voorheengemelde kummen diènen,
‚ Ter nafpooringe van het eerstgenoemde Stuk, de voor-
of nadeelen der hedendaagfche Banken voor de Maat-
{chappyen, handels de Aucheur eerst over de Bankén in
’c ‘algemeen; dac hem inzonderheid gewag doet makcn
van de Bank van Venetie , welker oprigting zommigen toc
een zeer vroegen datum brengen, en die veelen aanzien,
- als het model, dac men zig in de laatere Banken ter na-
wolginge voorgefteld heeft. Zyn Ed. de gewoone mis-
vatting hieromtrent tegengegaan hebbende, doet ons op-
merken , dat men alle de verfchillende Banken tot twee
foorten kan brengen. De eerfte foort komt voor als ec=
ne. enkele bewaarplaats van een weggeleiden íchát; maar
‚de tweede is te gelyk handeldryvende; waardoor het
Bankcomptoir inkamt als de eerfte Bankier der Narie,
ter plaatie daar men de Bank op die wyze ingerigt heeft.
Beide deeze {oorten, zegt hy, zyn volkomen vereenigd
in de Banken van Amflerdam en London; die hy by uic-
ftek , ter behandelinge van dit onderwerp, tot een voor.
beeld verkoozen heeft; en waaromtrent die van Amftzr-
dam, ongeveer eene Eeuw voor die van London opgerigt,
natuurlyk eerst in overweeging komt,
„Onze Autheùr „den uieflag zyner nafpooringen , nopens
die beide Banken, zullende mededeelen , vindt het voor-
af geraaden, een duidelyk verflag te geeven van de ma-
nier, op welke men den Handel dreef, zig omtrent de
Geldwisfeling enz. gedroeg , vóór den tyd der oprigtin=
gen dier Banken. Ingevolge hier van bepaalt hy zig
#erst , tot een- beknopt gefchiedkundig verflag van den
Hollandfchen Koophandel in vroegere dagen, tot dat “ie
Regeering van Amfterdam, in den jaare 1606 het oprig-
‚ten eener Bank reeds in overweeging genomen hebbende,
ip den jaare 1608 daartoe beflaot; waarop de daadiyke
Schikkingen in den jaare 1609 werkftellig gemaakt wer-
den. Langs deezen weg tot de melding van het oprig-
ten der Amfterdamfche Bank gekomen zynde, geeft hy
voorts eene naauwkeurige befchryving van al het merk.
waardige, dat omcrent derzelver bedoelde, fchikking,
heflier, bedryf, en zo wel vroeger als laater tocftand,
Eee L 5 vers
hand
158 RECHERCHES SUR LE COMMERCE;
overweeging vordert, én openlyk gemeen gemaakt map
. worden ; met nevensgaande oordeelkundige aanmerkingen
gver dat alles. Op eene dergelyke wyze draagt zyn Ed.
vervolgens voor, het gefchiedkundige beloop van den En-
elfchen Koophandel tot aan de oprigting der Bank van
ondon, in den jaare 1694 tot ftand gebragt; van welke
de Autheur insgelyks een onderfcheiden verflag verleent.
Uit de ontvouwing van dit alles leidt zyn Ed.
ten Jaatfte af, dat de Banken, welken op den voet van
die van Amflerdam ingerigt zyn, zeer heilzaam eh voor
den Staat en voor den Koophandel zyn; maar dat zulks
zo onbepaald niet gezegd kan worden van de Londonfche
Bank en foortgelyken; als welken zeer groote verliezen
en nadeelige verwarringen kunnen veroorzaaken , die het
nut en voordeel, dat zy der Maatfchappyen konden toe»
brengen, verre overtreffen. ’s Mans bêdenkingen
desaangaande, vereifchen zekerlyk de oplettendheid van
allen die ’er belang in hebben; en alte Liefhebbers van
nafpooringen , welken den Koophandel betreffen , zullen ,
„by het doorbiaderen van dit Gefchrift, zo ten aanzien
van het Gefchtedkundige, als ten opzigte van de Ban-
ken, reden vinden, om des Authetrs aangewende moeie
te danklyk te erkennen. a
Gedenkfchriften , dienende tot de Gefchiedenis van LODEWYK
XIV en XV... Door den Heer Abt miLLorT , Lid van de
Academien der Weetenfchappen van Lions en Nanci. Wier-
de Deel. Te Amfterdam by Yntema en Tieboel 1779.
In groot oËtavo, 348 blade.
n dit gedeelte, ’t welk zyn aanvang neemt met de ope-
ning van den Veldtogt, in den jaare 1708, en voort-
loopt tot de Utrechtfche Vrede in den jdare 1713, mec
een beknopt verflag van ’tleevenseinde van Koning Lode-
wyk XIV, in den jaare ry1s; ontmoeten we eene me-
nigte van Staatkundige byzonderheden, welken ter op.
helderinge van het voorgevallen in die dagen ftrekken. -
De verfchillende inzigten van ’t Spaanfche en Franfche
‘Hof ; welk laatfte inzonderheid, des oorlogens moede,
fterk naar Vrede haakte, en *t Spaanfche Hof poogde
over te haalen, om mede te werken ,of zig ten miafte wel
te
nt tn Dn nn a ne, = ka &
MILLO1’s GEDENKSCHRIFTEN. - a59
te lasten gevallen de póogingen en fchikkingen , die men
aan ’c Franfche Hof werkftellig wilde maaken, om den
Oorlog, mert de tegen hen vereenigde Bondgenooten „
ten einde rte brengen, geeven hier toe eene ruime (toffe.
En onge oordeelkundige Schryver ontvouwt ons dessen.
gaande, uit de hem ter hand gekomen Gedenkfchriften ,
even als omtrent de voorige gebeurtenisfen, ouder een
aaneengefchakeld verhaal van ’c beloop der zaaken, zo
van deeze als van de zyde der lbondgenooten, het merke
waardigfte tus{chen die beide Hoven , en derzelver Staate
kundigen, in deeze dagen voorgevallen. —— Gemerkg
dit alles, vooral van de Franíche zyde, er vervolgens
van die der Engelfchen, onze Bondgenooten, een zeer
ooten invloed had op de omftandigheden van onzen
taat, zo maakt zulks dit vierde Deel des te merk waar
diger voor onze Vaderlandfche Leezers; ’c welk hen,
die fmaak hebben, in eene gefchiedenis vooral van de
faatkundige zyde te befchouwen, diet verflag met te
meerder genoegen zal doen doorbladeren. Het bezef
hiervan heeft ook, naastdenkelyk , den geagten Vertaa.
ler deezes Werks genoopt, om by dit Deel, meer dan
by een der anderen, etlyke aanmerkingen van zyne eigen
hand te voegen; inzonderheid met betrekking tot zoda.
nige byzonderheden , die onmiddelyk tot onze Gefchie.
denisfen behooren ; welken overtuigelyk toonen, dat hy „
de vertaaling van een Staatkundig Gefchrift op zig ge-
nomen hebbende, geen Leerling in ’t nagaan vân Staat.
kundige onderwerpen zy. Zulks ftraalt boven al door in
gyne aantekeningen, wegens het hier gemelde nopens
de laatfte Vredehandelingen, die met het tekenen der
Utrechtfche Vrede afliepen, waarop wy, als een aan.
merkelyk voorval onzer Vaderlandfche Historie, nog een
weinig zullen ftille ftaan. f
Met den dood van Keizer Fofephur, den ryden van
Grásmaand des jaars 1711, waarop de. verheffing van dese
zelfs Broeder Karel cot de Keizerlyke waardigheid, ge-
lyk men verwagt had, den raden van W ynmaand dese
zelfden jaars, volgde, begreep het Franfche Hof dac
ren van de toenmaalige qmftandigheden ernftig gebruik
bchaorde te maaken, om de reeds ondernomen, en dik-
werf geftaakte, Vredehandelingen door te zetten; ten
welken einde het op nieuw alles aanwendde, om hee
Spaanfche Hof tat het doen der naodige afftanden over
| tc
26e MILLOT's
te haalen. Koning Lodewyk XIV ftond ‘er fterk op aan
by zynen Kleinzoon, beweerende in een Brief van 22
Jany 1711, dat ‘er voor hem geene andere goede raadfla=
gen te volgen waren, dan die de Vrede konden bevor=
deren, terwyl zy hem op den T'hroon zouden vestigen.
De Markgraaf van Bonnac, als buitengewoon Afgevaar=
digdé aan ’t Spaanfche Hof, met het noodige Berigt-
fchrife ‚ ter verdere bewerkinge hier van voorzien zvn-
de, bragt het eerlang zo verre ,dat Koning. Philippus Vv,
met eigen hand, eene Volmagt fchreeve, waarmede h
zynen Grootvader magtigde, om met de Engelfchen „
nopens de voorafgaande punten, overeen te komen. Ko.
ning Lodewyk trof eene zekere overeenkomst met hun
die, hoewel eenigzins anders dan men bedoeld had,
zyns oordeels, niet van de hand geweezen moest wor-
den; en Koning Philippus berustte, fchoon niet zander
beruiging van tegenzin, in de gemaakte fchikking. —
Daarbenevens drong Koning Lodewyk geftadig aan op het
voltrekken van .’t Verdrag, dat men met den Keurvorst
wan Beieren gemaakt had , volgens ’c welke die Keyrvorst
gefteld werd, in de bezitting van ’t geene van de Ne-
derlanden nog overig was. . Men draalde hier mede in
‘Spanje, terwyl men in Frankryk naar de uitvaardiging
der. daar toe noodige Staatsfchriften verlangde; waartee
gen de Spaanfche Staatsdienaar, de Graaf van Bergeik ,
zig aankantte. Deeze Staatsdienaar, die by Philippus
hooggefchat wierd, veel invloeds op hem häd, en waar-
]yk vol yvers en doorkundig, maar zeer fterk met zyne
eigen ftellingen ingenomen was, had naamlyk altoos ee
ne onderhandeling mec Holland in ’t oog. „, Hy vrees-
„, de, dat een plechtige afltand der Nederlanden, aam
den Keurvorst, den Vrede of moeilyker te verkry-
„ gen, of duurder zoude maaken ;en daarenboven maak.
'…, te hy weinig ftaat op de goede. trouw der Liondenfche
-,, Sraatsdienaaren , niettegenítaande men alle reden had,
‚, om in dezelven vertrouwen te ftellen. Koningin Arn
‚‚ na en haare Staatsdienaars verlangden niet minder na
‚‚ den Vrede, dan-het Hof van Frackryk (*). De be.
s, KEN”
(*® , Men fchynt, [gelyk de Heer Vertaaler. reeds by eene voo-
rige gelegenheid opgemerkt heeft,} aan het Spaaníche Hof, de ge.
fteldheid der Engelfche Staatsdienaaren niet zo goed gekend te heb.
ben, als aan het Franfche, Reeds in de Lente van het jaar 1710,
Was
Ld
GEDENKSCHRIFTEN. 161
, kende kuiperyen en ftreeken, die het aanzien van
‚> Marlborough hadden over hoop geworpen (*), hadden
2 BE
was de Hertog van Shrewsbury tot Groot. Kanfelier aangefteld. Op
den veertienden van Zomermaand deszelven jaars werd de Graaf
van Sunderland, Schoonzoon des Hertogs van Marlborough, van
gyne bediening van Geheimfchryver van Staat beroofd, en den
Sften van Oogstmaand onderging de Graaf van Godolphin, Groote
Schatmeester, en des Hertogs vertrouwdfte vriend , het zelfde lot,
De Heeren Harley, St. Fohn en Darthmouth werden tot Staatsdie-
naars aangefteld; niettegenftaande de Keizer, en de Staaten der
Vereenigde Nederlanden, trachtten, de oude Staadsdienaars in bee
dieninge te doen houden, was derzelver voorfpraak vruchtloas,
zo wel als het aanzoek door de Bank van Engeland ten zelfden ein«
de gedaan. Frankryk beloofde zich, niet. zonder reden, veel goeds
van deze veranderinge. Men begon welhaast eene nieuwe Vredeg-
handeling met de Engelfchen, die eerst voorgaven, gezamentlyk.
met hunne Bondgenooten, te zullen handelen; doch binnen kort
alles voor de Bon !genooten verborgen hielden, zo veel zy kon.
den. Frankryk kende de gefteldheid‘deezer Staatsdienaaren , wist
hoe zeer dezelven tegen Marlborough en de Whigs waren ingeno-
men, en hoe noodig zy den Vrede hadden, vm zich in hunne:
posten ftaande te houden, en om hunne verdere ontwerpen voort
te zetten. En van deeze kundigheden wisten de Franíchen zich
meesterlyk te bedienen. Men zie wagenaar Vad. Hist. XVII D.
bl. 39r. enz. Een TiNDAL ín zyne Continuation, Vol. V. bl. 309. enz.
(*) Abigail Hi, naderhand getrouwd aan den Heere Masham „
eene Nicht der Hertoginne van Marlborough, maar welker Vader,
door onvoorzichtigen handel, zichzelven in den grond had gehol-
pen, ws, zo wel als haare Zuster, cn twee Broeders, van de Her-
toginne haare welvaart verfchuldigd. Deeze had haar, by Konin-
ginne Anna, rog by het leeven van Koning wiLLram, eene Ka-
merjuffersplaats bezorgd. Zy wist zich van de gelegenheid, welke
haar deeze post verfchafte, om de Koningin dagelyks te’ fpreeken „
zeer wel te bedienen, om derzelver gunst geheellyk tot zich te
trékken, en beloonde de weldaadigheid der Hertoginne , door -de-
zelve, nevens den Hertog derzelver Gemaal, den Graaf van Gov
dolphin, en de overige vrienden des Hertogs, te beronven van.
de genegenheid der Koninginne. Zy werd hierin geholpen door.
den Heere Horly, naderhand Graive van Oxford, ook eenen.
Neeve van haar, maar die, naar men verhaalt, zich weinig met.
baar bemoeid had, eer zy in gunst geraakte. Deeze twee wisten. .
der Koninginne diets te maaken, dat de oude Staatsdienaars en-da
Veldhecr, haar niet genoeg gezach Îieten,-.en de Koningin, die ,
gelyk alle Vorften, haar gezach liever zag vermeerderen dan
verminderen, geloofde dit liguyk, en vatte eenen En
ij r
Padd
162 MILLOT's
ss Rn voortgebracht , geheel ftrydig met die van
‚s deezen doorluchtigen en eerzuchtigen Veldoverften.
‚, Men was in onderhandeling getreden; men was van
s, weerskanten overeengekomen, met eene ongeveinsde
‚‚ openhartigheid. De Hollanders hadden te vergeefs
‚> hun best gedaan, om deeze onderhandeling te doen
> Afbreeken (*). De vruchten derzelve te verliezen ,
, zoude het grootfte ongeluk geweest zyn, dat Frank:
, rvk en Spanje had kunnen overkomen.”
Niet minder fterk, dan op het afdoen van de zaak
des Keurvorften , ftond Lodewyk op het uit den weg ruie
men eener andere zwaarigheid. Men ftond eene Byeen-
komst van Franífche , Engelfche cn Hollandíche gemag-
tigden , te Utrecht, te houden ; maar Engeland en Hol.
Jand waren niet gezind, terftond Brieven van Vrygeleie
de aan Spaanfche Gemastigden, op dezelve, te verlees
nen: en Frankryk wenschte het Spaanfche Hof over te
haalen, om ’éer genoegen in te neemen, dat de Spaan-
{che Gemagtigden ’er niet zouden verfchynen, dan na
dat de voornaam{te voorwaarden van den Vrede’ geregeld
zouden weezen (tf). In ’t voorftellen en aandringen
| ier=
ren afkeer op tegen dezulken, welken zy te vooren meest was
toegedaan. „Account of the ConduB of the Dutches of Marlbò-
sengh, Pp. 177 &c. De Schryver van een Fransch Stukje, onder
en tytol van Zsfay fur les Grands Evenemens par les petites
Caufes » verhaalt, dat de Hertogin, het verlies der gunfte van de
Koningin bemerkende, in plaatze van te trachten, om dezelve
door infchikkelykheid weder te winnen, alle gelegenheden waar-
pam, om der nieuwe gunftelinge en der Koninginne fpyt te ver-
oprzaaken. Part. 1. p. 216. De Hertogin fchynt eene Vrouw
geweest te zyn, van te veel moeds en oprechtheids, om de gunst
van Anna door vleiery te winnen of te behouden.”
(*) „ De Hollanders hadden niet bun best gedaan om den
Vredehandel te doen afbreeken, maar wilden alleenlyk, dat meu
hiet dan met gemeen overleg zoude handelen. De Engelfcben
ven voor het zelfde te begeeren, mear hielden hun woord 20
lecht, dat zy, meer dan vyf maanden lang, heimelyk met Frank-
handelden, zonder den overigen Bondgenonten ergens kene.
nis van te geeven. Zie WAGENaan ter aangch. plaatze, en bl.
416 enz.”
(f) „ Men konde de Gezanten van Philippus op de byeen.
komst niet toelaaten, zonder hem te erkennen in de aangemaa-
tigde hoedanigbeden van Koping van Spanje, (gelyk de Graaf
d … van
GEDENKSCHRIFTEN. 168
hiervan vond de Franfche buitengewoon Afgevaardigde
een merkelyken tegenftand, vooral van de zyde des
Spaanfchen Staatsdjenaars; wiens denkwyze in dit geval
overeenkwam met den moed des Konings, het onvere
fchrokken charafter der Koninginne, en den aart des
Spaanfchen Volks. Men kwam Hierdoor zelfs wel eens
tot fcherpe woordwisfelingen: maar de noodzaaklykheid
van den Vrede, en ’t onvermogen , om ‚buiten de hulp van
Frankryk, den Oorlog uit te houden, bragt het Spaan.
fche Hof in eene onvermydelyke afhanglykheid , en Roode
zaakte het, om zo te Brbekent Frankryk hier in ten
wille te zyn. De Bondgenooten ftonden aan op hunne
weigering; en Lodewyk vorderde cen Volmagt., die uits
geftrekt genoeg was, om, in den naam van Philippus ,
alle noodzaaklyke afftanden te doen, met uiczonderinge ,
evenwel van Spanje en de Indiën. „, Het verbaaze,”
(fchreef die Vorst, by deeze gelegenheid , onder ande.
ren aan den Heere van Bonnac, den 22 December)
s hem [te weeten Philippus) niet, dat hy in den Brieve
s‚ van welken ik U hec Affchrift zende „” (deeze Brief
was gefchreven door BOLINGRROKE , op verzoek der Ale
gemeene Staaten,) „ de uitdrukking ziet van den Her.
> teg van Anjou; en der gewezen Keürvorften van Keulen enn
„> van Beieren. Deeze zyn de laatfte uitwerkzels der
s‚ boersheid en der wanhoope van de Hollandfche party ,
»‚-die hardnekkig het voortzetten van den Oorlog bleef
> vorderen {*). Zy zal welhaast van ftyl veranderen ,
‚ Ber
van Bonnac den Koning duidelyk onder 't oog, bragt) en dít be-
geerde men niet te doen, voor dat men gezien had, hoe de
Vredeshandel zoude afloopen, fchoon reeds in deezen tyd, ook
hier te Lande, niet-weinigen van gevoelen waren, dat men Phi-
bippus Spanje en de Indiën moest laaten behouden, zo, om da6
3y tot de verovering dier Landen geene kans zagen, zedert def
Veldflag by Villa-viciofa, als, dewyl Carel, door den dood van
zynen broeder Lomas, bezitter geworden w:s van de“geheels
Oostenrykíche Heerfchappye, en denzelven ook eerlang in de
Keizerlyke berde opvolgde. WaczENAAR XVII Deel, bh
399. Ook weigerde men de Gezanten der Keurvorften van Beie-
ren en Keulen te ontvangen, die beiden in den Ryksban waren.
ld. bl. 424. 428.”
(*) De befchaafde Lodewyk de XIV had eveneens gehandeld om-
ken Willem dam II, welken by, niet voor het {uiren br bn
. ys-
164 - MILLOT S »
9» gelyk zy tegenswoordig reeds genoodzaakt is-taveran.
„ deren van gedrag.” Weinige dagen , na het ontvangen
van deezen Brief, gelukte het den Markgraaf van Bonnac
de begeerde. Volmagt voor zynen Vorst te verkrygen.
Zelfs deed de Graaf van Bergeik gewilliglyk wat men van
hefn begeerde; zich vleiende, daar hy vervolgens een
der Gevolmagtigden zou zyn, dat hy als dan, wanneer
de Spaanfche Gevalmagtigden op de Byeenkomst te Ut-
recht zouden toegelaaten worden , wel ftoffe zou vinden,
ter oefeninge van zyn Staatkundig beleid. Alles dus ge-
fchikt zynde, zo volgde eerlang die (taatlyke Byeenkomst
zelve, welker eerfte zitting geliouden werd , op den ooften
van’ Louwmaand des jaars 1712; waarop eindelyk, na
veelvuldige gnderhandelingen, de Vrede, tusfchen Frank-
ryk en Engeland , benevens &avoijc, Portugal, Pruisfen
en de Staaten, Qp derzelver tekening, den twaalfden
April des volgenden jaars, den Volke te Utrecht open-
Iyk aangekondigd werd, Doch van dit laac{te behelzen
de Gedenkfchriften, in deezen door den Heer Abc Millot
gebruikt, niets, vermids ze zig niet verder uic{trekken , -
die tot het jaar 1711. Ter dier oorzaake verwyst hy
den Leezer. verder, nopens dit Stuk, wel inzonderheid,
tot de Gedenkfchriften van Torci, en meldt desaangaande
alleenlyk het volgende.
„… In deeze laastgennemde Gedenkfchriften zict men , hoe
„‚ veel toegeevendheid de Engelfche Staarsdienaars, hoe
„‚ groote begeerte zy ook mochten hebben om den
‚‚ Vrede te fluiten, gebruikten omtrent hunne Bondge-
„‚ nooten, en vooral hoe veele infchikkelykheid jegens
„‚ de gevoelens van een trots en onftuimig Volk, dat de
‚, Staatsdienaers zyner Koningen ftraft over de verrich-
2 UID:
Ryswykfchen Vrede erkende als Koning van Engeland, en tot
dien tyd toe gecnen hoogeren titel gaf dan dien van Prins van
Oranje, fchoon Willem zekerlyk een veel gegronder recht, de ver.
kiezing, naamlvk, van een vry Volk, dat zynen dwingeland ver.
dreven had, of door denzelven verlaten was, had op den lngel-
chen throon, dan Philippus op den Spaan{chen; daar 't Huis van
._ Oostenryk eenen wettigen eisch had op de Spaanfche Nalaatenfchap.
En zo ne Engeland en Holland Philippus niet erkenden als Ko-
ning van Spanje, konden zy hem geenen anderen titel geeven dan
dien van Hertop van Anjou. Dat ook de Hollanders van -
wenen eerlyken Vrede niet afkeerig waren is boven sen
ee ë aar
„GEDENKSCHRIFTEN,. 165
„5 tingen, welke: het veroordeelt (*). Men ziet în dat
Werk , hoe de dood des tweeden Dauphins, gevolgd
van die van deszelfs oudften zoon, deed vreezen , dat
de beide Kroonen op één Hoofd vereenigd zouden
worden ; den plechtigen afftand, welken men vorder-
de van Philippus V , om deeze ongerustheid te verdry-
ven; en:de ftandvastigheid, met welke hy zyn ver-
woest Ryk verkoos boven de vleiende hoop van. wel-
haast Frankryk, en een gedeelce van Italie , te bezit-
ten (}). Men ziet daar den hoogmoed der Hollande.
ren gefnuikt door den Maarfchalk van Villars , en den
Prins Eugenius, na zoo veele overwinningen, op zy-
ne beurt geflagen. De Vrede werd gerekend in het
‚ jaar
5’
23
Maar zy wilden, dat men de Wapenen niet nederleide, zonder
van zulken Vrede verzekerd te zyn.” |
(*) Men weet bykans niet, hoe men deeze woorden van den
Schryver moet opneemen. Meent hy ze ernstig , af fpot hy? Te
recht noemt hy de Engelíchen een trotsch en fini Volk. One
ze Nederlanders he ‚ 20 wel als verfcheiden andere Volken,
daarvan niet dan te veel andervinding. Maar met hoe groote
trouwhartigheid deeze onze goede en getrouwe Bondgenooten, by
de Utrechtfche Vredehandeling, waakten voor de belangen vanden
Staat, hoe vriendiyk en gemeenzaam zy met de Nederlandfche
Staatsdienaars omgingen, met hoe groote openhartigheid zy den-
zelven van alles kennis gaven, en met welk eene belangloosheid
zy de grootfte voordeelen voor ons bedongen, kan men leezen by
Wagenaar, by Engelícbe Schryvers zelven, als Tindal, Burnet en
het Raport van het geheime Committee, aangefteld onder de Regee-
ringe van Koning George deriÎ. Ondertusíchen moet men aanmer-
ken, dat men dit alles meer te wyten had aan dè Staatsdienaaren ,
dan aan het Volk, waaronder veelen verre waren van dit gedrag
goed te keuren.”
(f) „ Billyk mag men twyffelen, of Philippus alle hoop op der
Franche Kroon opgaf, wanneer men in aanmerking neemt, dat
Terct zelf aan de Engelfche Staatsdienaaren, met ronde woorden,
en in de fterkfte uitdrukkingen, verklaarde, dat. het recht ven
Philippus op de Franfche Kreon, door geenen afftund, konde weg-
genomen of verloren worden. Zie WAGENAAR Vad. Hist. XVII
Deel, bl. 472, en breeder Tinnar. Contin. Vol. V. p. 514 enz.
En dat Philippus naderhand dien afftand van weinig kracht oordeel-
de, blyke: genoeg uit zyn gehouden gedrag. geduurende de min-
derjaarigheid van Koning Lodewyk den XV. Zie wAcENaAR XVIII
Deet, hl 163 ens.
HL. DEEL. ALG. LETT. NO. 4. M
166 MIELOT'S GEDENKSCHRIFTEN.
zo jaar 1913. Lodewyk XIV behield den Elfas, welken hy
, had aangeboden af te ftaan; Philippus bleef in de be
… zittinge van Spanje en de Indiën; en Keizer Carel de
> VI wilde den Oorlog voortzetten, en verloor groo-
», te voordeelen , welke hy getrokken zou hebben van
eenen Vrede ter rechter tyd gefloten. ”
Voorts ftaat ons, nopeos dit Vierde Deel nog te mel-
den, dat het zelve, buiten eene menigte van berigten
raakende deeze en geene byzondere voorvallen, die ge-
duurende dat tydperk, zo in het Geestlyke als Waereld.
Iyke, opmerking vorderen, ons een verflag geeft van
eenige eigenhandige Gefchriften van Koning Lodewyk
XIV; die de Hertog van. Noailles uit het vuur gered
heeft. ‚, Op eenen avond, naamlyk, in het jaar 1714,
‚, zond de Koning den Hertog in zyn geheim vertrek,
5, om daar papieren te zoeken, die met des Konings
s, eigen hand gefchrevên waren, en welke hy wilde
s‚,in het. vuur werpen. Hy verbrandde ‘er terftond
s, verfcheiden van, die betrekking hadden tot den goe.
‚ den naam van fommige perfoonen ; hy ftond gereed
‚om al het overige te verbranden; Aantekeningen,
‚, Berichten, Brokken van zyn opftel, betreffende den
‚, Oorlog of de Staatkunde: de Hertog van Noaiiles
„> bad hem ernstiglyk, dat de Koning ze hem wilde
> geeven , en hy verwierf deeze gunst. Hy heeft,
‘in het jaar 1749, de oorfpronglyke Schriften ter
‚,‚ bewaaringe. hedergelegd in des Konings Boekery.”
=_— De Heer Abt Mitlot meldt ons derzelver alge-
meenen inhoud, en deelt 'er te gelyk nog eenige by-
zondere aantekeningen uit mede, die ’'s Vorfften charac.
ter ter eere trekken. |
Kort
MORACHIUS, KORT VERHAAL. 267
Kort Verhaal van eenige zeldzaame ern weetenswasrdige Byzonder-
heden, alomme 30 zeer niet te vinden, en mede voorgevallen by
de roemnustige en zeer merkwaardige Inneeminge van 's Hertogen-
bosch en Wezel: gepaard met, een beknopt aaneengefchakeld Ge-
Jchiedverhaal van die beide zonderlinge Gebzurtenisfen: wel eer
in 't Jaar 1629 zo kort op, on na den anderen voorgevallen; en
nu op verzoek uitgepeeven, by gelegenheid van des Audeurs
plegtige Redenvoering, gedaan den 16 September 1779. ter ge-
dagtenis van 't derde Fubile der verovering deezer Hoofdftad,
als mede flrekkende tot een vermeerderd Aanhangzel, van 5yne
seeds voor 21 Jaaren gedaane, en nu ook mede wederom van
nieuws uitgegeevene, Leerreden over die zelve Materie. Door
‚_ JOACHIMUS MOBACHIUS, Rustund Leeraarte's Bosch, Ze's Bosch
by J. en H. Palier, 1779, 20 blads. in 4to.
De thans ruim tachtig jaarige Eerw. woBacnius, den 17 Sept. des
ar 1758 het Jubilé der veroveringe van 's Hertogenbosch ge-
wierd hebbende, voelde zich, niettegenftaande zyne bekomene
rust, opgewekt oin den 17 Sept. des Jaars 1779, het rso Jaar,
en dus bet derde Jubilé deezer Gebeurtenisfe, andermaal plegtig
in ’t openbaar te vieren. De Prediatie ter voormaatige gelegen:
beid gedaan ziet het licht, de laatfte heeft hy niet uitgegeeven$
maar de eerfte thans doen herdrukken, en tot eene bylaage hier
van dient het gemelde Verhaal, in den opgegeeven tytel, breed
genoeg omfchreeven. Het kan. dienen tot einden door zyn Eer:
waarde zelve in ’t voorberigt gemeld. „ Om die geenen die hier
of elders, myne voorheen gedrukte Leerrede reeds van over lan-
ge mogten bezitten,en dus geene lust hebben, die van nieuws zich
eigen te maaken, niet verfteekon te laaten blyveh van zo veele
nieuwe en merkwaardige byvoegzels, in de voorige niet te vinden
of flegts maar met een woord toen aangehaald, zo is men te raade
geworden, om ‚ten dienfte van dezulken, deeze merkwaardige by*
voegzels, nevens een omftandiger Gefchiedkundig verhaal van het
onverwagt en 20 merkwaardig snneemern van Wezel, met een apart
Titulblad, ook afzonderling voor hun, die meerdere kosten. willen
menageeren, uit te geeven, als welken zulks dan van zelfs ligtlyk
agter de voorige gedrukte Leerredeu kunnen laaten inriaaijen : ter-
wyl het zelfs ook anderen, dien. het niet convwenieert, dezelve
tweede dus vermeeiderd ‚te. koopen, eù egter ter gelegen.
beid van dit derd: Fubilé, door my.gerierd, begeerig geworden
zyn, om ten minften iets merkwaardigs aangaande.de verovering
van 's Bosch en Wezel, ter gedagvenis,- oak zelfs van hunne Kinde-
ren En Kindskinderen, in eigendom te bezitten, voor een kleintje,
konnen dit afzonderlyk Aanhangzel bekomen.”
M 3 De
168 DE SPECTATOK DER JEUGDe-
De Spelator der Jeugd, of Menpelingen ter vorming van het Ver-
fland, den Smaak en het Hart. Uit het Hoorduitsch vertaald.
T Deel. Te Amft. by J. van Gulik, 1779. Behalven de Voerre-
den 259 bl. in 8wo.
En Speêtatoriaal Werkje, waar wan het plan des Hoogduitfchen
Schryvers voel goeds belooft. Het is voornaamlyk, fchoon
het jeugdig deel der beminnelyke Sexe niet geheel vergeeten
wordt, voor aankomende Jongelingen gefchikt. De SpeBator le-
vert de vrugten zyner waarneemingen, in veelerlei zaaken, op,
ook die tot het geleerde onderwys behooren. Hy bedient zich
van de Gefchiedkunde, en mengt 'er leevensregelen onder, ont:
Jeend van de deugdzaamfte Meníchen van hen, die 's Menfchea
hart, en de verfchillende betrexkingen ín het leeven , grondig ken-
nen, en geftaafd door eigene bevindingen en waarneemingen : hy
doet waáarfchuwiagen en vermaaningen ten opzigte van de gevaa-
ren en klippen des leevens,waar voorde Jeugd, voor welke deeze
bladen beftemd zyn, zich welhaast zal blootgetteld vinden: hy deelt
gikwyls nutte anecdoten, kleine bemerkingen, gezamelde Brieven
van jonge lieden mede, die weezenlyke origineelen, en geene ver-
dichtzelen zyn: hy zoekt den (maak te verwekken in het zinnelyk
fchoone en het zedelyk goede, door het ontleden van beproefde
meesterftukken. Hy fchryft niet voor Kinderen , wier zielsvermo-
gens nog zeer zwak zyn, maar voor de rypere Jeugd, die „eenig:
zins bygeftaan door anderen, zelve reeds haare verdere vordering
kan uitwerken.
By de Nederduitfche Vertaaling heeft men eenige ftukken geheel,
en andere voor een gedeelte, overgellagen: als te byzonder he:
trekkelyk tot Duitschland: en de Boekverkooper verzoekt „ dat,
29 iemand, kundig in het ftuk der Opvoeding, den Speêator der
deugd, met origengele of andere, tot deeze Landen byzonder
etrekkelyke, opftellen gelieft te verrpken, men dezelve aan hem
zende: welke hy belooft, indien zy met de oogmerken en het
plan van dit Werkje overeenkomen, in de volgende Declen te plaat-
zen, en de moeite naar behooren te vergoeden.”
Het tegenwoordig eerfte Deeltje bevat XXV. Stukjes van zeer
onderfcheiden aart, beantwoordende aan den Tytel van Mengelin:
gen: die op verre na alle niet op denzelfden prys te fchatten zyn:
en geen wonder, ‘er „ komen Opftellen in voor van jonge Leetr-
lingen, die zy onder het oog van hunne Leermeesters en dous
deeze aangevoerd, of anders ook wel geheel door eigen kragten,
gemaakt hebben;” die, „ gelyk de Hoagduitche Voorvedenaar ve
zinmerkt,”in geenen deele moeten befchouwd worden als voorbeci
dea ter navolging: maar als. zodanige, welke kunnen dienen om
anderen op te wekken. „ Myn Neef ” dus luidt een Familie- Ver“
haak, bier de AVL plaats beälgsdende „ Mya Neef, cou at
E'S SPECTATOR DER JEUGD. 169
onbedorven zoon der natuur, zond my voor- eenigen tyd het vole
gende aandoenlyke verhaal. Waarom zou ik 'er iets in veranderen?
Hier is het, waardfte P.
; Myn'Vader word door zyn beroep dikwils geleid naar de nederf.
e hutten der armoede, en fomwylen verhaalt hy ons tooneelen
uit dezelve, die.een fteen zouden kunnen beweegen, en. die ons -
allen in traanen doen uitbarften. Veelmaals kunnen wy niet bezef-
fen, dat in het midden van zo veele ryke en vermogende lieden
nog zo veelen woonen, die onder elende zuchten. Maar wie ge-
naakt hunne hutten? En zy hebben veelmaals niemand, dien zy.
zouden kunnen zenden, zegt Vader.
„Eens vond hy de Weduwe van een Soldaat, op eef elendig
ftroobed, met den dood worftelen. Op haare zyde lag een klein
meisje, dat met de flappe nederhangende hand zyne zieltoogende
moeder ftreelde. Wanneer myn Vader in de kamer trad, liet bet
de hand der moeder vallen, lachte hem zoetjes toe, ftak de hand-
jes naar hem uit, en, toen hy zeide, wil je by my komen Kind?
kroop bet naar hem toe. , Terftond nam hy het Kind in zyn buis „
bragt het op, en liet het onderwyzen , want hy dacht om de woor-e
den van jusus. „ Zo wie zodanig kind ontfangt in mynen naam „
‚‚ die ontvangt my.” En nu dient hem het meisje en bemint hem ,
elyk een Kind zynen Vader bemint. Wanneer hem het meisje
dank zegt, dat zy zeer dikwils, en zelfs met traanen, doet, dan is-
hy gewoon te zeggen: con beval u immers zo liefderyk aan my-
ne befcherming en zorge, wie zou jets van dien aart kunnen
weigeren? En dan zegt hy tegen ons. Doet wel Kinderen t
gep vergeld ons zulks met gantsch byzondere zeer groote vreug:
de, en de gedactten, iets van dien aart gedaan te hebben, ver-
‘oorzaakt voornaamlyk dan een groot vermaak, wanreer men reeds
met den eenen voet În het graf gaat, gelyk ik, myne lieve Kine
deren. Als dan, waarde Oom, fchreijen wy allen,en zyn nict in
ftaat Iets, ook niet hct minfte, te antwoorden”,
De Banfche: Spion te Londen. Eerfle Stuk. In 's Gravenhuge,
by H. H. van Drecht. |
Deeze Franfche Spion te Londen, die zyne Leezers, op eene
vreemde wyze, de geheele wereld rondvoert, verklaart: „ Ik
was van voorne&mens aan het hoofd myner befpiegelingen, eene
segel Hebreeuws, Grieksch of Latyn te plaatzen, het geen haar
een grooten naam zou gegeeven hebben: dewyl 'er niets is, dat
meer gezag aan een tydchrift geeft, dan die bewyzen van ge-
leerdheid. De Leezer blyft nooit in gebreke van cen werk
levendig te vinden, wanneer de Schryver de fpraak der dooden
bruikt. Maar ík ‘heb bevonden, dat de waanwyzen van deeze
EEUW HOMERUS, HESIODUG, PLATO, JUVENALIG ; En anderen reeds
wen M 3 in
sd
10 Be PRANSCHE SPION.
in duizend ftukjes gekorven hebben, om 'er hunne boeken mede
te verfieren „en dat die plaesen tegenwoordig niet dan opgewarmde
kost zyn, in de Letterkunde ; daarenboven heb ik gedacht, dae
een text nièt paste’ dan voor een opftel of voor een preek ; maar
de voornaamfte reden die my bepaald heeft om ‘er geen gebruik
van te maaken, is, om dat de Latyníche Schryvers eens uitgeput
zynde, èn ‘er geen nieuwe voor den dag kunnende brengen, men
gezegd zot hebben, dat ik op het end van myn latyn was; het
_ welk de’ grootfte-fchande ís , men tegenwoordig eeften Geleer-
den ken aandoen,
„ Evenwel zou ik niet gaarne zieh, dat men dagt, dat dit eene
wevlbgt ís, war van IK ‘gebfuik maak , om myne onkunde te be-
dekken’, en dat ik nooft gêmeën(chap gehad beb met de groote
geesten, die veor twee duizend Jaaren leefden, Om het gemeen
van inyne Latfnítess te overtuigen, zal ik hier eene ry latyníche
Liabten plaatzen, met de vértaaling daar onder, op dat de Bis-'
€
hoppen en lDatnes van rang het zelve zouden verftaan kunnen.
Kk zal meer doen; ík aal zeggen tot welk een einde ik dezelve
zou gebruikt hebben, indien ik ze tot een Zinfpreuk voor myne
Redenvoeringen verkoozen hadt:” —_ Dit doct de Schryver,
en vult ‘er eenige bladzydeh mede. | ed
Doch, miettegenftannde deeze betuiging van geen Spreuk of
Motto te gebruúiken, vinden wy op den Tytel de bekende plaats
uit HORATIUS.
Quid verum atque decens curo et rog ct omnis EO
In hoc fum.
+ s
t Ware te wenfchen, dat hy, deeze altoos in '€ oog gehóuder
hadt; het verum en decens of het waare en betaamelyke ontbree-
ken, daar zy, volgens dit woord van gogarius, het hoofdbe- -
doelde in allés moesten weezen, niet zelder.
Wy zullen ons niet ophouden met 'er ftaaltjes van te leveren,
zouden onze Letteroefeningen ontcieren. Alleen willen wy nog,
eer wy dit luk ter zyde leggen, met de efgen woorden des Spiers
opgeeven, wat de Leezers van hem te wagten hebben, en hier
uit mogen zy zelve beoordeelen hoe het zeggen van uoRATIuS met
dit Werk ftrooke. df je
„ Een Fran/che Spion te Londen onderftelt een maaker van Las.
ter(chriften, een' ftookebrand, Een letterkundigen moordenaar,
welke, den (lag toebrengende, de hand wegtrekt.
_ _‚ Voormy ik verklaar al hier, dat ik geene zottigheden aan de
lieden zeggen zal, veel min aan de Grooten; het is my niek onbee
kend, dat 'er in die hooge ftreek ven de waereld zeer gekke
menfchen zyn; maar zy zyn hoven de berisping: alle pylen die
men op hen afíchiet worden (omp; 't geen men wegt verliest zyne
kregt en ban hea niet bereiken.
. ” Myne
EB FRANDSER- IPYON. 7E
s‚ Myne waarneëmingen zullen niet:den de openbaare ondeugden
en de algemeene ftaatkundige en zedèlyke vebreken aantasten. Ik
bezit genoeg letterkundige zwetferp, om eenen byzonderen bie
te verachten; ik zal hiet dan tegen gantíche Legers ftryden; dit is.
een bewys van myne befpiedkunde. :
‚ Wat de onderwerpen betreft, ík zal dezelve verwisfelen.
Ken Schryver, die een tydfchrift in het licht geeft, moet doen als
een Groote, die open tafel houdt, welks Spyzen met den verfchile,
lenden fmaak van'zyne gasten moeten overeenftemmen. . —
… Or my: naat de verfcheidenheid der fmaaken: van: m
Leezers te fchikken, ziet hier hoe myne letterkandige tafel: be.
diend zyn zat. Bet
Ik zal eene Sòep geeven voor alle SFanpotages, die my de eet
zullen aandoen, om zan myne tafel te ecten; een groot ftuk gee
braade rundvleesch, gèlchikt voor de Engelfchen, EN wepe goede
maaltyd in de letterkunde zouder’ doen kunnen, zonder de rogste
Deef ; cen groot fluk, zwaar om te verteeren, over de wei te
der Vorsteh, voor de geenen, die een fterke en heete maag heb-
ben in de-ftäatkunde; hoenders voòr de zwakke geftelten én de
geestige werken, die riets dan wit vleesch verteeren kanmen; ras
geuts vóor de franfche Leezers, dia voor eene faus dyn, daar Ca«
neel, Nagelen en Nootemuskaat inkomt; opgejaagde reom , voor
de geenen, die aith' niet niet anders dan het pt bar beuzel.
achtige en. ydete blauwboekjes ophouden; en op het-einde van de
maáltyd, op het defèrt, kleine aangenaame vertelkingtjer, voor hen
die zich op de fraatje letterkunde toeleggen” Ee
Alle deeze Spyzên moeten onze Nederlandfche Leezers nict zeer
ond hebben, althans wy zieh op den Tytel, dat deeze eerfte
aanrigting in de Jaare 1778 is opgefchoteld; en, voor zo verve wy
weeten, is ‘er nog geen tweede gevolgd. Ook zuilen zy onze
Leezers niet uitgenoodigd hebben om van dit eerfte meer tè pfoe-
ven.
Hekelende Verhaalen. Naar het Hoogduitsch van den Baron.
‚ WS&TzEL, Kamerheer van haare. Rusfssch Keizerlyke Majefteit. Ifte
_. Deel. Te „mf. by A. E. Munnikhuizen, 1779. în 8yo 195 bl.
’ Js eene se onde aanmerking van zeker Fransch Schryver „ De
„… vroegfte Wysgeeren verwierven greoten roem, met dê
‚… Meafchen, de beginzels der Deugd, en de betragting van hun-
… nen Pligt, te leeren. Maar welhaast heeft men, ow zich te of-
„ derfcheiden, deeze lesfen te gemeen geworden zynde, een
» tegen _{overgeftelden weg ingellaagen. Dit is de oörzaak der
‚… Ongerymde Stelgels, ens.” Wy mogen, in zekeren zin, dit
zeggen op de Hekeleade Serle: toepasfen. Het Hekelichrif
ì 4 "heek,
173: IIEKBLENDE VERHAALRN.'
heeft ‚io vroegeren tyde, gediend om de verftandioosheid en verkeerd.
heden der Menfchen in een befpotlyk licht voer te (tellen, al jok-.
kende Waarheid en Dengd in te fcherpen; oude ‚nieuwere en he-
dendaag(che Schryvers zyn hier in ook gelukkig geflaagd; doch
men vindt ‘er, die de Hekelpen opvatten, en, in ftede van de
fchyovertooninge van: Verftand, Deugd en Gadsvrugt door te
ftryken, en naar verdienften te gispen, Waarheid en Deugd
hoonen, en door die fchinde eert meenen in te leggen.
Deeze bedenkingen rolden ons ter penne uit zo als.wy de
Hekelende- Verhaalen; Silwaans Bibliotheek of Geleerde Avontuue
vens De Twist over het Gnafeg:chub, eene Gefchiedenis uit ecn
ander Waer:iddeel; de Opvoeding der Moahë, geleezen hadden.
Geestigheid daar aan te ontzeggen zou decze Verhaalen te kort
doen. Maar jammer dat men stigst meent te. weezen als men
gebeurtenisfen der Heilige Bladeren in een befpotlyk licht plaatst.
Van verwarring der denkbeelden handelende, legt de Baron een
zyner fpreekeren deeze woorden in den mond. Zou myn ver-
ftand níet verleegen ftaan daar ik die woorden hoor? De-
„ zelve wemelen in het zelve rond gelyk rotten en muizen, of
„‚ gelyk de reine en onreine Gedierten in den doek, die uit
‚ den hemel voor de voeten:‘van den heiligen Apostel nederge-
„ laaten werd.” AE
… Wy zullen het by dit eene flaaltie maar laaten, alzo wy het no-.
dig nog nuttig vinden, meer van dien aart op te geeven. Genoeg
zal het zyn de Gronden van Zedeleer van zynen Waarheidfpree-
ker hier nog te laaten volgen; om ‘er het verderfiyke van ta
ontdekken. „ Ieder Mensch ontfangt van de natuur zekeren be-
‚„ Paalden grond tot den aanleg van zyn karakter: zyn lichaamlyk
‚ geftel werkt veele jaaren lang op zynen geest, eer hem door het
onderwys eenige denkbeelden en grondftellingen. kunnen inge
prent worden; geduurende all’ dien tyd word niet alleen de
Boedanigheid en de grand zyner heerfchende driften bepaald;
maar hy wordt ook ondertusfchen voorbereid, om zekere foort
van indrukzelen ligter-dan-anderen aan te neemen. In deezen
‚‚ toeftand treft hem het onderwys van zyne Leermeesters, van
zyne Boeken, en van den atmmegang ‘met andere menfchen:
door alle deeze drie kanaalen vloeien hem eche menigte van
‚‚ denkbeelden toe, van: welke echter geene andere byblyven,
„‚ dan die met de fchikking overeenkomen, welke het lichaam aan
‚„ den geest reeds gegeeven heeft’: ‚Onze begrippen van
se en kwaad, van ’t geen begeerenswaardig of verwerpelyk
_» Ìs, groeijen allengskens uit die ry van indrukzelen, welke het
„, lichaam en de uitwendige toevallen op ons gemaakt hebben,
» dieùsvolgehs, in den Bee ‚genomen, uit onze neigingen: eu
‚‚ waarin beftaat het zedelyke anders dan'in de begrippen van ’t
„ Been wy vlieden, en ‘t geën wy begeeren moeten ? Ver-
» der; miet alleen hangen deeze tydelyke grondftellingen van. den
: / N ’ y
a)
3
‘NEKELENDE VERHAALEN. 27
;» bjzorderen nafüurlyken aanleg:der menfchen af; mtar ok hun
» biterlyke ftaat verandert dezelve noodzaaklyk. —- De eene
‚‚ ftaat veroorloôft zekere deugden niet, welke de andere nood-
zaaklyk vereischt; men vergelyke de lesfen, die de Graaf van
CHESTERFIELD in zyre Brieven aen den Jongen s T AN n0o-
HOPE geeft, met het onderwys, dat ieder braave en eerlyke
Vader aan zypen Zoon, die voor de groote Waercld miet be-
ftemd is, behoord te geeven; de eerfte beveelt zyn’ Zoon cie
» gentiyk niets anders dan de fyníte bedriegeryen, de fynfte konst
van liegen: de andere zoude den zynen tot het tegenovergeftot.
de, als ongeveinsdheid, opregtheid en veele andere foortgelyke
‚‚ deugden aanmaanen, Beiden hebben zy gelyk. Gy hee-
ren Moralist.n begint van agteren af aan; gy ftoffeert eene pop
met alle moogelyke deugden, die gy maar ergens vinden kunt;
ftelt die dan ten toon, en roept: Aan deeze moet men gelyk
zyn! Waar toe dient het toch? —- Op dat meníchen van een’
‚> goeden inborst naar een doel zullen locpen, waar toe hen de
> adem ontbreekt, en zichzelven angftig kwellen, wanneer zy
merken, dat zy dat doeleinde nimmermeer bereiken kunnen; of
op dat anderen in ’t geheel niet in de open der deugd tree-
» den : om dat men den gantfchen weg zo hobbelig maakt, en met
» zulke LoNPe doornen beftrooit. Gy hebt al te zamen iets ro»
» manesk....
‚‚ Myus bedunkens is de aangenaamfte en vrolykfte zedeleer zee
kerlyk de beste, de ftreng!te en droefgeestigfte, in tegendeel,
de flegtfte, die, gelyk nog onlangs iemand van eene goede zee
deleor vereischte, alleen bittere en wrange geneesmiddelen
voorfchryft. — — Wat my aangaat, ik wil gaarne voor eene
dergelyke kuur bedanken. —- Ik kan my ook met geene mo-
gelykheid verbeelden, dat ny, die aan het geringfte Infeêt eena
volmaakte gelukzaligheid gefchonken heeft, den Mensch alleen
op deeze planeet zoude geplactst hebben, om aldaar met vree-
zen en beeven, zonder ophouden, aan zichzelven te beitelen
en te fchaaven , en zich geduurig te ontrusten: om dat hy geen
allervolmaaktst ftandbeeld uit zichzelven vervaardigen kan. Thans
volgt ieder Sterveliog, in fpyt van alle zedelesfen, den weg
langs welken de natuur en het noodlot hem geleiden, en indien
deeze, gelvk tat nog toe gefchied is, een ieder van ons op ver-
íchillende wegen brengen, zo is het niet te denken dat de al«
vermugende ftem van een Moralist ons al te zamen op een’
» Agemeenen weg zal kunnen lokken , enz,
In den Twist ever hes Gnafeg-chub maakt de Schryver eene
gr „Al wie de gefchiedenis: der Christen kerk met aan
»„ dagt beftudeerd heeft, aal zeer ligt begrypen kunnen hoe het
s‚ daar mede gelegen was’. Wy willen wel bekennen, dezelve
niet genoeg beftudeerd te hebben, om alles, wat in deeze Ge-
Jehiedenis uit eens ander Werelddeel voorkomt, toe te pasfen ; doch
NE
7e HEURLENDE VERRAALEN.
genoeg om cenige vuile fchimpende trekken klaar te. bemer>
ken. é
De Opvoeding der Moahi (chertst niet onaartig met eenige Stel-
gze's der Opvoeding, fchoon dikwyls in uiterften loopende ,doog
geen der Stelzelfchryveren in dit ftak bedoeld; eu wie de even-
elde gronden der Zedelegre zich herinnert, zal van het Zee
Geike dier Opvoeding geen verheevene begrippen kunnen koes-
deren. . . á
Moeten 'er meer ftukjes van komen, wy wenfchen ze pryse
waardiger te vinden. |
Galante Dichtluimen. Dat zelfs de Scherts der malfche Wellust
vry van Vuigheid en Bordeeltaal zy. 1780. 3o blads. in 8vo.
De beteekenië van het woord galant is ongetwyfeld zeer ruim
in het dagelyks gebruik, en men past het op zo verfchillen-
de zaken toe, dat ‘er nauwlyks een ftandhoudende zin aan te
hechten is. Doch zo men in 't werkje, waar van wy by dezen
verflag geven, iets galants vinden wil, het isin den zin van ons
gebondenheid, en onbefchagedheid, dat men '$ woord hier moet
opvatten. Want hoe zeer de Schryver zich in zyope Voorrede
tegen de vuile Bordeeltaal verklaart, die in foortgelyke (tukjes „
als ’ sd gewonelyk heerscht; hoe zeer wy wel willen toer
Staan, dat hy dezelve vermyd hebbe; de inbeelding wordt door
zyne Dichtluimen niet minder bezoedeld, dandoor de vaerzen van
eenen aRECOURT en anderen, die hy deswegens berispt. Of zyn
vuile denkbeelden min verachtiyk, den losfe uitdrukkingen? Be-
zwalken zy de inbeelding, bederven zy 't hart, en kwetzen
de goede zeden, min dan de onbefchaafdheid der woorden? „
Intusfchen, ’t is niet zeer te vrezen, dat iemand , die eeuigen
Ímaak heeft, door de Galanterie van dit werkje bedorven zal
worden. Wy ten minfte hebben, niet zooder walging, dit ellen-
dig zamenraapfel van fprookjes en puntdichtjes, kunnen dourle-
zen. Niet flechts uit hoofde van de „ligemeene bedoeling, die
niets anders is,dan,door 't opwarmen van afgefleten (chertferyën ,
het Huuwlyk befpotlyk en haatlyk, en de (chone kunne verachtlyk
te maken; maar ook uit oirzake van de erbarmelyke vinding der
weinige oirfpronklyke ftukjes, (de meesten, Navolgingen van be-
kende Sechryveren zynde,) die ‘er, in gevanden worden , zo wel als
van de ftyfheid en flordigheid der vaersmaar, die alle. kundige oo-
sen beleedigen moet, en 't geestige, dat nog in fammigen der
vertaalde ftukjes mocht fchuilen, geheel en al wegneemt door ee-
pe gezochtheid van woorden, die er onbeftaanbaar mèe is. Doch
ook deeze geestigheid koomt ten meesten deele op laffe 20 wel als
zedenlaze boert uit. Een der Franfche ftukjes, hier nagevolgd ,
en de JONGE GELIEVEN betyteld, willen wy daar echter van uitge.
zon.
| - GALANTE DICRTLUIMEN. ES
gonderd: hebbe. Die flukje ie in het oirfprongkiyk teder, natuur-
gk, gevoelig, en liefipk- ge(ghreven, en gdemt cen’ eerbaren lick.
d, zo wel als hoogachting voor de beminlyke, wederhelft van
het menschlyk geflacht. Her past dus zonderling in. een Bogdeltje
als dit; —— Doch dit ftukje ís aok. reeds in ‘het. Nederduitsch
overgebracht „en door de kunftige Navolging van den Hr. Fan Aukes
Bakker (*), bylieden van fmaak, bekend geworden, En wie het
in de Proeven van Dichtlievende Mengelingen van dien Dichter
gelezen heeft, zal weinig lust hebben om deze kreupele Overzet-
ting te leren kennen, :
ULIE BENSON, ou l'innocence opprimée. ‘Traduite de T'Anglois.
A. Paris chez Merigot le Jeune, & a Rotterdam ‘chez Bennet
éS Flake 1780. In aftava 466 pp. Gerth
ulie, by. uitneemendheid begaafd met natuurlyke en verkreegen
L vermogens, zo agtenswaärdig van wegens haar Verftand en
erhuft, als uit hoofde van haar zedelyk character , is ‘hier te!kens,
wanneer ze haar gelukftaat als "voor oogen ziet, of zig daadlyk in
getakkige omftandigheden bevindt, bloot gefteld aan rempen; die
aar ‘leeven ‘uit eene geftadige wisfeling van geluk en rampen, in
een hoogen trap, doen beftaan. Ten toppunt van bittere tegenhe-
den {neuvelt zy zelfs ten laatfte, door de hand van haaren Egtge-
hoot, (na dat hy zelf door zyn' verraaderlyke party doodlyk ge-
kwetst was,) die haar zo teder liefde als hy van haar bemind
werd, in eene woede van jaloezy, welke: men zynen geest had
weeten in te drukken, en die men, op de bedriegelykfte wyze,
onvermydelyk, in de hevigfte werkzaamheid bragt. —
Rite deeze oshellen, door háaren ganfchen lecvensloop, worden
rzaakt, door ‘eene ‘minmenydige Icaliaanfche Courtifane; die,
het verlies van haaren hennen Minnaar, zints deszelfs openbaa-
ren Minnehandel met Julie, op beiden zoekt te wreeken;en daarin „
voaral met betrekking tot Julie, kragtdaadig onderfbeund wordt,
door een beestagtigen Engelfchen Baronnet, die-bekwáam.is, om
alles aan zyne vuile lusten op te offeren. Zy flaagen ein-
delyk, als boven aangeduid: ie, wet beider daad, in ’t heijloos op-
zet der Courtilane om zig te wreeken; doch zonder dat de :Buron-
net zyn verfoeilyk. oogmerk bereikt; en ‚niet zonder dat, Fulia,
na het (poedig agterhaalen en gevangenneemen ‘van die ep
ke wangedrogten, nog tyd en gelegenheid heeft, om haar Gemaal,
op de ontegenzeglykfte wyze, van haare aufvere onfchuld-te over:
tuigen : waarop zy in bedaardheid den geest geeft , en hy met ee-
ne fterk bewoogen geestgefteltenis het leeven eindigt. :
Het gantíche beloop dier Gefchiedenis is, met eene ongedwon-
gen tusíchenvlegting van bykomende gevallen, zeer wel opgefteld;
door eene genoegzaame verfcheidenheid van charafters verleeven-
igd
(*) Bladz, Ije as
vid JULIE BENGOW;
digd, en 't gefchikte te pas brengen van deeze ‘en geene bedenkirt:
gen leerzaamer gemaakt. Wel byzonder dient het, naar het hoofd-
bedoelde des Opftellers, om ten duidelykfte te toonen, het gevaar
van ongeregelde driften, en van de gevoeligheid der Vrouwen ,
als ze, het zy in daad of waan, beledigd zyn. Het welk jonge
Lieden infcherpt, om alleszins daartegen op hunne hoede te zyn;
en zig, naar de algemeene les, tegen de eerfte beginfelen van een
redeloos of onvoorzigtig gedrag te wapenen.
Het Oog in't Zeil, in vyftig geestige Vertoogen, door j. c. wEt-
BERMAN. heg rrd zyne detentie op de Voorpoorte
van den Hove van Holland. Naar deszelfs eigen Handjehrife
gedrukt. Te Leyden by C. van Hoogeveen Junior en C. Heyli-
gert, 1780. Behalven de Voorreden 400 blads. in quarto.
Reeds in den Jaare 1768 en 1769, zagen de eerfte vyf- en twintig
| Vertoogen van dit Werk het licht; dan met derzelver uitgave
deed één der medadeelhebbende Boekverkoopers af(tand vaneden
handel; 't welk de verdere afgifte diestyds verhinderd heeft ; toc
dat men nu eindelyk beflooten heeft, de overige Copy, met de
alvoorens gedrukte Vertoogen, ín ééns bet licht te doen zien. De
Liefhebbers der Schriften van Weyerman kunnen nu hiermede
hunne verzameling volledig maaken; fchoon anders het Werk op
zigzelve niet veel betekene, en veelligt het minfte van ’s Mans
Hekelfchriften zy. Meerendeels althans is de (cherts in deeze
Vertoogen of laf of plomp, en dikwerf zo onbebbelyk, dat men
den lust tot het verder doorbladeren verlieze. ’t Is jammer dat
anders groote Geesten, waaronder ook Weyerman tot „zekeren trap
behoorde, tot zulke laagheid in hunne Schriften vervallen kunnen.
Het Noodlot van Ameriks, of Samen/praak betreklyk tot dens Oorlog.
Te Gend, by J. F. v. d. Aen In oëavo 120 bl.
Eens Vlaamfche vertaaling van Je Destin de S'Ameriquc? een Ge
fchrift dat, gelyk we by deszelfs Franfche afgifte aangeduid
tar ophefs magkt, doch in 't weezenlyke. weinig ter
zaake doet.
(*) Zie boven ,„bladz. 43.
AL G BE M EE NN E
VADERLANDS'CHE
LETTER-OEFENINGEN.
De Grondvesting van het Christendom, volgens de opgave
van Foden en Heidenen ten bewyze aengevoerd, voor de
Waerheid van Fefus Godsdienst , door den Hoogleeraar
BULLET , Deken der Hooge Schoole te Befangon, enz. en
naar de Engeifche uitgave van w. SALISRURY B. D. in
* Nederduitsch gevolgd. Te Leyden by L. Herdingh,
1779. Behalyen het voorberigt en den bladwyzer ‚237 bl.
in gr. 8y0.
Zeer onlangs (*) hebben wy onzen Leezeren aange-
&A kondigd de uitmuntende Brieven tot verdeediging van
de voortplanting des Christlyken Godsdiensts, door Re WAT-
SON ; En getoond hoe zy uitfteekend voegden by de beken-
de Brieven van ROUSTAN: het Werkje, ’t welk ons thans
ter hand gefteld wordt, zal by ’t eerstgemelde eene plaats
verdienen : zo om de gelykaartigheid der ftoffe , fchoon
uit een geheel ander oogpunt befchouwd, als om dat ’er
mede veele aanmerkingen, tot wederlegging van den
Heer crnBon, tegen wien wATsON zyne Brieven inrigt ,
in voorkomen.
Wy moeten den oorfprong en toeleg van ’t zelve wat
nader doen kennen. De grond van dit Werkje js een
Fransch Stukje, van den Hoogleeraar nuLrET, getyteld
Histoire de PEtablisfement du Christianisme, tirée des feuls
Auteurs Fuifs ES Payens, ou Pon trouye une preuve folide de
la verité de cette Religion; zo zeldzaam ,dac Dr. LARDNER
betuigt, dat hy ‘er noch in Engeland, noch in Holland ,
noch zelfs ook in Frankryk ‚een eenig exemplaar van had
konnen bekomen. De Heer saLIsBURY was eindelyk een
der drie exemplaaren magtig geworden, welke Mr. THo-
MAS LIPYEAIT van Befancon in Engeland gebragt hade,
die,
(*) Zie van deeze Brieven by de Drukkers deezes, YxTEMA en
TIENOEL , gedrukt: dig. Wad, Letteroeff. bl, 45 van dit Deel.
11, DEEL, ALG. LETT. 5. N
178 BULLET
die, op’t fterk aanftaan van eenige zyner vrienden , het
ondernam ’c zelve in ’t Engelsch te vertaalen, en met
eenige gewigtige byvoegzelen te vermeerderen. Deeze
Engelfche Vertaaling, waar in veele Aanmerkingen voor-
komen, die ter wederlegging dienen van Mr. Grssoms
berigt wegens het Christendom en deszelfs eerfte Leeraa-
ren, heeft de Nederduitfche Uitgeever, die zo min als
de Heer LARDNER, niettegenftaande alle aangewende
poogingen, het oorfpronglyk Fransch, tot nog , niet
heeft kunnen magtig worden, gebruikt, en meer gedaan
dan enkel overzetten: hy volgde dezelve op eene vrye
wyze, de vryheid neemende om ’t in eene geheel ande.
re orde te plaatzen, van welken handel hy een voldoend
berigt geeft. Het Werk heeft 'er-by gewonmen: ook
voegde hy de Aanhaalingen en Aanmerkingen van den
Heer sArisBuRY,door deezen agter aan geplaatst , onder
op den voet der bladzyden. Dit brengt te wege, dat ,
daar de Uitgeever ook zyne byzondere Aanmerkingen
mededeelt, en Aantekeningen op Aantekeningen maakt,
het Stukje daar van als overlaaden fchynt: een kwaad
zeker niet te verhelpen, of de Nederduitfche Uitgeever s
die niet als Vertaaler , maar als Navolger, inkomt, moest
zien, gelyk hy eene enkele maal doet, meer vryheids
in den Text aangemaatigd hebben, ’t geen op eenige,
fchoon op alle plaatzen, niet te doen was. Men denke,
egter, niet ,hier Nooten zonder Text te zullen vinden.
Het Werkje (trekt, ,, om ieder onzer Landsgenooten,
die nog niet betoverd is door het flikkerend dwaallicht ,
dat hier en daar uit de vernuftige Schriften van den
et ln Afgod dezer Eeuwe fchictert, noch be=
dwelmd door den fynderen nevel, die uit de harsfens van
fommige zoo hoog bewonderde Wysgeeren onzer dagen
opftvgt, ja elk onbevooroordeeld mensch te doen zien,
hoe ten volle de Christenheid voldoen kan aan den eisch,
met welken het Ongeloof haar wel eens heeft uitgedaagd:
om naamlyk de onbetwistbaare blykhaarheid der Gebeurtenis-
Jen , waarop onze heilige Godsdienst rust , te flaaven met getui-
gemsfen van zulken die ZEER CHRISTENIN waren.” Een
eisch meermaalen van ter zyde of opzectelyk genoeg ge-
daan , en wel byzonder door een der voornaamfte God-
gelcerden in Engeland , Dr. LARDNER , in zyn groot en kost-
baar Werk Colleêtion of Testimonies; doch hier in klein-
der begrip gebragt , en voor allen verkrygbaar gemeakE
> Gop
n é
GRONDVESTING VAN HET CHRISTENDOM, 179
‚ Gop,"' (dit is de taal van den Hooggeleerden gur-
LET) , God, die het Christendom van allérlei foort van
bewys wilde voorzien, heeft het niet ontbloot gelaten
van zulke bewyzen, die uit de belydenis van deszelfs
vyanden zyn op te maken. Niet dat Fooden en Heide-
nen eenig“oogmerk hadden, om de gedachtenis van de
grondvesting en den aenwasch van Christus Kerk in {tand
te houden; geenzins —- hun haet liet hun niet toe, een
naeuwkeurig en onpartydig bericht te geven van eene
Maatfchappy , dië zy met alle hunne magt zochten uit
te roeijen en te verniclen, Maer —- ziet hier de diep-
te der Godlyke Raedflagen! —- de lasteringen —- de:
fcheldwoorden —- de fmaedredenen —- de mishande-
lingen —- de bevelfchriften tot verbanning — de recht-
ftreekfche vervolgingen, waartoe deze bitterheid hen
vervoerde, toonen ons op wat wyze het Euangelie is
uitgebreid; en deze zyn de Gedenkíchriften , die ‘er voor
ons overblyven, om deze Gefchiedenis op te geven,
volgens hect plan, dat wy ons tans hebben voorgefteld.
‚, Wy bieden dan hier den Tegenkanteren van het
Christendom, het eenige foort van bewys aen, ’t welk.
zy zoo gereed vorderen, en waerdoor zy betuigen, zich
te zullen laten overreden. De belydenis van Perfoonen, ge-
heel niet ten voordeele van onzen Godsdienst ingenomen , die
ver van denzelven een goed hart toe te dragen, uit al hun
magt arbeiden, om dien te onder te brengen. De oprecht-
heid , waer mee wy de tegenwerpingen onzer oude vyan-
den opgeven, en de ongemeene zorgvuldigheid, die wy
gebruiken , om derzelver gevoelens niet te bewimpelen s
zullen aen de hedendaegfche vyanden van onzen Gods-
dienst kunnen doen zien, dat wy ‘er niet op uit zyn,
om iemand by verrasfing te overreden ; maer alleen om
de wAERHEID im het licht te ftellen; ‘doen ziens
hoe onbillyk het verwyt is, dat zy den Christenen zo
dikwyls hebben te gemoet gevoerd, als of deze alle
hunne oude Schriften hadden vernield , die 'er tegen hun
geloof waren opgefteld. Wel verre dat wy zouden vree-
zen, dat die bekend wierden, brengen wy ze zelve voor
den dag; daer ze een allervolkomenst betoog ten onzen
voordeele opleveren ; —= en teffens zal de welmeenen.
de Christen zich geenzins ergeren aen de hier opgegeve-
ne lasteringen; maer integendeel der Voorzienigheid
dankbacr zyn, en in zvo Ea bevestigd worden, van
2 ; we
_
180 BULLET
wegen de voordeelen, die zich in deeze heiligfchennis
voor ons opdoen.’
In vier Hoofdafdeelingen wordt het gantfche fluk be-
greepen. De I behelst de getuigenisfen der vyan-
den des Christendoms , aangaande de afkomst, de verrig-
tingen, de leer, de lotgevallen en dood vars jesus,
mede van de leer, de zeden, de natuurlyke onbekwaam-
heid en geringheid zyner NAVOLGEREN in het uiterlyke.
—— De II fchetst ons den Staat der JooDEN en neI-
DENEN: de Afgodery ‚de Zedekunde, en de vooroordee-
Jen der laatstgemelden: den toeftand der wereld in ’t al-
emeen , en van het Roomfche Ryk in ’t byzonder.
e III levert ons de Gefchiedenis der Voortplanting
van het Euangelie, tot den dood van jJULIANUs.
De IV behelst gevolgen, uit de gegeevene verhaalen,
voor de Godlykheid der Euangelie Leere. Hier worden
in aanmerking genomen, de uitgeftrektheid der ondernee-
minge; de uiterlyke geringheid van het middel; de laste-
ringen van Heidenen en Fooden; de verdichte wonderen ;
de fchriften der Wysgeeren; de verleiding ; gelykfoorti-
ge onderneemingen als van LYCURCUS , SOCRATEs en ande.
ren van APOLLONIUS , MOHAMMED , Zendelingen ; benevens
andere tegenwerpingen. Waar uit eindelyk dit nesLUIT
gebooren wordt.
‚‚ Nu dan hebben wy van Joden en Heidenen ecn twee-
vouwige belydenis. Zy erkennen, ingewikkeld, de we-
zenlykheid der wonderwerken van jEsus en zyne Discipe-
len, en zy voorzien ons van Gefehiedverhalen, wacruit
wy de Gefchiedenis der Grondvesting van het Christendom
hebben faemgefteld , en welke gebeurdtenisfen behelzen,
die de wezenlykheid dezer wonderwerken noodzaeklyk
onderftellen.
… Gebeurdtenisfen , beleden door zulken, die het
grootst belang hadden in dezelve te wederfpreeken , zyn
Onbetwistbaer.
‚‚ De wonderwerken van jrsus en zyne Discipelen heb-
ben derhalven den trap van zedelyke zekerheid.
‚‚ Het is bewezen, dat
God de Werker is van deze wónderwerken;
+, Derhalven,
Is God de Stichter en Infteller van den Christlyken
Godsdienst ; | :
Maar nu,
Een
GRONDVESTING VAN HET CHRISTENDOM, 18rï
Een Godsdienst, die het getuigenis, en de goed-
keuring der Godheid ‘voor zich heeft en het werk der
Godheid zelve is,is zekerlyk een waere Godsdienst (*):
Derhalven
DE CHRISTLYKE GODSDIENST IS WAER.”
Van den fchryftrant in dit Werkje , vol geleerdheids, ge=
houden , diene ten voorbeelde de wyze waar op de uitkomst
van de Prediking der Apostelen , niet tegenftaande alle ge-
melde hinderpaalen , voorgefteld wordt. ‚‚ Kon men wel ee.
nigerbanden a oe verwachten aen de zyde dier Man.
nen , die allerlei foort van tegen{poed te overwinnen had-
den, en’er ondertusfchen geene middelen tegen te werk
ftelden, dan die zelve tot hinderpalen voor hun moesten
dienen. Aenden eenen kant vertoonde zich een Godsdienst
prachtigen bekoorlyk ,dien men door de Goden zelvege.
fticht achtte, en zo oud hield als de wereld zelve —=
aen den anderen kant een Îdie nieuw , ftreng , en eenvoudig
was, Aen deeene zyde waren de oude Wyzen, de Phie
lofophen , de Mannen van vernuft, Keizers, Overhe-
den, Heirlegers , ja de gantfche wereld aen de an-
dere eenige weinige, meestal geheel ongeleerde , weer-
looze hulplooze Mannen, zonder verdeedigers. Aen den
eenen kant was gezach, was onmenschlyke woede; —
aen den anderen kant, zwakheid, geduld, dood! Daer
waren moordenaers —- hier onfchuldige flachtoffers !
—- Aen welke zyde dan moest de overwinning overhel-
len ? —- wie ftond hier te zegepralen? —- kon het
wel iets anders zyn dan de Afgodery ? —- nochtans
mms het was het CHRISTENDOM.
‚‚ Men zond wel bevelen uit van den troon der aerd-
fche Majefteit, en uit de Gerichtshoven, dat men de
Goden moest aanbidden; maer deze ontmoetten nicts
dan verachting. Jesus, aen het Kruis verhoogd , ricp
van daer „ komt allen tot my!” en de menfíchen liepen ,
in fpyt van galg en rad en brandende ftaeken, te Hcem-
waerd !
Twaalf Galileërs voerden den Godsdienst van hunnen
gekruicigden MEESTER in, niec alleen onder de Foden , die
zynen dood geeischt hadden, maër ook onder ontelbaere
mc6e
(*) JuLraNus, in Cyrill. Lib. X. ad finem,
N 3
182 | BULLET
meenigrens van Heidenen. Hun ftem ging uit over .de
geheele aerde, en hunne woorden tot aen de einden der
werelt! Waer is een land, ín de toen bekende werelt „
daer zy nict een aental geloovigen achterlieten? waer
een Gewest, daer zy de Zegevaenen van JESUS CHRISTUS
niet hebben opgericht? Zy.brachten die Volken onder
het juk des Euangeliums, den welken de Romeinen nooit
hunne wetten hadden konnen geeven: en de Kerk was
kort na hare. oprechting reeds verder uitgebreid dan de
Heerfchappy der Keizers. Het Room/che Keizerryk had
“ zeven honderd overwinnende jaren noodig, om zich te
vormen. De Christlyke Godsdienst heerschte al in zyne
kindschheid, over geheele Volken. Vergeefsch oefende
de geheele werelt haer vermogen, om denzelven te on-
‚ derdrukken; zy is in ‘hare poogingen te fchande ge.
maeckt; vergeefsch vereenigden zich Wyzen, Wysgee.
ren en Staetkundigen te famen, om dien Godsdienst om
verre te werpen, die alomme zegepraelt over hunne on-
dernemingen. Alles is te zwak, wat men tegen de Chris-
tenen aenwendt. De Apostelen worden gelasterd, mishan-
deld, gevangen genomen en ten dood gebracht; maer
dit ftraffen van hunne perfoonen maekte geen einde
van hunne onderneemingen; hunne Leerfingen, erfge-
naemen van hunnen moed en ftandvastigheid, klimmen
op hunne beurt met vreugde de kruisbergen en fchavot-
ten op, en, om de uitdrukking van hunnen groatften
vyand te bezigen, vliegen den Marteldood te gemoet.
Zy zyn zonder ophouden vervolgd, en werden nimmer
moede van het lyden; de pynbanken fcheenen de lokae.
zen tot hunnen Godsdienst , en de yslykfte wreedheden,
wel verre van het uit te roeijen , dienden alleen om hun
getal te vergrooten,
‚‚ De dood, die akelige verwoester aller maatfchappy-
en, vermenigvuldigde die der Christenen. Het bloed der
ermartelde Christenen fcheen een vrugtbar zaed, om
Reeds een grooter getal te doen voortkomen.
‚, lindelyk opende het gros der menfchen hunne oo-
gen voor het licht; de Tempels werden verlaten; de
offeranden bleeven achter; geen boom of fteengroeve le.
vert langer Goden of Godinnen op ;en JEsus maekt zich ,
door eene zegeprael, volmaekt nieuw in foort, en Hem
alleen eigen, van zyne vyanden zo veel aanbidders. Door
eene vervolging van driehonderd jaren, door pynigine
Ek & gen
GRONDVESTING VAN HET CHRISTENDOM, 183
gen en wreedheden, en allerlei moorderyen, wam ’er
eene Christen-werelt te voorfchyn. Met CONSTANTINUS
fteeg het kruis op denKeizerlyken troon, en dat Romen ,
. dat alle de fcepters der aerde in haere handen hield, ge.
bruikte dezelve nu ter befcherming van het Euangelie.
Deze Stad, de Vorftin der Natiën, werd naderhand een
prooi en flavin der Barbaren, die op hun beurt die Al-
leenheerfchappy overweldigden , welke weleer alle ande-
re verzwolgen had. Het grooter deel der Staeten uit
hare puinhoopen opgebouwd, viel weder op hunne beurt.
Maer in het midden dezer omwentelingen, die het Heel.
al deeden fchudden , ftaet carisrus Kerk, alleen zo on-
beweeglyk als haer Stichter, zonder ooit te wankelen.
Zy wonaen door de vermindering van Romens luister. Zy
zag, de overwinnaers, die de Hoofdftad der werelt als
in ketenen lagen, aen haer juk onderworpen, ja zich ’er
op beroemen, dat ze hare kinderen waren (*). Enwel-
ke zwaere fchokken de inwendige verdeeldheden , veel.
vuldige fchcuringen , en beklaegenswaerdige verbastering
der Kerkhoofden dic gebouw van jesus Kerk ook fom-
tyds deeden lyden, het ftaet nog heden; ja hoe zeer ook
vernuft en valfche Wysbegeerte haer in deze dagen mer
eenige nieuwe, doch meestal van de oude vyanden ont-
leende, wapenen befpringen, daer doet zich van cyd tot
tvd meer en meer waerfchynlvkheid op, dat ook deze
wyanden , even als de oude, flechts middelen zyn in de
hand der Voorzienigheid, dm haer te zuiveren van alle
ingefloopene byvoegzels en bygeloovigheden, en dus de
waere Kerk eerlang in nog grooter. luister zullen dcen
zegepralen.”’ dn
Agter dit ftukje volgt een „Aanhangzel, behelzende es.
nige betwiste getuigenisfen. — I. Het opfchrift van NE-
Ro: by ’t vermelden van ’t zelve maakt BULLET, van de :
vernieling door den tyd en.door onkundige handen ge.
fprooken hebbende , deeze vd, >, Daar is geen
gedenkftuk der oudheid, welks behoud wy ons mct meer
verzekerings belooven konden, dan de Gefteentens van
Arundel. Geplaatst in den Tempel der Zanggodinnen ,
in
(*) 't Geen hier in 't overige dezer Reden volgt, zegt de
UITGEEVER, achtte ik niet ongepast by de woorden van gu r-
LET te voegen.
. N 4
184 RULLET GRONDVESTING VAN HET CHRISTENDOM.
in ’t midden eener weetgierige en geleerde Natie, fcheen
deze kostbaere fchat beveiligd voor alle nadeelen. Noch-
tans lezen we in de Miscellanies of viNGorL and MARVIL-
LE Tom. II.-p. 311, dat het grooter deel dezer marme-
re Gefteentens, geduurende de onlusten in Engeland ,
ebruikt wierd tot het herftellen van Poorten en Schoor-
eenen.” De Engelfche Vertaaler de Heer sArrsnuRry ,
heeft, ten deezen opzigte, een misflag ontdekt waar van
hy in eenen Brieve, geplaatst in het Gentlemans Magazi-
ne for May 1779 p. 245, berigt geeft, en waar van wy
het hoofdzaaklyke zullen optekenen: denkende langs
deezen weg aan de begeerte van den Nederduitfchen Utt-
“_geever , zie zyn Voorberigt , bl. 7 ‚te voldoen. Te weeten ,
dat ’er een misflag is in de aanhaaling van BULLET; de
Schryver is VIGNEUL MARVILLE , een vercierde naam voor
den weezenlyken DoM. NOEL D'ARGONNE. Voorts zuivert
hy de geleerde Maatfchappy te Oxfort van eenig deel ge-
had te hebben aan de verminking of het bederf deezer
kostbaare Gedenkftukken , die dezelve niet in bezit kreeg
dan eenigen tyd .naa de herftelling , in den Jaare
MDCLXVII. Ook vinden wy een naderen Brief over
den tegenwoordigen toeftand waar in zich deeze Op.=
fchriften bevinden in ’t zelfde Maandwerk for Juny 1779
p. 297. — IJ. Brief van TIBERIANUS Landvoogd van Pa.
jeestina prima aan Keizer TRAJANus nopens de Christenen.
— III. Het Beveifchrift van ANTONINUS aan de Staaten van
Afie, met recht toegefchreeven’ aan den eerften van dien naam ,
den Zoon en Opvolger van ADRIANUS. — [V. Het Bevel-
Schrift van Decius. — V. Het getuigenis van JOSEPHUS.
Alle deeze worden onderzogt, de gevoelens, omtrenc
_derzelver egt-en onegtheid, van wederzyden voorgedraa-
gen, gewikt en ‘gewoogen. Dan wy hebben lang ge
noeg van dit geleerde Werkje gefprooken, en wyzen
onzen Leezer tot het zelve, |
De
G. LESZ OVER DEN INWEND, GODSDIENST. 185
De Christelyke Leer, aangaande den inwendigen Godsdienst
voorgelteld, door c. Lesz. Dr. en Pr. der H. Godgel. en
„Akademie- Prediker te Gottingen. Volgens den laasften
druk , uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht by A. v.
Paddenburg 1779. In groot oftavo 524 bladz.
Te behandelinge van dit gewichtig onderwerp, lest”
de Hoogleeraer Leszx, ten grondflage, ene zeer wel
ingerichte uitbreiding, of verklarende overzetting, van
Rom. XIf en XIII. En hierop vestigt hy het volgende
plan van den waren Cristelyken Godsdienst. ,, De Re-
ligie, zegt hy, beftaat dus in |
Na geheele verbeetering van onzen Zin en onzen
el. |
1. Ig eene geheele verbeetering van onzen Zin. In de Ziel
van een Mensch , die God op de regte wyze dienen wil ,
moeten de volgende Neigingen heerfchen.
1. Eene door het Geloof in PFezus gewerkte Kinderlyke
Liefde tot God. Rom. XII. 1,2.
a. Zelfbeheerfching. (Zelfverloochening , Helden-
moed.) Rom. XI, 2.
3. Ootmoedigheid. Rom. XII. 3—6. -
4. Euangelijche Menfchenliefde, Rom. XII. 3—6.
8—16 en XII. 8—10.
Deeze Deugden maaken den Inwendigen Godsdienst uic,
IL. In eene geheele verbeetering van onzen wandel. De
wandel van een Mensch, die God regt dienen wil , moct
een zigtbaar Afdrukzel van zyne Liefde jegens God, en
de hier meê onaffcheidlyk gepaart gaande Zelfbeheerfching ,
Ootmoedigheid en Menschlievendheid zyn. —- Derhalven
vordert de waare Godsdienst.
1. Ten opzichte van de Beroeps- en Standsbe@zighe-
den; —- Arbeidzaamheid en Getrouwheid in het Beroep.
Rom. XII. 6—8. 11. |
2. In Tegenfpoeden; — eduld. Rom. XII. 12.
s. Ten opzichte der Aardfche Goederen en Genoe-
gens; — Maatigheid en Kuisheid, Rom. XIII. 1t—14,
4. In het gedrag’ omtrent onze Evenmenfchen ; —
oprechte Hoogachting y n elk Mensch, Rom. XII. 9, 10.
—— Vredelievendheid. 17,18. Rechtvaerdigheid. X11Í. 8.
Teder Medelyden en Deelneeming aan eens anderen din
N s XIL,
186 G. LESZ
XII. 13—r1s. Weldaadigheid ten opzicht van het Lichaam-
byk , en voornamelyk van 't Geesilyk en Eeuwig Geluk van an
deren. 2,9. Welvoegelykheid. 17. Liefde jegens onze Vyan
den. 17. 19—21. Gehoorzaamheid en Liefde jegens de Over
heid en het Vaderland. XIII. 1—g.
Deeze handelingen maaken den Ustwendigen Godsdiersst
uit.”
Naer dit plan fchikt zyn Hoogeerwaerde vervolgens tien
Leerredenen, welker uitvoering alleszins leerzaem en op=
weklyk is. In dezelve handelt hy van den Waren Gods-
dienst in ’t gemeen; de Natuur en Kentekenen der Lief-
de jegens God ;de Nacuur van den Christelyken Helden-
moed , benevens deszelfs Gronden; de Natuur van, en
de Beweeggronden tot de Christlyke Ootmoedigheid; de
hooge Waerdy der Evangelifche Menschliefde , mitsga-
ders derzelver natuur; met eene bygevoegde Leerreden
over de fpooren van Gods Goedheid, in de van Hem be-
volen Zinsverbetering. Verder hecht de Hoog-
leeraer, by wyze van Aenhangzel, hier aen nog, drie
Leerredenen, over Gods Barmhartigheid, de Gehoor-
zaemheid jegens God, en den pligt van een Christen „
om geen onrechtvaerdig Goed te bezitten; benevens nog
‚ twee Leerredenen over de Christlyke Huisocfening.
‚„ Deeze, zegt de Hoogleeraer Lesz, ten bcfluite
zyùer algemeene voorftellingen, in de ziel heerfchende
Neigingen, met deeze in, ’t oog vallende Daaden! dit is
waare Deugd, of Godzakgheid, Religie. Deeze is eene
onaffcheidelyke werking van het Geloof in Yefus ; als ook
het oogmerk van alle de Leerftellingen des Christendoms.
Een behoorlyk gebruik der H. Schrift en der
Sacramenten , (de Christelyke aandacht ,) zyn de Midde.
len, waardoor Geloof en Deugd in ons voortgebragt,
onderhouden en verfterkt worden. —- En deeze Chris-
telyke Aandacht en Deugd is de eenige weg tot Gelukzalig-
heid.”
Zie hier, (om, by dit algemene bericht, nog ene op-
merkzame byzonderheid uit deze Leerredenen mede te
deelen ,) het hoofdzaeklyke van ’s Mans overweging , no-
pens de fpooren yvan Gods Menschliefde, in de Verbetering
van 't Hart door Hem aanbevolen. —- Het eerfte igedee!-
te der tiende Leerreden, ook tot het behandelen van dit
onderwerp gefchikt „behelst ene beknopte byeentrekking
ean alle de voorige ontvouwde leeringen ; die hy als on-
vor.
OVER DEN INWENDIGEN GODSDIENST. ‘37
vermrydelyk noadzaeklyk ter betrachtinge aendringt. By
die gelegenheid aengemerkt hebbende, dat wy verplichte
zouden zvn Gode te gehoorzamen, al ware het dat Hy
van ons een zeer lastigen„ en voor ons. gansch niet vere
kwiklyken dienst gevorderd had; daer te Bevelen het
Recht van God ,en Oogenbliklyk naauwkeurig te Gelsoorza-
men de Plicht der menfchen is, vervolgt hy indezere
voege.
"SMaar ook hier betoont zich onze God 'als de Mensch-
lievende Hy ontdekt zich hier, niet zo zeer als Were
gever, maar meer als der Menfchen Vriend en Vader!
—_ Zyn Dienst, dien hy ons opgelegt heeft , is ook ,
in zich zelven reeds, voor ons genoeglyk en heilzaam,
Zyn Will hieromtrent is, gelyk Paulus zegt, een Jel
behaaglyke „ Aangename Will; een Will, wiens uitoefe-
ning ons Aangenaamheid en Vrolykheid verfchaft! Hy
Jegt ons alleen daartoe deezen Dienst op, wyl wy daar
door, Rust, Vrede en Blydfchap erlangen konnen!”
Ten betooge hiervan doet de Hoogleeraer ons opmer.
ken; 1. Dat de verbetering van 't Hart, de ware Deugd
en Godsvrugt, ons bevryd, van alle zondige driften en han-
delingen, die de rust der Ziele verftooren , en Ontevrc.
denheid , Verdriet, Schrik en Kwelling in dezelve ver-
oorzaken. 2. Dat zy ook onze aardfche vreugde veredelt en
werhoogt. Het is zo ver van daer, dat zy ons van ’
genot der dingen dezer Waereld zoude berooven, dat zy
ons in tegendeel eerst recht in ftaet {telt, om dezelven ,
als verftandige Wezens, in volle kracht te genieten. 3.
Hier benevens komt zy ons voor, als het énig Middel,
em alle de Wederwaerdigheden van dit Leven daedlyk te ver-
kgten en te verzoeten:;, niet alleen door Gods troostryke
Beloften, en de Zielverkwikkende Uitzägten in de Eeu-
wigheid, tot welke zy ons bekwaem maekt; maer ook
byzonder, door de zigtbare voordeelen, welk& zy ons,
onder onze Rampen verfchaft. 4. Boven dit alles ver-
toonen zich in deezen Dienst de Spooren van Gods
Menschliefde , overmits die God, welke de Liefde zele
ve is. zyne getrouwe Dienaren reeds hier in den tyd,
met Vreugde beloont: eene Vreugde, welke, uit de
Godsyrucht zelve ,onmiddelyk voortvloeit. Het ware Chris-
tendom, de ongeveinsde ware Godsvrucht geeft den
Menfchen ene wezenlyke Gelukzaligheid , zulk ene in-
wendige Verkwikking, welke de gancfche Ae door-
| ringt,
Ld had
188 G. LES Z
dringt, en, even door deeze innige Zaligheid, hen tert
krachtigtte aenfpoort, om aen de Deugd getrouw te
blyven. De Hooglecraer deeze aenpryzing der
ware Godzaligheid, even als hy de opgemelde ftukken
gedaen heeft, breeder uitbreidende, ftaet hier byzonder
ftil, op de verdenking, „, dat alles, wat men van de
s, Vermaken der Godsyrucht roemt , flegts ene ftoute Vera
», metelheid, ene ydele Verbeelding of Verwerring van
‚, verhitte Inbeeldingskracht zou zyn.” Zyn Hoogeer-
waerde wederlegt deze gedachten ten bondigfte ; met de
Bronnen dezer Godlyke Vreugde op te geven, en der-
zelver Natuur verftandig op te helderen ; waeruit blykt ,
dat zy met de natuur der menschlyke ziele alleszins ge-
Iykvormig is, en volkomen overeenftemt met dat geen ,
’t welk wy in lichaemlyke omftandigheden gevoelen ; uit
welken hoofde alle Verdenking van Zelf bedrog hier weg-
valle, en de Godlyke Goedheid ook in dezen roemwaer-
dig bevonden worde! Op ’t afhandelen van die
Stuk fchikt hy zyne Redenvoering ten befluite, en ein-
digt dezelve met deze ernftige vermaentael.
‚> Wat wy ook gedurig voor Loftuitingen van Men-
fchen horen, wat voor fchitterende Daden wy ook tel-
kens verrigten mogen; zo is toch iedere Handeling, el-
ke Dag te vergeefs; iedere Dag is verloren, verloren ,
verloren voor ons Welzyn, verloren voor de Eeuwig-
heid; elke Dag zeg ik, is verloren, welken wy niet,
door opregte Deugd, aan den Dienst van God toewyen!
Laat dit derhalven uwe vurigfte wensch zyn, laa®
ten alle uwe vyverigfte Pogingen daarop uitloopen. Be-
gint elken Dag, met eene ernftige Opee van uw -
ganfche Hart en Wandel aan Gode. Herrinnert U daar ,
eer gy nog eene andere Bezigheid voorneemt, in zyne -
heilige Tegenwoordigheid, de zo gewigtige Beweeg.
Grond tot Godsvrugt: de verhevene Waarde van eenen
Vriend en Kind Gods, waartoe de Christelyke Deugd ons
alleen verheft ; de grote Menigte der treffende Weldaden van
God, waardoor de Overtuiging der fchandelykheid, en
ftrafwaardigheid der Zonden, zo ook de Verpligting tor
Deugd, in ons, op elken dag toeneemt; de inwendige
° Rust, Verkwikking en Vreugde, welke ware Deugd over
ons ganfche Leven verfpreidt ; de Eeuwigheid, welke wy
met elken Dag nader komen, en welke, als dan, alleen
‘voor ons vervrolykende is, en zyn kan, wanneer Ad
ier
OVER DEN INWENDIGEN GODSDIENST. : E89
hier van harte de christelyke Deugd hebben aangehan-
en. De Alomtegenwoordige God, die in het binnen?
fte des Harten ziet; en, (welk eenen Troost welk eene
Opwekking!) de verborgene deugdzame Neigingen en
godvrugtige Voornemens, even zo wel, als de uitmun-
tende zigtbare Handelingen der Deugd , met zyne Goed-
keuring en Genade bekroont. Stelt U deeze aan-
fporende Beweegmiddelen dagelyks voor den Geest, des
Morgens , eer Ey nog aan de Bezigheden van uw Beroep
en Stand gaat. Herinnert U dezelven in ’t Gebed, Bouwt
daarop uwe hartelyke Voornemens van eéne ftandvastige
Gehoorzaamheid jegens God. Smeekt hem daartoe vuu-
riglyk om den Byftand zyner Genade, En wan-
delt dus daaglyks, ja in elk oogenblik , voor God , en als
in zyne heilige Tegenwoordigheid. Zo zullen gewis
uwe Dagen in ftille Ruste ongemerkt voorbygaan ; en U
onder het genot van zo menige Goddelyke Vreugden ,
in dat zalig Leven invoeren; waar wy onzen God, zo
wel met geheel volmaakter Deugd , als met geheel vol-
maakter Vreugde , in alle Eeuwigheid dienen zullen !”
Ep. sANDIFORT , Med, Anat. et Chir. in Academia Batava
qe Leide est, Profesforis , Obfervationes Anatomico-
athologice , Liber tertius.
Ontleed. en. Ziekten-kundige Waarneemingen. Te Leyden by
En v. d. Eyk en D. Vygh, 1779. én groot 4to 170
blaaz.
DD iteerde „Deel bevat geen minderen voorraad van zeld=
faame -Waarneemingen en Gevallen, dan de twee
voorgaanden. De yver van den Hooggeleerden Heer,
in 'c nafpooren van de verfchynfelen van ’t menfchelyk
lighaam , zo wel in zynen herauten als ziekelyken (taat , is
onvermokid, ‘en de gevolgen daarvan toonen genoeg-
faam , dat de Natuur zich niet vergeefs laat dienen; maar
den arbeid, in haar naa te fpooren, rykelyk beloont.
gr duidelyk zal blyken uit de Waarpeemingen, in
dit Werk vervat. ’t Delve is in tien Hoofddeelen ver-
deeld, buiten’ de verklaaring van de Plaaten, en een
nauwkeurigen Bladwyzer. In ’t eerfte Hoofddeel geeft
de Auteur eene nauwkeurige befchryving van eene wanftal-
Cie
<00 ED. SANDIFORT
tige en mismaakte gefteldheid van een Kind van 7 miáane
den, ’t welk, naa zyne geboorte, maar zeer flauwe te-
kenen van leven gegeeven had. Vooreerst vertoonde ‘er
zich eene groote Navelbreuk , die verfcheide Ingewanden
van den Buik bevatte De Darmen , Nieren , Blaas
en voornaamlyk ’t Hart, waren tegennatuurlyk gefteld.
‚ Waarby nog kwam eene fpina bifida , met eene wanttaltige
gedaante der onderfte ledematen, en meer byzonderhe-
den. Men dient de befchryvingen van den Auteur
in ’t Werk zelve te leezen; en daarmede de afbeeldin-
gen op de Plaaten te vergelyken, Men vindt ook overal
. eene menigte van voorbeelden , uit de voornaamfte Schry-
vers aangehaald, die, of dergelyke waarneemingen ge-
daan hebben, of dienen kunnen tot bevestiging van ’t
geftelde, In *t tweede Hoofddeel wordt befchre-
ven de Beenwording van ’t binnenfte bekleedzel der her-
fenen (pia mater) in eene ontleeding van ’t hoofd door
den Auteur waargenomen. ’t Geen zeer zeldzaam is.
Verder worden hier verfcheide voorbeelden van Been-
wordingen van de overige deelen van ’t menfchelyk lig-
haam bygebragt. « In ’t derde Hoofdffuk vinde
men een puttige waarneeming befchreven van een doode.
Jyke opftopping van ’t water door een fteen in de pis-
weg (urethrá) , vast ingedrongen, veroorzaakt. Hierdoor
was in de gemelde buis eene dubbele fcheur ontftaan.
— In de vierde afdeeling vindt men eene zeldzaame
waarneeming van een Stcen, die de traanwegen bezee
had, en met een gocd gevolg 'er uitgefneeden werdt.
—_— In de vyfde geeft de Auteur eene befchryving
van eenc aanmerkelyke verdikking en verharding, in ’t
Buikvlies (peritoneùm) waargenomen. Waarby nog kwam
éenc faamgroeijing van byna alle de Ingewanden van den
Buik. De zesde handelt over de menfchelyke
vrucht (ovum humanum), byzonderheden dien aangaande
waargenoomen. Hierby voegt de Schryver eenige aan-
merkingen en waarneemingen over de vliezen van de
vrucht, die door den beroemden HUNTER ’t eerst ontdekt
zyn. In ’t zevende Hoofddeel befchryft hy een
waarneeming, waar de beide Nieren fämengegroeid of
vereenigd waren: in ’t voorfte gedeelte van deeze Nier
wierden twee bekkens gevonden, die verder twee pislei-
ders uitmaakten, zo dat deeze er, fchoon” één in getal ,
evenwel de werking van twee vervulde: de Schryver
brengt
ee ee
OBSERV. ANAT, PATHOLOG. ZOE
brengt hierby meer dergelyke waarneemingen. — In
de drie laatfte Hoofdftukken wordt gehandeld over de
Naaden van de beenderen van ’t bekkeneel. = Over
de beentjes der Naaden, Over Beenderen, op
verfcheide wyzen van de natuurlyke gedaante afwykende,
Natuur-befchouwer , of Verzameling van de nieuwfle Vere
handelingen, over de drie Ryken der Natuur , welke thans
in Duitschland uitgegeven worden. Vertaald , en met
Aanmerkingen vermeerderd , door P. BODDAERT Med. Dr.
Oudraad der Stad Vlisfingen enz. enz. Eerfte Stuk, met
naar 't leven gekleurde Plaaten. In 's Hage by J. du
Dee 1779. Behalven het Voorwerk I6o bladz. in gr.
oëtavo.
Ee „Hoogduitsch Gefchrift, getyteld de Natuur for,
fcher, zedert het jaar 1774 ftukswyze uitgegeeven ,
onder het opzigt van den geagten Hoogleeraar Walch,
en na deszelfs overlyden nog heden agtervolgd worden-
de, onder het toeziende oog van den beroemden Heer
Schreber, heeft aanleiding gegeeven, tot het vervaardi-
gen van deezen Natuurbefchouwer. De Heer Boddaert ftelt
zig voor, uit de in dat Werk by een verzamelde Stuk-
ken, eer ophelderinge van de Natuurlyke Historie, in
zyn Nederduitfchen Natuurbefchouwer by een te brengen,
de voornaamfte Verhandelingen, welken daarin vaorko=
men; dic, zynes oordeels, met de vereischte naauw-
‚keurigheid uitgevoerd zyn; en over onderwerpen gaan,
in weiker nafpooring onze Natie geagt mag worden ee-
nig belang te ftellen. Ter nutter uitvoeringe hièr van,
heeft hy ’t ook goedgevonden, een foortgelyk gebruik
te maaken van eene andere Hoogduitfche Verzameling
van dien aart, welke ten opfchrifte heeft , Befchäftigun=
gen der Natuurforfchende Freunde te Berlin: en 't oogmerk
js zig verder insgelyks te bedienen, van zodanige Stuk-
ken, welken keurige Lief hebbers der Natuurlyke Histoe
rie zyn Ed,, nu en dan, goedgunftig mogten gelieven ter
han’1 te laaten komen. Langs deezen weg, die ze»
kerlyk vry wel gefchikt is, om den Nederduitfchen Lee-
zer eene leerzaame Verzameling van Verhandelingen,
over een aantal van onderwerpen, de Natuurlyke Histo-
. rie
192 Pp. BODDAERT
rie betreffende, te leveren, is men voorneemens, van
tyd tot tyd, een Stukje van die grootte als het tegen-
woordige af te geeven. leder Stukje ftaat ééne of meer-
der Verhandelingens;over elken tak der Naruurlyke
Historie , te belielzen , met de noodige nevensgaarde af
beeldingen , ook, daar ’t vereischt wordt ; naar ’t lce-
ven gekoleurd; dat zig egter ; volgens het plan van den
Hoogleeraar Wakh bepaalt, tot zulke voorwerpen, die
‘anders, of nog geheel niet, of flegts onvolkomet afge-
beeld zyn. Byaldien de verdere uitvoering der
volgende Stukjes, gelyk we ter voltrekkinge van dit nut.
tige opzet hoopen , aan het thans afgegeeven Stukje be-
antwoörde , zullen de Liefhebbers weezenlyk reden heb.
ben, om de moeite, door den Heer Boddaert hier toe
aangewend, danklyk te erkennen; decze Proeve althans
is wel in ftaat om genoegen te kunnen geeven.
Ze behelst eene befchryving van den zogenaamden Le:
gerworm , of liever van eenige duizenden aaneenfluitcnde
Maden, die voor ’t oog van ’t Gemeen een ontzaglyken
Slang vormen: benevens die der Rupfe van het blaauwe
Pagetje der Eiken, tot verbetering der af beeldinge, wel-
ke de anders naauwkeurige Röfel van dezelve gegeeven
heeft, Verder een berigt van het zeldzaame Nest der
Kruisvink. Eene befchryving van ecnige nieuw ontdeke
te Schulpen; van de witte Aardflak met den geelen rand ,
en van een zeer zeldzaamen Nagtvlinder. Deeze tot
nog, zo veel men weet, niet afgebeelde Stukken, wor-
den hier gekoleurd in ééne plaat vertoond, Hier aan
volgt een berigt van de verfcheiden Rangfchikkingen der
Viervoetige Dieren, zo als de voornaamfte Schryvers
dezelve op verfchillende wyzen. ingerigt hebben (De
Wy-
By gelegenheid, dat daar in ook gewag gemaakt wordt van
de verfchillende uitgaven van het Zamenflel der Natuure van Lin-
neus, en-wel van de twaalfde of nieuwfte uitgave van 1766, deelt
ops de Heer Boddaert het volgende, wegens des Ridders laater
oogmerk, nog mede. „In het ja:t 1775 fchreef de Heer LiN-
„ Naus aan den Heer Bouson: Ego novum adorno Jyiema, mul-
… Eten aulum: nondum paratsum habeo, fed prokimo vere prodibit-
„ [zie zZWausIL Opp. posthuma.] en in 1774 ontfing ik eenen brief
„ van dien grooten Man, die my meldde, dat hy aan een nieuwe
„ uitgave vn zyn ‘zamenftel bezig was, dat, gelyk hy zich uit-
„ drukt; enqmiter Autun zoude zyn: dach gene nh ba
en
,8
…_ NATUURDESCHOUWER. 193
Wyders Natuùr- en Scheikundige Waarneemingen over
den Lazuurfteen, en deszelfs bereiding tot Verw; met
eene nevensgaande Verhandeling over eenige foorten van,
Waereld. Oogen of Lapides mutabiles; welken, dropg zyn-
de, gancsch ondoorzigtig zyn; maar, in ’t water gewor-
pen zynde, na verloop van minder of meerder tyd, hel-
derer, of zelfs geheel doorzigtig worden. Daarby kome
eene Verhandeling over doorgefneeden Waterwormen ,
welker ftukken na eenige dagen weder aangroeien, en
volkomen Dieren worden; nopens welk byzonder ver-
fchynzel de Opfteller deezer Verhandelinge eerst eene
Historie deezer ontdekkinge geeft; en voorts eên naauw.
keurig verflag van zyne deswegens wonderlyk wel geluk.
te Proefneemingen bybrengt ; met aanwyzing van de ma-
nier, waarop men in dit onderzoek te werk behoort te.
gaan. Vervolgens komt ans hier mede voor , de Befchry-
ving van een Vogel, geheeten den Kaapfchen Rall, of
‘Tringa Capenfss carunculata; welke ons ook , in eene ne-
vensgaande gecoleurde Plaat ‚keurig afgebeeld , onder het
oog gebragt wordt, Ten laacfte is 'er in dit Stukje nog
gevoegd, eene Aanleiding voor jonge Lief habbers der Ge-
korvenen , om. met oogmerk en fmaak te verzamelen. De Schry-
ver van dit Gefchrift kortlyk aangeweezen hebbende,
dat men, in ’t verzamelen van Infeten , niet flegts een
zinlyk genoegen op het oog moet hebben ; maar tevens
bedoelen de Natuur grondiger te leeren kennen, en zyn
verftand ‘met waare kundigheden te verryken ; doet wy-
ders zien, hoe groot een. veld, en welk eene verfcheie
denheid in ’t zelve, zig hier in neel, voor den onder
zoekgraagen geest , ter verheerlykinge van den Schepper
en Onderhouder van alles; welke opmerking het verza-
melen van Infeêten in den rang: van eene ad & Oe
naame uitfpanning en nutte bezigheid brengt. Om zulks
te meer te bevorderen ‚geeft hy voorts den Beginneren
eenige regels aan de hand, en deelt hun zyne gedagten
mede nopens eene fyftematifche inrigting van een Infec-
ten.
‚, bem in 1775 het gebruik van zyne fchoone vermogens benam,
„Een hem in 1778 wegfleepte, heeft dit voorneemen verhindert ;
‚‚ het geen ik hoor dat den Heer munRaY opgenomen is, en
‚ dat die geleerde Heer het MSS. van den Heer Linnus in '€
„ kort zal uitgeeven.” NE
Il. DEËL.ALG, LETT. NO. 5. Q
Rn … FP. BODDAERT .
teneKabintt ; naer welken zy zig, bv het verzamelen der
Infeêten, met vrugt, gedraagen kunnen. |
Men kan uit diet ons berigt deezer aanvanglyke Verza.
melinge, genoeg opmaaken, dat dezelve verfchéidene lee-
… genswaardige Stukken behelst. Om ‘er nu wyders nog
eene. aanmerkelyke byzonderheid uit over te theemen,
zullen wy hier het oon vestigen op het hoofdzaaklyke ,
dat ons de Heer Hotraad Gunther meldt, raakende het
geer. zeldzaame Nest en de Eieren van de Kruisvink. — Zy
die zig toegeleid hebben, op de befchryving der Voge-
den , maaken ook gewoonlyk van de Kruisyink , 't zy on-
der den enkelen naam van Levia, of met byvoeging van
Coccothiauftres of Curviroftra gewag; doch niemand hun-
ner fchynt het Nesten de Eieren gezien te hebben: dat
men naastdenkelyk toe te fchryven heeft, aan den one
gunftigen tyd van ’t Jaar, in ’t welk men dit Nest heeft
te zoeken. —
*t Was naamlyk, gelyk onze Schryver aantekent, al
voor lange bekend, dat de Kruisvink, tegen de gewoon-
te der Vogelen, haare broeijing midden in den Winter
werrigt. De Jongen, door een toeval uit het Nest in de
Sneeuw gevallen, en van de Boeren gevonden, getuig
den zulks; ook leerde de ondervinding, dat-de eerfte
Jongen reeds in February , en misfchien nog vroeger uit-
vliegen 5 overeenkomf{tig waarmede de Heer Zorn zegt ,
in ‘t jaar 1740 waargenomen te hebben, dat verfcheiden
Paaren hunne Jongen kort na Maria Lichtmòr uitgebroeid
hadden (*). ‚‚-Het Nest moet derhalven, ver:
volgt de Heer Hofraad, by het begin wan ’ Jaar, juist
wanneer hect 't koudfte is , gezocht worden; en’“wie gaat
dan gaarne uit de warme Kamer in ’c Bosch? en nog
meer , wie ftygt met koude verftyfde handen , op hooge
smet: fneeuw. bedekte Dennen en Pynboomen, -om een
Nest te zoeken? Ik had reeds fints twintig Jaaren , aan
de Boeren omftreeks het Bosch, groote Belooningen
voor zulk een Nest beloofd, en alle die bedienden, die
my ftukken aanbragten, hadden ook zo lang getragt 'er
een te verkrygen. Maar het gevolg was altoos zo flegt ,
dat mên:my nooit meer dan zomtyds eenige jongen, die
ult het Nest gevallen waren, aanbragt. Heet Nest zel-
1 5 ve,
| (*) Zie zyne Petinetheologie, bl, 90 en 1ôn
se ’
NATUURBESCHOUWER. 19}
ve, en nog Minder de Eieren „kon ik nooit, te zien kry-
en sniectegenftaande verfcheidenmaalen de Boomen,
onder: welke men de jonge Kruisvinken gevonden had,
om vèr. gevalten waren , en doorzocht wierden” ——
findelyk egter gelukte het den Heer Gunther, zo la hf
Gerfraalt, door’ middel van zynen Vriend, den Heer M,
®ohann Gottlieb Buttner, een Man, die eene ongemeene
ägting vour alterlele foorten van Weetenfchappen heeft „
een wel bewaard Nest van de Kruisvink met drie Eicrerk
te verkrygeh: waarvan hy ‘ons het vòlgende. verflag
»… Het Nest zelve vond teh op een hoogen Dennen-
boom , den gden January 1774} midden in een zeer dicht
Bosch, naby de Amtsdorpfche.drooge bron; . Een vlytie
ge’ onderzoekende Landman, die om andere Bezigheden
zich ín ’t Bosch ophield , bemerkte, dat eene Kruisvink
allerley Mos en dorre Rysjes van andere Boomen zamen-
raapte, en deze Bouwftoffep ,:op een zekere’ pldats van
een dik met Mos bezetten Tak der bovengemelde Den-
he, zaamen bragt. Er geluk was deze. Tak der Denne
niet hoger, dan 24 Ellen van’ den grond. De Man kon-
de dus met het bloote eog zien, dac het een Nest was,
dat de Kruisvink maakte, Het was byna voltooid, toen _
hy het ontdekte. Maar zekerheidshâlve, en om den Vo-
zel geen rede te geven om het Nest te verlaaten, durf-
“de men den Boom niet voor den 8 January beklimmen,
Toen vond men drie Eieren in het Nest £ €á fchoon men
vermoedde, dat de Vogel 'er oog meer moest, leggen ,
werd échter, uit voorzorg, hét Nest met de Eieren
weggenomen €en in zekerheid gebracht, on
‚, Hert ftond tusfchen een gaffel midden op den Tak , en
das ver van den ftam; een zytak ging midden dopr den
Bodem van bet Nest, en was met groee Boommos, dar
‘er om heen gelegt was, met ‘het Nest ten naauwften
verbonden , zo dat het geheele Gebouw , door deze vaste
making , uitneemend zeker op. dezen gaffel rusten kon ,
Zonder door Sneeúw, Wind, of ander toeval van zyn,
Plaats te konnen beweegen. , |
"9 De grondlaag van het Nest-beftond uit eene groote
fnenigte van dunne en ranke. Dennen-.en Pynboomrys.
jes; de dikfte zyn niet dikker dan eene Ravenfchagt, De
meeste hebben geen blaadjes , aan eenige weinigen ftaan
echter nog groene blaadjes A die tusfchen hect Mos , door
“3 ' wel.
196 P..BODDAERT
welke zy heen gewerkt zyn, doorfteeken. Met even
zulke Dernenrysjes is de buitenfte oppervlakte van het
Nest bekleed, rondíom van den grond tot boven aan den
rand, alwaar zy ten deele zeer ordentelyk in de rondte
omgeboogen zyn; ten deele omvatcen zy het Nest niet
zo wel gefchikt. Op deze ruwe overtrek , had de Kruis-
vink eene goede en groene Boommos (*) gelegt „
en door deze warme Bouwftoffe zyn Nest voor Vorst
En Koude beveiligd. |
s, De bodem van het Nest is wel twee duimen hoog
met zulk een Mos aangevuld , en de zyden , die uit even
zulk eene ftoffe beftaan, zyn ten minften ook een duim
dik. Dit groene Mos is zo dicht als een vilt. in elkane
der gewerkt, en verfchaft eene verbazende warmte aan
het Nest. Zo veel was 'er nodig om een regt warm Nest
te vervaardigen. Nu kwam het nog op eene zagtere voe-
ring van de Legplaats der Eieren aan. Ook hier voor
had de Kruisvink gezorgd. De geheele Kom of de half-
ronde kogelvormige Holte, in welke zich de Eicren bet
vinden, is met de zagtfte en teder{te puntjes van het wic-
agtige groen Coraal-Mos (f) , dat in menigte op de Pyn-
en Denneboomen groeit , wel een half duim dik gevoerd,
en de Takjes van dat Mos zjn, met eene groote ge-
fchikcheid, zo fyn in de rondte omgelegt, de de bin-
nenfte Holte ongemeen glad en zagt gevoerd is ; terwyl
de omkrullende puntjes van het Mos, die rondom den
rand uitfteeken , aan het geheele Nest een fraay aanzien
even,
8 ‚, Men konde aan dit Nest noch Hair, noch Vede-
ren, noch Wolle van Planten befpeuren , noch minder
heb ik ’er eenige Harst van Dennen. of Pynboomen aan
konnen vinden, met welke de Bouwftoffen van het Nest
gelyk de Heer HALLE, op de aanhaling van.den Heer
FRISCH ‚ bevestigt , zouden overdekt zyn, op dat de RN
dn
(*) Sphagnum arboreum. LINN. Syst. Nat. ed. XII. T. IL
698.
(}) Lichen floridus , filamentofus , ercBus , fcutellis radiatis.
LINN. Syst. Nat. Ed. XII. T.I. p. 714. n. 86. Conferva arborea,
cinerea , vulgaris , brevior cum orbscalis. Dii Len. Cat. PI. Gisf. p.
200. Lichen cinereus, vulgaris, capillaceo folie, Touaner. Inft.
359:
Pp.
NATUURBESCHOUWER. 107
dezelve niet zoude los maaken, en doorweeken (*). Geen
korrel van deze Vernisfing is ’er aan het Nest te vinden.
Men moet daaruit oordeelen , dat deze Schryvers, fchoon
ze het Nest aftekenen, het zelve niet gezien hebben;
saar dat Lieden, die deze vernisfing zelve verzonnen
hebben, het Nest wel geziën, maar niet met aandacht
befchouwd hadden, en daardoor hun dit valsch berigt
aven. Maar het blyft altoos uitgemaakt, dat by alle
Vogels, van dezelve foort ,de wyze van bouwen dezelve
is. Indien nu het bovengemelde Nest werkelyk een be-
kleeding van Hars nodig had, zo moest men zulks ook
aan het myne waargenoomen hebben.
‚‚ Men zal uit de toc dus ver behandelde bat Mi
van zelv zien, dat dit Nest, naar de verdeeling , die ik
elders van de Clasfificatie der Vogelnesten maakte (+),
tot de Clasfis der halfkogelronde of korfnesten behoort.
Het geheele Nest, dwars van boven gemeeten, van de
oppervlakte der eene zyde tot die der andere, is 7$
duim Rhynlandsch. De holte of nn der Eieren ,
alleen gemeeten, had flegts 24 duim in de Middellyn.
Men ziet derhalven dat de dikte der Wanden eene aan- ’
merkelyke Maat uitmaakt. Zy bedraagt, aan de mees-
te plaatzen, den overtrek der Boomrysjes ‘er by ge-
meeten , 2} duim, Dus is het Nest niet flegts in {taat
efteld, om de koude af te weeren, maar ook om de
neeuw en nacheid tegen te ftaan, zonder eene beklee-
ding noodig te hebben. Dit laacfte zoude ook zo veel
te overvloediger zyn, wyl de Kruisvink altoos gewoon
is, zyn Nest op zulke plaatzen aan te leggen , daar het
door andere takken bedekt is , die door de menigte puntige
Blaadjes, waar mede zy bezet zyn , de fheeuw verhinderen.
‚‚ De Eieren zyn niet volkomen zo groot als een Ha-
zelnoot, maar grooter dan die van de Bloed-vink, en
hunne grootte verfchilt weinig van die van den Kernhy-
ter. Men zal van hunne grootte een duidelyk beerip:
heb.
(*) Hy bouwt het Nest tusfchen Dennetakken, en bekleed het
met Hars, omt dat de Sneeuw het niet weeken, en los maaken
zoude, want hy broeit midden ín den Winter, of January, zegt
Proff. gaLLE, Wogelgefchichte sit kupfern 1760. 8 Maj. n. 416.
p. A05-
(f) Zammlung von Nesten und Eyern, Einl, p. 4. 6. 6. 10. 12.
O3
128 “ P. BODDAERT-, NATUURBESCHOUWER,
E |
hebben, wanneer ik zeg, dat hunne Lengce, van-hes
ftompe deel cot aan den punt, ro Rhynlandfche Lynen
in Middellyn heeft, en dat de Middellyn hunner dikte,
aan het ftompe eind, byna 7 zulke lynen bedraagt. Hun=
he grondverw is dof wit; om het ftompe eind is een
kring van rood bruine of beter zwartagtige roode vlak-
ken , ftreepen en punten, waarvan de groot{ten nier
rooter zyn dan een fpeldeknop. Men kan dezelve best
En zwart geronnen en weder opgedroogd bloed verge=
Iyken, Het is waarlyk eene aanmerkelyke omftandig:;
heid, dat alle de zaorten van Kruisvinken, Vinken cq
Kneuen, tot aan de Canarievogels toe, op hunne Eieren
dergelyke zwart roode vlakken hebben. Eenige dezer
vlakken zyn rond, andere hockig, andere gelyken naar
ftreepen of haaken , en tusfchen deze zyn heldere ,
sraauwe’ roodachtige vlakken en punten in geftroojd,
uiten deze Kringswyze omwvatting, vind men maar
fpaarzaam hier en daar, op de overige Oppervlakte van
het Ey, eenige enkele zwart-roode Vlakken en Runten.
_ Ik twyffel geenszins dat de Kruisvink, gelyk
andere van zyn Geflagr, vyf of zes Eieren legt; de
begeerte om hect Nest te hebben, heeft my drie Kieren
voor licf doen neemen. Of hy meer dan eens in het
Jaar brocit, gelyk de Heer HALLE zegt (*), hope ik
pog door tyd en ondervinding te weeten,”
Historie van het Verbond en de Sia dad der Nederland-
Jche Edelen, ter verkrijginge van Vrijheid in den Godsdienst
en Burgerftaat. Uit veele oorfpronglijke gedenkflukken
Jaamgefteld door y. w. Te waTER, Historiefchryver van
Zeeland, enz. enz. Tweede Stuk. Te Middelburg by P.
Gillisfen, 1779. In groot olavo soq bladz.
» geagte Zeeuwíche Historiefchryver, van wiens
noeste vlyt , in ’t nafpooren , en oordeelkuúdige op-
lectendheid, in ’t befchryven „ van alles wat becrekking
heeft, cot dit by uitftek merkwaardige gedcelte van
’s Lands Gefchiedenisfen, wy voor eedigen tyd gewaag-
ij 6 : den,
_(*) Hy zegt, p. 406. De eerfte Jongen zyn op Kersiis, de au-
dese op Maria Ligtinis volwasfen, JOS ade
J.w. TE WATER , HET VERBOND DER NEDERL. EDELEN. I9p
den: (*), agtervolgt. in die Stuk zyn aangevangen. Vers
haal, mee melding der herhaalde poogingen van 's Lands
Edelen, na dat het getroffen Verdrag, waarvan zy zig
zo veel goeds beloofden , van de zyde der Spanjaarden ,
trouwloos gefchonden was, Hier omtrent komen in de
eerfte plaatze in aanmerking, de byeenkomften der Eidee
len te Dendermonde, befchreeven tegen den derden van
Wynmaand des jaars 1566; en vervolgens in die zelfde
maand, of de daaraanvolgende Slagtmaand, te Amftere
dam. Zyn Ed. heldert het duistere en onzekere , nopens
de verrigtingen in die tb ‚ eenigermaace ops
en geeft vervolgens insgelyks een oordeelkundig verflag ,
zo wegens de vereeniging, die zommigen poogden te.be»
werken , tusfchen de. aanhangers der Leere van Calvyr
en Luther, onder ’t eenpaarig aanneemen der Augsburg.
fche Geloofsbelydenisfe; als raakende een Smeekfchrì
der Hervormden aan den Koning, ter erlanginge van
vrye Godsdienftig-oefening; met ‘aanbiedinge eener buis
tengewoone fomme van dertig tonnen gouds. By die
gelegenheid maakt hy insgelyks gewag van de vrymoedi-
e poogingen der Overheid van Leeuwarden, tot voor«
nd van den Hervormden Godsdienst; in afzigt van
's Konings vernieuwd Plakaat, dat de Overheid weiger.
de af te kondigen. Onze Historjefchryver , dit voorge.
vallene in Friesland, met regt aanmerkende , als een uit«
werkzel van ’t fmeekfíchrift der verbonden Edelen , meldo
ons verder, hoe alle deeze gebeurtenisfen aanleiding gan
ven tot menigvuldige en zeer haatlyke befchuldigingen ,
zo tegen de verbonden Edelen in ’t byzonder, als tegen
de Onroomfíchen in ’t algemeen. Uit dien hoofde, zegt
hy, vond men. ’t van deezen kant goed, een uitvoerig
Verdeedigferif op te ftellen; dat den, tot nog onbee,
kenden, Schryver tot eer ftreke; °t welk den Heer te
Water beweegt; om deszelfs hoofdzaaklyken inhoud voor
te draagen, te meer daar het dient ter bevestiginge van.
’t geen hy alvoorens nopens het gedrag der Edelen te
boek gefteld. heeft.
In dat Verdeedigfchrift werden de Edelen wel by-
zonder vrygefproken, van de hand gehad te hebben,
in de zo’ veel gerugtsmaakende Beeldenftotming; én
men toonde overtuigelyk aan, dat men a Ee
egts.
(*): Zie Hèdend. Vad. eld € VP. D.bl. 494 |
4
2c0 J. W. TE WATER
flegts den Onroomfchen, maar ook zelfs grootlyks-
den Roomíchen te wyten had, Edoch,met dit alles „
was deeze Beeldenftorm, gelyk de Heer te Water
‘vervolgt, eene oorzaak van verdeeldheid onder de Ede-
len, die derzelver verbintenis eerlang verbrak. Zommi-.
gen hunner naamlyk, bevreesd voor de geheele verwoes-
ting van ’t oud en vaderlyk geloof , begonden te wagge-
len , lieten het BORRE vaaren , en poogden zig
met de Hertogin en den ing te verzoenen. De Land-
voogdes maakte gebruik van deeze gelegenheid; begun.
ftigde alle de zodanigen, en verzettede zig, als met ver.
nietwde kragt, tegen de poogingen der nog verbonden
Edelen; die, fchoon hun vermogeh niet weînig vere
zwakt ware, nogtans de zaak der Vryheid bleeven hand.
haaven; hoewel met minder vrymoedigheid. Hier door
dorst de Hertogin zig verzetten tegen eene, naar ’t
fchynt, voorgenomen byeenkomst der Edelen te Heus-
den; en de Edelen vonden het niet geraaden, de On-
roomfchen van. Valepchyn, op derzelver verzoek , met
eenig Krygsvolk by te ftaan. Ook kan men, volgens
het geen onze Historiefchryver verder meldt, genoeg.
zaam zien, dat ze meerendeels den moed eenigzins lie-
ten zakken ; als men nagaat het antwoord , dat zy gaven
op het voorftel en de klagten van de Kerklyke Vergade.
ring der Hervormden te Antwerpens in die dagen. Eg.
ter zo niet ‚dat ze geheel tot moedloosheid overfloegen ;
integendeel „'er verliepen maar weinig weeken, na het
opgemelde fchryven van die van Valenchyn en Antwer.
pen, of de verbonden Edelen leverden der Hertoginne,
ten derden maale (*), eer ernftig en nadruklyk Verzoek.
fchrift over; welks voornaamften inhoud de Heer te Wa.
ter beknoptlyk opgeeft; met meldinge van eenige byzon-
derheden, nopens de overlevering zelve. Men had
naamlyk goedgedagt, dat de Heer van Brederode hetzelve
in eigen perfoon, uit aller naam, der Hertoginne zoude
aanbieden; doch de Landvoogdesfe weigerde hem, op
zyn aanzoek, gehoor te verleenen; des- men een ae
Ce:
(*) Het eerfte wa ingeleverd op den sden April 1566; dat
eerlang, den 2often July ‚door een nader Vertoog , agter volgd werd ,
en daar by kwam ten derde, of laatstlyk, het hier gemelde Ver-
zoekfchrift, ingeleverd, naastdenkelyk, den zssden February des
jaars 1547.
MET VERBOND: DER NEDERI» EDELEN. dor
deren weg ter bereikinge van dit oogmerk moeste in.
flaan, Onze Historiefchryver gewag maakende van ee.
ne aantekening , volgens welke Dirk Volkaartsz. Koornhart :
dit Verzoekfchrift overhandigd zou hebben , toont duide-
Iyk dat dezelve niet behoorelyk gegrond is; en dat men
zuiks heeft toe te eigenen aan Willem van Treslong ,
Edelman van Brederode ; die ’t zelve, na een voorafgaan-
. den Brief van Brederode aan de Landvoogdesfe, der Her-
toginne zelver in handen gaf. Deeze beantwoordde het
zelve in eenen Brief aan Brederode, reeds den volgen-’
den dag, met eene nadruklyke fierheid ; waaruit bleek,
dat zy bykans allen fchroom voor de Bondgenooten ter
zyde gefteld had; ’t welk haar volgende gedrag ook ten:
overvloede getuigde, en dat het Bondgenootfchap wel
dra bovenmaate verzwakte. „, Het leedt, zegt Onze
‚, Historiefchryver deswegens, nu niet-läng, of het
s‚ Bondgenootíchap der Edelen kreeg een’ plotfelijken
> val, waarvan het zich, naderhand, niet kon herftel-
‚ len. Ruim een derde deel der vereenigde Edelen
‚ fcheidde zich af van de overigen, en verliet het Ver-
ES Sommigen floeg de vreeze voor ’s Konings
s‚ komfte om heet hare, Anderen begonnen belang te ftel.
‚> len in de gunfte der Landvoogdesfe , om hierdoor hunne
s ampten, burgerlijke of krijgskundige, te behouden.
„‚ In de eerften bleek, dat ‘er dikwijls grooter kwaad
s, gelegen zij in de vreeze, dan in ’t geene gevreesd:
‚> wordt , en dat de angst iemand fchielijk van zijn’ plicht
s) doe afwijken. De laatften toonden, dat eigen voor-
, deel ín dien tijd, zoo wel als in onze dagen, de mees.
s) te daaden der menfchen beftierde, fchoon het alge-
> meen belang de fterkfte band der maat{chappij is. De
> wanhope, van ooit hun oogmerk te bereiken , en het
s, Verdriet, dat hunne langduurige en welmeenende po-
> Zingen telkens verijdeld wierden, zal eenigen bewo-
äe gen hebben , hunne onderlinge verbintenisfe te breken.
‚> Hier bij kwam, gelijk gezegd is, dat veele Bondge.: :
‚> nooten, die wel vrienden van vrijheid in den Burger.
ss ftaat en Godsdienst waren , doch verkleefd bleven aan het .
‚> Roomfche geloof , niet langer met goede oogen konden
, aanzien, dar de Godsdienst van hunne Vaderen geheel
>, En al paar zijn’ ondergang, in Nederland, begon te:
s fnellen.”_ Hierby kwam , gelyk de Heer te Wa-
ter vervolgt, een vond der Hertoginne; die „ eenigen:
Os door
5
5
204 J. W. TE WATER E
door vriendlykheid overhaalende , tevens van. alle Ámpteas,
naars een nieuwen eed afvorderde. Door dit middel on=
derfcheidde zy des te gereeder vrienden en vyanden ; kon
de weigerenden te gemaklyker van hunne ampten onte.
flaan; en had te ligter gelegenheid ,om dezulken te ftraf-
fen, die den eed niet mogten houden. Men vond ’er die,
het afleggen van dea nieuwen eed weigerden; maar vee-
len lieten 'es zig wel dra toe overhgalen. De Prins van.
Oranje, onder de eerften behoorende, vertrok eerlang-
naar Duitschland; zommigen volgden zyn voorbeeld ; an-
deren liecen den moed geheel zakken; en ’'er bleef in.
korten naauwlyks een derde deel der Edelen over, dat
zig aan ’c Verbond’ hield; vooral na dat de vrees voor
de komst van den Hertog. van Alva zig meester van vee
ler harten gemaakt had,
Zints dien tyd begonden de Edelen, die hunner ver-
bintenisfe getrouw. bleeven, zig met alle ernsc te wape-
nen, volk in Nederland te werven, en naar hulp uit
Duitschland uit ce zien, Ja ’t leed ‘niet lange, of ze ver-
bonden. zig onderling, om te. beproeven, of zy, door
middel van manen, den weg konden baanen toc afwer
ping van het Spaanfche Juk, en herftelling der Vryheid.
en iahoud van ’e Verbondfchrift, by die. gelegenheid
‘Sid, waar in ieder, inzonderheid Edelen, en daar
nevens ook andere. Perfoonen van aanzien en vermo.
gen, met ondertekening van zyn eigen naam , beloofde.
zekere fommegelds, en zelfs zyn eigen perfoon, toc
dat oogmerk te zùllen geeven, deelt ons de Heer te Wa-
ter hier mede (*). Schoon men den juisten tyd van het
opftellen van dit Verbondfchrift niet kunne bepaalen , is
’t egter, gelyk zyn Ed. doet zien, klaar genoeg „ dat.
‚ het zelve, op het einde van ’t jaar 1567 , of in den be=
inne van ’t jaar 1568, ondertekend zy. Dan deeze on-
erneeming, hoe wel gemeend , zegt onze Historiefchry-
ver, was van geen vrugt : „, de dood van Brederode »
‚ (welke den zóden February 1568 voorviel,) en ge-
„‚ brek van geld onder de vluchtelingen , waren de voor-
s, naamfte reden, dat de onderteekeuning van deze verbin-
s‚ LE
(® In het volgende Stuk ftaat onze Historiefchryver, onder
‘de Bylagen, eene naauwkeurige Copie van het oorfprong!yke Ver-
bondíchrift, in. zyn geheel, te plaatzen; gemerkt het zelve tot
nog niet met de vereischte oplettendheid gemeen gemaakt zy.
HET VERROND DER NEDERL. EDELEN. 203
sr kepisfe, za wel als de. inzameling der beloofde peas
‚ningen, een fpocdig einde: nam.” En op deeze wyze
liepen, de herhaalde paogingen der verbonden Edelen
‚o als de Heer te Water vervolgt, in die dagen vrugt-
loos af: Het meerendeel der Bondgenooten werd ver.
jeagd,, gebannen, gedood, en hunne goederen aangefla,
gen. Op de aangebooden vergiffenis, den 24ften Âu-
gustus des jaars 1568, aan hun, die zig binnen den tyd
van dertig dagen zouden aangeeven, dorst niemand hun,
ger cenig, betrouwen (tellen. . En aan de laatere zo ge=
noemdé algemeene vergiffenis, den 1óden July 1570,
met ongewoone ftaatlykheid, te. Antwerpen afgekons
digd, hadden de Bondgenooten geen deel, Hiervan
toch waren uitgeflooten alle dezulken, die, als, aanleg-
gers, bevorderaars , hoofden en voornaame verloiders,
tegen het heilig Katholyk Roomsch geloof , ’s Konings
hoogheid en de-gtmeene ruste, ondertekend hadden. het
Verbond en Smeekfchrifc, aan de Hertoginnce overgelc
verd, en die binnen den tyd, hun bepaald, niet vere
fcheenen warén. Dan dit nam niec weg, dat veelen der
Edelen , naar uitwyzen der laatere gefchiedenisfen., ’s Lands
Vryheid en den zuiveren Godsdienst, eerst bedektlyh,
en naderhand meer openlyk , te ernftiger ter harte na-
men, Onze Historiefchryver hier mede-zyn oor.
deelkundig verflag van *t voorgevallene, nopens het
Verbond en de Smeekfchriften der Edelen, beflgitende „
hegt 'er voorts, nog eenige leerzaam: aanmerkingen aan,
om den Leezer bd te leiden, tot eene dankbaare erken-
tenis aan de Godlyke Voorzienigheid, en eene daaraan
beaacwoordende ‚navolging van ’c roemrugrige gedrag
der Edelen, in ’t haadhaaven van ’s Lands Vryheid in
den Godsdienst en Al ne
‘ By dit Gefchiedkundige verhaal, dat alle tekens van
oplettendheid draagt, komt wyders nog een berigt van
de geflachten en bedryven der meeste verbonden Edc-
len, en andere aanzienlyke of vermogende Perfoonen,
Ee het Smeekfchrift, der Hertoginne overgeleverd , op»
dertekend hebben: welk berigt, in ‘dit Stuk aangevan-
gen, in ’t volgende voltrokken zal worden; wanneer
zyn Ed. têvens nog eedige bylagen, en verdere aan.
merkingen, welken hem intusfchen tet hand gekomen
Zyn, zal afgeeven. Men ziet, onder het doorbkderen
van dat berigt, alomme, dat de Heer te Wuter allevivt
aan-
204 °° ___. W. TE WATER
aangewend heeft, om met de uiterfte naauwkeurigheid
na te vorfchen, het geen dienen kon ter nadere ontdek.
kinge van de afkomst, en bedryven dier Ondertekenaa-
ren; maakende fteeds een oordeelkundig gebruik van al-
Jes, wat deeze en geene Liefhebbers onzer Vaderlandfche
Gefchiedenisfen desaangaande hem medegedeeld hebben.
Hier door leert hy ons niet alleen eenigen deezer Per-
foonen beter kennen, maar ’t hem te gelyk aanlei--
ding, om zomtnige byzonderheden hen betr de na-
der op te helderen, Dus vinden we hier, onder
veele andere, eene byzonderheid, nopens eene verden-
king van den Heer van Brederode , als of hy bedoeld zou
hebben Graaf van Holland te worden , op zodanig eene -
wyze overwoogen, en eenigermaate kragtloos gemaakt ,
dat wy ’t der moeite wel waardig agten het daaromtrent
gezegde hier nog over te neemen.
Dat het Geflacht van Brederode, gelyk onze Historie.
Schryver vooraf aantekent, wettig van de oudfte Hol-
Jandíche Graaven afdaalde, Iydt geen tegenfpraak; en ’t
js niet vreemd te denken, dat het aanzien van den Heer
Hendrik van Brederode , het Hoofd der verbonden Edelen ,
deswegens aanleiding gegeeven kan hebben, tot het ver-
fpreiden van een gerugt , dat hy eerlang Graaf van Hol.
land zou worden, en om hem, ín openbaare fchriften,
erfgenaam en opvolger in ’t Graaffchap van Holland te
noemen. ‚, Doch dat hij zelf, zegt de Heer te Water ,
‚ss OOit zoo verre zou gezien hebben, was den Heere
s, Wagenaar , nergens, gebleken. En ik durve ook niets
> daaromtrent, in 't zekere , bepalen.”
‚‚ Alleenlijk , vervolgt zijn Ed. , vinds ik aangeteekend,
dat Brederode, op den Rijksdag te Frankfort , ten jaare
1563, zou verklaard hebben, dat hem de Graaffchappen
van Holland en Zeeland , van rechtswege ; toekwamen; en
dat hij,als een Rijksleenman, de Done hulpe verzocht,
om in derzelver bezit herfteld te worden , en dus hunnen
. ondergang voor te komen (a), of , en in hoe verre, dit
verhaal waarheid zij, is twijfelagtig. Want, gelijk cen
| ‘ un.-
„ (a) Men vindt deze bijzonderheid in een zeldzaam Fransch
werkje, ten jaare 1566 uitgegeven, en waar van de titel is: Les
fubtils moyens par le Cardinal Grandvelle, avec ces complices inven-
tez, pour infbituer l'abheminable Inquifition, avec la crucile obfer-
y&-
HET VERBOND DER NEDERL. EDELEN. ‚Hoy
kundig Heer zeer wel aanmerkt, (b) indien Brederode
het gezegde verzoek ter Rijksvergaderinge hadt gedaan,
zou hij, die zoo wel een leenman van Filips, als van
het Rijk, was, daardoor. ongetwijfeld de misdaad: van
Jeenbreuke, (felonie) begaan hebben; en, als onderdaan,
en krijgsman, in dienst van den Koning , fchuldig gewor.
den zijn aan hoog verraad. Daar dit verzoek , in tegen-
woordigheid van Oranje, Egmond, Hoorne , Hoogftra- -
ten, van den Berg, en andere Heeren, zou moeten ge-
fchied zijn, hoe konden zij dan, die nu noch geen het
minfte denkbeeld hadden, om van Heer te veranderen ;
zich zoo naauw met hem verbinden? hoe konden dan
de voornaamfte Nederlandfche Edelen, met Brederode
aan het hoofd, fmeekfchriften, met zoo veele betuigin=
gen van Ahin en onderwerpinge, aan den Ko-
ning, als Graave, en aan de Landvoogdesfe, overhate
digen? De Hertogin kon niet onkundig blijven van
t gene op den Rijksdag voorviel; nademaal de Hertog
van Aarfchot ’er ook tegenwoordig geweest was. Zou
zij derhalven hier van, tot haar voordeel, geen gebruik
gemaakt hebben, wanneer de Edelen, bij het overge-
ven van hun fmeekfchrift , zulke ftetke Deun vaa
BEURS aanklevinge en genegenheid voor den Koning
eden? Zeker, niets hadt den Bondgenaooten , tot hunne
vernederinge, gepaster konnen toegevoegd worden, dart
dat de Landvoogdes verklaarde, alle verzekeringen van
getrouwheid niet te mogen aannemen van een lichaam, ’e
geen zoo eenen onderdaan tot zijn hoofd had, die zijn*
wetrigen Opperheer uit het bezit van éen gedeelte zijner
heerfchappije trachtte te zetten, en ’t zelve aan zich-te
trekken. aar op , van de zijde der Edelen, weinig of
niets met grond hadt konnen geantwoord worden. ‘Ook
zou dusdanig voorftel, buiten twijfel, naderhand ten las-
te
vation des Placcarts contre ceulx de la Religion. Pour airify par,
desftss les Kupereurs Roys Seigneurs Nobles et toute: Temporalitk
deminer et ce faire prier et adorer. Desquelz les Nobles du pays ba?
avec kes Puysfans et Nobles Seigneurs leurs abies advertis ont avec:
bonne et juste raifon allencontre oppofez. pag. 22-26. Dit
ftuk, benevens eenige andere, is mij, op eene verplichtende wijze ;
ten gebruike verftrekt, door den Wel Eerwaardigen Heere 5.
Royer, Hofprediker in 's Hage,” | |
‚n Cb) Dè Advokaat Fiskaal van der Craght, in eqn' brief
mij gefchreven, den z9 Aug. 1776.” BEDE Bk.
206 J. W. TE WATER HET VERKOND DER NEDERL. EDELEN.
te van Brederode wel te berde gebrágt zijn, als éen der
voornaamfte punten van befchuldiginge. ‘Doch, Uit is
piet gefchied : tij, in zijne indaginge, ’t zij in het von-
nis:tegen hem, Alle deze bedenkingen doen mij het
opgegeven verhaal im twijfel trekken. ’t Kan zijn, dar
Brederode, het hart wat hoog Grab op zijne geboór=
te, bij de Rijksvergaderinge poogde erkend te worden ,
als een Graaf ‚ afkomftig uit het Graaflijk huis van Hol-
Jand; en dat zulks, fchoon hemelsbreed verfchitleride
van het opgegeven verzoek, eehter aanleiding gave, zoo
tot dit verhaal , als toc het verípreiden van het gerucht ,
dat Brederode, in korten tijd, Graaf van Holland zou
Alle de Werken van FLAVIUS JOSEPHUS, naar het Grieksch
én ‘8 Enpelsch gebraet en verkort Uit het Engelsch in ’t
. Nederdziisch vertaald. Eerfte Deel, Te Amflerdam by
‚3. vs Gulik 1780. Behalyen het Voorbericht 545 bladz.
- ® gr. ellavo. K Wee
Nadien deeze Werken van den beroemden Joodíchen
a N Historiefchryver overbekend zyn, zo ten aanzien
van derzelver inhoud als leerzaamheid, zou het overtol-
lig weezen:, ons hier deswegens uit te laaten. Dan,
eene’ nieuwe Vertaaling van dezelven eischt een kort
Woord, daar toe betrekkelyk. Wy bezitten reeds, van
óver veele jaaren ,: buiten de Nederduitfche vertaaling
van William Sewel, eené merkelyk betere overzetcing dee-
zer Werken; door den geagten Hoogleeraar Haverkamp
ih- onze Taale gemeen gemaakt (*), die aller goedicu-
… ting heeft; en welker lof mén door deeze ook in geenen
deele poogt te bezwalken. Maar-’t inzier van den ar
beid des Engelfchen Vertolkers, die ’t 'er op toegeleid
heeft ‚om ’t overtollige eenigzins agterwegen te haaten «
En dus deeze Werken in een wat beknopter boftek te
brengen, heeft veelen zo wel voldaan, dae men het , ten
algemeenen nutte , om de leezing daar van te meerder te
bevorderen, raadzaam geoordeeld heeft, dat vòerfpoor
te volgen , en deeze overzetting ook in een Nederlandsch
Re de mede Eg ge
En apen dseze vestaaling F. Cuperus Lykreden op Md
„Dl. 10: en de
FLAVIES JONEPRUS, WERKEN: to7
pad én voorkhun te doën konten: == Dit denk,
eld van één herkorten Fofephus doet. zig, ’ is waar, ia
den êerften opflag’ tat ongunttig vobr ;:.men denkt, veel —
ligt, hier door vdn den zin des’ Autheurs.beroofd en ge
Jeid ce wórden háar ’t verftand. van den Verkorter ; dan 5
zie hier, wat #rèn dartomtrent; ìn de. Voorredén, ten
harigte geeft. „ Om die verdenking, (wordt 'er ges
», zegd.) voor te komen, en ‘den cwyfelenden Nator-
», fcher tè overtuygen, verzoëkdn wy, dac:hy deezb
en kain mét hét Oorfpronglyke vergelyke, en
2» als dan zal hy bevinden, dat wy niees, wat weezend*
‚> Iygk is en tot hec. Verband der Historie behoore ;
>, overgêflagén; maar def waaren zin en meening vaù
», den Autteur behouden hebben; en dat het :beloop
> der Historie, overeenkomftig met hee Oor fprongly+
‚, ke, in acht genomen is. Alleen hebben wy de overe
‚> tollige Sieraädien van den Styl, de noodelooze Uit.
s Wwydingën en Herhaalingen weggeworpen, de Stoffe
»‚ naâuwer faâmengetrokken, en zoodanige ‘zaken vere
», kort, die ‘een ieder in de Heilige Boeken van Mozes
‚„ kan leezen.” —_… Een oplettend onderzoek van
eeze en geené byzondere Stukken heeft ous van de
eloof waafdigheid deezer beruiginge volkomen ‘verze
kerd: zó dat wy genoegzaâmen grond hebben , om den
Leezer te mêlden, dâc hy door deeze verkorting niets ,
gewigtigs van 'e geen in de Werken van Pofephui ge-
vonden wordt; verlieze, Verder is de wrzhaling zelve
ook zeêr wel Mgerigt, om ‘ee algemeen genoegen te
geevén ; waar van het volgende, betreffende het vesti.
en:der Oppermagt van Herodes in Jeruzalem , waar mes
e die eerfte Deel aftoopt, eeigzins cot een ftaal mo
diene, ’c wélk de Liefhebbers met het oorfpronglyke
óf airdere Overzettingen kunnen: vergelyken.
De Historiefchtyver gémeld ‘hebbende, hoe de Room:
fche Raad, hoorende, dat Aargotus, in verachting van
hun gezag, de beheerfching over Jaden van de Parthen
ontvangen had, Het voar een Vyand der Romeinen vere
klaarde, en Délloot dat Herodus Koning der Jovden zou
zyn; geeft voorts een berigt van den opcogt van Hero.
des naar Júdea, en ten Jaarfte van deszelfs belegering
van Jeruzalem’, alwaar zig „Antigonus met zynen. voor-
naamften aanhabg nog ophield.
‚> Herodes, zegt hy, onderfteund by Sofins En elf
eur.
‘208 __FLAVIUS JOSEPHUS WERKEN,
Keurbenden, en zesduizend man te paard, behalven de
dercig duizend man, die hy op nieuws, [ter verfterkinge
van zyn Leger, dat hy, volgens het voorgemelde, reeds
voor Jeruzalem nedergeflaagen had,] medegebragt had,
en de Hulpbenden uit Syrie, zeete het beleg van Jeru-
zalem ernftig voort. De belegerde Jooden toonden groo-
ten moed in verfcheidene Uitvallen , en niet minder be-
Jeid in ‘hunne heimelyke uittochten, waardoorze den
‚ Vyand den Vporraad affneeden; ook blonk hunne dap.
perheid. uiet, wanneer ze tot een Gevecht moesten ko.
shen : want zy waren niet: minder onvertfaagd dan de Ro-
meinífche Krygskrechten, hoewel ze min kundig in de
Krygstucht waren. Waar de Muur om verre was ge-
worpen ; daar bouwden zy denzelven weder op, onder-
graafden tegen: de:-Vyanden aan, vochten met dezelven
onder den grond fpics tegen fpics, en wederftonden in
huune wanhope zo den Vyand van buiten, als den Hon-
ger binnen de Muurep : want deeze belegering gebeurde
ju het zevende jaar, 't welk wy een Jaar van ruste noe-
meù , zoodat de grond onbebouwd lag, 't welk de oor-
zaak deezer fchaarsheid was. Eindelyk beklommen twin-
tig uitgeleezen. mannen, die gevolgd wierden van de
Hoofdlieden van -Sofius, den muur, op den veertigften
‘dag der Belegering; en toen het buitenfte gedeelte des
Tempels en de Benedenftad ingenomen was, vluchtten
de Jooden in den Binnentempel en naa de Bovenftad,
Herodes hadt hun verlof gegeeven, om de Beesten voor
de Offeranden met zich te neemen, in hope van hen
door toegeevenheid te vermurwen; doch zichzelven be-
drogen vindende, en ziende dat ze beflooten hadden, om
Antigonus in zyne warn! te handhaven , cegen zyn
belang, liet hy de Srad beftormen, en nam haar met
zulk een geweld in , dat alle ftraaten en wegen met Iyken
vervuld waren; want de Romeinen waren te onvreden
dat het beleg zoo Jang geduurd hadt , en die van Hero
des aanhang, door wraakzucht gedreeven , bemoedigden
’ dezelven , om alle de geenen, welken van de tegenparty
waren, te vernielen; zoo dat alle hoeken der Stad, de
Huizen, ja zelfs de Voorpoortaalen des Tempels met
doode en zieltoogende Jooden opgepropt waren; nade-
maal men, zonder eenig medelyden of menschlykheid,
oud en jong, arm en ryk vermoordde; zelfs ontkwamen
‘de Vrouwen en kleine Kinderen hun bloedig Z rol.
noc
FLAVIUS JOSEPHUS WERKEN, 2op
poch barbaarfehe Wreedbeid', miet; en Koning: Herodes,
hoe zeer hem dit ook frnertte, kon die woede niet beteu.
gelen. | je |
Antigonus nu hect gevaar, waar in hy was, ziende,
kwam uit den Toren, waarin hy was, en wierp zich
voor Sofius op zyne kniën, die hem in zyne ellende be.
fpotte , en Mevrouw Antigonus noemde; echter liet hy
bem bewaakenh, niet als eené Vrouw; maar zoo ftipt
dat hy ’t niet konde ontvluchten. Herodes fpande ondertus.
fchen al 2yn vermogen ia, om de Krygslieden te ver-
maanen „dar ze zulk een flagting onder ’t Volk niet zou-
den aanrichten, en om den Tempel te bevryden ; want
hy was meer met droefheid aangedaan over zyne Over.
winning, dan wanneer hy de nederlaag bren
Hy wendde zich derhalve tot Sofius ‚en {meekte hem den
Tempel en de Stad te willen behouden, of dat de Ro-
meinen hem anders Koning van eene Woesteny lieten ;
betuigende tevens ,dat hy het leeven van één zyner Bur-
geren meer waardeerde, dan de Heerfchappy der gehee=
le Waereld. Sofius antwoordde daarop, dat het billyk
was ‚dat de Krygslieden , die de ongemakken van ’t Beleg
hadden uitgeftaan, ’t genot der plonderinge fmaakten ; :
doch Herodes zeide,dat hy een ieder uit zyn eigen Schat-
kist zoude voldoen, ’t welk hy ook nakwam: want hy
kocht de verdere plondering der Stad af, gaf ieder Krygs-
man, elk naar zyne Waardigheid, groote gefchenken ,
en aan Sofsus eene zo Koninglyke Belooning , dat de Ro-
meinen zeer voldaan aftrokken. Dit onheil viel eru-
zalem te beurt in de honderd vyf en hie ep
de, (*) wanneer Marcus Agrippa en Caninius Gallus Bur-
‚ germeesters waren, en, ’t geen aanmerkenswaardig is ,
juisc op den zelfden dag, dat Pompejus zeven en twintig
jaar te vooren deeze Stad vermeesterde. |
‚, Na dat nu Sofius cope een gouden Kroon geofferd
hade, begaf hy zich tot Antonius, voerende Antigonus
met zich gevangen weg; doch Herodes , beducht , dat,
indien Antigonus, die van Koninglyken ftamme was ({);
naa
[(*) Dat is het jaar 717 na Romes bouwing, of 37 jaaren voor
onze gemeene telling.
[() Hy was naamlyk ecn Zoon van wylen Koning Aristobulus ,
die zynen ouder Broeder Hyrcanus van den throon geftouten had ;
ÍT. DEEL. ALG, LETT. NO. 5. P 't welk
210 FLAVIUS JOSEPHUS WERKEN. /
gâa Rome wierdt gevoerd, dezelve te weeg mogt brengen ,
dat de Koninglyke Waardigheid op zyne Kinderen, die
tegen de Romeinen niet misdaan hadden, overgebrage
wierde 5 haalde Antonius door ryke gefchenken over, om
hem ter.dood te brengen, waardoor hy van alle zyne be-
kommeringen verlost, en een perk gefteld werdt aan de
Regeering van het Asmoneesch Geflacht, het welk door
eboorte en de Priesterlyke Waardigheid veredeld was.
iet minder warên zy beroemd wegens hunne uitmunten-
de Bedryven, in den tyd van honderd zes en twintig
jaaren, ten nutte onzer Natie uitgevoerd, fchoon zy
gu, door hunne onderlinge Verdeeldheden , de Heerfchap-
y verlooren hebben, en de Oppermagt overgegaan is
coc Herodes, den Zoon van Antipater ,onedel by geboor-
te, en wiens Quders de Onderdaanen van Koningen wa.
ren.”
Grondbeginfelen der Staatkunde. Gedrukt voor rekening van
‚ den dfsheur, in ’s Gravenhagen, en word uätgegeeven by
J. da Mee, 1779. Behalven de Voorreden enz. 256 bladz,
in gr. Oltavo.
Te ontvouwinge van de Grondbeginfelen der Staatkun.
‘A de is dit Werk in drie ftukken verdeeld: het eerfte
‘betreft de Binnenlandíche Regeering; het tweede gaac
Óver. de Buitenlandfche Regeering; en het derde of laat-
fte is gefchikt, ter beknopte voorftellinge van den te.
genwoordigen Stpat der Waereld, zo als dezelve, in-
zonderheid ten aanzien van ’t Staatkundige, in aanmer.
kinge komt. De twee eerfte Stukken behelzen
eene weigeregelde aaneenfchakeling van de voornaamfte
Staatkundige ftellingen, welker inagtneeming dient om
een Volk gelukkig te maaken , en den welftand der Maat.
fchappye te bevorderen of te bevestigen. Hier toe brengt
de Aucheur in deezen , met opzigt tot de Binnenlandíche
Regeering, het Volk te befchaaven; eene goede orde in
den Staat te brengen , ende Wetten te onderhouden ; eene
goe-
't welk vervolgens nieuwe binnenlandfche onlusten veroorza-ktes
die eerlang Pompeius gelegenheid gaven, om Judea aan de Romei-
nen té onderwerpen. }
GRONDBEGINSELEN DER STAATKUNDE, art
oede Burgerregeering, zo in de Steden als ten ‘platten
Fande, in te voeren en te handhaaven ; den Staat ryk
te maaken, door eene oplettende inrigting en beftiering
der Financien, mitsgaders door zorg te draagen voor
alles wat dienen kan ten nutte van de Manufaëtuuren,
den Koophandel en ‘de Zeevaart, naar de gefteldheid des
Lands ; en eindelyk het Gemeenebest magtig te maaken „
door het wel inrigten van alles , wat tot de vereischte
Land- en Zeemagt behoort. Verder flaat hy het oog op
de Buitenlandfche Regeering , zo als een. Volk zig in be-
trekking tot andere Volken bevindt, waaromtrent hy
hier overweegt, het Staatkundig gedrag der Overheid
in 't algemeen ‚en voorts wel byzonder de nagt van den
Staat, de Traftaaten en de Gezanten; voegende tevens
daarby zyn aanmerkingen nopens het geen tot de Staat.
kundige Rekenkunst behoort; en zo ook over de oor-
zaaken, die medewerken tot het verval van een Staat,
als mede over de tekenen, waaruit men tamelyk wel oor-
deelen kan; of de Staat verbetere dan verergere.
Daarbenevens behelst het. derde en laatfte ftuk een ge-
regelde opgave van den tegenwoordigen toeftand der
Waereld, om ons, miet betrekking tot de voornaamfte
Staaten, kortlyk onder het oog te brengen, 1. derzelver.
Grootte, 2. Steden en Inwoonders, 3. Hoofdftad , 4. Vere
deeling. $. Bezittingen, 6. Handel, 7 Godsdienst, 8.
Regeering; 9, Vorst of Regeeringswyze, to. Adel en
Ridderorde, 11. Inkomften, re Land-en Zeemagt, hier
en daar met aanwyzing van de beste Schryvers over ieder
Gewest ;waar by ten flot eene foort van recapitulatie ter
algemeene voordragt , van de grootte der onderfeheidene
Waerelddeelen , en ’t getal der Inwoonderen , mitsgaders
van eene onderlinge vergelyking der voornaamfte Gewes.
ten. Ter gereeder befchouwinge van de meesten der op-
genoemde Artikelen, en andere daar toe behoarende by-
zonderheden , heeft de Autheur aan ’t einde vandit Werk
sog gehegt drie Tafels, behelzende, eene Staatkundige
vergelyking der Staaten van Europa in *t‘jaar 1771 ; be.
nevens ééne met opzigt tot de Staaten Van het Dúicfche
Ryk in 't byzonder ‚en voorts nog drie zodanige Tafels,
betreffende de Aziacifche, Africaanfche en Americaan:
fche Staaten in den jaare 17743 gaande die van de laat-
ften eigenlyk over de bezittingen der Europifche Mogen.
heden in dat ee begrypt ligtlyk , dat al
3. le
id
eis ERONDSEGINGELEN DER STAATKUNDE)
Je de aangeduide byzonderheden niet even naauwkeurig
opgegeeven kunnen worden ; dan dit neemt niet weg ‚dat
zulk eene foort van voordragt haare nutcigheid kan heb.
ben, — Jonge Lieden, die zig op het beoefenen der
Staatkunde toeleggen, kunnen zig van dit Werk over '’e
geheel mec vrugt bedienen; en zy die vermaak fcheppen
jn Aardrykskundige befchouwingen hebben in ’t laacfte
gedeelte eene gefchikte handleiding, waarvan zy, tot
het gereedlyk nagaan der opgemelde Stukken, een nut-
tig gebruik kunnen maaken.
id
Gefchiedenis van NADER sSCHAR, bekend onder den naam van Pra-
_ MAS ZULT KHAN, Bekeerfcher van Perfie , eerst overgezet uit een
Perfisch bandfchrift. op bevel zyner Majefteit den Koning van
Denemarken, met Tydkundige , Historifche en Aordrykskundi
Aantekeningen, en eene Verhandeling over de Oosterdche Diche-
kunde, deor Mr. yorss, Lid der Vergadering van de Univerfi-
Beit te Oxford, en nu in 's Nederduitsch vertaald. Eerfle Deel.
Te Utrecht by Gisb. Timon van Paddenburg, 1779. in gr. 8ve.
Behalven hes Voorwerk 244 blads.
D: tytel geeft ons eenigzins verflag, hoe het bykome, det eene
Gelchiedenis, in 't Perfisch opgefteld, in 't Nederduitsch het
lieht ziet. Eene Gefchiedenis waaromtrent namwar , in zyne Rei-
se, verklaarde (*), dat het niet zeer waarfchynlyk was dat ze im-
mer in Europa zou te voorfchyn komen. Heer jones,
die, eenige jaaren geleden, in de Engelfche Taale eene pe Gr
Spraakkunst heeft uitgegeeven, en thans bezig is om het Perfisch-
Weordenboek van weninskr het licht te doen zier, heeft, op last
des Konings van Denemarken, cene df din detta,
hili egeeven, en deeze is door den Nederduitfchen r
gevolgd.
Met rede verlangt men iets van den Oorfprongiyken pend A te
weeten, gaarne zou de Geleerde yonss, hier omtrent val ing
geeven; doch zyne nafpeuripgen ten dien einde vergeefsch ge-
weest zynde, moeten wy ons vergenoegen met zyne gedagten en
gisfingen den Schryver betreffende. Hy betuigt : „ Ik hen niet van
de m:ening van HANwAY, die myn’ Gefchiedfchryver voordraagt
als een Legethoofd of Bevelhebber; hy fchynt my veel eer toe
een man te zyn van eene gegronde kennis, van eene sangenaame
welfpreekenheid, en volmaakt ervaren in de Oosterfche Letter-
. kande, zo wel als ín de Dichtkunde zyas lands. Zyne denkbeel-
… den omtrent de krygskunst, de wyze waar op hy de Neen:
‘ Chr Es
(©) HANwAY sin de Naderd, Vertaaling, L Deel bl 262
GESCHIEDENIS VAN NADER SCHAN, 423
Schryft, komen In geeen deële met dié van eenen Krygsmèi
overëen, zy fchikken zich beter naar den tytel van Mirza, dat
Een man vanftudie betekent,als bet voor den eigen naam gepladtst
wordt (*), die van Khan, welke 'cr by geveegd wordt, bewyst
enkel, dat de weeten{íchap in fe de weg tot fortuin, zo wel als
tot glorie ís. Wy het nu (f) niet neer dan twaalf jaaren geleden
is, dat deeze Gefchiedenis gefchreeven werd, ís bet waerfchyniyk
dat Mirsa Mohammed Madi Khan nog leeft, ten ware hy mogt
omgekomen zyn in eene of andere van die hachlyke omftand be
den, hoedanigen hy befchryft, en welke in deszelfs Vaderland in
ehh le tyden, welke by beweent , zo veelvuldig voorvielens.
| verhaal echter van deeze geduurige, veelal verwarde, ‘en zó
tas hernieuwde als geftilde oproeren; heeft iets droogs en vervees
lends in zich. De Schryver heeft dit zelf gemerkt; des zo wart
heer hy gote of treffende gebeurtenisfen te verhaalen had,
heeft hy getracht derzelver geringheid, ja zelfs ook de duisterheid
van zyn verbaal door kundig. uitgekipte en wel ter fnede ingelascht-
te flukken uit Perfifche Dichtwerken draaglyk te maaken. Deeze
oeven der Oosterfche' Redenrykkunst zyn boven al wondet
choon in die telkens verfchillende befchryvingen der Lente, welken
hy „by den tanvang van elk Jaar, opgeeft, en waarin hy doorgaans
eent toefpeeling maakt op het aanmerkelykfte, 't geen in dat zelve
Jaar voorgevallen is.” ar
Van de drenth ‚ die-de Heer sores in zyne Vertaaling je
houden beeft, vinden wy dit berigt. „ Ik moet al aanftonds der
Leezer verzekeren, dat ik getracht heb hem een naauwkeurig,
denkbeeld van het oorfpronglyk Perfisch te geeven, door het zo
Jetterlyk als my mogelyk was over te brengen: hier in heb Ik zo
wel myn’ lust al eige neiging gevolgd. Wy hebben overgenoêg
Afiatifche Historien, die in een Luropisch gewaad geftooken zynt
aan deeze heb ik haare natuurlyke fieraadjen gelaaten: geen eet
verhaal is door my opgefchikt: ik beb de klimming of daaling van
den ftyl gevolgd zo als iK die gevonden heb. De weinige woorde
die Ik 'er heb bygevoegd, dienden om de dubbelzinnigheden , uit het
verfchil der taalen voorkomende, weg té neemen. Ik heb 'er niets
Afgelasten ,d:m op zulke plaatfen waar de toefpeelingen voor ons of
te zeer oncigen of te ongerymd waren, of wanneer de uitdrukkine
en ‚door haate verregaande uitfpoorigheid belachelyk wierden voor
de bedaarde verbeeldingkragt onzer luchtftreeke. Indien ik het ge-
waagd hebbe eene herymde overzetting der verfen, door ty in '&
beloop deezer gefchiedenig gevonden, te geeven, ík heb 'er cone
letteriyke achter ieder Deel by gedaan. In myne Noten (decze
zullen agter het tweede Deel volgen) zal men een Aardfyks-
kundigen aanwyzer der voornaam teden en P sgr)
vinden, wear van in dit Werk mèlding gemaaké”'wordt, rd
[C*) Anders berekent het ook Prins-of va oen Vorstlyk Geflacht. E
(4) In ’t Jaar 1770. P
â
\
234 n GESCHIEDENIS
‚ik ben genoodzaakt geweest met ftilzwygen voorby te gaan eer
deel ftamnen, dorpen en fterktens, waar van ‘geen fpoor im
de boeken der Oosterfche Aardryksbefchryvinge, welke ik geraad-
pleegd heb, te vinden is.”
‚ De Nederduitfche Vertaaler heeft „ in gyne Overzetting,” ge-
dyk hy verklaart, „ even woordelyk , als de Heer jones het Per-
Pack. het Fransch gevolgd: weshalven zyn Leezer weinig min
der dan eene eerfte vertaaling van bet oirfpronglyke ontvangt.”
Aan dit oogmerk om alle de eigenfchappen van den Afatifchen
fly) en fmaak kennelyk te doen doorftraalen, verzoekt hy, graot-
lyks tae te fchryven, dat aan den ftyl die losheid ontbreekt ,
welke men van een eenigzins. kundigen Schryver of Vertaaler „
maar die min beperkt was, verwachten zoude. Hy heeft met
genige Aantekeningen van die des Franíchen door [} onderfchei-
den, aan het Aardrykskundige, enz. licht poogen by te zetten :
en in de, Vertaaling der voorkomende Dichttukjes, den. eigenften
voet zyns Voorgangers gehouden. |
_ Hoe zeer de Perfifche Gefchiedfchryver met zynen Held is in-
genomen, blykt uit zyne Voorreden, waar van wy. flegts -het be-
Zin zullen mededeelen. Zy die de kennis bezitten, en begaafd
zyn met wysheid, weeten, dat wanneer de tyden met beroerten
‘en.verwartingen vervuld zyn, wanneer de fortuin de verlangens
des onregtvaardigen begunftigt, dat dan de Opperbeftuurder van
%- Heelal, de Befchutter van alle zaaken, onder de menfchen
Genen uitverkotenen doet te voorfchyn komen, wien hy vervult
met de uitftorting zyner eeuwige genade, dat hy zynen arm
witftsekt over de wereld, om door den balfem zyner zachtmoe-
digheid de wonden van het hart des onderdrukten te verzagten ;
dat. hy den boozen het vergif Zyns doodlyken voorfpoeds doet
Ímaaken, maar de rechtvaardigheid door de zoetigheden zyner
goedertierenheid beloont.
„ Deeze waarheden zyn beweezen dcor de wonderbaarlyke
woorfpoeden des leevens van zyne hoogfle Majefteit, begaafd met
kracht en vermogen, bezittende de rykdommen van Alexander
en de waardigheden van Dara; van dien ontfaglyken vernieler
zyner vyanden op het flagveld; van dien held, te groot om
door loftuiting of verachting of voordeel of ongelyk te ontvan-
gen, hem, die de magt Gods openbaar maakte, en geene chat-
ting van aanbidding betaalde dan aan hem alleen, die zyne zege- .
ralende banieren verheeven waaijen liet, wiens troon verhoogd ,
Êriens) fortuin gelukkig was; wigns luister het heelal verlichte-
oorlogsman, gewapend met een alvermogenden arm; held,
die met.bebulp van aynen fchitterenden (abel bezit nam van al
le de Koniogryken der wereld; legerhaofd, wiens fcherpe pylen
de aarde ‚deeden beeven, en wiens doorboorende lans den be-
mel zelve in beroering bragt; wiens aannadering de hiefiyke
Stem der hope den fterveling in de ooren kwam, en wiens mild=
daadigheid daizend beeken van. wellusten om zich beenen er
: VIOCL-
Ld
\
VAN NADER SCHAT. ‘rs
wlceijen; de brullende leeuw der eeuwe en de groote Monarch,
der wereld; de doorluchtigfte Oever, die het ‘Kroonfieraad
aan de Koningen van Indie en Turkeftan gaf, de magtige vero«
veraar, de zagtmoedigfte Opperheer de Sultan ABOU se1F NADER
CHAH, Enz.” | B rd
De Leezer zal denken dit is de flyl van een Voorredenaar,
van een Afiatisch Voorredenaar, en zich dier zwellinge getroose
ten, fchoon hy zyne toeftemming nog een wyl wederhoude aart
het flot der Voorrede „ Dit: Boek zal ude ftem der waerheid
„ doen hooren,” en denken deeze fpreekt eenvoudiger. : och
in de Gefchiedenis zelve heerscht die ftyl. Op een plaats in de
Inleiding , welke een korb verhaal geeft van t geen de verheffing
van NADER CHAR ós voorgegaan, wordt de ie MOLA
Heer jones zelven optekent „ zo uitfpoorig, en de fchildering
‚, ZO Arydie met onze denkbeelden, dat eere woorclyke- oyer-
…‚ zetting voor den Evropifchen Leezer onverftaanbaar zou ge-
‚‚ weest zyn.” De Pe
Laat ons hooren, hoe hy de Gefchiedenisfe zelve vari't Geflàcht
en de geboorte des grooten Keizers, der Schaduwe des Almagtigen,
aanvangt. , De Vrienden van den voorfpoed, de Vgedfterfingen
van 't geluk, de Kinderen der Voorzienigheid hebben niet pedig
de ydele eerteekens eener doorluchtige geboorte, ende. verblinp
dende ftaatzy der Koninglyke waardigheid; 't is van de laagfte trap:
pen dat zy opklimmen tot het toppunt der waardigheden, en uit
„een laagen ftand opdaagerde ‚gaan zy met te meerder luister voort
op het pad der glorie. Het fcherpínydend Zwaard verkrygt zyne
waarde van de eigenaartige deugd zyner ftaffe, en niet van de
Myn waar uit het gehaaldis. De Diamant is zyne beerfchappy over
alle de edele gefteenten niet verfchuld aan de rots, ‘waar in by
evormd is, maar aan zyn eigen fchitterenden glans, . Even dus
jeidde de groote rAper, die keuling van den Alterhoogften, dat
voorwerp van deszelfs eeuwigduurende gunstbewyzen, zynen on-
vergelyklyken roem (enkel) van de aangeborene grootheid zyner
ziele af. Niets had hy aan den byftand, noch van ftam, noch. van
ouderen, noch van uitlanderen, noch. van vrienden dank te wee-
ten. ’t Was met hulp zyner eigene dapperheid, gave van den
Onfterflyken, dat hy de lampe zyns adeldoms ontítak, en de
oifprong en bron werd van een Koninglyk gellacht. Ja hy
verhief zyne magt tot die hoogte, dat het Koningryk van Zi
mur (*) eheen ‘verborgen: te weezen binnen de fchede van zy-
nen
C*) [Bv ons bekend onder den naam van Tamerlan, de grondlegger van het
befaamde geflacht of den ftam van z naain, een groote veroveraar van het
" Oosten, Wiens nakomelingen vervolgens bet ryk van Indoftan hebreerscht -heb-
beun , Zynde Mohammed, die door Nader overwonnen en weder beefteld is,
ij ke zelfde gcflacht afkomftig, en zowel als.-Genghis Khan een Mogol van
ndaart, ie be
P'4 ê
856 GESCHIEDE NLS,
nen fabel,en de heerfchappyen van Genghis (S} en:den Torsaares
even als ringen aan de keten zyner oppermagt fcheenen te han-
gen. Hy kwam ter wereld io 't Jaar der Hegka 1roo (})”
_— Een omftandig verhaal van het leeven deezes onverge-
Iyklyken Verwinnaars wordt medegedeeld in deeze Gefchiedenis
waa in de Perfifche Gefchiedboeker „ openlegt al. wat 'er gebeurd
is van den aanvang des voorfpoedigen fortuins van deezen Mfe-
narch , ten einde de chtenis dier wonderbaare voorvallen
verbreid en bewaard werde onder de Menfíchen, ook om den
Raam des Helds te verdeuwigen, die Iran in zyne voorige
id berfteld, die een nieuwen gloed aan de roos deezer heef-
e bygezet beeft, wier glans, door den adem des tegen-
fpoeds verdoofd zynde, toen ter tyd-de toepasfing deezer ver-
zen allernatuurlykst maakte.
Hoor (wat) een vriend (u zegt) in engeveinsde taal,
De tyd der roozen neemt zeer haastig eene keer ;
Op 't lekkend flaan van den verliefden nagtegaal
Volgt (ook) een droef gekweel en naarc klaagtoon webr.
Dit verhaal loopt in dit Deel iets verder dan het Jaar MDCCX XXIV.
Wy kunnen ons niet inlaaten om 'er een kort begrip van te geeven;
dech moeten van de Voorjaars befchryvingen, welke ons, by den
aanvang van elk Jaar, voorkemen, en door Mr. jonzs, met on-
derfcheid, gelyk wy reeds gezien hebben, gedagt worden, een
ftaaltje opleveren : hoort de leenfpreukige Befchryving van 't begin
van t jaar der Hegira MCXLI,of bet Jaar onzer Gemeene Tellin-
ge MDCCXXVIIL „Op den negehden van de maand Cheban (6),
wanneer de wereldtoorts in het teken van den Ram genaderd was,
bereidde zich de Lente, gelyk aan cen meten LEE, om
es te doen over de magten, die haar fchuldig wa-
ren. De bladen van de rozengaarde werden eensklaps in flagorde
chike. De roozeboomen, even als wakkere helden, bedekten
lustwaranden met de helmen hunner knoppen , en halfontloken
‚ bloemen, en ftaken zich in 't harnas met den leevenden luister
hunner bloozende kleuren. oenen van andere bloemen werden
by een gezocht om de voorhoede te fluiten des beminnelyken heirs,
wiens banieren van de toppen der hoogfte cipresfen afwaciden,
De boomen, gelyk aan moedige kampvegters, vertoonden hens
Î
…_ (*y Of Genghis-Khan, een niet min beroemd werelddwinger, die Perfie,
ded Tartarye, Mogollie, China, enz. onder zyn magt deed bukken, zyn
heeft van *t begin der 13 Eeuwe na Câ. tot by het midden der 14 ge
heerscht, wanneer zy door Tamerlan en deszelfs naakomelingen uit Turkye ,
Perfle, enz. verdreeven, naar ‘ct land der Usbekfthe Tarters geweeken zyn ;
zie D'NERBELOT , Di. Orient, op Genghis-Khan, Timur, enz. |
C}) 1688 na Ch. geb. -
CS) fo Maart. re
VAN MABBK SCHAH. Vi}.
" takken en fcheutsn als zo veele. pylen en lenefen , terwy de Pia-
tanus, als een dooroefend krygsman, zyne gefcherpte bladeren
rondass zyneo trooo verre na buiten uitfpreidde. De trotfche tulp
fcheen een gebruineerden fehild te draapen: de kleine boschies
deeden de jouge roazen even als. glinfterende zwaarden in de lucht
flikkeren. Duizend takken fcheenen voor boogfchuttess te willen
dienen, door het nabootzen van pyikokers en pylen; de boomen
voor lyfftaffieren door het oph banner met franjes vercierde
lansfen, zo welriekende als el lag reede pen aller.
en regendroppen te lasten vallen in zem der bloemen „
geleken naar musketiers, die rondom zich kogels deen
donder en blisems maakten het geluid na van fkukken gefchut
die aan alle zyden.buldesen. -Dit ligsgewapend heir van Apel
zond aanfkonds een woep gevleugelde zoele windjes uit, atm da
awaare benden des zwarten winters te verdryven. Toen hoorde
men den roozenhof, die zo lang de verblyfplaats der revene
en andere treurgeluid maakende vogelen geweest was, wedergal-
men van het zoetlutdend gekweel der duiven en nagtegazieh: ter
wyl de Lente, als eene vrymagtige Oppervorftin, op haaren hof-
troon gezeten, en omftuwd met eene lyfwacht uit de keure der
bloemen, haare wetten aan het wereldrond toedeelde. —— In
deezen tyd was het, enz.” ik
Is ’s Gefchiedfchryvers ftyl zo zwellend in ondicht, hoe zeer Zat
deeze de oevers niet te buiten treeden , als hy in dicht zyner vüurie
ge Oosterfche verbeeldingskrapt bot viert? Eene groote droogte
in deezervoege te boek gefteld hebbende. „, Ons volk had al dier
tyd veel te lyden van een onlydelyken dorst, die hen verteerde;
zynde het jaargetyde br heet, en de Turken van den Ti
gerftroom meester: de hitte nam zo ftesk toe, zo wel als de ver-
ftikkende benauwdheid onder die van het heir, dat het teken van -
de Visfchen geroost werd, en de oogen van den hemelftier tranehn.
lieten vallen, ziende den toeftand waar in deeze krygsleeuwen gó»
bragt waren „” voegt hy 'er de volgende dichtregels nevens : )
De zon had gansch ververmd het aanfchyn der Natuur,
Der bronnen (kiliig) na8 in louter vuur herfchapen ;
Der zonneftraalen- gloed was zo geweldig, deë
Het noemen van den naam dier (gloende) hesselfakkel
De tong verzengen zou (to midden) in den mond; _
Fa zo een vogel paagde in (dunne) lucht te 3wieren,
Zyn vleugels teerden weg van deezer firaalen brand ;
De harde fleenklip was tot in zyn hart. gefmolden. ek
En flortte als een fontein (van vuur) sen bergen af;
_ De Salamander, door wien & vuur begint te blaaken,
"__Beflund hy 't kookend vocht te nadreù (van den vloed)
Ps Door
Waar toen verkeerd 408 asch (door 't vuir van deeze wateren).
\,
bj
erf GESCHIEDENIS VAN NADER SCHAN.
Door deeze rymlooze maat en de woorden tot aanvulling van de.
zelve noodig, in haakjes te zetten, heeft de Nederduitfche Over.
setter, het oorfpronglyke waar van eene woordiyke Vertaaling,
agter aan het werk geplaatst is,-zeer van naby gevolgd.
Behalven het Gefchiedkundige, kan dit Werk ftrekken om ons
den fty! en (maak der Ossterlingen, in dezze Eeuwe, te doen
kennen. De Vraag, of dezelve aanpryzing en naavolging verdie-
nen? ie eene geheel andere zaak. Wy zouderi, voor ons, vrylyk
Neen mtwaorden. — Intusfchen moeten. wy. nag berigten, dat
de Aantekeningen, zo van den Heer sonzs, als van den Neder
duitfchen Vertaaler, veel opbelderings aan het Werk geeven, en
zommige pldatzen, die in den Text, door het verfchil van Oaster-
jen Ee Westerfche Leden, Gebruiken, enz, onverftaanbaa zyn,
ten.…: zel |
. 5 oe ks : «
Brief. van eenen Eendragt-minnaar aan zynen Vriend, by gelegen-
haid der. tegenwoordige tydsomflandigheden. Alom, in gr. 8vo,
38 bladz. EE en
pee ek Den
Nen en daal ftrooken niet altoos; doch, ten aanziene van den
Kk“ opgemelden Brieve, mogen wy zeggen, dat ze volmâakt over-
éénfte:nmen. De-Schryver betoont zich een yverig en ernftig
voorftander der Eensgezindheid. Hy merkt op: „ Het gebouw
van Stat is nu eindelyk , (door het Erfftadhouderfchap naamlyk „)
op een vasten grondzuil gevestigd.” Nu kunnen ‘er, met geen
grond althans, Staats of Prinsgezinden meer onder ons zyn: nu is
‘er geen oorzaak of reden meer, om de gehaate ngamen onzer voor-
ledene ongelukkige faftien ooît meer onder ons te doen hooren.
Nu kunnen wy niet anders (ten zy de eene of andere zyn eed eu
plicht. verge€t) als vADERLANDSGEZINDEN ZyD; deeze naam moet
ons nu alleen vereenigen.
Hy erkent, dat geene Staatsgefteltenis, geene Regeering, van
alle feflen vry is; en toont hoe onze tegenwoortige, wel ínge-
zien, veel vooruit hebbe; hoe naauw de belangen van den Sta.t
en die des Stadhouders aan een verbonden zyn: „ Het is „” fchryft
hy, onder andere, „, alleen, als de di van eenen uitgeftrek-
‘ten Konphandel en Zeemagt, dat ons Land, onder de ons omrin-
ende en zo oneindig uitgeftrekter, en uiet hun zelven magtiger
Tanden van Europa, in eenige aenmerking komen kan. Wannéer
wy cen bloeienden Koophandel hebben met eene aenzienlyke Vloot
in Zee, dan kunnen wy onder de groote, Mogendheden van Eu-
ropes gerekend worden. Dan kan ook anze Stadhouder zich, door
een gevolg van 's lands magt, onder de Vorften, van Europa ge-
eerbiedigd maeken. Maer wanneer onze Koophandel kwynt, wan-
neer wy geen Zeemagt hebben, van waer tog zullen dan de In-
woonders van dit kleine ftukje’ Lands hun magt en rykdom haelen
. L e bande | an
_ BRIEF VAN EEN EENDRAGTMINNAAR, ZEQ :
Dan voorwaer moeten wy'tot den rang der laetfte en zwekfte Mos
dbeden van Europa vervallen. En wanneer dat oris lot wierd „
door welk middel zouden zig dan onze Stadhouders in den eerften
rang, onder de Vorften van Europa, (taence houden ? enz.”
„ Denkt niet,” dus laat hy zich ten opzigte van de byzondere
belangen onzer Vereenigde Provincien hooren, „ denkt niet, myn
Vriend! dat ik de aenweezenheid van allen byzonder belang loos.
chenen wil. Dit zou dwaes zyn. Maer laet elke Provincie, elke.
Stad haese eigene ligging en omftandigheden wel nagaen, én dan
zal elk zien, dat hy wel een byzonder belarig ‚meer zulk
een belang, 't welk met het algemene in een vloeit, eu. cok
best ín ondergefchiktheid en zarmenftemmirig met hetzelve kan bea
bartigt worden. De bronwellen, waer uit het gemeene welzynl
voortvloeit, zyn menigvuldig, fchoon zy zich allen in eenen,
ftroom vereenigen. Aen elk lid van bet Staetslichaem zyn zyne
byzondere bronnen aengeweezen, met dewelke hy zig vergenae-
gen moet, in welker genot niemand hem ook moet (tooren, maer,
alleen hem bevordeilyk zyn;en die, by den algemeenen ftroom ges
voegd, eenen weeligen bloei, en beftendige vrugtbaerheid fchen--
ken zullen; doch die van denzelven afgefcheiden vrugtloos moeten.
doed loopen, en zig ook voor den geenen, voor wien zy oore
Íprouglyk vloeiden, verliezen. Een iegelyk vergenoege zig der-.
halven met die bronwellen, die zyne byzondere ligging en om-
ftaodigheden voor hem ontflooten hebben, en (panne alle zyne
poogingen in, om daer meê zyn voordeel te doen. Meer eifchen-
de, meer tragtende te bekomen, zal hy.ook dat geene verliezen
’ welk de: natuur bem toegedagt en gefchonken had. En ze hy
oog verder gaet, zo hy den algemeenen ftroom, ten aynen uits
luitenden voordeele aflciden, of voor zyne buuren opftoppen wil „
dan ftuic hy deezen ftroom, die onbelemmerd over 't ganíche land
moet heen en weeder vloeijen, in deszelf; weldaedigen laop, en
maekt denzelven voor 't gemeen, ja welhaest ook voor zichzel-
ven, onnut. ’ 8
„En niet alleen dit, myn Vriend! niet alleen kunnen wy niet
zonder clkanders eendragtelyke hulp en medewerking, anzen
bloei en welvaert behoudeu, wy kunnen zelfs niet zonder e{kan-
deren beftaen. Wat tog zouden de Zee-provincien zyn: zonder,
Land-provincien, die hun ten voormuur. dienen, den eerften aen
val des vyands keeren, en, hen voor; overrompeling dekkende,
hun die veiligheid bezorgen, die voor burmen. Koophandel 20 on-
ontbeerlyk noodwendig is, dat al raekten ook maer de goede gedage
ten, die de vreemdelingen ‘er van hebben, werlooren, dit alleen
seeds, ook zonder de aenweezigheid van eenig warklyk gevaer,
een: doodlyken flag aen hunnen handel raebrengen:uou? Welke
tog zou, op den duur, de ftaet van Holland.zyn, indien eenige
abuurige mogendheid, evenveel welke, deszelfs grenzen, tot op
t Stigtíche, of -zelf8 maer tot op de Velnwe uitbreidde, en die
grenzen, gelyk wel ras velgen zou, met aanzienlyke hin
Li Là
20 IRE
é BRIE
kaf
:
bezet hieldt? In eene nagt fchier kon de voornaemfte zitplaets
van Hollands magt en rykdom overrompeld zyn, eer men nog cu
vyandiyke aeuvallen of zelfs ger dagt. Nog eens wat zou-
den de Zee-provincien zyn, zonder de Land-provincien, die woor
huo de rivieren bedwingen, en derzelver dyken in goeden ftand
houden? Een moeras,in 't midden deswelken ouk wet ras de Zee-
fteden zouden oubswoonbaer worden en vergaen. Eindelyk wat
gouden de Zee-provincien zyn zonder de Land-provincien, die
niet alleen, de binnenlandífche waeren aen den Koophandel gee-
ven, en de buitenlandfchen van dezelven overnemen, maar ook
van dezelven de vaart, langs de Rivieren, naar de binnenlandfche
deelen van Baropa, vry houden. Hoe zou ’t met Hollands koop-
handel naer Duitschland en elders uitzien, indien deeze rivieren,
onder vreemde heerfchappy vervallen, met nieuwe tollen en
rechten werden beswaerd? È
‚‚ Maer ook sén den anderen kant, wat zouden de Land-provin-
cien zonder de Zee-provincien zyn, die , de enn en het
vertier zan hunne ‘ptoduêten peevende, dezelven op dien prys
houden, die alleen aan de kösten en laten der voortbrenging
beantwoorden kan? Eene ftilftaende poel, en daer alles over-
kropt word en verftikt! De nabyheid der groote, volkryke, en
handeldryvende Zeefteden, maakt de ziel en 't leeven der Land-
provincien uit. Zonder dezelven moeten noodwendig ver-
kwynen, en onder den last hunner eigene befcherming en be-
houdenis bezwyken. De Zeefteden zyn als de van <t li-
chaem, die 't voedzel ontfangt, en aen de overige leeden toe-
send. De overige leden moeten derhalven niet weigeren voot
hen te werken, om hun det voedzel te bezorgen, zonder '
welk Zy niet alleen, maer ook het geheele. lichaam, zou’ moeten
uitteeren en vergaen. En ey van hunnen kant, moeten ook het
voedzel aen de overige leeden, die voor hen werken, in behoo-
relyke evenredigheid mededeelen, of aoch zy, noch ‘t geheele li-
- chaam kunnen den gewenschten welftand blyven genieten. —
Niemand onzer kan het loochenen, de koophandel is de eenigfte
ondzuil waer op ots Stactsweezen kan vastftaen. De koophan-
lalteen, kan ons, als een magtig Volk, in acenweezigheid hou-
den. Want de Koophandel alleen kan die fchatten aenbrengen,
die wy noodig hebben, om den aanval van, felwoedende zeegol-
ven, Een wel langzaemer doch met min onweerftaenbsere kragt ine
vreztende rivieren én binnenwateren te keer te gaen. Van zyten
fterkfchoorenden arm beroofd, zouden alle onze dyken en watet-
weeringen , de bewondering van Europa, eensklaps wyken 6u
we én, en ons volkryk land, dat nu nog overal van prachtige
3 en bloeiande vlekken, dorpen en gehugten grimmeld, zou
zig eenskleps in een onherftelbeér moeras veranderd vinden. —=
Dus is, ín alle opzigten, de byftand, die zy elkanderen bewyzen,
wederkeetig; dus vind zig alles beloond, en ‘er is Stad,
geen hep in 't Gebeenebest, dat niet bet | an
VAN ZEN BENDRAGTMINNAAT. aag
tr welsyn er overigen ín 't gemeen, en by den koophandel in
af byzonder, hebben zou; want, of fchoon decze zyne {chatten
sert enimiddelyk in hunnen fchoon , maar eerst in die'‘der Zeefte.
den uitftort, fs zulks Negts zyne eerfte weldaed, de tweede breide
zich over alle onse landpaelen uit.”
De geheele Brief ftrekt tot ftaaving van 's Lands oude zinfpreuk:
EENDRAGT MAAKT MACT. En: A
HuurnaY KLINKERS Reizen. Uit het Engelsch van den Heer
_ SMOLLRT. In °s Graavenhaage by J. Menfert 1779. Behalven
het Veorberigt 694 blads. ih gr. olbavo.
en zou dit Gefchrift wel zo gevoeglyk MATTHIAS BRAMBLE'S
Reizen hebben kunnen noeman, voor zo veel de Schildknaap
Bramble de Hoofdperfonaadje zy;en Klinker flegts inkome, als een
bediende, welke ten laatfte ontdekt wordt, een natuurlyken Zoon
des Schildknaaps te weezen: dan de Heer Smeldet zal vermoedelyk
byzondere reden vour deeze zyne keuze gehad hebben. Wat hier
van ook zy, bet hoofdverdichtzel van zen Roman beftaat in
eene Reize van een bejaarden Schildknaap, ter herftellinge zyner
gezondheid, met zyn Huisgezin, eene Zuster, een jong Heer en
gene jonge Juffer ,' Kinders van eene andere Zuster, die der Voog-
dye van Oom en Moeie aanbevolen zyn; met de verdere noodige
Bedienden; van zyn Landgoed Brambleton hall in Möumoutshire,
naar Lenden, eu verder naar deeze en geene Gezondheids Bronnen
en Baden; t welk hem aanleiding geeft, om, door de noordlyke
deelen van Engeland, zyne reis tot ip Schotland voort te zetten;
van waar hy eindelyk naar zyn Landgoed wederkeert. Het.
onderfcheiden cheraCter van den Schildknaap , en der opgenoemde
perfoonen van zyn Huisgezin, welken aan bunne Vrienden fchry-
ven, levert reeds op zigzelven eene aangenaame verfcheiden--
heid, ’t zy dat ze van verfchillende hun voorgekomen om
digheden gewaagen, of hunne gedagten over dezelfde onderwer.
pen mededeelen. De ontmoetingen van veelerleien aart, 't zy
verdriet\yk of aangenaam; het aantreffen van oude Bekenden, de
toevallige verkeering met Vreemden, en meer dergelykeu, doen
deeze verfcheidenheid neg grootlyks toeneemen. Em de Heer
Smolles bedient ‘er zig van op eenc meesterlyke wyze, om de-
zelve te doen ftrekken tot bet bybrengen veeler oordeelkundige
bedenkingen, en aste aanmerkingen over nuttige en leerzaame
onderwerpen, die hy, op eene gevallige manier, in ‘t verbaalen
van allerleie ontmoctingen, weet in te vlegten. Het ernftige en
hoertige, het end be en nutte vereenigt zig des in deezen
Roman by uitneemendheid; waardoor dit Gefchrift, genoegzaam
aan alle foorten van Leezers, een aangenaam en leerzaam tyd-
verdryf kan verleenen. .
Ver
eos “VERDEDIGING DER BAKDIETYJES
d ee, nn mmm smsen nen
Vardediging der Bardietjes tegen de Schryvers der Algemeene Va
derlandfshe Lerter-Oefeningen, in Deel 1. No. 15. Te zmfler-
dam, ij Holtrop, 1780. In gr. 8vo. 15 blads.
De Schryver van de Bardiztjes, van wiens rymloze Dichtftuk-
jes, onder dezen titel uitgegeven, wy in het laatfte ftukje
van ons ‘orige Deel verflag gaven, heeft onze beoordeeling niet
vleiend genoeg voor zyne eigenliefde gevonden, om er ftilzwy-
gende in te berusten. In tegendeel, hy verklaart ons in
deze Verdediging van zyn werkie, den oorlog, op eene vry
ruwewyze, en in een’ gansch onbefchaafden hek doch dien by
goedvindt de wapens der |l'yshegeerte te noemen. 's Mans Wys.
begeerte fchynt waarlyk van een hyzondere foort: doch ter gunst
van den fraaien naam, dien zy aanneemt, befchouwen wy haa
fet toegevendheld. Ook kunnen wel een weinig oploopend-
heid infchikken, ‘aan iemand, die door onze Recenfie zyn oog-
merk vreest verydeld te zien; daar hy (als hy zegt) met zyn
nieuwe tedere liedjes (op den naam van eee) te zingen,
de Nederlandfche Je chap lieve vryers, en zich-zelv’ eene lieve
Jchone Juffer ín de armen wilde tronen (*). ’t Zou ons, in de
daad, leed zyn, hem in de bereiking van deze twee doeleinden ,
vooral van het laatíte, ín den weg te wezen; en hy mag gerust
zyn, dat ons voornemen daar nimmer toe (trekte.
“ Wat de Verdediging eigenlyk aangaa, onze Tegenfchryver (gee
Iyk men kan denken) begrypt dat het goede, 't welk wy van zyn
. werkje gezegd hebben, daar ten volle op past; maar, dat wy
noch den Tytel noch de Vaersmaat hadden horen te wraken,
Hy geeft een Beoordeeling op, zo als hy verlangd had te heb
ben; en die in eene omftandige en wydioopige loffpraak beftaat.
Doch, daar hy de onze daar niet overeenftemmend meê vindt,
beflait hy zeer meesterlyk, dat de Schryvers der Vaderlandfíche
Letterdefeningen de zaak niet verftaan; dat zy ongelyk hebben;
en dat zy zyne Bardietjes geen recht hebben gedaan. y
ontkent verder, dat hy immer beweerd heeft, dat Bardiet by de
oude Duitfchers gezang heeft beteekend; en deze voorgewende
beteekenis is het, waarop hy den naam van zyne Dichtftukjes vese
tigde(t). Hy ontkent, dat hy zich op Zacitus hecft beroepen ;en
het is zyne aanhaling uit Tacitus, waar door hy.zyn gevoelen waar:
fchynlyk heeft willen maken, en zyne benaming wettigen ($‘. Hy zegt,
in zyn Voorbericht door gezang, niet het geen gezongen words
(naar de gewone beteekenis van het woord ,) maar de daad van im
gen verftaan te hebben, en fchuilt achter deze Easton
aar
(*) Verded. blade, 3e
(4) Voorbericht der, Bardietjes. (S) Aldaar,
VERDEDIGING. DER: BARDIETYES. ‚223
Maar om te: betonen, dat hy Tacitus wel heeft-verftaan , bewyst
hy, geen Neêrduitsch te kennen. Hy vergeet, of hy heeft niet
begrepen, dat wy hem zantoonden, dat Bardiet verlatynsthd was,
dat het een’ half afgekapten Latyníchen uitgang heeft; z0 dat het
woord, om Duitsch té zyn, gebaar, of gebaarde moest wezen,
als zynde dit een Duit{che afftammeling van het werkwoord baren,
terwyl barditus niet dan een Latynsch verbale van't door een’ la-
tynfchen uitgang vervalscht werkwoord, bardire, is. En eindlyk
‘hy ontkent, dat de aart der Hoogduitfche (pragk zeer verfchillend
‘zou zyn van dien der Nederlandfche: en, om dat beide talen haren
oirfprong gemeen hebben, begeert hy. op dien grond, het. recht
te. hebben om nieuwigheden in den flyl en woordplaatfing uit het
Hoog- in het Nederduitsch in te voeren,..en onze taal aan de
Toonmeting der Duitfcheren te onderwerpen. |
Dat hy zodanige nieuwigheden in de taal van zyne ftukjes heeft
Angevoerd, erkent hy volmondig en dr“agt er roem op. Doch hy
beweert dat deze nieuwigheden niet flryden met den aart der Nee
derlandfche taal; vermits (na zyn oordeel, dat hy voor bevoegd
houdt om de zaak op eigen gezag te beflisfen,) de beide talen: ters
aanzien van Etymologie, van Analogie, van Syntaxis, en van Pro-
fodie (NB) voLMAAKT overconkomen. Hy beweert, by uitftek zui
ver Neêrduitsch gefchreven te hebben; om dat hy geen tegenhelss
voor tegenheden, weldaln voor weldaden,,of uw’ voor uwen, en
weer diergelyke geöorloofde en gebruiklyke vryheden, die in den
aart onzer Tale gegrond zyn, doch van hem afgekeurd worden ,
gebruikt heeft. Hy vergelykt zyne verlificatie by die van de
Dichteresfen Wolff en Deken,die hy oordeelt verre door hem over
troffen te worden.
Dit zal genoeg zyn, om te doen blyken, of wy den Schryver
met recht een vry diepe onkunde in de Nederlandfche toenmeting to
last leiden. Misfchien zal hy binnen kort wel eens aantonen, dat
in den geheelen Germanicus naauwlyks een enkel goed vaers is; en
dit zal hem, ‘op zyne gronden, zeer licht vallen. Wy nemen dus
zeer gaarne over, 't geen hy. bladz. 11 van zyne Verdediging zegt:
dat dens van beiden waaris, or,dat de fchryver van de beoordeelin
der Bardietjes rbe, of geen verftand van de Neêrduitfche verfifi-
catie heeft; or dat al de kennis, welken de Maker van deze gedichte
jes, van onze toonmêting meent gekregen te hebben, voor '& groót.
fhe gedeelte louter dwaling is. Welke van deze twee ftel.
lingen waar zy, laten wy veilig aan ‘t oordeel der kundige waereld,
En zo onze Tegenífchryver, in plaats van te raadpleegen met Rams-
ler, Klopftok en andere Duitfchers, die (hoe veel achting zy anders
verdienen) van ’t fchoon onzer vaersmaat niet oordeelen kunnen,
het gevoelen van kundige. Hollandfche Dichteren, wil boren; zo
zal hy (wy zyn des verzekerd) van onze Recenfie nict alleenlyk
voldaan zyn; maar waarheid en onpartydigheid genoeg in dezelve
opmerken, om zich haren inhoud ten nutte te maken; ten minfte, -
in-
eas PRBDEDIGING DER RARDIETJES
jodien zyn gemeende kermis hem alt onvatbaar maakt voor verbe:
Verder dient tot ’s mans naricht, dat het woord let in het uit-
getrokken Dichtftukje geen verbetering (die wy niet op ons nemen,
ynaar een eenvoudige drukfeil is.
Nrderlandsch vorplichting niet gezegd wordt, dat dit ftukje én eens
sieuwe vatrsmast (gelyk hy verkoerdelyk uitfchryft;) maar dat het
én Drs sietewe vaersmaat geïchreven is ‚die men de Trochalfchenoemt.
Hy wete, dat fchpon de voeten, die men Trechaen heet , in al-
gemeen gebraik by ons zyn, de naam van Frechalfch: vaerzen uit
het ontieend zynde, niet dan aan deze foorte gegeven
wordt, die met het gebruiklykst Latyníche Trochsisch vuers , %
ekonsrium catalelicam,overeenkoomt. En eindelyk zy hy verwit-
tigd; dat deze vaersmaat, fchoon thands vry al ; noch
eerst nieuw ingevoerd is; en dat zy ook in 't Eerfte Deel der
sig Bydragen als nief gemeen in onze fpreak
werd. f 8
Nederlandsch Indie, in haaren tegenwoordigen toefkand befchouwd ,
‚… ef waar en grondig berigt van haare Regering. erde beft jer
en handelingen; zisvingen ; haar Militie ; haar kwynen-
dee Handel, Zeevaart, enz. Batavia. In groot oâave So
‘blads. |
yelgers de berigten, voor eenigen tyd, door den Patriot gemeen
'V gemaakt, loopt alles in de Indiën, om zo te fpreeken , in 't
niterlte, tot zeer groot nadeel voor de Compagnie, en ‘er zouden
hoognoodzaaklyk kragtdaadige middelen van redres vereischt wor-
den, om de Compagnie ftaande te houden (*). Het voorftel van
den Patriot was vry fterk in onze oogen; maar indien wy op dee-
zen hateren Berigt(chryver, nopens den tegenwooordigen toefsand
van Nederlandsch India, ons verlaaten moesten, zouden we moe-
ten zeggen, dat de Patrice flegts eene flaauwe fchets van den on-
gelukkigen ftaat van Nederlandsch India gemaald heeft. Maer wo
vertrouwen liever dat de Berigtfchryver zyn Tafereel al té fterk
gekoleurd heeft; waarvan we ous te meer verzekerd houden; om
dat zyn Gefchrift niet vry ís van haattyke perfouniiteiten, die ge-
zegd doch niet heweezen zyn; míts s, om dat alle zyne Berig
ten Over” 't algemeen dertmaate ín buitenfpoorige vallen, dat
het ir den onmngelyk fchyne, zig: een denkbeeld van zulk eche
Maatíchappy, die desniettegenftaande ftand houdt, te vormen.
_ €) Zie Alg. Wad, Letter-Oef. 1. D, bl. 7R en 318, 319
Dat in de Recenfie al
dn nent en eomemmtnenmmen mede. demand
| AL GE MERNE
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
Verhandeling over den ivasdom der Christelyke Leeraars , in
kennis en ondervinding , naar de behoeftens van onzen tyd,
door D.G. NIEMEYER , Predikant in de Kerk van St, Geor-
ge ín Gîaucha te Halle. Te Utrecht by G. T. v. Pad-
denburg, 1779. Behalven het Woorberigt 251 bladze in
groot o&tavo. |
T° diet Gefchrift verleent de Eerwaerde Niemeyer, zy-
nen Amptgenooten, ene opweklyke vermaning, ten
einde hen aen te moedigen en te bewegen, om zich met
allen ernst te bevlytigen, op het verkrygen van ene ge-
gronde kennis van alle zodanige wetenfchappen , die hun
als Leeraer te ftade kunnen komen ; a al van ene
verftandige ondervinding in huone Amptsbediening, om
hunne verkregen kennis recht en ten meesten nutte te
gebruiken. Zich hierop toe te leggen was zekerlyk,
door alle. tyden , een hoofdplicht der Leeraeren ;. dan ’c
komt onzen geachten Schryver voor, dat de heerfchende
denkwyzen en de zeden van onzen tyd zulks op ene by-
zondere wyze vorderen ; ’t welk hem dan ook bewoogen
heeft zynen Amptgenooten daer toe@ te noopen , met ene
trouwhartige raedgeving, vooral naer de tegenwoordige
tydsom{tandigheden ingericht.
Na ene voorafgaende Inleiding over de noodzaeklyk-
heid der hier beoogde plichtsbetrachtinge , benevens de
oorzaken, waer:uit het gebrek, veler Leeraren in den
wasdom in kennis en ondervinding voortfpruit, fchike,
zyn Eerwaerde zich „in de eerfte plaecfe , ter overweginge.
van den Wasdom in Kennis naer de behoeften van onzen
tyd. Op ene juiste bepaling van zyn onderwerp maekt
by zyne behandeling van het zelve tweeledig; als gaen-
de eerst over de Theologifche Geleerdheid , en dan over de
andere Wetenfchappen, welken den Predikant vercieren. Tot
de eerfte brengt ky de Studie van den Bybel; die der. Dog-
mede en Zedenkundige Godgeleerdheid; die der Kerkly
- ÏÌ, DEEL. ALG. LETT.NO.6, « Q Ge
226 B. G. NIEMÈYER-
…_ Gefchiedenisfen des Nieuwen Testaments ; die der Wederleg:
gende Godgeleerdheid, en eindelyk, die der Symbolifc
Doeken, en der Oudvaderen, En wat de laetften berreft,
daeronder telt hy, de Wysgeerte, de Natuurkunde en de
Schoorte: Wetenfchappen; befluicende voorts dit gedeelte,
met ene algemene befchouwing van de leêtuur eens Leer-
aers, en een voorflag nopens de orde in het ftuderen,
Dus ver van hee eerfte, den wasdom in Kennis, gefpro-
ken hebbende, gact hy vervolgens over tot het tweede,
den wasdom in Ondervinding; naemlyk niet zo zeer als
een Christen in ’t algemeen, maer wel byzonder, dat
hier eigenlyk in overweging komt, als een Leeraer , met
betrekking tot zyne Amptsbediening; welk onderwerp
de Eerwaerde Niemeyer reeds voorheen indezervoege ih
’t algemeen aengeduid had. ,, Wanneer een predikant in
> Zyge openbare voordragen, en in den byzonderen om-
> Zang, de beste wyze, door oefening en proeven, die
‚‚ of hy zelf of anderen in het werk gefteld hebben,
> weet, hoe menfchen, naar de verfchillende: gefteld-
„, heid hunnes gemoeds, en de gefteldheid van hunne
4 ln ra in gezonde en zieke dagen, het best
‚, moeten behandeld worden, om hunne zaligheid te he.
‚‚ vorderen, dan moeten wy zulk een voor een man
‚ houden, die ondervinding heeft.” Zyn Eer-
waerde dit denkbeeld, met den aertvang van het tweede
voorname gedeelte zyner Verhandelinge , uitvoeriger
ontvouwd , en gezetter beperkt hebbende, handelt hier
‚ deswegens eerst over de eigen/chappen , welken ten dien
einde in een Leeraer vereischt worden , en voorts over
de middels, welken hy daer toe heeft aen te wenden;
waeraen hy verder nog enige leerzame aenmerkingen
hecht, over etlyke byzondere ftukken, in welken de
Leeraer voornaemlyk in-ondervinding moet crachten toe
te nemen; als daer zyn, de beste inrichting der: open-
bare Voorftellen, en der Katechizatien; hect beste ge.
“drag in den gemeenzamen omgang , by zieken, en veler-
Jleie foorten van burgerlyke voorvallen. ‘Ten laecfte be.
fluit zyn. Eerwaerde deze Verhandeling, inzonderheid
met de betuiging , dat hy , met derzelver gemeenmaking,
niets meesterachtigs, veelmin iets kwaecdaertigs , bedoe-
Jes en dat hy ’t in genen deels euvel zal duiden , wan-
heer men ’t niet ín alles met hem cen{temmig zy. „, Ik
heb, zegt -hy, flegts beoogd, myne broeders es te
. 4 d , po0-
WASDOM DER CHR. LEERAARS, 22y
fpooren, am gemeenfchappelyk met my, tot het zelfde
groote oogmerk, te werken; om namelyk by het in on-
zen tyd inkruipend verderf, by de fterke verleidingen
van de kragt der waarheid, en zh het onchristelyk leven
der Naam-Christenen, miets onbeproefd te laten, hoe
gering het ook moge fchrynen: zyn wy derhalven hierin,
van éénen zin, naar hect voorbeeld van Jefus, om, zo
veel in ons is, geen derzulken te verliezen, geen fchuld
te hebben aan:het verderf van hun, die onzer zorg zyn
toebetrouwd, en zyn wy begeerig naar hun welzyn,
dan zullen wy allen even werkfaam en yverig zyn,
fchoon zig deze werkfaamheid op verfchillende wyzen
vertoone, ‘Wy verfchoanen én verdragen dan zeker, ca
verblyden ons te famen, dat ons een gelyke zugt be="
heerscht, om de eer van onzen Heiland te helpen bevor-
deren.” |
Men mag dit Gefchrifc, met het hoogfte regt, allen
Leeraren aenpryzen, ’ct zy ter hunner aenmoediging ,
waerfchouwing of verbetering ;en vooral ware ’t te wen-
fchen, dat jonge Leeraers „ mitsgaders dezulken die naer
het Leeraersampt (taen , dit woord der vermaninge, dat ,
zonder fcherpheid, met een welwikkend oardeel , op ene
nadruklyke wyze ingericht is, ernftig ter harte namen,
Derzelver opvolging zou ongetwyfeld ftrekken , om den
blaam, dien ’t Ongeloof veelal onbezonnen op de Geeste
lykheid werpt, zo niet geheel uit te wisfchen, ten min-
fte grootlyks te verflaeuwen. Het aencal der Leeraren,
die den Godsdienst ter eere ftrekken, zou hand over
_ hand toenemen; en ze zouden trapswyze gefchikter wor-
den, om, onder Gods medewerkende Genade, het eeu-
wig heil van de Leden der Kerke te bevorderen 5 en dus
te beantwoorden aen ’t hoofdoogmerk hunner Amptsbe.
dieninge.
’t Js uit den aert van dit Gefchrifc , naer ’t voorgee
ftelde , genoegzaem blykbaer , dat het by uitftek gefchike
‘is, voor Predikanten; dan dit echter neemt niet weg ;
dat het ook cen grooten deele door anderen met nut ge-«
lezen kan worden ; vooral van dezulken, die zich op het
beoefenen der Geloofsleere, en daer toe betreklyke kun-
digheden, toeleggen ; ze zullen hier en daer nog al ver“
fcheiden aenmerkingen ontmoeten , die ook zy met vrucht
kunnen nagaen. Laet ons nog éne van dië natuur
te berde brengen; welke de Eerwaerde Niemeyer ons
f Q,a voor.
228 D. CG. NIEMEYER
voorftelt , by gelegenheid zyner befchouwinge van het
nut der bevefeninge der Kerklyke Historie des Nieuwen
“Festamentes. K
‚„ Een nadenkend Christen en Leeraar, zegt hy»
vraagt zomtyds: Zyn dan waarlyk de tegenwoordige ty«
den zo boos? Is dan het bederf nog nimmer zo groot ,
zo heerfchend geweest ? Heeft het ’er voor de leeraars
van het Christendom nog nooît zo bang uitgezien, dat
de waarheid verdonkerd en algemeene verleiding tot dwae
ling in leer en leven te vreezen is? Is dan in de daad al.
les nieuw wat men tegenwoordig zo noemt? Zyn de ty-
den tegenwoordig waarlyk verlicht? Kan men de zoge-
naamde verbeteringen van het leerftelfel aanncemen, of
wat is het refultat der in het werk geftelde onderzoekin-
gen? Deze en foortgelyke vragen kunnen wy niet wel ,
met eenige juistheid, tot voldoening van ons zelven eu
anderen , beantwoorden, dan, wanneer wy eenigzins in
de kerklyke gefchiedenis bedreven zyn. Menig Predi-
kant is thans al te zeer gewoon, op eenen meesterlyken
toon,te zeggen: Treuriger dan tegenwoordig heeft het
‘er nog nooit in de kerk uitgezien. En een ander roept :
Zulke voortreffelyke tyden „zulke verlichte godgeleerden „
heeft geene eeuw voortgebragt. Hoe tegenftrydig deze
eondeelvelinen ook zyn, zo kunnen zy beiden tog in
zeker opzigt gelyk hebben; maar hadden zy beide met
eenen opmerkfamer geest de kerkelyke gefchiedenis be-
ftudeerd , dan zouden zy met meer juistheid,en niet zo
beflisfend, geoordeeld hebben ;zy zouden weeten , dat ’er
voor honderd jaren en meer, mannen leefden , die, met
minder grond nog, denzelfden toon voerden; en dat hy,
die wys was, in den beginne zig ftil hield, nadagt, en
dan met moed en goed gevolg de waarheid beleed en de
dwaling beftreed. Wanneer iemand in de theologifche
geleerdheid in het geheel geen voortgang met'zyne tyd.
genoten gemaakt heeft, dan behoeft men zig niet te
verwonderen, dat by voor den tegenwoordigen tocftand
der kerk fchrikt. verbeeldde zig mogelyk , dat hes
theologifche famenftelfel, met alle deszelfs verdeelingen
en bepalingen , zo als hy het gehoord heeft, reeds in de
eerlte of tweede eeuw is voor handen geweest,en houde
het voor godloosheid van eene voorftelling (niet eene
leere) van het zelve af te wyken. Maar byaldien hy de
kerkelyke gefchiedenis beftudeert, dan zal hy vnd
k
N
WASDOM DER CHR, LEERAARS. 229
dat de wezenlyke leerftukken , wel is waar, voorgefteld
werden, maar niet met die bepalingen, welke navolgen-
de twisten gedeeltelyk noodzakelyk maakten. Alle Chris-
tenen hebben van den beginne af , b. v. ingevolge de H.
S. ftaande gehouden, dat God onze zonden om Jefus
wille vergeven wil, en wel om zynen voor onb geleden
dood; maar men bepaalde de wyze nog niet, op welke
die dood het middel geweest is, om de verlorene zalig
heid weder te herftellea; men bleef by de woorden der
H. S. , en geloofde naar dezelven , en wel met het hoog-
fte regt , dat het gefchied was , maar zonder nadere vere
klaring. Men zal egter ook fpooren vinden , dat de leer
der Socinianen niet geheel nieuw is, maar dat ‘er reeds
in vroeger dagen menfchen geweest zyn, die hier in ge-
dwaald hebben, dat het oogmerk van de zending van je.
‚ fus alleen, de meer duidelyke en volkomene bekendma-
king van den godlyken wil geweest is, en daartoe ge-
ftrekt heeft , om ons een voorbeeld der volmaakt{te deugd
te geven. Nog meer bekend zyn de twisten over de
godheid van Christus, Hert is derhalven niet moeilyk op
te maken, dat God de hoofdwaarheden van de leer van
Jefus , zelfs midden onder alle onrust en onder de hevig-
Îte twisten, bewaard heeft; dat van ouds af de kerken.
leeraars niet zo zeer de waarheden zelf, als wel fommi-
ge wyzen. van voorftellen, die zy onjuist oordeelden ,
hebben aangetast, dat mgn în fommige eeuwen zig
meer heeft opgehouden met twisten over bykomende
dingen, dan over gevoelens; daar men integendeel op
andere tyden , (gelyk voorzeker in onze dagen ‚) de we-
zenlyke waarheden van den Godsdienst ontkent, en by-
geloof of ongeloof door de voornaamften in kerk- en
burgerftaat onderfteund worden.
‚… Elke tyd byna heeft zyne goede en flimme zyde.
De buitenfporige verheffing van onze dagen , zo wel als
de ontkenning van alles wat onze tyd goeds heeft, en de
luide klagten over het verval der kerke, komen , behal.
ven uit het geene reeds gezegd is, ook vooral van daar,
dat men zig te weinig heeft aangewend, alles onparty-
dig te befchouwen. Wy ftaan gaarne toe, dat de eerfte
tyden van de Christenkerk, met opzigt tot de eenvou-
digheid en zuiverheid van leer en leven, veel vooruit,
hebben, boven de volgende en boven de onze; dat de
gemeente van Jefus, over het geheel genomen, meer van,
: 03 den
230 D.G. NIEMETER E -
den zagten en liefderyken geest van hunnen Heer bet
zield was, en dat de meeste leden onberispelyker wan-
delden. Ondertusfchen zal men zelfs in die tydperken
kunnen opmerken, hoe veel fchade valfche voorftellin-
gen van Godsdienftige waarheden doen; hoe een valfche
yver voor de waarheden geen voordeel geeft ; en fchoon
wy daar van al niet fpreeken willen, zo hebben wy tog;
door de meer ongehinderde oefening van onzen Gods.
dienst, waar door geen vrees voor dood of martel-
ftraffen onze aandagt ftoort, veel vooruit boven die tv-
den. 'Er was, toen de gemeente des Heeren eerst ge-
plant werd, zeker meer gewetensvryheid, dan in de
volgende tyden. De gefchiedenisfen van de middeleeuw
tog toonen, wat ‘er gebeurt, als 'er geweetensdwang
heerscht, en niemand anders denken of fpreeken mag,
dan eenige geestelyken vastgefteld en bepaald hebben.
Men heeft maar een oog op die tyden te flaan , waarin
het Pausdom zyn grootfte magt betoonde, daar men be-
gon onverfchilliger te worden omtrent de ondeugd, maar
waarin hy, die niet leerde wat de kerk leerde, of op de
kerkvergaderingen befloten was, ban, gevangenis, vuur
en zwaard te wagten had. De vryheid van het geweten
werd door de Hervormers weder herfteld ; een der groot-
fte, maar van de minst erkende, voordeelen der hervor-
ming. Dat men nu ia onze dagen misbruik maakt van
het regt om vry te denken, onder dit voorwendfel het
Christendom verlaat, en den weg van ongeloof en fpots
terny betreedt, of, wanneer dit niet gefchiedt , tog de
regten van het vernuft, in zaken van den Godsdienst ,
te wyd uitftrekt, is zonder twyfel eene kwaade zyde
van onzen leeftyd. Maar aan den anderen kant is tog
deze door veelen misbruikte vryheid van denken, voor
fommige redelyke en waarheidzoekende zielen, tot graot
voordeel. En duizenden komen , door de daar door ver.
oorzaakte pogingen van fcherpzinnige theologanten , waar.
mede zy met meer juistheid en dugtiger gronden de waar-
heden van den Godsdienst voordragen en verdedigen,
tot klaarder en juister begrippen; tot een vaster en meer
gerustítellende overtuiging; tot eene gewilliger gehoor.
zaamheid, om overeenkomttig de leer van Jefus te leeven;
en zy danken met een vrolyk hart de Goddelyke voor-
zienigheid, die hen in dezen tyd heeft doen geboren
worden, De ondervinding kan het bevestigen, dar,
| wan-
WASDOM DER CHK. LEERAARS. 231
wanneer men: ouder voorvallen ia hun waar licht, en
niet met partydigheid, van meer dan eenen kant, be-
fchouwt , men alsdan, ook by de gewigtigfte en het
meeste gerugtmakende gebeurtenisfen in Gods kerke,
vry blyven zal van dat, waarlyk groot, gebrek van.
hen, die met vooroordeel, en naar den algemeen aange-
heven toon, oordeelen, en alles flegts van eenen kant
bezien. Wy zullen daarom het ook wel overeenbrengen
kunnen, dat men fomtyds, op het levendigst en. tref-
fendst, het heerfchend verderf van onze tyden fehildee
ren kan, en met dat al niet ondankbaar zyn voor dat
voortreffelyke en wezenlyk pryswaardige van onzen tyd,
het welk door brave en verlichte mannen is aangebragt.”
b
Aanleiding ‘tot Zelfoverdenkingen, volgens de Christelyke
Leere. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfterdam by
Á. ED Sellfchop en P, Huart, 1779. In groot vêtavò
68 bladz. RO re
‚‚ Tot welk eene foort van dingen behoar ik ?-
‚, “van wien heb ik mynen SOON mite Onder
s, wiens beftuur {laa ik ? — waar leef ik ? ‘tot
‚, wat einde ben ik in de waereld ? op welk eene
‚, wyze bereik ik het oogmerk , waartoe ik leef 7 ——
ss En, in hoe verre zoek ik het zelve. reeds te.bereiken 2”
— Dit zevental van gewigtige vragen fbelt zich.de
Schryver, by manier van zelfoverdenkingen,- woor te
beancwoorden. En de wyze, op welke hy zulks vere
rigt, is alleszins opwekkend en -Jeerzaem. Volgens du
zelve toch behelst dit Stukje, onder ene: trapswyze
voortgaende befchouwing van de kundigheden, waer
‚ toe de overdenking van ieder vraeg aenleiding verleent,
een beknopt zamenhangend voorftel van de voornsemfte
Godsdienftige Waerheden , en ‘der Menschlyke plichten ,
die ons, ingevolge van de kennis en erkentenis dier
Waerheden, te betrachten ftaen. —- Uit dezen hoofde
kan dit Gefchrift toc ene handleiding van geregelde ern.
ftige overdenkingen dienen; welken uit eigen aert gee
{chikt zyn, om een heilzamen: invloed ‘op-’s Meifchen
wandel te hebben, — Zie hier, ten voorbeelde, de
beantwoording van de zesde, of op één na de laecfte
Vraeg. Op welk eene m»wyze bereik ik het bogmerk , waar
4 toe
232 AANLEIDING
toe ik leef ? Nopens dit ftuk geeft ons de Autheur de vote
gende Overdenking aen de hand.
‚‚ Zonder de Godlyke voorzorg en hulp kan ik de
elukzaligheid niet verkrygen, tot welke ik gefchikt
den ú is God, die my. daar toe de krachten en mids
delen fchenkt, maar myn plicht is het, om dezelven ,
onder zynen byftand, naar vereisch te gebruiken. . Joh.
TIL. ib Phil. IL. re, 13. (*)
‚, God heeft hier aan zyne genadige voorzorge niet
ontbreken laaten. Hy begaafde my niet alleen met ver-
mogens , tot myn eeuwig geluk; maar, dewyl Hy my
in de Christenheid heeft laaten gebooren worden, zo
heeft Hy my daardoor gelegenheid gefchonken, nut tc
trekken, uit de groote hulp, welke Hy den menfchen,
tot hunne zaligheid, door jesus crrrsTUS, en zyn Euan-
gelie, reeds bewezen. heeft. 1 Tim. I.-1s. Joh. {II 16.
‚> Dees eeniggeboren Zoon van God, die één met den Va.
der is, en by Hem, reeds voor den tyd der waereld,
Godlyke heerlykheid bezat, is in de wacreld gekomen,
‚en mensch geworden, om de Heiland en Helper der men-
íchen tér zaligheid te zyn3 hen dus van de onweetend.
' heid, de zonde en derzelver elende te verlosfen; en ,
in tegendeel, hen tot waare wysheid , rechtfchapenheid
en eeuwige gelukzaligheid te leiden. 1 Joh. IV. 14.
Joh.-X%. 3o. XVII. s. I. 14. 1 Tim. IL. 5, 6. Joh,
XVIII. 37. X%. rn
‚>, Na dat Hy zyn daar toe noodig werk , als Leeraar, op
de aarde .had voleind, waarby Hy, als een voorbeeld
ter onzer navoiginge, den heiligften wandel geleid, en
door de weldaadigfte wonderwerken zich betoond heeft,
den Zoon van God en den Heiland der waereld te zyn;
zo heeft hy zich, in eenen allerfmartelykften dood aan
het kruis, voor de’ zondige meníchen opgeofferd , om hen
met God te verzoenen, dat is, hen Gode gehoorzaam. en
zyne genade deelachtig te maaken. Joh. XVII. 4, 6,
8. r Pec. II. 22: Tie. IT, 14, 1 Per, III, 18. 2 Cor.
V. ig—=2I.
. ‚> Doch
se, Deze, en zo ook de volgende aengehselde plaetzen der
Heilige Schryveren, zyn in 't Gefchrift zelve meerendeels
woordlyk geteld ;” dan oordeelden, by deze overneming,
lin ve, wel met de enkele aenwyzing te kunnen vol-
n. | |
TOT. ZELFOVERDENKINGEN. 233
" < Doch Hy' is, kòrt daarop , ‘zo als Hy voorzegd had,
naamelyk, ten derden dage, van de dooden opgeftaan; en
nadat Hy, veertig dagen daarna, ten hemel is ingegaan,
en Zich daar ter rechterhand van God. heeft gezet, dat is,
bezit genomen heeft van de ‘majefteit, welke Hem al-
daar, na het volbragte Iyden, beftemd was: zo heeft
Hy zyrie apostelen bekwaam gemaakt, om zyn Euange--
lie te verkondigen, en hetzelve, door hen en hunne
fchriften , in de waereld uittebreiden ; gelyk Hy dan ook-
voor de behoudenis en uitbreiding van hetzelve nog al.
Ad zorgt. Rom. VI. 4. Marc, XVI. Phil. IL. s—r 1,
ph. IT. 2. | | |
‘3 Ìk bezit dit Evangelie, dit onderwys, welk esus,
van Gods wege, den menfchen tot hunne Latere:
heeft medegedeeld ; en in ditzelfde Euangelie vind’
ik dat van God verördineerd krachtig middel, om my zo
Wwys, goed, en gerust te doen worden, als ik zyn moer
om hier en voor eeuwig gelukkig te leeven. Joh. VI,
16. Rom. I. 16. 1 Cor. Ì. 30. e
- 3 Ík vind in dit Euangelie die leeringen, die my wyr
ter zaligheid maaken kunnen: want het onderricht, my „
op eene bevarbaare en gegronde wyze, van het geluk „
welk God voor my beftemd heeft; van datgeen wat my.
daartoe brengt, en wat my daaríïn verhindert; en wy-
ders, wat ik doen en laaten moet om dat geluk te vere
krygen. Joh. VIII. 12.
s‚-Ik vind in dit Euangelie niet alleen de duidelykfte
voorfchriften ter rechtfchapenheid, maar ook de krachtig-
fie drangredenen en aanmoedigingen daartoe; voornaamelyk
dezulken, welken ik, als een zondig mensch, ten dien
einde noodig heb. 2 Per. IL. 3, 4.
…__ s Want, wanneer ik myzelven met oprechtheid be-
fchouw, en myn doen en laaten met Gods bevelen ver-
gelyk: zo vind ik my niët alleen geneigd van dezelven
aftewyken, en de menigvuldige verzoekingen tot het
kwaade te volgen; maar, myn geweren zegt my ook,
dac ik hier en daar van hetgeen recht is afgeweken ben ,
_€n my by God fchuldíg en Îtrafwaardig gemaakt heb. —
Zal ik dan, in deeze gefteldheid , nog lust en vermogen
ter verbetering deelächtig worden: zo is my de hoop
noodig, datik vergeeving van zonden, en hulp tot myr
ne verbetering, by God zal verkrygen. 1 Joh..1. 1o,
Pí, CXXX, CXIX. 88.
Q 5 ‚> Maar, .
234 AANLEIDING
‚, Maar, tot deeze hop word ik door het Euangelie
van jesus verheven. Want, in heezelve vind ik de uig-
druklyke Godlyke verzekeringen, dat God alle degeenen,
die zich verbeteren , hunne zonden vergeeven , dat is , hen
van de verdiende ftraf bevryden zal; en dat jesus zich,
ten dien einde, voor ons in den dood heeft overgegee-
ven; —= dat God ook wyders alle degeenen , die zich
verbeteren willen, en Hem om ‘zyne hulp daartoe aan-
roepen, met zynen Zeiligen Geest wil. byftaan, opdat hun-
ne pooging naar de waare verbetering niet te vergeefs
zy. Hand. II. 19. Luc. XXIV. 47. Marth. XXVL
og. Eph. I. 7. Luc. XI. 13.
„> Jk vind, eindelyk, ook in de leere van jesus de
flerkfle gronden van gerustflelling: want, zy verzekert my
van Gods genadige geneigdheid en vaderlyke zorg voor
my, en ftelt voor my zo troostryke hoop, op een
beter leven na den dood, in het helderfte licht. Matth.
XL. 29. 2 Tim. I. ro.
‚‚ Doch, zal jesus Euangelie .deszelfs zaligmaakende
kracht in my betoonen , zo moet ìk ook aan hetzelve ge-
looven, dat is, ik moet het, als een van God verördend
middel ter zaligheid, aanneemen, en hetzelve tot dat
oogmerk gebruiken waartoe het my gefchonken is, Ik.
moet het dus gebruiken: — ter verlichting van myn ver-
fltand; dat ik myne. gedachten en beöordeelingen over
hetgeen myn geluk betreft, naar zyne leeringen vorm;
_— ter heiliging van myn hart; dat ik, naar zyne voor-
fchriften myne neigingen en befluiten ten goede richt „
en my zyne aanfpooringen daartoe ten nutte maak; —
ter gerustftelling van myn gemoed; dac ik zyne gronden’
van vertroosting, onder de daaräan verbondene voor-
waarden, my toeëigen. Jac. l. ar, 22. Joh, XII. 36.
‚‚ Ten dien einde is het noodig, dat ik de leeringen
van het Euangelie recht leer kennen; — dat ik haar dik-
werf en ernftig overdenk ; —- dat ik de goede indrukfelen ,
welken zy in my’ veröorzaakt hebben, zy mogen over.
tuigingen des verftands , of ve ap des harte zyn,
bewaar , en dat ik my daardoor tot die voorneemens en
tot dat gedrag laat leiden, welken zy bedoclzn. Luc.
VIII. rs. Hand. IT. 37.
‚‚ Door op die wyze het Euangelie te gebruiken , bewys
jk in de daad,.dat ik aan jesus curistus geloof ; Hem
voor mynen Heer en Heiland houde; en op Hem myn
" vere
… "TOT ZELFOVERDENKINGEN. ' 23
vertróuwen ftel, —— Qok bewys ik daardoor. in de
daad, dat ik Hem bemin, en, vol van dankbaarheid, die -
groote liefde eerbiedig, met welke Hy, in het midden
van zo veel Iyden, zyne krachten tot myn eeuwig geluk
heeft aangewend, Hand. XVI. 39, 3r. Joh, XIV. ag.
XV. 14: e ben |
ss in het gelooven aan Jesus en zyn Euangelie beftaat
het waare Christendom3 en terwyl het in -heezelve. aan»
komt op eene gegronde kennis der leere van Jesús, —«
op overtuiging: van haare waarheid, — en op een op.
recht gebruik van dezelve, ter beftuuring van myo ge
heel gedrag; zo moet ik my daartoe ernftig bevlytigen;
…— indien ik een waar’ Christen, een echt lid der Christen
lyke kerk, of vam de gemeente der heiligen, worden wil,
waarvan jesus de Heere en het Opperhoofd is, en tot wel-
ker uitbreiding Hy het leerampt heeft ingefteld, Marth:
‘VIT, ar. Eph. 224 23. IV. 11, 12. \ ER
‚ Dewyl my nu, als een Christen, alle voorfchrifcen
van Jesus waardig en dierbaar.moeten zyn, zo moeten
het my ook de twee byzondere inftellingen des Heeren
weezen, welkeù Hy voor de belyderen van zyne leere
gefticht heeft, om ‘er zich ter aanneeming en in-
volging plegtig toe te verbinden en optewekken.
‚> Jesus heeft, naamelyk, bevolen, dat zy, die in dé
gemeenfchap zyner kerk begeeren te worden aangeno-
men, op den naam, dat is, ter bekentenis, en ter ver-
ëering,. van den Vader, -den Zoon, en den heiligen
Geest, gedoopt, of:, met water befprengd, zullen wor-
den Ingevolge van dit bevel ben ik ook zelf tot
het, Christendom ingewyd; en ik lig, derhalve, onder
de verbindtenis, naar. zalk eene goede gemoedsgefteld-
heid en wandel te trachten, waartoe my de heilige doop
verpligt , opdat ik ook alle die voordeelen moge genicten, -
tot welken deeze inftelling ieder’ waaren Christen rech.
geeft. Matth. XXVIII. 19, 2o. 1 Pet. III. or.
‚‚ Myn Verlosfer heeft ook, kort voor zynen dood,
het heilige avondmaal ingefteld , en zynen belyderen bevo-
len, van tyd tot tyd, —- brood en wyn tot zyne ge.
dachtenis te genieten. Ik ben dus ook verbonden,
deeze inftelling van jesus te volgen, en door de‘verze-
kering die Hy my'in dezelve geeft, naamelyk, dat Hy
ook voor my geftorven is, my cot het gelooven aan Hem,
| en
236 _ AANLEIDING TOT OVERDENKINGEN.
en ter dankbaare erkentenis zyner-liefdét, optewekken;
z Cor. XI. 23—29. X. 26. En . 5
‚‚ In hect algemeen ben ik verpligt , van iedere gele.
genheid, welke ik heb en verkryg, gebruik te maaken,
om tot het. waare Christendom aangemoedigd en gefterkr
te worden. En naardien de christelyke vergaderingen tot
den openbaaren Godsdienst, dat is, gemeenfchaplyk God
aantebidden , en de leere van jesus ter harte te neemen ,
my plechtig daartoe aanleiding geeven; zo is het ook
myn pligt, deeze vergaderingen gaarne en rra
tewoonen , en haar zodanig tot myn nut te doen verftrek.
ken, dat ik my daardoor laat aanfpooren ,om my , in alle
myne levensbedryven, als een rs Clristen te
gedraagen. Heb. X. 25. Hand. XX. 7. Col. III. 16.
29 Hiertoe zal ik ook altyd des te gewilliger zyn, hoe
meer ik de bereiking van het groote oogmerk, waartoe
ik leef ‚ter harte neem. ‚En dewyl God my in deeze
zorg, door jesus en zyn Euangelie, zo veel te hulp is ge-
komen ; hoe ondankbaar. zou ik dan tegen Hem, hoe on:
billyk tegen myzelven , handelen „indien het myne gewig.
cigfte zorg niet ware, dit Euangelie van harte te gchoor-
gaamen!’ Ik zou my, door dat verzuim, voor God
hoogst ftrafbaar maaken , en zelf aan myne waare geluk-
zaligheid hinderlyk weezen. Heb. II. 3, 4.” hk
Brieven van Stervenden aan hunne overblyvende Vrienden.
Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Dordrecht by Fredrik
Wanner, 1779. Jn gr. 8vo. 264 bladz.
‘t Ts eene wel algemeene, doch tevens gegronde, aam
merking, dat iemands Laatfle Woorden en Raadpee-
vingen, doorgaans eenen meer dan gemeenen indruk maa-
ken op de gemoederen der Omftanderen. Het treffend
en vernederend tooneel des Sterfbeds wekt de anders
dikwyls fluimerende aandagt, en ftelt den Mensch , die
zo ligt fchyat te vergeeren dat hy ftof is , zyne fterflyk-
heid op eene onweerftaanbaare wyze voor oogen. —
Deeze Waarheid is begreepen in de twee regelen van
POPE , op den tytel van 't bovengemelde Werkje geplaatst,
Oh Death all eloguent! you only prove
What duft we doat on, wen 't is man we loven.
. Dee-
me nj Ee mn en
Î
BRIEVEN VAN STERVENDEN. 23).
Deeze Brieven zyn, naar luid des Voorberigts van den
Hoogduitfchen Uitgeever , gefchreeven , door Perfonen „wier
einde naby was ,en die, in de aandoenlykfte omftandighee
den , welke het zelve vergezelden , dat voor het gewigtig.
fte hielden , waar door zy hunne laatfte oogenblikken , voor
hunne naastbeftaanden gelukkig konden maaken , wanneer
ze dezelven waarheden onder ’t oog bragten , uit welker
kleinagting het grootfte ongeluk van hun leeven voort-
fpruit. De Uitgeever heeft daar het minfte deel aan, en
kan verzekeren, dat het kleinfte gedeelte verdicht is;
daarentegen de meesten oorfpronglyke brieven van Ster.
venden aan hunne leevendig overblyvende vrienden, ge-
fchreeven zyn.
Het komt 'er voornaamlyk opaan, dat , in deeze Briee
ven , eene genoegzaame verfcheidenheid, met het aanbe:
tang der ftoffen, gepaard gaa. Dit kunnen wy verzeke.
ren, en onze Leezers daar van overtuigen, door, zo
kort, ons mogelyk is, de voornaámfte zaaken, in dee
zelve verhandeld, bloot te leggen. |
Achttien Brieven vullen dit gantfche Stukje.
1. Creon, op den oever des doods, maalt zynen
Vriend ARTENICES,. na welk een eisfelyken afgrond des
verderfs hy heen rendt, door.de Beginzels des Onge-
loofs en der Zedeloosheid op te volgen.
II. Eucnaria brengt haaren geweezen Minnaar AMYN-
TOR, die haar verlaaten hadt, om eene ryker Juffrouw
te trouwen, en daar door in eene doodlyke kwyning ge.
ftort was, zyn fchandelyk en baatzugtig gedrag onder ’e
oog ‚en maakt hem, het aangedaan ongelyk vergeevende,
’t weinige dat zy op aarde bezat, om het aan eenige arme
Dogters te fchenken, wier Minnaars met een teder hart
alleen niet vergenoegd kunnen zyn,op dat zy de fmart,
van zich verlaaten te zien ‚niet gevoelen.
IT. PurcrErra herinnert CHARITES, met wien zy in
overfpel geleefd hadt, dien misdaadigen handel, vervuld
met den bitterften weedom, en zoekt, daar zy het ver-
- mogen haarer bekoorlykheden maar al te veel en te lang
befteed hadt, om zyne Zicl te bederven, haare laatfte
oogenblikken te befteeden om die Ziel te redden.
IV. Ceciria, eens Godsdienftige Vrouw, aan een
Verzaaker van den Godsdienst getrouwd , door mishande-
ling in eene kwynende ziekte geftort, ligt haar onge-
lukkigen toeftand bloot voor haaren Vader; en neeme
dee.
238 BRIEVEN
deeze gelegenheid waar, om hem rasfe gerdaktheid en
wraakzugt, tot welke hy neigde, op ’t ernftigfte en op
Christlyke gronden te ontraaden,en eene Familie-twist
by te leggen.
V. Aspasja ftelt haaren Broeder DORIMON , een veig-
genden Vrygeest, de haatlykheid zyns gedrags , met lee-
vendige kleuren, voor; hem tot Godsdienst en opregt-
eid opwekkende. |
VI. MeELANInA , verleid , gefchonden , en in de behoef-
tigfte omftandigheden van een Kind verlost, meldt aan
HILARIO , haaren Schender, haare opeengeftapelde onheie
len cn elendig fterfuur , hem tot boete vermaanende.
VIL. Eusevra geeft, aan haaren Zwager cLmSIAs, de
beste lesfen tot weering van de Huislyke ongenoegens,
die hem en zyn Vrouwe het leeven bitter maakten.
VIII SopnroN deelt aan zyne Egtgenoote AGATHA
de beste lesfen mede, tot het opvoeden der Kinderen,
dic, welhaast, naast GOD, voornaamlyk te haarer bezor-
ging ftaan zouden.
IX. LeortTIiA, eene verleide Dogter , ontvouwt, op de
hartroerendíte wyze , haaren Vader, dén bejammerens-
waardigen ftaat ‚in welken zy zich op haar fterfbedde be-
. vindt „en doet , vol fchaamte, verflag van de wegen , langs
welken zy ten val gekomen was. Een brief, doormengd .
met de tederfte waarfchuwingen aan haare voorgaande
Speelgenooten en Vriendinnen.
X. Mevrr klaagt bitter aan zynen Vriend :BLANSORD ,
de rol van een Vrygeest gefpeeld te hebben, die hem
van de eene ongebondenheid tot de andere, en eindelyk
tat het befluic. van een Zelfmoord bragt, welke misluk-
te, maar hem in doodlyk gevaar ftelde,
XI. PurLAtpA vervaardigt deezen Brief voor haaren
. Egtgenoot CRANTOR; hem het acht-en twintig jaarig
Fluwelyksleeven herinnerende ; bovenal , hoe zy eens ‚door
eene te kostbaare leevenswyze, zich diep in Schulden
geftoûken hadden; doch daar uit gered, vervolgens zich
voorzigtiger gedroegen; zy maant hem aan, de overge-
bleeven fchulden, des voorgaanden ftaatsvervals, wan-
neer zy met hunne fchuldeifchers overeengekomen wa-
ren, af te doen; en ftclt den pligt van wedergeeving in
het helderst daglicht.
XII, FraeonporA vertoont haaren Broeder oRONTES , die,
door argwaan en wantrouwen, met haaren Man, En
go:
VAN ‘STERVENDEN. 239
dood haars Moeders, in Familietwist geleefd hadt, de
flegtheid van zulk een charaCter; hem tot Verzoenin
aanfpoorende , door het haatlyke der Onvergeeflykhei
te fcherzen. |
XIII. GrycarraA, door den Dans geweldig verhit, en
_ daar op in ziekte gevallen, fchryft aan haare Gezellin.
nen, over de Ydelheid der Vermaaken, en bovenal der.
zelver onmaatig genot.
XIV. Timon, in flegt gezelfchap vervallen, en daar
door tot een tweegevegt uitgedaagd, meldt zynen
Vriend ADRASTES, de trapswyze voortgangen van het
eene kwaad tot het ander, in zyn naderend einde aan de
bekotnene wonde: hy vondt den grondregel bewaarheid :
… Begin van 't zondenfpoor fchynt aangenaam, ís breed,
Maar ‘t midden vol gevaaren;
En ’t eind zal u gewis, indien gy werder treedt,
.” Een’ nacht van gruwlen baaren.
XV. MeranpoRr geeft zynen Zoon EMmrLIus een ver-
haal zyner Leevensomftandigheden, die hem leeren;
door eene ontmoeting, hem bejegend , hoe verfchriklyk
het einde zy van een Mensch ‚die zyne dagen doorbragt,
zonder con, zonder hoop op een beter leeven; en hoe
kragtig daartegen de Godsdienst en het geloof eener vol-
gende Eeuwigheid de natuurlyke bitterheid des doods
verzoeten kunnen.: Hier van ftrekten zyne laatfte ftone
den tot een bewys. e |
XVI. Crrona ftelt aan haare Dogter CONSTANTIA de
heijzaamfte leevensregels voor.
XVII. SrRENA brengt STREPHON, haaren Iögtgenoot ,
tot eene flegt en flordige leevenswyze vervallen, de ge-
volgen zyns gedrags voor den geest; inzonderheid ten
opzigte der kinderen, die welhaast te zyner bezorginge
zouden komen: hem aanmaanende, om voor hun wee
der een Vader te zyn, die hen door zyn voorbeeld, als
door zyne vermaaningen, op het pad der waare deugd
„leidt , en bewaart voor het grootíte ongeluk, dat hun
overkomen kan , naamelyk van ongeregeld en ondeugend
te zyn.
XV. PrHrLALETHES deelt aan ARAMINTHA , zvne
Zuster, zyne laatfte lesfen mede. Laat ons op
deezen Brief wat breeder ftilftaan om een {taal van de
ì Schryf.
240 BRIEVEN:
Schryfwyze te geevén , die in allé de Brieven , naar eisch
der ende zee ‚ gefchikt is. Geheel is dezelve te lang
voor ons heftek, eenige vooarnaame trekken zullen vol-
doen kunnen. :
‚‚ Hoe zal ik, myne geliefde Zuster, de angstvolle
bekommering, die myn hart, in deze omftandigheid,
met opzicht tot u, treft, best uitdrukken? Gy zult im-
mers niet gelooven, dat het my onbekend zy, in welke
betreurenswaardige vervreemding van den Godsdienst,
of ten min(ten van deszelfs openbaare belydenis , gy reeds
zoo menig jaar hebt doorgebragt , Ó! Ik weet het maar
al te wel, hoe uw huwelyk met eenen vrygeest, en de
inwikkeling in de groote waereld, u afgetrokken hebben
van de fchoone eenvoudigheid der Krisclyke Godsvrugt,
en doen overhellen naêr de zyde' van ‘het ongeloof en
der troostlooze twyfeling. Doch, gy zyt ook, na den
dood van dezen man, die al vroeg het flachtoffer van
eene ongeregelde drift geworden is, niet weder te rug-
ge gekeerd tot dien Godsdienst, waar voor gy, in uwe
jeugd, zoo veel genegenheid en hoogagting hebt ge.
toond. Ten mirften als men, volgens het uiterlyk ge-
drag van een’ mensch, over zyn inwendig beftaan mag
oordeelen, dan is 'er in u niets, dat naêr Kristlyke gc-
- voelens gelyke, in u, die ‘den openbaeren Godsdienst
veracht ,en u van denzelven geheel onttrekt, noch in de
Kerk, noch aan de Tafel des Heeren koomt, ja, eene
kleinagting in uwe redenen en handelingen toont voor
alles wat by een’ kristen eerwaardig is.
„Doch ,myne Zuster! gy zult, waarfchynlyk, u niet
gaarne laaten befchuldigen, als of gy den Godsdienst en
het Kristendom geheel en al verwierpt , of zoekt te be-
ftryden ? Gy hebt vermoedelyk, tot hier toe, nooit de
moeite genoomen , om daar over gezet te denken, en als
gy u van den operbaaren Godsdienst afhoudt, als gy de
uiterlvke pligten van den Kristen verzuimt, zoo ge-
fchiedt het, zonder twyfel, onder het zelfde beuzelag-
tige voorwendzel , waar mede zoo veelen, in de groote
en fchrandere waereld, de geringachting van hun Gods.
dienftig belang waanen, voor hun eigen hart tè kunnen
regtvaardigen? , Waarom zal ik naêr de Kerk gaan ?
‚> zeggen ze: ik hoor daar niets nieuws, dat my niet
reeds in myne jeugd is geleerd geworden , of dat ik,
, niet even zoo goed, en nog beter, in boeken EE
s, KaD'
VAN STEÁVENDEN. a4t
„> kan? Ik breng mynen tyd ook niet nutteloos te huis
s‚ door, en heb niet noodig, om my in de Kerk, als
, Een lesjen, te laaten voorzeggen, hoedanig ik myn
„ leeven inrichten moet, zoo als mooglyk een onwee-
‚, tend gemeen dat behoeft; ik weet myne pligten , en
… denk, dat myn gedrag in den daaglykfchen omme.
s, gang met mynen evennaasten genoegzaam bewyst,
‚‚ hoe ik wel onderricht ben van al het geen, dat my of
‚‚ anderen toekoomt ; wat regt of onregt zy.” — Men
moet zeker aan het geweten van elk een , die dus fpreekt ,
overlaaten, hoe veel hier van waar zy, maar, gave
God! dac het leeven der meeste menfchen, die zoo ge-
ring van den Godsdienst denken , niet maar al teduidelyk
bewees , hoe weinig zy hunnen pligt»kennen , alcans , dac
zy niet naauw gezet genoeg zyn, om dien te vervullen.
Dan, zoo dit al uw geval ware, myne geliefde Zuster !
dat uw gedrag bewyzen gaf, hoe gy uwen pligt kendet ,
en het uw grootfte belang rekende om denzelven ftipt
te berrachten, zou het ook dan nog overtollig zyn, om
u dien, van tyd tot tyd ,te laaten voorhouden en indach-
tig te maaken? Of zyn de Waarheden , die in de openbaare
Vergaderingen der Kristenen gepredikt worden , niet van
zo veel gewigt , dat men poogen moest ‚om zich die , door
een geduurig herhaal, diep in ’t hart te laaten prenten „
en aldus den indruk van de voorfchriften des Kristen=
doms leevendig te houden? Moesten voor een gemoed,
dat waarheid en deugd bemint, de plaats en de gelegen=
heid niet altoos welkoom zyn , waar men die hoort aans
pryzen, haaren invloed op de rust en het welzyn der
menschlyke zielen voorftellen, en de waarde van een
Godvrugtig leeven in ’t helderst daglicht zetten? Of is
elk níet verpligt , zynen Godsdienst ook openlyk te be=
lyden, en zich met anderen te vereenigen in dezelfde
Godsdienftige aanbidding? Al hade gy ook voor u zelve
het onderricht, in de pligtsbetrachtingen, dat u door
de kerkelyke leerredenen gegeeven wordt, niet noodig „
(fchoon ik niet denken kan, dat myn Zuster verwaand
genoeg zal zyn van dit te zeggen:) moest het vlytig
bywoonen van den openbaaren Godsdienst voor u echter
niet gewigtig genoeg zyn , uit aanmerking van het ftich-
tend voorbeeld, dat gy daar door aan minder geoefende
Kriscenen kunt geeven? Geeft gy integendeel niet zeker
een kwaad voorbeeld, door u zoo lang, gelyk gy tot
dus verre gedaan hebt, van denzelven te onttrekken,
IT, DEEL, ALG. LETT, NO. 6, R, hoe
242 „ERIEVEN
hoe fchoonfchynende ook voor 't overige de redenerr „
waarom gy zulks doet, uw eigen hart mogen voorkoo-
men? Wordc niet deeze en geene ,die opu ziet, daar door
geürgerd, of tot dezelfde kleinagting van openlyke Gods-
dienftige byeenkoamften vervoerd ? Zal zich niet, al ware
het ook maar onder uwe dienstbooden en naaste beken-
den , even deeze onverfchilligheid, omtrent het vervuilen
hunner uiterlyke pligten jegens God, in zynen dienst
inkruipen-? en zal dus uw eigen hart u niet verwyten ,
dat gy aan hun daar toe de eerfte gelegenheid hebt ge-
geeven? Ô! Ik wenschte om de geheele waereld niet ,
dac myn hart my een foortgelyk verwyt kon doen , van
myn’ naasten te hebben geËrgerd, vooral, wanneer ik
grond had, once hoopen , dat myn Godsdienftige yver ,
naauw gezette wandel en het naarftig waarneemen myner
uitwendige pligten hen tot ftichting , en ten voorbeeld ,
hadden konnen ftrekken ! |
‚, Overweeg dit, myne beminde ARAMINTHA! en laat
deeze herinnering, welk uit een regt broederlyken voor
uw welzyn bekommerd harte voortkomt, zoo veel by
u gelden, dat gy u niet langer van de kristlyke vergaa
deringen onthouden moogt, om u te voegen by den
hoop der fnoode verachters van den Godsdienst, die,
in onze dagen, helaas! zoo zeer toeneemt. Gy kunt
u gewis van het onuitfpreekelyk groot nut van het Pre-
dikambt niet beter overtuigen , dan wanneer gy naauw-
keurig acht geeft op de denkwyze, de redenen en den
wandel van die menfchen, welken de Leer van den Gods-
dienst verfmaaden, de kerk nooit bezoeken, zich van
de tafel des Heeren afhouden, en veel te hoog van
hunne wysheid denken, dat zy, gelyk andere gemeene
kristenen, noodig zouden hebben te leeren, wat
of kwaad zy. Gy kent menfchen genoeg van dat {lag ,
maar ‚zeg my, zyn ze wel die pligtbeoefenende , naauw-
gezette, voorzichtige en verdraagzaame menfchen , met
welken gy zoo gaarne zoudt leeven en omgaan? wan-
neer gy nu ondervindt, dat zy de zoodanigen niet zyn,
maar in. tegendeel gewaar wordt, dat zy de ongebon.
dendfte , hoogmoedigfte , met zichzelven, met hun
noodlot, met de geheele waereld onvergenoegde zielen
zvn, regte geesfcls en plaaggeesten van de menschlyke
maatíchappy „aan zich zelven niet getrouw, ik Jaar ftaan
- aan God of andere menfchen , zoo moeten immers dee
é hun-
a *
Pad
VAN STERVENDEN. 243
hunne flechte denkbeelden, die uit hunne handelwyze
voortfpruiter , billyk, by u verdacht maaken, alles wat
zy tegen het Predikambe en den openbaaren Godsdienst
inbrengen.
‚, Dan, wat is de oorzaak , dat ze zoo zeer verbysterd
zyn? buiten twyfel deeze , dat ze alle gelegenheden myden,
waardoor zy aan hunnen pligt jegens God en den naasten
indagtig, op de kortheid en onzekerheid van hun leeven
opmerkzaam gemaakt, en op de eeuwigheid, en den dag
van rekenfchap en oordeel, geweezen konnen worden.
—- Ô Ja, de Kerk is, in onze dagen, fchier de eenige
plaats , alwaar men waarheden hoort, die , hoe onaange.
naam en hard ze ook klinken mogen in de ooren van
ontäarte en losbandige menfchen , aan hun in ’t byzonder
echter gezegd moeten worden, en des te meer, naêr
maate zy zich zelven minder kennen, en geneigd zyn,
om zich zelven te onderzoeken, hunne bedorvenheid en
bte op te merken , en zich daar over te fchaamen.
iergelyke menfchen behoorden den Kristlyken Leeraar
te danken, om dat hy ’t alleen is, die hun waarheden
zegt, hunne ondeugden by den regten naam noemt, en
het fchandelyke van hunnen wandel hun onder 't oog
brengt, terwyl de waereld hun van alle kanten vleic ,
en hier niemand is, die zich onderwindt, om hen te one
derhouden over dat geen, wat hen hunne trotsheid , hebe
zugt, neiging tot onregtvaardigheid en weelde, euvel.
moedig, doet begaan, Wie zou zich durven verftouten ,
om aan zoo menig eenen met Ordeteekenen vercierden
roover van geheele landen te zeggen, dat hy duizenden
doet klaagen en zugten over openbaare geweldenaaryen ,
en daarotn tot die nrechtvaardigen en Booden behoort,
die geen hoop hebben ‘konnen van ín te gaan in de woo=
ningen van deugd en gelukzaligheid, indien hy ’c niet
deedt, die daar , in de plaats van God, ftaat, om de ge=
fchondene waarheid en gerechtigheid te verdeedigen en
te handhaaven ?
‚‚ Bedenk wat gy aan uwe opwasfende kinderen, aan
uwe dienstbooden , aan uwen naasten , verfchuldigd zyt s
maar nog veel meer, was de zorg voor uwen onfterflyken
geest, die hier voor een beter toekomend leeven aange-
kweekt „ gevormd, en toebereid moet worden, van u
vordert. Wie toch kan u zeggen , myne AKAMINTHAL
hoe dra deeze geest van uwe handen geëischt, en de re-
R a kene
244 BRIEVEN VAN STERVENDEN.
kenfchap van uwen tyd,en van de wyze waar op gy dien
befteed hebt, u afgevorderd kan worden, eene reken=
‚ fchap, die gy, zonder hulp van den Godsdienst, niet
hoopen kont, immer te zullen konnen afleggen. Ver-
zaak dan het geloof niet’, dac uwen Broeder, in zyne
tegenwoordige om{tandigheid , onderfteunt, en dat ook
waarlyk alleen uw toevlucht weezen moet, wanneer
eens, ten uwen opzichte, ook alle menschlyke poogin-
gen, ten einde zullen zyn. Ik zal u, waarfchynlyk
in deeze waereld niet meer zien: maar ook ! mogt het
eenmaal zyn, daar, waar ik hoop heb van te zullen
koomen, Een waar alle deugdzaame, Godgetrrouwe en
vroome menfchen , voor eeuwig, met elkanderen zullen
vereenigd zyn!”
Historie der Kwakers, hunne Leerftellingen, Leerwyze,
Zeden en Gebruiken , door Dr. ian ALBERTI, Predíe
kant te Tundere by Hamel. Uit het Hoogduitsch vertaald,
Te Usrecht by A.v. Paddenburg en J. v. Vloten, 1779.
Behalyen de Voorreden 188 bladz. in gr. ekayo.
Hie mede levert ons de Eerwaerde Alberti , een gansch
befcheiden en onpartydig bericht van de Gezintheid
der Kwakers; opgemaekt, ten deele uit hunne openba-
re Gefchriften, en ten deele uit ene gemeenzame ver=
keering, welke zyn KEerwaerde, geduurende zyn meer
Gen Eng verblyf in Londen, met hun gehouden
heeft.
In de eerfte plaatze geeft hy ons ene beknopte Histo-
‘rie van de opkomst en den voortgang dier Gezintheid,
of een kort begrip van ’t uitvoerige gefchiedkundige be.
richt, dat William Sewel, zelf tot die Gezintheid behoo-
rende, door den druk gemeen gemaekt heeft. Dit be-
richt, dat, volgens zyn Eerwaerde, alle kenmerken van
geloofwaerdigheid bezit, loopt tot op het jaer 1717 ; en
zedert dien tyd is ‘er, zegt hv, in de Historie der Kwa-
kers niets merkwaerdigs voorgevallen , dan de gewoone
onlusten, die zy zich, door het weigeren der Tienden,
op den hals balen; waer van onze Schryver in 't vere
volg , als hy over dit onderwerp handelt , breeder gewag
maeckt. Aen dit gefchiedkundig-verflag is voorts gehecht
cne
G. W. ALBERTI HISTORIE DER KWAKERS. 7” 245
ene korte levensbefchryving van Pofia Martin, met wele
ken de Eerwaerde Alberti, in de jaren 1746 en 1747,
zeer veel omgang gehad heeft; dien hy voor den geleerd.
ften der Kwakers, en hunnen bekwaemften Voorttander,
in zyne dagen, hield; van waer hy hem bovenal geftadig
raedpleegde, over deze en gene byzonderheden ‚tot die
Gezintheid beereklyk ; 't welk hem te beter in ftaec ftel-
de, om ‘er cen nauwkeurig bericht van te geven. ——
Dat Bericht zelve, ’t welk hier op volgt, gaet in de
eerfte plaetfe over de Leerftellingen, verder over den
Openbaren Godsdienst, en ten laetfte over de Levenswyze ,
Zeden en Gebruiken der Kwakars; waerby nog enige ítak-
ken in een Aenhangzel komen, die ter bevestiginge of
nadere ophelderinge ftrekkîn. Zyn Eerwaerde deelt ons,
-mnet opzicht tot ber een en ander , een gezetter en naeuw-
keuriger verflag, waerop men zich verlaten kan, mede,
dan men: tot nog bezat; en vlecht hier en daer onder
het zelve, by de opgave der gronden, op welken de
Kwakers hunne gévoelens en gedrag vestigen, zyne te.
nbedenkingen desaengaende; ’t welk zyn Gefchrift,
y de voldoening der nieuwsgierigheid, des te leerzamer
„maekt, — Hier te Lande is deze Gezincheid genoegzaem
tot niet geloopen; maer in Engeland komc, dezelve tot
nog als een aenzienlyk Lichaem voors ’t welk maekt dat
zy te meerder opmerkzaemheid vorderen, in de befchou-
wing der verfchillende Christlyke Dn 5 WAET=
van men zich enigermate een uitgeftrekter begrip kan
„vormen ‚als men ’t oog flaet op de volgende befchryving,
welke de Eerwaerde Alberti ons van de inrigting van het
Kwakers-genootfchap geeft.
‚, Álle maanden , zegt hy, komen eenigen van elk
Gemeente in een Graaffchap, eens of meermaalen, naar
gelange de Gemeenten groot zyn, zamen. Vier of zes
Gemeenten , meerder niet, maaken zulk eene maandelyk.
Sche vergadering (menthly meeting) uit: wanneer daarom
veele Gemeenten in een Graaffchap zyn; zo zyn ’er ook
meer, dan ééne van zulke raandelykfche Byeenkomften.
Deze zorgen voor ’t onderhoud, der armen , onderzoeken
het gedrag van de leden hunner Gemeenten , laaten zig
een valledig en zeker verflag doen.van de gebooren Kin-
deren; van die zich in den Echt willen begeeven; van
de begraavenisfen; van het lyden en de droevenisfen
hunner broederen; welk ie zy in orde brengen, en ie
E
3
246 6. W. ALBERT I
de daartoe beftemde boeken optekenen; waaruit ze een
uittrekzel maaken, en het de vierendeeljaarige vergade-
ringen voorleggen.
„> Álle vierendeeljaaren naamlyk ‚komen deVoornaamften
van alle de maandlykfche Vergaderingen uit een Graaf.
fchap zamen, het welk de vierendeeljaarige Vergaderin.
gen (quaterly meetings) worden genoemd. Hier worden
nu zulke zaaken afgehandeld, die van gewigt zyn, en
voor de maandlyk{che Vergaderingen te zwaar waren. Alle
de berichten van deze worden in orde gebragt , en een
ed uittrekzel uit dezelve wordt vervaardigd, om het
de groote jaarlykfche Vergaderinge voor te leggen.
‚> Alle jaar wordt, te Londen ,een algemeen Synode ge-
houden, in de Pinkflerweek, Dm dat dit de gelegendíte
tyd is, waarop Afgezondenen uit alle Landen, waar Ge-
meenten der Kswvakers worden gevonden, komen kunnen.
Op deze groote en talryke Vergadering word de toeftand
aller Gemeenten onderzogt, ‘van welke zy de zekerfte
berichten. kunnen hebben, Zaaken, die het geheele Ge-
nootíchap aangaan, by voorbeeld, wanneer ‘er onkosten
moeten worden gedaan, waartoe de fondfen moeten ge=
maakt worden; wanneer zy hunnen Koning, door een
Addres, hunne verpligting ‘willen betuigen, het welk
dan hier moet worden opgefteld; wanneer zy hunnen
Godsdienst moeten verdedigen, waartoe als dan een be.
kwaam Man, een lid der Vergaderinge , verkozen wordt :
wanneer zy hunne Iydende Leden moeten byftaan, en
dergelyke zaaken meer, zyn de voorwerpen dezer Verga-
deringe. Elk Kwaker heeft vryheid dezelve by te woo-
nen, en zyn gevoelen te uiten. En wat betreft den
Voorzitter , de Kwakers geeven voor, dat Christus alleen
hun Voorzitter is; maar toont hy zig by éénen of meer-
deren, dan hangen zy dien aan, Alle voorvallen
worden door eenen, hier toe verkoozen, of zigzelven
aangeevenden Schryver opgetekend, en in de daartoe be.
ftemde boeken opgefchreeven. Is men met alle zaäken
klaar ; dan worden eenigen verkoozen, die een kort uic-
trekzel maaken uit alles , wat voorgevallen is, het welk
aan de vierendeeljaarige en maandelykfche Vergaderin-
gen gezonden wordt (*). Deze Vergadering wordt re
en
(*) In het Aanhangzel heeft onze Schryver zodanig eenen Brief
Van 't jaar 1747, tot een voorbeeld, bygebragt. Men vind ’er on-
der
HISTORIE DER KWAKÉRs. 247
den Godsdienst begonnen en ook geeindigd. — Wy
behoeven niet te erinneren, dat deze gefteldheid van
het Kwakers-genootfchap van groote kloekheid getuige, cn
dat deszelfs Stigter, de Vader der Kwakers , GEORGE Fox,
za dom niet is geweest, als men hem doorgaande voor-
ftelt. Wanneer wy nu nog aanmerken, dat altcs
geheim gehouden wordt, en ; behalven het gemelde uit-
trekzel, niets, van het geen op het Synode beflooten
js, aan den dag komt; dan zal men zig niet verwonde.
ren , dat de Engelfchen van de Kiwakers zeggen, zy hadden
een Gebied in het Gebied , en konden, zoo ze wilden , daar
ze allerwegen zyn verftrooid , veele dingen, ten nadeele
des Lands, onderneemen.
der anderen in „ene opgave der kosten, welken de Vrienden, ge-
&uurende het verloopen jaer, wegens de Tienden en Kerkelyke
ánkomffen, geleden hadden. De Somme beliep in Engeland en
Walles 2933 Ponden en meer, en ín Jerland rss2 Ponten en
meer , dus ruim 4285 ponden of 47000 Hollandfche Guldens. Dan
deze Kosten zouden, gelyk de Eerwaerde Alberté aenduid, zo
hoog niet loopen, byaldien de Kwakers, (zo ze al die belastigingen;
ewetenshalve, oordeelen niet te mogen betalen ,) zich wat han-.
elbaerder in dit geval aanftelden, en den Rechter veeltyds niet
noodzaekten om geweld te gebruiken. Zy laten zich nameiyk,
niet zelden, door den Kerkelyken, dien ze fmaedlyk zyn eisch
ontzegd hebben, dagvaerden, en ‘verfchynen aiet; wacr door zy
boven dat in boeten vervallen ; zomtyds laten zy zich, door hunné
onwilligheid, deswegens in de gevangenis opfluiten , en de Rech.
ter moet den weg van geweld in. Vele Kerkelyken doen dit alles
korter af, Zy beëdigen voor den Rechter de fomme , die de Kwa-
ker hun verfchuldigd is. En hierop geeft de Rechter een ge-
rechtsdienaar volmagt, voor zo veel de {omme bedraegt, uit
den winkel of de goederen des fchuldigen Kwakers weg te ne-
men; Deze verzet 'er zich wel niet tegen, (dat hem vermoede-
Iyk ook flecht bekomen zóu ‚) maar zomtyds fluit hy vooraf alles
toe; het welk den ‘Gerechtsdienaer noodzaekt geweld te gebrui-
ken, waerby de Kwaker altyd meer verliest. „ En dewyl het,
„ Zegt anze Schryver, daarby niet altyd eerlyk toegaat; dewyl
verder de onkosten vooral by de gefteldheid der Engelfche .
„ gerechten, vermenigvuldigd worden; dan moet het ons niet
„ bevreemden, wanneer men leest, dat een Kwaler, in plaats
„‚ van vyf ponden, die hy verpligt was te bctaalen, zestig pon-
‚‚ den verlooren hebbe. Maar wie ziet niet, dat hy 'er zelf
„ de oorzaak van ís 2”
R 4 Van
248 H. SANDER
Van de Goedheid en Wysheid Gods in de Natuur. Door
HENDRIK SANDER, Prof. aan de Hlustre School te Karelse
. ruhe, en Honorair Lid des Genootfchaps yvan Liefhebberen
der Natuuronderzoekingen te Berlyn, Uit het Hoogduitsch
vertaald, door J. v. M. Az. Te Utrecht by de Wed. J.
v. Schoonhoven, en te Amfteldam, by A. D. Sellfchap
en P, Huart, 1780. Behalven het Voorwerk 391 bladz.
in gr. oëlavo.
Y» die vermaak fcheppen ‘in eene Godsdienftige Na-
tuurbefchouwing, dat is, met andere woorden , ge-
zegd, die zig, in hunne navorfchingen van de Werken
der Natuure, niet flegts tot het befchouwen der Ge-
wrogten bepaalen , maar ‘er zig tevens door tragten op
te leiden ter verheerlykinge der eerfte Oorzaak van dat
alles, zullen dit Gefchrift van Profesfor Sander met eene
Jeerryke vergenoeging kunnen doorbladeren. Deeze op-
Jettende Natuurbefchouwer, het oog flaande op Gods
Goedheid en Wysheid, in alles zo duidelyk doorftraa-
lende , ftelt ons desaangaande eene reeks van befpiegelin-
gen voor, in welken hy onze aandagt vestigt, zo op de
algemeene inrigting der Natuure, als op een aantal van
byzonderheden; die allen te zamen loopen , om ons met
eene eerbiedige verwondering over Gods Goedheid en
Wysheid te vervullen. In de voordragt van “dit alles
toont hy eene uitgeftrekte beleezenheid en kundigheid
nopens dit onderwerp, mitsgaders eene oordeelkundige
keuze in de menigte der voorwerpen , die zig aan hemf
opdoen: en in de wyze van voorftellen bedient hy zig
van eene taal en fchikking, welke den ervaaren niet te
laag of te gemeen, en den minkundigen niet te verheven
of te afgetrokken is; des Leezers van veríchillende be-=
kwaamheden hieromcrent voldoening vinden; terwyl ze
‘er, op eene treffende manier, door genoopt worden,
om den alwyzen en volmaakt goeden Beftierder des Heel.
als ‚met een gevoelig harte, te eerbiedigen. Men
oordeele hier van eenigermaate, uit het volgende gedecl.
te van des Hoogleeraars opmerking, nopens den alge-
sneenen zamenhang in de Natuur, waarin hy zig, onder
anderen , over de inrigting van de Land. en Waterryke
oorden, en de fchikking der Aarde, aldus uitlaat.
‚, De
GODS COEDHEID EN WYSITEID IN. DE NATUUR. 849
‚, De land- en waterrijke oorden zijn voor de Men.
{chen , Planten en Dieren , ongeacht hunne fchier onge-
Jooflijke verfcheidenheid , zoa bekwaam verdeeld , dat zij
alle overal voedzel en verblijf vinden. Waren alle ber
gen aan eene plaats, hoe veele dampen, hoe veele wol.
ken, hoe veel regen, had men daar niet ? Was een gansch
waerelddeel enkel dal, zoo had men vege kruiden, maar
echter geen metaalen , geene fteenen, geen groote {tam-
ren, en hoe veele verwoestingen zoude de wind daar
aanrigten, wanneer hij door geene bolwerken wierd te
rug gehouden? Hoe veele duizenden menfchen zouden
tot de dorfte en fmaakloofte dingen toevlugt moeten ne-
men, wanneer ‘er geen zeevisfen tot ons kwamen? En
hoe veele menfchen zouden, in eenen duuren tijd, van
honger verteeren, wanneer de zee hun niet: voedde,
Maar in die groote onafmeetelijke waterwaereld is nog
nimmer fchaarsheid of gebrek oncftaan! Was de aarde
overal even warm, of even koud, was 'er geen af wisfe-
ling onder de laagen der aarde, zoo-zoude 'er in lange
zoo veele dieren niet aanwezig zijn, en hoe klein waare
niet het plantenrijk ? Hoe veele duizenden foorten van
Jeevende wezens waaren 'er dan nimmer verfcheenen ?
Moesten wij onze Metaalen misfen, van welke ftoffe
zouden wij als dan onze onontbeerbaare werktuigen ver-
vaardigen? Waarmede zouden wij de boomen vellen ? de
rotzen ‘klooven? Scheepen en huizen bouwen? Hoe
zouden wij over de aarde meester worden? Hoe veele
voordeelen in de maatfchappij , hoe veele gemakken zou.
den wij verliezen in den handel, wanneer wij waaren te-
gen waaren zouden verruilen, en geene vaste, bruikbaae
re, zeldzaame, kostbaare, deelbaare ftoffen tot vergoe-
ding van andere dingen konden leveren? Wilden wij de
oppervlakte der aarde losfcr, fponfieuzer hebben, dan
zij is, zoo zouden wij met orze huizen, palleizen , pak-
huizen, magazijnen, en tuighuizen verzinken, het rc-
genwater zou 'er te zeer indringen, en de vastigheid der
grondlteunen daar bij lijden; zoo zouden veele Infekten
de aarde moeten verlaaten , en wij zouden hun verlies rasch
gevoelen; zoo zouden de minfte planten in de weeke
grond vast blijven ftaan. De ondervinding heeft geleerd,
dat in t voorjaar , wannecr de vorst uit de aarde trekt , de
grond en hoekfteenen, die ten minften zoo diep niet on-
der de aarde liggen dat de he 'er niet onder kan komen,
5 | bc-
as E. SANDER
bhi rd en los worden. De groeven moeten derhalve
voor de fteenen ten minften een halve roede diep gegra-
ven worden , wijl in koude landen de vorst zoo diep in-
dringen kan. Was de grond nog drooger, harder en
vaster , hoe veel moeite zouden wij dan moeten aanwen-
den, om dezelve te bewerken? Zou dan de zagtdruppe-
lende regen in dezelve kunnen indringen, of zou
alle de wetten , naar welken zich de dampkring weêr van
zijn waterdeelen ontlast , moeten veranderen ? Wie vindt
jets in het onmeetbaar rijk der Natuur, dat nergens toe
nut is? Hoe veele oogmerken bereikt de Schepper niet
door één eenigen boom! Het is eene verzameling van
gewasfen die alle boven elkander ftaan , en met huo ver-
baazend aantal eene zeer kleine ruimte beflaan. Van de
onderfte vezelen der wortel tot de uiterfte toppen der
takken, is dezelve met kleine Infekten bezet. Zij ver-
deelen zich als op denzelven, en bevolken alle reeten
en fpleeten, Aan den voet der ftam vindt men ros en
paddeftoelen. Tot de dúizenden knoppen, die dikwijls
cen kleine boom heeft, is een groote menigte fappen
noodig , daar toe fchiet hij diepe wortelen, en zuige
daar, waar de kleine planten niet kannen indringen , die
alleen de bovenfte zwarte aarde beflaan, zijn voedzet.
Alle zijne takken worden in ’t voorjaar met loof bedekt, .
op dat door deeze duizenden van zuigoperingen nog
cen aanmerkelijker voorraad van voedende fappen opge
trokken worde. Het aantal bladeren, die te famen ge»
nomen een ongeloofiyke uitgebreidheid beflaan, dienen
tc gelijk, om de daar onder {taande laager gewasfen te
gen de middag hitte te befchermen, in die verk wikkelij-
ke fchaduwe zoeken de dieren verkoeling, en hun leger ,
en zekere rust voor hunne jongen; en wie weet niet dat
het zelfs voor den mensch, voor den reiziger en zich
oefenende , voor den vorst en daglooner, voor den
jongeling en de tedere van het beminnelijk geflacht een
der zoetfte genoegens is, ia de ftille fchaduwe eener
eike, olm, of lindeboom, onder het natuurlijk gewelf
wan het zagte groen, midden in den balfemenden geur
der fchoonfte bloemen, ín ’t gezigt van een voorbij-
fchietenden ftroom, aan de hand van een medegevoelig
mensch, of alleen , mee een harte dat geopend is om de
fchoone voorwerpen, de werken Gods, de pracht der
Natuur te befchouwen, en in dien drang van gevoels
é bij
Gups GOEDHEID EN WYSHEID IN DE NATUUR. : 351
bij het zwellen der ziele, het oog vol dankbaaré traa«
gep , met bevende lippen ten bemel op te heffen , en Gods
overalitroomende ‘Goedheid aan ons en zijne ontelbaare
fchepfelen , ftilzwijgend te gevoelen! Door even deeze
kunftig gewerkte bladen waasfemt de-boom beftendig, van
alle zijden uit, en deeze fijne onzigtbaare regen bevog-
tigd onbemerkr-.de om hem (taande gewasfen. Aan den
ftam, in de hoeken der armen en takken draagt hij hee
broed van veele kleine gevleugelde en ongevleugêlde
ieren , de vogelen vertrouwen hem hunne nesten, ex
gebruiken de digt belommerde takken voor hun Concert
zaal , en geeven zich op dit meesterftuK der natuur over;
aan het verrukkend genot eener eerlijke liefde." Nestele
den zij op de vlakke grond, zoo zouden de meeste gie-
ren van de menífchen vertreden, vaa de vosfen verflgn-
den, en van den regen en daauw koud worden , de ‘Ou-
den zouden alle oogenblikken in het broeden geftoert
worden, en de weinige jongen ,,die uog voordkwargen
zouden flechts eenen dag in ’t leven blijven. Intusfqhen
bereid de Natuur aan deeze trotfe gebouwen, dien de
winden flechts zelden omwerpen, en geéne der roofdies
ren plunderen kupnen, veele duizenden bloeizems —
En niets haalt bij-de pracht des TULPENgOOMS, dig
mijne medeburgeren in den fchoonen lusthof van onzen
Vorst reeds dikwijls bewonderd hebben | Het te-
dere weefzel der bloemen valt af, en laat lijviger vruge
ten, besfen of kernen in een onbefchrijflijke menigte ag;
ter. Door de hoogte, die de natuur hen gegeeven heeft ,
verftrooit de wind dezelve, en de vogels zelve brengen
dikwijls de zaaden daar van in andere ftreeken , en voe-
ren van daar weder andere .gewasfen over naar hunne
wooningen. De ontelbaare haarbuisjens veranderen hoe
meer de boom, tot zijn middelfte tijd naderd, in vast en
hard hout, en wanneer ons de natuur niet zoo veel fter-
ke lange boomen zoo goed koop gaf , waarmede zouden
wij zoo veele natuurlijke en gemaakte behoeften vervul-
len? Zelfs de bast dient den Looieren ter bereiding
van het leder, men haalt van denzelven de Sumak,
om het leder te verwen; als ook-de teer en harst , daar
men pek ; zegellak, en zo veel andere dingen van maakt;
kopal en bernfteen vloeijen uit de boomen, de zoctê
fappen, die uit de bladeren zweeten, maaken, dat de
mieren op en van dezelven afloopen;. uit de Berken tapt
men
252 H. SANDER GODS GOEDE, EN WYSHEID IN DE NATUUR.
men bovendien een foort van goed water; ván den
Kurkboom draagen wij de bast onder den fukkelenden
voet5 het Manchesterhout op Jamaica levert eene net-
vormige fchors, die naar kanten zweemt, en even zoo
gebruikt wordt. Wie onzer zou, wanneer hij
bij het plan der waereld tot raadgever was gebruikt ,
zoo veele oogmerken ín éénen boom vereenigd hebben ?
En hoe veele millioenen boomen ftaan ‘er niet op den
aardbodem? Hoe veele duizenden verrotten alle jaaren
worden omgehouwen en verbfuikt 2’,
Verzameling van onuitgegeeyene Stukken , tot opheldering der
Waderlandfche Historie, opgezogt, byeengebragt en met
… eenige aanmerkingen opgehelderd , door Mr. P. BONDAM,
- Prof. ín de Rechten te Utrecht en Historiefchryver van
Gelderland. Tweede Deel. Te Utrecht by B. Wild,
1779. Behalven het Woorbericht en den Inhoud 388 bladz.
in gr. ollavo.
Zy die de leerzaame nuttigheid deezer Verzamelinge,
zo ten opzigte van de byeengebragte Papieren zele
ven, als der nevensgaande oordeelkundige aanmerkingen,
nopens verfcheiden byzonderheden, uit het doorbladeren
van ’t eerfte Deel hebben leeren kennen, zullen onge-
twyfeld den inhoud van dit tweede Deel met geen min.
der genoegen nafpooren, Men zàl terftond gewaar wor-
den, dat het insgelyks beantwoordt, aan ‘'t geen wy,
nopens het pryzenswaardige oogmerk , en de loflyke ma-
nier van uitvoering deezes Werks, onlangs gezegd heb-
ben (*); en de Lief hebbers onzer Vaderlandfche Ge-
_{chiedenisfen zullen ‘er verfcheiden Stukken in ontmoe-
ten, waarvän ze met vrugt gebruik kunnen maaken, ’t
zy ter ophelderinge of ter nadere bevestiginge van deeze
en geene opmerkzaame voorvallen. De Hoogleeraar , zig,
in ’t voorige Deel, tot de Papieren van het jaar 1576
bepaald hebbende, maakt in deezen een aanvang van het
mededeelen der Stukken, die hem, met betrekking tot
het jaar 1577, ter hand gekomen zyn ; en het thans afgex
geeven loopt van den eerften January, tot aan den zes-
Ene
(*) Zie Algem, Pad. Letteroef. 1. D. Dl, 452, 453.
P. BONDAM ONUITGEGEEVENE STUKKEN, 253
en- twintig/ten Juny. Het meerendeel der Papieren, daar
in vervat, is betrekkelyk tot de onderhandelingen der
Staaten , met ‚of in betrekking , tot Don Jan; en derzel.
ver aanhoudende poogingen, ten einde de listige aanfla.
gen van dien Landvoogd tegen te gaan ; vooral te bewer.
ken dat men oncflaagen mogte worden van de Spaaríche
bezettingen; €en niet te rusten voor dat Don Jan de
Spaanfche krygsmagt het Land daadlyk deed ruimen;
of anders te befluicen om hem kragtdaadig tegenftand
te bieden. Een aantal van Stukken, daartoe behooren-
de, zo van de Staaten in ’t algemeen, en van deeze
of geene. Gewesten, en Steden in dezelven in ’t by-
zonder; afs van Don Fan en Prins Willem, mitsgaders
van anderen, die voornaamlyk.de hand in dit werk had-
den; ftrekt hier ter nadere verklaaringe of verfterking
der berigten onzer Gefchiedfchryveren, nopens het
voorgevallene in die dagen. Behalven de Papieren tot
dit onderwerp betrekkelyk, ontmoeten we hier ook de
tot nog , zo veel wy weeten , omuitgegeeven Forme van
Eed, door de Algemeene Staaten, in navolging van die
van Holland en Zeeland, voor .die geenen, welken, uit
hoofde der Gentfche beyreediginge, weder in de Neder-
landen komen; met het nevensgaande Berigtfchrift der
vooríz, Staten aan die van Arnhem. En voorts doet
ons de Hoogleeraar , in zyne nevensgaande ophelderende
aantekeningen, tevens hier en daar opmerken, hoe ’er
zig nu en dan voetfpooren vertoonen , welken doen bly-
ken, dat veelen, (overcenkomftig met het geen zyn
Ed. desaangaande in ’t- voorige Deel te berde gebragt
heeft C*),) nog fteeds oplettend bleeven , op het berei.
den der gemoederen, tot ‘het aangaan van een saauwer
Verbond tusfchen de nabuurige Gewesten (t). =
ot
(*) Ald. bl. 453—456.
(t) Men befpeurt dit, naar des Hoogleeraars aantekening, Yry
uidelyk, in eene opgave der Poin&en om daarover op de Quar-
tiersvergaderingen van Gelderland te beraadflagen, getekend 16 Ja-
nusrij 77. Onder deezen wordt ook gewag gemaakt van het ver-
zoeken van een wider volmacht voor de Gedeputeerden, om met
andere naebuer Heeren und Vrunden, tot waelvaert van den Lan-
de, te communiceren; en voorgeflaagen, of het niet raadzaam zou
zyn, met de Naebuerlanden ende vrunden, 't zy dan die van v-
TRECUT, OVERYSSEL, VRIESLANT, GRONINGEN, Und ANDERE,
go
254 OP. BONDAM
Tot teen ftaal, uit de bovengemelde Stukken , raakende
Don Jan, om den Leezer deswegens nog iets voor te
draagen, diene het volgende gedeelte eener Remonftran.
tie, in den jaare 1577 gefchreeven, op ’t fluck van de te
genwoordige troublen, met advertisfement , wat voet men be-
hoort te neinen; waar uit men ziet, welke gegronde re-
denen ’er waren , om den Landvoogd , niet tegenftaande
alle zyne mooie woorden „ te wantrouwen ; waaromtrent
deeze Remonftrant zig zeer harclyk uitdrukt,
Mer
goede correspondic te holden, und de een den anderen te helpen in
de aenlfggende nooden.
„ Uit dit voorftel van beraadflagingen, zegt de Hoogleeraar,
kan men, onzes bedunkens, niet ondui:lelyk zien, dat de Gede-
puteerden reeds overtuigd waren van de nutticheid en noodzake-
Iykheid, om zig met de nabuurige Gewesten in een nader Cor-
respondentie of Verbond, tot onderlinge hulp , te begeeven. Men
had reeds wel te vooren eenige vpeninge gehad ende gekreegen,
tot het aangaan van eene zodarige onderlinge verbintenis; men
had ook reeds eenige onderhandelingen dicnaangaande met eenige
der Nabuuren onderhouden, gelyk ik voorheen getoond heb.
Doch die onderhandelingen fchynen voor als nog heimelyk voort.
gezet, en geen onderwerp van overweeging geweest te zyn, ter
volle Staatsvergatering der Quartieren. Dewyl nu de Commisfie,
waarop de Laudíchaps Gedeputeerden waren aangefteld, zig tot
zulke onderhandelingen niet uitftrekte, hebben dezelve gemeend
by deezen dit Stuk ter overweeging: aan „de Staaten te moe:en
voorftellen. Ook vinden wy vervolgens, dat het Quartier van
Veluwe, op den 23 January daaraanvolgende, goed gevonden
heeft, hier op de volgende Refolutie te neemen.
‚„ Alfoe die jetzige ellendige geftalte dezer Landen eyscht en-
„‚ de forderrt, dat guede Correspondentie mytten Naebuerkeren en-
de Landen gehalden, ende mytten felven communiciert wurde
‚, tott gemeiner wolfaerrt, let fich die Landtfchap van Vel .wen
si gehilen. dat men daer toe der Deputierden volmacht fell be-
‚, hoeren thoe doen extendiren, und tgh‚ne algere-tz gedaen
„ (inhaltz des verbaels umd fchriften, daervan verlefen wo-den)
s, ratificeren; doch mydt den aenhanck, dat die G-deputierden
in gewichtige fchware faecken mmytten Naebuerheren und Lan
» den nyet fullen mogen inwylligen, handelen ende concludieren,
», dan op behaegen der Landtífchiup, ende report aan derfuiver,
enz.”
„ Men mag dit weder aenmerken, als een verderen ftap,
waardoor het aangaan van een nader Verbond tusfchen de Na-
buurige Gewesten even uis voorbereid is geworden.”
Kad
|
ONUITGEGEEVENE STUKKEN, osy
Met den aanvang van dit Papier toont deszelfs Opftel.
ler, hoe men, uit de inzigten en maatregelen van ’t
Spaanfche Hof ; micsgaders uit het gedrag door Don Jan
van der beginne af gehouden, en nog agtervolgd; als
mede uit den inhoud van eenige ontdekte brieven, zo
van zyne Majefteit als van Don Jan, ontegenzeglyk gee
noeg kan opmaaken, dat men, wat ‘er ook SOOERGEES
ven en ingeboezemd moge worden, niets anders bedoelt ;
dan wraak te neemen over het voorBenn en, door een —
ftraffen en geweldigen a, ter volkomener vestiginge
der Dwingelandye, hier te Lande, ’t Staat des by hem
vast, dat Don fan, met de daartoe noodige Inftruêtie
voorzien zy en dat zyne tegenwoordige bedoeling al.
leen is, tyd te winnen, de Staaten in fuspenfie te hou-
den, en te procureeren eenig verftand met zommigen,
om des te beter te effeCtueeren zyn voorneemen, naar
de Inftruêtie, die hy by hem mag hebben. En daarop
vervolgt hy aldus:
‚‚ Infulcker voegen, dat men niet goets en is ver.
wachtende van de woorden en de beloften by Don Jan
gedaen, maar eer gehele oorloge, tot dewelcke moet
verfien worden in tyts met behoorlike remedien, die
myn Heeren nae d'exigentie van der faken zullen bee
vinden te behooren.
‚‚ Confidererende niettemin alle faken, ooc de meeste
van de principaelfte ftercten in handen zynde van de Sta-
ten, ende dacr mede de vyerige deliberatie van den
Spaenjarden te verjagen, men moet geloven , dat Don Jan
hem niet en fal willen verclaren , noch foo haest open-
lyc oorloge te voeren, tegen de Staten, maer fal alle
middelen foecken om hem te onderhouden, foo hy tot
„noch toe gedaen heeft, met fchoone woorden, doende
hun verftaen, dat hy van meinige is, de Spaenjarden te
doen vertrecken, ende dat van gelycken de intentie van
fyne Mat. fulck is, gelyc hy alrede gedaen heeft , fon-
der nochtans jeet te volbrengen, ende ooc dat hy dae-
rentusfchen de Staten fal meynen te ftellen in disfentie ,
ende die te verblinden , om geen verder gereetfchap van
oorloge te maken, hem fterc makende niettemin op fyn«
der fyden met alle mogelyke middelen.
‚» t Welc genoeg betoonen de pointen , die hy den Ge-
deputierden van de Staten , lestmael vergadert zynde tot
Namen, voorgehouden heeft, gemerct dat (zynde van -
. mey.
gE
25ó P: BONDAM
meyninge of last hebbende de Spaenjarden te doen ver-
trecken) hy behoorde terftont ’t felfde te volbrengen ,
foo haest als de Gedepucierden gecomen waren , wefende
ooc verfekert van andere twee pointen, van de welcke
hy te voren difficulceit hadde gemaect, fonder dat ee-
pichfins hy begeerde te veranderen den eerften begonften
treyn, ende genomen met myn Heeren de Commisfaris.
{en lescmael gefonden tot Luxenborch, noch ooc de fa«
ke te ftellen in nieuwe fwaricheit, verfoeckende vooral
wacht ende Overfte derfelver metten gyfelaers, fonder
principaelen jeets te refolveren, alles omde faken op
nicus te tarderen, ende den Staten te abuferen,
‚‚ Voorts procederende ter goeder trouwen , ende wil.
lende hebben eenige wacht van Staten Volck, en was
piet van noode fulcken Hooft te begeren , oft alfulcken
Volck, als hy begeert heeft, myn Heer van Hierges
ende fyn volck: Dan overmits hy in defe fake vertoo-
ninge doet hem den Staten oft hun Valck te betrouwen,
behoorde hem te {tellen in hunne discretie ende te nemen
fulcken volk ende Overfte voor zyn wacht, als de Sta«
ten hem fouden willen geven, te meer de voorsz. Staten
van te voren hem geweigerd hadden den felven Heere
‘Hierges; ofte ten minften van dat point voldaan wefen-
de, hy en behoordt geene gyfelaers te verfoecken , ofte
jvgeval hy die begeerde (alfo dit point eenigchfins alleen
was verdrachlyc) hy behooren hem gantsch gedepore
teert te hebben van ’t kiefen van de wacht, gemerct dat
by de gyfelaers alleen, Perfonen van groeter qualiteit ,
by hem behoorde te contenteren , aengaende de verfeke-
ringe van fyn perfoon , hoewel nochtans dat d'een noch
d'ander van geenen noode en was, ten zy dat hy proce:
dierde ter goeder trouwen.
‚In fulcker voegen, dat men uit de voornoemde
oincten anders niet en can rapen, dan alleenlyc dat
ze h moet hebben een vast betrouwen, dat hy met-
ten Heere Hierges grootlyc meinde {yn profyt te doen,
elyce hy aoc fekerlyc foude doen, hem houdende voor
fyn deel met 3ooo oude Soldaten in eene van de princi-
paelfte Stadt van Brabant, ooc van Mechelen, dewelc-
ke by fulcken middel foude winnen fonder ftoot of flach,
alwaer de Spaenjarden met alle hunne macht fouden ge:
pocch’ te doen hebben om die te crygen, ende wefernde
boven dien veltmeester (gelyc hy zyn foude deur er
c
ONUITGEGEEVENE. STUKKEN, Ds?
det van de Spâenfche lichte peerden ende ardere rúyre:
ren, die hy gereet heeft) hy foude ooc lichtelye fynen
voet binnen defe Stadt van Brusfel crygen, ’t welck fyn
principale buyt behoort te zyn. Ende dat gefchiet zyn-
de (waervan onfe Heere Godt u wil. bewaren ,) hy fou.
de fonder faute corts wel verhopen meister te zyn van
den meesten deel van de andere Steden ende Srercten , ten
minften van de gene die geconftitueert zyn uit Hollant
ende Zeelanc. E "
‚, Ende alt eer foo verre te comen, foude fulcken
fchade op ’t Landt doen, fulex dat der Scateh Geconfe.
dereerde qualyc mogelyc zyn foude hem te refifkeren by
faulte van gelde, 't welc tegenwoordig quaet om crys
gen is; eade alfo foude het al comen te failleren, ’c
welc' ten eeuwigen dage foude beclaechlyk wefen. Ofte
indien hy niet en tendiert directement tot defe proye
En dat men geen perikel en waer verwachtende van myn
Heer van Hierges, foo men mochte geloven, foo maec
men verftaen dit point voorgeworpen te hebben, om ee.
ne nieuwe dilayinge, wetende dat de Heer van Hierges
foude veel tyts behoeven, eer hy gereet foude zyn, om
met fyn vólck ce trecken, om dieswille try die ter hand
en heeft, noch ooc betaelt en zyn. Ende dat ooc tot
dien einde men benoorde eerst ende vooral tê'communi.
ceren metten felven Heer Hierges , meynende daerentus…
fchen de Staten te flaen, foo men verftaet, det hy hem
alrede zoude gevanteerc hebben; wefende alle de voorn.
‚ argumenten foo nootlyc ende evident, dat de gene die
niet en fiet, ofte en merct, dat Don Jan procediert ter
quader trouwen (fprekende vrylyck) die is blindt van
verftande , ende en zal niet wys zyn, dan als ’t ealf ver.
droncken is.
‚, Sonder dat de verfekeringe, die by Don Jan den
Gedeputierden met fchoone woorden oft eedt gedaen
zyn, eenichfins behooren te moveren, te weten van fyn
geloften te volbrengen, ende ter goeder trouwen te pro=
cederen; gemerct dat het is eene gewoonlike costume
van de Princen, tracterende met hunne fubjccten, geal-
tereert van appointemerte , hunne geloften niet te obfer=
veren, hoe groot ende vast dar fy fyn, naedemacl fy de
bovenhande hebben gecregen van hunne faken , gelyc
defelve Don Jan aìrede wel betoont heeft, niet aleen
Iyvc in ec Conineryck. van Grenade (eenen iegeliken bee
IÌ. DEEL. ALG. LETT. NO. 6. Ss kent)
ss8 P. BOND AM
kent) maer ooc, (gelyc men fecht) daerna. in ’t ey-
landt van Sardayne, hun fonderende de Princen aen-
gaende dit poinc op [de woorden] van Julius Cefar,
Si jus violandum est, imperië caufa violandum: wordt daer
by oec ggyoecht den ordinaris regel, quod Hereticis non
fit fervanda fides, dewelcke de Spaenjarden fonder twy-
vel fouden willen appliceren op ons in ’t generael, om
getractiert te hebben ende noch verftande metten Prin-
ce van Orangnien te houden, volgende nochtans de Pae
Cificatie alrede gemaect. Men mach ooc prefuppofe-
ren, dan Don Jan, ter begeerte van die van den Rade
ende Inquificie van Spaenien , om de fubtylheit wille,
voòr fyn vertreck gedaen fal hebben eenen eed ter con-
trarien, by denwelcken den lesten, die hy alhier foude
mogen doen, van geender weerden en foude zyn, ge-
Ilyk men leest van Carles den VIII, Coninck van Vranc- '
ryck , die gefworen hebbende der Florentinen in hunne
handen wederom te geven de Stad van Pifa, excufierde
hem naderhandt, dat hy te voren die van Pife gefwo-
ren hadden te houden in liberteyt tegen de Florentie
men, foo dat vermaent Joncker Franfen Guichiardin in
den 2 boeck van de Historien van Italien, ’t welc ooc
foude mogen geverwe worden door de rechte Canonem,
feggende, Quod jurementum contrarium priori non teneat , quafs
snfirmatum. per prius, fulcx datter anders niet en is, dan
den Spaenjard doet comen tot fyn voornemen in geval
van dominatie.
‚‚ Daerom am te fchouwen alle periculen, ende fuy«
verlyc te procederen, gemerct de fake foo veel niet en
importeert , ende dat de Spaenjarden (wefende in het
middel van den Lande) ons wercx genoech geven, fon-
der ons te ftellen in andere {waricheit oft vorder perikel
joo apparent, dunct my onder correctie, dat myn He-
ren fullen feer wel doen te veranderen defe leste refolu-
tie met Don Jan genomen, ende den eerften voet te her-
nemen, te weten, dat voor al hy doe vertrecken met-
ter daet den Spaenjarden, ende de Stercten, ende Ste.
den , die fy houden, te ftellen in de handen van de Sta-
sen , ende dat gedaen fynde, men fal hem ontvangen met
tuleke gaede ende ftercke capitulatien, nochthans al
waer 't dat hy anders wilde procederen dan goet, geene
occafie en hebbe noch macht, om te executieren , ende
voor te hguden eenige (aken, den Staten ende privilegien
es van
ONUITGEGEEVENE STUKKEN. 258
van den Lande fchadelyc ende contrarierende, Want an-
derfins het quaet, dat wy hebben willen fchouwen., zou-
de nu wederom comen met dobbel betalinge ende gehele
ende leste bederfnisfe. |
‚‚ Ende om hem te excuferen de Staten ofc hunne Gee
deputierden van ’t gene, dat zy alrede Don Jan zouden
geaccordiert (*) hebben de poincten , by hem lestmael
voorgeleit; fy fullen mogen pretexeren het gebroken
byftand, ’t welc de Spaenjarden gedaen hadden, willende
nemen de ftercte van Tolhuis ende andere daer omtrent 5
ende daer mede apprehenfie van den Grave van Aren-
berch gedaen by het Staten volck ten felven tyde. Ende
dat daerom de Gedeputierde, hun vindende als dan by
Don Johan, fauden van (in geweest zyn , de voorz. cone
ditien te amplecteren , ende de felffte te teikenen, deur
vreefe van gevangen te worden, foo verre zy anders
niet gedaen en hadden. Ooc foude men mogen pretexee
ren, dat fommige van de gyfelaers niet wel te pasfe en
waren, om hun te transporteren ter plaecfen daar hy
hun begeerde. Ende men folde ooc wel mogen verfoec«
ken, dat de BnlEnop van Luyck eenige gyfelaers alhier
in plaetfe van de andere foude fenden, gemerce dac men
noch
(*) Het is, by van aanwyzing, niet zeker te melden,
door wien, en bepaaldiyk wanneer, ín 't jaar 1577, deeze Re
monftrantie opgefteld zy ; dan de Hoogleeraar gist niet ongegrond,
dat dezelve door een of ander lid der Vergaderinge van de Alge-
meene Staaten op het papier gebragt, en voor zyn Advys ingele-
verd zal zyn, wanneer men ter algemeene Staatsvergadering raad-
leegde, hoe zig, ten opzigte van de onderhandelingen met Den
Den ‚ verder te gedraagen. Vermoedlyk zal dit'Advys, vervolgt.
‚ door andere Leden overgenomen en afgefchreven zyn, om
het aan de Staaten hunner Gewesten, tot derzelver narigt, over
te zeden. En het hier bhi haa ‚ Nop-ns de pointers Den Fan
alrede geaccordiert, maakt den Hoogleeraar vry fterk om het inle-
veren Deest Remenftrantie tot het begin van January des jaars
1577 te brengen. „ Bor, zegt hy, verhaalt ons B. X. bl. 770.
‚ dat wel de Gedeputeerden der Staaten met Don Jan tot. Marche
‚ Cenige Capitulatie gemaakt hebben; maar dat dezelve by de Staa-
„ Sen Generaal den 9 Januarii ós gedefavoyeert, en voor nul en van
» geender weerde verklaart en wedervoepen geworden. Het is over-
‚… Zulks meer dan waarfchynlyk, dat deeze Remonffrantie toen ont-
„ worpen en ingeleverd q4 om de Staaten tot zodanige verklas
» Ting, en belluit, over te balen,” Sn
S 2
26a P. BONDAM, ONUITGEGEEVENE STUKKEN.
noch niet verfekert en was, van welcke fyde het foude
mogen houden; ende dat cesferende de Keyfer uit fyn
autoriteit foude mewen bevelen, dat de Bisfchop defel
ve gevangen zoude blyven houden, als wefende Prinfe
Subject den Rycke; in hee welck de voorn, Staten ooc
fouden behooren min fwaricheyt te maken, gemerct dar
“ Don Johan alrede tegen hun gebruyce heeft van foo ve=
le ofte gelycke pretexten, dan te verwachten eenige io.
convenienten, ’t welck hier naemals niet om kereren en
foude zyn.” | |
Voorts hebben wy, nopens dit tweede Stuk deezer
Verzamelinge, nog tc melden, dat hee zelve, groot-
Iyks, als gezegd is, gaande over het voorgevallen mec *
Den Jan, wel byzonder een aantal van Stukken behelst,
die {trekken ter ophelderinge van de Utrechtfche Ge-
Schiedenisfen in deze dagen; inzonderheid nopens de be.
magtiging van het Kasteel Vredenburg, en de daaropge-
volgde uitdryving der vreemde bezetting; ’t welk des
Prinfen oogmerk, om die Provincie , door ‘t geeven van
Satisfaltie, weder onder zyn Stadhouderfchap te bren-
gen, ten laat{te met den gewenschten uitflag begunftigde.
Vervolg van Papieren over de Drostendienften in Overysfel, en 's
daáromtrent voorgevallen sect Jonkheer j. DEREK V. D. CAPELLEN,
Heer van den Pol,
En tweede vervolg op het Gefchrift, getyteld : Regent, bebelst
de gewisfolde Papieren, tusfchen Ridderfchap en Steden, de
Staaten van Overysfel, ter eener, en Jr. van der Capellen ter an-
dere zyde, zedert 19 Ottober tot 3 December 1779; dienende
om de verzameling der Authentieke Stukken, tot de Overysíel-
fche Handelingen, în dit geval behoorende, verder te voltrekken.
Voorts zyn ons ter hand gekomen, Vrypastige Aanmerking n over
het Antwoord aan den Heer uit Twenth, door een Koopman en….
én Deventer. De Antwoordfchryver wordt tn deeze Aanmerkin-
gen, (en hy fchynt het verdiend te hebben ,) vry fcherp behandeld,
mitsgaders ernftig gewaarfchuwd , om voortaan omzigtiger te zyn,
zo hy zig niet gaarne gevoeliger op de kncukels wil laaten khoppen.
Wat het weezenlyke van deeze Aanmerkingen betreft, dezelven
Kaan hoofdzaaklyk over de twee tellingen, welken de Antwoord-
fchryver ondernomen had te bewyzen. „ 1. Dat de $see ordinaris
»‚ Drestendienften. ,- die als nog van den Landmán in OverysseL
„ Verrigt worden, door der Staaten Refolutie van den 18 Maart
» 163E. niet zyn ingetrokken. En 2. dat, fchoen zulks gebeurd
meg
PAPIEREN OVER DE DROSTENDIENSTEN, ENZ a6t
‚> mogte zyn, derzelver affchaffing , zoo als die toen gefchied is,
» voor geen Charter, of Vrybrief , kan gehouden worden.” Het
een en ander point wordt hier ter bondigfte wederlegd; zelfs op
de eigen gronden van den Antwoordíchryver; toegeftaan zynde,
aa geen egter aan merkelyke tegenípraak onderworpen is,) dat
e -Drostendienften , aangemerkt als Pigen, ook voor het jaar
1631, immèr op een wettig regt van de Boeren gevorderd hebben
kunuen worden. Voorts dienen deeze Aanmerkingen
ter ontvouwinge van de ormgegrondheid, of zelfs ongerymdheid,
van deeze-en geene byzondere redeneeringen of ftellige betuigin-
gen des Antwoordfchryvers; en ten la:tfte verledigt zig de Au-
theur tot eene foort van verdeediging des CharaCters van Jr. vak
der Capellen; tegen de haatlyke affchetfing, die de Antwoordíchry-
ver van 't zelve, op eene hoonende wyze, gemaald heeft. Het
gantíche beloop dient, om ons te bevestigen in het denkbeeld
des Autheurs, dat de Antwoordíchryver de man niet is, die met
vrucht: gebruikt kan worden, om de wertigheid der Drostendien-
ften te verdeedigen. „ Zyn 'er,” zegt hy daarom, niet ten on:
Fegte, by 't maaken deezer Aanmerkingen, , Zyn 'er onder de
‚‚ Heeren Drosten, met welker kennis dit antwoord werdt opge
„ fteld en in 't licht gegecvèn; waarlyk deeze gingen ín het uit-
» kippen van den verdeediger hunner zaake niet zeer beranden te
‚‚ werk. Anders zyn de Drosten cenigains te beklaagen, dat huns
„‚ ne belangen in zoo (lechte banden ter bezorginge zyn geval
‚, len. .
Een ander Gefchrift, ouder den titel, Regtsgeleerde Oudheids
kundige Proeve over den oorfprong der Drostendienfgen én Overysfel ,
door A. E. J. ftrekt, otn te toonen, dat de Drostendienften , ín ’€
jaar 1631 afgefchaft, en laater weder ingevoerd, gansch geenen
grond in ’t oude Landregt hebben , en op geene wettige wyze in
gebruik gekomen gyn. De Schryver der bovengemelde Aanmere
kingen was, gelyk we eenigzins aangeduid hebben ‚mede van dat
gevoelen, doch wilde ‘er opzetlyk niet op ftaan blyven. En Fr.
van der Capellen heeft het zelve, in zyneden 19 O@ober 1775
ingeleverde Memorie, reeds beknoptlyk voorgefteld ; beweerende,
dat, uit het door hem bygébragte, ten klaarfte hlykt, „, dat alle die
» dienflen, gratuiteiten, vereeringen, of wat de Heeren Drose
‚ten, onder die of anderé benamingen, weleer mogten gétroks
‚‚ ken ofte genseten hbebhen, nooit anders dan tegen de ftelligfté
‚‚ Wetten ingedrongen misbruiken zijn geweest; dat zij Heeren ,
… bijgevolge in 163r van dit alles afftaende, niet kunnen ge
‚‚ Worden eene opoffering van wel en wettig bezetene voordeelen
‚ aen hunne ampten verknogt, gedaen te hebben; neen maer , dat
‚, Ridderfchap en Steden toen eenigtijk ales wederam op den
» ouden vact hebben zoeken te brengen; de reeds ingewortelde
‚‚ Shisbruiken, zo veel de eert der nieuwe Regeeringsform, daer
„de Heeren Drosten natuurlijkerwijze vrij meer invloeds. ief
»„ hadden dan in de voorige 5 toeliet, te weeten, en de goede
: 3 k „ AR
262 PAPIEREN OVER DE DROSTENDIENSTEN, ENZ,
» Ingezetenen des platten Lands onzer Provincie, ware ’
„lijk in dien ftaet van vrijheid en onafhänglijkheid te herftel-
„‚ len, dien ze onder voorige Landsheeren — — onder een kKA-
» REL, —— zelfs onder een PriLIPs, dien men om zijne dwing:
„ landij heeft moeten verjaegen ‚ fteeds hadden mogen genieten.”
Deeze ftelling, in dieeMemerie , kortlyk met de hoofde
zaaklyke bewyzen onder 't oog gebragt, wordt in deeze Proeve
breeder ontvouwd, met eene onderfcheidenlyke verklaaring, van
de dienflen, welken oudtyds in Overysfel plaats hadden; waar
toe dezelven ftrekten en hoe ze bepaald waren, wie, en hoe
iemand, gerechtigd was om dezelven te eifchen; mitsgaders wel
ke perfoonen, en in hoeverre dezulken, tot die dienften verpligt
waren. Onze Regtsgeleerde Schryver behandelt dit onder-
Werp, op, zodanig eene wyze, dat zyne aanmerkingen , niet flcgts
smet betrekkinge tot Overysfel, maar ook met opzigte tot deeze
foort van dienften in andere Gewesten, te ftade kunnen komen;
voor zo verre ze aan verfcheiden byzgonderheden en fpreekwyzen,
in de oude Landregten, zo hier als elders gebruikelyk, licht by-
zetten; 't welk deeze Proeve, zelts buiten het bepaalde Stuk in
eitie, leezenswaardig maakt. En nopens dat Stuk zelve loopt
alles zeer duidelyk te zamen, om te toonen, dat ‘er oudtyds wel
Landsdienften, die men den Lande, en Heerendienften, welken
amen den Grondheeren verfchuldigd was, plaats hadden, maar geen
geregtike of gewertigde Drostendienften; ja dat men in vroeger
gen meermuals gewaakt heeft tegen alle inkruipende eifchen of
afvorderingen van die natuur van de Landzaaten; die ook bovenal
ten kragtigfte tegengegaan zyn, in het jaar 563r, door de verhoo
ging van.de Traftementen der Drosten, onder die voorwaarde,
s, dat sij AuLm hunne voordeelen welder voor DIENSTEN ‚ GRATUI-
TEITEN, VERERRINGEN , ofte onder WAT NAME het zonde mogen
wezen, getrokken en genooten, ben EENEMAAL zullen affbaan en
verlaaten, en NIETS mogen genieten.
„ Het eenigst, zegt daarom de Opfteller deezer Proeve, ten
befluite, dat men zou kunnen denken, ’t welk aan de tegen-
woordige Drostendienften in ovrryssen eenigen fchijn van wet-
tigheid kon geeven, zal dus in de bekende Refolutien , waarbij de
‘Drostendienften wederom ingevoerd zijn, moeten gezogt worden.
Doch wat men, behoudens den verfchuldigden eerbied voor
% Lands Staaten, van dezelve en haare wetgevende magt te den-
ken henbe, is ons door de neEREN van zworLLE en de ck
ZWOOREN GEMEENTE Van DEVENTER, Mannen door de goede
Voorzienigheid tot heil onzer Provincie verwekt en bezield, te
wel geleerd, dan dat ik mij daarover zoude behooren uit te laa-
ten. Ik zal daar geene aanmerkingen over maaken, om niet in
het hazstlijke te treeden. Dic heooge ik niet door mijn fchrij-
ven, maar alleen, dat recht en gerechtigheid, in een land van
Vrijheid en Juftitie, zonder aanzien van per{oonen, moge worden
gehandhaafd, pn
«
.
Ie 'ISELIN DROOMEN. 243
Droomen van eenen Menfchenvriend, uit het Hoogduitsch van den
Heere ISAAK ISELIN, DoBor in de Rechten en Raadsfchryver
te Bazel. Met Aanmerkingen voorzien, ên 's Gravenhage by
Ifaac van Cleef, 1780. 531 bl. in gr. 8vo.
Neeb in het Voorherigt van den Hoogduitfchen Schryver, noch in
het Werk zelve, hebben wy iets kunnen vinden, van wdar
Werk , onder den tytel van Droomen ‚voorkomt. Doch tot dee-
Paed
ze keuze zal de Opfteller zeker zyne reden gehad hebben: na de-
zelve te gisfen zou vrugtlooze arbeid weezen: en zal het meer
den Inhoud dan op den Tytel aankomen, — — de Inhoud,
ie ons den Heer isELIN als een rechtíchaapen Men/chenvriend doet
ennen.
‚De betragting over het geluk, het welk het verband en de
betrekking der Maatíchappy aan den Mensch kan doen genicten,
maakte,” gelyk hy berigt, „ van zyne jongfte jaaren af, het ftree-
Tendst voorwerp en het uitmuntendst gedeelte van zyn genoegen
uit. Alle Schryvers daar over doorlas hy met greetigheid. En
meende dat alles, wat op dit ftuk gezegd kon worden, reeds ge-
zegd was, wanneer een zeer bekwaam Man hem met eenige
voornaamfte Auttieuren, onder de zogenaamde Franíche Oecono-
misten, bekend maakte. De duisterheid deezer Schriften weder- …
bieldt hem nogthans lang, aan de daar in vervatte waarheden billyk
recht te verleenen; of, om beter te zeggen, die duisterheid ver:
hinderde hem lang, dezelve te kunnen begrypen. Dedrift, waas
mede eenige voorftanders deezer waarheden de ontdekkingen hun-
per Leeraars aanpreezen, fcheen hem toe meer naar ydele
grootfpraak te zweemen, dan naar den wezenlyken pryswaardi-
en yver, welke edeldenkende geesten bezielt, voor de waarhe-
en, welker kennis zy tot het waar gelak van het Menschlyk ge-
flacht noodzaaklyk vorderen. |
‚ Tot zyn. geluk, egter, vielen hem, eenige jaaren laater,
de Eph:mbrides du Citoyen in handen. Hy vondt de daar
in verhandelde deelen der Huishoudelyke kennis zoo klaar,
zoo bondig, en met het gevoel. van zyn Kart zo overeen-
ftemmend, dat hy terftond het befluit nam, de gronden, op
welke de Schryvers der Eph:mfrides beweerden hunne ftellin-
gen gebouwd te hebben, nogmaals te onderzoeken, en werd by
‘op nieuws herhaald onderzock gewaar, dat hem het zeifde we-
dervaaren was, wat aan alle de tegenftreeveren derzelven fchynt
wedervaaren te zyn, te weeten: dat hy voorheen eenen geheel an-
deren zin daar aan gegeeven hadt, dan die was, welke zy wezen-
Kk bevatteden. Zoo ras nu de wolken verdreeven waren, welke
em verhinderd hadden, de leeringen deezer wyze Mannen ín
heur waar licht te befchouwen, vondt hy nieuwe kennis, waat
by te vooren meende flegts herhaaling te vinden van 't geene door
werfcheide Duitfche en Engeljche Schryvers reeds voorlang gezegd
Was: waarheuen, waar by er flegts dwaaling en paer Te
4 ige
464 .%L ISELIN-
digheid meende te ontdekken; en aldaar, waar hy eerst ftellingen
waande te zien, die voor de vryheid en het geluk van bet mensche
Iyk geflacht zeer gevaarlyk waren; ontdekte hy, in tegendeel,
zulke, welke de rechten var het Menschdom meer bevestigden,
dan alles wat ooit te vooren door de yverigfte verdeedigers daar
van verrigt was. ’
‚_» De onderrigting, wegens de Zuivere Opbrenging (*), die zoo
patuuriyk is, en die nogthans voór den Heer QUEsSNAr, niemand
recht ontvouwd òf ten nutte gernaakt heeft, fcheen hem voornaam-
Iyk de gewigtigfte ontdekking te zyn, welke ooit in de Huishou-
elyke Kennis gemaakt was; en de Uitvinder daar van was in zyne
oogen 't geen NEWTON is in de oogen eens Wiskunftenaars. Zy
fcheen hem toe over alle Huishaudelyke begrippen een licht tä
verfpreiden, waar voor alle de duisternisfen verdwynen moesten,
door wier beneveling de onweetenheid, de baatzugt, en de trotfche
eergierigheid aan het menschlyk geflacht oneindige onheilen ver-
oorzaaken. Maar boven al verrukte hem dit geheele Leerftelzel:
dewyl het met eene zo klaare bondigheid de bronnen der Huishou-
delyke elenden ontdekt „welke zich thans ‚op cene blykbaarfte wy-
ze, in de me:schlyke maat{chappy openbaaren; — — dewyl het
op de overtuigendfte wyze anntoont, dat alléén door de afíchaffing
van gfle willekeurige wetten en inrichtingen, en flegts door de
herftelling der natuurlyke orde, de menschiyke maatfch:ppy van die
elenden bevryd kan worden ;— dewyl het tot deeze herftelling de
wyze onderrig;ing der Grooten en des Valks,en de uitbreiding dert
waarhcid, als het werkzaamst en eenigst rechtvaardig middel, aan-
pryst,— en dewyl het alle gewelddaadige maatregelen in Vorften
en Volken gelyklyk afkeurt. Hy vondt, eindelyk, dat hetzelve met
de zedelyke en ftaatkundige grondbegrippen, door hem voor lang
omhelsd, byua in alle deelen overeenftemde, en dat hy door mid.
del van t zelve aan te wenden, zich in ftaat gefteld vondt, dwaz
lingen, die hy voor waarheden aangenomen hadt, te vérbeteren ;
„waarheden, die hy flegts duister begrecp, met duidelyke klaarheid
te erkennen, en aan het geheele zamenftel zyner Huishoudelyke
en Staatkundige begrippen, meer licht, meer orde, en meer bon-
digheid by te zetten.
‚ Hy achtte het derhalven, zo ras hy met dit Systema meet
bekend geworden was, een zyner grootfte pligten, terftond zyne
Ttaatkundige en zedelyke begrippen op nieuws tv toetzen; al het
geene daar in valsch zyn mogt, af te keuren, en voor zichzelven,
als mede zoo veel in zyn vermogen ftond, ook voor anderen,
ten meesten nutte aan te.wenden, al'es wat hem zyne betracht:n-
gen over once DEEn ‚ welke hem zoo gegrond en merkwaardig
voorkwamen, geleerd hadden.
‚ Met Cit oogmerk heeft‘de Heer ssetin Zvne Zerfte Gronden
…_ der Burgerlyke Wysheid in eenen gehecl anderen vorm gegoten.
‘ je
C°) » Het voordeel’ zegt onze Schryver, „ bl 53e van eenen voort-
» brengenden arbeid, na aftrek van de daartoe vang.wende onkosten, nue
5 Men de Oecenomifche Schryvers de Zuivere Inkomst (nette Proveuu.)
Ne Wrogt van zynen arbeid, welke hy thans’ aanbiedt, is flegts
het gedeelte van dat werk, het welk, nevens de daar. van onaf-
fcheidelyke ftukken, de grondregelen bebelst, welker kennis hy
meestendeels aan ‘zyne nieuwe leeraats verfchuldigd: is: en tot
welker uitbreiding en coepasfing alles toe te brerigen wat in zyn
vermogen is, hy zich te meer tot een pligt ftekk, boe meer hy
overtuigd is, dat byzondere Meníchen, zoo wel dis geheele Vol.
ken, niet anders gelukkig kunnen worden, dan it zoo verre z
deeze grondregeten erkennen en omhelzen.
Wy hebben het noodig geoordeeld,’ das breed, meest met des
Schrwvers eigene woorden, zyn plan op te geeven. Het geheele
Werk beftaat uit twee Deeten, waar van ‘het eerfte deeze volgen:
de Stukken, bevat. De Mensch mime: De Oecanomifche Orde,
eerfte Hobfddeel. Huishoudelyke. Grondbegrippen. e—= De
Oeconomifche Orde, twoede. Hoofddeel. Hniskousdelyke Grond:
regels. De Oeconomifche Orde, derde Efoofddeel. uis-
vara Tofels. De Zedelyke Orde. De Burger-
e.
Het tweede Deel handelt van Des Gedsdienst — — De Zedert
mm De Wetten — Het Rechtersnmpt' mtr De Politie mams
wee Oorlog en Wrede — Het Staatsbefluur —— De Vryheid —
Ontwerp eener Staatsgeftaldheid. |
Om de denk- en fchryfwyze van den Staatkundigen rsELIN, on:
zen Leezeren te doen kennen, zullen wy hier ‘plaatzen den ver-
korten inhoud, dien hy zelve opgeeft van de breeder uitgewerkte
maatrege!s , die eene wyze Regeering most beraamen, toe dea
fchikkingen, welke de Huishoudelyke welvaart van den Staat ver.
Cischt. Alles wat dezelve tot dit gewigtfg oogmerk doen kan ,
beftaat hier in : „ Elk Burger in ’t gerust bezit zyns eigendoms,
en in ‘t volkomen genot der vruchten van zynen vlyt te befcher.
men. De fchadelyke ketenen te verbreeken, met welke de kwa
Ei le eigenbaat, en eene onrechtvaardige overmagt, alom
3 naarftigheid geboeid houden. De meestmogelykfte toevlocd,
(welke alleenlyk door eene onbepaalde vryheid doenlyk is,) van
Arbeiders, en Lieden die derzelver dienften noodig hebben; van
Planters en Verbruikers; van Koopers en Verkoopers te bewerken;
en daar door aan elk berocp het voordeel te verfchaffen, om aan
zichzelven die fterkte en uitbreiding te kunnen doen verkrygen,
welke het voor de algemeene welvaard bezitten moet. Ten dien
einde den invoer en den uitvoer van alle Prodaêten en alle Waa-
ten, zonder onderfcheid, aan Vreemdelingen en aan Inboorelingen
Yry te laaten. De vervoering en aftrek der Waarer, door het aane
leggen en onderhouden van bekwaame Wegen, Kanaalen, Zeeha-.
vens en andere nodige openbaare inrichtingen en gebouwen, zo
gemaklyk en zo min kostbaar te maaken, als mogelyk is. De vrees
voor gebrek en {chaarsheid, waar de legging en de omftandigheden
van ecnen Staat het noodig maaken, door wel, gevulde en goedbe-
ftuurde Voorraadhuizen en Mogazynen te vóórkomen, nagthans
doos meer in het oog te houden, dat de Burger, door eene on-
Ge:
Rós L ISELIN
geftremde en bloeiende nasrftigheid , in ftaat zy, zyne behoeftene;
inzonderheid zyn Voedzel wel te betaalen, dan dat hy hetzelve te,
goed koop bekome. De kennis, welke vereischt wordt tot de be-
vordering van den Landbouw, de Kunften en: den Koophandel;
maar voornaamlyk de Weeteníchap der waare bronnen van de wek
vaard der maatíchappy, en van de Huishoudelyke Orde, benevens
de onfchatbaarheid daar van, door een welingericht onderwys uit
„te breiden. De gaaven, de kundigheden , en de nutte ontdekkin-
gen te beloonen en te vereeren, naar maate dezelve alie nuttige be.
roepen, en voornaamlyk de Land-oeconomie, bevorderen en verbe-
teren. Eindelyk, in de bepaaling der lasten, welke ter goedmaaking
der openbaare kosten noodig zyn, alles te hij bn het geen de
onkosten van den Landbouw, of van elk andet beroep vermeerde-
ten , en den prys der behoeften doen ftygen: of wat het voordeel
van elk beroep verminderen, en de Zuivere Opbrenging van de al-
gemeene neering der Maatíchappy verzwakken kan.
> ‚Alwaar dit plaats zal vinden , kan een Staat de gelukkigfte bloei
van alle ftanden en beroepen , op den onverwrikbaaren grond des
Veldbouws en der Landoeconomie gevestigd, zich belooven.
Door verordeningen en inrichtingen, die verder gaan, zal men
gewisfelyk het beftuur altoos meer bederven dan verbeteren. Hier
voornaamlyk moet de gulde ftelregel van eenen oordeelkundigen
Minister (*) siet te veel Regeeren willen, als een heilige wet aan-
gemerkt worden (tf. Zo ras in eenen Staat de Eigendom en Vry-
heid aan den Burger zullen veilig gefteld; Straaten, Wegen, Ka-
naalen en Zechavens, naar vereisch van noodzaaklykheid, beboo»
relyk in ftaat gebragt; zodanige maatregels, welke de gronden
van den voedenden en dienstbaaren ftand bevestigen, vastgefteld,
en voor het onderwys der Burgeren genoegzaam gezorgd zal zyn,
als dan heeft het Publiek Beftuur, tot bevordering des welvaard
van de Maiatíchappy „ niets verder te doen, dan alles gerust zynen
Joop te laaten. De Hoogfte Oorfprong van alle orde heeft door
zyne eeuwige en onveranderlyke Wetten voor alles gezorgd. Wy
hebben het reeds gezegd: deeze Wetten na te voríchen en te on-
derzoeken, is het werk der Wysheid; dezelve te bandhaaven en,
te befcherimen, is de pligt van de gebiedvoerende Magt, en de-
zelve te veranderen of ts willen verbeteren, is een inbreuk im
de Rechten van den Hoogften en besten Wetgeever.
„ Alieen door de betragting deezer onfchendbaare Wetten , kan
elke ftand, elk beroep, elk Burger zig in de gefteldheid brengen,
in welke zy voor zichzelven de grootfte volmaaktheid verkrygen „
en door welke zy het meest tot de volmaaktheid van 't gemeen
toebrengen kunnen. Als dan kan elk lid van den voedenden en
den ‘diensthaaren ftand, naar maate van het nut, tot het welk hy
voor de maatfchappy ftrekt, gelukkig en recht gegoed zyn. Als
dan kunnen voornaamlyk de Eigendombezitters en de Ryken, naar
krt
(*) De Marquis D'ARGENSON.
(4) Ook hier verdient de regel toegepast te worden, voor welken de
Keizer ANTONINUS ecnen wyzen Man bedankt. Zodanig te Regeeren, dat
©» der Onderdaanen eene volkomene Vryheid behouden mogen,” 1, Be $e I4e
DROOM EN. 267
sinafre der dlenften, welke zy aan den Staat bewyzen; of welke
Humpe Voorouders, en zy, van wien zy hunnen Rykdom verkree-
gen, aan dèenzelven beweezen hebben, het voordeel genieten, om
aan veele anderen goed te doen, en onder hunne medebroederen
eene ryke maate van voorfpoed en welvaart uit te deelen.”
Het geheele werk door vindt men opbelderende Aantekeningen,
zo van den Schryver, als van den Vertaaler; aan 't flot der Áan-
sherkingen over de Politie, waar uit wy het voor bygebragte ontleen-
den, heeft de laatstgemelde eene wydloopige Aanmerking ge
voegd ; daar , zyns Oordeels, de algemeene Grondregels eens-We-
eeldburgers, in welk licht de Heer iseuin fteeds voorkomt, in
dere. omftandigheden van eenig Land, aan uitzonderingen
onderhevig zyn. Deeze meent hy te moeten maaken, met op-
zigt tot ons Vaderland, omtrent „ de bepaaling van een meet oa
> vriend, om binnenlandíche waaren by voorkeur te begunftigen,
‚, boven die van vreemde Landen, en, zo veel mogelyk is, aan
‚‚ Vreemden te verkoopen, maar zo weinig flegts doenlyk is, van
‚‚ dezelven te koopen,” 't welk hy als een nadeelige grondregel
íchynt te willen doen aanmerken. Om dit te toonen, bedient hy
zich, behalven eenige eigene bedenkingen, van het XXIII Ver.
toog des Burgers, en wyst zyn Leezer tot de Verhandeling over
den Koophandel van den Griffier van DEN neuveaL; eenige treke
ken uit de danfpraak van dien Heer aan de Clasfis van den Oe
conomifchen Tak, binnen Utrecht, bybrengende: wy verzenden
onzen Leezer na de Aanmerking zelve,en de plaats waarop ze ge)
smaakt is.
Met veel genoegen hebben wy het Werk doorleezen, en wen.
fchen, dat die Dropmen een weezenlyk beftaan mogen krygen , of,
om met den Menschlievenden Schryver te fpreeken , „ fie Men-
„‚ fchen overtuigd te. zien, dat Deugd, Regtvaardigheid en Orde
‚„‚ hen alleen gelukkig maaken kunnen; en dat ieder bedryf, waar
s, door zy hunne zedelyke volmaaktheid verminderen, de rechten:
» van hunnen evennaasten verkorten, en iets verlangen of doen,
„ het welk ftrydig is tegen de Wetten van orde en billykheid, of
„‚ het welk de zuivere oplevering der voortbrengende Werken bee
» Dadeelt, niet nalaaten kan hun ongelukkig te doen worden.”
Plen ter verbeteringe van Neerlands Zee-wezen. Te Amflerdam
by D. Schuurman. Behalven de voorafgaande Aanfpraaken 86
blads. in gr. oavo. /
Een vroeger Plan van deezen Schryver diende, ter verbeterin-
ge van de fchikking der Traftementen en Gagien der Zee-
vaatenden , ter aanmoediginge des Volks, om onze Schepen des
te beter van Manífchap te voorzien; door te wege te bren-
‚ dat het Oorlogsvaaren als het penne geadmireerd, en
e werving, om Volk te krygen, veel williger zou worden (®.
Hieraan verknogt hy nu een tweede Plan, ftrekkende, om niet
alleen des Lands Oorlogfchepen, maar ook die’ der Compagnie,
en UE dl eù
€*) Als boven, bl. 554.
Li
a68 VERBETERING VAN NEERLANDS ZEREWREZEN!
en verder elle Schepen, altoos zo veel bévaaren, of zo goed afs
bevaaren Volk te bezorgen, als zy benoodigd zouden zyn; met
die re eik dat het (r.) zo veel Geld èn moeite niet zoe
kosten als het nu doet; (2.) dat de Matroozen, in.’s Lands
Zeedienst, even als onze Landmilitte, în Uniform gekleed kon
den zyn, zonder dat zulks het Land een Duit zoude kosten;
(3) eindelyk, dat het zou kurmen firekken, tot meer Valkryk-
‚ heid en het ftigten van nieuwe Colonten in deeze Landen, als
enk tot het bloeijen der Nederlandíche.Fabricqaen in ‘t algemeen.
mm Het Projet van eenc blyvende Zeemagt, dat veeler goed.
keuring iu ons Bie olet dl ik in ka ede
asngeprcezen worde, brengt natuurlyk op het tapyt, de wraag,
Waar uit zal dezelve onderhouden worden? En hier tae flaat on-
ge Schryver voor, het droogmaaken van het Haarlennmer-Meer ;
waarop 's Lands Vaderen de vereischt wordende penningen te-
gen „3 ten honderd zouden kunnen negotieeren; en waar uit
Hun Hoog. Mog. volgens des Authears berekening, „ niet al
,, len het nodige geld en zelfs meer tot oprichting eener vast-
5, biyvende Zeemagt zouden bekoomen, maar ook in feat zyn,
…… die zelve Magt op de lange weg te onderhouden.” —… Dit
Plan, van 't welke hy zig alle de opgemelde voordeelen in dit ge-
valsbelooft, werkt hy in 't breede uit; met eenige verdere nevens-
nde bedenkingen en raad ingen, nopens het ma
der Zeevaarenden. Overtuigd van de gegrondheid zyner v
lingen, plaatst hy aan ’t hoofd van dit zyn Gefchrift vyf onder-
fcheiden Aanfpraaken, te weeten, aan ZYNE DOORL. HOOGHEID,
am Hun Ed. Mor. ter Admiraliteit, aan de Bewindhebbers der
Dost. en Westindifche Compagnie, aan de Leden der Oeconemifcht
Maat/chappyen, cm aan de Heeren Kooplieden, benevens verder
alie dezulken, die belang by Nederlands Commescie hebben; in
welken hy op het gewigt van dit Stuk, het vormen van eene bly--
vende Zeemagt, aandringt, en verzoekt, dat men zig, op het -
goedkeuren van zyn Plan, als vereenige, om de: uitvoering daa-
‘van te bevorderen. Alles toont een welmeenenden yver; doch
het is te wagten, dat de Autheur zyn Plan met al te gunftige oo.
gen aangezien zal hebben, om ‘er een beftendig genoegen van te
erlangen. bs
Kd
De ene nn dn. nnn Sne nn a Se en een
Het Engelsch Nieuwejaars compliment, of Samen/praak in, een. Kof-
fyhuis, over de rencontre voorgevallen op 3x Decemb, emi Fan
tusfchen het Engelsch en Hollandsch. Esquaders qls mede over
eenige zaaken, betrekkelijk tot de tegenwoordige tijdsam/landighe
di Te Amfterdam by J. Stanhoffius Az. 1780. , In aBavo 64
3.
rr het opftellen van dit gefprek, over de- aangeduide onderwer:
pen, is de natuys vry wel in agt genomen ; vooral heeft men
een Noofdhalland(chen Boer zig zeer naif laaten uitdrukken; els
ecn voorbecld van de algemene denkwyze der Natie; t welks
dit Stukje, fchoon ’t verder niets byzonders leere, gevallig ter
lcezinge maakt. '
ALGEMEENE
7 VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
Verklaaring van PAULUS Brief aan de Hebreeuwen , door 7.
A. CRAMER, Koninglyk Deenfchen Hofprediker. Uit het
Hoogduitsch overgezet. Tweede Deel. Tweede Stuk. Te
tl by A. v. Paddenburg, 1779. : dn quarto , 400
vadz.
Reeds een en anderwerf van dit Werk gewag gemaekt
hebbende, befchouwden wy het, als behelzende
ene Verklaring van dezen Brief , welke, nevens andere
Uitlegkundige Schriften over denzelven , opmerking
vordert; in welk denkbeeld de bygebragte voorbeelden
uit hec zelve den Lezer hebben kunnen bevestigen, Tot
enc nadere proeve hier van diene nu nog ton laetfte,
{daer het Werk met dit Stuk afloopt, gaende van Hoofdft,
IX. 15—-28 tot aen 't einde van den Brief ,) de ophele
dering, welke ons de Eerwaerde Cramer aen de hand
geeft, nopens den inhoud van het elfde Hoofdftuk , en
wel byzonder wegens den zin van de twee eerfte verzen,
De geloovige Hebreeuwen hadden , volgens .’s Mans alge=
mene aenmerking, te ftryden met verleidingen vande zy
de vanden Mozaìfchen Kerdienst „en met vervolgingen ,
zo van de leden der Joodfche Kerke, als van de Heidenen.
Het cerfte gaf aenleiding tot de verhandeling der voors
naemfte geloofsleere, die het groottte gedeelte dezes
Briefs beflaet. Zulks was zeer gefchikt, om hen tegen
de aenvallen der verleiding te wapenen. ‚„ Maar, vera
volgt zyn Eerwaerde, zij moesten ook gewapend wor.
den tegen den indruk, dien de vervolgingen , ten nadee«
le hunner ftandvastigheid, op hen konden maaken. Toe
dat einde moedigt de Ápostel de Hebrceuwen aan, to
eene onverfchrokken ftandvastigheid, en overtuigt hens
in ’c bijzonder , in dit XIdc Hoofdftuk, dat de ftandvasa
tigheid van de natuur des waaren geloofs onaf{cheide=
lijk is. Dic befluic hij, in ’t eerfte vers, uit het algemeene
denkbeeld van elk foort van een Godlijk geloof, 't welk niee
ÌÌ. DEEL, ALG. LETT. NO. 7. TT al.
270 TJ A. CRAMER
alleen in’ eene vaste overtuiging des Verftands, maar ook
in een kragtig en leevendig vertrouwen des Wils beftaat,
Hierop ftaaft hij deze waarheid met menigvuldige voor
beelden der Geloovigen , die allen door ’t Geloof ‘geduld
en ftandvastigheid hebben beweezen , voor dat ze de bee
looningen daarvan verkreegen…”
Onze Uitlegger kan zich niet verenigen met hun, die
denken, dat hier bepaeldlyk van ’t Zaligmakend Geloof
gehandeld word; dit zou, zyns oordeels , de gedrongen.
fte verklaring van verfcheiden der oygebragte voorbeel.
den vorderen. Het onderwerp is in dezen elk waer ge-
loof; en ’t is 'er zo verre af, dat dic denkbeeld de kracht
der vermaninge zou verzwakken, dat dezelve integen-
deel daer door meer fterkte en nadruk verkryge. ——
‚‚ Hoe kragtig tog, zegt hij, zijn niet deze befluiten:
elk-waar geleof in Gods belofte heeft hen, die ’e hadden,
ftardvastig en geduldig gemaakt; hoe veel te meer moet
dat geloof, het welk Christus met alle goederen zijns
heils aanneemt, tot ftandvastigheid en het verdraagen
van alle wederwaardigheden verpligten en aanzetten ?
‚En, wanneer al het geloof , zelfs dat geen, het welk in
‚ de verwagting van aard{che door God beloofde goederen
ftandvastigheid bewijst, Gode aangenaam is, en door
‘Hem beloond wordt; hoe veel aangenaamer moet niet
Gode ’t geloof in zijnen Zoon, en de door hem volbrag.
te verzoening , wezen ; hoe veel te meer zal Hij het edel.
fte foort des geloofs beloonen , bijaldien geene weder.
waardigheden en droevenisfen deszelfs getrouw-en be.
ftendigheid kunnen verwrikken? Moesten deeze voor-
ftellen geene kragt hebben, om de Hebrecuwen tot ftand-
vastigheid, en een blijmoedig verdraagen van al het lij-
den, het welk zij, om het Euangelium, moesten uit=
ftaan of duchten, aantemoedigen? Een ftandvastig gc-
loof is, van het begin der waereld af, in alle tijden, en
onder alle huishoudingen der genade, de eenige grond-
flag geweest, om Gods welbehaagen en beloften deelag-
tig te worden. Onmogelijk kon het zijne natuur onder
hect Nieuwe Verbond veranderen. ’t Moet nog de bron
en ’t middel zijn van al het geestelijk leeven, alle ftand.
vastigheid, alle overwinning, en eindelijk de eeuwige
zaligheid.”
Na deze voorafgaende algemene befchouwing tfced
ayn: Eerwaerde bepacldlyk ter ophelderinge van den id
S
OVER DEN BRIEF AAN DE HEEREEUWEN. 278
des voorftels : Het geloof nu is een Gaste grond der dingen ,
die men hoopt, en een bewys der zaken, welken men niet
ziet: waeromtrent hy het volgende aenmerkt. ,
‚‚ Het woordje, nu, wijst hier , niet zo: zeer aan eene
tegenftelling , als wel een overgang tot eene omftandiget
bewerking, van ’t geen de Apostel in het voorgaande
voorgedraagen hadt. Dit was de onweêrfpreekelijke
waarheid, dat de behoudenis onzer ziele van de ftande
vastigheid in hect geloof afhing. Dat men nu ftandvas-
tig moet zijn, dit volgt uit de nataur des geloofs. Geen
geloof kan, zonder ftandvastigheid, voor zijn doelwit
vatbaar worden, en de ftandvastigheid van het zelve te
willen fcheiden,' ware, zijne natuur te willen vernietia
gen. ’t Geleof is een vaste grond der dingen, die men hoopt.
vroraris van eÀvióuver. Eenige voegen bij sazigomnar het
volgende woordt speyuaran, (gelyk in de Nederduitfche
_Overzetting ;) doch 't is het zelfde, of men het mer die
woord , dan met het volgende # Basweneran vereenige , de.
wyl men ’t tog by her eene of andere moet voegen;
De voorwerpen , waarop het geloof ziet, zijn dingen,
werkelijke goederen, welke, volgens hunne natuur deels
toekomend zijn, en verwagt moeten worden, deels onzigta
baar , die door geen gewaarwording begrepen en genoo-
ten kunnen worden.” Zyn Eerwaerde verder ge=
meld hebbende, hoe het woord ezserseis, by de onzen
door vasten grond vertaeld, menigvuldige betekenisfen
hebbende, aen verfchillende uicleggingen onderhevig is ,
zegt, dat het hier, naar zyne gedachten , ene vaste over«
reding aenduid. |
> Yxeraeiss, (zegt hij,) komt af van opieucta:, 't welk
bij de Schrijvers, die naa Alexander den Grooten hebben
geleeft, zomwijlen betekent overtuigd zifn. In deze bee
tekenis neemt het, om ’er flegts eenige voorbeelden
van bij te brengen, proporus sicuLUS,L. I. C. 6 en 12,
Uit hoofde van deze betekenis fchijnen ook de zeventig
Overzetters het denkbeeld der hope, maar potvBrus Ent
andere dat van flandvastigheid , daarmede vereenigd te hebe
ben, om dat men aan geene hoop, geene ftandvastigheid
en geen geloof, wiens voorwerpen toekomende goederen
zijn, zonder eene overreding van deszelfs wis gevolg ;
dat het verwagt, kan denken. Wie op 't geloof roemt ,
die moet ftandvastig wezens want, indien ’t hem aan
ftandvascigheid ontbreekt, 0 kan by geene zekere over-
p |
Uje
372 JJ. A. CRAMER
tuiging hebben, dat de goederen, welke hij hoopt, wee
zenlijk goederen zijn. De belijder van Jefus naam over-
tuige zig flegts leevendig , dat, het geen hij hoopt, zijne
hoop verdiene, en ten opzigte. van *t gevolg onfeilbaar
zij , dan. zal hij zijn kleinood niet laaten vaaren, om dat
hij het piet zonder uitgeftaane lastigheden kan verkrij-
en.
E ‚‚'t Geloof is ‚verder, een bewijs der zaaken , die men nies
ziet. Easyyos is zo wel het bewijs als de overtuiging en de
toefbemming , die ’er uit ontftaat, en Paulus geeft her ge=
Joof dezen naam , om dat het rust op zulke bewijzen ,
die de ziel gerust kunnen ftellen , wanneer zelfs van de
voorwerpen , waarop het ziet, geene kennis door de be»
vinding mogelijk is. De voorwerpen des geloofs, die
hicr onzigtbaar worden genoemd, draagen den naam van
onzigtbaar , of om ‚hunne natuur , welke geene eigenlijke
aanfchouwende kennis derzelven toelaat ; of wegens hun-
ne oorzaaken, die in de oogen niet kunnen vallen 5; of
om dat ze, wat den tijd en de plaats aangaat, te verre
van ons af zijn. Het waar geloof nu overtuigt de ziel ,
op zulk een kragtige wijze , waardoor de Wil tor eene
vaste en onwankelbaare Hoope wordt verwekt, dat het
kwaadíte, wat ons treffen kan, niets zij, in vergelijking
van het geen wij haopen. ’t Beftaat in geen ijdele vere
beelding , en in geen dweeperij, welke geen zeker voor-
werp heeft; het rust op vaste gronden, op de beloften
en getuigenisfen van een waaragtigen God: ’t vervult hec
hart met eene volkomen gerustftelling , en zegeviert over
alle zwaarigheden en tegenwerpingen, die het tot wan.
kelen zoeken te brengen. Alle loffpraaken, die zelfs
een Ppmreo aan de Hoop geeft, zijn loffpraaken van elk
een , op Gods beloften rustend geloof.
‚> Dit geloof is het, waardoor de Ouden getuigenis heb=
ben bekomen. De Ouden zijn die geene, welke voor ons
hebben geleeft; zij, wier voorbeelden vervolgens tot
naijver worden aangehaald. Mapsvpsiedas betekent eenen
roem hebben, op een regtmaatig gedrag rustend. Een goc=
den roem nu hebben de Ouden, van welken de Apostel}
beflooten hadt te fpreeken , en wel ev saïrs, om des gee
Joofs wille, het welk hen aangefpoord hadt, de vervula
Jing van Gods beloften met lijdzaam- en {tandvastigheid
te verwagten. Daar zij dezen roem id de lijke
Openbaaring hadden, zo was het ecn roem van God, ea
: - ge.
OVER DEN BRIEF AAN DE HEBREEUWEN. 273
gevolglijk een bewijs, dat zij Hem, om hun geloof’;
aangenaam, en aan zijn wezenlijk welbehaagen waardig
geagt waren.” -
Overeenkomftig hier mede luid de korte omfchryving
en uicbreiding , welke zyn Eerwaerde van deze woorden
geeft, aldus : oe
‚„ Wij moeten ons op een vast en ftandvastig geloof
tocleggen, zullen Gods beloften aan ons vervuld wor-
den. Dit is eene waarheid, waar van ons de natuur van
het geloof zo wel, als de gefchiedenis van alle de gee-
nen , die hun vertrouwen op God {telden , onweder{pree.
kelijk overtuigen. Want wat is het geloof, dan eene
vaste verzekering der zicle, van de nog toekomende goe-
deren, welke zij hoopt, zekerlijk te verkrijgen; en ee.
ne op onfeilbaare getuigenisfen rustende vaste overtuis
ging van de waarheid en zekerheid, van het geen met
geene oogen gezien, en met geene zinnen bevonden kan
worden? Dit geloof is het , dat de gedagtenis'der Vade-
ren verheerlijkt, en hen den roem verworven heeft,
dat ze Gode behaagd hebben.”
Het pri en vonrnaamfte deel der uitwendige Roeping , zedert
de Hervorming , tot heden, de egte leer van de Hervormde
Kerk. Te Utrecht by H. v. Otterloo, 1780. Belalven
het Voorbericht 378 bladz. ín gr. oétavo.
n het verfchil, nopens de Rechtzinnigheid of On-
rechtzinnigheid , van de Leer der welmenende aenbie-
ding van de Genade (rods in Christus , aen allen , die onder
de bediening van het Euangelie leven, ten einde zy allen, al-
keen op grond van die aenbiedinge , die aen hen, als ZONDAARS,
gefchied, dat heil door een levend geloof zouden aennemen en
in bezit Erlangen, ware ’t mogelyk, ten einde te bren.
en, is diet Gefchrift opgefteld. De Tegenftanders dier
eer, naemlyk, verdenken derzelver Voorfltanders. van
Onrcchtzinnigheid; en flaen wel eens over tot haetlyke
befchuldigingen. Zulks heeft de Opftellers van dit Ge-
fchrift bewoogen, om zich niet zo zeer in te laten in
cen twistgeding over het Leer(tuk; als wel , om zich te
bevlyrigen, tot ene byeenzamcling van getuigenisfen,
dic toonen, dat deze Ee van den aenvang der Her-
: 3 VOls
274 "VAN DE UITWENDIGE ROEPING,
vorminge af, door alle tyden, de Leer der Hervormde
Kerke in Nederland geweest is: dat dezelve geenszins
aen te merken zy, als ene nieuwe Leer, maer in tegen-
deel als de Oude Leer onzer Nederlandfche Kerke , zo
als die in de formulieren wan enigheid vastgefteld , en
door Mannen van Naem verkondigd is, Ten einde dit
ten fterkfte onder ’t oog te brengen, neemt men een
aenvang met het voordragen van de Getuigenisfen der
Randtekenaers, zo als dezelven zich in hunne Aenteke-
ningen op de Bybelfchriften , aengaende dit Leerbegrip ,
uitgelaten hebben. Hier by komen de Formulieren van
Enigheid onzer Nederlandfche Kerke, benevens die der
Buitenlandfche Kerken; mitsgaders de Hervormers; en
ten laetfte de Godgeleerde Schryvers der zestiende, ze-
ventiende en achttiende Eeuwe. Aen ’t hoofd
van ’t eerfte gedeelte dezer Verzamelinge, behelzende de
authentike flukken, welken de alhier genoemde prämitiye
Leer van Nederlands Kerk ontvouwen, is geplaetst een
Register, waer in de byzonderheden, uic die Stukken
by een vergaderd, klaerheidshalve , onder achtervolgen-
de Artykels gebragt worden, met aenwyzinge, waer ter
erge dezelven in dit Gefchrift gemeld zyn. Men
eeft dit Register indiervoege opgefteld, dat het gehou-
den moge worden; voor ene fchetswyze ontvouwing van
de Leer der welmenende Aenbieding in derzelver voor-
naemfte byzonderheden; die men dus gereedlyk kan na-
gaen. Even zo heeft men voor, het tweede Sruk, de
Jaetstgemelde Godgeleerde Schryvers vervattende,
plaetst een Register van de namen der Autheuren , uit
welken de daer in medegedeelde uittrekzels genomen
zyn, met melding van het byzondere , dat ieder Uictrek-
zel in zich behelst: des men, met een opflag, kunne
zien, hoe die en deze zich over het een of ander Arty-
kel, becreffende dit Leerbegrip, uitgelaten hebben.
Het Gezag pleit hier, volgens het bygebragte, vry fterk
voor deze zyde; en fchoon alle de getuigenisfen door
Party niet voor even gewigtig zullen doorgaen; dacr
velen van dezelven, even als de Euangelifche voorftel-
Jen, naer de gewoone handelwyze van verfchillende:
Godgeleerde Partyen, aen onderfcheiden uitleggingen
onderhevig geacht mogen worden; zo kan echter hee
nagaen van zulk een Gefchrift ftrekken , om de gemoede.
en tot meer bedaerdheid te brengen, en de Gee |,
j ie
Ld
VAN DE UITWENDIGE ROEPING. _ . 275
die meermaels, in ’c behandelen van dit Gefchil, plaets
heeft, te verminderen. Men zal, alles bedaerdlyk na-
aende, ligtlyk bezeffen, dat men, door alle tyden
een, verfchillende fpreekwyzen nopens dit Stuk gc-
bruikt, en zich, zomtyds fterker, zomtyds flacuwer ,
daeromtrent uitgedrukt heeft; iets dat ook nog heden
befpeurd word; en vry duidelyk toont, dat het meer op
een woordenftryd, of ten uiterfte op ene verfchillende
leiding, dan op een wezenlyk verfchil, uitkomt; waer
in men elkander, zonder verdenking, of aanklagte van
onrechtzinnigheid, behoorde te verdragen.
e
Verhandeling over de waardye der Symbolen, in °t licht ge-
geeven , ter geleegenheid van eene bert gevoegde Predika-
tie VGN J. HEILMANN, Gereformeerd Predikant te Creveld,
Met de daar toe behoorende Bylagen. Uit het Hoogduitsch
vertaald. An ’s Gravenhage by G. du Mee, 1779. Jn
groot olavo 126 bladz.
ne verdenking van onrechtzinnigheid, ten laste van
den Eerwaerden Heilmann, Gereformeerd Predikant
te Creveld, wel inzonderheid nopens de Leer der Ver-
zoeninge , fchynt aenleiding gegeven te hebben, tot
ene bepaelde orde aen zyn Eerw. om over dat onder.
werp te prediken. Althans, by de Clasficale Vergade.
ring te Meurs, gehouden in Aug. 1775, toen het zyn
Eerwaerdens beurt was om te prediken , gaf hem de
toenmalige Prefes, volgens gewoonte, den text daar
toe op, naemlyk 1 Cor. I. 23, 24. Overeenkomftig
met de verdenking oordeelde men ook over den inhoud
der voorgedragen Leerrede: de Clasficale vergadering
befchuldigde hem van Socinianery; hy verdeedigde zich
deswegens; en ’t flot der zake, zo veel we uit deze
Papieren kunnen afnemen, is, dat het verfchil cusfchen
zyn Eerw. en zyne Party meer beftaen heeft in woorden
en fpreekwyzen, dan wel in ’t wezenlyke der Leert
zelve. Men heeft deze Leerreden, zo als zyn Eer-
‘waerde dezelve, met enige ophelderende aerrmerkingen,
in gefchrift ter beoordeelinge heeft overgegeven „ bui-
ten zyn toedoen, door den druk gemeen gemaekt; met
byvoeging van de daer E05 betrekkelyke Papieren, zo
ver
had
276 J. HEILMANN VERHANDELING,
wer men dezelven magtig heeft kunnén worden. W'yders-
heefc men, aen ’t hoofd dezer Verzamelinge van Papio-
ren, geplaetst , ene Verhandeling nopens de Symbolifche
Boeken, om derzelver misbruik tegen te gaen ;-met be-
antwoording van de voornaemfte tegenbedenkingen der-
gulken, die op ene geftrenge handhaving van dezelven
gezet zyn. Lezers, die in dit. flag van twisten ,
en de verfchillende denkwyzen daeromtrent, ervaren
zyn, zullen in dit alles niets nieuws vinden; maer 'c na-
gaen van het voorgeftelde zal in ’t algemeen kunnen die-
nen, om den Lezeren een geest van gematigdheid , en
omzichtigheid in 't peoordeelen der gevoelens van ande-
ren in te boezemen,
Lykreden over 't affterven van den H. W.G. Heer Jonkheer
G. Z. V. HAREN, Grietman in Stellingwerf Westeinde,
„©c Efc. door den. Wel Eerwaarden Heer siMON NAUTA 3
Bedienaar des Godlyken Woords te Wolvega. Te Zwolle
by Se Clement en Zoon, 1779. Behalven de Voorreden
en Lofdichten op zyn H. W.G. 22 bladz; in gr. otavo.
N: ene wel ingerichte opheldering van Jobs woorden ,
Jab XIV. 2. Hy [de mensch} komt voort, als ene
Hloem , enn word afgefneden ; ook, vlucht Jry als ene fchaduw en
beftaet niet, geeft ons de Eerwaerde Nauta wel inzonder.
heid een kort verflag van des Jonkheers luisterryken le-
wensftand , en ene beknopte afmaling van deszelfs voor-
treflyke hoedanigheden. Zyn voorftel deswegens beftact
in ene onopgefmukte lofreden , die-tot eer van Z, H. W.
{trekt ; terwyl ze ons tevens gedachtig doet zyn, dat
Hy een mensch was, op dat een ieder hem recht doe,
giende op zich zelven, en het oog gevestigd houdende
op 's Mans uitmuntende talenten, Voorts befluit zyn
Eerwaerde zyne Leerreden met gepaste aenfpraken, zo
aen de doorluchte Famille, als aen de Ingezetenen der
Grietenye, mitsgaders met ene ftichtelyke overbrenging
van het behandelde onderwerp op menfchen van allerleien
‚ftand; 't welk deze met oordeel opgeftelde Leerreden te
meer algemeen nuttig maeke,
- DE
KERKELIJKÉ PROCEDURE, dry
Kerkelijke Procedure in de zaak van Ds. SANDTMANN', en zij.
nen Kerkenraad voor de Ed. Clasfis van Utrecht, in dè
jaaren 1778 en 1779 gehouden, en uitgezeven door T.
SANDTMANN , Predikant te Tienhoven, Te Utrecht bij H.
v.:Otterloo, 1780. Jn groot oftayo 350 bladz.
MT vind in deze Papieren byeengebragt, alles: wat de
Kerkenracd van Tienhoven, ten laste van Ds. Sandt-
mann „ mitsgaders alles wat Ds. Sandtmann ter zyner Vere
deediginge tegen die bezwaren van den Kerkenraed, aen
de Eerwaerde Clasfis van Utrecht, voorgedragen heeft;
en daer benevens de Clasficale Refolutie zelve, welke
aldus luid: .
‚> De Clasfis ernftig gedelibeerd hebbende over dat al-
les , wat aengaande de Regtzinnigheid van Ds. Sandtmann
ten bezwaarnis ingebragt, vergeleken -met Ds.-Sandte
manns antwoorden op ’c zelfde, oordeelt , dat 'er niets
van dien aart in is, dat men zijn E, in deezen voor On-
regtzinnig kan houden, maar integendeel, deszelfs ver-
klaringen ook aangemerkt , wel degelyk voor Regtzinnig
moet gehouden worden: ondertusfen dat men zijn E.
mag vermaanen, om zig van uitdrukkingen te onthou-
den, waarover daar combustie te verwagten is; en dat
de Prafes uit Naam der Vergadering ook vooral den Ker-
kenraad wel degelijk ernítig zal vermaanen, om tog de
liefde te behartigen, omtrent hun Predikant, van wiens
Regrzinnigheid zij nu dan zo verzekerd worden en ge-
rust zijn konnen. En dat Ds. Sandtmann dit uit Naam van
de Clasfis van den Predikftoel zal af kondigen ter gerust-
ftelling ook der Gemeente.” |
Hier mede dacht men, zouden alle onlusten tusfchen
zyn Eerwaerden en zynen Kerkenraed afgeloopen zyn ;
dan ’t bleek ‘eerlang , dat.*er niets minder dan Vrede tus-
fchen hen ware; grootlyks daer uit ontftaende , dat Ds,
Sandtmann de Leden van den Kerkenraed hield voor val-
fche befchuldigers, die hem beloogen en belasterd had.
dens ’t welk deezen weigerden te erkennen, en hem
deswegens, als het middel ter verzoeninge, excuus te
verzoeken. De daerop duurende onlusten hebben aen-
leiding gegeven tot verdere onderhandelingen met hee
Eerwaerde Clasfis, waer van Ds. Santdmann voorts nog
eenig verflag geeft. Hy eee ons deswegens mede zv-
Ps ne
lm)
27 KERKELIJKE PROCEDURE.
ne Memorie, aen ’t Eerwaerde Clasfis overgeleverd, en
etlyke extracten uit de Alta Clasfis, nopens die zaek na
‘ dien tyd; waerby nog komen eenige vrymoedige en ze.
dige aenmerkingen van een beminnaer van het Regt , over
zominigen dier extraêten. — Uit alles is af te nemen,
dat het Eerwaerde Clasfis, in deeze vernieuwde moei-
Iykheden , reden oordeelt te hebben, om de zaek gune
iger te befchouwen aen de zyde van den Kerkenraed,
dan aen die van zyn Eerwaerden , waer over hy van zy-
nen kant reden oordeelt te hebben van zig te beklagen:
een verfchynzel dat zeer gemeen is in gevallen van die
natuur; en dat voor hun die buiten zyn, by mangel van
alle de. vereischte befcheiden, bezwaarlyk, zo niet on-
mogelyk , valt te beoordeelen.
Grondbeginfels der beoefenende Scheikunde, door den Heer
MACQUER , Lid van de Koninglijke Maatfchappij der We-
"_tenfchappen, Hoogleeraer in de Geneeskunde enz. op de
Hooge School te Parijs. Volgens den nk druk uit het
Fransch vertaeld, Door vp. L. Tweede Deel, Te Dordrecht
‚bij P. v. Braam, en te Rotterdam bij A. Bothall, 1780.
’_Behalven de Bladwyzers soo bladz. in gr. octavo.
A stervolgens de voorgeftelde verdeeling van dit Werk,
behelst dit tweede Deel, na de afhandeling van het
Mynftoflyk- Ryk in ’t eerfte Deel (*), eene dergelyke
behandeling van hee Planten-en Dicren- Ryk; dat de
opmerkzaame Macquer niet min leerzaam nagaat , dan hy
’'t eerfte gedaan heeft; ter ontvouwinge van derzelver
merkwaardigfte voortbrengzelen , in zo verre zy onder-
werpen der fcheikundige bewerkingen zyn.
en opzigte van het Planten - Ryk, dat hier eerst in
aanmerking komt, maakt de Authcur, uit hoofde van
de ‘verfchillende beginfels welken de Planten in derzel-
ver ontbinding aanbieden, eene fchifting, tusfchen de
bewerkingen op de zelfftandigheden uit het Planteo-Ryk,
welken de gisting nict ondergaan hebben, en die op des-
zelfs uitgegiste zelfftandigheden. —— Onder de En
ase
(*) Zie Hedend. Vaderl, Letter-Oeff. V. D, bl. 119.
%
MACQUER , BEOEFENENDE SCHEIKUNDE. 27
Clasfe fpreekt hy van de zelf(tandieheden , welken men
uit de Plantgewasfen trekt , door enkele uieperfing; door
ftamping; door een trap van hecte, welke die van koo-
kend water niet overtreft; door eene crapswyze hette:,
van den graad van kookend water af zot de fterkfte here
te, welke zy in beflooten vaten kunnen uitftaan; en
eindelyk door verbranding. Tusfchen beide handelt hy
van de bewerkingen, die op de vette en weezenlyka
otyen gefchieden; en voorts deelt hy ons nog mede de
ontleding van eenige zelfftandigtreden, die tot het Plan-
ten. Ryk behooren. Hier mede overgaande tot de
tweede Clasfe , ontvouwt hy onderfcheidenlyk , de voort-
brengzels der rtl. der zuure en der rotagtige gise
tinge. ict brengt hem tea laatfte tot-het Dieren.
Ryk, welks zelfftandigheden alleen aan den Jaactten
aad der gistingen, of verrotting, onderhevig zvn,
estangaande vestigt hy het oog cerst op de Melk , vere
der op de Zelfftandigheden, die het lichaam van het
Dier uitmaaken, en eindelyk op de Uitwerpzelen der
Dieren. —- By dic alles komt, ten flot van dit Werk ,
nog eene Verhandeling des Hoogleeraers, over de bewer.
kingen op het vlugtige Loogzout ; eene zoutagtige zelf.
ftandigheid, die eene der hoofdrollen in de ontledingert
der dierlyke ftoffen fpeelc.
Zy, die zig toeleggen op Scheikundige bewerkingen
vinden, in deeze ontvouwing van de Grondbeginzelen
der beoefenende Scheikunde, eene menigte van welberc-
deneerde onderrigtingen, die hun te ftade kunnen ko-
men; niet alleen met betrekking tot de hier uitdruklyk
behandelde onderwerpen , maar ook tot andere bewerkin-
gen, waartoe hun de Hoogleeraer de gronden aan de
Band geeft. Daar benevens levert de voordragt van
dit alles verfcheiden byzonderheden, die tot de kennis
der Natuurlyke Historie behooren, waardoor het Werk
tevens, voor een uitgebreider flag van Leezers, zvne
gevalligheid heeft. Om hier van een voorbeeld med te
deelen, zullen wy ons bepaalen tot des Hooglecraars
voorftel wegens de Bewerking, om de Zelfftandigheden ,
die aan de zuure gisting onderworpen zyn, in Azyn te
veranderen , met ’s Mans Aanmerkingen deswegens.
B EÉ-
z8û MACOQUER
BEWERKING.
‚‚ Meng den wijn, de fider of het bier, welke gij in
azijn wilt veranderen, met hunne moêr en den wijnfteen,
dien zij mogten gezet hebben, naeuwkeurig onder een.
Doe: dit vocht in eene ton , die reeds gediend heeft om
azijn te-maken of te bewaren. Dit vat moer niet geheel
vol zijn, en het vocht, daerin vervat, gemeenfchap met
de buitenlucht hebben. Zet het zelve in eene plaets,
alwaer de lucht eene graedt van warmte heeft, die ten
naesten bij met den twintigften graedt boven o van het
wecrglas des heeren van REAUMUR overeenkomt. Roer
van tijdt tot tijdt het vocht om, In het zelve zal eene
pieuwe beweeging van gisting’, vergezeld van hitte,
ontítaen: zijn wijnachtige reuk zal allengskens verande.
ren, en hoe langer hoe zurer worden , tot dat de gisting
geëindigd zij, en van zelve ophoude. Stop dan de ton
toe; hect daerin zijnde vocht zal in Azijn veranderen.
AENMERKINGEN..
Alle de zelfftandigheden , die de geestrijke gisting on-
dergaen hebben, kunnen in zuur veranderen, wanneer
zij deze tweede gisting, of dezen tweeden graed , van
gisting beproeven (*). De geestrijke vochten, gelijk
de
(*) Ten rechten verftande hier van zal 't voor zommige Leezers
niet ondienftig zyn, ‘er, by manier van aantekening, by te voc
gen, ’t hoofdzaaklyke van ’t geen de Hoogleeraar Macquer, no-
pes de Gisting, in zyne Befpiegelende Scheikunde voorgedraagen
eeft, zie Blad3 194. en verv,
‚‚ Door Gisting, zegt hy, verftaet men eene inwendige bewee
ging, van zelve ontftaende in de onmerkbare deelen eenes lig-
haeins, waeruit eene nicuwe fchikking en vereeniging dier zelfde
deelen voortfpruit. En 'er zyn drie foorten van Gistine
gen, die door de voortbrengfels, welke daeruit ontftsen, van el
kanderen verfchillen. De eerfte brengt de wijnen en geestrijkg
dranken voort, om weike reden men haer de wijnachtige of geest-
rijke Gisting noemt. De vrucht der tweede is een zwartachtig
vocht, 't welk haer de eure Gisting heeft doen noemen ; en dé
derde verwekt cen alkalisch zout , dat zeer vlugtig is. Deze laetíte
foort voert den naem van de rotaghitige Gisting, of de Verrotting.
Deze drie foorten van Gistingen kunnen beurtelings in
het zelfde voorwerp ontftaen; 't geen bewijst, dat zij vecleer drie
: ve:
BEOEPENENDE SCHEIKUNDE. ‚ 28r
de wijn, de fider en het bier, aen eene ‘heete lucht
bloot gefteld zijnde, worden in zeer korten tijdt zuur;
Deze vochten , fchoon zij zelfs, met alle mogelijke
zorgvuldigheit, in digt befloten vaten, en ia, eene koce
le plaets, bewaerd worden, verbasteren eindelijk, vera
anderen van natuur, Een flaen allengskens naer het zure
over. Dus ontaart de geestrijke gisting van zelve en
natuurlijkerwijze in zuur.
Om
verfchillende trappen van dezelfde Gistinge zijn, en flechts eene
zelfde oorzaek hebhende, dan dat zij drie van elkanderen verfchil-
lende Gistingen zouden wezen.” Onze naauwkeurige
Scheikundige ontvouwt voorts aldaar, deeze drie foorten van Gise
tingen, en derzelver voortbrengzelen, ieder afzonderlyk. De
geestryke Gisting verklaard hebbende, merkt hy op, dat ín een
lichaam, het welk de geestryke Gisting ondergaan heeft , aan zig
zelven overgelaaten, en aan een behoorlyken trap van hette bloot-
gefteld zynde, de Gisting zig vernieuwt, of veeleer haaren twee-
den trap, te weeten die van zoutagtige Gisting bereikt; en even
zo, zegt hy vervolgens, in de derde plaats, gaat ieder lichaam,
na deeze twee Gistingen, over tot den laacften trap des Gistinge ,
dat is, tot de Verrotting. -
„ Maer bieromtrent ftaet, (gelyk hy ons wyders Blads. 226 en
227. in agt doe neemen,) op te merken, dat de omkeering van
dit voorftel niet waer is; dat is, het is niet noodzakelijk, dat een
lichaem beurtelings de geestrijke en zuurachtige Gisting onderga,
om tot de Verrotting te komen; en dat insgelijks fommige zelfftane
digheden de zuurachtige Gisting onderworpen zijn, zonder dat zij
de geestrijke ondervonden hebben, gelijk ook eenigen van dezelven
verrotten, zonder dat zij de geestrijke en zuurachtige Gisting heb.
ben uitgeftaen. Dus zijn, bij voorbeeldt, de meeste dierlijke zelf. _
ffandigheden. Indien wij derhalve deze drie foorten van Gistinge,
als drie verfchillende/graden van eene eenige en zelfde Gistinge ,
opgtgeven hebben, is het alleen ín de vooronderftelling, da: zij
ontftaet in een ligchaem, bekwaem om dezelve in hare geheele
uitgeftrekcheid te ondergaen. Niettemin zou men ook kunnen ge-
looven , dat ijdere zelfftandigheit, die aan de Gisting onderworpen
is, altoos noodwendig deze drie verfchillende trappen van Gistiú-
e moet ondervinden; maer dat de geenen, die ‘er meest toe ge-
chikt zijn, de eerfte en zelfs de tweede zoo chielijk doorloopen,
dat zij tot de derde komen, voor dat men kan befpeuren, dat zij
de twee eerften ondergaen hebben. Dit gevoelen heeft eenige
waerfchijnlijkheit ; doch rust op geene genoegzaem fterke en talrijs
ke proevcn, om aengenomen te worden.” Het pryst zig
egter als vry aanneemlyk aan, volgens het geen de Hoogleeraar in
deeze zyne Beoefenende Scheikunde, bl. 370373, taakende dic
euderwerp, bybrengt.
28a MACQUER
Om deze reden is het van weezenlijk belang, wane
neer men wijn of eenig ander wijnachtig vocht maakt,
de gisting ten regten tijde te ftuiten, indien men be.
geert dat de wijn zoo veel geest als mogelijk is bevat.
re. Zelfs is het voordeeliger, de gisting een weinig
voor dat zij tot haren uiterften graedt gekomen zij,
dan daerna, te fluiten, om dat deze gisting , fchoon zij
vertraagd cn zelfs geheel opgehouden fchijnt, echter in
de tonnen voortgaet, doch op eene wijs, die des te
minder te merken is, naermate zij langzamer gefchiedt.
Dus nemen de vochten, wier gisting niet volkomen
voltooid is, een zekeren tijde alleen in geestrijkheid
toe; terwijl zij in tegendeel ontaerden en allengskens
zuurachtig worden, wanneer hunne geestrijke gisting
geheel geëindigd is. k
Het voortbrengfel der tweede gistinge, waer van
thans gefproken wordt, is een des te fterker zuur,
naermate het geestrijke vocht, in het welke zij vers
wekt is geworden, zelfs fterker en edeler was. De
fterkte van diet zuur, ’t welk men gemeenlijk Azijn
noemt , hangt ook ten grooten dcele af van de manier,
waervan men zich bedient, om den wijn, dien men in
azijn wil veranderen, te doen gisten: want indien men
den wijn, in wijde vaten, van zelve liet zuur wor-
den, zouden de geestrijke deelen vervliegen, en hec
overblijvende vocht zou inderdaedt wel zuur, maer tc-
vens verfchaeld en kragteloos wezen.
De azijnmakers hebben, om de fterkte van hunnen
azijn te vermeerderen, fommige behandelingen, weer.
van zij een geheim maken, en welke zij zeer verbore
gen houden. De Heer -voERHAvE geeft echter, naer
eenige fchrijvers, de volgende befchrijving van een ar
beidt om azijn te maken.
‚‚ Men maekt twee groote tonnen of kuipen van eiken
9, hout. Men plaetst in deze tonnen een’ houten roos-
‚> ter of horde, omtrent een’ voet van den onderften
> bodem. De ton in eenen loodregten ftand zijnde, legt
‚ men op deze horde een middelmatig gefloten bedt van
s, groene en nieuw afgefneeden wijngaerdtakken. Wij-
‚‚ ders vult men de ton met druiventrosfen waar uit men
s, de kernen genomen heeft, en welke men gemeenlijk
> Risten noemt, in acht nemende dat men alleenlijk de
» ruimte van een’ voet ledig laet aen het bovenfte deel
„ val
BEORFENENDE SCHEIKUNDE, 283
ss van het vat, ’t welk van boven geheel en al open
s, moet blijven. 8
‚‚, Wanneer de twee kuipen dus toegefteld zijn, doet
…, men ’er den wijn in, waervan men azijn wil maken;
», acht gevende ‚dat de eene geheel, en de andere flechts
„, half vol zij. Men laetze op deze wijs den tijd van
> vierentwintig uren ftilftaen, waerna men de halfvolle
> ton vult met het vocht van de volle ton, die op hare
‚, beurt half vol blijft. Vierentwintig uren daerna,
s, maekt men weder dezelfde verandering in beide de
„, vaten, en vervolgt dus mec dezelve beurtelings, ge.
„> durende den tijdt van vierentwintig uren, het eene
, vol en het andere half vol te houden, tot dat de azijn
‚> gemaekt zij. Op den tweeden of derden dag , gefchiedg
‚‚ 'er in de halfvolle kuip eene beweging van gisting’ ,
s, gepaerd met eene merkelijke hitte, die van dag tot
dag vermeerdert. Geheel anders is het met de volle
s kuip, waerin de beweging der gistinge bijna onmerk.
„> baer is; en dewijl deze twee kuipen beurtelings vol en
‚‚ half vol zijn, is dit oorzaek, dat de gisting eeniger-
‚> mate afgebroken is, en van de twee dagen flechts één
se in ijdere ton gefchiedt. ‚
‚, Wanneer men, zelfs in de volle kuip, geene de
s, minfte beweeging meer befpeurt, is het een teken,
‚> dat de gisting geëindigd is. Derhalve doet men dan
‚> den azijn in gewone tonnen, welke men in eene koele
s‚ plaets bewaert , en digt toeftopt.
‚‚ De meerdere ‘of mindere hitte verhaest of vertraegt
‚> deze gisting „evenals de geestrijke. In Frankrijk worde
ss zij ‚des zomers, in den tijde van omtrent veertien dagen
‚, voleindigd. Maer, indien de hitte der lucht’ zeer
9, fterk is , en den vijfentwintigften graedt van het weer.
s> glas des Heeren van REAUMUR overtreft, vult men
s, van twaelf tot cwaelf uren de halfvolle ton; svaar de
> Zisting, indien men ze, na verloop van dien tijdt,
ss niet afbrake, zou zoo geweldig worden, en het
> vocht dermate verhitten, dat een groot gedeelte
s‚ der geestrijke deelen, van welken de kragt van den
s» 2zijn afhangt, verloren gaen, en men na de gisting
s> flechts eene verfchaelde ftof, wel zuur, inderdaedt ,
‚> dach kragteloos, behouden zoude. Men gebruikt
‚> ook de voorzorg, om het vervliegen van dezelfde
> deelen te beletten, dat men de halfvolle kuip , mean
, ‚> GE
tl
284 MACQUER ‚ BEOEFENENDE SCHEIKUNDE,
de gisting gefchiedt, met een dekfel , even als zij vaa
eiken hout gemaekt, toedekt. Wat de volle kuip be.
treft, men laet dezelve open, ten einde de lucht
vrijelijk zoude kunnen werken op het vocht, ‘t welk
zij bevat, voor het welke men dezelfde zwarigheden
niet te vreezen heeft, dewijl het niet dan zeer lang.
, zaem gist.”
‚De risten en ranken, welke de azijnmakers in hunne
kuipen leggen , dienen om de kragt van den azijn te ver-
meerderen. Deze ftoffen bevatten zelve een ontwikkeld .
zuur, ’t welk zeer blijkbaar is. Zij dienen ook tot een
gistmiddel, dat is, dac zij den wijn bereiden, om fchie.
lijker en op een heviger wijs zuur te worden. Wanneer
zij eens gediend hebben, zijn zij nog beter en kragtiger-,
Óm dat zij van het uitgegiste zuur geheel doordrongen
zijn. Ook bewaren de azijnmakers dezelven, om tot
nieuwen azijn te dienen, na dat zij ze fchielijk in een
ftroomend water gewasfchen hebben, om ze alleenlijk
van ecne flijm--en olijachtige ftof, die 'er zich, gedu-
rende de gisting, op gezet heeft, te zuiveren. Het is
noodzakelijk , dezen droesfem weg te nemen , om dat hij
tot de geenen en verrotting geneigd is. Dus kan
hij niet anders dan fchadelijk zijn aan het vocht, waerin
men hem mogte leggen.
‚‚ De zure gisting verfchilt van de geestrijke, niet al-
Jeen door haer voortbrengfcl, maer insgelijks doar vere
fcheiden omftandigheden, die haer vergezellen. r. De
beweging en beroering zijn niet fchadelijk aen de zure
gisting, gelijk aen de gecstrijke; in tegendeel eene ge=
uatigde beweging, mits zij niet gedurig zij, is haer voor-
deelig. 2. Deze gisting is gepaerd met eene merkelijke
hitte, dacr die van de geestrijke gisting’ naeuwlijks te
befpeuren is. 3. Ik geloof niet, dat ’'er een voorbeeldt
js, dat de damp, die zich verheft van een vocht, 'c
welk acn het gisten is om zuur te worden, zich nadeelig
getoond, en ziekten: of eenen fchielijken dood veroor-
zaekt heeft , gelijk die van den bruifchenden wijn. 4. De
azijn zet eene flijm- en olijachtige ftof , waer van wij ge
fprooken hebben, zeer verfchillende van de wijnmoer en
den wijnfteen. De azijn eindelijk zet nooit wijnfteen ,
fchoon men zelfs, om hem te maken, zich bediend had
van nieuwen wijn , die nog niets had gezet van den wijn-
teen, dien hij bevat” … -… Oo p
“ne
ú
L. Vv. D, SPIEGEL , ONUITGEGEEVEN STUKKEN. 289
Bundel van onuitgegeeven Stukken, dienende ter ophelderinge
_ der Vaderlandfche Historie en Regeeringsform, en voor-
. naamelyk der Historie van de Unie van Utrecht, vere
„ zameld en met eenige aanmerkingen vermeerderd, door Mr.
L. P. V. D. SPIEGEL, Burgemeester en Raad der Stad
Goes. Eerfte Deel. Te Goes by j. Huysman, 1780.
Behalven het Voorberigt 351 bladz. in gr. oftavo.
He voorbeeld van den Hoogleeraar Bondam , in ’t -ge-
meen maaken tho Verzamelinge van onuitgepeevene
Stukken , heeft den Heer en Mr. y. d. Spiegel eenigermaa-
‚ te aanleiding gegeeven , om ook deezen zynen Bundel op
eene dergelyke wyze in ’t licht te brengen. De kundige
arbeidzaame v. d. Spiegel naamlyk had zig, gelvk we,
uit zyne Uitgave van de Ontwerpen der Unie van Utrecht
. verftaan hebben (*), voorgefteld , zyne befchryving van
de Historie der Unie te vervorderen; dan de aanvanglyke
mededeeling der opgenoemde WVerzamelinge heeft zyn
Ed., zo als hy zig hier in zyn Voorberigt uiclaat, be.
woogen, om dien arbeid zo lang te ftaaken, tot dat alle
de Stukken dier Verzamelinge het licht zouden ziene
4, Om egter,„’ vervolgt zyn Ed., „, den draad van ’e
Werk ondertusfchen niet te verliezen, befloot ik hee
fpoor van den Hoogleeraar te volgen , en in denzel-
‚‚ ven fmaak uit te geeven het grootfte gedeelte myner
‚ verzaamelde Stukken, voor zoo veel dezelve tot de
Historie: der Spaanfche beroerten, en voornaamelyk
, tot den tyd der Utrechtíche ‘Unie behooren, en op
‚ welke ik my dikwils, in de Historie van dat Vera
‚‚ bond, als bewyzen „ zal moeten beroepen” ——= Men:
ziet dus met vermaak , dat twee bekwaame Mannen, in
onderfcheiden Gewesten, dien. ’t vergund is, verfchile
lende oorfpronglyke Stukken, over hee zelfde ondere
werp, welken tot nog als in ’t duister lagen, aan den
dag te brengen, zig vereenigen, om, een ieder van zy-
ne zyde, het hunne aan te wenden, ter ophelderiage
van een voornaam gedeelte van ’s Lands Historie; waar
mede zy derzelver beoefenaaren een gewigtigen dienst
(*) Zie Hedend. Pad. Letteroef. VII. D. Ha A44
Íl, DEEL.ALG, LETT. NO, 7. V,
284 L. Ve De SPIEGEL
bewyzen : terwyl beider Gefchriften , onderfcheiden
Stukken uitleverende, hand aan hand gaan, en gelyklyk
‚te famen tot het bedoelde oogmerk dienen. Beide deee
ze Gefchriften zyn dus nagenoeg zo ver van denzelfden
aart, als mede van zo evenredige nuttigheid , en de ma.
nier van uitvoering is daarbenevens zo overeenkomftig,
dat bykans alles, wat wy daar omtrent gezegd hebben,
nopens .de Verzameling GS ‚ ook op den Bundel (mutandis
mutatis) overgebrag: kunne worden.
In het thans uitgegeeven eerfte Deel van deezen Bun.
del, dat door nog één dergelyk gevolgd ftaat te wor-
den, heeft men na drie voorafgaande Stukken van 2
Sept. 1575» 2 Aug. 1576, en ro Sept. 1577 , eene vry
wel agtervolgende reeks van Stukken , van 4 April
1578, tot 29 Maart 1579. Het gaat dus inzonderheid
over dat tydbeftek , waarin de Utrecht{che Unie nader
beraamd, getroffen en meerendeels gevestigd is; waar.
op het tweede Deel, het verdere gevolg hier van bee
ereffende, zal aanvangen met de raadpleegingen in de
Vergadering der Generaale Staaten, gehouden te Ante
werpen, over eene nieuwe Unie, tusfchen alle de Pro.
vincien, die by de Gentíche Vrede. gebleven waren, !
> welke Unie, tot bevestiging van het gezag des Aarts- —
> hertogen voorgeflagen, tot nog toe,” zegt zyn Ed,
3, Onbekend geweest is.” De Heer en Mr. van de Spie-
gel, hier en daar by deeze Stukken eenige aanmerkin-
gen voegende, toont meermaals aan , hoe dezelven hem
in zyne Historie der Unie te (tade zullen komen; of
draagt nu en dan ophelderingen voor, raakende byzon-
derheden, op welken die Stukken flaan „of aan welkca zy
eenig licht byzetten. Ook neemt-hy zomtyds uit eene
of andere voorftelling aanleiding, tot het mededeelen
zyner gedagten over dit of dat gewistig onderwerp,
dat betrekking tot zyne hoofdzaak heeft. Zo
‘geeft hy, onder anderen, by eene voorkomende gele-
genheid, ter beoordeelinge aan des kundigen over zyne
gedagten wegens eene zogenaamde ftrydigheid in de U-
nies welke zyn Ed. zo wel uit den weg fchynt te rui-
men, dat wy niet kunnen nalaaten van ’t geen hy des-
wegens bybrengt, toc een {taal uic zyne aanrekeningen,
in
(*) Zie Algemeene Vader. Letterooff. IL. Deel. bl. 452, 453
ONUITGEGEEVEN STUKKEN, 287
in deezen mede te deelen, terwyl we tevens, zo hier
als in cen volgende Artikel, wel gelegenheid zullen hebe
ben, om ‘er nog een en ander ftaal uit te berde te bren-=
en.
E ‚‚, Heet is, zegt hy, bekend, dat de Prefident van
BYNKERSROEK ‚ ìn zyne Queft. Fur. Publ. geoordeeld heeft ,
dat het LIX. en XV. artikel van de Unie, raakende
“het afdoen der gefchillen tusfchen de Bondgenooten ,
niet te vereffenen waren, dat integendeel de heer pauy- -
Lus, in zyne Verklaaring van de Unie, deeze Artikels
van alle ftrydigheid heeft getragt vry te pleiten, Ik zal
myne gedagten eenvouwdig voorftellen, en de beflisfing
aan den leezer overlaaten.
‚‚ In het IL. Art. fehynt het my, dat gehandelct wordt
van Reenen welke eenige Provintien , of byzondere
Landítreeken en Steden; (die toen leden van de Unie
waren , fchoon de Provintien, waar toe zy behoorden,
de Unie nog niet aangenomen hadden) onder malkander
konden hebben, nopens haare byzondere Privilegien ,
Vryheden, Regten, Costumen, enz. en dus over zaas
ken , geene betrekking hebbende tot het Bondgenootfchap : dee.
ze gefchillen moeten beflist worden, of door de ordinai-
re fuftitie „ Of door Arbiters, of door minnelyk vere
drag; naamelyk, door de ordinaire Juftitie kan het ge-
fchieden, wanneer de partyen eenen gemeenen Regter
hebben , gelyk de Provincien van Holland en Zeeland,
welke in zaaken, waarin zy privatorum loco gehouden
worden, malkander voor het Hof dier twee Landfchap-
pen kunnen te regt roepen, zoo ook de Steden van die
Provintien, en van andere Provintien, welke eene ge.
meene opperfte Regtbank hebben; maar in gevallen daar
gefchil ontftaar, tusfchen Provintien of Leden: géénen
gemeenen Regter hebbende , welke over de betwiste
Privilegien, enz. kan vonnisfen , moeten partyen dezelve
afdoen voor Arbiters, of by accord, zonder dat de an.
dere Provintien, zoo lang partyen zig aan het regt,
(naamelyk, hect regt by dit Artikel bepaald ,) onderwer-
pen, zig met het gefchil mogen bemoeien , en wanneer
partyen weigeren, dat regt onderworpen te zyn, mogen
de Bondgenooten, volgens Art. XVII van de Unie, de
hand ‘er aan houden, dat een yder goed regt wedervaart.
‚‚ Ík bewyze dit uic het protest , ‘t welk de Stad Mid.
delburg liet doen by het hg Unie, aangaande haa-
2 re
289 L. V.D. SPIEGEL 5
re Privilegien van Jurisdiête over Walcherén , welke de
Prins, ten behoeve van Vlisfingen en Vere, befnoeid
hade (*), en uic het antwoord door de Gedeputeerden
(*) By de opgave van dit Protest, in deezen Bundel bl. 143 ;
deelt ons Mr. v. d. Spiegel de volgende aantekening mede, wel.
ker plaatfing hier zommigen niet ongevallig zal be
„ De Stad Middelburg, de eerfte en aanzienlykfte der Zeeuw-
fche Steden, oefende, voor de beroerten, een uitgeftrekt vermo»
gen over het Eiland Walcheren, in welks middelpunt zy gelegen
ís. De Rentmeester der Graaflyke Domeinen van Zeeland,
westen de Schelde , die federt veele jaaren in die Stad verbigf
hieldt, ontving aldaar alle de Heerlyke Regten, inkomften en bee
den. De Wethouderfchap was, in ftede van de Hooge Vierfchaar,
gemagtigd, om, ter aanklagte van den Rentmeester, kennis te
neemen, en regt te doen over zwaare lyfftraflyke zaaken in geheel
Zeeland bewesten Schelde, waar onder ook het ganfche Eiland
Walcheren begreepen was. -
„ Het regtsgebied van den Provifoor of Deken ftrekte zig uit
over Walcheren, Noordbeveland, en Wolfaersdyk, en voor
deeze Vierfchaar mogten de Burgers van Middelburg hunne fchul-
denaaren ín die eilanden gezeeten, wegens penningíchulden, voor
regt roepen. Middelburg was de eenige Graafelyke en Stemmende
Stad, op het Eiland. Arnemuiden, een Dorp, onder den rook
haarer muuren liggende, was haar gezag en regtsgebied onderwor.
worpen. Deeze Stad nu hadt, na het omflaan van het gantíche
Eiland, den voortgang der Nasfauwfche wapenen geftuit, en zig
niet, dan na het lyden der uiterfte elenden eener tweejaarige be-
legeringe aan den Prins overgegeeven. Om deeze overmagt en
fierheid te fnuiken, cn tevens de goedwilligen te belonnen, hadt
Orange, na de Overgave der Stad, hare uitfteekende Voorregten
niet weinig ingekort. Het Lyfltraflyk Regtsgebied over Walche-
ren verdeelde hy onder de drie Steden Middelburg, Vlisfingen en
Vere, laatende aan Middelburg bet kleinfte deel : eveneens werdt
het Voorregt van penningfchülden met Geestelyken regte te mogen
winnen, onder drie Landregten, in de drie Steden gemeen ge-
maakt. Vlisfingen en Vere gaf hy ftem en zitting in de Steaten
van Zeeland. Arnemuiden verhief by tot cen Burgftad, en ont-
floeg haar geheel van het juk van Middelburg, haar bovendien
toevoegende het er over Nieuwerkerke en Mortiere.
Deeze behandeling ffak den Middelburgeren geweldig, die daar
over menigvuldige, maar vergeeffche, klagten aan den Prins en
de Staaten deeden: 't geen oorzaak gaf, dat de raadpleegingen der
Staaten veeltyds, door de onwilligheid van Middelburg, vertraagd
of verydeld werden, en dat het misverftand tusfchen den Prins
en de Stad blef duuren tot den dood van zyne Doorlugtigheid.
Wie zoude gelooven, dat een gefchil, 't geen van zoo weinig be
arg
ONUITEEG EEVEN STUEKEN. ‚ 282
der Provintien, de Onderteekenaars van de Unie, daar.
op gegeeven, ‘t welk inhieldt: „, dat zy geen meeninge
9 SE
Tang fchynt voor het geheel lighaam van den Staat, zulken grooten
invloed op de gebeurtenisfen van dien tyd, en de Staatsgefteldheid
der volgende eeuwen gehad heeft! Het was egter om deeze rede
alléén dat de Stad weigerde in de Unie van Utrecht te treeden }
hierom is ook het Placaat van afzweering des Konings te. Midde!-
burg nooit afgekondigd; en deeze verwydering is de eenige oor-
zaak geweest, waarom de Opdragt der Graafelykheid van Holland
en Zeeland, aan den Prins van Orange in Zeeland geftuit is: jaa
men vindt, det die van Middelburg, oordeelende, dat de Prins
in zeker ftuk te verre gegaan was, zig uitlieten, dat het wel een
flegte zaak was, dat men de luiden alle zwaarigheden, onder voor-
avendzel van vryheid, leerde ondergaan, en dat men hun dezelve
daadlyk benam, met een ydele claufule van non prejudicie (*).
Of egter de Stad het herftellen haarer voorregten, gelyk &tzel-
ve voor de beroerten geweest waren , wel als een regt konde vore
deren, is niet zonder bedenking. Middelburg was niet vrywillig,
maar door geweld van wapenen, ain ’s Prinfen zyde gekomen:
haare omftandigheden waren toen ter tyd zoodanig, dat zy zig
byna op genade en ongenade moest overgeeven, en de wet van
den Overwinnaar ontvangen. Hierom vindt men in het Verdrag
tusfchen den Prins en de Regeering der Stad, gefloten den 19
February 1574, BOKXHORN op Reigersberg , 2 D. bl. 555, „ dat
» Zyn Doorlugtigheid, op het ootmoedig verzoek der Burgeren,
‚, door mededoogen van de uiterfte elende, honger en armoede ,
‚… waar in zy vervallen waren, haare meening verklaard hadt.”
En bepasldiyk op het ftak der Privilegien is de uitdrukking van
den Prins in die termen, dat 'er zekerlyk geen onbepaalde beves-
tiging van alle de oude Voorregten uit genomen kan worden; dus
luidt bet Artykel: „ de goede Burgers, jegenswoordig en tweko-
» mende, zullen voorts mogen hunne koopmanfchap dryven, mee
» de van der Stede Regten en Privilegien genie:en en gebruiken,
„ binnen de limiten van hunne Furisdilien, alste vooren. Re-
s, Jerveerende aan ons, om die van Vere , Vlisfingen en Arnemuiden
… Mede te voorzien, als wy naar verdienfsen, nut en meesten oor-
„ baar derzelver Steden en Plaatfen, mitsgaders van den Gemeenen
» Lande ‚zullen oordeelen te behooren.
Wyders tekent de Autheur , op de daaraanvolgende Verklaaring
van de Gedeputeerden der nadere. Unie, aan, dat dit voorfte! Hen
ds
C°) Op eene foortgelyke wyze was ’t gefteld, met die van Goes en Tolen,
Zie in deezen Brendel, hl, 7o—75. Vergel hle 55e 81s 859 OB) 193: 194»
202, 203, 265, 266, 279. Doch *t geen de aneenigheid tusfchen deu Prins
en die van Zeeland betreft , ftaat zyn Ed. breeder tc verhandelen in Zyio tlise
aacie over de Unic.
V 3
ego „LE. V. D, SPIEGEL
‚ gehadt hebben „by het IT. Art. van de Unie eenige
s, Provintien, Landen, Steden of andere particuliere
‚‚ Leden te verkorten in haare Privilegien, of andere
;‚ geregtigheden, maar dat zy verftaan, dat een yder ,
a Sien aangaande, zal biyven in zyn geheel, ‘oní hem
‚, daar van: met zyn party in Vriendfchap te verdraagen
‚, of anders zyn gercgtigheid in Juftitie of voor Arbiters
te vervolgen, en dat ey gaarne de hand zullen hou-
den volgens het XVII Art, van de Unic, dat'den ge-
nen, die meenen in haarc Privilegien verkort en ver-
, ongelykt te zyn, Regt en Juftitic geadministreerd
s worde, Alzoo de Bondgenooten ‘niet geautori-
9, feerd zyn, noch ook raadzaam vinden aan te nee-
‚, men, de decifien van particuliere querellen , die eeni-
os ge Provintien, Steden, of Leden van dien, onder
a, den anderen mogen hebben.”
Het IX. Art. fchyne alleen bepaaling te maaken, om.
trent zaaken , welke de Provintien, door de Unie, met mal-
r gemeen gemaakt hebben, of waarover zy gemeen-
fchappelyk moeten handelen en befluiten. Van deeze
zaaken zyn 'er eenige , naamelyk , Beftand , Vrede,
OonoE, mposten en Contributien, waarin geen over.
ftemming plaats heeft; doch ’er wordt tevens, by pro
wifse „een middel beraamd , om de eenigheid in zulke zaa-
ken te bevorderen. In alle andere zaaken, fchoon uit
de gemeenfchap van ’t Verbond fpruitende, mag b
meerderheid beflooten worden: by voorbeeld, het be-
Jeid van den Oorlog , het verfterken der Frontieren , het
beftuur der Landen en Steden, federet de Unie , door de
Generaliteit in gemeenfchap aangewonnen, de Commis-
fien en Inftruêtien van hooge Generaliteits Ampten, &c.
‚„ Her XVI. Art, breng ik tot gefchillen over zaaken,
die niet ontftaan uic het begrip van Privilegien , noch be.
hooren tot de gemeenfchappelyke raadpleegingen der Bond.
genooten ‚maar welke de Provintien met malkander kunnen
hcb-
;.
Middelburg, gelyk ook vervolgens dat van Goes, (in deezen Bun-
del, bl. 221.) gelchiedde tegen de aflpraak in de Vergadering der
Staaten van Holland en Zeeland gemaakt; „ want hier hadden
» Zy’ zegt zyn Ed., „ beloofd hunne eifchen niet in de Unie te
» zullen indringen, maar by de Staaten der twee Provintien een
‚‚ 48e van non prejudicie tc zullen verzoeken, waartegen Vlisfin-
„gen en Vere een contrarie afc zouden verzoeken.”
\
ONUITGEGEEVEN STUKKEN. 2oï
hebben, als afzonderlyke , maar egter door hét Verbond
vereenigde Landfchappen; thans mag men zeggen, (’t
een ten tyde van de Unie nog geen plaats hadt ,) gefchil=
en ‚welke de Provintien ‚aangemerkt als Souverainen , kunnen
hebben: met haare Souveraine Bondgenooten, waarom ook
hier van geen Steden en Leden gefproken wordt, die niet
als Souveraine kunne aangemerkt worden, maar van Proe
‘vintien. In zoodanige gefchillen kunnen alle de Provin-
tien belang hebben, zoo dat zy niet onzydig genoeg
zyn, om de zaak te beflisfen, in welken gevalle de uit-
Spraak wederom, by provifie, gelaaten wordt aan de Heee
ren Stadhouders; of het gefchil kan flegts eenige Provin-
tien: aangaan, wanneer de onzydige Provintien de zaak
“ zelfs ten einde brengen. Ziet hier twee merkwaardigg
voorbeelden , waarin men zig op het XVI Art. der Ue
nie beroepen heeft. In het jaar 1637 , een gefchil tus-
{chen de Staaten van Holland, en de andere Provintien ;
over Het: vatten van perfoonen in eed en dienst van de
Generaliteit zynde, ’t welk H. H. Mog. op grond van
dit Art. ftelden aan de uitfpraak van den Prins als Stade
houder , hoewel Holland protesteerde tegen de tusfchen-
komst van den Prins. Leeven van Frederik Henderik, IL
D. Bladz. 146 en volg. Het cweede voorbeeld is in het
gefchil tusfchen Holland en Zeeland, ten jaare 1589,
over het heffen van licenten daor de eerstgemelde Pro-
vintie van goederen, welke over de Zeeuwfche ftroo-
nen -verder gevoerd werden, waarin de onzydige Pro-
vincien oordeelden , dat de afdoening van die zaâk, vol.
gens het XVI. Art. van de Unie, behoorde aaú de Gene.
raliteic. Bor, XXVII B. bl. 404.”
Register op de Verklaring der,Unie van Utrecht , waarbij
gevoegd is een berigt, omtrent eenige plaatfen in dezelve
voorkomende, door Mr. p. pAurus. Vierde Deel. Te
Utrecht by B. Wild en de Wed. van J. v. Schoonhoven.
In groot olayo 185 bladz. B et
M* regt verlangde men, zo dra de Verklaaring der U
nie voltrokken was, na een goed Register, op een
Werk van die uitgebreidheid , dat zulk een aantal van
nazo@kens- en vergelykenswaardige zaaken en aanmerkin.-
gen behelst: en men B met genoegen, dat de
4 BC-
292 P. PAULUS
geagte Autheur ’er eindelyk aan voldaan heeft, met de
afgifte van een Register, dat eene zeer wel uitgevoerde
zaaklyke voorftelling van het verhandelde aan de hand
geeft ; des men nu gereedlyk de gewigtigfte byzonderhe-
den, en de daartoe behoorende overweegingen , welken
hier en daar in ‘t Werk verfpreid zyn, kunne nafpeuren.
Zyn Ed., dit Register afgeevende, doer te gelyk met
het zelve het licht zien een Bericht, dat ten grooten
deele ftrekt, ter beantwoordinge van de voornaamfte bee
denkingen, tegen zyne Verklaaring ingebragt; waarom.
trent hy, met een welwikkend oordeel , in alie befchei-
denheid te werk gaat, Hierby verleent ons de Heer en
Mr. Paulus , in dit Berigt, nog etlyke ophelderende aan.
merkingen, nopens het daor hem behandelde onderwerp;
en doet het ten laat{te vergezeld gaan, van eene volledis
ge uitgave der Unie zelve, naar het oorfpronglyke , door
den Raad van Staaten in druk uitgegeeven. — — Met
betrekkinge tot deeze uitgave nu, en derzelver vergely-
king, komen ons, opder de laatst aangeduide aanmerkine
gen, eenige bedenkingen voor, welker hoofdzaaklyken
fohoud wy niet ondienftig agten mede te deelen: ’t geen
wy thans te eerder doen, om dat wy reeds meer dan
eens aanleiding gehad hebben, om van die foort van bee
denkingen op dit Stuk te gewaagen; doch telkens door
aanmerkingen van eene andere natuur, of gebrek van
plaats, daaromtrent verhinderd zyn.
De eerfte oncdekking naamlyk van dit oorfpronglyk
Stuk in den jaare 1753, en de gemeenmaaking. van het
zelve, op de keurigíte wyze uitgevoerd, in den jaare
1778; is den onderzoekeren onzer Vaderlandfche Histoe
rie ten uiterfte aangenaam geweest: te meer, daar de
vergelyking van de vroegere uitgaven, naar de Copie van
Lamzweerde, met dit oorfprónglyk Gefchrift , toonde dat
dezelven meestal woordlyk, en beftendig zaaklyk, daar.
mede overeenkomen, 't welk de echtheid dier Copie
bevestigt. Maar tevens befpeurde men, én de anderteke-
ning der Unie, eene merkelyke verfcheidenheid tusfchen
die vroegere uitgaven en dit Stuk: dat, gemerkt het
eenige zwaarigheid (cheen te baaren, gelegenheid ge-
geeven heeft, tot onderfcheiden gisfingen naar de oor-
zaak, uit welke dit verfchil ont{taan mogte zyn. —
Onze Autheur fcheen, in zyne Verklaaring der Unie,
daaromtrent nog Eecnigzins verlegen te weezen; dan hy
is,
REGISTER, ENZ. 29
is, zynes oordeels, zins beter op den weg gebragt, en
laat zig hier deswegens indeezervoege uit :
‚Te voren zeide ik, geene reden te kunnen uitden.
ken, waarom ’er tusíchen de gedrukte en oorfprongiyke
Uniën, met opzigt tot de onderteekening , een zoo aanr
merklyk verfchil plaats heeft. —- Doch, federt, is aan
dit punt door voorname mannen zo veel licht bygezet;,
dat hec tegenwoordig weinig moeite behoeft te kosten,
daarvan eene genoegzaam voldoende reden te geven. —
Terwyl hect my nu, onder verbeteriag, voorkomt, dat
daaromtrent met vry veel zekerheid het volgende kan
worden vastgefteld: En |
‚> l. Dat op den 23 January 1579 „ten minften, volgens
de nadere ophelderingen van den Hoogleeraar BONDAM 5;
voor den 29 January (a), de Unie van Utrecht is getee-
kend, zoodanig, en dvor de Gedeputeerden, als mes
welker namen dezelve. kort daar na gedrukt, en federt
in aller handen geweest is: —- dat de Gelderíche Hee.
ren, TELLICH, PIECK , Van LIERE En BENTINCK, die toen
tegenwoordig waren te Utrecht, op den-voorsz. 23 Ja-
nuary ‚ de Unie wel degelyk hebben onderteekend , doch
alles op approbatie van de Baanderheeren, groote en kleine
Steden van het Vorstendom en Graaffchap, ten dien einde
dag nemende tot den negenden February daar aan volgende,
em als dan deswegens rapport in te brengen , binnen de Stad …-
Utrecht, aan de gekommitteerden aldaar (b): zoo als dit
op ’t flot der Unie, zoo wel der originele , als der te voe
ren gedrukten , wordt gevonden.
‚‚ IT. Dat deze alzoo geteekende Unie is geweest de
gesfle originele; dat dezelve te Utrecht is geble.
ven; dat daarby gevoegd zyn alle de volgende A:-
cesfiën van kwartieren en fteden, die dit verbond aanna-
men, zoo wel van Gelderland, als anderen; en dat naar
en volgends dezelve gemaakt zyn alle Copien, welke van
dezelve, door LAMZWEERDE geauthentizeerd, naderhand
uicgegeven en gedrukt zyn,
> III. Dat
(a) Zie Redeny. over de Unie van Utrecht, bl. 144. volg. in aan
tek.
(b) Zie Redeny. als boven bl. 140 ín aant. [Vergel. de laatere
Pe hdi Stukken van Mr. v. pn. spieogL. J D. bl. 154 en
174
6 Vs
20à __…b PAULUS
“9 III. Dat ondertusfchen dit eerfte exemplaar is verlo.
ren geraakt, ten minften tot nog toe niet gevonden,
{choon ’t in ’t geheel niet onwaarfchynlyk is ‚dat het
zelve in dezen of genen fchuilhoek nog ergens voor hane
den zy.
‚ IV. Dat van dit Verbond, door de Bondgenoten
is gemaakt een tweede origineel exemplaar, letterlyk in
den inhoud overeenkomende met het eerfte, en geteee
kend door meest alle dezelfde Heeren , die het eerfle ge-
teekend hadden , en wier onderteekening , en dit was ge-
noegzaam , aan het zelve, even als aan het voorgaande,
het noodig gezag en oorpronglykheid geven konde; by
dit twéede origineel exemplaar, even als by het eerfte,
‘ toen gevoegd zynde alle accesfiën tot deze Unie, gelyk
dezelven dan ook by dit exemplaar, zoo wel als de on-
derteekeningen der Unie zelve, worden gevonden.
‚…‚ V. Dat het wel niet volftrekt zeker is, wat den
Bondgenoten aanleiding gegeven hebbe, om dit tweede
origineel exemplaar van dit verbond te vervaardigen ; doch
dat zulks aan deze tweederleie oogmerken met veel
waarfchynlykheid kan worden toegefchreven.
‚, 4. Dat zy zulks zouden hebben kunnen doen, of,
om in gevalle van verlies een dubheld te hebben; ’t
geen daarom te meer noodzaaklyk zoude kunnen wor-
den gerekend, am dat het meer dan waarfchynlyk is,
dat op den 23 January, by de teekening, flegts één
exemplaar onderteekend is, en de Gedeputeerden der
byzondere Gewesten, ieder voor zyne Provintie, geen
‘geteekend exemplaar hebben medegenomen (c). dar=
door het dan ligtlyk had kannen gebeuren, vooral in
die troebele tyden, wanneer ‘er nog geen vaste plaats
voor de Bondgenooten was, dat dit eere, toen nog
het eenig, origineel exemplaar zou te zoek geraákt, en
de Bondúgenooten daardoor in geene kleine ongelegen-
heid gebragt , zyn.
‚‚b. Of wel, en dit heeft, naar myne gedagte,
verre de meeste waarfchynlykheid, dat de Bondgenoten
dit tweede Exemplaar hebben doen vervaardigen veor vA-
DER
(c) Zie Redenv.' als hoven B. 148 volg. én aant. als mede de
Heer 's GRAVEZANDE, de Unie van Uerecht herdagt, in de By-
vocgf. bl, 265 en ons ID. bl. 34.
REGISTER, ENZ, Ros
DER WILLEM; daar men wel veronderftellen ‘kan’, dac
Zyne Doorlugtigheid , om verfcheidene gewigtige reden ,
naar Hare gewone doorzigtigheid, van de Bondgenoten
een zodanig origineel eenn van de Unie zal gevor.
derd fiebben.”” Zyn Ed. dit denkbeeld , uit bet na-
gaan van verfcheiden omftandigheden, als ten hoogfte
waarfchynlyk voorgefteld hebbende, vervolgt wyders
áldus. ’ a
‚‚ VI. Dat het eindelvk geheel onzeker is, wanneer
dit tweede origineel exemplaar vervaardigd 2 geworden ,
offchoon men gemeend heeft, dat die ctusfchen den 39
January en den 4 February , daar aan volgende, zou we-
zen gefchied, om dat op dien dag de Gendtenaars zig by
een byzondere Accesfie by de Uaie gevoegd hebben; en
welke agter dit tweede Exemplaar reeds wordt gevonden.
‚‚ 4. Want dat hiertegen in bedenking komt , dat,
ingevalle dit tweede origineel exemplaar tusfchen dien tyd
vervaardigd, en toen door hun, die het zelve ondertee.
kend hebben , dadelyk onderteekend zy geworden; gelyk
dan volgen zou; dat men dan ook zou moeten vastfítel-
Jen , dat alle die Gedeputeerden al dien tyd, oa het (luis
zen der Unie, nog te Utrecht gebleven zyn; waarvan
het tegendeel, ten minfte van fommigen, gemaklyk kan
worden aangewezen.
‚> b. Ja dar gefteld , dat dit van elders niet te bewy-
gen ware, dit zelfs daar uit zou kunnen afgeleid wor-
den „ dat de Gelderfche Heeren, behalven Graaf Jan , die
het eerfte origineel exemplaar onderteekend hebben, in
dit tweede niet voorkomen, ’t geen zy, ander dezelfde
proteftatie , als in ’t eerfte , zouden hebben kunnen
doen, indien dit Exemplaar der Unie zoo kort na het
gerfte vervaardigd en geteekend was, terwyl de Bond-
genoten nos te Utrecht tegenwoordig waren.
s, Ce Dat hiertegen riets doen kan, dat die van
Gendt reeds op den 4 February by die tweede exemplaar
fchynen geteekend te hebben, daar toch op zig zelven
niets mooglyker is, dan dac dezelfde Gedeputeerden,
die het eerfte exemplaar (*), ook dit exemplaar hebben
ge-
Ie, In de laatere enuitgegeeven Seukken van Mr. v. n. sprecer,
J. D. vindt men, ten aanzien van de ondertekening der Gente-
naars, bl, 63, de Volmagt, welke de Stad aan haare AEESRRIEEE:
en,
200 P. PAULUS
geteekend , eenige dagen of weken, na het eerfte, by
gelegenheid, dat ze eens wederom ter Vergadering de
zer Bondgenoten waren, of wel by eene andre gelegen-
heid, welke wy ons, als mooglvk, zeer wel kunnen
woorftellen , doch welke niet wel te-bepalen is,
‚> VII. Dat
den, den 12 Nov. 1578, reeds verleende om de Unie te helpen
fluiten; en bl. 116, de Aête, waarby die Gedeputeerden den 6
December daaraan vo'gende verklaaren de Unie, op den 5 Decem-
ber, by voorraad geflooten, goed te keuren, hoewel zy dezelve
Unie, om reden, nog niet getekend hadden : mitsgaders bl. 185,
de Procuratie van de Stad Gent. houdende confent in de Unie
den 6 Dec., op welbehagen, gefloten; getekend 1579, 26 Janua-
y; naer welke Procuratie de herh dier Gedeputeerden dan ook
len 4 February te U:recht gefchied is. By gelegenheid
van 't tweede opgemelde Stuk deelt ons de Heer en Mr. v. n spia-
exL nog de volgende opmerking mede.)
„ De Stad Gend is onder de vaorbaarigfte geweest, om zig
vocr de Uniete verklaaren, zy hadt den 12 Nov. 1578 haare Gc-
zanten daar toe benoemd , en deeze waren te Gorinchem met Af.
gevaardigden van Holland en Zee and, byzonderlyk gemegtigd, in
onderhandeling getreden over dit groote werk. Res. Holland as
Nov. 1578. Vervolgens waren zy met de Hollanders en Zeeuwen
naar Utrecht getrokken, alwaar zy de raadplegingen over het Ver
bond bywoonden, en de gemaakte veranderingen goedkeurden.”
[Dit zo-zynde komt de Aête van 6 December eenigermaate vreemd
voor ‚J „ dan de reden waarom de Gentfche Gedeputeerden, die
zo voor de Unie geyverd hadden, dezelve toen niet teekenden „”
vervolgt zyn Ed. „ moet waarfchynlyk gezogt worden in de onec-
nigheden, welke destyds de Stad verdeeld hielden, waarvan in t
breede gezien kan worden in: de Gend/che Gelchiedenisfen, 2 D.
bl. 88en volg. De Prins van Orange was den 2 December 1578,
met Graaf Jan van Nasfau en den Paltsgraaf Joan Calimir te Gend
gekomen, om de rust in de Stad te kerftellen, en de Geloofsvre-
de te doen aanneemen: den vyfden deedt hy aan Commisfarisfen
uit de beide Schepensbanken, en uit andere Leden der Stad, ee«
pen voorflig van fes punten, onder welke de twee eerfte waren,
dat die van Gend zig zouden laaten welgevallen de Geloofsvrede ,
met vrye oeffening van de beide Godsdienften, en dat zy niet zou-
den afwyken van de Generaale Unie, maar dezelve ecndragtelyk
helpen handhaaven: nu vermoede ik, dat de Prins van Orange
niet gaarn zal gezien hebben, dat, terwyl men te Gent hier over
handelde, onder de Gemeente bekend wierdt, dat de Stad zig in
een nader Verbond met Holland en Zeeland, en andere Gewes-
ten, begeeven hadt. Den 19 January 1579, vertrok de Prins we-
der ven Gent, en den 26 dier nraand werd eerst de Unic aangenoe
gien. G nafthe Gefch, a Ds; Ll. z1o, mii”
ks
REGISTER, ENZ, 297
7 _ VII. Dat ondertusfchen, indien men aan gisfingen
$ets zoude mogen toegeven, het misfchien vry veel
waarfchynlykheid heeft, dat dit tweede exemplaar eerst
vervaardigd is, omtrent het midden of tegen ’t kaatst van
February , toen de approbatie der Unie in Gelderland be.
gon te haperen; doch toen men rog hoop had, dat de.
ze Provincie, flaatsgewyze, het verrigte door haare afge.
vaardigden op den 23 January te voren, goed keuren
zoude; en dat dic de reden’is, waarom onder dit exem.
plaar niet voorkomen de Gelderfche Gedeputeerden, die
“ eerfte geteekend hebben; doch waarom men egter ge-
meend heeft, by den naam van Graaf Jan, eene genoege
zaame plaats voor hun te moeten openlaten.
…‚ VIII. Of wel, dat dit tweede exemplaar vervaardigd
zy ‚ na dat de twee Gelderfche Kwartieren , Nieuwmee-
gen en Arnhem, op den 5. en 9. Maart (*), elk afzon-
derlyk geteekend hadden, en dat men zig vleide, dat
het overig Kwartier dier Provineie ook volgende, dic
tweede Exemplaar eveneens zou kunnen worden getee-
kend , door dezelfde Heeren, die het eerfte geteekend
hadden , op dat dit tweede exemplaar in allen opzigte , zoo
naar mooglyk, mogte overeenkomen met het eerfte, en „
om zoo te fpreken, het zelfde, als het eerfte wezen ,
en dac dit, even als in ’t voorgaande geftelde geval, dan
ook de reden geweest zy, dat men by den naain van
Graaf Jan eene genoegzame plaats opengelaten hebbe,
om , indien ’e ’er toekwam, de overige Gelderfchen , die
het eerfte exemplaar geteekend hadden, ook dit, even-
eens als in ’t eerfte, te doen teekenen.
‚, ÌX. Dat, wat ook van deze onzekerheid des preci-
fen tyds van het vervaardigen van dit tweede origineel
exemplaar vogegpescel dit alles niets, hoe genaamd,
doen kan tegengijeszelfs deugelyke oorfpronglykheid ;
cer.
{(*) Buiten verfcheiden andere Stukken, die zo tot de vroege-
re als laatere onderhandelingen met de Gelderfchen nopens de U-
nie behooren, ootmoet men in den meermaals aangehaalden Ban-
del van Mr. v. p. sPiroEL, met betrekking tot deeze onderteke-
nÍng, de Renverfaalen, door de Gedeputeerden van de Nadere Unie
gegeven aan de Ridderfchap en Stad van Nymegen, den 5 Maart,
nevens aan de Ridderfchap en Quartier van Arnhem, den g
Maart, il de zwaarigheden by hen gemaakt, alvoorens in de Uniz
ee treden. Ô
298 P. PAULUS, REGISTER, ENZ.
terwyl het zelve geteekend is, door die genen, dic on.
dertcekenen konden; die meestal het eerfte geteekend
hadden „en wier onderteekening alleen de deugdlykheid
van dit exemplaar, even als van het eer{te , moest uit:
maken. |
‚‚ Zoa meen ik, dat zig de duisterheid tusfchen de ge.
drukte exemplaren der Unie, en het originele, dat by den
Raad van State bewaard, en. onlangs, zoo keurig naar-
gedrukt, ìn ’t licht is verfchenen, gemaklyk laat veref.
fenen. Myne Lezers zyn egter dit licht meer fchuldig
aan andere, dan aan my: want ik heb het zelve meest
getrokken uit het gene desaangaande door de Heeren
BONDAM EN °S CRAVEZANDE is gefchreven, en uit vere
fcheiden gefprekken over dit onderwerp met den Bur--
gemeester VAN DE SPIEGEL , van wien men,in dit opzigt
nadere ophelderingen en bevestigingen heeft te wagten.”
De Oude en Hedendaagfche Kerklyke Gefchiedenisfen, van wylen den
Hooggeleerden j. 1. MOsREIM, Karifelier der Hooge Schoole te
Gottingen, van den Aanvang der Tegenwoordige Eeuwe, tot- aan
h:t zes en zeventigfle jaar derzelve vervolgd, of Proeve eener
‚ volledige Kerk-historie der Achttiende Keuwe. Door y. &- C. VAR
EINEM, Predikant te Genthin en Rotzdorf, uit het Hoogduitsch
vertaald. Eerfte Deel. Te Utrecht by A. v. Paddenbuig, en te
Amfterdam by W. loltrop. Jn gr.8vo 428 blads.
3 D° Gefchiedenis der Christlyke Kerke van de Tegenwoordige
Eeuwe, zou, in ftede van eenige weinige bladzyden , al-
leen een gantsch Boekdeel eifchen, zo veelvuldig en gewigig is de
ftoffe; welke zy den aandagtigen Onderzoeker oplevert. 't Is
daarom te hoopen, dat, ten voeglyken tyde, een bekwaam en on-
partydig Schryver „ zyneh arbeid aan dit waâfdig onderwerp zal te
koste leggen. Om, inmiddels, ons Werk , sip volledig als moge-
Iyk te maaken, en eenigzins een’ leiddraad te“Beeven aan de zoda-
pigen, die de Kerklyke Gefchiedenisfen leeraaren, of zich in de-
zelve oefenen, welken zy volgen kunnen door eene menigte van
voorvallen, die tot nog toe niet verzameld of in orde gefchikt
zyn, zullen wy eene algemeene fchets ontwerpen, die ons de
voornaamfte trekken van den Godsdienst, zints den aanvang dex
Achttiende Eeuwe, welke wy beleeven, voor oogen ftelt.” Dus
luidt het hegin der Schetze van den Hooggeleerden Mmosnerim „in
zyne Kerklyke Gefchiedenis, zo keurlyk in 't Nederduitsch ver-
taald, en Ly onze Landsgeoaoten, naat verdienften, ontvangen.
De Eerw. vAN zinsm heef: van dit Werk eene Hosgduit/che Ak
aa
J- A. C. VAN ZINEM, KEBKLYKE GESCIHEDENISSEN. 299
taaling met veele hs vermeerderd, in VI Deeten, uitge.
geeven. En zou deeze Schets „ hadt hy ze met aanmerkingen
en byvoegzels willen vermeerderen, eene ongefchikte, en den Îee-
zer misbaaglyke, geftalte gekreegen hebben: waarom hy dezelve
geheel onveranderd, zonder eenige aanmerkingen lict drukken : en
eene Proeve genomen heeft om eene uitgewerkte Kerklyke Ge-
fchiedenis onzer Eeuwe, tot haar zes en zeventigfte jaar toe op te
leveren.”
ren.
Van deeze hebben wy thans het Eerfte Deel voor ons. Hoe
veel nuts en vermaaks eene Kerkgefchiedenis van een zo gewigti
Tydperk , *t n veele Leezers voor een goed gedeelte beleef:
hebben, ook belooven, bemerkte'de Eerw. vAN einem zeer wel
de zwaarigheden, daar aan vasten laat zich in zyne Inleiding daar
over dus hooren: „ Hoe veel zwaarigheden ontmoet hier de His-
toriefchryver der nieuwfte tyden, die hy wel gaarne wenschte te
verwinnen, doch niet kan! Hy waagt zich op eene zee, daar hy
ligt tegen klippen ftoot. 't Is waar, het ontbreekt hem zo min aan:
tof, als aan bronnen, waaruit hy ze kan (cheppen. Maar de ryk-
dom der zaaken ftelt hem, wil en moet hy geen dikke boeken le-
veren, En meer denken op ‘t geen hy wil weglaaten , dan ter ne-
derftellen, ín zo groot ‘eene verlegenheid, als de bronnen en
buipmiddels zyn, waar van hy zich bedient. Nu eens vindt hy zo
te onklaar en te onzeker; dan weêr ontbreekt het hem aan goede
berichten, of hy heeft ‘er geen toegang toe. Ook zyn de eerfte
betichten niet altoos de geloofwaardigfte en volledigfte. Door
twyfeling, weêrlegging , beproeving en byzondere toevallen komt,
menigmaal, de waarheid eerst laat aan ’t licht. De dryfveeren zo
wel, als de gevolgen der gebeurtenisfen, welker ontdekking de
Historie eerst van belang en echt maakt, ontvouwen zich niet
zelden eerst, na verloop van veele jaasen: gelyk dit eene aandag
tige befchouwing van de Historie der Pauzen ten vollen uitwyst,
Wil men nog leevende , of wel onlangs geftorven Perzo-
hardjen , die zig van eene goede of kwaade zyde toonden, of door
het deelneemen aan gewigtige gebeurtenisfen, in de Kerk merk-
waardig maakten, fchilderen en beoordeelen: dan ‘geraakt men ín
nieuwe zwaarigheden. Men kan omtrent haaren lof ze wel, als
haare laaking, te mild of wel te fpaarzaam weezen. Verheffen
een' Man, welke nog leeft, te hoog: hy kan verêrgeren, en
men befchuldigt ons, naa weinig tyds, van onwaarheid. Laaken
hem, die gedwaald beeft, te zeer; dan loopen wy gevaar de
wet der liefde te overtreeden. Zyn naain kan anderzins hoogag-
ting verdienen. Ook kan hy zyne misflagen verbeteren en zyne
gevoelens verandesen. Dikwils beeft hy zich mede te weinig
verklaard, en te veel van zyne gedagten verzweegen, dan dat
hem, zonder de waarheid en de liefde te kort te doen
konden beoordeelen. Van onlangs overledene perzoonen
kan men wel met wat minder gevaar, maar egter niet altoos
met die zekerheid, welke men wenscht, een oordeel vellen,
Want
820 J. A. C. VAN EINEM
Want hanne verdienften of gebreeken blyven, dikwerf, heek
Jang verborgen. Geene worden, zomwylen eerst door hunne (lege
tere, en deze door hunne betere opvolgers in de ampten, die zy
bekleeden, kennelyk. Menfíchen, die zelfs de waereld hebben
verlaaten, lezven egter nog in hunne aanhangers: of hebben vyan-
den nagelaaten , die hen zelfs nog naa hunnen dood haaten. Beide
kunnen ons ligt van party(chap befchuldigen. En daar en boven
worden de redens voor het gedrag van zulke meníchen, en vaak
geheel geringe omftandigheden, die nvogtans een onverwagt licht -
over hun gantsch charater verfpreiden, eerst lang naa hunnen
dood bekend. Wat is hier ligter dan dwaalen? De kloekheid [dit
dient een ander woord ,misfchien voorzigtigheid ‚te weezen}) eischt
van ons maar al te menigmaal , veele dingen in hunte duisterheid
te laaten, die wy, zo gaarne, wenschten, ín hun regt daglicht te
plaatzen. Want al wil men de ftipfte onzydigheid en nauwgezet
heid volgen : men dwaalt, heel dikwils, tegen zynen wil. En heeft
men de waârheid werklyk, eenvoudig en ‘zonder dwaalinge ge-
zegd; dan vindt men of geen geloof; of men maakt zig vyanden „
welke ons om de waarheid haat toedraagen.…”
.„ Maar waarom,’ dus vervolgt onze Schryver, de Inrigting der
volgende Verhandeling opgeevende, „ bebben wy ons dan niet
door ‘t zien van deze en andere zwaarigheden laaten af{chrikken ,
aan de nicuwfte Kerkgefchiedenis de hand te (laan? Is het mage-
yk roemgierigheid, die ons daar toe verleidt? Dan moesten wy
niet weeten, hoe weinig dank hy menigwerf behaalt, die de ge-
dagten voedt, van een’ Schryver, die in eene algemeene agting is ,
te agtervolgen. Neen, wy geloofden flegts , de Leezers van MOs-
neiM's Kerklyke Gefchiedenisfen , door de korte en algemeene Schets
die de vereeuwigde Kanfelier nopens de achttiende Eeuw heeft na-
gelaaten, niet te kunnen bevredigen, en agten het daarom van on-
zen pligt, zyne berichten te voltovijen, of liever een volledige
Geichiedenis onzer Eeuwe zelf te bewerken, en by die korte alge.
meene Schets te voegen. Wy zullen daar by mosnerm's orde en
Schikking, over het algemeen befchouwd, volgen. Mist men 'er
zyn geest in: dan zal men billyk genoeg zyn om te oordeelen, dat
de MOSHEIM's niet dan zelden gebooren worden. Eene onvolko-
raener gefchiedenis, dan zyne welverfneedene pen geleverd zoude
hebben, zal egter beter zyn, dan in 't geheel geene. Ten minften
wy hebben ons voorgefteld, de gemelde zwaarigheden, zo veel
ons mogelyk is, te ontgaan. En hoe gelukkig zouden wy ons ag-
ten, zoo de uitkomst aan ons voorneemen beantwoordde? Wy
hebben naauwkeurigheid , liefde tot waarheid en onzydigheid tot
onze hoofdwetten gemaakt: anderen mogen oordeelen of wy ze zo
gelukkig hebben gevolgd , als wy ze hebben willen volgen. Kun-
nen gebreken, nooit, van menschlyke werken gefcheiden zyn, dan
zal men ze ook gewis ín het tegenwoordige ontdekken. Wy heb-
ben nug weinig voorgangers. Den wegte baanen is moeijelyker ,
dan op den reedsgegaakten voort te gean. Doch wy willen en
en
KERKLYKE GESCHIEDENISSEN. gor
den titel van Historiefchryver ons niet aanmaatigën. Die is voor
Ons te groot en te eerwaardig. Wy willen flegts bet onze tragten
toe te brengen, om een fondament voor eene goede gefchiedenis
ad tyden te leggen. Anderen mogen ‘er, vervolgens, een ge-
uw op fligten, 't welk meer evenredigheid, bevalligheid en
fraaiheid heeft. Waarom wy onze Gefchiedenis ook flegts eene
Proey: genoemd hebben.”
_ Ziet daar de inzigtenen het plan van onzen Schryver; laaten
wy nagaan hoe hy daar aan beantwoordt. Het tegenwoordig Deel
behelst de Algemeene Kerklyke Gefchiedenis dezer Keuwe, of zo-
danige gebeurtenisfen, die de geheele Christen- Kerk ;en den Gods:
dienst over 't algemeen befchouwd, aangaan: deeze worden be-
greepen, in twee Hoofdafdeelingen. I De voordeelige Lotgevallen
der Christen Kerke. II De nadeelige Lotgevallen derzelve.
In de eerfte Hoofdafdeeling treffen wy natuurlyk een verhaal
aan van de Uitbreiding der Christen Kerke, door verfcheide Zen-
dingen, onder welke die Kerke van Rome de eerfte plaats beklee-
den,en die ha het Oosten den voorrang hebben. Vodrts vinder
wy een verflag van de Zendingen dier Kerke na Africa en Amerie
ca. Een gantsch ongunftig, doch veeltyds maar al te wel verdiend
oordeel, firyktvAN RINEM over deeze Zendingen; dan hy voegt
‘er ten flot by. „ Laaten wy, inmiddels, tot onze gerustftelling
pen, dat, even als carrsTus gantíche zigtbaare Kerk uit kwaa-
den en goeden beftaat, zo ook de talryke hoop der Room/che Zen-
delingen niec enkel onwaardige Euangelie-dienaaren, maar ook ge-
trouwe en opregte arbeiders influiten zal, die cririsTus niet uit
twist en onzuiverheid, maar uit liefde en waarlyk Christlyken
yver prediken”. |
_ Vervolgens geeft vAN zine een breed verflag van de Zendin=
gen der Proteftanten in Oostindien „en wel eerst van de Luterfchen,
met de zwaarigheden die dezelve vergezelden; daarop van de Zen-
dingen, geftigt door de Engel/che Maatfchappy, ter uitbreiding van
de Christlyke Kennis. Tusíchen beide toont hy, hoe de Gods:
dienst der Heidenen gefteld is, die men tot des Verlosfers Ryk
tragt over te brengen: hoe zy zich over ’t algemeen omtrent de
rediking van het Euangelie gedraagen, langs welke wegen men
bun ter omhelzinge des Christendoms zoekt te leiden : en in welken
ftaat de geplante Christlyke Gemeente onder de Heidenen eigenlyk
zyn: en hoe het met het Zendingswerk thans gelegen is; op wel-
ke kosten het te ftaan kome, enz. e Luterfche Zen.
dingen na America en de Volkplantingen, in dat Werelddeel opge
rigt, komen vervolgens in overweeging : met een algemeen voor-
fiel van den toeftand der Gemeente in America, als mede wat
deeze in Groenland en Lapland, en in alle Staaten van het Rus-
fisch Ryk, in de Turkfche Staaten, gedaan hebben. Dit verflag kan
van langwyligheid niet vrygefprooken worden: trouwens dit is door-
gaans het geval der Kerklyke Gefchiedfchryveren, wanneer zy va
bunnen eigen Aanhang (preeken, -— Korter bebandelt hy de
AI. DEEL. ALG, LETÀ. N. 7e X Zen
30% J A.C. VAN EINEM
Zendingen der Engelfchen in America; de Zendingen der Schöttens
die der Nederlanderen in Oostindien en America. De Zendingen der
Hernhutters en die der Rusfen worden niet vergeeten. En zeer
uitvoerig ís het berigt van de Luterfche Zendingen onder de Foodens
en de Mahometaanen.
Naa deeze zomtyds tot kleinigheden toe loopende berigten van
de onderfcheide Zendingen oppegeeven te hebben, neemt vAN EI-
NEM in opmerking, hoe de Christiyke Godsdienst uitgebreid is,
door het drukken van Bybels en van ftigtlyke Schriften. Hy
fchryft, met regt, de Inwendige Verbetering der Christen Kerke
toe aan de verdeediging des Christlyken Godsdi.nsts tegen de Vry-
geesten; aan de opklaaring der Weetenfchappen en de verbetering
der Schoolen. î
De tweede Hoofdafdeeling ín dit Deel, de MNadeelige Lotgevallen
der Christenen betreffende, is veel korter dan de eerfte: de rede
hier van geeft onze Schryver, van de openbaare Vyanden des
Christlyken Godsdiensts fpreekende, in deezer voege op. „ Wy
hebben den-haat, met de vervolgingen, welke de Christen Kerk
van hun dulden moest, ín onze voorgaande verhaalen alreeds gee
fchilderd, wyl het gevoeglyk, en, om plaats uit te winnen, noo-
dig was daar van te (preeken aan die plaatzen, waar het de leid-
draad der Gefchiedenisfe vorderde. Weshalven wy onze Leezers
flegts hebben te berigten, wat wy hen nopens de vervolgingen in
Tonking, Cochinchins, China, op de ‘Philippyn/che Eilanden in
„America en elders, hebben verhaald. En zy zullen vinden, hoe
woeden.e, menigwerf, de Godsdiensthaat geweest zy, en welke
„belsagingen, en listige, zo wel als boosaartige, verdrukkingen de
Zendelingen der Christen Kerke in verfcheidene Gewesten. inzon-
derheid in de Oost-Indien,van de Room/chen zo wel als de Wilden,
_hehben moeten ondervincen.”
Hy gaat daarom voort met een berigt te neder te ftellen van de
byzondere Vyanden der Christen. Kerke : die onder de naamen van
Vrygeesten, Vrydenkers, Sterke Geesten, Rationalisten, Philofo-
_ Phen, Debsten, en Naturälisten voorkomen, en in hunne gevoe-
lens en leeifteliingen zo wel, als ih de wyze van hunne zaak te
handhaaven , zeer onderfcheiden zyn. Een WOOLSTON, HUME,
TINDAL , MORGAN EN BOLINGBRORE, verfchillen hemelsbreedte van
ECHEN D'ARGENS, D'ALEMBERT en vooral voLTAIRe. Zeer juist is
zyne aanmerking. „ Met de daad doen Godg-leerden en Euange-
lie-dienaaren flegt, wanneer zy van onze Duitfche zo genaamde
Vrygeesten, als waren zy geduchte Vyanden van den eeuwig on-
veranderlyken Godsdienst, met vecl bekommering of vuurigen
yver fpreeken, en hen de gantsch onverdiende eere hewyzen van
ze met de eerfte Britfche te vermengen. Deeze laaifteu waren
van een ander flag, en van veel grooter doorzigten dan de eerften
zyn. De mecsten onzer Landsgenooten, die het gelaad der fterke
Geesten aannemen, zyn blince navolgers, onkundige en onge-
bondene fnappers.. Zy worden, om losbandig en zonder wroegin-
ge
KERKLYEE GESCHIEDENISSEN. 308
ge des Geweetens, alle hunne buitenfpoorige lusten te kunnen ver.
gadigen, eerst Indifferentisten, maar dan volkomen Materialisten
en Zpicureërs, neemende eenige onchristiyke Theorie alleen ten
dekmantel hunner losbandigheid aan. Zy waagen het niet, gelyk
die Britfche Ongeloovigen, de in- en uitwendige gronden van den
Schriftuurlyken Godsdienst zelve aan te tasten, maar volgen dik-
wils , eeniglyk ‚de invallen van eenen voLTAInE of anderen, die ze
gehoord, geleezen en zelfs wel van buiten geleerd hebben. Hoe
zeer moeten wy Ons daarom wagten, deze hoogmoedigen, door
eene onbedagtzaame vergelyking met de eerften , nog hoogmoedi.
ger te maaken!” —— Wat den tyd, op welke deeze Vyanden
des Christendoms ontítonden , aanbelangt, hier vân zegt onze Schry-
ver. „Onder Koning caner II beklom, gelyk bekend is, het On-
geloof den Throon. Met den tyd nam het getal en de yver der
ongeloovige Vyanden des Chríistendoms dermaate toe, dat drie tal-
ryke Seten van Athebsten, Indifferentisten en Detlsten midden on-
der de Christenen ontftondeo. Het allervoornaamfte tydperk, in de
fenn des Ongeloofs, begint, ontegenzeggelyk, met het der-
tiental jaaren onzer tegenwoordige Eeuwe.”
‚‚ Niets valt, erkent de Berw, vAN EINEM, den Historie-{chry-
ver moeijelyker dan de Ongeloovigen nauwkeurig genoeg te (chif-
ten, en elk zyne verdiende plaats aan te wyzen, hoe reklyk hy
ook zy of de aanvallen op all:n Godsdienst, van de aanvallen op
den Christlyken Gadsdienst in ’t byzonder, af te fcheiden. Beide
gaan, niet zelden, onderling gepaard, Menigmaal hebben de on-
gelukkige Ongeloovigen, by 't twyfelen of bet verwerpen van
Gods nadere Openbaaring een begin gemaakt, en by de opruiming
van allen Godsdienst opgehouden. Ook is het zo gemaklyk niet,
de grenzen van het Ongodistisch en Deöstisch Ongeloof te bepaae
len, vooral, wanneer men daar by niet zo zeer op het ‘befpiege-
lend als wel op het praktikaal gedeelte van den Godsdienst let.”
Hy verdeelt ze in twee klasfen : Vyanden van den Godsdienst in 's
algemeen, en Tegenftanders van den Christlyken Godsdienst in't by-
zonder.
De eerstpemelden afgehandeld hebbende, maakt hy eene aanmer-
king, „behalven deeze Ongodistifche Schryvers , zyn ‘er nog ver-
fcheide anderen, die zo verre niet zyn gegaan; maar egter zulke
ftellingen hebben voorgedraagen, welke ten laatften allen Gods-
dien:t vernietigen. Hier toe behooren deels zodanigen , die alle
zedelykheid van 's menfchen daaden ontkend,of ze eeniglyk in de
overeenftemming met de natuurlyke neigingen gefteld, en daar by
alle betrekking tot eene Godlyke Wet hebben uitgeflooten : en
deels zulken, die eene ongegronde twyfelzugt begunftigen, den
roensch opgeeven als een zwak fchepzel, dat, wegens zyne bee
paalde betrekking tot andere dingen, van geene waarheid eene over-
Cuigende kennis hebben kan, en daarom alle zekerheid onzer na-
turlyke kundigheden van Godsdienst beftryden.” Met bevreem-
ding vinden wy, onder Been rang, getekend ARTHUR ASHLEY
a s%
_
304 J A.G VAN EINEM
SYEES, van wien onze Schryver verklaart, ,, dat hy voor het ove-
rige zelf het Christendom verdeedigde , een Werk uitgaf, de on-
fchuld der dwaalinge onder den aangenomen naam van BOGEN.
PRILALETHES, 't welk veel gerugts maakte en veel nadeels deedt.
Hy beweerde, dat ‘er gantsch geene verpligting ter vermyding der
"_dwaaling, ja geen nadeel of gevaar daar uit te duchten ware. Ee-
ne dwaaling, meende hy, hebbe even zo min zedelykheid, als
blindheid en doofheid en dergelyke aangebooren lichaamsgebre-
ken; men doe daarom niet wel, wanneer men zyn werk maake,
zyne eige of dwaalingen van anderen op te ruimen”. — —— Met
bevreemding , zeggen wy, zien wy deezen geleerden Man in dien
rang geplaatst: en zulk eene omfchryving van zyn Werkje, 't
welk ‚in't Nederduitsch vertaald, hce licht ziet, en van eenen geheel
anderen inhoud (*), en zeer zamenftemmend is met zyne andere
Schriften, die tot verdeediging van den Ehristlyken Godsdienst ftrek-
ken. Bekend is zyn Stukje , De waarheid van den Christlyken Geds-
dienst betoogd uit de Schriften des Ouden Testaments. Bekend
verdiendete worden een ander Werkje, in 't Engelsch getyteld The
Principels and Connexion of nasrel and revealed R:ligion , ook im
t Fransch overgezet. Van zyne Gelserdheid heeft hy een blyk ge-
geeven, in zyn Onderzoek naar 's geen door Bezeetenen in het
Nieuwe Testament verfbaan wordt. Wy oordeelden dit te moeten
aanmerken, om de Eer van een zo verdienstlyk Man te hand-
haaven. .
In het verflag der Tegenffanderen van den Christlyken Godsdienst
in't byzonder, treffen wy narigten aan van Franfchen, Eng: Ifchen ,
Duitfchen, enz. die het ondernomen hebben, op zeer verfchillen»
de wyzen, de Hemelfíche waarheid te beftryden: ook ontvouwt
-enze Schryver de fchikkingen, ter verdeediginge van den Gods.
dienst, eene lyst van Mannen en Schriften opgeevende, die het
aangevallen Christendom in 't algemeen of tegen byzondeie Vyan-
den handhaafden. Met lof gedenkende aan de ftigting van den Rid-
der ROBERT BOYLR, En onzen agtenswaardigen Lan-sgenoot JAN
sToLP; als mede van een Genootfchap , voor het Geloof en 't Chris-
sendom, in den Jaare MDCCLXXI te Stokholm opgerigt.
Dewyl de Nederduitfche Vertaaler, in zyne Aantekeningen, meer-
maalen laatere gevallen dan het zes- en 3-ventigfte jaar deezer loo-
pende Eeuwe betreffende, vermeldt, zou hy, by deeze ftigtingen
wel gevoegd mogen hebben, het Godgeleerd Genootfchap, door
wylen den Heer PIETER. TEYLER VAN DER HULST, Onlangs te
Haarlem vastgefteld : door omgezonden Berigten overal bekend.
, Ten
(*) De Tvtel alleen toont koe het geheel iets anders beooge, dezelve is:
O:derzoek of, en hoe verve eens eenvouidins Dooline in °t fluk van den Gods-
dieast Hrafktar is. Benevens eene Verdectiging van het zelve tegen de tegen-
weipiagen en befchulrigingen van den Bisfciuud van Ozfort, door A. A. SYKES,
MM. st. en Kuttor van Rowley in dsfex. Uit het Engelsch vertaald door je
VAN,ZANTENsM. De.
KERKLYKE OGRESCHIEDENISSEN, 305
‚ Ten flot geeft vAn EiNEM op, welke verordeningen tegen de
werbreiding der Vrygeestige Schriften gemaakt zyn, een Pioeveter
overtoiginge en bekeering der Vrygeesten met het gevolg daar van.
Nog twee Deelen hebben wy van dit Werk te wagten over de
Byzondere Kerklyke Gelchiedenis, dat is, de Historie der byzon-
dere Christen Genoot/chappen,of de byzondere partyen , waar in de
Christenheid op eene dueiniswaardige wyze verdeeld is.
Mengelw:rk, IIlde Stukje. Tendimus ad Ceeleftem Parriam. Te
Utrecht by de Wed. J. v. Schoonhoven, 1779. In 8vo 172 bl.
(Genees hebben wy van den aanleg en aart deezes Mengelwerks
gezegd in de aanpryzende Beoordeeling der twee eerfte Stuk-
jes (*‚: daar dit Derde, in den eigenften {maak is uitgevoerd,
deels uit Vertaalingen, deels uit Stukjes van eigen vinding beftaan-
de. De laatstgemelde, die, onder den algemeenen tytel van Wan-
delingen, over eene groote verfcheidenheid van voorwerpen
gaan, hebben ons, fchoon de Pereaald:s Stukjes geenzins verdien-"
fen ontbreeken, en de keuze des keurigen Vertaalers waardig,
zyn, boven a' gelmaakt. De agtenswaardig: Schryver weet nieu-
we ontdekkingen ín de Natuur met treffende kleuren op te fchil-
deren. Dat wy hem vergezel'en, daar hy de Groeijing der Plantgee
wasfen als onze Artz:ny befchouwt.
„ Hoe laat gy 't hoofd nu kwynend hangen bevallige Plantge-
wasfen ! Amegtig ftaet gy onder de: brandenden zonneftrael geboo-
gen! Uw fchoon geblader hangt verwelkt. Het frisfche malfche
groen is geheel verdoofd of bruin gefchroeid. Ô Mogt eene ver-
kwikkende reegenvlaeg zig over uwe (magtende kruinen uitftorten,
bet frisfche malfche groen te rug brengen, uwe fpruitjes weder
doen ontluiken, 't geblader doen zwellen op ’t gezigt. —- Des
aerdryks bekoorlyk gewaed, de cieraed en ‘t vermaek onzer wao-
pingen. zyt gy, te gelyker tyd, het fchaonfte en nuttigfte o:der
de gefchenken der natuur. Hoe verlustigt gy one oog, door uwe
houding, door uwe kieur, waar van het enkel gezigt eene artzeuy
voor de oogen is,en door uwe zo bevallig bloozende blo:zems,
Dit alleen w-re genoeg om u tot een dictbaer gefchenk te mac.
ken. Maer in de werken van onzen Schepper, gaen (choonheid
en verm.ek altoos met nuttigheid gepaerd. Dus bied gy ons nut-
tigheid aen, in uwe vvelzaeme vrugten en zaeden, in uwe heil.
zaeme en verkwikkende fappen, en eindelyk in uw lichaem zel-
ven, dat ons tot huisvesting, tot verwarming en tot duizend nut.
tige gebruiken ftrekc. Ja uw lceeven is de bronwel onzer gezond-
heid. De lugt,d.e wy uitademen, en die even daer door voor ons
onbiuikbaer, walglyk, ja zelfs doodlyk word, ademt gy in, zui-
„ Vert
(*) Zie onze Hedend, Faderl, Lett-Ocf, V Deel, I Stuk, He 135. cpz,
X 3
306 ___ MENGELWERK 3
vert zê van de fchaedlyke deelen, en zendt ze ons, dus grenen n
herfteld , en met de lieflyke geuren uwer bloesfems gebalzemd te-
rug (*); op dat wy ze, teevens met vermaak en met voordeel
voor onze gezondheid, wederom zouden kunnen inademen. Het
geen voor ons fchaediyk was, ‘heeft inmiddels gediend, om uwen
groei te bevorderen; en op uwe beurt hebt gy u van 't overtollige
ontlast. Vervolgens gact die zelfde lugt, op nieuws door onze \i-
chaemen, wy bezwangeren dezelve op nieuws met de deeltjes, die
gy u ten nutte maekte; en dus maeken wy beurtlings, voor elkan-
deren, de lugt tot elkanders gebruik bekwaem. Dus is 'er eene
geduurige over- en wederwisfeling van goede dienften tusfchen ons
en u gevestigd. Dus herftellen wy voor elkanderen, in den groo-
ten ontfanger en aenvoerder van ons fyníte voedfel, dat evenwigt,
die juiste zamenftemming van deeltjes, die voor onzen wederzyd-
fchen welftand heilzaemst en meest bevorderlyk zyn. —- Uitg2-
breide famenhang! Bewonderenswaerdige harmony! In de werken
van onzen grooten Schepper ftaet alles onderling, tot elkanderens
welzyn, verbonden! Zyne gantfche Waereld is één enkel geheel,
één enkel famenftel van tienduizendmael tienduizende werktuigen,
die allen, op elkanderen en met elkanderen, werken, om het al-
gemeene nut eendragtlyk voort te brengen. Verbaezend
eheel ! Neem eene enkele fchackel uit deeze keeten weg; ter-
ond is alles in verwarring, terftond is het geheel verbrooken.
Welk eene wysheid, die alle deeze zo menigvuldige, zo verfchil-
lende en elkanderen dikwils in de daed tegenwerkende en n
us
(*) ‚» Men weet (dit is de opbelderende Aantekening des Schryvers) dat de
lugt, met dierlyke uitwaefemingen, tot eenen zekeren trap bezwangerd, by
de wederinademing fchaedlyk ja zelfs doodlyk wordt, De HeerPRIESTLE Ys
in zyne verhandeling , over de vaste lugt, beweert, dat de lugt van den damp-
kring, door de grocijing der planten, in haere goede en heilzacme hoedanig=
heden word herfteld. Volgens de proeven van LA VOISIER, zou diezelfde
lugt doodlyk zyn, indien de groeijing der Planten en geduurig herhaelde re-
genvlaegen, dezelve niet geduurig van de fchaedelyke hoedanieheden zuiver.
den. \olgens die van een ander Natuurkundigen „(zie Espr. des Tourn. Mars
1779 P. 311.) werd de lugt van eenen buitengewoonen kwaeden mist, onder
een klok gevangen, en waer in een Vogel, even fchiclyk als in de vaste lugt
zelve, bezwyinende, binnen de 24 uuren, door ecne groetende hyacinthe-bol
onder die klok geplaetst, vanalle deszelfs fchaedlyke hoedanigheden gezuiverd 5
daer zy,buiten dit hulpmiddel} , die hoedanigheden ongelyk veel langer behoudt.
Men heeft meer foortgelyke proeven, met groeiende planten, op eene bedorve
Fugt genoomen, en met denzelfden uic{lag. Iet zou derhalven, eene dwae.
ling zyn ‚te deuken, dat de planten, uit hunzelven, de-lugt ongezond maeken.
Zy doen dit alleen, door te groote hoeveelhcid ; wanneer zy, door eene ver.
keerde plactfing , de vrye omloop der luat te vecl beletten 5 op vogtige plaete
fen den opdroogenden zonnettrael te veel buiten fluiten, of door eenige: der.
gelyke fchikking fchaedlyk warden gemaekt. Zelts rieden de 20 evengemelde
atuurkundigen aen, in vertrekken, waer in men de lugt wil zuiver houden ,
eenige groeiende plantgewasfen te zetten, op dat zy de fchaudlvRe deelen, die
jn de laat zweeven mogten, zouden influrpen en dus wegneemen. Alleen
moet men zig hier vóor te groote hoeveelheid en te fterke geuren wagten.
id
VAN TENDIMUS AD CALEST. PATRIAM, 307
dus faemenftemt! Welk eene magt, die ze dus faemenftemmend:
houd! Aenbidlyk Opperweezen! Hae overluid worden uwe cer en
lof door alle de heiren uwer fchepzelen verkondigd !,.
Hoe Goddelyk en fchoon
Luidt deeze Hemeltoon .
Daar is geen fpraek of oord;
Daer is geen Volk bekend .
Das, zelf tot 's Waere)ds end,
Der heemlen flem niet hoort (*).
Hoe kan 'er dan nog een fchepzel zyn, dat, voor deeze licfiyke
harmony . moedwillig de ooren ftopt? Ô Van hoe veel genoegens
berooft gy u zelve niet, onbedagtzaeme ftervelingen! cie tot cen
blind geval, tot, voor eeuwig in 't wilde afwisfelende faemenvoe-
gingen, uwen toevlugt neemt, en den grooten Maeker, uit hee
midden zyner werken, zoekt te verbannen ! Hy ontferme zig over
u, die dus zinnelaos uw eigen geluk ontvlied! Zyne goedeitieren-
heid ontfluite uw ong! —- Dan zult gy in oo.moed en berouw ,
in liefde en vralyke dankbzerheid, aenbiddende voor hem neder.
vallen, en, aen den voet van zynen troon, dat geluk vinden, dat
gy nu op uwen dwaclweg met zulke yverige, angftige paogingen
en fteeds groeijend, ’t hart fteeds feller pynigend misnoegen, te
vergeefsch zoekt, om dat gy het blindlyk voorby ftreeft 1”
Laat ons, om de gelykaatigheid der ftoffe ‘8 Schryvers be-
fchouwing van den Convolvulus ‘er byvoegen. „ Schaone Convol-
vulus! kun men ergens fracijer kelk aenfchouwen, dan den gee-
nen, dien gy zo bevalliglyk, met: honig gevuld, aen. 't nyvre
bytje toereikt? De glans, door de morgenzon, op den versch ont-
looken kelk verfpreid, lokt het bytje van verre. Het fchiet
vrolyk-gonzende naer u toe; vlijt zig in de engte, die *t geurig
onthael bevat; dringt tot in den diepften bodem door, en verza-
digt zich met de lieflyke teugen. Dan treedt het, zonder u te
befchaedigen, te rug, vliegt, vrolyk en dankbaer, nog eenige
kringen om u heen: en gaet, op de nabuu:ige planten, weer
nieuwe teugen zoeken van dit geurig voedzaeh vogt, daor de
eigen hand der natuur, geduurende de ftille koele ftonden des
pagts, met we'daedige zorg, voor 'c zelve toebereid. —— Dit is
het oogeublik der genietirg. Met het bytje komen duizend
Capelleijes, torrerjes, vliegjes en infeéten van allerlei foort, uit
hunne rustplactzen, te voorfchyn. Allen vinden zy,op bloemen,
boomen, heesters en liefliyk geurende plantgewas{en, hun ee
ken
(*) Zie Pf. 19. VS. 2, De aanhaaling deezer Dichtregelen, doet den Schry-
ver kene aantekening maaken tot lof van de verbeterde Pfalmberyming , en evn
wensch {laaken over het verbeteren des. Pfalmgezangs. Dezelve kuanen wy
wiet plaatzen.
X 4
308 MENCELWERK VAN TENDIMUS AD CELEST. PATRIAM,
kend voedzel klaer. Allen beyveren zy zig om ftryd om de wel.
daeden van den algemeenen Vader in te zamelen. Allen genieten
zy zyne gefchenken met vreugd, allen heffen zy te faemen een’
vreugdegejuich aen: en ’t vreugdegejuich zyner fchepzelen is de
hem aangenaemfte lofzang, die zy te zyner verheerlyking kunnen
aenheffen! Want in hun geluk vindt hy zyn welbehaegen’.
Hoognodige Gronden der Aardrykskunde, voor Kinderen. Verdeeld
in vier en twintig korte Ben In 't Fransch en 't Nederduitsch
tegen over elkander. Te Amfterdam by J. B. Elwe, 1780. In
vElavo 44 blads.
Geagrapisch Zakboekje voor Nebrlands Peugd; en verhandeling
over de Globe. Te Leyden by F. de Does, P. Z. 1780. In
oavo rro blads.
M® heeft al voorlange opgemerkt, dat de' Aardrykskunde, wel-
ker beoefening, buiten tegenfpraak te gelyk aangenaam en
nuttig is, onder die onderwerpen behoort, welker grondbeginfelen
. men d-r Jeugd al vroeg met vrugt kan inboezemen; nadien het
daar ín te geeven onderwys grootlyks gaat over zaaken, die inzon-
derheid tot het geheugen betrekkelyk zyn; 't welk, op eene voor
de Jeugd niet ongevallige manier, verfterkt wordt, door 't nazien
der afgebeelde Landen, op daar toe wel ingerigte en zindelyk ge-
‚ koleurde Kaarten. ’t Is uit dien hoofde ook, dat veelen meermaals
bedagt geweest zyn, om deeze en geene onderrigtingen daar toe
aan de hand te geeven, ten einde denaulken, dien het onderwys
der Jeugd aanbevolen is, daarin behulpzaam te zyn; waarvan zig
de zodanigen, daar ze verfchillend opgefteld zyn, naar húnnen ei-
en byzonderen fmaak, en de ondeifcheiden vatbaarheid hunner
beeringen, met oordeel een goed gebruik kunnen maaken, Tot
it flag van Leerfchriften nu heeft men de twee hier opgenoemde
Aardrykskundige Stukjes mede te brengeu;-als welken, ieder in
gyne (oort, indiervoege opgefteld zyn, dat een kundig Onderwy-
zer ‘er zig op eene nutte manier van kunne bedienen. … Het
eerfte behelst eenvoudig de algemeene denkbeelden der Aardryks-
kunde, in vier-en twintig korte Lesfen; waarvan men, zelfs by
manier van uitfpanning, gebruik zou kunnen maaken, om een
Kind, zo dra het flegts eevigzins vatbaar is voor aancengefcha-
kelde kundigheden, een oppervlakkig denkbeeld van 't beloop der
Aardrykskunde onuitwischbaar in te prenten. —- kn het tweede,
of het Geographiisch Zakboekje, waarin alles, wat tot het weezen-
Iyke der Aardrykskunde behoort, voor zo verre zulks ín 't onder.
wys ‘der Jeugd valt, klaar en beknopt wordt voorgedragen, ka
insgelyks dieren, om dezulken, die wat verder in jaaren bevorderd
Wijn, eene handleiding te verleenen , waardoor z€ in flaat gefteld
Wats
GRONDEN DER AARDRVKSK. —= EN GEOGRAPH. ZAKS. _ 309
worden, om de beoefening der Aardrykskunde, indien dezelve -
hun byzonder behaagt, op eene geregelde wyze verder voort te
zetten. — Als Oordeelkundige Onderwyzers van zulk foo:t
van Schriften, met in agtneeming van de mindere of meerdere
vatbaarheid, mitsgaders de gefchiktheid hunner Leerlingen, ge-
bruik maaken’, kunnen ze zig een vry gunftigen uicflag van hunne
poogingen belooven. Veelligt zou men hen, met betrekking tot
dit onderwerp , niet ongegrond mogen raaden, dat zy deeze hunne
onderwyzing nu en dan verleevendigden, met het bybrengen van
etlyke aanmerkelyke voorvallen in die Gewesten, naar de vathbaar-
heid hunner Leerlingen, om derzelver aandagt des te meer te ves-
tigen; en hen tevens trapswyze {maak te doen krygen ín de Hi:ta-
riekunde; om die voorts met de beoefening der Aardrykskunde te
paaren.
Proeven van Dichtkundige Letteroefeningen, over den finaak in de
Poëzye, over den Abraham den Aartsvader van ARNOLD HOOGVLIETe
Te Utr. by de Wed. J. van Schoonhoven, 1780. In gr. 870.381 bl.
Hee men ook denken moge, over de onlangs uitgegeven Theorie
van den Heere van Alphen, en met welk oog men 's mans ar-
beid in dat vak ouk befchouwe; dit is onbetwistbaar, dat zy onze
Natie oplettend gemaakt heeft op een onderwerp, misfchien te veel
tot nog toe verwaarloosd, en zekerlyk van de uitgebreidfte nut-
tigheid zo wel In het Zielkundige als in de beoefening der fraaie
weten{chappen en kunften. Want, fchoon men voorlang reeds in
onze Moedertaal verfchillende ftukken, den goeden finaak, het
fchone in de Dichtkunst, en meer byzondere punten der Theore-
tifche ffudie betreffende, zo wel in de Bydragen als anderzins, in
het licht heeft zien verfchynen ;fchoon ovk de uitgefchreyen Prys-
vragen der lofwaardige Nederlandfche Maatíchappy’ van Letter-
kunde de aandacht derwaart gewend hebben: het is niet dan fints
de uitgave van Riedels Samenftel , dat men een zIgemeen belang
aan dezelve gehecht heeft. —- Het is hier de plaats niet, te on-
derzoeken , of zulks aan eene byzondere behaaglykheid van fchryf-
wyze, door welke die Schryver de dorre ftof: mocht hebben ge-
weten te veraangenamen, en die dus den Lezer fmaak voor dezel-
ve ingeboezemd mocht hebben; dan of het veeleer aan de onwaar-
dige wyze op welke de Uitgever de Vaderlandfche Dichtkurst en
Dichters behandelt, en die de gzvocligheid van de Natie moeten
opwekken; of het aan het leerzame, dan of het aan het honende
Van dat Werk zy toe te fchiyven: genoeg is het, langs dezen
weg een heilzaam uitwerkfel te zien voortscbracht, dat vroeg of
laat zynen invloed op de voorth:angfels onzer tegenwoordige @te
„ vernuften openbaren zal.
Het kon zyn, dat men aan dezelfde oirzaak ook de uitgaaf Jever
X 5 Proe-
31e PROEVEN
Proeven van Dichtkundige Lesteroefeningen te danken had, en
dat de TYeorie van van Alphen hier de eerfte aanleiding toe gaf.
Op dien voet zouden wy dezen Schryver verplicht zyn voor *t beste
werk, dat tot nog over die ftoffe in het Neêrduitsch het licht zict,
en dat wy ons verplicht achten, der Natie aan te pryzen. Erva-
renheid in het onderwerp, belezenheid (vooral in de werken der
Modernen,) ooidzel, fmaak, en bedaardheid in t onderzoeken,
ftralen alom in deze nafporingen door , en kenteekenen den Schryver „
die in dezen aart van Letterbeoefening (zo wy ons oordee! vry mo-
gen melden) reeds meer in het licht verfchenen is. — Zyn werk
is tweeledig: het eerfte gedeelte loupt over den fmaak in de Dicht-
kunst, het tweede heftaat in eene uitvoerige befchouwing van
Hoog vliets Abraham den Aartsvader. — In het eerfte wordt on-
derzocht wat de fmaak eigenlyk zy, zo wel in de dingen van het _
vernuft als in het Phyfijche. Deszelfs trappen van fynheid, van
juistheid, worden aangewezen; en men (poort na, hoe de goede
{maak word’ veikregen, en a.ngekweekt. De byzondere finaken
van verfchillenie Voiken, v:n byzondere perfanen, worden nage-
gaan; de invloed der luchtsgefteitenis(en, der temperamenten op
dezelven. Men onderzoekt wat de heerfchende fmaak onzer Natie
zy, en wat hier uit af te leiden voor den Neêrlarndfchen Dichter ?
De eifchen van den goeden (maak wor.!en met oordeel voorgedra-
gen en toegepast: de zogenaamde falice (maken, die niet in de
Natuur gegrond zyn, worden niet voorbygegaan. Een vergely-
king tusfchen den Nederlandíchen {maak met die der vreemden
brengt het gefchil over de meerderheid in de Poëzy tot zyne he-
palingen. Ér wordt aangeioond ho: verkeerdelyk men hier over
gevonnisd hebbe: en wat bun, die den palm aan de Buitenlanders
toewyzen, nog te betoogen ftaa. Er wordt aangemerkt, hoe min
oirfpronklyks er zy in de Tbeoretifche Schryveren, die men ons
tot Leermeesters wil geven, en hoe hunne achting moet dalen ,
wanneer men onze thands verwaarlousde Juniusfen en Vosfiusfen
gelezen heeft. —- Deze zyn de voorname punten, welke in de
Proeve over den (maak verhandeld worden, hoewel niet volmaakt
in deze orde. — De verhandeling van Hooevliets Abrahamheeft
eene korte befchouwing van het Heldendicht aan het hoofd; en
vergelykt het Dichtttuk daarmede, zv wel als met de verfcheidene
Heldendichten der Ouden en Nieuweren, in 't algemeen en ftukse
gewyze: met dat befluit, dat.ons Vaderland ook in het Heldene
dicht niet voor onze Nabuuren behoeft te blozen : en opwekking
om toch eens af te laten van „, vreemde {chryveis te pryzen, na-
„ tevolgen, en te vertalen; maar de Natuur, en de oude Dich-
„ters te beftudeeren. Dan, (zegt onze Authear) dan eerst en
„ nooit anders zullen zy fchone ítukken voortbrengen,” en dit is
‘de weg, de ecnige weg , dien de Dichters van onze zo wel als van
andere Volken infloegeun, om den roei te behalen, dien zy ge-
wonnen hebben. ’
Dit zal (vertrouwen wy) volftaan, om het Boekdeel,dat wy aan:
kon-
ee eee ae
>
.
VAN DICHTE. LETTEROEFENINGEN. SI
kaudigen, te doen kennen, en op zyn’ prys te doen (chatten. —
Doch daar wy het aavpryzen, zou men tg verr’ gaan, indien men
ons zonder eenige bepaling verftond, als mocht men dit werkje
zonder dat oordeel van onder(cheiding gebruiken , waardoor men zyn
toeftemming aan ’t gezag eens Schryvers weigert, om haar niet dan
aan bewezen waarheden te fchenken. In tegendeel, de behoed-
zaamheid tegen de ingewikkelde toeftemming is hier zo wel als el-
ders noodzakelyk , en ook onze Schryver is geenzins' vry van
misgrtepen, het zy in het verftand van een’ Schryver, het zy
in het aannemen van eenige grondftellingen, het zy in de tnc-
pasfing van zyne beginíe's , of 't afleiden van fommige gevolgen.
Dus is het, by voorbeeld, dat hy (bladz. 61) Vondel klaarblykee
Iyk niet verftaan heeft in de plaats, die hy g'spt: Dus is het,
t hy een Bepaling van't Heldendicht naar willekeur ,en die hem
betwist kan worden, aanneemt, zonder haar te betoogen: Dus,
dat hy io Hoogvliets perfoonsverbeelding der Godiyke eigenfíchap-
pen, (in welke de Dichter dezelven noodwendig moest afzonderen)
die afzondering wraakt uic het Bovennatuurkundig beginfel van
volftrekte overeenftemming in het volmaakte; t geen men hier
tegen den Dichter niet bzhoorde te doen.gelden, als dic niet de
Godheid, maar. zyne denkbeelden van de Godheid, affchildert ,
in welke denkbeelden, de afgetrokken eigenfchappen van 't God-
delyk wezen niet alleen, in de afzonderlyke befchouwing, die
famenftemwming ontbeeren, maar zelfs als tegen elkander ‘inloo-
id, kunnen befchouwd worden, gelyk Rechtvaardigheid en
mhartigheid, die, zo haast men haar afzanderlyk ‚met betrekking
op het zondig menschdom, befchouwe, tegenftrydige denkbeelden
opleveren. — - Tot hetzelfde mogen wy den gantíchen grondflug
van zyne Proeve over Abraham den Aartsvader brengen, dien hy
alle pooging doet om een Heldendicht te doen zyn: hoewel het
bedenking lyd, of Hoogvliet-zelf zich wel voorgefteld hebbe met
dit Werk een eigenlyk Heldendicht te leveren. Men zou dit in de
daad kunnen ievoalikeren: en ’t koomt vry naturelyk voor, dat
de Dichter niets meer bedoeld hebbe dan een’ aangefchakelden Le-
vensloop van den Aaitsvader te fchryven, waar in men dierhalve
de vereischten van 't Heldendicht niet meer recht heeft te vórde- :
ren, dan (om een voorbeeld te ftellen) in Ovidius Metamorphofis,
die zekerlyk geen eigenlyk Heldendicht is. En onze Schryver-
zelf west de eenheid van *t Heldendicht er niet in te vinden, dan
door haar in ‘s Aartsvaders geloof te zoeken, waar toe hy geen
aanleiding hezft, dan een gedeelte eener tusíchenrede (die wen
inter parenthefes zou kunnen ftcllen) in den aanhef van ’t werk.
„… Nu maal ik (zegt de Dichter) den grooten Vader van de Vol-
»… ken naar het leven.
» Fe 's lust my, Abram op den togt naar Kanaän,
» En naar Bgipte, en waar die goddelyke Man
‚… Hem
1% PROEVEN VAN DICHTK. LETTERORVENINGEN.
‚‚ Heen zwerft op ‘$ hoog Bevel, te volgen op mijn fnaren 3
s Zyn’ wondren omgang met de Godheid te openbaren :
„ En, [in befpiegeling van zyn arLoove, hoop
„ En zuivre Godsvrugt,] door zyn’ gantfchen levensloop
„ Je zweven.” i
Moet men in de daad de woorden niet uit huu verband rukken , om
hier de befpiegeling van 's Aartsvyaders geloove voor het eenige, het
ware doel des Dichters, te houden? Moet men uit deze woarden
niet veel eer verftaan, dat dit doel beftaat in „Abraham te volgen, en
door zyn’ gantfchen levensloop te zweven ?
Wy wenschten ook dat de enkele vertalingen welke ons in dit
Boekdeel voorkomen, beter uitgevoerd waren; vooral die uit 1o-
MERUS, welke vry woordelyk zyn, doch zonder denkbeeld van
het oirfprongklyk tegeven. En eindlyk,wy kunnen g_enzins ont-
veizen, het onderfcheid dat er is tusfchen de twee verhandelio-
gen over den Smaak en het Dichtftuk van Hoogvliet: zynde het
laatfte (ondanks de veelvuldige fchone aanmerkingen die ouk daar
ALOE) naauwlyks by het eerfte ftuk in waarde te verger
yen.
Zamenfpraaken van nIOGENEs van srNorpr. Uit een oud Hand-
Jchrift. Naar t Hoogduitsch vertaald. Te Amfderdam by J. Walk
darp. Jn o8avo 292 blads.
p den naam van Diogenes, als ware het uit een oud Handíchrift
oorfpronglyk ‚behelst dit Stukje eene geestig hekelende fcherts
veeler zedelyke gehreken, die zo wel in de Eeuw van Diogenes
plasts hadden, als ze thans in de Menschlyke zamenleeving voor-
komen. Dezelve werdt ons hier medegedeeld, nu by wyze van
verhaalen, dan by manier van zamenfpraaken, en ook wel onder
* voorftellen van invallende bedenkingen, of eene foort van uitge-
werkte vertoogen. En welken van deeze wegen de Schiyver ook
infla, hy leide den geenen, die, hem gelieft te vergezellen, ge-
oegzaam beftendig op paden, die men met aangenaamhe d bewan-
delt. Gezond Verftand en Vernuft gaan hier bykans onafíicheidlyk
hand aan hand; om den geenen, die hun gehoor willen verleenen ,
over 't algemeen te befchaaven; en wel byzonder hun onder 't
oog te brengen, wat tot hun weezenlyk geluk dient, hoe men '&
zelve dikwils op eene averechtíche wyze hejaagt, en wat men in-
tegendeel, ter verkryginge van het waar geluk, in 't werk bchoor-
de te ftellen. Zie hier, tot eene proeve van die natuur,
evne Les vaor dezulken, die zeer veel over hebben ter voldoe-
ninge hunner zinlyke vermaaken, en intus{chen zeer bekrompen
zyn, omtrent hunnen Evenmensch. Eene zeer wel uitgevoeide
en
== nd
DIOGENES VAN SINOPE, ZAMENSPRAAKEN. Ir
en treffende Zedeles, niet flegts voor fchatryken , maar ook in't
algemeen voor welgeftelde Burgeren, die zig maar al te veel aan
eerfte vergaapen, en daardoor, hoewel ze ‘er anderzins zelfs
nog al een goed „hart toe hebben, buiten ftaat ftellen, om zig jee
gens hunnen Naasten van hunnen Pligt te kwyten.
Diogenes was, volgens een voorafgaand verhaal, tegenwoordig
eweest op ecne plaats, daar de vermogende Chereà eene fchoone
childery der Gratiën voor de (omme van' vier Attifche talenten (*)
kogt. Het befteeden van zo veel gelds voor ééne (childery , hoe fraat
ook uitgevoerd, kon de berispende aanmerking van Diogenes niek
wel ontgaan; en deed hem, onder anderen, uitroepen: —_
‚„‚ vier talenten CHRREA! voor een enkele verlustiging van ‘t oog,
„ die in weinig weken hare bevalligheden voor u zal verloren
‚‚ hebben! hoe velen had gy met deze fom gelukkig kunnen maken 1”
Vee'ligt egter was Diogenes wel dra met Chereä verzoend geweest,
had die Rykaart vervolgens eene (oortgelyke of zelfs mindere fom=
me, ten behoeve van ecnen ongelukkigen, overgehad; dan ziet,
juist het tegendeel gebeurde eerstdaags.
‚‚ Eenige tijd daar na, dus vervolgt Diogenes, kwam ik op een
groot goed, 't welk deze Chereä aan de Corinthifche zee bezat ,
ik vond daar een zijner Pachters, een wakker oud man met grijze
hairen, die treurig voor zijn deur zat, en zich de oogen afwisch-
te, toen hij mij gewaar wierd. ik bad hemdatik mij naast hem mogt
nederzetten, en vraagde hem naar de oorzaak zijner bedroeftheid.
« ach, Vreemdeling, fprak hij, ik heb mijn Dochter verloren! —
een kind van veertien jaren, het beste meisje dat onit geboren is,
alle jonge luiden in de buurt zeiden, dat zij ene Oreäde (t)geleek,
wanneer zij met andere meisjes van haren ouderdom ín den rei
danste. — ik had mijn lust daaraan, haar te zien dansfen. —
zo was voorheen hare moeder! — het was een goed meisje ;
huisfelijk , arbeidzaam, door de beste moeder opgevoed —— ach!
nu noem ík ha:r gelukkig, dat zij dezen gruweiijken dag niet be.
leeft heeft. —- Zeerovers voerden mijn kind wech, daar het
aan deez’ oever fchelpjes zogt, om een kleine grot in mijn tuin,
waar in ik in de middaghitte te rusten plag, op te fieren,.
„ Ik erkende den Vader in 't vuur dezer fchilderij; maar zijn
dochter bad tienmaal minder beminnenswaardig kunnen zijn, als
hij haar befchreef, zender dat ik minder aandeel aan zijn fmart
genomen zoude hebben.
… Arme Vader — riep ik; en droogde mijne oogen; —
maar was ‘er dan geen middel, om uw dochter weder te bekoe
men? was 't nict mogelijk haar vrij te kopen?
« Ach! antwoordde hij zuchtende, ik beproefde alles. zij vor.
derden twee talenten. het meisje is fchoon, zeiden zij; een Sa.
ua
C°) Ongeveer zooo Hollandfche Guldens.
€ +) Eene Bergnimph.
314 DIOGENES VAN SINOPE , ZAMENSPRAARER.
trápe des groten Konings zou nog meer voor haar hetalen. ends
het was mij onmogelijk, zelfs de helft dezer fom bij elkander te
brengen. het verlangen om mijn kind weder te hebben, maakte mij
onzinnig. in deze verwarring liep ik naar mijn Heer in Corínthen.
hij is onafmetelijk rijk, dagt ik ; uwe tranen, uwe grijze hairen
zullen hem vermurwen. hoe dikwils geeft hij twee talenten uit om
zich zelf een voorbijgaand vermaak aan te doen! misíchien beweegt
gij hem, dat hij zich * vergenoegen aandoet, even zo veel te
doen, om cen ouden Vader zijn kind, de enige vreugde zijns
ouderdoms, weder te fchenken. —- ik wierp mij voor zijne
voeten maar alles was vergeefsch.. — — ik mogt beter op mijn
dochter acht gegeven hebben, fprak hij. —- het doorboorde mij
* hart, toen hij 't zeide — en met welk eene koelheidt —
Ìk kan ‘er niet aan denken! —- “ de oude man weende toen
hij ’t mij vertelde, en ik, — het verfcheelde weinig, dat ik
niet, als Ajax Oiïleus zoon, aangevangen had te raazen. ik ver-
vloekte, in de eerfte drift, den cerften, die oîit gefchilderd had,
en alle fchilders, zijne navolgers, en al die tot hun gild beho-
ren, zelf den verfvrijvers niet uitgezondert.
. „Loen ik.weder alleen was, en mijn bloed zich weder ver-
koelt had. veranderde mijn toorn tegen den rijken zich in me-
delijden. ik bejammerde, dat, even dut, wat hen gelukkig kon
maken, hen voor dat goddelijk vergenoegen , om goed te doen,
onvatbaar maakt. arme menfchen! zij hebben zo veel behoefte ;
hunne zinnen, hun inbeelding, hunne driften, hunne grillen,
hun gemak, hun iedelbeid, — hebben zo veel cisíchen t@
doen , dat hen voor de eisfchen der menfchelifkheid niets overig blijft.
‚Hoe gaarne wilde ik u uwe paleizen, tuinen , fchilderijen , fta-
tuën, goud, zilver, elpenbeen, uwe gastmalen, concerten,
fchouwfpelen, dansferinnen, aapen en papegaïen gunnen,
wanneer het maar van mij afhing daaraan niet te denken, ‘dat
tiendaizend (chepzels van uw geflacht niets hebben, waarmede
zij zich tegen de beledigingen des weders, en der onvriendelijke
jaargetijden, befchermen kunnen ; — terwijl gij in marmere paleí-
zen woont, niets hebben, waarmede zij hunne naaktheid bedek-
ken; — terwijl uwe (laven in prachtige licverijen glinfteren,
niet genoeg hebben om zich te verzadigen ; — terwijl gij in één
gastrnaal den wekelijkfchen onderhoud van duizenden verflind.
== ik haat het, deze gedachten voort te zetten. ik vrees, ik
fpeel mijn lied vaar dove toehoorderen; —- maar, wat Zoude ik
piet doen, wanneer ik hopen kon, van ieder honderd uwsgelij
ken — een Eenigen tot menfchelijkheid te bekeeren !”
_Schert-
edn antemmmmnm emme mome
Ld
Y. G. KRUGER, SCHERTSENDE EN WYSGEERIOE DROOMEN. 318
Schertfende en Wysgeerige Droomen, in eene vermaakelyke trant
chreeven. Door j. a. Kruoen. Uit hes Hoogduitsch vertaald.
erfte Deel. Eerfie Stuk. In 's Gravenhage by J. du Mee, JZ.
1780. In groot olavo 64 blads.
Order deezen titel levert men ons eene reeks van Vertellingen ,
die meerendeels reeds van ouden datum zijn, of ten minfte
van dien aart, dat foortgelijken hier te Lande al vroeger door de
drukpers en vertellende gezel{chappen zo gemeen gemaakt zyn, dat
ze niet meer uitlokken. Men noemt ze /chertfende en wysgeerige
droomen ;, maar ze behelzen bykans geene trekken, die eene gees-
tige fchertfery of vernuftige wysgcerte aanduiden. Tot
een voorbeeld diene, de volgende droom, nopens de eigenfchap
van ’t gerugt, dat by voortgang tocneemt. Fama vires acquiris
eundo. |
‚„‚ Ik bevond my, zegt de Autheur, na myne gedachten in Sie
berien. De bevelhebber van een zeeker land had bevolen, dat
men eenen fneeuwbal, vyf uuren ver, moest voortrollen, om te
zien, hoe groot hy dan worden zou. In den beginne had men
daartoe maar éénen mensch nodig; doch door de fneeuw , welke
daaraan bleef hangen, groeide dezelve zodanig aan, dat hy naauw-
Iyxs door hondert menífchen van zyne plaats kon gebragt worden.
Inwooners van het land verfchrikten over deezen (neeuwberg,
en vroegen wet dit zou beduiden? Ik antwoordde: het ís een
{neeuwbal, welke de nabuurige volkeren gemaakt, en hier hebben
laaten brengen. Terftond kwam al het volk daar ter plaatfe te fa-
men, En de oudfte onder hen zeide; klimt eens met uwe gedach-
ten van de grootte des fneeuwbals op, tot de hand, die hem ge-
maakt heeft. Gewisfelyk zal zulk een mensch met zyne voetzoole
ons gantíche Dorp bedekken; en ik fidder, als ik ‘er aan denk ,
dat ‘er alle oogenblikken een komen kan, om zynen fneeuwbal te
rug te haalen: laat ons dierhalven vluchten, eer wy vertrapt wore
den. Hy bad naauwlyks dit gezegt, of het gantfche dorp was zon-
der irswooners.” — Indien men voortgaat metde uitgave van dit
Gefchrift, dat ook eenigermaate gelykt naar een rollenden fneeuw-
bal, die ‘alles, wat hem in den weg ontmoette, aan zig gehegt
heeft, zal men wél doen, als men oordeelkundig het goede uitkiest -
en 't overige weg laat. *
‚ Oert-
216 : OOSTINDISCH VLOEIPAPIER.
Oostindies Vloeipapier. Een Samenfpraak tusfchen een Koopman ek
een Rentenier, of flerke uitbeelding van de verregaande dwaasheid
der Ryken în ons Land, die, betoverd door waan van hooge In-
srest, hun capitaal waagen , tot fiyving der Engelfen , ten nadeel
van het Vaderland, en bekommering van 's Lands wysze en gt-
trouwe Vaderen.
onplielen en Renteniers verfchillen in de tegenwoordige om
ftandigheden , vooral met betrekking tot de Engelfche Fond-
fen magtig veel in hunne denkwyze; en overeenkomftig daarmee
de is deeze Samenfpraak ingerigt; welke, zo ze al niet vak
ftrekt overtuigend zy, ten minfte lesfen van voorzigtigbeid in-
boezemt. De Koopman tragt den Rentenier over te haalen, om
hem, ter voortzettinge van zynen handel, eene fomme gelds op
te fchieten; doch de Rentenier vindt den Handel te wisfelval-
lig, om zyn geld op die manier uit te zetten. By den voort-
g van 't Gefprek komen ze tot de Engelfehe Fondfen, op
welken de Rentenier nog een goed vertrouwen heeft, en di?
de Koopman ín tegendeel ats zeer wankelende, ja fterk geheel
ten val neigende, befchouwt. Wel byzonder is de Rentenier
geer in zyn fchik, dat het bem gelukt zy in te fchryven, in de
opneeming van de twaalf Millioenen Ponden, waarvan de Oost-
indifche: Compagnie den Intrest, tegen vyf perCent. zal be:aa
len; en de. Koopman ziet juist deeze uitvinding, am de Hollan-
ders op nieuw te lokken, en hun Capitaal nog meer in Enge-
land te brengen, als ten hoogfte gevaarlyk aan. In de redewis-
feling daarover gehouden is de Koopman, overeenkamftig mét
het oogmerk van dit Gefchrift, ver boven den Rentenier; dan
de redeneeringen van den Koopman kunnen egter het vertrou:
wen van den Rentenier, fchoon ze 't eenigzins verzwakkeu,
piet geheel verbreeken; dit geeft hem ten laacfte aanleiding om
naar zyn Kabinet te gaan, ten einde den Koopman die Inftru-
merten te laaten zien, om hem van derzelver dugtigheid te
overtuigen, en dus te toonen, dat hy geen rede hebbe, om
desaangaande te vreezen. Dan ziet, dezelvén openende ontdekt
hy, » dat zyne Inítrumenten OO8T-INDIES PAPIER zyn, t
„ welk zo vloeibaar is, dat 'er geen fchakel van.Rede uit kunne
„ geleezen worden.” Zulks ontzet den Rentenier, en by onge-
luk geraaken zyne handen in eene geweldige beeving, die ten
gevolge heeft, dat het Vloeibaar in flarde (cheure; het welk
hem als raadeloos maakt. In die omftandigheden vindt de Koop-
man niets raadzaamer, dan hem eene goede dofis Franfche Bran.
dewyn en Engelíche Ail, die by de hand was, in te gceven,
om hem in een (ucs te doen vallen, en zyn verdriet door es
ne fluimering te laaten verzagten.
AL GEMEEN E
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
De Charakterkunde van den Bybel, door A. H. NIEMEIJER ,
Leeraar der Wiysbegeerte, enz. te Halle. Uit het Hoog-
dustsch vertaald. Ferfte Deel. Tweede ftuk. Te Amfterdam ,
hy J. Dólt, 1779. Behalven de Bladwyzers 334 bladz. «
in gr oCtavo.
Neer den leerzamen aenleg , en de oordeelkundige uit-
voering van dit Werk, waervan wy onlangs een
uoftig verflag gegeven hebben (*), toen wy 't eeríte
fluk onder handen hadden, fchikt zich ook dic tweede
in alle deelen. Het vangt, in agtervolging van de voor-
geftelde befchouwing der Aertsvaderlyke Famille van
Facob ‚aen met de Gefchiedenis van Jofeph en zyne Broe.
ders ; welk opne Ne voorval den Hoogleeraer ene ver.
fcheidenheid van charakters‘aen de hand geeft, die hy
mec veel juistheid ontvouwt. Wel byzonder vestigt hy
het oog op Jofeph als de Hoofdperfonadje in dezen ; dien
hy eerst in zynen lagen ftaet, vervolgens als Regent en
eindelyk als zoon en Broeder befchouwt; waerop hy,
de gegeven trekken te zamen voegende , ons dit af beelde
zel van ’s Mans charakter voor oogen ftelt.
‚… Jofeph is van zynen- Vader in den Godsdienst van
Abraham opgevoed. De indrukfelen, welken hy op zyn
gemoed gemaakt heeft, moeten zeer fterk geweest zyn,
nadien hy zelfs in een vreemd land , onder de pracht van
het hofleven , denzelven met eene onverleidbaare vastig-
heid van ziel alleen getrouw blyfc. Het Charaktermaatige
by hem, ten aanzien van den Godsdienst , is eene fterke
overtuiging van den pligt; om voor cop te wandelen,
en om zynent wil in geene zonde te bewilligen ; een le-
vendig geloof in de voorzienigheid, by de geringfte om-
ftandigheden des levens; en in de zekerheid van ar
(*) Zie Algem. Lesteroef. L. D. bl, 263.
Il. DEEL. ALG, LETT, NO. 8. Y
318 . A. MH. NIEMEIJER
beloften. Dit laatfte is „ten aanzien van de beloofde be.
zitting van ’t land Canaan, by hem dubbel aanmerkelyk ,
dewyì hy naar allen fchyn moest vermoeden, dat het
lor van zyne Familie nu eens bepaald zoude zyn ; dat zy in
dit land haaren vasten zetel nemen, en van tyd tot tyd
van het omzwervende leven , in een land ,het welk reeds
zeer befchaafd was, ontwend zoude worden. Nog meer !
Jofph onderfcheidt zich door de kennis dezer waarheid :
‚, God is de wreeker van het kwaade,” niet weinig van
xyne tydgenooten. Te vooren vindt men hier van nog
weinige fpooren, en: nogthans was dit doorzicht onein-
dig gewichtig, met opzicht tot veele andere kundighe-
den, welke daarmede in een nader ern verder verftand
ftonden. |
», Zyn verftand is ryp in den vroegen ouderdom, be-
kwaam tot overdenken, tot ontwikkelen, tot befchous
werp, tot het maaken van fchikkingen, tot eene felle
vertegenwoordiging van een plan. In zyne verrigtingen
js hy fchielyk, maar niet zonder overleg ; ftout, maar
niet vermetel; groot, maar niet trotsch; edelmoedig „
maar zonder uiterlyke vertooning. Menschlievendheid
en goedhartigheid is de ziel van zyne daaden. Tegen+
woordigheid van geest, eene onverzettelyke beftendig.
heid , kloekmoedigheid , lust tot ondernceming, zyn de
blinkende trekken van zyn Charakter ! Eene vry-
heid, welke zich door niets laat onderdrukken; een in-.
wendig gevoel, om ook als flaaf niet gelyk een flaaf te
handelen ; eene begaafdheid om zich bemind te maaken
zonder laaggeestigheid; eene hebbelykheid, om even zo
goed te gehoorzaamen als te gebieden, een bemind knecht
en een aangebeden vorst te zyri;in ’t kort in alle omftan-
digheden zich te fchikken , zonder dwang, zónder ver-
Joogchening van zyn eigen Charakter. |
‚‚ Eindelyk hy is een teêrgevoelig man, nooit
wreed , nooit wraakzuchtig, bereidvaardig tot vergee.
ven, warm in de liefde, ten uiterfte mededoogend en
tederharcig jegens treurigen ‚en in een hoogen graad rechte
‚vaardig. |
…‚ Zullen wy dit'alles nog korter zeggen , dan zyn de
hoofdrrekkèn van zyn beeld dceze: verftandige vroom.
heid , fchielyk begrypende, doorziende, beflui-
tende wysheid, — nooit in, eenig geval onderdrukt
of geftremd gevoel van menfchclykheid, — ier
ze i
hand
CHARACTERKUNDE qIg
heid van ziel, fterkte van geest en edelmoedig-
heid van hart”. |
Op deze charaktermatige befchouwing der Gefchiede.
nisfe van Jofeph , welke doorvlochten is met verfcheiden
ophelderingen van de zelve, en die den Hoogleeraer tot
het einde van ’t eerfte Boek van Mozes brengt, laet de
Hoogleeraer verder volgen enige oordeelkundige aenmer=
kingen over dat gewigtig ftuk der Oudheid. Dezelven .
gaen , buiten het geen het algemeene betreft , wel inzon-
heid over dat Boek, Genefis genaamd, zo als men ’er in
ontdekt de bewaerplaets der aeloude zeden, wel.
ken onder de menfchen ‚of althans onder enkele volken ,
algemeen zyn geworden: — de gefchiedenis van ’s
soenfchen opvoeding in de eerfte eeuwen: —- de ge.
fchiedenis van den oudften Godsdienst; en eiudelyk de
gefchiedenis van het zedelyk verderf. -
De Hoogleeraer deze byzonderheden, als zeer charac-
termatige eigenfchappen van dit Gefchrift, met oplet-
tendheid pagegaen en duidelyk ontvouwd hebbende,
hecht daeraen vervolgens zyne proeven, nopens het
charactermatige in het Boek Job. Zyn Ed. voegt de over.=
weging van dit Gefchrift , naest die van het Boek Genefis,
om dat hy het hier eerstgemelde als een Gefchrife van
zeer vroegen datum befchouwt. Het ftaet genaegzaem
by hem vast, dar het gefchreven is vóór de afkondiging
der Israelicifche Wet, ja waerfchynlyk niet lange na den
tyd van Abraham, en veelligt wel door iemand uiet het
uis van Nahor (*), één van Abrahams broederen. Ene
ftelling , die hy zo aennemelyk voordraegt, en zo wel
terfterkt, dat ze niet minder te agten zy, dan vele an-
dere gisfingen der Geleerden, over den lehryver en den
tyd der vervaerdiginge van dit Gefchrift, Wyders
verledigt zich onze Autheur. om te toonen, dat men, op
goeden grond, dit Boek mag aepmerken als ecn Dichtítuk,
‘t welk een leerryk verdichtfel behelst; waarin de heie
lige Dichter „door gefchiedenisfen en redevoeringen van
zy-
(*®) Dewyl 'er Gen. XXXL. 53. gefproken wordt van den Ged Abra-
hamsen den God Nahers,zo mag men, volgens den Hoogleeraer , ver-
moeden, dat ook MNahor, met ene nadere openbaring der Godheid
verwaerdigd was;en 't is des te minder vreemd,te denken, dat ‘er
onder zyn nakomelingfahap iemand gevonden werd, die, bezield
van den Gadiyken Geest, dit the van alle ledere -zong,
2
320 A. H. NIEMEIJER CHARACTERKUNDE.
zyne eigen vinding, zynen Lezeren meer dan éne gewig.
tige waerheid van den Godsdienst heeft willen inprenten,
Op dit denkbeeld, dat hier in een vry gunftig licht ge
fteld word, grond de Hoogleeraer verder ene oordeel
kundige overweging van dit Boek, als een Gedicht be-
{chouwd. In dit gedeelte zyner Proeven yestigt hy on.
ze aendaclhit , op het Hoofddenkbeeld , op de fchikking,
op de Behandeling, op de Gedachten en de Tael des
Dichters ; mitsgaders op zommige uitftekende eigenfchap-
pen in de befchryvingen en de gedachten van den Dich-
ter; vooral op zulken, die zich in een hoogen trap cha«
ractermatig voordoen. Zulks leid hem, op de overwe-
ging der fraeiheid van die Dichcftuk , voorts ter befchou-
winge van de Characters der Perfoonen, welken hier
fprekendg of handelende ingevoerd worden. En ten
lactfte brengt zyn Ed. ons nog beknoptlyk onder het
oog, het geen wy uit dit Dichtftuk leeren, betreffende
den Godsdienst, de zedeleer en andere kundigheden van
deszelfs Opfteller. Uit welk alles de Hoogleeraer ten
befluite afleid, ,, dat dit boek meer verdientonderzocht
‚‚ en gewaardcerd te worden; dan men gemeenlyk doet ;
, En dat de zeer gewigtige inhoud, de menigte merk.
‚‚ waardigheden in het zelve, wel de. moeite beloonen,
‚; die het zekerlyk kost „om het zelve wel te leeren ver.
‚ ftaan, en met fmaak te leezen.” —- Des Autheurs
opmerkingen, daeromtrent, in dit ftuk medegedeeld,
kunnen desaengaende tot ene goede handleiding dienen ;
gemerkt ze op zyne gronden, en zelfs buiten dat over
“algemeen ,daedlyk ter ophelderinge van verfcheiden by-
zonderheden ftrekken,
Dadelyke Godgeleerdheid , door A. Puur, Predikant te Am-
flerdam. Eerfte Stuk. Te Amfterdam by |. ten Houten,
P. Schouten en |. Wesfing Wz. 1780. Behalven het
Voorwerk 255 bladz. in gr. o&avò.
° 't kenlyke van den Godsdienst verbind zich onaf-
fcheidlyk het betrachtlyke; indien gy deeze dingen
sweet, is de tael van onzen Hemelfchen Leermeester, Joh.
XIII. ‘17, zalig zyt gy, zo gy dezelven doet ; en des hecht
de Eerwaerde Byurt zeer gepast , aen zyne ml
En
A. BUURT , DADELYKE CODGELEERDHEID, 321
Befchóuweride, in dezen de Dadelyke Godgeleerdheid; wel.
ke laecfte hy op ene foortgelyhe wyze áls de eeríte ont-
vouwt. Het zyn dus twee aen elkander verknochte Wer-
ken, die volkomen by elkander voegen; waerom zyn
Eerwaerde zich ook met recht in dit laecfte allerwegen
op ’t eerfte beroept , in zo verre de aldaer betoogde ftel.
lingen hier weder te {tade komen ; weshalven zy die het
woorgaende bezitten, en zich dezen leertrant cigen ge-
maekt hebben, ook dic volgende met vrucht kunnen ge-
bruiken.
Zyn Eerwaerde ftelt ons dit zyn Werk als tweeledig
voor. Het eerfte gedeelte behelst ene ontvouwing van
de Dadelyke Godgeleerdheid én '$ gemeen, en derzelver
Bronnen. Het tweede is verder gefchikt tot ene voor-
dragt van de Dadelyke Godgeleerdheid, meer in *t byzon-
der. Op de Overweeging van ’t eerfte, dat beknoptlyk
in weinig bladzyden afgehandeld word, volgt. de tweede
Verhandeling ; waerin zyn Eerwaerde zich verledigt , om,
eerstlyk, den Mensch te befchouwen , als het onderwerp
verplicht om Gode te behagen; en voorts na te gaen, de by-
zondere plichten der Menfchen, naer den verfchillenden flaet ,
in welken God hen op Aerde gefteld heeft. Ter onderfchei-
denlyker ontvouwinge van dit eerfte deel dezer tweede
Verhandelinge, bepaelt zich onze Leeraer, om (1.) den
Mensch als Mensch te befchouwen; voorts (2.) zyn zede.
dyk beftaen en gedrag, zo voor als na den val te overwe-
gen; en te gelyk na te gaen, wat de gevallen mensch te be-
grachten hebbe, om herfleld te worden: en eindelyk, te
handelen over ’£ beftaen en 't gedrag der herftelde menfchen.
Het eerfte point maekt een Hoofdítuk op zich zelve;
maer het tweede fplitst zich in cniga onderdeelen; van
waer. het tweede gaet over ’s Menfchen zedelyk beftaan
voor den val, en hert derde , over het zelve na den yal ; dus
ver gaet het ecrfte Stuk van dit Werk, dat nu het licht
ziet. Hierop ftaet in het vierde Hoofdítuk te volgen,
ene nadere befchouwing van ‘s Menfchen gedrag na den
yal, en in het vyfde de overweging van °t geen de geval-
len mensch te betrachten hebbe, om herfteld te worden. O
de overweging hier van zal zyn Eerwaerde her derde
voorgeftelde point verhandelen; en verder voortgaen,
sot de befchouwing der byzondere plichten, waer toe
het tweede gedeelte dezer tweede Verhandelinge gefchike
is, —_— Rakende de onge, naer welke zyn Kerwaprde
£3 dit
t
829 A. BUURT
‘die alles ingericht heeft, dezelve ftemt, gelyk hy ons
in zyne Voorreden aenduid , merkelyk overeen met die,
dewelke men in het aanleeren der Geneeskunde, of in
hect handelen over dezelve, met vrugt gebruiken kan,
Van daer behelst het eerfte der opgenoemde Hoofdftuk.
ken ene foort van Phyfiologie, of de kennis van ’t men-
fchelyk geftel en deszelfs werkingen: het tweede Hoofd.
ftuk enefoort van Hygiene , of de kennis van den waren
aert der gezondheid ; ed derde en vierde Hoofdítuk ene
foort van Nofologie of Pathologie „of de kennis der onge»
fteldheden , benevens derzelver oorzaken en tekenen : en
’« vyfde Hoofdftuk ene foort van Therapie ,of de keanis
van ’t geen dienen kan, om ongefteldheden voor te ko-
men, te genezen en te verzagten. Om den Le-
zer een voorbeeld van die fchikking onder ’t oog te
brengen, zo ver dit Stuk loopt, zullen wy hier nog me-
dedeelen ‘t geen de Eerwaerde Buurt nopens de Tempe.
ramenten in opmerking genomen heeft. Dat men,
als Phvfiologist, in de overweging van iemands witwends-
ge gedrag , op de werking van zynen geest en lichaam bei-
den hebben te letten, onderftelt zyn Eerwaerde als bee
kend.
‚„ Doch zo bekend is het niet by'allen, (vervolgt
ny B 57--60,) wat' ons de Wysgeerte leert van het
verfchil, onder de menfchen, ten opzigte van hunne
Natuurlyke geaartheden. Niettemin is dit een ftuk van
de grootfte aangelegenheid , om ons zelfs en anderen te
leeren kennen, naar geest en lighaam met voordeel te
beftieren, enz. De reden, waarom ik 'er juist hier van
fpreek, is dat het lighaam enen allergrootften invloed
heeft op dit verfchil van ‘onze gemoeds geaartheden,of
temperamenten: welk laatfte woord een foort van burger-
regt heeft verkregen.
fen brengt de temperamenten tot vier hoof dfoorten , wan.
neer men ze als onvermengd befchouwt. Het éne is het
droef geestige of zwartgallige (temperamentum Melancholicum.)
Een ander noemt men het galagtige (Cholericum) : en de
twee overige het bloedryke (zo vertaalt men in dit gc-
val ’t woord Sanguineum); en het flymagtige (Phlegma-
ticum.
‚, Dewyl men,door de Scheikunde, in ’t bloed van alle
menfchen, de oke, het zout, de vaste aarde, nevens de
wateragtige deelen, waar uit het beftaat, niet op denzel-
ven
—e
dd
DADELYKE GODGRELEERDHEID. ans
ven voet Onder één vermengd, ontdekt; en de onder-
vinding leert, hoe de bloedvaten by allen geenzins van de.
zelve groatte zyn; noch de pelsflagen , alles voor ’t ove.
rige gelyk gefteld, even fterk;: denke men, en niet zon.
der reden, dat ook hierin de oorzaak van ’t verfchil der
temperamenten gezogt moet worden, Geen wonder dan,
daar de jaren zeer grote veranderingen in onze lighamen
maken, dat met dezelve onze geaartheid (ons humeur)
ook grote veranderingen ondergaat.
‚> Men weet wyders, uit het voorgaande , dat al het
ware goed inderdaad voordelig is, en tot vermaak en eer
verftrekt, dat men, van ’t geen waarlyk quaad is, juist
het tegendeel moet getuigen ; en dat het fchyngoed , nevens
“ gene wy verkeerdelyk voor quaad houden , zig vermomt ,
of van ons: vermomd wordt, in de gedaante van het
ware goed of quaad ; waar door de voorwerpen in ver{chil-
lende verfchieten voorkomen, dat verandering in de
hartstogten verwekt. Dit nu kan met voordeel by de
overweginge der temperamenten in aanmerking genomen
worden. De zwartgallige fchynt het meest door de vere
tegenwoordiging van ’c voordelige , en ’t fchadebyke te wor-
den gecroffen. De galagtige, door ’t geen hem voorkomt
tot eer of fchande te (trekken;5 en de bloedryke door ’t
gene hy denkt vermaaklyk of verdrietig te zyn.
‚> Niemand is 'er, by wien geen mengeling van tempe.
ramenten plaats heeft ; fchoon ’er daergaans één van die
by hem over de andere heerfche. Van de verfchillende
mengelingen der drie’ eerstgenoemden , zie onder anderen
BEINEcCij Elementa Phil. ration. et moralis , P. IL C. 1.
S8. II (*). Het flymagtige rekent men meer gefchike
om de andere, wel of kwalyk, te vertragen, dan om
iemand zig ergens toe te doen bepalen (}).” ie
an-
% Om hier benevens, daer men inzonderheid voor Neder-
dutfche Lezers fchryft, ene Nederlandfche Verhandeling over dit
geheele onderwerp aen te halen, die der lezinge overwaerdig is,
wyzen wy onze Lezers tot de voortreflyke Zedekundige Brieven,
ever het Geluk, gedrukt in ’s Hage by N. v. Daalen, 1772. Zie
aldaar den XVI Brief, of het VII Stukje.
„ (t) Schoon ‘er een onnoemelyk onderfcheid van teuperamen-
ten, wit de verfchillende mengelinge van dezelve, wordt geboren:
kan men egter de hoofdvermenging:n tot een zeker getal brengen.
Dit gefchied: niet van allen op dezelve wyze:en zommigen ghie
Y 4 ea
324 | A. BUURT
Wanneer wv deze Phyfologifche befchouwing achter-
volgen in de Hygiene, dan bezeffen we, gelyk de Eer-
waerde Buurt ons $ 123 verder leert, ,‚ dat men in de
eaartheden of temperamenten van’ onzondige menfchen;,
dat zyn dan zulken die in een volkomen zedelyken wel-
ftand zyn,} geen verfchil van dien aart moet zoeken ,
dat het enig zedelyk gebrek by den énen of den anderen
zoude ónderftellen: maar wel in zekere gefteldheden ,
waar in hunne byzondere kunne , te en wat dies
meer is , enig onderfcheid toeliet, of zelf eischte.” —
Gaen we hier op voort, en befchouwen wy integendeel
zondige menfchen, die zedelyk ongefteld zyn, dan komt
de Nofologie of Pathologie in aenmerking, waeromtrent
zyn Ed. ons $ 218—222. het volgende voordraegt.
‚> Staan wy by de .geaartheden of temperamenten der on-
bekeerden (til: hier ontdekt zig ene zeer grote verfchei-
denheid. Daarop oogden wy voornamelyk, S. 57-60.
En ieder, die maar een weinig weet, hoe het met het
evallen menschdom is gelegen , zal gaarn toeftemmen ,dat
et verfchil der geaartheden thans onbegrypelyk groter
is, en in vele opzigten van ene gantsch andere Be
eid,
len lets in hunne verdelinge, dat my, wegens zyne ongegrond-
heid, en de nadelige gevolgen van dergelyke ftellingen, geenzins
gevalt. Ik heb hier in ’t hyzonder myn oog op 't geen ik by j. r.
BUDDEUS Îces, in zyne El:m, Philof. inftruê. F. 1. f. 244 et feqg.
Hy telt daar zeven temperamenten op, die hy de voornaarmfte noemt :
te weten de vier hoof dfoorsen; en drie ‚ die hy voor de meestuit-
ftekende hoofdvermengingen wil hebben aangezien. De drie Inatften
zyn by hem het Melancholico-cholericum; Cholerico-fanguineum,
en Sanguineo-phlegmaticum. Hoe men dit te verftaan hebbe, is -
uit het bovengezegde niet moeijelyk na te gaan. De Heer Buddeus
merkt wyders aan, hoe het getal der voornaamfte temperamenten
met dat der Planeten, naar de oude wyze geteld, ove: een{temt;
en dat ‘er tusfchen Saturnus, en het zwartgallige temperament e€-
nige overeenkomst gevonden wordt; gelyk ook tusfchen jvpier
en het Melancholico-cholericum; tusfchen Mars en het gelagtigs
tusfchen de Zon en het Cholerico-fanguineum; tusfchen Mercurius
en het bloedryke ; tusfchen Venus en het Sanguineo-phlegmaticum ;
en eindelyk tusfchen de Maan en het flymagtige. 't Gen: de ge-
melde Schryver, en anderen met hem, van den snvloed der Plane-
ten op onze geaartheden en lotgevallen ftellen, en uit de opgegerve
ingebeelde overeenftemmingen wilien aficiden, moet, duukt my,
een groot vooroordeel tegen hun gevoelen baren.”
PS
DADELYKE GODGELEERDHEID. 525
heid, dan dat ,’t gene wy erkenden in den ftaat der regt.
heid te hebben plaats gehad. S. 123.
‚‚ Laat ons ook een weinig herdenken het boven ge.
zegde over de verfchillende' verfchieten, waarin men hee
goede en het quade kan befchouwen; en onze aanmerkin=
gen overde driederlei hoofdhegeerlykheden,S. 184—187 (*).
Doet men dat met de vereischte oplettendheid; en heetc
men enige onderfcheiden kennis van zyn eigen tempera-
ment, en van de temperamenten van anderen: men moet
overtuigd zyn, hoe wy in ’t voorgaande fterker hadden
kunnen fpreken , en ftellig zeggen ‚dat de Melancholiken ’c
meest door de vercegenwoordiging van 't voordelige en
Jchadelyke , of 't gene daar den fchyn van heeft, worden
getratten; de Choleriken door ‘ct gene hun voorkomt tot
eer
(*) Het voorgeftelde in de aengehaelde paragraphen komt hoofd-
zaeklyk hier op uit. —- Het fchyngoed komt meermaels onder de
bedrieglyke gedaante van bet ware geed voor , als ware het voordeelig
en als ftrekte het tot vermaek en eer; en dit veroorzaekt by den
zondaer, die drieërleie begeerlykheden, waer van 1 Joh. II. 16
melding gemaekt word. Volgens den Eerwaerden Buurt is de
begeerlykheid des vleefches, „, de wellust, waardoor men op ene
»„, Onbehoorlyke wyze geneigd is tot vermaken, die in 't vleesch
‚> genoten worden, die men ook wel dierlyke vermaken noemt.”
De begeerlykheid der oogen, in de tweede plaetze genoemd, is ,
„ de hebzugt, beftaande in de onbehoorlyke neiging tot het
» zigtbaare íchyngoed,zo als dat „onder de gedaante van voordelig
»„ te zyn, voorkomt.” En de grootschheid des'kvens eindelyk is,
‚„ de valfche eerzucht of hoogmoed; die ondeugd, welke men in
» zyne levenswyze dost blyken, waardoor men van zyne vermo-
» gens, zyn regt, en 't geluk van zynen ftaat, dwaaslyk (of tegen
»„ de waarheid aan) verheven gedagten maakt, en naar die gedagten
»s zyn gedrag inrigt.” Omtrent alle dezen merkt zyn Ed. ten laefte
ger, dat die begeerlykheden hare trappen hebben.
„ (1) Zomtyds wordt de verkeerde begeerte reeds van den aanvang
» aan tegengegaan en overwonnen. (2.) Zomtyds durft de mensch
» wel niet vastftellen aan de begeerlykheid den teugel te zullen
‚> vieren; om dat hy begrypt dat zyne belangens het tegendeel
» vorderen: doch hy denkt, by herhalingen, met vermaak ann de
»„ geriefde zonde. (3.) Verder gaat het, wanneer men begint te
» overwegen, of m.n bot de uitvoering, van 't gene men verlangt,
» zoude kunn n komen. (4-) Hierop volgt dan veeltyds het bepaalde
» voornemen om aan zyne begeerlykheid te voldoen, enz.
» Over dit en andere ftukken, de quade begeerlykheid betreffende,
‚ handelt de leer viTainca, Oof. Sacr. L. IL. C. VlXl."
Ys
326 E A. BUURT
eer of fchande te ftrekken; en de Bloedryken (Sanguênei)
door ’t gene zy denken vermaaklyk of verdrietig te wee-
zen.
„‚ Dit doet ons de reden van ’c onderfcheid in de Keuze
en 't gedrag der wereldlingen, in zeer vele opzigten, te
emaklyker navorfchen. A, die niets meer bemint dan
hatten te vergaderen, verfoeit de overdaad van B, die
in tegendeel in ene ryklyk toegerigte tafel, en andere
dierlyke vermaken , zyn grootfte vergenoegen ftelt. C vere
age ze beiden. Geld, en zelf de beste vermaken door B
verkoren, zyn in zyne oogen beuzelingen , in vergelykin-
ge van de voorwerpen, daar zyne eerzugt omtrent ver-
keert. A dan doet voornaamlyk hulde aan de begeerlyk-
heid der oogen, B. aan de begeerlykheid des vleeschs ; en C
aan de grootschheid des levens. Ik lochen niet ,dat ‘er meer
dan éne reden is van dit onderfcheid: doch als men op
het verfchil der temperamenten agt geeft, doet her zig
vry mn zien, hoe ’er dit ook onder geteld moet
worden. ‘Die A,‚B en C van naby kennen, zullen mis-
fchien, zo zy ‘er hun werk van maaken, zonder grote
moeite gewaar worden, dat by den eerften het Melancho-
like, by den tweeden het Bloedryke, en by den derden
het Cholerike de overhand heeft.
„‚ Wil men egter in foortgelyke proefnemingen niet
mmistasten: dan moet men nog verfcheide dingen in ’c
oog houden ; waarvan de twe volgende niet de minfte zyn,
‚ 1. Moet men niet vergeten, wat ‘er van de menge.
linge der temperamenten boven gezegd is.
„2. Ook moet men denken hoe ‘cr omftandigheden
zyn, waarin Â, B en C‚ fchoon ieder uit zyn beginfel
werkende, juist het tegendeel doen van 't gene men , in
den eerften opflég, van hun fcheen te kunnen verwach,
ten. A verfpilt ongemeen veel geld om X te behagen z.
doch zyn oogmerk is, oM langs dien weg ene ryke er-
fenis, een voordelig ampt, of iets anders, te verkry.
gen, ’t welke tot vermeerdering van zyne bezittinge
dienen kan. Dus kan het insgelyks gebeuren, dat B en
C alle hunne vermogens infpannen om geld te erlangen;,
zonder zelf de moeijelykfte en veragtelykíte wegen te
ontzien. Waarom B kan buiten dat aan zyne zugt tor
weelde, en C aan zyne eerzugt, niet genoeg voldoen.
‚> De temperamenten hebben , ten laatfte, buiten twyf=
fel, invloed op de mindere of meerdere gerustheid of
on-
DADECTKE GODGELEERDHEID. Kf
ongerustheid van 't geweten der natuurlingen. By fommi-
en hunger tog openbaart zig de prees voor de fbraffen mer-
Kelyk; daar anderen in tegendeel in enen ftaac van reden-
looze serustheid voortwandelen. Onder de oorzaken van
dit onderfcheid kan men zekerlyk de verfíchillende gc.
fteldheid der lighamen, en dus ook der temperamenten
tellen. Alcans de ondervinding leert , hoe by de Zwart-
galligen , alle andeze dingen gelyk gefteld zynde, de vrees
voor de flraffen zig veeltyds íterker openbaart, dan by de
Bloedryken en Galagtigen".
Mufeum Haganum Historico-Philologico-T heologicum.
Tomi Tertii, Pars altera. Hage Comitum apud J.
Munnikhuizen et C. Plaat. Absque Pref. 212 pp. in
octavo.
Br den aanvang ontmoeten wy, in dit gedeelte dezer
Verzamelinge , ene Verhandeling van den Heer Simons
de Vries, over de opkomst en den voortgang van den
Christelyken Godsdienst in ’t oude Perfifche Ryk; mits.
gaders over de vervolgingen aen welken de Christenen ale
daar onder de Per(ifche Vorften bloot gefteld waren , cot
op den ondergang van dat Ryk ,door de Saracenen over.
meesterd, in ’c jaer onzes Heren 645. Het beknopt ver-
flag deswegens gegeven is der lezinge waerdig ; byzonder
voor dezulken, die een geregeld denkbeeld van dit ge.
deelte der Kerkgefchiedenisfe wenfchen te vormen: en,
om deze of gene reden, opzien, tegen het doorbladeren
van het breedvoeriger bericht, ’ct welk hiervan gevon.
den word, in ASSEMANNI Bibliotheca Oriental. — Naast
dit Gefchrifc komt ons voor ene Verhandeling van den
Geneeffchen Hoogleeraer Jaques Vernet over het ver-
fchil tusfchen den zogenoemden Samaricaenfchen cn He-
breeuwfchen tekst, nopens den tyd der voortplantinge
van ’t Aertsvaderlyke Geflacht, na den Zondvloed, tor
op de geboorte van Abraham; hier in beftaende.
Volgens den Hebr. Volgens den Samar.
Sem gewan Arphacfad,
tweejaaren naden vloed. 2 s 2
Arphacfad gewan Selah ,
op den ouderdom van 35 e _… 135 s
| e-
328 MUSEUM HAGANUM.
Selah gewan Heber ,
op den ouderdom van 30 ê 130
. Heber ide Peleg,
op den ouderdom van 4 $ 1
Peleg gewan Rehu, it
op den ouderdom van go , 130
Rehu gewan Serug ,
op den ouderdom van 32 : 132
Serug gewan Nahor, |
op den ouderdom vaa ao . 130
Nahor gewan Terah,
___op den ouderdom van eg . 79
Terah gewan Abram,
Nahor en Haran op
den ouderdom van 7o ë 7o
Dus zyn ’er zedert den Zond-
vloed tot op de geboorte
wan Abram verloopen 292 of 942 jaren
‚Rakende deze verfchillende opgave nu, die cen onder-
fcheid van 6so jaren in de T ydrekenkunde te wege brengt
is men ’t onder de Geleerden niet eens, aen welke men
zich, als de echtíte, te houden hebbe. Ter wederzyde
vind men Mannen van Naem, als Voorftanders van de
ene en andere opgave; en men kan, het ftuk onpartydig
befchouwende , niet wel ontkennen , dat, 'er op ene pro-
blematifche. wyze, veel voor en tegen gezegd kunne
worden. De Hoogteeraer Vernet verenigt zich in deze
Verhandeling met hun, die de voorkeuze aen den Sama-
_ ritaenfchen tekst geven; en brengt de reden, die hem
tot deze zyde doen overhellen, te berde, met ene beant-
woordinge der tegenbedenkingen. Hy brengt hier, op
ene voldoende manier, het gewigtigfte byeen , dat in dit
geval voor den Samaritaenfchen tekst pleic, mitsgaders
het voornacemfte, dat 'er van de andere zyde tegen aen-
gevoerd word; en zyn Eerwaerde ftelt het gevoelen,
dat by hem de voorkeuze heeft, in zulk een gunttig
licht, dat des bekwame onbevoordeelden zich der motie
te niet zullen beklagen, wanneer zy 's Mans bedenkin-
gen deswegens met oplettendheid, ter overweginge van
dit onderwerp, nagaen. Ene genoegzaem duide
Iyke ontvouwing van des Hoogleeraers geheele voorftel
zou hier ve veel plaets beflaen, waerom wy ‘er van af-
zien *
<
MUSAUM HAGANUM. | 329
zien: dan dewyl velen zulk een gevoelen, mitsgaders .
andere foortgelyke afwykingen van de gewoone lezing
der Bybelfchriften , ligtlyk aenzien, als {trekkende ter
verzwakkinge van ’t gezag der Bybelbladen , zal ’t vere
moedelyk niet geheel onnuc wezen, daeromtrent nog
een kort woord uit dit Gefchrifc te melden. -
In ’t algemeen ftaet aen te merken, dat men, hier
fprekende van den Samaritaenfchen tekst, het oog niet
heeft op ene Samaricaenfche overzetting, maer op een
wezenlyk Hebreeuwfchen text , mec Samaritaenfche Let-
teren, (of de oorfpronglyke oude Hebreeuwfche Lette-
ren, zo men wil ,) gefchreven; nog onder de Samarita-
nen bewaerd: in onderfcheiding van den Hebreeuwfchen
text, thans by de Jooden in gebruik; welken men bee
weert dat met Chaldeeuwfche Letteren gefchreven is 5
die de Jooden eêrstmael te Babel in hunne affchriften in-
gevoerd zouden hebben: waerom wy hier boven opzet-
yk fchreven , den zogenoemden Samaritaenfchen en Hebreeuw-
fchen Tekst. Het verfchil derhalve, waerover in dezen
gehandeld word, raekt eigenlyk niet het gezag van ’t
verhael of der aentekeningen van Mozes; maer bepaeld-
lyk de echtheid of. Senn hdnks dier twee onder-
fcheiden affchriften, van den zelfden tekst, met Sama-
ritaenfche of Chaldeeuwfche Letteren; en de vraeg is,
welke lezing men in dit geval veiligst volge? Daerom-
trent nu voegt de Hoogleeraer zich: by dezulken, die
zich aen den Samaritaenfchen tekst houden; beweeren-
de, dat Mozes oorfpronglyk met deze Letteren gefchrea
ven heeft, als mede, dat de Samaritaenfche Affchriften,
aen minder verandering bloot gefteld geweest zyn, dan
de Chaldeeuwfche Affchriften, zo als de Jooden dezel-
ven in Babel gefchreven hebben,
‚‚ Ja maer, zegt mogelyk iemand, zo de Hebreeuw-
‚> fche getallen in dit: geval, verminkt, of bedorven
» Zyn, dan word de echtheid van ’t gantíche Bybelboek
> verdacht, en dus word de geloof waerdigheid der Hei.
„> lige Gefchiedenisfen cwyfelachtig gemaekt 2?” Dan
ziet hier het antwoord van den Hoogleeraer Vernet,
‚‚ Deze vrees is gansch ydel; niet ongelyk aen die,
welke zommigen bezielde, toen Ludovicus Cappellus bee
weerde, dat de tegenwoordige Hebreeuwfche Ktanktip.
pen van jongen datum, en zomtyds verkeerd geplaetst
waren, Men vond ’er die fchreeuwden, dac men geen
act
Pad
339 MUSAUM HACANUM,
ftaet meer kon maken op de zuiverheid der Bybelboekeri «
als zulk ene verdenking ftand greep. Ondercusfchen
heeft het gevoelen van Cappellus de overhand gekregens
hiet alleen zonder nadeel, maar zelfs tot voordeel der
Bybelfchriften: gemerkt vele plaetzen, met de ter zy»
deftelling der Klankftippen, ene betere uitlegging fchye
_pen verkregen te hebben.”
‚‚ De goede trouw des Schryvers van den oorfprong-
Iyken tekst komc hier geenszins in verdenking; dan,
daer men verfchillende lezingen ontdekt, en dat ver.
fchil zekerlvk ontítact uit ene feil of onoplettendheid
van den enen of anderen Affchryver, zo valt de vraeg,
welke Schryver den oorfpronglyken tekst het naeuwkeú-
rigst afgefchreven hebbe? Men handelt dus gewislyk
niec onregtmatig met de Hebreeuw(che of Samaritaen:
Sche of andere Affchryvers, als men ‚"hunne verfchil.
lende Affchriften ontdekkende, dezelven op oordeelkun=
dige gronden beoordeelt: even als men in andere geval-
Jen gewoon is ce doen, by de vergelyking van verfchil-
lende Affchriften van ’t zelfde Boek.
‘> Wel byzonder loopt het wezeniyke van ’t Bybel«
boek in dezen te minder gevaer, om dat het, met be-
. trekking tot ons tegenwoordig onderwerp, nict zo zeer
aenkomt op zaken, als wel op enige of verzuimde of
misvormde gevallen. Een misflag die te ligter plaets kon
hebben , om dat de Hebreeuwen, even als de Grieken ,
de getallen dikwils, niet met woordlyke benamingen ,
maer met telkundige letteren uitdrukten; en ’t is bee
kend dat de Hebreeuwfíche getallen ook elders verminkt
zyn. „, De getallen naemlyk werden,” gelyk Augustie
sus in zyn Gefchrift, de Civitate Dei L.. XV. 15, ope
merkt, „, ia zulke plaetzen, daer ze niets tot her leer:
‚ ftellige doen, onachtzaem gefchreven en onachtzae-
‚‚ mer verbeterd,’
*x Is dacrenboven thans uitgemaekt , dat zommige le.
zingen van den Hebreeuwfchen tekst gebreklyk zyn; en
dat ’er meermaels iets in overgeflagen is, ’t welk men
uit den Samaritaenfchen tekst gelukkig herftelt. Om de.
ze rede is ’t, dat de beroem:le Kennicott zo veel vlycs
aengewend heeft, ter nafpeuringe en vergelykinge der
verfcheiden Handfchriften van den Hebreeuwfchen By-
bel; ten einde, met betrekking tot het Oude Testa-
ment, het zelfde te doen, das de oordeelkundige Milt,
met
MUSAUM HACANUM. | -_ 831
met opzicht tot het Nieuwe Testament, gedaen heeft.
En tot deze verzameling van Handfchriften heeft de
Heer Kennicott niet getwyfeld , ook de Samaritaenfchen
te brengen (*): nademael 'er in dezelven verfchillende
lezingen voorkomen, welken ter herftellinge var den
echten tekst dienen, dat in dit geval, waarop wy thans
het oog hebben, by uitftek plaecs heeft. Op. ene
dergelyke manier kunnen ook de Samaritaenfche Hand-
fchriften, aen de andere zyde, zonder derzelver aor-
fpronglyke echtheid te benadeelen, veelligt in andere
plaetzen , uit de Hebreeuwfchen verbeterd worden.
* Is toch naeuwlyks te wachten, dat ren ergens een
Handfchrift zal vinden, waerin men, niet deze of gene
feil van den Affchryver zal ontmoeten.
Men eischt derhalve niets, dan ’t geen billyk en
bruiklyk is, wanneer men begeere , dat alle die verfchile
lende lezingen in ene oordeelkundige fchael gewogen
worden ; en dit men, naer goedgekeurde vastgeftelde be.
palingen , beflisfe, welke lezing voor de echtfte te hous
den zy. Door deze omzichtigheid verleent de beweerde
zuiverheid van den Heiligen Text denzelven ene meer.
dee
(*) ’t Komt my, (zegt de Heer Kenaicot, in zyne Verhandeling,
fuper ratione textus Hebraici Vet. Test. T. L. p. 321.) enigzins
noodzaeklyk voor, ten gevalle van hun, die in dit flag van zaken
mio ervaren zyn, wat bepaelder aen te duiden, waerom ik het
taedzaem geoordeeld hebbe, de vyf boeken van Mozes, met Sa-
maritaenfche letteren gefchreven, te gelyk met de Hebreeuw{che
Affchriften in opmerking te nemen. De rede hier van is deze. De
Samaritaeníche Pentateuch is geen vertaling van den Hebreeuwfchen
Tekst, maer de Hebreeuwíche tekst zelve, zynde alleenlyk met
ene andere foort van letteren gefchreven; zo dat en de Samarie
taenfche en de Hebreeuwfche tekst oorfpropgiyk even dezelfde zy.
Terwyl nu deze twee affchriften van den eigenften tekst niet ol
komen eveneens zyn, is ‘t ‘er zo mede gelegen, dat de Samari-
taenfche tekst, in die plaerzen, daer ze van elkander verfchillen,
meerendeels de beste lezing heeft. Want de Wet van Mozes,
met Samaritaeníche, of liever met oude Hebreeuwfche letteren ge-
fchreven, komt voor als ego met meer oplettendheid be-
waerd, of, (om dat ze zeldzamer afgefchreven zal zyn,) minder
verminkt, en met minder misflagen bezet te zyn, dan de Wet van
Mozes, die tot ons gekomen is, in Hebreeuwfche (of liever Chal.
deeuwfche) letteren, welke de Jooden, na hunne wederkeeriog
uic de Babylonifche gevangen:s, aengenomen hebben,
Ld
832 ____MUSAUM HAGANUM.
„dere geloofwaerdigheid , en verfcheiden zwarigheden
worden dus gemaklyker uit den weg geruimd (*).
By deze Verhandelingen heeft men gevoegd, het Aca-
demisch Berichtfchrifc nopens den dood en de hegrave-
nis van wylen den beroemden Daniel Wyttenbach, in zyn
leven. Hoogleeraer der Heilige Godgeleerdheid te Mar-
purg, in den ouderdom van even 74 jaren overleden,
op den 29 Juny 1779, zynde gebooren den 26 Juny
1706. Dit Berichtfchrift , opgefteld door den Hoogleer-
aer Carolus Henricus Geisler , als een voorlooper der Lof.
reden van den Hoogleeraer Michaël Conradus Curtius,
over den aflyvigen, (uit welke Lofreden men ook hier
enige: byzonderheden overgenomen heeft,) behelst ene
kortbondige melding van ’s Mans voortreflyk character ,
uitmuntende hoedanigheden, en pryzenswaerdige geleerd.
heid. Men leest dit in ons Gewest met te meer genoe-
en, daer Nederland roem draagt op de inwooning van
es Hoogleeraers geachten Zoon, den Heer Daziël Wyt.
zenbach;, wiens reeds uitmuntende en voorts veel beloo-
vende talenten, aen alle beminnaren der Geleerdheid
overbekend, hem den Eerftoel van Hoogleeraer in de
Wysbegeerte, in Amfterdams Doorluchtige Schoole,
met een algemeenen lof hebben doen beklimmen; en
welke waerdigheid zyn Hooggeleerde met allen luister
’
handhaaft.
Ten laetfte is hier aen nog gehecht ene Londonfche
Aenkondiging van C. G. Woide ‚nopens de uitgave eni=
er Fragmenta Verfionis N. T. Coptice vel Sahidica , in ’t
atyn vertaeld; welker uitgave, als byzonder nuttig
ter ftavinge der echte lezing van den Griekfchen text
des Nieuwen Testamentes geprezen, den oordeelkundi-
gen Liefhebberen, met het afloopen van 'c jaar 1778 ,
aengeboden is, met verzoek dat zy dezelve door hunne
‚ intekening gelieven te begunftigen. Ter bevorderinge
bier van zyn, tot gemak voor onze Landsgenoocen ,
als Perfoonen aen welken men zich desaengaende kan
ver.
(}) Nederduit(che Lezers, die omtrent dit gant(che Stuk na-
der, onderrichting begeren, kunnen desaengaende genoegzame
voldoening vinden, in de Verhandeling van Th. Brett, over de
oude Overzeitingen van den Byvel. bl. 97—10g. ER bl, 114
27.
eee
MUSEUM HÁÂCANUM. | _233
vervoegen, in ons Gewest benoemd, te Leyden de
Hoogleeraer ‘Schultens en te Amfterdam de Eerwaerde
Boullier, mitsgaders in ’s Hage de Eerwaerde Royer en
de Hoogleeraer Barkey. |
Pra&icaale Verhandeling over de ongemakken der Tanden ,
door JORN HUNTER, Lid van ’t Koninglyke Londonfche
Genootfchap, en _ Heelmeester in het St. George Gasthuis.
Uit het Engelsch vertaald , door Pp. BODDAART , M. D. Oud-
raad der Stad Wlisfingen, en Lid van verfcheiden Genoot-
fchappen. In 's Hage, by }. H. Munnikhuizen en C.
Plaat in Comp. 1780. 66 bladz. in groot quarto.
Me heeft, zo 't fchynt, de gebreken der Tanden,
tot hier, befchouwd als een onderwerp, welkers
naafpeuring den. beoefenaaren der Genees- en Heelkunde
“ onwaardig, en alleen aan kwakzalveren moest overge.
laacen worden; en het is misfchien om deeze redenen,
dat , niettegenftaende deeze gebreken vry: algemeen
zyn, nog niemand tot hier toe heeft ondernoomen dit
onderwerp met opzet te behandelen: met regt verdient
dierhalven de Heer JOHN BUNTER, die , door zyne uit-
muntende Verhandeling, over deezen tak der Genees-
en Heelkunde, een zo helder licht verfpreid heeft, den
dank van alle verftandige beoefenaaren deezer weeten-
fchappen.
Naa dat deeze oordeelkundige Heelmeester in zyne
eerfte Verhaodeling , welke, in ’t jaar 1772, onder den
Titel , Natuurlyke Historie der Tanden, ìs uitgekoomen,
en door den Fleer BODDAART , in het Latyn en Hollandsch,
is vertaald (*), eene nauwkeurige befchryving van ’c
zamenftel, gebruik, vorming, groei, en ziekten der
Tanden gegeeven; zo gaat hy thans over, om de onge.
makken der Tanden praéticaal te behandelen. De k -
theur heeft deeze Verhandeling in negen Hoofdftukken
verdeeld. In het eerfte Hoofdítuk handelt hy over de
Ziektens der Tanden en derzelwer gevolgen. In het cwee-
de, over de Ongemakken der Tandkasfen en derzelver gevol-
gén. In het derde, over de Ongemakken van het Tand-
an vleesch.
(*) Zie Hedend. Vad. Letteroef. II. D. bl. 548.
1Ì. DEEL. ALG. LETT. Ne. 8. Z
334 J HUNTER
vleesch. In het vierde, over de Zenuw-pynen in het Kaak-
been. In hec vyfde, over de vreemde floffen op de Tanden.
In het zesde, over de onregelmatigheid der Tanden. In
het zevende, over de onregelmatigheden tusfchen de Tanden
en het Kaakbsen. In het agtite, over de Onderkaak, en ein-
delyk, in het negende, over het Tandtrekken. Tot een
bewys, met welk cen oordcelkunde de Aucheur alle deeze.
onderwerpen behandeld , mag het volgende dienen ’t welk .
hy omtrent het Tanderekken aanmerkt:
» Het is byna onmogelyk, fommige Tanden te trek-
ken, zonder de Tandkasfen te breeken. Dit is in het
algemeen van weinig belang, om dat uiet de natuur der
vereeniging tusfchen den Tand en deszelfs holte de Kas
zelden verder kan gebrooken worden, dan de punten van
de klaauw loopen, en in zeer weinige gevallen zo ver ;
‘er kan dierhalven weinig nadeels uit voortkoomen ,
wanneer de breuk zig niet verder uicftrekt , dan dat deel
der holligheid, dat natuurlyk gekwetst word, door het -
verlies van den Tand, en het overblyvende deel kan op-
gevuld worden, als cen grondfteun, om ‘er den Tand
op te doen rusten.
‚> Hier is onderfteld dat de Splinters gecn nadeel doen ;
doch daar twyfele ik aan; want indien zy zo los nict
Zyo, dat zy het levensbeginzel verlaaten Kunnen, maa-
ken zy een gedeelte van ons Lighaam, en zyn aan haare
punten afgerond, gelyk de Splinters in andere breuken,
en vooral hier, om bovengemelde redenen: namentlyk
‚om dat dit deel meer enne is tot bederf, En indien
zy geheel los zyn, zullen zy weg zyn eer het Tand.
Se lesch volkoomen fluit, of ‚na dat het geflooten is,
zullen ze als een vreemd Ligchaam werken, en eene
kleine verzweering in het Tandvleesch maaken , en daar
uit komen.
‚‚ Het gebeurt zomtyds dat de Tand gebrooken is aan
zyn punt, en dat 'er niet meer dan de wortel overig is.
Het geen dikwils genoegzaam is om de eerfte of voorige
klagten te doen duuren, dus moet het uitgetrokken wor-
den, indien dat zorgvuldig kan gefchieden. Maar indien
het niet kan getrokken worden, zal ‘er het tandvleescha
over heen groeijen, en de tandkasfen zullen zo verre als
het 'er in blyft, bederven. Het beledigde beginzel
der tandholte zal gefchikt worden, ter opvulling van
den bodem, waar door de ftomp uitgedreeven word,
maar
OVER DE TANDEN, 235
maar misfchien geeft dit zommigen aandrang tot Tand-
pyn: fchoon deeze omftandigheid niet altoos eene oor-
zaak tot Tandpyn is.”
De Heer BODDAART, die, door de overzetting deezer
Verhandeling, den Nederduifchen Leezer niet weinig
dienst doet, heeft nòg bovendien, door zyne kundige
aanmerkingen , het Werk zelve merkelyk verbeterd; zo
dat wy durven zeggen thans een Werk over de Tanden
te bezitten ,’t welk van een yder ‚die hier omtrent éeni-
ge gegronde kennis wenscht te hebben, verdient gelee-
zen te worden.
‘Proeve over den Eleétrophorus , door j. INGENHousz , M. Dr.
Hofraad enz. enz. met nog een nevensgaand Stukje de
EleBririteit betreffende , door Denzelven. Uit het Engelsch
vertaald, door }. Vv. BREDA, M. D. Veertig-raad te
Delft. Te Delft by E. v. d. Smour en J. de Groot,
EE Z. 1780. Behalven het Voorbericht 35 bladz. in gr.
ottavo. |
Het byzonder bedoelde van den Heer Ingenhousz. , in
lk deeze Proeve, den 4 Juny 1778 geleezen in de
Vergadering van de Koninglyke Societeit te Londen,
is, te verklaaren, in hoe verre, de Eleëtrophorus perpe-
tuus geagt kunne worden te beantwoorden, aan de byna
algemeen aangenomen Theory van Dr. Franklin, nopens
eene pofitive en negative Electriciteit. Zommigen naam-
Iyk hebben gedagt , dat de verfchynzels, door dit Werk-
tuig veroorzaakt, die Theory als om verre wierpen,
en dat dezelven niet te verftaan waren, zonder nieuwe
grondbeginzelen vast te ftellen. „, Dan het komt my „”
zegt de Heer Ingenhousz. , ‚, na deeze ftoffe met aandagt
s, Overwoogen te hebben, voor, dat die verfchynze-
„‚ len , volgens dezelfde grondbeginzeten , die: reeds
s, door byna alle Wysgeeren aangenoomen zyn, Uitge«
> legd konnen worden” Zulks toont zyn Ed. in deeze.
Verhandeling op eene ‘voldoenende wyze;, die tevens
ftrekt ter nadere ophelderinge van de Theory der Elac.
Padd
‘triciteit, of. ten minfte den weg helpt baanen, om ’er,
‘door verdere proefneemingen, een nader licht aan by te
‘zetten; des zy, die zig op dit onderwerp toeleggen , een
«nut gebruik van deeze MER SOEE kunnen maaken. —
2 En
336 | J: INGENMOUSZ,
En even zo zullen zy met genoegen kunnen nagaan,
het daarby geplaat{te Stukje van denzelfden Autheur , in de
opgemelde Vergadering geleezen „den 9 July 1778; be-
helzende de befchryving van eene gereede wyze, om eene
Kaars, door middel van eene kleine Eletricale vonk „ aan
te fleeken. Mert de befchryving hier van geeft hy te ge-
Ilyk een berigt van de Vles van den Heer Cavallo, door
middel van welke men, als ze fteeds gelaaden in gereed-
heid gehouden wordt, deeze proef , zo wel by nagt als
hy dag, werkftellig kan maaken; mits men zorg draage
van die Vles, of dat Magazyn van Eleêtricaale vloeiftof-
fe, zo tc plaatzen, dat men dezelve gemaklyk in het
duistere moge vinden. De Heer van Breda, die met alle
oplettendheid de EleCtrike verfchynzels nafpoort, en dee.
ze Gefchriften van den Heer Ingenhousz, als der over-
zectinge waardig , in onze taale vertolkt, gemeen maakt,
heeft, zo als zyn Voorbericht ons meldt, de eer gehad
van dien Heer zelven te Delft te fpreeken ; en hier door
is hy in {taat gefteld, om een nog vollediger verflag te
geeven, van de beste en eenvoudigíte wyze, op welke
zulk eene Voorraadvles vervaardigd kan worden. En dit
verflag aldaar mededeelende, meldt hy te gelyk, dat de
Heer JF. Rechther, Phyúsch Inftrumentmaaker te Delft,
reeds zodanige Vlesfen, van verfchillende grootte, ge-
maakt heeft, die haare laading, zonder veel verminde-
ring, zeer langen tyd behouden. Met betrekking tot
dice Magazyn van Ele@ricaale vloeiftoffe, ftaat hier , met
‚den Heer Vertaaler in zyn Voorbericht , nog aan te mer-
‚ken, dat men zig van het zelve kan bedienen , om ‚op ee-
ne gemaklyke wyze, veele vermaaklyke en nuttige proe-
ven te doen, zonder altyd eene Ele@rizeer-Machine by
de hand te behoeven. Inzonderheid kan, gelyk hy vere
volgt, ‚‚ door middel van zulk een Magazyn, de Elec-
9, tricaale kracht, wanneer men zich , door het toebren-
, gen van Ele@trike fchokken, van dezelve als een ge.
‚, neesmiddel wil bedienen, tot den Lyder worden over.
», gebragt , zonder dat het nodig zy, ter plaatze daar
… hy zich bevind, een Eleêricaal werktuig ce gebrui.
‚, ken, dat fomctyds niet dan mec veel moeijelykheid ge.
„, fchieden kan: want dus behoeft men maar een Maga-
s, Zyn van Esen ooten inhoud ‚of meer dan één,
‚„ aan cen Kleûrizeer-Machine, elders geplaacst , nn
pe : ‚> GER
PROEVE OVER DEN ELECFROPHORUS, 337
den, en hetzelve by den Lyder te brengen ; waarop
„, dan aldaar eene op de gewoone wyze bekleede vles ,
‚‚ van grootte naar de fterkte van den fchok , welken men
„… verkiest te geeven, zeer gemaklyk,en by herhaaling,
‚‚ kan gelaaden worden,”
Befchryving van een Mineralogisch Zak-Laboratorium, be-
nevens van het gebruik der Blaaspyp in de Mineralogie ,
door G. Vv. ENGESTROM. Uit het Engelsch vertaald , en
met eenige Aanmerkingen, en bygevoegde Werktuigjes ver-
meerderd, door j. Espné, A. L. M. et Phil. Doë.
Voorzien met eene beredenerende WVoorreden van J. LE
FRANCQ VAN BERKHEY , Med, Dot. Leétor Hist. Natur.
aan ’s Lands Hooge School binnen Leyden enz. Te
Leyden by F. de Does, Pz. 1780. JIn groot oêtavo 7y
Nademaal de Mineralogie , of Berg- of Delf-ftofkunde,
zo wel haare aangenaamheid als nuttigheid heeft , is -
’'t nog al eenigzins te verwonderen, dat ‘er in ons Va
derland zo weinigen zyn, die zig op het verzamelen, en
inzonderheid op het bevefenen , van de Mineralen toeleg-
gen. En ’t is dus niet vreemd, dat de Heer Berkhey,
ie deezen tak der Natuurlyke Historie, vooral: niee
minder dan eenigen anderen, beoefend heeft, by gele-
genheid der uitgave van het hier bovengemelde Gefchrift
zig verledigt tot het fchryven eener Voorreden, welke
alleszins ftrekt, om onze leergierige Vaderlanders te noo.
pen en aan te moedigen, om ’er meerder werks van te
maaken, en zig byzonderlyk op de kennis der Scheikun-
dige Proeven toe te leggen. ’s Mans Voorreden vordert
de oplettendheid der Natuuronderzoekeren; en zy, die
regt fmaak krygen in de Mineralogie, zullen zig met
vrugt kunnen bedienen, van de daarnevens gevoegde on-
derrigting voor de Lief hebbers der Bergftof kunde , over.
genomen uit de Voorreden van den geleerden Heer Engel-
bronner , voor den doorwrogten Catalogus van't ryke Kabi-
net van wylen den Heer Gril. En zy, die zig door 't
een en ’t ander geleid vinden, om hunne ocfenzugt in
deeze Weetenfchap voort te zetten, zullen de moeite
van den Heer Erdré, in ’t vertaalen en vermeerderen
deezer Befchryvinge van Ae Mineralogisch Zaklaboratori-
3 um s
938 €..v. ENGESTROM
um, Gaz als-een voor mun zeer aangenaam gefcheak
dankelyk erkennen; voor zo verre dit Stukje hun een
juisc verflag geeft, van eene gemaklyke byeenverzame
ling der vereischte Werktuigen, en van derzelver ge-
bruik.
Die Gefchrift behelst, na eene voorafgaande onderrig-
ng, nopens de wyze, op wetike nren de Mineratogie
hehoort te beoefenen, eene naauwkcurige befchryvinge
van de vereischte Werktuigen , om, doer middel van
Vuir, of op een ftuk Hewtskool, met de geconcen-
treerde Vlam van ecne Kaars, door eene Bfaaspyp aange-
dreeven, proeven op de Mineraalifche Lichaamen te
doen, én van derzelver beknopte verzameling in eene
Doos, die ligtlyk op Reis mede gevoerd kan worden;
van waar ze den naam voert van een Mineralogisch
boratorium , of draagbaar Stookhuis, En even zo ontmoet
men wat laater ecrie foortgelyke befchryving van een
klein kistje; dat een tweede Stuk van dit Zaklaboratori-
um uitmaaken kan; behelzende het noodige tot het doer
Van proeven, door Ontbinding ; waarby nog komt de be.
fchryving van een Waschbakje, in ’t welke de Mineraa-
fen, (vooral Ertzen) van den anderen gefcheiden, en
van de aanhangende Steenftoffen, door water, afgewass
fchen kunnen worden. Alle deeze werktuigen , en derzel-
ver fchikking in de daartoe gemaakte Kistjes, worden in
eene nevensgaiunde Plaat duidelyk vertoond; en men be-
rigt ons, dat zodanig een Zatklaboratorium, tot een civi-
len prys, te beftellen zy, by den Heer Gerrit Schoema-
ker, berminnaar en beoefenaar der Werkruigkunde en
Scheikunde te Leyden. Voorts verleent ons de Autheur
een volledig verflag van het gebruik dier Werktuigen,
en ’t geen men, omtrent daartoe behoorende handgree-
pen, op verfchillende ftoffen, in age heeft te neemen.
—- Onder het vertaalen van dit Gefchrift, en het ap-
pliceeren der regels „ bevond de kundige Esdré wel dra;
dat men deezen toeftel, zonder belemmering, nog wel.
met eenige Werktuigjes kon vermeerderen , die aan de be.
oefening der Mineralogie nut en gemak zouden aanbren-
gens 't welk hem bewoogen heeft ‘er eenige aantekenin-
gen daar toe berrekkelyk by te voegen. Zezyn, gelyk
hy in de Voorreden zegt, byzonder geïchikt, ‚‚ ter
s Ontdekkinge van fommigen der uiterlyke kenmerken
‚> van de Maneraalen, by voorbeeld, in hoe ver de Delf-
\ 8 9 {tof
é
MINERAEOGISCH ZAKLABORATORIUM. 850
„ flof de Polysting toelaat, dan niet. (2.)- hoedanig de
‚> Couleur zy, die oen zeker Ertz geeft, wanneer die gee
s> wreven wordt. (3.) of een Mineraal Yzer in zich
> houde. (4.) of een Yzer Ertz een natuurlyke Magneét
ss ZY, dan niec, en dergelyke meer.”
‚, Zo ik niet de beknoptheid van het Laboratorium
s Vervolgt zyn Ed., allezins in het oog had moeten hou
‚, den, omte voldoen aan de benaaming en het oogmerk,
‚‚ had ik nog verfcheiden andere werktuigjes , hoedanig
‚‚ men die in een groot Laboratorium aantrêft, ’er kun.
‚> nen byvoegen. Maar een Liefhebber, welke zich
‚‚ niet bekreunt aan den omflag in het vervoeren, zou
‚, nog verfcheide Scheikundige Werktuigen, (doch in
9, een kleiner vorm gebragt,) by zyn Laboratorium
9, kunnen voegen, en zoude zich dan ook, als een der.
‚> de gedeelte van het Laboratorium, kunnen bedienen
‚‚ van een klein draagbaar Stookfornuisje, met zyn Ke-
s tehtje, Glazen, Helm, Koelvat, enz. en het zelve doen
‚‚ werken , door middel van één, twee, of meer vlam.
… men van een Lamp. Men zou hieromtrent het Pian
s En Model kunnen volgen van het handelbaar Stookkee
teltje, ’t welk de Heer Nollet ons opgeeft en befchryft,
> in zyne. Natuurk. Lesfen , [Vde D. 2de St. p. 730—
ss 734- Dewyl dit Werktuig met zyn toebehoo-
9, ren van geen grooten omflag is, zou men het zelve
‚‚ in een klein kistje, om het te vervoeren, kunnen ine
‚> fluiten; dus zou men niet alleen een Mineralogisch,
…, maar zelfs ook den Scheikundig Laboratorium met
‚, Zich kunnen voeren, om eenige voldoende Proeven in
„’t werk te ftellen,” AE ken
Verhandeling over het hooge Rechtsgebied in Holland en
Westfriesland, onder de regeering der Graeven u de Huy-
zen van Hotland, Henegouwen en Beijeren. In ’s Grae
venhage by J. Á. Bouvink, 1780., In groot oëtavo 115
bladz. |
N
Or door ‘dé behandeling van dit gewigtig onderwerp ,
das wel eene oplettende navorfching vereischt, aan
dit gedeelte van ons oude Scaatsregt eenig nader licht by
te zetten , ftelt zig de Schryver voor, ‚‚ (1.) Kortlyk
„te onderzoeken, wie, geduurende het bewind der
__… Za ‚> Fran.
{
840 VERHANDELING
, Frankifche Koningen, hier te Lande, het ftraffend
‚> Rechtsgebied geoefend hebben. (2.) Oplettend nare
» fpooren, aen welke Rechtbanken door de Graeven , na
s, dat zy de voornaemfte deelen der Oppermacht zich
s… geëygend hadden, kennisneeming der misdaeden , voor-
) al van grove wanbedryven , waertoe de Schryver zich
‚‚ meest bepaelt , zy toebetrouwd geweest 5 en (3.) eyn-
‚‚ delyk over. de Leeden dier Rechtbanken, en de toen-
‚‚ maelige ec EPIEeaEE te handelen” — Ieder deezer
Stukken ontvouwt de Autheur met alle naauwkeurig-
heid, naar uitwyzen der oude Charters en Gefchiede-
nisfen, waarop hy in deezen bouwt, en die hy allerwe-
gen aenhaalt; om den onderzoeklievenden , dien men ’t
overwegen van dit Gefchrift wel mag aanpryzen , des te
PSrEeCen gelegenheid te verleenen, alles nader te toet-
en.
Na eene voorafgaande. algemeene aanmerking over de
aanftelling der Graven, welken in het gebied der Fran-
ken, na dat het aloude Friesland aan het Frankifche Ryk
gehegt was, het Regtsbeftier over de Landítreek en wel
byzonderlyk de lyfftraflyke Regtspleeging, aan hunne
zorg toebetrouwd , oefenden , bepaelt hy zig inzondere
heid tot het deswegens voorgevallen in Holland en Weste
Friesland. Zyn Ed, maakt een aanvang met de gifte
van Koning Arnold in den jaare 889 aan zekeren
Gerolf ; den eerften , dien men geduurende de Frankifche
Heerfchappy vindt, dat een gedeelte van Holland beregt
heeft ; aan welken Graaf de Koning verfcheiden Landgoede-
ren, in zyn Graaffchap gelegen, met de daaraan gehoo-
rende Regten, in vollen vryen eigendom fchonk. H
merkt voorts aan dat de Frankifche Vorften, en zo ook
vervolgens de Koningen ey Keizers van heet Duicfche
Ryk, de eerfte Graaven hier te Lande, door dergelyke
giften, al vroeg vry hoog in aanzien en magt hebben
doen klimmen. Als mede dat de Graaven daarenboven
hun gebied, diestyds, niet weinig uitgebreid hebben,
door ‘et geluk der wapenen. Deeze fteeds aanzienlyker
wordende Graaven hebben, zegt onze Autheur, als
Amptenaars der Frankifche Koningen, en vervolgens dex
Vorften van het Duicfche Ryk, , het hoogfte Rechese
‚> gebied, in naem dier Vorlten, over eenige gedeeltens
‚s‚ van het tegenwoordige Holland en Westtriesland ges
„ pefend,” ya Ed, beperkt dit Regesgebied binnen
le
Î
OVER ‘HET- HOOGE’ REGTSCEBIED. 34
eenige gedeeltens; om dat die Vorften, gelyk hy verder
doet zien, insgelyks het hooge Regtsgebied , over zoms
mmige plaatzen , aan de Geestlykheid áfítonden , of ’er de
vrye Edelen mede begiftigden. Alle decze, HEt zy Graa-
ven, Geestelyken of Edelen, hadden een van elkander
onaf hanglyk Regtsgebied, en hingen in ’t zelve onmid.
delyk van die Oppervorften af, welken hen daar mede
begunftigd hadden; des ze hier aan onderdaanig bleeven.
Van daar waren ook de Afgezondenen des Konings,
Misfi Regi, die, ‘als buitengewoone Regters, overal in
het Frankifche Ryk onderzoek deeden, of door de Graa-
ven, Geestelyken en vrye Edelen, de Regtzaaken naar
dep eisch behandeld werden , by mangel van dien bevoegd,
om daar ter plaatze Regt te oefenen , of aldaar , ten kos.
te van den geenen, die het Regtsgebied had, zo lang te
verblyven, tot dat door hem behoorlyk regt gedaan
was. |
De Opfteiler deezer Verhandelinge, hier mede aan het
eerfte Lid voldaan hebbende , brengt ons wyders onder ’£
oog , hoe ’t ten deezen opzigte hier te Landegegaan zy,
toen de Keizerlyke waardigheid, na het uitfterven van
den Carolynfchen Stam, van ’t eene geflacht tot het an-
“dere, overging , en de geduurige verandering van Opper-
‘hoofd menigvuldige twisten in het Ryk baarde.
Wat onze Graaven betreft, deezen bedienden zig, ge»
Iyk de Autheur doet zien, meesterlyk van de zwakheid
van ’t Keizerlyk gezag; trapswyze zig meerder magt
aanmaatigende, terwyl zy hun grondgebied zo door de
wapens als anderzints uitbreidden, oefenden zy eerlang ,
behoudens egter de Leenroerigheid aan hect Ryk, de
heerlyke Regten der Souverainiteit op hunnen eigen
naam. Terwyl ze zig, gelyk onze Schryver vervolgt ,
meestal naar de gewoonten, der Franken fchikten, zo
werd ook de Restspleesing, over zwaare zaaken , inzon-
derheid over Iyfítraflyke misdaaden, in eene jaarlykfche
Vergadering van de voornaamften des Volks door hen
uitgeoefend, Maar dewyl het gebied onzer Graaven te
uiegeftrekt geworden was, en zy door te veel bezighe-
den belemmerd werden, om zulks in perfoon te doen,
zo ftelden zy al vroeg over de byzondere Landftreeken
Bailliuwen of Regters aan, die in de Regtspleeging hun
erfoon verbeeldden3 en dus, in ’'s Graaven naam, de
Iyfitraiyke misdaaden in de jaarlykíche {ameningen det
45 vry&
342 __ VERBANDBLING:
vrye en aanzienlyke Lieden van hun Baillfuwfehap, de
Hooge Vierfchaar uictmaakende , beregtren.
aast de Graaven komen hier in aanmerking de Geest.
Íyken, on®rent welken onze Autheur toont, dac hun
egusgebied nagenoeg in dezelfde omftandigheden bleef,
als.onder de voorige Vorften , met dit onderfcheid , dat
zy terwyl ze in hun Regtsgebied, den Graafiyken Bailliu-
wen en derzelver hooge Vierfchaar niet onderworpen
waren, nu onmiddelyk van de Graaven, gelyk eertyds
van de Vorften, af hingen, gemerkt de Graaven zig ook
dat Vorstlyk Oppergezag aangemastigd, en zig door
foortgelyke begiftgingen daarin bevescigd hadden.
Raakende de Kdelen , eindelyk , van welken boven inse
gelyks gewag gemaakt iv5 de Graaven, zegt onze Schry-
wer , tiecen den Edelea hun afzonderlyk Regtsgebied wel
behouden , dan ze fpaarden tevens. geene moeite, om de-
zelven op alle wyzen aan zig te onderwerpen; waartoe
het Leenftelzel, volgens: hee welke in dien eyd alle re-
eering ingerige was, hun cene gunftige gelegenheid vere
Senafte. n de verdere uitbreidinge hier van toont onze
Autheur onderfcheidenlyk langs welke wegen, en door
welke middelen de Graaven die vrye Heerlykheden allengs-
kens hun Graaffchap, wisten in te-lyven, en het hoogte
Regesbewind daarvan, het welk te voren by den Keizer
berust had, en van zynentwege door die vrye Edelen
geoefend was , aan zig te trekken. Als mede hoe zy die
vrye Heerlykheden, op deeze wyze verkreegen, tot afs
zonderlyke Bailliuwfchappen maakten, of , met het daer.
aen verknogte hooge Regtsgebied, aan bunne Gunftelin-
gen ter Leen uitgaven. Zyn Ed. opgemerkt hebben-
de, dat deeze Vafallen hier-door het Voorregt bezaren,
dat ze alleenlyk van den Graaf als. opperften Leenheer
af hingen, en dat hunne Heerlykheden van den Regts-
dwang der Graaflyke Bailliuwen bevryd waren ; tekent te
gelyk nog aan, dat die Edelen en vermogende Leenman-
nen, zelden in perfoon hee ftraffend regtsgebied in hune
ne Heerlykheden oefenden , maar hunne Regters of Bail-
liuwen hadden, welken in de Hooge Vierfchaaren dier
Heerlykheden, over de zwaare misdaaden, aldaar voor-
gevallen, regt vorderden. Naar uitwyzen van dit
alles waren dus de Vierfchaaren der anderfcheidene Graaf-
pa Bailliuwfchappen, die der Heerlykheden, aan de
eestlykheid met hoog Regtsgebied gefchonken , en die
van
hade ze
OVER HET HOOGE BECTSGSBIED. 843
wan de Edelen en Vafallen, Halsheeren zynde , de Rege
banken, by welke gewoonlyk over zwaare misdaaden,
ten tyde der Graaven, uit de Huizen van Holland, Hee
negouwen en Beveren, regt gefproken werd. ak
Wyders handelt onze Áutheur, ponder die tweede Lid,
pog over het lyfltraflyk Regusgebied der Steden van Hole
Jand en Westfriesland, in die Graavelyke cyden, zeders
dat de Graaven deeze en geene plaarzen cot Steden bee
gonden te maaken, en dezelven met vrydommen €n voor-
resten te begiftigen; welken, ten aanzien van het lyfe
ftraflyke, aäânvangiyk vry bepaald. waren, en zig nies
dan na verloop van tyd allengskens verder uitbreidden,
Op de afhandeling hier van tragt hy eindelyk in het der.
de of laatfte Lid zyrner Verhandelinge een juist denkbeeld
van de aeloude lyfftraflyke Regtspleeging, en ’t geen
daar toe behoorde, te geeven. Deeze twee laatfte
opgenoemde alt hed behelzen eene opheldering van ver-
fcheiden omftandigheden , daar toe beereklyk; doch wy
kunnen: ons, zonder te breed uit te weiden, in derzelver
agtervolgende ontwikkeling niet inlaaten, Genoeg zy
bee den boofdzaaklyken inhoud van het voorgaande wat
breeder gemeld te hebben ‚om den Leezer een denkbeeld
van. deszelfs beloop mede te declen 5 en dus eenigermaate
te doen zien, hoe dit Gefchrift vry wel gefchikt zy,
om een ieder, die lust heeft ter nafpooringe van dit on-
derwerp , tot deszelfs geheele leezing uit te lokken.
De Gefchiedenis van Schotland, geduurende de Regeeringen
van Koningin MARiA en Koning jAconus DEN Vi, toe
diens koanst op den Engelfchen Throon ;, benevens een kort
verflag der Schotfche Gefclnedenis vóór dat Tydperk. Door
WILLIAM ROBERTSON, D. D. Opperfie der Edenburgfche
Hoogefchoels , en ’s Konings Gefchiedfchryver van Schat-
land. Derde Deel. Naar den laatften Druk uit het En-
gelsch vertaald. Te Amft. by Yntemaen Tieboel. Ja
&r. 8yo. 328 bl. .
Gehoon men de regelen des, Treurfpels tot de Gefchied-
kunde niet kan overbrengen , en de: Gefchiedfchryver ,
aan de Waarheid en den Loop der voorvallen gebonden,
de vryheid niet hebbe om fchikkingen te maaken „die
de Gebeurtenisfen, door hem vermeld, het aan hi
erkst
k Lan
z44 | W. ROBERTSON’
îterkst doen affteeken , en allengskens in aangelegenheid
toeneemen, tot de eindelyke ontknooping den Leezer
gevoelig treffe; zal het nogthans, wanneer alles zich
erwyze toedraage , dat dit klimmende en hartroerende ,
met de Gebeurtenis volmaakt zamenftemt, aan de Ge.
fchiedenis eene houding byzetten, die inneemend is en
verrukkend. — Dit geluk liep ROBERTSON mede in
zyne Gefchiedenis van Schotland ; en zulks heeft , gevoegd by
zynen zuiveren en overheerlyken fchryftrant, niet wete
nig mede gewrogt, om dezelve tot een Meesterftuk in
de Gefchiedkunde te maaken, en Leezers, die zich an-
ders aan de zaaken des Schotfchen Ryks, en de vroegere
gebeurtenisfen van ’c zelve, weinig zouden laaten gele-
gen leggen, uitgenoodigd , gaande gehouden , en voldoe.
ning gefchonken. —- Ín de daad, het gedeelte dat MA-
RIA betreft, ‘is een groot Treurfpel, en dit laatfte Deel
’” welk wy chans voor ons hebben , zal de aandoenlyk-
ften wel eens een traan van mededoogen doen ontvallen.
Laat ons het uiteinde van de Heldin deezes Werks
befchouwen: daar zy ten flachtoffer ftrekt van haare
geveinsde Vyandin ; die haar doodvonnis getekend, en
tot alles daar omtrent last gegeeven hadt.
… 9, Op Dingsdag, den zevenden van Sprokkelmaand
‚des Jaars MDLXXXVII, kwamen de Graaven Shreys-
bury en Kent, te Fotheringay, waar MARIA gevangen zac,
en verzogten by de Koningin te worden toegelaaten ,
lazen, in haar byweezen , het Gefchrifct, de voltrekking
van het Vonnis beveelende, en eischten dat zy zich be-
reiden zou, om den volgenden morgen te fterven. Ma-
RIA hoorde hen tot het einde toe , zonder ontfteltenisfe ;
en zich gekruist hebbende in den Naam des Vaders, des
Zoons en des Heiligen Geests, betuigde zy. ,, De ziel ,
, welke fmert gevoelt, om dac het Lichaam den flag
‚ des Beuls moet verdraagen, is de vreugde des Hemels
‚‚ onwaardig: en, fchoon ik niet verwagtte dat de Ko-
… ningin van Engeland .het eerfte voorbeeld zou geeven,
‚‚ om de geheiligde Perfoon eener Oppermagtige Vore
ftinne te fchenden, onderwerp ik my gewillig aan het
‚‚ lot, door de Voorzienigheid over my befchooren.”
En haare hand flaande op een Bybel, welk digt by haar
lag , verklaarde zy plegtig haare onfchuld aan de Zamen-
zweering, welke BABINGTON tegen het leeven van ELIZA-
BEPH
KR en nad aaneen natten nen neemen andd
» GESCHIEDENIS VAN SCHOTLAND, 345
BETH: gefmeed hadt (*). Zy fprak vervolgens, over de
verzoeken , in haare laatfte Brieven aan ELIZARETH: maar
bekwam geen voldoenend antwoord. Met byzonderen
ernst drong zy de bede aan, dat, in haare jongíte oogen.
blikken, haare Aalmoesfenier haar mogt vergezellen ; en
zy dan den troost genieten van de Godsdienftige Inítel-
lingen, door haaren Godsdienst voorgefchreven. Maar
zelfs deeze gunst, welke zelden den {noodften en flegte
ften misdaadiger geweigerd wordt , floeg men volftrekt af,
‚, Haare Oppasfers ftonden , geduurende deeze onder han.
deling, de traanen in de oogen, en zy konden, hoe
zeer ook bevreesd door de tegenwoordigheid van twee
Graaven, hunne boezemfmerte nauwlyks onder houden ;
maar KENT en SHREWSHURY waren niet vertrokken, of zy
vloogen na hunne Meestresfe toe, en borften uit in de
fterkíte betuigingen van tederheid en rouwe. Maia bee
hieldt , ondanks al dat geween en gejammer , niet alleen
eene bedaardheid van geest; maar poogde ook de overe
maat van fmert in anderen te maatigen. Op haare kniten
vallende, met alle haare Huisgenooten rondsom zich,
dankte zy den Hemel, dat haar jn nu zó byna ten
einde liep; en fmeekte, dat zy in ftaat mogt weezen om
’t geen ‘er overig was, op eene voeglyke wyze en moe.
dig , te verdraagen. Het groot{te gedeelte van den avond.
befteedde zy in het befchikken van tydlyke zaaken. Zy
fchreef haaren uiterften wil met eigen hand. Haar Geld,
haare Juweelen, en haare Kleederen deelde zy uit oùder
haare Bedienden, volgens derzelver rang of verdienften.
Zy fchreef eenen korten brief aan den Koning van Frank:
ryk, als mede eenen aan den Hertog van cuise, vol van
tedere, doch teffens grootmoedige, uitdrukkingen ;
beval haare Ziel aan hunne voorbede , en haare bedrukte be.
dienden aan hunne befcherming. *s Avonds at zy, volgens
gewoonte, maacig ‚en fprak , onder het eeten , niet alleen
gerust, maar eenigermaate vrolyk: zy dronk op de ge=
zondheid van elk haarer Bedienden, en verzogt hun ver.
giffenis, zo zy in eenig geval haar pligt, ten hunnen op-
zigte, mogt te buiten gegaan hebben. Op haaren ge
woonen tyd ine zy te bedde , en fliep eenige weinige uu-
ten gerust. Vroeg in den morgenftond begaf zy ie in
ar
€) Jebb. IL. zor: e
946 W. ROBERTSON's 14
haar binnenvertrek, en befteedde cen geruimen tyd fu
Godsdienst- oefeningen.
‚‚ Ten acht uuren kwam de Opper-Sheriff , met zyne
Dienaaren in haar Kamter, en vondt haar nog geknield
voor ’t Altaar. Zy ftondt onmiddelyk op, en ging, met
eene Vorstlyke houding, een onverfchrokken en zelfs
vrolyk gelaat, na de plaats der {trafoefeninge, leunende
twee van PAULET's Bedienden. Zy was in Rouwge-
waad gekleed; doch met een zwier en pragt , die zy lang
hadt afgelegd; uitgenomen op eenige weinige Feestda.
gen. Een Agnus Dei-hing met een Keten aan kaar hals:
een Roozekrans aan haar gordel, en ín haar hand dr
zy een yvooren Kruicifik. Beneden aan den trap , ont-
vingen haar de twee Graaven, vergezeld van verfcheide
Edellieden uit de Nebuurfchap; hier werdt het Sir An.
DREW MELWII , haaren Huisbezorger , die eenige weeken
haar niet hadt moogen zien , toegelaaten haar hec laatfte
vaarwel te zeggen. Op ’t gezigt van eene Meestresfe ,
die hy tederlyk beminde, in zulk een toeftand, fmolc
hy weg in traanen; en als hy haaren ftaac beweende,
en zich beklaagde over zyn eigen hard lot, om het ver-
haal eener zo treutige gebeurtenis naar Schotland over te
brengen, fprak MARIA: „ Ween niet, myn braave MEL-
9 VIL, gy hebt tegenwoordig meer reden om u te ver-
‚, heugen. Gy zult deezen dag MARIA STUART verlost
‚, zien van alle haare zorgen, en dat ‘er zulk een einde
, gemaakt wordt aan haar lyden, als zy zints lang ver-
… wagtie. Draag getuigenis, dat ik ftandvastig in mynen
> Godsdienst fterf , vast in myne trouwe omtrent Schot
9, land ‚en onveranderd in myne genegenheid tot Frank-
9, jk. Prys ed aan by myn’ Zoon. Zeg hem dat ik
2, niets fchandelyks gedaan heb voor zyn Koningryk,
> voof zyne Eer, voor zyne Regten; en cop vergee-
‚, ve het allen, die, zonder oorzaake, na myn bloed
, dorstten.””
Met veel moeite en veel fmeekens verwierf zy van de
twee Graaven, dat MELvIL, met drie van haare Kneg-
ten, en twee van haare Dienstmaagden, haar op het
Schavot zouden vergezellen. Dit was opgerigt in de-
zelfde- Zaal, waar men haare Regtspleeging hieldt , een
weinig boven den vloer verheeven, en zo wel als de
Stoel, het Kusfeng en het Blok, met zwart Laken ba
GESCHIEDENIS VAN SCHOTLAND. 847
kleed. Manra klom de trappen met fpoed op, aanfchou-
de alle de toebcreidzels ter doodftraffe met een onvers
draaid gezigt, en een Kruis gemaakt hebbende, ging z
in den Stoel zitten. Bearer las den Lastbrief der Hrad,
volvoering , met een verheeven ftem; zy luisterde: mee
eene agtlooze houding, en als iemand die andere overe
leggingen in ’t hoofd hadt. Hierop ving de Deken van
Peterhorouch een Godsdienftig onderhoud aan, ingerige
naar MARIA's tegenwoordigen toeftand, en fmeekte den
Hemel ten haaren beste; maar zy verklaarde, dat zy , in
emoede ‚na ’t eerfte niet hooren,of zich met het laate
e vereenigen kon; en, op haare knieën vallende, fprak
zy een Gebed in ’c Latyn, Toen de Deken zyne Gods-
dienstverrigtingen geeindigd hadt, beval zy, met eene
hoorbaare fleme, en in de Engelfche taale, copk den,
jammerlyken {taat der Kerke, en badet am den voor-
fpoed van haaren Zoon, om het lang leeven, en de
vreedzaame Regeering, van ELIZABETH. Zy betuigde al.
ken op genade te hoopen, door den dood van crise
TUS, aan den voet van wiens beeldtenis zy nu gewillig
haar bloed ftortte; voorts het Kruicifix opligtende en
kusfende, fprak zy ’t zelve in deezer voege aan. ,, Ge-
‚, yk uwe armen, Ô jesus, op het Kruis zyn uitges
, ftrekt ,‚ ontvang my zo in de uitgeftrekte armen
‚‚ uwer Genade , en vergeef my myne zonden!”
„‚Hier op maakte zy zich gereed, om het hoofd op het.
Blok te leggen, door haar fluijer en opperkleed af te
doen: een der Beulen ruwelyk haar eenige hulpe willen.
de toebrengen , beftrafte zy hem hcusch, zeggende, dat
zy niet gewoon was zich voor zo veele aanfchouwers te
ontkleeden , noch bediend te worden door zulke Bediens
den. Met eene bedaarde en onbezweeke kloekmoedig-
heid fchikte zy haar hals op het Blok ; en terwyl een det
Beulen haare handen vast hieldt , hieuw een tweede ;
met den tweeden flag, haar hoofd af; haar hoofddeke
zel viel, en haar hair was, door harteleed en zorgen
reeds geheel grys geworden. De Beul hieldt het, drui
pende van bloed, in zyn hand : waar op de Deken ui:
riep: ,, Dat alle de ba der Koninginne deezer
‚‚ Wyze vee De Graaf van KENT alleen zeide ‘er
Amen op.” overige Toekykers zweegen en ween-
den: op dat oogenblik niet vatbaar voor eenige andere
348 . We ROBERTSON'S
aandoeningen , dan die van medelyden en verbaasd.
heid (*).
‚‚ Dit was het treurig einde van MARIA , Koningin der
Schotten, naa een leeven van vier en veertig jaaren en
twee maanden, waar van zy bykans negentien jaaren in
de gevangenis fleet. De Staatkundige Parcyfchappen,
in het Koningryk , geduurende haare Regeering gevormd,
hebben, onder verfcheide benaamingen, zints dien tyd,
ftand gehouden. De bicterheid, waar mede zy, in den
beginne „bezield waren , is tot de volgende eeuwen over-
gegaan; en de vooroordeelen, zo wel als-de woede daar
git fpruitende , volduurden en vermeerderden zelfs. By Gee
fchiedboekers, die onder den invloed van alle deeze drif-
ten ftonden, en haar of alle deugden en beminnelyke
hoedanigheden toegekend, of alle ondeugden, waar voor
het menschlyk hart vacbaar is, verweecen hebben, zo.
ken wy te Varen na MARIA's weezenlyk Charaôter.
Zy verdiende al den uitbundigen lof niet der eerstge.
melden, en even min de niets onderfcheidende berisping
der laatstgenoemden” |
Laat ons zien hoe ROBERTSON het afmaalt. „, By alle
de behoorlykheden der fchoonheid en fraaijheid van ge-
ftalte voegde zy de volmaaktheden , die derzelver indruk
_ onwederftandlyk maakten. Beleefd, gefpraakzaam, in-
neemend, geestig, bekwaam om teffens vloeibaar en
deftig te fpreeken en te fchryven. Schielyk, nogthans,
was zy en geweldig in alle verbintenisfen: dewyl zy een
vuurig en niets kwaads denkend hart bezat. Tegenfpraak
kon zy niet verdraagen; van haare kindsheid af gewoon
zynde als een Koningin bejegend te worden. By zom-
mige gelegenheden toonde zy geene Vreemdelinge te
weezen in 'c veinzen; eene kunst, die aan het trouw.
Joos Hof, waar zy haarc gean ontving , onder de
noodwendige kunsten der Regeeringe gehouden werd.
Niet ongevoelig voor vleiery , genoot zy dat vermaak,
waar mede elke Vrouw den invloed van haare eigene
fchoonheid bemerkt. Bedeeld met de hoedanigheden,
die wy beminnen, niet met de talenten, welke wy be-
won-
_(*) Camp. 534. SPOTSW. 355. JEBB: II. goo. sTRrre III. 383
De Berigtbrieven van de Graaven sHREWSOURY En KENT. ROBERT:
tom „Add. Append, Vol. IL, No. XVIIL
GESCHIEDENIS VAN SCHOTLAND. … 349
wonderen , was zy eer eene beminnelyke Vrouw , dan
eene doorlugtige Vorffin.: De leevendigheid van haar
vernuft, niet genoeg gemaatigd door een welbeklonken
oordeel , en de vuurigheid van haar hart, ten allen tyde
piet onder het bedwang der betaamelykheid , vervoerde
haar tot dwaalingen en misdryven. Te zeggen dat zy
altoes ongelukkig was , is geene genoegzaame reden gee-.
ven van de lange en bykans onafgebrookene reeks van
rampfpoeden , die haar troffen: wy moeten 'er byvoegen.
dat zy dikwyls onvoorzigtig te werk ging. Haare drift
tot DARNLY was Vvoorbadrig, jeugdig en buitenfpoorig.
En, fchoon de fchielyke overgang tot een ander uiter-
ften, het arnel uitwerkzel was van haare flegt be-
antwoordde Liefde, en van zyne ondankbaarheid , onbe-
fchoftheid en beestagtigheid, kunnen deeze nogthans,
gepaard met gOTHWELL's listige inneemendheid en gewig-
tige dienstbetooningen , haare verknogtheid aan dien
Edelman niet billyken. De zeden zelfs dier Eeuwe, hoe
ongebonden ze ook mogten weezen, leveren geene ver-
dediging op voor deeze ongelukkige drift, en kunnen
ons niet beweegen, om het treurig en fchandelyk to-
neel, ’t welk daar op volgde, met minder af{chriks te
befchouwen. Menschliefde zal een dekmantel fpreiden
over dat gedeelte haars gedrags, ’t welk zy niet kan
goedkeuren, en misfchien zommigen aanzetten, om haa-
re daaden meer aan haaren toeftand, dan aan haare ge-
aartheid toe te fchryven; en eer.het ongeluk van den
eerften te beklaagen, dan de verkeerdheid van de: laat-
fte te befchuldigen. MArra’s Iyden overtrof , en in
maate en in duur, de Treurfpelige onheilen , door de
vinding vercierd om droefenis en medelyden op te wek-
ken: en, terwyl wy dezelve nagaan, zyn wy gereed
om: haare zwakheden te@ vergeeten,wy denken met min-
der verontwaardiginge aan haare misflagen, en keuren
de traan, die ons oog ontrolt ‚goed, als ware dezelve
geftort over een Perfoon, die veel nader kwam aan
het toppunc van zuivere Deugd.
‚‚ Ten opzigte van de Perfoon der Koninginne, eene
omftandigheid boven al niet te vergeeten, als men de
Gefchiedenis eener Vrauwlyke Regeeringe befchryft,
ftemmen alle gelyktydige Gefchiedboekers overeen, om
MARIA het fchoonfte gelaad, en de welgevormfte lecst,
die ooit iemand ten deele viel, toe te kennen. Haar
He DEEL. ALG. LETT. NO. 8. Aa ‚Hair
_
350 W. ROBERTSON'S
\
Hair was-zwart , fchoon zy, volgens de gewoonte dier
Eeuwe, doorgaans gemaakce lokken droeg, nu van dee-
ze dan van geene kleur. Haare Oogen waren donker
grauw ; haare Weezenstrekken wonder teder , haare
Handen en Armen {choon van maakzel en bevallig van
kleur,. Haare geftalte was ryzig en Vorstlyk. Zy dan-
‚fte, ging en reedt, even welgevallig. Zy. hadt een
kiefchen fmaak in de Muzyk. Zy zong lieflyk , en
fpeeljge op de Luit met eene welafgerigte hand, Ome
trent het einde haars leevens begon zy zwaarlyvig ve
worden, en haare langluurige gevangenis, gepaard met
de koude. der Huizen , waar in men haar gevangen
hielde , bragt haar een Rheumatismus aan, die haar,
by wylen,van ’t gebruik haarer leden beroofde. „, Geen
ss Man,” fchryft BRANTOME, , zag ooit haar Perfoon
», zonder verwondering en liefde: of zal haare Gefchie.
» denis zonder {mert leezen.”’
By die Character van MArIA, zullen wy dat van haa.
re tegenftreef(ter ELIZARETR voegen, dic hier io een
mip gunftig licht, dan doorgaans, voorkomt. RoreRTe
soN haaren treurigen uitgang te boek. gefteld hebbende,
vaart dus voort. ‚„Vreemdelingen befchuldigen de
Engelfchen dikwyls van. onverfchilligheid en ACD Eng
voor. hunne Vorsten; doch zooder grond; geen Volk
betoont zich dankbaarder dan’ zy omtrent Monarchen,
die dank verdienen. De naamen van EDUARD DEN ]IÏ
En HENDRIK DEN V worden door de Engelfchen met de-
„zelfde vuurigheid opgehaald, als zy geroemd wierden
door hunne l'ydgenooten, die den luister hunner Re-
esringe zagen, en de voordeelen daar van fmaakten,
e gedagtenis van ErizABETH word in Engeland nag
aangebeden. En de Gefchiedfchryvers van dat Koning-
ryk tellen haar onder ‚de roemrykíte Vorftinnen; naa
dat zy zich uitgelaaten hebben in den lof van haare
Liefde tot haar Volk; van haare fchranderheid in
het onedekken van deszelfs waar belang ; van hunne
{tandvastigheid om het ‘te bevorderen; en haare wyse
heid in de keuze haarer Staatsdienaaren;, van haaren
soem door de Wapenen bevogten; van den Vrede dien
zy haaren Onderdaanen verfchafte; als mede van den
aanvang des roems, des rykdoms, en des Koophandels,
de vrugten van alle deeze bedryven. Zelfsde gebreken
in baar Character, merken zy aan, waren nice van dien
| | aart
Oe DO
GESCHIEDENIS VAN SCHOTLAND. “35E
aart dat ze den Volke benadeelden. Haare verregaande:
fpaarzaamheid ging van geene inhaaligheid vergezeld,
en , fchoon dezelve het beftaan van groote ondernecmin-
gen belette, en andere gebrekkig deedt afloopen, bragt
zy het wel te raad houden-der geldmiddelen in haare
Regeering te- wege, en onthief het Volk van veele las-
ten ‚die een Monarch van kwistiger „of onderneemzieker
aart, zou hebben moeten opleggen. — Haar traag-
heid, in ’t beloonen haerer Bedienden maakte zomtyds
nutte verdienften mismoedig; doch deeze belette, dat
lieden , ‘zonder verdienften, magt en rykdom verkree.
gen, waar op zy geen regt hadden. Haare verrg-
ande jatoufy omtrent de Vorften, die voorgaven haar
Regt tot de Kroon te betwisten, zette haar aan om zo-
danige -voorbethioedzels te heemen „als ni®c min frekten
ten algemeenen nutte, dan tot haar zelfbehoud, en,
om te ftaan na de genegenheid haars Volks, afs he
fterkfte fteunzel van haaren T'hroon. Dusdanig is ‘het
Portrait, ’t welk de Engelfche Gefchiedfclryvers van deeze
groote Koningin geeven, Ee
‚‚Wie het onderneemt de Gefchiedenis van Schotland op
te ftellen, Vindt zich menigmaal genootzaakt haar in ecn
geheel. ander en minbevallig licht te befchouwen, Haar
eezag in dat Koningryk was, geduurende het grootfte
gedeelte haarer hel weinig minder dan ’t geen
zy in haar eigen bezat. Maar dit gezag, in ’t eerst vere
kregen, door greoten dienst aan het Volk te doen, ftel-,
de zy te werk op eene wyze, allernadeeligst voor des-
zelfs geluk. Door haaren onvermoeiden yver, om de
woede der twee ftrydende Partyen op te ftooken; door
de eene met partydige hulp te onderfteunen; door de an-
dere met ydele hoope te voeden; door derzelver kragt
zo kunftig tegen elkander op te weegen , dat de een in
ftaact was, om de andere te ontrusten, zonder dat een
van beiden de ander kon te onder brenger; maakte zy
Schotland langen tyd tot een tooneel van tweedragt , vcre
warring cn bloedftorting, Haar list en kunstftrceken
bragten te wege, wat de magt haaren Voorvaderen niet
kon uitvoeren, en dat Koningryk in eem (taat van af.
hanglykheid aan Engeland. De grondregels wan. Staatkun-
de, dikwyls weinig zamenftemmende met die der Zede-
kunde, mogen misfchien haar gedrag verontfehuldigen.
Maar geene verdeediging Aen ‘er worden ingebragt en
aa aar
|
‘
352 W. ROBERTSON's GESCHIEDENIS VAN SCHOTLAND.
haar gedrag jegens Koninginne MARIA, een tooneel vana
veinzery zonder noodzaaklykheid ‚en van ftrengheid zon
der voorbeeld. ErtzAneTH is, in meest alle haare ande:
re verrigtingen , het voorwerp onzer hoogstgaandfte ver-
wondering: en dit (tuk moeten wy toeftaan, dat zy niet
alleen de grootmoedigheid, die haar als eene Vorftin
voegde, ter zyde (telde; maar ook de gevoelens, die
haar als eene Vrouw beraamde.”
Wy verlangen de Authentique Stukken, het Algemeen
Register, en het Portrait van ROBERTSON te Ontvangen,
en, door deeze toevoegzels, dit uitneemend Werk gee
heel voltooid te zien. .
De Nieuwe Reifsger, of Befchryving van de oude en Nieuwe Wee-
r:ld. Uit het Fransch van den Abt nu La eonrm. XXILIfte-
Deel. Behelzende Hongaryen en Oostenryk. Te Dordrecht by
A. Blusfé en Zoon, 1770,in gr. 8ve. sto blads.
D: vier eerfte Brieven van dit XXIII Deel deezes Nieuwen Reë-
zigers betreffen Hongaryen, de tien overige gaan over Oes-
tenryk , en behandelen deeze Lariden, op den trant, waar in de Abt
de andere behandeld ‘heeft, en waar van wy reeds menigtnaalen ,
in onze Aankondigingen, gewag gemaakt hebben. Naar gewoonte
zullen wy ‘er een proefje van opleveren: en neemen daartoe,
ten wille van de verandefing, zyne Befchryving der Morlakken en
Uskoken, die het Zuidelyk deel van Croatie bewoonen.
„… De Morlakken hebben een ver(chrikkelyk gelaet, en gaen al-
toos gewapend. Zy zyn het, die, in de laetfte oorlogen met
Frankryk, onder den naem van Panduren, 't welk roovers der
groote wegen betekent, zulke groote dieriften aen. de Koningin
van Hongaryen beweezen hebhen. Dit ís eene reden om hen ze
beter te doen kennen.
‚‚ De opregtheid en het vertrouwen van dit Volk ontaerten dik-
werf in eene ongemeene eenvoudigheid. De Italiaenfche Koop-
lieden, en de bewoonders van den oever der Zee, makea ‘er mees-
ten tyds een misbruik van; en de trouw van een hond geldt by 't
zelve zoo veël als de trouw van een Italiaen. Des niettegenftaende
opent de Morlak, gezellig en edelmoedig gebooren, zyne hut aen
den vreemdeling, en geeft hem deel aen alles wat hy heeft. Wan-
neer hy reist, en zich by lieden van zyne kennisfe ophoudt, gaet
de oudfte dochter van het huis, of de nieuw getrouwde, indien ‘er
eene is, hem te gemoet, en ontvangt hem m&t eene kusch. Maer
een reiziger van eenen anderen L:ndaert mag dezelfde gunst niet
genieten. De jonge vrouwen verbergen zich ‘dan, of houden zich
ingetoogen. In de maeltyden, welken zy elkander over en we-
NIEUWE REIZIGER VAN DEN ADT-DE LA PORTE. 553’
der geeven, vinden de armen altoos hun onderhoud : ook vernede-
ren Zy zich nooit om eene aelmoes te vragen. De minfte oor-
zaek van blydíchap ís, over de Morlakken, een voorwendzel om
in eenen dag te verkwisten het geene genoeg voor de geheele week
zoade zyn. Wyders zyn zy zeer huishoudelyk in alles, wat hen
voor fchadelykheid der lucht, of de ongematigdheid der jaergety-
den, kan beveiligen. Zy zyn gewoon, wanneer zy flyk onumoe. .
ten, hunne fchoenen uit. te trekken, uit vreeze van ze te heder-
ven, en wanneer het regent blootshoofd te gaen, om huane muts
niet nat te maken. ant
‚‚ Deeze lieden ftaen naer eene juiste naeuwkeurigheid ín het
houden van hunne beloften. Een Schuldenaer overtreedt zelden
den voorfchreven tyd: en,‚ ín geval van eene onoverkamelyke -
noodzaekiykheid, begeeft hy zich naer zynen fchuldeifcher met een
gelchenk, om eenig uitftel van hem te verwerven. De vriend-
fchap is onverbreeklyk by de Morlakken; zy maken 'er een punt
van Godsdienst van; en deze knoóp wordt aen den voet der al-
taeren toegehaeld. De SclavonXche Kerkgewoonte heeft een hy-
zonderen zegen, om twee Vrienden, in tegenwoordigheid vag al
het Volk, plegtig te vereenigen. De mans, onder hen door eene
diergelyke plegtigheid verbonden , noemen elkander. halve broeders,
en. de vrouwen halve zusters. De pligten van dezen geheitigden
band zyn zynen vriend, in alle gelegenheid , en in alle zyne be-
_ hoeften, te helpen. De voorbeelden der geenen, die hun leven
voor hunnen vriend gewaegd hebben , zyn niet zeldraem in dezen
landaert. In tegendeel zyn de vyandfchappen zoo duurzaem, dat
zy van vader tot zoon overgaen, en zich tot in de verfte nage-
dachten vereeuwigen. Een huûner fpreekwaorden zegt, dat hy,
Hie verzuimt zich te wreeken, zich niet kan heiligen: en het zelf:
de woord dient onder hen en de heiligmakipg en de wraek uit te
drakken. Een moosder is genoodzaekt van oord tot oord te dwa.
len’ om zich te onttrekken aen de woede der geenen; die hem ver.
volgen. Indien by hunne navorfchingen heeft kunnen ontfnappen ,
tracht hy,.na voorzigtiglyk eenige jaren te hebben laten verloopen,
den vrede te verkrygen, door ket betalen van eene geldfomme, die
door bemiddelaers wordt vastgefteld.
„ Deze Volken zyn ongemeen bygeloovig, en gelooven aen
fpookzels, duivelskunftenaers , toovenaers en damplichten. De ou-
e vrouwen vermeten zich ver(cheiden betooveringen te doen,
waer van de voornaemfte is de melk van de koeijen hunner nabuu.
en af te wenden, om zich een grooter overvloed drer van te be-
zorgen; @aer men vindt andere tooveresfen, die het vermogen
hebben om. deze verzweringen [lees bezweeringen) te werbieken,
en wee hun, die in bet hoofd zoude krygen, hiet omtrent den
minften twyfel te flaen.
‚‚ De onnozelheid en natsurlyke vryheid van het herderlyke
leeven houden nog ftand onder de Morlakken. Een fracije doch-
ter, die eenen man ARo OUDE hem met toegenegenheid,
a 3 zon-
354 A NERUWZ REIZIGER
zonder dat iemand daer op iets te zeggen vindt. Niets is
per dan deze wederzydíche omhelzingen van Mannenep Vrouwen,
tot zelf aan de poort der Kerken. De dochters zyn zeer zorgval-
‚ dig ten opzigt van haer hul(el vóór heer huwelyk ; maer vervolgens
geven zy aich over'aen eene onziunelykheid, die de verachting,
welke hare mannen voor haer hebben, zeer wel regtvaerdigt.
ter zyn zy,.hoe opgecierd zy zyn, nog zeer walgelyk , dewyì de
boter, waermede hy bare hairen befrmmeeren, oen’ zeer onaenge-
namen reuk veorthrengt. De kleeding der vrouwen verandat,
volgens den oord en ftand der perfoonen. De getrouwden
onderfchtiden door de verfierfels van het hoofd, waer op zy (lechts
een’ effen neusdoek mogen hebben; maer men laet haer de keur
ger kleuren. De dochters bebben eene fcharlaken muts, van
welke gemtenlyk eene breede fluyer afhangt, die tot op de fchou:
„ders afdaelt.
‚… Wanneer eene jonge perfoop ten huwelyk gevraegd wordt,
vergaderen de grysaerts der twee huisgezinnen, en handelen over
de voorwaerden, en het is zeldgacm als men haer weigert. Het
verzoek eens ingewilligd zynde, zieú de jonge lieden elkanderen;
en, indien: zy elkanderen niet mishagen, wordt het buwelyk aen-
ftonds gefleten. De mannen behandelen hunne vrouwen met zoo
veel verachti:ge, dat zy nimwmer.van haer fpreeken, zonder te voe
ren* het vóorfchrift van verfchooninge, behoudens uwe cer, te-ge-
bruiken. An baer de hun bed en de Same a>
op den gron en, en g£ zanen als men haer 8
en niet Van leefregel en ftaken hare Vermoeiticdn sich
loopen, wanneer zy bevrucht ayn. Somtyds zelfs verlosfen zy @
het open veld, heff.n zelfs haer kind op, wasfchen het in de cer-
fte beek, welke zy ontmoeten, dragen het naer huis, en keeren,
den volgenden dag, wederom tot haer’ gewonen arbeid.
bakert deeze kinders in flechte lakens, en zy blyven dus den tyd
van vier maenden kwalyk.bezorgd. Vervolgens laet men ze in de
Fut en in de velden, gaende aldaer in het gezelfchap benner moe-
‚der, die hen zoogt tot eene nicuwe zwangerheid. Zy brengen
. hunne eerfte jongheid in. de bosfchen met het bewaren vanhet Ves
coor, en oefenen zich, geduuúrende dien tyd, met het maken van
„geringe werkftukken: als fluiten en fchalen, met verfcheiden plat
leeldwerk veifierd, tot welken zy pie:s anders dan het mes gebrui
ken. Deze figuren, fchoon wonderlyk famengefteld „ zouden in
onze fteden niet veracht worden.
‚‚ De geronnen melk ig het gewoone voedzel der Morlskken.
Zy maken 'er zelfs een verfche kaes van, waer van de wei-bua
tot drank dient. Deze kacs, ín,boter gebraden, is hee. beste ge-
‚recht, 't welk zy een' gat, die. hun fchielyk- overvalt, kunnen
voorzetten. Zy maken geen gebruik. van brood, op o8zo
. Wys gebakkeh ; macr van ons meel maken zy verfcheide wafels,
en leven van alle foorten van moeskruiden. Zonder zich op de
‚ kunften tog te leggen, hebben zy eenige kennis van de vaven,
. Âa
te
,
E
N
VAN DRR ABT DE-LA'PORTE 955
èn denne kleuren zyn niet te verachten. Zy verwen zwart met
esfchen(chorsfen, welken zy mcht dagen lang met-yzervylzel gee’
{mokken houden. Men roemt insgelyks het (choone blaeuw „ 't
‘welk zy uit wilde latuw, in. zuiver loch gewas(en, weeten te
\
trekken. Dese volken, om de magt der Turken te ontwyken,
zyn uit Albanie zich in dit landíchap komen verfchuilen. Zy
bvaden zich bezig mes. het voedael en de zorg van het Vee, cu
belyden den Griekíchen Godsdienst. bee
„ De Uskoken heben. de. grootfte Zeerapvers van de Adria
tifcha Zee geweest. Het is een ruw en wild volk, van eena
e … geftalte „ kloekmoedig, maer zeer. genegen tot rooverge.
Zyoe tael is die der Walachyers, em zyne Godsdienst dien
Grieken. Eenige volgen den Roem{chen eerdienst. Zy doapen
bunpe kinders niet dan op een’ zekeren ouderdom, en begeeven
zich eerst aen het nachimael op achte en twintig ef dertig jaren.
Hun naem komt van Sseca, 't welk vlugtende, beiekent. De Keizes
gaf bun een verblyf in Kroatie; maer dewyl zy wanorde aenzech
ten, verbande men hen in het gebergte van Karniols.
id ,…
Redenvoering van een Engelschman , ter verdediging zymer Natie 5
openlijk uitgefproken in de Societeit Rust na Zorg, te Rotterdam ,
en 8 3780 Alam te bekomen. Jn groot olavg 16
blads. a id
De Engelfche Natie zou deezernt Verdeediger niet belannen voor
ayne aangewende moeite, en de Hollanders hebbeh geen reden
hem voor zyn gefchrpf eenigen dank te zeggen. Zyne Radenvot-
ring is zulk een overdreeven Schimpichrift van bet !Engelfche Mi-
nisterie , met opzigt tot de tegenwoordige onlusten, dat hes picts
behelze, tgeen waarlyk geestig is. En daar by de Hollanders bd-
fchouwt als menfchen, die meer dan eenig ander Volk Gedsdienfds-
e begrippen voeden, had hy terftond moeten begrypen, dat eenp
Sootterny, van ’t Godsdienftige ontleend, als zogten: de Engelíchen
ooze zaigheid te bewerken, hier ten uiterfte wanvoegelyk: klinkt.
De Hollanders hebbeh des reden. om hem zulk eene.{patternyi,
waardoor hy heilig en onheilig onder elkander mengt, kwaalyk ze
heemen; terwyl de Engelfchen hem kunnen uidàchen als eén valsch
vernuft , dat-den rechten flag niet heeft van geestig te fchryven. De
beste trek in dit. Gefchrift zou mogelyk nog de volgende zyn ; maat
dezelve is’ in de zaak te fterk, en in de uitvoering laf.
„ Van de Koninglijke, ik wit zeggen Ministeriale Declaratie,
gefchikt om de Hollanders in de-Wapenen te helpen, hub ils.nóg
‘flegts met een woord te zeggen, cat zij zulk een eclatant bewijs
van eene onverfchrokte dapperheid en heldenmoed oplevert; dat
zeifs de makomelingeh zich verwonderen zullen, en …naauw lijks
kunnen geloven, dat «onze Eeuw zulke voerwefiglijke „Déánnen
ei Aa 4 voord»
856 REDENVOERING VAN EEN ENOELSCRMAN.
voordgebragt heeft. Dat Vorften en Rijken, welke overvloed
van geld, die zenuw des oorlogs, bezitten, die door eendragt van
binnen fterk , en door wapenen magtig zijn, eenen wreveligen Vij-
and bet hoofd durven bieden, ís geenzints te verwonderen. Maar
dat Engeland, reeds aan America de handen vol hebbende, niet
alleen aan Vrankrijk en Spanje de punt durft bieden, maar ook de
andere Europifche Mogentheden tergt, en fommige van dezeive
wil noodzaken den degen tegen hem te wekken, fchoon het reeds
door bijkans ónnoemelijke (chulden, door de kragt zijner vijanden
en onderlinge verdeeldheid, ín eenen akeligen toeftand is, levere
zulk een kragtig bewijs van hunne dapperheid op, welke naauw-
lijks geloofbaar is. Men ksn dat Britfche Heldenvuur niet beter
vergelijken dan bij dat, het welk ecnen, door den drank razen-
den, doet branden; wanneer hij, niettegenftaande hij door de
kragt van den drank wankelt en verzwakt is, ieder, zonder on-
derfcheid, of dikwijls een gantsch gezel(chap te gelijk uit-
daagt.” ú
pna
Dichtkundige Werken van JULIANA CORNELIA, BARONESSE DE
LANNOY. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1780. In groet 8ve.
D° blote opgave van den tytel dezes Dichtbondels zou genoeg
zyn, om denzelven by al wie geen vreemdeling in de Dich-
terlyke wareld en fraaie letteren is, aan te pryzen. Zo groot
toch ís de welgegronde achting welke de Hoog Wel Geboren Ba-
ronesfe de Lannoy zich in het Poëetisch kunstvak verkregen heeft „
dat men niets middelmatigs van haar verwachten kan. Drie wek
uitgevoerde ard de, zo vele uitmuntende Lierzangen, by de
Leydíche en HaagfcheKuustgenoot{chappen met Eerpryzen bekroond,
benevens een klein aantal van andere Dichtftukjes , onder de werken
der laatstgenoemde Maatíchappye bet licht ziende, gelyk ook het
bekende Vaers: Aan myn geest; door welke de Poëetesfe zich be-
roemd heeft gemaakt, zyn de overtuigendfte blyken van eene we-
lige Dichtader, wier bruifchende ftroom door eene uitgebreide
hpi aangevoed , en door een' gezuiverden (maak geregeld
wordt.
Wy behoeven dierhalve onzen Lezer niets meer van het aan-
ekondigd Boekdeel te berichten, dan ‘dat het den naam zyner
ichteres(e, en de verwachting, die het kundigen inboezemt, in
allen opzichte waardig is. Edelheid van gevoelens, en grootheid
van ziel, gaan in de verfchillende Dichtftukken waar uit het be-
ftaat, met de íchitterendfte gaven van het vernuft, en een krach-
tige en zuivere vaersmaat gspaard. Het hart-zelf ontvouwt er
zich in,en (chetst er zich zelve in af, met al de bevalligheid die
eene gloeiende verbeelding, door rykbeid van geest onderfteund ,
en door een juist oordeel belftierd, aan zo belangwekkend een bt
e
_ DE LANNOY, DICHTKUWDIGE WERKEN. 3SY
fereel weet te geven. In ‘t kort; onder de verfcheiden-
heid van Poëetifche fiukken, waar in-onze Eeuw zo byzonder
vruchtbaar is, munt deze Dichtbondel niet alleen in een’ hogen
aad uit; maar hy behoort tot die weinige werken, die haar b
Nageflacht op een’ bogen prys zullen doen ftellen „, en bekleedt
er éen’ eerften rang in.
Vier Afdeelingen onderfcheiden de Dichtftukken dezer Verza-
meling. De eerfte plaats wordt bekleed door de: Brieven,
onder welken bet. voor lang geschte Pobetisch gefprek der Dichte-
resle, aan haren geest ingericht, wedergevonden wordt. Sommi-
n dezer zyn ernftig, andere doorzult met dien geestigen boert ,
e alleen een beminnelyk charakter en verheven’ fmaak eigen is.
In denzelfden trant is het Gastmsaal , een oirfprongklyk dichtftuk-
je, op de Brieven volgende, dat men naar den {maak van Boileau
konde noemen, indien het de bitterheid en partyzucht diens Dich-
ters niet voor de algemeene fcherts fommige belachelykheden
verwisfelde. Een viertal Lierzangen, waar onder twee gekroonde
Prysvaarzen, is onder de derde afdeeling begrepen; terwyl de vier-
de uit Helden- Lier- en Klinkdichten op verfchillende onderwerpen
Het zal onzen Lezer niet onverfchillig zyn, dit verflag met een
kleen uittrek{el befloten te zien. Hier toe valt ons oog op het
flot van den Brief aan den Hoog Wel Geb. Hr. San Hendrik,
Baren de Lannoy; waar in de Dichteresfe , aangemerkt hebbende ,
dat er eenige moed toe vereischt wordt om zich door de uitgave
van Dichtwerken aan het algemeen oordeel te durven wagen , voor-
al voor een vrouw, op deze wys voortgaat :
… Geen wonder dat men feeds ons als wat raars befchoude ;
Ons voor een zeldzaamheid, een vreemd verfchijnfel houde,
Van daar dat u zomwyl de vraag te vooren kwam,
Van waar. uw Bloedverwante een vlucht zoo moedig nam:
Wie ze ts, die zich 30 fi:r aan 's Schouwtooneel dorst waagen;
Die driemaal op Parnas eene eerkroon weg mogt draagen:
En niet befchroomd voor '$ oog der graotfte Rijksvorftin,
Een gunstwenk heeft erlangd van Ruslands Monarchin.
Zeg, dat ze zacht van aart , maar vol van moed en Heven,
Door d'aandrang van Natuur tot dichten wierd gedreeven:
Van hasre telrfle jeugd met weetenslust bezield,
Haar boeken, toen alreeds, voor haar gefpelen hield ;
En zender 'e minst gelei van kennis, maag , of vrinden,
Geheel verwonderd was zich op Parnas te vinden.
Hoe wicrd ze niet door ‘t fchoon der grootsche Nimf geftreeld,
Die
$s& DR LANNOY, DICHTKUNDIGE WERKEN,
Bie Phadra, Peldenkte, en Brutus had: geveerd !
… Haar bood ze daadlijk hulde, en Leo was in wezen (*), ”
Eer zij van Nebrlands taal de gronden had geleezen.
" Zeg, dat ze, door de kracht dier fcheone $aal bekoord,
Geen voorkeur gaf aan die van eenen vreemden Oord :
‚Dat ze aan haar Vaderland de tebrfie liefde wijdde;
-Verrukt de Helden zong , wier arm 't van 's Juk bevrijdde,
Of 300 ze aan luchter toon haar kunst zomtijds befteedt,
‚Ten koste van haar hart haar geest nooit fchitèren deed,
* Dat eene omnoozte fcherts moog heerfchen in haar fthriften,
Maar dat de minfle gal die nimmer zal vergiften.
- Zeg eindlijk , zoo hear gl®5: voe dichtiust wierd bekoord,
“Dat zij door zucht tot roem niet Jlechts wierd aangefpoord;
‚Dat de achting en de gunst van eedle en braave zielen
Steeds lauwren zijn geweest die haar het meest bevielen.
i Gelukkig, zoo zij nooit een prijs zoo heerlijk derf!
‚do eens badr tombe, een traan uit zulk een. bren verwerf !
‚Zo middlerwijl dit werk , tot wellust van haar ieeven,
Haar’ dierbren Landgenoot ‘een uur vermaaks mag geeven!
Zo legt ze eens in triumf de Cither neér, en wacht,
Kloekmoedig, '$ vonnis af van 't kunstrijk Nageflacht.”
(*‚ In zyncn eciften vorm,
Dichtlievende verlustigingen, beffaande in witgeleezene flukken der
voortreffelykfte Hoogduitfche Dichteren ; in Nederduitfche vaerzen
gevolgd door P. J. KASTELEYN, Lid van het Kunstgenootfchap :
Natuur begaaft, Oefening befchaaft, enz. Ze Amfterdam, by
A.J. van Toll, 1779. An gr. 8vo.
efzensen en Zedendichten: By{chriften, Schimp- en Puntdich-
ten: Anakreontifche gezangen en minnedichten: zie daar de
drie onderfcheiden foorten van vaarzen, welke, in byzondere Af-
deelingen, dezen Bondel famenftellen. Zy zyn, als de Tytel aan-
wyst, alle uit Hoogduitfche Dichteren overgenomen; dach een
oirfpromgklyk Dichtftukje van den Elr. Kasteleyn gaat ‚by wyze van
Voorzang , vooraf.
In dezen Voorzang blinkt genie en Dictterlyk vuur uit: en al
wie natuurlyke {choonheden weet te waaideeren zal denzelven
met
KY KMTELEEN, DIORTLIEVENDE VERLUSTIGINGENe Sr
met pemoegen lezer; hoewel hy’ Han.boki niet áo: de eleranis
verfte werfificatie en’ netheid van enal gefchresen zy: De vryhe-
den; ten dezen opzichte: gebruike, zymr ook kleinigheden, die
- weinig in aanmerking verdienen te komen, wammeer de: gedactiù
ten, de houding, en uitdrukking treffen ; en gelyk de gelukkiefte
en keurigfte vaerzen niat genoeg zyn om in een finakeloos D.cht-
ftuk vermaak te doen vinden, zo kan ook een enkel vergryp in de
maat of woordfchikking cen treffend. een-behäágiyk werk nict
van zyne waarde berooven. Edoch is dit waar, omtrent
een oirfprongkelyk ftuk; het is gantsch andeis met bet vertalen,
waar in de uiterlyke véthêië erf juischetdúl de verdienfte uitmaakt ;
daar de innige , de grote. de liehaamlyke.Tchoonhederr eens Dichts-
ftuks (indien. men ‘t dus uitdrukken mag) den oir{prong!yken
Schryver behoren, eh niets dan de blote kleedy het werk van
den Navolger is. ‘Óncbreekt: daar ‘het \ereischte eèner bevallige
kleeding, zo ontbreekt er ullgs, en dit gemis wordt door geene
andere. fchoonheid vergoed. ‚Deze zyn: aanmerkingen,
welke men mert grond op het overig gedeeice van dezên Dichtbon-
del maken kan : want waarlyk men kan niet ontkênnen dat op zeer
vele plaatfen van deze Nagevolgde ftukjes , ruuwheden van vaers-
maat doorfteeken, die keurige ooren kwerfen: dat niet weinige ge-
dwongenbeden in de vitdrukking, verwrongenheden in de woord-
fchikking , en zelfs ware taalgebreken de besten derzelven ontfie-
ren, en fomtyds de fchoonpheden der gedachten verduisteren. Ook
heeft de Hr. Kasteleyn, gelyk hy nu en dan wel eens een Hoog-
duitfche uitdrukking gebruikt, zo ook fomtyds Dichtmaten verko-
zen (*), die in onze taal niet de minfte bevalligheid kunnen
hebben.
Dus verre van de Navolging. Wat de ftukken-zelve be-
treft; daar zyn er zeer weinige onder, die ‚in onze taal overge:
bracht, fchoon kunnen blyven. Ieder taal beeft hare byzondere
fchoonhedeu, die in gecne andere over te brengen:zyn. ln zoda-
nige byzondere fchoonheden, (choonheden, aan de taal aan de
byzondere denkwyze‘des ‘lands verknocht, zyn die der Duie
fcheren voornaamlyk. Weinige algemeene fchoonbeden ont-
moet men in hunne Dichtftukken (vooral zo men de Teneecl-
fpelen daar van uitzondere), of zy zyn zodanig met dat byzon-
ere Duitfche livry cmkieed, dat zy buiten Duischland geen
Burgerrecht vinden. Zodanige ftukken kunnen dierhalve hunne
achting in 't Nederduitsch niet wel blyven bewaren. En
weinige zyn er- onder die dat algemeen fêhoon hebben, dat het
wate is. Daar zyn èr on'er de kleene ftukjes, die zelfs Grotesk ,
en hun oirfprong aan valsch vernuft verfchuldigd zyn, ‘t geen
ook wel eens in de anderen doo:ftraalt. En cindelyk eenige wei-
i pí-
") Gelsk, by voorbeeld, het Dichuftuk aan Dorinde ble 185. °C, waik Lic
vyfvocuüge Trochaitche vaerzen beftaat,
\
Bd
.J
{
N à
‘ $6o Pp. J- KASTELEYN, BICHTLIEVENDE VEKLUSTIGINGEN,
nige derzelven zyn in het Hoogduitsch, waar uit zy genomen
zyn, niet meer dan navolgingen (*).
Tot een Proefje, (chryven wy een der fchoonfte van de rymloze
Anakreontilche ftukjes uit.
OC DE RUILING.”
… Wilt gy ruilen, fprak een Rijke,
En hy wees mij zijne fchatten,
" En Sk zou hem voor zijn fchasten
Mijne lieve Cloris geeven.
Maar ik hade mijn antwoord vaardig:
Rijke, fprak ik, zijtge onzinnig ?
Maakt uw goud vernoegde harten ?
Is uw goud getrouw en minlijk ?
| Is het deugdzaam als mijn Cloris ? :
4 Kan het den bezitter flreelen?
Kan het fchersfen? kan het kusfen?
Kan ’t beminnen als mijn Meisje ?
Rijke, kunnen dit uw fchatten?
Dan verruil ik ww mijn Cloris.”
(“) Duì is h. v. het vaersje op Laps, hladz, raa „en dat op een vermoord
enecht kind, bladz. rao geheel uit het Fransch: zo is cLoRIs, bladz. 135,
vit het Iraliaansch „en-zo zyn er verfcheïden , die gedeeltelyk overgenomen zyn.
ZORGHART „af de fchrandere Hdisvader. Toneelfpel in drie Bedry-
yen , door A. v. w. Te Utrecht by J. Visch, 1780. In groot
ollavo 47 blads. 8
Eer Toneelfpel gefchikt, om der Natie onder 't oog te brengen,
de voorzigtige zorgvuldigheid der Vaderen onzes Vaderlands,
ter handhaavinge van 't welzyn van Nederlands Ingezetenen. Het
nationaale charuêter, zo der Hollanderen als Franíchen en Engel-
fchen, is 'er vry wel in agtgenomen, en 't beloop van t Spel gaat
regelmaatig voort. |
BERICHT.
Het Anakreontisch Dichtftukie, onderfchreven met de Letters
8. L-, kan niet in ons Maandwerk geplaatst worden; ten zy de
Autheur mogt goedvinden, de tael en verfificatie van 't zelve
naauwkeuriger te befchaven: 't geen de inboud wel waardig zou
zyn.
AL GE MEE NE
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
Onderwys in den oneigenbyken figuurlyken Spreekftyl der Hei-
lige Schrift. Tot nut onzer Landgenoten en bevordering
van Bybelkennis, uit het Hoogduitsch van den Heer r.
W. MAsCHo vertaald, en met eene Woorrede en eenige
aanmerkingen voorzien. Te Utrecht, by A. v. Padden-
burg en |. v. Vloten, 1780. Behalven de Voorrede
180 bladz. ín gr. ofbavo.
oor hun, die zich toeleggen op het uitlegkundige
der Bybelbladen is deze onderrichting van den Heer
Mafcho van zeer veel nuttigheid, met opzicht tot den
oneigenlyken figuurlyken Spreekftyl, die ons in dezel.
ven op ieder bladzyde menigvuldig voorkomt. By man-
gel ener gegronde nafpaoringe van dien ftyl verklaert
men niet zelden deze en gene plaetzen letterlyk , zon-
‚der acht te flaen op de figuurlyke manier van voorftel.
lingen; ‘of men ftaroogt zo fterk op het figuurlyke,
dat men ’t letterlyk bedoelde over 't hoofd zie. Zulks
heeft ten gevolge of zeer gedrongen letterlyke verkla=
ringen, die geheel buiten het fpoor loopen; of gezogte
allegorien, die de figuuren zo uitrekken, en 'er zulke
denkbeelden mede vereenigen, dat men ’er meer een
fpelend vernuft des Uitleggers , dan de mening des
Heiligen Schryvers, in ontdekke, Om zulke en nd
lyke gebreken, die, in ene mindere of meerdere: mate,
ook in onze Nederlandíche EARN nog maer al te
dikwils gevonden worden, in ons Vaderland te verhel.
en, en ware 't mogelyk uit te rooien, is dic Gefchrift
in onze tale overgebragt, door enen deskundigen Ver
tolker. Het fchadelyke van dit flag van verkeerde uit.
leggingen bevroedende, heeft hy '’t der moeite waer.
dig geoordeeld, een Gefchrift te vertalen, dat dienen
kon, om dacromtrent nuttig te zyn; en het zelve zo
met ene Voorreden als enige aenmerkingen te verry-
IÍ, DEEL. ALG. LETT, NO. 9, Bb ken,
/
\
362 T. W. MASCHO *
Ken ,-die ter verdere aenfpooringe van meer oplettend-
heid in dezen ftrekken. a
Wat het beloop van dit Stukje zelve betreft : de
Heer Mafcho vangt zyn onderwys aen, met het voor-
dragen van ‘zyne oordeelkundige bedenkingen, nopens
den oorfprong en. het voortgaende gebruik van de on-
cigentlyke betekenis veler woorden en fpreekwyzen,
Nood en Onkunde fchynen de eerfte bronnen geweest
te zyn; hier by is gekomen een vermaek dat men ’er
in vond; en zulks zal aenleiding gegeven hebben, om
‘er zich van te bedienen tot verciering der gefprekken
en redenvoeringen. Overeenkomftig hier mede ontdekt
men, gelyk onze Autheur zegt, „ dat alle Volken, en
‚> ook byzondere menfchen, naar dat hun verftand,
> vlug , ryk aan gedächten , vindingryk en levendig
, was, meer óf minder figuurlyke uitdrukkingen ge
‚, maakt ‚ gebruikt, in aanzien gebragt en ingevoerd
‚‚ hebben.” dit algemene voorftel volgt ene
optelling en korte verklaring van de hoofdfoorten , der
oneigentlyke en verbloemde uitdrukkingen; dat zyn zo-
danige uitdrukkingen, welken niet in hare oorfprongly-
ke betekenis gebruikt worden , wier betekenis men vere
andert, om ‘er anderetdingen door aen te duiden, door
dezelven in ene oreigentlyke betekenis te nemen. Zo
noemt men, by voorbeeld, een dapper Man een Leeuw,
en een bloodaert een Haes; zo {preekt men van een
dorftigen akker in een tyd van droogte, enz, Soortgen
lyke uitdrukkingen heet men tropifche of verbloemde woor-
den en fpreekwyzen; en derzelver veranderde betekenis
draegt den naem van Tropus, of Woordwisfeling , oud-
tyds Woorddwaling. De Heer Maftho dit onderwerp op-
gehelderd, en zyne aenmerkingen over dit ftuk in ’
algemeen voorgefteld hebbende, gaet daerop over, om
van ieder der opgetelde foorten van Tropen, benevens
derzelver aenwendingen, door Catachrefis, Hyperbole en
Allegoria, of Misbruik, etl hie en Byfpraek , voor-
beelden uit de Heilige Schriften-by tc brengen, en te
gelyk te toonen, wat m@n daeromtrent in acht hebbe
te nemen. Na het af handelen dezer Tropen of JWoord-
wisfelingen fchikt zich onze Autheur op ene dergelyke
wyze ter overweginge van de Figuren, of Geflakten;
volgens welken de woorden, zonder derzelver zin te
veranderen , op verfchillende wyzen gefchikt en ge-
wend
Nene ea
eN
„
{
FIGUURLYRE SPREERKSTYL DER H. 8. hód
“vend worden, om aen een gefprek of redenvoeting fié-
raed, bevalligheid, ingang en nadruk by te zetten; wel-
ke Figuuren men tot twee hoofdfoorten brengt: als zyn=
de of bloote Woordfiguuren (Figure Diëtionis,) of-die in ze-
kere herhalingen der woorden beftaen; Zaekfiguuren (Fie
Eure Sententie ,) die geheele voorftellen en fpreekwyzen
zyn. Ene Woordfiguur is, by voorbeeld, Myn Zoon Aba
folom! myn Zoon Abfolom! myn Zoon! En ene Zaekfiguur
Figt in het voorftel, Hoort gy Hemelen , neemt ter core gy
Aarde! Onze Aucheur brengt ons een aental van voor-
beelden zulker Figuuren van verfchillende foorten onder
* oog, die allerwegen in den Bybel voorkomen; ten
opzichte van welker gadeflaen hy insgelyks zyne aen-
merkingen mededeelt. Hier benevens maekt hy ten laete
fte nog gewag van °ct geen men niet uit het oog behopre.
te” verliezen , dat de Heilige Schryvers zich juist niet
philofophisch en mathematisch uitdrukken, maer , vol=
gens de algemene gewoonte, van deze en gene zaken
fpreken, zo als ze zich uiterlyk voordoen; even -geìyk
men nog heden, fchoon men het gevoelen van Copernja
tus, zonder enigen twyfcl, omhelze, met de gewoone
Landstael zegt, de Zon gaet op, de Zon gaet onder, de
Zon was tot die hoogte geklommen, en meer dergelyken,
— De Heer Mafcho is over ’t geheel, zo’ten acne
zien der Tropen als der Figuuren, vry juist in 't bybren-
gen zyner voorbeelden; en 's Mans bygevoegde aenmer-
kingen: zyn meerendeels hoognuttig, voor hun, die het
rechtmatig uitleggen der Bybelbladen , zo als ’t behoort „
ter harte nemen. Uit ene menigte van dezelven achten.
wy ‘t niet Ondienftig de volgende hier nog te plaetzen ,
te meer om dat ‘er zo dikwils tegen dien welgegronden
regel gezondigd word. |
‚‚ By de verklaring van alle metapherifche of overdragts
lyke uitdrukkingen , die boven alle andere tropifche {preek -
wyzen zeer gemeen in den Bybel zyn, moet men bloot.
lyk alleen aan die overeenkomften of‘ -aan die verges
lykingftukken denken, aan welke de fpreker gedacht
heeft, en welke tusfchen het gene de metapherifche
uitdrukking oorfpronglyk, en eigentlyk betekent, en
tusfchen het geene zy nu oneigentlyk betekenen moet.
By voorbeeld, Christus en een Herder zyn elkande-
ren daarin gelyk, dat zy zorgdragen, opzicht houden,
en onderhoud verfchaffen: er om deze reden wordt
Bb 2 Chris.
364 TW. MASCHO
Christus ‘een Herder genoemd.‘ Men moet derhalven ‚by
alle deze en andere metaphorifche benoemingen aan gee-
ne andere overeenkomften denken, dan die overeenko-
men met het oogmerk van den fpreker, en met het
fpraakgebruik van ernsthaftige en ler menfchen,
Men moet alle de met her fpraakgebruik ftrydende, ca
van den fpreker niet bedoelde, overeenkomften uit het
gemoed verbannen: men moet alle bykomende kleine
overeenkomften , die misfchien zich opdoen, en alle an-
dere ongefchikte voorftellingen verwerpen. Anders ver.
valt men niet alleen. zeer ligtlyk in-dwaling ; maar men
denkt ook, zo men nog regte denkbeelden heeft, zeer
klein, kinderachtig en DE. By voorbeeld, wanneer ie-
mand, by de benoemirfg van Christus als Herder, aan
het fluiten en fpeelen der Herders denken wilde, en zich
inbeeldde, dat het Evangeli van Christus ook zulk een
aangenaam herdersfpel ware: of als hy zeide, „, gelyk
‚… een Herder zich dikwils zeer gerust in de fchaduw
‚, nederlegt, en voor zyne fchapen geen kwaad vreest;
s alzoo weet ook Christus, dat zynen gelovigen geen
‚, leed wedervaren zal.”
‚‚ leder naarftig Bybelleezer zal, gelyk onze Autheur
‘wat lager zegt, by eene matige oplettendheid „ zulke en
dergelyke voorftellingen zeer ligt verftaan. Wanneer hy
flegts een matig verftand heeft en gebruikt, dan zal hy
ook niet aan zulke kleinigheden denken. Maar verdor-
ve, ligtvaârdige, dweepachtige , inbeeldingsvolle en laf.
fe menfchen hebben, maken, verdichten zig veeltyds
ligtvaardige, verdorve en laffe voorftellingen, en niet
zelden ook dwalende en gevaarlyke begrippen.”
/
Onderwys in den Godsdienst, door j. v. NUYs KrINKÈN-
RERG, Á. L. M. Ph. Dr. en Predikant te Amflerdom.
Eerfte Deel. Te Amflerdam, by J. Allart, 1780. Be-
halven het Voorwerk 469 bl, in gr. O&tavo.
He genoegen, waermede wy de welberedeneerde aen-
merkingen van den Eerwaerden Klinkenberg, over
de Woordeelen van den Godsdienst, voor enige jaren door-
bladerd hebben, deed ons natuurlyk een gunftig oog
flaen op ’s Mans Onderwys in den Godsdienst; en ’c trekt
| ons
Dn : Re
YJ. V. NUYS KLINKENBERG , ONDERW. IN DEN GODSD. 365
ons tot vreugde, dat wy ons in onze verwachting niet
bedroogen vinden. Die zeer duidelyke en wel aeneen. .
gefchakelde redeneertrant, die gemaklyke manier van
voorftellen , die zo gereedlyk na te gaen is, welke zyn
Eerwaerde zich eigen gemaekt heeft, ftraelt ook in dit
Gefchrift allerwege door. — — Zulks maekt de lezing
van dit zyn Onderwys gevallig, voor geoefenden en on-
geoefenden. De laetften worden door zyne fchryfwyze
uitgelokt, om met vermaek hunne eigen verftandiyke
vermogens te werk te ftellen , ter vorminge van welge.
regelde denkbeelden van den Gedsdienst , door ene op.
lettende overweging zyner onderrigtingen. En de meer
geoefenden, fchoon hun vele bekende waerheden , (dat
bovenal plaets moet hebben in zulk een Onderwys,)
voorkomen, vinden genoegen in de manier der aeneen-
fchakelinge; terwyl ze tevens hier en daer nog al enige
bedenkingen ontmoeten, die: hen wel eens {tille doen
ftaen. ‘*t Geen daerenboven het gevallige in dezen niec
weinig vermeerdert, is 's Mans befcheidenheid, in ’c
behandelen van onderwerpen, waer over men in de
Christenheid wverfchillend denkt, ’c welk te wege
brengt, dat menfchen van verfchillende leiding en onder-
fcheiden denkwyze, zyne voorftellingen met des te meer.
infchiklykheid kunnen lezen, om ze des te onpartydiger
na te gaen, en in oprechtheid te toetfen. Terwyl
we ons met den verderen gunftigen uitflag van dit Werk
vleien, zullen wy, latende het bybrengen van een of
ander byzonder ftael over tot ene volgende gelegenheid,
ons voor tegenwoordig flechts bepalen, tot ene algeme-
ne opgave van ’t beloop van dit Gefchirift, en den ine
houd van het thans afgegeven Eerfte Deel.
Naer des Autheurs plan zal dit Onderwys beftaen uit
IX Boeken, die elkander in deze orde zullen volgen.
1. De Natuurlyke Godsdienst. II, De ongenoegzaame …
heid van den Natuurlyken Godsdienst. IIT, De Openba-
ring der Christenen in het algemeen, IV. De Godlyke
oorfprong, en andere hoedanigheden, dezer Openbaringc.
V. be efchiedenisfen van het Oude en Nieuwe Testa.
ment. VI. De Prophetien van den Bybel. VII. De
Leerftukken van de Openbaring. VII. De Zedenleer der
Openbaring. 1X. De wederleggende Godgeleerdhcid.
Overeenkomftig met deze inrichting, ftreke dic
Ecríte Deel tot ene aenvanglyke ontvouwing van den
Bb 3 dVa-
«
366 J.'V. NUYS KLINKENBERG je
Natuurlyken Godsdienst, na enige voorbereidende aenmer,
kingen, die tot het geheele Werk berreklyk zyn.
‘Zyn Eerwaerde naemlyk ontvouwt ons vooraf, by ma-
nier van voorberciding„ deze algemene (tellingen. (4.)
De GoDsDrENsST beftaet in de kennis van God, en in het
berrachten dier plichten, welkën hy van ons vordert,
zullen wy zyne gunst genieten. (2,) Men kan den
Godsdienst onderfcheiden in Een wAREN en in een vAL-
SCHEN. (3.) Niets is ‘er derhalven van meer aenbelang,
dan naeuwkeurig te onderzoeken, of onze Godsdienst de
wate zy. Én de ONVERSCHILLIGHEID, in het ftuk van
den Godsdienst, is ten enemael onverfchoonbaer. (4,)
Den Godsdienst onderfcheide men nog in een UiTwENDr-
GEN En INWENDIGEN, Of in EEn OPENBAREN EN BYZONDE-
REN. En (s.) eindelyk onderfcheidt men den Godsdienst
in een NATUURLYKEN €En GEOPENBAERDEN , naer de twee
grondbeginfelef , uit welken dezelve afgeleid word. De
laecíte Stelling breid onze Leeraer indezervoege uit.
… De NATUURLYKE Gadsdienst is dat zaemenftel van
Godsdienftige wacrheden en plichten, het welk wy,
door het gebruik van onze rede, en verftandige vermoe
gens, kunnen opmaeken, —= Dc GEOPENBAERDE Gads-
dienst beftaect in leerftukken en zedelyke voorfchriften ,
welke van God zelven, door eene onmiddelyke Openbaer
ring, op een buitengewoone wys, ter eeniger tyd , aen
het menschdom zyn bekend gemaekt.
‚‚ De twee grondbeginfelen derhalven , met welke.wy in
het wichtig em noòdzaeklyk onderzoek naer den waeren
Godsdienst moeten raedplcegen zyn de REDE en de oPEn-
BAERING, veronderfteld zynde, dat ’er inderdaed zouze-
nig-eene aen het menschdom gegeeven zy. De evrite
zal.ons, in het befchouwen van den NATUURLYKEN , CN
de andere van den GROPENBAERNEN Godsdienst tat Lcids-
vrouw dienen (*).”
‚Op
„ (*) Inmiddels heb ík, zegt zyn Eerwaerde ‚niet ten onrechte,
by voorraed aen te merken, dat het voor ons Christenen, die van
onze vroege jeugd aen het verheeven onderwys van ‘t Christen Jom
gewoan zyn, zeer moeilyk en zelfs onmogelyk zy, am de grenzen
van den MNatuurlyken en Geopenbaerden Godsdienst te hbepaelen,
dat is te zeggen, om juist te beflisfen, welke zieken wy door de
be weeten, en welke wy ach de Openbaering te danken he
en. Wy zouzen ons jammerlyk vergislen en aen de eèr der O-
pen-
ONDERWYS IN DEN. GODSDIENST. 367
„Op dit laetfte voorftel, nopens de repr, als het
grondbeginfel van den Natuurlyken Godsdienst , laet
zyn Eerwaerde, by. manier van Inleiding, ter befchou-
winge vag den Natuurlyken Godsdienst, niet oneigen
volgen , enige bedenkingen omtrent de REDE en derzel.
ver gebruik, die hy onder de volgende Stellingen voor-
draegt. |
(1.) De REDE is dat natuurlyk vermogen onzer ziee
Jen, door het welk wy denkbeelden kunnen verkrygen ,
deze denkbeelden vergelyken , de betrekking , welke ’er
tusfchen dezelven is, begrypen, en uit die begrepen
becrekking gevolgen afleiden.
(2) Deze REDE is een uitmuntend gefchenk, voor het
welk wy onzen weldadigen Maker nooit genoeg danken
kunnen. Daerdoor zyn wy zeer ver boven de Dieren
verheven, en gefchikt om God te dienen. :
(3.) De repr evenwel kan veelzins misbruikt wor
den, voornaemlyk in ’t ftuk van den GodSdienst.
En (4.) ten laetfte aen het recht gebruik der Rene
daerentegen zyn wy, in de zaek van den GODSDIENST,
by uitneemendheid veel verplicht, en dat niet alleen in
den NATUURLYKEN, maer ook in den GEO: ENBAEROEN
Godsdienst”. | | Rn
Hier mede treed onze Leeraer voorts ter zake, tcr
ontvouwinge naemlyk van den Natuurlyken Godsdienst,
zo ten opzichte van BESPIEGELENDE als van, ZEDELYKE
S WAER-
baering zeer veel te kort doen, wanneer wy ons verbeeldden,
at alles, het welk wy, in de Zamenftellen onzer Wysgeeren van
den Natuurlyken Godsdienst, aentretfén, de vruchten waren van
het rechte gebruik onzer verftandige vermogens: „ want een ie-
» der, die van zyne kindsheid af de gronden der Christelyke Re-
» ligie ingezogen, en te gelyk zich met alle zyne vermogens op
‚‚ de rede toegelegt heeft, voegt de kennis van God en Gaddely-
‚» ke zaeken, hem door de Heilige ‘Schriften aen de hand gege-
>, ven, zo gepast zaemen, met die dingen, dewe!ke hy alleen
s, kent door de rede, dat hy eindelyk zichzelven verbeeldt, dat
sales alleen door behulp van redeneeringen gevonden te hebber.”
J- J. ZIMMERMAN, de voortreffelykheid van den Christelyken Gods.
dienst vergeleeken met de Phiälofophte van Socrates $.2.p.6. Ik
heb deze aenmerking in-myne Woordeelen van den Godsdienst 2
. 1 St p. 6r. naeder aengedrongen, en in het vervalg zal ik
Pe vinden, haer, in ecnige byzonderheden; verder tp
vestigen,
Bb 4 ’
368 J. V. NUYS KLINKENBERG , ONDERW. IN DEN GODSD,
WAERHEDEN ; welke eerften in dit Deel overwogen wor-
den, terwyl dé behandeling der laetften tot een volgend
Deel uitgefteld blyft. De eeríten, of de LEERSTUKKEN
van den Natuurlyken Godsdienst, draegt zyn Ecrwaer-.
de in deze orde voor. (1.) Het heftaen van Gad. (2.)
De Waereld is dat Wezen niet, het welk wy Gad noe-
men. (3.) God is de oorzaek van de Waereld. (4.) Die
js de Vader van ’t Menschdom. (s.) Die is een leven-
dig, verftandig en onftoflyk Wezen. (6.) Die is ook de
oorzaek van de voortduuring der Waereld , en de be.
ftierer van alles wat in dezelve voorvalt. (7.) ’Er is één
God. (8.) Gods Naruur en Eigenfchappen. (g.) God
werkt alles, volgens zekere bepalingen , welken hy van
eeuwigheid gemaekt heeft. (ro.) De Mensch is het
voortrefiykfte van Gods: Schepzelen, die wy met onze
zintuigen kunnen waernemen. (11.) De Mensch heeft
ene onftoflyke Ziel, en (12.) &indelyk onze Ziel is on-
‘ ftervelyk.
Predikaatfien over het byden en flerven onzes Heeren j.
CHRISTUS. Door G. j. PAurr, Koninglyk Pruisfifchen
Hofprediker , Konfiftoriaalraad en Infpeêtor te Halberftadt.
Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerfte Deel. Te Utrecht,
by J. C. ten Bosch, 1780. Behalven de Woorreden 352
bladz. in gr. Oétavo. |
’%s Heillands I'ydensgefchiedenis word in deze Predica-
tien leerzaem en opwekkelyk voorgedragen. De
Eerwaerde Pauli geeft telkens ene beknopte ontvou-
Tg van ’t gefchiedkundige gedeelte, dat hy zich ter
‘befchouwinge voorgefteld heeft, waer in hy niet zo
zeer het lecterkundige, (dat maer al te dikwils, in vee
le Predikatien over dit gewigtig onderwerp, nucloos
veel tyds wegneemt,) als wel het zaeklyke mer alle
opmerkzaemheid gadeflaet, Op deze Verhandeling lact
hy dan fteeds ene Toepasfing volgen, in welke hy de
ongedwongen daeruic voortvloeiende leeringen, zo ten
opzichte van ’t kenlyke als van ’t betrachtende in den
odsdienst, met ene oordeelkundige overweging, en
treffende acnfpooring, den Toehoorderen tracht in te
boezemen. De op die wyze opgeftelde, en” duz aenpry-
zense
G. PAULI, OVER HET LYDEÈN VAN J. CH, BÚp
zenswaerdige, Leerredenen, in dit eerfte Deel vervat,
nemen, na ene voorafgaende Predicatie over r Kor. II,
2, ter aentooninge van het gewigt der predikinge van
Jezus den gekruisten, een aenvang met de voorzegging ,
die Jezus, twee dagen voor Pafcha, aen zyne Apostce
len, rakende zyn kort aenftaend Iyden', gedaen heeft;
en zyn Eerwaerde achtervolgt hier voorts de gefchiedee
nis van dit lyden, tot op de veroordeeling van Jezus
door het Joodfche Geregtshof. Zie hier, tot een voor-
beeld van ’s Mans predikwyze in dezen, de inrichting
zyner Leerreden over het heilig gedrag van Jezus in zy=
nen zielsangst in Gechfemane.
De Eerwaerde Pauli {telt ons ter Inleidinge voor, hoe
het misbruik van Gods Genade in Jezus Christus, dat
by zommigen gevonden word, geen plaets kan hebben,
by dezulken, die hec Verlosfingswerk recht kennen;
nademael het zelve in ’t algemcen dient, om orís
des te naeuwer ter Heiligmakinge te verbinden; ter-
wyl de overweging van ’s Heillands Iyden in ’t byzon.
der ons te kragtiger noopt, om zyn heilig voorbeeld te
volgen? waer toe ook de befchouwing van den Zielen.
angst onzes dierbaerften Verlosfers in Gethfemane by
uitftek aenleidelyk is. Hier mede ter vefklaringe
van dit treffend voorval komende, geeft hy een beknopt
verflag van de merkwaerdigfte omftandigheden , dic
Matth. XXVI. 36—n39. gemeld zyn. Na dat Je-
zus zyne Discipelen, door een voorafgaend gefprek,
verfterkt, en dus voor zyne Vrienden gezorgd had, be-
geeft hy zich gewillig na Gethfemane, fchoon hy voor-
wiste, dat zyn lyden aldaer een aenvang ftond te ne.
men; als bereid om Gods Wil te doen. Het meeren-
deel zyner Apostelen aen den ingang latende, treed hy,
alleen van drie uit ‘hun vergezeld zynde, dieper in den
hof , om zig tot God in den gebede te wenden. Hy er-
kende als Mensch de Godlyke onderfteuning. noodig te
hebben, om hect. werk der Verlosfinge uit te voeren;
ons ten voorbeelde, die in onze zwakheid de Godlyke
onderfteuning behoeven, en daerom ernstig behooren te
bidden. Mec het dieper intreden in den hof geeft hy
zynen drie Apostelen, die hem in zyne verheerlvking
op den berg gezien hadden, en nu getuigen van zvne
diepfte vernedering zouden zyn, te kennen, hoe fterk
zybe ziel aengedaen ware, door de levendigfte voorftel-
Bb s lin-
ad
370 .G. PAULI
lingen van zyoen naderenden fchriklyken dood. Dit
bleek ook eerting nog duidelyker. Hy gaet een weinig
voort, en fmeekt zynen Vader op het deemoedigfte om
afwending van dat lyden, hem als mensch in”’t vooruit.
zicht zo verfchriklyk; doch niet dan onder die mits,
‚ indien 't mogelyk zy. .
… In de daad, zegt de Eerwaerde Pauli met het af.
loopen zyner Verklaringe, ‘er was geene geveinsdheid,
geen bedrog in zynen Geest, en daarom loochende hy
het niet, dat zyne ziel ontroerd was, Daarom fchaam-
de hy zig nict te bekennen, dat hy met ons, zynen
zwakken en fterfelyken broederen, gelyker aandoeningen
en: beweegingen was deelagtig geworden, en dat hy op
de aannaderinge van dat verfchrikkelyke lyden even het
zelfde gevoelde, even het zelfde wenschte, dat een ie-
‚der ander: mensch, in evengelyke omftandigheden, ge-
voelen en weníchen zoude, dat die uure , zo het anders
volgens Gods Wil gefchieden kon, voorby ginge, en
hy van de fmarten , het lyden em den dood, welken hem
naakten, ontflaagen wierd. Hoe onfchuldig was deeze
„wensch in den mond van Hem, die geene zonden ge-
daan, geene ftraffen verdiend hadde? En met dat alles
bedwong Hy, Gods Heilige, deezen Hartstogt van
droef heid , welke Hem wilde overweldigen , trok zynen
naauwlyks geuiten wensch weder in, en gaf zig over
aan den Wil van den Almagtigen, volkomen bepaald
zynde, om zynen Vader tot in den dood, ja den dood
des kruifes, geboorzaam te worden. |
… Myn Vader! dus badt hy onder alle de hevigheid
zynes Hartstogts van angst en doodvreeze , Myn Vader!
sndien het mogelyk is, laat deeze Drinkbeker van my voorby
„gaan! Kan uw, voorneemen, om den Menfchen Genade
1e bewyzen, Een hun de verloorene Gelukzaligheid we-
„der te geeven, zonder, de Vergieting van myn Bloed,
„worden uitgevoerd; onttrek my dan aan dien fmaadely-
ken, fmartelyken en gruwzaamen dood, die my wagt.
Doch niet, gelyk ik wil, maar gelyk Gy wilt. De liefde
tot my zelven, die natuurlyk en anzondig is, zal my
regtvaardigen, indien ik om het afwenden van gansch
onverdiende plaagen by u aanboude , en u om Vreugde
in plaatfe van Droefheid, Eer en Heerlykheid voor
Schande, bidde. Maar dewyl ik mvyzelve eenmaal vcre
pand en verplicht hebbe U, ó Vader, door de Venn
Ig
OVER RET LYDEN VAN J. CH. : 871
Ang des afgevallen menschlyken. G-{lagts te verheerly-
ken 5 verloochene ik mynen eigenen wil, en onderwerp
dien volkomen aan den uwen. By u is wel alles moge.
lyk , maar het betaamt ook U , den Zondaaren genade te
bewyzen door zulk een middel , waardoor uwe Volmaakt-
heden op het klaarfte geopenbaard worden. Kan den,
volgens uwen wyzen Raad, zonder Bloedftortinge geen
Vergeevinge vòlgen, moet ik. door den dood een Offer
worden voor de Weereld, is het naar uwen Wil niet
mogelyk, dat deeze Drinkbeker van my voorby ga: zo
gefchiede dan uw Wil. Uw Wil worde in en door my.
vervuld; op: dat het doelwit uwer algemeene Menfehen-
liefde bereikte, en ik, door het lyden des doods te
voleinden, eene Oorzaake der Eeuwige Zaligheid wordg
voor allen, die my gehoorzaam zyn.” er
Voorts leid zyn Eerwaerde, ter Toepasfinge, uit het
voorgeftelde, ter nutte leeringe af. (r.) Dat onze ly.
dende Verlosfer een waer Mensch geweest is, van gelys
ke bewegingen en aendoeningen als wy. (2.) Dat zyn
heili geerag in zynen doodsangst ons een onweder-
fpreeklyk bewys zyner volkomene Onfchuld en Heilig.
heid verleent. (3.) Dat wy uit dit gedeelte zyner I.y-
denspefchicdenisit zien, met ‘welke Bereidwilligheid en
uit welke Liefde, hy zig voor ons, welken hy nict
fchaemde zyne Broeders te noemen, in het lyden des
doods heeft overgegeven. Wyders ftelt hy cer
daedlyke betrachtinge nog voor. (1.) Hoe onboetvacr. -
digen en zorgloozen hier uit moeten leeren, dat de zon.
de in de daed het grootfte kwaed zy, dat zy de rampzae
ligfte gevolgen: na zich fleept, en ons den dood voor-
naemlyk verfchriklyk maekt. (2.) Hoe het gedenken aen
den zielangst' van Jezus'ons tot Boete en Bekeering ge-
willig moet maken, en voor ons ene aenhoudende be.
weegreden worden, om het kwadè te haten, en het
goede te doen; op dat ook dit gedenken onze harten
met troost en hoop op God vervullen moge. (3.) Hoe
wy, ten laetfte, uit het ‘Voorbeeld van den Leidsman
en Volcinder onzes Geloofs, hebben te leeren, hoe
wy, wannect ons bange is, bidden en ons harc uitítor-
ten moeten voor den -Heere, ’t Is ons, nacr ’t voor-
beeld ván Christus, zeker gcoorlofd, om een dreie
gend onheil af te bidden; maer ’t moet dan ook gefchie.
den, mer die kinderlyke ‘onderwerping, zelfsverlooc!:e-
niZ
\
872 _ G. PAULI, OVER HET LYDEN VAN J. CH.
ning en gehoorzaemheid, welke Hem bezielde. Diet .
doende zullen wy in de Liefde van God blyven, en dan
kunnen wy wagten op de Barmhertigheid van onzen
Heere Jezus Christus ten eeuwigen Leven !
De Eerbaarheid in ’t uitwendige als een pligt aangemerkt , of
Leerrede over 1 Timoth. II. 9, ro. Aan de fchoone
Sexe der Vereenigde Nederlanden opgedraagen door een
Hollander. Uit het Fransch vertaald. Te Amfterdam bij
M. de ISruijn. Jn groot oëtavo 48 bladz. |
(G-meenlyk oordeelt men dit onderwerp, of het plig-
matige omtrent den Vrouwlyken opfchik , (en niet
geteel ten onregte,) wat teder voor den Predikftoel;
ook word het niet zelden , als men ‘er van hoort gewa-
gen, zo ruw behandeld, dat het niet gefchikt zy, om
invloed te kunnen hebben, en eer befpotting dan ver-
betering verwekke. Intusfchen {taet het echter vast,
dat het mogelyk zy dit laetfte te vermyden, en het on-
derwerp integendeel op zodanig ene wyze te ontvou-
wen, dat het met fchik op den Predikftoel voorgedragen
kunne worden, met verwachtinge van een nucten invloed ,
ten minfte op zulken, die acn de ftemme der betaemlyk-
heid nog gehoor kunnen verlenen. Tot een blyk hier
van,zou men zich enigzins mogen beroepen op deze
Leerreden, over het Apostolifche voorftel desaengaen-
de r Tim. II. 9, to. Dezelve zy al of niec openlyk
uitgefproken, (dit laten wy daar;) ze is althans zo op-
gefteld, dat ze zeer welvoeglyk zy; en de oplettende
lezing van de fchone Sexe der Verenigde Nederlanden
verdiene. Veelligt doet zy nog, zo ze al by ongeluk
niet meer te wege mogte brengen, ten minfte de ene of
de andere, die meer door ene overheerfchende Mode
medegefleept, dan door ene kinderlyke beuzelachtige
cestgefteldheid beheerscht word, ernstiger dan voor-
enen gadeflaen, dat het waernemen der Eerbacrheid in
’ uitwendige cen wezenlyk betämelyke plicht zy.
De Opfteller dezer Leerreden, in zyne Inleiding met
korte woorden getoond hebbende, dat de plichten van
minder, zo wel als die van meerder rang, gadegeflagen
behooren te worden, telt zich voor overtuiglyk te too-
| zer,
DE EERBAARNEID IN ’T UITWENDIGE. 373
Ld
nen, », dat ’er, hoewel men zich, ten aanzien zijner
‚> kleedinge, naar het gebruik van zijn land, of zijne
‚> Darie fchikken kan, echter zekere regels waar te neee
>, men zijn, en: zekere grenspualen, welken men niet
, Overtreeden moet, bijaldien men zich flegts eeniger=
s, maate als redelijke weezens wil gedraagen,”
Hiertoe ontvouwt hy vooraf beknoptlyk, met oordeel-
kundige aanmerkingen, den zin der vermaenlesfe des
Apostels, welke hierop pitkomt.
, Ik wil ook dat de Vrouwen op eene eerbaare wijze
…, gekleed zijn, overeenkomftig ’t geen de welvoeglijk-
‚> heid, welke een ieder, volgens zijn {taat en rang in
s‚ acht moet neemen, vordert, en zo als de reden her
„, billijkt; dat haar opfchik fteeds door de fchaamte en
2» maatigheid beftierd worde, ten einde nooit dertele en
‘ss ongebondene moden paar te volgen; dat zij dus, in
2, plaats van ‘er haare heerlijkheid in te fteilen, dat zij
s, gekruld hair, goud, paerlen. en kostelijke kleeding
, tot fieraaden draagen, integendeel voor alle die dingen
‚, geen meer achting hebben, dan 'c betaamt, daarin
», Eene wijze middelmaat houden, en bovenal zich beie-
s, veren, om met deugden en goede werken verfierd te
„, Zijn; op dat zij, de regelen van eerbaarheid en deugd
„> behartigende, zich alg eerbaare Vrouwen gedraagen ,
‚‚ die her verderf, dat in de waereld is, verzaakt heb?
„ bende, de godvruchtigheid belijden.”
Op deze verklaring van des Apostels voorftel volgt
ene ontvouwing van den plicht daer in begrepen, welken
de Leeraer hoofdzaeklyk tot het waernemen van vier re= .
gels brengt. „, Om op eene redelijke wijze, en volgens
‚‚ des Apostels les, te handelen, moet men, zeat hij,
‚ zich over ‘t algemeen naar ’t gebruik van zijn land
‚ fchikkende, zijne kleeding naar deeze vier regels in-
‚‚ richten, te weeten: 1 naar den regel wan nuttigheid ;
‚‚ 2 van welvoeglijkheid van ftaat en rang ; 3 van zedig-
‚heid; 4 van gepast fieraad.” De eerfte regel betreft
voornaemlyk het in achtnemen der gezondheid; de twee.
de het gadeflaen van het charafter dat men draegt, en de
omftandigheden, in welken men zich, zo ten aenzien
van de Maetíchappy als van zyn byzonder beftaen, be-
vind; en zo ook de derde het in ’t oog houden der
kuischheid , met vermyding van alles wat kwade verden-
king en aenlokking kan baren. leder dezer regelen is
op
a
474 DE EERBAARREÈID IN ’T UITWENDIGE.
op zichzelve zo. klaer en duidelyk kentekenende, dat
„het naeuwiyks mogelyk zy, dat een oplettend mensch
daerin mistaste. Maer mogelyk komt de vierde die van
gepast fieraed min bepalend voor ; dan zie hier hoe dezel.
ve in dezen ontvouwd word. -
Reeds in de verklaring der Tektstwoorden had de
Leeraer opgemerkt, dat de Apostel ‘niet allen cieraed
der Vrouwen wrackte; en tevens aengeduid, dat’ het
ook op zich zelve niet kwaed was; maer dan kwaed
wierd , als men ‘er zich te zeer aen verflaefde; als men
de vercierfels tot iedelheid misbruikte, ‘en als ze dien.
den om de wulpsheid te verzellen: by welke gelegen.
heid hy ook herinnert , dat men in de fchoone tekening
der deugdzame vrouwe ziet, dat hare kleeding van fyn
linnen en purper is. Spr. XXXI. 22. Overeenkomftig
hier mede is zyne tael, ter verdere ophelderinge van
den vierden regel, na ene algemene aenmerking nopens
’s menfchen redelyke aendoening over ’t fchoone, des.
wegen aldus. :
‚> Dewijl men toch aan de kleederen deeze of geene
gedaante moet geeven, waarom zou men niet daarin,
gelijk in alle andere voortbrengfelen der kunst, het
richtfnoer van het. fchoone volgen? Keurt de rede in
“dit ftuk eencal te angstvallige oplettendheid op kleinig.
heden af, zij verwerpt niet minder eene flordigheid die
af keer verwekt, en erkent tusfchen deeze twee uiter-
ften een verkieslijken middelweg. Dit is de ftem der na-
tuure. Ten allen tijde heeft men begreepen, dat men,
behalve de nutbaarheid, ook eene bevallige gedaante,
een aangenaamen zwier in het gewaad te pas kon bren
gen. Bijzonder hebben die van de vrouwlijke kunne,
beftemd om te behaagen , haar werk 'er van gemaakt, om
de natuurlijke bevalligheden, welken, God haar gefchon-
ken heeft, door dit middel nog te verheffen. De beval
ligheid des wijfs vermaakt haaren man, zegt de zoon van
Sirach, H. XXVI, 14.5 en eene gemaatigde zorgvul-
digheid hieromtrent is niet te berispen. Dewijl ook de
groote heilgezant, door Gods Geest gedreeven, de zaë-
ken op deezen voet vond, en niet wilde dat de Christe-
nen zich, zonder noodzaake, in onver{chillige zaaken
van anderen onderfcheidden , ftaat hij aan de vrouwentoë
decze neiging, om ten haaren voordeele re verfchijnen,
ccne neiging, die haar zo eigen is, te mogen vole
DE EERBAARHEID IN 'T UITWENDIGE. "375
Alleenlijk wil hij, dat zij ze door fchaamte en matigheid
beftieren, en zich wel hoeden , om de gewoonte der af.
odifche en waereldfche vrouwen, by welken ecn onge-
regelde pragt den opíchik tot zeer berispenswaardige
buitenfpoorigheden opvijzelde, geenzins naar te volgen.
Maar is het aan de Christen vrouwen geoorlofd ,
den regel van het fchoone in haar uitwendige in acht te
heemen, ten einde met bevalligheid ten voorfchijn te
komen ; hoe zal men ’er de juiste grenspaalen van onder.
fcheiden, daar een ieder voor zal wenden die niet te
overtreeden ? Ik bedien mij hier van de wijze aanmer.
king van een bekwaamen fchrijver over een ander onder.
werp. », In zedekundige zaaken, zegt hy, is een mide
‚, delweg, die het gezonde verftand erkent, fchoon men
s, dikwils niet in ftaat zy, om dien met naauwkeurigheid
‚‚ te bepaalen.” En ik durf zeggen, dat alleen het ge-
zonde verftand , en het natuurlijk gevoel, welk alle op-
lettende perfoonen, die eenige opvoeding genooten , van
het. fchoone hebben, ten vrij zekeren richtfnoer zal
zijn; en dat men willens de oogen moct fluiten, om ten
minfte de zondige uiterften niet tc bemerken. Daaren-
boven , wie moet niet erkennen, dat de zindelijkheid, de
netheid, het opzigt op de verfchillende deelen des lig-
chaams, en eene wijze ingetoogenheid, in dit denkbeeld
te pas koomen? Wie niet erkennen , dat het altijd beter
is, zich liever aan eene bekoorlijke eenvoudigheid te
houden’, dan aan onmaatige oppronkingen zich over te
geeven? en dat, bij aldien de andere regels, door Pau
Jus zo wijslijk voorgefchreeven, den opfíchik niet beftie.
ren en bepaalen, dezelve tot kinderachtige beuzelarij,
tot onverftandige ligtvaafdigheid en verfoeilijke dertel-
heid ontaarden zal.”
Voorts“dringt de Opfteller dezer Leerreden den ont-
vouwden plicht, naer aenleiding van den Tekst, inzone
derheid aen van de zyde der betaemlykheid; waerby hy
evenwel nog voegt, de drangredenen ontleend van de
verplichting om geen ergernis te geven; van de gemak-
lykheid dezer plichtsberrachtinge; van hect fchandelyk
grondbeginzel waer uit de verwaerloozing voort zou
fpruiten, en van de bedreigingen, welken God eertyds
over dit ftuk aen zyn Volk deed. Zie Jez. III. 16—24.
En eindelyk is het laecfte gedeelte dezer Reden-
voeringe gefchikt , om te docn ziea, dat 'er maer al te
ge-
376 DE EERBAARHEID IN 'T UITWENDIGE.
gewigtige redenen zyn, om over de verwaerloozing vaa
dezen plicht in ons Vaderland te klagen , mitsgaders om
de voorwendzels, waer van men zich ter verfchooninge
of verdeediging bedient , in derzelver krachtloosheid ten
toon te (tellen: waer op dezelve wyders met welgepaste
vermaningen afloopt.
Wy hebben deze Leerreden wat breder ontvouwd,
dan we anders gewoon zyn afzonderlyke Leerredenen te
doen; zo om de byzonderheid van het onderwerp , als
om de Lezers te beter te dóen opmerken, dat dezelve
in dit geval, door de uitvoering, wezenlyk onder{chei-
ding verdient.
De Muzykonderwyzer, of volledig onderwys in de gronden
der Muzykkunde. Eerfte Stuk. Te Rotterdam by L. Burg-
vlier, 1780. Jn groot oélayo 118 bladz.
Jens en Speelkunde behooren, buiten twyfel, onder
de aangenaame oefeningen eener befchaafde Natie,
en wel onder dic oefeningen , waar van men met hect
hoogíte rcgt zeggen mag, dat ze niet alleen haare aan-
gevaamheid, maar tevens haare nuttigheid hebben, zo
voor het Lichaam als voor den Geest. ’t Is uit dien
hoofde eene oefening, welke by uicftek aanmoediging
en onderfteuning verdient; ter welker oorzaake het ook
allen, die maar eenigzins vatbaar zyn voor het hartftree-
lende der Muzyk, niet anders dan aangenaam kan zyn,
dat men in de laacfte jaaren , in ons Vaderland, ’er op
nieuw meer werks van gemaakt heeft , om der Natie ge.
regelde kundigheden van dezelve, en in ‘t Theoretifche.
en in ’t Praéticaale, in te boezemen. Eene mieuwe
proeve van deezen aanpryzenswaardigen arbeid verleent
ons hier De Muzykonderwyzer, met de afgifte van dic
eerfte Stukje, ’t welk voorts door nog anderen ftaat ge-
volgd te worden; om tot cen volledig onderwys în de gron-
den der Muzykkunde te trekken ; waarvan de Uitgeevers
ons in de Voorreden het beloop aldus melden.
‚‚ Wij zullen voor eerst: Algemeene en bekende za.
ken voordragen; het welk wij hopen, dat geoeffenden
ons niet kwalijk gclieven te nemen: dewijl het ons oog-
merk is alles volledig te befchrijven, en zelfs de gering-
fte
DE MUZYKONDERWYZER. 897
fte zaken niet voorbij te gaen; op dat het ook eerst bes
ginhenden tot nut zoude kunnen ftrekken. Vervolgens
van trap tot trap opklimmende, zullen wij de Generalé
Bas, het Pfalmfpel en ’t variëren derzelven, benevens
den GRECORIAANSCHEN CHORAAL-ZANG , verhandelen; tot
dat wij aen de FANTASIE , COMPOSITIE ; en eindelijk ook
aen het CONTRA-PUNCT En ’t FUGEREN raken, waermede
dit werk dan befloten zal worden.”
Agtervolgens deeze’ fchikking behelst dit Stukje eene
ontvouwing van de allereerfte beginzelen, waar van een
Leerling, om wel te flaagen , zig een vast en leevendig .
begrip heeft in te prenten. Vooraf gaat, by manier van
Inleiding , een kort verflag van den eerften oorfíprong en
verderen voortgang der Muzykkunde ; benevens een
Vertoog over de hoedanigheden ‚ en natuurgaven, wel
ken in iemand vereischt worden, tot het leeren der Mu-
zyk; en wel byzonder in dezulken, die ‘er hun beroep
van denken te maaken 3 als mede over ’t geen 'er ten dien
Einde van een Meester en Leerling gevergd wordt. Na
dit voorwerk treedct de Muzykonderwyzer ter zaake,
en vangt aan met een berigt van het hedendaagíehe
Nootengeftel in 't algemeen , eù de Muzykaale Tekens
kunde in ’t byzonder. Daaromtrent geefs hy een ondera
fcheiden verflag van de Muzykfleutelen, de benaaming
der Nooten, de Voortekens, de Waarde der Nooten ,
de Waarde der Paufeeringen of Rusttekenen, de Repe.
titiën of Herhaalingstekens , de Maatcekens , micsgaders
de Custos of Wagter,enz. Op deeze afhandeling van
de Muzykaale Tekenkunst, zo ver ze den eerstbegin-
nenden noodig is te weeten, volgt wyders de vereischte
onderrigting nopens het gebruik der Muzykaale Speeltui-
gen; wel byzonder van het Clavier; waartoe de Ondere
wyzer zig in deezen bepaalt; zullende hy mooglyk in ’t
vervolg nog wel gelegenheid ontmoeren, om ook van
andere Speeltuigen te fpreeken. Nopens het Clávier nu
ontvouwt hy eerst de benaaming der Claviertoetzen; en
handelt voorts, na eenige aanmerkingen betreffende de
houding aan en fpeeling op het Clavier in ’t algemeen,
byzonder over de Ápplicatuur of Vingerzerting, zo als
dezelve in de verfchillende omftandigheden, die voor.
naamlyk te melden zyn, werkftellig gemaakt moet wora
den. Hier aan hecht hy voorts eene verklaaring van de
beweeging der Muzykítukken mitsgaders van eenige
ÏÌ, DEEL. ALG. LRTT. NO. 9. Ce daarfe
‘358 DE MUZYKONDERWYZER.
daarby gebruiklyke Kunstwoorden. En ten laatfte han-
delt hy over de Muzykaale Agrementen of Sicraaden ,
by Zang- en Speelftukken gebruikelyk, met aanwyzinge
van 't geen den eerstbeginnenden te ftade komt ; blyven-
de de verdere breedere ontvouwing van 't een en ’t an-
der, hiertoe betrekkelyk, tot ene nadere gelegenheid
uitgefteld. —- De manier van onderwyzen in deezen
gehouden is alleszins geregeld; en met behulp van de
zes noodige Plaaten; ter aanduidinge van ’t Nootenge-
ftel en de Muzykaale Tekenkunde (*), van die klaar-
heid, dat het den oplettenden niet moeilyk valte alles,
wat 'er desaangaande gezegd wordt, na te gaan. Men
mag zig des uit de aanvang!yke uitvoering van dic onder-
wys, dat in zo verre eigenlyk den eerstbeginnenden aan-
grat, met een verderen goeden voortgang van het zelve
vleien, en dus vertrouwen dat men niet te leur gefteld
zal worden, in de verwagting , welke den Liefhebberen
met het afloopen van dit Stukje ingeboezemd wordt, daar
de Opfteller aldus eindigt. a
‚‚ Weinig gevorderden U kome onze arbeid te ftade.
Gij, die reeds door edeler en zuiverer toonen de
MUzYK hulde biedt, Uwe vordering bekroone ike
werk-
(*) Nopens dit Stuk hebben wy den Lezer nog kortiyk te
melden, hoe de Autheur ons berigt, dat wy het hedendaagíche
Nootengeftel van vyf ftreepen verfchuldigd zyn aan cen beroeme
den GUIDO ARETYN, die het zelve omtrent het jaar 1024 uit-
dagt. En dat de Mauzykaale Tekenkunde haare laatfte merk-
waardige verbetering ontving, volgens het algemeen gevoelen,
in 't jaar rss2, doch, gelyk anderen willen, en dat ook onzen
Schryver het waarfchynlykst voorkomt, ín 't jaar 1338, door
JAN DE MEURS, of Fegn de Meuris; „ die, zegt hy, de No
‚‚ ten, door dezelveén open af toe te laten, en ftaertjes aen de*
‚„‚ zelve te trekken, welke voorzien zijn met één of meer haek-
regelde ; zondanig, dat zij niet alleen verftrekten, om de ver-
fchiliende toonen te onderfcheiden, in hunne hoogten en laeg-
„ten, maer ook voldoende waren, ten epzichte van tijd
en duuring. Eene vinding die bijzonder de Speelmuzijk tot
grocte volmaektheid gebragt heeft, die door geheel Europa aen-
‚„ Eenomen an ingevoerd wierd.” — — Daar benevens is eindelyk „
gelyk de Autheur ncg aantekent, door Lupovicus vraDanNus, in 't
juar 1605, de generaale Bas uitgevonden, waarmede hy der Mu-
gykaale Waereld een grooten dienst gedaan heeft.
jes, naermate hunne lang- of kortheid, op cenen vasten voet
EE MUZYKONDERWYZER, 379
werklust. Eo vooral, Gij onze “VRIENDEN! die, in de
fchoonfte aller Kanten, bijnaer den trap van volmaekt-
heid bereikt, laet U Onze redenen, hoewel zij op heden
flechts ten grondflage gediend hebben, gevallig zijn; en
vertrouw zekerlijk, dat wij de aendacht van U, en Al.
len, die ons Werkje, ten nutte, of ter befpiegelinge
verkoren hebben, in volgende blaêren met gewigtiger
onderwerpen zullen bezig houden; terwijl wij ons vleien .
op dezen gelegden grondflag, in ’t vervolg, der Muzijk
ter Eere, een duurzaem gebouw te ftichten , indien on-
ze Welvaert en Uw Leeslust beftendig zij.”
Zangwyzen tot de Geestelyke Oden en Liederen, uitgegeven
door A. v. p. BERG, Predikant te Arnhem, 1 Deel. Te U-
ik, by de Wed. J. v. Schoonhoven, 1780. In groot
avo.
Ee aantal van 39 Muzykaale Stukken, welker come
pofitie eene bekwaame hand te kennen geeft, en die
met zeer veel naauwkeurigheid in ’t Koper gegraveerd
zyn, wordt hier mede den beoefenaaren der Zang- en
Speelkunde aangebooden. De beweeging deezer Muzyk-
flukken is by uicftek zeer wel ingerigt naar den aart der
onderwerpen; 't welk de compofitie des te gefchikter
maakt voor het treffen der beoogde aandoeningen; ’c
welk , inzonderheid met betrekking tot Geestelyke Liee
deren , bovenal van gewigt is. .
Natuurlyke Historie volgens het Samenftel van den Heer
- LINNAUS. Met naauwkeurige Afbeeldingen. Tweede
Deel XIl St. Te Amfterdam, hy de krven van F.
Houttuyn, 1780. Behalven het Voorwerk enz. 558 blads.
in gr. octavo. |
[rgevolze der voorheen gemaakte verdeelinge van het
Planten-Ryk, Komt nu, na het afhandelen van de
Clasfe der Kruiden, die der Boiplanten, of der Lekteagti-
‚gen in overweeging. Aanvanglyk geeft ons de Heer
Houttuyn, benevens een berigt van zyne daaromtrent
gemaakte fchikking, cene GOOL van de sien
Cc 2 En-
a8o NATUÜURLYKE HISTORIE
dende eigenfchappeú der Bolplanten; waarvan het hoofd.
zaaklyke hier in beftaat.
Men onderfcheidt ze inzonderheid door haaren Bolag-
tigen Wortel, van de andere Kruiden; doch de Heer
Houttuyn brengt onder deeze afdeeling ook de zodani-
gen, wier wortel knobbelig en de bloem lelieagtig is;
als mede zommigen, die alleenlyk Vezelige Wortels
hebben, wanneer de Bloem dezelven tot de L.elieagtigen
fchynt te betrekken, En dus is de Eigenfchap, welke
de Planten deezer Afdeelinge allermeest verbindt, dat
zy, door het ópfchieten uiet den Wortel , van byna alle
de reeds befchreeven verfchillen. De" meesten egter
heeten, zegt hy, Bolplanten, wegens den Bol, die het
jonge: Plantje , Scheutje ‘of Kiempje influit; dat daarin,
volgens de fchrandere aanmerking van Linneus, als in
zyne Winterwooning, voor uiterlyke kwetzing of bele.
diging befchermd blyft, even als in de Spruit of Knop
van andere Planten. Gemeenlyk zit, vervolgt de Au-
theur, de Bol beneden aan de Steng, gelyk de knop of
Spruit om hoog. Hy is by fommigen uit veele op el.
kander liggende Schubben famengefteld, gelyk in de Le-
lien; by anderen uit een vaste of vleezige zelf{tandige
heid beftaande, gelyk in de Tulpen; maar dikwils in een
menigte bekleedzels fplytbaar, gelyk in de Hyacinthen,
doch inzonderheid in de Uijens, Prey en dergelyken.”
Wyders deelt hy ons, wegens de Wortels cn Bloemen,
nog de volgende aanmerkingen mede.
‚‚ Dewyl men in de Erwten en Boonen niet alleen ;
maar ook in allerley Zaaden, het toekomftig Gewas reeds
in ’c klein, of als in miniatuur, en in de Knoppen der
Boomen, zelfs de Bloemen, ja de Meelknopjes door ’
Mikrgskoop ontdekt (), zo is ’t niet te verwonderen,
dat men van ouds reeds in de Bollen een fchets vernömen
hebbe van de Bloemplant , daarin verholen. De ontwik-
‘keling van het Kiempje, daarin opgeflooten, vereischt
vogtigheid, welke de Bol in 't eerst, doorgaands, ge.
noeg in.zig befluiet, om eene Scheut te maaken; gelvk
men dit 's Winters in de Tulp. en Hyacinthen-Bollen en
an
(*) Vide Obfery. Microscopiques du Baron ne crEscren. Neur.
1750. Fol. Seét. VL du Germe, et pag. ze. T. IX, X, Xl
ke
.
NOLGENS LINNAUS. 381
anderen waarneemt. Ja fommigen, gelyk de Colchi-
cums’, maaken zelfs buiten den grond Bloem; doch an-
deren hebben daartoe het behulp der Woftelen noodig,
die in eenige zeer dun, kort en vezelachtig, in anderen
dik, lang en fappig zyn. Van dit laatfte geeven ous,de
Hyacinthen een voorbeeld , waaruit tevens blykt, dat die
ortels zekerlyk influrpende Werktuigen zyn, gelyk
de Wortels van andere Planten (*).
‚„ De Bloembollen, voor ’t overige, zyn van veeler.
ley Figuur. Men vindt ze byna Klootrond, gelyk in
de Hyacinthen; van boven, zo wel als van onderen,
Jatachtig, gelyk in de ie din of Keizers. Kroonen ;
angwerpig en van boven fpits, gelyk in de Tulpen en
anderen. Sommigen beftaan als uit twee Bolletjes boven
elkander, gelyk in de Crocusfen; of uit twec halfron-
de, wederzyds, waar tusfchen de Stengel uitfchiet,
gelyk in de zogenaamde Kievits-Eijeren, Ook vindt
men ‘er, die naar een Hondstand gelyken, in de Plant
van dien naam. Meestal zyn ze mec een byzonder Vlies .
van verfchillende Kleur, paars, roodachtig of geel, en
ook wel graauw, bekleed; doch fomtyds naakt als in
de Lelien enz.
‚‚ De Bloem deezer Planten is, in ’t algemeen, Le-
Heachtig , dac is, zo Tournefort dezelve befchryft (+),
‚, of uit zes, zelden drie Bloemblaadjes beftaande, of
zesdeclig ingefneeden. Haar is eigen dat de Stamper
‚ of Kelk overgaa tot een Vrugt of Zaadhuisjc, altoos
‚‚ in drie hoekjes of cellerjes verdeeld. Zodanig zyn de
‚, Bloemen der Tulpen, Hyacinthen, Affodillen enz.
„‚ die Lelieachtig genoemd worden, niet alleen, om dat
‚… hect grootíte deel derzelven eenigermaate naar de Le-
„> lien gelykt, maar ook, om dat zy altoos een drie-
‚, hokkige Vrugt, gelyk de Lelien , agterlaaten,”’
‚‚ In de verdere onderdeeling deezer Clasfe gaat de
Heer Houttuyn voort, volgens die Natuurlyke Methode
der Sexe, naar welke hy zyne Plantbefchryving inge-
rigt heeft. Hy ftaac des eerst ftil by de Driemannige en
verder by de Zesmannige Bofplanten, welker Bloemen
drie of zes Meeldraadjes hebben. Vervolgens flaat hy
't OOG
(*) Zie deeze Nat. Historie, 1 D. r St. bl, 19. Î
(t) TouunesorT Inft. Rei. Herb. p. 343.
| Cc 3
”3
982 NATUURLYKE HISTORIE
t oog op de Manwyvige Bplplanten, wier Bloemen de
Meeldraadjes „of op den Styl zittende, of op eenigerleie
manier daarmêde vereenigd hebben; waaraan hy nog hegc
eene befchouwing van drie Geflachten, welken tot de
voorgaande niet behooren. Onze beroemde Plantkundi-
ge levert hier mede eene zeer naauwkeurig uitgevoerde
befchryving van by de zestig Gefllagten van Lelieagtige
of Bolplanten, die haare merkwaardigheden hebben, en
in verfcheiden opzigten , ook ten aanzien van haare nut-
te voortbrengzelen, veele byzonderheden ter overwec-
ginge aan de hand geeven. Tot een ftaaltje van de laat.
fte foort ftrekke hect volgende berigt van de Saffraan ,
dat de Heer Houttuyn ons mededeelt, by de _befchry-
ving der eerfte Bolplant, van welke hy gewag maakt,
die den naam van Crocus draagt, onder welke ook dat
Plantje behoort, 't welk de gewoone Saffraan uitlevert.
ss Het zelve maakt, zegt hy, de eenigfte Soort uit,
waartoe de zogenaamde Crocusjes onzer Bloemtuinen als
Verfcheidenheden zyn t’huis gebragt. Men onderfcheide
ze by den naam van Herfst-Crocus, om dat de andere
Voorjaars-Bloemen zyn (*); en geeft 'er den bynaam
van Tanme aan, als een Plant zynde, die geteeld wordt „
niet alleen in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in
Griekenland en Italie, maar ook in Switzerland, in
Oostenryk en zelfs in Groot-Brittanie. De Ridder ftele
haare natuurlyke Groeiplaats in Thracie, op Rotfen in
Portugal en de Pyreneen. Daar, immers, groeit een
Wilde of Berg-Crocus, die de Bloem van de Tamme,
doch bleeker heeft , zo crUsIus aantekent,
‚‚ Men plant de Saffraan by geheele Akkeren uit jon»
e Bolletjes voort, niet uit Zaad, zo RAY aanmerkt:
es de bynaam van Sativus of Zaai-Crocus , van Cc. BAU-
HINUs ontleend, weinig ftrookt. Evenwel kan zulks
goed gemaakct worden, dewyl men die Bolletjes, als
zaaijende, op de Akkers of in de Tuinen ftraoit of
plant. Om ‘t vierde jaar, zegt TARERNEMONT, graaft
men in ’t Voorjaar de Wortels uit, en vindt dan by ie-
der
(“) Nopens deezen, die een voornaam Sieraad van onze Bloem-
„inen, in 't vroege Voorjaar, uitleveren , tchent de Hoer /lout-
tuyn, in ‘t vervolg, breeder aan, hoe ze in ’t wilde op verfchei-
den plaatze van Europa voorkomeg. ij
VOLGENS LINNAUS. | 883
der vyf of zes jonge Bolletjes, die men in de Schaduw.
droogt, en tegen den Herfst weder in de Aarde fteekc.
Men achtte de Saffraan, die by Weenen in Oostenryk
geteeld wordt, niet minder dan de gene, die in Italie
groeide, volgens MATTHIOLUS; doch de gene, die wy
gebruiken, komt hedendaagsch uit Vrankryk, alwaar zy.
meest valt, omftreeks Lyons , als ook in Languedok en
Provence. Niettemin wordt zy ook in Engeland uit.
muptende geteeld, en zo menigvuldig, dat zeker Dis-
trikt, in ’t Graaffchap Esfex, deswegen den naam van
Saffron- Walden , dat is Saffraan-Woud , voert. Hier
dient dit Gewas, als 't ware, tot bereiding van 't Aard-
ryk voor Koorn: want de Grond is 'er zo vrugtbaar ,
dat- dezelve, na een driejaarigen teelt van Saffraan, agc-
tien of twintig jaaren lang , zonder Mesten, zeer goede
Gerst voortbrengt (*).
‚, Volgens de befchryving van den grooten Kruidken-
ner RAY, heeft de Saffraan een Bolworteltje van grootte
als een Hazel. of Walnoot, met een gryzen of asch.
graauwen bast van buiten bekleed, en van onderen ge-
haaird met veele Vezelen, De Bladen, vyf of agt in ge-
tal, zyn van een Handbreed tot een Span lang, zeep
fmal en geftreept, Daartusfchen íchiet in de Herfst een
kort Stengetje met ééne Bloem, die als uit zes roodach-
tig paarsch blaauwe Blaadjes beftaat, in wier midden zig
zes draadjes vertoonen; drie regtopftaande met geele
Meelknopjes , de drie overigen een weinig langer dan de
Bloemblaadjes, zo dat ze buiten de geflootene Bloem
reeds een weinig uitfteeken, en als dezelve open is ‘ter
zyden uichangen. Deeze laatften zyn van boven breeder
dan omlaag, met byna onzigtbaare Tandjes op zyde,
Oranje- of Vuurkleurig, uit den geelen rood, en maa-
ken , ingezameld ‚een weinig gedroogd zynde, de Saffraan
der Winkelen uic, i
Deeze Drogery, wier fterk afverwende geele Kleur,
Geur en Smaak, cen overvloede bekend is, bezwaart,
in groote veelheid gebruikt zynde, her Hoofd , en doet
flaapen 5 doch by weinig tevens in een trekzel van Thee
genomen, wekt zy de Geesten op, en doet ae ee
opfd-
en de Befchryving van Groot-Brittanie; Zegenw. Staat, EL,
. bl. 17.
Cc 4
984 __ NATUURLYKE HISTORIE VOLGENS LINNAUS,
Hoofdpyn of bedwelmdheid overgaan. De Ouden plag-
ten veel gebruik te maaken van Saffraanwater en Saf-
fraanwyn, laatende de Saffraan zelf in openbaare byeen-
komften ftrooijen tot verfrisfchinge. Men acht ze in de
Geneeskunde , Zweetdryvende , Hartfterkende „ Wiad-
breekende, en tegen verfcheide, zo Borst. als Hoofd-
kwaalen , dienftig. Haare Pynftillende kragt is dikwils
waargenomen, en ten dien einde wordt zy, zo wel als
tot rypmaaking van Gezwellen, onder Pappen gemengd ,
of op zig zelve met Wyn of Water, tegen de Pynen
der Kraamvrouwen, op het Lyf gelegd: terwyl zy te-
vens den Brand verzagt ‚en de inwendige Rotting weder-
fbaat. Men heeft ze ook, ter bevorderinge van den ar-
beid, in eene moeielyke Kraam , met gewenscht gevolg ,
ingegeven. In de Geelzugt is zy van fommigen gepree-
zen, en , om de Kinderpokjes te doen uitzetten, worde
Zy dikwils van het Gemeen gebruikt.”
Hierbenevens meldt ons de Heer Heuttuyn desaangaan-
de nog, dat men, volgens den vermaarden RALLER, de
Saffraan ook by verfcheiden Steden in Zwitzerland teclt 5
alwaar de Bloem veel grooter is dan die der gewoone
Crocusfen, en den Styl veel langer gehoornd heeft ;
zynde ook veel aangenaamer van Reuk,
Verhandeling over het kweeken van de Tabasksplant , en de
manier om dezelve te bereiden , in de Noordlyke Lugtflree«
ken, door JONATHAN CARVER, wit het Engelsch vertaald.
Te Leyden, by H‚ Hoogenftraaten, 1780. Jn groot
oëtavo 47 blads. Í
e Autheur van dit Gefchrifct komt, naar luid van
deszelfs inhoud, voor, als iemand , die, in Noord.
America huisvestende, met eene oordeelkundige naauw.
keurigheid, de kweeking en bereiding der ‘Tabak aldaar
nagevorsche heeft: en die, in decze Verhandeling , der
Engelfche Natie zyne daardoor verkreegen kundigheden
mededeelt, of zulks ook haaren Tabaksplanteren van
eenigen byzonderen dienst mogte weezen. Een derge-
Iyk pogmerk bezielt ook den Hollandfchen Overzettcr
mee betrekking tot ons Vaderland; van waâr hy die
se Stuk:
4
he nn
\
‘CARVERs OVER DE TABAKSPLANT. 385
Stukje niet ten onregte aan de Wel Ed, Heeren Beftuur.
deren en Leden van den Occonomifchen Tak opdraagt.
Het zelve behelst, in de eerfte plaatze, een beknopt
verflag van de ontdekking en het gebruik van de Ta-
bak; benevens eene genoegzaam volledige befchryving
van de Tabaksplant en haare bloemen, Op dit algemees
ne laat de Autheur voorts volgen, eene in alle opzig-
ten naauwkeurige befchryving van den grond en ligging,
die best gefchikt zyn, om de Plant te doen groeien;
mitsgaders‘van ’t geen men ter kweekinge van de Plant
in agt hebbe te neemen; van derzelver zaaijinge af tot
op derzelver inoogfting; by welke gelegenheid de Au-
theur ook een gezer berigt geeft van den fchadelyken
T'abaksworm, wiens vermenigvuldiging en voortgang
mefì moet cragten te weeren. In deeze befchryving be-
paalt hy zig tot de behandeling in de Noordlyke volk.
plantingen, als best gefchikt naar de ligging van Enge-
land, (dus ook naar die van ons Vaderland ;) en voegt
“er eenige onderrigcingen by, welken, zyns oordeels,
uit de verfcheidenheid van ’ct Klimaat, in aanmerking
zouden kunnen komen. Op eene dergelyke mänier ont-
vouwt hy ten laacfte de wyze, op welke men de Tabak
gemeenlyk bereidt, en de voornaamíte byzonderheden ,
die men daaromtrent gade moet flaan. —- Hy oordeelt
oeden grond te hebben, om zig te vleien, dat het be-
oorlyk waarneemen van deeze zyne berigten en raad-
eevingen, van een weezenlyk nut kan zyn, voor zyne
andsgenootcen, die zig op de Tabaksteelt toeleggen.
En ’t zou ons, zo ver wy dit onderwerp kunnen na-
gaan, niet vreemd doen, dac ook onze Vaderlanders ’er
% een of ’t ander uit zouden mogen leeren, ter ver-
beteringe der aankweekinge en bereidinge onzer inland-
{che Tabak; dat veelligt byzonder aanleiding kon gee-
ven, om derzelver onaangenaamen reuk af te wenden,
of te verminderen; en daar door dien Handeltak, welke
inderdaad opmerkenswaardig is, een weezenlyken dienst
te doen. De uicvoering van ’t Gefchrift is althans van
die nacuur, dat het doorbladeren van ’t zelve denzul-
ken, wier zaak het is, wel aangepreezen mag worden;
om na te gaan, of ze 'er ecnig nut uit mogen trekken,
door hunne kundigheden in dit of dat geval te verbete.
ren of te vermeerderen. Zie hier ten miníte mo.
gelyk iets nieuws voor onze Landzaaten, ten opzigre
„Ces vun
386 J. CARVER, OVER DE TABAKSPLANT.
van een zeker gebruik van de Tabak, dat tot nog ia
Europa, en dus ook hier te Lande, niet bekend geweest,
fchynt te zyn.
‚‚ De Amerikaanen, naamlyk, hebben, gelyk onze
Schryver meldt, uitgevonden, dat.de Tabak zeer be-
kwaam is om leder te taanen, en zoo goed, zoo niet
beter, dan Run (*): en was de laatfte ftoffe nict zoo
overvloedig in hun land, de Tabak zou door hun, in
derzelver plaats, algemeen gebezigd worden. Ik ben
getuige geweest van verfcheiden proefneemingen, waar
in dezelve goed tot dat oogmerk bevonden is, voor-
paamlyk op dunnere foorten van huiden, en ik kan ge-
rust verzekeren , dat in landen „ waar de Run fchaars is,
de Tabak eene kostelyke vervulling van dat artikel zou
wezen.”
Befchryving van eenige Oudheden, gevonden in een Tumu.
lus, of Begraafplaats, op het Eiland Texel. Door. v.
"Cuyck. Met noodige Afbeeldingen. Te Amflerdam, by
Yntema en Tieboel, 1780. In groot oËtavo 2 bladz.
(Dardekkingen van Oudheden gefchieden gemeenlyk,
in onze dagen, by toeval, en niet zelden door on-
kundige lieden; waardoor ze dikwerf geheel vrugtloos
Zyn, zo ’t nict ter oore van een oudheidkundige Lief-
hebber kome. Uit het verhaal, het geen de Heer van
Cuyck in dit Gefchrift geeft, was ’t ook zo gegaan met
de ontdekking der Oudheden op Texel, alhier befchree.
ven; dezelven waren reeds ontdekt in ’t jaar 1777; En
meerendeels veronagtzaamd ; toen hy, op ontvangen
berigt, in den jaare 1779 gelegenheid vond, om ’t geen
‘er nog van voor handen was in opmerking te neemen.
Het verflag , dac zyn Ed. deswegens in openbaaren druk
mededeelt, kan piet anders dan welgevallig zyn aan
hun, die in foortgclyke nafpooringen ‘vermaak fcheppen;
nadien zyn verhaal van ’t voorgevallen, benevens de be-
fchryving van 't ondekte, beknopt en juist is; terwyl
| sô Zy-
(* „ Mogelyk zouden de ftcelen en de onderfte hladen der
> plant, die van weinig of geen waarde zyn, daar met voordeel.
‚ toe georuikt kunnen worden. Dea, vERtT.”
P. Vv. CUYCK , OUDHEDEN OP TEKEL. 387 -
zyne ophelderende aanmerkingen over de Oudheden zel-
ven alleszins oordeelkundig zyn. De uitvoering van ’t
een en ’t ander is zeer wel gefchikt, om den Leezer met
verlangen te doen hoopen”, op de voltrekking van des
Auctheurs verder oogmerk; daar hy , gelyk hy te kennen
eeft, voorneemens is, by genoegzaam ledigen tyd, de
orpen en Gezigten van Wieringen, Texel, het Vlie en
ter Schelling, met de befchryving dier Eilanden, in ’e
licht te geeven. à
Men heeft des dit Stukje aan te zien als een Voorloo-
per van een uitgebreider Gefchrift; waar uit men ver-
wagten kan, dat het zelve naauwkeurig en oordeelkun-
dig uitgevoerd zal worden. By den aanvang ont-
moeten we reeds een welgetekend, en zuiver in ’t koper
gebragt Gezigt van 't Bergje, waarin de hief befchree-
ven Öudheden gevonden zyn , benevens van ’t Dorp de
Waal , zo als het zig , op den afftand van omtrene
drie honderd ftappen, van daar vertoont. Onze
Autheur begint zyne befchryving, met een kort doch
in zyne ‘foort genoegzaam volledig verflag van dat
Dorp, en het kort daarby gelegen Bergje; het welk
hy, al vroeger, voor een Twmulus of oude Begraafplaats
as had; met welk denkbeeld zeer wel infteme
eszelfs gebruiklyke benaaming van Sommeltjes Berg, zo
veel als Spook-Berg ; overeenkomftig met het ouue al.
gen denkbeeld, dat‘de Spooken zig vooral omtrent
e Begraafplaatzen ophielden. By de volgende
welding der toevallige ontdekkinge van eenige Oudhe-
den in dat Bergje , door een Boerenknegt, berigt hy
ons, dat men in het zelve vond een Metaalen ketel,
met een Dekzel geflooten, by welks opening ’er asch
uit ftoof: en dat men, op de verdere nafpooring , 'er
verfcheiden byzondere ftukken in befpeurde, vermengd
met Houtskool, en iets als uitgebrande Steen of als
Puimfteen. De daar mede vermengde Stukken waren,
zegt hy, de volgende. |
‚‚ Twee Bitten van Paarden; een zogenaamd Poort-
» bit en ecn apder met eene Kiînketting; twee Spoo-
s, ren 3 eene Handbyl ; eene zogenaanide Noordsbyl;
„eten Disfel; hect yzer van eene Werpfpicts ; cen
‚ Mes; eene Ketting van een zonderling maakzel, om
„aan drie ooren te hegten ; en van boven met een
„„ fcherpen Haak voorzien om-dezelve ergens aan te.
‘5, Hau-
838 OP. V. CUYCK
…‚ hangen, (by voorbeeld, aan een overhangenden tak
5, van ecn Boom of iets dergelyks;) en een Wetfteen-
9 tje, om de fyne {nee aan her Staal te geeven; mitsgar
s‚ ders ook nog eenige vercierzels van Metaal ; waaron-
+, der twee Metaalen Lepels boven al opmerkclyk wa-
ss TEN. :
Toen de leer van Cuyck deeze ontdekte Oudheden
gong bezigtigen, werden ‘cr reeds eenigen vermist, of
aan ftùkken gebroken gevonden; welk laatfte door zulke
ontdekkers meermaals gefchiedt, om dact ze, waanende
Goud of Zilver te zullen vinden , willen beproeven wat
’er van.de zaak zy. Zyn Ed. heeft deeze Oudheden,
die hem, ’t zy dan geheel of aan ftukken , order her
oog kwamen, met oplettendheid afgetekend, en ze
worden hier in vier koperen Plaaten dus medegedeeld.
Verder verleent hy ons, buiten de befchryving der voor-
naamtte ontdekte Stukken, eenige oudheidkundige aan-
merkingen, welken ons dezelve nader leeren kennen,
en derzelver gebruik eenigermaate ontvouwen. — Ge-
merkt nu de Metaalen Lepels, als boven gezegd is, in-
zonderheid opmerkclyk waren; ‘zo hebben wy gedagt
den Leezer geen ondienst te zullen doen , met hem des-
aangaande het hoofdzaaklyke van des Autheurs berigt,
als een {taal van deeze Befchryving dier Oudheden, on-
der ’t oog te brengen.
Vooraf reeds meldende, dat deeze Lepels zo weinig
van den alles vernielenden tyd, onder den grond gelee
den hadden, dat ze, door de Boerin gefchuurd, en in
haarc kast opgeflooten zynde, als nieuw fcheenen, geeft
by ’'er de volgende befchryving van: „, De eene Lepel
s‚ was vol kleine gaatjes, daar niet meer dan de punt
s, eener Spelde door kon; en beiden flooten zy zo net
> in een, dact men, de fteelen op elkander pasfende,
gedagt zoude hebben, dat het maar eén Lepel was:
«… Onder op de fteelen ftond Apraxivs F,” In de
nadere ophelderende oudheidkundige aanmerkingen maake
de Heer van Cuyck gewag, niet alleen van de ondoorge-
flaagen Lepels, welken de Priesters in den Heidenfchen
Offerdienst gebruikten, die Simpula of Drankvaten ge-
noemd werden; maar tevens van foortgelyke Lepels, als
deezen, die men Cola, dar is Zygvaten, of Vergiettesten,
heet. n
‚ » Een fchoonec en groote Lepel, zegt hy, zvnde ee-
no
OUDHEDEN OP TEXEL. 339
ne zoort van 2ygvat of vergiettest , met veelerhande Fi-
guuren doorgeflagen , doch driemaal zo groot als de on=
Ze, en met veel wyder gaten, wordt ons in af beelding
vertoond, in de Oudheden van MONTFAUCDN, III D. Bj.
122. PJ, LVII. In dac zelfde Deel vinden wy,
op Pl. LXIV , de aftekening van een Keteltje, waarvan
de Steel op de eigenfte wyze als het onze gemerkt is,
met het woord NArciss. Byaldien die Keteltje eene
maat zy, dan zal het misfchien de Concha weezen, wel-
ke ons aldaar , op PJ. XXXVII. voorkomt. —- Voorts
ontmoeten we aldaar, op P], L, eene afbeelding van
een optogt van Romeinfche Soldaaten , dic hunne nood.
wendigheden met zig draagen; beftaande in Befchuit „
Meel, Spek, gezouten Vleesch en Azyn, dien ze, met
water gemengd, dronken. Onder anderen neemt men
‘er ook in waar , de opgemelde foort van Lepels, of lie-
ver Zygvaten.”
‚ Zou men, dus vervolgt hierop de Heer van Cuyck’,
dit nagaande, ‘er niet met eenige waarfchynlykheid uit
mogen gisfen, dat de Romeinen eene geftelde maat A-
zyn, met een bepaald gedeelte water, moetende men.
gen, op dat 'er niet te veel, of te weinig, van het een
of ander mogte zyn, zig daartoe van deeze Vaten, in
elkander geflooten, bedienden? De Azyn tog is, gelyk
men weet , met Infeêten vervuld, en wordt , vooral zo
dezelve wat lang ftaat, drabbig: wanneer men nu den
Azyn, door den eenen doorgeflaagen Lepel in den ande-
ren, liet loopen, dan verkreeg men te gelyk, en de
maat, en een zuiveren Drank. Dart ze althans gefchikt
waren voor Eeen zeer dun doorzypelend vogt, is daaruit
blykbaar, dat de gaatjes zo klein zyn, dat ‘er naauw-
Iyks een punt van eene fpelde door moge; des ze voor
alle lymagtige of dikke Vogten van geen gebruik gee
weest kuanen zyn”.
Wyders geeft ons de Autheur, ter verdere ontvou-
Winge van ’t gebruik zulker Lepelen, nag een uittrek.
zel van eene Ítaliaanfche Verhandeling door Purtrerus
VENETI gefchreeven, raakende twee oude Gereedfchap-
pen, in ’t jaar 1727, gevonden, by Monte Pulciano Gr:
: e
(*) Een klein Steedie op een berg ín het Toscaanfche, aart de
grenzen van den Kerklyken Staat, dat wegens eene der beste
890 SP. Ve CUÜYCK
‚De daarby gevoegde afbeelding dier Geteedfchappen,
welke de Heer van Cuyck ons hier ook mededeelt ,
‚ komc al vry na overeen, met die deezer Lepelen , en de
Schryver dier Verhandelinge houdt ze voor Lek.of Zyg-
vaten, daar de Ouden zig van bedienden, om hunnen
Wyn te zuiveren, met dien daardoor te laaten lekken,
in de Koppen of Bekers, van welken zy op hunne
Maaltyden gebruik maakten. De Ouden, naamlyk,
s, lieten, zegt hy, byna altoos hunne Wynen door het
s‚ een of ander heen lekken; 't zy door eene zoort van
> Teems, of wel door een Zak; van daar de benaamin
> van Winum Saccatum, [zo veel als doorgezeegen W'yn.
5 Wel byzonder hadden zy, by hunne Maalry-
> den, daartoc gefchikte Dn die met eene
s‚ menigte van kleine gaatjes doorgeflaagen, en min of
>, meer vercierd waren, naar maate van het vermogen
der Bezicters’* Volgens het geen de Heer van Cuyck
verder uit deeze Verhandeling bybrengt, vindt men by
veele oude Schryvers melding van deeze Tafel. Zygvaten;
wel byzonder gewaagen ze van-een Kop, een Schotel en
een Zygvat, als zaaker , die by elkander behooren , voor
zo verre ze gelyklyk op de Maaltyden te ftade komen.
‚Te weeten; de Kop werd geplaatst op eene Schotel, of
op eenig ander Voetftuk, naar het maakzel van het
Drinkvat, en dan fchonk men ’er in , door het Lekvat,
om den Wyn aldus te zuiveren: iets, dat by de Romei-
nen althans min of meer nhoodzaaklyk was; zo om dat ze
hunne Wynen lang bewaarden, waardoor ze dik wer-
den; als om dat zy ‘er Kruiden, Bloemen, Speceryen;s
Sneeuw, Ys enz. in mengden. Eindelyk heeft men,
uit het hier bygebragte, nog aan te tekenen, dat men
deeze Lekvaten ook wel indiervoege inrigtte, dat ze tot
het gebruik der Keuken, en der Apotheck, konden die:
nen: als mede dat men dezelven in laater tyd fchikte
tot Kerklyke gebruiken, vooral by de Mis, van waar
‘de Doorzygvaten zomtyds onder de gewyde Vaten geteld
worden, :
Vraagt men ten laatfte , wat heeft men te denken , van
de byeenzameling en bédelving van alle deeze {tukken
’ in
foorten van Italiaanfche Wynen, die een aangenaamen zoeten
fraaak en veel vuur in zig heeft, beroemd is, VorLKMaN Reisk
door Talie, II D, dl. 336.
OUDHEDEN OP TEXEL. Sor
in dat Bergje ? zo is des Autheurs antwoord, en zyn ant-
woord heeft vry wat waarfchynlykheid; „, dat dic Berg.
j, je de Begraafplaats geweest zal zyn van een Inwoon:«
‚ der deezer ftreeke, die aan de Romeinen bekend was,
‚of wel onder hen gediend had. Naastdenkelyk zat
> men hem, of liever zyne Asch, alhier begraaven heb-
‚> ben, met zyne voornaamfte gereedfchappen en ver-
‚> Cierzelen. * ken gebruik , dat, gelvk bekend is, reeds
> in de vroegfte Oudheid, by veele Noordfche Volkeren
‚,‚ plaats had.” -
Inleiding tot de Algemeene Kerkelyke en Wereldlyke Gefchie-
denisfen, door J. A. CRAMER. Eertyds Koningl. Deen/che
Hoofdprediker enz. enz. Naar den tweeden Druk uit het
Hoogduitsch vertaald. Met eene algemeene Voorreden van
J. CREMER Je J. z. Predikant te Hulst in Staats-Vlaan-
deren. Eerfte Deel. Te Amfterdam ‚by H. Cartman , 1780.
Behalven het Voorwerk 406 bladz. in gr. oflavo.
Niemand, die zig eenigzins op het beeefenen der His.
toriekunde toegeleid heeft, is onkundig van den lof,
dien de beroemde Bosfuet behaald heeft, met de afgifte
zyner Inleidinge tot de Algemeene Kerklyke en Waereldiyke
Gefchiedenis ; als mede van ’t geen de Proteltanten, (ter-,
wyl ze voor ’t overige ’s Mans Werk in waarde hiel.
den,) gewoonlyk opgemerkt hebben, nopens des lis-
fchops al te gunftige denkbeelden voor de Roomfíche
Kerk, en zyn inzigt deswegens in dac Gefchrift, mec
betrekking tot de inrigting van derzelver Kerkheftuur,
Op dat nu over ’t geheel hooggefchatte Werk, dat niee
verder loopt dan tot aan de negende Eeuw, is dit van
den Hoogleeraar Cramer een Vervolg, gefchikt naar het
zelfde Plan, dat de Franfche Bisfchop zig voorgefteld
heeft. De agting veor des Bisfchops arbeid , benevens
het bezef van de misflagen , tot welken vooroordeel voor
zyne Kerk hem gebragt kan hebben , bewoog den Hoog-
leeraar , om dat geagte Werk in’t floogduitsch te ver-
taalen, te vervolgen, uit te breiden, en , op zodanige
plaatzen „ daar hy ’c dienftig oordeelde, te wederleggen
en te verbeteren. De uitgeftrekte goedkeuring van des
Hoogleeraars arbeid „aan dat Werk te koste gelegd , heeft
nu voorts aanleiding gegeeven tot eene Nederduitfche
bvere
Ze a df
302 J. CRAMER KERKL. EN WERELDL. GESCHIEDENISSEN,
overzetting van dit zyn Gefchrift. Maar hieromtrent
was anvanglyk eene zwaarigheid: men had reeds eene
Nederduitfche overzetting van Bosfuets Gefchrift „en kon
dus heet Werk van den Hoogleeraar, zo als hy *c begon-
nen heeft, niet wel in onze Taal het licht doen zien.
Egter was deeze zwaarigheid niet gewigtig genoeg, om
de bëoogde uitvoering geheeler;al te rug te houden : men
befloot des voort te vaaren, en alleenlyk de Vertaaling
van dat gedeelte uic te ftellen , tot dat de omftandighe-
den het zullen toelaaten, het zelve: vooraan dit Ver.
volg te plaatzen ; kunnende de Leezer zig midlerwyl van
de vroegere Nederduitfche overzetting bedienen. Ter
deczer oorzaake neemt het Gefchiedkundige verflag, iú
dit eerfte Deel, zynen aanvang met het begin der negen-
de Eeuwe; en men heeft geoordeeld best te doen, met
de Verhandelingen, welken de Hoogleeraar by de ver.
taaling van Bosfuets Werk gevoegd heeft, ter gefchikter
plaatze in deeze Nederduitfche uitgave in te vlegten ;
om vervolgens het Werk van Bosfuet op zig zelve, zo
als het door den Hooglecraar in ’t Hoogduitsch , en voorts
daar uit in ’t Nederduitsch overgebragt is „door den druk
gemeen te maaken. Agtervolgens deeze fchikking
levert men nu in dit, en zo ook in de volgende Deelen,
_ het Werk van den Hoogleeraar insgelyks afzonderlyk;
‚. het welk de Liefhebbers der Historiekunde met vrugt
zullen kunnen doorbladeren ; gemerkt ’s Mans nafpoorin-
gen genoegzaame blyken van zyne oordeelkundig: ops
Jettendheid aan de hand geeven.
Wat nu wyders nog de fchikking zelve van ’t Werk
betreft, de Hoogleeraar volgt, als boven gezegd, des
Bisfchops Plan, dat drieledig is. Het eerfte verleert een
beknopt tyd- en gefchiedkundig verflag van ’t beloopder
Kerklyke en Waereldlyke gebeurtenisfen : het tweede gaaf
byzonder over de Historie van den Godsdienst ter oor-
deelkundige overweeginge van deszelfs veranderingen en
opvolgingen: en het derde Lid ftrekt ten laaefte tot eene
dergelyke ontvouwing van de merkwaardig{te veranderin-
gen, welken de voornaamfte Waereldryken ondergaan
hebben. Naar dat Plan heeft de Hoogleeraar ook dit zyn
Vervolg ingerigt, waaromtrent hy zig, in zyne Voor-
. reden, wat het hoofdzaaklyke bereft , in deezer voege '
uitlaac.
ss Myn vervolg zal insgelyks ujt drie en be.
an ;
mn en er oe RR
J. CRAMER, KERKL. EN WEREEDL, GESCHIEDENISSEN. 39%
flaan; waar van de eerfte een kort tydrekerikundig one
werp der algemeene Kerkelyke en Wereldlyke Gefchie-
denis zal weezen. (*) In dezelve zal ik de gewigtigfte
voorvallen, zo wel van Kerk als Staac, naar hunne ver-
fchillende tyden, zodanig trachten te fchikken,„ dat men
*er zig een recht en duidelyk denkbeeld van kan maaken,
En dezelven in alle hunne gevolgen kan overzien. De
efteldheid deezer Gefchiedenis, die meestendecls zo bea
Ent niet is als dat gedeelte van dezelve het welk door
Bosfuet befchreeven is, zal my, ten einde ik duidelyk
genoeg worde, noodzaaken, om fomtyds omftandiger te
zyn, dan hy is; want indien ik in deeze Afdeeling zo
kort als de Bisfchop wilde weezen , zou myn verhaal noch
genoeg licht noch bevalligheid hebben,
De tweede. Afdeeling vervat befchouwingen, in wel-
ken ik my over de Lotgevallen van den Godsdienst met
deszelfs Waarheden, als mede over de Lotgevallen der
Kerk, die zeer naauw met de eerstgenoemden verknogt
zyn, en byna uit elkanderen voortvloeijen , uitlaat. Die
deel der Gefchiedenis is een ruim veld. Hier zullen wy
een grooter sykdom van voorwerpen, meer verfcheiden-
heid en afwisfeling voor elken geest , die den Godsdiense
voor een waardig voorwerp zyner overweeging houdt,
vinden. Zosfuet heefc in deezen omtrek niet gearbeid,
Men kan echter de Lotgevallen, welken de Christelyke
Godsdienst, zedert den eerften Christen Keizer, heeft moe-
ten ondervinden , niet genoeg inzien en.begrypen , indien
men den toeftand van her Christendom, in de drie eerfte
Eeuwen, niet zeer naauwkeurig kent. In de veranderin-
gen van cen Godsdienst heerschf dezelfde’ faamenhang,
welke men in de groocfte Staatsverwisfelingen vindt.
Deeze komen niet op eenmaal te vaorfchyn; en gaan
ook niet op eenmaal ten gronde; zo is ook de Kerk niet
op die wyze, maar als by trappen, in dat groote verderf
geftort, waarin, zy in haare duistere tyden gedompeid
lag. Dus heb ik in dit gedeelte de gaaping, welke door
Bosfuet open gelaaren was, aangevuld, (+)
_ ‚ Voorts
(*) Dit eerfte Lid van het voorgeftelde Plan ís in etlyke Tyd-
ken verdeeld, die, in ’t verdere opftel van dit Werk, van
Deet tot Deel agtervolgd worden. 8
‚ €f) Bosfu:t naamlyk heeft, gelyk de Hoogleeraar vroeger aan»
Âi. DEEL ALG. LETT.. NO. 9, Dd merk$,
$94 J. CRAMER
‚‚ Voorts zal ik ook in de derde Afdeeling den gronde
flag des Bisfchops volgen, de gewigtigfte voorvallen uit
Ss . de
«
merkt, om zyn byzonder inzigt, ter begunftiginge van de Room-
fche Kerk, niet te benadeelen, zig in zyne tweede Afdeeling,
met opzigt tot den Christelyken Godsdienst , it: zonderheid bepaald”
tot de eerfte oprigting der Christen-Kerke; zonder verder bykans
eenig gewag te maaken van 't geen voorts in de acht eerfte Eeu-
wen opinerking vordert: 't welk eene gaaping in zyn Werk te
wege brengt.” De Histo:iefche trouwhbartigheid , zegt de
Hoogleeraar, is ín dit geval de eigen{chap van onzen Bisfchop niet.
Zyn tydrekenkundig Plan der gefchiedenisfen gaat tot op het ein-
de deragtfte Eeuw. Daarin maakt hy alleen gewag van het geen
de Christelyke Kerk, haare Bisfchoppen, en in het byzonder den
Roomfchen Bisfchop, gunttig is. Hy kent al te wel de gefchiedenis
der Kerk, dan dat hy niet veele waarheden, die hen nadeelig
zyn, gezien zou hebben; doch hy durft dezelven ons niet vertoo-
sen. Fly wagt zig wel om zig als hunne openbaare vyand aan te
ftellen ; maar ftelt zig zo aan, als of hy niets van bun wist, en
gedraagt zig als zy, die liever zwygen, dan icts ten nadeele van
nue vyanden zeggen, vermits zy voor dezelven vreezen. Dit ge-
drag ftemt immers met de wetten der (chranderheid overeen ; want
zou de Dauphin, ter wiens onderwyzinge des Bisfchops werk ine
gerigt was, (op dat ik deeze aanmerking met een voorbeeld beves-
tige,) de Bisichoppen der Christenen, en hunne algemeene ver-
gaderingen, voor de onfeilbaare Kerk, door welko de H. Geest 3y-
ne uitjpraaken doet, gehouden hebben, indien Bosfuet dezelven
onpartydig in hunne waare gedaante, indien hy het Karakter en
gedrag der Bis(choppen oprecht afgefchilderd, en hunne wyze
waarop zy Waarheid en dwaaling onderzoeken, benevens die,
waarop zy hunne befluiten in geloofszaaken opftellen, naar der-
zelver waare gefteldhzid vertoond had? Om kort te gaan, de Bis-
{chop verftaat de kunst, om alle de berichten te verzwygen , die
ftrydig zyn, met zyne eenmaal aangenomen grondftelling: [te wee.
fen, dat de leeringen van den waaren Godsdienst, door eene on-
afgebroken opvolging ván Bis(choppen , altoos, in cene onafgebro-
ken re ind Onveranderd in de Room/che Kerk bewaard zyn
geworden.
‚… Zie daar de oorzaak, waarom zyne tweede Afdeeling, waar-
in hy de gevolgen van den Godsdienst befchouwt, geen gewag
maakt wegens den toeftand van de eerífte Eeuw der Christenen.
Hy had den toeftand van den Godsdienst in de ecríte wereld, on-
der de Patriarchen en de Wet, als mede in de eerfte dagen der
nieuwgeplance Christelyke Kerk, zo befchreeven, als de Gefchie-
denis hem denzelven aantoonde ; maar waarom ontwierp hy ops dan
de volgende Lotgevallen der Godlyke waafheden onder de Chris
belyke Gemeenten niet? Hier is cene gaaping in het Werk van den
Bis-.
KERKL. FX WERELDL. GESCHIEDENISSEN. 995
de Gefchiedenis neemen, en uit derzelver oorfprong af-
leiden; de voornaamfte karakters, die zy ons aanbiedt,
in bet rechte daglicht ftellen , en daar zig eene ongedwon-
ene gelegenheid aanbiedt ‚de byzondere wegen der God-
yke Voorzienigheid omtrent de Regering der Wereld op
te fpooren. Bosfwet heeft in het flot van zyn Werk be-
loofd , over het verbaazend geluk van Mahomeih en dese
zelfs Navolgers te zullen fpreeken, maar hy heeft zyne
belofte niet vervuld ;dus zal ik over dat geluk , maar ook
over den Godsdienst van denzelfden , wyl deeze beiden
zulke aanmerkelyke gevolgen gehad hebben, in het vale
gende Deel breedvoerig genoeg handelen.”
Naar deeze inrigtin behelst dit eerfte Deel der Ne-
derduie{che uitgave, dat, om bovengemelde reden , ten
opzigte van het algemeen Gefchiedkundige met de negen.
de Eeuw begint, in de plaatze, een kort tydrekenkun-
dig verhaal der gewigtigfte Kerklyke en Waereldlyke
voorvallen , zedert het jaar 800 tot het jaar 1024 na ’s
Heilands geboorte. En hierop volgen dan, in de twee-
de Afdeeling, eenige Verhandelingen, ter overweeginge
van de Godsdienst-of Kerkhistorie in ’t byzonder , wels
ken hier elf in getal zyn. —— By manier van Inleie
ding geeft ons de Hoogleeraar vooraf , eene befchou.
wing der lotgevallen van den Godsdienst in't algemeen ,
‘en behandelt voorts de volgende onderwerpen, De
dwaalingen in den Godsdienst, onder de eerfte Christe.
nen, ten tyde der Apostelen. De Godsdienst der Oos-
terfche wyzen. De dwaalingen der Joodíche Setten.
Dedwaalingen der Nazareen en Ebioniten. De Se@ten der
Goostiken. De beftryders der Godheid van Jezus Chrise
tus en der Drieëenheid, in de tweede Eeuw. De dwaae
lingen der Montanisten. De invloed van de dwaalende
Setten der eerfte en tweede Eeuwe, op de lotgevallen
en leeringen van den Godsdienst. De invloed der Alex.
andrynfche Wysgeerte op dezelven. De dwaalende
Setten in de derde Eeuw, en derzelver invloed op den
Godsdienst. En eindelyk de dwaalingen, welken, door
de oneenigheden der KRechtzinnigen, in de he en
| er-
Bisfchop, welke zyne Historifche trouwhartigheid verdacht maakt.
Het gebouw is niet volmaakt; hy heeft te veel beloofd, doch te
weinig woord gehouden; hy heeft ons de gantíche Keten niet ge-
toond, waarvan zyn Kerk en haar Geloof de laatfte Gbakel zow
weezen,'” Dd
® 2
BOG J. CRAMER KEREL. EN WERELDL. GESCHIEDENISSEN.
derde Eeuw, of ingevoerd, of bevestigd werden. —
Hier by ftaan vervolgens nog ctlyke Verhandelingen te
kamen, welken mede tot de drie ecríte Eeuwen betrek.
lyk zyn; die ons, met derzelver afgifte, wel nadere
gelegenheid zullen geeven, om den Leezer eenig ftaal
van des Hooglecraars manier van uitvoering te verlee-
nen; waar mede wy ons thans niet zullen ophouden;
daar wy, gelyk we ’t raadzaamst oordeelden, eenigzins
breedvoerig geweest zyn, in de opgave van 't oogmerk
en de inrigting van dit Vervolg des Hoagleeraars, op
* Werk van Bisfchop Bosfuêt. ä
Bedenkingen over de eigentlijke oorzaak van Romens endergans ,
toepasfelijk op Nederland, met een voorafgaand Vertoog over de
Staatkunde, door L. V. LIMBURG MATTHYsZ. Te Usrecht, by
G. T, v. Paddenburg. Behalven de Voorreden 11r blads. in gr,
. Fava.
‘Velgers deeze Bedenkingen van den Heer van Limburg ìs de ei
genlyke oorzaak, welke, in de eerfte plaats, den ondergang
‚van het Romeinfche Ryk bewerkt heeft, te vinden, ín de afge-
trokken overnatuurkundige befpiegelingen van zomrmigen der zo-
genaamde oude hel had als waaruit grondbeginfelen voortge-
komen zyn, nadeelig voor de Zeden; welken, niet alleen ten op-
zigte van Rome, maar ook ten aanzien van alle Ryken, door are
tyden, wanneer ze heerfchende worden, gefchikt zyn, om een
‚ Gemeenebest ten val te brengen. Nademaal nu die zelfde oorzaak ,
gyns agtens, ook ín ons Vaderland, haare nadeelige uk werkingen
heeft, zo agt hy ’t dienftig, de ontleding hier van der Natie on-
‘der ’t oog brengen, ten einde dezelve voor dat gevaar te waar-
- fchuwen.
Zyn Ed.{naamlyk befchouwt de befpiegelende afgetrokken over.
„natuurkunde als de grondoorzaak van het bederf der Zeden; voor
zo verre zy aanleiding gegeeven heeft, tot het denkbeeld, dat
Deugd en Ond-ugd woorden zonder zin zyn; dat het voor 's men-
„Jchen geluk onverfchillig ïs, of ij deugdzaam zy, dan nit; ja,
dat de behendig: ondeugd eerder het tegenwoordige geluk, (en het
toekomende verwagt men niet,) kan bevorderen. „ Aan dezz
‚ ftellingen is 't,‚ zegt hy, dat Romen en Griekenland, hunne #£u-
„ Yldaaden, hunne Zirannen, hunne flaafshefd en hunnen gehee-
… den ondergang te wyten hebben.” Daarbenevens gaat hy nog
een ftap verder, en. bereert, dat de overnaruurkunde , niet
alleen za àls zy, door ZEpicuur, Arcefilas en Pyrrho is voorgt-
-draagen, ten uiterftg fchadelyk is; maar dat zy ook, in de handen
van de kundigfte en deugdzagifte mannen, meer nadeel dan vo
L. V. LEMDURG, BEDEKKINGEN. 397
deel toegebragt heeft; dat zy noodzaaklyk dit nadeel moest toe-
brengen, en, (te ver getrokken ,) dat kwaad ten eeuwigen dage
voortbrengen zal. —— Men heeft egter deeze zyne ftelling niet
te wyd uit te breiden; want vraagt men, zyn dan alle zogenaamde
bovennatuurkundige befpiegelingen te wraaken, zo is zyn ante
woord. „ Neen, niet volftrekt; want indien men, bij voorbeeld ,
„ de beginzelen der Zedekunde en der natuurlijke Godsdienst zo
‚‚ hoemt: deze zijn voorzeker niet te laken; hoe zeer zij enkel
… te waardeeren zijn, naarmate van hare duidelijkheid. — —_—
‚ Maar ik verfta hier, door de eigentlijke overnatuurkunde, voors
» pameutlijk het geen de geleerden Monadologie, of de kennis der
„ geestlijke en enkelvoudige fubflantien noemen, en de Theologia
… Naturalis of de Philofophifche Godgeleerdheid, dat is te zeg-
‚gen niet alleen de weetenfchap van het ZYN, maar van de
‚» hoedanigheden van een oneindig Wezen, en de Pneumatolagje o
„ de Leer der Geesten. ——— Die overnatuurkunde , welke
‚‚ bandelt over zaken, die niet dan op zeer afgetrokkene befpiege-
»… lingen zijn berustende; over zaken,.waar van de mensch, met
» geen mogelijkheid,-eene recht grondige kennis kan verkrijgen «
„om dat hy ze zig nict, dan in 't afgetrokkene, kan voorftel-
„ len.” —= Onze Autheur heeft dés bepaaldlyk bet oog op dië
duistere, ingewikkelde, te flerk afgetrokken overnatuurkundige
befpiege.ingen; en‚ fchoon hy zig nu en dan wat te algemeen en
te fterk uitdrukke, ftelt hy egter zyn gevoelen, nopens den fcha-
delyken invloed, van zodanige befpiegelingen, in een vry gunftig
licht; ter waarfchuwinge van de Natie, om daartegen-op haare
hoede te zyn, op dat de zedenloosheid geen verder veld winne.
Niet ongevoeglyk paart de Heer van Limburg, by deeze zyne.
Bedenkingen, zyne Proeve over de Staatkunde, insgelyks tegen de
zedenloosheid ingerigt; als waar in hy ten duidelykfte doet zien,
dat de Staatkunde, indien dezelve niet op de Zedekunde gegrond.
vest zy, niet Degts âls eene fchadelyke, maar tevens als eene on-,
gerymde , beuzelagtige, en niets beduidende, Weeteníchap be-
fchouwd moet worden,
Poiitike Brieven over verfch:iden gewichtige onderwerpen, betrekkelyk ,
‚ze tot hes Staatkundig als uishoudelyk beflier der Repubiiek.'
Loor Jonkheer 1. TR. Grave van NASSAUW LALECK, Extraordin,
Raâd van Z. DH. in den Graaflyken Hove van Culenburg , ens,
Eerfie Stukje. Te Utrecht by G. T. van Paddenburg, 1780. In
groot octave 64 blads. EN
Hi
Met de afgifte van dit Stukje, vangt de Grave van Nasfau la.
Leck eené nietwe briefswyze behandeling van hutte onder.
werpen aan’, ín welker overweeging de Natie geagt mag worden.
een onmiddelyk belang te hebben. ‘Hy ftelt zig neamlyk voor „'
ges Dd 3: eee ee pi onze
e
598 NASSAU LA LRCK
onze aandagt te vestigen, niet als voorheen, grootiyks op de
Staatkunde en Belangen van andere Mogenheden, maar „ op de
» Cigenlyke Staatkundige belangen, en eenige Poinêen, betrek-
5e yk tot het buishoudelyk beftier van ons Vaderland”, Omtrent
Stukken van die natuur ftaat hy, van tyd tot tyd, zonder zig
egter aan tyd of ftoffe te bepaalen, zyne gedagten openlyk ter
toetfe voor te draagen. Het ontwerp heeft zeker iets aanlokkends 5
En de manier van uitvoering, voor zo verre dt eerfte Stukje iets
uitwyst, zal, vertrouwen we, gevallig zyn, voor hun die (maak
hebben, in deeze foort van navorfching.
orn Ed. fchíkt dit eerfte Stukje , tot een onderzoek , én hee v-r-
re Cumulatie of ophoping van veele Ampten, op eén Perfoon ,
nuttig of fchadelyk 3y? en beweert, dat ‘er zeer billyke reden
zyn, die toonen, dat deeze Cumulatie van Ampten allernadeelig st
is. De reden, welken by, ten bewyze hier van, breeder uitge-
“werkt, bybrehgt, zyn de volgende. „ r. Het groot crediet. en
» de groote invloed. in zaken, die iemand daardoor verkrygt,
s, kan wel eens nadeelig voor het Land zyn. 2. Het Land loopt
s, daardoor gevaar van, zo niet kwalyk , ten minfte maar tamelyk
» wel gediend te worden. 3. 'Er kunnen hierdoor groote vertrae
ae gingen in t afdoen van zaken, zo in het Staars- als Burgerbe-
» fter, te weeg gebragt worden. 4. Veele Steden en derzelver
… Burgers of Inwooners Iyden daardoor merklyke fchaden. s. Zulks
„‚ is der Populatie hinderlyk, vermids bi veelen van een middel
» Van beftaan priveert, en van ‘t huwelyk af houde. 6. Het neemt
„ de Emulatie of den nayver grootendeels weg. In eindelyk 7.
, het moedigt aan den eenen kant de weelde en de pracht te veel
» Aan, terwyl het aan den anderen kant veele berooide Famielen
» en Huisgezinnen veroorzaakt.” Onze Autheur , deeze
zeden bondig nig hebbende, merkt ‘er verder nog by
aan, dat deeze Cumulatie der zin altyd veel nadeeliger is in
den Gemeenebest, gelyk bet onze, onder eenigen anderen Re-
geeringsvorm. Doch hy laat dit, als buiten zyn tegenwoordige
beftek, voorts aan zyne plaatífe; en beantwoordt wyders de voor.
naamfte reden, die men gewoonlyk, ter begunftiginge van de op-
hooping veeler. Ampten op één Perfoon, te berde brengt; mitsga-
ders eenige vraagen, die hy begrypt, dat men hem ligtipk, uit
hoofde van zynegezegdens nopens dit onderwerp, zou kunnen
voorftellen.
Zyn Ed. bebandelt dit S:uk, zo van den eenen als anderen kant
met eene onkwetsbaare befcheidenheid, zelfs in pointen, die men
eenigzins teder zoude mogen agten. Op byzonderheden in deezen
ftaan te blyven, zou ons te wydloopig doen worden, de Leezer
dient ze in *t gehacle verband, met de beantwoording der tegen-
bedenkingen, na te gaan. Alleenlyk kunnen wy, daar 't ter na-
dere ophelderinge van 's Mans algemeene af keuring van de Cumu-
latie der Ampten ftrekt, niet wel afzyn van de eenige exceptië ,
welke zyn Ed. erkent plaats to mogen bebben , nog te Ben
, e VUL
POLITIEKE BRIRVEN, 495)
„ Daar is, zegt hy, één eenig geval, waarin het geoorlofd zou
kunnen zyn , eed tweede Ampt aan ietnand te geeven ; namenlyk 5
wanneer de posfesfeur van een Ampt, uit de daaraan verknochte
faarwedden, geen redelyk beftaan kan hebben. Dan geloof ik,dat,
zonder myne gronden tegen te fpreeken, aan zodanig Amptenaar
een tweede post zou kunnen gegeeven worden , ten einde, door
deeze vermeerdering van inkomen, hen dat geene te bezorgen, .
% een Amptenaar , en wel niet minder, mag hebben, om,
zo hy een fatfoenlyk Man is, als zodanig te kunnen beftaan (®.
Evenwel voeg ik 'er dan deeze bepaaling by, dat het tweede
Ampt niet beel groot of lucratief moet zyn, en vooral van dien
aart, dat hy het gemaklyk en goed, gelyktydig met zyn eerfte
Ampt, kan waarneemen, zonder één van beiden te moeten ver
waarloozen, of op eeu ander te laaten aankomen.” Ô
Ordres en korte InfiruSien. betreffende den Krygsdienst ter Zee,
“doer den Wii Ed. Geb Geftr. Heer j. H. Vv. KINGSBERGEN, Com-
mandeur der Militatre Ridder Orde van St. oroRGE van Rusland,
en Capitein ter Zee, in dienst van ‘t-Ed. Mog. Coll. ter Admira-
Jiteie, vefsdeerende binnen Amfterdam; in 't licht gegeeven door
S. GEERTS, Commandeur ter Zeé, ens. Te Amfterdam ‚ Mar-
terre, 1780. Behalven het Voorwerk 150 blads. in gr. odave.
Dr het de zaak van Lieden van de Pen niet is, te beoordeelen
het geen Mannen van den Degen, raakende de uitvoering van
hup maar al te dikwerf noodig, doch altoos fchrikbaarend Metier,
het papier brengen; zullen wy ons niet vermeeten over de
juistheid van dit Gefchrift te oordeelen. Aangemerkt de agting,
welke de wel Ed. Geb. Gestr. Heer VAN KINGSBERGEN, door
zyne dapperheid niet alleen ‚maar tevens door zyn beleid ,en gere-
gelde uitvoering van zyne bediyven, verworven heeft; mag men,
Baar ’t Ons voorkomt, wel vertrouwen, dat een Gefchrift van zulk
eene natuur, uit zodanig eene b-nd , eene algemeene goedkeuring
verdient; fchoon ’er al hier of daar iets in mogte voorkomen, waar-
omtrent des kundigen verfchillende zouden kunnen denken. jonee
Zeelieden, wivr zaak het is, zig op eene geregelde kennis van
‚den Zeedienst toe te leggen, vooral de zulken, die eenig bewind
in den Krygsdienst ter Zee wenfchen te voeren, vinden hier byte
eengebragt, de inrigtingen , bor gen ervaaren en doorzigtig
Krygsheld gaedkeùrt; die hy, als de besten door bem geoordeeld,
aynen Officieren en Adelborften gegeeven heeft, vm zig vaar ber
(*) Dit had zyn Rd, vroeger bepaald, op een jaarlyksch inkomen vaa
f 3000 - : -; oordeelende dat hy, die daarvan niet leeven kan, ook met twea
ef dricmaal 30 veel wel ve kort zal fchieten.
Dd 4
4e ‚ BRDRES EN INSTRUCTIEN.
N4
gelven te gedraagen. Dit pryst de uitgave deezer Jnftructlen. ten
sterkfte aan; en veelen, dezelven nuttig in 's Lands Zeedienst
bevindende, zullen het den Commandeur ceEeRTS danklyk efken-
nen, dat hy dit Stukje, door het veelvuldige overfchryven meer
of min verminkt, van feilen gezuiverd, door den druk gemeen
gemaakt heeft, om te meerder en beter dienst te doen.
Leevensbefchryving van eenige vaornaame mezst Nederlandfche Man-
nen en Vrouwen. Uit Egte flukken opgemaakt. Zevende Deel.
Te Amft. by P. Conradi, en te Harlingen, by V. v.d. Plaats,
1780. In gr. 8vo. 348 bl.
Vv voornaame Mannen en Vrouwen, in 's Landsgefchiedenis-
fen of in de Jaarboeken der Geleerden vermaard, iet nieuws
te zeggen, valt bezwaarlyk, of de Opfteller moet het zonderling
geluk aantreffen van, nog onbekende Familie- berigten,te ontvaa-
gen: een geluk 't welk meermaalen gehoopt dan verkreegen wordt.
Jn welk geval men zich met het oude en bekende moet vergenoe-
“gen. Dit ondervonden buiten twyfel de Vervaardigers van het
‘Werk, welks Vilde Deel wy thans aan kondigen. Althans ans is
bet, in het doorlceezen van dit zo wel"alg de voorgaande Deelen „
dùs voorgekomen. — — Gaarne zouden zy, buiten twyfel, ons
meer nieuwigheden, uit egte befcheiden opgemaakt, gefchonken,
„gaarne zouden wy ze ontvangen,en hier uit gelegenheid, tot eene
byzondere aanpryzing deezer Leevensbefchryvingen, ontleend heb-
ben. Dan omtrent deeze verdienften ftaat dit Deel met de
voorige gelyk. i
Een vry breed verflag van Keizer CARL DEN VYFDEN maakt
omtrent een derde van dic Stuk uit: voorts ontmoetten wy híer in,
JUSTUS VAN EPFEN, Graaf FLORIS DR IV, M. 5. VAN COEFOORN ,
KORNELIS TROMP, LODEWYK BOISOT, GERARD RRINST, Prins
FREDERIK HENDRIK, RYKLOF VAN GOENS, JOOST BANCHERT, EU
MENDRIK BROUWER.
Altoos hebben we in onze- Letteroefeningen eene Leevensfchets
overgenomen; en daartoe, doorgaans, zo veel de verfcheidenheid
toeliet, de kortfte gekoozen, dit doen wy wederom met het groot-
fte gedeelte des Leevens van GERARD REINST, Gouverneur van
Nelrlands Indiën, te plaatzen.
‚ GERARD REINST, gebooren te Amfterdam, en een dier Be-
windhebbers, welke onmiddeiyk na't verkrygen van het Oârooy
der .Maatfchappyc waren aangefteld, werd door- de-Kamet van Ze
ventienen, op den 2o February 16r3 verkoozen tot Opperbeftier-
der van Neêrlands Indiën, voor den tyd van vyf jaaren , den tyd
tot zyne uit- en t'huisrcis benoodigd, daar niet onder begreepta.
“Van zyn kant was hy tot deezen vyfjaarigen dienst verbonden
terwyl de Maatíchappy hem naar welgevallen kon herroepen. Voor
é were
se
LEEVENSBESCHRYV. VAN NEDERL. MANNEN, ENZ. #0
Yeerdeh hem allé Maanden toegelegd zoo’ guldens, en ’s jaarlyks
zooo voor zyn tafel. Ook bebielde hy de vryheid, om, by zyne te
rugkomst, zyne plaats, als Bewindhebber ter Kamer van Amftere
dam, weder in bezit te neemen, al ware het dat zy by een ander
bezet, en de Kamer, welke uit twintig ieden beftaat, voltailig zyn
mogt. Van der Staaten wege werd hy ook befchonken met een
den Keten ter waarde van rooo guldens, en eenen ‘fraayen
Berepenning ‚ met belofte, dat zyne gode dienften niet dnhbeloond
zouden blyven.
_„ De Heer reinsT, voorzien met.eene Commisfie, door den
Prinfe Maurits getekend, en met (chrifulyke orders , opgefteld
door de Kamer van Zeventienen, en bevestigd door Hun Hoog
Mogende, voor wien hy ook den gewoonen eed hadt afgelegd,
vertrok den 2 July des gemelden Jaars, uit Texel met eene aan-
zienlyke Vloot, en ankerde te zyner tyd by de Eilanden van Caap
Nerd, Annobon en Comorra, alwaar hy zich voor: eenen maatigen
prys met een grooten overvloed van verversfingen voorzag.
‚ Na een maand vertoevens in de haven van Comorra, begaf zich
de Hollandfche Vloote naar den mond van de Roode zee: tot hier
toe waren derzelver havens niet bezogt door Hollandíche Sche-
en: waarom inen den Capitein van het Schip Nasfau, Pieter van
den Broek, beval, om met de waardigheid van Capitein Major,
verder op te zeilen, en onderzoek doen, naar den aart des Koop-
handels en der Havens, mitsgaders de voordeelen, die men daar
zou kunnen behaalen. Hy bezogt Aden, Chihiri, en Cutfini of
Kisfen, en liet Faêtoren op de”beide eerfte plaatzen, zo dat men
Reinst moet hefchouwen, als den Stichter van den Nederlandíchen
Koophandel op de Roode zee.
“ _„ De Generaal hadt ondertusfcheh zyne reis vervorderd naar
ava,en werd te Bantam plechtiglyk ingehuldigd, door zynen Voors
zaat Pieter Both, op den 2o December 1614. Hy begaf zich hier
op na Jacatta, en floot met den Koning dier plaats een nieuw ver-
bond, en ging noch in diezelfde maand, aan ‘t hoofd eencr Vloote
wan elf Schepen, op reis na Banda, om de Inwooners van dat Ei-
land, die de Maatfchappy reeds meermaalen beledigd hadden, te
wchtigen. Terwyl hy zich noch voor Jacatra ten anker bevond:,
verfcheen aldaar van den Broek, die met zyn Schip uit de Roode
zee te rug keerde, en aldaar in 't bevorderen des Koophandels,
haar genoêgen, was gellaagd; thans kreeg hy order van den Gene-
raal om het Eiland Bonton op te zoeken, en aldaar een nieuw
Comptoir te ftichten. Deezen last volbragt hebbende, kwam hy,
op den 6 April ‘1615, voor Amhoina ten anker, en voegde zich,
twee dagen laater, 7 den Generaal Reinst, die zich met zyn
elf Schepen naarde Kilanden van Banda had begeeven ‚en thans
onder ’t Fort Nasfau op ‘*t eiland Neira voor anker lag.
“_„ Terwyl de Generaal op Amboina was, deedt hy van daar de En-
\fchen verhuizen, welke zich daar zogten te vestigen, en met
ien de Eilanders reeds begonnen te handelen, niet ann
nn en
Aen LERVENSBESCHRYVENG
de zy ten verbond met de Hollanders hadden ‚ volgen
welk zy denzeiven den vryen handel in kruidoagelen, met uit-
fuiting van alle andere Volken, hadden afgeftaan.
‚Op den dag van 't vertrek des Heeren Reinst van Amboina brak
de Bandafche dread chr berg Gounong Api los met eene groos
te hevigheid ; zestien jearen lang hadt het vuur gefmeuld:
maar woedde thans boven maatc ‚met bet opwerpen van ongewoon
zwatre fteen-n en ftroomer van as(che. Het Fort Nasfau wicrdt
zodanig van deeze verbrande ftoffen overftelpt , dat het gefchut,
onder de puin begraaven, langen ie onbruikbaar bleef, In 't
midden van eenen hevigen oorlog, die thans, van den kant der
Bandanen, met zo veel geweld als immer werdt gevoerd, zou
dit toeval van eene zeer noodlottige uitkomst voor de bezetting
hebben kunnen’ zyn, indien zy niet zulk een onverwagten by-
ftand, door de komst des Heeren Reinst, hadt gekreegen.
»… Op den r4 May zondt de Gouverneur de Schepen. Nasfau ,
Eölus, Neptunus en de Morgenfter, met twee fregatten, een
bark, en twee gewapende floepen om de Banda vesting
Pulo Ay te veroveren. Het krygsvolk ftond ander bevel van
Adriaan van der Dusfen, ten getale van goo man. Het-anker
w2s naauwlyks geworpen, of men trad aan land, en veroverde
xs de Iyke verfchansfingen: toen werd het bolwerk aan de
Rivier aangetast, en, niettegenftnande eenen hardnekkigen te-
genftand, met den degen in de vuist, na verloop van een half
aur, gewonnen. De Japanfche hulpbenden der Maatfch:ppye wa-
ren de eerften, die ‘t Vaandel op de vyandiyke wallen planten,
X« geen hen zodanig verfchrikte , dat zy de plaats overgaven, en
zich met eene verhaaste vlucht verfchoolen in hct gebergte.
‚‚ Dit eerfte voordeel eindigde ondertusfchen in een zwaar
verlies: want de Overwinnaars, afgemat dour de heevigheid das
Aanvals, en de vlugtende vyanden weinig achtende, waren niet
genoegzaam op hun hoede. Ras befpeurden dit de verdreeve-
nen,welke daar op in groote ftilte van de landzyde te rug keer-
den. Aan deezen kant der Fortresfe, die alleen met een muur
van den zeekant was afgefcheiden, vonden zy in 't geheel geen
wachten, en bezetten dat gedeelte dus gemaklyk; hier op ftaken
gy den brand in de Pagode, en in de vaorraad-huizen, gevuld
met nootmufchaten, rys , nagels en andere droogeryen,en fchooten
teffens dapper op de Hollanders, welke byna verftikten door den
damp der brandende ftoffen, welken de landwind naar hen toe-
dreef, en ras gedwongen werden de plaats met fchande te verlaa
ten, op den derden dag na de verovering. De vesting was door
de Hollanders ingenomen, alleen met verlies van 9 dooden en 16
gekwetften, maer in hun ril din hadden zy wel 27 der eerften
en zo der laatften, terwyl hun de meeste fchade werd toege-
bragt door twee der hunnen, die tot de Bandaners waren aver-
igg re en fteeds op de Hollanders uit een boom vuurden.
Ee e rampfpoedige tyding kwam te Neira teffens, met de
ge
Val NEDERL. MANNEN, ENZ. | of
‚ 't welk geen klein verdriet by den Generaal Reinst
verwekte, die ’t zich te wyten hadt, dat hy deezen aanval niet
in Perfoon had beftierd, niettegenftaande bien zulks door van
den Broek op 't fterkst was aangeraaden, zelfs met byvoeging,
dat die geene, welke hem zulks afrieden, zyne heimlyke vyanden
waren. Voor 't overige waren de troepen zo afgelchrikt door
deeze ongelukkige uitkomst, dat zy, geduurende dit geheele faar „
tot geene onderneeming van belang konden bewoogen worden s
betzelve was Ook het laatfte van t leeven des Generaals, die—op .
den 27 December te Jacatra aan den rooden loop kwam te ftere
ven, 4
»
Histerisch Onderzoek over de Speelkaarten. Uit het Fransch ver.
taaid. Te Utrecht by H. v. Emenes, 1780. Behalven het Vaer-
bericht 95 blads. in ectavo.
Veelal helt men over tot het denkbeeld, dat het thans geteui-
kelyke Kaartípel uitgevonden zou zyn, ten gevalle van den
Franfchen Vorst, Karch VI, om hem, in zyne zwearmoed:g-
heid, waarin by, in den jaare 1392, gevallen was, eene nieuwe
foort van uitfpanning te verleenen. Dan de Heer Bullet, die
dit Historisch Onderzoek in de Franíche taal.gefchrceven heeft,
beweert op vry goeden grond, dat men den tyd,deezer uitvin-
dinge eenige jaaren vroeger hebbe te ftelien, en wel onder de
kgeering van deszelfs Voorganger en Vader Karel den V, die
in t jaar 1380 overleed. Hy toont dat 'er reden zyn, die ons
tot dat tydftip leiden; en wel byzonder, dat men uit het verbod
van Koping Karel den PV, nopens de Lotfpelen, benevens die
van behendigheid, onder welken het Kaartfpel niet. voorkome,
mag afneemen,dat het zefve diestyds,te weeten in 't jaar 1.369,
nog niet uitgevonden was. Maar dat het verbod van Fan den,
Koning van Castilie, betreffende het Kaartfpel, in den jaare
1387 ,.aan de andere zyde uitwyst, dat het Kaartípel toen reeds
uit Frankryk in Spanje was overgegaan; des het reeds algemeen
geworden ware voor het jaar 1392. Nademaal dit nu eenig tyd-
verloop vereischt, en het niet te veel fchynt, daarvoor eene
reeks van io à 12 jaaren te ftellen, zo kcmt het hem voor,
dat men den tyd der uitvindinge na genoeg neee bepaalen, op
omtrent vier of vyf jaaren voor den dood van Karel den V
In de ontvouwinge hier van, voorondeifteld hebbende, dat het
Kaartípel in Frankryk uitgevonden zy. brengt hy verder de be-
wyzen te berde, die deeze vooronderftelling wettigen; en
dan voorts de fchikking en ’t. inzigt van 't Kaartfpel na; 't welk
egter grootlyks in gisfingen beftaat; maar cnde:tusfchen nog al et.
ke byzonderheden behelst, die het bovenftaance beweerde begun-
igen. Het geheele onderwerp, ‘t is waar, is van geen
groot aanbelang; dan egter daar ‘t Kaartípel zo algemeen pn
| a
EE and. Meth annd
kel ONDERZOEK OVER DE SPEELKAARTEN.
den zy, verdient.deszelfé eerfte oorlprong nog al eenige nafpoas
ting; en men kan dit Stukje deswegens, even als men ter uitfpan-
ninge fpezlt, in cen uur van uitfpannende; oefening, ter nafpooringe
deezer uitvindinge, met genoegen doorbladeren.
Wyders behelst de Franfche uitgave van dit Gefchrift nog ee-
bige uitleggingen van Spelen met de Kaart ‚en daartoe behoorende
fpreekwvzen; dan de Nederduitfche Vertaaler heeft dezelven
meerendeels agterwege gelaaten, om dat ze by onze Natie weinig
of niet in gebruik zyn; maakende flegts nog eene korte melding
van de (preekwyzen tn het.onder ons gebruikelyke Piquetten, en
het Hombre Spel. — Ea 't gewagen hiervan herinnert ons, daar
van dit Artykel ftonden af te ftappen, eene gisfende verklaa®
ring, welke de Heer Vertaalet in eene aanmerking plaatst, raak: nde
de benaaming van Boer, die wy hier te Lande aan den derden per-
foon in ’t Kaartípvl geeven, welke ans te aanneemelyk voorkomt ,
om ze niet nog onder 't oog te brengen.
_ ‚ Waervan daen, zegt hy, by ons die naem van Boer gekomen
is, aen de derde prent van ieder der vier foorten van kaerten, is
sy, en ik geloof ook aen elk,onbekend. Doch dewyl veele men-
fchen dien niet den Boer maer den Boef noemen, geloof ik dat
dit in onze tael de rechte naem is. Volgens den Heer Builes
beeft men, omtrent de Franíche benaeming Vatet, gade te flaen ,
dat dezelve in de oude Franíche tael geenen knecht, maer eenen
jongen Heer betekende. En hier van zegt du Cange, in zyn
Glosfaire des vieux Mots, achter Ville-bardon, op het woord Va-
bet, dat de derde perfoon în de Speelkaerten, die in het Fransch
met dien naem genoemd’ wordt, niet beteekent eenen kuechc,
maer den jongen Heer, die de Zoon is van den Koning en Konin.
gin. Het woord Beef nu betekent eigenlyk in onze taal een jon-
getje, en in die hetekenis wordt het nog dagelyks door de Duit-
fchers en de Zwitfers gebruikt” [Vergel. Kilianus, op 't woord
Boef}
Het Oor in * Kabinet, of geheime Zamenfpraaken, betreffende den
toefsand van Am rika, de oorzaaken van den tegenwoordigen Oor-
bog, de fhaatsinzichten van de Europeaanfche Mogentheden by
denzelven; mitsgaders de gevolgen, welke de tegenwoordige
roote gebeurtenisfen behoorden uit te leveren tot het welzyn van
het menfchelyke geflacht. Uit het Engelsch vertaald. Londen
Printed for J. Bew. In groot oBavo 126 blads.
Eene Nederduitfche vertaalfng van 't reeds vroeger gemelde Ds
"7 tin de F Amerique, dat den Hollandfchen Leezer beter luide,
dan de onlangs aangekondigde Vlaamfche ye:tolking. Des men 't
met meer genoegen kunne doorbladeren; om na te gaan in hoe
verre de nieuwsgierigheid ’er voldoening in vinde; waarvan w
eeter, volgens ons voorheen gezegde, den Leezer niet veel kun.
keta belonven (*).
K°5 Zie bur.n, bl. 43 en 196,
ALG EME ENE
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
j. D. MICKAëris Nieuwe Overzetting des Ouden Testá-
ments, met aanmerkingen voor ongeleerden. In het Ne-
derduitsch overgebragt. III D. I St. Te Utrecht, by
de Wed. J. v. Schoonhoven , 1780. Bekhalven enê
Woorreden van 160 blads. nog 106 bladz. in gr. obavo.
Nadien dit gedeelte Begint met det aënvang van Mo.
zes tweede Boek, genaemd Exodus; dat, behalven
het gefchiedkundige van het Israëlitifche Volk , behelst
de eerfte grondlegging der zogenaemde Mozaïfche Wet,
welke, in de volgende Boeken van Ísraëls Leidsman,
verder uitgebreid of nader ontvouwd word; zo plaetst
de Heer de Perponcher ene welgepaste Voorreden voor
die Stuk, rakende dit onderwerp. Voor de vertaling van
’t Boek Genefis gaf ons zyn Ed. een inzicht van het be.
doelde van dat Gefchrift, °c welk hem opleidde, ter
nafpooringe van de opkomst en eerfte vorderingen der
menschlyke maetfchappye, naer uitwyzen van 't ver.
ag, door Mozes, van ’t vroegere voorgevallen gegee
ven. Wy hebben die Voorreden met nut doorbladerd,
dezelve uit dien hoofde aengeprezen (*); en vinden ons
gedrongen de tegenwoordige even zo den Lezer ter
overdenkinge aen te bevelen; gemerkt ze daedlyk dient,
om ons een geregeld denkbeeld te doen vormen van dé
Godlyke Wetgeving, en daerop gevestigde beftiering
ván Abrahams Zaed, uiet den zoone der belofte Izaäc
na wyze voorafgaende fchikkingen , tot een afgezonderd
en gevestigd Volk gemaekt,-
Op deze voorafgaende fchikkingen flaet ook de Heer
de Perponcher in de eerfte plaetze het oog, nä enige aen.
merkingen over de Wetgeving in *t algemeen , en de bye
zondere gezichtspunten , uit welken men deze vier En
. | e
(*) Zie Hedend. Vaderl. Lesteroeff. VI. Deel. bl. S4i=mes4
1, DERL. ALG. LETT. NO, IO. Ee
406 J. MICHAËLIS
fte boeken van Mozes heeft te befchouwen. Zyn Ed.
doet òns dpmerken, hoe de komst van facobs Geflacht
in Egypte, deszelfs verblyf aldaer, en de lotgevallen
der nakomelingen, za gunftige als ongunftige, wezen-
Iyk diënden; om aen dit’ Geflcht ene Volksopvoeding
te geven; en het zelve zulk een VolkscharaCter te las
ten vormen, als best gefchikt was, voor hunne toeko»
mende beftemming van een voor altoos afgezonderd,
verenigd en vastgevestigd Volk. Hier door ,
zegt hy, dus voorbereid zynde, was nu hunne ‘verlos-
‘fing: aenftaende. „, De belofte aen Abraham, weegens
5 SE ‚vermeenigvuldiging zvner nakomelingfchap , ge-
, daen, was nu tot eenen merkelyken trap vervuld,
‚, Die van ’t land Kanaän aen dezelve tot eene vaste
‚, bezitting te geeven, was derhalven de eerfte, wel-
„) ker vervulling, in 't ontwerp der Voorzienigheid,
‚ volgen moest, om den weg tot die der overigen te
;, baenen: en Ísraël moest niet alleen tot een gevestigd
gemeenebest ,‚ maer ook tot eene geregelde kerk
worden , op dat, uit derzelver íchoot, de zeegen
aen Abraham, voor ’t geheele menschdom beloofd ,
„ ecos te voorfchyn komen mogt.” ‚Na een al.
emeen beknopt voorftel van de daertoe gemaekte
chikkingen, en de vervulling hier van in de volheid
des cyds; ’t welk de oprichting van diet Gemeenebest ,
niet alleen voor Israël , maer ook voor ’c geheele
Menschdom , gewigtig maeckt; merkt onze Schryver
‘aen, dat dit Volk en deze Staet, op zichzelve geno.
men, mede veel aenzienlyker was, dan zomtmigen wil-
Jen betreeren. „ Een regt denkbeeld , vervolgt hv,
„> van de ligging en grenzen van deszelfs land, zou al.
‚les wat de beftryders der Heilige Schriften, tot des-
„ zelfs verkleining en verfmaeding gezegd hebben, te
„> gelyk mer de tegenwerpingen, teegen de hun zo on-
, gelooflyk voorkomende getallen van deszelfs inwoon-
s, ders, ten tyde der Koningen, voorgekomen, of uit
s, den weg geruimd hebben. Want de Israëlicifche
a3 rn zo als zy door Mozes beftemd en zynen
‚‚ Volke beloofd waren, bevattemeen zeer uitgeftrekt
9» gewest, dat zeer voordeelig geleegen, grootendeels
s» OOK zeer vrugtbaer was, en waervan de landpaelen ,
> dgor de natuur zelve aengeweezen, even uit dien
») hoofde, van de meeste ‘kanten gemaklyk te verdce.
$’ Pf
53
be
bd
/
PO
T ee ee
NIEUWE OVERZETTING DES O. T. 407:
‚ digen waeren; terwyl ze het ook tevens den Volke
“_» En deszelfs gebieders moeilyk en ongeraeden maekten,
‚‚ deeze paelen te buiten ‘te treeden, om verdere ver-
„> overingen te doen. Eene dubbele weldaed, door den
‚… Wergeever aen zyn Volk heweezen, wyl hy daer-
‚„ door tevens in deszelfs veiligheid voorzag, en de zo
‚ verderfiyke zugs tot veroveringen beteugelde,”
Ter duidelyker ontvouwinge hiervan geeft de Heer de
Perpon:her Ene korte befchryving der gefteldheid van dic:
Gewest, met nevensgaende aenmerkingen over het regt
der Israëliten, om zich dat land toe te eigenen , en de
wyze, op welke zy zich in het zelve gevestigd hebben,
— Daeraen hecht hy voorts ene uit{tekende befchry-
ving van ’t clíaraêter van Mozes, welke hier bovenal in
aenmerking kpmt; als zynde hy de boofdperfoon, leidse
man,ftichter, en,‚onder Gods beftier, de Wetgever van
die Volk, En hierop laet zyn Ed. dan volgen ene uit-
gewerkte behandeling der Godlyke Wergevinge, en der
jiprichtinge van Israëls beftier, zo ten opzichte van het
Sone als Staetkundige, niet alleen met betrek-
Kinge tot Israël, maer ook ten aenzien van het geheele
meuschdom, in latere dagen; naer het tweeledige oog-
merk, dat God zich van den beginne voorgefteld had,
met het oprichten van de Israeclitifche Kerk, -en den
Staet van dit Volk. |
Op de voorftelling van dit alles, dat ons meermaels
opleidt, om ons te verwonderen, over de fchaonheid ,
volmaektheid en wyze inzichten der Mozaifche- huis-
houdinge , komt eigenaertig in overweging, hoe de
Schryvers des Nieuwen Verbonds, dit zo zynde, de-
zelve, als onvolmaekt, oùtocreiklyk, ja als lastig en
ene ondraeglyke flaverny kunnen afmaelen? Dan dè op-
heldering dezer bedenkinge is niet ver te zoeken.
„ Hier, gelyk overal, mocten, (zo als de Heer de Per.
‚‚ poncher zeer wel aenmerkt,) tyd en omftandigheeden
» in agt genomen worden. Als eene voorbereiding tot
eene volgende huishouding, was de Mozaifche inrig-
s ting in ’t Godsdieúftige, even als in ’t burgerlyke ,
> vol wysheid en fchoonheid, en in allen deele vol.
‚> maeckt. Want, ip ’c eene en andere, was zy volko-
„ men naer den aert , omftandigheeden en behoeften van
„> ’t volk gefchikt, voor ’t welke zy beftemd was, ter-
Wyl zy oek alle de hoedanigheeden had, die zy als
Ke 2 » VOOTe
408 JJ. MicHAërss
> voorbereiding hebben moest. Maer zo ras de tyd
‚‚ dier huishouding, dig zy moest voorbereiden, was
> gekomen , moest zy, als eene enkele voorbereiding
» Zynde, een einde neemen, en wyken voor dat geen
‚> ’t welk zy voorbereid, en in alle haere inrigtingen be-
‚> doeld had, En fchoon als voorbereiding volmaekt s
‚‚ werd zy ook even als zodanig overtollig , zo' ras het
‚‚ voorbereide zelf daer was. Toen moest de fchaduw
9, plaets maeken voor het lichaem. En in vergelyking
‚‚, met het lichaem kon de fchaduw niet anders dan on-
‚> volmaekt zyn, en in fchoonheid en in waardy by ’e
s, zelve te kart fchieten. Desgelyks, de omftandighee-
>> den en behoeften, nu veranderd zynde, moest het
»» geene, in de voorige omftandighecden , hoogst wys
s‚ En allerheilzaemst was geweest, nu, als even wee-
» Sens die verandering autloos geworden, en niets meer
‚> kunnende. uitwerken, als eene voortaen overtollige
s, last worden aen een zy gefchoven , hoe nh
‚‚ het te vooren ook geweest mogt zyn. Wie tog za
‚> over den volwasfenen de tugt der kindfche jaeren nog
s, blyven uitoeffenen; offchoon deeze laetfte, die om-
s trent den volwasfenen zeekerlyk dwaes zou zyn,
55 ede het kind ten hoogften wys en noodzaeklyk
>, was 2%”
Hier benevens maekt zyn Ed. nog twee aenmerkingen ,
eer hy deze zyne befchouwing bcfluite , met betrekking
tot de Mozaïfche Wetten. De eerfte is, dat men in de
‘fchriften van Mozes gecn aeneengefchakeld en volledig
famenftel van Wetten zoeken moet; zo om dat Mozes
zyne boeken eigenlyk als gefchiedboeken fchreef; als
om dat hy meermaels een oud regt, op gewoonte en.
herkomen gegrond, een jus confuetudinarium, vooronder.
ftelt, bevestigt, verklaert, verbetert of ook wel af-
fchaft. En de tweede is , dat Mozes burgerlyke weeten
niet volftrekt onveranderlyk waren; dat ze ook niet wel
konden zyn, gemerkt de veranderende omftandigheden
aen welken de Joodfche Staet onderhevig was.
Ten laetíte voegt hy hier nog by, een kort bericht van
den ftact der waereld, in ’t tydperk der Mozaïfche Ge.
fchiedenisfen, ter aenduidinge van den voortgang der
- bevolkinge des Aerdbodems. Zyn Ed. houdt zich in de-
“zen, ten a@nzien der bepalinge van dit tydperk , aen die
der Eogelfche Schryveren over de algemege ERO
vo
NIEUWE OVERZETTIKG DES O. T. 409
volgens welken Jozephs dood, waermede Genefis ein.
digt, valt op ’t jaer der .waecreld 2369, na den Zond.
wleed 713, vóór Christus geboorte 1635; en de dood
van Mozes op de jaren 2553, 897 en 1451, dier zelfde
tydrekeningen ; des de geheele inhoud van Mozes vier
laetfte boeken tusíchen deze jaertallen bepaeld zy, ——
Wy hebben deze Voorreden te opmerkelyk gevonden,
om ’er nic® wat breeder van te gewagen; en zullen daer-
om het mededeelen van een of ander voorbeeld uit de
overzetting zelve uitftellen, tot een volgend Stuk van
dit Werk; waervan het voor tegenwoordig genoeg zy
te zeggen, dat deszelfs achtervolgende uitvoering aen
al het voorgaende evenaert, en dus van een beftendig
nut zy:
De Huis-Uitlegger des Nieuwen Testaments. Door Pr. pope
DRIDGE, Dr. en Pr. der H. Godgel.' te Northampton. Uit
het Engelsch in ’t Neerlandsch overgezet. Wyfde Deel,
Eerfte Stuk. Te Amfteldam by P. Meijer 1780. Behal- -
wen den opgegeven Inhoud 169 bladz. in gr. otavo.
Te dit eerfte Stuk des vyfden Deels is vervat ene ‘vol-
ledige uitbreidende verklaring van des Apostels gehec-
len Brief aen de Gemeente van Galatie; welke ons op
nieuw verfcheiden aenmerkenswaerdige nafpooringen van
den Eerwaerden Doddridge, betreffende den bepaelden -
zin van 's Apostels voorttellingen , onder ’t oog brengt.
’s Mans gedagten over den zinfpelenden leertrant , Gal.
IV. 21—30, zy hiervan ten voorbeelde. Dezelve komt
voor als ene opheldering van ’t geen Paulus, Gal. IV.
1—7, gefchreven had, nopens het voordeel der Euange-
Jifche Bedeelinge ; ’t welk de Galariërs niet behoorlyk in
agt namen, volgens vers 8—20;dat den Apostel te meer
beweegt , om dit onderwerp nogmaels op ene andere wye=
ze voor te dragen ; en wel, door middel ener zinfpelinges
ontleend van de twee zoonen van Abraham, wit Hagar en
Sarah; welk voorftel de Hoogleeraer indezervoege uitbreid.
… … lk hebbe reeds veel gezegd, om u af ce trekken van
alle verdere gedachten op onderwerping aan de Mofaï'cke
Wet; maer, zoo gy ‘er nog fteeds eenige nciging toe
hebr , zegt my, dan, gy ig begeerig zyt onder de IPct te
€ 3 ° Wis
419 PH. DODDRIDGE
wezens, hoort gy» en erinnert gy het gezegde , in het boek
van de Wet zelve, niet, daer dit zoo dikwils inuwe Ver-
gaderingen geleezen wordt ? Daer is een plaets zelfs in het
eerfte Baek van dien gewyden Bundel, die zeer gefchaikt
is, om u ter onderrichtinge te dienen, zoo gy 'er met
aandacht inziet. | E
…, Want het flaet daer gefchreven (*), dat Abraham, de
groote Aertsvader, in wiens afkomst veele zoo gaern
roemen, twee zoonen had, die, fchoon ze gelyke betrek.
king tot'‘hem hadden , geenzins. gelyk ftonden ten aenzien
der zegeningen, die zv beërven zouden; den eenen van
deze had hy by eene Dienstmaegd , Hagar, en den anderen
by Sarah, eene vrye Vrouw, wier naem eene Meestres of
Vorftin betekent, en te recht uitgelegd kan worden,
als duidende niet alleen vryheit daer ook gezach aen.
‚, Maer daer was een groot werfchil tusfchen hen ; want
hy, [die geboren was] uit Hagar de Dienstmaegd,te weten
‚ Ismaël, was alleen naer den vleefche geboren, en volgens
‚den gemeenen loop der natuur. voortgebracht , zonder ee-
nige byzondere belofte van cop, of eenige ongemeene
tusfchenkomst zyner Magt en vooRzIENIGHEIT ; hy daer-
entegen , [die geboren B uit Sarah , de vrye vrouw , na-
melyk lfaäk , [werd geboren) uit kracht der belofte, coen zy-
ne Ouders volgens den oen der. natuur , volftrekt onbe-
kwaem waren , om een kind voort te brengen ; en op de-
zen waren de byzondere zegeningen der Godlyke beloften
bepaeld. Ge
S Nu dan, ik zal u een Kuangelisch gebruik deeren ma-
ken van deze aenmerklyke en geheimzinnige gebeurdtenis,
welke veele fiemenloapende omftandigheden behelst, zo
zeer gelykaertig met het: geen wy nu ten aenzien van
den Joodfchen en Christelyken Godsdienst, en de bely-
ders van beide, “enmerkten, dat ik niet kan nalaten de-
zelve aan u voor te dragen als dingen, die met nut zin-
nebeeldig overgebracht konnen worden (t). Want deze beide
vrouwen [Hagar en Sarah] zyn, dat is, mogen te recht
aen
__„ (*) Gen. XVL rs. en XXIL 2, 3.”
‚‚[(t) In 't Engelsch ftaet may be allegorised, 't welk ik, by
gebrek van een goed Nederduitsch woord, dat in ééns de meening
zoo wel uitdrukt, meende te moeten vertalen, sinnebeeldig over-
gebracht konnen sworden,}"
HUISUITLEGGER DES N. T. AII
aéngemerkt worden, als verbeeldende , de tweeberoemde
Werbonden , of de twee bedeelingen van Wet en: Euange-
lie, wier beloop zoo zeer verfchillende is. Het eene, °
’ welk van den berg Sinaï overgeleverd werd, is dat, ’#
welk deszelfs kinderen voortbrengt tot-dienstbaerheit , dit is Ha-
gar , wier dienstbaerd’ ftaet en omftandigheden aengemerkc
konnen worden, als een zinnebeeld dier minder vrye Be-
deelinge, ai
‚… Deze Hagar ‚zegge ik.(*) , wier naem eene Rosfe be.
tekent, ís eene afbeelding van die geene, die onder de
Wet zyn, welke van den berg Sinaï in Arabiën gegeven
werd , in ‘welks woestynen de Hagarenen, die van Ish-
maël afftammen, verblyf-gekregen hebben ;-en dit beant-
woordt in de Gelykenis aen den (taet van het tegenwoordig
SFerufalem, dat met haere kinderen in een taat van dienst-
baarheit ir ‚ in onderwerping (taende aen zo veele Plegtige
waernemingen, en ondêr het vonnis der wrake op het
begaen der minfté moedwillige overtreding, ’'t welk de
grootfte kracht heeft, om’ een lacge en flact{che vreze te
ver wekken. Me be
Maer het Jerufalem hier boven , of die Hemelfche Maet=
fSchappy, waertoe allen, bie gelooven, zoo Jooden als
Heidenen, gekorsen zyn, vereenigd zynde onder de
nieuwe en becere Bedeeling van het Kuangelies Verbond ,
is de vrye vrouw, beäntwoordende aen Sarah, uit hoofde
van dat verheven karakter en den hoogeren ftáct, tor
welke dit ons invoert „en is waerlyk onzer aller Moeder (}) ;
| Wactre
„ (* Deze Hagar zegge ik] Het lidwoordie yup kan hicr geene
zins deszelfs. gewoone kracht hebben, naerdien men den. Apostel
zeer zou te kort doen, met te onderftellen , dat hy dus. wilde re-
deneeren, de. berg Sinal is Hagar, — Want deze Hagar is de
berg Sinat. Het moet daerom hier het zelfde betekenen, als zegge
ik, en alleen een inleiding behelzen, ter herhaling van het denk-
seld, det de Apostel zoekt in te prenten ; gelyk het dikwils elders
voorkomt. Vergelykt Rom. III. 2. en XV, 27.”
„(t) Ferufalem hier boven, enz.] Sommige hebben gedacht, dat
de Apostel hier een bewys oppert, om de vryheit der Christelyke
Kerk te toonen, uit het groote Ehr haerer bekeérlingen, ‘t welk
de waerneeming van veelê der Mofalfche Geboden ormogelyk zot:
gemaekt hebben; maer die aenduiding, zoo ze bedoeld ware, zou
zeer duister geweest zyn. Redelyker is het te befluiten, dat hy
ziet op den vryen aert van 't aars die zig door vergelykirg
…t 4 mee
Ars | PE. DODDRIDGE
waeraen wy alle, als Christenen, behooren, en, uit
kracht onzer betrekkinge tot haer, zvn we niet alleen
tegenwoordig in een meer vrye en gelukkige gefteldheid,
maer worden erfgenaemen, even als Ifaäk was, van de
‚beloften die cop aen onzen Vader Abraham geliefde te
doen.
En daer is\een plaets in Jefaiah’s Voorzegbock, die
natuurlyk zoo cen gedachte inboezemt ; want daer is gee
fchreven (*), mer opzicht tot de grootere vryheit en uic-
ge
met het Joodendom zeer gereed opdoet, en het zeer gepast maekt,
in de opneldering dezer zinfpelinge, de vrye vrouw , te weten Sa
sah, aen te merken, als vertonende onder deze edele gedaente de
Kerk van CHRISTUS." . |
„ (*) Want daer is gefchreven.] Mr. vrance heeft een geleerde
en fchrandere Verhandeling, (agter zyne Uitbreiding, van den brief
aen de Philippenfen,)om te‘bewyzen, dat de Apostel hier beweert,
dat PFefaiah, in de plaets , die hy uit zyn Voorgeg boek aenhaelt , de zin-
leds overeenkomst aenwyst , tusfchen de Christen- Kerk en Sarah ,
waerop hy in deze Afdeeling bouwt. Ingevolge hiervan vertacit
deze Oordeelkundige de woorden “Arnd ter daAnyopuuna, welke
dingen zinnebeeldig zyn overgebracht; dat is, met 'er daed tot de-
zen zin gebracht zyn, door den Propheet; die (gelyk hy zegt) iu
dit LlVfte Hoofdft. t oog heeft op zekere vrouw , beroemd, om
dat zy na lange anvruchtbaarheit kinderen had gekreegen; om te
toonen, dat iets diergelyks gebeuren zou, na het Iyden en de op-
ftanding van den messlAH, waervan hy in het LIII(E. Heefdft. ge
bni had. En aengemerkt hebbende, dat niemand, in het
ude Verbond gemeld, eigen!yk in zoo een taekaengefproken kon
worden, dan Sarah, die, met opzicht tot kinderen, de eenzacme ge
noemd mogt worden, waer tegen Hagar de getrorswde vrouw cn
moeder was, acht hy het redelyk , hieruit te belluirefs , dat zy door
refaian bedoeld was, gelyk Paulus, volgens zyne gedachten, in
ezen Tekst fhaende houdt. — — Maer om niet ftil te ftaen op het
oneigene dat ‘er ligt in Hagar, die alleen een dienstmaegd en by
wyf was, de waerdigheid en den naem van de getrouwde vreuw to
geven, by tegenftelling van Sarnh, de voornaeme vrouw en Oi
twyfelbaere Messres van t Huisgezin, denke ik ook, dat bet ver-
band in Fefaiah duidelyk toont, dat de Profeet aiet, opy da toeko-
snende bekeering der foden, en den aenwas en voorfpoed dier ge
lukkige Natie, na haerc langduureude verwerping, als verre aver-
treffende, alles, wat zy te voren in haeren gunttigften ftact gee
kend had, Jes. LlV. G, enz. En daerom verkieze ik deze placts
by Paulus te verklaren, als een zinfpeling , liever dan als een be-
wys, waer door veele zwarigheden en tegenwerpingen weggere-
mer
\
BUISUITLECCER DES N.T.… …° ät8
gebreidheit der Kerke in de dagen van MEsstan (*):
Werheugt u, en zyt by uitftek blyde, gy onyruchthaere,
die een langen tyd niet gedragen hebt ; berst uit in lofgezang ,
en roept luidkeels van vreugde, gy die geen barensnood hebt ;
want de kinderen der eenzaeme , zoodanig is nu uw gelukkie
e ftaet, ‘zyn veel meer, dan van haer, die eenen Man had,
e kinderen der Christelyke Kerk, het geestiyk Zaed
e van de waere Sarah, zullen, (zoo als de Profeet dacr
aenduidt) overvloedig veel talryker zyn, dan die der
Joodíche immer waren; en het geen we tháns zien van
haere uitbreiding en voorfpoed kan ons geloof aenkwee-
ken in haere nog algemeener verfpreiding en helderder
glans in de lactere dagen.
‚… Wy nu, Broeders | op dat ik het gezegde op ons zel.
ven toepasfe, zyn, gelyk Ifaäk , de kinderen van Abraham,
niet naer het vleesch, maer, als uit den Geest geboren ;
uic kracht der. belofte; en dus zyn we Erfgenaemen der
zegeningen. van hee Verbond; ’t zy we Joden of Heide.
nen zvn, ingevolge van ons geloof in carisTUus, en zyn
met Hem vereenigd, als het Zaed, waerin verklaerd
was , dat alle geflachten der aerde zouden gezegend wor-
den. Ri
… Maer, waerlyk, de Gelykenis houdt nog verder ftand
in dit opzicht; gelyk toen, hy, die naer ‘het vleesch geboren
was , te weten, Ishmaël, in wiens geboorte niets en
Ca
men worden, waervoor ze anders zeer fterk bloot ftaat. —
Wil temand beweeren, dat zulke zinfpelingen van weinig gewigt-
zyn, zoo zy het genoeg daerop te antwoorden, dat deze zeer in
den Foodfchen fmack waren, en dat wy ons verzekerd mogen hou-
den, dat de Apostelen bewaerd ‘werden voor iets in dezelve, dat
piet volmaekt overeenftemde met de meening van den Geest. In
één woord, ik ftemme geheel overeen met Mr. CHANDLER, dat
dit deel van den Brief niet gelchikt was, om den Christelyken
Godsdienst te bewyzen, maer den verfchillenden aert van dezen met
den Joodfchen Godsdienst op te helder.n, en te toonen, dat niet
alle de vl eschlyke Afftammelingen van Abrah&m, maer alleen zyn
zestlyk kroost, erf zenaemen waren, zelfs valgens de gronden, die
e Fik zelven zeer gereed zouden toeftaen. Ziet CHANDLER
of Miracles, pag. 345, 346. en de Verklaring van Tr. sykrs (temt
hier mete ovvreen. Vergelykt syres over de waerheit van den
Christelyken Godsdienst (hl, 261-264 der Vertaling }''
(*) Fefziah LIV. 1.
Be
414 _ PH. DOIDRIDGE, HUBUITLEGGER DES N. T.
boven den gemeenen loop der natuur, hem [die] naer den
Geest [geboren was,) uitjouwde, befchimpte en dus ver.
volgde ; (Immers dus deed Ishmaël met dien) Ifaäk , die
als een Geestlyk Zaed bana vaart was , door de bye
zondere kracht van cops wonderdadig alvermogen , juist
zoo [is het] nu; de vleeschlyke Joden, die hed van
Abraham zyn naer het Vleesch, mishandelen en ver-
kn de Christenen, die Abrahams Zaed zyn naer den @
eest.
‚… Maer wat zegt de Schrift ten hunnen aenzien? De
‚ Godfípraek ftrookc met het geval, dat wy nu voor ons
hebben; want daer volgt (*): Werpt de Dienstbaere vrouw
en haeren moedwilligen Zoon wit, want de Zoon der Dienst-
baere zal niet erven met lfaäk , den Zoon der vrye vrouwe;
“‚ welk, hoe grievend het ook Abraham toefcheen , coen
het door Sarah gezegd werd, nochtans bevestigd is door
het vonnis van cop gelven, en bevolen dat het moest
gefchieden. En op gelyke wyze zullen ook de wedere
fpannige Joden behandeld worden, die, in weerwil van
hun geroemde afkomst van Abraham, uit cons Kerk en
huisgezin uitgeworpen, ja zichtbaer verdreven, en , als
* ware, door Hem ter deure ujtgezet zullen worden’,
gelyk de fchimpende Ishmaël, om het baldadig hande.
Jen der geenen, die cop voor zyne Verbondskinderen
heeft uitverkoren: en het zal hun niet toegelaten wore
den, met dezen erfgenaemen te zyn der belofte.”
Hier op grond dan de Apostel voorts ene vermaning
der geloovigen, om ftandvastig te zyn, En toe te zien,
dat ze, door onderwerping aen de Wet, niet weder
onder een flaefsch juk gebragt worden; het welk hy
voorftelt, Hoofdft. IV. 3r. en V. 1. De oordeelkug-
dige Doddridge hecht dus dit eerfte Vers nog aen het
voorgaende Hoofdítuk, waermede het zeer duidelyk
verknocht is; en daer ‘et beter voegt, dan aen ’t begin
van ’t volgende Hoofdftuk.
(*) Gen. XXL zo.
Mid-
MIDDELEN. TER BEVESTIGING VAN DEN GHAIST..GODSD, 415
Middelen ter bevestiging en voortplanting van den Christe.
lijken Godsdienst in Nederlands Indië, voorgedragen deor
Eerw. grooten Kerkenraad der Nederd. Geref. Gemeen-
te, aan de Hooge Regering te Batavia. Te Haarlem. by
J. Tydgaat , 1780. groot odayo ss bladz. |
N° uitwyzen van dit Gefchrift heeft de Hooge Re.
gering van Batavia, de drie Verhandelingen , betref.
fende de bevestiging. en voortplanting ven den Ch. Godsdienst
in Nederlands Indië, welken door de -Hollandíche Maete
fchappy der Wetenfchappen bekroond zyn, aen den opa
genoemden Kerkenraad , ter. nadere onderzoekinge, overe.
gegeven. Uic.het. verflag , dat dezelve van’t gedane op-
erzoek verleent, is ‘t blykbaer, dat deze Verhandes
lingen dien Kerkenraad njet zeer voldaen hebben; en,
dat ze zelfs in die van den Hoogleeraer Hofftede , welken,
zy anders ten hoogfte verheffen, geen volkomen genoe-
gen vemen; dat, volgens het:hier voorgeftelde grootlyks
ontftagt uit des Schryveren gebrek van de noodige kennis
der: gefteldheid en omftendigheden der Ingezetenen van
die Gewesten. Zulks heeft de Leden, van dar Eerw. Col-
legie, zich byzonder ophoudende met des Hoogleeraers
Verhandeling, bewoogen , om dit Gefehrift te vervaer.
digen; waerin ze zich voorftellen. te onderzoeken, „ 1.
‚… of, en hoe verre het antwerp van den Profesfer bes
‚> ftaanbaar zij, dan niet? en 2, of men andere en bete-
’ re, en in dat geval, welke middelen men tot dat groot
‚ en loffelijk werk zou kunnen aanwenden?’ — — No-
pens het eerfte getoond ‘hebbende, dat ze den Hooglecr-
aer geen byval kunnen geven, deelen ze hunne gedach-
ten betreffende hert tweëde mede; en wel met dit hoog-
noodzaeklyk onderfcheid; dat ze zich eerst bepalen tot
het geen dienen kan, ter bevestiginge van het reeds ge-
plante Christendom aldaer ; en dan voorts handelen , over
t geen met het beste vooruitzicht în *c werk gefteld
zou kunnen worden, ter verdere voortplantinge van het
Christendom in die Gewesten. Daerbenevens ont-
vouwen zy, in enige byvoegzelen, hunne bedenkingen
over zommige Stukken, die beter afzonderlyk voorge-
dragen, dan in hunne foort van Memorie ingevlogten
konden worden. Te weten; „ over de middelen, om .
\ » BOE
Ed
416 MIDDELEN TER BEVESTICING VAN DEN CHRIST, GODSB,
ok e Predikanten in genoegzame aantal te krijgen;
9, Als mede om de Nederduicfche Taalkunde en de goede
opvoeding te bevorderen ; mitsgaders omtrent de Schoo-
„, len en derzelver Opzienderen, en ten laefte betreffen-
_, de het oprichten van Collegien, zo hier te Lande als
‚ in Indie, ter onderlinge verftandhoudinge,”
Men kan uit al het voorgeftelde duidelyk afnemen,
dat de Eerw. Kerkenraad dic Stuk met zeer veel oplet-
eendheid heeft gade geflagen: en de manier, op welke
zy hunoe gedachten ontvouwen , duid alleszins aen , dat
ze ’t zelve met yver ter harte nemen. Hunne voordragt
van den ftaet van den Christelyken Godsdienst , zo verre
dezelve aldaer gevestigd heet , toont zeer klaer, dac 'er
geen gering redres noodig is, zal die niet ne verval.
Jen, maer krachtig verbeterd worden. En ’c geen ze
ons.melden wegens de voortplanting van den Godsdienst
aldaer doet ons tevens zien, dat het, zo in dit, als in't
eerfte geval, aenkomt op Mannen van Oordeel , die, tere
wyl ze een gevestigd deugdzaem Charafter bezitten, te
gelyk met een ftandvastigen yver voor de goede zaek be-
zield zyn. 'Er ontdekken zich zekerlyk, hoe
meer men ’t nagaet, vele zwarigheden; intusfchen heeft
het zyne nuttigheid , dat alles hier te Lande, en in Indië,
wederzyds, overwoogen worde; daer 't ftrekken kan,
em de handen in een te doen flaen , tot het beramen ea
jn ’c werk ftellen van zodanige middelen , op welken men
den zegen des Albeftierders verwagten mag, ter bevestie
ginge en verbreidinge van den waren Christelyken Gods-
dienst.
Sleutel om het Slange-raadfel Gen. III. te ontbinden. Door
JJ. DE GENGHOFEN. Te Amflerdam, by de Wed. J. v.
Seggeren en Zoon, 1780. Jn qguarto 15 bladz.
Dee Sleutel fchynt ‘het flot te verdraijen, of ’er zich
zelven zo vast in te werken, dac hect Slot niet te
openen zy; dat is, met andere woorden gezegd, deze
ontbinding maekt het zogenoemde Slangensraadfel, hog
duister men ’t ook moge befchouwen , nog duisterer.
__Men moet, volgens onzen Autheur, ftellen dee de
Mensch, gefchapen zonder onderfcheid van Geflacht,
| De 8e
ed
J. DE GENGHOFEN , SLEUTEL , ENZ. 41r.
fchikt was tot ene geestige levenswyze zonder aerdsch
oedzel. Dac hy, behalven het ftoflyke Lichaem, en.
de Ziel, die een Vuurbeginzel is, waerdoor het Vuur-
des Godlyken Lichts in den Mensch kan en moet wore
den ontítooken, bezit een aen- en ingebooren Natuur--
of Waereld-Geest, die denkbeelden en gemoedswerkin-
en hecft, aen welks goede of kwade heerfchappy zeer
veel gelegen is. Zie daer den Sleutel, mét wel-
ken onze Schryver het geheim op deze wyze opent.
. Die Natuur- of Waereldgeest heeft, door zyné in-
kruipende ideale voorftellingen, de Ziel van Heva be-
e,koord, en verwonnen, om door de macht haers vryen
Wilts: het gebod van God te vergeten, en aen hare
dwaze kloekheid, gelyk ook nog dagelyks gebeurt, ge-
hoor te geven en die toe te ftemmen, ierop is „
door den Vloek, de Menschlyke geboorte in ene dierly=
ke veranderd , en dezelve brengt nu niet meer Menfchen.
voort, met volmaekte Lichaemen, Verftand, Grootte „
enz. maer Kinderen, die zo krachtloos zyn, dat zy,
zönder het behulp van Bakers , enz. op den buyk herom
zouden moeten kruypen, zo lange tot het Lichaem zo
verre aengegroeid en {terk geworden zy,dat zy het gaen,
enz. ondernemen durven. —Zints dien tyd moesten zich
de Menfchen, gelyk andere Dieren, generen met de
Vruchten der Aerde, —— En dit zo zynde „ is hee
‚> lichtelyk te begrypen, dat Adam en Heva zo te zeg.
‚, gen onfterfelyk hadden kunnen blyven, als zy maar
‚‚ het Werkende des Natuur. Geests door de Balfamifche
‚… Reuk der krachtigfte Vruchten, die toen op der Aar-
‚‚ de des Paradys waren, gefterkt , en tot zyn Verbeen.
‚ terings-Werk dier geftalt gevorderd hadden, dat hy
‚… het Stoffelyke hunner Lichaamen door graaden en
„5 trappen hadde „vergeesteren kunnen daar in ’e
‚‚ tegendeel door ’t genieten van ftoflyke Spyzen zulk
‚‚ eene Vergeestering niet alleen belet, maar de Natuur-
s, geest tevens ook door het toeneemen van Stoffelyk-
‚‚ heid is gedwongen geworden, zich van dat , door dé
‚alte groote zwaarte van Stoffelykheid het Opper-Ge.
„‚ wicht vattende, Lichaam los te fcheuren, en dic ‚in
>, bederving en verrotting te laaten overgaan,”
Al wie hierin enige opheldering vindt mag 'er door ge
gewekt worden, om hec Gefchrift zelve te lezen; dan
wy raden het niemand aen, om ‘er zynen tyd mede door
te
.r. *
415 J. DE GENCHOFEN, SLEUTÊL, ENZ.
te. brengen. —_ De Lief hebbers van rare Godge?
leerde ontvouwingen: kunnen dit’ Stukje van dezen
Schryver plaerzen, by zyne Nieuwe verklaaring van den’
Antichrist, gemeld im 't eerfte Deel dezer onzer Letter=
oefeningen, bl. il 13.
Redevoering op het eerfte Eeuwfeest van het Lutherfche Dia-
konie Weeshuis binnen Ed gevierd. Uitgefproo-
“ken door j. H. voRsTius, Leeraar by de Euangelisch Lu-
therfche Gemeente aldaar. Te Amfterdam, by J. Stran-
der. Met de bygevoegde Stukken 68 bladz. in quarto.
t een gepast onderwerp, by zodanig ene gelegen-
E heid, verkoos, de. Eerwaerde Worftius te handelen,
over de verheerlyking” der voorzorge des Allerhoogften over
behoeftige Weezen;, en wel indiervoege, dat hy zyne
‘“Eoehoorders in de ecrfte plaetze trachte te overtuigea ,,
dat God zich op ene byzondere manier bewyst, een Va-.
der der Weezen te zyn; en 't ‘er voorts op toelegge , om.
de: betaemlykheid en verplichting, van dezen grooten.
Vader der Weezen te verheerlyken, aen te dringen. Zyn
Eerwaerde dit ftuk bondig uitgevoerd hebbende, met ene.
welingerigte. overbtenging inzonderheid tot de toenmalie.
omftandigheden , befluit zyne Redenvoering met tref-
dende aenfpraken, nacr icders (tand gefchikt. Voorts is
’er aen deze Redenvoering gehecht , ene aftekening van.
dit Godshuis, benevens dee Gedenkpenningen, op dit.
Eeuwfeest gemunt, rnét derzelver verklaring. Benevens
ene Naêemlyst der Heeren Regenten en Vrouwen Regen-
tesfen zedert de oprichting van dit Weeshuis. En ein-
delyk een kort verhael wegens de viering van dit hon-,
derdjarige Jubilé „ dae ter blyde nagedfthtenisfe (trekt.
Püpieren , raakende den Eefwaerden v. v. HAMELSVELD , S.
. Th. Dr. en Predikant, met opzicht tot zyne verzoch-
te demisfse als Predikant te Goes.
Wr hebben dus lange gewagt met enige melding te ma-
ken van uitgegeven de ‚ nopens diet Stuk, in,
t denkbeeld , dat ’er nog wel 'c een of ’t ander voor den
dag
PAPIEREN, ENZ á1g
deg zou komen, dat opmerking verdiende; dan tot nog
is zulks niet gebeurd. ‘Er is ons niets voorgekomen,
dat den wezenlyken ftaet des gefchils betreft; alles loopt
over byzonderheden, daer de Lezer, zo vande ene als
andere zyde’, niets-aen heeft; het welk ons beweegt om
‘er niet‘meer van te melden. Veelligt heeft men ’er
niets gewigtiger van te gemoet te zien, en dan is ’t der
moeite niet waerdig om 'er van te. gewagen; ’t Publiek
zal ’er, op die wyze,ook niets by verliezen,
Vaticinium. Jerem. XXX1. 8140, illuftravit y. v, HA-
MELSYELD; S.'S. Th. Dr. et V. D. M. Trajeti ad
Rhenum , apud 4, v. Paddenburg et F, v, Vloten, 1780.
Absque precedd. 92 pp. in oétavo maj. f.
ne aengenamer:bezigheid, dag ’c lastig gefchryf pyer
E perfonele omftandigheden en gevallen on veld pa
pier. brengen zyner beoefenende gedachten over -Gode-
dienftige waerheden. Ongetwyfeld heeft. de Eerwaesde
Hamelsveld. dit’reeds ondervonden;.en ’t zal hem mier
{chien te meer aenzetten, om het eerfte, :‘buieen. de
hoogfke noodzaeklykheid, te vermyden, en zich meet
op het laetíte toe te. leggen. Wy zien althans. in dit
Stukje ene proeve van zynen beteren arbeid, die hem
meer tot cer ftrekt, en anderen nuttiger:kan zys.. Ia
‘t zelve ontvouwt hy ons zyne-overdenkingen over de
Godípraek, Jeremia XXXI. zi=g0. Op ene voote
afgaende ontleding, volgt de opbelderende verklaring,
en ‘c:laetfte. gedeelte dient ter nafpootinge en aenwyzins
der vervullinge, Volgeús.zyn Eerwaerden. bes
helst dit Prophetifche voorftel' de Ve haet {rd
GOD zàl een nieuw Verbond mer het Ísraëlicifche Vo
oprechten. (2.) HY zal hetzelve met verfcheiden en
voortreflyke weldaden bedeelen. (3.) Des HEEREN ge.
naderyke gunst zal zich op nieuw openbaren , en ’t Volk
zal dezelve omhelzen. (4.)’Er word beloofd, dat dit
Israelitifche Volk op zichzelve , en afgezonderd van ane
dere Volken, bewaerd, en niet volftrekt verworpen zal
worden. Waerby ten laetfte (5.) komt, dat deszelfs
Hoofdítad herbouwd „en voor altoos in veiligheid gefteld
zal worden, — —- Rakende nu de vervulling dezer
voorzegginge, dezelve is, naer ’t oordeel van onzen
Uita
{
420 J. V. HAMELSVELD , VATICINIUM JER.
Uitlegger, te wagten in ’t laetíte der dagen, met de
herftellinge der Jooden in hun Vaderland, wanneer de
volheid der Heidenen ingegaen zal zyn. De Godfpraek
naemlyk betreft, zegt hy, „ de Tooden zelven, en
»‚ voorfpelt de laetfte toekomende wederopneming van
, dac Volk, beftendig als ene afgezonderde Natie be-
…, waerd, in ’t Godlyk Verbond, benevens deszelfs we.
‚s derbrenging in het Land hunner Voorvaderen , en de
> wederopbouwing van Jeruzalem, tot ene Hoofdítad
> van dat Volk en Gemenebest, daer ook de ware
‚, Godsdienst [te weten niet de Mozafíche plechtige,
‚, maer de zuivere Christlyke Godsdienst ‚J deszelfs ze-
‚‚ tel zal hebben.” 't Is bekend dat dit gevoe.
Jen, zo nopens de verwachting van zulk ene herftelling
der Jooden in ’t algemeen , als betreffende het overbren-
en van deze Godfpraek tot die gebeurtenis in ’t byzon-
er, zyne Voor. en Tegenftanders heeft, doch welke
zyde men in diet verfchil ook kieze, als men het nog
voor een onderwerp van onderzoeking blyft houden, zal
men, ’t geen de Eerwaerde Hamelsveld deswegens te
berde brengt, der nadere overdenkinge waerdig Vinden.
’ Mans Gefchrift draegt blyken van ['ael- en Oordeel.
kunde, mitsgaders van Befcheidenheid, in ’t beoordee-
len en wederleggen van dezulken, die io dit geval van
hem verfchillen. Uit zyne Opdragt , waerin hy hect thans
afgegeven Stukje doet voorkomen, als iets, dat hy premul-
fedis quafs loco premittere decrevit , als ene foort van Voors
gerecht vooraf heeft willen laten gaen, vermoeden wy
eenigzins,dat zyn Eerwaerde ten oogmerk heeft den Le-
zer met ene breedere behandeling van dit onderwerp te
onthalen ; waerom wy ‘er te meer {iechts met korte woor-
den gewag van gemaekt bebben.
d
D. VAN CESSCHER , HEDENDAAËSCHE HEELKUNDE. 421
Hedendaag fche oeffenende Heelkunde „, door DAVID vAN crs-
SCHER , Heelmeester van het St. Pieters Gasthuis te Am-
fterdam , Lid van de Hollandfche Maatfchappye der Weeten-
Jchappen te Haarlem; van het Zeeuwsch Genootfchap der
Weetenfchappen de Viisfingen; en van het Provinciaal Ute
zechtfche Genootfchap van Konften en Weetenfchappen. Met
Plaaten. Eerfte Deel, Eerfle Stuk. Te Amflerdam, by
J. Dóll, 1780. In gr. 440. 236 bladz.
Ze ontegenzeggelyk het aan den eenen kant is, dat
goede Leerboeken de gefchiktfte en byna de eenigfte
middelen zyn, ter verkryging van eene gegronde en Sys-
tematique Kennis; zo groote bekoaaliticden worden ‘er.
ook , aan den anderen kant, vereischt , om zodanig een
Leerboek op te ftellen. Hier van daan dan ook , dat
onder hect groote aantal van Heelkundige Leerboeken , zo
weinige gevonden worden, die, gegrond op welbewezen,
befchouwlykeen ondervindelyke kundigheden, en waarin
de waarheden met de vereischte korcheid , volledigheid ,
duidelykheid en orde voorgedragen worden. We. .
ens dit gebrek aan zodanige goede Leerboeken is de
eelkunde meer dan eenige andere Weetenfchap te
beklaagen , vermits de dwaalingen in deeze kunst, voor
al wat het beoefenende gedeelte derzelve betreft, regt.
ftreeks eenen nadeeligen invloed op den welftand der men-
fchen hebben, en de meeste Leerlingen , het behoorlyk
onderwys niet kunnende genieten , ook niec in ftaat ZD»
om waarheid en dwaaling genoegzaam te onderícheie
den. Met reden hebben, dierhalven, veelen,
ewenscht na de uitgave van een Werk ; waarin de leer.
lingen en de ondervindingen van vroegere en laatere ty-
den, zonder vooringenomenheid, noch voor het oude,
noch voor het nieuwe, kort; duidelyk, volledig en in
eene juiste orde, ter nedergefteld waren. De Heer van
Gesfcher , een Man die reeds lang als een ervaaren en oor-
deelkundig Heelmeester bekend is, heeft deezen gewige
tigen taak op zig genoomen, en reeds het Eerfte Deel,
Eerfte Stuk, daarvan uitgegeven. Dit Stuk han.
delt over de volgende vier Leerftukken. Voor eerst,
over de Wonden; ten tweeden, over de Zweeren; ten
derden over de Gezwellen; ten vierden, over de Verzak-
II. DEEL. ALG, LETT, NO. IO, Ff kine
432 De. VAN GESSCHER, “HEDENDAAGSCHE HEELKUNDE:
kinge. Ieder deezer Leerftukken is ‚by wyze eener Vers
handeling, in byzondere Hoofddeelen verdeeld. In de.
eerfte Verhandeling , over de Wonden , handelt de Au.
theur in het Eerfte Hoofddeel , over de Wonden in het al-
gemeen: in het tweede, over de Wonden in ’t byzonder „
voor zo verre ze in byzondere deelen van ons ligchaam
plaats hebben. Hee tweede Leerftuk , over de Zweeren „
word op gelyke wyze afgehandeld, Het derde Leerftuk ,
‚over de Gezwellen,is in drie Hoofddeelen gefplitst. Het
eerfte handelt, over de Gezwellen in het algemeen: hee
tweede, over de haastige Gezwellen, en het derde over
de langduurige. Ieder deezer zoorten van Gezwellen zyn-
wederom in onderfcheiden klasfen verdeeld. Van de
haastige Gezwellen worden vier klasfen opgegeeven : naa.
mentlyk de oncfteeking; de Roos; de Eter. Gezwellen „ :
en de Verftervingen. Van de langduurige Gezwel-
len worden vyftien Klasfen opgegeven, waarvan ieder
wederom in byzondere verdeeld word. Het vierde
Leerftuk, over de Uitzakkingen , handelt voor eerst, over
de uitzakkinge in het algemeen, ten tweeden, over de ei-
ptlyke dus genoemde uitzakkinge, des Endeldarms, der
Scheede en der Lyfmoeder, en eindelyk, ten derden,
over de Breuken. Alle deeze onderwerpen worden, in
diet Stuk, met die des Heeren van Gesfcher's eigen nauw-
keurigheid behandeld. De kenmerken van de byzondere
gebreken, de toevallen die dezelve vergezellen, en de
wyze van dezelve te behandelen, is alles zo duidelyk ,
za eenvoudig, en in de natuur gegrond, door den Au-
theur opgegeven, dat zelfs de beoeffenaaren der Heel.
kunst piet weinig voordeel daaruit kunnen trekken. De
Opdragt van dit Stuk is aan de Heeren BannN „ Hovius,
QOSTERDYK EN TIMMER, Stads Apotheker te Amfterdorn,
Verhandeling over het nut van den groei der Boomen en Plane
‚ten tot zuivering der Lugt. Door j. R. DEIMAN, M. D.
en A. PAETS VAN TROOSTWYK, Leden van het Provinciale
Utrechifche Genaodfchap. Te Amflerdam, by Pieter Hay-
man, 1780. An gr. 8vo, 133 bladz.
D° vraag , door het Provinciale Utrechtfche Genoot-
fchap uitgefohreeven: wat heeft men te denken, aan-
° en
\
Je R. DEIMAN ENA. Pf. VAN TROOST WYE , OVER DE LUCHT, 423
aande het planten van Boomen , binnen en rondom de Steden >
ij dis voordeelig of nadeelig voor de gezondheid der Menfchen?
Word de lugt, door derzelyer uitwaafemingen , gezuiverd of
befmet? En welk foort van Boomen is meest , of minst , voordeca
lie of naadeelig? Kwam ons zo gewichtig voor, dat w
nict „weinig na een Antwoord op dezelve verlangd hebe
ben. De uitfpraak van het bovengenoemde Genootfchap
by haar jongstleden Programma van 26 April 1780,
fcheen ondertusí{chen onze nieuwsgierigheid nog ver«
der uiet te ftellen, door dien dit Genootfchap, niette-
genftaande (volgens het gepoemde Programma) vol-
daan , ten opzigt van het Eerfte. Deel der vraage, door
het Antwoord onder de Zinfpreuk: Obferver la nature, ef
fuiver la route, qu'elle, vous trace, echter uiet hoofde
dat hetzelve verlangde,in dit Antwoord , meerdere proe-
ven met Boomen gedaan, uit welke vergelyking men met
eenigen grond van zekerheid konde opmaaken , welke Boo.
men best gefchike waren ter verbetering van de lugt , dee.
ze vraage op nicuws heeft voorgefteld om voor den eere
ften December, 1782, beantwoord te worden; met aan-
bod van den dubbelden Eerenprys. Dan daar de
Heeren Deiman en vhn Troostwyk , Schryvers van het bo.
vengenoemde Antwoord, begrypetde de nieuwheid van
dit onderwerp, en den al te uitgeftrekten tyd eer zodanig
jets aan het algemeen wierd medegedeeld ‚op de edelmoea
digfte wyze hebben kunnen befluiten , van den dubbelden
Eerenprys, waartoe zy zo veel uitzigt fcheenen te heb.
ben, af te zien,en hun antwoord onder den hier boven.
ftaanden tytel van Verhandeling ‚enz. zelfs door den druk
gemeen te maaken, zo zien wy ons verlangen niet ver.
der uitgefteld,
Wanneer men de voorgeftelde Vraage wat dieper in.
ziet, dan valet het terftond in ’t oog dac het eerfte Lid
verre weg het gewigtigfte is, en vermits dit gedeelte, zo
verre het ons toefchynt, zeer volledig is beantwoord,
en met Een menigte beflisfende proeven opgehelderd
zo twyfelen wy geenzints, of deeze Verhandeling za
niet alleen de sgoedkeuring van alle Natuuronderzoekers
wegdraagen , maar ook den weg baanen, toc nog zeer
gewigtige ontdekkingen, omtrent dit gedeelte der Na-
tuurkunde.
Wy zullen, zo verre het ons beftek coelaat , het vol
gende gewigtige daaruit mededeelen.
Ff 3 De
424 J- R- BEIMAN EN A. PAETS VAN TROOSTWYK
De beroemde Heer Priestley was de eerfte die waar-
nam, dat de Planten, in: plaats van, gelyk de Die
ren, in afgeflooten lugt om te komen , integendeel zeer
wel bleeven leeven; — dat de lugt, welke, door het
branden van een kaars, ademhaaling en verrotting be=
dorven ;en welke dus zeer nadeelig voor de Dieren was ,
door de planten gezuiverd, en tot het dierlyk leevén we-
derom bekwaam gemaakt wierd. Dan de Schry-
vers dezer Verhandeling hebben dit onderwerp nog ver-
der nagefpeurd: na vooraf getoond te hebben, dat het
alleen het Phlogiston is, 't welk , door bovengenoemde
‚bewerking,’t vuur, de ademhaaling, verrotting, enz. aan
de Lugt word medegedeeld, terwyl hierdoor de vaste
Jugt, van de gemeene lugt ‚word afgefcheiden, gaan zy
voorts over, om te bepaalen, wat ‘er eigentlyk by den
groei der Boomen en Planten plaats heeft, en bewyzen,
door een aantal fraai mi Svend proefneemingen , dat 'er
wel tot den groei der Planten vereischt word:, dat zy
het Phlogiston kunnen bekomen ; dog dat zy dit Phlogis-
ton niet kunnen na zig neemen, ten zy ze ook in de ge-
legenheid. zyn , om vaste lugt te kunnen mededeelen , zo
dat, fchoon de Planten in de gelegenheid zyn van het
Phlogiston te kunnen opneemen , egter niet om vaste lugt
kwyt te raaken; en zo ook, wanneer zy dit laatfte
kunnen doen ‚en het eerfte niet kunnen verrigten,zy in. : -
beide gevallen omkomen. En eindelyk gaan: de
Schryvers over ,om aan te toonen, welke uitwerking de
__ Boomen en Planten op de bedorven lugt hebben ; nament-
lyk, dat zy alleen maar in die gevallen de fchadelyke
Jugt herftellen, wanneer zy, die by hun ontwikkeld
_ wordende vaste lugt, aan de lugt of eenige andere zelf.
ftandigheid kunnen mededeelen , — als ook dat hec her-
ftel der bedorven lugt in veel minder tyds gefchied , naar
maate 'er meer vaste lugt by de Boomen of Planten word
los gemaakt, De gevolgtrekkingen, welke uit die
alles worden afgeleid, zyn voor den Natuuronderzoeker
zeer gewigtig, en op de juiste wyze ingericht, om aan
jeder point van het eerfte lid der Vraagp te beantwoor-
den. — Voor dat wy van deeze Verhandeling afftappen „
„moeten wy nog met één woord aanmerken, dat de wyze,
op welke de Schryvers het tweede lid der Vraage behan-
‚deld hebben, hun Ed. niet alleen eere. aandoet; maar
ook eendoorflaand bewys is ‚, met welke omzichtigheid zw
UD.
A
OVER DE LUCHT. 7 425
hunne proefneemingen gedaan hebben. De zwaarigheden ,
welke opgegeven worden, waarom men geenfints uit
proefneemingen, omtrent de meest voordeeligfte Boo.
men, kan befluiten, en de redenen, waarom het mis-
fchien beter was, meerdere foorten van Boomen ron-
dom de Steden te plaatzen, zyn der overweeging dub-
bel waardig. |
Uitgeleezene Verhandelingen over de Wysgeerte en Fraaie
Letteren Bk uit de Werken der Konin gijke Akude-
mie der Weetenfchappen te Berlyn, en utt het Fransch ver-
taald. Eerfte Deel. Met byvaegzels vermeerdert, door
J-. FR. BENNERT. Hoogl. in de Wysgeerte en Wiskunde
en Lid van verfcheiden geleerde Maatfchappyen. Te U-
trecht, by A. v. Paddenburg en J.… v. Vloten, 1780.
Behqlven de Voorrede 420 bladz. in gr. otayo, |
Gemerkt de Hoogleeraar niet voorheeft alle de Ver.
handelingen, welken de Koninglyke Akademie der
Weetenfchappen te Berlyn geméen gemaakt heeft, in
’t Nederduitsch over te laaten brengen, zo benoemt hy
deze zyne Verzameling met den naam van Uitgeleezene
Verhandelingen , en geeft ons in zyne Voorreden een ver-
flag van zyn bedoelde. Hy bepaalt zig, zegt hy, by-
zonder tot zodanige Verhandelingen, welker onderwer-
pen gewigtig zyn, en niet enkel tot de fpeculative W ys-
eerte behooren: ook is zyn voorneemen, de Verhan-
lingen over zulke ftoffen agterwege te laaten , waar-
over bykans niet meer getwist wordt, en welken ge.
noeg bearbeid zyn. Voorts verkiest zyn Ed. uit die Ver.
handelingen, welken tot de fraaie Letteren behooren,
alleen „de zodanigen, die tot de Wysgeerte eené nadere
betrekking hebben; met ter zyde ftellinge van de. Histo-
rifche , Critifche en Taalkundige Stukken: fluitende
wyders ook van deeze zyne Verzameling uic, alle zulke
ftukken, die reeds in ’t Nederduitsch overgezet zyn.
Ter vertolkinge der Verhandelingen, welken naar dit.
plan uitgekoozen zyn, bedient de Hooglecraar zig van
den arbeid van eenigen zvner Leerlingen. Eene oefe.
ning, die hy niet ten onregte als nutcig aanpryst, dacr
dezelve ftrekc, zo ter bevorderinge van kundigheden,
als ter befchaavinge van ’t uitoefenen van ’t verftandiyk
Ff 3 vcr-
425 J. PR. HENNERT
vermogen; er:veel toebrengt, tot het verkrygen eener
vaardigheid van zyoe eigen gedagren in eene goede orde
op het papier te brengen: waarby in dit geval nog kome,
dat deeze bezigheid den Hoogleeraar en den Leerlingen,
by hee overzien der vertaalingen, te meer (toffe ver.
fchaft, om elkander , over de behandelde onderwerpen , in
" vriendlyke te onderhouden, Eindelyk ftaat ans , no.
pens dit plan,nog te melden, dat des Hoogleeraars oog-
merk ster ficgts is, deeze dus vertaalde Verhandelingen
in ’t Nederduitsch het licht te doen zien: zyn.Ed, ftelt
zig daarbenevens voor, dezelven min of meer met eeni-
en van zyne eigen aanmerkingen over de behandelde on.
Heeren vergezeld te doen gaan, ten einde het zyne
toe te brengen ter ophelderinge van deeze en geene
ftukken of byzonderheden, Ook (taat hy, by manier
van byvoegzelen, gebruik te maaken, van laatere Ver- «
handelingen, waar in het overwoogen onderwerp ge-
fchikter uitgevoerd, of uit ecn ander oogpunt befchouwd
is; als mede van zodanige ftukken, waerin zig eene
overeenkomst tusfchen den:Berlynfchen Wysgeer eq
een ander fchrander Vernuft opdoet,
Een plan van die natuur is zeker zeer wel gefchikt,
om ons. jn onze taal eene reeks van leerzaame Verhane
delingen, over weezenlyk gewigtige onderwerpen, aan
de hand te geeven; en den Leezer, zo door de Verhan-
delingen zelven, als door de nevensgaande aanmerkingen
en byvoegzels , ter nadere overdenkinge van dezelven op
te leiden. ‘t Komt 'er ny maar op aan, of de Hoogleer-
aar Hennert het zelve op zodanig eene wyze zal uits
voeren, dat het daadlyk hier toe bevorderlyk zal weee
zen, Zyn Ed. ftaat gewis gemeenlyk meer bekend als
Wiskundige dan als Wysgeer: doch, zo dit eenige be
denkelykheid mogte verourzaaken , men neeme de proe-
ve hier van in ’t doorbladeren van dic eerfte Deel; en
men zal, 20 wy vertrouwen, hem den naam van cen
oordeelkyndig Wysgeer niet weigeren; (chgon hy becoo-
ne geen hoagagting te voeden voor de fterk afgetrokken
Wysgeerte ‚en meer op te hebben, met de gemeenzaame
Wysgeerte, die haare navorfchingen ter tgetze van het
emecn menfchen verftand en der andervindinge brengt,
‚n als zodanig een Wysgeer verleent ons zyn Ed, in dit
eerfte Deel genoegzaame proeven, om ons eene gunítige
verwagting van zynen volgenden arbeid, za in de dn
. er
UITGELEEZENE VERBANDELINGEN. "447
der Verhandelingen, als inhet opftellen der bygevoeg-
de Stukken, in te boezenten, B
Verre het groortfte gedeelte van hee thans afgegeeven
betsefe het Spinofismus, (waarvan terftond nader;) en
voorts behelst het cwee Verhandelingen. Eene van den
Heer Kastner, over den oor/prong van het Vergenoegen ;
waarin het nn van Cartefius, dat het zelve alcoos
uit de bevinding van onze volmaaktheid zynen oorfprong
neemt, geftaafd wordt. En eene van den. Heer Formey
over het Geweeten. By deeze twee Verhandelipgen ko:
men nog, met betrekkieg tot de eerstgemelde Ì*), eg.
pige Aanmerkingen van,den Hoogleeraar Hennert, ont-
trent de overeenkomst der verklaaringen van Cartefius,
Du Bos, de Ponlly, Sulzer en Home, nopens den oot-
fprong van het vergenoegen en de aangenaame aandoenin-
gen. In deeze aanmerkingen bedoelt hy te toonen, dat
de gedagten dier ftrydig{chynende Wysgeeren zig zeer
wel laaten vereenigen; en dit doet hem, uit derzelver
ftelling, een ftelzel vervaardigen, welks deelen gevoeg-
Iyk in elkander fluiten, en in één middelpunt zamenloo-
pen: welk ftelzel hy aldus voo A
»» De mensch: heeft behoeftèa, welken hij voldoen
> moet, wil hij zich niet verveelen, (Da Bos;) aange
> zet door bewustheid van zijne volmaektheden , (Car-
5, tefius,) kan hij zijne behoeftens voldoen, door eene
s, gemaatigde infpanning zijner vermogens, (de Poulky ;)
‚ Wanneer hij eenen noch te flerken noch te traagen
‚> voortgang der gedagten houden kan, (Hame,) dan
, wordt zijne natuurlyke neiging tot werkzaamheid,
> overeenkomftig de oorfpronglijke kragt der zicle, be-
‚, kwaam om denkbeelden te vormen , onderhouden ,
», (Sulzer.) Zie daar eene befchrijving vaa de geftelde
‚‚ heid der ziele, waardoor ze voor het vergenoegen
‚‚ vatbaar worden kan.”
Wat wyders het bygebragte nopens het Spinofismnur
eangaat „ dac, als: boven gezegd is, in.deezen het groote
fte gedeeke ùitmaakt, men ontmoet hier deswegens
Be Bin ot twee
éd) Nadien de Hoogleeraar vervolgens gelegenheid zal hebber,
om over het Geweeten te handelen ,.zo heeft hy voor tegenwoor-
dig by de andere opgenoemde Verhandelingen geent madere beden:
kingen gevoegd.
Ff 4
428 J. YA. HENNERT
twee Verhandelingen van den Heer de Dariges, ftrekken-
de ter verklaaringe van het Leerftelzet van Spinoza; by
welke die Heer nog eene derde gevoegd zou hebben ,
zo hy niet door gewigtiger Staatsbezigheden te zeer be-
lemmerd ware geworden. —— Voor deeze Verhandelin-
en heeft de Hoogleeraar Hennert, (behalven eene korte
eevensfchets van den Heer de Jariges ,) geplaatst, eene
ontvouwing van den aart der Wysgeerte van Spinoza,
‚zo als hem dezelve, na een oplettend onderzoek, is
voorgekomen; dat hem aanleiding geeft ,om , in ’t voor-
bygaan, het gevaarlyke misbruik der Ontologie , en der
bewyzen a priori, te doen opmerken. Hier bene.
vens deelt hy ons, op ieder Verhandeling van ‘den Heer
de Fariges , zyne bedenkingen , raakende de daarin behandel.
de onderwerpen, mede; en geeft qns voorts eene Ver-
handeling van zyn eigen opftel , over de W ysgeerte van
Spinoza, welke hy zig voorftelt in derzelver merkwaar-
digfte deelen en zamenhang te befchouwen. En aan dee.
ze Verhandeling hegt hy ten laatíte nog eene vergelyking
van het Spinofismus met de gevoelens van Mallebranche „
Berkeley, en der Kabbaijstijche Wysgeereu; welke hem
tot het denkbeeld brengt, dat, ‘er tusfchen het Spino=
fismus en‚de Kabbala genoegzaam geene overeenkomst zy ,
maar dac Spinoza, Mallebranche en Berkeley, iu de voore
naamfte hoofdzaaken, grootiyks overeenkomen; dat hem
In ’t flot aanleiding geeft, om de navorfching der Wys- .
geeren over den aart der fcheppinge , als buiten hun be-
reik , te wraaken.
De Hoogleeraar heeft dit onderwerp wat uitvoeriger
behandeld, om dat hy, zig zedert eenigen tyd met het
Spinofismus bezig gehouden hebbende, geleid is, om ‘er
ansch andere gedagten van te vormen, dan men ge-
woonlyk doet. Spinoza is in zyne oogen geen Pantheist,
naar een Zdeälist, en wel zodanig een, die het Ideälis-
muys tot den hoogften trap gebragt heeft. In de oncdek-
kicg hier van vindt de Hoogleeraar den fteutel ter duide.
lyker en bondiger verklaaringe van hect Wysgeerig Sa-
meaftel van Esa eene verklaaring, welker anderzoek
voorts den leergierigen aanbeveelen , daar ons der.
zelver ontvouwing te breed zoy doen uitweiden. Lie-
wer zullen wy onzen Leezeren nog een ftaal van des
Hoagleeraars redeneertrant tegen Spirioza onder ’t ong
brengen; en wel bepaaldlyk met apzige coc de he
« ELN de
|
UITCELFEZENE VERHANDELINGEN, 429
Gindsorzaaken, of bedoelingen, (caufe finales ,) omtrent
de fchikking en de orde der fchepzelen; welken Spinoza
sr voor menschlyke verdichtzeis en vooroordeelen
t.
‚> Hij meent ,naamlijk , zegt de Hoogleefaar , den oor-
{brong van die vooroordeelen , waarom wij gelooven, dat
od alles naar ‘zekere oogmerken beftiert , dat alles om
den mensch gefchapen is, en de mensch om God te
vereeren , gevonden te hebben in de begeerte, welke de
rgensch tot het nuctige heeft ; dierbalve handelen'wij naar
oogmerken, bedoelende het nuttige. Wijl wij onder-
vinden dat ’er veele middelen en wegen zijn, om onze
oogmerken te bereiken, dat is om het nuctige te vere
fchaffen, gelijk het oog diene om te zien, de zon om
ons te verlichten; zoo zijn wij geneegen deeze wijze
van denken insgelijks aan het Opperweezen toe te fchrij=
ven; vermits wij de middelen, tot ons welzijn ftrek.
kende, reeds bereid vinden, en tevens bemerken, dat
dezelve niet door kunst of door magt voortgebragt zijn,
zoo erkennen wij God vóor derzelver oorzaak.
Voortteffelijke Spinoza! gij fpreekt de taal van gezond
menfchen verftand, maar nu gij deeze verlaat, en in
metaphijfifche fpitsvinnigheden u zelven verliest, raakt
gij aan 'e hollen. Alles beftaat door de noodzaake-
lijkheid der natuur. Handelde God naar oogmerken,
zo was God niet de eerfte oorzaak van de Schepzelen ;
zijne magt was flegts een gevolg of uitwerkzel, in het
oogmerk , als in deszelfs oorzaak gegrond ;dus was God
niet de eerfte oorzaak , maar eene afhankelijke of laarcre
oorzaak, Een gewrocht, dat onmiddelijk door deszelfs
werkmeester wordt voortgebragt, is volmaakter dan 't
eene , door tusfchen komende middelen, uitgewerkt is.
De laatfte oogmerken , of het nuttige, het welk bedoeld
wordt , moesten volmaakter zijn dan de middelen , die op-=
middelijk door God gefchapen zijn , en die ftrekken moe.
ten tot behoef van andere middelen. Ook fchijnct het dat
men dus aan God eene begeerte tot iets toeeigent. Waar.
om moet men juist de werking der natuur volgens des-
zelfs oogmerken befpiegelen en beoordeelen? Zijn ’'er
geen andere wijzen om iets te befpiegelen ? Immers be.
daelt men in de wiskundige onderzoekingen geene oog.
merken ; men vorscht flegts de natuur en de eigenfchap-
Ff s pea
439 J. FR. HENNERT-
der dingen na. — Deeze laatfte gedachte. is se
Eehrander als verleidend, en komt zeer wel overeen mer
het leerítelzel van Spinoza, waarom ik hier voornaamlij
bij zal blijven ftaan. Spinoza heeft gezegd, dat
de menfchen% op hunne wijze beeakiveie. orde
der dingen volgens middelen en oogmerken kunnen be.
oordeelen ; maar dat men ook de dingen, alleen , vok
ens hunne natuur en eigen{chappen befpiegelen kan.
eeze laat(te wijze van denken komt God aleen toe,
maar niet de eerfte. — Geen wonder ; gij befchouwt
God als een meetkunftenaar , die door zijn verftand den
reeks van denkbeelden , en derzelver natuurlijk verband, 't
welk opde noodzaaklijke natuur der grootheden gegrond
is, zoodanig, dat hij het een uit het ander noodzaak lijk
‚doet voortkomen, volkomen bevat. Maar, Spinoza, is 'er
niet eene verfchillende betrekking tusfchen de wiskuntti-
ge en zedelijke ‘waarheden? Ja, verfchillen ze niet in
haare natuur ? Verbeeld u den wiskunftenaar Newton, de
Joopbaanen , beweeging en plaatzing der planeetenwaereld
befpiegelende: verbeeld u ook den zedenleeraar Derham
of Sulzer, over de onderlinge betrekking der planeeten
redeneerende, zult gij niet op onderfcheidene gedachten
vallen? Met Newton befchouwt gij de zon, met eene
zwaartekracht, volgens eene omgekeerde reden van he
vierkant der af{tanden, op de planeeten werkende; uit
decze kracht leid gij als noodzaakelijk af , de Elliptifche
loopbaanen der planeeten, de tijden haarer omwentelin.
gen, de afftanden, de veranderingen der fnelheden en
andere eigenfchappen; met één woord, gij befchouwt
wiskunftige voorwerpen. Maar als Wijsgeer hehoorde ge
te onderzoeken , waarom der planeeten loop juist volgens
deeze en geene andere wet bepaald is; welke overeen.
ftemming en onderlinge nuttigheid daaruit, boven ande-
re wetten, gebooren wordt. Werkte de zon volgens
de omgekeerde reden van de taarlingen der af(tanden, zo
zouden de planeeten, zich in Spiraallijnen draaiende, de
zon van jaar tot jaar naderen, en dus zou Saturnus nu
reeds de loopbaan van Venus betreeden. Op zulk eené
wijze zou de harmonie der planeeten niet alleen alle jaa-
‘ren gebrooken worden, maar de huishouding der beziel-
de fchepzelen zou de verbaazend{te omwentelingen , of,
veel meer, verfchriklijke verwoestingen ondergaan. De
Ysbergen van Saturnus zouden thans als damp en rook
ver.
UITGELEBZERE VERHANDELINGEN. … 431
verdwijnen. Welke wetten de meetkunftenaar ook. aan.
de aantrekkende kragt der zon wilde voorfchrijven,
hij zou ‘er geene meer voldoende , en volmaaktere kun-
nen uitvinden, of hij moest andere fchepzclen onder-
Stellen. Hadge na Newton geleefd,i en zijne diepzin-
pige uitvindingen kunnen: volgen, ge had veclligt toe-
geftaan, dat, bebalven de wiskunftige betrekkingen,
ook zedelijke, naar oogmerk betuurde, beercskingen
in de natuur plaats hadden, Ontdekt nu het menschlijk
verfkand, behalven jen wiskunftigen fchaakel der wee-
zens, ook een zedelijk verband ,. zoe moet ook zoodanig.
een verband ig ’t Godlijk: verftand zijn, dewijl anders.
God geen volleedig, degkbeeld van het Geheelal zoude
hebben, wanneer God alleen de wiskunftige berrckkin-
en, Vie noodzaaklijk uit de natuur der grootheden ea
guuren voortvloeien, met zijn verftand bezreepen
had, Gij erkent zelf, dat het nuttige uit de onderlinge
betrekkingen der weezens voorcvloeit, Bevat nu God
in zijn verftand, behalve de natuur en de eigenfchappen
jer weezens ,ook hunne onderlinge nuttigheid , zo moec
od de waereld naar oogmerken ge{chapen hebben, en
tot zekere oogmerken onderhouden : bijgevolg blijft God
de onmiddelijke oorzaak van de naaste en afgeleegenfte
middelen, dewijl alles in het Goddelijke verftand aller.
volmaaktst ovcreenftemt. Voorwaar, ge hebt zoo ver.
heeven als waar gezegd, dat her heelal flegts één denk.
beeld voor Gods geest is, ééne waarheid voor Gods al,
weetend verítand, één beginzel, waaruit alles voort-
vloeit zelk weczen ftaat dus in verband metallc, ín getal,
oneindige weezens. Uit de befchouwing van een iegelijk
dier weezens erkent God den zamenhang van alle de dee.
len der waereld „alle haare betrekkingen, dus alle midde.
Jen , die tot iets goeds ftrekken en het verband der middelen
en oogmerken, Bijgevolg is in God ook de oorzaak van
de fchikking der weezens gegrond. Maar deeze fchikking
js niet in de noodzaakelijkheid der Goddelijke natuur ge-
ond , dewijl tusfchen oogmerken. en middelen geen swise
unftig maar cen zedelijk verband is ,'t welk , in zoo verre
het in de Goddelijke natuur noodzaakelyk gegrond is,
ook in zoo verre met de Goddelijke volmaaktheden moet
overeenflemmen. Dus kan God de fchikking inrigten
naar zekere oogmerkeh, dewijl het anders, wiskunttig
befchauwd , onverfchillig zoude zijn , welke wetten God
| aan
432: J. HENNÉRT , UITGELEEZENE VERHANDELINGEN,
aan de werkende kragt der zon voorgefchreeven had.
Niets belet ook, waarom God flegts één oogmerk kon
bedoelen, dewijl God, volgens uw zeggen, onafhanke-
lijk in zijn beftaan is,en alles uit zijne eigene natuur doet.
Hec oogmerk is ook niet eerder dan deszelfs oorzaak ,
hierover denkt ge al te menfchelijk, God is de oorzaak
zijner oogmerken en der middelen of der fchepzelen,
welker verband, overeenkomftig met de oogmerken,
onderhouden en beftierd wordt... Schoon nu in de wae-
reld-alles beftond, wat het la verftand bevat,
zoo beftaat tog niet alles te gelijk. Gij volgt Cartefsus,
en Leibnitz isu gevolgd. Schoon deeze drie fchrandere
Geesten van eeuwigheid met het Goddelijk verftand als
deelen verknogt zijn geweest , waren egter hunne ljghaa-
men niet eeuwig; ze zijn immers verderflijk. Maar de
denking hangt af van den ftaat der lighaamen ; bijgevolg
js de fchikking der lighaamen niet noodzaakelijk, dus
hangt ze af van den Geddelijken, en vrijen wil. Een
wiskunftenaar eindelijk kan zijne gedagten op verfchei-
dene*wijzen fchikken , en echter zijn doelwit bereiken ,
fchoon hij over noodzaakelijke waarheden redenkavelt :
een wiskunftenaar kan het zamenftelzel der planeeten
op Fi mectkunftige of algebraïfche wijze hefpiege-
len.” (*
Verhandelingen, ter beantwoordinge van een Woorftel, opge-
geven door de Heeren Bezorgers van het Stolpiaansch Lee
gaat. Te Leyden, by S. en J. Luchtmans, 1780. Be-
halven het Voorwerk 299 bladz. in gr. quarto.
Tet Voorftel, in deze Verhandelingen beantwoord, .
laid: ‚, is het door het enkele Licht der Rede
s, betooglyk, dat ‘er niet meer dan één God kan zyn?
. : ‚… Welk
„‚(*) Niemand is mij bekend, die het ftuk der eindoorzaaken
fterker beftreden heeft, dan Spinoza. Dierhalve gal ik, in ds
bijvoegzels tot de verhandeling van den Heere Formeij over dit
ftùk, de gedegten, welke ik hier beknopt voorgedragen hebbé,
breeder voorftellen: te meer, om dat tegenwoordig verfcheidene
Schrijvers het onderzoek der eindoorzahken, als eene ongefchikte
wijze van redeneeren, verwerpen,”
VERHANDRLINGEN VAN HET STOLP. LEGAAT. 493
‚> Welk is dat Betoog? En zyn 'er ooit Volken of
, Wysgeeren geweest, welke tot de kennis van die:
„> Waarheid gekomen zyn; zonder behulp of {poor ee-
…, ner Godlyke Openbaaring?” Een vyftal van Verhan-
delingen over dic onderwerp levert ons desaengaende
ene reeks van aenmerkingen, welken ons dit Stuk, o
ene leerzame wyze, van verfchillende zyden doen be-
fchouwen: daer de Heeren Opftellers ’er min of meer
verfchillend over denken. Men mag, onzes oordee)s „
op het doorbladeren dezer Schriften, uit al het voor-
gedragen, zo van de ene als andere zyde, afnemen,
dat ene in alle deelen bevestigde beantwoording der
Vrage, niet wel te verdeedigen zou zyn. Dat het be-
toogen der ftellinge , dat 'er niet meer dan één Ged kan
zyn, door het enkele Licht der: Rede, zo al mogelyk ,
ten minfte ten hoogíte bezwaerlyk zy; en naeuwlyks
te wachten, dan van een by uitftek fchranderen W ys-
eer; dien ’c dan nog ten uiterfte moeilyk zoude val-
hen ‚ Zyn betoog vry algemeen overtuigelyk te maken.
En eindelyk dat het, alles wel ingezien zynde, ten
hoogfte waerfchynlyk is, dat die Volken of Wysgeren ,
welken, een denkbeeld van Gods Eénheid gehad hebben ,
de aenleiding tot dit denkheeld verfchuldigd geweest
zyn , aen ene van oudsher overgeleverde Godlyke Open-
baring. leder dezer Verhandelingen, uit welker
vergelyking en dh wy deze gedachten opge-
Al hebben, is in hare foort lofwaerdig uitgevoerd z
dan by uitftek vordert ene gezette herhaelde lezing, de
alhier eerst geplaecfte Verhandeling, ene Lettervrucht
van den Heer Daniel Wyttenbach , Hoogleeraer in de W ys-
begeerte aen het Illustre Atheneum te Amfterdam. Uit-
gebreide Geleerdheid en dooroefende Oordeelkunde gaen
hier hand aen hand; en brengen ons verfcheiden byzon.
derheden , die tot dit Stuk betreklyk zyn, onder ’t oog,
waervan wy de voornaemften kortlyk zullen aenftippen.
Na ene juiste bepaling. van het Voorftel vangt de Hoog:
leeraer aen, mer ene gefchiedkundige befchouwing van
de gevoelens, die van ouds her nopens dit ftuk plaets
hadden , onder Volken ,en Wysgeren, die van het Lichte
der Openbaringe verfteken waren. In dit geval komen
de Grieken, die boven alle anderen beroemd geweest
zyn, van wegen hunne Wysgerige vorderingen , in aen.
merking. En desaengaende toont zyn Ed. dat de Sn
Bi che
434 VERHANDELINGEN
fche Wysgeren , die het beftaen der Godheid erkenden ,
‘wan Orpheus , den oudften Schryver dien men aengehaeld
vid, af, tot op Aristoteles en later, genoegzaem een-
ftemmig van gevoelen geweest zyn, dat ‘er maer één
God is, dien men te houden heeft voor de apperfte Oor-
zaek en Beftierder van alle. Eén Opperwezen, de Vader,
niet alleen der Menfíchen , maer ook der overige Goden;
welken allen hunnen oorfprong verfchuldigd zyn aen die
énige Opperfte Godheid. Met de verfpreiding der Griek-
fche Wysgeerte in 't Roomsch Gemenebest hield deze
leer{telling , gelyk de Hoogleeraer verder toont, ook on-
der de Romeinen ftand. Hier benevens merkt zyn Ed.
aen, dat de oude Wysgeren, uitgenomen Aristoteles „
bykans geen werk gemaekt hebben, van dit Stuk met
bewyzen te onderfteunen; als oordeelende, dat het, op
zichzelve blykbaer, geen bewys behoefde, Men fchynt ,
vervolgt hy , zich daerop niet toegeleid te hebben, voor
de dagen van de verkondiging der Euangelieleeres en ’e
geen de Wysgeren van dien tyd voorts over dit onder-
werp te berde bragten, was niet bondiger dan ’t geen ou-
der Wysgeren dacromtrent te boek gefteld hadden.
De Hooglecraer , tot dit tydftip gekomen zynde, be-
zeft, dat ‘er velen gevonden worden, die alles , wat de-
ze latere Wysgeren deswegens fchreven, in dit geval
ter zyde gelegd willen hebben; als bewerende, dat zy
deze hunne kundigheden aen ’t Euangelie verfchuldigd
waren. Het wederleggen van dit denkbeeld leid hem
voorts tot ene dergelyke tegenfpraek tegen het gevoe.
len van hun, die willen , dat de oude Heidenfche Wyse
eren hunne Godsdienftige kundigheden grootlyks aen de
fooden, en fchriften des Ouden Verbonds, hadden te
danken. Gemerkt zyn Ed. dit (tuk opzetlyk behandelt „
kunnen we niet wel afzyn, van ’er nog wat byzonderer *
van te gewagen.
Vooraf merkt hy aen, dat het denkbeeld van Gods
Eénheid niet zo duister en ingewikkeld is , dat het mensch-
lyk verftand heet zelve niet zoude kunnen vormen, zone
der behulp ener Godlyke Openbaringe: het komt hem
voor dat dezelfde redenering, die ons overtuigt , dat ’er
een God is, ons, ook by voortgang, overtuigt, dac
‘er niet meer dan EEN God ís. Het nader bewys hier
van aen ’t cinde der Verhandelinge. Wvyders tracht hy
se doen zien, dat zy, dic béweren, dat de tieke, Son
enk.
VAN HET STOLPIAANSCH LEGAAT. 435.
denkbeeld nopens Gods Eénhcid van de Jooden ontleend
hebben, zich roekeloos vele en velerleie zwarigheden
op den hals haten; zo ten aenzien van het denkbeeld
zelve, dat 'er die Wysgeeren van hadden, als ten
opzichte van de manier, op welke dat denkbeeld van de
Jooden tot de Grieken overgekomen zoude zyn. Maer,
* geen zynes oordeels hier bovenal veel afdoet, en dit
gevoelen volftrekt ondermynt, is, dat men op goeden
grond ftaende mag houden, „, dat de Jooden eerst na de
», dagen van Alexander den Macedonier by de Grieken
‚‚ bekend geworden zyn;en dat 'er, vóór dien tyd , zelfs
‚‚ geen voesftap van den naem of lotgevallen der Joo»
‚… der, inde Gefchiedkundige Gedenkftukken „voorkomt.””
Ter aenwyzinge hier van beroept hy zich op allede vroe-
gere fchryvers, en wel byzonder met betrekking tot
zulke omffandigheden, waer in ze niet wel van de Joo-
den konden zwygen, indien ze enige gegronde kennis
“ van dat Volk en hunne Maecfchappy bezeten hadden.
Om dit in zyne foort ontkennend bewys te verfterken ,
gaec zyn Ed. vervolgens na, wat Pozephus te berde ge.
bragt heeft, in zyne wederlegging van Apion, met op.
zicht tot de bekendheid der Tooten by de Grieken.
Het meerendeel der ftukken, waervan Jozephus zich bee
dient, zyn, naer des Hoogleeraers oordeel , verre van
gewigtig; en, zo men dezelven al voor bondige bewy-
zen wilde laten doorgaen, zou men ‘er, zegt hy, niec
meer uit kunnen afleiden , dan dit. „ 'Er is, misfchien,
„‚ voor den tyd van Alexander, de een of ander Griek
> geweest die enige flauwe kennis van de Joodfche Na.
» tie had; maer de Grieken hebben dat Volk eerst reche
„ leeren kennen, na de oorlogsontusten door de Ptole«
„„ meën en Seleuciden in dat Gewest verwekt.” Zyn Ed,
is van gedachten, dat men dit Stuk gemeenlyk niet naer
behooreù gadegeflagen heeft; en ’c zal vermoedelyk nog
wel een nader onderzoek waerdig zyn.
Na dezen uitftap keert hy weder tot zyn hoofdonder.
werp, en meld ons, hoe de latere Heideníche W ysge.
ren, mitsgaders de Vaders der Christelyke Kerke, het
Leerftuk van Gads Eénheid hebhen getragt te bewyzen,
Hieraen hecht hy een kort verflag van andere Volken ,
als de Egyptenaers, de Athiopers , enz. ter aentoonin.
ge dat ook bydezen het denkbeeld van maer énen G
plaets had. En eindelyk befluie de Hoogleeraer dic een
ij .
N
496 VERHANDELINGEN
fte Deel zyner Verhandelinge , met ons te doen opmer=
ken, dat zelfs zy, die twee beginzels, een goed en een
kwaed, ftelden , niet beweerden dat er twee Goden wa-
ren: het goede beginzel was hy dezulken de Godheid „
maer het kwade in genen deele. Hun gevoelen, zegc
hy, was nagenoeg het zelfde als dat van Plato en ande-
ren, het werkzame beginzel was de Godheid, en hect
Yydende de Stof ; de bron alles goeds was in God, en de
zaden van al het kwaed in de Stof. Voor ’t overige
weet ik niet, dat ooit enig geöefend Wysgeer ftaende .
gehouden heeft, dat ‘er twee goede beginzels waren,
dat is, opperfte Goden, dic ene gelyke magt en gelyke
volmaekctheden bezaten.
Op het afhandelen van dit onderwerp fchikt zyn Ed.
het tweede Deel zyner Verhandelinge ter overweginge
van hect betoog, dat de hedendaegfche Wysgeren op on-
derfcheiden manieren gevormd hebben, ten einde, door
’% enkele Licht der Rede, te bewyzen, dat ‘er niet meer
dan één God zyn kan. De hoofdbewyzen, welken de
fchranderfte Overnatuurkundigen ten dezen opzichte
aengevoerd hebben, worden in dit gedeelte naeukeurig
ter toetze gebragt; zyn Ed, ontwikkelt ieder in 't werk
geftelde manier van betoogen op zichzelve; en cracht te
toonen, dat gene van’ dezelven den naem van voldoende
kan wegdragen. Dit gedeelte vordert by uitftek ene
aendachtige overweging , zo met betrekking tot de kracht „
welke ieder betoogtrant in veler oogen heeft , als ten aen-
zien der tegenbedenkingen des Hoogleeraers; welke, na
zyne voorftellingen daeromtrent, ten laecfte overgaet
‘tot het befluic zyner Verhandelinge, om zyne eigene*
edachten nopens het betoogen van dit Leerftuk voor te
agen.
Aenvanglyk geeft hy te kennen ,dat hy in al het voor-
gaende niet bedoelde te beweren , dat ‘er gene reden zyn;
om te ftellen, dat 'er niet meer dan één God is; maer
om te toonen, dat ‘er in de Overnatuurkundige bewy-
zen , welken men ‚tot nog, uitgedacht heeft, niee alleen
geen Wiskundige Noodzaeklykheid te vinden is, maer
veeleer zeer groote gebreken te befpeuren zyn.“ fa zyn
„Ed. gaet verder ‚en poogt te bewyzen, dat het niet on=
der ’t bereik der Overnatuurkunde valt, volgens ene
Wiskundige Noodzaeklykheid , te betoogen, dat’ er niet
meer dan één Ged zyn kan, Vraegt men hier op: zyn
‘er
ND
Gr
VAN HET STOLP. LEGAAT, 4351
Ser dan even wigtige redenen , om te ftellen , dat 'er meer
Goden zyn, als om te beweren, dat ’'er maar één God
js; zo is zyn antwoord: ver van daar! „de gezonde Rede
„, leid ons cot het denkbeeld , dar 'er maer één God is;
‚‚ en ze leid ons zo {terk tot het zelve, dat het'onbe-
‚> zonnenheid zy, te beweren dat ’er meer zouden we.
> zen” Ter nadere ontvouwinge hiervan legt de Hoog-
leeraer het 'er op toe, om na te gaen , hoe ’t bykome,
dat men meerendeels in dit Stuk éénftemmig zy; waer
uit diet denkbeeld van Gods Eénheid gevormd zy, eú
van waer het kome, dat dit denkbeeld zo veel invloeds
op het Menschdom hebbe. Zulks doet hem trapswyze
de reden ontvouwen, welken het Menschlyk Verftand
oplciden , om dit denkbeeld te omhelzen ; en niet alleen
te bezeffen, dat het redelyker is te ftellen , dat ’er maer
één God is, dan dat 'er velen zouden zyn; maer ook
voort te gaen, om daediyk ftaende te houden, dat ‘er
niet meer dan één God is. Deze reden, zegt hy, fchoon
ze ieder op zichzelve niet boven het waerfchynlyke lie
pen , verkregen , daer ze zich allenskens aen het Mensch.
yk Verftand voordeeden, te zamenloopende, ene zo
oote fterkte, dat men overeenkwame in het denkbeeld,
de ‘er maer één God is, Een ieder gevoelde min of
meer de kracht dezer reden, fchoon ze dezelve meer
in ’t algemeen verwardlyk , dan ieder op zich zelve , one
derfcheidenlyk begrepen, ee
Van de vier overige Heeren Schryvers, wier Verhan-
delingen by dit Gefchrift van den Hoogleeraer ‘gevoegd
zvn, is de onbekende Opfteller ener Latynfche Verhan-
delinge nagenoeg van dezelfde gedagte, ten opzichte van
de Övernatuurkundige bewyzen ; terwyl hy voorts
zichzelve vergenoegt met het bewys voor Gods Eén.
heid, van agteren ontleend uit de befchouwing ‘van de
Cénftemmige Orde der Natuure, De drie andere Hee.
ren oordeelen eenparig gunftiger over het gewigt van
het een of ander Overnatuurkundig betoog; en maken
uit dezen hoofde gebruik van die bewyzen, welken hun
in dit geval de krachtigften fchynen. Wat verder bee
treft de kennis’ van dit Leerftuk onder de Heidenfche
Volken en Wysgeren, in gene der Verhandelingen word
hun die kennis volftrekt betwist; men erkent dat dezel.
ve in ene mindere of meerdere mate plaets gehad heeft’;
alleenlyk brengt de een dezelve tot een hooger trap dan
de ander, en komt dus nader aen, of wykt wat verder
IL. DEEL, ALG. LETT. NO, 10, Gg af,
438 "CÉRHANDELINGEN
af , van het uitgeftrekte gevoelen des Hoogleetaerd
daeromtrent. En eindelyk,rakende de vrage, hoe zy,
die deze kennis min of meer bezaten, aen dezelve geko-
men zyn „ desaengaende laet de orgenoemde Schryver
zich in ’t geheel niet uit. De Heer Manger, Hoogleers
acr der Godgeleerdheid in de Hooge Schoole te Frane-
ker, fchoon hy ’t niee noodig achte zulks tc bepalen „ -
geeft echter tè kènnen, dat hy hun niet kan toevallen „
die de bronwel dezer kundigheden by de Jooden zoeken ,
en helt eerder over om te denken, dat zv dit denkbeeld
van Gods Eénheid, uit hunne eige hoe zeer gebreklyke
kundigheden , door eigen redenering opgemaekt hebben.
Op ene foortgelyke wyze laet de Heer de Kruyff dit
ftuk, fchoon hy niet vreemd zy van te denken, dat de
Joodíche Openbaring het hare hier toegebragt hebbe,
onbeoordeeld , te meer daer deszelfs beflisfing van geen
invloed kan zyn. op het fluk zelve; dat hy ten laecfte
nog kortlyk , het gezegde zamentrekkende, aldus beant
woord. „ 'Er zyn Volkeren en Wysgeeren geweest „
ss welke; fchoon door geene openbaaring verlicht, en
»s aan den dienst van veele Goden verflaafd , flegts één
„» uit zich zelv beftaand Wezen erkend , en hierdoor
> belydenis gedaan hebben van die Waarheid, dat 'er
s» niet meer dan één God is, alhoewel het niet te beflis.
» fen zy, of zy, omtrent de volftrekte onmogelykheid van
>> het tegengeftelde, volledig- overtuigd waren’ — Men
Vindt des dit onderwerp, de bronnen waer uit dit ge-
voelen der Heidenfche Volken en Wysgeren nopens
Gods Kénheid, hoe gebreklyk, of hoe gegrond, het dan
ook geweest zy, ontftaen zou mogen wezen, in deze
drie Verhandelingen niet bepaeldlyk nagefpoord. Opzet.
Iyker neemt de Heer Verftap Junior dic Stuk in overwe-
ing ; bewerende dat het onwaerfchynlyk is, dat de Hei-
denfche Wysgeren , door *t enkele Licht der Rede; tot
de kennis van Gods Eénheid gekomen zouden zyn; dat
het integendeel waerfchynlyk is, dat zy deze kennis ver-
fchuldigd waren aed Overleveringen van vroeger Open-
baringen, en wel byzonder aen het Licht dat de Jood-
fche Openbaring bun desaengaende toegebragt had. —=
Zie hier nog ten befluite, hoe deze lactstrcnoemde Schry-
ver , bet hoofdzaeklyke zyner Verhandelinge byeen bren-
gende, het geheele Voorftel beknoptlyk beantwoord.
5, Wy zyn, zegt hv, in ftaat, om door bewyzen „
», Overeenkoïm{tig met de natuur der zaake, uit hee
5 «‚ Lichg
VAN HET STOLPIAANSCH LEGAAT. 439
‚> Licht der Reden te betoogen, dat ’er niet meer dan
, één Godlyk Wezen beftaan kan. Geene gehee-
s, le Volken zyn immer door de Reden tot de: ontdek-
s‚ king en het geloof van gemelde Leerftelling gekomen;
», want de Isratliten wisten zulks door Openbaaring, —
+, Waarfchynlyk waren ’er onder de Heidenen zelfs geene
> byzondere perfoonen , welken door zich zelven deeze
> waarheid kenden: die weinige Wysgeeren, welken w
» Onder de Grieken of Romeinen zouden mogen zantref.
>) fen, die zich boven de algemeene dwaaling verhieven,
> zyn waarfchynlyk tot deze ontdekking oonibrentik ge-
s, leid, of door eene aloude Leer, op vroege Openbaa-
s tingen gegrond, of door een verfpreid licht van den
ss Ísraëlicifchen Godsdienst.”
Vermaakelykheden uit de Kerkgefchiedenis. Door r. NIEUWLAND,
Leeraar der Hervormde Gemeente in 's Graavenhaage enz. In
's Graavenhaage by J. Thierry, 1779. Bekalven het Voorwerk
683 blads. in gr. o8avo,
By de voorheen uitgegeeven Oudheid. en Lesterkundige Verlus-
tigingen ‚benevens Uitlegkundige Vermaakelykheden, voegt de
Eerwaarde Nieuwland , met de afgifte van dit ftuk, nog eene ver-
zameling van Vermaakelykheden uit de Kerkgefchiedenis. Ze gaan
inzonderheid over de vroegere en laatere Kerkgebeurtenisfen van
het N. T. egter zo niet, of 'er zyn ook hier en daar eenige ftuk-
ken ingevlogten; die tot de Kerkvoorvallen van het O. T. be-
booren. Men ontmoet in dezelven een aantal van byzonderhe-
den, op welken de zaandagt van zyn Eerwaarden, in zyne ui'gee
breide Lecture, by uitftek bepaald is; die, fchoon ze, gelyk het
in zodanig €en geval gaat, niet allen gewigtig zyn, egter veel al
min of meer, ten minfte in een uur wan uitfpanning , dat men voor
losfe Studie fchikt, met genoegen naagegaan kunnen worden: ter-
wyl ‘er ook hier en daar ftukken onder voorkomen, die eene gee
zetter oplettendheid vorderen. Zyn Eerwaarde behandelt de hier-
‚in byeen verzamelde onderwerpen op een foortgelyke wyze, als
die, welken hy in zyne voorige opgemelde fchriften ontvouwd
heeft: hy heldert eene duistere fpreekwyze op; geeft een berigt
van vroegere Kerkgebruiken; verleent een uittrekzel van fchrif-
ten, die min bekend, of niet in ieders hand’ zyn; en verklaart
deeze en geene gevoelens in de Kerk ontftaan, met een nevens
gaand verflag van, en bykomende aanmerkingen, over ’t geen by
die gelegenheid is voorgevallen. Daaronder zyn ‘er ook, die be-
ds betrekking hebben tot de Kerkgefchicdenis van Neder-
and; waaruit wy , tot een voorbeeld, zullen overneemen het A:ty-
kel, dat zyn Eerwaarde gefchikt heeft, om een kprê denkb.eld te
Gg 2 gt
440 P. NIEUWLAND
geeven van de gejchillen in de laatere Kerkgefchtedenis over de ker-
kelyke goederen, 'c welk aldus luide:
„ Veelen van de genen, die zich met de kerkelijke gefchiedenis-
fen niet dan zeer oppervlakkig gemeen maaken, hebben zeer ver-
warde denkbeelden omtrent dit ftuk, het geen echter nog al eene:
a.nmerkelijke plaats beflaat in de Kerkgebeurtenisfen. De geze
gende kerkhervorming had groote veranderingen inde zogenoemde
kerk:lijke fundatiër veroorzaakt: des nier tegenftaande had men
in Utrecht de vijf Kapistelen in ftand gehouden, welke ‘er van ou-
de tyden aanweezig waren. Deze behielden dus ook hunne Prooss
den, Dekens, Thefzuriers en Canunniken; wet de inkoomften daar-
aan verbonden; doch deeze waardigheden hadden hunne kerkelyke
vorm geheel verlooren: de Hecren hezit‘ers daarvan waren wee-
reldlijke perfoonen geworden; en hierin lag eigenlijk de bron van
het gefchil, Sommige der Godgeleerden van dien tijd begreepen ,
(wé of kwaalijk is mijn taak niet, want ik verhal flechts,) dat
men vandeeze Kapittelgoederen , na de kerkhervorming, een geheel
ander gebruik mogt gemaakt, de Kapittels zelven vernietigd, eu
de inkvomtten hbefteed hebben, tot ondernoud van de geestelijk-
heid, of tot andere godvruchtige gebruiken. Dan Hemelsbreed
verfchillend was het oordeel en gevoelen ván de Politieken op dit
ftuk, en dit valt niet zee: te bevreemden. De bezitters van deee
ze zogennemde benefices vielen met alle reden, die uit het zelís-
belang gebooren wordt, niet zeer chootig, om zich van de zelve
te outkleeden; weshalveu het vereenigen van deeze gefchilten
niet gemaklijk viel. Dit gefchil wat leevendig wordende, vorder-
. de de Overheid van de Leeraars, om hun oordeel hier over in
gefch.ift uit te brengen; dit gefchiedde in het jaar 1559. Ne-
THENUs, toen Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, verzamelde uit
de fchriften, hier over gewisfeld, de poincten, waar ointrenc de
geestelijkheid van dien tijd het vrij eens was, en gaf in t jaar
1660 een geïch:ift uit, behelzende, de eenflemmigh:id, of overeen»
flemming van de Predikanten se Utrecht, nopens het gebruik van dea
kerkelijke ge deren. Op dit ftuk gafde ijverige MARESIUS korte aan-
“_merkingen. en NeTHenus bleef niet in gebreke om daarop te voe-
gen een gefchrift, betyteld, Noodzaakelijke verdeediging van de
uniformiteit of eenflemmigheid der Predikanten van Utrecht 1661.
Het fchijnt wel dát Nernenus zich een weinig ake leevendig in
dic ftuk heeft uicgedrukt. Dit had ten gevolge, dat de STAATEN _
van Groningen aan die van Utrecht ‚en ook aan de Stad, hierover
fchreeven, zich beklaagende over de injuriën en lasteringen tegn
de STAATEN, En tegen MAREsIUs , hunmen eerften Hoogleeraar in
de Godgeleerdheid, in dit gefch:ift van NETJIENUS vervat. De
Staaten van Utrecht vonden de klagten van Groningen zoo wel ge-
grond, dat NETHENUS zijnen verregaanden oploopenden ijver met
het afltaan van zijn Profesforaat moest boeten, volgens eene te-
folutie van den 14 April 1662; welke ons veele bijzonderheden
leer: men raadpleege met BUKMAN Zraject. Erud. p. dd
ZZ
VERMAARKELYKHEDEN UIT DR KERKGESCHIEDENIS. A44I
De toenmaalige Vroedíchap van Utrecht meldt, hoe dezelve eenen
brief ontvangen heeft van de sTAATEN van Groningen en Omme-
Janden, gedateerd den 1 November 1661. in den welken ze ver-
toonen, „ hoe zij met veele verontweardiging vernoomen heb-
… ben, dat M. NETHENUS Dr. en Prof. in de Theologie op de
„ hooge School te Utrecht ondernaomen heeft in een boek geti-
„ teld , Noodzaakelijke verdeediging van de eendragtizheid der
„ Predikanten van Utrecht , hen voor het oog van de gehele wee:
„ reld te lasteren, met aan hun of hunne Predecesfears te impu-
„teeren, om toe te ftemmen in het rooven der kerkelijke goede-
„ren, en in hen, die ‘er zich meester van gemaakt hebben , bij
‚„ het bezit daar van te handhaaven; dat. daarenboven, s. MA-
REstus Prof. in de Theotogie op hunne hooge School daarin
„ word afgefchilderd, als een valsch Profeet, een vrijgeest in
‚ leer en zeden, en een verleider; uit kracht van al het welke
“s, de sTAATEN van Groningen recht vraagden, en dat NETRENUS
» Op eene voorbeeldige wijze geftraft mogte worden.” Hierop
‘liet de Overheid dit boek ondétzoeken, en men vond ‘er onder
andere berispenswaardige dingen in’, dat NeTHeNUS, OD het ge-
Zag van eenen brief van ACRONIUS, aan c. vorsTIus, verhaal«
‚ de, hoe de Stadhouder zich zoude bediend hebben van eenen
„ rechtsgeleerden te Groningen, om ín die Provincie onderzack
„ te doen op de kerkelijke goederen, doch dat hij zich daar kwaa
» lijk bij bevonden had; waarbij ReTnenNus voegde, dat de Stage
„ ten in hunne vergaderingen in die rooverijentoegeftemd hadden,
‚‚ zich onderlipg verftaende, om 'er voordeel mede toen; dat hij
‚ MARESsIUS behandelde, als een valsch Profeet, een vyand van de
„ Reformatie, een in(trument van den Duivel, een fleaf van de
„ gierigheid en van den Duivel, die hem in zijn geweld had, en
„ hem alles deed verrichten, wat hem behaagde, door de aanlok-
‚fels van den rijkdom, eev verleider van de ‘zielen, een beder-
»„ ver van de waarheid en godzaligheid, een dienaar van den Sa-
„tan, om het Koningrijk van camisTus aan te tasten, en dag
» van den’ Vorst der duisternis te verfterken, een Advocaat van
„leugen en ondeugd , een rechte BILEAM, OEn SIMEI en eem
»„ Dogg, die wel uitwendige belijdenis van het Christendom deed ,
‚‚ maar ín den grond een vyand daarvan was, en ‘er den fpot me«
„ de dreef, het zelve aantastede en verried, een mensch, voor
„den welken alle zich wachten moesten, welken hunne eigena
» zaligheid ter harte ging, dat Marzesrus Schriften valsch waren,
»„ ergerlyk en verdervelijk, niet herkoomftig van Go's Geest,
„ maar hunnen oorfprong fchuldig waren aan de flechte en ver
„ derflijke Theologie van een Franschman, welken se-1zenug
w geholpen had. Ab verder; dat NeTHeNus te kort ge!:oomen
» was to zijn refpect, 't welk hij aan de sTAATEN van Utrecht,
en aan. de Regeering van de Stad fchuldig was, fpreekende van
„ het geen die Magten gedaan hadden ín 't Jaar 5660, tot behou-
» denis van den vrede en rust io de mautfchauppij en in de kerk;
… Gg 3 beb-
*
S
442 P. NIEUWLAND
‚, hebbende als teen twee Predikanten, met naamen Asmanamt
»» VAN DER VELDE EN JAN TERMING, gebannen: bij welke, gele.
„… genheid nerTgaNus zich ontbeezemt, dat dit een droevige Caan’
»» menloop van zaaken was, cen wond aen de kerk toegebragt,
» EEn noodiaxtige omftandigheid van zaaken, een tempeest, wel-
»‚ ke deze twee Predikanten buiten de Stad geworpen had, t
‚» welk hij vergelijkt bij den bok Azazel, gezonden naar de woes-
», tijn, maar dat aulks met veel eer gefchied, en waardig was em.
» VErgeleeken te worden met bet geen aan onzen Zaligmaaker
», Overgekoomen was. Hem daarin gelijkvormig word ‚ dat
», men Hem buiten de ftad gebragt heeft, toen Hij lijden zou-
» de, zoo, dat hun bannisfement veel roemrijker zoude zijo,
„ dan het blijven. der overigen! zeggende wijders nog veel, om
‚… die twes Leeraars te verheffen, en om de Overheid van wreed-
„ beid en dwinglandij te verdenken.” Alle deeze griewen werden
door Commisfarisfen aan NETneNUus voorgehouden; zijne ver.jee-
diging daarop geheord; doch onvoldoende gehouden zijnde, werd
hij van zijn ampt verlaaten. Het geen wij zo even ter neder ftel-
den van zekeren Rechtsgeleerden te Groningen MRLLAUS BRUNSE-
MA, cn het geen omtrent ACRONIUS Predikant te Groningen ge.
meld is, heeft waarheid. Zie Prest. et Erudit. Vir. Ep. Kecles.
75. P. 148. en wijders vorrius T. r. Disp. Sel. Theol. p. 24r. Ik
wil, [om 'er nog iets, dat uiteen onpartijdig oordeel vaortkomt ,
bij te voegen ,] gaarne bekennen, dat ik al niet veel grooter (cheld-
vermogen ontdekt heb, dan het geen in dezen Theolegifchen
ijvergeest huisvestede. Had de bedachtzaamheid op dien tijd de
wacht gehad, men zoude met niet veel Filozofie hebben kunnen
bezeffen, dat de Hooge Overheid, verwinnaar en meester van
het land zijnde, ook: meester en eigenaar was van de land. en
kerkgoederen, en dus dat aan haar in zooverre toekwam een-
onbefprooken recht, om van die goederen zulke fchikkingen te
maaken, als met derzelver wijsheid overeenkomt. Intusíchen
had het in dit gefchil veel waarheid, dat, [daar de Roomfíche
kerkelijke goederen door de Overheid gefecularifeerd waren,
en geestelijke tétel, ook geen eigendommelijk aankleeven uit
\oofde van dezen vernietigden titel, [ipfo jure.) uit den aart der
zaake konde plaats hebben. 'Er is toch geen titel fine re tituli!
De hore canenice (Fc. houden op bij de Proteffanten ; alles is bij
gevolg buiten de Spheer van het kerklijke geraakt. Wat zoude be
wel onderlcheiden hier met het wel leeren gepaard gegaan zyn!
Alleen wil ik echter nog een goed woord ípreeken voor de Clere-
fij, [fchoon ik hunnen uitftappenden ijver in dit geval ten fterk-
ften afkeur;} men moest hen, van wegen die begeerte naar de
zogenoemde geestelijke goederen, niet betichten van inkaaligheid
en heblust. Hunne penfioenen [de Nederlandfche} zijn maatig,
reiken niet toe, om op verre peten na zoo te leeven, als met
hunne betrekkingen overeenkoomt: zij geeven kinders en burgers
aan de maatfchappij, dreagen de lasten van den Staat benevens alle
ar
. fe
«
- VRRMAAKELVEHEDEN UIT DE KERKGESCHIEDENN. : 443
ataderen: zulke lieden hebben alie redenen om te wenfchen dat
hun lot beteret! Doch in het Nederduitsch heeft wenfchen ey
denzelfden zin niet? Bij de Roomfche Geestelijkbeid draagt
het zich anders toe; de klagten over derzelver onverzadelijke
geldzucht waren, voorhegen althans , maar al te gegrond: zij beze-
ten te veel, vaoral voer lieden, die ongehuwd leefden, die noch
lasten van. den Staat droegen, noch burgers aan de Maatíc j
leverden. Het koomt bij hen alles aan de doode hand, en blijft
‘er voor altijd. Zie montssqizu.L. XXV. C. V. Espr. des
Leix.” .
Tot een. ftaaltje van eene andere foort, dat men in deeze Ver-
zameling, uiet verwagt zou hebben, doch dat men, zo ten aanzien
van ’t onderwerp, als ten opzigie van de behandeling, voor een
ftukje van uitfpanning mag houden, dienen de volgende aanmer-
kingen van zyn Berwaarden over ‚den Griekfchen zogendâmden
Z@chtrol.
… Wat is, dus vangt hy aan, Wat is alles belast! roept de Nee
derlander; zijne vrijheid en voorrechten daartegen in de fchaab
niet opweegende! ’t Is wel! maar in allen gevallen de hoofdftoffen
(elementa) gaan vrij, immers twee van dezelve, licht en bucht 5
waar dit was in bet Griekfíche gebied alzoo niet. Men vindt bij
GEDRENUS een foort van fchatting op de buitenlucht gelegd, en
äspenie buchttol, luchtgeld geheeten. Cujacius zetteue het over
pro Spiritw aërio. Zie b. ro e. 7. Obferv. Procorius in Hiss. Arcana
ket de inftelling daarvan tae aan jusTiNianus, het wordt be-
fchreeven bij een Griekfchen Anonymus MSS. te vinden bij pu
caNog Glos. Gr. t. 1. p. 29. MICHAEL PAPHLAGO heeft deezen
tol vernieuwd, gaande over de vrije en open lucht, welke men op
het platte land genoot. Ook wordt in de Griekíche gebeurtnis
ALEXIUS COMNENUS |. 2 Fur. Grec. p. 224. onder de heffers van
deezen tol gefteld: doch in alie die plaatfen draagt dit (oort van
fchatting weinig lof wech! Dan het ftaat, gelijk met een zeker
feort van last bij ons, welke echter geene de minfte onbillijkheid
in zieh bevat, ik meen de plasfiergelden. Haor wat ZLIUS sPARr
TANUs in Pesc. Niger. verhaalt. c. 7. Idem Paleftinis rogantibus, us
eorum cenfitio levaretur, îdcirco quod esfet gravata, respondit, vos
terras vestras levars cenfitiene vultis, epo v-ro etiam aërem vestrum
cenfers vellem. Hij antwoordde aan die van Palestine, die vraag-
den , ontheven te worden of verligt van hunne fchatting , waarme
HUN LAND bezwaard was; gy begeerd dit, maar ik wilde zelfs
UWE LUCHT fchatting doen geeven. TERTULLIANUS, gewaar
gende van de gierigheid der Tollenaaren , zeg: v.ndunt ipfius celi
et terra et maris tranfitus; zij verkoopen den vrijen doorgang van
hemel en aarde, en van zee, zie sALMAsIUs ad. l. c. Dit foort van
Griekfche fchatting heeft zweemfel met het geen LAURENTIUS
LUCENsIS |. 2. Polym. Vet. Disf. ro. p. 106 boekt, en pio cassrus
Ll. 46. fcbrijft, dat de Raadshetren voor elke tegel van hun dak zes
(lsivers betaalen moesten. Zozimus bl. 11 gewaagt van een zpveapy voren
G8 4 ’t welk
444 P. NIEUWLAND, VERMAAKELYKIRDEN UIT DE KERIÖ.
% welk de menfchen voor hunnê excrementen en die der beesten gee
ven moesten, énen zilveren penning voor zich zelven, en éénen
voor dé osfen, muilezels, paarden en honden. Ö, Dat ‘er een tol
was gelegd op de kwaadípreekendheid. en van laster overtuigde
tong; ik meen een nicuw foort van mondgeld: de ontvangers zou-
den neering hebben! doch wij moralizeeren niet, anders ítapte ik
zo dra van dit artikel niët af!
Grondbeginfels der Bouwkunftige Rekenkunde, op de gemakli'kf?:
wize voorgefteld, door PIETER VAN CAMPEN. Geadm. Land-
oneeter en Leermeester in de Wiskunde te Leyden. M.t koperen
Plaaten. Te Leyden,by S. en J. Luchtmans, en D. du Mortier,
1780. Behalven het Voorwerk 317 blads. in gr. o@avo.
al men als Bouwkundige wel flaagen, zo dient men zekerlgk
vooraf eenig werk gemaakt te hebben van 't beoefenen der Wis-
kunde, en bovenal van dat geene indezelve, 't welk uitdrukkelyk
tot de Rekenkunde berreklyk'is. Buiten eene gegronde kundig-
heid hier van maakt men niet dan wankelbaare Projecten, en flac
men clus, onbereid, de handen aen 't werk, men bouwt als in 't
wilde, en begaat misflag op misflag , gelyk de Ondervinding maar
al te dikwils getoond heeft. Het kan uit dien hoofde niet anders
den nuttig geoordeeld worden, denzulken die zig op de Bouwkyo-
de toeleggen, en geen gelegenheid of geestgefteldheid voor eene
gezette beoefening der Wiskunde bezitten, een Rekenkendig Werk
aan te bieden, dat hun ten minfte de onontbeerlyke kunsigheden
hier omtrent ontvouwt... Van dien aart is dit gefchrift van den
Wiskundigen van Campen; als behelzende een volledig verflag vert
de grondbeginfelen der Bouwkunftige Rekenkunde; van de een-
voudigfte bereekeningen af, tot op de meer faamgeftelde reken-
kundige voo:werpen. In de verklasring der Wis- en Bouwkundi-
ge bepaalingen, en 't geen daar toe behoort, is eene daidelyke ont-
vouwing in agt genomen. De Rekenkundige voorftellen, met be-
trekkinge tot de on'erfcheidene foorten van rekenen, die elkander
in eene regelmaatige orde volgen, zyn alleszins betrekkelyk tot
het Bouwkundige; ze gaan gemeenlyk trapswyze tot meerder z4-
pnenftelling voort, en de nevensgaande ophelderingen geeven
Leerling een voldoenend licht, om te zien, niet alieen hoe, maar
ook waarom, hy op zodanige eene wyze moet werken. Voorts dient
een aantal van vyftien zindelyk uitgevoerde Plaaten ter ophelderin-
ge van déeze en geene byzonderheden, welken Figuuren vorde-
ren. Het werk is dus, ter bereikinge van het hoofdbe-
doelde, zeer wel ingerigt ; en de liefhebbers der Rekenkurde „die
geen oogmerk hebben om zich juist in 't Bouwkundige te oefenen,
zullen 'er nog al verfcheiden voorftelten in ontmoeten, die ze mt
.… vermaak zullen kunnen nagaan; en waarvan ze zig, zo voor zig
zelven, als voor anderen, ter oefeninge mogen bedienen,
CAMPOMANES EN V, D. HEUVEL'S VERHANDELINGEN. A44$
Dn. PEDRO RODRIGUEZ CAMPOMANES en Mr. tt. It. V. D. HRUr
VEL, verhandelingen over het onderfleunen der gemeene In-
dustrie. Te Utrecht „ by B. Wild. 1780. Behalven het Voor-
werk 296 bladz. in gr. olavo. en
Onder de benaaming van. Industrie in den algemeenen zin betrek-
kelyk tot alle Fabriken of Handwerken, heeft men hier inzon-
derheid het oog. op de veelal bepaaldlyk zogenoemde Manufactuu-
ren, of die handwerkzaamheden, welken hehovren tot het berei-
cen, fpinnen, weeven, breien, verwen enz. van wol, hennip,
vlas, catoen, zyde en (oortgelyke ftoffen. Dit foort van bezig-
heid onder de Spaanfche Natie te bevorderen, de daartoe reedsgo
maakte fchikkingen door raadgeevingen te regelen, en ’s Lands
vermoogende Lieden te noopen, om deeze poogingen. als ten
uiterfte heilzaam, kragtig te onderfteunen, is het hoofdbedvelde
van Don Campomanes in ene V-rhandeling door hem over dat on-
derwerp gelchreeven. Zyne Verhandeling des aangaande, behele
z:nde eene zeer wel uitgevoerde aanpryzing der Industrie, met
melding van ‘t geen daar omtrent reeds ín Sp:nje gedaan is, en nu
voorts met nut gedaan zou konnen worden, om dezelve, ter be-
vorderinge van 's Lands welzyn, voort te zetten en uit te brei-
den, is, naar derzelver verdienfte, in Spanje met veel toejuiching
ontvangen. Be Raad van Castilien, de nuttigheid van dit Ge-
fchrift bezeffende, is daardoor zelfs bewoogen gevorden , om aan
zyne Katholyke Majefteit voor te (laan, dat het nuttig zyn zoude
deeze Verhandeling op 's Lands koste. te doen drukken, en door
het gantíche Ryk uit te deelen; waar op dezelve, de Vorst dien
voorflag goedkgureude, op Koninglyk bevel te Madrid in druk
uitgegeven is. Eerlange begreep men ook in Duitschland, dat die
Verhandeling, voor zo verre zy grootlyks op natuurlyke en alge
meene ftaatkundige beginzels uitgevoerd is, fchoon de toepas{ing
en de eene of andere aanmerking bepaaldlyk Spanje moge betret-
fen, den Landzaaten van dienst konde zyn; 't welk eene Hoog-
duitfche vertaaling, met eenige nadere ophelderingen, te wege
bragt. Op een dergelyke wyze oordeelde er vervolgens de Heer
van den Heuvel over, met opzigt tot ons Vaderland; het welk hem
de Nederduit(che vertaaling van dit Gefchrift deed aanraaden , en
tevens aanzette, om dezelve het licht te doen zign, met eene ne-
vensgaande Verhandeling van zya Ed., die ook in deezen opmer-
king vordert „ over de noodzaaklykheid van het onderfteunen der
gemeene ladustrie, en de middelen daartoe dienende, met betrek-
kioge tot ons Vaderland. Het eerfte gedeelte deezer Ver-
handelinge, by die van den geagten Spaan(chen (chryver gevoegd,
ftrekt, om te toonen, dat de meeste middelen van redr.s , door
Don Campomanes voorgefteld „op den tegenwoordigen ftaat van ons
Vaderland toegepast kunnen worden; en tevens te doen zien, br
846 CAMPOMANES EN V. D. MRUVEL'S VERKANDÊLIMGEN,
de redenen woor de bevordering der gemeene Industrie in ons Ve-
derland, als een Land van Negotie , meer ja zyn, dan in
Spanje zelve. Voorts legt de van den Heuvel 't ‘er op toe,
am zyne nadere gedagten over de middelen van redres bier te
Lande te ontvouwen en aan te dringen. In zyne voor eenigen
tyd, door de Hollandíche Maatíchappy der Weetenfchappen,
goedgekeurde Verhandeling, waren, volgens het oordeel dier
Maat(chappye, de middelen van redres , door bem voosgeflaagen „
niet voldoende, en fommigen daarvan niet genoeg uitgewerkt.
it heeft zyn Ed. bewoogen, zie in deezen te verledigen , tot
eene verdere uitbreiding dier middelen; en te gelyk, tot een on-
derzoek, n de best gefchikte wyze, waarop dezelven in 'e
werk gefteld kunnen worden: 't welk zyne voorheen ingeleverde
Verhandeling ten deezen aanzien vollediger maakt.
De Stads en Lands Huishouder. Onder de Zinfpreuk, Incolis Hec
…___Rusticisque. Ze Nymegen, by Á. v. Goor, 178» Jn grost
e3ave.
Ee Weeklyksch Blad, gefchikt ter mededeelinge van leerzaame
Aanmerkingen, ten nutte der Kunften en Handwerken, als
mede van den Akkerbouw, de Plantzoenen, de Veeteelt, bene-
vens derzelver Kwaalen en Geneesmiddelen, en 't geen verder tot
__den'bloei der Maatíchappye kan dienen. Het oogmerk is, ten
dien einde gebruik te maaken van goede aitheemfche Oeconorni-
fche Werken, ‘t zy door dezelven flegts te vertaalen, of te ver-
beteren; en te gelyk ftukken van eigen ondervinding opeulyk aan
den dag te leggen; ter welker verdere volvoeringe de Uit
verzoekt, dat hem kundige eu opmerkzaame Vaderlanders de be-
hulpzaame hand gelieven te bieden. Een aantal van meer dan 20
Bladen ziet resds het licht; waarin verfcheiden Artykels gevon-
den worden, die vry duidelyk toonen, dat de Heer Verzamelaar,
zo ten aanzien zynerkeuze van vertaalde Stukken, als ten opzigte
van eigen bedenkingen, genoegzaame bekwaamheid bezitte, om de
opgenoome taak ter uitvoering te brengen ; des men zig, by verde.
ren voortgang, iets nuttigs van deeze onderneeming moge belom.
ven. Men vindt hier toe, (om verfcheiden mindere Artykels, die
veelal het Huishoudelyke en Geneeskundige betreffen, of deeze
en geene byzonderheden van de Natuurlyke Historie, inzonder-
heid met betrekking tot Kunften en Handwerken, aangaan, niette
melden ? een tamelyk goeden grond, in 't geen hy ons bybrengt,
wegens de beste wyze van het zaaien van Éyn- en Denne- zaad:
anitsgaders in zyne Verhandeling over de Metzelwerken, die hy nu
en dan ftukwyze mededeelt , ter beantwoordinge der volgende Vraa-
gen. „ Waarin is de reeden geleegen, dat onze Metzelwerken
„400 wijnig voldoen, in teegenftelling van die der Ouden De
„ bet
DE STADS SN LANDS: WUISHOUDER. HEE
> het in de fleenen, of in bet benoodigt Water, of Zand? ofin
‚ de Kalk in het gemeen? of in de Steeu of Schulpkalk in het bi
„ zonder? of in de bewerking van het Mortier te zoeken? en wel.
„‚ ke zijn de beste Middelen om het oude (poor wederom te vin-
‚‚ den?” Voegt bier by zyne ontvouwing van de natuurmaatigs
beginzelen van den Akkerbouw; zyne beredeneerde aanpryzing
van de Inenting der Kinderpokjes; zyne medegedeelde aanmer
kingen wegens de Schaapenteelt, en meer dergelyken; die aas
poop ‚om den Schryver aan te moedigen, ten elude by das
verder voortvaare, en toezie, dat zyne Bladen op den duur vam
een wezenlyk nut mogen blyven. By deeze gelegenheid
kunnen we niet wel afzyn van hem tevens te raaden, dat hy
tog wat meer agt gesve op de zuiverheid zyner taale; of, zo
dt niet ín zyn vermagen zy, dat hy dan cen goed Vriend tot zyn
betrulp ín dit geval beweege. Wy willen gaarne eenigzins aan zya
verzoek voldoen, dasr hy.in zyne Voorreden zegt: wy versocken
onze Vaderlandfche Zconomisten onze Vertoogen aan den inboud-
te boetzen , en de mindere zuiverheid van taal en fpelling te ver-
fthoonen. Wy willen deswegens gereedlyk verfcheiden kleine on-
naaawkeurigheden, die egter beter voorgekomen waren, over ‘t
koofd zien; maar de grootere gebreken zyn hier wel eens te aan-
ftootlyk; ze weronaangeneamen daadiyk de leezing; en de Schryver
zal wel doen, als hy daaromtrent een anderen weg in(laat, die
ftrekken kan, om dat zo zeer ongevallige te verhoeden.
oriaale Schouwburg, behelzende eene verzameling der beste
zedelyke Toneelftukken, by een gebragt uit alle de verfcheiden Taa-
‚den van Europa. Agtfie Deel. Te Amfierdam, by P. Meyer,
: 1279, 351 blads. in 8vo.
Het eerfte der drie Toveelfpelen, in dit Deeltje bevat, be-
ftaat in den Koopman van Londen, een Burgerlyk Treur-
fpel, uit het Engelsch van den Heer Tillo vertaald. Dit
dak ‚ op het Engelsch Toneel in zeer veel achting, en ’t ondere
werp van een der beste Drames des Heeren Mercier opgeleverd
hebbende, behelst de. verleiding eens deogdzamen Jongelingss
die, ín den ftrik eener verachtyke ‘Lichtekooi gevallen, tot
diefftal en moord wordt gebracht. Een treffend en belangryk
onderwerp in de daad, indien het met zo veele kieschheid als
levendigheid, met zo veel gevoeligheid als drift, en met zo veel
{maak als vernuft bewerkt ware | Doch deze vereischten,
in geen der uitmuntendfte Engelfche ftukken te vinden, zouden
hier ook gantsch vruchtloos gezocht worden. De charakters zyn
fterk, welgefchetst, en de voorname zich zelve gelyk; doch dit
kan men van alle niet zeggen. Het beloop is onregelmatig, de
verdeeling gebrekkig, de daad niet eenvoudig genoeg, 't epifode
niet.
A48 SPECTATORIAALE SCHOUWBURG.
niet wel verbonden. De voorftelling is verward, de zwak
gelegd, de reen fleepende en moeilyk: de belangigke too-
neelen zyn niet naar de kunst gefpaard, noch door elkanderen on-
derfteund, en men heeft geen genoegzame party weten te trekken
uit de betrekkingen, waar in het geval de perfonen ftelde. De
uitdrukking der hartstochten is zeer waar in het fterke; doch in
de flaauwe tonen, en overgangen, mislukt. De gefprekken trekken
doorgaands te veel naar 't koelzinnige, en verraden den {maak der
Engelfche Dichters door {preuken, veorbeelden en Historiche
__ gelykenisfen „ die niet altoos te pas komen.
Zie daar de fchets van een Toneelftuk, dat, met al zyn gebre-
ken, een der besten is, die men den Engelfchen zou kunnen onte
leenen; waaruit men over den fmaak der Engelfchen in 't Tooneel
kundige kan oordeelen. 't Wordt gevolgd door den MNatuuriyken
Zeon van den Heer Diderot; een ftuk, te bekend, om cr ter de-
zer plaat{e iets meer van te zeggen, dan dat het zeer grote
fchoonbeden by zeer grote en voegt. Men weet, dat t
bet eerfte der eigenlyk gezegde Franfche Drames is.
De Wantrouwige, een Blyfpel van die foorte, welke men cha -
rakterfbuukken noemt, naer 't Hoogduitsch van den Heer san Cro-
negk, bekleedt hier de laatfte plaats. Het is in zyn' aart zeer
wel behandeld, levert recht Comique zo wel als waarlyk tederé
Toneelen op, en fchoon de Poofdperfonaadje zyn gebrek tot
den hoogften graad dryft, men kan niet zeggen, dat by de Natuur
te buiten gaat.
De Vertaling. dezer drie ftukken verdient allen lof.
oe annen
;
Engeland in de apttiende Eeuw, geduurende zyne verfchillen met
de oaeen Volkplantingen van Noerd- America. Uit Mt
Fransch. Te Rotterdam Dy J. Lindenberg, 1780. Behalve
het Voorwerk 28 bladz. in gr. olavo.
Algemeene oppervlakkige bedenkingen over de tegenwoordige
gefteldheid van Engeland, de beftiering van dat Gewest €
t charafter der Natie, die in 't weezenlyke der zaake niets
doen, en veelal tot het buitenfpoorige overflaan.
ALGEMEENE
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
Uitvoerige verzameling van Joodfche en Heidenfche Getut-
genisfen , voor de syaarheid van den Christelyken Gods-
dienst; met aantekeningen en aanmerkingen. Eerfte Deel.
Door N. LARDNER, Dr. in de H. Godgel. Uit het En-
gelsch vertaald , door E. NooTEBooM. Te Utrecht by A.
v. Paddenburg en M. v. Vlooten. 1729. Behalven het
Voorbericht enz. 476 bladz. in quarto.
He bewys voor de waarheid van den EEE Gods.
Jiënst, ontleend uit het geen Joodfche en Heidenfche
Schryvers, geduurende de drie a vier eerfte Eeuwen,
nopens de Christenen, vooral rakende derzelver Leer,
Zeden en enige merkwaerdige lotgevallen , gemeld heb-
ben, pleit zekerlyk op het krachtigíte ten voordeele vart
t Euangelie en deszelfs Belyderen. Dan ’t eischt, ter.
bondiger voordragte, ene meer dan gemeene oplettende
heid en ene juistheid van oordeel, ter fchiftinge van ech-
te en onechte ftukken niet alleen; maer ook ter bepa-
linge van de rechte meening der Schryveren in de plaet-
zen, die, als tot dit onderwerp betreklyk , aengehaeld
worden. By mangel hiervan loopt men dikwils gevaer
van de getuigenisfen te vermenigvuldigen, eh tevens de
kracht “van ’t bewys te verzwakken; door zich op val.
fche ftukken te beroepen, of plaetzen by te brengen,
die op geheel andere onderwerpen flaen. Dit gebrek „
dat wel eens plaets heeft by dezen en genen , die van dit
bewys gebruik maken, heeft Dr, Lardner , im deze zyne
Verzameling, alleszins gerragt ce verhoeden , en zyne
oordeelkundige naeuwkeurigheid daeromtrent dient , by
ùitftek, ter aenpryzinge van dit zyn Werk, boven ans
dere Gefchriften van die natuur, welken hect ook in alle
opzichten , ter ophelderinge van debygebragte Stukken ,
overtreft. |
Zyn Eerwaerde naemlyk verzamelt: hier byeen alles,
e wat hy desaengaende by Jooden en Heidenen aengete-
| KL. DEEL. ALG. LETT. NO. IL. Hh end
450 N. CARDNER.
kend gevonden heeft; mitsgaders ’t geen anderen voor
hem, met recht of onrecht, daer toe gebragt hebben.
Hy deelt ons de getuigenisfen der Schryvercn in haer ge-
heel mede, vooral derzulken, die wezenlyk te ftade kon
men; geeft ons de noodige onderrichtingen van dier
Schryveren leeftyd en fchritten ; en ontvouwt onsde re-
den, welken hun getuigenis geloofwaerdig maken, of -
toont ons aen:, dat men zich van deze en gene getuigenisfen
wel eens ten onrechte bediend heeft, of dat ze ten min-
fte twyfelachtig zyn. ‘Op die manier ftelt deze bekwa-
me Voorftander van't Christendom den Lezer in ftaet ,
om zelve over ’t min of meerder gewigt van ieder getui-
genis te oordeelen, en de kracht van het daeruit ontleen-
e bewys ter toctze te ftellen. Voorts leid hem deze
ontvouwing dier Stukken meermaels tot onderrichtende
aenmerkingen , wegens de lotgevallen der Christenen in
die dagen , en zo ook rakende den toeftand en de denkwyze
van Jooden en Heidenen, vooral met betrekking tot den
Godsdienst; ’t welk voor geen geginge bykomende nuc-
tigheid van dit keurlyk uitgevoerde Werk gehouden mag
worden.
‚ Het eerfte Deel, nu in ’t Nederduitsch afgegeven ,
is bepaeld tet de PFoodfche Getuigenisfen , en die der Hei.
denfche Schryveren, welken in de: eerfte Eeuw geleefd
hebben. Met den aenvang brengt hy ons Onder ’t oog,
hoe veele Jooden, naer ’t uicwyzen der Euangelie bla-
den, en enige ongewyde Schriften, der waerheid getui-
genis gegeven hebben; door de Euangelieleer, in dien
eerften tyd, geloovig te omhelzen, en ftandvastig te be-
Iyden; niettegenftaende de kracht van ’t vooroordeel aerk
de ene, en die der verfmadinge en der vervolginge aen
de andere zyde. Verder komt hier in overweging 't
een men door Fofephus , de Misnifche en Talmudifche
chryvers , mitsgaders door Pofsph Ben Gorion of Fafip-
pon , rakende de verwoesting van Jeruzalem, en enige
Be nderlieden betreffende Jezus en deszelfs Apostelen ,
vind aengetekend. Het daeruit nagefpoorde trekt zyn
Eerwaerde vervolgens te zamen ; en toont hoe alles ftrek-
ke ter bevestiginge der Euangelifthe berichten ; en wel by-
zonder ter verzekeringe van de vervulling der voorzeg-
ingen, die Jezus gedaen had, zo met opzichttot hee
de der Jaoden, als hee wedervaren zyner Aenhangeren „
: | | om
JOODSCHE EN HEIDENSCHE GETUIGENISSEN. 491
orn en aen den tyd van Jerufalems verwoesting. In de
ontvouwing hier van ftraelt des Aucheurs oordeel van on-
derfcheiding uitnemend door ; en de Lezer entmoet ‘er,
buiten het geen ter ftavinge vän den Godsdienst ftrekt „
een duidelyk verflag van ’t geen tot ene voldoenende ken-
nis dezer Joodfche Schriften, die velen minder bekend
zyn, vereischt word. Dus ver wat aengaet de
Joodfche Schryvers: hier op brengt Dr. Lardner de Hei.
denfche getuigenisfen der eerfte Eeuwe te berde,
Onder dezen bekleed de eerfte plaets. de zogenoemde
Brief van Abgarus, Koning van Edesfe aen den Hgre Je-
zus, en deszelfs antwoord aen dien Vorst. Een Stuk, waer-
mede zich de Autheur naeuwlyks opgehouden zou heb-
ben, was ’t niet, dat zommigen ‘er veel eerbieds voor
betoonden; daer 'er intusfchen, gelyk zyn Eerwaerde
doet zien, de duchtigtte bewyzen voor deszelfs verdiche
ting aen te voeren zyn. Meerder oprerking ver-
dient voorts by hem ’t geen Justinus de Martelaaren Tere
tullianus gewagen van de Handelingen van Pontius Pilatus ,
en deszelfs Brief aan Tiberius enz. ; fchoon hy de thans
voor handen zynde Stukken, welken onder dien naem
verfpreid zyn geworden, als louter verzonnen Schriften
wrake. —— Wat wyders betreft het Vertélzel van
Thamus ín Plutarchus , aengaende den dood van Pan , waera
door zommigen Jezus Christus verftaen ; Dr. Lardner
oordeelt dat het allen fchyn van een verdichtzel hebbe ;
toont wel byzonder, dat het door en door ene Heidenfche
Historie is, welke gene de minfte betrekking op ’s Heil-
lands dood heeft. Van niet veel meerder waerde ,
fchoon niet zo volftrekt verwerplyk, is by hem het Op-
Schrift van Keizer Nero; zo men wil, eertyds gevonden
op een oud gedenkteken in Portugal; doch de echte
heid der ontdekkinge, en het wezenlyk beftaen van dit
Opfchrift, is te betwistbaer, om ’er gebruik van te
maken. Ene plaets uit Plinius den Ouden, welke
zommige min of heer overbrengen op het voorval aenge«
tekend, Hand. XIII. 4-12, is, naer des Autheurs oor-
deel, hier toe niet bepalend genoeg. In Tacitus
vind zyn Eerwaerde verfcheiden byzonderheden gemeld ,
welken tot dit onderwerp behooren , hoewel hy niet dur.
ve beflisfen of de gefchiedenis der Romeinfche aenzienly=
ke Vrouwe, met name den Grecina, ook hier SE
5 Sn
- 452 N. LARDNER
‘er toe over te hellen. —- Mer ene foortgelyke voor-
zichtigheid behandelt Dr. Lardner enige plaetzen uit
Martialis , Seneca en Juvenalis; dan de zagenaemde Brief.
wisfeling, tusfchen den Filoloof Seneca en den Apostel
Paulus, verwerpt hy als volftrekt valsch , en dus in de-
zen van geen het minfte gewigt. — Ten laetfte deelt hy
ons, met nevensgaende aenmerkingen , nog mede, °t geen
Suetonius te boek gefteld heeft, dat enigermate tot de
zaek ter Christenen betrekkelyk is; het welk zyn Eer.
waerde, by zamentrekking dus kortelyk herhaelt.
„> Suêtonius, een van de meestgeloofwaardigfte Hlisto-
» riefchrijvers, die op het laatst van de eerfte en in het
ss begin van de tweede eeuw gebloeit heeft, geeft ge-
s> tuigenis aan de verdrijving van de Jooden en de Chris-
s, tenen uit Rome, onder de Regeering van Claudius.
s> Aan de vervolging der Cristenen ten tyde van Mero.
9 Aan den Joodíchen oorlog, en aan de onderbrengin
„, van Judea, door Vespafianus en Titus , en daarin geeft
„> Hij getuigenis aan de vervulling der voorzeggingen
» van onzen Zaligmaaker , aangaande de elenden, die das
„ Volk overkoomen zouden. Hij verhaalt ook den dood
‚> van Flavius Clement, welke ten tijde van de vervolging
‚, der Christenen door Domitianus voorgevallen is. *” j
Dr. Lardner neemt deze laetfte byzonderheid hier mede |
in opmerking, om dat gemelde Flavius Clement een Chris-
fen was: doch hier over ftaet zyn KEerwaerde, in het
Derde Deel van dic Werk, in 'ct Hoofdítuk van Dias
Ca:fius , breeder te handelen. Dat wy dan voor te-
genwoordig het oog flaen, op een bygebragt getuigenis
van Tacitus, en ’t merkwaerdige , dac Dr. Lardner ons
in °t zelve in agt doen nemen.
Tacitus naemlyk gemeld hebbende, hoe alles wat ’er
in ’t werk gefteld was, om de fchandvlek , die de Kei-
zer zich op den hals gehaeld had, door bevel te geven
om Rome in brand te fteken, uit te wisfchen , daertoe
onvermogend bevonden werd, vervolgt zyn verhael
aldus. (*)
„‚‚ Om dan dit algemeen gerucht tegen te gaen,‚vondt _
‚> Nero anderen, dic Hij konde befchuldigen , en Hij sen |
il en
der te brengen zy makende echter gene zwarigheid om
e
|
_ (@Tacrrus Jaarb. B. XV. H. A4. |
'
JOODSCHE EN HEIDENSCHE GETUIGENISSEN. 499.
‚> fende zeer zwaare ftraffen aan een foort van men-
> fchen, die, om hunne ondeugden, bij een ieder zeer
‚ gehaat waren, en doorgaans bekend onder den naam
s van Christenen. Zij hadden hunnen naam van currs-
> TUss die onder de regeering van Pontius Pilatus als een
s‚ misdaadiger ter dood gebragt wierd. Dic fchaadelij's:
s, bijgeloof , (exitvabilis Superfbitio) hoe wel voor eenen
„ tijd beteugeld, borst wederom uit, en verfpreidde zig
‚‚ niet alleen over Judea, de bron van dit kwaad, maar
‚ het ftrekte zig ook uit over de gantfche Stad. Daar-
‚‚ heenen vloeide uit alle hoeken al wat flegt en fchan-
9 delijk was te zamen, en daar vonden zij een fchuil.
ss plaats en onderfteuning. In het begin wierden maar
‚> Alleen in hechtenis genomen de geenen, welke die
9, Secte openlijk beleeden : maar naderhand wierd ‘er eene
» zeer groote menigte opgevat, welke door hun ont-
s‚ dekt wierden. Zij wierden alle ter dood veroordeeld ,
…‚ niet zo zeer em het verbranden van de Stad , als wel
s‚, om de vijandfchap, die zij teegen het menschdom
‚‚ hadden. Hunne ftraffen waren dus uitgedagt , dat zij
‚‚ hen aan veragting en befpotting bloot ftelden. Zom-
s, migen wierden bekleed met de huiden td het wild ge.
9, dierte, om van de honden vericheurd téWorden. Zom.
s, migen wierden gekruist. Anderen, nadap zij geheel ,
‚… van het hoofd tot de voeten , met brand{Wöffen Beftree’
‚> ken waren, wierden recht op gefteld ‚en aangeftooken
ss als fakkels, om in den nacht te lichten , enalzoo dood
» gebrand. Nero gebruikte bij die gelegenheid zijne ein
> gene lusthoven tot tooneelen, en liet zig ook vinden
9» Bij deeze vermaaklijkheeden, zomtijds ftaande, onder
> het gedrang, als een aanfchouwer, en gekleed als een
»» voerman, op andere tijden zelve eenen wagen men-
nende. Tot dat men eindelijk met deeze Mmenfchen ,
‚‚ hoewel wezenlijk fchuldig, en verdienende op eene
> voorbeeldige wijze geftraft te worden , medelijden bee
s, gon te krijgen, als die-ter dood gebragt wierden , niet
s‚ fer handhaaving van het recht, maar. alleen om de
‚‚ de wreedheid van eenen mensch te voldoen. *
‚‚ Hier is,zegt Dr. Lardner „een getuigenis ten voor-
deele van verfcheidene gebeurtenisfen van de Euangelie
_fche gefchiedenis. Dat onze Zaligmaaker ter dood ge-
bragt is als een kwaaddoener door Pontius Pilatus , Stad-
.Hh3 | houder
454 N, LARDNER
houder van Tiberius. Dat het volk, genaamd Christe.
nen, hun naam en gevoelens van Christus hadden. Dat
dit bijgeloof, of die Godsdienst, zyn oorfprong hadde
in Judea, daar dezelve zig ook verfpreid heeft, niet te.
genftaande den verachtelijken dood van deszelfs Stichter ,
en den tegenftand, welke zijne volgelingen van het volk
van dat land naderhand ondergaan hebben. Dat dezelve
van daar tot in andere landen van de weereld , ja te Rome
zelfs, is voortgeplant geworden; alwaar , in bet tiende
of elfde jaar van Nero, de Christenen zeer talrijk waren,
En dat de belijders van deezen Godsdienst veracht en ge-
haat waren, en veele en zwaare verdrukkingen onder.
gaan moesten. Het is zeker, dat het groote aantal van
Christenen , die te Rome in dien tijd waren, en hun mee-
nigvuldig en zwaar lijden aldaar, twee aantmerkelijke
dingen zija. |
‚En alhoewel zij zoo gehaat waren, en Tacitus zelve
zig grootlijks aan hun ergerde, nochchans erkent Hij,
dat de wreedheid met welke zij behandeld wierden , zoo
verregaande was, dat zij medelijden verwekte. Ja het
fchijnt, dat hunne verwaesting door veelen aangemerkt
wierd , nietgnls een algemeene weldaad, maar als een
werk van este wreedheid. Het welk , om kort te
gaan, te kennen geeft dat zij zulke monfters van God-
loosheid niet waren, als zij hier afgemaald worden. —
En al die misdaad, al die vijandfchap teegen het mensch.
dom, welke Tacitus hun te laste legt , konde nergens an-
ders in beftaan, gelijk door geleerde Mannen zeer wel
is aangemerkt, (*) dan in hun verzuim van den gewo0-
nen Afgodendienst. ”
Ter nadere ophelderinge hier van dient ene plaets uit
‘MOSHEIMS Kerkelyke Gefchiedenis ‚op welke Dr. Lardner
zich watéager ook beroept, by de overweging eacr uit-
drukkinge van Suetonius, die de Christenen noemt, een
foort van meníchen , Superflittonis neve ac malefice, ()
dat is, volgens Lardner, die een nieuw en toverkundig hij-
geloof toegedaen waren. Uit dien hoofde denkt zyn Eer-
waerde dat hiermede min of meer geoogd word, op de
wonderwerken der Christenen; maer, volgens Mosheim,
| zest
hi Crrrrc: Annet. ad orotrum de Ver. Rel, Christ. L. IL
D SUETONIUS ín Ner. C. XVI,
JOODSCHE EN HRIDENSCHE GETUIGENISSEN. 455
zegt de tio melefica, de vergiftige of boosaertige
elsovigh j He het zelve als boven by- Tacitus de hoen
tio exitiabilis,of het fchadelyk bygeloof. Men heefénaem-
lyk, gelyk de Hoogleeraer Mosheim aenmerkt, (*) voor
ene hoofdoorzaek van de vervolgingen der Christenen
door de Romeinen te houden, der Christenen: verache
ting van den Godsdienst des Ryks. Daer de Christenen
de bygeloovigheid in alle de onderfcheidene gedaenten ,
in welken zy zich in veríchillende Landen, daer zy hun-
nen Godsdienst verkondigden , vertoonden , aentasteden ,
beflaoten de. Romeinen, zegt hy, hier uit, „ dat de
‚, Aankang der Christenen niet alleen ondraagelyk ftout
> en onderneemend was; maar daarenboven een vyand
‚> van de openbaare rust, en allefins gefchikt, om bur-
‚> gerlyke oorlogen en onlusten in het Ryk te verwek.
‚> Ken. ’t Is waarfchynlyk, uit deezen hoofde, dat ra-
» CITUS hua met den haatlyken naam van Hanters des
s‚ Menschdomns brandmerkt , en den Godsdienst van jesus
»… eene Verwoestende Bygeloovigheid goemts als mede dat
5, SUETONIUS , van de Christenen en hunne Leer fpreeken-
» de, foortgelyke uitdrukkingen gebruikt.” (+
(*) Mosnarm Kerk). Gefch. z D. bl. 97, 98.
(f) » Deeze haatlyke bynaamen, die Tacrrus aan de Christe-
nen en hunnen Godsdienst geeft, als mede de taal van surTOoNr-
us, die de Christenheid eene malefica Superftitio, eene vergiftige
of boosaartige Bygeloovigheid noemt, fteunen mede op denzelfden
grond. Een Aanhang, die niet alleen de Gadsdienftige inftellin-
n der Romeinen niet kon dulden, maar zelfs poogingen aanwend.
e om dezelve af te fchuffen; en zich ook verzette tegen de hyge-
loovigbeden van alle Volken der wereld; {cheen kortzigtige en
oppervlakkige befchouwers van Godsdienftige zaaken, vyandig te-
pen ’t Menschdom, en te beftaan uit Meníchen , met een dood-
yken haat tegen hunnen naasten vervuld.”
Leerredenen over verfchillende onderw door A. STERCK,
Leeraar in de Gemeente , toegedaan de onveranderde Augs-
zel id Geloofsbelydenisfe , te Leeuwarden. Te Campen
en Franeker, by J. A. de Chalmot en D. Romar. Be- .
halyen het Voorwerk 432 blada. in gr. oëtavo.
De Eerwaerde Sterck, die met ene algemene hoogach-
ling en wegenegenheid zyn Dienstampt te Leeu»
Hh4 war-
456 A. STERCK
warden waergenomen heeft, en, na ’t uitgeven dezer
Leerredenen , thans in ’s Hage den post als Medeleeraer
der Lutherfche Gemeente aldaer bekleed , levert in deze
Verzameling een twaelftal van Leerredenen, die ene
wezenlyke waerde hebben. Ze zyn met oordeel opge-
fteld, en ontvouwen de behandelde onderwerpen, in een
onopgefmukten manlyken ftyl, met ene klaerheid en na-
druk , die derzelver lezing gevallig maekt.
By den aenvang vestigt hy de oplettendheid op het
recht gebruik van den tegenwoordigen tyd, Eph. V.
14, i5. Ene volgende Leerreden ftrekt ten betooge ,
dat de Vreeze voor God het beginzel van ware W ys.
heid is, Pí, CXI. ro. Verder verdeedigt hy den om-
gang, dien onze Zaligmaker met openbare Zondaren
hield, en onderzoekt , by die gelegenheid, in hoe verre
het ons vry ftae, verkeering te hebben met Godloozen ,
Luk. XV. 1, 2, Daerby komt ene Leerreden over de
ware Vryheid, Job VIII. 36. mitsgaders ene, ten be.
wyze, dat afftand van zonden een kenmerk is van ware
geloovigen„ Gal. V. 24;en eene andere gefchikt ter
voorbereidinge, en by den Doop, eener Bejaerde ,
Handel. II. 37, 38. benevens ene over de uitftor-
ting van den Heiligen Geest „ als het fterkst bewys voor
de waerheid van den Christelyken Godsdienst. Heb. IL.
3 en 4. Woyders ontvouwt zyn Eerwaerde de gronden.
van vertrouwen op God voor ware geloovigen. Jez.
_XLII, 8, 9, en het voorbeeld van Jezus in vertrouwen
op God. Luc. IV. 3, 4. Ten laetfte draegt hy ons, by
de overweging van drie Tekften, r Cor. Il. 4, 5; £
‘Tim, IL, 16, en Rom, FV. 19 213 zyne overden-
kingen voor, wegens het gebruik en misbruik der Rede
in den Godsdienst (*); waer van de derde gefchikt is,
om ons Eeen nuttigen regel daeromtrent aen de hand te
geven; ’t welk ons noopt, om ’s Mans voorftelliag hier
van den Lezer mede te deelen.
‚ Na de ontvouwing onzer verplichtinge , em van onze
gezonde Rede, in zaken van den Godsdienst., gebruik te
maken, in de eerfte; had hy in zyne tweede a
| id
(*) Het doorbladeren dezer oordeelkundige behandelingen van
dit onderwerp heeft ons op nieuw verfterkt, in de evertuiging
dat het verfchil deswegens, tus{chen hen, die ‘t gebruik der Re-
de in den Godsdienst woorftaen of wiaken, grootlyks woorden
ftryd is. Zie ons vertoog daer over, in de Hedend. Vad. Letier-
hd
LEERREDENEN, 457
betreffende dit onderwerp, gefproken van het ‘misbruik ,
het welk door fommige van dit voortreflyk gefchenk der
opperfte Goedheid, en wel bepaeldlyk ten opzichte der
verborgenheden van den Godsdienst, gemaekt word. Hier.
op nu is zyne derde Leerreden ingericht, tot het beanc-
woorden der Vrage: hoedanig een gebruik mogen wy dan,
ten opzichte van zodanige leerftukken, van onze Rede
maken? hoe verre mogen wy daer @gaen, zonder de
rechte grensfcheidingen te overfchreden? en welk is
dus de middelweg , dien wy te houden: hebben, zo wy
noch ‘van ongeloof noch van bygeloovigheid gevaar zul-
Jen loopen? —— Ter algemener beantwoordinge dezer
Vrage dient, dat wy pnze Rede behooren te gebruiken,
om te onderzoeken , of die leerftukken , die men ons als ge-
epenbaarde verborgentheden voorftelt ‚ wel waarlyk geopenbaar=
de leerftukken zyn; dat is, wy moete door redenering
nagaen, of die Openbaring, welke ons die verborgen-
heden voordraegt , waerlyk van Godlyken oorfprong zy.
Dan dit is ’t nict alleen, wy moeten , en zulks brengt
ons bepaelder ter zake, onze Rede gebruiken, om te
onderzoeken, of de woorden dewelke men voargeeft deeze
werborgenheden te behelzen, wel waarlyk die betekenis hebben ,
die men aan dezelve toefchryft. Zyn Eerwaerde, de
noodzaeklykheid van dit gebruik der Rede, zo in ’t eer.
fte als in ’t laetfte opzicht, kortlyk aengedrongen heb-
bende, doet ons verder opmerken, wat wy in dit laet-
fte onderzoek in acht hebben te nemen, om in dat geval
het rechte gebruik van onze Rede te maken; waerom-
trent hy ons bet volgende voordraegt.
‚> TL. Indien wy willen onderzoeken, of zekere plaat.
fe der H. S. in welke ons eene verborgenheid fchynt ge.
leerd te worden, waarlyk behelze, het geen zy met
den eerften opflag fchynt te behelzen, behooren wy na
te gaan, of de flelling , die men in die plaatze meent te vin-
den , ook eene eigenlyk gezegde tegenftrydigheid influite. In
dit geval kunnen wy met alle mooglyke zekerheid vast
ftellen, dat men de rechte betekenis van die plaatze nie
getroffen heeft. Vraagt gy bewys?® Het zelve is niet
wer te zoeken. Naamlyk Godt kan niet tegen zichzele
ven ftrydem, Hy heeft ons de openbaaring van onze ge-
zonde Rede gegeeven; naderhand voegde hy ’er zyne
nadere openbaaring, die van de Heilige Schrift, by,
Zekerlyk niet om ons nu als eene waarheid te doen ge.
5 loo.
458 A. STERCK
looven , het geen hy zelf ons te vooren als ongerymd
hadt leeren verwerpen; maar om dat onze meerdere be.
hoeftens , naa den beklaaglyken val onzer eerfte Oude-
ren, de ontdekkingen van meer waarheden hadden noo-
dig gemaakt, en wy over het algemeen thans meer lichts
moesten hebben, ook met betrekking tot zulke zaaken,
die wy, zo onze natuurlyke vermogens niet vermindert
waren, daardoor akleen zouden hebben kunnen vinden.
Zo men dan vastitelt, dat zekere ftelling , die wy in de
woorden van Godts nadere openbaaringe meenen te vin-
den, tegen onze gezonde Rede ftrydt, — let wel, myne
Vrienden, ik zeg niet, de begrippen van onze gezonde
Rede te boven gaat, maar tegen dezebve firydt, en dus ce-
ne ongerymdheid, in den eigenlyken zin van dit woord,
influit, — is het onbetwistbaar, dat die ftelling niet
van Godt geopenbaard kaf zyn, en bygevolg, dat die
woorden in eene andere betekenisfe moeten worden op-
genomen. Laat my toe dit door een voorbeeld op te
helderen.
‚_… ss Toen onze Zaligmaaker het H. Avondmaal inftelde ,
nam hy een gedeelte van het brood, het welk hy met
dankzegginge hadt afgezonderd, en gaf het zynen Jonge-
ren , zeggende; neemt , eet, dat is myn kichaam. e be-
tekenis , die deeze woorden fcheenen te hebben, was
duidelyk; en hy, die dezelve {prak , hade, buiten twy«
fel; al het gezag, het geen ‘er vereischt werdt om ge-
loof te verdienen. En evenwel zal ik u, denk ik, niet
behoeven te bewyzen, dat de Apostelen van JESUS
deeze woorden niet in die betekenisfe , dewelke zy op.
pervlakkig fcheenen te hebben, hebben opgevat. Wat
was ‘er de Rede van? Zy begreepen dat het de uiterfte
int Man zoude geweest zyn, te vooronderftellen ,
dat JESUS hun in eenen eigenlyken zin zyn lichaam gaf,
terwyl hy met hun aan de tafel zat; dat hy, die noch.
thans maar één lichaam hadt, het aan ieder van hun gaf,
en dat hy hun zyn lichaam als voor hun gekruist gaf,
fchoon het naderhand eerst gekruist zoude worden. Dit
bracht hun hunne gezonde Rede terftond onder ’t oog 5
zy hadden te veel Eerbieds voor hunnen Meester , om
hem zulk eene zichtbaare ongerymdheid toe te fchry.
ven; en daarom zy vacten zyne woorden niet letterlyk
op, maar hechtten ‘er zulk een zin aan, als zy met het
oogmerk van JESUS, die zichzelven niet kande pen
prec
LEERREDENEN. 439
fpreeken , overeenkomf(tig oordeelden. Dit voorbeeld
behooren wy te volgen, ten opzichte van alle zodanige
leerftukken , die wy ‚ na een onpartydig en bedaard on
derzoek, bevinden ongerymdheden te behelzen: onze
gezonde Rede moet ons in dit geval waarfchuwen „ om.
ens niet te misleiden, en al íchynen zy met ronde
woorden in de H. Schrift geleerd te zyn, wy moeten
geen oogenblik in twyfel ftaan, om ce befluiten, dat °
die woorden zulk eene ongerymde betekenis niet heb-
bea kunnen.
‚, II. Maar TEN TWEEDEN, zo wy willen weeten , of
wy, indien wy op het gezag der H. Schrift eene verbore
genheid gelooven, ten opzichte van de betekenisfe der
woorden, die deeze verborgenheid fchynen te leeren,
ook mistasten , moeten wy onderzoeken, ef deeze verhor-
genheid ook op andere plaatzen van Godts Woord geleerd
wordt, Het is waar, zo 'er eene verborgenheid was,
ons op zulk eene wyze in Godts Woord geleerd, dat
wy niet konden twyfelen , om haare bekendmaaking aan
Gode toe te fchryven, al ware het ook dac 'er in den
‘geheelen Bybel niet meer dan ééne plaats voorkwam, in
dewelke wy deeze bedenking vonden, eel zouden uit
dien hoofde geen vryheid hebben, om dit
verwerpen. Maar dit is evenwel zeker, dat wy te min-
der redenen hebben, om eenige zwaarigheid over te hou-
den , naar maate wy bevinden , dat een leerftuk meerma-
Jen in Godts Woord wordt voorgefteld, In dit geval
dient de ééne plaats om de andere op te helderen ; de éé-
ne om gezag aan de andere by te zetten. En waarlyk,
Godt is zoo toegeevend omtrent onze zwakheden, dat
hy zorg gedragen heeft, om ons waarheden van gewicht
die hy wilde, dat wy zouden gelooven, by veelvuldige
herhaalingen, en van meer dan ééne verfchillende kant
te laaten voorftellen: en ’er is ten minften geen onder al.
le de leerftukken, die wy gewoon zyn verborgenheden
van onzen Godrsdienst te noemen s:dat wy niet by her-”
haaling, op verfcheiden plaatzen van Godts Woord, gee
leerd vinden. Neemen wy die verborgenheid van ons
geloof ten voorbeelde, dat Godt in het vleesch geopenbaard
ss à
‚‚ Hoe dikwils wordt ons die waarheid niet voorgeftelt ?
Ot is het leerftuk van de Menschwordinge van Godts
Zoon flechts duister, en niet meer dan éénmaal in de
H. Schrift
leerftuk te |
Â5o … A. STERCK
H. Schrift geleerd? Is de grond tot deeze openbaaring
‘ niet reeds op verfcheidene plaatzen van de Schriften des
O. V. gelegd? Wordt zy in die des nieuwen niet zeer
dikwils herhaald ‚ en op meer dan ééne wyze aangedron.
en? En welke rede is "er dus voor iemand, die de
Heilige Schrift voor Godts Woord houdt , en bekennen
moet, dat deeze waarheid, hoe zeer zy ook zyne bee
grippen te boven ga, ecliter geen eigenlyk gezegde te.
genftrydigheid , niets dat tegen onze Rede gekant is, bee
helst, welke rede is 'er , zeg ik , voor een Mensch, die
hier van overtuigd is, om deezer waarheid geloof te
weigeren? Wat kan het oogmerk van Godt geweest
zyn, het welk hem bewoog, om dezelve by zo veele
herhaalingen te laaten verkondigen, zo niet om allen
twyfel by ons te verbannen, en ons, ondanks de on-
mooglykheid waarin wy zyn, om ons van dit Godtlyk
Zoonfchap een begrip te vormen, cot eene geloovige
aanneeming van deeze waarheid over te haalen?
„III. Dan ik moet hier nog eene DERDE byzonderheid
byvoegen, op dewelké wy behooren acht te geeven,,
indien wy willen weeten, of zekere plaatze der Heilige
Schrift, die men meent eené verborgenheid te behelzen,
dat waarlyk leert het geer zy fchynt te leeren. Naam-
Iyk wy moeten gebruik maaken van onze Rede, om te
onderzoeken, of dat leerfbuk, het geen wy in die plaatze
denken te vinden, eenigen invloed in het overige famenflel
wan den Godsdienst hebbe. Ik zal my duidelyker verklaaren.
Vooronderftelt , dat iemand in deeze of geene plaatze
der H. Schrift eene verborgenheid meent te vinden, die
hy wil dat wy gelooven zullen. De vraag is nu, moe-
ten wy dezelve gelooven of niet? Om dit te weeten,
moeten wy, gelyk ik gezegd heb, eerst dnderzoeken,
of de woorden, die men denkt, dat deeze verborgenhe-
den behelzen, waarlyk van Gedt geopenbaard zyn; dic
wastgefteld zynde, hebben wy verder te onderzoeken,
of deeze woorden wel waarlyk die betekenis hebben , die men
ter aan toefchryft. Om daarvan overtuigd te worden
onderftel ik, dat men voor eerst onderzocht heeft, of
deeze woorden, letterlyk opgevat zynde, ook eene ei«
genlyk gezegde tegenftrydigheid influiten; zo ja, dan
moeten ze zekerlyk niet in dien letterlyken zin opgevat
worden; zo neen , dan moet men verder gaan , om te on-
derzocken, of wy die ftelling, die wy denken in deeze
woor.
\
LEERREDENEN,. 4Ór
woorden vervat te zyn, ook meermaalen in de gewyde
bladen geleerd vinden. In dic geval zegt onze Rede ons ,
dat wy die betekenisfe als de waare meening van den
Heiligen Schryver hebben aan te zien, en dus aan dit
leerftuk, hoe zeer ook eene verborgenheid, geen geloof
mogen weigeren. En om ons hiervan nog nader te over-
tuigen, om ons nog meer tegen alle dooling in dit geval
te beveiligen, heb ik ’er thans bygevoegd , dat wy ver-
der moeten nafpeuren, of dat leerftuk in het overige van
onzen Godsdienst ook eenigen invloed hebbe; zo neen,
dan is die betckenis, dewelke wy aan deeze woorden ;
hoe dikwils ook herhaald, toefchryven, zekerlyk de
rechte niet; zo ja , dan kan ‘er niets overblyven , waar.
om wy aan dat leerftuk onze toeftemming zouden wei«
eren.
8 ‚‚ De grond van deeze myne befluittrekkinge berust op
eene aanmerking, van welker waarheid een ieder, die
het nagaat, overtuigd zal worden; te weeten, dat Godt
ons geene waarheden, hoe genaamd, in zyn Woord gee
openbaard hecft, alleen maar, op dat wy dezelve wee.
ten of gelooven zouden; maar, op dat wy 'er in het
overige vangonzen Godsdienst gebruik van zouden maa-
ken. Neemen wy oog ééns her voorbeeld , waarvan ik
reeds gefproken heb. De waarheid, dat JESUS onze
Zaligmaaker Godts Zoon is, heeft zekerlyk zulk eenen
invloed in onzen geheelen Godtsdienst. Neemt ‘er dee.
ze waarheid uit, en 'er blyft niets meer overig , dan een
zeer gebrekkig geraamte zonder leeven. Daarentegen
ftelt dezze waarheid, nu bekomt alles kracht en lees
ven. Nu kunnen wy het begrypen , wanneer ons
gezegd wordt, dat God de waereld zoo dief ger heeft ,
‚ dat hy haar zynen eeniggebooren Zoon zondt. Nu zien wy
de rede, waarom CHRISTUS konde zeggen, dat Ay en
de Vader één was. Nu weettn wy, in welke betekenisfe
de Apostelen ons verzekeren, dat God ens duur gekocht
heeft, voor zoo verre hy het zich naamlyk zyn eigen
Zoon heeft laaten kosten. Met één woord, nu verftaan
wy alle de aanfpeelingen , die de Heilige Schrift op dee-.
ze waarheid maakt, en wy erkennen nu de rechtmaatig-
heid van alle die verplichtingen , dewelken daar uit wore
den afgeleid,
> Gy kunt op dezelfde wyze met alle de andere leer.
lukken, die wy als verborgenheden -van onzen an
ienst
462 A. STERGK , LEERREDENEN.
dienst aanmerken , te werke gaan, de uitkomst zal altoos
dezelfde zyn. Dat is, gy zult ekoos bevinden, dac,
het geen Godt waarlyk geopenbaard heeft, om zo te
fpreeken, in alle de overige leerftukken van den Godes-
dienst, en het famenftel van alle onze plichten , is inge-
vlochten. En daarentegen, dat de menschlyke uicvin-
dingen, die zy meenen in Godts Woord geoprnbaard
te zien, niet alleen geheel op zichzelve ftaan, maar
zelfs byzonderheden influiten, die, op de overige leer.
ftellingen of plichten toegepast zynde, tegen andere dui-
delyke leerftukken, of het geen wy zeker weeten onze
plicht te zyn, lynrecht zouden aanloopen.'””
Specimen Philofophicum exhibens Tlteoriam Imaginatie
onis, Publico examini fubmifit c. R. TH. KRAYENHOFF.
Harderoviei, apud J. Moojen, 1780. In quarco f. m.
26 pp.
He geregelde beloop deezer Wysgeerige Proeve over
de Verbeeldingskragt, en derzelver oordeelkundige
uitvoering ‚heeft ons eenigermaate genoopt ® om ’er een
breeder verflag van te geeven. De Seer Krayenhoff , na
de waardigheid van Ph. Dr. et A. L. M. taande, heeft
by die gelegenheid dit onderwerp verhandeld, en wel in
deeze orde. — Eerst laat hy des menfchen ziel gade,
zo als zy door de Verbeelding werkzaam is: voorts one
derzoekt hy naar welke regelmaat de ziel haare Verbeel-
dingskragt uitoefent: verder ontvouwt hy ons het ver-
mogen en de uitwerkingen der Verbeeldingskragt opal-
lerleien flag van menfchen, en ten laacften hegt hy hier
aan eene overweeging van den ftaat van een zinneloozen
of verbysterden, benevens die van een droomenden, in
dit opzigt, met eene nevensgaande aanmerking , over een
algemeen volftrekt kenteken , dat de Verbeelding en de
daadlyke Gewaarwording van elkanderen onderfcheidt.
___Natuurlyk is hier de eerfte vraag, wat verftaat men
door Verbeelding en Verbeeldingskragt? Zie hier des
Autheurs bepaaling. „, De vertooning van eene afwee-
» zige zaak voor den geest, als ware dezelve tegen-
> woordig, noemt men Verbeelding: en het vermogen
s, om zig zaaken , welken men voorheen door de zinnen
s» gewaar geworden was , doch nu afweezig zyn, zich
93 we
€. R. TH. KRAYENHOFF , SPECIMEN PMILOSOPMICUM. 463
‚, weder voor den geest te brengen, en die voorleedene
, gewaarwordingen te herftellen,heet men Verbeeldings-
>> kragt, of het vermogen van zig iets te kunnen verbeel-
„, den.” . Hier uit kan men, by nadere overdenking, ge-
reedlyk afleiden, wat 'er ter uitoefeninge van dit ver.
moogen vereischt worde; te weeten ; — ‘er moet plaats
hebben eene zekere gewaarwording of vertooning voor
den geest; — ’er moet eene andere vaprafgegaan zyn;
— die beiden moeten eenige onderlinge overeenkomst
hebben , en de eene moet door de andere verwekt wor-
den. Gaat men verder na, door welk middel dit vermogen
werkzaam is, zo ontdekt men wel dra, dat zulks ge
fchiedt door middel van ’t Herfengeftel; 'c welk aanlein
ding geeft om de Verbeeldingskragt nader te bepaalen ,
als een vermogen der Ziele, ‚, om zig eene zaak , die
9, men voorheen door de zinnen gewaar geworden was,
> weder voor den geest te brengen, en zig dezelve te
s> vertoonen, door middel der aandoeninge van het Herse
‚, fengeftel.” Voorts leert ons de opmerkzaamheid,
overeenkomftig met het reedsgemelde , dat. alles wat een
voorwerp der zinlyke gewaaswordinge geweest is, mede
een voorwerp der Verbeeldinge kan zyn , en dat in tegene
deel de Verbeelding omtrent geene voorwerpen kan gaan ‚
dan zulken, die onze zintuigen voorheen, ’'t zy midde-
ve of onmiddelyk, getroffen hebben. Als mede, dat de
erbeeldingsKragt , alle andere dingen gelyk gefteld zynde,
met betrekking tot deeze of geene voorwerpen , vaardi-
er, duidelyker en fterker werkt , naar maate dat onze
intuigen 'er menigvuldiger of kragtiger door aange
daan geweest zyn, of dat die voorwerpen, door ’t on-
langs voorgevallen, nog te verfchen indruk op onze zin-
tuigen gemaakt hebben. Alle deeze foortgelyke omftane
digheden hebben daarin , gelyk de Heer Krayenhoff in vee-
lerleie opzigten toont, een zeer grooten invloed, en zo
ook het tegengeftelde aan de andere zyde. Wel byzon-
‚ der leert hy ons nog opmerken , dat de werking der Ver.
beeldingskragt vooral belemmerd wordt , door eene fter-
ker zinnelyke gewaarwording van andere voorwerpen;
waartegen zy haare grootfte vermogens kan oefenen , wan=
neer de uiterlyke zintuigen werkloos of in rust zyn.
Wyders hangt derzelver minder of meer vermogen gelyk
onze Aucheur vervolgt, grootlyks af van de gefteldheid
des lichaams; naar welker verfcheidenheid zy pon
C
464 €. KRAYENHOFF
{chillend werkt, uit welken hoofde dan mede ‘de eene
Mensch tot die, en de andere tot eene andere , ftudie of be-
zigheid beter gefchikt is. En daar uit kan men , laatfte-
_Ivk, ten opzigte van dit eerfte Artykel, met den Heer
Krayenhoff afleiden, dat het vermogen der Verbeeldingse
kragte zyne trappen heeft, dat de natuur en kunst veel
tot derzelven volmaaktheid kan toebrengen: het natuur-
Jyke geftel van jemand kan daaromtrent mede of tegen
werken ;en de Kunst kan het nacuurlyke gebrek eenigzins
te gemoet komen, of zig meesterlyk van de natuurlyke
gefchikcheid bedienen.
Wat nu aangaat het tweede Stuk , de regelmaat , naar
welke de Ziel haare Verbeeldingskragt oefent, ter na-
fpooringe hier van komt vooraf in overweeging, de
verknogtheid der denkbeelden met elkanderen, of der-
zelver zamenpaaring. De ondervinding naamlyk leert,
dat de denkbeelden zig met elkanderen vereenigen of op
elkander volgen; en men ziet duidelyk, dat ze een na-
tuurlyk of een toevallig verband met elkanderen hebben…
Zulks gade flaande , ontdekt men ligtlyk , dat deeze opvol-
ging of zamenloop der denkbeelden gefchiedt', naar even-
redigheid van de natuurlyke of toevallige onderlinge ge-
meenfchap dier denkbeelden; en wel, naar de natuur
dier gemeenfchap, op zeer verfchillende wyzen. Het
overweegen hier van leidt onzen Schryver, ter ontdek-
kinge van die gezogte regelmaat, of, zo als men ’c
noemt, de Wet der Verbeeldingskragt ; welke hy, ge-
Jyk gewoonlyk gefchiedt , aldus voorítelt. —= Indien
‚, men eenige voorwerpen te gelyk befchouwd heeft, zo
s, Zal, op hoedanig eene wyze ook het denkbeeld van
‚, Één dier voorwerpen in ons opkome, op het ontftaan
> van dat denkbeeld, de verbeelding ook het denkbeeld
‚… van de andere voorwerpen verwekken.” — De ver-
beelding zal, zo we voorheenen een denkbeeld van ’c
geheel gehad hebben, by 't opkomen van een denkbeeld
van «een gedeelte vaa ’t zelve, in ons de denkbeelden der
overige deelen verwekken, en dus zal zich het denkbeeld ’
van het geheel nu weder voor onzen geest vertoonen.
"Men merke hierby aan dat deeze Wet niet bepaald is
tot die voorwerpen of denkbeelden alleen ; maar zig te-
vens uitbreidt tot dezulken, die daarmede eenige over-
eenkomst of gelykheid hebben. — By die gelegenheid
kemt wyders in bedenking, hoe toch eene voorgaan
de gewaarwording door de tegenwoordige opgewekt
wor-
Pd
{
THEORIA IMAGINATIONIS. 465,
worde? doch het hoe hier van laat zig, volgens onzen
Autheur , niet verklaaren, by mangel onzer onkunde van
’ werktuigkundige en van de werking zelve van ’t Her:
fengeftel. Intusíchen is de daad zeker, en ’t is, gelvk
hy vervolgt, niet minder zeker, dat onze Verbeelding:
menigwerf geheel niet in onze magt is; doch dat wy des
zelve egter veeltyds kunnen beteugelen, bepaalen en.
verleevendigen. Voorts ontvouwt ons de Heer
Krayenhoff de algemeenheid deezer Wet by alle men-
fchen, ja ook ten minfte, by zommige Dieren ; waarop
by verder het gewigt cn de veelvuldige nuctigheid van
de kennis en ’t gebruik dier Wet, in veelerleie opzig-
ten, voordraagt. Hier uit ontvouwt -hy den overgang
der denkbeelden, zo als dezelve batuolvk of toevallig
plaats heeft; mitsgaders de zogenoemde Antipathie of
Sympathie, in zo verre men dezelve van buicen aan
verkreegen heeft; terwyl de nacuurlyke aan te merken
is, als iets dat uit iemands byzonder geftel voortvloeit.
Op eene: dergelyke wyze verklaart hy voorts, hoe,
overeenkomftig mer die Wet, en ’t voorheen geftelde,
de Verbeelding veríchillende hartstogten opwekke; wel-
ken invloed, en hoedanig eene uitwerking ; dezelve ep de
Opvoeding hebbe, als mede op het aanleeren en uitoe.
fenen van veele Kunften en Weetenfclappen.
. Agtervolgens de bovengemelde verdeeling deezer
Wysgeerige Proeve bepaakk zig onze Autheur, na dee.
ze ontvouwing van de Wet der Verbeeldingskragt, tot
het overweegen van derzelver vermogen en uitwerkingen.
In ’t algemeen merkt hy daaromtrent aan, dat dit vers
mogen en die uitwerkingen zeer verfchillend zyn in one
derfcheiden menfchen , ja in het zelfde mensch, naar den
onderfcheiden ftaat, in welken iemand zig bevindt: en
dat de trapswyze vermeerdering hiervan af hangt van
’s menfchen gelteldheid, van zyne meerdere, duidelykes
re, of fterkere gewaarwordingen, en dergelyke oorzaa.
ken , even als voorheenen van de werking der Verbeeldins
‘ge gezegd is. Verder handelt by inzonderheid van dit
„vermogen en die uitwerkingen, zo op het Lichaam als
de Ziel, ter hb en geneezinge van deeze en
geene ongefteldheden. Met het behandelen van dit Stuk,
kon hy niee afzyn van bepaaldiyk ftil te ftaan, op het
berugte verfchil nopens den invloed der Verbeeldinge
eener zwangere, Vrouwe op haare Vrugt: en wel voor-
"paamlyk of men daarin de oorzaak hebbe te zoeken ván
|. DEEL, ALG. LEIT. NO, 11, li de
466 | C. KRAYENHOFF
de vlakken, de monfteragtige gedaanten , en meer foort-
elyke byzonderheden, die men by de geboorte veeler
Kinderen ontdekt. Hy brengt de bewyzen, waarvan
men zig aan de eene en andere zyde bedient, beknopte
lyk te berde, en voegt: daarnevens eene kortbondige be-
oordeeling van dat ftuk; waaromtrenc hy zig vóor de
ontkennende zyde verklaart. Egter loochent hy niet,
maar helt veeleer over, om toe te taan , dat fterke aan-
doeningen eener zwangere Vrouwe, voor zo verre ze
zekerlyk veel invloeds hebben op haar geftel, der Vrug-
te nadeelig kunnen zyn; dan of zulks zig al of niet uic-
ftrekke tot de innerlyke geestgefteldheid van de Vrugt,
neemt hy niet op zig te bepaalen ; laatende zulks overig
Seo hun, die in dit ftuk meer doorzigt mogen heb-
en.
Tot dus ver betreft genoegzaam al het voorgeftelde
de werking der Verbeeldingskragte in min of meer welge-
ftelde Menfchen , zo als dezelve, lichaam en ziel de be-
hoorelyke werkingen oefenende, werkzaam is, en wel
op weezenlyke onderwerpen, die men daadlyk door de
zinnen gewaar is geworden. Dan buiten deeze is ‘er nog
eene werking der Verbeeldingskragte te befchouwen , die
ons de Autheur ten laacfte onder *c oog brengt, ter op=
helderinge van eenige opmerkenswaardige byzonderhe-
den, welken onder de voorgaànden niet betrokken kon-
den worden.
sg Menfchen Ziel naamlyk heeft, gelyk onze Schry=
ver , met den aanvang van ’t laacfte gedeelte deezer Ver.
handelinge, opmerke, niet alleen het vermogen van die
voorwerpen, welke men voorheen door de uiterlyke
zinnen gewaar geworden was, zig weder te vertoonen 5
maar ze kan ook die vertooningen, welken de Verbeel-
digg voorftelt, ín korten, onderling vermengen, uite
breiden of verkleinen. Zo maakt de Verbeelding Reu-
zen, Dwergen, Monfters en veelerleie voorwerpen; die
nimmer in de Natuur te vinden zyn. Dit vermogen heet
men het vermogen van te verzieren , en deszelfs uitwer=
king draagt den naam van eene Verziering; dat midler-
de egter niet anders is, dan eene zekere foort van
werking der hehe th tes die zig in dit geval bin-
nen het natuurlyk mogelyke bepaalt , of ook wel tot het
‘onmogelyk beftaanbaare uitbreidt. — Op de verklaa-
… ring deezer byzonderheid ontvouwt ons de Heer iere
og.
TBEORIA IMAGINATIONIS. 467
hoff trepswyze deeze uitwerking; zo als ze zig vertoont
in meníchen van eene verhitte Verbeelding, die met al.
les, waarop hunne Verbeelding werkt, veel op hebben,
kleine zaaken vergrooten, verafgelegene dingen als naby
brepgen, en zig bykans altoos in zwellende figuuren en
leenfpreuken uitdrukken. Zo als men die gewaar worde
by Dweepers, welken zig verbeelden iets te zien, te
hooren of te voelen, dat inderdaad geen beftaan heeft.
Zo als dezelve tot den hoogften trap kan klimmen in
Zinnelooze of Verbysterde Menfchen; die Verbeelding
en daadlyké Gewaarwording onder elkander verwarren 5
die na de Verbeelding voor Gewaarwording, en dan dè
Gewaarwording voor Verbeelding houden. De ontvou-
wing dier weskinge, welke zig op veelerleie wyze ver-
toont, vooral in Uitzinnigen, die men te befchouwen
heeft , als menfchen , welke , waakende, de Verbeelding
en de daadlyke Gewaarwording onder een verwarren,
brengt onzen Autheur voorts; tot-den ftaat der Drooe
menden; die , terwyl ze flaapen, (fchoom min vast dan
ze buiten het Droomen doen ,) alles wat hunne Verbeel.
ding hun voorftelt voor daadlyke Gewaarwordingen nee-
men. Ea by de verklaäring van dic Stuk voegt hy die
van de verrigtingen der Slaapende of Droomende Wan.
delaaren; welken allerleie foorten van verwonderlyke
werkingen in hunnen Slaap uitoefenen, en, ontwaakt
zynde, zig al het gebeurde als een Droom voorftellen,
Deeze laat{te onderwerpen, die de Heer Krayenhoff,
eenftemmig met het voorheen beweerde, zeer geleidelyk
ontvouwt , doen hem ten flot zyner Wysgeerige Proeve
nog ftille ftaan, op het onderfcheid tusfchen.de Vere
beelding en de daadlyke Gewaarwording. Men vraagt
naamlyk , of 'er een vast kenmerk zy, waaraan men de
vertooningen der Verbeeldinge en der Gewaarwerdinge,
altyd, zonder eenig vergryp, kan onderfcheiden ? —=
Wanneer wy waaken, en wel by onze zinnen zyn, zul.
Jen wy hierin niet mistasten: wy worden fterker en dui.
”
delyker aangedaan door de Gewaarwording dan door de '
Verbeelding; en de Gewaarwording gaat fteeds vergezeld
van, eenige veranderde werking op onze uiterlyke Zin-
tuigen, dat by de Verbeelding geen plaats heeft. Dit
kenmerk is in zo verre voldoende; dan: daar Droomen.
den alles voor Gewaarwording neemen ; en Verbysterden
niet zelden de Verbeelding en Gewaarwording onder een _
Ti 3 ver-
468 _C. KRAYENHOPF , THEORIA IMAGINATIONIS.
verwarren; zo kan men dit kenmerk niet algemeen en
volftrekt noemen 3 des blyft de vraag, is ’er zodanig een
kenmerk , en welk is het zelve? Het is ’er zeker-
Iyk, zegt onze Autheur, diet gevoelt ieder ; maar ’t vale
niet gemaklyk te bepaalen wat het zy; en men heeft ‘er
gemeenlyk niet meer dan een verward denkbeeld van. In-
tusfchen valt hy denzulken toe, die het zelve zoeken,
in de genoegzaame reden der vertooningen, derzelver
verband en geregelde Íchikking, waaruit men het vol-
gende kenteken opmaakt. ‚‚ Âls eene tegenwoor-
‚ dige zinnelyke vertooning eene genoegzaame reden in
‚> 't voorgaande, of in eenig ander zinnelyk voorwerp
‚‚ beeft, en met anderen regelmaatig verknogt is, hebe
‚‚ ben wy niet te twyfelen, of ’t is ‘eene daadlyke Ge-
> waarwording. Maar wanneer de vertooningen,
4, die ons toefchynen plaats te hebben, geen het minfte
, verband hebben, noch met het voorgaande, noch on
‚‚ derling met elkanderen, noch met het volgende, dan
‚‚ hebben wy ze te houden voor Verzieringen, voor
5, Droomen, en niet voor daad!yke voorwerpen; nadien
‚, ze geenzins tot de weezenlyke orde der Natuure of
‚ der beftaanbaare voorwerpen behooren.” De
Heer Krayenhoff is van oordecl, dat men dit kenmerk ,
hoe meer men alles nafpeure, voldoenend zal vinden 5
dan hy taat hect aan anderen over , om te beproeven, of
‘er buiten dit nog een ander, dat meer algemeen en
meer volftrekt zou zyn, gegèeven zou kunnen worden.
Het ontvouwen van het beloop deezer Wysgeerige
Proeve heeft meer plaats gevorderd, dan wy ons aan«
vanglyk voorgefteld hadden; des wy ’er van afzien, om
‘er thans nog cenig byzonder behandeld onderwerp uic
mede te deelen: dan veelligt zullen we, in-ons Mengel-
werk, den Leezer nog wel eens voordraagen, 't geer
zyn Ed., nopens de werking der Verbeeldinge in Droo-
mendem te berde gebragt heeft.
Het
‘
hd
*___W. V. BARNEVELD, HET ONWEERSVUUR NAGESPOORD. 469
Het Onweersvuur, in een byzonder geval, in zyne richting
en uitwerkfels nagefpoort, enz. door w. Vv. BARNEVELD,
Apothecar te Am/terdam, Lid van het Provintiaal Konst-
genootfchap te Utrecht. Te Amfterdam, by P. Hayman,
2780. In gr. oëtavo 31 bladz. i
(Gemeenlyk befchouwt men de ongevallen, door ’t On-
„ weersvuur veroorzaakt , flegts uit nieuwsgierigheid,
en men berust dan in de verwondering over de zeldzaa-
me uicwerkzelen; maar iemand, die de Eleétriciteit be-
oefent, worde door een ander beginzel gedreeven, en
maakt ’er vervolgens meerder werks van. Overtuigd
zynde dat de Blikem dezelfde Elektrieke ftof is, die wy
door konst te wege brengen, befchouwt hy het onge- -
val uit dat oogpunt, en gaat nain hoe verre de-uitwer-
zeien aan dit zyn gevoelen beantwoorden. Op zodanig
eene wyze althans heeft de Heer van Barnpveld het onge-
val den Koornmolen de Valk, te Amfterdam , den 22 Au-
ústus deczcs jaars overgekomen, bezigtigt ; en ‘er aan-
Ciding uit genomen, om in dit Stukje te doen zien,
hoe overeenEomftig de werking van 't Onweersvuur hier
geweest zy, met de proefondervindelyke werking der
kleêtriciteit ; dat inzonderheid ook kan dienen ter aan-
pryzinge van ’c gebruiken van Afleiders , zo aan Molens
als andere hooge Gebouwen, waarvan hy ten laatfte nog
een Kort verflag geeft, De Heer van Bórneveld heeft,
naar uitwyzen van zyn verflag , waarmede hy dit Stukje
aanvangt, den loop en de rigting van het Onweersvuur ,
met de daar uit ontfkaane uitwerkzels, oplettend nage.
fpoord; en zyne daaraan gehegte vergelyking en over-
* eenbrenging, van de omftandigheden deezes ongevals,
met de SES DADDen der Eleêtriciteiet, geeft’ duidelyk
te Kennen, dat het hem aan geene bekwaamheid ont=
breekt, om dit onderwerp te behandelen. Alles loopt
enoegzaam te zamen om het bovengemelde denkbeeld
te bevestigen; of ten minfte overtuigend te doen zien ,
dat ‘er eene zeer groote overeenkomst vasfchen' de na.
tuurlyke en kunftige Eleêtrieke Stoffe zy. Ter
nadere ophelderinge van het geen hy deswegens gemeld
heeft , dient eene daarnevensgaande Plaat , welke ons hee
bwnenweik van den Molen, en het onderfte gedeelte
11 3 van
470 W. V. BARNEVELD, MET ONWEERSVUUR NAGESPOORD.
van den Molen van buiten vertoont; met aanwyzingë
van den loop des Blixemftraals , zo langs het binnenwerk «
als vervolgens buiten langs den Molen; en tevens eene
afbeelding van de befchadigde Molenroede zelve geeft.
Hierbenevens vindt men op deeze Plaat eene aftekening
van den geheelen Molen, zo als men denzelven, ter be-
veiliginge, zou kunnen voorzien, met een Conduêtor of
Onweersafleider , die zig, door zyne eenvoudige gefchikt-
heid , aanpryst , en indeezervoege befchreeven wordt.
‚ De Conduftor, die den Molen zal beveiligen, moet
‚> Vyf a zes voeren langer zyn dan één der Roeden, dat
» is, Zy moet zo veel boven één der opftaande Wieken
s, uitfteeken. Het bovenfte gedeelte derzelve moet
‚‚ beftaan uit' eenen puntigen yzeren Staaf, vastgefteld
5, in eenen dunnen Mast, die door het dak der Kap in
„, het Houtwerk van binnen vast gemaakt is. Van dee.
9, zen yzeren Staaf loopt, langs den gemelden Mast „
‚ naar beneden tot aan het Dak een yzeren draad, die
‚> van daar vervolgd word door een yzeren Keten, over
, de Spruit , naar de regter of linker Schooting, (als de
‚‚ Molen eene kruiende Kap heeft,) en vervolgens los
‚‚ nederhangt, langs de leuning van het plat, tot op
„, den grond. Indien de Molen op zyn Voetftuk gekruid
‚word, dan moet deeze Keten, langs de Kap des Mo-
, lens, naar de voorejee tot op den grond afgeleid
‚‚ worden. En deeze Conductor kan, met eene kleine
‚> verandering, naarmaate van de omftandigheden, tot
„, Alle hooge Gebouwen dienen.”
Buiten dit raadt de Heer van Barneveld alle Molenaars,
zo lang zy niet kunnen befluiten, om een Afleider op
hunne Molens te zetten, ‚, een doorgaand koperdraad
, langs hunne roeden te fpannen, en die recht op en
‚‚ neer ‘te ftellen: op dat de ftof daar langs heen , mis-
„, fchien nochtans met verlies van een of ander, ’t zy
‚‚ op het plat, of, is de Molen laag, op de aarde kan
„, afflaan , en daardoor, naar alle waarfchynlykheid,
buiten den Molen zal kunnen gehouden worden.” —
Deeze raad fteunt op het proefoudervindlyke dat de
Eleftriciteit altoos de gereedíte leiding volgt; aan wel. N
ken regel de loop van den Blixemftraal ook in dit geval
volkomen beantwoord heeft, |
Ne.
_-€ SKEPP, NEDERLANDSCHE INSECTEN. 471
Nederlandfche Infeêten befchreeven en afgebee door C. skep,
_ 1 Stuk. XII en KI Verhandelingen. In quarto.
Fene dubbele afgifte {trekt ter verzekeringe der aane
Koudende arbeidzaamheid van den Heer Sepp, met
opzigt tot de verzameling van Nederlandfche Infeêten ,
* welk den beminnaaren van deezen tak der Natuurlyke
Historieeniet dan gevallig zyn kan. Onze oplettende
navorfcher en keurige tekenaar verleent ons hier, op
Dieuw, eene befchryving en afmaaling, met leevendige
koleuren, van twee Rupfen, van de geboorte uit het
Ei, tot op de verandering in Vlinders, die tevens aan
’ Verftand en ’t Oog voldoen.
Natuurlyke en naar 't leeven naauwkeùrss gekleurde af beeldine
gen en befchryvingen der Cicaden en Wantzen, in alle de
vier Waereldsdeelen huishoudende , byeënverzameld en be-
. fchreeven doer. c. storr. Jn ’t Fransch en Nederduitsch.
Te Amfterdam, by J. Ch. Sepp. , 1780. In gr. quarto.
Velgens het geen de Heer Stol}, (den Lief-hebberen
bekend door de uitgave van ‘het Werk over de Uit-
landfche Kapellen van wylen den Heer Pieter. Cramer
met den aanvang van dit la Gefchrift aanduidt ; heeft
hy zig voorgefteld, eene Verzameling, zo uit zyn ei-
gen voorraad, als uit dien van andere Kabinetten , tot
welken hem de vrye toegang vergund wordt, gemeen te
maaken, van eenige Infeéten, die onder «de Hemiptere „
de Halffchildige of Halffchildvleugelige behooren; en wel
van de vier volgende Geflachten. [f. De Cicaden , Cie
cade. Il, De Wantzen, Cimices. III. De Warerfchor.
_pioenen, Nepae; en IV. de Waterwantzen of Waterluie
zen , Netonnecte. Van ieder deezer Geflachten geeft de
Autheur, vóór de byzondere foorten te:befchryven,
een algemeen verflag van derzelver herkomst, kenmer.
ken, enz, Wyders brengt ons, met opzigt tet de ver-
fchillende foorten , het thans na nn eeríte Stuk, in
VI Plaaten, een aantal van so Afbeeldingen onder ’c
oog, En deelt ons te gelyk. mede de befchryving van hec
meerdere gedeelte, die Merde, met de afgifte der vol-
1 4 gene
\
AJ C. STOLL, VAN DE CICADEN EN WANTEEN.
gende Plaaten, ftaat gegecven te worden. De af beel-
dingen zyn zindelyk uitgevoerd, cn de befchryvingen,
- fchoon kort, zvn voledig, in beanctwoordinge aan ’c
oogmerk „ als dienende ter beknopte ontvouwinge van de
afbeeldingen. Is men begeerig na uitvoeriger berigten „
dan de Heer Stoll in deezen bedoelde te geeven, hy
biedt den Leezeren daartoe de behulpzaame hand, met
by zyne beknopte befchryving te voegen, eene aanw ye
zing van de Schriften ‚in welken , en de plaatzep waar in
dezelven, de beroemdfte Natuyrbefchryvers deswegcns
een breeder verflag voorgedraagen hebben, De wyze
van uitvoering is alleszins van die natuur, dat men niec
wel kunne twyfelen, of zy zal de algemeene goedkeu
ring der Liefhebbers erlangen.
Gedenk/chriften dienende tn de Gefchiedenis van LODEWYK
XIV en XV. Deor den Heer Abt mivLoT, Lid van de
Academiën der Weetenfchappen van Lions en Nanci. Vyfde
Deel. Te Amfterdam by Yntema en Tieboel, 17830.
In groot oëtayo 363 bladz.
Or het overlyden ‚van Koning Lodewyk den XIV , waar
„mede het voorige Deel van dit Werk afloopt , aan-
vaardde Bhilippus, Hertog van Orleans, met toeftems
ming van het Parlement, de waardigheid van Ryksbe-
ftuurder , en handhaafde zig in dezelve; tot dat het Par-
lement den Throonsopvolger , Lodewyk den XV,in ’t boe
gin van 't jaar 1723, in zyn veertiende jaar getreeden
zZynde, volgens de Wet, meerderjaarig verklaarde. Die
Ryksbeftuur des Hertogs, en de verdero Regeering. van
dien Vorst, tot op het jaar 1744, zyn de hoofdonder.
werpen van dit vyfde Deel deezer Gedenkf{chriften , wele
ken in een nog volgend Deel beflooten ftaan te worden,
met de ontvouwing van des Vorften Bewind, tot aan den
ongelukkigen oorlog des jaars 1755. Het thans’afgegee. …
‚ ven gedeelte behelst des eerst eene befchryving van
Frankryks vervallen ftaat, benevens der poogingen tot
herftel aangewend, door den Ryksbeftuurder; die, na
dat hy de algemeene Vrede, door de zogenoemde Qua-
druple Alliantie, had getragt te bewerken, zich intusicuen
genoodzaakt zag ‚ de wapens tegen Spanje op te vacten.
MILLOT’S GEDENKSCHAIFTEN. 473.
En voorts de morkwaardigfte gebeurtenisfen ‚van hec
Franfche Ryk, onder here Beituur van Lodewyk den: XV,
geduurende het opgemelde tydperk; dic bovenal eenu
reeks. van Krygsbedryven verleent; die geen geringen
invloed hadden op de gefchiedenisfen van onzen Sraat 3.
*. welk dit gedeelte, ook ten onzen opzichte, nog:
fteeds merkwaardiger maakt. ——- De Hertog van Noail-
kes, die de oorfpronglyke Stukken, waaruit deeze Ge-
denkfchriften opgemaakt zyn, verzamelde, had in dec.
ze alhier gemelde gebeurtenisfen grootlyks de hand, ’e
zy als Staatsdienaar of als Veldmaarfchalk; ’t welk zy-
ge aantekeningen, raakende het toen voorgevallene, te
merkwaardiger voorkomen geeft. Men ontdeke hier al- -
omme eea fchranderen geoefenden Staatsman, en een
Veldoverften, die moed en beleid te zamen paart; ter-
wyl hy tevens als Schryver de duidelykf{te proeven van
vernuft en oordeel in alle zyne opftellen doet doorttraas
len. ’t Geen deeze' aantekeningen uit de pen van ic-
mand, die daadlyk deel gehad heeft in de voorvallen.
welken hy vermelde, te meerder aanpryst, is, dat hy
zich in a'le opzigten betoont een Man van Eer te zyn,
die het welweegen van zyn Vaderland ter harte nam,
ent zelfs niet fchroomde de waarheid voor den ‘f'hroon
te brengen. Dit getuigt zyn vrymoedige tegen-
ftand tegen nadeelige ontwerpen , reeds {taande des Her-
togs Rykbeftuur; en niet minder getuigen diet zyne uit-
druklyke voorftellingen zelfs zeer onaangenaame en be.
droevende waarheden aan den Vorst; met welken hy,
op deszelfs begeerte, om hem altoos zonder omwegen
te fchryven, en hem alles te zeggen, wart zyn yvee
voor en aankleeving aan hem en hect Konirgeryk hem
mogte ingeeven, eene zo rondborttige briefwis{cling on.
derhicld, dat ze beiden hem en den Vorst tort cene uits
fteekende cere ftrekken. Oorfpronzlyke Stukken, uit
de hand van zulk een Schryver, door den bekwaamen
Millot, in eene gelchiedkundige orde gebragt, zyn ze-
kerlyk der hoogfte agtinge' waardig; daar men dus een
goeden grond heeft om zig op derzelver geloof waardige
heid te verlaaten. ——— Tot eere kyzonderheid uit
tit Decl, zonder ons met een bfeedvoerig verflag van
Krygsvcrrigtingen op tc liouden, ftrekke het edelaarti=
ge gedrag van den Veldmaarfchalk MNerailles jegens den
Graaf vaa Súxen,‚dat te gelyk een voorbeeld van zynea
í Eis fchr fs
474. MILL OTS
Schryf{tyl aan den Vorst verleent. Wy bepaalen ons
te eerder aan die byzonderheid , om dat deeze Veldheer
onzen Vaderlanderen maar al te wel bekend geworden
is, in de laacfte Krygsonlusten, in welken zommigen
onzer Gewesten deel gehad hebben. Ziehier het geen
ons in deezen gemeld wardt, als de grondflag zyner
verheffinge in den Franíchen Krygsdienst.
De Abt Millot in ’t verhaal van den Oorlog, op den
dood van Keizer Carel den VI, gekomen zynde, tot
die omftandigheden, toen men in Frankryk, omtrent
het midden van 'c jaar 1743, bedugt was, dat de Oos-
tenrykers en derzelver Bondgênooten eene onderneeming
van gewigt tegen de Franíche grenzen in ’c werk zou-
den ftellen, die hen veelligt tot in het binnenfte des
Koningryks zou doen {troopen , vervolgt daarop aldus :
‚… Nimmer had de Maarfchalk van NoArLres meer.
der vooruitzicht, of eene moediger werkzaamheid noo-
dig. Hy overwoog en vergeleek alles, en nam de beste
voorzorgen. Maar het was ook noodig, dat hy vol
maaktlyk wel onderíteund wierd; en, zonder vreeze van
zich eenen Mededinger te zullen verwekken, wierp hy
"de oogen op den grootften oorlogsman, welken de Ko-
ning in zyren dienst had; hy wees denzelven aan, als
den eenigen, met wiens hulpe hy konde hoopen in zyne
ontwerpen te zullen flaagen; hy verdreef eindelyk de
vooringenomenheid, welke ropewyK DE XV zelve
tegen deezen Vreemdeling had opgevac. Ik ípreeke van
MAURITS Graave van sAXEN (*), die, zedert het
jaar 1720, zich aan den Franfchen dienst had verbon
den.
„… NoairrLes,die denzelven byzonder had leeren ken-
nen geduurende den Veldtocht van Philipsburg (+), ver-
wonderde zich over zyne bekwaamheden, prees zyne
oorlogsverdienften , beminde zyn perfoon, en werd door
em
_(® Hy was de, Bastaardzoon van avousrus den II, Koning ,
van Polen en Keurvorst van Saxen, by de Graavin van KONIGS-
MARK.
(f) De Hertog, gelyk we wat vroeger vinden aangetekend,
rocinde reeds diestyds, te weeten in 't jaar 1734, overal de ver-
dienften van den Graaf van saxev, die toen Legermaarfchalk
‚ was, en fcheen hem toen reeds voor te ftellen als de verdedie
ger van Frankryk.
GEDENKSCHRIFTEN. 475
hem geliefd en geëerbiedigd. De doorlachtige Sax „ die
te Praag wonderen had uitgevoerd, die vervolgens ge=
zucht had over den aftocht uic Beieren, niet wel te
vreden was over de Staarsdienaars, en-nog minder over
de Veldoverften, verlangde met drift onder den Maar-
fchalk van NOAILLEs te dienen, welke hy zynen Meester
noemde; zyren roem ftellende, gêlyk hy zeide, in van
hem telegren,en vindende in denzelven in alles eene meer -
derheid , welke hy niet zag in anderen (g). Wanneer het
Leger , uic Beieren komende, gefteld werd onder de be-
velen der Maarfchalks, fchreef hem de Graaf van
SAXEN : ‚, Zoude ik U durven vraagen, wat Gy met ons
‚> denkt te doen? Het koomt my voor, dat Gy ons na
3, Frankryk wilt te rug.zenden als {legt gezelfchap.
> Zult Gy my niet van dat geral «uitzonderen? En zal
‚> myne verwondering over U ‚en myne tedere genegen.
‚, heid ‚my niet genade doen vinden (A) ?2”
…‚ NOAILLES antwoordde hem op ftaande voet :,, Het
… is ’er zeer verre af, dat ik U na Frankryk zoude
s, willen te rug zenden als flecht gezelfchap. Ik fpree-
‚‚ ke vooral van U, myn Heer en zeer waarde Graaf ,
‚‚ welken ik gaarne by my zoude gehad hebben op den.
‚> dag van ons Gevecht (te weeten, by Dettingen. )
‚, Schoon wy niet volftrektlyk reden hebben om over
‚, dien dag te klaagen, ben ik wel verzekerd, dat wy,
‚‚ met behulp van uwe tegenwoordigheid, eenen groo-
„ ten rouw zouden verwekt hebben onder het vyandly-
‚> ke Leger. Ik verwachte U met ongeduld. Neem de
‚… post, bidde ik U, om by my te komen, waar ik my
‚, ook moge bevinden. Ik hebbe U en uwen raad noo-
‚> dig. Ik hebbe voor, U het bevel te geeven over een
s, aanzienlyk lichaam van Krygsvolk, in de nabyheid van
„ myn Leger, en om onze gemeenfchap te verzekeren,
‚‚, Ik zoude een boekdeel noodig hebben, om U myne
‚‚ oogmerken in gefchrift te verklaaren, en drie uuren
‚, Onderhouds zullen meer afdoen dan honderd bladzyden
> fchrifts (£).”’
s, Alles was tusfchen hen wel ras in orde BE
et
fi Brief van den Graave van sAXEN.
(%) Brief als boven, van 3 July. -
(£) Brief: des Maarfchalks van NOAILLES, aan den Graave
Van SAXEN, 4 July. |
426 MILL O T'S
Het was voornaame}yk te doen om zorg te draager
‘voor de veiligheid van onze grenzen. Men trok over
den Rhyn te rug. De Graaf van sAxeEN kreeg last, am
met vyf-enetwintig Bataillons en veertig Escadrons de
Opper-Elfas te verdedigen; en de Maarfchalk was voor-
neemens hem eene verfterking toe te zenden, of zelve
hem ter hulpe te trekken, naar vereisch van de om-
ftandigheden.
‚‚ Eensklaps vernamen zy, dat de Maarfchalk van
COIGNI,in plaatze des Maarfchalks van sRAGLIO,be-
noemd was, om in de Elfas het bevel te voeren, Dee-
ze onverwachte tyding verydelde terftond hunne ontwer-
pen. De Graaf van sAXEN fchreef aan NOAILLES:
‚‚ Daar de fchikkingen , die ik zoude maaken , misfchien
Alleen voor een oogenblik zouden zyn, kant Gy,
s myn Heer, gemaklyk oordeelen , dat ik ze niet kan
, maaken met dat vertrouwen, dat dikwyls derzelver
s, deugdzaamheid beflist. Gy zult my eene groote gunst
, bewyzen met my kennis te geeven van hert geene G
s, hiervan weet. Ik kan bet niet gelooven; dewyl ik
s, My vleic, dat, indien ik onder iemands bevelen moet
s, flaan, Gy my by U zoudt gehouden hebben, eerder
9, dan my wech te zenden om onder eenen anderen te
, dicnen (£).” Dit was genocg, om hem voor altoos
afkeerig te maaken van den Franfchen dienst, waarin
hv,tot dien tyd toe, maar al te weinig genaegen had
‚ gevonden. . Ee
„De verlegenheid des Maarfchalks was niet minder.
Hy had gehoopt, dat het bevel, in deeze ftreek , den
Graave zoude gegeven zyn, onder zyn Opperbeftuur ;
de Seaatsdienaar verklaarde hem niet hoe groot het ge-
zach van corcNi zoude weezen; deeze Neldoverttes
die vol moeds was, fcheen hem echter verre beneden
den anderen te zyn: hy vreesde voor de gevolgen eener
keuze, die waarfchynelyk de overeenftemming ftooren ,
en aan de krygsverrichtingen nadeelig zoude weezen. Hy
fchreef hierover met nadruk aan den Koning en aan den
Staatsdienaar van oorloge, betuigende, dat hy niets an-
ders had bedoeld dan het welzyn des Koningryks, en
dat hy voor picts honde inftaan, indien men zyne ee
in-
(k) Brief des Graaven van sAKEN, aan den Maarfchalk van
MOAILLES, 24 July.
CEDENKSÈHRIFTEN. Vis
kingen omverre ftiet; dat hy voor het overige zich be-
aaldé rot de allernaauwkeurigfte gehoorzaatnheid.
In zynen Brieve aan den Koning voegde hy hier by:
9, 'Er ís een uitermaate groot aantal van ftukken, op
‚ welke ik uwer Majefteit antwoord fchuldig ben. Ik
, fchaame my, dat ik daaraan nog niet voldaan hebbe „
‚; maar ik hebbe haar tot eene reden voor myne nalaa-
, tigheid by te brengen, de onvermydelyke noodzaak.
s, Iykheid, waarin ik ben, om van den morgen tot den
ss avond té werken. Ik hoope, dat uwe Maujefteit my
3, dit zal vergeeven. Een Hoveling zoude de eer, van
, aan haar te fchryven, ftellen boven die van haar ce
‚, dienen ; maar een goed Dienaar, en getrouw’ Onder-
;) daan, verkiest liever bezig te zyn, en te arbeiden
„> ter bewerkinge van het geene hy gelooft voor zynen
‚‚ meester voordeeligst te zyn (1). ”
‚‚„ Het was het ooginerk van LODEWYK DEN XV
niet, aan den Maarfchalk van corcNi, in de Elfas een
uitgeftrekter gebied te. geeven, dan de Marfchalk pu
BOURG daar gehad had ia den jaare 1734(*). Hy an
, . woog pn
Bel des Maarfchalks van NoOAtrtLES, aan den Koning,
27 July.
(*) Ín ’t voorgaande heeft de Heer Millot deswegebs het vol -
‚ gende gemeld, dat den Hertog tot eer ft:ekt. „ NOArLLES, to
Opperbevelhebber over het Leger in den Elfas aangefteld zyn-
‚de, had reden om te vreezen voor eenige zwaarigheden van
den kant des Maarfchalks pu Boura, eenen ouderen Krygsbo=
velhebber dan hy, Landvoogd van den Elfas, en die alle blyken
Van achtinge waardig was, welke men aan tang bewezen dieun-
ften verfchuldigd is. Maar hy verwierf gemaklyk deszelfs ver-
trouwen. Een aanmerkenswaardige trek van zedigheid zal ons
doen oordeclen of hy het verdiende. De last der Hoofdbevel-
hebberen bracht mede, dat zy dienen zouden onder het bevel
Van NOAILLES, en niet onder dat van pu gours. Dit moest
voor deezen eene onaangenaamheid zyn. NoaruLrs verzocht,
dat de Moofdbuvêlhebbers even zeer onder de bevelen des ee-
nen als des anderen zouden ftaan, verzekerende, dat de dienst
hier by nicts zoude lyden, en dat de grootfte zwaartgheid-voor
hem zaude weezen met den Landvoogd van den Êlfas hiet in
een goed verftand te zyn. „… Gy zult weinige aanzoeken van
» Zulken aart vinden,” fchreef hy aan den Staatsdienaar, „, maar
„ ik vleie my, dat men my, het geene ik verzoeke, niet zal
» weigeren, uit hoofde der nieuwigheid.” Deeze oplesrnahe ee
rr
479 MILLO T's
woordde aan NOAILLES, dat het Krysvolk, en corcrr
zelve, onder zyne bevelen zouden {taan , zo lang hy zich
in dat Landfchap zoude ophouden. . Wat den Graave van
SAXEN aanbelangt, hy flond toe, dat men byna geene
Franíche Veldoverften had , die zich zo zeer op het verrich-
ten van groote dingen toeleiden als deeze , maar betuigde te.
vens in denzelven niet alle mogelyk vertrouwen te ftel.
len: hy drong op des Graaven hoedanigheid van Prote-
ftant, op deszelfs Staatzucht, om een onafhangelyk
Vorst [te weeten, van Courland (*)] te weezen, op
deszelfs bedreigingen, het zy waare, of verzierde, dat
hy in eenen anderen dienst wilde overgaan, indien men
hem dwarsboomde. ,, Ís dit yver voor Frankryk 2” zei
derongewyK. De Graaf was, in zyne oogen, van een
wispeltuurigen en zorgeloozen aart, aan Frankryk alleen-
lyk gehecht door eene Minnaaresfe, welke by wel ras
zoude he en men konde te minder op hem ver-
trouwen, dewyl de Koning van Polen , zyn natuurlyke
Broeder, zich misfchien tegen ons ftond te verklaaren.
De Koning liet evenwel niet na te erkennen, dat hy uite
muntende konde zyn onder de bevelen van NoAILLEs, en
vermaandedeezen zich van des Graaven gevoelens te ver-
zekeren. Hy eindigde met den Maaríchalk te pryzen,
dat hy den plicht van eenen Weldoverften gefteld had boven
dien van eenen Hoveling , in- het uitftellen van antwoor-
den, by welkc geen haast was (m).
, Indien NOAILLES niets anders gedaan had dan
deeze vermoedens des Konings te eb he en aan
het Ryk eenen zodanigen verdediger te bezorgen, als
de Graaf van SAXEN was, zoude ieder rechtfchapen
Franschman zyne gedacheenis met dankbaarheid moeten
eeren. Hy voer voort met te fpreeken tot lof van den
Sax ,
die te edelmoediger was, dewyl zy in het geheim bewezen
wetd, erlangde de toejaichiug van het Hof, en het verzoek
werd toegeftaan.” :
q De Graaf vi GAXEN, Onderfteund door zynèn Vader,
had, na het uitftervpn van het Huis der Hertogen van Courland,
geftaan na dat Hertogdom. Een bericht hiervan kan men vinden
in het Franíche Werk, getiteld Vie de Maurice, Comte de saxE,
Part. 1.
(m) Brief ‚des Konings, aan den Maaríchalk van goarLLeEs;
d AUS i
_ GEDENKSCHRIFTEN. 479
Sax, hy ftond in voor deszelfs getrouwheid en yver.
Hy zeide tot den Vorst: „ De Bevelhebbers, Sire,
…, die gefchikc zyn tot het verrichten van groote zaa-
‚‚ ken, zyn hedendaags zo zeldzaam, dat ik den Graaf
Van SAXEN , volgens de gedachten, die ik van hem
‚‚ hebbe , befchouwe als eenen dierbaaren man voor
uwen Staat, die byzondere nd enen zoude
s, verdienen , indien hy uw geboren Ohderdaan, was z
‚die, daar hy een Vreemdeling is, verdient met nog
‚‚ grooter onderfcheidinge behandeld te worden , om
„, hem te naauwer aan uwe Majefteit te verbinden. Hy
… heeft eenen verheven geest, en eeù gevoelig hart?
„ het mistrouwen zoude hem verwyderen, daar in te-
> gendeel blyken van vertrouwen hem meet en meer
ss zullen verbinden. Niets anders, Sire, dan ontwyf-
‚, felbaaren hoon en beleediging, zal hem ooit kunnen
‚ beweegen om.uwen dienst te verlaaten. Men heeft
‚‚ hem in Boheme beleedigingen doen ondergaan, die
‚, in ftaat zouden geweest zyn, om eenen afkeer van
‚, den dienst te veroorzaaken. Maar, hoewel de Duite:
__ fchers wel onderhevig zyn aan het overgaan uit den
„eenen dienst in den anderen, zyn 'er eenige regels
… en welvoegelykheden, welke zy niét kunnen verwaar-
‚, loozen, zonder zich onder de hannen verachtelyk te
‚‚ maaken; en de Graaf van sAxEN zal deeze welvoe
‚> Iykheid nog minder dan een ander verwaarloozen , de-
„ Wyl hy nog kiefcher is omtrent zyne eer (n).” Ein-
delyk bepaalden de fchranderheid en grootmoedigheid van
den Maarfchalk van NOAILLEs het oordeel des Ko.
nings , en de nakotnelingfchap zal eenen dienst erkennen ,
die by de T ydgenooten des Maaríchalks te weinig is be-
kend geweest.” |
(n) Brief des Maarfchalks van NoArïLLES, aan den Ko
ning, 8 Aug. |
Vere °
480 C.P, THUNBERO
Perhandeling over de Japanfche Natie, door Cc. e. THUNsenG4
Med. Dr. Demonfirator Botanie op de Koningl. Acad. te Upfal
en Lid van verfcheiden Soci:teiten. Met Plaaten. Uit het
_ Zweedsch vertaald. En een Bericht van het Konineryk Thí-
het, door STEWARD Schildknaap enz. opgemaakt uit de Papièren
van den Heer Boove, Afgezant van den Grooten Raad der Ene
_gelfche O. I. Comp. te Madräs, tot den GROOTEN LAMA, Re-
eerder van het vaorgensemde Ryk. Uit tet Engelsch vertaald.
5 if Amfterdam by }. H. Schneider 1780. In groot olavo 44
blads.
Weer en Thibet, twee Aziatifche Ryken zynde,. van welken
wy tot nog geen genoegzaame berigten hebben, zo zyn alle be
zigten van dezelven, waarop men zig eenigzins durfc verlaaten,
zy ter bevestiginge van vroegere, of ter mededeeling van laatere
ontdekkingen deswegens den weetgierigen- aangenaam: en zulks
naakt deeze zamengevoegde Stukjes welgevallig.
-… Het eerfte komt uit de handen van een Man van Studie, welks
In dienst onzer Hollandfche Oostindifche Compagnie naar Africa en
Azia gereisd heeft, en in Zweeden, zyn Vaderland ‚in hoogagting
is. ‘s Mans berigten van de Zeden en Gebruiken der Japanne.s,
itsgaders van den aart en gefteldheid van dit Volk, als mede raa=
ende den toeftarnd van den Koophandel, de Manufactuuren en de
Akkerbouw ín dat Gewest, zyn eenpdarig met het gewoone ver-
fl-g, dat ‘men hiervan by de opmerkzaamfte Schryvers vindt. Zyn
Ed. heeft dit onderwerp, als het min byzondere van zyne waar-
Deemingen, flegts beknoptlyk voorgedraagen; maar geeft ons ver-
‚ der eene uitvoeriger befchryving van de Munten, welken in dt
Ryk ih zwang gran, dan tot nog in Europa gemeen gemaakt was;
waar toe hy zig, niet zonder gevaar zyns leevens, in ftaat gefte'd
had. Vermits het naauwe toeverzigc in Japan, had hy gee-
ne hoop, om uit dit-zQnderlinge Land eenige zeldzaamheden, als
Boeken, Kaarten, Munten, Tekeningen en diergelyke dingen uit
te voeren, 't welks daar ten ftrengfte verbooden ís: egter gelukte
het hem nog eenige Munten by een te verzamelen; die hy onder
zyne fchoenzoolen lei, en nit de grootfte voorzigtigheid, in zyne
boenén „aan s fchip bragt. De dus uit Japan mede gevoerde Mun-
ten heeft de Heer Thunberg aan zyne Mijefteft, den Kòning van
Zweeden, overgegceven, als ftukken, die, van wegen harte
zeldzaamheid, wel cene plaat: verdienen in een Muntkabinet. Te-
vens heeft hy aan de onlaglke Academie der Weetenfchappen te
Upjal, die zyn Ed. tot een Medelid van dat doorlugtige Genoot-
Schap benoemd had, eene Verhandeling ingeleverd, in welke hy,
behalve het bovengemelde raikende de Japanners, wel byzonder
eene uitvoerige verklaaring van die Munten geeft, met derzelvee
natuur'yke afbeeldingen; welken ook in deeze Nederduitfche uit-
geve, ten getale van 43 Stukken, zynde zo van de oude als de
ON es nieuwe
RERIGTEN VÀN JAPAN EN THIBET, A8t
nieuwe of thans gangbaare Munt, op 8 plaaten vertoond worden.
Zyn Ed. meldt ons wegens deeze Munten in 't algemeen , (met het
byzondere kunnen wy ons hier niet wel ophouden ,) dat ze, van
veelerleie zeer ongelyke gedaante, wan Goud, Zilver, Koper en
Yzer zynde, gewoonlyk eenvoudig, flegt en regt geflaagen war-
den; voor *t grootíte gedeelte zonder karteling op den rand, en
zonder dat cieraad, het welk doorgaans aan 't Europifche Geld is.
Ook zyn, vervolgt hy, de meeste foorten van Munten zonder ee-
ne vaste eù bepaalde waarde; waarom ze van alle Kooplieden ge-
woogen worden, die ’er dan , vooral op de Gouden en inzonder-
heid ook op de grootfte Zilveren Stukken, hunnen ftempel opzet-
ten, tot een teken, dat ze opregt en onvervalscht zyn. Verder
onderrigt hy ons, dat verfcheiden Zilveren Geldfpecien, in kleiner
en grooter (ommen, in een papier gerold, en door den Munter
of Uitgeever verzegeld worden; gaande dan voorts zulk een pakje,
met de waarde daarop gefchreeven , door veele handen rond , zonder .
geopend te worden. Zo'lang als het verzegeld blyft, loopt het
voor rekening van den Uitgeever; en byaldien het, bv ‘t openen,
mogt blyken , dat ’er de volle waarde niet in was , zou de Uitgeever het
te-kort komende moeten betaalen. Op eene (oortgelyke wyze voegt
men, volgens de aantekening van onzen Schryver, ook wel de
mindere koperen of de yzeren muntftukken, van verfchillende foor-
ten, by een. Deeze Stukken, onder den algemeenen naam van
Sení bekend, hebben in 't midden een vierkant gastje, waardoor
zy, ten verfchillenden getale, tot de vereischte waarde van zulk
een bundel, aan een touw van ftroo gereegen kunnen worden; op
dat ze dus te gemaklyker gedraagen , verzonden , en, buiten ver-
der over tellen, uitgegeeven kunnen worden. De, Kooplieden,
zegt hy, hebben zodanige bundels doorgaans gereed in hunne Wine
kels, zo in de Steden als op de Dorpen, daar de Reizigers door-
trekken: zo dat een Reiziger fchielyk aan klein geld kunne geraa-
ken, zonder dat hy zig lang met naatellen behoeve op te houden.
Eindelyk ftaat omtrent deeze Senis nog te melden, dat het aan de
twee Direfteurs onzer Compagnie 's jaarlyks toegelaaten wordt ee-
nigen van die koperen Muntítukken uit te voeren; maar evenwel
flegts tot cen bepaald getal: hebbende if ’t jaar 1775 elke ‘Direc-
teur 7$ Kisten Senis ontvangen.
Wat wyders het tweede Gefchrift, raakende het Koningryk Zhíe
bet, betreft, de Heer Baprle, derwaards in Ambasfade gezonden,
heeft aldaar verfcheiden maanden aan 't Hof des Regents gerefi-
deerd, en dus min of meer gelegenheid gehad, om dit Ryk nader
te leeren kennen. Men vleit ons met het denkheeid , dat die eer
zelf een verflag van deeze zyne reize en verkreegen kundigheden
gerveen zal maaken: intusfchen deelt ons de Heer Stewart eenige
byzonderheden mede, welken hy, uit het gebruik der brieven en
papieren van dien Heer, heeft kunnen verzamelen. Dit Gee
fchrift, fchoon kort, behelst nog al cenige merkwaardigheden no-
‚pens dit Ryk, waar van wy tot heden weinig gegronde berigten
IL. DEEL. ALG. LETT. NO, II. Kk | he
482 C.P. THUNDERG BERIGTEN VAN JAPAN EN THIBET.
kehhen. Als eene van die natuur is te befchouwen het denkbeeld,
dat de Heer Steward ons verleent van de tief me van den
GROOTEN LAMA, dat meer waarfchynlykheid heeft, flan de gewoo-
ne vertellingen wegens dit onderwerp.
„ De Lama, zegt hy, wiens gebied gegrond is op de zekerfte
“gronden, als perfoonelyke genegenheid en Godsdienftige eerbie-
digheid, beftiert alles binnens Lands met een onbepaald gezag.
Eik weet dat de Delai- Lama het groote voorwerp van aanbidding
is voor de verfcheiden Stammen der heidenfche Tartaaren , welke
door de uitgeftrekte Landítreeken van 't vaste Land zwerven,
welke zich uittrekt van de Volga of Wolga af;tot Correa aan de
Zee van Fepantoe, en dit is mogelyk het uitgeftrektfte Godsdien-
ftig gebied van den Aardhodem. Hy is niet alleen de Opperpries-
ter, de Stedehouder der Godheid op de Aarde; maar dewy! de
bygeloovigheid altoos het fterkfte is, daar zy verst van haar
voorwerp is, zoo befchouwen de afgelegenfte Tartaaren hem vol-
ftrekt, als de conneip zelve. Zy gelooven, dat hy onfterflyk is,
en begaafd met alle weteníchap en deugd. Alle jaaren komen zy:
uit verfcheide Gewesten op, om te aanbidden, en ryke Offeran-
den in zyne fchatkist te brengen.”
Wat belangt die on{maakelyke prefenten, welken de Opperhoof.
den der ‘Fartaaren, volgens ’* verhaal van voorige Reizigers,
gezegd. worden van den Lama te ontvangen, en in gouden doozen
met grooten eerbied op te fluiten, om by gelegenheid in hunne
Ragouts te doen; dit ftuk ontkent de Heer Bogle ; maar hy zegt,
…, dat de Lama dikwils kleine balletjes van gewyde meelbloem
uitdeelt, gelyk de Pain benit, of het gezegend Brood van de
Roomsch Cathcliken ‚ het welk zyne Votarifche Tartaaren nader-
hand mogen gebruiken zoo als zy willen. Het rechtzinnige gevoe-
Jen by de Tartaaren is, dat als de groote Lama {chynt te flerven,
het zy van ouderdom of zwakheid, zyne Ziel inde: daad alleenlyk
eene brosfche wooning verlaat, om na ecne andere om te zien,
die jonger cn beter is; en dat dezelve weder ontdekt wordt in *t
lichaam van een jong; kind, door zekere tekens kenhvar alleen voor
de Lamas. of Priesters, in welker orde hy altoos weêr verfchynt
De tegenwoordige Delai Lama is cen kind, en was, flegts eenige
jaaren gelceden, ontekt deor den Tayslao Lama, welke in gezag
en heiligheid van keníchets naast aan Fem is, en gevolglyk. ge-
duurende des anderen minderjaarigheid , als Opperhovfd ham
gelt.”
UITOEZOGTE VERHANDELINGEN, 483
Vitgezogte Verhandelingen over Bijbeluitlegkundige , Natuur-
Wiskundige en andere Weetenfchappen. Voorgeleezen in 't Let-
terlievend Genootfclhap, onder de Zinfpreuk, Verfcheidenhzid en
Overeenftemmig, te Rotterdam. Eerfte Stuk. Te Rotterdam, bij
A. Bothal en P. Holfteyn, 1780. Behalven de Voorreden 122
blads. ín gr. oëavo. | |
Ee Letterlievend Genootfchap te Rotterdam levert: hier mede '
de eerfte openbaare Proeve van zynen arbeid; welke van
dien aart is, dat dezelve wel onder de nutte poogingen ter be-
vorderinge van leerzaame Weetenfchappen geteld mag worden.
Het Genootíchap bepaalt zig aan geene keuze van ftoften ; ieder
Lid fchryft over een onderwerp van eigen verkiezing; alleenlyk
„heeft men ’er uitgeflooten het verhandelen van eigeniyk gezegde
ftellige en wederleggende Stukken uit de Godgeleerdheid.
n deeze foort van Stukken, is ieder Lid vry in de Stof-
zing; „ 't zij uit, het gewijde Bijbelblad, of die tot de
urlijke Weetenfchappen behooren, als Geest- Hemel-
rdryk- Genees. Scheie Wis- Werktuigkunde, de Gefchied.
„»Better- en Dichtkunde, en, met één woord, alles war lijn-
…… Tegt is ingerigt tot bevordering van Kennis en Deugd.” —
\ In gevolge deezer gegeeven ruimte behelst dit eerfte Stukje
reeds eene. verfcheidenheid van behandelde onderwerpen. Aan
*x hoofd ontmoeten we een Dichtftuk, dat ons de natuur van 't
Genootfchap op eene leevendige wyze (chetst, en de Leden
aanmoedigt om beftendig ín hunne leerryke bezigheid voort te
vaaren. Eene daaraan volgende Verhandeling heeft ten
Onderwerp het gejuich der Chaldeeuwen op hunne Schepen,
naar aanleiding en ters ophelderinge van Jes. XLIII. 14, alwaar
Israëls Verlosfer zegt, dat hy d: Chaldeeuwen vlupgtig heft doen
nederdaalen, in de heden. op dewelke zy juichten, of eigenlyk,
op de fchepen. hunner juichingen. Verftaa door deeze fchepen
kostlyk vercierde Vermaakjagten, op welken de Chaldeeuwen zig
gewoonlyk vermaakten met zang en (pel; waarvan de Schryver
deezer Verhandelinge een breeder berigt geeft; waarop hy
deeze Godfpraak gepastliyk overbrengt op de innecming van
Bab:l, ten tyde der vieringe van een vrolyken feestdag, toen
ieder naar een goed heen komen had te zoeken; waartoe hun,
ter Iyfberginge in hunne vlugt, ook te ftade kwamen, hunne
Vermaakjagten, om met dezelven den ftroom af te zakken en
te ontvlieden. Een tydítip, waarin, zegt onze Schryver, „ de
» Vreugdvolle juichfchepen veranderden in drijvende trcurgebou-
„wen, die de matelooze blijdíchap verwisfelden met de pran-
‚‚ gende angften.” Naust dit Stukje is geplaatst e:ne
| Proeve van Gedagten over het Licht, welke de Autheur tweeledig
| flaat voor te draagen. Her ie lid bepaalt zig tot hee Licht
EE 2 en
484 UITORZOGTE VERHAXDELINGEN,
en deszelfs algemeene Eigenfchappen: en het twecde is gefchike
ter ontvouwinge van de byzondere uitwerkzelcn , die uit deszelfs
Natuur en Eigenfchappen voortvloeien. Het t-genwoordig afge-
geeven gedeelte beantwoordt de volgende Vraagen , met bybrenging
van de bewyzen voor des Schryvers keuze, in t beoordeelen van de
verfchillende gevoelens der Natuurkundigen over dit onderwerp :
(1) Wat is het Licht? Eene ftoflvke zelfftandigheid. (2.)
Wat denkbeeld moet men maaken van deszelfs Natuur en Form? — |
Het gevoelen van hun, die ftellen, dat het Licht en het Vuur niet |
van elkander verfchillen, saar een en het zelve zyn, komt nieë
aanneemlyk voar; veeleer heeft men het Licht te befchouwen als
eene ftoffe zeer onderfcheiden van het Vuur; en wel, als eene |
allerfynfte Hemelftof, die zig door haare werking alleen aan 't |
zintuig van 't gezigt ortdekt. En wat deszelfs form betreft, |
waarover men minder verfchil ontmoet, alles fchynt ons te leiden ,
om ons te doen denken, dat de Lichtítof eene klootfche gedaante
beeft: dat het Licht beftaat in globetjes of bolletjes van een
“ onnadenkelyke kleinheid, allergladfte oppervlakte, en een veer
vermogen, zeer bekwaam, om een trillenden indruk der bew
te ontvangen. Maar de groote vraag , daar 't hier byzonder op
komt, ís 3.) Waar isde weg, daar het Licht woont? —— D
vraag zegt de Autheur wordt verfchillend beantwoordt, en,
gevalle van zommigen onzer Leezers, zullen wy het voorftel van «
wederzyde , bier gemeld, geheel opgeeven.
‚‚ Genoegzaain alle de Ouden, zegt onze Schrijver, die het
Licht en het Vuur voor een en dezelfde ftof hebben aangezien,
hebben begreepen, en de beroemde Newton heeft fterk verdce-
digt, dat het Licht niets anders was dan de Vuurdeelen, die in
eene onafgebrookene agtereenvolging uit een brandend Lichaam
voortvloeiden ; en dewijl de Lichtdeelen met een oneindig, aantal
ftraalen uit het lichtend of brandend Lichaam uitgingen, zoo wordt
‘er een plaats verlicht, die de form of gedaante hadt van een
globe of kloot, waarvan het brandend Lichaam het middelpunt is.
Peze Lichtkloot is grooter of kleiner, naar dat het brandend
Lichaam, uit welk het Licht voortvloeit, groeter of kleiner zij.
a Deze Lichtuitwerpende Lichaamen, zijn de Flemelfíche
Lichaamen, de Zon en vaste Starren; met de Aardíche Lichtbron-
nen, waartoe behooren alle de vuurige Verhevelingen, die in
onzen Dampkring Licht ver(preiden, benevens alle Vuuren, die
op de Aarde ontítooken worden; welke allen met eene globe van
Licht, die uit deze Vuuren voortvloeit, omkleed zijn.
‚‚ Maar de (chrandere Descartes heeft de Leer van het Licht
gantsch anders voorgeftelt. Hij was van oordeel, dat de Lichte
ftof, geheel onderfcheiden van het Vuur, beftaande in onnaden-
kelijk kleine, gladde, harde en veerachtige Bloberjos, die het
gantsch gefchapen Al vervullen. Zoo dat niet alleen alle plaatzen,
maar ook alle Porien der Lichaamen, met dezelve geheel vervuld
waren. Dat deze Lichtftof niet van plaats veranderde am te liche
ten,
dd
UITGEZOGTE VERHANDELINGEN, 485
ten, maar dat aan de Lichtbolletjes, die het naastgelegen waren
aan die ftoffen, dewelke een vermogen hadden, om op dezelve
te werken, door die werkende Lichaamen, cen trillende bewees
ging werdt medegedeelt. Dat deze bewogen Lichtbolletjes in
een trillende beweeging denzelfden indruk gaven, aan den .gee-
nen die hen onmiddelijk raakte, en dat deze beweeging door
alle de lichtbolletjes, die tusfchen het Oog en het eerstbewegende
Lichaam inlagen, in cene rechte Lijn werdt voortgezet. tot dat
de Lichtbolletjes , die op het Netvlies van ons Oog rusten,
eindelijk aok bewogen, de gezichtzenuw aandeeden, met een
gevoel, dat wy Zien noemen. Vervolgens dat de Licha-men,
die boven anderen in ftaat zijn, om de Lichtbolletjes die
trillende beweeging in te drukken, inzonderheid zijn: de emel-
fche en Aardífche Vuuren, eenige Zout-n en Edelgefteenten.
Dat de Zon, zijnde het grootfte Vuur, datein die nabrheid tot
ons ftaat, daarom ook de geweldigfte trilling aan de Lichtbullen,
die tusfchen dezelve en ons oog liggen, geeft, en daarom ook
het fterkfte Licht verwekt. Dat alie andere Lichaamnen, die op
de Lichtbollemn werken, een minder licht verwekken., naar reden
‚van de grootheid hunner werkvermogens, verminderd naar de
maat van derzelver afftanden.” i
De Autheur verklaart zig voor *t laatfte gevoelen, dat ook
Wolf, Leibnits en anderen verdeedigd hebben, brengt zyne reden
voor ’t zelve te berde, mitsgaders zyne beantwoording van de
bewyzen, die door de Heeren Newton en Mus{chenbroek van de
„andere zyde aangedrongen zyn.
Hier by komt nog eene Verhandeling over de Gefchiedenis van
den Koophandel, gefchikt, om een agtervolgend verflag te geer
ven, van de opkomst en den voortgang van den Koophandel, zo
in den ouden tyd, als in de Middeleeuwen, en onze laatere da.
gen; waarin de Autheur het voor tegenwoordig niet verder
brengt, dan tot den Koophandel der Fenicicrs , welken hy vere
volgens ftaat te befchouwen.
‘Ten laatfte deelt men ons hier mede een Onderzoek, wat men
snoet oordeelen van de Heidenfche Voorzeegingen, ot, gelyk het
Stuk nader bepaald wordt, eene overweeging der Vraage; , Of
‚, men aan den Vorst der duisternis met zijne Engelen toekennen
», Mag Etn vermoogen, om zommige zaaken, eer zij gebeurd
» Zijn, en wel zaaken, die buiten het bereik zijn van een
„» menschlijk vooruitzicht, te kunnen voorzicn op min of meer
‚‚ waarfchijnlijke gronden; dan eok of hij het geen hij voorzag,
» OOk aan zijne vertrouwelingen heeft kunnen bekend maaken, en
„ ook gedaan heeft? het zij dat zoodanige vertrouwelingen, niet
» zonder zijn lcos beleid, zich inbceldden eene aanblaazing van
» Eene Waare Godheid gewaar te worden, of zich willens en
‚ Weetens van den Boozen Geest verbonden; het geen hier niets
‚ter zaake doet.” De Opftcller beantwoordt deeze
Vraag bevestigender wyze, en tragt de gegrondheid van dit
Kk 3 denkr
486 UITGEZOCTE VERRANBELINGEN.
denkheeld te ftaaven, doch wy zouden de taak, die hy op zig
genomen heeft, niet gaarne.overneemen; het. Ryk der duisternis-
A is ons te duister, om ‘er iets beflisfends desaangaande van te
beweeren. |
De nnn
Mrrarkas ín drie Boeken, door a. zoosyrs, pe. z. Te Haarken
Dy C. v. ke Aa, 1780. Behalven de Voorrede 118 blads. in
otavo.
Een Herderlyke Minnehandel, welken men, in dat foort van
Schriften behaagen hebbende, zonder kwetzinge der goede ze-
den, in een ledig uur met vermaak kan nagaan. Het Stukje is
. natuurlyk ontvouwd, met eene vry geregelde in agtneeming van de
levenswyze en de zeden , die men gewoonlyk den Arcadifchen
Herderen en Herderinnen toecigent, en met gepaste Dichtkuadie
ge cieraaden doorvlagten. Het contrast der Herderen , {dat cven-
wel wat fterk is,). Menalkas en Lycidas, beiden Mínnaars van
Cloriade, en het geflingerde hart dier Schoone, dat nu voor den
deugdzaamen, doch al te bedeesden Menalkas, en dan voor den
bevalligen ftoutmoedigen Lycidas, (wiens zedelyke beg'nzels eg-
ter by Clorinde zomtyds verdagt zyn, ) fpreekt, hout den Minne-
handel, met veelvuldige veranderingen, in eene beftendige lee-
vendigheid. De verfchillende tooneelen, welken daar uit ont-
$taan, en de tusfchenkomende verrigtingen van andere Berderlyke
perfoonaadjen, die helang in ’t Stuk hebben, of ‘er ongedwongen
in betrokken worden, veraangenaamen het geheele beloop. Naar
maate dat het bedryf vordere, krygt men daad!yk een fterker me
delyden met de nog lang befluitenlaoze Clorinde; de agting voor
den braaven Menalkas klimt geftadig hooger, terwyl men niet
wel kan afzyn van den fnooden Lycidas fteeds meerder te verfoeie
en; en men neemt van harte deel, in de vreugderyke vwervoerin-
gen van Clorinde en Menalkas, ‘als men die tedergetroffen Maagd
haare liefde voor hein hoort betuigen, terwyl zy hem lachende
ecn kusjes 'te pande geeft: het welk eene kort aanftaande Egtver-
bintenis der Gelieven doet vastftellen. Intusfchen hoort men,
niet zonder aandoeninge, dat Lycidas, genoegzaam cloor wanhoop
over zyne begaane euveldaaden ter nedergeflaagen, wederkeert tot
zynen pligt. Die Lycidas naamlyk, voorheen vervreemd van alle
deugd, wiens hart niet dan geile Min voor Clorinde gevoed had;
die haare Vriendigne Amaryllis van haare Eer beroofd, en deeze
_ misdaad Menalkas ten laste gelegd had; die de woonplaa's van
Menalkas in brand had willen fteeken, by welke gelegenheid de
vlam juist was overgellaagen tot die van Clorinde , welke gelukkig
door Menalkas, met gevaar van zyn eigen leeven, gered was; die
Lycidas bezeft het haatlyke van zyn wangedrag , boezemt wanhoo-
pige klagten uit; gevallig ter oore van Menalkas , Clorinde en
Amaryllis, by den maane{chyn in eene donkere (chaduw gezeten.
Dit geeft gelegenheid tot eene bedaarder onderhandeling ; hy er-
kent zyne Ínoode bedryven; men vergeeft hem dezelven; in zyn
| | Erne
MRNALKAS 867
eraftig voorneemen tot een beter gedrag biedt hy aan, de door
hem gefchonden Amaryllis met het Huwe!yk te eeren; en deeze,
die Lycidas zuiver beminde, maar door zyne ftoutaartige listisheid
verrascht wus geworden, verleent hem van guf{cher harte haare
toefteinmisig; en hier op wordt alles met een vrolyk dubbeld Bruy-
toftsfcest beflooten. In de befchryving van dit Bruylofise
feest is het Herderlyke by uitftek fraai gade geflagen; en 't zelve
is, gelyk wy boven aangeduid hebben, over 't geheel ín dit S-ukje
vry wel in agt genomen. [ct voornaamfte waar in het ons wat
grof verzuimd fchynt, is in’echaraêter van Lycidas: Deeze toch
komt bicrin als een Árcadisch Herder; en onder deeze foort van
Herders, zo als ze ons alomme befchreven worden, heerscht
geen opzetlyke ondeugd. Ze zyn wel zo vroom en vreedzaam
niet, dat ‘er, vooral in ’t ftuk van de Min, geen verkeerdheid
geen onmoed immer plaats hebbe; maar ze zyn vry van zulk cene
overgegeevene zedceloosheid, als 'er in 't gemoed van Lycidas
huisvest. Die al te fterke trekken van dit charaêter fleepen ook
hier en daar eenige onwaar{chynlykheden mede: inzonderheid kan
men zig wiet wel verbeelden, dat Clorinde, by welke Lycidax
reeds van zedeloosheid verdagt ftond, zo dra geloof geeft aan 't
geen Lycidas, wegens de verleide Amaryllis , te laste legt aan
Menalkas , van wiens deugdzaam en bedeesd charaêter zy herhaab
de proeven had; en dat nog, niet tcgenftaande de herhaalde be-
tuigingen van Amaryllis, dat Lycidas haar onteerd hadde.
De Oecenomist; eene byeenzameling van Vertoogen, Gefprekken,
Voorflagen en Proeven, tot swelzyn van het Paderland. Derde
° Stuk. Behalven de Voorreden 108 blads. in gr. o@tavo.
OP de eigenfte denk- en fchryfwyze, op welke de voorgaande
Stukken van den Oeconomist ingerigt zyn, is ook dit derde
Stuk vervaardigd. Het behelst een Narigt van de Oeconomie en het
Policy wezen der Grieken, en van derzelver Oeconamifche Schry-
vers. De egte en onegte Patriot, en het waare en valfche
zyner handelwyze en voorgeevens uit de ondervinding opgefpoort.
—— Proeve eens Patriotfchen Catechismus. — — Vervolg eener
voorige Zamenfpraak, ter berispinge van den Oeconomifchen Tak
van de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen. De
kenfchets van een volmaakt Oeconomist. En eindelyk de
volgende Fabel, welke ten opfchrifct heeft de Oeconomist naar de
Mode, die wy, met opzigt tot ket geen wy alvoorens, nopens
de manier van voordraagen in dit Werkje, gezegd hebben, als
een: proeve geheel zullen overneemen,.
„ Een eerwaardig Burger, die de luiden aanzien en fatzoen
gaf, om dat het zyn beroep medebragt hen te kleeden, ontmoet-
te op een Maskerade, die met voordagt aangelegd was, tot eene
fyne befchimping van het Oeconomisch Actiefpel deezer eeuw , cen
perloon, die gebrekkig van lecst was, terwyl hy alle oogen
tot zig trok om zyne vreemde vermomming, die de toejuiching
had van de Dames en de galante Verftanden, welke hem oasa
en:
RE dieten. mnd
484 DE OECONOMIStT,
den, en die hem ongemeen preezen over zyn Uitvinding. „ Wig
» Zyt gy? zeide ‘er een. of liever wat verbeeld gy met zoo
», misfelyk ees tozftel?" En de vermomde antwoordde, „ Dat hy
» de Oecenomist naar de mode was?” Men vond dit onfchik zeer
eigenaa:ig , onderwyl. dat de Burger, hem herkennende, hem
ter zyde trok. „… Hoe, zei deeze, gy zyt wel zeer mooi met
‚> Myn goed; dat kunftig klezd met alle-die fraaie Zinnebeel dige
» lappen,.uit verfcheiden vreemde Fabryken, die wy voor de
„ Onzen beginnen te toen gaan, is van myn inventie: ík maakte
‚… het voor de Prefident van eene aanzienlyse Vergader'nz,
‚ Daar, om dat hy ‘er over befpot werd, zond hy ’t my weder t’
„ huis, en toen ik om geld kwam, kreeg ìk rottingflagen, fchoon
„ hy het my befteld, en gezegd had, dat het modern Oeconomisch
„> Moest zyn. Zedert h-b ik het gemist; en nu zie ik het udraa-
‚ Sen. Zal het zoo in de Waereld gaan! uren zal voor niet wer-
„… ken, en dusdanig zal dan vog onze belooning zyn; een ander
„ bediend zig van het onze, en gaat boven dat voor den Uitvin-
‚‚ der. Gy zyt een dief! myn kleed wederom.” Teffens
rukte hy het hem van *t Iyf, ’t welk niet zonder tegenworftelen
gefchiedd:, te meer vermits wel de helft van 't Gezelíchap de
party nan voor der Vermomden, die nu ih een zeer wanliuvig
onderpak ftond, en, onder begunftiging van die opfchudding ,
eindlyk ftilletjes wegfloop. Men begon den Burger fterk te verone
gelyken, als fommigen der aanwezenden hunne Goudbeurfen,
anderen hunne horologien misten; men vond tans dat men met
een beufen{nyder te doen hai gehad, die zoo behendig gebruik
bad weeten te maaken van het oogenblik dat hy verdedigd
wierd, als hy middel had gevonden, om met dit gewaad toe.
gang tot de Maskerade te krygen. Men zag nu van agteren
dat de Burger recht had; hy verkreeg de eer der Uitvinding,
en nam zyn Zottekleed met zig, maar niemand vergoede hem
zyne rotting!lagen. Eenige waren zeer te onvreden wegens hun
verlies, en de overigen lachten ten koste van deezen. „ O!
» Fiep de Burger uit, ik zal met dat Oeconomies kleed ligt nog
„ wel andere klugten beleeven, nu openbaar dwaas te ayn de
> mode word.”
Elk zyn eigen Oeconomist. Opgedragen aan alle contribuerende
Leeden der Huishoukundige Maatfchappyen, door JEROEN WORK
WORK, Zoon van J. KRAAIJEPOOT. In groot oëavo 71 blads.
Eer Huishoukundige Droom, welke in zynz foort vry wel ge-
fchikt is, om de Arbeidzzamheid, Spaarzaamheid, en cene or-
denlyke Leevenswyze, naar ieders omftandigheden, aan te moe-
digen. Voorbeelden van ver(chil'ende foort, hicr als in een Droom
befchouwd, en die de daaglyk{che ondervinding maar al te dikwerf
weezenlyk aanbiedt, toonea ten duidelykfte, dat de ongelukkige
omftandigheden en ’t verval veeler Huisgezinnen niette wyten is,
aan de flsgtheid der tyden, maar aan de flechtheid der Oeconormnie
of des byzonderen Huisboukundigen beftiers.
AL GEMEEN E
bint knee 5
LETTER-OEFENINGEN.
Gefchiedenis der ‘Israëlieten voór de tyden van jesus. Door
J. J- Hess, Bedienaar des Goddeljken Woords te Zurich.
Ut het Hoogduitsch overgezet. Woyfde Deel. ‘Te Am-
flerdam , by P. Meijer. Behalven het Voorwerk 323
bladz. in*gr. oËtavo. | |
ct voorige gedeelte afgeloopen zyrde met den dood
van Mozes, en de aenftelling van Jozua, zo is het
tegenwoordige gefchikt, ter ontvouwinge der krygsbe-
dryven van dien Veldoverften, en der lotgevallen van ’t
Israëlitiefche Volk onder deszelfs beftuur. De Eerwaer-
de Hefs behandelt de opmerkelyke gebeurtenisfen van
dit Tydbeftek, ingevolge van zyn bepaelde doelwit, op
ene dergelyke wyze, als hy dit zyn Werk aefigevangen
en voortgezet heeft. Van daer houd hy, onder ’t na=
gaen én ophelderen der gefehiedenisfen zelven , met hee
voordragen zyner leerryke aenmerkingen over verfchei-
den byzonderheden daer toe betreklyk , bovenal het oog
op de veelvuldige blyken van Gods byzonder Beftuu,
over dat Volk, die in dit Tydbeftek ten overvloede
voorkomen : waeromtrent hy ons meermaels bedenkingen
voordraegt, die zich niet flechts tot het befchouwde
voorval bepalen, maer tevens, en wel inzonderheid , van.
een uicgebreider nut zyn. Van dien aert is, om ’er éne
van te berde te brengen, zyne aenmerking over de toen.
malige onbedrevenheid van ’c Israëliciefche Volk in Kun-
ften en Wetenfchappen. ;
__By de befchouwing der zewEndaegfche optocht van *c
heir rondsom Jericho, had de Authaur gewag gemaeke
van de geringe kunde, welken men in die dagen had, van
belegeren en innemen van bevestigde plaetzen; en
ten dezen opzichte gezegd, dat-men dit aen gene by-
zondere _ onwetendheid der Israëlieten behoorde toe te
fchryven , dewyl wy, een geruimen tyd' daerna, de
IJ. DEEh, ALG. LETT. NO. 12. Ll Ies
A90 > HESS
Grieken hierin nog even onkundig vinden (*). ‚, Doch
„‚ eeneandere, laet hy daerop volgen, niet ongewigtige
‚ aanmerking kan hier den oplettenden leezer der bybel-
‚‚ fche gefchiedenis in.de gedagten komen,” welke zyn
Eerwaerde indezervocge vóordraegt.
‚> Ík verbeeld my doorgaans in de bybelfche gefchie-
_ denis befpeurd te hebben, dat de goddelyke leiding, met
welke dit volk begunftigd ‘werd, hetzelve in zaaken,
die op menschelyke kunst , ondervinding of weetenfchap
rusten, nimmer buiten den kring van de kennis of er=
vaarenheid zyner tyden deed treeden. Verre vag, in
eenige zaak van zulk een aart, de Israëlieten, door bui-
tengewoone onderrigting bekwaamer of bedseevener te
maaken, dan andere volken te dier tyd waren, liet zy
hen in hunne, dikwils zeer zwakke en byna doode , ken-
nis voortgaan; zo dat weetenfchappen en kunften by
hen zelden een hoogen graad bereikten. Dit was ’t niet,
“waarin de goddelyke regeering , hoewel anders zeer zigte
baar en kennelyk in hunne gefchiedenis, zig hun als
leermeestres aanbood. Wy zullen hen eerst ten’ tyde
van Salomo, (doch niet door byzondere goddelyke on-
derregting ,) in weetenfchappen en kunften , eene hoog-
te zien bereiken, welke in die tyden aanmerkelyk was.
Het bouwen der heilige tent in de woesteny was wel
volgens eene goddelyke opgaaf gefchied, gelyk veel in
hunne legerorde en verdere inrigting , op dat naamelyk
dit alles voor zulk eene zinnelyke theokratie gepast zou
zyn ; doeh deeze buitengewoone onderregting reikte
lang- niet toe, en was zelfs niet gefchikt, om het volk
meer kunstkennis te verfchaffen, dan ’er toen ‘in de we-
reld-aan te treffen was. Egypte en Phenicië waren,
go ’t {chynt, ongelyk: verder gevorderd. Ook hadden
de. Esraëlieten , 't geen zy van zulke zaaken wisten, zo
zeer niet door byzondere goddelyke onderregting gee
jeerd, als by gelegenheid van hun langduurig: verblyf
in Egypte. De zaak Jydt derhalven geenen cwyffel; en
de óórzaak ‘is met véel waarfthynlykheid te vermoeden.
Kunften en weetenfchappen lagen niet alleen buiten den
kring’ der onderregting, hän door’ openbaaring medege-
ee | ij f __ deeld,
.…(® Goover, Onderzoekingen van den oorfprong, de wetten,
zoen; car. Hoopd. vert. II D.H. 300 De |
GESCHIEDENIS DER ISRAËLIETEN. * sot
deeld, dewyl deeze zig bepaalde tot de betrekking waar.
in zy met de Godheid, en met andere volken, ftonden;
maar 't werd ook, naardien het goddelyk onderwys gee-
pe andere dan zulke zaaken ten onderwerp had, des te
klaarblykelyker , waarin deeze natie aan zig zelve over="
gelaaten was, en welke kundigheden, vermogens of
voorregten , zy daarentegen aan de goddelyke openbaarin-
gen te danken had. Wanneer men de Israëlieten, aan
den eenen kant, niet geleerder, niet ervaarener, niet
behendiger noch dapperder vond dan andere volken; en,
egtcer, aan den anderen kant, in hunne oorlogen, in de
inrigting van hunnen {taat, in ’t beloop hunner lotge-
vallen , zo veel hooger byftand, hoogere regeering be.
fpeurde; bleek ten klaarften , waarin hun voorregt ge.
heellyk beftond, naamelyk in hunne gemeenfchap met
deezen God. Indien, daarentegen, het buitengewoone
deezer goddelyke leidingen zig tevens tot bykomende
zaaken uitgeftrekt, en de Israëlieten ook in weetenfchape
‚ pen, kunften, enz. boven andere volken verheven had,
zou de natie daardoor wel in grooter aanzien gekomen
zyn, en met Griekenland of een diergelyken {taat om
den voorrang hebben kunnen twisten; doch de hoofd.
zaak ‚die eigenlyk door hunne afzondering en lotbefchik.
king bedoeld werd, zou zig daarom geenzins zigtbaar=
der vertoond hebben; maar of de andere voorregten verse
' dweenen, of, nevens dezelven, aan menfchelyke kragt
en bekwaamheid toegefchreeven geworden zyn. |
, Deeze aanmerking fchynt misfchien, by ’t gewag
maaken van ’t veroveren van Jericho, naauwlyks te pas
te komen , en eene bloote uitweiding te zyn; doch, ry-
pelyk overdagt, kan ze byzonderlyk op het wonderbaae
re in de verovering van Jericho toegepast worden. Het
janeemen van eene welverfterkte flad was het doel. Voor
de hedendaagfche krygskunde zou ’t niet moeilyk zyn,
muuren , hoedanige Jericho had, te overweldigen. Mer
kan derhalven denken: indien de Israëlieten in de kunst
van ’t belegeren onmiddelyk zo verre gebragt waren gee
worden , als de meníchen naderhand gekomen zyn, zou
‘er zulk een wonder-niet hebben behoeven te gefchie.
den, om de bemagtiging deezer ítad te bewerken, ——
Diergelyke bedenkingen, waarvan men zelfs weezenlyke
tegenwerpingen gemaakt heeft, vervallen reeds dòor on-
ze aanmerking. Wanc, DD dat het wonderbaare „
2 in
_
. 492 J. HESS GESCHIEDENIS DER ISRAËLIETEN.
in zodanig een geval , niet afweezig, ja niet geringer
geweest zou zyn, dewyl men toch zekerlyk een t'eene-
raal buitengewoon goddelyk onderwys zou moeten on-
derftellen, om Jofua kundig te maaken in iets, dat na-
derhand eerst door den tyd allengs ontdekt werd, zou-
den zulke haastige onderregtingen over onderwerpen van
natuur en kunst, die te deezer tyd nog boven ’t bereik
der menschelyke weetenfchap gelegen waren, geen even-
redigheid gehad hebben, met den overigen inhoud en
geest der goddelyke openbaaringen. .t Kan thans het
oogmerk niet zyn den Ísraülieten eene betere krygskun-
de, eene grootere behendigheid, enz. te verfchaffen „
en hen door zulke voorregten onder de volken te doen
uitmunten. Gods vinger (of medewerking) zou daarin
niet meer, maar wel minder, befpeurd geworden zyn.
Men kan te regt zeggen, dat Gods kragt magtig was in
de zwakheid der Israëlieten. Zy vertoonde zig daarin
zigtbaarst. Dit merkte Mofes reeds aam,”
Proeve van Aanmerkingen over het regt en onregt gebruik der
H. Schrift, voornamelyk in het behandelèn van de praäyk
der Godzaligheid , door c. SWAvING , Predikant te Hien en
Dodenweert. Derde Stuk. Te Utrecht, by A. v. Pad-
denburg en C. v. d. Brink Jansz., 1780. Behavende
Woorreden 98 bladz. in gr. oftavo.
Heef: men, ten rechten verftande en gebruike der
Heilige Schrift, oordeelkundig acht te geven op
den Oosterfchen Styl in ’t algemeen, men heeft zulks
bovenal gade te flaen, omtrent den Oosterfchen Dichte
ftyl in ’t byzonder; gemerkt dezelve zo grootlyks van
onzen Europifchen verfchilt. ’ Fs des natuurlyk, dat
de Eerwaerde Swaving het eerfte afgehandeld hebbende,
zich nu in dit Stuk tot hec laetíte bepaelt, om den By-
bellezer de daer omtrent vereischte oplettendheid in te
poezemen. Zyn BEerwaerde behandelt dit onderwerp,
eenftemmig met zyn hoofdbedoelde, op dezelfde wyze
als de voorigen; en verleent ons by diefgelegenheid op
nieuw ene reeks van ophelderingen, die ons het verkecr-
de gebruik van deze en gene Schriftuurplaetzen onder
’t oog brengen; terwyt hy de aendacht juister vestigt
, op
CG, 3WAVING PROEVE, _ 493
op den zamenhang en den dichterlyken flyl des Schry-
vers. —- Tot een voorbeeld hier van ftreske het geen
hy wegens des Konings raced Spr. XXII(, 26.* mede.
't Is bekend dat de woorden 5 Myn zoon geef my uw
hart, en laet uwe oogen myne wegen bewaren, en vooral het
eerfte ‘gedeelte, gemeenlyk aengemerkt worden, els een
raed des Heeren tot elk Israëliet, en verder tot elk
mensch , wiens hart Hy voon zich opeischt;en van wien
Hy met hartlyke en vuurige liefde, met de allerinnigfte
etegenheid, boven alles wil bemind, gezogt en ge-
rzaemd worden. Onze opmerkzame Uitlegger wraekt
. dit voorftel op zichzelve niet; hy omhelst het als ene
waerheid ; doch zou men, vracgt: hy, dus wel dat geen
denken, 't geen Salomo by deze woorden dagt? en zyn ant-
woord is , zekerlyk neen. mn
‚, Want, vervolgt hy, als wy de wederhelft van het
vers, nevens den t'famenhang, den ftyl en de leerwyze
van Israëls vorst aandagtiglyk befchouwen , zal het over-
vloedig blyken, dat Hy eene geheel andere bedoeling
had. En welke? De wyze Koning vermaant zynen zoon
om zig aan Hem met liefde, met vertrouwen, en be-
reidwillige gehoorzaamheid over te geven ; met één
woord, om zyn hart, gelyk het een kind omtrent zy-
nen Vader past, op Hem te. vestigen. |
‚‚ De hier op flaande wederhelft van het vers komt
hoofdzaaklyk overeen met feortgelyke lesfen IL, £. I1L,
1. Gelyk Hy zynen zoon daar en elders opwekt om zy-
ne redenen aan te nemen, zyne geboden by zig weg te
leggen, zyne leere niet te vergeten, zyne bevelun te
bewaren, zo zegt Hy hier,
laat uwe oogen myne wegen bewaren.
om hem aan te fpooren tot omzigtig, nauwkeurig en ge-
zet in-achtnemen van zyne Vaderlyke -fesfen en voor-
beeld. Waaruit al aanftonds eenig vermoeden rysc, of
liever, uit hoofde van den weerflag, meer dan waare
fchynlyk is af te nemen, dat de eerfte helft van hec
vers, daar wy thans by {til ftaan, iets dergelyks, als
ik gezegd heb, te kennen geve. Het eene toch is een
gevolg van het ander. Waar het eeríte niet voorafgaat ,
daar is het ander niet te verwagten.
| Ll3 - … Het
A
404 C. SWAVING
‚‚ Het geen 'er aanftonds in den t’famenhang volgt ,
komt hier mede ten vollen overeen, en doet ons nog na-
der zien, dat de Koning zyns zoons hart en oog op Hem
en zyn vaderlyk onderwys zoo wil gevestigd hebben „
dat hy dezelven geheel afwende van ontugtige,voorwer-
pen. Dus wil Hy hem, gelyk menigmaal (*), hier ins
zonderheid wapenen tegen onkuisheid en hoerery, op
welker alleruiterst gevaar en onuitkomelyk verderf, tot
ftaving der gegeven les, in ’t vervolg wordt aangedron>
en. Rek
5 ‚‚ Wat eindelyk des fchryvers ftyl en leerwyze be-
treft, ik beken, de fpreekwyzen komen, by myn we:
ten, gelyk zy hier liggen, niect weder voor. Echter
kunnen wy uit den Prediker genoegzaam leeren, wat
het in Salomos ftyl te zeggen zys zyn hart aan iets te
geven. Al in den.aanvang van dat boek zegt hy meer
dan eens, ik gaf myn hart aan verftandig onderzoek , aan
kennis van wysheid, enz. [. 13, 17. Alwaar Hy met deer
zelfde fpreekwys, als hier, verklaart, waaraan. Hy zig
geheel en al overgaf en toewydde.
‚‚ Gelyk Hy nu deze fpreekwys aldaar van zaakén be.
zigt, aan welken Hy zyne Dee opmerking , vlyt
en liefde gaf , en van welken Hy met allen yver en vlyt
zyn werk maakte; zo zie ik niet, waarom Hy dezelfde
manier van zeggen niet in dergelyken zin als gezegd is ,
ten aanzien van zynen perfoon, in de voor handen zyne
de les zou gebezigd hebben. Voeg -hierby VII. 2. |
‚, Mogelyk zal iemand denken: is zulk eene caal , hoe-
danige wy hier hooren voeren, voor Salomo, die im-
mers in al zyne grootheid een mensch bleef, niet te
fterk? past zy niet veel beter en nadruklyker in den
mond der Opperfte Wysheid? Deze zou voorzeker met
hooger recht en kracht dus hebben kunnen fpreken.
En zy doet het elders in de daad, zo als het Haare Ma-
jefteie betaamt. Zy doet het altoos ten deele met ande.
rc, ten deele met dezelfde woorden, Spr. VII. Maar
. hoewel hee in den eerften opflag voor Salomo te hoog
fchyne, zo te fpreken; echter is het in de daad niet te
fterk noch te verheven voor Hem, mids wy Hem in
hee regte licht befchouwen. Hy fpreekt niet als een
man ,
(*) V. 72. VI 2035. VII geheel, en elders.
PROEVE OVER HET GEBRUIK DERH.S 405
man „die van zynen zoon of van iemand rel leerlingen
wil zyn aangebeden, noch met hoger liefde „. geloof en
vertrouwen geëerbiedigd worden, dan Hy wist dat Hem
toekwam. Maar Hy vermaant, gelyk overal, als een
getrouw vader en leeraar , fprekende in ’s Heeren naam,
en door ingeven van den Geest der wysheid ‚en begeert , -
uit hoofde van dit zyn dubbel recht, en van de recht.
matigheid zynes rd\ds , niet meer dan Hy elders met an-
dere en zagter luidende woorden gedaan heeft.
‚En niet alleen is de taal, welke Hy voert, voor Henk
niet te hoog, maar zy past ook, in haar verband be-
Íchouwd, beter in zynen mond, dan in den mond des
„ Heeren. Het is, gelyk ik elders heb aangemerkt, eene
onbewezen en onaannemelyke veronderftelling , dat de
Opperfte Wysheid haare leerlingen, in de Spreuken „
overal in eigen perfoon als haare zoonen aanfpteke.’ Dic
gefchiedt flegts in die vertoogen, waarin zy vat den *
Koning fprekende wordt ingevoerd. Dezen uicgezon=
derd, en dus ook in dit hoofdftuk, is het Salomo zelf,
die zyn eigen zaad, en elk, die zyn onderwys wil aanne
fnen, met deze tedere aanfpraak; myn zoon, overal op=
wekt. En ‘er is in ’t byzonder, in ons teksrcapittel „
geen teken noch voetftap, en buiten onzen tekst geen de
@minfte fchyn voor het tegendeel. En, daar ik den Lee
zer voornamelyk op verzoek te letten, al wàt onzen
tekst voorgaat, en volgt, vooral de ftraks volgende
drangrede , want eene, hoer is als een diepe gragt ,vlodit wel
woegelyker uit de vernuftige en fchilderagtige pen van
Salomo, dan uic het verhevener pedceel der Opperfte
Wysheid, welke Hy altoos een anderen {tyl laat voe-
ren, en andere zaaken laat prediken en betuigen , over-
eenkomftig met de hoogheid van Haaren perfoom, en:de
waardigheid, welke zy bekleedt. be
‚‚ Voor het overige fchynt het my toe, dat zelfs on=
, ze Nederlanders, om van anderen niet te fpreken , deze
beroemde fpreuk in geen anderen zin-begrepen hebben,
dan ik meen bewezen te hebben , dat regt is. Weshalven
‘‚__ men fleges hunne kanttekening had behoeven ia-te zien,
om van dezelve gepaster gebruik ce maken.” Kes
LI 4 | Var
496 A GERARD
Verhandelingen over onderwerpen, betreffende den eigen Aart
en de Bewyzen van de Christelyke Leere, door A. GEKARD,
. Dr. en Prof. in de H. Godgel. in het Marefchal Collegie
yvan Aberdeen. Uit het Engelsch vertaald. Te Utrecht,
by A. v. Paddenburg. . Bebalyen het Voorwerk, 462
blad? in gr. o@tavo. , °
Bie deze Verhandelingen leveren ons een uicftekend
niddelyk bewys, ter ftavinge van de Godlykheid
der Christelyke Leere ; dat op zich zelve ftaet , en tevens
krachtig dient, ter verfterkinge van de onmiddelyke be-
wyzen, die voor dit gewigtig Stuk pleiten. Men mag
‘er met hect hoogfte regt van zeggen, dat dit bewys;,
fchoon niet volftrekt nieuw , echter tot nog niet opzet-
lyk op zodanig enk manier uitgewerkt is geworden ; wes-
halve hee wel ene byzondere oplettendheid vordere; te
meer daer de wyze van voordragt alleszins ene bezadigde '
oordeelkunde vertoont. — e eerfte Verhandeling is
gefchikt ter nafpooringe van de gepaste manier , op wel
ke de bewyzen voar de, Christelyke Leere, door Jezus
en deszelfs Apostels, zyn voorgedragen: en de tweede
ftrekt om te toonen, dat de Christelyke Leer ten nadruke €
Iykfte bevestigd is, door den ER and der Ongeloovi
en. Ze zyn beiden ten naeuwfte aen elkander verbon.
en; en dienen, om, als met vereende kracht , de God-
Iykheid dier Leere te bevestigen; welke op zo gepast ene,
wyze aenvanglyk verkondigd, en voorts zelfs door te-
genfpraek nog nader geftaefd is geworden.
. Fer duidelyker ontvouwinge hier van, gaet de Hoog:-
leeraer Gerard , in de eerfte Verhandeling , onderfchéiden-
lyk na, de manier op welke de bewyzen voor de Chris-
telyke Leere oorfprönglyk voorgefteld worden; en de
manier op welke zulks inzonderheidgefchiedde, ingevol-
ge van de tegenwerpingen, die door de eerfte Ongeloo-
vigen tegen dezelve ingebragt werden. Zyn Hoogeer-
waerde doet afzonderlyk zien, hoe gepast zulks warc,
en welke voordeelen het opgeleverd hebbe; dat hem, al-
les te zamen trekkende, gelegenheid geeft, om te too.
nen, hoe het ene en het andere zamenloope , om ons de
Godlykheid der Euangelie leere ontegenzeglyk te bewy-
gen. — Op ene foortgelyke manier handelt zyn Hoog:
eer.
VERHANDELINGEN, 497
eerwaerde, in het tweede Vertoog, afzonderlyk, van
de voordeelen, welken de Christelyke Leer getrokken
heeft, uit den tegenftund der eerfte ongeloovigen; en
van die pelken dezelve getrokken heeft uit den cegen(tand
in ’t algemeen; waeruic hy dan verder , ter verfterkinge
‚van het voorgaende betoog, (uic de manier van de vere
kondiging der Leere,) de Godlykheid der Euangelie lee-
re ten krachtigíte bevestigt. En 't nagaen van.dit alles
leid hem, ten befluite, om ons te doen opmerken , hoe
het betoogde, terwyl het dient om ons Geloof te ver-
fterken, ons ook tevens natuurlykerwyzeene zeer krach-
tige reden inboezemt, om gematigd en verdraegzaem te
zyn, jegens de genen, die het Euangelie niet gelooven ,
en hunne tegenwerpingen tegen het zelve vrymoedig
voorftellen. In't ontvouwen hier van kant hy zich ten
ernftigfte tegen de zulken, die met dwang, geweld of
ftrafmiddelen op hen willen aenvallen; ’t welk hy voor-
ftelt als een verkeerd en tegelyk vruchtloos middel ; ja,
(en dit bedoelt hy voornaemlyk , ) als iets dat dé Chris-
lyke Leer, op ene regelrechte wyze, wezenlyk bena-
ri Zie hier het geen hy ten laet{te deswegens voor- .
aegt. |
s> Opderftel , dat dwang: en ftrafmiddelen krachtig
zouden zyn, om de ongeloovigen te verhinderen van
hunne tegenwerpen doit voor te {tellen : dit is het uicer-
fte dat men van dezelve zoude konnen verwachten, Maar
zou dit voor de Christelyke Leer waarlyk voordeelig
zyn? Indien de voorgaande redeneering, [in dir tweede
ertoog ; } fteek houdt, dan zoude het niet voordeelig
je integendeel hect zoude nadeelig zyn voor dezelve,
et zoude het bewys van deezen Godsdienst verhinde.
ren, van immer te verfchynen ín dien luister, welken
het zelve verkreegen heeft, door het. uicftaan van de
ftrengíte beproeving van de redenen ; en welken hetzelve
Onmoogelyk door eenig ander middel verkreegen konde
hebben. De ongeloovigen, of fchoon het hun oogmerk
In het geheel niet is, zyn waarlyk werktuigen in de hand
van de Godlyke Voorzienigheid, om de Christelyke Leer
te bevestigen. Indien dezelve waar is, gelyk wy ge-
ven, dat zy is, dan zullen de aanvallen, die daarte.
gen konnen gedaan worden, onfeilbaar uitlogpen om der.
zelver waarheidnog meer onbetwistbaar te maaken. Zy
konnen ongetwyfeld mee Ki tyd zeer naadeelige gevol.
S gen
so ‘A. GERARD
gen voortbrengen. Maar wy zyn van God niet gevol.
magtigd, om dezelve' door geweldige middelen te vere *
hinderen, en door zulke middelen konnen zy inderdaad
niet verhinderd worden. Zo wy ons van dezelge bedie.
nen, dan ftemmen wy daardoor de goede dingen, met
welken het ongeloof zal overheerst worden, zonder dat .
wy de tydlyke kwaaden , welke daaruit onmiddelyk voort-
komen, verbeteren. Wy bederven de tarwe, terwyl wy
niet in ftaat zyn, om het onkruid uit teroeijen. Zalde
vermeerdering van het bewys, welke de Christelyke
Jeer , door het uic{taan van de proef des onderzoeks vers
krygt, met het grootfte voordeel gezien worden, dan is
het noodig, dat de tegenwerpingen tegen die leere, met
zulk eene groote vrymoedigheid, voorgefteld worden ,
als de bewysredenen voor dezelve, Zonder dit is de
proef, welke dezelve uicftaat niet volftrekt eerlyk : en
ten zy de tegengeftelde redenen naauwkeurig opgewoo-
gen worden , is 'er plaats over voor een vermoeden , dat
zy de proef uitgeftaan heeft, niet door de kracht van
derzelver waarheid alleen, maar ten deele ook door de
befcherming van menfchelyke magt. Het zyn niet alle
de trappen van inbindingen, welke dit vermoeden zullen
billyken ; maar hect is jammer , dat ’er ooit, door eenen
trap van inbinding, een voorwendzel gegeeven wierd,
dat men ooit den ongeloovigen hun moed beneemt van
vry te redeneeren tegen de bewyzen van de Christelyke
eere, zoo wel, als over’ andere onderwerpen. Hunne
krachtigfte redeneeringen tegen de bewyzen deezer leere
zullen dezelve den grootften dienst doen. Zy zullenzyn
als helden, wier dapperheid de overwinning mocilyker
maakt ‚maar wier a ae: den luister van de over=
winning vermeerdert. Neemen zy den toevlugt tot vit.
teryen: en verkeerde voorftellingen ; dat men dezelve al-
leen met bedaardheid aanwyze: zy zullen, in het einde,
niet alleen tot oneere van hunne Schryvers zyn, maar
ook de zaak, welke zy hadden moeten dienen, tot na-
deel zyn. Het ongeloof vryheid gelaaten om zyn uitere
fte best te doen, ftrekt eindelyk om zig zelve te niet te
doen, door de waarheid van de Christelyke Leere des te
klaarder en onbetwisbaarder te doen verfchynen. Indien
wy dan waarlyk gelooven, dat onze Godsdienst van een
Godlyken oorfprong, en niet onder de magt van eenen
bekrompenen en onverftandigen Geest is; zoo zal úe
Ca
VERHANDELINGEN. 4
belang , dar wy in deszelfs voorfpoed neemen, geholpen:
van veele andere grondbeginfels, ons leiden, om aller.
vuurigts te wenfchen, dat het ongeloof nooit door ande.
re wapenen, dan die van gezonde redeneering , mag be-
ftreeden worden. Men zuivert het Goud in den oven:
het is alleen maar verachtelyk fchuim, dat verteerd.
word. Laaten de Christenen nooit zoo handelen, als of
zy dagten, dat hun Godsdienst fchuim is. Laatep de
ftrafwetten onveranderlyk toegeeigend worden aan mis-
daaden, aangaande welke feilbaare meníchen nauwkeurig
oordeelen konnen; welke natuurlyke voorwerpen van
menfchelyke kennis zyn; welke op eene krachtdaadige
wyze door ftraffen konnen ingebonden worden; en wel-
ke zoo onmiddelyk verderflyk voor de maatfchappy zyn,
dat zy, ter bewaaring van dezelve, de ftraffen noodzaak.
Jyk maaken. Laaten nooit de belangen van de waarheid,
door dwaaze, of ongeöorloofde onderneemingen ter be.
vordering van dezelve, verdonkerd worden.
\ .
De Christelyke pligten van Arbeidzaamheid en Geduld, voor-
geftelt in twaalf Predikatien. Neyens een Aanhangzel,
door cv. LEsz. Dr. en Prof. der H. Godgel. en Akademie-
Prediker te Göttingen. Uit het Hoogduitsch vertaald,
Tweede Deel. Te Utrecht by A. v. Paddeuburg en J.
v. Vloten. dn groot otave 472 bladz.
> het afhandelen van den Inwendigen Godsdienst, in
‘t eerfte Deel dezer Leerredenen, maekt de Hoog.
leeraer in dit tweede een aenvang zyner befchouwinge
van den Uitwendigen Godsdienst, dat is der verbeteringe
van onzen Wandel, eenftemmig met de verbeteringe van
onzen Zin, of met onze Godsdienflige Neigingen. Hier-
omtrent bepaelt hy zich in dezen tot twee voorname
betrekkingen; tot 's Meníchen plicht, ten aenzien van
zyne Beroeps- en Standsbezighedert, Arbeidzaemheid en
. Getrouwheid in zyn Beroep; mitsgaders ten opzichte van
Tegenfpoeden, Geduld. Verder ftaet zyn Hoog Eerw.
de overige plichten, naer het voorgeftelde plan (*),
e vervolgens insgelyks te ontvouwen. Ïntusfchen voegt
h
(*) Zie boven bj. 185. id
‚goe “ G LESZ
hy by deze Leerredenen, die bepaeldlyk tot zyn plaa
behooren, even als in ’t eerfte Deel gefchied is, een
aenhangzel van byzondere Leerredenen; welken in dic
Stuk gaen, over 's Waereld roem en goedkeuring; het
oordeelen over den genadeftaet onzer medemenfchen 3;
de waerde van een natuurlyk goed hart; en een fchie-
Iyken dood: waerby nog komt, ene opwekking toc het
geduprig gebruik van ’s Heren heilig Ávondmael; welke
onderwerpen de Hoogleeraer, even als: de voorgaende ,
-… op ene leerzaem ftichtende wyze ontvouwr. Laet ons,
by deze gelegenheid, acht geven, op zyne lesfen van
hristelyke ‘Toegenegenheid, in ’t beoordeelen van den
Naasten.
‚ De overweging van het aengetekende Matth. XI,
2—19. doet hem byzonder ftille ftaen, op het onbe-
zonnen oordeel , dat velen der Jooden velden over hee
charafter zo van Joannes den Dooper, als van Jezus
Christus. Zulks doet hem tevens opmerken, dat dic
ook maer al te veel plaets heeft, in de Vönnisfen der
Menfchen , over den Genadeftaet van anderen, hun aen-
zien en waerdigheid by God; ’t welk hem noopt, om
dit haetlyk gebrek tegen te gaen, wel inzonderheid uit
_ overweging der Grondftellingen, die ons het Christen-
dom. inboezemt. , Grondftellingen, zegt hy, die ons
‚in ’t geheel geen aanleiding geven om Vieijers te
‚> worden ,: of Zonden te verfchonen , en goed te keu-
ren; maar integendeel ons oplciden en gewennen, om
‚, in alle onze Vonnisfen de Christelyke Toegenegenheid,
‚ eene algemeene Goedheid en Liefde te laten door-
„, fchynen.” De Grondftellingen op welken de
Hoogleeraer het oog heeft zyn de volgende,
[. „, Zelfs de roekelooste Zondaar vinde, zo lang hy
…… nog op deze zyde van 't Graf is, ogenbliklyk de Ge-
‚‚ hade van God bercidvaardig, om hem te betercn, en
door Christus tot zyne Gemeenfchap op te nemen.”
Op het betoog van die Grondftelling, uit welke blykt,
hoe ernftig en yverig, hoe veder en onvermoeid , de on-
afietelyke en ecuwige Liefde den zorgeloozen Zonder
zoekt , is zvne tael,
‚‚ En welke Goedheid, welke tedere, hartelyke Lief-
de moet ans dan, in onze Beoordelingen, zelfs over «
den roekeloosten Zondaar, befturen? Wanneer wy dus
een onzer Medemenfíchen opzetlyk in Ongeregtigbeder,
{le
mn
UITWENDIGE GODSDIENST, sot
Ongebondenheden, Lediggaan, Ontugt en andere Oa.
deugden zien voortleven; dan moeten wy ons vooral
die Les van het Christendom herinneren , en-op deeze
wyze tot onszelven fpreken. „, Ach, deeze myn En
> venmensch is door Jcfus verlost, en tot Gods Vriend-
,, fchap ‚en zynen Hemel , beftemt ! God zelf poogt hem
» te gewinnen, arbeidt met de grootfte Vlyc, en is on.
vermoeit bezig, hem te beteren, en als dan tot zyne
‚, Gemeenfchap op en aan te nemen. Wie weet, of
‚‚ hein njet na weinige Weken en Dagen deeze geluk-
„, kige Verandering zal te beurte vallen? Ea ô hoe ES
‚ lukkig, driewerf gelukkig zoude ik zyn, indien
> my verwaardigdce, als een Werktuig in zyne Hand,
‚, daartoe te gebruiken’ Zo moeten wy Christenen den-
ken, wanneer wy zien of horen, dat onze Naaste in
buitenfporige Zonden gevallen is. En dit zal ons niet
alleen voor alle verkeerde en liefdeloze Oordeelen bevei-
ligen; maar ook begerig en werkzaam maken , om al dat
geen, wat in ons Vermogen (taat, ter verbetering van
deezen elendigen aan te wenden.”
II. Als ene tweede Grondftelling , in dit geval bedoeld, _
{telt zyn Hoog Eerwaerde verder voor. „, Wat by den
‚> eenen Doodzonde is, (die het verlies van Gods Gena-
‚‚ de naar zich erekt,) dat kan by eenen anderen, flegts
„ eene Zonde uit Onwetendheid of Zwakheid , ja welligt
„…'in 't geheel geen Zonde zyn.” Het veríchil der om-
ndigheden, in welken onderfcheiden Menfchen zich
bevinden, wettigt, volgens het hier bygebragte, deze
ftelling; en dit zo zynde, zien wy hier uic, vervolgt
hy, ‚‚ hoe onchristelyk en onregtvaardig het zy, op el.
ke Zonde, die wy van onzen Naasten zien of horen , ter-
ftond het kwade van zynen Gemoeds-Toeftand te den-
ken, en hem de Vriendíchap en Genade by God te onc-
kennen. Zullen wy als Christenen verkeeren , zo moc-
ten wy ons hier herinneren. , Welligt weet myn Naas-
‚‚ ten niet, dat het Zonde. zy! Welligt heeft eene zwaa-
…, re onvoorziene Verzoeking hem ploeslyk daarin ge-
ftort! En wie weet, of hy niet weder van deezen
‚‚ Zondenval is opgeftaan 1” Zo te.denken , op deeze wy-
ze, Zagtzinnig van anderen , en ftreng van zichzelven te oor-
delen , is eenen Christen betamelyk. En dit zal ons voor
veele onregtmatige Oordeelsvellingen bewaren, en ans,
door «ulke bewyzen en- oefeningen der Liefde , dien
God,
Zo e G. LES Z
God, die de Liefde zelve is, gedurig welbehaaglyker
maken.”
UI. Zyne derde of. laatfte Grondítelling, welke hy
hier in acht genomen wil hebben, ís: ‚, Een Christen
‚‚ moet elken Mensch zo lang voor vroom houden, toc
‚ dat hy door klare bewyzen genoodzaakt word, het
„‚ tegendeel te geloven” En met opzicht tot deze
Grondftelling laet zich de Hooglecraer aldus hooren.
‚‚ Wy Christenen belyden eenen Godsdienst, wier
Grondwaarheid is, dat God elken Mensch Uapr zynen
Zoon verlost heeft, en zyn Welzyn regt hartelyk
wenscht en zoekt. Een Godsdienst, welke ons verze.
kert ‚dat God zynen heiligen Geest zendt, omeen iege-
Yyken tot een goed, tot een godvrugtig Mensch te mae
kén. Wy hebben den Bybel in handen, waaruit een ie.
der daaglyksch Lust en Kragt tot het Goede fchep-
pen kan. War is dus natuurlyker, Uan dat wy Chrise
tenen elken Mensch zo lang voor vroom houden, tot
dac wy door de zekerfte bewyzen genoodzaakt worden,
het tegendeel te geloven? —- Onze Medemenfchen
flegts daarom, wyl wy deeze of geene Zonden van hun
vernemen, of zelfs, zonder genoegzaamen grond, voor
odloos te houden; dat heet in der daad de Christelyke
pen van de algemene Verlosfing, en de Genadewerkin-
gen van Gods Geest, te verloogclrenen.
‚Wy zullen anders menigmalen , niet alleen valsch maar
ook liefdeloos en onregtmaatig van anderen oordeelen !
Hoe verkeerd, en ten uiterften onregtvaardig waren de
Vonnisfen der Joden, in onzen Text, van Johannes den
Dooper , dien zy voor eenen Onzinnigen; en van Jezus,
dien zy voor eenen Wellustigen Meníche hielden, Hoe
zeer bedroog zich Elias, zo een groot Propheêt, als hy
geloofde , hy ware flegts nog de eenigfte opregte Aane
bidder van God op Aarde? Ik heb , antwoordde God hem,
nog zevenduizend ware Wereerders in Israël bewaart! 1 Kon.
XIX. Paulus gebruikt dit voorbeeld van Elias, Rom.
XI. 2, om zich de vrolyke hoop te geeven, dat ook,
ten zynen tyde, nog vele duizende Vrienden van God ,
en de waare Deugd in ’c- verborgen leefden. Laat ons
ook, myne Vrienden, deeze christelyke gezindheid meer
en meer aannemen! Ware Deugd vertoont zich, even
daarom, wyl zy het is, niet altoos voor het oog der
Waereld. Waneer geen byzondere Pligt haar daar en
Noode
ee
UITWENDIGE GODSDIENST. $03
noodzaakt, verrigt zy het goede gaarne heimelyk, en
vergenoegt zich met de goedkeuring van God, die inhet
verborgen ziet. Bv dit alles, hoe menigwerf ontbreekt
het haar, indien zv by Armen en Geringen woont, aan
Lofredenaars en Gefchigtfchryveren ? Dusdanig behoren:
‘Wy, in den Omgang mef onze Medemenfchen, dikwils
van hen te denken. … Wie weet hoe veel moeite zich …
», deeze myn Evenmensch in het® verborgen aandoec,
> om zyne Zonde te overwinnen? Hoe veel eedele ftry-
‚, den hy daar zonder getuigen, alleen van den Alwe-
9, tenden opgemerkt, volbrengt? Hoo groot, hoe hef.
' denmoedig hy lydt? Hoe vurig hy tot God voor zy.
‚> ne Medemenfchen fmeekt? Hoe veel goed hy in het
‚> heimelyke verrigt ? Hoe menig ‘Mensch hy , door on-
‚‚ bekende en roemwaardige Vonnisfen , dienst doet, of
9 door liefderyke vermaningen verbetert?” Laat ons,
myne Vrienden, ons al meer en meer gewennen, zo tê
„denken. Dit zal ‘ons met achting jegens het menfchelyk
Geflacht vervullen: Onze ziel al meer en meer tot alge-
mener Liefde aanzetten, en veredelen. Ons de blymoe-
° dige verzekering geven, dat wy hier, met veele duizend
Godvrugtigen, daaglyks onze Knien voor God buigen,
en onze Mond en Handen tot eedle daaden openen, en
die aangename en zielverkwikkende Hoop verfchaffen ,
dat wy. eens, in den Hemel, onze volkomen Zaligheid,
in Gezelfchap van zo veele millioenen Menfchen , genie.
ten zullen. En indien wy in deeze liefderyke Oordeelen
nu of dan mogten dwalen, zo zal dit geluk, dat wy aan
anderen in liefde gedacht hebben, het beste van hen ge-
loofden , naar het getuigenis van onzen Heiland , Match.
X. 12, 13, op ons zelve te rug vallen: Als py in een
Huis gaat, zo groet het zelve. En indien dat zelve Huis dies
waardig is, zo zal uwe-Vrede op haar komen: maar indien het
dies niet waardig is, zo zal uwe Vrede zich weder op u ke-
“ren,” |
Driá
sok DRIE LEERREDENEN.
Drie Leerredenen, gehouden in 's Gravenhage, op den 25
Juny 1780 , den. oscften Verjaardag der overleveringe
van de Augsburgfche Geloofsbelydenis. In ’s Gravenhage
by J. Maunnikhhuizen en C. Plaat, 1780. Jn gr. o@dvo
128 bladz. 8 °
et voor de Prateftanten in ’t algemeen, en voor de
Broeders Lutheranen in ’t byzonder, merkwaerdige
tydftip der overleveringe van de Augsburgfche Geloofsbelye
denisfe, aan Keizer Karel den V , op den 25 Juny 1530,
na verloop van derdchalf Eeuw weder verjarende, heefc
vele Leeraers der Lutherfche Broederfchap opgewekt,
om daer van ene plechtige gedachtenis te vieren. By
‘deze gelegenheid zyn ook de hier boven opgenoemde
Leerredenen gehouden in ’s Gravenhage, en vervolgens
in ’t licht gegeven, door de geachte Leeraefs der Lu-
therfche Gemeente aldadr, A. STERK,C. V. D. HEIDE , Ph.
Dr. en F. G. c+RurTz. Hunne Eerwaerden hebben zich
als verenigd, om den Toehoorderen onder het oog te
brengen , het merkwaerdige dier gebeurtenisfe , met der-®
zelver heuchelyke gevolgen, niet alleen ten aenzien van
het Lutherfche , maer ook met betrekking tot het gehele
Proteftantfche Wezen; waer uit ze dan aller verplichting
tot ene vrolyke en werkdadige dankbaerheid afleiden. Ten
der Leerreden behelst, in ’t een en ’t ander opzicht,
lezenswaerdige aenmerkingen , welken dienen kunnen,
om zo de Proteftanten gezamenlyk, als de Lutherfche
Gemeenten op zich zelve, aen tefpooren ,om de groot-
heid van ’t geluk , dat de Hervorming te wege gebragt
heeft , ernftig gade te flaen, en vooral een recht ge-
bruik van deze Godlyke weldaed te maken. lets dac
‚zekerlyk by uicftek influit, het voeden.der vereischte
hoogachtinge voor Gods Waord, boven alle Menschly-
ke Schriften; het welk den Eerwaerden Sterk ook dic
Stuk in de eerfte plaetze doet aendringen.
„Willen wy, is 's Mans gepastetael, willen wy too-
nen, dat wy het voor een geluk achten, Protcftan-
ten ervormden , (wanc deeze naam kome
ons allen toe, die wy de dwaalingen der Roomfche Kerk
verlaaten hebben,), genaamd te worden, zo behooren
wy bovenal blyken te geeven van onzen eerbied voor
‚ads heilig Word, door het zelve naarftig te leezen,
Ep
DRIE LEERREDENEN. sos
en als het eenig richtfnoer van ons Geloof en onze Zeden
aan te merken. Dic was de grond{lag van de geheele
Hervorminge , dit was hect, het geen de zalige LUTHER,
en allen, die op zyn voetfpoor aan de zuivering der
Kerk gearbeid hebben, geduurig in den mond hadden:
— te weeten, dat de heilige Schrift als. de eenige
onfeilbaare regel van ons geloof en onzen wandel moet
worden aangemerkt (*). Gods Woord dan moet
ons boven alles heilig zyn: geen menschlyke Schrif-
ten verdienen, wanneer het op de vraage aankomt: wat
wy gelooven en doen moeten om Zalig te worden „——
eenig gezag, dan voor zo verre zy daarmede overéén-
komen; Een dan nog niet uit hoofde van eenige waar=
digheid ‘der Opftelleren; maar alleen om dat wy
zulk eene overéénkomst met Gods Woord in dezelve
ont=
(*) Men zie Epitome. Articulorum C9'c. Pp. m. 570; in de Hol-
handíche vertaaling: van z. nrzjus bl. 217; alwaar zy zich dus
laaten kooren. „ Wy gelooven, leeren en bekennen, dat de ee-
„ nige regel en richtfnoer, na dewelke teffens alle leeringen en
„ Leeraaren gericht en geoordeeld moeten worden, alleen zyn de
„ Propheetifche.en Apostolifche Schriften des Ouden en Nieuwen
„ Testaments, gelyk gefchreeven ftaat: ww woord ís myns voets
‚‚ lantaerne , enz. ‘maar andere fchriften van oude of nieu-
„ we Leeraers, wat naam zy ook hebben, zullen der Heilige
„ Schrift niet gelyk gehouden, maar aan dezelve alle met mal-
»„ kanderen onderworpen, en niet anders of verder aangenomen
„ worden, dan als getuigen, op hoedanig eene wyze naa den
„tyd der Apostelen, en op wat plaatze, zulke Icere ‘der Pro=
„ pheeten en Apostelen is onderhouden geworden.”
[Overeenkomftig hier mede is ook de tael der Belydenisfe one
zer Nederlandíche Kerke, Art. VII; alwaer wy het volgende
lezen. „ Men en mach oock geener menfchen {chriften, hoe
„… heyligh fy geweest zijn, gelycken by de Goddelicke Schriftue-
„ Ien, no h de gewoonte by de waerheyt Godts, (want de
»„ waerheyt is boven al,) noch de groote menighte, noch de
»‚ oudtheyt, noch de fuccesfie wan tyden ofte perfoonen, noch
‚de Concilien, Decreten ofte befluyten. . Want alle menfchen
»… Zijn uyt haer ‘felven leugenaers, ende ydelder dan de ydele
‚‚ heyt felve. ‘Daerom verwerpen wy van gantfcher herten al
…‚ Wat met defen onfeijlbaten regel niet overeenkomt : gelijck
„ ons de Apostelen geleert hebben, feggende: Beproeft de geese
» ten of fy uyt Godt zijn. Item: (oo yemant tot u komt, ende
B en Leer niet mede brenght, ontfanght hem in uw huis
» niet.”
IL DEEL. ALG. LEFT. NO. 12. Mm
so6 DRIE LEERREDENEN.
ontwaar worden. Dit moeten wy raadpleegen, om de
waarheid te vinden. Hieruit moeten wy de voorfchrif.
ten voor onzen wandel haalen. Daarin moeten wy de
beweegredenen tot een Godzalig gedrag , daarin
troost in bekommernisfen , fterkte in verzoe-
king , byítand en verlosfinge in wederwaardighe-
den zoeken. Dagelyksch moeten wy ’er ons werk van
maaken ,‚ om door deszelfs onderrichtingen wyzer en
beter te worden. En op deeze wyze moeten wy too-
nen, dat wy in dit gefchenk van Gods ontfermende
goedheid waarlyk belang ftellen.””
Drie Leerredenen, uitgefproken door J. HINLOPEN, Predi-
kant te Utrecht. Te Utrecht, by A. v. Paddenburg en
J. v. Vloten, 1780. Jn gr. oftavo 56 bladz.
N° aenleiding van Gods tael tot Jofua, Tof. I. 9,
Heb ik ’t u niet bevolen, ftrekt de eerfte Leerreden ,
om te toonen, „, dat Gods bevel genoeg is, alleen
9» NOeg, om ons tot eene kloekmoedige gehoorzaamheid
s aan te fpooren:” het welk den Leeraer ons
voorts doet opmerken, hoe wy, ter bevorderinge van
zulk ene gehoorzaemheid, ,, ons gedurig moeten herin.
‚, neren en voor oogen ftellen , dat God het ons bevo.
‚, lene heeft” De twede Leerreden hecft ten onder-
werp Daniels woorden tot Belzazar, Dan. V: 23. het
laec{te gedeeltes Dien God, in wiens hand uw-adem is, en
hy wien alle uwe paden zyn , hebt gy niet verheerlykt. Op
de optvouwing van dit voorftel, doet zyn Eerwaerde
zien, ‚, hoe elk onzer verplicht zy God te verheerly-
‘…, ken, om dat hy het is, în wiens hand onze adem is,
»s En by wien alle onze paden zyn :” mitsgaders, „, dat
», dit te verzuimen eene misdaad is, waarom wy den
‚adem en alles Verbcured.” En de derde of taetfte
Leerreden behelst verfcheiden oordeelkundige en leerza.
me bedenkingen over het aengetckende wagens den Hei-
denfchen Hoofdman Cornelius, Hand. X. 1 8;
welk voorval zyn Eerwaerde beknoptlyk opheldert , en
verder ter tecringe en betrachtinge doct dienen, In de
enc en andere Leerreden vertoont zich die opwekkende
ernst , welke aen den leertrant van den Eerwaerden Hin-
lopen eigen is; en die de verzameling zyner van tyd rot
tyd uitgegeven Leerredenen nuttig maakt. Be-
EE Bat and
BEOORDEELING. sor
Deoordeeling van de Uitzigten in de Eeuwigheid, door den
Weleerwaarden Heere J. C. LAVATER, Predikant te Zu
rich, aan ’t licht Been Uit het Hoogduitsch. Te
Amfterdam, by J. Dóll, 1780. Behalyen de Opdragt
47 bladz. ín gr. oétavo.
"Toen ons de opgemelde Uitzigten in de Eeuwigheid ter
hand kwamen, hebben wy , ca het doorbladeren van
dact Gefchrift, geoordeeld, dat de Eerwaerde Lavater
zyner verbeeldingskrachte te veel den teugel vierde, en
daer door te weinig acht gaf op zynen redeneertrant ,
ten opzichte der bondigheid; van waer we dat Stukje
in genen deele hebbep kunnen aenpryzen; te minder
daer ’t ons meer als belemmerend, dan als nuttig voor-
kwam (*). Ons beftek liet niet foe ons met byzonder. :
heden op te houden; maer is men begeerig ftukken van
die natuur uit dat Gefchrifc na te gaen, men leze dan
de hier bovengenoemde welgewikte Beoordeeling; waer
uit men ten klaerfte zal zien, dat de Eerwaerde Lavater
zich in’ deze Uitzigten meer door ene fterke Verbeel-
dingskracht, dan door het Gezond Verftand , heeft laten
eiden.
De Vyf Artykelen tegen de Remonftranten. Vastgefteld op
de Synode, gehouden binnen Dordrecht in den jaare 1618
„en 1619. Op nieuw uit het Labyn vertaald en uitgegeeven
met een Woorrede door j. AMERSFOORDT. Te Am/terdam ,
by C. Byl, 1780. In o&avo.
En vernieuwde uitgave dezer Stukken ten geringer
pryze, om dezelve op weinig kosten algemener te
maken. Naer luid der Voorreden, fchynt men hier toe
ootlyks bewoogen te zyn, uit hoofde der voorondere
elde onkunde van de Leden der Kerke, Bonen de be-
paelde Leer der Dordrechtíche Synode. ’t Kan zyn dat
zulks by ’t Gemeen plaets heeft; maer als men de God.
geleerde Schriften, die uiet den fchoot der Kerke voort-
komen, nagaet, is ’t onzes achtens vry blykbaer , dat
er
(9 Zie Agtm. Vaderl. Lettersef. I. D. bh, 267.
Mm 2
308 _J- AMERSFOORDT VAN DE VYF ARTYKELEN.
er niet zo zeer ene onkunde als wel ene verfchillende
verklaring dier bepaelde Leere in de Nederlandfche Ker-
ke heerscht; van waer een ieder zich, ter bevestiginge
‚van zyn verfchillend gevoelen, op de Synodále bepalin-
gen beroept. En, overeenkomftig met de ondervinding
van alle tyden, leert ook de hedendaegfche ondervin-
ding , dat het Gemeen zich gewoonlyk door deze en ge-
ne Voorftanders van de verfchillende gevoelens laet leir
den; des het, ten aenzien van deszelfs kunde of onkun-
de, weinig of niets uitdoe, of de Synodale Schrifren al.
emener en tot lager prys te erlangen zyn dan niet. Ook
Ean men van de gemene Leden der Kerke niet wel ver-
wagten, dat zy de bevoegde beflisfers zutlen zyn van
netelige gefchillen, die de Geleerden tot nog verdeeld
houden. .
Aanfpraak der Roomsch-Catholijke Pastooren , onder de Bail.
luagie van Rijnland, aan den H. E. W. Heere w. j. Ta.
VAN DER DOES, bij deszelfs aanftelling tot Dijkgraaf en
Bailjuw van Rijnland. Misfive wegens die Aan-
praak. kn Vrye Gedachten over het offereeren van
Douceurs aan Officieren, Dykgraven en Bailluwen. Alom
te bekomen in gr. oëtavo,
D% Papieren gaen over’ de douceurs, welken de
Roomsch-Catholyken gewoon zyn te offcreeren ,
voor de vergunning en befcherming der handhavinge van
hunnen Eerdienst, om denzelven ongeftoord te mogen
oefenen. Naer luid derzelver zou daer toe, zegt mcn,
. aenleiding gegeven hebben de eisch van zyn Hoog Ed.
y. d. Does, als vordêrende by het compliment, hem, we.
ens dészelfs aenftelling tot Dykgraef en Bailluw van
Ryoland, gemaekt, de fomme van twee-honderd Duca.
ten; terwyl de voorige Dykgraef maer zeven-honderd
Guldens getrokken zou hebben. Het Compliment van
den Roomsch Priester Witbols, uit naem zyner Mede-
amptgenooten afgelegd, of de Aenfpraek door hem aen
den Here Dykgraef, was enigermate gefchikt om zen
Hoog Ed. in te nemen; maer ze had, zo men verhaelt,
geen. invloed; om dat ze flegts vergezeld ging van het
gewoone deuceur , welks ontvangst geweigerd werd. —=
Dit voorval heeft iemand hewogên cne Misfive te fchry-
. vels
AANSPRAAK, — MISSIVE, — VRYE GEDACHTEN. 509
wen, welke, buiten de meermaels herhaelde klagten over
den toeftand der Roomfche Kerke hier te Lande, ine
zonderheid ene klagte behelst , ,„, dat men, het geen te
s, vooren eeg Douceur genoemd werd, en 't ook waarlyk
> is, nu reeds door de gewoonte met den naam van Wet
‚, beftempelt, en op de alleronbeleefdfte wyze aftrog-
» gele.” In zodanige omftandigheden mishaegt de bo.
vengemelde Aenfpraek den Misfivefchryver; hy wilde fter-
ker gefproken hebben; en legt hem ene andere tael in
den mond, in de verzekeringe dat men zelfs niet gehou.
den is enige Douceurs te geven. Zyns oordeels is men
in ’t algemeen te flap geweest in 't handhaven van ‘cregt
der Roomfchen, na ’t afloopen der bittere tyden ; en dit
wraekt hy aok in deze Aenfpraek. — Op deze Misfive
is gevolgd, een Stukje , getyteld : Prye gedachten over het
offereeren van Douceurs enz. by manier van ecn Brief aen
den voorigen Misfivefchryver. De opfteller van dezen
Brief railleert enigermate met het voorval; hy begrypt
dat de geoffereerde maer geweigerde penningen winst zyn ;
om dat de Dykgraef, volgens dien Schryver, geen regt
heeft om iets te vorderen; des zy de nu geweigerde pen=
ningen kunnen befparen. —- Edoch ene bedenking van
een anderen aert is de volgende. „, Zouden 'er, zegt
hy, buiten en behalven het ongeftoord oefenen van
, den Godsdienst, niet wel andere redenen by vermengt
‚‚ en onder begreepen zyn, welke de Heeren Pastooren
» ZO oodmoedig en onderdanig maken, om zodanige
», Douceurs, by de aankomst van nieuwe Officieren, Dyk-
> graven en HBailliuwen te offereeren , of jaarlyks cene
‚‚ Contributie op te brengen? Ik ben alcans in
dat denkbeeld, dat ’er mogelyk eenige andere zaken
‚, zo by Plakaten van Staar, als andere Refolucien , Wet:
ten of Keuren zyn zullen; welke door het geven van
zodanige Douceurs niet worden geobferveerd , en maar
‚, ongemerkt over ’t hoofd gezien, ten minfte zo, dat
», ZE, in die ftricte orde, zo: niet geëxecuteerd worden ,
9 als men anders na regten wel zoude kunnen uitvoe-
‚‚ ren.” Het komt hem voor dat de Eerw. Witbols het
{tuk alzo begrypt, en naer dat denkbeeld zyne Aenfpraek
ericht heeft; waermede alles, wat de Misfivefchryver
aertegen ingebragt heeft, genoegzaem vervalt. Men
geeft dus Doucturen van ene zyde, die door Douceuren
van den anderen kant rykelyk vergoed kunnen worden.
mmm Had de Schryver hier mede, of met dergelyk
„ Mmg3 be-
SS
SIO AANSPRAAK. —= MISSIVE. — VRYE CEDACHTEN.
bedenkingen, zync vrye gedachten laten afloopen , zou
men kunnen zeggen, hy heeft vry wel aen zyn oog-
merk voldaen.. Dan hierby komt een haetlyk byvoegfel ,
dat te perfoneel is om in openbaren druk, gemeen ge-
maekt te- worden; en te haetlyker , daer ’t voorkomt als
gerrond niet: op zeker weten , maer op hooren ver-
teller,
Verhandelingen van de Natuur- en Geneeskundige an
dentie in de Vereenigde Nederlanden. Opgericht én ’s Hage.
I Deel Eerfte St. Ins Gravenhage, by J. A. Bouvink,
1780. In groot oËtavo.
M* de afgifte deezer Verhandelingen, ftelt men den
Liefhebberen der Natuur- en Geneeskunde ter
band, de eerftelingen van de onlangs in 's Hage opge-
rigte Correspondentie Societeit, met betrekking tot deeze
voortrefiyke Weetenfchappen. ‘t Zal niet noodig zyn
uit te weiden over het nuttige en lofiyke oogmerk dee.
zer Societeit; daar onze Vaderlanders ‘er reeds eene ge-
noegzaame kennis van verkreegen hebben, door het, in
‘et voorleeden jaar, gedrukt en gemeen gemaakt Berigt
en Programma. Alleen {taat ons, nopens dat Berigt en
Programma ‚nog te melden, dat die Stukken weder her-
‘drukt, en voor deeze Verhandelingen geplaatst zyn; met
eenige veranderingen, die de tegenwoordige omf(tandig-
heden fcheenen te vereischen : byzonder met betrekking
tot de jaarlykfche contributie of deelnceming. De Hee-
ren Directeurs naamlyk hebben geoordeeld de jaarlykfche
contributie penningen, voorheenen bepaald op*twee Ducaa-
ten, ligter te kunnen maaken, dan zy voorheenen ge-
dagt hadden; en verzoeken des van de Heeren Intekee
naaren , voor 't eeríte jaar, flegts één Ducaat; terwyl ze
zig vleien, dat ze vervolgens in ftaat zullen zyn, om
deeze contributie nog laager te brengen. Men kan hier
uit afneemen , dat de poagingen der Heeren Directeuren
niets anders bedoelen, dan het beftendig maaken deezer
Societeit , welker heilzaame inrigting van alle zyde blyk-
baar ís. En uit dien hoofde verwagt men ook met reden,
dat welmeenende en rechtgeaarte Vaderlanders, die de
Natuur- en Geneeskunde maar eenigzins hoogagten, geen
zwaarigheid zullen maaken , om mede te werken, rd Ge
| â n
\
NATUUR- EN GENEESKUNDIGE CORRESPONDENTIE, SII
„frandhoudinge en’ voortzettinge deezer Societeit : om dee.
ze voor het {lgemeen zo dienftige onderneeming te hel.
pen onderfchraagen; ’t zy door het jaarlykfche toebren-
gen eener geringe fomme: of het mededeelen eener goe-
de gifte voor eens; of het toezenden van nuttige weer-
en geneeskundige aanmerkingen, waarvan de Societcit
met vruge gebruik zou kunnen maaken; gelyk met de af-
gifte van dit eerfte Stuk alrede gefchiedt.
Aan 't hoofd der hier byeenverzamelde Verhandelin.
gen is geplaatst, een Plan tot het doen van weerkuudige
waarneemingen, ’t welk de Heeren Directeurs dieofùig
geoordeeld hebben vooraf te laaten gaan. De werken-
de of correspondeerende Leden der Societeit worden ver.
zogt, hunne waarpeemingen , zo veel mogelyk zy, naar
dat plan in te riten; ten einde hier door, by vervolg
van tyd, ecne meerdere gelykheid ingevoerd, en dus
een vaster grondflag gelcid moge worden, op welke
men betere en zekerer waarneemingen, dan anders wel
eens plaats konden hebben, zal kunnen vestigen.
Verder is dat plan, buiten dit byzondere oogmerk, in
* algemeen dienttig voor alle Liefhebbers der Meteorolo-
gie; gemerkt het. eene reeks van leerzaame en nuttige
aanmerkingen behelst, raakende het waarneemen van den
Barometer, Thermometer, de Winden, het Weer, de
Uitwaasfeming, den gevallen Regen en Sneeuw, Ver
gefchikter aantekeninge deezer Waarneemingen, zyn ’er
bygevoegd twee keurig in ‘ce koper gefneeden Tafels,
welken tot modellen kunnen verftrekken : en daarnevens
aat nog eene Vergelykingstafel der Engelfche, Rhyn-
jandfche en Paryfche Maaten, tot de waarneemingen op
den Barometer gefchikt; die derzelver verfchil onder ’c
enkele opflag van ’t oog brengt. Ook heeft men in ’t
Gefchrift zelve de vergelyking van de Zweedíche Voete
maat opgegeeven, op dat de Leezers van de voortrefly-
ke Verhandelingen der Zweedífche Academie te meerder
nut uit dezelven zouden kunnen haalen.
Op dit Plan volgt een Kort Bericht van den Fleer G,
W. Callenfels, M. D., wegens Sluis in Vlaanderen,
wel inzonderheid met betrekking tot den {taat der gezond.
heid aldaar, naar uitwyzen der Geboorte. Sterflysten ,
enz. ; waaruit blykr, dat die Stad deswegens geenzins te
wraaken zy. ‘Men ontmoet in dit Gefchrift, buiten ce«
ne beknopte befchryving der Stad zelve, geer naauw-
Nam 4 keur
bd
…_ men.
siz VERHANDELINGEN -
keurige Lysten van de aldaar geboorcn en geftorven, zo
Burgers als Militairen, geduurende de jaaren 1778 en
17795 mitsgaders van de dooden, onder de eerst- ea
Jaatstgemelden, zedert het jaar 177o tot 1780. TBvens
gaat hier mede vergezeld , eene Lyst van de Zieken van
het Garnizoen te Sluis in Vlaanderen, federt den 15 Ju-
ly 1779 tot op 6 January 1780, zo van ieder Batailion
in ’t byzonder, als van ’t ‘gantfche Garnizoen, (uitge=
zonderd: de Artilleristen;) als mede hoe veelen ‘er da-
gelyks ziek geworden, herfteld of overleeden zyn. Als
mede, eene Memorie van de fterkte van dat Garnizoen
zo als het zig aan prefente Manfchappen, Vrouwen en
Kinderen, bevonden heeft, op den eerften July 1779;
en hoe veelen daar van ziek geweest, overleeden en
ezond gebleeven zyn, zints dien tyd, tot op den eer-
en January 1780. Van deeze, door den Heer J. G.
Lip, met alle mooglyke oplettendheid vervaardigde
Stukken maakt de Heer Callenfels in dit Gefchrift een
oordeelkundig gebruik; onder ’t mededeelen zyner op-
merkingen, raakende het geen men aldaar ter bewaarin-
ge of verfterkinge der gezondheid in agt heeft te nec-
en ieder, die dit onderwerp ooit gade-
geflaagen heeft, weet ,dat zodanige lysten, opgaven en
aanmerkingen van eene weezenlyke nuctigheid zyn; en
men wenscht, ter dier oorzaake, vry algemeen, dac
men foortgelyke naauwkeurige ftukken van meer plaat-
zen magtig zou mogen worden.
Ter bevorderinge hier van kan eenigermaate {trekken ,
een viertal van Aanmerkingen, waar mede hef tegen-
woordige gedeelte deezer Verhandelingen beflooten
wordt ; als behelzende gezette overweegingen en welge-
wikte ontwerpen, tot het verbeteren van de Gèboorte-
en Sterflysten, als mede tot het geregelder opgeeven
van de Ziekten, aan welken de Inwoond rs overleeden
zyn. De twee eerften komen uit de hand van den hoog-
eagten Middelburgfchen Leeraar A. ’s Gravezande;, en
e twee laatften uit die van den beroemden Heer J.
Wyngaard, M. D. Anat. Chir. et artis Obftetr. Lector, ra
hect Gymnazium te Deventer. In 'e laactte Gefchrift
van den Heer Wyngaard vindt men een naauwkeurig ver:
flag van zyne waarneemingen op de Febris Scarlatina, in
% najaar 1779 te Deventer ; en aan ’t zelve is gchegt ee-
ne Lyst der Geboorenen, Huwelyken en SOERICEEEnD
…_bine
/
VAN DE NATUUR: EN GENEESK, CORRESPONDENTIE. 519
binnen Deventer, in ’t jaar 1779; op zodanig eene wy
ze ingerigt, als men voorneemens is dezelven aldaar
jaarlyks ce houden. Elk deezer laatstopgenoemde Stuk-
ken behelst verfcheiden nuttige bedenkingen over dit on-
derwerp, die wel waardig zyn, dat ze vergeleeken wor.
den, met het geen deswegens te berde gebragt is, door
den Heer en Mr. J. Dierquêns, in zyn leeven Prefident
deezer Societeit, by ’t gemeen maaken der bekende Vere
zamelinge van Naauwkeurige Lysten, wegens de overlecde-
nen in 's Gravenhage. — N
Verhandelingen van het Genootfchap; onder de zin,preuk ,
Floreant Liberales Artes. Tweede Deel, Tweede Stuk.
Te Amfterdam by G. Warnars 1780. Behalyen het
Voorwerk 345 bladz. in gr. oflavo.
Me de afgifte van dit Stuk maakt het Genootfchap -
eene Verhandeling gemeen, die by uicftek der her-
haalde leezinge waardig is. Ze gaat over een onderwerp
waarin de Maatfchappy het hoogfte belang heeft ; en de
uievoering, aan ’t gewigt van ’t onderwerp beantwoore
dende, toont dat de geagte Opfteller geene moeite ge.
fpaard heeft, om hec ftuk van onderfcheiden zyden te
wikken en te weegen, en niets op het papier te itellen,
dan ’t geen een welberaaden oordeel als het heilzaamí{te
befliste. De Vraag, door het Genootfchap voorgefteld ,
Juidt: Welke zyn de beste fchikkingen omtrent het ftraffen
der Misdaaden, in eene welgeftelde Maatfchappy;, met eene
byzondere bepaaling op deeze Republiek? Eene Verhar.deiiog
van den Heer en Mr. HENRICUS CALKOEN, Advocaat te
Amfterdam, ter beantwoordinge van dit voorltel ingele-
verd, heeft de eenpaarige goedkeuring van het Genoot-
íchap weggedraagen , om met den eer{ten prys begiftigd
te worden; waarop dezelve thans het licht ziet.
Een Voorbericht van zyn Ed. geeft den Leczer vere
flag van des Schryvers doelwit en denkwyze; en ecne
daar aan volgende opgave van den inhoud verleent hem
eene zeer gefchikte handleiding, om het -beloop der Ver.
handelinge, en de hoofdbyzonderheden , daarin overwoo-
en, geredelyk na te gaan. Met den aanvang der
erhandelinge fplitst hy de Vraag, zo als hy oordeelt,
Mm 5 naar
sad „nn a
-3
SI4 VERHANDELINGEN
naar ’t oogwit van ’t Genootfchap , in vier vraagen.
», (1.) Kan de Burgermaatfchappye , alvoorens tot ftraf.
s‚ werten over te gaan, eenige voorzorgen gebruiken,
„, of te werk ftellen, om euveldaden en ongeregeldhe-
„> den voor te komen, of derzelver getal en invloed te
‚ verminderen? Zo ja, welke zyn de beste? (2.) Wels
„, ke fchikking of fchikkingen, welke Wetten zyn ’er
„ noodig, om de misdaden te beteugelen, en dus aan
s, ge boosheid, zo veel het meníchelyk vermogen vere
s> Mag, perken en palen te ftellen , en der Maatíchappye
‚‚ den hoogstmogelyken trap van veiligheid, met betrek.
‚‚ king van leven, eer en goederen, te verfchaffen? (3)
„… Welke zyn de beste fchikkingen , om de overtreders
‚‚ dier wetten te vervolgen en te recht te ftellen? En
», Eindelyk (4.) Welke zyn de beste fchikkingen, pleg-
», tigheden als anderszins , die in eene welgeftelde Maat-
9, Íchappye, by de dadelyke uitvoering der ftraffen,
‚, door de Wetten bepaald, te werk gefteld kunnen wor-
‚, den 2” Naar deeze onderdeeling der Vraage is ook de
Verhandeling vierledig; en de Heer en Mr. Calkoen be-
handelt in ieder Afdeeling , de daartoe behoorende: ftuk-
ken, in eene geregelde orde; met zulk eene keurigheid ,
en tevens met zulk eene vrymoedigheid, Ct zy hy de
gewoone, of by veele geliefkoosde denkwyze volge, of
’er van afwyke, ’t zy hy den ouden fmaak goedkeure,
of tot den nieuwer overhelle,) dat zyne manier van voor.
draagen juist die zy, welke het kenmerk voert van een
Schryver, die zig volkomen meester van zyn ftuk ge.
maakt heeft. Tot een ftaal hier van zullen wy den Lee-
zer, heet hoofdzaaklyke van ’s Mans redeneering, ten
voordeele van het buitengeweone Regts geding , tegen hen die
aan 't gewoone Regtsgeding de voorkeur geeven, nog mee
dedeelen ; na kortlyk, volgens zyne opgave, derzelver
onderfcheid gemeld te hebben. :
‚‚ Het eigenlyke en voornaame verfchil van beide dee-
ze Rechtspleegingen, zegt hy, beftaat ‘hierin; dat, in
een buitengewoon Rechtsgeding, de aangeklaagde, door
den Rechter, over de misdaad en de omftandigheden,
waarin dit gebeurd ís, ondervraagd wordt, en dac de
gevangene verpligt is op de hem voorgeftelde vraagen
te antwoerden. Door dit middel zoekt men hem tot
erkenternis te brengen, en alzo, uit zyn eigen boezem,
een bewys tegen hem te haalen ; zelfs, Evan hy
ard-
VAN FLOREANT LIBERALES ARTES. 313
hardnekkig blyft ontkennen, maakt men fomtyds gebruik
van dat bekende en by veelen zo zeer gehaate dwangmid-
del, de Pynbank. : De aart van het ‘gewoone
Rechtsgeding , daarentegen , beftaat hierin. De aange-
klaagde zich, gelyk het geval gewoonlyk is, met eene
ontkenning verdeedigende, vorderc de Aanklaager, op
de bewyzen , tegen hem;, naar Landsgebruik en Wetten ,
ingewonnen, de toewyzing der ftraf ‚by de Wet bepaald:
waarop de Rechter „den Aangeklaagden in zyne verdee.
diging, zo op de zaak zelve, als op de bewyzen tegen.
hem overgelegd , naar rechten en Landsgebruik gehoord
hebbende, zonder op zyne erkentenis ce dringen of die
te vorderen ‚tot de vryfpreeking of veroordeeling befluit ,
naarmaate de kracht en klem der overgeleverde bewyzen
zulks medebrengt. ” De laacfte Regtspleeging alleen is
in Engeland gebruikelyk: in de Nederlanden bedient men
zig van beiden; doch gerbeenlyk van het buitengewoone
alleen; volgende egter zomtyds , op eene buitengewoone
aanklagte, nog een gewoon geding. Veele Regts-
geleerden verheffen in’ dit opzigt de „Engelfche manier
van regtspleegen ; doch de Heer en Mr. Calkoen kan zig
met hun niet vereenigen. Zyn Ed, erkent wel, dat hun
gevoelen, en de gronden waar op zy bouwen, eenige
aanmerking verdienen; dan hy oordeelt tevens, dat ‘er
veel fterker reden voor de buitengewoone Regtspleeging
pleiten. Na eene voorafgaande aanmerking, ter te zy-
deftelling van wederzyd{che misbruiken , die vermydelyk
zyn, en gefchuwd moeten worden; als mede raakende
de verfchillende Landsgefteldheid , uit welken hoofde.En.
geland de buitengewoone Regtspleeging gevoeglyker dan
Ons Gewest ontbeeren kan; brengt onze Regtsgeleerde,
voor zyne voorkeuze deezer Regtsplecginge, de volgen.
de reden te berde.
1. De onfchuld ís meer beveiligd, nm dat deeze Rechtse
pleeging de fterkíte bewyzen , zonder eigen erkentenis,
voor onvoldoende houdt, |
- 2. Men kan in dezelve kragtiger bewyzen en blyken
van fchuld vorderen.
à. De misdaad en de fchuldige wordc ‘er veel beter
door ontdekt engeftaft.
… Ín de uitbreiding deezer redenen toont zyn Ed. ten
klaarfte, ‘dat de onfchuldige in ’t gewoone Regtsgeding
meer gevaar loopt; als mededat het SRI Rene
Cts-
Pd
sió VERHANDELINGEN
Regtsgeding ongelyk beter gefchikt is, om den fchul-
digen, vooral in de mindere of meerdere zwaarte van
zyne misdaad, naar den eisch en ’t oogmerk van den
etgeever te vonnisfen: 'c welk dan ook met te meer
geruscheid kan gefchieden, om dat de Regter , (het welk
dit geding een merkelyken voorrang geeft ,)
4. Door de buitengewoone Regtspleeging eigene con-
Fesfie verkrygt, die het allerzekerfte bewys van fchuld
is ’t geen men hebben kan. ‚ Deze beneemt,
zegt zyn Ed. alle twyffeling; deeze brengt alle de by=
zonderheden, zelfs die tot verfchooning of verzachting
kunnen ftrekken, tot kennis van den Rechter. Deeze
ftelt hem gerust, dat hy, in zyne oordeelvelling , zich
niet vergisfen kan. Het bewys is nu, om zo te fpree-
ken , eene Mathematifche Demonftratie ; daar alle andere
bewyzen , van wat aart ook, wel tot eene allerhoogfte
waarfchynlykheid, doch nimmer tot eene eigenlyke ze-
kerheid, te brengen zyn. Laaten nu getuigen kwalyk ge.
zien, kwalyk gehoord hebben; laaten zy zichzelven of
den Rechter misleiden; laat eeù byzondere famenloop
van omftandigheden den aangeklaagden veroordeelen; de
Wer, die eigene erkentenis vordert , is, wat ook ande.
ren hierover denken mogen, een bolwerk van burgerlyke
zekerheid en veiligheid, waardoor de onfchuld, door
waarfchynlykheid in gevaar, nog gered kan worden ;
terwyl, in allen gevalle, het niet zelden gebeurt, dat , in
de ontkenning van den gevangenen zelve, geen gering
bewys van fchuld te ontdekken is, welk de noodzaak.
lykheid der ondervraaging te zekcrer aan den dag legt. ”
Onze Regtsgeleerde drukt zig , over de noodzaak-
Iykheid van eigene confesfse , te fterker uit, om dat hem
een geval bekend is, ’c welke hem daartoe ten kragtigfte
dringt. En oordeelt iemand dat deeze Regtsplees
ing onbillyk genaamd mag worden, hy beweert integen-
eel, dat dezelve den naam eener billyke ftrengheid vere
dient, waarover hy zig in deezervoege uitlaat.
‚‚ Door het pleegen der misdaad heeft de Maatfchap-
y immers reche tot de ftraf , by de Wer bepaald, ver-
enen Alwaar van de eene zydc een recht coc zekere
daad is, is aan de andere zyds eene verpligting, zich
daaraan te onderwerpen, en alle tegenftand of verhinde.-
ring in de oeffening van dat recht, is daadelyk ongelyk,
Wy neemen het den aangeklaagden wel niet kwalyk,
hun
,
VAN FLORBANT LIBERALES ARTES, 517
hun leven , door eene ontkenning, is ’t doenelyk, te
redden; dan wy begrypen tevens, dat, wanneer nu de
Aanklaager, met veel moeite, de bewyzen van de be.
aane misdaad in zo verre bekomen heeft, dat de aange-
laagde gezegd kan worden, overtuigd te zyn, deeze
zich als nu aan zyn noodlot, en de gevolgen, uit zyne
vrywillige daad fpruitende, onderwerpen moet.
Met betrekking van een ®aarlyk fchuldigen kan de Maàt-
fchappy dus onderrechting , wegens de gepleegde daad,
vorderen. Zy heeft recht te eifchen , dat de te last geleg-
de daad, door de eigene erkentenis van den fchuldigen,
tot eene volkomen zekerheid gebragt worde: terwyleen
waarlyk onfchuldige, op fchynbaare bewyzen van fchuld
aangeklaagd, nimmer door eene waarachtige opgaave van
hect gebeurde, in eenig lyden komen kan,”
Zyn Ed, ftelc zig egter iemand voor, die dit laatfte
ontkent, en oordeelc, dat een onfchuldige dus wel in
eenig Iyden zou kunnen komen. By voorbeeld. „ Mor-
dechai is een man van (lecht gedrag. Hy heeft met Levy
een beding gemaakt , om by de revue, of andere plaat=
zen, daar veel meufchen by elkander komen, voor ge-
meene rekening te gaan zakkerollen. Mordechai heeft
een nieuwsgierig toekyker zyn horologie behendig ge
ligt. Hy verkoopt het, geefc by Levy voor, dat hee
geen goud was ‚of doet hem in de opgaave van den ver-
koopprys te kort; althans Levy verbedid zich zulks.
Ja een gemeene kroeg, daar volk van dit foort te fa-
toen komt, ontmoeten zy elkander , en geraaken in hoog-
gaande twist. Levy daagt zyn party uit , om hun gefchil
met het mes te beflechten. Mordechai , vreesachtig van
aart ‚ weigert dit ‚ by herhaaling , doch, genootzaakt , geeft
hy voor de uitdaaging aan te neemen Ze gaan uit.
Twee of meer getuigen hooren en zien het een en ander,
Mordechai, op ftraat komende, en niet willende vech-
ten, begeeft zich op de vlucht De zelfde, of
andere getuigen, vinden , weinig tyds na dit voorval,
Levy , doodelyk getroffen, op ftraat leggen. Hy fterft
onder hunne handen, zonder te melden, op wat wyze
hy aan die wond of wonden gekomen is, Indien Mordee
chat, hierop gevangen en ondervraagd wordende, alle
die byzonderheden erkennen of openbaaren moet, zal hy
gewis meer moeten erkennen, dan mogelyk bewezen zau
kunnen worden. Althans dit is zeker, dat hy, door zyn
‘cr.
$18 VERHANDELINGEN
erkentenis, aan het zeggen van zeer verdachte getuigen
te veel gewigt zal byzetten; en dat de Rechter hen nu
pict alleen volkomen gelooven, maar boven dien, als
zeker ftellen zal,.dat Mordechai en geen ander de daader
van den gepleegden man(lag is.” -p— De Heer en Mr.
Calkoen erkent het gewigt deezer zwaarigheid; maar
ze. komt hem nogtans meer fchynbaar, dan wezenlyk ,
voor. |
‚‚ Stel, zegt hy, dat van alle deeze opgegeeve om.
ftandigheden volkomen blyk was, zonder de bykomende
erkentenis van Mordechai ; zou hy , ineen gewoon Rechts.
geding deswegens aangefprooken, als fchuldig aan den
manflag van Leyy veroordeeld worden ? —_—#Zo men
ja antwoordt, behoeven wy de geheele zwaarigheid niet
te beantwoorden: want dan kan hem de buitengewoone
wyzê in geen meer lyden brengen, dan waarin hy ‚door
de gewoone , gebracht wordt. Zegt men? Mordecha?
zou, in een gewoon Geding, niet kunnen veroordeeld
worden , om dat ‘er geen direct bewys van den gepleegden.
manflag is. Wy antwoorden: om die zelfde reden zou
Mordechat even min in een buitengewoon Geding veroor.
deeld kûnnen worden. Waarby nog een tweede reden
komt, die in het gewoone geen plaats heeft; te weeten
Mordechai , erkennende alle de byzondere omftandigheden
van het geval, doch den manflag zelven ten fterkfte ont.
kennende, ontbreekt 'er klaarblykelyk zyne erkentenis,
welke het onmogelyk maakt, dat hy veroordeeld kan
worden 5 dewyl ’er ín het buitengewoone Rechtsgeding
een veroordeeling plaats kan hebben, dan op eene vol-
fedige erkentenís van ’t geval; dat is, in het opgegeeven
voorbeeld , eene volledige. erkentenis den manflag daade.
yk begaan te hebben. Zyne erkentenis mag, zo min in
de buitengewoone dls in de gewoone wyze van Rechtse
pleeging , gefplitst worden: veel min mag, in het een en
ander geval, dus geredeneerd worden: ,, Daar gy alle
s‚ die omftandigheden erkennen moet, en het dus hoog-
… waarfchynlykst is, dat gy de daader zyt , daarom hous
‚, de ik u fchuldig.”” Waar , op die wyze in de Criminee.
le Vierfchaar geredeneerd, en van het mogelyke tot het
daadelyke befloten wordt, is de onfchuld in gevaar, wel.
ke wyze van Rechtspleeging ook gevolgd moge worden
Doch gelyk wy de misbruiken der gewoone Rechtsplee.
ging niet aanvocren , en Jaar op de voorkeuraan de bui.
ten-
VÁN FLOREANT LIBERALES ARTES, Sig
tengewoone toekennen, zo vorderen wy ook hier, dat
men onder{telle, dat de buitengewoone, zonder misbruik;
eoeffend worde, gelyk wy reeds aangemerkt hebben,
e buitengewoone Rechtspleeging ftelt hem dus, klaar-
blykelyk, in nog minder gevaar van in lyden te komen,
dan de gewoone. Ten tweeden, wanneer Mordechai , het
zy in een buitengewoon , het zy in een gewoon , Rechts.
geding aangefprooken, alle die omftandigheden erkent,
ftaat de zaak gelyk. Hy doet dan vrywillig, in het ge=
woone Rechtsgeding, het geen hy in een buitengewoon
verpligt wordt te doen. Ook ftaat de zaak gelyk , wan«
neer hy in beide gevallen ontkent. Maar ftel, dat hy,
in een gewoon Rechtsgeding, alle die omftandigheden
ontkende, zou hem die ontkencenis niet veel meer in Iy«
den kunnen brengen, dan zyne erkencenis, in beide wy.
zen van Rechtspleegen ? Ik denk ja.
Want word het een en ander beweezen , dan immers
doet hy eene leugenachtige verdeediging , en hy loopt
gfoot gevaar, om, door zyne ontkenning zelve, in Iy«
den te komen, en als fchuldig veroordeeld te worden.
En dit bewyst al vry klaar, dac, zo al eene erkentenis
van deeze en geene byzonderheden, fomtyds, een aan- -
geklaagden in lyden zou kunnen brengen, echter in het
ontkennen van zaaken, die waar zyn, nog veel grooter
zwaarigheid ligt opgeflooten : ten minften, dat de zwaa-
righeid, ter wederzyde, even groot is,
Wy zullen hier van afftappen, met de aanmerking ,
dat uit deeze onze redeneering blykt, dat het Opperwe-
zen , ons verpligtende der waarheid hulde te doen , zulks
niet uit willekeur of dwang, maar om redenen, uit ons
eigen belang afgeleid , gevorderd heeft. : Ja,dat dit niet
alleen in het dagclyksch leven doorgaat, maar dat het
fpreceken en onbewimpeld te kennen geeven van de waar-
heid, ook in gevallen, waarover wy hier handelen, het
beste em zekerfte middel is, om ons leven en eer, tegen
alle ongegronde befchuldigingen, te verdeedigen. *
By de overweeging van dit alles, dat het buitengee
woone Regtsgeding begunftigt, komt nogtans van de an-
dere zyde dé Pynbank , als haatelyk en affehuwelyk, in
aanmerking: de gewoone Regtspleeging heeft dezelve
niet noodig; maar de buitengewoone kan dezelve zom.
tyds niet ontbeeren; dit ftrekt, zegt men, grootlyks
tot haar nadeel. Onze Regtsgelcerde behandelt die as
er-
$26 VERHANDELINGEN VAN FLOREANT LIEERALES ARTES.
derwerp wat laager afzonderlyk, en zyne verdeedigin
van ’t behoorelyk gebruik van de Pynbank is met zo vee
omzigtigheid en oordeel opgefteld , dat de hier uit ontleen-
de zwaarigheid zo niet geheel kragteloos gemaakt, ten
minfte zeer verzwakt worde, — kunnen ons
piet wel inlaaten, in een verflag van 's Mans voorftellin.
gen desaangaande , zyne behandeling over dit onderwerp
moet geheel geleezen worden; en zy die dit onderwerp
onder handen neemen, zullen wel doen, wanneer zy dee-
ze verdeediging van de geoorlofdheid der Pynbank meet
oplettendheid nagaan. Kunnen zy, na de overweeging
van het bygebragte, een beter middel, dat aan mindere
zwaarigheden dan de Pynbank onderhevig is , uitvinden,
ter bereikinge van het hoofdoogmerk , zonder de onfchuld
in gevaar te brengen, of de ftrafloosheid der gruwelyk-
fte euveldaaden de overhand te doen neemen: ze mogen,
volgens de herhaalde betuiging van den Heer en Mr.
Calkoen verwagten, dat zyn Ed., naar zyne menschlie.
vendheid, ten. volle bereidvaardig is, om de Pynbank,
boe voorzigtig ze ook hierte Lande in 't werk gefteld
worde, hoe zeer hy dezelve beteugeld hebbe , geheel en
al op te geeven.
Verzameling van Historiefche en Politike Traêtaaten , voorheen
witgegeeven door den Historiefchryver j. WAGENAAR. Twee-
de Deel. Te Amfterdam, by Yntema en Tieboel, 1780.
In gr. oËtavo.
y de in het eerfte Deel deezer Verzamelinge bewaar-
de losfe Gefchriften van den geëerden Wagenaar,
welken men door dit middel voor de verftrooijing poogt
te behouden (*), komen in dit tweede Deel nog eenige
Stukjes van die natuur, welken dic behoedmiddel niet
minder verdienen; te meer, daar ze veelal naauwlyss
op zichzelven te bekomen zyn. Hier ontmoet ons in de
cerfte plaets het Koffiyhuis-praatje, met den daarnevensgaan- .
den Patriot; twee Gefchriften door dien Vaderlandlievene
den Schryver afgegeeven, in den jaare 1747; om, ware
"… mogelyk ‚een geest van gemaatigdheid in te boezemen;
ter (tuitinge van de wederzydsch woelende driften en
Ken ,
(*) Zie Hedend. Vaderl. Lettcroeff. V. Deel. bl. 452
J. WAGENAAR, HIST. EN POLIT. TRAKTAATEN. sal
ken, by gelegenheid der groote Staatsverandering in ons
Gemeenebest, in die dagen, by veelen een gevaarlyken
rol fpeelden. Op deeze Stukken volgen ’s Mans ernítige
Verdeediging-fchriften , wegens het , door zommige Schry-
vers, beledigde Karakter van den Heere Raadpenfionaris
Fohan de Wit; in welken die yverige Voor{tander van
braave Mannen den roemwaardigen de Witt, op eene one -
wederleggelyke wyze, van den hem diestyds aangewree.=
ven blaam zuivert. Met deeze ernstige Stukken zyn ook
twee boertende Lofbazuinen verknogt, waarin hy zyne
Tegenfchryvers, op eene by uicftrek geestige manier,
befpotlyk ten toqn ftelt. Alle deeze fchriften heb
ben dit wel met elkanderen gemeen , dat ze inzonderheid
opgefteld zyn, met betrekking tot byzondere tydsome
ftandigheden en perfoonen. Maar dit neemt niet weg „
dat ze tevens van eene algemeene nuctigheid blyven ; ges
merkt de Heer Wagenaar 'er eene menigte van denk-
beelden ingevlogten en ontvouwd heeft, welken altoos
ter gegronder kennisfe van ’s Lands Gefchiedenisfen en
Beftuur kunnen ftrekken; als mede van dienst zyn, om
de Lezeren de pligten van een welmeenend Ingezeten ,
in verfchillende tydsomftandigheden, op eene treffende
wyze te herinneren. En men kan, deeze Schriften dus .
by elkander geplaatst vindende, niet nalaaten zich ten
hoogfte te verwonderen over ’s Mans bekwaamheid , niee
alleen als Gefchicht. en Staatkundigen , maar ook als een
vernuftig Schryver; die zyn aak en pen dermaate in
zyne magt had, dat hy zyn denktrant en fchryfwyze
ongedwongen naar den aart van ’t onderwerp , en ’t oog.
merk dat hy voorhad, konde On In 't Koffyhuis-
praatje heerscht eene natuurlyke lugtigheid; de Patriot '
behoudt dat lugtige, maar met inmengfel van eene on-
gemaakte deftigheid, daar ze te ftade komt; in de Ver.
deediging van de Witt vertoont zich alomme een manly-
ke ernst, die voor de tegenparty vernederend is; en de
Lofbazuinen behelzen eene gansch fneedige boertery. —
Weinige Schryvers zal men te berde kunnen brengen,
die in zulke verfchillende fchryfwyzen tevens zo geluk«
kig geflaagd zyn. — Voeg hier by nog zyne bekwaam.
heid, om, zonder zich fchuldig te maaken aan laffe vlej.
taal, een groot Man naar deszelfs verdienften te pry=
zen, en zyne aandoeningen van hoogagting voor hem ina
diervoege uit te drukken, dat het blyke, dat de Natuur
IT, DEEL, ALG. LETT. NO, 12, Nn fpreekt.
N
522 J. WAGENAAR
fpreekt. Men windt 'er een voorbeeld van in 's Mans
Schets van het leeven, den aart en 't gedrag van dea
Fleere Mr. Hermannus Noordkerk, Advokaat te Amfter-
dam; met welk pryzenswâardig Stukje het tweede Deel
deezer Verzamelinge beflooten wordt. En hiermede
was ook ons oogmerk dit Artykel tc be“ uiten, nadien
wy ’t niet noodig oordeelden op eenig byzonder Stuk uit
het zelve ftaan te blyven; dan, by het nederleggen van
dit Deel, het nogmaals opeoflaande, viel ons oog op
een blad van den Patriot, het welk handelt over de nae
tuur en de verfcheidenheid van den verftandiyken
Smaak. Op het inzien der behandelinge van dit onder-
werp, oordeelden wy het niet ongevallig, den Leezer
‘!s Mans bedenkingen deswegens nog mede te deelen;
vooral nadien men dezelven in det Gefchrift niet zou
ver wagten.
‚‚ Een vermaard Geneesheer, onder myne Vrienden,
dus vangt de Patriot aan, vertoonde my en eenig ander
Gezelfchap, onlangs, in het hoofd van een versch ge-
flagt Schaap, het werktuig van den Smaak , op eene zeer
klaare en bevattelyke wyze, Hy deed ons, in de Tong,
ontbloot van haare vliezen, en naderhand in het Gehe,
melte , de verfcheiden’ ryen van tepeltjes opmerken , die,
onderfchcidenlyk geprikkeld of aangedaan , onderfcheide.
ne beweegingen veroorzaaken in de Zenuwen van het
vyfde en negende paar, waar op de gewaarwording,
welke wy Smaak noemen, in de Ziel ontítaac. Hy be-
duidde ons, dat dceze Zenuwen kleine puntjes. hadden,
die de holligheid der tepeltjes vulden, en hierom ligte-
Iyk den indruk overnamen, die, door fpyze of drank,
op de tepelcjes gemaakt werdt. Verders, zeide hy,
dat de welgefteldheid deezer tepeltjes niet alleen ; „maar
vooral ook de gezondheid van het fpeekfel, onder de
voornaarmfte oorzaaken moest gerekend worden van eee
_ pen naauwkeurigen, fynen en goeden fimmaak; dat te wei-
nig of bedorven fpeekfel maaken kom, dut dingen, die
ops anders wel fmaakten , eenen zeer kwaaden of fom.
tyds gantsch geenen fmaak hadden. Hy gaf ons ook ree
den , waarom fommige fpyzen, met Zout, Limoenfap,
of Speceryen gebruikt, beter {maaken 3 aanwyzende , dac
decze dingen, met de fpyze vermengd, dezelve meer op
de tong doen prikkelen , dan zy op zig zelve zou hebben
konnen doen. Hy maakte nog verícheiden’ andere aan.
ik: 7 mer
HIST. EN POLIT, TRAKTAATEN. ‚$3
merkingen, welken ik niet allen heb konnen onthouden :
doch het flot van zyn Gefprek , over dit onderwerp , zal
my niet ligt uit de gedagten gaan: Hoe zeer, zeide hy,
vertoont zis de wysheid en goedheid des Scheppers niet in het
chenken van dit Zintuig , den Smaak! Wy zouden, al waren
wy gezond, dikwils zoo veel moeite hebben, om voedzel te nee.
enen tot ons onderhoud , als de zieken ; indien ons de fpyze en
drank piet fmaakten. Nu fpoort ons de Smaak aan, om haar
voedzel te haaken. En niet minder wyslyk ís het werktuig van
den Smaak in den mond geplaatst, alwaar de Spys klein ge-
maakt, met het gatuurlyk fcheivogt, het fpeekfel, vermengd
moet worden.
> 't Gene ik hier gezien en gehoord had , zweefde my ,
nog eenen geruimen tyd, na dat ik t'huis gekomen was,
voor den Geest. Doch na dat ik ‘er lang op gedagt
had, viel ík van deezen op eefen anderen Smaak, dien
men den verftandelyken af inwendigen zeu konnen noemen,
en die, in verfcheiden’ opzigten , met den lighaamlyken
vergeleken kan worden. Ik wierp myne invallende ge:
dagten , zonder eenige orde, op 't papier, en ik ben ge-
zind , om ze den Leezer tegenwoordig mede te deelen.
>, Ís “t aan de armoede van de taal, of aan onze on-
kunde van onzen ejgen Geest toe te fchryven, dat wy
van de werkingen en aandoeningen der Ziele geduuri
fpreeken met. woorden, die van de lichaamen ontleen
zyn? Waarfchynlyk aan de eene en de andere oorzaak,
en veelligt nog aan: meer- anderen. Wy fpreeken van ee-
nen Smaak „ die enkel verftandelyk is, met woorden;
welken van den lichaamlyken Smaak zyn afgenomen.
Een Vers, eene Redevoering, een Kwinkflag fmaakt ons.
Een de en gebouw is een bewys van iemanrs goeden
fmaak. De Patriot van vaorleeden Dingsdag heeft vee-
ten niet gefmaakt. De Couranten ayn vervuld met laffe
aanmerkingen. Glycion bemint zoete en malfche verzen.
Geene Poëzy finaakt my, zegt Harpagon, of zy moet fcherp
en bytend zyn. Zo gemeen en oud is het, van deezen vere
ftandelyken Smaak te fpreeken met woorden, die van den
lichaamiyken zyn oneleend, dac men er, zelfs in de gee
wyde Schriften, veele voorbeelden-van vind, Een Apose
tel wil, dat onze woorden met Zout, van een gezond vere
ftand , befprengd, en fmaakelyk gemaakt zullen worden:
en Job vraagt, zal niet het oor de swoorden proeven, gelyk
het gehemelte voor vig de fpyze fmaakt ? |
Nn 2 ‚ Van
524 J. WAGENAAR
‚‚ Van eene Wiskundige figuur , uitrekening of betoo-
ing zeggen wy zelden of nooit, dac zy ons fmaakt.
en waaragtig voorftel , waar in weinig of geene nuctig-
heid voor ons legt, doet ook, indien ik zo fpreeken
mag, het Werktuig van onzen verftandelyken Smaak
niet aan. Nuctige waarheden zelve konnen onfmaakelyk
zyn, als zy ons opgedischt worden, zander de aangenaae
me faus van fchoone en gepaste woorden, of als wy zel-
ven ons in zekere ongefteldheid bevinden, die ons nutti-
ge waarheden, in goede orde aan ons voorgefteld , fmaa-
keloos, walgelyk of bitter doet keuren. In ’t'laatfte
geval zyn wy zicken gelyk, wien de aangenaamfte {pys
als zaagzel of gal fmaakt. In het eer{te geval is het waar-
agtig of nuctig Voorftel te vergelyken by gezond en heil
zaam voedzel; doch waar aan eene kruidige faus ont-
breekt, om met fmaak gegeten te konnen worden.
‚> Nutcige waarheden zyn het eigenlyk voedzel van on-
zen Geest. Zulk voedzel behooren wy niet te verfmaa-
den , al fmaakc het ons fomtyds niet. Het verfterke
ons , het geeft ons kragt en leeven. Maar zy, die ande.
ren fomtyds nuttige waarheden voorhouden, fchriftelyk
of mondelyk, behoorenze zo fchoon en fierlyk te ver-
toonen , zo aangenaam en {maakelyk te maaken als hun
mogelyk zy, op dat ze te meer ingang vinden, en te
vaster in den Geest gedrukt worden mogen.
‚‚ t Is ons niet genoeg, dat wy gevoed worden; de
Ípys moct ons aok wel finaaken. ’t Is ans niet genoeg ,
dat wy een voorftel verftaan konnen en toeftemmen ; ’t
moct onze verbeelding ftreelen of treffen : ’t moet ons ;
door eene nieuwe cn bevallige wyze van voorftellen , of
door de woorden zelve, met welken het voorgefteld wordt,
verrasfen en inneemen , en deeze of gene aangenaame aans
doening in onzen Geest verwekken, Dan eerst fmaakt het
het ons, en anders niet,
‚‚ De verftandelyke Smaak is zo verfchillend als de li»
chaamlyke. Eenvoudige , klaare voorftelien doen elk even»
eens aan, en worden van elk op eene en dezelfde wyze
begreepen. Maar zo dra zegt men of íchryft men niet
‚jets van meer omflag ; zo dra zaekt men zyn zeggen niet
bevallig te maaken, daor de wyze of trant, op welken
men hct zegt, of men vind, dat het fommigen wél, an-
deren kwalyk,fmaakt. Somtyds is ’er reden van deezen
verfchillenden Smaak te geeven: fomtyds niet, . En Ae
CL
t . *
HIST. EN POLIT. TRAKTAATEN. - sas
bet laatfte geval, geldt ook het zeggen, dat mén over de
Smaaken niet twisten moet. |
‚‚ Ik neem het Damon niet kwalyk, dat hem eene
Lierzang best fmaakt, mids hy my vryheid geeve, om
myn hert aan een Heldendicht op te haalen. ZEutrapelus
ga vry te gast op een Blyfpel; doch hy laate Sensnus
toe, zig te verkwikken, met de traanen , die hy , onder
% leezen van een Treurfpel, ftort. Alciphron heeft in
den Patriot geen’ (maak, dan wanneer hy fchertst. Ka-
4o wordt niet aangedaan dan door ernftige Vertoogen.
. Of deeze verfchillende fmaak eene verfchillende ge-
fteldheid der Ziele, of der onmiddelyvke werktuigen van
de Ziele onderftelle, laac ik de Natuurkundigen onder-
zoeken. Maar my dunkt, dat Luiden, van een gezond
verftand, zig moesten wagten, van eenerlei foort van
verftandelyk voedzel zo veel te gebruiken, dat hun nu
niets anders fmaakt. Bavius wil een Dichter zyn. Hy
leest dagelyks Poëzy. De beste verzen fmaaken hem
ook best, of eeniglyk. Van de overigen fteekt hem de
‘walg. Maar Bavius vind geen’ {maak in de.Natuurkunde ,
in de Historiën, in de Landbefchryving, in deftige Re
devoeringen in onrym. Zyne onbedreevenheid in deeze
dingen is oorzaak, dat hy geen Vers maakt, of het zon.
digt tegen de gemeenfte Regels der Weetenfchappen , in
welken hy geen’ fmaak heeft. Bavius zal nooit een
root Dichter worden. Men moet van veelerlei zaaken „
die tot verbetering des verftands en der zeden konnen die.
nen, een’ fynen en goeden {maak zoeken te verkrygen:
en gene werken van vernuft voor allen afkeuren, om dat
Yer onze byzondere fmaak niet in getroffen is,
‚, Wanneer ik zwaarmoedig ben, fmaaken my gene
vrolyke en fchertfende fchriften. Heden bevind ik my
in een’ blygeestigen luim, en lees met genoegen, met
verrukking zelve, ’t gene my gisteren'niet beviel. De
fpys, en de faus der Íbyze, is dezelfde; maar myn ge
hemelte is anders gefteld. Ik wil niet meer zeggen,dat
my iets morgen niet fmaaken zal, om dat het my heden
niet fmaakt: veel min dat hect in zig zelven en voor
elk fmaakeloos en laf moet zyn, om dat het in my ge-
ne aangenaame aandoening verwekt.
‚, De verftandelyke Smaak heeft zyne Mode, gelyk
de lichaamlyke. My heugt, dat weinige menfchen hier
te Lande fmaak hadden in Koffy en Thee, die men,
Nn 3 fe-
Dad
sa6 … J. WAGENAAR
federt „ elkanderen voor lekkerny gefchonken heeft,
Wien heeft de eerfte pyp tabak wel gefmaakt? De ou-
de Grieken en Romeinen hadden een gantsch anderen
fmaak van de Dichtkunde, Bouwkunde, Beeldhouwery ,
Schilderkonsc , Welfpreekendheid , en veele andere din.
s dan de Franken, Saxers , Deenen, Gothen en ana
e Volkeren der Middeleeuwe. Sedert twee eeuwen,
begint de goede oude fmaak te herleeven. Och hadden
wy den Gothifchen fmaak , zo volkomen uit onze Schrif«
ten in dicht en ondicht, als uit onze voornaamfte Ges
houwen en Schilderyen, weeten te verbannen! Be eene
voudige natuur, zedig opgetooid , zou ons, in een zui-
ver vers of in een tig vertoog, zo wel bevallen ,
als in een grootsch gebouw. Chryfsppas begint dit te
zien. Chryfippus fchiidert met de pen: maar zyne beel-
den plagten zo wild, zo zwierig, zo rykelyk gekleed te
Zyn, dat men hunne gedaante naauwlyks bekennen kon, -
’% Gewaad ftond hun ook flodderig ‚en ongefchikt. Sedere
eenigen tyd, vertoont hy ze meer in hunne natuurlyke
edaante. ’t Sieraad, met welk hy zebekleedt, dient ale
Ilyk om hunne eigenaartige fchoonheid leevendiger te
doen affteeken. Elk begint nu {maak in zyne fchriften
te krygen. Men zegt, dat hy, al wat hy wil, op de
bevalligfte wyze , zonder moeite, fchryven kan. Doch
jk weet van naby, dat hy nu meer werks maakt van het
befchaaven zyner Schriften dan voor deezen. Zo veel
meer konst en vlyt is ‘er noodig , om de nataur wel na
te bootfen, en op't eigenlykst af te tekenen, dan om
de zelvc, door vreemd en ontleend ficraad , onkenbaar
te maaken.
‚‚ Een fchrander en geleerd Man kan den Smaak van
een gantsch Volk verbeteren. Hy is een’ Geneesheer
gelyk , die lust tot gezond voedzel weer te verwekken,
in iemant die dezelve mist. Wic had, voor eenige jaan
ren, fmaak in de Poëzy van den Engelfchen Digter M&J.
ten? Wie kende hem, wie las hem, zelfs in Engeland ?
De Spetator heeft 'er de gantíche Natie ‚en veele Buitens
landers, fmaak in doen krygen. En dit is ” voornaamfte
piet dier dingen , in welken dit treffelyk Werk den fmaak
der Natie verbeterd heeft. Hier gaat het ook zo. Nie-
mant vond fmaak in de fchriften van Hermogenes. Ari
farchus zegt openlyk , dat ze fraai zyn, en in agt dagen
MOES
HIST. ÉN POLIT. TRAKTAAFEN. 927
moet ‘er de Boekverkooper C. . . . . een tweeden druk
van aanleggen,
‚, Ik hoor, met leedweezen, dat de fchrandere Hila-
rius zynen fmaak bedorven heeft, door hert leezen van
de geestige Romans, en andere vernuftige Schriften. Bon-
dige, onopgefimukte redenkaveling , over de Philofophie
of Theologie, fmaakt hem niet meer. Hy gelykt naar
iemant, die, zig gewend hebbende aan het drinken van
geestige Liqueurs , den gezondften wyn laf en fmaakee
oos vind. Sedert dat een beroemd Hollandsch Dich-
ter der voorgaande eeuw, Martiaal, daar hy flegtst is „
navolgende, eene menigte Puntdichten uitgegeven heeft „
welker fraaiheid in bloote woordfpeelingen beftaan ,
hebben onze vernuften zig vermoeid, in vindingen van
zulk een’ aart, Doch deeze wanfmaak is zeer na ver-
dweenen. De Verzen van een of twee Lettergreepen
hebben ook, geloof ik, den laatíten fnik reeds gege-
ven.
‚‚ De goede fmaak is, uit de nabuurige Ryken,
Vrankryk en Engeland, tot ons overgekomen, na dat -
Boileau dien in Vrankryk, en de Speftator in Engeland,
had doen herleeven. Ik vertrouw, dat onze naauwe
vereeniging met de Engelfche Natie haar vernuft, haare
leevendigheid , haar gezond oordeel, haare klaare en
bondige wyze van redeneeren hier meer en meer zal doen -
doordringen: terwyl ik hoop, dat onze natuurlyke koel«
heid, ons, vopr het aanneemen haarer woestheid en on.
bezuisde oploopendheid , genoeg beveiligen zal.”
De Britfche Rhapfodist of Mengelfchriften van RICHARD STARLE
en anderen. Te Amfterdam, by W. Holuop, 1780. Behalven
de Woorreden 948 bladz. ín oBavo. -
Het Voorberigt, aan ’t hoofd van deeze Menglfchriften ge-
plaatst, leert ons, dat de Uirgeevers zig bepaald hebben tot
het byeenbrengen van zommige nog onvertaalde Zedekundige
Verhandelingen, of Vertoogen, zo van den beroemden R. Stee
le, âls van eenige anderen der beste Engelfche Schryvers, wie
werken of geheel niet, of flegts gedeeldyk, in onze taal bekend
zyn. Dat het ín zodanig eene onderneeming voornaam.
. Îyk aankome op eene verftandige keuze is uit zigzelve blykbaar;
en wanneer men deeze, uit den inhoud der Stukken, alhier voor-
gedraagen, beoordeelt, zal men viy gtreedlyk tor de gunfiige
n4 B 3y°
®
28 “_ DE BRITSCIIE RHAPSODIST.
zyde overhellen. Ze zyn allen gefchikt om den Leezer op te lei-
den tot een eerbiedigen wandel vaar Gods aa:gezigt, tot cene
ernftige betragting der gezellige pl'g:en des Mensci.lyken Leevens,
en tot een geregeld gedrag in alle omftandigheden. De manier
van uitvoering is gemeeily:. ze.r wel ingerijt naar cen aart van
het onderwerp, duidelyk, overtuigen.i cn innee:nend; en in de
vertaaling heeft men, om deeze en geene on « rwerp.n te verlee-
vendigen, ’er, op eene gepaste wyze, nu en dan, eenige dicht-
kundige bedenkingen van onze Nederlan :íche Dichters en Dechte-
resfen ingevlogten, die meermaals aan de behandeling ecne beval
ligheid byzetten. Men heeft des al'eszins reden om dit Werkje
te tellen, onder de leerzaame Schriften, die een nutten invloed op
het zedelyk character van den Leezer kunnen hebben. To: een
voorbeeld hier van diene eene hoofdaanmerking wegens de deugd-
zaame gemoedsgefteltenis, daar Apostel Petrus zyne tydgenooten
toe vermaant, als hy r Pet. III. 8. zegt: zyt met innerlyke barme
hartigheid beweegd.
‚_» Met geen onze Medefchepfels gevoelen, in onzen eigen boe-
zem over te brengen ; ons zelven te onderftellen , geplaatst t: zijn
in hunne omftandigheden, en te overweegen, hoe wij in denzelf-
den ftaat zouden aangedaan worden, is eene gefteidheid, die,
ons hebbelijk zijnde, de groote beweegveer ís van alle gezellige
deugd.” De opfteller van dit Vertoog op deeze wyze aan-
evangen hebbende, merkt verder aan, dat integendeel eene gan-
che reeks van ongeregeldheden, uit gebrek van een beginzel van
meewaarigheid, gebooren worden; 't welk, naar maate dat het
algemeener worde, vok des te meer wanorde in de maat{chappy
moet veroorzaaken; des het voor allen van ’t uiterfte belang zy,
naar des Apostels les met snnerlyke barmhartigheid beweegd te wee-
zen, of te gevoelen met, zo wel als voor, onze medemenfchen.
Ter kragtiger aanpryzinge nu van deeze zo beminnelyke gemoeds-
gefteltenis bepaalt zig onze Schryver voorts, wel inzonderheid,
tot het ontvouwen van derzelver invloed op onze handelingen in
de drie volgende opzigten. „, Indien ze altijd behoorlijk werkte,
zegt hij, zou ze ons leeren infchikkelijk te zijn , omtrent die gee-
nen, welke van ons in het ftuk van den Godsdienst verfchillen ;
zou ze ons geneigd maaken om de dwaalingen eu zwak-
heden van onzen naasten in een gunftiger licht te befchouwen;
en ze zou dat misverftand en die twisten voorkomen,
welke dikwils uit zeer beuzelachtige omftandigheden ontftaan,
maar doorgaans de bronnen zijn van veel kwaad en onheilen.”—
Jeder deezer opgemelde hoofdaanmerkingen worden in dit Vertoog
breeder ontvouwd; doch om niet te uitvoerig te worden, zullen
wy ons alleen tot de opgave der eerfte bepaalen.
Indien wij, dus vervolgt onze Schrijver, indien wij eene heb-
belijkheid hadden van meegaande te zijn met anderen, zouden wij
infchikkelijkheid gebruiken, ten aanzien van hun, die in Geds-
dienftige gevoelens met ons ver{chillen,
23 Waat,
DE BRITSCHE RHAPSODIST. <29
…, Want, van welke oorzaken hangen onze Godsdienftige ge-
voelens af? Welke zijn de omftandigheden, welke ons doorgaans
de bijzondere denkbeelden doen vormen, die de artikels van ons
geloof uitmaaken? Zijn het niet de bijzondere oogpunten, waar-
uit wij een onderwerp befchouwen? En zijn deeze niet dikwils:
rootendeels aan de vooroordeelen der opvoedinge, aan de heen
chende gefteldheden der ziele, en zelfs fomtijds aan eenen hijzon-
deren trein ven denken, dien wij bij geval. volgen, toe te (chrij-
ven? En, gelijk deeze dingen. bijna in elk bijzonder mensch ver
fchilen, zo moet het oordeel van bijna elk mensch in het bijzon-
der verfchillende zijn. Hieruit ontftaat de oneindige verfcheiden-
heid van gevoelens, welke men aanteft onder de bewoonders van
den aardbodem. Hieruit is de ijdelheid van alle onderneemingen:,
om de menfchen tot één geloof te brengen, voortgekomen. Wat
moet men dan in deezen doen? Moet een vuurige ijver voor het
geen wij de waarheid gelooven te zijn, ons aanzetten tot het haa-
ten, en zelfs tot het onderdrukken en vervolgen onzer broederen,
om dat zij in hunne denkbeelden van ons verfchillen ? Dit zou
de broederlijke liefde geheel vernielen, welke ons zo dier aanbe-
volen is,en zou de aangenaamfte van alle de Christelijke deug-
den volftrekt ondoenlijk maaken. Wij behooren dan elkanderen
te verdraagen, met alle zagtmoedigheid en liefde, het
geen ons waarheid toefchijnt te omhelzen , en door niets, dan
bedaarde ‘bewijsredenen, overtuiging trachten te weeg te bren-
gen.
„ En de woorden van Petrus leeren ons een gemaklijk en
krachtig: middel om deezen noodzaaklijken pligt te betrachten.
Wij moeten ons gewennen met en voor andereù te gevoelen;——
wij moeten ons de kunst elgen maaken, van ons, voor ten OO-
genblik, in de bijzondere omftandigheden van anderen te plaat
fen, ——.en overweegen, of die omftandigheden nict cen
dergelijk uitwerkfel op ons gehad zouden hebben, indien wij al
toos aan den invloed derzelve waren onderworpen geweest.
„ De artikels van het geloof van mijnen naasten zijn geheel
verfchillend van de mijne. Sommige van zijne gevoelens komen
mij ongerijnd voor, andere onteerende voor Gods charakter en
zedelijke regeering. Ik heb medelijden met zijne misvattingen ;
maar kan daarom geene verachting of vesontwaardiging voor hem
voeden. Want ik bedenk, dat zij vaste wortels in zijne ziel
gelchooten hebben, in zijne vroegfte jaaren. Zij werden hem,
toen zijn verftand nog niet rijp was, geleerd, en ingeprent, als
heilige en onbetwistbaare grondbeginfels; zij groeiden te gelijk
met hem op, werden gekoesterd door de zorgvuldige, hoewel
dwaalende hand der opvoedinge, en hebben, door langheid van
tijd, de kracht verkreegen van eene vastgezette hebbelijkbeid.
Daar is, nogthans, binnen in hem een verborgen vermogen, dat
tegen derzelver invloed aanwerkt. Zijne daaden zijn beter dai
° zijne beginíels. Hij munt uit door de groote deugden En,
Ik-
830 DE SRITSCHE RHAPSODET.
Christelijke leven, en, fchoon zijn charakter, misfchian, fets be
ter zou zijn, indien zijne Godsdtenftige gevoelens wat anders
waren, ís hij echter een tederhartig nabêftaande, een wreedzaam
mensch, cen eerlijk, vlijtig burger, en daaram een waardig man.
Wanoeer ik hem in dit licht befchouw , —— wanneer ik, op
deeze wijze, voor en met hem gevoel, —— wanneer ik mij
dus ftel in zijne plaats, —— en bedenke, dat mijne geloofati-
kels onder dezelfde omftandigheden, waarfchijnlijk juist dezeifden
gouden zijn geweest, zo verdwijnen alle ongunftige indrukken,
Het krachtige beginfel van zelfsliefde brengt icts , dat naar partij
digheid ten zijnen voordeele zweemt, voort; en ik omhels hem,
jn weerwil van bet verfchil van zijn befpiegglend geloof, als cenehn
vriend en broeder.
‚‚ Dat is een van de natuurlijke uitwerkfelen wan de bebbelijke
pefening dier gefteldheid, welke Kk nu aanprijze, welker vaoruef-
felijkbeid, wanneer zij in dit licht befchouwd wordt, ik bans
niet wijdloopig zal aantoonen; gemerkt zij van zelve blijkt.”
De Gefchiedenisfen van PHILIPPINE MIENDA, door haar zelve bé-
Jchrev:n. Uit het Hoopduitsch vertaald. Te Utrecht by À.
Stubbe. 1780. An gr. olavo 367 blads.
Niet ten onregte zou men deezen Roman mogen noemen, de
zegepraal van den Godsdienst over de verzoekingen van %
Ongeloof. De Vader der Heldinne is een Vrygeest van de flegt-
fte foort, gehuwd met eene Godsdienftige Echinsnoote: die geen
invloed op hem bad, zo min als op haar Zoon en oudfte Dogter ,
ter gedragsregelinge; maar de jongfte Dogter, Philippine, volgde
het voetfpoor van Moeder, ook na derzelver dood. Het lot van
den Zoon, als een gevolg zyner buitenfpoorigbeden, was ecn
verhaaste dood: en de oudíte Dogter, 's Vaders neigingenen oogr
merken volgende, zag zig ‘eerlang in ongelukkige omftandighe-
den gedompeld; waar uit ze egter door Philippine gered word.
Dit nogtans wederhield haar niet van vervolgens met den ondeu-
Benen Vader zamen te (pannen, om Philipping te verleiden; om
aar te beweegen en over te haalen, om den Erfprins, in t
voldoen zyner lusten, ten wille te zyn: 't welk Vader cn Zustet
voor 't eenige middel hielden, om haaren Vader, nict alleen uik
netelige oinftandigheden te redden, maar ook, ten laatfte , voor
zelfsmoord in zyne gevangenis, of een fchandelyken dood, op h-t
Schavot, te behoeden. Phitippine wederftaat, op Godsdien(tige be-
ginzels, alle de verleidingen, listen en mishandelingen, die de Va
der, de Dogter, en eene Franíche Goyvernante aanwenden en 10
‚ % werk ftellen. Het gevolg van alles is, dat de Zuster, en wat
laater de Gouvernante, tot inkeer koomen; dat de Erfprins vaa
zyn Ícliandelyk oogmerk af zie, en zig tot. Gedsdienftige aren
- à Ei
DE CEECHIEDENISSEN VAN PRILIPPENE MIENDA. AT
keert; Mitsgaders dat Vader, wiens doodvonnis in dat esner be-
waaringe in eene bergvesting veranderd is, ook op den weg der
boetvaardigheid geraake. Wat Philippine betreft, zy ftond, met
's. Vorften bewilliging, en op deszeifs aanftaan, te huwen met
een Overften; een Man van Adel; die haar al vroeger bemind,
maar dien zy, fchoon hem niet ongenegen, altoos wederhouden
had, om dat zy van burgerlyke afkomst was. In deeze omftan-
digheden egter, daar dit onderfcheid als over ‘t hoofd gezien
wordt, befluit zy eindelyk haare toeftemming te geeven , ap voor-
waarde van eenig uitftel; en geduurende dien tyd ontflaapt zy,
in de vertrouwelyke, hoop op eene zalige opftanding.
In de uitvoering van dit alles is bet natuurlyke en welvoegelyke ,
naar den verlchillen adft der charaêters, vry wel ín agt genomen ;
en de Godsdienst zegepraalt op’ eene treffende wyze.
By veele Leezers zal ongetwyfeld het character van Philippine
swat te fterk naar ’t zogenaamde Piëtistifche overhellen; dan zy,
die den Chistelyhen Godsdienst in ernst omhelzen, zullen nog-
tans haar voorbeeld hoog waardeeren ; en zig gereedljk kunnen
voorftellen, hoe een Godsdienftig mensch, ook op een ander
Godgeleerd Zamenftel, zig, in zulke omftandigheden, ander de
Godiyke hulp, zou kunnen gedraagen, ter overwinninge van
verleidelyke aanzoeken.
Sornaonrsma, of de gelukkige Moeder. Door Mr. W. van no-
GENDOkeP, Lid van het Zeeuwsch en Bataviaasch Genoetfchap.
Te Rotterdam 1780. In groot olavo 11o blads.
En Roman, ter aanpryzinge van de In&ntinge der Kinderziek-
te. Sophronisba is zeer fterk tegen derzelve ingenomen; te
meer dagr zeker Geneesheer zig 'er tegen verzettede. Ly/an-
der, haar Echtgenoot, befluit de Kinderen, buiten baar weeten,
ja te entên; geeft 'er haar vervolgens bedaardiyk kennis ‘van; zy
berust ‘er in; een ervaren Geneesheer neemt de Ingëente Kin-
ders in agt, en alles flaagt naar wensch. Midderwyl worden de
Kinderen van den eerst aangeduiden Geneesheer natuurlyk door de
Kinderziekte aangetast; en alles valt, onder deszelfs opzigt, ten
hoogfte ongelukkig uit. Dit is het hoofdonderwerp deezer Ges
fchiedenisfe, welke wyders met bykomende voorvallen verleeven-
digd en gevalliger gemaakt wordt. De Heer en Mr. van Jfoogene
dorp fchreef dit Stukje te Batavia, om de Moederlyke harten in
dat Gewest over te haalen tot het inënten der Kinderen : en men
heeft het, op zyn goedvinden, naar den Bataviaaïchen druk , met
eenige veranderingens ook hier door den druk gemeen gemaakt.
Het bekoort, fchoon het als een Ronan gefchreeven zy, onder
de melding dier aanmoedigendej voorbeelden, welken en
plaats
53 MR. W‚. VAN MOGENDORP, SOPHRONISB As
plaats hebben; en onze Schryver ftelt het voorval in een by uit:
ftek gunftig licht, ter aanpryzinge van de InEnting. Zyn Ed. be-
‚ dient zig, in ‘t gantíche beloop der gefchiedenis{e, en byverdicht-
gelen, van een fchryfftyl, en eene manier van voordraagen , die
zeer wel gefchikt is „ om, naar zyn oogmerk, invloed te hebben,
het hart van, tedere Moeders, die voor nadere overdenking
van dit gewigtig onderwerp vatbaar zyn.
De Scheepsdient , door j. H. V. KINSBERGEN, Ridder, en Kapitein
ter Zee, uit eeen ‚ door C. A„-VERHEUL. Lieutenant by hs
Edelmogend Collegie ter Admiraliteit van Amflerdam. Te Am-
flerdam by J. Allart 1780. Behalven het Voorwerk 223 bladz.
in gr. oBavo.
Me voege dit Gefchrift, by een voorgaand Stuk van die na
tuur, '‘t welk ten“tytel heeft, Ordres en Korte Inftruêien,
betreffende den Krygsdienst ter Zee, waar van we onlangs gewag
gemaakt hebben. (*) Uit de Voorreden fchynen wy te moeten op-
maaken, dat de gemelde Korte Inffrutien een el van vroeger
datum zyn, en dat het thans afgegeeven Gefchrift, de laatere in-
rigtingen van den beroemden Kinsbergen behelst,zo dat het hierin
voorgedraagene inkome,als eene door de ondervinding verbeterde
fchikking; waar over Zee-Krygskundigen best kunnen oordeelen.
Wat hier van zy, het Stukje ziet altans, volgens het berigt van
den Lieutenant Verheul het licht niet, dan na verkreegen ver
van den Kapitein Kinsbergen, in wiens kunde zo wel als moed
het Vaderland een groot vertrouwen ftelt.
… (*) Zie boven bl. 399.
The Winter-Evening, by j. Low m. a. Teacher of the Bags)
Language in Utrecht. Vol. IL. Utrecht, printed for 4. v. Pad-
denburg 1780. In oétavo 235 pp.
Or den geenen, die zig ep het leeren der Engelfche taale toe-
leggen, te gemoet te komen, heeft de Heer Low, Onderwy-
zer dier Spraake te Utrecht, goedgedagt eene verzameling vaa
leerzaame Historien, Fabels , enz. door den druk gemeeu te maa
ken, onder den tytel van the Winter Evening , zo veel als Win
terfche Avond Tydverdryver. Het tegenwoordig afpegeeven ge-
deelte behelst Stukjes in Profa, en ’t volgende ftaat Dichtftukjes,
zo als wy uit den tytcl afneemen, te leveren. Hy bedient zig ù
deezen van eene zuivere taal, en gemaklyken ftyl; waar door zyne
verzameling zeer wel aan ’t hoofdbedaelde beantwoordt , en voorts
is zyne keuze van onderwerpen indiervoege ingerigt, dat dezelve,
terwyl men zig ohder het ‘doorbladeren gemaklyk in de taal ot
fent, een leerzaam tydverdryf aan de hand geeft.
ALGEMEEN E
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
De Vriend der Jonge Heeren in XVI Redenvoeringen, door
den Eerwaardipen Heere jAMEs FORDvCE, Door in de
Godgeleerdheid, Uit het Iongelsch vertaald. II Deelen.
Te Amft. by Yntemaen Tiebael, 1780. In 8v0.
(Berigt van het: Eerfte-Deel. 308 bl.)
En zo nut als aangenaam Lettergefchenk ontving Ne-
derlandsch Fufferfchap, toen in den jaare 1:67. FoRDv-
CE's Vriend der Jonge Juffrouwen haar ter hand. gefteld
Werd; een Wernje, met verdiende graagte, gezogt, ge-
leezen , en daar door uitverkogt geraakt ;.waarom hets
‘andermaal gedrukt, in ’t voorleden Jaar het licht zags
vermeerderd ‘met een Derde Deeltje (*). In ’t flot van
% Voorberigt.des Vertaalers, werd ons hoope gegee-
ven, dat de Eerw, FORDYCE ; als Vriend der Jonge Heeren,
welhaast het woord zou voeren. Dit doev hy in het
Werkje 't geen wy thans aankondigen.
De Eerw. Schryver, overtuigd, dat het Onderwys van
het opgroeiende geflacht in de wezeplykí{teen beste kundig-
heden een ftuk is van het uiterfte gewigt, hadt , in vroege.
ren tyde, als een Vriend der Jonge Fuffrouwen gefprooken ,
€n die Redenvoeringen in't licht gegecven. , Het gunftjg
‘Onthaal waarmede zy van het. Gemeen vereerd werden ,
heeft (Cgelvk hy in zyne Voorreden verklaart ,) veelen „
wier oordeel ik altoos: eerbiede,.aangezet om zich by
my te. vervoegen, met de verpligtendfte wenfchen, dae
‘ik myne poogingen wilde infpannen, om tat de Jeugd
van myne eigene Sexe myne Aanfpraaken in te richten.
‘Dan het onderneemen hier van werd eerst belet door on-
gezondheid, en, wanneer ik vervolgens dagt deeze taak
op my te neemen, ftond ik lang in beraad, door het
twy-
_(*) Zie de Algem. Vaderl. Letteroefeningen, dit Deel, bl, z4,
, ÏÌ DEEL. ALG. LETT. NO. 13. Oo ’
»
4 j. rórptct
twyfelen aan eenen gelukkigen uicflag.” De rederi van
twyfeling, door hem opgegeêven, die hem eene reeks
van jaaren te rugge hielden , heeft hy , gelukkig , niet voor
altoos laaten gelden, en moed ontleenende uit de her-
haalde én opwekkende aanzoeken der vriendlykheid,
voerde hy voor zulke Jonge Heeren, als Deugds of Wele
leevenheids genoeg bezaten om hem met aandagt te hoo.
ren, het woord, in eenige opeen volgende Redenvoe-
ringen, die hy voorhadt door den druk vervolgens ge-
meen te maaken. Niets ongunftigs bejegende hem te dier
gelegenheid. De gewoone Vergadering groeide ten dien
tyde aan, door een aantal van de zodanigen, wier goed-
keuring niet bemoedigender was dan hun opkomen gere«
geld , en met blykbaare tekenen van ernst gepaard,
Welk een heal genoegen moet zulks in Spreeker
en Hoorder gewrocht hebben! Op het doorleezen deezer
Redenvoeringen, is het ons voorgekomen dat ’s Leeraars
yvervuur van tyd tot tyd fterker begon te gloeijen: en
wy konden niet nalaaten ons de verdubbelde aandagt van
den kring zyner jeugdige Toehoorderen te verbeelden.
Negen Redenvoeringen beflaan dit Eerfte Deeltje, en
zy hebben de volgende Opfchriften. 1. Over de Agting
den Fongen Heeren verfchuldigd. II. Over den Eerbied, dieh
Jonge Heeren zichzelven moeten toedraapen. III. Over de
Eer als een Beginzel aangemerkt. IV. Over de Eer als cenê
Belooning befchouwd. V. Over de Begeerte tot Lof.. VL.
Over het zelfde Onderwerp. VII. Over de Liefde. VII
Over het zelfde Onderwerp. IX. Over de Vriendfchap. De
Vercaaler zwaait den Schryver geen onverdienden wie.
rook van lof toe, als hy zegt, de leevendige verbeel-
, dingskragt van FORDYCE, door bondig: Oordeel begee
„, leid, zet aan deeze verhandelde Onderwerpen, hoe
‚, algemeen de T'ytels ook mogen weezen , eene houding
‚‚ by, die trekt, uitlokt, en de aandagt van den weet-
, gierigen en pligtlievenden geketend houdt.” ... „, Kos
‚‚ men”er, verklaart hy, nu en dan trekken in voor, die
‚‚ meer op de Engelfchen dan op ons Nederlanders pasíen,
‚‚ gelyk dit onvermydelyk is; over ’t algemeen zullen
‚‚ ze op beiden voegen. De Deugden , hier in een bemin-
‚, nelyk daglicht gefteld, de Ondeugden, hier met de
‚‚ vereischte afzigtige verwen gemaald , blyven dezelfde; -
», het characterifeerende van onderfcheide Volken maakt,
> in zommige byzonderheder, en de toepasfing alleen,
ce
33
REDENVOERINGEN, S$35
j, eenig verfchil. ’t Is ons wel eens, onder het vertaa-
„ len, ingevallen, ten deezen opzigte eenige verande-
», ring te maaken ; maar de fchroum, van het oorfprong-
5, Iyke tè verminken, heeft onze hand te rug gehouden ,
‚en doen befluiten het geheel in 't Nederduitsch te
2» verkleeden.”” Wenscht, ondertusfehen, onze
Vaderlandfche Jeugd dergelyke ftoffen door een Vader-
landfche pen behandeld te zien; zy kan voldoening vins
‚ den in de Redenvoeringen voor Nederlandsch Fongeling/chap „
jn den jaare 1777 „by de Drukkers deezes, in twee Deel.
tjes, uitgekomen (*)5 opgefteld, gelyk wy in het Voor.
berigt van dit Boekdceltje vermeld vinden, door den
Eerw. Heer PETRUS LOOSJE8 ADRIAANSZ. Leeraar der
Doopsgezinden te Haarlem.
Om deezen Vriend der PFonge Heeren onzen Leezeren
Wat nader te doen kennen , zullen wy, uit de Eerfte
Redenvoering, eenige ftukken overneemen: als best gee
íchikt om ’s Schryvers oogmerker ‚en tevens Zyne Leer-
en Schryftrant,te ontdekken. De beoordeeling van het
IIde Deeltje zal ons gelegenheid fchenken , om iets bes
paalders uit te kippen.
Naa betuigd te hebben, dat de hoogagting der Jeugd
te verdienen , door hunne vordering hunnen roem en hun
geluk te bewerken, jaaren lang een voorwerp zyner. eere
‘zugc is geweest; gaat hy dus voort. „Wilt, derhalven,
_ na my Juisteren als na een Broeder en een Vriend, ters
wyl ik ty benaarftig om vrymoedig en toegenegen, ge=
meenzaam en teffens met nadruk , uwe aandagt te bepaa-
Jen op verftheide ftoffen , allernauwst aan uwer byzonde.
re omftandigheden , en aan uwe grootíte belangen , vera
knogt. Ik cisch geen invloed dan dien der overtuiginge ;
jk vorder geen gezag dan dat der waarheid. *t Is geen.
zins myn oogmerk bot te vieren aan alles berispende vic=
zugt, of in ’t algemeen uit te vaaren tegen ondeugd
en dwaasheid, zonder eenig onderfcheid van Characters,
of zonder de beginzelsen zeden deezer eeuwe, in aanmer-
king te neemen. Ik heb niet voor ,uw geheugen te over.
laaden met de verveelende onderdeelen eener Schoolfche
Leerwyze, of uw verftand te verbysteren, met de
fmaak- en vrugtlooze uitpluizingen van Godgeleerde ge=
fchitlen. Veel min zal ik u zoeken te misleiden door
het
(*) Zie de Hedend. Vaderl. Letteroef.
Oo 2
had
s36 Jk FORDYCE ì
het dwaallicht van verwilderde Geestdryvery, of uwe
harten fchrik aan te jaagen met de naare fpooken des
Bygeloofs. Wel verre van te wenfchen u eenig onfchul-
dig vermaak te ontzeggen, is myn doelwit u te toonen ,
door welke middelen gy, met de daad, uwe geneugten
zult vermenigvuldigen en met de grootfte voldoening
op ’t uitgebreidst en langduurigst, alles genieten wâc
mec uwe natuur overeenkomt, en aan uwen ftaat voegt,
‚> Ons ftelzel moge, desniettegenftaande, wat ouder-
wets fchynen. Maar ik twyfel niet, of ik zal, zogy *
ons mer uwe aandagt wilt verwaardigen , in ftaat weezen
om u te overtuigen, dat het weezenlyk niets laags , niets
onwelleevends behelst, dat het geen daad, geen woord ,
geen oogflag, geen gedagten vordert , over welke gy res
den kont hebben,om u, in eenig gezelfchap, of by eeni-
ge gelegenheid ;te fchaamen. Ik hoop desgelvks, dat zy
ons, in het voordraagen van ons plan , niet ftrikt zonder
noodzaaklykheid , of (treng zonder oorzaake, zult vinden.
Wy zyn gereed, Jonge Heeren, alle voeglyke infchik-
lykheid te bectoonen voor de zwakheid der menschlyke
natuur, die wy zelve omdraagen , als die herdenken ook
jong geweest te zyn. Wanneer de duidelykfte regels
van pligt ons noodzaaken te beftraffen, en onze waar-
fchuwingen onderfchraagd worden door de ontzaglykfte
ftaavingen ven den Godsdienst , zelf dan zullen wy trag-
ten vns vermaan met tederheid te verzagten, en u over-
haalen onze lcering aan te neemen, door edelaartige bee °
weepredenen: altoos zal het ons {merten , wanneer wy
het noodzaaklyk vinden zulks aan te dringen door min
aanwallige bedenkingen: dan nooit zullen wy de houdin
van een ftrengen Zedemeester aanneemen, of den fty
voeren der zodanigen, ,, die over uw geloof zoeken te:
„, heerfchen, in ftede van medehelpers te weezen tot
‚„ uwe blydíchap,”
‚Gy, myne geëerde Toehoorders , maakt eene groote,
weezenlyke en zeer aanmerkelyke hoofdrak uit van het
Menschlyk geflacht, Gy zyt aan de Zamenleeving ver-
bonden, door duizend fterke en duizend tedere banden,
en deeze {taan te vermenigvuldigen. De harten uwer
Ouderen, Blocdverwanten en Vrienden , kloppen op dat
oogenblik van bezorgdheid. uwenhalven. In uw lot is
het lot van veelen opgeflooten. Gy hebt het in uwe
' magt ontelbaare, onuitípreeklyke en :onnadenkclyke ze-
5e
REDENVOERINGEN. 7
geningen of onheilen te verfpreiden. De uitwerkzels dia
uw byzonder gedrag zullen voortbrengen, op de lee.
venswyze, de gefteldheden, de agting, de rust of het
ongeluk der andere Sexe, zya onbefchryfbaar. Op u
heeft uw land een onverduldig oog geflaagen, verlangen.
de in u haar hoop, haare befcherming, haar roem te
vinden: wel weetende dat het moet klimmen of daalen ,
naar gelange gy het onderfteunt en verciert,of verdrukt
en oncluistert. Terwyl ik dus ípreek, verbeeld
ik my u opgewasfen te zien:‘tot Vaders, Meesters , Man-
nen van bedryf, Befchermers en Voogden der Jeugd,
tot Geneesheeren, Regtskundigen, Godgeleerden , Ovcre
heden, Regters, of , om ’t al met één woord te zeggen,
tot nutte Leden van een grooten Burgerftaat, in alle de
onderfcheide rangen, tot welker vervulling de volgende
tyd uws leevens u zal roepen. Wanneer uwe Voorgan-
gers dit tooneel verlaaten, wanneer zy niet langer voor
de woelige bedryven des leevens gefchikt, of door den
dood weggerukt zyn, moet gy hunne plaats bekleeden 5
hec beloop der wereldfche zaaken gaat in uwe handen
over. Ten opzigte van veelen is 'er reden: om te veron-
derftellen, dat het grootfte tydperk uws leevens nog
voor de deur ftaat. Maar wie kan zeggen, hoe zeer de
geneugten of de {merten daar vaf kunnen vermeerderd
of verminderd worden , door uw tegenwoordig gedrag ?
Wanneer de gebeurtenisvolle gefchiedenis een einde ge-
nomen heeft met uw leeven ,. zal ze wederom in uwe na
komelingfchap beginnen. Uw invloed, myne Vrienden,
ftrekt zich uit tot volgende eeuwen. Ontelbaare ge-
flachten zullen, in geene geringe maate , hunne gcaarte
heid en character, en gevolglyk hun geluk of elende,
ontleenen van het gedrag, ’t geen gy leidt, en van de
beginzels die gy voortplant. Indien de naagedagtenis
uwer naamen de volgende tyden bereikt, zult gy als Wel-
doenders des Menschdoms gezegend, of als Pesten van
’t zelve gevloekt worden; en, om deeze befpiegeling te
befluiten ; wanneer de wereld van uw gedrag en heginze-
Jen niet langer zal hooren, wanneer de wereld zelve niet
meer zal zyn, zal de eindiyke uitflag , met betrekking cot
u zelven en millioenen uwer medefchepzelen , niet min-
der weezen dan een altoosduurend verderf, of een ecu-
wig leeven,. :
‚ss Heeft de Almagtige u op zo gewigtig een post ge.
Oo 3 fteld
538 ‚J-. FORDYCE
fteld, zo veele merktekens van Aangelegenheid verleent ,
js het dan mogelyk voor ons daar door niet getroffen te
worden? Terwyl Aarde en Hemel, terwyl fterfiyke en
onfterflyke Weezens, op u het oog geflaagen houden in
angstvolle opgetoogernheid, zullen wy dan koele aan-
fchouwers blyven? Aandoenlykheid , Menschlievenheid
en Godsdienst komen hier tegen op.”
‚‚ ’t Is reeds voor lang opgemerkt ‚dat, behalven het
veríchil van gedaante en voorkomen, meest altoos gee
noegzaam zigtbaar, de onderfcheide tydperken des
menschlyken leevens, van dierf tyd af dat de’ Rede door-
breekc, doorgaans onderkend kunnen worden aan eene
zekere denk- en handelwyze, elk byzonder eigen. Dus
verwagten wy, onder anderen , natuurlyk in Jonge Hee.
ren aan te treffon, eene leevendige verbeeldingskragt,
een vatbaar verltand, een vast geheugen,.een kloeken
geest, cen vuurigen aart en tedere aandoeningen, een
ligtgeraakt gevoel van eer en oneer , een onwederftand-
lyke zugt tot bedryven van eenen onderneemenden aart
eene begeerte om verwondering te verwekken en lof te
behaalen, bovenal van wegen hunne braaf heid, hunne
dapperheid , hunne edelmoedigheid, hunne goedaarcig-
heid en andere Deugden van die foort, met eene verag-
ting en verffnaading der tegenovergeftelde Ondeugden,
—_— In hun verwagten wy ook eene fterke neiging tot
uitfparning , gezelfchap, en navolging , grooten (maak in
? leeven, ftreelende hoop op geluk en verheeve denk.
beelden van de wereld: opregtheid en waarheidliefde,
zelfs overflaande tot eerlyke eenvoudigheid en ligtgeloo-
vigheid; een geweldige crek tot vermaak ; ecne rustloo-
ze begeerte tot de andere Sexe, met een hevig verlangen
om haare goedkeuring weg te draagen; eene onverduls
digheid tegen bedwang , en lust tot wysheid, weetgierig-
heid, gezetheid op hect wondere, het zeldzaame, het
nieuwe, |
‚, Maar de menschlyke natuur is val verfcheidenheden.
In een groot aantal Jongelingen worden veele van deeze
hoedanigheden geheel niet, of in eene zeer geringe maa:
te, gevonden, en by geen hunner komen ze te gelyk
even fterk voor. Zelf, daar wy ze in de volle kragt
ontmoeten, zyn ze in zeer ongelyk& maaten onder hun
verdeeld, en het character der hartsgefteltenisten, in
enderfcheide Jonge Heeren te ontdekken, vertoont zich
QD.
. _ REDENVOERINGEN, 539
ander eene groote verfcheidenheid van gedaanten en
. zamenvoegingen, waar uit eene daar mede overeenftem-
mende verfcheidenheid in neigingen en zeden gebooren
wordt, die eene zorgvuldige onderfcheiding eifchen , in
de byzondere wyze van elk te behandelen, |
»: Ondertusfchen is het aangenaam, in ’t algemeen,
op te merken, dat veele van de ftraksgemelde hoedanig-
heden zeer heerlyke zaaden van verftandige, Zedelyke
en Godsdienftige vordering behelzen: terwyl, aan den
anderen kant, de Vrienden des Menschdoms niet kunnen
nalaaten te beeven, op ’t bezef van ’t gevaar dat de ove-
rige dreigen ; een gevaar , oneindig vermeerderd door de
ontelbaare en vreeslyke valftrikken rondsom u gefpan-
nen, in kwaade gezelfchappen, flegte boeken, fnoode
gewoonten5s het valsch belachlyke, de vleiende tong,
leggen. u laagen; de ftreelingen- van onwaardige doch lis-
tige Vrouwen; de flegte voorbeelden zomtyds uwer
‚naaste Bloedverwanten; de pad van Rang en
Overvloed, kunnen u doen vallen ; en, helaas! hoe dike
maals brengt een jammerlyk verwaarloosde of kwalyk ge-
regelde Opvoeding u in een allerhachlykftcn ftand! Hoe,
in de daad, kan men zich verwonderen, dat deeze alle
het vuur en de leevendigheid , het vertrouwen en de on-
ervaarenheid, het gebrek aan agterdenken, en dus ook
van waakzaamheid —- zal ik ’er byvoegen de onbedagte
íchielykheid en de ongegronde waan, al te gemeen by
de Jeugd, uw toeftand ten uiterften gevaarlyk en hach-
Ivk maaken,” |
Deeze gevaaren in ’t breede voorgefteld hebbende,
vraagt de ernstvolle Leeraar. ,, Wat moeten wy in
deezen doen? Traagheid zal antwoorden: niets, of niets
van belang. Zwaargeestigheid zal inbrengen , dat ‘er aan
de Wereld geen helpen is. Bygeloof zal, op een klaa-
genden toon, dezelve ter verdoemenis verwyzen. Dwee-
pery, op een verzekerenden trant, verklaaren , dat nie«
mand kan behouden worden , zonder her ingewikkeld Ge-
loof in zeker geliefd Stelzel , met volkomene uitfluicing
van alle andere. — Maar uwe goede hoedanigheden,
myne geagte Toehoorders, en het bemoedigend vertrau-
wen op den Álmagtigen Formeerder van her menschlyk
hart, bemoedigen ons, om eene andere taal te fpreeken ,
en te hoopen, dat gy, niettegen({taande de verfchillend-
heid van begrippen in en van minder belang, niet.
04 LC.
<40 J. FORDYCE , REDENVOERINGEN.
tegenftaande duizend magtige verlokzelen , ,‚, om de me-
nigte in 't kwaade te volgen,” nietcegenftaande de on-
tclvaare fchoonfchynende , maar flegte,keuzen, van wel.
ke gy dagelyks getuigen zyt, zult kunnen overgehaald
worden , om het beste deel te kiezen,’ en, zonder
uitftel „het eenig pad van veiligheiden-eer te volgen.
‚‚ Hier toc,” dus befluit zyne Eerwaarde, deeze Re
denvoering, en wy daar mede dit Berigt, „ hier toe
willen wy u aanmaanen en bidden. Indien de gevoelens
van braaf heid en uitmuncenheid , door den Hemel uwe
tedere gemoederen ingeprent, agting verdienen; indien:
het u voege uwe waardigfte en kieschfte aandoeningen
te koesteren; indien de zegepalm, grootmoedig. geftrec:
ken, u kan bekoorens indien de lof der deugd uwe eer-
zugt kan opwekken; indien eerbaare liefde ‘uwe wen-
Íchen kan voldoen, of de gloed der vriendfchap uw hart
Ontvonken; indien een deftige en manlyke rol te fpee-
len, den voorrang hebbe van eene laage en verwyfde;
indien nederijsheid betaamelyk en wys is: indien de Gods=
vrust, de hoogte verpligeing van den mensch, zyne
grootíte vordering en fter: fte zekerheid zy; indien ‘er
eenige fchoonheid fteeke in aandoenlykheid, eenige zoet-
heid in braaf heid, cenige edelheid in een gul gedrag, ee-
nige waare aantrekkelykheid in onbezoedeld vermaak , of?
eenige ieclykheid en afcigtigheid in misdaadige inwilli-'
ging; indien 'er iets uitlohkends gevonden worde in e@-
nen bemninnslyken ommegang, in eene beleefde verkee
ring, in de nutuurlyke en verkreegene bekwaamheden
van een Îlcer; indien kennis de ziel behaage, en zugt
tot wysh-il meer dan een bloote klank zy , wil ik coc
de overweesing hier van, en van alles wat hee bemoedi=
gendst isin ’t Geloof van den Godsdienst, of roemrykst
in de hoope der Onfterfiykheid, uwe gevestigde aandagc
‘verzoeken. Over deeze onderwerpen, en andere daar
aan onmiddelyk verknegt, heb ik voor , op de beste wyze
my mogelyk, en door de edelfte beweegredenen aange-
noopt , tot ute fpreeken. Dat het Opperweezen myne
onderneeming zegene, en my ’t geluk fchenke, om toc
uw geluk mede te werken, |
Br
C. BRINKMAN, OPHELDERINGEN VAN HETN.T. 941
Beknopte opheldering van eenige plaatfen uit het N. T.,
voornamelyk gefchikt , om eenige donkerheden , inisvattingen
en verkeerde werkzaamheden: van min geoeffende Christenen
te verbeteren. Door C. BRINKMAN, Bedienaar van ’t H.
Euangelie te Dirksland en Meliszand. Tweede Stuk. Te
Dordrecht by P. v. Braam 1780. Behalven het Voore
werk 294 bladz. in gr. otgvo.
ik t eerfte Stuk bepaelde zich de Eerwaerde Brinkmas
tor de vier Euangelien ,en even zo fchikt hy dit twee-
de ter mededeelinge eeniger ophelderingen over de Han:
delingen der Apostelen, uit welken enige plaetzen op dee
zelfde wyze, ter onderichting van min geoefenden, (*)
toegelicht worden. ’t Zal des genoeg zyn, 'er een enkel
ftael uit op te geven, waer toe we 's Mans opheldering
van Hand. VIT. 16, verkiezen; alwaer de woorden van
Stephanus dus luiden: Ende fy wierden overgebracht na Si
chem, ende geleght in het graf 5 't welk Abraham gekocht hade
de voor. een fomme gelts, van de fonen Emmors [des vaders]
van Sichem. nen
‚‚ Deeze taal van den Geestvollen , en van hemelheerlyke
heid blinkenden, Stephanus (a) heeft-zo veele en groote
rnoeilykheden in zig, dac veele fchrandere Hoofden zig
daarop afgefloofd hebben, zonder ten vollen gerust te
zyn, dat zy den egten fleutel, om dit geheim te ope-
nen, gevonden hadden. Wy hebben noch lust, noch
noodzaake voor ons beftek, om alles, wat met eenigen
fchyn door gtr mannen bygebragt is, te toctfen;
rnaar wy zullen alleenlyk de voornaamfte zwaarigheden
voorftellen , en die oplosfing , welke ons de waarfchyn-
lykfte voorkomt, onzen Leezeren mededeelen. 5
‚‚ De grootfte zwaarigheden zyndezen. I. Stephanus
zegt: dat Abraham een graf gekogt heeft van de Zonen Em.
snors (des Vaders] van Sichem. Maar Mozes verhaalt,
Gen. XXXIIL. 19, dae Jacob, de Kleinzoon van Abra:
ham, by de Stad Sichem, van de hand der Zonen Hemors ,
des Vaders van Sichem, gekogt hebbe een deel des velds,
daar hy zyne tente opgefpannen hadde. In het flot van Jp-
fua's Bock , Hoofdft. XXIV. 32, word dat zelfde AE al.
een
(*) Hedend. Vad. Letteroef. VI D. bl. 146.
(2) Hand, VL 5, 8, 1o en rs. e
Oo s
54 €. BRINKMAN
Jeen van Jacob verhaalt, maar ook aangeweezen , dat al-
daar een begraafplaats was. 2, Schynt men hier uit te
moeten befluiten „ dat Stephanus onder zyne aandacht
ehad hebbe het graf dat Sfacoh bv Sichem gekogt hadde ;
e kan hy dan zeggen dat ook Jacob (b) overgebragt zy
naar Sichem, en in dat graf gelegt zy, daar het uic Gen.
XLIX. 29, — 32. ontwyffelbaar is, dat Jacob begra-
ven zy in de fpelonke van Epkrons akker tegen over Mam-
re, door Abraham gekogt van Ephron den Hethiter? Zie
dien koop van Abraham verhaalt, Gen. XXIII.
‚‚ Onder alle de oplosfingen van de eerfle xwaarigheid,
vinde ik de eenvoudigfte en de beste, welke edelmoedig
belydt, dat hier verkeerdelyk gefchreeven (taat Abraham
daar het toch waarlyk, volgens Mofes en Jofua, Jaco
eweest is, die by Sichem eeren akker van de Zonen
emors gekogt heeft, Vraagt gy, hoe komt die feil in
den text? Wy antwoorden, naar onze gedagten, niet,
door dat Stephanus zig verfproken hebbe, maar door dat
een minkundig of onoplettend uitfchryver zig vergist hebbe,
in te fchryven Abraham, daar Stephanus of Jacob ge-
noemt hadde, of, zonder den naam te herhaalen, die
vers Is genoemt was, gezegt hebbe, in het graf, %
welk hy (Jacob) gekogt hadde enz. Wy verblyden ons,
dat ook onze Bybelminnende en doorgeleerde Randtekenaars dit
gevoelen hebben voorgedragen , fchryvende : ‚, Gen.
s XXXFIL. 19 en Jos. XXIV. 32. word uitdrukkelyk
‚… gezegt, dat Jacob van de kinderen van Hemor, den
‚> Vader van Sichem, een ftuk Lands gekogt heeft , waar-
‚> om fommigen meenen, dat hect woord Jacab uit het
», voorgaande vers moest herhaalt worden, en dat het
ae fen ra eertyds in den text niet heeft gec-
‚> taan (c).”
4 ‚‚ Ter wegneming van de tweede zwaarigheid , houde ik
deezen weg voor den regeften en den besten. Dat men
jz. vastítelle, volgens Gen. XLIX , dar Jacob begraven
zy, alchans woor eerst, niet by Sichem in zyn eigen graf,
maar te Machpela, tegen over Mamre, in de lies
oor
(5) Hand. VIL rs, 16.
5 (c) Deeze oplosfing heeft ook de zeer gelcerde Beza verkoo-
ren, gelyk ook de.kundige Vertaaler van Michaëlis Voorb. Gad.
gel. in de Voorr. Bladz. XXe XXIIL in de aanteekening. Ins
gelyks de wyze Doddridge.”
OPRELDERINGEN VAN HET N. T.
door zynen Grootvader Abraham gekogt. 2. Dat men
voorts oprerke dat Stephanus dok niet van Ja-
cob verhaalt hebbe, dat die begraven zy by Sichem in Jae
cobs graf ‚maar dit alleenlyk wilde verftaan hebben van
onze Waders, van wien hy onmiddelyk voor deeze woorden
melding gemaakt hadde. Eene onderfcheiding , welke
Stephanus , door zyne ftemsleiding, zeer wel aan zyne
Hoorderen te kennen heeft konnen geeven, fchoon dea
zelve in het fchryven niet uitfchyne (d). Zeker is het
uit Jofua XXIV , dat Fofephs beenderen naar Sichem in den
akker van Jacob overgebragt zyn; dat wil hier ook Ste. ,
phanus leeren,dat.mede gefchied is, omtrend andere Zo-
nen van Vader Jacob. Ook kan men, niet zonder waar.
fchynlykheid, denken,dat Vader Jacob wel eerst in Abrae
hams fpelonke gelegd zy, maar vervolgens, even gelyk
Jofephs beenderen, overgebragt zy, in zynen eigen akker
by Sichem. Wat men ook verkieze , de zwarigheid ver-
dwync ten volle (e)).
‚‚ Voor dat myn Leezer van deezen text af{tappe, wil-
de ik gaarne, dat hy twee nuttige Leeringen mede nam,
Ie Wy hebben overgroote redenen om God te danken,
dat zyn dierbaar Woord zoo ongefchonden bewaart is, en
dat de Oude Uitfchryvers, en onze Drukkers, zoo ges
lukkig beftiert zyn, dat de Feilen daarin weinigen zyn,
doorgaans in zaaken van minder belang, (getalen en ei.
en namen ,) en niet onher{telbaar, aar zoude in alle
Üitfchryvers en Drukkers bykans een wonderwerk moeten
laats hebben, indien hun lieder werk van alle misftellingen
beeryd ware: dewyl nu niemand dic beweeren zal , zoq
kan zelfs de angstvalligfle voorftander van de ongefchonden.
heid des Bybels daar niet vegen hebben, dat men op en.
kele plaatfen , die anders onredbaar zyn, een fchryffeil er-
ken-
„ (d) Daar zyn meer voorbeelden, dat volgende gezegdens niet
gebragt moeten worden tot alle de Perfonen, die te voren genoemd
zyn. Zeer waarfchynlyk behooren daartoe, Matth. XXVI. 8.
vergel. met Johann. Xil, 4. en Matth. XXVII. 44. vergel. met
Luc. XXIII. s9 —42."
„ (e) De gelcerde Leezer kan hierover met vrugt inzien Wolfii
Cur. Phil. Leidekker de Republ. Hebr. T. IL p. 106, 167. Span-
heim in Hist. Jobi p. m. 185—i191, en, dien ik voor allen hadde
deg Baillië opus Hist. et Chron, L, IL. Q. 16. p.
NI ‚”
544 C. BRINKMAN , OPHELDERINGEN VAN HET MN. T,
kenne (f). 2. Hebben de Eerfte Vaders zorgvuldig be-
ftelling gemaakt voor hunne begraaving in het Land van
Canaan , uit een vast geloof , dat God zyne beloften , van
dice Land aan hun ten erve te zullen geeven , gewisfelyk
vervullen zoude , een Christen zal wél doen, van te den-
ken op en te zorgen voor zyne goede begraving, uit een
vast geloof op 's Heilands belofte, Joann. VI. 39 en 40.
Ende dit is de wille*des Waders, die my gezonden heeft,
dat al wat hy my gegeven heeft, ik daaruit niet en verlie-
ze, maar het zelve opwekke ten uiterften dage. Ende dit is
de wille des genen die my gezonden heeft, dat een iegelyk die
den Zone aanfchouwt , ende in hem gelooft, het eeuwige leven
hebbe : ende sk zal hem opwekken ten uiterften dage.”
‚„‚ (f) Niemand, die zynen Bybel opmerkend leest , zal nalaaten
Drukfouten te ontdekken. Toen ik over Hand. VI. 14. fchreef,
zag ik, dat in myo Bybel van Raveftein Ao. 1661 gr. 8co ftond,
„ en dat hy de ZEGEN (maar het moet zyn ZENDEN) veranderen
„ zal.” Onder de oude Schryffeilen telle ik, met de beste uitieg-
gers, 42 Jaren, 2 Chron. XXII. 2. ín plaats van 22, 1 Kon.
VIIL. 26. Jeremias Matth. XXVII. 9. ín plaats van Zacharias
Cap. XL 12.” à
Twaalf Leerredenen van c. BRINKMAN, Bedienaar van ’t H.
Euangelium te Dirksland. Te Zwolle by S. Clement en
Zoon. 1779. Behalven het Voorwerk 405 bladz. in gr.
otayo.
Ere verzameling van gemoedelyke Leerredenen , gee
daen by gelegenheid van komfte tot, en fcheiding
van, Gemeenten , van bevestiging van Leeracren, van be-
zoek aen voorige Gemeenten gegeeven, van vernieuwing
des jaers, en van affterving van beminde Vrouwen. Van
Ee dezer foorten bchelst deze bondel ecn dubbeld
geral, |
Lrer-
== 5 ien
A: Vs De-KOP, LEERREDENEN:. s4g
5 4 d E
Leerredenen over 1 Cor. XVI. 23, 24. en Hand. XVI. os
10. door A. v. D. cop. Beroepen naar Leeuwarden , doch
te Campen overleeden. Met eene Opdragt en Woorbericht
van A. MANDT , Predikant te Campen. Te Amfterdam
by J. de Groot 1780. Behalven het Voorwerk 84 bladz,
in quarlo.
Te de eerfte dezer Leerredenen neemt de Eerwaerde van
de Cop affcheid van zyne Gemeente te Campen; en dé
tweedc had hy gefchikt tot ene Intreedreden te Leuwar-
den „alwaer hy beroepen was ; doch zyn Eerwaerde werd ,
voor zyn vertrek. derwaerds, door een Kramp-kolyk,
op het onverwacht{íte afgefneden. Met derzelver uitgave
verleent nu de Eerwaerde Maridt, aen de ene en andere
Gemeente, en verder aen hect Algemeen, ene gedachte.
nis van dezen braven Leeraer, die in ene algemene achs
ting in Nederlands Kerk: deelde, en dezelve, naer uit.
wyzen dezer Predicatien, in zyne leiding van gedach.
ten , waerdig was. :
De Schatten van een Christen, briefsgewyze voorgedraagen ,
door JOHANNA AVINCK, Huisvrouw Yan HENDRIK LUDEN,.
Te Amfterdam by L. Lambertsz en I. de Jongh, 1780,
In drie Stukjes, behalven de Voorberichten , te zamen 344
bladz. in groot. oftayo. Í
\en- Christen als ryk befchouwd, in zvne vereniging
met Christus, in zyne gemeenfchap des Heiligen Geesa.
tes, en in zyne kennis en genieting van God, is het ondere
derwerp dezer Brieven; ’t welk Mejuffrouw Luden, vole
ens hare denkwyze, gemoedlyk en ftichtlyk ontvouwt;
ie hier ‚cot ene proeve, hetflot harer vergelykinge van
den ryken Christen , met den gelukkigften waereldling ;
welke zv befluit met de overweging hunner troost=
gronden.
‚… Âl wat hier op aarde, zegt zy , tot troost en ver-
kwikking kan ftrekken, in de rampen en ellenden, die
dit ondermaansch leven vergezellen, zo het troostgron-
den zyn buicen het Euangelium ontleend, zo zyn hee
enkel wankelende rietftaaven , welke veelal gchaald wor-
dea
$16 J. AVINCE, DE SCHATTEN VAN BEN CHRISTEN.
den uit eer verdorven redebeleid ; die of uit onkunde
van God en zyn beftaan gebooren worden, of voordvloei-
en uit eene ftoïfche ongevoeligheid. Deze mogen
zomtyds door de verftoktheid van ’t gewisfen eenige
fchyntroost verfchaffen, doch het is maar fchyri; het
ware wezen ontbteekt ‘ef aan ;. dood en eeuwigheid kon-
fien zy niet verduuren. Maar een Christen, die
in God zelven de gronden van zyn vertroosting gelegen
vind, bezit een uitnemender voordeel , zyn troost heeft
een waar wezen, en blyft beftendig. ='t Is daarom ,
dat , hoe meer de dood naderd, hoe meer en vaster hy
de onbeweegbaarheid van zyne troostgronden vind; als
hy dan in ’c levend geloof mag ftaan , ziet hy den dood
met blydfchap te gemoete. Wanneer een arme
werreldling, by de bedenking van de naderende éeuwig-
beid, begint te verbleeken van angst, en ziddert, by
deze geduchte erinnering, „, haast, haast nadert dac
> vreeslyk oogenblik, dat ik voor myn ontzaggelyken
» richter zal verfchynen , aan wien ik hier zo weinig ge-
s» dacht; en dan wiens guùst of ongunst ik my zo wei-
s nig heb laaten gelegen liegen. ” Ik herzeg , warineet
dezen door angst en vertwyffeling op het felst gefolterd
word , dan ryst de blydfchap van myn geloovigen Chris-
ten ten top; in die laatfte uuren vliegt hy, als 't ware,
den dôod met verlangen in ’t gemoet, en omhelst den.=
zelven metalle bereidvaardigheid; daar hy hem erkent ,
"miet als een vyand maar als eer lieffelyke bode, met de-
ze heuchelyke cyding, „, dat hy hem nu, nu haast ftaat
> over te brengen in de onmiddelyke nabyheid , en het
3, zaligst genot van dien God, dien hy hier booven alles
s‚ beeft lief gehad, en naar wiens onmiddelyke gemeen-
», Íchap hy zo lang gereikhalst heeft. ” Dus inden dood;
den bangften nood, is Gods. Zoon hem het leven !
OQO onberekenbaar gelukkig Christen; die in ’c bezit van
zulke uitneemende fchatten gefteld zyt; welke dood en
eeuwigheid verduuren , ja met den dood overvloedig ver:
meerderd worden, ”” / &
Ins
J. VAN IPERER , INTREDE TE BATAVvIA, say
Antrede te Batavia ; nevens eene Ínwydings: Redevoering tot de
openbare Lesjen over de Wys Bree en fraaije Letteren door
J. Vv. IPEREN, M. L. A. Ph. Dr. Lid van verfcheiden
Genootfchappen en Predikant op llatavia. Te Amfterdam
by J. Allart, 1780. An groot obavo 124 blads.
Nee aenleiding der Textwoorden 2 Tim, r. 7, is de :
Intreed-Leerrgden gefchikt ter behandelinge van twee
hoofdzaken. I Om den Evangelifchen Godsdienst vry
te pleiten van die vreeze, welke ten allen tyde den fterk-
ften invloed op het voortplanten en handhaven der onver-
’_nuftige Bygeloovigheid had. God heeft ons niet gegeeven
den geest der vreesachtigheid. 11. Om de bovennatuurlyke
zielsvermogens op te geven, door welken de eerfte Eu-
angelisten, Herders en Leeraers bekwaem gemaekt wa-
ren, om de besten der ftervelingen , uit alle volkeren en
ezincheden, tot het belyden en beleven van onzen al-
erheiligften Godsdienst te bewegen en over te halen.
Maer God heeft ons gegeven den geest der kracht , der lief
de en der gematigtheid. De befchouwing van dit tweele-
dig onderwerp brengt zyn Eerwaerde kortlyk over op
den tegenwoordigen tyd; en laet zich voorts breder
uic over zyne byzondere omftandigheden , en ernfti
oogmerken; waerop hy zyne Leerreden voorts met de
vereischte plichtplegingen laet afloopen.
Wat wvders de Inwydings-Redenvoering betteft,
derzelver Programma luid aldus. „ Alle Weetenfchappen
s> fchakelen zich aan eenen Ketting. Men kan de eene
s‚ Schalm niet aantasten, zonder alle de andere eenig-
‚> Zints te roeren, Gelukkige tijden! Thans kan mens
s> zonder veel omflags , eene ALGEMEENE GELEERDHEID ;
‚ die volftaan kan, in de rien in den Gods-
>> dienst, en in alle Beroepen, zich aaníchaffen en magtig
maaken; ten voordeele der MENSCHELYKE MAATSCHAPe
5 PY, En ter eere van het CHRISTENDOM. Iets diergee
s lyks, in openbaare Lesfen, aan ce toonen, en, in by-
zondere Lesfen, in te fcherpen, zal, zoo God wil
‚… en wy leeven, met volle goedkeuringe der HOOGE RE-
GEERINGE, nu en dan, de welmeenende pooginge zyn
9 Van JOsUA van IPEREN, Meester der Vrye Kunsten ,
‚‚ Doétor in de Wysbegeerte en Predikant te ae
C
$48 j. VAM :IPEREN ; INTREDE TE BATAVIA,
Achtervolgens dit Programma gaet zyne Redenvoering
voornaemlyk over de gunítige om!tandigheden, de gele-
genheden en middelen, in den tegenwoordigen tyd, bo-
ven die van vroegere Eeuwen, ter aenkwekinge van alle
Kunften en Wetenfchappen ; onder een aendrang van de
veortrefiykheid, en de meerdere gefchikcheid ter bevor-
deringe derzelver, van de Europifche Christelyke W ys-
geerte, boven de Oosterfche Wysheid zo der Heidenen
‘en Mahumedanen', in ’t algemeen , als wel byzonder bo-
ven die der Chinezen, welke velen ggnsch tèn onregte,
gelyk hy doet zien, ten hoogften top verheffen. Onder
het voordragen hier van meld hy tevens, hoe hy, ter
-voortzettinge hier van te Batavia, alles 7al aenwenden ;
wat in zyn vermogen is; waervan hy zich een gunttigen
uitflag belooft; onder de ftrelende gegronde verwach-
ting, dat alle Geleerden in dat Gewest, en byzonder
-de Leden van het Bataviafche Genootfchap, hem allesa
zins de behulpzame hand zullen bieden, ter bereikinge
van zyn heilzaem oogmerk. Te weeten, „eene mer.
5, kelyke vermeerderinge en befchaavinge van kundighe-
3, den, onder de aanzienlykfte Leden: eene befchaavin-
9 ge, welke eenen merkcelyken invloed zou kunnen heb-
‚‚ ben, op de Zedelyke Opvoedinge der Kinderen, en
‘ss op het vernuftig en geloovig beoeffenen en uitbreiden
s, van onzen gezegenden Godsdienst. ”
In beide deze Stukken vertoonen zich alomme blyken
van ’s Mans bekwaemheid en yver, die hem tot lof vers
ftrekken. Ze zyn wel wat omflachtiger ‚en hicr en dacr
in een losfer trant opgefteld , dan men gewoonlyk in ons
Vaderland zou begeren; maer veelligt komt die manier
van voordragen te Batavia beter te ftade. ’t Is intus-
fchen te wenfchen, dat zyn Ed. moedig voortga, en dat
de vruchrgevolgen zyner onderneminge hem beftendig
-acnfpooren !
Verhandelingen van het Geneeskundig Genootfchap , onder de
Zinfpreuk: Servandis Civibus. WVoyfde Deel. Te Am-
flerdam, by P. Conradi, 1780. 228 bludz. in gr. 8vo.
DD boekdeel behelst de drie ingekoomen Antwoorden,
. op de Vraag; door het Genoodfchap voorgefteld :
In hoe verre kan een Longteering geneeslyk zyn, en uit wel-
ie he
VERHANDELINGEN VAN SERV. CIVIRIJS, ‚549
ke tekenen is zy als zodanig te kennen? De Schryver van het
Antwoord, ’t welk met den Gouden Gedenkpenning is
bekroond, is de Heer c. 1. curTIius, Geneesheer der Stad
Goch , in het Hertogdom Cleef. De Verhandeling aan hec
welk de Zilveren Gedenkpenaing is toegeweezen, heeft
tot Schryver, de Heer Pp. wAECKIERS , praêtifeerend Ge-
weesheer te Leuven. Het Derde Antwoord is door den
Heer c. PEREROOM, Geneesheer te Amfterdam, aan het Ge.
nootfchap toegezonden. Ons beftek laat niet toe den
Inhoud deezer drie Verhandelingen, en de wyze, hoe
de Schryvers dit onderwerp behandeld hebben, mede re
deelen, Hee fchynt ons ondertus{chen toe, dat voor-
paamentlyk de twee gerfte Antwoorden zeer wel aan
het oogmerk van de Vraag voldoen; maar-wy kunnen
ook niet voorby , aan te merken, dat wy op zommige
laatfen wel wat meerder juistheid , en duidelyke bepaalde
eid, gewenscht hadden. Agter deeze Verhandelin«
gen is nog gevocgd eene waarneeming van den Heer jA-
COBUS VAN DER HOUT ,. Geneesheer te Haarlem, wegens
eene gelukkige Geneezing van eene Pasfie Hyfterica, die,
onder zonderlinge ftuipagtige toevallen, cene volftrekte
Stomheid ten gevolge had. Deeze waarneeming is, zo
wel wegens de zonderlinge verfchynfelen, als ook wee
gens de gelukkige geneezing , zeer merkwaardig.
Proeve van Wynroeykunde, door M. MULLER, gepromoveerd
Ingenieur; Landmeter en Wynroeyer. Met een Voorrede
wan den Heer A. BRUCMANs, Hoogleeraar in de Wysbe-
erteen Wiskunde. Te Groningen by H. Crebas, 1780.
ehalven de Voorrede 44 bladz. in gr. cltayo,
Nederael! de Wynroeikunde, of wel, met eene alge-
meener benaaming, de Roei- of Peilkunde , door
welke men den inhoud der Vaten meet en’ berekent, zo
ten aanzien van ’t Land, als ten opzigte van de Koop-
lieden, *c zy in ‘te betaalen der lasten, of in de àfleve-
ring en ontvangst, van een weezenlyk belang zy; zo ia
het wel der moeite waardig, dat Wiskundigen ’t 'er op
toeleggen , om dezelve nog fteeds toc meerder volmaakt
heid op te voeren. Vroegere poogingen zyn in dit ge-
val ven- nut geweest; en ’c laat zig aanzien, dat eené
II. DEEL. ALG. LETT. NO. 13. © Pp: © = *- thans
sso ‚ M. MULLER
thans vernieuwde pooging van den Heer Muller, in dit
Gefchrift gemeen gemaakt , en door den Hoogleeraar
Brugmans, als der algemeene goedkeuringe waardig, aan-
gepreezen , (*) daadlyk kan ftrekken , om de peiling tot
eene meerdere juistheid, dam ‘er anders gewoonlyk plaats
heeft, te brengen.
De Heer Muller , naamlyk, bedient zig daartoe van den
bekenden ‚ doch hier op vóór hem niet toegepasten,
Conchois, of zogenoemden Schulptrek van Nicomedes; als
welken hy, onder de kromme Ìynen, die in dic geval in
aanmerking kunnen komen, den gefchiktften geoordeeld
heeft, om de kromme gedaante der Duigen af te teke-
nen. Ter ontvouwinge nu,en ter aanpryzinge, van dee-
ze zyne nieuwe manier van den inhoud der vaten te be.
rekenen , bepaalt hy zig in dit gefchrift , ( 1.) om de na-
tuur van den Conchois of Schulptrek door eene Equatie
open te leggen: hierop toont hy (2.) aan, hoe de inhoud
der Vaten gevonden worde, waarvan de Duigen vol
gens eene Conchoidale lyn gebogen zyn: en eindelyk (3.)
bewyst hy door proeven, dat de waare inhoud van een
Vat, beter op deeze, dan op eenige andere , manier ge-
vonden wordt. *’s Mans voorftellingen , wegens dit gee
bruik en de berekening, zyn duidelyk voorgefteld, en
de proeven begunftigen zyne manier , boven die zvner
Voorgangeren. Eene enkele vergelyking hier van zy gee
noeg, om de Liefhebbers , als ’t ware , tot eene verdere
Jeezing van dit Gefchrift , en nadere proeftree mingen dee.
zer manier, aan te fpooren. Een Oxhoofd, welks
“inhoud, by bevinding, liep op 172 Kroezen , ({) zou,
paar de verfchillende manieren van berekening der vol-
gende Heeren, by rekening aldus bepaald worden.
Volgens Camus «81 Kroezen: maakt verfchil 9
Lambert 184. n à n . 12
Lulofs 181. 9
Vol.
(*) De aanpryzing van dit Stukje geeft deh Hoogleeraar, by 't
agen van dit onderwerp, aanleiding, om zig in zyne Voorre-
Sen beknoptlyk mét nadruk uit te laaten over de nuctigheid van
het beoefenen der Wiskunde. É
(4) Een Kroes is eene maat te Groningen, welke de Heer Mul
der, na een zeer gaauwkeurig onderzoek , bevonden heeft, groo
86 zyn 75, 6o385 Rhynlandíche taarling{che duimen,
WYNROEYKUNDE. SSI
Volgens Klinkenberg 182 Kroezen: maakt verfchil ro
Tideman 179. é ' ê ee
Muller IJS « ee of E . 3
Naar deeze vergelyking is de rekening van Muller
naast aan de bevinding; en op het bybrengen van meer
proeven van die natuur in dic, Stukje, grondt hy voorts
de volgende aanmerking, welke hier inderdaad van ge-
wigt is. De berekende inhoud, zegt hy , welke der
‚, Methoden of Forrnulen men verkieze, is altoos wel
5» grooter dan de waare;“dog in de onze alleen heeft dit
s, verfchil een zekere evenredigheid met de waare inhoud,
‚, Een evenredigheid waar uit men, in alle voorkomende
>, gevallen, hec verfchil tusfchen de berekende en waare
‚> inhoud zo veel kan verminderen, dat hect zelve van
55 gen aanbelang meer zy; en dus het eene van het an-
2’
ere getrokken, de ‘berekende inhoud voor de waare
> mag gehouden worden.” By voorbeeld,
Een Oxhoofd van 172 Kroezen is by bereke-
ning 175, verfchilt 8
Een SpaanfcheBóot van 34oKroezen. 354. 5
Een Stukvac van 451 £ Kroezen . .460. . » 8
Het verfchil is na genoeg evenredig,
IJS: 3 === 354: 6 ruin. dus 348.
175: 3 == 460: 8 omtrent. dasa4s2. Het on.
derfcheid, dat 'er nu nog overblyft tusfchen den bere.
Li
kenden en den waaren inhoud, is zo weinig, dat het op
zulke groote Vaten niet in aanmerking kan komen.
Befchryving en Afbeelding van een Tuimelfchep- Machine,
dienflig voor allerhande Watermolens, vervaardigt, door,
A. B. OORTGYZEN, met oËlroi van H. E. G. M. de Hee-
ren Staaten van Holland en Westvriesland. Te Hoorn by
J. v. Ophem, 1780. Behalven het Woorbericht-42 bladz.
‚én groot otavo.
n der Straaten Oëtroi, by dit Stukje gevoegd, wordt
de reeds vervaardigde Machine, en *c verdere bedoel.
de van den Uitvinder , beknoptlyk aldus befchreeven,
» Hy, Uitvinder, heeft een Machine vervaardigd, die,
volgens zyne opgave, met weinig kosten in de gewoo.
Pp 2 ae
End
Kd
ss2 | A. F, GORTGYZEN
ne Watermoolens geplaatst kan worden; door middel
van welke, by harde winden, het waater wel drie en
een halve voet hooger , dan door middel van een Schep-
rad, kan worden opgevoerd, en zonder eenige de minfte
tegenkanting , dewelke by een Scheprad altoos plaacs
heeft , worde uitgeflaagen.- Deeze reeds vervaardigde
Machine beftaat in vier Scheppers of Tuimelfchoppcea,
van dewelke ieder bevatten twee cubigsvoeten waater.
Die Scheppers hangen aan hefboomen, en worden daor
kammen en ftaaven opgevoerd over ecn fchutfel,ter op-
voering van het waater voor hen gefteld, alwaar zy dan
het waater uitgieten. Zy worden door tegenwigt , zon-
der eenige kragt van de Moolen noodig te hebben, op=
geligt , en behoeven alleen die zwaarte boven haar tegen-
wigt, dat zy, van het waater ontleedigd zynde, weder
nederkomen in het op te voeren waater; ’ct welk door
een klap agter in de Schop loopt ; ten welken einde de
Scheppers (til hangen: 't geen de Moolen al wederom
van het doen van krachten ontlast ,en ook aan een Moo-
lenaar tyd laat, om, zonder dat de Moolen behoeve ftil
te ftaan, of eenige verandering aan de Zeyling gemaakt
te worden , by verheffing of vermindering der wind,
Scheppers af te neemen, en by te voegen, na bevind
van zaaken. Verders is de’ Uitvinder van begrip, dat
een Moolen zou moeten worden voorzien van twintig
Scheppers; van dewelke vyftien zoo veel waater kunnen
uicflaan , als een Scheprad kan bevatten. Voorts kan hec
waater , door ’t verhaaken der Scheppers, waarvan ‘er,
met de minfte wind , ten minfte eenige in beweeging kup-
nen blyven, mitsgaders door het verhoogen en verlaagen
‚van het daar voor te zetten fchutzel , na bevind van zaa-
ken, zelve ter hoogte van zeeven en een halve voet
worden opgevoerd, alles onder het maalen der Moolen
zelve, zonder dat die behoeve ftil te ftaan.”
Eene uitvoeriger ontvouwing van dit alles, met aan-
wyzing hoe deeze Machine gefchikt zou moeten wor-
den, om dezelve behoorelyk te doen werken, in een ge-
woonen Scheprad-Molen van 75 a 80 voeten vlugt : en
nadere verklaaring van alle derzelver byzondere deelen
mitsgaders van hunne werking, verleent dit Gefchrift
waarby ook gevoegd is, eene naauwkeurige aftekening
der Machine , zo ten opzigte van ieder Stuk op zigzel-
Ves
= mn “
ds et en,
VAN EEN TUIMELSCHEP-MACHINE, $53
. ve, als ten aanzien van den geheelen toeftel in desgelfs
werkzaamheid. >
Naar het verflag dat de Heer Oortgyzen van zyne vcr-
vaardigde Machine, met het berigt van derzelver voore=
deelen, als ze in een Scheprad-Molen geplaatst wordt „
in deezen voordraagt, is dezelve ten minfte wel van die
natuur , dat ze een nader onderzoek van kundige Lief.
hebbers waardig zy. Zulks vervrymoedigt hem ook „
om alle de zodanigen uit te noodigen , ter befchouwinge
en toetzinge zyner uitvindinge , zoals dezelve, te Hoorn „
ten zynen huize, dagelyks te zien is; verzoekende wy
ders dat alle de zulken, „ die vermeenen eenige verbee=
s> tering aan dit Werktuig te kunnen toebrengen, hem
‚> zulks in Perfoon of per Misfive gelieven te laaten wee=
‚> ten: betuigende, dat hy de verbeeteringen altoos met
‚> dankerkentenisfe zal tragten te beantwoorden. ”
Inleiding tot de algemeene en byzondere Staatkunde van Eu-
“ropa. door M. E. TOZEN , Justitie-Raad en Hoogleeraar op
de Univerhteit te Butzow. Tweede Deel. Van Groot.
brittanje , Denemarken , Zweeden en Polen. Uit heg
Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht, by B. Wild, 1780
In groet oétave 362 blads.
a het verflag van dit leerzaam uitgevoerde Werk ,
met de aankondiging van het eerfte Deel gegee-
ven (*), ftaat ons, nopens het beloop en de inrigting
van dit tweede Deel niets byzonders te zeggen; dan al
leenlyk, dat de geagte Hoogleeraar Tozen, in de Staat-
kundige befchryving van Groot-Brittanje , Denemarken „-
Zweeden en Poolen, op dezelfde wyze, en met de ei«
genfte naauwkeurigheid te werk gaat, die hy, ten op.
zigte van Spanje , Portugal en Frankryk, aangewend
heeft. Men vindt hier des eene wel beftudeerde be-
‘chouwing van de opgenoemde Ryken, met een oore
drelkundig verflag van al het merkwaardige , dat ge-
f:hikt is, om ons een geregeld denkbeeld van de ge-
iteldheid dier Staaten te leeren vormen. leder deezer
Koningryken levert ons een aantal van byzonderheden ,
die we den Leezer, tot een ftaal van ’s Mans {chryf=
WV\e
(*) Zie boven blads. 24 —- 2%
Pp 35
S54. M. E. TOZEN
wyze, zouden kunnen mededeelen; doch om niet breed
uit te weiden, zullen wy. flegcs het oog flaan, op eene
byzonderheid, met welker voordragt wy vertrouwen,
ten minften nog al verfcheiden onzer Leezeren , dienst
te zullen doen: te weeten het beknopte en duidelyke
berier, dat Ons de Hoogleeraar geeft van ’t Parlement
van Groot Brittanje,
‚Na aangemerkt te hebben, dat de Engelfche Regee.
ringsvorm haaren oorfprong van de Angelfaxen heeft ,
wier Ryksítanden, op zekere tyden, hunne vergaderin=
en hielden, welken gefchikt waren, om de Koningly-
Ee Magt binnen de paalen der Wetten te houden; melde
de Hoogleeraar verder, dat de Koninglyke Magt in
Schotland, op eene even dergelyke wyze, door den A-
del bepaald was. Men had des in beide deeze Ryken,
zo lang ze ieder afzonderlyk beheerscht werden , zoda-
nig eene behoedende Vergadering, die den naam droeg
van Parlement; een naam, in oude tyden, in Prankryk,
in dezelfde betekenis gebruikelyvk. Maar coen deeze twee
Ryken, onder den naam van Groot Brittanje, geheel ver-.
eenigd, cot één Koningryk gemaakt wierden, verkree.
gen beiden. deeze Natien dezelfde regten en vryheden;
en ‚ingevolge hiervan , werd, uit beide deeze Vergaderin-
gen, met af{chaffing van het Schocfche Parlement, een
gemeen Parlement opgeregt (*); ’t welk zedert hect Par-
lement van Groot Bristanje genoemd is.
‚, Dit Parlement beitaac, zegt de Hoogleeraar, uit
den hoogen adel, de hooge geestlijkheid ‚en de afgevaar-
digden der graat{chappen en fteden; of , korter: uit de
geestlijke en waereldlijke Lords, en de Gemeenen. Om die
yeden word het parlement in het huis der Lords, [of het
huis der Pairs) en het huis der Gemeente , of , gelijk men
gemeenlijk zegt, in het hooger. en laager Huis verdeeld,
In het Heogerhuis hebben alle geestlijke en waereldlijke
Engelfche Lords (a), en zestien Schotífche. Lords (b),
zit-
(*) Msn zle het verdrag van vereeniging by pu MONT Corps. .
Diplom. T. VIE P. r. p. 199.
„ (a) De geestlijke Lords zijn de Aartsbisfchoppen van Kanter
bury en York, en 24 Engelíche Bisfchoppen. Het getal der
waereldlijke Lords is onzeker , wijl de Koning 'er zo veelen kan
maaken, als hy wil. Daar zullen 'er omtrent 200 zyn.”
‚‚ (b) Zo veelen zyn ‘er, uit kragt van het verdrag van veree
Jiging, in het parlement van Groot-Brittanje ontvangen.
STAATKUNDE, ss
zitting; in het Laagerhuis de afgevaardigden der graaf.
fchappen , fteden en vlekken in Engeland en Schotland (c).
De Koning beroept het parlement op zulk een tijd , en
op zulke plaats (d), als het hem behaagt, De Engel.
fche geestlijke en waereldlijke lords worden , ieder door
eene bijzondere koninglijke aanfchrijving , beroepen, en
de afgevaardigden der Engelfche graaf{chappen, fteden
en marktvlekken , op voorafgegaan koninglijk bevel,
verkoozen. Het zelfde gefchied in Schotland, alwaar
niet alleen de afgevaardigden der graaffchappen en {tee
den , maar ook de zestien lords ‚door verkiezing benoemd
worden (e). Op den dag, die tot de ecrfte zitting des
ee - par-
(c) De Engelfche leden van het leagerhuis zyn de afgevaardigden
Der 4o graaffchappen . … … … … go
Der fteden en marktvlekken .…. … … … 389
Der univerfiteiten Oxford en Kambridge . . «4
Der agt zeehavens (the barons of the cinque ports) . 16
Der 12 graaffchappen van het prinsdom Wales . 12
Der 12 iteden in hetzelve . -. «13
nnn
| 513.
De Schotfche leden van het laagerhuis zijn, uit kragt
van het verdrag van vereeniging, de afgevaardigden
Der 33 graaf{chappen . . « « « 30
Der 65 fteden en vlekken 5
s a 45
Zamen 558.”
"… (d) Zedert eenen geruimen tijd In het oud koninglijk paleis
in Westmunfser.” |
‚‚ (e) Van elk graaffchap (Shire) in eland worden twee
afgevaardigden (knights of the ere) ‚ Van elke ftad (City) twee ,
welke Citizens, van elke kleine ftad (town) of vlek / ougk)
twee, die burgesfes genoemd worden, doch van eenige weinigen
dezer laatften maar één, gekozen. De ftad Londen zend vier af:
gevaardigden in het parlement. De 16 Schotfebe lords worden
van de gezamenlijke Schotfche pairs, de 30 afgevaardigden der
gxaffchappen van de Jairds,uit derzelver midden gekozen. Totde
15 afggvaardigden der fteden kiest Edenburg 'er éénen. Daande-
re 14 worden van de andere fteden en vlekken gekozen, z0 dat
3, 4 of 5 te zamen 'er éénen benoemen. Mreae, P. II. Ch 12.
P- 380. De verkiezingen der parlementsleden gefchieden dikwijls
niet zonder groote verwarringen, wijl de geest van partijfchap en
Pp4 da
85% M. E. TOZEN
parlements bepaald is, verfchijnt de kening in zijn ko-
ninglijk gewaad, met de kroon op het hoofd, in hee
hoogerhuis, waarin hy de leden der gemeente laat roe-
pen, en door den kanfelier bevelen (f ), hunnen fpreker
te verkiezen, en hem denzelven binnen twee of drie dae
en ter bevestiginge voor te ftelten. Dit gefchied zijn-
kk deet de koning zijne aanfpraak van den chroon aan de
bcide huizen, waarin hij hun zulke zaaken voordraagt,
als hij aodig eordeelt, en daarop volgt een fchriftelijk
dankadres van elk huis in hec bijzonder. Het parlement
op die wijze geopend zijnde, komt de koning niet we-
der in het parlements-huis, ten ware dat hy zeer gewige
tige zaaken had voor te ftellen, of om zijne toeftemming
tot de gemaakte parlemencsakte te geven, of de zitting
te verfchuiven, of aftebreken,of het parlement te onte
binden (g). Aanftonds na de verzameling des parle-
ments, Een voor dat ’er iets verhandeld word, ja zelfs
voor dat de verkiezing eens fpreekers gefchied , zijn de
leeden van heet laagerhuis verpligt, den eed van getrouw-
heid (h), dien van opperhoofdigheid (ú), en den test (,
a
de kuiperijen daarin medewerken. Zie Le BLANC, T. HL E.ttr.
68 et 83.
„(f) Dit gefchied nogthans zomwijlen door den kanfelierfalleen «
uit kragt eener volmagt des konings, wanneer dezelve niet in per
{aan in ’t parlement verfchijnt.
… (g). Dit alles kan de koning ook door gevolmagtigden doen.
Wanneer hij het parlement voor een langen tijd laat fcheiden,
heer het to prorogue the parliament: en als hij de zittingen van
het zetve alleen voor eenige dagen uicftelt, dan noemt men dit ta
adjourn the parliament. Met laatfte kan ook ieder der beide huí-
gen doer, Voorts heeft de Koning, als boven gezegd is, ookde
magt om het parlement te ontbinden, to. disfolve the parliament ; en
als dan word het laagerhuis geheel gefcheiden, en tot het nieuw
parlement moet eene nieuwe verkiezing gedaan worden: het welk
ook metde 16 Schotíche pairs gefchied.- Voor het overige kan de
konirg een parlement niet langer dan zeven jaren laaten zitren.”
„… (h) Oath of: allegtance , welken het parlement in 't jaar 1608
jogevoerd heeft. Rarin, Vol. WILL p. 262.”
‚‚{) Osth of fupremacy, die in 1534 ingevoerd is. Raris
Pol. VIE p) 385.” $ e
„(k) Deeze eed voerde het parlement in 1674 in, om da
Roumschgezinden van de openbiare bedieningen uit te luiten. Ra:
BIN, Vel. KLP. 395, 39Î1 402, 40 * 6 ‘
Eee
- Dad
STAATKUNDE. Is
af te leggen, en daarenboveri den pretendent af te zwee
ten (1). e beide laatfte eeden worden ook door de
pairs afgelegd. Elk lid van het hoog- en laagerhuis,
elijk ook de koning zelf, heeft het regt om iets voor.
e ftellen, op dat daarvan eene akte gemaakt worde (m).
Zulk een fchriftlijk opgeftelde voorflag word eene bill
genoemd. Wanneer dezelve driemaal gelezen, overwo.
gen, en door de meerderheid in het één huis goedge.
keurd is, word dezelve naar het andere gezonden, om
daar toegceftemd te worden; en deze toeltkemming vol«
ende, word zij aan den koning ter goedkeuring voor.
gelegd (n). Na deze goedkeuring heet de bil eene par-
lementsakte (act of parliament) ,en krijgt de kragt eener
wet. Eene bill behelst of bijzondere of algemeene zaae
ken, of geldbewilligingen. In het eerfte geval word zij
eene private-bill, in hec tweede eene public-bill,en in het
derde ecne maney bill genoemd, en volgens dit onder.
fcheid zijn ook de koninglijke goedkeuringen onderfchei.
den (o). De fpreker van het laagerhuis moet een man,
van groote bekwaamheden en ervarenheid. zijn, inzon.
derheid ín parlementszaaken. Zonder hem kan het laan
gerhuis nicts doen. De kanfelier is de fpreker van het
hogerhuis, in het welk ook de twaalf regters van En
geland (*) tegenwoordig zijn, op dat de lords hen, in
ge-
“_„ (B) Deeze eed is zedert 1703 in gebrúik. Tinpau’s continuês
tion of RAPIN. . Vol, HIL. p. 216. di
… (m) Men zie Th? conflitution ef Engeland, by jy. 1. de
LoLME. B. II. Ch. 4. p. 207.”
„(rf Hij kan ze egter afkeuren, doch dit gebeurt zelden.” /
‚‚ (0) Bij eene public bill heet het; le roi le veut: bij eene pré-
vate bill; foit fait comme il est defsrl : bij eene moneij bill; le rod
remercie [es loijaux Sujets, accepte leur benevolence, et ausfs le veut.
aar wânneer de bill den koning niet behaagt, heet het; le ros
Savifera; het welk als eene volftrekte, fchoon beletfde, weige
ting word aangemerkt. Daar door is zulke bij} vernietigd. ”
_(*) Nopegs deeze twaalf regters van Engeland deelt ons de Au-
theur wat laager, na dat hij van de gemeene Regtbanken- gewag
gemaakt had, het volgende onderrigt mede, „ Van deze regtbun-
ken kunnen de zaaken voor de koninglijke hooge geregtshoven
hs worden, waar van ’er drie zijn. 1. Het hof van des
onings regtbank, daar lyfftraflijke en andere zaaken, waarin de
kroon puilj is, gevonmied worden. 2, Met hof der gemeentn,
EP 3 Bkr
Ld
458 U. #. TOZEN STAATKUNDE. ’
gewigtige zaaken, om raad zouden kunnen vragen. De
pairs hebben het voorregt om hunne ftem door gevol.
magtigden (prexies) te geven, De leden van het laager-
huis ftemmen naar bun-goeddunken, zonder de toeftem-
ming van hun, die hen afgevaardigd hebben, nodig te
hebben. Want zy verbeelden niet enkel dezen, maar
te zamen de geheele natie. Gedurende de zitting van
het parlement kunnen zij om geen oorzaak, uitgezon-
derd hoogverraad en andere groote of halsmisdaaden, ge-
vangen gezet, ook niet in regten vervolgd worden. De
Eneelfche afgevaardigden moeten op eigen kosten leven 5
maar die van Schotland krijgen daggelden (p). Hert
Jaagerhuis maakt het grootst getal in het parlement uit ,
en deszelfs gezag is daarin van groot gewigt (q).””
pleidoeijen, 't welke de zaaken tusfchen de onderdaanen bepleit.
3. Het hof vanden Exchequer; waarin glle zaaken, de koninglijke in
komnften betreffende , beflist worden. In elk zijn vier vegters,
welken te zamen de twaalf regters van Engeland genoemd wor-
den. Deeze hooge geregtshoven houden hunne zittingen te Were
munfier, en viermaal in het jaar. De twaalf regters doen, twee
en twee, alle jaaren eene reis door alle de KE des rijks „
welk daarom in zes ge:igtskreitzen (efrcuits) verdeeld is, en hou-
den daarin regtdagen. welken men the Asfises noemt. In dezel-
ven worden za wel de zaaken, die in de vierdendeeljaarfche regt-
dagen onbeflist zyn gebleven, als andere burgerlijke en lijfftrafiijke
gaaken, daor hun en twaalf gezworenen afgedaan. Zie cramsEm-
zaYna, P. 1. B. a. Ch. 13. p. 125, 126. Mrizag, P. 1. Ch. 37
p- 261, 262.
‚ „(@) Over het parlement in ' gemeen, zie CHAMBERLAYKE,
P. 1. B. FI. Ch. 11. en mre, P. sz. Ch- 3.”
„(e) Zie reaLanc, Tom. I. Lest. 21. p. 261.
Verhandelingen over het Burgerlyke Rechtsgebied , onder de
vegtering der Graeven uit de Huyzen van Holland, He-
negouwen en Beijeren. Door MU. PICTER VAN SPAAN,
Griffier in den Raede en Leenhove van Braband en Lan-
den van Overmaeze. In ’s Gravenhage by J. A. Boum
vink, 1780. dn groet atiavo 126 bladz.
© de overweeging van het Hooge Rechtsgebied, dat de
Heer en Mr. van Spaan in eene voorige VE
ns
|
P. VAN SPAAN , BURCERLYKE RECHTSGEBIED. 'S59
ling befchouwd heeft, (*) volgt in deeze de nafpooring
van het Byrgerlyke Rechtsgebied , onder de regeering vaft
die zelfde Graaven ; welk onderwerp zyn Ed, met die
eigenfte oplettendheid en onpartydigheid behandelt, De
hoofdzaaken , welken hier omtrent in aanmerking ko-
men, fchikken zig natuurlyk naar de verfcheidenheid der
‚ Rechters, ingevolge van het onderfcheid der gefchillen ,
welken in het Burgerlyke voorvielen. Uit dien hoofde
maakt zyn Ed, met de voorftelling van zyn bedoelde „
gepastlyk eene vyf- of wel zes ledige verdeeling. „, T wist-
> zaeken, zegt hy, van eenige aengelegenheid, ten plate
s> ten Lande voorvallende , wierden door de Hooge Vier-
s, Íchaeren; die van minder belang door de plaetfelyke
‚> Kechters, afgedaen. De ftedelyke Ovekheid beoore
‚, deelde de rechtsgedingen huúner poorters. Zy, aen.
, wien het toeverzicht over de Dyken met den aenklee-
9, ve van dien was aenbevolen, oeffenden desweegens
‚> rechr, Eyndelyk hadden de Geestelyken zommige
…‚ weercldlyke zacken, welke tot den Godsdienst eenige
„> betrekking hadden, aen hunne uitfpraek onderworpen.
ss Het rechtsvermogen dier opgenoemde Ge-
‚ rechtsbanken uit ’s Lands oude Handvesten na te fpoo-
> ren, en dan de algemeene regelen, welke in de Bur-
s, gerlyke Rechtsvordering des tydes in acht genomen
‚‚ moeren worden, op te geeven, ['t welk het zesde
Hoofdftuk deezer Verhandelinge uitmaakt ,] is het
s> gewichtig ftuk , het welk ik chans naar vermogen zat
‚> trachten uittewerken,
Naar deeze inrigting, geeft zvn Ed. eerst een af zon-
zonderlyk verflag van ieder der vyf opgenoemde Gerechts-
banken, op zigzelven ; met aanwyzinge van derzelver
gezag en uitgebreidheid. Hierop volgt dan ten laatfte
eene beknopte ontvouwing van de voornaamfte vereisch-
ten der Burgerlyke Rechtsoefening hier te Lande in de
vroegfte ryden. En wat voorts het geene betreft , dat
de Lyfítrafiyke en Burgerlyke Rechtspleeging met elkan-
deren gemeen hadden, hieromtrent benut hy zig
zyne voorige Verhandeling; waarmede dit Stuk: volledig
js. Alleenlyk zou hier nog te overweegen ftaan , volgens
welke Wetten en Rechteh oudtyds hier te Lande recht
gefproken werd; ‚,dan daer delleer van de Spiegel, zege
» hy
hed
(*) Zie boven, bladz. 539,
560 P. VAN SPAAR
‚… hy, in het tweede en derde Hoofdftuk van zyne treffe.
Ivke Verhandeling, over den Oorfpronk en Historie der
Paderlandfche Rechten, dit ftuk reeds voldongen heeft,
„ acht ik zulks ten eenen maele onnodig, * Het
doorbladeren deezer Verhandelinge zal, den Lief hebbe.
ren onzer oude Vaderlandfche Gefchiedenisfen , geen
23
23
hinder genoegen geeven, dan de voorgaande over het -
Hooge Rechtsgebieda Eene geleidelyke ontvouwing van
“ Burgerlyke Rechts ebied toch ís niet minder opmer
kenswaardig; en de Heeren Mr. van Spaan heeft dezel.
ve op zodanig eene wyze uitgevoerd, dat ze daadlyk,
in verfcheiden byzonderheden, ter ophelderinge van die
onderwerp ftrekke. Om dit een weinig nader onder
oog te brengen, zullen wy den Eeezer hier mededee.
len, den hoofdzaaklyken inhoud van *t geen zyn Ed.
voordraagt, ten opzigte van de Stedelyke Overheid ;
doch om dit Artykel niet te breedvoerig te maaken, zals
len wy het meerendeel van ’s Mans bewyzen, voor zy.
ne ontvouwde byzonderheden, agterwegen laaten; ver.
wyzende den onderzoekenden Liefhebber daaromtrent tor
het Gefchrift zelve.
Met den aanvang gemeld hebbende, hoe blykbaar het
zy ‚ dat de Graaven aan de Stedelingen een Rechtsgebied
over Burgergefchillen verleenden, toont hy verder aan,
hoedanige fchikkingen zy beraamden , om den Steden
het duurzaame genot daarvan te verzekeren.
‚ Ten dien einde werd , gelyk zyn Ed, in de eerfte
laatze opmerkt, in de Steden een Schout aamgefteld.
Decze Amptenaar was, by den aanvang zyner bedienin-
ge, gehouden mer plechtigen Eede te (taaven ‚dat hy der
Steden voorrechten bewaaren, en een iegelyk recht zou
doen. Ook hebben de Graaven ,by onderfcheiden Hand.
vesten, zorg gedraagen, dat de Schout in allen deele
zyn plicht zou volbrengen, en den Steden. niet hinder-
_Iyk zyn. —- Naast den Schout , vervolgt onze Autheur,
waren de Schepenen, aan wien, als de oudfte Stedelyke
‘ Overheid , de macht gegeeven was, om, benevens hem,
Keuren tot welzyn van de Stad te maaken, die egter
maar vooreen jaar, (en zomryds flegts voor een half
jaar ,) duurden, en nimmer tegen hee recht der Graaven
itryden mogten €*). ‘Byzonder was aan deeze Schepee
E nen
„ (© De bewyzen vaa dit edelyk voorrecht, om, betoudens
b 4
BURGERLYEE RECHTSGEBIED, s6r
nen het Rechtsbeftier aanbevolen, en zy fpraken, ter
manisfe van den Schout, recht over alle twistgedingen ,
tusfchen hunne poorters voorvallende.
Voorts lieten de Graaven, gelyk Mr. yv. Spaan verder
meldt , ook niets onbeproefd , om hee-gezag dier Stedelyke
Rechtbanken te (tyven : ecne geregelde Rechtspleeging in
de Steden was hun hoofddoel. Zy verboden daare
om alle fchadelyke tweegevegten, de nen van zoo
veele verwarringen in de middeleeuw. De wederfpan-
nigheid tegen Schepenen, hen te lasteren, of op hunnen
eed te fpreeken, wordt in de Stedelyke Privilegien als
geen gering wanbedryf aangemerkt. Ook waren de Sche-
enen der Steden, ten aanzien van hunne rechtsoefenings
in de onmiddelyke befcherming der Graaven, die hen
voor alle geweld en overlast, in de bediening van het
reche aangedaan, kragtdaadig beveiligden. En eindelyk
ing het Stedelyk Rechtsgebied den Graaven zo zeer ten
ate: dat zy, wanneer het zelve te kort fchoot, al hun
magt en gezag, ter handhaavinge van ’t zelve, gaarne
te werk ftelden.
Met zülke luisterryke voorrechten begiftigd, ver«
volgt zyn Ed., waren de Steden van den Rechtsdwang.
der Hooge Vierfchaaren in Burgerlyke zaaken, zo ras zy
Stadsgerechtigheid bekomen hadden, ontheven. En men
zou met grond mogen gisfen, dat, wanneer in de Hand-
.vesten;der Steden, by voorbeeld van Rotterdam, 12 Aug.
1412. S 8. (Zie MIERis Charterb. d. 4. p. 211.) gezegd
wordt: „ Item foo ful onfe gewaerde Rechter , [dat is,
9, de Schout,) ter Vonnisfe van Schepenen binnen onfer
„> Stede berigten , na den regt van onzen Stede, alle fa.
_» ken, die binnen onfer Stede gevallen of gefchien mo-
», gen , ook wat fake dat zyn , fonder hem iemand AE
» HEM
„, het Graeffelyke gebied, keuren te maeken, zyn in menigte sen
„ gehaeld in de Obferv. over pe crROOTS Inl. d. 1. bb. 12 en d,
„ 4- bl. 191. Intusfchen fchynen de Graeven in laetere tyden be.
„ geerd te hebben, dat hunne Schouten geene Keuren, door de
„ Gerechten der Steden gemaekt, zouden goedkeuren, voorenale
»‚ Eer zy die aen den Graef en zynen Raed aengebracht hadden.
„ Men zie de gifte van het Schout- Ambacht te Delft; 26 Jany
„ 1408. by Mieris Charterb. d. 4 bl: 1os. Men leeze en herlee-
» ze voorts op dit Stuk de titneemende aentekening vanden Heert
» V: D. WALL. Op de Priv, van poRD. Dl, 23." ì
ê
562 P. V. SPAAN
s hem daeraf te bewinden ,” wel degelyk daarmede ook
bedoeld wordc, de uitfluiting van hec Rechtsgebied der
Hooge Vierfchuaren over Burgergefchillen. Ea hierom bee
oordeelden ook de Stedelyke Rechtbanken die twistgedin-
gen, welken, op het platte Land voorvallende, ter ken-
nisfe van de Hooge Vierfchaaren, en niec van de Neder-
rechters, ftonden.
Wat wyders den ftand der Perfoonen betreft, hierom-
trent kon, zegt onze Aurheur, in de Steden weinig of
geen verfchil vallen, daar ieder poorter een vry Man
was’: en het verkrygen van Stadsrecht bevrydde de In-
ezetenen, tegen hect opbrengen van cene jaarlykfche
omme gelds, en het leveren van eenige Manfchap, van
alle Hofdienften. Ja de Graaven bevorderden zelts zo
zeer den aanwas en bloei der Stcden, dat zy een dienst-
man, die jaar en dag ongemoeid in eene Stad gewoond
had, vry verklaarden. —— Indien 'er egter over den
ftand of geboorte der poorters eenig verfchil viel, zal
LZulks, buiten twyfel, door Schepenen beoordeeld ge=
weest zyn.
De Heer en Mr. v. Spaan tclt verder onder de voor-
rechten der Stedelingen , boven die van het platte Land,
in deeze dagen, de volgende byzonderheden. … Het
‚ toeverzigt over der Weeskinderen goed, en de berech.
ting van de kwaade behandeling , door derzelver Voog-
den hun aangedaan, op het placte Land aan de Hooge
Vierfchaaren aanbevolen, werd door de Graaven aan den
Stedelyken Rechter oudtyds mede tocgekend. — Veel
minder waren de poorters der Steden genoodzaakt, om
tegen de aanfpraake, dic men op hun onroerend goed
maakte, zig buiten de plaatze hunner wooninge, even -
elyk de Opgezetenen van het platte Land, voor de
ooge Vierfchaaren te verdeedigen; daar in de Steden
vastgeftelde Rechrdagen bepaald waren, op welken over
den eigendom van Huizen en Erven gedingd werd.
Hee was ook in de magt der Stedelyke Overheid, om
hunne poorters betering van het ongelyk, en den hoon,
zo zy dien geleeden hadden, te doen erlangen. En hee
is wit dien hoofde, dat in de onderfcheidene Handvesten
òp iedere fchampere bejegening niet flegts eene breuke
voor de Hooge Overheid, maar ook eene boete, ten
voordeele van den beleedigden , vastgefteld werd, Was
ten poorter gekwetst, de begrooting der Lenes Den
aars
“den, drie of vier
BURGERLYKE RECHTSGEBIED. 563
daardoor aangedaan, en welke vergoeding hy ter dier
zaake vorderen kon , werd door Schepen: n zyner maalftede
befl:st, De naauwkeurige Mr. fan Matthrysfe zegt daar-
om te recht „ fmarcen van buten grooten alleen én der
Steden die Scepenen ende Mannen te Lande (*).”
Zo zeker was het, dat alle die Burgergefchillen , welken ,
op het platte Land, door de Hooge Vierfchaaren bes
recht werden, in de Steden by Schepenen Vonrisfe ge-
eind werden: want, of wel by geen uicdrukkelyk Hand-
vest aar de Steden de kennisneeming over het verzuim
der poorters , om, des ontbooden zynde, ter Heirvaare
te komen, toegekend worde, vloeide zulks nogtans uie
den aart der zaake zelve voort. Daar de Steden, by
haarlieder Handvesten, verpligt waren, om den Graaf
met een zeker geral van Manfchap te dienen, moest het
dus aan de Stedelyke Overheid vrygelaaten zyn, hunne .
onwillige poorters daartoe te noodzaaken: ’t welk ookt
eene oude Keure der Stad Haarlem van 8 April 1393.
ten volle bevestigt. . Zie van OOSTEN de BRUYN Ger.
der Stad Haarlem. d. 1 bl. 175. Hierbenevens
hadden de Graaven, door verfcheiden Voorrechtsbrie-
ven , behoorelyke fchikkingen gemaakt , tot bevordering
van den Koophandel, die in de Steden voornaamlyk ge-
dreeven werd; als mede om te bezorgen, dat de poor-
ters des te gereeder aan hun deugdlyk agterweezen, 't
welk zy van buitenlieden te éifchen hadden, geraaken
konden. Ook waren 'er, tot meerder gerief voor de
poorters, en om de invordering der onderlinge infchule
den hun des te gemaklyker te maaken, in zommige Stee
aarnealneen ingefteld , waarin , over al.
derhande fchuld , kort en onvertogen recht gedaan werd.
Deeze was de-treflyke inrigting van het Burgera
yk Rechtbeftier in de Steden van Holland en Westvriege
land; en, daar het houden der Hooge Vierfchaaren ,
door onwilligheid van Welgebooren Mannen, om het
| Rech
(*) Pol. Reg. der Stad Brielle bl. 255. waer hy met veel oaf-
» deel onderfcheid maekt, tusfchen het bezien der Wonden dooe °
… den Chirurgyn, en het bepaelen der vergoeding voer de gelee-
dene pyn door den Rechter, welke laerfte hy en van
bu
„aten noemt. Men zie ook het Handvest aan Leyden 2206. by
po Mugmis Charterb, d, 2 bl, $44e°
$
&
“
864 PP. V. SPAAN
Rechterampt waar te neemen, nict zelden vertraagd
werd, mogten de Stedelingen gig boven de Landlieden
op eene welgeordende en fpoedige Rechtspleeging beroe-
men. Voeg hier by , dac, althans in de vroegfte
tyden, de Burgergefchillen, door de Schepenen der Ste-
den, by eindoordeel afgedaan werden, en dat ’er van
bunne gewysdens geen beroep viel.
Op eene hieruit ontftaane gedagte, dat de Poorters
der Steden, uiet hoofde van dit voorrecht, aan de Ste
delyke Rechtbanken gegund, gevaar liepen, om door
onkunde der geenen, die het vonnis ftreeken, ip hun
oed recht benadeeld te worden, brengt eindelyk zyn
d. ons, ten dien opzigte, het volgende nog onder het
Oog.
By de Graaflyke Handvesten was zorg gedraagen, da
waar ; in moejelyke Rechtszaaken, der Schepenen Zandt
en wetenfchap faelde, zy, door den raad van wyzeren,
jn de uiting van het Vonnis voorgelicht konden worden :
by voorbeeld, die van Gouda door die van Leyden, die
van Schiedam door die van Dordrecht, en zo ook in
meer andere Steden. Deeze gewoonte, om in duistere
gefchillen andere Rechters ‚door hunne meerdere Rechts-
kunde beroemd, raad te pleegen, was ook in die tyden
volftrekt noodzaaklyk. Daar men in alle zaaken, in de
Handvesten niet uitgedrukt, ’s Lands oude herkomen
en costumen volgde, is* het ligt te begrypen, dat de
Rechters der oudíte Steden daarin ervaarener waren, dan
die van zodanige plaatzen, welken eerst met Stadsrecht
begiftigd werden. Het is des niet te verwonderen , dat
‘men, in de vroegfte tyden, zelfs tot vreemde Rechters
zyne toevluget name; zonder dat egter daardoor eefiige
onderwerping aan hun Rechtsgebied erkend werd. Dit
ing zelfs zo verre, dat, nietcegenftaande de Schepenen
Steden of Dorpen hun Vonnis by hoofdleering elders
gehaald hadden, het nogtans op hunnen naam uitgefpro-
ken werd, —— Het beroep uit hoofde van Rechts.
weigering, in de middeleeuw anderzins zo zeer gebrui-
kelyk, kon in de Steden minder te pasfe komen, daar
Schepenen telken jaare met heiligen eede belooven moes»
ten, „, Recht te tuigen, recht te zegelen, recht'te wy-
‘es zen, tusfchen twee Man, taal, na inhoud der Hand.
v… vesten,” en dat niet na te laaten , om liefde , nyd, hepr=
dchapsgebod , noch angst-van den Iyve. Eúecen poorter , aan
wien
BURGERLYKE RECHTSGEPIED. s6s-
wien recht geweigerd was, magt alle Rechtspleeging,
doen ftaaken, vor cyd en wylen-hem recht gedaan ware.
Vergat iemahd der ‘Stedelyke! Rechters zo zeer
zyn eed en pligt, dat hy uit eigenbelang en om geldsge-
win een onrechtvaardig vonnis gaf , ook daar tegen kon
men by den Graaf herfítel erlangen. Immers hebben de
Graaven, van welken de Steden hier te Lande, zo als
elders in het Franfche en Duitfche Ryk (*), haar rechtse
gebied ontleenden, by derzelver Handvesten diergelvke
gevallen aan zig voorbehouden. En, na dat de Vorften
uit den Huize van Beijeren de regeering deezer Landen
bekomen hebben, fchynt ook dc beroepelykheid der
Stedelyke Vonnisfen, ten minften de gewoonte, om, zo
men zig daardoor merkelyk verongelykt rekende, die
ten Hove nader te doen onderzoeken, allengskens inge
voerd te zyn” (}).
‚‚ (*) Over deeze ftoffe verdient nageleezen te worden de keu-
… rige Verhandeling van den vermaarden a. CONRING de Urbibus
» Germanis. $. 73, 106, rro,118,119 en 127. En inde Hand.
„ Vesten,ten opzichte van Holland en Westfriesland, zyn de be-
‚‚ Wyzen daarvan overvloedig voor handen.”
pn Ci) Zie de keurige Aantekening van den Heer v. n. WALL
ss e Privy, van Derd. bl, 24”
De Oude en Hedendaagfche Kerklyke Gefchiedenisfen, van wylen
den Hoeggeleerden j. L. mosmrim, Kanfelier der Hoogefchoole
te Gostingen, van den Aanvang der Tegenwoordige Eeuwe , tot aan
hes zes“ en zevenftigfte jaar derzelve, vervolgd ; of Proive eener
volledige Kerk- Historie der Achttiende Eeuwe. Door z. A. C.
VAN RINEM, Predikant ze Genthin en sami’ Uit het Hoog-
duitsch versaald. Tweede Deel. Te Utrecht, by A. v. Paddenburg,
en te Amflerdam, by W. Holtrop. In gr. 8vo. 517 blads.
Or verflag van het Eerfte Decl deezer Proeve eener Kerkgefchie-
et denisfe van de Achttiende Ecuwe (*), heeft onze Leezers ge
pens den aanleg en aart daar van vertoont. Het toen aange-
. merkte geldt ook omtrent dit Tweede Deel, in 't welk de belee-
ZENE VAN EINEM denzelfden voet houdt, en veele plaatzen
niet van langdraadigheid kan vrygefprooken worden : welker ver-
drietlykheid vermeerdert door eene vertaaling, die vloeibaar-
heid, cierlykheid, en, niet zelden, duidelykheid ontbreekt. Hier
van voorbeelden op te haalen, zou weinig moeite kosten; doch
Wy
{© Zie onze Algem. Vader). Letteroeff. hier boven ‚bl. 298. ers.
IJ DEEL. ALG. LETT. NO. 13. q
572 J- A GC. VAN RIEN
wy zullen 'er ons niet mede ophouden. Maar liever den Heoofdin=
houd van dit Deel aanwyzen, en één enkel ftuk ter Proeve mede
deelen. ê
VAN EINEM, in het voorgaande Deel, de Algemeene Kerkge-
fchiedenis, of derzelver Weor. en Nadeelige Lotgevall:n, gefchetst
hebbende, gast, met dit Deel, over tot de Cofchiedenis der Bye
aondere Kerken, en vestigt eerst het oog op de Preegere Kerken,
waar obder de Room/che Acrk de eerfte plaats, en verre het groot-
fie.gedeelte deezes Boeks, beflaat.
Van de Pausfen, die, in deeze Eeuwe, den Roem/chen Kerkze-
tel bekleed hebben, vinden wy een tamelyk breed berigt: als me-
de van den toeftand der Monnik- en Klooster Orden: waar in de
Lotgevallen der PFefuiten, ifl onze Eeuw zo opmerkelyk, naar
eisch, behande'd worden. De Plegtigheden en Kerkgebrui-
ken; de Kerktogt; de uiterlyke wasdom en gelukkige lotgevallen
der Reomfche Kerke, vermeldt onze Gefchiedíchryver: ons tevens
eene Schets geevende van de Geleerdheid, Geleerden en voor
naamfte Schryvers onder de Roomfchen; van de verbetering. der
Schoolen ; en der Univerfiteiten. De vermindering der
Roemfshe. Kerken , benevens de Poogingert daor de Resufchen aan
gewend, om de Precefdanten op bunne zijde te brengen, cn out-
werpen van vereeniging, maaken geen onaengelegen ge'eekke dec-
ses Werks uit. De vervolging der Disfedenten in Poolen
en der Pros:flanten im Prankryh, kryge haare heart, cn voegigke
verf vam haarykheid. Den Inwendigen Ssant der Koom-
fche Kerke befchryvende, brengt van ENEM one onder aege de.
Kerkvergaderingen; het Leerftelzel; de welfpreekenheid op den
Predikftoet: de: Zedeleer er Gefchritkende ; 5
Leeven en den wandel der Roomfshern e Gefchillen ia
de Room/che Kerk gevoerd, verbändelt enze Kerkgefchiedfchry-
ver. met eere breedvoerigkeid, welke dezelve voor den Profe-
HBanifchen Leezer verveelend maakt; dòch tevens ftrckt „onr os,
ia veele gevaflen’, met verwondering te vervullen, over de. dom-
en dwaasheid, noch heerfchende in eene zo verlichte Keuwe als
de onze. |
‘In het Tweede Haofdfiuk, geeft VAN EINEM ons de Gefchiiedenis
der Griëkfche en Oosterfche Kerke, en befchryft eerst den Toe-
ftand der Griek/che Kerke, onder. de gehooszaamheid des Turkes.,
vervolgens onder de Rusfen; en cindelyk de Onregtzinnige Kerk,
of Secten. „ien opzigte van dit Ren gedeelte def Gee
fchiedenisfe, merkt onze Schryver op, dat van de Griek/che er
Oosterfclie Kerk, by gebrek van menigvuldige en echte be. ichten:,
minder is te leezen, dán een Licfliebher haarer Historie wWerischt
te eezen; doch mogelyk zo veel, als ter voldoeninge van het
srootst. gedcelie onzer Leeztren genoegzaam is” Dan eene ber
nópter Bebandeling vaù het Kerfte Hoofdituk „, en een ruïmér ge:
btu:k ‘ván de echte brónhén rot het Tweede, die Ky zelve âam
wyst, zou gan het werk ecue voeglyker houding, en meerder cen
ek ‘ pe
KERELTEE ABSCHIEDERD. | 567
paarigheids bygezet hebben. Maar wy-herinneren ons, dat de
Geleerde vaN trNemt, in bet eerfte Deel, reeds nederig verklaard
heeft. , Wy willen ons den titel van Historiefchryver niet aan»:
matigen. Dfe is voot ons te groot ert te eerwanrdig. Wy willen
flegts het onze trapten toe té brengen, om een goed fondamerrt
voor eène goede gefchiedenis onzer hin te leggen. Anderen:
mogen 'et vervolgens een gebouw op ftigten, ’t welk meer even:
redigheid, bevalligheid en fraaiheid heeft.”
Het lust ons, ter Proeve uft dit Deel, een ftak van algemeenen
fmrak uit te kiezen „er, tret onzen Schryver, den Staat der Ge-
leerdheid in de Roomfche Kerke te befchuuwen. Hy laat zich dus
hooren: „ Wat betreft de Weetenfchappen on Geleerdheid in de
Roomfche Ketk; men kan niet ontkennen, dat ze, in zeer veele
deelen, tot een veel grooter volkomenheid, dan ooit in deze
eeuw, Zyn gekomen Men kan dit wel van de geheele Koomfche
Kerk niet zeggen. Spanje, Polen, eh andere Lande, wierden
met eee groote duisternis &n on bygefoof bedekt. Doch.
ook ir deze Landen komt men, allehgs, verders, en wy hebben
hee beleefd, dat de Koningen varr Span/e en Poftugal Academien
zl Weetenfchappen, il En en aten, Ri omne Landen:
hebben opgeregt. In Sparfe zyn opgeregt, oninglyke Spaans
fché ek adentie de Kominglyke Academie det Historie 7 e Koning-
byke, zo genoemde Ferdinandifche, Academis der drie edelt Kunden „
der Schilder Beeldhouws en Bonwkundt; en de Kontriglyke Acade-
mie det Artzer te Madrid. Deze geleerde Genvotfchappen ffee-
Ken, doen :!e If andere Roomfche Landen , byna meer uit dan de
‚ Wrliverfiteiten. Ortbrak Ket ín Spanje niet aan de vryheid der:
Drukpetsië, étraa de orafhanglykhefd van de Cenfaur der Inquífi-
tie, dar zoú de Geteerdheid nug. veel hooger klimmen. Maar tw
worden, door deze gebreken, de werken van vernuft et oordeel
otderdrukt, of te: eenetmdat bedorven. Men ftdat 'ér meêr ovet
vérzer, dit de Spanjaarden tai de Kunften en Weetehíctiappen
vog zo verre gevord:rd zyn, dani dat met zig verwonderen 46u-+
de, wasrom zy ritet verder zen gekomen. Elk Boek moet ten'
mintler drie vergunningen hebhen, vóór daf het onder de Pers
legt wórde. Genteerlyk wórdt het van even zo veele bgoót-
laars värn Boeken geleezên, eú Fan alles, dat Kem riet aat
fsi, náauwkevrig gezaiverd, vóór dat het onder de oogen dè
Menfchent verfchynt. De Clasfifch& Schryvers, die een geleer
Man, fn de Konvinglyke Bibliótheek te Madrid ‚opllotg, hebben
afie, óp/den ticef, de wógrdeù Van dien banblikfem, Author Damna-
tis (EEn Yervordeelde Schryver). Geheele Voorredens zyn doorge
h#ld. Veete Spanjaarden Delyden zelve, dat de verboden Hoe.
Ket, Morprams, de leetenswardigfte waren. Welke ftoriméri beb-
Beene Spaanfche Schryvers moeten doorftaan! Wie weet, Bj
beeld, niet, dat de beroemde JOANNES DE MARIANA tot e&-
pe cwintighdertge gevargerfis veroOrdeeld wierdt, en,‚uft vrees van
‚ iemand cd beledigen zyne rt niet heef: meden varvolgenf
| q 2 n
568 JT AC. VAN BINEM
En wat nioet men daar by denken, dat de Koning zynen Onder.
daanen volftrekt verboden heeft, de Historie van cArgL DEN V
te fchryven 2”
Wy vertrouwen, dat ‘er zulk een Verbod van den Spaanfchen,
Monarch is, fchoon vAN BINEM Ons geen bewys daarvoor op
geeft, trouwens dit ontbreekt by wel meer byzonderheden; doch
het dunkt ons vfeemd da de Vertsaler, dit te boek ftellende,
niet geweeten of zich niet herrinnerd hebbe, t geen in Spanje
onlangs, ten opzigte van ROBERTSON, is voorgevallen: dit hadt
eene ‘Aantekening verdiend, en wy zullen het hier ter eere van
n finaak der Spanjaarden opmerken. Roserrson , die, in zy-
ne Gefchiedenis van America, beweert, „ dat de Spaanfchen
„ langzaamer hand edelmoediger en onbekrompener gevoelens
„ dan die hunner Voorvaderen beginnen te vertoonen”, levert
hier van een doorflaand bewys op, immers melden Brieven uit
Madrid , dat, op den achtften van Oogstmaand des Jaars 1777,
eene Vertaaling van eenige ftukken uit Dr. ROBERTSON's Gefchie-
denis van America, benevens eene Beoordeeling van dit Werk,
In eene Vergadering van de Koninglyke Academie der Gefchied-
kunde voorgeleezen zynde, deeze Academie hem, met eenpas-
righeid van (temmen, tot Medelid verkooren heeft (het eerfte
Proseftantfehe Lid zeker deezer Academie :)eene eere hem bewee-"
zen, „ ter betuiginge (dus luidt de werklaaring der Academie zel-
„‚ ve) van haare goedkeuring voor den yver en moeite, met
‚‚ welke hy zich op de Studie der Spaanfche Gefchiedenis heeft
»‚ toegelegd, en als eene belooning voor zyne verdienften, van
„zo veel toegebragt hebben, om gezelve op te helderen, en
‚‚ de kennis daar van te verípreiden, onder vreemde Natiep,
„zo door zyne Histerie van Keizer CAREL DEN VWV, als door
„‚ die van de Ontdekking en Verovering van America: twee ‘tyd.
» flippen, welke, in de Spaanfche PFaarboeken, de gedenkwaar
s, digíten zyn, en de vrugtbaaifte in ongemeene Geheurtenisfen.
„ Wyders heeft de Acadernie een haarer Leden benoemd om zyne
s, G-fchiedenis van America in de Spaanfche Taale over te zetten.”
— In de voorige Eeuw, luidt de gepaste aanmerking van ze-
ker Schryver, zou zyn verhaal van het begin eù den voortgang
der Hervorminge, en zyn verflag van de wakkere poogingen der
Castiliaanen, tot verdeediging hunner Vryheid, genoeg geweest
zyn, om zyne Historie van CAREL DEN V te doen veroordeelen,
en door beuls banden te laaten verbranden, en de menigte van
fcherpe aanmerkingen, over het Geestlyk , Handeldryvend en
Burgerlyk Beftuur van Spanje, in het beheeren der Spaan(che
Volkplantingen , zouden ten minften zyne Gefchiedenis van Ame
sics eene plaats hebben doen krygen, op de Iyst der Verbedene
Boeken (*). Ì
Zo-
() Zie het Voorberigt des Vertaalers van ROBERTSON's Gefthiedenis van
America , waar hy ‚van verinaarden Man, eene Kecvensfchers geeft.
—_R-.
KERKLYKE GESCHIEDENISSEN. 569
Zodanig iets hadt den Vertaaler, die zomtyds Byvoegzels maakt,
niet behooren te ontglippen; doch hy fchynt, op ’t geen heden-
“ daagsch voorvalt, niet zeer te letten, anders hadt hy van GANGA-
NELLI, in ’t breede fpreekende , ook zeker diens Brieven en t
geen daaromtrent getwist is, met eene Aantekening verwaardigd.
Dan, wy fchryven geene Berisping des Veitaalers, en gaan voort
met het verflag des Gefchiedfchryvers, door deezen noodigen
buitenftap afgebrooken.
‚‚ Te Lisfabon wierdt, in bet Jaar r72r, door Koning JoANNae
V eene Academie opgeregt ; die de Historie moet beoefenen. —
In Polen begint men de Weetenfchappen, in onze tyden, insge-
Iyks fterker te oefenen en de-Schoolen te verbeteren. Onder de
Poolfche Kerklyken en groote Heeren, zyn eenige, by voorbeeld
de Graaf zaLwskI, met zyn Broeder, welke het bygeloof en de
onkunde .tragten te verbannen, en licht en kennis in veele dingen
te ontfteekcn en te bevorderen. - —- In andere Landen der
_Room/che Kerke , inzonderheid in Frankryk en Italie ‚zyn de Wee-
ten{cbappen, in onze tyden, nog hooger geklommen. En het is
eene bekende zaak, dat de Room/rhe Kerk, in deze eeuw, op
een tamelyk groot getal van geleerde, welfpreekende, en bekwaa-
me Mannen roemen kan. Doch alle Weeteníchappen zyn niet,
op dezelfde wyze, beoefend. In Frankryk legt men zig, inzon-
derheid, alleen toe op de fraaije Weetenfchappen, eenige tak- _
ken der Historie, de Natuur- en de Medicynkunde. ——=
In Italie, zyu de Gefchiedkunde en de Oudheden byna het ee-
nige, wat mag beoefend worden. Eenige Weetenfchappen zyn
van die natuur, dat ze, volgens de gronden der Reom/che Kerke,
voor. en omzigtig moeten behandeld worden. De Godgeleerde
Er eespeen kan men daar zo niet behandelen, als onder de
Proeeftanten. Want men moet zich hoeden, iets te zeggen, het
geen tegen de oude geloofsleer zou aanloopen. Dus moct, in de-
ze Weetenfchappen, de verbetering ze::r gering zyn. By de
Rechtsgeleerdheid zyn, in de mevste Roomfche Landen, mede
niet vele veranderingen voorgevallen. En zulks is ook niet wel
mogelyk. Het Kerklyk Recht is 's Pauzen bolwerk; en het zoude
hem kwalyk bekomen, die ‘er eenige verandering in maaken wite
de. Gevolglyk moet het by het oude blyven. De Franfchen alleen
hebben, in het Kerkiyk Recht, meerder vryheden genamen, dan
de overige Roem/chen. Het Burgerlyk Recht biedt het Kerklyk de
haoden, en hierom most bet, in de Roomfche Kerk, insgcelyks in
zynen ouden ftaat blyven.
‚‚ Mauar in de Wis- en Medicynkunde, in de Historie. en Na-
tuurkunde, mitsgaders in de fraaije Weetenfchappen, ziet men
groote veranderingen in onze tyden. Zo lang als het Kctter-ge-
recht nog alle zyne magt hadt, en de Pauzen nog alles konden be»
veelen, wat zy wilden, zo lang moesten de Wiskunftenaars,
Starre- en Natuurkundigen, by de voordragt hunner Leerftellingen,
zcer groote omzigtigheid zi In de voorgaande Eeuw,
q 3 6e
Sjo J. AC VAN BENBM
geraakte de beroemde ne Wiskusftenasr en Starrekun- :
dige GALILAEUD A GALILEIS, deswegen in banden der Inquífitie,
en in groote maetjelykheden, om dat hy opentlyk beweerde, dar
de Zon ftil ftondt, en de Aarda rendom dezelve draaide. Derge-
Iyke fteilingen noemde men toen nag Ketteryen. De Groot Her-
tog van Florence, in wiens dienst deze Man wan, hadt veel moei-
te om hem sit deze moeilykheden te redden, en sALrLAEUS maest,
wilde hy zyne vryheid wederkrygen, ayn ftelling- herroepen.
Maar hoe zeer zyn de tyden verandeed! ‘Thans frast het elk vry,
zyne gedagten in deze Weetenfchappen te uiten, zonder dat hy,
wegens zyne leerftellingen, verdrieiykheden behoeve te duch-
ten.
‚„, Met de Wysbegeerte is het, byna, op dezelfde wyze, gele-
en. In de voorige Eeuw moest men, Frankryk uitgezonderd,
nog eeftaadig, naar de oude fechoolwyze philnfopheeren; maar in
enze tyden, heeft men van deze ftrengheid afgezien, en men heett
hoope, dat de Philofophie, ook in de ap Ld Landen, veel
hooger trappen zal beklimmen. — In Dyitschlend, begint
snen de oude Philofophie te verftocten, en de meer zuivere te
bevorderen, hoewel het eene bekende zaak:is, dat zig de Prote-
flantfche en Reomfche Landen, zeer merkelyk , door licht en duis-
vernis, zelfs in andere Weetenfchappen, onderfcheiden. P. Awv-
' DR. GORDON, een Benediëyner Monnik, en Hongleeraar in de
Wyshegeerte te Erfurt, fteide de nieuwere ‚ olfiaanfche Philofo-
phie boven de Schoolfche, hoewel hy, deswegen verkeerde oor-
deelen van zyne Medebroeders moest verdraagen. In Beijeren,
tragtte ook de Keurvorstiyke Acadcmte de nieuwe Phitofophie
uit te breiden. In Frankryk pbilofopheert men, gelyk bekend is,
vry. In Halte werpt men. in het dende en Fiorentyn/che ,
meer en meer de „ude banden af. In de Landen van den Paus,
gaat men nog omzigtigte werk. Allengs zal men, denkelyk, de
Ariftotelifche Maaverny verbennen. Inmiddels blyft nog ongemeen
veele onkunde in alle Weeteníchappen in de Reom/che Kerk ove-
rig. En men móet z'g verwonderen, dar aan den éénen kant eene
menigte van kloeke, hekwaame, en fchrandere Mannen opkwa-
men, maar aan de andere zyde ‘er een ng gruotere menigte
wan blinde, onkundige, en bpgeloovige Manen in deze Kerke
gy. Dit. kwaad ontftaat meestal van de Roomfche Academien,
die zog de moeder der onkunde in de Room/che Kerk zyn. Zo
lang als deze voedfterg der we-tenfchappen en geleerdheid geene
meer zuivere en voedzame melk aanbieden, zo lang zal de
geleerdheid maar een zwak kind gelyk blyven. Men laat het
nog meestal, by het oude berusten, hoewel men nict ontkennen
kan, dat men eenige Room/che Univerfiteiten, van welke wy
vervolgens zullen fpreeken, veranderd en verbeterd heeft” Mee-
rendeels zyn die deelen der Geteerdheid, welke in de Roomf/che
Kerk geoefend worden, niet op de Univerfiteiten , maar door
andere geleerde en kloeke Mannen, verbeterd geworden. De
voor-
KERKLYKE OESCHIEDENISSEN. 57
soernaamfte ‘Univerfiteit, in de Reowfche Kerk, is wel die van
Parys. Doch mee heeft daar nog niet zo veel roemwaardige
fcbreeden gedaau,‚“als men hadtinocteh doen. Die het hart heb-
ben, nutte versnderingen en nieuwigheden te maaken, bebben on-
gemeen veel vesdriet. In onze tyden, heeft zig de heroemde
ROLLIN toegelegd, om de Welfpreekenheid en Weetenfchappen
op eenen beteren voet te brengen. Hy heeft ook met groote
__ goedkeuring geleeraard. Maar zyne Amptgenooteu hebben hem
gok vervolgd, en, hadt hy geen terken arm aan 't Hof gehad,
dan zou by,gekerlyk, in groote moeilykheden zyn geraakt. Dic
voorbeeld maakt de overige Profesforen om- en voorzigtig. Zy
leeraaren daarom even zo als hunne Voorvaders deeden. En cven
als te Parys, zo is het ook met andere Room/che Univerfiteiten
legen. De veornaamfte sede daarvan is, dat de oude Academi-
che wetten, die tevens de leerwyze voorfchryven, nag meestal
haare kragt behaudeu. Dewyl ‘er zig de Profesfaren naar moe-
ten fchikken, zo kunnen zy niet beter en wyzer lecraaren. De:
Zé oude wetten nu kunven niet wel eer worden afgefchaft,
vóór dat men den Paus, ouder welken de Haogefchpolen ftaan ,
de magt daaromtrent allengs beneemt, gemerkt, ze als een ge-
deelte der Geestlykheid befchouwd worden. En te Rome heeft mea
dit arsmbartig grondbeginzel, daar mwet niets worden veranderd,”
C. r. omtrenTt’s Zedenkundige Geendftellingen gevoled, én eene
Zedenleer voor Kinderen. Twee Oes:n. Te aAmfierdam by M.
e Bruyn, ryêo. Behalvon ket’ Voorwerk Gi8 blads. én ge.
edavo.
Reeds één en andermael ons uitgelaten hetbende, over het nut
van GELLERT's voortrefliyke Zedenkundige Lesfen (*), zal ’t
giet noodig zyn op nieuw daervan te gewagen; alleen ftaet ons,
met de afgifte van deze Zederileér voor Kinderen met een kort
woord te melden, het gebruik dat men ín dit Gefchrift van
's Mans Grondfiellingen gemaekt heeft; en verder een ftael van
de uitvoering zelve te geven.
Gemerkt de Hoogleeraer zich in zyn Zedenkundig Werk in-
Zonderheid de ftuyderende Jeugd voorftelde, zo is men, de al-
gemene nuttigheid van het zelve inziende, te rade geworden, het
enigermate in een anderen vorm te brengen, om her ook voor
min gcoefenden,‚en zelfs voor Kinderen, dienftig tc maken. Met
dat bedoelde heeft de Schryver van dit Stuk het ‘er op toege-
leid, om het lige uit het zelve by een te zamelen, en dat
op ene nieuwe en gereed bevatlyke wyze woor te dragen; ten
Einde dus ene volledige, Zedenleer ten voorfchyn te brengen;
C') Zie Hedend. Vaer’. ie IJD. Ul. 39. cn UI D. bl. 458.
q4
s72 C.F. GELLER T's
die wel met de grondftellingen des Hoogleeraers inftemt, maer
tevens met vrucht door min kundigen gebruikt, en door Kinde-
ren gevoeld en betracht kan worden. Als zodanig ten Gefchrift
mackt ky het, vooral ten gevalle van hun, dien de zedelgke
opvoeding der Kinderen, (een ftuk zekerlyk wan ’t grootfte ge
wigt!) recht ter harte gaet, gemeen; met ene beknopte aenwy- .
zing, op welk ene manier Ouders, Leërmeesters enz. 'er een
nutig gebruik van kunnen maken; om den Kinderen vroegtydig
de kennis der Deugd in te boezemen, en hen tot derzelver be-
trachting op te leiden. ‚ Wat de uitvoering betreft, de
zelve is zeer wel gefchikt ter bereikinge van dit lofwaerdig oog-
merk; Een men mag des deze Zedenlèer voor Kinderen met regt
houden voor een nuttig Huisboek; waervan men zich, naer de
aenmoedigende lesfe van Salomo, Spr. XXII. 6, Leert den jon
gen de eerfte beginzelen, naer den eisch synes wegs; als hy ook
eud geworden zal zyn, zal hy 'er niet van afwyken, met ene
gegronde hoop op een gewenschten uitflag kan bedienen. —=
en oordezle, wegens de manier van uitvoering, eenigzins uit
‘hect volgehi verflag van den inhoud der voorftellingen nopens
de Neigingen; een onderwerp, dat, zo omtrent Kinderen als
Bejaerden, wel ene ernftige opmerking vordert.
Met derze!ver aenvang word ons eerst opgeteld ene menigte van
gewaerwordingen , die in obze ziel voortgeplant worden,
daer zyn fchrik, vreugde, vrees, hoop, zagtmoedigheid, wreed-
heid, enz. enz. enz. De Autheur merkt daeromtrent verder aen,
hoe het geftel van lichaem en ziel in dezen zamenwerke; als me-
de dat het ene, naer de gefchapenheid der zake, meer in 't lie
chaem,en ‘tander weder meer in de ziel ligge. Het ontvouwen vat
t geen ‘t lichaem betreft voor de Genceskundigen overlatende,
bepaelt hy zich inzonderheid, om nate gaen, hoe het inwendig
in de ziel 'er mede gelegen zy; 't welk, gelyk hy kortlyk toont,
een ftuk van ongemeen veel beling is. Dan, ter duidelyker voor-
dregte hiervan , oordeelt hy 't dienftig, nog eerst de voornaemfte
uitdrukkingen, die des aengaende in de Zedeleere voorkomen,
op te helderen. ‘
„ Wie, zegt hy, tot zekere der bovenopgenoemde dingen, bij
zonder geneigd is , van zuik-een mensch zeggen wij , dat hij ee-
ne Neiging heeft voor deze of geene zaak. Gaat deze neiging
zeer verre, zo outítaat daaruit de Drift of de Hartstogt, bij
welk woord men zich eene hevige begeerte na-eene zaak voor-
telt. Drift bevat derhalven eene fterke neiging ih zich. Daar-
uit kunnen wy befluiten, dat de neiging kan toemeemen. Dit
doet zij, en wel gefchiede dit door eene geduurige gewoonheid;
wanneer ik de zaak beftendig onderhoude, en daardoor zulk eene
vaardigheid ‘er toe verkrijge, die immer grooter, en op die wyze
tot een drift word. Zo heeft iemand eene fterke drift tot bst
Spel. Zijne vaardigheid wordt ‘er immer grooter toe ; maar de
rift:ligt in de begeerte ra winst. ik
Ver-
ZRDENLEER VOOR KINDEREN. 57
Verder doet, de Schryver ons gadeflaen „dat díe velerléie neigin=
gen goed of kwaed zyn, naer de zaken, omtrent welken zy ver-
keren; dat zommigen openbare ondeugden., anderen zwakheden
‚ en dat ’er ook driften voor het goede gevonden worden;
doch dat men gewoonlyk onder drift iets kwaeds verftaet ; als
de în ’t algemeen eene te fterke aendryving van zekere kracbten.
‚‚ Wanneer, naamliíjk de neiging , (gelyk onze Autheur vervolgt „)
te verre gaat, wanneer men hasr te fterk aanzet, even als éen,
boog, dien men overfpant, en die eindelijk fpringen moet; zo
kan zij ook zo verre gaan dat wij haaf niet beteugelen kunnen.
De drift tot het goede kan alzo dweperij worden; en deze kan
iemand op verfcheiden en allerleie zijdwegen afleiden, zo als dit
de ondervinding leert. Het is des altoos het beste haar in even.
wigt te houden, en nimmer tot eene drift te laten aangroei
jen.”
Uit deze voorafgaende aenmerkingen, oordeelt hy, is 't nu
genvegzaem blykbaer, wat wen bedvele , als men zegt , die
mensch is zeer tot fchrik, tot zachtmcedigheid of tot liefde, en
dergelyken meer, geneigd. Te weten, mcn heeff daer mede het
„oog op eigenfchappen, die onze ziel in zich heeft, welken goed
of kwaed zyn: en als iemand ene Drift of Begeerte naer enige
zaek heeft, zegg:n wy, Hy heeft ene Netging tot dit of dar.
Hier uit leid hy af, dat de woorden Neigingen, Driften of Be-
geertens weinig onderfcheidende woorden zyn; ‘en dat ene hevige
Drift, ene grote Begeerte, ene fterke Neiging dat gene uitdrukt
wat wy Hartstocht noemen. ‘ Nopens deze Neigingen nu , laet hy
zich, ter verderê onderrichtinge, aldus uit.
„ Alle ‚die menigvuldige Neigingen, welken zich bij de men-
fchen vertoonen kunnen, zijn niet gelijklijk bij ieder mensch: tèn
minften zo veel kúnnen wij met zekerheid ftaande houden, dat zij
niet bij alle van gelijke fterkte zijn. Wanneer men zichzelven
“aandachtig onderzoekt, zal men tweeërlei foorten in zich ontdek-
ken. Voor eerst, zijn 'er zekere neigingen, die bijzonder in ons
opkomen, en tot welke wij liefst overhellen. Ten tweede vindt
„men ’er, die ons gcheelenal eigen , of om zo te fpreeken natuur-
lijk, of van de natuur zelve ingegeeven zijn, en welke in ons ont-
ftaan, zonder dat wij het befpeuren. De neigingen daarom, die
wij het liefite voldaan hebben, zijn geliefkoosde Neigingen. Die
neigingen welke wij zo ligt en met lust volgen, en die ons als be-
ftendig vergezellen, liggen in de natuurlijke inrichting eener eige
byzondere gefteldheid, of in de natuur onzer ziele, zo dat zij
ons niet zwaar vallen, maar zich ongezocht vertoonen ; dit worden
Neigingen van het Geflel genoemd. .
„is ‘er een onder u, Kinderen! dat, zo haast het eenen armen
hulp beboevende gewaar woidt, terftond buitengewoon getroffen,
en tonvrede ís, dat het niet terftond hulp bewijzen kan, dat aan
zulke lieden gaarne alles geeven zoude, dat tot ‘zijne Ouderen
vliegt, en met allen ernst voor den armen Om eene gift bidt, zo
Qas wordt
Ô
874 G Fe GELLER TS.
voedt udlt van de netuur ingegeeven. Is 'ereen ender onder o,
dat het tegoniigel betoont , dat den armen hard afwijst, zich niet
inst varmsrwen, door zulk een gezigt, waar de deur 'er vaor
toefmijt ; zo ziet gij dat de neigiogan niet gelijk zijn. Het eene
ge was weldadige gezindheid en medelijdend gevoel; het ao-
geftel wss ongevoeligheid. Het eerfte is edel, bet andere
verachtelijk. Het edele kan te verre gedreven worden, en bet
onedele nok, zo dat het beide eene hartstocht wordt, die mix
der of meer fchade toebrengt, Stelt het geval, dat uw 's Vaders
geftel en geliefkoosde neiging de weldaadighpid was, maar det
hij die te verre dreef, en alles weg gaf, zich en de zijnen 'a
van beroofd, en dasrdoor zich zelven, zijde Vrouw en kiade-
ren, aan den hedelgak, en jn de ellendigfte omftandigheden
bragt. Is dit nu geehe verkeerde hartstocht, die tegengegaan
moet worden? Want ik gaa mij zelven, en de mijnen gaan wij
mecr aan, dan vreemden.’ Ik meet niet de laatfte gelukkig, en
de eerfte ongelukkig maaken. Maar wie den arinen niet zo veel
als hij in ftaat is,of geheel niets geeft, wie zijn oor voor hun-
ne klagten toefluit; die maakt zijn gemoed fteeds harder, hij
verdelgt de menfchenliefde, en wordt van tijd tot tijd geduurig
meer tet een fchandelijk welgevallen aan wreedheid vervoerd,
Is 'er een Kind, dat voor zijne Owleren groote tederheid koes-
tert, dat die tederheid aan hen niet genoeg weet te hetooneo,
alle ogenblikken dezelve met vleiende liefkoozingen overlaadt:
zo vertvont zich dit als een natuurlijk goed van het geftel. Zijn
‘er andere die dit niet hebben, die koourrig, ftuurs en boosaartig
zijn, die geene waare liefde voor de hunne gevoelen, die ben
geenen vriendelijken opflag geeven: zo heeft dit Kind weder
een geheel ander geftel. Vindt men een Kind, dat beftendig
leeren wil, alles tragt te weeten, na alles vraagt , reeds ma de
eer vi jeugd allerlei Auttigen arbeid begint te onderneemen, be-
ftendig'in de boeken zit, en zich door niets daarvan laat afleiden;
zo wijst dit reeds, eene bijzuudere geliefkoosde neiging tot offs
ning aan.
ie Om kort te gaan; hier uit ziet gij, boe onderfcheiden de nete
gingen der meníchen zijn, en hoe wij die, naar haare verfchei-
denheid, te verklaaren en te belchouwen hebben. Geef maar op
u zelven acht, en dan zuk gij veel ontdekken, dat hier op dienen
kan. Vindt gij iets waar toe gij eene bijgondere neiging hebs ; ao
vraagt u zelven, vraagt uw Geweeten ‚of het gugd dan wel kwaad
zij? Zoekt het eerfte unmer meer te verbeteren, en het laatfie
- geheel te onderdrukken. Wanneer gij het nu daar op toelegt.
zult gij u verwonderen, hoe verre gij het, alhoewel gij nog 70
jong zijt, hier in brengen kuot. Gij zult u verheugen, wanneer
gij eene kwaade neiging verdreeven, en. in haare plaats eene
goede aangenoomen hebt. Gij zult het bevinden, dat het niet
het zelve is wat men doet. Gij ziet dat uit de neigingen onze
handelingen ont{taan ; naar dat de e€tke goed of kwaad zvn,
wor. .
ZEDENLRER VOOR KSNDEREN. S5
worden bet ook de laatfte. Hebt gij derhalve goede neigingen,
zo zuilen daar uit voorzeker. goede hanslelingen volgen: en zo -
js het ook weder omgekeerd. Aan zulke ondorzoekfegen ís on-
begrijpelijk veel gelegen: an |
Om dit Gefchrift voer Kinderen dos te gevafliger te maken,
heeft men ‘er ook eenige leerzame Dichtftukjes bypevoegd,
waervan het volgende, dat ten tytel heeft, Algemeene Gelukza-
digheid, in dezen nog cer. proeve kan fvekken.
. - 7 « >
Het veorvegt dat de Deugd dien geeft,
Die naar heur wet en voorfchrift leeft,
Das geeft zij ook aan ieder cen,
Die haar maar zoekt in t algemeen.
Niets aardse rond ooit in ons geweld,
Ons lot wordt zender ons befteld ;
% Verkrijgen van geluk kost tijd,
En, bevenal, gelegenheid.
Geboorte alleen brengt ans ten trap
Von doorzigt en van wetenfchap.
Nies ieder een komt dit te baat,
Gad gaf niet elk een grogten flaat.
_ __ Vermogen, rijkdom, goed en eer
$ Was aller geel ook nimmermeer !
‘Daar deeze ín hutten ned'elg leeft,
Een ander wer naar hoogheid ftreeft.
" Gezondheid, ® aller grovtfie goed,
Wardt eok niet overal ontmoet:
Deez’ weigerde natuur dit hell,
Dis had her voor de wellust veil.
Doch doen wij 't geen de Deugd gebieds,
Heerscht over ons de harsstocht niet,
En swiigt de drift in ons gemoed,
° Zijn wij te vréen bij weinig goed; 8
Dan hebben wij een Hemelrijk!
Hiertoe fiaat ieder een gelijk.
Noch rang , moch fand moet buiten flsan
Dit heil gaas alle menfchen, aan. ee
riz
416 BOL TON'S
Brieven aan een Fong Edelman, na dat hy de Schoole verlaten hadt,
door Dr. BOLTON. Deken van Clarislen. Uit hee Engelsch
vertaald. Te Utrecht by M. v. Loopik 1780. In groot pg
ptn ‚ welken, van de kindfche opvoeding der Ouderen
ontlaagen, in eene mindere of meerdere maate, als op zigzel-
ven beginnen te ftaan, en hunne eigen openbaare verkeering in
de Wiereld aanvangen, mogen deeze Brieven wel eens leezen en
herleezen: weinigen zullen ‘er gevonden worden, die ‘er geen
daadlyk nut van kunnen trekken. Zelfs zyn ze van die natuur,
da: ze, {choon inzonderheid voor de Jeugd gefchikt, egter ook
een aantal van Lesfen beselzen, die, Ouder van dagen , zig nog
wel eens leevendig mogen herinneren, of die zy ,wanneer ze hun
vroeger niet voorgefteld mogte: weezen, wel eens met oplettend-
heid mogen nagaan : meerendeels zal het met vrugt kuunen gefchie
den. Bisfchop Bolton fchryft als een oordeelkundig Zedenieecraar,
zo ermftig als, en niet ftrenger dan, onze redelyke Christelyke
Gudsdienst vordert : daarbenevens is zyne (chryfwyze duidelyk en
inneewend; hier èn daar miet gepaste voorbeelden en ch
doorvlogten; 't welk de leezing voor veelen veraangenaamt.
Een voorafgaande Brief, welke als ter inleidinge (trekt , behelst
eene aanpryzing van den Godsdienst in 't algemeen, en gaat wel
byzonder over den invloed, dien dezelve natuurlyk op bet
menschlyk hart behoort te hebben. . Verder maakt de Bisfchop,
in tien agtervolgende Brieven ,'er zyn werk van, om den jongen
Heer te wapenen tegen alle verleidelyke Gezelfchappen, waarin
hy mogte vervallen; om hem zig te doen wagten, voor eenige
verbindtenis met kwaad Gezelfchap, en im tegendeel te noopen,
tot een opwekkenden omgang met Menfchen van weezenlyke
kunde en deugd, Zyné nadruklyke lesfen over dit mah
befluit hy zoer gepast. in deezervoege. ‚> Indien -
vastig ons te houden in onzen pligt de beste dienst zy, welse
ous gedaan kan warden; indien zy, die onze Vrienden
zyn, ons daar in dienftig zyn willen; indien de deugd-
zaamen alleen onze Vrienden zo zyn kunnen ,„ zo moet onze ver-
keering voóral met deugdzaamen weezen: alle gemeenzaambeid
met ondeugenden moet vermyd. worden; hen, die opze deugd
zoeken te bederven, moeten we voor onze vyanden , voor onze
ergfte vyanden houden, zo lang zy ons pogen te beroven van
den grootften zegen, welken het in onze magt 'is te verkry=
gen.” .
By deeze onderrigtingen, nopens de Verkeering in de Weereld,
komt wyders nog eenc tweeledige foort van Verhande:ing over
de Onmaatiglseid in t Eeten en Drifken. Na eene beknoje
Ontvouwing van 't gezn.de Maatigbeid,-zo ten aanzien bril
B a
SEIEVEN. vb |
hoeveelheid als van de hoedanigheid der fpyzenen dranken vor-
dert, dringt de Autheur de volgende redenen ten kragtigfte aan,
welken by uitftek gefchikt zyn, om een ieder van de Onmaatig-
heid in deeze af te fchrikken.
Hy,die zyner neiginge ter Brasferye den teugel viert, maakt zig
fchuldig aan een zeer grof misbruik van de milde gaaven der Vcor-
zienigheid, en verlaagt zig zelven op de laagfte en fchandelykfte
wyze. Daarbenevens heeft zodanig een de lastigfte ongemakken
en ziekten in 't algemeen, en een fpoedig verval zpner kragten „
aan gyne onmaatigheid te wyten. Zulks raakt het Lichaam; dan,
* geen nog verder gaat, de onmaatigheid heeft insgelyks een na-
deeligen invloed op de Ziel: ze verhindert dikwils her gebruik
van onze edeler vermogens, en is in fiaat , dezelven op 't laatst
smerkelyk te verzwakken. Voeg hier by, dat de bekrompenheid.
en engte, tot welken veelen niet zelden daardoor gebragt worden,
hen wel eens tot warbedryven doet vervallen, van welken zy an-
derzins het uiterfte afg:yzen gehad zouden hebben. _
En deeze tinga tegen de Brasfery pleit niet minder fterk te-
gen de Dronkeníchap. Zy toch geeft hem, die zig ‘er aan fchule
g maakt, eene veragtelyke vertooning. Zo dra wy ons te buis
ten gaan in 't onmaatige gebruik van geestryke Dranken, kunnen
anderen weinig vertrouwen op ons ftellen, in zaaken, die geheim.
houding vorderen ; en eerlang zullen Guiten en Bedricgers een
groot en gevaarlyk voordeel'over ons hebben. Ook ftaan wy ,
vroeger of laater, bloot voor de kwaade uitwerkzelen, die deeze
toegeevenheid aan den trek tot Drank op ons Lichaam en onze
Ziel kan bebben: waar by nog komt, dat de Dronkenfchap ons
tot veelerleie ondeugden-en misdaaden gefchikt en geneigd ‚en tot
de grootfte Schelmftukken bereid , maakt. Aan het voor-
stellen deezer drangredenen hegt de Schryver verder eenige Les-
fen, voorhum, die zig gaarne van de Dronkenfchap wagten willen ,
welken hy tot de zes volgenden brengt.
- „. Mydt zorgvuldig bet gezelfchap der genen, die zich daar-
aan overgeven.
>. ‘Zit niet lang onder de genen, die in een losbandig leven be-
ftendig voortgaan. n .
g. Îndien gy dikwils bevonden hebt, dat gy u zelven niet meer -
meester zyt, wanneer gy een weinig te: veel drank gebruikt hebt,
ag gy wel toezien, van u zelven altyd veel binnen die maat te
ouden. i
4- Houdt den fterken drank niet voor een noodzaaklyk middel
tot uwe verkwikking,
s. Neem daar nimmer uw toevlugt toe , om u te verzetten,
wanneer gy u in zorgen of droefheid bevindt.
6. Weet u zelven altyd eenig werk en nutte bezigheid te ver-
Schaffen, of eene onzondige uitfpanning te verzorgen, op dat de
tyd u nimmer tot eenen last worde”. |
Ieder deezer Lesfen breidt de Autheur beknoptiyk uit; en ge-
| merkt
si8 voLTOHN'S
amerkt het ats voorgekomen. is, dat de vierde en vyfäs Les aen.
veelen onzer Vaderlanderen , bovenal, niet te veelvuldig ingeprent
kan worden, zo kunnen we ons niet wel oïthouden van derzelver
uitbreiding hier nog te plaatzen.
‚‚ Houdt, zegt onze Zedenleeraar, houdt nooit eene zekere hoe-
veelheid van Berken drank voor eene hartfterking, of een seed-
zaaklyk middel tot uwe verkwikking, De rede, waarom ik deze
vermaning zeer dienftig achte, is, om dat, indien de hoeveelheid
van drank, zonder welke wy niet zyn kunnen, in der beginne zeer
gemaatigd is, dezelve waarfchynlyk al haast grooter zal worden,
en op 't laatst zo groot wezen, dat zy ons 't ergfte. moet deen
vreezen. De oorzaak, waarom de hoevéclheid vermoedelyk groo-.
ter worden zal, is, om dat een weinigje drank, door het gewoen.
ce dagelyksch getsuike, zel ophouden onze Geesten op te hewren;
en Wyk, wanneer met het drinken van denzelven toch be-
deeld wordt de Geesten op te beuren, zullen wy dat op 't
Jaatst zoeken te doen, door eerie veel grootere hoeveelheid van
drank, dan die in 't eerst tot. dat einde nodig was.
„ Vorder kan deze waarfchouwing dienen, ten einde wy niaa-
mer onzen toevlucht unt den fterken drank mogen nemen ‚als eene
elp, dm ont, in eene droefgeestige luim , onder de twarigheden „
of kwellingen, wat te verzetten. Van vrees en zorgen, van ver-
legenbeid en te leunftellikgen, van onrust en moejclykhoden is
piemant vry. Eem dnbedachtzaam messch is origeduidig, hy be-
geen eene fpoedige hulp, of verbigting; en, dewyl de geestryke
cramken daartde van.dienst kunhen zyn, wordt hy té rade der zel-
ever krage ve beproeven. e .
. „ Dan, hoe onvoorzichtig zy handelen , die door zulke midde:
ders hun gemoed zoeken te bevredigen „ is allerkláafst. Iaamcrs
wordt doer ons zelwon te tefzeten, mis dOOF Op onze rata
pen niet te denken, door onze gedachten daarvan af te:
wenden, —_-— de grond en oorzaak van ons verdriet goenzins
watgehomen.. Jn veele: gevallen maakt oren het kwaad, t welk
wy, door 'er niet op te denken, heelen wilden, door die lewens-
wys zebie, veel erger, dan het anders zóude getwedst Zyn; ja
zomtyds geheel red- en hulpeloos. In alle gevalksn, hoe mindef:
ons Bien verhit ls, en hoe deer rust en bedaerdheid wy beheu-
dert, dew te beder zyn wy gefchikt om ons zelven te rodder; dee:
te bekwamer om ore tegen alle zwarigheden te verzetten om
voor te komen, dat wy daar níet worden ingewi:keld, of ,.ze det
hiet zyn kats, one zelven daar: Spoedig. uit od ostwikkeben.
„De verligting, welke men door den Drank vatkrygt, ie flechen
dte. van ceren Droom; wanneer wy wakker worden, zyn wy we-
derom dezelfden; in. den eigen (last en omftamdigheden , als ze
vooren, of smbfchten. te érger. Watzal dan de volgende flap
Wezen? Zo ras de verbazende uiewerkingon van den GEnen
Drank gedaan zyn, moet 'er een onder genomen wordens waa:
em het zeker goud is „dik mont en deromte an lime”
REIEVER. sr
det men de bepeerte tot dezelve te vergeefsch zal trachten to
Oe: Sn pii de eerfte mee daattoe pal ne
voorhanden zy. Om hiertegan op zyne hoede te syn,
voor ons allen, en een ieder onzer in 't broader. van de wie
terfte aangelegenheid is, zo is eok dasstoe alleen de zekers
weg, door zulk eene hegeeris terftond in t begin zelfs tegofi
te ftaan en te flatten; door im ongevaltes, of esnigerkunde zwe
„soo tot den: drank onzen toevlugt te mesmen „, maar
een tot zeike middels, welken de Reden en de Gesdsdiemt aar
de hand geeven; de eenigen, in de daad, tot welken men zich
wyslyk, en mer cer goed gevolg, in alle mooden en beneeuwde
heden „begeven. kan, en welke dikwils krachdg bevonden zyn,
de 'er ons wit ce helper, wanneer het ‘er met ons zelfs ©, wam
hopigfte ukziet.
„Een wys Mùn. moet ninmner ziehzelven verlaten: Daar zend
eigene kragten te Roet fchieten, kan de waakzaame: zorg van cone
dlesbe bende Voorzienigheid tus{chens komen ‚en hem nit-sy-
se nooden redden. Maar hubpen fleurt tegon ons verdriet uit dees
Prank te halen, is eene gelroste varkutag van. ons zelven, 'c is zó
veel, of: mers orden: ftaas „als. gentichielyk verloren … opgif ; …-eumn
% is oven: als of men 3pne' eigene voerzlenighek „ en: coffress. alle
ren eagle tari 8
Wyders verledigt zig de Autheur nog, ter verzwakkinge en
afwyzinge van ’t voornaamfte, dat zommige onmaatige Lieden,
gewoonlyk, ter hupner lb ta en vourts belluie
hy zyne laatfte afdeeling, meteette ampiyzing der foberheid onder
de Christenen, uit de geregelde. Wetten veeler ongeloovige Vol-
keren desaangaande gemaakt. a In deeze laatfte afdeeling waar-
fchuwt hy ook nog inzonderheid dezulken die juist zo veel en zo
lang niet drinken, dat zy hun verftand verliezen; maar die intus-
fchen meer drinken, dan ter hunner verkwikkinge dienftig is, en
e aanmerking deswegens mogen wy wel by de bovenaangehaal-
de Lesfen voegen. Daar laatende het geen hy zegt van de vere
kwisting van tyd en middelen, met de nevensgaande nadeelige ge-
volgen op Lichaam en Geest, die 'er by voortgang uit ontftaan ,
komt de aanmerking, die wy inzonderheid bedoelen, hierop
uit. Ä
„ Wanneer wy meer drinken, dan genocg is or onze Geesten
op te wekken, worden onze driften aangeftoken, zo dat wy
niet langer onder den invloed blyven van die zachte en bedaarde
gemoedsgeftalte, welke onze eenige veilige Raadgever is. De
naaste ftap, buiten en boven eene verkwikking, is die tot vro-
Iykheid, welke ons veel vrye en onbedachte woorden doet
. voortbrengen , en tot verfcheidene onvoorzichtige daaden ver-
voert; — welke onzen kostbaren tyd vernielt, niet alleen
terwyl wy met drinken bezig zyn, maar, naardien zy ons hoofd
in wanorder brengt, en ons tot alle infpanning, en opmerking,
tot bezigheden, — tot eene fhile qn naauwkeurige overwee-
8 . ging
_
sto BOLTONS BRIEVEN.
ging van eenige ernftige zaken, angefchikt maakt. Zo dra ons
ze Geesten boven hunne juiste hoogte zyn opgefkegen, vinden
wy afie ontwerpen van vermaak en en goed: wy zyn
voor ernftige waken onbekwaam, en de gedachte van zich darr-
in bezig te houden, kan ‘er daarom niet lang huisvesten. ——
Bovendien, vallen onze Geesten naderhand wederom neder , naar-
mate zy in de hoogte zyn opgeklommen geweest. ‘t Is lig:etyk
te vermoeden, dat men dan, wanneer men ze dus neerge!lagen
ziet, op nieuw zynen toevlucht nemen zal tot dat gene, 't welk
men , als een beproefd middel tegen zulk eene bezwaarnis, be-
vonden heeft; en hierdoor zal men verleid worden, zo niet tot
eene overdadigheid, welke ons van onze Reden berooft, noch-
tans tot eene hebbelykheid, tot eene gewoonte van overdadig
drinken, welke veelligt werdere (chadelyke gevolgen met zich
A Zo wy ons dikwils en by aanhoudenbheid tot drin-
ken begeven, als noch onze dorst, noch de vermoeidheid,
„—= noch ons lichaamsgeftel dit vordert, hebben wy zekerlyk te
vreezen, dat wy ons, tot de ergfte uitfporigheid toe, aan den
Drank gewennen zullen. Door dikwerf Drank te gebruiken , wordt
onze geneigdheid tot denzelven veel fterker, tot dat wy op 't laatst
niet, zo veel op ons zelven vermogen, dât de Fles verlaen
zouden, zo lang wy in ftaat zyn dezelve op te ligten.”
ttr
tt
4
ALGEMEENE e
VADERLANDSCHE
LETTER.OEFENINGEN.
Ínleiding in de Godlyke Schriften van het N. Verb. door
J. D. MiCHAËris, uit het Hoogduitsch in *t Nederduitsch
vertaald, onder het opzigt van r. CG. C. RUTSCH, Hoog-
duitsch Leeraâr der Lutherfche Gemeente, in ’s Hage,
II. D. Il. St. Àn ’s Gravenhage by J. H. Maunnikhuie
zen en C. Plaat, 1780. dn groot oftavo $48 bladz.
T° het voorige Stuk maekte de Hoogteeraer een aen-
vang van zyne befchouwihg der Schrifcen des Nieu-
wen Verbonds, van ieder op zichzelve, ten einde den
Lezeren een oordeelkundig verflag te geven, van deper.
foonen door welken, den tyd Wanneer , de gelegenheid
waerby ‚en ’t oogmerk waermede , dezelven gefchreeven
zyn; mitsgaders enige aenmerkingen over derzelver ina
houd, en zommige byzonderheden dacrin voorkomende,
mede te deelen. Met de uitvoeringe hiervan bragt onze
Schryver het in dat Stuk reeds ter overweginge van eni-
ge Brieven van Apostel Paulus; en dezelve word in het
tegenwoordige achtervolgd. Op de afhandeling hiervari
peer hy, naer de gebruikelyke rangfchikking der Boe
en des Nieuwen Verbonds, over, ter fooftgelyke bee
fchouwinge der Algemeene Brieven, te weten één van
acobus, twee van Petrus, dric van PFoannes en één van
udas;, waerby ten laetfte ook nog kome de Openbaring
van Plek Nopens ieder dezer Schriften, van Paulus
en de andere Schryvers, deelt zyn Hoogeerwaerde, ge-
lyk hy gewoon Is te fchryven „ vrypostig zyne gedach.
ten mede; die hy verder aen den toets van oordeelkundie
gen overlaet: ’t welk in dezen nog al te meer plaets
ceft, geniefkt zyn Ed, omtrent verfcheiden ftukken ,
hierin behandeld, toe geen genoegzame zekerheid heeft
kunner ‘komen, ja wel eens geen crap van waerfchyn-
lykheid heeft kunnen vinden ,op welke hy zich betrouwe
de : terwyl hy zich echter over andere ftukken meer
ftellig uiclaer. Onbevooroordeelde Lezers, die alles vry-
ÍI. DEEL. ALG. LETT. NO. 14. Rr moee
982 * J.D. MICHAELIS
moedig durven onderzoeken, zullen des hier boven al
een ruimen voorraed vinden, om hunne onderzoeklust -
arbeid te verfchaffen; zo ze des Hoogleeraers twyfe.
lingen, gisfingen of ftellige gedachten nagaen. Zie
hier, tot eae progve, een flukje van de laetfíte foort,
at, by andere behandelingen van dit onderwerp , wel
gade geflagen mag worden. Het beereft naemlyk de ver-
gelyking der Leere van Paulus en Jacobus, over de recht.
vaerdiging door het geloof zonder de werken, of door het ge-
loof en de werken te gelyk. De Hoogleeraer is van oor-
deel , dat de gewoone vereenigingen der beide Apostelen
niet gegrond zyn, in derzelver Schriften: en ’t komt
hem voor, dat men die Apostels, zelven maer moet hooe
ren fprcken , om alle tegenzeglykheid te zien ver-
dwynen.
‚> ’t Is klaarblijklijk , zegt hy , dat PAurus , wanneer
hy beweert, wij worden door ’t geloof rechtvaardig „ niet
het geloof aan eene iegelijke menfchelijke of beg
fche waarheid verftaa; by voorbeeld, niet het geloof,
dat ALEXANDER bij Arbela de overwinning hebbe behaald,
ef dat ’er Engelen zijn , of dat de Waereld door God ge-
fchapen zij; maar bet geloof in curisTus en in zyne
offerhande. Niemand, die het derde Hoofdftuk van den
Brief aan de Romeinen leest ‚kan daaraan twijfelen, alwaar
PAULUS, kort van te vooren v, 22 , het geloof , waarvan
hij fpreekt, uitdrukkelijk Jet geloof in jrzus CHRISTUS,
v. 25 het geloof in zijn bloed, en v. 26 het geloof in je-
zus genoemd hadde.
9,…’t'Is even zo duidelijk, dat jacoeus, in ’t tweede
Hoofdftuk van zynen Brief , v. 14 — 26, van zulk een
geloof niet fpreekt. Het onderwerp (objetum) van zijn
geloof , dac ter rechtvaardigmaaking ontoereikend is , is
niet CHRISTUS En zijne offerande, maar de leere van een
éénigen God. Deeze zaak blijkt duidelijk uit het 19 vers,
Jacogus beroept zich, om te bewijzen, dat het geloof
zonder werken ter zaligheid niet genoeg zij , op het voor-
beeld der Duivelen, die piemand zalig zal boemen: zij
gelooven, zegt hij, dat ’er maar één God is, en zij fidde-
ren. De-dubbelzinnigheid der Duitfche taal verleid hier
menigen leezer, die de woorden , ‘dat ‘er een God is, van
Gads beftaan verftaat;5 vermits nochtans veel meer één,
als een telwoord, moet gefchreeven en uitgefprooken
worden, en de ftelling, daar is één God, der veelheid
van
Db. UO p.
… Joofd hebbe; want hij had het eerst de vaste en onbeweeglijke ie
INLEIDING TOT HET N. V. 583
van Goden tegenoverftaat. Men zal de. meening van
JACOBUS ; Een de kragt van zijn -bewijs , vollediger inzien,
waaneer men zich te binnen brengt , dat, volgens de gee
woone: uitlegging , welke de Jooden van den afgoden.
dienst maakten , en dewelke pAurus ook tr Cor. X. 19,
20, 21, goedkeurt, de Duivel in de afgoden gedient
worde. Deeze gedachte was met de natuur van den af.
godendienst zeer gepast. De Heidenen ftelden zich hune
ne afgoden niet als den allerhoogften , oneindigen , en
als zulk eenen God voor, die van alle onvolmraaktheid
vry was, maar als Geesten, die in 'c midden cusfchen
Hem en ons zyn, omtrent even gelijk wij over de En.
gelen, denken; en noemden ze ook dwsmóns. Nu moet
dat, buiten tegenfpraak, een booze, een van God afge-
vallen Geest of Engel zijn ‚die van de menfchen godlijke
eere eischt, of zonder de fterkfte afkeuring aanneemt.
Deeze Duivels, die als Goden gëeerd worden, zegt ja-
Conus, zyn volkomen overtuigd, dat 'er maar: één éénig
God zij: ze zijn in dit ftuk zoo rechtgelaovig , als men
Zich ABRAHAM eenigzins kan voorftellen: maar hunne
wetken ftemmen niet met hun geloof overeen. Zy hebm
ben vermaak in den afgodendienst der menfchen, en laas
ten zich gaarne aanbidden. ‘t Is ‘er dus.verre van
daan , dat zij door hun geloof zouden zalig worden 5
het vergroot flechts hunne fchuld, en zij fidderen voor
dien God, die hunne leugenachtige godheid verftooren „
en hen gelven wegens de verleiding der: menfchen zal
ftraffen.
‚, Dat’ dit geloof rechtvaardig maake, dat is, dat ie-
mand reeds daarom een rechte tot Gods genade en het
eeuwige leven hebbe, dewijl hij een Orchodoxe Jood
zij, zulks had paurus nooit geleerd. JAconus moet zee
kerlijk eenige meníchen Kennen, die zulks leeren, want
anders zou hij tegens deeze dwaaling niet zoo ijverig
ftrijden : maar dat. zijn geen leerlingen van PAuLus, maar
van de Jooden (a). Deezen fpraken zekerlijk kar bij
7 7 ed.
„ (a) Het zou overtollig zijn plaatfen uit Rabbijnfche Schriften
aan te haalen, maar ik zal 'er uit emrro, die met yacosus ín
ven tijd leefde, een paar bijbrengen. In de Mangeijfche uitgaave
442. Daarom wordt gezegd, dat hij bet. eerst Go
)
Íng s
Rr 2 ak
$84 JD. MICHARLIS
Gen. XV. 6. en op andere plaatfen, van het geloof,
els het welk rechtvaardigt en zalig maakt, em zelfs mu-
HAMMED heeft dic van hen overgenoomen {b): maar hun
loof heeft alleen de zuivere leere van God, of mis.
chien van de toekomende Weereld, tot een voorwerp,
Wanneer nu jAcogus ontkent, dat dit geloof zonder de
werken de kracht hebbe van rechtvaardig te maaken,
zoo doet hij niets meêr, dan het geen PAUrUs, in het
tweede Hoofdíftuk van den Brief aan de Romeinen met
andere woorden gedaan heeft: want dees beweert , t
dezelfde dwaaling der Jooden, dat niet de hoorders der
wet, maar de doenders, voor God rechtvaardig zijn,
en dat de kennis der waarheid de zonden der Sooden
maar in een hoogeren trap ftraf baar maakt.
‚ Even zoo verfchillend bedienen de beide Schrijvers
zich van. het ander hoofdwoord der ftrijdig fehijnende
{telling , rechtvaardigen. Dit kan beteekenen iemand, die
te vooren gezondigd heeft; voor rechtvaardig en niet
meer ftrafwaardig verklaaren, dat is, hem de zonden vers
eeven. In dien zin gebruikt paurus het baarblijklijk
om. HI, en dan blijkt het, dat ons, uit hoofde van
onze: goede werken, welke wij buiten dien verpligt zijn
te doen, de ftraffe der voorige zonden nog niet vergee-
ven is, dat immers niet eens voor menfchelijke vier.
{chaaren gefchiedt; en even zoo min konden de werken
der Livietifche wer, en het offerblocd der dieren, vere
geeving der zonden uicwerken. Ons, die wij veel meer
aan PAULUS Schriften en uitdrukkingen , dan aan die van
JAcorUs, gewoon zijn, fchiet doorgaans flethts de be-
teekenis van het woord rechtvaardigen te binnen, welke
bij prauLus gebruikelijk, en in onze Theologie o
noomen is: maar zij is daarom niet de eenigfte. Het
kan immers ook dat oordeel van God beteekenen , waagr-
door Hij iemand voor moreel rechtvaardig, dat is „ voor
een
ling, dat 'er ééne hoopfte Oorzaak zij, en dat deeze voor de Wee-
rela, en alles in de Weereld zorge, — En zo ook p. 602,
603." . "-
„ (5) Geloovigen, wien hij de'eeuwige zaligheid-pleegt te be-
looven, zijn bij hem die genen, die de‘ éénheid van God benef-
fens de Orftanding der dooden gelooven, en ongeloovigen (Cafs-
fin) die één van deeze twee Artikelen ontkennen.” * |
INLEIDING TOT HET N, V. 535.
een heiligen en vroomen man verklaart. Bij voorbeeld,
wanneer Hij van Jon zegt, hij zij geen huichelaar, en
dat zijns gelijken niet op aarde zij, echt en recht , god-
vreezend, en die het kwaade mijde. Wie kan jacorus
verbieden, om dat woord in deeze beteekenis te nee.
men? En in deeze neemt hij het inderdaad, vermits hij
het door de bijvoeging, es hij is een vriend van God ge-
naamd geweest, verklaart. Maar alsdan is niets gegron-
der dan hij v. 22 beweert, dat geloof en werken famen
ABRAHAM tot cen rechpvaardigen gemaakt hebben, toen
hij zijnen Zoon rzAAkK offerde. Want hadde ABRAHAM;
bij al zijn geloof in God, dit groote werk der gehoor.
zaamheid geweigerd, zoo zou hij niets minder dan een
rechtvaardige zijn; hadde hij in tegendeel zine ZOON ,
zonder geloof in God, of in de almagt van God, welke
hem van den dood kon en zou opwekken, geofferd , zoo
zou hij of een moordenaar, of een fchender van het al-
taar, of nochthans in zijn hart een godslasteraar geweest
zijn. Want hij hadde God voor meineedig meeten houe
den, die gezwoeren had, hem in 1saaKs nakomelingen
"wel te doen, en nu IsAAK, eer hij nog aakomelingen
had , tot een offerande nam.
Uit het geen, dat tot dus verre gezegd is , volgt nu
ook , dat jacoBUs oogmerk, bij het fchrijven van deezen
Brief , geenzins, zoo als men dikwerf voorgeeft , ge«
weest zij, de valfche verklaaring van PAurus leere voor
te komen. Want het is in het geheel niet de-verdraaide
Jeere van deezen Apostel, -maar de gewoone ‘leer der
Foeden, dewelke hij even zoo goed, als paurus anders
pleegt te doen, betwist. En dit betwisten van hunne
dwaaling was miet eens het oogmerk van zijnen Brief,
maar hij kome bij gelegenheid daar op te fpreeken , teen
hij voor zekere zonden, als voor het onduldige klaagen
jegens God in' 't lijden, en voor de verachting der er-
men gewaarfchouwt, en daar bij ingefcherpt had, dat
het niet genoeg zij de wet te. weete , maar men movst
dezelve ook doen en houden. Het zou inderdaad cen
vreemde manier zijn, om het misbruik of de verdraaijing
van eene waare leere voor te komen, wanneer men zich
zoodanig uitdrukte , dat hect den leezer moest toefchije
nen, als beweerde men juist het tegendeel van die leere
welker valfche uicleggingen men flechts wilde verwerpen.
Wie dat oogmerk heeft, en niet vijandig wil fchrijven,
| Rr 3 die
s86 JD. MICHAELIS
die zal zich wel wachten, van gecne uitdrukkingen te .
verkiezen , welke den fchijn eener tegenzeggelijkheid
opleveren ; en de lecre , welker misbruik hem flechts mis-
haagt , bepaalen of naauwkeuriger verklaaren. Onze
JACoBUs mag de oudere of de jongere zijn, zoo zal hem
wel geen leezer van de Handelingen der Apostelen, zelfs
geen Ongeloovige, zulk eene geheime vijandfchap tegen
PAULUS ten laste leggen , dat hij zijne uitdrukkingen met
opzet zoodanig zou ingericht hebben, als of hij PAULUS
leer veroordeele, wanneer hij voor derzelver misbruik
‚waarfchouwen „ of veel meer van eene geheel andere
al ‚ welke onder de Jooden bekend was, wilde fpree-
ED.
‚‚ Dan ik ga nog eenen ftap verder. Ik kan mij niet
voorftellen, dat jacogus zodanig zou gefchreeven heb.
ben ingeval hij ooit den Brief aan de Romeinen geleezen
of PAULUS gewoone fpreekwijze en tropus pedie gekend
hadde. Hij zou denkelijk wel dezelfde waarheden voor-
gedraagen, maarze met-andere woorden gegeeven heb-
ben; bij dewelke hij niet den fchijn hadde, van eene
waarheid te ontkennen, dewelke paurus als eene gronde
waarheid voordraagt. Want men kan toch den íchijn „
en den zeer grooten fchijn , der tegenzeglijkheid, niet
ontkennen, vermits, zoo veel ik ten minften weet, de
_vereenigende verklaaring, dewelke ik in ’t voorgaande
‚ heb voorgedraagen , zoo weinig door de uitleggeren is
et rade Ee
et opzicht tot het denkbeeld, dat jAconus het oog
gehad zou hebben , op het misbruik der Leere van PAu-
LUS, in zijnen Brief aan de Romeinen, komt hier wyders
nog in aenmerking, of niet de Brief van jAcorus vóór
dien van pAurUus gefchreven zy? Indien dit bewvyslyk
ware, zou het algemene gevoelen geheel vervallen, en
’t zou.dan van zelve fpreken,.dac jAconus dien Brief
niet gelezen hebbe. De Hoagleeraer zich, wat lager ,
ja dit Werk, over dat Stuk uitlatende, beweert, dat
de gronden zeer zwak zyn, op welken men den fchryf-
tyd van den Brief van jAconus in ’t jaer 6o of 61 be.
paelt, en dus ongeveer twee af drie jaren, na dat r*u-
LUs, omtrent het einde van ’t s8fte jaer van cumisTus,
zynen Brief aen de Romeinen fchreef. Het komt bemin
tegendeel waerfchynlyker voor, dat deze Brief. vroeger
gefchreven zy, en wel vroeger dan PAULUS Ge) de
ei-
INLEIDING TOT HET N, V. $8y
Heidenen uitgegaen is, aen zulke Gemeenten, die nog
gene plichten der broederlyke liefde, omtrent geloovig
geworden Heidenen „ hadden waer te nemen. „, Hij
‚> mag, zegt hij, van den oudeyen of jongeren jAcogus
„ gefchreeven zijn, zoo zet ik hem nochthans voor
Hand. XIII, en denkelijk ook nog voor het fterfjaar
„> van den ouderen jacoBws , die naauwlijks tien jaar na
> CHRISTUS Hemelvaart, en dus, misfchien in ’t jaar 43
s> Of 44, onthoofd is geworden. *
‚, De eenigfte twijfeling „ vervolgt zijn Ed., dewelke
ik mij zelven hier tegens maak, is, of PAurus dat gene
wel zou gefchreeven hebben, wat wij Rom. III en IV
deezen , wanneer de Brief van janonoh reeds destijds wa-
re in ’t licht geweest? en of hij niet zou getracht heb-
ben, door eenige uitdrukkingen , den fchijn der tegenftrij-
digheid nog meer te vermijden? Dan ik denk ook, het
zij mooglijk , dat dees Brief , die maar aan gemeenten in
Egijpten , Cijrenen , Sijrien en Cijprus gericht was, (want
‘in deeze gewesten was misfchien'’ het Christendom dese
tijds verfpreid „) te Romen niet bekend was; waarom PAU-
Lus minder oorzaak kon hebben, van te zeggen, dat hij
eenen Brief niet tegenfpreeke, van welken de.Romeie
nen niets wisten; voornaamelijk vermits toch op ’t einde
bleek, dat hij niet van ’t geloof in een éénigen God,
_ maar van ’t geloof in crrisTus bloed, fprak.
‚‚ Àlle die genen, welke onzen Brief aan den oude-
ren jAconus toefchrijven, moeten in de omftandigheden
des tijds behalven dien met mij overeen{temmen ; ik haal
gevolglijk niemand van hen met naame aan, Maarik wil
niet ongemerkt laaten, ‘dat EDA, fchoon hij onzen jA-
corus voor even denzelfden houde , van wien PAULUS
Gal. II fpreekt , nochtans gelooft, de Bricf zij kort na
den dood van sTEPHANUS aan hun gefchreeven, die van
Ferufalem vertrokken, of, zoo als: de Handelingen der
Apostelen C VIJL 4. 'fpreeken , verffrooid waren. Hij
{telde dus de dagtekening van den Brief insgelijks zeer
vroeg. Men vindt de plaats, welke mij in haar geheele
verband te lang is om’ af ce fchrijven, ín zijne Expofitio
fuper Epiftolam Jacobi bij C. 1. 1. in ’t vijfde deel zijner
werken pag-.073. (naar de uitgaave van Keules.)
Rr 4 | Mu
s83 MUSEUM BAGANUM, ENZ.
Mufeum Haganum HistoricoePhilologico.T heologicum,
Tomi IV. p. 1. |
et
Symbole Lirterarie Hagane. CL IJ. Fasc, IT. Hage,
apud JF. Munnikliuizen et C. Plaat 1730. In oftavo.
Tee dezer Verzamelingen, welker onderfcheïden in-
richting rceds bekend is, behelst weder een aental
van Verhandelingen, die zeldzaem afzonderlyk te erlan-
gen zyn, en nicuwe medegedeelde ftukken; gaende over
leerzame onderwerpen, die den oefengragen ter nadere
overdenkinge aengeboden worden,
Met den acnvang van 't Mufeum word ons onder ’t oog
gebragt ene geleerde nafpooring van den Eerwaerden
Biel, over het Hout uyc Libanon , tot den Tempelbouw
efchikt, volgens 1 Kon. V. 6—1o en 2 Chron. II. 8. (*)
e onzekerheid der vroegere Oosterfche benamingen
van Planten en Gewasfen, enz. baert, gelyK bekend is ,
meermaels verfchillende gedachten aver onderwerpen van
die nacuur in de Bybelbladen gemeld; en 'c komt ‘er niet
zeer op acn, aen welke betekenis men zich houde; dan
‘et is echter voor hun, die der Philologifche Studien toc.
gedaen zyn, niet ongevallig te onderzoeken, wat men
er waerfchynlykst van moge bepalen. Volgens het gene
pu de Eerwaerde Biel, nopens dit Houc uit Libanon,
bybrengt, ziet men ten minfte, dat ’er vry goede reden
zyn, om te beweren, dat gym Cederen, prima Cyprerfen ,
en pronow Pynboomen aenduiden. Het navorfcuen hiervan
{trekt in deze verhandelinge, ter ophelderinge van deze
en gene byzonderheden en fpreekwyzen der gewyde en
ongewyde Schryveren, tot dit foort van boomen bee
trekkelyk, — Hieracn volgen Opmerkingen van den
Hoogleeracr Hagenbuchius , wegens de loffpraek der
Bereers, als ‘edeler dan die van Thesfalonica, Hand.
XVII. Ï: welk getuigenis hier zeer onderfcaeiden oor-
cel-
(*) Deze Exercitatto nrurr de Jignis ex Eibane Hierofolymitanum
dificandum petitis, word ook afzonderlyk uitgegeven, ten geval.
e van hun, dig 's Mans hooggefcbatten Thefaurus Philolog icug
bezitten, :
; MUSEUM HAGANUM , ENZ, sRg
decl- en taelkundig ontvouwd word. Aen ’t hoofd wan”
dit gefchrift ontmoet men in de Inleiding ene ophelde=
ring der benaminge Hugenooten , die men ‘er niet gezogt
zou hebben, waerom wy ’er een kort verflag van zullen
mededeelen. ì
Ene zeldzame afleiding van 't woord Hiügenooten 'ax}
zër dvyvar,als waren ze ‚even gelyk de Bereers , ivy siert por
. edeler dan anderen, of wel als waren ze dus genoemd,
Om dat ze het edele Huis van Bourbon voorftonden,
doet def Hoogleeraer enigzins uitweiden over den cor
fprong dezer benaminge. Het geen hy deswegens
uit Hafnerus bybrengt, komt in dig geval vry voldoende
voor (*). Deze naemlyk maekt gewag van een Fransch
Gefchrift ener Geestlyke Dame te Geneve; welke in
dat Gefcbrift, op het jaer 1530, van deze party ipre-
kende , zegt, men noemt dezelve Eugenot, c'est a dire en
Francois Bon Allié, zo veel als Goede Bondgenoot. Uit die
bezegde leid Hafnergs af ‚dat de Savoyaerden , het Hoog-
‚ duitfche Eydtgenofz, in 't Nederduitsch Kedpgenoot niet
wel kunnende uicfpreken, in ftede van Eydt, Eu, en in
plaets van Genofk , Genot, gezegd hebben ;waerdoor
‚ dan Eydtgenofz in hunne fpraek verbasterd zy tot Euge-
not. De reden, vervolgt hy, waerom die van Geneve
Eydigenofz genaemd werden, zal geweest zyn, om dat
ze diestyds verbonden waren met de Bydigenofzijche
Staten van Bern en Freyburg. Van hier is ’t ook , dat
deze Dame wat lager, op het jaer 1932, van deze ver.
‘bintenis gewagende, zegt, dat die van Geneve befloo-
teri, zich te houden aen hunne alliance Eugenote, dat
zeggen wil aen die verbintenisfe , welke zy als Eedgenoo-
ten aengegaen hadden. Gemerkt nu Calyinus meeren-
deels te Geneve zyn onderwys. gegeven heeft , en zyne
Leerlingen van daer in Frankryk gekomen zyn, terwyl
ook de Lyonfche Kooplieden dikwerf door Genevetooe
gen; zo is 'er geen rede om te twyfelen , of de bena.
ming Hugenet is oorfpronglyk uit het Hoogduitfche tvoord
Eydtgenofz; 'ct welk de Franífchen in den aenvang niet
veritaen, of niet behoorlyk gade geflagen zullen hebben.
de
(*) Fa. HAFNERUS in Theatró Saledurenfi, gérmanice edito a.
3666. T. L p. 451, 453,
Rr s
s9o MUSEUM NAGANUM, ENZ,
amen De Hoogleeraer Hagenbuchius beweert, in gevolge
hiervan , niet oneiger , dac inisten , Geneeffche en Hu-
genooten gelykluidende benamingen zyn, ter aenduidinge
‚van hun die het metde Zwicfcherfche Eed. of Bondge-
nooten hielden, waer onder ook die van Geneve waren
welken de gevoelens van den Geneeffchen Leeraer Cal.
winus omhelsden, En overeenkomftig hier mede noemde
men, gelyk hy vervolgt, de aenhangers van den Zurich-
fen Leeraer Zuinglius met de benamingen van Zuinplianen ,
Zurichfchen en Sacramentarit, dat, zynes oordeels, dan
het zelfde zegt als Hugenooten; ter aenduidinge van de-
gulken , die zich, door een algemenen Eydt of Sacrament
als Eed. of Bondgenooten, met de Zwitfcherfche Ver-
bintenisfe vereenigd hadden, of aen dezelve toegedaen
waren.
Wyders behelst dit Mufeum, buiten een Gefchrift
dat de in later tyd beroemde Spanheim in hi jeugd op-
‘n heeft, ter verdeediginge van de oudheid der Hee
reeuwíche Sprake, boven andere Talen, nog een be.
knopt yerflag van de onderfcheiden gedrukte Boheeme
fche uitgaven der Bybelfchriften. Dit Stukje, vervaere
digd door den Eerwaerden Elsnerus, dient ter vervullinge
van de gebreklyke meldingen, die ’'er tot nog in de Ler-
terkundige Historie van gemaekt 2yn. Buiten het geen
de latere dagen betreft, leeren wy, onder anderen hier
uit, dat de Boheemfche Broeders, op het uitvinden der
Boekdrukkunfte, mede al vroeg de hand aen 't werk ge-_
flagen hebben, om de tot dien tyd gefchreven gewyde
Bladen, [door de drukpers, algemener te maken. Le
Leng ‘had dit, op het voetfpoor van anderen, gebragt
tot het jaer 1506, houdende de Boheemfche uitgave re
Venetie, in dat jaer, voor de eerfte. Dan latere onder.
zoekingen hebben getoond, dat deze Venetiaenfche reeds
de derde was; als zynde zulks voor de eerltemael ge-
fchied, te Praeg in ’t jaer 1488; en vervolgens ten
tweede mael in 'c jaer 1489 , ín civitate Cutna hora , [ver-
moedelyk het tegenwoordige Cuêtenberg in de Czaslau-
wer kreits.) .
Betreffende voorts de tweede verzameling, of de Sym.
bole Litterarie, hierin komen ons ecrítelyk voor: Be-
denkingen van den Eerwaerden Ruiz, over de gewoon-
lyk aengenomen Wysgeerige bepaling van een Beeld in ’s
gemeen. Veelal houd men zich aen de volgende DEP
ng.
MUSEUM HAGANUM , ENZ SL
… ling. Het beeld ener zake is iets ‚dat aen die zaek gekk is, en
met dat oogmerk voortgebragt is, op dat het aen dezelve gelyk
zoude zyn: of, met andere woorden, die echter in de
e zaek op het zelfde uitkomen: Een beeld is een wezen, dat
aen een ander wezen gelyk is , en tot dat einde gemaekt.is, op
dat hetzelve het andere wezen zoude vertoenen. Dan deze be-
aling voldoet zvn Eerwaerden niet; waerom hy zich
Kevivtiet ‚ om te toonen, dat dezelve geenzins volledig ,
rechtmatig noch gegrond is; en verder te doen ziegs
wat men in acht hebbe te nemen, om ene juiste bepa-
ling van een Beeld in 't gemeen ve geven. Langs dezen
weg komt hy eindelyk tot etie bepaling, welke, volgens
zyn inzien, den keurig{ten redenkundigen toets kan uit-
ftaen ; welke aldus luid. Een beeld is een wezen, dat gelyk
ís aen een ander wezen , met opzicht tot deszelfs onder fcheiden-
de kentekens, die, wel voornaemlyk volflrekt en op zichzelve,
mitsgaders op ene andere onderfcheidende wyze , aen ’t zelve oor-
fPrenglyk eigen zyn; en ‘t welk ten dien einde gemaekt is , op
dat een verftandig wezen zich, door middel van hetzelve , een
rechtmatig denkbeeld kunne vormen, van het wezen, dat die
kentekens oorfpronglyk bezit… Uit den aenvang en ’t verdere
“beloop vandit Gefchrift kunnen wy vermoedelyk afnemen ,
dat de Eerwaerde Rutz het. zelve opgefteld heeft , als ene
foort van voorbereiding tot ene Verhandeling over den
Mensch als het Beeld van God, ter ophelderinge van
het voorftel van Mozes, dat God den mensch naer zyn
beeld en gelykenis gemaekt heeft, Gen. 1. 26, 27; van
waer hy den naem voert van Gods Beeld, 1 Cor XL 7e
Het gebreklyke der bepalinge van een Beeld in ’t gemeen
heeft, zo ’t hem voorkomt ‚het zyne toegcbragt tot de
verfchillende Godgeleerde gedachten over diet Stuk, en
hy fchynt zich enigermate te vleien, met het denk-
beeld, dat zyne voorgeftelde bepaling min of meer gee
{chikt kan zyn, om den weg te banen , tot vereffening
van dit Godgeleerd veríchil. Of dit van enig verder ge-
volg zal zyn dan niet is onzeker; maer '’t zal, zo ’t
ons voorftaët , terwyl wy ’s Mans redenkundige bepa-
ling ten volle goedkeuren, 'er grootlyks op aenkomen,
om duchtig te bewyzen, dat [Mozes zo bepaeld reden-
kundig de woorden Beeld en Gelykenis gebruikt heeft.
De vraeg is in dit verfchil niet, „in welken zin de
s, Mensch Gods Beeld genaemd kan worden;” dit kan,
in een gezonden zin, op velerleie wyzen gefchieden;
macr
Sor MUSEUM HACANUM , ENZ.
maer de vraeg is bepaeldlyk , in welken zin zegt Mozes;
dat God den mensch naer zyn beeld en gelykenis gemaekt
heeft? Men heeft hier, als men *c Stuk onpartydig be-,
íchouwt, zo veel wy zien, niet zo zeer een Dogmatie
of Leerftellig als wel een Exegetisch of Uitlegkundig
verfchil; waerin des Schryvers gewoone denkwyze en
{ty bovenal in aenmerking komen.
Nevens dit weluitgevoerde Redenkundige Gefchrift lee
vert men ons hier nog, ene achtervolgende verklaring
van den XXXVlIften Pfalm, door den Eerwaerden Mede
burst, mitsgaders van Bileams Godfpraken , bepaeldlyk
de derde Godfpraek , Num. XXIV. 3—_—=g , door den
Eerwaerden Swaving. Hunne Eerwaerden , hierin op
… denzelfden voet voortgaende, als zy deze hunne opbel-
dering dier Bybelftukken aengevangen hebben, verlee-
__nen ons verfcheiden oordeel. en taelkundige aenmerkin.
gen ‚ die men met genoegen napaet, en welken duidelyke
‘blyken van der Sehryveren oplettende beoefeningen van
dezen tak der Geleerdheid onder ’ct oog der Lezeren
brengen. Voorts komen hier by nog twee Brieven van
den geachten Albert aen den beroemden Biel, in den jae *
re 1738; waeruit men kan afnemen, dac deze twee Ge-
leerde Mannen ten hoogfte met elkanderen ingenomen
waren: als mede een van den vermaerden Ándala aen de
Schryvers der Aa Lipfienha, in den jare 1715, we-
gens ene verkeerde voortteliinge zyner Leere , door heg
op het Papier gebragt. En eindelyk ten flot enig Let-
ternieuws , met hier en daer bygevaegde beknopte oor-
deelkundige aenmerkingen, van den geleerden Uitgever
dezer Verzamelingen, den Eerwaerden Barkey; die door
zyn aenhoudende vlyt, met het uitgeven van zodanige
ein ‚ de Lief hebbers van oefening aen zich verplige
mag L, ì
Sres
‚ SPRCIMIRA PHILOLOGICA CRITICA, 593
Specimina Philologica Critica, feu Nova Verfio Cap. I.
et II. Vaticiniorum jrsara. Harderovici Gelrorum.
Ee $. Mooien. Ábsq. Pref. 64 pp. in quarto
. Mm.
0 |
et inzien van de rieuwe vertaling der Godfprakeni ván
mA den Propheet JFefaia, door den Hoogeerwaerden
Lewth, met nevensgaende aenmerkingen, in ’t Engelsch
uitgegeven, die de Liefhebbers van Bybeloefening met
ene algemene gretigheid ontvangen hebben, heeft der
Harderwykfchen Hoogleerser Scheidius bewoogen, om
met den Eerwaerden:-Zutphenfchen Leeraer van der- Bank
te overwegen, of het niet raedzaem zoude zyn, ene
Latynfche uitgave van dat Werk te ondernemen, en dee
zelve , met enige.verdere bygevoegde aenmerkingen , door
de drukpers het licht te doen zien. Dit nu heeft voorts
aenleiding gegeven, tot het opfteilen dezer Academifche
Proeven , in welken de Hoogleeraer Scheidius , naer ’t op«
gemelde voorbeeld , enige talen verleent van ene nieuwe
“ wertolking der Godfpraken van gefala, met bygevoegde
aenmerkingen. ‘Er is ons een drietal’ van dezelven ter
hand gekomen, gaende over de twee eerfte Hoofdftuk.
ken dier Godfpraken, welken door de Heéren v. Kroon ,
Muller en Mahlftede, Studenten in de Godgeleerdheid ,
op afzonderlyke tyden, ter nadere onderzoekinge , op de
Harderwykfche Academie, voorgefteld zyn, ‘ Ongetwy-
feld zal de uitvoering den Lief hebberen welgevallen: en
zulks zal den Hoogleeraer,: hoopen we, aenmoedigen ,
om zynen beoogden arbeid voort te zetten.
Het Hooglied van saromo „verklaard door J. B. LUDERWALD,
Dr. der H. Godgel. Hertog). Bronswykfchen Superinten-
dent, eneerften Leeraar te Worsfelde. Uit het Hoogduitsch
yertaald, en met aantekeningen verrykt. Te Franeker, hy
D. Romar, 1780. Behalven het Voorberigt 196 bladz.
in gr. oëtavo. |
ints enige jaeren hebben verfcheiden Uitlegkundigen
zich meer dan voorheen toegeleid, op de Verklaring
van Salomo's Hooglied, om den letterlyken zin daervan na
an : te
IS
54 … JD LUDERWALD -
‘te fpooren, en ten dien einde bovenal na ce gaen, de
legenheid by welke, en ’t oogmerk: waermede , die
Vorstlyke Dichter het zelve gefchreven heeft, Dan tot
nog ‘kan men niet zeggen ‚ dat men ’er groote vorderin-
gen, ten beteren verftande van deszelfs geheele beloop ,
mede gemaekt hebbe. Ten aenzien van deze en gene
byzondere fpreekwyzen op zichzelven, heeft men ons
nu en dan meerder lichts verfchaft , door bepaelder het
oog te vestigen op de gewoonten en fpreekwyzen der
Oosterlingen, en met oplettendheid gebruik te maken
van ’t geen bekwame Reizigers door ’t Oosten’ deswe-
gens aengetekend hebben. Maer als ’t« ‘er vu op aen-
komt om den zin dezer fpreekwyzen gezet over te bren-
gen op het bedoelde in dit Licd, naer ’t oogmerk des
Schryvers, verlenen. ons de latere-uisleggingen genoeg-
zaem geen licht, waerop men met enige gerustheid kan
afgaen. - Zo vele Uitleggingen zo vele. Vooronderftelline
gen, die, zelfs van de beste zyde befchouwd zynde,
niet hooger klimmen,.…dan tot- het Problematique, of
Stellingen, die Voor-,en Tegenfpraek onderworpen zyn.
In dit algêmene lot der Schriften over dit onderwerp,
deelt ook deze Verklaring van den Eerwaerden Luder-
wald. Zyne vertolking van den;texkt, en letterkundige
aenmwerkingen of uitbreidingen „mitsgaders de door dea
Vertaler daerbygevoegde aentekeningen , zyn gemeenlyk
wel gepast; maer de Vooronderftelling, op welke alles
overgebragt. word, is, naer ons inzicht, verre vân over-
tuigelyk, of als van ene meerdere waerichynlykheid „dan
die van anderen; aengedrongen.
‘ Volgens de gedachtep van dezen Schryver heeft men
dit uitnemend Dichtítuk te befchouwen, als een Lied,
waerin Salomo de Liefde van God jegens Israël , en van
Israël jegeas God, oader ene doarlogpende Allegorie of
Gelykípreuk', ontleend van de liefde in een kuifchen
Egt, opzigt. Salomo gevoëlde zich hier toe opgewekt,
goor de befchouwing ván den uicgemenden gelukftaec
. zynes Volks, dat onder.zyne Regering ap de luisterryk-
fte wyze blocide; waeruit hem ontegenzeggelyk bleek ,
dat God zyne Regering, tot heil van zyn Volk, mer
avnen dierbaren zegen: achtervolgde ; waerdoor die Vorst
ook by uieftek deelde in de achting en genegenheid van
gyoa Volk. Onder zodanig ene befchouwing dichtte Sa-
domo , volgens onzen Uitlegger, dit Lied, wel bepaeldlyk,
| ‚ OM
* SALOMO's HOOGLIED, $95
55 Om daarin voor te ftellen de Liefde Gods jegens Is-
‚‚ raël, en Israëls jegens God , ook in 't byzonder jegens
„> eenen van: God aan dit volk gefchonken goeden Koe
>, ning, met (byvoeging tevens van alles, wat dé Israëlië .
9, ten van Gad ontvingen, en voor welke natuurlyke'zee
‚‚ geningen Y hem te roemen verfchuldigd waren.’
aer deze vooronderfteliing gaet de inhoud van
dit Dichcítuk groociyks over den gelukftaet van Israël,
onder de regering van Salomo, en de grootheid der God-
Iyke guníte daer in op te merken. Overeenkomttig, hier
mede is ook dit Gefchrift van den Eerwaerden Luder-
… swald, ter ophelderinge van diet Lied gefchreven, gety.
teld, als „ ene Gefchiedkundige verklaaring van het zel.
3» VE, uit de omftandigheden van het Volk Israël, in-
‚ zonderheid ten tijde van Salomo; het geen zyn Eer.
waerdd in ’t ganfche beloop zeer nauwkeurig in acht ge-
oomen heeft. Voor de verklaring zelve gaet ene
uitvoerige Inleiding , dienende byzonderlyk om zyna
Vooronderftelling te wettigen 5 doch dezelve behelst
niets dat ons bepalend toefchynt , als eens coegeftaen zyn.
de, dat hy betooge , dat zulk ene verklaring niet vreemd -
is van de denk- en dichtwyze der Oosterlingen, ook
hier en daer in de gewyde Schriften blykbaer, dan ver-
Jeent zulks nog geen genoegzamen grond om die verkla«
ring zo bepaeldiyk op een gefchrift over te brengen ;
hiertoe worden, ten minfte onzes. achtens , byzondere
kenmerken in dat Gefchrift vereischt , welken ons daere
. toe.aenleiding geven ; hoedanige kenmerken zyn Eerwaer-
de in dezen niet bygebragt heeft, en wy tot nog nete
ges kunnen befpeuren.
Verhandeling over de Rotkoortzen, welke in de voorige jaa-
ren, voornaamentlyk van 1770 tot 1774, zo wel te Land,
als inzonderheid op de uitgaande O. 1. C. Scheepen, gers-
geerd hebben, enz. Door JOAN FERDINAND ELLERBECKs
Opper-Chirurgyn in dienst der Ed. O. I. Comp. Te Rot-
terdam, by J. Bronkhorst, 1780. in gre 8vo. 176 bladz.
D° Heer Ellerbeck levert ons, in deeze Verhandeling,
eene zo volledige en nauwkeurige befchryving van
de Rotkoortzen, welke op de uitgaande O. I. C, Schee»
pen
spé Vh F..ELLERBECK
pen geregeerd hebben, dat wy dezelve hiet dan met het
groot(te genoegen geleezen hebben. Alles wat de Au.
theur over den oorfprong , voortgang en waare gefteld..
eid dezer ziekte zegt; en de Geneeswyze, welke hy
in °t werk ftelt, bewyst ten klaarften , dat hy een Man
is, die niet alleen met de beste Schryvers, van vroege.
re en laatere tyden , bekend is; maar die ook daarenbo-
yen zelfs in ftaat is, om, zonder vooroordeel , den loop
der ziekte tot in haare kleinfte afwykinge, gade te
D.
Wy zullen, zo veel ons beftek coelaat, kortelyk den
inhoud, en de wyze, op welke de Schryver dit Onder-
werp behandelt, mededeelen. De Verhandeling zelve
is in agt byzondere Waarncemingen afgedeeld. In de
eerfte deelt hy ons Zyne gedagten mede, over de oorzaa-
ken der. Rotziekten, die hy voornaáâmenclyk aan eene
algemeene fchaarsheid van levensmiddelen toefchryft. De
reden ,en de ondervinding van alle tyden , hebben ons ge-
leerd, dat niet alleen de verfchillende climaten , en afwis-
felende jaargetyden, maar ook de geduurige verandering
van het weêr, de lugt, en de winden, beftendige veran=
deringen, in den loop en de gefteldheid der Epidemi-
fche Ziekten ‚ voortbrengen. Ingevolge deezer grondftel.
ling, geeft ook de Schryver, voor en aleer hy tot de
befchouwing van de Kentekens, Aart en T'oevallen dee.
ger Ziekte overgaat, een korte fchets van de ftreek
der winden, de veranderingen det lugt en het wêder ,
zo als hy dezelve op het O. I. C. Schip ’t Huis. Om ,
in den jaare 1773 , heeft waargenoomen.
In de Befchryving van de Kentekens, Gefteldheid en
Toevallen der Ziekte’, heeft ons de Schryver, zo wel
wegens zyne kortheid en duidelykheid, ats ook wegens
zyne nauwkeurigheid, ongemeen, bevallen. Naa dat hy
jn de derde, vierde en vyfde Waarneeming, de verfchil.
lende graden deezer Ziekte, opgegeeven, en ten klaarfte
aangetoond heeft , hoe , geduurende zyne reize, de be.
ftendige afwisfeling der lugt(treek en het wèder eenen
onmiddelyken invloed op den aart der Ziekte, en derzela
ver meerder of minder kwaadaartigheid , gehad heeft ; zo
gaat hy ‚in de zesde Waarneeming , over tot de Befchrv.
Ying van den loop ‘der Ziekte en derzelver veranderine,
in de Haven van Falmouth. Verders, by het pasfeercn
der Linie, tot aan de Kaap de Goede Hoop. In de br
e
r
be
VERHANDELING OVER DE ROTKOORTSEN, 597
de waarneeming geeft de Schr: ver een verflag, van de
Genees vyze deezer Ziekte, die kortelyk daarin beftaat ,
om door Braakmiddelen en zagre Buikzuiveringen , de be-
dorven ftoffen uit te dryven, en den verderen voortgang
der Ziekte, door eene zuivere lugt, en bederfweerende
middelen, tegen te gaan. De Autheur dringt zeer fterk ,
en met reden, op het fchielyk gebruik der Braakmidde-
len, en ievert zeer fterk tegens de Praêtici, dic, wyzer
dan de natuur willende zyn ‚de Braakmiddelen verbieden.
Hy heeft waargenom.mr, dat ‘het verzuim van fpoedige
zuiveringen, zomwylen , onherftelbaare Buikloopen ten
gevolgen had. Omtrent de febres putride , in Indiën,
zegt de Heer Ellerbeck, bladz. 96. , en wel die op Bata-
via grasfeeren ,,, heb ik opgemerkt , dat deeze verfchrik-
kelyke kwaal niet anders week , als op eene volkome-
ne zuiverende uitloozing. Wanneer men dezelve fpaar-
zeam in het werk ftelde, of wel geheel verzuimde,
en de Patient niet door aandryvende werking, uit zig
zèlven tot uitloozing , geraaken kon, dan befpeurde men
dat zodanig een Patient, in korten tyd, geel wierd,
de Symptomata, en voornaamentiyk de anxietates prae-
cordiorum, namen toe; het Ligchaam zwol op met hee
vige pynen; de gangrena en Sphacelus deeden de inte.
flina aan; en in deeze omftandigheden heb ik de Pae
tienten, na verloop van vier. en twintig uuren, ook
wel op den tweeden of derden dag, naa den eerften
aanval , ellendig den geest zien geeven; terwyl hun
s, Liigchaam, reeds, eer zy dood waren, eenen bedorve.
‚‚ nen reuk van zig gaf.” Onder die middelen, welke
den verderen voortgang der Ziekte tegenftand booden,
roemt de Schryver voornaamentlyk de Kina en de Came
pher. Veele onzer beroemdfte Waarneemers hebben ons
het gebruik van de Campher in Rotziekten, als een fterk
bederfweerend middel, aangepreezen. Wy kungen niet
nalaaten , by deeze gelegenheid, aantemerken, dat wy in
gevallen van deezen aart, waar naamentlyk eene fterke
verrotting der vochten plaats had, de goede uicwerking
van de Campher waargenoomen hebben ; dus het ons zeer
aangenaam 1s, het nut van dit Geneesmiddel , door nieue
we proefneemingen , bevestigd te zien.
Voor en aleer wy van deeze Verhandeling afftappen,
zullen wy nog met weinige woorden de gedachten van
IÌ. DEEL. ALG. LETT. NO. 14. Ss den
95
ss
S08 J- FE: ELLERBECK, VERH. OVER DE ROTKOORTZEN.
den Schryver „omtrent het aderlaaten , aan onze Leezers
mededeelen. ‘
, Zo veel ons-de ondervinding leert, (zegt hy bladz.
s JIL.) is het aderlaaten, in zodanige Rotziekten niet
> nuttig noch dienftig, in welk gedeelte der weereld
> Zulks zyn mag; en in heece Landftreeken, gelyk in
, de Indiën, als ook op. de Zee, onder den Zonnekeer-
*‚, kring, is het zelve ten hoogften nadeelig , en verzwakt
‚, de reeds verflapte vaten oog meer. De krachten van
‚> de menfchen, die zoodaanige Landftreeken bewoonen,
‚, of van eenen ter Zeevaarenden verzoopen Matroos ,
s, en van eenen, door een Zielverkooper uitgerusten
, Soldaat , vereifchen bovendien het hulpmiddel van ader-
‚s‚ laaten zeer zelden, dewyl deeze Lieden weinig in het
9) geval zyn, om zig over overtolligheid van bloed te
‚‚ beklagen” Naa dat de.Schryver, in de agtfte Waar-
neeming , eenige Behoedmiddels , tot zuivering der Lugt,
‘aan de hand gegeever heeft, zo befluit hy zyne Ver-
handeling met een Betoog van de nuctigheid der Drie.
deks boven de Tweedeks Schepen, en eene aanwyzing van
verfcheidene misbruiken in de Schepen , benevens de mid-
delen tot herftel derzelven, ‘
Befchryving , door J. H. Vv: SWINDEN, Hoogleeraar èn de
Wysbegeerte op *s Lands Hooge Schoole te Franeker, Lid
van verfcheide Gemotfchappen, enz. van een Konstfluk ,
werbeeldende een volledig beweeglyk Hemels-Geftel , witgeda
en vervaardigd, door EISE ElsinGA, Mede Raad in de
Vroedfchap der Stad Franeker. Te Franeker by D. v. de
Sluis en D. Romar 1780. Behalven het Voorwerk 124
bladd. in gr. oëtavo.
ER Eifinga, de vervaardiger van het bovengenoemde
Kunscftuk , tot wiens lef de Hoogleeraar van Swin-
den deeze befchryving opgefteld heeft, ten einde den
Man naar verdienfte meer bekend te doen zyn, worde
Ons, ten aanzien van zyne kundigheden, voor en onder
het: maaken van dit Hemels-Geftel, indoezervoege be.
fchreeven. ‚, Hy bezit alleen-die kundigheden in de
‘s grondbeginzelen : der Wijs- en Sterrekunde , welke men
> zomtyds by de Liefhebbers dier Weetenfchappen aan-
‘ss treft: maar hy had nimmer eenige handleiding ENE
>) DO
t
EISE EISINGA'S, HEMELS-GESTEL. , 599
‚, befchouwende of werkdadige Werktuigkunde gehad;
s> van niemant, hoe genaan.d, eenige hulp genooten,
»> nimmer of Planetarium, of befchryving, of teekening *
van Planetarium gezien, of boeken, over deezd ftoffe
3» handelende, geleezen.” — . Desniettegenftaande) heeft
hy een zo kunttig beweeglyk Hemels-Geftel uitdagt ; bes
rekend en vervaardigd , dat het ter verwonderinge ftrek-
ke van allen, die het befchouwen, en in ftaat zyn om
over deszelfs kunstryken toeftel te konnen oordeelen.
‘s Mans verdienften ten deezen opzigte worden , door de
befchryving ‚die de Hoogleeraar ’er van geeft, in ’t rech=
te daglicht gefteld; en tevens ftrekt dit Gefchrift, om
den geenen,:die het zelve aan ’t huis van den Maakér
bezien, eene handleiding te verlcenen, ter betere inagt=
neeminge van al het merkwaardige dat ’er zig in opdoets
ten einde men de verwonderlyke kunst, die zig in. alle
deszelfs deelen ‚en derzelver onderling verband , opdoet „
te juister gade te flaan, Op de befchryving alleen kan
ien niet nalaaten van zieh te verwonderen over deg
Maakers natuurlyk vermogen en aangewende vlyt: dip
alleen is ‘reeds genoeg, òm eens ieders boezem meg.
hoogagting voor hem te vervullen, én-de Liefhebbers
hartlyk te doen ‘wenfchen, dat een Man van die be-
kwaamheid verder aangemoedigd moge worde: en ’t is:
gereedlyk te bezeffen, dat ‘zodanige aandoeningen ,-als
‘er op het leezen van dit Gefchrift oncftaan, nog mere
kelyk moeten toeneemen ,„ wanneer mch ’c Kuastftuk
zelve befchouwt. — Laát 'er ons eenittermaate eene
proeve van neemen , door ofhze verbeeldingskragt te
hulp te roepen, onder het nagaan der algemeene Schet=
ze van het geheele Kunstítuk , by welker mededeeling „
de Hoogleeraer ons het zelve, als ’t ward, in des Kune
ftenaars wooning onder ’t dog brengt.
‚‚ Het Vertrek, zegt hy, waarin het Konstftuk ftaat „
en tot welk het als behoort, is een langwerpig vier=
‚ kant, dertien voeten breed en ‘ongeveer zestien lang.
De fchoorfteen is in ’c midden van twee fchuifraamen s
er de zyde over de fchoortteên is zeer rietjes betimmerd ,
‚Thet ecne bedftede in ’t midden, en eene kas ‘aan weerza
kanten. De ruimte boven de deuren der kasfen en de
bedftede is met drie paneeled’ voorzien; ‘het middelfte
en greotfte , dat boven de Bedftede is, word van. de
twee anderen, door twee pylasterrjes-, gefcheiden.
Ss 2 e > De
Id
6oo EISE EISINGA'S
‚, De Kamer heeft eene dubbele zoldering ; de eene, *
die op de Balken ligt, en in de Kamer niet te zien is;
deandere vyf a zes duimen van de Balken af , zo dat ‘er
zich geen Balken in de Kamer vertoonen. Deeze zolde-
ring is effen. Het eigenlyk gezegd Planetarium is aan de- ,
zelve gehecht, en het raderwerk in de gemelde ruimte,
van vyf of zes duimen, verborgen. Zie hier hoe zich
alles vertoont ‚ wanneer men voor de fchoorfteen, of
in ’t midden der kamer , ftaat.
‚, De Oogen naar boven flaande, ziet men een Pla.
neetgeftel , op ’t welk alle de Planeeten , zich rondsom
de Zon, in derzelver waare tyden en betrekkelyke af-
ftanden, beweegende, vertoond worden, en boven dien
dè Maan, die in éége maand, zo wel om haaren As, als
om de Aarde draait, eu teffens met de Aarde in één jaar
om de Zon gevoerd word. De Planeeten zyn alle Bol-
len, van welke de halve oppervlakte verguld is, welke
vergulde zyde naar de Zon gekeerd is. De ftyltjes, op
welke die Bollen gevestigd zyn, gaan door fleuven, in
de zoldering cirkelswyze gefneeden. Saturnus beweegt
jn eenen cirkel van tien voeten middellyn. Deeze Cir-
kel word door eenen anderen omringd, op welken een
Wyzer de íchynbaare plaats en beweeging der Zon,
mitsgaders de Teekenen, Maanden en Dagen aanwyst.
‚‚ Verder naar de Bedftede treft men op dezelfde
zoldering drie Cirkels aan. Op den rand van den mid.
delften, die twee voeten in middellyn beflaat , zyn de
naamen der zeven dagen van de Week geteekend, en
jeder dag is in vier- en twintig uuren zeer zigtbaar
verdeeld, Een Wyzer, die in zeven dagen eens rond
draait, wyst iederen dag en ieder uur deszelven aan.
In de ruimte tusfchen den rand en *t middelpunt is ee-
ne fleuf, in welke men het jaargetal ziet. Dit getal
blyft een geheel Jaar taan, en verandert 's nagts van
den 31 December op den eerften January daar aan vol-
genden; zo dat men met het begin des jaars een nieuw
getal aantreft.
‚‚ Áan de regterhand van deezen Cirkel is ‘er een,
waarop, de plaats van den klimmenden Knoop der Maan
aangeweezen word , en aan de linkerhand een ander,
die toc aanwyzing van het Verfle-punt der Maan dient.
‚ 3, Boven de Bedftede, in het middelfte paneel, treft
men een fehoon Planisphariun of Hemelsplein aan, door
‚ el
KEMELS-GESTEL, Óol
eene Horizont of Gezichteinder van 18 duimen omringd.
De rand der Horizont is in uuren verdeeld. Op het He-
melsplein zyn de voornaamfte Sterren geteekend , en ook
eene in Teekenen verdeelde Ecliptica , op welke zich een
Zonnetje beweegt. Het Hemelsplein doet dagelyks met
de Zon ééne omwenteling, en de Zon doorloopt boven-
‘dien de Echptica in één Jaar. Men ziet derhalven op
jeder oogenblik des daags de plaats der Zon in den Hee
mel, en ’s morgens en ’s avonds de plaats, en het uur,
van haaren Op- en Ondergang. Ook word men deftand.
plaatfen , den Op- en Ondergang der voornaamfte Stere
ren, die te Franeker gezien kunnen worden , alle oogen.
blikken des daags en des nagts, gewaar. Om de Ster
ren te gemaklyker in den Hemel, *t zy door haare regte
opklimmingen, 't zy door haare afftanden van de agt
voornaamfte ftreeken van, ’t Compas , te kunnen vinden,
na dat men Ze op het Hemelsplein gezogt heeft, gaan
en naar de ‘Horizont, uit het Middelpunt van het He-
melsplein, eenige regte Uurlynen; en uit het Toppunt
eenige kromme Lynen ; die de gemelde ftreeken verbeel.
den 5 zynde alleen de Meridiaan , zo als het behoort „
rêgt.
d Op het zelfde Paneel, naast het Hemelsplein , ís, aan
ieder kant, een klein Cirkelftuk ; dat aan de linkerhaùd
wyst het uur van Zons opgang het ander dat van Zons
ondergang aan; behalven dat beide deeze uuren pp het
oogenblik, dat de Zon inderdaad op- of ondergaat , door
de nagebootfte Zon op de Horizont van het Hemelsplein
aangeweezen worden. \
‚‚ Op de twee pylastert, die het middelfte paneel van
de twee anderen affcheiden, zyn vier kleine wyzers,
twee op ieder Pylaster. De bovenfte aan de regterhand
wyst den afftand der Maan van haaren klimmenden knoop
“aan; de onderfte den afftand der Maan van Aries , of haa-
re lengte langs de Ecliptica gereekend; de bovenfte wy-
zer aan de linkerhand toont aan, hoe ver'de Maan van
haar Verfte punt van de Aarde af is; en\de onderfte
dient ter aanwyzing van den afftand der Maan van de
Zon , waaruit haar ouderdom, en haare Phafes of Lichte
Geftaltens kennelyk zyn.
‚‚ Eindelyk is 'er op ieder der zyd-paneelen , boven
de Kasfen , cen wyzer: die aan de linkerhand wyst en
et
Ss 3
6o2 EISE EISINGA'S
het uur van den Opgang, en de ander dat van de On-
dergang der Maan. ”
Deeze uiterlyke vertooning, en vericheidenheid van
beweeging is reeds op zich zelve der verwonderinge
waardig. Dan het kunstvermogen des Maakers vertoont
zig nog duidelyker als men nagaat op hoedanig cene wy-
ge hy dit alles in beweeging gebragt heeft, zo dat het
in eene beftendig regelmaatige besveeging blyve. Alle
deeze beweegingen naamlyk, diein en op haaren be-
hootelyken tyd gefchieden, worden veroorzaakt, door
één Uurwerk , dat eens ’s weeks opgewanden wordt, en
uit flegts vier raderen betaat, Dit brengr al het overi-
ge in beweeging ; waar toe.angeveer hogderd Raderen
of Rondzels of Ringen.behooren, die te zamen ruim vyf
duizend negenhonderd Tanden bedraagen, Het ganfche
gzamenftel deezer beweeginge is beflooten in de ruimte,
die 'er boven, cusfchen de Bedítede en Kasfen, Pylas-
ters en Balken is; 't welk deo Kunftenaar , die zyn roe-
ftel naar zyn vertrek moest fchikken, niet weinig bee
lemmerd moet hebben; dat hy egter gelukkig te hoven
gekomen is. Voorts vallen 'er omtrent deeze beweee.
ging, gelyk de Hoogleeraar ons verder doet opmerken ,
mog twee dingen gade te ftaan. be Wd
» 3. Hdogwel alle de deelen van dit Kunscítuk, zoda.
nig onderling en met het Uurwerk verbonden zyn, dat
zy alle te zaamen hunne beweegingca volhreagen , kan
egter ieder Stuk gemakkelyk weggenomen worden, zon-
der dat de beweeging der overigen geftoord worde: ’t
welk noodzaakelyk is, om alle wanorde voor te ko.
“men, wanneer ‘er, in 't vervolg van cyd, aan het een
of ander ftuk iets mogt koatmen te ontbreeken; en te
beletten dat alles, om hee gebrek van één (tuk, zoude
behoeven {til cc ftaan. f
», 2. Hoewel het geheel Werktuig zyne beweeging
„van een Uurwerk ontvangt, kan het ‘er echter zeer ge-
amakkelyk van afgezonderd , en daor een ander middel in
beweeging gebragt worden. Ten dien einde laat men
hect rad, dat de beweeging van ’t Uurwerk ontvangt, en
aan alle de overige raderen mededeelt, door het wegneec-
men van een paar wiggetjes zakken. Dan ftaan alle de
beweegingen , behalven die van het Uurwerk, (til. Ver-
volgens word een As,.die aan ’t eene eind een Schyf,
" daar een touw omloopt, en aan ’t andere eene Schroef
zon-
\
MEMELS-GESTEL 63.
wonder eind, draagt „door het losmaaken van een fchroef-
je, neêrgelaaten; de draad van de Schroef zonder eind
vat als dan de koperen takken van een rad, *”t welk met
alle de overigen verbonden is. Dit touw loopt benee-
den in de Bedítede over eene íchyf, welke in eene der
Kasfen , door eene kruk , bewoogen word, Wanneer men
dan de kruk omdraait, word het geheel Werktuig mert
de hand , even als te vooren door het Uurwerk , bewoo-
gen. Deeze ufzonderlyke beweeging is om twee rede-
nen zeer dienftig. Voor eerst ,om,’t zy aan liefhebbers ,
% zy aan leerlingen, indien men het Werktuig tot on-
derwys, daar het zeer toe gefchikt is, wilde gebrui.
ken, alle de verfchynzels, die door de beweeging van
het Uurwerk niet dan na verloop van veele Jaaren kun-
nen plaats hebben, in een zeer korten tyd aan te too.
nen. Tenanderen, om, door dit middel , den toeftand ,
die in voorige tyden reeds plaats gehad heeft, of in
volgende jaaren plaats ftaat te hebben, na te gaan. ”
Buiten deeze Algemeene Schets geeft de Hoogleeraar
y. Swinden nog eene afzonderlyke befchryving van de
byzondere deelen’van dit Kunstítuk, met nevensgaande
‘ aanmerkingen over dezelven, die de voortreffelykheid
van dit Kunscftuk in een volkomen daglicht ftellen; en
toonen dat de Hoogleeraar zig niet ten onregte bevlytigd
heeft, om het zelve, tot eer van zynen Stadgenoot ,
algemeener bekend te maaken,
e
Genees. Natuur- en Huishoudkundig Kabinet, uitgegeeven
‚ door J. VOEGEN van. ENGELEN, Ni D. Lid van het Pro-
vintiaal Utrechts Genootfchap van Kenflen en Weetenfchap-
pen. Eerfle Deel. Te Leiden, by J. v. Tiffelen en 5.
Opnekink. Ja groot oCtavo.
nder deezen T'ytel heeft de Heer Voegen van Engelen
in den-jaare 1779 aangevangen, een Tydfchrift uit
te gecven , dat ook nog heden mert eene algemeene goed-
keuring agtervolgd wordt. De afzonderlyke ftukjes voor
* jaar 1779, als cot een eerfte Deel, by een vergaderd,
Iet de daartoe vereischte Registers, leveren eene groo-
te verfcheidenheid van leerzaame Verhandelingen en Be-
rigten, die in hect Genees- Natuur. cn Huishoudkundige
: Ss 4 haa
604 J- VOEGEN VAN ENGELEN, GENEESKUNDIG KABINET.
haare. weezenlyke nuttigheid hebben. Het Werk is,
paar de algemeene inrigting, vierledig. In de eerfte plaat-
ze behelst het ontvouwingen van ‚en bedenkingen over,
allerleie foorten van onderwerpen, die tot de opgemelde
Weetenfchappen behooren; met nevensgaande ingekomen
berigten en aanmerkingen over zommigen dier ftukken.
Daaraan volgt eene verzameling van nieuwe uitvindin-
gen , ontdekkingen, verbeteringen en berigten, betrek-
kelyk tot verfcheiden Konften en Weetenfchappen ; bes
nevens Natuur- er Geneeskundige byzonderhWden ; mits-
gaders Prysvraagen en Betigten der meeste in. en uitland-
fche Maatífchappyen, betreklyk tot Genees- Natuur- en
Huishoudkunde ; als mede Geboorten- en Sterflysten
van eenige plaatzen , zo binnen als buiten ’s Lands.
Hierby komen Meteorologifche byzonderheden , waarnee-
mingen en aanmerkingen: en eindelyk eene Naamlyst
van nieuw uitgekomen In. en. Uiclandfche Boeken, met
betrekking tot de onderwerpen, die hier voornaamlyk
in aanmerking komen; van welker inhoud ook nu en
dan, als het dienftig fchynt, een beknopt verflag ge=
geeven wordt. ‘Men mag deeze Verzameling over
’* geheel als nuttig aanmerken, en de Uitgeever ver-
dient tot een verderen voortgang ‘aangemoedigd te wor-
den; daar de byeengebragte Stukken met oordeel -uit.
gekoozen „ en naar den eisch uitgevoerd zyn. Leezers
van verfchillenden {maak, wier aandagt maar eenigzins
op Genees- Natuur. of Huishoudkunde valt, vinden
hier eene verfcheidenheid,die zeer wel gefchikt is, om
hunnen leeslust te voldoen; en hen tevens te noopen
tot eene gezetter beoefening van Kunften en Weeten-
fchappen, zo verre zy daartoe gefchikt zyn, en hunne
omftandigheden zulks gehengen. |
Handleiding tot de Pliyfsonomiekunde, KEerfte Deel. Te
Dardrecht by À. Blus{é en Zoon 1780, In groot o@a-
vo, 247 bladz.
H-: lot veeler Kunften en Weetenfchappen , dat ze nu
eens fterk beoefend, dan weder naauwlyks gade ge-
ílaagen worden, en, na verloop van eenigen tyd herlee-
ven, is by uititek het lot der Weetenfchap, in dic Ge-.
fchrift verhandeld, bekend onder de Griekfche benaaming
hy-
HANDLEIDING TOT DE PHYSIONOMIEKUNDE. Gog
“Phyftonomta. Men heet ze in ’t Nederduitsch Gedaante-
kunde in ’t algemeen, of in een bepualder zin Gelaatkun»
de, in welke laatfte betrekking zy ook inzonderheid in
aanmerking komt. De groote zaak naâmlyk is, het ine
wendige, het charaêter van een Mensch, uit zyn uite
“wendig voorkomen, af te leiden; en wel voornaamlyk ,
uit de inrigting en de trekken van het Gelaat, iemands
inwendige hoedanigheden te kennen. In vroegere dagen
was deeze Kunst in groote hoogagting; maar ze is in den
Jaateren tyd gemeenlyk niet zeer ter harte genomen ; tot
dat de Eerwaarde Lavyater de hand aan 't werk floeg , omm
dezelve opzetlyk te behandelen, en ten fterkfte aan te
pryzen. Zints dien tyd is veeler onderzoeklust opge=
wekt, ’t zy om na te fpooren wat men van de gegronde
heid en ’t nut deezer Weeteníchap hebbe te oordeelen ;
% zy, de gegrondheid en ’t nut, (die zomrigen betwise
ten ,) vastgefteld zynde, om zig meer bedreeven te maan
ken, in ’t kennen en beoefenen der regelen , naar welken
een Phyfionomist, zal hy in zyne Kunst gelukkig flaagen „
te werk moer gren. En dit heeft onder des een Voor-
ftander der Phyfionomiekunde opgewekt, tot het fchryven
eener Handleidinge, gefchikt oi den eenen en anderen,
die lust en bekwaamheid heeft, tot het‘onderzoeken en
‘beoefenen deezer Weetenfchap, behulpzaam te Zyn. De
Opfteller deezer Handleidinge komt in dit Gefchrift voor,
als iemand die zig daadlyk meester gemaakt heeft van *c
onderwerp dat hy behandelt ; en hy behandelt het zelve
op zulk eene manier, dat hy waardig zy om gehoord te
worden; ’t zy men omtrent de Phyfionomie zelve gunftig
of ongunftig denke. Men onderzoeke het Stuk , en oor-
decle dan onpartydig, in hoe verre deeze Weetenfchap
al of niet te beoefenen zy. —- Zie hier de wyze, op
welke onze Autheur zig voorftelt dit Stuk te ontvou-
wen, en waaraan hy in-de uitvoering zeer wel beant=
woordt,
‚‚ Men zal, zegt hij, in ’t algemeen het phijfionomiesch
gevoel der Leezeren, zo veel mogelijk, langs vaste be-
ginfelen , en bewattelijke proefneemingen, zoeken te ver-
beteren , te bepaalen en op te fcherpen. Men houde zich
verzekerd, dat de Schrijver tegen zijne verbeelding met -
alle magt op zijn hoede is, en de kenzaaden dier verlus=
tigende weeten{chap bedaard en alleromzigtigst voor zich
en voor zijce Leezers onderzoeken wil, En daar de Ge=
Ss 5 Jaat-
gs .
66 … - BAKDLEIDING
Jaatkennis een dier weetenfchappen is, die met ons meer
of min gebooren worden; maar die wij echter, zonder
gene geduurige opmerkinge, zonder ’t menschlijk aange-
zicht aan alle zijden te betragten., om de toonen van al
deszelfs trekken te vatten, nimmer met eenig goed ge-
volg kunnen beoefenen; zo zullen wij daartoe den Lce-
zer gelegenheid zoeken te geeven, met hem verfcheiden
Gedaantens en Pourtraiten in dic ons Werk voor te leg-
gen, om ons over dezelve en. over hunge betekenis be-
zig te houden, en ons onderling te vermaaken, om langs
dien weg het phijfionomiesch Zintuig of gevoel „al doen.
de, op te fcherpen en te verbeceren. Dan eens zullen
wij deze beeldtenisfen in iden en copijen , zo zui-
ver mogelijk , daarftellen ; anders hierendaar de co-
pijen eenigermaate veranderen, alleen om *c- bec}d den
leren onkenbaar te maaken. Dit doch zal enkel gefchie-
den, om, door het bekend maaken van ’t oorfprongelij-
ke , dikwijls geen ftof te geeven tot fpotternijen , of tot
madeelige gevolgen voor ’t geleverd beeld van den Per-
faon', door wiens beeld wij enkel bedoelden den Leezer
«te onderrichten, EA | |
‚, Gedaantekennis zal hier zijn de famenhang van al
dat geen, vooral in't, menschlijk aangezicht, te zien,
waaruit bet inwendige meer of min gekend kan worden,
Voornamelijk zal men zich op de trekken van ’t gelaat
toeleggen , zonder echter ‘ct overige, dat in den mensch
phijfonemisch is, geheel voorbij te gaan. Op de ftreng-
dte wijze zal men de daadelijkheid van zulk ecue weeten.
fchap, waarbij men door het uitwendige tot het inwene
dige befluit, zoeken te bewijzen: op ‘t onpartijdigfte zal
men voorts alle de zwaarigheden, die de zegenftreevers
dezer gedaantekennisfe, of ons eigen. nadenken ons aan
de hand-hebben gegeven aan ’t oog der Leezers verte.
genwobrdigen. Den Leezer op 'c beste flandpunt te
plaatfen , om zelve op goede gronden dit gefchil over die
Aweetenfchap te kunnen beflisfen, en hem voorts veilig
te leeren, waar, en in hoe ver hij al, en in boe ver hij
„miet gerechtigd zij, zich daarvan in 't gemeene leven te
hdienen „ zullen beide zaaken zijn, die, zo wij ‘er in
flaagen, den Wijsgeer en den Vriend van waarheid en
„mepfchep niet onveríchillig kunnen zijn.”
Naar. deeze iprigting, volgt op de Inleiding, die ver.
„der een verflag van dic Gefchrift behelsc , in de eerie
B 4 ì plaats ,
TOT DE PHYSIONOMIBKUNDE. Go»
plaats, eene ontvouwing van de Phyfioriorhie, zo if ’t
algemeen, als.in derzelver byzondere deelen, en daaraan
thegt de Autheur eene overweegiog van den Mensch ; za
als. dezelve het voorwerp der Phyfionamie is, dat reeds
ter oanpryzinge deezer Weetenfchap ftrekt. Men
zal ligslyk bierop denken, laat de Phyfionomie, uit hooft
de van. het edèle voorwerp, voortreffelyk genoemd wore
den; het zy, zo!- maar is ze gegrond? Hierover laat an.
ae Schryver zig verder uit in een Hoofdftuk, gefchikt ,
ten bewyze van de: Waarheid der Phyfionomie, welke
hy. aldus .omfchryfo. . „y De overeenftéinming, die ’er
ss-tusfchen al ’c iowendig:en het uitwendig voorkomen
3 van .den mensch gevonden wardt: en de mogelijkheid
‚‚ om deeze overeentftemming, dat verband, in te zien,
…‚ Om dus uit 's meníchen gedaänte en weezenstrekken
s, Zijne innerlijke vermogens en neigingen af te leiden,
9, dit alles begrijp ik onder de waarheid der Gelaatkun-
„, de.” Raakende het cweede lid deezer. omfchryvinge,
ge mogelykheid , zo dar. het den menfchen doenlyk zy
hierin te flaagen, zulks, zegt hv, zal by andere gele-
genheden wel nader blyken ; en hierom bepaalt hy zich,
jn die Heofdftuk, byzonderlyk tot het eerfte Lid , naam.
Jyk, om te toonen, „ dat de famenhang van al het uit-
„> wendige in den mensch in verband ftaat met zijne ine
»‚-wendige geestgefteldheid.” In de ontvouwinge hier.
vane begint. hy met .de.mògelykheid, vervolgt hy met de
waarfchynlykheid, en fluit ten laatfte meet de zekerheid
der Gelaarkunde. Begeert men dit gevoelen onderfteund
te zien door Gezag door Mannen van Naam, die min
of meer het zelve coegedaan geweest zyn; onze Aucheur
brengt dezelven, zo van den vroegen als laater tyd te
berde ; waaronder , met betrekking tot de daadlyke Gee
VJaatkunde „ het oordeel van een Haller, een Suter, en
een Gellert by veelen -nog al Opmerking zal verdienen,
=___ Heeft men, desniectegenftaaride „nog eenige zwaa.
righeden tegen de Phryfionônue in te brengen; derzelver,
Voosftander bevlytigt zig vervolgens om die bedenkelyk-
heden, welken hem voorgekomen zyn, te beantwaor-
den. Hy brengt ze, in ’t hoofdzaaklyke, tot de vier
volgende. (1.) De Gelaatkunde is gantsch onzeker, en
dus ten eenemaal ongegrond. (2.) Zy is ten uiterfte moei-
Iyk, en dus niet te beoefenen. (3.) Zy is nutteloos,
overtollig, en daarom volftrekt onnoodig. (4.) Dn
aat-
_ moeite gebaard heeft, deswegens aanmerkt.
Pd
den en voorrechten der menfíchen gemeen ?
is 'er toch, hoe heilig, hoe rechtítreeks tot ons geluk
ij
Goë HANDLEIDING
Jaatkunde eindelyk geeft , in de handen der menfchen ,
noodzaaklyk aanleiding tot talloos misbruik, en is zeker
een bron vanenkel onheil en verderf. We zyn
niee vreemd van te denken, dat de laatfte zwaarigheid
veelen, bovenal, af keerig maakt van deeze Weeten.
fehap; zelfs dezulken, die ’er anders, onder de ver-
eischte bepaalingen, toe zouden overhellen; en zulks
beweegt ons den Leezer hier onder ’t oog te brengen,
’* geen de Autheur, dien deeze bedenking ook aad
e
zwaarigheid telt hy dus zeer wel in haare kragt voor.
s> Men kan zich de beoefening der Gelaatkunde niet zon-
„, der liefdeloos en zeer veel misbruik verbeelden. ’t Zijn
, debeste menfchen , die ’er doargaans ’t meest door zul-
s,‚ len verliezen. En de Phyíionomiekunde is altoos een
» rijke bron van zeer veel onheil.” Zyn antwoord hier-
op luidt aldus. 5
‚‚ Het is zo! de Gelaatleunde wordt veelal misbruikt „
en is maar al te dikwils een losfe grondflag voor liefde=
looze en hatelijke vermoedens. Dan
> 4. Heeft zij dit niet met zeer veel ar hk
at
beftemd, ’t geen wij de meeste meafchen niet tot
een fnood en onverantwoordlijk misbruik gebezigd zien ?
— Hoe weinig zijn wij in ’t algemeen gefchikt, om
onze verftandelijke vermogens op de beste wijze aante-
wenden? — - Bij den mensch vinden wij overal krach-
ten ; maar krachten meestal misbruikt; meestal
op eene verkeerde wijze beoefend. Zal men ’t des de
„Gelaatkunde niet moeten te goede houden, dat zij zich
zelden, zonder misbruik en liefdelooze verdenking , laat
beoefenen? Of zal men, in deze wetenfchap alleen , van
dien billijken ftelregel afgaan; nimmer kan ons ’t
misbruik van ’t:recht gebruik eener zaake af houden.
‚…, b. Zo gij, door het ter zijde ftellen van deze We-
teníchap, al 'ct voorbarige , en al ’t liefdelooze in de be-
oordeeling van anderen zou kunnen verhinderen, dan zou
uw voorflag, om de Gelaatkunde in de vergetelheid te
verbannen, de grootfte opmerking verdienen. Maar dic
ís immers gantsch ondoenlijk, De zucht, om elkander on-
voorzichtigte beoordeelen ,is, met , en zonder, de Ge-
laatkunde, algemeen, en gantsch natuurlijk. Men ver-
oor-
TOT DE PHYSIONOMIEKUNDF: 609
oordeelt zijnen evenmensch door vooroordeel , eigen.
min, drift, en zonder de minfte regels; of men is hun
op eene verwarde wijze, en vaak zonder grond, op hun
voorkomen , geneegen. ‘De weetniet in de Gelaatkunde
is, zo hij een liefdeloos en fnood hart heeft, altoos de
oobarmhrcigiie richter van zijne broederen. En
daar dit oordeel over anderen onder de menfchen zo vol-
ftrekt algemeen is, wat dunkt u, Leezer! ig ’t dan niet
veel beter de menfchen in dezen, zo veel mogelijk, uit
-hunne verwarring te redden; en hen in ftaat te ftellen „
om het aangezicht van huanen broeder , niet door voor-
oordeel, en door een onzeker gevoel, maar voorzichtig ,
geregeld en op gronden te beoordeelen ? |
‚> C. Natuurlijk zal hij in een verbasterd Menschdom
zeer veel kwaad en fnoodheid bemerken. En het opge-
noegen dieswegens is, zo gij wilt, voor den Gelaatken.
mer, op zichzelve een ftellig kwaad, Dan, juist die
kwaad is voor hem de kortfte weg tot zijn voordeel, en
tot zijn waar geluk. =— Immers dit zal zijn afgrijzen
voor ’t kwaade, en zijne tederfte achting voor het goe-
de, zijn zedelijk-gevoel, ongemerkt moeten ontvlam-
men en bevorderen. Naar mate hij ’t goede zeldzaam
vindt, zal hij het te fterker leeren hoogachten en be-
minnen. En zijn tegenzin tegen onovereenkomst gewron.
gene of kwaadaartige trekken, zal hem natuurlijk vere
ligten , om zelfs bij den boozen nog naar bewijzen van
td zijnde krachten, en naar goede gefteldheden te vraa-
en. Het waare fchoone wordt altoos door den
enner het gemakkelijkst onder de puinhoopen opgezogt ,
en met vreugde gevonden. De menfchen „”’ zegt daar-
om zeker Wijsgeerig Schrijver, „, zijn meer dwaas dán
fnood : door hen naauwkeurig te onderzoeken zullen hune
ne kwaade hebbelijkheden niet meer uitblinken dan hun-
ne goede, Zo zij aan den eenen kant verliezen , zij zul«
len ‘er aan eene andere zijde door gewinnen. De groot-
fte kenners zijn in alle gevallen de minst ftrengfte Rech-
ters. Zij, die de menfchen best kennen , zullen hun
Eunne gebreken ’'t gemakkelijkst vergeeven. De Wijsa
geerte, als de grond{lag der Gelaatkunde, zal hun lee.
“ren, om de onvolkomenheden door daar zijnde beval-
ligheden, en de ondeugden door deugden , te vergoeden,
Deeze zal hun leeren, om van alles bet meeste
voordeel te trekken; geenzins daarin gelegen , om zich
gantsch
Gio: „HANDLEIDING
gantsch van de zodanige te verwijderen, of ’er in aïlen
geval enkel kwaad van te vermoeden 5 maar om voordeel
‚ te doen met het goede, ’t welk zij bezitcen , zonder zich
vruchteloos over hunne kwaade zijde te vertoornen ; ter-
wijl men door voorzichtige maatregels zich flechts hoe-
den zal, òm geen voorwerp van hunne boosheid te wor.
den. Men zegt, men zal er menfchenfchuuw door
‘worden, wanneer men de menfchen zo naauwkeurig kent.
Maar is ’t dan een zo groot kwaad , dit tot een zeker
unt te zijn ? Niet iedereen, die wil, kan zulks,
Nat het voorgeven aanbelangt, dat men ’t geflacht der
menfchen leert verachten, naar maate men het zelve
_ kennen leert. Dit, zo ’t waar was, zou in de Gelaat-
kunde, die ons ‘ct charakter der menfchen leert, niet
meer kunnen gevonden worden , dan in de Gefchiedkun-
de, welke ons hunne bedrijven meldt. Zo de Gefchie-
denis ons fnoode. handelingen verhaalt, zij bericht ons
ook goede: en zo men ’t aan de Gelchiedkunde
nog nimmer heeft voorgeworpen „dat zij nadeel toebrengt
aan de menfchen, die zij onderwijst; en welke zij, al
enderwijzende, vormt; met.wat grond zou men dic dar
aan de Gelaatkunde kunnen verwijten, die nog veel ze-
kerder is; gemerkt zij ons-de menfchen op zich zelven
doet zien, en onaf hankelijk van alles, wat hen omringt,
en hen dikwils tot weinig eer. verftrekc.”
s, d. ’t Is daarenboven ten eenemaal ongegrond, dat
men de menschheid al phijfionomizeerende zou leeren
verachten. Klaarblijkelijk heeft de Gelaatkenner aan al-
Je zijden de fterkfte aanleiding, om de ‘voortreffelijke
waarde der menschheid te bevroeden. Of zal men, one
telbaar veel fchoonheid en overeenftemming in ’c flechtst
Gelaat nog kunnen gewaar worden; en dat, zonder de
menschheid te leeren hoogachten ? lets , dat, naar
’ eenftemmig getuigenis der Zedeleeraaren, altoos een
rijke bron is van zeer veel deugd en voortreffelijkheid”,
Onze Autheur tot: dus ver de Gelaatkunde in ’t alge.
meen ontvouwd, derzelver gegrondheid aangetoond „ en
de daar tegenopkomende bedenkingen beantwoord heb=
bende, verledigt zig voorts nog in dit Deel, om den
Leezer te onderrigten; nopens ‘de eigenlyke zitplaats,
daar men het Piyfionomifche te zoeken hebbe; waarop
‚Men het oog vooral behoore te vestigen, of hoe men 'o
aangezigt gelaätkundig moete befchouwen. . En Be aan
Eg
TOT DE PHYSIONOMIEKUNDE. Ort
hegt hy" eindelyk eene ontvouwing van de algemeene
grondftellingen, gefchikt, om het aanleeren en beoefes
nen deezer Weetenfchap eenigzins gemaklyker te ‘made
ken; dan de ontvouwing hiervan gebragt hebbende , tot
aan de ftelregels, die zeker voorkomen met zeker. zielsa
geftel, of zekeren trek met zeker charafter verbinden „
oordeelt hy ’t raadzaam de verdere voordragt hier vam
uit ce ftellen. ‚‚ Verfcheiden ftukken, zegt hij,
„ dienen 'er nog vooraf te gaan, eef mijn Leezer ftuks=
‚, wijze tot die bepaalende ftelregels kan worden inges. .
‚leid. Onder veele anderen, de behandeling der tem=
‚, peramenten, der evenredigheid en der bijzondere dee-
‚, len in ’t menschlijk aangezicht. Onderwerpen, die
> wij, met andere, dus liefst voor een volgend Deel
‚, zullen overlaaten.” |
Wyders heeft. de Schryver van dit Werk, overeens
komftig met het plan, dat wy by den aanvang gemeld.
hebben , hier en daar; in zyhe ontvouwingen , ingevlogs
ten, een aantal van verfchillende Gedaanten en Pour-
3’
_traitten; die hy den Leezer leert befchouwen, door ne-
vensgaande onderrigtingen van ’t geen men daaromtrent
op te merken heeft. Gemeenlyk komen ze, behalven
diet onderrigtende oogmerk , in, by manier van eene. uite
fpanning , om het drooge der Phyfionomifche les{en, als
%% ware, eenigzins te vergoeden. Ze verlevendigen ook
daadlyk de behandeling van ’t onderwerp; te meer daar
hy niet alleen verfchillende gedaanten, die onderfchei.
den gelaatkundige charaêters vertoonen, bybrengt ; maar:
ook nu en dan des Leezers oog vestigt op Pourtraitten
die men niet wel onverfíchillig kan befchouwen , als daar
zyn, die van Prins Willem den 1, van Cornelis en- Joes
de Witt, van de Voltaire, van de Zeeuwfíche Gebroeders
Naerebout en anderen.
Tableau de l'Histoire generale des Provinces Unies, par A. M. CEÈ
misteR- Six Tomes. A Utrecht, chez B. Wild, a Londres,
chez P. Elmsly, &c.
Reed in den jaare 1777 zagen de twee eerfte Deelen van dit Ta-
fereel der algemeene Historie van de Vereenigde Nederlanden
bet licht; wy hebben 'er ook diestyds" eerlang eenig, berigt, van 3E
| . > us gee-
Cis A. M. CERITSIER
geeven (*): zints heeft de Heer Cerifter zynen arbeid agtervolgd,
en onlangs is ons “et zesd- Del ter hand gekomen. Een famen-
loop van on'tandigheden heeft veroorzaakt, dat wy ongemerkt,
zonder eevig opzet, van de verdere uitvoering deezes Werks gee=
ne melding gemakt hebben; 't welk wy ons eerst met de ontvangst
van het zesde Dee herinner en en ons nu noopt om e->nalgeme.n
verflag van de inrigti g deezes Tafereels, zo verre het nu open-
baar rex toon getteld is te levcren.
Van het vog.nerk leezes Gefchied(chryvers, en de nattigheid
van dit Work, hebben wy in het bovenaangehaalde berist genoeg
gezegd, on en ieder min of meer te doen begrypen, dat deeze
nie: ve bearheid ng der gefchiedlenisfean van ons Vaderland haars
we-zenlyke waarde heeft; en met regt de opmerking vordert van
allen dezulken. die zig op deeze edele oefening toeleggen. Het
gunftige densheeld . dat wy ‘er ons, op het doorbladeren der twee
eerfte Deelen, van gevormd hebben, ís. op het nagaan der vol-
genden niet verzwakt, maar eer verfterkt: te meer, daar we
zagen, dat de gefchiedkundige Cerifter zig beftendig bevlytigt, om
all:s me: een welwikkend oordeel na te gaan, en onpartydig te
boek te ftellen: dat bovenal in de laatere Deelen doorftraalt. —=
De twee eerfte Drelen behelzen eene oordeelkun tige ontvouwing
Onzer oude Gefchi.denisfen, die zig, zede:t de komst en vesti-
ging der Baravieren in“deeze Gewesten, uitbreiden tot op de da-
gen vin Keizer Karel den V; en wel tot op dien tyd, dat deeze
Vorst, afftind doente van zyn geheele Ryksbewind, het beftier
deezer Landen, met goedvinten der Staaten, in de handen van
zynen Zoon Philippus overgave. in den jaare 1555. Het
derde Del is bepasld ter voordragte der geweldige overheer(chin-
ge van Philippus, en van den tezenftand der Staaten, onder de
heldhaftige poogingen van Prins Willem; die dezelven eerlang,
ten mnfte met betrekking tot onze Vereenigde Nederlanden, in
zulke omftinligheden bragt dat ze te Utrecht de grandflagen tot
een nieuv Gemeenebest konden leggen; 't welk de afzweering van
Koning Philippus ten gevolge had; en waarop Prins Willem tet
de Graaflyke waardigheid verheven zou zyn geworden, zo niet
een verrasderlyke aanflag hem het leeven had doen verliezen in
den jaare 1584. Op de befchouwing van dit tydperk , met
welks aflopen ons Vereenigd Gemeenebest zyn aanvang nam, laat
onze Gelchiedfchryver, in het vierde en vyfde Deel, volgen, ee.
pe overweeging der lotgevallen van dit Gemeenehest, zedert dien
Eyd tot op den dood van Prins Mauritz, welke in 't jaar 1625
voorviel. En verler fchikt hy het zesde Deel ter ontvouwinge
der lotgevallen van anzen Staat zints die dagen, tat op de hei.
melyke en in laater tyd zo veel gerugts maakende, onderhandelingen
van onzen Staat met het Hof van Vrankryk, í» de jaaren end
© Zie Hrend. 'Paderl, Letteroef. VII, D. bl. 17
TABLEAU. 614
en 1663, waar in de Raadspenfionaris de Witt en de Graaf d'Es.
trades ter wederzyde de voornaame hand hadden. Ieder
deezer Tydbeftekken, welken de Heer Cerifser telkens in kleiner
tydperken verdeelt, behelst eene reeks van aanmerkelyke voorval.
len, die hy, naar maate van derzelver gewigt en invloed, beknop-
ter of breedvo-riger behandelt. Zulks verrigt hy, met eene oor-
deelkundige aaneen{chakeling, die juist gefchikt is, om derzelver
oorzaaken en gevolgen in een helder licht te ftellen; waartoe h
oek, wanneer de omftandigheden zulks vereifchen, zyn gefchied-
verhaal vergezeld doet gaan van gepaste aanmerkingen, die by,
zelfs in netelige omftandigheden, met alle vrymoedigheid, doch
fteeds met eene onberispelyke befcheidenheid, voordraagt. Wy-
ders ontmoet men in dit Gefchrift, aan 't einde van ieder Tydbe-
ftek, een kort verflag van de zeden en gewoonten der Natie in
die dagen, mitsgaders van 't geen den Burgerftaat betreft, als me-
de van den toeftand der Kunften en Weetenfchappeg, benevens
‚ Eene beknopte melding van de beroemdfte Mannen hier te Lande,
Een meer dergelyke byzonderheden, die zig in 't Gefchiedverhaat
niet wel laaten invlegten. mmm Zyn Ed. heeft dit alles op zo-
danig eene wyze uitgevoerd, dat de Lief hebbers onzer Vaderland-
fche Gefchiedenisfen tover reden hebben, om na de voltrekkin
van dit Tafercel te verlangen, ‘t welk de Autheur zig voorgefteld
heeft, tot op het midden der tegenwoordige Eeuwe te brengen.
Zie hier intusfchen, ‘tot e-n byzonder ftaal, uit dit zesde
Deel, het hoofdzaaklyke van des Gefchiedfchryvers berigt, we-
gens de geheime onderhandeling van den Raadpenfionaris de Wiet.
met den Graaf d'Estrades; weke maar al te dikwerf in een ver-
keerd licht geplaatst is geworden.
Onze Gefchiedfchryver gemeld hebbende, hoe de Staat zig ín
den jaare 1662, na de herftelling van Karel den IL op den throon
van Groot Brittanje, met de gevolgen daarvan, en de nevensgaan.
de onderhandelingen met het Franíche Hof, in gevanrlyke omftan-
digheden bevond, daar men aan de cene zyde voor de heerschzug-
tige oogmerken van Frankryk, en aan de andere zyde voor eene
Vredcbieuk met Engeland te dugten had; geeft verder een verflag
van 't voorgevallene ter verydelinge van ’t oogmerk van Frankryk „
om zig meester van de Spaaníche Nederlanden te maaken.
. De Graaf d'Estrades, door Konirg Lodewyk den XIV, tegen
het aflaopen des jaars 1662, naar Holland gezonden, kwam hier
bovenal, om te onderftaan hoe de Vereenigde Provincien gezind
waren; ten einde te verneemen, in hoe verre de Koning taat op
dezelven konde maaken, of dezelven had te wantrouwen, in ge-
valle hy de Spaanfche Nederlanden wilde vermeesteren. Maar
de Witt, zyn oogmerk doorgrondende , nam op zig het zelve te
doen mislukken.
De Witt behoorde niet onder dat flag van Staatsmannen, die,
fterk met hunne begdafdheden ingenomen, in hunne onderhande-
lingen ‘gemeenlyk iets, dat men loos of doortrapt noemt , laatea
1. DEEL. ALG. LETT. NO. 54. Te doex:
614 A. M CERISIER
goorftraalen , dat wantrouwen inboezent. Hy bezat, gelyk de
meeste Staatslieden van het Noorden, bet vermogen van de gefle :-
penfte Staatkunde te verbergen, onder het uitwendige ver:oon
van de oprechtheid en ongeveinsdheid zelve. Za dra by me: dee-
zen nieuwen Afgeza:t in onderhandeling getreeden was, (cheen
hy terftond de belangen van Vrankryk derinaate ter harte te nee-
men, en zo genegen te zyn, om de inzigten van t Franfche Hof
te helpen bevord-ren, dart d'Estrades het grootfte vertrouwen in
hem ftelde. Hy fchrcef zelfs aan zyne Mij., dat hy geen meer
hart voor den luister en de belangen zyner Maj. kan hebben, dan
de Heer de Witt hetuigde te bezitten. Het Franfche Hof floeg
hier te ligter geloof aan , om dat het zig altoos tot eene eer gerg-
kend had, voor den besten vriend en zekerften bondgencot van
het Ge:neenebesf door te gran. Middeierwyl ziet men egter, uit
de geh: ime brieven van den Raadpenfionaris, dat hy, niet minder
dan één der vuurigfte Patriotten, ten fterkfte bedugt was, voor
de uitbreiding, en de gevaarlyke nabuurfchap der Franfche magt.
D'Estrades drong by de Staaten fterk aan ep de guarantie van
Duinkerken, verklaarende, dat Frankryk het laatst geflooten Trac-
taat niet zoude ratificeeren, zo lang dat Artikel 'er niet onder
betrokken wierd. De Witt hadt zeer veel tegen deeze guaranties
intusfchen gaf hy nogtans te kennen, dat die zaak, zo ‘t alleen
aan hem ftond, wel dra te vinden zou zyn; terwyl hy tevens
behendig uitweidde, over de ongerustheid van geheel Holland en
Zeeland, wegens de aankoop dier Vestinge. Hy hield dit ftuk
voorts fleep.nde, om de uitwisfeling der ratificatien te vertraagen.
Maar toen hy bemerkte, dat de Koning, van zyne zyde, 'er geen
haast mede maakte, uit vreeze van als dan ingewikkeld te zullen
wotden, in den oorlog, waarmede Karel de II de Staaten dreigde,
bewoog hy de Staaten, om de guarantie in te willigen; na voor
bedongen te hebben, dat Frankryk, van zyne zyde , hun de bezit-
En der Landen van Overmaaze, en ‘t lactíte Tratiat met Engs-
land ‚zoude guarandeeren. —_ Hieraan hegt de Heer Cerifier eene
melding van 't geen de Witt te Rotterdam gedaan, en te Amfter-
dam ondernomen zou hebben, volgens het (chryven van d Estrades,
dat egter ten deele onzeker, en ten deele verdicht ís; initsgaders
van ’t geen d'Estrades fchryft, wegens den invloed, die hy zelf
op veele aanzienlyke perfoomen, door omkooping, gehad zou
hehben. Wat hier van zy, in die wyduitgeftrektheid, als ‘er
d'Estrades van íchryft, ’t is intusfchen, gelyk onze Autheur vere
volgt, ten aanzien van de Witt opmerkelyk , dat alte die poogingen
van d'Estrades, volgens zyn eigen fchryven, ydel waren op den
Raadpenfionaris, die alle zodanige aanbiedingen van de hand
wees; voorgeevende, dat hy t'over beloond was, door des Ko-
nings betuiging van vertrouwen op hem, en vriendfchap te hem-
' waards. Ook bragt de Witt, die zeer wel bezefte, hee gevaar
lyke gevolgen zulke fchandelye middelen met zig konden fleepen,
fe wege, dat de Eed tegen alle Corruptie vernieuwd werd. ae
MARLE AU: 618
proote Staatsman naam'yk was van oordeel, dat men zip, in cen
Gemeenebest, zonder: fchande, kon verbinden aan de belangen
eener vreemde Mogenheld, zo lang dezelven niet tegen die van
‚den Stgac aanliepen; maar hy was tevens overtuigd , dat het wel-
weezen van den Staat luttel ter harte genomen wordt , door men-
fchen, die laag genoeg van ziel zyn. om de vryheid, welkezy
Rict waardig zyn te bezitten, te verkoopen.
Onze Gefchiedfchiyver voorts gewag gemaakt hebbende van
“gen en ander vonrftel van Vlaamfche Gedeputeerden, als mede
van den Spaanfc'en Ambasfadeur, wegens de verceniging van
alle de Nederlanden, merkt daarnmtrent aan, dat het'diestyds
de zaak der Staaten niet was, zig in zulk eane onderhandeling
verder in te laaten; en dat het ‘er toen mecr op a“nkwam,
om ‘de cogmerken van Lodewyk den XIV nog met meer zekere
heid te doorgronden, en derzelver uitwerking te doen verwylen.
Ter bereikinge hiervan, gedroeg zig de Witt,om den Franfchen,
oning te meer In te neemen, als bezate hy geene der vroege
re vooringenomenheden. tegen de uitbreiding der Franfche heere
fchappye. Deeze voorbehoeding in 't werk gefteld hebbende,
meakte hy behendig gebruik van den Spaanfchen voorflag, om
langs dien weg de geheele uitgebreidheid der inzigten van den
Franfchen Vorst te ontdekken. Ey floeg te gelyk gan d'Estrades
voor’, eene verdeeling der Nederlanden, gefchikt naar een vroee
gr ontwerp, in den jare 1635 gemaakt. Het blykt, dat de
itt een gedeelte van den prooi voor dem Staat wilde behou-
den, ingevalle dat men denzelven niet kon befchermen, tegen
de greetige en magtige heerschzugt van het Franfche Hof,
Maar dit Hof, dat gantschlyk geene verdeeling bedoelde, bragt
eenige belemmeringen hier tegen te berde, Lodewyk de XIV,
de groatfte belangloasheid voorwendende, fchreef: ík ben die
gee Vriend piet, noch een Vorst van eene zo onmaatige
eerschzugt, als myne Vyanden my afmaalen: ik ben te wel
bedeeld, om het verder uitbreiden myner heerfchappye te be-
hoeven. Op deeze verklaaring vormde de Witt het ontwerp
van een anderen voorfleg, volgens welken de Spaanfche Neders
landen tot een Gemeenebest gemaakt zouden worden, dat met
de Staaten een Ben genoctfchap zou aangaan, en door Frankryk
befchermd warden; na dat men ‘er eenige plaatzen van afe
enomen zou hebben, die voor beide de contra&teerende Hoven
he.t gelegen waren. Dit oniwerp geviel der Franfchen wel;
maar de Witt had de vcorzigtigheid gehad, van deszelfs uitvoee
Fing uit te ftellen , tot op den dood van den Infant van Spanje,
den eenigen Zoon van Philippus den IV. Dit tydbeftek kwam
hun te lang, en zelfs te onzeker voor. Zy toonden zo veel
yvers te hebben, en zo ongeduldig te zyn, om een nieuw Ge-
meevebest op te rigten, zelfs ten hunten kosten, dat ze niet
wagten konden, tot den dood van een Vorst, die toen maar
@en kind was, en inderdaad wo omtrent veertig: jaaren ai
t 2 y
616 . As M. CERISIER
Zy zouden wel gewild hebhen, dat men de uitvoering vastftel
de, op den dood van den regeerenden Vorst, welke toen dour
. eene kwynende ziekte uitteerde, Zy maakten daarbenevens
eenige veranderingen in het ontwerp, en toonden zig zeer af-
keerig van het zelve gewapender hand te voltrekken: ’er zyn,
was des Konings taal, dingen die goed zyn om gedaan, maar
kwaad om op het papier gefteld te worden. De Witt, door die
voorgewende belangloosheid heen, de weezenlyke inzigtcn van
’“t tranfche Hof duidelyk ontdekt hebbende, zogt hetzelve ver-
der in te wikkelen, om zig geheel en al te ontmaskeren. Hy
vroeg, waarop Frankryk zodanig een cisch, ten nadeele van den
Infant, grondde? Hy gaf zelfs te kennen, dat hy, voor en al
eer zich aan eenig ontwerp te houden, gaarne zou weeten, of
de Koning van Frankryk eenig regt op de Spaanfche Nederlanden
hadde, na den uitdruklyken afftand, zo als dèzelve getekend
was by de Pirenncefche Vrede. D'Lstrades maakte hierop geene
zwaarigheid van te zeggen, dat de Koningin van Frankryk , van
t eerfte bed zynde, ‘er meer regts Op had, dan de Infant, die
flegts van t tweede bed was; dat een ftastkundige afftand bet
regt der natuure niet kon vernictigen; en dat dezelve, voor 't
overige, niet gedaan was, dan onder de voorwaarde, dat de
vyfinaal honderd duizend gouden Kroonen, ten bruidíchat toege.
zagd, betaald zouden worden, binnen achttien maanden, die
reeds lange verloopen waren, zonder dat men ‘er iets van onte
vangen had. Dit laatfte was al te waar: de onvoorzigtige Raad
van Madrid had die betaaling verzuimd, niettegenftaande de ge-
heime imboezemingen der Hollanders, en Frankryk had zig wel
gewagt van op de betaaling dier fchuld aan te dringen.
D'Estrades verzekerde, dat de Consmisfarisfen, door den Ko-
ping benoemd, om dit ftuk te onderzoeken, het regt der Konin-
Binne klaar en onbetwistelyk geoordeeld hadden; dan de Witt was
van gedagten, dat het op een zwakken grond fteunde. Hy had vu
reeds een maar al te regtmaatig voorgevoel van de Franíche oog-
merken; en zag duidelyk , dat het zyn zou, een verbond met den
Leeuw aan te gaan. Hy wist dat het der Heerschzugt nooit man-
gelt aan voorwendzelen, om de ftaatlykfte beloften kragtlons te
maaken. Doch, om d'Estrades geen argwaan te geeven, bragt
hy hem alleen onder ’t oog, dat de zwaarigheid voornaamlyk ont-
ftond uit de vrecze, die de Heerschzugt van Frankryk den ge
moederen ingeprent had. En, om midlerwyl,te toonen , dat hy
“ piets-verzuimde, 't welk des Konings oogmerken begunftigen kon,
zo nam hy op zig eèn togtje door de voornaamfte Steden te doen,
om de Regenten over te haalen. Men fprak diestyds alomme
zeer fterk van de poogingen der Ottomannen, om in de Christen-
heid in te dringen. Zy vielen te gelyk op den Keizer en de Ve-
netiaanen aan; en begonnen zelfs den koophandel der Hollanders
te belemmeren. Dit ftaatkundige nieuws verwekte overal eene
groote gisting in de gemoederen. De Witt nam daar uit, zo
TABLE AYU Gt
dEstrader zegt, aanleiding, als |uit eene verafgelegene omftandig-
heid, die zeer gefchikt was, om zyne eogmerken te verdonkeren ,
tot het. doen van voorflagen, gefchikt om de gezindheden der Steden.
de ondertasten, nopens het ontwerp van Frankryk, en ’ aangaan -
eener verbintenisfe met die ontzaglyke magt, tegen Vyanden, die
nog meer te dugten waren, van wegen hunne Wreedheid en
Godsdienst. D'Estrades (chreef zelfs aan den Koning, dat de Witt
den Hollanderen zo fterk eene vrees voor den Grooten Turk inge-
boezemd had, dat zy geen andere toevlugt vonden, dan zig op 't
haauwfte met zyne Maj. te ‘vereenigen. Hy moet de zaak uiter-
maate vergroot hebben, gemerkt de. Staaten van Holland, intus-
_ fchen,geen gehoor wilden verleenen aan eenigen anderen voorflag,
dan aan dien, welke de verdeeling uitftelde, tot op den dood van
den en Spanje. Een voorflag, die aangenomen werd,
den 3 Ottober 1663. …
De Heer C.rifier, dus verre een agtervolgend berigt van die
onderbandelingen gegeeven hehbende, meldt voorts hoe Lodewyk
de XIV een argwaan tegen de Witt begon op te vatten; en daarin
verfterkt werd, toen hy verftond, dat men een voorfl1g van den
Spaanfchen Ambasladeur, nopens eene verbintenis met de Spa:n-
{che Nederlanden, op nieuw in overweeging nam. Zulks deed
dien Vorst dreigen, dat hy zig, met de Engelíchen, tegen de
Staaten, vereenigen zou; en de vrees hier voor maakte een einde
aan de Spaanfche onderhandeling:n… —_— Men had, vervolgt
onze Gefchiedíchryver, Frankryk noodig: fchoon men niet veel
ftaat maakte op de hulp, welke Frankryk, uit kragt van het Trac:
taat van 1662, moest leveren, was egter de verbintenis met dien
Vorgt noodzaaklyk, om dat men vreesde, dat hy zig by Engeland
zou voegen; terwyl het zyn belang was, dat de Staaten met En-
‚ geland in den oorlog geraakten, om den een door den anderen ta
verzwakken. Dus zyn verbintenisfen, die geen anderen grond
bebben, dan eene voorbygaande vreeze, zo min wel gevestigd als
oprecht. Ook maakte Lodewyk de XIV geen meerder ftaat op de
Vereenigde Gewesten. „Ik betuig u,’ fchreef hy aan d'Estrades,
toen de Stasten de toegezegde hulp vorderden, „ dat ik my niet
„ weinig belemmerd vinde; indien ik my aan « Traêtaat houde,
»‚ doe ik zulks grootlyks ten nadeele van myne voornaamfte be-
„, langen; en dat veor Lieden, van welken ik niet alleen geene
, de inte onderfteuning zou verwerven, maar die my tegenftand
‚ souden bieden, in 't eenige geval, waar in my hunne begunftiging
» te flade zou mogen komen, en die als dan de hulp, welke ik
‚‚ hun verleend zou hebben, tegen myzelven zullen wenden. Daar
‚‚ benevens verlies ik. Engeland; 't welke my niet minder dan
‚‚ Eene opene kaart aanbiedt, ten opzigte van alles, wat ik no-
„„ pens de Nederlanden zou mogen begeeren, terwyl het voor
„ zigzelve geen duim breedte gronds aldaar vordert.”
Indiervoege liep deeze gewigtige en bedekte onderhandeling
af, van welke men zeggen Een dat beide de partyen in dezelve
t 3 hun
6e 7 A. M. OERKTER TAELSAU.
hun oogmerk bereikten. De Koning van Frankryk teiet su det he
het Gemeenebest ten vyand zou hebben, ingevalle dat hy Kd he
heerschzuztige ontwerpen, ten amzien van de Spaanfche Neder-
Jânden, daadlyk werkftellig wilde maaken. En de Staaten wisten
nu aan welke maatregelen zy zig, ten aanzien van Frankryk, had-
den te houden. Gehoor verleenende aan den, eene hersfenfchim
gelykenden, voorflag, van de Spaanfche Nederlanden in Cantons
te veranderen. behielden ze 't aam zig, om zig aan te kanten
tegen het weezenlyk oogmerk van die Gewesten te overmeeste-
ren, waar van ze Lodewyk den XIV verdagt hielden. Ook
fchroomde van Beuningen, vervolgens, niet, opendaarlyk aan ’t
Hof van Prankryk te zeggen, dat die oftderhandeling niet anders
vas geweest dan een tydverdryvende bezigheid van de eene en
didere zyde, ten einde elkanders oogmerken na te fpooren. Onze
nieuwere Staatkunde is dan niets ande:s, dan eene kunst, waar-
door men elkander in den weg tragt te zyn, terwyl men elkan-
der overlaadt met betuigingen van vriendfchap. En, fchoon list,
in deeze foort van wofteling, het eenige wapen zy waar van
men zis belient, kan egrer dit wapen een groot kwaad afkee-
ICh, 20 't zig maar nie. tegen den gebruiker zelven wende.
De voornaame behendigheid in zulke gevallen beftaat, niet zo
zeer in 't leggen van ftrikken, als wel in 't ontdekken van die
van zynen mededinger, om ‘er tegn hem zelven gebruik van té
maaken. De Witt flaagde dus in 't ontmaskeren der Franíche
oogmerken, en ’t Franífche Hof ín zo verre te ketenen, als '€
mogelyk is, de Heerschzugt door Traftaaten aan ketenen te
leegen: en 't Gemeenebest verbond zig tot niets, dat met zyne
bel.ngen ftreed. Mat de Witt zyne toegenegenheid jegens
Frankryk ten breedfte uit; w deel het, om dat hy begreep,
dat men zig jegens de Franíche magt niet te omzigtig kun ge-
dragen, in die haglyke amftandigheden, in welken men zig
bevond. Veelllgt beoogde hy ook des Konings gevoeligheid tegen
het Gesneenebest te verzagten, door hem te doen gelouven, dat
‘er eene party in het zelve was, welke, niet dan met tegenzin,
deel nam in de maatregelen, die men tegen bem in 't werk ft
_ mn
Befchryving der Stad BERGEN OP DEN 200M, en derselver beleg,
in den jaare 1747. Te Amfterdam, by A. Fokke, 3780. Ja
groot oftaye go bladz.
et voorgevallene met deeze Vesting, in den jaare 1747, heeft
” dezelve ín 's Lands Gefchiedenisfen byzonder merkwaardig
doen worden, “Uit dien hoofde zyn ‘er, zedert dien tyd, ver-
fcheiden berigten deswegens- door den druk gemeen gemaakt.
Deeze bergten nu, voor zo verre dezelven iets weezenlyks
‘heselzen, zyn in dit Stuje regelmaatig byeengebragt. Vooraf
Rut eens heknopte be{chryving der Stad, em ontvouwing hal
ad
hann
BESCHRYVING DER STAD BEKGEN OP DÈN ZOOM; Gr
Haare Gefchiedenis, tot op het jaar 1747, overeenkomftig met
bet dienaangaande gemeld, in’ den Tegenw. Staat der Vereen. Ne-
derlanden, II D. bl. 155 170. Wyders bedient zig onze
Schryver, na een kort verflag ven den oorfprong en voortgang
van den Oorlog, zints’ het jaat 1746, tot op den inval der Fran-
fchen in Staats Vlaanderen, en ’t nederflaan hunner Krygsmagt
voor Bergen op den Zoem, van 't geen-hy, nopens de daaropge-
volgde belegering en vermeestering dier Vestinge, aangetekend
vindt, in Neerlands Wend:rsoneel, den Mercurius van het jaar
1747, het Històrisch Dagverhaal en Echt verhaal van dit vie
benevens in het Kort en Beknopt Verhaal, dat de Kerwaarde F.
Pansfan daar van in 't licht gegeeven heeft. Men vindt
ges in dit Gefchrift, het geen hier en daar, wegens dit voorval
ver(preid te zoeken was, by elkander vergaderd; ‘t welk ons een ;
ncane foort, volledig verflag van díe gewigtige gebeurtenis ops
evert. :
Bedenkingen over het geene, dat omtrent de Krygsraden in de
Guarnizoenen van den Staat der Vereenigde Nederlanden nog
diende te worden vastgeftelt. 21 blads. ên gr. otavo. ii
Volgens den Schryver deezer Bedenkingen, zyn onze Krygsraa-
den niet genoeg voorzien, van ’t geen ter behoorelyke uitvoe-
ringe van hun Milftair Regtsgebied noodig geoordeeld mag wore
den. 't Komt ons in den eerften opfl2g wel eenigzins vreemd
voor ; doch 't zou kunnen zyn: wy vermeeten ons niet beflisfend
te oordeelen, over ’t geen het Militaire betreft; daar dit eena
geheel byzondere Studie is, daar niemand van ons Gezelfchap
zig opzetlyk op toegeleid heeft. ’t Zy dan genoeg kortlyk te -
melden, het hoofdzaaklyke van 't gecn de Autheur vordert, ter
vervullinge van het g-en ‘er aan ontbreekt. 1. De Krygsraaden
behoorden hunne eigen en byzondere Wetten te hebben, by eeft
vergaderd in een Boek, ’t welk ten tytel zou mogen hebben:
__ Wetboek van den Wolke van Oorlog, in diënst van den Staat der
Vereenigde Nederlanden. 2.'Er moest een behoorlyk getal Advo-
caaten of Procureurs, immers twee, aangefteld worden, die de
zaaken van de twistende partyen voor de Krygsraaden konden uit
voeren; en door dezelven gelast worden, om de onvermogenden
voor niet te dienen. 3. 't. Zou raadzaam zyn eene korte manier van
‘ procedeeren ìn te voeren; en de Jura der Bedienden, voor het
waarneemen van zaaken voor den Kiygsraad, gelyk ook voor het
opttllen van befcheiden, uitdrukkelyk te bepaalen: ook zouden
die Pura, met opzigt tot de gemeene Soldaaren, gering dienen te
zyn. 4- Men zou ook hebb n te bepaalen, wat zaaken en per-
foonen-voor de Guarnizoens Krygsraaden, en wie voor den Hoo-
gen Krygsraad, zouden beheoren. s. Voorts moest dé rang van
de, Auditeurs mede be dezelve ook eene manier van
t
4 pro:
620 8 BEDENKINGEN. -
procedeeren voorgefchreeven, en hunne Jurs daarby bepaald
worden. Dezelve behoorden ook even als de Ondermajoors een
zogenaamden Ordonnans of Bedienden uit het Guarnizoen te hebe
ben, om de boodíchappen te doen, ten einde de zaaken, het,
Guarnizoen betreffende, des te fpoediger uit te voeren.
Hun pligt zou eok moeten zyn de Commandanten van een Guar-,
nizoen van raad en advys nopens Justicieele zaaken te dienen, en
zouden ook dezelven geen zaaken, het Justicieele hetreffende,
mogen onderneemen, zonder daarover met de Auditeurs alvoorens
gefproken, en geraadpleegd te hebben. Eindelyk flaat de Schry-
ver, ten 6, nog voor, de Krygsraadskamer in ieder Guarnizoen,
(die nergens anders toe, dan tot het houden vam den Krygsraad
gebruikt zou mogen worden,) te voorzien van eene goede Boe-
kenkas met Boeken, inzonderheid de Militaire Regtsgeleerdheid
in de Nederlanden raakende: waartoe hy eene by voorraad ge-
fchikte Lyst aan de hand geeft.
Fabelen en Vertelzels, naar de nieuwfle en beste Hoegduitfche
Dichters, door HENDRIK RIEMSNYpeR. In 's Gravenhaage, by
J- H. Munnikhuizen en C Plaat. Behalven het Woorberigt, enz.
192 blads. in gr. oBavo. |
Ut een aantal van Hoog luitfche Dichters, die, daor hunne
geestige Fabels en Vertelzels, een algemeenen lof behaald
hebben, heeft de Heer Riem/nyder eenige Stukjes van die natuur
uitgekoozen, welken hy ín onze Nederlandfche Spraak overge-
bragt heeft, met oogmerk, om, zo zyn arbeid mogte behaagen,
nog, één deeltje op die wyze het licht te doen zien. Zyne oor-
deelkundige keuze is leerzaam, en de manier van uitvoering ge-
vallig; des wy niet twyfelen, of de Leezers, die dit gedeelte met
nut en vermaak zullen doorbladeren, zullen met ons wenfchen,
dat hy aangemoedigd moge worden, om zynen arbeid voort te
zetten. Men oordeele hietover eenigzins uit het volgende vertel-
zel van den Priester en den Kranken.
Een swaare Pest heerschte in een’ flerk bevolkte Stad ;
De Priesters wierden heesch, Doodgravers afgemat;
't Getal der Kranken groeide, en vulde baar bij baaren.
Geflagten flierven uit, zeer veelen jong van jaaren,
En veelen oud ; maar oud en jong met tegenzin.
Een Priester trad toen eens een’ fchaam'le wooning in.
Hier lag een Grijzaard , met gevouwen dorre hand n;
Zijn bed was kaf van flroo, zijn waakers kaale wanden;
Twee Zaagen en een Bijl was al zijn haave en goed.
Vriend, fprak de zorger voor zijn ziel, houd goeden moed
Der waereld kerker word U fpeedig thans ontflooten,
Gij hebt meer kwelling dan vermaak daarin genooten. en
H. RIEMSRYDER , FANELEN EN VERTRELZELS. C&r.
Vergeef mij, bidde ik U! fprak de arme, kranke man;
’k Heb vergenoegd geleeft, zoe verre ik denken kan ;
Mij kwelde nijd noch haat, 'k had geen’ begeerte of zergen;
‚ Mijn Werktuig, dat hier ligt, verfchafte me alle morgen
Mijn daaglijksch onderhoud ; $k was van ‚chulden vrij 5
Gezond , mijn eigen heer, en niets, niets kwelde mij.
De Priester, die in't hart zijn’ tebre ontroering flilde,
Vraagde eind'lijk hem, of hij nw gaarne flerven wilde?
Waarom niet, fprak de man; daar ge immers merken kunt,
Das God mij reeds zoo lang het leven heeft vergunt ?
Ke Fe He He He Hee He
O! mogt des Grijzaards les aan Groot en Kleen toch baaten:
Die vergenoegd kan zijn, leeft vrolijk, flerft gelaaten.
LIGHTWER.
Begeert men nog een of ander {taal van eene andere foort, zie
bier nog twee kleine ftuk jes.
DR KOEKKOEK EN DE LEEUWRIK.
‚ Weet vraagde een Koekoek aan den Leeuwrik eens’ „weet gij
„ Moe 't komt, dat de Ojevaars niet wijzer zijn dan wij,
‚ Daar zij bereisd zijn, en naar vreemde landen trekken ?
„ Dit” fprak de Leeuwrik: „ kan tot klaar bewijs verftrekken
‚‚ Dat niemand ligt zijn aart verzaakt,
» En dat het reizen nooit de zotten wijzer maakt.”
HAGEDORRN,
DE BLINDE EN HET LICHTe
Een Blinde: “roeg een helder Licht.
“ Ei! riep hem iemand toe: nu kunt gij treflijk kijken!
Ik voer het niet, fprak hij, tot dienst van mijn gezipt;
Ik draag dit Licht voor U, om me wit den weg te len
ê NICOLAI,
Gehenna
Proeve van Dichtlievende Mengelftoffen. Onder de Spreuk , Con-
tentio dat habilitatem. 7e Amfterdam, by W. Coertíe junior.
Behalven het Veorwerk 266, blads. in o8avo.
rs op de Voorreden verlaatende, is de Opfteller deezer Men-
gelftoffen een Jongeling, die, „ geen liefhebber zijnde her-
‚ bergen of andere fpeelpartijen bij te woonen, zijne ledige uu-
» ren der Dichtkunste koene: en de Eenzaamheid verkiest, zo
Ets „om
61% PROE(R VAN DICHTLIEVRNDE MENOELSTOrTEN;
… om zig selvs te vermeeked als tot nut te verftrckken”. Dit zo
zynde, flaat hy een laat lg oe in, op welken wy hoopen, dat
by zal blyven, om verdere vorderingen te maaken. Intusfchen
zal het hem, om ten aanzien van het Dichtkundige te vorderen,
niet ondienttig 4yn, met Liefhebhers van kuade en oordeel te
raadpleegen, om synodenkwyge en taalkunde te befchaaven. Men
ziet gereediyk eenige egte in de Jeugd over het hoofd; maar
als ze iets openlyk in het lichtgeeven, zouden ze gemeeulyk wel
doen, vat oprechte Liefhebbers als in den atm te neemen, om
hun in de befchaeving behulpzaam te zyn. Indien onze Jonge-
ling hier toe voorts gelegenheid en lust heeft, verwagten we
nop al iets goeds van hem; daar de thans afpegeeven Mengel-
ftoffen niet geheel te wrauken zyn. Tot een ftaaltje uit dezelve
diehe het volgende Klinkdicht, op een verlesgen Koopman.
Nog duizend Guldens, ach! waar zal dit eind'lyk heen?
Ik kan van deeze zom, flegts weinig’ liln betaalen,
Xx Crediet ds veor mij dood, 'R weet nergens Geld te haalen,
De Koopmanfchap dreigt fleeds mij daag'lijkt met geween.
Waar is dat-Huwlifksgoed? dat onverteerbaar [cheen ,
Hoe lang heb ik gepoogd dit weinig te bepaalen ?
‚ Flelaas ! verteering maakt dat mijn Credies moet daaten ?
En ie dé oorzaak, dat mijn meed on geld verdween,
Miin Oem hzeft mij beloofd dat ik ziin goed zal erven,
Hij 's oud … dat 's waar … maar vind nog geen vermaak în 't flerven:
'k Wags van een ander Geld; doch die maakt niet veel fpoed.
Dus zie ik dag op dag mijn geld en goed op raaken !
Kon ik mijn lieve Vrouw [l-gts een voorwaarde maaken,
Dan fpeelde ik.deezen dag neg met vermaak bankroet.
Het Spe8atorfanl Toneel. E-rfte Deel. Tu Utrecht by H. Spräyt,
1780. Behalven de Voorreden, 242 blads. bn oBfavo. - 7
Te deeze verzameling van Tooneelftukken bedoelt men, gelyk
* ons de ‘Voorreden- weldt, wel inzonderheid , aanleiding te gees
Ven, tot het verbeteren van onze ea Tooneelen , ten op-
Zipte van de Nalpellen. Opgemerkt hetsbende, dat wy 'er matt
weinigen bezitten, die Ín onze befchaafder Eeuw goed geheeten
mogen worden, heeft tnen zig voorgeftek! eenige kleine ftukjcs,
die gevoeglyk, agter eene Drame van middelmaatige uitgebreid-
heid, vertoond zouden kunnen worden, by een te vergaderen;
x zy door middel van vertaaling, 't zy door eigen vinding, om
langs dien weg, ook in de Nafpellen, eene goede zedekunde,
en den goeden {maak ‚in onze Schouwburgen,te doen heerfchen.
‘Het oogmerk is zekerlyk niet af te keuren; en 't vervolg pe
ty
PECTATORIAAL TONEEL. 23
tyd zet moeten leeren, hoe ‘er de verzamelàars in zullen flaa-
‘gen. Zy geeven, met dit eerfte Deel, tot eene proeve van
hunnen arbeid, twee uit het Hoogduitsch vertaalde ‘Stukjes van
die natuur. Het ee:fte, get, teld, veel laven om niets, of de on-
Jchuldige Echtgenote, fchetst ons eene opgevatte jaloerschheid,
by mangel van een behoorelyk onderzoek : en her tweede, dat ‘en
opfchrift heeft, het Dull, of het jong getrouwde Paar, brengt
ons het haatlyke der Tweegevegten, gegrond op een valsch be-
… grip der waare Wer, onder let oog. Beide deeze Stukjes ayn
zeer wel gefchikt tot het bedoelde einde; als op zodanig eene
wyze ingerigt, dat ze te gelyk leeren en vermaaken. Hiernevens
eeft men gevoegd een Tooneelfpel, dat den naam draagt van
den Norsfen ‘Minnaar, naar een Fransch Stuk gevolgd; 't welk
bovenal ftrekt? om de fchadelyke gevolgen eener verwaarloosde
Opvoedinge af te maalen. Men heeft dit laatfte, fchoon te uit-
voerig voor een Nafpel, in dit Deel plaats gegeeven , op verzoek
van eenige bekenden; en niemand zekerlyk heeft regt, om den
Heesen die vryheid te betwisten; dan wy zouden ‘t egter niet
raadzaam oordeelen zodanige verzoe.en wat dikwils in te vol-
gen, om dat het niet beantwoordt, aan 't byzondere doel vit
deezer Vetzamelinge. Voor 't overige gelieven ze ‘t ans niet
ten kwaade te daiden, dat wy hun raaden, in de keuze van die
foort van Tooneelfpellen, vooral in tt oog houden, dat ze zig
wagten voor ftukken, waar in de charafters al te buitenfpoorig
zyn, om waarfchynlyk te weezen. Men duldt wel, dat de
raéters wat fterk zyn in vertooningen van die natuur; men be-
Schouwt zulke bedryven wel met toegeevendheid , en (chept ’er
zelfs zomtyds vermaak in; maar als ze egter overdreeven wor-
den, en volftrekt tegen de waarfchynlykheid aandrui{chen, dan
komt ‘er het gezonde Verftand te fterk tegen op , om er iets
uit te.leeren, of ‘er zig mede te verinaaken. In de twee eerfte
Stukjes is ons niets van dien aart voorgekomen, dat weezenlyk
kwetst; maar in het laatfte Tooneelftuk is het charaêter van
rel Morinzer, onzes agtens, daarvan niet vry te (preeken : men
kan zig zulk eene verregaande buitenfpoorigheid niet wel daadlyk
verbeelden: doch de Ide Zedeleer is gegrond.
Ecn Mensch, wiens feugd niet vroeg, door de onvermoeide vlijt
D r oudren, “word gevormd, die niet zig zelv’ beftrijdt,
En, door der reden kragt, zijn ligt ontfteken sinnen
En driften zonder tal leert dwingen en verwinnen,
Die zal (ondanks zijn hart, aan 8 grievende venijn
Der driften reeds ten groot, fraag ongelukkig zijn.
. van den
64 NATHAN DE WIJZE
NATHAN DE wvze. Tooneelfpel. Gevolgd naar het Hogduitsch
van den Heer G. E. LEssiNG. In ’s Gravenhage, by J. Ve
Cleef, 1780. In groot olavo 172 blads.
than, een ryke en verftandige Jood, heeft eene aangenomen
Dogter Recha, een Meisje, zo men waant, uit Chbristen-
Ouderen laken ‘Er ontftaat brand in 't huis van Nathan,
en een Tempeller, (welken de Sultan Saladyn het leeven ge-
fchonken had, om dat dezelve zo zeer naar zynen geliefden ge-
weezen Broeder zweemde,) redt Recha uit de vlammen. Hier
uit ontftaat voorts een wederzydíche Min, waar tegen zig van
alle kanten zwaarigheden opdoen, En ten laatfte blykt bet, dat
Recha en de Tempelier Zuster en Broeder zyn, beiden Kinders
van des Sultans opgemclden Broeder, die met eene Duitíche
Vrouw: gehuwd was geweest. Dit voorval, doormengd met
verfcheiden famenloopende omftandigheden, die aanleiding gee-
ven tot redenwisfelingen van verfchillenden aart, wordt hier als
ten Tooncele gevoerd. Men geeft aan dit Stukje den
naam van een Tooneelfpel; doch het is te omflagtig om san de
regelen van 't Toneel te voldoen: men zou ’t veelligt beter kun-
nen noemen een Vertelzel, by manier van Zamenfpraaken , naar
‘den Tooneeltrant gefchikt. Wanneer we dit Gefchrift in dat licht
befchouwen, komt het ons voor als een Vertelzel, dat in veeler-
leie opzigten zyne gevalligheld heeft, waar in de onderfcheiden
charafters zeer wel doorgehouden worden, en de ontknooping ge
leidlyk gefchiedt. Het laat zig uit dien hoofde met genoegen lee-
. zen: fchoon ‘er hier en daar Tooneelen tusífchen beiden komen,
welken geen weezenlyk verband met het hoofdonderwerp fchynen
te hebben, die het Stuk buiten nood wat langwylig maaken. Maar
mooglyk heeft ‘er de Heer Lesfing iets byzonders mede beoogd,
daar we niet gegrond genoeg naar kunnen gisfen; 't welk íntus-
fchen de rede zou kunnen zyn, waarom hy het Stuk juist op
zodanig eene wyze uitgewerkt heeft.
Verhandeling over den invloed der Opvoeding op de Zeden en Wee-
ie iaer In 's Gravenhage, by G.du Mee J. Z. 1780. In
oëavo 31 bladz.
Di Gefchrift dient ter beantwoordinge der gewigtige Vraage,
Is de Opvoeding der Kinderen voor het geluk des Vaderlands
sene Jel en ftiekt om te toonen, dat dezelve voor het welzyn
ande onontbeerlyk zy. Het behelst eenige leerzaame
aanmerkingen nopens dit onderwerp; doch de behandeling deezer
ftoffe, die wel eene gezette overweeging verdient, is zeer opper-
vlakkig.
Nieuw
d
NIEUW NEDERDUITSCH SPELDEBOEK. - 6a5
Nieuw Nederduitsch Speldeboek. Te Utrecht by de Wed. J. v.
Schoonhoven, 1780. Behalven de Voorreden rog blads. én oor
tayo.
Jg inderen ‚ op eene gemakiyke en voor hun zelfs gevallige wyze,
tot het leeren kennen der letteren, van daar tot het {pellen ,
en voorts tot het leezen te brengen, ís het hoofdbedoelde van dit
Speldeboek ; t welk ook, ter bereikinge van dat oogmerk,
zeer wel ingerigt is. Prentverbeeldingen vestigen het oog der
Kinderen op de Letters, die ‘er nevens geplaatst zyn, en zo ook
op de Cyffergetallen, die men hen,‚wil leeren. Woorden, traps=
wyze in aantal van Lettergreepen toeneemende, begunftigen den
voortgang der fpellinge. En Stukjes van verfchillende foort, naar
de vatbaarheid der Kihderen gefchikt, Blah lm de leezing.
Dus ver gekomen zynde, kunnen zy, gelyk,‚hier, ten laatfte ge-
fchiedt, opgeleid worden, tot het verder aanleeren van de tee
kening en benoeming der Cyffergetallen. Het oog-
merk, om de Kinderen, op de bovengemelde manier, nuttig te
zyn, is hier, in ’t een en ander opzigt, zeer wel in 't oog ge-
houden; en de Voorreden, aan 't hoofd van dit Gefchzift gee
plaatst, behelst daarbenevens verfcheiden leerzaame aanmerkingen,
waarvan zommige Ouders, ter betere inrigtinge van het onder.
wys en de beftuuring hunner Kinderen, in dit geval, een goed ge-
bruik kunnen maaken.
Vreedzaame vrymoedige dai ls van een Amfterdams Mennonies
Koopman , firekkende om Europa een gewenscht: vreede te doen bee
komen, zonder dat 'er meer bloed vergooten word , door moorddaa-
. dige Kogels of de fcherpte des Zwaards. „Alom te bekomen, In gs.
e8avo 32 blada.
De Schryver van dit Stukje mag een vreedzaam en welmeenend
Mennoniet weezen, die een affchuw van bloedvergieten
heeft, dit zy zo! maar Wy is, 't Been in dit geval meer in aanmer.
king zou komen, geen Staatkundig Koopman; zo hy anders ern-
ftig meent het geen hy fchryft. Zulks is genoegzaam blykbaar uie
zyne voorftelling, welke hoofdzaaklyk hierop uitkomt. De
Neutraale Zeemagt, op de groute wateren verfchynende, moet,
za veel doenlyk, belctten, dat de Neutraale Koopvaarders ver.
hinderd worden, in 't vervoeren hunner gepermitteerde Waaren ,
naar de Havens hunner Destinatie. Zo dit egter, (gelyk wel ta
wagten ís,) nog gefchiede, dan moet, ‘wanneer een der Schepen
van de Neutraale Vloot een Kaper of andere Kiel der Engelfchen,
die zig daar aan fchuldig gemaakt heeft, bemagtigt, het: Opper.
hoofd daarvan, volgens de Lr als een publicque Rust-
verftoorder en Zeervover geftraft worden: [hoe ver dit als eeny
Mennoniet gaa, is ons onbekend.} Voorts moet men, in zulk een
624 VRVMORDIGE VOORSTELLING.
geval, alle de Engelfche Schepen, welken zig ín Nentraale Pfa.
vens bevinden, arresteeren, en zevenmaal za veel van de waardyg
verkoopen , als de O:derdaanen der Nentraale Mogendheden fcha-
de bekomen hebben, om door die gelden de Eigenaars, welken
door d Esgelfchen beroofd waren , fchadeloos te ftellen.
By aldien de Engelfchen nog al voort mogten vaaren in hunne
ronveryen, dan moeten de Neutraale Mogenheden een verbod
doen uitga.n, dat geen Engelsch, Iers of Schets Schip, Koapvaere
der of :ie genaamt, op pese van verbeurd ve. klaard te worden,
de fto.uthe:d hedhe te gebruiken, om in één der Nentrnale Haveos
binnen te loopen. Ev teffens behoorden zy, aan hunne Onder-
daanen, te verbieden, tot nadere ardre, op Engeland, Schotland
pf Terland te vaaren, of handel mat eenigen deezer drie Natien
le dryven. Met de uitvneringe hiervan zou men, zyne
agtens, Engeland beteugelen, an bewegen, om zelve den Vrede
aan te bieden, of ten minfte naar vaorflagen van Vrede te luiste-
ren, die de algemeene rusti: Europa ten gevolge zoude hebben,
——— Als men een voorftel van die natnur in deszelfs aart na
gaat, zal men gewoegaaam terftoud opmerken, dat ‘er noch Staat
kunde noch Handelkunde ín daorftraales en men zal t zelfs me
ons niet onwaarfchynlyk vinden, dat het geheele Gefchrift flegts
voor de grap opgefteld zy, aan welk deakheeld hee geheele bee
loop ook best paer arts Men moet naamlyk Engeland, dit is
des Schryvers hoofdftelling, maar behandelen, gelyk ien ainne-
looze menfchen deet, die men door Aderlaaten, Purgeeren eg
Vasten verzwakt ,tot dat zy volkomen van hunne Ziekte geneezen
Zyn. — Dit heet men fterk medicineeren, dat gemeeniyk wat
gevaarlyk is. |
Misfive aan de Heeren Schryvers der Vaderlondfche Letteroefenin
en. Door ze. w. v. In 's“Graavenhaage, by J. Thierry on C.
‚ Menfing, 1780. Jn groot o8avo, 30 blads.
De Schryver dezer Misfive geeft ap het ernftigfte te kennen,
dat hy ’t wel met ons meent,en dit doet heim ons raed geven,
nopens de fchryfwyze, die wy te houden hebben. Wy willen
bem op zyn woord gelonven, en, op dien grond van zyne wel
menendheid, zynen raed in dank aennemen, fchoon wy denzel-
ven, ten onzen opzichte, onnoo!ig achten, Zulks eischt de
wellevendheid; en voorts behoeven wy ons, nopens dit gedeelte
van zyne Misfive, niet breeder uit te laten. Maer meer byzonder
hebben het oog te flaen, op de beweegrede, welke onzen
' welmenenden Vriend aengezet heeft. om ons zyne raedgevingen
mede te deelen en die hy ontleent uit eenige pasfagten $n ons
Mengelwerk. N. 9, ro en rr Bovenal mishaegt hem het Ver-
toog iu N. p getyteld de Hairkleovers, waer in, zyus pardoes '
’
“
! |
‘
MISSIVE AAN DE SCIRYVERS DER LETTERORISNINGEN, 649
buiten andere byzonderheden, die hy wraekt, het geloof van
den Godheid en Borgtogtiyvke Genoegdaening, als eene belaglyke
dairklovery, wardt veracht. Ondertusfchen is ‘er, in ’t ganfche
Vertoog , geen melding van die Teerftukken gemaekt; het geheele
Vertpag is ingericht tegen het bitter twisten’ en veroordeelen,
dat door alle tyden her in de Christelyke Kerk, ten nadeele vang
den Christelyken Godsdienst, plaets gehad heeft, em nog hier en
daer. by zommigen , ftand houd. In ’t opftellen van zulk een Ger
fchrifc, eischte de natuur der zake, dat de Schryver zich op za
danig ene wyze aen de algemeen aengenomen wacrheden bepael
dat hy zich noch voor, noch tegen,enige byzondere Gezinthci
verklaerde. Dit is volkomen in acht genomen; en nu trekt men
daer uit verdachte gevolgen, of past deae en gene bedenkingen
toe op ene byzondere Gezindheid, of byzondere gévoelens.—»
Van dien aert is alles wat de Misfivcífchryver tegen dit Vertoag
inbrenge : hy ziet het algemeen bedoelde over het oog ‚en verliest
dus het bedoelde van den Opfteller uit het gezicht. Intusfchem
blyft de Opfteller ir. zyn algemeen bedoelde berusten; Jatende de
gevolgtrekkingen en toepasfingen van een ieder, van welke Ge-
gindheid hy ook moge wezen, voor zyne rekening; en dus, im
dit geval, voor den Misfivefchryver, die dezelven maakt.
Onder een verdeeld Christendom, over 't haetlyke der verdeeld-
heid fchryvende, kan 't niet wel anders zyn, of men moet, nu
hier, dan daer, nu aendie, dan aen deze’, Gezindheid ongenoegen
geven ; vooral by zulke Leden van dezelven, die wat ligtlyk tot
b e verdenkingen overflaen; waer van wy onzen Schryver „
niet tegenftaende zyne welmenendheid, niet geheel kunnen vry-
fpreken; te minder j daer hy 't zomtyds niet flegts by gevolg-
trckkingen en toepas(ingen lacet, maer ook, op zyn eigen gezag,
deze en gene voorftellingen nader beperkt, dan de Schryvers dee
zelven opgegeven hebben.
In ons Mengelwerk bl, 409 wordt 'er gefproken van Jezus
komst in de Waereld, „ om deze groote waarheden te pred
‚‚ ken, dat 'er eene opftanding uit den dood, een leeven na dit
„ leeven , en daarin eene vergelding van het geen de menfchen
„„ zouden gedaan hebben, te wagten was; dat God de zenden
„ vergeven wilde aan hun die zig opregtlyk bekeerden.” Onze
Misfivefchryver zegt, dat aldaar Aet sogwit van Jefus zending
alleenlijk hier in gefield werdt, „ om te prediken deze groote
„ waarheden” enz. Ziet, dit ís niet serlaf voorgefteld ; %
oogmerk was daer niet, de geheele prediking fystematísch op te.
even: zo min als 't op ene andere plaets, Bladz. 449 die den
Misûvefchryver insgelyks, als nict genoeg zeggende, in 't oog
foopt, het oogmerk was, om de Leer der Verzoeninge door
's. Heillands kruisdood, in derzelver geheel beflag, voor te dra
gen. |
Bl. 4rr ftaet „ dat de moeielykheden, om deugd en godvrugt
_» te betragten, door zommigen dikwils in een te fterk licht ge-
„feld,
…
€28 MISSIVE AAN -DE SCHRYVERS DER LETTERORFENINGEN.
fteld, en te groot gemaakt worden.” Onze Misfivefchryver
ftelt by 't woord zommigen, in parsnéhefs , (waarfchijnlijk die
„ de Calvijnfche erfzonde, en de hartveranderende genade des
„ Geestes gelooven)” Zou men zulk ene haetlyke bepalende
tusfchenrede, daer de zamenhang geen de minfte aanleiding toe
geeft, van enen welmenenden Vriend verwacht hebben?
Bladz. 454 leest men. „ Ondeugd ús nimmer in eenig geval
» het noodzaaklyke uitwerkzel van onze natuurlyke geaartheid,
of van de byzondere omftandigbeid, in welke wy geplaatst
» Zyn.” Onze Misfivefchryver geeft dit, met zyne invulling,
aldus op. ,, Ondeugd is nimmer in eenig geval het noodzaake-
… lijke” (liever het natwurlyke, om duidelijker en bepaalder te
fpreeken) „ uitwerkzel van onze natuurlyke geaartheid, (naam-
„ lijk, waarin wij na den zondenval ontvangen en gebooren
» Zijn)” En voorts befchouwt hy het gezegde in dat Vertoog,
wegens 's Meníchen gefteldheid en vermogen op zodanig eue
wyze, als of 'er beweerd, of ten minfte vooronderfteld, wierd,
s, dat wij geen genade, geen ‘gemeenfchap met Christus, geen
„ bewaaring voor verzoeking, van den boozen, noodig hebben.”
Een denkbeeld intusfchen, dat ’er geenzins in opgeflooten ligt;
maer dat ‘er de Misfivefchryver uic moet atleiden, om dat 'er van
die denkbeelden niet gefproken word, in een Vertoog, daer men
% onderwerp uit een ander gezigtspunt befchouwde; en zich ont-
hield van uit te weiden in Godgeleerde Joci communes, of alge-
meene erkende waerheden. Om verdenkingen van die natuur
voor te komen, zou men menigweif, in 't bepaeld verhandelen
van zeker ftuk, een groot gedeelte der Godgeleerdheid moeten
invlechten; het welk ene overtolligheid zou baren , die zo lastig
voor den Opfteller als vervelend voor den Lezer zou zyn. —
Ik vertrouw, zegt onze Vriend, dat Gij deze Misfive niet zult
„… toefchrijven aan eene zugt tot Kettermaakerij, waarvan, mijne
„ ziel een afgrijzen heeft.” Wy willen vertrouwen, dat dit zo
zy; maer echter heeft zyne fchryfwyze hier en daer, en inzonder-
heid ín dit laetfte geval, niet een Schryver gevoelens of gevolgen
op te dringen, die hy niet ftelt, eenigen zweem van Kettermake-
ry: waertoe men, hoe welmenend ook, onvoorzichtig kan ver-
vallen, dat meermaels gebeurd is, zelfs by menfchen , waervan
men zulks geenszins verwacht zou hebben. —— Was elk hier
tegen beftendig op zyne hoede, men zou, in't midden der ver-
fchillesde denkbeelden, welken onder de Christenen gevoed wor-
den, meer eendrachtigheid des harten vinden; dat ter bevorderinge
van de leer der waerheid, die naer de Godzaligheid is, in de
hoope des eeuwigen leevens, door Gods Genade in Jefas Chris-
tus, zou ftrekken : t welk wy in dit ons (chryven bedoelen, en
naer welk doelwit wy verzoeken door onze Lezers, die de opge-
melde Misfive doorbladeren, beoordeeld te worden,
RE GIS TT ER
BOEKEN zn SCHRIFTEN,
Die in het Tweede Deels Eerfte Stuk, van dit Werk,
oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden.
Met derzelver Pryzen.
en EE ee enen
.
Á.
A nieiding tot Zelfsoverdenkingen , volgens de Christly-
ke Leere. Artnft, by A. D. Sellfchop en P. Huart,
in gr. 8vo, fo- 8-0 23E
Aanfpraak der Roomsch Catholyke Pastooren , onder de
Bailuagie var Rynland, aan den H. E‚ W. Heere W.
. T. H. van der Does, by deszelfs aanftelling tot
Dykgraaf en Bailjuw van Rynland, fo- 12-0 $08
Abregt de T' Histoire des Provinces Unies des Pays-Bas. Ütr.
chez G. v‚ d, Brink Jansz. in 8voef 1 - 5-0 118
Alberti (G. W.) Historie der Kwaakers, hunne Leer-
ftellingen , Leerwyze , Zeden en Gebruiken. Utr.
by A. yv. Paddenburg en JF. v. Vlooten, in gr. 8vo.
f1-0-0 244
Artykelen (De vyf) tegen de Remonftranten. Vastge-
fteld op de Synode, gehouden binnen Dordrecht, in
den Jäaré 1618 en 1619. Op nieuw uiet het Latyn ver- * Á
taald, en uitgegeeven met een Voorreden door J.
Amersfoort. Amít. by C. Byl, in 8vo. f o- 6-0 507
Avinck, (F.) De Schatten van een Christen. . Amft,
b
y L. Lambertsz. en JI. de Jongh, in gr. 8vo.-
fo-i2-o0 jn 545
Bereveld (W. v.) Het Onweersvuur, in een byzonder
geval, in zvne richting en uitwerkzels nagefpoord;
Amft. by P.-Hayman, in gr. 8vo.f o- ko -o0 469
Bates , Verhandelingen over de vier laatfte dingen , Doed ,
Oordeel, Heme} en Hel. ede Stuk. Utr. by A. yv.
ÌÌ. DEEL. ALG. LETT. NO. 15, Vv Pad.
.
= ee Ee iel
REGIS TE R.
Paddenburg, en te Amft. by JF. Weging Wz. in gr.
8vo.f 1-2 -O0 146
‘ Bedenkingen over ’t geene dat , omtrent de Krygsraaden ,
jn de Guarnifoenen van den Sraat der Vereenigde Nee
“derlanden, nog diende te worden. vastgefteld , in gr.
‚ … 8vo.fo- 5-8 | 619
Bell (W.) De Godlyke Zendingen van Joannes den Doo-
per en Fefus Christus Onderzogt en beweezen, 's Hage
by J.A. Bouvink, in gr. 8vo. f 1-16-0o "133
Beoordeeling van de Uitzigten in de Eeuwigheid , door
den Eerw. J.C. Lavater in ’t licht gegeeven. Amft.
by J. Déi, in gr. 8vo. fo- 8-0 507
Befchryving der Stad Bergen op Zoom , en derzelver Be-
leg inden Jaare 1747. Amft. by 4. Fokke, in gr. 8vo.
fo-12-o0 618
Biel, (J. Ch.) Novus Thefaurus Philologicus, Ave Lexicon
in LXX & alios Interpretes & Scriptores Apochryphass.
‘ZO. P. HI. Hag. Com. Sumtibus j. A. Bouvink, és
8yo. Ch. Maf. f 3 - 15 -0 OL
Björnftahl's (F. F-) Reize door Europa en het Oosten „
‚Ide Deel. Utr. by G. v. d. Brink Jansz. en Amtft.
zy de Wed. van Esveld en Holtrop, in gr. 8vo.
2-4-O0 121
Boddaert, (P.) Natuurbefchouwer, of Verzameling. van
de nieuwfte Verhandelingen, over de drie Ryken der
Natuure, 1 Stuk, met gekl. Plaaten, f 1-8 -0 I9t
Boek (Het) der Pfalmen , nevens Christlyke Gezangen,
ten gebruike der Gemeente toegedaan de onveranderde
Augsburgfche Geloofsbelydenis , op nieuw in Dicht-
maat gebragt. Amft. by P. Meger, in verfcheide For-
maaten. \ 128
(Bolton) Brieven aan een jong Edelman, na dat hy de
Schooten verlaaten hadt. Utr. by M. yv. Loopik, in
gr. 8vo. f I- 5-0 576
Bondam (P.) Verzameling van onuitgegceven Stukken ,
tot opheldering der Vaderlandíche Historie, Ilde
„Deel. Utr. by B. Wild, in gr. 8vo.f 2-O-O 252
Brandlicht, (L.) Ye-Spiegel. Amft. by D. Swart en L.
‚Scholten, in gr. 8vo. fo-10-0 64
Brans , junior (T.) Catechismus der Natuur, ten gebrui
ke van Kinderen. Amft. by M. de Bruyn, in 8vo.
fo-8-o - 107
Brief van een Eendragt-minnaar aan Zynen Vriend , by
ge-
. an edn gen nn en gn sj ©
Kd
REGIS TER.
"_gelesecheid cer tegenwoordige tydsomflandigheden, in
gr. Bvo. f o-8-o0 | 2.8
Brieven van Stervenden aan hunne overblyvende Vricn-
den. Dord. by F. Wanner, in gr. 8vo.f 1 -8-o 236
Brinkman, (C.) Beknopte opheldering van eenige plaat
zen uit het Nieuwe Teseament. IIde Stuk, Dordr, by
.…P. v. Braam, in gr. 8vof 1-80
41
—- Twaalf Leerreaenen. Zwolle, by S. Clererie
en Zoon, in gr. 8voe f 1 * 16 =0 544
Bullet, de Grondvesting van het. Christendom, volgens
de opgave van Jooden en Heidenen, ten bcwyze aar-
gevoerd voor de waarheid van Jefus Godsdienst. Ley=
den, bv ZL. Herdingh, in gr. 8vo. f 1-8 -o0 177
Busch, (JF. G,) Encyclopedie van de Historifche; Wys=
geerige en Wiskundige Weetenfchappen. IIde Decl.
Ámft. by de Erven van F. Houttuyn , in gr. 8va,
fi1i=-1r6<0 148
Buurt, (A.) Dadelyke Godgeleerdheid. rfte Stuk. Amtt,
by JF. ten Houten, P. Schouten, en J. Wesfing Wz. in
gr. $vo.f 1=O=O 520
C,
Gamen, (P-v.) Grondbeginzels der Bouwkunftige Ree
kenkunde, op de gemaklykfte-wyze voorgefteld, Mee
-… Plaaten. Levyd. by S. en J. Luchtmans, enz. in gr.
8vo. f 2= I2-O on A44.
Campomanes (P. R.) en Mr. H. H. yv. d. Heuvel, Verhar.
delingen over het onderfteunen der gemeene Induftrie,
Utr. by B. Wild, in.gr. 8vo. f 1= IO* O0 445
Carver, (F.) Verhandeling over het bewerken der Te
baksplant, en de manier om dezelve te bereiden in de
- Noordiyke Lugtftreeken. Leyd. by H. Hoogenftraas
ten, in gr. 8va. f 9-6 =O 84.
Cerifier, (A. M.) Tableau de Histoire generade des Pro-
vinces Unies. VI Tomes. Utr. chez, B. Wild, én Svo,
‚ff 9-12 -Oo 611
Coropliment (Het Engelsch Nieuwejaars) of zamenfpreak
in een Koffyhuis, over het voorgevallene. op den 3r
Dec. en 1 Jan.-tusfchen het Epselsch en Hoilands
Esquader, enz. Amtt. by J. Stanhofius, in 8vo.
fo-12-e ij 68,
EN 8
Cop, (A. v. d.) Leerredenen over 1 Cor. XVI. 23, 24e
en Handel. XVI, g en ro. Amit: by J. de Groot, in
4tof o=12-0 545
Bn Vva | Cras
REGIS TER.
Cramer, (J. A.) Verklaaring van Paulus Brief aan de
Hebreeuwen. IIde Deel. 2de Stuk. Utr. by A. #.
Paddenburg, in 4to. f 2 -O-o0 263
Inleiding tot de Algemeene Kerklyke
en Wereldlyke Gefchiedenisfen. Ifte Deel. Amt. by
it 8vo. f 1-16-0 391
Cuyck, (P. ve) Befchryving van eenige Oudheden, gc-
vonden in een Tumulus ‚of Begraafplaats, op Texel.
Met noodige Afbeeldingen. Amft. by Yntema en Tie-
boel, in gr. 8vo. f 1 - ro De 386
eiman , (JF. R.) Geneeskundige Proeven en Waarnec-
mingen, omtrent de goede Uicwerking der Eleétric:-
teic in verfcheide Ziekten. Amft. by P. Hayman, in
gr. 8vo. f 1-10-0 18
: en A. P. van Troostwyk , Verhandeling
over het nut van den groei der Boomen en Planten tot
zuivering En Lugt. Amft. by P. Heyman, in gr. 8vo.
fo-18- 422
Destin, (Le) de VAmerique. London, for J. Bew, in
8yo. fo= 16 - 8 43
Dichtluimen , (Galante) in gvo. fo-15-o- 174
Ditton, (H ) De Christlyke Godsdienst betoogd, door
de ee van Jefus Christus. T weede Druk. ’s He-
8 s 5 Munnikhuizen en Plaat, in Comp. in gr. 8vo.
plaaria%. eh) De Huisuitlegger des Nieuwen Testa.
ments. Vde Deel. Ifte Stak. Amft. by P. Meyer,
in gr. 8vo.f 1 *0-0 409
Ljerbaarheid (De) in Nie uitwendige in een pligt aan-
| phat of Leerreden over 1 Timethe Il. 9, 10.
Amft. by 5 de els in gr. 8vo. f o - EK
Einem, (F. A. C. wan) De Oude en eiendasatdhe
Kerklyke Gefchiedenisfen, van wylen F. L. Mosheim,
van den Aanvang der tegenwoor ige Eéuwe, tot het
zes- en zevencigfte Jaar van dezelve vervolgd. Ifte
Deel. Utr. by A. van Paddenburg,en Amft. by W.
Holtrop, in gr. 8vo. f 2-0 -0 298
Ide Deel, f 2 « To=o 565
Elk zyn eigen Economist, ín gr. 8va. fo- to -o 488
Ellerbeck, (JF. F.) Verhandeling * over de Rotkoortzen ,
welke in de voorige Jaaren, voornaamlyk van 1770 tot
1714»
= ee ee
PE emmen
REGIS TER
“1374, zo wel te Land als inzonderheid op de uitgaan:
de O. 1. C. Schepen geregeerd hebben. Rott. by %.
Bronkhorst, in gr. 8vo. f 1 - 4-0 595
_ Engeland in de Achttiende Eeuw, geduurende zyne ver-
chillen met de afgevallen Volkplantingen van MNoord=
America. Rott, by PF. Lindenberg , in gr. 8vo. f ò- ee
| 44
Engelen, ( ik Voegen van) Verhandelingen over de fchyn-
baar Geftorvenen. Leyd. by 9. yv. Tiffelen en B. One-
kink, in gr. 8vo. f 1-16 -0 6r
Genees- Natuur. en Huis-
houdkundig Kabinet. Ifte Deel. Leyd. by JF. wv.
Tiffelen en B. Onnekink, in gr. 8vo. f 4 -4-0 Go
Engeftrom, (G. v.) Befchryving van een Mineralogisc
Jeklaboratorium. Met eene Voorreden van JP. Le
Francq van Berkhey. Leyd. by F. de Does Pz. in gr.
8vo. fo» 12 -O 337
F.
Feel: (H.) Disfertatio de origine et ufis Juris Romani in
Hollandia; nec non J.C. van der Hoop, Disfertatio
de Necesfario Romani Juris & fubinde quoque Canonici Ju-
ris in Hollandia ftudio. Editio altera, Hage Com. apud J.
Menfert , én 8vo. Ch. Maj. f1-o-o 80
Fordyce , ($.) De Vriend der Jonge Juffrouwen. Illde
ri Amft, by Yntema en Tieboel, in 8vo.
Ie des0O
12
De Vriend der Jonge Heeren, in XVI
Redevoeringen. II Deelen. Amft, by Yntema en Tie-
boel, in 8vo.f 2 -8-0 533
Nedagten (Uitgeleezene) van Paus Clemens den XIV,
_(Ganganelli S verzameld uit deszelfs Brieven en Re
denvoeringen. Amft. by Yntema en Tieboel, in 8vo
fo-12-0o ' 118
(Vrye) over het offereeren van Douceurs
aan Officieren , Dykgraaven en Bailluwen, in gr. 8vo
fo-6-o | / sc8
Gellert's (C. F.) Zedekundige Grondftellingen, gevolgd
in eene Zedeleer voor Kinderen. II Deelen. Amft,
… by M. de Bruin, in gr. 8vo, f 2 - IO -O de
Genghofen, (F. de) Sleutel om het Slange=raadfel, Gen.
HI, te ontbinden. Amft. by de Wed. J. ». Seggeren
“en Zoon, in 4to.f o=4 =O 416
| Vva Ge.
KEG IS TE R
Gerard, CA.) Verhandelingen over onderwerpen , betref.
fende den eigen Aart en de Bewyzen van de Christly-
ke Leer. Utr. by. 4. v. Paddenburg, in gr. 8vo,
2-4-0 496
Gefchiedenis van Nader Schah, bekend onder den naam :
… van Thamas Kuli Khan, uit hee Perfssch vertaald door
Mr. Jones. Ifte Deel. Utr. by G. T. v. Paddenburg,
in gr. 8vo.f te 16-0 ‘a12
Gefcniedenisfen (De) van Philippine Mienda. Utr. by
A. Stubbe, in gr. 8vo. f 1-4 OQ î ‚$30
Gesfcher , (D. van) Hedendaagfche oefenende Heelkunde,
Met Plaaten. ifte Deel. ifte Stuk. Amft. by 3.
" Dóll, ingr.atof 2-6-0 421
's Gravefande , (A.) De Unie van Utrecht herdagc in ece
ne Kerkreden over Pf. CXXIIJ,rb. Midd. by P. Gil
li:fen, in gr. 8vo. f 1 - 10-0 EI4
Groscuveginzeien der Staatkunde. ’s Hage, by J. du
„Le, in gr. 8vo. f 1 = 16 -O 210
Gronden (Hoognoodige) der Aardrykskunde voor Kine
deren, verdeeld in vier- en twintig koice lesfen. In
’t Fransch en Nederduitsch, Amft, by }. A. Elwe, in
8vo. f oe 11 vO 308
H,
Peebveid, (Y. yv.) (Papieren raakende den Eerw.)
| 418
mn mm Vaticinium Ferem. XXXI, 31—40.
slluftratum. Traj. ad Rhen. apud A. v. Paddenburg et.
J. v. Vloten, ss 8vo.m.f.f Oo- 14 -O - 419
Handleiding tot de Phyfionomiekunde. Ifte Deel, Dord.
by A Blusfé en Zoon, in gr. 8vo. f 4 - IO -O 604
Hefs, (J. J.) Gefchiedenis der Israëlieten vóór de cy-
den van jefus. Vde Deel. Amft. by P. Meyer, in
er. 8vo. f 200 489
Hinlopen, (F.) Leerreden op eenen Biddag. Utr. by
A. yv. Paddenburg en JF. v. Vloten, in gr. 8vo. f BEE o
o
Drie Leerredenen. Utr. by A. v. Paddene
burg, in gr. 8vo. forse so6
Historie (Natuurlyke) of uitvoerige Befchryving der
… Dieren, Planten en Mineraalen, volgens het zamene _
ftelzel van Linneus. Met nauwkeurige Af gn
IIde Deel. ride Stuk. De Kruiden. Amft, by de-Er-
ven F. Houttuin, in gr. 8vo, f 4 - 16 « O zor
Ilde Deel rade Stuk f óeo «0 379
agen
REGIS TE R.
Hogendorp ‚ (W. v.) Sophronisba , of de Gelukkige Moe-
der, : Rotc. in gr. 8vo. fo=10=0 SsL
Huishouder. (De Stads. en Lands) onder de Zinfpreuke
ir hosc Rufticisque. Nym. by A. v. Goor, in gr. 8vo.
Ur 6
Hunier, (F.) Practicaale Verhandeling: over de omne
ae der Tanden. ’s Hage, by J. H. Munnikhuizen en
C. Plaat, in Comp. in gr.4to, fo= 16-0
Hutchinfon, (W.) Redenvoering by de Inwydin
Vrye Metzelaars in Sunderland. Leyd. by A. B
in gr. 8vo. fo-8-o0 83
J. en IL,
EN ‚ (F.) Proeve BEE den Eleftrophorus. Delft,
| . Smout en F. de Groot, Pz, in gr. 8yo.
ER
fo 335
Jofephus , CAtie de Werken van Flav.) naar het ‘ Griekscn
in ’t Engelsch gebragt en verkort. Uit het Engelsch
in 't Nederduitsch vertaald. Ifte Deel. Amf. y %
.— wv, Gulik, in gr. 8vo, f 3e 6-0
Iperen, (F. yv.) Intrede te Batavia; nevens eene en
F ad
..
‚ dings.Redevoering tot de openbaare Lesfen over de.
Wysbegeerte en fraaije Letteren, Amft. by J. Al
r lart, in gr. 8vo. fo- 14-0 Ee
Helin, (F.) Droomen van een Menfchenvriend. ’s Hee
ge, by JF. van Cleef , in gr. 8vo. f 2 - 10 - O0
Julie ‘Benfòn ‚ os U Innocence. opprimét. Paris, chez Mee
got, le jeune, € a Rotterdam , chez Bennet et Hake , in
8vo. f I= 158 175
K,
Aes (P. F.) Dichelievende Verlustigingen. Amft.
. van en, in gr. 8vo. Fr “160 83
pe Bed C F. H. v.) Ordres en korte Inftruêtien ,
betrettende den rvasdiens: ter Zee. Amft. by J.
Morterre , ín gr. 8vo, fo» 18 - 0 399
Klinkenberg , (JF. v. Nuys) Onderwys in den Godsdienst.
[fte Deel. Ámtt. by JF. Allart, in gr. 8vo.f 2- 16-0
364
| Kravenhof , (C. R. Th.) Specimen’ Philofophicum exhibens
N ee Fmaginationis. Hard. Kn J. Moojen, ín
| 410 462
Kruger, (J. G.) Schettzende en _Wysgeerige Droc=
men. Ïfte Deel. zfte Stuk, ’s Hage, by J. du Mee
dz. in gr. Svo. fo 8 «0 315
n Vv4 Lane
‘é
REGIS TER.
Leven € en Rel hand de) Dichtkundige Werken,
Leyd. Si A. en F. Honkoop, in gr. 8vo.f 3-o-o
6
5
Lardner , CH ‚) Uitvoerige verzameling van Joodfché en
Heidenfche Getuigenisfen, voor de waarheid van ee
Christlyken Godsdienst. Ifte Deel. Utr. by 4.
Paddenburg en FJ. v. Vlooten, in 4to. f 2 - 10-00 zao
Leerredenen (Drie) gehouden in ’s Hage, op den 25 Ju-
ny 1780, den aso Verjaardag der overleveringe van
de Augsburgfche Confesfie,. In-’s Hage, by J. Mun-
nikhuizen en C, Plaat, in gr.-Bvo. f o- 18 -o _ so4.
Leevensbefchryvingen van eenige voornaame meest Ne-
derlandfche Mannen en Vrouwen. VlIde Deel. Amtt,
by P. Conradi, enz. in gr. 8vo.f 2-00 © MI
ViIlde Deel f 1 - 16 - 0 400
Lesz, (G.) De Christlyke Leer, aangaande den inwen-
digen Godsdienst voorgefteld. Utr, by A. v. hae
burg, in gr. 8vo.f 2 »4 0 185
De Christlyke Pligten van Arbeidzaamheid
en Geduld voorgefteld in twaalf Predikatien. IIde
Deel. Utr. by die ‚ Paddenburg en M. v. Vloten, in
gr. 8vo. Ak 4- 499
Limburg , Matthysz. (Z. yv.) Bedenkingen over de éi-
gent ke oorzaak van Rómens ondergang ,toepasfelyk
op Nederland, Utr. by G. T. v. Paddenburg ‚ in gr.
vo. fo-10-0. 2
Lodeftein, (JF. v.) Boetpredikatien over Jerem. XLV.
Nevens twee Leerredenen van Corn. Brinkman. Utr. by
N de En en G. yv. d. Brink, Jansz. in gr. 8vo.
-O- 8
ee ê Pi. (A.) Menalkas in Drie Boeken, Haarl, et
‚v.d. Aa, in 8vo. fo= 18 -o
en (J.) The Wi dehid Mird pa L. Utr. for 1e e,
Paddenburg , én 840. fo 532
Luderwald, (JF. B.) Her “ Hoagelied van Salomo ver.
klaard. ‘Franck, by D. Romar, in gr. 8vo-f 1 -o-0
593
M.
M% uer , Grondbeginzels der beoefenende Scheikunde,
Ilde Deel. Dord. by P. v. Braam , en te Rott. by A.
Hoshalt, ipgr.8vofa-6Geo Kiks
| an
Parmense
RÉGIS TER
Man (De) van gevoel. Amft. by 9. : Dé, in 8vò,
ff I-2-0 132
Mafcho , (T. W.) Onderwys in den oneigentyken Sprok.
itvl der Heilige Schrift. Utr. by A. yv. Paddenburg en.
F. v. Vloten, in gr..8vo. f o- 18 -O 36r
Meiners , (E.) Christus alles in allen. Utr. by G. v. d.
Brink, Jansz. in 8vo, f 2 - 10-0 6o
Mengelwerk. Onder de Zinfpreuk, Tendimus ad Coler-
tem Patriam. sde Stukje. Utr. by de Wed, JF. van
Schoonhoven, in 8vo. f@- 18 -o 305
Merken, (L. W. y.) Germanicus , in zestien Boeken.
Amft. by P. Meyer, in 4to. f 4 -O=O 84.
Meyer, (Ì. FE.) Alchymistifche Brieven. Amft, by A.
JF. v. Toll, in gr. Rvo. fo - 10- O0 63
Michaelis, (FJ. D.) Nieuwe Overzerting des Ouden Tese
taments, nét aanmerkingen voor Ongeleerden. IlIde
Deel. rfte Stuk. Utr. by de Wed. PF. v. Schoonhoven,
gr. Bvof r-s-0o 405
Inleiding in de Godlyke Schriften
des Nieuwen Verhonds. Ilde Deel. rfte Stuk. ’s Ha
… ge, bv Ff. H. Munnikhuizen en C. Plaat, in gr. 8vo.
„f2-1o-o0 Á
n Ide Deels ,IIde Stuk, f 3-0 «o s8r
Middelen ter bevestiging en voortplanting van den Ghríst-
Iyken Godsdienst in Nederlands Indië, Haarl. by $.
Tydgaat, in gr. 8vo. fo-8-0 415
Millot's Gedenkfchriften , dienende tot de Gefchiedenis
van Lodewyk den XIV en XV. IVde Deel. Amt. b
Yntema en Tieboel, in gr. 8vo.f 1 - 16 +0 IS
Vde Deel, f 1 « 16 -0 472
Misfive aan de Heeren Schryvers der Vaderlandíche Let-
teroeffeninger. Door E.‚' W. V. ’s Hage, by IJ.
Thierry enC. Menfing, in gr. 8vo. fo-6-: 626
_— over de Aanfpraak der Roomsch Catholyke
Pastooren onder de Bailuagie van Rynland fo-4-o508
Mobachius ; (Joach.) Kort verhaal van eenige zeldzagmg
en weetenswaardige byzonderheden by de Ínneeminge
… van. ’s Hestogenbosch en Wezel. ’s Bosch, by J. en
. _. Palier, in gto.fo-8-o | ‘167
Muller, (M.) Proeve van de Wynroeykunde. Gron. by
H. Crebas, in gr. 8vo. fo-14-o hg
Mufeum Haganum anni end Theologicum. jn
vs |
REGIS TER
IL Pers. 2 Haga Com. apud J. Munnikhuizen & C.
Plaat; in 8vo. f 1- 0-0 327
Tom. IV. Pars. 1. 588
Muzykonderwyzer (De) of volledig onderwys in de Mu-
zykkunde. zfte Stuk. Roct. by L. Burgvliet „ in gr.
"gmg
_8vo.f 1-5 -Q 376.
N.
asfauw la Leck, (L. Th. Graave van) Politieke Brie-
EV ven over verfcheiden gewigtige onderwerpen „betrek-
. kelyk zo tot het Staatkundig als Huishoudelyk beftier
‚der Republiek. zsfte Stukje. Utr. by G. T. yv. Pad-
denburg , in gr. 8vo. f o
ingr. 8vo.f 1-0-o0
Navolgingen (Vrye) van Hoogduitfche Gezangen, in
gr. 8vo. fo-8-o0 88
Nauta , (S.) Lykreden over het Affterven van den H. W.
G. Heer lonkheer O. Z. y. Haren. Zwolle, by S. Clt
ment en Zoon, in gr. 8vo. fo-6.o 276
2-0 k 397
Nathan de Wyze, Tooneelfpel. ’s Hage, by JF. v. Cleef, -
624
Neerlandsch. India, in haaren tegenwoordigen toeftand -
befchouwd. Batavia, in gr. 8vo.f o- 12 =O 224
Niemeijer, (A. H.) De CharaCterkunde van den Bybel,
Ifte Deel, 2de Stuk. Amft, by Ff. Déll, in gr. vo.
fi-16 -O ‚317
hen (D. G.) Verhandeling over den wasdom der
Christlyke Leeraars, in kennis en ondervipding, naar
de behoeften vàn onzen tyd. Utr. by G. T. yv. Pad-
denburg , in er. 8vo. f 1 - 4-0 225
Nieuwland , E-) Vermaaklvkheden uit de Kerkgefchie-
denis. 's Hage, by J. Thierry, in gr. Svo. f 3-6 <0
| 439
Noodlot (Het) van America, of Zamepfpraak betrekke-
lyk tot den Oorlog. Gend, by JF. £. yv. d. Schueren.
In 8vo. fo- 11-00 376
QD :eeronist, (De) eene byeenverzameling van Ver-
toogen , Gefprekken , Voorflagen , en Proeven, tot
welzyn van het Vaderland, 3de Stuk, in gr. in
„ 12 =O : $ 487
fo |
Onderzoek (Historisch) over de Speelkaartea. Utr. by
HI, v. S, in 8vo. fo- II -o 403
Oor (Her) in't Kabinet, of geheime Zamenfpraaken , ber
. Ee ‘ 8 ï 0
… -treffende.den toeftand: van America, enz. in gr. Sva,
Et Ee NE 404
Oortgyzen, (A. F.) Befchryving en Afbeelding van een
Tuimel:Schepmachine, dienftig voor allerhande Wa
termolens. Hoorn, by F. v. Ophem ‚in gr, Bvo.fo-16-0
: hoi s E
Oostindisch Vloeipapier, f zl 4-0 SIG
p pieren (Verdere) over de Drostendienften in Overys-
._fel,en het daaromtrent voorgevallene met Jonkheer F.
Derk v. d. Capellen, Heer van den Pol. 8r
„Pauli, (G. F.) Predikaatfien over het lyden en fterven van
‚ „onzch Heere Fefus Christus, Ifte Deel. Utr, by F.C,
ten Bosch, in gr. 8vo. f £ - 16 -O 368
Paulus, (P.) Register op de verklaaring der Unie van U-
trecht, waar by gevoegd is een berigt, omtrent eenige
plaatzen , in dezelve voorkomende. IVde Deel, Utr.
by B. Wild en de Wed, JF. v. Schoonhoven, in gr. 8vo,
fte O 0, ú 291
Plan ter verbetering van Nederlands Zeeweezen, Amft.
by D. Schuurman, in gr. 8vo. f 1-2 -o 267
Porte (de la) Nieuwe Reiziger, of Befchryving van de
Ouds en Nieuwe Wereld. XXIII Deel. otd. by A.
_ Blusféen Zoon, ingr. 8vo. f1-16-o. 352
Procedure (Kerkelyke) in de zaak van Ds. Sandtman en
… zZvne kon voor de Ed. Clasfis van- Utrecha,
Utr. by H. y. Otterloo, in gr. 8vo. f-1 -s-'o 277
‚Proeve van ftichtelyke Mengelfchriften, door Ff. Tobler
F. C, Lavater. Hoorn , by F. Smidde, in gr. 8vo. fo-11-o
van Dichtkundige Letteroefeningen, over den
Smaak in de Poëgye, over den Abraham den ‘Aardsva-
‚ der van A. Hoogvlied. Utr. by de Wed. JF. yv. Schoon-
hoven, in gr. 8vo. f 2 +4 -0O 309
. van Dichtlievende Mengelftoffen. Onder de Spreuk,
Contentio dat habilitaten; Amft. by W, Courife, Junior
in 8vo.f 1 -o«o - Ee 62E
R. Be L,
Pff, (F. G.) Aardrykskunde voor de Kinderen; Amft.
s by F. Allart, IL Deeltjes, in 8vo. f 1 -16-o zo
Recherches fur le Commerce. On Idées relatives aux differens
Peuples de l'Europe. T. IL, P. 1. Amfterdamchez M. M,
Rey, in 8vo, gr. pap. f-1 » 19 OQ fa
ë fj Ge
P
REGIS TER
Redenvoering van een Engelschman ter verdeediging van
zyne Natie, openlyk uitgefproaken in de Societeic,
ust na Zorg te Rotterdam, in gr, 8vo. f OQ - 4 -0 355
Reispraatje (Vermaaklyk) voorgevallen in de Trekfchui.
ten van ’s Hage tot Utrecht, over de Werkjes van
Schasz ‚enz. Nym. by A. v. Geor,in gr. 8vo.fo-16-0
| _13Ï
Rhapfodist , (De Britfche) of Mengelfchriften van Rie
chard Steele ‚en andere. Amft. by W. Holtrop ‚in 8vo.
IJF Deelen f 3-12 -0 sar
Riemfnyder , (H.) Fabelen en Vertelzels ‚naar de nieuw-
fte en beste Hoogduitfche Dichters, ’s Hage, by }
HB. Munnikhuizen en C. Plaat, in gr. 8vo. f 1 - en
| 20
Robertfon , (W.) De Gefchiedenis van Schotland , geduu-
rende de Regeeringen van Koningin MARIA en Koning
AcoBUs den VI, tot diens komst op den Engelfíchea
hroon ; benevens een kort verflag der Schotfche Ge-
fchiedenis vóór dat Tydperk. Illde Deel. Amft by
Yntema en Tieboel, in gr. 8vo. f 1 - IO-O 84
Roeping (Het eerfte en voornaamite deel der uitwendie)
zedert de Hervorming tot heden, de egte Leer der
Hervormde Kerk. Utr, by H. yv. Otterloo, in gr. 8vo.
fi-6-0 | 273
se S.
Gamenfpraak (Een) tusfchen twee Perfoonen over den
toeftand van het Ye, Amft. by D. Swart en 1d. Schol.
ten, in gr. 8vo.fo-2-0o | 64
tusfchen PFofeph en Levi, Jooden, Chris-
tiaan en Denkvry, Christenen, over het genomen be-
fluit in de vergadering van den Oeconomifchen Tak,
om dezelve met een Gebed te openen en te fluiren,
naar het ftelzel van den Natuurlyken Godsdienst ,
fo-6-o E31
Sander , (H.) Van de goedheid en wysheid Gods in de
Natuur. Utr. by de. Wed. 9. v. Schoonhoven, enz. il
. gr. 8vo. f2-o-o0 ‘ 248
Sandifort , (Ed.) Obfervationes Anatomico-Pathologice Lib.
Lupgd: Batav. apud. P. v. d Eyk et D. Vygh,in gr. 4.
"Ch. maj.f s-16-0 189
Scharp, (Î.) Kerkreden, ter inwyding der nieuwe En
verbeterde: Pfalmberyming, in de Gemeente van St.
Anna Land. Leyd. by F. Koet „in gr. nh det
Scheeps
REGIS TE R,
Scheepsdienst (De) door 9. H. van Kingsbergen, Ridder,
en Kapitein ter Zee, uitgegeeven door C. A. Verheul,
Luitenant, enz. Amft. by JF. Allart, in gr. 8vo,
f1r-5s-o: | 532
Schouwburg , (Spectatoriaale) VIllfte Deel. Amft. by
P. Meyer, in 8vo. f 1 <16 - 9 447
Sepp, (C.) Nederlandfche Infeôten befchreeven ‘en afge.
beeld. IVde Stuk. 12 en 13de Verhandelingen, if
_ 4t0.f I= 16-0 471
Smoliet, Reize van Humphry Klinker. II, Deelen ,’s Ha-
ge, by 7. ld: in gr. 8vo. f 4 - 0-0 aat
Spaan, (P. v.j Verhandeling over het Burgerlyke Regts-
gebied onder de Regeering der Graaven uit de Hui
zen van Holland, ’s Hage, by F. A. Bouvink, in gr.
8vo. f o - I4 - O ss8
Specimina Philologica Critica , feu Nova Verfso Cap. I. @& IF.
Vaticiniorum PFefais. Hard. apud J. Moojen, in 4t0.
._ M. 9
Spettator (De) der Jeugd, of Mengelingen ter vonni
e van het Verftand, den Smaak en het Hart. Ifte
eel. Amft. by J. v.° Gulik, in 8vo. f o-18-o 168
Speldeboek. (Nieuw Nederduitsch) Utr. by de Wed.
F. v. Schoonhoven, in 8vo. fo - 12 =O Gos
Spiegel, (L. P. v. d.) Bundel van onuitgegeeven Stuk.
ken , dienende ter opheldering der Vaderlandfche His.
torie en Regeeringsform, en voornaamlyk der Histo.
rie van de Unie van Utrecht. Ifte Deel. Goes, by
F. bri in gr. 8vo. f 1-16-0 285
Spion (De Franfche) te Londen. rfte Stuk. ’s Hage,
by H. H. van Drecht, fo - 15 - © 169
Stapfer, (Ì.) Een tiental Predikatien. 4de Stuk. Utr.
by G. T.en A. v. Paddenburg, in gr. 8vo.f 1 - 4-0
Sterck, (A) Leerredenen over verfchillende Ondemerden.
Campen ‚by J.A. de Chalmot ‚enz. in gr. 8vo. f1-16-0
Stinftra , (3) Oude Voorfpellingen aangaande den Mas.
fias en deszelven Openbaaringen, opgehelderd, en toes
gepast op den Heere Jefus en zyn Euangelium. Ifte
eel. Harl. by V.v. d. Plaats, in gr. 8vo. f 3-0-0
8
9
Stoll , (C.) Natuurlyke en naar ’t leeven naukeurig ge-
kleurde afbeeldingen en befchryvingen der Seo en
| —… … Wante
RE GIS TT ER.
Wantzen, in alle vier de Werelddeelen huishouden-
de. In ’t Fransch en Nederduitsch , in gr. 4toe Amtft.
by JF. Ch. Sepp, f4-O0-o0 471
Swaving , (C.) Proeve van Aanmerkingen over het regt
en onregt gebruik der H. Schrift. 3de Stuk. Utr. by
A. v. Paddenburg en C. v. d. Brink, Jansz. in gr. 8vo.
fo-t12-o | 492
Swinden, (JF. Hy.) Befchryving van een Kunstítuk, ver-
beeldende een volledig beweeglvk Hemelsgeftel, uit-
gedagt en vervaardigd door Eife Eifinga. Franek. by
D. v. d. Sluis en D. Romar, in gr. 8vo. fo - 16-0
598
Symbole Litterarie Hagane. Cl. II. Fafc. . Hag. a pud J.
Munon'khuizen en C. Plaat, in 8vo.f 1-o-so 583
[unbers, (C. P.) Verhandeling over de Japan/che Na:
te. En een Berigt van het Koningryk Tibet, door
t Steward. Amtt. by PJ. H. Sehneider, in gr. 8vo.
fo-18-o , 480
Tooneel. (Het Spectatoriaal) Ifte Deel. Utr. by H.
Spruit, in 8vo. f 1 -. 8 Oo 622
Tozen, (M. E.) Inleiding tot de algemeene en byzonde-
re Staatkunde van Europa. Iíte Deel. Utr. by 2.
Wild, in gr. 8vo. f 1-16 -o 74
Ilde Deet f r dln -Q 553
Verdeediging der Bardietjes, tegen de Schryvers der
Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen. Amt. by
‚Holtrop, in gr. 8vo. fo-4-0 222
Vergelyking (Befchouwende) tusfchen de Watermolens
met hellende en ftaande Schepraders; enz. Met Fig,
’s Hage, by J. H. Munnikhuizen, in fol. fo’. 18 - o 67
Verhandeling over de waardye der Symboten, in ’e licht
gegeeven, ter gelevenheid van eene hier bygevoegde
Predikatie van PF. Heilmans. Met daar toe behooren-
de Bylagen. ’s Hage, by G. du Mee , in 8vo.
fo-16-o 275
am over het hooge Rechtsgebied in Holland
… €en Westvriesland, onder de Regeering der Graaven;
‚enz. 's Hage, by- JF. A. Bouvink, in gr. 8vo.
fo-I14-o0 339
Verhandeling over den invloed der Opvoeding op de Ze
den en Weetenfchappen. ’s Hage, by G. du Mee, in
8vo.fo-6-0 | ve
vere
REGISTER.
Verhandelingen (Uitgeleezene) over de Wysgeerte er
Fraaije Letteren, getrokken uit de Werken der Kos
ninglyke Academie der Weetenfchappen te Berlyn,
met Byvoegzels vermeerderd door Sf. Fr. Hennert. Ifte
Deel. Utr. by A. yv. Paddenburg en PF. yv. Vlooten, in
gr. 8vo.f 2-4 - O de 425
— (Uitgezogte) over Bybeluitlegkundige
Natuur- Wiskundige en andere Weetenfchappen , van
het Genootfchap , onder de Zinfpreuk : Verfcheidenheid
en Overeenftemming , ve Roccerdam. zsíte Stuk. Rott.
by A. Bothall en P. Holfteyn, in gr. 8vo.fo-12-o 483
— ter beantwoordinge van een voorftel,
opgegeeven door de Heeren Bezorgers van het Stok
Piaanfche Legaat. -Leyd. by S. en F, Luchtmans, in
gr. 410. f 2’- IOO dn ‚ 432
, ter nafpooringe van de Wetten en Ge-
fteldheid onzes Vaderlands, enz. door een Genoot-
fchap te Groningen, Pro excolendo Pure Patrio, IIde
Deel. Gron. by JF. Bolt, in gr. 8vof 3-0o-0 20
van de Natuur en Geneeskundige Core
respondentie in de Vereenigde Nederlanden, opgerigt
in °s Gravenhage. Ifte Deel. rfte Stuk. ’s Hage,
by JF. A. Bouvink, in gr. 8vo. f 0 - 14 - Oo sio
van het Baraafsch Genootfchap der
Proefondervindelyke Wysgeerte te Rotterdam. IVde
Deel. Rott. by R. Arrenberg , in gr. 4to. f 3-o Oo 40
van het Geneeskundig Genootfchap, on-
der de Zinfpreuk : ervandis Civibus. Vde Deel. Amft,
by P. Conradi, in'gr. 8vo. f 1 - 16 - O 548
van het Genootfchap Floreant Liberales
Artes. Ilde Deel. 2de Stuk. Amft. by G. Warnars,
in gr. 8vo. f 1 - 16 -o 513
ee niegegeeven door de Hollandfche Maat-
fchappye der Weetentchappen te Haarlem. XIX Deels
_ zfte Stuk. Haarl. by JF. Bosch; in gr. 8vo.f 3 - 6-0
, | 29
Vermeer, (T.) Kort Begrip der Grondwaarheden van
… den Christlyken Godsdienst. Utr, by G. v. d. Brink,
Jansz. in8vo. fo- 6 -o 100
ears
…… Nerflag (Echt) der voornaamfte Leevenshyzonderheden
van JOEN PAUL JONES. Amft. by D. Schuurman, in gr.
. 8vo.fo-12-0 ven
e Ver
RE GIS T ER.
Vervolg van Papieren over de Drostendienften in Overs
sfel, en ’t geen daaromtrent is voorgevallen met Jonks
hee JF. Derk v. d. Capellen, Heer van den Pol. 260
Woorda, (G. J.} Godgeleerde Verhandelingen. Leeuw.
by G. Tresling, in gr.8vo. fo - 16: 0 143
Voorftelling (Vreedzaame en vrymoedige) van een Am-
fterdamsch Mennoniet Koopman, om Europa Vrede
te bezorgen. enz. fo- 6-0 625
_ Vorftius, (}- H.) Redevoering op het eerfte Eeuwfeest.
van het Lutherfche Diakonie Weeshuis te Amfterdam
gevierd: Amt, by 3. dn 4to.f 1 -8-o0 418
Mi
é
JJ eeraar ‚ (J.) Lyst van de gewoonlyke vaste Feest-
dagen der Roomfche Kerke; dienende tot begrip
van de dagtekeningen der oude Brieven. Amft. by Yn-
tema en Tieboel, in gr. 8vo. fo-8-o
Wp
Tractaaten. Ide Deel. Amft. by Yntema en Tieboel,
in gr. 8vo.f 2-8 -o0 $20
Water, (Y. W. te) Historie van hect Verbond en de
Smeekfíchriften der Nederlandfctie Edelen, ter verkry-
ging van. Vryheid in den Godsdienst en Burgerftaat.
2de Stuk. Midd. by P. Gillisfen, in gr. 8vo.
2-10 -O en _ 168
Watfon, (R.) Brieven tot Verdeediging van de Voort-
… planting des Christlyken Godsdiensts. Amft. by Yn-
tema en Tieboel, in gr. 8vo.f 1-8 +
»O 45
Wetzel, Hekelende Verlraalen. Amft. by A. E. Munnik-
huizen, in Rvo.f o- 18 -o0 17
Weyerman, (F. C.) Het oog in ’t Zeil. Leyd. by C.
van Hogeveen en C. Heiligert, in sto. f 2 - 12 -O 176
Zekboekie (Geographisch) voor Neerlands Jeugd, en
verhandeling over de Globe, Leyd. by F. de Does,
Pz. in 8vo. fo- 10 0 308
Zamenfpraaken van DIOGENES van Sinope. Amft. by 3.
Waldorp, in 8vo. f 1-4 -o 313
Zangwyzen tot de Geestlyke Oden en Liederen, uitgce
geeven door A. v. d. Berg ,Ifte Deel. Utr. by de Wed.
SF. yv. Sehoonhoven, in gr. 8vo. f T-16-0 379
Zollikofer (G. PF.) Leerredenen, sde Stuk. Amft. by £.
Meijer, in gr. 8vo. f r-seo ì 459
Zorghart, of de fchrandere Huisvader , Tooneelfpel. Utr. by
by JF. Visch, in gr. 8vo, foe 8-0 BLAD
27
—- Verzameling van Historifche en Policike .
.
Lene am
B LADWYZER
Ld
… Ásramé, bedenkingen over
, verdeedigd, L
D
E.
KR
VOORNAAMSTE BTZONDERHEDEN:
In de Eerfte Stukken des Eerften en T wecden Deels.
(Len II dienen ter ‘ aanduiding van het Ifte en Ilde Deel.) °
frbidderië (De Algemeene
welmeenende) in Christus
i81— 183
Asauzir beeft in zyne jeugd de
egtheid van ket Boek der
“_ Openbaaringe ontkend; doch
naderhand beleden, 1. 9, 10
afbeelen, waart toe ze gebruikt
worden, I. so
ÂsicaëL net, Kamerjuffer vao
Koningin ANNa, haar gedrag,
16r
de
ftraffe hem aangsdaan, 1. ár
Anranam's Broederlyke toegce-
venheid, ten opzigte van LOTH
„fchetst, L 144
rasevanch (Over dé noodi-
ge Befcheidenbeid in het be-
oordeelen van) I. 222
„Afleider van den Blixem voor
Landlieden op den akker,L. 310
Aur, verfchil der Sunniten en
der Schiiten, over zyne Re-
graafplaats. 1. 576. Zyne Be-
graafplaats en Moskée, daar
boven gebouwd, befchreeven.
ij
Ármaczo, (Dizcò pr) Be-
rigt wegens zyn Charatter ,
3 113
AAlmagt , (Gons) hoe in de
onafmeetiykheid des Starren-
heinels op te merken, 1. 344
… ÏI, DEEL. ALG. LEET. NO. 15.
Almanach, welk eene verande-
ring hier iÍn ten tyde var
he GREGORIUS gemaakt ,
U. 153
Americá, (De Ontvolking van)
“ gan verkeerde oorzaaken toe-
gefchreeven. I. 326. Moet
noch aan eene verdelgende
Staat!':unde noch aan de Geest.
Iykheid worden toegekend.
327, 328
Ampten, dezelver opeenhooping
in één perfoon zeer nadeelig ,
f 398
Anna, (Koningin) tégen haare
Staatsdienaats vooringeuomen,
IL. ICr
Appelboomen, (Van de) die ge-
zegd worden .vrugten voort
te brengen, zonder te bloei.
jeu, II. 39
Arithmetica Binarta, hoe dezel.
ve gefchiedt, 1. 27r
Arundel , (De Gedenkftukken
van) te Oxfort niec verwaar:
loosd, II. 183
Asfche, (Over 't gebruik der)
in ‘t verbe:cren &n bemesten
der Landen, LL. 2t,35f
Aschverkoopinge , (Oorfpron
der ) hier te Lande, IL. 35
Azyn, (Bewerking om de Zelf.
ftandigheden, die aan zuure
gisting onderworpen zyn, in)
teveranderen, U, 278
Ax Azn;
«
BLAD W Y ZERE.
"Aêyn, wyze om dezelve te
maaken, IÌ 282
ank van Amfterdam vóór die
te Londen opgerigt, Il. 157
Bardities, taalkundige aann.cr-
kingen over dat woord, I.
618 en II. 622
Beeld, (Bepaaling wat het) ee-
per zaake is, IÌ "SOI
Beelden, en Basrelifs, door een-
ftroomend water gevormd, 1E.
126
Beildenflorm, Foom/chen Zo wel
als Onroomfchen aaar aan fchul-
dig. IL. 2oo. Oorzaak van
verdeeldheid onder de ar
… ald.
Begeerlykheden , (Welke de
oofd-) in den Mensch zyn.
IL 325. Hoe dezelve werken,
in: onderfcheide geftellen. 326
Begraaven, (Het) in de Kerken
te keer gegaan, 104
Belien, wegens deszelfs Dragt
onder onze: Voorouders , EL
(Verklaai ben
Bergen , (Verklaaring van den
GOEDEOnE der) 1. 484. Rang:
fchikking der Bergen. 486
Berken- Boomen, van welk ge-
bruik, L 530
Beuk:n- Boomen, van welk ge-
bruik, L. n S29
Bills, (Onderfcheide) în Enge-
Jand, en hoe daaromtrent ge.
handeld wordt. 557
BjönnsTAuL, zyn wedervaaren
by Paus CcirMens den XIV.
u. 123
Blixem, bedenkingen daar over,
Il. 108
Bloem-kool , (Ttalinanfche) be-
fchreeven, en derzelver Cul-
tuur hier aangepreezen, IL
37
Boer , (Aanmerking over de be-
naaming van) aan een der Fi
guuren in de Speelkaarterf ge
geeven, II 404
Bolgewasfen, algemeene aanmer-
kingen over dezelve, II. 380
Boonen, (Magszanfs) derzelver
cultuur hier te lande aangapree-
zen, II. k
BossuzT , beoordeeling ‘van dee-
zen Gefchiedfchryver, II. 393
Brandenetels , befchteeven. IL
1c3. Waar uit het branden
ontftaat,onderzogt, 104. Nut-
tigheden derzelven. Ios
Breverope , (HENDRIK VAN)
of hy na de Graafiykheid in
Holland geftaan hebbe,. on-
dei zoet, II. 204
Brood , (Aanbidding van het Ge-
wyde) in de Kerfpelen van
Frankryk, IL 213
CC AREL pe V, hoe hy met de
Costumen der Steden te
werk ging, L 19 Enz.
Caspifche (Zee ) wegens haare
Gemeenfchap met de Zwarte
zee, L. 488
Chamouns, (De Valei van) be-
íchreeven, 1. 2934
CharaBters, (Wat 'er noodig is
in agt teneemen, om de) ons
in den Bybel voorkomende,
recht te beoordeelen, I. 264
Chineefen, hunne Tuinkunst be-
fchreeven , [. 444
Christendom, bewys voer YT zel-
ve uit de getuigenisfen der
vyanden ontleend. IL 179.
Zegepraal van 't zelve op 't
Ongeloof. r8r
dwangmiddelen tot voort-
planting daar van verkeerd en
vrugtloos, II. 497
Christenen, waar by het toekomt
dat zy niet onder de opmer-
king der oude Heidenfche
Gefchiedfchryvers vielen, IL
49
Cunus
BL AD WY ZE R.
Cumisrüs:, zyn geboortedag
volgens SCHUTTE, L. 518.
Aanmerking over zyne Ziajs-
angst, II.
Cremens pe XIV, hoe min-
zaam hy NISAMEBANE hat
IL.
Compagnie , ( Nederlandf che Oos
indijche) corzaaken vin haar
verderf, L 77. Middelen tot
re {res. 318
ConduBor, zie Onweersafleider.
Confesfie , (Bige) hoe noodzaak-
lyk in een Regtgeding, Se
Conhois of Scbulptrek , ten soad
flage der Wynroeikunde ge-
legd, IL. … 55
CoxiLra oLrmereA, Misflag van
. LA LANDE, Wegens deezé
‚ Dichteres, te recht gebragt, ep
x Panelen XIV, toegelicht.
13
en 233. Opgehelderd ,
L 38 t
Cortas, (FeRnimAND) berigt :
wegens zyn Perfoon en eer
rater, L'
Costumen, (Gefchied- en Regts-
‘kundige Aaninerkingen wegens
‚het overleveren van der
Stede) ten Hove. I 106. Der-
. zelver nog verbindende:kragt,
fchaon. door den Landsheer .
‚net dine 200
Der IK: 287. Ver-
taaling van SCHUTTE En 2yn
ge.oelen over die Godípraa-
ke, Lì 337 enz.
DaunrY's, (Lord) of HENRY
S1EWARD'S Charaêter, I. 540
Da rtiaN, bedenkingen over de
…_ftraffe hem pr gn ]. B
Deisten , Duitfche) van fleg
De dan de. Engelfchen,
E den
369.
© Doornen en Distelen, die by ons
4
Dennen- Boomen, war toe des
zelve dienen, I. 529
Deugd , (Vroegtydige) aange:
preezen , 1. . ë
(Tempel der) befchree-
ven, II. 15
Dichter ‚ welke algemeene oog-
merken hy moet bedoelen. í.
A1o. Welke de eigenaartige
. voorwerpen van zyn Kupst
zyn, art. De algemeene re-
“gelen welke hy behoort. ín
agt te neemen. 412
Dieren, (Rangfchikking der) oan
den Heer BODDAERT, [. 99
Dond:r, op zichzelven niet fcha-
- delyk , Hu. tog
grogijen, zyn geheel andere.
dan daar de Schrift van meldt
als een Vloek. I. 395. Welke
daar bedoeld worden, 396.
Voordeelen die onze Door-
hen en Distelen aanbrengen.
397
DaeoseL , (Leevensberigt van
' CoRNELIS) IL. rrr. Uitvinder
. van den Thermometer. 114
06 Drenkelingen; middel om dezeke
ve te herftellep , door den
. Heer SCHRAGE
ven, IL.
Dronkenfchap , hoe zich best
daar tegen te hoeden, En
Dwaalichjes, wat ene en
ii. 11Q
E.
Edelen, (Nederlandfche) verflag
van hun Verbond en ingele-
verde Smeekfchriften, II. 198
over derzelver Regts-
gebied , onder de Graaven,
IL. 343
Edi van Nantes, verflag we.
gens de herroeping van 't zel-
ve, 1. 155
Eedzweeren , oorzaak van de
à mis:
d.
… Eenzaamheid, hoe te
N
5 LAD W Y2ZER.
minagtiog van dit ftaatlyk he.
dryf, L. 389
Rendragt de Band onzer Pro-
vintien, IL. 218
Eenheid, (Gops) door de Griek-
Sche Wysgeeren erkend, IL.
434. Zy Waren dit denkbeeld
piet aan de PFeoden dar
befteeden,
1. rar, en hoe door gezellig-
heid af te wisfclen. 142
Eeuw, (Tafereel vaa de X Vlllde)
I
hd,
Evenwigt, (Van het) der Staaten
in Esropa, ÌL 75 enz.
Egyptenaars, van waar de Vee-
boeders by hun gehaat, IL. ss9
Eigenzinnigheid , in de Kip-
deren kan voorgekomen en
geweerd worden, L. 423
Eiken-Boomen:, van welk ge-
bruik, L 529
mlam (Mtydgroene) derzelver
(nelle groei, LI.
Eleäricit.it, in welke Zieken
en Kwaalen.zy met vrugt ban
gebruikt worden, Il. 19
(Middel om de. ftoffe
der) by voorraad te verzeame-
len, 1: 3
63
esd
a
de "3
ELizaBETH, het Charafter dier
Konínginze gefcheust, IL. 350
Elzen, van. welk. een dienst,
„EL 530
Engelen , (Wat de Sadduceen van
ee) ftelden, 1. 258, ENZ.
Esrranzs , (p') Onderhandeling
tusíchen hemen ne WiTT, Ín
« waar licht gefteld, IL. 613
Esra (Gelykheid wsfchen de
Lavas: van de) en den Vefu-
vins, IÌ. 5
Euangelien , (Apocryphe) welk
. gebruik Eukas daar van
maakt heeft, IL o
Euangelisten , op welken tyd
elk derdelwe gefchreeven hob.
be, L s2r. Grondregelk ,
welke men in het
gener Zamenftemminge te vol-
gen hebbe, ald. Waar by
het toekome dat zy in Uit
drukkingen zo zeer overeen-
ftemmen , IL 8
Europa, (Algemeene , byzondere
en buitenlandíche belangen der
Staaten in) en van derzelver
Evenwigt , E 75
rankryk, (Berigt wegens de
Huwelyken der Proteftanten
in) en van den Staat diens
Godsdienftigen Aanhangs, 1.
219
(Land. en Zeemagt van)
u. 29
Fusco del Ligno befchreeven,
ik 127
G.
(GELATEN IV: toegelicht, IL
409
Geaartheden, (Over de verfchil-
lende) der Menfchen, en den
* invloed daar wan’ op hum ge:
drag , 11. 322
Gebed, (Onderfcheid tusfchen
het) der en om Won-
derwerken,en de Gebeden der
heks ja '’”* algemeen,
e 2, 3
Gebeden, (Bedenkingen over de
Verhooring der) van de God-
vrugtigen in 't algemeen, L
3, 4
Geerst , (Geele en Witte) ter
Cultuure in onge Landen aam
gepreezen, Il. . … 36
Geestiyken, de Ontvolking van
America verketrd aan dezel.
ven ten. laste gelègd. 1. 328.
Zy zyn veel eer de Befcherm-
heeren der Inbooreliogen. ald.
mmm Over dergelver Regtsger
bied onder de. Graaven, Ih
. 342
Ge
«
ee”
EL AD WYZER
Geleerdheid, (Staat der) in de
Roomfche Kerk in de XVIII.
Eeuw, 11. 567
‘GervErRT, hooftrekken van zyn
Character , L 74
Gelukzaligheid , (Algemeene)
Dichtftukje, IL.
Gentoos, over hunne Godsdien-
ftige Inftellingen en Verdraag-
zaamheid, Ì. 6x, 62
Gefchiedenis, (Kerklyke) hoe nut
te beoefenen voor eenen Leer-
aar, IL. 228
Gez Ifchappen , (Aanmerkingen
over de talryke en groote) 1.
5
Gisting, waar in dezelve be-
ftaat , IL 280
edsdienst, (Natuurlyke) welke
die is, II 366
ommen (Geopenbaarde) welke
die is, IL 366
a (Plan van den inwen-
digen en uitwendigen Christ-
lyken) IL. 185
ee — Welk eene aangenaamheid
en vrolykhcid dezelve ver-
fchaft, IL. 187
mmm de openbaare handhaa-
ving daarvan ernftig aange-
preezen uit het oogpunt van
voorbeeldlykheid , Il. 24oenz. -
doederen, (Berigt over bet ver-
fchil wegens de Kerklyke) in
de Nederlanden , IL 440
Graaven , uit den Huize van
Holland, hoe zy hun gezag
en Regtsgebied geoefend heb-
ben. If. 339. Welk eene fchik-
king zy op de Stedelyke
Overheid maakten, 560: Voor-
regten door hun aan de Stede-
lingen bl s62
jaearvr IH. 3, 4. zin deezer
sf bvn Hag SN 188
andel. V. 34 =—mgo. opgenel-
derd, d. . 463
Xxig3
575
HanpeL. VII 16. verklaar, 15.
541
XXIII 8. toegelicht, L.
259
Heanren, (Brief aan de) wat
aanleiding tot het fchryven
van denzelven gegeeven heb-
be, L 139
mmm ÏI, 15. wat daar geleerd …
wordt, en welk gebruik men
‘er van te maaken bcbbe, I.
524
XÌ. 1. Wat daar, door
Geloof, verftaan wordt, If.
270. Dit Vers toegelicht. ald.
go Heeren, (Jonge) derzelver aan-
belans , II 536
— algemeene hoedanigheden ,
welke in hun plaats hebben,
en hoe deeze ten goede moe-
ten gewend en beftuurd wor-
den, IL 538
Heibrand, watdieis, 1. 438
Hemelsgeftel, (Een volledig en
beweeglyk) door zisR zISIN-
\__GA uitgevonden, befchreeven
Ï. 59%
Pee ‚… Berigt A bk het
vestigen zyner magt te
Jeru ln If bil 207
Hervormers „ (De eerfte) hebben
niet alles gedaan noch kunnen
doen. II. 141. Wat zy gedaan
hebben. 142
Heegelied, (Het) aangemerkt als
een Lied waar in SALOMO
Liefde van God jegens Is-
raël, en van Israël jegens
God, ‘verbloemd ‚wordt opge-
zongen, IL 594
Hugenooten , oorfprong deezer
benaaminge , Il. 589
Huwelyken, hoe het met dezel-
ve in Frankryk, onder de
Proteftanten, gefteid is, L.
210
e
1}.
BLAD WYZER.
4
LJ,
Tee n (Aardölader) verplaat-
zing na Egypten, befchouwd
as een der merkwaardigfte
tydftippen in Gods beftuur
van den Aardsvaderlyken Stam.
de lotgevallen van zyn
Gellacht ftrekten om't zelve
eene Volksopvoeding te gee-
ven, II. À 406
Jaconus leert niets ftryd'gs met
de Leer van pauLus, als hy
van t Geloof en de Regtvaar-
diging fpreekt, II. 582. Wic
den Brief van PFacobus ge-
fchreven hebbe, en wannecr
dezelve gefchreeven zy. 586
agt. Teg-nftellingen van Mr.
DIERQUENS tegen Mr. REN-
Donr, ten dien opzigte, I.
18; nadere overweegingen van
dit tuk, 1. 363
Bedenkingen over het
Regt der Graaven op dat,
ftuk , I. 33
JAN, (Don) reden om dien
Landvoogd te wantrouwen ,
II. 254
Japan. De Godsdienst, daar
gehandhaafd, hadt veel over-
eenkomsts met het Pausdorm.
L __ 60
_ van de Geldípecien
aldaar, IL. 480
Jeremia XXXL. 31-40. Opge-
helderd, IL. 419
Jesara XLIII 14. toegelicht,
IL 483
Joan. 1. 4651. opgehelderd ,
L 426
Joannes de Dooper's Geboor-
tegelchiedenis kan geen ge-
fineed bedrog weezen, IL. 135
Jon, Oudheid van zyn Bock,
U. 319
. ra (Staat der) ín Egybe,
î Lie
Josee, (Charaéter van) afge
fchctst, II Si?
Israëliten, aanmerkingen over
dunne SAS ande IL. 49e
Kebkfleen, fcheikandig onder.
zogt, Í. T45
Kastanj°-Boom, (Tamme) aange-
preezen, als verdienende in ons
Land aangekweekt te worden ,
IL. 33; ongemeene grootte
waar woe dezelve opgroeijen .
ald.
Krk, (Reom/che) Staat der Ge-
leerdheid en Weetenfchappen
in dezelve in de XVillde.
Ezuw, IL. 567
Kieederdragt der Oosterlingen be-
fchreven, II. 228;van hunne
Wisfelkleederen in 't byzonder,
23e
Kxox, (Jorn) ’t Charaêter dee-
zes Schatfchen Hervormers, k
E 542
Kempas, (Byzonderheden wegens
het) der Oosterlingen, Í. 573
1 Kon. II. 25, 24. opgehelderd ,
IT. 144
Koophandel , (Aanmerkingen ovot
den fpoedigen opgang van den
Hollandjchen) 1. 207 ENZ.
a Hoe verderflyk de Oor-
log voor dengelven is. 209
=—_r Onzer Voorvaderen, vóor
de afzweering van pPHILIes
DEN Ìl, [. 582. Uitbreiding
naa dien tyd. 584
—____— de grondflag van Aeer-
landsch magt en aanzien, Ì pe
21
Kopten. Berigt van de Christe-
nen, die deezen bynaamn voe-
ren, L 116
Koracn, bedenkingen over de
ftraffe hein aangedaan, [. 41
Kruisvink , (Berigien wegens
het Nest en de Eijeren 5e
|
: 9
de) ll Pr
RL AD WYZER
Kwaadfpreekenheid hoe ze traps-
wyze toeneemt, I. 332
Kwaakers , Ínrigting van hun
Genootfchap befchreven, IÌ.
245
pmte Kosten, welke zy we-
gens de Tienden en Kerklyke
Inkomften ia Engeland moeten
betaalen, Il, 247
AMA, (Hoe men de onfterf.
Iykheid van den Grooten)
in ’t Koningryk Thibet, te
verftaan hebbe, II, 482 ; valsch
begrip, wegens de Prefenten
welke hy uitdeelt, tegenge-
{prooken. ald.
Landprovincien, în ons Vader-
land, hebben een wederkeerig
belang met de Zeeprovincien,
IT. 220
Laura zassr, Hooglceraares te
Bolegne , 11, 127
Lava, reden van deeze benaa-
ming der Vaurftroomen uit de
Brandende Bergen, L 508;
aurt der Lavas, S11; over den
tyd welken zy noodig hebben
om vrugtbaar te worden; ter
wederlegging van RECUPERO'S
gevoelen, Il. Sr
Lente, (Oosterfche befchryving
van de) II. 216
Lettres d'’Advertisfement, oor-
deel van den LEerw, s'GRAVE-,
SANNE over dit ftuk, IL. 116
| Licht, (Verfchillende gevoelens -
wat het) is, voorgefteld, IL.
484
Lugttol by de Griek:n, waar in
dezelve beftendt, II. 443
Lukas, welk eeu gebruik hy
van de Apocryphe Euangelien.,
gemaakt hebbe, en hoe zy
hem aanleiding gaven tot het
«échryven van zyn Euangelie,
il. 3; Byzonderheden door
hem vermeld, en by de ae
dere Euangeliefchryvers niet
te vinden, î. 6
ae XVII zo, ar. toegelicht ,
. 7
1. 26—38 ; wat Lukas
gelegenheid gegeeven hebbe
om dit byzouder te boeken ,
bel
IL. tr, 2. opgehelderd,
f sig
Luque, (HerNaNno ne) berigt
wegens zyn ra, L 114
Matigheid ‚ danpryzing van
die Deugd, II. 576
Mahomerthaanen , hun toeftand
in Agypte, T. 119
Manna. (Oosterfche) Zie Geerst.
Marra , Koningin van Schotland „
haare onthoofding befchreeven,
IÌ, 3445; bhaatre uitwendige
geftalte en charaêter. 348
Maarrr. XXII, 23-30. toege-
licht, ei 258
» 36-39. OPgE-
helderd, II. 369
Melkweg , aanmerkingen daar
over, Í. 305
Mensch , (Aanmerkingen over
de gepaste grootte van den)
IL 16I
(Den wilden en redely-
ken) met elkander vergelee-
ken, 1. 499
Merg en Mergfap , aanmerkingen
daar over, [, s67
Methode , (Analytifche) waar in
ze beftaat, en van de Synêhe-
tifche verfchitt, IL. Iso
Mexicaanen, van hunne vorde-
ring in de Kunften, I. 322;
an hunne Sehilderkdnst, of
childerfchrift in 't byzonder.
B 323» 324
Mexico, (Het ontwerp des Ko:
nings van Frankryk om de
Gallioenenvan) aante flaan, L.
278; doof de Prinfes de ur-
X 4 SINS
hd
LAD WEZE KRK
sins gewraakt, ald; hoe de
Geestlykheid de Staatkunde
ten dlienfte ftondt om het goed
ke Jiet 498
Middelburg , groot vermogen
“_deezer Siad vóór de beroerte,
IL. . 288
Molen-asfen en Molenroeden ,
‘ nieuwe wyze om deeze te
vervaardigen, Ì. 365
Moorden, van waar zo veelvul-
dig in de veertiende en vyf-
tiende Eeuwen, 1. 536; voor-
beelden- hier van, 538; hoe
daar door te onaanftootlyker ,
539
Morlakken, befchryeing van aat
Volk , II
olk , IT.
Munten, (Fapanfche)
van, IÌ. 480, 481
Morrar's, (Graaven van) Cha-
rater, I. "SAT
Muzyknooten, (Wie de Vin-
der en Verbeteraar der) II.
\ 378
ADIR SCHAR , Zyn Perfoon
in den Oosterfchen fèyl' be-
fchreeven, II. 214, 215
Napels, welk: voordeel die Stad
van den Vefuvius trekt, 1. sog
Natuur, (Opinerking over den
Zamenhang der) IL. 248
Neigingen (Aanmerkingen over
“den aart der) II. 572. Hoe te .
beftuuren. 574
Noarltes, zyn edclaartig ge-
drag jegens den Graaf van
Saxen, II. 474
Noorderlicht, wat het is, IL
ge 410
O0.
geloof ‚Op welke wyze de
eeraars 't zelve moeten te
keer gaan, |. 48
nmaatigheid, beweegredenen
tegen deeze Ondeugd, !1-
° 57
‚ 352
berigt daat -
Onweers-aflelder, hoe opeen MG
len te vervaardigen, IL. 47a
Oogmerk , (Beantwoording dé
raage, hoe bereik ik best
het) waar toe ik lekf, II. 23r
Oordeel over de Geregtigheid,
waar mede God 't zelve door
CHRISTUS zal houden, I. 525
(Grandbeginzels welke
wy in 't) over t zedelyk ge-
drag onzer Naasten te volgen
hebbe, II. soa
Oorlog , hoe verderfiyk voor den
Kovphandel , 1. 20Q
Oorlog fchepen, (Lyst der) van
onzen Staat in den jaare 1776.
: 28
Oosterlingen, van hunne Klee.
derdragt. [. 228. Van hunne
Zegelringen ‚229. Van hunne
Wisfelkleederen. 23e
OreNnaaRing XXIII 18. Zon-
derlinge Mystike verklaaring
deezer plaatze, I Ir
Joannes, hoe de
Heer AsAuziT daar omtrent
van gevoelen veranderd is.
Openbaaring, (Chrisciyke) voor
nbasring, stiyke) voor
eeen enkel Volk delle en
de ontdekking daar van ,f. 174
Opflalsboom, zie Upytal.
Opftandíng crrisTus, bet boofd-
bewys van den Christlyken
Godsdienst , hoe klemmend,
IL 9
Overheden, (De Pligten der) tot
Regtvaardigheid c'huis gebragt,
I. 6s
Overheid, (Stedelyke) hoedanig
onter de Regeering der Graa-
ven uit den Huize van Hoi.
land , IL
P
560, ENZ.
P,
ery, charaêterifeerende be-
chryving dar van, I. 536
7 Paarden , (Breedvoerig verlag
____ vag
BLAD WYZEK
: van de Harddraavers tred der)
|. 2 “236
Parlement , (Berit, van de ge-
fteltenís van het) in Groof
Brittanje, Il. . 554
Paurus, (De Leer van) wegeus
de Regtvaardiging door het
geloove, met die van jacogus
piet ftrydig, 1. 582
Pnriuirs pe Il, Bedenkingen van
den Heer krurr over het Regt
der Nederlanden om: hem af
te zweeren, [.* soo enz. Aan:
merkingen hier op. 504
Phyfionomiekunde, waar in gele-
gen , Il. 6o7. Of dezelve
fchadelyk is, onderzogt. 608
Pietersberg, (St) befchreeven ‚1.
461
Przanro , (Francisco) berigt
van zyn Perloon en Character,
Ë IIe
Plantgewasfan , derzelwer groei
_ als onze Artzeny befchouwd,
IL 305
mn welk eene werking zy op
de lugt doen, {1. 423
Populieren, waar toe ze gebruikt
‚worden, I. 530
Protefbanten , (Berigt wegens de)
in Frankryk, en van hunne
Huwelyken ín 'e byzonder, 1.
ZIG
Psaum XXXVI, pavips bedoe-
ling in het opftelien daar van ,
en de inhoud van dat Lied,
L 476
Pynbank, middelen voorgeflaagen,
waar van men zich, de Pyn-:
bank afgefchaft zynde, zou
‘kunnen bedienen, [. zr
Os out ‚in welke gevallen,
Cn inzonderheid inde Jicht,
nut bevonden, 1. r4. De wor-
tel, en niet de Stam, moet
gebruikt worden, 17
id
.
. « «
R. É
RAvrapo, (JaQues) Berigt van
het voorgevallene met hem
in 's Gravenhage, |. 23L
Rede, aanmerkingen over het
gebruik dasr van, in den
Godsdienst, IT 367
—___ hoe deeze, ten opzigte
der Verborgenheden , te gebrui-
ken, Il 4S7
Regeering, welke maatregels de-
zelve hebbe in agt tc neemen,
om ‘den Huislyken welvaard
van den Staat te bevorderen „
IL. _ 265
Regters , onderrigting van de
twaalf Regters, II. 5sy
Reptsgeding (t Buitengewoone en
gewoone) waar in van elkan-
der onderfcheiden , Il. 5149
Voordeelen van het Buitenge-
_woone. s sis
Reptvaardigheid , eene Hoofd.
pligt, waar toe alle de Pligcen
der Overheden kunnen gebragt
worden, [. 65
Regtvaardigmaaking , de Leer
van PAULUS €n JACOBUS, over
dit ftuk, nict ftrydig, IL. 584
ReinsT, (G8RARB) Gouverneur
van Nederlandsch Indie, berigt
van zyn leeven, IL. 400
Reis, (Hoe men zich ín ’* Oos-
ten tot de) toerust, 1. _ 574
Rekenkunde, met twee ree
tallen, hoe dezelve gefchiedt
|
Remanflrantie , in * jaar 1572,
gefchreeven, IL. 254
Rhabarber , het aankweeken daar
van, hier te lande , aangepree-
zen, IÌ. 6
No) MAN
3
Rivieren, door de onkuude on- .
zer Vaorouderen verkeerd be-:
handeld, II. 30, 3r. Hoe te
herftellen. ar
Rivierkunde ; van hoe veel aan-
Xx s be-
RL AD WYZER.
belangs voor de Nederlanden ,
1. 102
RoseRTSON , welk eene eere
hem ín Spanje, als Gefchied-
fchryver „toegekend, Il. 568
Rou. VIJL. 19—23 verklaard,
Ï
4 13
Rotkeortzen , door Braakmiddelen
en Buikzuiveringen te genee-
zen, II. 597
Rundvee, hoe voor de ziekten
te bewaaren, of ’t zelve te
geneezen, 1: 23
‚Gebs ‚ (Befchryving van het
Klooster St.) L. 549
Sadduceen,of zy het beftaan van
Engelen en Geesten volftrekt
ontkennen, onderzogt, 1.258
aan, welk een Gewas, waar
dezelve groeit, vau welk ee-
ne kragt, IL. 382
1 Sam. VII. 6 toegelicht, IJ.
Pd
gn
Ee
} I
Saxa Jiguefacta, wat by Virgí-
lius betekent, IL. 508
Schellendragt , onder onze Voor-
ouderen nagefpeurd, 1. 407
Schepens van de eene Stad in
Holland , verpligt, zomtyds, den
raad van Schepenen der ande-
re Steden ín te neemen, IT. 564
scheprad , (Hellend) aangepree-
zeu, IL. 68
Schfiten,hun verfchil met de Sun-
niten over het Graf van Art.
I. 576. Willen by dat Graf
begraaven worden. 578
Schiiderfchrift , (Van het) der
Mezicaanen, L. 324
Schoenen , (Hoedanige) onze
Voorvaders met bellen droe-
gen, Î. 428
Schoonheid, (Grondbeginzel en
Ligen(chappen der) Lì. 368
Schotland , uit welke bronnen
ROBERTSON zyne Gefchiedenis
geput hebbe, £. 492
1
Schrift , (Heilige) Hoofdregels
in 't leezen van denzelven in
agt te neemen, I.
Schulptrek, zie Conkois.
Slangeraadzel , ontknoopt , IL.
416
4 Smaak, (Aanmerkingen over de
natuur en de verfcheidenheid
van den Verftandiyken) IL
522, CUL.
Spanje, Land- en Zeemagt van
dat Ryk, II 78
Speelkaarten, over den tyd der
uitvindinge , II. 493
Speeltafel, het gedrag daar aan
leevendig gefchetst, I. 502
SPINOSA, geen Pantheist, maar
een Ideälist, IL. 428
zyne redeneertrant over
de Eindoorzaaken , tegenge-
gaan, JI. 429
am KXIII 26. toegelicht,
Starren , (Vaste) wat men gee,
derzelver fchynbaar verwarden
ftandte houden hebbe, 153045
Van derzelver beweeging. 306
Starrenhemel , hoe dezelven Gods
Almagt predikt, I. 344
Stedelingen, welk cen Regtsge-
bied de Graaven uit de Hel-
land/che Huizen hun verleen-
den, IL. 560. Voorregtendie
zy boven de Bewoonders van
het platte Land genooten, II,
12
Steden , (Coffumen der) zie le
umen.
STEWARD, (Henry) of Lord
DARNLY's Character, I. s4o
en ‚ (Klink- Toon- en Zin-)
er Hebreen, derzelver oud
heid aangetoond, I. 34
Syras, (A. A.) verdeedigd te-
gen de blaam, dat hy tot de
Ongeloovigen behoort, II
303
Kd
3LADWeYLEL
’ _ T. é
v]aake, Opheldering van de
gave der) aan de Corinthifche
Christenen gefchonken, L
229, ENZ.
Tabak, goed tot taanen bevon-
den, II. 386
Tacrrus. Zyn getuigenis, ten
aanziene der Christenen, over-
woogen, ÏÌ. 452
‘Tandtrekken, (Aanmerkingen over
het) IL. 234
Temperamenten. Zie Geaartheden.
Testament , (Nieuwe) over
“ Verdeeling in Hoofdftukken
en Verzen, 1. 87
Text, (Het verfchil tusfchen de
Hebreeuwfche en Samaritaan-
Jche) nopens den tyd der
Voortplanting van het Aards-
vaderlyk Geflacht, voorge.
‘fteld, IL 327; aan den Sama-
ritaanfchen de voorkeus ge-
geeven, 328; dit benadeelt
bet gezag van den Bybel niet.
329
Thermometer, door DREBBEL uit-
gevonden, II, 114
1 Tirmorn. II. 9, ro. opge-
…__ helderd, II. 372
Tollen, op onze Stroomen, waar
in die eigenlyk beftaan, 1.
608 ; waar op het heffen daar
van fteunt, 6og; oudtyds
niet van de Burgers en Inge-
zetenen, maar van de Vreem-
delingen, geheven. 610
Troostredenen , by het verlies
van afgeftorven Vrienden en
Bloedverwanten, II. 54
Tuimelfchep- Machine , dienftig
voor allerhande Watermolens,
befchreeven, IL. 5
Tuinkunst. De Engelfchen heb.
ben ze van de Chineezen ont-
Jeend en verbeterd, I 443;
die der Chinee{en befchreeven,
444
3
vn
Kn
vat
37%
nie, (Utrechtfche) vóór het
aangaan van dezelve is men
in deeze Gewesten op het
maaken van een nader Ver-
bond bedagt geweest, I. 448;
Prins wrinLem peEN ÌÏ, hoe
hy zich daaromtrent gedraagent
hebbe, onderzogt. 449. 453
(Eene zogenaamde ftry-
digheid in de) uit den weg
geruimd, II. 286
—_ (Over de onderfcheide
Tekeningen der) II. 293
Upflalboom, van de aanzienlyke
Landsvergadering by denzel…
ven gehouden , I[. 22 ; overde
betekenis van het woordUpflal,
23; van het wapen deezer pleg-
tigeVergaderingen, 25; vanden
tyd wanneer zy een begin en
een einde genomen hebben. 26
Ursins, (De Prinfes van)'wie
en’van welk een invloed zy
was, I. 280; wegens de on-
genade, waar in zy verviel,
en haare herftelling. 495
skoken , een Volk, befchreeven,
IL 355
N V.
ederland, (Liefde tot het)
waar in gelegen, I. 585.
wat dezelve van ons Roe,
ald,
Vebnrook, watdieis, I. 438
Verbeeldingskragt, welke die is,
IL. 463. Naar welk eene re-
gelmaat de Ziel dezelve oe
fent, 464. Derzelver vermo
gen. 465
Verborgenheden , _(Eleufinifche)
berigt daar van, 1. II
—___ kleine, of die van Pro-
Jerpina, hoe gevierd, 1. 312
Vergenegen ‚ waar uit gebooren,
Ì 427
Ver-
Tyd, (Over het befteeden
den) 1.
ed
BLADWYIEZER
did N° V. ín) door
_ wien uitgevonden, I. 88. Hoe
gebrekkig , en oordeel van
CALVINUs daar over. ê9
efuvius. Aanmerkingen van
BjÖRNsTAHL Over deezen Berg
1 sa6. Eene uitbarfting daar
van befchreeven, 5og. Gelyk-
heid
deezen Berg en de Etna, II.
52
Vliegen, (zwarte) aanmerkingen
over derzelver aankomst met
den Veenrook, 1. 440
Vogelgebraad , (Berigt van de
chaadlyke en doodlyke gevol.
gen van een venynig) 1. 396
Vredehandelingen, (Staatkundige
aanmerkingen over de) die iet
den Vrede te Utrecht afliepen, _
ik. 159 ENZ.
Vrouwen, (Over 't) cieraad der)
° 813
omm (Wegens het Regt lder)
boven de vadee fchuld.
eilchers „ tot wederbekoming
van baare ten Huwelyk aan
gebragte ih ì 44
aterbeuwkunde ‚ Van hoe
veel belangs voor de Ne-:
derlanden, Ì. 192
Waterwerktuigen, welke boofd-
hoedanigheden in dezelve
vereischt worden, II. 67
ken zie A Pe,
Weetenfchappen, (Staat der) in
de he Kerk rd de
XVIllde Eeuw, Il. * 567
Wereldlingen, hoe zy hunmezaa-
n
ken aanleggen ter befchaamin-
ge van Godsdienftigen, 1. 219
Wet, (Over de verdeeling van
de twee Tafelen der) 1. 432
Wilgen, van welk gebruik, en
rede der benaaming, l. 530
tusfchen de Lavas ven .
Wiskande , (Toegepsste) wat
deeze in zien isen 149
A: reid ‚ (Van de) der
K terlingen, }. 239
Wir, (Onderhandeling van pz)
met P'ESTRADES in t waare
licht gefteld, IL. 613
Wormen, welke in 't Menschiyk
Lichaam huisvesten, Ì. 525
Kentekens dat ze'er zyn. sld,
Wynreeikunde, gegrond op de
‚_Conchois of}Schulptrek, IÌ. sso
Wys rte, hoe het daar mede
in de XVIIIde Eeuw gefteld
is op de Roomíche Hooge-
fchoole, II. s7o
Wysgeeren, (Grichfshe) geloofden
in cops Eénheid, IL. 4345
waren dit denkbeeld niet aan
de Foeden verfchuldigd. 435
Y
‘Y'ten-Boomen, waas toc ze die-
nen, Ì ó 539
bad
ACHARIA, Van geen bedsog
* te verdenken, omtrent de
omftandigheden der Geboorte
van JOANNES den Doeper, Il.
335
Zee, (Over den ouden Staat der :
Zwarte) en haare Gemeer-
fchap met de Caspijche, F. 488
rr (Deode) haare grootte, lig-
ging, en Eigenfchappen, k
544, 545
Zeelanden, algemeenheid van die
benaaming , EE. 22
Zeemagt. Lene blyvende aange
reezen , met de middelen om
Bezcive op te regten, Íf. 267
_—_ — (Hellandfche) in °t Jaar
1776 voorgefteld, 1. 284
Zeeprovincien, inons Vaderland,
hebben een wederkeerig be-
lang met de Landprovincien,
U. ps
€-
LAD WYZER
Zegelringen, (Van de) der Oos-
terlingen, I. 22
Zenuwziekten, uit verfchillende
oorzaaken herkomftig , ook
door onderfcheide middelen te
gencezen, |. 353
Ziekten, (Opgave van de heer-
fchende) in onder{cheide dee-
len van onsVaderland, 1.1 88-190
Zonde, hoe de: oorzaak der
menschlyke Elenden, IL. 217
Zuur, (t Vertig) in hoe verre het
voor de {toffe des Vuurs te hou-
den zy, l. 148
Zwaartekragt houdt de ontelbaa
re Zonneftelzels in orde , IL, 308
‘e