Skip to main content

Full text of "Vaderlandsche letteroefeningen"

See other formats




Google 





This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves before it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world’s books discoverable online. 


It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A publie domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that’s often difficult to discover. 


Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book’s long journey from the 
publisher to a library and finally to you. 


Usage guidelines 


Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 


We also ask that you: 


+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 


+ Refrain from automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 


+ Maintain attribution The Google “watermark” you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 


+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can’t offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book’s appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 


About Google Book Search 


Google's mission is to organize the world’s information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world’s books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 


atlhtto://books.google.com/ 














ETTEN Lr 


‘ 
Ld 
. B ‚ 
en _ mn ee nn en = == = 
EN „a 8 47 en TU! 
maan un did 
VLOT ENT 8 i LTE 
DUTCH HISTOR! 
Ld 
® 


ECLER TFT EN EETL PPT 





WiARNRdeldendedoanseohtte 


Mindaftnsdsnandagserer roërtdenstanhadenddannaruhetendandndodear nds 


% dent en 
…k , 





b-. 


| 








N. 
E 

G 

N 

O 

R. 

TE 

gk 

E 

L 


’e 





. 





4 


ALGEMEENE 
VADERLANDSCHE 
LETTER-OEFENINGEN, 


WAAR IN DE 


BOEKEN EN SCHRIFTEN, 


. DIE Dig en IN ONS VADERGAND. EN 
ELDERS UITKOMEN, OORDEEL KUN- 
_ DIG TEVENS EN VRYMOEDIG 
VERHANDELD WORDEN. . 


BENEVENS 


MENGELWEREK, 


tet Fraaije Letteren, Konften en W eetenfchappen 
‘betrekkelyk. @ 





Rr 
Tweede Deels, Eerfte Stuk. 
Met Plaaten. 





geeen tente 


° tert, ete 
ht 
| tert 
® + ©. 

Te AMSTERDAM, 
By A VAN DER K R O, E, 
- en 8 
By YNTEMA zn TIEBOEI 
MDCCLXXX 


ALGEMEENE 
VADERLANDSCHE: 


LETTER-OEFENINGEN, 
Sie © WAAR IN DE | a 
"VOS SE 


BOEKEN eN SCHRIFTEN, 


DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND'EN 

ELDERS UITK'OMEN, OORDEELKUN- ” 
DIG TEVENS EN VRYMOEDIG E 
VERHANDELD WORDEN. ……… « 





Inleiding in de Godlyke Schriften van het Nieuwe Verbond , 

. door j. D. MICHAELIs. Uit het Hoogduitsch, naar den 
derden vermeerderden en verbeterden druk , in 't Neder: 
duitsch vertaald, onder het opzigt van F.G. C. RUTSz, 
Hoogduitsch Leeraar der Lut erlcie Gemeente in 's Hage. 

°F D. 1 St. In ’s Gravenhage by J. H. Munnikhuizen 
en C, Plaat in Comp. 1779. In gr. obavo, 524 bl. 


‚N sdemaal de vertaaling van dit doorgeleerde Werk 
vlytig wordt voortgezet, willen wy niet in gebre- . 
ke blyven, van den Leezeren terftond verflag van dit 
Stuk te geeven, zo dra bet ons ter hand gekomen is, 
Voorgaande berigten hebben genoegzaam getoond , op 
welk eene waarde wy deezen arbeid van den Ridderly- 
ken Hoogleeraar MicHArELIs fchatten (*) ; Benoeg des 
zal het zyn, voor tegenwbordig, den hoofdzaaklyken 
inhoud van dit Stuk voor.te draagen , en 'er een of an- 
der (taal uit mede te deelen. _ Ed 
at: Hoogeerwaarde heeft dit, en het volgende. Stuk , 
gefchikt, ter overweeginge van't geen dienen kan, ter 
algemeene ophelderinge van ieder der fchriften des.Nieu- 
wen Verbonds in ’ byzonder. Als daar is de Perfoon, 
door wiep, en, daar zulks te pasfG komt, de taal in 
Er | wel- 
(® Zie Hedend. Vad. Lettir-oeff;, VIT. D. bl, ‚ En Mie. 
PS bark L D. bl. 85. ú ne 
JÌ, DEEL. ALG. LEÍT: NO, T, A- | 


Li 


an j. D. MICHAELIS 


welke zy gelchreeven zyn; de: tyd wanneer, dé gele2 
enheid by welke, en ’t bepaalde oogmerk waar mede 
ie’ Schryvers dezelven opgéfteld hebben. — Voor 
de overweeging deezer Stukken, noperns de Euangelien „ 
gaat eene verhandeling over de Euangelien in ’t algemeen, 
derzelver naam, getal, en 't geen men nopens den op. 
hef, dien, veelen van gerzelver tegenftrydige. verhaalen 
maaken , hebbe te denken ; dat hem verder aanleiding 
eeft, om een berigt te verleenen, van de voornaamfte 

rmonien of Overeenftemmingen der Euangelien. ’c 
Verwondert ons eenigermaate ,.dat wy in dit berigt 
geen gewag vinden van de nieuwere Engelfche Schriften 
van die natuur ; inzonderheid van de Harmonie \ var 
MACKNIGHT ‚ welke zekerlyk: wel verdiende gemeld) te 
wordea. Op de af handeling hier van, befchoswc. 
hy verder ieder der vier Euangelien van MarrfRUS „ 
MARCUS , LDCAS EN JOHANNES „ ten aanzien der opge- 
noemde byzonderheden , afzonderlyk. Even zo gaat hy 
verder na; het tweede Gefchrift van LucAs „ met naame 
de Handelingen der Apostelen. Zulks brengt hem: voorts tot 
de Apostolifche Brieven, en wel, in de eerfte plaatfe „ 
tot die van den Apostel raurus; van welke ‘die, Cbly- 
vende de overigen tot het volgende Stuk: uitgefteld ,) aam 
de Galatiërs, den eerften aan de Fhesfalonicenfers „ die aam 
. de Corinthriers , en den-eërften Briev aan “TIMOTHEUS, irt 
dit Stuk overwoogen worden. ' 

Met opzigt tot iedér deezer Schriften ontvouwt de 
Hoogleeraar de bovengenoemde byzonderheden met een 
welwikkend oordeel. En in derzelver overweeging be= 

aalt zyn Ed, zig niet tot het algemeene dier voorftel- 

en’, hoedanig iets in alle Schriften van die natuur ten 
Overvlóede te vinden is; maar hy legt hét ‘er op toe om 
na te vorfchen, het geen daar toe eenigzins betrekkelyk 
geagt zou mogen worden, en ’er zyne oordeelkundige 
aanmerkingen: over mede te deelen; waaruit zelfs eene 
fobrt'‘van bykomende Verhandelingen gebooren worden , 
ter ‘ophelderinge van verfcheiden onderwerpen; inzon- 
derherd raakende de Apocryphe Schriften van die dagen’, 
den ‘ftaat der Christen-Kerke in dien tyd; en- zodanige 
heerfchende gevoelens onder Jooden en Heidenen, die 
den grondflag waren.van zeldzaame. gevoelens onder de 
Christenen, welken in deeze Schriften des Nieuwen 
Verbonds tegengegaan worden, mmm Meg kan hier uit , 
: ee 








INLEIDING TOT HET N; T. 3 
te meer daar des Hoogleeraars beleezenheid en denkwy- 
ze overbekend is, genoegzaam afneemen, dat men in 
dit gedeelte weder veel weetenswaardigs zal aantreffen , 
en ook zomtyds iets nieuws ontmoeten; dat, fchoon 
niet altoos even bondig uitgevoerd, meermaals egter 
nog wel van die natuur is, dat onbevooroordeelde let. 
teroefenaars het zelve een nader onderzoek waardig 
zullen keuten, 

"Zie hier nog, tot eene proeve, een voorbeeld eenie 
ermaate van die foort, in de voorítelling van des Hoog. . 
eraars gevoelen, wegens het gebruik dat Euangelist 
Lucas van de Apocryphe Euangelien gemaakt heeft, en 
hoe dezelven dien Schryver aanleiding gegeeven hebben, 
om zyn Euangelie op te ftellen. — In de Verhande- 
ling naamlyk, voor de befchouwing van ieder Euange- 
lie op zigzelve, heeft de Hoogleeraar het voorftel geop- 
rd; waarby het toekomt , dat MATTHEUS en LUCAS, desge- 
Des MAREUS en LUCAS, zonder elkander geleezen te hebben , 
xomtyds zo zeer in uitdrukkingen overeenkomen? en zyn Id, 
beantwoordt het indeezervoege. 

‚‚ Ik heb reeds in het voorgaande aangemerkt, dat de 
fchynftrydigheden , „tusfchen LUCAS €En MATTHEUS van 
dien aart zyn, dat LUCAS MATTHEUS, of, in geval men, 
fet anderen ‚Lucas tot den eerften Euangelist wilde maa- 
ken, dat MATTHEUS LUCAs nooit fchynt geleczen te heb. 
ben; even dat geldt ook van MARCUS €en LUCAS, En MAR. 
cvs heeft r.ucas des te minder kunnen leezen : dewyl hy 
Jaater gefchreeven heeft: | “ 
- _‚ Hier by is het zonderling, dat LUCAs, met MAT. 
THEUS , En MARCUS fomtyds in de uitdrukking zoo naauw. 
keurig overeenkomt , als anders onafhanklyke Auêeurs , 
wanneer zy eenerlei zaak verhaalen , niet pleegen te 
doen, Wanneer MARCUs en MATTHEUS dit alleen deeden „ 
zoo zoude het niet te verwonderen zyn: want MARCUS 
heeft naar het Hebreeuwsch Euangelie van MATTHEUS 

efchreeven; naar die zelfde fpreekwyzen in alle drie de 

Evangelisten , ook wel één en dezelfde harde Hebrats- 
mus, en dit niet tegenftaarde Lucas goed Grieksch kan, 
fchryven ; deeze overeenftemming in. woorden, by me- 
nige fchynbaare tegenftrydigheid in zaaken, moet eene 
oorzaak: hebben , welken eee onderzoeking verdient”. 

De voorbeelden , door den Hoogleeraar opgegeeven , 
gean wy, kortheidshalve, voorby, ‚‚ Ik weet”, ver- 
le A2 volgt 


_ 


4 J. D. MICHAELIS 


volgt hy, ss dit verfchynzel niet anders ,' dan in 
deezervoege te verklaaren: daar waren reeds vroeger ; 
dan de drie Evangeliën gefehreeven zyn, of ten minften 
eer dat MATTHEUS, in ’t Grieksch, vertaald is, andere 
Apocryphe Evangeliën gefchreeven , waar van EUCASe 
Hoofdft. 1. 1. gewaagt, die het oogmerk heeft ; het 

ebrekkige van hem te verbeteren, Waar deeze even 
Bezelfde zaak recht hadden, daar heeft Lueas „ zoo wel 
als mARcUS en de Vertaaler van MATTHEUS de uitdruk. 
king uit hen behouden, en daar door komen zy onder- 
ling zoo kennelyk overeen. De uitdrukking: was reeds 


„gewoon: en hun bekend, en wyl zy geen fieraad, geene 
eere in Auteurs te zyn, zochten , zoo bleeven zy by de- 
zelve. ’t Kan zyn dat MARcus en: Lucas hem ook in de 


fchikking der gefchiedenis volgen, en dart daar uit het 
goon onderfcheid in de opvolging der gebeurtenisfen 
hen en MATTHEUS ontftaa, dat den Schryveren der 
armoniën zoo veele moeite heeft veroorzaakt. Dit 
zou: voor eenen Auêteur „ die, geene eigenlyke belofte 
gedaan heeft in de orde van een Dagboek se fchryven , 
geen misflag zyn. 

‚, Het geene my in deeze gedachte nog meer vere 
fterke „ is het verfchynfel dat Lucas, die anders,aan 
zichzelven overgelaaten,in (taat is, goed Grieksch te 
fchryven , hogthans in zyn Evangelie fomtyds zulke 
harde Hebraïsmen heeft, welke hy misfchien uit de ou- 
dere Evangelien, welker dwaalingen hy verbetert, en 
op fraaiheid of zuiverheid der taale niet ziende „ be- 
hield’. Dit ftaaft onze Hoogleeraar weder met een aan- 
tal voorbeelden, die wy, om bovengemelde reden, agr 
ter laaten ; en tevens om hier nog plaats te geeven, aag 
*s Mans bedenkingen, waar mede hy beweert, dat de 
Apocryphe Euangelien aanleiding tot het Euangelie van LU- 


CAS ven: - 

‚‚ Lucas, zegt hy, meldt ons zelfs de aanleiding, 
welke hy tot fchryven hadt, naamlyk, dat hy van voore 
neemen zy, een gegrond bericht van carisrus Leevens- 
gefchiedenis te geeven, dewyl veelen de handen daar aan 
hadden geflaagen, om een verhaal van curisTUs werken te 
leveren, welke haare volkomene zekerheid hebben. Hy moest 
aan deeze veelen iets te berispen vinden, anders zou hy 


‚zich niet hebben laaten -beweegen, van even: dezelfde 


ftoffe te fchryven, welke zy reeds’ verhande)d hadden. 
Waat 





INLEIDING TOT HET N. T. $ 


Want welk verftandig mensch zal dus denken: dewyl de 
rte reeds door veelen toereikend gefchreeven is, zoo 
wil ik ze ook befchryven. 

‚Lucas fchreef gevolglyk zyn Evangelie, met dat 
oogmerk , om de misflagen van craistus Leevensbe- 
fchryvingen , door anderen opgefteld , te verbeteren. 
Misfchien zworven ‘er destyds diergelyke veele in de 
weereld, en als men de oudíte Evangeliën leest, welke 
in rAsricrus Codex Apocryphus gevonden worden , zoo 
geeven ze dikwerf licht aan rucAs,en toonen aan, wat 
voor valfche verhaalen hy daor zyn Gefchrift hebbe wil. 
len te niet doen, of verbeteren. Intusfchen merken 
nochtans CRABE Een MILL, al veelligt niec zonder grond, 
aan, dat het fchyne, als.of Lucas, zich inzonderheid 
tegen het Egyptifche Evangelie aankante , welks overblyf. 
zels de Leezers ih ranRicrus Codex Apocryphus N. T. pag. 

35—337. kunnen vinden, De Esíeenfche Sette bloeide 

escyds in Egypten, en de inhoud der overblyfzelen uit die 
Evangelie doen duidelyk zien , dat het door Esfeners moet 
gefchreeven zyn, vermist hunne myftieke gedagten en 
hunre ftellingen , welken den echt verbieden, in het 
Egyptifche Evangelie gevonden worden. ’t Is jammer, 
dat wy van het Egyptifche Evangelie niet meer over 
hebben , door welks vergelyking deeze gedachten van 
GRABE of verfterkt of wederlegd kon worden: want vol. 
komen gewis is ze zeker niet. Sommigen zien het Egyp- 
tifche Evangelie voar het oudfte onder alle ‘Apocry- 
phe Evangeliën aan, en dan moest rucAs hetzelve wel 
buiten twyfel bedoelen, LARDNER in tegendeel (*) 
ftelt het in de tweede Eeuw. Zonder dit te beflisfen 
fchynt my, nochtans, zo veel klaarblyklyk te zyn, dat 
Lucas zyn oogmerk fomtyds op Esfenisch gevoelende 
Leezers, of tegen Teksten voor het Esfenisch gevoe- 
len pleitende, richtte. . 

‚Ik geloof dat het der moeite zou waard zyn, om over 
hem een Comsmentarius uit de overblyfzelen der Apocry- 

he Evangelien „ of verhaalen. van jesus, te fchryven: 
welker dwaalingen ons misfchien fomtyds konden onder. 
richten, waarom hy deeze of geene berichten gegeeven, 
of zich van ’t één of ander woord bediend hebbe, 


\ 


2 Lu- 


(*) Credibility of the Gofpel History. Vol. 2. en Supp}. Val. 
2. Pag. 286, A 
3 


me 


Li J-. D. MICHARLIS 


‘ », Lucas is de eenigfte onder de Evangelisten , die-hey 
byzonder bevel van crursTys heeft opgetekend, dat. zy= 
ne Discipelen in Paleftina hunne akkers (welke hun toch 
in de vervolging zouden ontnomen worden) verkoopen , 
en het geld den armen zouden geeven: een hevel das 
niet alle de gemeenten aanging en nochtans den Jooden in 
Paleftina zeer noodig: was, wanneer ‘hunne akkers hun 
niet tot een’ valftrik verftrekken, en wederom in het 
Joodendom zouden te rug trekken. Hoofdft. XII. 33, 
34. Even dees Lucas meldt ook de byzondere inrichtin. 
gen der Kerke te Jerufalem , waar aan de overige Kerken 
geen aandeel zouden neemen. Handel. IV. 32. V. ri. 
en VI. zeer breedvoerig dat naamelyk de leden deezer 
Kerke hunne. eigendommen verkocht en eene gemeen 
fchap van goederen opgericht hebben. Met het hoofd= 
oogmerk: van de Handelingen der Apostelen heeft dit niets 
te doen. Dan vermits de Esfenen zonder eigendom, 
in eene gemeenfchap van goederen leefden , zoo fchynt 
hy deeze inrichting der Gemeente te Jerufalem, welke 
met de hunne gelykvormig was, daarom te verhaalen „ 
Een cînde hy ze te eerder mogt’ winnen. 

‚, Niemand onder de vier Evangelisten verhaalt het ge. 
fprek van GABRIEL MEt MARIA , dan alleen rrcas. 
oofdft. I. 26-38. en-wel denkelyk om een valsch 
bericht ‘van een ander Evangelie te verbeteren, waar 
van jk geloof. de overblyfzels in den Coran aangetrof. 
fen te hebben. 'e Is naamelyk bekend: dat MUHAMMED 
zyne meeste berichten van crristus uitde valfche 
Evangeliën „neemt, die, ten zynen tyde, menigvuldi 
in Arabiëk omzworven. Ik vind in het derde Hoofdítu 
een breedvoerig, maar onecht verhaal der meeste om- 
ftandigheden van JOANNES en carisTus geboorte, welke 
Lucas getrouwer verhaale. Ik geloof even daarom „dat 
MUÉAMMED , of zyn dienstbaare geest , hetzelve uic 
geen ander ‘Evangelie hebben overgenomen , dan uit 
dat geene hetwelk rueas tracht te verbeteren: voor- 
naamlyk om dat ‘er zo iets in is, °t welk, geheel te. 
gen den aart van MUHAMMED, de aanbeveeling van een’ 
eeuwigen maagdom betreft, aan welke Leere de Esfenen 
waren overgegeeven: en vermids cuHRIsTUS in dit ver« 
haal het Woord Gods genoemd wordt, een naam, dien 
hem de aanbidders der Egyptifche ‚of Oosterfche Phi- 
lofophie plagten te geeven. Na dat MUtIAMMED de on. 
EC. 


\ 
SNLRIDING SOT HEY N,T,-. … - pf 


beviekte geboorte van MARsA, haare opvoeding ín dea 
Tempel , de verkondiging der geboorte van JOANNES 
den Dooper, en het {tom worden van zAcHArras verhaald 
hadt, zoo melde hy Sur, III. vs. 40—4$. De Engel hehe 
be tot. MARIA gezegd; God beloofs- 4 2y WOORD , wiens 
naam is, MESSIAS, JEZUS de Zoog van MARIA (LUCAS Jt 
ook, vs. 31. 32. breedvoeriger de paamen, die dé En- ’ 
gelaanhet beloofde Kind gegeeven hebbe ) die : vermaard 
zal zya dit en -het toekomend-leeven-(LUCAS euros iras meyas) 
en uit hem die tot God durven naderen. Hy zal de lieden in 
de wieg aanfpreeken , als een oud. Man, en zal van de Heili- 
en zyn. —=== Zv hebne daar. op geantwoord : Myn Heer 
fe zal ik genen Zoon haaren, vermits geen Man my heeft 
aangeraakt, en, (gelyk hy ’er, Hoofdft. XIX. ao. by 
Voegt „) ik geen Hoer beu, De Engel hebhe geantwoord: 
God fchept wat hy wil „en wanneer hy fpreekt : wordt! zo wordt 
Jet,enz. Inhet negentiende Hoofdftuk wordt zelfs hes 
gefprek in diervoege voorgefteld, als of de Engel MARIA s 
afgezonderd van de haaren, ‚in een geftalte hebbe gevon- 
den, welke ‚haar noodzaakte den fluier aver te- werpen: 
en dat zy het eerst voor hbaare kuischheid bezorgd ge- 
Weest gy, En tot hem gezegd hebbe , sk vlugt voor u ist 
God, (dat is om Godswille benadeel my ied) indien gy 
Godvreezend zyt. „Men gal in den Coran nog meer. overr 
blyfzels van de valfche Euangelien vinden, waar. uit 
Ien FABRICIUS Codex Apocryphus konde vermeerderen, 
MunammevD veranderde ze maar een weinig, en droeg 
ze in zynen ftyl voor. 
. sHet geen wy, Luc. XVII, eo. er. -leezen , zonder 
dat hec een ander Euangelist meldt, fchynt eene ver. 
betering van't valfche verhaal te'zyn, ’c wek in hee 
Egyptifche: Evangelie gevonden:werdt , en: by FABRrCIUS 
aldus luidt: daar vraagt iemand aan den Heere, wanneer 
myn Ryk zow komen? en by fprak: wanneer gy het kleed der 
…_fchande ‚met voeten treed (dat is, uwe naaktheid niet meer 
bedekt maar naakt. gaat ,) wanneer twee één worden, (dat 
is denkelyk wanner het maniyk en vrouwlyk geflacht 
ophoudt en alle Meníchen wederom „Hermapkrediten wor- 
den) en het uiterlyke zo als het innerlyke, ek de man 
met de vrouw , noch tan noch vrouw. Deeze vraag was 
aan Jesus -gedaan ,-maar het antwoord was verkéërd ger 
meld, en’ dat geeft ons Lucas echter. t te 4 
De tegenwoordige” Neen van: den Godsdienst , 
on 4 VOL” 


u J. D. MICHAEL! INLEIDING TOT HET N. 7. 


“VOLTAIRE ef anderen , pleêgen vaïì de Apocryphie- Buan- 
gelien, waar Van zy een zeer groot gêtäl opgeeven'’, 
veel ophefs te maaken , en te vermoeden dat daar In wie 
weet wat geftaan mogt hebben, welk verlies voor ons on- 
herftelbaar is. En wat:-dán? Wanneer meh: uit hunne 
overblyfzels ‘zal dordeelen , veel belacklyks en ktaar: 
blyklyk'fabelagtigs, dat toch deeze' mannen, die zich 
aan den: Godsdienst ‚gelyk hy is,aan de verftandiger: Eu. 
angelien ftooten, niet. zouden voortrekken en gelooven 
willen! Het ging,gelyk haar het algemeenlyk gaat, eene 
gefchiedenis welke veel opfpraaks maakte-en uit hooren 
zeggen doör yverige bewonderaars, -die anders vân eene 
werfchiltende denkwyze waren, verhaald, ‘was onder het 
verháalen gelyk-een fneeuwbalâangegroeid en veranderd. 
Zy is‘laarom niet onwaar, want dit gefchied ook by 
waare gebeurtepisfen , dat zy in het begin in mondelyke 
verhaalen wasfen. Men lette flechts op de eerfte berich. 
ten vân Veldflagen, voor zo veel als dezelve niet echt, 
maar uit-hooren zeggen zyn. LucAs heeft ons eénen groo. 
ten dienst beweezen , dat hy deeze berichten zuivert , en 
hy gedraagt zich hier by gelyk- men zich gedraagen moet , 
hy onderzoekt tot dat hy ooggetuigen vindt , en vraagt 
die, wat aan de gefchiedenis waarheid, wat een byvoeg- 
xel van het verhaalend gerugt zy? Het gevolg is’, door 
zyne echtere berichten verdweenen grootendeels de fleg- 
te en ligtgeloovige Euangelien. Kan dit een waar ver- 
lies voor de Gefchiedenis. van eurisTUs zjn 2** es 





Boet-predikatien over yerem. XLV, gedaûn te Utrecht; 
door den Godzaligen Leeraar J.:V. LODENSTEIN; niet 
lange voor. het bittere noadjaar 1672, thans in siet onge- 

… dyke. kommerlyke . omftandigheden van: ons Vaderland, uit- 
gegeeven: met. eene WVoorreden, weinige Aantekeningen, en 
swee Leerredenen, door CORN: RRINKMAN „: Bedienaar van 
het Heilig Euangelie, te Dirksland. Te Utrecht by s, 
de hen en. G. v. d. Brink Jansz. 1779. In gr. öveo. 

40 SA hon EN AE ee ' 


D: Eerw. Jonocus LODENSTEIN , voor meer dan hon- 
derd jaaren Leeraar der Gemeente te Utrecht, en 
bekend door zyne Befchouwinge Zions, Weegfchadl der 


Hei- 


J. V. ÉODENSTEIN BOET-PREDIKATIEN. $ 


“Heilipen, Gedügten over den Sabbath, en bovenal door zy« 
ne Gezangen , heeft in de rbe 1664 en 1665 ; op een 
tyd, ‘waar in''Nedertands Koophandel ter: Zee deerlyk 
benadeeld’ werd, vooral door de Nabuurige Engelfchen;, 
zestien- Boerpredikatten gedaan, die de Eerw. BRINKMAN} 
. thans eydig keutt den Nedérlanderen aan te bieden. Dé 
wyze waar op zy hem in‘handen gekomen zyn, geeft 
hy zelve in deezervoege op. ,, Voor zeven-en twintig 
jaaren, toen ik Proponent was, geraakte ik in kennis 
met, en genoot toen, en vervolgens, beroepen ‘en Prex 
dikant te ‘Ingen zynde, de 'gulle en Christlyke Vriend- 
fchap var den uicmuntend Godvragtigen Heer JÄN Dè 
WAAL „ Droogist en eerwaardig: Ouderling der bloeiendé 
Gemeente te: Utrecht. Myne werplaatzing brak wel, 
den eyd van twintig jaaren, de oefening van Vriendfchap 
af; maar rukte geenzits den wortel der Liefde en der 
dankbaarheid uic myn hart. ’s Heeren goede Voorzie: 
nigheid bragt my: voor vier jaaren wèder te Utrecht: ter 
bekominge van eene noodige en aangenaame Hulpe tegen 
‘over my: toen wierd onze onderlinge en nuttige Vriende 
íchap weder hernieuwd : dan voor twee jaaren op den 16 
Junius 1777, behaagde het den’ Hemelfchen' Vader ‘die 
zyn geliefd Kind, zeef fcnielyk en zagt, zyne Vrouwe 
en twee Kinderen en wok ons, te'ontrakken, en in zyne 
Zalige a bai en onmiddelyke gunstgenieting over te 
brengen. : Uit den nagelaaten fehat van deezen zaligen 
Vriend, hadt de Zoon SAMUEL'DE WAAL, een riaaritig 
‘Boekhandelaar en Drukker te Utrecht, de goedheid va 
my, ter gedagtenisfe van zynen waardigen Vader, dat 
Handfchrift, tot een zeer bevallig gefchenk toe te zen- 
den. Voor zo verre, Weduwe en Kinderen: van myneà 
geëerden Vriend JAN pe wAAL my hebben kunnen bee 
richten, heeft een Grootmoeder, welke een der gemeen- 
zaamfte Vriemdinnen' van den grooten LODENSTEIN ge” 
weest is, hetzelve gefchreeven, het zy dan uit dè 
Schetfen van den waardigen Man Gods, het zy uit zy 
nen Predikenden Mond het zaaklyke verftandiglyk opvat- 
tende. Hier uit kunt gy, geneegene Leezer, dan 
ook opmaaken, dat dit wel te houden is vóor een ‘egt 
werk van Vader LODENsTeIN , hoewel diet voor volkomene 
Predikatien ; maar meer voor korte en zaaklyke Schetfen. - 
„Wy hebben, om het Werk van dien zo beminnelyken 
Leeraar zoo zuiver mede 1 deelen als mogelyk -was ; 
5 | ons 





go | Je NV. LODENSTEIR 


pus opzettelyk onthouden van alle veranderingen en aans - 
vullingen, behalven die noodig en zeer kort waren”. 
In het doorleezen deezer Leeredenen, of liever Schety 
fen, hebben wy niet kunnen. vinden wat dezelve zo zone 
derling toepasfelyk maakt op onze tegenwoordige tydse 
_omftandigheden. De zonden, die,'er In beftraft, en de 
pligten waartoe 's Lands inwoonders opgewekt worden, 
gya van zulk eenen aart en derwyze voorgefteld , dat .ze 
op alle tyden, wanneer een Baat zandig is, en door ger 
vaaren gedreigd wordt, pasfen. … Je iks 
… „De genige plaats, die rechtftreeks op de eenigermaatg 
tegenwoordige omftandigheden, door den Eerw, nrink- 
MAN in zyne Waorreden, aangeweezen, flaat, is in de 
achtíte Boet.predikacie, waar ‘hy zich. dus laat haoren, 
‘e, Gaat nu eens weder onzen toeftand befchouwen, wat 
„ heeft de Heere nu veele jaaren wonderlyk met ons ge, 
ss-twist, door water, dan door droogte , dan door onge- 
» dierts, dan door pestilentie, dan door branden. Het is 
ps U dikwyis gezegd; maar nu raakt het aan onze Nee 
‚ ring, aan onzen Koophandel, aan, de Oastindifche Come 
ss Pagnie; zouden wy het nog niet zien? God heeft ons 
», eenen wederpartyder verwekt, de Luipaard waakt te- 
s, gen onze Steden, die neemt onze Sc epen. weg (*), 
», De- Koophandel is onze Afgod, daar in komt Ey ons 
ys nu bezoeken ; kit zien het voor onze oogen, en het 
‚, is klaarblyklyk, dat de olie onzer regterhand rop; (Ha 
‚ en het als met heldere zonneftraalen gefchreeven is,” — 
Neinig laat hy zich over ’s Lands toeftand uit dan in 
algemeene bewoordingen: wy zullen 'er nog een Stukje 
van ten voorbeelde opleveren. „, Heeft,” luidt zyne 
taal in de zestiende Boet.predikatie, „, Heeft de Heee 
sj TE 
_{*”) Hier maakt de Eerw. BRINKMAN eene aantekening be 
treklpk tot de fchaden ons door de Engelfchen in de Jaare 1664 
toegebragt. 
(4) Dit is, zegt de Kerw. BRINKMAN, in eene dant. een 
fpreekwoord der Oosterlingen, dat saLoMO gebezigd’ hegft, 
Spr. 27. 16, en dat te kennen geeft , eene duidélykfte bekéndmaa- 
king, welke men niet verhinderen kan, alzo min als iemand di 
fterkriekende olie, balfem, zalve, in zyn regtehand heeft,de ver- 
fpreiding der reuk kan voorkomen. De ongeletterde kam 
onze Randfchryyers raadpleegen ; den Geleerden ie het oníchatbaare 
‚werk vanscHuULTENs bekend, 





«a 


BORT-PREDIKATIEN. «L 


„ re niet in veele jaaren getoond , dat hy in tesenheid met 
„, ons wandelt? Ik bekenne. Hy heeft ons verademing ge- 
ve Jchonken; waar vaor wy Hem graoten roem toebred, 
‚… gen moeten ; maar die daar uit befluiten wil, dat God 
‚> op ons piet vertoornd ís ‚dat hymêt ans niet in tegen- 
‚‚ heid wandelt, die. zaude wel dwaas zyn; men heeft - 
» zyne oogen maar open te doen om het tegendeel te 
‚ zien. God ftuurt ans zulk een Oorlog gae om -ogs 
>, klein te maaken , om ons tegen malkanderen in fkukken 
9 te ftooten. Wy dryven als tweg flesfchen op Zee , en 
s, als die tegen den anderen ftooten dan „moeten, ze bar- 
»> ften: en Ô hoe verfchriklyk ftooten ze nu tegen mal- 
‚> kanderen! En merken wy dat niet op? koeken wy evenwe} 
2» niet groote dingen? Ziet men dat ‚de hovaardy minder 
> werd? Zyn de. lieden .niet bezig-om maar: goederen 
ss ten te fchraapen, even veel hoe zy ze verkrygen ? En 
s als gy die goederen vergaderd. hebt, Zyt py als een 
»> Veldhoen, die eijeren vergadert, maar niet uithroeidt, en 
9 op t einde zult. gy dwaas zyn... Hoe ziet men de Men- 
»‚ fchen draven om fiaaten? Wat zyn ‘er niet;al Kuipery- 
> En? een ieder zoekt de zynen maar groot te maakaa !,. 
‚> Wat heerscht 'er een pracht in het boùwen van hui- 
> zen, Een het kostlyk opcieren? Een: ieder ftelt zyne 
„> huishouding zoo aan dar by pas.toekomc? Eischt dan 
> een kwaade tyd dat men fchactingen geeven moet , dan 
ss is ieder even gevoelig...” De pragt in kleederen, 
„, waar iîs die vermindert ? | 
‚‚ Men ftygt in de hoogte’, en dat in een tyd, ‚waar in 
de Heere met Kanon. blixemt en dondert !”’ 
Deeze Schetzen zyn, de een-mjn.de ander. meer uitge- 
werkt, doorgaans vry afgebraoken , en , uit dien hoofde , 
niet zelden duister. De taal en ftyl dyaagen merkteke- 
nen. van de voorgaande Eeuwe: gelyk de Leezers uic de 
boven gegevens ftukken reeds zullen kunnen opmaaken. 
Agter deeze Boet-predikacien heeft.de Eerw. BRINK- 
MAN twee zyoer eigene Lieerredenemgeyoegd; door hem 
in dic jaar te Utrecht uitgefprooken, en hem. door ver, 
fcheidene ter leezinge verzogt, die hy het in gefchrifte 
affloeg; maar thans,by wyze van toegift, in gedrukte 
Bladen, aan de Verzoekers ‚en aan allen die Just daar roe 
hebben, fchenkt, Deeze hebben tot Texten ps. XX XVLL. 
5. en JOAN, XVI. 12—13%. en zyn, in den gewoonen 
trant uitgewerkt. 
4 De 


NE Jh FORDYCE 





De Vriend der Fonge Fuffrouwen, door den Eerwaardigen 
Heere JAMES FoRrDvCE. ' Dobtor ín de Godgeleerdheid, 
Uit het Engelsch vertaald. Illde Deel. Te Amft. by 
Yntema en Tieboel, 1779. 309 bl. in Bvo. 0 OW 


De ‘Eerwaarde Hursmorr merkt, ín zyne- Perhandee 
« ing ver de Zedelyke Opvoeding, aan, „, Waarlyk 
‚‚ het ftreket der Vaderlanfche jeugd niet tot Eer, dat 
> ze zich tot: hier toe heeft kunnen verzadigen met 
ss maar twee of drie drukken van den Engelfchen Spec 
s, tator of. Guardiaan'', Is deeze bedenking gegrond: , 
lyk ze ons met de daad voorkomt, dan rekt het 
der Nederlandfche Fufferfchap tot Eer, dat zy den eer-. 
ften Druk van den Mriend der Fonge Yuffrouwen, zo 
greetig. gezogt hebbe, dat de herdruk daar van noodig 
geworden is. In Engeland, ’t is waar, werdt het met ze 
‘veel graagte ontvangen, dat het, in weinig maanden; 
viermaalen moest herdrukt worden; doch de naam van 
een hooggeagt Leeraar, by de eigen Natie, weet elk, is 
in deezen zeer bevorderlyk. “Wat hier van ook zya 
‘moge, de eerfte Druk van dit hoogstnuttig en aange- 
naam Werkje (*) wäs reeds voor eenigen tyd uitvere 
kogt, en de Uitgeevers zyn te raade geworden: om het 
atidermaal ter Drukpersfe- te geeven : en voegen er 
thans een Derde Deeltje by. Een Derde Deeltje 
daar het oorfpronglyke flegts Twee behelst! — ja, 
Leezers, dit moge vreemd luiden: doch het Voorbe- 
richt des Vertaalers: heldert deeze duisterheid op: wy 
zullen ’er uit overneemen, *t geen dienen kan om den 
oorfprong van dit Stukje te ontvouwen. | 
Volgens berigt des Vertaalers, heeft de Eerw. FoR- 
DYCE, ‚‚Zints de uitgaave van zyn Wriend der Jonge 
Fuffrouwen, een en ander Stukje uitgegeeven , welke 
niet ongevoegelyk een Derde Deeltje konden opleveren’, 
Deeze ítellen, benevens de Raadgeevingen eens Waders aan 
zyne Dogters, uit eene andere pe gevloeid, dit Deel 
tje zamep. ‘ 
‚‚ Hert eerfte Stukje van ’t zelve Over het Charaêter 
en Gedrag der Wrouwelyke Sexe, en de Voordeelen A die 
ì on 
(*) Ven ‘t zelve hebben wy verflag gedzan in onze Nieuwe 
Vader). Letter-Oef. 1. D. r St. bl. ros en 259. 





bk VRIEND DER JONGE JUFFROUWEN. de | 


onge Heeren kunen trekken van de Verkeering met Deugde 
zaane Juffrouwen, is. oorfpronglyk eene. Redenvoering , 

enomen uit eene Verzameling van Leerredenen voor 
Jonge ‘Heeren, die de Heer FoRDpYcE; voornaamlyk ten 

unnen dienfte , hadt opgefteld , en ten oogmerke hadt, 
jn ’t licht te geevens gelyk hy met de daad gedaan 
heeft, en die eerlang vertaald onder den tytel van de 
Vriend der Jonge Heeren, het licht zullen zien. Doch 
die eerwaardige Heer deeze pb nader over- 
weegende, oordeelde dat ze even zeer de Jonge Juf. 
frouwen betrof, en fprak dezelve, voor ’t groote e- 
deelte, op den eerften dag des Jaars MD CLXXV 8 
openlyk uit, in Monkwell-ftreet Capel, ‘t Geen hy toen 
voordroeg, heeft hy naderhand verder uitgebreid, en 
de Redenvoering kreeg daardoor zulk eene lengte, dat 
hy het voor den Leezer dienftig keurde, die in drie 
Deelen te fchiften; waar van wy, in onze Vertaaling, 
drie Redenvoeringen gemaakt hebben. Dit Stukje 
kwam ons voor, een’ gefchikten overgang te maaken 
van den Vriend der Fonge Fuffrouwen tot den Vriend der 
Jonge Heeren. 

‚… Het tweede Stukje , getyteld Raadseevingen eens 
Vaders aan zyne Dogters, door ut hj r, GREGOR Y 
van Edenburg ‚ hadden wy oorfprong is gefchikt ‚om , als. 
een Aanhangzel, te voegen by de Tweede Uitgave van 
den Vriend der Fonge Fuffrouwen; maar de bovengenoema 
de Redenvoeringen deeden ons van befluit veranderen , 
en dit klein, doch dierbaar, Scukje, tot een tweede in 
dit Derde Deeltje aanneemen. „, Dit de volgende Brie. 
‚‚ ven”, dus drukt zich de Engelfche Woorredenaar uit 5 
want deeze Raadgeevingen zi Briefswyze voorgefteld , 
„ door eenen teerhartigen Vader, als hy in een vers 
„, zwakkenden Staat van Gezondheid was , tot onderwys 
…, zyner Dogteren gefchreeven, en oorfpronglyk niec 
>, gefchikt zyn, om openbaar uitgegeeven te worden, 
> is eene aanpryzende omftandigheid voor allen, die de- 
> zelve in ’ce licht van vermaaningen en raadgeevingen 
„ befchouwen. In zodanig een gemeenzaam en huislyk 
> Onderwys wordt niets aan vooroordeelen , aan gebrui. 
‚ ken, en door gewoonte gewittigde begrippen opge. 
s, offerd. Vaderlyke Liefde, Vaderlyke bezorgdheid, 
‚, fpreekt hier vry uit, zonder eenig bedwang, zonder 
‚, Ecnige vermomming, Eens Vaders yver tot onderwys 


> ZY- 





r4 ee j. FoRDrYce 


3, zyhier Dogteren., in alles wat eene Vrouwe beminne- 


à, Iyk kan doen worden, met eens Vaders vaardige bea 
3» vatting van alle de gevaaren, die ‘maar al ce dikwyls 
3, Ontftaan,; zelfs uit de pooging om beminnelyk te wee- 
$ zen, verfchaffen zyne raadgeevingen, en doen hem 
s, letten op duizend kleine bevallig. en welvoeglykheden, 
« die den keurigíten Zedenfchryver zouden ontfnappen, 
4, als hy diet onderwerp alleen by befpiegeling, en zone 
3, der daar in deel te neemen, behandelde. Alles is in 
s, beweeging , wanneer het zo tedergeliefde voorwerpen 
;s betreft. —- By den Schryver deezer Brieven wa- 
4, ren de Vaderlyke tederheid en waakzaamheid verdube 
s, beld: dewyl hy, ten tyde als hy ze fchreef , Wedu- 
3, wenaar wasj de dood had de Jonge Juffrouwgn be. 
s‚ roofd van haare uitmuntende Moeder. Zyn eigene 
ss Wisfelvallige ftaat van gezondheid boezemde hem de 
« tederfte bekommernis in voor haar welweezern”, —— 
Toen eene Franfche Vertaaling van dit Werkje, in den 
Jaare MDCCLXXV, te Leyden, het licht zag , hebbeh 


… wy her aangekondigd , en 'er een berigt van geplaatst (*). 


De Voorberigt ed merkt aan, „ dat de inhoud, 
de derikwyze, en de Íchryftrant , in deeze Raadpgeevingen 
zodanig zyn, dat elk dit Werkje een plaats by de hoog- 
gefehatte Schriften van FORDYCE zal waardig keuren , en 
Ons daken voor de bewaaring van een gefchenk , ’t geen 
op zichzelve, als een klein Boekske, ligt zou verzwore 
ven , of althans niet , naar verdienften , behandeld zyn”. 
__ Het derde en laatfte Stukje, in die Deeltje begreepen , 
De Tempel der Deupd, is door den Eerw. FORDYCE opge- 
fteld, ten dienfte van een jong Heer, zyner opvoedinge 
en zorge toevertrouwd, wiens fpeelend vernuft zodanig 
een leerwyze vorderde. „, Het onderwerp, daarin ber 
‚‚ handeld , moet „” gelyk de Schryver van den tweeden 
fEngelfchen) Druk verklaart, „ zich aanpryzen by alle 
s, Liefhebberen der Deugd; doch deeze maaken, zo te 
j, dugten ftaat, de grootfte menigte niet uit, en hoe 
s, een gering getal van deezen hebben ooit den naam van 
… dit Werkje gehoord? Zy, die 'er van-hoorden, von- 
3, den zich ,mogelyk,door den T'ytel opgewekt, om ’ 
5» zelve in te zien als een Stukje, ’t welk hun een voor- 
„> Werp 


(*) Zie Hedend. Vadorl, Letter-Oef. LV, D. z. Stbl23he CZ. 


he \ 


Wraakzugt, Scheelziende Faloufy, felle Haas of knars: 


DE vie Dek jonce jureRouwEN. 3e 


33 Werp aanboodt ; welks enkel vermelden hunne zielen 
‚4 met eerbied vervult, Indien: zy,ap een nader inzien , 
„, bevinden, dat het hunner aandagt waardig is, of een 
aandoenlyk hart fmaakt, zullen zy, misfchien, zich 
opgewekt vinden, om ‘er voordeelig van te fprees 
ken by hunne vrienden, en bovenal by de Jeugd, 
wier bevordering zy zo wel als de Uitgeever, be: 
j, oogen, en ernftig wenfchen te bevorderen, — 
Terwyl de Voarftanders ‘der Ondeugd, met den deka 


” weêrk ftellen, om de Jeugd van beide Sexen te vers 
lokken; zullen de Voorftanders der Deugd zich bee 
naarftigen, om hun onder hunne hoede té neemen ef 
s, tot haaren Tempel te geleiden, als de eenige verblyf: 
plaats var waare Gelukzaligheid: en zullen zodanige 
s, Reizigers mogelyk niet min behaagen vinden in dat 
pad, daar het Sig vermaak aanbiedt, de ftreelende 
aandoeningen der Verbeeldingskragt met de overtuis 
ging van het Hart veréénigende: om aan te toonen , 
dat die Godin, zo noodig geëerbied, haaren Dienaa- 
ren en Dienaaresfen geen genoegen ontzegt, en zo 
wel beminnelyk als agtenswaardig is. 
Vermids in dit Stukje zo wel Vrouwlyke als Manlyke 
Charaêters voorkomen, heeft men het niet oneigen ge. 
vonden ’t zelve laatst te plaatzen en tot een overgang te 
doen dienén tot den meergemelden Friend der Jonge Heen 
ren van den. beroemden FoRDYCE, onzen Landgesooten , 
door zyn Vriend der PFonge euffrouwen zo bekerid, en 
hooggeagt by het verftandigst en deugdzaamst gedeelte. 
Hoe treffelyk, (om uit dit laatfte , eene andere proeve 
op re geeven,) is de Befchryving van den Tempel der 
Deugd. Derwaards heen gebragt, en dien, naa het door. 
ftaan van veelvuldige moeilykheden, en het overwinnen 
van een groot aantal verzoekingen, bereikt hebbende, 
fpreekt de Gids. …„ Deeze, myn Zoon, is de Tempel 
der pEuGD, en de verblyfplaats der Gelukzaligheid. Van 
hier is voor altoos het fchriklyk Monfter en diens rafnp- 
zaligen Medegenaot , die u, korts, zo zeer deeden beeven , 


uitgeflooten. Hier fpreit de Zwaargeestigheid nooit haa : 


re vaale wieken uit. Tot die zegeryke plaats mogen de 
Knaagende Zorgen en Wreesagtige Wooruitzigten „ met den 
helfchen trein van bitteren Twist, blinde Woede, woeste 


fe« 


ed 


Dad 


‚ mantel des Wermaaks'omhangen, alle kunftenaaryen in - 


6 OO DJ FORDYCE p 


fetandende Nyd, verflindende Zinnelyke lust ‚en. bleek Be. 
fouw ‚nimmer naderen. Noch de vadzige , noch de druks 
bezige Aanhangers van VERMAAK Kunnen zulk een zuive: 
re lugt ademen. De volvrolyke Dienaars deezer Goa 
dinne, de Ingezetenen van dit Gewest ,,flyten hunne 
uuren; in eene geftadige werkzaamheid , zonder vermoet. 
-&nisfe; -zy ftmaaken cen nooit walgend vermaak, verdeeld 
in verfcheide feesthoudende.hodpen, die beminnen er 
bemind worden, die wederkecerig elkánders bevorde- 
ring bewerken, zonder eenigen anderen ftryd dan wie de 
diepfte hulde , en aanneemenswaardigftëé dienst zal betoo- 
nen aan. hunne algemeene Opperheericheresfe, ‘dic ‚zy 
weeten dat haare. edelfte gefchenken den werkzaamften 
en verdienstlykften toereikt”’. 
Hier aan beantwoordt het Beeld der Godinne zelve, 
die befchreeven wordt, „, als de Dogter van onfterflyke 
Wysheid en Liefde. Zy werd te gelyk gebaard met 
GELUKZALIGHEÏID , haare B üden en Gezellin, en van den 
Hemel op aarde gezonden als de grootíte Vriendin der 
Menfchen, en de veiligfte Beftuurfter des leevens,’ de 
Befchermgodin der Jeugd , de Eer der Manbaare Jaaren , en 
de Troosteresfe des ouderdoms. Door haare onderwy= 
zingen en wetten word de Menschlyke Maatfchappy ge- 
vormd en houdt ftand, en de Menschlyke Natuur met 
haar verkeerende verkrygt iets Godlyks”, In dien zelf. 
den {maak vinden wy den geheelen ftoet die haar omringt 
afgebeeld. ER 
yzonder opmerkenswaardig zyn de Charaêters der Per= 
‚ foonadien aan deeze Godin voorgefteld, wier gedrag ont- 
vouwd en door de Deugd beloond wordt: onder andere 
wordt ingevoerd, ,, een Jonge Vrouw, in de vaag van 
jeugd en fchoonheid. Zy hadt rouwgewaad aan, haar 
voorkomen toonde eefe onbezorgdheid voor optooi;, 
waar aan een kwynend en nedergeflaagen oog wel beant- 
woordde. Zy hieldt het op den grond gevestigd, terwyl , 
de Woorleezer haar dit merkwaardig getuigenis gaf ; dat 
Zy, een hoog bejaard en allerbraafst Vader hebbende, 
met twee jonge Broederen, door den dood haarer Moe. 
der aan haare zorge overgelaaten, door haare beftendige 
oplettenheid en wakkeren vlyt, den eerften gekoesterd 
en de laacften opgevoed hadt , voor beiden , door eerly- 
ken arbeid, een voegzaam onderhoud verfchaffende; dat 
Zy» om deeze moeilyke taak des te beter te VoleEEe 5 
Ee ue 





DE VRIEND DER JONGE JUPFROUWEN. 17 


de verlokkemdfte Huwlyks aanbiedingen hadt afgeflaagen , 
door het vast befluit, om den last, dien de Voorzienig- 
heid op haare {chouúders gelegd hadt, nooit aan eenen 
Man over te draagen; dat zy, ten laatften, haars Va- 
ders ogen geflooten, en ‘haare Broeders gelukkig be- 
zorgd gezien hebbende door eene opealyke Stigting, 
welker Bezorgers kennis hadden van haar verdienstlyk 
gedrag , het nu haare voornaamfte bezigheid was in hun 
eene loftyke eerzugt te ontfteeken , om huns Vaders 
voortreflyke voetftappen te drukken, en dus diens nage= 
dagtenis voor ’t fterven te bewaaren in de gevestigde 
agting zyner Kinderen. 

„, Zulk eene ongemaene zelf verlochening en ouderliefde ; 
in eene Perfoon zo jong en fchoon , trokken de oogen van 
* geheele Gezelfchap; de verlegenheid daar door vêr- 
wekt, deedt haare: aangeboore bevalligheid te treffender 
affteeken, De GopiN, haar met tederheid aanziende, 
zeide: „, Beminnelyke Dogter ! uwe braave hoedanighe- 
‚‚ den en edelmoedige poogingen, zullen u grooter eere 
‚, deen verwerven dan de fchictterende verrigtingen van 
s, zommigen, die men voor Heldinnen begroet heeft, - 
‚, uw naam zal in toekomende eeuwen leeven, en als 
een voorbeeld van Ouder- en Broederliefde vermeld 
worden. Uwe Kinderen Netels gy zult eene fchoone 
s, naakomelingfchap by een Man van verdienften hebben ,) 
‚> Zullen u tienvoudig vergelden, en gelukkig die vol- 
„‚’maaktheden , door u zo nuttig en beminnelyk ten 
‚„ toon gefpreid , navolgen”. 

‚, Hier op gaf haar de prueD een geheimzinnigen gordel 
door de Bevalligheden geweeven, en begaafd met zulk 
een vermogen, dat-die denzelven droeg, elk aanfchou- 
wer bekoorde. Zy ontving dien met een lieve blos van 
fchaamte, en vertrok”, | 
Wy befluiten deeze onze Aankondiging met de betui- 
ging van den Heer Vertaaler , die zich , met rede, durft 
vleien dat de Nederlander deeze fchikking zal goedkeuren, 
en dit derde Deeltje met dezelfde gunst bejegenen ads de 
twee voorgaande: dat het die verdiene durft hy verze. 
keren. Eorpycr fpreekt hier, even zeer als elders, de 
taal ,denadruklyke en inneemende taal, van het hart, en 
tot het hart. Zvne Schriften, by zyne' Landgenooten 
zo gewild , worden van de onzen met niet minder graag- 
ee geleezen ‚en hy verheugt zich ,en wy met hem, over 

Ile DEEL. ALG. LEIT, NO, IL, B die 


Kd 
„9 





38 J. FORDYCB, DE VRIEND DER JONGE JUFFRÓUWEN. 


die blyK van hunnen goeden Smaak. ,, Ontvangt dan , 
.fchoone Sexe deezen onzen arbeid, voornaamlyk ten 
uwen dienfte gefchikt; ontvangt dien, Jonge Heeren, 
ja zo verre dezelve is. ingerigt om u de fraaije helft des 
Menschdoms te doen kennen en waardeeren : om u, langs 
den weg des“Verftands, ten Tempel der Deugd te geleiden. 
Het zal eene voorbereiding weezen tot een Werk, u 
onmiddelyk betreffende, gevloeid uit die zelfde welvere 
fnede pen, tot den Vriend der Jonge Heeren, die wel« 
haast, zo wy hoopen, tot u het woord zal voeren”, 





‚ Geneeskundige Proeven en Waarneemingen omtrent de goede 


uitwerking der Eleëriciteit in verfcheiden Ziektens ; verza- 
meld door J. R. DEIMAN, M. D. Te Amfterdam by P. 
Hayman, 1779. Jn groot 8ve. 308 hladz. 


r CYogwerk van deeze verzameling van Waarneemingen 
| is niet alleen om den Geneeskundigen alle die ge« 
vallen onder ”t oog te brengen, waarin men de Eleêtrici- 
teit als een Geneesmiddel heeft aangewend, maar ook 
óm derzelver aandacht meer te doen vestigen op een on- 
derwerp, ’t welk op de huishouding van ’t dierlyk lig- 
haam veel invloed heeft, en meer vermogen bezit , als 
geneesmiddel, dan men tot nog toe geloofd heeft. Voor- 
af, eer dat de Heer DEIMAN overgaat tot de Wadrneee 
mingen , hândelt hy in eene byzondere ee over de 
werking van de Ele@triciteit op het menschlyk lighaam 5 
hierin worden ons-door den oordeelkundigen Geneesheer 
fraaije Proeven en Aanmerkingen medegedeeld, die waare 
dig zyn nader overwogen te worden. Vooreerst onder- 
zoekt hy welke werking de Eleêtriciteit op't dierlyk lige 
’ kaam heeft , en oordeelt dat dezelve beftaat in eene her- 
ftelling van de werking der Zenuwen, en in eene bevor- 
dering van den omloop der Vogten, waardoor de uitwaa- 
feming en de natuurlyké warmte tevens. vermeer. 
derd worden. Deeze werking van de. Eleâriciteie 
wordt door overtuigeûde proeven bevestigd; de polsíla- 
gen van den Autheur zelven waren natuurlyk 75 in één 
‚minuut; tog door zich te laaten Kleétrifeeren klommen 
dezelve in de eerfte minuut tot go, en in de volgende 
tot 98. De oorzaak’ van deeze vermeerderde omloop 
des bloeds fpeurt hy vervolgens door proeven. op Ee 
ma 


Cs 


GENEESKUNDIGE PROEVEN EN WAARNEEMINGEN. I9 


maakt, met veel waarfchynlykheid, deeze gevolgtrek. 
king: dat de werking. van de Eleftriciteit in ’t vermeer. 
deren van ’t vermogén der Zenuwen en Spiervezels, de 
eenigfte algemeene oorzaak zy van den vermeerderden 
omloop.des bloeds ‚en de daar van afhaggende- uitwerkfes 
len. Uit ‘deeze algemeene uitwerkfels der Eleêriciteie 
“_op ’t dierlyk lighaam verklagrt hy niet alleen vemâkke. 
Iyk de byzondere verfchynzels, welke by de geeleêtri- 
feerde perfoonen zyn waargenoomen, maar hy bepaale 
hier uit ook de algemeene gevallen , waarin men de. E- 
JeCtriciceit als een Geneesmiddel met voordeel kan bezia 
gen. Deeze algemeene gevallen worden voornaam}yk, 
tot vier Clasfen gebragt: waarin men de Elc@riciteic 
als ser Geneesmiddel met nut kan bezigen, De eerfte 
is: in alle die zickten, welken uir eenen vertraagden 
omloop der ‘Vogten voortkomen, het zv ny dat deaze 

vertraaging uit eene verflapping en verminderde werkin 
der vaste deelen alleen voortkomt, of dat eene verdfke 
king der Vogten daar mede gepaard gaat. ——— {n de 
tweede plaats kan men ook van de geneeskundige Elec» 
triciteit in die ziekten gebruik maaken, welken onmiddee 
lyk uit eene belette aicwaafeming ontftaan,op welke een 
Scherpe ftoffe, die in het ligcheam huisvest, en welke 
niec zelden door eene vermeerderde uicwaafeming uic hee 
lighaam gevoerd word ,-ten gronde hebben. …—» Ten 
derden kan men ook onder behoorlyke: omzichtigheid de 
Eleâriciteit als een Geneesmiddel bezigen in die twevale 
len, welken uit eene verplaatfing van een of ander ftof , 
naa de inwendige en edeler deelen van ’t lighaam, vere 
oorzaakt worden. Eindelyk kan men zich-ook 
van de geneeskundige Eleftriciteit bedienen in alle faore 
ten van verlammingen. —— Vervolgens deelt de Au 
theur eenige algemeene regelen mede, die men by hee 
Eleârifeeren noodzaakelyk moet in het oog houden, em 
bepaalt dezelve tot tien, dog die wy hier niet kunnen 
mededeelen , zraarom wy onze leezers tot ’t Werk:zel- 
NE WYZEN, vereren Ten laacften wordt deeze afdeeling be- 
floten met proeven „om reden te geeven waaram de dig- 
ren zo Schielyk door een fterken fchok van de Elefrici- 
teit gedood worden. ‘Men, leidt nic deeze proeven aan 
waarfchynlyke gevolgtrekking af, dat naamelyk de oor- 
zaak daarvan in den oogenblikkelyken De gmloop 
des bloeds „en de daarvan ln e belecte adémihraaliag , 
2 roet 








had 


20 GENEESKUNDIGE PROEVEN EN WAARNEEMINGEN, - 


moet gezogt worden. Wy denken *t gemelde genoeg te zyn, 
om de aandagt der Geneeskundigen op te wekken , en de- 
zelve te overtuigen van-’t belang van dit. Werk, ’ 
welk niet als een bloote verzameling van Waarneemin- 
gen kan aangemerkt worden; fchoon ’t zeer dienftig 
zy dezelve, byeen vergaderd, zonder moeite te kun- 
nen vinden en met elkander te vergelyken. Dit maakt 
de tweede afdeeling van ’t Werk uit, ’t welk uit agt 
Hoofdftukkeg beftaar, benevens een Aanhangfel. 





Verhandelingen , ter nafpooringe van de Wetten en Geftelde 
heid onzes Vader s waarby gevoegd zyn eenige Ana- 
delta tot dezelve betrekkelyk, door een Genootfchap te Gro- 
ningen, Pro excolendo Jure Patrio. Tweede Deel. Te 
Groningen by J. Bolt. In groot oëtavo. 


He Groninger Regtsgeleerde Genootfchap , van welks 
uitfteekend oogmerk en nutte inrigting. wy voor 
eenigen tyd gewag gemaakt hebben (*), biedt ons in 
dit tweede Deel aan, eene oordeelkundige Verhandeling 
van Mr. D. F. J. V. HALSEMA, over den Staat en Rege. 
ringsvorm der Ommelanden tusfchen den Eems en de Lauwers; 
van derzelver eerfte en vroegfte opkomst tot op deze tyden, be: 
nevens eene merkwaardige oude verzameling van Land. 
wetten , getyteld , het aloude Ommelander Wetboek van- 
Hunfingo. ——- De opgemelde Heer en Mr. van Halfe- 
ma heeft dic oude Wetboek, in de oude oorfpronglyke 
Friefche Landtaale , omtrent het midden der dertiende 
Eeuw vervaardigd, uit een egt affchrift naar 't perga- 
menten, door den druk gemeen gemaakt. Nadien veele 
nderzoekers der oude Landwetten van deeze Gewesten 
oorheen vrugtloos gewenscht hebben dit Stuk te zien ; 
was deszelfs ontdekking reeds aangenaam; en gevolglyk 
kan deszelfs openbaare mededeeling , door de drukpers , 
niet anders dan danklyk erkend worden, voor hun die 
zig op de beoefening der oude Wetten toeleggen. Zulks 
heeft zyn Ed. in dit geval te meer te wagten; daar hy 
in deeze afgifte niet alleen alle opmerkzaamheid en- nauw. 
keurigheid gebruikt heeft; maar 'er ook tevens op uit 
ge 


(*) Zie Hedend. Vad. Letter-Oef. ILL D. bl 162. 


VERHANDELINGEN VAN ’T CRONINGER GENOOTSCHAP, 2F 


geweest ie, om hun, ten aanzien van de oùde Friefche 
taal, de behulpzaame hand te bieden. Hy heeft, naam- 
Iyk, een gedeelte van ’t zelve in de Nederduitfche taal 
vertolkt, en zyne'overzetting met eenige ophelderende 
taalkundige aanmerkingen verrykt ; daarnevens heeft hy 
‘er nog bygevoegd, eene naamlyst van verouderde Frie- 
fche woorden, die hunne betrekking hebben, op won- 
dingen , beledigingen, en leder of het lichaamsgeftel ; 
vertrouwende, dat zy ‚die in de aloude Friefche taal ee- 
nige ervarenheid bezitten, nu met dit behulp wel verder 
te regt zullen geraaken. EE | 

Voor dit Stuk der Oudheid gaat ’s Mans bovenge- 
noemde Verhandeling, waarin hy, by de ontvouwing 
van dat onderwerp, zig voorftelt , de grondbeginzels 
van het Staats- en byzonder Regt der Ommelanden , voor- 
naamlyk in de oudfte tyden, gelyk ook van dat van ’t 
aloude Friesland, na te fpooren en aante toonen. Ter 
geregelder behandelinge hier van flaat hy eerst gade, de 
eppermagt. van ’c Land, om te doen zien, by wien dee 
zelve berust heeft, en door ‘wien ze uitgeoefend is ge- 
worden. Vervolgens’ handelt hy over de beftelling der 
Overheden 5 waaromtrent de Magiftraatsperfoonen en de 
Regters , die de boheering van burgerlyke en lyfftrafiyke 
zaaken hadden, in aanmerking komen. En ten laatfte ont- 
vouwt hy de Geregten , met de daaraan verknogte regtsplee- 
Sing. — Zyn oogmerk is verder hier in de volgende tyd- 
vakken onderfcheiden te befchouwen. (1.) Den allereer- 
ften ftaat en geftalte deezer landen , van de oudfte tyden 
_ herwaarts, onder de Romeinen, Frankifche en Duicíche 
Vorften, en vervolgens onder den vryen onaf hanglyken 
ftaat tot ap de tyden der Vorften. (2.) Onder de re- 
eering der Vorften, en mer de wederbrenging van de 
tad Groningen aan °t bondgenootfchap der Nederlanden, 
in den jaare 1594. Hierop zal voorts (3.) het derde 
tydvak zig vandaar uitftrekken tot op het jaar 1748. En 
dan eindelyk, zegt zyn Ed., zullen we befpiegelen de 
tegenswoordige gedaante, welke haar, door de treffe. 

ke voorzorge van wylen Neerlands Vorst is gegeeven. 
=— Het thans in ’c licht gebragte gedeelte bepaalt 
zig tot het eerfte tydvak; en behelst eene aaneenfcha- 
keling van oordeelkundige aanmerkingen over de gefteld- 
heid en beftuuring deezer Gewesten in die dagen. *s Mans 
uicgellrekte beleezenheid Ge oplettende behandeling van 


| al. 


U 


an . Et CVERHANDELINCEN ese 


alles toont hier duidelyk dut deeze Verhandeling de 
vrugt is van aene onvermoeide, langduurige, en gezete 
te beoefening var dit onderwerp $ indiervoege door Lem 
behandeld „ dat hy op veelerleie manieren (trekke, ter 
daadlyke ophelderinge van de aloude regeeringswyze der 
_ Ommelanden. * Daarbenevens syn veclen deegzer ophelde- 
ringen van die matuur, dat ze, fchoon inzonderheid bee 
trekkelyk cot de Landen cusíchen den Eems en de Lauwers, 
ovk in veele opzigten van diepst kunnen zyn, ter vere 
klaariage van verfcheiden: foortgelyke oudheidkundige 
byzonderheden in de nabuurige Gewesten; vooral in hes 
daardengfenzende Friesladd ; te meér daar dit Gewest 
van oudsher zeer naauw verbonden was met de Ommee 
Janden; waar van, buiten andere (tukken, de Upftalboome 
fche Wetten ven overvloedigen getuige ftrekken. Onges 
voelig dus geleid zvnde tot het gewag maaken van deeza 
Wetten , zullen wy ons, om nog eene byrónderheid 
uit deeze Verhandeling mede te deelen, tot dit onder» 
werp bepaalen, en den Leezer ter deezer gelegenheid 
nog onder 't oog brengen , het hoofdzaaklyke van ' 
geen ons de Autheur nopens die ftaatelyke Landsvergas 
dering, by den beroemden Upflaisboom , gemeld heeft. 
De Heer Mr. van Halferma ons uit het voorgaande her. 
‚ Snhetende, dat alle de kriefche Volken, van de bòorden - 
des Weaerftrooms cot aan de killen van ’c Flie, fchoon 
jeder in zyn Zeeland (*) of: Landfchap onafhengelyk 
ware, en zyne byzondere Overheden en Regeering had. 
de, egter maauw aan cikander verbonden wared, geeft 
voorts een nader berigt van dat verband. Het had , naame 
Jyk, gelyk hy aantoont, wel inzonderheid een doel de 
befcherming van de gezamenlyke Frieslanden tegen al. 
lerhande buitenlands geweld , en vyandlyke aantasting 
van den Staat: tot welks befcherming zy allen in ’t ge- 
meen onderling verpligt waren. Verder oogde het ook 
tevens op de behoudenis van het Staatsweezen binnen 
’s Lands, ten opzigte van de vereenigde Landíchappen 
in ’t algemeen; uit welken. hoofde een Landíchap, dat 
zig te buiten ging in ’t verftooren van de rust, door de 
, an. 


(*) Men benoemde de Landfchappen, door deeze Volken be- 
woond, met den naam van Zrelanden, ter corzaake van derzylver 
Jaage ligging, als beftaande meerendeels uit laag ,‘vlak en effen 
land, gelyk dat der Nederlanden doorgaans valt. 





VAN °C GROMNIMGER GENOOTSCHAP. 23 


andere Landfíchappen tot zynen pligt gebragt werd. Ba. 
vendien had het Betrekking op de iwendige geftalte vag 
% Staatswezen in de byzondere Landíchappen; waarom. 
trent de gezamenlyke Landfchappen , zo 't gefchoks 
wierde, de noodige orde ftelden. Ter verrigtinge van 
dit alles, vervolgt zyn Ed,, hielden de onderfcheiden 
Landfchappen ty bye in de Pinkfterweek , naar luid der 
Overkeure , bepaaldlyk , éénmaal in *t jaar, dingsdag in 
de Pinkfterweek , onder den blaauwen hemel, by den Op- 
flalsbaom (*)  raadsvergaderingen, om onderling te kid. 
| plee- 


(©) Deeas hooge gerechtsplaats, zijade een zeker hoog ftuk 
dands, is gelegen aan den open weg westwaards een halve mijl v 
de Stad’ Aurik, of Anach,in Oostvriesland. Dit veld had oudtij 
negeu bonderd ‘voeten ín zijnen omtrek , en was beplant met groo- 
te eikeboomen, waarvan deze verfaamelplaats, ofte gerecht, den 
naam van gerechtsboom bekomen heeft. Zie nAakENm.. Oostfr, 
Oorfprong). bl. 545.” Fer nadere ophelderinge van deeze aante- 
kening des Autheure, en zyne aldaar gegeeven verklaaring, dieng 
de volgende inhoud van eene laatere Ee aantekening , waar- 
in hy de afleiding en betekenis van 't woord Opftalshgam breeder 
ontvouwt, by getegenheid zyner:ophelderinge van 't woord Opftal- 
ling, eene benaaming der Edelen ; waarvan we hier dan ook 
vooraf dienen te gewaggen. ì 
Onze Autheur, over de waardigheid en 't aanzien der Edelen {n 
’t Landbeftuur handelende, tekent daarby aan, dat ze, buiten an- 
dere benaamipgen, ouwlings opk met die van Up of Opffallingen, - 
{gelykluidend met den eertytel van Hovelingen in laater tyd 5 
benoemd werden ; en dat desze hunne oudfte en ullereerfte bengami 
is. Zulks beweegt hem den porfprong en afleiding van deezen 
gertytel na te fpooren. Niet voldaan zynde met het gêen anderen 
deswegens bygebragt hebben, ftelt hy de volgende aannecmely- 
ker gedagten daaromtrent voor, Up of Ob (eene verwis- 
feling die meermaals plaats beeft,) is by verkorting zo vecl als 
ever, 't welk iets aanduidt, dat verheven of ergens over is; van 
waar bet ook aan woorden van gezag als Overheer (preefcétus „) 
Overhoovd (fuperior,) Overbete Kael atus fupremus,) en dergely« 
ken gekoppeld wordt. _— Het ane in dit geval verbon- 
den woord flale, fiel, flol, lul, (een gewoone verwisfeling ,) zo 
vecl als floel, is een overoùd Gothisch woord, betekenende een 
throon, een zetel van gezag en gebied; uit welken hoofde het ook 
ebruikt werdt, ter benoeming van het Geregt, of een Regtsge- 
ied eri Regftoel. Het byvoegzel ling eindelyk is nietg 
anders dan eene verlenging van het woerd flal;.doog welke dic 
naamwoord perloonlyk wordt, en dus iemand betekent welke tot 
deeze zaak behoort, als eg van Kamer. En hier uit volgt 
4” au 











24 | VERHANDELINGEN 


pleegen en te befluiten. In deeze zamening, beftaande 
uit zekere gemagtigden , ten dien einde uit de ónder 
fchciden Landfchappen afgevaardigd, welken den naam; 
_ van Zeelandfche Rechteren droegen, werd, zegt zyn Ed. ;, 
„, de gemeene toeftand van ’t geheele Friesland overwo- 
s, gen: in ct byzonder zorgde men voor de handhavinge. 
> Van vrede, vryheid en rust. ‘Ten dien einde wierden 
a, er wetten en rechten , aangaande de gezamenlijke. 
‚> Landfchappen, ontworpen en vervaardigd: ook wier- 

9, den daar ter ftede de rechten van deze of gene Eand 


‚, Íchap- 
dan van zelve, dat de weezenlyke DTe van Opftalling van 
o 


letter tot letter zy, Over-geregtsperfoon, of iemand die tot de 
Jverheid, behoort.’ Is dus een tytel van gezag, ter benoemin- 
e van zulk eenen, die een mederegent of beftuurder van den 
taat zy. Onze Schryver, dit alles breeder beweezen en nader 
bevestigd hebbende, tekent ten laatfte nog aan, dat de wortel 
van dit /fal opgeflooten ligt in ’« woord fleljen, beflellen , conffi- 
tuere , preponere. En op dien eigenften grondflag vestigt 
hy, in eene daarby gevoegde aantekening, zyne verklaaring van 
% woord Opffalsboom. 
Andere afleidingen van die benaaming, hem voorgekomen, 
ter zyde ftellende, houde ‘hy zig aan zyne afteiding van Ob in 
de betekenis van over; en flal, in Genitivus flals of flales voor 
_floel of Regtfloel, verknogt met het woord boom. Dus is, zegt 
y., Upflalsboom, Upfbalesbome, Obfbalboem, Obftalshacm, of Op- 
alsboom, een Over-of Oppergeregtsboöm, een boom, waarby het 
algemeen of hoogfte geregt der Friefche Natie gehouden werd, 
Zyn Ed. ftaaft vervolgens deeze betekenis uit het gebruik van 





dit woord, en toont dat dezelve zeer wel overeenkomt met de , 


patuur dier Vergadering; ale in welke, fchoon ze eer voor ecne 
healen gran he dan, voor een Geregt te houden zy, niet ak 
leen 's Lands algemeene zaaken , maar tevens de Regtzaaken, 


behandeld werden. Ook droegen de gemagtigden, die tot deeze. 


zamening afgevaardigd waren,'t zy ze in hunne byzondere Land- 
fchappen al of niet Regters waren, als Leden deezer Vergade- 


ringe, den naan van Pudices of Regters; ja deeze luisterryke 


‚ verzamelplaats noemde men het regé tok den Opftalboom, en de 
vergadering zelve heette de. Regtplaats. nder het aan- 
vogren zyner bewyzen beroept hy zig ook op voorbeelden van 
andere Geregtsplaatfen, welken dienzelfden naam gedraagen heb- 
ben: en wel Iozonderheid, als eene beflisfende proeve, op dg 
Geregtselk in ‘t ampt Hagen, gelegen in 't Hertogdom Bres 
men, die Stqleke of’ Stal - eike getyteld was; welke benzaming za 
veel zegt als Geregtseik ; tcr aanduidinge van den Eikenhoom , 


by welken aldaar ter plaaag ket Geregt gehouden werd, 





VAN ’© GRONINGER GENOOTSCHAP. sy 


3) fchappen , tot derzelver meerdere zekerheid, ende 
» kragt ‚ fomwijlen nader bevestigd. Van ’s gelijken - 
‚‚ beregtte men op die fameningen alle zwaarwigtige 
‚‚ rechtszaaken, ende verfchillen, welke in de byzon« 
“_s dere Landftreeken niet konden werden beflist en afge, 
3, daan, ' In ’t kort al ’t gene tot den welftand van ’t ge. 
‚ heele Friesland , en deszelvs onderfcheidene Land. 
ss eig” in ’t byzonder, diende, wierden aldaár-ter 
‚ plaatíe beraamd en befloten”, Gevolglyk had deeze 
Aanzienlyke Vergadering, gelyk de Autheur opmerkt en 
nader toont, by welke de hoogfte magt berustte, waars 
van de onderfcheiden Zeelanden, en de daarin gelegén; 
Land-of Gemeenfchappen , eenigerwyze afhangelyk wa. 
ren , een grooten invloed op de. Staatsgefteldheid- van 
‘deeze Landen, == Wyders geeft ons de Heer en Mr. 
van Halftma nog het volgende berigt van ’t gemeene Wa. 

pen deezer plegtige vergaderinge. * 
‚‚ Het zelve vertoonde eenen gewapenden man, ftaans 
de onder eenen groenen ‘boom , houdende in zijne rechte 
hand eene ftaande fpiets, en in de linke een uitgetogen 
zwaard , daalende op den fchouder. Dan ’c is waarfthijn- 
lijk, dat de Opftalfche fameninge nog een ander wapen ge. 
voerd hebbe. Althans onder zeker befcheid , roerende 
de Rustringer Friefen, ontmoet men een zegel, ’t welk 
in den briev den naam draagt van figillum tottus Frifie s 
vertoonende de jongvrouw Maria, en aan beide zijden 
eenen Krijgsman, houdende in de eene hand een rond 
fchild, en in de andere eene fpiets , met ’t omfchrift ; His 
fienis veta fua reddit Frifia tota, cwì cum'plebe pia fit clemens 
Virgo Maria. Een zeker oude fteen ‘aan de kerk te Ma- 
rienhoven is ook met zodanig wapen voorzien. — 
Vermoedelijk is dit het fecreet zegel van geheel Friesland 
eweest. Ten minften onder de oude ftempelen der ze- 
gelen hier te lande wordt een fecreet zegel van geheel 
Friesland tot de: zaaken bevonden, dat hier mede valle- 
dig overeenftemt ; uitgenomen dat onder dit aan den voer, 
een priester met zijn gewaad in eene biddende geftalte 
ftonde, mee de letteren vbbo facerdos. ’t Randíchrift be. 
helsde deze woorden S. fecretum: Tociyss Frifies ad cav- 
Jas. Neelligt zijn deze verfchillende zegelen, naar den 
uart der zaaken , aan de ftukken gebruikt geworden. Of 
nu deze ftempel bij 't houden der vergaderingen hier te- 
| R 5 Lan 


« 


vn VESHANDELINGEN 


Lande overgebragt, dan of een ieder Landfe / 
en ftempel van 't gemeene zegel bij den Opftalboom ges 
Rad hebbe, 't welk waarfchijnlijkst is, kan men, bij ges 

brek van volkomen narigt, niet bepalen”, 

> Wat eindelyk aangaat den tyd wanneer deeze byeen. 

komften haaren aanvang genomen hebben, en tot niet ge- 

Joopen zyn. Nopens het eerfte leert ons de Heer en 

Mr. van Halfema, dat derzelver aanvang zig als ’t ware 

in de oudheid verliest, zo dat men denzelven waarfchyn- 

lyk -uit de allereerfte gewoontes deezer Gewesten hebbg 
af se.leiden. Kmo, de eerfte Abt van Werum in Fivel. 
ge, die in ’t begin der dertiende eeuwe bloeide , fpreekt 

‘er al ‚van , als iets dat gefchiedde , more vetuftisfmo , 

‚ volgens. eene zeer oude gewoonte”. En fchoon 'er 
geen gesoegzaame grand zy, om met gommigen de op. 

regting: deezer vergaderinge aan Karel den Grooten toe te 
fchryven; mag men egter het aanwezen dier hooge vere 

gaderinge, om over. ’s Lands ftaat te befluien, en 't 

regt van 's Lands ingezetenen, om die zameningen t@ 

befleeden é veilig » ten tyde der Frankifche heerfchap- 

sen van 't daarop gevolgde Doüicfche oppergebied , 

lleg, — — Voorts is het blykbaar , dat deeze verga- 
dering, bykaas tot op het midden der veertiende Eeuwe 
voortgeduurd en {tand gehouden heeft. Dog ze is, ome 
trent dien tyd, allengs verwelkt, en vervólgens geheel 
verdweenen; zo door ’t aanranden van de aloude vryheid 
ja zommige nabuurige Zeelanden; waardoor eenige ge- 
westen van de gemeenfchap der overige Friezen afgeruke 
werden; als wel inzanderheid door de inwendige zwake 
heid van den Staat, en de opkotst der magtige Hove: 
lingen van Broekmerland over den Eems. Men ziet uit 
de handelingen dier vergaderinge in ’t jaar 1327 duidee 

Iyk, dat het onderlinge verband tusíchen de 6 riefche 
Wolken toen al z0 naauw niet toegereegen was als in 
voorige dagen; en de voorbeelden van dat jaar zyn de 
Jaaften , welken in de overgebleevene oude fchriften 
voorkomen. Deeze plegtige verzamelingen daar ter 
ftede zullen des omtrent dien cyd opgehouden hebben ; 
maar ze fchynen met verloop van eenigen tyd „hoewel, 
uit een minder aantal van Landfchappen beftaande, naar 
Groningen verplaatst te zyn. Althaas men oncmoet ;, 
gelyk. onze Schryver ten laatfte nog aantekent , sat 

< de 


VAN 'T GRONINGER GENONTICHAP. - zr 


danig: eene zamening aldaar , ten'jadre 1501 (*X;: waere 
gp onder anderen de voorige Opflalhoem{che beflwicen 
vernieuwd éen met eenige Mes ie vermeerderd zyn 
zo dat die: vorige aloude vergaderplaats, zegt hy, als 
toen geheel te niet gegaan Zy... . … ed 
: ij Sp 5E 
Lyst van de gewoonlyke vaste Feestdagen der Roomfche Kerke3 
dienende tot begrip der Dágtèkeningen in oude Brieven, 





Door den Hlistoriefchryver JAN WAGENAAR. Te Amflerdam … 


by Yntema en Tieboel 1779. Behalven de noodige Tafelen 
16 bladz. én gr. ottavyo. MS EN 


Me eêne tweede uitgave der Verzameling van Historis 
. fee en Politíke -Traltaaten , door: den Historiefchfy. 
ver Wagenaar , geduurende de vroegere onlusten meet de 
‚ Engelfchen, nopens onze Scheefssvaart;, gefchreeven ;en 
die’, met becrekking tot de tegenwoordigen, nof wel ces 
ne herhaalde Jeezing verdienefis -höeft men ‘&r“by 
voegd 0D ‚ dit bovenopgenoemde ‘kleine Gefchrift: van 
dien oplectenden Schryver ; dat in een ander opzigt zyí 
ne nuttigheid heeft. A An ee A af 
: Men was’ naantlyk oudtyds, zo ‘larig de Roomíche 
Kerkgebruiken een genoegzaam algemeenen invloed hadt 
den, bypkans aan‘alle Hoven, en zo ook Mier te Lande, 
mitsgaders in de nabuurige Gewestén, meertnaals ges 
woon, de Chafters, Brive erz. te dagtekenën, naar 
de vaste of ‘ook wel verfchietende Feestdâgen , als mede 
naar de benoeming der Zondagen en dergelykén; in den 
Kerkdienst gebruiklyk. Zo lang die‘foort van telling ; 
en benoeming der dagen, miet de daar op. gevestigde 
dagtekening, (zelfs ook in gemeene handelingen’, Jin een 
heerfchend gebruik ware , was die maniér van tekening over= 
dk on ge 
. je k - Oe De nn Re 
rain hebben hier uit willen afieiden, dat Groningen op 
den Friefchen boden gelegen ware: dog de Heer en Mr. ves 
„Holfema toont duidelyk, hoe dit gevolg geenszins doorgaa, en 
het uit alles ontegenzeggelyk blyke, dat de Stad Groningen al- 
en nadrukljk van de genoemde Landtreek ondeifcheiden 
wotdt. Str ad net 
(t) Men heeft dit Stukje hierby gevoegd , om het dus by de 
andere Werken van den geagten Wagenaar te bewaaren. Ook is 
het op zichzelve te bekomen. 


28 J. WAGENAAR OVER DK FEESTDAGEN. 


genoeg kennelyk onderfcheidend, Dan zins zulks, voor- 
al by de Proreftanten, geheel in ongebruik geraakt zy, 
gaat die oude dagtekening met eenige moeilykheid ge. 
aard; en ’t vereischt niet zelden merkelyke oplettend. : 
eid , om daaromtrent niet mis te tasten. Zulks fchynt 
den Heer Wagenaar, dit meermaals in ’t nafpooren van 
Óùde Pápieren ondervindende, bewoogen te hebben, 
om naar een hulpmiddel om te zien, dat hem in deezen 
gemak kon baaren. Hier uit is vermoedelyk dit Ge- 
fchrife ont{taan; ’t welk daar coe ook van een weezenly- 
ken dienst kan zyn. 
Zyn Ed. heeft ten dien einde, in de eerfte plaatze , 
„in eene Alphabetifche orde gefchikt, eene lyst der be- 
naanritgen- van de gewoonlyke vaste Feestdagen der 
Roomfche-Kerke, met aanwyzinge van. den tyd, op wel. 
ken dezelven vallen. Eene volgende aantekening, met 
betrekking tot de verfchietende Feestdagen, die zich 
naar den Paaschdag fchikken, toont, hoe hy vaa oor« 
deel ware, dae men zich, tot de hier toe vereischte bee 
rekening van den Paaschdag , best bediene van de rege. 
len, door den Heer Huydecoper voorgefteld, in zyne 
uitgave der Rymkronyk van Melis Stoke, 1 D. bl. 331 
245 ; en de zeer gemaklyke Tafels, by Du Cange in z 
Glosfarium op het woord Annus. T. 1. C. 467. Verder 
aagt hy van de verfchillende benaamingen der Zon- 
gen; en verleenc ans, in een afzonderlyken Tafel, 
eene Lyst van dezelven. Hier by komen vaorts de ver- 
fchietende Feestdagen , mec de benaaming der Zondagen, 
omtrent welken, en den bepaalden dag op welken, zy 
invallen ; benevens de Quatertempers en derzelver vast. 
geftelden tyd. Ten laatfte tekent onze oplettende Schry- 
ver nog aan, dat men zomtyds dagtekeningen ontmoet , 
by welken het 'er op aankomt , om juist te bepaalen , op 
welken tyd der maand de aldaar genoemde dag invalt; en 
zyn Ed. voegt 'er twee Tafeltjes by, welken ter bere. 
keninge daarvan dienen. — — Uit deeze opgave kan 
men genoegzaam afneemen, dat dit Gefchrift den Lief. 
hebberen van oudheidkundige nafpooringen, in zodanige 
gevallen , tot een gemaklyk hulpmiddel kan verftrekken, 
es het wel der moeite waardig ware , het zelve ten uits 
gebreider nytre heg licht te doen zien. 


Pin 


VERHANDELINGEN VAN DE HOLL. MAATSCHAPPY. 29 





grange » witgegeeven door de Hollandfche ad 
uz der Weetenfchappen, te Haarlem XIX Deels 1 Stuk. 
et Plaaten. Te Haarlem hy J. Bosch, Behaiven het 
Voorwerk en de Weerkundige Tafelen ‚432 bl. In gr. 8vo. 


D= Vaderlande nuttig te weezen is een eerst en ftands 
houdend doelwit van 'de hoogloflyke Hollandfche 
Maasfchappye der Weetenfchappen, en hier van zat het XIX 
Deeis 1 Stuk, ’t geen wy thans den Leezer aankondi- 
gen, byzonder ten voorbeelde kunnen ftrekken: in zo 
verre de Prysverhandelingen , daar in voorkomende, recht- 
ftreeks het welzyn onzes Lands beoogen. 

Voor eerst, naamlyk, ontmoeten wy twee Antwoore 
den op eene Rivierkundige vraag, van deezen: Inhoud, 
Daar het door de Ondervinding bekend is, dat er uit de Nae 
tuurhyke Gefteldheid , en andere ben, arn der Rüieren 
san ons Vaderland , voornaamkyk van den Neder. Rhryn of Lek, 
zekere gebreken noodzaaklyk voorsvloeijen , waardoor aan den 
eenen kant derzelver kanaalen , tusfchen dezelfde of foortgelyke 
Dyken beflooten, te eeniger tyd onbekwaam zouden kunnen 
worden, om , behoudens de veiligheid der aanpaalende Landen, 
dezelfde hoeveelheid waters af te brengen; en, aan den ande- 
ren kant, de Dyken, in buitengewoone gevallen, zo van Y's- 
dammen als anderzins ‚in gevaar gebragt worden van te bezwy- 
ken; zo word gevraagd: Kunnên die gebreken zelven of ook 
derzelver gevolgen, door andere middelen , dan door Afleidin- 
gen voorkomen worden? Zo ja, welke zyn dan die middelen? - 
— — Maar indien één of meerdere Afleidingen de eenigfle mid= 
delen zyn mogten, waar door zulk een oogmerk op eene duure 
zaame wyze bereikt kan worden, zyn dezelve, naar de gele- 
genheid der Landen, mogelyk? Zo ja, waar,en op welk eene 
wyze „moeten zy dan gemaakt worden,en kunnen zy veilig ona 
dernomen worden, zonder de vaarbaarheid der Rivieren te bea 
sadeelen? Deeze was reeds in den Jaare MDCCLXXI , 
voor: de eerfte en in den Jaare MDCCLXXIII voor de 
tweede reize voorgefteld. Het eerfte Antwoord, met 
den Gouden Eerpenning bekroond, is van CORNELIS ziL- 
ZESEN te Schoonhoven: die, daar, in veele opzigten, te 
_ weecen door eene verkeerde Theorie , misbruikte Kunst , en 
eigen belang onze Rivieren bedorven , en de wegen , die. 
ons de Natuur zelve ter reddinge aangeweezen heeft , ver= 
waarloosd zyn, oordeelt dat ‘er niets overfchiet, „ dan 

bn eerste 


t 


, 


44 | VERHANDELINGEN- 


— eerstlyk de gebreken der Rivieren van ons Vaderland, niee 


flegts. oppervlakkig. maar volgens .natuurkuadige en 
proefondervindelyke gronden ce befehouwen, — en ver. 
volgens , ten tweeden , uit diezelfde gronden na te fpeuren , 
welke in dien ftaat zo als de Rivieren. zich thans bevin. 
den, de beste middelen ter verbeteringe zyn”. Dit is 
de grondflag zyns Aantwoords waar in hy het door hem 

eftelde altoos tragt te flaaven, met zulke bepaalingen 


en ondervindingen,. waar omtrent geen verfchil plaats , : 


heeft „en alle Theorie ,op geene waarneemingenfteunende , ° 
vermydt, sd Barb eene wyze getoond hebbende, 
‚, dat cen welgeftelde Rivier zodanig behoort te zyn, 
dat haar geul of goot, door de Natuur gevormd, altoos 
ih ftaat blyve, van de diepte te behouden: het selk ver- 
eerzaakt wordt, wanneer men op de Rivier zo veel waters kan 
houden, dat door deszelfs drukking en wryving het zinken der 
floffen in de geulen of gooten kan belet worden; terwyl zy 
tevens ruimte heeft, om zich ten tyde van opperwater 
wryd en zyd te verfpreiden , ten einde de daar aangelege- 
se landen als 't ware te mesten, en dusdoende van tyd 
tet tyd te verhoogen. Verder dient zodanig een Rivier 
„beneden waarde genoegzaame ruimte te hebben, om het 
vlaedv ater ín te laten: want de ondervinding leert , hoe 
grooter verfchil tusfchen Eb en Vloed, hoe dieper en hoe min- 
der verfchil „hoe ondieper Rivier”, gaat hy dus voort: 
„‚ Het is bekend, dat onze Voorvaderen, onkundig 








. van hun waar belang, en dat van hun AREA, tot 
voorkoming van overftroomingen , vooral des 


Zomers , 
wanneer de vrugten op het veld ftonden, eerst Zomer- 
kaden om de Rivieren hebben aangelegd, die men na- 
derhand al meer en meer verzwaarende, na dat de Rí- 
vieren al hooger wierden, tot dat het met ’t geduu- 
rig verhoogen eindelyk dyken zyn geworden. 
Iny , geen kennis hebbende om die aan te leggen tot 
behoud der Rivieren, noch denkende op de gevol. 
gen, die hier uit konden ‘voortkomen, tagen dezelfde 





kaaden of dyken zeer irregulier, en niet aitoos naar de 


Ee of loop van het water, maar na dat fiet met hun be. 


‚ wydeens van clkanderen liggen. 


zo te fpreeken, den mestwegen van de landen afkeerde , 


ang overeenkwam. —_— Hier van daan dat de dyken; 
langs de Lecq, en andere Rivieren ‚op zeer verfchjilende 
Zo dra men nu 
de milde zegeningen der Natuure verwaarloosde, en , OIR 





zo 


" VAN DE HOLLANDSCHE MAÁTSCHAPPY. E qr 


%o moesten deeze ftoffen zich van tyd tôt tyd in de.Ria 
vier nêderzetten , ter plaatze waar de fnelheid des ftrooms 
verminderde, en vooral daar: de Rivieren ‘van nauw fchie. , 
Iyk wyd wierden. — Hier van daan dat de Rìvieren in haare 
oppervlakte wanftallig , en de beddingen, in plaats van 
effen, vol met heuvelen en daalen geworden zyn , het 
geen VELZEN in zya bekend werk ovér de Rivieren breed. 

voerig heeft aangetoond, eh verder döor het bloote 
en peilingen bevestigt wordt, —- Uit dit een en‚andèr 
zyn die groote uiterwaarden, plaaten, zandbânken, die 
als geheele eilanden in de Rivieren liggen, meerendeels 
gebooren, en daar door, over ’t geheel genomen, de 
beddingen der Rivieren, langzaamerhand verhoogd , voors 
al benedenwaards. Hier door verminderde de vloed; en 
kwam niet meer tot die hoogte en verheid, als voors 
heen, waar door de Eb te gelyk haar vermogen ver. 
foor , om de ftoffen op de kentering nedergezonken , op 
te neemen en na zee te voeren. Dit is, van tyd tot tyds 
zodanig toegenomen, dat chans een bekwaam Schipper ; 
wanneer hy in geen jaar de Lecq en vooral aan de Noord 
by Krimpen bevaaren heeft, by laag water onmogelyk de 
droogtens , die daar geduurig weder je nieuws komen, 
‘vermyden kan. En ware het niet dât het Panderfche Kaú 
naal het water op de Lecg hadt doen vermeerderen; zó. 
zou het zeggen van bovengemelden vELzZEN al zyn be. 
waarheid geworden, dat, naamlyk, de mond yan de Maas 
by den Hoek van Holland verzand, en de Neder-Rhyn en 
sfel, van leevendige Rivieren, in binnenlandfche Kanaalen 
veranderen zouden”. 
De Heer ziLLESEN wyst vervolgens aan dat men dee. 
ze gebreken, door de aangewende hulpmiddelen eer ver. 
plaatst dan weggenomen heeft, en ook den kostbaarer ea 
evaarlyken ftaat waarin zich de aan die Rivieren gelegene 
anden bevinden : en merkt te recht op hee uitde verge 
Iyking van eene welgeftelde Rivier met de gebreken van 
onze Rivieren, het genoeg te zien is, „, dat het fchrane 
derfte vernuft niet in ftaat is dat alles in ééne te verbe. 
teren. Want wilde men ,’t geen door kunst bedor= 
ven is, nu alleen door de Natuur laaten redden, èn on- 
ze dyken wegneemen; dan zouden ‘er niet flegts jaaren , 
maar zelfs eeuwen , kunnen verlo ‚ eer ons nageflacht 
de vrugten daar vaù genoot: veele ingezetenen zouden 
geheel geruïneerd raaken en het Land niet weinig van 
zye 





32 VERHANDELINGEN 





zyne inkomften verliezen. — Neen! wy moeten, by 
het toeneemend bèderf onzer Rivieren, met de daad, 
naar zekere hulpmiddelen omzien, die langzaamerhand 
het kwaad, verminderen — terwyl men tevens daar by in 
*x oog houden moet, om de natuur te doen mede wer- 
ken; vermydende zorgvuldiglyk zulke middelen, die-de 
vaarbaarheid der Rivieren zouden kunnen benadeeten, in 
die onderftelling naamlyk (volgens de vraag der Maar- 

Schappye) dat door het fluiten der Bywegen, langs den 
Boven Rkhyn, als het eerfte en natuurlyke middel, niet 
alleen de vaarbaarheid der Rivieren bovenwaards behou- 
den ; maar ook tevens eene geregelde verdeeling tusfchen 
de takken te wege gebragt zal worden. 

De fchadelykheid der Afleidingen of Aftappingen , als 
mede de kostbaarheid en ’t geringe nut der Overlaaten 
voorgefteld hebbende, is hy van oordeel, dat, indien 
men langs de boven Rivier, alwaar het hooge opperwa- 
‚ter thans de meeste overftroomingen veroorzaakt, een 
ontwyfelbaar hulpmiddel begeerde, het welk altoos voor- 
deelig noit nadeelig zyn kon, men dan doorgaans die lan- 
den, welke boven het gewoone Rivierwater verheven 
zyn, in de rivier moest indyken; en door hooge Zos 
merkaden bevrydén voor iets meer dan gemeen opperwa- 
ter. Hy wyst de voordeelen hier dan aan voor de boven 
Rhyn en voor de beneden Rivier by en omtrent ‘Schoon- 


hoven. | 
. Voorts zoekt hy, volgens de voorgemelde gronden, 
een hulpmiddel te vinden voor de Alblasfer en Crimpener 
gaarden, van zo veel belangs en in zo veel gevaars; en 
daar het gebrek in ’t algemeen daarin gelegen is, dat de 
Landen , aan de Rivieren gelegen , thans te laag zyn in ver- 
gelyking van de bedding deezer Rivieren , zal ieder moe- 
ten toeftemmen, dat de middelen van herftel moeten 
trekken ‚om (zo zulks uit hoofde van de gefteldheid der 
Landen mogelyk is,) dezelve door den tyd op te hoo- 
en, En te gelyk de beddingen der Rivieren te verdicpcn, 
en arbeid alleen uit te voeren, als de Kunst het vermo. 
mogen der Natuure te hulpe neemt. Hier om wil hy dat 
men zich van het Opperwater bediene: de wyze hoe 
moet in het Antwoord zelve gceleezen worden, 

Eindelyk onderzoekt hy welke de middelen van her- 
ftel zyn voor het benedenfte gedeelte der Rivier de Lecqs 
en geeft in bedenking, dat, dewyl het uit de Gie van 

‘ ding 


VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY. kh 


ding bekend is , dat eene Rivier, daar zy het naauwst is 
altoos de meeste -fnelheid en bygevolg de meeste diepte 
hebben moet, ‚zo men nu in plaatze van hoofden of 
kribben, die altoos zo veel nadeel als voordeel geeven, 
kon geedvinden, een proef te neemen met het maaken 
van een paalwerk in de Rivier, tusíchen welken deuren 
gehangen worden ,die met den Vloed van zelfs open- en 
met de Eb toevallen: zo zou men door dat middel de 
Rivier ten tyde dêr Eboe in eene fchuinfche Rigting zo- 
danig kunnen vernauwen , dat de fhclheid aldaar zo veel 
vermeerderd wierd, als de ervaaring leerde, genoegzaam 
te zyn, om niet alleen de gezonke ftoffen op te neemen 
maar zelfs de. gronden aldaar uit te fchuuren. Deeze 
uitgefchuurde ftoffen zouden zich achter dit Paalwerk , 
even als een fchuine krib nederzerten. Om dun vervol- 
gens voor te komen, dat achter de deuren geene verzane 
ding kwam (waar door anderzins de vloed insgelyks ge- 
keerd zou worden, even als by een krib) zo behoefde 
men maar by verwisfeling, ‘van cyd tot tyd, eenige deu«= 
ren.by de Eb open te houden, als wanneer ’er altoos ee- 


ne genoegzaame fchuuring zyn zou, om achter dezelve 


deuren de diepte te behouden. —- Ja zelfs zou men op 
die manier de ERE dwingen; zich in ’t midden 
en lanes den kant neder te zetten, waar door de Rivier 
yich aldaar in tweën verdeelen,en eene behoorlyke diepe 
te ín haare geulen houden zou”. , 

. In dit gegeeven antwoord hadt de Heer zirrEzEN , 
ten aanziene van deeze en geene byzonderheden , nadere 
ophelderingen beloofd, als de Maatfchappy ze verlang- 
de. Dit was haar begeerte, en’ hier aan voldoet hy in 
een keurlyk et Mr ruim zo groot als het Antwoord 
zelve, en wordt alles door bygaande Afbeeldingen opgee 
helderd. Byzonder opmerkenswaardig is het geen hy 
daar in voorftelt ten opzigte van de Y'sdamvmen in de Ri- 
vieren, en Kan zulks ten Vervolge dienen van een Pros 
jeêt door hem , en den Heer JAN VAN DER GEER , voorheen , 
der Maacífchappye medegedeeld (*). | 

… Een tweede Ántwoord op:dezelfde Vraage is varr den 
Heer CORN. REDELYKHEID , en met een Zilveren Medail- 
je befchonken: het verdient, niet min dan het voorgaan. 
de, de aandagt der Rivierkundigen, en der geenen, pe 
e 


(*) XV. Deel der Verhandelingen „: bl; * stg. - 
Äl. DEEL. ALG. LETT. NO. 1. C 


£ 


s4 .VERBANDELINGÈN 


de aangeweezene middelen doen te werk ftellen. Orie 
beftek’ Taat nier toe hier van een Schets te geeven: al. 
teen berigteu wy den Leezer dat dit Antwoord vergee 
zeld gaat van eene keurige Kaast van de Bylandfche Waard „ 
het benedenfte gedeelte van den Boven Rhyn, Waal en ’e 
Panderfche Kanaal: en van den Kleeffchen Polder de: 


Be tweede Vraag, in dic XIX Deel beantwoord, iss 
Welke Boomen, Graanen, Wartels, Peulvragten en Plan- 
Ben» ons noch by aankweeking onbekend, zou men met vrugs 
áss ons Land kunnen invoeren? En welke van dezelve, en 
van de.geenen die wy bezitten, kunnen, naar de gefteldheid 
der Lucht en der Gronden, met het meeste voordeel, tot 
voedzel van Menfchen en Dieren , in onze Gewesten geteeld 
vorden? Her eerfte Antwoord íchreef de Heer jon ras» 
TER, in leeven aval, Lid der Hollandfche Maatfchap- 
dyez doch de Gouden Eerprys, zyn Antwoord toege wees 
zen, is hem of zyne Erven, uit kragte van de Wet der 
Maatíchappye, niet gefchonken: ‘het was, naar zyne 
Linípreuk , ser ondestekening gekoozen: Virtus Abi ipfa 


Lik papie | Ee 
e recht merkt de Plantkundige nAsTER op: „, Veele’ 
Menfchen meenen, dat nietes waardig is gekweekt te 
werden, dan de Graanen of zo zy al eenig Hout plane 
ten, moeten het Eiken-, Esfen: , Ofmen- „ of Beuken- 
boomer zyn. En is hun land tot geen van deeze be. 
kwaam, dan wordt het van weinig óf geen waarde gee 
houden: terwyl men, indien men de natuur der gronden 
ouderzogt, en ’er de daar mede overeenkomende foor- 
ten van Gewasfen op plantte, met verfcheidc ftukkem 
lands. zeer groot voordeel zou kunnen doen, die nu, 
zonder eenig nut, onbebouwd, verwaarloosd liggen. 
Poch men moet onderzoeken, met verfcheidene proe= 
ven te doen, Een niet onbedagtlyk berusten; alles nâa- 
laatende, het geen by onze Voorouders niet in gebruik 
was, juist af zy alles in de grootfte volmaaktheid ge 
breeten hadden, en of hun doen ook nu een regel en, 
vogrbeeld moest -weezen; en alles dus, zoo als-zy gee 
ben: waren „ en niet anders kon, of moest gedaan wor- 
dens” Te te E ’ 
‚ In het aanwyzen der Boomen, Graanen, Wortels en, 
Planten, die, zyns a6téns , in aanmerking“komen ter be- 
antwoording der Vrage, wyst hy den GRA ROOE TRES 
„Ade 


Jd 


VAN DR HOLLANDSCHE MÁATSCHAPPT: KN 


Landbouwer en weetgierigen Leezer, om ‘zyne Verhan- 
deling niet te groot te maaken, na de Schryvers, die op- 
geetelyk en breedvoerig over de vaortkweeking en be. 
handeling van ’t een of ander Gewas gefchreeven heb. 


en. hs 
Wy zulled dze Leezers niec verveelen met een bloo. 


‘te Naamlyst der hiet opgevoemde Boomeri „enz; doch , 


dezelve nagaande, van ieder één uitkippen, die, byzons 
der onze aandagt.trekt. De. Tamme Kaftanje Boom, (Ca- 
flanea Sativa) pryst hy dus aan. ,, Deeze Boom, die 
geer wel in de Provintien van Gelderland erí Utrec'it zoude 
tieren, plagt voor deezen in Engeland zeer menigvuldig 

ekweekt te worden; en de meeste oude Gebouwen in 
Tonden zyn van dit Hout gemaakt, waar van men tea 
Noorden vari die Stad; volgens oude Historiefchry- 
vers (*), een beroemd er groot Bosch hadde, 
Het is ongeloofiyk ; tot welk eene ongemeene dikte dee. 
ze Boemen kunnen groeijen; te Wickware, vier uuren 
benoorden Bristol, groeide noch onlangs een Kaftanje 
Boom, die 19 voeten over kruis dik was, en die men 
dagt meer dan soo jaaren oud te zyn (}). Zulks is niet 
engemeen op het Kiland Stciken , alwadr men Kaftanjs 
Boomen vindt die 7o en meer voeren in den omtrek heb= 
ben; doch bovenal ië vermaard de zogenaamde Caftan go 
& cento cavalli, die zog voeten in zyn omttek, en dus 
68 voeten middellyns, heeft ($). —== Ongemeen diens 
ftig is die Hout voor allerleie Vaatwerk, om dat hee 
eens doordrongen zynde, niet onderhevig is aan .krim- 
je of zwellen; en daatfom worden in Ztalien, daar die 
dout in grooter agting is dan ander Timmerhout; alle 
groote Tonnen en Vatert daar uit gemaakt; ook is hec 
seer bekwaam voor Buizen, om water onder den grond 
te leiden, en zo ’t zelve tot Hakhout geplant wordt „ 


is 'er geen Boom ; die beter Hop- of Boon-ftaken geeft : 


dewyl die zeven jaaten kunnen dienen. — Ik laat my 
over de aankweeking van deezen Boom niet uit ; maar 
on den Leezer te overtuigen, dat dezelve hier in zom. 
(*) Firs grip, die Ui de Cwaalfde Eeuw ten tyde van 
Hendrik den 1 leerde: Be chejven van Londen. ba 
_(t) Tegenw. Staat van Graat Bristanje, IL. Deel, bl. 138. 
(6) Brwpoxe, Refze door Sicâtie en Maliha, I. Deel, bl. 9e. 
Phil. Tranía&, Vol LX. 1770 P, 9. | 
2 


46 VERHANDELINGEN 


mige Provintien zeer wel willen aarten en groeijen , wy- 
ze ik hem tot de meergemelde Verhandeling van den 
Heer BERKBEY (*), en tot.de zeer goede en nuttige on- 
derrigtingen, die de Heer aurreR in zyn Kruidkundig 
Woordenboek geeft’. 

Onder de Graanen telt hy de Geele en Witte Geerst, 
(welke laacfte ook Oosterfche Manna genoemd wordt ,) 
en zegt 'er van, „, deeze wordt hier te lande wel veel 
geëeten , maar te weinig gecultiveerd, fchoon het een 
zeer gezond en lekker voedzel is , voornaamlyk voor die 

eenen, wiens ingewanden door eenen langduurigen en 
fterken afgang verzwakt zyn. Als dezelve in ’t begin 
van Mey gezaaid wordt is zy in September ryp, en bee 
hoeft, gelyk de Turk/:he Tarw , (door RASTER ook aan- 
gepreezen ‚) maar gering Land,” Over de verdere 
culture daar van, en van nog een derde foort, Sorgo 
genoemd, (het welk in de flegtíte gronden groeit, en 
uitneemend voedzel voor Duiven en andere Gevogelte 
is,) kan men MILLER, Kruidkundig Woordenboek, en de 
Nieuwe Wyze van Landbouwen, \l. St. bl. ros, nazien. 

Van de Wortelen fpreekendc , laat hy de Rhabarber niet 
onaangeroerd ; doch merkt op, „het is volkomen zeker, 
dat de waare en rechte foort van deezen Wortel, die 
zulk een ongemeenen out in de Medicynen heeft, te- 
genwoordig met zeer goed {ucces in Braband voortge- 
kweekt wordt, waar van eenige uit zaad opgekomene 
Worteltjes my toegezonden zyn, en, in myn tuin ge- 

lant, de Winters verduuren en zeer wel tieren, 

y moeten in eenen eenigzins droogen grond, drie a 
vier voeten op zyn minst van elkander geplant worden , 
omdat zy zo ongemeen groote bladen hebben , waar van 
zommige by my tet 33 duimen lang en 28 duimen breed 
gegroeid zyn. De in Braband groeiende Wortelen tot 
drie a vier duimen dikte gekomen zynde, zyn bekwaam 
om in February en Maart, eer zy beginnen te fchieten, 
uitgegraaven te worden, behoevende in kragt op gee. 
nerhande wyze voor de Chineefche te wyken. Het zou, 
derhalven , voor onze Noordwyker Kruidboeren , veel voor- 

deel „ 


(®) Verhandelingen deezer Maafchonpge. VIJL Deel, IL Ste 
Dezelve graolen ook zeer tierig op de 








uitenplaats Groenboven 
van den Heer L. T. GRONOVIUS, Schepen der Stad Leyden, by 


. 


Voorhout. 


nd 





VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY. 87 


deel, en voor het algemeen eene groote nuttigheid zyn, 
‚deezen Wortel, die. de koude van ons climaat zeer wel 
kan verdraagen , onder meer andere Geneeskundige Krui- 
den voort te kweeken. . n - 

Maar ééne Peulvrugt ; waardig om aangekweekt te wor. . 

den, telt de Heer BASTER op, te weeten de Magazanfe 
Boonen: waar van hy zegt: „, Deeze zyn eerst van Ma- 
gazan eene kleine vesting in Africa, den Koning van Por. 
tugal toebehoarende , te Lisfàbon , en van daar na Engeland „ 
overgebragt. Zy zyn van alle foorten van Boere. 
of Roomíche Boonen, de kleinfte, de lekkerfte en het 
vroeg fte Typ. Men plant dezelve in ’t laatst van 
Ottober , of 't.begin van November, tegen een muur of 
fchutting of in een koude bak; men aardt dezelve, na 
dat zy opgrocijen, wac aan, en befchut haar. met Erwt- 
ftroo, enz. tegen de koude, waar door zy in maatige 
winters kunnen blyven doorgroeijen; anders verplant 
men. die in Maart uit de bak in den kouden grond, 
twee by een, en een voet van elkanderen , wanneer men 
in 't laatst van Mey of begin van Juny ’er reeds rype- 
Boonen van trekt. Zy groëijen omtrent twee voeten 
hoog, dach wat flenteragtig, waarom men tusfchen de 
ryën hier en daar een pektouwtje langs bindt, om. de 
Boopen voor her nedervallen te bewaaren, Verfcheide 
Liefhebbers in Engeland zetten het geheele jaar geene 
anderen, dan die foort; om dat zy dezelve boven alle 
andere Roomfíche Boonen preefereeren. Men diende het 
Zaad alle jaaren wel uit Engeland te ontbieden, alwaar 
bet ’s jaarlyks versch uit Portugal aan de Zaadverkoo- 
pers gezonden wordt: want als men hier te lande twee 
jaaren agter een Zdad wint, worden de Boonen grooter 
cn laater rype Men heeft hier’te lande ook kleine 
Roomfche Boonen, welke fterk laaden, en maar ruim 
een voet hoog groeijen; doch hard van bast en gansch 
niet fmaaklyk zyn.” 

Van de veelvuldige Planten door den. Heer BASTER 
aangeweezen, ne&men wy alleen de Italiaanfche Bloem- 
kool, Broccoli. ‚, Dit gcwas, ‘t welk men hier en daar 
in Holland begint te cultiveeren , is overwaardig alge- 
meener bekend te worden, inzonderheid de Witte foort 
of Calliflower Broccoli; waar van ik verfcheide jaaren , 
van het laatst van February of ’t begin van Maart, tot 
het laatst van April, Bloemkoolen gehad heb van.s tot 

C 3 “7 duie. 








83 SC VEAHANDELINGEN 


7 duimen over kruis, en veel fmaaklyker, dan de ge, 


eene Bloemkoolen in den Zomer- —- De zydfpruite 
zels van de purpere foort gefchild, gebroken, gekooke 
en met boter en notemuscaat geft ‚ geeft ín boven- 
emelde maanden, wanneer ‘er zelfs nag geene uitge- 
broeide groentens zyn, een gerecht, dat van veele lek. 
kere tongen ‚„bgven de geftoofde Ajpergies ‚ geprefereerd 
wordt. De zeer gemaklvke culture daar van heeft de 
Heer mirreEr in zyn Kruidkundig Woordenbsek breedvoes 
rig befchreeven: en het Zaad daar van in ’s Hage en 
te. Rotterdam in winkels, daar men Angelfche Tuingaa- 
den verkoopt, ís nu overvloedig te bekomen”, | 
Op deeze Vraag is aen tweede Antwoord gedrukt, 
door den kundigen Heer WitLEM VAN RACEN opgefteld: 
Hy pryst eenige hjer nog anbekende Planten aan, en: 
dringt fterk op de fterker bebouwing onzer ledig liggen- 
de landen en duinen, daar toe de beste Gewasfen aanwye 
zende; Wegens de Kaftanje Boom , door Dr. ASTER ge- 
meld, geeft hy zeer leezenswaardige onderrigtingen. ’& 
Is doorgaans de Ondervinding, die door zyne pén fpreekr , 
te welk aan zyne Verhandeling eene overtreffende waâr.s 
de byzet, en op zommige plaatzen het ontbreekende in 
“ %' voorgaande Antwoord. aanvult. By voorbeeld, de 
Heer gBAsTER gewaagt van een nieuwe foort van altyd 
Eikenboom , dien hy alleen uit onze Hedendaag fche 
eradfningen kent, en het daar gegeevene berigt mee 
edeelt. VAN HAZEN voegt ‘er by: „ Deeze Boom is my 
voor vief jaaren uie Engeland toegezonden, gezoagd op 
een ordinairen Eikenftam: zoo dra ik denzelven beko- 
men had, heb ik 'er verfcheide op gemeene Eikenftam. 
men gezoogd, en met zeër- groot A den onge- 
seek fterken groei myner Zogelingen befchouwd, wcl- 
ke & 
jinge overtroffen”, 


 Behalven die Beantwoordingen der Prysvraagen 


treffen wy hier aan eene Woaarnteming van eene onbekende 


reg vand den Heer GERHARDUS WESTENRERG, Med, 
oft. te Deventer. Deeze moet in der Verhandelingen: 


gelve geleczen worden; dit zelfde heeft plaats cen ope 
zigte vân | 

e Verhandeling over eene binnenst buiten gekeerde en buis 

zen het lichaam geplaatfte opene Pisblaas, in een eerstgeboo- 

zen Vrouwbyk Kind, door A, DE BOSSON 3 EDER te 

: | a 


e my bekende Eiken zeer verre in fpelheid van groei. 


Ld 


VAN DE HOLLANDSCHE MAATSORAPPT. … - ' Gd 


Amtterdam. Vergezeld van twee Waarneemingen over 
Kinderen met eene wanfchapenheid aan de Teeldeelen 
ter wereld gekomen: welker gene met eene Plaat wordt 
geïchilderd, | 
Iet meer moeten wy zeggen, fehoon wy, naar ons 
gewoon beftek, genoeg uit dit Werk opgeleverd heb. 
ben, van de Verhandeling over tene Joort van Appelbóomen, 
welke Vrugten voortbrengen zonder te bloeien „(ten minften 
naer de gewoone wyze) door pe, E‚ SWAGERMAN. 
… Van deezen Boom werd in ’t Jaar MDCCXXTIV aan 
de Koninglyke Societeic, door den Heer nunrey, cen 
berigt gezonden; en fchynt im vergetelnisfe gebleeven 
tot den Jaare MDCCXXXVI[. Wanneer de Heer 
Hofraad crRIsTIAAN worF des melding maakte, en dig 
verfchynzel onderzogt. Nader werd het verklaard doot 
‚den Heer agrEprrsen „in den Jaare MDCCLIV. Van 
welk alles de Heet swAGERMAN verflag doet; doch tee 
vens aanmerkt, dat, reeds in de voorige Keuw, deeze 
Loort van Appelboomen in ons land al bekend geweest is ; 
ten getuigen hier vân MUNTINGs waare oefening der Plant 
ten âanhaalende. Hy gaat de gedagten van wore nâ 
en die van GLEDITsCH , En geeft zyne eigene keurige 
Waarneemingen op: waar uit blykt dat men dit foort 
van Bootnen ge€nzins als nice Bloemdraagende kan be. 
fchouwen: dat de manlyke deelen in den bloczem onte 
breeken , dat zy alle deelen, die tot cen Vrauwlvke 
Bloem behooren, beziecen , maar alle verfchillende van 
het welgeftelde: en waarfchynlyk, in dit gebrekkig en 
cenvoudig voorkomen, het oog der meeste Liefhebhe, 
ren ontdooken zyn. Eene weluitgevoerde Plaat heldere 
deeze Waarneemingen op. E 


De Proeve van C. A. KLOEKHOF aver den Aart en de Wet, 


tigheid van de Inënting der Kinderpokfes, beantwoordt, in 
’t breede en op ’t onderfícheidenst , deeze twee Vraag. 
ftukken:  I. Is de Inënting der Kinderpokjes, in pere 
foonen van bepaalde hoedanigheden te verrigcen , cn vere 
geleeken ‘met de'afwagting der gewoone befmetting, ‘die 
ziekte veroorzaakende, voordeelig dan wel nadeelig, voor 
het leeven en den tegenwoordigen welftand van de Inge: 
Enten zamengenómen, of van elk hunner in ’t byzonder, 


en van huone medeleden in de burgerlyke Maatfchappye. 


1. Is de Inëúting der Kinderpokjes ze en invoege als zy 
C 4 in 


49 VERHANDELINGEN VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY. 


in ’t antwoord op de eerfte Vrage wordt opgegeeven, 
wettig of onwettig ? *” | 

Ten flot van dit Stuk, dient, Een Bericht, wegens het 
fryden en afhaalen van den Steen der Blaaze in twee by- 
zondere tyden, door G. TEN HAAF, 

Naar gewoonte volgen agter aan de Weerkundige Waar- 
neemingen op Zwaanenburg in den Jaare MDCCLXXVII 
en MOCCLXXVIII, 


Verhandelingen van het Bataaffche Genootfchap der Proefon- 
dervindelyke Wysgeerte te Rotterdam. Vierde Deel. Te 
Rotterdam by. KR. Arrenberg 1779. Behalven het Voor- 

. serk 289 bladz. In gr. quarto. 


en drietal van Prysverhandelingen maakt een aanvang 
van dic Deel. Zy gaan over de gewigtige Vraag: 
Welke zyn de gefchikefe „middelen, om den gemeenen 
Man in ons Vaderland, zoo ten platten Lande, als inde 
Steden, tot het gewillig gebruik maaken van de Inëntine 
ge der Kinderpokjes aan te moedigen, en omdeeze prac- 
tyk op de minst kostbaare wyze, en zonder gevaar van 
de befmetting te verfpreiden, aan hun toe te dienen ?% 
— Elk deezer Verhandelingen heeft haare weezen- 
Iyke waarde , en levert verfcheiden bedenkingen op, 
welken haare nuctigheid , nopens dit onderwerp , hebben. 
Dan het Genootfchap heeft, (en derzelver keuze fchynt 
niet te wraaken,) de voorkeuze gegeeven aan de Ver- 
handeling van Johannes Veirac, Med. Dr. te Rotterdäm , 
enz., en hem den gouden Eerprys tocgéweezen; terwyl 
het egter , de verdienfte der twee andere Verhandelingen 
erkennende, aan ieder derzelven, als een Accesfit, de 
zilveren Medaille heeft toegekend, De Autheur van t 
eerfte Accesfit heeft zig niet gelieven te openbaaren , 
dan aan de Heeren Direéteuren van ’t Genootíchap; en 
de Schryver der laatfte Verhandelinge is A. Ypey, Leëtor 
Botanices, €c. te Franeker. Het Gefchrift van 
den Heer DVeirac is ons dermaate nuttig voorgekomen , 
dat het ons uitlokte, om ’er een gezerter berigt van te 
geeven; dan wel dra bemerkten we, dat een zo beknopt 
verflag, als hier vereischt zou worden, in geenen deelc 
aan ons oogmerk zou beantwoorden; des het ons raade 
zaamer voorgekomen zy, den Leezeren , vervolgens , in 
ons Mengelwerk, desaangaande mede te-deelen, eene Be. 
ra opgave der, Aanmerkingen van den Heer vEIRAC, over 
dic Stuk, 








Ld 
\ 


VERHAND. VAN HET BATAAFSCHE GENOOTSCHAP. 41H 


Op deeze Verhandelingen volgen verder, gelyk ook 
“aan ’t einde der Verzamelinge in dit Deel eenige Genees- 
en Heelkundige Waarncemingen , weiken den Beoefe. 
naaren deezer nuttige Weetenfchap te ftade kunnen ko- 
men. In twee onderfcheiden Stukken levert hier de Heer 
Jacob van Lil, Stads Heelmeester te Rotterdam, eerst 
etlyke Proeven, welken ftaaven , dat het gebruik van de 
Colophonia , met Alcolio} Vini vermengd, van de grootfte 
nutcigheid zy, in ’c geneezen van ’t Boongezwel der 
Gewrigten; als mede, dat het gebruik van dic middet 
‘zig'niec tot het Boongezwel alleen bepaalt ; maar ook 
van groot nut kan zyn in andere gevallen, waarin de op- 
gehouden vogten zagt zyn, en nog geene fcherpte aan- 
genomen hebben. Voorts behelst het tweede Stuk 
’s Mans Waarneemingen van zonderlinge verzweerin- 
gen, die hy, buiten andere tusfchenkomende aanmerkin. 
gen overde verfchynfelen , tot het inprenten der volgen- 
desleeringe doet ftrekken. Ee 

Dat men eenige ftof ontdekkende, en de plaats hee 
toelatende om dezelve te ontfangen, nimmer zulks be- 
hoort uitgefteld te worden, op dat dezelve niiet, door 
haare fcherpte , de nabijgelegene deelen aanfteeke ea 
verteere, En dat men in ’t geheel geen ftaat op 
de hoegrootheid van de fcherpte der vochten maken 
kan: noch ook, welke deelen, ’t zij harde of zachte, 
Zij meest aandoen zal ; nademaal de ondervinding in de 
opgegeevene gevallen heeft doen zien, welk vermogen 
dezelve heeft, om beenderen te kunnen verbrijzelen; 
terwijl zij fpieten ‘en ingewanden weinig, immere mine 
der , aandoet; gelijk zij wederom, in andere gevallen „ 
de huid, fpieren, en andere zachte deelen verteert, en 
aan de bijzijnde beenderen nauwlijks eenig nadeel toe« 
brengt”. 7 EN. 

Wyders ontmoeten we , met betrekking tot deeze 
Klasfe, in die Deel, eene, door den Heer Lambertus 
Bikker, Med. Dr. Direêteur en eerften Secretaris, by 
ùitftek keurig vervaardigde befchryving eener doorgaan. 
de Scharlaken Koorts, gemeenlyk Roodvonk genoemd, 
zo als die in de laatfte maanden van 't Jaar 1778, en 
in de eerfte maanden van het Jaar 1779, te Rotterdam „ 
geregeerd heeft. Zyn Ed. geeft hier een juist verflag 
van zyne bevinding desaangaande, met melding van de 
voornaamfte verfcheidenheden, die hem daarin voorge. 
komen Zyn, welken hy inzonderheid tot drie Klalen 

rengt: 








42 | VERHÁNDELINGEN 


brengt ; al8 mede de merkwaardige toevallen ef vér. 
fchynfelen , mitsgaders. gevolgen, door hem in deeze 
ziekte waargenomen; Verder draagt hy hier nog voor É 


?e geen hy aangetekend heeft, wegens de BEpidemie;, of 


heerfching deezer ziekte: En daarby gevoegd hebbende, 
® geen hy, betreffende de geneezing, voodig age te 
melden, wyst hy ten laatíte nog aan} wat men uit dic 
alles, nopens deeze ziektes hebbe op te maaken; —-s 
‚Naast deeze Verhandeling komt ons nog vóor een be- 
rigt van eene affcheiding van bykans het gantífche Elle: 
boogsbeen, met behoud van, eene genoegzaame bewec. 
ging des Onderatms, door Dirk Scholl, Sradssen Gast: 
huis-Chirurgyn te Delft. Om dic byzonder geval, waar. 
in dé Natuur zigzelve wonderlyk gered heeft ; te begry- 


pen; dient fnen, zegt hy, „‚ te onderftellen, dat alleen 


4 hec lighaam zelfs van dat been weggenomen zijnde, 
ss de inplanting evenwel der fpieren, die den Onderarm 
s, buigen; uitftrekken, voor-cn agterover beweegen ; 
5, gebleven zij, ei dat de aanmerkelijke tusfchenruim- 
2, tes van het eené uiteinde tot aan het andere; door 
3, een Callús van de Natuur zij ingevuld; hoewel hee 
» lidteken vrij ingetrokken, En de Cáljus naauwlijk te 
‚ voelen zij”; —_ — Eene vooronderftelling , waartoe 
| by te gereeder-overhelt „ om dat er, gelyk hy in ’t flot 
ganwyst; verfcheiden voorbeelden zyn; die getuigen; 
dat rde Natuur, in zulke gevallen ; meermaals , op eene 
dergelyke wyze „tot haár eigen behoud werkt. - 
… Buiten de tot dus ver gemelde Stukken, komt ons 
hier nog voor een Gefchrift van den Heer Agge Roskam 
Koal, betrakkelyk tot den Landbouw. In ’t zelve maakt 
die onvermoeide Landboutekundige getheen, zyne Aante- 
keningen, van twee Proeven; de ééne met Garst gezaaid 
en geplant, op een Stukje Geestland, groot 317 Khyn- 
Jandfche Roeden; in’ den Jaare 1774; de andere met 
Tarw, in den Jaare 1775, mm Bretzaap onder Velzen, op 
de Beoerdery genaamd Onrust. — Deeze aantekenin. 
gen behelzen verfcheiden byzonderheden, die gefchike 
zyn, óm de Liefhebbers der Landbomwkunde tot nadere 
oefncemingen te naopen; bovenal met betrekking toc 
en voordeel, dat het planten der Graaneh , boven het 


gaaien derzelven ; naar zoramiger gedagten ;‚ zou hebben 4 





welk gevoelen, door deeze proefneemingen van den 


Heer Kool, geenszins begunftigd wordt. 
‚ „Kindelyk ítaat ons hier nog gewag t& maaken van piet 
a 


VÁN HET BATAAFSCHE GENOOTSCHAP. 43 


se Verhandeling van opgemelden Dr. Bicker over de 
Molenroeden. ! Et es had, in den 

Jaare 1775 ‚de velgende Vraag Woorgefteld, Welke Mid: 
delen zyn 'er om voor te komen, dat de Róeden der Wind- 
Molens niet zoo dikwijls, als gewoonlijk ren ‚ bij den As 
breeken, en om te weeg te brengen, dezelfde Molens 
get korter Roeden, dezelfde breedte van Zeilen, en dezelfde 
kracht van Wind, even fterk werken, en, bij eene onvoor= 
ziene verheffing van Wind, haare felheid uit zichzelven 
maatigen? De Antwoorden in den Jaare 1776, en, by. 
nader aanzoek van ’t Genootfchap, in *t Jaar 1772 
hier op ingekomen , Zyn door ’t Genootfchap niet vol- 
doende gekeurd; egter heeft hetzelve aan vyf dier Vere 
handelingen „ om dac ze voor ’t overige verfcheiden 
nutte Aanmerkingen bebelsden, ieder een zilveren Me- 
daille toegekend. Voorts heeft het, overeenkomítig 
met ééne der Grondwetten van ’t Genootfíchap , bew 
flooten, dat de eerfte Secretaris, uit alle deeze Ant- 
woorden , gepaard met eenige eigen bedenkingen, eene 
voldoende beantwoording deezer Vraage op zal ftellene 
En hieraan is men deeze Verhandeling verfchuldigd; in 
welke de Heer Bicker zig met lof van deezen last ge- 
Kkweeten heeft; voegende nog, by 't geen hy deswegens 
had voorgedraagen , de byzondere gedagten, die een 
geagt Lid van ’t ootfchap hem omtrent dit onder- 
werp had medegedeeld. —— Men vindt des in deeze 
Verhandeling, welke met de noodige Figuuren verge: 
zeld gaat, oordeelkundig byeengebragt, 't welk oplet. 

tende’ Schryvers desaangaande van den meesten dienst ’ 
geoordeeld hebben; waaruit men, ‘op goeden groud „ 
a van weezenlyke nuttigheid {chynt te wagten te 
ebben. | 


Le Deffin de 'AÁmerique ou Disdogues Pittoresques , dans lesquels 
on developpe la caute des evenements actueìs, la Politique et les 
interets des Puisfances de Europe, relativement a cette guerre; 
et les fuites qu'elie devreit avoir pour le bonheur del'Bumanké, 
Traduit fidelement de l'Anglois. London printed for FP. Bew. 

22 pp. in Evoe 


Ne luid van deezen breedvoerigen Tytel heeft men in dit Ge- - 
“— fchrift te verwagten, eene ontvouwing van 't lot van Amerike; 
by eene opheldering van de oorzaak der iele pe gebeurte. 
nisfen, de Staatkunde en de helangen der Mogenheden van Bu-: 
rôpa, ten opzigte van deezen, oorlog, mig s de gevolgen, 
welken dít alles behoorde te hebben, tot heil van ’t Menschdom.. 
Jr ie ook van det alle min of moereen woord in € akhir 








44 LE DESTIN DE L'AMERIQUE. 


den; maar zo oppervlakkig, dat het geen weezenlyke onderrieting 
verleene. Het voornaamftte is de fchildering van Engelands toe- 
fkand, als ware dat Ryk genoegzaam tot de uiterfte verlegenheid 

bragt: en het gevolg van alles, waaruit men zig ecn groot ge. 
fik voor ’t Menschdom belooft, is eene algemeene bewerking, 
om alle de bezittingen der Europifche Mogenheden in Amerika 
onafhanglyk te maaken. ’t Is vry duidelyk dat dit de weg zouzyn, 
om die bronwel van onlusten, welke thans maar al te dikwils 
ontfpringt, te dempen; doch ‘t is niet zo klaar, dat het heil van 


‘1 Menschdem daar door grootlyks bevorderd zou worden; veelligt 


zou 'er de Nieuwe Waereld meer bv winnen dan de Oude ; dan 
willen de beflisfing van dit voorftel lievet voor diepzinnige 
Sraatkundigen overlaaten. | 





Echt. verflag der voornaamfte Levensbyzonderheden van joun Paur- 
yones, Zee- Kapitein, ân dienst der Verenigde Staaten van 
‘Noord-America. Te Amfterdam by D. Schuurman. 1780. In 

- groot olavo SI blads. 


By aldien men af mag op de geloof waardigheid der berigten, wel. 
ken den Opfteller deezer Leevensbefchryvinge ter hand geko- 
sen zyn, en waarvan hy zig bediend heeft, zo is John Paul Fones 
hoewel van geene aanzienlyke egter eerlyke afkomst, van der 
Jeugd af wild, en als onhandelbaar, geweest. Tot jaaren gekomen 
ode wermennde hy zig met de Smokkelaars; werd.eerlang, niet 
alleen’ een voornaam Smokkelaar; tnaar tevens een Zecvroover in 
zyne foort; en leidde voorts meerendeels een woest losbandig 
leevcn, het zy hy zig eenigen tyd te Lande ophielde, 't zy hy op 
Zee zworve, om foor fmokkelen of rooven buit te behaa'en. Met 
het ontftaan der Amerikaanfche onlusten, bediende hy zig van die 
gelegenheid, om zyn Fortu'n te beproeven, door briefwisfeling 
met de Hoofden der misnoegde Amerikaanen te houden, en hun 
gynen dienst aan te bieten. Hier in flaagde hy, naar zyn oogmerk, 
dermaate, dat hy eerlang na Amerika ontbooden, en hem aldaar 
het bevel opgedraager wierd, over een Kaaper, cle beftemd was, 
om op de Engelfche Kusten te kruifen ; waarin hy het Amcrikaanfche 
Congres zo wel voldeed, dat hy voorts evn aanzienlyker Schip, 
en eene uitgebreider magt verkreeg; t we'k hem, na verloop 
vaneenigen tyd. zelfs met een klein Esquader, onder zyn be- 
vel, ín Zee deed fteeken. Vervo'gens ontving hy daar benevens 
eene Commisfie van ’« Hof. van. Verfa:es, waarby hy gerechtigd , 
wierd om de Engelfche Schepen weg te neemen; waardoor hy 
in fiat gefteld werd tot het onderneemen van gewigtiger aan- 
flagen, die hem meerendeels vry wel gelukt zyn. Onze Schry- 
ver ‚van t een en ’t ander gedeelte in deezen lecvensloop „etlyke 
byzonderheden gemeld hebbende, bepaalt zig in dit geval tat de 
laatfte togt van Kapitein Jones; welke hem eindelyk in Texek 


‘heeft doen binnen loopen; waardoor hy. hier te Lande werke'yk 


gerugts gemaakt heef*; en ‘t welk den Landzaat te fterker noopt 
tot het inzien van dit ® van 's Mans leevensbyzonderheden, - 
dat voor een Gelchkift van die natuur vry wel opgefteld is. 


AL GE ME ENE a 
VADERLANDSCHE 
LETTER-OEFENINGEN. 





Brieven tot Wardeediging van de Voórtplanting des Christly-, 
…_ ken: Godsdiensts , door R. wATsON, D. D. E.R.S. es 
Koninglyk Hoogleeraar in de Godgeleerdheid op de Hooge 
…_Jchool te Cambridge. Naar dèn tweeden: Druk, uit hes Eine 
. gelsch vertaald. Te Amft:-by. Yntemaen lieboel, 1779e 
n-gr. 3ve. Behalven het Voorwerk 277 bladz. 


eze Landsgenooten hebben-blyk van hunnen goedert 
fmaak: gegeeven door het gunftig ontvangen , en prye 
zen der’ Briëyen over den tegenwoordigen Staat des Christenne 
doms en ‘het gedrag der Ongelbovigen ‚met beantwoording hun= 
ner voornaamfte Tegenwerpingen, als mede een Vertoog aan 
de Ongeloovige: Schryvers , en eene Redenvoering door A: J. 
ROUSTAN (*). De Vertaaler van dat Stuk, zo wonder 
wel voegende bv de fterk gezogte Brieven van. eenige 
Portugeefche en Hoogduitfche Fooden, biedt hun hier.ee- 
ne andere vrugt zyns arbeids aan , eenigermaate ftrekken=: 
‘dé tóteen Vervolg op ROUSTAN. „, Deeze laatstgemelde 
Schryver, naamlyk, ftelt,; gelyk een ieder, die zyne 
Brieven geleezen heeft, zich, buiten twyfel, herinnert „ 
zeer veel in het bewys voor den Ghristlyken Godsdienst, 
ontleend uit de fpoedige en zonderlinge Voortplanting 
van denzelven, Een bewys ‚in de daad , van veel gewigts „ 
indien het recht voorgedraagen , en , met de vereischte. 
zorgvuldigheid, aangedrongen worde: een Bewys waar 
tegen ook , uit dien hoofde, het Ongeloof zich niét zel. 
den verzette om het van kragt te berooven: met die vere 
baazende oinwenteling, in de Wereld , veroorzaakt door» 
de Leef ‘van CurisTus, aât geheel andere oorzaaken , dax 
Hemelfche , toe te kennen, == De Geleerde GRE 
\ i a: 
{- ‚ ! ") 
(*) Door de Drukkers deezes, in den Jaate 1774, uitgegeeven,, 
„Men zie ens berigt in de Hedendangfche Vaderl, Letter-Oefeningen, 
UI. Deel. ste Stuk bl. 473. B 
.ÍI.peEr. Alo. LeTt.no.2. * Bte 


46 nd R.- WATSON'S 


de Verzwakking en Va) des Romeinfchen Ryks, in een uit- 
fteekend Werk , ’t geen zya Naam vereeuwigen zal, be- 
fchryvende, laat zich breed uit over de Tweede Oorzaa- 
ken; waar door de-Christlyke Leer zo grooten en fpoedigen 
opgang zou gemaakt hebben: dit bewoog den leer. 
aar WATSON, die egter GIBBON niet onder het getal der 
Ongeloovigen optekent,de Verdeediging van de voort- 

lanting des Chrsstlyken Godsdiensts op zich te neemen: en 

e kragt der Tweede Oorèaaken, door cisson Aangevoerd 
te onderzoeken”. Dit is de gelegenheid waar by deeze 
Brieven het licht zien. df | 

‚‚ Menigmaal wenschte de Vertaaler”, gelyk hy zich 
in. he Berigt laat hooren , „ dat zyn Schryver, die lee. 
vendigheid van Verbeelding, die fchilderagtigheid. van 
Styl bezat, waar in ROUSTAN zo zeer uitfteekt; doch hy 
vondt vergoeding voor dit gemis, in de juistheid van 
oordeel en de kragt van Taal, wATSON eigen”. De Ne 
derlandfche Leezer zal, nogthans, denzelfden vloeienden 
trant, ip de Vertaaling ontdekken: en den Vertaaler 
bedanken, dat hy „ook, in dit epzigt, aan deeze Brie- 
ven eene gelykvormigheid met die van ROUSTAN. gegee- 
ven hebbe, gelyk hy, om deeze te verfchaffen , betuigt „ 
… den Korten Inhoud der Beieven voor aan eh boven ele 
ken, geplaatst te hebben, 't geen in het oorfpronglyke 
niet gevonden wordt. Desgelyks heeft hy op den voet 
ger bladzyden de Schriftuurplaatzen etekend , en 
overal , waar, in hee Werk zelve, de Aanhaalingen uit 
vreemde Schryveren niet genoegzaam overgezet wáren , 
de vertáaling dier plaatzen onder aan gevoegd. Ook hier 
_ En daar eene kleine Aanmerking geplaatst, en den Ne- 


derduitfchen Leezer geweezen tot Werken, waar in hy, .… 


ten opzigte van deeze en geene byzonderheden, nadere 
‘voldoening kan vinden”, 

In ’t geheel bevat dit, Werk zes Brieven , aan GIBBON 
ingerigt; en een zevende aan de Beftryderen van den 
Christlyken Godsdienst. De Geleerde armeon hadt vyf 
Tweede Oorzaaken bygebragt, ontleend uit de roerzels van 
het Menschlyk Hart, en de algemeene omftandigheden 
des Menschdoms, om reden te geeven van de verbaazen- 
de gebeurtenis, de fchielyke Voortplanting des Chris- 

De EERiTE GORZAAR; door hem aangevoérd sie, „ de 
.enbuigzaame, en, indien hy deeze fpreekwyzé mep se 


„BRIEVEN... … \ Ze 


bruikén „ de onverdraagzaame yver der Christenen: wel ie 
gaar, ontleend van den Poodfchen Godsdienst; doch gee 
guiverd van den bekrompen en onvriendlyken geest , die , 
in ftede van de Heidenen uit te lokken, ter omhelzin 

van Mosts Wet, hun daar van hade afgefchrikt”, Dit 
denkbeeld gaat WATSON, in zynen cerften Brieve te 
keer, | 


De TWEEDE OORZAAK, waar aan GIBBON den fchielyken f 
opging des Christendoms toefchryft, is, „, de Leer van 
een To 


'oekomend Leeven, gepaard met alle bykosmende 
stine ns ‚ (trekkende om gewigt en kragt aamdie 
groote Waarheid by te zetten”. Dit te wederleggen is 
de inhoud van wATsON’s tweeden Brief, RN 
. Als een DERDE OORZAAK, telt GIBBUN, , de Wondere 
daadige kragten aan de eerfte Kerk toegefchreeven”, Hee 


wederfpreeken hier van, is de ftoffe van den derden 


Brief, | 
“Een VIERDE OORZAAK , door GIRRON opgegeeven, 


‚> Zyn de Deugden der eerfte Christenen”, Deeze Oor- 
zaak , in de daad zo pryslyk, verdonkert hy, met hunne 
Deugden te vertoonen als voortkomende uit hunne Be- 
keering t-dewyl zy de overgegeevenfte Zondaars geweest 
waren , of uit de loftyke begeerte, om de Agting op te 
houden der Maatfchappye, in welke zy getreeden wan 
a Bondig wederlegt wATsoN dit, in zyn vierden 
rief. 

‚„ De Eenigheid en Tugt der Christhyke Kerke, of van 
het Chrisslyk Gemeenebest’, ie de vyrDR en laatfte der 
tweede OORZAAKEN , waar aan de Heer ciBBoN de fnelle 
‚en uitgeftrekte Voortplanting des Christendoms toekent. 
ommen Breedvocrig wordt dit denkbeeld ontvouwt, en 
kragtig wederfprooken, in den vyfden Brief, 

De zesde Brief behelst: ,, Aanmerkingen over de Ver. 

amheid der Romeinen in het fak van den Gods. 
dienst. Getuigenisfen ter wederlegging daar van. De 
Christenen befchuldigd van Godverzaakery —- van ge- 
vaarlyke onderneemingen tegen den Staat = van de 
gruwelykfte misdryven — de grond en valschheid dee. 
zer betygingen aangeweezen, Het getuigenis van den 
pn PLINIUS, wegens der Christenen onfchuld, ope 
gehelderd, 
" Eindelyk neemt de Heet watson deeze gelegenheid 
waar om ’er ecn Brief: by or en „biet aan den Heer 
. Gls 


Pd 


85 R WATSOWS 


@IBBON : ‚;- maal aan eene foort van Menfchen, die alles 
Gezelfchappen verftooren met'‘hun fchendziek uitvaareg 
tegen het Christendom; die, op hinne reizen; of uit de 
Schriften der Deisten, eenige verfleete tegenwerpingen 
verzameld hebbepde, met hun verftandloos en oneerbiedi 
gelach, de harten van het opkomend Geflacht bederven”. 
Een Brief, waar in, gelyk in alle de voorgaande 
de gewigtigfte zaaken, op den bondigften trant , be andeld 
worden. Wy kunnen, om plaats ee winnen, den Inhoud 
daar van zo min als die der andere opgeeven. 

By deeze Brieven is een Aanhangzel gevoegd, behel- 
zende Aanmerkingen op eenige plaatzen in Mr. ciBRoN’s 
Werk, door r. wyNe Rebtor van St. Alphage te Londen, 
deri Heer wATsoN medegedeeld. Zy betreffen den Brand 
te Rome door nero geftigt, en den Christenen ten laste gee 
legd; een fchuld waar van GIBBON NERO zoekt vry te 
pleiten: en leveren voorts eenige Aanmerkingen op cIr= 
pon’s: verflag van de handelwyze ; door PLINIUS BEN JON- 
GEN en den Keizer TRAJANUs ‚ten opzigte van de Christee 
nen „. gehouden. 

“ De Heer Vertaaler heeft goedgevonden, ten flot, 
twee Redenvoeringen hier aan te hegten van den Eerw. 
WILLIAM LEECHMAN , over Gods Wysheid in de Euangelifche 
Openbaaring ; derzelver inhoud heeft overeenkomst ge= 
noeg, om met de Brieven van wATsoN en teffens te ver- 
fchynen; zy zyn verftandig opgefteld , en verdienen eene 
aandagtige pien, 
‚ Dit is de hoofdfem van ’t geen dit Boekdeeltje be= 
srypt. Wy deeden ’t zelve, ons Werk en den Leezer 
te kort, wanneer wy, uit den grooten voorraad van keu-. 
rige Waarneemingen, welke ons hier voorkomen, niet 
het een en ander opléverden. 
‚ss Gy”, dus fchryft wATsoN, in zyn vyfden Brieve. 
> Gy verwondert u zeer, en ftaat niet weinig verfteld , 
dat TACITUS en PLINIUS de Jonge zo laag van heet Christen 
Stelzel gefprooken hebben; dat seNEcA en de Oude eLr- 
NiUs zich niet verwaardigen 'er eenig het minfte gewag, 
van te maaken. Deeze zwaarigheid fchynt by anderen 
zo wel als by u opgekomen. Ik zou u, tot het verkry- 
gen eener volkomene voldoening op dit ftuk ‚kunnen ver. 
zenden tot het Slot des Tweeden Deels van Dr, LARD- 
NER's Verzameling van Oude Joodfche en Heidenf:he Getui- 
genisfen, voor de Waarheid vaa den Christijken Gade 
eN denst : 





Í 


CRE VEN. â8 


dienst: doch misfchien -zal eene-en-andere bedanking gen 
noegzaam weezen; om uwe verbaasdlreid te doen be: 
gaaren. ie oe Rn. df Ze 
9, Geringe aankleevers van zuivere Zeden vallen , wans 
neer zy zich van den Godsdienst des Lands afzonderen , 
niet fpoedig onder de opmerking der Geletterden. De 
Gefchiedfchryvers vreezen de waardigheid huns Geleer» 
den arbeids te verkorten, en: het-glansryke verhaal der 
roemrugtigfte. voorvallen té ontluisteren, als zy, in 
Pt zelve, het werveelend verflag doen van deeze en gee: 
ve gebenrenisfen, den Godsdienst betreffende: en. de 
„Wysgeeren. zyn doorgaans al te hoog opgetoogen in af 


1e sec 


ftoute en van den gemeenen, weg afwykende onderneep 
miogen, om den Stoel van. den Heiligen errrus te doeg 
waggelen . voorby gingen. De wederftreeëving van den 
WV olks-godsdienst moet algemeen worden, eer drzelve cat 
kennisseeming van de Burgerlyke Overheid komt: ep 
vóór dit gebeure, zal zy meestal beneden.de aandagt van 
‘ uitfteekende Schryvers gerekend worden. - E 
‘ ‚s>- Deeze aanmerking is ‚byzonder toepasfelyk op ons 
tegenwoordig, onderwerp, De eerfte Christenen waren, 
gelyk hun. Meester voor{peld hade, om zyns. Naqms wil 
by alle Menfchen gehaat: het was, de Naam zelve, ’r wa- 
ren ‚geene Misdaaden, dien Naam aapkleevende, welke 
PLINIUS (lsafte; overal leefden: zy in de uiterfte ver- 
fmaadheid ‚tot dat hug aantal de aandagt dez Wereldlyke 
Magten opwekte. — De, Wysgeeren merkten de 
Christenen aan als Geestdryvers, en verfmaadden, hun ; de 
Priesverg flelden ‘zich tegen de Geloovigen, als tegen 
invoerders van nieuwigheden, te weere, en braakten 
Jasteringen over hun-uìt; by:de Geleerden waren zy 
por werpen, van’ veragting, en de Weetgierigen alleen „ 
die onderaock, deeden ap. den ‚grond. van hun Geloove, 
omhelsden 's zelve. Dach. her, verzuim van. eenige 
Schryvers, (waar van de Een nogthans ‚by toeval, 
5 | 86- 





t 
sò kt watrtoers 


| getuigenis geeven aan de waarhöid van verfcheide geval. 
en, de Christenheid betreffende ,)}die geen onftandig vers 
flag doen van den oorfprong, voortgang, en inftellingen 
eens nieuwen Aanhangs, is eene zeer ongenoegzaarme re, 
de, om, of de beginzels,op welke dezelve fteunt , of de 
bovennatuurlyke magt, die ze onderfchraagde, in cwye 
fel te trekken, 
"_ De Romeisfthe Gefchiedfchryvers, daarenboven, wa. 
ten niet alleen onverfchoonlyk naleacig omtrent de Chrús 
tenen} tiaar ongeloofiygk onkundig van ’t geen hun, of de 
ooden, betrof; ik zeg, met nadruk , onvergeefiyk onkun- 
ig; dewyl zy de middelen, om ‘er kennis van te kry« 
gen, in hun bereik hadden: de Schriften van ‘Moses kone 
en over al in Grieksch bekomen worden; ende Werken 
van JOSEPHUS zagen het licht „eer TAciTUs zyné Gefchie- 
denis fchreef , en, nogthans, is TACITUS zelve tot cen® 
groote ongerymdheid, en hee fchryven eener lompe te- 
genzeggelykheid vervallen, in zyn berigt van de feoden’”, 
e— Dit toont onze Schryver met de flikken, en merkt 
Ban, daf“ men dergelyke onnauwkeurigheden zou kun. 
nen aanwyzen by PLUTARCHUs, en andere SChryvers, 
die van de Pooden gewaagen; ten flot deezer bedenkina, 
en betuigende: ‚ Waarom zullen wy, naa dit alles; 
et-vreemd vinden, dac eenige weinige mde Schry- 
vers, die de Christenen aanmerkten als een’ veragtlykeù 
Aanhang onder de Sfooden, en de Poodem befehouwden akk 
een barbaársch-en gevloekt Volk, wiens Gefthiedenië 
niet leezenswaardig was, en die daarenhoven bezig waren 
met het verhaal der groote Gebeurtenisfen , welke den 
val huns Ryks veroorzaakten of vergezelden, waarom , 
zeg iks; zuiten wy het vreemd vinden, dat Mannen met 
vo gewigtige onderwerpen bezig „en dermaate door diepe 
gewortelde vooroordeelen ingenomen, ons maar kort6 
en gebrekkige befchryvingen, van *t geen de Câristenen 
betreft, hebben naagelaaten*"*? | 
Byzonder verdient onze opmerking , ’t geen WATSON; 
ân zynen daacften Brieve, mededeelt. „, Ik kan, niet 
nalsaten ftil te ftaan” dp een bewys, waar mede ontang& 
cenige Woysgeeren het geheele Stelzel der Openbaaringe 
‚ hebben zoeken * anderse boven te keeren: en * is c& 
soodzaaklyker deeze hunne Edge te beantwoor 
den, dewyl dezelve eene algemeene van dh 


« 


ERIEVEN., NE ; 


onderhóud geworden is, boverist onder 4e moäânigen 
die het Vaste-land bezogt hebben. De tegenwerping 
ftrekt „ gelyk men veronderftelt ,-am her gezag van mo. ’ 
ss s te maaken, door aan te toonen, dat de 
Aarde veel ouder js dan beweezen kan worden uit zyn 
berigt wegens de Scheppieg en de T'ydrekening der Hei 
lige Bladeren, Wy beweeren, dat ‘er, zints de Schepe 
‚ Ping, nog geen zes duizend jaaren verloopen zyn: en 
deeze bee aen houden ftaande, een ontwyfelbaar bee 
wys in handen te hebben, dat deeze Aarde ten niinften 
een’ ouderdom van veertien duibend jaaren bereikt „ en 
zy klaagen, dat moses hun zeer in den weg ftaat, en 
hun yver in ’t- onderzoek fauikt (*). … r 

>, De Kanunnik recuraRo, die „zo 't fchynt, bezig is 
met het fchryven eener Historie van den Berg Zina, 
heeft de bedding van eem Lava of Vuurftroom ontdekt , 
die, zyds oordeels , ten tyde van den tweeden Punifches 
Oorlog Dea gE twee duizend jaaren geleden, uit dien 
Berg vloeide; e bedding is nog met geene genoeg- 
meel hoeveelkeid van aarde bedekt, om Koarn voort 
te brengen , of 'ef Wyngaarden te planten : twee duizend 
jaaren , zegt RECUPERO, zyn ‘ar, overzukks, ten min 
ften noodig omi de bedding eener Leva in een vrugebaar 
veld te.verandesen. KEen.put, digt by Pact, in de na- 
buurfchap van den Berg Bèna „ delvende , hebben zy duid 
Iyke merktekens van zevén onderfcheideng Lavás ant- 

kt, de een boven de ander. gelegen ; derzelver oppen- 
vlekten liepen evenwydig5. en de meeste derdelvër wáe 
ren bedekt met eene dikke bedding van ryke aarde: de 
ee ns die de benedenfte deezer Lavas vormde, 
vloeide ‘(indien wy, betuigt gacUrPERO, uit de Overeen» 
komst magen redekavclen,) ten minften veerdien dulaend 
ai er uit den Berg, aes | e Nn 

‚‚ Kortfyk zou men, op e tegenwerping , ei pe 
antwosrden, met ‘te onkennen, dat ‘er, in 
fchiedenis van Moses, iets voorkomt , firydig mee deer 
ze hooge oudheid der Aarde: want, fchoon de op- 
korst én voortgang der Kunften en Weetenfchappen, 

te ' en 


€*) Baraouz's Travels fin 't Nederduitsch vartaald onder opr 

ger den tytel, Reis door Sicilie en Malska, doore, saYDONE, by 
de Drukkers deezes in 't licht gegeeven.} | 
: 8 D 4 i 





SC RU WATESGON's 


en de fchaarfche vermenigvuldiging des Mensclilekén Ge» 
flachts, het bykans becooghaar waarfchyniyk maaken , 
‘ dat de Menfchen deeze Áarde niet anger bewoond hebs 
ben’, dan het verhaal van: Moses uitwvst, kan , hogthans 5 
volgens het gevoelen eeniger :'Wysgeeren; uic den oor» 
fprongtyken Text der Schriftuure, ‘niet-beweezen wor. 
den, dat de Aarde toen uit niet gefchaapen was, wan. 
neer de Mensch daar op geplaatst wierd: wy: magen ; 
zeg ik „met deeze Wysgeereri „die gedugte togenfverping 
des Kanunniks beantwoorden, met dezelve geheel en al 
toe te ftaan. Wy vìnden ‘ons, egter „ niec genòodzaaks 
om.diet denkbeeld: te omhelzen, ter. santooninge van de 
zwakheid der rekenkavelinge van rEcubeROs 
£ 5 Want, in ‘de eerfte plaats, heeft.de Kananmk, de . 
ote: hoofdzaak , dat de Lava, van welke hy handelt 4 
ezelfde Lava is, welke propokus srcurus. verineldc , dag 
uit den Berg Ema, ten” tyde van den Tweeden :Garthaag- 
fchen Oorlogs , vloeide , niet voldoende beweazen. —— 
Ten anderen , ‘ftaat hieraan te merken , datde tyd ; aat 
Lavas in vrugtbaare Velden te veranderen „zeer verichile 
dend moet weezen, naarde verfehillende'ftoffen- waar uit 
de Lavas beftaan , «en derzelver anderfcheidene liggingen 4. 
ten opzigte van: de.:huogte en hagte, als mede naar gé- 
dage zy bloofgefteld ‘zyn: aan : wind, regen ;.en andere 
Ómftaudigheden:. even: gelyk…de tydi, :svaar in de, boopen 
Zindeles, (die zeef -naarreen Lava gelvken )-met. groene 
Degrpeien , zeer verfchilt op ondekfeheide plaacfên , near 
dar de Zindeles, ven ‘de plaats’ waar: dezeive. ligt, gee 
ftehd is»: iets van deezeri‘aart kah men:afneemen aaát :mdic 
berigt. van: RECUPERO zelve; naardemaal de fpieeten van 
deeze ‘berugte bedding vervuld zyn met een’ ryken èn 
goeden grond, waar in.vry:groote boomen groeijen. … … 
‚s Maar, indien dat alles niet genoeg is-otr'de tegen. 
swerping  kragtloos te maaken, zal ik den Kanúnaik eene 
óvereenkomst onder ’t oog brengen „tegen: zyae overeen. 
korst aangekant, en gegrond op vastgaander ‘praeven, 
De Eina en de Vefuviss een zeer ‘op elkander; in se 
oorzaaken, die de uitbarftingen verwekken,:in:de gacuut - 
der Lavas, en in den tyd, noodig om ze tot een vrugt- 
baaren grond te maaken: of, wanncer ’er, ten deezen 
úpzigte, eenig verfchil plaats: heeft, ië tiet waaffalryn- 
Iyk niec-grooter- dan ’t geen men waarneemt. tusfchen de 
onderfcheide Lavas wan één en- denzelfden: Berg: Die 
ee toe. 


4 


BRIE 4 EM pr | 


at zynde, zal Rrecurprro’s redenkaveliag, uit de 
overeenkomst afgeleid, niets in ’t minfte bewyzen: in. 
dien wy een voorbeeld kûnneú bybrengen'ván zeven önd 
derfcheide Lavas- (mec tusfchenbeide:Iiggende' beddingen 
van vrugtbaare aarde,) uiet den BetgVefuvius gevloerd, 
giet in den tyd van veertien duizend, maár in: ee beltek 
vân iets minder daf zeventien hönderd' jaären : “Want den 
kan, volgens onze overeenkomst’, dé bedding van eene 
Euwa-met:groéibaaren grond bedekt worden , fn omtrent 
twee honderd en vyfcig: jaaren „ in ftede dal ‘er twee 
duizend toe zouden vereischt worden. ——= De uit- 
betting van den Wéfuvius, die Herculaneum en Pom 
verdelgde, is te bekender , door den dood van PEINTUS ; va 
zynen Neef vermeld in eenen Brieve aan TAAITUS: dees 
ze. viel voor in ’t Jaar LXXIX3 'c'ís, overzulks, nog 
geen zeventien honderd jaaren geleden, dat „Herculaneum 
werd ingezwolgen; doch een onwraakbaat getnigenie 
yerzekert ons, „, dat de ftoffe , die de oude Stad Hercue 
ss: hanen bedekt , het voortbrengzel niet is van ééne ens 
so. kele. uitbarfting ;. want ’er zyn.duidelyke merktekens „ 
» dat de ftoffe van. zes, uitbarftingen heen geloopen ië 
3, over die, welke onmiddelyk.de Stad- bedekt „ en oors 
p» Zegk was van detzelzer verwoesting. Déèze beddinn 
‚‚ gen zyn ieder Lavas, of verbfändde Stoffe, met aderen 
‚van goeden grond tusfchên beiden’. (+). — Ik zal 
hier geen. woord meer byvoegen „ ten, opzigte van dit 
onderwerp; dan alleen, :dae de -Bisfchop.dier Land(trec: 
ke niet geheel wis'hadu in zyn Raad aan RECUPERÓ, om 
ZOIge te draagen, dat hy-aya Berg niec ouder maaktë 
dan ssosEs: fchoon het ruim-zo goed zou geweest zyn; 
gat. hy hem den. mond geflooten had :ddor reden „ dan 
geor bedreiging van kerklyke ftraffen”. en 


\ (*) Zie wrLLsau HAMILTON’ Remarks sie Narure of tä 
Beit of Naples, and. is Neighbrirhead, ie Phi. Transaf 
Nol. CAL p. 7. ii dd ed 


N pen E 
e® * t et | _ 


«3 


s4 J. STAPFER 





Een tiental van. Predikatien , door den Hoageerwaardigen 
‚acer, Geleerden en W'ydberoemden Heere j. STAPFER 
Hoog). der H: Godgel. te Bern in Zwitferland. Uit hes 
…_ Hoogduitsch vertagid, en met eeno Voorrede en eenige 
. Aantekeningen uitgegeven, door W. H. NUMMER, Predé 
… kant in den Ouden. Bosch. . Wierde Stuk. Te Utrecht by 
„GG. T, en A. v. Paddenburg, 1779. Behalven de Voors 
reden „232 bladz. in gr. odave. he 


_ ze - 
« 


B’ de woerige reeds uitgegeven Leerredenen: van deu 
Hoogeerwaerden Stapfer, van welken wy mesr dan 
" eens,.als zeer wel uitgewerkte Stukken , met lof gewag 
gemaekt hebben, komt in dezen nog een tientel, das 
gezegd mag worden ‘er aen te evenaren; als gaende 
ever gewigtige onderwerpen, die de Hoogleeraer met 
eplettendheid uicgevoerd, en met nadruk behandeld 
heeft. De onderwerpen zyn, de werking des H. Geese - 
zes, Rom. 8. 155 het eenig Euangelte, Gal. 1. 6, 7: de 
dagelyk/che vreeze Gods, Spr. 23. 17, 185 de koeiheid ome 
wens het Christendom, Match. 24. 123 het verzuim van 4 
bezen der- H. Schrift, Joh. s. no; het gebed van Hiskia 
seor de verzoening des Volks, 2 Chron. 30. 18, 195 "eng 
everdenking van 's veorgaende jaer, Ps. 143. 5; ’s Men. 
fchen.verlósfng door Fezus Christus, Marth. 18. rr; een 
Zegewensch voor de: Overheid en het Vaderland, Ps. 122: 
6; mitsgaders ten laetfte ene Weorbersiding zor het WB, 
Kerrfeest, Marc, T. q, vermeer Om uit alle dezen eert 
gedeelte te verkiegen, dat tot een (tael der wyze vari 
voorftelliage kan ftrekken, noopt ons het gebeurde in 
ons Gewest, met. het afloopen van ’t vaorgaende jaer} 
om den Lezer eene van ’s Hoogleeraers overdenkingen 
van °t voorleden juer onder 't oog te brengen. Men leze 
met oplettendheid, en overbrenging: op: onze eigen om 
ftandigheden , het volgende: De ee 
‚‚, Ged heeft ams in het voorgaande jaar En t06. 
gezonden , die wy tot ons best moeten . Ik zat 
maar zommige van dezelven melden. ‘Er zyn Ouders 
alhier, die den vroegtydigen dood van één hunner Kin- 
deren met heete traanen betreuren; en Kinderen, die 
over het verlies van hunnen gelievden Vader of Moe. 
der klaagen; en Mannen, welker Egtgenoaten een eeu- 


hin 


PREDIKATIESN, > | 


wig affcheid van hun genomen hetben; en Vradven 
gvelker Mannen uit heare armen gerukt zyn; en haar ads 
bedroevde Weduwen; en haare kinderen als weefen nae 
gelaten hebben; en andere, welker broeders of zusters 
pf nabeftaanden , die zy harcelyk lief hadden, in de eeu» 
wigheid overgegtan zyn, Ô Onder alle bezoekingen 
Gods is 'er byna geene, die gevoeliger is, of fmertelyr 
ker, dan wapneer die gene fterven, die onze hope, om 
ge vreugde, en ons vergenòëgen. weren. Maar fluit uwê 
traanen over. het verlies van deeze gelievde perfoonen, 
Gedenke, det ber God gedaan heeft, en onderwerpt U 
met eene ftille gelanrenheid aan fynen Heiligen wille, ep 
t daaruit een heilzaam nut voor uwe zielen. . 





EE Gy kinderen, die in het voorgaande jaar uwen Van 
der 


kroostloos kermen en weeklagven, na het grav geleid 
hebt, (tore gw hast, dat vol weurigheid-en mees, | 


8 CUUCSTAPEEN 


heid ie, ait voor Godt, en gedenkt, met een kinderiyht 
vertrouwen ; myn Vader of Moeder hebben my verlaten, maar 
en: Homelfehe Vader leevt, die zal my niet verlaten. Hy 
&ul: sey byflaan, en soor my zorgen, en my fonen zegen 
fthenken ; en myn getrouwe Godt en genadige Vûder zyn; 
nls ik Hem van harten liev heb. Soo {tilt dan uwe traas 
nen; gy gelievde kinderer,-over den doodt ùwer Ous 
ders: En leevc in de vreeze en in de lievde Godts, ed 
án de genade van uwen.Vader en Heiland, foo zal. Hy 
AJ hievderyk en zalig, leiden , en gy zult. Hem danken; - 
dat:fyne wegen enkele goedheid en trouwe zyn, de 
geenen die. Hem liev hebben; en Hy zal.uw Godt en 
gy fyne lieve kinders.zyn;, en gy zult eens uwe Gode 
walige-- Ouders, wanneer. gy hunne: vermaningen en hun 
voorbeeld: volgt, vaór den throon Godts wederzien; 
En uw hart zal zig eeuwig met hun verheugen. 
G 3,-Gy Egtgenooten, heeft Godt in het voorige jaat 
uwen.band verbrooken, en een vaú U beiden in de eeu» 
righeid opgeöischt, foo leert, uit.deeze fmertelyke 
dcheidinge,:de mietigheid van alle aardfehe goederen, 
gde edelheid ‘des levens en’ de zekerheid des dopds ere 
‘kennen , leert uw hart van de fchepfelen aftrekken , en 
cùwe liefde en vertrouwen OE uw..hoogst en eeu 
«wig gaed te rigten. Leert U zelven. aan: fyne wyfe en 
heilige regeeringe mer ftille gelatenheid, ook in dat gee: 
ne, ’t welk U het hardst fchynt, te onderwerpen, en 
Jaac u door hunnen doodt opwekken, om uwe gedage 
ten ook: met de eeuwigheid beezig te houden, en foo 
ze ‘leeven, dat 8 vrolyk en gemoedigt fterven kunt. - 
Antusfohen troost U, gy verlatene Mannen, gy bedroevde 

Wedüwen , Godt zal voor u zargen, als gy van harten 
mwen toevlugt tot Hem neemt. Hy. heeft gezegt: Ik 
aal U niet begeeven;, ik-ral U niet verlaaten, foo dat gy vry- 
moedighyk kunt zeggen, de Heer is my een helper. Heb. 13. 
Hy is eens Vader:der. Weefen , en een Rigter der Weduwen ; 
odt in de woonfteden Jer heiligheid. Ps. 68. | 
ss Ben andere kastydinge, die Godt zommiger van ulie. 
den: in het vaorgaande jaar teegezónden heeft ‚ is deeze 
geweest, dar Hy de uwen met krankheden bezogt heeft; 
en. dat Peen Vamr-hun nog tegenwoordig te húis op een 
bedde van fmerten;lèggen. Godt wil u daardoor van de 
zwakheid en fterfelykheid van zulke-arme íchepfeten ; 
als wy zyn, en van de noodzakelykheid, om zig, in ger 
Kr ZON. 


PREDIKÁTIEN. Kp 


vonde dagen, tot krankheden en tot deh dood te berei. 
den, overtuigen. Hy wil U, door hun voorbeeld Ice, 
feu, van de vaderlyke handt Gods alles met geduië 
aan te nemen, uw vertrouwen alleen op Hem te ftellen , 
en uwe gezontheid foo aan te wenden, dat gy té ee. 
pigen‘tyde op het krankbedde gerust en welgemoede 
Zyn mobgt. Intusfchen {taat hun met uwe halp'en 
troost by ‚en vermaant hun tot eene opregte bekeering , 
tot een fand vastig Geloov , tot eene ftille gelaatenheid 
en bidt voor hun,dat de Godt aller genade hun byftaa 
en hun in ’t leven behoude, als het fyne dd will 
is; en als fy fterven zullen, dat Hy hun helpe’ den ftryd 
des doods overwinnen , en hun in fyne eeuwige zaligheid 
opneeme. 
‚> Zommige van ulieden zyn zelfs in het voorgaande 
jaar met krankheden bezogt geworden. Godt wilde 
daardoor de magt der zonden in U verbreeken, U van 
uwe dwaalwegen aftrekken, uwen hoogmoed vernedee 
ren, uwe zielen van de vleefchelyke lusten geneefens 
uwe boofe begeerlykheden dempen, U tot Bekeering „ 
tot Geloof en tot dodezaligheid opwekken, en U bewes 
gen, om met ernst aan de dood en de eeuwigheid te ges 
denken. Hebt gy aan diet genadig oogmerk van Gode 
beantwoord? hebt gy, toen Godt U-uwe vorige gezonds 
heid wederfchonk, uw voornemen, om in het toeko« 
mende vroom te leeven, gehouden? Ach, gy hebt heg 
mogelyk reets weder vergeeten, en gy leeft in de zon. 
den en iedelheid gelyk voorheen. Maar vreest gy niet 
als gy uwe beloften vergeet, als gy io ùwe zonden 
voortvaart, dat God U in uwe zorgelooze gerustheid 
daar heenen zal laaten leeven; tot dat de doodt en hes 
oordeel u plotfeling overvallen zullen. Bidt God, uig 
het binnenfte uwer ziele, dat Hy U die. genade geeve , 
om uwen nog overigen leevtyd in fyne vreefe dóor ta 
brengen, Een hetzelve, door de overwinning uwer vers 
dorvenheid , door Geloov en Godzaligheid, te heiligen’! 


‘ 


ss FJ SCHARP | 
ie : A ODE NND mms En 


Kerkreden, ter inwijding der nieuwe en verbeterde Pfalmbes 

‚ fijming, in de Gemeense van St. Anna Land, in den Ei- 
lande van Tholen. Uitgefprooken door j. scHarP, Die- 
naar van 't H. Euangeli aldaar. Op den 16 Mei 1779. 

"Te Leyden by T. Koet, 1779. Behalven hee Voorwerk 
s1 blads. és gr. ofbavo. n | 


B ‘komende omftandigheden hebben de invoering der 
nieuwe Pfalmberyming in de Gemeente van St. An- 
ga Land 'vertraegd; ter dier gelegenheid is deze Kerk. 
‚jeden eerst op den bovengemelden tyd uitgefproken3 
en dezelve ziet dus zo veel later het licht, dan een 
mental van. andere Leerredenen, over dit zo heuchelyk 
onderwerp voor de Kerk van Nederland, Dic echter 
ftrekt, dezer Redenvoeringe niet ten nadeele; gemerkt 
het den Eerwaerden Scharp, fchoon hem, in zommige 
opzichten, het gras, gelyk men zegt, als voor de voce 
ten afgemacid ware, niet ontbrake aen 't vermogen e- 
ner verftandige keuze, van ene op zich zelve nutte, en 
naer de tydsom(tandigheden welgepaste ftoffe; welke 
8yn Eerwaerde indiervoege met oordeel behandeld heeft , 
dat zyne Kerkreden wel geteld moge worden, onder 
de Leerredenen over dat onderwerp , die men oordeelt, 

dat bewaerd verdienen te worden. 
‚ Tot een grondflag zyner Redenvoeringe, dienen de 
oorden van den wyzen Prediker, Hoofdft. VII. ro, 
B niet, wat ís 'er (*), dat de voorige dagen beter ge- 
bie zyn. dan deze? want gy zoud naer zulks niet uit wys- 
id vragen. Naer luid van dit voorftel fchikt zich on. 
ze, Levraer, om te toonen: ‚‚ Hoe dwaas zulk 
2, Een mensch denkt, en werkt, die, verliefd op alles 
4, wat oud is, alles wat nieuw is, daarom alleen ver. 
», acht en verwerpt; altoos murmureert tegen zijn eie * 
os gen tijd; en het onmoogelijk oordeelt, dat hect oude 
‚ in zijne dagen zou kunnen verbeterd worden,” 
Met dit oogmerk ontvouwt hy de bovengemelde lee. 
ring van Salomo, zo als men dezelve in den KS 
NE à E ang 





‚ (*® Of, welke és de reden? wat ús de reden daar van? gelyk 
Kesw. dit nader verklaert. 


KERKREDEN, N Kp} 


hâng met het achtte vers kan opneemen; dock, of lies 
ver, als ené afzonderlyke les, waarmede de wyze Koe 
ping hier in ’t algemeen. veroardeelt , „„ dat misnoegen 
ss over onzen {taat en leeftijd , ’t welk bij duizend. mens 
„‚ fchen heerscht ; waardoor het voorleedene alleen aan 
9, de beste, en het tegenwoordige alleen aat de fleëhc- 
‚s fte zijde bekeeken wordt; als hadden onze Voorau- 
… ders, als hadden wij zelf in de voorige dagen niets 
‚» genooten, dan alles goeds, en als hadden wij thans 
s, niets dan rampen.” En 
Na ene beknopte doch echter volledige ontvouwing 
van des Predikers woorden in dien zin, betoogt hy, op 
eene overtuigende wyze, de regtmatigheid van deze be- 
itraffende vermaenlesfe , zo door ’t nagaen van de dwâze 
en zondige gronden , waer uit men, in honderd gevallen, 
de vorige dagen boven dezen verheft , als door 5 dwaes- 
heid en zondigheid van de daed zelve te beredeneeren. 
a De Eerwaerde Scharp, hiet mede, de verklaerde 
uicfpraek van den Koninglyken Prediker ten volle gebile 
kt hebbénde , voegt, éindelyk , in ’t laetíte deel zyner 
erkreden, nog enige kofte aenmerkingen , waer toe de 
behandelde Stotfe hem aenleiding geeft, en de tydsom- 
ftandigheden hem noopen. —= „ Elk onzer” , zegt hy 
4 behoort deze wyze les van den wyzen Koning „in zyne 
betrachtingen , in acht te nemen ; en men leert daar uie 
onze ‘harten niet te hegten aan de dingen dezer Wereld; 
wetende dat een volmaakter Wereld „en betere goederen „ 
voor ons bereid zyn”. Verder doet hy zyne Toehoorders 
opmerken, hoe ’t zeggen, dat niets algemeen waer is, 
ook hier pleets heeft, ’Er zyn byzondere gevallen, gelyk 
hy opwekkelyk aentoont , waervan men zeggen mag, de 
voorige dagen zyn beter dan dekens doch daer zyn ook an» 
. deren van welken men zeggen mag, de tegemwoordige da- 
gen zyn in vele opzichten beter dan de voorigen. Én dic 
tfte brengt zyn Eerwaerde , naer zyn bepaelde doelwit „ 
over, tot de verbetering van 't Pfalmgezang in ’s Neêr« 
lands Kerk. By die gelegenheid gewaegt hy eerst van ’é 
Godsdienttig zingen in ’t algemeen: toont voorts, dat 

men, niet uit wysheid, Nec Gezangboek der voori 

$yden boven het tegenwoordige verheffen, en de gemae 
se verandering voor onnoodzaeklyk houden zou. V rder 
deelt hy der ‘Gemeente nog enige lesfen mede, betref. 
fende hes Gode welgevallig, en voor de men{chen ftich- 
te 


“ 


éo J. SCHAKP. KERKREBEN, 


telyk, zingen; waer op hy zyne Redevoering ten laet{ig 

Biet ene gepaste dankzegging aen 's Lands Staeten „ bee 

is Z. D. H. ‚en vermaenlesfe aen zyne Gemeente 
uit. 





Fterrode op eerien Biddag over Jez. V. 3, 4. Uitgefproa 
‚ken door J. HINLOPEN, Predikant te Utrecht. Te- Utrechs 
“_by A. v. Paddeiburg en J. v. Vloeten, 1779. In gr. 
. oavo 96 bladz. : 


| Dii ftichtlyke Leerrede, ter oOvertuiginge van eer 
zondig Volk, ten einde hetzelve te bewegen tot 
‚vernedering en verbetering. De Ecrwaerde Hinlopen , 
*s Propheten tael opgehelderd hebberide , brengt de daer 
ìn aengekondigde Leer tot vier ftellingen, „ r. Elk volk 
pe, En elk mensch moê@t onpartydig oordeelen over : het 
‚, geen God aan hen, en zy, daar voor, aan God ge- 
‚, daan hebben, a. Elk volk en elk mensch, welk, de 
sp» genademiddelen geniktende, in ’t kwade volhardt, ís 
s Onverfchoonelyk. 3. Zulk een volk en mensch is ryp 
‚>.voor de geheele verwoesting. ln-4. Zoo groot is 
„> de liefde en goedertierenheid van den Heiland, dat hy 
‚ ze daar van nog eerst dvertuigt en waarfchouwt.” 
Deze vier ftellingen nader bevestigd hebbende, fchikt 
hy zyne overbrengende Toepasfing naer dien leidraed 5 
en dringt ieder gedeelte van ’t zelve ten ernftigfte op- 
weklyk aen. 





CHRISTUS ALLES EN IN ALLEN. Door E. MEINERSs 7 
dieven Predikant te Embden. Vierde Druk, vermeerderd 
… met eene aanpryzing van den Weleerw. Heer c. BRINK- 
MAN, Predikant te Dirksland, Te Utrecht by G. v. d, 
. Brink Jansz. 1779. Behalven het Voorwerk en Register 
‚ 1373 bladz. in ottavo. 
n dit Gefchrift levert de Eerw. Meiners ene geregelde 
en gemoedlyke ontvouwing van ’s Heillands Alge= 
noegzaemheid cer zaliginge des Zondaers, welke ftoffe 
zyn REerwaerde niet alleen befpiegelender wyze, maer 
vooral praicael „behandel ; 't welk zyne vaorftellingen 
on van 


E. SÈEÍNER?, ErtnisTbö ÂLtÉs BN IN ALLEN, 6r 


Van des te meerder nuttigheid doet zyn. Hy heeft zyn 

Gefchrift ten dien einde drieledig opgefteld. Het eeríte 
gedeelte gaet over de Algenoegzaemheid van Jezus, voor 
den Uitverkooren Zondaer, om hem uit den ftaet der 
Natuur tot dien der Genade over ce brengen. In het 
tweede handelt zn Eerwaerde, over des Verlosfers Al 
genoegzaemheid voor Begenadigden, ten opzichte van 
het Geestlyke en Lichaemlyke Leven. Enten laetfte 
vestigt hy het oog op Christus, als Algenoegzaem vaar 
Begenadigden ‚ ten opzichte van het Eeuwig Leven. 
Hierby komen vier Predicatien tot dit onderwerp bee 
trekkelyk. In de eerfte, over Col. III. 11, geeft hy 
ene korte fchees van dit geheele Werk. De volgende. 
over Spr. VIII. 17, wvst de Perfoonen aen, die deel 
hebben aen de Algenoegzaemheid van Jefus, Hierop 
draegt ons de derde, over Spr. VIII. 36, de Perfoonen 
voor, die ‘er nog van vervreemd zyn, mistgaders der. 
zelver verderflyk gedrag. En de laecfte, tot dit ftuk 
behoorende, over Hand, XVI. 31 , ontvouwt het eenig 
middel om ‘er deel aen te verkrygen, naemlyk het Zalig- 
makend Geloof. Eindcelyk vind men hier nog geplaetst 
ene Predicatie over Pf. CXLV. s, gedaen, ter gelegen- 
heid van een Dank-en Bededag, den 1 Aug. 1725, we- 
gens de herftelfing van Oostvrieslands Dyken; waer in 
“zyn Eerwaerde 's Lands Ingezetenen ter dankbare Gods. 
vrucht aenfpoort. i 


Peel 





Verhandelingen over dé fchynbaar Geftervenen. Vertaald en 
vermeerderd door den Heer J. VOEGEN VAN ENGELEN , 
M.D. enz. Te Leyden by J. van Tiffelen en B. On- 
nekink, 1779. dn groot 8yo. 348 blade. 


Dee Verhandelingen, over de fchynbaat Geftorvenen , 
vervatten verfcheide onderwerpen van ‘aanbelang, 
die men nu nauwkeuriger nagefpoord heeft, waar door 
verfcheiden menfchen weder herfteld zyn tot het leeven, 
die, in voorgaande tyden, door gebrek aan gepaste op« 
wekkende middelen, de geringe maat van ’t nog over- 

ebleeven levehsbeginfel onherftelbaar verlaoren hebben. 

ezelve zya in vyf Afdeelingen verdeeld; de eerfte be- 
vat een omfderzoek naar den deod der Drenkelingen , en 
de middelen om. denzelven: te voorkomen, ——— De 

ÍT. DEEL: ALG, LETT. NO. 2, E twee 


62° YJ. VOEGEN VÁN ENGELEN VERHANBELINGEN, « 


. $weede: naar den dood van Lieden. die dóor den damf? 
van koolen geftikt zyn, en de middelen om denzelven te 
voorkomen, —— Derde Afdeeling. Onderzoek naar 
den fchynbaren dood, veroorzaakt door rottige en gis- 
tende lugten, door ftikdampen , enz. en middelen , om 
‘deeze verftikten in het leven te herroepen. Vierde 
Afdeeling. Onderzoek naar den fchynbaaren dood, ver- 
oorzaakt door gemoedsbeweegingen ‚door wurging , door 
het verflikken van vreemde lighaamen, deor fchokken 
van de hersfenen , door eene felle koude, enz. en mid- 
del om deeze fchynbaar geftorvenen wederom in het les 
ven te herroepen. —&— Vyfde Afdeeling. Over den 
fchynbaaren dood van eerst gebooren kinderen, en de 
middelen om dezelven uit deezen fchyndood ap te weke 
ken. De twee eerfte Afdeelingen zyn vertaald en ge- 
volgd naar de Memorien van den Heer GARDANE , geplaatst 
in het Journal de Phyfique van den Abt raziem. By de 
tweede Afdeeling , komt ook. een Verhandeling van der 
Heer Taoja, over den dood van dieren, die-door den 
damp van glimmende koolen geftikt zyn, en over de mid- 
‚delen om dezelven weder in ’t leven te hetrroepen, die: 
"ook in’”t gemelde Journal gevonden wordt. De overige 
Afdeelingen zyn door den Heer vOEGEN vAN ENGELEN. wel 
eenigzins gevolgd naar ’t Fransch, ten tytel hebbende : Ayis 
us Peuple, maar veor 't grootfte gedeelte evenwel doar 
hem zelf opgefteld. Verder vindt men. veele fraaije aan 
merkingen en waarneemingen, door den gemelden Uit 
geever “er by gevoegd; als ook eene naaukeurige aan- 
haaling der Autheuren. Wy oordeelen derhalven dit 
Werk van veel nut te zyn, en dienftig byzonder voo 
’t gemeen, dewyl alle menfchen dienen te westen wat 
men in dergelyke voorkomende gevallen van fchynbaar 
geftorvenen ’t eerst ter herftelling moet by’ de hand vat- 
EEn, dewyl *t wagten naar hulp hier veelmaalen car 
anherftelbaar verlies van leeven veroorzaakt. Men is nier 
alcyd in ftaat, zo fchielyk als vereischt wordt, in deeze 
gevallen , een’ geneeskundigen te kunnen raadpleegen. Mer 
Sinde m deeze Verhandelingen de noodige onderrigting ‚ 
hoe men de fchynbaar geftorvenen weder moet tragten te 
doen bykoomen en op te wekken, door Voorbeelden en 
Waarneemingen geftaafd. Men zal,met verwondoring , 
winden , wat geduld en aanhouden; met gepasre midde» - 
Jen ; bbr de gevallen, uitgewerkt. hebben, 
ger behoudenis en herftelling van een leeven ,- dat repds 
fcheen verlooren te zyn, Alk 





1. Fr. MRIjEG ALCaruristische amiEven, 63 





Alpine Brieven van den Elser z. r. Meijen. Uit het | 

oogdustsch vertaald, dear P. J, KASTRLEYN , Apotheker. 

Te en by Á. J. van Koll, 1779. 72 blads. is 
er. 3va: ; , 


Wie da Scheikundige Proeven en. Natuurkundige Verhan- 
„delingen van den Heer meIjsR re ‚ of uit ans 
egeeven Bezige (*), kennis aan de Schriften deezes 
atuuronderzoekers heeft, zal hier, door het bywoord’ 
Alchymistifche , niet afgefchrike worden, of in de gedag 
ten krygen, dat deeze Hrievea handelen ovet den Steen 
der Philofophen,en de dwaaze kunst die ze veele hoofden 
op hol gebragt „en zo veele büidals geledigd heeft. ‚ Gêen 
zugt tot Goudmaaken ,”’ fchryft de Vertaaler, „, heeft 
ooit; DOCh CONSTANTINI, DOCh MEIJER in deeze (toffe 
doen arbeiden, aan zulk eenen trek is men den oor- 
fprong deezer Brieven niet verfchuldigd / ook deeze 
was geenzins de dryfveer,die den Heer ANprEA noopte 
detelven, in Duitschland, naá Mmueijer's dood, uit te 
eeven ; ‚; dit is ook geenzins het doel des Vertaalers 4 
un merk was der Scheikunde en der W'aarhgidlief- 
de nuttig te zyn. En OA : be 
Dr. CONSTANTINt; Arts in Melle, door den Hoogleers 
aar Boerhave ‘in de Geneessen Scheikunst onderweezen , 
hadt, toevallig , uit zekere bereiding , die in den eerften 
Brieve kan geleezen worden, „een halve dragma-van 
het fynst, hoogstverwigst Goud, dat in alle uieteden. 
kene protven,die‘er mede gedaan wierden, Goad bleef, 
bekomen; doch door een Diefftal, dic Goudk je, 
benevens. andere kostbaarheden, wverlooren. De Scheie 
kundige MEIJER was van de opregtheid des hem medege. 
deelden Verkiaals van Daftor consTanrist ce“wel velzée. 
kerd, dan dat hy aan de waarheid kon twyfelan. 
zette hem aan om daar van de Proeve te neemen: dan 
hy betuigt, , dat deeze Transmatatie der Metaalen za- 
\ ker voor den rykdom niet gefchikt is, dewy] het uit. 
fchet grooter dan de ontvangst is, ende wyze van ba: 
werking ook der gezondheid nadeelig zyn kan. Hy 
. . , "dee Cs 


(© Zie de Agen. Vadr). Laseneef. LL Deel, L S0 BL Ha 
E 2 


. 


t 


64 J.F. MEIJER ALCHYMISTISCHE RIEVEN. 


deelt, in den tweeden ‚ derden, vierden en vyfden Brieù 
’ ve, zyne Kunstbewerkingen aan zynen Vriend de Heer 
- ANDREA mede, waarin veele byzonderheden voorkomen ; 


die de aandagt der Liefhebberen van de Scheikunfte ver 
dienen : dewyl hier in, meer dan ergens anders, Proes 
ven ,tot een zeker bepaald einde genomen , ongezogte en 
onverwagte verfchynzels opleveren, Het Goud, door 
CONSTÁNTINI gevonden, is ook door hem ontdekt. Naa 
deeze Conftantynfche bewerking, gelyk hy ze noemt, dus 
beoefenend onderzogt te hebben, gaat hy in den laatften 
Brieve over ,om ze Befpiegelend ‚ naar zyne tegenwoordi- 
ge fcheikundige grondftéllingen , te befchouwen. . 

Wy hebben van dit kleine Stukje genoeg gezegd, en 
alleen nog te melden, dat de Heer mErjER, by wiens 
Scheikundige Proeven en Natuurkundige Vérhandelingen „ 
deeze Brieven zeer wel voegen, den tienden van Slacht- 


maand des Jaars 1765 overleden is. | oi 





Eén Samenffraak tusfchen bree Perzoonen, reizende vari 


… Nieuwendam te voet na Durgerdam, en over het Ye wee 
. derom na Amfterdam, over de toeftand van het Ye. Te 
Amft. by D. Swart en 1. Scholten, 16 bl. in gr. 8vo. 


Ye- Spiegel, waar in de gebrekkigheid van het Ye, de noode 
zaakbykheid van het redres, en de middelen daar toe te 
zien is, opgehelderd en aangedrongen door aanmerkingen 
op verkeerde denkbeelden van den Liefhebber der Water- 

"_ doopkunde ‚en gevoelens van den Wel Ed. Heer Pp. STEENe 
STRA, door LAURENS BRANDLIGT. Te Amft, hy D. 
Swart en I. Scholten , ín gr. 8vo, 106 bladz. 


et eerfte deezer twee byeengevoegde Stukjes, het- 


k zelfde Onderwerp betreffende, is eene zeer eenvou. 


dige: Zamenfpraak tusíchen een Amfterdammer en Zaandam- 
mer over den tegenwoordigen toeftand van het Ye. De 
Zamenfpreekers ftemmen zeer overéén in het wraaken 
€n befchimpen van de middelen, thans tot verbetering 
gebruikt, veel eer ze als fchadelyk dan voerdeelig te 
keuren: het voorftel van zekeren Visfer aan te pryzen; 
en het tegenwoordig plan belachlyk te doen voorkomen. 
“Het tweède Stukje van L. 'BRANDEIGT ftrekt mede on 

e 


+ ED nn 


ZAMENSPRAAK', EN YE-SPSEGEL. 65 


de tegenwoordige bandelwvze te wederleggen. ‘ De 
Schryver, ‚‚ die,” gelyk hy, in den loop van zyn 
Werkje, betuigt, „ al veercig jaaren, en mogelyk dui. 
zende maalen het Ye op en neder heeft gevaaren, en 
… wel zedert eenige jaaren niet zonder groote opmerking,” 
hadt deeze zyne gevoelens en ganmerking, in den Jaare 
2777, reeds zamen gebragt, met oogmerk om ze in ’t 
licht te geeven, voor dat het plan van den Heer sTEEN- 
STRA daadlyk was aangenomen; doch was, in de uitda- 
ve, door. zyne bezigheden, verhinderd, wanneer hy 
hoorde dat het op het point ftond om by haar Ed. Gr, 
Mog. eene finaale refolutie te neemen: weshalven hy ‘er. 
van afzag om het te laaten drukken; doch eenige Aan. 
zienlyken der Stad , gehoord hebbende , dat hy zyne ge- 
dagten deswegens op 't papier gefteld hadt, verzogt men 
hun ’t zelve ger letuure over te geeven, het werd met 
goedkeuring geleezen,en men wenschte dat hy het zes 
weeken eerder vertoond hadt, ——- Nadere aanzoeken 
hebben hem overgehaald, om, fchoon de keuze op het 
nu gemaakte gevallen was, het zyne het licht te doen 
zien: te meer, daar de Ondervinding niet aan de vere 
wagting des omhelsden plans beantwoordt. Op de 
Vraag: ‚, Wie durft een gevoelen, het welk dac van den 
Heer STEENSTRA contrarieerd, opgeeven, zonder zich 
aan onaangenaamheden bloot te ftellen?”” betuigt hy 
ss dat die Vraag hem zeer abfurt voorkomt, alzo hy 
‚_p> Vertrouwc dat haar Ed. Gr. Agtb. en de Heeren Ge. 
‚‚ commiteerdens over ’t Ye, ja ook de Heer STEENSTRA 
‚, zelfs, geen ander oogmerk hebben| dan ‘het beste der 
> Stad te bevorderen.” 't.Welk hem vrymoedigt oma 
met het zyne voor den dag: te komen: in dit vertrouwen 
vindt hy zich bevestigd: door dien bj delen tyd gee 
leden , de eer had den Wel Ed, Gr. Ägtb. Heer y. v. D, 
POLL , Burgemeester der Stad Amfterdam, over het Ye 
_ te fpreeken , en over de legging van de Laag der Sche. 
pen. Hy ftelde zyn gevoelen ftrydig met de daar op ge= 
geevene ordes voor, en bewees, dat de Scheepen, hoe 
hooger zy tegen en op de Modderbank lagen, hoe be- 
ter en voordeeliger het aan ’t oomerk hunner Wel Ed, 
zoude bevonden worden, Dic befchroomd doende , be- 
tuigde zyn Wel Ed. Gr. Agtb. „dat hy zyn gevoelen 
‚… vry en, onbefchroomd megt opgeeven; dewyl het al. 
» toos aangenaam was , de gedagten van anderen te hoo. 
ig É 3 2 TEN , 





68 ZAMENSPRAAE, … 


‚> ren; Ja hoe meer hoe liever, alzo het een of Ander 
s‚ nut daar uit konde voortkomen,” Ook-zag hy zyn 
gevoelen, door de Contra orders aan-de Schippers ge- 
geeven, aangenomen, —r Dit âlles bewoog heen om 
‚Eeen Plan of Projet, welke re&ds 't contraric zyner gee 
voelens is uitgevoerd , in ’t licht te geeven. 

Hy fpoort de oorzaäken.der Verdrooging van het Ye 
na, do geeft zyne middelen tot voorkoming van ’t zelve 
op. —= Dit gédaän hebbende, zer hy zich tot het 
wederleggen eeniger Stellingen, te vinder In de „Aanmer. 
kingen op de Verbetering der Ontlasting vön. Rh Boe. 
demwater in ’t Ye. Door eén Liefhebber der Waterloopkun- 
de (*). —_— De Heer BRANDLIGT , zyne Aanrherkingen 
opgemaakt hebbende, kreeg in handen de Memorie en 
Confideratien van den Heer sTEENSTA ; deeze wel ingezien 
hebbende, dagt het hem niet ondienftig ,  develve kort, 
lyk door tegaan, en de Séellingen deëzes Heers, in za 
verre die betrekking hadden tot zyne voorgaande Aane 
merkingeh, aan te Baalen. ten einde dáar uit ieder on. 
partydig Leezer van de ron zyner gevoelens te 
overtuigen, als mede van het nut der middelen tot re. 
Öres door hem vogrgedraagen. Dit tmaukt, Als 't ware , 
ten tweede Deel van dit Stukje uit. Waar in hy ook 
eènige remarkes maakt op: het Antwoord door den Heer 
STEENSTRA aan den Heer BRUININGS gegeeven. 

Allen, -wier zaak het'is, dit Stuk, zo gewigtig voor 
de Stad Amfterdam „enz. te overweegen, die daar op eg. 
rigen invloed hebben, zullen wel doen, miet deezen 
he hed in te zien. ’t Ware, intusfchen ‚te werfchen „ 
dat de Schryver, zich hepaalder by de zdáak gehouden „ 
en veele perfoonecle Aanmerkingen, welke eer na- dan 
voordeel doen, agterwege gelaaten hade. Weinig bete: 
kent het, wanneer men alles haatlyks gezegd heeft , tog 
Eene heelpleister daar op te leggen. ,, Dit zeg ik geen. 


“ss Zins om hier mede den een of ander te bedoelen „* en 


den Leezer dan te wyzen op deeze fterke zer tegen de 
verkeerdwerkende Berzugt en Eigenliefde; uit den 'Beli- 
farius ontleend, „, Befchouw hoe een Roofvogel des 
morgens over de Velden zweeft, eh met greetige oo. 

ú gen s 


(*) Zie bier over onze Hédend. Vaderl. Letter Oef. III. Deel, 
L Stuk, bl. 175. 414- hb: A 


{ 





EN YR-SPIEGEL. 67 


gen, tie duizend beevende Dieren, een verkiest, waar - 
mede hy goed vindt, zich te voeden: even zo beraad. 
flaagt de Eerzugt, wanneer zy wakker wordt ‚ welke 
deugd zy zich ten offer zal verkiezen. De Eigen- 
liefde, die zo natuurlyke neiging, wordt gruwgaam in 
gen Perfoon, zo dra zy meti drift: vergezeld is; daar 
zyn menfchen, die, om zig te bevorderen , een gansch 
krygsheir en ’t lot van een Koningryk in de waagfchaal 
ftellen zouden, nydig zyade omrtrene alle voordeelen, 
die men hen niet fchuldig is, zy zyn altoos bevreesd, 
dat hen de eer eetier luisterryke daad zal ontnomen wor- 
den; indien zy durfden, zouden zy zelfs die, van welke 
2y geen glorie krygen, doen mislukken; het algemeen 
welzyn is voor hen een onheil, zo ’c hen niet toegeree 
kend wordt. Een deugdzaam: mensch, daarentegen, 
betragt zyn pligt, zonder omzien, God en zyn Ziel zyn. 
de getuigen wier goedkeuring hy tragt te verdienen," 








Befchouwende vergelking tusfchen de Watermolens , met hel. 

. lende en flaande Schepraders, zoo als dezelye in deeze 

. Landen gebruikt worden tot het drooghouden en droogmiaa- 

ken van Poelen: waar in deeze twee Werktuigen getoetst 

_ worden aan de weezenlyke vereischten, waar aan alle Wa- 

… der- Werktuigen behooren te voldoen. Met Fig. In ’s Gra- 
venhage by }. H. Munnikhuizen, én Fol. 34 bl. 


Het opgemelde Stuk dient, ter beflisfing van een ge, 
“-k fchil, ’t welk reeds, zints den Jaare 1771, gehan- 
pen heeft, toen de Heer ECKHARDT zyne uitvinding van 
et hellend Waterfcheprad openbaarde. Wy hebben, 
in den loop onzer Letter-oefeningen, wanneer ‘er iets 
daar omtrent het lichc zag, melding van gemaakt (*). : 
‚In ’t zelve ftelt de Schryver deeze hoofdhoedanighe. 
den vast, waar aan alie Water. Werktuigen moeten 
‚ voldoen. | 
‚Et. Dat het Water opgenomen worde van de juiste 
dicpte, ‘dat is, op zodanige wyze, dat 'er zoo weinig 
en ver. 


eel, L Stpk, bl. 410, 


en de Hedend. Vad. Luiter-oeff. III Deel, L St bl gon 
Iv. a Ken 


68 BESCHOUWENDE VERGELYRING 


. verval of verhang als immers mogelyk is ontfta in het 
Water , dat gelige moet worden: op dat de Werktuigen 
in hunne groocfte vermogens, wanneer zy op 't fneilte 
beweegen, den noodigen toevoer van Water bekomen, 
en zich dus zoo fpaedig mogelyk laaden. | 

a. Dat het Werktuig zich in zulk eene hoeveelheid. 
met Water belaade, als welke hetzelve , daor eene ze- 
kere kragt gedreeven , in (laat is op te brengen. 

Dat het biddend worde op de eenvoudigs 
fte wyze. met de minfte fchokking , zoodanig dat hetzel- 
ve den minften tegenftand biede aan hee Werktuig, en 

daar aan de minfte wryving in zichzelve. veroorzaakep. 
4. Dat het Werktuig zich van het opgenomen Water 
ontlaste in den’ korcften tyd, of zoo fpoedig als hetzelve 
wordt opgenomen, als mede zoo naby op de bepaalde’ 
boogte of zoodanig, dat het zelve niet over het Buiten- 
water geftort , maar alleen tot die hoogte geligt worde, 
dat het Binnenwater in het Buitenwater konne dringen 
of infchuiven, of wel dat het Binnenwater het Buiten- 
water konne wegftopten, ent zich dus ruimte van.uits 
loozing verfchaffe, | 

s. Dat de Samenftelling van het Werktuig zoodanig 
zy, dat herzelve zyne Werking het langst, of met de 
minfte Slytagie, konne uithouden, en dat de toeftel en 
het onderhoud van hetzelve de minfte‘kosten vereifche, 
__Aan deeze vyf grondregelen worden de Molens met 

het ftaande en bet hellend -Waterfcheprad getoetst, en, 
om alle. mogelyke klaarheid aan deeze proeven te gee- 
ven, gaat'’er voor, eene befchryving van deeze heide 
Water. Werktuigen, met daar tùsfchen gedrukte Plaa- 
ten, die ook het geheele ftuk door, tot opheldering van 
elke gewigtige byzonderheid, daar in gevoegd zyn. 

Het hellend Scheprad hadt, volgens de eerite Cone 
ftruêtie, in den Jaare 1774 , op de proeve, niet voldaan; 
doch, in den Jaare 1776 verbeterd, den voorrang, in al- 
le opzigten, bekomen: dit wordt geftaafd door op hoog 

ezag genomene proeven, mer deeze Uitvinding tegen 
de allermeest verbeterde ordinaire Watermolens in Bleis- 
wyk,in hee Jaar 1976, van den 8 Maart tot in de maand 
September, ‘By welke Proefneerhingen, van welke de _ 
datum en Aantekeningen door acht beëedigde Lieden zyn 
opgefchreeven , bevindt men het meerder vermogen van 
ge hellende Schepraders in alle gevallen en Oma 
en 


TIJSSCHEN WATERMOLENS, 69 


den van bemaglinge onwederfpreeklyk te blyven. Dee 
zelven zyn thans door kundige Lieden berekend, waar 
yic een Raport geformeerd is, hec welk is overgegeeven 
aan hunne Edele Mogenden,' de Heeren Commisíarisfen 
der Droogmaakerye van Bleiswyk. —_— Én ,,by Refolu- 
tie van Hunne Edele Mogenden de Heeren Gecommits 
teerde Raaden van de Staaten van Holland en West- 
Friesland, van dato 5 Jan. 1779, is het bovengeinelde 
Raport en Verhandeling (befchreeven door den Heer 
B, Je, Douwes, Mathematicus in dienst van het Edele 
Mogende Collegie ter Admiraliteit te Amfterdam, enz.) 
voor juist verklaard; zynde in deeze Verhandeling aan- 
getoond, dar de Proportien by deeze Proefneemingen: 
aldus zyn uitgekomen, dat uic dezelve veilig het ver 
{luie kon opgemaakt worden, dat voor het minfte- drie. 
der Hellende Schepraderen, zo veel uitwerking kunnen 
doen als vier gewoone Staande Schepraderen, dergelyke 
dezelve alomme in onze Provincien hunne uitwerking 
verrigten; en, voor het meeste, dat swee en een halve 
Molen, met Hellende Schepraderen , zo veel kunnen uic- 
werken als yjer ordinaire Staande Scheprad Molens’: 

Dat deeze nieuw uitgevonde Hellende Schepraden aan: 
minder flytagie en bederf onderhevig zyn, wordt be- 
vestigd door de getuigenisfen van twintig der kundig(te 
eo onpartydige Molenmaakers Baazen uit verfcheide Pro- 
‘vinticn , agter:dit Werk gevoegd. 

By de verklaaring en tegenoverftelling der Staande en, 
Hellende Scheprad. Molens, wordt, in een Aanhangzel, 
een nadere vergelyking voorgefteld van beider uitwer- 
king in 't geval, wanneer zy zeer diep in hun Achter- 
water ftaan, het geen voornaamlyk plaats heeft in het . 
droogmaalen van Plasfen; by welke het voordeel der 
laatscgemelde blykt. En heeft de Uitvinder , altoos op. 
dettend wat nog zou kunnen dienen rot verligting in de 
bewerking van zyn Werktuig, nog twee middelen uit- 
gedagt : waar door het Hellend Scheprad , by het droog- 
" maalen van Plasfen, in zyne werkinge nog ten hoogften 
verligt en bevoorregt zal worden. Het eertte beftaac 
in eene fchikking, waar door de zuiging der Lepels, 
door eene groote krul waters gaande, voor het groocfte 
gedeelte wordt weggenomen. Het tweede daarin, dac 
men , by de conftructie der Molens , met. Hellende Schep. 
raden, het gebruik van Eeen ook te pasfe kan bren- 

Le 5 Sen, 


© BESCHOUWENDE VERGELYKING TUSSCHEN WATERMOLENS, 


gen; deor middel van een tweede: Scheprad; hét tell 
zeffens met het eerfte, dat de wind doet werken, zyne 
werkinge verricht, en ook zelfs wanneer ’er geen wind 
altoos is, als wanneer, door het gebruik van vier Paar- 
den , men vermeent de helft van het effeét van een goe- 
den geftelden Molen, die met een ftyven wind maalt, te 
zullen kunnen doen (*). Dic voorregt zal ook mede te 

s kunnen komen by Poldermolens, om, wanneer des 
omers , door onweêrsbuien , de Janden dras raaken, en 
hen geen wind heeft om te kunnen maalen, diet door 
Paarden te laaten verrigten: 

Dit Stuk is onontbeerlyk voor allen , wier Beroepof 
Belang het medebrengt, zich op de kennis deezer Werk- 
tuigen, in ons Gewest van de graotfte noodzaaklykheid, 
tbe te leggen; en in hect formaat, waar op doorgaans 
de Memorien, Beftekken van en Raporten over Mor 
lenwerken gedrukt zyn, uitgegeeven, am daar by gee - 
voegd te kunnen worden. 





Aardrykskunde voor Kinderen , door j. vG. RAFF ‚uit het Hoog- 
duitsch vertaald , en met aanmerkingen en verbeteringen voor- 
zien, door K. BEKKER, Wed. A. worrr. Te Amfl. b 
J. Allart, en in 's Gravenhage by J. v. Kleef, 1779. 


. 


In IT Deeltjes , én 8vo. te zamen 525 blads. 


Zeer onlangs fchonk de Beemfter. Dichteresfe aan de Nes 
derlandfche Moeders , een aliernúctigst, Huis=en Hand. 
boek , haare Proeve over de Opvoeding (+). Thans. tele 
zy den Kinderen, voor welke men in deezen tyd zo veel 
fchryft, een niet min dierbaar gefchenk ter hand. Daar. 
zy de Aardrykskande voor Kinderen, van den Heer rarr, 
in een Nederduitsch kleed ftak, en meer dan eene enkela 
Vertaaling van dit Werkje gaf 


Op eene wys haar’ gaven waardig, 
Heeft zy 'é in Netrdustsch uitgedrukt , 
dra 


Van deeze verbeterde Motens is by den Uitvindér een, 
volledig Model te zien. 


0) Zie onze Mg. Paderl, Leiter-Oeff. LD. zo St. bl, 615. 


\ 


J. G: RAFF AARDRYKSKUNDE, 2x 


Jen 's Lands Historte onderweezth, | 
Wibriegt zy ‚met befcheidenheid, 

5 Geen zy ontdekt door 's Werk te leezers 
Dat narr verkeerd wan Holland zeidt. - 


Iyk j. E. GRAvE, in een daar voor Bep versje aan 
dn Leezer, zich uitdrukt. De tranf, op welken deoze 
Aardrykskunde is ingerigt, is vty van, dat dorre en droor 
ge '« welk doorgaans de Korcbegrippen dier Weetenr 
chappe ongevallig doect worden. Meer dan daarhen van 
Landen en Steden komen hier voor. . Weetenswaardige 
zaaken, naar der Kinderen bevatting gefchikt , creffen ‘ws 
allerwegen aan, Juffrouw woLrr weet haar hof aan :de 
Kinderen te maaken „en dit is, {chryft zy al haar Berzugt. 
—a Haare Kleine Landgenootjes moeten haar bedanken , 
dat zy, omtrent ons Land, zich byzonder bevlyrigden 
oor cen aantal korte, doch zeer duidelyke , aanmerkin- 
gen, de misftellingen van RAFe verbeterd, en ‘er buiten 

t ophelderingen, den jeugdigen Hollandfchen Leezer dien. 
ftig bygevoegd heeft. Terwyl zy , in Duitschland de lie- 

inders geleidende, het Werk bekort: en daaroms 
trent in eene Aantekening zegt: ‚‚ Van de Bisdommen 
Spiers , Fulda, Straatsburg , Bazel is niets der moeite waar- 
dig aangetekend. “Want wat hebben onze Kinderen aan 
die lascige herhaaling, zo een landje of Bisdom is zo 
veele mylen lang, zo veele breed? De Vorst is Lut- 
bersch, Roomsch. Waarlyk dit gedeelte des Werks is 
bedroefd fchraál! 't Kan zyn dat 'er-niet veel van te zeg. 
gen is, en dan heeft de: Heer narr geen fchuld , doc 
ik heb die ook hier [zal dit geen niet moeten weezen)] 
als ik zyne dorre, Befchryvingen niet belief te copie 
geren”. 

Beide deeze Deeltjes betreffen Europa: en worden de 
Landen, die Europifche Mogendheden bezieten, by elken 
Ryk of Staat aangeweezen. De Nederlanden, by voore 
beeld, afgehandeld hebbende, laat de Onderwyzér zich 
indeezervoege hooren, 

‚… Hebt gy, lieve Kinderen, ook geen nieuwsgierig- 
heid, om eens te zien wat voor bezittingen de Hellan- 
ders (*) verder in de overige Waerelddeelen hebben id 

ge 


(©) Met den, aanvang van de Befcheuwing der Noderianden ' 
maak: 


ki J. 8. R-A FP 


eef my dan de platte Globe-kaart, Coosje; zo myn 
"Meisje , leg fl haar zelfs eens op de tafel. Waar zye 
gy nu altemaal? Die deel der Waereld , heb jk u gezegd, 
is America. Dit Zuidelyke gedeelte behoort aan de Hor 
landers, het is Guiana. Hier in dit oord hebben zy drie 
Plantagien [beter ware hier het woord Volkplantingen 
eweest} Suriname, Berbice en Esfequebo. Deezerwee 
ilanden, daar ik op wys, Curasfau en St. Euftatius , 
bezitten zy ook, vanalle deeze Landftreeken haalen zy , 
cn jaarlyks, eene overgroote menigte Suiker, Tabak en 
toen, 
_s In Oost-Indiën , hebben zy geheele Koningryken. Dit. 
Land is hun fchatkamer. Van daar brengen zy zulke 
waaren, die de weelde voor ons reeds onpontbeerlyk ger 
maakt heeft. 
„Op dit Eiland Ceilon, wascht alleen de lieflyke Ka- 


hand 


neel. Deeze Eilanden hieten Molukken, Hier groeien - 


de kostlyke Speceryen, zy hebben voorts door geheel 
Afën menigvuldige Steden , Sterkten en Magazynen. Het 
Eiland Java is byna geheel in hunne magt. 

‚‚ Batavia is de Hoofftad van Indiën. Zy ligt op het Ei- 


Jand Java, is groot en fchoon : men telt ‘er honderdduie 


zend Inwoonders. De Gouverneur Generaal refideerc 
hier. Zvne oook is Koninglyk. Batavia is de 
Stapelplaats van byna alle Goederen, die uit Afiën naar 
alle de deelen der Waereld verzonden werden. De Ooste 
Indifche Waaren heb ik u reeds gedeeltlyk opgenoemd, 
De jaarlykfche inkomften bedraagen qmtrent twaalf mile 
lioenen Guldens (*). 

‚>In Africa hebben de Hollanders deezen geheelen uit- 
hoek: ectelyke honderd mylen in den omtrek groot. 
Het is het Paradys der Waereld. Dit VOOngESNEE 

worde 


maakte de VERTAALSTER déeze Aanmerking, welke hier ook ee- 
pigzins geldt, ten opzigte van den Naam Holland. „ De Heer 
RAFF vervalt hier in den misflag van veele, ju van de meeste Buis 
teplandíche Schryveren , als zy van de Vereenigde Gewesten (pree- 
ken: want zy pasfen op Holland toe het geen Holland en de zes 
overige Provintien betreft. By hun leest men dat Amfterdam de 
Hoofdftad is van Holland. Ik twyfel of ‘er. in Holland wel Hoofd- 
fteden zyn. Dordrecht zou dien naam best verdienen: om dat 
zy de voorzictende Stad dier Provintie is”. 

(*) Of de Heer RAFF van dit laatfte wel onderricht zy, weet ik 
niet,en my is 't volmaakt onbekend. De ven rTr. ot E5 


. AARDEYKSKÛNDE: bit 


wördé de Kaap de goede Hoop genaamd. De Kaapfche 
Weyn wascht hier in groote menigte: men heeft hier 
ook zeer veele Graanen , en allerleie foorten van 
. Groentens en- Vrugten, Men meent dat de eerfte W yn- 
ftokken, die men hier geplant heeft, uit Duitsch- 
Jand gebragt zyn; anderen zeggen uit Vrankryk; hoe 
het zy, de grond heeft ze tot die volmaaktheid doen - 
opwasfen. In Guinea hebben de Hollanders ook Bezit- 
tingen, en: eenige Kasteelen”. | 
Uit dic kleine ftaaltje zien onze Leezers dat deeze 
Aarärykskunde niet by wyze van Zamenfpraak gefchree. 
ven, maar ín den trant eener zeer gemeenzaame Ondere 
rigting opgelteld is, in welke de Kinderen , op eene be- 
wallige wyze,deel neemen „en by wylen het woord voe- 
ren: door aartige vraagen te doen op die ingebeelde 

Reize; en gedaane vraagen te beantwoorden. 
Het flot geeft ons hoope om meer van deeze Aard. 
tykskunde te wagten: immers de Heer RArFr laat zich 
dus hooren. ,, Nu is onze Reis door Europa afgedaan. 
Indien gy nu, lieve Kinderen, eenigen tyd wilt uitrus- 
ten, het is my wel: alleen! herdenk dikwyls het geen 
ik u gezegd heb. Als gy nu naarftig diet Boek leest , 
en ‘er my het Aanmerkelykfte uit verhaalen kunt , dan 
‘zullen wy mogelyk eens een Reis naar de drie overige 
“Waerelddeelen onderneemen: want ik ben van gedagten 
om weder Kinderen mede te neemen; doch ik reis niet 
‘dan met zoete, gefchikte en vlytige Kinderen, Ik twyf- 
fel niet of gy zult my het vermaak geeven dat ik er- 
‘lang door u te onderwyzen. Op de Reis, die ik voor. 
neeme, myne Kinderen, zullen wy Menfchen ontmoeten 
‘van geheel andere Gedaanten , Kleur en Zeden , dan die 
wy in Europa gezien hebben. Wy zullen geheel andere 
Dieren, Vrugten, Kruiden, en Geboomten ontdekken. 
Wy zullen Landen bezoeken, bewoond door Zwarte , 
‘Geelc, Koperkleurige en Bontverwige Menfchen, en 
zelfs zullen wy Menfcheneeters ontmoeten. In ’t kort 
my zullen zeer veele Jeldzaamheden befchouwen. Het 

zal maar alleen van ‘u afhangen, om met my te gaan”. 

Wy hebben dit Stukje met genoegen doorleezen , en be- 
halven eenige ligt verhelpbaare onnauwkeurigheden , uit- 
muntend in zyne foort gevonden.-Dat de Ouders , dit Werk- 
je van Tante sekKER,gelyk haare Vriendin A. DEKEN, in 
een Gemeenzaam Versje aan een Lief Kind, voor ’c zel- 
ve gevoegd, de VERTAALSTER goemt, koopen, En 
| An ine 





dt 


zá J-. 6. RAFP AAEDRYRSKENDE. 


Kinderen {chenken, en de moeite neemen ofn aë öp den 

weg te helpen, ja zelf met hun voort te reizen; zy zu}- 

len, hee bekende. zich herinneren, aok hier en daar wal 

jets hunner aandagt waardig aantreffen, Groote Kinderen, 

gelvk Juffrouw BEKKER onkandige Bejaarden noemt , zullen, 

tet vrugt, dit Werkje, in. banden neemen. Wy flua 
"en ons berigt met de laacfte regelen van GRAVE, 


Dankt rarr'dan, die dit heeft gefchreeven , 
Daukt prxuan, die hes heeft vertaalt. 
Vriendin! wil ons gefbadg iets geven. 8 
Deer Oyd en Fong veel nuts uit haalt: 





Inleiding tot de algemeane th byvondere Staatkunde van Euréu 
P4, doer’, Es TOZEN, Juftisierand en Hoogleeraar op de 
Univerfsteit te Bytzow. Eerfle Deel, van Europa in tl 
gemeen, Spanje, Port en Frankryk,. Uit het Hoog- 
duitsch verigald. Te Utrecht by B. Wild, 1779. In gr. 
8vo. 378 bladz. 


He woord Staaikyhde wordt, op bövengemelden Ty- 
tel, ia eenen zeer ruimen zin genomen. De Hoog: 
Jeeraar TazEN verftaat 'er door, volgens zyne bepaaling , 
in het Voorberigt. ,, De nieuw{te gefchiedenis van e 

s‚ nen ftaat,en de befchryving van deszelfs tegenwoordi- 
» Zen.toeftand. Zy bevat het merkwagrdig{te van het 
sa Land, het Volk, de Regeeringswyze, en het Scaats- 
se beftuur in het geestlyke en waereldlyke, van wetten 
„en geregtshoven, van de Krygsmagt, van de inkom. 
…, ten, van manufaktugren en den Kaaphandel , van de 
„‚ binnen-en buiteplandíche SeADEen of het gemeenlyk 
ss ZO Re de Staatsbelang , en itelt, kortlyk, de waare 
‚y gefteldheid van ecnen {taat vaar, nevens de aorzaae 
„ken, waar daor hy dezelve bekomen heeft”. 
\vy geeven deeze Bepaaling op, om dat ze den korten 
Ishoud uitmaakt van ’t geheele Werk, welks Eerfte 
Deel wy thâns aankundigen. Met regt merkt de Heer 
TOZEN op, ‚‚, dat de Staatkunde eenè menigte van daa« 
den en veele menschlyke fchikkingen ia zich bevat, die, 
‚volgens derzelver napuur , toevallig ‚en, uit dien hoofde, 
veranderlyk zyn, blyven veele zaaken, die in werke, 
van 





Pp _ a 


‘if. É. TOZEN STÁATKUNDE VAN EUROFA. 25 


var deeze foort, als waar befchreeven zyn, zeer dik- 
wyls niet lang waar. Een kort tydsbeltek , den jaar , ee- 
ne maand, ja een dag, maakt niec gelden ‘onwaar, ’£ 
geen men ,kort te vooren, als. ontwyfelbaar waar erkend 
en gezien hadt”. Deeze veranderingen hadden de 
eerfte uitgaaf van dit Werk onder den T'ytel van, de Te. 
genwoordige Staat van Europa (Der gegenwartige Zuftand 
bon Europa), in ’t licht gekomen, byna onbruikbaar doen 
worden. Dit en het meerder licht 't geen hy zedert, 
uit zo veele gefchied- en ftaatkundige Schriften van 
eleerde. en beroemde Mannen hadt kunnen krygen, 
Beeft hem genoodzaakt om een groot gedeelte van het 
Werk geheel over te gieten, | 
Dank heb zynen Arbeid daar aan befteed. Wy hebben 
‘ %t met het uiterfte genoegen geleezen: en twyfelen 
niet „of het zal door de klaarheid , beknoptheid en onpar« 
tydigheid voldoen. Hy heeft uit de beste bronnen geput , 
en wyst ze den Leezer aan, die daar doar gelegenheid 
heeft om te gereeder en te gemaklyker uitvoeriger bewy- 
zen of berigten van deeze of geene merkwaardige zaak 
in te zien. | | : 
Voorlopige Grondregels der Staatkunde dienen tot een 
Inleiding ; dezelve zyn kort, maar veel bevattende, _ 
Het Eerfte Hoofdítuk handelt van Bewropa in ’t alge- 
gemeen; en befchouwt dat Werelddeel , in alle de opzig» 
ten, begreepen in de reeds gemelde zeer wyduitgeftrek- 
te bepaaling van Staatkunde. Men hoore, ten voorbeel. 
de, wat hy vermeldt van de Algemsene, byzondere en bui- 
tenlandfche belangen der Europifche Staaten en het Evenwigt 
van Europa. i 
…‚ De tegenwoordige ftaat en regeeringskunst der: Eu. 
ropifche Mogendheden is van de oude zeer verfchillen. 
de. Eertyds had men geen regt denkbeeld van de waara 
middelen , waar door een (taat groot , ryk en magtig kan 
worden. ‘Thans weet men, dat een bloeiende haridel, 
mmanufaktayren en fabrieken, de akkerbouw: en de lande 
huishouding, de-kunften en weetenfchappen, het meest ” 
daar toe bevorderkyk zyn. Dit alles,en het onderhou. 
den van eene fterke krygsmagt te water en te land, is 
daaram ook tegenwoordig de meest geliefde bezigheid 
der Vorften, — Ten aanzien der binnenlandfche by. 
zondere belangen, die de behoudenis der regeeringsvorm 
zaaken ; hebben, zommige Steaten , inzonderheid Porsy- 
| gala 








16 Ms Er. TOÓZENR 


gal, Zweeden, Polen, eene groote vetandering ònders 
gaan, gelyk, ter behoorelyke plaatze, zal aangetoond 
worden. ' | 

‚‚ Inde handelwyze en het gedrag der Europifche Mo. 
gendheden omtrent elkander , zyn, in de laatíte cyden , veele 
vetdnderingen ‚gekomen. Eertyds bekommerde een ftaat _ 
aich weinig of fiets qm den anderen, @n had byna in-’c 
geheel geen gemeenfchap en verbindnis met de verafgeles 
gen Staaten. Maar toen Spanjen, in de zestiende eeuws. 
tot zulk een verbaazenden trap van grootheid fteeg , 
werd gansch Europä daâr door oplettend en ongerust, 
FraNciscus [ floot, tegen KAREL V, eem verbond met 
zeer verafgelegen Mogendheden, met de Turken, met 
Deenemarken „en Zweeden. In dien tyd nam men in Europa 
ook dien grondregel aan: dat de te groote magt van ce- 
nen ftaat voor de vryheid en onaf hanglykheid der overi- 
gen gevaarlyk zy, dat men zig, met veréénigde kragten 
tegen dezelve moet verzetten, wanneer hy anderen wil 
onderdrukken, en zich, daar door, nog meer vergroos 
ten. Hier op is het Evenwigt van Earopa gegrond (*); 

En HENDRIK DE VIII, Koning van Engeland, beroemde 
vig dat het in zyne handen was (f). De geduurige oor- 
logen, tusfchen KAREL V en FRANCISCUS [, maakten het 
inderdaad voor hem noodzaaklyk , de halans tusfchen hen 
te houden: en hy was oek nu op des eenen, dan op des 
anderen zyde, doch meer door byzondere oorzaaken van 
haat of liefde, dan door ftaatkunde gedreven. 

‚‚ Met deze oorlogen ontítonden tevens magtige ver- 
bonden en tegenverbonden, welken, dikwyls , aanleiding 
gaven tot langduurige onderhandelingen. En daar door 
werd het een gebruik, dat zedert altoos ftand gehouden 
heeft, geftadig gezanten aan vreemde hoven te hebben, 
Door deze gezanten vernecmt een hof alles, wat aan 
het andere voorvalt, en dikwyls de gewigtigfte geheimen. 
Zedert heeft onder de Europifche ftaaten eene altoosduu. 
rende gemeenfchap ‚en een zamenhang ‚plaats, waar door 

“ altes, als aan een’ keten, veréénigd is; en 'er behoeft 
ficers eene geringe beweeging ergens in Europa te ont- 
Jtaan, zo word dezelve ras van het eene tot het andere 
eind uitgebreid. Aanftonds treden bemiddelaars toe ‚om, 
door.onderhandelingen of door wapenen, het zwakker 

| d ge. 

(*} Luvov. MmauT. KAHLB Disfert. de Trutina Europa, praci- 
Pua Belli et Pacis norma, Gottingen 1744. 4t0. 

‘ (4) Hume, Gefchied. van Engeland, Deel. [IL 


STAATKUNDE VAN: EUROPA. rr 


gedeelte tegen het magtiger te befchermen, en het even- 
wigt ce behouden of weêr te herftellen. Verfcheiden 
«oevallen hebben in het evenwigt van Europa eenige groo» 
te veranderingen gemaakt. In het eerst beftond het in 
de behouding van zulk eene evenredigheid der magt tuse 
{chen de Kroonen Frankryk en Spamjen, dat de eene niet 
schlyk door de andere mogt overweldigd worden, 
aar door de verheffing van eenen Franíchen Prins op 
den Spaanfchen troon, (1700) geraakten die beide Ry- 
ken in het nauwfte verbond, waar mede het evenwigt, 
dat tot daar toe had plaats gehad, ophield. In de twee 
groote Oorlogen, uit den uiterften wilk van KAREL II, 
en de Pragmatieke Sanêtie van Kaum VI ontftaan, ftelde 
Groot-Brittanje zig met het Huis van Oostenryk tegen de- 
ze verënigde magt, (1701. 1713. 1740. 1748,) en on- 
derfteunde, met medehuip der Weränigde Nederlanden en 
andere Mogendheden, het Oostenrykfche Huis op het 
kragtigst. aar des niet tegenftaande trad, eindelyk, 
Oostenryk ook tot hec verbond tusfchen itn Span 
jen. (1756) Dus waren ny de drie Mogendheden, die 
tot toe vyanden waren geweest, vrienden gewor« 
den. Deze magcen, nevens Rusland, Zweeden, en het 
eotfte gedeelte van het Duitfche Ryk, maakten, in de 
aatfte Oorlogen, tusfchen de Engelfchen en Franfchen ; 
en tusfchen de Pruisfifchen en Oostenrykers de eene, en 
Groot Brittanje en Pruisfen, de andere party uit, Het 
oud Europeesch Evenwigt hadt dus geheel opgehouden. 
Binnen kort volgde eene nieuwe verandering. De Pool- 
fche Koningsverkiezing bragt Rusland en Pruisfen (1764), 
om die verkiezing nagr hunnen zin te buigen, in een 
verbond, en de onlusten, naderhand in Polen ontftaan, 
trokken ook Oostenryk in hetzelve. (1772) Op die wy- 
ze werden deze drie magten, die te vooren geheel an- 
ders jegens elkander gezind waren, onverwagt verënigd; 
(1773) waarvan de uitvoering van derzelver aanípraaken 
op zekere gedeelten van Roelen, en eene nieuwe regérings- 
vorm, die aan dit Koningryk gegéven werd, ecn gevolg was, 
In deezen toeftand der zaaken komt het niet meer op 
het evenwigt aan. De meeste en magtigfte Europefche 
Vorften zoeken hanne zekerheid in de fterkte, die hun- 
ne talryke Krygslegers ‘hun geven; cn ‚het welk thans 
meer dan ooit de ‘eertte regel hunner Staatkunde fchynt 
te zyn; zy zyn, om den Vrede te bewaren, fteeds tot 
den Kryg toegerust. s 
11, DEEL, ALG. LETT. NO. 3. F Het 


78 M. E. TOZEN 


Het II Hoofddeel overweegt, in ’t breede, de Staar. 
kundige gefteltenis van Spanje; het III, die van Por- 


tugel; het IV, die van Frankryk. In alle wordt bykans- 


dezeltde orde gevolgd en wel deeze: Ligging, Groot- 
te en grenzen, — Lugt en Weder , — Bergen, — 
Vloeden, —- Vrugtbaarheid in het Dierenryk, Plan- 
tenryk, en dat der Delfftoffen , — — Verdeeling deg 
Koningryks , Bylanden in andere Werelddeelen , —— 
Korte Schets der Gefchiedenis, —: Aart der Ingeze- 
tenen, —— Taal, —- Bevolking, —- Adel, —= 
Regeringsvorm, —- Tytel der Oppermogenheid, — 
Wapen, —- Amptenaaren en Hofbedienden , —- Rid- 
derorden, —— Sraat des Godsdiensts, Univer- 
iteiten, Akademien der Weetenfchappen , Dichters , 
‚ Wysbegeerte , Gadgeleerdheid, Regtgeleerdheid, Ge. 
neeskunde, Schilder- en Beeldhouwkunde, Wet. 
ten „ — Regtsoefening , —- Krygsftaat té Land,en 
Zeemagt , —= Munten, —- Inkomften , —- Staats- 
{chulden , ‚ Akkerbouw, — ManufaCtuuren , —» 
Binnen- en Buitenlandíchen handel, —- Waarneemingen 
der Regeeringszaaken, —- Binnen- en Buitenlandíche 
zaaken , —= Verbonden met andere Straaten, 

Elk deezer zou, in ieder der behandelde Ryken, ons 
nog eene proeve, uit dit nuttig Werk , kunnen verfchaf- 
fen : dan de ftraks bygebragte aanmerking van den Hoog- 
Jeeraar. TOZEN, dat de tegenwoordige Mogenheden in 
Europa in de Krygsmagt hunne zekerheid en veiligheid 











ftelien , beweegt ons, om de Land-en Zeemagt der drie 


Ryken op te geeven: twee derzelven, thans mec Engee 
land in Oorlog, trekken het oog van geheel Europa. 
Volgens algemeen bekend gemaakte berigten van het 
Jaar 1776, bedroeg in Spanje het getal 
der Koninglyke huistroepen A 9900 Mam. 


46 regimenten te voet ë 6IJ2S —_—= 
Artillery e Ë 3355 
Ingenieurs é ° : 150 —= 
Ruitery en Dragonders ’ 13700 —> 
Landmilitie é ’ ‘ 29700 —= 
Stadmilitie nevens de Invaliden 15000 —— 








Daemen sata tmc 

te zamen _ . 133230 Man, 

In ’t Jaar 1778 heef men van de Spaaníche Zeemagt 
deeze lyst gezien. é 

Schepen van Linie, een van 112, zes van 804 ne 


SPAATKUNBE VAN EUROPA, ° ’9 


en veertig van 70, vyf van 64, zes van 6o Stuk- 
‚ ken gefchut. é BR 59. 
Fregatten van32,26, 24En20 Stukken. . 32, 








Xebekken van 30, 26, 16 en 12 eee 12. 
Bombardeergaljooten van 8 : 4. 
Galjooten en Korvetten. ee 3. 
Halve ‘Galeien van 3 Stukken, N 7. 
Hoekers van 18 tot 12 ——= NEE 17e 





te zamen E 134. | 
Volgens berigten van den Jaare 1772, telde men in 














Portugal 
„8 Regimenten te voet, elk van 821 Man. 
‘ pms 31 Ï 98 
12 te paard, 400 
hemme 4800 








te zamen . 35998 . 
In den (ens 1776 werd de Portugeefche Zeemagt gefteld, 
chepen van Linie. : io 
Fregatten. . 20 








te zamen …. 30 

In Frankryk bedroeg de Franfche Krygsmagt in °t Jaar 
1774. .Voetvolk, garni Zeetroepen en Invaliden 
daar onder gerekend, in alles - n 223067 Man. 
Van de Franfche Zeemagt, heeft men, in den Jaare. 

1778 , de volgende lyst bekend gemaakt. 
Schepen van Linie, één van 116, één van rro, één 
van go, vyf van 80, zeven-en twintig van 74, 
één van zo, één van 63, vier-en twintig van 64 , 
één van Go, vyf van so Stukken gefchute 67 























Fregatten van 40, 325 26, 24 ‚ 20 Stukken. 49. 
Korvetten van 16 , 14, IO é 16. 
Hoekers van 12, 6, 4 ° : 8. 
Praamen van 36 en 20 é ; 10. 
Proviant-enTranfportfchepen van 32 totra : 23. 
Snauwen van 12, IO, 8; 4 ë 9. 
Bombardeergaljooten van 8 4e 
Chebekken van 24, 20, I8 == . à 8. 
Galeyen van 3 ° . - 4e 
‚ Halve Galeyen. gE One . : 8. 
Kanonnenboots. . ste ee ie ie 





te zamen or. 
F 2 Hsx- 


Re ‚ W FÄGEL ET J, C. VAN DER HOOD 





Henriet ractrL Disfertatio de origine & ufu Juris Romani in Hol. 
“ Jandia,nec gon y. c. vaN per Hoop Dis(ertatio de Necesfaria 
Romani Juris & fubfnde quoque Canonicí Juris ín Hollandíä 
ftudio. Edito altera. Hagg Cowmitum apud F. Menfers, 1779. 
In 8vo. Ch. Maj. 170 pp. \ Nel 


Twee Vahandelingen, de een pver den Oorfprang en 't gebruik 
des Roomfchen Repts in Holland, de ander over de Noodzaak- 
Jykheid der Beoefeninge van het Roomfche en het Keklyk Regt in 
Holland, door de Wel Ed. Heeren Facet Een VAN DER. HOOP Op- 
efteld, toen zy hunne Studien op de Hoogefchoo'e voltrokken 
\dden, zien, hier byééngevoegd, andermaal het licht: en hebben 
dus een geheel ander Lot dim veele JMsfertatien, hy derge!yke 
gelegenheden opgefteld, te beyrte valt, ais walke rondgezonden, 
aangenomen, ingezien, nedergelegd en bykans noit weder, dan 
om ze în paketten te binden, aangeroerd worden. Zy werden 
om derzelver gewigtigen Inhoud, van veel:n gezogt ‚en het krye 
gen ‘viel bezwaarlyk.. Zy ftrekken om tegert te gaan bet denkbee.d 
der geener, die het aanneomen des Room/chen Regts in twyfel 
trekken, als med: om het gevoelen der zodanigen, die een gansch 
ieuw ftelzel van Regtsgeleerdheid willen invogren, te weder. 
EEZED. - 

In de eerfte vinden wy a°ngeweezen, voor I. Op welke eeng 
wyze het Boomfthe Regt uit Fealie, deor Frankryk en Bourgondie , 
tt ons gekoïnen is. Ten IL. Wordt onderzogt of het Roomfche 
Regt enkel doer gewoonte, of met uitdruklyk wertig gezag, by 
@ns is aangenowen? Teu III. Voorgefteld in hoe verre het Roous- 
fche Regt by ons plaats hebbe. 

Deeze Verhandeling, eener herhaalde leezing overwaardig, gaf, 
Onder meer andere beweegredenen, aanleiding tot het opftellen 
van de Tweede, thans daarby gedrukt, waar in de Wel Ed. van 
DER Hoor zich dikmaals op de Eerfte beroept: en‚ om 'er den 
Korten inhoud desgelyks van op te geeven, voor 1. Handelt van de 
Íchaarsheid en 't gebrek der Voorvaderlyke Wetten. Ten IL, 
Naegaat door welke middelen het gebrek des Hollandfchen Regts 
kon e aangevuld worden. Ten Ill. Het invoeren en aanneemen 
des Room/chen Regts voorftelt.… Ten IV. De bewyzen tegen het 
aanneemen des Room/chen Regts, ter toetae brengt. Ten V. Ge. 
handeld over het. invoeren en aanneeinen des Kerklyken Regps. Uit 
welk alles de Schryver dit befluit trekt, „, dat de beoefening ces 
» Raomfchen Regts voor allen, die het Ampt van Regtsgeleerden, 
> in ons Geine@nebest. op eene waardige wyze zullen waarnee- 
>, men, voltrekt nootzaaklyk is; dat ook de beoefening des. 
, Kerklyken Regta zeer nut by die des Burgerlyken gevoegd 
„ worde; dewy} het een zouder het ander niet ten vollen en vol- 
„ komen verftaanbaar is’', en 

S ee alle 


bristRnRTATiONERS at 


Wanneer men by deeze Disfertatien voege, “de: Werhandehing 
över den Oorfprong. en de Historie der Vaderlandfche. Regten, ink 
aenderheid van Holland en Zeeland, door- Mr. u. p. vaN na 
setroeL, io den Jaare 1769. uitgegeeuen (*), waa toe ook heg 
Voorberigt ons wyst, zal mé, ten aanziene van dit Onderwery , 
alle voldoening bekomen. À - 
Verdere Papieren óv:r de Drostendienfd.n ín Overysf-l, én 'É daags 

omtrent voorgevallen met Fonkliter j. DERK V. D. CÁPELLENS 


Heer van den Pol, 


D ehalven enige bladen, die tot ep vervalg van  Gefthrift, dé 
ED Regent genaamd, ftekken, gn de Overysfelfche Refolütien, 
by gelegenheid van de Dispofitie en laätere Misfive van Zyne Door- 
lugtige Hoogheid, met de: daartwve behoorende Stukken, beholzea 
ziet, nopens desze zaak, nog het licht, een Ragtsgeleerd Infiruê 
feir Adwys vaakende dit onderwerp, grgtoven door de Regtsge- 
leerden 3, Vv. j. EN C. V. Emmer Dit Advys, ’t welk Regter 
kundig opgefteld, in deeze ps der leczinge wel waardig Îs, 
dient“ter beantwoordinge van de volgende Vraagen. s 

„ t-. Of tegens Jonkheer JOfIAN DERK VAN DERK CAPELLEN 
TOT DÈN POL, wegens zijn vertoog, over de onwettigheid der _ 
Drostendienften in Overijsel, tene afie wan injurie gegrond 


äij | | E ‘ 
dà: Zo jaa; daf wien zulke olie, A. Of aan de Brfggnsande 
en Kinderen der overleden Drosten, die als de eerften én als da 
Voorgangers zijn geweest, om de dienften, tegen de ages + 
sie van 1631, op nieuw wederom in te voeren; dan B.of wi 
elijk aan het gantíche Ligchaam der Heeren Staaten, van Ovag- 
Bet zn Eompeteeren ?- id es 
„'5-Ofde Heer van DER GAPELLEN TOT DEN EOL, wagens Zij 
vertoog over de onwettigheid der Drostendienften, en zijne daar- 
Omtrent gehoudene handelwijze tot uitdragt van zaakgn, A. uit des 
vergadering van Kidderfchap en Steden, de Heeren Staatpn dar 
Provincie van Overijsfel ‚en voorts mede B. uit de vergadering der 
Heeren van de Kidderfchap dier Provincie , afzonderlijk, be 
mogen gezet worden ? a en 
„à& Zo niet, of dan niet A, aan zijn Hoog Welgeb., wegens 
deeze en gode € met hem gehoudene handelwijze „eene allie van 
‚ Ínjurie, of welke andere Wegtsmiddelen, Comperzerend. En zo. jaas 
B, hoe Hij afs dan op het gavoeglijkst daarvan gebruik zou mogen 
maaken? den hen Be EE Rn 
„ 5. Offchodh ‘er ook geen aZie van injurie, wegens ber 
te 
ud zn over dit ftukje onze N. Vaderl, Lotter-Oeff, FIL, De. zfte Stuk, 
8 F3 


83 PAPIEREN OVER DE EROSTENDIENSTEN. 


Vertoog , over de onwettigheid der Drostendienften, tegens den 
Heer VAM DER CAPELLEN TOT DEN POL, gegrond was; heeft 
2ljn Hoog heben dan ook mogelijk in het zelwe zig van uicaruk- 
kingen bediend, die on t, aanftootelijk of saxctoir zijn, en 
de meerderheid der. Ridderichap van Overijsfel, en beide Sceden, 
Deventer en Campen, bevoegd maaken, om te kunren eifchen „ 
dat in Hoog Welgeb. dezelve uit zijn Vertoog ligte en roi- 
eere” 
‚ Deeze Heeren Advifeurs, in ‘t een en 't ander geval, de zaak 
Van de zyde van Zym Hoog Welgeb. het gunttigffe oordeefender, 
fran, na ’* beantwoorden deezer Vraagen, nog voor, dat de 
Heer VAN DER @APELLEN TOT DEN POL, by minzaam aceommode- 
ssent, de infchiklykheid zou kunnen hebben, van uit zyn Vertoug 
te roieeren, alles, wat aan de Ridderfchap en beide de Steden, 
aanflootelyk mogte toefchynen, blyvende inmiddels het fiubfdantiee- 
Je in zyn geheel. Maar dan, zou ook van de andere zyde ins- 
geljks eroieerd dienen, het aanflootelyke ten opzigte van Zyn 
bog Welgeb. in de Registers der Rejolatien van de Rîdderfchap 
énz. En dit accommodement zou niet wel kunnen gefchieden, 
‘dan onder beding van Zyn Hoog Welgeb. volkorhen te redintre- 
pêeren. Dan op dit voorftel vraagen ze niet ten onrechte ; 

„doch waartoe zullen alle deeze wederzijd{che roiementen ftrck- 
Ren”? en vervolgen daarop ten befluite van hun „Advijs aldus. 

‚‚ Alles daarvan ís immers door openlijken druk bekend, en de 
Satnenhang van het gantfche beloop der zaake, zo als uft die 
Registers kan afgenoomen worden, is zodanig met elkanderen 
kyerknogt, dat bet eene buiten het ardere duister zou blijven, 

genoegzaam voor de naakomelingíchtp onverftaatibaar wor 
‘den. Weshalven ons een dergelijk accommodement, waarbij men 
op .wederzijdfche roiementen zou willen aandringen, niet wel 
"doenlijk voorkomt; maar wij veel gevocglijker zouden ‘oordeelen 
alles, zo wel het Vertoog van den Heer vAN DER CAPELLÈN, als 

3 Registers der Refolutien ‘van Ridderféhap en Steden in zijn 
‘geheel zonder eenige roiementen te laaten blijven, en op de kort- 
Âe wijze de wederzijdsch gefwftineerde alien van’ injurien de 
plane op te heffen: voorts Jonkheer vAN DER CAPRLLEN TOT 
DEN rot, in beide Hooge Vergaderingen der Heeren Staaten, 
‘en der Heeren van. de Ridderfthap van Overijs/el, te readmittee- 
sen; de een den anderen niets verder daarover verwijtende, maar 
zig elkanders onderlinge vriendfehap edelmoedig verzekerende: 
zo nogthans dat het poinct, van de wettigheid of onwettigheid der 
Drostendtenften, als raakende de zaak eens derden „--onder' dit 
iminzaam vergelijk geenzins- mede begreepcn, maar, bij re/umsie, 
ter verdere deliberatie, gereferveerd werdt”. 





Lead 


B B Re 


WN. HUTCHIENSON REDENVOERING © L\ 





Redenvoering de Inwyding der Vrije Metzelaars Loge in Sun- 
derland, ân het Graaffchap van Durham, op den 16 van Jul 
1779, rad Broeder if HUTCHINSON. Uit het. Engelsch vertaald’, 

“en opgedragen aan de groot aptbaare Loge la Vertu binnen de 

Stad Leiden, met eene Aanfprnak aan de Nederlanders in 't alge. 

' meen. Te Leiden, by A. Koster 1780. Ingr. 8vo. 46 bl. 


e getrouwe Broeder A: G. K. neemt de gelegenheid deezer 
‚ vertaalde Inwydings-Redenvoeringe waar, omi zyne Landsge- 
nooten, de verdenkingen tegen de Vrymetzelary opgevat „en be- 
zwaaren tegen dezelve ingebragt, zo veel mogelyk te ontneemen : 
en bovenal aan te toonen, dat men die Orde en haare Aanhangers 
siet befchouwen' moet, gelyk hy verklaart, met afgryzen , onlangs 
Ait den mond eens openbaaren Euangelie- dienaars gehoord te 
hebben, „ als een uitvaagfel van de overgegeevendfte booswiche 
» ten, welken het zeker was, dat'tot in den vfgrend der Helle 
s, zouden verdo@md worden”. De groote vraag, indien de zaak 
der Vry- Metzelaary, zo fchoon is, als hy dezelve heeft voorge- 
fteld, waarom wordt zy dan niet openbaar? Die Geheimen, welke 
de Vrye Meszelaars bezitten, waarons worden zy dan niet kennel yk 
voor cenen ieder? beantwoordt hy indeezervoege: „ Maar denkt 
8y, myne Vrienden, dat het dan beter zyn zou? Zouden diezelfde 
onmenfchelyke harten — die nu in hunne onkunde, terwyì zy 
Dimmer het licht gezien hebbende van die’ verhevene Orde, niet 
dan valschlyk hier over kunnen oordeelen, zieh niet ontzien je- 
‚gens hunne Natuurgenooten gevoelens vaort te planten, die voor 
en Burgerftaat niet dan de ‘heilloosfte gevolgen met zich (leepen, 
…— zouden die naar uwe gedagten als dan anders oordeelen? 
'e—— Srhoon wy het gaarne van hun wenschten, kan deeze hunne 
-handelwyze echter ons in geenen deele doendenken, dat het zo 
“zyn: zou: fn tegendeel — — fchoon het ‘ons (marte, dat wy naac 
den waaren aart der zaake dus moeten oordeelen —— zouden zy, 
het glansryk licht der. waarheid niet kunhende verdraagen, hard- 
pekkig: ia bunne voorourdeelen voortgaan, en áan hunne onbarm: 
hartige gevoelens fteeds meer en meer den vsyen teugel vieren. 
“Wy vreezen met reden dat een Genooefchap, welks betrekkingen 
tot ‘in het geringfte. gedeelte zelfs aan een ieder bekend waren, 
flechts van een ‘zeer korten duur zyn zou, en hier in bevestigt ons 
het lot van. zo veele Gevnootfchappen, ‘die op den eigen dag, om 
‘20 te fpreeken, waar op zy worden opgeregt,te ondergang hellen, 
en waar van een ontzaglyk aantal dagelyks voor banden is”. Dit 
antwoord moge de Broederfchap voldoen, doch de. oningewyden 
zuilen ‘er misfchien ‘het hart niet by kunnen nederleggen. Voor 
’ overige îs deeze Tuedigening, die in grootte de Redenvoering 
zelve evenaut, duidelyker, en met veel vuurs gefchieeven. 
Wat ‘de Redenvoering van nuTCHINSON betreft, deeze ftrekt, 
em aan te teonen dat Same en Liefde de grondflagen van br 
Á é- 


é 


té W. AUTCHINSON KEDENVORRING; 
, 


Genootfchap der Vrye Metzelaaren zyn: dat de Geheimen en 
Verborgenheden . die zy oefenen , ten vollen beftaanhaar zyn met de 
zuiverfte grondftellingen der Christlyke Openbaaring : dus het 
terfte Charaêtér van ceh mETzeLaaR Weldaadigheid, en het twee- 
de Waarheid is. Nieuws is ons daar Ín niet voorgekomen. — 
Vreemd vondèn wy detze byzonderbeid. „ Na dat de weldaadige 
„ invloed van den Christen Godsdienst de overhand nam, er 
„ onder de vleugelen dèr Almagt tot {nf Earopa doordrong , li 

dit ens Genootfchap geenzins ha werken van Godsdienftighei 


Á, d n : 
… uitte oefenen, en verkreeg wegens het ftichten vän Kloosters 


en Abdyen een verheeven luister. Menige gewyde Metzelaard. 


de verzelden de Kruisvaarten (*) om Kerken te bouwen in Pales- 
„ tina”. Wy twyfelen zeër, of alle Broeders zò na zullen vermaag- 
fchapt willen weezen met de Klöosterbouwers en Kruisvaarders. 





Genmánicùs. In Sestien Boekéù, door LUCHETIA WILHELMINA 
VAN WINTER, geboren VAN MERKEN. TE Amfierdam, by Pie- 


ter Meijer, 1779, és 4t0. 


jet meh onit, omtrent den aart en vereischten van éenig Dicht: 
ftuk, verfchillende en tegenftrydige famenftellen gefmeed; het 
is ongetwyfeld omtrent het Heldendicht, dat zich de terfcheide: 
nerlei gevaelens. drh bind wederfpfeken, Want, daar de 
“Theoretifche Leerftelgels op de voorbeelden der Oude Dichteren 
gegrondvest, en daar, uit afgeleid. zyn: daar dezen de Godsdienst- 
serdichtfels van hunnen tpd en Lanclaartin ‘et Heldendicht in lie- 
ten vloeien, zo Moest auk noodwendig het Samenftel , daar op 
gtbeuwd, zo verfcheiden in aart zyn, als het inzicht der Dichte- 
ven met het invoeren van deze fabelen onderfeheiden uitleggingen 
toe kon laten. Het ls dus niet te verwonleren , dat fommigen de- 
ze Goden en Geesten: alleen als Poëctifche fierfels ifs de uitwoerir 
aanmerkten, terwyl zy door anderen geaordeeld werden, volftrekt 
tot het plan van het Dichtftuk te beboren. Beide begrippen hadden 
un onoverkoombare zwarigheden, ent een fchbeen: de waardig- 
heid van de Goden, zo veel als het ander ‘t belang voor den 
Held, te verminderen. Hier by heeft do meerdere verlichtheid der 
tyden 't gebruik der sachine, (gelyk de Bovennatuurkundige we- 
zens met een algemeen aangenomen kunstwoord genoemd. worden) 
noch moeilyker voor den Dichter gemaakt. De bevestiging van 
den Christlyken Godsdiegst moest ongetwyfeld de Hetdenfche 
Godenkrasm, uit de oude bezitting van over het wonderbare in 
de Dichtkunst te fchikken, wegdryven: de Geesten, de Tuove- 
zaars, Een de Duivel, namen de plaats der verzierde Godheden in: 
doch ook desen konden niet langer verwondering wekken, en 
hun ryk ging te niet. De wars Godheid-zelve, oa de kennis der 
Openhering ‚enden dienst der Engelen, te fchilderen, kou in flechts 
weinig gevallen plaats vinden, en hae invocriag nam alc. te- 
A gen 
C°) The Anglo Sax. Antiga. 


ann Üm en mn 


=O 


Le W. VAN MERKEN GERMANIGUS. 83 


gerwicht weg. Wet hield de Dichter dan over, zo niet, zinme- 
beeldige wezens te fcheppen; de hartstochten tot perfoonen te 
maken; of de aude Goden te rug te roepen, en als zinnebeeldige 
wezens te bezigen. Deze hulpmiddelen zyn, of te famen, af af- 
zonderlyk, door verfcheiden der nieuwere Dichteren in bet werk 
pefteld, en wy onderwinden ons hiet, hier te bepalen, met wclk 
Eee uitflag. De Dichferesfe van den Germanicus, een’ 
Held van het oude Rome bezingende, heeft het middel gevonden 
om alle deze gwarigheden te vermyden, en zich een’ nieuwen 
weg openende, een Heldendicht zonder machine te leveren. Een: 
ftout ontwerp waarkyk ! de algemeene begrippen tegen te gaan ; doch 
het zekerfte om die klippen te vermyden, welke tot nog mischien 
niet één Dichter voorbygezelld is, zonder zyn kiel op de eene of 
andere te ftoten) En 

Men moet in dit Dichtftúk dierhalve dst wandsrbare niet zoe- 
ken, bet. welk door de machine wordt aangebracht. Doch dit ge- 
mis, zo 't een gemis geacht mag worden (het geen nog niet af. 

ebandeld is). wodt ryklyk vergoed door zo vele fchoonheden , 
ls de onftertelyke Gade, van den Hr. van winren alleen in (kaat 
was ‚het onderwerp by te zetten. Regelmatigheid van be- 
et, eenheid, grootheid’ van daad, uitmuntendheid van den 

eld, zyn verdienften, de teder kundig Dichter in dit on der. 
werp had kunnen betrachten: doch, die woortreflyke fchilderingen , 
de, wy durven 't zeggen, in de levende talen geheel zondet 
voorbeeld zyn, welke op ieder bladzyde de natuur verrasfen , en 
den gevoeligen Lezer verrukken: die zuiverheid, doorwrocht- 
beid, en edelheid van vaersmaat, die bier tot-haar toppunt van 
volmaaktheid gebracht (chynt : — zie daar verdienften, die de Dich- 
teresfe van dèn Gerfmanicus kenteekenen. Wy zwygen van die 
verbazende kennis van, Oudheid, Natuur, Kunst, Aardryks- en 
plaatsbefchryving, plechtigheden, en wat des meer is, die, hier 
als in één trefoor vergaderd, het Dichtftuk onfchatbare waarde 

even, en by de Nakomelingífchap een clasficaal gezag zullen 
doen verkrygen. 

De gefchiedenis van Germanicus is dl te bekend, dan dat wy 
den inhoud van dit Heldendicht hier behoeven aan te wyzen. 
Veel liever willen wy, de ruimte, die dit dor verflaig weg zou- 
de nemen, door eenig uittrekfel doen beflaan: waar toe wy de 
erst openvallende plaats verkiezen. 

Onze aandacht bepaalt “zich op de affchcetfing van de maaltyd 
ter gelegenheid van de Bruiloft van Segonax en Adalinde. 


‚‚ Natuur heeft in dit oord voor gulle eenvoudigheid 
Op 't greenend klaverveld den bruiloftdisch bereid: 
Men recht 'er wildbraad aan, en boom en aardgewasfen ; 
Verfcheidenkeid van visch uit flroomen en wit plasfen; 
En mestvee, versch geflagt, of aan den hrart gerookt. 
De zwaars’ beruilofsdrank , van geist tot wyn gzeftookt, 
'_ Vergroot de gulle vreugd van vrienden en genooden. 
Men fpre:kê van d'outen tyd, en roomt de gust der EL 
uar: 








? 


85 ià L. W. VAN MERKEN 


‚ Waardoor dit boschryk sord thans ruimer adem haalt, 
…_Nu de overzy' des Rhyns het Roomsch gebied bepaalt. 
Terwyl de drinkhoorn zwiert word hier % gefprek vervangen 
Door 't dansfen van de jeugd , en ginds door heldenzangen. 
De vrolykheid houd aan of fchoon de dag verdwynt. 
Men ziet hoe reeds de maan het ‘bruiloftfeest befchynt ; 
Zy fpreid haar’ zilvren glans op heuvelen en dalen, 
En fpeelt met fchaduwen en fchinsmen onder 't praalen ; 
Hier lagcht haar vol gelaat den blyden gastrei aan, 
En ginds begluurt 5y dien door gb ln blaén. 
De flarren tintlen aan de onmeetbre Hemelboogen. 
Het ruifchend windje zwygt; geen takje word bewogen. 
’ Bevallig beekje, dat of nier of fluimrend flroomt, 
Vangt op zyn vlak het beeld van hutten en geboomt’. 
‚Nog duurt de vrolykheid in *t hart der jonge lieden: _ N 
Doch de ouderdom kan naauw’ den flaap meer webrftand bieden: 
Ginds zyn 'er eenigen door hem reeds overmand; 
Daar fluimren andren mes het drinkvat in de hand; 
Of Jluiftren naar den zang met halfgefloten oogen”. 


Men zie hier tegen het verhaal van een’ droom die Germanie 
cus, na 't doorftaan van eenen geweldigen ftorm op de Noordzee , 
in droefgeestigheid neêrgezonken, bevangt. 

De Held brengt zich den dood van Emilius, en andere Room. 
fche Groten; de verwoesting van Carthago, Corinthe en Syracufe 


voor den geest. 


… Ach! (zegt hy) licht word Rome zelf door 't laate nagtflacht _ 
Op de eigen wyz° befchouwd. Goón! wilt dit onheil weeren ; 
En wat ook val}, laat Rome en ramp en tyd trotfeeren ; 
Terwyl zyn droeve ziel dus peinzend werkzaam is, 
Gefolterd door verdriet en door vermoeienis, 
Verwint de flaap allengs zyn afgetobt vermogen : 
Geen vriendelyke flaap, die, vol van mededoogen, 
De bange zorgen fireelt, en 't kwynend hart herflelt ; 
Maar rust, als die den mensch in heete koortfen kwelt, 
De krankheid voedfel gel ‚ En door t vergreotend maalen 
Van ramp op ramp, de ziel verlegen om doet dwaalen. 
De Held vind in den droom zich vert’ van 't Chauchfche flrand , 
En nadert met zyn heir 't geliefde Vaderland. 
Hy ziet den Tyber reeds, en trekt met al zyn vrinden 
Dien over, doch kan Rome in Rome niet meer vinden. 
Hy ziet aan alle zy’, waarheen hy de oozen wend, 
Een naar tooneel van fchrik, verwoesting , en elend. 
Het Vorstlyk Rome, nooit dan met ontzag te aanfchouwen, 
Wol trotfche templen, en paleizen, en gebouwen, 
Door zuilen van graniet en marmer onderfchraagd ; 
Gevaarten, van wier pracht de ruime waereld waagts D 
je 


® Het valt voar in ’t bogin der Lentes 


GEREMANICUS: ëy 


Die vreemde volkren, dis zy bedri dien luister zagen, 

Door ‘t grootsch gezicht ontfleld, verwonderd deeden vraagen * 
Is al die heerlykheid, is al die konst en pracht 

Deor 's menfchen hand gevormd , door 's men/chen geest bedacht ® 
Had de aarde broods genoeg om de arbeidsliën vefpyzen ? 

Dat Rome, ’s welk zyn’ roem kot aan 'b geflarnt deed ryzen, 
Toont op dit ty fp aan Germanicus gezicht o% 
Niets dan een’ fleenhoop, die in ’t of gezonken ligt. 
Marcellus fchouwburg is vervallen en gefchonden : 

Daar die van Cezar flend word niets dan puin gevonden. 
Agrippaas prachtig hof is gantsch en al verwoest. 

Der helden beelden zyn verbroken of verroest, 

* Ontzaglyk Capitool, en Fovis tratfcho tempel, « e 
Bedekken, nebrgeplaft, hun voetftuk en huann’ drempel 5 | 
De altaar:n, lampen, en 't onfchatbaar choorfieraad 

Van jaspis , van kristal, groen marmer, of agaat, 

Zyn dik met [lof begroeid, of onder de aard begraaven. 

Paleis en badhuis zyn 't verblyf van kraai en raven. 


Gent 


























Men raamt noch wyk noch flraat aan 6 een noch ’t ander end. 

De greote renbaan word ter naauwerrìood: herkend. 

Der vadren overfchot, aan 't volk van Rome heilig, 

Bleef în geen lykbus. van metaal of marmer veilig. 

Verwo:stihg „die paleis en hof en tempel floopt, 

En op geleden ramp fleeds nieuwe rampen hoopt, 

Verfbrooide de asfchen door de kaamren van de graven, 

En mengde 't overfchot der grooten en der flaaven: 
Germanicus , reëds door zyn lot in 't harte ontfield, 

Gevoelt door dit gezicht, dat zo veel jammers meld, 

Zyn toomelooze fmart m:t nieuwe woede groeien. 
en ziet, terwyl hy rust, hem 't sweet langs 't aanzicht vloeien, 
yfohynt gefolterd door een angflig zielsverdriet. 

Hy roert zich fiddrend; doch de flaap verlaat hems niet. \ 
Hy fhreeft in zynen droom met fehrik doer al de wyken, 

In hoop dat hem nog iets van Druzus hof zal blyken: 

Doch word op elke sreé door bergen fleens-geftuit. 

Terwyl hy troostloos zwerft , onzeker van befluit, 

Verbeeld hy zich in 't einde in een der hoofdgebouwen 

Het overblyfzel van Augustus hof te aanfchouwen. 

Hy klauters over '& puin; treed een der zaalen in; 

Doch vind noch fchyn noch blyk van Vorst of hofgesin. 

4 Is alls woest en Velg, ontbloot van allen luister, f 

Hy daalt in een gewelf, daar hy, in 't fcheemrig duister, 

Een oud en armiyk paar by kwynend lamplicht ziet. 

Ach! roept hys fpreekt, és dit Augustus badzaal niet ? 

't Kan zyn, zegt de oude man, dat op dees plaats voordeezen 

Het huis van dien gy noemt in Rome plagt te wezen; a 

Ja 


# TL. W. VAN MERKEN GERMANTCHG 


Zy naam en wooning Syn ey dp onbekend. 
Dit oud gebouw flrekt ons ter wyk in onze elend. 
Goón! zucht de Prins, 6 Gobnl. dit kunnen jammrén heeten 
_dfugustus onbekend! Augustus naam vergeten; 
Het Capitool verswoest, en Rome een wildernis! Es 
Wie weet of zelfs 't Heelal niek onbeftendig is”? 


Ken fraaie Opdracht aan den Hr. N. S. van Winter pronkt aam 
het hoofd van dit Heldendicht. °° sed Hain: 





Prye Neyvolgingen van Hoogduisfche Gezangen, 40 b). in gr. 8. 


ejuffr. van der Horst, nu Roelfzema, geeft in dit bondeltie 
eenige Navolgingen van Geestelyke. gezangen uit bet Hoog- 
duitsch; welke, als op het aanzoek van wylen den Hre Mr. H. 
ger Borgh, in leven Hoofdman van de Hoge Justitiekamer van 
Stad en Laude, ondernomen, dien „, van Godgelievden, en God 
‚ En an naaften lievenden Man” (gelyk de fe hem in 
hare oorrede- noemt) syn opgedragen. —— Wy hebben alla 
achtidg voor Mejuffr. Roelfsema; doch vinden in deze Zangftuk- 
jes denzelfden t niet, die hare overige :werken kenteekent. 
Feen ftyve, barde, en ruwe verfificatie, gedwongen taaléchikking, 
en gebrekkige woordenkeuze, worden hier daor niets uitmustends, 
t zy in de gedachten, 't zy in de wyze van voorfteiling , vergoed. 
De Gezangen zyn zekerlyk ftichtlyk, en kynnen van eenvoudige 
Christenen.met eenige aandoening gebruikt worden; maar zy heb- 
ben noch dat Poöetifshe vaar , noch dieedelheid van aitdrukking „ 
die men in.ftukken van ep aartzou mogen vereifdhen. Ook 
is het ons voorgekomen dat de Navolging de zaak onzer Poëtesíe — 
niet ís, wier Dichtader ryk genoeg is om uit eigen aandrift te brui- 
fehen. De Navolging eischt zekere buigzaamheid van geest; om 
zich naar zyn’ voorganger te kunneo plooien of 't ware; en be: 
hoeft eenen overvloed van kiefche woorden en fpreekwyzen, die 
den geest, in het uitdrukken der juiste fchaduwkleuren (mag men 
“t dus noemen?) van zyn oirfpronklyk, nimmer verlegen laat. — 
Intusfchen zal ‘veel van die ftyfheid verminderd worden, indien 
men acht flaa op den Grominger tongval, welke meer en meer 
heerscht in:de fchriften van Mej. Roelfzema; vooral in dit Werk- 
je, het welke ook grotendeels woor hare geliefde Stadgenoten 
fchynt uitgegeven te zyn. De taal echter had.met dit alles zuive- 
ter kunnen wezen. 


ALGEMEENE 
‘ VADERLANDSCHE 
LETTER-OEFENINGEN. 





Oude Voorfpellingen aangaande den Mesfias en’ deszelven 
Openbaaringe , opgehelderd, en toegepast op den Heere Jr- 

. sus en zyn Euangelium, in eenige Leerredenen, door J. 
STINSTRA , Leeragr der la dagide te Harlingen. Eer- 
fte Deel. Te Harlingen by V. v.d. Plaats 1779. Be- 
eha de Voorreden , en eene Nareden ‚517 bladz. in gr. 
Ottayvo. 


Tr vroegere dagen lei men den Doopsgezinden veelal ten 

laste, dat ze te weinig werks maekten van de Schrif- 
ten des Ouden Verbonds; en 't is, fchoon de befchuldi- 
ging wel eens te fterk gedreven wierd , niet te ontken- 
nen, dat verfcheiden onder'hen 'er maer al te veel gele- 
genheid toe gaven. Dan zedert dat de Doapsgezinden 
‘zich meer op de beoefening der befchavende Weerenfchap- 

n toegeleid hebben , en dat inzonderheid de wyze van 
‘ftuderen onder hunne Leeraers grootlyks veranderd zy, 
is deze befchuldiging van tyd toc tyd afgenomen, en 
thans genoegzaem vervallen. Met dit alles is ’t echter 
opmerkelyk , dat men, onder ’t aental der Schryveren 
dier Gezincheid, niee fleches van de voorige maer ook 
van de latere dagen, genen ontmoet, die zich met op- 
zet verledigden, tot het nafpooren van den rechten zin 
der aloude Godfpraken: 'er zyn ons altans gene Doops- 
gezinde Schryvers bekend, van welken men tot nog 
zeggen kon, dat ze zich bepaeldlyk op dit ftuk coege- 
leid, en 'er in openbaren druk doorflaende blyken van 
gegeven hebben. Edoch, fchynen ze.dus in dit 
opzicht wac achterlyk geweest te zyn; het werk , dat 
één hunner beroemdfte Leeraren, de Eerwaerde Stinftra , 
in dezen onderneemt, en waervan wy het eerfte Deel 
hier aenkondigen, is vry wel gefchikt , om ter vergoe- 
‘dinge daer van te ftrekken; te meer, nadien het alles- 
zins blyken geeft van ’s Mans noeste arbeidzaemheid , ea 
bekwaemheid, zo ten opzichte van het Tael en Oude 

JL. DEEL. ALG. LETT. NO. 3. G heid: 





go JJ STINSTRA 


heid- als van het Oordeelkundige, ter behandelinge van, 
het Prophetifche Woord. 

Zyn Rerwaerde naemlyk heeft, gelyk hy ons in de 
Voorreden meld, al voor enigen tyd bepaeld , om zyne 
aendacht wat byzonderer te- vestigen, op de oude Voor- 
fpellingen nopens den Mesfias; en de hand aen ’t werk 
geflagen, om te beproeven, of hy in die oude {tukken 
nog Enig nieuw licht zou kunnen opfpooren, en de ne. 
vels van twyfeling, welken omtrent het een of andér 
ftuk by dezen en genen belemmering baren, min of meer 
verdryven. Het gedane onderzoek, waerin hy zich voor 
gefteld heeft, met alle oplettenheid, onpartydigheid en 
voorzichtigheid te werk te gaen, is by hem van dien uite 
flag geweest , dat hy voor zich , met meer gewisheid dan 
voorheen, over dit onderwerp oordele, en zich gerus- 
ter ftelle, omtrent de regelrechte en letterlyke bedoe- 
Jing op onzen Zaligmaker en Godsdienst, in vele God- 
 fpraken , die aen anderen daeromtrent twyfelachtig voor- 
komen. En zulks heeft zyn Eerwaerden te gereder 
doen befluiten, om zyne deswegens voorgedragen Leer- 
redenen door den druk gemeen te maken, of ze ook die- 
nen mogten , om by anderen eenig meerder licht te ver- 
fpreiden over ene ftoffe, welke by velen nog nevelach- 
tig, zo niet geheel duister is. Met dit oogmerk deelt hy 
hier aenvanglyk zestien Leerredenen mede; welken de 
volgende Godfpraken ten onderwerpe van overweging 
hebben. Gen. III. rs. IX. 26, 97. XXIE. 18. XLIX. ro. 
Deut. XVIII. 15—19. 2 Sam. XXIII. rs. Pf. XVI. 
io, II. 6—-8, en den geheelen CXden, mitsgaders den 
gantfchen XXiIlften Pfalm; waer van de eerfte in twee, 
en de laetfte in zes Leerredenen afgehandeld word. 

Wat de uitvoering dezer Leerredenen betreft, de lete 
terkundige verklaring der Godípraken geeft alomme bly- 
ken van een gezet arbeidzaem oordeelkundig onderzoek ; 
de aenwyzing der vervullinge. gefchied met ene juiste 
paeuwkeurigheid, en de gevolgen, uit het behandelde 
onderwerp, zo ter leringe als ter betrachtinge, afge- 
leid, worden met een manlyken ernst voorgedragen. —— 
Omtrent de letterlyke verklaring , welke hier , in zo verre 
het byzonder oogmerk van dezen arbeid is, de ernftigfte 
poogingen aen te wenden, om een meerder licht over 
deze Godfpraken te verfpreiden , byzonder in aenmerking 
komt, ftaet ons te melden, dat de Eerwaerde Stinftra , 


ia 


OUD VOORSPELLINGEN. aL 


in vavolging veler Geleerden, (vooral van dezen laetften 
tyd, in welken men dit deel der Taelkunde vlytiger dan. 

voorbenen beoefend heeft ,) ter nafpooringe van den zin 

der Hebreeuw{che uitdrukkingen , ook de andere Ooster- 

Sche Talen te hulpe roept. Mitsgaders dat hy dien 

Oordeelkundigen van vroeger en later tyd toevalt, wels 

ken beweren , dat de Jondíche Affchryvers der Godgewy- 
de Boeken niet altoos zo ten uiteríte naeuwkeurig ge« 
weest zyn, als velen wel wanen, In gevolge hier van 
vind hy zich gevrymoedigd, om te onderftellen dat ‘er 
fouten in den Hebreeuwfchen Text ingefloopen zyn, en 
dac het hem des, even als anderen , geoorlofd zy, poo= 
gingen aen te wenden, om dien te verbeteren en te regt 
te brengen, niet flechts met behulp van Handfchriften 
en oude Overzettingen ; maer ook , met op ene befcheis 

den en omzichtige wyze, te gisfen, naer ene betere le« 
zing, dan ‘er in de bene Bybels gevonden word, 
Uit dien hoofde wykt zyne vertaling, en de 

daerop gevestigde verklaring dezer Godfpraken, nu en dan 
wel eens va den gewoonen weg; 't welk deze Leerrede. 
nen te meer een onderwerp van overweging maekt, voor 
deskundigen, die in ftaet zyn, om, op Tael- en Oudheid* 
kundige gronden , na te gaen, in hoe verre die bedenkin- 
en wel gevestigd, en dus gefchikt zyn, om die God- 

praken te beter in derzelver waerachtig licht te ftellen. 

Ver het meerendeel van ’s Mans Toehoorderen 
was zekerlyk niet bekwaem om op zulke gronden over . 
zvne Leerredenen te bordelen; en hy heeft ze vermoe- 
delyk ook daerom indiervoege opgefteld en voorgedragen 
dat hy zyne Toehoorders met die foort van kundigheden. 
geenzins, lastig valle. Zonder hen te vermoeien met 
tael. en oudheidkundige aenmerkingen, of het wikken 
en wegen van vele verfchillende ORDE ‚ Ontvouwt 
hy zyne denkbeelden over den zin der Godfprake, en 
felt een opletcend Toehoorder , door nevensgaende oor- 
deelkundige aenmerkingen, in. ftaet, om na te gaen, in 
hoe verre het bygebragte, naer deszelfs eigen oordeel , 
al of niet beantwoorde aen het oogmerk des Schryvers , 
en ket gantfche verband van deszelfs Voorftel. De Leer: 
redenen op die wyze ook uitgegeven, alleeniyk , ten ge- 
valle inzonderheid van Letterkundigen , hier en daer met 
enige ophelderende aentekeningen vermeerderd, ‘kunnen 
des, fchoon hect nagaen ir 't bovengemelde alleen de 
3 zaek 








En J. STINSTRA 


zaek van Letterkundigen zy, in 't algemeen van alle 
Bybelminnaers met vrucht doorbladerd worden; om, 
door een nader onderzoek van het Prophetisch. Woord „ 
en de opmerkzaemheid op deszelfs vervulling, te meer 
in °t geloof verfterkt, en tot ene geloovige gehoorzaem= 
heid opgewekt te worden. 

. Gemerkt wy, by de afgifte van een volgend Deel wel 
gelegenheid zullen hebben, om den Lezer ene proeve 
van deze uitvoering der Leerredenen onder ’t oog te 
brengen , zullen wy ons voor tegenwoordig daer toe niet 
verledigen ; maer liever nog een beknopt verflag geven , 
van den inhoud der Nareden , welke de Eerwaerde Stinftra 
tot een floe van dit eerfte Deel geplaetst heeft. 

Zyn Eerwaerde oordeelt dus verre de Godfpraken ra- 
kende den Mesfias ontvouwd te hebben , welker overwe- 
ging in zyn Plan viel, ftaende het tydbeftek, van Adam 
_ tot op David. Maer hy beerype gereediyk dat velen 

hier-een grooter aental van Godfpraken zouden plaetzen, 
en zich ligtiyk verwonderen , dat hy geen gewag van de- 
zelven maeckt; ’t welk hem beweegt om redt van deze 
hun zo fchyobare achterlating te geven. Behalven dat 
ze niet behoorden tot het Plan, dat hy zich voorgefteld 
had, moesten 'er, gelyk hy te kennen geeft, velen van 
die beoogde Gadfpraken noodwendig achterblyven , om 
dat hy zich niet vereenigen kan , niet alleen mec. hun die 
byna alles in de Schriften des Ouden Verbonds tot de 
dagen van -het Nieuwe Testament overbrengen, maer 
ook met hun, die, aen verfcheiden Godfpraken, een 

tweërleien, een letterlyken en geestlyken, zin hechten, 
Nadien zyn Eerwaerde gene Voorzeggingen voor God- 
fpraken aengaende den Mesfias houd, dan zulken, die 
geen ander voorwerp betreffen ; maer, volgens zyne ge- 
dachten , rechtftreeks , en in den letterlyken zin ‚op den- 
zelven doelen; en hy zich inzonderheid tot het. overwe. 
gen van zulke Godfpraken bepaeld had; zo kon ’t niec 
Anders wezen, of hy moest ene menigte van Voorzeggin- 
gen, waerop anderen het oog vestigen, als ongemerkt 
yoorbygaen. Verwondert men zich, dit alles toe- 
gevende, echter nog over het achterlaten van enige 
Voorzeggingen , welken men gemeenlyk acht rechtftreeks , 
en in den eerften. zin, tot Christus en het Euangelie te 
behooren; en aen welken misfchien nog enige ophelde- 
ring, om dat volkomen te doen blyken, zou kunnen ge- 
/ ge- 





x 


Y QUDE, VOORSPELLINGEN. 93 


geven worden; zo geëft zyn Eerwaerde denzulken hee 
volgende antwoord. ,, Maar, indien ik mij hiertoe niet 
in itaat bevond, ware dit niet genoeg ter mijner ver- 
fchooninge, dat ik mijne handen daar. van af gehouden 
hebbe? Billijkerwijze kan men niet van iemand eifchen, 
dat hij uitvoere ’t geén boven zijn vermogen is: Dwaas; 
heid zou hect zijn, dat iemand, van zijn onvermogen 
bewust, dit ondername. En ik wil gaarn bekennen 
geen doorzigt. genoeg te hebben, omtrent veele Pro. 
pheetifche ftukken, om daaraan zo veel ligt te geeven, 
als mij zelven voldoen kan, of daaromtrent met ge- 
noegzaame waarfchijnelijkheid iets te kunnen bepaalen, 
of zij tot den Mesfias behooren , dan nier. Ik kan zelf 
piet ontkennen, dat verfcheidene van de zodanige na 
ernítig overleg mij hebben doen overhelle1 ‚, om aan den 
Jaatstgemelden kant de meeste waarfchijnelijkheid te 
ftellen. Wil men, omcrent eenige van dezelve de re. 
denen van dit mijn bedunken weeten, ik ben ook nier 
weigeragtig om dezelve hier kortlijk te verklaaren : op 
dat dus blijken moge, dat ik, in het agterlaaten van 
zelve , niet enkel redenlooze opvatting en vooroordeel 
gevolgd hebbe” - 
. Ter aenwyzinge hier van meld zyn Eerwaerdé korte 
Iyk, hoe hy denke, over Job XIX. 23. en verv. Num. - 
XXIV. 17. Pf. Vd z. XL. XLV. LXVIII, 
LXIX, LXXII XCVI en CIX; mitsgaders den 
CXXXllften en LXXXIXften Pfalm. Omtrent deze 
twee laecíte Zangftukken, ftaet hy gereedlyk toe, dat 
derzelver Dichters daerin gewag maken van de belofte 
aen David gedaen , nopens den Mesfias, die uit hem 
ftond voort te komen (*); doch daer uit volgt, zyneg 
oordeels, niet, dat deze Pfalmen nieuwe beloften o 
voorfpellingen van Gods wegen aengaende de komst en 
het Koningryk van deh Mesfias, behelzen. Maer wat 
de 


(*) Te weten, de belofte, door Propheet Nathan, ín Gods 
naem, den Koning aengekondigd, 2 Sam. VIL 1r. en verv. welke 
belofte de Koning hoogíchatte als een eeuwig, in alles wel geords- 
neerd en bswaerd verbond, waerin al zyn heil en lust was, gelyk 
hy zich uitdrukt 2 Sam. XXIII. 5: waermede hy op de komfte 
van den Mesfias oogde ; zo als de Lerwaerde ele ín zyne Leer- 
zeden over deze betuiging des kn getoond heeft. 

3 





» 


94 J. STINSTRA ÓUDE VÓORSPELLINGEN. 


de voorheen genoemde plaetzen betreft, desaengaende 
toont zyn Eerwaerde, dat ’er, zo als ’t hem voorkort 
gewigtige reden zyn om dezelven niet op den Mesfias 
over te brengen 5 en met meer waerfchyniykheid te be- 
weren, dat ze op geheel andere omftundigheden en ge- 
vallen betrekking hebben. =  Misfchien zijn er „’” 
vervolgt onze Schryver, met het afloopen zyner Nare- 
de, „ misfchien zijn ‘er, behalven de bijgebragte, nor 
meer andere ftukken vah deezen aart. .Dog uit het reeds= 
gemelde kan men ligtelijk gewaar worden , dat ík redenen: 

ehad hebbe, die mijzelven voldoen konden, waarom ik 
Sen andere niet als ontwijfelbaare en regelrechte 
verkondigingen , aangaande den’ Mesfias en het H. Eu- 
angelium van onzen Heere Jefus hebbe aangevoerd, en 
dat ik dezelve niet bij den fleur overgeflaagen hebbe, 
Kunnen de bijgebragte redenen niet zo goed voldoen 
aan anderen; dit zal mij geenzins verwonderen : Elk 
Kundig Christen gebruike hieromtrent opregtlijk en vrij- 
lijk zijn eigen oordeel, gelijk ik gedaan hebbe. De be- 
denkingen, welke over dusdanige onderwerpen vallen, 
zijn zo menigvuldig, men ziet dezelve met zo ongelijke 
oogen, en van zo veele verfcheidene,kanten in, dat het 
niet wel mogelijk is, dat men alle het zelve fpoor hou- 
de, al legt men zig daarop toe met allen ernst en licf- 
de tot de waarheid, Den geenen die veel grooter voor. 
raad van dusdanige voorzeggingen meenen te vinden, 
misgunne ik dien overvloed niet. Zij, hoope ik, zul- 
len het mij ook niet kwaalijk neemen, dat ik mij met 
minder vergenoege: Terwijl wij beide hierin overeen- 
koomen, dat de voorraad deezer blijken , met die, wel- 
ke ik vervolgens nog hoope aan te voéren, uit de laa- 
tere Propheeten, voor de waarheid des Euangeliums 
gen ofpartydigen genoegzaam is.” 





Mi. DITTON BETOOG VAN DEN CH. GODSDIENST. 95 
À Û 





De Christelyke Godsdienst , betoogd , door de Opftanding van 
J. CHRISTUS , door H. DITTON , èn zyn leven Leeraar in de 

_ Wiskonst in het Hospitaal van enristus te Londen. Uit 
het Fransch vertaald. Tweede Druk. Geheel op nieuw 
overzienen verbeeterd , onder het opzigt van, en verrykt met , 
eene Woorreden door P. NIEUWLAND, Leeraar der hervorm.- 
de Gemeente in 's Hage. In ’s Gravenhage by |. Munnike 
huizen en Plaat in Comp. 1779. Behalven het Voor- 
werk 448 bladz. in gr. oËtavo. 


Ve den eerften aenvang af, dat dit Betoog van den 
Christelyken Godsdiénst , op een wiskundig redene- 
renden trant ingericht, het Írcht zage, droeg het by uit» 
ftek de algemene toejuiching der Christenen weg; en het 
is, na alles, wat men zedert dien tyd, nopens dit ge- 
wigtig onderwerp, door de drukpers gemeen gemaekt 
hebbe, ook hier te Lande met het hoogfte regt , onder 
hen, beftendig in groote achting gebleven. ‘De bepaelde 
en bondig aeneengefchakelde redeneerwyze ‘van den wis- 
kundigen Ditton, die het Ongeloof naoit onderftond, 
door eene beredeneerde wederlegging , krachtloos te ma- 
ken , heeft dit Gefchrift ene foort van voorrang gegeven 
dien 't ook nog heden behoud; daer ’t ‘op eene overtuie 
Bee wyze toont, hoe fterk de zedelyke klaarblyklyk- 
eid voor den Christelyken Godsdienst pleite. 't Is des 
niet vreemd, dat men, den eerften Druk der Nederduit- 
fche Vertalinge uitverkogt zynde, en de verfpreide 
Exemplaren op de openbare Verkoopingen gretig gezogt 
ziende, beflooten heeft, om dit Werk ten twedenmale 
op de pers te leggen; zónder eenige andere verandering 
in het zelve te maken , dan de overzectting op nieuw na 
te gaen, en den ftyl, naar den tegenwoordigen ‘fmaek , 
te verbeteren. Uit hoofde der bovengemelde be- 
kendheid van, en hoogachting voor,dit Gefchrift, zou 
het enigermate overbodig kunnen fchynen, by deze twe-, 
de Uitgave, nog eenig verflag van deszelfs inhoud te ge- 
ven; dan de voortrefiykheid des Werks noopt ons, ten 
gevalle van hun ,die’t nog niet mogten kennen, deszelfs 
beloop te ontvouwen. En wy hebben ons voorgefteld 
hier in merendeels gebruik te maken van de eigen be- 
woordingen dezer Vertalinge; ten einde den des begee- 
rigen Lezer de behulpzame hand te bieden, “om - deze 
overzecting te gereeder Ben de voorgaende te MEE 
4 e 





96 H. DITTON 


Het Werk beftact uit drie voorname Hoofddelen. HW 
’ eerfte gedeelte bepaclt zich de Hoagleeracr , tot hee 
ontvouwen van het gewigt. dezes onderwerps, en de 
noodzaeklykheid , zo voor Ongeloovigen als Geloovigen, 
om met alle ernst oprechtlyk te onderzoeken, of Jezus 
waerlyk uit de dooden opgeftaen zy, dan nier? | 
Voorts fchikt hy het tweede Deel ter verklaringe der 
gronden van betooginge der waerheid van ’s eillands 
Opftanding ; nopens welk onderwerp hy aenvanglyk de- 
ze twee Voorftellen maekt. 

‚, IL. De Opftanding van jesus caristus is gegrond op 
Bewijzen van dat Gefchiedítuk , welke op ons eene verplich- 
ting leggen, om daar in eene volkomene zekerheid te erkennen. 
En zulks op alle menfchen, aan welken die Bewijzen be- 
hoorlijk zijn voorgefteld, en die bekwaam zijn, om de- 
zelve volgens de gocde en gezonde Redenkonst te wik- 
ken en te weegen. 

„> IL. Dat het, (volftrekt te fpreeken,) onmogelijk is, 
dat het Opperweezen, wiens Alwijze en geheel ‘goede 
Yoorzienigheid het beftier heeft over alle. de uickomften, 
en die eene bijzondere zorg draagt over het gene 'er om- 
gaat onder de Zedelijke Schepzelen: Dat het ,zeg ik , on- 
mogelijk is, dat God ooit zou toelaaten, dat gen plompe leu- 
gen zou hebben, ale de bewyzen van waarheid; zo dat zy alle 
de hoedanigheden zoude hebben om de Zedelijke Schepfelen te 
hik ‚ ineene onvermijdelyke verplichting , om die leugen te _ 

elooven…”” | 

5 Om deze twee Voorftellen, in ene geregelde orde, op 
ene bondige en overtuigende manier te bewyzen , neème 
hy de volgende fchikking in acht. 

‚> 1. Bepaalt hij de Hoedanigheid van een Bewijs , welks 
Blijkbaarheid noodzaaklijk elk verplicht ,om ‘er in te be- 
rusten, die flechts bekwaam is,om het te bevatten, 
wanneer het met alle zijne kracht, en in zijn behoorlijk 
daglicht, aan hem wort voorgefteld, | 

‚, 2. Betoogt hij, dat een Bewijs, ’t welk met zooda- 
nig eene Blijkbaarheid verzeld is, elk in eene dadelijke en 
noodzaakelijke verplichting ftelt, om daarin te berusten , 
die maar bekwaam is om het te bevatten, en aan wicn 
hetzelve behoorlijk is voorgefteld. 

9 3- Toont hijaan, de onmogelijkheid , dat de Voorzie- 
nigheid het bedrog zoodanig zou begunf(tigen , dat zij het 
zelve zou onderiteunen, met eene diergelijke klaarblijke- 





yke 


BETOOG VAN DEN CH. GODSDIENST. ©. 9%: 


Ikheid:- of, Ct welk op het zelfde uitkomt,) dat zij 
zou toeftaan, dat dezelve daardoor onderfteund zou 
worden. Ee 
‚‚ 4. En eindelijk doet hij zien, dat de Opftanding van 
Jrsus CHRISTUS gegrond is, op een Bewijs, 't welk alle 
merktekens en alle hoedanigheden heeft van zulk ecne 
baarblijkelijkheid , welke het menfchélijk verftand in de 
onvermijdelijke noodzakelijkheid (telt, om daarin te be: 
rusten.” sek ans 
‚ De drie eerfte opgemelde Voorftellen handelt de Hoog. 
leeraer af, in het tweede gedeelte van dit zyn Werk 5 
en hy gaet daerop, in het derde of laetfte, over ,‚ om 
het vierde Voorftel te betoogen, of de bewyzen van 
dit ine aen te toonen; waerin hy deze orde 
houd, EN ERN Sien A 
IL. Onderzoekt hij van Stuk tot ftuk de redenen „- 
waarop de Christenen hunne Belijdenis van de Opftanding 
van JESUS CHRISTUS grondvesten. Of, (om hect anders 
uit te drukken;) hij levert die Beginfels op, uit welke 
de Christenen befluiten, dat jesus waarlyk is opgefbaan 
yan de Dooden. | 
s> 2. Onderzoekt hij, of de Christenen daaruit wel 
redenkavelen. Dat is, of de bewijzen, die hen tot dit 
geloof beweegen, alle de merktekenen van blijkbaarheid 
hebben , die het verltand onvermijdelijk verplichten, om 
daar in te berusten. 
* 3. Eindelijk ftelt hij zich voor, na de redenen van 
het geloof der Christenen, en van het ongelonf der 
Deïsten, wel onderzogt en met malkanderen vergeleeken 
te hebben, zonder eenzijdigheid te wikken, de gevol. 
gen van het Geloof der Eerften, en van het Ongeloof der 
aatften*’. ee 
- Met het afloopen hiervan maekt de Hoogleeraer zyn 
befluit op, en toont, door ‘ene beknopte te famentrck- 
king van het voorgedragene , dat de Opftanding van jrsUus 
carisTus geen bedrog, maer in tegendeel ene allerzekerfte 
Waerheid zy: waerop hy dan den Detsten onder ’t oog 
brengt, wac zy doen moeten, indien zy deze betooging 
willen ondernemen te wederleggen. — — Verder geeft 
hem het ontvouwen der gevolgen, die uit de waerheid 
van ’s Heillands Opftanding , zo in de befpiegeling als in 
de beoefening , voortfpruiten, nog aenleiding ter weder- 
legginge van dezulken, EE zo fterk pleiten, voor de. 
5 Zui- 


98 H. DITTON BETOOG VAN DEN CH. GODSDIENST. 


zuivere en onbaetzoekende Godsdienftige Liefde; dat ze 
het ten kwade duiden, wanneer men, gelyk onze Au- 
theur ook doet, uit de zekerheid der zalige Opftandinge 
der Godvruchtigen , gegrond op de waerheid van 
’s Heillands Opftanding , ene fterke aenfpooring ter Hei 
ligmakinge poogt af te leiden: fchoon men hier in hee 
voetfpoor van Paulus 1 Cor. XV. 58. volge, — Ten 
laeëfte: befluit de Schryver zyn Werk met ene kortbon- 
dige aenmerking, over het Leerftuk der Wederopftandige 
des Vleefches; inzonderheid gefchikt, om te doen zien, 
dat het de zaek der Deïsten niet zy , over deze ftoffe 
het Vonnis te ftryken. 





_ 


Proeve van ftichtelyke Mengelfchriften door J. TORLER en J. 

. C. LAVATER, Predicanten te Zurich. Uit het Hoogduitsch 
vertaald. Te Hoorn by F. Swidde. 1779. Behalyen de 
Voorreden 80 bladze in gr. oltavo. 


U: dezen Tytel zou men gereedlyk afnemen, dat ons 
hier ene proeve verleend wurd, van etlyke uitge. 
werkte Stukken dier Zurichfche Leeraren; doch uit de 
Voorreden en den Inhoud dezer Verzamelinge blykt ten - 
klaerfte, dat zulks geenszins het oogmerk des Uitgevers 
zy. Hy heeft zich veeleer voorgefteld , uit de Schrif- 
ten dier Eerwaerde Heren, enige losfe bedenkingen en. 
overwegingen, die tot het pratticale van den Godsdienst 
behooren, by een te verzamelen, en ons dus een aental 
van gemocdiyke befpiegelingen mede te, delen. Men 
heeft dit Stukje alsene Proeve afgegeven , met oogmerk 
om, by aldien het gunftig ontvangen worde ; binnen kort 
‘er nog Enige Stukjes-op te laten volgen. Des. 
zelfs inhoud, en de keuze der overdenkingen, is juist 
niet zeer gefchikt voor hun, die voor zich het meeste ° 
nut vinden, in ’t lezen van wel aaneengefchakelde he- 
denkingen over Godsdienftige onderwerpen , door de Re. 
de en Gods zaligmakend Woerd geftaefd; gemerkt de al- 
hier verzamelde Schriften in dezen fmaek niet opgefteld 
zyn. Maer veelligt zullen ‘er, ter verdere aen{poorin- 
ge van den Schryver, genoeg Lezers gevonden worden , 
die van een anderen fmaek zyn, en liever losfe, leven- 
dige praCticale voorftellingen doorbladeren, di die be- 
waemsC 








( 


PROEVE VAN STICHTELYKE MENGELSTOFFEN, 99 


kwacmst zyn, om hunne aendacht re vescigen of gaende 
ge houden. En voor dezulken is deze Verzameling vry 
wel ingericht, om ‘er zich, in een uur ter ftiller aen- 
dachte afgezonderd, van te bedienen; waertoe deze over- 
denkingen van nuttigheid kunnen weezen, in zo verre 
ze ten goede aenleidelyk zyn, — Zie hier, uit ver- 
fcheiden anderen, twee Goede tussfchen Gedachten ‘op den 
Dag, van den Eerwaerden Tobler, welken, benevens 
anderen, die onderfcheidende benoeming dragen , om tar 
ze, in. dit Stukje, tusfchen ’s Mans Morgen Gedachten ca 
Avond Aandachten , geplaetst zyn. 

‚‚ EeuwicE God! Ik gaa, ftaa, zitte en legge averal 
voor uwe Oogen , uwen Hemel is over my , ende Aarde 
is de uwe. Ik leve enkel en alleen van ‘uwe Gefchenken, 
Ik beweeg my door U! Ik verlies my byna zelven , wan- 
neer ik de ontelbare Menigte uwer Schepzelen flegts een 
weinig overdenke: Gy kend my egter even zo nauwteu- 
rig, en zorgd even zo Zeker en Vaderlyk voor my, als 
of ik het eenigfte Werk uwer Handen was. Myn Lig. 
haam en myne Ziele hebben eenen irivloed op den gehee- 
len onuitmetelyken t'zamenhang van de Waereld der 
Lighamen en der Geesten. Ach help my ín mynen Stand 
zo goed te zyn, als 't my volgens dezen Stand mogelyk 
is. Gy hebt my tot Gelukzaligheid en tot uwe Eere 
beryd! Eere zy God in alle plaatzen! Hy zal ook my 
van allen kwade verlosfen, en my uichelpen tot zyn He- 
melsch Koningryk.” 





+ Ot + 


‚‚ Her is goed, dat gy daar aan Vast houd, en trekt ook 
uwe hand van dit niet fe Want wie God vreest, die ontgaat 
dat al. Predik. 7. vs. 18. Dit mogt ik aldus verftaan: 
Vereenig allerly goede Handehngen en Vergenocgingen 
zo veele gy kund met malkander, zo als u van T yd tot 
‘Tyd daar toe gelegenheid voorkomt: Waar gy Voordec- 
len voor uw eeuwig Geluk verkrygen kund, trek daar 
dog uwe Hand niet van af: Kund gy daar by , of daar 
neven en vervolgens ook u cydelyk Geluk maken, wel 
aan „ verzeker u dan ook van ’c zelve: Dog de Vroom. 
heid zy altoos-uwe Leidfterre en uwe Bevreédiging.” 


Kort 


100 T. VERMEER KORT BEGRIP, ENZ. 





Kort Begrip der Grondwaarheden van den Christelyken Gods- 
dienst, door THEODORUS VERMEER. Oudfte Bedienaar van 
’ H. Euangelie in de Nederduit/che Gemeente der Stad 
Batavia. Te Utrecht by G. v. d. Brink Jansz. 1779. 
Behalyen het Voorberigt, s6 bl. in oëtavo. ‘ 


Het Eerwaerde Cóllegie van Curatoren en Scholarchen 
der Stad Batavia, door de loflyke fchikkingen der 
Regering van Nederlands Indië, vermeerderd en verbe. 
terd, dat zyne eerfte vergadering gehouden heeft, op 
den 6 December 1777 , is terftond bedacht geweest , op 
het opftellen van een kort begrip van den Christlyken 
Godsdienst, by een befluit der Hooge Regeringe gevor- 
derd, behelzende de eenvoudigfte en noodzaeklykfte 
waerheden , naer den eisch en de vätbaerheid van de in- 
wooners dier Landen; om, zo in de Nederduicfche als 
Maleitfche tael, tot gebruik der fchoolen,en verder van 
andere onkundigen, te kannen dienen. In beantwoor- 
dinge aen dat pryswaerdig oogmerk, heeft de Eerw. 
Vermeer , een Medclid van dat Collegie ‚volgens den aen 
hem opgedragen last, het hier bovengenoemde Gefchrift 
vervaerdigd. Hy heeft KA a eer Exemplaer van 
dit zyn Werkje aen den Boekhandelaer van den Brink 
Jansz. gezonden, om hee zelve, zo ’t der moeite waer- 
‚dig geoordeeld wierd, ter drukperfe te leggen; waertoe 
ook deze voorts beflooten heeft; als oordelende, dat 
het hier te Lande insgelyks met vrucht gebruikt zou 
kunnen worden: welk oordeel wy geenszins afkeuren. 
—— 's Mans Gefchrift behelst toch; over ’t geheel, op 
een vry duidelyken leertrant , ene beknopte ontvouwing 
van ‚de voornaemfte Godsdienftige waerheden , zo ten op- 
zichte van ’t kenlyke als van ’t betrachtlyke, naer de 
algemene leiding der Lere onzer -Nederlandfche Kerke ; 
met nevensgaende Morgen- en Avond-Gebeden, mits= 
gaders Gebeden voor en na het Eten. ’t Is uit dien 
hoofde, zo ’t al van geen uitgebreider gebruik worde , 
althans een nuttig Huisboekje, waervan de Leden der 
Kerke zich, in de byzondere onderwyzing der hun toe- 
vertrouwde Jeugd, op ene leerzame wyze kunnen be- 
dienen. 





J. CH. BIEL NOVUS Tar$AvRUs. fot 





J. cu. sier Novas Thefaurus Philologicus, five Lexie 
con in LXX et alios Incerpretes et Scriptores Apo. 
. Eryphos V. T. Ex B. Autoris MS. edidit ac pre. 
fatus Est E. H. MUTZENBECHER. V. D. M, Eccl. 
Luth. Hagan. Pars Secunda Za. Hage Comitum „ 
fumtibus PP. A. Bouvink 1779. In oftavo f, maj. 
466 pp. | 


Ui het gene wy, nopens den aert , de nuttigheid , de 
‚fchikking en de uitvoering van het. Werk, by-de 
afgifte van het eerfte Deel gezegd hebben (*), heeft 
ren genoegzaem kunnen afnemen, dat het ten hoogfte’te 
waerderen zy. Ook heeft het, gelyk wy zedert ver- 
ftonden, de algemene hoogachting van alle de genen, die 
zichernftig op dezen tak van Oefening toeleggen, vere 
worven. Men ziet des met vermaek den nyvren voortgang 
der. uitgave van een Werk , dat zo veel oplettendheid in 
’ drukken en nazien vordert; en verneemt met veel ge- 
noegen, dat men ftaet maekt het gehele Werk te zullen 
volvoeren , en hec derde of laetfte Deel nog in dit Jaer af 
te leveren; waer mede aen veler verlangen, fpoediger 
dan men wel verwacht had, voldaen zal worden. 





‚Natuurlyke Historie , of uitvoerige Befchryving der Dieren, 

Planten en Mineraalen, volgens het famenflel van den Heer 

_ LINNAUs. Met naauwkeurige Afbeeldingen. Tweede Deels 

Elfde Stuk. De Kruirven. Te Amfterdam by de Erven 

van F, Houttuyn, 1779. Behalven den Bladwyzer 456 
bladz. in gr. o&tavo. 


By een vervolg van de befchryving der Samenteelige 

Kruiden, in ’t voorige Stuk aangevangen; komt in 
dit gedeelte een verlag van de Manwyvige Kruiden , der 
geenen , wier Bloemen de Meeldraadjes , of op den Styl, 
of op eenigerleie manier daarmede famengevoegd hebben. 
Voorts van de Eenhuizige Kruiden , die Manlyke en Vrouw. 
lyke Bloemen, van elkander afgezonderd, op eene zele 
n 


8 
(*) Zie Agem, Vader. Lateroeff. 1. Deel, bl. 293. 








103% NATUURLYKE HISTORIE 


de Plant voortbrengen. Weyders der Tweehuizige Krui- 

den, die de Manlyke en Vrouwlyke Bloemen op byzon- 

dere Planten hebben. En ten laatfte der Veelwyvige Krui- 
den, welken Tweeflachtige, en bovendien Maplyke of 
Vrouwlyke Bloemen, ’t zy op ééne of byzondere Plan- 

ten hebben, en dus één-, twee. of driehuizig zyn. 

‚ Hier mede heeft de arbeidzaame Dr. Houttuyn zyne 

befchryving der Kruiden, volgens hect Samenftel van den_ 
Heer Linneus, voltrokken; welken arbeid de Lief heb. 

bers der Kruidkunde, van wegens ’s Mans oordeelkundi- 

ge oplettendheid in ’t algemeen, en van wegens zyne 

juistheid in ’t aftekenen. veeler zeldzaame Kruiden in ’t 

byzonder , eenpaarig dankbaar erkennen. 

Volgens zyne Opgave, beloopt het getal der befchree- 
ven: Geflachten , omtrent twaalfhonderd, en dat der foore 
ten yerfcheide duizenden; waar mede echter, gelyk hy 
zegt „de befchryving der Planten niet volkomen geein- 
digd is. Zyn Ed. naamlyk heeft zig by den aanvang, 
ten opzigte van de Klasfen der Planten, bepaald voor 
eene verdee ing in tien Klasfen (*) , waarvan 'er nog flegts 
vier, te weeten, die der Palmboomen , Boomen , Heesters 
en Kruiden, voorgefteld zyn; des 'er nog zes overbly= 


ven. Om den Leezer hiervan , by voorraad, eenig ver- - 


flag te geeven , en hem dus onder 't oog te brengen, wat 
men nog te verwagten heeft, deelt hy ons, by manier 
van Naberigt, mede, eene opgave deezer Clasfen , met 
de tot ieder behoorende Geflachten. Naar die opgave 


behelzen deeze zes Clasfen nog maar 163 Geflachten ; : 


waar uit onze Kruidkundige Schryver afleidt, „, dat het 
ss flot ván de befchryving der Planten, na het tegen- 
> woordige, niet meer dan twee of drie ftukken, van 
‚‚ maatige grootte, zal beflaan,” — Wat de verdere 
laatere ontdekkingen van Kruiden aangaat , zyn Ed. , zig 
‘inzonderheid bepaalende tot het Samenftel van Linneus „ 
heeft te minder kunnen goedvinden , om zig daarover uit 
te laaten , om dat hy tog van zeer weinigen dier Kruiden 
ecne befchryving zow kunnen opgeeven, als waar toe 
nog nadere berigten vereischt worden: des hy daarmede 
noch aan ’t verlangen der Lief hebberen, noch aan zyn 
oogmerk en manier van behandeling der Natuurlyke His- 
torie, voldaan zou hebben. Inmiddels echter hegt hy , 
aan 


(*) Zie Hedend. Vaderl, Lesser-Oeff, IId. D. bL 18, 119. 





« 
ZR ee AS the Ent 


Ld 
A en en nn 


VOLGENS LINNAUS, 103 


aan dít Naberigt, als eene Proef dier laatere onderzoe. 
kingen „eene befchryving van den Oostindifchen Broodboom , 

welke, fchoon al vroeger eenigzins bekend, nogthans in 
“ onze dagen eerst met de vereischte. naauwkeurigheid 
waargenomen en befchreeven is; waarvan ons de Heer 
Houttuin. in deezen een omftandig berigt mededeelt. — 
Wy zouden te breed uitweiden, wanneer wy van dit 
merkwaardig berigt een uitvoerig verflag wilden geeven; 
en eene fterke inkorting zou ‘er den Leezer geen genoeg: 
zaam volledig denkbeeld van verleenen. Uit dien hoofde 
zien wy 'er van af; en verkiezen veel eer, om nog een 
ftaaltje uit dit ftuk aan de hand te geeven, hier toe ééne 
der {foorten, van eene gemeenlyk min geagte Plant , in 
welker voordragt nog al eenige opmerkenswaardige byzon- 
derheden voorkomen. Zy behoort tot het Geflacht der 
Brandnetels, welks algemeen kenmerk de Autheur dus 
omíchryft. 

‚, De Mannelyke Bloemen hebben een vierbladigen 
Kelk, en in deszelfs midden een Bekerachtig Honingbak- 
je. De Vrouwelyken een tweekleppigen Kelk, met een 
enkel glanzig Zaad.” 

Zyn Ed. befchryft voorts achttien foorten van dit Ge- 
flacht, welken hy in twee Rangen, te weeten, Paarblg- 
digen en Overhoeksbladigen onderfcheidt. Onder. 
die van den eerften Rang brengt hy, als eene vyfde en 
zesde foort, de Brandenetel met gepaarde ovaale bladen, en 
die met gepaarde hartvormige bladen, en dubbelde trosjes:, 
rd omtrent hy ons de volgende waarneemingen mede- 

eelt. 

‚‚ Dit zyn de gemeene Brandenetels , door geheel ons 
Wereldsdeel , tot in Lapland en Rusland bekend en de 
Jaatfte mogelyk wel het allergemeenst Onkruid in Eu- 
ropa, ZO HALLER oordeelt (*). Ik ben van dat gevoe- 
len niet, en denk, dat veele andere Onkruiden, ten 
minfte wat ons Land betreft, in grooter menigte van 
zelf voortkomen. Aan de Wegen, naamelyk, op Vel 
den, Akkers en in Tuinen, zal men, by voorbeeld, 
meer Planten van Varkens-Gras, Kruiskruid en Stekels 
aantreffen, dan Brandenetels. ’t Ís ondertusfchen ze. 
ker ‚dat zy in veele Haagen en Wildernisfen het ander 

On- 
(*) Polychresta Planta In nostro Orbe vùlgatis(ima. Hels, in- 
chaat. IL. 286. 





Jd NATUURLYKE HISTORIE 


Onkruid verdrukken, en dus als den baàs fpecleh, ops 
fchietende tot eene ongemeene hoogte. 
…, De Kleine Brandenetels, ‘die het-felst branden, zyn 
in de'Tuinen gemeenst, komende tusfchen het gezaaide 
en andere Planten voort. Deeze vallen veel laager, 
het Loof is groener en de Bladen zyn ronder. Zy heb- 
ben Mannelyke en. Vrouwelyke, of onvrugtbaare en 
vrugtbaare Bloempjes aan byzondere Trosjes, op. eene 
zelfde Plant. Men vindt ze die bont van Blad zyn, en 
met andere Verfcheidenheden, De Groote Brandenetels 
bereiken, op fommige plaatfen, eens Mans langte of 
meer. Het Loof is graauwer , ruiger , met puntiger Bla 
den : de Steng vierkant en ook bezaaid met Stekeltjes, die , 
op 't aanraaken ‚de Hand of andere Lighaamsdeelen brande 
den, even als in de Kleine foort. Men vindt ze met 
roadachtige Stengen : ook komen ’er andere Ver{fcheiden- 
heden van voor. Zelfs zyn ’er gevonden, die.niet bran- 
den, dat mooglyk van Ouderdom, of door cenig ander 
toeval zal ontítaan. Gemeenlyk hebben fommigen van 
deeze Groote®Netelen Mannetjes- , anderen W yfjes-Bloe- 
men, weshalve men‚ze Tweehuizig noemt: doch daar 
zyn ook Plante van gevonden, die zo wel de eene als 
de andere'hadden , en dus Eenhuizig waren. De Manne- 
Iyke Bloem heeft vier of vyf Meelknopjes , die op ’t aan- 
raaken open fpringen; de Vrouwelyke bevat het Vrugt. 
beginzel van een Eyrond gefpitst, glanzig Zaad, De 
en is met ruige Haairtjes ftraalswyze gepluimd. 

‚‚ De oirzaak van de Jeukct en Vuurigheid, fomtyds 
met Blaaren oploopende in der Menfchen Huid, heeft 
bezigheid verfchaft aan voornaame onderzoekers der Na- 
tuur. Hooke en LEEUWENHOEK , die Kristallyne Pylcjes 
waarmede de Bladen der Brandenetelen bezaaid zyn:, door 
’t Microskoop waarnecmende, bevonden, dat dezelven 
aan ’t end fpits waren, doch ieder voortkwamen uit een 
Blaasje , met Vogt, in de Opperhuid van hec Blad zit- 
tende; welk Vogt, dat zy onderftelden zeer ícherp te 
zyn, in het Pyltje doorging. Dit was genoeg, om de 
Wereld te doen vastftellen; dae diet Vogt, ’t welk va 
LISNIERI by Sterk Water vergeleek , in de Wondjes, 
door de Pyltjes gemaakc, uitgeftort wierd: doch na hun 
heeft de fchrandere noNANNI getoond, dat de Pyltjes aan 


’t ed” volkome geffooten zynj des hy beweert, dat 


… zulks 


VOLGENS LINNEUS zog 


gulks geen plaats kan hebben (*). Zelfs bevondt hy » 
dat hee gedagee Vogt, alleenlyk , door drukking, in he 
onderend van ’t Pyltje doorging, en niet langs hetzelve - 
voortliep, gelyk men anders zou mogen denken. Ook 
nam hy waar, dat oudé Pyltjes, waarin het Vogt ge- 
‚heel opgedroogd was, zo wel als de anderen, brand- : 
den (}). ‘t Ìs my daarom waarfchynelyker, dat dit 
Vogt tot voeding van de Pyltjes diene, en dat de prik- 
keling der Zea plee van de Huid, door dezelven, 
de Jeukt en Vuurigheid te weeg brenge, Dit is dan ook 
de reden, dat men, een Brandenetel onbefchroomd aan= 
vattende , daarvan: geen nadeel heeft, Men oppert hier 
tegen ($), dat drooge Brandenetels de Huid niet brane 
den; doch dan hebben zekerlyk die Pyltjes haar ftevig- 
heid en kragt verlooren. Immers ‘maar flap geworden , 
zonder droogen , branden zy ook niet, en dus heeft men 
dit Onkruid, ’t welk het Vee anders onaangeroerd laat , 
in Sweeden, federt veele Jaaren reeds, tot Beestenvoe- 
der begonnen te gebruiken, agtende zulks het gezondfte 
en beste voor de Melkbeestèn, De groote Netels wor-= 
den in Wermeland in Augustus vergaderd, en naderhand „ 
het Vee in huis zynde, in Water gekookt met hec Nac 
aan de Rundeérs gegeven. Dus heeft men ook bevonden s 
dat de kleine Netels den Schaapen zeer wel beko= 
men (**). Het Zaad, tot een Handvol, tweemá 
’s daags, onder Haver gegeven, maakt de Paarden gla 
van Huid (ft). 
„Voorts zyn de nutcigheden der Brandenetels , die ze 
ì À 


(*) Microgr. curiofa. p. 76. Fig. 75. 

(f) Het luide derhalven zeer Grootfpraakig, wanneër de Heet 
MARTINKT verhaalt, dat de Pyltjes van boven in een open puntje 
eindigen, waaruit, by dé aanraaking, het Vogt fpát. Catech. der 
Nat IV. D. bl. get. ab Ed. zal, geloof ik, de eerfte zyn, die 
zulks gezien heeft: En het is, valgens de gezegde Waarneomin- 
gen, onmooglyk. 

($) Bas Veficas Liquori tribuas, cum ficce Urtica pom arants 
Hart. Helv. inch. Il. p. 287. Vid LumTraaD Mem. de Paris 175ta 
p. 359. Oâavo p. 534. 

(**) Sweedíche Verh. 1747. p. 80. 

“ (Ht) Semen Avensis additum, ad Mantpultm, bis in die, Eques 
reddit luculentos. zaLr. ibid. ex Econ. Pat. N. 35. ak 

IL. DEEL, ALG. LETT. Je 


zod NATUURLYKE HISFORIE 
in 't Latyn ‚ wegens de gedagte Eigenfchap, Urtice ; 
in ’c Fransch Orties , in ’E\ ngelsc Nettles en in ’c 


Hoogduitsch Brennesflen noemt, wereldkundig. Oudtyds’ 


bediende men Zig, tot wellust, van zekere Geesfeling 
met dezelve, Urticatfo: genaamd, welke in onze Dagen: 
nuttig bevonden is, in Verdooving van Gevoel en Lam- 
migheden. De geheele Plant en derzelver Sap „ of ook 
de Wortels, gekookt en ‘uitwendig opgelegd , dienen om 
veelerleie Bloedvloeifingen te ftempen. Tegen ’t Neus- 
bloeden fteekt mén ’er een Prop van ín de Neus. Heet 
uitgeperfte Sap, tot twee Oncen et, heeft een: 
overmaatigen Stonden-vloed beteugeld. Het Afkookzel 
js van een openende, afzettende hoedanigheid, inzonder= 
heid tegen het Blaauwfchuic dienftig. De Wortels wor= 
den tegen de Geelzugt aangepreezen. Het Zaad is zo 
heet van natuur en fcherp, dat de Ouden het voor ver- 
giftig hielden. Door een overmaatig gebruik van het 
zelve zou een Teeringachtige Koorts ontítaan zyn. Niet- 
temin wordt het, în Honing gekookt, tegen verfcheide 
Borstkwaalen geroemd, alzo het de loozing van Fluimen 
en Etter kragtig bevordert. Ter veelheid van een Once 
gebruikt, heeft het de overtollige vertigheid wegge- 
nomen (*). 

‚‚ Van de kleine Netelen is meest het Kruid, van de 
Grooten ook de Wortel en het Zaad, in Medicinaal ge- 
bruik. Het jonge Loof wordt, in ’t vroege Voorjaar , 
in Sweeden overal als Kool gekookt , en tot Spyze ge- 
bezigd, zegt LINNZUS. CersUs, en andcre oude Artfen , 
hebben de Brändenetels aangepreezen, als een zeer ge- 
zond Voedzel, den Afgang en Waterloozing bevorderen- 
de, en de Borst verzagtende; niet minder dan Spinagie , 
Porfelein en dergelyke Kost. De Kuikens der Kalkoe- 
eh, die geen Gort verdraageh kunnen, houdt men ge 
zond, met jonge Brándersetéltjes, onder hard gekooke 
Wit van Ey fyn gehakt. Dat men van dea Bast der 

roote Netelen zo wel Doek kan weeven als van ‘de 
Hennip, ís deer. Ondervindingen blykbaar. De Ingeze- 

| re- 


(*) Bresíl. Saml. Feb. 1718. De Italiaanen zouden zulks de al ta 
vette Kinderen, met vier O@mcen Honing, ingeeven. ETTMULL. 
DL de Corpulentia nimid. Leipz. 1681. doch dit fchynt wat on- 


rcihg. 


e 
ar 


VOLGENS LINN ZUS. | 107 


tenen doen zülks, zo wel in de Naordelyke deelen van 
Europa, als door geheel Siberie, tor op de Eilanden be- 
oosten Kamtfchatka. Loner: wist , vaor tweehonderd 
Jaaren reeds, dat men in Indie, te Calicut en te Goa, 
van de Schorfen van allerieie Nerels, langen tyd in Was 
ter geweekt, een foort van fyn Lywaat maakte, 'c welk 
in Europa vertierd werdt (*). Dus is de oirfpronk van 
het Neteldoek, dat uit Oastindie komt, niet verre te 
zoeken. Weinigen, magelyk, zullen ooit gedagt heb- 
ben, dat dit van Brandenetels gemaakt worde. 't Geen 
men nu onlangs, omtrent den aanvang van ’t Jaar 1779, 


hier te Lande daarvan opgegeven heeft, is derhalve niets 


byzonders, Scnarrer bereidde 'er goed Papier van (4). 
De Wortel, in Water met Aluin gekookt, verwe het 
Garen geel. Ook zou hect Staal, in Brandenetelen-fap 
geblascht, zagter en fmeedbaarer zyn dan anders. Den 
ftank van een Lyk, welk over Huis {taat , kan men weg- 
niecmen, door een rykelyke veelheid van dit Onkruid ia 
’ Vertrek te fkrooijen (Sr 





Catechismus der Natuur, ten gebruike van Kinderen, door 
TACO RRASs Junior , Phil. Stud. Meteen opheiderertd kope- 
ren Plaatje. Tweede Druk. Te Amft. by M. de Bruin, 
1779. 1o2 bl. in 8yo. 


D: alom bekende , en met eehe in ons land looze 
graagte gekogte, Catechismus der Natuur van den Eerw. 
_ MARTIINET, is de aanleidende oorzaak van het Werkje ’c 
geen wy thans aankondigen. De Heer BRANs hadt, de 
uitgeftrektheid en kostbaarheid des gemelden Werks in 
overweeging neemende , beflooten , den Kinderen en Lie- 
den van gering vermogen ‚een Stukje, hunter voegende , 
ter hand te ftellen. _— Zyn taak was reeds volvoerd , 
toen hy uit de Nieuwspapieren , en in het vierde Deel 
Van MARTINET, vernam, dat deeze Heer de hand aan 
een 





(*) Loser Kruidboek. Antw. 1581. p. G1y. 
(+) Verfuche ven Papiermachen. Regensb. 1765. 
($) Dit, waarvan ik zelf, meer dan eens, ondervinding heb 
gehad, bewyst, dat zy een aanmerkelyken zuuren Damp uitgee- 
ven, gelyk het Gras en meer Eee tuiden, afgafasdan, daen”* 
a | ed 


/ 


10% T, BRANS * 





een dergelyk onderwerp zou flaan. Dit -deedt hem 
befluiten zynen arbeid te rugge te houden; dan een zy. 
ner goede Vrienden porde hem cot de Uitgave aan , 
niet twyfelende, of men zou in het Werk van den ee. 
nen voorwerpen en verhandelingen aantreffen , welke 


‘men te vergeefsch by den anderen zou zoeken. 


Het is: verdeeld in Zeven Hoofdftukken. I. Over de 


Natuurkunde in 't algemeen. Het Uitfpanzel, de Sterren , 


Zon en Planeeten. IL, Van den Loop der Hemellichten. 
Ill. Van de Lugt en de Lugtverhevelingen. IV. Van het 
Vuur, het Water en de Aarde. V. Van het ie der Die- 
ren. VI. Van het Ryk der Planten. Vil. Van het Ryk der 
Mineraalen. 

Iet nieuws, iet uitgebreids, in een Werkje van dee- 
zen aart, te vorderen, zou te veel geëischt weezen , en 
niet beantwoorden aan het oogmerk waar tae het is in- 
gerigt. . Genoeg, wanneer het de behandelde Onderwer- 
pen in een onderfcheiden en klaar licht voordraagt, op 
eene wyze gefchikt naar de vatbaarheid der Kinderen: 
en deezen lof zal den Schryver niet geweigerd kunnen 
worden, Eene andere fchikking zou , misfchien „ 
meer. naar de algemeene vatbaarheid geweest zyn, 
… Gemeenzaamer tog zyn de Meníchen met de 
voorwerpen, die ‘ons en van naderby gnenRen ‚ de Drie 
Ryken der Natuure bieden zich eer aan de opmerking 








der Kinderen, dan de Hemelfche Lichten , en derzelver 


befchryving kunnen zy gemaklyker bevatten. Het 
bygevoegde Plaatje komt hun, ‘t is waar, te hulp: 
doch hae duidelyk hoe eenvoudig dit ook moge voor- 
komen aan eenigzins geoefenden; het valt den Kinderen 
bezwaarlyk , zich daar van denkbeelden te vormen: en 
dit, in den aanvang van een Werkje, ontmoetende , zal 
hun, mogelyk, tegen ’t zelve als onverftaanbaar doen 
opzien: daar zy, van ’t eenvoudige, tot het meer za- 
mengeftelde , opgeleid, zich verheugen over eene onge 
merkte vordering. Dan het vertier, daar wy 
reeds een Tweeden Druk voor ons hebben, wyst uit, 
dat deeze Catechismus, by onze Landgenooten wel ont- 
vangen wordt. 5 OE, 
Laaten wy onzen jongen Leermeester en zynen Lecr- 





Jing hooren: over de Vusaverhevelingen. 


Vr. Wat is de BLIXEM? enn 
A. Ik heb. u gezegd, aat de warmte der Zonne zak 
8 __” OHG 


am en an 


CATECHISMUS DER NATUUR. 109 


ofeagtige, zwavelagtige en falpeteragtige ftoffen uit het 
Aardryk optrekt; deze ftoffe, in de bovenlugt en woke” 
ken vergaderd en in brand geraakt zynde, doet ‚met een 
wreeslyk geweld, de wolk, in welke zy als opgeflooten 
is, van een barften, en fchiet daar uit met eene verbaa- 
zende fnelheid, of naar de Aarde of op zyde, of ook 
naar de hoogte, als een fchitterende vlam, die overal 
doordringt, alles verplettert, verbrandt en verteert, 
wat die ontmoet ; die vuur fchiet doorgaans al flingeren- 
de, en als een {traal uiet de wolk, waarom het een Blixem: 
aal genoemd wordt. | 

Vr. Wat is DONDER ? | 

A. Dat fterke geluid en gedreun , het welk den Blixem 
vet ‚ en door het barften van de wolk veroorzaakt 
wordt. 

Vr. Hoe komt het dat de Donderflagen zomtyds zo 
Tang aan een duuren, of men verfcheiden (lagen hoorde, 
terwyl men maar eenen Blixemftraal ziet ? | 

A. Wanneer de Blixem uit de wolk fchiet, rolt de flag 
van den Donder door de Lucht, en de te rugkaatzing en 
afftuiting van dit geluid op de ongelyke wolken, veroor- 
zaakt die langduurige dreuning: zelfs in Landftreeken, 
daar veele Bergen zyn, kaatzen deze Bergen het geluid 
des Donders ook af ; waarom daorgaans daar de flagen 
veel langer duuren. 

Vr. Heeft de poNpER ook zo verfchriklyke uitwerkin- 
gen als de Blixem ? 

A. Neen; gelyk de fchoot van een Snaphaan of Canon 
{Schade doen kan, maar geenzins deszelfs flag, zo is ’t 
ook met den Donder gelegen. 

Vr. Hoe komt het dat de Donder dikwyls een gehee- 
le poos tyds, naa het Licht van den Blixem, gehoord 
wordt? - | 

A. Boor den verren afftand: het Licht komt veel fchie- - 
lyker tot ons dan het Geluid, dit kunt gy zien, wanneer 
gy op een wyden af{tand een Snaphaan ziet affchieten , 
zult gy eerst het vuur of de vlam van het Buskruid zien, 
en een poos tyds daar naa ecrst den flag hooren. Hoe 
fchielyker wy nu den Donderflag op het zien van den 
__ Blixem hooren, hoe digter het onweer by ons is; en wan- 
neer wy heet Blikemlicht en den Donder te gelyk zien 
en hooren, is die onweersbui digt by ons, en wy in 


groot gevaar, | 
H 3 Vr, 


ir S 


rIó "Te BRANS : J 


Vr. Maar menigwerf zien wy het Blixemvuur, zonder 
Bat wy een flàg daar op hooren volgen; hoe komt dat ? 

A. Dit iseen ander vuur „en wordt Weerkicht genoemd. 
Dic ziet men veeltyds by warme Zoterdagen , wanneer 
de Zon onder is; het zelve ontftaat, wanneer de Zwavel- 
agtige uitwaasfemingen in den Dampkring in brând’ raa- 
ken, eer die in wolken vergadérd en opeengepakt zyn , 
waarom wy ook doorgaans op dien avond de fikkeringen 
van het Weerlicht by eene heldere en klaate T.ucht 
zien. Door het Weerkicht, als ook door den Biirem, 
wordt de Lucht gezuiverd, en de gantífche Natuur vere 
frischt, waarom zy ongemeen nuttig én alfetnoodigst zvn. 

Vr. Ik ben begeerig nu iets van depDWAALLICHTJES te 
hooren; is dat ook al een natuurlyk verfchynzel ? 

À. Zekerlyk ; die kleine Lichtjes, of Vlammetjes, zyn 
niet dan kleine wolkjes van vetagtige en zwavelagtige 
uitwaasfemingen , die in brand raken, en door den wind 
digt aan, den grond heen en weder gedreeven worden : 
waarom die vlammetjes Dwaallichtjes genoemd worden. 

Vr. Ik heb wel ame dat het Spookeryen waren’, 
en dat zy daarom Dwaallichtjes genoemd worden, om 
dat zy de Reizigers door hun Licht van den weg doen 
afdwaalen, en ín flooten of maerasfen leiden; ook ziet. 
men dezelve veel op de Kerkhoven, als wanneer men 
zegt dat zy iemands dood voorfpellen ? 5 

Á. Die zyn bygeloovige zotrepraatjess:echter is het 
wel gebeurd, dat Reizigers, die van den weg afdwaals 
den, op dat Licht áfgaande , in flooten of moerasfen ge- 
raâke zyn: met dit al is het een natuurlyk verfchynzel: 
want, dewyl het vuile water «en de ftinkende grond van 
veele flooten en moêrasfen zwavelagtige en vette dampen 
uitwaasfemen, is het ligt te begrypen , dat men daar de 
meeste Dwaallichtjes ziet: het zelfde heeft plaats op de 
Kerkhoven, alwaar de grond door de verrotting der Lv- 
ken zoorrgelyke dampen uicwaasfemt ? 

… Vr. Zeg my nu wat het Noorderlicht is ? 

A. Een vuurig verfchynzel, dae zich fomtyds in het 
Noorder gedeelte des Hemels by avond of by nagt ver. 
toont, onder verfchillende gedaanten, nu eens helder en 
Wit op dezelfde plaats blyvende; dan eens met puntige 
witte ftraalen naar de hoogte fchietende , fomtyds vuur- 
rood het ganfche Noorderdeel dês Hemels beflaande, 
fomtyds mer flikkeringen het Weerlicht niet ongelyk, 

| on- 


CATECHISMUS DER NATUR. rr 


anopboudelyk door de Lucht zwegvende; dach niet lang, 
onder eene gedaante zich vertonende; indien het heel 
fterk zich vertoont, lopen de ftralen van het Noorder- 
licht in het middelpunt des Hemels tot elkander toe. 
Veeltyds valgt-daar Regen of harde Wind op. 
…Vr. Waar uit heeft het zyn oorfprong ? | 
. A. Dit is tot nog toe onzeker; alleen kan ik u daar 
van zeggen, dat het zich meesttyds in den winter ver- 
toonc; echter hebben wy in dezen zomer het alreeds: 
verfcheiden malen zeer zwaar gezien. RA 
Vr. Wat zyn verfchietende of vallende STERREN? - : 
A. Dit verfchyn/el wordt ook door de zwavelagtige- 
uitwaasfemingen veroorzaakt, welke, in kleine Wolkjes. 
vergaderd, en. in brand geraakt zynde, nedervalt, en 
veríchilt in niets anders met het Weerlicht , dan dgar in, 
dat het Weerlicht fchielyk en dit. verfchynfel langzaam 
afbrandt, waardoor het een afgeftoken vuurpyl niet one 
gelyk is. en 





d LE Las 


Leevensbefchryving van eenige voornaame meest Nederlandfchè 

« Mannen en Vrouwen. Uit Egte: Stukken opgemaakt. Zess 
de Deel. Te Amft. by P. Conradi, Te Harl. by.'V. van 
der Plaats, 1779, 396 bl. in gr. 8yo. 


Kee dertiental treede, in dit Zesde Deel der Leevens- 
/ befchryvingen, ons onder de oogen: naamlyk Graaf 
WILLEM DE ÏÌ; .RUDOLFUS AGRICOLA ; JACOBUS GOLIUS } 
JAN FRANS DOUWEN; MARIA DE ÏÌ; KORNELIS DREBEBEL 5 
Graaf FLORIS DE V ; ALBERT DURER ; FRANCISCUS JUNIUS j 
PIETER DE HUBERT ;. MARIA LOUISA 5 WILLEM DE J en wiILe 
LEM DE IV.’ ’c Zelfde, ’t geen wy meermaalen ten ope 
zigte depzer Leevensbefchryvingen, by de voorgaande 
Stukken opmerkten, zouden wy hier mogen herhaalen, 
De wyze van uitvoer blyft zichzelve gelyk. Om, dere 
Jhalven, niet cot herhaaling te vervallen, zullen wy thang 
alleen ten ‘voorbeelde, gelyk wy uit de andere Deelen 
edaan hebben, één É 
ortheidshalven, onze keus op KORNELIS DREBREL; Van 
wien wy het volgende verflag aantreffen. 
‚, De fraaie vindingen, welke deezen vernuftigen Va- 
derlandfchen W ysgeer oren tocgefchreeven , doen hem 
Il 4 ee. 


\ 


erfonnaadie kiezen; en valt hier, 


En & €: LEEVENSBESCHRYVING \ 


eene plaats verdienen , onder de voornaame Mannen van 
Nederland. Alkmaar was zyne Geboorteplaats ; hier 
kwam hy ter waereld in de Jääre 1572. Wie hy tot Ou 
ders gehad hebbe is niet gebleeken : zeker is het dat zy 
van meer dan gemeen aanzien geweest zyn: dewyl be- 
kend is,dat onze Kornelis een Broeder hadt , die van we- 
gen de Stad Alkmaar zitting hadt in de Vergadering der 
Algemeene Straaten. Al vroeg liet Drebbel een overheer- 
fchende zugt tot de Wysbegeerte blyken; hier in oefen» 
de hy zich zo vlytig en maakte zulke vorderingen, dat 
de vermaardheid zyns naams doordrong tot in het paleis 
van Keizer Ferdinand den II,dien de ongemeene begaafd- 
heden van den Ven Hollander bewoogen , om zy- 
ren Zoon aan deszelfs onderwys te vertrouwen. Van 
deezen aanzienlyken post kweet hy zieh met zo veel 
yver en trouwe, en met een zo goeden uitflag „ dat de 
Keizer, hem een biyk zyner guníte willende fehenken , 
Drebbel onder het getal zyner Raaden aannam.- Dus in 
blaakende gunfte by den Keizer ftaande, bleef de fortuin 
hem gunftig , tot dat hy den ouderdom van acht-en veer- 
tig Jaaren hadt bereikt; thans fcheen die wispeltuurige 
Yrouw hem den rug toe te keeren, Toen Frederik, 
MAS van de Paltz, toenmaals Koning van Boheme, 
e Stad Praag bemagtigde , wierden veele van des Keizers 
Raaden gevangen genomen eù ter dood gebragt. Drebbel 
wierd in de gevangenisfe geworpen, en van alle zyne 
goederen beroofd ; doch ,door tusfchenfpraak der Alge- 
meene Staaten en des Konings van Engeland, verkreeg 
hy zyne vryheid; zedert vertrok hy na Engeland, aan 
welks Koning hy ten gefchenke werd gezonden. Dreb- 
bel,den Vorst zyne erkentenis willende betuigen voor 
het aandeel in dé wederbekomwing zyner vryheid, deedt 
hem een gefchenk van een glaazen bol, in welken hy, 
door de kragt der vier hoofdftoffen , eene altoos duuren- 
de beweeging veroorzaakte, Op deezen bol, kon men, in 
gen tyd van vier- en twintig uuren , waarneemen , alles 
wat in het tydverloop van een Jaar op de Aarde voor- 
walc, en aldaar alle jaaren, alle dagen, alle uuren „ den 
Joop der Zonne, der Maane, der Planeeten en der Star- 
ren opmerken, Door middel van deezen zelfden bal kon 
men begrypen, waar in de koude beftondt; welke de 
porzaak zy der eerfte beweeginge; welke de oorzaak z 
keek dd 
Laan , 


/ 


'SÄN VOORNAAME MANNEN. Eis 


Maan, de Zee en de Aarde in beweeging houde: welke: 
de oorzaak zy van den Eb en Vloed, van den Donder , 
Blixem, Regen, Wind en hoe alle dingen OD en 
toeneemen , enz. Breedvoerig heeft Drebbel alle dee- 
ze verfchynzels en derzelver oorzaaken en uitwerkzels 
oaEvonns „in zyn Werk de Eeuwigduurende Beweeging 

aamd. OO 

‚‚ Behalve deezen Bol , vervaardigde hy een Schip , waar 
mede men onder water kon roeijen, van Westmunfter 
tot aan Greenwich , en zelfs nog verder , indien men daar 
toe lust hadde. Daarenboven konde men in dit Schip, 
zouder behulp van kaars of lamp, zien, en in een boek” 


leezen. Verfcheide: Jaaren naa den dood van Drebbel , 


heeft men nog dit Schip zien leggen aan den oever van 
den Theems, Hy wist zekere werktuigen te vervaardie 
gen, om den Regen, de Donder en het Weerlicht zo 
natuurlyk na te boorzen , als of dezelve onmiddelyk van 
boven uit de lucht kwamen. Door middel varr andere 
werktuigen wist hy eene koude: voorttebrengen „ gelyk 
aan de Winterkoude: Op verzoek des Konings, nam hy. 
hier van eens dé proef in de Zaal van Westmunfter, daer. 
hy, op een zomerfchen dag, cene zo fclle koude deedt 
ontftaan , dat de Koning en de Hovelingen , die hem ver- 
gezelden, genoodzaakt waren, zich van daar te begect 
ven. Met cen ander werktuig, kan hy uit een Put of 
Rivier eene groote menigte waters teffens amhoog bren- 
gen. Daarenboven verftondt hy de kunst, om zelfs mid- 
den in den winter Eende- en Hoender-eyeren te doen uit- 
broeden , zonder dat zy van Vogels gedekt wierden, Hy 
kende het geheim, om, door behulp van zekere werk- 


. tuigen, aan de oogen der aanfchouweren allerlei foorten 


van Schilderyen te vertoonen, zonder dat ‘er icts wee- 
genlyks voorhanden was. Hy vervaardigde een glas in 
zulker voege , dat ’t het licht eener kaarze, aan het-an= 
der einde eener groote Zaale er tot zich trok, 
en lichts genoeg van zich gaf, om by ’t zelve met ge, 
mak te kunnen leezen. Hy konde eene foort van vlak- 
ken Spiegel maaken zonder eenige ruiten of facetten , 
welke het voorwerp, ’t geen daar voor wierd gehouden 
zevenmaalen te rug kaatfte, zo dat , wanneer men zic 
daar in fpiegelde, 'er zeven tronien gezien wierden. 
„Álle: deeze en veele andere wonderftukken, te veele 


om ze op te tellen, vernordlene Drebbel door de ken- 


5 nis 


Int LEEVENSE. VAN VPORNAAME MANNEN. 


nis der. Wyshbegeerte, zonder dat hy de toevlùgt aam. 
tot de zogenaamde Toverkunde, eene ydele en bedrieg- 
Iyke. Weetenfchap. Hy ftierf te Londen, in den Jaare. 
1694 5 het twee- en zestigfte zyns ouderdoms”’, 

et verwondert ons, dat deeze Leevensbefchryving „ 
zo veele vindingen van onzen Landsgenoot DREBBEL ope 
tekenende , waar onder ’er niet weinig voorkomen, die „ 
em-begreepen ‘te worden, vry wat opheldering zouden 
vorderen , met zyne aantekening niet verwaardigt: hoe 
eenigen hem onder de Uitvinders der Microscopen plaat-. 
zen, en met volkomene zekerheid hem de eer toekomt 
van den eerften Thermometer vervaardigd te hebben. Hoe 
gebrekkig en onvolkomen dit zyn werktuig ook mogt 
weezen, en ‘in geene vergelyking komen met onze te- 
genwoordige Thermometers , verdient de vinding daar van 
eene onderfcheidende optekening. De Abt Norrer doet. 
enzen Hollander regt, als hy íchryft. , Dit voorcreffelyk 
ss en ter bevordering der Weetenfchappen zo nuttig 
«> Werktuig, eenen ARCHIMEDEs. waardig, ontving de 
„ Waereld, voor de eerfte maal, uit de handen van een. 
«‚ Boer in Noordholland (*) , DREBREL genaamd.” 





De Unie vanUtrecht herdacht inegne Kerkrede over Pf. CX XIII 
rb. benevens eenige Gefchiedkundige Byvoegfelen , ten groos 

Ben deele uit echte ongedrukte Stukken te famen gebragt , 
door A. 'S GRAVEZANDE, Bedienaar van ’t H. Euang. te 
… Middelburg, en Lid van het en Genoetfch. der 
" Weetenfch. te Vlisfingen. Te Middelburg by P. Gillise 

ef 1779. Behalven het Voorwerk en het Register 277 
| X. $ 


eeds één- en anderwerf hebben wy proeven gezien 
van den lust des geagten Opftellers deezer Kerkre= 
den, tot het onderzocken van ’s Lands Gefchiedenisfen „ 
en van 's Mans bekwaamheid, tot het behandelen van 
a | | : on- 


(*) Zie worLar Mat. Lesfen IV. Deel. II. S&. bl. 573. &c. waar 
de Nederduitfche Vertaaler, op den naamvan Boer hem gegeeven, 
eene gepaste aanmerking maakt, en voorts uit de Kronyk van Alke 
snaar G voornaamfte byzonderheden!, onzen prenneL betreffende, 
opgeeft. 


A. 'Sc GRAVESANDE: BERKREDE. TI? 


onderwerpen van: die natuur; ’t- welk. eigendartig een 
gunftig vooroordeel vòor dit zyn Gefchrifc te wege 
brengt. En wy durven den Leezer verzekeren, dat h 
zig,op deleezing daar van ‚niet teleur gefteld zal vinden. 
Zyn Eerw. zyne Text beknoptlyk afhandelende , en zys 
ne Letrreden, naar de tydsom(tandigheden , met ene wel: 
gefchikte Toepasfing (luitende, verdeent ‘ans; tuslchen 
beiden, een geregeld verflag, eerst van de omftandighee 
den des tyds, in welken:de Utrechtfche Unie getroffen 
werd, en vervolgens van 't voorgevallene, nopens hee 
creffen en tekenén der Unie zelve, met dè: gevolgen daar 
van. Men vindt ’er in, niet alleen eene gefchiiedkundie 
voordragt van diet merkwaardige gedeelte van ’s Lands 
istorie , maar teveùs oordeelkundige aanmerkingen over 
deeze en geene byzonderheden; welken gecuigenis: draa. 
gen, van ’s Mans oplettend en verftandig onderzoek. 
Zommigen deezer aanmerkingen zyn in de Leerreden zele 
ve ingevlogten ; maar anderen zvn ‘er „by. manier van aane 
tekeningen , onder aan gevoegd. Vermits 'er wyders , on- 
der de aldaar befchouwde dnderwerpen , ook ecnige ge 
vonden wezden , waaromtrent de Kerwaarde ’s Gravézande 
nog wel iets breeder had te. melden, -dan. aldaar nver wel 
voeglykheid. geplaacst kon worden, zo heeft zyn Ed. 
nog eenige byvoegzelen aan deeze Leerreden gehegts 
welken ter nadere ophelderinge ftrekken , zo van 't: geene 
hier gemeld is, als van deeze en geene Stukken , waarvan 
hy: gewag gemaakt heeft in zyne Tweede Eeuwgedachtenis 
der Middelburgfthe Vryheid (*). Ter.dier oorzaake mag 
sen dic' Gefchrift ook eenigzins aanzien , als een Ver. 
volg van dat Werk, 't welk eene Historifche aaneenfcha. 
keling der gebeurrentsfen van Middelburg behelst, waar- 
toe ook de lotgevallen van andere Zeeuwfche Steden be. 
trekking hebben, gelyk ook de Zeeuwen fm veele an- 
dere gebeurtenisfen van ons Land geen gering aandeel 
hadden. Ne: 
- De Byvoegzels gaan aver het ontzet der Stad Leyden, 
‘benevens de oprigting der Hoogefchoole aldaar; in wel- 
‘ke aantekeningen zyn Eerwaarde bovenal ftaan blyft, op 
zulke byzonderheden, die de Zeeuwen betreffen. Ver- 
der deelt hy ons in dit aanhangzel mede eenige nadere 
waar- 


(*) Zie Hedend. Pad. Letteroef. IV. D. bl. 168. 


116 A's GRAVESANDE 


waarneemingen nopens de inneeming van Zierikzee , en 
’% voorgevallene in die omftandigheden ; met eene nevens- 
gaande aanmerking over de Pacificatie van Gent. En 
zo ook wegens de Satisfaltie, waarmede de Städ Goes, - 
en het Eiland van Zuid-Beveland, als mede de Stad en 
_%% Land’ van. Tholen, zig begeeven hebben, onder het 
Stadhouderfchap van Prins Willem van Oranje. By dee- 
ge Stukken, die grootendeels tot de Zeeuwfche Gefchie- 
denisfen behooren , of vooral met betrekkinge tot dezel- 
ven opgefteld tl ‚ en ter ontvouwinge of nadere ophel- 
deringe van etiyke voorvallen dienen , komt wyders ee» 
ne Naamlyst der Leden, die op de Nationaale Synode te 
Dordrecht , van den 2 tor den 18 Juny 1578, verfchee- 
nen zyn; met. een daarby gevoegd kort Historisch be- 
rigt van dezelven, zo ver ze tot kenis van zyn Eer. 
waarden gekomen zyn. Hieraan volgt eene Bylage, noe 
pens een Fransch Gefchrift, in den jaare 1578 uitgegee- 
ven, getyteld Lettres d'Avertisfemeng &c., en ook in ’c 
Nederduitsch gemeen gemaakt, onder den cytel van Brie. 
ven van Advertisfement, oft Waarfchouwing , gefchreven aan 
den Edeldom ende andere Gedeputeerden van de Generale Staa- 
ten van de Nederlanden, by eenen Dienaar van den Heere 
Don Jan van Oostenryk , met de antwoorden daarop dienen- 
de ‚enz. Uit deezen Ivtel,en de daarmede overeenkome 
{tige opftelling der Bricven , zou men gereedlyk afleiden, 
dat dit Traêtaat behelst, eene daadhyke Briefwisfeling, 
tusfchen de bovenaangeduide Perfoonen, in 't laatst van 
’ jaar 1577 en ’t begin van jaar 1578. Dan de opletten. 
de ’s Gravezande heeft al voor eenigen tyd de ongegrond- 
heid hier van opgemerkt; en nadere onderzoekingen heb. 
ben hem, gelyk hy in deezen toont, in zyne gedagten 
nopens deeze Brieven bevestigd. Agtervolgens het hier 
gemelde, is ’t genoegzaam blykbaar , ,, dat dit Werkje, 
> in ’t Fransch en Nederduitsch te Frankfort 1578 gee 
‚ drukt, beftaat uit de tfamenvoeging van twee Traftaar 
„> tens voor eerst uit de herdrukte of nagedrukte Epi. 
‚… êres Belgiques, te vooren afzonderlyk in ’t Fransch uit- 
… gegeeven, te Rheims 1577. — (Deeze Brieven 
es Zyn alle van de hand van eenen Dienaar van Don Jan; 
‚‚ doch 't is onzeker en zelfstwyffelagtig, of ze voor- 
‚af wel ooit in gefchrift waren afgezonden, eer ze te 
s, faamen gedrukt zyn, aan de daar in genoemde Ede- 
‚, len, en anderen. Veeleer fchynt men te mogen ver- 

| 2 MOG- 





KERKREDE. ar 


j, hoeden, dat men de Epitres Belgiques , of het eerfte 
“ gedeelte deezer Verzamelinge hebbe te houden voor 
„, Een Trataat, briefswyze gefchreeven, ter verfchoos 
» ninge van Don Jan (*); ten einde, onder die gedaante , 
„» de byfondere perfoonen duarin genoemd, te zeggen, ’t 
‚> geen: men hun, mert verfcheiden oogmerken , onder ’t oog 
3 van 't gemeen, wilde zeggen.) 

‚‚ Dat wyders het andere gedeelte in de Frankfortfche 
‚> uicgave by deeze Brieven gevoegd, beftaat uic eena 
„, wederlegging dier Brieven, by wyze van Antwoorden, 
> uit ééne Pen; zoo dar de Antwoorden niet af komftig 
> zyn van die Kdelen, Staaten enz. , waaraan de Brieven 
‚> voorkwamen te zyn gericht; maar dat alle die Ant- 
>, woorden zyn opgefteld, door eenen en denzelfden, 
‚> maar tot nog onbekenden Schryver, die met eenen door- 
55 eerd „ En aan zichzelven gelyken ftyl, achter elken 
‚> Brief eén Antwoord heeft ingevoegd, en te Frankfort 
s> ter wederlegginge der gemelde Brieven in druk uitge- 


55 Lhn 
oorts behelzen deeze Byvoegzels nog een kort gee 
fchiedkundig berigt , berreffende de Gemagtigden van Zee- 
land tot de Unie, te weeten Willem Roelfsus , Pieter de 
Ry:ke, Nicolaas Blanck, en Gaspar van Vosbergen. 
Benevens oordeelkundige bedenkingen, over het verfchit 
in de onderteekening der Unie, tusichen de oude affchrif- 
cen en afdrukfels naar de Copie Autenthiq van Lamzweerde , 
en de oorfpronglyke getekende Unie ter Secretary van den 
Raad van Staate berustende, en op derzelver last in 1778 
keurig gedrukt. Mitsgaders eene gefchiedkundige 
opheldering, raakende de aanftelling van den Raad der 
nadere Unie, welke omtrent 18 maanden beftaan heeft 5 
en van die des Landraads wat laater, in de plaats van den 
eerften , trapswyze, ontworpen en ingevoerd; die weder 
ecn einde nam in ’t Jaar 1584, met het verraaderlyk 
om- 








(*) Don Fan, bemerkende dat hy door de Wapenen geen voore 
deel kon bekomen, heeft zig vermoedelyk, buiten andere listen , 
ook van dit middel willen bedienen, om de Gewesten te verdeg. 
len en van elkander te (cheuren. Hier toe heeft men dan ook, 
gelyk de Eerw. ‘s Gravezande insgelyks opmerkt, naastdenkelyk ce 
brengen een ander Gefchrift, getyteld Remontrances aux habitans 
du Pays bas, ad les reunir au devoir de vrays et loyauz fubjene,. 
Par Brechmus vie Seigniur de Hifborie. Md Rheims 1578. 


118 A. ’s GRAVESANDE KERKREDE. 


omkomen van Prins Willem, toen men bedagt was op ee- 
ne nieuwe Regeering, en de verdere tydsomftandigheden 
nieuwe fchikkingen te wege bragten. In ’c een en 
ander Stuk vinde men verfcheiden byzonderheden, die 
de Lief hebbers onzer Gefchiedenisfen met genoegen zul- 
Jen nagaan; ten welke gevalle de Eerwaarde *s Gravefan- 
de hier ook cen laatfte geplaatst beeft, de geheele Ate 
van Overysfel, van 8 Maart 1580, waar mede die Provin- 
cie zig tot de Unie gevoegd heeft, welke tot nog , dus 
in zyn geheel, door den druk niet gemeen gemaakt was, 








Abre é de 'Hiftoire des Provinces Unies , des Pays-Bas. 
… A Utrecht chiez G. v. d. Brink PFansz. 1772. Sans la 
Preface 346 pp. in 8v0. 


Br de Nederduitfche uitgave van dit Werkje , hebben 
wy 't zelve reeds als nuttig aangepreezen (+); te 
meer daar de Opfteller ’t hoofdvereischtre van een Kort 
Begrip, te weeten van, met agtérlaatidge van het over- 
tollige, beknopt, en egter volledig te zyn, zeer wel 
in ‘€ oog gehouden heeft. *’t Verdiende des, ter meer- 
dere verfpreidinge, wel eene Franfche Overzetting ; als 
by uitftek gefchikt, om den Buitenlanderen ‘te. meer ge 
legenheid te geeven, tot een gereeden weg; om de Ge- 
fchiedenisfen van ons Vaderland, in derzelver famen- 
hang, kortlyk na te gaan. | 





Uitgeleezene sn van Paus CLEMENsS XIV. (Ganganelli) 
Verzam-ld uit deszelfs Brieven en Redenvoeringen. ‘Te Amfter- 

. dam by Yntema en Fieboel 1779. Behalven het Poorwerk 184 
bladz. sn ollavo. 


Mer dan eens hebben we gelegenheid gehad, om den Lezer 
‚het leerzame det Brieven en Redenvoeringen van Paus 
Clemens XIV onder 't oog te brengen; des wy derzelver nuttig- 
heid overbekend mogen achten; en tevens vestftellen, hoe een 
ieder ligtlyk kunne begrypen, dat een. Man van oordeel vele by- 
zondere Sturen: die hem-:bovenal opmerkenswaerdig voorkwa- 
men, uit dezeiven by een konde zamelen. 't Zal derhalve niet 
nOG- 


àe 


(}).Zie:Hedeud. Pad. Lettiraf. VI. D. bl. 320. 








GEDAGTEN YAN CLEMEN XIV. Erg 


noodig zyn, de ene of anderé proeve van deze Uitgeleesene Gedag- . 
ten te berde te brengen; 't zy genoeg te zeggen, dat de keuze , 
naer uitwyze van derzelver inhoud en (chikking, ten overvloede 
toont, dát de Verzamelaer hier in niet onbezonnen, maer integen- 
deel meteen welberaden overleg, te werk gegaen zy; zo dat men 
in het byeengebragte niets vinde, dan ’t geen daedlyk uitmuntend; 
leerzaem en nuttig Ís. Ene meer b re opmerking 
vordert hier, onzes achtens, het bedoelde dezer verzamelinge; 
waerom wy wat bepaelder zullen ftilftaen op de Opdracht en Voorr 
reden voor dit Werkje geplaetst, welken ons desaengaende vere 


flag geven. Brad 
de Schryver, een Proteftant, zo als hy zelf uitdruklyk 
geet, en, naer men ons berigt, één der thans geachtfte Leera- 
ren onzer Nederlandíche Kerke, die zyne Landzaten reeds meer 
dan eens op de vruchten van zynen weldenkenden Geest, zó 
leerryk als sengenaem, vergast heeft, draegt dit Stukje op aen 
Koomsch zinden van Nederland. Meermaels, gelyk hy te 
kennen t, vruchtloos overlcid hebbende, hoe hy 
en idg Landsgenooten, dogr ayne pen , dienst zou 
kunnen doen, op ene wyze, welke gefchikt was, om by hen in- 
vloed te kunnen vinden; is het hem ten laetfte, zo hy zich 
vleit, gelukt een weg te Ontdekken, langs welken hy zyn be- 
doelde zou kunnen bereiken. De Brieven en Redenvoeringen, 
van Paus Clemens XIV, waerdig óm van Roomíchen en On-- 
rtoomfchen gelezen te worden, kwamen hem ten dezen opzichte 
by uitnemendheid dienftig voor; overtuigd van derzelver nut, en 
bevroedende dat ’$ Paufen naem in dezen krachtig kon mede- 
werken ; wenschte hy derzelver lezing en overdenking, ter uitgebrei- 
der nuttigheid,ook onder de Leden der Roomsch-Catholyke Kerke 
hier te Lande algemener te mäken. Zulks bewoog hem, duchtende 
dat de kostbaerheid van 't gehele Werk, in die geval, by velen 
tot en@ hinderpael mogte ftrekken, een hulpmiddel daertegen aen 
te wenden, dat te gelyk ter betere bevorderinge van zyn oogmerk 
kon dienen. Hy bepaelde zich des, om.,.. doch wy zullen lis- 
ver des Schryvers eigen woorden in zyne Opdracht laten volgen. 

„ Op dat intusfchen, zegt hy, door eenige uitgebreidheid"en. 
kostbaarheid, niemand, die niet gewoon is veel boeken te koopen 
en te leezen, worde afgefchrikt van een Werk, dat hem en zyne 
Kinderen tot een ‘gezegend behoedmiddel tegen veele vooróordee- 
len, en tot een leidftar tus{chen ongeloof en bygetoof , zou kun- 
nen verftrekken, was ‘er niets beter dan het voornaamfte, dat hier 
toe dienen kon, dat voor het begrip van Eenvoudigen en Kinde- 
ren fhèt varbaarfte was, uit te zoeken, eu hum in een kort begrip 
en gefchikte orde onder het oog te brengen. Ik ftelde dit aan hun, 
die de Nederduitfche Vertaaling bezorgd en bekostigd hadden, 
voor ; ik overtuigde hun gereedelyk van het nut, dat hier uit voor 
anderen zou kunnen fpruiten, en dit was genoeg. Ik ging dan aan 
hee welks, en doorwandelde in de oogenblikken, die ik daar he 

n, 





120  SEDAGTEN 


kor afgonderen, deezen lusthof , telkens met een nieuw vermaak ; 
ik zamelde bloemen van een zeker zoort met alle zorgvuldigheid 
op, en fchikte ze in deezen ruiker, welke ik u heden aanbiede. 
Meer heb ik niet verrigt, en minder kon ik ook niet, zou ik eeni« 
gerwyze beantwoorden aan het genoegen en nut, dat ik by elke 
wandeling genooten heb. Denkt toch niet, neen denkt niet, dat 
‘er een adder onder de bladen verborgen, eenig toeleg op uw ge- 
loof mede vermengd is. Ik wil my in werftand nog deugd met 
UWEN GANCANELLI gelyk (tellen; maar dit durve ik openlyk voor. 


“eon en Menfchen betuigen, dat zyne oogmerken niet zuiverder in 


dit geval konden zyn, dan de myne. Ik heb my; daarom, na ver« 
gelyking van den Franíchen druk met de getrouwe Nederduitfche 
Vertaeling in alles aan de laatfte gebonden, behalven in eeniga 
weinige plaatzen, daar de vloeibaarheid van den Styl, òf de duide. 
Iykheid, eenige verandering fchcen te vorderen ; welke van te wei- 
pig belang zyn om aan te ftippen. Zorgvuldig heb ik my gewagt , 
van eenige plaatzen zoo uit hun verband te rukken, dat ik door 
tene verminkte voorftelling u in denkbeelden zoude brengen, die 
met de gedagten van CLEMENS niet overeenkwamen: zelfs heb ik 
my niet alleen opgehouden by zulke fteilingen waarin wy niet u 
van één gevoelen zyn; maar ook de zodanige ingevlogten, waar- 
omtrent wy verfchillen, op dat gy al de gedagten van uw Opper- 
hoofd zoudt wecten over een onderwerp, dat by u van gewigt is. 
Zoo heb ik gehandeld in opzigt van het Kloosterleeven, waar over 
xommigen te hooge, anderen misfchien te laage gedagten voeden ; 
maar waar OVEr GANGANELL: best kon oordeelen , die de voor. en 
nadeelen van het zelve by ondervinding kende. — Ik wensch 
dan, dat myne poogingen uwe goedkeuring mogen wegdraagen, 
en gy van mynen arbeid, voor welken ik geene andere erkentenis 
van u vordere, eén nuttig-gebruik zult maaken voor u zelven, en 
voor uwe Kinderen, —- Voor u zelven, daar gy de beste voor- 
fchriften der opvoeding in de twee eerfte hoofddeelen, en de beste 
regelen uwes leevens ín de volgende, zult aantreffen : en 
voor uwe Kinderen, welke gy, buiten de H. Schrift, geen beter 
beginfelen, overeenkomftig uwen Godsdienst, kunt inboezemen , 
dan overal verfpreid liggen in de Brieven, welke deeze uwe 
jongst overleden Paus, aan zyne Vrienden, Geestelyken van allere 
leie orde, Bisfchoppen en Kardinaalen gefchreeven heeft. Houdt 
u geduurig hier mede ar} op dat ze u en hun eigen mogen 
worden; en wanneer dezelfde geest van gemaatigdheid, van zagt- 
moedigheid, van nedrigheid en Christelyke liefde in uwe huizen 
en harten huisvest, zoo zult gy gelukkig zyn, en uwe Kinderen 
zulee tot begminnelyke en nuttige Leden van de Maatíchappy op- 
wasfen”. 
By dit eerfte bedoelde kwam vervolgens een tweede oogmerk , 
waervan de Schryver in zyne hier aen gehechte Voorreden, in 
welken hy dit Stukje zynen Proteftantfchen .Landsgenooten niet 
min ernftig aenbeveelt, verflag geeft. Met de oprichting naemlyk 
ee van 





VAN PAUS CLEMENS XIV, ter 


van Armfchodlen, hier en daer în ons Vaderland, welken ook 
voor de Roomschgezinden opengezet worden, zonder enigen in: 
drang te maken op de leerftellingen en gebruiken der Room{che 
Kerke, „„ bevond men zich, zegt zyn Eerwaarde, zo my onder. 
rigt is, by de halfjasrige uitdeeling der pryzen, in opzigt van 
de Roomíche Kinderen, meest verlegen. Bybels, Testamènten, 
Pfalmboeken of Proteftantíche Zedelchriften kon men hun niee 
en; en egter wilde men ook hun gaarne iets van dien aart 
henken, waarvan zy een nuttig gebruik zouden kunnen en wil- 
len maaken. Daar de geheele verzameling Vàn Brieven van 
GANGANELLI te Kostbaar en ook te omflagtig was, begreep ik, 
dat zulk een Kort Begrip aan het goede oogmerk beter zou kune 
nen voldoen Ik hoop, dat het van anderen ook zoo begree- 
pen, en dat deeze Gedagten onder die Schriften gerekend mo- 
en worden, welke tot befchaaving en verbetering van veeler 
en en zeden, by uieneemendheid, gefchikt zyn.” : 
Wy kunnen, aengezien den voortrefliyken inhoud deezer Vere 
zamelinge, den geachten Heer, die dezen arbeid wet op zich 
heeft willen neemen, in dit geval niet befchuldigen van al te 
hooge chten desaengaende te voeden. Het ef bn: eea 
fpreekt hier zo daidelyk, dat wy niet twyfelen, of verftandige 
oomfchen en befcheiden Proteftanten, zullen dit eenparig ge- 
tuigen. Ook hebben wy, nu en dan, met veel genoegen be- 
merkt, dat dit Gefchrift, ter wederzyde, zo in Ket éne als an= 
dere opzicht, by velen in aenmerking komt; des ‘er hoope zy, 
dat het zelve een natten invloed zal hebben, ter bevorderinga 
van Kennis en Deugd; by Roomfchen, daer het oorfpronglyk uit 
den fchvot der Kerke komt; en by Onroomfchen, daer een oor= 
deelkundig Proteftant het der moeite waerdig geoordeeld heeft 
de hand aen © werk te flaen, om alles indiervoege in te rich: 
ten ‚dat het ten meesten algemeenen nutte zoude kunnen dienen. 





ere 


“trop, ín gr. 8vo. 369 blads. jk 


Overtolliz zou het weezen, en op loutere herhaling uitkomen, 
… Indien wy het byzondere, dat deeze Reisbefchryvende Brie- 
ven van veele andere onderícheide, ophaalden, wy hebben het 
ten overvloede, gedaan, in onze Aankondiging van het Lerfte. 
Deel (*) dan wy kunnen niet nalaaten met den Hoogduitfchen Uit- 
geever aan te merken, dat „ naar maate de Schryver in het ver- 
volgen zyner Reizen, meer kennis, meer ondervinding, en ryper. 

Oors 


(® Zie Algemeene Vaderl, Letteroeff. IE. Deel. L Stuk bl, 506. 
. Äl. DEEL. ALG. LETTER. NO. 3. Ï 


Tee JJ BJOANETÄ LS 


oordeel heeft moeten: verkrygen; ea de laater berigten der Landes, 
door welke hy gereisd besft, iu Duitschland zoldaaamer werden , 
de waarde deezer Brieven, welke. men reeds aan het eerfhe -Deel 
toegekend heeft, by de meeste Leezers zal vermeerderen. lmmers 
eeft.de Heer BJÖRNSTÄHL, in het eerst, nooft kunnen denken, 
at zyne Brieven tat zulk een merklyk aantal zouden aangzoeijeun , 
@n ten cenigen tyde eene byzondere verzameling waardig syn; das 
heeft men zich niet te verwonderen, dat de eerfte Brieven, voor 
za:inige Lezers, zulk een overvloed van aangenaame berigten niet 
hebben kunnen behelzen, als wel de volgenden: eens om(tandige 
heid, die in het hevordeelgn deezer Brieven, en in het bepualen 
“ van derzelver egte waarde, volftrckt in ganmerking maet kamen. 
Diy onderfcheid tusíchen de eeríte en laater Brieven zal men 


nog 
te klaarder ontd:kken in de volgende Deelen, welker inhoud, 


daarenbaven , den Leezer nog aangenasmer en hevalliger moet wor- 
den: wyl de berigsen nieuwer zyn. De Brieven uit Konflantinopel 
inzonderheid, welken veele Letter- en Staatkundige berigten be- 
vatten, en die, welke men op de nag aanftaande.Reis , door het 
Oosten en ka de Kust van Barboryen te wagten heeft, zullen de 
aandagt van het publiek tot zig trekken, daar men reeds uit eene 
veitaalde proeve over derzelver gewigt kan oordeelen. De Brie- 
ven uit Zurkye maaken reeds.eene aanzienlyke verzameling uit, eu 
io het algemeen zal men in het vervolg minder reden van klaagen 
hebben, dat de Brieven van den Heer njörmsTäg. iets aan de waare 
de van nieuwigheid verliezen, aangezien de Heer GJÖRWELL , 


thans ceno Zwedíche uitgaaf daar van onder handen heeft, en 


daar mede, naar maate de Brieven ‘van den Schryver inkomen, 
by bladen voortgaat: hier door zal de Vertaaler zig in ftaat gefteld 
viuden, om de. volgende Deelen, zonder lange vertrarging , te le- 
veron. ” Jammer is het dat deeze nafpeurende Reiziger die 
de geleerde wereld, door zyne pieuwfte-narigten verpligtte, den 
twaalfden van Hooimand des Jaars 1779, te Salenichi in Grieken- 
land overleden is. = : | 

‚ Het tegenwoardigg Tweede, Deel bevat de Reis door Midden- 
en Opper-Îtalie. “ Waar de Heer pJÖRNsTÄäng, naar zyne gewoonte, 
leevende en doode Geleerden hezoekt, of zyne ontmoetingen met 
de eerfte Lieden fn het Ki ln Letteren en fraaije Weêteníchap- 
pen, en in de voornaamíte Boekeryen, befchryft. Geeri wonder 
_ dat hy zich eenen geruimeg tyd te Rome ophoudt in welke Stad 

zo veel te'vinden was van Koningin ctirisTiNa , ‘t geen hy als eeù 
Zweed, zeer. met zyn Land ingetomeo, viytig opfpeurt en breed- 
fpraakig mededeek; eenige min bekende byzonderheden, deeze 
Vorftin ‚ die eend ‘zo zeldzaame rol fpeelde, betreffende, ziet men 
hier gehoekt. « Rome werd deezen Vaderlandlievenden Reiziger te 
dangenaairier, om dat hy ‘er negen zyper Landsgenooten, cn by dq 
meeste Geleerden een allerheuséht onthaal: ontving. t Zal niet on- 
eigen weezen, daar: in deeze Reizen ons za veele ontmoetingen 


met hooge Stamisperfoonen en Geladen voorkomen ,: cen. ar! 





mmm 


RRAIJE 13% 


ts geeven, van het gehoor t welk, hy met zyne Landsgenooton 
hadt by zyne Heiligheid Paus CLEMENS DEN XIV , ons zo bekend 
door zyne Brieven, enz. „ Wy," dus (chryft onze Reiziger, de 
voorbereidende byzonderheden vermeld hebbende , „wy verfcheenen 
% morgens in des Paufen vertrekken : wen (chreef alle onze naa- 
men op, die daar op den Paus aangemeld werden. Toen wy, vere 
volgens, bignen geroepen werden, verzogt men ons onze degens 
af te leggen, by aldien wy niet allen in Krygsdienst waren : ‘dus 
Jeiden zommigen van ons haar Zydgeweer in het Voorveitrek af, 
eenigen, naamlyk die Officiers waren, behielden hetzelve: maat - 
allen moesten wy onze hoeden in de Voorkamer laaten: betreffens 
de hand(choenen, mof en rotting, niemand mag daar mede in het 
Pauslyke Paleis, of in de Kapel, zelfs niet eens door. de eerfte 
Wagt, gaan. Ik had de eer, eerst binnen te treeden, en het 
woord te voeren, wyl het myne heeren Landsgenooten zo begeer- 
„den. De Paus was geheel alleen in het vertrek, daar -hy 
ons ontving. De Meflre di Camera doct de deur open en we ‘er 
toe , maar gaat niet binnen, als iemand gehoor hecft. Als wy bin 
nen traden, en met het gewoon gebruik de kniën te buigen wil- 

innen, waarvan meu ons reeds in het Voorvertrek ondes- 
xigt had, zeide de Paus, met een lachend wezen „ dat is niet nooe 
dig, treed flechts nader,’ ja hy trad ons zelfs te gemoet: want 
zyne Heiligheid zat niet, maar ftond, toen wy bionen kwamen: 
en bleef geftadig ftaan. Anders is de gewoone plegtigheid, dat 
men’ driemaal de kniën moet buigen als men binnen komt, eens 
aan de deur, dan midden in het vettrek, en eindelyk voor deg 
Paus, als men hem den muil kust. De thans regeerende Paus, 
een zeer vericht vernuft, is geen liefhebber van plegtigheden en 
beuzelarpen, en ontvangt elk, inzonderheid Vreemdelingen, op 
eene wyze, die hem algemeen bemind maakt. Hy srasgde ous, of 
wy allen Zweeden waren? Ik antwoordde, Ja: En dat van ons zulk 
… ene groote bezending kwam, om zyne heiligheid om vergifnis te 
fmecken. —- „ Vergifnis!" zeide by, en zag my met eenige ver- 
legenheid aan. „ Om vergifnis,” voer ik voort, wegens, het 
‚ kwaad, dat enze Voorouders de Gothen, in Rome , aange: igt heb» 
… ben, wy heoben thans beteren fmaak, en zyn meer verlicht, 
„ Wy komen: om weder te herftellen, het geen:zy verwoest heb. 
„ ben. Gy ziet hiet den heere Graave van CRONSTEDT, Genen 
… beroemen Bouwkundigen uit Zweeden, hy zal vobr uwe Heilig: 
„ heid Paleizen bouwen; zyn heer broeder zal alle zyne kur. 
» digheden in de Vestingbouwkunde in 't werk fteilen, om de 
… Mmuiten en vestingen weder op te bouwen, die de Gathen ter 
» Bedergeworpen hebben, enz.” Ik had nog nauwlyks uitgefpro-, 
ken, als hy begom te lachen, my Omhelsde,en voor zulk eene 
groote aanbieding dankte; naderhand hield hy my geftadig by de 
hand vast, en hoeak veel met ons. Ik zeide hem, dat wy ook 
een besoemden Zweedfchen Beeldhouwer in Rome hadden, sie 
yan onzea hedendaag(chen ee in Zweeden tot cen en 
Ee | 2 . 











24 Of. J- BJÖRNSTÄNLs. - 


frekte, én dat allen te zamen, die de eer hadden tegenwoordig té 


zyn, beminnaars der wêetenfchappen en fraaije kunften waren, en 
hem allen-onze gehoorzaaine dienften aanboden. Hy vraagde naar 
den naam des Beeldhouwers, en toen ik den Heer seraer.- noem: 
de, zeide hy, dát hy dien naam kende, en met veel lof van hem 
Bad hooren fpreeken. Hy ondervraagde ons, hoe lang wy in Resme 
eweest waren, hoe ons de Stad geviel, of wy in onze woo- 
ning wel bediend werdeu, en dergelyken. ‘Ik antwoordde hem; 
dat het ons onder zulk eene wyze Regeecring aan niets ontbrak. Ik 
ben ‘er zeer op gefteld, zeide hy, dat Vreemdelingen wel beje- 
gend wordon, en wel zo dat zy reden hebben om vergenoegd te 
zvn. Hy vraagde wat ons het meest geviel van het gecn, dat wy 
în Roms gezien hadden? „ Juist het geen wy thans zien," ant- 
woordde ik, „ zulk een (praakzaamen en liefderyken Regent, die 
‚ tevens geleerdheid en weetenfchappen bemint, wadr van wy in- 
» zonderheid in het Mufeum, door hem in het Vatíkaan aange- 
„ legd, zo veele bewyzen kennen.” De Paus drukte my de hand 
en zeide. „ Ik wensch zulk eenen roem te verdienen” Ik fprak 
xtervolgens ook , hoe zeer wy verwonderd waren, zo veele taalen 
in de propaganda te hooren ‚zo veele Vreemdelingen uit verre Lan- 
den in Rome te zien; als mede, dat wy gehoord hadden, dat zy- 
ne heiligheid verfcheiden taalen verftond, zelfs de Oosterfchen , 
die mogelyk geen ander Vòtst in Eurspa kent. Daar op {prak hy 
van zyne Letteraeffeningen, als hy Hoogteeraar te Bologna, en , 
naderhand, hier te Rome was: dat hy Hebreeuwsch, Grieksch, 
Latyn, en Fransch vorftond,,fchoon hy niet gewoon was, de Inat- 
fte caal te fpreeken: dat hy de grondtaalen in veelerlei opzigt nodig 
- gevonden hadt. Hy verhaalde hoe hy zyn tyd verdeeld had in de. 
‚zelve te leeren; ‚ ik dagt toen nooit,” zeide hy „ in den (tand te 
» koomen, waarin de Godlyke Voorzienigheid my nu geplaatst 
;, heeft” Hy prees ons, wegens de vordering, welke wy in de 
‘Jealtaanfche taale gemaakt hadden, voornaamlyk vondt hy, dat de 
heer Baron aunsECK, als een gebooren Italiaan , (prak; de heeren , 
die onlangs na:Ztalien gekomen waren, moeigde hy aan, om ge- 

’ durig de taal te (preeken, koe gebrekkig zulks ook mogt gaan : want 
zeide hy, longum ef} iter per precepta, breve et efficax per exempla. 
[De weg van regels en voorfchriften is lang; die van daaden en 
voorbeelden kort Tevens verhaalde hy hoe hy buitenlandfche 
Monniken in het klooster onderweezen had, enz. Verder vraagde 
hy ons, of wy iets begeerden, waar in hy ons dienst kon doen? 
‘Wy verzogten alleen om zyne gunst en genegenheid. Toen wy 
affcheid zouden neemen, vraagde hy my , of 'er dan in ‘t geheel niets 
Was, waar in hy ons dienst kon doen, en hield my tevens by de 
«hand. Ik antwoordde, dat zyn voorbeeld in my eene fterke be. 
geerte verwekte, omranderen wel te doen, behalven dat ik reeds 
&ene neiging hadt, om deugden en weeteníchappen te beminnen, 
esbalven ik de vryheid nam om twee myner vrienden -aan te bo- 
veelen, wier-hoedanigheden en talenten de befcherming van En 

BL aus 


7 RRIZE. E I25 


Paus waânrdig zyn, wien zulke vernuften zeer nuttig kunnen wer- 
den; ‘er byvoegende, dat de een zig te Napels en de ander zig te 
Rome bevand. Hy wilde weeten wie zy waren. Daar op noem- 
de ik bem den. Vader asrnasr te Napels, en den Abt crovEnazzi 
alhier, een van de geleerdfte Jefuiten uit Napels. De Paus verze- 
kerde my, dat hy hun zou wel doen;. zulke perfoonen te bevorde- 
ren, zeide hy, is immers niets anders dan zigzelve te dienen; by 
voegde ‘er nog by, dat hy benne: verdienften reeds kende. „ Als 
„ik eens de buitenlandíche zaaken, die my nu op de fchouders 
„ liggen, zal geeindigd hebben,” zeide hy, „ heb ik my een by- 
… zonder ftelzel gemaakt, dat ik wil uitvoeren, om Rome te rege- 
fen, en alhier kuntten en weeten{chappen nieuw leven en een 
… nieuwen luister te geeven; ik zal bier eene Akademie oprigten, 
‚‚ die zig met taalen, oudheden, en de gefchiedenisfe, betteklyk 
… tot vhze Stad, zal bezig bouden; ik zal dezelve met de’ geleerd 
„ fte Mannen vervullen, die ik ergens kan vinden, ‘zy zallen al- 
„ len hun werk krygen, niemand aal uitgefloten zyn.” Ek fprak, 
ook van verfcheide Geleerden, die ik te Rome had leeren kennen, 
en bemerkte dat bet hem welgeviel. Ik noemde hem asseMANI. 
Aanftonds lei hy my de vraìg voor, wie van beiden ik het hoogst 
fchatte, den Boekbewaarder ín fiet Vatikaari, die den tytel van 
Aardsbisfchop te Apamea heeft ‚of den Hoogleeraar in de Propagen- 
da en Sapienza? Ik antwoordde, dat ik ze heiden hoogfchacte , ef 
dat eene uit(praak te doen tusfchen twee perfoonen van zo groote 
verdienften , een evenzo verlicht oordeel zou vereifchen, als dat 
van zyne Heiligbeid, om de vergelyking juist te treffen. Hy 
vraagde ons, of wy lang in Rome dagien te blyven, en waarheen 
wy vervolgens voorneemens waren te gaan? en dergelyken. Als 
wy, onder anderen, Bologna ‘noeorden, zeide hy, dat wy alduak 
zeer fraalje zaaken in het Inftituut zouden vinden, enz. Toen 
wy heen gingen, volgde hy ons tot aan de deur ,en vatte zelfs aan 
de deur, als of hy ons uitgeleide had willen doen. Hy verdorloof- 
de ons het kniebuigen niet, dat men anders, by het affcheidnee- 
men in agt neemt, daar mede beginnende om de muil te kusfen, 
en daar sa dezelfde pleytigheden waarneemt, die ik by de intree- 
groete meldde, Geheel integendeel, bewees de Paus ons ongeloof: 
Iyk veele beleefdheden.en betuigingen van vriendfchap, omhels- 

e ten laatften den Baron rupsscu, kuste hem, ‘én prak dul- 
zend zegenweufcben over ons allen uit. Hy wildë ‘ens niet eens 
toeftaan, dat ik my zou buigen, àls ik hem voor de herhaalde 
toezegging, die hy wy deed ; van de beide Geleerden wel te doen, 
«wilde bedanken, maar drukte my :aan'de hand, floeg my op den 


fchouder, en liet my vcrfcheide maalen zyne hand kusten: een_ 


voorregt dat anders niemand dan Vorften vn Kardinaalen gènieter. 
‘Toen wy af(cheid namen, zeide Ik, dat wy allen te zamen zo vee- 
le ftemmen zouden werden, om zyaen roem én goede hoedaniehe. 
den alomme, waar wy dóorkwamen, tot- in: het uiterfte Noorden , 
te verbreiden. Hy banen dit in de gunftigfte uitdrukkingen.” 
3 Be. 


d 


raf ‘yrarbaassTinLrs 
… Behalven: deeze breede aatmoeting treffen wy, ii dit Wael, 


veele hyzonderheden, wegens GANGANELLI, aaf, die ons te veel 


plays zouden wegneemeu. Zo zeer, egter, is onze Reiziger met 
Geleerden cn Geleerde Werken niet ingduomen, dat hy geen agt 
ep anderc voorwerpen (laat. Van den Pretend:nt. KAREL DUS 
ARD STUART, die reeds twee. en. vyftig jaar is, meldt hy, „ het 
is. bekend, dat de Paus hem, na zpns Vajers- dood, niet. voor Ko- 
ning erkende ‚{choon deeze den Koninglyken tytel had, vermids hy 
Koning jacos LI werd geheeten. Dit verdroot den prins kragtig. 
Niettemin word hy, niet alleen van alle lieden van ayn huis, 
maar ok van anderen, die met hem verkeeren, nog sys Maje- 
{ genoemd. Hy keeft nu zedert veele jaaren zeer ingetogen ge- 
eefd ; doch kortlings heeft hy nieuwen moed bekomen, zedert dat 
‘In huwelyk getreden is met eene jonge Prinfes van sTOLBERG, 
die zeer fchaon is. Zyne Kovinglyke Hoogheid ryd met haar alle 
ftraaten door ,en toont haar, met veel levendigheid, alle merkwaar- 
dige zaaken. Veelen {preeken van dit huw.lyk als van genen ftaat- 
kandigen trek van: zeker hof.” 
‚ Van Rome trekt onze Reiziger over Montefiascene, na Siena, 
waar hy eene nieuwe ontdekking of wyze om basreliefs en aller- 
hande beelden te maaken, niet vergeet aan te tekenen. , De 
„Geleerde dokter. LEONHARD veNcHri heeft, voor drie jaaren, ge- 
yonten „dateenftroomend water in Ja grotta di fhm feMce casfchen 
Siena Radicofani. eene foort van tarter of zetzel met zich voert, 
dat zig tot beelden, zo als men ze hebben wil,. vormt, wanneer 
en allgenlyk de modellen en vormen in: het water legt. _ Deeze 
elden zyn hard, wit en'glinfterend , en gelyken naar albast of 
‘het fynfte marmer. Men maakt aldaar gedenkpenningen, borst- 
beelden „ afbeeldzels , en alles, wat maar basreliefs kan genoemd 
vorden. Het model ftaat zes of agt dagen in den vloed, naar 
gat men de beelden dik en verheven begeert. : Dektor vENGrI, 
Bien ik reeds te Rome zeer wel gekend heb, heeft my ín Siena ee+ 
mige beelden vereerd, die zeer fraay zyn. Nu heeft hy deeze uit 
vinding.zo verbeterd „ dat hy de beelden doorfchynend, als glas of 
albast, kan maaken, het welk afhangt van den ftand', die den 
mpdellen of vormen in het wzter. gegeven wordt’: ffaan de modek 
Jen (chujn, dan worden da. baareliefs doorfchynherid, mear valt het 
water regt op de vorm, dan word het beeld ondoorfchynend.” : 
Voorts bezoekt hy Plarenae, en brengt onder andere een aan» 
„merkelyken misflag van den Heer LA LANDE te régo- … Ik zou, 
fchryft hy bet fchoone geflagt onregt “doen , indien ik een vrouws- 
rfvon nigt noemde, welke een. keizerlyke poëtes en arkadifche 
esderin: onderiden naam van OORILLA OLYMePICA ís; sy maakt vaert 
gen, op ftaande voet, overal vrat men wil, en heet darom 
Jenprovijatrice ; zy fpeelt de viool «ouk zoer wel. De Heer de LA 
LANDE heeft in zyne Voyage en Iratie van de: ééne twee gemaakt, 
als hy Tom. II. p. 433. daar hy van de dichters. voor de vuist 
Spreekt, zegt, Parmi les femmes font MADELAINK MORELLI & me 
ples 


\ 





teren …! ta? 


pes & Madawie corrure a Florence ónder de Vrouwsperfboneri 
heeft men MAGDALENA MORELL! te Napels en Mevrouw conrtL 4 
te Merence] want hee ís dezelfde Dichteres; de eerfte Is haar 
vaderlyke naam, dé tweede haar herdernaam: hy hadt er wel 
ak van kunnen thaaken: want zy ‘heeft nog eenen naam maag 
ren echtgenoot.” - n, Dn 
: ByöansTäur bezoëkt Pilaèn Livorno, en vondt op den weg 
tesfchen. Florence em Bologna by Pietramalá’, ‘het altoos branden 
vuur Bwoco del Bioro penoemd. „DK 'is een zonderlinge vulkadn: 
de aarde bramd ofophoydelyk , zonder ‘dat 'er tdi deler 
men hoort niet’ het minfte onderaardfche gedruisch, dé vlam 
brandt op de oppervlakte, even als wanneer men brandewyn aan- 
fteekt, des nagts ziet men ‘dit vuur zeer: ver, des winters. dla 
het fmeeuwt „brandt het flerker, zo ook als het regent; als’ neg 
de vlam op eene plaats uithluscht dan ziet men ptets, dan ecu’ 
Bróoge- zwarte asch, die tamelyk heet is. ‘Het is zonderling, 
dat deeze asch na eenen ophoudelyken ‘brand niet zeer diep ‘rs; 
snaar flegts dun op den grond ligt. Op dezelfde plaats, waat 
sen het vuur uitgebluscht heft, ‘o.tvlamt het, eene kleine wyi& 
dasr na, met. hevigheid, als botsr of alie fn 't vuur, De 
ders braaden en kooken by dit vuur vieesch, eyeren, kaftanjen, 
eu dergelyken, zonder dt het hun iet kost. De vlam is blauwe 
agtig, doch midden op de plaats is zy witengzeer fel. Het is niet 
waat, dat ’er groute reeten en openingen in de aarde zyn, gelyk 
veelen gefchreven ‘hebben: het ‘aardryk ‘is geheel gelyk, aan het 
hangen van eenen grooten heuvel, boze leidsman ging over de 
plaats, midden dor de vlam. De ganfche brandende plaats 
zal omtrent zeven groote fchreeden' in het vierkant hebben, 
éh rondom is de grond koud. Men kan het vuur met een ftak 
een end wegs voorttrekken; als men’ în:de brandende asch begint 
te trekken, volgt de vlam het fpoor, dat men maakt, zelfs een 
end wegs buiten haare gewoone plaats; doch gaat ras uit. De 
reuk vant dit vuur heeft fets’van eene flegtbtandende clie, maat 
de zwarte asth, waar van ik iets medenam, en die ik liet koud . 
worden, ruikt nergens naar. Deze vlam verteert alles , wat men 
ver inwefpt; maar de aarde, waarop zy brand, b'yft zo als zy ie. 
By fterken wind gaat de vlam zomtyds voor een’ korten tyd uit, 
‘doch ontbrand daarna des te geweldiger. Ik nam de proef ora 
ze op zommige plaatzen uit te dooven, doch aanftonds watje hét 
‘weder vuur. ‘Zie daar de zaak zelve. De oorzaak van dit ver- 
fchynzel Iet in de berg-olie, welke geftadig van de hoogte des 
bergs ufwelt. De Ouden hebben aan dit vuur, dat zy als eene 
godheid aanbaden, eenen tempel en een Altaar gewyd”.” d 
‚ Im Bologne wondt hy de geleerdheid tot zulk ecn hoogen trap 
gefteegen, dat zelfs het fchoon geflagt een Hoogleeraars (tael daar 
ín bekomen heeft. „ De beraemde Mevrouw LAURA zAsst ® 
Hoogleeraares, of hoe moet ik zeggen? de-zaak heeft in haat” 
foon voor 'teerst den vrouwlyken uitgang vereischt — in de 
‘Natuurkunde ; nu bedenk ik ry, dut ik Deöris et Leörizx Inftieu- 
4 ‚bra 


t 


… 


428 1. J- BJÖRNSTÄHLS REIZE, 


trixque kan zeggen, enz.; zy fpreekt zeer wel Latyn, het is eeg 
Vermaak , haar in deeze taal zeer diepzinnig over ftoffen van de 
Natuurkunde en de Eleêtriciteit te hooren (preeken, en met groote 
bekwaamheid proeven te zien doen. Haar Man, de.Heer verATE;, 
is Hoogleeraar in de Regten, haar zoon in de Godgeleerdheid; men 
kan zeggen dat zy te zamen een trias polyhiftor [veelweetige trice} 
uitmaaken”. Het Inftituut en de Univerfiteit aldaar, als mede die 
van Ferrara, worden met welverdienden lof vermeld. … 
‚ Breed is onze Reiziger over Venetie, en de byzonderheden in 
die Stad, door hem gezien, verdienen aller opmerking , desgelyiss 
Dn hy van Padus, Vicenza, Verona , Mantua ‚Guaftala, Parma , 
ilaan, Pavia, Tortona, Novi, Genui, Alexandrie, en Turin 
fch:yft. Alles, (choon, voor geen gering gedeelte de Geleerdheid, 
Oudheidkunde, Geleesde Werken en Geleerde Mannen betreffen- 
de, is ,‚gelyk uit de voorgaande ftaaltjes b'ykt „genoegzaam inet an- 
dere ftukken doormengd, om deeze Brieven voor allerlei flag van 
Leezeren gefchikt te maaken. Ô Od 


« 
è 





Het Boek der Pfalmen, nevens Christelyke Gezangen, ten gebruike 
der Gemeente, toegedaan de onveranderde Augsburg fche Geloofs 
2 belydenis: op nieuw in Dichtmaat gebracht , volgens befiuit en met 
“goedkeuring van het Eerw. Confistorse Binnen Amfierdam. “Te 
_ Amflerdam, by Pieter Meijer , Joh. Strander , en Anth. Eichhorn’, 
“1779, in verfcheiden formaaten. ” 


Hee onvoorbeeldig flecht de beryming der Pfalmen en geestelyke 
Liederen, dus verre door de Lutherfche Gemeente onzes Va- 
derlands io hare Godsdienstoefeningen gebruikt, (met opzicht tot 
taal en uitdrukking) geweest zy, is overbekend. Want, fchoon ook 
hier en daar eenige biyken doorftraalden van den waarlyk Dicheter- 
Jyken geest des groten Hervormers, na wiens Hoogduitsch zy en 
meesten dvele gevolgd waren; dezelven waren onkenbaar gemaakt 
door de ongekuischte bastaardtaal, waar me? zy omkieed en vou: - 
gedragen wierden: op dat men van 't flordige in de vaersmaat en 
andere gebreken ftilzwyge. Geen wonder dierhalve, dat men in 
deze Gemeente federt geruimen tyd, op 't vervaardigen en invoerc 
‚van een beter Gezangboek-bedacht was! Men weet welke pogin- 


gen hier toe in het werk gefteld zyn geworden, en met welk &g.: 
u 


nen uitfag. Thans mag zich de Luther{che Kerk van Nederland 
geluk wenfchen met het werk, ’t welk wy by dezen aankondig.n; 
en als haar nieuw ingevoerd Kerkboek (van 't welk zy, reeds van 
den aanvang dezes Jaars gebruik maakt;) en, als de kunstvrucht 


van een gezeifchap onzer bekwaamfte. Dichteren. Dit zeggen wy . 


Bict alle vryinced:gheid, hoewel ’t onbekend is aan wien men dezen 
‚bondel veifchuldigd zy: daar ’t werk zelf-'er ons toe gerech. 


tigt. 
n Alle 


LOTHENSCH NIEUW P5ALMROEK. PET 


Alle vergelgking is hatêlyk, en wy ofthoudén òns, uit dien hoof- 
de, liefst van paralolen tusfchen deze en andere Pfalmberymingen , 
by de kundige wareld ín achting. ‘Men heeft hierin over en weder 
de zaak te vert’ getrokken. Het is onmooglyk, dat een werk van 
dien aart niet in fommige ftakken overtroffen zou worden, fchoon 
* in talgemeen boveh allen uitmuntte : hoc veel te meer , moet dit 
plaats hebben in het tegenwoordig geval, waar in 't, na al het geen 
reeds in die ftoffe' gewerkt ís ‚een triumf voor de Dichters geacht 
moet worden, hun voorgangers op te wegen. Dan, alles in aan- 
merking genomen zynde, kan bun deze lof niet zonder onbillyk- 
heid geweigerd worden. Enkele kleine onachtzaamheden in rym 
of woordíchikking móeten niet in aanmerking komen, wanneer 
veelvuldige grote'fchoonheden een Dichtftuk aanpryzen; en de ge- 


dwongen ftyfheid van een ongelukkige Zangmaat trekt niets van 


des Dichters bekwaamheid af, {choon zy een vaers minder bevallig 


duet zyn. S | jee 
Tot een proefje (trekke, een gedeelte van den twintigften en 
honderd zeven- en deitigften Píalm, - 


Ps XX. 


T. 
‚‚ De Heer verhoore u in den nood ! 
_ De God der Legerfchasren, 
De God van Jacob, altoos groot, 
Befthuite. u in gevaaren! 5 
Hij Berke u.uië zijn Heiligdom; 
En wille uit Sion u alom 
Voor allen ramp bewaaren!. 6 À 
f Mir 5 
„ Hij neeme in gunst uw offers aan! 
Hij féhepp' daarin behaagen, 
Het zij ze in fhijc of drank beftaar 
Hem nedrig opgedraagen! 
Hij geeve u wat uw hart begeert, 
1 En doe, wanneer gij huip entbeert, 
Uw' wensch gelukkig flaagen! AS 
 SO 
„… Wij roemen op ww’ onderfbaud, 
Die ’t onheil wist te keerèn ; 
En heffen met een blijde hand, | d 


B | 


| T LUTEROH NIEUW PSALMNOZK,. 


En in den naam des Heeren, 
Vol maeds de Krijgsbanier omhoog. 
Gad hoore uw bel van °s hemels boog „ 
‚ do zal geen vamp u desren ! 

s .” 
Dees meege, in dreigend ongeval, 

Op wagens sich verlaaten : 

Die waanen dat der paarden sal 

Hem in den flrijd zal baaten ; 


_ Maar wij; wij lianen , met meer reên, 


Op 's Heeren hulp, op God alleen: 


Hij di verdrukte Sraaten,” enz. 


Ps, CXKXVIL 


‚…‚ Toen wij, gebeid PA Vijands magt , 


Aan Babels firooman zaten, 
En troostloas weönden, dag en nacht, 
Om ’s lot van Davids Staaten, … 
Om Sions deerlijk ongelssk; 
Had elk van ons, verfmacht: vers drek 
En wars wan wadtgezan zen, 
Zijn harp, met een verzwakte kand 
slan de oude walgen in des. Land 


Mistroostig opgehangen. 
nn 


n De entmenschten, welker divânglandd 


Ons klasisters dwong te drangen, 


Befchimpten onhe flaversij, 


En lachten om ons klaagen: — 

Hun weerte wreedheid, siet voldaan 
Met ons in ketenen te flaan, 
Wilde ons tot maatkang dwingen. 
Komt, riepen ze, op nvdr pemêns 


Verheugt ons hartj Hond, wijs. as cont 


Van Stans. Madsen zingen: ' 





—_ LOTROREER NIEUW: PAR MRORK. dar 


NVA enh HE re va 
8 Hoe ! gouden we in een vreemd gebied — En 
“Tof vreugd óns laaten dwingen? — 

Hoe ! zouden wij des Heerenlied — B 
‚ … Verr’ van zijn’ Tempel zingen? ” 

k Vergeet veelëer mijn vechtehand 

 … Dan u, 6 Ssad en Vaderland, - 

Waar uit wij zijn verdreeven!. 
Zo 'k u, Ferufalem! vergeet’, 
Zo blijs’ miin tong , verfmacht door » leed, 

„Aan mijn gehemels’ kleven”! enz. 





Samenfpraak tusfchen-zosrPn en LEVI Joedin, CHRISTIAAN en 
__DENKVRY Christenen; over het genomen: befluic in de vergadering 
wan den Oeconemifchen Tak; om deselve med een Gebed te opê- 
nen on te fluiten, naar Bet flolzel van den Natuurlyken Geds- 
dienst; en in overweeginge segteven aan: alle weldenkende Chrís- 
tenen, in de Véreertigak Provincien. Door u. N. Overòl te beke- 


Ee zeer gedronge Samenfpraak', alleen’ ftrekkende om het fn den 
Tytel gemelde befluit op de laatstgehoudene Vergadering des 
Deconomifchen Taks genomen, in het haatlykst daglicht te ftellen, 
ware daar in eene verzaakingdes Christendems opgeflooten ; doch 
er zulk eer gevolg uit te trekken , moet men even dom ak 
JOsEPR en LEVI, ef zó driestgverend als cuRISTIAAN weezen, 





Ld 
o 


Vermaakelyk Redspraabje, voorgevallen in de Trekfchuiten van's Ha- 
‚ ge tot Utrecht, waar in de Werkjes van scrnasz, als mede van 
N; L. En M. V. bedordeeld, en over hot tegenwoordig teidsgewrigs 
gehandeld word „ opgetekend en in 't licht gegeven door M. TUR- 

… Stus. Ze Nymegen by A, van Goor 1779. 
Les: zeer lang, had de Opfteller van dit Reispraatje, „ lust ge- _ 
„ had om in ’t Gild der Schreiveren te weezen” maar 
vrees van agterhaald te worden belette hem, „het is geen kindeg- 
‚> fpel dagt hy) alles wat men wil zoo maar onder bedekte naamen 
‚‚ Van groote Hoofden te fehreiven, dien willen dat wy zweigen , 
‚en doen wat zy willen.” Zyne Reis heeft hem dien fchroom, 
ontnomen en bemoedigd om „ in de tegenwoordige teidsomftandig- 
…‚ heden een gulde Eeuw voor Schreivers en Vertaalers, iets Hi 3 
| n UG 


13e VERMAAKELYE, REISPRAATJE, 


=, licht te brengen”. Allen fchroom heeft hy egter niet âfgelerd, 
d Myn flordig ehreiven”, zegt br, … Mag he padrukken eed 
» Zyn dan niet, evenswel hebbe ik den Drukker 4, van Geer ver- 
‚ zoet de Exemplaaren te teekenen : op dat (wanneer het algemeen 
‚‚ eens {maak in 't zelve kreigen mogt) de baatzugt zich daar aan 
„ niet zou kunnen verzaadigen”. 

Of het algemeen 'er {maak in zal krygen weeten wy niet, de 
fmaak kan zo vreemd weezen, dat dezelve ons geheel buiten den 
gis gaat; doch dat het ons niet gefmaakt heeft durven wy vrylyk 
zeggen, Vermaaklyk tytelt Mm. TuRsivs dit Reispraatje; en dit zal 
het weezen voor die op laage fpreekwyzen, perfooneele fchimp- 
fcheuten, woord- en naamsverdraaïjingen gezet zyn: waar in de Luze 
TENANT, een der Hoofdperfoonadien,een Held is, met deeze 
‚ heeft ‘hy de Drukpers onnaodig gefatigueerd „’ om my van zyne 
eigene uitdrukking te bedienen: en hadt hy „ alle redenvoeringen 
» die niets te beduiden hadden,” overgeflagen : meer dan de helft 
van 't papier was uitgewonnen. Dank heh Juffrouw LrzsaRaAO, 
die den LUITENANT de Party van scHasz, en den PROCUREUR, 
diens Voorftander en Party van de andere. met letters aangeduidde 
Schryvers, zeer dikwyls van het {tuk afraakende, daar weder op- 
breogt. De beoordeelingen draagen van wederzyden de kenmer- 
ken van vooringenomenheid en partyfchap: en elk-blyft, .gelyk het 
gemeenlyk gaat, zyn eens ombelsde gevoe aankleeven. De 
gefprekken, over de tegenweordige tydsomftandigheden, hebben 
iets bpzonders: en zyn met dezelfde laffe aartigheden opgevuld 


als de Beoordeeling der Werkjes. 





‘De Man van gevoel. Naar 't Engelsch gevolgd. Te Amflerdam 
by J. Dóll. Behglven de Voorreaen 267 blads. 


Er Raman, in den (maak van eene Rhapfodie gefchreeven; in 
zo verre dezelve geen aaneengefchakeld verhaal behelst, maer 
“uit losfe ftukken beftaat, behouden, zo men wil, doordien het 
Gefchrift zelve toevallig gered is uit de handen van een Pastoor , 
die, een liefhebber van de Jagt zynde, het papier allervoortreffe- 


n ‘Iykst tot proppen voor den fnaphaan gevonden had. Dit zy zo! 


het Stukje laat zich, in een ledig uur, ter uitfpanningc,leczen: de 
gevallen, die 'er in voorkomen, zyn meerendeels aando.nlyk voor 
Een gevoelig hart; en de losfe aartmetkingen, hier en daar in 't 
‘zelve verfpreid, over veelerleie foorten van charaêters, draagen 
getuigenis van des Schryvers oordeel. 





AL GE MEENE 
VADERLANDSCHE 


 LETTER-OEFENINGEN. 





De Godhyke Zendingen van JOANNES den DOOPER, en JE- 

. SUS CHRISTUS, onderzogt en bewezen door WILLIAM BELLS 
M. A. Lid van het Magdalena Collegie, te Cambridge. 

… Uit het Engelsch vertaald, Voorzien met eene Woorrede 
Yan. G. BONNET, Dr. en Pr. in de H. Godgel. op de 
Hooge Schoole , te Utrecht. In ’s Gravenhage by J. 

- Bouviok, 1779. Behalven het Voorwerk, 322. bladz. in 
gr. ollavo. 


y het vervaerdigen van dit Gefchrift , heeft de Eer- 
waerde Beil enigermate een nieuwen weg ingeflagen » 

ter ftavinge van de waerheid der Euangelifche Gefchrif- 
ten ; welke krachtig dient ter bevestiginge van ’t bewys , 
dat men ontleent, uit de kundigheid en oprechtheid der. 
Euangelie-Schryveren, 't welk hen alleszins geloof waer= 
dig maekt, omtrent het geen zy verhalen. Hy vooron.= 
derftelt naemlyk, als ten overvloede door andere bewe- 
zen, de echtheid der Euangelifche Schriften; als ge= . 
fchreven door geloofwaerdige Mannen om en aen dien 
tyd wanneer die gebeurtenisfen, welken zy vermelden, 
voorgevallen waren, en als onvervalscht ons ter hand 
ah Dan, dewyl zommigen dier gebeurtenisfen 
eunen op het getuigenis van anderen , welken den Eu- 
a hunne berichten desaengaende ‘medegedeeld 
hebben, zo gaet de Kerwaerde Bell in dezen een ftap ver- 
der, ter onwraekbarer bevestiginge , dat die Euangeclie. 
fchryvers doer gene valfche berichten misleid geworden; 
zyn: ten welken einde in aenmerking komt, of die ver- 
haelde Greene ons geen eigen kenmerken van. 
waerheid aen de hand geven, en of niet de natuur van 
*% verhael zelve dient , om ons deze herichten als geloof: 
waerdig te doen erkennen. Zyn Eerwaerde levert 
ons, als ene proeve van deze manier van onderzoeking , 
en van dien bewystrant, zyne overdenkingen , wegens 
de berichten van Joannes. den Dooper en Pefus Christus 
II. DEEL. ALG, LETT. NO. 4. K als. 


nd 





134 W. BELL GODLYKE ZENDINGEN 


als famenloopende, om ons overtuigelyk te verzekeren 
dat Jefus waerlyk van God gezonden is; achtervolgens 
het getuigenis van Joannes den Dooper, door God ten 
dien einde gezonden , om als een Woorlooper van hem den 
Mesfias getuigenis te geven. 

‚‚ In de byzondere behandeling hier van ,” (om ons te 
bedienen van des Vertalers beknopte opgave,) „ houd 
de Schryver dezen weg, dat Hy zyne ftelling bewyst 
eerst van ter zyde en daarna regtftreeks. — Zydelings 
doet Hy zulks, uic het getuigenis van Joannes den Doo- 
per, ten behoeve van JFefus; de waarheid van welk ge- 
tuigenis Hy afleid, uiet zyne Godlyke zendinge, die Hy 
bewyst, uit de wonderdadige gebeurtenisfen, voor en by 
zyne geboorte voorgevallen. —— Regtftreeks betoogt 

y. dezelve, uit de wonderen, die de kamfte van Sefus 
in de wereld voorgegaan en vergezeld hebben”, . 

‚> Doch gelyk geen dezer Bewyzen van kragt zoude 
kunnen zyn, ’t en zy ’er alvoorens aangetoond : wierde’, 
dat de gemelde wondergebeurtenisfen, opzigtelyk tot 
beide de genoemde Perfoonen , waarlyk beftaan hebben, 
zo betoogt Hy de waarheid daarvan , door té doen zien, 
dat dezelve onmogelyk, noch door Hun, noch door ie- 
mand voor of na Hun, kunnen verzonnen weezen; en 
dat 1.) zo door eene befchouwing, van de omftandigheden 
en fland der geenen, die aan dit Bedrog fchuidig zouden 
moeten zvn geweest; als 2.) uit den aart der zaake zelfs; 
waarna Hy 8.) nog, uit de gedragingen van Joannes en 
SGefus, jegens elkander bewyst, dat men ze onmogelyk 
voor Bedriegers kunne houden.” ——= De Íferwaerde 
Bell , hier mede dit gewigtig onderwerp afgehandeld heb- 
bende, trekt ten laetfte, tot een flot van zyn Werk, 
al het beredeneerde te famen, om de kracht van ieder 
byzonder gedeelte van zyn Des ‚ En de vereende klaer. 
bfyklykbeid van ’e geheel, te duidlyker onder ’t oog te 
brengen. 

Men ziet in ’t geheele beloop van die Gefchrift , dat 
onze Schryver met eene onvermoeide oplettenheid alles 
heeft gade geflagen, wat hem dr den geest gekomen 
is; waer in iemand eenig gefmeed bedrog in deze gan* 
{che Gefchiedenis, în ’t gebeurde voor , by en na de ge- 
boorte van die twee doorluchte Perfonaedjen, zou kun. 
nen wanen te mogen plaetzen. Alles, ftap voor tap, 
em zo te fpreken, nagaende, toont hy, met een wen 

wik- 





VAN JOANNKRS EN JESUS. 135 


wikketid oordeel, dat generleie verdenking ván die: ná- 
tuur bier met enige waerfchynlykheid aengedrongea kan 
worden; en dat alles integendeel ten fterkfte pleit, voor 
de geloofwaerdigheid der verhaelde voorvallen. —- De. 
ze manier van betoogen , °t is waer, is wel wat omflach” 
tig, en ze mag daer door fommigen wat te langwylig 
toe fchynen; maer men leze het Werk, gelyk het ver-. 
dient , met alle oplettendheid; en men zal ’t niet verve“ 
lend vinden; men zal integerideel met genoegen gewaer 
worden, hoe alles trapswyze diene; om ons de kracht 
der waerheid fteeds duidelyker te doen bemerken. Om 
dit nog wat nader onder ‘e oog te brengen, zullen wy 
kortlyk den voortgang van het onderzoek , nopens het 
Verhael der wondereù , by de ontvangenis en geboorte . 
van joannes opgeven; waer uit men enigzins kan aflei- 
den, hoe wel dit onderzoek ingerigt zy, om ons door 
de verbindtenis van het ene gedeelte aen ’t andere, ge- 
ftadig tot meerder zekerheid op te ‘leiden. 
Indien men, (dus vangt het onderzoek aen,) de ge- 
fchiedenis der geboorte van Foannes den Dooper , als een 
verdicht ftuk wil verwerpen, dan moet men beweren, 
dat ze verdicht zy , =—= of door Lucas: of door 
de Apostelen van Pefuss —- of door jefus, in verbind- 
tenis met hun; —- of door Joannes met zyne Discipe- 
len, of eindelyk, door Zacharia en zyne Medegenootene 
Houd men zich, na de handrastelyke ongerymdheid der 
eerstgenoemde vooronderftellingen , met den Eerwaerden 
Bell overwoogen te hebben, aen de laetíte verdenking; 
dat het bedrog te zoeken zy; by Zacharia en zyne Mede- 
enooten, dän moet men noodwendig ene der volgende on- 
derftellingen toeftaen. : 
(a.) Of Zacharia en Elifabers moeten de oorfpronglyke 
fmeders van 't zamengevoegd bedrog geweest zyn, en 
Sofeph en Maria daer toe overgehaeld hebben. 2) Of 
wel, elk van hun, de ontwerpers van ieder bvzondere 
famenfpanning. (3.) Of eindelyk , Maria en Jofenh moe- 
ten de fmeders van beiden geweest zyn; en Zacharia 
overgehaeld hebben, om ’t één op zich te nemen; 
De Eerwaerde Bell, ieder dezer onderftellingen ter 
toetfe brengende, toout derzelver onbeftaenbaerheid, 
door ene afzonderlyke overweging van de- Charaôers qa 





‘andere omftandigheden der belanghebbende partyen. Ver- 


der vestigt hw het oog , kn eigen aert van ’t bedrog, 
. 2 en 


me ven 


136 W. BELL CODLYKE ZENDINGEN 


en bewyst, dat hetzelve zo ongerymd is, dat niemand 
onderfteld kan worden, dwaes genoeg geweest te zyn, 
om het uit te denken: waernevens hy ten lactfte nog 
voegt , enige aenmerkingen over verífcheiden byzonder- 
heden, welken in de uitvoering van het vooronderftelde 
Bedrog voorkomen , en die nooit gebeurd, of ydoor „Za- 
charia en zyne Medegenooten in het zelve zouden kunnen 
aengenomen zyn, indien zy waerlyk dat Bedrog gefmeed 
hadden. Wy zullen, na ’t voorftellen van dit be- 
loop, om nog een ftael van ’s Mans wyze van voorftel- 
ling te geven, uit deze byzonderheden overnemen een 
edeelte zyner aenmerkingen, betreffende de onwaer- 
Schvalykheid ‚ dat Zacharia, om zyn bedrog geloof waer- 
dig ce maken , den rol van een ftommen voor den tyd van 
negen maenden op zich genomen zou hebben. 
oes EA zou, zegt hy, daar hy het volkomen gebruik 
zyner praak. bezat ‚ zig hier door, geduurende den cyd 
van aje Maanden , tot eene volftrekt onaf gebrokene flil- 
awygendheid veroordeeld, en dus onder een bedwang ge- 
bragt hebben, niet alleen allermoeilykst om na te komen, 
en allerongefchiktst voor de uitvoering zyner voornemens , 
maar tevens allerbekwaamst om hem te verraden. 

s, De moeilykheid van zulk een bedwang, voor zo lan- 
gen tyd, was alleen genoegzaam, om iemand ‘er van te 
rug te houden. Dan,al ware dit zo niet geweest , zo zou- 
de °t zelve, met de voortzetting der zamenfpanning , doch 
zo zeer geftreden hebben, dat hy ’t, om die reden, zou- 
de nagelaten hebben. Hy deed thans niets meer, dan den 
grond te leggen , tot een langduurig en hachelyk bedrog, 
by ’t welk Maria en PFofeph, zo wel als hy, zeer veel 
belang hadden, en waarin zy hunne rollen zelfs ras zou- 
den beginnen te fpeelen. Maar rfu was het allernodigst , 
dat zy Elkanderen, in zulk eene gevaar- en moeilyke on- 
derneming, onophoudelyk tot eene onwrikbare dapper- 
heid en trouwe aanfpoorden , en derhalve zo dikwyls mo- 
gelyk over dezelve, en de gevaren, waarvoor zy zig 
moesten wagten, in gefprek traden; daar de vreemde 
witnek ‚ waarvan wy dn of alle dergelyke an- 
derhandelingen kragtdadig belet, of Zacharia, en het ge- 
heele Bondgenootfchap met hem, aan het uiterfte gevaar 
‘van ontdekking , geduurig blootgefteld zoude hebben. 

‚‚ Maar bovendien, kan men ’t geloofiyk agten, dat 
Zacharia, op zyne eige altoosduurende waakzaamheid, 
kk Ô zoe 





VAN JOANMEsS EN JESUS. 37 


zoof zeer betrouwd zoude hebben, van zig te verbeel- 
den, dat een enkel befluit, om als fpraakloos voor te koe 
men, hem in ftaat zoude ftellen, om, voor zulk eene 
aanmerklyke lengte van tyd, volftrekt flom te blyven? zoo 
dat hy, geduurende dezelve, zig noch in 't minst vere 
geten, noch een enkel onbedagt woord fpreken zoude, 
en dus de bedriegery doen uitlekken ? Ja, is ’e eha Lj 
Iyk, dat iemand, van eene zoo lange ondervinding en by- 
zondere voorzigtigheid als hy, zyne godloosheid aan 
zulk een blykbaar gevaar van ontdekking zoude blootge. 
fteld hebben? My dunkt, dat geene onderftelling be- 
Jachelyker kan zyn. Zeker, indien het voor hem onmoge- 

k ware geweest, om een ander hulpmiddel, aan het 
zelve einde beantwoordende, uit te denken, zoo zoude 
hy de geloofbaarheid van be onderhandeling met den 

gel, liever alleen op zyn lang gevestigd gezag hebben 
doen berusten, dan nog bovendien te tragten , om dezel« 
ve door een bedryf, dat hem byna wiskunftig moest 
verraden , te bevorderen (*).”’ 

Om dit in een nog helderer licht te plaetfen’, ftelt on” 
ze Schryver hier tegen over het geen van Maria, in een 
foortgelyk geval, in die omftandigheden , verhaeld word. 
Op de verfchyning des Engels, en deszelfs boodíchap , 
is zy niet minder verbaesd, en toont, in den eerften 
opflag, niet min duidelyk haer volftrekt ongeloof. Zy 
echter blyft ongeftrafc; daer ’t intusfchen veel waer- 
vn is, dat elk van hun in dac geval ene dergely- 
ke ftraf voorgewend zou hebben, of, zo flechts*één van 
hun, als din Maria, en niet Zacharia. ’t Is toch, zo 
als zyn Eerwacrde vervolgt, ,, klaar, indien men toe» 

geeft, 


(*) „ Vermits men uit onze vertaling niets meer kan afleiden, 
zo hebben wy alhier onze redénering alleen bepaald, tot de on 
derftelling, dat Zacharia, naar allen aanzien, alleen flom is gewor- 
den. Doch eenige der beste Uitleggers zyn van gevoelen. dat 
hy mede met doofheid zoude geflagen Zyn geweest. [Zie namM. 
over Luc. 1. 62. LiGRTFOOT over Luc. l. 22. Gelyk mede Lamur 
over de laatstgemelde plaats.}] Gaat deze uitlegging door, go 
worden de ongerymdheden, die wy, met opzigt tot de eerfte 
gnderftelling reeds gemeld hebben, op eens, zo ongemeen fterk 
dat men geen de minfte zwarigheid kan maken, om bet voor 
esmogelyk te houden, dat een Bedrieger het gevaar van zalk een 
middel, als waarvan wy fj art ‚ zoude bebben durven loopen.” 

. 3 b 


138 W. BELL GODLYKE ZENDINGEN 


geeft, dat het voor Zacharia mogelyk geweest zy, om 
zich geduurende zulk een langen tyd fpraakloos te hou- 
den, dat hy zulks alleen gedaan kan hebben, uiet hoofde 
dat hy nodig agtte, dat zyn verhaal van de verfchyninge 
des Engels, en het geen dezelve aan hem voorfpeld had, 
door een fchynbaar wonderwerk geftaafd wierd, Doch, 
indien Zacharia, mec alle de voordeelen van zyne gewy- 
de Amptsbediening , vergevorderde jaren, en langgevest+ 
tigde agtinge, zyn getuigenis alleen niet genoegzaam oor- 
deelde, om, in hec verhaal van zulk een voorval, ge- 
loofd te worden; hoe konde hy zich dan verbeelden dat 
des Engels verfchyninge aan Maria, verzeld met eeno 
nog ongelyk vreemdere voorzegging, op hare enkele 
verzekering, voor waar zoude worden aangenomen ?’' 
De oplettende Autheur dit nader geftaefd hebbende, zo 
uit de ongelykheid der Getuigen, als uit het: verfchil 
der Gebeurtenisfe, en de nevensgaende omftandigheden, 
leid ons op, om met hem vast te (tellen, dat men , in 
geval van bedrog, hier eer twee dan flcchts één wonder 
verdicht. zoy hebben; en zo al één, dan eer ten behoee 
ve van Maria. Vermaoedelyk zouden wy dan gezien heb- 
ben, of dat Maria, en niet Zacharia, voorgewend had „ 
met ftomheid te zyn geflagen, of immers, dat aen haer , 
insgelyks, ene niet minder’ fchynbare wonderftraf ware 

opgelegd geworden, N ì 
‚> Men kan, zegt zyn Eerwaerde, ten laatfte, nopens 
deze byzonderheid, hier tegen niet inbrengen, dat Be- 
dricgers dikwyls zeer onbeftaanbaar handelen, zo, dat 
zy zich, in ’t eene geval, door hunne misflagen , zullen 
verraden , en wederom in ’c ander, op het zorgvuldig- 
fte, en met het grootfte beleid , daarvoor in agt nemen. 
Want, om niet te herhalen, ’t geen wy reeds zo dikwyis 
gezegd hebben, namentlyk , dat , indien Zacharig wezen. 
lyk een Bedrieger was, hy de listigfte en omzigtigfte 
moet geweest zyn, die de Wereld ooit heeft vaortge- 
bragt; zaa laat de ‘byzonderheid, waarvan wy fpreken , 
zulk eene onbeftaanbaarheid niet toe; vermits het uit 
den aart der zake blykbaar onmogelyk fchynt, dat hy op 
het wel ontvangen zyner vertelling zoo zeer gelet, en op 
het goed gevolg van die van Maria, welke van beiden 
verre 't meeste gevaar liep, om verworpen te worden, 
geen de minfte agt geflagen zoude hebben. Want zy war 
ren veg pauwite met elkanderen verbonden, Ca aar 
| Gre 


4 


hamend 


VAN JOANNES EN JESUS. x99 


derhalve noodwendig onder een en dezelve befchouwing 
vallen. Doch alware zulks voor Zacharia mogelyk ge- 
weest , zo zoude ’t nog ten uiterften ongelooflyk blyven , 
dat dit, door Pofeph en Maria, met dewelke het geheel 
Bedrog moest beraamd wezen, mede konde gedaan zyns 
en zy. alles, waarin huns Zoons veiligheid en goed geluk 
zoo zeer betrokken waren , over het hoofd gezien heb. 
ben; te meer, daar de byzondere zorg, die Zacharia 
voor zyn bedryf toonde, allergefchiktst was, om hen 
te herinneren , dat zy dergelyk een hulpmiddel veel no- 
diger hadden dan hy, om de rol, die zy fpeelden , te 
doen goedkeuren” 

Wy kunnen voorts dic Artykel niet wel befluiten , 
zonder den Lezer nog met een kort woord te melden , 
dat de Voorreden van den Hoogleeraer Bonnet, aen ’t 
hoofd van dit Werk geplaetst, waer in zya Hooggeleer. 
de den welverdienden lof aen dit Werk geeft, te meer 
der lezinge waerdig is, om dat zyn Ed. , buiten antfe 
byzondere aenmerkingen, 'er ingevlogten heeft , een‘ he- 
koopt voorftel , ten betooge van Gods wysheid en goed. 
heid , in de beftuuring der dingen, die tot zyne Kerk be- 
trekking hebben, als blykbaer in de zendinge van Joan- 
nes den Dooper, en het voorgevallene in die dagen; zo 


‚ Omtrent PFoannes den Dooper als omtrent JFefus Christus 


| 


zelven. 





Leerredenen van G. J- ZOLLIKOFER, Predikant der Evange- 


\ Besch Hervormde Gemeente te Leipzig. Naar den tweeden 
druk in het Nederduitsch overgezet. Vyfde Stuk. Te Ame 


fterdam by P. Meijer 1779. In groot otavo 310 bladz. 


Altes ‚ wat ter aenpryzinge der voorige Leerredenen 
van den Eerwaerden Zellikofer kon dienen , komt ook 
te ftade met opzicht tot dit gedeelte dezer Verzamelin- 
ij dat een elftal van weluitgewerkte en recht leerzame 
edenvoeringen behelst. De vier eeríten gaen over het 
kwaed dat in de Waereld is; en ftrekken, om ons te lee. 
ren, hoe wy het zelve, zo het natuurlyk als zedelyk 
‘ kwaed , hebben te befchouwen , om “er wel over te oor- 
deelen, en hec met de hoogfte goedheid van God over. 
€en ce brengen, — ir volgen twee Leerredenen 
, 4 te. 


149 G. Je ZOLLIKOPER 


tegen de zonde van Onkuischheid ; welker eerfte de {chan 
delyke hoedanigheid en de fchadelyke verdervelyke gee 
volgen deezer zonde voorftelt; waerop de twade heile 
zame regels aen de hand geeft, door welker opvolgin 
men zyne onfchuld bewaren, of zyne verloren vryheì 
weder verkrygen , en de zonde der onkuischheid vermy- 
den kan. — Voorts ontmoeten we twee Leerredenen ge. 
fchikt ter nagedachten over openlyke vermaeklykheden 3 
waer toe het gebruik in die Gewesten , van alle openbare 
vermaeklykheden, zo in den voorbereidingstyd tot hee 
Kersfeest, als in den zogenoemden Vastentyd , op te fchor- 
ten, zyn Eerwaerden aenleiding verleende. Gebruik maken. 
de van deeerfte tydsomftandigheid, ftelt hy zynen Toehoor- 
deren voor., de genoten , en in die dagen afgebraken , gezel. 
lige vreugde en verlustigingen, eens-nate denken. Hier 
toe wil hy, dat zy de volgende Vragen , die hy breeder 
overweegt, in opmerking zullen nemen. (1.) Is deeze 
vreugde dat gene, waervoar men dezelve gemeenlyk 
houd? Voldoet zy gancfchelyk aen de verwachting, die 
men ’er van had? (2.) Zyn ze voor my geheel zonder 
nadeel geweesc? (3.) Wat zou 'er toch het gevolg van 
zyn, wanneer ik deze vermakelykheden en verlustigingen 
ze menigvuldig gebruikte? (4.) En eindelyk, zyn ‘er 
niet nog edeler en duurzamer verlustigingen en verma- 
ken, dan die genen zyn wegêns welker genieting ik te- 
genwoordig rekening met my zelven houde? De overwe. 
ging dezer Vragen brengt den Leeraer verder tot het 
aendringen van etlvke nutte leeringen, die ’er uit voorte 
vloeien; en vernomen hebbende, dat zommigen zyn 
voorftel ‘niet wel begrepen, ja mogelyk misbruikt had. 
den, zo hervat zyn Eerwaerde dit onderwerp, in ene 
daer aen verknochte-Leerreden, in den Vastencyd. Vers 
re is het van hem, alle gezellige vreugde te wraken; dan 
. orde, matiging, bepaling en voorzichtigheid, zegt hy, 
moeten hier plaets hebben. Ten einde de Toehoorders 
daeromtrent behaedzamer te maken, brengt hy hun nu 
verder voor den geest etlyke bedenkingen, zo over het 
verlies van tyd, als over den fchadelyken invloed, op 
onze denkwyze en gemaedsgefteltenis, welke de al te 
mwenigvuldige genieting der gezellige vermaeklykheden 
naer zich crekt 5 wacr aen hy ten laer{te nog hecht, ene 
overweging van het voorwendzel, ’t welk men van de 
groter gezelligheid, die daer doar bewerkt ward, afleid, 
verm Bene andere byzondere amftandigheid , ene Feest. 
vice 


LEERREDENEN. | 14E 


vierings ter gedachtenisfe van de Kerkhervorming , bee 
elt hem in ene volgende Leerreden, om zyne Toe 
oorders bebulpzaem te zyn, tot het vormen van juiste 
begrippen , nopens de voordeelen der Hervorming. Om 
hier in te beter te flagen, doet hy hen eerst opmerken, 
waerin deze voordeelen niet beftaen, of wat de Hervor. 
mers niet gedaen hebben „en ten deele niet konden doen: 
en vervolgens bepaelt hy hunne aendachs op het gene , 
waerin de voordeelen hunner hervorminge wezenlyk be. 
ftaen , en wat zy daedlyk te wege gebragt hebben, Meet 
opzicht tot het eerfte, kan men, uit de toenmalige om- 
ftandigheden gereedlyk opmaken, dat de voordeelen, die 
wy aen de Hervormers te danken hebben, niet daer in 
beltaen, „dat zy ons een geheel zuiver , van alle valfche 
ss of onbepaalde denkbeelden vry, volmaakt begrip van 
 âlles wat tot den Godsdienst behoort, nagelaaten 5 
ss ons .daardoor van alle eigen navorfching, van alle 
ss nieuw onderzoek ontheven; en ons cot aan de uitera 
s fte grenzen der menfíchelyke kemnis wegens Goddely- 
» ke dingen gebragt hebben.” Zyn Eerwaerde dit be- 
kooptlyk in ’t algemeen aengeduid hebbende , heldert het 
zelve voorts ten klaerfte op, door de, uitbreiding der 
volgende acnmerkingen. — — (1.) Vele, ten dele ge. 
wigtige, leerftukken van den Godsdienst en het Chris. 
tendom kwamen toen ten tyde in *t geheel in gene by- 
zondere overweging; werden niet voor leerftukken aen- 
ezien , die men zich mogelyk duidelyker of juister voor- 
ellen kon , dan tat heden gefchied was, en werden der- 
halve geenszins op nieuw onderzocht. (2.) Verfcheiden 
andere leerftellingen werden, in de hitte van den ftryd , 
die over dezelven ontftond , niet naeuwkeurig genoeg be- 
paeld. (3.) Menige andere leerftellingen en misbruiken 
werden toen, wegens de vrees voor te veel en te groten 
aenftoot , en dewyl men nog niet hoopen kon met de 
gantfche waerheid te zullen doordringen, onderzocht en 
onbetwist gelaten, of, maer in weinige opzichten en om. 
ftandigheden , weranderd en bepaeld. (4.) Somwylen 
mengden zich menschlyke zwakheden en hartstogten , de 
geest van tweedragt en van partydigheid, in bet ondere 
zoeken van Godsdienftige leerftellingen. (s.) En laetstlyk 
waren , by alle deze verhinderingen en ongunftige omftane 
digheden , oak de meeste hulpmiddels, tot befchouwing 


van het aangenomen leerbegrip, ten tyde van de Hers 
, K 5 var. 


145 5. J. ZOLLIKOFER 


VOrmitg , noch zo algemeen, noch zo bruikbaer, als zy 
onze. tyden zyn, Wat nu verder nog aengaet 
de voordeelen, welken de Hervormers ons daedlyk te 
wege gebragt hebben, zyn Eerwaerde telt dezelven in- 
gh op. { 1.) Ene aenmerkelyke vermindering 
van het Bygeloof, dat te vooren in de gancfche Chris- 
telyke Kerk heerschte, en dan ook nog tegenwoordi 
in een maer al te groot deel van dezelve heerscht, 9 
De verzwakking van het menschlyk aanzien in Godsdien- 
ftige zakken , en de beperking van het ingefloopen en toen 
zo zeer misbruikt gezag, nier alleen der hooge, maer 
ook der lagere Geestlykheid. (3) Het vrye onverhinder- 
de gebruik der Heilge Schriëtaur. (4.) En eindelyk de 
groter vryheid van onderzoek, het bevestigde en erken- 
de regt van eigen oordeel in Godsdienftige zaken. De 
ontvouwing van dic alles geeft den Leeraer, ten flot zy- 
ner Verhandelinge, rakende dit onderwerp, verfcheiden 
nutte leeringen en plichtsvermaningen aen de hand, ten 
einde zyne Toehoorders op te wekken, om een verftan. 
dig en dankbaer ar van alle die voordeelen te mae 
ken. „Wyders behelst dit Deel nog twee Leerree 
denen, die de waerde van een goeden naem, en de ge- 
wigtigheid van een Jaer, ten onderwerp hebben. 
De eerfte ftrekt om een ieder , door ’t bezef van ’t groo. 
te voordeel dat een een goede naem , zo voor ons zelven 
als voor de maetfchappy, heeft , aen te moedigen , om, 
Tangs alle eerlyke wegen, een goeden naem te verkrye 
gen, of dien te bewaren; en tevens om te toonen, aen 
welk ene ftrafbare wreedheid zy zich fchuldig maken, 
die den goeden naem des Naesten, op enigerleie wyze, 
aengrypen of verdacht maken. n de laecfte 
dient, om ons op te leiden, tot ene aendachtige over- 
weging van de vier volgende gewigtige Stukken. Cr) 
Hoe veel goed of kwaed wy in een jaer doen, en boe 
zeer wy daerdoor onze volmaektheid en gelukzaligheid 
bevorderen af verhinderen kunnen. (2.) Hoe vele gewig- 
tige. en tot in het oneindige zich uitftrekkende gevolgen 
het goede en het kwade , 't welk wy in een jaer verriche 
ten, zo wel ten aenzien van onszelven, als ten aenzien 
van andere menfíchen, naer zich trekke. (3.) Hoe ver- 
fchillend de toekomende jaren in velerleie opzichten van 
het tegenwoordige zyn kunnen. (4.) En ten laetfte, hoe 














onzeker het zy,.of dit nier het lactíte jaer van ons leven 
zyn 


\ 


LEERREDENENR, HI 





zyn zal. De overweging van het een en ’t ander 
behoorde elk onzer, gelyk zyn Eerwaerde ten befluite 
wenscht, op te wekken, ,, om, zo lang het dag voor 
‚‚ Ons is, dat gene:te doen, ’t welk wy hier op Aarde 
s‚ te doen hebben, en het met onverwyide blymoedige 
s> zorgvuldigheid te-doen, op dat niet temand ouzer de 
‚> Dacht des doods overvalle „ voor dat hy zich tot den 
3, ingang in de eeuwigheid bekwaam gemáake heeft !” 





Gedgeleerde Verhandelingen , door G. j. voonna, Reni 
meester der Geestelyke Goederen te Leeuwarden. Te Leeu- 

‚ searden by G. Tresling, 1779. Behalven het Voorberigs 
160 bladz. in gr. oftavo. 


Vroegere Stukjes van die natuur, door den Heer Voore 
da gemeen gemaekt , hebben ons zyn Ed, reeds doen 
kennen, als iemand, wiens fmaek gevallen is, op het 
nafpooren van den zin zulker plaeczen der Heilige Schrif. 
ten , welken ene duistere zyde: hebben. en- heeft 
's Mans poogingen, om ‘er enig licht aen toe te. bren: 
en, met recht, vry algemeen gunftig beoordeeld , en 
zal dus ook gene reden hebben, vm deze nieuwe proe= - 
ve van zynen arbeid te wraken. Ze behelst een vyftal 
van Verhandelingen over voorftellingen, die de Uitlege 
gers der Bybelbladen verfchillend ontvouwen; en-waer 
pver de Heer Woorda zyne gedachten indiervoege.meld, 
en zodanig met bewyzen verfterkt, dat het nagaen van 
dezelven gevallig kunne zyn, voor hun, die zich op 
deze foort van Bybeloefening toeleggen. 
Aenvanglyk geeft hy ons ene letterkundige en geheime 
zinnige verklaring van: het gezicht van Mofgs en de zee 
ventig Oudften, die, volgens Exod. XXIV. 9, 1o en 
tr, op den berg geklommen zynde, den God van Israël 
zagen, en onder zyne voeten als een werk van Sap hyrfteènen „ 
en als de geftaltenis des Hemels in deszelfs klaerheid ; zonder 
deswegers, (gelyk een algemceù vooroordeel de men. 
fchen veelal deed duchten ,) enig onheil te ondergaen ; 
genietende integendeel een volkomen welftan:i, ls: uit 
hun gedrag na dat gezicht bleek : want Hy flrekte zijne 
hand niet wit tot deze afgezonderden van de kinderen Israëls ; 
maer zy aten en drenken na dat zy God gezien hadden. 


Op . 


r44 ‚ „©. JJ. VOORDA 


Op de verklaring van dit. gezicht, 'c welk zyn Ed. be- - 
fchouwt als betreklyk toc dc dagen van den Mesfias, 
ter aenduidinge van het toekomende geestlyk Koning- 
ryk van den verhoogden Middelaer; volgt ene overwe: 
giug van het onherroepelyk ftrafvonnis, door Koning 
Salomo, over Adonia uitgefproken, 1 Kon. II. 23, 24. 
De haetlyke aenmerking van den Heer Baile over 
dit gedrag van dien Vorst, noopt onzen Schryver tot 
een nader onderzoek. En ’t komt hem voor, dat men , 
alles nagaende , duidelyk kan bemerken, dat Adonia, 
met zyn verzoek om Abifag te huwen, niets minder 
bedoelde, dan zich van de opvolging in ’t Ryksbeftuur „ 
‚na den dood van Salomo, te verzekeren; en dat deze 
ftap Salomo, ter beveiliginge van zyn Ryk voor zyn 
Huis, gerechtigde ter uitvoeringe van het ftrafvonnis , 
waeronder Adonia reeds te vooren lag; van ’t welke hy 
alleen Ll hp was, onder voorwaerde, dat hy, 
in zyn volgend gedrag, geen wettige reden tot naden- 
ken aen Salomo geven zou. Zo toch was Salomos tael, 
toen. Adonia overtuigd was van zyne doodfchuld, we= 
gens zyn bedoelden opftand, 1 Kon. I. se. Indien hy 
een vroom man zal zyn, daer zal niet van zyn hair op de 
aerde vallen; maer indien in hem kwaed bevonden zal wor- 
den, zal hy flerven. —— De derde Verhandeling van 
den Heer Voorda heeft ten onderwerp de Godvruchti- 
e waterplenging 1 Sam. VII. 6; alwaer aengetekend 

Biet, dat het Volk, in een tyd van benaeuwdheid, te 
Mizpa vergaderde, water fchepte, en dat uitgoot voor ’t 
aengezicht des BEEREN. Het eenvoudige dezer plechti- 
ge verrichtinge maeckt derzelver bedoelde, hoe duidelyk 
diestyds ook begrepen, thans raedzelachtig; van waer 
men velerleie gisfingen deswegens gemaekt heeft, die 
onzen Autheur geenzins voldoen. Zyns oordeels is de 
beste weg, om ‘er zich een gegrond denkbeeld van te - 
vormen, na te gaen, of die plechtigheid, door klare 
en zeer verftaenbare fpreekwyzen der Heilige Schrift, 
kan worden opgehelderd. De fpreekwyze van uitgeftort 
te worden als water, zyne ziel uit te florten in den dood, 
zyne ziel af zjn hart uit te gieten, en uit te florten als wa- 
ter, hier en daer in de Bybelbladen voorkomende, met 
pevensgaende zinfpelingen op water, in derzelver onder- 
fcheidene betekenisfen nafpeurende, doet zulks hem, al- 
les te zamen trekkende , átellen, dat Israël naestdenklyk 
me 


GODCELEERDE VERHANDELINGEN. … 245 


met deze treurplechtigheid, het volgende heeft willen 
te kennen geven. ,‚, Dat hun toit ami door regeering. 
Joosheid zijne fterkte verloren had; dat zij, niet aan el. 
kander kleevende, zonder kracht waren om ftaande te 
blijven, en aan hunne vijanden te kunnen weerftand bie- 
den ; dat de overheerfching der Philiftijnen hunne maat- 
fchappij onteenigde, en deed te ‘gronde gaan; en al hun 
aanzien deed verdwijnen en verfmelten; dat zij wijders, 
van deeze hunne elende een zielrreffend gevoel hebben- 
de, ORE bunroer harten in hartbreekende klagten eù 
onophoudelijke traanen zogten ; dat zij ook de hand Gods 
in dit alles erkenden, en, met hunne innigfte zielsvere 
langens, in ernst en oprechtheid naar God waren uitge. 
ftrekt, naar hem uitziende, om van hem , naar zijne al- 
genoegzaamheid, heil en hulpe te begeeren, in alle die 
_ uitgeftrektheid , welke de grootheid en menigvuldigheid 
hunner elende thans kwam te vereifchen.” In ene 
volgende Verhandeling overweegt hy de wonderlesfen 
van Salomo, Pred. VII, 16, 17, wees miet al te rechtveer. 
di wees niet al te godloos ; en toont dat dezelwen, 
Schoon ’t niet wel doenlyk moge zyn, het juiste oog- 
merk des Predikers te bepalen, in vele opzichten een 
goeden En zin kunnen hebben. 
Jaetfte deelt ons de Heer Woorda in dit Stukje nog mede, 
zyne bedenkingen over de negen en negentig rechtveerdigen, 
die de bekeering niet van noode hadden , en de meerdere blyd- 
Jchap in den hemel ever één zondaer die zich bekeert, volgens 
Luc. XV. 7. De rechtvaerdigen, hier bedoeld , zyn , vol. 
gens zyne gedachten, waerlyk gevestigde Godvruchti- 
gen, die in Gods genade bewaerd worden, zo wel voor 
een zwaeren zondenval, als voor ene hebbelyke verflau- 
wing; die dus de oe dek zo als diet woord in die be- 
trekking gewoonlyk &®%bezigd wordt , siet yan- noode” hek- 
ben. En de éne zondaer die zich bekeert is een mensch, 

welke ook by die negen en negentig behoorde , maer 
geweken, doch nu ‘wedergekeerd is. Die honderd maken 
met elkanderen uit de godvreezende Jooden van dien tyd, 
waer van echter één tot een zondigenden ftäet vervallen 
was, en van welken hy nu weder te recht gebragt: ia. 
In deze herftelling als ene volmaking van 's geheel vind on- 
ze Autheur den grond van die meerdere blydfchap in over 
eenkomst met het geen onder de menfchen plaets heeft , 
by de hberftelling van een gefchonden tuk, wsemmm- ,, Dee- 
ze 











Ten 


145 G.J. VOORDA GODGELEERDE VERHANDELINGEN, 


ze hondert fchaapen; zegt hij, behooren bij elkander, en 
zijn ééne kudde, aan den Mesfias van den Vader van 
eeuwigheid gegeeven. Door 't verlies van één fchaap 
zijn de overige negen en negentig een onvolkomen getal; 
en eene gefchonden kudde: weshalven, door ’t verlies 
van één, fmert verwekt word over alle, en het weder: 
vinden van dat één verwekt blijdfchap indiervoegen , dat 
blijdfchap over één is blijdfchap over alle, als welke, 
door het wedervinden van dit één weder voltallig , en 
tot een geheel geworden zijn. Het is dan zeer natuurlijk, 
dat de blijdfchap over negen en negentig, tot welke nog 
één behoorde, minder zy, dan, over één, die deeze 
negen en negentig voltallig maake, en in derzelver waar- 
de herftelt” _ 





Verhandelingen over de vier laatfte dinged, Dood , Oor- 
deel, Heemel en Hel. Door w. BATrS, Dr. der. H. 
Godgel. Uit het Engelsch vertaald , doór R. NootEBoom. 
Tweede Stuk. Te Utrecht by A. v. Paddenburg, en te 
Amfterdam by J. Weszing Wz. 1779. In gr. o@&avo 
259 bladz. 


Or de, in het eerfte Stuk voorgedragen , befchouwing 
‚van den Dood en het Oordeel (*) , volgt, in die twee- 
de Stuk, ene- overweging der heilryke of heillooze ge- 
volgen daeraen verknogt, ene volkomen gelukzaligheid 
in den Hemel, of ene ten hoogfte rampzaligheid in de 
Helle ! welke twee onderwerpen de Eerwaerde Bates , op 
dezelfde manier als de voorigen , behandelt , ín ene teer- 
zame voordragt, en ernítigen aendrang dezer Stukken, 
die onbetwistbaer ene verflandigg en gemoedlyke oplet- 
tendheid vorderen. 

Met opzicht tot het eerfte, de Hemelfche Barst 
heid, merkt hy, uit de woorden van den Pfalmdichter , 
PS. XVI. zr; Verzadiging van vreugde is by uw aengezich: 
ge ; hieflykheden zyn in uwe rechte hand eeuwiglyk, als ene 
algemeene ftelling aen: Dat de genieting van de tegenwoor: 
digheid van God in den Hemel, de hoogfie en eeuwige gelukt 

gheid der Heiligen is. En hierop bepaelt zyn ke 


5 Zie Mgem. Veder. Leterof L Desl, bl, 444. 


__W. BATES, VERHANDELINGEN, 84? 


de zich,-om, in de Rele van ‘dit ftuk Cr.) ce 
overwegen, de plaets, waer in de Godlyke tegenwoore 
digheid op ene heerlyke wyze geopenbaerd word. (2) Te 
toonen , dat de genieting van de Godlyke tegenwoordig. 
heid de hoogfte gelukzaligheid der Heiligen zy. En (a) 
te bewyzen, dat de gelukzaligheid eeuwigduurend zal 
wezen. Het befchouwen hiervan doet hem den Lezer 
onder ’t oog brengen, de jammervolle. dwaesheid der. 
menfchen, in zulk ene zaligheid van de hand te wyzen 
en een ieder noopen , om met allen ernst en vuurige be- 
geerte zyne krachten in te fpannen , om dezelve te ver- 
krygen. Zulks leid hem ter overweginge der oorzaken 
‘dier zaligheid, en der middelen, om dezelve deelachtig 
te worden; welke overweging hy vergezeld doet gaen 
van wel overdachte onderrichtingen , en indrukbare bee 
weegredenen. he 
Op ene foortgelyke wyze richt de Eerwaerde Bates 
zyne volgende befchouwing van den rampzaligen ftaet 
des onverbeterden Zondaers, of die der Helle, in. Hy 
maekt met den aenvang gebruik van de ontzachiyke otn- 
fchryving,- die Jefus ‘er van geeft, zeggende: daer hun 
aporm niet flerft, en het vuur niet uitgeblüscht word ,‚ Marc, 
IX. 48. Op die omfchryving vestigt hy zyn voorftel 5 
Dat de flraf van die genen, welken hunne aengename, of 
voordeekige , zonden willen aenhouden, zeer zwaer en eeuwig 
zyn zal. Achtervolgens dic voòrftel maekt hy:zyne Ver: 
handeling’, over dit onderwerp tweeledig : gaende het eer= 
fte gedeelte over de zwaerte , en het tweede over de eeu- 
wigheid der ftraffe. En hier uit leid zyn Eerwaerde ten. 
laetfte enige praftikäle gevolgen af , die hy op ene over- 
tuigende wyze voordraegt. Wanneer men bezeft, hoe 
duidelyk en nadruklyk God zyn vreeslyk ftrafvonnis 
over de zonde geopenbaerd hebbe, ontdekt men aen de 
ene zyde de grootte der Godlyke barmhartigheid , die 
zulks gedaen heeft, om de meníchen van de zonde af te 
Schrikken , ten einde dâer door hunne rampzaligheid voor 
te komen; en, aen de andere zyde, de fpoorlaaze on= 
bezonnenheid veler meníchen , welken desniettegen(taen* 
de aen hunne zondige begeerlykheden den losfen teugel 
vieren. De overdenking hier van moet ons alleszins 
aenfpooren, om ftandvastig te gelooven en ernstig tè 
overwegen, zo het geen God den onboetvaerdigen ge- 
dreigd ale den boetvaerdigen toegezegdheeft; om ne 
on oof 


i48 W. BATES, VERHANDELINGEN. 


door te krachtiger van de Zonde afgefchrikt, en tot de 
Deugd overgehaeld te worden. Eindelyk behooren wy 
‘er ons tevens door opgewekt te vinden, tot ene des te 
fterker erkentenis van onze verplichting aen Jezus Chris- 
tus, en zyne ons aen Hem ten naeuwfte verbindende 
Liefde, daer Hy ons, ‚‚ uit de vademlooze diepte der 
s> afgrond van de Hel, tot in den fchoot van Gad, tot 
„in den Troón der gelukzaligheid verheven heeft” 








Encyclopedie van de Historifhe, Wysgeerige en Wiskundige 

esenfchappen s grootdeels volgens de Schetfen van wylen 

den Heer H.S. REIMARUS, uitgewerkt, door J.G. BUSCH, 

Ge in de Wiskunde te Hamburg. Uit het Hoog- 

duitsch vertaald. Tweede Deel. Te Amfterdam by de Er- 

ven F‚, Houttuyn 1780. Behalven den Inhoud 248 bladz. 
in gr. okavo. - 


A stervelgens de alvoorens bepaalde orde van dit Werk , 
van welks inrigting en uitvoering wy ,emet de be. 
fchouwing van ’t eerfte Deel, een genoegzaam verflag 
gegeeven hebben, om ’t zelve als een nuttig en leerzaam 
Boek , inzonderheid voor de ftudeerende Jeugd, te doen 
kennen, is dit tweede of laatfte Scuk gefchikt, cot het 
nagaan der Wiskundige Weetenfchappen. 

‚De Hoogleeraar Busch, dit onderwerp zullende: behan- 
delen, brengt ons aanvanglyk onder het oog, het nut 
van een welingerigt encyclopedisch voorftel der Wiskun- 
de ; ontvouwt ons voorts de leer der grootheden in ’c 
gemeen; Een toont ons tevens aan het verband der Wis- 

unde met alle.andere Weetenfchappen ; 't welk hem te 
gelyk met een kort woord gewag doet maaken van de 
verfchillende verdeelingen der Wiskunde. 

By de Grieken droeg deeze Weetenfchap den naam 
van Mathefis , zo veel als Doflrina, Disciplina, of Onder- 
vyzing; 't zy om dat ze dezelve als eene Weetenfchap 
by uitneemendheid befchouwden, of om dat zy de eer- 
fte, en, door haar verband met de Wysgeerte, ook de 
Jaatfte was, die op hunne fchoolen behandeld werd. 
Ter oorzaake van dit verband paste men al van oudsher 
de Wiskunde op veelerleie Weetenfchappen toe, dat 
veelvuldige verdeeliagen van dezelven te wege bragt; 
de van 


J. BUSCH » ENCYCLOPEDIE. 140 


van waar nog eenigen in de voorige Eeuw, ìn hunne 

roote Leerboeken der Mathefss, 44 volkomen mathematie 
Dh disciplinen tellen. In de laatere Leerboeken heeft 
men dit ftuk met meer oordeelkundige onderfcheiding be- 
handeld, agt geevende op die Weetenfchappen, welken 
zich geheel en al, of doorgaande, wiskundig laaten ont- 
vouwen, en die van welker onderwerpen men weinig, 
of ten hoogfte niec alles, met eene wiskundige zekerheid 
zeggen kan. Onze Hoogleeraar , dit gade flaande, 
houdt zig aan de thans gebruikelyke verdeeling van de 
afgetrokken of zuivere en toegepaste. Wiskunde; dan hy 
oordeelt’ het madzaamst, ’t gten men gemeenlyk tot de 
Jaatfte brengt nog in twee clasfen te fchiften, naamlyk , 
in eene eigenlyk gezegde toegepaste, en in eene gemengde 
Wiskunde; tot welke laac{te dan die Weetenichappen 
behooren, in welke het gebruik van de gronden der zui- 
vere. Wiskunde flegts hier en daar plaats heeft. — Ter 
duidelyker ontvouwinge hier van {trekke het volgende , 
dat hy desaangaande wat laater bybrengt, als hy tot hct 
behandelen der toegepaste Wiskunde overgaat, 

‚‚ Mert de kennis van zekere dingen, zegt hy , is de bee 
fchouwing van derzelver grootte zo naauw verbonden, 
dat wij dezelve nooic ter zijde kunnen ftellen , wanneer 
wij belang (tellen, in hect doorzien van derzelver natuur 
en eigenfchappen, en in het verklaren van de. verfchijn= 
felen, die zich aan dezelve voordoen, Dergelijke din- 

en zijn de beweeging en krachten der lichamen; het, 
licht met alle zijne werkingen en verfchijnfelen ; de he- 
melfche lichamen , met alles „wac zich aan dezelve voor- 
doet; benevens de toepasfing van dat alles, tot, nut van. 
bet menschdom. Doch, in tegerdeel , zijn ‘er vete bee 
zigheden,.die tot de behoeftigheden, het genoegen en, 
gemak des menschlijken levens verftrekken, in welke 
men, wel zonder ophouden; zich mer de bepaling van, 
zekere grootheden moet bezig houden, doch die eene 
menigte van dingen en willekeurige bepalingen onderftel. 
len, die voor gene mathemartifche ophelderingen of be- 
wijzen vatbaar zijn. Men kan, bij voorb. van de bou. 
kunde, van de muzijk enz. die ten deele ware behoeften’ 
des levens vervullen, ten deele tot 's menfchen vermaak 
dienen, niet zeggen, dat het in dezelve alles op de ma. 
thefis aankome. In de architektuur fteunen vele dingen 
alleen op. de ondervinding , of op gebruiken die. willekeu- 

JÏ. DEEL. ALG. LETT.4. L. } rig 








150 JJ BUSCH 


rig zijn ingevoerd , op den fmaak , die zich nog niet vol- 

ens mathemacifche regelen wil laten dwingen , offchoon 
Bet waar is, dat de grondregels , volgens welke wij het 
ware fchoone beoordeelen, met zekere mathematifche 
sraarheden in verband ftaan. De theorie der muzijk is 
gegrond op de mathefis en de natuurkunde: doch her is 
ook zeker, dat men alle vermaak, ’t welk dezelve ver- 
oorzaakt , genieten kan , zonder zich met de theorie ‘im 
ze laten. De verfcheiden fmaak in de muzijk, die bij 
verfcheiden volken geheerscht' heeft, of nog heerscht „ 
zou niet hebben kunnen ontftaan , zoo alles in de muzijk 
op de mathefis gegrond was; wier gronden onverander- 


lijk zijn, en geene verfeheidenheid of afwisfeling in de. 





aad in toelaten. Van die dingen , met wier bee 
andeling de befchouwing van derzelver grootte naauwst 
verbonden is, kunnen wij derhalve zeggen, dat de ma- 
thefis een beftendiger toepasfing op dezelve vinde, dan 
in deze laatífte, in welke zij zich, om zoo te fpreken , 
alleen van tijd tot tijd inmengt. Wy hebben derhalven 
redenen , om 'er twee klasfen van te maken , en de eerfte 


tot de toegepaste , de laat{te tot de vermengde mathefis ce 


rekenen.” ; 


Uit kragte deezer verdeelinge handelt de Autheur hier 


eerst over de afgetrokken of zuivere Wiskunde, waartoe 
behooren de Geometrie , Arithmetica, Algebra en de Tri- 
gonometrie , of de Landmeetkunde, Rekenkunde, Letterreke. 
singkunde, ook wel Stelkunde geheeten, en de Driehoeks- 
rekeningkunde. Van jeder deezer Weectenfchappen een be- 
knopt verflag geevende, vlegt hy ’er ook hier en daar 
a Reece leerzaame aanmerkingen in, daar hem de be- 
fchouwde Weetenfchap aanleiding toe verleent. Zo 
deelt hy ons, onder anderen, by voorbeeld, mede .de 
volgende onderrigting nopens het verfchil cusfchen de 
Analytifche en Synthetijche Methode. 

‚> Men pleeg, zegt hij, ook de Algebra in haren ge- 
heelen omflag de Analyfis te noemen , gelijk , bij de Fran- 
fchen en Duitfchers, de gene die de Algebra in een 
wijden omvang verftaat, een Analyst heet. Doch dit 
is eigentlijk de benoeming van eene methode, die niet 
alleen in de mathefis, maar ook in de filozofij, tot 
kennis der waarheid, en tot overtuiging van derzelver 
zekerheid, gebruike wordt. Daar zijn over. het geheel 
twee wegen, om tot kennis der waarheid en tot over- 

tuí- 


EMEYCLOPEDIE, IS 


tuiging van hare zekerheid te komen: de eerfte is, wan* 
neer ik van de duidelijkfte en eenvoudigfte waarheden be- 
ginne, van dezelve tot haare naaste gevolgen , en voords 
van de gevolgen dier gevolgen, en zoo verder voordga , 
daar dan alles, wat uit de waarheid wettig en ongetwij- 
feld volgt, zelfs waarheid wezen moet. De rij van fluit- 
redenen, door welke het verband van de aangenomen 
ftelling , met de voorgaande waarheid, getoond wordt, 
is haar bewijs. De tweede is, wanneer ik eene ftellin 
in mijne gedachten,opmake, zonder vooraf te weten, o 
zìj waar of valsch is ; doch dan alles zoo oútwikkele, dat 
deze ftelling onderftelt, dat mij eindelijk blijkc, of im 
deze onderftellingen iets opentlijk waar of valsch zij. 
Kome ik in deze ontwikkeling en nafpeuring van alles , 
wat zulk eene ftelling onderftelt, tot ftellingen, die 
openlijk waar zijn, zoo is de ftelling waar , die niets dan 
waarheid onderftelt. Het is dan ook niet moeilijk , der 
famenhang van deze ftelling met de eerfte grondwaarhe= 
den te toonen „ien een bewijs van dezelve volgens de. eer» 
fte methode te ontwerpen. Doch verval ik tot openbare 
dwalingen , zoo is de ftelling valsch , die zulk eene opene 
bare dwaling onderftelt. De eerfte methode heet de Syn- 
shetifche, de tweede de Analytifche. 

‚> De Synthetifche methode doer eigentlijk alleen die, dat 
zij, 1) ten opzichte van waarheden, die reeds erkend 
waren , derzelver zekerheid aanwijst, Wanneer , bij 
voorbeeld , in geometrifche handboeken de leerftelting 
wordt opgegeven, in eenen ‘rechtlijnigen driehoek zijn 
de drie hoeken gelijk aan twee rechten ; zoo komt deze 
ftelling voor als eene waarheid , die de leeraar reeds er- 
kent; de fynthetifche demontftratie volgt dan, in welke 
het verband van deze leerftelling , met andere, reeds te 
voren erkende, waarheden, wordt aangewezen. Of 2) 
men gaat in dezelve van reeds erkende waarheden voord, 
tot andere, wier grond zich in de eerfte openbaar ont= 
dekt. Deze ftellingen noemt men dan cerollaria of gevol- 
gen. Doch in deze orde van mathematifche waarheden 
is veel willekeurigs, en vele Stellingen komen in het ee. 
ne boek voor als Leertftellingen, die in een ander def 
paam van Gevolgen dragen. oa 

Deze leerwijze is derbalven niet zoo zeer gefchikt tat 
de uitvinding van waarheden en van derzelver bewijzen, 
als wel om waarheden, ard reeds erkend waren, im woe 

2 ER 


152 J BUSCH: 


zelver verband aan te wijzen, ’t welk te. ontdekken’ dik- 
wils voor het verftand zeer moeilijk is. - De Ana. 
Iytifche leerwijze is van meer dienst, tot het ontdekken 
van waarheden, die, noch wij, noch iemand voor ons, 
ooit begrepen had.. Zij helpt ons niec alleen derzelver 
verband met andere waarheden onderzoeken , maar ook , 
wanneer wij tot valfche ftellingen vervallen, de gronden 
doorzien, uit hoofde van welke zij valsch zijn, 

‚‚ Beide deze bewijzen gelden in ’t gemeen , ook in de 
filozofij. De betogende leerwijze, waar mede de Wol. 
fianen zo veel op hadden, was niets anders dan de fyn- 
thetifche methode, Doch hoe dikwils maken wij, ook 
van deeze leerwijze, geen gebruik in onze filozooffche 
onderzoekingen, dat wij eene gewaagde ftelling ter ne- 
derzetten , dan derzelver onderftellingen ontwikkelen , en 
onderzoeken, of wij, in deze onderftellingen , op open-, 
baare waarheid of onwaarheid nederkomen. De zogce 
naamde reduêtio ad abfurdum in filozooffche gefchillen is 
eigentlijk niets anders, dan een analytiesch onderzoek „ 
nopens de onwaarheid van ecne ftelling.”” 

Op de befchouwing der zuivere Wiskunde volgt dan in 
dit Gefchrift wyders de eigenlyk gezegde toegepaste Wis- 
kunde. Hicr onder betrekt de Hoogleeruar de Mechanica, 
Optica, en de Astronomie, of de Beweeg. en Werktuipkun- 
de, Gezigikunde, cn de Hemelloepkunde. Daarbenevers 
brengt hy 'er nog toe de Akustika, of Wiskundige Mu- 
zyk, in zo verre derzelver theorie voor eene mathemati- 
he bepaaling vatbaar is. Hec laatstgemelde Stuk draagt 
hy beknoptlyk op zigzelve voor , maar de andere opge- 
noemde Weetenfchappen ontvouwt hy meer byzonder 
in derzelver onderdeelen. Zo draagt hy eerst voor ’t 
geen de Beweeg- en Werktuigkunde, in ’t algemeen , be- 
treft 5 en flaat voorts het oog op het geen omtrent de- 
zelve in aanmerking komt, zo nopens de Paste Licha- 
men , als de Vloeiftoffen en Plietftoffen (*). Op eene der- 

ge. 





(*) De Heer Vertaaler is hier, als uit zyne aantekening blykt, 
eenigzins verlegen geweest, met de overzetting van ’t woord Ji- 
quida, dat hem het Nederdyitfche waterige heeft doen verkiezen; 
maar beter onderfcheidt men, op het voet{poor van den keurigen 
Vertaaler der RE Lesfen van den Abt Nollet, de woor- 
den fiuida en liquida, of fluides En liquides, in 't Nederduitsch 
door Vloeiftoffen en Viietftoffen. Zie ook Wad. Letteroef. Mengel-- 
averk, VI D.bl.7, 8. 


ENCYCLOPEDIE. 153, 


gelyke wyze behandelt hy de Gezigtkunde, fpreekende 
vooraf van de Gezigtkende in ’t algemeen, en vervolgens 
van de Spiegelkunde , Doorzigtkunde en Verfchietzigtkunde 
in ’ byzonder. Hieraan volgt verder eene voorttelling 
van de gronden der verdeeling van de Astronomifche 
Weetenfchappen , met eene nevensgaande befchouwing 
van de Hemelloopkunde, van de ongegrondheid der Starren- 
wichelaary , van de Land- en Zeevaartkunde , van de Zonne- 
wyzerkunde, en Tydrekenkunde. By gelegenheid van dic « 
laactte Artykel maakc hy ook gewag van den Almanach, 
waaruit wy nog eene en andere aanmerking Kortlyk zul« 
len overneemen. 
‚ Toen men in de dagen van PFulius Cefar den verwarden 
Almanach eenigzins te rechte. bragt, hield men zig, ver= 
moedelyk gemakshalve, aan de bepaaling van ’t Zonne- 
jaar op 365 dagen en 6 uuren; befluitende den } dag, 
welken men dus jaarlyks overhield , in vier jaaren in te 
haalen, door ’t vierde jaar op 366 dagen te brengen. 
Dan de 11 minuten, in deeze rekening te veel genomen; 
maakten, in 130 jaaren, bykans een vollen dag , en dus, 
in 1430 jaaren, ir dagen. Dit verloop ontdekte men 
reeds in de vyftiende Eeuw, dan ‘t liep aan tot in ’c 
jaar 1582, eer Paus Gregorius hec in de Roomfche Kerk 
doorzette, om ’t verdere gevolg hier van voor te ko- 
men, bevelende dat men de elf dagen , die men te veel 
had, uit den Almanach zou weglaaten (*). Tevens 
werd ‘er, om voor het toekomende zorg te draagen, 
vastgefteld, dat alle laacfte jaaren van eene Eeuw, de 
vierde Eeuw uitgenomen zynde, geen fchrixkeljsaren 
wet. 


‚_(® Het getal van elf fchyot den Hoogleeraar hier misleid te heb. 
ben. Het verfchil tusfchen het Astronomisch. en Burgerlyk Zonne- 
jaar op 1x minuten, of naauwkguriger op 11 minuten en 3 fecun- 
den, gefteld zynde, geeft, in den tyd van 1257 jaaren, ruim 94 of 
ongeveer ro dagen. Ook was de tyd der dags en nagts gelyke 
lengte, in dat tydbeftek van 1257 jaaren, die verloopen zyn, ze- 
dert het Concilie te Nicea, in ‘t jaar 325, toen men den tyd der 
vieringe van ’t Paaschfeest beperkte, tot op het jaar 1582, toen 
Paus Gregorius befloot het gebrek te herftellen, to dagen ver- 
fchrikt. De Evennagtstyd viel in 't jaar 325 op deu er Maart, 
en in *t jaar 1582 op den 11 Maart; t welk dien Opperkerkvoogd , 
piet elf, maar tien dagen uit den Almanach deed weglaaten, om 
de zaaken dus weder op den voet van 't jaar 325 te brengen. 


L 3 


154 J. BUSCH 


weezên zouden; waardoor de zaak zo ver in orde ge. 
bragt is, dat de misrekening, in 19 Eeuwen, nog geen 
vollen dag kan uitmaaken. De Proteftantén, ten deele 
An van den Pays te veel gezags te geeven, ten 
eele begrypende, dat men nog te veel uit de oude al- 
manachsberekening behouden had, ’t welk der astronos 
mifche naauwkeurigheid hinderlyk was, kwamen veelal 
piet dan fchoorvoerende tot het overnemen van den 
Gregoriaaníchen Almanach; welken ook zommigen ver. 
heterden, door alles onmiddelyk volgens de Hemelloop- 
kunde te berekenen; het gulden getal, de inditien en 
epaêten ter zyde gefteld zynde. Dit heeft inzooderheid 
veel invloeds op de berekening van hec Paaschfeest, 
… en de daar van af hangende feesten; daar de Niceafche 
Kerkvergadering bepaald. heeft, dat men hect Paasch- 
feest, op dat men hect niec ten zelfden tyde met de 
ooden mogte houden, zou vastftellen op den Zondag, 
die onmiddelyk volgde, ap de volle maan, na dags ea 

pachts gelyke lengte in ’t voorjaar. | 
„ Dit onderftelda nu, vervolgt onze Schrijver, dat 
men onder de Christenen astronomij genoeg verftond, 
om het ware oogenblik, zo wel van de dags en nagts 
gelijke lengte, als van de volle maan te bepalen. Toen 
dit befluit gemaakt werd, was ‘er nog astranomijfche 
kennis genoeg onder de menfchen, offchoon niet onder 
de kristenen, en allerminst onder de leeraren der Ker- 
ke. Men heeft daarom ook allerlei hulpmiddelen toc 
dergelijke berekeningen verkozen, inzonderheid de zo- 
genaamde epakta, die miet naauwkeurig met de astronas 
mijfche gronden inftemmen, Het ergíte was, dat men 
de dags en nagts gelijke lengte op den 21 Maart van den 
An almanach , waarop het naar de rekening van 
ien tijd viel, voor beftendig vastftelde, Wanneer in de 
volgende tijden, met de averige werenfchappen , de as« 
tronomij geheel verviel, merkte men nochtans meer ca 
meer deze toenemende afwijking, en inzonderheid de 
verfchuiving van het Paaschfeest, met de veel te laat 
anderftelde dags en nagts gelijke lengte. Dit was de een 
nige aanleiding, die eenig fchrijver tot in de 1sde eeuw 
fomtijds had, om iets van de mathefis en inzoaderheid 
van de astronomij te bewerken. Mer de invoéring van 
den Gregoriaanfchen almanach, heeft zich de Roomfche 
kerk Gerst uit deze zwarigheid geholpen, Dach alles is * 
Ja 





ENCYCLOPEDIE, I55 


in hare almanachs rekening niet te recht gebragt, om 
dat zij het oude kunstmiddel cot de berekening van de 
maan , de epakten, niet verworpen hebben.” | 

Met het af handelen hier van, komt de Hoogleeraar, 
volgens zyne voorgeftelde verdeeling, ten laat{te tot 
de gemengde Wiskunde; waar toe hy vooral brengt, de 
Bouw. en Krygsweetenfchappen. By de befchouwing der 
Burgerlyke Bouwkunde paart hy, als daartoe behoorende, 
den Water. en Scheepbouw: en onder de voordragt der. 
Krygsweetenfchappen, behandelt hy de Tektika, met 
de Kastrameratie, voorts de Artillery- en Fortificasiekune 
de, benevens het geen het verdeedigen en aanvallen bee 
treft; waarop hy, teh flot, nog met een kort woord, 
de Fraafche. Krygsfchoolen , als van een nuttigen invloed „ 
met lof vermeldt. 





Recherches fur le Commerce. Ou Idées relatives aux 
interets des differens Peuples de l'Europe. T. Il. Pre- 
miere Parcie. A Amfterdam, chez M. M. Rey 1779. . 
In 8vo gr. p. 250 Pp. 


et geen wy, met de afgifee van het eerfte Deel , 
raakende deeze Onderzoekingen nopens den Koophandel , 
„ of Gedagten over de belangen der Handeidryvende Natien van. 
Europa, gezegd hebben (*), was genoegzaam om dit 
Gefchrift als een leezenswaardig Boek aan te kondigen, 
en een ieder naar ’t vervolg der behandelinge van dit on- 
derwerp te doen verlangen. Aan de gunftige denkbeel. 
den, diestyds ’'er van gevormd, fchict de Autheur ook 
in deezen geenszins te kort, veeleer mag hy gêzegd wor. 
den, in het thans gemeen gemaakte gedeelte 'er dermaare 
aan te voldoen, dat men des te fterker haake, naar de 
voltrekking van het Plan, dat hy zig met opzigt tot dit 
Stuk gevormd heeft ; waarvan hy ons , by voorraad , het 
volgende Berigt, by manier van eene Inleiding tot dit 
tweede Deel, wei heeft willen verleenen. 
Zyn Ed. het ftuk der Muntfpe:ten afgehafdeld, en het 
nadeel van derzelver vermenigvuldiging voor de En 
Chap: 


(*) Zie Hedend. Pad. Letteroef. VII D. bl, 400. 
n Ke D 4 


I só _ _RECHERCHES SUR LE COMMERCE. 


fchappy, in ’t eerfte Deel, ontvouwd hebbende, fchile 
na dic tweede, overeenkomf(tig met het teen voorgeltel, 
de, ter befchouwinge van de verdere gevolgen, der ver. 
meerderinge van dien overvloed van verbeeldende teke. 
nen, door Papieren, welken die tekens verbeelden. En 
hy onderrigt ons desaangaande hier terftond , dat hy, 
onder de benaaming van Papieren, niet alleen betrekt,al- 
les, wat Muntfpecien of derzelver Telswaarde verbeeldt , 
maar tevens alles, wat trekt, om hect credit, ’t zy van 
Mogenheden of van byzondere Perfoonen, te verfterken 
of te vermeerderen. Ter ontvouwinge hiervan maakt hy 
dit tweede Deel drieledig. — — In ’t eerfte zal hy zy- 
‚ne gedagten voorftellen over de voor- of nadeelen der 
hedendaagfche Banken voor de Maatfchappyen. ——= 
Het tweede fchikc hy, ter overweeginge van het geen 
men de Wandeling of den Omloop van het Geld noemt 
en wat daar toe betrekking heeft; dat hem aanlefding 
zal geeven, om te gelyk te handelen over den oor{prong 
der Kombarden, den ouden en tegenwoordigen Intress, het 
Crediet amtrent byzondere Perfoonen, met betrekking 
tot -den Koophandel , en ’t algemeene Crediet , of den 00 
fprong der Nationaale Schulden by meest alle de Mogen- 
heden.van Europa, micsgaders den invloed van dit alles 
op de geheele MAEOBARPA. —_— Voorts (taat het der. 
de Stuk van dit tweede Deel aanvanglyk te gaan, over 
de uicwerkzels der Wisfelbrieven; met nevensgaande aan- 
merkingen over *c heilzaame dier inrigtinge, en ’t geen 
ter verbeteringe van dezelve te wenfchen ware. Hier 
benevens zal dan de Aucheur zyne gedagten inededcelen 
over het Evenwigt van den Koophandel, en het groote 
voorftel van dit zyn Werk oplosfen; of naamlyk, de 
Koophandel in onze dagen niet te uitgebreid , en daar door na- 
deelig zy voor het weezenlyke belang van 't Menschdom? En 
op dic alles zal hy eindelyk laaten volgen eenige algemee- 
ne denkbeelden , nopens de waare belangen der verfchil 
lende Staaten van Kurapa; ten aandrange van ’t hoofd- 
bedoelde dac hy zig voorgefteld heeft; te weeten, to 
toonen : Dat de waare Rykdom van ieder Maatfchappy voor- 
waamlyk beftaht, in ’t- getal, de handige arbeidzaamheid en 
de leevenswyze van derzelver Ingezetenen: en dat gevolglyk 
alles, wat de goede zeden en bevolking kan benadeelen, na- 
tuurlyk te houden zy, voor flrydig met de 1waare belangen van 
4 Menschen, meme Vernes Geeft ons de an ss 
1 


ZECHERCHES SUR LE COMMERCE, 152 


kennen, dat hy „na ’t afhandelen van dit alles, nog.een 

Aanhangzel by zyn eerfte Deel zal voegen, nopens de 

Munten der. Ouden; gemerkte hem daaromtrent eénige 

gadere ontdekkingen ter haùd gekoinen zyn, welken ter. 

opbelderinge van het voorheengemelde kummen diènen, 

‚ Ter nafpooringe van het eerstgenoemde Stuk, de voor- 
of nadeelen der hedendaagfche Banken voor de Maat- 
{chappyen, handels de Aucheur eerst over de Bankén in 
’c ‘algemeen; dac hem inzonderheid gewag doet makcn 
van de Bank van Venetie , welker oprigting zommigen toc 
een zeer vroegen datum brengen, en die veelen aanzien, 
- als het model, dac men zig in de laatere Banken ter na- 

wolginge voorgefteld heeft. Zyn Ed. de gewoone mis- 
vatting hieromtrent tegengegaan hebbende, doet ons op- 
merken , dat men alle de verfchillende Banken tot twee 
foorten kan brengen. De eerfte foort komt voor als ec= 
ne. enkele bewaarplaats van een weggeleiden íchát; maar 
‚de tweede is te gelyk handeldryvende; waardoor het 
Bankcomptoir inkamt als de eerfte Bankier der Narie, 
ter plaatie daar men de Bank op die wyze ingerigt heeft. 
Beide deeze {oorten, zegt hy, zyn volkomen vereenigd 
in de Banken van Amflerdam en London; die hy by uic- 
ftek , ter behandelinge van dit onderwerp, tot een voor. 
beeld verkoozen heeft; en waaromtrent die van Amftzr- 
dam, ongeveer eene Eeuw voor die van London opgerigt, 
natuurlyk eerst in overweeging komt, 

„Onze Autheùr „den uieflag zyner nafpooringen , nopens 

die beide Banken, zullende mededeelen , vindt het voor- 

af geraaden, een duidelyk verflag te geeven van de ma- 
nier, op welke men den Handel dreef, zig omtrent de 
Geldwisfeling enz. gedroeg , vóór den tyd der oprigtin= 
gen dier Banken. Ingevolge hier van bepaalt hy zig 

#erst , tot een- beknopt gefchiedkundig verflag van den 

Hollandfchen Koophandel in vroegere dagen, tot dat “ie 

Regeering van Amfterdam, in den jaare 1606 het oprig- 
‚ten eener Bank reeds in overweeging genomen hebbende, 

ip den jaare 1608 daartoe beflaot; waarop de daadiyke 

Schikkingen in den jaare 1609 werkftellig gemaakt wer- 

den. Langs deezen weg tot de melding van het oprig- 
ten der Amfterdamfche Bank gekomen zynde, geeft hy 
voorts eene naauwkeurige befchryving van al het merk. 
waardige, dat omcrent derzelver bedoelde, fchikking, 
heflier, bedryf, en zo wel vroeger als laater tocftand, 

Eee L 5 vers 


hand 


158 RECHERCHES SUR LE COMMERCE; 


overweeging vordert, én openlyk gemeen gemaakt map 
. worden ; met nevensgaande oordeelkundige aanmerkingen 

gver dat alles. Op eene dergelyke wyze draagt zyn Ed. 
vervolgens voor, het gefchiedkundige beloop van den En- 
elfchen Koophandel tot aan de oprigting der Bank van 

ondon, in den jaare 1694 tot ftand gebragt; van welke 
de Autheur insgelyks een onderfcheiden verflag verleent. 
Uit de ontvouwing van dit alles leidt zyn Ed. 
ten Jaatfte af, dat de Banken, welken op den voet van 
die van Amflerdam ingerigt zyn, zeer heilzaam eh voor 
den Staat en voor den Koophandel zyn; maar dat zulks 
zo onbepaald niet gezegd kan worden van de Londonfche 
Bank en foortgelyken; als welken zeer groote verliezen 
en nadeelige verwarringen kunnen veroorzaaken , die het 
nut en voordeel, dat zy der Maatfchappyen konden toe» 
brengen, verre overtreffen. ’s Mans bêdenkingen 
desaangaande, vereifchen zekerlyk de oplettendheid van 
allen die ’er belang in hebben; en alte Liefhebbers van 
nafpooringen , welken den Koophandel betreffen , zullen , 
„by het doorbiaderen van dit Gefchrift, zo ten aanzien 
van het Gefchtedkundige, als ten opzigte van de Ban- 
ken, reden vinden, om des Authetrs aangewende moeie 
te danklyk te erkennen. a 











Gedenkfchriften , dienende tot de Gefchiedenis van LODEWYK 
XIV en XV... Door den Heer Abt miLLorT , Lid van de 
Academien der Weetenfchappen van Lions en Nanci. Wier- 
de Deel. Te Amfterdam by Yntema en Tieboel 1779. 
In groot oËtavo, 348 blade. 


n dit gedeelte, ’t welk zyn aanvang neemt met de ope- 
ning van den Veldtogt, in den jaare 1708, en voort- 
loopt tot de Utrechtfche Vrede in den jdare 1713, mec 
een beknopt verflag van ’tleevenseinde van Koning Lode- 
wyk XIV, in den jaare ry1s; ontmoeten we eene me- 
nigte van Staatkundige byzonderheden, welken ter op. 


helderinge van het voorgevallen in die dagen ftrekken. - 


De verfchillende inzigten van ’t Spaanfche en Franfche 
‘Hof ; welk laatfte inzonderheid, des oorlogens moede, 
fterk naar Vrede haakte, en *t Spaanfche Hof poogde 
over te haalen, om mede te werken ,of zig ten miafte wel 

te 


nt tn Dn nn a ne, = ka & 


MILLO1’s GEDENKSCHRIFTEN. - a59 


te lasten gevallen de póogingen en fchikkingen , die men 
aan ’c Franfche Hof werkftellig wilde maaken, om den 
Oorlog, mert de tegen hen vereenigde Bondgenooten „ 
ten einde rte brengen, geeven hier toe eene ruime (toffe. 
En onge oordeelkundige Schryver ontvouwt ons dessen. 
gaande, uit de hem ter hand gekomen Gedenkfchriften , 
even als omtrent de voorige gebeurtenisfen, ouder een 
aaneengefchakeld verhaal van ’c beloop der zaaken, zo 
van deeze als van de zyde der lbondgenooten, het merke 
waardigfte tus{chen die beide Hoven , en derzelver Staate 
kundigen, in deeze dagen voorgevallen. —— Gemerkg 
dit alles, vooral van de Franíche zyde, er vervolgens 
van die der Engelfchen, onze Bondgenooten, een zeer 
ooten invloed had op de omftandigheden van onzen 
taat, zo maakt zulks dit vierde Deel des te merk waar 
diger voor onze Vaderlandfche Leezers; ’c welk hen, 
die fmaak hebben, in eene gefchiedenis vooral van de 
faatkundige zyde te befchouwen, diet verflag met te 
meerder genoegen zal doen doorbladeren. Het bezef 
hiervan heeft ook, naastdenkelyk , den geagten Vertaa. 
ler deezes Werks genoopt, om by dit Deel, meer dan 
by een der anderen, etlyke aanmerkingen van zyne eigen 
hand te voegen; inzonderheid met betrekking tot zoda. 
nige byzonderheden , die onmiddelyk tot onze Gefchie. 
denisfen behooren ; welken overtuigelyk toonen, dat hy „ 
de vertaaling van een Staatkundig Gefchrift op zig ge- 
nomen hebbende, geen Leerling in ’t nagaan vân Staat. 
kundige onderwerpen zy. Zulks ftraalt boven al door in 
gyne aantekeningen, wegens het hier gemelde nopens 
de laatfte Vredehandelingen, die met het tekenen der 
Utrechtfche Vrede afliepen, waarop wy, als een aan. 
merkelyk voorval onzer Vaderlandfche Historie, nog een 

weinig zullen ftille ftaan. f 
Met den dood van Keizer Fofephur, den ryden van 
Grásmaand des jaars 1711, waarop de. verheffing van dese 
zelfs Broeder Karel cot de Keizerlyke waardigheid, ge- 
lyk men verwagt had, den raden van W ynmaand dese 
zelfden jaars, volgde, begreep het Franfche Hof dac 
ren van de toenmaalige qmftandigheden ernftig gebruik 
bchaorde te maaken, om de reeds ondernomen, en dik- 
werf geftaakte, Vredehandelingen door te zetten; ten 
welken einde het op nieuw alles aanwendde, om hee 
Spaanfche Hof tat het doen der naodige afftanden over 
| tc 





26e MILLOT's 


te haalen. Koning Lodewyk XIV ftond ‘er fterk op aan 
by zynen Kleinzoon, beweerende in een Brief van 22 
Jany 1711, dat ‘er voor hem geene andere goede raadfla= 
gen te volgen waren, dan die de Vrede konden bevor= 
deren, terwyl zy hem op den T'hroon zouden vestigen. 
De Markgraaf van Bonnac, als buitengewoon Afgevaar= 
digdé aan ’t Spaanfche Hof, met het noodige Berigt- 
fchrife ‚ ter verdere bewerkinge hier van voorzien zvn- 
de, bragt het eerlang zo verre ,dat Koning. Philippus Vv, 
met eigen hand, eene Volmagt fchreeve, waarmede h 
zynen Grootvader magtigde, om met de Engelfchen „ 
nopens de voorafgaande punten, overeen te komen. Ko. 
ning Lodewyk trof eene zekere overeenkomst met hun 
die, hoewel eenigzins anders dan men bedoeld had, 
zyns oordeels, niet van de hand geweezen moest wor- 
den; en Koning Philippus berustte, fchoon niet zander 
beruiging van tegenzin, in de gemaakte fchikking. — 
Daarbenevens drong Koning Lodewyk geftadig aan op het 
voltrekken van .’t Verdrag, dat men met den Keurvorst 
wan Beieren gemaakt had , volgens ’c welke die Keyrvorst 
gefteld werd, in de bezitting van ’t geene van de Ne- 
derlanden nog overig was. . Men draalde hier mede in 
‘Spanje, terwyl men in Frankryk naar de uitvaardiging 
der. daar toe noodige Staatsfchriften verlangde; waartee 
gen de Spaanfche Staatsdienaar, de Graaf van Bergeik , 
zig aankantte. Deeze Staatsdienaar, die by Philippus 
hooggefchat wierd, veel invloeds op hem häd, en waar- 
]yk vol yvers en doorkundig, maar zeer fterk met zyne 
eigen ftellingen ingenomen was, had naamlyk altoos ee 
ne onderhandeling mec Holland in ’t oog. „, Hy vrees- 
„, de, dat een plechtige afltand der Nederlanden, aam 
den Keurvorst, den Vrede of moeilyker te verkry- 
„ gen, of duurder zoude maaken ;en daarenboven maak. 
'…, te hy weinig ftaat op de goede. trouw der Liondenfche 
-,, Sraatsdienaaren , niettegenítaande men alle reden had, 
‚, om in dezelven vertrouwen te ftellen. Koningin Arn 
‚‚ na en haare Staatsdienaars verlangden niet minder na 
‚‚ den Vrede, dan-het Hof van Frackryk (*). De be. 
s, KEN” 


(*® , Men fchynt, [gelyk de Heer Vertaaler. reeds by eene voo- 
rige gelegenheid opgemerkt heeft,} aan het Spaaníche Hof, de ge. 
fteldheid der Engelfche Staatsdienaaren niet zo goed gekend te heb. 
ben, als aan het Franfche, Reeds in de Lente van het jaar 1710, 

Was 


Ld 


GEDENKSCHRIFTEN. 161 


, kende kuiperyen en ftreeken, die het aanzien van 
‚> Marlborough hadden over hoop geworpen (*), hadden 
2 BE 


was de Hertog van Shrewsbury tot Groot. Kanfelier aangefteld. Op 
den veertienden van Zomermaand deszelven jaars werd de Graaf 
van Sunderland, Schoonzoon des Hertogs van Marlborough, van 
gyne bediening van Geheimfchryver van Staat beroofd, en den 
Sften van Oogstmaand onderging de Graaf van Godolphin, Groote 
Schatmeester, en des Hertogs vertrouwdfte vriend , het zelfde lot, 
De Heeren Harley, St. Fohn en Darthmouth werden tot Staatsdie- 
naars aangefteld; niettegenftaande de Keizer, en de Staaten der 
Vereenigde Nederlanden, trachtten, de oude Staadsdienaars in bee 
dieninge te doen houden, was derzelver voorfpraak vruchtloas, 
zo wel als het aanzoek door de Bank van Engeland ten zelfden ein« 
de gedaan. Frankryk beloofde zich, niet. zonder reden, veel goeds 
van deze veranderinge. Men begon welhaast eene nieuwe Vredeg- 
handeling met de Engelfchen, die eerst voorgaven, gezamentlyk. 
met hunne Bondgenooten, te zullen handelen; doch binnen kort 
alles voor de Bon !genooten verborgen hielden, zo veel zy kon. 
den. Frankryk kende de gefteldheid‘deezer Staatsdienaaren , wist 
hoe zeer dezelven tegen Marlborough en de Whigs waren ingeno- 
men, en hoe noodig zy den Vrede hadden, vm zich in hunne: 
posten ftaande te houden, en om hunne verdere ontwerpen voort 
te zetten. En van deeze kundigheden wisten de Franíchen zich 
meesterlyk te bedienen. Men zie wagenaar Vad. Hist. XVII D. 
bl. 39r. enz. Een TiNDAL ín zyne Continuation, Vol. V. bl. 309. enz. 


(*) Abigail Hi, naderhand getrouwd aan den Heere Masham „ 
eene Nicht der Hertoginne van Marlborough, maar welker Vader, 
door onvoorzichtigen handel, zichzelven in den grond had gehol- 
pen, ws, zo wel als haare Zuster, cn twee Broeders, van de Her- 
toginne haare welvaart verfchuldigd. Deeze had haar, by Konin- 
ginne Anna, rog by het leeven van Koning wiLLram, eene Ka- 
merjuffersplaats bezorgd. Zy wist zich van de gelegenheid, welke 
haar deeze post verfchafte, om de Koningin dagelyks te’ fpreeken „ 
zeer wel te bedienen, om derzelver gunst geheellyk tot zich te 
trékken, en beloonde de weldaadigheid der Hertoginne , door -de- 
zelve, nevens den Hertog derzelver Gemaal, den Graaf van Gov 
dolphin, en de overige vrienden des Hertogs, te beronven van. 
de genegenheid der Koninginne. Zy werd hierin geholpen door. 
den Heere Horly, naderhand Graive van Oxford, ook eenen. 
Neeve van haar, maar die, naar men verhaalt, zich weinig met. 
baar bemoeid had, eer zy in gunst geraakte. Deeze twee wisten. . 
der Koninginne diets te maaken, dat de oude Staatsdienaars en-da 
Veldhecr, haar niet genoeg gezach Îieten,-.en de Koningin, die , 
gelyk alle Vorften, haar gezach liever zag vermeerderen dan 
verminderen, geloofde dit liguyk, en vatte eenen En 

ij r 


Padd 


162 MILLOT's 


ss Rn voortgebracht , geheel ftrydig met die van 
‚s deezen doorluchtigen en eerzuchtigen Veldoverften. 
‚, Men was in onderhandeling getreden; men was van 
s, weerskanten overeengekomen, met eene ongeveinsde 
‚‚ openhartigheid. De Hollanders hadden te vergeefs 
‚> hun best gedaan, om deeze onderhandeling te doen 
> Afbreeken (*). De vruchten derzelve te verliezen , 
, zoude het grootfte ongeluk geweest zyn, dat Frank: 
, rvk en Spanje had kunnen overkomen.” 

Niet minder fterk, dan op het afdoen van de zaak 
des Keurvorften , ftond Lodewyk op het uit den weg ruie 
men eener andere zwaarigheid. Men ftond eene Byeen- 
komst van Franífche , Engelfche cn Hollandíche gemag- 
tigden , te Utrecht, te houden ; maar Engeland en Hol. 
Jand waren niet gezind, terftond Brieven van Vrygeleie 
de aan Spaanfche Gemastigden, op dezelve, te verlees 
nen: en Frankryk wenschte het Spaanfche Hof over te 
haalen, om ’éer genoegen in te neemen, dat de Spaan- 
{che Gemagtigden ’er niet zouden verfchynen, dan na 
dat de voornaam{te voorwaarden van den Vrede’ geregeld 
zouden weezen (tf). In ’t voorftellen en aandringen 

| ier= 


ren afkeer op tegen dezulken, welken zy te vooren meest was 
toegedaan. „Account of the ConduB of the Dutches of Marlbò- 
sengh, Pp. 177 &c. De Schryver van een Fransch Stukje, onder 

en tytol van Zsfay fur les Grands Evenemens par les petites 
Caufes » verhaalt, dat de Hertogin, het verlies der gunfte van de 
Koningin bemerkende, in plaatze van te trachten, om dezelve 
door infchikkelykheid weder te winnen, alle gelegenheden waar- 
pam, om der nieuwe gunftelinge en der Koninginne fpyt te ver- 
oprzaaken. Part. 1. p. 216. De Hertogin fchynt eene Vrouw 
geweest te zyn, van te veel moeds en oprechtheids, om de gunst 
van Anna door vleiery te winnen of te behouden.” 


(*) „ De Hollanders hadden niet bun best gedaan om den 
Vredehandel te doen afbreeken, maar wilden alleenlyk, dat meu 
hiet dan met gemeen overleg zoude handelen. De Engelfcben 

ven voor het zelfde te begeeren, mear hielden hun woord 20 
lecht, dat zy, meer dan vyf maanden lang, heimelyk met Frank- 

handelden, zonder den overigen Bondgenonten ergens kene. 
nis van te geeven. Zie WAGENaan ter aangch. plaatze, en bl. 
416 enz.” 


(f) „ Men konde de Gezanten van Philippus op de byeen. 
komst niet toelaaten, zonder hem te erkennen in de aangemaa- 
tigde hoedanigbeden van Koping van Spanje, (gelyk de Graaf 

d … van 


GEDENKSCHRIFTEN. 168 


hiervan vond de Franfche buitengewoon Afgevaardigde 
een merkelyken tegenftand, vooral van de zyde des 
Spaanfchen Staatsdjenaars; wiens denkwyze in dit geval 
overeenkwam met den moed des Konings, het onvere 
fchrokken charafter der Koninginne, en den aart des 
Spaanfchen Volks. Men kwam Hierdoor zelfs wel eens 
tot fcherpe woordwisfelingen: maar de noodzaaklykheid 
van den Vrede, en ’t onvermogen , om ‚buiten de hulp van 
Frankryk, den Oorlog uit te houden, bragt het Spaan. 
fche Hof in eene onvermydelyke afhanglykheid , en Roode 
zaakte het, om zo te Brbekent Frankryk hier in ten 
wille te zyn. De Bondgenooten ftonden aan op hunne 
weigering; en Lodewyk vorderde cen Volmagt., die uits 
geftrekt genoeg was, om, in den naam van Philippus , 
alle noodzaaklyke afftanden te doen, met uiczonderinge , 
evenwel van Spanje en de Indiën. „, Het verbaaze,” 
(fchreef die Vorst, by deeze gelegenheid , onder ande. 
ren aan den Heere van Bonnac, den 22 December) 
s hem [te weeten Philippus) niet, dat hy in den Brieve 
s‚ van welken ik U hec Affchrift zende „” (deeze Brief 
was gefchreven door BOLINGRROKE , op verzoek der Ale 
gemeene Staaten,) „ de uitdrukking ziet van den Her. 
> teg van Anjou; en der gewezen Keürvorften van Keulen enn 
„> van Beieren. Deeze zyn de laatfte uitwerkzels der 
s‚ boersheid en der wanhoope van de Hollandfche party , 
»‚-die hardnekkig het voortzetten van den Oorlog bleef 
> vorderen {*). Zy zal welhaast van ftyl veranderen , 
‚ Ber 


van Bonnac den Koning duidelyk onder 't oog, bragt) en dít be- 
geerde men niet te doen, voor dat men gezien had, hoe de 
Vredeshandel zoude afloopen, fchoon reeds in deezen tyd, ook 
hier te Lande, niet-weinigen van gevoelen waren, dat men Phi- 
bippus Spanje en de Indiën moest laaten behouden, zo, om da6 
3y tot de verovering dier Landen geene kans zagen, zedert def 
Veldflag by Villa-viciofa, als, dewyl Carel, door den dood van 
zynen broeder Lomas, bezitter geworden w:s van de“geheels 
Oostenrykíche Heerfchappye, en denzelven ook eerlang in de 
Keizerlyke berde opvolgde. WaczENAAR XVII Deel, bh 
399. Ook weigerde men de Gezanten der Keurvorften van Beie- 
ren en Keulen te ontvangen, die beiden in den Ryksban waren. 
ld. bl. 424. 428.” 

(*) De befchaafde Lodewyk de XIV had eveneens gehandeld om- 


ken Willem dam II, welken by, niet voor het {uiren br bn 
. ys- 





164 - MILLOT S » 


9» gelyk zy tegenswoordig reeds genoodzaakt is-taveran. 
„ deren van gedrag.” Weinige dagen , na het ontvangen 
van deezen Brief, gelukte het den Markgraaf van Bonnac 
de begeerde. Volmagt voor zynen Vorst te verkrygen. 
Zelfs deed de Graaf van Bergeik gewilliglyk wat men van 
hefn begeerde; zich vleiende, daar hy vervolgens een 
der Gevolmagtigden zou zyn, dat hy als dan, wanneer 
de Spaanfche Gevalmagtigden op de Byeenkomst te Ut- 
recht zouden toegelaaten worden , wel ftoffe zou vinden, 
ter oefeninge van zyn Staatkundig beleid. Alles dus ge- 
fchikt zynde, zo volgde eerlang die (taatlyke Byeenkomst 
zelve, welker eerfte zitting geliouden werd , op den ooften 
van’ Louwmaand des jaars 1712; waarop eindelyk, na 
veelvuldige gnderhandelingen, de Vrede, tusfchen Frank- 
ryk en Engeland , benevens &avoijc, Portugal, Pruisfen 
en de Staaten, Qp derzelver tekening, den twaalfden 
April des volgenden jaars, den Volke te Utrecht open- 
Iyk aangekondigd werd, Doch van dit laac{te behelzen 
de Gedenkfchriften, in deezen door den Heer Abc Millot 
gebruikt, niets, vermids ze zig niet verder uic{trekken , - 
die tot het jaar 1711. Ter dier oorzaake verwyst hy 
den Leezer. verder, nopens dit Stuk, wel inzonderheid, 
tot de Gedenkfchriften van Torci, en meldt desaangaande 
alleenlyk het volgende. 
„… In deeze laastgennemde Gedenkfchriften zict men , hoe 

„‚ veel toegeevendheid de Engelfche Staarsdienaars, hoe 
„‚ groote begeerte zy ook mochten hebben om den 
‚‚ Vrede te fluiten, gebruikten omtrent hunne Bondge- 
„‚ nooten, en vooral hoe veele infchikkelykheid jegens 
„‚ de gevoelens van een trots en onftuimig Volk, dat de 
‚, Staatsdienaers zyner Koningen ftraft over de verrich- 
2 UID: 


Ryswykfchen Vrede erkende als Koning van Engeland, en tot 
dien tyd toe gecnen hoogeren titel gaf dan dien van Prins van 
Oranje, fchoon Willem zekerlyk een veel gegronder recht, de ver. 
kiezing, naamlvk, van een vry Volk, dat zynen dwingeland ver. 
dreven had, of door denzelven verlaten was, had op den lngel- 
chen throon, dan Philippus op den Spaan{chen; daar 't Huis van 
._ Oostenryk eenen wettigen eisch had op de Spaanfche Nalaatenfchap. 

En zo ne Engeland en Holland Philippus niet erkenden als Ko- 
ning van Spanje, konden zy hem geenen anderen titel geeven dan 
dien van Hertop van Anjou. Dat ook de Hollanders van - 
wenen eerlyken Vrede niet afkeerig waren is boven sen 

ee ë aar 





„GEDENKSCHRIFTEN,. 165 


„5 tingen, welke: het veroordeelt (*). Men ziet în dat 
Werk , hoe de dood des tweeden Dauphins, gevolgd 
van die van deszelfs oudften zoon, deed vreezen , dat 
de beide Kroonen op één Hoofd vereenigd zouden 
worden ; den plechtigen afftand, welken men vorder- 
de van Philippus V , om deeze ongerustheid te verdry- 
ven; en:de ftandvastigheid, met welke hy zyn ver- 
woest Ryk verkoos boven de vleiende hoop van. wel- 
haast Frankryk, en een gedeelce van Italie , te bezit- 
ten (}). Men ziet daar den hoogmoed der Hollande. 

ren gefnuikt door den Maarfchalk van Villars , en den 

Prins Eugenius, na zoo veele overwinningen, op zy- 
ne beurt geflagen. De Vrede werd gerekend in het 

‚ jaar 


5’ 
23 


Maar zy wilden, dat men de Wapenen niet nederleide, zonder 
van zulken Vrede verzekerd te zyn.” | 


(*) Men weet bykans niet, hoe men deeze woorden van den 
Schryver moet opneemen. Meent hy ze ernstig , af fpot hy? Te 
recht noemt hy de Engelíchen een trotsch en fini Volk. One 
ze Nederlanders he ‚ 20 wel als verfcheiden andere Volken, 
daarvan niet dan te veel andervinding. Maar met hoe groote 
trouwhartigheid deeze onze goede en getrouwe Bondgenooten, by 
de Utrechtfche Vredehandeling, waakten voor de belangen vanden 
Staat, hoe vriendiyk en gemeenzaam zy met de Nederlandfche 
Staatsdienaars omgingen, met hoe groote openhartigheid zy den- 
zelven van alles kennis gaven, en met welk eene belangloosheid 
zy de grootfte voordeelen voor ons bedongen, kan men leezen by 
Wagenaar, by Engelícbe Schryvers zelven, als Tindal, Burnet en 
het Raport van het geheime Committee, aangefteld onder de Regee- 
ringe van Koning George deriÎ. Ondertusíchen moet men aanmer- 
ken, dat men dit alles meer te wyten had aan dè Staatsdienaaren , 
dan aan het Volk, waaronder veelen verre waren van dit gedrag 
goed te keuren.” 


(f) „ Billyk mag men twyffelen, of Philippus alle hoop op der 
Franche Kroon opgaf, wanneer men in aanmerking neemt, dat 
Terct zelf aan de Engelfche Staatsdienaaren, met ronde woorden, 
en in de fterkfte uitdrukkingen, verklaarde, dat. het recht ven 
Philippus op de Franfche Kreon, door geenen afftund, konde weg- 
genomen of verloren worden. Zie WAGENAAR Vad. Hist. XVII 
Deel, bl. 472, en breeder Tinnar. Contin. Vol. V. p. 514 enz. 
En dat Philippus naderhand dien afftand van weinig kracht oordeel- 
de, blyke: genoeg uit zyn gehouden gedrag. geduurende de min- 
derjaarigheid van Koning Lodewyk den XV. Zie wAcENaAR XVIII 
Deet, hl 163 ens. 


HL. DEEL. ALG. LETT. NO. 4. M 


166 MIELOT'S GEDENKSCHRIFTEN. 


zo jaar 1913. Lodewyk XIV behield den Elfas, welken hy 
, had aangeboden af te ftaan; Philippus bleef in de be 
… zittinge van Spanje en de Indiën; en Keizer Carel de 
> VI wilde den Oorlog voortzetten, en verloor groo- 
», te voordeelen , welke hy getrokken zou hebben van 
eenen Vrede ter rechter tyd gefloten. ” 

Voorts ftaat ons, nopeos dit Vierde Deel nog te mel- 
den, dat het zelve, buiten eene menigte van berigten 
raakende deeze en geene byzondere voorvallen, die ge- 


duurende dat tydperk, zo in het Geestlyke als Waereld. 


Iyke, opmerking vorderen, ons een verflag geeft van 
eenige eigenhandige Gefchriften van Koning Lodewyk 
XIV; die de Hertog van. Noailles uit het vuur gered 
heeft. ‚, Op eenen avond, naamlyk, in het jaar 1714, 
‚, zond de Koning den Hertog in zyn geheim vertrek, 
5, om daar papieren te zoeken, die met des Konings 
s, eigen hand gefchrevên waren, en welke hy wilde 
s‚,in het. vuur werpen. Hy verbrandde ‘er terftond 
s, verfcheiden van, die betrekking hadden tot den goe. 
‚ den naam van fommige perfoonen ; hy ftond gereed 
‚om al het overige te verbranden; Aantekeningen, 
‚, Berichten, Brokken van zyn opftel, betreffende den 
‚, Oorlog of de Staatkunde: de Hertog van Noaiiles 
„> bad hem ernstiglyk, dat de Koning ze hem wilde 
> geeven , en hy verwierf deeze gunst. Hy heeft, 
‘in het jaar 1749, de oorfpronglyke Schriften ter 
‚,‚ bewaaringe. hedergelegd in des Konings Boekery.” 
=_— De Heer Abt Mitlot meldt ons derzelver alge- 
meenen inhoud, en deelt 'er te gelyk nog eenige by- 
zondere aantekeningen uit mede, die ’'s Vorfften charac. 
ter ter eere trekken. | 


Kort 


MORACHIUS, KORT VERHAAL. 267 





Kort Verhaal van eenige zeldzaame ern weetenswasrdige Byzonder- 
heden, alomme 30 zeer niet te vinden, en mede voorgevallen by 
de roemnustige en zeer merkwaardige Inneeminge van 's Hertogen- 
bosch en Wezel: gepaard met, een beknopt aaneengefchakeld Ge- 
Jchiedverhaal van die beide zonderlinge Gebzurtenisfen: wel eer 
in 't Jaar 1629 zo kort op, on na den anderen voorgevallen; en 
nu op verzoek uitgepeeven, by gelegenheid van des Audeurs 
plegtige Redenvoering, gedaan den 16 September 1779. ter ge- 
dagtenis van 't derde Fubile der verovering deezer Hoofdftad, 
als mede flrekkende tot een vermeerderd Aanhangzel, van 5yne 
seeds voor 21 Jaaren gedaane, en nu ook mede wederom van 
nieuws uitgegeevene, Leerreden over die zelve Materie. Door 

‚_ JOACHIMUS MOBACHIUS, Rustund Leeraarte's Bosch, Ze's Bosch 
by J. en H. Palier, 1779, 20 blads. in 4to. 


De thans ruim tachtig jaarige Eerw. woBacnius, den 17 Sept. des 

ar 1758 het Jubilé der veroveringe van 's Hertogenbosch ge- 
wierd hebbende, voelde zich, niettegenftaande zyne bekomene 
rust, opgewekt oin den 17 Sept. des Jaars 1779, het rso Jaar, 
en dus bet derde Jubilé deezer Gebeurtenisfe, andermaal plegtig 
in ’t openbaar te vieren. De Prediatie ter voormaatige gelegen: 
beid gedaan ziet het licht, de laatfte heeft hy niet uitgegeeven$ 
maar de eerfte thans doen herdrukken, en tot eene bylaage hier 
van dient het gemelde Verhaal, in den opgegeeven tytel, breed 
genoeg omfchreeven. Het kan. dienen tot einden door zyn Eer: 
waarde zelve in ’t voorberigt gemeld. „ Om die geenen die hier 
of elders, myne voorheen gedrukte Leerrede reeds van over lan- 
ge mogten bezitten,en dus geene lust hebben, die van nieuws zich 
eigen te maaken, niet verfteekon te laaten blyveh van zo veele 
nieuwe en merkwaardige byvoegzels, in de voorige niet te vinden 
of flegts maar met een woord toen aangehaald, zo is men te raade 
geworden, om ‚ten dienfte van dezulken, deeze merkwaardige by* 
voegzels, nevens een omftandiger Gefchiedkundig verhaal van het 
onverwagt en 20 merkwaardig snneemern van Wezel, met een apart 
Titulblad, ook afzonderling voor hun, die meerdere kosten. willen 
menageeren, uit te geeven, als welken zulks dan van zelfs ligtlyk 
agter de voorige gedrukte Leerredeu kunnen laaten inriaaijen : ter- 
wyl het zelfs ook anderen, dien. het niet convwenieert, dezelve 
tweede dus vermeeiderd ‚te. koopen, eù egter ter gelegen. 
beid van dit derd: Fubilé, door my.gerierd, begeerig geworden 
zyn, om ten minften iets merkwaardigs aangaande.de verovering 
van 's Bosch en Wezel, ter gedagvenis,- oak zelfs van hunne Kinde- 
ren En Kindskinderen, in eigendom te bezitten, voor een kleintje, 
konnen dit afzonderlyk Aanhangzel bekomen.” 


M 3 De 


168 DE SPECTATOK DER JEUGDe- 





De Spelator der Jeugd, of Menpelingen ter vorming van het Ver- 
fland, den Smaak en het Hart. Uit het Hoorduitsch vertaald. 
T Deel. Te Amft. by J. van Gulik, 1779. Behalven de Voerre- 
den 259 bl. in 8wo. 

En Speêtatoriaal Werkje, waar wan het plan des Hoogduitfchen 

Schryvers voel goeds belooft. Het is voornaamlyk, fchoon 

het jeugdig deel der beminnelyke Sexe niet geheel vergeeten 
wordt, voor aankomende Jongelingen gefchikt. De SpeBator le- 
vert de vrugten zyner waarneemingen, in veelerlei zaaken, op, 
ook die tot het geleerde onderwys behooren. Hy bedient zich 
van de Gefchiedkunde, en mengt 'er leevensregelen onder, ont: 
Jeend van de deugdzaamfte Meníchen van hen, die 's Menfchea 
hart, en de verfchillende betrexkingen ín het leeven , grondig ken- 
nen, en geftaafd door eigene bevindingen en waarneemingen : hy 
doet waáarfchuwiagen en vermaaningen ten opzigte van de gevaa- 
ren en klippen des leevens,waar voorde Jeugd, voor welke deeze 
bladen beftemd zyn, zich welhaast zal blootgetteld vinden: hy deelt 
gikwyls nutte anecdoten, kleine bemerkingen, gezamelde Brieven 
van jonge lieden mede, die weezenlyke origineelen, en geene ver- 
dichtzelen zyn: hy zoekt den (maak te verwekken in het zinnelyk 
fchoone en het zedelyk goede, door het ontleden van beproefde 
meesterftukken. Hy fchryft niet voor Kinderen , wier zielsvermo- 
gens nog zeer zwak zyn, maar voor de rypere Jeugd, die „eenig: 
zins bygeftaan door anderen, zelve reeds haare verdere vordering 
kan uitwerken. 

By de Nederduitfche Vertaaling heeft men eenige ftukken geheel, 
en andere voor een gedeelte, overgellagen: als te byzonder he: 
trekkelyk tot Duitschland: en de Boekverkooper verzoekt „ dat, 
29 iemand, kundig in het ftuk der Opvoeding, den Speêator der 
deugd, met origengele of andere, tot deeze Landen byzonder 

etrekkelyke, opftellen gelieft te verrpken, men dezelve aan hem 
zende: welke hy belooft, indien zy met de oogmerken en het 
plan van dit Werkje overeenkomen, in de volgende Declen te plaat- 
zen, en de moeite naar behooren te vergoeden.” 

Het tegenwoordig eerfte Deeltje bevat XXV. Stukjes van zeer 
onderfcheiden aart, beantwoordende aan den Tytel van Mengelin: 
gen: die op verre na alle niet op denzelfden prys te fchatten zyn: 
en geen wonder, ‘er „ komen Opftellen in voor van jonge Leetr- 
lingen, die zy onder het oog van hunne Leermeesters en dous 
deeze aangevoerd, of anders ook wel geheel door eigen kragten, 
gemaakt hebben;” die, „ gelyk de Hoagduitche Voorvedenaar ve 
zinmerkt,”in geenen deele moeten befchouwd worden als voorbeci 
dea ter navolging: maar als. zodanige, welke kunnen dienen om 
anderen op te wekken. „ Myn Neef ” dus luidt een Familie- Ver“ 
haak, bier de AVL plaats beälgsdende „ Mya Neef, cou at 


E'S SPECTATOR DER JEUGD. 169 


onbedorven zoon der natuur, zond my voor- eenigen tyd het vole 
gende aandoenlyke verhaal. Waarom zou ik 'er iets in veranderen? 
Hier is het, waardfte P. 

;  Myn'Vader word door zyn beroep dikwils geleid naar de nederf. 

e hutten der armoede, en fomwylen verhaalt hy ons tooneelen 
uit dezelve, die.een fteen zouden kunnen beweegen, en. die ons - 
allen in traanen doen uitbarften. Veelmaals kunnen wy niet bezef- 
fen, dat in het midden van zo veele ryke en vermogende lieden 
nog zo veelen woonen, die onder elende zuchten. Maar wie ge- 
naakt hunne hutten? En zy hebben veelmaals niemand, dien zy. 
zouden kunnen zenden, zegt Vader. 

„Eens vond hy de Weduwe van een Soldaat, op eef elendig 
ftroobed, met den dood worftelen. Op haare zyde lag een klein 
meisje, dat met de flappe nederhangende hand zyne zieltoogende 
moeder ftreelde. Wanneer myn Vader in de kamer trad, liet bet 
de hand der moeder vallen, lachte hem zoetjes toe, ftak de hand- 
jes naar hem uit, en, toen hy zeide, wil je by my komen Kind? 
kroop bet naar hem toe. , Terftond nam hy het Kind in zyn buis „ 
bragt het op, en liet het onderwyzen , want hy dacht om de woor-e 
den van jusus. „ Zo wie zodanig kind ontfangt in mynen naam „ 
‚‚ die ontvangt my.” En nu dient hem het meisje en bemint hem , 

elyk een Kind zynen Vader bemint. Wanneer hem het meisje 
dank zegt, dat zy zeer dikwils, en zelfs met traanen, doet, dan is- 
hy gewoon te zeggen: con beval u immers zo liefderyk aan my- 
ne befcherming en zorge, wie zou jets van dien aart kunnen 

weigeren? En dan zegt hy tegen ons. Doet wel Kinderen t 
gep vergeld ons zulks met gantsch byzondere zeer groote vreug: 
de, en de gedactten, iets van dien aart gedaan te hebben, ver- 
‘oorzaakt voornaamlyk dan een groot vermaak, wanreer men reeds 
met den eenen voet În het graf gaat, gelyk ik, myne lieve Kine 
deren. Als dan, waarde Oom, fchreijen wy allen,en zyn nict in 
ftaat Iets, ook niet hct minfte, te antwoorden”, 





De Banfche: Spion te Londen. Eerfle Stuk. In 's Gravenhuge, 
by H. H. van Drecht. | 


Deeze Franfche Spion te Londen, die zyne Leezers, op eene 
vreemde wyze, de geheele wereld rondvoert, verklaart: „ Ik 

was van voorne&mens aan het hoofd myner befpiegelingen, eene 
segel Hebreeuws, Grieksch of Latyn te plaatzen, het geen haar 
een grooten naam zou gegeeven hebben: dewyl 'er niets is, dat 
meer gezag aan een tydchrift geeft, dan die bewyzen van ge- 
leerdheid. De Leezer blyft nooit in gebreke van cen werk 
levendig te vinden, wanneer de Schryver de fpraak der dooden 
bruikt. Maar ík ‘heb bevonden, dat de waanwyzen van deeze 
EEUW HOMERUS, HESIODUG, PLATO, JUVENALIG ; En anderen reeds 
wen M 3 in 


sd 


10 Be PRANSCHE SPION. 


in duizend ftukjes gekorven hebben, om 'er hunne boeken mede 
te verfieren „en dat die plaesen tegenwoordig niet dan opgewarmde 
kost zyn, in de Letterkunde ; daarenboven heb ik gedacht, dae 
een text nièt paste’ dan voor een opftel of voor een preek ; maar 
de voornaamfte reden die my bepaald heeft om ‘er geen gebruik 
van te maaken, is, om dat de Latyníche Schryvers eens uitgeput 
zynde, èn ‘er geen nieuwe voor den dag kunnende brengen, men 
gezegd zot hebben, dat ik op het end van myn latyn was; het 
_ welk de’ grootfte-fchande ís , men tegenwoordig eeften Geleer- 

den ken aandoen, 

„ Evenwel zou ik niet gaarne zieh, dat men dagt, dat dit eene 
 wevlbgt ís, war van IK ‘gebfuik maak , om myne onkunde te be- 


dekken’, en dat ik nooft gêmeën(chap gehad beb met de groote 


geesten, die veor twee duizend Jaaren leefden, Om het gemeen 
van inyne Latfnítess te overtuigen, zal ik hier eene ry latyníche 


Liabten plaatzen, met de vértaaling daar onder, op dat de Bis-' 
€ 


hoppen en lDatnes van rang het zelve zouden verftaan kunnen. 
Kk zal meer doen; ík aal zeggen tot welk een einde ik dezelve 
zou gebruikt hebben, indien ik ze tot een Zinfpreuk voor myne 
Redenvoeringen verkoozen hadt:” —_ Dit doct de Schryver, 
en vult ‘er eenige bladzydeh mede. | ed 

Doch, miettegenftannde deeze betuiging van geen Spreuk of 
Motto te gebruúiken, vinden wy op den Tytel de bekende plaats 
uit HORATIUS. 


Quid verum atque decens curo et rog ct omnis EO 
In hoc fum. 
+ s 
t Ware te wenfchen, dat hy, deeze altoos in '€ oog gehóuder 
hadt; het verum en decens of het waare en betaamelyke ontbree- 


ken, daar zy, volgens dit woord van gogarius, het hoofdbe- - 


doelde in allés moesten weezen, niet zelder. 

Wy zullen ons niet ophouden met 'er ftaaltjes van te leveren, 

zouden onze Letteroefeningen ontcieren. Alleen willen wy nog, 
eer wy dit luk ter zyde leggen, met de efgen woorden des Spiers 
opgeeven, wat de Leezers van hem te wagten hebben, en hier 
uit mogen zy zelve beoordeelen hoe het zeggen van uoRATIuS met 
dit Werk ftrooke. df je 

„ Een Fran/che Spion te Londen onderftelt een maaker van Las. 
ter(chriften, een' ftookebrand, Een letterkundigen moordenaar, 
welke, den (lag toebrengende, de hand wegtrekt. 
_ _‚ Voormy ik verklaar al hier, dat ik geene zottigheden aan de 
lieden zeggen zal, veel min aan de Grooten; het is my niek onbee 
kend, dat 'er in die hooge ftreek ven de waereld zeer gekke 
menfchen zyn; maar zy zyn hoven de berisping: alle pylen die 
men op hen afíchiet worden (omp; 't geen men wegt verliest zyne 
kregt en ban hea niet bereiken. 

. ” Myne 


EB FRANDSER- IPYON. 7E 


s‚ Myne waarneëmingen zullen niet:den de openbaare ondeugden 
en de algemeene ftaatkundige en zedèlyke vebreken aantasten. Ik 
bezit genoeg letterkundige zwetferp, om eenen byzonderen bie 
te verachten; ik zal hiet dan tegen gantíche Legers ftryden; dit is. 
een bewys van myne befpiedkunde. : 

‚ Wat de onderwerpen betreft, ík zal dezelve verwisfelen. 
Ken Schryver, die een tydfchrift in het licht geeft, moet doen als 
een Groote, die open tafel houdt, welks Spyzen met den verfchile, 
lenden fmaak van'zyne gasten moeten overeenftemmen. . — 

… Or my: naat de verfcheidenheid der fmaaken: van: m 
Leezers te fchikken, ziet hier hoe myne letterkandige tafel: be. 
diend zyn zat. Bet 

Ik zal eene Sòep geeven voor alle SFanpotages, die my de eet 
zullen aandoen, om zan myne tafel te ecten; een groot ftuk gee 
braade rundvleesch, gèlchikt voor de Engelfchen, EN wepe goede 
maaltyd in de letterkunde zouder’ doen kunnen, zonder de rogste 
Deef ; cen groot fluk, zwaar om te verteeren, over de wei te 
der Vorsteh, voor de geenen, die een fterke en heete maag heb- 
ben in de-ftäatkunde; hoenders voòr de zwakke geftelten én de 
geestige werken, die riets dan wit vleesch verteeren kanmen; ras 
geuts vóor de franfche Leezers, dia voor eene faus dyn, daar Ca« 
neel, Nagelen en Nootemuskaat inkomt; opgejaagde reom , voor 
de geenen, die aith' niet niet anders dan het pt bar beuzel. 
achtige en. ydete blauwboekjes ophouden; en op het-einde van de 
maáltyd, op het defèrt, kleine aangenaame vertelkingtjer, voor hen 
die zich op de fraatje letterkunde toeleggen” Ee 

Alle deeze Spyzên moeten onze Nederlandfche Leezers nict zeer 

ond hebben, althans wy zieh op den Tytel, dat deeze eerfte 
aanrigting in de Jaare 1778 is opgefchoteld; en, voor zo verve wy 
weeten, is ‘er nog geen tweede gevolgd. Ook zuilen zy onze 
Leezers niet uitgenoodigd hebben om van dit eerfte meer tè pfoe- 
ven. 





Hekelende Verhaalen. Naar het Hoogduitsch van den Baron. 
‚ WS&TzEL, Kamerheer van haare. Rusfssch Keizerlyke Majefteit. Ifte 
_. Deel. Te „mf. by A. E. Munnikhuizen, 1779. în 8yo 195 bl. 


’ Js eene se onde aanmerking van zeker Fransch Schryver „ De 
„… vroegfte Wysgeeren verwierven greoten roem, met dê 

‚… Meafchen, de beginzels der Deugd, en de betragting van hun- 
… nen Pligt, te leeren. Maar welhaast heeft men, ow zich te of- 
„ derfcheiden, deeze lesfen te gemeen geworden zynde, een 
» tegen _{overgeftelden weg ingellaagen. Dit is de oörzaak der 
‚… Ongerymde Stelgels, ens.” Wy mogen, in zekeren zin, dit 
zeggen op de Hekeleade Serle: toepasfen. Het Hekelichrif 
ì 4 "heek, 


173: IIEKBLENDE VERHAALRN.' 


heeft ‚io vroegeren tyde, gediend om de verftandioosheid en verkeerd. 
heden der Menfchen in een befpotlyk licht voer te (tellen, al jok-. 
kende Waarheid en Dengd in te fcherpen; oude ‚nieuwere en he- 
dendaag(che Schryvers zyn hier in ook gelukkig geflaagd; doch 
men vindt ‘er, die de Hekelpen opvatten, en, in ftede van de 
fchyovertooninge van: Verftand, Deugd en Gadsvrugt door te 
ftryken, en naar verdienften te gispen, Waarheid en Deugd 
hoonen, en door die fchinde eert meenen in te leggen. 

Deeze bedenkingen rolden ons ter penne uit zo als.wy de 
Hekelende- Verhaalen; Silwaans Bibliotheek of Geleerde Avontuue 
vens De Twist over het Gnafeg:chub, eene Gefchiedenis uit ecn 
ander Waer:iddeel; de Opvoeding der Moahë, geleezen hadden. 
Geestigheid daar aan te ontzeggen zou decze Verhaalen te kort 
doen. Maar jammer dat men stigst meent te. weezen als men 
gebeurtenisfen der Heilige Bladeren in een befpotlyk licht plaatst. 
Van verwarring der denkbeelden handelende, legt de Baron een 
zyner fpreekeren deeze woorden in den mond. Zou myn ver- 
 ftand níet verleegen ftaan daar ik die woorden hoor? De- 
„ zelve wemelen in het zelve rond gelyk rotten en muizen, of 
„‚ gelyk de reine en onreine Gedierten in den doek, die uit 
‚ den hemel voor de voeten:‘van den heiligen Apostel nederge- 
„ laaten werd.” AE 
… Wy zullen het by dit eene flaaltie maar laaten, alzo wy het no-. 
dig nog nuttig vinden, meer van dien aart op te geeven. Genoeg 
zal het zyn de Gronden van Zedeleer van zynen Waarheidfpree- 
ker hier nog te laaten volgen; om ‘er het verderfiyke van ta 
ontdekken. „ Ieder Mensch ontfangt van de natuur zekeren be- 
‚„ Paalden grond tot den aanleg van zyn karakter: zyn lichaamlyk 
‚ geftel werkt veele jaaren lang op zynen geest, eer hem door het 
onderwys eenige denkbeelden en grondftellingen. kunnen inge 
prent worden; geduurende all’ dien tyd word niet alleen de 
Boedanigheid en de grand zyner heerfchende driften bepaald; 
maar hy wordt ook ondertusfchen voorbereid, om zekere foort 
van indrukzelen ligter-dan-anderen aan te neemen. In deezen 
‚‚ toeftand treft hem het onderwys van zyne Leermeesters, van 
zyne Boeken, en van den atmmegang ‘met andere menfchen: 
door alle deeze drie kanaalen vloeien hem eche menigte van 
‚‚ denkbeelden toe, van: welke echter geene andere byblyven, 
„‚ dan die met de fchikking overeenkomen, welke het lichaam aan 
‚„ den geest reeds gegeeven heeft’: ‚Onze begrippen van 
se en kwaad, van ’t geen begeerenswaardig of verwerpelyk 
_» Ìs, groeijen allengskens uit die ry van indrukzelen, welke het 
„, lichaam en de uitwendige toevallen op ons gemaakt hebben, 
» dieùsvolgehs, in den Bee ‚genomen, uit onze neigingen: eu 
‚‚ waarin beftaat het zedelyke anders dan'in de begrippen van ’t 
„ Been wy vlieden, en ‘t geën wy begeeren moeten ? Ver- 
» der; miet alleen hangen deeze tydelyke grondftellingen van. den 

: / N ’ y 


a) 
3 








‘NEKELENDE VERHAALEN. 27 


;» bjzorderen nafüurlyken aanleg:der menfchen af; mtar ok hun 
» biterlyke ftaat verandert dezelve noodzaaklyk. —- De eene 
‚‚ ftaat veroorloôft zekere deugden niet, welke de andere nood- 
zaaklyk vereischt; men vergelyke de lesfen, die de Graaf van 
CHESTERFIELD in zyre Brieven aen den Jongen s T AN n0o- 
HOPE geeft, met het onderwys, dat ieder braave en eerlyke 
Vader aan zypen Zoon, die voor de groote Waercld miet be- 
ftemd is, behoord te geeven; de eerfte beveelt zyn’ Zoon cie 
» gentiyk niets anders dan de fyníte bedriegeryen, de fynfte konst 
van liegen: de andere zoude den zynen tot het tegenovergeftot. 
de, als ongeveinsdheid, opregtheid en veele andere foortgelyke 
‚‚ deugden aanmaanen, Beiden hebben zy gelyk. Gy hee- 
ren Moralist.n begint van agteren af aan; gy ftoffeert eene pop 
met alle moogelyke deugden, die gy maar ergens vinden kunt; 
ftelt die dan ten toon, en roept: Aan deeze moet men gelyk 
zyn! Waar toe dient het toch? —- Op dat meníchen van een’ 
‚> goeden inborst naar een doel zullen locpen, waar toe hen de 
> adem ontbreekt, en zichzelven angftig kwellen, wanneer zy 
merken, dat zy dat doeleinde nimmermeer bereiken kunnen; of 
op dat anderen in ’t geheel niet in de open der deugd tree- 
» den : om dat men den gantfchen weg zo hobbelig maakt, en met 
» zulke LoNPe doornen beftrooit. Gy hebt al te zamen iets ro» 
» manesk.... 

‚‚ Myus bedunkens is de aangenaamfte en vrolykfte zedeleer zee 
kerlyk de beste, de ftreng!te en droefgeestigfte, in tegendeel, 
de flegtfte, die, gelyk nog onlangs iemand van eene goede zee 
deleor vereischte, alleen bittere en wrange geneesmiddelen 
voorfchryft. — — Wat my aangaat, ik wil gaarne voor eene 
dergelyke kuur bedanken. —- Ik kan my ook met geene mo- 
gelykheid verbeelden, dat ny, die aan het geringfte Infeêt eena 
volmaakte gelukzaligheid gefchonken heeft, den Mensch alleen 
op deeze planeet zoude geplactst hebben, om aldaar met vree- 
zen en beeven, zonder ophouden, aan zichzelven te beitelen 
en te fchaaven , en zich geduurig te ontrusten: om dat hy geen 
allervolmaaktst ftandbeeld uit zichzelven vervaardigen kan. Thans 
volgt ieder Sterveliog, in fpyt van alle zedelesfen, den weg 
langs welken de natuur en het noodlot hem geleiden, en indien 
deeze, gelvk tat nog toe gefchied is, een ieder van ons op ver- 
íchillende wegen brengen, zo is het niet te denken dat de al« 
vermugende ftem van een Moralist ons al te zamen op een’ 
» Agemeenen weg zal kunnen lokken , enz, 

In den Twist ever hes Gnafeg-chub maakt de Schryver eene 
gr „Al wie de gefchiedenis: der Christen kerk met aan 
»„ dagt beftudeerd heeft, aal zeer ligt begrypen kunnen hoe het 
s‚ daar mede gelegen was’. Wy willen wel bekennen, dezelve 
niet genoeg beftudeerd te hebben, om alles, wat in deeze Ge- 
Jehiedenis uit eens ander Werelddeel voorkomt, toe te pasfen ; doch 

NE 











7e HEURLENDE VERRAALEN. 


genoeg om cenige vuile fchimpende trekken klaar te. bemer> 
ken. é 
De Opvoeding der Moahi (chertst niet onaartig met eenige Stel- 
gze's der Opvoeding, fchoon dikwyls in uiterften loopende ,doog 
geen der Stelzelfchryveren in dit ftak bedoeld; eu wie de even- 
elde gronden der Zedelegre zich herinnert, zal van het Zee 
Geike dier Opvoeding geen verheevene begrippen kunnen koes- 
deren. . . á 
Moeten 'er meer ftukjes van komen, wy wenfchen ze pryse 
waardiger te vinden. | 





Galante Dichtluimen. Dat zelfs de Scherts der malfche Wellust 
vry van Vuigheid en Bordeeltaal zy. 1780. 3o blads. in 8vo. 


De beteekenië van het woord galant is ongetwyfeld zeer ruim 
in het dagelyks gebruik, en men past het op zo verfchillen- 
de zaken toe, dat ‘er nauwlyks een ftandhoudende zin aan te 
hechten is. Doch zo men in 't werkje, waar van wy by dezen 
verflag geven, iets galants vinden wil, het isin den zin van ons 
gebondenheid, en onbefchagedheid, dat men '$ woord hier moet 
opvatten. Want hoe zeer de Schryver zich in zyope Voorrede 
tegen de vuile Bordeeltaal verklaart, die in foortgelyke (tukjes „ 
als ’ sd gewonelyk heerscht; hoe zeer wy wel willen toer 
Staan, dat hy dezelve vermyd hebbe; de inbeelding wordt door 
zyne Dichtluimen niet minder bezoedeld, dandoor de vaerzen van 
eenen aRECOURT en anderen, die hy deswegens berispt. Of zyn 
vuile denkbeelden min verachtiyk, den losfe uitdrukkingen? Be- 

zwalken zy de inbeelding, bederven zy 't hart, en kwetzen 
de goede zeden, min dan de onbefchaafdheid der woorden? „ 
Intusfchen, ’t is niet zeer te vrezen, dat iemand , die eeuigen 
Ímaak heeft, door de Galanterie van dit werkje bedorven zal 
worden. Wy ten minfte hebben, niet zooder walging, dit ellen- 
dig zamenraapfel van fprookjes en puntdichtjes, kunnen dourle- 
zen. Niet flechts uit hoofde van de „ligemeene bedoeling, die 
niets anders is,dan,door 't opwarmen van afgefleten (chertferyën , 
het Huuwlyk befpotlyk en haatlyk, en de (chone kunne verachtlyk 
te maken; maar ook uit oirzake van de erbarmelyke vinding der 
weinige oirfpronklyke ftukjes, (de meesten, Navolgingen van be- 
kende Sechryveren zynde,) die ‘er, in gevanden worden , zo wel als 
van de ftyfheid en flordigheid der vaersmaar, die alle. kundige oo- 
sen beleedigen moet, en 't geestige, dat nog in fammigen der 
vertaalde ftukjes mocht fchuilen, geheel en al wegneemt door ee- 
pe gezochtheid van woorden, die er onbeftaanbaar mèe is. Doch 
ook deeze geestigheid koomt ten meesten deele op laffe 20 wel als 
zedenlaze boert uit. Een der Franfche ftukjes, hier nagevolgd , 
en de JONGE GELIEVEN betyteld, willen wy daar echter van uitge. 
zon. 


| - GALANTE DICRTLUIMEN. ES 
gonderd: hebbe. Die flukje ie in het oirfprongkiyk teder, natuur- 


gk, gevoelig, en liefipk- ge(ghreven, en gdemt cen’ eerbaren lick. 
d, zo wel als hoogachting voor de beminlyke, wederhelft van 
het menschlyk geflacht. Her past dus zonderling in. een Bogdeltje 
als dit; —— Doch dit ftukje ís aok. reeds in ‘het. Nederduitsch 
overgebracht „en door de kunftige Navolging van den Hr. Fan Aukes 
Bakker (*), bylieden van fmaak, bekend geworden, En wie het 
in de Proeven van Dichtlievende Mengelingen van dien Dichter 
gelezen heeft, zal weinig lust hebben om deze kreupele Overzet- 
ting te leren kennen, : 





ULIE BENSON, ou l'innocence opprimée. ‘Traduite de T'Anglois. 
A. Paris chez Merigot le Jeune, & a Rotterdam ‘chez Bennet 
éS Flake 1780. In aftava 466 pp. Gerth 

ulie, by. uitneemendheid begaafd met natuurlyke en verkreegen 

L vermogens, zo agtenswaärdig van wegens haar Verftand en 
erhuft, als uit hoofde van haar zedelyk character , is ‘hier te!kens, 

wanneer ze haar gelukftaat als "voor oogen ziet, of zig daadlyk in 

getakkige omftandigheden bevindt, bloot gefteld aan rempen; die 
aar ‘leeven ‘uit eene geftadige wisfeling van geluk en rampen, in 
een hoogen trap, doen beftaan. Ten toppunt van bittere tegenhe- 
den {neuvelt zy zelfs ten laatfte, door de hand van haaren Egtge- 
hoot, (na dat hy zelf door zyn' verraaderlyke party doodlyk ge- 
kwetst was,) die haar zo teder liefde als hy van haar bemind 
werd, in eene woede van jaloezy, welke: men zynen geest had 
weeten in te drukken, en die men, op de bedriegelykfte wyze, 
onvermydelyk, in de hevigfte werkzaamheid bragt. — 
Rite deeze oshellen, door háaren ganfchen lecvensloop, worden 
rzaakt, door ‘eene ‘minmenydige Icaliaanfche Courtifane; die, 
het verlies van haaren hennen Minnaar, zints deszelfs openbaa- 
ren Minnehandel met Julie, op beiden zoekt te wreeken;en daarin „ 
voaral met betrekking tot Julie, kragtdaadig onderfbeund wordt, 
door een beestagtigen Engelfchen Baronnet, die-bekwáam.is, om 
alles aan zyne vuile lusten op te offeren. Zy flaagen ein- 
delyk, als boven aangeduid: ie, wet beider daad, in ’t heijloos op- 
zet der Courtilane om zig te wreeken; doch zonder dat de :Buron- 
net zyn verfoeilyk. oogmerk bereikt; en ‚niet zonder dat, Fulia, 
na het (poedig agterhaalen en gevangenneemen ‘van die ep 
ke wangedrogten, nog tyd en gelegenheid heeft, om haar Gemaal, 
op de ontegenzeglykfte wyze, van haare aufvere onfchuld-te over: 
tuigen : waarop zy in bedaardheid den geest geeft , en hy met ee- 
ne fterk bewoogen geestgefteltenis het leeven eindigt. : 
Het gantíche beloop dier Gefchiedenis is, met eene ongedwon- 
gen tusíchenvlegting van bykomende gevallen, zeer wel opgefteld; 
door eene genoegzaame verfcheidenheid van charafters verleeven- 


igd 
(*) Bladz, Ije as 





vid JULIE BENGOW; 


digd, en 't gefchikte te pas brengen van deeze ‘en geene bedenkirt: 
gen leerzaamer gemaakt. Wel byzonder dient het, naar het hoofd- 
bedoelde des Opftellers, om ten duidelykfte te toonen, het gevaar 
van ongeregelde driften, en van de gevoeligheid der Vrouwen , 
als ze, het zy in daad of waan, beledigd zyn. Het welk jonge 
Lieden infcherpt, om alleszins daartegen op hunne hoede te zyn; 
en zig, naar de algemeene les, tegen de eerfte beginfelen van een 
redeloos of onvoorzigtig gedrag te wapenen. 





Het Oog in't Zeil, in vyftig geestige Vertoogen, door j. c. wEt- 
BERMAN. heg rrd zyne detentie op de Voorpoorte 
van den Hove van Holland. Naar deszelfs eigen Handjehrife 
gedrukt. Te Leyden by C. van Hoogeveen Junior en C. Heyli- 
gert, 1780. Behalven de Voorreden 400 blads. in quarto. 


Reeds in den Jaare 1768 en 1769, zagen de eerfte vyf- en twintig 
| Vertoogen van dit Werk het licht; dan met derzelver uitgave 

deed één der medadeelhebbende Boekverkoopers af(tand vaneden 
handel; 't welk de verdere afgifte diestyds verhinderd heeft ; toc 
dat men nu eindelyk beflooten heeft, de overige Copy, met de 
alvoorens gedrukte Vertoogen, ín ééns bet licht te doen zien. De 
Liefhebbers der Schriften van Weyerman kunnen nu hiermede 
hunne verzameling volledig maaken; fchoon anders het Werk op 
zigzelve niet veel betekene, en veelligt het minfte van ’s Mans 
Hekelfchriften zy. Meerendeels althans is de (cherts in deeze 
Vertoogen of laf of plomp, en dikwerf zo onbebbelyk, dat men 
den lust tot het verder doorbladeren verlieze. ’t Is jammer dat 
anders groote Geesten, waaronder ook Weyerman tot „zekeren trap 
behoorde, tot zulke laagheid in hunne Schriften vervallen kunnen. 





Het Noodlot van Ameriks, of Samen/praak betreklyk tot dens Oorlog. 
Te Gend, by J. F. v. d. Aen In oëavo 120 bl. 


Eens Vlaamfche vertaaling van Je Destin de S'Ameriquc? een Ge 


fchrift dat, gelyk we by deszelfs Franfche afgifte aangeduid 
tar ophefs magkt, doch in 't weezenlyke. weinig ter 
zaake doet. 


(*) Zie boven ,„bladz. 43. 


AL G BE M EE NN E 
VADERLANDS'CHE 


LETTER-OEFENINGEN. 





De Grondvesting van het Christendom, volgens de opgave 
van Foden en Heidenen ten bewyze aengevoerd, voor de 
Waerheid van Fefus Godsdienst , door den Hoogleeraar 
BULLET , Deken der Hooge Schoole te Befangon, enz. en 
naar de Engeifche uitgave van w. SALISRURY B. D. in 
* Nederduitsch gevolgd. Te Leyden by L. Herdingh, 
1779. Behalyen het voorberigt en den bladwyzer ‚237 bl. 
in gr. 8y0. 


Zeer onlangs (*) hebben wy onzen Leezeren aange- 
&A kondigd de uitmuntende Brieven tot verdeediging van 
de voortplanting des Christlyken Godsdiensts, door Re WAT- 
SON ; En getoond hoe zy uitfteekend voegden by de beken- 
de Brieven van ROUSTAN: het Werkje, ’t welk ons thans 
ter hand gefteld wordt, zal by ’t eerstgemelde eene plaats 
verdienen : zo om de gelykaartigheid der ftoffe , fchoon 
uit een geheel ander oogpunt befchouwd, als om dat ’er 
mede veele aanmerkingen, tot wederlegging van den 
Heer crnBon, tegen wien wATsON zyne Brieven inrigt , 
in voorkomen. 

Wy moeten den oorfprong en toeleg van ’t zelve wat 
nader doen kennen. De grond van dit Werkje js een 
Fransch Stukje, van den Hoogleeraar nuLrET, getyteld 
Histoire de PEtablisfement du Christianisme, tirée des feuls 
Auteurs Fuifs ES Payens, ou Pon trouye une preuve folide de 
la verité de cette Religion; zo zeldzaam ,dac Dr. LARDNER 
betuigt, dat hy ‘er noch in Engeland, noch in Holland , 
noch zelfs ook in Frankryk ‚een eenig exemplaar van had 
konnen bekomen. De Heer saLIsBURY was eindelyk een 
der drie exemplaaren magtig geworden, welke Mr. THo- 
MAS LIPYEAIT van Befancon in Engeland gebragt hade, 

die, 


(*) Zie van deeze Brieven by de Drukkers deezes, YxTEMA en 
TIENOEL , gedrukt: dig. Wad, Letteroeff. bl, 45 van dit Deel. 
11, DEEL, ALG. LETT. 5. N 


178 BULLET 


die, op’t fterk aanftaan van eenige zyner vrienden , het 
ondernam ’c zelve in ’t Engelsch te vertaalen, en met 
eenige gewigtige byvoegzelen te vermeerderen. Deeze 
Engelfche Vertaaling, waar in veele Aanmerkingen voor- 
komen, die ter wederlegging dienen van Mr. Grssoms 
berigt wegens het Christendom en deszelfs eerfte Leeraa- 
ren, heeft de Nederduitfche Uitgeever, die zo min als 
de Heer LARDNER, niettegenftaande alle aangewende 
poogingen, het oorfpronglyk Fransch, tot nog , niet 
heeft kunnen magtig worden, gebruikt, en meer gedaan 
dan enkel overzetten: hy volgde dezelve op eene vrye 
wyze, de vryheid neemende om ’t in eene geheel ande. 
re orde te plaatzen, van welken handel hy een voldoend 
berigt geeft. Het Werk heeft 'er-by gewonmen: ook 
voegde hy de Aanhaalingen en Aanmerkingen van den 
Heer sArisBuRY,door deezen agter aan geplaatst , onder 
op den voet der bladzyden. Dit brengt te wege, dat , 
daar de Uitgeever ook zyne byzondere Aanmerkingen 
mededeelt, en Aantekeningen op Aantekeningen maakt, 
het Stukje daar van als overlaaden fchynt: een kwaad 
zeker niet te verhelpen, of de Nederduitfche Uitgeever s 
die niet als Vertaaler , maar als Navolger, inkomt, moest 
zien, gelyk hy eene enkele maal doet, meer vryheids 
in den Text aangemaatigd hebben, ’t geen op eenige, 
fchoon op alle plaatzen, niet te doen was. Men denke, 
egter, niet ,hier Nooten zonder Text te zullen vinden. 
Het Werkje (trekt, ,, om ieder onzer Landsgenooten, 
die nog niet betoverd is door het flikkerend dwaallicht , 
dat hier en daar uit de vernuftige Schriften van den 
et ln Afgod dezer Eeuwe fchictert, noch be= 
dwelmd door den fynderen nevel, die uit de harsfens van 
fommige zoo hoog bewonderde Wysgeeren onzer dagen 
opftvgt, ja elk onbevooroordeeld mensch te doen zien, 
hoe ten volle de Christenheid voldoen kan aan den eisch, 
met welken het Ongeloof haar wel eens heeft uitgedaagd: 
om naamlyk de onbetwistbaare blykhaarheid der Gebeurtenis- 
Jen , waarop onze heilige Godsdienst rust , te flaaven met getui- 
gemsfen van zulken die ZEER CHRISTENIN waren.” Een 
eisch meermaalen van ter zyde of opzectelyk genoeg ge- 
daan , en wel byzonder door een der voornaamfte God- 
gelcerden in Engeland , Dr. LARDNER , in zyn groot en kost- 
baar Werk Colleêtion of Testimonies; doch hier in klein- 

der begrip gebragt , en voor allen verkrygbaar gemeakE 
> Gop 











n é 
GRONDVESTING VAN HET CHRISTENDOM, 179 


‚ Gop,"' (dit is de taal van den Hooggeleerden gur- 
LET) , God, die het Christendom van allérlei foort van 
bewys wilde voorzien, heeft het niet ontbloot gelaten 
van zulke bewyzen, die uit de belydenis van deszelfs 
vyanden zyn op te maken. Niet dat Fooden en Heide- 
nen eenig“oogmerk hadden, om de gedachtenis van de 
grondvesting en den aenwasch van Christus Kerk in {tand 
te houden; geenzins —- hun haet liet hun niet toe, een 
naeuwkeurig en onpartydig bericht te geven van eene 
Maatfchappy , dië zy met alle hunne magt zochten uit 


te roeijen en te verniclen, Maer —- ziet hier de diep- 
te der Godlyke Raedflagen! —- de lasteringen —- de: 
fcheldwoorden —- de fmaedredenen —- de mishande- 


lingen —- de bevelfchriften tot verbanning — de recht- 
ftreekfche vervolgingen, waartoe deze bitterheid hen 
vervoerde, toonen ons op wat wyze het Euangelie is 
uitgebreid; en deze zyn de Gedenkíchriften , die ‘er voor 
ons overblyven, om deze Gefchiedenis op te geven, 
volgens hect plan, dat wy ons tans hebben voorgefteld. 
‚, Wy bieden dan hier den Tegenkanteren van het 
Christendom, het eenige foort van bewys aen, ’t welk. 
zy zoo gereed vorderen, en waerdoor zy betuigen, zich 
te zullen laten overreden. De belydenis van Perfoonen, ge- 
heel niet ten voordeele van onzen Godsdienst ingenomen , die 
ver van denzelven een goed hart toe te dragen, uit al hun 
magt arbeiden, om dien te onder te brengen. De oprecht- 
heid , waer mee wy de tegenwerpingen onzer oude vyan- 
den opgeven, en de ongemeene zorgvuldigheid, die wy 
gebruiken , om derzelver gevoelens niet te bewimpelen s 
zullen aen de hedendaegfche vyanden van onzen Gods- 
dienst kunnen doen zien, dat wy ‘er niet op uit zyn, 
om iemand by verrasfing te overreden ; maer alleen om 
de wAERHEID im het licht te ftellen; ‘doen ziens 
hoe onbillyk het verwyt is, dat zy den Christenen zo 
dikwyls hebben te gemoet gevoerd, als of deze alle 
hunne oude Schriften hadden vernield , die 'er tegen hun 
geloof waren opgefteld. Wel verre dat wy zouden vree- 
zen, dat die bekend wierden, brengen wy ze zelve voor 
den dag; daer ze een allervolkomenst betoog ten onzen 
voordeele opleveren ; —= en teffens zal de welmeenen. 
de Christen zich geenzins ergeren aen de hier opgegeve- 
ne lasteringen; maer integendeel der Voorzienigheid 
dankbacr zyn, en in zvo Ea bevestigd worden, van 
2 ; we 





_ 


180 BULLET 


wegen de voordeelen, die zich in deeze heiligfchennis 
voor ons opdoen.’ 

In vier Hoofdafdeelingen wordt het gantfche fluk be- 
greepen. De I behelst de getuigenisfen der vyan- 
den des Christendoms , aangaande de afkomst, de verrig- 
tingen, de leer, de lotgevallen en dood vars jesus, 
mede van de leer, de zeden, de natuurlyke onbekwaam- 
heid en geringheid zyner NAVOLGEREN in het uiterlyke. 
—— De II fchetst ons den Staat der JooDEN en neI- 
DENEN: de Afgodery ‚de Zedekunde, en de vooroordee- 
Jen der laatstgemelden: den toeftand der wereld in ’t al- 

emeen , en van het Roomfche Ryk in ’t byzonder. 

e III levert ons de Gefchiedenis der Voortplanting 
van het Euangelie, tot den dood van jJULIANUs. 
De IV behelst gevolgen, uit de gegeevene verhaalen, 
voor de Godlykheid der Euangelie Leere. Hier worden 
in aanmerking genomen, de uitgeftrektheid der ondernee- 
minge; de uiterlyke geringheid van het middel; de laste- 
ringen van Heidenen en Fooden; de verdichte wonderen ; 
de fchriften der Wysgeeren; de verleiding ; gelykfoorti- 
ge onderneemingen als van LYCURCUS , SOCRATEs en ande. 
ren van APOLLONIUS , MOHAMMED , Zendelingen ; benevens 
andere tegenwerpingen. Waar uit eindelyk dit nesLUIT 
gebooren wordt. 

‚‚ Nu dan hebben wy van Joden en Heidenen ecn twee- 
vouwige belydenis. Zy erkennen, ingewikkeld, de we- 
zenlykheid der wonderwerken van jEsus en zyne Discipe- 
len, en zy voorzien ons van Gefehiedverhalen, wacruit 
wy de Gefchiedenis der Grondvesting van het Christendom 
hebben faemgefteld , en welke gebeurdtenisfen behelzen, 
die de wezenlykheid dezer wonderwerken noodzaeklyk 
onderftellen. 

… Gebeurdtenisfen , beleden door zulken, die het 
grootst belang hadden in dezelve te wederfpreeken , zyn 
Onbetwistbaer. 

‚‚ De wonderwerken van jrsus en zyne Discipelen heb- 
ben derhalven den trap van zedelyke zekerheid. 

‚‚ Het is bewezen, dat 
God de Werker is van deze wónderwerken; 
+, Derhalven, 
Is God de Stichter en Infteller van den Christlyken 
Godsdienst ; | : 
Maar nu, 











Een 


GRONDVESTING VAN HET CHRISTENDOM, 18rï 


Een Godsdienst, die het getuigenis, en de goed- 
keuring der Godheid ‘voor zich heeft en het werk der 
Godheid zelve is,is zekerlyk een waere Godsdienst (*): 
Derhalven 


DE CHRISTLYKE GODSDIENST IS WAER.” 


Van den fchryftrant in dit Werkje , vol geleerdheids, ge= 
houden , diene ten voorbeelde de wyze waar op de uitkomst 
van de Prediking der Apostelen , niet tegenftaande alle ge- 
melde hinderpaalen , voorgefteld wordt. ‚‚ Kon men wel ee. 
nigerbanden a oe verwachten aen de zyde dier Man. 
nen , die allerlei foort van tegen{poed te overwinnen had- 
den, en’er ondertusfchen geene middelen tegen te werk 
ftelden, dan die zelve tot hinderpalen voor hun moesten 
dienen. Aenden eenen kant vertoonde zich een Godsdienst 
prachtigen bekoorlyk ,dien men door de Goden zelvege. 
fticht achtte, en zo oud hield als de wereld zelve —= 
aen den anderen kant een Îdie nieuw , ftreng , en eenvoudig 
was, Aen deeene zyde waren de oude Wyzen, de Phie 
lofophen , de Mannen van vernuft, Keizers, Overhe- 
den, Heirlegers , ja de gantfche wereld aen de an- 
dere eenige weinige, meestal geheel ongeleerde , weer- 
looze hulplooze Mannen, zonder verdeedigers. Aen den 
eenen kant was gezach, was onmenschlyke woede; — 
aen den anderen kant, zwakheid, geduld, dood! Daer 
waren moordenaers —- hier onfchuldige flachtoffers ! 
—- Aen welke zyde dan moest de overwinning overhel- 
len ? —- wie ftond hier te zegepralen? —- kon het 
wel iets anders zyn dan de Afgodery ? —- nochtans 
mms het was het CHRISTENDOM. 

‚‚ Men zond wel bevelen uit van den troon der aerd- 
fche Majefteit, en uit de Gerichtshoven, dat men de 
Goden moest aanbidden; maer deze ontmoetten nicts 
dan verachting. Jesus, aen het Kruis verhoogd , ricp 
van daer „ komt allen tot my!” en de menfíchen liepen , 
in fpyt van galg en rad en brandende ftaeken, te Hcem- 
waerd ! 

Twaalf Galileërs voerden den Godsdienst van hunnen 
gekruicigden MEESTER in, niec alleen onder de Foden , die 
zynen dood geeischt hadden, maër ook onder ontelbaere 

mc6e 











(*) JuLraNus, in Cyrill. Lib. X. ad finem, 
N 3 


182 | BULLET 


meenigrens van Heidenen. Hun ftem ging uit over .de 
geheele aerde, en hunne woorden tot aen de einden der 
werelt! Waer is een land, ín de toen bekende werelt „ 
daer zy nict een aental geloovigen achterlieten? waer 
een Gewest, daer zy de Zegevaenen van JESUS CHRISTUS 
niet hebben opgericht? Zy.brachten die Volken onder 
het juk des Euangeliums, den welken de Romeinen nooit 
hunne wetten hadden konnen geeven: en de Kerk was 
kort na hare. oprechting reeds verder uitgebreid dan de 

Heerfchappy der Keizers. Het Room/che Keizerryk had 
“ zeven honderd overwinnende jaren noodig, om zich te 
vormen. De Christlyke Godsdienst heerschte al in zyne 
kindschheid, over geheele Volken. Vergeefsch oefende 
de geheele werelt haer vermogen, om denzelven te on- 
‚ derdrukken; zy is in ‘hare poogingen te fchande ge. 
maeckt; vergeefsch vereenigden zich Wyzen, Wysgee. 
ren en Staetkundigen te famen, om dien Godsdienst om 
verre te werpen, die alomme zegepraelt over hunne on- 
dernemingen. Alles is te zwak, wat men tegen de Chris- 
tenen aenwendt. De Apostelen worden gelasterd, mishan- 
deld, gevangen genomen en ten dood gebracht; maer 
dit ftraffen van hunne perfoonen maekte geen einde 
van hunne onderneemingen; hunne Leerfingen, erfge- 
naemen van hunnen moed en ftandvastigheid, klimmen 
op hunne beurt met vreugde de kruisbergen en fchavot- 
ten op, en, om de uitdrukking van hunnen groatften 
vyand te bezigen, vliegen den Marteldood te gemoet. 
Zy zyn zonder ophouden vervolgd, en werden nimmer 
moede van het lyden; de pynbanken fcheenen de lokae. 
zen tot hunnen Godsdienst , en de yslykfte wreedheden, 
wel verre van het uit te roeijen , dienden alleen om hun 
getal te vergrooten, 

‚‚ De dood, die akelige verwoester aller maatfchappy- 
en, vermenigvuldigde die der Christenen. Het bloed der 

ermartelde Christenen fcheen een vrugtbar zaed, om 
Reeds een grooter getal te doen voortkomen. 

‚, lindelyk opende het gros der menfchen hunne oo- 
gen voor het licht; de Tempels werden verlaten; de 
offeranden bleeven achter; geen boom of fteengroeve le. 
vert langer Goden of Godinnen op ;en JEsus maekt zich , 
door eene zegeprael, volmaekt nieuw in foort, en Hem 
alleen eigen, van zyne vyanden zo veel aanbidders. Door 
eene vervolging van driehonderd jaren, door pynigine 

Ek & gen 





GRONDVESTING VAN HET CHRISTENDOM, 183 


gen en wreedheden, en allerlei moorderyen, wam ’er 
eene Christen-werelt te voorfchyn. Met CONSTANTINUS 
fteeg het kruis op denKeizerlyken troon, en dat Romen , 
. dat alle de fcepters der aerde in haere handen hield, ge. 
bruikte dezelve nu ter befcherming van het Euangelie. 
Deze Stad, de Vorftin der Natiën, werd naderhand een 
prooi en flavin der Barbaren, die op hun beurt die Al- 
leenheerfchappy overweldigden , welke weleer alle ande- 
re verzwolgen had. Het grooter deel der Staeten uit 
hare puinhoopen opgebouwd, viel weder op hunne beurt. 
Maer in het midden dezer omwentelingen, die het Heel. 
al deeden fchudden , ftaet carisrus Kerk, alleen zo on- 
beweeglyk als haer Stichter, zonder ooit te wankelen. 
Zy wonaen door de vermindering van Romens luister. Zy 
zag, de overwinnaers, die de Hoofdftad der werelt als 
in ketenen lagen, aen haer juk onderworpen, ja zich ’er 
op beroemen, dat ze hare kinderen waren (*). Enwel- 
ke zwaere fchokken de inwendige verdeeldheden , veel. 
vuldige fchcuringen , en beklaegenswaerdige verbastering 
der Kerkhoofden dic gebouw van jesus Kerk ook fom- 
tyds deeden lyden, het ftaet nog heden; ja hoe zeer ook 
vernuft en valfche Wysbegeerte haer in deze dagen mer 
eenige nieuwe, doch meestal van de oude vyanden ont- 
leende, wapenen befpringen, daer doet zich van cyd tot 
tvd meer en meer waerfchynlvkheid op, dat ook deze 
wyanden , even als de oude, flechts middelen zyn in de 
hand der Voorzienigheid, dm haer te zuiveren van alle 
ingefloopene byvoegzels en bygeloovigheden, en dus de 
waere Kerk eerlang in nog grooter. luister zullen dcen 

zegepralen.”’ dn 
Agter dit ftukje volgt een „Aanhangzel, behelzende es. 
nige betwiste getuigenisfen. — I. Het opfchrift van NE- 
Ro: by ’t vermelden van ’t zelve maakt BULLET, van de : 
vernieling door den tyd en.door onkundige handen ge. 
fprooken hebbende , deeze vd, >, Daar is geen 
gedenkftuk der oudheid, welks behoud wy ons mct meer 
verzekerings belooven konden, dan de Gefteentens van 
Arundel. Geplaatst in den Tempel der Zanggodinnen , 
in 


(*) 't Geen hier in 't overige dezer Reden volgt, zegt de 
UITGEEVER, achtte ik niet ongepast by de woorden van gu r- 
LET te voegen. 

. N 4 


184 RULLET GRONDVESTING VAN HET CHRISTENDOM. 


in ’t midden eener weetgierige en geleerde Natie, fcheen 
deze kostbaere fchat beveiligd voor alle nadeelen. Noch- 
tans lezen we in de Miscellanies of viNGorL and MARVIL- 
LE Tom. II.-p. 311, dat het grooter deel dezer marme- 
re Gefteentens, geduurende de onlusten in Engeland , 
ebruikt wierd tot het herftellen van Poorten en Schoor- 
eenen.” De Engelfche Vertaaler de Heer sArrsnuRry , 
heeft, ten deezen opzigte, een misflag ontdekt waar van 
hy in eenen Brieve, geplaatst in het Gentlemans Magazi- 
ne for May 1779 p. 245, berigt geeft, en waar van wy 
het hoofdzaaklyke zullen optekenen: denkende langs 
deezen weg aan de begeerte van den Nederduitfchen Utt- 
“_geever , zie zyn Voorberigt , bl. 7 ‚te voldoen. Te weeten , 
dat ’er een misflag is in de aanhaaling van BULLET; de 
Schryver is VIGNEUL MARVILLE , een vercierde naam voor 
den weezenlyken DoM. NOEL D'ARGONNE. Voorts zuivert 
hy de geleerde Maatfchappy te Oxfort van eenig deel ge- 
had te hebben aan de verminking of het bederf deezer 
kostbaare Gedenkftukken , die dezelve niet in bezit kreeg 
dan eenigen tyd .naa de herftelling , in den Jaare 
MDCLXVII. Ook vinden wy een naderen Brief over 
den tegenwoordigen toeftand waar in zich deeze Op.= 
fchriften bevinden in ’t zelfde Maandwerk for Juny 1779 
p. 297. — IJ. Brief van TIBERIANUS Landvoogd van Pa. 
jeestina prima aan Keizer TRAJANus nopens de Christenen. 
— III. Het Beveifchrift van ANTONINUS aan de Staaten van 
Afie, met recht toegefchreeven’ aan den eerften van dien naam , 
den Zoon en Opvolger van ADRIANUS. — [V. Het Bevel- 
Schrift van Decius. — V. Het getuigenis van JOSEPHUS. 
Alle deeze worden onderzogt, de gevoelens, omtrenc 
_derzelver egt-en onegtheid, van wederzyden voorgedraa- 
gen, gewikt en ‘gewoogen. Dan wy hebben lang ge 
noeg van dit geleerde Werkje gefprooken, en wyzen 
onzen Leezer tot het zelve, | 


De 


G. LESZ OVER DEN INWEND, GODSDIENST. 185 





De Christelyke Leer, aangaande den inwendigen Godsdienst 
voorgelteld, door c. Lesz. Dr. en Pr. der H. Godgel. en 
„Akademie- Prediker te Gottingen. Volgens den laasften 
druk , uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht by A. v. 
Paddenburg 1779. In groot oftavo 524 bladz. 


Te behandelinge van dit gewichtig onderwerp, lest” 
de Hoogleeraer Leszx, ten grondflage, ene zeer wel 
ingerichte uitbreiding, of verklarende overzetting, van 
Rom. XIf en XIII. En hierop vestigt hy het volgende 
plan van den waren Cristelyken Godsdienst. ,, De Re- 
ligie, zegt hy, beftaat dus in | 
Na geheele verbeetering van onzen Zin en onzen 
el. | 
1. Ig eene geheele verbeetering van onzen Zin. In de Ziel 
van een Mensch , die God op de regte wyze dienen wil , 
moeten de volgende Neigingen heerfchen. 

1. Eene door het Geloof in PFezus gewerkte Kinderlyke 
Liefde tot God. Rom. XII. 1,2. 

a. Zelfbeheerfching. (Zelfverloochening , Helden- 
moed.) Rom. XI, 2. 

3. Ootmoedigheid. Rom. XII. 3—6. - 

4. Euangelijche Menfchenliefde, Rom. XII. 3—6. 
8—16 en XII. 8—10. 

Deeze Deugden maaken den Inwendigen Godsdienst uic, 
IL. In eene geheele verbeetering van onzen wandel. De 
wandel van een Mensch, die God regt dienen wil , moct 
een zigtbaar Afdrukzel van zyne Liefde jegens God, en 
de hier meê onaffcheidlyk gepaart gaande Zelfbeheerfching , 
Ootmoedigheid en Menschlievendheid zyn. —- Derhalven 
vordert de waare Godsdienst. 

1. Ten opzichte van de Beroeps- en Standsbe@zighe- 
den; —- Arbeidzaamheid en Getrouwheid in het Beroep. 
Rom. XII. 6—8. 11. | 

2. In Tegenfpoeden; — eduld. Rom. XII. 12. 

s. Ten opzichte der Aardfche Goederen en Genoe- 
gens; — Maatigheid en Kuisheid, Rom. XIII. 1t—14, 

4. In het gedrag’ omtrent onze Evenmenfchen ; — 
oprechte Hoogachting y n elk Mensch, Rom. XII. 9, 10. 
—— Vredelievendheid. 17,18. Rechtvaerdigheid. X11Í. 8. 
Teder Medelyden en Deelneeming aan eens anderen din 


N s XIL, 


186 G. LESZ 


XII. 13—r1s. Weldaadigheid ten opzicht van het Lichaam- 
byk , en voornamelyk van 't Geesilyk en Eeuwig Geluk van an 
deren. 2,9. Welvoegelykheid. 17. Liefde jegens onze Vyan 
den. 17. 19—21. Gehoorzaamheid en Liefde jegens de Over 
heid en het Vaderland. XIII. 1—g. 

Deeze handelingen maaken den Ustwendigen Godsdiersst 
uit.” 
Naer dit plan fchikt zyn Hoogeerwaerde vervolgens tien 
Leerredenen, welker uitvoering alleszins leerzaem en op= 
weklyk is. In dezelve handelt hy van den Waren Gods- 
dienst in ’t gemeen; de Natuur en Kentekenen der Lief- 
de jegens God ;de Nacuur van den Christelyken Helden- 
moed , benevens deszelfs Gronden; de Natuur van, en 
de Beweeggronden tot de Christlyke Ootmoedigheid; de 
hooge Waerdy der Evangelifche Menschliefde , mitsga- 
ders derzelver natuur; met eene bygevoegde Leerreden 
over de fpooren van Gods Goedheid, in de van Hem be- 
volen Zinsverbetering. Verder hecht de Hoog- 
leeraer, by wyze van Aenhangzel, hier aen nog, drie 
Leerredenen, over Gods Barmhartigheid, de Gehoor- 
zaemheid jegens God, en den pligt van een Christen „ 
om geen onrechtvaerdig Goed te bezitten; benevens nog 
‚ twee Leerredenen over de Christlyke Huisocfening. 

‚„ Deeze, zegt de Hoogleeraer Lesz, ten bcfluite 
zyùer algemeene voorftellingen, in de ziel heerfchende 
Neigingen, met deeze in, ’t oog vallende Daaden! dit is 
waare Deugd, of Godzakgheid, Religie. Deeze is eene 
onaffcheidelyke werking van het Geloof in Yefus ; als ook 
het oogmerk van alle de Leerftellingen des Christendoms. 
Een behoorlyk gebruik der H. Schrift en der 
Sacramenten , (de Christelyke aandacht ,) zyn de Midde. 
len, waardoor Geloof en Deugd in ons voortgebragt, 
onderhouden en verfterkt worden. —- En deeze Chris- 
telyke Aandacht en Deugd is de eenige weg tot Gelukzalig- 
heid.” 

Zie hier, (om, by dit algemene bericht, nog ene op- 
merkzame byzonderheid uit deze Leerredenen mede te 
deelen ,) het hoofdzaeklyke van ’s Mans overweging , no- 
pens de fpooren yvan Gods Menschliefde, in de Verbetering 
van 't Hart door Hem aanbevolen. —- Het eerfte igedee!- 
te der tiende Leerreden, ook tot het behandelen van dit 
onderwerp gefchikt „behelst ene beknopte byeentrekking 
ean alle de voorige ontvouwde leeringen ; die hy als on- 

vor. 








OVER DEN INWENDIGEN GODSDIENST. ‘37 


vermrydelyk noadzaeklyk ter betrachtinge aendringt. By 
die gelegenheid aengemerkt hebbende, dat wy verplichte 
zouden zvn Gode te gehoorzamen, al ware het dat Hy 
van ons een zeer lastigen„ en voor ons. gansch niet vere 
kwiklyken dienst gevorderd had; daer te Bevelen het 
Recht van God ,en Oogenbliklyk naauwkeurig te Gelsoorza- 
men de Plicht der menfchen is, vervolgt hy indezere 
voege. 

"SMaar ook hier betoont zich onze God 'als de Mensch- 
lievende Hy ontdekt zich hier, niet zo zeer als Were 
gever, maar meer als der Menfchen Vriend en Vader! 
—_ Zyn Dienst, dien hy ons opgelegt heeft , is ook , 
in zich zelven reeds, voor ons genoeglyk en heilzaam, 
Zyn Will hieromtrent is, gelyk Paulus zegt, een Jel 
behaaglyke „ Aangename Will; een Will, wiens uitoefe- 
ning ons Aangenaamheid en Vrolykheid verfchaft! Hy 
Jegt ons alleen daartoe deezen Dienst op, wyl wy daar 
door, Rust, Vrede en Blydfchap erlangen konnen!” 

Ten betooge hiervan doet de Hoogleeraer ons opmer. 
ken; 1. Dat de verbetering van 't Hart, de ware Deugd 
en Godsvrugt, ons bevryd, van alle zondige driften en han- 
delingen, die de rust der Ziele verftooren , en Ontevrc. 
denheid , Verdriet, Schrik en Kwelling in dezelve ver- 
oorzaken. 2. Dat zy ook onze aardfche vreugde veredelt en 
werhoogt. Het is zo ver van daer, dat zy ons van ’ 
genot der dingen dezer Waereld zoude berooven, dat zy 
ons in tegendeel eerst recht in ftaet {telt, om dezelven , 
als verftandige Wezens, in volle kracht te genieten. 3. 
Hier benevens komt zy ons voor, als het énig Middel, 
em alle de Wederwaerdigheden van dit Leven daedlyk te ver- 
kgten en te verzoeten:;, niet alleen door Gods troostryke 
Beloften, en de Zielverkwikkende Uitzägten in de Eeu- 
wigheid, tot welke zy ons bekwaem maekt; maer ook 
byzonder, door de zigtbare voordeelen, welk& zy ons, 
onder onze Rampen verfchaft. 4. Boven dit alles ver- 
toonen zich in deezen Dienst de Spooren van Gods 
Menschliefde , overmits die God, welke de Liefde zele 
ve is. zyne getrouwe Dienaren reeds hier in den tyd, 
met Vreugde beloont: eene Vreugde, welke, uit de 
Godsyrucht zelve ,onmiddelyk voortvloeit. Het ware Chris- 
tendom, de ongeveinsde ware Godsvrucht geeft den 
Menfchen ene wezenlyke Gelukzaligheid , zulk ene in- 
wendige Verkwikking, welke de gancfche Ae door- 

| ringt, 


Ld had 


188 G. LES Z 


dringt, en, even door deeze innige Zaligheid, hen tert 
krachtigtte aenfpoort, om aen de Deugd getrouw te 
blyven. De Hooglecraer deeze aenpryzing der 
ware Godzaligheid, even als hy de opgemelde ftukken 
gedaen heeft, breeder uitbreidende, ftaet hier byzonder 
ftil, op de verdenking, „, dat alles, wat men van de 
s, Vermaken der Godsyrucht roemt , flegts ene ftoute Vera 
», metelheid, ene ydele Verbeelding of Verwerring van 
‚, verhitte Inbeeldingskracht zou zyn.” Zyn Hoogeer- 
waerde wederlegt deze gedachten ten bondigfte ; met de 
Bronnen dezer Godlyke Vreugde op te geven, en der- 
zelver Natuur verftandig op te helderen ; waeruit blykt , 
dat zy met de natuur der menschlyke ziele alleszins ge- 
Iykvormig is, en volkomen overeenftemt met dat geen , 
’t welk wy in lichaemlyke omftandigheden gevoelen ; uit 
welken hoofde alle Verdenking van Zelf bedrog hier weg- 
valle, en de Godlyke Goedheid ook in dezen roemwaer- 
dig bevonden worde! Op ’t afhandelen van die 
Stuk fchikt hy zyne Redenvoering ten befluite, en ein- 
digt dezelve met deze ernftige vermaentael. 

‚> Wat wy ook gedurig voor Loftuitingen van Men- 
fchen horen, wat voor fchitterende Daden wy ook tel- 
kens verrigten mogen; zo is toch iedere Handeling, el- 
ke Dag te vergeefs; iedere Dag is verloren, verloren , 
verloren voor ons Welzyn, verloren voor de Eeuwig- 
heid; elke Dag zeg ik, is verloren, welken wy niet, 
door opregte Deugd, aan den Dienst van God toewyen! 
Laat dit derhalven uwe vurigfte wensch zyn, laa® 
ten alle uwe vyverigfte Pogingen daarop uitloopen. Be- 
gint elken Dag, met eene ernftige Opee van uw - 
ganfche Hart en Wandel aan Gode. Herrinnert U daar , 
eer gy nog eene andere Bezigheid voorneemt, in zyne - 
heilige Tegenwoordigheid, de zo gewigtige Beweeg. 
Grond tot Godsvrugt: de verhevene Waarde van eenen 
Vriend en Kind Gods, waartoe de Christelyke Deugd ons 
alleen verheft ; de grote Menigte der treffende Weldaden van 
God, waardoor de Overtuiging der fchandelykheid, en 
ftrafwaardigheid der Zonden, zo ook de Verpligting tor 
Deugd, in ons, op elken dag toeneemt; de inwendige 
° Rust, Verkwikking en Vreugde, welke ware Deugd over 
ons ganfche Leven verfpreidt ; de Eeuwigheid, welke wy 
met elken Dag nader komen, en welke, als dan, alleen 
‘voor ons vervrolykende is, en zyn kan, wanneer Ad 

ier 











OVER DEN INWENDIGEN GODSDIENST. : E89 


hier van harte de christelyke Deugd hebben aangehan- 
en. De Alomtegenwoordige God, die in het binnen? 
fte des Harten ziet; en, (welk eenen Troost welk eene 
Opwekking!) de verborgene deugdzame Neigingen en 
godvrugtige Voornemens, even zo wel, als de uitmun- 
tende zigtbare Handelingen der Deugd , met zyne Goed- 
keuring en Genade bekroont. Stelt U deeze aan- 
fporende Beweegmiddelen dagelyks voor den Geest, des 
Morgens , eer Ey nog aan de Bezigheden van uw Beroep 
en Stand gaat. Herinnert U dezelven in ’t Gebed, Bouwt 
daarop uwe hartelyke Voornemens van eéne ftandvastige 
Gehoorzaamheid jegens God. Smeekt hem daartoe vuu- 
riglyk om den Byftand zyner Genade, En wan- 
delt dus daaglyks, ja in elk oogenblik , voor God , en als 
in zyne heilige Tegenwoordigheid. Zo zullen gewis 
uwe Dagen in ftille Ruste ongemerkt voorbygaan ; en U 
onder het genot van zo menige Goddelyke Vreugden , 
in dat zalig Leven invoeren; waar wy onzen God, zo 
wel met geheel volmaakter Deugd , als met geheel vol- 
maakter Vreugde , in alle Eeuwigheid dienen zullen !” 











Ep. sANDIFORT , Med, Anat. et Chir. in Academia Batava 
qe Leide est, Profesforis , Obfervationes Anatomico- 
athologice , Liber tertius. 


Ontleed. en. Ziekten-kundige Waarneemingen. Te Leyden by 
En v. d. Eyk en D. Vygh, 1779. én groot 4to 170 
blaaz. 


DD iteerde „Deel bevat geen minderen voorraad van zeld= 
faame -Waarneemingen en Gevallen, dan de twee 
voorgaanden. De yver van den Hooggeleerden Heer, 
in 'c nafpooren van de verfchynfelen van ’t menfchelyk 
lighaam , zo wel in zynen herauten als ziekelyken (taat , is 
onvermokid, ‘en de gevolgen daarvan toonen genoeg- 
faam , dat de Natuur zich niet vergeefs laat dienen; maar 
den arbeid, in haar naa te fpooren, rykelyk beloont. 
gr duidelyk zal blyken uit de Waarpeemingen, in 
dit Werk vervat. ’t Delve is in tien Hoofddeelen ver- 
deeld, buiten’ de verklaaring van de Plaaten, en een 
nauwkeurigen Bladwyzer. In ’t eerfte Hoofddeel geeft 
de Auteur eene nauwkeurige befchryving van eene wanftal- 
Cie 


<00 ED. SANDIFORT 


tige en mismaakte gefteldheid van een Kind van 7 miáane 
den, ’t welk, naa zyne geboorte, maar zeer flauwe te- 
kenen van leven gegeeven had. Vooreerst vertoonde ‘er 
zich eene groote Navelbreuk , die verfcheide Ingewanden 
van den Buik bevatte De Darmen , Nieren , Blaas 
en voornaamlyk ’t Hart, waren tegennatuurlyk gefteld. 
‚ Waarby nog kwam eene fpina bifida , met eene wanttaltige 
gedaante der onderfte ledematen, en meer byzonderhe- 
den. Men dient de befchryvingen van den Auteur 
in ’t Werk zelve te leezen; en daarmede de afbeeldin- 
gen op de Plaaten te vergelyken, Men vindt ook overal 
. eene menigte van voorbeelden , uit de voornaamfte Schry- 
vers aangehaald, die, of dergelyke waarneemingen ge- 
daan hebben, of dienen kunnen tot bevestiging van ’t 
geftelde, In *t tweede Hoofddeel wordt befchre- 
ven de Beenwording van ’t binnenfte bekleedzel der her- 
fenen (pia mater) in eene ontleeding van ’t hoofd door 
den Auteur waargenomen. ’t Geen zeer zeldzaam is. 
Verder worden hier verfcheide voorbeelden van Been- 
wordingen van de overige deelen van ’t menfchelyk lig- 
haam bygebragt. « In ’t derde Hoofdffuk vinde 














men een puttige waarneeming befchreven van een doode. 


Jyke opftopping van ’t water door een fteen in de pis- 
weg (urethrá) , vast ingedrongen, veroorzaakt. Hierdoor 
was in de gemelde buis eene dubbele fcheur ontftaan. 
— In de vierde afdeeling vindt men eene zeldzaame 
waarneeming van een Stcen, die de traanwegen bezee 
had, en met een gocd gevolg 'er uitgefneeden werdt. 
—_— In de vyfde geeft de Auteur eene befchryving 
van eenc aanmerkelyke verdikking en verharding, in ’t 
Buikvlies (peritoneùm) waargenomen. Waarby nog kwam 
éenc faamgroeijing van byna alle de Ingewanden van den 
Buik. De zesde handelt over de menfchelyke 
vrucht (ovum humanum), byzonderheden dien aangaande 
waargenoomen. Hierby voegt de Schryver eenige aan- 
merkingen en waarneemingen over de vliezen van de 
vrucht, die door den beroemden HUNTER ’t eerst ontdekt 
zyn. In ’t zevende Hoofddeel befchryft hy een 
waarneeming, waar de beide Nieren fämengegroeid of 
vereenigd waren: in ’t voorfte gedeelte van deeze Nier 
wierden twee bekkens gevonden, die verder twee pislei- 
ders uitmaakten, zo dat deeze er, fchoon” één in getal , 
evenwel de werking van twee vervulde: de Schryver 

brengt 











ee ee 


OBSERV. ANAT, PATHOLOG. ZOE 


brengt hierby meer dergelyke waarneemingen. — In 
de drie laatfte Hoofdftukken wordt gehandeld over de 
Naaden van de beenderen van ’t bekkeneel. = Over 
de beentjes der Naaden, Over Beenderen, op 
verfcheide wyzen van de natuurlyke gedaante afwykende, 











Natuur-befchouwer , of Verzameling van de nieuwfle Vere 
handelingen, over de drie Ryken der Natuur , welke thans 
in Duitschland uitgegeven worden. Vertaald , en met 
Aanmerkingen vermeerderd , door P. BODDAERT Med. Dr. 
Oudraad der Stad Vlisfingen enz. enz. Eerfte Stuk, met 
naar 't leven gekleurde Plaaten. In 's Hage by J. du 
Dee 1779. Behalven het Voorwerk I6o bladz. in gr. 
oëtavo. 


Ee „Hoogduitsch Gefchrift, getyteld de Natuur for, 
fcher, zedert het jaar 1774 ftukswyze uitgegeeven , 
onder het opzigt van den geagten Hoogleeraar Walch, 
en na deszelfs overlyden nog heden agtervolgd worden- 
de, onder het toeziende oog van den beroemden Heer 
Schreber, heeft aanleiding gegeeven, tot het vervaardi- 
gen van deezen Natuurbefchouwer. De Heer Boddaert ftelt 
zig voor, uit de in dat Werk by een verzamelde Stuk- 
ken, eer ophelderinge van de Natuurlyke Historie, in 
zyn Nederduitfchen Natuurbefchouwer by een te brengen, 
de voornaamfte Verhandelingen, welken daarin vaorko= 
men; dic, zynes oordeels, met de vereischte naauw- 
‚keurigheid uitgevoerd zyn; en over onderwerpen gaan, 
in weiker nafpooring onze Natie geagt mag worden ee- 
nig belang te ftellen. Ter nutter uitvoeringe hièr van, 
heeft hy ’t ook goedgevonden, een foortgelyk gebruik 
te maaken van eene andere Hoogduitfche Verzameling 
van dien aart, welke ten opfchrifte heeft , Befchäftigun= 
gen der Natuurforfchende Freunde te Berlin: en 't oogmerk 
js zig verder insgelyks te bedienen, van zodanige Stuk- 
ken, welken keurige Lief hebbers der Natuurlyke Histoe 
rie zyn Ed,, nu en dan, goedgunftig mogten gelieven ter 
han’1 te laaten komen. Langs deezen weg, die ze» 
kerlyk vry wel gefchikt is, om den Nederduitfchen Lee- 
zer eene leerzaame Verzameling van Verhandelingen, 
over een aantal van onderwerpen, de Natuurlyke Histo- 

. rie 





192 Pp. BODDAERT 


rie betreffende, te leveren, is men voorneemens, van 
tyd tot tyd, een Stukje van die grootte als het tegen- 
woordige af te geeven. leder Stukje ftaat ééne of meer- 
der Verhandelingens;over elken tak der Naruurlyke 
Historie , te belielzen , met de noodige nevensgaarde af 
beeldingen , ook, daar ’t vereischt wordt ; naar ’t lce- 
ven gekoleurd; dat zig egter ; volgens het plan van den 
Hoogleeraar Wakh bepaalt, tot zulke voorwerpen, die 
‘anders, of nog geheel niet, of flegts onvolkomet afge- 
beeld zyn. Byaldien de verdere uitvoering der 
volgende Stukjes, gelyk we ter voltrekkinge van dit nut. 
tige opzet hoopen , aan het thans afgegeeven Stukje be- 
antwoörde , zullen de Liefhebbers weezenlyk reden heb. 
ben, om de moeite, door den Heer Boddaert hier toe 
aangewend, danklyk te erkennen; decze Proeve althans 
is wel in ftaat om genoegen te kunnen geeven. 

Ze behelst eene befchryving van den zogenaamden Le: 
gerworm , of liever van eenige duizenden aaneenfluitcnde 
Maden, die voor ’t oog van ’t Gemeen een ontzaglyken 
Slang vormen: benevens die der Rupfe van het blaauwe 
Pagetje der Eiken, tot verbetering der af beeldinge, wel- 
ke de anders naauwkeurige Röfel van dezelve gegeeven 
heeft, Verder een berigt van het zeldzaame Nest der 
Kruisvink. Eene befchryving van ecnige nieuw ontdeke 
te Schulpen; van de witte Aardflak met den geelen rand , 
en van een zeer zeldzaamen Nagtvlinder. Deeze tot 
nog, zo veel men weet, niet afgebeelde Stukken, wor- 
den hier gekoleurd in ééne plaat vertoond, Hier aan 
volgt een berigt van de verfcheiden Rangfchikkingen der 
Viervoetige Dieren, zo als de voornaamfte Schryvers 
dezelve op verfchillende wyzen. ingerigt hebben (De 


Wy- 


By gelegenheid, dat daar in ook gewag gemaakt wordt van 
de verfchillende uitgaven van het Zamenflel der Natuure van Lin- 
neus, en-wel van de twaalfde of nieuwfte uitgave van 1766, deelt 
ops de Heer Boddaert het volgende, wegens des Ridders laater 
oogmerk, nog mede. „In het ja:t 1775 fchreef de Heer LiN- 
„ Naus aan den Heer Bouson: Ego novum adorno Jyiema, mul- 
… Eten aulum: nondum paratsum habeo, fed prokimo vere prodibit- 
„ [zie zZWausIL Opp. posthuma.] en in 1774 ontfing ik eenen brief 
„ van dien grooten Man, die my meldde, dat hy aan een nieuwe 
„ uitgave vn zyn ‘zamenftel bezig was, dat, gelyk hy zich uit- 
„ drukt; enqmiter Autun zoude zyn: dach gene nh ba 

en 
,8 





…_ NATUURDESCHOUWER. 193 


Wyders Natuùr- en Scheikundige Waarneemingen over 
den Lazuurfteen, en deszelfs bereiding tot Verw; met 
eene nevensgaande Verhandeling over eenige foorten van, 
Waereld. Oogen of Lapides mutabiles; welken, dropg zyn- 
de, gancsch ondoorzigtig zyn; maar, in ’t water gewor- 
pen zynde, na verloop van minder of meerder tyd, hel- 
derer, of zelfs geheel doorzigtig worden. Daarby kome 
eene Verhandeling over doorgefneeden Waterwormen , 
welker ftukken na eenige dagen weder aangroeien, en 
volkomen Dieren worden; nopens welk byzonder ver- 
fchynzel de Opfteller deezer Verhandelinge eerst eene 
Historie deezer ontdekkinge geeft; en voorts eên naauw. 
keurig verflag van zyne deswegens wonderlyk wel geluk. 
te Proefneemingen bybrengt ; met aanwyzing van de ma- 
nier, waarop men in dit onderzoek te werk behoort te. 
gaan. Vervolgens komt ans hier mede voor , de Befchry- 
ving van een Vogel, geheeten den Kaapfchen Rall, of 
‘Tringa Capenfss carunculata; welke ons ook , in eene ne- 
vensgaande gecoleurde Plaat ‚keurig afgebeeld , onder het 
oog gebragt wordt, Ten laacfte is 'er in dit Stukje nog 
gevoegd, eene Aanleiding voor jonge Lief habbers der Ge- 
korvenen , om. met oogmerk en fmaak te verzamelen. De Schry- 
ver van dit Gefchrift kortlyk aangeweezen hebbende, 
dat men, in ’t verzamelen van Infeten , niet flegts een 
zinlyk genoegen op het oog moet hebben ; maar tevens 
bedoelen de Natuur grondiger te leeren kennen, en zyn 
verftand ‘met waare kundigheden te verryken ; doet wy- 
ders zien, hoe groot een. veld, en welk eene verfcheie 
denheid in ’t zelve, zig hier in neel, voor den onder 
zoekgraagen geest , ter verheerlykinge van den Schepper 
en Onderhouder van alles; welke opmerking het verza- 
melen van Infeêten in den rang: van eene ad & Oe 
naame uitfpanning en nutte bezigheid brengt. Om zulks 
te meer te bevorderen ‚geeft hy voorts den Beginneren 
eenige regels aan de hand, en deelt hun zyne gedagten 
mede nopens eene fyftematifche inrigting van een Infec- 
ten. 


‚, bem in 1775 het gebruik van zyne fchoone vermogens benam, 
„Een hem in 1778 wegfleepte, heeft dit voorneemen verhindert ; 
‚‚ het geen ik hoor dat den Heer munRaY opgenomen is, en 
‚ dat die geleerde Heer het MSS. van den Heer Linnus in '€ 
„ kort zal uitgeeven.” NE 


Il. DEËL.ALG, LETT. NO. 5. Q 





Rn … FP. BODDAERT . 


teneKabintt ; naer welken zy zig, bv het verzamelen der 
Infeêten, met vrugt, gedraagen kunnen. | 

Men kan uit diet ons berigt deezer aanvanglyke Verza. 
melinge, genoeg opmaaken, dat dezelve verfchéidene lee- 
… genswaardige Stukken behelst. Om ‘er nu wyders nog 
eene. aanmerkelyke byzonderheid uit over te theemen, 
zullen wy hier het oon vestigen op het hoofdzaaklyke , 
dat ons de Heer Hotraad Gunther meldt, raakende het 
geer. zeldzaame Nest en de Eieren van de Kruisvink. — Zy 
die zig toegeleid hebben, op de befchryving der Voge- 
den , maaken ook gewoonlyk van de Kruisyink , 't zy on- 
der den enkelen naam van Levia, of met byvoeging van 
Coccothiauftres of Curviroftra gewag; doch niemand hun- 
ner fchynt het Nesten de Eieren gezien te hebben: dat 
men naastdenkelyk toe te fchryven heeft, aan den one 
gunftigen tyd van ’t Jaar, in ’t welk men dit Nest heeft 
te zoeken. — 

*t Was naamlyk, gelyk onze Schryver aantekent, al 
voor lange bekend, dat de Kruisvink, tegen de gewoon- 
te der Vogelen, haare broeijing midden in den Winter 
werrigt. De Jongen, door een toeval uit het Nest in de 
Sneeuw gevallen, en van de Boeren gevonden, getuig 
den zulks; ook leerde de ondervinding, dat-de eerfte 
Jongen reeds in February , en misfchien nog vroeger uit- 
vliegen 5 overeenkomf{tig waarmede de Heer Zorn zegt , 
in ‘t jaar 1740 waargenomen te hebben, dat verfcheiden 
Paaren hunne Jongen kort na Maria Lichtmòr uitgebroeid 
hadden (*). ‚‚-Het Nest moet derhalven, ver: 
volgt de Heer Hofraad, by het begin wan ’ Jaar, juist 
wanneer hect 't koudfte is , gezocht worden; en’“wie gaat 
dan gaarne uit de warme Kamer in ’c Bosch? en nog 
meer , wie ftygt met koude verftyfde handen , op hooge 
smet: fneeuw. bedekte Dennen en Pynboomen, -om een 
Nest te zoeken? Ik had reeds fints twintig Jaaren , aan 
de Boeren omftreeks het Bosch, groote Belooningen 
voor zulk een Nest beloofd, en alle die bedienden, die 
my ftukken aanbragten, hadden ook zo lang getragt 'er 
een te verkrygen. Maar het gevolg was altoos zo flegt , 
dat mên:my nooit meer dan zomtyds eenige jongen, die 
ult het Nest gevallen waren, aanbragt. Heet Nest zel- 

1 5 ve, 





| (*) Zie zyne Petinetheologie, bl, 90 en 1ôn 


se ’ 


NATUURBESCHOUWER. 19} 

ve, en nog Minder de Eieren „kon ik nooit, te zien kry- 
en sniectegenftaande verfcheidenmaalen de Boomen, 
onder: welke men de jonge Kruisvinken gevonden had, 
om vèr. gevalten waren , en doorzocht wierden” —— 
findelyk egter gelukte het den Heer Gunther, zo la hf 
Gerfraalt, door’ middel van zynen Vriend, den Heer M, 
®ohann Gottlieb Buttner, een Man, die eene ongemeene 
ägting vour alterlele foorten van Weetenfchappen heeft „ 
een wel bewaard Nest van de Kruisvink met drie Eicrerk 
te verkrygeh: waarvan hy ‘ons het vòlgende. verflag 





»… Het Nest zelve vond teh op een hoogen Dennen- 
boom , den gden January 1774} midden in een zeer dicht 
Bosch, naby de Amtsdorpfche.drooge bron; . Een vlytie 
ge’ onderzoekende Landman, die om andere Bezigheden 
zich ín ’t Bosch ophield , bemerkte, dat eene Kruisvink 
allerley Mos en dorre Rysjes van andere Boomen zamen- 
raapte, en deze Bouwftoffep ,:op een zekere’ pldats van 
een dik met Mos bezetten Tak der bovengemelde Den- 
he, zaamen bragt. Er geluk was deze. Tak der Denne 
niet hoger, dan 24 Ellen van’ den grond. De Man kon- 
de dus met het bloote eog zien, dac het een Nest was, 
dat de Kruisvink maakte, Het was byna voltooid, toen _ 
hy het ontdekte. Maar zekerheidshâlve, en om den Vo- 
zel geen rede te geven om het Nest te verlaaten, durf- 

“de men den Boom niet voor den 8 January beklimmen, 
Toen vond men drie Eieren in het Nest £ €á fchoon men 
vermoedde, dat de Vogel 'er oog meer moest, leggen , 
werd échter, uit voorzorg, hét Nest met de Eieren 
weggenomen €en in zekerheid gebracht, on 

‚, Hert ftond tusfchen een gaffel midden op den Tak , en 
das ver van den ftam; een zytak ging midden dopr den 
Bodem van bet Nest, en was met groee Boommos, dar 
‘er om heen gelegt was, met ‘het Nest ten naauwften 
verbonden , zo dat het geheele Gebouw , door deze vaste 
making , uitneemend zeker op. dezen gaffel rusten kon , 
Zonder door Sneeúw, Wind, of ander toeval van zyn, 
Plaats te konnen beweegen. , | 
"9 De grondlaag van het Nest-beftond uit eene groote 
fnenigte van dunne en ranke. Dennen-.en Pynboomrys. 
jes; de dikfte zyn niet dikker dan eene Ravenfchagt, De 
meeste hebben geen blaadjes , aan eenige weinigen ftaan 
echter nog groene blaadjes A die tusfchen hect Mos , door 

“3 ' wel. 


196 P..BODDAERT 


welke zy heen gewerkt zyn, doorfteeken. Met even 
zulke Dernenrysjes is de buitenfte oppervlakte van het 
Nest bekleed, rondíom van den grond tot boven aan den 
rand, alwaar zy ten deele zeer ordentelyk in de rondte 
omgeboogen zyn; ten deele omvatcen zy het Nest niet 
zo wel gefchikt. Op deze ruwe overtrek , had de Kruis- 
vink eene goede en groene Boommos (*) gelegt „ 
en door deze warme Bouwftoffe zyn Nest voor Vorst 
En Koude beveiligd. | 

s, De bodem van het Nest is wel twee duimen hoog 
met zulk een Mos aangevuld , en de zyden , die uit even 
zulk eene ftoffe beftaan, zyn ten minften ook een duim 
dik. Dit groene Mos is zo dicht als een vilt. in elkane 
der gewerkt, en verfchaft eene verbazende warmte aan 
het Nest. Zo veel was 'er nodig om een regt warm Nest 
te vervaardigen. Nu kwam het nog op eene zagtere voe- 
ring van de Legplaats der Eieren aan. Ook hier voor 
had de Kruisvink gezorgd. De geheele Kom of de half- 
ronde kogelvormige Holte, in welke zich de Eicren bet 
vinden, is met de zagtfte en teder{te puntjes van het wic- 
agtige groen Coraal-Mos (f) , dat in menigte op de Pyn- 
en Denneboomen groeit , wel een half duim dik gevoerd, 
en de Takjes van dat Mos zjn, met eene groote ge- 
fchikcheid, zo fyn in de rondte omgelegt, de de bin- 
nenfte Holte ongemeen glad en zagt gevoerd is ; terwyl 
de omkrullende puntjes van het Mos, die rondom den 
rand uitfteeken , aan het geheele Nest een fraay aanzien 
even, 
8 ‚, Men konde aan dit Nest noch Hair, noch Vede- 
ren, noch Wolle van Planten befpeuren , noch minder 
heb ik ’er eenige Harst van Dennen. of Pynboomen aan 
konnen vinden, met welke de Bouwftoffen van het Nest 
gelyk de Heer HALLE, op de aanhaling van.den Heer 
FRISCH ‚ bevestigt , zouden overdekt zyn, op dat de RN 
dn 


(*) Sphagnum arboreum. LINN. Syst. Nat. ed. XII. T. IL 
698. 


(}) Lichen floridus , filamentofus , ercBus , fcutellis radiatis. 
LINN. Syst. Nat. Ed. XII. T.I. p. 714. n. 86. Conferva arborea, 
cinerea , vulgaris , brevior cum orbscalis. Dii Len. Cat. PI. Gisf. p. 
200. Lichen cinereus, vulgaris, capillaceo folie, Touaner. Inft. 
359: 


Pp. 


NATUURBESCHOUWER. 107 


dezelve niet zoude los maaken, en doorweeken (*). Geen 
korrel van deze Vernisfing is ’er aan het Nest te vinden. 
Men moet daaruit oordeelen , dat deze Schryvers, fchoon 
ze het Nest aftekenen, het zelve niet gezien hebben; 
saar dat Lieden, die deze vernisfing zelve verzonnen 
hebben, het Nest wel geziën, maar niet met aandacht 
befchouwd hadden, en daardoor hun dit valsch berigt 

aven. Maar het blyft altoos uitgemaakt, dat by alle 
Vogels, van dezelve foort ,de wyze van bouwen dezelve 
is. Indien nu het bovengemelde Nest werkelyk een be- 
kleeding van Hars nodig had, zo moest men zulks ook 
aan het myne waargenoomen hebben. 

‚‚ Men zal uit de toc dus ver behandelde bat Mi 
van zelv zien, dat dit Nest, naar de verdeeling , die ik 
elders van de Clasfificatie der Vogelnesten maakte (+), 
tot de Clasfis der halfkogelronde of korfnesten behoort. 
Het geheele Nest, dwars van boven gemeeten, van de 
oppervlakte der eene zyde tot die der andere, is 7$ 
duim Rhynlandsch. De holte of nn der Eieren , 
alleen gemeeten, had flegts 24 duim in de Middellyn. 
Men ziet derhalven dat de dikte der Wanden eene aan- ’ 
merkelyke Maat uitmaakt. Zy bedraagt, aan de mees- 
te plaatzen, den overtrek der Boomrysjes ‘er by ge- 
meeten , 2} duim, Dus is het Nest niet flegts in {taat 

efteld, om de koude af te weeren, maar ook om de 
neeuw en nacheid tegen te ftaan, zonder eene beklee- 
ding noodig te hebben. Dit laacfte zoude ook zo veel 
te overvloediger zyn, wyl de Kruisvink altoos gewoon 
is, zyn Nest op zulke plaatzen aan te leggen , daar het 
door andere takken bedekt is , die door de menigte puntige 
Blaadjes, waar mede zy bezet zyn , de fheeuw verhinderen. 

‚‚ De Eieren zyn niet volkomen zo groot als een Ha- 
zelnoot, maar grooter dan die van de Bloed-vink, en 
hunne grootte verfchilt weinig van die van den Kernhy- 
ter. Men zal van hunne grootte een duidelyk beerip: 

heb. 


(*) Hy bouwt het Nest tusfchen Dennetakken, en bekleed het 
met Hars, omt dat de Sneeuw het niet weeken, en los maaken 
zoude, want hy broeit midden ín den Winter, of January, zegt 
Proff. gaLLE, Wogelgefchichte sit kupfern 1760. 8 Maj. n. 416. 
p. A05- 

(f) Zammlung von Nesten und Eyern, Einl, p. 4. 6. 6. 10. 12. 

O3 


128 “ P. BODDAERT-, NATUURBESCHOUWER, 
E | 


hebben, wanneer ik zeg, dat hunne Lengce, van-hes 
ftompe deel cot aan den punt, ro Rhynlandfche Lynen 
in Middellyn heeft, en dat de Middellyn hunner dikte, 
aan het ftompe eind, byna 7 zulke lynen bedraagt. Hun= 
he grondverw is dof wit; om het ftompe eind is een 
kring van rood bruine of beter zwartagtige roode vlak- 
ken , ftreepen en punten, waarvan de groot{ten nier 

rooter zyn dan een fpeldeknop. Men kan dezelve best 
En zwart geronnen en weder opgedroogd bloed verge= 
Iyken, Het is waarlyk eene aanmerkelyke omftandig:; 
heid, dat alle de zaorten van Kruisvinken, Vinken cq 
Kneuen, tot aan de Canarievogels toe, op hunne Eieren 
dergelyke zwart roode vlakken hebben. Eenige dezer 


vlakken zyn rond, andere hockig, andere gelyken naar 


ftreepen of haaken , en tusfchen deze zyn heldere , 
sraauwe’ roodachtige vlakken en punten in geftroojd, 

uiten deze Kringswyze omwvatting, vind men maar 
fpaarzaam hier en daar, op de overige Oppervlakte van 
het Ey, eenige enkele zwart-roode Vlakken en Runten. 
_ Ik twyffel geenszins dat de Kruisvink, gelyk 
andere van zyn Geflagr, vyf of zes Eieren legt; de 
begeerte om hect Nest te hebben, heeft my drie Kieren 
voor licf doen neemen. Of hy meer dan eens in het 
Jaar brocit, gelyk de Heer HALLE zegt (*), hope ik 
pog door tyd en ondervinding te weeten,” 





Historie van het Verbond en de Sia dad der Nederland- 
Jche Edelen, ter verkrijginge van Vrijheid in den Godsdienst 


en Burgerftaat. Uit veele oorfpronglijke gedenkflukken 


Jaamgefteld door y. w. Te waTER, Historiefchryver van 
Zeeland, enz. enz. Tweede Stuk. Te Middelburg by P. 
Gillisfen, 1779. In groot olavo soq bladz. 


» geagte Zeeuwíche Historiefchryver, van wiens 
noeste vlyt , in ’t nafpooren , en oordeelkuúdige op- 
lectendheid, in ’t befchryven „ van alles wat becrekking 
heeft, cot dit by uitftek merkwaardige gedcelte van 
’s Lands Gefchiedenisfen, wy voor eedigen tyd gewaag- 
ij 6 : den, 


_(*) Hy zegt, p. 406. De eerfte Jongen zyn op Kersiis, de au- 
dese op Maria Ligtinis volwasfen, JOS ade 


J.w. TE WATER , HET VERBOND DER NEDERL. EDELEN. I9p 


den: (*), agtervolgt. in die Stuk zyn aangevangen. Vers 
haal, mee melding der herhaalde poogingen van 's Lands 
Edelen, na dat het getroffen Verdrag, waarvan zy zig 
zo veel goeds beloofden , van de zyde der Spanjaarden , 
trouwloos gefchonden was, Hier omtrent komen in de 
eerfte plaatze in aanmerking, de byeenkomften der Eidee 
len te Dendermonde, befchreeven tegen den derden van 
Wynmaand des jaars 1566; en vervolgens in die zelfde 
maand, of de daaraanvolgende Slagtmaand, te Amftere 
dam. Zyn Ed. heldert het duistere en onzekere , nopens 
de verrigtingen in die tb ‚ eenigermaace ops 
en geeft vervolgens insgelyks een oordeelkundig verflag , 
zo wegens de vereeniging, die zommigen poogden te.be» 
werken , tusfchen de. aanhangers der Leere van Calvyr 
en Luther, onder ’t eenpaarig aanneemen der Augsburg. 

fche Geloofsbelydenisfe; als raakende een Smeekfchrì 
der Hervormden aan den Koning, ter erlanginge van 
vrye Godsdienftig-oefening; met ‘aanbiedinge eener buis 
tengewoone fomme van dertig tonnen gouds. By die 
gelegenheid maakt hy insgelyks gewag van de vrymoedi- 
e poogingen der Overheid van Leeuwarden, tot voor« 
nd van den Hervormden Godsdienst; in afzigt van 
's Konings vernieuwd Plakaat, dat de Overheid weiger. 
de af te kondigen. Onze Historjefchryver , dit voorge. 
vallene in Friesland, met regt aanmerkende , als een uit« 
werkzel van ’t fmeekfíchrift der verbonden Edelen , meldo 
ons verder, hoe alle deeze gebeurtenisfen aanleiding gan 
ven tot menigvuldige en zeer haatlyke befchuldigingen , 
zo tegen de verbonden Edelen in ’t byzonder, als tegen 
de Onroomfíchen in ’t algemeen. Uit dien hoofde, zegt 
hy, vond men. ’t van deezen kant goed, een uitvoerig 
Verdeedigferif op te ftellen; dat den, tot nog onbee, 
kenden, Schryver tot eer ftreke; °t welk den Heer te 
Water beweegt; om deszelfs hoofdzaaklyken inhoud voor 
te draagen, te meer daar het dient ter bevestiginge van. 
’t geen hy alvoorens nopens het gedrag der Edelen te 
boek gefteld. heeft. 
In dat Verdeedigfchrift werden de Edelen wel by- 
zonder vrygefproken, van de hand gehad te hebben, 
in de zo’ veel gerugtsmaakende Beeldenftotming; én 
men toonde overtuigelyk aan, dat men a Ee 
egts. 

(*): Zie Hèdend. Vad. eld € VP. D.bl. 494 | 

4 


2c0 J. W. TE WATER 


flegts den Onroomfchen, maar ook zelfs grootlyks- 
den Roomíchen te wyten had, Edoch,met dit alles „ 
was deeze Beeldenftorm, gelyk de Heer te Water 


‘vervolgt, eene oorzaak van verdeeldheid onder de Ede- 


len, die derzelver verbintenis eerlang verbrak. Zommi-. 
gen hunner naamlyk, bevreesd voor de geheele verwoes- 
ting van ’t oud en vaderlyk geloof , begonden te wagge- 
len , lieten het BORRE vaaren , en poogden zig 
met de Hertogin en den ing te verzoenen. De Land- 
voogdes maakte gebruik van deeze gelegenheid; begun. 
ftigde alle de zodanigen, en verzettede zig, als met ver. 
nietwde kragt, tegen de poogingen der nog verbonden 
Edelen; die, fchoon hun vermogeh niet weînig vere 
zwakt ware, nogtans de zaak der Vryheid bleeven hand. 
haaven; hoewel met minder vrymoedigheid. Hier door 
dorst de Hertogin zig verzetten tegen eene, naar ’t 
fchynt, voorgenomen byeenkomst der Edelen te Heus- 
den; en de Edelen vonden het niet geraaden, de On- 
roomfchen van. Valepchyn, op derzelver verzoek , met 
eenig Krygsvolk by te ftaan. Ook kan men, volgens 
het geen onze Historiefchryver verder meldt, genoeg. 
zaam zien, dat ze meerendeels den moed eenigzins lie- 
ten zakken ; als men nagaat het antwoord , dat zy gaven 
op het voorftel en de klagten van de Kerklyke Vergade. 
ring der Hervormden te Antwerpens in die dagen. Eg. 
ter zo niet ‚dat ze geheel tot moedloosheid overfloegen ; 
integendeel „'er verliepen maar weinig weeken, na het 
opgemelde fchryven van die van Valenchyn en Antwer. 
pen, of de verbonden Edelen leverden der Hertoginne, 
ten derden maale (*), eer ernftig en nadruklyk Verzoek. 
fchrift over; welks voornaamften inhoud de Heer te Wa. 
ter beknoptlyk opgeeft; met meldinge van eenige byzon- 
derheden, nopens de overlevering zelve. Men had 
naamlyk goedgedagt, dat de Heer van Brederode hetzelve 
in eigen perfoon, uit aller naam, der Hertoginne zoude 
aanbieden; doch de Landvoogdesfe weigerde hem, op 
zyn aanzoek, gehoor te verleenen; des- men een ae 

Ce: 


(*) Het eerfte wa ingeleverd op den sden April 1566; dat 
eerlang, den 2often July ‚door een nader Vertoog , agter volgd werd , 
en daar by kwam ten derde, of laatstlyk, het hier gemelde Ver- 
zoekfchrift, ingeleverd, naastdenkelyk, den zssden February des 


jaars 1547. 





MET VERBOND: DER NEDERI» EDELEN. dor 


deren weg ter bereikinge van dit oogmerk moeste in. 
flaan, Onze Historiefchryver gewag maakende van ee. 
ne aantekening , volgens welke Dirk Volkaartsz. Koornhart : 
dit Verzoekfchrift overhandigd zou hebben , toont duide- 
Iyk dat dezelve niet behoorelyk gegrond is; en dat men 
zuiks heeft toe te eigenen aan Willem van Treslong , 
Edelman van Brederode ; die ’t zelve, na een voorafgaan- 
. den Brief van Brederode aan de Landvoogdesfe, der Her- 
toginne zelver in handen gaf. Deeze beantwoordde het 
zelve in eenen Brief aan Brederode, reeds den volgen-’ 
den dag, met eene nadruklyke fierheid ; waaruit bleek, 
dat zy bykans allen fchroom voor de Bondgenooten ter 
zyde gefteld had; ’t welk haar volgende gedrag ook ten: 
overvloede getuigde, en dat het Bondgenootfchap wel 
dra bovenmaate verzwakte. „, Het leedt, zegt Onze 
‚, Historiefchryver deswegens, nu niet-läng, of het 
s‚ Bondgenootíchap der Edelen kreeg een’ plotfelijken 
> val, waarvan het zich, naderhand, niet kon herftel- 
‚ len. Ruim een derde deel der vereenigde Edelen 
‚ fcheidde zich af van de overigen, en verliet het Ver- 
ES Sommigen floeg de vreeze voor ’s Konings 
s‚ komfte om heet hare, Anderen begonnen belang te ftel. 
‚> len in de gunfte der Landvoogdesfe , om hierdoor hunne 
s ampten, burgerlijke of krijgskundige, te behouden. 
„‚ In de eerften bleek, dat ‘er dikwijls grooter kwaad 
s, gelegen zij in de vreeze, dan in ’t geene gevreesd: 
‚> wordt , en dat de angst iemand fchielijk van zijn’ plicht 
s) doe afwijken. De laatften toonden, dat eigen voor- 
, deel ín dien tijd, zoo wel als in onze dagen, de mees. 
s) te daaden der menfchen beftierde, fchoon het alge- 
> meen belang de fterkfte band der maat{chappij is. De 
> wanhope, van ooit hun oogmerk te bereiken , en het 
s, Verdriet, dat hunne langduurige en welmeenende po- 
> Zingen telkens verijdeld wierden, zal eenigen bewo- 
äe gen hebben , hunne onderlinge verbintenisfe te breken. 
‚> Hier bij kwam, gelijk gezegd is, dat veele Bondge.: : 
‚> nooten, die wel vrienden van vrijheid in den Burger. 
ss ftaat en Godsdienst waren , doch verkleefd bleven aan het . 
‚> Roomfche geloof , niet langer met goede oogen konden 
, aanzien, dar de Godsdienst van hunne Vaderen geheel 
>, En al paar zijn’ ondergang, in Nederland, begon te: 
s fnellen.”_ Hierby kwam , gelyk de Heer te Wa- 
ter vervolgt, een vond der Hertoginne; die „ eenigen: 

Os door 


5 
5 





204 J. W. TE WATER E 
door vriendlykheid overhaalende , tevens van. alle Ámpteas, 
naars een nieuwen eed afvorderde. Door dit middel on= 
derfcheidde zy des te gereeder vrienden en vyanden ; kon 
de weigerenden te gemaklyker van hunne ampten onte. 
flaan; en had te ligter gelegenheid ,om dezulken te ftraf- 
fen, die den eed niet mogten houden. Men vond ’er die, 
het afleggen van dea nieuwen eed weigerden; maar vee- 
len lieten 'es zig wel dra toe overhgalen. De Prins van. 
Oranje, onder de eerften behoorende, vertrok eerlang- 
naar Duitschland; zommigen volgden zyn voorbeeld ; an- 
deren liecen den moed geheel zakken; en ’'er bleef in. 
korten naauwlyks een derde deel der Edelen over, dat 
zig aan ’c Verbond’ hield; vooral na dat de vrees voor 
de komst van den Hertog. van Alva zig meester van vee 
ler harten gemaakt had, 

Zints dien tyd begonden de Edelen, die hunner ver- 
bintenisfe getrouw. bleeven, zig met alle ernsc te wape- 
nen, volk in Nederland te werven, en naar hulp uit 
Duitschland uit ce zien, Ja ’t leed ‘niet lange, of ze ver- 
bonden. zig onderling, om te. beproeven, of zy, door 
middel van manen, den weg konden baanen toc afwer 
ping van het Spaanfche Juk, en herftelling der Vryheid. 

en iahoud van ’e Verbondfchrift, by die. gelegenheid 
‘Sid, waar in ieder, inzonderheid Edelen, en daar 

nevens ook andere. Perfoonen van aanzien en vermo. 


gen, met ondertekening van zyn eigen naam , beloofde. 
zekere fommegelds, en zelfs zyn eigen perfoon, toc 
dat oogmerk te zùllen geeven, deelt ons de Heer te Wa- 
ter hier mede (*). Schoon men den juisten tyd van het 
opftellen van dit Verbondfchrift niet kunne bepaalen , is 
’t egter, gelyk zyn Ed. doet zien, klaar genoeg „ dat. 
‚ het zelve, op het einde van ’t jaar 1567 , of in den be= 
inne van ’t jaar 1568, ondertekend zy. Dan deeze on- 
erneeming, hoe wel gemeend , zegt onze Historiefchry- 
ver, was van geen vrugt : „, de dood van Brederode » 
‚ (welke den zóden February 1568 voorviel,) en ge- 
„‚ brek van geld onder de vluchtelingen , waren de voor- 
s, naamfte reden, dat de onderteekeuning van deze verbin- 
s‚ LE 
(® In het volgende Stuk ftaat onze Historiefchryver, onder 
‘de Bylagen, eene naauwkeurige Copie van het oorfprong!yke Ver- 
bondíchrift, in. zyn geheel, te plaatzen; gemerkt het zelve tot 
nog niet met de vereischte oplettendheid gemeen gemaakt zy. 


HET VERROND DER NEDERL. EDELEN. 203 


sr kepisfe, za wel als de. inzameling der beloofde peas 
‚ningen, een fpocdig einde: nam.” En op deeze wyze 
liepen, de herhaalde paogingen der verbonden Edelen 
‚o als de Heer te Water vervolgt, in die dagen vrugt- 
loos af: Het meerendeel der Bondgenooten werd ver. 
jeagd,, gebannen, gedood, en hunne goederen aangefla, 
gen. Op de aangebooden vergiffenis, den 24ften Âu- 
gustus des jaars 1568, aan hun, die zig binnen den tyd 
van dertig dagen zouden aangeeven, dorst niemand hun, 
ger cenig, betrouwen (tellen. . En aan de laatere zo ge= 
noemdé algemeene vergiffenis, den 1óden July 1570, 
met ongewoone ftaatlykheid, te. Antwerpen afgekons 
digd, hadden de Bondgenooten geen deel, Hiervan 
toch waren uitgeflooten alle dezulken, die, als, aanleg- 
gers, bevorderaars , hoofden en voornaame verloiders, 
tegen het heilig Katholyk Roomsch geloof , ’s Konings 
hoogheid en de-gtmeene ruste, ondertekend hadden. het 
Verbond en Smeekfchrifc, aan de Hertoginnce overgelc 
verd, en die binnen den tyd, hun bepaald, niet vere 
fcheenen warén. Dan dit nam niec weg, dat veelen der 
Edelen , naar uitwyzen der laatere gefchiedenisfen., ’s Lands 
Vryheid en den zuiveren Godsdienst, eerst bedektlyh, 
en naderhand meer openlyk , te ernftiger ter harte na- 
men, Onze Historiefchryver hier mede-zyn oor. 
deelkundig verflag van *t voorgevallene, nopens het 
Verbond en de Smeekfchriften der Edelen, beflgitende „ 
hegt 'er voorts, nog eenige leerzaam: aanmerkingen aan, 
om den Leezer bd te leiden, tot eene dankbaare erken- 
tenis aan de Godlyke Voorzienigheid, en eene daaraan 
beaacwoordende ‚navolging van ’c roemrugrige gedrag 
der Edelen, in ’t haadhaaven van ’s Lands Vryheid in 
den Godsdienst en Al ne 
‘ By dit Gefchiedkundige verhaal, dat alle tekens van 
oplettendheid draagt, komt wyders nog een berigt van 
de geflachten en bedryven der meeste verbonden Edc- 
len, en andere aanzienlyke of vermogende Perfoonen, 
Ee het Smeekfchrift, der Hertoginne overgeleverd , op» 
dertekend hebben: welk berigt, in ‘dit Stuk aangevan- 
gen, in ’t volgende voltrokken zal worden; wanneer 
zyn Ed. têvens nog eedige bylagen, en verdere aan. 
merkingen, welken hem intusfchen tet hand gekomen 
Zyn, zal afgeeven. Men ziet, onder het doorbkderen 
van dat berigt, alomme, dat de Heer te Wuter allevivt 
aan- 





204 °° ___. W. TE WATER 


aangewend heeft, om met de uiterfte naauwkeurigheid 
na te vorfchen, het geen dienen kon ter nadere ontdek. 
kinge van de afkomst, en bedryven dier Ondertekenaa- 
ren; maakende fteeds een oordeelkundig gebruik van al- 
Jes, wat deeze en geene Liefhebbers onzer Vaderlandfche 
Gefchiedenisfen desaangaande hem medegedeeld hebben. 
Hier door leert hy ons niet alleen eenigen deezer Per- 
foonen beter kennen, maar ’t hem te gelyk aanlei-- 
ding, om zomtnige byzonderheden hen betr de na- 
der op te helderen, Dus vinden we hier, onder 
veele andere, eene byzonderheid, nopens eene verden- 
king van den Heer van Brederode , als of hy bedoeld zou 
hebben Graaf van Holland te worden , op zodanig eene - 
wyze overwoogen, en eenigermaate kragtloos gemaakt , 
dat wy ’t der moeite wel waardig agten het daaromtrent 
gezegde hier nog over te neemen. 

Dat het Geflacht van Brederode, gelyk onze Historie. 
Schryver vooraf aantekent, wettig van de oudfte Hol- 
Jandíche Graaven afdaalde, Iydt geen tegenfpraak; en ’t 
js niet vreemd te denken, dat het aanzien van den Heer 
Hendrik van Brederode , het Hoofd der verbonden Edelen , 
deswegens aanleiding gegeeven kan hebben, tot het ver- 
fpreiden van een gerugt , dat hy eerlang Graaf van Hol. 
land zou worden, en om hem, ín openbaare fchriften, 
erfgenaam en opvolger in ’t Graaffchap van Holland te 
noemen. ‚, Doch dat hij zelf, zegt de Heer te Water , 
‚ss OOit zoo verre zou gezien hebben, was den Heere 
s, Wagenaar , nergens, gebleken. En ik durve ook niets 
> daaromtrent, in 't zekere , bepalen.” 

‚‚ Alleenlijk , vervolgt zijn Ed. , vinds ik aangeteekend, 
dat Brederode, op den Rijksdag te Frankfort , ten jaare 
1563, zou verklaard hebben, dat hem de Graaffchappen 
van Holland en Zeeland , van rechtswege ; toekwamen; en 
dat hij,als een Rijksleenman, de Done hulpe verzocht, 
om in derzelver bezit herfteld te worden , en dus hunnen 
. ondergang voor te komen (a), of , en in hoe verre, dit 
verhaal waarheid zij, is twijfelagtig. Want, gelijk cen 

| ‘ un.- 





„ (a) Men vindt deze bijzonderheid in een zeldzaam Fransch 
werkje, ten jaare 1566 uitgegeven, en waar van de titel is: Les 
fubtils moyens par le Cardinal Grandvelle, avec ces complices inven- 
tez, pour infbituer l'abheminable Inquifition, avec la crucile obfer- 

y&- 


HET VERBOND DER NEDERL. EDELEN. ‚Hoy 


kundig Heer zeer wel aanmerkt, (b) indien Brederode 
het gezegde verzoek ter Rijksvergaderinge hadt gedaan, 
zou hij, die zoo wel een leenman van Filips, als van 
het Rijk, was, daardoor. ongetwijfeld de misdaad: van 
Jeenbreuke, (felonie) begaan hebben; en, als onderdaan, 
en krijgsman, in dienst van den Koning , fchuldig gewor. 
den zijn aan hoog verraad. Daar dit verzoek , in tegen- 
woordigheid van Oranje, Egmond, Hoorne , Hoogftra- - 
ten, van den Berg, en andere Heeren, zou moeten ge- 
fchied zijn, hoe konden zij dan, die nu noch geen het 
minfte denkbeeld hadden, om van Heer te veranderen ; 
zich zoo naauw met hem verbinden? hoe konden dan 
de voornaamfte Nederlandfche Edelen, met Brederode 
aan het hoofd, fmeekfchriften, met zoo veele betuigin= 
gen van Ahin en onderwerpinge, aan den Ko- 
ning, als Graave, en aan de Landvoogdesfe, overhate 
digen? De Hertogin kon niet onkundig blijven van 
t gene op den Rijksdag voorviel; nademaal de Hertog 
van Aarfchot ’er ook tegenwoordig geweest was. Zou 
zij derhalven hier van, tot haar voordeel, geen gebruik 
gemaakt hebben, wanneer de Edelen, bij het overge- 
ven van hun fmeekfchrift , zulke ftetke Deun vaa 
BEURS aanklevinge en genegenheid voor den Koning 

eden? Zeker, niets hadt den Bondgenaooten , tot hunne 
vernederinge, gepaster konnen toegevoegd worden, dart 
dat de Landvoogdes verklaarde, alle verzekeringen van 
getrouwheid niet te mogen aannemen van een lichaam, ’e 
geen zoo eenen onderdaan tot zijn hoofd had, die zijn* 
wetrigen Opperheer uit het bezit van éen gedeelte zijner 
heerfchappije trachtte te zetten, en ’t zelve aan zich-te 
trekken. aar op , van de zijde der Edelen, weinig of 
niets met grond hadt konnen geantwoord worden. ‘Ook 
zou dusdanig voorftel, buiten twijfel, naderhand ten las- 


te 


vation des Placcarts contre ceulx de la Religion. Pour airify par, 
desftss les Kupereurs Roys Seigneurs Nobles et toute: Temporalitk 
deminer et ce faire prier et adorer. Desquelz les Nobles du pays ba? 
avec kes Puysfans et Nobles Seigneurs leurs abies advertis ont avec: 
bonne et juste raifon allencontre oppofez. pag. 22-26. Dit 
ftuk, benevens eenige andere, is mij, op eene verplichtende wijze ; 
ten gebruike verftrekt, door den Wel Eerwaardigen Heere 5. 
Royer, Hofprediker in 's Hage,” | | 
‚n Cb) Dè Advokaat Fiskaal van der Craght, in eqn' brief 
mij gefchreven, den z9 Aug. 1776.” BEDE Bk. 








206 J. W. TE WATER HET VERKOND DER NEDERL. EDELEN. 


te van Brederode wel te berde gebrágt zijn, als éen der 
voornaamfte punten van befchuldiginge. ‘Doch, Uit is 
piet gefchied : tij, in zijne indaginge, ’t zij in het von- 
nis:tegen hem, Alle deze bedenkingen doen mij het 
opgegeven verhaal im twijfel trekken. ’t Kan zijn, dar 
Brederode, het hart wat hoog Grab op zijne geboór= 
te, bij de Rijksvergaderinge poogde erkend te worden , 
als een Graaf ‚ afkomftig uit het Graaflijk huis van Hol- 
Jand; en dat zulks, fchoon hemelsbreed verfchitleride 
van het opgegeven verzoek, eehter aanleiding gave, zoo 
tot dit verhaal , als toc het verípreiden van het gerucht , 
dat Brederode, in korten tijd, Graaf van Holland zou 





Alle de Werken van FLAVIUS JOSEPHUS, naar het Grieksch 
én ‘8 Enpelsch gebraet en verkort Uit het Engelsch in ’t 
. Nederdziisch vertaald. Eerfte Deel, Te Amflerdam by 
‚3. vs Gulik 1780. Behalyen het Voorbericht 545 bladz. 
- ® gr. ellavo. K Wee 
Nadien deeze Werken van den beroemden Joodíchen 
a N Historiefchryver overbekend zyn, zo ten aanzien 
van derzelver inhoud als leerzaamheid, zou het overtol- 
lig weezen:, ons hier deswegens uit te laaten. Dan, 
eene’ nieuwe Vertaaling van dezelven eischt een kort 
Woord, daar toe betrekkelyk. Wy bezitten reeds, van 
óver veele jaaren ,: buiten de Nederduitfche vertaaling 
van William Sewel, eené merkelyk betere overzetcing dee- 
zer Werken; door den geagten Hoogleeraar Haverkamp 
ih- onze Taale gemeen gemaakt (*), die aller goedicu- 
… ting heeft; en welker lof mén door deeze ook in geenen 
deele poogt te bezwalken. Maar-’t inzier van den ar 
beid des Engelfchen Vertolkers, die ’t 'er op toegeleid 
heeft ‚om ’t overtollige eenigzins agterwegen te haaten « 
En dus deeze Werken in een wat beknopter boftek te 
brengen, heeft veelen zo wel voldaan, dae men het , ten 
algemeenen nutte , om de leezing daar van te meerder te 
bevorderen, raadzaam geoordeeld heeft, dat vòerfpoor 
te volgen , en deeze overzetting ook in een Nederlandsch 
Re de mede Eg ge 
En apen dseze vestaaling F. Cuperus Lykreden op Md 
„Dl. 10: en de 


FLAVIES JONEPRUS, WERKEN: to7 


pad én voorkhun te doën konten: == Dit denk, 
eld van één herkorten Fofephus doet. zig, ’ is waar, ia 
den êerften opflag’ tat ongunttig vobr ;:.men denkt, veel — 
ligt, hier door vdn den zin des’ Autheurs.beroofd en ge 
Jeid ce wórden háar ’t verftand. van den Verkorter ; dan 5 
zie hier, wat #rèn dartomtrent; ìn de. Voorredén, ten 
harigte geeft. „ Om die verdenking, (wordt 'er ges 
», zegd.) voor te komen, en ‘den cwyfelenden Nator- 
», fcher tè overtuygen, verzoëkdn wy, dac:hy deezb 
en kain mét hét Oorfpronglyke vergelyke, en 
2» als dan zal hy bevinden, dat wy niees, wat weezend* 
‚> Iygk is en tot hec. Verband der Historie behoore ; 
>, overgêflagén; maar def waaren zin en meening vaù 
», den Autteur behouden hebben; en dat het :beloop 
> der Historie, overeenkomftig met hee Oor fprongly+ 
‚, ke, in acht genomen is. Alleen hebben wy de overe 
‚> tollige Sieraädien van den Styl, de noodelooze Uit. 
s Wwydingën en Herhaalingen weggeworpen, de Stoffe 
»‚ naâuwer faâmengetrokken, en zoodanige ‘zaken vere 
», kort, die ‘een ieder in de Heilige Boeken van Mozes 
‚„ kan leezen.” —_… Een oplettend onderzoek van 
eeze en geené byzondere Stukken heeft ous van de 
eloof waafdigheid deezer beruiginge volkomen ‘verze 
kerd: zó dat wy genoegzaâmen grond hebben , om den 
Leezer te mêlden, dâc hy door deeze verkorting niets , 
gewigtigs van 'e geen in de Werken van Pofephui ge- 
vonden wordt; verlieze, Verder is de wrzhaling zelve 
ook zeêr wel Mgerigt, om ‘ee algemeen genoegen te 
geevén ; waar van het volgende, betreffende het vesti. 
en:der Oppermagt van Herodes in Jeruzalem , waar mes 
e die eerfte Deel aftoopt, eeigzins cot een ftaal mo 
diene, ’c wélk de Liefhebbers met het oorfpronglyke 
óf airdere Overzettingen kunnen: vergelyken. 

De Historiefchtyver gémeld ‘hebbende, hoe de Room: 
fche Raad, hoorende, dat Aargotus, in verachting van 
hun gezag, de beheerfching over Jaden van de Parthen 
ontvangen had, Het voar een Vyand der Romeinen vere 
klaarde, en Délloot dat Herodus Koning der Jovden zou 
zyn; geeft voorts een berigt van den opcogt van Hero. 
des naar Júdea, en ten Jaarfte van deszelfs belegering 
van Jeruzalem’, alwaar zig „Antigonus met zynen. voor- 
naamften aanhabg nog ophield. 

‚> Herodes, zegt hy, onderfteund by Sofins En elf 
eur. 








‘208 __FLAVIUS JOSEPHUS WERKEN, 


Keurbenden, en zesduizend man te paard, behalven de 
dercig duizend man, die hy op nieuws, [ter verfterkinge 
van zyn Leger, dat hy, volgens het voorgemelde, reeds 
voor Jeruzalem nedergeflaagen had,] medegebragt had, 
en de Hulpbenden uit Syrie, zeete het beleg van Jeru- 
zalem ernftig voort. De belegerde Jooden toonden groo- 
ten moed in verfcheidene Uitvallen , en niet minder be- 
Jeid in ‘hunne heimelyke uittochten, waardoorze den 
‚ Vyand den Vporraad affneeden; ook blonk hunne dap. 
perheid. uiet, wanneer ze tot een Gevecht moesten ko. 
shen : want zy waren niet: minder onvertfaagd dan de Ro- 
meinífche Krygskrechten, hoewel ze min kundig in de 
Krygstucht waren. Waar de Muur om verre was ge- 
worpen ; daar bouwden zy denzelven weder op, onder- 
graafden tegen: de:-Vyanden aan, vochten met dezelven 
onder den grond fpics tegen fpics, en wederftonden in 
huune wanhope zo den Vyand van buiten, als den Hon- 
ger binnen de Muurep : want deeze belegering gebeurde 
ju het zevende jaar, 't welk wy een Jaar van ruste noe- 
meù , zoodat de grond onbebouwd lag, 't welk de oor- 
zaak deezer fchaarsheid was. Eindelyk beklommen twin- 
tig uitgeleezen. mannen, die gevolgd wierden van de 
Hoofdlieden van -Sofius, den muur, op den veertigften 
‘dag der Belegering; en toen het buitenfte gedeelte des 
Tempels en de Benedenftad ingenomen was, vluchtten 
de Jooden in den Binnentempel en naa de Bovenftad, 
Herodes hadt hun verlof gegeeven, om de Beesten voor 
de Offeranden met zich te neemen, in hope van hen 
door toegeevenheid te vermurwen; doch zichzelven be- 
drogen vindende, en ziende dat ze beflooten hadden, om 
Antigonus in zyne warn! te handhaven , cegen zyn 
belang, liet hy de Srad beftormen, en nam haar met 
zulk een geweld in , dat alle ftraaten en wegen met Iyken 
vervuld waren; want de Romeinen waren te onvreden 
dat het beleg zoo Jang geduurd hadt , en die van Hero 
des aanhang, door wraakzucht gedreeven , bemoedigden 
’ dezelven , om alle de geenen, welken van de tegenparty 
waren, te vernielen; zoo dat alle hoeken der Stad, de 
Huizen, ja zelfs de Voorpoortaalen des Tempels met 
doode en zieltoogende Jooden opgepropt waren; nade- 
maal men, zonder eenig medelyden of menschlykheid, 
oud en jong, arm en ryk vermoordde; zelfs ontkwamen 
‘de Vrouwen en kleine Kinderen hun bloedig Z rol. 
noc 


FLAVIUS JOSEPHUS WERKEN, 2op 


poch barbaarfehe Wreedbeid', miet; en Koning: Herodes, 

hoe zeer hem dit ook frnertte, kon die woede niet beteu. 
gelen. | je | 
Antigonus nu hect gevaar, waar in hy was, ziende, 
kwam uit den Toren, waarin hy was, en wierp zich 
voor Sofius op zyne kniën, die hem in zyne ellende be. 
fpotte , en Mevrouw Antigonus noemde; echter liet hy 
bem bewaakenh, niet als eené Vrouw; maar zoo ftipt 
dat hy ’t niet konde ontvluchten. Herodes fpande ondertus. 
fchen al 2yn vermogen ia, om de Krygslieden te ver- 
maanen „dar ze zulk een flagting onder ’t Volk niet zou- 
den aanrichten, en om den Tempel te bevryden ; want 
hy was meer met droefheid aangedaan over zyne Over. 
winning, dan wanneer hy de nederlaag bren 
Hy wendde zich derhalve tot Sofius ‚en {meekte hem den 
Tempel en de Stad te willen behouden, of dat de Ro- 
meinen hem anders Koning van eene Woesteny lieten ; 
betuigende tevens ,dat hy het leeven van één zyner Bur- 
geren meer waardeerde, dan de Heerfchappy der gehee= 
le Waereld. Sofius antwoordde daarop, dat het billyk 
was ‚dat de Krygslieden , die de ongemakken van ’t Beleg 
hadden uitgeftaan, ’t genot der plonderinge fmaakten ; : 
doch Herodes zeide,dat hy een ieder uit zyn eigen Schat- 
kist zoude voldoen, ’t welk hy ook nakwam: want hy 
kocht de verdere plondering der Stad af, gaf ieder Krygs- 
man, elk naar zyne Waardigheid, groote gefchenken , 
en aan Sofsus eene zo Koninglyke Belooning , dat de Ro- 
meinen zeer voldaan aftrokken. Dit onheil viel eru- 
zalem te beurt in de honderd vyf en hie ep 
de, (*) wanneer Marcus Agrippa en Caninius Gallus Bur- 
‚ germeesters waren, en, ’t geen aanmerkenswaardig is , 
juisc op den zelfden dag, dat Pompejus zeven en twintig 

jaar te vooren deeze Stad vermeesterde. | 
‚, Na dat nu Sofius cope een gouden Kroon geofferd 
hade, begaf hy zich tot Antonius, voerende Antigonus 
met zich gevangen weg; doch Herodes , beducht , dat, 
indien Antigonus, die van Koninglyken ftamme was ({); 
naa 


[(*) Dat is het jaar 717 na Romes bouwing, of 37 jaaren voor 
onze gemeene telling. 


[() Hy was naamlyk ecn Zoon van wylen Koning Aristobulus , 
die zynen ouder Broeder Hyrcanus van den throon geftouten had ; 
ÍT. DEEL. ALG, LETT. NO. 5. P 't welk 


210 FLAVIUS JOSEPHUS WERKEN. / 


gâa Rome wierdt gevoerd, dezelve te weeg mogt brengen , 
dat de Koninglyke Waardigheid op zyne Kinderen, die 
tegen de Romeinen niet misdaan hadden, overgebrage 
wierde 5 haalde Antonius door ryke gefchenken over, om 
hem ter.dood te brengen, waardoor hy van alle zyne be- 
kommeringen verlost, en een perk gefteld werdt aan de 
Regeering van het Asmoneesch Geflacht, het welk door 

eboorte en de Priesterlyke Waardigheid veredeld was. 

iet minder warên zy beroemd wegens hunne uitmunten- 
de Bedryven, in den tyd van honderd zes en twintig 
jaaren, ten nutte onzer Natie uitgevoerd, fchoon zy 
gu, door hunne onderlinge Verdeeldheden , de Heerfchap- 

y verlooren hebben, en de Oppermagt overgegaan is 
coc Herodes, den Zoon van Antipater ,onedel by geboor- 
te, en wiens Quders de Onderdaanen van Koningen wa. 
ren.” 





Grondbeginfelen der Staatkunde. Gedrukt voor rekening van 
‚ den dfsheur, in ’s Gravenhagen, en word uätgegeeven by 

J. da Mee, 1779. Behalven de Voorreden enz. 256 bladz, 
in gr. Oltavo. 


Te ontvouwinge van de Grondbeginfelen der Staatkun. 
‘A de is dit Werk in drie ftukken verdeeld: het eerfte 
‘betreft de Binnenlandíche Regeering; het tweede gaac 
Óver. de Buitenlandfche Regeering; en het derde of laat- 
fte is gefchikt, ter beknopte voorftellinge van den te. 
genwoordigen Stpat der Waereld, zo als dezelve, in- 
zonderheid ten aanzien van ’t Staatkundige, in aanmer. 
kinge komt. De twee eerfte Stukken behelzen 
eene weigeregelde aaneenfchakeling van de voornaamfte 
Staatkundige ftellingen, welker inagtneeming dient om 
een Volk gelukkig te maaken , en den welftand der Maat. 
fchappye te bevorderen of te bevestigen. Hier toe brengt 
de Aucheur in deezen , met opzigt tot de Binnenlandíche 
Regeering, het Volk te befchaaven; eene goede orde in 
den Staat te brengen , ende Wetten te onderhouden ; eene 

goe- 





't welk vervolgens nieuwe binnenlandfche onlusten veroorza-ktes 
die eerlang Pompeius gelegenheid gaven, om Judea aan de Romei- 
nen té onderwerpen. } 


GRONDBEGINSELEN DER STAATKUNDE, art 


oede Burgerregeering, zo in de Steden als ten ‘platten 
Fande, in te voeren en te handhaaven ; den Staat ryk 
te maaken, door eene oplettende inrigting en beftiering 
der Financien, mitsgaders door zorg te draagen voor 
alles wat dienen kan ten nutte van de Manufaëtuuren, 
den Koophandel en ‘de Zeevaart, naar de gefteldheid des 
Lands ; en eindelyk het Gemeenebest magtig te maaken „ 
door het wel inrigten van alles , wat tot de vereischte 
Land- en Zeemagt behoort. Verder flaat hy het oog op 
de Buitenlandfche Regeering , zo als een. Volk zig in be- 
trekking tot andere Volken bevindt, waaromtrent hy 
hier overweegt, het Staatkundig gedrag der Overheid 
in 't algemeen ‚en voorts wel byzonder de nagt van den 
Staat, de Traftaaten en de Gezanten; voegende tevens 
daarby zyn aanmerkingen nopens het geen tot de Staat. 
kundige Rekenkunst behoort; en zo ook over de oor- 
zaaken, die medewerken tot het verval van een Staat, 
als mede over de tekenen, waaruit men tamelyk wel oor- 
deelen kan; of de Staat verbetere dan verergere. 
Daarbenevens behelst het. derde en laatfte ftuk een ge- 
regelde opgave van den tegenwoordigen toeftand der 
Waereld, om ons, miet betrekking tot de voornaamfte 
Staaten, kortlyk onder het oog te brengen, 1. derzelver. 
Grootte, 2. Steden en Inwoonders, 3. Hoofdftad , 4. Vere 
deeling. $. Bezittingen, 6. Handel, 7 Godsdienst, 8. 
Regeering; 9, Vorst of Regeeringswyze, to. Adel en 
Ridderorde, 11. Inkomften, re Land-en Zeemagt, hier 
en daar met aanwyzing van de beste Schryvers over ieder 
Gewest ;waar by ten flot eene foort van recapitulatie ter 
algemeene voordragt , van de grootte der onderfeheidene 
Waerelddeelen , en ’t getal der Inwoonderen , mitsgaders 
van eene onderlinge vergelyking der voornaamfte Gewes. 
ten. Ter gereeder befchouwinge van de meesten der op- 
genoemde Artikelen, en andere daar toe behoarende by- 
zonderheden , heeft de Autheur aan ’t einde vandit Werk 
sog gehegt drie Tafels, behelzende, eene Staatkundige 
vergelyking der Staaten van Europa in *t‘jaar 1771 ; be. 
nevens ééne met opzigt tot de Staaten Van het Dúicfche 
Ryk in 't byzonder ‚en voorts nog drie zodanige Tafels, 
betreffende de Aziacifche, Africaanfche en Americaan: 
fche Staaten in den jaare 17743 gaande die van de laat- 
ften eigenlyk over de bezittingen der Europifche Mogen. 
heden in dat ee begrypt ligtlyk , dat al 
3. le 





id 


eis ERONDSEGINGELEN DER STAATKUNDE) 


Je de aangeduide byzonderheden niet even naauwkeurig 
opgegeeven kunnen worden ; dan dit neemt niet weg ‚dat 
zulk eene foort van voordragt haare nutcigheid kan heb. 
ben, — Jonge Lieden, die zig op het beoefenen der 
Staatkunde toeleggen, kunnen zig van dit Werk over '’e 
geheel mec vrugt bedienen; en zy die vermaak fcheppen 
jn Aardrykskundige befchouwingen hebben in ’t laacfte 
gedeelte eene gefchikte handleiding, waarvan zy, tot 
het gereedlyk nagaan der opgemelde Stukken, een nut- 
tig gebruik kunnen maaken. 





id 





Gefchiedenis van NADER sSCHAR, bekend onder den naam van Pra- 

_ MAS ZULT KHAN, Bekeerfcher van Perfie , eerst overgezet uit een 
Perfisch bandfchrift. op bevel zyner Majefteit den Koning van 
Denemarken, met Tydkundige , Historifche en Aordrykskundi 
Aantekeningen, en eene Verhandeling over de Oosterdche Diche- 
kunde, deor Mr. yorss, Lid der Vergadering van de Univerfi- 
Beit te Oxford, en nu in 's Nederduitsch vertaald. Eerfle Deel. 
Te Utrecht by Gisb. Timon van Paddenburg, 1779. in gr. 8ve. 
Behalven hes Voorwerk 244 blads. 


D: tytel geeft ons eenigzins verflag, hoe het bykome, det eene 
Gelchiedenis, in 't Perfisch opgefteld, in 't Nederduitsch het 
lieht ziet. Eene Gefchiedenis waaromtrent namwar , in zyne Rei- 
se, verklaarde (*), dat het niet zeer waarfchynlyk was dat ze im- 
mer in Europa zou te voorfchyn komen. Heer jones, 
die, eenige jaaren geleden, in de Engelfche Taale eene pe Gr 
Spraakkunst heeft uitgegeeven, en thans bezig is om het Perfisch- 
Weordenboek van weninskr het licht te doen zier, heeft, op last 
des Konings van Denemarken, cene df din detta, 
hili egeeven, en deeze is door den Nederduitfchen r 
gevolgd. 

Met rede verlangt men iets van den Oorfprongiyken pend A te 
weeten, gaarne zou de Geleerde yonss, hier omtrent val ing 
geeven; doch zyne nafpeuripgen ten dien einde vergeefsch ge- 
weest zynde, moeten wy ons vergenoegen met zyne gedagten en 
gisfingen den Schryver betreffende. Hy betuigt : „ Ik hen niet van 
de m:ening van HANwAY, die myn’ Gefchiedfchryver voordraagt 
als een Legethoofd of Bevelhebber; hy fchynt my veel eer toe 
een man te zyn van eene gegronde kennis, van eene sangenaame 
welfpreekenheid, en volmaakt ervaren in de Oosterfche Letter- 

. kande, zo wel als ín de Dichtkunde zyas lands. Zyne denkbeel- 
… den omtrent de krygskunst, de wyze waar op hy de Neen: 
‘ Chr Es 





(©) HANwAY sin de Naderd, Vertaaling, L Deel bl 262 


GESCHIEDENIS VAN NADER SCHAN, 423 


Schryft, komen In geeen deële met dié van eenen Krygsmèi 
overëen, zy fchikken zich beter naar den tytel van Mirza, dat 
Een man vanftudie betekent,als bet voor den eigen naam gepladtst 
wordt (*), die van Khan, welke 'cr by geveegd wordt, bewyst 
enkel, dat de weeten{íchap in fe de weg tot fortuin, zo wel als 
tot glorie ís. Wy het nu (f) niet neer dan twaalf jaaren geleden 
is, dat deeze Gefchiedenis gefchreeven werd, ís bet waerfchyniyk 
dat Mirsa Mohammed Madi Khan nog leeft, ten ware hy mogt 
omgekomen zyn in eene of andere van die hachlyke omftand be 
den, hoedanigen hy befchryft, en welke in deszelfs Vaderland in 
ehh le tyden, welke by beweent , zo veelvuldig voorvielens. 
| verhaal echter van deeze geduurige, veelal verwarde, ‘en zó 
tas hernieuwde als geftilde oproeren; heeft iets droogs en vervees 
lends in zich. De Schryver heeft dit zelf gemerkt; des zo wart 
heer hy gote of treffende gebeurtenisfen te verhaalen had, 
heeft hy getracht derzelver geringheid, ja zelfs ook de duisterheid 
van zyn verbaal door kundig. uitgekipte en wel ter fnede ingelascht- 
te flukken uit Perfifche Dichtwerken draaglyk te maaken. Deeze 
oeven der Oosterfche' Redenrykkunst zyn boven al wondet 
choon in die telkens verfchillende befchryvingen der Lente, welken 
hy „by den tanvang van elk Jaar, opgeeft, en waarin hy doorgaans 
eent toefpeeling maakt op het aanmerkelykfte, 't geen in dat zelve 
Jaar voorgevallen is.” ar 
Van de drenth ‚ die-de Heer sores in zyne Vertaaling je 
houden beeft, vinden wy dit berigt. „ Ik moet al aanftonds der 
Leezer verzekeren, dat ik getracht heb hem een naauwkeurig, 
denkbeeld van het oorfpronglyk Perfisch te geeven, door het zo 
Jetterlyk als my mogelyk was over te brengen: hier in heb Ik zo 
wel myn’ lust al eige neiging gevolgd. Wy hebben overgenoêg 
Afiatifche Historien, die in een Luropisch gewaad geftooken zynt 
aan deeze heb ik haare natuurlyke fieraadjen gelaaten: geen eet 
verhaal is door my opgefchikt: ik beb de klimming of daaling van 
den ftyl gevolgd zo als iK die gevonden heb. De weinige woorde 
die Ik 'er heb bygevoegd, dienden om de dubbelzinnigheden , uit het 
verfchil der taalen voorkomende, weg té neemen. Ik heb 'er niets 
Afgelasten ,d:m op zulke plaatfen waar de toefpeelingen voor ons of 
te zeer oncigen of te ongerymd waren, of wanneer de uitdrukkine 
en ‚door haate verregaande uitfpoorigheid belachelyk wierden voor 
de bedaarde verbeeldingkragt onzer luchtftreeke. Indien ik het ge- 
waagd hebbe eene herymde overzetting der verfen, door ty in '& 
beloop deezer gefchiedenig gevonden, te geeven, ík heb 'er cone 
letteriyke achter ieder Deel by gedaan. In myne Noten (decze 
zullen agter het tweede Deel volgen) zal men een Aardfyks- 
kundigen aanwyzer der voornaam teden en P sgr) 
vinden, wear van in dit Werk mèlding gemaaké”'wordt, rd 


[C*) Anders berekent het ook Prins-of va oen Vorstlyk Geflacht. E 
(4) In ’t Jaar 1770. P 
â 


\ 





234 n GESCHIEDENIS 


‚ik ben genoodzaakt geweest met ftilzwygen voorby te gaan eer 


deel ftamnen, dorpen en fterktens, waar van ‘geen fpoor im 
de boeken der Oosterfche Aardryksbefchryvinge, welke ik geraad- 
pleegd heb, te vinden is.” 

‚ De Nederduitfche Vertaaler heeft „ in gyne Overzetting,” ge- 
dyk hy verklaart, „ even woordelyk , als de Heer jones het Per- 
Pack. het Fransch gevolgd: weshalven zyn Leezer weinig min 
der dan eene eerfte vertaaling van bet oirfpronglyke ontvangt.” 
Aan dit oogmerk om alle de eigenfchappen van den Afatifchen 
fly) en fmaak kennelyk te doen doorftraalen, verzoekt hy, graot- 
lyks tae te fchryven, dat aan den ftyl die losheid ontbreekt , 
welke men van een eenigzins. kundigen Schryver of Vertaaler „ 
maar die min beperkt was, verwachten zoude. Hy heeft met 
genige Aantekeningen van die des Franíchen door [} onderfchei- 
den, aan het Aardrykskundige, enz. licht poogen by te zetten : 
en in de, Vertaaling der voorkomende Dichttukjes, den. eigenften 
voet zyns Voorgangers gehouden. | 

_ Hoe zeer de Perfifche Gefchiedfchryver met zynen Held is in- 
genomen, blykt uit zyne Voorreden, waar van wy. flegts -het be- 
Zin zullen mededeelen. Zy die de kennis bezitten, en begaafd 
zyn met wysheid, weeten, dat wanneer de tyden met beroerten 


‘en.verwartingen vervuld zyn, wanneer de fortuin de verlangens 


des onregtvaardigen begunftigt, dat dan de Opperbeftuurder van 
%- Heelal, de Befchutter van alle zaaken, onder de menfchen 
Genen uitverkotenen doet te voorfchyn komen, wien hy vervult 
met de uitftorting zyner eeuwige genade, dat hy zynen arm 
witftsekt over de wereld, om door den balfem zyner zachtmoe- 
digheid de wonden van het hart des onderdrukten te verzagten ; 
dat. hy den boozen het vergif Zyns doodlyken voorfpoeds doet 
Ímaaken, maar de rechtvaardigheid door de zoetigheden zyner 
goedertierenheid beloont. 

„ Deeze waarheden zyn beweezen dcor de wonderbaarlyke 
woorfpoeden des leevens van zyne hoogfle Majefteit, begaafd met 
kracht en vermogen, bezittende de rykdommen van Alexander 
en de waardigheden van Dara; van dien ontfaglyken vernieler 
zyner vyanden op het flagveld; van dien held, te groot om 
door loftuiting of verachting of voordeel of ongelyk te ontvan- 
gen, hem, die de magt Gods openbaar maakte, en geene chat- 
ting van aanbidding betaalde dan aan hem alleen, die zyne zege- . 

ralende banieren verheeven waaijen liet, wiens troon verhoogd , 
Êriens) fortuin gelukkig was; wigns luister het heelal verlichte- 

 oorlogsman, gewapend met een alvermogenden arm; held, 
die met.bebulp van aynen fchitterenden (abel bezit nam van al 
le de Koniogryken der wereld; legerhaofd, wiens fcherpe pylen 
de aarde ‚deeden beeven, en wiens doorboorende lans den be- 
mel zelve in beroering bragt; wiens aannadering de hiefiyke 
Stem der hope den fterveling in de ooren kwam, en wiens mild= 
daadigheid daizend beeken van. wellusten om zich beenen er 

: VIOCL- 


Ld 


\ 


VAN NADER SCHAT. ‘rs 


wlceijen; de brullende leeuw der eeuwe en de groote Monarch, 
der wereld; de doorluchtigfte Oever, die het ‘Kroonfieraad 
aan de Koningen van Indie en Turkeftan gaf, de magtige vero« 
veraar, de zagtmoedigfte Opperheer de Sultan ABOU se1F NADER 
CHAH, Enz.” | B rd 
De Leezer zal denken dit is de flyl van een Voorredenaar, 
van een Afiatisch Voorredenaar, en zich dier zwellinge getroose 
ten, fchoon hy zyne toeftemming nog een wyl wederhoude aart 
het flot der Voorrede „ Dit: Boek zal ude ftem der waerheid 
„ doen hooren,” en denken deeze fpreekt eenvoudiger. : och 
in de Gefchiedenis zelve heerscht die ftyl. Op een plaats in de 
Inleiding , welke een korb verhaal geeft van t geen de verheffing 
van NADER CHAR ós voorgegaan, wordt de ie MOLA 
Heer jones zelven optekent „ zo uitfpoorig, en de fchildering 
‚, ZO Arydie met onze denkbeelden, dat eere woorclyke- oyer- 
…‚ zetting voor den Evropifchen Leezer onverftaanbaar zou ge- 
‚‚ weest zyn.” De Pe 
Laat ons hooren, hoe hy de Gefchiedenisfe zelve vari't Geflàcht 
en de geboorte des grooten Keizers, der Schaduwe des Almagtigen, 
aanvangt. , De Vrienden van den voorfpoed, de Vgedfterfingen 
van 't geluk, de Kinderen der Voorzienigheid hebben niet pedig 
de ydele eerteekens eener doorluchtige geboorte, ende. verblinp 
dende ftaatzy der Koninglyke waardigheid; 't is van de laagfte trap: 
pen dat zy opklimmen tot het toppunt der waardigheden, en uit 
„een laagen ftand opdaagerde ‚gaan zy met te meerder luister voort 
op het pad der glorie. Het fcherpínydend Zwaard verkrygt zyne 
waarde van de eigenaartige deugd zyner ftaffe, en niet van de 
Myn waar uit het gehaaldis. De Diamant is zyne beerfchappy over 
alle de edele gefteenten niet verfchuld aan de rots, ‘waar in by 
evormd is, maar aan zyn eigen fchitterenden glans, . Even dus 
jeidde de groote rAper, die keuling van den Alterhoogften, dat 
voorwerp van deszelfs eeuwigduurende gunstbewyzen, zynen on- 
vergelyklyken roem (enkel) van de aangeborene grootheid zyner 
ziele af. Niets had hy aan den byftand, noch van ftam, noch. van 
ouderen, noch van uitlanderen, noch. van vrienden dank te wee- 
ten. ’t Was met hulp zyner eigene dapperheid, gave van den 
Onfterflyken, dat hy de lampe zyns adeldoms ontítak, en de 
oifprong en bron werd van een Koninglyk gellacht. Ja hy 
verhief zyne magt tot die hoogte, dat het Koningryk van Zi 
mur (*) eheen ‘verborgen: te weezen binnen de fchede van zy- 
nen 


C*) [Bv ons bekend onder den naam van Tamerlan, de grondlegger van het 
befaamde geflacht of den ftam van z naain, een groote veroveraar van het 
" Oosten, Wiens nakomelingen vervolgens bet ryk van Indoftan hebreerscht -heb- 
beun , Zynde Mohammed, die door Nader overwonnen en weder beefteld is, 
ij ke zelfde gcflacht afkomftig, en zowel als.-Genghis Khan een Mogol van 

ndaart, ie be 


P'4 ê 


856 GESCHIEDE NLS, 


nen fabel,en de heerfchappyen van Genghis (S} en:den Torsaares 
even als ringen aan de keten zyner oppermagt fcheenen te han- 
gen. Hy kwam ter wereld io 't Jaar der Hegka 1roo (})” 
_— Een omftandig verhaal van het leeven deezes onverge- 
Iyklyken Verwinnaars wordt medegedeeld in deeze Gefchiedenis 
waa in de Perfifche Gefchiedboeker „ openlegt al. wat 'er gebeurd 
is van den aanvang des voorfpoedigen fortuins van deezen Mfe- 
narch , ten einde de chtenis dier wonderbaare voorvallen 
verbreid en bewaard werde onder de Menfíchen, ook om den 
Raam des Helds te verdeuwigen, die Iran in zyne voorige 
id berfteld, die een nieuwen gloed aan de roos deezer heef- 
e bygezet beeft, wier glans, door den adem des tegen- 
fpoeds verdoofd zynde, toen ter tyd-de toepasfing deezer ver- 
zen allernatuurlykst maakte. 





Hoor (wat) een vriend (u zegt) in engeveinsde taal, 
De tyd der roozen neemt zeer haastig eene keer ; 
Op 't lekkend flaan van den verliefden nagtegaal 
Volgt (ook) een droef gekweel en naarc klaagtoon webr. 


Dit verhaal loopt in dit Deel iets verder dan het Jaar MDCCX XXIV. 
Wy kunnen ons niet inlaaten om 'er een kort begrip van te geeven; 
dech moeten van de Voorjaars befchryvingen, welke ons, by den 
aanvang van elk Jaar, voorkemen, en door Mr. jonzs, met on- 
derfcheid, gelyk wy reeds gezien hebben, gedagt worden, een 
ftaaltje opleveren : hoort de leenfpreukige Befchryving van 't begin 
van t jaar der Hegira MCXLI,of bet Jaar onzer Gemeene Tellin- 
ge MDCCXXVIIL „Op den negehden van de maand Cheban (6), 
wanneer de wereldtoorts in het teken van den Ram genaderd was, 
bereidde zich de Lente, gelyk aan cen meten LEE, om 
es te doen over de magten, die haar fchuldig wa- 
ren. De bladen van de rozengaarde werden eensklaps in flagorde 

chike. De roozeboomen, even als wakkere helden, bedekten 

lustwaranden met de helmen hunner knoppen , en halfontloken 
‚ bloemen, en ftaken zich in 't harnas met den leevenden luister 
hunner bloozende kleuren. oenen van andere bloemen werden 
by een gezocht om de voorhoede te fluiten des beminnelyken heirs, 
wiens banieren van de toppen der hoogfte cipresfen afwaciden, 

De boomen, gelyk aan moedige kampvegters, vertoonden hens 


Î 


…_ (*y Of Genghis-Khan, een niet min beroemd werelddwinger, die Perfie, 
ded Tartarye, Mogollie, China, enz. onder zyn magt deed bukken, zyn 
heeft van *t begin der 13 Eeuwe na Câ. tot by het midden der 14 ge 

heerscht, wanneer zy door Tamerlan en deszelfs naakomelingen uit Turkye , 
Perfle, enz. verdreeven, naar ‘ct land der Usbekfthe Tarters geweeken zyn ; 
zie D'NERBELOT , Di. Orient, op Genghis-Khan, Timur, enz. | 

C}) 1688 na Ch. geb. - 

CS) fo Maart. re 





VAN MABBK SCHAH. Vi}. 


" takken en fcheutsn als zo veele. pylen en lenefen , terwy de Pia- 
tanus, als een dooroefend krygsman, zyne gefcherpte bladeren 
rondass zyneo trooo verre na buiten uitfpreidde. De trotfche tulp 
fcheen een gebruineerden fehild te draapen: de kleine boschies 
deeden de jouge roazen even als. glinfterende zwaarden in de lucht 
flikkeren. Duizend takken fcheenen voor boogfchuttess te willen 
dienen, door het nabootzen van pyikokers en pylen; de boomen 
voor lyfftaffieren door het oph banner met franjes vercierde 
lansfen, zo welriekende als el lag reede pen aller. 

en regendroppen te lasten vallen in zem der bloemen „ 
geleken naar musketiers, die rondom zich kogels deen 

donder en blisems maakten het geluid na van fkukken gefchut 


die aan alle zyden.buldesen. -Dit ligsgewapend heir van Apel 


zond aanfkonds een woep gevleugelde zoele windjes uit, atm da 
awaare benden des zwarten winters te verdryven. Toen hoorde 
men den roozenhof, die zo lang de verblyfplaats der revene 
en andere treurgeluid maakende vogelen geweest was, wedergal- 
men van het zoetlutdend gekweel der duiven en nagtegazieh: ter 
wyl de Lente, als eene vrymagtige Oppervorftin, op haaren hof- 
troon gezeten, en omftuwd met eene lyfwacht uit de keure der 
bloemen, haare wetten aan het wereldrond toedeelde. —— In 
deezen tyd was het, enz.” ik 

Is ’s Gefchiedfchryvers ftyl zo zwellend in ondicht, hoe zeer Zat 
deeze de oevers niet te buiten treeden , als hy in dicht zyner vüurie 
ge Oosterfche verbeeldingskrapt bot viert? Eene groote droogte 
in deezervoege te boek gefteld hebbende. „, Ons volk had al dier 
tyd veel te lyden van een onlydelyken dorst, die hen verteerde; 
zynde het jaargetyde br heet, en de Turken van den Ti 


gerftroom meester: de hitte nam zo ftesk toe, zo wel als de ver- 
ftikkende benauwdheid onder die van het heir, dat het teken van - 


de Visfchen geroost werd, en de oogen van den hemelftier tranehn. 
lieten vallen, ziende den toeftand waar in deeze krygsleeuwen gó» 
bragt waren „” voegt hy 'er de volgende dichtregels nevens : ) 


De zon had gansch ververmd het aanfchyn der Natuur, 
Der bronnen (kiliig) na8 in louter vuur herfchapen ; 
Der zonneftraalen- gloed was zo geweldig, deë 
Het noemen van den naam dier (gloende) hesselfakkel 
De tong verzengen zou (to midden) in den mond; _ 
Fa zo een vogel paagde in (dunne) lucht te 3wieren, 
Zyn vleugels teerden weg van deezer firaalen brand ; 
De harde fleenklip was tot in zyn hart. gefmolden. ek 
En flortte als een fontein (van vuur) sen bergen af; 
_ De Salamander, door wien & vuur begint te blaaken, 
"__Beflund hy 't kookend vocht te nadreù (van den vloed) 


Ps Door 


Waar toen verkeerd 408 asch (door 't vuir van deeze wateren). 


\, 


bj 





erf GESCHIEDENIS VAN NADER SCHAN. 


Door deeze rymlooze maat en de woorden tot aanvulling van de. 
zelve noodig, in haakjes te zetten, heeft de Nederduitfche Over. 
setter, het oorfpronglyke waar van eene woordiyke Vertaaling, 
agter aan het werk geplaatst is,-zeer van naby gevolgd. 

Behalven het Gefchiedkundige, kan dit Werk ftrekken om ons 
den fty! en (maak der Ossterlingen, in dezze Eeuwe, te doen 
kennen. De Vraag, of dezelve aanpryzing en naavolging verdie- 
nen? ie eene geheel andere zaak. Wy zouderi, voor ons, vrylyk 
Neen mtwaorden. — Intusfchen moeten. wy. nag berigten, dat 
de Aantekeningen, zo van den Heer sonzs, als van den Neder 
duitfchen Vertaaler, veel opbelderings aan het Werk geeven, en 
zommige pldatzen, die in den Text, door het verfchil van Oaster- 
jen Ee Westerfche Leden, Gebruiken, enz, onverftaanbaa zyn, 

ten.…: zel | 





. 5 oe ks : « 

Brief. van eenen Eendragt-minnaar aan zynen Vriend, by gelegen- 
haid der. tegenwoordige tydsomflandigheden. Alom, in gr. 8vo, 
38 bladz. EE en 
pee ek Den 

Nen en daal ftrooken niet altoos; doch, ten aanziene van den 

Kk“ opgemelden Brieve, mogen wy zeggen, dat ze volmâakt over- 

éénfte:nmen. De-Schryver betoont zich een yverig en ernftig 
voorftander der Eensgezindheid. Hy merkt op: „ Het gebouw 
van Stat is nu eindelyk , (door het Erfftadhouderfchap naamlyk „) 
op een vasten grondzuil gevestigd.” Nu kunnen ‘er, met geen 
grond althans, Staats of Prinsgezinden meer onder ons zyn: nu is 

‘er geen oorzaak of reden meer, om de gehaate ngamen onzer voor- 

ledene ongelukkige faftien ooît meer onder ons te doen hooren. 

Nu kunnen wy niet anders (ten zy de eene of andere zyn eed eu 

plicht. verge€t) als vADERLANDSGEZINDEN ZyD; deeze naam moet 

ons nu alleen vereenigen. 

Hy erkent, dat geene Staatsgefteltenis, geene Regeering, van 
alle feflen vry is; en toont hoe onze tegenwoortige, wel ínge- 
zien, veel vooruit hebbe; hoe naauw de belangen van den Sta.t 
en die des Stadhouders aan een verbonden zyn: „ Het is „” fchryft 

hy, onder andere, „, alleen, als de di van eenen uitgeftrek- 

‘ten Konphandel en Zeemagt, dat ons Land, onder de ons omrin- 
ende en zo oneindig uitgeftrekter, en uiet hun zelven magtiger 

Tanden van Europa, in eenige aenmerking komen kan. Wannéer 
wy cen bloeienden Koophandel hebben met eene aenzienlyke Vloot 
in Zee, dan kunnen wy onder de groote, Mogendheden van Eu- 
ropes gerekend worden. Dan kan ook anze Stadhouder zich, door 
een gevolg van 's lands magt, onder de Vorften, van Europa ge- 
eerbiedigd maeken. Maer wanneer onze Koophandel kwynt, wan- 
neer wy geen Zeemagt hebben, van waer tog zullen dan de In- 


woonders van dit kleine ftukje’ Lands hun magt en rykdom haelen 
. L e bande | an 


_ BRIEF VAN EEN EENDRAGTMINNAAR, ZEQ : 


Dan voorwaer moeten wy'tot den rang der laetfte en zwekfte Mos 

dbeden van Europa vervallen. En wanneer dat oris lot wierd „ 
door welk middel zouden zig dan onze Stadhouders in den eerften 
rang, onder de Vorften van Europa, (taence houden ? enz.” 

„ Denkt niet,” dus laat hy zich ten opzigte van de byzondere 
belangen onzer Vereenigde Provincien hooren, „ denkt niet, myn 
Vriend! dat ik de aenweezenheid van allen byzonder belang loos. 
chenen wil. Dit zou dwaes zyn. Maer laet elke Provincie, elke. 
Stad haese eigene ligging en omftandigheden wel nagaen, én dan 
zal elk zien, dat hy wel een byzonder belarig ‚meer zulk 
een belang, 't welk met het algemene in een vloeit, eu. cok 
best ín ondergefchiktheid en zarmenftemmirig met hetzelve kan bea 
bartigt worden. De bronwellen, waer uit het gemeene welzynl 
voortvloeit, zyn menigvuldig, fchoon zy zich allen in eenen, 
ftroom vereenigen. Aen elk lid van bet Staetslichaem zyn zyne 
byzondere bronnen aengeweezen, met dewelke hy zig vergenae- 
gen moet, in welker genot niemand hem ook moet (tooren, maer, 
alleen hem bevordeilyk zyn;en die, by den algemeenen ftroom ges 
voegd, eenen weeligen bloei, en beftendige vrugtbaerheid fchen-- 
ken zullen; doch die van denzelven afgefcheiden vrugtloos moeten. 
doed loopen, en zig ook voor den geenen, voor wien zy oore 
Íprouglyk vloeiden, verliezen. Een iegelyk vergenoege zig der-. 
halven met die bronwellen, die zyne byzondere ligging en om- 
ftaodigheden voor hem ontflooten hebben, en (panne alle zyne 
poogingen in, om daer meê zyn voordeel te doen. Meer eifchen- 
de, meer tragtende te bekomen, zal hy.ook dat geene verliezen 
’ welk de: natuur bem toegedagt en gefchonken had. En ze hy 
oog verder gaet, zo hy den algemeenen ftroom, ten aynen uits 
luitenden voordeele aflciden, of voor zyne buuren opftoppen wil „ 
dan ftuic hy deezen ftroom, die onbelemmerd over 't ganíche land 
moet heen en weeder vloeijen, in deszelf; weldaedigen laop, en 
maekt denzelven voor 't gemeen, ja welhaest ook voor zichzel- 
ven, onnut. ’ 8 

„En niet alleen dit, myn Vriend! niet alleen kunnen wy niet 
zonder clkanders eendragtelyke hulp en medewerking, anzen 
bloei en welvaert behoudeu, wy kunnen zelfs niet zonder e{kan- 
deren beftaen. Wat tog zouden de Zee-provincien zyn: zonder, 
Land-provincien, die hun ten voormuur. dienen, den eerften aen 
val des vyands keeren, en, hen voor; overrompeling dekkende, 
hun die veiligheid bezorgen, die voor burmen. Koophandel 20 on- 
ontbeerlyk noodwendig is, dat al raekten ook maer de goede gedage 
ten, die de vreemdelingen ‘er van hebben, werlooren, dit alleen 
seeds, ook zonder de aenweezigheid van eenig warklyk gevaer, 
een: doodlyken flag aen hunnen handel raebrengen:uou? Welke 
tog zou, op den duur, de ftaet van Holland.zyn, indien eenige 

abuurige mogendheid, evenveel welke, deszelfs grenzen, tot op 

t Stigtíche, of -zelf8 maer tot op de Velnwe uitbreidde, en die 
grenzen, gelyk wel ras velgen zou, met aanzienlyke hin 


Li Là 
20 IRE 
é BRIE 
kaf 
: 


bezet hieldt? In eene nagt fchier kon de voornaemfte zitplaets 
van Hollands magt en rykdom overrompeld zyn, eer men nog cu 
vyandiyke aeuvallen of zelfs ger dagt. Nog eens wat zou- 
den de Zee-provincien zyn, zonder de Land-provincien, die woor 
huo de rivieren bedwingen, en derzelver dyken in goeden ftand 
houden? Een moeras,in 't midden deswelken ouk wet ras de Zee- 
fteden zouden oubswoonbaer worden en vergaen. Eindelyk wat 
gouden de Zee-provincien zyn zonder de Land-provincien, die 
niet alleen, de binnenlandífche waeren aen den Koophandel gee- 
ven, en de buitenlandfchen van dezelven overnemen, maar ook 
van dezelven de vaart, langs de Rivieren, naar de binnenlandfche 
deelen van Baropa, vry houden. Hoe zou ’t met Hollands koop- 
handel naer Duitschland en elders uitzien, indien deeze rivieren, 
onder vreemde heerfchappy vervallen, met nieuwe tollen en 
rechten werden beswaerd? È 
‚‚ Maer ook sén den anderen kant, wat zouden de Land-provin- 
cien zonder de Zee-provincien zyn, die , de enn en het 
vertier zan hunne ‘ptoduêten peevende, dezelven op dien prys 
houden, die alleen aan de kösten en laten der voortbrenging 
beantwoorden kan? Eene ftilftaende poel, en daer alles over- 
kropt word en verftikt! De nabyheid der groote, volkryke, en 
handeldryvende Zeefteden, maakt de ziel en 't leeven der Land- 
provincien uit. Zonder dezelven moeten noodwendig ver- 
kwynen, en onder den last hunner eigene befcherming en be- 
houdenis bezwyken. De Zeefteden zyn als de van <t li- 
chaem, die 't voedzel ontfangt, en aen de overige leeden toe- 
send. De overige leden moeten derhalven niet weigeren voot 
hen te werken, om hun det voedzel te bezorgen, zonder ' 
welk Zy niet alleen, maer ook het geheele. lichaam, zou’ moeten 
uitteeren en vergaen. En ey van hunnen kant, moeten ook het 
voedzel aen de overige leeden, die voor hen werken, in behoo- 
relyke evenredigheid mededeelen, of aoch zy, noch ‘t geheele li- 
- chaam kunnen den gewenschten welftand blyven genieten. — 
Niemand onzer kan het loochenen, de koophandel is de eenigfte 
ondzuil waer op ots Stactsweezen kan vastftaen. De koophan- 
lalteen, kan ons, als een magtig Volk, in acenweezigheid hou- 
den. Want de Koophandel alleen kan die fchatten aenbrengen, 
die wy noodig hebben, om den aanval van, felwoedende zeegol- 
ven, Een wel langzaemer doch met min onweerftaenbsere kragt ine 
vreztende rivieren én binnenwateren te keer te gaen. Van zyten 
fterkfchoorenden arm beroofd, zouden alle onze dyken en watet- 
weeringen , de bewondering van Europa, eensklaps wyken 6u 
we én, en ons volkryk land, dat nu nog overal van prachtige 
3 en bloeiande vlekken, dorpen en gehugten grimmeld, zou 
zig eenskleps in een onherftelbeér moeras veranderd vinden. —= 
Dus is, ín alle opzigten, de byftand, die zy elkanderen bewyzen, 
wederkeetig; dus vind zig alles beloond, en ‘er is Stad, 
geen hep in 't Gebeenebest, dat niet bet | an 


VAN ZEN BENDRAGTMINNAAT. aag 


tr welsyn er overigen ín 't gemeen, en by den koophandel in 

af byzonder, hebben zou; want, of fchoon decze zyne {chatten 

sert enimiddelyk in hunnen fchoon , maar eerst in die'‘der Zeefte. 

den uitftort, fs zulks Negts zyne eerfte weldaed, de tweede breide 
zich over alle onse landpaelen uit.” 

De geheele Brief ftrekt tot ftaaving van 's Lands oude zinfpreuk: 

EENDRAGT MAAKT MACT. En: A 





HuurnaY KLINKERS Reizen. Uit het Engelsch van den Heer 
_ SMOLLRT. In °s Graavenhaage by J. Menfert 1779. Behalven 
het Veorberigt 694 blads. ih gr. olbavo. 


en zou dit Gefchrift wel zo gevoeglyk MATTHIAS BRAMBLE'S 
Reizen hebben kunnen noeman, voor zo veel de Schildknaap 
Bramble de Hoofdperfonaadje zy;en Klinker flegts inkome, als een 
bediende, welke ten laatfte ontdekt wordt, een natuurlyken Zoon 
des Schildknaaps te weezen: dan de Heer Smeldet zal vermoedelyk 
byzondere reden vour deeze zyne keuze gehad hebben. Wat hier 
van ook zy, bet hoofdverdichtzel van zen Roman beftaat in 
eene Reize van een bejaarden Schildknaap, ter herftellinge zyner 
gezondheid, met zyn Huisgezin, eene Zuster, een jong Heer en 
gene jonge Juffer ,' Kinders van eene andere Zuster, die der Voog- 
dye van Oom en Moeie aanbevolen zyn; met de verdere noodige 
Bedienden; van zyn Landgoed Brambleton hall in Möumoutshire, 
naar Lenden, eu verder naar deeze en geene Gezondheids Bronnen 
en Baden; t welk hem aanleiding geeft, om, door de noordlyke 
deelen van Engeland, zyne reis tot ip Schotland voort te zetten; 
van waar hy eindelyk naar zyn Landgoed wederkeert. Het. 
onderfcheiden cheraCter van den Schildknaap , en der opgenoemde 
perfoonen van zyn Huisgezin, welken aan bunne Vrienden fchry- 
ven, levert reeds op zigzelven eene aangenaame verfcheiden-- 
heid, ’t zy dat ze van verfchillende hun voorgekomen om 
digheden gewaagen, of hunne gedagten over dezelfde onderwer. 
pen mededeelen. De ontmoetingen van veelerleien aart, 't zy 
verdriet\yk of aangenaam; het aantreffen van oude Bekenden, de 
toevallige verkeering met Vreemden, en meer dergelykeu, doen 
deeze verfcheidenheid neg grootlyks toeneemen. Em de Heer 
Smolles bedient ‘er zig van op eenc meesterlyke wyze, om de- 
zelve te doen ftrekken tot bet bybrengen veeler oordeelkundige 
bedenkingen, en aste aanmerkingen over nuttige en leerzaame 
onderwerpen, die hy, op eene gevallige manier, in ‘t verbaalen 
van allerleie ontmoctingen, weet in te vlegten. Het ernftige en 
hoertige, het end be en nutte vereenigt zig des in deezen 
Roman by uitneemendheid; waardoor dit Gefchrift, genoegzaam 
aan alle foorten van Leezers, een aangenaam en leerzaam tyd- 
verdryf kan verleenen. . 





Ver 


eos “VERDEDIGING DER BAKDIETYJES 


d ee, nn mmm smsen nen 
Vardediging der Bardietjes tegen de Schryvers der Algemeene Va 


derlandfshe Lerter-Oefeningen, in Deel 1. No. 15. Te zmfler- 
dam, ij Holtrop, 1780. In gr. 8vo. 15 blads. 


De Schryver van de Bardiztjes, van wiens rymloze Dichtftuk- 
jes, onder dezen titel uitgegeven, wy in het laatfte ftukje 
van ons ‘orige Deel verflag gaven, heeft onze beoordeeling niet 
vleiend genoeg voor zyne eigenliefde gevonden, om er ftilzwy- 
gende in te berusten. In tegendeel, hy verklaart ons in 
deze Verdediging van zyn werkie, den oorlog, op eene vry 
ruwewyze, en in een’ gansch onbefchaafden hek doch dien by 
goedvindt de wapens der |l'yshegeerte te noemen. 's Mans Wys. 
begeerte fchynt waarlyk van een hyzondere foort: doch ter gunst 
van den fraaien naam, dien zy aanneemt, befchouwen wy haa 
fet toegevendheld. Ook kunnen wel een weinig oploopend- 
heid infchikken, ‘aan iemand, die door onze Recenfie zyn oog- 
merk vreest verydeld te zien; daar hy (als hy zegt) met zyn 
nieuwe tedere liedjes (op den naam van eee) te zingen, 
de Nederlandfche Je chap lieve vryers, en zich-zelv’ eene lieve 
Jchone Juffer ín de armen wilde tronen (*). ’t Zou ons, in de 
daad, leed zyn, hem in de bereiking van deze twee doeleinden , 
vooral van het laatíte, ín den weg te wezen; en hy mag gerust 

zyn, dat ons voornemen daar nimmer toe (trekte. 
“ Wat de Verdediging eigenlyk aangaa, onze Tegenfchryver (gee 
Iyk men kan denken) begrypt dat het goede, 't welk wy van zyn 
. werkje gezegd hebben, daar ten volle op past; maar, dat wy 
noch den Tytel noch de Vaersmaat hadden horen te wraken, 
Hy geeft een Beoordeeling op, zo als hy verlangd had te heb 
ben; en die in eene omftandige en wydioopige loffpraak beftaat. 
Doch, daar hy de onze daar niet overeenftemmend meê vindt, 
beflait hy zeer meesterlyk, dat de Schryvers der Vaderlandfíche 
Letterdefeningen de zaak niet verftaan; dat zy ongelyk hebben; 
en dat zy zyne Bardietjes geen recht hebben gedaan. y 
ontkent verder, dat hy immer beweerd heeft, dat Bardiet by de 
oude Duitfchers gezang heeft beteekend; en deze voorgewende 
beteekenis is het, waarop hy den naam van zyne Dichtftukjes vese 
tigde(t). Hy ontkent, dat hy zich op Zacitus hecft beroepen ;en 
het is zyne aanhaling uit Tacitus, waar door hy.zyn gevoelen waar: 
fchynlyk heeft willen maken, en zyne benaming wettigen ($‘. Hy zegt, 
in zyn Voorbericht door gezang, niet het geen gezongen words 
(naar de gewone beteekenis van het woord ,) maar de daad van im 
gen verftaan te hebben, en fchuilt achter deze Easton 
aar 








(*) Verded. blade, 3e 
(4) Voorbericht der, Bardietjes. (S) Aldaar, 


VERDEDIGING. DER: BARDIETYES. ‚223 


Maar om te: betonen, dat hy Tacitus wel heeft-verftaan , bewyst 
hy, geen Neêrduitsch te kennen. Hy vergeet, of hy heeft niet 
begrepen, dat wy hem zantoonden, dat Bardiet verlatynsthd was, 
dat het een’ half afgekapten Latyníchen uitgang heeft; z0 dat het 
woord, om Duitsch té zyn, gebaar, of gebaarde moest wezen, 
als zynde dit een Duit{che afftammeling van het werkwoord baren, 
terwyl barditus niet dan een Latynsch verbale van't door een’ la- 
tynfchen uitgang vervalscht werkwoord, bardire, is. En eindlyk 
‘hy ontkent, dat de aart der Hoogduitfche (pragk zeer verfchillend 
‘zou zyn van dien der Nederlandfche: en, om dat beide talen haren 
oirfprong gemeen hebben, begeert hy. op dien grond, het. recht 
te. hebben om nieuwigheden in den flyl en woordplaatfing uit het 
Hoog- in het Nederduitsch in te voeren,..en onze taal aan de 
Toonmeting der Duitfcheren te onderwerpen. | 

Dat hy zodanige nieuwigheden in de taal van zyne ftukjes heeft 
Angevoerd, erkent hy volmondig en dr“agt er roem op. Doch hy 
beweert dat deze nieuwigheden niet flryden met den aart der Nee 
derlandfche taal; vermits (na zyn oordeel, dat hy voor bevoegd 
houdt om de zaak op eigen gezag te beflisfen,) de beide talen: ters 
aanzien van Etymologie, van Analogie, van Syntaxis, en van Pro- 
fodie (NB) voLMAAKT overconkomen. Hy beweert, by uitftek zui 
ver Neêrduitsch gefchreven te hebben; om dat hy geen tegenhelss 
voor tegenheden, weldaln voor weldaden,,of uw’ voor uwen, en 
weer diergelyke geöorloofde en gebruiklyke vryheden, die in den 
aart onzer Tale gegrond zyn, doch van hem afgekeurd worden , 
gebruikt heeft. Hy vergelykt zyne verlificatie by die van de 
Dichteresfen Wolff en Deken,die hy oordeelt verre door hem over 
troffen te worden. 

Dit zal genoeg zyn, om te doen blyken, of wy den Schryver 
met recht een vry diepe onkunde in de Nederlandfche toenmeting to 
last leiden. Misfchien zal hy binnen kort wel eens aantonen, dat 
in den geheelen Germanicus naauwlyks een enkel goed vaers is; en 
dit zal hem, ‘op zyne gronden, zeer licht vallen. Wy nemen dus 
zeer gaarne over, 't geen hy. bladz. 11 van zyne Verdediging zegt: 
dat dens van beiden waaris, or,dat de fchryver van de beoordeelin 
der Bardietjes rbe, of geen verftand van de Neêrduitfche verfifi- 
catie heeft; or dat al de kennis, welken de Maker van deze gedichte 
jes, van onze toonmêting meent gekregen te hebben, voor '& groót. 
fhe gedeelte louter dwaling is. Welke van deze twee ftel. 
lingen waar zy, laten wy veilig aan ‘t oordeel der kundige waereld, 
En zo onze Tegenífchryver, in plaats van te raadpleegen met Rams- 
ler, Klopftok en andere Duitfchers, die (hoe veel achting zy anders 
verdienen) van ’t fchoon onzer vaersmaat niet oordeelen kunnen, 
het gevoelen van kundige. Hollandfche Dichteren, wil boren; zo 
zal hy (wy zyn des verzekerd) van onze Recenfie nict alleenlyk 
voldaan zyn; maar waarheid en onpartydigheid genoeg in dezelve 
opmerken, om zich haren inhoud ten nutte te maken; ten minfte, - 

in- 





eas PRBDEDIGING DER RARDIETJES 
jodien zyn gemeende kermis hem alt onvatbaar maakt voor verbe: 


Verder dient tot ’s mans naricht, dat het woord let in het uit- 
getrokken Dichtftukje geen verbetering (die wy niet op ons nemen, 
ynaar een eenvoudige drukfeil is. 
Nrderlandsch vorplichting niet gezegd wordt, dat dit ftukje én eens 
sieuwe vatrsmast (gelyk hy verkoerdelyk uitfchryft;) maar dat het 
én Drs sietewe vaersmaat geïchreven is ‚die men de Trochalfchenoemt. 
Hy wete, dat fchpon de voeten, die men Trechaen heet , in al- 
gemeen gebraik by ons zyn, de naam van Frechalfch: vaerzen uit 
het ontieend zynde, niet dan aan deze foorte gegeven 
wordt, die met het gebruiklykst Latyníche Trochsisch vuers , % 
ekonsrium catalelicam,overeenkoomt. En eindelyk zy hy verwit- 
tigd; dat deze vaersmaat, fchoon thands vry al ; noch 
eerst nieuw ingevoerd is; en dat zy ook in 't Eerfte Deel der 
sig Bydragen als nief gemeen in onze fpreak 
werd. f 8 








Nederlandsch Indie, in haaren tegenwoordigen toefkand befchouwd , 

‚… ef waar en grondig berigt van haare Regering. erde beft jer 
en handelingen; zisvingen ; haar Militie ; haar kwynen- 
dee Handel, Zeevaart, enz. Batavia. In groot oâave So 
‘blads. | 


yelgers de berigten, voor eenigen tyd, door den Patriot gemeen 
'V gemaakt, loopt alles in de Indiën, om zo te fpreeken , in 't 
niterlte, tot zeer groot nadeel voor de Compagnie, en ‘er zouden 
hoognoodzaaklyk kragtdaadige middelen van redres vereischt wor- 
den, om de Compagnie ftaande te houden (*). Het voorftel van 
den Patriot was vry fterk in onze oogen; maar indien wy op dee- 
zen hateren Berigt(chryver, nopens den tegenwooordigen toefsand 
van Nederlandsch India, ons verlaaten moesten, zouden we moe- 
ten zeggen, dat de Patrice flegts eene flaauwe fchets van den on- 
gelukkigen ftaat van Nederlandsch India gemaald heeft. Maer wo 
vertrouwen liever dat de Berigtfchryver zyn Tafereel al té fterk 
gekoleurd heeft; waarvan we ous te meer verzekerd houden; om 
dat zyn Gefchrift niet vry ís van haattyke perfouniiteiten, die ge- 
zegd doch niet heweezen zyn; míts s, om dat alle zyne Berig 
ten Over” 't algemeen dertmaate ín buitenfpoorige vallen, dat 
het ir den onmngelyk fchyne, zig: een denkbeeld van zulk eche 
Maatíchappy, die desniettegenftaande ftand houdt, te vormen. 


_ €) Zie Alg. Wad, Letter-Oef. 1. D, bl. 7R en 318, 319 


Dat in de Recenfie al 


dn nent en eomemmtnenmmen mede. demand 


| AL GE MERNE 
VADERLANDSCHE 


LETTER-OEFENINGEN. 





Verhandeling over den ivasdom der Christelyke Leeraars , in 
kennis en ondervinding , naar de behoeftens van onzen tyd, 
door D.G. NIEMEYER , Predikant in de Kerk van St, Geor- 
ge ín Gîaucha te Halle. Te Utrecht by G. T. v. Pad- 
denburg, 1779. Behalven het Woorberigt 251 bladze in 
groot o&tavo. | 


T° diet Gefchrift verleent de Eerwaerde Niemeyer, zy- 
nen Amptgenooten, ene opweklyke vermaning, ten 
einde hen aen te moedigen en te bewegen, om zich met 
allen ernst te bevlytigen, op het verkrygen van ene ge- 
gronde kennis van alle zodanige wetenfchappen , die hun 
als Leeraer te ftade kunnen komen ; a al van ene 
verftandige ondervinding in huone Amptsbediening, om 
hunne verkregen kennis recht en ten meesten nutte te 
gebruiken. Zich hierop toe te leggen was zekerlyk, 
door alle. tyden , een hoofdplicht der Leeraeren ;. dan ’c 
komt onzen geachten Schryver voor, dat de heerfchende 
denkwyzen en de zeden van onzen tyd zulks op ene by- 
zondere wyze vorderen ; ’t welk hem dan ook bewoogen 
heeft zynen Amptgenooten daer toe@ te noopen , met ene 
trouwhartige raedgeving, vooral naer de tegenwoordige 
tydsom{tandigheden ingericht. 

Na ene voorafgaende Inleiding over de noodzaeklyk- 
heid der hier beoogde plichtsbetrachtinge , benevens de 
oorzaken, waer:uit het gebrek, veler Leeraren in den 
wasdom in kennis en ondervinding voortfpruit, fchike, 
zyn Eerwaerde zich „in de eerfte plaecfe , ter overweginge. 
van den Wasdom in Kennis naer de behoeften van onzen 
tyd. Op ene juiste bepaling van zyn onderwerp maekt 
by zyne behandeling van het zelve tweeledig; als gaen- 
de eerst over de Theologifche Geleerdheid , en dan over de 
andere Wetenfchappen, welken den Predikant vercieren. Tot 
de eerfte brengt ky de Studie van den Bybel; die der. Dog- 
mede en Zedenkundige Godgeleerdheid; die der Kerkly 
- ÏÌ, DEEL. ALG. LETT.NO.6, « Q Ge 


226 B. G. NIEMÈYER- 


…_ Gefchiedenisfen des Nieuwen Testaments ; die der Wederleg: 
gende Godgeleerdheid, en eindelyk, die der Symbolifc 
Doeken, en der Oudvaderen, En wat de laetften berreft, 
daeronder telt hy, de Wysgeerte, de Natuurkunde en de 
Schoorte: Wetenfchappen; befluicende voorts dit gedeelte, 
met ene algemene befchouwing van de leêtuur eens Leer- 
aers, en een voorflag nopens de orde in het ftuderen, 
Dus ver van hee eerfte, den wasdom in Kennis, gefpro- 
ken hebbende, gact hy vervolgens over tot het tweede, 
den wasdom in Ondervinding; naemlyk niet zo zeer als 
een Christen in ’t algemeen, maer wel byzonder, dat 
hier eigenlyk in overweging komt, als een Leeraer , met 
betrekking tot zyne Amptsbediening; welk onderwerp 
de Eerwaerde Niemeyer reeds voorheen indezervoege ih 
’t algemeen aengeduid had. ,, Wanneer een predikant in 
> Zyge openbare voordragen, en in den byzonderen om- 
> Zang, de beste wyze, door oefening en proeven, die 
‚‚ of hy zelf of anderen in het werk gefteld hebben, 
> weet, hoe menfchen, naar de verfchillende: gefteld- 
„, heid hunnes gemoeds, en de gefteldheid van hunne 
4 ln ra in gezonde en zieke dagen, het best 
‚, moeten behandeld worden, om hunne zaligheid te he. 
‚‚ vorderen, dan moeten wy zulk een voor een man 
‚ houden, die ondervinding heeft.” Zyn Eer- 
waerde dit denkbeeld, met den aertvang van het tweede 
voorname gedeelte zyner Verhandelinge , uitvoeriger 
ontvouwd , en gezetter beperkt hebbende, handelt hier 
‚ deswegens eerst over de eigen/chappen , welken ten dien 
einde in een Leeraer vereischt worden , en voorts over 
de middels, welken hy daer toe heeft aen te wenden; 
waeraen hy verder nog enige leerzame aenmerkingen 
hecht, over etlyke byzondere ftukken, in welken de 
Leeraer voornaemlyk in-ondervinding moet crachten toe 
te nemen; als daer zyn, de beste inrichting der: open- 
bare Voorftellen, en der Katechizatien; hect beste ge. 
“drag in den gemeenzamen omgang , by zieken, en veler- 
Jleie foorten van burgerlyke voorvallen. ‘Ten laecfte be. 
fluit zyn. Eerwaerde deze Verhandeling, inzonderheid 
met de betuiging , dat hy , met derzelver gemeenmaking, 
niets meesterachtigs, veelmin iets kwaecdaertigs , bedoe- 
Jes en dat hy ’t in genen deels euvel zal duiden , wan- 
heer men ’t niet ín alles met hem cen{temmig zy. „, Ik 
heb, zegt -hy, flegts beoogd, myne broeders es te 
. 4 d , po0- 








WASDOM DER CHR. LEERAARS, 22y 


fpooren, am gemeenfchappelyk met my, tot het zelfde 
groote oogmerk, te werken; om namelyk by het in on- 
zen tyd inkruipend verderf, by de fterke verleidingen 
van de kragt der waarheid, en zh het onchristelyk leven 
der Naam-Christenen, miets onbeproefd te laten, hoe 
gering het ook moge fchrynen: zyn wy derhalven hierin, 
van éénen zin, naar hect voorbeeld van Jefus, om, zo 
veel in ons is, geen derzulken te verliezen, geen fchuld 
te hebben aan:het verderf van hun, die onzer zorg zyn 
toebetrouwd, en zyn wy begeerig naar hun welzyn, 
dan zullen wy allen even werkfaam en yverig zyn, 
fchoon zig deze werkfaamheid op verfchillende wyzen 
vertoone, ‘Wy verfchoanen én verdragen dan zeker, ca 
verblyden ons te famen, dat ons een gelyke zugt be=" 
heerscht, om de eer van onzen Heiland te helpen bevor- 
deren.” | 
Men mag dit Gefchrifc, met het hoogfte regt, allen 
Leeraren aenpryzen, ’ct zy ter hunner aenmoediging , 
waerfchouwing of verbetering ;en vooral ware ’t te wen- 
fchen, dat jonge Leeraers „ mitsgaders dezulken die naer 
het Leeraersampt (taen , dit woord der vermaninge, dat , 
zonder fcherpheid, met een welwikkend oardeel , op ene 
nadruklyke wyze ingericht is, ernftig ter harte namen, 
Derzelver opvolging zou ongetwyfeld ftrekken , om den 
blaam, dien ’t Ongeloof veelal onbezonnen op de Geeste 
lykheid werpt, zo niet geheel uit te wisfchen, ten min- 
fte grootlyks te verflaeuwen. Het aencal der Leeraren, 
die den Godsdienst ter eere ftrekken, zou hand over 
_ hand toenemen; en ze zouden trapswyze gefchikter wor- 
den, om, onder Gods medewerkende Genade, het eeu- 
wig heil van de Leden der Kerke te bevorderen 5 en dus 
te beantwoorden aen ’t hoofdoogmerk hunner Amptsbe. 
dieninge. 
’t Js uit den aert van dit Gefchrifc , naer ’t voorgee 
ftelde , genoegzaem blykbaer , dat het by uitftek gefchike 
‘is, voor Predikanten; dan dit echter neemt niet weg ; 
dat het ook cen grooten deele door anderen met nut ge-« 
lezen kan worden ; vooral van dezulken, die zich op het 
beoefenen der Geloofsleere, en daer toe betreklyke kun- 
digheden, toeleggen ; ze zullen hier en daer nog al ver“ 
fcheiden aenmerkingen ontmoeten , die ook zy met vrucht 
kunnen nagaen. Laet ons nog éne van dië natuur 
te berde brengen; welke de Eerwaerde Niemeyer ons 
f Q,a voor. 





228 D. CG. NIEMEYER 


voorftelt , by gelegenheid zyner befchouwinge van het 
nut der bevefeninge der Kerklyke Historie des Nieuwen 

“Festamentes. K 
‚„ Een nadenkend Christen en Leeraar, zegt hy» 
vraagt zomtyds: Zyn dan waarlyk de tegenwoordige ty« 
den zo boos? Is dan het bederf nog nimmer zo groot , 
zo heerfchend geweest ? Heeft het ’er voor de leeraars 
van het Christendom nog nooît zo bang uitgezien, dat 
de waarheid verdonkerd en algemeene verleiding tot dwae 
ling in leer en leven te vreezen is? Is dan in de daad al. 
les nieuw wat men tegenwoordig zo noemt? Zyn de ty- 
den tegenwoordig waarlyk verlicht? Kan men de zoge- 
naamde verbeteringen van het leerftelfel aanncemen, of 
wat is het refultat der in het werk geftelde onderzoekin- 
gen? Deze en foortgelyke vragen kunnen wy niet wel , 
met eenige juistheid, tot voldoening van ons zelven eu 
anderen , beantwoorden, dan, wanneer wy eenigzins in 
de kerklyke gefchiedenis bedreven zyn. Menig Predi- 
kant is thans al te zeer gewoon, op eenen meesterlyken 
toon,te zeggen: Treuriger dan tegenwoordig heeft het 
‘er nog nooit in de kerk uitgezien. En een ander roept : 
Zulke voortreffelyke tyden „zulke verlichte godgeleerden „ 
heeft geene eeuw voortgebragt. Hoe tegenftrydig deze 
eondeelvelinen ook zyn, zo kunnen zy beiden tog in 
zeker opzigt gelyk hebben; maar hadden zy beide met 
eenen opmerkfamer geest de kerkelyke gefchiedenis be- 
ftudeerd , dan zouden zy met meer juistheid,en niet zo 
beflisfend, geoordeeld hebben ;zy zouden weeten , dat ’er 
voor honderd jaren en meer, mannen leefden , die, met 
minder grond nog, denzelfden toon voerden; en dat hy, 
die wys was, in den beginne zig ftil hield, nadagt, en 
dan met moed en goed gevolg de waarheid beleed en de 
dwaling beftreed. Wanneer iemand in de theologifche 
geleerdheid in het geheel geen voortgang met'zyne tyd. 
genoten gemaakt heeft, dan behoeft men zig niet te 
verwonderen, dat by voor den tegenwoordigen tocftand 
der kerk fchrikt. verbeeldde zig mogelyk , dat hes 
theologifche famenftelfel, met alle deszelfs verdeelingen 
en bepalingen , zo als hy het gehoord heeft, reeds in de 
eerlte of tweede eeuw is voor handen geweest,en houde 
het voor godloosheid van eene voorftelling (niet eene 
leere) van het zelve af te wyken. Maar byaldien hy de 
kerkelyke gefchiedenis beftudeert, dan zal hy vnd 
k 


N 


WASDOM DER CHR, LEERAARS. 229 


dat de wezenlyke leerftukken , wel is waar, voorgefteld 
werden, maar niet met die bepalingen, welke navolgen- 
de twisten gedeeltelyk noodzakelyk maakten. Alle Chris- 
tenen hebben van den beginne af , b. v. ingevolge de H. 
S. ftaande gehouden, dat God onze zonden om Jefus 
wille vergeven wil, en wel om zynen voor onb geleden 
dood; maar men bepaalde de wyze nog niet, op welke 
die dood het middel geweest is, om de verlorene zalig 
heid weder te herftellea; men bleef by de woorden der 
H. S. , en geloofde naar dezelven , en wel met het hoog- 
fte regt , dat het gefchied was , maar zonder nadere vere 
klaring. Men zal egter ook fpooren vinden , dat de leer 
der Socinianen niet geheel nieuw is, maar dat ‘er reeds 
in vroeger dagen menfchen geweest zyn, die hier in ge- 
dwaald hebben, dat het oogmerk van de zending van je. 
‚ fus alleen, de meer duidelyke en volkomene bekendma- 
king van den godlyken wil geweest is, en daartoe ge- 
ftrekt heeft , om ons een voorbeeld der volmaakt{te deugd 
te geven. Nog meer bekend zyn de twisten over de 
godheid van Christus, Hert is derhalven niet moeilyk op 
te maken, dat God de hoofdwaarheden van de leer van 
Jefus , zelfs midden onder alle onrust en onder de hevig- 
Îte twisten, bewaard heeft; dat van ouds af de kerken. 
leeraars niet zo zeer de waarheden zelf, als wel fommi- 
ge wyzen. van voorftellen, die zy onjuist oordeelden , 
hebben aangetast, dat mgn în fommige eeuwen zig 
meer heeft opgehouden met twisten over bykomende 
dingen, dan over gevoelens; daar men integendeel op 
andere tyden , (gelyk voorzeker in onze dagen ‚) de we- 
zenlyke waarheden van den Godsdienst ontkent, en by- 
geloof of ongeloof door de voornaamften in kerk- en 
burgerftaat onderfteund worden. 

‚… Elke tyd byna heeft zyne goede en flimme zyde. 
De buitenfporige verheffing van onze dagen , zo wel als 
de ontkenning van alles wat onze tyd goeds heeft, en de 
luide klagten over het verval der kerke, komen , behal. 
ven uit het geene reeds gezegd is, ook vooral van daar, 
dat men zig te weinig heeft aangewend, alles onparty- 
dig te befchouwen. Wy ftaan gaarne toe, dat de eerfte 
tyden van de Christenkerk, met opzigt tot de eenvou- 
digheid en zuiverheid van leer en leven, veel vooruit, 
hebben, boven de volgende en boven de onze; dat de 
gemeente van Jefus, over het geheel genomen, meer van, 

: 03 den 


230 D.G. NIEMETER E - 


den zagten en liefderyken geest van hunnen Heer bet 
zield was, en dat de meeste leden onberispelyker wan- 
delden. Ondertusfchen zal men zelfs in die tydperken 
kunnen opmerken, hoe veel fchade valfche voorftellin- 
gen van Godsdienftige waarheden doen; hoe een valfche 
yver voor de waarheden geen voordeel geeft ; en fchoon 
wy daar van al niet fpreeken willen, zo hebben wy tog; 
door de meer ongehinderde oefening van onzen Gods. 
dienst, waar door geen vrees voor dood of martel- 
ftraffen onze aandagt ftoort, veel vooruit boven die tv- 
den. 'Er was, toen de gemeente des Heeren eerst ge- 
plant werd, zeker meer gewetensvryheid, dan in de 
volgende tyden. De gefchiedenisfen van de middeleeuw 
tog toonen, wat ‘er gebeurt, als 'er geweetensdwang 
heerscht, en niemand anders denken of fpreeken mag, 
dan eenige geestelyken vastgefteld en bepaald hebben. 
Men heeft maar een oog op die tyden te flaan , waarin 
het Pausdom zyn grootfte magt betoonde, daar men be- 
gon onverfchilliger te worden omtrent de ondeugd, maar 
waarin hy, die niet leerde wat de kerk leerde, of op de 
kerkvergaderingen befloten was, ban, gevangenis, vuur 
en zwaard te wagten had. De vryheid van het geweten 
werd door de Hervormers weder herfteld ; een der groot- 
fte, maar van de minst erkende, voordeelen der hervor- 
ming. Dat men nu ia onze dagen misbruik maakt van 
het regt om vry te denken, onder dit voorwendfel het 
Christendom verlaat, en den weg van ongeloof en fpots 
terny betreedt, of, wanneer dit niet gefchiedt , tog de 
regten van het vernuft, in zaken van den Godsdienst , 
te wyd uitftrekt, is zonder twyfel eene kwaade zyde 
van onzen leeftyd. Maar aan den anderen kant is tog 
deze door veelen misbruikte vryheid van denken, voor 
fommige redelyke en waarheidzoekende zielen, tot graot 
voordeel. En duizenden komen , door de daar door ver. 
oorzaakte pogingen van fcherpzinnige theologanten , waar. 
mede zy met meer juistheid en dugtiger gronden de waar- 
heden van den Godsdienst voordragen en verdedigen, 
tot klaarder en juister begrippen; tot een vaster en meer 
gerustítellende overtuiging; tot eene gewilliger gehoor. 
zaamheid, om overeenkomttig de leer van Jefus te leeven; 
en zy danken met een vrolyk hart de Goddelyke voor- 
zienigheid, die hen in dezen tyd heeft doen geboren 
worden, De ondervinding kan het bevestigen, dar, 

| wan- 


WASDOM DER CHK. LEERAARS. 231 


wanneer men: ouder voorvallen ia hun waar licht, en 
niet met partydigheid, van meer dan eenen kant, be- 
fchouwt , men alsdan, ook by de gewigtigfte en het 
meeste gerugtmakende gebeurtenisfen in Gods kerke, 
vry blyven zal van dat, waarlyk groot, gebrek van. 
hen, die met vooroordeel, en naar den algemeen aange- 
heven toon, oordeelen, en alles flegts van eenen kant 
bezien. Wy zullen daarom het ook wel overeenbrengen 
kunnen, dat men fomtyds, op het levendigst en. tref- 
fendst, het heerfchend verderf van onze tyden fehildee 
ren kan, en met dat al niet ondankbaar zyn voor dat 
voortreffelyke en wezenlyk pryswaardige van onzen tyd, 
het welk door brave en verlichte mannen is aangebragt.” 





b 
Aanleiding ‘tot Zelfoverdenkingen, volgens de Christelyke 
Leere. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfterdam by 
Á. ED Sellfchop en P, Huart, 1779. In groot vêtavò 
68 bladz. RO re 


‚‚ Tot welk eene foort van dingen behoar ik ?- 
‚, “van wien heb ik mynen SOON mite Onder 
s, wiens beftuur {laa ik ? — waar leef ik ? ‘tot 
‚, wat einde ben ik in de waereld ? op welk eene 
‚, wyze bereik ik het oogmerk , waartoe ik leef 7 —— 
ss En, in hoe verre zoek ik het zelve. reeds te.bereiken 2” 
— Dit zevental van gewigtige vragen fbelt zich.de 
Schryver, by manier van zelfoverdenkingen,- woor te 
beancwoorden. En de wyze, op welke hy zulks vere 
rigt, is alleszins opwekkend en -Jeerzaem. Volgens du 
zelve toch behelst dit Stukje, onder ene: trapswyze 
voortgaende befchouwing van de kundigheden, waer 











‚ toe de overdenking van ieder vraeg aenleiding verleent, 


een beknopt zamenhangend voorftel van de voornsemfte 
Godsdienftige Waerheden , en ‘der Menschlyke plichten , 
die ons, ingevolge van de kennis en erkentenis dier 
Waerheden, te betrachten ftaen. —- Uit dezen hoofde 
kan dit Gefchrift toc ene handleiding van geregelde ern. 
ftige overdenkingen dienen; welken uit eigen aert gee 
{chikt zyn, om een heilzamen: invloed ‘op-’s Meifchen 
wandel te hebben, — Zie hier, ten voorbeelde, de 
beantwoording van de zesde, of op één na de laecfte 
Vraeg. Op welk eene m»wyze bereik ik het bogmerk , waar 

4 toe 





232 AANLEIDING 


toe ik leef ? Nopens dit ftuk geeft ons de Autheur de vote 
gende Overdenking aen de hand. 

‚‚ Zonder de Godlyke voorzorg en hulp kan ik de 

elukzaligheid niet verkrygen, tot welke ik gefchikt 

den ú is God, die my. daar toe de krachten en mids 
delen fchenkt, maar myn plicht is het, om dezelven , 
onder zynen byftand, naar vereisch te gebruiken. . Joh. 
TIL. ib Phil. IL. re, 13. (*) 

‚, God heeft hier aan zyne genadige voorzorge niet 
ontbreken laaten. Hy begaafde my niet alleen met ver- 
mogens , tot myn eeuwig geluk; maar, dewyl Hy my 
in de Christenheid heeft laaten gebooren worden, zo 
heeft Hy my daardoor gelegenheid gefchonken, nut tc 
trekken, uit de groote hulp, welke Hy den menfchen, 
tot hunne zaligheid, door jesus crrrsTUS, en zyn Euan- 
gelie, reeds bewezen. heeft. 1 Tim. I.-1s. Joh. {II 16. 

‚> Dees eeniggeboren Zoon van God, die één met den Va. 
der is, en by Hem, reeds voor den tyd der waereld, 
Godlyke heerlykheid bezat, is in de wacreld gekomen, 
‚en mensch geworden, om de Heiland en Helper der men- 
íchen tér zaligheid te zyn3 hen dus van de onweetend. 
' heid, de zonde en derzelver elende te verlosfen; en , 
in tegendeel, hen tot waare wysheid , rechtfchapenheid 
en eeuwige gelukzaligheid te leiden. 1 Joh. IV. 14. 
Joh.-X%. 3o. XVII. s. I. 14. 1 Tim. IL. 5, 6. Joh, 
XVIII. 37. X%. rn 

‚>, Na dat Hy zyn daar toe noodig werk , als Leeraar, op 
de aarde .had voleind, waarby Hy, als een voorbeeld 
ter onzer navoiginge, den heiligften wandel geleid, en 
door de weldaadigfte wonderwerken zich betoond heeft, 
den Zoon van God en den Heiland der waereld te zyn; 
zo heeft hy zich, in eenen allerfmartelykften dood aan 
het kruis, voor de’ zondige meníchen opgeofferd , om hen 
met God te verzoenen, dat is, hen Gode gehoorzaam. en 
zyne genade deelachtig te maaken. Joh. XVII. 4, 6, 
8. r Pec. II. 22: Tie. IT, 14, 1 Per, III, 18. 2 Cor. 


V. ig—=2I. 
. ‚> Doch 


se, Deze, en zo ook de volgende aengehselde plaetzen der 
Heilige Schryveren, zyn in 't Gefchrift zelve meerendeels 


woordlyk geteld ;” dan oordeelden, by deze overneming, 
lin ve, wel met de enkele aenwyzing te kunnen vol- 
n. | | 


TOT. ZELFOVERDENKINGEN. 233 


" < Doch Hy' is, kòrt daarop , ‘zo als Hy voorzegd had, 
naamelyk, ten derden dage, van de dooden opgeftaan; en 
nadat Hy, veertig dagen daarna, ten hemel is ingegaan, 
en Zich daar ter rechterhand van God. heeft gezet, dat is, 
bezit genomen heeft van de ‘majefteit, welke Hem al- 
daar, na het volbragte Iyden, beftemd was: zo heeft 
Hy zyrie apostelen bekwaam gemaakt, om zyn Euange-- 
lie te verkondigen, en hetzelve, door hen en hunne 
fchriften , in de waereld uittebreiden ; gelyk Hy dan ook- 
voor de behoudenis en uitbreiding van hetzelve nog al. 
Ad zorgt. Rom. VI. 4. Marc, XVI. Phil. IL. s—r 1, 

ph. IT. 2. | | | 
‘3 Ìk bezit dit Evangelie, dit onderwys, welk esus, 
van Gods wege, den menfchen tot hunne Latere: 
heeft medegedeeld ; en in ditzelfde Euangelie vind’ 
ik dat van God verördineerd krachtig middel, om my zo 
Wwys, goed, en gerust te doen worden, als ik zyn moer 
om hier en voor eeuwig gelukkig te leeven. Joh. VI, 

16. Rom. I. 16. 1 Cor. Ì. 30. e 
- 3 Ík vind in dit Euangelie die leeringen, die my wyr 
ter zaligheid maaken kunnen: want het onderricht, my „ 
op eene bevarbaare en gegronde wyze, van het geluk „ 
welk God voor my beftemd heeft; van datgeen wat my. 
daartoe brengt, en wat my daaríïn verhindert; en wy- 
ders, wat ik doen en laaten moet om dat geluk te vere 
krygen. Joh. VIII. 12. 
s‚-Ik vind in dit Euangelie niet alleen de duidelykfte 
voorfchriften ter rechtfchapenheid, maar ook de krachtig- 
fie drangredenen en aanmoedigingen daartoe; voornaamelyk 
dezulken, welken ik, als een zondig mensch, ten dien 

einde noodig heb. 2 Per. IL. 3, 4. 
…__ s Want, wanneer ik myzelven met oprechtheid be- 
fchouw, en myn doen en laaten met Gods bevelen ver- 
gelyk: zo vind ik my niët alleen geneigd van dezelven 
aftewyken, en de menigvuldige verzoekingen tot het 
kwaade te volgen; maar, myn geweren zegt my ook, 
dac ik hier en daar van hetgeen recht is afgeweken ben , 
_€n my by God fchuldíg en Îtrafwaardig gemaakt heb. — 
Zal ik dan, in deeze gefteldheid , nog lust en vermogen 
ter verbetering deelächtig worden: zo is my de hoop 
noodig, datik vergeeving van zonden, en hulp tot myr 
ne verbetering, by God zal verkrygen. 1 Joh..1. 1o, 
Pí, CXXX, CXIX. 88. 

Q 5 ‚> Maar, . 





234 AANLEIDING 


‚, Maar, tot deeze hop word ik door het Euangelie 
van jesus verheven. Want, in heezelve vind ik de uig- 
druklyke Godlyke verzekeringen, dat God alle degeenen, 
die zich verbeteren , hunne zonden vergeeven , dat is , hen 
van de verdiende ftraf bevryden zal; en dat jesus zich, 
ten dien einde, voor ons in den dood heeft overgegee- 
ven; —= dat God ook wyders alle degeenen , die zich 
verbeteren willen, en Hem om ‘zyne hulp daartoe aan- 
roepen, met zynen Zeiligen Geest wil. byftaan, opdat hun- 
ne pooging naar de waare verbetering niet te vergeefs 
zy. Hand. II. 19. Luc. XXIV. 47. Marth. XXVL 
og. Eph. I. 7. Luc. XI. 13. 

„> Jk vind, eindelyk, ook in de leere van jesus de 
flerkfle gronden van gerustflelling: want, zy verzekert my 
van Gods genadige geneigdheid en vaderlyke zorg voor 
my, en ftelt voor my zo troostryke hoop, op een 
beter leven na den dood, in het helderfte licht. Matth. 
XL. 29. 2 Tim. I. ro. 

‚‚ Doch, zal jesus Euangelie .deszelfs zaligmaakende 
kracht in my betoonen , zo moet ìk ook aan hetzelve ge- 
looven, dat is, ik moet het, als een van God verördend 
middel ter zaligheid, aanneemen, en hetzelve tot dat 
oogmerk gebruiken waartoe het my gefchonken is, Ik. 
moet het dus gebruiken: — ter verlichting van myn ver- 
fltand; dat ik myne. gedachten en beöordeelingen over 
hetgeen myn geluk betreft, naar zyne leeringen vorm; 
_— ter heiliging van myn hart; dat ik, naar zyne voor- 
fchriften myne neigingen en befluiten ten goede richt „ 
en my zyne aanfpooringen daartoe ten nutte maak; — 
ter gerustftelling van myn gemoed; dac ik zyne gronden’ 
van vertroosting, onder de daaräan verbondene voor- 
waarden, my toeëigen. Jac. l. ar, 22. Joh, XII. 36. 

‚‚ Ten dien einde is het noodig, dat ik de leeringen 
van het Euangelie recht leer kennen; — dat ik haar dik- 
werf en ernftig overdenk ; —- dat ik de goede indrukfelen , 
welken zy in my’ veröorzaakt hebben, zy mogen over. 
tuigingen des verftands , of ve ap des harte zyn, 
bewaar , en dat ik my daardoor tot die voorneemens en 
tot dat gedrag laat leiden, welken zy bedoclzn. Luc. 
VIII. rs. Hand. IT. 37. 

‚‚ Door op die wyze het Euangelie te gebruiken , bewys 
jk in de daad,.dat ik aan jesus curistus geloof ; Hem 
voor mynen Heer en Heiland houde; en op Hem myn 

" vere 


… "TOT ZELFOVERDENKINGEN. ' 23 


vertróuwen ftel, —— Qok bewys ik daardoor. in de 
daad, dat ik Hem bemin, en, vol van dankbaarheid, die - 
groote liefde eerbiedig, met welke Hy, in het midden 
van zo veel Iyden, zyne krachten tot myn eeuwig geluk 
heeft aangewend, Hand. XVI. 39, 3r. Joh, XIV. ag. 
XV. 14: e ben | 
ss in het gelooven aan Jesus en zyn Euangelie beftaat 
het waare Christendom3 en terwyl het in -heezelve. aan» 
komt op eene gegronde kennis der leere van Jesús, —« 
op overtuiging: van haare waarheid, — en op een op. 
recht gebruik van dezelve, ter beftuuring van myo ge 
heel gedrag; zo moet ik my daartoe ernftig bevlytigen; 
…— indien ik een waar’ Christen, een echt lid der Christen 
lyke kerk, of vam de gemeente der heiligen, worden wil, 
waarvan jesus de Heere en het Opperhoofd is, en tot wel- 
ker uitbreiding Hy het leerampt heeft ingefteld, Marth: 
‘VIT, ar. Eph. 224 23. IV. 11, 12. \ ER 

‚ Dewyl my nu, als een Christen, alle voorfchrifcen 
van Jesus waardig en dierbaar.moeten zyn, zo moeten 
het my ook de twee byzondere inftellingen des Heeren 
weezen, welkeù Hy voor de belyderen van zyne leere 
gefticht heeft, om ‘er zich ter aanneeming en in- 
volging plegtig toe te verbinden en optewekken. 

‚> Jesus heeft, naamelyk, bevolen, dat zy, die in dé 
gemeenfchap zyner kerk begeeren te worden aangeno- 
men, op den naam, dat is, ter bekentenis, en ter ver- 
ëering,. van den Vader, -den Zoon, en den heiligen 
Geest, gedoopt, of:, met water befprengd, zullen wor- 

den Ingevolge van dit bevel ben ik ook zelf tot 
het, Christendom ingewyd; en ik lig, derhalve, onder 
de verbindtenis, naar. zalk eene goede gemoedsgefteld- 
heid en wandel te trachten, waartoe my de heilige doop 
verpligt , opdat ik ook alle die voordeelen moge genicten, - 
tot welken deeze inftelling ieder’ waaren Christen rech. 
geeft. Matth. XXVIII. 19, 2o. 1 Pet. III. or. 

‚‚ Myn Verlosfer heeft ook, kort voor zynen dood, 
het heilige avondmaal ingefteld , en zynen belyderen bevo- 
len, van tyd tot tyd, —- brood en wyn tot zyne ge. 
dachtenis te genieten. Ik ben dus ook verbonden, 
deeze inftelling van jesus te volgen, en door de‘verze- 
kering die Hy my'in dezelve geeft, naamelyk, dat Hy 
ook voor my geftorven is, my cot het gelooven aan Hem, 

| en 











236 _ AANLEIDING TOT OVERDENKINGEN. 


en ter dankbaare erkentenis zyner-liefdét, optewekken; 
z Cor. XI. 23—29. X. 26. En . 5 

‚‚ In hect algemeen ben ik verpligt , van iedere gele. 
genheid, welke ik heb en verkryg, gebruik te maaken, 
om tot het. waare Christendom aangemoedigd en gefterkr 
te worden. En naardien de christelyke vergaderingen tot 
den openbaaren Godsdienst, dat is, gemeenfchaplyk God 
aantebidden , en de leere van jesus ter harte te neemen , 
my plechtig daartoe aanleiding geeven; zo is het ook 
myn pligt, deeze vergaderingen gaarne en rra 
tewoonen , en haar zodanig tot myn nut te doen verftrek. 
ken, dat ik my daardoor laat aanfpooren ,om my , in alle 
myne levensbedryven, als een rs Clristen te 
gedraagen. Heb. X. 25. Hand. XX. 7. Col. III. 16. 

29 Hiertoe zal ik ook altyd des te gewilliger zyn, hoe 
meer ik de bereiking van het groote oogmerk, waartoe 
ik leef ‚ter harte neem. ‚En dewyl God my in deeze 
zorg, door jesus en zyn Euangelie, zo veel te hulp is ge- 
komen ; hoe ondankbaar. zou ik dan tegen Hem, hoe on: 
billyk tegen myzelven , handelen „indien het myne gewig. 
cigfte zorg niet ware, dit Euangelie van harte te gchoor- 
gaamen!’ Ik zou my, door dat verzuim, voor God 
hoogst ftrafbaar maaken , en zelf aan myne waare geluk- 
zaligheid hinderlyk weezen. Heb. II. 3, 4.” hk 








Brieven van Stervenden aan hunne overblyvende Vrienden. 
Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Dordrecht by Fredrik 
Wanner, 1779. Jn gr. 8vo. 264 bladz. 


‘t Ts eene wel algemeene, doch tevens gegronde, aam 

merking, dat iemands Laatfle Woorden en Raadpee- 
vingen, doorgaans eenen meer dan gemeenen indruk maa- 
ken op de gemoederen der Omftanderen. Het treffend 
en vernederend tooneel des Sterfbeds wekt de anders 
dikwyls fluimerende aandagt, en ftelt den Mensch , die 
zo ligt fchyat te vergeeren dat hy ftof is , zyne fterflyk- 
heid op eene onweerftaanbaare wyze voor oogen. — 
Deeze Waarheid is begreepen in de twee regelen van 
POPE , op den tytel van 't bovengemelde Werkje geplaatst, 


Oh Death all eloguent! you only prove 
What duft we doat on, wen 't is man we loven. 


. Dee- 


me nj Ee mn en 


Î 


BRIEVEN VAN STERVENDEN. 23). 


Deeze Brieven zyn, naar luid des Voorberigts van den 
Hoogduitfchen Uitgeever , gefchreeven , door Perfonen „wier 
einde naby was ,en die, in de aandoenlykfte omftandighee 
den , welke het zelve vergezelden , dat voor het gewigtig. 
fte hielden , waar door zy hunne laatfte oogenblikken , voor 
hunne naastbeftaanden gelukkig konden maaken , wanneer 
ze dezelven waarheden onder ’t oog bragten , uit welker 
kleinagting het grootfte ongeluk van hun leeven voort- 
fpruit. De Uitgeever heeft daar het minfte deel aan, en 
kan verzekeren, dat het kleinfte gedeelte verdicht is; 
daarentegen de meesten oorfpronglyke brieven van Ster. 
venden aan hunne leevendig overblyvende vrienden, ge- 
fchreeven zyn. 

Het komt 'er voornaamlyk opaan, dat , in deeze Briee 
ven , eene genoegzaame verfcheidenheid, met het aanbe: 
tang der ftoffen, gepaard gaa. Dit kunnen wy verzeke. 
ren, en onze Leezers daar van overtuigen, door, zo 
kort, ons mogelyk is, de voornaámfte zaaken, in dee 
zelve verhandeld, bloot te leggen. | 

Achttien Brieven vullen dit gantfche Stukje. 

1. Creon, op den oever des doods, maalt zynen 
Vriend ARTENICES,. na welk een eisfelyken afgrond des 
verderfs hy heen rendt, door.de Beginzels des Onge- 
loofs en der Zedeloosheid op te volgen. 

II. Eucnaria brengt haaren geweezen Minnaar AMYN- 
TOR, die haar verlaaten hadt, om eene ryker Juffrouw 
te trouwen, en daar door in eene doodlyke kwyning ge. 
ftort was, zyn fchandelyk en baatzugtig gedrag onder ’e 
oog ‚en maakt hem, het aangedaan ongelyk vergeevende, 
’t weinige dat zy op aarde bezat, om het aan eenige arme 
Dogters te fchenken, wier Minnaars met een teder hart 
alleen niet vergenoegd kunnen zyn,op dat zy de fmart, 
van zich verlaaten te zien ‚niet gevoelen. 

IT. PurcrErra herinnert CHARITES, met wien zy in 
overfpel geleefd hadt, dien misdaadigen handel, vervuld 
met den bitterften weedom, en zoekt, daar zy het ver- 
- mogen haarer bekoorlykheden maar al te veel en te lang 
befteed hadt, om zyne Zicl te bederven, haare laatfte 
oogenblikken te befteeden om die Ziel te redden. 

IV. Ceciria, eens Godsdienftige Vrouw, aan een 
Verzaaker van den Godsdienst getrouwd , door mishande- 
ling in eene kwynende ziekte geftort, ligt haar onge- 
lukkigen toeftand bloot voor haaren Vader; en neeme 

dee. 


238 BRIEVEN 


deeze gelegenheid waar, om hem rasfe gerdaktheid en 


wraakzugt, tot welke hy neigde, op ’t ernftigfte en op 


Christlyke gronden te ontraaden,en eene Familie-twist 
by te leggen. 

V. Aspasja ftelt haaren Broeder DORIMON , een veig- 
genden Vrygeest, de haatlykheid zyns gedrags , met lee- 
vendige kleuren, voor; hem tot Godsdienst en opregt- 

eid opwekkende. | 

VI. MeELANInA , verleid , gefchonden , en in de behoef- 
tigfte omftandigheden van een Kind verlost, meldt aan 
HILARIO , haaren Schender, haare opeengeftapelde onheie 
len cn elendig fterfuur , hem tot boete vermaanende. 

VIL. Eusevra geeft, aan haaren Zwager cLmSIAs, de 
beste lesfen tot weering van de Huislyke ongenoegens, 
die hem en zyn Vrouwe het leeven bitter maakten. 

VIII SopnroN deelt aan zyne Egtgenoote AGATHA 
de beste lesfen mede, tot het opvoeden der Kinderen, 
dic, welhaast, naast GOD, voornaamlyk te haarer bezor- 
ging ftaan zouden. 

IX. LeortTIiA, eene verleide Dogter , ontvouwt, op de 
hartroerendíte wyze , haaren Vader, dén bejammerens- 
waardigen ftaat ‚in welken zy zich op haar fterfbedde be- 
. vindt „en doet , vol fchaamte, verflag van de wegen , langs 


welken zy ten val gekomen was. Een brief, doormengd . 


met de tederfte waarfchuwingen aan haare voorgaande 
Speelgenooten en Vriendinnen. 

X. Mevrr klaagt bitter aan zynen Vriend :BLANSORD , 
de rol van een Vrygeest gefpeeld te hebben, die hem 
van de eene ongebondenheid tot de andere, en eindelyk 
tat het befluic. van een Zelfmoord bragt, welke misluk- 
te, maar hem in doodlyk gevaar ftelde, 

XI. PurLAtpA vervaardigt deezen Brief voor haaren 
. Egtgenoot CRANTOR; hem het acht-en twintig jaarig 
Fluwelyksleeven herinnerende ; bovenal , hoe zy eens ‚door 
eene te kostbaare leevenswyze, zich diep in Schulden 
geftoûken hadden; doch daar uit gered, vervolgens zich 
voorzigtiger gedroegen; zy maant hem aan, de overge- 


bleeven fchulden, des voorgaanden ftaatsvervals, wan- 


neer zy met hunne fchuldeifchers overeengekomen wa- 
ren, af te doen; en ftclt den pligt van wedergeeving in 

het helderst daglicht. 
XII, FraeonporA vertoont haaren Broeder oRONTES , die, 
door argwaan en wantrouwen, met haaren Man, En 
go: 


VAN ‘STERVENDEN. 239 


dood haars Moeders, in Familietwist geleefd hadt, de 
flegtheid van zulk een charaCter; hem tot Verzoenin 

aanfpoorende , door het haatlyke der Onvergeeflykhei 

te fcherzen. | 

XIII. GrycarraA, door den Dans geweldig verhit, en 
_ daar op in ziekte gevallen, fchryft aan haare Gezellin. 
nen, over de Ydelheid der Vermaaken, en bovenal der. 
zelver onmaatig genot. 

XIV. Timon, in flegt gezelfchap vervallen, en daar 
door tot een tweegevegt uitgedaagd, meldt zynen 
Vriend ADRASTES, de trapswyze voortgangen van het 
eene kwaad tot het ander, in zyn naderend einde aan de 
bekotnene wonde: hy vondt den grondregel bewaarheid : 


… Begin van 't zondenfpoor fchynt aangenaam, ís breed, 
Maar ‘t midden vol gevaaren; 
En ’t eind zal u gewis, indien gy werder treedt, 
.” Een’ nacht van gruwlen baaren. 





XV. MeranpoRr geeft zynen Zoon EMmrLIus een ver- 
haal zyner Leevensomftandigheden, die hem leeren; 
door eene ontmoeting, hem bejegend , hoe verfchriklyk 
het einde zy van een Mensch ‚die zyne dagen doorbragt, 
zonder con, zonder hoop op een beter leeven; en hoe 
kragtig daartegen de Godsdienst en het geloof eener vol- 
gende Eeuwigheid de natuurlyke bitterheid des doods 
verzoeten kunnen.: Hier van ftrekten zyne laatfte ftone 
den tot een bewys. e | 

XVI. Crrona ftelt aan haare Dogter CONSTANTIA de 
heijzaamfte leevensregels voor. 

XVII. SrRENA brengt STREPHON, haaren Iögtgenoot , 
tot eene flegt en flordige leevenswyze vervallen, de ge- 
volgen zyns gedrags voor den geest; inzonderheid ten 
opzigte der kinderen, die welhaast te zyner bezorginge 
zouden komen: hem aanmaanende, om voor hun wee 
der een Vader te zyn, die hen door zyn voorbeeld, als 
door zyne vermaaningen, op het pad der waare deugd 
„leidt , en bewaart voor het grootíte ongeluk, dat hun 
overkomen kan , naamelyk van ongeregeld en ondeugend 


te zyn. 

XV. PrHrLALETHES deelt aan ARAMINTHA , zvne 
Zuster, zyne laatfte lesfen mede. Laat ons op 
deezen Brief wat breeder ftilftaan om een {taal van de 

ì Schryf. 





240 BRIEVEN: 


Schryfwyze te geevén , die in allé de Brieven , naar eisch 
der ende zee ‚ gefchikt is. Geheel is dezelve te lang 
voor ons heftek, eenige vooarnaame trekken zullen vol- 
doen kunnen. : 

‚‚ Hoe zal ik, myne geliefde Zuster, de angstvolle 
bekommering, die myn hart, in deze omftandigheid, 
met opzicht tot u, treft, best uitdrukken? Gy zult im- 
mers niet gelooven, dat het my onbekend zy, in welke 
betreurenswaardige vervreemding van den Godsdienst, 
of ten min(ten van deszelfs openbaare belydenis , gy reeds 
zoo menig jaar hebt doorgebragt , Ó! Ik weet het maar 
al te wel, hoe uw huwelyk met eenen vrygeest, en de 
inwikkeling in de groote waereld, u afgetrokken hebben 
van de fchoone eenvoudigheid der Krisclyke Godsvrugt, 
en doen overhellen naêr de zyde' van ‘het ongeloof en 
der troostlooze twyfeling. Doch, gy zyt ook, na den 
dood van dezen man, die al vroeg het flachtoffer van 
eene ongeregelde drift geworden is, niet weder te rug- 
ge gekeerd tot dien Godsdienst, waar voor gy, in uwe 
jeugd, zoo veel genegenheid en hoogagting hebt ge. 
toond. Ten mirften als men, volgens het uiterlyk ge- 
drag van een’ mensch, over zyn inwendig beftaan mag 
oordeelen, dan is 'er in u niets, dat naêr Kristlyke gc- 


- voelens gelyke, in u, die ‘den openbaeren Godsdienst 


veracht ,en u van denzelven geheel onttrekt, noch in de 
Kerk, noch aan de Tafel des Heeren koomt, ja, eene 
kleinagting in uwe redenen en handelingen toont voor 
alles wat by een’ kristen eerwaardig is. 
„Doch ,myne Zuster! gy zult, waarfchynlyk, u niet 
gaarne laaten befchuldigen, als of gy den Godsdienst en 
het Kristendom geheel en al verwierpt , of zoekt te be- 
ftryden ? Gy hebt vermoedelyk, tot hier toe, nooit de 
moeite genoomen , om daar over gezet te denken, en als 
gy u van den operbaaren Godsdienst afhoudt, als gy de 
uiterlvke pligten van den Kristen verzuimt, zoo ge- 
fchiedt het, zonder twyfel, onder het zelfde beuzelag- 
tige voorwendzel , waar mede zoo veelen, in de groote 
en fchrandere waereld, de geringachting van hun Gods. 
dienftig belang waanen, voor hun eigen hart tè kunnen 
regtvaardigen? , Waarom zal ik naêr de Kerk gaan ? 
‚> zeggen ze: ik hoor daar niets nieuws, dat my niet 
reeds in myne jeugd is geleerd geworden , of dat ik, 
, niet even zoo goed, en nog beter, in boeken EE 
s, KaD' 


VAN STEÁVENDEN. a4t 


„> kan? Ik breng mynen tyd ook niet nutteloos te huis 
s‚ door, en heb niet noodig, om my in de Kerk, als 
, Een lesjen, te laaten voorzeggen, hoedanig ik myn 
„ leeven inrichten moet, zoo als mooglyk een onwee- 
‚, tend gemeen dat behoeft; ik weet myne pligten , en 
… denk, dat myn gedrag in den daaglykfchen omme. 
s, gang met mynen evennaasten genoegzaam bewyst, 
‚‚ hoe ik wel onderricht ben van al het geen, dat my of 
‚‚ anderen toekoomt ; wat regt of onregt zy.” — Men 
moet zeker aan het geweten van elk een , die dus fpreekt , 
overlaaten, hoe veel hier van waar zy, maar, gave 
God! dac het leeven der meeste menfchen, die zoo ge- 
ring van den Godsdienst denken , niet maar al teduidelyk 
bewees , hoe weinig zy hunnen pligt»kennen , alcans , dac 
zy niet naauw gezet genoeg zyn, om dien te vervullen. 
Dan, zoo dit al uw geval ware, myne geliefde Zuster ! 
dat uw gedrag bewyzen gaf, hoe gy uwen pligt kendet , 
en het uw grootfte belang rekende om denzelven ftipt 
te berrachten, zou het ook dan nog overtollig zyn, om 
u dien, van tyd tot tyd ,te laaten voorhouden en indach- 
tig te maaken? Of zyn de Waarheden , die in de openbaare 
Vergaderingen der Kristenen gepredikt worden , niet van 
zo veel gewigt , dat men poogen moest ‚om zich die , door 
een geduurig herhaal, diep in ’t hart te laaten prenten „ 
en aldus den indruk van de voorfchriften des Kristen= 
doms leevendig te houden? Moesten voor een gemoed, 
dat waarheid en deugd bemint, de plaats en de gelegen= 
heid niet altoos welkoom zyn , waar men die hoort aans 
pryzen, haaren invloed op de rust en het welzyn der 
menschlyke zielen voorftellen, en de waarde van een 
Godvrugtig leeven in ’t helderst daglicht zetten? Of is 
elk níet verpligt , zynen Godsdienst ook openlyk te be= 
lyden, en zich met anderen te vereenigen in dezelfde 
Godsdienftige aanbidding? Al hade gy ook voor u zelve 
het onderricht, in de pligtsbetrachtingen, dat u door 
de kerkelyke leerredenen gegeeven wordt, niet noodig „ 
(fchoon ik niet denken kan, dat myn Zuster verwaand 
genoeg zal zyn van dit te zeggen:) moest het vlytig 
bywoonen van den openbaaren Godsdienst voor u echter 
niet gewigtig genoeg zyn , uit aanmerking van het ftich- 
tend voorbeeld, dat gy daar door aan minder geoefende 
Kriscenen kunt geeven? Geeft gy integendeel niet zeker 
een kwaad voorbeeld, door u zoo lang, gelyk gy tot 
dus verre gedaan hebt, van denzelven te onttrekken, 

IT, DEEL, ALG. LETT, NO. 6, R, hoe 








242 „ERIEVEN 


hoe fchoonfchynende ook voor 't overige de redenerr „ 
waarom gy zulks doet, uw eigen hart mogen voorkoo- 
men? Wordc niet deeze en geene ,die opu ziet, daar door 
geürgerd, of tot dezelfde kleinagting van openlyke Gods- 
dienftige byeenkoamften vervoerd ? Zal zich niet, al ware 
het ook maar onder uwe dienstbooden en naaste beken- 
den , even deeze onverfchilligheid, omtrent het vervuilen 
hunner uiterlyke pligten jegens God, in zynen dienst 
inkruipen-? en zal dus uw eigen hart u niet verwyten , 
dat gy aan hun daar toe de eerfte gelegenheid hebt ge- 
geeven? Ô! Ik wenschte om de geheele waereld niet , 
dac myn hart my een foortgelyk verwyt kon doen , van 
myn’ naasten te hebben geËrgerd, vooral, wanneer ik 
grond had, once hoopen , dat myn Godsdienftige yver , 
naauw gezette wandel en het naarftig waarneemen myner 
uitwendige pligten hen tot ftichting , en ten voorbeeld , 
hadden konnen ftrekken ! | 
‚, Overweeg dit, myne beminde ARAMINTHA! en laat 
deeze herinnering, welk uit een regt broederlyken voor 
uw welzyn bekommerd harte voortkomt, zoo veel by 
u gelden, dat gy u niet langer van de kristlyke vergaa 
deringen onthouden moogt, om u te voegen by den 
hoop der fnoode verachters van den Godsdienst, die, 
in onze dagen, helaas! zoo zeer toeneemt. Gy kunt 
u gewis van het onuitfpreekelyk groot nut van het Pre- 
dikambt niet beter overtuigen , dan wanneer gy naauw- 
keurig acht geeft op de denkwyze, de redenen en den 
wandel van die menfchen, welken de Leer van den Gods- 
dienst verfmaaden, de kerk nooit bezoeken, zich van 
de tafel des Heeren afhouden, en veel te hoog van 
hunne wysheid denken, dat zy, gelyk andere gemeene 
kristenen, noodig zouden hebben te leeren, wat 
of kwaad zy. Gy kent menfchen genoeg van dat {lag , 
maar ‚zeg my, zyn ze wel die pligtbeoefenende , naauw- 
gezette, voorzichtige en verdraagzaame menfchen , met 
welken gy zoo gaarne zoudt leeven en omgaan? wan- 
neer gy nu ondervindt, dat zy de zoodanigen niet zyn, 
maar in. tegendeel gewaar wordt, dat zy de ongebon. 
dendfte , hoogmoedigfte , met zichzelven, met hun 
noodlot, met de geheele waereld onvergenoegde zielen 
zvn, regte geesfcls en plaaggeesten van de menschlyke 
maatíchappy „aan zich zelven niet getrouw, ik Jaar ftaan 
- aan God of andere menfchen , zoo moeten immers dee 
é hun- 


a  * 


Pad 


VAN STERVENDEN. 243 


hunne flechte denkbeelden, die uit hunne handelwyze 
voortfpruiter , billyk, by u verdacht maaken, alles wat 
zy tegen het Predikambe en den openbaaren Godsdienst 
inbrengen. 

‚, Dan, wat is de oorzaak , dat ze zoo zeer verbysterd 
zyn? buiten twyfel deeze , dat ze alle gelegenheden myden, 
waardoor zy aan hunnen pligt jegens God en den naasten 
indagtig, op de kortheid en onzekerheid van hun leeven 
opmerkzaam gemaakt, en op de eeuwigheid, en den dag 
van rekenfchap en oordeel, geweezen konnen worden. 
—- Ô Ja, de Kerk is, in onze dagen, fchier de eenige 
plaats , alwaar men waarheden hoort, die , hoe onaange. 
naam en hard ze ook klinken mogen in de ooren van 
ontäarte en losbandige menfchen , aan hun in ’t byzonder 
echter gezegd moeten worden, en des te meer, naêr 
maate zy zich zelven minder kennen, en geneigd zyn, 
om zich zelven te onderzoeken, hunne bedorvenheid en 
bte op te merken , en zich daar over te fchaamen. 

iergelyke menfchen behoorden den Kristlyken Leeraar 
te danken, om dat hy ’t alleen is, die hun waarheden 
zegt, hunne ondeugden by den regten naam noemt, en 
het fchandelyke van hunnen wandel hun onder 't oog 


brengt, terwyl de waereld hun van alle kanten vleic , 


en hier niemand is, die zich onderwindt, om hen te one 
derhouden over dat geen, wat hen hunne trotsheid , hebe 
zugt, neiging tot onregtvaardigheid en weelde, euvel. 
moedig, doet begaan, Wie zou zich durven verftouten , 
om aan zoo menig eenen met Ordeteekenen vercierden 
roover van geheele landen te zeggen, dat hy duizenden 
doet klaagen en zugten over openbaare geweldenaaryen , 
en daarotn tot die nrechtvaardigen en Booden behoort, 
die geen hoop hebben ‘konnen van ín te gaan in de woo= 
ningen van deugd en gelukzaligheid, indien hy ’c niet 
deedt, die daar , in de plaats van God, ftaat, om de ge= 
fchondene waarheid en gerechtigheid te verdeedigen en 
te handhaaven ? 

‚‚ Bedenk wat gy aan uwe opwasfende kinderen, aan 
uwe dienstbooden , aan uwen naasten , verfchuldigd zyt s 
maar nog veel meer, was de zorg voor uwen onfterflyken 
geest, die hier voor een beter toekomend leeven aange- 
kweekt „ gevormd, en toebereid moet worden, van u 
vordert. Wie toch kan u zeggen , myne AKAMINTHAL 
hoe dra deeze geest van uwe handen geëischt, en de re- 

R a kene 


244 BRIEVEN VAN STERVENDEN. 


kenfchap van uwen tyd,en van de wyze waar op gy dien 
befteed hebt, u afgevorderd kan worden, eene reken= 

‚ fchap, die gy, zonder hulp van den Godsdienst, niet 
hoopen kont, immer te zullen konnen afleggen. Ver- 
zaak dan het geloof niet’, dac uwen Broeder, in zyne 
tegenwoordige om{tandigheid , onderfteunt, en dat ook 
waarlyk alleen uw toevlucht weezen moet, wanneer 
eens, ten uwen opzichte, ook alle menschlyke poogin- 
gen, ten einde zullen zyn. Ik zal u, waarfchynlyk 
in deeze waereld niet meer zien: maar ook ! mogt het 
eenmaal zyn, daar, waar ik hoop heb van te zullen 
koomen, Een waar alle deugdzaame, Godgetrrouwe en 
vroome menfchen , voor eeuwig, met elkanderen zullen 
vereenigd zyn!” 








Historie der Kwakers, hunne Leerftellingen, Leerwyze, 
Zeden en Gebruiken , door Dr. ian ALBERTI, Predíe 
kant te Tundere by Hamel. Uit het Hoogduitsch vertaald, 
Te Usrecht by A.v. Paddenburg en J. v. Vloten, 1779. 
Behalyen de Voorreden 188 bladz. in gr. ekayo. 


Hie mede levert ons de Eerwaerde Alberti , een gansch 
befcheiden en onpartydig bericht van de Gezintheid 
der Kwakers; opgemaekt, ten deele uit hunne openba- 
re Gefchriften, en ten deele uit ene gemeenzame ver= 
keering, welke zyn KEerwaerde, geduurende zyn meer 
Gen Eng verblyf in Londen, met hun gehouden 

heeft. 
In de eerfte plaatze geeft hy ons ene beknopte Histo- 
‘rie van de opkomst en den voortgang dier Gezintheid, 
of een kort begrip van ’t uitvoerige gefchiedkundige be. 
richt, dat William Sewel, zelf tot die Gezintheid behoo- 
rende, door den druk gemeen gemaekt heeft. Dit be- 
richt, dat, volgens zyn Eerwaerde, alle kenmerken van 
geloofwaerdigheid bezit, loopt tot op het jaer 1717 ; en 
zedert dien tyd is ‘er, zegt hv, in de Historie der Kwa- 
kers niets merkwaerdigs voorgevallen , dan de gewoone 
onlusten, die zy zich, door het weigeren der Tienden, 
op den hals balen; waer van onze Schryver in 't vere 
volg , als hy over dit onderwerp handelt , breeder gewag 
maeckt. Aen dit gefchiedkundig-verflag is voorts gehecht 
cne 


G. W. ALBERTI HISTORIE DER KWAKERS. 7” 245 


ene korte levensbefchryving van Pofia Martin, met wele 
ken de Eerwaerde Alberti, in de jaren 1746 en 1747, 
zeer veel omgang gehad heeft; dien hy voor den geleerd. 
ften der Kwakers, en hunnen bekwaemften Voorttander, 
in zyne dagen, hield; van waer hy hem bovenal geftadig 
raedpleegde, over deze en gene byzonderheden ‚tot die 
Gezintheid beereklyk ; 't welk hem te beter in ftaec ftel- 
de, om ‘er cen nauwkeurig bericht van te geven. —— 
Dat Bericht zelve, ’t welk hier op volgt, gaet in de 
eerfte plaetfe over de Leerftellingen, verder over den 
Openbaren Godsdienst, en ten laetfte over de Levenswyze , 
Zeden en Gebruiken der Kwakars; waerby nog enige ítak- 
ken in een Aenhangzel komen, die ter bevestiginge of 
nadere ophelderinge ftrekkîn. Zyn Eerwaerde deelt ons, 
-mnet opzicht tot ber een en ander , een gezetter en naeuw- 
keuriger verflag, waerop men zich verlaten kan, mede, 
dan men: tot nog bezat; en vlecht hier en daer onder 
het zelve, by de opgave der gronden, op welken de 
Kwakers hunne gévoelens en gedrag vestigen, zyne te. 
nbedenkingen desaengaende; ’t welk zyn Gefchrift, 
y de voldoening der nieuwsgierigheid, des te leerzamer 
„maekt, — Hier te Lande is deze Gezincheid genoegzaem 
tot niet geloopen; maer in Engeland komc, dezelve tot 
nog als een aenzienlyk Lichaem voors ’t welk maekt dat 
zy te meerder opmerkzaemheid vorderen, in de befchou- 
wing der verfchillende Christlyke Dn 5 WAET= 
van men zich enigermate een uitgeftrekter begrip kan 
„vormen ‚als men ’t oog flaet op de volgende befchryving, 
welke de Eerwaerde Alberti ons van de inrigting van het 
Kwakers-genootfchap geeft. 

‚, Álle maanden , zegt hy, komen eenigen van elk 
Gemeente in een Graaffchap, eens of meermaalen, naar 
gelange de Gemeenten groot zyn, zamen. Vier of zes 
Gemeenten , meerder niet, maaken zulk eene maandelyk. 
Sche vergadering (menthly meeting) uit: wanneer daarom 
veele Gemeenten in een Graaffchap zyn; zo zyn ’er ook 
meer, dan ééne van zulke raandelykfche Byeenkomften. 
Deze zorgen voor ’t onderhoud, der armen , onderzoeken 
het gedrag van de leden hunner Gemeenten , laaten zig 
een valledig en zeker verflag doen.van de gebooren Kin- 
deren; van die zich in den Echt willen begeeven; van 
de begraavenisfen; van het lyden en de droevenisfen 
hunner broederen; welk ie zy in orde brengen, en ie 

E 


3 


246 6. W. ALBERT I 


de daartoe beftemde boeken optekenen; waaruit ze een 
uittrekzel maaken, en het de vierendeeljaarige vergade- 
ringen voorleggen. 

„> Álle vierendeeljaaren naamlyk ‚komen deVoornaamften 
van alle de maandlykfche Vergaderingen uit een Graaf. 
fchap zamen, het welk de vierendeeljaarige Vergaderin. 
gen (quaterly meetings) worden genoemd. Hier worden 
nu zulke zaaken afgehandeld, die van gewigt zyn, en 
voor de maandlyk{che Vergaderingen te zwaar waren. Alle 
de berichten van deze worden in orde gebragt , en een 

ed uittrekzel uit dezelve wordt vervaardigd, om het 
de groote jaarlykfche Vergaderinge voor te leggen. 

‚> Alle jaar wordt, te Londen ,een algemeen Synode ge- 
houden, in de Pinkflerweek, Dm dat dit de gelegendíte 
tyd is, waarop Afgezondenen uit alle Landen, waar Ge- 
meenten der Kswvakers worden gevonden, komen kunnen. 
Op deze groote en talryke Vergadering word de toeftand 
aller Gemeenten onderzogt, ‘van welke zy de zekerfte 
berichten. kunnen hebben, Zaaken, die het geheele Ge- 
nootíchap aangaan, by voorbeeld, wanneer ‘er onkosten 
moeten worden gedaan, waartoe de fondfen moeten ge= 
maakt worden; wanneer zy hunnen Koning, door een 
Addres, hunne verpligting ‘willen betuigen, het welk 
dan hier moet worden opgefteld; wanneer zy hunnen 
Godsdienst moeten verdedigen, waartoe als dan een be. 
kwaam Man, een lid der Vergaderinge , verkozen wordt : 
wanneer zy hunne Iydende Leden moeten byftaan, en 
dergelyke zaaken meer, zyn de voorwerpen dezer Verga- 
deringe. Elk Kwaker heeft vryheid dezelve by te woo- 
nen, en zyn gevoelen te uiten. En wat betreft den 
Voorzitter , de Kwakers geeven voor, dat Christus alleen 
hun Voorzitter is; maar toont hy zig by éénen of meer- 
deren, dan hangen zy dien aan, Alle voorvallen 
worden door eenen, hier toe verkoozen, of zigzelven 
aangeevenden Schryver opgetekend, en in de daartoe be. 
ftemde boeken opgefchreeven. Is men met alle zaäken 
klaar ; dan worden eenigen verkoozen, die een kort uic- 
trekzel maaken uit alles , wat voorgevallen is, het welk 
aan de vierendeeljaarige en maandelykfche Vergaderin- 
gen gezonden wordt (*). Deze Vergadering wordt re 

en 





(*) In het Aanhangzel heeft onze Schryver zodanig eenen Brief 
Van 't jaar 1747, tot een voorbeeld, bygebragt. Men vind ’er on- 
der 


HISTORIE DER KWAKÉRs. 247 


den Godsdienst begonnen en ook geeindigd. — Wy 
behoeven niet te erinneren, dat deze gefteldheid van 
het Kwakers-genootfchap van groote kloekheid getuige, cn 
dat deszelfs Stigter, de Vader der Kwakers , GEORGE Fox, 
za dom niet is geweest, als men hem doorgaande voor- 
ftelt. Wanneer wy nu nog aanmerken, dat altcs 
geheim gehouden wordt, en ; behalven het gemelde uit- 
trekzel, niets, van het geen op het Synode beflooten 
js, aan den dag komt; dan zal men zig niet verwonde. 
ren , dat de Engelfchen van de Kiwakers zeggen, zy hadden 
een Gebied in het Gebied , en konden, zoo ze wilden , daar 
ze allerwegen zyn verftrooid , veele dingen, ten nadeele 
des Lands, onderneemen. 





der anderen in „ene opgave der kosten, welken de Vrienden, ge- 
&uurende het verloopen jaer, wegens de Tienden en Kerkelyke 
ánkomffen, geleden hadden. De Somme beliep in Engeland en 
Walles 2933 Ponden en meer, en ín Jerland rss2 Ponten en 
meer , dus ruim 4285 ponden of 47000 Hollandfche Guldens. Dan 
deze Kosten zouden, gelyk de Eerwaerde Alberté aenduid, zo 
hoog niet loopen, byaldien de Kwakers, (zo ze al die belastigingen; 
ewetenshalve, oordeelen niet te mogen betalen ,) zich wat han-. 
elbaerder in dit geval aanftelden, en den Rechter veeltyds niet 
noodzaekten om geweld te gebruiken. Zy laten zich nameiyk, 
niet zelden, door den Kerkelyken, dien ze fmaedlyk zyn eisch 
ontzegd hebben, dagvaerden, en ‘verfchynen aiet; wacr door zy 
boven dat in boeten vervallen ; zomtyds laten zy zich, door hunné 
onwilligheid, deswegens in de gevangenis opfluiten , en de Rech. 
ter moet den weg van geweld in. Vele Kerkelyken doen dit alles 
korter af, Zy beëdigen voor den Rechter de fomme , die de Kwa- 
ker hun verfchuldigd is. En hierop geeft de Rechter een ge- 
rechtsdienaar volmagt, voor zo veel de {omme bedraegt, uit 
den winkel of de goederen des fchuldigen Kwakers weg te ne- 
men; Deze verzet 'er zich wel niet tegen, (dat hem vermoede- 
Iyk ook flecht bekomen zóu ‚) maar zomtyds fluit hy vooraf alles 
toe; het welk den ‘Gerechtsdienaer noodzaekt geweld te gebrui- 
ken, waerby de Kwaker altyd meer verliest. „ En dewyl het, 
„ Zegt anze Schryver, daarby niet altyd eerlyk toegaat; dewyl 
verder de onkosten vooral by de gefteldheid der Engelfche . 
„ gerechten, vermenigvuldigd worden; dan moet het ons niet 
„ bevreemden, wanneer men leest, dat een Kwaler, in plaats 
„‚ van vyf ponden, die hy verpligt was te bctaalen, zestig pon- 
‚‚ den verlooren hebbe. Maar wie ziet niet, dat hy 'er zelf 
„ de oorzaak van ís 2” 


R 4 Van 


248 H. SANDER 





Van de Goedheid en Wysheid Gods in de Natuur. Door 
HENDRIK SANDER, Prof. aan de Hlustre School te Karelse 
. ruhe, en Honorair Lid des Genootfchaps yvan Liefhebberen 
der Natuuronderzoekingen te Berlyn, Uit het Hoogduitsch 
vertaald, door J. v. M. Az. Te Utrecht by de Wed. J. 
v. Schoonhoven, en te Amfteldam, by A. D. Sellfchap 


en P, Huart, 1780. Behalven het Voorwerk 391 bladz. 
in gr. oëlavo. 


Y» die vermaak fcheppen ‘in eene Godsdienftige Na- 

tuurbefchouwing, dat is, met andere woorden , ge- 
zegd, die zig, in hunne navorfchingen van de Werken 
der Natuure, niet flegts tot het befchouwen der Ge- 
wrogten bepaalen , maar ‘er zig tevens door tragten op 
te leiden ter verheerlykinge der eerfte Oorzaak van dat 
alles, zullen dit Gefchrift van Profesfor Sander met eene 
Jeerryke vergenoeging kunnen doorbladeren. Deeze op- 
Jettende Natuurbefchouwer, het oog flaande op Gods 
Goedheid en Wysheid, in alles zo duidelyk doorftraa- 
lende , ftelt ons desaangaande eene reeks van befpiegelin- 
gen voor, in welken hy onze aandagt vestigt, zo op de 
algemeene inrigting der Natuure, als op een aantal van 
byzonderheden; die allen te zamen loopen , om ons met 
eene eerbiedige verwondering over Gods Goedheid en 
Wysheid te vervullen. In de voordragt van “dit alles 
toont hy eene uitgeftrekte beleezenheid en kundigheid 
nopens dit onderwerp, mitsgaders eene oordeelkundige 
keuze in de menigte der voorwerpen , die zig aan hemf 
opdoen: en in de wyze van voorftellen bedient hy zig 
van eene taal en fchikking, welke den ervaaren niet te 
laag of te gemeen, en den minkundigen niet te verheven 
of te afgetrokken is; des Leezers van veríchillende be-= 
kwaamheden hieromcrent voldoening vinden; terwyl ze 
‘er, op eene treffende manier, door genoopt worden, 
om den alwyzen en volmaakt goeden Beftierder des Heel. 
als ‚met een gevoelig harte, te eerbiedigen. Men 
oordeele hier van eenigermaate, uit het volgende gedecl. 
te van des Hoogleeraars opmerking, nopens den alge- 
sneenen zamenhang in de Natuur, waarin hy zig, onder 
anderen , over de inrigting van de Land. en Waterryke 
oorden, en de fchikking der Aarde, aldus uitlaat. 





‚, De 


GODS COEDHEID EN WYSITEID IN. DE NATUUR. 849 


‚, De land- en waterrijke oorden zijn voor de Men. 
{chen , Planten en Dieren , ongeacht hunne fchier onge- 
Jooflijke verfcheidenheid , zoa bekwaam verdeeld , dat zij 
alle overal voedzel en verblijf vinden. Waren alle ber 
gen aan eene plaats, hoe veele dampen, hoe veele wol. 
ken, hoe veel regen, had men daar niet ? Was een gansch 
waerelddeel enkel dal, zoo had men vege kruiden, maar 
echter geen metaalen , geene fteenen, geen groote {tam- 
ren, en hoe veele verwoestingen zoude de wind daar 
aanrigten, wanneer hij door geene bolwerken wierd te 
rug gehouden? Hoe veele duizenden menfchen zouden 
tot de dorfte en fmaakloofte dingen toevlugt moeten ne- 
men, wanneer ‘er geen zeevisfen tot ons kwamen? En 
hoe veele menfchen zouden, in eenen duuren tijd, van 
honger verteeren, wanneer de zee hun niet: voedde, 
Maar in die groote onafmeetelijke waterwaereld is nog 
nimmer fchaarsheid of gebrek oncftaan! Was de aarde 
overal even warm, of even koud, was 'er geen af wisfe- 
ling onder de laagen der aarde, zoo-zoude 'er in lange 
zoo veele dieren niet aanwezig zijn, en hoe klein waare 
niet het plantenrijk ? Hoe veele duizenden foorten van 
Jeevende wezens waaren 'er dan nimmer verfcheenen ? 
Moesten wij onze Metaalen misfen, van welke ftoffe 
zouden wij als dan onze onontbeerbaare werktuigen ver- 
vaardigen? Waarmede zouden wij de boomen vellen ? de 
rotzen ‘klooven? Scheepen en huizen bouwen? Hoe 
zouden wij over de aarde meester worden? Hoe veele 
voordeelen in de maatfchappij , hoe veele gemakken zou. 
den wij verliezen in den handel, wanneer wij waaren te- 
gen waaren zouden verruilen, en geene vaste, bruikbaae 
re, zeldzaame, kostbaare, deelbaare ftoffen tot vergoe- 
ding van andere dingen konden leveren? Wilden wij de 
oppervlakte der aarde losfcr, fponfieuzer hebben, dan 
zij is, zoo zouden wij met orze huizen, palleizen , pak- 
huizen, magazijnen, en tuighuizen verzinken, het rc- 
genwater zou 'er te zeer indringen, en de vastigheid der 
grondlteunen daar bij lijden; zoo zouden veele Infekten 
de aarde moeten verlaaten , en wij zouden hun verlies rasch 
gevoelen; zoo zouden de minfte planten in de weeke 
grond vast blijven ftaan. De ondervinding heeft geleerd, 
dat in t voorjaar , wannecr de vorst uit de aarde trekt , de 
grond en hoekfteenen, die ten minften zoo diep niet on- 
der de aarde liggen dat de he 'er niet onder kan komen, 

5 | bc- 





as E. SANDER 


bhi rd en los worden. De groeven moeten derhalve 
voor de fteenen ten minften een halve roede diep gegra- 
ven worden , wijl in koude landen de vorst zoo diep in- 
dringen kan. Was de grond nog drooger, harder en 
vaster , hoe veel moeite zouden wij dan moeten aanwen- 
den, om dezelve te bewerken? Zou dan de zagtdruppe- 
lende regen in dezelve kunnen indringen, of zou 
alle de wetten , naar welken zich de dampkring weêr van 
zijn waterdeelen ontlast , moeten veranderen ? Wie vindt 
jets in het onmeetbaar rijk der Natuur, dat nergens toe 
nut is? Hoe veele oogmerken bereikt de Schepper niet 
door één eenigen boom! Het is eene verzameling van 
gewasfen die alle boven elkander ftaan , en met huo ver- 
baazend aantal eene zeer kleine ruimte beflaan. Van de 
onderfte vezelen der wortel tot de uiterfte toppen der 
takken, is dezelve met kleine Infekten bezet. Zij ver- 
deelen zich als op denzelven, en bevolken alle reeten 
en fpleeten, Aan den voet der ftam vindt men ros en 
paddeftoelen. Tot de dúizenden knoppen, die dikwijls 
cen kleine boom heeft, is een groote menigte fappen 
noodig , daar toe fchiet hij diepe wortelen, en zuige 
daar, waar de kleine planten niet kannen indringen , die 
alleen de bovenfte zwarte aarde beflaan, zijn voedzet. 
Alle zijne takken worden in ’t voorjaar met loof bedekt, . 
op dat door deeze duizenden van zuigoperingen nog 
cen aanmerkelijker voorraad van voedende fappen opge 
trokken worde. Het aantal bladeren, die te famen ge» 
nomen een ongeloofiyke uitgebreidheid beflaan, dienen 
tc gelijk, om de daar onder {taande laager gewasfen te 
gen de middag hitte te befchermen, in die verk wikkelij- 
ke fchaduwe zoeken de dieren verkoeling, en hun leger , 
en zekere rust voor hunne jongen; en wie weet niet dat 
het zelfs voor den mensch, voor den reiziger en zich 
oefenende , voor den vorst en daglooner, voor den 
jongeling en de tedere van het beminnelijk geflacht een 
der zoetfte genoegens is, ia de ftille fchaduwe eener 
eike, olm, of lindeboom, onder het natuurlijk gewelf 
wan het zagte groen, midden in den balfemenden geur 
der fchoonfte bloemen, ín ’t gezigt van een voorbij- 
fchietenden ftroom, aan de hand van een medegevoelig 
mensch, of alleen , mee een harte dat geopend is om de 
fchoone voorwerpen, de werken Gods, de pracht der 
Natuur te befchouwen, en in dien drang van gevoels 
é bij 





Gups GOEDHEID EN WYSHEID IN DE NATUUR. : 351 


bij het zwellen der ziele, het oog vol dankbaaré traa« 
gep , met bevende lippen ten bemel op te heffen , en Gods 
overalitroomende ‘Goedheid aan ons en zijne ontelbaare 
fchepfelen , ftilzwijgend te gevoelen! Door even deeze 
kunftig gewerkte bladen waasfemt de-boom beftendig, van 
alle zijden uit, en deeze fijne onzigtbaare regen bevog- 
tigd onbemerkr-.de om hem (taande gewasfen. Aan den 
ftam, in de hoeken der armen en takken draagt hij hee 
broed van veele kleine gevleugelde en ongevleugêlde 
ieren , de vogelen vertrouwen hem hunne nesten, ex 
gebruiken de digt belommerde takken voor hun Concert 
zaal , en geeven zich op dit meesterftuK der natuur over; 
aan het verrukkend genot eener eerlijke liefde." Nestele 
den zij op de vlakke grond, zoo zouden de meeste gie- 
ren van de menífchen vertreden, vaa de vosfen verflgn- 
den, en van den regen en daauw koud worden , de ‘Ou- 
den zouden alle oogenblikken in het broeden geftoert 
worden, en de weinige jongen ,,die uog voordkwargen 
zouden flechts eenen dag in ’t leven blijven. Intusfqhen 
bereid de Natuur aan deeze trotfe gebouwen, dien de 
winden flechts zelden omwerpen, en geéne der roofdies 
ren plunderen kupnen, veele duizenden bloeizems — 
En niets haalt bij-de pracht des TULPENgOOMS, dig 
mijne medeburgeren in den fchoonen lusthof van onzen 
Vorst reeds dikwijls bewonderd hebben | Het te- 
dere weefzel der bloemen valt af, en laat lijviger vruge 
ten, besfen of kernen in een onbefchrijflijke menigte ag; 
ter. Door de hoogte, die de natuur hen gegeeven heeft , 
verftrooit de wind dezelve, en de vogels zelve brengen 
dikwijls de zaaden daar van in andere ftreeken , en voe- 
ren van daar weder andere .gewasfen over naar hunne 
wooningen. De ontelbaare haarbuisjens veranderen hoe 
meer de boom, tot zijn middelfte tijd naderd, in vast en 
hard hout, en wanneer ons de natuur niet zoo veel fter- 
ke lange boomen zoo goed koop gaf , waarmede zouden 
wij zoo veele natuurlijke en gemaakte behoeften vervul- 
len? Zelfs de bast dient den Looieren ter bereiding 
van het leder, men haalt van denzelven de Sumak, 
om het leder te verwen; als ook-de teer en harst , daar 
men pek ; zegellak, en zo veel andere dingen van maakt; 
kopal en bernfteen vloeijen uit de boomen, de zoctê 
fappen, die uit de bladeren zweeten, maaken, dat de 
mieren op en van dezelven afloopen;. uit de Berken tapt 
men 





252 H. SANDER GODS GOEDE, EN WYSHEID IN DE NATUUR. 


men bovendien een foort van goed water; ván den 
Kurkboom draagen wij de bast onder den fukkelenden 
voet5 het Manchesterhout op Jamaica levert eene net- 
vormige fchors, die naar kanten zweemt, en even zoo 
gebruikt wordt. Wie onzer zou, wanneer hij 
bij het plan der waereld tot raadgever was gebruikt , 
zoo veele oogmerken ín éénen boom vereenigd hebben ? 
En hoe veele millioenen boomen ftaan ‘er niet op den 
aardbodem? Hoe veele duizenden verrotten alle jaaren 
worden omgehouwen en verbfuikt 2’, 








Verzameling van onuitgegeeyene Stukken , tot opheldering der 
Waderlandfche Historie, opgezogt, byeengebragt en met 

… eenige aanmerkingen opgehelderd , door Mr. P. BONDAM, 

- Prof. ín de Rechten te Utrecht en Historiefchryver van 
Gelderland. Tweede Deel. Te Utrecht by B. Wild, 
1779. Behalven het Woorbericht en den Inhoud 388 bladz. 
in gr. ollavo. 


Zy die de leerzaame nuttigheid deezer Verzamelinge, 
zo ten opzigte van de byeengebragte Papieren zele 
ven, als der nevensgaande oordeelkundige aanmerkingen, 
nopens verfcheiden byzonderheden, uit het doorbladeren 
van ’t eerfte Deel hebben leeren kennen, zullen onge- 
twyfeld den inhoud van dit tweede Deel met geen min. 
der genoegen nafpooren, Men zàl terftond gewaar wor- 
den, dat het insgelyks beantwoordt, aan ‘'t geen wy, 
nopens het pryzenswaardige oogmerk , en de loflyke ma- 
nier van uitvoering deezes Werks, onlangs gezegd heb- 
ben (*); en de Lief hebbers onzer Vaderlandfche Ge- 
_{chiedenisfen zullen ‘er verfcheiden Stukken in ontmoe- 
ten, waarvän ze met vrugt gebruik kunnen maaken, ’t 
zy ter ophelderinge of ter nadere bevestiginge van deeze 
en geene opmerkzaame voorvallen. De Hoogleeraar , zig, 
in ’t voorige Deel, tot de Papieren van het jaar 1576 
bepaald hebbende, maakt in deezen een aanvang van het 
mededeelen der Stukken, die hem, met betrekking tot 
het jaar 1577, ter hand gekomen zyn ; en het thans afgex 
geeven loopt van den eerften January, tot aan den zes- 

Ene 


(*) Zie Algem, Pad. Letteroef. 1. D. Dl, 452, 453. 


P. BONDAM ONUITGEGEEVENE STUKKEN, 253 


en- twintig/ten Juny. Het meerendeel der Papieren, daar 
in vervat, is betrekkelyk tot de onderhandelingen der 
Staaten , met ‚of in betrekking , tot Don Jan; en derzel. 
ver aanhoudende poogingen, ten einde de listige aanfla. 
gen van dien Landvoogd tegen te gaan ; vooral te bewer. 
ken dat men oncflaagen mogte worden van de Spaaríche 
bezettingen; €en niet te rusten voor dat Don Jan de 
Spaanfche krygsmagt het Land daadlyk deed ruimen; 
of anders te befluicen om hem kragtdaadig tegenftand 
te bieden. Een aantal van Stukken, daartoe behooren- 
de, zo van de Staaten in ’t algemeen, en van deeze 
of geene. Gewesten, en Steden in dezelven in ’t by- 
zonder; afs van Don Fan en Prins Willem, mitsgaders 
van anderen, die voornaamlyk.de hand in dit werk had- 
den; ftrekt hier ter nadere verklaaringe of verfterking 
der berigten onzer Gefchiedfchryveren, nopens het 
voorgevallene in die dagen. Behalven de Papieren tot 
dit onderwerp betrekkelyk, ontmoeten we hier ook de 
tot nog , zo veel wy weeten , omuitgegeeven Forme van 
Eed, door de Algemeene Staaten, in navolging van die 
van Holland en Zeeland, voor .die geenen, welken, uit 
hoofde der Gentfche beyreediginge, weder in de Neder- 
landen komen; met het nevensgaande Berigtfchrift der 
vooríz, Staten aan die van Arnhem. En voorts doet 
ons de Hoogleeraar , in zyne nevensgaande ophelderende 
aantekeningen, tevens hier en daar opmerken, hoe ’er 
zig nu en dan voetfpooren vertoonen , welken doen bly- 
ken, dat veelen, (overcenkomftig met het geen zyn 
Ed. desaangaande in ’t- voorige Deel te berde gebragt 
heeft C*),) nog fteeds oplettend bleeven , op het berei. 
den der gemoederen, tot ‘het aangaan van een saauwer 
Verbond tusfchen de nabuurige Gewesten (t). = 

ot 





(*) Ald. bl. 453—456. 
(t) Men befpeurt dit, naar des Hoogleeraars aantekening, Yry 
uidelyk, in eene opgave der Poin&en om daarover op de Quar- 
tiersvergaderingen van Gelderland te beraadflagen, getekend 16 Ja- 
nusrij 77. Onder deezen wordt ook gewag gemaakt van het ver- 
zoeken van een wider volmacht voor de Gedeputeerden, om met 
andere naebuer Heeren und Vrunden, tot waelvaert van den Lan- 
de, te communiceren; en voorgeflaagen, of het niet raadzaam zou 
zyn, met de Naebuerlanden ende vrunden, 't zy dan die van v- 
TRECUT, OVERYSSEL, VRIESLANT, GRONINGEN, Und ANDERE, 
go 


254 OP. BONDAM 


Tot teen ftaal, uit de bovengemelde Stukken , raakende 
Don Jan, om den Leezer deswegens nog iets voor te 
draagen, diene het volgende gedeelte eener Remonftran. 
tie, in den jaare 1577 gefchreeven, op ’t fluck van de te 
genwoordige troublen, met advertisfement , wat voet men be- 
hoort te neinen; waar uit men ziet, welke gegronde re- 
denen ’er waren , om den Landvoogd , niet tegenftaande 
alle zyne mooie woorden „ te wantrouwen ; waaromtrent 
deeze Remonftrant zig zeer harclyk uitdrukt, 

Mer 


goede correspondic te holden, und de een den anderen te helpen in 
de aenlfggende nooden. 

„ Uit dit voorftel van beraadflagingen, zegt de Hoogleeraar, 
kan men, onzes bedunkens, niet ondui:lelyk zien, dat de Gede- 
puteerden reeds overtuigd waren van de nutticheid en noodzake- 
Iykheid, om zig met de nabuurige Gewesten in een nader Cor- 
respondentie of Verbond, tot onderlinge hulp , te begeeven. Men 
had reeds wel te vooren eenige vpeninge gehad ende gekreegen, 
tot het aangaan van eene zodarige onderlinge verbintenis; men 
had ook reeds eenige onderhandelingen dicnaangaande met eenige 
der Nabuuren onderhouden, gelyk ik voorheen getoond heb. 
Doch die onderhandelingen fchynen voor als nog heimelyk voort. 
gezet, en geen onderwerp van overweeging geweest te zyn, ter 
volle Staatsvergatering der Quartieren. Dewyl nu de Commisfie, 
waarop de Laudíchaps Gedeputeerden waren aangefteld, zig tot 
zulke onderhandelingen niet uitftrekte, hebben dezelve gemeend 
by deezen dit Stuk ter overweeging: aan „de Staaten te moe:en 
voorftellen. Ook vinden wy vervolgens, dat het Quartier van 
Veluwe, op den 23 January daaraanvolgende, goed gevonden 
heeft, hier op de volgende Refolutie te neemen. 

‚„ Alfoe die jetzige ellendige geftalte dezer Landen eyscht en- 
„‚ de forderrt, dat guede Correspondentie mytten Naebuerkeren en- 
de Landen gehalden, ende mytten felven communiciert wurde 
‚, tott gemeiner wolfaerrt, let fich die Landtfchap van Vel .wen 
si gehilen. dat men daer toe der Deputierden volmacht fell be- 
‚, hoeren thoe doen extendiren, und tgh‚ne algere-tz gedaen 
„ (inhaltz des verbaels umd fchriften, daervan verlefen wo-den) 
s, ratificeren; doch mydt den aenhanck, dat die G-deputierden 
in gewichtige fchware faecken mmytten Naebuerheren und Lan 
» den nyet fullen mogen inwylligen, handelen ende concludieren, 
», dan op behaegen der Landtífchiup, ende report aan derfuiver, 
enz.” 

„ Men mag dit weder aenmerken, als een verderen ftap, 
waardoor het aangaan van een nader Verbond tusfchen de Na- 
buurige Gewesten even uis voorbereid is geworden.” 


Kad 
| 





ONUITGEGEEVENE STUKKEN, osy 


Met den aanvang van dit Papier toont deszelfs Opftel. 
ler, hoe men, uit de inzigten en maatregelen van ’t 
Spaanfche Hof ; micsgaders uit het gedrag door Don Jan 
van der beginne af gehouden, en nog agtervolgd; als 
mede uit den inhoud van eenige ontdekte brieven, zo 
van zyne Majefteit als van Don Jan, ontegenzeglyk gee 
noeg kan opmaaken, dat men, wat ‘er ook SOOERGEES 
ven en ingeboezemd moge worden, niets anders bedoelt ; 
dan wraak te neemen over het voorBenn en, door een — 
ftraffen en geweldigen a, ter volkomener vestiginge 
der Dwingelandye, hier te Lande, ’t Staat des by hem 
vast, dat Don fan, met de daartoe noodige Inftruêtie 
voorzien zy en dat zyne tegenwoordige bedoeling al. 
leen is, tyd te winnen, de Staaten in fuspenfie te hou- 
den, en te procureeren eenig verftand met zommigen, 
om des te beter te effeCtueeren zyn voorneemen, naar 
de Inftruêtie, die hy by hem mag hebben. En daarop 
vervolgt hy aldus: 

‚‚ Infulcker voegen, dat men niet goets en is ver. 
wachtende van de woorden en de beloften by Don Jan 
gedaen, maar eer gehele oorloge, tot dewelcke moet 
verfien worden in tyts met behoorlike remedien, die 
myn Heeren nae d'exigentie van der faken zullen bee 
vinden te behooren. 

‚‚ Confidererende niettemin alle faken, ooc de meeste 
van de principaelfte ftercten in handen zynde van de Sta- 
ten, ende dacr mede de vyerige deliberatie van den 
Spaenjarden te verjagen, men moet geloven , dat Don Jan 
hem niet en fal willen verclaren , noch foo haest open- 
lyc oorloge te voeren, tegen de Staten, maer fal alle 
middelen foecken om hem te onderhouden, foo hy tot 
„noch toe gedaen heeft, met fchoone woorden, doende 
hun verftaen, dat hy van meinige is, de Spaenjarden te 
doen vertrecken, ende dat van gelycken de intentie van 
fyne Mat. fulck is, gelyc hy alrede gedaen heeft , fon- 
der nochtans jeet te volbrengen, ende ooc dat hy dae- 
rentusfchen de Staten fal meynen te ftellen in disfentie , 
ende die te verblinden , om geen verder gereetfchap van 
oorloge te maken, hem fterc makende niettemin op fyn« 
der fyden met alle mogelyke middelen. 

‚» t Welc genoeg betoonen de pointen , die hy den Ge- 
deputierden van de Staten , lestmael vergadert zynde tot 
Namen, voorgehouden heeft, gemerct dat (zynde van - 
. mey. 


gE 


25ó P: BONDAM 


meyninge of last hebbende de Spaenjarden te doen ver- 
trecken) hy behoorde terftont ’t felfde te volbrengen , 
foo haest als de Gedepucierden gecomen waren , wefende 
ooc verfekert van andere twee pointen, van de welcke 
hy te voren difficulceit hadde gemaect, fonder dat ee- 
pichfins hy begeerde te veranderen den eerften begonften 
treyn, ende genomen met myn Heeren de Commisfaris. 
{en lescmael gefonden tot Luxenborch, noch ooc de fa« 
ke te ftellen in nieuwe fwaricheit, verfoeckende vooral 
wacht ende Overfte derfelver metten gyfelaers, fonder 
principaelen jeets te refolveren, alles omde faken op 
nicus te tarderen, ende den Staten te abuferen, 

‚‚ Voorts procederende ter goeder trouwen , ende wil. 
lende hebben eenige wacht van Staten Volck, en was 
piet van noode fulcken Hooft te begeren , oft alfulcken 
Volck, als hy begeert heeft, myn Heer van Hierges 
ende fyn volck: Dan overmits hy in defe fake vertoo- 
ninge doet hem den Staten oft hun Valck te betrouwen, 
behoorde hem te {tellen in hunne discretie ende te nemen 
fulcken volk ende Overfte voor zyn wacht, als de Sta« 
ten hem fouden willen geven, te meer de voorsz. Staten 
van te voren hem geweigerd hadden den felven Heere 
‘Hierges; ofte ten minften van dat point voldaan wefen- 
de, hy en behoordt geene gyfelaers te verfoecken , ofte 
jvgeval hy die begeerde (alfo dit point eenigchfins alleen 
was verdrachlyc) hy behooren hem gantsch gedepore 
teert te hebben van ’t kiefen van de wacht, gemerct dat 
by de gyfelaers alleen, Perfonen van groeter qualiteit , 
by hem behoorde te contenteren , aengaende de verfeke- 
ringe van fyn perfoon , hoewel nochtans dat d'een noch 
d'ander van geenen noode en was, ten zy dat hy proce: 
dierde ter goeder trouwen. 

‚In fulcker voegen, dat men uit de voornoemde 
oincten anders niet en can rapen, dan alleenlyc dat 
ze h moet hebben een vast betrouwen, dat hy met- 
ten Heere Hierges grootlyc meinde {yn profyt te doen, 
elyce hy aoc fekerlyc foude doen, hem houdende voor 
fyn deel met 3ooo oude Soldaten in eene van de princi- 
paelfte Stadt van Brabant, ooc van Mechelen, dewelc- 
ke by fulcken middel foude winnen fonder ftoot of flach, 
alwaer de Spaenjarden met alle hunne macht fouden ge: 
pocch’ te doen hebben om die te crygen, ende wefernde 
boven dien veltmeester (gelyc hy zyn foude deur er 
c 





ONUITGEGEEVENE. STUKKEN, Ds? 


det van de Spâenfche lichte peerden ende ardere rúyre: 
ren, die hy gereet heeft) hy foude ooc lichtelye fynen 
voet binnen defe Stadt van Brusfel crygen, ’t welck fyn 
principale buyt behoort te zyn. Ende dat gefchiet zyn- 
de (waervan onfe Heere Godt u wil. bewaren ,) hy fou. 
de fonder faute corts wel verhopen meister te zyn van 
den meesten deel van de andere Steden ende Srercten , ten 
minften van de gene die geconftitueert zyn uit Hollant 
ende Zeelanc. E " 

‚, Ende alt eer foo verre te comen, foude fulcken 
fchade op ’t Landt doen, fulex dat der Scateh Geconfe. 
dereerde qualyc mogelyc zyn foude hem te refifkeren by 
faulte van gelde, 't welc tegenwoordig quaet om crys 
gen is; eade alfo foude het al comen te failleren, ’c 
welc' ten eeuwigen dage foude beclaechlyk wefen. Ofte 
indien hy niet en tendiert directement tot defe proye 
En dat men geen perikel en waer verwachtende van myn 
Heer van Hierges, foo men mochte geloven, foo maec 
men verftaen dit point voorgeworpen te hebben, om ee. 
ne nieuwe dilayinge, wetende dat de Heer van Hierges 
foude veel tyts behoeven, eer hy gereet foude zyn, om 
met fyn vólck ce trecken, om dieswille try die ter hand 
en heeft, noch ooc betaelt en zyn. Ende dat ooc tot 
dien einde men benoorde eerst ende vooral tê'communi. 
ceren metten felven Heer Hierges , meynende daerentus… 
fchen de Staten te flaen, foo men verftaet, det hy hem 
alrede zoude gevanteerc hebben; wefende alle de voorn. 
‚ argumenten foo nootlyc ende evident, dat de gene die 
niet en fiet, ofte en merct, dat Don Jan procediert ter 
quader trouwen (fprekende vrylyck) die is blindt van 
verftande , ende en zal niet wys zyn, dan als ’t ealf ver. 
droncken is. 

‚, Sonder dat de verfekeringe, die by Don Jan den 
Gedeputierden met fchoone woorden oft eedt gedaen 
zyn, eenichfins behooren te moveren, te weten van fyn 
geloften te volbrengen, ende ter goeder trouwen te pro= 
cederen; gemerct dat het is eene gewoonlike costume 
van de Princen, tracterende met hunne fubjccten, geal- 
tereert van appointemerte , hunne geloften niet te obfer= 
veren, hoe groot ende vast dar fy fyn, naedemacl fy de 
bovenhande hebben gecregen van hunne faken , gelyc 
defelve Don Jan aìrede wel betoont heeft, niet aleen 
Iyvc in ec Conineryck. van Grenade (eenen iegeliken bee 

IÌ. DEEL. ALG. LETT. NO. 6. Ss kent) 


ss8 P. BOND AM 

kent) maer ooc, (gelyc men fecht) daerna. in ’t ey- 
landt van Sardayne, hun fonderende de Princen aen- 
gaende dit poinc op [de woorden] van Julius Cefar, 
Si jus violandum est, imperië caufa violandum: wordt daer 
by oec ggyoecht den ordinaris regel, quod Hereticis non 
fit fervanda fides, dewelcke de Spaenjarden fonder twy- 
vel fouden willen appliceren op ons in ’t generael, om 
getractiert te hebben ende noch verftande metten Prin- 
ce van Orangnien te houden, volgende nochtans de Pae 
Cificatie alrede gemaect. Men mach ooc prefuppofe- 
ren, dan Don Jan, ter begeerte van die van den Rade 
ende Inquificie van Spaenien , om de fubtylheit wille, 
voòr fyn vertreck gedaen fal hebben eenen eed ter con- 
trarien, by denwelcken den lesten, die hy alhier foude 
mogen doen, van geender weerden en foude zyn, ge- 
Ilyk men leest van Carles den VIII, Coninck van Vranc- ' 
ryck , die gefworen hebbende der Florentinen in hunne 
handen wederom te geven de Stad van Pifa, excufierde 
hem naderhandt, dat hy te voren die van Pife gefwo- 
ren hadden te houden in liberteyt tegen de Florentie 
men, foo dat vermaent Joncker Franfen Guichiardin in 
den 2 boeck van de Historien van Italien, ’t welc ooc 
foude mogen geverwe worden door de rechte Canonem, 
feggende, Quod jurementum contrarium priori non teneat , quafs 
snfirmatum. per prius, fulcx datter anders niet en is, dan 
den Spaenjard doet comen tot fyn voornemen in geval 
van dominatie. 

‚‚ Daerom am te fchouwen alle periculen, ende fuy« 
verlyc te procederen, gemerct de fake foo veel niet en 
importeert , ende dat de Spaenjarden (wefende in het 
middel van den Lande) ons wercx genoech geven, fon- 
der ons te ftellen in andere {waricheit oft vorder perikel 
joo apparent, dunct my onder correctie, dat myn He- 
ren fullen feer wel doen te veranderen defe leste refolu- 
tie met Don Jan genomen, ende den eerften voet te her- 
nemen, te weten, dat voor al hy doe vertrecken met- 
ter daet den Spaenjarden, ende de Stercten, ende Ste. 
den , die fy houden, te ftellen in de handen van de Sta- 
sen , ende dat gedaen fynde, men fal hem ontvangen met 
tuleke gaede ende ftercke capitulatien, nochthans al 
waer 't dat hy anders wilde procederen dan goet, geene 
occafie en hebbe noch macht, om te executieren , ende 
voor te hguden eenige (aken, den Staten ende privilegien 

es van 


ONUITGEGEEVENE STUKKEN. 258 


van den Lande fchadelyc ende contrarierende, Want an- 
derfins het quaet, dat wy hebben willen fchouwen., zou- 
de nu wederom comen met dobbel betalinge ende gehele 
ende leste bederfnisfe. | 
‚‚ Ende om hem te excuferen de Staten ofc hunne Gee 
deputierden van ’t gene, dat zy alrede Don Jan zouden 
geaccordiert (*) hebben de poincten , by hem lestmael 
voorgeleit; fy fullen mogen pretexeren het gebroken 
byftand, ’t welc de Spaenjarden gedaen hadden, willende 
nemen de ftercte van Tolhuis ende andere daer omtrent 5 
ende daer mede apprehenfie van den Grave van Aren- 
berch gedaen by het Staten volck ten felven tyde. Ende 
dat daerom de Gedeputierde, hun vindende als dan by 
Don Johan, fauden van (in geweest zyn , de voorz. cone 
ditien te amplecteren , ende de felffte te teikenen, deur 
vreefe van gevangen te worden, foo verre zy anders 
niet gedaen en hadden. Ooc foude men mogen pretexee 
ren, dat fommige van de gyfelaers niet wel te pasfe en 
waren, om hun te transporteren ter plaecfen daar hy 
hun begeerde. Ende men folde ooc wel mogen verfoec« 
ken, dat de BnlEnop van Luyck eenige gyfelaers alhier 
in plaetfe van de andere foude fenden, gemerce dac men 
noch 


(*) Het is, by van aanwyzing, niet zeker te melden, 
door wien, en bepaaldiyk wanneer, ín 't jaar 1577, deeze Re 
monftrantie opgefteld zy ; dan de Hoogleeraar gist niet ongegrond, 
dat dezelve door een of ander lid der Vergaderinge van de Alge- 
meene Staaten op het papier gebragt, en voor zyn Advys ingele- 
verd zal zyn, wanneer men ter algemeene Staatsvergadering raad- 

leegde, hoe zig, ten opzigte van de onderhandelingen met Den 
Den ‚ verder te gedraagen. Vermoedlyk zal dit'Advys, vervolgt. 

‚ door andere Leden overgenomen en afgefchreven zyn, om 
het aan de Staaten hunner Gewesten, tot derzelver narigt, over 
te zeden. En het hier bhi haa ‚ Nop-ns de pointers Den Fan 
alrede geaccordiert, maakt den Hoogleeraar vry fterk om het inle- 
veren Deest Remenftrantie tot het begin van January des jaars 
1577 te brengen. „ Bor, zegt hy, verhaalt ons B. X. bl. 770. 
‚ dat wel de Gedeputeerden der Staaten met Don Jan tot. Marche 
‚ Cenige Capitulatie gemaakt hebben; maar dat dezelve by de Staa- 
„ Sen Generaal den 9 Januarii ós gedefavoyeert, en voor nul en van 
» geender weerde verklaart en wedervoepen geworden. Het is over- 
‚… Zulks meer dan waarfchynlyk, dat deeze Remonffrantie toen ont- 
„ worpen en ingeleverd q4 om de Staaten tot zodanige verklas 
» Ting, en belluit, over te balen,” Sn 


S 2 





26a P. BONDAM, ONUITGEGEEVENE STUKKEN. 


noch niet verfekert en was, van welcke fyde het foude 
mogen houden; ende dat cesferende de Keyfer uit fyn 
autoriteit foude mewen bevelen, dat de Bisfchop defel 
ve gevangen zoude blyven houden, als wefende Prinfe 
Subject den Rycke; in hee welck de voorn, Staten ooc 
fouden behooren min fwaricheyt te maken, gemerct dar 
“ Don Johan alrede tegen hun gebruyce heeft van foo ve= 
le ofte gelycke pretexten, dan te verwachten eenige io. 
convenienten, ’t welck hier naemals niet om kereren en 
foude zyn.” | | 

Voorts hebben wy, nopens dit tweede Stuk deezer 
Verzamelinge, nog tc melden, dat hee zelve, groot- 
Iyks, als gezegd is, gaande over het voorgevallen mec * 
Den Jan, wel byzonder een aantal van Stukken behelst, 
die {trekken ter ophelderinge van de Utrechtfche Ge- 
Schiedenisfen in deze dagen; inzonderheid nopens de be. 
magtiging van het Kasteel Vredenburg, en de daaropge- 
volgde uitdryving der vreemde bezetting; ’t welk des 
Prinfen oogmerk, om die Provincie , door ‘t geeven van 
Satisfaltie, weder onder zyn Stadhouderfchap te bren- 
gen, ten laat{te met den gewenschten uitflag begunftigde. 





Vervolg van Papieren over de Drostendienften in Overysfel, en 's 
daáromtrent voorgevallen sect Jonkheer j. DEREK V. D. CAPELLEN, 
Heer van den Pol, 


En tweede vervolg op het Gefchrift, getyteld : Regent, bebelst 
de gewisfolde Papieren, tusfchen Ridderfchap en Steden, de 
Staaten van Overysfel, ter eener, en Jr. van der Capellen ter an- 
dere zyde, zedert 19 Ottober tot 3 December 1779; dienende 
om de verzameling der Authentieke Stukken, tot de Overysíel- 
fche Handelingen, în dit geval behoorende, verder te voltrekken. 
Voorts zyn ons ter hand gekomen, Vrypastige Aanmerking n over 
het Antwoord aan den Heer uit Twenth, door een Koopman en…. 
én Deventer. De Antwoordfchryver wordt tn deeze Aanmerkin- 
gen, (en hy fchynt het verdiend te hebben ,) vry fcherp behandeld, 
mitsgaders ernftig gewaarfchuwd , om voortaan omzigtiger te zyn, 
zo hy zig niet gaarne gevoeliger op de kncukels wil laaten khoppen. 
Wat het weezenlyke van deeze Aanmerkingen betreft, dezelven 
Kaan hoofdzaaklyk over de twee tellingen, welken de Antwoord- 
fchryver ondernomen had te bewyzen. „ 1. Dat de $see ordinaris 
»‚ Drestendienften. ,- die als nog van den Landmán in OverysseL 
„ Verrigt worden, door der Staaten Refolutie van den 18 Maart 
» 163E. niet zyn ingetrokken. En 2. dat, fchoen zulks gebeurd 
meg 





PAPIEREN OVER DE DROSTENDIENSTEN, ENZ a6t 


‚> mogte zyn, derzelver affchaffing , zoo als die toen gefchied is, 
» voor geen Charter, of Vrybrief , kan gehouden worden.” Het 
een en ander point wordt hier ter bondigfte wederlegd; zelfs op 
de eigen gronden van den Antwoordíchryver; toegeftaan zynde, 
aa geen egter aan merkelyke tegenípraak onderworpen is,) dat 

e -Drostendienften , aangemerkt als Pigen, ook voor het jaar 
1631, immèr op een wettig regt van de Boeren gevorderd hebben 
kunuen worden. Voorts dienen deeze Aanmerkingen 
ter ontvouwinge van de ormgegrondheid, of zelfs ongerymdheid, 
van deeze-en geene byzondere redeneeringen of ftellige betuigin- 
gen des Antwoordfchryvers; en ten la:tfte verledigt zig de Au- 
theur tot eene foort van verdeediging des CharaCters van Jr. vak 
der Capellen; tegen de haatlyke affchetfing, die de Antwoordíchry- 
ver van 't zelve, op eene hoonende wyze, gemaald heeft. Het 
gantíche beloop dient, om ons te bevestigen in het denkbeeld 
des Autheurs, dat de Antwoordíchryver de man niet is, die met 
vrucht: gebruikt kan worden, om de wertigheid der Drostendien- 
ften te verdeedigen. „ Zyn 'er,” zegt hy daarom, niet ten on: 
Fegte, by 't maaken deezer Aanmerkingen, , Zyn 'er onder de 
‚‚ Heeren Drosten, met welker kennis dit antwoord werdt opge 
„ fteld en in 't licht gegecvèn; waarlyk deeze gingen ín het uit- 
» kippen van den verdeediger hunner zaake niet zeer beranden te 
‚‚ werk. Anders zyn de Drosten cenigains te beklaagen, dat huns 
„‚ ne belangen in zoo (lechte banden ter bezorginge zyn geval 


‚, len. . 

Een ander Gefchrift, ouder den titel, Regtsgeleerde Oudheids 
kundige Proeve over den oorfprong der Drostendienfgen én Overysfel , 
door A. E. J. ftrekt, otn te toonen, dat de Drostendienften , ín ’€ 
jaar 1631 afgefchaft, en laater weder ingevoerd, gansch geenen 
grond in ’t oude Landregt hebben , en op geene wettige wyze in 
gebruik gekomen gyn. De Schryver der bovengemelde Aanmere 
kingen was, gelyk we eenigzins aangeduid hebben ‚mede van dat 
gevoelen, doch wilde ‘er opzetlyk niet op ftaan blyven. En Fr. 
van der Capellen heeft het zelve, in zyneden 19 O@ober 1775 
ingeleverde Memorie, reeds beknoptlyk voorgefteld ; beweerende, 
dat, uit het door hem bygébragte, ten klaarfte hlykt, „, dat alle die 
» dienflen, gratuiteiten, vereeringen, of wat de Heeren Drose 
‚ten, onder die of anderé benamingen, weleer mogten gétroks 
‚‚ ken ofte genseten hbebhen, nooit anders dan tegen de ftelligfté 
‚‚ Wetten ingedrongen misbruiken zijn geweest; dat zij Heeren , 
… bijgevolge in 163r van dit alles afftaende, niet kunnen ge 
‚‚ Worden eene opoffering van wel en wettig bezetene voordeelen 
‚ aen hunne ampten verknogt, gedaen te hebben; neen maer , dat 
‚, Ridderfchap en Steden toen eenigtijk ales wederam op den 
» ouden vact hebben zoeken te brengen; de reeds ingewortelde 
‚‚ Shisbruiken, zo veel de eert der nieuwe Regeeringsform, daer 
„de Heeren Drosten natuurlijkerwijze vrij meer invloeds. ief 
»„ hadden dan in de voorige 5 toeliet, te weeten, en de goede 

: 3 k „ AR 





262 PAPIEREN OVER DE DROSTENDIENSTEN, ENZ, 


» Ingezetenen des platten Lands onzer Provincie, ware ’ 
„lijk in dien ftaet van vrijheid en onafhänglijkheid te herftel- 
„‚ len, dien ze onder voorige Landsheeren — — onder een kKA- 
» REL, —— zelfs onder een PriLIPs, dien men om zijne dwing: 
„ landij heeft moeten verjaegen ‚ fteeds hadden mogen genieten.” 
Deeze ftelling, in dieeMemerie , kortlyk met de hoofde 
zaaklyke bewyzen onder 't oog gebragt, wordt in deeze Proeve 
breeder ontvouwd, met eene onderfcheidenlyke verklaaring, van 
de dienflen, welken oudtyds in Overysfel plaats hadden; waar 
toe dezelven ftrekten en hoe ze bepaald waren, wie, en hoe 
iemand, gerechtigd was om dezelven te eifchen; mitsgaders wel 
ke perfoonen, en in hoeverre dezulken, tot die dienften verpligt 
waren. Onze Regtsgeleerde Schryver behandelt dit onder- 
Werp, op, zodanig eene wyze, dat zyne aanmerkingen , niet flcgts 
smet betrekkinge tot Overysfel, maar ook met opzigte tot deeze 
foort van dienften in andere Gewesten, te ftade kunnen komen; 
voor zo verre ze aan verfcheiden byzgonderheden en fpreekwyzen, 
in de oude Landregten, zo hier als elders gebruikelyk, licht by- 
zetten; 't welk deeze Proeve, zelts buiten het bepaalde Stuk in 
eitie, leezenswaardig maakt. En nopens dat Stuk zelve loopt 
alles zeer duidelyk te zamen, om te toonen, dat ‘er oudtyds wel 
Landsdienften, die men den Lande, en Heerendienften, welken 
amen den Grondheeren verfchuldigd was, plaats hadden, maar geen 
geregtike of gewertigde Drostendienften; ja dat men in vroeger 
gen meermuals gewaakt heeft tegen alle inkruipende eifchen of 
afvorderingen van die natuur van de Landzaaten; die ook bovenal 
ten kragtigfte tegengegaan zyn, in het jaar 563r, door de verhoo 
ging van.de Traftementen der Drosten, onder die voorwaarde, 
s, dat sij AuLm hunne voordeelen welder voor DIENSTEN ‚ GRATUI- 
TEITEN, VERERRINGEN , ofte onder WAT NAME het zonde mogen 
wezen, getrokken en genooten, ben EENEMAAL zullen affbaan en 
verlaaten, en NIETS mogen genieten. 

„ Het eenigst, zegt daarom de Opfteller deezer Proeve, ten 
befluite, dat men zou kunnen denken, ’t welk aan de tegen- 
woordige Drostendienften in ovrryssen eenigen fchijn van wet- 
tigheid kon geeven, zal dus in de bekende Refolutien , waarbij de 
‘Drostendienften wederom ingevoerd zijn, moeten gezogt worden. 
Doch wat men, behoudens den verfchuldigden eerbied voor 
% Lands Staaten, van dezelve en haare wetgevende magt te den- 
ken henbe, is ons door de neEREN van zworLLE en de ck 
ZWOOREN GEMEENTE Van DEVENTER, Mannen door de goede 
Voorzienigheid tot heil onzer Provincie verwekt en bezield, te 
wel geleerd, dan dat ik mij daarover zoude behooren uit te laa- 
ten. Ik zal daar geene aanmerkingen over maaken, om niet in 
het hazstlijke te treeden. Dic heooge ik niet door mijn fchrij- 
ven, maar alleen, dat recht en gerechtigheid, in een land van 
Vrijheid en Juftitie, zonder aanzien van per{oonen, moge worden 
gehandhaafd, pn 


« 


. 








Ie 'ISELIN DROOMEN. 243 





Droomen van eenen Menfchenvriend, uit het Hoogduitsch van den 
Heere ISAAK ISELIN, DoBor in de Rechten en Raadsfchryver 
te Bazel. Met Aanmerkingen voorzien, ên 's Gravenhage by 
Ifaac van Cleef, 1780. 531 bl. in gr. 8vo. 


Neeb in het Voorherigt van den Hoogduitfchen Schryver, noch in 
het Werk zelve, hebben wy iets kunnen vinden, van wdar 
Werk , onder den tytel van Droomen ‚voorkomt. Doch tot dee- 


Paed 


ze keuze zal de Opfteller zeker zyne reden gehad hebben: na de- 


zelve te gisfen zou vrugtlooze arbeid weezen: en zal het meer 

den Inhoud dan op den Tytel aankomen, — — de Inhoud, 

ie ons den Heer isELIN als een rechtíchaapen Men/chenvriend doet 
ennen. 

‚De betragting over het geluk, het welk het verband en de 
betrekking der Maatíchappy aan den Mensch kan doen genicten, 
maakte,” gelyk hy berigt, „ van zyne jongfte jaaren af, het ftree- 
Tendst voorwerp en het uitmuntendst gedeelte van zyn genoegen 
uit. Alle Schryvers daar over doorlas hy met greetigheid. En 
meende dat alles, wat op dit ftuk gezegd kon worden, reeds ge- 
zegd was, wanneer een zeer bekwaam Man hem met eenige 
voornaamfte Auttieuren, onder de zogenaamde Franíche Oecono- 


misten, bekend maakte. De duisterheid deezer Schriften weder- … 


bieldt hem nogthans lang, aan de daar in vervatte waarheden billyk 
recht te verleenen; of, om beter te zeggen, die duisterheid ver: 
hinderde hem lang, dezelve te kunnen begrypen. Dedrift, waas 
mede eenige voorftanders deezer waarheden de ontdekkingen hun- 
per Leeraars aanpreezen, fcheen hem toe meer naar ydele 
grootfpraak te zweemen, dan naar den wezenlyken pryswaardi- 
en yver, welke edeldenkende geesten bezielt, voor de waarhe- 
en, welker kennis zy tot het waar gelak van het Menschlyk ge- 

flacht noodzaaklyk vorderen. | 
‚ Tot zyn. geluk, egter, vielen hem, eenige jaaren laater, 
de Eph:mbrides du Citoyen in handen. Hy vondt de daar 
in verhandelde deelen der Huishoudelyke kennis zoo klaar, 
zoo bondig, en met het gevoel. van zyn Kart zo overeen- 
ftemmend, dat hy terftond het befluit nam, de gronden, op 
welke de Schryvers der Eph:mfrides beweerden hunne ftellin- 
gen gebouwd te hebben, nogmaals te onderzoeken, en werd by 
‘op nieuws herhaald onderzock gewaar, dat hem het zeifde we- 
dervaaren was, wat aan alle de tegenftreeveren derzelven fchynt 
wedervaaren te zyn, te weeten: dat hy voorheen eenen geheel an- 
deren zin daar aan gegeeven hadt, dan die was, welke zy wezen- 
Kk bevatteden. Zoo ras nu de wolken verdreeven waren, welke 
em verhinderd hadden, de leeringen deezer wyze Mannen ín 
heur waar licht te befchouwen, vondt hy nieuwe kennis, waat 
by te vooren meende flegts herhaaling te vinden van 't geene door 
werfcheide Duitfche en Engeljche Schryvers reeds voorlang gezegd 
Was: waarheuen, waar by er flegts dwaaling en paer Te 
4 ige 


464 .%L ISELIN- 


digheid meende te ontdekken; en aldaar, waar hy eerst ftellingen 
waande te zien, die voor de vryheid en het geluk van bet mensche 
Iyk geflacht zeer gevaarlyk waren; ontdekte hy, in tegendeel, 
zulke, welke de rechten var het Menschdom meer bevestigden, 
dan alles wat ooit te vooren door de yverigfte verdeedigers daar 
van verrigt was. ’ 
‚_» De onderrigting, wegens de Zuivere Opbrenging (*), die zoo 
patuuriyk is, en die nogthans voór den Heer QUEsSNAr, niemand 
recht ontvouwd òf ten nutte gernaakt heeft, fcheen hem voornaam- 
Iyk de gewigtigfte ontdekking te zyn, welke ooit in de Huishou- 
elyke Kennis gemaakt was; en de Uitvinder daar van was in zyne 
oogen 't geen NEWTON is in de oogen eens Wiskunftenaars. Zy 
fcheen hem toe over alle Huishaudelyke begrippen een licht tä 
verfpreiden, waar voor alle de duisternisfen verdwynen moesten, 
door wier beneveling de onweetenheid, de baatzugt, en de trotfche 
eergierigheid aan het menschlyk geflacht oneindige onheilen ver- 
oorzaaken. Maar boven al verrukte hem dit geheele Leerftelzel: 
dewyl het met eene zo klaare bondigheid de bronnen der Huishou- 
delyke elenden ontdekt „welke zich thans ‚op cene blykbaarfte wy- 
ze, in de me:schlyke maat{chappy openbaaren; — — dewyl het 
op de overtuigendfte wyze anntoont, dat alléén door de afíchaffing 
van gfle willekeurige wetten en inrichtingen, en flegts door de 
herftelling der natuurlyke orde, de menschiyke maatfch:ppy van die 
elenden bevryd kan worden ;— dewyl het tot deeze herftelling de 
wyze onderrig;ing der Grooten en des Valks,en de uitbreiding dert 
waarhcid, als het werkzaamst en eenigst rechtvaardig middel, aan- 
pryst,— en dewyl het alle gewelddaadige maatregelen in Vorften 
en Volken gelyklyk afkeurt. Hy vondt, eindelyk, dat hetzelve met 
de zedelyke en ftaatkundige grondbegrippen, door hem voor lang 
omhelsd, byua in alle deelen overeenftemde, en dat hy door mid. 
del van t zelve aan te wenden, zich in ftaat gefteld vondt, dwaz 
lingen, die hy voor waarheden aangenomen hadt, te vérbeteren ; 
„waarheden, die hy flegts duister begrecp, met duidelyke klaarheid 
te erkennen, en aan het geheele zamenftel zyner Huishoudelyke 
en Staatkundige begrippen, meer licht, meer orde, en meer bon- 
digheid by te zetten. 

‚ Hy achtte het derhalven, zo ras hy met dit Systema meet 
bekend geworden was, een zyner grootfte pligten, terftond zyne 
Ttaatkundige en zedelyke begrippen op nieuws tv toetzen; al het 
geene daar in valsch zyn mogt, af te keuren, en voor zichzelven, 
als mede zoo veel in zyn vermogen ftond, ook voor anderen, 
ten meesten nutte aan te.wenden, al'es wat hem zyne betracht:n- 
gen over once DEEn ‚ welke hem zoo gegrond en merkwaardig 
voorkwamen, geleerd hadden. 

‚ Met Cit oogmerk heeft‘de Heer ssetin Zvne Zerfte Gronden 
…_ der Burgerlyke Wysheid in eenen gehecl anderen vorm gegoten. 

‘ je 


C°) » Het voordeel’ zegt onze Schryver, „ bl 53e van eenen voort- 
» brengenden arbeid, na aftrek van de daartoe vang.wende onkosten, nue 
5 Men de Oecenomifche Schryvers de Zuivere Inkomst (nette Proveuu.) 


Ne Wrogt van zynen arbeid, welke hy thans’ aanbiedt, is flegts 
het gedeelte van dat werk, het welk, nevens de daar. van onaf- 
fcheidelyke ftukken, de grondregelen bebelst, welker kennis hy 
meestendeels aan ‘zyne nieuwe leeraats verfchuldigd: is: en tot 
welker uitbreiding en coepasfing alles toe te brerigen wat in zyn 
vermogen is, hy zich te meer tot een pligt ftekk, boe meer hy 
overtuigd is, dat byzondere Meníchen, zoo wel dis geheele Vol. 
ken, niet anders gelukkig kunnen worden, dan it zoo verre z 
deeze grondregeten erkennen en omhelzen. 
Wy hebben het noodig geoordeeld,’ das breed, meest met des 
Schrwvers eigene woorden, zyn plan op te geeven. Het geheele 
Werk beftaat uit twee Deeten, waar van ‘het eerfte deeze volgen: 
de Stukken, bevat. De Mensch mime: De Oecanomifche Orde, 
eerfte Hobfddeel. Huishoudelyke. Grondbegrippen. e—= De 
Oeconomifche Orde, twoede. Hoofddeel. Hniskousdelyke Grond: 
regels. De Oeconomifche Orde, derde Efoofddeel. uis- 
vara Tofels. De Zedelyke Orde. De Burger- 


e. 
Het tweede Deel handelt van Des Gedsdienst — — De Zedert 
mm De Wetten — Het Rechtersnmpt' mtr De Politie mams 
wee Oorlog en Wrede — Het Staatsbefluur —— De Vryheid — 
Ontwerp eener Staatsgeftaldheid. | 
Om de denk- en fchryfwyze van den Staatkundigen rsELIN, on: 
zen Leezeren te doen kennen, zullen wy hier ‘plaatzen den ver- 
korten inhoud, dien hy zelve opgeeft van de breeder uitgewerkte 
maatrege!s , die eene wyze Regeering most beraamen, toe dea 
fchikkingen, welke de Huishoudelyke welvaart van den Staat ver. 
Cischt. Alles wat dezelve tot dit gewigtfg oogmerk doen kan , 
beftaat hier in : „ Elk Burger in ’t gerust bezit zyns eigendoms, 
en in ‘t volkomen genot der vruchten van zynen vlyt te befcher. 
men. De fchadelyke ketenen te verbreeken, met welke de kwa 
Ei le eigenbaat, en eene onrechtvaardige overmagt, alom 
3 naarftigheid geboeid houden. De meestmogelykfte toevlocd, 
(welke alleenlyk door eene onbepaalde vryheid doenlyk is,) van 
Arbeiders, en Lieden die derzelver dienften noodig hebben; van 
Planters en Verbruikers; van Koopers en Verkoopers te bewerken; 
en daar door aan elk berocp het voordeel te verfchaffen, om aan 
zichzelven die fterkte en uitbreiding te kunnen doen verkrygen, 
welke het voor de algemeene welvaard bezitten moet. Ten dien 
einde den invoer en den uitvoer van alle Prodaêten en alle Waa- 
ten, zonder onderfcheid, aan Vreemdelingen en aan Inboorelingen 
Yry te laaten. De vervoering en aftrek der Waarer, door het aane 
leggen en onderhouden van bekwaame Wegen, Kanaalen, Zeeha-. 
vens en andere nodige openbaare inrichtingen en gebouwen, zo 
gemaklyk en zo min kostbaar te maaken, als mogelyk is. De vrees 
voor gebrek en {chaarsheid, waar de legging en de omftandigheden 
van ecnen Staat het noodig maaken, door wel, gevulde en goedbe- 
ftuurde Voorraadhuizen en Mogazynen te vóórkomen, nagthans 
doos meer in het oog te houden, dat de Burger, door eene on- 


Ge: 














Rós L ISELIN 


geftremde en bloeiende nasrftigheid , in ftaat zy, zyne behoeftene; 
inzonderheid zyn Voedzel wel te betaalen, dan dat hy hetzelve te, 
goed koop bekome. De kennis, welke vereischt wordt tot de be- 
vordering van den Landbouw, de Kunften en: den Koophandel; 
maar voornaamlyk de Weeteníchap der waare bronnen van de wek 
vaard der maatíchappy, en van de Huishoudelyke Orde, benevens 
de onfchatbaarheid daar van, door een welingericht onderwys uit 
„te breiden. De gaaven, de kundigheden , en de nutte ontdekkin- 
gen te beloonen en te vereeren, naar maate dezelve alie nuttige be. 
roepen, en voornaamlyk de Land-oeconomie, bevorderen en verbe- 
teren. Eindelyk, in de bepaaling der lasten, welke ter goedmaaking 
der openbaare kosten noodig zyn, alles te hij bn het geen de 
onkosten van den Landbouw, of van elk andet beroep vermeerde- 
ten , en den prys der behoeften doen ftygen: of wat het voordeel 
van elk beroep verminderen, en de Zuivere Opbrenging van de al- 
gemeene neering der Maatíchappy verzwakken kan. 
> ‚Alwaar dit plaats zal vinden , kan een Staat de gelukkigfte bloei 
van alle ftanden en beroepen , op den onverwrikbaaren grond des 
Veldbouws en der Landoeconomie gevestigd, zich belooven. 
Door verordeningen en inrichtingen, die verder gaan, zal men 
gewisfelyk het beftuur altoos meer bederven dan verbeteren. Hier 
voornaamlyk moet de gulde ftelregel van eenen oordeelkundigen 
Minister (*) siet te veel Regeeren willen, als een heilige wet aan- 
gemerkt worden (tf. Zo ras in eenen Staat de Eigendom en Vry- 
heid aan den Burger zullen veilig gefteld; Straaten, Wegen, Ka- 
naalen en Zechavens, naar vereisch van noodzaaklykheid, beboo» 
relyk in ftaat gebragt; zodanige maatregels, welke de gronden 
van den voedenden en dienstbaaren ftand bevestigen, vastgefteld, 
en voor het onderwys der Burgeren genoegzaam gezorgd zal zyn, 
als dan heeft het Publiek Beftuur, tot bevordering des welvaard 
van de Maiatíchappy „ niets verder te doen, dan alles gerust zynen 
Joop te laaten. De Hoogfte Oorfprong van alle orde heeft door 
zyne eeuwige en onveranderlyke Wetten voor alles gezorgd. Wy 
hebben het reeds gezegd: deeze Wetten na te voríchen en te on- 
derzoeken, is het werk der Wysheid; dezelve te bandhaaven en, 
te befcherimen, is de pligt van de gebiedvoerende Magt, en de- 
zelve te veranderen of ts willen verbeteren, is een inbreuk im 
de Rechten van den Hoogften en besten Wetgeever. 
„ Alieen door de betragting deezer onfchendbaare Wetten , kan 
elke ftand, elk beroep, elk Burger zig in de gefteldheid brengen, 
in welke zy voor zichzelven de grootfte volmaaktheid verkrygen „ 
en door welke zy het meest tot de volmaaktheid van 't gemeen 
toebrengen kunnen. Als dan kan elk lid van den voedenden en 
den ‘diensthaaren ftand, naar maate van het nut, tot het welk hy 
voor de maatfchappy ftrekt, gelukkig en recht gegoed zyn. Als 
dan kunnen voornaamlyk de Eigendombezitters en de Ryken, naar 
krt 
(*) De Marquis D'ARGENSON. 
(4) Ook hier verdient de regel toegepast te worden, voor welken de 
Keizer ANTONINUS ecnen wyzen Man bedankt. Zodanig te Regeeren, dat 
©» der Onderdaanen eene volkomene Vryheid behouden mogen,” 1, Be $e I4e 


DROOM EN. 267 


sinafre der dlenften, welke zy aan den Staat bewyzen; of welke 
Humpe Voorouders, en zy, van wien zy hunnen Rykdom verkree- 
gen, aan dèenzelven beweezen hebben, het voordeel genieten, om 
aan veele anderen goed te doen, en onder hunne medebroederen 
eene ryke maate van voorfpoed en welvaart uit te deelen.” 

Het geheele werk door vindt men opbelderende Aantekeningen, 
zo van den Schryver, als van den Vertaaler; aan 't flot der Áan- 
sherkingen over de Politie, waar uit wy het voor bygebragte ontleen- 
den, heeft de laatstgemelde eene wydloopige Aanmerking ge 
voegd ; daar , zyns Oordeels, de algemeene Grondregels eens-We- 
eeldburgers, in welk licht de Heer iseuin fteeds voorkomt, in 
dere. omftandigheden van eenig Land, aan uitzonderingen 
onderhevig zyn. Deeze meent hy te moeten maaken, met op- 
zigt tot ons Vaderland, omtrent „ de bepaaling van een meet oa 
> vriend, om binnenlandíche waaren by voorkeur te begunftigen, 
‚, boven die van vreemde Landen, en, zo veel mogelyk is, aan 
‚‚ Vreemden te verkoopen, maar zo weinig flegts doenlyk is, van 
‚‚ dezelven te koopen,” 't welk hy als een nadeelige grondregel 
íchynt te willen doen aanmerken. Om dit te toonen, bedient hy 
zich, behalven eenige eigene bedenkingen, van het XXIII Ver. 
toog des Burgers, en wyst zyn Leezer tot de Verhandeling over 
den Koophandel van den Griffier van DEN neuveaL; eenige treke 
ken uit de danfpraak van dien Heer aan de Clasfis van den Oe 
conomifchen Tak, binnen Utrecht, bybrengende: wy verzenden 
onzen Leezer na de Aanmerking zelve,en de plaats waarop ze ge) 
smaakt is. 

Met veel genoegen hebben wy het Werk doorleezen, en wen. 
fchen, dat die Dropmen een weezenlyk beftaan mogen krygen , of, 
om met den Menschlievenden Schryver te fpreeken , „ fie Men- 
„‚ fchen overtuigd te. zien, dat Deugd, Regtvaardigheid en Orde 
‚„‚ hen alleen gelukkig maaken kunnen; en dat ieder bedryf, waar 
s, door zy hunne zedelyke volmaaktheid verminderen, de rechten: 
» van hunnen evennaasten verkorten, en iets verlangen of doen, 
„ het welk ftrydig is tegen de Wetten van orde en billykheid, of 
„‚ het welk de zuivere oplevering der voortbrengende Werken bee 
» Dadeelt, niet nalaaten kan hun ongelukkig te doen worden.” 





Plen ter verbeteringe van Neerlands Zee-wezen. Te Amflerdam 
by D. Schuurman. Behalven de voorafgaande Aanfpraaken 86 
blads. in gr. oavo. / 


Een vroeger Plan van deezen Schryver diende, ter verbeterin- 
ge van de fchikking der Traftementen en Gagien der Zee- 
vaatenden , ter aanmoediginge des Volks, om onze Schepen des 
te beter van Manífchap te voorzien; door te wege te bren- 
‚ dat het Oorlogsvaaren als het penne geadmireerd, en 

e werving, om Volk te krygen, veel williger zou worden (®. 
Hieraan verknogt hy nu een tweede Plan, ftrekkende, om niet 
alleen des Lands Oorlogfchepen, maar ook die’ der Compagnie, 
en UE dl eù 


€*) Als boven, bl. 554. 


Li 





a68 VERBETERING VAN NEERLANDS ZEREWREZEN! 


en verder elle Schepen, altoos zo veel bévaaren, of zo goed afs 
bevaaren Volk te bezorgen, als zy benoodigd zouden zyn; met 
die re eik dat het (r.) zo veel Geld èn moeite niet zoe 
kosten als het nu doet; (2.) dat de Matroozen, in.’s Lands 
Zeedienst, even als onze Landmilitte, în Uniform gekleed kon 
den zyn, zonder dat zulks het Land een Duit zoude kosten; 
(3) eindelyk, dat het zou kurmen firekken, tot meer Valkryk- 
‚ heid en het ftigten van nieuwe Colonten in deeze Landen, als 
enk tot het bloeijen der Nederlandíche.Fabricqaen in ‘t algemeen. 
mm Het Projet van eenc blyvende Zeemagt, dat veeler goed. 
keuring iu ons Bie olet dl ik in ka ede 
asngeprcezen worde, brengt natuurlyk op het tapyt, de wraag, 
Waar uit zal dezelve onderhouden worden? En hier tae flaat on- 
ge Schryver voor, het droogmaaken van het Haarlennmer-Meer ; 
waarop 's Lands Vaderen de vereischt wordende penningen te- 
gen „3 ten honderd zouden kunnen negotieeren; en waar uit 
Hun Hoog. Mog. volgens des Authears berekening, „ niet al 
,, len het nodige geld en zelfs meer tot oprichting eener vast- 
5, biyvende Zeemagt zouden bekoomen, maar ook in feat zyn, 
…… die zelve Magt op de lange weg te onderhouden.” —… Dit 
Plan, van 't welke hy zig alle de opgemelde voordeelen in dit ge- 
valsbelooft, werkt hy in 't breede uit; met eenige verdere nevens- 
nde bedenkingen en raad ingen, nopens het ma 
der Zeevaarenden. Overtuigd van de gegrondheid zyner v 
lingen, plaatst hy aan ’t hoofd van dit zyn Gefchrift vyf onder- 
fcheiden Aanfpraaken, te weeten, aan ZYNE DOORL. HOOGHEID, 
am Hun Ed. Mor. ter Admiraliteit, aan de Bewindhebbers der 
Dost. en Westindifche Compagnie, aan de Leden der Oeconemifcht 
Maat/chappyen, cm aan de Heeren Kooplieden, benevens verder 
alie dezulken, die belang by Nederlands Commescie hebben; in 
welken hy op het gewigt van dit Stuk, het vormen van eene bly-- 
vende Zeemagt, aandringt, en verzoekt, dat men zig, op het - 
goedkeuren van zyn Plan, als vereenige, om de: uitvoering daa- 
‘van te bevorderen. Alles toont een welmeenenden yver; doch 
het is te wagten, dat de Autheur zyn Plan met al te gunftige oo. 
gen aangezien zal hebben, om ‘er een beftendig genoegen van te 
erlangen. bs 


Kd 


De ene nn dn. nnn Sne nn a Se en een 

Het Engelsch Nieuwejaars compliment, of Samen/praak in, een. Kof- 

fyhuis, over de rencontre voorgevallen op 3x Decemb, emi Fan 

tusfchen het Engelsch en Hollandsch. Esquaders qls mede over 

eenige zaaken, betrekkelijk tot de tegenwoordige tijdsam/landighe 

di Te Amfterdam by J. Stanhoffius Az. 1780. , In aBavo 64 
3. 


rr het opftellen van dit gefprek, over de- aangeduide onderwer: 
pen, is de natuys vry wel in agt genomen ; vooral heeft men 
een Noofdhalland(chen Boer zig zeer naif laaten uitdrukken; els 
ecn voorbecld van de algemene denkwyze der Natie; t welks 
dit Stukje, fchoon ’t verder niets byzonders leere, gevallig ter 
lcezinge maakt. ' 


ALGEMEENE 
7 VADERLANDSCHE 


LETTER-OEFENINGEN. 





Verklaaring van PAULUS Brief aan de Hebreeuwen , door 7. 
A. CRAMER, Koninglyk Deenfchen Hofprediker. Uit het 
Hoogduitsch overgezet. Tweede Deel. Tweede Stuk. Te 
tl by A. v. Paddenburg, 1779. : dn quarto , 400 

vadz. 


Reeds een en anderwerf van dit Werk gewag gemaekt 
hebbende, befchouwden wy het, als behelzende 
ene Verklaring van dezen Brief , welke, nevens andere 
Uitlegkundige Schriften over denzelven , opmerking 
vordert; in welk denkbeeld de bygebragte voorbeelden 
uit hec zelve den Lezer hebben kunnen bevestigen, Tot 
enc nadere proeve hier van diene nu nog ton laetfte, 
{daer het Werk met dit Stuk afloopt, gaende van Hoofdft, 
IX. 15—-28 tot aen 't einde van den Brief ,) de ophele 
dering, welke ons de Eerwaerde Cramer aen de hand 
geeft, nopens den inhoud van het elfde Hoofdftuk , en 
wel byzonder wegens den zin van de twee eerfte verzen, 

De geloovige Hebreeuwen hadden , volgens .’s Mans alge= 
mene aenmerking, te ftryden met verleidingen vande zy 
de vanden Mozaìfchen Kerdienst „en met vervolgingen , 
zo van de leden der Joodfche Kerke, als van de Heidenen. 
Het cerfte gaf aenleiding tot de verhandeling der voors 
naemfte geloofsleere, die het groottte gedeelte dezes 
Briefs beflaet. Zulks was zeer gefchikt, om hen tegen 
de aenvallen der verleiding te wapenen. ‚„ Maar, vera 
volgt zyn Eerwaerde, zij moesten ook gewapend wor. 
den tegen den indruk, dien de vervolgingen , ten nadee« 
le hunner ftandvastigheid, op hen konden maaken. Toe 
dat einde moedigt de Ápostel de Hebrceuwen aan, to 
eene onverfchrokken ftandvastigheid, en overtuigt hens 
in ’c bijzonder , in dit XIdc Hoofdftuk, dat de ftandvasa 
tigheid van de natuur des waaren geloofs onaf{cheide= 
lijk is. Dic befluic hij, in ’t eerfte vers, uit het algemeene 
denkbeeld van elk foort van een Godlijk geloof, 't welk niee 

ÌÌ. DEEL, ALG. LETT. NO. 7. TT al. 


270 TJ A. CRAMER 


alleen in’ eene vaste overtuiging des Verftands, maar ook 
in een kragtig en leevendig vertrouwen des Wils beftaat, 
Hierop ftaaft hij deze waarheid met menigvuldige voor 
beelden der Geloovigen , die allen door ’t Geloof ‘geduld 
en ftandvastigheid hebben beweezen , voor dat ze de bee 
looningen daarvan verkreegen…” 

Onze Uitlegger kan zich niet verenigen met hun, die 
denken, dat hier bepaeldlyk van ’t Zaligmakend Geloof 
gehandeld word; dit zou, zyns oordeels , de gedrongen. 
fte verklaring van verfcheiden der oygebragte voorbeel. 
den vorderen. Het onderwerp is in dezen elk waer ge- 
loof; en ’t is 'er zo verre af, dat dic denkbeeld de kracht 
der vermaninge zou verzwakken, dat dezelve integen- 
deel daer door meer fterkte en nadruk verkryge. —— 
‚‚ Hoe kragtig tog, zegt hij, zijn niet deze befluiten: 
elk-waar geleof in Gods belofte heeft hen, die ’e hadden, 
ftardvastig en geduldig gemaakt; hoe veel te meer moet 
dat geloof, het welk Christus met alle goederen zijns 
heils aanneemt, tot ftandvastigheid en het verdraagen 
van alle wederwaardigheden verpligten en aanzetten ? 
‚En, wanneer al het geloof , zelfs dat geen, het welk in 
‚ de verwagting van aard{che door God beloofde goederen 
ftandvastigheid bewijst, Gode aangenaam is, en door 
‘Hem beloond wordt; hoe veel aangenaamer moet niet 
Gode ’t geloof in zijnen Zoon, en de door hem volbrag. 
te verzoening , wezen ; hoe veel te meer zal Hij het edel. 
fte foort des geloofs beloonen , bijaldien geene weder. 
waardigheden en droevenisfen deszelfs getrouw-en be. 
ftendigheid kunnen verwrikken? Moesten deeze voor- 
ftellen geene kragt hebben, om de Hebrecuwen tot ftand- 
vastigheid, en een blijmoedig verdraagen van al het lij- 
den, het welk zij, om het Euangelium, moesten uit= 
ftaan of duchten, aantemoedigen? Een ftandvastig gc- 
loof is, van het begin der waereld af, in alle tijden, en 
onder alle huishoudingen der genade, de eenige grond- 
flag geweest, om Gods welbehaagen en beloften deelag- 
tig te worden. Onmogelijk kon het zijne natuur onder 
hect Nieuwe Verbond veranderen. ’t Moet nog de bron 
en ’t middel zijn van al het geestelijk leeven, alle ftand. 
vastigheid, alle overwinning, en eindelijk de eeuwige 
zaligheid.” 

Na deze voorafgaende algemene befchouwing tfced 
ayn: Eerwaerde bepacldlyk ter ophelderinge van den id 

S 


OVER DEN BRIEF AAN DE HEEREEUWEN. 278 


des voorftels : Het geloof nu is een Gaste grond der dingen , 
die men hoopt, en een bewys der zaken, welken men niet 
ziet: waeromtrent hy het volgende aenmerkt. , 

‚‚ Het woordje, nu, wijst hier , niet zo: zeer aan eene 
tegenftelling , als wel een overgang tot eene omftandiget 
bewerking, van ’t geen de Apostel in het voorgaande 
voorgedraagen hadt. Dit was de onweêrfpreekelijke 
waarheid, dat de behoudenis onzer ziele van de ftande 
vastigheid in hect geloof afhing. Dat men nu ftandvas- 
tig moet zijn, dit volgt uit de nataur des geloofs. Geen 
geloof kan, zonder ftandvastigheid, voor zijn doelwit 
vatbaar worden, en de ftandvastigheid van het zelve te 
willen fcheiden,' ware, zijne natuur te willen vernietia 
gen. ’t Geleof is een vaste grond der dingen, die men hoopt. 
vroraris van eÀvióuver. Eenige voegen bij sazigomnar het 
volgende woordt speyuaran, (gelyk in de Nederduitfche 
_Overzetting ;) doch 't is het zelfde, of men het mer die 
woord , dan met het volgende # Basweneran vereenige , de. 
wyl men ’t tog by her eene of andere moet voegen; 
De voorwerpen , waarop het geloof ziet, zijn dingen, 
werkelijke goederen, welke, volgens hunne natuur deels 
toekomend zijn, en verwagt moeten worden, deels onzigta 
baar , die door geen gewaarwording begrepen en genoo- 
ten kunnen worden.” Zyn Eerwaerde verder ge= 
meld hebbende, hoe het woord ezserseis, by de onzen 
door vasten grond vertaeld, menigvuldige betekenisfen 
hebbende, aen verfchillende uicleggingen onderhevig is , 
zegt, dat het hier, naar zyne gedachten , ene vaste over« 
reding aenduid. | 

> Yxeraeiss, (zegt hij,) komt af van opieucta:, 't welk 
bij de Schrijvers, die naa Alexander den Grooten hebben 
geleeft, zomwijlen betekent overtuigd zifn. In deze bee 
tekenis neemt het, om ’er flegts eenige voorbeelden 
van bij te brengen, proporus sicuLUS,L. I. C. 6 en 12, 
Uit hoofde van deze betekenis fchijnen ook de zeventig 
Overzetters het denkbeeld der hope, maar potvBrus Ent 
andere dat van flandvastigheid , daarmede vereenigd te hebe 
ben, om dat men aan geene hoop, geene ftandvastigheid 
en geen geloof, wiens voorwerpen toekomende goederen 
zijn, zonder eene overreding van deszelfs wis gevolg ; 
dat het verwagt, kan denken. Wie op 't geloof roemt , 
die moet ftandvastig wezens want, indien ’t hem aan 
ftandvascigheid ontbreekt, 0 kan by geene zekere over- 

p | 


Uje 





372 JJ. A. CRAMER 


tuiging hebben, dat de goederen, welke hij hoopt, wee 
zenlijk goederen zijn. De belijder van Jefus naam over- 
tuige zig flegts leevendig , dat, het geen hij hoopt, zijne 
hoop verdiene, en ten opzigte. van *t gevolg onfeilbaar 
zij , dan. zal hij zijn kleinood niet laaten vaaren, om dat 
hij het piet zonder uitgeftaane lastigheden kan verkrij- 


en. 

E ‚‚'t Geloof is ‚verder, een bewijs der zaaken , die men nies 
ziet. Easyyos is zo wel het bewijs als de overtuiging en de 
toefbemming , die ’er uit ontftaat, en Paulus geeft her ge= 
Joof dezen naam , om dat het rust op zulke bewijzen , 
die de ziel gerust kunnen ftellen , wanneer zelfs van de 
voorwerpen , waarop het ziet, geene kennis door de be» 
vinding mogelijk is. De voorwerpen des geloofs, die 
hicr onzigtbaar worden genoemd, draagen den naam van 
onzigtbaar , of om ‚hunne natuur , welke geene eigenlijke 
aanfchouwende kennis derzelven toelaat ; of wegens hun- 
ne oorzaaken, die in de oogen niet kunnen vallen 5; of 
om dat ze, wat den tijd en de plaats aangaat, te verre 
van ons af zijn. Het waar geloof nu overtuigt de ziel , 
op zulk een kragtige wijze , waardoor de Wil tor eene 
vaste en onwankelbaare Hoope wordt verwekt, dat het 
kwaadíte, wat ons treffen kan, niets zij, in vergelijking 
van het geen wij haopen. ’t Beftaat in geen ijdele vere 
beelding , en in geen dweeperij, welke geen zeker voor- 
werp heeft; het rust op vaste gronden, op de beloften 
en getuigenisfen van een waaragtigen God: ’t vervult hec 
hart met eene volkomen gerustftelling , en zegeviert over 
alle zwaarigheden en tegenwerpingen, die het tot wan. 
kelen zoeken te brengen. Alle loffpraaken, die zelfs 
een Ppmreo aan de Hoop geeft, zijn loffpraaken van elk 
een , op Gods beloften rustend geloof. 

‚> Dit geloof is het, waardoor de Ouden getuigenis heb= 
ben bekomen. De Ouden zijn die geene, welke voor ons 
hebben geleeft; zij, wier voorbeelden vervolgens tot 
naijver worden aangehaald. Mapsvpsiedas betekent eenen 
roem hebben, op een regtmaatig gedrag rustend. Een goc= 
den roem nu hebben de Ouden, van welken de Apostel} 
beflooten hadt te fpreeken , en wel ev saïrs, om des gee 
Joofs wille, het welk hen aangefpoord hadt, de vervula 
Jing van Gods beloften met lijdzaam- en {tandvastigheid 
te verwagten. Daar zij dezen roem id de lijke 
Openbaaring hadden, zo was het ecn roem van God, ea 

: - ge. 


OVER DEN BRIEF AAN DE HEBREEUWEN. 273 


gevolglijk een bewijs, dat zij Hem, om hun geloof’; 
aangenaam, en aan zijn wezenlijk welbehaagen waardig 
geagt waren.” - 

Overeenkomftig hier mede luid de korte omfchryving 
en uicbreiding , welke zyn Eerwaerde van deze woorden 
geeft, aldus : oe 

‚„ Wij moeten ons op een vast en ftandvastig geloof 
tocleggen, zullen Gods beloften aan ons vervuld wor- 
den. Dit is eene waarheid, waar van ons de natuur van 
het geloof zo wel, als de gefchiedenis van alle de gee- 
nen , die hun vertrouwen op God {telden , onweder{pree. 
kelijk overtuigen. Want wat is het geloof, dan eene 
vaste verzekering der zicle, van de nog toekomende goe- 
deren, welke zij hoopt, zekerlijk te verkrijgen; en ee. 
ne op onfeilbaare getuigenisfen rustende vaste overtuis 
ging van de waarheid en zekerheid, van het geen met 
geene oogen gezien, en met geene zinnen bevonden kan 
worden? Dit geloof is het , dat de gedagtenis'der Vade- 
ren verheerlijkt, en hen den roem verworven heeft, 
dat ze Gode behaagd hebben.” 





Het pri en vonrnaamfte deel der uitwendige Roeping , zedert 
de Hervorming , tot heden, de egte leer van de Hervormde 
Kerk. Te Utrecht by H. v. Otterloo, 1780. Belalven 
het Voorbericht 378 bladz. ín gr. oétavo. 


n het verfchil, nopens de Rechtzinnigheid of On- 
rechtzinnigheid , van de Leer der welmenende aenbie- 
ding van de Genade (rods in Christus , aen allen , die onder 
de bediening van het Euangelie leven, ten einde zy allen, al- 
keen op grond van die aenbiedinge , die aen hen, als ZONDAARS, 
gefchied, dat heil door een levend geloof zouden aennemen en 
in bezit Erlangen, ware ’t mogelyk, ten einde te bren. 
en, is diet Gefchrift opgefteld. De Tegenftanders dier 
eer, naemlyk, verdenken derzelver Voorfltanders. van 
Onrcchtzinnigheid; en flaen wel eens over tot haetlyke 
befchuldigingen. Zulks heeft de Opftellers van dit Ge- 
fchrift bewoogen, om zich niet zo zeer in te laten in 
cen twistgeding over het Leer(tuk; als wel , om zich te 
bevlyrigen, tot ene byeenzamcling van getuigenisfen, 
dic toonen, dat deze Ee van den aenvang der Her- 
: 3 VOls 


274 "VAN DE UITWENDIGE ROEPING, 


vorminge af, door alle tyden, de Leer der Hervormde 
Kerke in Nederland geweest is: dat dezelve geenszins 
aen te merken zy, als ene nieuwe Leer, maer in tegen- 
deel als de Oude Leer onzer Nederlandfche Kerke , zo 
als die in de formulieren wan enigheid vastgefteld , en 
door Mannen van Naem verkondigd is, Ten einde dit 
ten fterkfte onder ’t oog te brengen, neemt men een 
aenvang met het voordragen van de Getuigenisfen der 
Randtekenaers, zo als dezelven zich in hunne Aenteke- 
ningen op de Bybelfchriften , aengaende dit Leerbegrip , 
uitgelaten hebben. Hier by komen de Formulieren van 
Enigheid onzer Nederlandfche Kerke, benevens die der 
Buitenlandfche Kerken; mitsgaders de Hervormers; en 
ten laetfte de Godgeleerde Schryvers der zestiende, ze- 
ventiende en achttiende Eeuwe. Aen ’t hoofd 
van ’t eerfte gedeelte dezer Verzamelinge, behelzende de 
authentike flukken, welken de alhier genoemde prämitiye 
Leer van Nederlands Kerk ontvouwen, is geplaetst een 
Register, waer in de byzonderheden, uic die Stukken 
by een vergaderd, klaerheidshalve , onder achtervolgen- 
de Artykels gebragt worden, met aenwyzinge, waer ter 
erge dezelven in dit Gefchrift gemeld zyn. Men 
eeft dit Register indiervoege opgefteld, dat het gehou- 
den moge worden; voor ene fchetswyze ontvouwing van 
de Leer der welmenende Aenbieding in derzelver voor- 
naemfte byzonderheden; die men dus gereedlyk kan na- 
gaen. Even zo heeft men voor, het tweede Sruk, de 
Jaetstgemelde Godgeleerde Schryvers vervattende, 
plaetst een Register van de namen der Autheuren , uit 
welken de daer in medegedeelde uittrekzels genomen 
zyn, met melding van het byzondere , dat ieder Uictrek- 
zel in zich behelst: des men, met een opflag, kunne 
zien, hoe die en deze zich over het een of ander Arty- 
kel, becreffende dit Leerbegrip, uitgelaten hebben. 
Het Gezag pleit hier, volgens het bygebragte, vry fterk 
voor deze zyde; en fchoon alle de getuigenisfen door 
Party niet voor even gewigtig zullen doorgaen; dacr 
velen van dezelven, even als de Euangelifche voorftel- 
Jen, naer de gewoone handelwyze van verfchillende: 








Godgeleerde Partyen, aen onderfcheiden uitleggingen 


onderhevig geacht mogen worden; zo kan echter hee 
nagaen van zulk een Gefchrift ftrekken , om de gemoede. 
en tot meer bedaerdheid te brengen, en de Gee |, 
j ie 


Ld 


VAN DE UITWENDIGE ROEPING. _ . 275 


die meermaels, in ’c behandelen van dit Gefchil, plaets 
heeft, te verminderen. Men zal, alles bedaerdlyk na- 
aende, ligtlyk bezeffen, dat men, door alle tyden 
een, verfchillende fpreekwyzen nopens dit Stuk gc- 
bruikt, en zich, zomtyds fterker, zomtyds flacuwer , 
daeromtrent uitgedrukt heeft; iets dat ook nog heden 
befpeurd word; en vry duidelyk toont, dat het meer op 
een woordenftryd, of ten uiterfte op ene verfchillende 
leiding, dan op een wezenlyk verfchil, uitkomt; waer 
in men elkander, zonder verdenking, of aanklagte van 
onrechtzinnigheid, behoorde te verdragen. 





e 
Verhandeling over de waardye der Symbolen, in °t licht ge- 
geeven , ter geleegenheid van eene bert gevoegde Predika- 
tie VGN J. HEILMANN, Gereformeerd Predikant te Creveld, 
Met de daar toe behoorende Bylagen. Uit het Hoogduitsch 
vertaald. An ’s Gravenhage by G. du Mee, 1779. Jn 
groot olavo 126 bladz. 


ne verdenking van onrechtzinnigheid, ten laste van 
den Eerwaerden Heilmann, Gereformeerd Predikant 

te Creveld, wel inzonderheid nopens de Leer der Ver- 
zoeninge , fchynt aenleiding gegeven te hebben, tot 
ene bepaelde orde aen zyn Eerw. om over dat onder. 
werp te prediken. Althans, by de Clasficale Vergade. 
ring te Meurs, gehouden in Aug. 1775, toen het zyn 
Eerwaerdens beurt was om te prediken , gaf hem de 
toenmalige Prefes, volgens gewoonte, den text daar 
toe op, naemlyk 1 Cor. I. 23, 24. Overeenkomftig 
met de verdenking oordeelde men ook over den inhoud 
der voorgedragen Leerrede: de Clasficale vergadering 
befchuldigde hem van Socinianery; hy verdeedigde zich 
deswegens; en ’t flot der zake, zo veel we uit deze 
Papieren kunnen afnemen, is, dat het verfchil cusfchen 
zyn Eerw. en zyne Party meer beftaen heeft in woorden 
en fpreekwyzen, dan wel in ’t wezenlyke der Leert 
zelve. Men heeft deze Leerreden, zo als zyn Eer- 
‘waerde dezelve, met enige ophelderende aerrmerkingen, 
in gefchrift ter beoordeelinge heeft overgegeven „ bui- 
ten zyn toedoen, door den druk gemeen gemaekt; met 
byvoeging van de daer E05 betrekkelyke Papieren, zo 
ver 


had 


276 J. HEILMANN VERHANDELING, 


wer men dezelven magtig heeft kunnén worden. W'yders- 
heefc men, aen ’t hoofd dezer Verzamelinge van Papio- 
ren, geplaetst , ene Verhandeling nopens de Symbolifche 
Boeken, om derzelver misbruik tegen te gaen ;-met be- 
antwoording van de voornaemfte tegenbedenkingen der- 
gulken, die op ene geftrenge handhaving van dezelven 
gezet zyn. Lezers, die in dit. flag van twisten , 
en de verfchillende denkwyzen daeromtrent, ervaren 
zyn, zullen in dit alles niets nieuws vinden; maer 'c na- 
gaen van het voorgeftelde zal in ’t algemeen kunnen die- 
nen, om den Lezeren een geest van gematigdheid , en 
omzichtigheid in 't peoordeelen der gevoelens van ande- 
ren in te boezemen, 








Lykreden over 't affterven van den H. W.G. Heer Jonkheer 
G. Z. V. HAREN, Grietman in Stellingwerf Westeinde, 
„©c Efc. door den. Wel Eerwaarden Heer siMON NAUTA 3 
Bedienaar des Godlyken Woords te Wolvega. Te Zwolle 
by Se Clement en Zoon, 1779. Behalven de Voorreden 
en Lofdichten op zyn H. W.G. 22 bladz; in gr. otavo. 


N: ene wel ingerichte opheldering van Jobs woorden , 
Jab XIV. 2. Hy [de mensch} komt voort, als ene 
Hloem , enn word afgefneden ; ook, vlucht Jry als ene fchaduw en 
beftaet niet, geeft ons de Eerwaerde Nauta wel inzonder. 
heid een kort verflag van des Jonkheers luisterryken le- 
wensftand , en ene beknopte afmaling van deszelfs voor- 
treflyke hoedanigheden. Zyn voorftel deswegens beftact 
in ene onopgefmukte lofreden , die-tot eer van Z, H. W. 
{trekt ; terwyl ze ons tevens gedachtig doet zyn, dat 
Hy een mensch was, op dat een ieder hem recht doe, 
giende op zich zelven, en het oog gevestigd houdende 
op 's Mans uitmuntende talenten, Voorts befluit zyn 
Eerwaerde zyne Leerreden met gepaste aenfpraken, zo 
aen de doorluchte Famille, als aen de Ingezetenen der 
Grietenye, mitsgaders met ene ftichtelyke overbrenging 
van het behandelde onderwerp op menfchen van allerleien 
‚ftand; 't welk deze met oordeel opgeftelde Leerreden te 
meer algemeen nuttig maeke, 


- DE 


KERKELIJKÉ PROCEDURE, dry 





Kerkelijke Procedure in de zaak van Ds. SANDTMANN', en zij. 

nen Kerkenraad voor de Ed. Clasfis van Utrecht, in dè 
jaaren 1778 en 1779 gehouden, en uitgezeven door T. 
SANDTMANN , Predikant te Tienhoven, Te Utrecht bij H. 


v.:Otterloo, 1780. Jn groot oftayo 350 bladz. 


MT vind in deze Papieren byeengebragt, alles: wat de 
Kerkenracd van Tienhoven, ten laste van Ds. Sandt- 
mann „ mitsgaders alles wat Ds. Sandtmann ter zyner Vere 
deediginge tegen die bezwaren van den Kerkenraed, aen 
de Eerwaerde Clasfis van Utrecht, voorgedragen heeft; 
en daer benevens de Clasficale Refolutie zelve, welke 
aldus luid: . 
‚> De Clasfis ernftig gedelibeerd hebbende over dat al- 
les , wat aengaande de Regtzinnigheid van Ds. Sandtmann 
ten bezwaarnis ingebragt, vergeleken -met Ds.-Sandte 
manns antwoorden op ’c zelfde, oordeelt , dat 'er niets 
van dien aart in is, dat men zijn E, in deezen voor On- 
regtzinnig kan houden, maar integendeel, deszelfs ver- 
klaringen ook aangemerkt , wel degelyk voor Regtzinnig 
moet gehouden worden: ondertusfen dat men zijn E. 
mag vermaanen, om zig van uitdrukkingen te onthou- 
den, waarover daar combustie te verwagten is; en dat 
de Prafes uit Naam der Vergadering ook vooral den Ker- 
kenraad wel degelijk ernítig zal vermaanen, om tog de 
liefde te behartigen, omtrent hun Predikant, van wiens 
Regrzinnigheid zij nu dan zo verzekerd worden en ge- 
rust zijn konnen. En dat Ds. Sandtmann dit uit Naam van 
de Clasfis van den Predikftoel zal af kondigen ter gerust- 

ftelling ook der Gemeente.” | 
Hier mede dacht men, zouden alle onlusten tusfchen 
zyn Eerwaerden en zynen Kerkenraed afgeloopen zyn ; 
dan ’t bleek ‘eerlang , dat.*er niets minder dan Vrede tus- 
fchen hen ware; grootlyks daer uit ontftaende , dat Ds, 
Sandtmann de Leden van den Kerkenraed hield voor val- 
fche befchuldigers, die hem beloogen en belasterd had. 
dens ’t welk deezen weigerden te erkennen, en hem 
deswegens, als het middel ter verzoeninge, excuus te 
verzoeken. De daerop duurende onlusten hebben aen- 
leiding gegeven tot verdere onderhandelingen met hee 
Eerwaerde Clasfis, waer van Ds. Santdmann voorts nog 
eenig verflag geeft. Hy eee ons deswegens mede zv- 
Ps ne 


lm) 


27 KERKELIJKE PROCEDURE. 


ne Memorie, aen ’t Eerwaerde Clasfis overgeleverd, en 
etlyke extracten uit de Alta Clasfis, nopens die zaek na 
‘ dien tyd; waerby nog komen eenige vrymoedige en ze. 
dige aenmerkingen van een beminnaer van het Regt , over 
zominigen dier extraêten. — Uit alles is af te nemen, 
dat het Eerwaerde Clasfis, in deeze vernieuwde moei- 
Iykheden , reden oordeelt te hebben, om de zaek gune 

iger te befchouwen aen de zyde van den Kerkenraed, 
dan aen die van zyn Eerwaerden , waer over hy van zy- 
nen kant reden oordeelt te hebben van zig te beklagen: 
een verfchynzel dat zeer gemeen is in gevallen van die 
natuur; en dat voor hun die buiten zyn, by mangel van 
alle de. vereischte befcheiden, bezwaarlyk, zo niet on- 
mogelyk , valt te beoordeelen. 





Grondbeginfels der beoefenende Scheikunde, door den Heer 
MACQUER , Lid van de Koninglijke Maatfchappij der We- 
"_tenfchappen, Hoogleeraer in de Geneeskunde enz. op de 
Hooge School te Parijs. Volgens den nk druk uit het 
Fransch vertaeld, Door vp. L. Tweede Deel, Te Dordrecht 
‚bij P. v. Braam, en te Rotterdam bij A. Bothall, 1780. 
’_Behalven de Bladwyzers soo bladz. in gr. octavo. 


A stervolgens de voorgeftelde verdeeling van dit Werk, 
behelst dit tweede Deel, na de afhandeling van het 
Mynftoflyk- Ryk in ’t eerfte Deel (*), eene dergelyke 
behandeling van hee Planten-en Dicren- Ryk; dat de 
opmerkzaame Macquer niet min leerzaam nagaat , dan hy 
’'t eerfte gedaan heeft; ter ontvouwinge van derzelver 
merkwaardigfte voortbrengzelen , in zo verre zy onder- 

werpen der fcheikundige bewerkingen zyn. 
en opzigte van het Planten - Ryk, dat hier eerst in 
aanmerking komt, maakt de Authcur, uit hoofde van 
de ‘verfchillende beginfels welken de Planten in derzel- 
ver ontbinding aanbieden, eene fchifting, tusfchen de 
bewerkingen op de zelfftandigheden uit het Planteo-Ryk, 
welken de gisting nict ondergaan hebben, en die op des- 
zelfs uitgegiste zelfftandigheden. —— Onder de En 
ase 


(*) Zie Hedend. Vaderl, Letter-Oeff. V. D, bl. 119. 


% 
MACQUER , BEOEFENENDE SCHEIKUNDE. 27 


Clasfe fpreekt hy van de zelf(tandieheden , welken men 
uit de Plantgewasfen trekt , door enkele uieperfing; door 
ftamping; door een trap van hecte, welke die van koo- 
kend water niet overtreft; door eene crapswyze hette:, 
van den graad van kookend water af zot de fterkfte here 
te, welke zy in beflooten vaten kunnen uitftaan; en 
eindelyk door verbranding. Tusfchen beide handelt hy 
van de bewerkingen, die op de vette en weezenlyka 
otyen gefchieden; en voorts deelt hy ons nog mede de 
ontleding van eenige zelfftandigtreden, die tot het Plan- 
ten. Ryk behooren. Hier mede overgaande tot de 
tweede Clasfe , ontvouwt hy onderfcheidenlyk , de voort- 
brengzels der rtl. der zuure en der rotagtige gise 
tinge. ict brengt hem tea laatfte tot-het Dieren. 
Ryk, welks zelfftandigheden alleen aan den Jaactten 

aad der gistingen, of verrotting, onderhevig zvn, 

estangaande vestigt hy het oog cerst op de Melk , vere 
der op de Zelfftandigheden, die het lichaam van het 
Dier uitmaaken, en eindelyk op de Uitwerpzelen der 
Dieren. —- By dic alles komt, ten flot van dit Werk , 
nog eene Verhandeling des Hoogleeraers, over de bewer. 
kingen op het vlugtige Loogzout ; eene zoutagtige zelf. 
ftandigheid, die eene der hoofdrollen in de ontledingert 
der dierlyke ftoffen fpeelc. 

Zy, die zig toeleggen op Scheikundige bewerkingen 
vinden, in deeze ontvouwing van de Grondbeginzelen 
der beoefenende Scheikunde, eene menigte van welberc- 
deneerde onderrigtingen, die hun te ftade kunnen ko- 
men; niet alleen met betrekking tot de hier uitdruklyk 
behandelde onderwerpen , maar ook tot andere bewerkin- 
gen, waartoe hun de Hoogleeraer de gronden aan de 
Band geeft. Daar benevens levert de voordragt van 
dit alles verfcheiden byzonderheden, die tot de kennis 
der Natuurlyke Historie behooren, waardoor het Werk 
tevens, voor een uitgebreider flag van Leezers, zvne 
gevalligheid heeft. Om hier van een voorbeeld med te 
deelen, zullen wy ons bepaalen tot des Hooglecraars 
voorftel wegens de Bewerking, om de Zelfftandigheden , 
die aan de zuure gisting onderworpen zyn, in Azyn te 
veranderen , met ’s Mans Aanmerkingen deswegens. 








B EÉ- 


z8û MACOQUER 
BEWERKING. 


‚‚ Meng den wijn, de fider of het bier, welke gij in 
azijn wilt veranderen, met hunne moêr en den wijnfteen, 
dien zij mogten gezet hebben, naeuwkeurig onder een. 
Doe: dit vocht in eene ton , die reeds gediend heeft om 
azijn te-maken of te bewaren. Dit vat moer niet geheel 
vol zijn, en het vocht, daerin vervat, gemeenfchap met 
de buitenlucht hebben. Zet het zelve in eene plaets, 
alwaer de lucht eene graedt van warmte heeft, die ten 
naesten bij met den twintigften graedt boven o van het 
wecrglas des heeren van REAUMUR overeenkomt. Roer 
van tijdt tot tijdt het vocht om, In het zelve zal eene 
pieuwe beweeging van gisting’, vergezeld van hitte, 
ontítaen: zijn wijnachtige reuk zal allengskens verande. 
ren, en hoe langer hoe zurer worden , tot dat de gisting 
geëindigd zij, en van zelve ophoude. Stop dan de ton 
toe; hect daerin zijnde vocht zal in Azijn veranderen. 


AENMERKINGEN.. 


Alle de zelfftandigheden , die de geestrijke gisting on- 
dergaen hebben, kunnen in zuur veranderen, wanneer 
zij deze tweede gisting, of dezen tweeden graed , van 
gisting beproeven (*). De geestrijke vochten, gelijk 

de 


(*) Ten rechten verftande hier van zal 't voor zommige Leezers 
niet ondienftig zyn, ‘er, by manier van aantekening, by te voc 
gen, ’t hoofdzaaklyke van ’t geen de Hoogleeraar Macquer, no- 
pes de Gisting, in zyne Befpiegelende Scheikunde voorgedraagen 
eeft, zie Blad3 194. en verv, 

‚‚ Door Gisting, zegt hy, verftaet men eene inwendige bewee 
ging, van zelve ontftaende in de onmerkbare deelen eenes lig- 
haeins, waeruit eene nicuwe fchikking en vereeniging dier zelfde 
deelen voortfpruit. En 'er zyn drie foorten van Gistine 
gen, die door de voortbrengfels, welke daeruit ontftsen, van el 
kanderen verfchillen. De eerfte brengt de wijnen en geestrijkg 
dranken voort, om weike reden men haer de wijnachtige of geest- 
rijke Gisting noemt. De vrucht der tweede is een zwartachtig 
vocht, 't welk haer de eure Gisting heeft doen noemen ; en dé 
derde verwekt cen alkalisch zout , dat zeer vlugtig is. Deze laetíte 
foort voert den naem van de rotaghitige Gisting, of de Verrotting. 
Deze drie foorten van Gistingen kunnen beurtelings in 
het zelfde voorwerp ontftaen; 't geen bewijst, dat zij vecleer drie 

: ve: 








BEOEPENENDE SCHEIKUNDE. ‚ 28r 


de wijn, de fider en het bier, aen eene ‘heete lucht 
bloot gefteld zijnde, worden in zeer korten tijdt zuur; 
Deze vochten , fchoon zij zelfs, met alle mogelijke 
zorgvuldigheit, in digt befloten vaten, en ia, eene koce 
le plaets, bewaerd worden, verbasteren eindelijk, vera 
anderen van natuur, Een flaen allengskens naer het zure 
over. Dus ontaart de geestrijke gisting van zelve en 
natuurlijkerwijze in zuur. 

Om 


verfchillende trappen van dezelfde Gistinge zijn, en flechts eene 
zelfde oorzaek hebhende, dan dat zij drie van elkanderen verfchil- 
lende Gistingen zouden wezen.” Onze naauwkeurige 
Scheikundige ontvouwt voorts aldaar, deeze drie foorten van Gise 
tingen, en derzelver voortbrengzelen, ieder afzonderlyk. De 
geestryke Gisting verklaard hebbende, merkt hy op, dat ín een 
lichaam, het welk de geestryke Gisting ondergaan heeft , aan zig 
zelven overgelaaten, en aan een behoorlyken trap van hette bloot- 
gefteld zynde, de Gisting zig vernieuwt, of veeleer haaren twee- 
den trap, te weeten die van zoutagtige Gisting bereikt; en even 
zo, zegt hy vervolgens, in de derde plaats, gaat ieder lichaam, 
na deeze twee Gistingen, over tot den laacften trap des Gistinge , 
dat is, tot de Verrotting. - 

„ Maer bieromtrent ftaet, (gelyk hy ons wyders Blads. 226 en 
227. in agt doe neemen,) op te merken, dat de omkeering van 
dit voorftel niet waer is; dat is, het is niet noodzakelijk, dat een 
lichaem beurtelings de geestrijke en zuurachtige Gisting onderga, 
om tot de Verrotting te komen; en dat insgelijks fommige zelfftane 
digheden de zuurachtige Gisting onderworpen zijn, zonder dat zij 
de geestrijke ondervonden hebben, gelijk ook eenigen van dezelven 
verrotten, zonder dat zij de geestrijke en zuurachtige Gisting heb. 
ben uitgeftaen. Dus zijn, bij voorbeeldt, de meeste dierlijke zelf. _ 
ffandigheden. Indien wij derhalve deze drie foorten van Gistinge, 
als drie verfchillende/graden van eene eenige en zelfde Gistinge , 
opgtgeven hebben, is het alleen ín de vooronderftelling, da: zij 
ontftaet in een ligchaem, bekwaem om dezelve in hare geheele 
uitgeftrekcheid te ondergaen. Niettemin zou men ook kunnen ge- 
looven , dat ijdere zelfftandigheit, die aan de Gisting onderworpen 
is, altoos noodwendig deze drie verfchillende trappen van Gistiú- 

e moet ondervinden; maer dat de geenen, die ‘er meest toe ge- 
chikt zijn, de eerfte en zelfs de tweede zoo chielijk doorloopen, 
dat zij tot de derde komen, voor dat men kan befpeuren, dat zij 
de twee eerften ondergaen hebben. Dit gevoelen heeft eenige 
waerfchijnlijkheit ; doch rust op geene genoegzaem fterke en talrijs 
ke proevcn, om aengenomen te worden.” Het pryst zig 
egter als vry aanneemlyk aan, volgens het geen de Hoogleeraar in 
deeze zyne Beoefenende Scheikunde, bl. 370373, taakende dic 
euderwerp, bybrengt. 








28a MACQUER 


Om deze reden is het van weezenlijk belang, wane 
neer men wijn of eenig ander wijnachtig vocht maakt, 
de gisting ten regten tijde te ftuiten, indien men be. 
geert dat de wijn zoo veel geest als mogelijk is bevat. 
re. Zelfs is het voordeeliger, de gisting een weinig 
voor dat zij tot haren uiterften graedt gekomen zij, 
dan daerna, te fluiten, om dat deze gisting , fchoon zij 
vertraagd cn zelfs geheel opgehouden fchijnt, echter in 
de tonnen voortgaet, doch op eene wijs, die des te 
minder te merken is, naermate zij langzamer gefchiedt. 
Dus nemen de vochten, wier gisting niet volkomen 
voltooid is, een zekeren tijde alleen in geestrijkheid 
toe; terwijl zij in tegendeel ontaerden en allengskens 
zuurachtig worden, wanneer hunne geestrijke gisting 
geheel geëindigd is. k 

Het voortbrengfel der tweede gistinge, waer van 
thans gefproken wordt, is een des te fterker zuur, 
naermate het geestrijke vocht, in het welke zij vers 
wekt is geworden, zelfs fterker en edeler was. De 
fterkte van diet zuur, ’t welk men gemeenlijk Azijn 
noemt , hangt ook ten grooten dcele af van de manier, 
waervan men zich bedient, om den wijn, dien men in 
azijn wil veranderen, te doen gisten: want indien men 
den wijn, in wijde vaten, van zelve liet zuur wor- 
den, zouden de geestrijke deelen vervliegen, en hec 
overblijvende vocht zou inderdaedt wel zuur, maer tc- 
vens verfchaeld en kragteloos wezen. 

De azijnmakers hebben, om de fterkte van hunnen 
azijn te vermeerderen, fommige behandelingen, weer. 
van zij een geheim maken, en welke zij zeer verbore 
gen houden. De Heer -voERHAvE geeft echter, naer 
eenige fchrijvers, de volgende befchrijving van een ar 
beidt om azijn te maken. 

‚‚ Men maekt twee groote tonnen of kuipen van eiken 
9, hout. Men plaetst in deze tonnen een’ houten roos- 
‚> ter of horde, omtrent een’ voet van den onderften 
> bodem. De ton in eenen loodregten ftand zijnde, legt 
‚ men op deze horde een middelmatig gefloten bedt van 
s, groene en nieuw afgefneeden wijngaerdtakken. Wij- 
‚‚ ders vult men de ton met druiventrosfen waar uit men 
s, de kernen genomen heeft, en welke men gemeenlijk 
> Risten noemt, in acht nemende dat men alleenlijk de 
» ruimte van een’ voet ledig laet aen het bovenfte deel 

„ val 


BEORFENENDE SCHEIKUNDE, 283 


ss van het vat, ’t welk van boven geheel en al open 
s, moet blijven. 8 

‚‚, Wanneer de twee kuipen dus toegefteld zijn, doet 
…, men ’er den wijn in, waervan men azijn wil maken; 
», acht gevende ‚dat de eene geheel, en de andere flechts 
„, half vol zij. Men laetze op deze wijs den tijd van 
> vierentwintig uren ftilftaen, waerna men de halfvolle 
> ton vult met het vocht van de volle ton, die op hare 
‚, beurt half vol blijft. Vierentwintig uren daerna, 
s, maekt men weder dezelfde verandering in beide de 
„, vaten, en vervolgt dus mec dezelve beurtelings, ge. 
„> durende den tijdt van vierentwintig uren, het eene 
, vol en het andere half vol te houden, tot dat de azijn 
‚> gemaekt zij. Op den tweeden of derden dag , gefchiedg 
‚‚ 'er in de halfvolle kuip eene beweging van gisting’ , 
s, gepaerd met eene merkelijke hitte, die van dag tot 
dag vermeerdert. Geheel anders is het met de volle 
s kuip, waerin de beweging der gistinge bijna onmerk. 
„> baer is; en dewijl deze twee kuipen beurtelings vol en 
‚‚ half vol zijn, is dit oorzaek, dat de gisting eeniger- 
‚> mate afgebroken is, en van de twee dagen flechts één 
se in ijdere ton gefchiedt. ‚ 

‚, Wanneer men, zelfs in de volle kuip, geene de 
s, minfte beweeging meer befpeurt, is het een teken, 
‚> dat de gisting geëindigd is. Derhalve doet men dan 
‚> den azijn in gewone tonnen, welke men in eene koele 
s‚ plaets bewaert , en digt toeftopt. 

‚‚ De meerdere ‘of mindere hitte verhaest of vertraegt 
‚> deze gisting „evenals de geestrijke. In Frankrijk worde 
ss zij ‚des zomers, in den tijde van omtrent veertien dagen 
‚, voleindigd. Maer, indien de hitte der lucht’ zeer 
9, fterk is , en den vijfentwintigften graedt van het weer. 
s> glas des Heeren van REAUMUR overtreft, vult men 
s, van twaelf tot cwaelf uren de halfvolle ton; svaar de 
> Zisting, indien men ze, na verloop van dien tijdt, 
ss niet afbrake, zou zoo geweldig worden, en het 
> vocht dermate verhitten, dat een groot gedeelte 
s‚ der geestrijke deelen, van welken de kragt van den 
s» 2zijn afhangt, verloren gaen, en men na de gisting 
s> flechts eene verfchaelde ftof, wel zuur, inderdaedt , 
‚> dach kragteloos, behouden zoude. Men gebruikt 
‚> ook de voorzorg, om het vervliegen van dezelfde 
> deelen te beletten, dat men de halfvolle kuip , mean 

, ‚> GE 


tl 


284 MACQUER ‚ BEOEFENENDE SCHEIKUNDE, 


de gisting gefchiedt, met een dekfel , even als zij vaa 
eiken hout gemaekt, toedekt. Wat de volle kuip be. 
treft, men laet dezelve open, ten einde de lucht 
vrijelijk zoude kunnen werken op het vocht, ‘t welk 
zij bevat, voor het welke men dezelfde zwarigheden 
niet te vreezen heeft, dewijl het niet dan zeer lang. 
, zaem gist.” 

‚De risten en ranken, welke de azijnmakers in hunne 
kuipen leggen , dienen om de kragt van den azijn te ver- 
meerderen. Deze ftoffen bevatten zelve een ontwikkeld . 
zuur, ’t welk zeer blijkbaar is. Zij dienen ook tot een 
gistmiddel, dat is, dac zij den wijn bereiden, om fchie. 
lijker en op een heviger wijs zuur te worden. Wanneer 
zij eens gediend hebben, zijn zij nog beter en kragtiger-, 
Óm dat zij van het uitgegiste zuur geheel doordrongen 
zijn. Ook bewaren de azijnmakers dezelven, om tot 
nieuwen azijn te dienen, na dat zij ze fchielijk in een 
ftroomend water gewasfchen hebben, om ze alleenlijk 
van ecne flijm--en olijachtige ftof, die 'er zich, gedu- 
rende de gisting, op gezet heeft, te zuiveren. Het is 
noodzakelijk , dezen droesfem weg te nemen , om dat hij 
tot de geenen en verrotting geneigd is. Dus kan 
hij niet anders dan fchadelijk zijn aan het vocht, waerin 
men hem mogte leggen. 

‚‚ De zure gisting verfchilt van de geestrijke, niet al- 
Jeen door haer voortbrengfcl, maer insgelijks doar vere 
fcheiden omftandigheden, die haer vergezellen. r. De 
beweging en beroering zijn niet fchadelijk aen de zure 
gisting, gelijk aen de gecstrijke; in tegendeel eene ge= 
uatigde beweging, mits zij niet gedurig zij, is haer voor- 
deelig. 2. Deze gisting is gepaerd met eene merkelijke 
hitte, dacr die van de geestrijke gisting’ naeuwlijks te 
befpeuren is. 3. Ik geloof niet, dat ’'er een voorbeeldt 
js, dat de damp, die zich verheft van een vocht, 'c 
welk acn het gisten is om zuur te worden, zich nadeelig 
getoond, en ziekten: of eenen fchielijken dood veroor- 
zaekt heeft , gelijk die van den bruifchenden wijn. 4. De 
azijn zet eene flijm- en olijachtige ftof , waer van wij ge 
fprooken hebben, zeer verfchillende van de wijnmoer en 
den wijnfteen. De azijn eindelijk zet nooit wijnfteen , 
fchoon men zelfs, om hem te maken, zich bediend had 
van nieuwen wijn , die nog niets had gezet van den wijn- 
teen, dien hij bevat” … -… Oo p 

“ne 


ú 


L. Vv. D, SPIEGEL , ONUITGEGEEVEN STUKKEN. 289 





Bundel van onuitgegeeven Stukken, dienende ter ophelderinge 
_ der Vaderlandfche Historie en Regeeringsform, en voor- 
. naamelyk der Historie van de Unie van Utrecht, vere 
„ zameld en met eenige aanmerkingen vermeerderd, door Mr. 
L. P. V. D. SPIEGEL, Burgemeester en Raad der Stad 
Goes. Eerfte Deel. Te Goes by j. Huysman, 1780. 
Behalven het Voorberigt 351 bladz. in gr. oftavo. 


He voorbeeld van den Hoogleeraar Bondam , in ’t -ge- 

meen maaken tho Verzamelinge van onuitgepeevene 
Stukken , heeft den Heer en Mr. y. d. Spiegel eenigermaa- 
‚ te aanleiding gegeeven , om ook deezen zynen Bundel op 
eene dergelyke wyze in ’t licht te brengen. De kundige 
arbeidzaame v. d. Spiegel naamlyk had zig, gelvk we, 
uit zyne Uitgave van de Ontwerpen der Unie van Utrecht 
. verftaan hebben (*), voorgefteld , zyne befchryving van 
de Historie der Unie te vervorderen; dan de aanvanglyke 
mededeeling der opgenoemde WVerzamelinge heeft zyn 
Ed., zo als hy zig hier in zyn Voorberigt uiclaat, be. 
woogen, om dien arbeid zo lang te ftaaken, tot dat alle 
de Stukken dier Verzamelinge het licht zouden ziene 
4, Om egter,„’ vervolgt zyn Ed., „, den draad van ’e 
Werk ondertusfchen niet te verliezen, befloot ik hee 
fpoor van den Hoogleeraar te volgen , en in denzel- 
‚‚ ven fmaak uit te geeven het grootfte gedeelte myner 
‚ verzaamelde Stukken, voor zoo veel dezelve tot de 
Historie: der Spaanfche beroerten, en voornaamelyk 
, tot den tyd der Utrechtíche ‘Unie behooren, en op 
‚ welke ik my dikwils, in de Historie van dat Vera 
‚‚ bond, als bewyzen „ zal moeten beroepen” ——= Men: 
ziet dus met vermaak , dat twee bekwaame Mannen, in 
onderfcheiden Gewesten, dien. ’t vergund is, verfchile 
lende oorfpronglyke Stukken, over hee zelfde ondere 
werp, welken tot nog als in ’t duister lagen, aan den 
dag te brengen, zig vereenigen, om, een ieder van zy- 
ne zyde, het hunne aan te wenden, ter ophelderiage 
van een voornaam gedeelte van ’s Lands Historie; waar 
mede zy derzelver beoefenaaren een gewigtigen dienst 


(*) Zie Hedend. Pad. Letteroef. VII. D. Ha A44 
Íl, DEEL.ALG, LETT. NO, 7. V, 


284 L. Ve De SPIEGEL 


bewyzen : terwyl beider Gefchriften , onderfcheiden 
Stukken uitleverende, hand aan hand gaan, en gelyklyk 
‚te famen tot het bedoelde oogmerk dienen. Beide deee 
ze Gefchriften zyn dus nagenoeg zo ver van denzelfden 
aart, als mede van zo evenredige nuttigheid , en de ma. 
nier van uitvoering is daarbenevens zo overeenkomftig, 
dat bykans alles, wat wy daar omtrent gezegd hebben, 
nopens .de Verzameling GS ‚ ook op den Bundel (mutandis 
mutatis) overgebrag: kunne worden. 

In het thans uitgegeeven eerfte Deel van deezen Bun. 
del, dat door nog één dergelyk gevolgd ftaat te wor- 
den, heeft men na drie voorafgaande Stukken van 2 
Sept. 1575» 2 Aug. 1576, en ro Sept. 1577 , eene vry 
wel agtervolgende reeks van Stukken , van 4 April 
1578, tot 29 Maart 1579. Het gaat dus inzonderheid 
over dat tydbeftek , waarin de Utrecht{che Unie nader 
beraamd, getroffen en meerendeels gevestigd is; waar. 
op het tweede Deel, het verdere gevolg hier van bee 
ereffende, zal aanvangen met de raadpleegingen in de 
Vergadering der Generaale Staaten, gehouden te Ante 
werpen, over eene nieuwe Unie, tusfchen alle de Pro. 
vincien, die by de Gentíche Vrede. gebleven waren, ! 
> welke Unie, tot bevestiging van het gezag des Aarts- — 
> hertogen voorgeflagen, tot nog toe,” zegt zyn Ed, 
3, Onbekend geweest is.” De Heer en Mr. van de Spie- 
gel, hier en daar by deeze Stukken eenige aanmerkin- 
gen voegende, toont meermaals aan , hoe dezelven hem 
in zyne Historie der Unie te (tade zullen komen; of 
draagt nu en dan ophelderingen voor, raakende byzon- 
derheden, op welken die Stukken flaan „of aan welkca zy 
eenig licht byzetten. Ook neemt-hy zomtyds uit eene 
of andere voorftelling aanleiding, tot het mededeelen 
zyner gedagten over dit of dat gewistig onderwerp, 
dat betrekking tot zyne hoofdzaak heeft. Zo 
‘geeft hy, onder anderen, by eene voorkomende gele- 
genheid, ter beoordeelinge aan des kundigen over zyne 
gedagten wegens eene zogenaamde ftrydigheid in de U- 
nies welke zyn Ed. zo wel uit den weg fchynt te rui- 
men, dat wy niet kunnen nalaaten van ’t geen hy des- 
wegens bybrengt, toc een {taal uic zyne aanrekeningen, 

in 


(*) Zie Algemeene Vader. Letterooff. IL. Deel. bl. 452, 453 





ONUITGEGEEVEN STUKKEN, 287 


in deezen mede te deelen, terwyl we tevens, zo hier 
als in cen volgende Artikel, wel gelegenheid zullen hebe 
ben, om ‘er nog een en ander ftaal uit te berde te bren-= 

en. 
E ‚‚, Heet is, zegt hy, bekend, dat de Prefident van 
BYNKERSROEK ‚ ìn zyne Queft. Fur. Publ. geoordeeld heeft , 
dat het LIX. en XV. artikel van de Unie, raakende 
“het afdoen der gefchillen tusfchen de Bondgenooten , 
niet te vereffenen waren, dat integendeel de heer pauy- - 
Lus, in zyne Verklaaring van de Unie, deeze Artikels 
van alle ftrydigheid heeft getragt vry te pleiten, Ik zal 
myne gedagten eenvouwdig voorftellen, en de beflisfing 
aan den leezer overlaaten. 

‚‚ In het IL. Art. fehynt het my, dat gehandelct wordt 
van Reenen welke eenige Provintien , of byzondere 
Landítreeken en Steden; (die toen leden van de Unie 
waren , fchoon de Provintien, waar toe zy behoorden, 
de Unie nog niet aangenomen hadden) onder malkander 
konden hebben, nopens haare byzondere Privilegien , 
Vryheden, Regten, Costumen, enz. en dus over zaas 
ken , geene betrekking hebbende tot het Bondgenootfchap : dee. 
ze gefchillen moeten beflist worden, of door de ordinai- 
re fuftitie „ Of door Arbiters, of door minnelyk vere 
drag; naamelyk, door de ordinaire Juftitie kan het ge- 
fchieden, wanneer de partyen eenen gemeenen Regter 
hebben , gelyk de Provincien van Holland en Zeeland, 
welke in zaaken, waarin zy privatorum loco gehouden 
worden, malkander voor het Hof dier twee Landfchap- 
pen kunnen te regt roepen, zoo ook de Steden van die 
Provintien, en van andere Provintien, welke eene ge. 
meene opperfte Regtbank hebben; maar in gevallen daar 
gefchil ontftaar, tusfchen Provintien of Leden: géénen 
gemeenen Regter hebbende , welke over de betwiste 
Privilegien, enz. kan vonnisfen , moeten partyen dezelve 
afdoen voor Arbiters, of by accord, zonder dat de an. 
dere Provintien, zoo lang partyen zig aan het regt, 
(naamelyk, hect regt by dit Artikel bepaald ,) onderwer- 
pen, zig met het gefchil mogen bemoeien , en wanneer 
partyen weigeren, dat regt onderworpen te zyn, mogen 
de Bondgenooten, volgens Art. XVII van de Unie, de 
hand ‘er aan houden, dat een yder goed regt wedervaart. 

‚‚ Ík bewyze dit uic het protest , ‘t welk de Stad Mid. 
delburg liet doen by het hg Unie, aangaande haa- 

2 re 


289 L. V.D. SPIEGEL 5 


re Privilegien van Jurisdiête over Walcherén , welke de 
Prins, ten behoeve van Vlisfingen en Vere, befnoeid 
hade (*), en uic het antwoord door de Gedeputeerden 


(*) By de opgave van dit Protest, in deezen Bundel bl. 143 ; 
deelt ons Mr. v. d. Spiegel de volgende aantekening mede, wel. 
ker plaatfing hier zommigen niet ongevallig zal be 

„ De Stad Middelburg, de eerfte en aanzienlykfte der Zeeuw- 
fche Steden, oefende, voor de beroerten, een uitgeftrekt vermo» 
gen over het Eiland Walcheren, in welks middelpunt zy gelegen 
ís. De Rentmeester der Graaflyke Domeinen van Zeeland, 
westen de Schelde , die federt veele jaaren in die Stad verbigf 
hieldt, ontving aldaar alle de Heerlyke Regten, inkomften en bee 
den. De Wethouderfchap was, in ftede van de Hooge Vierfchaar, 
gemagtigd, om, ter aanklagte van den Rentmeester, kennis te 
neemen, en regt te doen over zwaare lyfftraflyke zaaken in geheel 
Zeeland bewesten Schelde, waar onder ook het ganfche Eiland 
Walcheren begreepen was. - 

„ Het regtsgebied van den Provifoor of Deken ftrekte zig uit 
over Walcheren, Noordbeveland, en Wolfaersdyk, en voor 
deeze Vierfchaar mogten de Burgers van Middelburg hunne fchul- 
denaaren ín die eilanden gezeeten, wegens penningíchulden, voor 
regt roepen. Middelburg was de eenige Graafelyke en Stemmende 
Stad, op het Eiland. Arnemuiden, een Dorp, onder den rook 
haarer muuren liggende, was haar gezag en regtsgebied onderwor. 
worpen. Deeze Stad nu hadt, na het omflaan van het gantíche 
Eiland, den voortgang der Nasfauwfche wapenen geftuit, en zig 
niet, dan na het lyden der uiterfte elenden eener tweejaarige be- 
legeringe aan den Prins overgegeeven. Om deeze overmagt en 
fierheid te fnuiken, cn tevens de goedwilligen te belonnen, hadt 
Orange, na de Overgave der Stad, hare uitfteekende Voorregten 
niet weinig ingekort. Het Lyfltraflyk Regtsgebied over Walche- 
ren verdeelde hy onder de drie Steden Middelburg, Vlisfingen en 
Vere, laatende aan Middelburg bet kleinfte deel : eveneens werdt 
het Voorregt van penningfchülden met Geestelyken regte te mogen 
winnen, onder drie Landregten, in de drie Steden gemeen ge- 
maakt. Vlisfingen en Vere gaf hy ftem en zitting in de Steaten 
van Zeeland. Arnemuiden verhief by tot cen Burgftad, en ont- 
floeg haar geheel van het juk van Middelburg, haar bovendien 
toevoegende het er over Nieuwerkerke en Mortiere. 
Deeze behandeling ffak den Middelburgeren geweldig, die daar 
over menigvuldige, maar vergeeffche, klagten aan den Prins en 
de Staaten deeden: 't geen oorzaak gaf, dat de raadpleegingen der 
Staaten veeltyds, door de onwilligheid van Middelburg, vertraagd 
of verydeld werden, en dat het misverftand tusfchen den Prins 
en de Stad blef duuren tot den dood van zyne Doorlugtigheid. 
Wie zoude gelooven, dat een gefchil, 't geen van zoo weinig be 

arg 





ONUITEEG EEVEN STUEKEN. ‚ 282 


der Provintien, de Onderteekenaars van de Unie, daar. 
op gegeeven, ‘t welk inhieldt: „, dat zy geen meeninge 


9 SE 


Tang fchynt voor het geheel lighaam van den Staat, zulken grooten 
invloed op de gebeurtenisfen van dien tyd, en de Staatsgefteldheid 
der volgende eeuwen gehad heeft! Het was egter om deeze rede 
alléén dat de Stad weigerde in de Unie van Utrecht te treeden } 
hierom is ook het Placaat van afzweering des Konings te. Midde!- 
burg nooit afgekondigd; en deeze verwydering is de eenige oor- 
zaak geweest, waarom de Opdragt der Graafelykheid van Holland 
en Zeeland, aan den Prins van Orange in Zeeland geftuit is: jaa 
men vindt, det die van Middelburg, oordeelende, dat de Prins 
in zeker ftuk te verre gegaan was, zig uitlieten, dat het wel een 
flegte zaak was, dat men de luiden alle zwaarigheden, onder voor- 
avendzel van vryheid, leerde ondergaan, en dat men hun dezelve 
daadlyk benam, met een ydele claufule van non prejudicie (*). 

Of egter de Stad het herftellen haarer voorregten, gelyk &tzel- 
ve voor de beroerten geweest waren , wel als een regt konde vore 
deren, is niet zonder bedenking. Middelburg was niet vrywillig, 
maar door geweld van wapenen, ain ’s Prinfen zyde gekomen: 
haare omftandigheden waren toen ter tyd zoodanig, dat zy zig 
byna op genade en ongenade moest overgeeven, en de wet van 
den Overwinnaar ontvangen. Hierom vindt men in het Verdrag 
tusfchen den Prins en de Regeering der Stad, gefloten den 19 
February 1574, BOKXHORN op Reigersberg , 2 D. bl. 555, „ dat 
» Zyn Doorlugtigheid, op het ootmoedig verzoek der Burgeren, 
‚, door mededoogen van de uiterfte elende, honger en armoede , 
‚… waar in zy vervallen waren, haare meening verklaard hadt.” 
En bepasldiyk op het ftak der Privilegien is de uitdrukking van 
den Prins in die termen, dat 'er zekerlyk geen onbepaalde beves- 
tiging van alle de oude Voorregten uit genomen kan worden; dus 
luidt bet Artykel: „ de goede Burgers, jegenswoordig en tweko- 
» mende, zullen voorts mogen hunne koopmanfchap dryven, mee 
» de van der Stede Regten en Privilegien genie:en en gebruiken, 
„ binnen de limiten van hunne Furisdilien, alste vooren. Re- 
s, Jerveerende aan ons, om die van Vere , Vlisfingen en Arnemuiden 
… Mede te voorzien, als wy naar verdienfsen, nut en meesten oor- 
„ baar derzelver Steden en Plaatfen, mitsgaders van den Gemeenen 
» Lande ‚zullen oordeelen te behooren. 

Wyders tekent de Autheur , op de daaraanvolgende Verklaaring 
van de Gedeputeerden der nadere. Unie, aan, dat dit voorfte! Hen 

ds 

C°) Op eene foortgelyke wyze was ’t gefteld, met die van Goes en Tolen, 
Zie in deezen Brendel, hl, 7o—75. Vergel hle 55e 81s 859 OB) 193: 194» 
202, 203, 265, 266, 279. Doch *t geen de aneenigheid tusfchen deu Prins 
en die van Zeeland betreft , ftaat zyn Ed. breeder tc verhandelen in Zyio tlise 
aacie over de Unic. 

V 3 


ego „LE. V. D, SPIEGEL 


‚ gehadt hebben „by het IT. Art. van de Unie eenige 
s, Provintien, Landen, Steden of andere particuliere 
‚‚ Leden te verkorten in haare Privilegien, of andere 
;‚ geregtigheden, maar dat zy verftaan, dat een yder , 
a Sien aangaande, zal biyven in zyn geheel, ‘oní hem 
‚, daar van: met zyn party in Vriendfchap te verdraagen 
‚, of anders zyn gercgtigheid in Juftitie of voor Arbiters 
te vervolgen, en dat ey gaarne de hand zullen hou- 
den volgens het XVII Art, van de Unic, dat'den ge- 
nen, die meenen in haarc Privilegien verkort en ver- 
, ongelykt te zyn, Regt en Juftitic geadministreerd 
s worde, Alzoo de Bondgenooten ‘niet geautori- 
9, feerd zyn, noch ook raadzaam vinden aan te nee- 
‚, men, de decifien van particuliere querellen , die eeni- 
os ge Provintien, Steden, of Leden van dien, onder 
a, den anderen mogen hebben.” 

Het IX. Art. fchyne alleen bepaaling te maaken, om. 
trent zaaken , welke de Provintien, door de Unie, met mal- 
r gemeen gemaakt hebben, of waarover zy gemeen- 
fchappelyk moeten handelen en befluiten. Van deeze 
zaaken zyn 'er eenige , naamelyk , Beftand , Vrede, 
OonoE, mposten en Contributien, waarin geen over. 
ftemming plaats heeft; doch ’er wordt tevens, by pro 
wifse „een middel beraamd , om de eenigheid in zulke zaa- 
ken te bevorderen. In alle andere zaaken, fchoon uit 

de gemeenfchap van ’t Verbond fpruitende, mag b 
meerderheid beflooten worden: by voorbeeld, het be- 
Jeid van den Oorlog , het verfterken der Frontieren , het 
beftuur der Landen en Steden, federet de Unie , door de 
Generaliteit in gemeenfchap aangewonnen, de Commis- 
fien en Inftruêtien van hooge Generaliteits Ampten, &c. 
‚„ Her XVI. Art, breng ik tot gefchillen over zaaken, 
die niet ontftaan uic het begrip van Privilegien , noch be. 
hooren tot de gemeenfchappelyke raadpleegingen der Bond. 
genooten ‚maar welke de Provintien met malkander kunnen 
hcb- 


;. 





Middelburg, gelyk ook vervolgens dat van Goes, (in deezen Bun- 
del, bl. 221.) gelchiedde tegen de aflpraak in de Vergadering der 
Staaten van Holland en Zeeland gemaakt; „ want hier hadden 
» Zy’ zegt zyn Ed., „ beloofd hunne eifchen niet in de Unie te 
» zullen indringen, maar by de Staaten der twee Provintien een 
‚‚ 48e van non prejudicie tc zullen verzoeken, waartegen Vlisfin- 
„gen en Vere een contrarie afc zouden verzoeken.” 


\ 


ONUITGEGEEVEN STUKKEN. 2oï 


hebben, als afzonderlyke , maar egter door hét Verbond 
vereenigde Landfchappen; thans mag men zeggen, (’t 

een ten tyde van de Unie nog geen plaats hadt ,) gefchil= 

en ‚welke de Provintien ‚aangemerkt als Souverainen , kunnen 
hebben: met haare Souveraine Bondgenooten, waarom ook 
hier van geen Steden en Leden gefproken wordt, die niet 
als Souveraine kunne aangemerkt worden, maar van Proe 
‘vintien. In zoodanige gefchillen kunnen alle de Provin- 
tien belang hebben, zoo dat zy niet onzydig genoeg 
zyn, om de zaak te beflisfen, in welken gevalle de uit- 
Spraak wederom, by provifie, gelaaten wordt aan de Heee 
ren Stadhouders; of het gefchil kan flegts eenige Provin- 
tien: aangaan, wanneer de onzydige Provintien de zaak 
“ zelfs ten einde brengen. Ziet hier twee merkwaardigg 
voorbeelden , waarin men zig op het XVI Art. der Ue 
nie beroepen heeft. In het jaar 1637 , een gefchil tus- 
{chen de Staaten van Holland, en de andere Provintien ; 
over Het: vatten van perfoonen in eed en dienst van de 
Generaliteit zynde, ’t welk H. H. Mog. op grond van 
dit Art. ftelden aan de uitfpraak van den Prins als Stade 
houder , hoewel Holland protesteerde tegen de tusfchen- 
komst van den Prins. Leeven van Frederik Henderik, IL 
D. Bladz. 146 en volg. Het cweede voorbeeld is in het 
gefchil tusfchen Holland en Zeeland, ten jaare 1589, 
over het heffen van licenten daor de eerstgemelde Pro- 
vintie van goederen, welke over de Zeeuwfche ftroo- 
nen -verder gevoerd werden, waarin de onzydige Pro- 
vincien oordeelden , dat de afdoening van die zaâk, vol. 
gens het XVI. Art. van de Unie, behoorde aaú de Gene. 
raliteic. Bor, XXVII B. bl. 404.” 





Register op de Verklaring der,Unie van Utrecht , waarbij 
gevoegd is een berigt, omtrent eenige plaatfen in dezelve 
voorkomende, door Mr. p. pAurus. Vierde Deel. Te 
Utrecht by B. Wild en de Wed. van J. v. Schoonhoven. 
In groot olayo 185 bladz. B et 


M* regt verlangde men, zo dra de Verklaaring der U 
nie voltrokken was, na een goed Register, op een 
Werk van die uitgebreidheid , dat zulk een aantal van 
nazo@kens- en vergelykenswaardige zaaken en aanmerkin.- 
gen behelst: en men B met genoegen, dat de 

4 BC- 


292 P. PAULUS 


geagte Autheur ’er eindelyk aan voldaan heeft, met de 
afgifte van een Register, dat eene zeer wel uitgevoerde 
zaaklyke voorftelling van het verhandelde aan de hand 
geeft ; des men nu gereedlyk de gewigtigfte byzonderhe- 
den, en de daartoe behoorende overweegingen , welken 
hier en daar in ‘t Werk verfpreid zyn, kunne nafpeuren. 
Zyn Ed., dit Register afgeevende, doer te gelyk met 
het zelve het licht zien een Bericht, dat ten grooten 
deele ftrekt, ter beantwoordinge van de voornaamfte bee 
denkingen, tegen zyne Verklaaring ingebragt; waarom. 
trent hy, met een welwikkend oordeel , in alie befchei- 
denheid te werk gaat, Hierby verleent ons de Heer en 
Mr. Paulus , in dit Berigt, nog etlyke ophelderende aan. 
merkingen, nopens het daor hem behandelde onderwerp; 
en doet het ten laat{te vergezeld gaan, van eene volledis 
ge uitgave der Unie zelve, naar het oorfpronglyke , door 
den Raad van Staaten in druk uitgegeeven. — — Met 
betrekkinge tot deeze uitgave nu, en derzelver vergely- 
king, komen ons, opder de laatst aangeduide aanmerkine 
gen, eenige bedenkingen voor, welker hoofdzaaklyken 
fohoud wy niet ondienftig agten mede te deelen: ’t geen 
wy thans te eerder doen, om dat wy reeds meer dan 
eens aanleiding gehad hebben, om van die foort van bee 
denkingen op dit Stuk te gewaagen; doch telkens door 
aanmerkingen van eene andere natuur, of gebrek van 
plaats, daaromtrent verhinderd zyn. 

De eerfte oncdekking naamlyk van dit oorfpronglyk 
Stuk in den jaare 1753, en de gemeenmaaking. van het 
zelve, op de keurigíte wyze uitgevoerd, in den jaare 
1778; is den onderzoekeren onzer Vaderlandfche Histoe 
rie ten uiterfte aangenaam geweest: te meer, daar de 
vergelyking van de vroegere uitgaven, naar de Copie van 
Lamzweerde, met dit oorfprónglyk Gefchrift , toonde dat 
dezelven meestal woordlyk, en beftendig zaaklyk, daar. 
mede overeenkomen, 't welk de echtheid dier Copie 
bevestigt. Maar tevens befpeurde men, én de anderteke- 
ning der Unie, eene merkelyke verfcheidenheid tusfchen 
die vroegere uitgaven en dit Stuk: dat, gemerkt het 
eenige zwaarigheid (cheen te baaren, gelegenheid ge- 
geeven heeft, tot onderfcheiden gisfingen naar de oor- 
zaak, uit welke dit verfchil ont{taan mogte zyn. — 
Onze Autheur fcheen, in zyne Verklaaring der Unie, 
daaromtrent nog Eecnigzins verlegen te weezen; dan hy 

is, 


REGISTER, ENZ. 29 


is, zynes oordeels, zins beter op den weg gebragt, en 
laat zig hier deswegens indeezervoege uit : 

‚Te voren zeide ik, geene reden te kunnen uitden. 
ken, waarom ’er tusíchen de gedrukte en oorfprongiyke 
Uniën, met opzigt tot de onderteekening , een zoo aanr 
merklyk verfchil plaats heeft. —- Doch, federt, is aan 
dit punt door voorname mannen zo veel licht bygezet;, 
dat hec tegenwoordig weinig moeite behoeft te kosten, 
daarvan eene genoegzaam voldoende reden te geven. — 
Terwyl hect my nu, onder verbeteriag, voorkomt, dat 
daaromtrent met vry veel zekerheid het volgende kan 
worden vastgefteld: En | 

‚> l. Dat op den 23 January 1579 „ten minften, volgens 
de nadere ophelderingen van den Hoogleeraar BONDAM 5; 
voor den 29 January (a), de Unie van Utrecht is getee- 
kend, zoodanig, en dvor de Gedeputeerden, als mes 
welker namen dezelve. kort daar na gedrukt, en federt 
in aller handen geweest is: —- dat de Gelderíche Hee. 
ren, TELLICH, PIECK , Van LIERE En BENTINCK, die toen 
tegenwoordig waren te Utrecht, op den-voorsz. 23 Ja- 
nuary ‚ de Unie wel degelyk hebben onderteekend , doch 
alles op approbatie van de Baanderheeren, groote en kleine 
Steden van het Vorstendom en Graaffchap, ten dien einde 
dag nemende tot den negenden February daar aan volgende, 


em als dan deswegens rapport in te brengen , binnen de Stad …- 


Utrecht, aan de gekommitteerden aldaar (b): zoo als dit 
op ’t flot der Unie, zoo wel der originele , als der te voe 
ren gedrukten , wordt gevonden. 

‚‚ IT. Dat deze alzoo geteekende Unie is geweest de 
gesfle originele; dat dezelve te Utrecht is geble. 
ven; dat daarby gevoegd zyn alle de volgende A:- 
cesfiën van kwartieren en fteden, die dit verbond aanna- 
men, zoo wel van Gelderland, als anderen; en dat naar 
en volgends dezelve gemaakt zyn alle Copien, welke van 
dezelve, door LAMZWEERDE geauthentizeerd, naderhand 
uicgegeven en gedrukt zyn, 

> III. Dat 


(a) Zie Redeny. over de Unie van Utrecht, bl. 144. volg. in aan 
tek. 








(b) Zie Redeny. als boven bl. 140 ín aant. [Vergel. de laatere 
Pe hdi Stukken van Mr. v. pn. spieogL. J D. bl. 154 en 


174 
6 Vs 


20à __…b PAULUS 


“9 III. Dat ondertusfchen dit eerfte exemplaar is verlo. 
ren geraakt, ten minften tot nog toe niet gevonden, 
{choon ’t in ’t geheel niet onwaarfchynlyk is ‚dat het 
zelve in dezen of genen fchuilhoek nog ergens voor hane 
den zy. 

‚ IV. Dat van dit Verbond, door de Bondgenoten 
is gemaakt een tweede origineel exemplaar, letterlyk in 
den inhoud overeenkomende met het eerfte, en geteee 
kend door meest alle dezelfde Heeren , die het eerfle ge- 
teekend hadden , en wier onderteekening , en dit was ge- 
noegzaam , aan het zelve, even als aan het voorgaande, 
het noodig gezag en oorpronglykheid geven konde; by 
dit twéede origineel exemplaar, even als by het eerfte, 
‘ toen gevoegd zynde alle accesfiën tot deze Unie, gelyk 

dezelven dan ook by dit exemplaar, zoo wel als de on- 
derteekeningen der Unie zelve, worden gevonden. 

‚…‚ V. Dat het wel niet volftrekt zeker is, wat den 
Bondgenoten aanleiding gegeven hebbe, om dit tweede 
origineel exemplaar van dit verbond te vervaardigen ; doch 
dat zulks aan deze tweederleie oogmerken met veel 
waarfchynlykheid kan worden toegefchreven. 

‚, 4. Dat zy zulks zouden hebben kunnen doen, of, 
om in gevalle van verlies een dubheld te hebben; ’t 
geen daarom te meer noodzaaklyk zoude kunnen wor- 
den gerekend, am dat het meer dan waarfchynlyk is, 
dat op den 23 January, by de teekening, flegts één 
exemplaar onderteekend is, en de Gedeputeerden der 
byzondere Gewesten, ieder voor zyne Provintie, geen 
‘geteekend exemplaar hebben medegenomen (c). dar= 
door het dan ligtlyk had kannen gebeuren, vooral in 
die troebele tyden, wanneer ‘er nog geen vaste plaats 
voor de Bondgenooten was, dat dit eere, toen nog 
het eenig, origineel exemplaar zou te zoek geraákt, en 
de Bondúgenooten daardoor in geene kleine ongelegen- 
heid gebragt , zyn. 

‚‚b. Of wel, en dit heeft, naar myne gedagte, 
verre de meeste waarfchynlykheid, dat de Bondgenoten 
dit tweede Exemplaar hebben doen vervaardigen veor vA- 


DER 
(c) Zie Redenv.' als hoven B. 148 volg. én aant. als mede de 


Heer 's GRAVEZANDE, de Unie van Uerecht herdagt, in de By- 
vocgf. bl, 265 en ons ID. bl. 34. 


REGISTER, ENZ, Ros 


DER WILLEM; daar men wel veronderftellen ‘kan’, dac 
Zyne Doorlugtigheid , om verfcheidene gewigtige reden , 
naar Hare gewone doorzigtigheid, van de Bondgenoten 
een zodanig origineel eenn van de Unie zal gevor. 
derd fiebben.”” Zyn Ed. dit denkbeeld , uit bet na- 
gaan van verfcheiden omftandigheden, als ten hoogfte 
waarfchynlyk voorgefteld hebbende, vervolgt wyders 
áldus. ’ a 

‚‚ VI. Dat het eindelvk geheel onzeker is, wanneer 
dit tweede origineel exemplaar vervaardigd 2 geworden , 
offchoon men gemeend heeft, dat die ctusfchen den 39 
January en den 4 February , daar aan volgende, zou we- 
zen gefchied, om dat op dien dag de Gendtenaars zig by 
een byzondere Accesfie by de Uaie gevoegd hebben; en 
welke agter dit tweede Exemplaar reeds wordt gevonden. 

‚‚ 4. Want dat hiertegen in bedenking komt , dat, 
ingevalle dit tweede origineel exemplaar tusfchen dien tyd 
vervaardigd, en toen door hun, die het zelve ondertee. 
kend hebben , dadelyk onderteekend zy geworden; gelyk 
dan volgen zou; dat men dan ook zou moeten vastfítel- 
Jen , dat alle die Gedeputeerden al dien tyd, oa het (luis 
zen der Unie, nog te Utrecht gebleven zyn; waarvan 
het tegendeel, ten minfte van fommigen, gemaklyk kan 
worden aangewezen. 

‚> b. Ja dar gefteld , dat dit van elders niet te bewy- 
gen ware, dit zelfs daar uit zou kunnen afgeleid wor- 
den „ dat de Gelderfche Heeren, behalven Graaf Jan , die 
het eerfte origineel exemplaar onderteekend hebben, in 
dit tweede niet voorkomen, ’t geen zy, ander dezelfde 
proteftatie , als in ’t eerfte , zouden hebben kunnen 
doen, indien dit Exemplaar der Unie zoo kort na het 
gerfte vervaardigd en geteekend was, terwyl de Bond- 
genoten nos te Utrecht tegenwoordig waren. 

s, Ce Dat hiertegen riets doen kan, dat die van 
Gendt reeds op den 4 February by die tweede exemplaar 
fchynen geteekend te hebben, daar toch op zig zelven 
niets mooglyker is, dan dac dezelfde Gedeputeerden, 
die het eerfte exemplaar (*), ook dit exemplaar hebben 


ge- 


Ie, In de laatere enuitgegeeven Seukken van Mr. v. n. sprecer, 
J. D. vindt men, ten aanzien van de ondertekening der Gente- 
naars, bl, 63, de Volmagt, welke de Stad aan haare AEESRRIEEE: 

en, 





200 P. PAULUS 
geteekend , eenige dagen of weken, na het eerfte, by 
gelegenheid, dat ze eens wederom ter Vergadering de 
zer Bondgenoten waren, of wel by eene andre gelegen- 
heid, welke wy ons, als mooglvk, zeer wel kunnen 
woorftellen , doch welke niet wel te-bepalen is, 

‚> VII. Dat 


den, den 12 Nov. 1578, reeds verleende om de Unie te helpen 
fluiten; en bl. 116, de Aête, waarby die Gedeputeerden den 6 
December daaraan vo'gende verklaaren de Unie, op den 5 Decem- 
ber, by voorraad geflooten, goed te keuren, hoewel zy dezelve 
Unie, om reden, nog niet getekend hadden : mitsgaders bl. 185, 
de Procuratie van de Stad Gent. houdende confent in de Unie 
den 6 Dec., op welbehagen, gefloten; getekend 1579, 26 Janua- 
y; naer welke Procuratie de herh dier Gedeputeerden dan ook 
len 4 February te U:recht gefchied is. By gelegenheid 
van 't tweede opgemelde Stuk deelt ons de Heer en Mr. v. n spia- 
exL nog de volgende opmerking mede.) 

„ De Stad Gend is onder de vaorbaarigfte geweest, om zig 
vocr de Uniete verklaaren, zy hadt den 12 Nov. 1578 haare Gc- 
zanten daar toe benoemd , en deeze waren te Gorinchem met Af. 
gevaardigden van Holland en Zee and, byzonderlyk gemegtigd, in 
onderhandeling getreden over dit groote werk. Res. Holland as 
Nov. 1578. Vervolgens waren zy met de Hollanders en Zeeuwen 
naar Utrecht getrokken, alwaar zy de raadplegingen over het Ver 
bond bywoonden, en de gemaakte veranderingen goedkeurden.” 
[Dit zo-zynde komt de Aête van 6 December eenigermaate vreemd 
voor ‚J „ dan de reden waarom de Gentfche Gedeputeerden, die 
zo voor de Unie geyverd hadden, dezelve toen niet teekenden „” 
vervolgt zyn Ed. „ moet waarfchynlyk gezogt worden in de onec- 
nigheden, welke destyds de Stad verdeeld hielden, waarvan in t 
breede gezien kan worden in: de Gend/che Gelchiedenisfen, 2 D. 
bl. 88en volg. De Prins van Orange was den 2 December 1578, 
met Graaf Jan van Nasfau en den Paltsgraaf Joan Calimir te Gend 
gekomen, om de rust in de Stad te kerftellen, en de Geloofsvre- 
de te doen aanneemen: den vyfden deedt hy aan Commisfarisfen 
uit de beide Schepensbanken, en uit andere Leden der Stad, ee« 
pen voorflig van fes punten, onder welke de twee eerfte waren, 
dat die van Gend zig zouden laaten welgevallen de Geloofsvrede , 
met vrye oeffening van de beide Godsdienften, en dat zy niet zou- 
den afwyken van de Generaale Unie, maar dezelve ecndragtelyk 
helpen handhaaven: nu vermoede ik, dat de Prins van Orange 
niet gaarn zal gezien hebben, dat, terwyl men te Gent hier over 
handelde, onder de Gemeente bekend wierdt, dat de Stad zig in 
een nader Verbond met Holland en Zeeland, en andere Gewes- 
ten, begeeven hadt. Den 19 January 1579, vertrok de Prins we- 
der ven Gent, en den 26 dier nraand werd eerst de Unic aangenoe 
gien. G nafthe Gefch, a Ds; Ll. z1o, mii” 
ks 





REGISTER, ENZ, 297 


7 _ VII. Dat ondertusfchen, indien men aan gisfingen 
$ets zoude mogen toegeven, het misfchien vry veel 
waarfchynlykheid heeft, dat dit tweede exemplaar eerst 
vervaardigd is, omtrent het midden of tegen ’t kaatst van 
February , toen de approbatie der Unie in Gelderland be. 
gon te haperen; doch toen men rog hoop had, dat de. 
ze Provincie, flaatsgewyze, het verrigte door haare afge. 
vaardigden op den 23 January te voren, goed keuren 
zoude; en dat dic de reden’is, waarom onder dit exem. 
plaar niet voorkomen de Gelderfche Gedeputeerden, die 
“ eerfte geteekend hebben; doch waarom men egter ge- 
meend heeft, by den naam van Graaf Jan, eene genoege 
zaame plaats voor hun te moeten openlaten. 

…‚ VIII. Of wel, dat dit tweede exemplaar vervaardigd 
zy ‚ na dat de twee Gelderfche Kwartieren , Nieuwmee- 
gen en Arnhem, op den 5. en 9. Maart (*), elk afzon- 
derlyk geteekend hadden, en dat men zig vleide, dat 
het overig Kwartier dier Provineie ook volgende, dic 
tweede Exemplaar eveneens zou kunnen worden getee- 
kend , door dezelfde Heeren, die het eerfte geteekend 
hadden , op dat dit tweede exemplaar in allen opzigte , zoo 
naar mooglyk, mogte overeenkomen met het eerfte, en „ 
om zoo te fpreken, het zelfde, als het eerfte wezen , 
en dac dit, even als in ’t voorgaande geftelde geval, dan 
ook de reden geweest zy, dat men by den naain van 
Graaf Jan eene genoegzame plaats opengelaten hebbe, 
om , indien ’e ’er toekwam, de overige Gelderfchen , die 
het eerfte exemplaar geteekend hadden, ook dit, even- 
eens als in ’t eerfte, te doen teekenen. 

‚, ÌX. Dat, wat ook van deze onzekerheid des preci- 
fen tyds van het vervaardigen van dit tweede origineel 
exemplaar vogegpescel dit alles niets, hoe genaamd, 






doen kan tegengijeszelfs deugelyke oorfpronglykheid ; 
cer. 


{(*) Buiten verfcheiden andere Stukken, die zo tot de vroege- 
re als laatere onderhandelingen met de Gelderfchen nopens de U- 
nie behooren, ootmoet men in den meermaals aangehaalden Ban- 
del van Mr. v. p. sPiroEL, met betrekking tot deeze onderteke- 
nÍng, de Renverfaalen, door de Gedeputeerden van de Nadere Unie 
gegeven aan de Ridderfchap en Stad van Nymegen, den 5 Maart, 

nevens aan de Ridderfchap en Quartier van Arnhem, den g 
Maart, il de zwaarigheden by hen gemaakt, alvoorens in de Uniz 
ee treden. Ô 








298 P. PAULUS, REGISTER, ENZ. 


terwyl het zelve geteekend is, door die genen, dic on. 
dertcekenen konden; die meestal het eerfte geteekend 
hadden „en wier onderteekening alleen de deugdlykheid 
van dit exemplaar, even als van het eer{te , moest uit: 
maken. | 
‚‚ Zoa meen ik, dat zig de duisterheid tusfchen de ge. 
drukte exemplaren der Unie, en het originele, dat by den 
Raad van State bewaard, en. onlangs, zoo keurig naar- 
gedrukt, ìn ’t licht is verfchenen, gemaklyk laat veref. 
fenen. Myne Lezers zyn egter dit licht meer fchuldig 
aan andere, dan aan my: want ik heb het zelve meest 
getrokken uit het gene desaangaande door de Heeren 
BONDAM EN °S CRAVEZANDE is gefchreven, en uit vere 
fcheiden gefprekken over dit onderwerp met den Bur-- 
gemeester VAN DE SPIEGEL , van wien men,in dit opzigt 
nadere ophelderingen en bevestigingen heeft te wagten.” 





De Oude en Hedendaagfche Kerklyke Gefchiedenisfen, van wylen den 
Hooggeleerden j. 1. MOsREIM, Karifelier der Hooge Schoole te 
Gottingen, van den Aanvang der Tegenwoordige Eeuwe, tot- aan 
h:t zes en zeventigfle jaar derzelve vervolgd, of Proeve eener 

‚ volledige Kerk-historie der Achttiende Keuwe. Door y. &- C. VAR 
EINEM, Predikant te Genthin en Rotzdorf, uit het Hoogduitsch 
vertaald. Eerfte Deel. Te Utrecht by A. v. Paddenbuig, en te 
Amfterdam by W. loltrop. Jn gr.8vo 428 blads. 


3 D° Gefchiedenis der Christlyke Kerke van de Tegenwoordige 
Eeuwe, zou, in ftede van eenige weinige bladzyden , al- 

leen een gantsch Boekdeel eifchen, zo veelvuldig en gewigig is de 
ftoffe; welke zy den aandagtigen Onderzoeker oplevert. 't Is 
daarom te hoopen, dat, ten voeglyken tyde, een bekwaam en on- 
partydig Schryver „ zyneh arbeid aan dit waâfdig onderwerp zal te 
koste leggen. Om, inmiddels, ons Werk , sip volledig als moge- 
Iyk te maaken, en eenigzins een’ leiddraad te“Beeven aan de zoda- 
pigen, die de Kerklyke Gefchiedenisfen leeraaren, of zich in de- 
zelve oefenen, welken zy volgen kunnen door eene menigte van 
voorvallen, die tot nog toe niet verzameld of in orde gefchikt 
zyn, zullen wy eene algemeene fchets ontwerpen, die ons de 
voornaamfte trekken van den Godsdienst, zints den aanvang dex 
Achttiende Eeuwe, welke wy beleeven, voor oogen ftelt.” Dus 
luidt het hegin der Schetze van den Hooggeleerden Mmosnerim „in 
zyne Kerklyke Gefchiedenis, zo keurlyk in 't Nederduitsch ver- 
taald, en Ly onze Landsgeoaoten, naat verdienften, ontvangen. 
De Eerw. vAN zinsm heef: van dit Werk eene Hosgduit/che Ak 
aa 


J- A. C. VAN ZINEM, KEBKLYKE GESCIHEDENISSEN. 299 


taaling met veele hs vermeerderd, in VI Deeten, uitge. 
geeven. En zou deeze Schets „ hadt hy ze met aanmerkingen 
en byvoegzels willen vermeerderen, eene ongefchikte, en den Îee- 
zer misbaaglyke, geftalte gekreegen hebben: waarom hy dezelve 
geheel onveranderd, zonder eenige aanmerkingen lict drukken : en 
eene Proeve genomen heeft om eene uitgewerkte Kerklyke Ge- 
fchiedenis onzer Eeuwe, tot haar zes en zeventigfte jaar toe op te 
leveren.” 


ren. 

Van deeze hebben wy thans het Eerfte Deel voor ons. Hoe 

veel nuts en vermaaks eene Kerkgefchiedenis van een zo gewigti 
Tydperk , *t n veele Leezers voor een goed gedeelte beleef: 
hebben, ook belooven, bemerkte'de Eerw. vAN einem zeer wel 
de zwaarigheden, daar aan vasten laat zich in zyne Inleiding daar 
over dus hooren: „ Hoe veel zwaarigheden ontmoet hier de His- 
toriefchryver der nieuwfte tyden, die hy wel gaarne wenschte te 
verwinnen, doch niet kan! Hy waagt zich op eene zee, daar hy 
ligt tegen klippen ftoot. 't Is waar, het ontbreekt hem zo min aan: 
tof, als aan bronnen, waaruit hy ze kan (cheppen. Maar de ryk- 
dom der zaaken ftelt hem, wil en moet hy geen dikke boeken le- 
veren, En meer denken op ‘t geen hy wil weglaaten , dan ter ne- 
derftellen, ín zo groot ‘eene verlegenheid, als de bronnen en 
buipmiddels zyn, waar van hy zich bedient. Nu eens vindt hy zo 
te onklaar en te onzeker; dan weêr ontbreekt het hem aan goede 
berichten, of hy heeft ‘er geen toegang toe. Ook zyn de eerfte 
betichten niet altoos de geloofwaardigfte en volledigfte. Door 
twyfeling, weêrlegging , beproeving en byzondere toevallen komt, 
menigmaal, de waarheid eerst laat aan ’t licht. De dryfveeren zo 
wel, als de gevolgen der gebeurtenisfen, welker ontdekking de 
Historie eerst van belang en echt maakt, ontvouwen zich niet 
zelden eerst, na verloop van veele jaasen: gelyk dit eene aandag 
tige befchouwing van de Historie der Pauzen ten vollen uitwyst, 
Wil men nog leevende , of wel onlangs geftorven Perzo- 
hardjen , die zig van eene goede of kwaade zyde toonden, of door 
het deelneemen aan gewigtige gebeurtenisfen, in de Kerk merk- 
waardig maakten, fchilderen en beoordeelen: dan ‘geraakt men ín 
nieuwe zwaarigheden. Men kan omtrent haaren lof ze wel, als 
haare laaking, te mild of wel te fpaarzaam weezen. Verheffen 
een' Man, welke nog leeft, te hoog: hy kan verêrgeren, en 
men befchuldigt ons, naa weinig tyds, van onwaarheid. Laaken 
hem, die gedwaald beeft, te zeer; dan loopen wy gevaar de 
wet der liefde te overtreeden. Zyn naain kan anderzins hoogag- 
ting verdienen. Ook kan hy zyne misflagen verbeteren en zyne 
gevoelens verandesen. Dikwils beeft hy zich mede te weinig 
verklaard, en te veel van zyne gedagten verzweegen, dan dat 
hem, zonder de waarheid en de liefde te kort te doen 
konden beoordeelen. Van onlangs overledene perzoonen 
kan men wel met wat minder gevaar, maar egter niet altoos 
met die zekerheid, welke men wenscht, een oordeel vellen, 
Want 








820 J. A. C. VAN EINEM 


Want hanne verdienften of gebreeken blyven, dikwerf, heek 
Jang verborgen. Geene worden, zomwylen eerst door hunne (lege 
tere, en deze door hunne betere opvolgers in de ampten, die zy 
bekleeden, kennelyk. Menfíchen, die zelfs de waereld hebben 
verlaaten, lezven egter nog in hunne aanhangers: of hebben vyan- 
den nagelaaten , die hen zelfs nog naa hunnen dood haaten. Beide 
kunnen ons ligt van party(chap befchuldigen. En daar en boven 
worden de redens voor het gedrag van zulke meníchen, en vaak 
geheel geringe omftandigheden, die nvogtans een onverwagt licht - 
over hun gantsch charater verfpreiden, eerst lang naa hunnen 
dood bekend. Wat is hier ligter dan dwaalen? De kloekheid [dit 
dient een ander woord ,misfchien voorzigtigheid ‚te weezen}) eischt 
van ons maar al te menigmaal , veele dingen in hunte duisterheid 
te laaten, die wy, zo gaarne, wenschten, ín hun regt daglicht te 
plaatzen. Want al wil men de ftipfte onzydigheid en nauwgezet 
heid volgen : men dwaalt, heel dikwils, tegen zynen wil. En heeft 
men de waârheid werklyk, eenvoudig en ‘zonder dwaalinge ge- 
zegd; dan vindt men of geen geloof; of men maakt zig vyanden „ 

welke ons om de waarheid haat toedraagen.…” 
.„ Maar waarom,’ dus vervolgt onze Schryver, de Inrigting der 
volgende Verhandeling opgeevende, „ bebben wy ons dan niet 
door ‘t zien van deze en andere zwaarigheden laaten af{chrikken , 
aan de nicuwfte Kerkgefchiedenis de hand te (laan? Is het mage- 
yk roemgierigheid, die ons daar toe verleidt? Dan moesten wy 
niet weeten, hoe weinig dank hy menigwerf behaalt, die de ge- 
dagten voedt, van een’ Schryver, die in eene algemeene agting is , 
te agtervolgen. Neen, wy geloofden flegts , de Leezers van MOs- 
neiM's Kerklyke Gefchiedenisfen , door de korte en algemeene Schets 
die de vereeuwigde Kanfelier nopens de achttiende Eeuw heeft na- 
gelaaten, niet te kunnen bevredigen, en agten het daarom van on- 
zen pligt, zyne berichten te voltovijen, of liever een volledige 
Geichiedenis onzer Eeuwe zelf te bewerken, en by die korte alge. 
meene Schets te voegen. Wy zullen daar by mosnerm's orde en 
Schikking, over het algemeen befchouwd, volgen. Mist men 'er 
zyn geest in: dan zal men billyk genoeg zyn om te oordeelen, dat 
de MOSHEIM's niet dan zelden gebooren worden. Eene onvolko- 
raener gefchiedenis, dan zyne welverfneedene pen geleverd zoude 
hebben, zal egter beter zyn, dan in 't geheel geene. Ten minften 
wy hebben ons voorgefteld, de gemelde zwaarigheden, zo veel 
ons mogelyk is, te ontgaan. En hoe gelukkig zouden wy ons ag- 
ten, zoo de uitkomst aan ons voorneemen beantwoordde? Wy 
hebben naauwkeurigheid , liefde tot waarheid en onzydigheid tot 
onze hoofdwetten gemaakt: anderen mogen oordeelen of wy ze zo 
gelukkig hebben gevolgd , als wy ze hebben willen volgen. Kun- 
nen gebreken, nooit, van menschlyke werken gefcheiden zyn, dan 
zal men ze ook gewis ín het tegenwoordige ontdekken. Wy heb- 
ben nug weinig voorgangers. Den wegte baanen is moeijelyker , 
dan op den reedsgegaakten voort te gean. Doch wy willen en 
en 


KERKLYKE GESCHIEDENISSEN. gor 


den titel van Historiefchryver ons niet aanmaatigën. Die is voor 
Ons te groot en te eerwaardig. Wy willen flegts bet onze tragten 
toe te brengen, om een fondament voor eene goede gefchiedenis 
ad tyden te leggen. Anderen mogen ‘er, vervolgens, een ge- 
uw op fligten, 't welk meer evenredigheid, bevalligheid en 
fraaiheid heeft. Waarom wy onze Gefchiedenis ook flegts eene 
Proey: genoemd hebben.” 
_ Ziet daar de inzigtenen het plan van onzen Schryver; laaten 
wy nagaan hoe hy daar aan beantwoordt. Het tegenwoordig Deel 
behelst de Algemeene Kerklyke Gefchiedenis dezer Keuwe, of zo- 
danige gebeurtenisfen, die de geheele Christen- Kerk ;en den Gods: 
dienst over 't algemeen befchouwd, aangaan: deeze worden be- 
greepen, in twee Hoofdafdeelingen. I De voordeelige Lotgevallen 
der Christen Kerke. II De nadeelige Lotgevallen derzelve. 

In de eerfte Hoofdafdeeling treffen wy natuurlyk een verhaal 
aan van de Uitbreiding der Christen Kerke, door verfcheide Zen- 
dingen, onder welke die Kerke van Rome de eerfte plaats beklee- 
den,en die ha het Oosten den voorrang hebben. Vodrts vinder 
wy een verflag van de Zendingen dier Kerke na Africa en Amerie 
ca. Een gantsch ongunftig, doch veeltyds maar al te wel verdiend 
oordeel, firyktvAN RINEM over deeze Zendingen; dan hy voegt 
‘er ten flot by. „ Laaten wy, inmiddels, tot onze gerustftelling 

pen, dat, even als carrsTus gantíche zigtbaare Kerk uit kwaa- 
den en goeden beftaat, zo ook de talryke hoop der Room/che Zen- 
delingen niec enkel onwaardige Euangelie-dienaaren, maar ook ge- 
trouwe en opregte arbeiders influiten zal, die cririsTus niet uit 
twist en onzuiverheid, maar uit liefde en waarlyk Christlyken 
yver prediken”. | 
_ Vervolgens geeft vAN zine een breed verflag van de Zendin= 
gen der Proteftanten in Oostindien „en wel eerst van de Luterfchen, 
met de zwaarigheden die dezelve vergezelden; daarop van de Zen- 
dingen, geftigt door de Engel/che Maatfchappy, ter uitbreiding van 
de Christlyke Kennis. Tusíchen beide toont hy, hoe de Gods: 
dienst der Heidenen gefteld is, die men tot des Verlosfers Ryk 
tragt over te brengen: hoe zy zich over ’t algemeen omtrent de 
rediking van het Euangelie gedraagen, langs welke wegen men 
bun ter omhelzinge des Christendoms zoekt te leiden : en in welken 
ftaat de geplante Christlyke Gemeente onder de Heidenen eigenlyk 
zyn: en hoe het met het Zendingswerk thans gelegen is; op wel- 
ke kosten het te ftaan kome, enz. e Luterfche Zen. 
dingen na America en de Volkplantingen, in dat Werelddeel opge 
rigt, komen vervolgens in overweeging : met een algemeen voor- 
fiel van den toeftand der Gemeente in America, als mede wat 
deeze in Groenland en Lapland, en in alle Staaten van het Rus- 
fisch Ryk, in de Turkfche Staaten, gedaan hebben. Dit verflag kan 
van langwyligheid niet vrygefprooken worden: trouwens dit is door- 
gaans het geval der Kerklyke Gefchiedfchryveren, wanneer zy va 
bunnen eigen Aanhang (preeken, -— Korter bebandelt hy de 
AI. DEEL. ALG, LETÀ. N. 7e X Zen 





30% J A.C. VAN EINEM 


Zendingen der Engelfchen in America; de Zendingen der Schöttens 
die der Nederlanderen in Oostindien en America. De Zendingen der 
Hernhutters en die der Rusfen worden niet vergeeten. En zeer 
uitvoerig ís het berigt van de Luterfche Zendingen onder de Foodens 
en de Mahometaanen. 

Naa deeze zomtyds tot kleinigheden toe loopende berigten van 
de onderfcheide Zendingen oppegeeven te hebben, neemt vAN EI- 
NEM in opmerking, hoe de Christiyke Godsdienst uitgebreid is, 
door het drukken van Bybels en van ftigtlyke Schriften. Hy 
fchryft, met regt, de Inwendige Verbetering der Christen Kerke 
toe aan de verdeediging des Christlyken Godsdi.nsts tegen de Vry- 
geesten; aan de opklaaring der Weetenfchappen en de verbetering 
der Schoolen. î 

De tweede Hoofdafdeeling ín dit Deel, de MNadeelige Lotgevallen 
der Christenen betreffende, is veel korter dan de eerfte: de rede 
hier van geeft onze Schryver, van de openbaare Vyanden des 
Christlyken Godsdiensts fpreekende, in deezer voege op. „ Wy 
hebben den-haat, met de vervolgingen, welke de Christen Kerk 
van hun dulden moest, ín onze voorgaande verhaalen alreeds gee 
fchilderd, wyl het gevoeglyk, en, om plaats uit te winnen, noo- 
dig was daar van te (preeken aan die plaatzen, waar het de leid- 
draad der Gefchiedenisfe vorderde. Weshalven wy onze Leezers 
flegts hebben te berigten, wat wy hen nopens de vervolgingen in 

Tonking, Cochinchins, China, op de ‘Philippyn/che Eilanden in 
„America en elders, hebben verhaald. En zy zullen vinden, hoe 
woeden.e, menigwerf, de Godsdiensthaat geweest zy, en welke 
„belsagingen, en listige, zo wel als boosaartige, verdrukkingen de 
Zendelingen der Christen Kerke in verfcheidene Gewesten. inzon- 
derheid in de Oost-Indien,van de Room/chen zo wel als de Wilden, 
_hehben moeten ondervincen.” 

Hy gaat daarom voort met een berigt te neder te ftellen van de 
byzondere Vyanden der Christen. Kerke : die onder de naamen van 
Vrygeesten, Vrydenkers, Sterke Geesten, Rationalisten, Philofo- 
_ Phen, Debsten, en Naturälisten voorkomen, en in hunne gevoe- 
lens en leeifteliingen zo wel, als ih de wyze van hunne zaak te 
handhaaven , zeer onderfcheiden zyn. Een WOOLSTON, HUME, 
TINDAL , MORGAN EN BOLINGBRORE, verfchillen hemelsbreedte van 
ECHEN D'ARGENS, D'ALEMBERT en vooral voLTAIRe. Zeer juist is 
zyne aanmerking. „ Met de daad doen Godg-leerden en Euange- 
lie-dienaaren flegt, wanneer zy van onze Duitfche zo genaamde 
Vrygeesten, als waren zy geduchte Vyanden van den eeuwig on- 
veranderlyken Godsdienst, met vecl bekommering of vuurigen 
yver fpreeken, en hen de gantsch onverdiende eere hewyzen van 
ze met de eerfte Britfche te vermengen. Deeze laaifteu waren 
van een ander flag, en van veel grooter doorzigten dan de eerften 
zyn. De mecsten onzer Landsgenooten, die het gelaad der fterke 
Geesten aannemen, zyn blince navolgers, onkundige en onge- 

bondene fnappers.. Zy worden, om losbandig en zonder wroegin- 


ge 





KERKLYEE GESCHIEDENISSEN. 308 


ge des Geweetens, alle hunne buitenfpoorige lusten te kunnen ver. 
gadigen, eerst Indifferentisten, maar dan volkomen Materialisten 
en Zpicureërs, neemende eenige onchristiyke Theorie alleen ten 
dekmantel hunner losbandigheid aan. Zy waagen het niet, gelyk 
die Britfche Ongeloovigen, de in- en uitwendige gronden van den 
Schriftuurlyken Godsdienst zelve aan te tasten, maar volgen dik- 
wils , eeniglyk ‚de invallen van eenen voLTAInE of anderen, die ze 
gehoord, geleezen en zelfs wel van buiten geleerd hebben. Hoe 
zeer moeten wy Ons daarom wagten, deze hoogmoedigen, door 
eene onbedagtzaame vergelyking met de eerften , nog hoogmoedi. 
ger te maaken!” —— Wat den tyd, op welke deeze Vyanden 
des Christendoms ontítonden , aanbelangt, hier vân zegt onze Schry- 
ver. „Onder Koning caner II beklom, gelyk bekend is, het On- 
geloof den Throon. Met den tyd nam het getal en de yver der 
ongeloovige Vyanden des Chríistendoms dermaate toe, dat drie tal- 
ryke Seten van Athebsten, Indifferentisten en Detlsten midden on- 
der de Christenen ontftondeo. Het allervoornaamfte tydperk, in de 
fenn des Ongeloofs, begint, ontegenzeggelyk, met het der- 
tiental jaaren onzer tegenwoordige Eeuwe.” 

‚‚ Niets valt, erkent de Berw, vAN EINEM, den Historie-{chry- 
ver moeijelyker dan de Ongeloovigen nauwkeurig genoeg te (chif- 
ten, en elk zyne verdiende plaats aan te wyzen, hoe reklyk hy 
ook zy of de aanvallen op all:n Godsdienst, van de aanvallen op 
den Christlyken Gadsdienst in ’t byzonder, af te fcheiden. Beide 
gaan, niet zelden, onderling gepaard, Menigmaal hebben de on- 
gelukkige Ongeloovigen, by 't twyfelen of bet verwerpen van 
Gods nadere Openbaaring een begin gemaakt, en by de opruiming 
van allen Godsdienst opgehouden. Ook is het zo gemaklyk niet, 
de grenzen van het Ongodistisch en Deöstisch Ongeloof te bepaae 
len, vooral, wanneer men daar by niet zo zeer op het ‘befpiege- 
lend als wel op het praktikaal gedeelte van den Godsdienst let.” 
Hy verdeelt ze in twee klasfen : Vyanden van den Godsdienst in 's 
algemeen, en Tegenftanders van den Christlyken Godsdienst in't by- 
zonder. 

De eerstpemelden afgehandeld hebbende, maakt hy eene aanmer- 
king, „behalven deeze Ongodistifche Schryvers , zyn ‘er nog ver- 
fcheide anderen, die zo verre niet zyn gegaan; maar egter zulke 
ftellingen hebben voorgedraagen, welke ten laatften allen Gods- 
dien:t vernietigen. Hier toe behooren deels zodanigen , die alle 
zedelykheid van 's menfchen daaden ontkend,of ze eeniglyk in de 
overeenftemming met de natuurlyke neigingen gefteld, en daar by 
alle betrekking tot eene Godlyke Wet hebben uitgeflooten : en 
deels zulken, die eene ongegronde twyfelzugt begunftigen, den 
roensch opgeeven als een zwak fchepzel, dat, wegens zyne bee 
paalde betrekking tot andere dingen, van geene waarheid eene over- 
Cuigende kennis hebben kan, en daarom alle zekerheid onzer na- 
turlyke kundigheden van Godsdienst beftryden.” Met bevreem- 
ding vinden wy, onder Been rang, getekend ARTHUR ASHLEY 

a s% 


_ 


304 J A.G VAN EINEM 


SYEES, van wien onze Schryver verklaart, ,, dat hy voor het ove- 
rige zelf het Christendom verdeedigde , een Werk uitgaf, de on- 
fchuld der dwaalinge onder den aangenomen naam van BOGEN. 
PRILALETHES, 't welk veel gerugts maakte en veel nadeels deedt. 
Hy beweerde, dat ‘er gantsch geene verpligting ter vermyding der 
"_dwaaling, ja geen nadeel of gevaar daar uit te duchten ware. Ee- 
ne dwaaling, meende hy, hebbe even zo min zedelykheid, als 
blindheid en doofheid en dergelyke aangebooren lichaamsgebre- 
ken; men doe daarom niet wel, wanneer men zyn werk maake, 
zyne eige of dwaalingen van anderen op te ruimen”. — —— Met 
bevreemding , zeggen wy, zien wy deezen geleerden Man in dien 
rang geplaatst: en zulk eene omfchryving van zyn Werkje, 't 
welk ‚in't Nederduitsch vertaald, hce licht ziet, en van eenen geheel 
anderen inhoud (*), en zeer zamenftemmend is met zyne andere 
Schriften, die tot verdeediging van den Ehristlyken Godsdienst ftrek- 
ken. Bekend is zyn Stukje , De waarheid van den Christlyken Geds- 
dienst betoogd uit de Schriften des Ouden Testaments. Bekend 
verdiendete worden een ander Werkje, in 't Engelsch getyteld The 
Principels and Connexion of nasrel and revealed R:ligion , ook im 
t Fransch overgezet. Van zyne Gelserdheid heeft hy een blyk ge- 
geeven, in zyn Onderzoek naar 's geen door Bezeetenen in het 
Nieuwe Testament verfbaan wordt. Wy oordeelden dit te moeten 
aanmerken, om de Eer van een zo verdienstlyk Man te hand- 
haaven. . 

In het verflag der Tegenffanderen van den Christlyken Godsdienst 
in't byzonder, treffen wy narigten aan van Franfchen, Eng: Ifchen , 
Duitfchen, enz. die het ondernomen hebben, op zeer verfchillen» 
de wyzen, de Hemelfíche waarheid te beftryden: ook ontvouwt 
-enze Schryver de fchikkingen, ter verdeediginge van den Gods. 
dienst, eene lyst van Mannen en Schriften opgeevende, die het 
aangevallen Christendom in 't algemeen of tegen byzondeie Vyan- 
den handhaafden. Met lof gedenkende aan de ftigting van den Rid- 
der ROBERT BOYLR, En onzen agtenswaardigen Lan-sgenoot JAN 
sToLP; als mede van een Genootfchap , voor het Geloof en 't Chris- 
sendom, in den Jaare MDCCLXXI te Stokholm opgerigt. 
Dewyl de Nederduitfche Vertaaler, in zyne Aantekeningen, meer- 
maalen laatere gevallen dan het zes- en 3-ventigfte jaar deezer loo- 
pende Eeuwe betreffende, vermeldt, zou hy, by deeze ftigtingen 
wel gevoegd mogen hebben, het Godgeleerd Genootfchap, door 
wylen den Heer PIETER. TEYLER VAN DER HULST, Onlangs te 
Haarlem vastgefteld : door omgezonden Berigten overal bekend. 

, Ten 





(*) De Tvtel alleen toont koe het geheel iets anders beooge, dezelve is: 
O:derzoek of, en hoe verve eens eenvouidins Dooline in °t fluk van den Gods- 
dieast Hrafktar is. Benevens eene Verdectiging van het zelve tegen de tegen- 
weipiagen en befchulrigingen van den Bisfciuud van Ozfort, door A. A. SYKES, 
MM. st. en Kuttor van Rowley in dsfex. Uit het Engelsch vertaald door je 
VAN,ZANTENsM. De. 


KERKLYKE OGRESCHIEDENISSEN, 305 


‚ Ten flot geeft vAn EiNEM op, welke verordeningen tegen de 
werbreiding der Vrygeestige Schriften gemaakt zyn, een Pioeveter 
overtoiginge en bekeering der Vrygeesten met het gevolg daar van. 

Nog twee Deelen hebben wy van dit Werk te wagten over de 
Byzondere Kerklyke Gelchiedenis, dat is, de Historie der byzon- 
dere Christen Genoot/chappen,of de byzondere partyen , waar in de 
Christenheid op eene dueiniswaardige wyze verdeeld is. 





Mengelw:rk, IIlde Stukje. Tendimus ad Ceeleftem Parriam. Te 
Utrecht by de Wed. J. v. Schoonhoven, 1779. In 8vo 172 bl. 


(Genees hebben wy van den aanleg en aart deezes Mengelwerks 
gezegd in de aanpryzende Beoordeeling der twee eerfte Stuk- 


jes (*‚: daar dit Derde, in den eigenften {maak is uitgevoerd, 


deels uit Vertaalingen, deels uit Stukjes van eigen vinding beftaan- 
de. De laatstgemelde, die, onder den algemeenen tytel van Wan- 
delingen, over eene groote verfcheidenheid van voorwerpen 
gaan, hebben ons, fchoon de Pereaald:s Stukjes geenzins verdien-" 
fen ontbreeken, en de keuze des keurigen Vertaalers waardig, 
zyn, boven a' gelmaakt. De agtenswaardig: Schryver weet nieu- 
we ontdekkingen ín de Natuur met treffende kleuren op te fchil- 
deren. Dat wy hem vergezel'en, daar hy de Groeijing der Plantgee 
wasfen als onze Artz:ny befchouwt. 

„ Hoe laat gy 't hoofd nu kwynend hangen bevallige Plantge- 
wasfen ! Amegtig ftaet gy onder de: brandenden zonneftrael geboo- 
gen! Uw fchoon geblader hangt verwelkt. Het frisfche malfche 
groen is geheel verdoofd of bruin gefchroeid. Ô Mogt eene ver- 
kwikkende reegenvlaeg zig over uwe (magtende kruinen uitftorten, 
bet frisfche malfche groen te rug brengen, uwe fpruitjes weder 
doen ontluiken, 't geblader doen zwellen op ’t gezigt. —- Des 
aerdryks bekoorlyk gewaed, de cieraed en ‘t vermaek onzer wao- 
pingen. zyt gy, te gelyker tyd, het fchaonfte en nuttigfte o:der 
de gefchenken der natuur. Hoe verlustigt gy one oog, door uwe 
houding, door uwe kieur, waar van het enkel gezigt eene artzeuy 
voor de oogen is,en door uwe zo bevallig bloozende blo:zems, 
Dit alleen w-re genoeg om u tot een dictbaer gefchenk te mac. 
ken. Maer in de werken van onzen Schepper, gaen (choonheid 
en verm.ek altoos met nuttigheid gepaerd. Dus bied gy ons nut- 
tigheid aen, in uwe vvelzaeme vrugten en zaeden, in uwe heil. 
zaeme en verkwikkende fappen, en eindelyk in uw lichaem zel- 
ven, dat ons tot huisvesting, tot verwarming en tot duizend nut. 
tige gebruiken ftrekc. Ja uw lceeven is de bronwel onzer gezond- 
heid. De lugt,d.e wy uitademen, en die even daer door voor ons 
onbiuikbaer, walglyk, ja zelfs doodlyk word, ademt gy in, zui- 
„ Vert 
(*) Zie onze Hedend, Faderl, Lett-Ocf, V Deel, I Stuk, He 135. cpz, 

X 3 


306 ___ MENGELWERK 3 


vert zê van de fchaedlyke deelen, en zendt ze ons, dus grenen n 
herfteld , en met de lieflyke geuren uwer bloesfems gebalzemd te- 
rug (*); op dat wy ze, teevens met vermaak en met voordeel 
voor onze gezondheid, wederom zouden kunnen inademen. Het 
geen voor ons fchaediyk was, ‘heeft inmiddels gediend, om uwen 
groei te bevorderen; en op uwe beurt hebt gy u van 't overtollige 
ontlast. Vervolgens gact die zelfde lugt, op nieuws door onze \i- 
chaemen, wy bezwangeren dezelve op nieuws met de deeltjes, die 
gy u ten nutte maekte; en dus maeken wy beurtlings, voor elkan- 
deren, de lugt tot elkanders gebruik bekwaem. Dus is 'er eene 
geduurige over- en wederwisfeling van goede dienften tusfchen ons 
en u gevestigd. Dus herftellen wy voor elkanderen, in den groo- 
ten ontfanger en aenvoerder van ons fyníte voedfel, dat evenwigt, 
die juiste zamenftemming van deeltjes, die voor onzen wederzyd- 
fchen welftand heilzaemst en meest bevorderlyk zyn. —- Uitg2- 
breide famenhang! Bewonderenswaerdige harmony! In de werken 
van onzen grooten Schepper ftaet alles onderling, tot elkanderens 
welzyn, verbonden! Zyne gantfche Waereld is één enkel geheel, 
één enkel famenftel van tienduizendmael tienduizende werktuigen, 
die allen, op elkanderen en met elkanderen, werken, om het al- 
gemeene nut eendragtlyk voort te brengen. Verbaezend 
eheel ! Neem eene enkele fchackel uit deeze keeten weg; ter- 
ond is alles in verwarring, terftond is het geheel verbrooken. 
Welk eene wysheid, die alle deeze zo menigvuldige, zo verfchil- 
lende en elkanderen dikwils in de daed tegenwerkende en n 
us 





(*) ‚» Men weet (dit is de opbelderende Aantekening des Schryvers) dat de 
lugt, met dierlyke uitwaefemingen, tot eenen zekeren trap bezwangerd, by 
de wederinademing fchaedlyk ja zelfs doodlyk wordt, De HeerPRIESTLE Ys 
in zyne verhandeling , over de vaste lugt, beweert, dat de lugt van den damp- 
kring, door de grocijing der planten, in haere goede en heilzacme hoedanig= 
heden word herfteld. Volgens de proeven van LA VOISIER, zou diezelfde 
lugt doodlyk zyn, indien de groeijing der Planten en geduurig herhaelde re- 
genvlaegen, dezelve niet geduurig van de fchaedelyke hoedanieheden zuiver. 
den. \olgens die van een ander Natuurkundigen „(zie Espr. des Tourn. Mars 
1779 P. 311.) werd de lugt van eenen buitengewoonen kwaeden mist, onder 
een klok gevangen, en waer in een Vogel, even fchiclyk als in de vaste lugt 
zelve, bezwyinende, binnen de 24 uuren, door ecne groetende hyacinthe-bol 
onder die klok geplaetst, vanalle deszelfs fchaedlyke hoedanigheden gezuiverd 5 
daer zy,buiten dit hulpmiddel} , die hoedanigheden ongelyk veel langer behoudt. 
Men heeft meer foortgelyke proeven, met groeiende planten, op eene bedorve 
Fugt genoomen, en met denzelfden uic{lag. Iet zou derhalven, eene dwae. 
ling zyn ‚te deuken, dat de planten, uit hunzelven, de-lugt ongezond maeken. 
Zy doen dit alleen, door te groote hoeveelhcid ; wanneer zy, door eene ver. 
keerde plactfing , de vrye omloop der luat te vecl beletten 5 op vogtige plaete 
fen den opdroogenden zonnettrael te veel buiten fluiten, of door eenige: der. 
gelyke fchikking fchaedlyk warden gemaekt. Zelts rieden de 20 evengemelde 

atuurkundigen aen, in vertrekken, waer in men de lugt wil zuiver houden , 
eenige groeiende plantgewasfen te zetten, op dat zy de fchaudlvRe deelen, die 
jn de laat zweeven mogten, zouden influrpen en dus wegneemen. Alleen 
moet men zig hier vóor te groote hoeveelheid en te fterke geuren wagten. 


id 


VAN TENDIMUS AD CALEST. PATRIAM, 307 


dus faemenftemt! Welk eene magt, die ze dus faemenftemmend: 
houd! Aenbidlyk Opperweezen! Hae overluid worden uwe cer en 
lof door alle de heiren uwer fchepzelen verkondigd !,. 


Hoe Goddelyk en fchoon 

Luidt deeze Hemeltoon . 
Daar is geen fpraek of oord; 
Daer is geen Volk bekend . 

Das, zelf tot 's Waere)ds end, 

Der heemlen flem niet hoort (*). 


Hoe kan 'er dan nog een fchepzel zyn, dat, voor deeze licfiyke 
harmony . moedwillig de ooren ftopt? Ô Van hoe veel genoegens 
berooft gy u zelve niet, onbedagtzaeme ftervelingen! cie tot cen 
blind geval, tot, voor eeuwig in 't wilde afwisfelende faemenvoe- 
gingen, uwen toevlugt neemt, en den grooten Maeker, uit hee 
midden zyner werken, zoekt te verbannen ! Hy ontferme zig over 
u, die dus zinnelaos uw eigen geluk ontvlied! Zyne goedeitieren- 
heid ontfluite uw ong! —- Dan zult gy in oo.moed en berouw , 
in liefde en vralyke dankbzerheid, aenbiddende voor hem neder. 
vallen, en, aen den voet van zynen troon, dat geluk vinden, dat 
gy nu op uwen dwaclweg met zulke yverige, angftige paogingen 
en fteeds groeijend, ’t hart fteeds feller pynigend misnoegen, te 
vergeefsch zoekt, om dat gy het blindlyk voorby ftreeft 1” 

Laat ons, om de gelykaatigheid der ftoffe ‘8 Schryvers be- 
fchouwing van den Convolvulus ‘er byvoegen. „ Schaone Convol- 
vulus! kun men ergens fracijer kelk aenfchouwen, dan den gee- 
nen, dien gy zo bevalliglyk, met: honig gevuld, aen. 't nyvre 
bytje toereikt? De glans, door de morgenzon, op den versch ont- 
looken kelk verfpreid, lokt het bytje van verre. Het fchiet 
vrolyk-gonzende naer u toe; vlijt zig in de engte, die *t geurig 
onthael bevat; dringt tot in den diepften bodem door, en verza- 
digt zich met de lieflyke teugen. Dan treedt het, zonder u te 
befchaedigen, te rug, vliegt, vrolyk en dankbaer, nog eenige 
kringen om u heen: en gaet, op de nabuu:ige planten, weer 
nieuwe teugen zoeken van dit geurig voedzaeh vogt, daor de 
eigen hand der natuur, geduurende de ftille koele ftonden des 
pagts, met we'daedige zorg, voor 'c zelve toebereid. —— Dit is 
het oogeublik der genietirg. Met het bytje komen duizend 
Capelleijes, torrerjes, vliegjes en infeéten van allerlei foort, uit 
hunne rustplactzen, te voorfchyn. Allen vinden zy,op bloemen, 
boomen, heesters en liefliyk geurende plantgewas{en, hun ee 

ken 





(*) Zie Pf. 19. VS. 2, De aanhaaling deezer Dichtregelen, doet den Schry- 
ver kene aantekening maaken tot lof van de verbeterde Pfalmberyming , en evn 
wensch {laaken over het verbeteren des. Pfalmgezangs. Dezelve kuanen wy 
wiet plaatzen. 

X 4 


308 MENCELWERK VAN TENDIMUS AD CELEST. PATRIAM, 


kend voedzel klaer. Allen beyveren zy zig om ftryd om de wel. 
daeden van den algemeenen Vader in te zamelen. Allen genieten 
zy zyne gefchenken met vreugd, allen heffen zy te faemen een’ 
vreugdegejuich aen: en ’t vreugdegejuich zyner fchepzelen is de 
hem aangenaemfte lofzang, die zy te zyner verheerlyking kunnen 
aenheffen! Want in hun geluk vindt hy zyn welbehaegen’. 





Hoognodige Gronden der Aardrykskunde, voor Kinderen. Verdeeld 
in vier en twintig korte Ben In 't Fransch en 't Nederduitsch 
tegen over elkander. Te Amfterdam by J. B. Elwe, 1780. In 
vElavo 44 blads. 


Geagrapisch Zakboekje voor Nebrlands Peugd; en verhandeling 
over de Globe. Te Leyden by F. de Does, P. Z. 1780. In 
oavo rro blads. 


M® heeft al voorlange opgemerkt, dat de' Aardrykskunde, wel- 
ker beoefening, buiten tegenfpraak te gelyk aangenaam en 
nuttig is, onder die onderwerpen behoort, welker grondbeginfelen 
. men d-r Jeugd al vroeg met vrugt kan inboezemen; nadien het 
daar ín te geeven onderwys grootlyks gaat over zaaken, die inzon- 
derheid tot het geheugen betrekkelyk zyn; 't welk, op eene voor 
de Jeugd niet ongevallige manier, verfterkt wordt, door 't nazien 
der afgebeelde Landen, op daar toe wel ingerigte en zindelyk ge- 
‚ koleurde Kaarten. ’t Is uit dien hoofde ook, dat veelen meermaals 
bedagt geweest zyn, om deeze en geene onderrigtingen daar toe 
aan de hand te geeven, ten einde denaulken, dien het onderwys 
der Jeugd aanbevolen is, daarin behulpzaam te zyn; waarvan zig 
de zodanigen, daar ze verfchillend opgefteld zyn, naar húnnen ei- 
en byzonderen fmaak, en de ondeifcheiden vatbaarheid hunner 
beeringen, met oordeel een goed gebruik kunnen maaken, Tot 
it flag van Leerfchriften nu heeft men de twee hier opgenoemde 
Aardrykskundige Stukjes mede te brengeu;-als welken, ieder in 
gyne (oort, indiervoege opgefteld zyn, dat een kundig Onderwy- 
zer ‘er zig op eene nutte manier van kunne bedienen. … Het 
eerfte behelst eenvoudig de algemeene denkbeelden der Aardryks- 
kunde, in vier-en twintig korte Lesfen; waarvan men, zelfs by 
manier van uitfpanning, gebruik zou kunnen maaken, om een 
Kind, zo dra het flegts eevigzins vatbaar is voor aancengefcha- 
kelde kundigheden, een oppervlakkig denkbeeld van 't beloop der 
Aardrykskunde onuitwischbaar in te prenten. —- kn het tweede, 
of het Geographiisch Zakboekje, waarin alles, wat tot het weezen- 
Iyke der Aardrykskunde behoort, voor zo verre zulks ín 't onder. 

wys ‘der Jeugd valt, klaar en beknopt wordt voorgedragen, ka 
insgelyks dieren, om dezulken, die wat verder in jaaren bevorderd 
Wijn, eene handleiding te verleenen , waardoor z€ in flaat gefteld 
Wats 


GRONDEN DER AARDRVKSK. —= EN GEOGRAPH. ZAKS. _ 309 


worden, om de beoefening der Aardrykskunde, indien dezelve - 
hun byzonder behaagt, op eene geregelde wyze verder voort te 
zetten. — Als Oordeelkundige Onderwyzers van zulk foo:t 
van Schriften, met in agtneeming van de mindere of meerdere 
vatbaarheid, mitsgaders de gefchiktheid hunner Leerlingen, ge- 
bruik maaken’, kunnen ze zig een vry gunftigen uicflag van hunne 
poogingen belooven. Veelligt zou men hen, met betrekking tot 
dit onderwerp , niet ongegrond mogen raaden, dat zy deeze hunne 
onderwyzing nu en dan verleevendigden, met het bybrengen van 
etlyke aanmerkelyke voorvallen in die Gewesten, naar de vathbaar- 
heid hunner Leerlingen, om derzelver aandagt des te meer te ves- 
tigen; en hen tevens trapswyze {maak te doen krygen ín de Hi:ta- 
riekunde; om die voorts met de beoefening der Aardrykskunde te 
paaren. 








Proeven van Dichtkundige Letteroefeningen, over den finaak in de 
Poëzye, over den Abraham den Aartsvader van ARNOLD HOOGVLIETe 
Te Utr. by de Wed. J. van Schoonhoven, 1780. In gr. 870.381 bl. 


Hee men ook denken moge, over de onlangs uitgegeven Theorie 

van den Heere van Alphen, en met welk oog men 's mans ar- 
beid in dat vak ouk befchouwe; dit is onbetwistbaar, dat zy onze 
Natie oplettend gemaakt heeft op een onderwerp, misfchien te veel 
tot nog toe verwaarloosd, en zekerlyk van de uitgebreidfte nut- 
tigheid zo wel In het Zielkundige als in de beoefening der fraaie 
weten{chappen en kunften. Want, fchoon men voorlang reeds in 
onze Moedertaal verfchillende ftukken, den goeden finaak, het 
fchone in de Dichtkunst, en meer byzondere punten der Theore- 
tifche ffudie betreffende, zo wel in de Bydragen als anderzins, in 
het licht heeft zien verfchynen ;fchoon ovk de uitgefchreyen Prys- 
vragen der lofwaardige Nederlandfche Maatíchappy’ van Letter- 
kunde de aandacht derwaart gewend hebben: het is niet dan fints 
de uitgave van Riedels Samenftel , dat men een zIgemeen belang 
aan dezelve gehecht heeft. —- Het is hier de plaats niet, te on- 
derzoeken , of zulks aan eene byzondere behaaglykheid van fchryf- 
wyze, door welke die Schryver de dorre ftof: mocht hebben ge- 
weten te veraangenamen, en die dus den Lezer fmaak voor dezel- 
ve ingeboezemd mocht hebben; dan of het veeleer aan de onwaar- 
dige wyze op welke de Uitgever de Vaderlandfche Dichtkurst en 
Dichters behandelt, en die de gzvocligheid van de Natie moeten 
opwekken; of het aan het leerzame, dan of het aan het honende 
Van dat Werk zy toe te fchiyven: genoeg is het, langs dezen 
weg een heilzaam uitwerkfel te zien voortscbracht, dat vroeg of 
laat zynen invloed op de voorth:angfels onzer tegenwoordige @te 


„ vernuften openbaren zal. 


Het kon zyn, dat men aan dezelfde oirzaak ook de uitgaaf Jever 
X 5 Proe- 


31e PROEVEN 


Proeven van Dichtkundige Lesteroefeningen te danken had, en 
dat de TYeorie van van Alphen hier de eerfte aanleiding toe gaf. 
Op dien voet zouden wy dezen Schryver verplicht zyn voor *t beste 
werk, dat tot nog over die ftoffe in het Neêrduitsch het licht zict, 
en dat wy ons verplicht achten, der Natie aan te pryzen. Erva- 
renheid in het onderwerp, belezenheid (vooral in de werken der 
Modernen,) ooidzel, fmaak, en bedaardheid in t onderzoeken, 
ftralen alom in deze nafporingen door , en kenteekenen den Schryver „ 
die in dezen aart van Letterbeoefening (zo wy ons oordee! vry mo- 
gen melden) reeds meer in het licht verfchenen is. — Zyn werk 
is tweeledig: het eerfte gedeelte loupt over den fmaak in de Dicht- 
kunst, het tweede heftaat in eene uitvoerige befchouwing van 
Hoog vliets Abraham den Aartsvader. — In het eerfte wordt on- 
derzocht wat de fmaak eigenlyk zy, zo wel in de dingen van het _ 
vernuft als in het Phyfijche. Deszelfs trappen van fynheid, van 
juistheid, worden aangewezen; en men (poort na, hoe de goede 
{maak word’ veikregen, en a.ngekweekt. De byzondere finaken 
van verfchillenie Voiken, v:n byzondere perfanen, worden nage- 
gaan; de invloed der luchtsgefteitenis(en, der temperamenten op 
dezelven. Men onderzoekt wat de heerfchende fmaak onzer Natie 
zy, en wat hier uit af te leiden voor den Neêrlarndfchen Dichter ? 
De eifchen van den goeden (maak wor.!en met oordeel voorgedra- 
gen en toegepast: de zogenaamde falice (maken, die niet in de 
Natuur gegrond zyn, worden niet voorbygegaan. Een vergely- 
king tusfchen den Nederlandíchen {maak met die der vreemden 
brengt het gefchil over de meerderheid in de Poëzy tot zyne he- 
palingen. Ér wordt aangeioond ho: verkeerdelyk men hier over 
gevonnisd hebbe: en wat bun, die den palm aan de Buitenlanders 
toewyzen, nog te betoogen ftaa. Er wordt aangemerkt, hoe min 
oirfpronklyks er zy in de Tbeoretifche Schryveren, die men ons 
tot Leermeesters wil geven, en hoe hunne achting moet dalen , 
wanneer men onze thands verwaarlousde Juniusfen en Vosfiusfen 
gelezen heeft. —- Deze zyn de voorname punten, welke in de 
Proeve over den (maak verhandeld worden, hoewel niet volmaakt 
in deze orde. — De verhandeling van Hooevliets Abrahamheeft 
eene korte befchouwing van het Heldendicht aan het hoofd; en 
vergelykt het Dichtttuk daarmede, zv wel als met de verfcheidene 
Heldendichten der Ouden en Nieuweren, in 't algemeen en ftukse 
gewyze: met dat befluit, dat.ons Vaderland ook in het Heldene 
dicht niet voor onze Nabuuren behoeft te blozen : en opwekking 
om toch eens af te laten van „, vreemde {chryveis te pryzen, na- 
„ tevolgen, en te vertalen; maar de Natuur, en de oude Dich- 
„ters te beftudeeren. Dan, (zegt onze Authear) dan eerst en 
„ nooit anders zullen zy fchone ítukken voortbrengen,” en dit is 
‘de weg, de ecnige weg , dien de Dichters van onze zo wel als van 
andere Volken infloegeun, om den roei te behalen, dien zy ge- 
wonnen hebben. ’ 
Dit zal (vertrouwen wy) volftaan, om het Boekdeel,dat wy aan: 
kon- 


ee eee ae 
> 
. 


VAN DICHTE. LETTEROEFENINGEN. SI 


kaudigen, te doen kennen, en op zyn’ prys te doen (chatten. — 
Doch daar wy het aavpryzen, zou men tg verr’ gaan, indien men 
ons zonder eenige bepaling verftond, als mocht men dit werkje 
zonder dat oordeel van onder(cheiding gebruiken , waardoor men zyn 
toeftemming aan ’t gezag eens Schryvers weigert, om haar niet dan 
aan bewezen waarheden te fchenken. In tegendeel, de behoed- 
zaamheid tegen de ingewikkelde toeftemming is hier zo wel als el- 
ders noodzakelyk , en ook onze Schryver is geenzins' vry van 
misgrtepen, het zy in het verftand van een’ Schryver, het zy 
in het aannemen van eenige grondftellingen, het zy in de tnc- 
pasfing van zyne beginíe's , of 't afleiden van fommige gevolgen. 
Dus is het, by voorbeeld, dat hy (bladz. 61) Vondel klaarblykee 
Iyk niet verftaan heeft in de plaats, die hy g'spt: Dus is het, 
t hy een Bepaling van't Heldendicht naar willekeur ,en die hem 
betwist kan worden, aanneemt, zonder haar te betoogen: Dus, 
dat hy io Hoogvliets perfoonsverbeelding der Godiyke eigenfíchap- 
pen, (in welke de Dichter dezelven noodwendig moest afzonderen) 
die afzondering wraakt uic het Bovennatuurkundig beginfel van 
volftrekte overeenftemming in het volmaakte; t geen men hier 
tegen den Dichter niet bzhoorde te doen.gelden, als dic niet de 
Godheid, maar. zyne denkbeelden van de Godheid, affchildert , 
in welke denkbeelden, de afgetrokken eigenfchappen van 't God- 
delyk wezen niet alleen, in de afzonderlyke befchouwing, die 
famenftemwming ontbeeren, maar zelfs als tegen elkander ‘inloo- 
id, kunnen befchouwd worden, gelyk Rechtvaardigheid en 
mhartigheid, die, zo haast men haar afzanderlyk ‚met betrekking 

op het zondig menschdom, befchouwe, tegenftrydige denkbeelden 
opleveren. — - Tot hetzelfde mogen wy den gantíchen grondflug 
van zyne Proeve over Abraham den Aartsvader brengen, dien hy 
alle pooging doet om een Heldendicht te doen zyn: hoewel het 
bedenking lyd, of Hoogvliet-zelf zich wel voorgefteld hebbe met 
dit Werk een eigenlyk Heldendicht te leveren. Men zou dit in de 
daad kunnen ievoalikeren: en ’t koomt vry naturelyk voor, dat 
de Dichter niets meer bedoeld hebbe dan een’ aangefchakelden Le- 
vensloop van den Aaitsvader te fchryven, waar in men dierhalve 


de vereischten van 't Heldendicht niet meer recht heeft te vórde- : 


ren, dan (om een voorbeeld te ftellen) in Ovidius Metamorphofis, 
die zekerlyk geen eigenlyk Heldendicht is. En onze Schryver- 
zelf west de eenheid van *t Heldendicht er niet in te vinden, dan 
door haar in ‘s Aartsvaders geloof te zoeken, waar toe hy geen 
aanleiding hezft, dan een gedeelte eener tusíchenrede (die wen 
inter parenthefes zou kunnen ftcllen) in den aanhef van ’t werk. 


„… Nu maal ik (zegt de Dichter) den grooten Vader van de Vol- 
»… ken naar het leven. 


» Fe 's lust my, Abram op den togt naar Kanaän, 
» En naar Bgipte, en waar die goddelyke Man 
‚… Hem 








1% PROEVEN VAN DICHTK. LETTERORVENINGEN. 


‚‚ Heen zwerft op ‘$ hoog Bevel, te volgen op mijn fnaren 3 
s Zyn’ wondren omgang met de Godheid te openbaren : 

„ En, [in befpiegeling van zyn arLoove, hoop 

„ En zuivre Godsvrugt,] door zyn’ gantfchen levensloop 

„ Je zweven.” i 


Moet men in de daad de woorden niet uit huu verband rukken , om 
hier de befpiegeling van 's Aartsvyaders geloove voor het eenige, het 
ware doel des Dichters, te houden? Moet men uit deze woarden 
niet veel eer verftaan, dat dit doel beftaat in „Abraham te volgen, en 
door zyn’ gantfchen levensloop te zweven ? 

Wy wenschten ook dat de enkele vertalingen welke ons in dit 
Boekdeel voorkomen, beter uitgevoerd waren; vooral die uit 1o- 
MERUS, welke vry woordelyk zyn, doch zonder denkbeeld van 
het oirfprongklyk tegeven. En eindlyk,wy kunnen g_enzins ont- 
veizen, het onderfcheid dat er is tusfchen de twee verhandelio- 
gen over den Smaak en het Dichtftuk van Hoogvliet: zynde het 
laatfte (ondanks de veelvuldige fchone aanmerkingen die ouk daar 
ALOE) naauwlyks by het eerfte ftuk in waarde te verger 
yen. 





Zamenfpraaken van nIOGENEs van srNorpr. Uit een oud Hand- 
Jchrift. Naar t Hoogduitsch vertaald. Te Amfderdam by J. Walk 
darp. Jn o8avo 292 blads. 


p den naam van Diogenes, als ware het uit een oud Handíchrift 
oorfpronglyk ‚behelst dit Stukje eene geestig hekelende fcherts 
veeler zedelyke gehreken, die zo wel in de Eeuw van Diogenes 
plasts hadden, als ze thans in de Menschlyke zamenleeving voor- 
komen. Dezelve werdt ons hier medegedeeld, nu by wyze van 
verhaalen, dan by manier van zamenfpraaken, en ook wel onder 
* voorftellen van invallende bedenkingen, of eene foort van uitge- 
werkte vertoogen. En welken van deeze wegen de Schiyver ook 
infla, hy leide den geenen, die, hem gelieft te vergezellen, ge- 
oegzaam beftendig op paden, die men met aangenaamhe d bewan- 
delt. Gezond Verftand en Vernuft gaan hier bykans onafíicheidlyk 
hand aan hand; om den geenen, die hun gehoor willen verleenen , 
over 't algemeen te befchaaven; en wel byzonder hun onder 't 
oog te brengen, wat tot hun weezenlyk geluk dient, hoe men '& 
zelve dikwils op eene averechtíche wyze hejaagt, en wat men in- 
tegendeel, ter verkryginge van het waar geluk, in 't werk bchoor- 
de te ftellen. Zie hier, tot eene proeve van die natuur, 
evne Les vaor dezulken, die zeer veel over hebben ter voldoe- 
ninge hunner zinlyke vermaaken, en intus{chen zeer bekrompen 
zyn, omtrent hunnen Evenmensch. Eene zeer wel uitgevoeide 
en 





== nd 





DIOGENES VAN SINOPE, ZAMENSPRAAKEN. Ir 


en treffende Zedeles, niet flegts voor fchatryken , maar ook in't 
algemeen voor welgeftelde Burgeren, die zig maar al te veel aan 
 eerfte vergaapen, en daardoor, hoewel ze ‘er anderzins zelfs 
nog al een goed „hart toe hebben, buiten ftaat ftellen, om zig jee 
gens hunnen Naasten van hunnen Pligt te kwyten. 

Diogenes was, volgens een voorafgaand verhaal, tegenwoordig 
eweest op ecne plaats, daar de vermogende Chereà eene fchoone 
childery der Gratiën voor de (omme van' vier Attifche talenten (*) 

kogt. Het befteeden van zo veel gelds voor ééne (childery , hoe fraat 
ook uitgevoerd, kon de berispende aanmerking van Diogenes niek 
wel ontgaan; en deed hem, onder anderen, uitroepen: —_ 
‚„‚ vier talenten CHRREA! voor een enkele verlustiging van ‘t oog, 
„ die in weinig weken hare bevalligheden voor u zal verloren 
‚‚ hebben! hoe velen had gy met deze fom gelukkig kunnen maken 1” 
Vee'ligt egter was Diogenes wel dra met Chereä verzoend geweest, 
had die Rykaart vervolgens eene (oortgelyke of zelfs mindere fom= 
me, ten behoeve van ecnen ongelukkigen, overgehad; dan ziet, 
juist het tegendeel gebeurde eerstdaags. 

‚‚ Eenige tijd daar na, dus vervolgt Diogenes, kwam ik op een 
groot goed, 't welk deze Chereä aan de Corinthifche zee bezat , 
ik vond daar een zijner Pachters, een wakker oud man met grijze 
hairen, die treurig voor zijn deur zat, en zich de oogen afwisch- 
te, toen hij mij gewaar wierd. ik bad hemdatik mij naast hem mogt 
nederzetten, en vraagde hem naar de oorzaak zijner bedroeftheid. 
« ach, Vreemdeling, fprak hij, ik heb mijn Dochter verloren! — 
een kind van veertien jaren, het beste meisje dat onit geboren is, 
alle jonge luiden in de buurt zeiden, dat zij ene Oreäde (t)geleek, 
wanneer zij met andere meisjes van haren ouderdom ín den rei 
danste. — ik had mijn lust daaraan, haar te zien dansfen. — 
zo was voorheen hare moeder! — het was een goed meisje ; 
huisfelijk , arbeidzaam, door de beste moeder opgevoed —— ach! 
nu noem ík ha:r gelukkig, dat zij dezen gruweiijken dag niet be. 
leeft heeft. —- Zeerovers voerden mijn kind wech, daar het 
aan deez’ oever fchelpjes zogt, om een kleine grot in mijn tuin, 
waar in ik in de middaghitte te rusten plag, op te fieren,. 

„ Ik erkende den Vader in 't vuur dezer fchilderij; maar zijn 
dochter bad tienmaal minder beminnenswaardig kunnen zijn, als 
hij haar befchreef, zender dat ik minder aandeel aan zijn fmart 
genomen zoude hebben. 

… Arme Vader — riep ik; en droogde mijne oogen; — 
maar was ‘er dan geen middel, om uw dochter weder te bekoe 
men? was 't nict mogelijk haar vrij te kopen? 

« Ach! antwoordde hij zuchtende, ik beproefde alles. zij vor. 
derden twee talenten. het meisje is fchoon, zeiden zij; een Sa. 

ua 


C°) Ongeveer zooo Hollandfche Guldens. 
€ +) Eene Bergnimph. 





314 DIOGENES VAN SINOPE , ZAMENSPRAARER. 


trápe des groten Konings zou nog meer voor haar hetalen. ends 
het was mij onmogelijk, zelfs de helft dezer fom bij elkander te 
brengen. het verlangen om mijn kind weder te hebben, maakte mij 
onzinnig. in deze verwarring liep ik naar mijn Heer in Corínthen. 
hij is onafmetelijk rijk, dagt ik ; uwe tranen, uwe grijze hairen 
zullen hem vermurwen. hoe dikwils geeft hij twee talenten uit om 
zich zelf een voorbijgaand vermaak aan te doen! misíchien beweegt 
gij hem, dat hij zich * vergenoegen aandoet, even zo veel te 
doen, om cen ouden Vader zijn kind, de enige vreugde zijns 
ouderdoms, weder te fchenken. —- ik wierp mij voor zijne 
voeten maar alles was vergeefsch.. — — ik mogt beter op mijn 
dochter acht gegeven hebben, fprak hij. —- het doorboorde mij 
* hart, toen hij 't zeide — en met welk eene koelheidt — 
Ìk kan ‘er niet aan denken! —- “ de oude man weende toen 
hij ’t mij vertelde, en ik, — het verfcheelde weinig, dat ik 
niet, als Ajax Oiïleus zoon, aangevangen had te raazen. ik ver- 
vloekte, in de eerfte drift, den cerften, die oîit gefchilderd had, 
en alle fchilders, zijne navolgers, en al die tot hun gild beho- 
ren, zelf den verfvrijvers niet uitgezondert. 
. „Loen ik.weder alleen was, en mijn bloed zich weder ver- 
koelt had. veranderde mijn toorn tegen den rijken zich in me- 
delijden. ik bejammerde, dat, even dut, wat hen gelukkig kon 
maken, hen voor dat goddelijk vergenoegen , om goed te doen, 
onvatbaar maakt. arme menfchen! zij hebben zo veel behoefte ; 
hunne zinnen, hun inbeelding, hunne driften, hunne grillen, 
hun gemak, hun iedelbeid, — hebben zo veel cisíchen t@ 
doen , dat hen voor de eisfchen der menfchelifkheid niets overig blijft. 
‚Hoe gaarne wilde ik u uwe paleizen, tuinen , fchilderijen , fta- 
tuën, goud, zilver, elpenbeen, uwe gastmalen, concerten, 
fchouwfpelen, dansferinnen, aapen en papegaïen gunnen, 
wanneer het maar van mij afhing daaraan niet te denken, ‘dat 
tiendaizend (chepzels van uw geflacht niets hebben, waarmede 
zij zich tegen de beledigingen des weders, en der onvriendelijke 
jaargetijden, befchermen kunnen ; — terwijl gij in marmere paleí- 
zen woont, niets hebben, waarmede zij hunne naaktheid bedek- 
ken; — terwijl uwe (laven in prachtige licverijen glinfteren, 
niet genoeg hebben om zich te verzadigen ; — terwijl gij in één 
gastrnaal den wekelijkfchen onderhoud van duizenden verflind. 
== ik haat het, deze gedachten voort te zetten. ik vrees, ik 
fpeel mijn lied vaar dove toehoorderen; —- maar, wat Zoude ik 
piet doen, wanneer ik hopen kon, van ieder honderd uwsgelij 
ken — een Eenigen tot menfchelijkheid te bekeeren !” 





_Schert- 


edn antemmmmnm emme mome 


Ld 


Y. G. KRUGER, SCHERTSENDE EN WYSGEERIOE DROOMEN. 318 





Schertfende en Wysgeerige Droomen, in eene vermaakelyke trant 

chreeven. Door j. a. Kruoen. Uit hes Hoogduitsch vertaald. 

erfte Deel. Eerfie Stuk. In 's Gravenhage by J. du Mee, JZ. 
1780. In groot olavo 64 blads. 


Order deezen titel levert men ons eene reeks van Vertellingen , 
die meerendeels reeds van ouden datum zijn, of ten minfte 
van dien aart, dat foortgelijken hier te Lande al vroeger door de 
drukpers en vertellende gezel{chappen zo gemeen gemaakt zyn, dat 
ze niet meer uitlokken. Men noemt ze /chertfende en wysgeerige 
droomen ;, maar ze behelzen bykans geene trekken, die eene gees- 
tige fchertfery of vernuftige wysgcerte aanduiden. Tot 
een voorbeeld diene, de volgende droom, nopens de eigenfchap 
van ’t gerugt, dat by voortgang tocneemt. Fama vires acquiris 
eundo. | 
‚„‚ Ik bevond my, zegt de Autheur, na myne gedachten in Sie 
berien. De bevelhebber van een zeeker land had bevolen, dat 
men eenen fneeuwbal, vyf uuren ver, moest voortrollen, om te 
zien, hoe groot hy dan worden zou. In den beginne had men 
daartoe maar éénen mensch nodig; doch door de fneeuw , welke 
daaraan bleef hangen, groeide dezelve zodanig aan, dat hy naauw- 
Iyxs door hondert menífchen van zyne plaats kon gebragt worden. 
Inwooners van het land verfchrikten over deezen (neeuwberg, 
en vroegen wet dit zou beduiden? Ik antwoordde: het ís een 
{neeuwbal, welke de nabuurige volkeren gemaakt, en hier hebben 
laaten brengen. Terftond kwam al het volk daar ter plaatfe te fa- 
men, En de oudfte onder hen zeide; klimt eens met uwe gedach- 
ten van de grootte des fneeuwbals op, tot de hand, die hem ge- 
maakt heeft. Gewisfelyk zal zulk een mensch met zyne voetzoole 
ons gantíche Dorp bedekken; en ik fidder, als ik ‘er aan denk , 
dat ‘er alle oogenblikken een komen kan, om zynen fneeuwbal te 
rug te haalen: laat ons dierhalven vluchten, eer wy vertrapt wore 
den. Hy bad naauwlyks dit gezegt, of het gantfche dorp was zon- 
der irswooners.” — Indien men voortgaat metde uitgave van dit 
Gefchrift, dat ook eenigermaate gelykt naar een rollenden fneeuw- 
bal, die ‘alles, wat hem in den weg ontmoette, aan zig gehegt 
heeft, zal men wél doen, als men oordeelkundig het goede uitkiest - 
en 't overige weg laat. * 





‚ Oert- 








216 : OOSTINDISCH VLOEIPAPIER. 





Oostindies Vloeipapier. Een Samenfpraak tusfchen een Koopman ek 
een Rentenier, of flerke uitbeelding van de verregaande dwaasheid 
der Ryken în ons Land, die, betoverd door waan van hooge In- 
srest, hun capitaal waagen , tot fiyving der Engelfen , ten nadeel 
van het Vaderland, en bekommering van 's Lands wysze en gt- 
trouwe Vaderen. 

onplielen en Renteniers verfchillen in de tegenwoordige om 

ftandigheden , vooral met betrekking tot de Engelfche Fond- 
fen magtig veel in hunne denkwyze; en overeenkomftig daarmee 
de is deeze Samenfpraak ingerigt; welke, zo ze al niet vak 
ftrekt overtuigend zy, ten minfte lesfen van voorzigtigbeid in- 
boezemt. De Koopman tragt den Rentenier over te haalen, om 
hem, ter voortzettinge van zynen handel, eene fomme gelds op 
te fchieten; doch de Rentenier vindt den Handel te wisfelval- 
lig, om zyn geld op die manier uit te zetten. By den voort- 

g van 't Gefprek komen ze tot de Engelfehe Fondfen, op 

welken de Rentenier nog een goed vertrouwen heeft, en di? 
de Koopman ín tegendeel ats zeer wankelende, ja fterk geheel 
ten val neigende, befchouwt. Wel byzonder is de Rentenier 
geer in zyn fchik, dat het bem gelukt zy in te fchryven, in de 
opneeming van de twaalf Millioenen Ponden, waarvan de Oost- 
indifche: Compagnie den Intrest, tegen vyf perCent. zal be:aa 
len; en de. Koopman ziet juist deeze uitvinding, am de Hollan- 
ders op nieuw te lokken, en hun Capitaal nog meer in Enge- 
land te brengen, als ten hoogfte gevaarlyk aan. In de redewis- 
feling daarover gehouden is de Koopman, overeenkamftig mét 
het oogmerk van dit Gefchrift, ver boven den Rentenier; dan 
de redeneeringen van den Koopman kunnen egter het vertrou: 
wen van den Rentenier, fchoon ze 't eenigzins verzwakkeu, 
piet geheel verbreeken; dit geeft hem ten laacfte aanleiding om 
naar zyn Kabinet te gaan, ten einde den Koopman die Inftru- 
merten te laaten zien, om hem van derzelver dugtigheid te 
overtuigen, en dus te toonen, dat hy geen rede hebbe, om 
desaangaande te vreezen. Dan ziet, dezelvén openende ontdekt 
hy, » dat zyne Inítrumenten OO8T-INDIES PAPIER zyn, t 
„ welk zo vloeibaar is, dat 'er geen fchakel van.Rede uit kunne 
„ geleezen worden.” Zulks ontzet den Rentenier, en by onge- 
luk geraaken zyne handen in eene geweldige beeving, die ten 
gevolge heeft, dat het Vloeibaar in flarde (cheure; het welk 
hem als raadeloos maakt. In die omftandigheden vindt de Koop- 
man niets raadzaamer, dan hem eene goede dofis Franfche Bran. 
dewyn en Engelíche Ail, die by de hand was, in te gceven, 
om hem in een (ucs te doen vallen, en zyn verdriet door es 
ne fluimering te laaten verzagten. 





AL GEMEEN E 
VADERLANDSCHE 


LETTER-OEFENINGEN. 





De Charakterkunde van den Bybel, door A. H. NIEMEIJER , 
Leeraar der Wiysbegeerte, enz. te Halle. Uit het Hoog- 
dustsch vertaald. Ferfte Deel. Tweede ftuk. Te Amfterdam , 
hy J. Dólt, 1779. Behalven de Bladwyzers 334 bladz. « 
in gr oCtavo. 


Neer den leerzamen aenleg , en de oordeelkundige uit- 
voering van dit Werk, waervan wy onlangs een 
uoftig verflag gegeven hebben (*), toen wy 't eeríte 
fluk onder handen hadden, fchikt zich ook dic tweede 
in alle deelen. Het vangt, in agtervolging van de voor- 
geftelde befchouwing der Aertsvaderlyke Famille van 
Facob ‚aen met de Gefchiedenis van Jofeph en zyne Broe. 
ders ; welk opne Ne voorval den Hoogleeraer ene ver. 
fcheidenheid van charakters‘aen de hand geeft, die hy 
mec veel juistheid ontvouwt. Wel byzonder vestigt hy 
het oog op Jofeph als de Hoofdperfonadje in dezen ; dien 
hy eerst in zynen lagen ftaet, vervolgens als Regent en 
eindelyk als zoon en Broeder befchouwt; waerop hy, 
de gegeven trekken te zamen voegende , ons dit af beelde 
zel van ’s Mans charakter voor oogen ftelt. 

‚… Jofeph is van zynen- Vader in den Godsdienst van 
Abraham opgevoed. De indrukfelen, welken hy op zyn 
gemoed gemaakt heeft, moeten zeer fterk geweest zyn, 
nadien hy zelfs in een vreemd land , onder de pracht van 
het hofleven , denzelven met eene onverleidbaare vastig- 
heid van ziel alleen getrouw blyfc. Het Charaktermaatige 
by hem, ten aanzien van den Godsdienst , is eene fterke 
overtuiging van den pligt; om voor cop te wandelen, 
en om zynent wil in geene zonde te bewilligen ; een le- 
vendig geloof in de voorzienigheid, by de geringfte om- 
ftandigheden des levens; en in de zekerheid van ar 


(*) Zie Algem. Lesteroef. L. D. bl, 263. 
Il. DEEL. ALG, LETT, NO. 8. Y 





318 . A. MH. NIEMEIJER 


beloften. Dit laatfte is „ten aanzien van de beloofde be. 
zitting van ’t land Canaan, by hem dubbel aanmerkelyk , 
dewyì hy naar allen fchyn moest vermoeden, dat het 
lor van zyne Familie nu eens bepaald zoude zyn ; dat zy in 
dit land haaren vasten zetel nemen, en van tyd tot tyd 
van het omzwervende leven , in een land ,het welk reeds 
zeer befchaafd was, ontwend zoude worden. Nog meer ! 
Jofph onderfcheidt zich door de kennis dezer waarheid : 
‚, God is de wreeker van het kwaade,” niet weinig van 
xyne tydgenooten. Te vooren vindt men hier van nog 
weinige fpooren, en: nogthans was dit doorzicht onein- 
dig gewichtig, met opzicht tot veele andere kundighe- 
den, welke daarmede in een nader ern verder verftand 
ftonden. | 

», Zyn verftand is ryp in den vroegen ouderdom, be- 
kwaam tot overdenken, tot ontwikkelen, tot befchous 
werp, tot het maaken van fchikkingen, tot eene felle 
vertegenwoordiging van een plan. In zyne verrigtingen 
js hy fchielyk, maar niet zonder overleg ; ftout, maar 
niet vermetel; groot, maar niet trotsch; edelmoedig „ 
maar zonder uiterlyke vertooning. Menschlievendheid 
en goedhartigheid is de ziel van zyne daaden. Tegen+ 
woordigheid van geest, eene onverzettelyke beftendig. 
heid , kloekmoedigheid , lust tot ondernceming, zyn de 
blinkende trekken van zyn Charakter ! Eene vry- 





heid, welke zich door niets laat onderdrukken; een in-. 


wendig gevoel, om ook als flaaf niet gelyk een flaaf te 
handelen ; eene begaafdheid om zich bemind te maaken 
zonder laaggeestigheid; eene hebbelykheid, om even zo 
goed te gehoorzaamen als te gebieden, een bemind knecht 
en een aangebeden vorst te zyri;in ’t kort in alle omftan- 
digheden zich te fchikken , zonder dwang, zónder ver- 
Joogchening van zyn eigen Charakter. | 

‚‚ Eindelyk hy is een teêrgevoelig man, nooit 
wreed , nooit wraakzuchtig, bereidvaardig tot vergee. 
ven, warm in de liefde, ten uiterfte mededoogend en 
tederharcig jegens treurigen ‚en in een hoogen graad rechte 





‚vaardig. | 


…‚ Zullen wy dit'alles nog korter zeggen , dan zyn de 
hoofdrrekkèn van zyn beeld dceze: verftandige vroom. 
heid , fchielyk begrypende, doorziende, beflui- 
tende wysheid, — nooit in, eenig geval onderdrukt 
of geftremd gevoel van menfchclykheid, — ier 

ze i 








hand 


CHARACTERKUNDE qIg 





heid van ziel, fterkte van geest en edelmoedig- 
heid van hart”. | 

Op deze charaktermatige befchouwing der Gefchiede. 
nisfe van Jofeph , welke doorvlochten is met verfcheiden 
ophelderingen van de zelve, en die den Hoogleeraer tot 
het einde van ’t eerfte Boek van Mozes brengt, laet de 
Hoogleeraer verder volgen enige oordeelkundige aenmer= 
kingen over dat gewigtig ftuk der Oudheid. Dezelven . 
gaen , buiten het geen het algemeene betreft , wel inzon- 
heid over dat Boek, Genefis genaamd, zo als men ’er in 
ontdekt de bewaerplaets der aeloude zeden, wel. 
ken onder de menfchen ‚of althans onder enkele volken , 
algemeen zyn geworden: — de gefchiedenis van ’s 
soenfchen opvoeding in de eerfte eeuwen: —- de ge. 
fchiedenis van den oudften Godsdienst; en eiudelyk de 
gefchiedenis van het zedelyk verderf. - 

De Hoogleeraer deze byzonderheden, als zeer charac- 
termatige eigenfchappen van dit Gefchrift, met oplet- 
tendheid pagegaen en duidelyk ontvouwd hebbende, 
hecht daeraen vervolgens zyne proeven, nopens het 
charactermatige in het Boek Job. Zyn Ed. voegt de over.= 
weging van dit Gefchrift , naest die van het Boek Genefis, 
om dat hy het hier eerstgemelde als een Gefchrife van 
zeer vroegen datum befchouwt. Het ftaet genaegzaem 
by hem vast, dar het gefchreven is vóór de afkondiging 
der Israelicifche Wet, ja waerfchynlyk niet lange na den 
tyd van Abraham, en veelligt wel door iemand uiet het 

uis van Nahor (*), één van Abrahams broederen. Ene 
ftelling , die hy zo aennemelyk voordraegt, en zo wel 
terfterkt, dat ze niet minder te agten zy, dan vele an- 
dere gisfingen der Geleerden, over den lehryver en den 
tyd der vervaerdiginge van dit Gefchrift, Wyders 
verledigt zich onze Autheur. om te toonen, dat men, op 
goeden grond, dit Boek mag aepmerken als ecn Dichtítuk, 
‘t welk een leerryk verdichtfel behelst; waarin de heie 
lige Dichter „door gefchiedenisfen en redevoeringen van 

zy- 

(*®) Dewyl 'er Gen. XXXL. 53. gefproken wordt van den Ged Abra- 
hamsen den God Nahers,zo mag men, volgens den Hoogleeraer , ver- 
moeden, dat ook MNahor, met ene nadere openbaring der Godheid 
verwaerdigd was;en 't is des te minder vreemd,te denken, dat ‘er 
onder zyn nakomelingfahap iemand gevonden werd, die, bezield 
van den Gadiyken Geest, dit the van alle ledere -zong, 

2 








320 A. H. NIEMEIJER CHARACTERKUNDE. 


zyne eigen vinding, zynen Lezeren meer dan éne gewig. 
tige waerheid van den Godsdienst heeft willen inprenten, 
Op dit denkbeeld, dat hier in een vry gunftig licht ge 
fteld word, grond de Hoogleeraer verder ene oordeel 
kundige overweging van dit Boek, als een Gedicht be- 
{chouwd. In dit gedeelte zyner Proeven yestigt hy on. 
ze aendaclhit , op het Hoofddenkbeeld , op de fchikking, 
op de Behandeling, op de Gedachten en de Tael des 
Dichters ; mitsgaders op zommige uitftekende eigenfchap- 
pen in de befchryvingen en de gedachten van den Dich- 
ter; vooral op zulken, die zich in een hoogen trap cha« 
ractermatig voordoen. Zulks leid hem, op de overwe- 
ging der fraeiheid van die Dichcftuk , voorts ter befchou- 
winge van de Characters der Perfoonen, welken hier 
fprekendg of handelende ingevoerd worden. En ten 
lactfte brengt zyn Ed. ons nog beknoptlyk onder het 
oog, het geen wy uit dit Dichtftuk leeren, betreffende 
den Godsdienst, de zedeleer en andere kundigheden van 
deszelfs Opfteller. Uit welk alles de Hoogleeraer ten 
befluite afleid, ,, dat dit boek meer verdientonderzocht 
‚‚ en gewaardcerd te worden; dan men gemeenlyk doet ; 
, En dat de zeer gewigtige inhoud, de menigte merk. 
‚‚ waardigheden in het zelve, wel de. moeite beloonen, 
‚; die het zekerlyk kost „om het zelve wel te leeren ver. 
‚ ftaan, en met fmaak te leezen.” —- Des Autheurs 
opmerkingen, daeromtrent, in dit ftuk medegedeeld, 
kunnen desaengaende tot ene goede handleiding dienen ; 
gemerkt ze op zyne gronden, en zelfs buiten dat over 
“algemeen ,daedlyk ter ophelderinge van verfcheiden by- 
zonderheden ftrekken, 





Dadelyke Godgeleerdheid , door A. Puur, Predikant te Am- 
flerdam. Eerfte Stuk. Te Amfterdam by |. ten Houten, 
P. Schouten en |. Wesfing Wz. 1780. Behalven het 
Voorwerk 255 bladz. in gr. o&avò. 


° 't kenlyke van den Godsdienst verbind zich onaf- 
fcheidlyk het betrachtlyke; indien gy deeze dingen 
sweet, is de tael van onzen Hemelfchen Leermeester, Joh. 
XIII. ‘17, zalig zyt gy, zo gy dezelven doet ; en des hecht 
de Eerwaerde Byurt zeer gepast , aen zyne ml 

En 


A. BUURT , DADELYKE CODGELEERDHEID, 321 


Befchóuweride, in dezen de Dadelyke Godgeleerdheid; wel. 
ke laecfte hy op ene foortgelyhe wyze áls de eeríte ont- 
vouwt. Het zyn dus twee aen elkander verknochte Wer- 
ken, die volkomen by elkander voegen; waerom zyn 
Eerwaerde zich ook met recht in dit laecfte allerwegen 
op ’t eerfte beroept , in zo verre de aldaer betoogde ftel. 
lingen hier weder te {tade komen ; weshalven zy die het 
woorgaende bezitten, en zich dezen leertrant cigen ge- 
maekt hebben, ook dic volgende met vrucht kunnen ge- 
bruiken. 

Zyn Eerwaerde ftelt ons dit zyn Werk als tweeledig 
voor. Het eerfte gedeelte behelst ene ontvouwing van 
de Dadelyke Godgeleerdheid én '$ gemeen, en derzelver 
Bronnen. Het tweede is verder gefchikt tot ene voor- 
dragt van de Dadelyke Godgeleerdheid, meer in *t byzon- 
der. Op de Overweeging van ’t eerfte, dat beknoptlyk 
in weinig bladzyden afgehandeld word, volgt. de tweede 
Verhandeling ; waerin zyn Eerwaerde zich verledigt , om, 
eerstlyk, den Mensch te befchouwen , als het onderwerp 
verplicht om Gode te behagen; en voorts na te gaen, de by- 
zondere plichten der Menfchen, naer den verfchillenden flaet , 
in welken God hen op Aerde gefteld heeft. Ter onderfchei- 
denlyker ontvouwinge van dit eerfte deel dezer tweede 
Verhandelinge, bepaelt zich onze Leeraer, om (1.) den 
Mensch als Mensch te befchouwen; voorts (2.) zyn zede. 
dyk beftaen en gedrag, zo voor als na den val te overwe- 
gen; en te gelyk na te gaen, wat de gevallen mensch te be- 
grachten hebbe, om herfleld te worden: en eindelyk, te 
handelen over ’£ beftaen en 't gedrag der herftelde menfchen. 
Het eerfte point maekt een Hoofdítuk op zich zelve; 
maer het tweede fplitst zich in cniga onderdeelen; van 
waer. het tweede gaet over ’s Menfchen zedelyk beftaan 
voor den val, en hert derde , over het zelve na den yal ; dus 
ver gaet het ecrfte Stuk van dit Werk, dat nu het licht 
ziet. Hierop ftaet in het vierde Hoofdítuk te volgen, 
ene nadere befchouwing van ‘s Menfchen gedrag na den 
yal, en in het vyfde de overweging van °t geen de geval- 
len mensch te betrachten hebbe, om herfteld te worden. O 
de overweging hier van zal zyn Eerwaerde her derde 
voorgeftelde point verhandelen; en verder voortgaen, 
sot de befchouwing der byzondere plichten, waer toe 
het tweede gedeelte dezer tweede Verhandelinge gefchike 
is, —_— Rakende de onge, naer welke zyn Kerwaprde 

£3 dit 


t 


829 A. BUURT 


‘die alles ingericht heeft, dezelve ftemt, gelyk hy ons 
in zyne Voorreden aenduid , merkelyk overeen met die, 
dewelke men in het aanleeren der Geneeskunde, of in 
hect handelen over dezelve, met vrugt gebruiken kan, 
Van daer behelst het eerfte der opgenoemde Hoofdftuk. 
ken ene foort van Phyfiologie, of de kennis van ’t men- 
fchelyk geftel en deszelfs werkingen: het tweede Hoofd. 
ftuk enefoort van Hygiene , of de kennis van den waren 
aert der gezondheid ; ed derde en vierde Hoofdítuk ene 
foort van Nofologie of Pathologie „of de kennis der onge» 
fteldheden , benevens derzelver oorzaken en tekenen : en 
’« vyfde Hoofdftuk ene foort van Therapie ,of de keanis 
van ’t geen dienen kan, om ongefteldheden voor te ko- 
men, te genezen en te verzagten. Om den Le- 
zer een voorbeeld van die fchikking onder ’t oog te 
brengen, zo ver dit Stuk loopt, zullen wy hier nog me- 
dedeelen ‘t geen de Eerwaerde Buurt nopens de Tempe. 
ramenten in opmerking genomen heeft. Dat men, 
als Phvfiologist, in de overweging van iemands witwends- 








ge gedrag , op de werking van zynen geest en lichaam bei- 


den hebben te letten, onderftelt zyn Eerwaerde als bee 
kend. 
‚„ Doch zo bekend is het niet by'allen, (vervolgt 
ny B 57--60,) wat' ons de Wysgeerte leert van het 
verfchil, onder de menfchen, ten opzigte van hunne 
Natuurlyke geaartheden. Niettemin is dit een ftuk van 
de grootfte aangelegenheid , om ons zelfs en anderen te 
leeren kennen, naar geest en lighaam met voordeel te 
beftieren, enz. De reden, waarom ik 'er juist hier van 
fpreek, is dat het lighaam enen allergrootften invloed 
heeft op dit verfchil van ‘onze gemoeds geaartheden,of 
temperamenten: welk laatfte woord een foort van burger- 
regt heeft verkregen. 

fen brengt de temperamenten tot vier hoof dfoorten , wan. 
neer men ze als onvermengd befchouwt. Het éne is het 
droef geestige of zwartgallige (temperamentum Melancholicum.) 
Een ander noemt men het galagtige (Cholericum) : en de 
twee overige het bloedryke (zo vertaalt men in dit gc- 
val ’t woord Sanguineum); en het flymagtige (Phlegma- 
ticum. 
‚, Dewyl men,door de Scheikunde, in ’t bloed van alle 
menfchen, de oke, het zout, de vaste aarde, nevens de 


wateragtige deelen, waar uit het beftaat, niet op denzel- 
ven 


—e 


dd 


DADELYKE GODGRELEERDHEID. ans 


ven voet Onder één vermengd, ontdekt; en de onder- 
vinding leert, hoe de bloedvaten by allen geenzins van de. 
zelve groatte zyn; noch de pelsflagen , alles voor ’t ove. 
rige gelyk gefteld, even fterk;: denke men, en niet zon. 
der reden, dat ook hierin de oorzaak van ’t verfchil der 
temperamenten gezogt moet worden, Geen wonder dan, 
daar de jaren zeer grote veranderingen in onze lighamen 
maken, dat met dezelve onze geaartheid (ons humeur) 
ook grote veranderingen ondergaat. 

‚> Men weet wyders, uit het voorgaande , dat al het 
ware goed inderdaad voordelig is, en tot vermaak en eer 
verftrekt, dat men, van ’t geen waarlyk quaad is, juist 
het tegendeel moet getuigen ; en dat het fchyngoed , nevens 
“ gene wy verkeerdelyk voor quaad houden , zig vermomt , 
of van ons: vermomd wordt, in de gedaante van het 
ware goed of quaad ; waar door de voorwerpen in ver{chil- 
lende verfchieten voorkomen, dat verandering in de 
hartstogten verwekt. Dit nu kan met voordeel by de 
overweginge der temperamenten in aanmerking genomen 
worden. De zwartgallige fchynt het meest door de vere 
tegenwoordiging van ’c voordelige , en ’t fchadebyke te wor- 
den gecroffen. De galagtige, door ’t geen hem voorkomt 
tot eer of fchande te (trekken;5 en de bloedryke door ’t 
gene hy denkt vermaaklyk of verdrietig te zyn. 

‚> Niemand is 'er, by wien geen mengeling van tempe. 
ramenten plaats heeft ; fchoon ’er daergaans één van die 
by hem over de andere heerfche. Van de verfchillende 
mengelingen der drie’ eerstgenoemden , zie onder anderen 
BEINEcCij Elementa Phil. ration. et moralis , P. IL C. 1. 
S8. II (*). Het flymagtige rekent men meer gefchike 
om de andere, wel of kwalyk, te vertragen, dan om 
iemand zig ergens toe te doen bepalen (}).” ie 

an- 


% Om hier benevens, daer men inzonderheid voor Neder- 
dutfche Lezers fchryft, ene Nederlandfche Verhandeling over dit 
geheele onderwerp aen te halen, die der lezinge overwaerdig is, 
wyzen wy onze Lezers tot de voortreflyke Zedekundige Brieven, 
ever het Geluk, gedrukt in ’s Hage by N. v. Daalen, 1772. Zie 
aldaar den XVI Brief, of het VII Stukje. 

„ (t) Schoon ‘er een onnoemelyk onderfcheid van teuperamen- 
ten, wit de verfchillende mengelinge van dezelve, wordt geboren: 
kan men egter de hoofdvermenging:n tot een zeker getal brengen. 
Dit gefchied: niet van allen op dezelve wyze:en zommigen ghie 

Y 4 ea 


324 | A. BUURT 


Wanneer wv deze Phyfologifche befchouwing achter- 
volgen in de Hygiene, dan bezeffen we, gelyk de Eer- 
waerde Buurt ons $ 123 verder leert, ,‚ dat men in de 

eaartheden of temperamenten van’ onzondige menfchen;, 

dat zyn dan zulken die in een volkomen zedelyken wel- 

ftand zyn,} geen verfchil van dien aart moet zoeken , 
dat het enig zedelyk gebrek by den énen of den anderen 
zoude ónderftellen: maar wel in zekere gefteldheden , 
waar in hunne byzondere kunne , te en wat dies 
meer is , enig onderfcheid toeliet, of zelf eischte.” — 
Gaen we hier op voort, en befchouwen wy integendeel 
zondige menfchen, die zedelyk ongefteld zyn, dan komt 
de Nofologie of Pathologie in aenmerking, waeromtrent 
zyn Ed. ons $ 218—222. het volgende voordraegt. 

‚> Staan wy by de .geaartheden of temperamenten der on- 
bekeerden (til: hier ontdekt zig ene zeer grote verfchei- 
denheid. Daarop oogden wy voornamelyk, S. 57-60. 
En ieder, die maar een weinig weet, hoe het met het 

evallen menschdom is gelegen , zal gaarn toeftemmen ,dat 

et verfchil der geaartheden thans onbegrypelyk groter 
is, en in vele opzigten van ene gantsch andere Be 
eid, 


len lets in hunne verdelinge, dat my, wegens zyne ongegrond- 
heid, en de nadelige gevolgen van dergelyke ftellingen, geenzins 
gevalt. Ik heb hier in ’t hyzonder myn oog op 't geen ik by j. r. 
BUDDEUS Îces, in zyne El:m, Philof. inftruê. F. 1. f. 244 et feqg. 
Hy telt daar zeven temperamenten op, die hy de voornaarmfte noemt : 
te weten de vier hoof dfoorsen; en drie ‚ die hy voor de meestuit- 
ftekende hoofdvermengingen wil hebben aangezien. De drie Inatften 
zyn by hem het Melancholico-cholericum; Cholerico-fanguineum, 
en Sanguineo-phlegmaticum. Hoe men dit te verftaan hebbe, is - 
uit het bovengezegde niet moeijelyk na te gaan. De Heer Buddeus 
merkt wyders aan, hoe het getal der voornaamfte temperamenten 
met dat der Planeten, naar de oude wyze geteld, ove: een{temt; 
en dat ‘er tusfchen Saturnus, en het zwartgallige temperament e€- 
nige overeenkomst gevonden wordt; gelyk ook tusfchen jvpier 
en het Melancholico-cholericum; tusfchen Mars en het gelagtigs 
tusfchen de Zon en het Cholerico-fanguineum; tusfchen Mercurius 
en het bloedryke ; tusfchen Venus en het Sanguineo-phlegmaticum ; 
en eindelyk tusfchen de Maan en het flymagtige. 't Gen: de ge- 
melde Schryver, en anderen met hem, van den snvloed der Plane- 
ten op onze geaartheden en lotgevallen ftellen, en uit de opgegerve 
ingebeelde overeenftemmingen wilien aficiden, moet, duukt my, 
een groot vooroordeel tegen hun gevoelen baren.” 


PS 


DADELYKE GODGELEERDHEID. 525 


heid, dan dat ,’t gene wy erkenden in den ftaat der regt. 
heid te hebben plaats gehad. S. 123. 

‚‚ Laat ons ook een weinig herdenken het boven ge. 
zegde over de verfchillende' verfchieten, waarin men hee 
goede en het quade kan befchouwen; en onze aanmerkin= 
gen overde driederlei hoofdhegeerlykheden,S. 184—187 (*). 
Doet men dat met de vereischte oplettendheid; en heetc 
men enige onderfcheiden kennis van zyn eigen tempera- 
ment, en van de temperamenten van anderen: men moet 
overtuigd zyn, hoe wy in ’t voorgaande fterker hadden 
kunnen fpreken , en ftellig zeggen ‚dat de Melancholiken ’c 
meest door de vercegenwoordiging van 't voordelige en 
Jchadelyke , of 't gene daar den fchyn van heeft, worden 
getratten; de Choleriken door ‘ct gene hun voorkomt tot 
eer 


(*) Het voorgeftelde in de aengehaelde paragraphen komt hoofd- 
zaeklyk hier op uit. —- Het fchyngoed komt meermaels onder de 
bedrieglyke gedaante van bet ware geed voor , als ware het voordeelig 
en als ftrekte het tot vermaek en eer; en dit veroorzaekt by den 
zondaer, die drieërleie begeerlykheden, waer van 1 Joh. II. 16 
melding gemaekt word. Volgens den Eerwaerden Buurt is de 
begeerlykheid des vleefches, „, de wellust, waardoor men op ene 
»„, Onbehoorlyke wyze geneigd is tot vermaken, die in 't vleesch 
‚> genoten worden, die men ook wel dierlyke vermaken noemt.” 
De begeerlykheid der oogen, in de tweede plaetze genoemd, is , 
„ de hebzugt, beftaande in de onbehoorlyke neiging tot het 
» zigtbaare íchyngoed,zo als dat „onder de gedaante van voordelig 
»„ te zyn, voorkomt.” En de grootschheid des'kvens eindelyk is, 
‚„ de valfche eerzucht of hoogmoed; die ondeugd, welke men in 
» zyne levenswyze dost blyken, waardoor men van zyne vermo- 
» gens, zyn regt, en 't geluk van zynen ftaat, dwaaslyk (of tegen 
»„ de waarheid aan) verheven gedagten maakt, en naar die gedagten 
»s zyn gedrag inrigt.” Omtrent alle dezen merkt zyn Ed. ten laefte 

ger, dat die begeerlykheden hare trappen hebben. 

„ (1) Zomtyds wordt de verkeerde begeerte reeds van den aanvang 
» aan tegengegaan en overwonnen. (2.) Zomtyds durft de mensch 
» wel niet vastftellen aan de begeerlykheid den teugel te zullen 
‚> vieren; om dat hy begrypt dat zyne belangens het tegendeel 
» vorderen: doch hy denkt, by herhalingen, met vermaak ann de 
»„ geriefde zonde. (3.) Verder gaat het, wanneer men begint te 
» overwegen, of m.n bot de uitvoering, van 't gene men verlangt, 
» zoude kunn n komen. (4-) Hierop volgt dan veeltyds het bepaalde 
» voornemen om aan zyne begeerlykheid te voldoen, enz. 
» Over dit en andere ftukken, de quade begeerlykheid betreffende, 
‚ handelt de leer viTainca, Oof. Sacr. L. IL. C. VlXl." 


Ys 


326 E A. BUURT 


eer of fchande te ftrekken; en de Bloedryken (Sanguênei) 
door ’t gene zy denken vermaaklyk of verdrietig te wee- 


zen. 

„‚ Dit doet ons de reden van ’c onderfcheid in de Keuze 
en 't gedrag der wereldlingen, in zeer vele opzigten, te 
emaklyker navorfchen. A, die niets meer bemint dan 
hatten te vergaderen, verfoeit de overdaad van B, die 
in tegendeel in ene ryklyk toegerigte tafel, en andere 
dierlyke vermaken , zyn grootfte vergenoegen ftelt. C vere 
age ze beiden. Geld, en zelf de beste vermaken door B 
verkoren, zyn in zyne oogen beuzelingen , in vergelykin- 
ge van de voorwerpen, daar zyne eerzugt omtrent ver- 
keert. A dan doet voornaamlyk hulde aan de begeerlyk- 
heid der oogen, B. aan de begeerlykheid des vleeschs ; en C 
aan de grootschheid des levens. Ik lochen niet ,dat ‘er meer 
dan éne reden is van dit onderfcheid: doch als men op 
het verfchil der temperamenten agt geeft, doet her zig 
vry mn zien, hoe ’er dit ook onder geteld moet 
worden. ‘Die A,‚B en C van naby kennen, zullen mis- 
fchien, zo zy ‘er hun werk van maaken, zonder grote 
moeite gewaar worden, dat by den eerften het Melancho- 
like, by den tweeden het Bloedryke, en by den derden 
het Cholerike de overhand heeft. 

„‚ Wil men egter in foortgelyke proefnemingen niet 
mmistasten: dan moet men nog verfcheide dingen in ’c 
oog houden ; waarvan de twe volgende niet de minfte zyn, 

‚ 1. Moet men niet vergeten, wat ‘er van de menge. 
linge der temperamenten boven gezegd is. 

„2. Ook moet men denken hoe ‘cr omftandigheden 
zyn, waarin Â, B en C‚ fchoon ieder uit zyn beginfel 
werkende, juist het tegendeel doen van 't gene men , in 
den eerften opflég, van hun fcheen te kunnen verwach, 
ten. A verfpilt ongemeen veel geld om X te behagen z. 
doch zyn oogmerk is, oM langs dien weg ene ryke er- 
fenis, een voordelig ampt, of iets anders, te verkry. 
gen, ’t welke tot vermeerdering van zyne bezittinge 
dienen kan. Dus kan het insgelyks gebeuren, dat B en 
C alle hunne vermogens infpannen om geld te erlangen;, 
zonder zelf de moeijelykfte en veragtelykíte wegen te 
ontzien. Waarom B kan buiten dat aan zyne zugt tor 
weelde, en C aan zyne eerzugt, niet genoeg voldoen. 
‚> De temperamenten hebben , ten laatfte, buiten twyf= 

fel, invloed op de mindere of meerdere gerustheid of 
on- 


DADECTKE GODGELEERDHEID. Kf 


ongerustheid van 't geweten der natuurlingen. By fommi- 

en hunger tog openbaart zig de prees voor de fbraffen mer- 
Kelyk; daar anderen in tegendeel in enen ftaac van reden- 
looze serustheid voortwandelen. Onder de oorzaken van 
dit onderfcheid kan men zekerlyk de verfíchillende gc. 
fteldheid der lighamen, en dus ook der temperamenten 
tellen. Alcans de ondervinding leert , hoe by de Zwart- 
galligen , alle andeze dingen gelyk gefteld zynde, de vrees 
voor de flraffen zig veeltyds íterker openbaart, dan by de 
Bloedryken en Galagtigen". 





Mufeum Haganum Historico-Philologico-T heologicum. 
Tomi Tertii, Pars altera. Hage Comitum apud J. 
Munnikhuizen et C. Plaat. Absque Pref. 212 pp. in 
octavo. 


Br den aanvang ontmoeten wy, in dit gedeelte dezer 
Verzamelinge , ene Verhandeling van den Heer Simons 
de Vries, over de opkomst en den voortgang van den 
Christelyken Godsdienst in ’t oude Perfifche Ryk; mits. 
gaders over de vervolgingen aen welken de Christenen ale 
daar onder de Per(ifche Vorften bloot gefteld waren , cot 
op den ondergang van dat Ryk ,door de Saracenen over. 
meesterd, in ’c jaer onzes Heren 645. Het beknopt ver- 
flag deswegens gegeven is der lezinge waerdig ; byzonder 
voor dezulken, die een geregeld denkbeeld van dit ge. 
deelte der Kerkgefchiedenisfe wenfchen te vormen: en, 
om deze of gene reden, opzien, tegen het doorbladeren 
van het breedvoeriger bericht, ’ct welk hiervan gevon. 
den word, in ASSEMANNI Bibliotheca Oriental. — Naast 
dit Gefchrifc komt ons voor ene Verhandeling van den 
Geneeffchen Hoogleeraer Jaques Vernet over het ver- 
fchil tusfchen den zogenoemden Samaricaenfchen cn He- 
breeuwfchen tekst, nopens den tyd der voortplantinge 
van ’t Aertsvaderlyke Geflacht, na den Zondvloed, tor 
op de geboorte van Abraham; hier in beftaende. 

Volgens den Hebr. Volgens den Samar. 

Sem gewan Arphacfad, 


tweejaaren naden vloed. 2 s 2 
Arphacfad gewan Selah , 


op den ouderdom van 35 e _… 135 s 
| e- 





328 MUSEUM HAGANUM. 
Selah gewan Heber , 


op den ouderdom van 30 ê 130 
. Heber ide Peleg, 
op den ouderdom van 4 $ 1 
Peleg gewan Rehu, it 
op den ouderdom van go , 130 
Rehu gewan Serug , 
op den ouderdom van 32 : 132 
Serug gewan Nahor, | 
op den ouderdom vaa ao . 130 
Nahor gewan Terah, 
___op den ouderdom van eg . 79 


Terah gewan Abram, 
Nahor en Haran op 
den ouderdom van 7o ë 7o 


Dus zyn ’er zedert den Zond- 
vloed tot op de geboorte 
wan Abram verloopen 292 of 942 jaren 
‚Rakende deze verfchillende opgave nu, die cen onder- 
fcheid van 6so jaren in de T ydrekenkunde te wege brengt 
is men ’t onder de Geleerden niet eens, aen welke men 
zich, als de echtíte, te houden hebbe. Ter wederzyde 
vind men Mannen van Naem, als Voorftanders van de 
ene en andere opgave; en men kan, het ftuk onpartydig 
befchouwende , niet wel ontkennen , dat, 'er op ene pro- 
blematifche. wyze, veel voor en tegen gezegd kunne 
worden. De Hoogteeraer Vernet verenigt zich in deze 
Verhandeling met hun, die de voorkeuze aen den Sama- 
_ ritaenfchen tekst geven; en brengt de reden, die hem 
tot deze zyde doen overhellen, te berde, met ene beant- 
woordinge der tegenbedenkingen. Hy brengt hier, op 
ene voldoende manier, het gewigtigfte byeen , dat in dit 
geval voor den Samaritaenfchen tekst pleic, mitsgaders 
het voornacemfte, dat 'er van de andere zyde tegen aen- 
gevoerd word; en zyn Eerwaerde ftelt het gevoelen, 
dat by hem de voorkeuze heeft, in zulk een gunttig 
licht, dat des bekwame onbevoordeelden zich der motie 
te niet zullen beklagen, wanneer zy 's Mans bedenkin- 
gen deswegens met oplettendheid, ter overweginge van 
dit onderwerp, nagaen. Ene genoegzaem duide 
Iyke ontvouwing van des Hoogleeraers geheele voorftel 
zou hier ve veel plaets beflaen, waerom wy ‘er van af- 
zien * 





< 





MUSAUM HAGANUM. | 329 


zien: dan dewyl velen zulk een gevoelen, mitsgaders . 
andere foortgelyke afwykingen van de gewoone lezing 
der Bybelfchriften , ligtlyk aenzien, als {trekkende ter 
verzwakkinge van ’t gezag der Bybelbladen , zal ’t vere 
moedelyk niet geheel onnuc wezen, daeromtrent nog 
een kort woord uit dit Gefchrifc te melden. - 

In ’t algemeen ftaet aen te merken, dat men, hier 
fprekende van den Samaritaenfchen tekst, het oog niet 
heeft op ene Samaricaenfche overzetting, maer op een 
wezenlyk Hebreeuwfchen text , mec Samaritaenfche Let- 
teren, (of de oorfpronglyke oude Hebreeuwfche Lette- 
ren, zo men wil ,) gefchreven; nog onder de Samarita- 
nen bewaerd: in onderfcheiding van den Hebreeuwfchen 
text, thans by de Jooden in gebruik; welken men bee 
weert dat met Chaldeeuwfche Letteren gefchreven is 5 
die de Jooden eêrstmael te Babel in hunne affchriften in- 
gevoerd zouden hebben: waerom wy hier boven opzet- 
yk fchreven , den zogenoemden Samaritaenfchen en Hebreeuw- 


fchen Tekst. Het verfchil derhalve, waerover in dezen 


gehandeld word, raekt eigenlyk niet het gezag van ’t 
verhael of der aentekeningen van Mozes; maer bepaeld- 
lyk de echtheid of. Senn hdnks dier twee onder- 
fcheiden affchriften, van den zelfden tekst, met Sama- 
ritaenfche of Chaldeeuwfche Letteren; en de vraeg is, 
welke lezing men in dit geval veiligst volge? Daerom- 
trent nu voegt de Hoogleeraer zich: by dezulken, die 
zich aen den Samaritaenfchen tekst houden; beweeren- 
de, dat Mozes oorfpronglyk met deze Letteren gefchrea 
ven heeft, als mede, dat de Samaritaenfche Affchriften, 
aen minder verandering bloot gefteld geweest zyn, dan 
de Chaldeeuwfche Affchriften, zo als de Jooden dezel- 
ven in Babel gefchreven hebben, 

‚‚ Ja maer, zegt mogelyk iemand, zo de Hebreeuw- 
‚> fche getallen in dit: geval, verminkt, of bedorven 
» Zyn, dan word de echtheid van ’t gantíche Bybelboek 
> verdacht, en dus word de geloof waerdigheid der Hei. 
„> lige Gefchiedenisfen cwyfelachtig gemaekt 2?” Dan 
ziet hier het antwoord van den Hoogleeraer Vernet, 

‚‚ Deze vrees is gansch ydel; niet ongelyk aen die, 
welke zommigen bezielde, toen Ludovicus Cappellus bee 
weerde, dat de tegenwoordige Hebreeuwfche Ktanktip. 
pen van jongen datum, en zomtyds verkeerd geplaetst 
waren, Men vond ’er die fchreeuwden, dac men geen 

act 


Pad 


339 MUSAUM HACANUM, 


ftaet meer kon maken op de zuiverheid der Bybelboekeri « 
als zulk ene verdenking ftand greep. Ondercusfchen 
heeft het gevoelen van Cappellus de overhand gekregens 
hiet alleen zonder nadeel, maar zelfs tot voordeel der 
Bybelfchriften: gemerkt vele plaetzen, met de ter zy» 
deftelling der Klankftippen, ene betere uitlegging fchye 
_pen verkregen te hebben.” 

‚‚ De goede trouw des Schryvers van den oorfprong- 
Iyken tekst komc hier geenszins in verdenking; dan, 
daer men verfchillende lezingen ontdekt, en dat ver. 
fchil zekerlvk ontítact uit ene feil of onoplettendheid 
van den enen of anderen Affchryver, zo valt de vraeg, 
welke Schryver den oorfpronglyken tekst het naeuwkeú- 
rigst afgefchreven hebbe? Men handelt dus gewislyk 
niec onregtmatig met de Hebreeuw(che of Samaritaen: 
Sche of andere Affchryvers, als men ‚"hunne verfchil. 
lende Affchriften ontdekkende, dezelven op oordeelkun= 
dige gronden beoordeelt: even als men in andere geval- 
Jen gewoon is ce doen, by de vergelyking van verfchil- 
lende Affchriften van ’t zelfde Boek. 

‘> Wel byzonder loopt het wezeniyke van ’t Bybel« 
boek in dezen te minder gevaer, om dat het, met be- 
. trekking tot ons tegenwoordig onderwerp, nict zo zeer 
aenkomt op zaken, als wel op enige of verzuimde of 
misvormde gevallen. Een misflag die te ligter plaets kon 
hebben , om dat de Hebreeuwen, even als de Grieken , 
de getallen dikwils, niet met woordlyke benamingen , 
maer met telkundige letteren uitdrukten; en ’t is bee 
kend dat de Hebreeuwfíche getallen ook elders verminkt 
zyn. „, De getallen naemlyk werden,” gelyk Augustie 
sus in zyn Gefchrift, de Civitate Dei L.. XV. 15, ope 
merkt, „, ia zulke plaetzen, daer ze niets tot her leer: 
‚ ftellige doen, onachtzaem gefchreven en onachtzae- 
‚‚ mer verbeterd,’ 

*x Is dacrenboven thans uitgemaekt , dat zommige le. 
zingen van den Hebreeuwfchen tekst gebreklyk zyn; en 
dat ’er meermaels iets in overgeflagen is, ’t welk men 
uit den Samaritaenfchen tekst gelukkig herftelt. Om de. 
ze rede is ’t, dat de beroem:le Kennicott zo veel vlycs 
aengewend heeft, ter nafpeuringe en vergelykinge der 
verfcheiden Handfchriften van den Hebreeuwfchen By- 
bel; ten einde, met betrekking tot het Oude Testa- 
ment, het zelfde te doen, das de oordeelkundige Milt, 

met 


MUSAUM HACANUM. | -_ 831 


met opzicht tot het Nieuwe Testament, gedaen heeft. 
En tot deze verzameling van Handfchriften heeft de 
Heer Kennicott niet getwyfeld , ook de Samaritaenfchen 
te brengen (*): nademael 'er in dezelven verfchillende 
lezingen voorkomen, welken ter herftellinge var den 
echten tekst dienen, dat in dit geval, waarop wy thans 
het oog hebben, by uitftek plaecs heeft. Op. ene 
dergelyke manier kunnen ook de Samaritaenfche Hand- 
fchriften, aen de andere zyde, zonder derzelver aor- 
fpronglyke echtheid te benadeelen, veelligt in andere 
plaetzen , uit de Hebreeuwfchen verbeterd worden. 
* Is toch naeuwlyks te wachten, dat ren ergens een 
Handfchrift zal vinden, waerin men, niet deze of gene 
feil van den Affchryver zal ontmoeten. 
Men eischt derhalve niets, dan ’t geen billyk en 

bruiklyk is, wanneer men begeere , dat alle die verfchile 
lende lezingen in ene oordeelkundige fchael gewogen 
worden ; en dit men, naer goedgekeurde vastgeftelde be. 
palingen , beflisfe, welke lezing voor de echtfte te hous 
den zy. Door deze omzichtigheid verleent de beweerde 
zuiverheid van den Heiligen Text denzelven ene meer. 

dee 


(*) ’t Komt my, (zegt de Heer Kenaicot, in zyne Verhandeling, 
fuper ratione textus Hebraici Vet. Test. T. L. p. 321.) enigzins 
noodzaeklyk voor, ten gevalle van hun, die in dit flag van zaken 
mio ervaren zyn, wat bepaelder aen te duiden, waerom ik het 
taedzaem geoordeeld hebbe, de vyf boeken van Mozes, met Sa- 
maritaenfche letteren gefchreven, te gelyk met de Hebreeuw{che 
Affchriften in opmerking te nemen. De rede hier van is deze. De 
Samaritaeníche Pentateuch is geen vertaling van den Hebreeuwfchen 
Tekst, maer de Hebreeuwíche tekst zelve, zynde alleenlyk met 
ene andere foort van letteren gefchreven; zo dat en de Samarie 
taenfche en de Hebreeuwfche tekst oorfpropgiyk even dezelfde zy. 
Terwyl nu deze twee affchriften van den eigenften tekst niet ol 
komen eveneens zyn, is ‘t ‘er zo mede gelegen, dat de Samari- 
taenfche tekst, in die plaerzen, daer ze van elkander verfchillen, 
meerendeels de beste lezing heeft. Want de Wet van Mozes, 
met Samaritaeníche, of liever met oude Hebreeuwfche letteren ge- 
fchreven, komt voor als ego met meer oplettendheid be- 
waerd, of, (om dat ze zeldzamer afgefchreven zal zyn,) minder 
verminkt, en met minder misflagen bezet te zyn, dan de Wet van 
Mozes, die tot ons gekomen is, in Hebreeuwfche (of liever Chal. 
deeuwfche) letteren, welke de Jooden, na hunne wederkeeriog 
uic de Babylonifche gevangen:s, aengenomen hebben, 








Ld 


832 ____MUSAUM HAGANUM. 


„dere geloofwaerdigheid , en verfcheiden zwarigheden 
worden dus gemaklyker uit den weg geruimd (*). 

By deze Verhandelingen heeft men gevoegd, het Aca- 
demisch Berichtfchrifc nopens den dood en de hegrave- 
nis van wylen den beroemden Daniel Wyttenbach, in zyn 
leven. Hoogleeraer der Heilige Godgeleerdheid te Mar- 
purg, in den ouderdom van even 74 jaren overleden, 
op den 29 Juny 1779, zynde gebooren den 26 Juny 
1706. Dit Berichtfchrift , opgefteld door den Hoogleer- 
aer Carolus Henricus Geisler , als een voorlooper der Lof. 
reden van den Hoogleeraer Michaël Conradus Curtius, 
over den aflyvigen, (uit welke Lofreden men ook hier 
enige: byzonderheden overgenomen heeft,) behelst ene 
kortbondige melding van ’s Mans voortreflyk character , 
uitmuntende hoedanigheden, en pryzenswaerdige geleerd. 
heid. Men leest dit in ons Gewest met te meer genoe- 

en, daer Nederland roem draagt op de inwooning van 

es Hoogleeraers geachten Zoon, den Heer Daziël Wyt. 
zenbach;, wiens reeds uitmuntende en voorts veel beloo- 
vende talenten, aen alle beminnaren der Geleerdheid 
overbekend, hem den Eerftoel van Hoogleeraer in de 
Wysbegeerte, in Amfterdams Doorluchtige Schoole, 
met een algemeenen lof hebben doen beklimmen; en 
welke waerdigheid zyn Hooggeleerde met allen luister 


’ 


handhaaft. 
Ten laetfte is hier aen nog gehecht ene Londonfche 
Aenkondiging van C. G. Woide ‚nopens de uitgave eni= 
er Fragmenta Verfionis N. T. Coptice vel Sahidica , in ’t 
atyn vertaeld; welker uitgave, als byzonder nuttig 
ter ftavinge der echte lezing van den Griekfchen text 
des Nieuwen Testamentes geprezen, den oordeelkundi- 
gen Liefhebberen, met het afloopen van 'c jaar 1778 , 
aengeboden is, met verzoek dat zy dezelve door hunne 
‚ intekening gelieven te begunftigen. Ter bevorderinge 
bier van zyn, tot gemak voor onze Landsgenoocen , 
als Perfoonen aen welken men zich desaengaende kan 
ver. 


(}) Nederduit(che Lezers, die omtrent dit gant(che Stuk na- 
der, onderrichting begeren, kunnen desaengaende genoegzame 
voldoening vinden, in de Verhandeling van Th. Brett, over de 
oude Overzeitingen van den Byvel. bl. 97—10g. ER bl, 114 
27. 


eee 


MUSEUM HÁÂCANUM. | _233 


vervoegen, in ons Gewest benoemd, te Leyden de 
Hoogleeraer ‘Schultens en te Amfterdam de Eerwaerde 
Boullier, mitsgaders in ’s Hage de Eerwaerde Royer en 
de Hoogleeraer Barkey. | 





Pra&icaale Verhandeling over de ongemakken der Tanden , 
door JORN HUNTER, Lid van ’t Koninglyke Londonfche 
Genootfchap, en _ Heelmeester in het St. George Gasthuis. 
Uit het Engelsch vertaald , door Pp. BODDAART , M. D. Oud- 
raad der Stad Wlisfingen, en Lid van verfcheiden Genoot- 
fchappen. In 's Hage, by }. H. Munnikhuizen en C. 
Plaat in Comp. 1780. 66 bladz. in groot quarto. 


Me heeft, zo 't fchynt, de gebreken der Tanden, 
tot hier, befchouwd als een onderwerp, welkers 
naafpeuring den. beoefenaaren der Genees- en Heelkunde 


“ onwaardig, en alleen aan kwakzalveren moest overge. 


laacen worden; en het is misfchien om deeze redenen, 
dat , niettegenftaende deeze gebreken vry: algemeen 
zyn, nog niemand tot hier toe heeft ondernoomen dit 
onderwerp met opzet te behandelen: met regt verdient 
dierhalven de Heer JOHN BUNTER, die , door zyne uit- 
muntende Verhandeling, over deezen tak der Genees- 
en Heelkunde, een zo helder licht verfpreid heeft, den 
dank van alle verftandige beoefenaaren deezer weeten- 
fchappen. 

Naa dat deeze oordeelkundige Heelmeester in zyne 
eerfte Verhaodeling , welke, in ’t jaar 1772, onder den 
Titel , Natuurlyke Historie der Tanden, ìs uitgekoomen, 
en door den Fleer BODDAART , in het Latyn en Hollandsch, 
is vertaald (*), eene nauwkeurige befchryving van ’c 
zamenftel, gebruik, vorming, groei, en ziekten der 
Tanden gegeeven; zo gaat hy thans over, om de onge. 
makken der Tanden praéticaal te behandelen. De k - 
theur heeft deeze Verhandeling in negen Hoofdftukken 
verdeeld. In het eerfte Hoofdítuk handelt hy over de 
Ziektens der Tanden en derzelwer gevolgen. In het cwee- 
de, over de Ongemakken der Tandkasfen en derzelver gevol- 
gén. In het derde, over de Ongemakken van het Tand- 

an vleesch. 


(*) Zie Hedend. Vad. Letteroef. II. D. bl. 548. 
1Ì. DEEL. ALG. LETT. Ne. 8. Z 


334 J HUNTER 


vleesch. In het vierde, over de Zenuw-pynen in het Kaak- 
been. In hec vyfde, over de vreemde floffen op de Tanden. 
In het zesde, over de onregelmatigheid der Tanden. In 
het zevende, over de onregelmatigheden tusfchen de Tanden 
en het Kaakbsen. In het agtite, over de Onderkaak, en ein- 
delyk, in het negende, over het Tandtrekken. Tot een 
bewys, met welk cen oordcelkunde de Aucheur alle deeze. 
onderwerpen behandeld , mag het volgende dienen ’t welk . 
hy omtrent het Tanderekken aanmerkt: 

» Het is byna onmogelyk, fommige Tanden te trek- 
ken, zonder de Tandkasfen te breeken. Dit is in het 
algemeen van weinig belang, om dat uiet de natuur der 
vereeniging tusfchen den Tand en deszelfs holte de Kas 
zelden verder kan gebrooken worden, dan de punten van 
de klaauw loopen, en in zeer weinige gevallen zo ver ; 
‘er kan dierhalven weinig nadeels uit voortkoomen , 
wanneer de breuk zig niet verder uicftrekt , dan dat deel 
der holligheid, dat natuurlyk gekwetst word, door het - 
verlies van den Tand, en het overblyvende deel kan op- 
gevuld worden, als cen grondfteun, om ‘er den Tand 
op te doen rusten. 

‚> Hier is onderfteld dat de Splinters gecn nadeel doen ; 
doch daar twyfele ik aan; want indien zy zo los nict 
Zyo, dat zy het levensbeginzel verlaaten Kunnen, maa- 
ken zy een gedeelte van ons Lighaam, en zyn aan haare 
punten afgerond, gelyk de Splinters in andere breuken, 
en vooral hier, om bovengemelde redenen: namentlyk 
‚om dat dit deel meer enne is tot bederf, En indien 
zy geheel los zyn, zullen zy weg zyn eer het Tand. 
Se lesch volkoomen fluit, of ‚na dat het geflooten is, 
zullen ze als een vreemd Ligchaam werken, en eene 
kleine verzweering in het Tandvleesch maaken , en daar 
uit komen. 

‚‚ Het gebeurt zomtyds dat de Tand gebrooken is aan 
zyn punt, en dat 'er niet meer dan de wortel overig is. 
Het geen dikwils genoegzaam is om de eerfte of voorige 
klagten te doen duuren, dus moet het uitgetrokken wor- 
den, indien dat zorgvuldig kan gefchieden. Maar indien 
het niet kan getrokken worden, zal ‘er het tandvleescha 
over heen groeijen, en de tandkasfen zullen zo verre als 
het 'er in blyft, bederven. Het beledigde beginzel 
der tandholte zal gefchikt worden, ter opvulling van 
den bodem, waar door de ftomp uitgedreeven word, 
maar 


OVER DE TANDEN, 235 


maar misfchien geeft dit zommigen aandrang tot Tand- 
pyn: fchoon deeze omftandigheid niet altoos eene oor- 
zaak tot Tandpyn is.” 

De Heer BODDAART, die, door de overzetting deezer 
Verhandeling, den Nederduifchen Leezer niet weinig 
dienst doet, heeft nòg bovendien, door zyne kundige 
aanmerkingen , het Werk zelve merkelyk verbeterd; zo 
dat wy durven zeggen thans een Werk over de Tanden 
te bezitten ,’t welk van een yder ‚die hier omtrent éeni- 
ge gegronde kennis wenscht te hebben, verdient gelee- 
zen te worden. 





‘Proeve over den Eleétrophorus , door j. INGENHousz , M. Dr. 
Hofraad enz. enz. met nog een nevensgaand Stukje de 
EleBririteit betreffende , door Denzelven. Uit het Engelsch 
vertaald, door }. Vv. BREDA, M. D. Veertig-raad te 
Delft. Te Delft by E. v. d. Smour en J. de Groot, 
EE Z. 1780. Behalven het Voorbericht 35 bladz. in gr. 
ottavo. | 


Het byzonder bedoelde van den Heer Ingenhousz. , in 
lk deeze Proeve, den 4 Juny 1778 geleezen in de 
Vergadering van de Koninglyke Societeit te Londen, 
is, te verklaaren, in hoe verre, de Eleëtrophorus perpe- 
tuus geagt kunne worden te beantwoorden, aan de byna 
algemeen aangenomen Theory van Dr. Franklin, nopens 
eene pofitive en negative Electriciteit. Zommigen naam- 
Iyk hebben gedagt , dat de verfchynzels, door dit Werk- 
tuig veroorzaakt, die Theory als om verre wierpen, 
en dat dezelven niet te verftaan waren, zonder nieuwe 
grondbeginzelen vast te ftellen. „, Dan het komt my „” 
zegt de Heer Ingenhousz. , ‚, na deeze ftoffe met aandagt 
s, Overwoogen te hebben, voor, dat die verfchynze- 
„‚ len , volgens dezelfde grondbeginzeten , die: reeds 
s, door byna alle Wysgeeren aangenoomen zyn, Uitge« 
> legd konnen worden” Zulks toont zyn Ed. in deeze. 
Verhandeling op eene ‘voldoenende wyze;, die tevens 
ftrekt ter nadere ophelderinge van de Theory der Elac. 


Padd 


‘triciteit, of. ten minfte den weg helpt baanen, om ’er, 
‘door verdere proefneemingen, een nader licht aan by te 
‘zetten; des zy, die zig op dit onderwerp toeleggen , een 
«nut gebruik van deeze MER SOEE kunnen maaken. — 


2 En 








336 | J: INGENMOUSZ, 


En even zo zullen zy met genoegen kunnen nagaan, 
het daarby geplaat{te Stukje van denzelfden Autheur , in de 
opgemelde Vergadering geleezen „den 9 July 1778; be- 
helzende de befchryving van eene gereede wyze, om eene 
Kaars, door middel van eene kleine Eletricale vonk „ aan 
te fleeken. Mert de befchryving hier van geeft hy te ge- 
Ilyk een berigt van de Vles van den Heer Cavallo, door 
middel van welke men, als ze fteeds gelaaden in gereed- 
heid gehouden wordt, deeze proef , zo wel by nagt als 
hy dag, werkftellig kan maaken; mits men zorg draage 
van die Vles, of dat Magazyn van Eleêtricaale vloeiftof- 
fe, zo tc plaatzen, dat men dezelve gemaklyk in het 
duistere moge vinden. De Heer van Breda, die met alle 
oplettendheid de EleCtrike verfchynzels nafpoort, en dee. 
ze Gefchriften van den Heer Ingenhousz, als der over- 
zectinge waardig , in onze taale vertolkt, gemeen maakt, 
heeft, zo als zyn Voorbericht ons meldt, de eer gehad 
van dien Heer zelven te Delft te fpreeken ; en hier door 
is hy in {taat gefteld, om een nog vollediger verflag te 
geeven, van de beste en eenvoudigíte wyze, op welke 
zulk eene Voorraadvles vervaardigd kan worden. En dit 
verflag aldaar mededeelende, meldt hy te gelyk, dat de 
Heer JF. Rechther, Phyúsch Inftrumentmaaker te Delft, 
reeds zodanige Vlesfen, van verfchillende grootte, ge- 
maakt heeft, die haare laading, zonder veel verminde- 
ring, zeer langen tyd behouden. Met betrekking tot 
dice Magazyn van Ele@ricaale vloeiftoffe, ftaat hier , met 
‚den Heer Vertaaler in zyn Voorbericht , nog aan te mer- 
‚ken, dat men zig van het zelve kan bedienen , om ‚op ee- 
ne gemaklyke wyze, veele vermaaklyke en nuttige proe- 
ven te doen, zonder altyd eene Ele@rizeer-Machine by 
de hand te behoeven. Inzonderheid kan, gelyk hy vere 
volgt, ‚‚ door middel van zulk een Magazyn, de Elec- 
9, tricaale kracht, wanneer men zich , door het toebren- 
, gen van Ele@trike fchokken, van dezelve als een ge. 
‚, neesmiddel wil bedienen, tot den Lyder worden over. 
», gebragt , zonder dat het nodig zy, ter plaatze daar 
… hy zich bevind, een Eleêricaal werktuig ce gebrui. 
‚, ken, dat fomctyds niet dan mec veel moeijelykheid ge. 
„, fchieden kan: want dus behoeft men maar een Maga- 
s, Zyn van Esen ooten inhoud ‚of meer dan één, 
‚„ aan cen Kleûrizeer-Machine, elders geplaacst , nn 
pe : ‚> GER 


PROEVE OVER DEN ELECFROPHORUS, 337 


den, en hetzelve by den Lyder te brengen ; waarop 
„, dan aldaar eene op de gewoone wyze bekleede vles , 
‚‚ van grootte naar de fterkte van den fchok , welken men 
„… verkiest te geeven, zeer gemaklyk,en by herhaaling, 
‚‚ kan gelaaden worden,” 





Befchryving van een Mineralogisch Zak-Laboratorium, be- 
nevens van het gebruik der Blaaspyp in de Mineralogie , 
door G. Vv. ENGESTROM. Uit het Engelsch vertaald , en 
met eenige Aanmerkingen, en bygevoegde Werktuigjes ver- 
meerderd, door j. Espné, A. L. M. et Phil. Doë. 
Voorzien met eene beredenerende WVoorreden van J. LE 
FRANCQ VAN BERKHEY , Med, Dot. Leétor Hist. Natur. 
aan ’s Lands Hooge School binnen Leyden enz. Te 
Leyden by F. de Does, Pz. 1780. JIn groot oêtavo 7y 


Nademaal de Mineralogie , of Berg- of Delf-ftofkunde, 
zo wel haare aangenaamheid als nuttigheid heeft , is - 
’'t nog al eenigzins te verwonderen, dat ‘er in ons Va 
derland zo weinigen zyn, die zig op het verzamelen, en 
inzonderheid op het bevefenen , van de Mineralen toeleg- 
gen. En ’t is dus niet vreemd, dat de Heer Berkhey, 
ie deezen tak der Natuurlyke Historie, vooral: niee 

minder dan eenigen anderen, beoefend heeft, by gele- 
genheid der uitgave van het hier bovengemelde Gefchrift 
zig verledigt tot het fchryven eener Voorreden, welke 
alleszins ftrekt, om onze leergierige Vaderlanders te noo. 
pen en aan te moedigen, om ’er meerder werks van te 
maaken, en zig byzonderlyk op de kennis der Scheikun- 
dige Proeven toe te leggen. ’s Mans Voorreden vordert 
de oplettendheid der Natuuronderzoekeren; en zy, die 
regt fmaak krygen in de Mineralogie, zullen zig met 
vrugt kunnen bedienen, van de daarnevens gevoegde on- 
derrigting voor de Lief hebbers der Bergftof kunde , over. 
genomen uit de Voorreden van den geleerden Heer Engel- 
bronner , voor den doorwrogten Catalogus van't ryke Kabi- 
net van wylen den Heer Gril. En zy, die zig door 't 
een en ’t ander geleid vinden, om hunne ocfenzugt in 
deeze Weetenfchap voort te zetten, zullen de moeite 
van den Heer Erdré, in ’t vertaalen en vermeerderen 
deezer Befchryvinge van Ae Mineralogisch Zaklaboratori- 
3 um s 


938 €..v. ENGESTROM 


um, Gaz als-een voor mun zeer aangenaam gefcheak 
dankelyk erkennen; voor zo verre dit Stukje hun een 
juisc verflag geeft, van eene gemaklyke byeenverzame 
ling der vereischte Werktuigen, en van derzelver ge- 
bruik. 
Die Gefchrift behelst, na eene voorafgaande onderrig- 
ng, nopens de wyze, op wetike nren de Mineratogie 
hehoort te beoefenen, eene naauwkcurige befchryvinge 
van de vereischte Werktuigen , om, doer middel van 
Vuir, of op een ftuk Hewtskool, met de geconcen- 
treerde Vlam van ecne Kaars, door eene Bfaaspyp aange- 
dreeven, proeven op de Mineraalifche Lichaamen te 
doen, én van derzelver beknopte verzameling in eene 
Doos, die ligtlyk op Reis mede gevoerd kan worden; 
van waar ze den naam voert van een Mineralogisch 
boratorium , of draagbaar Stookhuis, En even zo ontmoet 
men wat laater ecrie foortgelyke befchryving van een 
klein kistje; dat een tweede Stuk van dit Zaklaboratori- 
um uitmaaken kan; behelzende het noodige tot het doer 
Van proeven, door Ontbinding ; waarby nog komt de be. 
fchryving van een Waschbakje, in ’t welke de Mineraa- 
fen, (vooral Ertzen) van den anderen gefcheiden, en 
van de aanhangende Steenftoffen, door water, afgewass 
fchen kunnen worden. Alle deeze werktuigen , en derzel- 
ver fchikking in de daartoe gemaakte Kistjes, worden in 
eene nevensgaiunde Plaat duidelyk vertoond; en men be- 
rigt ons, dat zodanig een Zatklaboratorium, tot een civi- 
len prys, te beftellen zy, by den Heer Gerrit Schoema- 
ker, berminnaar en beoefenaar der Werkruigkunde en 
Scheikunde te Leyden. Voorts verleent ons de Autheur 
een volledig verflag van het gebruik dier Werktuigen, 
en ’t geen men, omtrent daartoe behoorende handgree- 
pen, op verfchillende ftoffen, in age heeft te neemen. 
—- Onder het vertaalen van dit Gefchrift, en het ap- 
pliceeren der regels „ bevond de kundige Esdré wel dra; 
dat men deezen toeftel, zonder belemmering, nog wel. 
met eenige Werktuigjes kon vermeerderen , die aan de be. 
oefening der Mineralogie nut en gemak zouden aanbren- 
gens 't welk hem bewoogen heeft ‘er eenige aantekenin- 
gen daar toe berrekkelyk by te voegen. Zezyn, gelyk 
hy in de Voorreden zegt, byzonder geïchikt, ‚‚ ter 
s Ontdekkinge van fommigen der uiterlyke kenmerken 
‚> van de Maneraalen, by voorbeeld, in hoe ver de Delf- 


\ 8 9 {tof 


é 


MINERAEOGISCH ZAKLABORATORIUM. 850 


„ flof de Polysting toelaat, dan niet. (2.)- hoedanig de 
‚> Couleur zy, die oen zeker Ertz geeft, wanneer die gee 
s> wreven wordt. (3.) of een Mineraal Yzer in zich 
> houde. (4.) of een Yzer Ertz een natuurlyke Magneét 
ss ZY, dan niec, en dergelyke meer.” 

‚, Zo ik niet de beknoptheid van het Laboratorium 
s Vervolgt zyn Ed., allezins in het oog had moeten hou 
‚, den, omte voldoen aan de benaaming en het oogmerk, 
‚‚ had ik nog verfcheiden andere werktuigjes , hoedanig 
‚‚ men die in een groot Laboratorium aantrêft, ’er kun. 
‚> nen byvoegen. Maar een Liefhebber, welke zich 
‚‚ niet bekreunt aan den omflag in het vervoeren, zou 
‚, nog verfcheide Scheikundige Werktuigen, (doch in 
9, een kleiner vorm gebragt,) by zyn Laboratorium 
9, kunnen voegen, en zoude zich dan ook, als een der. 
‚> de gedeelte van het Laboratorium, kunnen bedienen 
‚‚ van een klein draagbaar Stookfornuisje, met zyn Ke- 
s tehtje, Glazen, Helm, Koelvat, enz. en het zelve doen 
‚‚ werken , door middel van één, twee, of meer vlam. 
… men van een Lamp. Men zou hieromtrent het Pian 
s En Model kunnen volgen van het handelbaar Stookkee 
 teltje, ’t welk de Heer Nollet ons opgeeft en befchryft, 
> in zyne. Natuurk. Lesfen , [Vde D. 2de St. p. 730— 
ss 734- Dewyl dit Werktuig met zyn toebehoo- 
9, ren van geen grooten omflag is, zou men het zelve 
‚‚ in een klein kistje, om het te vervoeren, kunnen ine 
‚> fluiten; dus zou men niet alleen een Mineralogisch, 
…, maar zelfs ook den Scheikundig Laboratorium met 
‚, Zich kunnen voeren, om eenige voldoende Proeven in 
„’t werk te ftellen,” AE ken 








Verhandeling over het hooge Rechtsgebied in Holland en 
Westfriesland, onder de regeering der Graeven u de Huy- 
zen van Hotland, Henegouwen en Beijeren. In ’s Grae 
venhage by J. Á. Bouvink, 1780., In groot oëtavo 115 
bladz. | 


N 


Or door ‘dé behandeling van dit gewigtig onderwerp , 
das wel eene oplettende navorfching vereischt, aan 
dit gedeelte van ons oude Scaatsregt eenig nader licht by 
te zetten , ftelt zig de Schryver voor, ‚‚ (1.) Kortlyk 
„te onderzoeken, wie, geduurende het bewind der 
__… Za ‚> Fran. 





{ 


840 VERHANDELING 


, Frankifche Koningen, hier te Lande, het ftraffend 
‚> Rechtsgebied geoefend hebben. (2.) Oplettend nare 
» fpooren, aen welke Rechtbanken door de Graeven , na 
s, dat zy de voornaemfte deelen der Oppermacht zich 
s… geëygend hadden, kennisneeming der misdaeden , voor- 
) al van grove wanbedryven , waertoe de Schryver zich 
‚‚ meest bepaelt , zy toebetrouwd geweest 5 en (3.) eyn- 
‚‚ delyk over. de Leeden dier Rechtbanken, en de toen- 
‚‚ maelige ec EPIEeaEE te handelen” — Ieder deezer 
Stukken ontvouwt de Autheur met alle naauwkeurig- 
heid, naar uitwyzen der oude Charters en Gefchiede- 
nisfen, waarop hy in deezen bouwt, en die hy allerwe- 
gen aenhaalt; om den onderzoeklievenden , dien men ’t 
overwegen van dit Gefchrift wel mag aanpryzen , des te 
PSrEeCen gelegenheid te verleenen, alles nader te toet- 
en. 

Na eene voorafgaande. algemeene aanmerking over de 
aanftelling der Graven, welken in het gebied der Fran- 
ken, na dat het aloude Friesland aan het Frankifche Ryk 
gehegt was, het Regtsbeftier over de Landítreek en wel 
byzonderlyk de lyfftraflyke Regtspleeging, aan hunne 
zorg toebetrouwd , oefenden , bepaelt hy zig inzondere 
heid tot het deswegens voorgevallen in Holland en Weste 
Friesland. Zyn Ed, maakt een aanvang met de gifte 
van Koning Arnold in den jaare 889 aan zekeren 
Gerolf ; den eerften , dien men geduurende de Frankifche 
Heerfchappy vindt, dat een gedeelte van Holland beregt 
heeft ; aan welken Graaf de Koning verfcheiden Landgoede- 
ren, in zyn Graaffchap gelegen, met de daaraan gehoo- 
rende Regten, in vollen vryen eigendom fchonk. H 
merkt voorts aan dat de Frankifche Vorften, en zo ook 
vervolgens de Koningen ey Keizers van heet Duicfche 
Ryk, de eerfte Graaven hier te Lande, door dergelyke 
giften, al vroeg vry hoog in aanzien en magt hebben 
doen klimmen. Als mede dat de Graaven daarenboven 
hun gebied, diestyds, niet weinig uitgebreid hebben, 
door ‘et geluk der wapenen. Deeze fteeds aanzienlyker 
wordende Graaven hebben, zegt onze Autheur, als 
Amptenaars der Frankifche Koningen, en vervolgens dex 
Vorften van het Duicfche Ryk, , het hoogfte Rechese 
‚> gebied, in naem dier Vorlten, over eenige gedeeltens 
‚s‚ van het tegenwoordige Holland en Westtriesland ges 
„ pefend,” ya Ed, beperkt dit Regesgebied binnen 

le 


Î 


OVER ‘HET- HOOGE’ REGTSCEBIED. 34 


eenige gedeeltens; om dat die Vorften, gelyk hy verder 
doet zien, insgelyks het hooge Regtsgebied , over zoms 
mmige plaatzen , aan de Geestlykheid áfítonden , of ’er de 
vrye Edelen mede begiftigden. Alle decze, HEt zy Graa- 
ven, Geestelyken of Edelen, hadden een van elkander 
onaf hanglyk Regtsgebied, en hingen in ’t zelve onmid. 
delyk van die Oppervorften af, welken hen daar mede 
begunftigd hadden; des ze hier aan onderdaanig bleeven. 
Van daar waren ook de Afgezondenen des Konings, 
Misfi Regi, die, ‘als buitengewoone Regters, overal in 
het Frankifche Ryk onderzoek deeden, of door de Graa- 
ven, Geestelyken en vrye Edelen, de Regtzaaken naar 
dep eisch behandeld werden , by mangel van dien bevoegd, 
om daar ter plaatze Regt te oefenen , of aldaar , ten kos. 
te van den geenen, die het Regtsgebied had, zo lang te 
verblyven, tot dat door hem behoorlyk regt gedaan 


was. | 
De Opfteiler deezer Verhandelinge, hier mede aan het 
eerfte Lid voldaan hebbende , brengt ons wyders onder ’£ 
oog , hoe ’t ten deezen opzigte hier te Landegegaan zy, 
toen de Keizerlyke waardigheid, na het uitfterven van 
den Carolynfchen Stam, van ’t eene geflacht tot het an- 
“dere, overging , en de geduurige verandering van Opper- 
‘hoofd menigvuldige twisten in het Ryk baarde. 
Wat onze Graaven betreft, deezen bedienden zig, ge» 
Iyk de Autheur doet zien, meesterlyk van de zwakheid 
van ’t Keizerlyk gezag; trapswyze zig meerder magt 
aanmaatigende, terwyl zy hun grondgebied zo door de 
wapens als anderzints uitbreidden, oefenden zy eerlang , 
behoudens egter de Leenroerigheid aan hect Ryk, de 
heerlyke Regten der Souverainiteit op hunnen eigen 
naam. Terwyl ze zig, gelyk onze Schryver vervolgt , 
meestal naar de gewoonten, der Franken fchikten, zo 
werd ook de Restspleesing, over zwaare zaaken , inzon- 
derheid over Iyfítraflyke misdaaden, in eene jaarlykfche 
Vergadering van de voornaamften des Volks door hen 
uitgeoefend, Maar dewyl het gebied onzer Graaven te 
uiegeftrekt geworden was, en zy door te veel bezighe- 
den belemmerd werden, om zulks in perfoon te doen, 
zo ftelden zy al vroeg over de byzondere Landftreeken 
Bailliuwen of Regters aan, die in de Regtspleeging hun 
erfoon verbeeldden3 en dus, in ’'s Graaven naam, de 
Iyfitraiyke misdaaden in de jaarlykíche {ameningen det 
45 vry& 





342 __ VERBANDBLING: 


vrye en aanzienlyke Lieden van hun Baillfuwfehap, de 
Hooge Vierfchaar uictmaakende , beregtren. 
aast de Graaven komen hier in aanmerking de Geest. 
Íyken, on®rent welken onze Autheur toont, dac hun 
egusgebied nagenoeg in dezelfde omftandigheden bleef, 
als.onder de voorige Vorften , met dit onderfcheid , dat 
zy terwyl ze in hun Regtsgebied, den Graafiyken Bailliu- 
wen en derzelver hooge Vierfchaar niet onderworpen 
waren, nu onmiddelyk van de Graaven, gelyk eertyds 
van de Vorften, af hingen, gemerkt de Graaven zig ook 
dat Vorstlyk Oppergezag aangemastigd, en zig door 
foortgelyke begiftgingen daarin bevescigd hadden. 
Raakende de Kdelen , eindelyk , van welken boven inse 
gelyks gewag gemaakt iv5 de Graaven, zegt onze Schry- 
wer , tiecen den Edelea hun afzonderlyk Regtsgebied wel 
behouden , dan ze fpaarden tevens. geene moeite, om de- 
zelven op alle wyzen aan zig te onderwerpen; waartoe 
het Leenftelzel, volgens: hee welke in dien eyd alle re- 
eering ingerige was, hun cene gunftige gelegenheid vere 
Senafte. n de verdere uitbreidinge hier van toont onze 
Autheur onderfcheidenlyk langs welke wegen, en door 
welke middelen de Graaven die vrye Heerlykheden allengs- 
kens hun Graaffchap, wisten in te-lyven, en het hoogte 
Regesbewind daarvan, het welk te voren by den Keizer 
berust had, en van zynentwege door die vrye Edelen 
geoefend was , aan zig te trekken. Als mede hoe zy die 
vrye Heerlykheden, op deeze wyze verkreegen, tot afs 
zonderlyke Bailliuwfchappen maakten, of , met het daer. 
aen verknogte hooge Regtsgebied, aan bunne Gunftelin- 
gen ter Leen uitgaven. Zyn Ed. opgemerkt hebben- 
de, dat deeze Vafallen hier-door het Voorregt bezaren, 
dat ze alleenlyk van den Graaf als. opperften Leenheer 
af hingen, en dat hunne Heerlykheden van den Regts- 
dwang der Graaflyke Bailliuwen bevryd waren ; tekent te 
gelyk nog aan, dat die Edelen en vermogende Leenman- 
nen, zelden in perfoon hee ftraffend regtsgebied in hune 
ne Heerlykheden oefenden , maar hunne Regters of Bail- 
liuwen hadden, welken in de Hooge Vierfchaaren dier 
Heerlykheden, over de zwaare misdaaden, aldaar voor- 
gevallen, regt vorderden. Naar uitwyzen van dit 
alles waren dus de Vierfchaaren der anderfcheidene Graaf- 
pa Bailliuwfchappen, die der Heerlykheden, aan de 





eestlykheid met hoog Regtsgebied gefchonken , en die 
van 


hade ze 


OVER HET HOOGE BECTSGSBIED. 843 


wan de Edelen en Vafallen, Halsheeren zynde , de Rege 
banken, by welke gewoonlyk over zwaare misdaaden, 
ten tyde der Graaven, uit de Huizen van Holland, Hee 
negouwen en Beveren, regt gefproken werd. ak 
Wyders handelt onze Áutheur, ponder die tweede Lid, 
pog over het lyfltraflyk Regusgebied der Steden van Hole 
Jand en Westfriesland, in die Graavelyke cyden, zeders 
dat de Graaven deeze en geene plaarzen cot Steden bee 
gonden te maaken, en dezelven met vrydommen €n voor- 
resten te begiftigen; welken, ten aanzien van het lyfe 
ftraflyke, aäânvangiyk vry bepaald. waren, en zig nies 
dan na verloop van tyd allengskens verder uitbreidden, 
Op de afhandeling hier van tragt hy eindelyk in het der. 
de of laatfte Lid zyrner Verhandelinge een juist denkbeeld 
van de aeloude lyfftraflyke Regtspleeging, en ’t geen 
daar toe behoorde, te geeven. Deeze twee laatfte 
opgenoemde alt hed behelzen eene opheldering van ver- 
fcheiden omftandigheden , daar toe beereklyk; doch wy 
kunnen: ons, zonder te breed uit te weiden, in derzelver 
agtervolgende ontwikkeling niet inlaaten, Genoeg zy 
bee den boofdzaaklyken inhoud van het voorgaande wat 
breeder gemeld te hebben ‚om den Leezer een denkbeeld 
van. deszelfs beloop mede te declen 5 en dus eenigermaate 
te doen zien, hoe dit Gefchrift vry wel gefchikt zy, 
om een ieder, die lust heeft ter nafpooringe van dit on- 
derwerp , tot deszelfs geheele leezing uit te lokken. 








De Gefchiedenis van Schotland, geduurende de Regeeringen 
van Koningin MARiA en Koning jAconus DEN Vi, toe 
diens koanst op den Engelfchen Throon ;, benevens een kort 
verflag der Schotfche Gefclnedenis vóór dat Tydperk. Door 
WILLIAM ROBERTSON, D. D. Opperfie der Edenburgfche 
Hoogefchoels , en ’s Konings Gefchiedfchryver van Schat- 
land. Derde Deel. Naar den laatften Druk uit het En- 
gelsch vertaald. Te Amft. by Yntemaen Tieboel. Ja 
&r. 8yo. 328 bl. . 


Gehoon men de regelen des, Treurfpels tot de Gefchied- 
kunde niet kan overbrengen , en de: Gefchiedfchryver , 
aan de Waarheid en den Loop der voorvallen gebonden, 
de vryheid niet hebbe om fchikkingen te maaken „die 
de Gebeurtenisfen, door hem vermeld, het aan hi 
erkst 


k Lan 


z44 | W. ROBERTSON’ 


îterkst doen affteeken , en allengskens in aangelegenheid 
toeneemen, tot de eindelyke ontknooping den Leezer 
gevoelig treffe; zal het nogthans, wanneer alles zich 
erwyze toedraage , dat dit klimmende en hartroerende , 
met de Gebeurtenis volmaakt zamenftemt, aan de Ge. 
fchiedenis eene houding byzetten, die inneemend is en 
verrukkend. — Dit geluk liep ROBERTSON mede in 
zyne Gefchiedenis van Schotland ; en zulks heeft , gevoegd by 
zynen zuiveren en overheerlyken fchryftrant, niet wete 
nig mede gewrogt, om dezelve tot een Meesterftuk in 
de Gefchiedkunde te maaken, en Leezers, die zich an- 
ders aan de zaaken des Schotfchen Ryks, en de vroegere 
gebeurtenisfen van ’c zelve, weinig zouden laaten gele- 
gen leggen, uitgenoodigd , gaande gehouden , en voldoe. 
ning gefchonken. —- Ín de daad, het gedeelte dat MA- 
RIA betreft, ‘is een groot Treurfpel, en dit laatfte Deel 
’” welk wy chans voor ons hebben , zal de aandoenlyk- 

ften wel eens een traan van mededoogen doen ontvallen. 
Laat ons het uiteinde van de Heldin deezes Werks 
befchouwen: daar zy ten flachtoffer ftrekt van haare 
geveinsde Vyandin ; die haar doodvonnis getekend, en 

tot alles daar omtrent last gegeeven hadt. 

… 9, Op Dingsdag, den zevenden van Sprokkelmaand 
‚des Jaars MDLXXXVII, kwamen de Graaven Shreys- 
bury en Kent, te Fotheringay, waar MARIA gevangen zac, 
en verzogten by de Koningin te worden toegelaaten , 
lazen, in haar byweezen , het Gefchrifct, de voltrekking 
van het Vonnis beveelende, en eischten dat zy zich be- 
reiden zou, om den volgenden morgen te fterven. Ma- 
RIA hoorde hen tot het einde toe , zonder ontfteltenisfe ; 
en zich gekruist hebbende in den Naam des Vaders, des 
Zoons en des Heiligen Geests, betuigde zy. ,, De ziel , 
, welke fmert gevoelt, om dac het Lichaam den flag 
‚ des Beuls moet verdraagen, is de vreugde des Hemels 
‚‚ onwaardig: en, fchoon ik niet verwagtte dat de Ko- 
… ningin van Engeland .het eerfte voorbeeld zou geeven, 
‚‚ om de geheiligde Perfoon eener Oppermagtige Vore 
 ftinne te fchenden, onderwerp ik my gewillig aan het 
‚‚ lot, door de Voorzienigheid over my befchooren.” 
En haare hand flaande op een Bybel, welk digt by haar 
lag , verklaarde zy plegtig haare onfchuld aan de Zamen- 
zweering, welke BABINGTON tegen het leeven van ELIZA- 
BEPH 


KR en nad aaneen natten nen neemen andd 


» GESCHIEDENIS VAN SCHOTLAND, 345 


BETH: gefmeed hadt (*). Zy fprak vervolgens, over de 
verzoeken , in haare laatfte Brieven aan ELIZARETH: maar 
bekwam geen voldoenend antwoord. Met byzonderen 
ernst drong zy de bede aan, dat, in haare jongíte oogen. 
blikken, haare Aalmoesfenier haar mogt vergezellen ; en 
zy dan den troost genieten van de Godsdienftige Inítel- 
lingen, door haaren Godsdienst voorgefchreven. Maar 
zelfs deeze gunst, welke zelden den {noodften en flegte 
ften misdaadiger geweigerd wordt , floeg men volftrekt af, 
‚, Haare Oppasfers ftonden , geduurende deeze onder han. 
deling, de traanen in de oogen, en zy konden, hoe 
zeer ook bevreesd door de tegenwoordigheid van twee 
Graaven, hunne boezemfmerte nauwlyks onder houden ; 
maar KENT en SHREWSHURY waren niet vertrokken, of zy 
vloogen na hunne Meestresfe toe, en borften uit in de 
fterkíte betuigingen van tederheid en rouwe. Maia bee 
hieldt , ondanks al dat geween en gejammer , niet alleen 
eene bedaardheid van geest; maar poogde ook de overe 
maat van fmert in anderen te maatigen. Op haare kniten 
vallende, met alle haare Huisgenooten rondsom zich, 
dankte zy den Hemel, dat haar jn nu zó byna ten 
einde liep; en fmeekte, dat zy in ftaat mogt weezen om 
’t geen ‘er overig was, op eene voeglyke wyze en moe. 
dig , te verdraagen. Het groot{te gedeelte van den avond. 
befteedde zy in het befchikken van tydlyke zaaken. Zy 
fchreef haaren uiterften wil met eigen hand. Haar Geld, 
haare Juweelen, en haare Kleederen deelde zy uit oùder 
haare Bedienden, volgens derzelver rang of verdienften. 
Zy fchreef eenen korten brief aan den Koning van Frank: 
ryk, als mede eenen aan den Hertog van cuise, vol van 
tedere, doch teffens grootmoedige, uitdrukkingen ; 
beval haare Ziel aan hunne voorbede , en haare bedrukte be. 
dienden aan hunne befcherming. *s Avonds at zy, volgens 
gewoonte, maacig ‚en fprak , onder het eeten , niet alleen 
gerust, maar eenigermaate vrolyk: zy dronk op de ge= 
zondheid van elk haarer Bedienden, en verzogt hun ver. 
giffenis, zo zy in eenig geval haar pligt, ten hunnen op- 
zigte, mogt te buiten gegaan hebben. Op haaren ge 
woonen tyd ine zy te bedde , en fliep eenige weinige uu- 
ten gerust. Vroeg in den morgenftond begaf zy ie in 
ar 


€) Jebb. IL. zor: e 





946 W. ROBERTSON's 14 


haar binnenvertrek, en befteedde cen geruimen tyd fu 
Godsdienst- oefeningen. 

‚‚ Ten acht uuren kwam de Opper-Sheriff , met zyne 
Dienaaren in haar Kamter, en vondt haar nog geknield 
voor ’t Altaar. Zy ftondt onmiddelyk op, en ging, met 
eene Vorstlyke houding, een onverfchrokken en zelfs 
vrolyk gelaat, na de plaats der {trafoefeninge, leunende 

twee van PAULET's Bedienden. Zy was in Rouwge- 
waad gekleed; doch met een zwier en pragt , die zy lang 
hadt afgelegd; uitgenomen op eenige weinige Feestda. 
gen. Een Agnus Dei-hing met een Keten aan kaar hals: 
een Roozekrans aan haar gordel, en ín haar hand dr 
zy een yvooren Kruicifik. Beneden aan den trap , ont- 
vingen haar de twee Graaven, vergezeld van verfcheide 
Edellieden uit de Nebuurfchap; hier werdt het Sir An. 
DREW MELWII , haaren Huisbezorger , die eenige weeken 
haar niet hadt moogen zien , toegelaaten haar hec laatfte 
vaarwel te zeggen. Op ’t gezigt van eene Meestresfe , 
die hy tederlyk beminde, in zulk een toeftand, fmolc 
hy weg in traanen; en als hy haaren ftaac beweende, 
en zich beklaagde over zyn eigen hard lot, om het ver- 
haal eener zo treutige gebeurtenis naar Schotland over te 
brengen, fprak MARIA: „ Ween niet, myn braave MEL- 
9 VIL, gy hebt tegenwoordig meer reden om u te ver- 
‚, heugen. Gy zult deezen dag MARIA STUART verlost 
‚, zien van alle haare zorgen, en dat ‘er zulk een einde 
, gemaakt wordt aan haar lyden, als zy zints lang ver- 
… wagtie. Draag getuigenis, dat ik ftandvastig in mynen 
> Godsdienst fterf , vast in myne trouwe omtrent Schot 
9, land ‚en onveranderd in myne genegenheid tot Frank- 
9, jk. Prys ed aan by myn’ Zoon. Zeg hem dat ik 
2, niets fchandelyks gedaan heb voor zyn Koningryk, 
> voof zyne Eer, voor zyne Regten; en cop vergee- 
‚, ve het allen, die, zonder oorzaake, na myn bloed 
, dorstten.”” 
Met veel moeite en veel fmeekens verwierf zy van de 
twee Graaven, dat MELvIL, met drie van haare Kneg- 
ten, en twee van haare Dienstmaagden, haar op het 
Schavot zouden vergezellen. Dit was opgerigt in de- 
zelfde- Zaal, waar men haare Regtspleeging hieldt , een 
weinig boven den vloer verheeven, en zo wel als de 
Stoel, het Kusfeng en het Blok, met zwart Laken ba 


GESCHIEDENIS VAN SCHOTLAND. 847 


kleed. Manra klom de trappen met fpoed op, aanfchou- 
de alle de toebcreidzels ter doodftraffe met een onvers 
draaid gezigt, en een Kruis gemaakt hebbende, ging z 
in den Stoel zitten. Bearer las den Lastbrief der Hrad, 
volvoering , met een verheeven ftem; zy luisterde: mee 
eene agtlooze houding, en als iemand die andere overe 
leggingen in ’t hoofd hadt. Hierop ving de Deken van 
Peterhorouch een Godsdienftig onderhoud aan, ingerige 
naar MARIA's tegenwoordigen toeftand, en fmeekte den 
Hemel ten haaren beste; maar zy verklaarde, dat zy , in 
emoede ‚na ’t eerfte niet hooren,of zich met het laate 
e vereenigen kon; en, op haare knieën vallende, fprak 
zy een Gebed in ’c Latyn, Toen de Deken zyne Gods- 
dienstverrigtingen geeindigd hadt, beval zy, met eene 
hoorbaare fleme, en in de Engelfche taale, copk den, 
jammerlyken {taat der Kerke, en badet am den voor- 
fpoed van haaren Zoon, om het lang leeven, en de 
vreedzaame Regeering, van ELIZABETH. Zy betuigde al. 
ken op genade te hoopen, door den dood van crise 
TUS, aan den voet van wiens beeldtenis zy nu gewillig 
haar bloed ftortte; voorts het Kruicifix opligtende en 
kusfende, fprak zy ’t zelve in deezer voege aan. ,, Ge- 
‚, yk uwe armen, Ô jesus, op het Kruis zyn uitges 
, ftrekt ,‚ ontvang my zo in de uitgeftrekte armen 
‚‚ uwer Genade , en vergeef my myne zonden!” 
„‚Hier op maakte zy zich gereed, om het hoofd op het. 
Blok te leggen, door haar fluijer en opperkleed af te 
doen: een der Beulen ruwelyk haar eenige hulpe willen. 
de toebrengen , beftrafte zy hem hcusch, zeggende, dat 
zy niet gewoon was zich voor zo veele aanfchouwers te 
ontkleeden , noch bediend te worden door zulke Bediens 
den. Met eene bedaarde en onbezweeke kloekmoedig- 
heid fchikte zy haar hals op het Blok ; en terwyl een det 
Beulen haare handen vast hieldt , hieuw een tweede ; 
met den tweeden flag, haar hoofd af; haar hoofddeke 
zel viel, en haar hair was, door harteleed en zorgen 
reeds geheel grys geworden. De Beul hieldt het, drui 
pende van bloed, in zyn hand : waar op de Deken ui: 
riep: ,, Dat alle de ba der Koninginne deezer 
‚‚ Wyze vee De Graaf van KENT alleen zeide ‘er 
Amen op.” overige Toekykers zweegen en ween- 
den: op dat oogenblik niet vatbaar voor eenige andere 





348 . We ROBERTSON'S 


aandoeningen , dan die van medelyden en verbaasd. 

heid (*). 
‚‚ Dit was het treurig einde van MARIA , Koningin der 
Schotten, naa een leeven van vier en veertig jaaren en 
twee maanden, waar van zy bykans negentien jaaren in 
de gevangenis fleet. De Staatkundige Parcyfchappen, 
in het Koningryk , geduurende haare Regeering gevormd, 
hebben, onder verfcheide benaamingen, zints dien tyd, 
ftand gehouden. De bicterheid, waar mede zy, in den 
beginne „bezield waren , is tot de volgende eeuwen over- 
gegaan; en de vooroordeelen, zo wel als-de woede daar 
git fpruitende , volduurden en vermeerderden zelfs. By Gee 
fchiedboekers, die onder den invloed van alle deeze drif- 
ten ftonden, en haar of alle deugden en beminnelyke 
hoedanigheden toegekend, of alle ondeugden, waar voor 
het menschlyk hart vacbaar is, verweecen hebben, zo. 
ken wy te Varen na MARIA's weezenlyk Charaôter. 
Zy verdiende al den uitbundigen lof niet der eerstge. 
melden, en even min de niets onderfcheidende berisping 
der laatstgenoemden” | 
Laat ons zien hoe ROBERTSON het afmaalt. „, By alle 
de behoorlykheden der fchoonheid en fraaijheid van ge- 
ftalte voegde zy de volmaaktheden , die derzelver indruk 
_ onwederftandlyk maakten. Beleefd, gefpraakzaam, in- 
neemend, geestig, bekwaam om teffens vloeibaar en 
deftig te fpreeken en te fchryven. Schielyk, nogthans, 
was zy en geweldig in alle verbintenisfen: dewyl zy een 
vuurig en niets kwaads denkend hart bezat. Tegenfpraak 
kon zy niet verdraagen; van haare kindsheid af gewoon 
zynde als een Koningin bejegend te worden. By zom- 
mige gelegenheden toonde zy geene Vreemdelinge te 
weezen in 'c veinzen; eene kunst, die aan het trouw. 
Joos Hof, waar zy haarc gean ontving , onder de 
noodwendige kunsten der Regeeringe gehouden werd. 
Niet ongevoelig voor vleiery , genoot zy dat vermaak, 
waar mede elke Vrouw den invloed van haare eigene 
fchoonheid bemerkt. Bedeeld met de hoedanigheden, 
die wy beminnen, niet met de talenten, welke wy be- 
won- 


_(*) Camp. 534. SPOTSW. 355. JEBB: II. goo. sTRrre III. 383 
De Berigtbrieven van de Graaven sHREWSOURY En KENT. ROBERT: 
tom „Add. Append, Vol. IL, No. XVIIL 


GESCHIEDENIS VAN SCHOTLAND. … 349 


wonderen , was zy eer eene beminnelyke Vrouw , dan 
eene doorlugtige Vorffin.: De leevendigheid van haar 
vernuft, niet genoeg gemaatigd door een welbeklonken 
oordeel , en de vuurigheid van haar hart, ten allen tyde 
piet onder het bedwang der betaamelykheid , vervoerde 
haar tot dwaalingen en misdryven. Te zeggen dat zy 
altoes ongelukkig was , is geene genoegzaame reden gee-. 
ven van de lange en bykans onafgebrookene reeks van 
rampfpoeden , die haar troffen: wy moeten 'er byvoegen. 
dat zy dikwyls onvoorzigtig te werk ging. Haare drift 
tot DARNLY was Vvoorbadrig, jeugdig en buitenfpoorig. 
En, fchoon de fchielyke overgang tot een ander uiter- 
ften, het arnel uitwerkzel was van haare flegt be- 
antwoordde Liefde, en van zyne ondankbaarheid , onbe- 
fchoftheid en beestagtigheid, kunnen deeze nogthans, 
gepaard met gOTHWELL's listige inneemendheid en gewig- 
tige dienstbetooningen , haare verknogtheid aan dien 
Edelman niet billyken. De zeden zelfs dier Eeuwe, hoe 
ongebonden ze ook mogten weezen, leveren geene ver- 
dediging op voor deeze ongelukkige drift, en kunnen 
ons niet beweegen, om het treurig en fchandelyk to- 
neel, ’t welk daar op volgde, met minder af{chriks te 
befchouwen. Menschliefde zal een dekmantel fpreiden 
over dat gedeelte haars gedrags, ’t welk zy niet kan 
goedkeuren, en misfchien zommigen aanzetten, om haa- 
re daaden meer aan haaren toeftand, dan aan haare ge- 
aartheid toe te fchryven; en eer.het ongeluk van den 
eerften te beklaagen, dan de verkeerdheid van de: laat- 
fte te befchuldigen. MArra’s Iyden overtrof , en in 
maate en in duur, de Treurfpelige onheilen , door de 
vinding vercierd om droefenis en medelyden op te wek- 
ken: en, terwyl wy dezelve nagaan, zyn wy gereed 
om: haare zwakheden te@ vergeeten,wy denken met min- 
der verontwaardiginge aan haare misflagen, en keuren 
de traan, die ons oog ontrolt ‚goed, als ware dezelve 
geftort over een Perfoon, die veel nader kwam aan 
het toppunc van zuivere Deugd. 

‚‚ Ten opzigte van de Perfoon der Koninginne, eene 
omftandigheid boven al niet te vergeeten, als men de 
Gefchiedenis eener Vrauwlyke Regeeringe befchryft, 
ftemmen alle gelyktydige Gefchiedboekers overeen, om 
MARIA het fchoonfte gelaad, en de welgevormfte lecst, 
die ooit iemand ten deele viel, toe te kennen. Haar 

He DEEL. ALG. LETT. NO. 8. Aa ‚Hair 


_ 


350 W. ROBERTSON'S 


\ 

Hair was-zwart , fchoon zy, volgens de gewoonte dier 
Eeuwe, doorgaans gemaakce lokken droeg, nu van dee- 
ze dan van geene kleur. Haare Oogen waren donker 
grauw ; haare Weezenstrekken wonder teder , haare 
Handen en Armen {choon van maakzel en bevallig van 
kleur,. Haare geftalte was ryzig en Vorstlyk. Zy dan- 


‚fte, ging en reedt, even welgevallig. Zy. hadt een 


kiefchen fmaak in de Muzyk. Zy zong lieflyk , en 
fpeeljge op de Luit met eene welafgerigte hand, Ome 
trent het einde haars leevens begon zy zwaarlyvig ve 
worden, en haare langluurige gevangenis, gepaard met 
de koude. der Huizen , waar in men haar gevangen 
hielde , bragt haar een Rheumatismus aan, die haar, 
by wylen,van ’t gebruik haarer leden beroofde. „, Geen 
ss Man,” fchryft BRANTOME, , zag ooit haar Perfoon 
», zonder verwondering en liefde: of zal haare Gefchie. 
» denis zonder {mert leezen.”’ 

By die Character van MArIA, zullen wy dat van haa. 
re tegenftreef(ter ELIZARETR voegen, dic hier io een 
mip gunftig licht, dan doorgaans, voorkomt. RoreRTe 
soN haaren treurigen uitgang te boek. gefteld hebbende, 
vaart dus voort. ‚„Vreemdelingen befchuldigen de 
Engelfchen dikwyls van. onverfchilligheid en ACD Eng 
voor. hunne Vorsten; doch zooder grond; geen Volk 
betoont zich dankbaarder dan’ zy omtrent Monarchen, 
die dank verdienen. De naamen van EDUARD DEN ]IÏ 
En HENDRIK DEN V worden door de Engelfchen met de- 





„zelfde vuurigheid opgehaald, als zy geroemd wierden 


door hunne l'ydgenooten, die den luister hunner Re- 
esringe zagen, en de voordeelen daar van fmaakten, 

e gedagtenis van ErizABETH word in Engeland nag 
aangebeden. En de Gefchiedfchryvers van dat Koning- 
ryk tellen haar onder ‚de roemrykíte Vorftinnen; naa 
dat zy zich uitgelaaten hebben in den lof van haare 
Liefde tot haar Volk; van haare fchranderheid in 
het onedekken van deszelfs waar belang ; van hunne 
{tandvastigheid om het ‘te bevorderen; en haare wyse 
heid in de keuze haarer Staatsdienaaren;, van haaren 
soem door de Wapenen bevogten; van den Vrede dien 
zy haaren Onderdaanen verfchafte; als mede van den 
aanvang des roems, des rykdoms, en des Koophandels, 
de vrugten van alle deeze bedryven. Zelfsde gebreken 
in baar Character, merken zy aan, waren nice van dien 

| | aart 


Oe DO 
GESCHIEDENIS VAN SCHOTLAND. “35E 


aart dat ze den Volke benadeelden. Haare verregaande: 
fpaarzaamheid ging van geene inhaaligheid vergezeld, 
en , fchoon dezelve het beftaan van groote ondernecmin- 
gen belette, en andere gebrekkig deedt afloopen, bragt 
zy het wel te raad houden-der geldmiddelen in haare 
Regeering te- wege, en onthief het Volk van veele las- 
ten ‚die een Monarch van kwistiger „of onderneemzieker 
aart, zou hebben moeten opleggen. — Haar traag- 
heid, in ’t beloonen haerer Bedienden maakte zomtyds 
nutte verdienften mismoedig; doch deeze belette, dat 
lieden , ‘zonder verdienften, magt en rykdom verkree. 
gen, waar op zy geen regt hadden. Haare verrg- 
ande jatoufy omtrent de Vorften, die voorgaven haar 
Regt tot de Kroon te betwisten, zette haar aan om zo- 
danige -voorbethioedzels te heemen „als ni®c min frekten 
ten algemeenen nutte, dan tot haar zelfbehoud, en, 
om te ftaan na de genegenheid haars Volks, afs he 
fterkfte fteunzel van haaren T'hroon. Dusdanig is ‘het 
Portrait, ’t welk de Engelfche Gefchiedfclryvers van deeze 
groote Koningin geeven, Ee 
‚‚Wie het onderneemt de Gefchiedenis van Schotland op 
te ftellen, Vindt zich menigmaal genootzaakt haar in ecn 
geheel. ander en minbevallig licht te befchouwen, Haar 
eezag in dat Koningryk was, geduurende het grootfte 
gedeelte haarer hel weinig minder dan ’t geen 
zy in haar eigen bezat. Maar dit gezag, in ’t eerst vere 
kregen, door greoten dienst aan het Volk te doen, ftel-, 
de zy te werk op eene wyze, allernadeeligst voor des- 
zelfs geluk. Door haaren onvermoeiden yver, om de 
woede der twee ftrydende Partyen op te ftooken; door 
de eene met partydige hulp te onderfteunen; door de an- 
dere met ydele hoope te voeden; door derzelver kragt 
zo kunftig tegen elkander op te weegen , dat de een in 
ftaact was, om de andere te ontrusten, zonder dat een 
van beiden de ander kon te onder brenger; maakte zy 
Schotland langen tyd tot een tooneel van tweedragt , vcre 
warring cn bloedftorting, Haar list en kunstftrceken 
bragten te wege, wat de magt haaren Voorvaderen niet 
kon uitvoeren, en dat Koningryk in eem (taat van af. 
hanglykheid aan Engeland. De grondregels wan. Staatkun- 
de, dikwyls weinig zamenftemmende met die der Zede- 
kunde, mogen misfchien haar gedrag verontfehuldigen. 
Maar geene verdeediging Aen ‘er worden ingebragt en 
aa aar 








| 





‘ 


352 W. ROBERTSON's GESCHIEDENIS VAN SCHOTLAND. 


haar gedrag jegens Koninginne MARIA, een tooneel vana 
veinzery zonder noodzaaklykheid ‚en van ftrengheid zon 
der voorbeeld. ErtzAneTH is, in meest alle haare ande: 
re verrigtingen , het voorwerp onzer hoogstgaandfte ver- 
wondering: en dit (tuk moeten wy toeftaan, dat zy niet 
alleen de grootmoedigheid, die haar als eene Vorftin 
voegde, ter zyde (telde; maar ook de gevoelens, die 
haar als eene Vrouw beraamde.” 

Wy verlangen de Authentique Stukken, het Algemeen 
Register, en het Portrait van ROBERTSON te Ontvangen, 
en, door deeze toevoegzels, dit uitneemend Werk gee 
heel voltooid te zien. . 





De Nieuwe Reifsger, of Befchryving van de oude en Nieuwe Wee- 
r:ld. Uit het Fransch van den Abt nu La eonrm. XXILIfte- 
Deel. Behelzende Hongaryen en Oostenryk. Te Dordrecht by 
A. Blusfé en Zoon, 1770,in gr. 8ve. sto blads. 


D: vier eerfte Brieven van dit XXIII Deel deezes Nieuwen Reë- 

zigers betreffen Hongaryen, de tien overige gaan over Oes- 
tenryk , en behandelen deeze Lariden, op den trant, waar in de Abt 
de andere behandeld ‘heeft, en waar van wy reeds menigtnaalen , 
in onze Aankondigingen, gewag gemaakt hebben. Naar gewoonte 
zullen wy ‘er een proefje van opleveren: en neemen daartoe, 
ten wille van de verandefing, zyne Befchryving der Morlakken en 
Uskoken, die het Zuidelyk deel van Croatie bewoonen. 

„… De Morlakken hebben een ver(chrikkelyk gelaet, en gaen al- 
toos gewapend. Zy zyn het, die, in de laetfte oorlogen met 
Frankryk, onder den naem van Panduren, 't welk roovers der 
groote wegen betekent, zulke groote dieriften aen. de Koningin 
van Hongaryen beweezen hebhen. Dit ís eene reden om hen ze 
beter te doen kennen. 

‚‚ De opregtheid en het vertrouwen van dit Volk ontaerten dik- 
werf in eene ongemeene eenvoudigheid. De Italiaenfche Koop- 
lieden, en de bewoonders van den oever der Zee, makea ‘er mees- 
ten tyds een misbruik van; en de trouw van een hond geldt by 't 
zelve zoo veël als de trouw van een Italiaen. Des niettegenftaende 
opent de Morlak, gezellig en edelmoedig gebooren, zyne hut aen 
den vreemdeling, en geeft hem deel aen alles wat hy heeft. Wan- 
neer hy reist, en zich by lieden van zyne kennisfe ophoudt, gaet 
de oudfte dochter van het huis, of de nieuw getrouwde, indien ‘er 
eene is, hem te gemoet, en ontvangt hem m&t eene kusch. Maer 
een reiziger van eenen anderen L:ndaert mag dezelfde gunst niet 
genieten. De jonge vrouwen verbergen zich ‘dan, of houden zich 

ingetoogen. In de maeltyden, welken zy elkander over en we- 


NIEUWE REIZIGER VAN DEN ADT-DE LA PORTE. 553’ 


der geeven, vinden de armen altoos hun onderhoud : ook vernede- 
ren Zy zich nooit om eene aelmoes te vragen. De minfte oor- 
zaek van blydíchap ís, over de Morlakken, een voorwendzel om 
in eenen dag te verkwisten het geene genoeg voor de geheele week 
zoade zyn. Wyders zyn zy zeer huishoudelyk in alles, wat hen 
voor fchadelykheid der lucht, of de ongematigdheid der jaergety- 
den, kan beveiligen. Zy zyn gewoon, wanneer zy flyk onumoe. . 
ten, hunne fchoenen uit. te trekken, uit vreeze van ze te heder- 
ven, en wanneer het regent blootshoofd te gaen, om huane muts 
niet nat te maken. ant 

‚‚ Deeze lieden ftaen naer eene juiste naeuwkeurigheid ín het 
houden van hunne beloften. Een Schuldenaer overtreedt zelden 
den voorfchreven tyd: en,‚ ín geval van eene onoverkamelyke - 
noodzaekiykheid, begeeft hy zich naer zynen fchuldeifcher met een 
gelchenk, om eenig uitftel van hem te verwerven. De vriend- 
fchap is onverbreeklyk by de Morlakken; zy maken 'er een punt 
van Godsdienst van; en deze knoóp wordt aen den voet der al- 
taeren toegehaeld. De SclavonXche Kerkgewoonte heeft een hy- 
zonderen zegen, om twee Vrienden, in tegenwoordigheid vag al 
het Volk, plegtig te vereenigen. De mans, onder hen door eene 
diergelyke plegtigheid verbonden , noemen elkander. halve broeders, 
en. de vrouwen halve zusters. De pligten van dezen geheitigden 
band zyn zynen vriend, in alle gelegenheid , en in alle zyne be- 


_ hoeften, te helpen. De voorbeelden der geenen, die hun leven 


voor hunnen vriend gewaegd hebben , zyn niet zeldraem in dezen 
landaert. In tegendeel zyn de vyandfchappen zoo duurzaem, dat 
zy van vader tot zoon overgaen, en zich tot in de verfte nage- 
dachten vereeuwigen. Een huûner fpreekwaorden zegt, dat hy, 
Hie verzuimt zich te wreeken, zich niet kan heiligen: en het zelf: 
de woord dient onder hen en de heiligmakipg en de wraek uit te 
drakken. Een moosder is genoodzaekt van oord tot oord te dwa. 
len’ om zich te onttrekken aen de woede der geenen; die hem ver. 
volgen. Indien by hunne navorfchingen heeft kunnen ontfnappen , 
tracht hy,.na voorzigtiglyk eenige jaren te hebben laten verloopen, 
den vrede te verkrygen, door ket betalen van eene geldfomme, die 
door bemiddelaers wordt vastgefteld. 
„ Deze Volken zyn ongemeen bygeloovig, en gelooven aen 
fpookzels, duivelskunftenaers , toovenaers en damplichten. De ou- 
e vrouwen vermeten zich ver(cheiden betooveringen te doen, 
waer van de voornaemfte is de melk van de koeijen hunner nabuu. 
en af te wenden, om zich een grooter overvloed drer van te be- 
zorgen; @aer men vindt andere tooveresfen, die het vermogen 
hebben om. deze verzweringen [lees bezweeringen) te werbieken, 
en wee hun, die in bet hoofd zoude krygen, hiet omtrent den 
minften twyfel te flaen. 
‚‚ De onnozelheid en natsurlyke vryheid van het herderlyke 
leeven houden nog ftand onder de Morlakken. Een fracije doch- 
ter, die eenen man ARo OUDE hem met toegenegenheid, 


a 3 zon- 


354 A NERUWZ REIZIGER 


zonder dat iemand daer op iets te zeggen vindt. Niets is 
per dan deze wederzydíche omhelzingen van Mannenep Vrouwen, 
tot zelf aan de poort der Kerken. De dochters zyn zeer zorgval- 
‚ dig ten opzigt van haer hul(el vóór heer huwelyk ; maer vervolgens 
geven zy aich over'aen eene onziunelykheid, die de verachting, 
welke hare mannen voor haer hebben, zeer wel regtvaerdigt. 
ter zyn zy,.hoe opgecierd zy zyn, nog zeer walgelyk , dewyì de 
boter, waermede hy bare hairen befrmmeeren, oen’ zeer onaenge- 
namen reuk veorthrengt. De kleeding der vrouwen verandat, 
volgens den oord en ftand der perfoonen. De getrouwden 
onderfchtiden door de verfierfels van het hoofd, waer op zy (lechts 
een’ effen neusdoek mogen hebben; maer men laet haer de keur 
ger kleuren. De dochters bebben eene fcharlaken muts, van 
welke gemtenlyk eene breede fluyer afhangt, die tot op de fchou: 
„ders afdaelt. 

‚… Wanneer eene jonge perfoop ten huwelyk gevraegd wordt, 
vergaderen de grysaerts der twee huisgezinnen, en handelen over 
de voorwaerden, en het is zeldgacm als men haer weigert. Het 
verzoek eens ingewilligd zynde, zieú de jonge lieden elkanderen; 
en, indien: zy elkanderen niet mishagen, wordt het buwelyk aen- 
ftonds gefleten. De mannen behandelen hunne vrouwen met zoo 
veel verachti:ge, dat zy nimwmer.van haer fpreeken, zonder te voe 
ren* het vóorfchrift van verfchooninge, behoudens uwe cer, te-ge- 
bruiken. An baer de hun bed en de Same a> 
op den gron en, en g£ zanen als men haer 8 
en niet Van leefregel en ftaken hare Vermoeiticdn sich 
loopen, wanneer zy bevrucht ayn. Somtyds zelfs verlosfen zy @ 
het open veld, heff.n zelfs haer kind op, wasfchen het in de cer- 
fte beek, welke zy ontmoeten, dragen het naer huis, en keeren, 
den volgenden dag, wederom tot haer’ gewonen arbeid. 
bakert deeze kinders in flechte lakens, en zy blyven dus den tyd 
van vier maenden kwalyk.bezorgd. Vervolgens laet men ze in de 
Fut en in de velden, gaende aldaer in het gezelfchap benner moe- 
‚der, die hen zoogt tot eene nicuwe zwangerheid. Zy brengen 

. hunne eerfte jongheid in. de bosfchen met het bewaren vanhet Ves 
coor, en oefenen zich, geduuúrende dien tyd, met het maken van 
„geringe werkftukken: als fluiten en fchalen, met verfcheiden plat 
leeldwerk veifierd, tot welken zy pie:s anders dan het mes gebrui 
ken. Deze figuren, fchoon wonderlyk famengefteld „ zouden in 
onze fteden niet veracht worden. 

‚‚ De geronnen melk ig het gewoone voedzel der Morlskken. 
Zy maken 'er zelfs een verfche kaes van, waer van de wei-bua 
tot drank dient. Deze kacs, ín,boter gebraden, is hee. beste ge- 

‚recht, 't welk zy een' gat, die. hun fchielyk- overvalt, kunnen 
voorzetten. Zy maken geen gebruik. van brood, op o8zo 
. Wys gebakkeh ; macr van ons meel maken zy verfcheide wafels, 
en leven van alle foorten van moeskruiden. Zonder zich op de 
‚ kunften tog te leggen, hebben zy eenige kennis van de vaven, 


. Âa 
te 


, 


E 


N 


VAN DRR ABT DE-LA'PORTE 955 


èn denne kleuren zyn niet te verachten. Zy verwen zwart met 
esfchen(chorsfen, welken zy mcht dagen lang met-yzervylzel gee’ 
{mokken houden. Men roemt insgelyks het (choone blaeuw „ 't 
‘welk zy uit wilde latuw, in. zuiver loch gewas(en, weeten te 


\ 


trekken. Dese volken, om de magt der Turken te ontwyken, 


zyn uit Albanie zich in dit landíchap komen verfchuilen. Zy 
bvaden zich bezig mes. het voedael en de zorg van het Vee, cu 
belyden den Griekíchen Godsdienst. bee 
„ De Uskoken heben. de. grootfte Zeerapvers van de Adria 
tifcha Zee geweest. Het is een ruw en wild volk, van eena 
e … geftalte „ kloekmoedig, maer zeer. genegen tot rooverge. 
Zyoe tael is die der Walachyers, em zyne Godsdienst dien 
Grieken. Eenige volgen den Roem{chen eerdienst. Zy doapen 
bunpe kinders niet dan op een’ zekeren ouderdom, en begeeven 
zich eerst aen het nachimael op achte en twintig ef dertig jaren. 
Hun naem komt van Sseca, 't welk vlugtende, beiekent. De Keizes 
gaf bun een verblyf in Kroatie; maer dewyl zy wanorde aenzech 
ten, verbande men hen in het gebergte van Karniols. 





id ,… 


Redenvoering van een Engelschman , ter verdediging zymer Natie 5 
openlijk uitgefproken in de Societeit Rust na Zorg, te Rotterdam , 
en 8 3780 Alam te bekomen. Jn groot olavg 16 
blads. a id 


De Engelfche Natie zou deezernt Verdeediger niet belannen voor 
ayne aangewende moeite, en de Hollanders hebbeh geen reden 
hem voor zyn gefchrpf eenigen dank te zeggen. Zyne Radenvot- 
ring is zulk een overdreeven Schimpichrift van bet !Engelfche Mi- 
nisterie , met opzigt tot de tegenwoordige onlusten, dat hes picts 
behelze, tgeen waarlyk geestig is. En daar by de Hollanders bd- 
fchouwt als menfchen, die meer dan eenig ander Volk Gedsdienfds- 
e begrippen voeden, had hy terftond moeten begrypen, dat eenp 
Sootterny, van ’t Godsdienftige ontleend, als zogten: de Engelíchen 
ooze zaigheid te bewerken, hier ten uiterfte wanvoegelyk: klinkt. 
De Hollanders hebbeh des reden. om hem zulk eene.{patternyi, 
waardoor hy heilig en onheilig onder elkander mengt, kwaalyk ze 
heemen; terwyl de Engelfchen hem kunnen uidàchen als eén valsch 
vernuft , dat-den rechten flag niet heeft van geestig te fchryven. De 
beste trek in dit. Gefchrift zou mogelyk nog de volgende zyn ; maat 
dezelve is’ in de zaak te fterk, en in de uitvoering laf. 


„ Van de Koninglijke, ik wit zeggen Ministeriale Declaratie, 


gefchikt om de Hollanders in de-Wapenen te helpen, hub ils.nóg 
‘flegts met een woord te zeggen, cat zij zulk een eclatant bewijs 
van eene onverfchrokte dapperheid en heldenmoed oplevert; dat 
zeifs de makomelingeh zich verwonderen zullen, en …naauw lijks 
kunnen geloven, dat «onze Eeuw zulke voerwefiglijke „Déánnen 
ei Aa 4 voord» 


856 REDENVOERING VAN EEN ENOELSCRMAN. 


voordgebragt heeft. Dat Vorften en Rijken, welke overvloed 
van geld, die zenuw des oorlogs, bezitten, die door eendragt van 
binnen fterk , en door wapenen magtig zijn, eenen wreveligen Vij- 
and bet hoofd durven bieden, ís geenzints te verwonderen. Maar 
dat Engeland, reeds aan America de handen vol hebbende, niet 
alleen aan Vrankrijk en Spanje de punt durft bieden, maar ook de 
andere Europifche Mogentheden tergt, en fommige van dezeive 
wil noodzaken den degen tegen hem te wekken, fchoon het reeds 
door bijkans ónnoemelijke (chulden, door de kragt zijner vijanden 
en onderlinge verdeeldheid, ín eenen akeligen toeftand is, levere 
zulk een kragtig bewijs van hunne dapperheid op, welke naauw- 
lijks geloofbaar is. Men ksn dat Britfche Heldenvuur niet beter 
vergelijken dan bij dat, het welk ecnen, door den drank razen- 
den, doet branden; wanneer hij, niettegenftaande hij door de 
kragt van den drank wankelt en verzwakt is, ieder, zonder on- 
derfcheid, of dikwijls een gantsch gezel(chap te gelijk uit- 
daagt.” ú 





pna 


Dichtkundige Werken van JULIANA CORNELIA, BARONESSE DE 
LANNOY. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1780. In groet 8ve. 


D° blote opgave van den tytel dezes Dichtbondels zou genoeg 
zyn, om denzelven by al wie geen vreemdeling in de Dich- 
terlyke wareld en fraaie letteren is, aan te pryzen. Zo groot 
toch ís de welgegronde achting welke de Hoog Wel Geboren Ba- 
ronesfe de Lannoy zich in het Poëetisch kunstvak verkregen heeft „ 
dat men niets middelmatigs van haar verwachten kan. Drie wek 
uitgevoerde ard de, zo vele uitmuntende Lierzangen, by de 
Leydíche en HaagfcheKuustgenoot{chappen met Eerpryzen bekroond, 
benevens een klein aantal van andere Dichtftukjes , onder de werken 
der laatstgenoemde Maatíchappye bet licht ziende, gelyk ook het 
bekende Vaers: Aan myn geest; door welke de Poëetesfe zich be- 
roemd heeft gemaakt, zyn de overtuigendfte blyken van eene we- 
lige Dichtader, wier bruifchende ftroom door eene uitgebreide 
hpi aangevoed , en door een' gezuiverden (maak geregeld 
wordt. 
Wy behoeven dierhalve onzen Lezer niets meer van het aan- 
ekondigd Boekdeel te berichten, dan ‘dat het den naam zyner 
ichteres(e, en de verwachting, die het kundigen inboezemt, in 
allen opzichte waardig is. Edelheid van gevoelens, en grootheid 
van ziel, gaan in de verfchillende Dichtftukken waar uit het be- 
ftaat, met de íchitterendfte gaven van het vernuft, en een krach- 
tige en zuivere vaersmaat gspaard. Het hart-zelf ontvouwt er 
zich in,en (chetst er zich zelve in af, met al de bevalligheid die 
eene gloeiende verbeelding, door rykbeid van geest onderfteund , 
en door een juist oordeel belftierd, aan zo belangwekkend een bt 
e 


_ DE LANNOY, DICHTKUWDIGE WERKEN. 3SY 


fereel weet te geven. In ‘t kort; onder de verfcheiden- 
heid van Poëetifche fiukken, waar in-onze Eeuw zo byzonder 
vruchtbaar is, munt deze Dichtbondel niet alleen in een’ hogen 

aad uit; maar hy behoort tot die weinige werken, die haar b 

Nageflacht op een’ bogen prys zullen doen ftellen „, en bekleedt 
er éen’ eerften rang in. 

Vier Afdeelingen onderfcheiden de Dichtftukken dezer Verza- 
meling. De eerfte plaats wordt bekleed door de: Brieven, 
onder welken bet. voor lang geschte Pobetisch gefprek der Dichte- 
resle, aan haren geest ingericht, wedergevonden wordt. Sommi- 
n dezer zyn ernftig, andere doorzult met dien geestigen boert , 
e alleen een beminnelyk charakter en verheven’ fmaak eigen is. 
In denzelfden trant is het Gastmsaal , een oirfprongklyk dichtftuk- 
je, op de Brieven volgende, dat men naar den {maak van Boileau 
konde noemen, indien het de bitterheid en partyzucht diens Dich- 
ters niet voor de algemeene fcherts fommige belachelykheden 
verwisfelde. Een viertal Lierzangen, waar onder twee gekroonde 
Prysvaarzen, is onder de derde afdeeling begrepen; terwyl de vier- 
de uit Helden- Lier- en Klinkdichten op verfchillende onderwerpen 








Het zal onzen Lezer niet onverfchillig zyn, dit verflag met een 
kleen uittrek{el befloten te zien. Hier toe valt ons oog op het 
flot van den Brief aan den Hoog Wel Geb. Hr. San Hendrik, 
Baren de Lannoy; waar in de Dichteresfe , aangemerkt hebbende , 
dat er eenige moed toe vereischt wordt om zich door de uitgave 
van Dichtwerken aan het algemeen oordeel te durven wagen , voor- 
al voor een vrouw, op deze wys voortgaat : 


… Geen wonder dat men feeds ons als wat raars befchoude ; 
Ons voor een zeldzaamheid, een vreemd verfchijnfel houde, 
Van daar dat u zomwyl de vraag te vooren kwam, 

Van waar. uw Bloedverwante een vlucht zoo moedig nam: 
Wie ze ts, die zich 30 fi:r aan 's Schouwtooneel dorst waagen; 
Die driemaal op Parnas eene eerkroon weg mogt draagen: 

En niet befchroomd voor '$ oog der graotfte Rijksvorftin, 

Een gunstwenk heeft erlangd van Ruslands Monarchin. 

Zeg, dat ze zacht van aart , maar vol van moed en Heven, 
Door d'aandrang van Natuur tot dichten wierd gedreeven: 
Van hasre telrfle jeugd met weetenslust bezield, 

Haar boeken, toen alreeds, voor haar gefpelen hield ; 

En zender 'e minst gelei van kennis, maag , of vrinden, 
Geheel verwonderd was zich op Parnas te vinden. 

Hoe wicrd ze niet door ‘t fchoon der grootsche Nimf geftreeld, 


Die 


$s& DR LANNOY, DICHTKUNDIGE WERKEN, 


Bie Phadra, Peldenkte, en Brutus had: geveerd ! 
… Haar bood ze daadlijk hulde, en Leo was in wezen (*), ” 
Eer zij van Nebrlands taal de gronden had geleezen. 
" Zeg, dat ze, door de kracht dier fcheone $aal bekoord, 
Geen voorkeur gaf aan die van eenen vreemden Oord : 
‚Dat ze aan haar Vaderland de tebrfie liefde wijdde; 
-Verrukt de Helden zong , wier arm 't van 's Juk bevrijdde, 
Of 300 ze aan luchter toon haar kunst zomtijds befteedt, 
‚Ten koste van haar hart haar geest nooit fchitèren deed, 
* Dat eene omnoozte fcherts moog heerfchen in haar fthriften, 
Maar dat de minfle gal die nimmer zal vergiften. 
- Zeg eindlijk , zoo hear gl®5: voe dichtiust wierd bekoord, 
“Dat zij door zucht tot roem niet Jlechts wierd aangefpoord; 
‚Dat de achting en de gunst van eedle en braave zielen 
Steeds lauwren zijn geweest die haar het meest bevielen. 
i Gelukkig, zoo zij nooit een prijs zoo heerlijk derf! 
‚do eens badr tombe, een traan uit zulk een. bren verwerf ! 
‚Zo middlerwijl dit werk , tot wellust van haar ieeven, 
Haar’ dierbren Landgenoot ‘een uur vermaaks mag geeven! 
Zo legt ze eens in triumf de Cither neér, en wacht, 
Kloekmoedig, '$ vonnis af van 't kunstrijk Nageflacht.” 


(*‚ In zyncn eciften vorm, 





Dichtlievende verlustigingen, beffaande in witgeleezene flukken der 
voortreffelykfte Hoogduitfche Dichteren ; in Nederduitfche vaerzen 
gevolgd door P. J. KASTELEYN, Lid van het Kunstgenootfchap : 
Natuur begaaft, Oefening befchaaft, enz. Ze Amfterdam, by 
A.J. van Toll, 1779. An gr. 8vo. 


efzensen en Zedendichten: By{chriften, Schimp- en Puntdich- 
ten: Anakreontifche gezangen en minnedichten: zie daar de 
drie onderfcheiden foorten van vaarzen, welke, in byzondere Af- 
deelingen, dezen Bondel famenftellen. Zy zyn, als de Tytel aan- 
wyst, alle uit Hoogduitfche Dichteren overgenomen; dach een 
oirfpromgklyk Dichtftukje van den Elr. Kasteleyn gaat ‚by wyze van 

Voorzang , vooraf. 
In dezen Voorzang blinkt genie en Dictterlyk vuur uit: en al 
wie natuurlyke {choonheden weet te waaideeren zal denzelven 
met 


KY KMTELEEN, DIORTLIEVENDE VERLUSTIGINGENe Sr 


met pemoegen lezer; hoewel hy’ Han.boki niet áo: de eleranis 
verfte werfificatie en’ netheid van enal gefchresen zy: De vryhe- 
den; ten dezen opzichte: gebruike, zymr ook kleinigheden, die 


- weinig in aanmerking verdienen te komen, wammeer de: gedactiù 


ten, de houding, en uitdrukking treffen ; en gelyk de gelukkiefte 
en keurigfte vaerzen niat genoeg zyn om in een finakeloos D.cht- 
ftuk vermaak te doen vinden, zo kan ook een enkel vergryp in de 
maat of woordfchikking cen treffend. een-behäágiyk werk nict 
van zyne waarde berooven. Edoch is dit waar, omtrent 
een oirfprongkelyk ftuk; het is gantsch andeis met bet vertalen, 
waar in de uiterlyke véthêië erf juischetdúl de verdienfte uitmaakt ; 
daar de innige , de grote. de liehaamlyke.Tchoonhederr eens Dichts- 
ftuks (indien. men ‘t dus uitdrukken mag) den oir{prong!yken 
Schryver behoren, eh niets dan de blote kleedy het werk van 
den Navolger is. ‘Óncbreekt: daar ‘het \ereischte eèner bevallige 
kleeding, zo ontbreekt er ullgs, en dit gemis wordt door geene 
andere. fchoonheid vergoed. ‚Deze zyn: aanmerkingen, 
welke men mert grond op het overig gedeeice van dezên Dichtbon- 
del maken kan : want waarlyk men kan niet ontkênnen dat op zeer 
vele plaatfen van deze Nagevolgde ftukjes , ruuwheden van vaers- 
maat doorfteeken, die keurige ooren kwerfen: dat niet weinige ge- 
dwongenbeden in de vitdrukking, verwrongenheden in de woord- 
fchikking , en zelfs ware taalgebreken de besten derzelven ontfie- 
ren, en fomtyds de fchoonpheden der gedachten verduisteren. Ook 
heeft de Hr. Kasteleyn, gelyk hy nu en dan wel eens een Hoog- 
duitfche uitdrukking gebruikt, zo ook fomtyds Dichtmaten verko- 
zen (*), die in onze taal niet de minfte bevalligheid kunnen 
hebben. 

Dus verre van de Navolging. Wat de ftukken-zelve be- 
treft; daar zyn er zeer weinige onder, die ‚in onze taal overge: 
bracht, fchoon kunnen blyven. Ieder taal beeft hare byzondere 
fchoonhedeu, die in gecne andere over te brengen:zyn. ln zoda- 
nige byzondere fchoonheden, (choonheden, aan de taal aan de 
byzondere denkwyze‘des ‘lands verknocht, zyn die der Duie 
fcheren voornaamlyk. Weinige algemeene fchoonbeden ont- 
moet men in hunne Dichtftukken (vooral zo men de Teneecl- 
fpelen daar van uitzondere), of zy zyn zodanig met dat byzon- 

ere Duitfche livry cmkieed, dat zy buiten Duischland geen 
Burgerrecht vinden. Zodanige ftukken kunnen dierhalve hunne 
achting in 't Nederduitsch niet wel blyven bewaren. En 
weinige zyn er- onder die dat algemeen fêhoon hebben, dat het 
wate is. Daar zyn èr on'er de kleene ftukjes, die zelfs Grotesk , 
en hun oirfprong aan valsch vernuft verfchuldigd zyn, ‘t geen 
ook wel eens in de anderen doo:ftraalt. En cindelyk eenige wei- 

i pí- 














") Gelsk, by voorbeeld, het Dichuftuk aan Dorinde ble 185. °C, waik Lic 
vyfvocuüge Trochaitche vaerzen beftaat, 
\ 


Bd 


.J 


{ 
N à 


‘ $6o Pp. J- KASTELEYN, BICHTLIEVENDE VEKLUSTIGINGEN, 


nige derzelven zyn in het Hoogduitsch, waar uit zy genomen 
zyn, niet meer dan navolgingen (*). 

Tot een Proefje, (chryven wy een der fchoonfte van de rymloze 
Anakreontilche ftukjes uit. 


OC DE RUILING.” 


… Wilt gy ruilen, fprak een Rijke, 
En hy wees mij zijne fchatten, 
" En Sk zou hem voor zijn fchasten 
Mijne lieve Cloris geeven. 
Maar ik hade mijn antwoord vaardig: 
Rijke, fprak ik, zijtge onzinnig ? 
Maakt uw goud vernoegde harten ? 
Is uw goud getrouw en minlijk ? 
| Is het deugdzaam als mijn Cloris ? : 
4 Kan het den bezitter flreelen? 
Kan het fchersfen? kan het kusfen? 
Kan ’t beminnen als mijn Meisje ? 
Rijke, kunnen dit uw fchatten? 
Dan verruil ik ww mijn Cloris.” 


(“) Duì is h. v. het vaersje op Laps, hladz, raa „en dat op een vermoord 
enecht kind, bladz. rao geheel uit het Fransch: zo is cLoRIs, bladz. 135, 
vit het Iraliaansch „en-zo zyn er verfcheïden , die gedeeltelyk overgenomen zyn. 








ZORGHART „af de fchrandere Hdisvader. Toneelfpel in drie Bedry- 
yen , door A. v. w. Te Utrecht by J. Visch, 1780. In groot 
ollavo 47 blads. 8 

Eer Toneelfpel gefchikt, om der Natie onder 't oog te brengen, 

de voorzigtige zorgvuldigheid der Vaderen onzes Vaderlands, 
ter handhaavinge van 't welzyn van Nederlands Ingezetenen. Het 
nationaale charuêter, zo der Hollanderen als Franíchen en Engel- 
fchen, is 'er vry wel in agtgenomen, en 't beloop van t Spel gaat 
regelmaatig voort. | 





BERICHT. 


Het Anakreontisch Dichtftukie, onderfchreven met de Letters 
8. L-, kan niet in ons Maandwerk geplaatst worden; ten zy de 
Autheur mogt goedvinden, de tael en verfificatie van 't zelve 
naauwkeuriger te befchaven: 't geen de inboud wel waardig zou 
zyn. 








AL GE MEE NE 
VADERLANDSCHE 


LETTER-OEFENINGEN. 





Onderwys in den oneigenbyken figuurlyken Spreekftyl der Hei- 
lige Schrift. Tot nut onzer Landgenoten en bevordering 
van Bybelkennis, uit het Hoogduitsch van den Heer r. 
W. MAsCHo vertaald, en met eene Woorrede en eenige 
aanmerkingen voorzien. Te Utrecht, by A. v. Padden- 
burg en |. v. Vloten, 1780. Behalven de Voorrede 
180 bladz. ín gr. ofbavo. 


oor hun, die zich toeleggen op het uitlegkundige 
der Bybelbladen is deze onderrichting van den Heer 
Mafcho van zeer veel nuttigheid, met opzicht tot den 
oneigenlyken figuurlyken Spreekftyl, die ons in dezel. 
ven op ieder bladzyde menigvuldig voorkomt. By man- 
gel ener gegronde nafpaoringe van dien ftyl verklaert 
men niet zelden deze en gene plaetzen letterlyk , zon- 
‚der acht te flaen op de figuurlyke manier van voorftel. 
lingen; ‘of men ftaroogt zo fterk op het figuurlyke, 
dat men ’t letterlyk bedoelde over 't hoofd zie. Zulks 
heeft ten gevolge of zeer gedrongen letterlyke verkla= 
ringen, die geheel buiten het fpoor loopen; of gezogte 
allegorien, die de figuuren zo uitrekken, en 'er zulke 
denkbeelden mede vereenigen, dat men ’er meer een 
fpelend vernuft des Uitleggers , dan de mening des 
Heiligen Schryvers, in ontdekke, Om zulke en nd 
lyke gebreken, die, in ene mindere of meerdere: mate, 
ook in onze Nederlandíche EARN nog maer al te 
dikwils gevonden worden, in ons Vaderland te verhel. 
en, en ware 't mogelyk uit te rooien, is dic Gefchrift 
in onze tale overgebragt, door enen deskundigen Ver 
tolker. Het fchadelyke van dit flag van verkeerde uit. 
leggingen bevroedende, heeft hy '’t der moeite waer. 
dig geoordeeld, een Gefchrift te vertalen, dat dienen 
kon, om dacromtrent nuttig te zyn; en het zelve zo 
met ene Voorreden als enige aenmerkingen te verry- 
IÍ, DEEL. ALG. LETT, NO. 9, Bb ken, 


/ 


\ 


362 T. W. MASCHO * 


Ken ,-die ter verdere aenfpooringe van meer oplettend- 
heid in dezen ftrekken. a 

Wat het beloop van dit Stukje zelve betreft : de 
Heer Mafcho vangt zyn onderwys aen, met het voor- 
dragen van ‘zyne oordeelkundige bedenkingen, nopens 
den oorfprong en. het voortgaende gebruik van de on- 
cigentlyke betekenis veler woorden en fpreekwyzen, 
Nood en Onkunde fchynen de eerfte bronnen geweest 
te zyn; hier by is gekomen een vermaek dat men ’er 
in vond; en zulks zal aenleiding gegeven hebben, om 
‘er zich van te bedienen tot verciering der gefprekken 


en redenvoeringen. Overeenkomftig hier mede ontdekt 


men, gelyk onze Autheur zegt, „ dat alle Volken, en 
‚> ook byzondere menfchen, naar dat hun verftand, 
> vlug , ryk aan gedächten , vindingryk en levendig 
, was, meer óf minder figuurlyke uitdrukkingen ge 
‚, maakt ‚ gebruikt, in aanzien gebragt en ingevoerd 
‚‚ hebben.” dit algemene voorftel volgt ene 
optelling en korte verklaring van de hoofdfoorten , der 
oneigentlyke en verbloemde uitdrukkingen; dat zyn zo- 
danige uitdrukkingen, welken niet in hare oorfprongly- 
ke betekenis gebruikt worden , wier betekenis men vere 
andert, om ‘er anderetdingen door aen te duiden, door 
dezelven in ene oreigentlyke betekenis te nemen. Zo 
noemt men, by voorbeeld, een dapper Man een Leeuw, 
en een bloodaert een Haes; zo {preekt men van een 
dorftigen akker in een tyd van droogte, enz, Soortgen 
lyke uitdrukkingen heet men tropifche of verbloemde woor- 
den en fpreekwyzen; en derzelver veranderde betekenis 
draegt den naem van Tropus, of Woordwisfeling , oud- 
tyds Woorddwaling. De Heer Maftho dit onderwerp op- 
gehelderd, en zyne aenmerkingen over dit ftuk in ’ 
algemeen voorgefteld hebbende, gaet daerop over, om 
van ieder der opgetelde foorten van Tropen, benevens 
derzelver aenwendingen, door Catachrefis, Hyperbole en 
Allegoria, of Misbruik, etl hie en Byfpraek , voor- 
beelden uit de Heilige Schriften-by tc brengen, en te 
gelyk te toonen, wat m@n daeromtrent in acht hebbe 
te nemen. Na het af handelen dezer Tropen of JWoord- 
wisfelingen fchikt zich onze Autheur op ene dergelyke 





wyze ter overweginge van de Figuren, of Geflakten; 


volgens welken de woorden, zonder derzelver zin te 
veranderen , op verfchillende wyzen gefchikt en ge- 
wend 


Nene ea 


eN 
„ 


{ 


FIGUURLYRE SPREERKSTYL DER H. 8. hód 


“vend worden, om aen een gefprek of redenvoeting fié- 


raed, bevalligheid, ingang en nadruk by te zetten; wel- 
ke Figuuren men tot twee hoofdfoorten brengt: als zyn= 
de of bloote Woordfiguuren (Figure Diëtionis,) of-die in ze- 
kere herhalingen der woorden beftaen; Zaekfiguuren (Fie 
Eure Sententie ,) die geheele voorftellen en fpreekwyzen 
zyn. Ene Woordfiguur is, by voorbeeld, Myn Zoon Aba 

folom! myn Zoon Abfolom! myn Zoon! En ene Zaekfiguur 

Figt in het voorftel, Hoort gy Hemelen , neemt ter core gy 

Aarde! Onze Aucheur brengt ons een aental van voor- 

beelden zulker Figuuren van verfchillende foorten onder 

* oog, die allerwegen in den Bybel voorkomen; ten 
opzichte van welker gadeflaen hy insgelyks zyne aen- 
merkingen mededeelt. Hier benevens maekt hy ten laete 

fte nog gewag van °ct geen men niet uit het oog behopre. 
te” verliezen , dat de Heilige Schryvers zich juist niet 
philofophisch en mathematisch uitdrukken, maer , vol= 
gens de algemene gewoonte, van deze en gene zaken 
fpreken, zo als ze zich uiterlyk voordoen; even -geìyk 

men nog heden, fchoon men het gevoelen van Copernja 

tus, zonder enigen twyfcl, omhelze, met de gewoone 
Landstael zegt, de Zon gaet op, de Zon gaet onder, de 

Zon was tot die hoogte geklommen, en meer dergelyken, 

— De Heer Mafcho is over ’t geheel, zo’ten acne 

zien der Tropen als der Figuuren, vry juist in 't bybren- 

gen zyner voorbeelden; en 's Mans bygevoegde aenmer- 

kingen: zyn meerendeels hoognuttig, voor hun, die het 

rechtmatig uitleggen der Bybelbladen , zo als ’t behoort „ 

ter harte nemen. Uit ene menigte van dezelven achten. 
wy ‘t niet Ondienftig de volgende hier nog te plaetzen , 

te meer om dat ‘er zo dikwils tegen dien welgegronden 

regel gezondigd word. | 

‚‚ By de verklaring van alle metapherifche of overdragts 

lyke uitdrukkingen , die boven alle andere tropifche {preek - 
wyzen zeer gemeen in den Bybel zyn, moet men bloot. 
lyk alleen aan die overeenkomften of‘ -aan die verges 
lykingftukken denken, aan welke de fpreker gedacht 
heeft, en welke tusfchen het gene de metapherifche 
uitdrukking oorfpronglyk, en eigentlyk betekent, en 
tusfchen het geene zy nu oneigentlyk betekenen moet. 
By voorbeeld, Christus en een Herder zyn elkande- 
ren daarin gelyk, dat zy zorgdragen, opzicht houden, 
en onderhoud verfchaffen: er om deze reden wordt 
Bb 2 Chris. 


364 TW. MASCHO 


Christus ‘een Herder genoemd.‘ Men moet derhalven ‚by 
alle deze en andere metaphorifche benoemingen aan gee- 
ne andere overeenkomften denken, dan die overeenko- 
men met het oogmerk van den fpreker, en met het 
fpraakgebruik van ernsthaftige en ler menfchen, 
Men moet alle de met her fpraakgebruik ftrydende, ca 
van den fpreker niet bedoelde, overeenkomften uit het 
gemoed verbannen: men moet alle bykomende kleine 
overeenkomften , die misfchien zich opdoen, en alle an- 
dere ongefchikte voorftellingen verwerpen. Anders ver. 
valt men niet alleen. zeer ligtlyk in-dwaling ; maar men 
denkt ook, zo men nog regte denkbeelden heeft, zeer 
klein, kinderachtig en DE. By voorbeeld, wanneer ie- 
mand, by de benoemirfg van Christus als Herder, aan 
het fluiten en fpeelen der Herders denken wilde, en zich 
inbeeldde, dat het Evangeli van Christus ook zulk een 
aangenaam herdersfpel ware: of als hy zeide, „, gelyk 
‚… een Herder zich dikwils zeer gerust in de fchaduw 
‚, nederlegt, en voor zyne fchapen geen kwaad vreest; 
s alzoo weet ook Christus, dat zynen gelovigen geen 
‚, leed wedervaren zal.” 

‚‚ leder naarftig Bybelleezer zal, gelyk onze Autheur 
‘wat lager zegt, by eene matige oplettendheid „ zulke en 
dergelyke voorftellingen zeer ligt verftaan. Wanneer hy 
flegts een matig verftand heeft en gebruikt, dan zal hy 
ook niet aan zulke kleinigheden denken. Maar verdor- 
ve, ligtvaârdige, dweepachtige , inbeeldingsvolle en laf. 
fe menfchen hebben, maken, verdichten zig veeltyds 
ligtvaardige, verdorve en laffe voorftellingen, en niet 
zelden ook dwalende en gevaarlyke begrippen.” 


/ 








Onderwys in den Godsdienst, door j. v. NUYs KrINKÈN- 
RERG, Á. L. M. Ph. Dr. en Predikant te Amflerdom. 
Eerfte Deel. Te Amflerdam, by J. Allart, 1780. Be- 
halven het Voorwerk 469 bl, in gr. O&tavo. 


He genoegen, waermede wy de welberedeneerde aen- 
merkingen van den Eerwaerden Klinkenberg, over 

de Woordeelen van den Godsdienst, voor enige jaren door- 
bladerd hebben, deed ons natuurlyk een gunftig oog 
flaen op ’s Mans Onderwys in den Godsdienst; en ’c trekt 
| ons 


Dn : Re 


YJ. V. NUYS KLINKENBERG , ONDERW. IN DEN GODSD. 365 


ons tot vreugde, dat wy ons in onze verwachting niet 


bedroogen vinden. Die zeer duidelyke en wel aeneen. . 


gefchakelde redeneertrant, die gemaklyke manier van 
voorftellen , die zo gereedlyk na te gaen is, welke zyn 
Eerwaerde zich eigen gemaekt heeft, ftraelt ook in dit 
Gefchrift allerwege door. — — Zulks maekt de lezing 
van dit zyn Onderwys gevallig, voor geoefenden en on- 
geoefenden. De laetften worden door zyne fchryfwyze 
uitgelokt, om met vermaek hunne eigen verftandiyke 
vermogens te werk te ftellen , ter vorminge van welge. 
regelde denkbeelden van den Gedsdienst , door ene op. 
lettende overweging zyner onderrigtingen. En de meer 
geoefenden, fchoon hun vele bekende waerheden , (dat 
bovenal plaets moet hebben in zulk een Onderwys,) 
voorkomen, vinden genoegen in de manier der aeneen- 
fchakelinge; terwyl ze tevens hier en daer nog al enige 
bedenkingen ontmoeten, die: hen wel eens {tille doen 
ftaen. ‘*t Geen daerenboven het gevallige in dezen niec 
weinig vermeerdert, is 's Mans befcheidenheid, in ’c 
behandelen van onderwerpen, waer over men in de 


Christenheid wverfchillend denkt, ’c welk te wege 


brengt, dat menfchen van verfchillende leiding en onder- 


fcheiden denkwyze, zyne voorftellingen met des te meer. 


infchiklykheid kunnen lezen, om ze des te onpartydiger 
na te gaen, en in oprechtheid te toetfen. Terwyl 
we ons met den verderen gunftigen uitflag van dit Werk 
vleien, zullen wy, latende het bybrengen van een of 
ander byzonder ftael over tot ene volgende gelegenheid, 
ons voor tegenwoordig flechts bepalen, tot ene algeme- 
ne opgave van ’t beloop van dit Gefchirift, en den ine 
houd van het thans afgegeven Eerfte Deel. 

Naer des Autheurs plan zal dit Onderwys beftaen uit 
IX Boeken, die elkander in deze orde zullen volgen. 





1. De Natuurlyke Godsdienst. II, De ongenoegzaame … 


heid van den Natuurlyken Godsdienst. IIT, De Openba- 
ring der Christenen in het algemeen, IV. De Godlyke 
oorfprong, en andere hoedanigheden, dezer Openbaringc. 
V. be efchiedenisfen van het Oude en Nieuwe Testa. 
ment. VI. De Prophetien van den Bybel. VII. De 
Leerftukken van de Openbaring. VII. De Zedenleer der 
Openbaring. 1X. De wederleggende Godgeleerdhcid. 
Overeenkomftig met deze inrichting, ftreke dic 
Ecríte Deel tot ene aenvanglyke ontvouwing van den 

Bb 3 dVa- 





« 





366 J.'V. NUYS KLINKENBERG je 


Natuurlyken Godsdienst, na enige voorbereidende aenmer, 
kingen, die tot het geheele Werk berreklyk zyn. 

‘Zyn Eerwaerde naemlyk ontvouwt ons vooraf, by ma- 
nier van voorberciding„ deze algemene (tellingen. (4.) 
De GoDsDrENsST beftaet in de kennis van God, en in het 
berrachten dier plichten, welkën hy van ons vordert, 
zullen wy zyne gunst genieten. (2,) Men kan den 
Godsdienst onderfcheiden in Een wAREN en in een vAL- 
SCHEN. (3.) Niets is ‘er derhalven van meer aenbelang, 
dan naeuwkeurig te onderzoeken, of onze Godsdienst de 
wate zy. Én de ONVERSCHILLIGHEID, in het ftuk van 
den Godsdienst, is ten enemael onverfchoonbaer. (4,) 
Den Godsdienst onderfcheide men nog in een UiTwENDr- 
GEN En INWENDIGEN, Of in EEn OPENBAREN EN BYZONDE- 
REN. En (s.) eindelyk onderfcheidt men den Godsdienst 
in een NATUURLYKEN €En GEOPENBAERDEN , naer de twee 
grondbeginfelef , uit welken dezelve afgeleid word. De 
laecíte Stelling breid onze Leeraer indezervoege uit. 

… De NATUURLYKE Gadsdienst is dat zaemenftel van 
Godsdienftige wacrheden en plichten, het welk wy, 
door het gebruik van onze rede, en verftandige vermoe 
gens, kunnen opmaeken, —= Dc GEOPENBAERDE Gads- 
dienst beftaect in leerftukken en zedelyke voorfchriften , 
welke van God zelven, door eene onmiddelyke Openbaer 
ring, op een buitengewoone wys, ter eeniger tyd , aen 
het menschdom zyn bekend gemaekt. 

‚‚ De twee grondbeginfelen derhalven , met welke.wy in 
het wichtig em noòdzaeklyk onderzoek naer den waeren 
Godsdienst moeten raedplcegen zyn de REDE en de oPEn- 
BAERING, veronderfteld zynde, dat ’er inderdaed zouze- 
nig-eene aen het menschdom gegeeven zy. De evrite 
zal.ons, in het befchouwen van den NATUURLYKEN , CN 
de andere van den GROPENBAERNEN Godsdienst tat Lcids- 
vrouw dienen (*).” 

‚Op 


„ (*) Inmiddels heb ík, zegt zyn Eerwaerde ‚niet ten onrechte, 
by voorraed aen te merken, dat het voor ons Christenen, die van 
onze vroege jeugd aen het verheeven onderwys van ‘t Christen Jom 
gewoan zyn, zeer moeilyk en zelfs onmogelyk zy, am de grenzen 
van den MNatuurlyken en Geopenbaerden Godsdienst te hbepaelen, 
dat is te zeggen, om juist te beflisfen, welke zieken wy door de 
be weeten, en welke wy ach de Openbaering te danken he 

en. Wy zouzen ons jammerlyk vergislen en aen de eèr der O- 
pen- 


ONDERWYS IN DEN. GODSDIENST. 367 


„Op dit laetfte voorftel, nopens de repr, als het 
grondbeginfel van den Natuurlyken Godsdienst , laet 
zyn Eerwaerde, by. manier van Inleiding, ter befchou- 
winge vag den Natuurlyken Godsdienst, niet oneigen 
volgen , enige bedenkingen omtrent de REDE en derzel. 
ver gebruik, die hy onder de volgende Stellingen voor- 
draegt. | 

(1.) De REDE is dat natuurlyk vermogen onzer ziee 
Jen, door het welk wy denkbeelden kunnen verkrygen , 
deze denkbeelden vergelyken , de betrekking , welke ’er 
tusfchen dezelven is, begrypen, en uit die begrepen 
becrekking gevolgen afleiden. 

(2) Deze REDE is een uitmuntend gefchenk, voor het 
welk wy onzen weldadigen Maker nooit genoeg danken 
kunnen. Daerdoor zyn wy zeer ver boven de Dieren 
verheven, en gefchikt om God te dienen. : 

(3.) De repr evenwel kan veelzins misbruikt wor 
den, voornaemlyk in ’t ftuk van den GodSdienst. 

En (4.) ten laetfte aen het recht gebruik der Rene 
daerentegen zyn wy, in de zaek van den GODSDIENST, 
by uitneemendheid veel verplicht, en dat niet alleen in 
den NATUURLYKEN, maer ook in den GEO: ENBAEROEN 
Godsdienst”. | | Rn 

Hier mede treed onze Leeraer voorts ter zake, tcr 
ontvouwinge naemlyk van den Natuurlyken Godsdienst, 
zo ten opzichte van BESPIEGELENDE als van, ZEDELYKE 

S WAER- 


baering zeer veel te kort doen, wanneer wy ons verbeeldden, 
at alles, het welk wy, in de Zamenftellen onzer Wysgeeren van 
den Natuurlyken Godsdienst, aentretfén, de vruchten waren van 
het rechte gebruik onzer verftandige vermogens: „ want een ie- 
» der, die van zyne kindsheid af de gronden der Christelyke Re- 
» ligie ingezogen, en te gelyk zich met alle zyne vermogens op 
‚‚ de rede toegelegt heeft, voegt de kennis van God en Gaddely- 
‚» ke zaeken, hem door de Heilige ‘Schriften aen de hand gege- 
>, ven, zo gepast zaemen, met die dingen, dewe!ke hy alleen 
s, kent door de rede, dat hy eindelyk zichzelven verbeeldt, dat 
sales alleen door behulp van redeneeringen gevonden te hebber.” 
J- J. ZIMMERMAN, de voortreffelykheid van den Christelyken Gods. 
dienst vergeleeken met de Phiälofophte van Socrates $.2.p.6. Ik 
heb deze aenmerking in-myne Woordeelen van den Godsdienst 2 
. 1 St p. 6r. naeder aengedrongen, en in het vervalg zal ik 
Pe vinden, haer, in ecnige byzonderheden; verder tp 
vestigen, 
Bb 4 ’ 


368 J. V. NUYS KLINKENBERG , ONDERW. IN DEN GODSD, 


WAERHEDEN ; welke eerften in dit Deel overwogen wor- 
den, terwyl dé behandeling der laetften tot een volgend 
Deel uitgefteld blyft. De eeríten, of de LEERSTUKKEN 
van den Natuurlyken Godsdienst, draegt zyn Ecrwaer-. 
de in deze orde voor. (1.) Het heftaen van Gad. (2.) 
De Waereld is dat Wezen niet, het welk wy Gad noe- 
men. (3.) God is de oorzaek van de Waereld. (4.) Die 
js de Vader van ’t Menschdom. (s.) Die is een leven- 
dig, verftandig en onftoflyk Wezen. (6.) Die is ook de 
oorzaek van de voortduuring der Waereld , en de be. 
ftierer van alles wat in dezelve voorvalt. (7.) ’Er is één 
God. (8.) Gods Naruur en Eigenfchappen. (g.) God 
werkt alles, volgens zekere bepalingen , welken hy van 
eeuwigheid gemaekt heeft. (ro.) De Mensch is het 
voortrefiykfte van Gods: Schepzelen, die wy met onze 
zintuigen kunnen waernemen. (11.) De Mensch heeft 
ene onftoflyke Ziel, en (12.) &indelyk onze Ziel is on- 
‘ ftervelyk. 





Predikaatfien over het byden en flerven onzes Heeren j. 
CHRISTUS. Door G. j. PAurr, Koninglyk Pruisfifchen 
Hofprediker , Konfiftoriaalraad en Infpeêtor te Halberftadt. 
Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerfte Deel. Te Utrecht, 
by J. C. ten Bosch, 1780. Behalven de Woorreden 352 
bladz. in gr. Oétavo. | 


’%s Heillands I'ydensgefchiedenis word in deze Predica- 
tien leerzaem en opwekkelyk voorgedragen. De 
Eerwaerde Pauli geeft telkens ene beknopte ontvou- 
Tg van ’t gefchiedkundige gedeelte, dat hy zich ter 
‘befchouwinge voorgefteld heeft, waer in hy niet zo 
zeer het lecterkundige, (dat maer al te dikwils, in vee 
le Predikatien over dit gewigtig onderwerp, nucloos 
veel tyds wegneemt,) als wel het zaeklyke mer alle 
opmerkzaemheid gadeflaet, Op deze Verhandeling lact 
hy dan fteeds ene Toepasfing volgen, in welke hy de 
ongedwongen daeruic voortvloeiende leeringen, zo ten 
opzichte van ’t kenlyke als van ’t betrachtende in den 
odsdienst, met ene oordeelkundige overweging, en 
treffende acnfpooring, den Toehoorderen tracht in te 
boezemen. De op die wyze opgeftelde, en” duz aenpry- 
zense 


G. PAULI, OVER HET LYDEÈN VAN J. CH, BÚp 


zenswaerdige, Leerredenen, in dit eerfte Deel vervat, 
nemen, na ene voorafgaende Predicatie over r Kor. II, 
2, ter aentooninge van het gewigt der predikinge van 
Jezus den gekruisten, een aenvang met de voorzegging , 
die Jezus, twee dagen voor Pafcha, aen zyne Apostce 
len, rakende zyn kort aenftaend Iyden', gedaen heeft; 
en zyn Eerwaerde achtervolgt hier voorts de gefchiedee 
nis van dit lyden, tot op de veroordeeling van Jezus 
door het Joodfche Geregtshof. Zie hier, tot een voor- 
beeld van ’s Mans predikwyze in dezen, de inrichting 
zyner Leerreden over het heilig gedrag van Jezus in zy= 
nen zielsangst in Gechfemane. 

De Eerwaerde Pauli {telt ons ter Inleidinge voor, hoe 
het misbruik van Gods Genade in Jezus Christus, dat 
by zommigen gevonden word, geen plaets kan hebben, 
by dezulken, die hec Verlosfingswerk recht kennen; 
nademael het zelve in ’t algemcen dient, om orís 
des te naeuwer ter Heiligmakinge te verbinden; ter- 
wyl de overweging van ’s Heillands Iyden in ’t byzon. 
der ons te kragtiger noopt, om zyn heilig voorbeeld te 
volgen? waer toe ook de befchouwing van den Zielen. 
angst onzes dierbaerften Verlosfers in Gethfemane by 
uitftek aenleidelyk is. Hier mede ter vefklaringe 
van dit treffend voorval komende, geeft hy een beknopt 
verflag van de merkwaerdigfte omftandigheden , dic 
Matth. XXVI. 36—n39. gemeld zyn. Na dat Je- 
zus zyne Discipelen, door een voorafgaend gefprek, 
verfterkt, en dus voor zyne Vrienden gezorgd had, be- 
geeft hy zich gewillig na Gethfemane, fchoon hy voor- 
wiste, dat zyn lyden aldaer een aenvang ftond te ne. 
men; als bereid om Gods Wil te doen. Het meeren- 
deel zyner Apostelen aen den ingang latende, treed hy, 
alleen van drie uit ‘hun vergezeld zynde, dieper in den 
hof , om zig tot God in den gebede te wenden. Hy er- 
kende als Mensch de Godlyke onderfteuning. noodig te 
hebben, om hect. werk der Verlosfinge uit te voeren; 
ons ten voorbeelde, die in onze zwakheid de Godlyke 
onderfteuning behoeven, en daerom ernstig behooren te 
bidden. Mec het dieper intreden in den hof geeft hy 
zynen drie Apostelen, die hem in zyne verheerlvking 
op den berg gezien hadden, en nu getuigen van zvne 
diepfte vernedering zouden zyn, te kennen, hoe fterk 
zybe ziel aengedaen ware, door de levendigfte voorftel- 

Bb s lin- 








ad 


370 .G. PAULI 
lingen van zyoen naderenden fchriklyken dood. Dit 
bleek ook eerting nog duidelyker. Hy gaet een weinig 
voort, en fmeekt zynen Vader op het deemoedigfte om 
afwending van dat lyden, hem als mensch in”’t vooruit. 
zicht zo verfchriklyk; doch niet dan onder die mits, 
‚ indien 't mogelyk zy. . 

… In de daad, zegt de Eerwaerde Pauli met het af. 
loopen zyner Verklaringe, ‘er was geene geveinsdheid, 
geen bedrog in zynen Geest, en daarom loochende hy 
het niet, dat zyne ziel ontroerd was, Daarom fchaam- 
de hy zig nict te bekennen, dat hy met ons, zynen 
zwakken en fterfelyken broederen, gelyker aandoeningen 
en: beweegingen was deelagtig geworden, en dat hy op 
de aannaderinge van dat verfchrikkelyke lyden even het 
zelfde gevoelde, even het zelfde wenschte, dat een ie- 
‚der ander: mensch, in evengelyke omftandigheden, ge- 
voelen en weníchen zoude, dat die uure , zo het anders 
volgens Gods Wil gefchieden kon, voorby ginge, en 
hy van de fmarten , het lyden em den dood, welken hem 
naakten, ontflaagen wierd. Hoe onfchuldig was deeze 
„wensch in den mond van Hem, die geene zonden ge- 
daan, geene ftraffen verdiend hadde? En met dat alles 
bedwong Hy, Gods Heilige, deezen Hartstogt van 
droef heid , welke Hem wilde overweldigen , trok zynen 
naauwlyks geuiten wensch weder in, en gaf zig over 
aan den Wil van den Almagtigen, volkomen bepaald 
zynde, om zynen Vader tot in den dood, ja den dood 
des kruifes, geboorzaam te worden. | 

… Myn Vader! dus badt hy onder alle de hevigheid 
zynes Hartstogts van angst en doodvreeze , Myn Vader! 
sndien het mogelyk is, laat deeze Drinkbeker van my voorby 
„gaan! Kan uw, voorneemen, om den Menfchen Genade 
1e bewyzen, Een hun de verloorene Gelukzaligheid we- 
„der te geeven, zonder, de Vergieting van myn Bloed, 
„worden uitgevoerd; onttrek my dan aan dien fmaadely- 
ken, fmartelyken en gruwzaamen dood, die my wagt. 
Doch niet, gelyk ik wil, maar gelyk Gy wilt. De liefde 
tot my zelven, die natuurlyk en anzondig is, zal my 
regtvaardigen, indien ik om het afwenden van gansch 
onverdiende plaagen by u aanboude , en u om Vreugde 
in plaatfe van Droefheid, Eer en Heerlykheid voor 
Schande, bidde. Maar dewyl ik mvyzelve eenmaal vcre 
pand en verplicht hebbe U, ó Vader, door de Venn 

Ig 


OVER RET LYDEN VAN J. CH. : 871 


Ang des afgevallen menschlyken. G-{lagts te verheerly- 
ken 5 verloochene ik mynen eigenen wil, en onderwerp 
dien volkomen aan den uwen. By u is wel alles moge. 
lyk , maar het betaamt ook U , den Zondaaren genade te 
bewyzen door zulk een middel , waardoor uwe Volmaakt- 
heden op het klaarfte geopenbaard worden. Kan den, 
volgens uwen wyzen Raad, zonder Bloedftortinge geen 
Vergeevinge vòlgen, moet ik. door den dood een Offer 
worden voor de Weereld, is het naar uwen Wil niet 
mogelyk, dat deeze Drinkbeker van my voorby ga: zo 
gefchiede dan uw Wil. Uw Wil worde in en door my. 
vervuld; op: dat het doelwit uwer algemeene Menfehen- 
liefde bereikte, en ik, door het lyden des doods te 
voleinden, eene Oorzaake der Eeuwige Zaligheid wordg 
voor allen, die my gehoorzaam zyn.” er 
Voorts leid zyn Eerwaerde, ter Toepasfinge, uit het 
voorgeftelde, ter nutte leeringe af. (r.) Dat onze ly. 
dende Verlosfer een waer Mensch geweest is, van gelys 
ke bewegingen en aendoeningen als wy. (2.) Dat zyn 
heili geerag in zynen doodsangst ons een onweder- 
fpreeklyk bewys zyner volkomene Onfchuld en Heilig. 
heid verleent. (3.) Dat wy uit dit gedeelte zyner I.y- 
denspefchicdenisit zien, met ‘welke Bereidwilligheid en 
uit welke Liefde, hy zig voor ons, welken hy nict 
fchaemde zyne Broeders te noemen, in het lyden des 
doods heeft overgegeven. Wyders ftelt hy cer 
daedlyke betrachtinge nog voor. (1.) Hoe onboetvacr. - 
digen en zorgloozen hier uit moeten leeren, dat de zon. 
de in de daed het grootfte kwaed zy, dat zy de rampzae 
ligfte gevolgen: na zich fleept, en ons den dood voor- 
naemlyk verfchriklyk maekt. (2.) Hoe het gedenken aen 
den zielangst' van Jezus'ons tot Boete en Bekeering ge- 
willig moet maken, en voor ons ene aenhoudende be. 
weegreden worden, om het kwadè te haten, en het 
goede te doen; op dat ook dit gedenken onze harten 
met troost en hoop op God vervullen moge. (3.) Hoe 
wy, ten laetfte, uit het ‘Voorbeeld van den Leidsman 
en Volcinder onzes Geloofs, hebben te leeren, hoe 
wy, wannect ons bange is, bidden en ons harc uitítor- 
ten moeten voor den -Heere, ’t Is ons, nacr ’t voor- 
beeld ván Christus, zeker gcoorlofd, om een dreie 
gend onheil af te bidden; maer ’t moet dan ook gefchie. 
den, mer die kinderlyke ‘onderwerping, zelfsverlooc!:e- 
niZ 





\ 


872 _ G. PAULI, OVER HET LYDEN VAN J. CH. 


ning en gehoorzaemheid, welke Hem bezielde. Diet . 


doende zullen wy in de Liefde van God blyven, en dan 
kunnen wy wagten op de Barmhertigheid van onzen 
Heere Jezus Christus ten eeuwigen Leven ! 





De Eerbaarheid in ’t uitwendige als een pligt aangemerkt , of 
Leerrede over 1 Timoth. II. 9, ro. Aan de fchoone 
Sexe der Vereenigde Nederlanden opgedraagen door een 
Hollander. Uit het Fransch vertaald. Te Amfterdam bij 
M. de ISruijn. Jn groot oëtavo 48 bladz. | 

(G-meenlyk oordeelt men dit onderwerp, of het plig- 

matige omtrent den Vrouwlyken opfchik , (en niet 
geteel ten onregte,) wat teder voor den Predikftoel; 
ook word het niet zelden , als men ‘er van hoort gewa- 
gen, zo ruw behandeld, dat het niet gefchikt zy, om 
invloed te kunnen hebben, en eer befpotting dan ver- 
betering verwekke. Intusfchen {taet het echter vast, 
dat het mogelyk zy dit laetfte te vermyden, en het on- 
derwerp integendeel op zodanig ene wyze te ontvou- 
wen, dat het met fchik op den Predikftoel voorgedragen 

kunne worden, met verwachtinge van een nucten invloed , 

ten minfte op zulken, die acn de ftemme der betaemlyk- 


heid nog gehoor kunnen verlenen. Tot een blyk hier 


van,zou men zich enigzins mogen beroepen op deze 
Leerreden, over het Apostolifche voorftel desaengaen- 
de r Tim. II. 9, to. Dezelve zy al of niec openlyk 
uitgefproken, (dit laten wy daar;) ze is althans zo op- 
gefteld, dat ze zeer welvoeglyk zy; en de oplettende 
lezing van de fchone Sexe der Verenigde Nederlanden 
verdiene. Veelligt doet zy nog, zo ze al by ongeluk 
niet meer te wege mogte brengen, ten minfte de ene of 
de andere, die meer door ene overheerfchende Mode 
medegefleept, dan door ene kinderlyke beuzelachtige 

cestgefteldheid beheerscht word, ernstiger dan voor- 
enen gadeflaen, dat het waernemen der Eerbacrheid in 
’ uitwendige cen wezenlyk betämelyke plicht zy. 

De Opfteller dezer Leerreden, in zyne Inleiding met 
korte woorden getoond hebbende, dat de plichten van 
minder, zo wel als die van meerder rang, gadegeflagen 
behooren te worden, telt zich voor overtuiglyk te too- 

| zer, 


DE EERBAARNEID IN ’T UITWENDIGE. 373 
Ld 


nen, », dat ’er, hoewel men zich, ten aanzien zijner 
‚> kleedinge, naar het gebruik van zijn land, of zijne 
‚> Darie fchikken kan, echter zekere regels waar te neee 
>, men zijn, en: zekere grenspualen, welken men niet 
, Overtreeden moet, bijaldien men zich flegts eeniger= 
s, maate als redelijke weezens wil gedraagen,” 
Hiertoe ontvouwt hy vooraf beknoptlyk, met oordeel- 
kundige aanmerkingen, den zin der vermaenlesfe des 
Apostels, welke hierop pitkomt. 

, Ik wil ook dat de Vrouwen op eene eerbaare wijze 
…, gekleed zijn, overeenkomftig ’t geen de welvoeglijk- 
‚> heid, welke een ieder, volgens zijn {taat en rang in 


s‚ acht moet neemen, vordert, en zo als de reden her 


„, billijkt; dat haar opfchik fteeds door de fchaamte en 
2» maatigheid beftierd worde, ten einde nooit dertele en 
‘ss ongebondene moden paar te volgen; dat zij dus, in 
2, plaats van ‘er haare heerlijkheid in te fteilen, dat zij 
s, gekruld hair, goud, paerlen. en kostelijke kleeding 
, tot fieraaden draagen, integendeel voor alle die dingen 
‚, geen meer achting hebben, dan 'c betaamt, daarin 
», Eene wijze middelmaat houden, en bovenal zich beie- 
s, veren, om met deugden en goede werken verfierd te 
„, Zijn; op dat zij, de regelen van eerbaarheid en deugd 
„> behartigende, zich alg eerbaare Vrouwen gedraagen , 
‚‚ die her verderf, dat in de waereld is, verzaakt heb? 
„ bende, de godvruchtigheid belijden.” 

Op deze verklaring van des Apostels voorftel volgt 
ene ontvouwing van den plicht daer in begrepen, welken 
de Leeraer hoofdzaeklyk tot het waernemen van vier re= . 
gels brengt. „, Om op eene redelijke wijze, en volgens 
‚‚ des Apostels les, te handelen, moet men, zeat hij, 

‚ zich over ‘t algemeen naar ’t gebruik van zijn land 
‚ fchikkende, zijne kleeding naar deeze vier regels in- 
‚‚ richten, te weeten: 1 naar den regel wan nuttigheid ; 
‚‚ 2 van welvoeglijkheid van ftaat en rang ; 3 van zedig- 
‚heid; 4 van gepast fieraad.” De eerfte regel betreft 
voornaemlyk het in achtnemen der gezondheid; de twee. 
de het gadeflaen van het charafter dat men draegt, en de 
omftandigheden, in welken men zich, zo ten aenzien 
van de Maetíchappy als van zyn byzonder beftaen, be- 
vind; en zo ook de derde het in ’t oog houden der 
kuischheid , met vermyding van alles wat kwade verden- 
king en aenlokking kan baren. leder dezer regelen is 


op 


a 


474 DE EERBAARREÈID IN ’T UITWENDIGE. 


op zichzelve zo. klaer en duidelyk kentekenende, dat 
„het naeuwiyks mogelyk zy, dat een oplettend mensch 
daerin mistaste. Maer mogelyk komt de vierde die van 
gepast fieraed min bepalend voor ; dan zie hier hoe dezel. 
ve in dezen ontvouwd word. - 

Reeds in de verklaring der Tektstwoorden had de 
Leeraer opgemerkt, dat de Apostel ‘niet allen cieraed 
der Vrouwen wrackte; en tevens aengeduid, dat’ het 
ook op zich zelve niet kwaed was; maer dan kwaed 
wierd , als men ‘er zich te zeer aen verflaefde; als men 
de vercierfels tot iedelheid misbruikte, ‘en als ze dien. 
den om de wulpsheid te verzellen: by welke gelegen. 
heid hy ook herinnert , dat men in de fchoone tekening 
der deugdzame vrouwe ziet, dat hare kleeding van fyn 
linnen en purper is. Spr. XXXI. 22. Overeenkomftig 
hier mede is zyne tael, ter verdere ophelderinge van 
den vierden regel, na ene algemene aenmerking nopens 
’s menfchen redelyke aendoening over ’t fchoone, des. 
wegen aldus. : 

‚> Dewijl men toch aan de kleederen deeze of geene 
gedaante moet geeven, waarom zou men niet daarin, 
gelijk in alle andere voortbrengfelen der kunst, het 
richtfnoer van het. fchoone volgen? Keurt de rede in 
“dit ftuk eencal te angstvallige oplettendheid op kleinig. 
heden af, zij verwerpt niet minder eene flordigheid die 
af keer verwekt, en erkent tusfchen deeze twee uiter- 
ften een verkieslijken middelweg. Dit is de ftem der na- 
tuure. Ten allen tijde heeft men begreepen, dat men, 
behalve de nutbaarheid, ook eene bevallige gedaante, 
een aangenaamen zwier in het gewaad te pas kon bren 
gen. Bijzonder hebben die van de vrouwlijke kunne, 
beftemd om te behaagen , haar werk 'er van gemaakt, om 
de natuurlijke bevalligheden, welken, God haar gefchon- 
ken heeft, door dit middel nog te verheffen. De beval 
ligheid des wijfs vermaakt haaren man, zegt de zoon van 
Sirach, H. XXVI, 14.5 en eene gemaatigde zorgvul- 
digheid hieromtrent is niet te berispen. Dewijl ook de 
groote heilgezant, door Gods Geest gedreeven, de zaë- 
ken op deezen voet vond, en niet wilde dat de Christe- 
nen zich, zonder noodzaake, in onver{chillige zaaken 
van anderen onderfcheidden , ftaat hij aan de vrouwentoë 
decze neiging, om ten haaren voordeele re verfchijnen, 
ccne neiging, die haar zo eigen is, te mogen vole 





DE EERBAARHEID IN 'T UITWENDIGE. "375 


Alleenlijk wil hij, dat zij ze door fchaamte en matigheid 
beftieren, en zich wel hoeden , om de gewoonte der af. 

odifche en waereldfche vrouwen, by welken ecn onge- 
regelde pragt den opíchik tot zeer berispenswaardige 
buitenfpoorigheden opvijzelde, geenzins naar te volgen. 
Maar is het aan de Christen vrouwen geoorlofd , 
den regel van het fchoone in haar uitwendige in acht te 
heemen, ten einde met bevalligheid ten voorfchijn te 
komen ; hoe zal men ’er de juiste grenspaalen van onder. 
fcheiden, daar een ieder voor zal wenden die niet te 
overtreeden ? Ik bedien mij hier van de wijze aanmer. 
king van een bekwaamen fchrijver over een ander onder. 
werp. », In zedekundige zaaken, zegt hy, is een mide 
‚, delweg, die het gezonde verftand erkent, fchoon men 
s, dikwils niet in ftaat zy, om dien met naauwkeurigheid 
‚‚ te bepaalen.” En ik durf zeggen, dat alleen het ge- 
zonde verftand , en het natuurlijk gevoel, welk alle op- 
lettende perfoonen, die eenige opvoeding genooten , van 
het. fchoone hebben, ten vrij zekeren richtfnoer zal 
zijn; en dat men willens de oogen moct fluiten, om ten 
minfte de zondige uiterften niet tc bemerken. Daaren- 
boven , wie moet niet erkennen, dat de zindelijkheid, de 
netheid, het opzigt op de verfchillende deelen des lig- 
chaams, en eene wijze ingetoogenheid, in dit denkbeeld 
te pas koomen? Wie niet erkennen , dat het altijd beter 
is, zich liever aan eene bekoorlijke eenvoudigheid te 
houden’, dan aan onmaatige oppronkingen zich over te 
geeven? en dat, bij aldien de andere regels, door Pau 
Jus zo wijslijk voorgefchreeven, den opfíchik niet beftie. 
ren en bepaalen, dezelve tot kinderachtige beuzelarij, 
tot onverftandige ligtvaafdigheid en verfoeilijke dertel- 
heid ontaarden zal.” 

Voorts“dringt de Opfteller dezer Leerreden den ont- 
vouwden plicht, naer aenleiding van den Tekst, inzone 
derheid aen van de zyde der betaemlykheid; waerby hy 
evenwel nog voegt, de drangredenen ontleend van de 
verplichting om geen ergernis te geven; van de gemak- 
lykheid dezer plichtsberrachtinge; van hect fchandelyk 
grondbeginzel waer uit de verwaerloozing voort zou 
fpruiten, en van de bedreigingen, welken God eertyds 
over dit ftuk aen zyn Volk deed. Zie Jez. III. 16—24. 
En eindelyk is het laecfte gedeelte dezer Reden- 
voeringe gefchikt , om te docn ziea, dat 'er maer al te 


ge- 











376 DE EERBAARHEID IN 'T UITWENDIGE. 


gewigtige redenen zyn, om over de verwaerloozing vaa 
dezen plicht in ons Vaderland te klagen , mitsgaders om 
de voorwendzels, waer van men zich ter verfchooninge 
of verdeediging bedient , in derzelver krachtloosheid ten 
toon te (tellen: waer op dezelve wyders met welgepaste 
vermaningen afloopt. 

Wy hebben deze Leerreden wat breder ontvouwd, 
dan we anders gewoon zyn afzonderlyke Leerredenen te 
doen; zo om de byzonderheid van het onderwerp , als 
om de Lezers te beter te dóen opmerken, dat dezelve 
in dit geval, door de uitvoering, wezenlyk onder{chei- 
ding verdient. 








De Muzykonderwyzer, of volledig onderwys in de gronden 
der Muzykkunde. Eerfte Stuk. Te Rotterdam by L. Burg- 
vlier, 1780. Jn groot oélayo 118 bladz. 


Jens en Speelkunde behooren, buiten twyfel, onder 
de aangenaame oefeningen eener befchaafde Natie, 
en wel onder dic oefeningen , waar van men met hect 
hoogíte rcgt zeggen mag, dat ze niet alleen haare aan- 
gevaamheid, maar tevens haare nuttigheid hebben, zo 
voor het Lichaam als voor den Geest. ’t Is uit dien 
hoofde eene oefening, welke by uicftek aanmoediging 
en onderfteuning verdient; ter welker oorzaake het ook 
allen, die maar eenigzins vatbaar zyn voor het hartftree- 
lende der Muzyk, niet anders dan aangenaam kan zyn, 
dat men in de laacfte jaaren , in ons Vaderland, ’er op 
nieuw meer werks van gemaakt heeft , om der Natie ge. 
regelde kundigheden van dezelve, en in ‘t Theoretifche. 
en in ’t Praéticaale, in te boezemen. Eene mieuwe 
proeve van deezen aanpryzenswaardigen arbeid verleent 
ons hier De Muzykonderwyzer, met de afgifte van dic 
eerfte Stukje, ’t welk voorts door nog anderen ftaat ge- 
volgd te worden; om tot cen volledig onderwys în de gron- 
den der Muzykkunde te trekken ; waarvan de Uitgeevers 
ons in de Voorreden het beloop aldus melden. 

‚‚ Wij zullen voor eerst: Algemeene en bekende za. 
ken voordragen; het welk wij hopen, dat geoeffenden 
ons niet kwalijk gclieven te nemen: dewijl het ons oog- 
merk is alles volledig te befchrijven, en zelfs de gering- 

fte 


DE MUZYKONDERWYZER. 897 


fte zaken niet voorbij te gaen; op dat het ook eerst bes 
ginhenden tot nut zoude kunnen ftrekken. Vervolgens 
van trap tot trap opklimmende, zullen wij de Generalé 
Bas, het Pfalmfpel en ’t variëren derzelven, benevens 
den GRECORIAANSCHEN CHORAAL-ZANG , verhandelen; tot 
dat wij aen de FANTASIE , COMPOSITIE ; en eindelijk ook 
aen het CONTRA-PUNCT En ’t FUGEREN raken, waermede 
dit werk dan befloten zal worden.” 

Agtervolgens deeze’ fchikking behelst dit Stukje eene 
ontvouwing van de allereerfte beginzelen, waar van een 
Leerling, om wel te flaagen , zig een vast en leevendig . 
begrip heeft in te prenten. Vooraf gaat, by manier van 
Inleiding , een kort verflag van den eerften oorfíprong en 
verderen voortgang der Muzykkunde ; benevens een 
Vertoog over de hoedanigheden ‚ en natuurgaven, wel 
ken in iemand vereischt worden, tot het leeren der Mu- 
zyk; en wel byzonder in dezulken, die ‘er hun beroep 
van denken te maaken 3 als mede over ’t geen 'er ten dien 
Einde van een Meester en Leerling gevergd wordt. Na 
dit voorwerk treedct de Muzykonderwyzer ter zaake, 
en vangt aan met een berigt van het hedendaagíehe 
Nootengeftel in 't algemeen , eù de Muzykaale Tekens 
kunde in ’t byzonder. Daaromtrent geefs hy een ondera 
fcheiden verflag van de Muzykfleutelen, de benaaming 
der Nooten, de Voortekens, de Waarde der Nooten , 
de Waarde der Paufeeringen of Rusttekenen, de Repe. 
titiën of Herhaalingstekens , de Maatcekens , micsgaders 
de Custos of Wagter,enz. Op deeze afhandeling van 
de Muzykaale Tekenkunst, zo ver ze den eerstbegin- 
nenden noodig is te weeten, volgt wyders de vereischte 
onderrigting nopens het gebruik der Muzykaale Speeltui- 
gen; wel byzonder van het Clavier; waartoe de Ondere 
wyzer zig in deezen bepaalt; zullende hy mooglyk in ’t 
vervolg nog wel gelegenheid ontmoeren, om ook van 
andere Speeltuigen te fpreeken. Nopens het Clávier nu 
ontvouwt hy eerst de benaaming der Claviertoetzen; en 
handelt voorts, na eenige aanmerkingen betreffende de 
houding aan en fpeeling op het Clavier in ’t algemeen, 
byzonder over de Ápplicatuur of Vingerzerting, zo als 
dezelve in de verfchillende omftandigheden, die voor. 
naamlyk te melden zyn, werkftellig gemaakt moet wora 
den. Hier aan hecht hy voorts eene verklaaring van de 
beweeging der Muzykítukken mitsgaders van eenige 

ÏÌ, DEEL. ALG. LRTT. NO. 9. Ce daarfe 


‘358 DE MUZYKONDERWYZER. 


daarby gebruiklyke Kunstwoorden. En ten laatfte han- 
delt hy over de Muzykaale Agrementen of Sicraaden , 
by Zang- en Speelftukken gebruikelyk, met aanwyzinge 
van 't geen den eerstbeginnenden te ftade komt ; blyven- 
de de verdere breedere ontvouwing van 't een en ’t an- 
der, hiertoe betrekkelyk, tot ene nadere gelegenheid 
uitgefteld. —- De manier van onderwyzen in deezen 
gehouden is alleszins geregeld; en met behulp van de 
zes noodige Plaaten; ter aanduidinge van ’t Nootenge- 
ftel en de Muzykaale Tekenkunde (*), van die klaar- 
heid, dat het den oplettenden niet moeilyk valte alles, 
wat 'er desaangaande gezegd wordt, na te gaan. Men 
mag zig des uit de aanvang!yke uitvoering van dic onder- 
wys, dat in zo verre eigenlyk den eerstbeginnenden aan- 
grat, met een verderen goeden voortgang van het zelve 
vleien, en dus vertrouwen dat men niet te leur gefteld 
zal worden, in de verwagting , welke den Liefhebberen 
met het afloopen van dit Stukje ingeboezemd wordt, daar 

de Opfteller aldus eindigt. a 
‚‚ Weinig gevorderden U kome onze arbeid te ftade. 
Gij, die reeds door edeler en zuiverer toonen de 
MUzYK hulde biedt, Uwe vordering bekroone ike 
werk- 





(*) Nopens dit Stuk hebben wy den Lezer nog kortiyk te 
melden, hoe de Autheur ons berigt, dat wy het hedendaagíche 
Nootengeftel van vyf ftreepen verfchuldigd zyn aan cen beroeme 
den GUIDO ARETYN, die het zelve omtrent het jaar 1024 uit- 
dagt. En dat de Mauzykaale Tekenkunde haare laatfte merk- 
waardige verbetering ontving, volgens het algemeen gevoelen, 
in 't jaar rss2, doch, gelyk anderen willen, en dat ook onzen 
Schryver het waarfchynlykst voorkomt, ín 't jaar 1338, door 
JAN DE MEURS, of Fegn de Meuris; „ die, zegt hy, de No 
‚‚ ten, door dezelveén open af toe te laten, en ftaertjes aen de* 
‚„‚ zelve te trekken, welke voorzien zijn met één of meer haek- 
regelde ; zondanig, dat zij niet alleen verftrekten, om de ver- 
fchiliende toonen te onderfcheiden, in hunne hoogten en laeg- 
„ten, maer ook voldoende waren, ten epzichte van tijd 
en duuring. Eene vinding die bijzonder de Speelmuzijk tot 
grocte volmaektheid gebragt heeft, die door geheel Europa aen- 
‚„ Eenomen an ingevoerd wierd.” — — Daar benevens is eindelyk „ 
gelyk de Autheur ncg aantekent, door Lupovicus vraDanNus, in 't 
juar 1605, de generaale Bas uitgevonden, waarmede hy der Mu- 
gykaale Waereld een grooten dienst gedaan heeft. 


jes, naermate hunne lang- of kortheid, op cenen vasten voet 


EE MUZYKONDERWYZER, 379 


werklust. Eo vooral, Gij onze “VRIENDEN! die, in de 
fchoonfte aller Kanten, bijnaer den trap van volmaekt- 
heid bereikt, laet U Onze redenen, hoewel zij op heden 
flechts ten grondflage gediend hebben, gevallig zijn; en 
vertrouw zekerlijk, dat wij de aendacht van U, en Al. 
len, die ons Werkje, ten nutte, of ter befpiegelinge 
verkoren hebben, in volgende blaêren met gewigtiger 
onderwerpen zullen bezig houden; terwijl wij ons vleien . 
op dezen gelegden grondflag, in ’t vervolg, der Muzijk 
ter Eere, een duurzaem gebouw te ftichten , indien on- 
ze Welvaert en Uw Leeslust beftendig zij.” 





Zangwyzen tot de Geestelyke Oden en Liederen, uitgegeven 
door A. v. p. BERG, Predikant te Arnhem, 1 Deel. Te U- 
ik, by de Wed. J. v. Schoonhoven, 1780. In groot 

avo. 


Ee aantal van 39 Muzykaale Stukken, welker come 
pofitie eene bekwaame hand te kennen geeft, en die 
met zeer veel naauwkeurigheid in ’t Koper gegraveerd 
zyn, wordt hier mede den beoefenaaren der Zang- en 
Speelkunde aangebooden. De beweeging deezer Muzyk- 
flukken is by uicftek zeer wel ingerigt naar den aart der 
onderwerpen; 't welk de compofitie des te gefchikter 
maakt voor het treffen der beoogde aandoeningen; ’c 
welk , inzonderheid met betrekking tot Geestelyke Liee 
deren , bovenal van gewigt is. . 





Natuurlyke Historie volgens het Samenftel van den Heer 

- LINNAUS. Met naauwkeurige Afbeeldingen. Tweede 
Deel XIl St. Te Amfterdam, hy de krven van F. 
Houttuyn, 1780. Behalven het Voorwerk enz. 558 blads. 
in gr. octavo. | 


[rgevolze der voorheen gemaakte verdeelinge van het 
Planten-Ryk, Komt nu, na het afhandelen van de 
Clasfe der Kruiden, die der Boiplanten, of der Lekteagti- 
‚gen in overweeging. Aanvanglyk geeft ons de Heer 
Houttuyn, benevens een berigt van zyne daaromtrent 
gemaakte fchikking, cene GOOL van de sien 

Cc 2 En- 


a8o NATUÜURLYKE HISTORIE 


dende eigenfchappeú der Bolplanten; waarvan het hoofd. 
zaaklyke hier in beftaat. 

Men onderfcheidt ze inzonderheid door haaren Bolag- 
tigen Wortel, van de andere Kruiden; doch de Heer 
Houttuyn brengt onder deeze afdeeling ook de zodani- 
gen, wier wortel knobbelig en de bloem lelieagtig is; 
als mede zommigen, die alleenlyk Vezelige Wortels 
hebben, wanneer de Bloem dezelven tot de L.elieagtigen 
fchynt te betrekken, En dus is de Eigenfchap, welke 
de Planten deezer Afdeelinge allermeest verbindt, dat 
zy, door het ópfchieten uiet den Wortel , van byna alle 
de reeds befchreeven verfchillen. De" meesten egter 
heeten, zegt hy, Bolplanten, wegens den Bol, die het 
jonge: Plantje , Scheutje ‘of Kiempje influit; dat daarin, 
volgens de fchrandere aanmerking van Linneus, als in 
zyne Winterwooning, voor uiterlyke kwetzing of bele. 
diging befchermd blyft, even als in de Spruit of Knop 
van andere Planten.  Gemeenlyk zit, vervolgt de Au- 
theur, de Bol beneden aan de Steng, gelyk de knop of 
Spruit om hoog. Hy is by fommigen uit veele op el. 
kander liggende Schubben famengefteld, gelyk in de Le- 
lien; by anderen uit een vaste of vleezige zelf{tandige 
heid beftaande, gelyk in de Tulpen; maar dikwils in een 
menigte bekleedzels fplytbaar, gelyk in de Hyacinthen, 
doch inzonderheid in de Uijens, Prey en dergelyken.” 
Wyders deelt hy ons, wegens de Wortels cn Bloemen, 
nog de volgende aanmerkingen mede. 

‚‚ Dewyl men in de Erwten en Boonen niet alleen ; 
maar ook in allerley Zaaden, het toekomftig Gewas reeds 
in ’c klein, of als in miniatuur, en in de Knoppen der 
Boomen, zelfs de Bloemen, ja de Meelknopjes door ’ 
Mikrgskoop ontdekt (), zo is ’t niet te verwonderen, 
dat men van ouds reeds in de Bollen een fchets vernömen 
hebbe van de Bloemplant , daarin verholen. De ontwik- 
‘keling van het Kiempje, daarin opgeflooten, vereischt 
vogtigheid, welke de Bol in 't eerst, doorgaands, ge. 
noeg in.zig befluiet, om eene Scheut te maaken; gelvk 
men dit 's Winters in de Tulp. en Hyacinthen-Bollen en 

an 


(*) Vide Obfery. Microscopiques du Baron ne crEscren. Neur. 
1750. Fol. Seét. VL du Germe, et pag. ze. T. IX, X, Xl 


ke 


. 


NOLGENS LINNAUS. 381 


anderen waarneemt. Ja fommigen, gelyk de Colchi- 
cums’, maaken zelfs buiten den grond Bloem; doch an- 
deren hebben daartoe het behulp der Woftelen noodig, 
die in eenige zeer dun, kort en vezelachtig, in anderen 
dik, lang en fappig zyn. Van dit laatfte geeven ous,de 
Hyacinthen een voorbeeld , waaruit tevens blykt, dat die 

ortels zekerlyk influrpende Werktuigen zyn, gelyk 
de Wortels van andere Planten (*). 

‚„ De Bloembollen, voor ’t overige, zyn van veeler. 
ley Figuur. Men vindt ze byna Klootrond, gelyk in 
de Hyacinthen; van boven, zo wel als van onderen, 

Jatachtig, gelyk in de ie din of Keizers. Kroonen ; 
angwerpig en van boven fpits, gelyk in de Tulpen en 
anderen. Sommigen beftaan als uit twee Bolletjes boven 
elkander, gelyk in de Crocusfen; of uit twec halfron- 
de, wederzyds, waar tusfchen de Stengel uitfchiet, 
gelyk in de zogenaamde Kievits-Eijeren, Ook vindt 
men ‘er, die naar een Hondstand gelyken, in de Plant 
van dien naam. Meestal zyn ze mec een byzonder Vlies . 
van verfchillende Kleur, paars, roodachtig of geel, en 
ook wel graauw, bekleed; doch fomtyds naakt als in 
de Lelien enz. 

‚‚ De Bloem deezer Planten is, in ’t algemeen, Le- 
Heachtig , dac is, zo Tournefort dezelve befchryft (+), 
‚, of uit zes, zelden drie Bloemblaadjes beftaande, of 
zesdeclig ingefneeden. Haar is eigen dat de Stamper 
‚ of Kelk overgaa tot een Vrugt of Zaadhuisjc, altoos 
‚‚ in drie hoekjes of cellerjes verdeeld. Zodanig zyn de 
‚, Bloemen der Tulpen, Hyacinthen, Affodillen enz. 
„‚ die Lelieachtig genoemd worden, niet alleen, om dat 
‚… hect grootíte deel derzelven eenigermaate naar de Le- 
„> lien gelykt, maar ook, om dat zy altoos een drie- 
‚, hokkige Vrugt, gelyk de Lelien , agterlaaten,”’ 

‚‚ In de verdere onderdeeling deezer Clasfe gaat de 
Heer Houttuyn voort, volgens die Natuurlyke Methode 
der Sexe, naar welke hy zyne Plantbefchryving inge- 
rigt heeft. Hy ftaac des eerst ftil by de Driemannige en 
verder by de Zesmannige Bofplanten, welker Bloemen 
drie of zes Meeldraadjes hebben. Vervolgens flaat hy 

't OOG 

(*) Zie deeze Nat. Historie, 1 D. r St. bl, 19. Î 


(t) TouunesorT Inft. Rei. Herb. p. 343. 
| Cc 3 


”3 


982 NATUURLYKE HISTORIE 


t oog op de Manwyvige Bplplanten, wier Bloemen de 
Meeldraadjes „of op den Styl zittende, of op eenigerleie 
manier daarmêde vereenigd hebben; waaraan hy nog hegc 
eene befchouwing van drie Geflachten, welken tot de 
voorgaande niet behooren. Onze beroemde Plantkundi- 
ge levert hier mede eene zeer naauwkeurig uitgevoerde 
befchryving van by de zestig Gefllagten van Lelieagtige 
of Bolplanten, die haare merkwaardigheden hebben, en 
in verfcheiden opzigten , ook ten aanzien van haare nut- 
te voortbrengzelen, veele byzonderheden ter overwec- 
ginge aan de hand geeven. Tot een ftaaltje van de laat. 
fte foort ftrekke hect volgende berigt van de Saffraan , 
dat de Heer Houttuyn ons mededeelt, by de _befchry- 
ving der eerfte Bolplant, van welke hy gewag maakt, 
die den naam van Crocus draagt, onder welke ook dat 
Plantje behoort, 't welk de gewoone Saffraan uitlevert. 
ss Het zelve maakt, zegt hy, de eenigfte Soort uit, 
waartoe de zogenaamde Crocusjes onzer Bloemtuinen als 
Verfcheidenheden zyn t’huis gebragt. Men onderfcheide 
ze by den naam van Herfst-Crocus, om dat de andere 
Voorjaars-Bloemen zyn (*); en geeft 'er den bynaam 
van Tanme aan, als een Plant zynde, die geteeld wordt „ 
niet alleen in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in 
Griekenland en Italie, maar ook in Switzerland, in 
Oostenryk en zelfs in Groot-Brittanie. De Ridder ftele 
haare natuurlyke Groeiplaats in Thracie, op Rotfen in 
Portugal en de Pyreneen. Daar, immers, groeit een 
Wilde of Berg-Crocus, die de Bloem van de Tamme, 
doch bleeker heeft , zo crUsIus aantekent, 
‚‚ Men plant de Saffraan by geheele Akkeren uit jon» 
e Bolletjes voort, niet uit Zaad, zo RAY aanmerkt: 
es de bynaam van Sativus of Zaai-Crocus , van Cc. BAU- 
HINUs ontleend, weinig ftrookt. Evenwel kan zulks 
goed gemaakct worden, dewyl men die Bolletjes, als 
zaaijende, op de Akkers of in de Tuinen ftraoit of 
plant. Om ‘t vierde jaar, zegt TARERNEMONT, graaft 
men in ’t Voorjaar de Wortels uit, en vindt dan by ie- 
der 


(“) Nopens deezen, die een voornaam Sieraad van onze Bloem- 
„inen, in 't vroege Voorjaar, uitleveren , tchent de Hoer /lout- 
tuyn, in ‘t vervolg, breeder aan, hoe ze in ’t wilde op verfchei- 
den plaatze van Europa voorkomeg. ij 


VOLGENS LINNAUS. | 883 


der vyf of zes jonge Bolletjes, die men in de Schaduw. 
droogt, en tegen den Herfst weder in de Aarde fteekc. 
Men achtte de Saffraan, die by Weenen in Oostenryk 
geteeld wordt, niet minder dan de gene, die in Italie 
groeide, volgens MATTHIOLUS; doch de gene, die wy 
gebruiken, komt hedendaagsch uit Vrankryk, alwaar zy. 
meest valt, omftreeks Lyons , als ook in Languedok en 
Provence. Niettemin wordt zy ook in Engeland uit. 
muptende geteeld, en zo menigvuldig, dat zeker Dis- 
trikt, in ’t Graaffchap Esfex, deswegen den naam van 
Saffron- Walden , dat is Saffraan-Woud , voert. Hier 
dient dit Gewas, als 't ware, tot bereiding van 't Aard- 
ryk voor Koorn: want de Grond is 'er zo vrugtbaar , 
dat- dezelve, na een driejaarigen teelt van Saffraan, agc- 
tien of twintig jaaren lang , zonder Mesten, zeer goede 
Gerst voortbrengt (*). 

‚, Volgens de befchryving van den grooten Kruidken- 
ner RAY, heeft de Saffraan een Bolworteltje van grootte 
als een Hazel. of Walnoot, met een gryzen of asch. 
graauwen bast van buiten bekleed, en van onderen ge- 
haaird met veele Vezelen, De Bladen, vyf of agt in ge- 
tal, zyn van een Handbreed tot een Span lang, zeep 
fmal en geftreept, Daartusfchen íchiet in de Herfst een 
kort Stengetje met ééne Bloem, die als uit zes roodach- 
tig paarsch blaauwe Blaadjes beftaat, in wier midden zig 
zes draadjes vertoonen; drie regtopftaande met geele 
Meelknopjes , de drie overigen een weinig langer dan de 
Bloemblaadjes, zo dat ze buiten de geflootene Bloem 
reeds een weinig uitfteeken, en als dezelve open is ‘ter 
zyden uichangen. Deeze laatften zyn van boven breeder 
dan omlaag, met byna onzigtbaare Tandjes op zyde, 
Oranje- of Vuurkleurig, uit den geelen rood, en maa- 
ken , ingezameld ‚een weinig gedroogd zynde, de Saffraan 
der Winkelen uic, i 

Deeze Drogery, wier fterk afverwende geele Kleur, 
Geur en Smaak, cen overvloede bekend is, bezwaart, 
in groote veelheid gebruikt zynde, her Hoofd , en doet 
flaapen 5 doch by weinig tevens in een trekzel van Thee 
genomen, wekt zy de Geesten op, en doet ae ee 

opfd- 


en de Befchryving van Groot-Brittanie; Zegenw. Staat, EL, 
. bl. 17. 
Cc 4 


984 __ NATUURLYKE HISTORIE VOLGENS LINNAUS, 


Hoofdpyn of bedwelmdheid overgaan. De Ouden plag- 
ten veel gebruik te maaken van Saffraanwater en Saf- 
fraanwyn, laatende de Saffraan zelf in openbaare byeen- 
komften ftrooijen tot verfrisfchinge. Men acht ze in de 
Geneeskunde , Zweetdryvende , Hartfterkende „ Wiad- 
breekende, en tegen verfcheide, zo Borst. als Hoofd- 
kwaalen , dienftig. Haare Pynftillende kragt is dikwils 
waargenomen, en ten dien einde wordt zy, zo wel als 
tot rypmaaking van Gezwellen, onder Pappen gemengd , 
of op zig zelve met Wyn of Water, tegen de Pynen 
der Kraamvrouwen, op het Lyf gelegd: terwyl zy te- 
vens den Brand verzagt ‚en de inwendige Rotting weder- 
fbaat. Men heeft ze ook, ter bevorderinge van den ar- 
beid, in eene moeielyke Kraam , met gewenscht gevolg , 
ingegeven. In de Geelzugt is zy van fommigen gepree- 
zen, en , om de Kinderpokjes te doen uitzetten, worde 
Zy dikwils van het Gemeen gebruikt.” 

Hierbenevens meldt ons de Heer Heuttuyn desaangaan- 
de nog, dat men, volgens den vermaarden RALLER, de 
Saffraan ook by verfcheiden Steden in Zwitzerland teclt 5 
alwaar de Bloem veel grooter is dan die der gewoone 
Crocusfen, en den Styl veel langer gehoornd heeft ; 
zynde ook veel aangenaamer van Reuk, 





Verhandeling over het kweeken van de Tabasksplant , en de 
manier om dezelve te bereiden , in de Noordlyke Lugtflree« 
ken, door JONATHAN CARVER, wit het Engelsch vertaald. 
Te Leyden, by H‚ Hoogenftraaten, 1780. Jn groot 
oëtavo 47 blads. Í 


e Autheur van dit Gefchrifct komt, naar luid van 
deszelfs inhoud, voor, als iemand , die, in Noord. 
America huisvestende, met eene oordeelkundige naauw. 
keurigheid, de kweeking en bereiding der ‘Tabak aldaar 
nagevorsche heeft: en die, in decze Verhandeling , der 
Engelfche Natie zyne daardoor verkreegen kundigheden 
mededeelt, of zulks ook haaren Tabaksplanteren van 
eenigen byzonderen dienst mogte weezen. Een derge- 
Iyk pogmerk bezielt ook den Hollandfchen Overzettcr 
mee betrekking tot ons Vaderland; van waâr hy die 
se Stuk: 

4 


he nn 


\ 
‘CARVERs OVER DE TABAKSPLANT. 385 


Stukje niet ten onregte aan de Wel Ed, Heeren Beftuur. 
deren en Leden van den Occonomifchen Tak opdraagt. 
Het zelve behelst, in de eerfte plaatze, een beknopt 
verflag van de ontdekking en het gebruik van de Ta- 
bak; benevens eene genoegzaam volledige befchryving 
van de Tabaksplant en haare bloemen, Op dit algemees 
ne laat de Autheur voorts volgen, eene in alle opzig- 
ten naauwkeurige befchryving van den grond en ligging, 
die best gefchikt zyn, om de Plant te doen groeien; 
mitsgaders‘van ’t geen men ter kweekinge van de Plant 
in agt hebbe te neemen; van derzelver zaaijinge af tot 
op derzelver inoogfting; by welke gelegenheid de Au- 
theur ook een gezer berigt geeft van den fchadelyken 
T'abaksworm, wiens vermenigvuldiging en voortgang 
mefì moet cragten te weeren. In deeze befchryving be- 
paalt hy zig tot de behandeling in de Noordlyke volk. 
plantingen, als best gefchikt naar de ligging van Enge- 
land, (dus ook naar die van ons Vaderland ;) en voegt 
“er eenige onderrigcingen by, welken, zyns oordeels, 
uit de verfcheidenheid van ’ct Klimaat, in aanmerking 
zouden kunnen komen. Op eene dergelyke mänier ont- 
vouwt hy ten laacfte de wyze, op welke men de Tabak 
gemeenlyk bereidt, en de voornaamíte byzonderheden , 
die men daaromtrent gade moet flaan. —- Hy oordeelt 
oeden grond te hebben, om zig te vleien, dat het be- 
oorlyk waarneemen van deeze zyne berigten en raad- 
eevingen, van een weezenlyk nut kan zyn, voor zyne 
andsgenootcen, die zig op de Tabaksteelt toeleggen. 
En ’t zou ons, zo ver wy dit onderwerp kunnen na- 
gaan, niet vreemd doen, dac ook onze Vaderlanders ’er 
% een of ’t ander uit zouden mogen leeren, ter ver- 
beteringe der aankweekinge en bereidinge onzer inland- 
{che Tabak; dat veelligt byzonder aanleiding kon gee- 
ven, om derzelver onaangenaamen reuk af te wenden, 
of te verminderen; en daar door dien Handeltak, welke 
inderdaad opmerkenswaardig is, een weezenlyken dienst 
te doen. De uicvoering van ’t Gefchrift is althans van 
die nacuur, dat het doorbladeren van ’t zelve denzul- 
ken, wier zaak het is, wel aangepreezen mag worden; 
om na te gaan, of ze 'er ecnig nut uit mogen trekken, 
door hunne kundigheden in dit of dat geval te verbete. 
ren of te vermeerderen. Zie hier ten miníte mo. 
gelyk iets nieuws voor onze Landzaaten, ten opzigre 
„Ces vun 





386 J. CARVER, OVER DE TABAKSPLANT. 


van een zeker gebruik van de Tabak, dat tot nog ia 


Europa, en dus ook hier te Lande, niet bekend geweest, 
fchynt te zyn. 

‚‚ De Amerikaanen, naamlyk, hebben, gelyk onze 
Schryver meldt, uitgevonden, dat.de Tabak zeer be- 
kwaam is om leder te taanen, en zoo goed, zoo niet 
beter, dan Run (*): en was de laatfte ftoffe nict zoo 
overvloedig in hun land, de Tabak zou door hun, in 
derzelver plaats, algemeen gebezigd worden. Ik ben 
getuige geweest van verfcheiden proefneemingen, waar 
in dezelve goed tot dat oogmerk bevonden is, voor- 
paamlyk op dunnere foorten van huiden, en ik kan ge- 
rust verzekeren , dat in landen „ waar de Run fchaars is, 


de Tabak eene kostelyke vervulling van dat artikel zou 


wezen.” 





Befchryving van eenige Oudheden, gevonden in een Tumu. 
lus, of Begraafplaats, op het Eiland Texel. Door. v. 

"Cuyck. Met noodige Afbeeldingen. Te Amflerdam, by 
Yntema en Tieboel, 1780. In groot oËtavo 2 bladz. 


(Dardekkingen van Oudheden gefchieden gemeenlyk, 
in onze dagen, by toeval, en niet zelden door on- 
kundige lieden; waardoor ze dikwerf geheel vrugtloos 
Zyn, zo ’t nict ter oore van een oudheidkundige Lief- 
hebber kome. Uit het verhaal, het geen de Heer van 
Cuyck in dit Gefchrift geeft, was ’t ook zo gegaan met 
de ontdekking der Oudheden op Texel, alhier befchree. 
ven; dezelven waren reeds ontdekt in ’t jaar 1777; En 
meerendeels veronagtzaamd ; toen hy, op ontvangen 
berigt, in den jaare 1779 gelegenheid vond, om ’t geen 
‘er nog van voor handen was in opmerking te neemen. 
Het verflag , dac zyn Ed. deswegens in openbaaren druk 
mededeelt, kan piet anders dan welgevallig zyn aan 
hun, die in foortgclyke nafpooringen ‘vermaak fcheppen; 
nadien zyn verhaal van ’t voorgevallen, benevens de be- 
fchryving van 't ondekte, beknopt en juist is; terwyl 
| sô Zy- 

(* „ Mogelyk zouden de ftcelen en de onderfte hladen der 


> plant, die van weinig of geen waarde zyn, daar met voordeel. 
‚ toe georuikt kunnen worden. Dea, vERtT.” 





P. Vv. CUYCK , OUDHEDEN OP TEKEL. 387 - 


zyne ophelderende aanmerkingen over de Oudheden zel- 
ven alleszins oordeelkundig zyn. De uitvoering van ’t 
een en ’t ander is zeer wel gefchikt, om den Leezer met 
verlangen te doen hoopen”, op de voltrekking van des 
Auctheurs verder oogmerk; daar hy , gelyk hy te kennen 
eeft, voorneemens is, by genoegzaam ledigen tyd, de 
orpen en Gezigten van Wieringen, Texel, het Vlie en 
ter Schelling, met de befchryving dier Eilanden, in ’e 
licht te geeven. à 
Men heeft des dit Stukje aan te zien als een Voorloo- 
per van een uitgebreider Gefchrift; waar uit men ver- 
wagten kan, dat het zelve naauwkeurig en oordeelkun- 
dig uitgevoerd zal worden. By den aanvang ont- 
moeten we reeds een welgetekend, en zuiver in ’t koper 
gebragt Gezigt van 't Bergje, waarin de hief befchree- 
ven Öudheden gevonden zyn , benevens van ’t Dorp de 
Waal , zo als het zig , op den afftand van omtrene 
drie honderd ftappen, van daar vertoont. Onze 
Autheur begint zyne befchryving, met een kort doch 
in zyne ‘foort genoegzaam volledig verflag van dat 
Dorp, en het kort daarby gelegen Bergje; het welk 
hy, al vroeger, voor een Twmulus of oude Begraafplaats 
as had; met welk denkbeeld zeer wel infteme 
eszelfs gebruiklyke benaaming van Sommeltjes Berg, zo 
veel als Spook-Berg ; overeenkomftig met het ouue al. 
gen denkbeeld, dat‘de Spooken zig vooral omtrent 
e Begraafplaatzen ophielden. By de volgende 
welding der toevallige ontdekkinge van eenige Oudhe- 
den in dat Bergje , door een Boerenknegt, berigt hy 
ons, dat men in het zelve vond een Metaalen ketel, 
met een Dekzel geflooten, by welks opening ’er asch 
uit ftoof: en dat men, op de verdere nafpooring , 'er 
verfcheiden byzondere ftukken in befpeurde, vermengd 
met Houtskool, en iets als uitgebrande Steen of als 
Puimfteen. De daar mede vermengde Stukken waren, 

zegt hy, de volgende. | 
‚‚ Twee Bitten van Paarden; een zogenaamd Poort- 
» bit en ecn apder met eene Kiînketting; twee Spoo- 
s, ren 3 eene Handbyl ; eene zogenaanide Noordsbyl; 
„eten Disfel; hect yzer van eene Werpfpicts ; cen 
‚ Mes; eene Ketting van een zonderling maakzel, om 
„aan drie ooren te hegten ; en van boven met een 
„„ fcherpen Haak voorzien om-dezelve ergens aan te. 
‘5, Hau- 














838 OP. V. CUYCK 


…‚ hangen, (by voorbeeld, aan een overhangenden tak 
5, van ecn Boom of iets dergelyks;) en een Wetfteen- 
9 tje, om de fyne {nee aan her Staal te geeven; mitsgar 
s‚ ders ook nog eenige vercierzels van Metaal ; waaron- 
+, der twee Metaalen Lepels boven al opmerkclyk wa- 


ss TEN. : 

Toen de leer van Cuyck deeze ontdekte Oudheden 
gong bezigtigen, werden ‘cr reeds eenigen vermist, of 
aan ftùkken gebroken gevonden; welk laatfte door zulke 
ontdekkers meermaals gefchiedt, om dact ze, waanende 
Goud of Zilver te zullen vinden , willen beproeven wat 
’er van.de zaak zy. Zyn Ed. heeft deeze Oudheden, 
die hem, ’t zy dan geheel of aan ftukken , order her 
oog kwamen, met oplettendheid afgetekend, en ze 
worden hier in vier koperen Plaaten dus medegedeeld. 
Verder verleent hy ons, buiten de befchryving der voor- 
naamtte ontdekte Stukken, eenige oudheidkundige aan- 
merkingen, welken ons dezelve nader leeren kennen, 
en derzelver gebruik eenigermaate ontvouwen. — Ge- 
merkt nu de Metaalen Lepels, als boven gezegd is, in- 
zonderheid opmerkclyk waren; ‘zo hebben wy gedagt 
den Leezer geen ondienst te zullen doen , met hem des- 
aangaande het hoofdzaaklyke van des Autheurs berigt, 
als een {taal van deeze Befchryving dier Oudheden, on- 
der ’t oog te brengen. 

Vooraf reeds meldende, dat deeze Lepels zo weinig 
van den alles vernielenden tyd, onder den grond gelee 
den hadden, dat ze, door de Boerin gefchuurd, en in 
haarc kast opgeflooten zynde, als nieuw fcheenen, geeft 
by ’'er de volgende befchryving van: „, De eene Lepel 
s‚ was vol kleine gaatjes, daar niet meer dan de punt 
s, eener Spelde door kon; en beiden flooten zy zo net 
> in een, dact men, de fteelen op elkander pasfende, 
 gedagt zoude hebben, dat het maar eén Lepel was: 
«… Onder op de fteelen ftond Apraxivs F,” In de 
nadere ophelderende oudheidkundige aanmerkingen maake 
de Heer van Cuyck gewag, niet alleen van de ondoorge- 
flaagen Lepels, welken de Priesters in den Heidenfchen 
Offerdienst gebruikten, die Simpula of Drankvaten ge- 
noemd werden; maar tevens van foortgelyke Lepels, als 
deezen, die men Cola, dar is Zygvaten, of Vergiettesten, 
heet. n 
‚ » Een fchoonec en groote Lepel, zegt hy, zvnde ee- 

no 





OUDHEDEN OP TEXEL. 339 


ne zoort van 2ygvat of vergiettest , met veelerhande Fi- 
guuren doorgeflagen , doch driemaal zo groot als de on= 
Ze, en met veel wyder gaten, wordt ons in af beelding 
vertoond, in de Oudheden van MONTFAUCDN, III D. Bj. 
122. PJ, LVII. In dac zelfde Deel vinden wy, 
op Pl. LXIV , de aftekening van een Keteltje, waarvan 
de Steel op de eigenfte wyze als het onze gemerkt is, 
met het woord NArciss. Byaldien die Keteltje eene 
maat zy, dan zal het misfchien de Concha weezen, wel- 
ke ons aldaar , op PJ. XXXVII. voorkomt. —- Voorts 
ontmoeten we aldaar, op P], L, eene afbeelding van 
een optogt van Romeinfche Soldaaten , dic hunne nood. 
wendigheden met zig draagen; beftaande in Befchuit „ 
Meel, Spek, gezouten Vleesch en Azyn, dien ze, met 
water gemengd, dronken. Onder anderen neemt men 
‘er ook in waar , de opgemelde foort van Lepels, of lie- 
ver Zygvaten.” 

‚ Zou men, dus vervolgt hierop de Heer van Cuyck’, 
dit nagaande, ‘er niet met eenige waarfchynlykheid uit 
mogen gisfen, dat de Romeinen eene geftelde maat A- 
zyn, met een bepaald gedeelte water, moetende men. 
gen, op dat 'er niet te veel, of te weinig, van het een 
of ander mogte zyn, zig daartoe van deeze Vaten, in 
elkander geflooten, bedienden? De Azyn tog is, gelyk 
men weet , met Infeêten vervuld, en wordt , vooral zo 
dezelve wat lang ftaat, drabbig: wanneer men nu den 
Azyn, door den eenen doorgeflaagen Lepel in den ande- 
ren, liet loopen, dan verkreeg men te gelyk, en de 
maat, en een zuiveren Drank. Dart ze althans gefchikt 
waren voor Eeen zeer dun doorzypelend vogt, is daaruit 
blykbaar, dat de gaatjes zo klein zyn, dat ‘er naauw- 
Iyks een punt van eene fpelde door moge; des ze voor 
alle lymagtige of dikke Vogten van geen gebruik gee 
weest kuanen zyn”. 

Wyders geeft ons de Autheur, ter verdere ontvou- 
Winge van ’t gebruik zulker Lepelen, nag een uittrek. 
zel van eene Ítaliaanfche Verhandeling door Purtrerus 
VENETI gefchreeven, raakende twee oude Gereedfchap- 
pen, in ’t jaar 1727, gevonden, by Monte Pulciano Gr: 

: e 





(*) Een klein Steedie op een berg ín het Toscaanfche, aart de 
grenzen van den Kerklyken Staat, dat wegens eene der beste 





890 SP. Ve CUÜYCK 


‚De daarby gevoegde afbeelding dier Geteedfchappen, 

welke de Heer van Cuyck ons hier ook mededeelt , 
‚ komc al vry na overeen, met die deezer Lepelen , en de 
Schryver dier Verhandelinge houdt ze voor Lek.of Zyg- 
vaten, daar de Ouden zig van bedienden, om hunnen 
Wyn te zuiveren, met dien daardoor te laaten lekken, 
in de Koppen of Bekers, van welken zy op hunne 
Maaltyden gebruik maakten. De Ouden, naamlyk, 
s, lieten, zegt hy, byna altoos hunne Wynen door het 
s‚ een of ander heen lekken; 't zy door eene zoort van 
> Teems, of wel door een Zak; van daar de benaamin 
> van Winum Saccatum, [zo veel als doorgezeegen W'yn. 
5 Wel byzonder hadden zy, by hunne Maalry- 
> den, daartoc gefchikte Dn die met eene 
s‚ menigte van kleine gaatjes doorgeflaagen, en min of 
>, meer vercierd waren, naar maate van het vermogen 
der Bezicters’* Volgens het geen de Heer van Cuyck 
verder uit deeze Verhandeling bybrengt, vindt men by 
veele oude Schryvers melding van deeze Tafel. Zygvaten; 
wel byzonder gewaagen ze van-een Kop, een Schotel en 
een Zygvat, als zaaker , die by elkander behooren , voor 
zo verre ze gelyklyk op de Maaltyden te ftade komen. 
‚Te weeten; de Kop werd geplaatst op eene Schotel, of 
op eenig ander Voetftuk, naar het maakzel van het 
Drinkvat, en dan fchonk men ’er in , door het Lekvat, 
om den Wyn aldus te zuiveren: iets, dat by de Romei- 
nen althans min of meer nhoodzaaklyk was; zo om dat ze 





hunne Wynen lang bewaarden, waardoor ze dik wer- 


den; als om dat zy ‘er Kruiden, Bloemen, Speceryen;s 
Sneeuw, Ys enz. in mengden. Eindelyk heeft men, 
uit het hier bygebragte, nog aan te tekenen, dat men 
deeze Lekvaten ook wel indiervoege inrigtte, dat ze tot 
het gebruik der Keuken, en der Apotheck, konden die: 
nen: als mede dat men dezelven in laater tyd fchikte 
tot Kerklyke gebruiken, vooral by de Mis, van waar 
‘de Doorzygvaten zomtyds onder de gewyde Vaten geteld 
worden, : 
Vraagt men ten laatfte , wat heeft men te denken , van 
de byeenzameling en bédelving van alle deeze {tukken 
’ in 
foorten van Italiaanfche Wynen, die een aangenaamen zoeten 


fraaak en veel vuur in zig heeft, beroemd is, VorLKMaN Reisk 
door Talie, II D, dl. 336. 


OUDHEDEN OP TEXEL. Sor 


in dat Bergje ? zo is des Autheurs antwoord, en zyn ant- 
woord heeft vry wat waarfchynlykheid; „, dat dic Berg. 
j, je de Begraafplaats geweest zal zyn van een Inwoon:« 
‚ der deezer ftreeke, die aan de Romeinen bekend was, 
‚of wel onder hen gediend had. Naastdenkelyk zat 
> men hem, of liever zyne Asch, alhier begraaven heb- 
‚> ben, met zyne voornaamfte gereedfchappen en ver- 
‚> Cierzelen. * ken gebruik , dat, gelvk bekend is, reeds 
> in de vroegfte Oudheid, by veele Noordfche Volkeren 
‚,‚ plaats had.” - 





Inleiding tot de Algemeene Kerkelyke en Wereldlyke Gefchie- 
denisfen, door J. A. CRAMER. Eertyds Koningl. Deen/che 
Hoofdprediker enz. enz. Naar den tweeden Druk uit het 
Hoogduitsch vertaald. Met eene algemeene Voorreden van 
J. CREMER Je J. z. Predikant te Hulst in Staats-Vlaan- 
deren. Eerfte Deel. Te Amfterdam ‚by H. Cartman , 1780. 
Behalven het Voorwerk 406 bladz. in gr. oflavo. 


Niemand, die zig eenigzins op het beeefenen der His. 
toriekunde toegeleid heeft, is onkundig van den lof, 
dien de beroemde Bosfuet behaald heeft, met de afgifte 
zyner Inleidinge tot de Algemeene Kerklyke en Waereldiyke 


Gefchiedenis ; als mede van ’t geen de Proteltanten, (ter-, 


wyl ze voor ’t overige ’s Mans Werk in waarde hiel. 
den,) gewoonlyk opgemerkt hebben, nopens des lis- 
fchops al te gunftige denkbeelden voor de Roomfíche 
Kerk, en zyn inzigt deswegens in dac Gefchrift, mec 
betrekking tot de inrigting van derzelver Kerkheftuur, 
Op dat nu over ’t geheel hooggefchatte Werk, dat niee 
verder loopt dan tot aan de negende Eeuw, is dit van 
den Hoogleeraar Cramer een Vervolg, gefchikt naar het 
zelfde Plan, dat de Franfche Bisfchop zig voorgefteld 
heeft. De agting veor des Bisfchops arbeid , benevens 
het bezef van de misflagen , tot welken vooroordeel voor 
zyne Kerk hem gebragt kan hebben , bewoog den Hoog- 
leeraar , om dat geagte Werk in’t floogduitsch te ver- 
taalen, te vervolgen, uit te breiden, en , op zodanige 
plaatzen „ daar hy ’c dienftig oordeelde, te wederleggen 
en te verbeteren. De uitgeftrekte goedkeuring van des 
Hoogleeraars arbeid „aan dat Werk te koste gelegd , heeft 
nu voorts aanleiding gegeeven tot eene Nederduitfche 

bvere 


Ze a df 


302 J. CRAMER KERKL. EN WERELDL. GESCHIEDENISSEN, 


overzetting van dit zyn Gefchrift. Maar hieromtrent 
was anvanglyk eene zwaarigheid: men had reeds eene 
Nederduitfche overzetting van Bosfuets Gefchrift „en kon 
dus heet Werk van den Hoogleeraar, zo als hy *c begon- 
nen heeft, niet wel in onze Taal het licht doen zien. 
Egter was deeze zwaarigheid niet gewigtig genoeg, om 
de bëoogde uitvoering geheeler;al te rug te houden : men 
befloot des voort te vaaren, en alleenlyk de Vertaaling 
van dat gedeelte uic te ftellen , tot dat de omftandighe- 
den het zullen toelaaten, het zelve: vooraan dit Ver. 
volg te plaatzen ; kunnende de Leezer zig midlerwyl van 
de vroegere Nederduitfche overzetting bedienen. Ter 
deczer oorzaake neemt het Gefchiedkundige verflag, iú 
dit eerfte Deel, zynen aanvang met het begin der negen- 
de Eeuwe; en men heeft geoordeeld best te doen, met 
de Verhandelingen, welken de Hoogleeraar by de ver. 
taaling van Bosfuets Werk gevoegd heeft, ter gefchikter 
plaatze in deeze Nederduitfche uitgave in te vlegten ; 
om vervolgens het Werk van Bosfuet op zig zelve, zo 
als het door den Hooglecraar in ’t Hoogduitsch , en voorts 
daar uit in ’t Nederduitsch overgebragt is „door den druk 
gemeen te maaken. Agtervolgens deeze fchikking 
levert men nu in dit, en zo ook in de volgende Deelen, 
_ het Werk van den Hoogleeraar insgelyks afzonderlyk; 
‚. het welk de Liefhebbers der Historiekunde met vrugt 
zullen kunnen doorbladeren ; gemerkt ’s Mans nafpoorin- 
gen genoegzaame blyken van zyne oordeelkundig: ops 
Jettendheid aan de hand geeven. 

Wat nu wyders nog de fchikking zelve van ’t Werk 
betreft, de Hoogleeraar volgt, als boven gezegd, des 
Bisfchops Plan, dat drieledig is. Het eerfte verleert een 
beknopt tyd- en gefchiedkundig verflag van ’t beloopder 
Kerklyke en Waereldlyke gebeurtenisfen : het tweede gaaf 
byzonder over de Historie van den Godsdienst ter oor- 
deelkundige overweeginge van deszelfs veranderingen en 
opvolgingen: en het derde Lid ftrekt ten laaefte tot eene 
dergelyke ontvouwing van de merkwaardig{te veranderin- 
gen, welken de voornaamfte Waereldryken ondergaan 
hebben. Naar dat Plan heeft de Hoogleeraar ook dit zyn 
Vervolg ingerigt, waaromtrent hy zig, in zyne Voor- 





. reden, wat het hoofdzaaklyke bereft , in deezer voege ' 


uitlaac. 
ss Myn vervolg zal insgelyks ujt drie en be. 
an ; 


mn en er oe RR 


J. CRAMER, KERKL. EN WEREEDL, GESCHIEDENISSEN. 39% 


flaan; waar van de eerfte een kort tydrekerikundig one 
werp der algemeene Kerkelyke en Wereldlyke Gefchie- 
denis zal weezen. (*) In dezelve zal ik de gewigtigfte 
voorvallen, zo wel van Kerk als Staac, naar hunne ver- 
fchillende tyden, zodanig trachten te fchikken,„ dat men 
*er zig een recht en duidelyk denkbeeld van kan maaken, 
En dezelven in alle hunne gevolgen kan overzien. De 

efteldheid deezer Gefchiedenis, die meestendecls zo bea 
Ent niet is als dat gedeelte van dezelve het welk door 
Bosfuet befchreeven is, zal my, ten einde ik duidelyk 


genoeg worde, noodzaaken, om fomtyds omftandiger te 


zyn, dan hy is; want indien ik in deeze Afdeeling zo 
kort als de Bisfchop wilde weezen , zou myn verhaal noch 
genoeg licht noch bevalligheid hebben, 

De tweede. Afdeeling vervat befchouwingen, in wel- 
ken ik my over de Lotgevallen van den Godsdienst met 
deszelfs Waarheden, als mede over de Lotgevallen der 
Kerk, die zeer naauw met de eerstgenoemden verknogt 
zyn, en byna uit elkanderen voortvloeijen , uitlaat. Die 
deel der Gefchiedenis is een ruim veld. Hier zullen wy 
een grooter sykdom van voorwerpen, meer verfcheiden- 
heid en afwisfeling voor elken geest , die den Godsdiense 
voor een waardig voorwerp zyner overweeging houdt, 
vinden. Zosfuet heefc in deezen omtrek niet gearbeid, 
Men kan echter de Lotgevallen, welken de Christelyke 
Godsdienst, zedert den eerften Christen Keizer, heeft moe- 
ten ondervinden , niet genoeg inzien en.begrypen , indien 
men den toeftand van her Christendom, in de drie eerfte 
Eeuwen, niet zeer naauwkeurig kent. In de veranderin- 
gen van cen Godsdienst heerschf dezelfde’ faamenhang, 
welke men in de groocfte Staatsverwisfelingen vindt. 
Deeze komen niet op eenmaal te vaorfchyn; en gaan 
ook niet op eenmaal ten gronde; zo is ook de Kerk niet 
op die wyze, maar als by trappen, in dat groote verderf 
geftort, waarin, zy in haare duistere tyden gedompeid 
lag. Dus heb ik in dit gedeelte de gaaping, welke door 
Bosfuet open gelaaren was, aangevuld, (+) 

_ ‚ Voorts 


(*) Dit eerfte Lid van het voorgeftelde Plan ís in etlyke Tyd- 
ken verdeeld, die, in ’t verdere opftel van dit Werk, van 
Deet tot Deel agtervolgd worden. 8 
‚ €f) Bosfu:t naamlyk heeft, gelyk de Hoogleeraar vroeger aan» 
Âi. DEEL ALG. LETT.. NO. 9, Dd merk$, 


$94 J. CRAMER 


‚‚ Voorts zal ik ook in de derde Afdeeling den gronde 
flag des Bisfchops volgen, de gewigtigfte voorvallen uit 
Ss . de 


« 


merkt, om zyn byzonder inzigt, ter begunftiginge van de Room- 
fche Kerk, niet te benadeelen, zig in zyne tweede Afdeeling, 
met opzigt tot den Christelyken Godsdienst , it: zonderheid bepaald” 
tot de eerfte oprigting der Christen-Kerke; zonder verder bykans 
eenig gewag te maaken van 't geen voorts in de acht eerfte Eeu- 
wen opinerking vordert: 't welk eene gaaping in zyn Werk te 
wege brengt.” De Histo:iefche trouwhbartigheid , zegt de 
Hoogleeraar, is ín dit geval de eigen{chap van onzen Bisfchop niet. 
Zyn tydrekenkundig Plan der gefchiedenisfen gaat tot op het ein- 
de deragtfte Eeuw. Daarin maakt hy alleen gewag van het geen 
de Christelyke Kerk, haare Bisfchoppen, en in het byzonder den 
Roomfchen Bisfchop, gunttig is. Hy kent al te wel de gefchiedenis 
der Kerk, dan dat hy niet veele waarheden, die hen nadeelig 
zyn, gezien zou hebben; doch hy durft dezelven ons niet vertoo- 
sen. Fly wagt zig wel om zig als hunne openbaare vyand aan te 
ftellen ; maar ftelt zig zo aan, als of hy niets van bun wist, en 
gedraagt zig als zy, die liever zwygen, dan icts ten nadeele van 

nue vyanden zeggen, vermits zy voor dezelven vreezen. Dit ge- 
drag ftemt immers met de wetten der (chranderheid overeen ; want 
zou de Dauphin, ter wiens onderwyzinge des Bisfchops werk ine 
gerigt was, (op dat ik deeze aanmerking met een voorbeeld beves- 
tige,) de Bisichoppen der Christenen, en hunne algemeene ver- 
gaderingen, voor de onfeilbaare Kerk, door welko de H. Geest 3y- 
ne uitjpraaken doet, gehouden hebben, indien Bosfuet dezelven 
onpartydig in hunne waare gedaante, indien hy het Karakter en 
gedrag der Bis(choppen oprecht afgefchilderd, en hunne wyze 
waarop zy Waarheid en dwaaling onderzoeken, benevens die, 
waarop zy hunne befluiten in geloofszaaken opftellen, naar der- 
zelver waare gefteldhzid vertoond had? Om kort te gaan, de Bis- 
{chop verftaat de kunst, om alle de berichten te verzwygen , die 
ftrydig zyn, met zyne eenmaal aangenomen grondftelling: [te wee. 
fen, dat de leeringen van den waaren Godsdienst, door eene on- 
afgebroken opvolging ván Bis(choppen , altoos, in cene onafgebro- 
ken re ind Onveranderd in de Room/che Kerk bewaard zyn 
geworden. 

‚… Zie daar de oorzaak, waarom zyne tweede Afdeeling, waar- 
in hy de gevolgen van den Godsdienst befchouwt, geen gewag 
maakt wegens den toeftand van de eerífte Eeuw der Christenen. 
Hy had den toeftand van den Godsdienst in de ecríte wereld, on- 
der de Patriarchen en de Wet, als mede in de eerfte dagen der 
nieuwgeplance Christelyke Kerk, zo befchreeven, als de Gefchie- 
denis hem denzelven aantoonde ; maar waarom ontwierp hy ops dan 
de volgende Lotgevallen der Godlyke waafheden onder de Chris 
belyke Gemeenten niet? Hier is cene gaaping in het Werk van den 





Bis-. 


KERKL. FX WERELDL. GESCHIEDENISSEN. 995 


de Gefchiedenis neemen, en uit derzelver oorfprong af- 
leiden; de voornaamfte karakters, die zy ons aanbiedt, 
in bet rechte daglicht ftellen , en daar zig eene ongedwon- 

ene gelegenheid aanbiedt ‚de byzondere wegen der God- 

yke Voorzienigheid omtrent de Regering der Wereld op 
te fpooren. Bosfwet heeft in het flot van zyn Werk be- 
loofd , over het verbaazend geluk van Mahomeih en dese 
zelfs Navolgers te zullen fpreeken, maar hy heeft zyne 
belofte niet vervuld ;dus zal ik over dat geluk , maar ook 
over den Godsdienst van denzelfden , wyl deeze beiden 
zulke aanmerkelyke gevolgen gehad hebben, in het vale 
gende Deel breedvoerig genoeg handelen.” 

Naar deeze inrigtin behelst dit eerfte Deel der Ne- 
derduie{che uitgave, dat, om bovengemelde reden , ten 
opzigte van het algemeen Gefchiedkundige met de negen. 
de Eeuw begint, in de plaatze, een kort tydrekenkun- 
dig verhaal der gewigtigfte Kerklyke en Waereldlyke 
voorvallen , zedert het jaar 800 tot het jaar 1024 na ’s 
Heilands geboorte. En hierop volgen dan, in de twee- 
de Afdeeling, eenige Verhandelingen, ter overweeginge 
van de Godsdienst-of Kerkhistorie in ’t byzonder , wels 
ken hier elf in getal zyn. —— By manier van Inleie 
ding geeft ons de Hoogleeraar vooraf , eene befchou. 
wing der lotgevallen van den Godsdienst in't algemeen , 
‘en behandelt voorts de volgende onderwerpen, De 
dwaalingen in den Godsdienst, onder de eerfte Christe. 
nen, ten tyde der Apostelen. De Godsdienst der Oos- 
terfche wyzen. De dwaalingen der Joodíche Setten. 
Dedwaalingen der Nazareen en Ebioniten. De Se@ten der 
Goostiken. De beftryders der Godheid van Jezus Chrise 
tus en der Drieëenheid, in de tweede Eeuw. De dwaae 
lingen der Montanisten. De invloed van de dwaalende 
Setten der eerfte en tweede Eeuwe, op de lotgevallen 
en leeringen van den Godsdienst. De invloed der Alex. 
andrynfche Wysgeerte op dezelven. De dwaalende 
Setten in de derde Eeuw, en derzelver invloed op den 
Godsdienst. En eindelyk de dwaalingen, welken, door 
de oneenigheden der KRechtzinnigen, in de he en 

| er- 
Bisfchop, welke zyne Historifche trouwhartigheid verdacht maakt. 
Het gebouw is niet volmaakt; hy heeft te veel beloofd, doch te 
weinig woord gehouden; hy heeft ons de gantíche Keten niet ge- 
toond, waarvan zyn Kerk en haar Geloof de laatfte Gbakel zow 
weezen,'” Dd 
® 2 


BOG J. CRAMER KEREL. EN WERELDL. GESCHIEDENISSEN. 


derde Eeuw, of ingevoerd, of bevestigd werden. — 
Hier by ftaan vervolgens nog ctlyke Verhandelingen te 
kamen, welken mede tot de drie ecríte Eeuwen betrek. 
lyk zyn; die ons, met derzelver afgifte, wel nadere 
gelegenheid zullen geeven, om den Leezer eenig ftaal 
van des Hooglecraars manier van uitvoering te verlee- 
nen; waar mede wy ons thans niet zullen ophouden; 
daar wy, gelyk we ’t raadzaamst oordeelden, eenigzins 
breedvoerig geweest zyn, in de opgave van 't oogmerk 
en de inrigting van dit Vervolg des Hoagleeraars, op 
* Werk van Bisfchop Bosfuêt. ä 





Bedenkingen over de eigentlijke oorzaak van Romens endergans , 
toepasfelijk op Nederland, met een voorafgaand Vertoog over de 
Staatkunde, door L. V. LIMBURG MATTHYsZ. Te Usrecht, by 
G. T, v. Paddenburg. Behalven de Voorreden 11r blads. in gr, 

. Fava. 


‘Velgers deeze Bedenkingen van den Heer van Limburg ìs de ei 
genlyke oorzaak, welke, in de eerfte plaats, den ondergang 
‚van het Romeinfche Ryk bewerkt heeft, te vinden, ín de afge- 
trokken overnatuurkundige befpiegelingen van zomrmigen der zo- 
genaamde oude hel had als waaruit grondbeginfelen voortge- 
komen zyn, nadeelig voor de Zeden; welken, niet alleen ten op- 
zigte van Rome, maar ook ten aanzien van alle Ryken, door are 
tyden, wanneer ze heerfchende worden, gefchikt zyn, om een 
‚ Gemeenebest ten val te brengen. Nademaal nu die zelfde oorzaak , 
gyns agtens, ook ín ons Vaderland, haare nadeelige uk werkingen 
heeft, zo agt hy ’t dienftig, de ontleding hier van der Natie on- 
‘der ’t oog brengen, ten einde dezelve voor dat gevaar te waar- 
- fchuwen. 
Zyn Ed.{naamlyk befchouwt de befpiegelende afgetrokken over. 
„natuurkunde als de grondoorzaak van het bederf der Zeden; voor 
zo verre zy aanleiding gegeeven heeft, tot het denkbeeld, dat 
Deugd en Ond-ugd woorden zonder zin zyn; dat het voor 's men- 
„Jchen geluk onverfchillig ïs, of ij deugdzaam zy, dan nit; ja, 
dat de behendig: ondeugd eerder het tegenwoordige geluk, (en het 
toekomende verwagt men niet,) kan bevorderen. „ Aan dezz 
‚ ftellingen is 't,‚ zegt hy, dat Romen en Griekenland, hunne #£u- 
„ Yldaaden, hunne Zirannen, hunne flaafshefd en hunnen gehee- 
… den ondergang te wyten hebben.” Daarbenevens gaat hy nog 
een ftap verder, en. bereert, dat de overnaruurkunde , niet 
alleen za àls zy, door ZEpicuur, Arcefilas en Pyrrho is voorgt- 
-draagen, ten uiterftg fchadelyk is; maar dat zy ook, in de handen 
van de kundigfte en deugdzagifte mannen, meer nadeel dan vo 


L. V. LEMDURG, BEDEKKINGEN. 397 


deel toegebragt heeft; dat zy noodzaaklyk dit nadeel moest toe- 
brengen, en, (te ver getrokken ,) dat kwaad ten eeuwigen dage 
voortbrengen zal. —— Men heeft egter deeze zyne ftelling niet 
te wyd uit te breiden; want vraagt men, zyn dan alle zogenaamde 
bovennatuurkundige befpiegelingen te wraaken, zo is zyn ante 
woord. „ Neen, niet volftrekt; want indien men, bij voorbeeld , 
„ de beginzelen der Zedekunde en der natuurlijke Godsdienst zo 
‚‚ hoemt: deze zijn voorzeker niet te laken; hoe zeer zij enkel 
… te waardeeren zijn, naarmate van hare duidelijkheid. — —_— 
‚ Maar ik verfta hier, door de eigentlijke overnatuurkunde, voors 
» pameutlijk het geen de geleerden Monadologie, of de kennis der 
„ geestlijke en enkelvoudige fubflantien noemen, en de Theologia 
… Naturalis of de Philofophifche Godgeleerdheid, dat is te zeg- 
‚gen niet alleen de weetenfchap van het ZYN, maar van de 
‚» hoedanigheden van een oneindig Wezen, en de Pneumatolagje o 
„ de Leer der Geesten. ——— Die overnatuurkunde , welke 
‚‚ bandelt over zaken, die niet dan op zeer afgetrokkene befpiege- 
»… lingen zijn berustende; over zaken,.waar van de mensch, met 
» geen mogelijkheid,-eene recht grondige kennis kan verkrijgen « 
„om dat hy ze zig nict, dan in 't afgetrokkene, kan voorftel- 
„ len.” —= Onze Autheur heeft dés bepaaldlyk bet oog op dië 
duistere, ingewikkelde, te flerk afgetrokken overnatuurkundige 
befpiege.ingen; en‚ fchoon hy zig nu en dan wat te algemeen en 
te fterk uitdrukke, ftelt hy egter zyn gevoelen, nopens den fcha- 
delyken invloed, van zodanige befpiegelingen, in een vry gunftig 
licht; ter waarfchuwinge van de Natie, om daartegen-op haare 
hoede te zyn, op dat de zedenloosheid geen verder veld winne. 

Niet ongevoeglyk paart de Heer van Limburg, by deeze zyne. 
Bedenkingen, zyne Proeve over de Staatkunde, insgelyks tegen de 
zedenloosheid ingerigt; als waar in hy ten duidelykfte doet zien, 
dat de Staatkunde, indien dezelve niet op de Zedekunde gegrond. 
vest zy, niet Degts âls eene fchadelyke, maar tevens als eene on-, 
gerymde , beuzelagtige, en niets beduidende, Weeteníchap be- 
fchouwd moet worden, 





Poiitike Brieven over verfch:iden gewichtige onderwerpen, betrekkelyk , 

‚ze tot hes Staatkundig als uishoudelyk beflier der Repubiiek.' 
Loor Jonkheer 1. TR. Grave van NASSAUW LALECK, Extraordin, 
Raâd van Z. DH. in den Graaflyken Hove van Culenburg , ens, 
Eerfie Stukje. Te Utrecht by G. T. van Paddenburg, 1780. In 
groot octave 64 blads. EN 


Hi 


Met de afgifte van dit Stukje, vangt de Grave van Nasfau la. 
Leck eené nietwe briefswyze behandeling van hutte onder. 
werpen aan’, ín welker overweeging de Natie geagt mag worden. 
een onmiddelyk belang te hebben. ‘Hy ftelt zig neamlyk voor „' 
ges Dd 3: eee ee pi onze 


e 


598 NASSAU LA LRCK 


onze aandagt te vestigen, niet als voorheen, grootiyks op de 
Staatkunde en Belangen van andere Mogenheden, maar „ op de 
» Cigenlyke Staatkundige belangen, en eenige Poinêen, betrek- 
5e yk tot het buishoudelyk beftier van ons Vaderland”, Omtrent 
Stukken van die natuur ftaat hy, van tyd tot tyd, zonder zig 
egter aan tyd of ftoffe te bepaalen, zyne gedagten openlyk ter 
toetfe voor te draagen. Het ontwerp heeft zeker iets aanlokkends 5 
En de manier van uitvoering, voor zo verre dt eerfte Stukje iets 
uitwyst, zal, vertrouwen we, gevallig zyn, voor hun die (maak 
hebben, in deeze foort van navorfching. 

orn Ed. fchíkt dit eerfte Stukje , tot een onderzoek , én hee v-r- 
re Cumulatie of ophoping van veele Ampten, op eén Perfoon , 
nuttig of fchadelyk 3y? en beweert, dat ‘er zeer billyke reden 
zyn, die toonen, dat deeze Cumulatie van Ampten allernadeelig st 
is. De reden, welken by, ten bewyze hier van, breeder uitge- 
“werkt, bybrehgt, zyn de volgende. „ r. Het groot crediet. en 
» de groote invloed. in zaken, die iemand daardoor verkrygt, 
s, kan wel eens nadeelig voor het Land zyn. 2. Het Land loopt 
s, daardoor gevaar van, zo niet kwalyk , ten minfte maar tamelyk 
» wel gediend te worden. 3. 'Er kunnen hierdoor groote vertrae 
ae gingen in t afdoen van zaken, zo in het Staars- als Burgerbe- 
» fter, te weeg gebragt worden. 4. Veele Steden en derzelver 
… Burgers of Inwooners Iyden daardoor merklyke fchaden. s. Zulks 
„‚ is der Populatie hinderlyk, vermids bi veelen van een middel 
» Van beftaan priveert, en van ‘t huwelyk af houde. 6. Het neemt 
„ de Emulatie of den nayver grootendeels weg. In eindelyk 7. 
, het moedigt aan den eenen kant de weelde en de pracht te veel 
» Aan, terwyl het aan den anderen kant veele berooide Famielen 
» en Huisgezinnen veroorzaakt.” Onze Autheur , deeze 
zeden bondig nig hebbende, merkt ‘er verder nog by 
aan, dat deeze Cumulatie der zin altyd veel nadeeliger is in 
den Gemeenebest, gelyk bet onze, onder eenigen anderen Re- 
geeringsvorm. Doch hy laat dit, als buiten zyn tegenwoordige 
beftek, voorts aan zyne plaatífe; en beantwoordt wyders de voor. 
naamfte reden, die men gewoonlyk, ter begunftiginge van de op- 
hooping veeler. Ampten op één Perfoon, te berde brengt; mitsga- 
ders eenige vraagen, die hy begrypt, dat men hem ligtipk, uit 
hoofde van zynegezegdens nopens dit onderwerp, zou kunnen 
voorftellen. 

Zyn Ed. bebandelt dit S:uk, zo van den eenen als anderen kant 
met eene onkwetsbaare befcheidenheid, zelfs in pointen, die men 
eenigzins teder zoude mogen agten. Op byzonderheden in deezen 
ftaan te blyven, zou ons te wydloopig doen worden, de Leezer 
dient ze in *t gehacle verband, met de beantwoording der tegen- 
bedenkingen, na te gaan. Alleenlyk kunnen wy, daar 't ter na- 
dere ophelderinge van 's Mans algemeene af keuring van de Cumu- 
latie der Ampten ftrekt, niet wel afzyn van de eenige exceptië , 
welke zyn Ed. erkent plaats to mogen bebben , nog te Ben 

, e VUL 





POLITIEKE BRIRVEN, 495) 


„ Daar is, zegt hy, één eenig geval, waarin het geoorlofd zou 
kunnen zyn , eed tweede Ampt aan ietnand te geeven ; namenlyk 5 
wanneer de posfesfeur van een Ampt, uit de daaraan verknochte 
faarwedden, geen redelyk beftaan kan hebben. Dan geloof ik,dat, 
zonder myne gronden tegen te fpreeken, aan zodanig Amptenaar 
een tweede post zou kunnen gegeeven worden , ten einde, door 
deeze vermeerdering van inkomen, hen dat geene te bezorgen, . 
% een Amptenaar , en wel niet minder, mag hebben, om, 
zo hy een fatfoenlyk Man is, als zodanig te kunnen beftaan (®. 
Evenwel voeg ik 'er dan deeze bepaaling by, dat het tweede 
Ampt niet beel groot of lucratief moet zyn, en vooral van dien 
aart, dat hy het gemaklyk en goed, gelyktydig met zyn eerfte 
Ampt, kan waarneemen, zonder één van beiden te moeten ver 
waarloozen, of op eeu ander te laaten aankomen.” Ô 





Ordres en korte InfiruSien. betreffende den Krygsdienst ter Zee, 
“doer den Wii Ed. Geb Geftr. Heer j. H. Vv. KINGSBERGEN, Com- 
mandeur der Militatre Ridder Orde van St. oroRGE van Rusland, 
en Capitein ter Zee, in dienst van ‘t-Ed. Mog. Coll. ter Admira- 
Jiteie, vefsdeerende binnen Amfterdam; in 't licht gegeeven door 
S. GEERTS, Commandeur ter Zeé, ens. Te Amfterdam ‚ Mar- 
terre, 1780. Behalven het Voorwerk 150 blads. in gr. odave. 


Dr het de zaak van Lieden van de Pen niet is, te beoordeelen 

het geen Mannen van den Degen, raakende de uitvoering van 
hup maar al te dikwerf noodig, doch altoos fchrikbaarend Metier, 

het papier brengen; zullen wy ons niet vermeeten over de 
juistheid van dit Gefchrift te oordeelen. Aangemerkt de agting, 
welke de wel Ed. Geb. Gestr. Heer VAN KINGSBERGEN, door 
zyne dapperheid niet alleen ‚maar tevens door zyn beleid ,en gere- 
gelde uitvoering van zyne bediyven, verworven heeft; mag men, 
Baar ’t Ons voorkomt, wel vertrouwen, dat een Gefchrift van zulk 
eene natuur, uit zodanig eene b-nd , eene algemeene goedkeuring 
verdient; fchoon ’er al hier of daar iets in mogte voorkomen, waar- 
omtrent des kundigen verfchillende zouden kunnen denken. jonee 
Zeelieden, wivr zaak het is, zig op eene geregelde kennis van 
‚den Zeedienst toe te leggen, vooral de zulken, die eenig bewind 
in den Krygsdienst ter Zee wenfchen te voeren, vinden hier byte 
eengebragt, de inrigtingen , bor gen ervaaren en doorzigtig 
Krygsheld gaedkeùrt; die hy, als de besten door bem geoordeeld, 
aynen Officieren en Adelborften gegeeven heeft, vm zig vaar ber 


(*) Dit had zyn Rd, vroeger bepaald, op een jaarlyksch inkomen vaa 
f 3000 - : -; oordeelende dat hy, die daarvan niet leeven kan, ook met twea 
ef dricmaal 30 veel wel ve kort zal fchieten. 


Dd 4 


4e ‚ BRDRES EN INSTRUCTIEN. 


N4 
gelven te gedraagen. Dit pryst de uitgave deezer Jnftructlen. ten 
sterkfte aan; en veelen, dezelven nuttig in 's Lands Zeedienst 
bevindende, zullen het den Commandeur ceEeRTS danklyk efken- 
nen, dat hy dit Stukje, door het veelvuldige overfchryven meer 
of min verminkt, van feilen gezuiverd, door den druk gemeen 
gemaakt heeft, om te meerder en beter dienst te doen. 





Leevensbefchryving van eenige vaornaame mezst Nederlandfche Man- 
nen en Vrouwen. Uit Egte flukken opgemaakt. Zevende Deel. 
Te Amft. by P. Conradi, en te Harlingen, by V. v.d. Plaats, 
1780. In gr. 8vo. 348 bl. 


Vv voornaame Mannen en Vrouwen, in 's Landsgefchiedenis- 

fen of in de Jaarboeken der Geleerden vermaard, iet nieuws 
te zeggen, valt bezwaarlyk, of de Opfteller moet het zonderling 
geluk aantreffen van, nog onbekende Familie- berigten,te ontvaa- 
gen: een geluk 't welk meermaalen gehoopt dan verkreegen wordt. 
Jn welk geval men zich met het oude en bekende moet vergenoe- 
“gen. Dit ondervonden buiten twyfel de Vervaardigers van het 
‘Werk, welks Vilde Deel wy thans aan kondigen. Althans ans is 
bet, in het doorlceezen van dit zo wel"alg de voorgaande Deelen „ 
dùs voorgekomen. — — Gaarne zouden zy, buiten twyfel, ons 
meer nieuwigheden, uit egte befcheiden opgemaakt, gefchonken, 
„gaarne zouden wy ze ontvangen,en hier uit gelegenheid, tot eene 
byzondere aanpryzing deezer Leevensbefchryvingen, ontleend heb- 
ben. Dan omtrent deeze verdienften ftaat dit Deel met de 
voorige gelyk. i 

Een vry breed verflag van Keizer CARL DEN VYFDEN maakt 
omtrent een derde van dic Stuk uit: voorts ontmoetten wy híer in, 
JUSTUS VAN EPFEN, Graaf FLORIS DR IV, M. 5. VAN COEFOORN , 
KORNELIS TROMP, LODEWYK BOISOT, GERARD RRINST, Prins 
FREDERIK HENDRIK, RYKLOF VAN GOENS, JOOST BANCHERT, EU 
MENDRIK BROUWER. 

Altoos hebben we in onze- Letteroefeningen eene Leevensfchets 
overgenomen; en daartoe, doorgaans, zo veel de verfcheidenheid 
toeliet, de kortfte gekoozen, dit doen wy wederom met het groot- 
fte gedeelte des Leevens van GERARD REINST, Gouverneur van 
Nelrlands Indiën, te plaatzen. 

‚ GERARD REINST, gebooren te Amfterdam, en een dier Be- 
windhebbers, welke onmiddeiyk na't verkrygen van het Oârooy 
der .Maatfchappyc waren aangefteld, werd door- de-Kamet van Ze 
ventienen, op den 2o February 16r3 verkoozen tot Opperbeftier- 
der van Neêrlands Indiën, voor den tyd van vyf jaaren , den tyd 
tot zyne uit- en t'huisrcis benoodigd, daar niet onder begreepta. 
“Van zyn kant was hy tot deezen vyfjaarigen dienst verbonden 
terwyl de Maatíchappy hem naar welgevallen kon herroepen. Voor 

é were 





se 


LEEVENSBESCHRYV. VAN NEDERL. MANNEN, ENZ. #0 


Yeerdeh hem allé Maanden toegelegd zoo’ guldens, en ’s jaarlyks 
zooo voor zyn tafel. Ook bebielde hy de vryheid, om, by zyne te 
rugkomst, zyne plaats, als Bewindhebber ter Kamer van Amftere 
dam, weder in bezit te neemen, al ware het dat zy by een ander 
bezet, en de Kamer, welke uit twintig ieden beftaat, voltailig zyn 
mogt. Van der Staaten wege werd hy ook befchonken met een 

den Keten ter waarde van rooo guldens, en eenen ‘fraayen 
Berepenning ‚ met belofte, dat zyne gode dienften niet dnhbeloond 
zouden blyven. 
_„ De Heer reinsT, voorzien met.eene Commisfie, door den 
Prinfe Maurits getekend, en met (chrifulyke orders , opgefteld 
door de Kamer van Zeventienen, en bevestigd door Hun Hoog 
Mogende, voor wien hy ook den gewoonen eed hadt afgelegd, 
vertrok den 2 July des gemelden Jaars, uit Texel met eene aan- 
zienlyke Vloot, en ankerde te zyner tyd by de Eilanden van Caap 
Nerd, Annobon en Comorra, alwaar hy zich voor: eenen maatigen 
prys met een grooten overvloed van verversfingen voorzag. 

‚ Na een maand vertoevens in de haven van Comorra, begaf zich 
de Hollandfche Vloote naar den mond van de Roode zee: tot hier 
toe waren derzelver havens niet bezogt door Hollandíche Sche- 

en: waarom inen den Capitein van het Schip Nasfau, Pieter van 
den Broek, beval, om met de waardigheid van Capitein Major, 
verder op te zeilen, en onderzoek doen, naar den aart des Koop- 
handels en der Havens, mitsgaders de voordeelen, die men daar 
zou kunnen behaalen. Hy bezogt Aden, Chihiri, en Cutfini of 
Kisfen, en liet Faêtoren op de”beide eerfte plaatzen, zo dat men 
Reinst moet hefchouwen, als den Stichter van den Nederlandíchen 
Koophandel op de Roode zee. 
“ _„ De Generaal hadt ondertusfcheh zyne reis vervorderd naar 

ava,en werd te Bantam plechtiglyk ingehuldigd, door zynen Voors 
zaat Pieter Both, op den 2o December 1614. Hy begaf zich hier 
op na Jacatta, en floot met den Koning dier plaats een nieuw ver- 
bond, en ging noch in diezelfde maand, aan ‘t hoofd eencr Vloote 
wan elf Schepen, op reis na Banda, om de Inwooners van dat Ei- 
land, die de Maatfchappy reeds meermaalen beledigd hadden, te 
wchtigen. Terwyl hy zich noch voor Jacatra ten anker bevond:, 
verfcheen aldaar van den Broek, die met zyn Schip uit de Roode 
zee te rug keerde, en aldaar in 't bevorderen des Koophandels, 
haar genoêgen, was gellaagd; thans kreeg hy order van den Gene- 
raal om het Eiland Bonton op te zoeken, en aldaar een nieuw 
Comptoir te ftichten. Deezen last volbragt hebbende, kwam hy, 
op den 6 April ‘1615, voor Amhoina ten anker, en voegde zich, 
twee dagen laater, 7 den Generaal Reinst, die zich met zyn 
elf Schepen naarde Kilanden van Banda had begeeven ‚en thans 
onder ’t Fort Nasfau op ‘*t eiland Neira voor anker lag. 
“_„ Terwyl de Generaal op Amboina was, deedt hy van daar de En- 

\fchen verhuizen, welke zich daar zogten te vestigen, en met 
ien de Eilanders reeds begonnen te handelen, niet ann 





nn en 


Aen LERVENSBESCHRYVENG 


de zy ten verbond met de Hollanders hadden ‚ volgen 
welk zy denzeiven den vryen handel in kruidoagelen, met uit- 
fuiting van alle andere Volken, hadden afgeftaan. 

‚Op den dag van 't vertrek des Heeren Reinst van Amboina brak 
de Bandafche dread chr berg Gounong Api los met eene groos 
te hevigheid ; zestien jearen lang hadt het vuur gefmeuld: 
maar woedde thans boven maatc ‚met bet opwerpen van ongewoon 
zwatre fteen-n en ftroomer van as(che. Het Fort Nasfau wicrdt 
zodanig van deeze verbrande ftoffen overftelpt , dat het gefchut, 
onder de puin begraaven, langen ie onbruikbaar bleef, In 't 
midden van eenen hevigen oorlog, die thans, van den kant der 
Bandanen, met zo veel geweld als immer werdt gevoerd, zou 
dit toeval van eene zeer noodlottige uitkomst voor de bezetting 
hebben kunnen’ zyn, indien zy niet zulk een onverwagten by- 
ftand, door de komst des Heeren Reinst, hadt gekreegen. 

»… Op den r4 May zondt de Gouverneur de Schepen. Nasfau , 
Eölus, Neptunus en de Morgenfter, met twee fregatten, een 
bark, en twee gewapende floepen om de Banda vesting 
Pulo Ay te veroveren. Het krygsvolk ftond ander bevel van 
Adriaan van der Dusfen, ten getale van goo man. Het-anker 
w2s naauwlyks geworpen, of men trad aan land, en veroverde 
xs de Iyke verfchansfingen: toen werd het bolwerk aan de 
Rivier aangetast, en, niettegenftnande eenen hardnekkigen te- 
genftand, met den degen in de vuist, na verloop van een half 
aur, gewonnen. De Japanfche hulpbenden der Maatfch:ppye wa- 
ren de eerften, die ‘t Vaandel op de vyandiyke wallen planten, 
X« geen hen zodanig verfchrikte , dat zy de plaats overgaven, en 
zich met eene verhaaste vlucht verfchoolen in hct gebergte. 

‚‚ Dit eerfte voordeel eindigde ondertusfchen in een zwaar 
verlies: want de Overwinnaars, afgemat dour de heevigheid das 
Aanvals, en de vlugtende vyanden weinig achtende, waren niet 
genoegzaam op hun hoede. Ras befpeurden dit de verdreeve- 
nen,welke daar op in groote ftilte van de landzyde te rug keer- 
den. Aan deezen kant der Fortresfe, die alleen met een muur 
van den zeekant was afgefcheiden, vonden zy in 't geheel geen 
wachten, en bezetten dat gedeelte dus gemaklyk; hier op ftaken 
gy den brand in de Pagode, en in de vaorraad-huizen, gevuld 
met nootmufchaten, rys , nagels en andere droogeryen,en fchooten 
teffens dapper op de Hollanders, welke byna verftikten door den 
damp der brandende ftoffen, welken de landwind naar hen toe- 
dreef, en ras gedwongen werden de plaats met fchande te verlaa 
ten, op den derden dag na de verovering. De vesting was door 
de Hollanders ingenomen, alleen met verlies van 9 dooden en 16 
gekwetften, maer in hun ril din hadden zy wel 27 der eerften 
en zo der laatften, terwyl hun de meeste fchade werd toege- 
bragt door twee der hunnen, die tot de Bandaners waren aver- 
igg re en fteeds op de Hollanders uit een boom vuurden. 

Ee e rampfpoedige tyding kwam te Neira teffens, met de 

ge 


Val NEDERL. MANNEN, ENZ. | of 


‚ 't welk geen klein verdriet by den Generaal Reinst 
verwekte, die ’t zich te wyten hadt, dat hy deezen aanval niet 
in Perfoon had beftierd, niettegenftaande bien zulks door van 
den Broek op 't fterkst was aangeraaden, zelfs met byvoeging, 
dat die geene, welke hem zulks afrieden, zyne heimlyke vyanden 
waren. Voor 't overige waren de troepen zo afgelchrikt door 
deeze ongelukkige uitkomst, dat zy, geduurende dit geheele faar „ 
tot geene onderneeming van belang konden bewoogen worden s 


betzelve was Ook het laatfte van t leeven des Generaals, die—op . 


den 27 December te Jacatra aan den rooden loop kwam te ftere 
ven, 4 


» 


Histerisch Onderzoek over de Speelkaarten. Uit het Fransch ver. 
taaid. Te Utrecht by H. v. Emenes, 1780. Behalven het Vaer- 
bericht 95 blads. in ectavo. 


Veelal helt men over tot het denkbeeld, dat het thans geteui- 
kelyke Kaartípel uitgevonden zou zyn, ten gevalle van den 
Franfchen Vorst, Karch VI, om hem, in zyne zwearmoed:g- 
heid, waarin by, in den jaare 1392, gevallen was, eene nieuwe 
foort van uitfpanning te verleenen. Dan de Heer Bullet, die 
dit Historisch Onderzoek in de Franíche taal.gefchrceven heeft, 
beweert op vry goeden grond, dat men den tyd,deezer uitvin- 
dinge eenige jaaren vroeger hebbe te ftelien, en wel onder de 
kgeering van deszelfs Voorganger en Vader Karel den V, die 
in t jaar 1380 overleed. Hy toont dat 'er reden zyn, die ons 
tot dat tydftip leiden; en wel byzonder, dat men uit het verbod 
van Koping Karel den PV, nopens de Lotfpelen, benevens die 
van behendigheid, onder welken het Kaartfpel niet. voorkome, 
mag afneemen,dat het zefve diestyds,te weeten in 't jaar 1.369, 
nog niet uitgevonden was. Maar dat het verbod van Fan den, 
Koning van Castilie, betreffende het Kaartfpel, in den jaare 
1387 ,.aan de andere zyde uitwyst, dat het Kaartípel toen reeds 
uit Frankryk in Spanje was overgegaan; des het reeds algemeen 
geworden ware voor het jaar 1392. Nademaal dit nu eenig tyd- 
verloop vereischt, en het niet te veel fchynt, daarvoor eene 
reeks van io à 12 jaaren te ftellen, zo kcmt het hem voor, 
dat men den tyd der uitvindinge na genoeg neee bepaalen, op 
omtrent vier of vyf jaaren voor den dood van Karel den V 
In de ontvouwinge hier van, voorondeifteld hebbende, dat het 
Kaartípel in Frankryk uitgevonden zy. brengt hy verder de be- 

wyzen te berde, die deeze vooronderftelling wettigen; en 
dan voorts de fchikking en ’t. inzigt van 't Kaartfpel na; 't welk 
egter grootlyks in gisfingen beftaat; maar cnde:tusfchen nog al et. 
ke byzonderheden behelst, die het bovenftaance beweerde begun- 
igen. Het geheele onderwerp, ‘t is waar, is van geen 
groot aanbelang; dan egter daar ‘t Kaartípel zo algemeen pn 
| a 








EE and. Meth annd 


kel ONDERZOEK OVER DE SPEELKAARTEN. 


den zy, verdient.deszelfé eerfte oorlprong nog al eenige nafpoas 
ting; en men kan dit Stukje deswegens, even als men ter uitfpan- 
ninge fpezlt, in cen uur van uitfpannende; oefening, ter nafpooringe 
deezer uitvindinge, met genoegen doorbladeren. 

Wyders behelst de Franfche uitgave van dit Gefchrift nog ee- 
bige uitleggingen van Spelen met de Kaart ‚en daartoe behoorende 
fpreekwvzen; dan de Nederduitfche Vertaaler heeft dezelven 
meerendeels agterwege gelaaten, om dat ze by onze Natie weinig 
of niet in gebruik zyn; maakende flegts nog eene korte melding 
van de (preekwyzen tn het.onder ons gebruikelyke Piquetten, en 
het Hombre Spel. — Ea 't gewagen hiervan herinnert ons, daar 

van dit Artykel ftonden af te ftappen, eene gisfende verklaa® 
ring, welke de Heer Vertaalet in eene aanmerking plaatst, raak: nde 
de benaaming van Boer, die wy hier te Lande aan den derden per- 
foon in ’t Kaartípvl geeven, welke ans te aanneemelyk voorkomt , 
om ze niet nog onder 't oog te brengen. 
_ ‚ Waervan daen, zegt hy, by ons die naem van Boer gekomen 
is, aen de derde prent van ieder der vier foorten van kaerten, is 
sy, en ik geloof ook aen elk,onbekend. Doch dewyl veele men- 
fchen dien niet den Boer maer den Boef noemen, geloof ik dat 
dit in onze tael de rechte naem is. Volgens den Heer Builes 
beeft men, omtrent de Franíche benaeming Vatet, gade te flaen , 
dat dezelve in de oude Franíche tael geenen knecht, maer eenen 
jongen Heer betekende. En hier van zegt du Cange, in zyn 
Glosfaire des vieux Mots, achter Ville-bardon, op het woord Va- 
bet, dat de derde perfoon în de Speelkaerten, die in het Fransch 
met dien naem genoemd’ wordt, niet beteekent eenen kuechc, 
maer den jongen Heer, die de Zoon is van den Koning en Konin. 
gin. Het woord Beef nu betekent eigenlyk in onze taal een jon- 
getje, en in die hetekenis wordt het nog dagelyks door de Duit- 
fchers en de Zwitfers gebruikt” [Vergel. Kilianus, op 't woord 


Boef} 





Het Oor in * Kabinet, of geheime Zamenfpraaken, betreffende den 
toefsand van Am rika, de oorzaaken van den tegenwoordigen Oor- 
bog, de fhaatsinzichten van de Europeaanfche Mogentheden by 
denzelven; mitsgaders de gevolgen, welke de tegenwoordige 

roote gebeurtenisfen behoorden uit te leveren tot het welzyn van 
het menfchelyke geflacht. Uit het Engelsch vertaald. Londen 

Printed for J. Bew. In groot oBavo 126 blads. 


Eene Nederduitfche vertaalfng van 't reeds vroeger gemelde Ds 
"7 tin de F Amerique, dat den Hollandfchen Leezer beter luide, 
dan de onlangs aangekondigde Vlaamfche ye:tolking. Des men 't 
met meer genoegen kunne doorbladeren; om na te gaan in hoe 
verre de nieuwsgierigheid ’er voldoening in vinde; waarvan w 
eeter, volgens ons voorheen gezegde, den Leezer niet veel kun. 
keta belonven (*). 
K°5 Zie bur.n, bl. 43 en 196, 


ALG EME ENE 
VADERLANDSCHE 


LETTER-OEFENINGEN. 





j. D. MICKAëris Nieuwe Overzetting des Ouden Testá- 
ments, met aanmerkingen voor ongeleerden. In het Ne- 
derduitsch overgebragt. III D. I St. Te Utrecht, by 
de Wed. J. v. Schoonhoven , 1780. Bekhalven enê 
Woorreden van 160 blads. nog 106 bladz. in gr. obavo. 


Nadien dit gedeelte Begint met det aënvang van Mo. 
zes tweede Boek, genaemd Exodus; dat, behalven 
het gefchiedkundige van het Israëlitifche Volk , behelst 
de eerfte grondlegging der zogenaemde Mozaïfche Wet, 
welke, in de volgende Boeken van Ísraëls Leidsman, 
verder uitgebreid of nader ontvouwd word; zo plaetst 
de Heer de Perponcher ene welgepaste Voorreden voor 
die Stuk, rakende dit onderwerp. Voor de vertaling van 
’t Boek Genefis gaf ons zyn Ed. een inzicht van het be. 
doelde van dat Gefchrift, °c welk hem opleidde, ter 
nafpooringe van de opkomst en eerfte vorderingen der 
menschlyke maetfchappye, naer uitwyzen van 't ver. 
ag, door Mozes, van ’t vroegere voorgevallen gegee 
ven. Wy hebben die Voorreden met nut doorbladerd, 
dezelve uit dien hoofde aengeprezen (*); en vinden ons 
gedrongen de tegenwoordige even zo den Lezer ter 
overdenkinge aen te bevelen; gemerkt ze daedlyk dient, 
om ons een geregeld denkbeeld te doen vormen van dé 
Godlyke Wetgeving, en daerop gevestigde beftiering 
ván Abrahams Zaed, uiet den zoone der belofte Izaäc 

na wyze voorafgaende fchikkingen , tot een afgezonderd 
en gevestigd Volk gemaekt,- 

Op deze voorafgaende fchikkingen flaet ook de Heer 
de Perponcher in de eerfte plaetze het oog, nä enige aen. 
merkingen over de Wetgeving in *t algemeen , en de bye 
zondere gezichtspunten , uit welken men deze vier En 

. | e 


(*) Zie Hedend. Vaderl. Lesteroeff. VI. Deel. bl. S4i=mes4 
1, DERL. ALG. LETT. NO, IO. Ee 


406 J. MICHAËLIS 


fte boeken van Mozes heeft te befchouwen. Zyn Ed. 
doet òns dpmerken, hoe de komst van facobs Geflacht 
in Egypte, deszelfs verblyf aldaer, en de lotgevallen 
der nakomelingen, za gunftige als ongunftige, wezen- 
Iyk diënden; om aen dit’ Geflcht ene Volksopvoeding 
te geven; en het zelve zulk een VolkscharaCter te las 
ten vormen, als best gefchikt was, voor hunne toeko» 
mende beftemming van een voor altoos afgezonderd, 
verenigd en vastgevestigd Volk. Hier door , 
zegt hy, dus voorbereid zynde, was nu hunne ‘verlos- 
‘fing: aenftaende. „, De belofte aen Abraham, weegens 
5 SE ‚vermeenigvuldiging zvner nakomelingfchap , ge- 
, daen, was nu tot eenen merkelyken trap vervuld, 
‚, Die van ’t land Kanaän aen dezelve tot eene vaste 
‚, bezitting te geeven, was derhalven de eerfte, wel- 
„) ker vervulling, in 't ontwerp der Voorzienigheid, 
‚ volgen moest, om den weg tot die der overigen te 
;, baenen: en Ísraël moest niet alleen tot een gevestigd 
gemeenebest ,‚ maer ook tot eene geregelde kerk 
worden , op dat, uit derzelver íchoot, de zeegen 
aen Abraham, voor ’t geheele menschdom beloofd , 
„ ecos te voorfchyn komen mogt.” ‚Na een al. 
emeen beknopt voorftel van de daertoe gemaekte 
chikkingen, en de vervulling hier van in de volheid 
des cyds; ’t welk de oprichting van diet Gemeenebest , 
niet alleen voor Israël , maer ook voor ’c geheele 
Menschdom , gewigtig maeckt; merkt onze Schryver 
‘aen, dat dit Volk en deze Staet, op zichzelve geno. 
men, mede veel aenzienlyker was, dan zomtmigen wil- 
Jen betreeren. „ Een regt denkbeeld , vervolgt hv, 
„> van de ligging en grenzen van deszelfs land, zou al. 
‚les wat de beftryders der Heilige Schriften, tot des- 
„ zelfs verkleining en verfmaeding gezegd hebben, te 
„> gelyk mer de tegenwerpingen, teegen de hun zo on- 
, gelooflyk voorkomende getallen van deszelfs inwoon- 
s, ders, ten tyde der Koningen, voorgekomen, of uit 
s, den weg geruimd hebben. Want de Israëlicifche 
a3 rn zo als zy door Mozes beftemd en zynen 
‚‚ Volke beloofd waren, bevattemeen zeer uitgeftrekt 
9» gewest, dat zeer voordeelig geleegen, grootendeels 
s» OOK zeer vrugtbaer was, en waervan de landpaelen , 
> dgor de natuur zelve aengeweezen, even uit dien 
») hoofde, van de meeste ‘kanten gemaklyk te verdce. 


$’ Pf 





53 
be 


bd 





/ 


PO 


T ee ee 


NIEUWE OVERZETTING DES O. T. 407: 


‚ digen waeren; terwyl ze het ook tevens den Volke 


“_» En deszelfs gebieders moeilyk en ongeraeden maekten, 


‚‚ deeze paelen te buiten ‘te treeden, om verdere ver- 
„> overingen te doen. Eene dubbele weldaed, door den 
‚… Wergeever aen zyn Volk heweezen, wyl hy daer- 
‚„ door tevens in deszelfs veiligheid voorzag, en de zo 
‚ verderfiyke zugs tot veroveringen beteugelde,” 
Ter duidelyker ontvouwinge hiervan geeft de Heer de 
Perpon:her Ene korte befchryving der gefteldheid van dic: 
Gewest, met nevensgaende aenmerkingen over het regt 
der Israëliten, om zich dat land toe te eigenen , en de 
wyze, op welke zy zich in het zelve gevestigd hebben, 
—  Daeraen hecht hy voorts ene uit{tekende befchry- 
ving van ’t clíaraêter van Mozes, welke hier bovenal in 
aenmerking kpmt; als zynde hy de boofdperfoon, leidse 
man,ftichter, en,‚onder Gods beftier, de Wetgever van 
die Volk, En hierop laet zyn Ed. dan volgen ene uit- 
gewerkte behandeling der Godlyke Wergevinge, en der 
jiprichtinge van Israëls beftier, zo ten opzichte van het 
Sone als Staetkundige, niet alleen met betrek- 
Kinge tot Israël, maer ook ten aenzien van het geheele 
meuschdom, in latere dagen; naer het tweeledige oog- 
merk, dat God zich van den beginne voorgefteld had, 
met het oprichten van de Israeclitifche Kerk, -en den 

Staet van dit Volk. | 
Op de voorftelling van dit alles, dat ons meermaels 
opleidt, om ons te verwonderen, over de fchaonheid , 
volmaektheid en wyze inzichten der Mozaifche- huis- 
houdinge , komt eigenaertig in overweging, hoe de 
Schryvers des Nieuwen Verbonds, dit zo zynde, de- 
zelve, als onvolmaekt, oùtocreiklyk, ja als lastig en 
ene ondraeglyke flaverny kunnen afmaelen? Dan dè op- 
heldering dezer bedenkinge is niet ver te zoeken. 
„ Hier, gelyk overal, mocten, (zo als de Heer de Per. 
‚‚ poncher zeer wel aenmerkt,) tyd en omftandigheeden 
» in agt genomen worden. Als eene voorbereiding tot 
eene volgende huishouding, was de Mozaifche inrig- 
s ting in ’t Godsdieúftige, even als in ’t burgerlyke , 
> vol wysheid en fchoonheid, en in allen deele vol. 
‚> maeckt. Want, ip ’c eene en andere, was zy volko- 
„ men naer den aert , omftandigheeden en behoeften van 
„> ’t volk gefchikt, voor ’t welke zy beftemd was, ter- 
 Wyl zy oek alle de hoedanigheeden had, die zy als 
Ke 2 » VOOTe 








408 JJ. MicHAërss 


> voorbereiding hebben moest. Maer zo ras de tyd 
‚‚ dier huishouding, dig zy moest voorbereiden, was 
> gekomen , moest zy, als eene enkele voorbereiding 
» Zynde, een einde neemen, en wyken voor dat geen 
‚> ’t welk zy voorbereid, en in alle haere inrigtingen be- 

‚> doeld had, En fchoon als voorbereiding volmaekt s 
‚‚ werd zy ook even als zodanig overtollig , zo' ras het 
‚‚ voorbereide zelf daer was. Toen moest de fchaduw 
9, plaets maeken voor het lichaem. En in vergelyking 
‚‚, met het lichaem kon de fchaduw niet anders dan on- 
‚> volmaekt zyn, en in fchoonheid en in waardy by ’e 
s, zelve te kart fchieten. Desgelyks, de omftandighee- 
>> den en behoeften, nu veranderd zynde, moest het 
»» geene, in de voorige omftandighecden , hoogst wys 
s‚ En allerheilzaemst was geweest, nu, als even wee- 
» Sens die verandering autloos geworden, en niets meer 
‚> kunnende. uitwerken, als eene voortaen overtollige 
s, last worden aen een zy gefchoven , hoe nh 
‚‚ het te vooren ook geweest mogt zyn. Wie tog za 

‚> over den volwasfenen de tugt der kindfche jaeren nog 
s, blyven uitoeffenen; offchoon deeze laetfte, die om- 
s trent den volwasfenen zeekerlyk dwaes zou zyn, 
55 ede het kind ten hoogften wys en noodzaeklyk 
>, was 2%” 

Hier benevens maekt zyn Ed. nog twee aenmerkingen , 
eer hy deze zyne befchouwing bcfluite , met betrekking 
tot de Mozaïfche Wetten. De eerfte is, dat men in de 

‘fchriften van Mozes gecn aeneengefchakeld en volledig 
famenftel van Wetten zoeken moet; zo om dat Mozes 
zyne boeken eigenlyk als gefchiedboeken fchreef; als 
om dat hy meermaels een oud regt, op gewoonte en. 
herkomen gegrond, een jus confuetudinarium, vooronder. 
ftelt, bevestigt, verklaert, verbetert of ook wel af- 
fchaft. En de tweede is , dat Mozes burgerlyke weeten 
niet volftrekt onveranderlyk waren; dat ze ook niet wel 
konden zyn, gemerkt de veranderende omftandigheden 
aen welken de Joodfche Staet onderhevig was. 
Ten laetíte voegt hy hier nog by, een kort bericht van 
den ftact der waereld, in ’t tydperk der Mozaïfche Ge. 
fchiedenisfen, ter aenduidinge van den voortgang der 
- bevolkinge des Aerdbodems. Zyn Ed. houdt zich in de- 
“zen, ten a@nzien der bepalinge van dit tydperk , aen die 
der Eogelfche Schryveren over de algemege ERO 
vo 





NIEUWE OVERZETTIKG DES O. T. 409 


volgens welken Jozephs dood, waermede Genefis ein. 
digt, valt op ’t jaer der .waecreld 2369, na den Zond. 
wleed 713, vóór Christus geboorte 1635; en de dood 
van Mozes op de jaren 2553, 897 en 1451, dier zelfde 
tydrekeningen ; des de geheele inhoud van Mozes vier 
laetfte boeken tusíchen deze jaertallen bepaeld zy, —— 
Wy hebben deze Voorreden te opmerkelyk gevonden, 
om ’er nic® wat breeder van te gewagen; en zullen daer- 
om het mededeelen van een of ander voorbeeld uit de 
overzetting zelve uitftellen, tot een volgend Stuk van 
dit Werk; waervan het voor tegenwoordig genoeg zy 
te zeggen, dat deszelfs achtervolgende uitvoering aen 
al het voorgaende evenaert, en dus van een beftendig 


nut zy: 





De Huis-Uitlegger des Nieuwen Testaments. Door Pr. pope 
DRIDGE, Dr. en Pr. der H. Godgel.' te Northampton. Uit 
het Engelsch in ’t Neerlandsch overgezet. Wyfde Deel, 
Eerfte Stuk. Te Amfteldam by P. Meijer 1780. Behal- - 
wen den opgegeven Inhoud 169 bladz. in gr. otavo. 


Te dit eerfte Stuk des vyfden Deels is vervat ene ‘vol- 


ledige uitbreidende verklaring van des Apostels gehec- 
len Brief aen de Gemeente van Galatie; welke ons op 
nieuw verfcheiden aenmerkenswaerdige nafpooringen van 
den Eerwaerden Doddridge, betreffende den bepaelden - 
zin van 's Apostels voorttellingen , onder ’t oog brengt. 
’s Mans gedagten over den zinfpelenden leertrant , Gal. 
IV. 21—30, zy hiervan ten voorbeelde. Dezelve komt 
voor als ene opheldering van ’t geen Paulus, Gal. IV. 
1—7, gefchreven had, nopens het voordeel der Euange- 
Jifche Bedeelinge ; ’t welk de Galariërs niet behoorlyk in 
agt namen, volgens vers 8—20;dat den Apostel te meer 
beweegt , om dit onderwerp nogmaels op ene andere wye= 
ze voor te dragen ; en wel, door middel ener zinfpelinges 
ontleend van de twee zoonen van Abraham, wit Hagar en 
Sarah; welk voorftel de Hoogleeraer indezervoege uitbreid. 
… … lk hebbe reeds veel gezegd, om u af ce trekken van 
alle verdere gedachten op onderwerping aan de Mofaï'cke 
Wet; maer, zoo gy ‘er nog fteeds eenige nciging toe 
hebr , zegt my, dan, gy ig begeerig zyt onder de IPct te 
€ 3 ° Wis 


419 PH. DODDRIDGE 


wezens, hoort gy» en erinnert gy het gezegde , in het boek 
van de Wet zelve, niet, daer dit zoo dikwils inuwe Ver- 
gaderingen geleezen wordt ? Daer is een plaets zelfs in het 
eerfte Baek van dien gewyden Bundel, die zeer gefchaikt 
is, om u ter onderrichtinge te dienen, zoo gy 'er met 
aandacht inziet. | E 

…, Want het flaet daer gefchreven (*), dat Abraham, de 
groote Aertsvader, in wiens afkomst veele zoo gaern 
roemen, twee zoonen had, die, fchoon ze gelyke betrek. 
king tot'‘hem hadden , geenzins. gelyk ftonden ten aenzien 
der zegeningen, die zv beërven zouden; den eenen van 
deze had hy by eene Dienstmaegd , Hagar, en den anderen 
by Sarah, eene vrye Vrouw, wier naem eene Meestres of 
Vorftin betekent, en te recht uitgelegd kan worden, 
als duidende niet alleen vryheit daer ook gezach aen. 

‚, Maer daer was een groot werfchil tusfchen hen ; want 
hy, [die geboren was] uit Hagar de Dienstmaegd,te weten 
‚ Ismaël, was alleen naer den vleefche geboren, en volgens 

‚den gemeenen loop der natuur. voortgebracht , zonder ee- 
nige byzondere belofte van cop, of eenige ongemeene 
tusfchenkomst zyner Magt en vooRzIENIGHEIT ; hy daer- 
entegen , [die geboren B uit Sarah , de vrye vrouw , na- 
melyk lfaäk , [werd geboren) uit kracht der belofte, coen zy- 
ne Ouders volgens den oen der. natuur , volftrekt onbe- 
kwaem waren , om een kind voort te brengen ; en op de- 
zen waren de byzondere zegeningen der Godlyke beloften 
bepaeld. Ge 

S Nu dan, ik zal u een Kuangelisch gebruik deeren ma- 
ken van deze aenmerklyke en geheimzinnige gebeurdtenis, 
welke veele fiemenloapende omftandigheden behelst, zo 
zeer gelykaertig met het: geen wy nu ten aenzien van 
den Joodfchen en Christelyken Godsdienst, en de bely- 
ders van beide, “enmerkten, dat ik niet kan nalaten de- 
zelve aan u voor te dragen als dingen, die met nut zin- 
nebeeldig overgebracht konnen worden (t). Want deze beide 
vrouwen [Hagar en Sarah] zyn, dat is, mogen te recht 

aen 


__„ (*) Gen. XVL rs. en XXIL 2, 3.” 

‚‚[(t) In 't Engelsch ftaet may be allegorised, 't welk ik, by 
gebrek van een goed Nederduitsch woord, dat in ééns de meening 
zoo wel uitdrukt, meende te moeten vertalen, sinnebeeldig over- 
gebracht konnen sworden,}" 


HUISUITLEGGER DES N. T. AII 


aéngemerkt worden, als verbeeldende , de tweeberoemde 
Werbonden , of de twee bedeelingen van Wet en: Euange- 
lie, wier beloop zoo zeer verfchillende is. Het eene, ° 
’ welk van den berg Sinaï overgeleverd werd, is dat, ’# 
welk deszelfs kinderen voortbrengt tot-dienstbaerheit , dit is Ha- 
gar , wier dienstbaerd’ ftaet en omftandigheden aengemerkc 
konnen worden, als een zinnebeeld dier minder vrye Be- 
deelinge, ai 
‚… Deze Hagar ‚zegge ik.(*) , wier naem eene Rosfe be. 
tekent, ís eene afbeelding van die geene, die onder de 
Wet zyn, welke van den berg Sinaï in Arabiën gegeven 
werd , in ‘welks woestynen de Hagarenen, die van Ish- 
maël afftammen, verblyf-gekregen hebben ;-en dit beant- 
woordt in de Gelykenis aen den (taet van het tegenwoordig 
SFerufalem, dat met haere kinderen in een taat van dienst- 
baarheit ir ‚ in onderwerping (taende aen zo veele Plegtige 
waernemingen, en ondêr het vonnis der wrake op het 
begaen der minfté moedwillige overtreding, ’'t welk de 
grootfte kracht heeft, om’ een lacge en flact{che vreze te 
ver wekken. Me be 
Maer het Jerufalem hier boven , of die Hemelfche Maet= 
fSchappy, waertoe allen, bie gelooven, zoo Jooden als 
Heidenen, gekorsen zyn, vereenigd zynde onder de 
nieuwe en becere Bedeeling van het Kuangelies Verbond , 
is de vrye vrouw, beäntwoordende aen Sarah, uit hoofde 
van dat verheven karakter en den hoogeren ftáct, tor 
welke dit ons invoert „en is waerlyk onzer aller Moeder (}) ; 
| Wactre 


„ (* Deze Hagar zegge ik] Het lidwoordie yup kan hicr geene 
zins deszelfs. gewoone kracht hebben, naerdien men den. Apostel 
zeer zou te kort doen, met te onderftellen , dat hy dus. wilde re- 
deneeren, de. berg Sinal is Hagar, — Want deze Hagar is de 
berg Sinat. Het moet daerom hier het zelfde betekenen, als zegge 
ik, en alleen een inleiding behelzen, ter herhaling van het denk- 

seld, det de Apostel zoekt in te prenten ; gelyk het dikwils elders 
voorkomt. Vergelykt Rom. III. 2. en XV, 27.” 


„(t) Ferufalem hier boven, enz.] Sommige hebben gedacht, dat 
de Apostel hier een bewys oppert, om de vryheit der Christelyke 
Kerk te toonen, uit het groote Ehr haerer bekeérlingen, ‘t welk 
de waerneeming van veelê der Mofalfche Geboden ormogelyk zot: 
gemaekt hebben; maer die aenduiding, zoo ze bedoeld ware, zou 
zeer duister geweest zyn. Redelyker is het te befluiten, dat hy 
ziet op den vryen aert van 't aars die zig door vergelykirg 

…t 4 mee 


Ars | PE. DODDRIDGE 


waeraen wy alle, als Christenen, behooren, en, uit 
kracht onzer betrekkinge tot haer, zvn we niet alleen 
tegenwoordig in een meer vrye en gelukkige gefteldheid, 
maer worden erfgenaemen, even als Ifaäk was, van de 
‚beloften die cop aen onzen Vader Abraham geliefde te 
doen. 

En daer is\een plaets in Jefaiah’s Voorzegbock, die 
natuurlyk zoo cen gedachte inboezemt ; want daer is gee 
fchreven (*), mer opzicht tot de grootere vryheit en uic- 


ge 


met het Joodendom zeer gereed opdoet, en het zeer gepast maekt, 
in de opneldering dezer zinfpelinge, de vrye vrouw , te weten Sa 
sah, aen te merken, als vertonende onder deze edele gedaente de 
Kerk van CHRISTUS." . | 


„ (*) Want daer is gefchreven.] Mr. vrance heeft een geleerde 
en fchrandere Verhandeling, (agter zyne Uitbreiding, van den brief 
aen de Philippenfen,)om te‘bewyzen, dat de Apostel hier beweert, 
dat PFefaiah, in de plaets , die hy uit zyn Voorgeg boek aenhaelt , de zin- 
leds overeenkomst aenwyst , tusfchen de Christen- Kerk en Sarah , 
waerop hy in deze Afdeeling bouwt. Ingevolge hiervan vertacit 
deze Oordeelkundige de woorden “Arnd ter daAnyopuuna, welke 
dingen zinnebeeldig zyn overgebracht; dat is, met 'er daed tot de- 
zen zin gebracht zyn, door den Propheet; die (gelyk hy zegt) iu 
dit LlVfte Hoofdft. t oog heeft op zekere vrouw , beroemd, om 
dat zy na lange anvruchtbaarheit kinderen had gekreegen; om te 
toonen, dat iets diergelyks gebeuren zou, na het Iyden en de op- 
ftanding van den messlAH, waervan hy in het LIII(E. Heefdft. ge 
bni had. En aengemerkt hebbende, dat niemand, in het 
ude Verbond gemeld, eigen!yk in zoo een taekaengefproken kon 
worden, dan Sarah, die, met opzicht tot kinderen, de eenzacme ge 
noemd mogt worden, waer tegen Hagar de getrorswde vrouw cn 
moeder was, acht hy het redelyk , hieruit te belluirefs , dat zy door 
refaian bedoeld was, gelyk Paulus, volgens zyne gedachten, in 
ezen Tekst fhaende houdt. — — Maer om niet ftil te ftaen op het 
oneigene dat ‘er ligt in Hagar, die alleen een dienstmaegd en by 
wyf was, de waerdigheid en den naem van de getrouwde vreuw to 
geven, by tegenftelling van Sarnh, de voornaeme vrouw en Oi 
twyfelbaere Messres van t Huisgezin, denke ik ook, dat bet ver- 
band in Fefaiah duidelyk toont, dat de Profeet aiet, opy da toeko- 
snende bekeering der foden, en den aenwas en voorfpoed dier ge 
lukkige Natie, na haerc langduureude verwerping, als verre aver- 
treffende, alles, wat zy te voren in haeren gunttigften ftact gee 
kend had, Jes. LlV. G, enz. En daerom verkieze ik deze placts 
by Paulus te verklaren, als een zinfpeling , liever dan als een be- 
wys, waer door veele zwarigheden en tegenwerpingen weggere- 
mer 





\ 


BUISUITLECCER DES N.T.… …°  ät8 


gebreidheit der Kerke in de dagen van MEsstan (*): 
Werheugt u, en zyt by uitftek blyde, gy onyruchthaere, 
die een langen tyd niet gedragen hebt ; berst uit in lofgezang , 
en roept luidkeels van vreugde, gy die geen barensnood hebt ; 
want de kinderen der eenzaeme , zoodanig is nu uw gelukkie 

e ftaet, ‘zyn veel meer, dan van haer, die eenen Man had, 

e kinderen der Christelyke Kerk, het geestiyk Zaed 


e van de waere Sarah, zullen, (zoo als de Profeet dacr 


aenduidt) overvloedig veel talryker zyn, dan die der 
Joodíche immer waren; en het geen we tháns zien van 
haere uitbreiding en voorfpoed kan ons geloof aenkwee- 
ken in haere nog algemeener verfpreiding en helderder 
glans in de lactere dagen. 

‚… Wy nu, Broeders | op dat ik het gezegde op ons zel. 
ven toepasfe, zyn, gelyk Ifaäk , de kinderen van Abraham, 
niet naer het vleesch, maer, als uit den Geest geboren ; 
uic kracht der. belofte; en dus zyn we Erfgenaemen der 
zegeningen. van hee Verbond; ’t zy we Joden of Heide. 
nen zvn, ingevolge van ons geloof in carisTUus, en zyn 
met Hem vereenigd, als het Zaed, waerin verklaerd 
was , dat alle geflachten der aerde zouden gezegend wor- 
den. Ri 

… Maer, waerlyk, de Gelykenis houdt nog verder ftand 
in dit opzicht; gelyk toen, hy, die naer ‘het vleesch geboren 
was , te weten, Ishmaël, in wiens geboorte niets en 

Ca 


men worden, waervoor ze anders zeer fterk bloot ftaat. — 
Wil temand beweeren, dat zulke zinfpelingen van weinig gewigt- 
zyn, zoo zy het genoeg daerop te antwoorden, dat deze zeer in 
den Foodfchen fmack waren, en dat wy ons verzekerd mogen hou- 
den, dat de Apostelen bewaerd ‘werden voor iets in dezelve, dat 
piet volmaekt overeenftemde met de meening van den Geest. In 
één woord, ik ftemme geheel overeen met Mr. CHANDLER, dat 
dit deel van den Brief niet gelchikt was, om den Christelyken 
Godsdienst te bewyzen, maer den verfchillenden aert van dezen met 
den Joodfchen Godsdienst op te helder.n, en te toonen, dat niet 
alle de vl eschlyke Afftammelingen van Abrah&m, maer alleen zyn 
zestlyk kroost, erf zenaemen waren, zelfs valgens de gronden, die 
e Fik zelven zeer gereed zouden toeftaen. Ziet CHANDLER 
of Miracles, pag. 345, 346. en de Verklaring van Tr. sykrs (temt 
hier mete ovvreen. Vergelykt syres over de waerheit van den 
Christelyken Godsdienst (hl, 261-264 der Vertaling }'' 


(*) Fefziah LIV. 1. 
Be 


414 _ PH. DOIDRIDGE, HUBUITLEGGER DES N. T. 


boven den gemeenen loop der natuur, hem [die] naer den 
Geest [geboren was,) uitjouwde, befchimpte en dus ver. 
volgde ; (Immers dus deed Ishmaël met dien) Ifaäk , die 
als een Geestlyk Zaed bana vaart was , door de bye 
zondere kracht van cops wonderdadig alvermogen , juist 
zoo [is het] nu; de vleeschlyke Joden, die hed van 
Abraham zyn naer het Vleesch, mishandelen en ver- 
kn de Christenen, die Abrahams Zaed zyn naer den @ 
eest. 
‚… Maer wat zegt de Schrift ten hunnen aenzien? De 
‚ Godfípraek ftrookc met het geval, dat wy nu voor ons 
hebben; want daer volgt (*): Werpt de Dienstbaere vrouw 
en haeren moedwilligen Zoon wit, want de Zoon der Dienst- 
baere zal niet erven met lfaäk , den Zoon der vrye vrouwe; 
“‚ welk, hoe grievend het ook Abraham toefcheen , coen 
het door Sarah gezegd werd, nochtans bevestigd is door 
het vonnis van cop gelven, en bevolen dat het moest 
gefchieden. En op gelyke wyze zullen ook de wedere 
fpannige Joden behandeld worden, die, in weerwil van 
hun geroemde afkomst van Abraham, uit cons Kerk en 
huisgezin uitgeworpen, ja zichtbaer verdreven, en , als 
* ware, door Hem ter deure ujtgezet zullen worden’, 
gelyk de fchimpende Ishmaël, om het baldadig hande. 
Jen der geenen, die cop voor zyne Verbondskinderen 
heeft uitverkoren: en het zal hun niet toegelaten wore 
den, met dezen erfgenaemen te zyn der belofte.” 
Hier op grond dan de Apostel voorts ene vermaning 
der geloovigen, om ftandvastig te zyn, En toe te zien, 
dat ze, door onderwerping aen de Wet, niet weder 
onder een flaefsch juk gebragt worden; het welk hy 
voorftelt, Hoofdft. IV. 3r. en V. 1. De oordeelkug- 
dige Doddridge hecht dus dit eerfte Vers nog aen het 
voorgaende Hoofdítuk, waermede het zeer duidelyk 
verknocht is; en daer ‘et beter voegt, dan aen ’t begin 
van ’t volgende Hoofdftuk. 


(*) Gen. XXL zo. 


Mid- 


MIDDELEN. TER BEVESTIGING VAN DEN GHAIST..GODSD, 415 





Middelen ter bevestiging en voortplanting van den Christe. 

lijken Godsdienst in Nederlands Indië, voorgedragen deor 

Eerw. grooten Kerkenraad der Nederd. Geref. Gemeen- 

te, aan de Hooge Regering te Batavia. Te Haarlem. by 
J. Tydgaat , 1780. groot odayo ss bladz. | 


N° uitwyzen van dit Gefchrift heeft de Hooge Re. 


gering van Batavia, de drie Verhandelingen , betref. 
fende de bevestiging. en voortplanting ven den Ch. Godsdienst 
in Nederlands Indië, welken door de -Hollandíche Maete 
fchappy der Wetenfchappen bekroond zyn, aen den opa 


genoemden Kerkenraad , ter. nadere onderzoekinge, overe. 


gegeven. Uic.het. verflag , dat dezelve van’t gedane op- 
erzoek verleent, is ‘t blykbaer, dat deze Verhandes 
lingen dien Kerkenraad njet zeer voldaen hebben; en, 
dat ze zelfs in die van den Hoogleeraer Hofftede , welken, 
zy anders ten hoogfte verheffen, geen volkomen genoe- 
gen vemen; dat, volgens het:hier voorgeftelde grootlyks 
ontftagt uit des Schryveren gebrek van de noodige kennis 
der: gefteldheid en omftendigheden der Ingezetenen van 
die Gewesten. Zulks heeft de Leden, van dar Eerw. Col- 
legie, zich byzonder ophoudende met des Hoogleeraers 
Verhandeling, bewoogen , om dit Gefehrift te vervaer. 
digen; waerin ze zich voorftellen. te onderzoeken, „ 1. 
‚… of, en hoe verre het antwerp van den Profesfer bes 
‚> ftaanbaar zij, dan niet? en 2, of men andere en bete- 
’ re, en in dat geval, welke middelen men tot dat groot 
‚ en loffelijk werk zou kunnen aanwenden?’ — — No- 
pens het eerfte getoond ‘hebbende, dat ze den Hooglecr- 
aer geen byval kunnen geven, deelen ze hunne gedach- 
ten betreffende hert tweëde mede; en wel met dit hoog- 
noodzaeklyk onderfcheid; dat ze zich eerst bepalen tot 
het geen dienen kan, ter bevestiginge van het reeds ge- 
plante Christendom aldaer ; en dan voorts handelen , over 
t geen met het beste vooruitzicht în *c werk gefteld 
zou kunnen worden, ter verdere voortplantinge van het 
Christendom in die Gewesten. Daerbenevens ont- 
vouwen zy, in enige byvoegzelen, hunne bedenkingen 
over zommige Stukken, die beter afzonderlyk voorge- 





dragen, dan in hunne foort van Memorie ingevlogten 
konden worden. Te weten; „ over de middelen, om . 


\ » BOE 


Ed 


416 MIDDELEN TER BEVESTICING VAN DEN CHRIST, GODSB, 


ok e Predikanten in genoegzame aantal te krijgen; 
9, Als mede om de Nederduicfche Taalkunde en de goede 

opvoeding te bevorderen ; mitsgaders omtrent de Schoo- 
„, len en derzelver Opzienderen, en ten laefte betreffen- 
_, de het oprichten van Collegien, zo hier te Lande als 
‚ in Indie, ter onderlinge verftandhoudinge,” 

Men kan uit al het voorgeftelde duidelyk afnemen, 
dat de Eerw. Kerkenraad dic Stuk met zeer veel oplet- 
eendheid heeft gade geflagen: en de manier, op welke 
zy hunoe gedachten ontvouwen , duid alleszins aen , dat 
ze ’t zelve met yver ter harte nemen. Hunne voordragt 
van den ftaet van den Christelyken Godsdienst , zo verre 
dezelve aldaer gevestigd heet , toont zeer klaer, dac 'er 
geen gering redres noodig is, zal die niet ne verval. 


Jen, maer krachtig verbeterd worden. En ’c geen ze 
ons.melden wegens de voortplanting van den Godsdienst 
aldaer doet ons tevens zien, dat het, zo in dit, als in't 
eerfte geval, aenkomt op Mannen van Oordeel , die, tere 
wyl ze een gevestigd deugdzaem Charafter bezitten, te 
gelyk met een ftandvastigen yver voor de goede zaek be- 
zield zyn. 'Er ontdekken zich zekerlyk, hoe 
meer men ’t nagaet, vele zwarigheden; intusfchen heeft 
het zyne nuttigheid , dat alles hier te Lande, en in Indië, 
wederzyds, overwoogen worde; daer 't ftrekken kan, 
em de handen in een te doen flaen , tot het beramen ea 
jn ’c werk ftellen van zodanige middelen , op welken men 
den zegen des Albeftierders verwagten mag, ter bevestie 
ginge en verbreidinge van den waren Christelyken Gods- 
dienst. 








Sleutel om het Slange-raadfel Gen. III. te ontbinden. Door 
JJ. DE GENGHOFEN. Te Amflerdam, by de Wed. J. v. 
Seggeren en Zoon, 1780. Jn qguarto 15 bladz. 


Dee Sleutel fchynt ‘het flot te verdraijen, of ’er zich 


zelven zo vast in te werken, dac hect Slot niet te 
openen zy; dat is, met andere woorden gezegd, deze 
ontbinding maekt het zogenoemde Slangensraadfel, hog 
duister men ’t ook moge befchouwen , nog duisterer. 
__Men moet, volgens onzen Autheur, ftellen dee de 
Mensch, gefchapen zonder onderfcheid van Geflacht, 
| De 8e 


ed 


J. DE GENGHOFEN , SLEUTEL , ENZ. 41r. 


fchikt was tot ene geestige levenswyze zonder aerdsch 
oedzel. Dac hy, behalven het ftoflyke Lichaem, en. 
de Ziel, die een Vuurbeginzel is, waerdoor het Vuur- 
des Godlyken Lichts in den Mensch kan en moet wore 
den ontítooken, bezit een aen- en ingebooren Natuur-- 
of Waereld-Geest, die denkbeelden en gemoedswerkin- 
en hecft, aen welks goede of kwade heerfchappy zeer 
veel gelegen is. Zie daer den Sleutel, mét wel- 
ken onze Schryver het geheim op deze wyze opent. 
. Die Natuur- of Waereldgeest heeft, door zyné in- 
kruipende ideale voorftellingen, de Ziel van Heva be- 
e,koord, en verwonnen, om door de macht haers vryen 
Wilts: het gebod van God te vergeten, en aen hare 
dwaze kloekheid, gelyk ook nog dagelyks gebeurt, ge- 
hoor te geven en die toe te ftemmen, ierop is „ 
door den Vloek, de Menschlyke geboorte in ene dierly= 
ke veranderd , en dezelve brengt nu niet meer Menfchen. 
voort, met volmaekte Lichaemen, Verftand, Grootte „ 
enz. maer Kinderen, die zo krachtloos zyn, dat zy, 
zönder het behulp van Bakers , enz. op den buyk herom 
zouden moeten kruypen, zo lange tot het Lichaem zo 
verre aengegroeid en {terk geworden zy,dat zy het gaen, 
enz. ondernemen durven. —Zints dien tyd moesten zich 
de Menfchen, gelyk andere Dieren, generen met de 
Vruchten der Aerde, —— En dit zo zynde „ is hee 
‚> lichtelyk te begrypen, dat Adam en Heva zo te zeg. 
‚, gen onfterfelyk hadden kunnen blyven, als zy maar 
‚‚ het Werkende des Natuur. Geests door de Balfamifche 
‚… Reuk der krachtigfte Vruchten, die toen op der Aar- 
‚‚ de des Paradys waren, gefterkt , en tot zyn Verbeen. 
‚ terings-Werk dier geftalt gevorderd hadden, dat hy 
‚… het Stoffelyke hunner Lichaamen door graaden en 
„5 trappen hadde „vergeesteren kunnen daar in ’e 
‚‚ tegendeel door ’t genieten van ftoflyke Spyzen zulk 
‚‚ eene Vergeestering niet alleen belet, maar de Natuur- 
s, geest tevens ook door het toeneemen van Stoffelyk- 
‚‚ heid is gedwongen geworden, zich van dat , door dé 
‚alte groote zwaarte van Stoffelykheid het Opper-Ge. 
„‚ wicht vattende, Lichaam los te fcheuren, en dic ‚in 
>, bederving en verrotting te laaten overgaan,” 
Al wie hierin enige opheldering vindt mag 'er door ge 
gewekt worden, om hec Gefchrift zelve te lezen; dan 
wy raden het niemand aen, om ‘er zynen tyd mede door 














te 


.r. * 


415 J. DE GENCHOFEN, SLEUTÊL, ENZ. 





te. brengen. —_ De Lief hebbers van rare Godge? 
leerde ontvouwingen: kunnen dit’ Stukje van dezen 
Schryver plaerzen, by zyne Nieuwe verklaaring van den’ 
Antichrist, gemeld im 't eerfte Deel dezer onzer Letter= 


oefeningen, bl. il 13. 








Redevoering op het eerfte Eeuwfeest van het Lutherfche Dia- 
konie Weeshuis binnen Ed gevierd. Uitgefproo- 
“ken door j. H. voRsTius, Leeraar by de Euangelisch Lu- 
therfche Gemeente aldaar. Te Amfterdam, by J. Stran- 
der. Met de bygevoegde Stukken 68 bladz. in quarto. 


t een gepast onderwerp, by zodanig ene gelegen- 
E heid, verkoos, de. Eerwaerde Worftius te handelen, 
over de verheerlyking” der voorzorge des Allerhoogften over 
behoeftige Weezen;, en wel indiervoege, dat hy zyne 
‘“Eoehoorders in de ecrfte plaetze trachte te overtuigea ,, 
dat God zich op ene byzondere manier bewyst, een Va-. 
der der Weezen te zyn; en 't ‘er voorts op toelegge , om. 
de: betaemlykheid en verplichting, van dezen grooten. 
Vader der Weezen te verheerlyken, aen te dringen. Zyn 
Eerwaerde dit ftuk bondig uitgevoerd hebbende, met ene. 
welingerigte. overbtenging inzonderheid tot de toenmalie. 
omftandigheden , befluit zyne Redenvoering met tref- 
dende aenfpraken, nacr icders (tand gefchikt. Voorts is 
’er aen deze Redenvoering gehecht , ene aftekening van. 
dit Godshuis, benevens dee Gedenkpenningen, op dit. 
Eeuwfeest gemunt, rnét derzelver verklaring. Benevens 
ene Naêemlyst der Heeren Regenten en Vrouwen Regen- 
tesfen zedert de oprichting van dit Weeshuis. En ein- 
delyk een kort verhael wegens de viering van dit hon-, 
derdjarige Jubilé „ dae ter blyde nagedfthtenisfe (trekt. 





Püpieren , raakende den Eefwaerden v. v. HAMELSVELD , S. 
. Th. Dr. en Predikant, met opzicht tot zyne verzoch- 
te demisfse als Predikant te Goes. 


Wr hebben dus lange gewagt met enige melding te ma- 
ken van uitgegeven de ‚ nopens diet Stuk, in, 
t denkbeeld , dat ’er nog wel 'c een of ’t ander voor den 


dag 


PAPIEREN, ENZ á1g 


deg zou komen, dat opmerking verdiende; dan tot nog 
is zulks niet gebeurd. ‘Er is ons niets voorgekomen, 
dat den wezenlyken ftaet des gefchils betreft; alles loopt 
over byzonderheden, daer de Lezer, zo vande ene als 
andere zyde’, niets-aen heeft; het welk ons beweegt om 
‘er niet‘meer van te melden. Veelligt heeft men ’er 
niets gewigtiger van te gemoet te zien, en dan is ’t der 


moeite niet waerdig om 'er van te. gewagen; ’t Publiek 


zal ’er, op die wyze,ook niets by verliezen, 





Vaticinium. Jerem. XXX1. 8140, illuftravit y. v, HA- 
MELSYELD; S.'S. Th. Dr. et V. D. M. Trajeti ad 
Rhenum , apud 4, v. Paddenburg et F, v, Vloten, 1780. 
Absque precedd. 92 pp. in oétavo maj. f. 

ne aengenamer:bezigheid, dag ’c lastig gefchryf pyer 

E perfonele omftandigheden en gevallen on veld pa 

pier. brengen zyner beoefenende gedachten over -Gode- 

dienftige waerheden. Ongetwyfeld heeft. de Eerwaesde 

Hamelsveld. dit’reeds ondervonden;.en ’t zal hem mier 

{chien te meer aenzetten, om het eerfte, :‘buieen. de 

hoogfke noodzaeklykheid, te vermyden, en zich meet 

op het laetíte toe te. leggen. Wy zien althans. in dit 

Stukje ene proeve van zynen beteren arbeid, die hem 

meer tot cer ftrekt, en anderen nuttiger:kan zys.. Ia 

‘t zelve ontvouwt hy ons zyne-overdenkingen over de 

Godípraek, Jeremia XXXI. zi=g0. Op ene voote 

afgaende ontleding, volgt de opbelderende verklaring, 

en ‘c:laetfte. gedeelte dient ter nafpootinge en aenwyzins 
der vervullinge, Volgeús.zyn Eerwaerden. bes 
helst dit Prophetifche voorftel' de Ve haet {rd 

GOD zàl een nieuw Verbond mer het Ísraëlicifche Vo 

oprechten. (2.) HY zal hetzelve met verfcheiden en 

voortreflyke weldaden bedeelen. (3.) Des HEEREN ge. 
naderyke gunst zal zich op nieuw openbaren , en ’t Volk 
zal dezelve omhelzen. (4.)’Er word beloofd, dat dit 

Israelitifche Volk op zichzelve , en afgezonderd van ane 

dere Volken, bewaerd, en niet volftrekt verworpen zal 

worden. Waerby ten laetfte (5.) komt, dat deszelfs 

Hoofdítad herbouwd „en voor altoos in veiligheid gefteld 

zal worden, — —- Rakende nu de vervulling dezer 

voorzegginge, dezelve is, naer ’t oordeel van onzen 
Uita 











{ 


420 J. V. HAMELSVELD , VATICINIUM JER. 


Uitlegger, te wagten in ’t laetíte der dagen, met de 
herftellinge der Jooden in hun Vaderland, wanneer de 
volheid der Heidenen ingegaen zal zyn. De Godfpraek 
naemlyk betreft, zegt hy, „ de Tooden zelven, en 
»‚ voorfpelt de laetfte toekomende wederopneming van 
, dac Volk, beftendig als ene afgezonderde Natie be- 
…, waerd, in ’t Godlyk Verbond, benevens deszelfs we. 
‚s derbrenging in het Land hunner Voorvaderen , en de 
> wederopbouwing van Jeruzalem, tot ene Hoofdítad 
> van dat Volk en Gemenebest, daer ook de ware 
‚, Godsdienst [te weten niet de Mozafíche plechtige, 
‚, maer de zuivere Christlyke Godsdienst ‚J deszelfs ze- 
‚‚ tel zal hebben.” 't Is bekend dat dit gevoe. 
Jen, zo nopens de verwachting van zulk ene herftelling 
der Jooden in ’t algemeen , als betreffende het overbren- 

en van deze Godfpraek tot die gebeurtenis in ’t byzon- 

er, zyne Voor. en Tegenftanders heeft, doch welke 
zyde men in diet verfchil ook kieze, als men het nog 
voor een onderwerp van onderzoeking blyft houden, zal 
men, ’t geen de Eerwaerde Hamelsveld deswegens te 
berde brengt, der nadere overdenkinge waerdig Vinden. 
’ Mans Gefchrift draegt blyken van ['ael- en Oordeel. 
kunde, mitsgaders van Befcheidenheid, in ’t beoordee- 
len en wederleggen van dezulken, die io dit geval van 
hem verfchillen. Uit zyne Opdragt , waerin hy hect thans 
afgegeven Stukje doet voorkomen, als iets, dat hy premul- 
fedis quafs loco premittere decrevit , als ene foort van Voors 
gerecht vooraf heeft willen laten gaen, vermoeden wy 
eenigzins,dat zyn Eerwaerde ten oogmerk heeft den Le- 
zer met ene breedere behandeling van dit onderwerp te 
onthalen ; waerom wy ‘er te meer {iechts met korte woor- 
den gewag van gemaekt bebben. 





d 





D. VAN CESSCHER , HEDENDAAËSCHE HEELKUNDE. 421 





Hedendaag fche oeffenende Heelkunde „, door DAVID vAN crs- 


SCHER , Heelmeester van het St. Pieters Gasthuis te Am- 
fterdam , Lid van de Hollandfche Maatfchappye der Weeten- 
Jchappen te Haarlem; van het Zeeuwsch Genootfchap der 
Weetenfchappen de Viisfingen; en van het Provinciaal Ute 
zechtfche Genootfchap van Konften en Weetenfchappen. Met 
Plaaten. Eerfte Deel, Eerfle Stuk. Te Amflerdam, by 
J. Dóll, 1780. In gr. 440. 236 bladz. 


Ze ontegenzeggelyk het aan den eenen kant is, dat 
goede Leerboeken de gefchiktfte en byna de eenigfte 
middelen zyn, ter verkryging van eene gegronde en Sys- 
tematique Kennis; zo groote bekoaaliticden worden ‘er. 
ook , aan den anderen kant, vereischt , om zodanig een 
Leerboek op te ftellen. Hier van daan dan ook , dat 
onder hect groote aantal van Heelkundige Leerboeken , zo 
weinige gevonden worden, die, gegrond op welbewezen, 
befchouwlykeen ondervindelyke kundigheden, en waarin 
de waarheden met de vereischte korcheid , volledigheid , 
duidelykheid en orde voorgedragen worden. We. . 
ens dit gebrek aan zodanige goede Leerboeken is de 
eelkunde meer dan eenige andere Weetenfchap te 
beklaagen , vermits de dwaalingen in deeze kunst, voor 
al wat het beoefenende gedeelte derzelve betreft, regt. 
ftreeks eenen nadeeligen invloed op den welftand der men- 
fchen hebben, en de meeste Leerlingen , het behoorlyk 
onderwys niet kunnende genieten , ook niec in ftaat ZD» 
om waarheid en dwaaling genoegzaam te onderícheie 
den. Met reden hebben, dierhalven, veelen, 
ewenscht na de uitgave van een Werk ; waarin de leer. 
lingen en de ondervindingen van vroegere en laatere ty- 
den, zonder vooringenomenheid, noch voor het oude, 
noch voor het nieuwe, kort; duidelyk, volledig en in 
eene juiste orde, ter nedergefteld waren. De Heer van 
Gesfcher , een Man die reeds lang als een ervaaren en oor- 
deelkundig Heelmeester bekend is, heeft deezen gewige 
tigen taak op zig genoomen, en reeds het Eerfte Deel, 
Eerfte Stuk, daarvan uitgegeven. Dit Stuk han. 
delt over de volgende vier Leerftukken. Voor eerst, 
over de Wonden; ten tweeden, over de Zweeren; ten 
derden over de Gezwellen; ten vierden, over de Verzak- 
II. DEEL. ALG, LETT, NO. IO, Ff kine 














432 De. VAN GESSCHER, “HEDENDAAGSCHE HEELKUNDE: 


kinge. Ieder deezer Leerftukken is ‚by wyze eener Vers 
handeling, in byzondere Hoofddeelen verdeeld. In de. 
eerfte Verhandeling , over de Wonden , handelt de Au. 
theur in het Eerfte Hoofddeel , over de Wonden in het al- 
gemeen: in het tweede, over de Wonden in ’t byzonder „ 
voor zo verre ze in byzondere deelen van ons ligchaam 
plaats hebben. Hee tweede Leerftuk , over de Zweeren „ 
word op gelyke wyze afgehandeld, Het derde Leerftuk , 
‚over de Gezwellen,is in drie Hoofddeelen gefplitst. Het 
eerfte handelt, over de Gezwellen in het algemeen: hee 
tweede, over de haastige Gezwellen, en het derde over 
de langduurige. Ieder deezer zoorten van Gezwellen zyn- 
wederom in onderfcheiden klasfen verdeeld. Van de 
haastige Gezwellen worden vier klasfen opgegeeven : naa. 
mentlyk de oncfteeking; de Roos; de Eter. Gezwellen „ : 
en de Verftervingen. Van de langduurige Gezwel- 
len worden vyftien Klasfen opgegeven, waarvan ieder 
wederom in byzondere verdeeld word. Het vierde 
Leerftuk, over de Uitzakkingen , handelt voor eerst, over 
de uitzakkinge in het algemeen, ten tweeden, over de ei- 
ptlyke dus genoemde uitzakkinge, des Endeldarms, der 
Scheede en der Lyfmoeder, en eindelyk, ten derden, 
over de Breuken. Alle deeze onderwerpen worden, in 
diet Stuk, met die des Heeren van Gesfcher's eigen nauw- 
keurigheid behandeld. De kenmerken van de byzondere 
gebreken, de toevallen die dezelve vergezellen, en de 
wyze van dezelve te behandelen, is alles zo duidelyk , 
za eenvoudig, en in de natuur gegrond, door den Au- 
theur opgegeven, dat zelfs de beoeffenaaren der Heel. 
kunst piet weinig voordeel daaruit kunnen trekken. De 
Opdragt van dit Stuk is aan de Heeren BannN „ Hovius, 
QOSTERDYK EN TIMMER, Stads Apotheker te Amfterdorn, 








Verhandeling over het nut van den groei der Boomen en Plane 

‚ten tot zuivering der Lugt. Door j. R. DEIMAN, M. D. 
en A. PAETS VAN TROOSTWYK, Leden van het Provinciale 
Utrechifche Genaodfchap. Te Amflerdam, by Pieter Hay- 
man, 1780. An gr. 8vo, 133 bladz. 


D° vraag , door het Provinciale Utrechtfche Genoot- 
fchap uitgefohreeven: wat heeft men te denken, aan- 


° en 


\ 


Je R. DEIMAN ENA. Pf. VAN TROOST WYE , OVER DE LUCHT, 423 


aande het planten van Boomen , binnen en rondom de Steden > 
ij dis voordeelig of nadeelig voor de gezondheid der Menfchen? 
Word de lugt, door derzelyer uitwaafemingen , gezuiverd of 
befmet? En welk foort van Boomen is meest , of minst , voordeca 
lie of naadeelig? Kwam ons zo gewichtig voor, dat w 
nict „weinig na een Antwoord op dezelve verlangd hebe 
ben. De uitfpraak van het bovengenoemde Genootfchap 
by haar jongstleden Programma van 26 April 1780, 
fcheen ondertusí{chen onze nieuwsgierigheid nog ver« 
der uiet te ftellen, door dien dit Genootfchap, niette- 
genftaande (volgens het gepoemde Programma) vol- 
daan , ten opzigt van het Eerfte. Deel der vraage, door 
het Antwoord onder de Zinfpreuk: Obferver la nature, ef 
fuiver la route, qu'elle, vous trace, echter uiet hoofde 
dat hetzelve verlangde,in dit Antwoord , meerdere proe- 
ven met Boomen gedaan, uit welke vergelyking men met 
eenigen grond van zekerheid konde opmaaken , welke Boo. 
men best gefchike waren ter verbetering van de lugt , dee. 
ze vraage op nicuws heeft voorgefteld om voor den eere 
ften December, 1782, beantwoord te worden; met aan- 
bod van den dubbelden Eerenprys. Dan daar de 
Heeren Deiman en vhn Troostwyk , Schryvers van het bo. 
vengenoemde Antwoord, begrypetde de nieuwheid van 
dit onderwerp, en den al te uitgeftrekten tyd eer zodanig 
jets aan het algemeen wierd medegedeeld ‚op de edelmoea 
digfte wyze hebben kunnen befluiten , van den dubbelden 
Eerenprys, waartoe zy zo veel uitzigt fcheenen te heb. 
ben, af te zien,en hun antwoord onder den hier boven. 
ftaanden tytel van Verhandeling ‚enz. zelfs door den druk 
gemeen te maaken, zo zien wy ons verlangen niet ver. 
der uitgefteld, 

Wanneer men de voorgeftelde Vraage wat dieper in. 
ziet, dan valet het terftond in ’t oog dac het eerfte Lid 
verre weg het gewigtigfte is, en vermits dit gedeelte, zo 
verre het ons toefchynt, zeer volledig is beantwoord, 
en met Een menigte beflisfende proeven opgehelderd 
zo twyfelen wy geenzints, of deeze Verhandeling za 
niet alleen de sgoedkeuring van alle Natuuronderzoekers 
wegdraagen , maar ook den weg baanen, toc nog zeer 
gewigtige ontdekkingen, omtrent dit gedeelte der Na- 
tuurkunde. 

Wy zullen, zo verre het ons beftek coelaat , het vol 
gende gewigtige daaruit mededeelen. 

Ff 3 De 





424 J- R- BEIMAN EN A. PAETS VAN TROOSTWYK 


De beroemde Heer Priestley was de eerfte die waar- 
nam, dat de Planten, in: plaats van, gelyk de Die 
ren, in afgeflooten lugt om te komen , integendeel zeer 
wel bleeven leeven; — dat de lugt, welke, door het 
branden van een kaars, ademhaaling en verrotting be= 
dorven ;en welke dus zeer nadeelig voor de Dieren was , 
door de planten gezuiverd, en tot het dierlyk leevén we- 
derom bekwaam gemaakt wierd. Dan de Schry- 
vers dezer Verhandeling hebben dit onderwerp nog ver- 
der nagefpeurd: na vooraf getoond te hebben, dat het 
alleen het Phlogiston is, 't welk , door bovengenoemde 
‚bewerking,’t vuur, de ademhaaling, verrotting, enz. aan 
de Lugt word medegedeeld, terwyl hierdoor de vaste 
Jugt, van de gemeene lugt ‚word afgefcheiden, gaan zy 
voorts over, om te bepaalen, wat ‘er eigentlyk by den 
groei der Boomen en Planten plaats heeft, en bewyzen, 
door een aantal fraai mi Svend proefneemingen , dat 'er 
wel tot den groei der Planten vereischt word:, dat zy 
het Phlogiston kunnen bekomen ; dog dat zy dit Phlogis- 
ton niet kunnen na zig neemen, ten zy ze ook in de ge- 
legenheid. zyn , om vaste lugt te kunnen mededeelen , zo 
dat, fchoon de Planten in de gelegenheid zyn van het 
Phlogiston te kunnen opneemen , egter niet om vaste lugt 
kwyt te raaken; en zo ook, wanneer zy dit laatfte 





kunnen doen ‚en het eerfte niet kunnen verrigten,zy in. : - 





beide gevallen omkomen. En eindelyk gaan: de 
Schryvers over ,om aan te toonen, welke uitwerking de 
__ Boomen en Planten op de bedorven lugt hebben ; nament- 
lyk, dat zy alleen maar in die gevallen de fchadelyke 
Jugt herftellen, wanneer zy, die by hun ontwikkeld 
_ wordende vaste lugt, aan de lugt of eenige andere zelf. 
ftandigheid kunnen mededeelen , — als ook dat hec her- 
ftel der bedorven lugt in veel minder tyds gefchied , naar 
maate 'er meer vaste lugt by de Boomen of Planten word 
los gemaakt, De gevolgtrekkingen, welke uit die 
alles worden afgeleid, zyn voor den Natuuronderzoeker 
zeer gewigtig, en op de juiste wyze ingericht, om aan 
jeder point van het eerfte lid der Vraagp te beantwoor- 
den. — Voor dat wy van deeze Verhandeling afftappen „ 
„moeten wy nog met één woord aanmerken, dat de wyze, 
op welke de Schryvers het tweede lid der Vraage behan- 
‚deld hebben, hun Ed. niet alleen eere. aandoet; maar 
ook eendoorflaand bewys is ‚, met welke omzichtigheid zw 
UD. 





A 





OVER DE LUCHT. 7 425 


hunne proefneemingen gedaan hebben. De zwaarigheden , 
welke opgegeven worden, waarom men geenfints uit 
proefneemingen, omtrent de meest voordeeligfte Boo. 
men, kan befluiten, en de redenen, waarom het mis- 
fchien beter was, meerdere foorten van Boomen ron- 
dom de Steden te plaatzen, zyn der overweeging dub- 
bel waardig. | 





Uitgeleezene Verhandelingen over de Wysgeerte en Fraaie 
Letteren Bk uit de Werken der Konin gijke Akude- 
mie der Weetenfchappen te Berlyn, en utt het Fransch ver- 
taald. Eerfte Deel. Met byvaegzels vermeerdert, door 
J-. FR. BENNERT. Hoogl. in de Wysgeerte en Wiskunde 
en Lid van verfcheiden geleerde Maatfchappyen. Te U- 
trecht, by A. v. Paddenburg en J.… v. Vloten, 1780. 
Behqlven de Voorrede 420 bladz. in gr. otayo, | 


Gemerkt de Hoogleeraar niet voorheeft alle de Ver. 
handelingen, welken de Koninglyke Akademie der 
Weetenfchappen te Berlyn geméen gemaakt heeft, in 
’t Nederduitsch over te laaten brengen, zo benoemt hy 
deze zyne Verzameling met den naam van Uitgeleezene 
Verhandelingen , en geeft ons in zyne Voorreden een ver- 
flag van zyn bedoelde. Hy bepaalt zig, zegt hy, by- 
zonder tot zodanige Verhandelingen, welker onderwer- 
pen gewigtig zyn, en niet enkel tot de fpeculative W ys- 
eerte behooren: ook is zyn voorneemen, de Verhan- 
lingen over zulke ftoffen agterwege te laaten , waar- 
over bykans niet meer getwist wordt, en welken ge. 
noeg bearbeid zyn. Voorts verkiest zyn Ed. uit die Ver. 
handelingen, welken tot de fraaie Letteren behooren, 
alleen „de zodanigen, die tot de Wysgeerte eené nadere 
betrekking hebben; met ter zyde ftellinge van de. Histo- 
rifche , Critifche en Taalkundige Stukken: fluitende 
wyders ook van deeze zyne Verzameling uic, alle zulke 
ftukken, die reeds in ’t Nederduitsch overgezet zyn. 
Ter vertolkinge der Verhandelingen, welken naar dit. 
plan uitgekoozen zyn, bedient de Hooglecraar zig van 
den arbeid van eenigen zvner Leerlingen. Eene oefe. 
ning, die hy niet ten onregte als nutcig aanpryst, dacr 
dezelve ftrekc, zo ter bevorderinge van kundigheden, 
als ter befchaavinge van ’t uitoefenen van ’t verftandiyk 
Ff 3 vcr- 


425 J. PR. HENNERT 


vermogen; er:veel toebrengt, tot het verkrygen eener 
vaardigheid van zyoe eigen gedagren in eene goede orde 
op het papier te brengen: waarby in dit geval nog kome, 
dat deeze bezigheid den Hoogleeraar en den Leerlingen, 
by hee overzien der vertaalingen, te meer (toffe ver. 
fchaft, om elkander , over de behandelde onderwerpen , in 
" vriendlyke te onderhouden, Eindelyk ftaat ans , no. 
pens dit plan,nog te melden, dat des Hoogleeraars oog- 
merk ster ficgts is, deeze dus vertaalde Verhandelingen 
in ’t Nederduitsch het licht te doen zien: zyn.Ed, ftelt 
zig daarbenevens voor, dezelven min of meer met eeni- 

en van zyne eigen aanmerkingen over de behandelde on. 
Heeren vergezeld te doen gaan, ten einde het zyne 
toe te brengen ter ophelderinge van deeze en geene 
ftukken of byzonderheden, Ook (taat hy, by manier 
van byvoegzelen, gebruik te maaken, van laatere Ver- « 
handelingen, waar in het overwoogen onderwerp ge- 
fchikter uitgevoerd, of uit ecn ander oogpunt befchouwd 
is; als mede van zodanige ftukken, waerin zig eene 
overeenkomst tusfchen den:Berlynfchen Wysgeer eq 
een ander fchrander Vernuft opdoet, 

Een plan van die natuur is zeker zeer wel gefchikt, 
om ons. jn onze taal eene reeks van leerzaame Verhane 
delingen, over weezenlyk gewigtige onderwerpen, aan 
de hand te geeven; en den Leezer, zo door de Verhan- 
delingen zelven, als door de nevensgaande aanmerkingen 
en byvoegzels , ter nadere overdenkinge van dezelven op 
te leiden. ‘t Komt 'er ny maar op aan, of de Hoogleer- 
aar Hennert het zelve op zodanig eene wyze zal uits 
voeren, dat het daadlyk hier toe bevorderlyk zal weee 
zen, Zyn Ed. ftaat gewis gemeenlyk meer bekend als 
Wiskundige dan als Wysgeer: doch, zo dit eenige be 
denkelykheid mogte verourzaaken , men neeme de proe- 
ve hier van in ’t doorbladeren van dic eerfte Deel; en 
men zal, 20 wy vertrouwen, hem den naam van cen 
oordeelkyndig Wysgeer niet weigeren; (chgon hy becoo- 
ne geen hoagagting te voeden voor de fterk afgetrokken 
Wysgeerte ‚en meer op te hebben, met de gemeenzaame 
Wysgeerte, die haare navorfchingen ter tgetze van het 

emecn menfchen verftand en der andervindinge brengt, 
‚n als zodanig een Wysgeer verleent ons zyn Ed, in dit 
eerfte Deel genoegzaame proeven, om ons eene gunítige 
verwagting van zynen volgenden arbeid, za in de dn 
. er 


UITGELEEZENE VERBANDELINGEN. "447 


der Verhandelingen, als inhet opftellen der bygevoeg- 
de Stukken, in te boezenten, B 

Verre het groortfte gedeelte van hee thans afgegeeven 
betsefe het Spinofismus, (waarvan terftond nader;) en 
voorts behelst het cwee Verhandelingen. Eene van den 
Heer Kastner, over den oor/prong van het Vergenoegen ; 
waarin het nn van Cartefius, dat het zelve alcoos 
uit de bevinding van onze volmaaktheid zynen oorfprong 
neemt, geftaafd wordt. En eene van den. Heer Formey 
over het Geweeten. By deeze twee Verhandelipgen ko: 
men nog, met betrekkieg tot de eerstgemelde Ì*), eg. 
pige Aanmerkingen van,den Hoogleeraar Hennert, ont- 
trent de overeenkomst der verklaaringen van Cartefius, 
Du Bos, de Ponlly, Sulzer en Home, nopens den oot- 
fprong van het vergenoegen en de aangenaame aandoenin- 
gen. In deeze aanmerkingen bedoelt hy te toonen, dat 
de gedagten dier ftrydig{chynende Wysgeeren zig zeer 
wel laaten vereenigen; en dit doet hem, uit derzelver 
ftelling, een ftelzel vervaardigen, welks deelen gevoeg- 
Iyk in elkander fluiten, en in één middelpunt zamenloo- 
pen: welk ftelzel hy aldus voo A 

»» De mensch: heeft behoeftèa, welken hij voldoen 
> moet, wil hij zich niet verveelen, (Da Bos;) aange 
> zet door bewustheid van zijne volmaektheden , (Car- 
5, tefius,) kan hij zijne behoeftens voldoen, door eene 
s, gemaatigde infpanning zijner vermogens, (de Poulky ;) 
‚ Wanneer hij eenen noch te flerken noch te traagen 
‚> voortgang der gedagten houden kan, (Hame,) dan 
, wordt zijne natuurlyke neiging tot werkzaamheid, 
> overeenkomftig de oorfpronglijke kragt der zicle, be- 
‚, kwaam om denkbeelden te vormen , onderhouden , 
», (Sulzer.) Zie daar eene befchrijving vaa de geftelde 
‚‚ heid der ziele, waardoor ze voor het vergenoegen 
‚‚ vatbaar worden kan.” 

Wat wyders het bygebragte nopens het Spinofismnur 
eangaat „ dac, als: boven gezegd is, in.deezen het groote 
fte gedeeke ùitmaakt, men ontmoet hier deswegens 

Be Bin ot twee 


éd) Nadien de Hoogleeraar vervolgens gelegenheid zal hebber, 
om over het Geweeten te handelen ,.zo heeft hy voor tegenwoor- 
dig by de andere opgenoemde Verhandelingen geent madere beden: 


kingen gevoegd. 
Ff 4 


428 J. YA. HENNERT 


twee Verhandelingen van den Heer de Dariges, ftrekken- 
de ter verklaaringe van het Leerftelzet van Spinoza; by 
welke die Heer nog eene derde gevoegd zou hebben , 
zo hy niet door gewigtiger Staatsbezigheden te zeer be- 
lemmerd ware geworden. —— Voor deeze Verhandelin- 
en heeft de Hoogleeraar Hennert, (behalven eene korte 
eevensfchets van den Heer de Jariges ,) geplaatst, eene 
ontvouwing van den aart der Wysgeerte van Spinoza, 
‚zo als hem dezelve, na een oplettend onderzoek, is 
voorgekomen; dat hem aanleiding geeft ,om , in ’t voor- 
bygaan, het gevaarlyke misbruik der Ontologie , en der 
bewyzen a priori, te doen opmerken. Hier bene. 
vens deelt hy ons, op ieder Verhandeling van ‘den Heer 
de Fariges , zyne bedenkingen , raakende de daarin behandel. 
de onderwerpen, mede; en geeft qns voorts eene Ver- 
handeling van zyn eigen opftel , over de W ysgeerte van 
Spinoza, welke hy zig voorftelt in derzelver merkwaar- 
digfte deelen en zamenhang te befchouwen. En aan dee. 
ze Verhandeling hegt hy ten laatíte nog eene vergelyking 
van het Spinofismus met de gevoelens van Mallebranche „ 
Berkeley, en der Kabbaijstijche Wysgeereu; welke hem 
tot het denkbeeld brengt, dat, ‘er tusfchen het Spino= 
fismus en‚de Kabbala genoegzaam geene overeenkomst zy , 
maar dac Spinoza, Mallebranche en Berkeley, iu de voore 
naamfte hoofdzaaken, grootiyks overeenkomen; dat hem 
In ’t flot aanleiding geeft, om de navorfching der Wys- . 
geeren over den aart der fcheppinge , als buiten hun be- 

reik , te wraaken. 
De Hoogleeraar heeft dit onderwerp wat uitvoeriger 
behandeld, om dat hy, zig zedert eenigen tyd met het 
Spinofismus bezig gehouden hebbende, geleid is, om ‘er 
ansch andere gedagten van te vormen, dan men ge- 
woonlyk doet. Spinoza is in zyne oogen geen Pantheist, 
naar een Zdeälist, en wel zodanig een, die het Ideälis- 
muys tot den hoogften trap gebragt heeft. In de oncdek- 
kicg hier van vindt de Hoogleeraar den fteutel ter duide. 
lyker en bondiger verklaaringe van hect Wysgeerig Sa- 
meaftel van Esa eene verklaaring, welker anderzoek 
voorts den leergierigen aanbeveelen , daar ons der. 
zelver ontvouwing te breed zoy doen uitweiden. Lie- 
wer zullen wy onzen Leezeren nog een ftaal van des 
Hoagleeraars redeneertrant tegen Spirioza onder ’t ong 
brengen; en wel bepaaldlyk met apzige coc de he 
« ELN de 








| 
UITCELFEZENE VERHANDELINGEN, 429 


Gindsorzaaken, of bedoelingen, (caufe finales ,) omtrent 
de fchikking en de orde der fchepzelen; welken Spinoza 
sr voor menschlyke verdichtzeis en vooroordeelen 
t. 

‚> Hij meent ,naamlijk , zegt de Hoogleefaar , den oor- 
{brong van die vooroordeelen , waarom wij gelooven, dat 
od alles naar ‘zekere oogmerken beftiert , dat alles om 
den mensch gefchapen is, en de mensch om God te 
vereeren , gevonden te hebben in de begeerte, welke de 
rgensch tot het nuctige heeft ; dierbalve handelen'wij naar 
oogmerken, bedoelende het nuttige. Wijl wij onder- 
vinden dat ’er veele middelen en wegen zijn, om onze 
oogmerken te bereiken, dat is om het nuctige te vere 
fchaffen, gelijk het oog diene om te zien, de zon om 
ons te verlichten; zoo zijn wij geneegen deeze wijze 
van denken insgelijks aan het Opperweezen toe te fchrij= 
ven; vermits wij de middelen, tot ons welzijn ftrek. 
kende, reeds bereid vinden, en tevens bemerken, dat 
dezelve niet door kunst of door magt voortgebragt zijn, 
zoo erkennen wij God vóor derzelver oorzaak. 
Voortteffelijke Spinoza! gij fpreekt de taal van gezond 
menfchen verftand, maar nu gij deeze verlaat, en in 
metaphijfifche fpitsvinnigheden u zelven verliest, raakt 
gij aan 'e hollen. Alles beftaat door de noodzaake- 
lijkheid der natuur. Handelde God naar oogmerken, 
zo was God niet de eerfte oorzaak van de Schepzelen ; 
zijne magt was flegts een gevolg of uitwerkzel, in het 
oogmerk , als in deszelfs oorzaak gegrond ;dus was God 
niet de eerfte oorzaak , maar eene afhankelijke of laarcre 
oorzaak, Een gewrocht, dat onmiddelijk door deszelfs 
werkmeester wordt voortgebragt, is volmaakter dan 't 
eene , door tusfchen komende middelen, uitgewerkt is. 
De laatfte oogmerken , of het nuttige, het welk bedoeld 
wordt , moesten volmaakter zijn dan de middelen , die op-= 
middelijk door God gefchapen zijn , en die ftrekken moe. 
ten tot behoef van andere middelen. Ook fchijnct het dat 
men dus aan God eene begeerte tot iets toeeigent. Waar. 
om moet men juist de werking der natuur volgens des- 
zelfs oogmerken befpiegelen en beoordeelen? Zijn ’'er 
geen andere wijzen om iets te befpiegelen ? Immers be. 
daelt men in de wiskundige onderzoekingen geene oog. 
merken ; men vorscht flegts de natuur en de eigenfchap- 
Ff s pea 








439 J. FR. HENNERT- 


der dingen na. — Deeze laatfte gedachte. is se 
Eehrander als verleidend, en komt zeer wel overeen mer 
het leerítelzel van Spinoza, waarom ik hier voornaamlij 
bij zal blijven ftaan. Spinoza heeft gezegd, dat 
de menfchen% op hunne wijze beeakiveie. orde 
der dingen volgens middelen en oogmerken kunnen be. 
oordeelen ; maar dat men ook de dingen, alleen , vok 
ens hunne natuur en eigen{chappen befpiegelen kan. 
eeze laat(te wijze van denken komt God aleen toe, 
maar niet de eerfte. — Geen wonder ; gij befchouwt 
God als een meetkunftenaar , die door zijn verftand den 
reeks van denkbeelden , en derzelver natuurlijk verband, 't 
welk opde noodzaaklijke natuur der grootheden gegrond 
is, zoodanig, dat hij het een uit het ander noodzaak lijk 
‚doet voortkomen, volkomen bevat. Maar, Spinoza, is 'er 
niet eene verfchillende betrekking tusfchen de wiskuntti- 
ge en zedelijke ‘waarheden? Ja, verfchillen ze niet in 
haare natuur ? Verbeeld u den wiskunftenaar Newton, de 
Joopbaanen , beweeging en plaatzing der planeetenwaereld 
befpiegelende: verbeeld u ook den zedenleeraar Derham 
of Sulzer, over de onderlinge betrekking der planeeten 
redeneerende, zult gij niet op onderfcheidene gedachten 
vallen? Met Newton befchouwt gij de zon, met eene 
zwaartekracht, volgens eene omgekeerde reden van he 
vierkant der af{tanden, op de planeeten werkende; uit 
decze kracht leid gij als noodzaakelijk af , de Elliptifche 
loopbaanen der planeeten, de tijden haarer omwentelin. 
gen, de afftanden, de veranderingen der fnelheden en 
andere eigenfchappen; met één woord, gij befchouwt 
wiskunftige voorwerpen. Maar als Wijsgeer hehoorde ge 
te onderzoeken , waarom der planeeten loop juist volgens 
deeze en geene andere wet bepaald is; welke overeen. 
ftemming en onderlinge nuttigheid daaruit, boven ande- 
re wetten, gebooren wordt. Werkte de zon volgens 
de omgekeerde reden van de taarlingen der af(tanden, zo 
zouden de planeeten, zich in Spiraallijnen draaiende, de 
zon van jaar tot jaar naderen, en dus zou Saturnus nu 
reeds de loopbaan van Venus betreeden. Op zulk eené 
wijze zou de harmonie der planeeten niet alleen alle jaa- 
‘ren gebrooken worden, maar de huishouding der beziel- 
de fchepzelen zou de verbaazend{te omwentelingen , of, 
veel meer, verfchriklijke verwoestingen ondergaan. De 
Ysbergen van Saturnus zouden thans als damp en rook 
ver. 








UITGELEBZERE VERHANDELINGEN.  … 431 


verdwijnen. Welke wetten de meetkunftenaar ook. aan. 
de aantrekkende kragt der zon wilde voorfchrijven, 
hij zou ‘er geene meer voldoende , en volmaaktere kun- 
nen uitvinden, of hij moest andere fchepzclen onder- 
Stellen. Hadge na Newton geleefd,i en zijne diepzin- 
pige uitvindingen kunnen: volgen, ge had veclligt toe- 
geftaan, dat, bebalven de wiskunftige betrekkingen, 
ook zedelijke, naar oogmerk betuurde, beercskingen 
in de natuur plaats hadden, Ontdekt nu het menschlijk 
verfkand, behalven jen wiskunftigen fchaakel der wee- 
zens, ook een zedelijk verband ,. zoe moet ook zoodanig. 
een verband ig ’t Godlijk: verftand zijn, dewijl anders. 
God geen volleedig, degkbeeld van het Geheelal zoude 
hebben, wanneer God alleen de wiskunftige berrckkin- 
en, Vie noodzaaklijk uit de natuur der grootheden ea 
guuren voortvloeien, met zijn verftand bezreepen 
had, Gij erkent zelf, dat het nuttige uit de onderlinge 
betrekkingen der weezens voorcvloeit, Bevat nu God 
in zijn verftand, behalve de natuur en de eigenfchappen 
jer weezens ,ook hunne onderlinge nuttigheid , zo moec 
od de waereld naar oogmerken ge{chapen hebben, en 
tot zekere oogmerken onderhouden : bijgevolg blijft God 
de onmiddelijke oorzaak van de naaste en afgeleegenfte 
middelen, dewijl alles in het Goddelijke verftand aller. 
volmaaktst ovcreenftemt. Voorwaar, ge hebt zoo ver. 
heeven als waar gezegd, dat her heelal flegts één denk. 
beeld voor Gods geest is, ééne waarheid voor Gods al, 
weetend verítand, één beginzel, waaruit alles voort- 
vloeit zelk weczen ftaat dus in verband metallc, ín getal, 
oneindige weezens. Uit de befchouwing van een iegelijk 
dier weezens erkent God den zamenhang van alle de dee. 
len der waereld „alle haare betrekkingen, dus alle midde. 
Jen , die tot iets goeds ftrekken en het verband der middelen 
en oogmerken, Bijgevolg is in God ook de oorzaak van 
de fchikking der weezens gegrond. Maar deeze fchikking 
js niet in de noodzaakelijkheid der Goddelijke natuur ge- 
ond , dewijl tusfchen oogmerken. en middelen geen swise 
unftig maar cen zedelijk verband is ,'t welk , in zoo verre 
het in de Goddelijke natuur noodzaakelyk gegrond is, 
ook in zoo verre met de Goddelijke volmaaktheden moet 
overeenflemmen. Dus kan God de fchikking inrigten 
naar zekere oogmerkeh, dewijl het anders, wiskunttig 
befchauwd , onverfchillig zoude zijn , welke wetten God 
| aan 


432: J. HENNÉRT , UITGELEEZENE VERHANDELINGEN, 


aan de werkende kragt der zon voorgefchreeven had. 
Niets belet ook, waarom God flegts één oogmerk kon 
bedoelen, dewijl God, volgens uw zeggen, onafhanke- 
lijk in zijn beftaan is,en alles uit zijne eigene natuur doet. 
Hec oogmerk is ook niet eerder dan deszelfs oorzaak , 
hierover denkt ge al te menfchelijk, God is de oorzaak 
zijner oogmerken en der middelen of der fchepzelen, 
welker verband, overeenkomftig met de oogmerken, 
onderhouden en beftierd wordt... Schoon nu in de wae- 
reld-alles beftond, wat het la verftand bevat, 
zoo beftaat tog niet alles te gelijk. Gij volgt Cartefsus, 

en Leibnitz isu gevolgd. Schoon deeze drie fchrandere 

Geesten van eeuwigheid met het Goddelijk verftand als 

deelen verknogt zijn geweest , waren egter hunne ljghaa- 

men niet eeuwig; ze zijn immers verderflijk. Maar de 

denking hangt af van den ftaat der lighaamen ; bijgevolg 

js de fchikking der lighaamen niet noodzaakelijk, dus 

hangt ze af van den Geddelijken, en vrijen wil. Een 

wiskunftenaar eindelijk kan zijne gedagten op verfchei- 

dene*wijzen fchikken , en echter zijn doelwit bereiken , 

fchoon hij over noodzaakelijke waarheden redenkavelt : 

een wiskunftenaar kan het zamenftelzel der planeeten 

op Fi mectkunftige of algebraïfche wijze hefpiege- 

len.” (* 





Verhandelingen, ter beantwoordinge van een Woorftel, opge- 
geven door de Heeren Bezorgers van het Stolpiaansch Lee 
gaat. Te Leyden, by S. en J. Luchtmans, 1780. Be- 
halven het Voorwerk 299 bladz. in gr. quarto. 


Tet Voorftel, in deze Verhandelingen beantwoord, . 


laid: ‚, is het door het enkele Licht der Rede 
s, betooglyk, dat ‘er niet meer dan één God kan zyn? 
. : ‚… Welk 
„‚(*) Niemand is mij bekend, die het ftuk der eindoorzaaken 
fterker beftreden heeft, dan Spinoza. Dierhalve gal ik, in ds 
bijvoegzels tot de verhandeling van den Heere Formeij over dit 
ftùk, de gedegten, welke ik hier beknopt voorgedragen hebbé, 
breeder voorftellen: te meer, om dat tegenwoordig verfcheidene 
Schrijvers het onderzoek der eindoorzahken, als eene ongefchikte 
wijze van redeneeren, verwerpen,” 


VERHANDRLINGEN VAN HET STOLP. LEGAAT. 493 


‚> Welk is dat Betoog? En zyn 'er ooit Volken of 
, Wysgeeren geweest, welke tot de kennis van die: 
„> Waarheid gekomen zyn; zonder behulp of {poor ee- 
…, ner Godlyke Openbaaring?” Een vyftal van Verhan- 
delingen over dic onderwerp levert ons desaengaende 

ene reeks van aenmerkingen, welken ons dit Stuk, o 
ene leerzame wyze, van verfchillende zyden doen be- 
fchouwen: daer de Heeren Opftellers ’er min of meer 
verfchillend over denken. Men mag, onzes oordee)s „ 
op het doorbladeren dezer Schriften, uit al het voor- 
gedragen, zo van de ene als andere zyde, afnemen, 
dat ene in alle deelen bevestigde beantwoording der 
Vrage, niet wel te verdeedigen zou zyn. Dat het be- 
toogen der ftellinge , dat 'er niet meer dan één Ged kan 
zyn, door het enkele Licht der: Rede, zo al mogelyk , 
ten minfte ten hoogíte bezwaerlyk zy; en naeuwlyks 
te wachten, dan van een by uitftek fchranderen W ys- 
eer; dien ’c dan nog ten uiterfte moeilyk zoude val- 
hen ‚ Zyn betoog vry algemeen overtuigelyk te maken. 
En eindelyk dat het, alles wel ingezien zynde, ten 
hoogfte waerfchynlyk is, dat die Volken of Wysgeren , 
welken, een denkbeeld van Gods Eénheid gehad hebben , 
de aenleiding tot dit denkheeld verfchuldigd geweest 
zyn , aen ene van oudsher overgeleverde Godlyke Open- 
baring. leder dezer Verhandelingen, uit welker 
vergelyking en dh wy deze gedachten opge- 
Al hebben, is in hare foort lofwaerdig uitgevoerd z 
dan by uitftek vordert ene gezette herhaelde lezing, de 
alhier eerst geplaecfte Verhandeling, ene Lettervrucht 
van den Heer Daniel Wyttenbach , Hoogleeraer in de W ys- 
begeerte aen het Illustre Atheneum te Amfterdam. Uit- 
gebreide Geleerdheid en dooroefende Oordeelkunde gaen 
hier hand aen hand; en brengen ons verfcheiden byzon. 
derheden , die tot dit Stuk betreklyk zyn, onder ’t oog, 
waervan wy de voornaemften kortlyk zullen aenftippen. 
Na ene juiste bepaling. van het Voorftel vangt de Hoog: 
leeraer aen, mer ene gefchiedkundige befchouwing van 
de gevoelens, die van ouds her nopens dit ftuk plaets 
hadden , onder Volken ,en Wysgeren, die van het Lichte 
der Openbaringe verfteken waren. In dit geval komen 
de Grieken, die boven alle anderen beroemd geweest 
zyn, van wegen hunne Wysgerige vorderingen , in aen. 
merking. En desaengaende toont zyn Ed. dat de Sn 
Bi che 








434 VERHANDELINGEN 


fche Wysgeren , die het beftaen der Godheid erkenden , 
‘wan Orpheus , den oudften Schryver dien men aengehaeld 
vid, af, tot op Aristoteles en later, genoegzaem een- 
ftemmig van gevoelen geweest zyn, dat ‘er maer één 
God is, dien men te houden heeft voor de apperfte Oor- 
zaek en Beftierder van alle. Eén Opperwezen, de Vader, 
niet alleen der Menfíchen , maer ook der overige Goden; 
welken allen hunnen oorfprong verfchuldigd zyn aen die 
énige Opperfte Godheid. Met de verfpreiding der Griek- 
fche Wysgeerte in 't Roomsch Gemenebest hield deze 
leer{telling , gelyk de Hoogleeraer verder toont, ook on- 
der de Romeinen ftand. Hier benevens merkt zyn Ed. 
aen, dat de oude Wysgeren, uitgenomen Aristoteles „ 
bykans geen werk gemaekt hebben, van dit Stuk met 
bewyzen te onderfteunen; als oordeelende, dat het, op 
zichzelve blykbaer, geen bewys behoefde, Men fchynt , 
vervolgt hy , zich daerop niet toegeleid te hebben, voor 
de dagen van de verkondiging der Euangelieleeres en ’e 
geen de Wysgeren van dien tyd voorts over dit onder- 
werp te berde bragten, was niet bondiger dan ’t geen ou- 
der Wysgeren dacromtrent te boek gefteld hadden. 

De Hooglecraer , tot dit tydftip gekomen zynde, be- 
zeft, dat ‘er velen gevonden worden, die alles , wat de- 
ze latere Wysgeren deswegens fchreven, in dit geval 
ter zyde gelegd willen hebben; als bewerende, dat zy 
deze hunne kundigheden aen ’t Euangelie verfchuldigd 
waren. Het wederleggen van dit denkbeeld leid hem 
voorts tot ene dergelyke tegenfpraek tegen het gevoe. 
len van hun, die willen , dat de oude Heidenfche Wyse 

eren hunne Godsdienftige kundigheden grootlyks aen de 
fooden, en fchriften des Ouden Verbonds, hadden te 
danken. Gemerkt zyn Ed. dit (tuk opzetlyk behandelt „ 
kunnen we niet wel afzyn, van ’er nog wat byzonderer * 
van te gewagen. 

Vooraf merkt hy aen, dat het denkbeeld van Gods 
Eénheid niet zo duister en ingewikkeld is , dat het mensch- 
lyk verftand heet zelve niet zoude kunnen vormen, zone 
der behulp ener Godlyke Openbaringe: het komt hem 
voor dat dezelfde redenering, die ons overtuigt , dat ’er 
een God is, ons, ook by voortgang, overtuigt, dac 
‘er niet meer dan EEN God ís. Het nader bewys hier 
van aen ’t cinde der Verhandelinge. Wvyders tracht hy 
se doen zien, dat zy, dic béweren, dat de tieke, Son 

enk. 


VAN HET STOLPIAANSCH LEGAAT. 435. 


denkbeeld nopens Gods Eénhcid van de Jooden ontleend 
hebben, zich roekeloos vele en velerleie zwarigheden 
op den hals haten; zo ten aenzien van het denkbeeld 
zelve, dat 'er die Wysgeeren van hadden, als ten 
opzichte van de manier, op welke dat denkbeeld van de 
Jooden tot de Grieken overgekomen zoude zyn. Maer, 
* geen zynes oordeels hier bovenal veel afdoet, en dit 
gevoelen volftrekt ondermynt, is, dat men op goeden 
grond ftaende mag houden, „, dat de Jooden eerst na de 
», dagen van Alexander den Macedonier by de Grieken 
‚‚ bekend geworden zyn;en dat 'er, vóór dien tyd , zelfs 
‚‚ geen voesftap van den naem of lotgevallen der Joo» 
‚… der, inde Gefchiedkundige Gedenkftukken „voorkomt.”” 
Ter aenwyzinge hier van beroept hy zich op allede vroe- 
gere fchryvers, en wel byzonder met betrekking tot 
zulke omffandigheden, waer in ze niet wel van de Joo- 
den konden zwygen, indien ze enige gegronde kennis 
“ van dat Volk en hunne Maecfchappy bezeten hadden. 
Om dit in zyne foort ontkennend bewys te verfterken , 
gaec zyn Ed. vervolgens na, wat Pozephus te berde ge. 
bragt heeft, in zyne wederlegging van Apion, met op. 
zicht tot de bekendheid der Tooten by de Grieken. 
Het meerendeel der ftukken, waervan Jozephus zich bee 
dient, zyn, naer des Hoogleeraers oordeel , verre van 
gewigtig; en, zo men dezelven al voor bondige bewy- 
zen wilde laten doorgaen, zou men ‘er, zegt hy, niec 
meer uit kunnen afleiden , dan dit. „ 'Er is, misfchien, 
„‚ voor den tyd van Alexander, de een of ander Griek 
> geweest die enige flauwe kennis van de Joodfche Na. 
» tie had; maer de Grieken hebben dat Volk eerst reche 
„ leeren kennen, na de oorlogsontusten door de Ptole« 
„„ meën en Seleuciden in dat Gewest verwekt.” Zyn Ed, 
is van gedachten, dat men dit Stuk gemeenlyk niet naer 
behooreù gadegeflagen heeft; en ’c zal vermoedelyk nog 
wel een nader onderzoek waerdig zyn. 

Na dezen uitftap keert hy weder tot zyn hoofdonder. 
werp, en meld ons, hoe de latere Heideníche W ysge. 
ren, mitsgaders de Vaders der Christelyke Kerke, het 
Leerftuk van Gads Eénheid hebhen getragt te bewyzen, 
Hieraen hecht hy een kort verflag van andere Volken , 
als de Egyptenaers, de Athiopers , enz. ter aentoonin. 
ge dat ook bydezen het denkbeeld van maer énen G 
plaets had. En eindelyk befluie de Hoogleeraer dic een 
ij . 


N 


496 VERHANDELINGEN 


fte Deel zyner Verhandelinge , met ons te doen opmer= 
ken, dat zelfs zy, die twee beginzels, een goed en een 
kwaed, ftelden , niet beweerden dat er twee Goden wa- 
ren: het goede beginzel was hy dezulken de Godheid „ 
maer het kwade in genen deele. Hun gevoelen, zegc 
hy, was nagenoeg het zelfde als dat van Plato en ande- 
ren, het werkzame beginzel was de Godheid, en hect 
Yydende de Stof ; de bron alles goeds was in God, en de 
zaden van al het kwaed in de Stof. Voor ’t overige 
weet ik niet, dat ooit enig geöefend Wysgeer ftaende . 
gehouden heeft, dat ‘er twee goede beginzels waren, 
dat is, opperfte Goden, dic ene gelyke magt en gelyke 
volmaekctheden bezaten. 

Op het afhandelen van dit onderwerp fchikt zyn Ed. 
het tweede Deel zyner Verhandelinge ter overweginge 
van hect betoog, dat de hedendaegfche Wysgeren op on- 
derfcheiden manieren gevormd hebben, ten einde, door 
’% enkele Licht der Rede, te bewyzen, dat ‘er niet meer 
dan één God zyn kan. De hoofdbewyzen, welken de 
fchranderfte Overnatuurkundigen ten dezen opzichte 
aengevoerd hebben, worden in dit gedeelte naeukeurig 
ter toetze gebragt; zyn Ed, ontwikkelt ieder in 't werk 
geftelde manier van betoogen op zichzelve; en cracht te 
toonen, dat gene van’ dezelven den naem van voldoende 
kan wegdragen. Dit gedeelte vordert by uitftek ene 
aendachtige overweging , zo met betrekking tot de kracht „ 
welke ieder betoogtrant in veler oogen heeft , als ten aen- 
zien der tegenbedenkingen des Hoogleeraers; welke, na 
zyne voorftellingen daeromtrent, ten laecfte overgaet 
‘tot het befluic zyner Verhandelinge, om zyne eigene* 

edachten nopens het betoogen van dit Leerftuk voor te 
agen. 

Aenvanglyk geeft hy te kennen ,dat hy in al het voor- 
gaende niet bedoelde te beweren , dat ‘er gene reden zyn; 
om te ftellen, dat 'er niet meer dan één God is; maer 
om te toonen, dat ‘er in de Overnatuurkundige bewy- 
zen , welken men ‚tot nog, uitgedacht heeft, niee alleen 
geen Wiskundige Noodzaeklykheid te vinden is, maer 
veeleer zeer groote gebreken te befpeuren zyn.“ fa zyn 


„Ed. gaet verder ‚en poogt te bewyzen, dat het niet on= 


der ’t bereik der Overnatuurkunde valt, volgens ene 
Wiskundige Noodzaeklykheid , te betoogen, dat’ er niet 
meer dan één Ged zyn kan, Vraegt men hier op: zyn 

‘er 





ND 
Gr 


VAN HET STOLP. LEGAAT, 4351 


Ser dan even wigtige redenen , om te ftellen , dat 'er meer 
Goden zyn, als om te beweren, dat ’'er maar één God 
js; zo is zyn antwoord: ver van daar! „de gezonde Rede 
„, leid ons cot het denkbeeld , dar 'er maer één God is; 
‚‚ en ze leid ons zo {terk tot het zelve, dat het'onbe- 
‚> zonnenheid zy, te beweren dat ’er meer zouden we. 
> zen” Ter nadere ontvouwinge hiervan legt de Hoog- 
leeraer het 'er op toe, om na te gaen , hoe ’t bykome, 
dat men meerendeels in dit Stuk éénftemmig zy; waer 
uit diet denkbeeld van Gods Eénheid gevormd zy, eú 
van waer het kome, dat dit denkbeeld zo veel invloeds 
op het Menschdom hebbe. Zulks doet hem trapswyze 
de reden ontvouwen, welken het Menschlyk Verftand 
oplciden , om dit denkbeeld te omhelzen ; en niet alleen 
te bezeffen, dat het redelyker is te ftellen , dat ’er maer 
één God is, dan dat 'er velen zouden zyn; maer ook 
voort te gaen, om daediyk ftaende te houden, dat ‘er 
niet meer dan één God is. Deze reden, zegt hy, fchoon 
ze ieder op zichzelve niet boven het waerfchynlyke lie 
pen , verkregen , daer ze zich allenskens aen het Mensch. 
yk Verftand voordeeden, te zamenloopende, ene zo 

oote fterkte, dat men overeenkwame in het denkbeeld, 
de ‘er maer één God is, Een ieder gevoelde min of 
meer de kracht dezer reden, fchoon ze dezelve meer 
in ’t algemeen verwardlyk , dan ieder op zich zelve , one 
derfcheidenlyk begrepen, ee 

Van de vier overige Heeren Schryvers, wier Verhan- 
delingen by dit Gefchrift van den Hoogleeraer ‘gevoegd 
zvn, is de onbekende Opfteller ener Latynfche Verhan- 
delinge nagenoeg van dezelfde gedagte, ten opzichte van 
de Övernatuurkundige bewyzen ; terwyl hy voorts 
zichzelve vergenoegt met het bewys voor Gods Eén. 
heid, van agteren ontleend uit de befchouwing ‘van de 
Cénftemmige Orde der Natuure, De drie andere Hee. 
ren oordeelen eenparig gunftiger over het gewigt van 
het een of ander Overnatuurkundig betoog; en maken 
uit dezen hoofde gebruik van die bewyzen, welken hun 
in dit geval de krachtigften fchynen. Wat verder bee 
treft de kennis’ van dit Leerftuk onder de Heidenfche 
Volken en Wysgeren, in gene der Verhandelingen word 
hun die kennis volftrekt betwist; men erkent dat dezel. 
ve in ene mindere of meerdere mate plaets gehad heeft’; 
alleenlyk brengt de een dezelve tot een hooger trap dan 
de ander, en komt dus nader aen, of wykt wat verder 

IL. DEEL, ALG. LETT. NO, 10, Gg af, 


438 "CÉRHANDELINGEN 


af , van het uitgeftrekte gevoelen des Hoogleetaerd 
daeromtrent. En eindelyk,rakende de vrage, hoe zy, 
die deze kennis min of meer bezaten, aen dezelve geko- 
men zyn „ desaengaende laet de orgenoemde Schryver 
zich in ’t geheel niet uit. De Heer Manger, Hoogleers 
acr der Godgeleerdheid in de Hooge Schoole te Frane- 
ker, fchoon hy ’t niee noodig achte zulks tc bepalen „ - 
geeft echter tè kènnen, dat hy hun niet kan toevallen „ 
die de bronwel dezer kundigheden by de Jooden zoeken , 
en helt eerder over om te denken, dat zv dit denkbeeld 
van Gods Eénheid, uit hunne eige hoe zeer gebreklyke 
kundigheden , door eigen redenering opgemaekt hebben. 
Op ene foortgelyke wyze laet de Heer de Kruyff dit 
ftuk, fchoon hy niet vreemd zy van te denken, dat de 
Joodíche Openbaring het hare hier toegebragt hebbe, 
onbeoordeeld , te meer daer deszelfs beflisfing van geen 
invloed kan zyn. op het fluk zelve; dat hy ten laecfte 
nog kortlyk , het gezegde zamentrekkende, aldus beant 
woord. „ 'Er zyn Volkeren en Wysgeeren geweest „ 
ss welke; fchoon door geene openbaaring verlicht, en 
»s aan den dienst van veele Goden verflaafd , flegts één 
„» uit zich zelv beftaand Wezen erkend , en hierdoor 
> belydenis gedaan hebben van die Waarheid, dat 'er 
s» niet meer dan één God is, alhoewel het niet te beflis. 
» fen zy, of zy, omtrent de volftrekte onmogelykheid van 
>> het tegengeftelde, volledig- overtuigd waren’ — Men 
Vindt des dit onderwerp, de bronnen waer uit dit ge- 
voelen der Heidenfche Volken en Wysgeren nopens 
Gods Kénheid, hoe gebreklyk, of hoe gegrond, het dan 
ook geweest zy, ontftaen zou mogen wezen, in deze 
drie Verhandelingen niet bepaeldlyk nagefpoord. Opzet. 
Iyker neemt de Heer Verftap Junior dic Stuk in overwe- 

ing ; bewerende dat het onwaerfchynlyk is, dat de Hei- 
denfche Wysgeren , door *t enkele Licht der Rede; tot 
de kennis van Gods Eénheid gekomen zouden zyn; dat 
het integendeel waerfchynlyk is, dat zy deze kennis ver- 
fchuldigd waren aed Overleveringen van vroeger Open- 
baringen, en wel byzonder aen het Licht dat de Jood- 
fche Openbaring bun desaengaende toegebragt had. —= 
Zie hier nog ten befluite, hoe deze lactstrcnoemde Schry- 
ver , bet hoofdzaeklyke zyner Verhandelinge byeen bren- 
gende, het geheele Voorftel beknoptlyk beantwoord. 

5, Wy zyn, zegt hv, in ftaat, om door bewyzen „ 
», Overeenkoïm{tig met de natuur der zaake, uit hee 
5 «‚ Lichg 


VAN HET STOLPIAANSCH LEGAAT. 439 


‚> Licht der Reden te betoogen, dat ’er niet meer dan 
, één Godlyk Wezen beftaan kan. Geene gehee- 
s, le Volken zyn immer door de Reden tot de: ontdek- 
s‚ king en het geloof van gemelde Leerftelling gekomen; 
», want de Isratliten wisten zulks door Openbaaring, — 
+, Waarfchynlyk waren ’er onder de Heidenen zelfs geene 
> byzondere perfoonen , welken door zich zelven deeze 
> waarheid kenden: die weinige Wysgeeren, welken w 
» Onder de Grieken of Romeinen zouden mogen zantref. 
>) fen, die zich boven de algemeene dwaaling verhieven, 
> zyn waarfchynlyk tot deze ontdekking oonibrentik ge- 
s, leid, of door eene aloude Leer, op vroege Openbaa- 
s tingen gegrond, of door een verfpreid licht van den 
ss Ísraëlicifchen Godsdienst.” 








Vermaakelykheden uit de Kerkgefchiedenis. Door r. NIEUWLAND, 
Leeraar der Hervormde Gemeente in 's Graavenhaage enz. In 
's Graavenhaage by J. Thierry, 1779. Bekalven het Voorwerk 
683 blads. in gr. o8avo, 


By de voorheen uitgegeeven Oudheid. en Lesterkundige Verlus- 
tigingen ‚benevens Uitlegkundige Vermaakelykheden, voegt de 
Eerwaarde Nieuwland , met de afgifte van dit ftuk, nog eene ver- 
zameling van Vermaakelykheden uit de Kerkgefchiedenis. Ze gaan 
inzonderheid over de vroegere en laatere Kerkgebeurtenisfen van 
het N. T. egter zo niet, of 'er zyn ook hier en daar eenige ftuk- 
ken ingevlogten; die tot de Kerkvoorvallen van het O. T. be- 
booren. Men ontmoet in dezelven een aantal van byzonderhe- 
den, op welken de zaandagt van zyn Eerwaarden, in zyne ui'gee 
breide Lecture, by uitftek bepaald is; die, fchoon ze, gelyk het 
in zodanig €en geval gaat, niet allen gewigtig zyn, egter veel al 
min of meer, ten minfte in een uur wan uitfpanning , dat men voor 
losfe Studie fchikt, met genoegen naagegaan kunnen worden: ter- 
wyl ‘er ook hier en daar ftukken onder voorkomen, die eene gee 
zetter oplettendheid vorderen. Zyn Eerwaarde behandelt de hier- 
‚in byeen verzamelde onderwerpen op een foortgelyke wyze, als 
die, welken hy in zyne voorige opgemelde fchriften ontvouwd 
heeft: hy heldert eene duistere fpreekwyze op; geeft een berigt 
van vroegere Kerkgebruiken; verleent een uittrekzel van fchrif- 
ten, die min bekend, of niet in ieders hand’ zyn; en verklaart 
deeze en geene gevoelens in de Kerk ontftaan, met een nevens 
gaand verflag van, en bykomende aanmerkingen, over ’t geen by 
die gelegenheid is voorgevallen. Daaronder zyn ‘er ook, die be- 
ds betrekking hebben tot de Kerkgefchicdenis van Neder- 
and; waaruit wy , tot een voorbeeld, zullen overneemen het A:ty- 
kel, dat zyn Eerwaarde gefchikt heeft, om een kprê denkb.eld te 
Gg 2 gt 


440 P. NIEUWLAND 


geeven van de gejchillen in de laatere Kerkgefchtedenis over de ker- 
kelyke goederen, 'c welk aldus luide: 

„ Veelen van de genen, die zich met de kerkelijke gefchiedenis- 
fen niet dan zeer oppervlakkig gemeen maaken, hebben zeer ver- 


warde denkbeelden omtrent dit ftuk, het geen echter nog al eene: 


a.nmerkelijke plaats beflaat in de Kerkgebeurtenisfen. De geze 
gende kerkhervorming had groote veranderingen inde zogenoemde 
kerk:lijke fundatiër veroorzaakt: des nier tegenftaande had men 
in Utrecht de vijf Kapistelen in ftand gehouden, welke ‘er van ou- 
de tyden aanweezig waren. Deze behielden dus ook hunne Prooss 
den, Dekens, Thefzuriers en Canunniken; wet de inkoomften daar- 
aan verbonden; doch deeze waardigheden hadden hunne kerkelyke 
vorm geheel verlooren: de Hecren hezit‘ers daarvan waren wee- 
reldlijke perfoonen geworden; en hierin lag eigenlijk de bron van 
het gefchil, Sommige der Godgeleerden van dien tijd begreepen , 
(wé of kwaalijk is mijn taak niet, want ik verhal flechts,) dat 
men vandeeze Kapittelgoederen , na de kerkhervorming, een geheel 
ander gebruik mogt gemaakt, de Kapittels zelven vernietigd, eu 
de inkvomtten hbefteed hebben, tot ondernoud van de geestelijk- 
heid, of tot andere godvruchtige gebruiken. Dan Hemelsbreed 
verfchillend was het oordeel en gevoelen ván de Politieken op dit 
ftuk, en dit valt niet zee: te bevreemden. De bezitters van deee 
ze zogennemde benefices vielen met alle reden, die uit het zelís- 
belang gebooren wordt, niet zeer chootig, om zich van de zelve 
te outkleeden; weshalveu het vereenigen van deeze gefchilten 
niet gemaklijk viel. Dit gefchil wat leevendig wordende, vorder- 
. de de Overheid van de Leeraars, om hun oordeel hier over in 
gefch.ift uit te brengen; dit gefchiedde in het jaar 1559. Ne- 
THENUs, toen Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, verzamelde uit 
de fchriften, hier over gewisfeld, de poincten, waar ointrenc de 
geestelijkheid van dien tijd het vrij eens was, en gaf in t jaar 
1660 een geïch:ift uit, behelzende, de eenflemmigh:id, of overeen» 
flemming van de Predikanten se Utrecht, nopens het gebruik van dea 
kerkelijke ge deren. Op dit ftuk gafde ijverige MARESIUS korte aan- 
“_merkingen. en NeTHenus bleef niet in gebreke om daarop te voe- 
gen een gefchrift, betyteld, Noodzaakelijke verdeediging van de 
uniformiteit of eenflemmigheid der Predikanten van Utrecht 1661. 
Het fchijnt wel dát Nernenus zich een weinig ake leevendig in 


dic ftuk heeft uicgedrukt. Dit had ten gevolge, dat de STAATEN _ 


van Groningen aan die van Utrecht ‚en ook aan de Stad, hierover 
fchreeven, zich beklaagende over de injuriën en lasteringen tegn 
de STAATEN, En tegen MAREsIUs , hunmen eerften Hoogleeraar in 
de Godgeleerdheid, in dit gefch:ift van NETJIENUS vervat. De 
Staaten van Utrecht vonden de klagten van Groningen zoo wel ge- 
grond, dat NETHENUS zijnen verregaanden oploopenden ijver met 
het afltaan van zijn Profesforaat moest boeten, volgens eene te- 
folutie van den 14 April 1662; welke ons veele bijzonderheden 


leer: men raadpleege met BUKMAN Zraject. Erud. p. dd 


ZZ 
VERMAARKELYKHEDEN UIT DR KERKGESCHIEDENIS. A44I 


De toenmaalige Vroedíchap van Utrecht meldt, hoe dezelve eenen 
brief ontvangen heeft van de sTAATEN van Groningen en Omme- 
Janden, gedateerd den 1 November 1661. in den welken ze ver- 
toonen, „ hoe zij met veele verontweardiging vernoomen heb- 
… ben, dat M. NETHENUS Dr. en Prof. in de Theologie op de 
„ hooge School te Utrecht ondernaomen heeft in een boek geti- 
„ teld , Noodzaakelijke verdeediging van de eendragtizheid der 
„ Predikanten van Utrecht , hen voor het oog van de gehele wee: 
„ reld te lasteren, met aan hun of hunne Predecesfears te impu- 
„teeren, om toe te ftemmen in het rooven der kerkelijke goede- 
„ren, en in hen, die ‘er zich meester van gemaakt hebben , bij 
‚„ het bezit daar van te handhaaven; dat. daarenboven, s. MA- 
REstus Prof. in de Theotogie op hunne hooge School daarin 
„ word afgefchilderd, als een valsch Profeet, een vrijgeest in 
‚ leer en zeden, en een verleider; uit kracht van al het welke 
“s, de sTAATEN van Groningen recht vraagden, en dat NETRENUS 
» Op eene voorbeeldige wijze geftraft mogte worden.” Hierop 
‘liet de Overheid dit boek ondétzoeken, en men vond ‘er onder 
andere berispenswaardige dingen in’, dat NeTHeNUS, OD het ge- 
Zag van eenen brief van ACRONIUS, aan c. vorsTIus, verhaal« 
‚ de, hoe de Stadhouder zich zoude bediend hebben van eenen 
„ rechtsgeleerden te Groningen, om ín die Provincie onderzack 
„ te doen op de kerkelijke goederen, doch dat hij zich daar kwaa 
» lijk bij bevonden had; waarbij ReTnenNus voegde, dat de Stage 
„ ten in hunne vergaderingen in die rooverijentoegeftemd hadden, 
‚‚ zich onderlipg verftaende, om 'er voordeel mede toen; dat hij 
‚ MARESsIUS behandelde, als een valsch Profeet, een vyand van de 
„ Reformatie, een in(trument van den Duivel, een fleaf van de 
„ gierigheid en van den Duivel, die hem in zijn geweld had, en 
„ hem alles deed verrichten, wat hem behaagde, door de aanlok- 
‚fels van den rijkdom, eev verleider van de ‘zielen, een beder- 
»„ ver van de waarheid en godzaligheid, een dienaar van den Sa- 
„tan, om het Koningrijk van camisTus aan te tasten, en dag 
» van den’ Vorst der duisternis te verfterken, een Advocaat van 
„leugen en ondeugd , een rechte BILEAM, OEn SIMEI en eem 
»„ Dogg, die wel uitwendige belijdenis van het Christendom deed , 
‚‚ maar ín den grond een vyand daarvan was, en ‘er den fpot me« 
„ de dreef, het zelve aantastede en verried, een mensch, voor 
„den welken alle zich wachten moesten, welken hunne eigena 
» zaligheid ter harte ging, dat Marzesrus Schriften valsch waren, 
»„ ergerlyk en verdervelijk, niet herkoomftig van Go's Geest, 
„ maar hunnen oorfprong fchuldig waren aan de flechte en ver 
„ derflijke Theologie van een Franschman, welken se-1zenug 
w geholpen had. Ab verder; dat NeTHeNus te kort ge!:oomen 
» was to zijn refpect, 't welk hij aan de sTAATEN van Utrecht, 
en aan. de Regeering van de Stad fchuldig was, fpreekende van 
„ het geen die Magten gedaan hadden ín 't Jaar 5660, tot behou- 
» denis van den vrede en rust io de mautfchauppij en in de kerk; 
… Gg 3 beb- 


* 


S 


442 P. NIEUWLAND 


‚, hebbende als teen twee Predikanten, met naamen Asmanamt 
»» VAN DER VELDE EN JAN TERMING, gebannen: bij welke, gele. 


„… genheid nerTgaNus zich ontbeezemt, dat dit een droevige Caan’ 


»» menloop van zaaken was, cen wond aen de kerk toegebragt, 
» EEn noodiaxtige omftandigheid van zaaken, een tempeest, wel- 
»‚ ke deze twee Predikanten buiten de Stad geworpen had, t 
‚» welk hij vergelijkt bij den bok Azazel, gezonden naar de woes- 
», tijn, maar dat aulks met veel eer gefchied, en waardig was em. 
» VErgeleeken te worden met bet geen aan onzen Zaligmaaker 
», Overgekoomen was. Hem daarin gelijkvormig word ‚ dat 
», men Hem buiten de ftad gebragt heeft, toen Hij lijden zou- 
» de, zoo, dat hun bannisfement veel roemrijker zoude zijo, 
„ dan het blijven. der overigen! zeggende wijders nog veel, om 
‚… die twes Leeraars te verheffen, en om de Overheid van wreed- 
„ beid en dwinglandij te verdenken.” Alle deeze griewen werden 
door Commisfarisfen aan NETneNUus voorgehouden; zijne ver.jee- 
diging daarop geheord; doch onvoldoende gehouden zijnde, werd 
hij van zijn ampt verlaaten. Het geen wij zo even ter neder ftel- 
den van zekeren Rechtsgeleerden te Groningen MRLLAUS BRUNSE- 
MA, cn het geen omtrent ACRONIUS Predikant te Groningen ge. 
meld is, heeft waarheid. Zie Prest. et Erudit. Vir. Ep. Kecles. 
75. P. 148. en wijders vorrius T. r. Disp. Sel. Theol. p. 24r. Ik 
wil, [om 'er nog iets, dat uiteen onpartijdig oordeel vaortkomt , 
bij te voegen ,] gaarne bekennen, dat ik al niet veel grooter (cheld- 
vermogen ontdekt heb, dan het geen in dezen Theolegifchen 
ijvergeest huisvestede. Had de bedachtzaamheid op dien tijd de 
wacht gehad, men zoude met niet veel Filozofie hebben kunnen 
bezeffen, dat de Hooge Overheid, verwinnaar en meester van 
het land zijnde, ook: meester en eigenaar was van de land. en 
kerkgoederen, en dus dat aan haar in zooverre toekwam een- 
onbefprooken recht, om van die goederen zulke fchikkingen te 
maaken, als met derzelver wijsheid overeenkomt. Intusíchen 
had het in dit gefchil veel waarheid, dat, [daar de Roomfíche 
kerkelijke goederen door de Overheid gefecularifeerd waren, 
en geestelijke tétel, ook geen eigendommelijk aankleeven uit 
\oofde van dezen vernietigden titel, [ipfo jure.) uit den aart der 
zaake konde plaats hebben. 'Er is toch geen titel fine re tituli! 
De hore canenice (Fc. houden op bij de Proteffanten ; alles is bij 
gevolg buiten de Spheer van het kerklijke geraakt. Wat zoude be 
wel onderlcheiden hier met het wel leeren gepaard gegaan zyn! 
Alleen wil ik echter nog een goed woord ípreeken voor de Clere- 
fij, [fchoon ik hunnen uitftappenden ijver in dit geval ten fterk- 
ften afkeur;} men moest hen, van wegen die begeerte naar de 
zogenoemde geestelijke goederen, niet betichten van inkaaligheid 
en heblust. Hunne penfioenen [de Nederlandfche} zijn maatig, 
reiken niet toe, om op verre peten na zoo te leeven, als met 
hunne betrekkingen overeenkoomt: zij geeven kinders en burgers 
aan de maatfchappij, dreagen de lasten van den Staat benevens alle 
ar 


. fe 


« 


- VRRMAAKELVEHEDEN UIT DE KERKGESCHIEDENN. : 443 


ataderen: zulke lieden hebben alie redenen om te wenfchen dat 
hun lot beteret! Doch in het Nederduitsch heeft wenfchen ey 

denzelfden zin niet? Bij de Roomfche Geestelijkbeid draagt 
het zich anders toe; de klagten over derzelver onverzadelijke 
geldzucht waren, voorhegen althans , maar al te gegrond: zij beze- 
ten te veel, vaoral voer lieden, die ongehuwd leefden, die noch 
lasten van. den Staat droegen, noch burgers aan de Maatíc j 
leverden. Het koomt bij hen alles aan de doode hand, en blijft 
‘er voor altijd. Zie montssqizu.L. XXV. C. V. Espr. des 


Leix.” . 
Tot een. ftaaltje van eene andere foort, dat men in deeze Ver- 


zameling, uiet verwagt zou hebben, doch dat men, zo ten aanzien 
van ’t onderwerp, als ten opzigie van de behandeling, voor een 
ftukje van uitfpanning mag houden, dienen de volgende aanmer- 
kingen van zyn Berwaarden over ‚den Griekfchen zogendâmden 
Z@chtrol. 

… Wat is, dus vangt hy aan, Wat is alles belast! roept de Nee 
derlander; zijne vrijheid en voorrechten daartegen in de fchaab 
niet opweegende! ’t Is wel! maar in allen gevallen de hoofdftoffen 
(elementa) gaan vrij, immers twee van dezelve, licht en bucht 5 
waar dit was in bet Griekfíche gebied alzoo niet. Men vindt bij 
GEDRENUS een foort van fchatting op de buitenlucht gelegd, en 
äspenie buchttol, luchtgeld geheeten. Cujacius zetteue het over 
pro Spiritw aërio. Zie b. ro e. 7. Obferv. Procorius in Hiss. Arcana 


ket de inftelling daarvan tae aan jusTiNianus, het wordt be- 


fchreeven bij een Griekfchen Anonymus MSS. te vinden bij pu 
caNog Glos. Gr. t. 1. p. 29. MICHAEL PAPHLAGO heeft deezen 
tol vernieuwd, gaande over de vrije en open lucht, welke men op 
het platte land genoot. Ook wordt in de Griekíche gebeurtnis 
ALEXIUS COMNENUS |. 2 Fur. Grec. p. 224. onder de heffers van 
deezen tol gefteld: doch in alie die plaatfen draagt dit (oort van 
fchatting weinig lof wech! Dan het ftaat, gelijk met een zeker 
feort van last bij ons, welke echter geene de minfte onbillijkheid 
in zieh bevat, ik meen de plasfiergelden. Haor wat ZLIUS sPARr 
TANUs in Pesc. Niger. verhaalt. c. 7. Idem Paleftinis rogantibus, us 
eorum cenfitio levaretur, îdcirco quod esfet gravata, respondit, vos 
terras vestras levars cenfitiene vultis, epo v-ro etiam aërem vestrum 
cenfers vellem. Hij antwoordde aan die van Palestine, die vraag- 
den , ontheven te worden of verligt van hunne fchatting , waarme 
HUN LAND bezwaard was; gy begeerd dit, maar ik wilde zelfs 
UWE LUCHT fchatting doen geeven. TERTULLIANUS, gewaar 
gende van de gierigheid der Tollenaaren , zeg: v.ndunt ipfius celi 
et terra et maris tranfitus; zij verkoopen den vrijen doorgang van 
hemel en aarde, en van zee, zie sALMAsIUs ad. l. c. Dit foort van 
Griekfche fchatting heeft zweemfel met het geen LAURENTIUS 
LUCENsIS |. 2. Polym. Vet. Disf. ro. p. 106 boekt, en pio cassrus 
Ll. 46. fcbrijft, dat de Raadshetren voor elke tegel van hun dak zes 
(lsivers betaalen moesten. Zozimus bl. 11 gewaagt van een zpveapy voren 
G8 4 ’t welk 


444 P. NIEUWLAND, VERMAAKELYKIRDEN UIT DE KERIÖ. 


% welk de menfchen voor hunnê excrementen en die der beesten gee 
ven moesten, énen zilveren penning voor zich zelven, en éénen 
voor dé osfen, muilezels, paarden en honden. Ö, Dat ‘er een tol 
was gelegd op de kwaadípreekendheid. en van laster overtuigde 
tong; ik meen een nicuw foort van mondgeld: de ontvangers zou- 
den neering hebben! doch wij moralizeeren niet, anders ítapte ik 
zo dra van dit artikel niët af! 





Grondbeginfels der Bouwkunftige Rekenkunde, op de gemakli'kf?: 
wize voorgefteld, door PIETER VAN CAMPEN. Geadm. Land- 
oneeter en Leermeester in de Wiskunde te Leyden. M.t koperen 

Plaaten. Te Leyden,by S. en J. Luchtmans, en D. du Mortier, 
1780. Behalven het Voorwerk 317 blads. in gr. o@avo. 


al men als Bouwkundige wel flaagen, zo dient men zekerlgk 

vooraf eenig werk gemaakt te hebben van 't beoefenen der Wis- 
kunde, en bovenal van dat geene indezelve, 't welk uitdrukkelyk 
tot de Rekenkunde berreklyk'is. Buiten eene gegronde kundig- 
heid hier van maakt men niet dan wankelbaare Projecten, en flac 
men clus, onbereid, de handen aen 't werk, men bouwt als in 't 
wilde, en begaat misflag op misflag , gelyk de Ondervinding maar 
al te dikwils getoond heeft. Het kan uit dien hoofde niet anders 
den nuttig geoordeeld worden, denzulken die zig op de Bouwkyo- 
de toeleggen, en geen gelegenheid of geestgefteldheid voor eene 
gezette beoefening der Wiskunde bezitten, een Rekenkendig Werk 
aan te bieden, dat hun ten minfte de onontbeerlyke kunsigheden 
hier omtrent ontvouwt... Van dien aart is dit gefchrift van den 
Wiskundigen van Campen; als behelzende een volledig verflag vert 
de grondbeginfelen der Bouwkunftige Rekenkunde; van de een- 
voudigfte bereekeningen af, tot op de meer faamgeftelde reken- 
kundige voo:werpen. In de verklasring der Wis- en Bouwkundi- 
ge bepaalingen, en 't geen daar toe behoort, is eene daidelyke ont- 
vouwing in agt genomen. De Rekenkundige voorftellen, met be- 
trekkinge tot de on'erfcheidene foorten van rekenen, die elkander 
in eene regelmaatige orde volgen, zyn alleszins betrekkelyk tot 
het Bouwkundige; ze gaan gemeenlyk trapswyze tot meerder z4- 
pnenftelling voort, en de nevensgaande ophelderingen geeven 
Leerling een voldoenend licht, om te zien, niet alieen hoe, maar 
ook waarom, hy op zodanige eene wyze moet werken. Voorts dient 
een aantal van vyftien zindelyk uitgevoerde Plaaten ter ophelderin- 
ge van déeze en geene byzonderheden, welken Figuuren vorde- 
ren. Het werk is dus, ter bereikinge van het hoofdbe- 
doelde, zeer wel ingerigt ; en de liefhebbers der Rekenkurde „die 
geen oogmerk hebben om zich juist in 't Bouwkundige te oefenen, 
zullen 'er nog al verfcheiden voorftelten in ontmoeten, die ze mt 
.… vermaak zullen kunnen nagaan; en waarvan ze zig, zo voor zig 
zelven, als voor anderen, ter oefeninge mogen bedienen, 





CAMPOMANES EN V, D. HEUVEL'S VERHANDELINGEN. A44$ 





Dn. PEDRO RODRIGUEZ CAMPOMANES en Mr. tt. It. V. D. HRUr 
VEL, verhandelingen over het onderfleunen der gemeene In- 
dustrie. Te Utrecht „ by B. Wild. 1780. Behalven het Voor- 
werk 296 bladz. in gr. olavo. en 

Onder de benaaming van. Industrie in den algemeenen zin betrek- 

kelyk tot alle Fabriken of Handwerken, heeft men hier inzon- 
derheid het oog. op de veelal bepaaldlyk zogenoemde Manufactuu- 
ren, of die handwerkzaamheden, welken hehovren tot het berei- 
cen, fpinnen, weeven, breien, verwen enz. van wol, hennip, 
vlas, catoen, zyde en (oortgelyke ftoffen. Dit foort van bezig- 
heid onder de Spaanfche Natie te bevorderen, de daartoe reedsgo 
maakte fchikkingen door raadgeevingen te regelen, en ’s Lands 


vermoogende Lieden te noopen, om deeze poogingen. als ten 


uiterfte heilzaam, kragtig te onderfteunen, is het hoofdbedvelde 
van Don Campomanes in ene V-rhandeling door hem over dat on- 
derwerp gelchreeven. Zyne Verhandeling des aangaande, behele 
z:nde eene zeer wel uitgevoerde aanpryzing der Industrie, met 
melding van ‘t geen daar omtrent reeds ín Sp:nje gedaan is, en nu 
voorts met nut gedaan zou konnen worden, om dezelve, ter be- 
vorderinge van 's Lands welzyn, voort te zetten en uit te brei- 
den, is, naar derzelver verdienfte, in Spanje met veel toejuiching 
ontvangen. Be Raad van Castilien, de nuttigheid van dit Ge- 
fchrift bezeffende, is daardoor zelfs bewoogen gevorden , om aan 
zyne Katholyke Majefteit voor te (laan, dat het nuttig zyn zoude 
deeze Verhandeling op 's Lands koste. te doen drukken, en door 
het gantíche Ryk uit te deelen; waar op dezelve, de Vorst dien 
voorflag goedkgureude, op Koninglyk bevel te Madrid in druk 
uitgegeven is. Eerlange begreep men ook in Duitschland, dat die 
Verhandeling, voor zo verre zy grootlyks op natuurlyke en alge 
meene ftaatkundige beginzels uitgevoerd is, fchoon de toepas{ing 
en de eene of andere aanmerking bepaaldlyk Spanje moge betret- 
fen, den Landzaaten van dienst konde zyn; 't welk eene Hoog- 
duitfche vertaaling, met eenige nadere ophelderingen, te wege 
bragt. Op een dergelyke wyze oordeelde er vervolgens de Heer 
van den Heuvel over, met opzigt tot ons Vaderland; het welk hem 
de Nederduit(che vertaaling van dit Gefchrift deed aanraaden , en 
tevens aanzette, om dezelve het licht te doen zign, met eene ne- 
vensgaande Verhandeling van zya Ed., die ook in deezen opmer- 
king vordert „ over de noodzaaklykheid van het onderfteunen der 
gemeene ladustrie, en de middelen daartoe dienende, met betrek- 
kioge tot ons Vaderland. Het eerfte gedeelte deezer Ver- 
handelinge, by die van den geagten Spaan(chen (chryver gevoegd, 
ftrekt, om te toonen, dat de meeste middelen van redr.s , door 
Don Campomanes voorgefteld „op den tegenwoordigen ftaat van ons 
Vaderland toegepast kunnen worden; en tevens te doen zien, br 





846 CAMPOMANES EN V. D. MRUVEL'S VERKANDÊLIMGEN, 


de redenen woor de bevordering der gemeene Industrie in ons Ve- 
derland, als een Land van Negotie , meer ja zyn, dan in 
Spanje zelve. Voorts legt de van den Heuvel 't ‘er op toe, 
am zyne nadere gedagten over de middelen van redres bier te 
Lande te ontvouwen en aan te dringen. In zyne voor eenigen 
tyd, door de Hollandíche Maatíchappy der Weetenfchappen, 
goedgekeurde Verhandeling, waren, volgens het oordeel dier 
Maat(chappye, de middelen van redres , door bem voosgeflaagen „ 
niet voldoende, en fommigen daarvan niet genoeg uitgewerkt. 
it heeft zyn Ed. bewoogen, zie in deezen te verledigen , tot 
eene verdere uitbreiding dier middelen; en te gelyk, tot een on- 
derzoek, n de best gefchikte wyze, waarop dezelven in 'e 
werk gefteld kunnen worden: 't welk zyne voorheen ingeleverde 
Verhandeling ten deezen aanzien vollediger maakt. 





De Stads en Lands Huishouder. Onder de Zinfpreuk, Incolis Hec 
…___Rusticisque. Ze Nymegen, by Á. v. Goor, 178» Jn grost 
e3ave. 


Ee Weeklyksch Blad, gefchikt ter mededeelinge van leerzaame 
Aanmerkingen, ten nutte der Kunften en Handwerken, als 
mede van den Akkerbouw, de Plantzoenen, de Veeteelt, bene- 
vens derzelver Kwaalen en Geneesmiddelen, en 't geen verder tot 
__den'bloei der Maatíchappye kan dienen. Het oogmerk is, ten 
dien einde gebruik te maaken van goede aitheemfche Oeconorni- 
fche Werken, ‘t zy door dezelven flegts te vertaalen, of te ver- 
beteren; en te gelyk ftukken van eigen ondervinding opeulyk aan 

den dag te leggen; ter welker verdere volvoeringe de Uit 
verzoekt, dat hem kundige eu opmerkzaame Vaderlanders de be- 
hulpzaame hand gelieven te bieden. Een aantal van meer dan 20 
Bladen ziet resds het licht; waarin verfcheiden Artykels gevon- 
den worden, die vry duidelyk toonen, dat de Heer Verzamelaar, 
zo ten aanzien zynerkeuze van vertaalde Stukken, als ten opzigte 
van eigen bedenkingen, genoegzaame bekwaamheid bezitte, om de 
opgenoome taak ter uitvoering te brengen ; des men zig, by verde. 
ren voortgang, iets nuttigs van deeze onderneeming moge belom. 
ven. Men vindt hier toe, (om verfcheiden mindere Artykels, die 
veelal het Huishoudelyke en Geneeskundige betreffen, of deeze 
en geene byzonderheden van de Natuurlyke Historie, inzonder- 
heid met betrekking tot Kunften en Handwerken, aangaan, niette 
melden ? een tamelyk goeden grond, in 't geen hy ons bybrengt, 
wegens de beste wyze van het zaaien van Éyn- en Denne- zaad: 
anitsgaders in zyne Verhandeling over de Metzelwerken, die hy nu 
en dan ftukwyze mededeelt , ter beantwoordinge der volgende Vraa- 
gen. „ Waarin is de reeden geleegen, dat onze Metzelwerken 
„400 wijnig voldoen, in teegenftelling van die der Ouden De 
„ bet 


DE STADS SN LANDS: WUISHOUDER. HEE 


> het in de fleenen, of in bet benoodigt Water, of Zand? ofin 
‚ de Kalk in het gemeen? of in de Steeu of Schulpkalk in het bi 
„ zonder? of in de bewerking van het Mortier te zoeken? en wel. 
„‚ ke zijn de beste Middelen om het oude (poor wederom te vin- 
‚‚ den?” Voegt bier by zyne ontvouwing van de natuurmaatigs 
beginzelen van den Akkerbouw; zyne beredeneerde aanpryzing 
van de Inenting der Kinderpokjes; zyne medegedeelde aanmer 
kingen wegens de Schaapenteelt, en meer dergelyken; die aas 
poop ‚om den Schryver aan te moedigen, ten elude by das 
verder voortvaare, en toezie, dat zyne Bladen op den duur vam 
een wezenlyk nut mogen blyven. By deeze gelegenheid 
kunnen we niet wel afzyn van hem tevens te raaden, dat hy 
tog wat meer agt gesve op de zuiverheid zyner taale; of, zo 
dt niet ín zyn vermagen zy, dat hy dan cen goed Vriend tot zyn 
betrulp ín dit geval beweege. Wy willen gaarne eenigzins aan zya 
verzoek voldoen, dasr hy.in zyne Voorreden zegt: wy versocken 
onze Vaderlandfche Zconomisten onze Vertoogen aan den inboud- 
te boetzen , en de mindere zuiverheid van taal en fpelling te ver- 
fthoonen. Wy willen deswegens gereedlyk verfcheiden kleine on- 
naaawkeurigheden, die egter beter voorgekomen waren, over ‘t 
koofd zien; maar de grootere gebreken zyn hier wel eens te aan- 
ftootlyk; ze weronaangeneamen daadiyk de leezing; en de Schryver 
zal wel doen, als hy daaromtrent een anderen weg in(laat, die 
ftrekken kan, om dat zo zeer ongevallige te verhoeden. 








oriaale Schouwburg, behelzende eene verzameling der beste 

zedelyke Toneelftukken, by een gebragt uit alle de verfcheiden Taa- 

‚den van Europa. Agtfie Deel. Te Amfierdam, by P. Meyer, 
: 1279, 351 blads. in 8vo. 


Het eerfte der drie Toveelfpelen, in dit Deeltje bevat, be- 
ftaat in den Koopman van Londen, een Burgerlyk Treur- 
fpel, uit het Engelsch van den Heer Tillo vertaald. Dit 
dak ‚ op het Engelsch Toneel in zeer veel achting, en ’t ondere 
werp van een der beste Drames des Heeren Mercier opgeleverd 
hebbende, behelst de. verleiding eens deogdzamen Jongelingss 
die, ín den ftrik eener verachtyke ‘Lichtekooi gevallen, tot 
diefftal en moord wordt gebracht. Een treffend en belangryk 
onderwerp in de daad, indien het met zo veele kieschheid als 
levendigheid, met zo veel gevoeligheid als drift, en met zo veel 
{maak als vernuft bewerkt ware | Doch deze vereischten, 
in geen der uitmuntendfte Engelfche ftukken te vinden, zouden 
hier ook gantsch vruchtloos gezocht worden. De charakters zyn 
fterk, welgefchetst, en de voorname zich zelve gelyk; doch dit 
kan men van alle niet zeggen. Het beloop is onregelmatig, de 
verdeeling gebrekkig, de daad niet eenvoudig genoeg, 't epifode 

niet. 











A48 SPECTATORIAALE SCHOUWBURG. 


niet wel verbonden. De voorftelling is verward, de zwak 
gelegd, de reen fleepende en moeilyk: de belangigke too- 
neelen zyn niet naar de kunst gefpaard, noch door elkanderen on- 
derfteund, en men heeft geen genoegzame party weten te trekken 
uit de betrekkingen, waar in het geval de perfonen ftelde. De 
uitdrukking der hartstochten is zeer waar in het fterke; doch in 
de flaauwe tonen, en overgangen, mislukt. De gefprekken trekken 
doorgaands te veel naar 't koelzinnige, en verraden den {maak der 
Engelfche Dichters door {preuken, veorbeelden en Historiche 
__ gelykenisfen „ die niet altoos te pas komen. 

Zie daar de fchets van een Toneelftuk, dat, met al zyn gebre- 
ken, een der besten is, die men den Engelfchen zou kunnen onte 
leenen; waaruit men over den fmaak der Engelfchen in 't Tooneel 
kundige kan oordeelen. 't Wordt gevolgd door den MNatuuriyken 
Zeon van den Heer Diderot; een ftuk, te bekend, om cr ter de- 
zer plaat{e iets meer van te zeggen, dan dat het zeer grote 
fchoonbeden by zeer grote en voegt. Men weet, dat t 
bet eerfte der eigenlyk gezegde Franfche Drames is. 

De Wantrouwige, een Blyfpel van die foorte, welke men cha - 
rakterfbuukken noemt, naer 't Hoogduitsch van den Heer san Cro- 
negk, bekleedt hier de laatfte plaats. Het is in zyn' aart zeer 
wel behandeld, levert recht Comique zo wel als waarlyk tederé 
Toneelen op, en fchoon de Poofdperfonaadje zyn gebrek tot 
den hoogften graad dryft, men kan niet zeggen, dat by de Natuur 
te buiten gaat. 

De Vertaling. dezer drie ftukken verdient allen lof. 


oe annen 


; 

Engeland in de apttiende Eeuw, geduurende zyne verfchillen met 
de oaeen Volkplantingen van Noerd- America. Uit Mt 
Fransch. Te Rotterdam Dy J. Lindenberg, 1780. Behalve 
het Voorwerk 28 bladz. in gr. olavo. 


Algemeene oppervlakkige bedenkingen over de tegenwoordige 

gefteldheid van Engeland, de beftiering van dat Gewest € 
t charafter der Natie, die in 't weezenlyke der zaake niets 
doen, en veelal tot het buitenfpoorige overflaan. 


ALGEMEENE 
VADERLANDSCHE 


LETTER-OEFENINGEN. 





Uitvoerige verzameling van Joodfche en Heidenfche Getut- 
genisfen , voor de syaarheid van den Christelyken Gods- 
dienst; met aantekeningen en aanmerkingen. Eerfte Deel. 
Door N. LARDNER, Dr. in de H. Godgel. Uit het En- 
gelsch vertaald , door E. NooTEBooM. Te Utrecht by A. 
v. Paddenburg en M. v. Vlooten. 1729. Behalven het 
Voorbericht enz. 476 bladz. in quarto. 


He bewys voor de waarheid van den EEE Gods. 
Jiënst, ontleend uit het geen Joodfche en Heidenfche 
Schryvers, geduurende de drie a vier eerfte Eeuwen, 
nopens de Christenen, vooral rakende derzelver Leer, 
Zeden en enige merkwaerdige lotgevallen , gemeld heb- 
ben, pleit zekerlyk op het krachtigíte ten voordeele vart 
t Euangelie en deszelfs Belyderen. Dan ’t eischt, ter. 
bondiger voordragte, ene meer dan gemeene oplettende 
heid en ene juistheid van oordeel, ter fchiftinge van ech- 
te en onechte ftukken niet alleen; maer ook ter bepa- 
linge van de rechte meening der Schryveren in de plaet- 
zen, die, als tot dit onderwerp betreklyk , aengehaeld 
worden. By mangel hiervan loopt men dikwils gevaer 
van de getuigenisfen te vermenigvuldigen, eh tevens de 
kracht “van ’t bewys te verzwakken; door zich op val. 
fche ftukken te beroepen, of plaetzen by te brengen, 
die op geheel andere onderwerpen flaen. Dit gebrek „ 
dat wel eens plaets heeft by dezen en genen , die van dit 
bewys gebruik maken, heeft Dr, Lardner , im deze zyne 
Verzameling, alleszins gerragt ce verhoeden , en zyne 
oordeelkundige naeuwkeurigheid daeromtrent dient , by 
ùitftek, ter aenpryzinge van dit zyn Werk, boven ans 
dere Gefchriften van die natuur, welken hect ook in alle 
opzichten , ter ophelderinge van debygebragte Stukken , 
overtreft. | 
Zyn Eerwaerde naemlyk verzamelt: hier byeen alles, 
e wat hy desaengaende by Jooden en Heidenen aengete- 
| KL. DEEL. ALG. LETT. NO. IL. Hh end 


450 N. CARDNER. 


kend gevonden heeft; mitsgaders ’t geen anderen voor 
hem, met recht of onrecht, daer toe gebragt hebben. 
Hy deelt ons de getuigenisfen der Schryvercn in haer ge- 
heel mede, vooral derzulken, die wezenlyk te ftade kon 
men; geeft ons de noodige onderrichtingen van dier 
Schryveren leeftyd en fchritten ; en ontvouwt onsde re- 
den, welken hun getuigenis geloofwaerdig maken, of - 
toont ons aen:, dat men zich van deze en gene getuigenisfen 
wel eens ten onrechte bediend heeft, of dat ze ten min- 
fte twyfelachtig zyn. ‘Op die manier ftelt deze bekwa- 
me Voorftander van't Christendom den Lezer in ftaet , 
om zelve over ’t min of meerder gewigt van ieder getui- 
genis te oordeelen, en de kracht van het daeruit ontleen- 
e bewys ter toctze te ftellen. Voorts leid hem deze 
ontvouwing dier Stukken meermaels tot onderrichtende 
aenmerkingen , wegens de lotgevallen der Christenen in 
die dagen , en zo ook rakende den toeftand en de denkwyze 
van Jooden en Heidenen, vooral met betrekking tot den 
Godsdienst; ’t welk voor geen geginge bykomende nuc- 
tigheid van dit keurlyk uitgevoerde Werk gehouden mag 
worden. 
‚ Het eerfte Deel, nu in ’t Nederduitsch afgegeven , 
is bepaeld tet de PFoodfche Getuigenisfen , en die der Hei. 
denfche Schryveren, welken in de: eerfte Eeuw geleefd 
hebben. Met den aenvang brengt hy ons Onder ’t oog, 
hoe veele Jooden, naer ’t uicwyzen der Euangelie bla- 
den, en enige ongewyde Schriften, der waerheid getui- 
genis gegeven hebben; door de Euangelieleer, in dien 
eerften tyd, geloovig te omhelzen, en ftandvastig te be- 
Iyden; niettegenftaende de kracht van ’t vooroordeel aerk 
de ene, en die der verfmadinge en der vervolginge aen 
de andere zyde. Verder komt hier in overweging 't 
een men door Fofephus , de Misnifche en Talmudifche 
chryvers , mitsgaders door Pofsph Ben Gorion of Fafip- 
pon , rakende de verwoesting van Jeruzalem, en enige 
Be nderlieden betreffende Jezus en deszelfs Apostelen , 
vind aengetekend. Het daeruit nagefpoorde trekt zyn 
Eerwaerde vervolgens te zamen ; en toont hoe alles ftrek- 
ke ter bevestiginge der Euangelifthe berichten ; en wel by- 
zonder ter verzekeringe van de vervulling der voorzeg- 
ingen, die Jezus gedaen had, zo met opzichttot hee 
de der Jaoden, als hee wedervaren zyner Aenhangeren „ 
: | | om 


JOODSCHE EN HEIDENSCHE GETUIGENISSEN. 491 


orn en aen den tyd van Jerufalems verwoesting. In de 
ontvouwing hier van ftraelt des Aucheurs oordeel van on- 
derfcheiding uitnemend door ; en de Lezer entmoet ‘er, 
buiten het geen ter ftavinge vän den Godsdienst ftrekt „ 
een duidelyk verflag van ’t geen tot ene voldoenende ken- 
nis dezer Joodfche Schriften, die velen minder bekend 
zyn, vereischt word. Dus ver wat aengaet de 
Joodfche Schryvers: hier op brengt Dr. Lardner de Hei. 
denfche getuigenisfen der eerfte Eeuwe te berde, 

Onder dezen bekleed de eerfte plaets. de zogenoemde 
Brief van Abgarus, Koning van Edesfe aen den Hgre Je- 
zus, en deszelfs antwoord aen dien Vorst. Een Stuk, waer- 
mede zich de Autheur naeuwlyks opgehouden zou heb- 
ben, was ’t niet, dat zommigen ‘er veel eerbieds voor 
betoonden; daer 'er intusfchen, gelyk zyn Eerwaerde 
doet zien, de duchtigtte bewyzen voor deszelfs verdiche 
ting aen te voeren zyn. Meerder oprerking ver- 
dient voorts by hem ’t geen Justinus de Martelaaren Tere 
tullianus gewagen van de Handelingen van Pontius Pilatus , 
en deszelfs Brief aan Tiberius enz. ; fchoon hy de thans 
voor handen zynde Stukken, welken onder dien naem 
verfpreid zyn geworden, als louter verzonnen Schriften 
wrake. —— Wat wyders betreft het Vertélzel van 
Thamus ín Plutarchus , aengaende den dood van Pan , waera 
door zommigen Jezus Christus verftaen ; Dr. Lardner 
oordeelt dat het allen fchyn van een verdichtzel hebbe ; 
toont wel byzonder, dat het door en door ene Heidenfche 
Historie is, welke gene de minfte betrekking op ’s Heil- 
lands dood heeft. Van niet veel meerder waerde , 
fchoon niet zo volftrekt verwerplyk, is by hem het Op- 
Schrift van Keizer Nero; zo men wil, eertyds gevonden 
op een oud gedenkteken in Portugal; doch de echte 
heid der ontdekkinge, en het wezenlyk beftaen van dit 
Opfchrift, is te betwistbaer, om ’er gebruik van te 
maken. Ene plaets uit Plinius den Ouden, welke 
zommige min of heer overbrengen op het voorval aenge« 
tekend, Hand. XIII. 4-12, is, naer des Autheurs oor- 
deel, hier toe niet bepalend genoeg. In Tacitus 
vind zyn Eerwaerde verfcheiden byzonderheden gemeld , 
welken tot dit onderwerp behooren , hoewel hy niet dur. 
ve beflisfen of de gefchiedenis der Romeinfche aenzienly= 
ke Vrouwe, met name den Grecina, ook hier SE 

5 Sn 




















- 452 N. LARDNER 


‘er toe over te hellen. —- Mer ene foortgelyke voor- 
zichtigheid behandelt Dr. Lardner enige plaetzen uit 
Martialis , Seneca en Juvenalis; dan de zagenaemde Brief. 
wisfeling, tusfchen den Filoloof Seneca en den Apostel 
Paulus, verwerpt hy als volftrekt valsch , en dus in de- 
zen van geen het minfte gewigt. — Ten laetfte deelt hy 
ons, met nevensgaende aenmerkingen , nog mede, °t geen 
Suetonius te boek gefteld heeft, dat enigermate tot de 
zaek ter Christenen betrekkelyk is; het welk zyn Eer. 
waerde, by zamentrekking dus kortelyk herhaelt. 

„> Suêtonius, een van de meestgeloofwaardigfte Hlisto- 
» riefchrijvers, die op het laatst van de eerfte en in het 
ss begin van de tweede eeuw gebloeit heeft, geeft ge- 
s> tuigenis aan de verdrijving van de Jooden en de Chris- 
s, tenen uit Rome, onder de Regeering van Claudius. 
s> Aan de vervolging der Cristenen ten tyde van Mero. 
9 Aan den Joodíchen oorlog, en aan de onderbrengin 
„, van Judea, door Vespafianus en Titus , en daarin geeft 
„> Hij getuigenis aan de vervulling der voorzeggingen 
» van onzen Zaligmaaker , aangaande de elenden, die das 
„ Volk overkoomen zouden. Hij verhaalt ook den dood 
‚> van Flavius Clement, welke ten tijde van de vervolging 
‚, der Christenen door Domitianus voorgevallen is. *” j 
Dr. Lardner neemt deze laetfte byzonderheid hier mede | 
in opmerking, om dat gemelde Flavius Clement een Chris- 
fen was: doch hier over ftaet zyn KEerwaerde, in het 
Derde Deel van dic Werk, in 'ct Hoofdítuk van Dias 
Ca:fius , breeder te handelen. Dat wy dan voor te- 
genwoordig het oog flaen, op een bygebragt getuigenis 
van Tacitus, en ’t merkwaerdige , dac Dr. Lardner ons 
in °t zelve in agt doen nemen. 

Tacitus naemlyk gemeld hebbende, hoe alles wat ’er 
in ’t werk gefteld was, om de fchandvlek , die de Kei- 
zer zich op den hals gehaeld had, door bevel te geven 
om Rome in brand te fteken, uit te wisfchen , daertoe 
onvermogend bevonden werd, vervolgt zyn verhael 
aldus. (*) 

„‚‚ Om dan dit algemeen gerucht tegen te gaen,‚vondt _ 
‚> Nero anderen, dic Hij konde befchuldigen , en Hij sen | 

il en 


der te brengen zy makende echter gene zwarigheid om 
e 
| 








_ (@Tacrrus Jaarb. B. XV. H. A4. | 


' 
JOODSCHE EN HEIDENSCHE GETUIGENISSEN. 499. 


‚> fende zeer zwaare ftraffen aan een foort van men- 
> fchen, die, om hunne ondeugden, bij een ieder zeer 
‚ gehaat waren, en doorgaans bekend onder den naam 
s van Christenen. Zij hadden hunnen naam van currs- 
> TUss die onder de regeering van Pontius Pilatus als een 
s‚ misdaadiger ter dood gebragt wierd. Dic fchaadelij's: 
s, bijgeloof , (exitvabilis Superfbitio) hoe wel voor eenen 
„ tijd beteugeld, borst wederom uit, en verfpreidde zig 
‚‚ niet alleen over Judea, de bron van dit kwaad, maar 
‚ het ftrekte zig ook uit over de gantfche Stad. Daar- 
‚‚ heenen vloeide uit alle hoeken al wat flegt en fchan- 
9 delijk was te zamen, en daar vonden zij een fchuil. 
ss plaats en onderfteuning. In het begin wierden maar 
‚> Alleen in hechtenis genomen de geenen, welke die 
9, Secte openlijk beleeden : maar naderhand wierd ‘er eene 
» zeer groote menigte opgevat, welke door hun ont- 
s‚ dekt wierden. Zij wierden alle ter dood veroordeeld , 
…‚ niet zo zeer em het verbranden van de Stad , als wel 
s‚, om de vijandfchap, die zij teegen het menschdom 
‚‚ hadden. Hunne ftraffen waren dus uitgedagt , dat zij 
‚‚ hen aan veragting en befpotting bloot ftelden. Zom- 
s, migen wierden bekleed met de huiden td het wild ge. 
9, dierte, om van de honden vericheurd téWorden. Zom. 
s, migen wierden gekruist. Anderen, nadap zij geheel , 
‚… van het hoofd tot de voeten , met brand{Wöffen Beftree’ 
‚> ken waren, wierden recht op gefteld ‚en aangeftooken 
ss als fakkels, om in den nacht te lichten , enalzoo dood 
» gebrand. Nero gebruikte bij die gelegenheid zijne ein 
> gene lusthoven tot tooneelen, en liet zig ook vinden 
9» Bij deeze vermaaklijkheeden, zomtijds ftaande, onder 
> het gedrang, als een aanfchouwer, en gekleed als een 
»» voerman, op andere tijden zelve eenen wagen men- 
nende. Tot dat men eindelijk met deeze Mmenfchen , 
‚‚ hoewel wezenlijk fchuldig, en verdienende op eene 
> voorbeeldige wijze geftraft te worden , medelijden bee 
s, gon te krijgen, als die-ter dood gebragt wierden , niet 
s‚ fer handhaaving van het recht, maar. alleen om de 
‚‚ de wreedheid van eenen mensch te voldoen. * 

‚‚ Hier is,zegt Dr. Lardner „een getuigenis ten voor- 
deele van verfcheidene gebeurtenisfen van de Euangelie 





_fche gefchiedenis. Dat onze Zaligmaaker ter dood ge- 


bragt is als een kwaaddoener door Pontius Pilatus , Stad- 
.Hh3 | houder 


454 N, LARDNER 


houder van Tiberius. Dat het volk, genaamd Christe. 
nen, hun naam en gevoelens van Christus hadden. Dat 
dit bijgeloof, of die Godsdienst, zyn oorfprong hadde 
in Judea, daar dezelve zig ook verfpreid heeft, niet te. 
genftaande den verachtelijken dood van deszelfs Stichter , 
en den tegenftand, welke zijne volgelingen van het volk 
van dat land naderhand ondergaan hebben. Dat dezelve 
van daar tot in andere landen van de weereld , ja te Rome 
zelfs, is voortgeplant geworden; alwaar , in bet tiende 
of elfde jaar van Nero, de Christenen zeer talrijk waren, 
En dat de belijders van deezen Godsdienst veracht en ge- 
haat waren, en veele en zwaare verdrukkingen onder. 
gaan moesten. Het is zeker, dat het groote aantal van 
Christenen , die te Rome in dien tijd waren, en hun mee- 
nigvuldig en zwaar lijden aldaar, twee aantmerkelijke 
dingen zija. | 

‚En alhoewel zij zoo gehaat waren, en Tacitus zelve 
zig grootlijks aan hun ergerde, nochchans erkent Hij, 
dat de wreedheid met welke zij behandeld wierden , zoo 
verregaande was, dat zij medelijden verwekte. Ja het 
fchijnt, dat hunne verwaesting door veelen aangemerkt 
wierd , nietgnls een algemeene weldaad, maar als een 
werk van este wreedheid. Het welk , om kort te 
gaan, te kennen geeft dat zij zulke monfters van God- 
loosheid niet waren, als zij hier afgemaald worden. — 
En al die misdaad, al die vijandfchap teegen het mensch. 
dom, welke Tacitus hun te laste legt , konde nergens an- 
ders in beftaan, gelijk door geleerde Mannen zeer wel 
is aangemerkt, (*) dan in hun verzuim van den gewo0- 
nen Afgodendienst. ” 

Ter nadere ophelderinge hier van dient ene plaets uit 
‘MOSHEIMS Kerkelyke Gefchiedenis ‚op welke Dr. Lardner 
zich watéager ook beroept, by de overweging eacr uit- 
drukkinge van Suetonius, die de Christenen noemt, een 
foort van meníchen , Superflittonis neve ac malefice, () 
dat is, volgens Lardner, die een nieuw en toverkundig hij- 
geloof toegedaen waren. Uit dien hoofde denkt zyn Eer- 
waerde dat hiermede min of meer geoogd word, op de 
wonderwerken der Christenen; maer, volgens Mosheim, 

| zest 


hi Crrrrc: Annet. ad orotrum de Ver. Rel, Christ. L. IL 
D SUETONIUS ín Ner. C. XVI, 





JOODSCHE EN HRIDENSCHE GETUIGENISSEN. 455 


zegt de tio melefica, de vergiftige of boosaertige 

elsovigh j He het zelve als boven by- Tacitus de hoen 

tio exitiabilis,of het fchadelyk bygeloof. Men heefénaem- 
lyk, gelyk de Hoogleeraer Mosheim aenmerkt, (*) voor 
ene hoofdoorzaek van de vervolgingen der Christenen 
door de Romeinen te houden, der Christenen: verache 
ting van den Godsdienst des Ryks. Daer de Christenen 
de bygeloovigheid in alle de onderfcheidene gedaenten , 
in welken zy zich in veríchillende Landen, daer zy hun- 
nen Godsdienst verkondigden , vertoonden , aentasteden , 
beflaoten de. Romeinen, zegt hy, hier uit, „ dat de 
‚, Aankang der Christenen niet alleen ondraagelyk ftout 
> en onderneemend was; maar daarenboven een vyand 
‚> van de openbaare rust, en allefins gefchikt, om bur- 
‚> gerlyke oorlogen en onlusten in het Ryk te verwek. 
‚> Ken. ’t Is waarfchynlyk, uit deezen hoofde, dat ra- 
» CITUS hua met den haatlyken naam van Hanters des 
s‚ Menschdomns brandmerkt , en den Godsdienst van jesus 
»… eene Verwoestende Bygeloovigheid goemts als mede dat 
5, SUETONIUS , van de Christenen en hunne Leer fpreeken- 
» de, foortgelyke uitdrukkingen gebruikt.” (+ 


(*) Mosnarm Kerk). Gefch. z D. bl. 97, 98. 


(f) » Deeze haatlyke bynaamen, die Tacrrus aan de Christe- 
nen en hunnen Godsdienst geeft, als mede de taal van surTOoNr- 
us, die de Christenheid eene malefica Superftitio, eene vergiftige 
of boosaartige Bygeloovigheid noemt, fteunen mede op denzelfden 
grond. Een Aanhang, die niet alleen de Gadsdienftige inftellin- 

n der Romeinen niet kon dulden, maar zelfs poogingen aanwend. 

e om dezelve af te fchuffen; en zich ook verzette tegen de hyge- 
loovigbeden van alle Volken der wereld; {cheen kortzigtige en 
oppervlakkige befchouwers van Godsdienftige zaaken, vyandig te- 
pen ’t Menschdom, en te beftaan uit Meníchen , met een dood- 
yken haat tegen hunnen naasten vervuld.” 





Leerredenen over verfchillende onderw door A. STERCK, 

Leeraar in de Gemeente , toegedaan de onveranderde Augs- 
zel id Geloofsbelydenisfe , te Leeuwarden. Te Campen 
en Franeker, by J. A. de Chalmot en D. Romar. Be- . 
halyen het Voorwerk 432 blada. in gr. oëtavo. 


De Eerwaerde Sterck, die met ene algemene hoogach- 
ling en wegenegenheid zyn Dienstampt te Leeu» 
Hh4 war- 


456 A. STERCK 


warden waergenomen heeft, en, na ’t uitgeven dezer 
Leerredenen , thans in ’s Hage den post als Medeleeraer 
der Lutherfche Gemeente aldaer bekleed , levert in deze 
Verzameling een twaelftal van Leerredenen, die ene 
wezenlyke waerde hebben. Ze zyn met oordeel opge- 
fteld, en ontvouwen de behandelde onderwerpen, in een 
onopgefmukten manlyken ftyl, met ene klaerheid en na- 
druk , die derzelver lezing gevallig maekt. 

By den aenvang vestigt hy de oplettendheid op het 
recht gebruik van den tegenwoordigen tyd, Eph. V. 
14, i5. Ene volgende Leerreden ftrekt ten betooge , 
dat de Vreeze voor God het beginzel van ware W ys. 
heid is, Pí, CXI. ro. Verder verdeedigt hy den om- 
gang, dien onze Zaligmaker met openbare Zondaren 
hield, en onderzoekt , by die gelegenheid, in hoe verre 
het ons vry ftae, verkeering te hebben met Godloozen , 
Luk. XV. 1, 2, Daerby komt ene Leerreden over de 
ware Vryheid, Job VIII. 36. mitsgaders ene, ten be. 
wyze, dat afftand van zonden een kenmerk is van ware 
geloovigen„ Gal. V. 24;en eene andere gefchikt ter 
voorbereidinge, en by den Doop, eener Bejaerde , 
Handel. II. 37, 38. benevens ene over de uitftor- 
ting van den Heiligen Geest „ als het fterkst bewys voor 
de waerheid van den Christelyken Godsdienst. Heb. IL. 
3 en 4. Woyders ontvouwt zyn Eerwaerde de gronden. 
van vertrouwen op God voor ware geloovigen. Jez. 
_XLII, 8, 9, en het voorbeeld van Jezus in vertrouwen 

op God. Luc. IV. 3, 4. Ten laetfte draegt hy ons, by 
de overweging van drie Tekften, r Cor. Il. 4, 5; £ 
‘Tim, IL, 16, en Rom, FV. 19 213 zyne overden- 
kingen voor, wegens het gebruik en misbruik der Rede 
in den Godsdienst (*); waer van de derde gefchikt is, 
om ons Eeen nuttigen regel daeromtrent aen de hand te 
geven; ’t welk ons noopt, om ’s Mans voorftelliag hier 

van den Lezer mede te deelen. 
‚ Na de ontvouwing onzer verplichtinge , em van onze 
gezonde Rede, in zaken van den Godsdienst., gebruik te 
maken, in de eerfte; had hy in zyne tweede a 
| id 

(*) Het doorbladeren dezer oordeelkundige behandelingen van 
dit onderwerp heeft ons op nieuw verfterkt, in de evertuiging 
dat het verfchil deswegens, tus{chen hen, die ‘t gebruik der Re- 
de in den Godsdienst woorftaen of wiaken, grootlyks woorden 


ftryd is. Zie ons vertoog daer over, in de Hedend. Vad. Letier- 


hd 











LEERREDENEN, 457 


betreffende dit onderwerp, gefproken van het ‘misbruik , 
het welk door fommige van dit voortreflyk gefchenk der 
opperfte Goedheid, en wel bepaeldlyk ten opzichte der 
verborgenheden van den Godsdienst, gemaekt word. Hier. 
op nu is zyne derde Leerreden ingericht, tot het beanc- 
woorden der Vrage: hoedanig een gebruik mogen wy dan, 
ten opzichte van zodanige leerftukken, van onze Rede 
maken? hoe verre mogen wy daer @gaen, zonder de 
rechte grensfcheidingen te overfchreden? en welk is 
dus de middelweg , dien wy te houden: hebben, zo wy 
noch ‘van ongeloof noch van bygeloovigheid gevaar zul- 
Jen loopen? —— Ter algemener beantwoordinge dezer 
Vrage dient, dat wy pnze Rede behooren te gebruiken, 
om te onderzoeken , of die leerftukken , die men ons als ge- 
epenbaarde verborgentheden voorftelt ‚ wel waarlyk geopenbaar= 
de leerftukken zyn; dat is, wy moete door redenering 
nagaen, of die Openbaring, welke ons die verborgen- 
heden voordraegt , waerlyk van Godlyken oorfprong zy. 
Dan dit is ’t nict alleen, wy moeten , en zulks brengt 
ons bepaelder ter zake, onze Rede gebruiken, om te 
onderzoeken, of de woorden dewelke men voargeeft deeze 
werborgenheden te behelzen, wel waarlyk die betekenis hebben , 
die men aan dezelve toefchryft. Zyn Eerwaerde, de 
noodzaeklykheid van dit gebruik der Rede, zo in ’t eer. 
fte als in ’t laetfte opzicht, kortlyk aengedrongen heb- 
bende, doet ons verder opmerken, wat wy in dit laet- 
fte onderzoek in acht hebben te nemen, om in dat geval 
het rechte gebruik van onze Rede te maken; waerom- 
trent hy ons bet volgende voordraegt. 
‚> TL. Indien wy willen onderzoeken, of zekere plaat. 
fe der H. S. in welke ons eene verborgenheid fchynt ge. 
leerd te worden, waarlyk behelze, het geen zy met 
den eerften opflag fchynt te behelzen, behooren wy na 
te gaan, of de flelling , die men in die plaatze meent te vin- 
den , ook eene eigenlyk gezegde tegenftrydigheid influite. In 
dit geval kunnen wy met alle mooglyke zekerheid vast 
ftellen, dat men de rechte betekenis van die plaatze nie 
getroffen heeft. Vraagt gy bewys?® Het zelve is niet 
wer te zoeken. Naamlyk Godt kan niet tegen zichzele 
ven ftrydem, Hy heeft ons de openbaaring van onze ge- 
zonde Rede gegeeven; naderhand voegde hy ’er zyne 
nadere openbaaring, die van de Heilige Schrift, by, 
Zekerlyk niet om ons nu als eene waarheid te doen ge. 
5 loo. 





458 A. STERCK 


looven , het geen hy zelf ons te vooren als ongerymd 
hadt leeren verwerpen; maar om dat onze meerdere be. 
hoeftens , naa den beklaaglyken val onzer eerfte Oude- 
ren, de ontdekkingen van meer waarheden hadden noo- 
dig gemaakt, en wy over het algemeen thans meer lichts 
moesten hebben, ook met betrekking tot zulke zaaken, 
die wy, zo onze natuurlyke vermogens niet vermindert 
waren, daardoor akleen zouden hebben kunnen vinden. 
Zo men dan vastitelt, dat zekere ftelling , die wy in de 
woorden van Godts nadere openbaaringe meenen te vin- 
den, tegen onze gezonde Rede ftrydt, — let wel, myne 
Vrienden, ik zeg niet, de begrippen van onze gezonde 
Rede te boven gaat, maar tegen dezebve firydt, en dus ce- 
ne ongerymdheid, in den eigenlyken zin van dit woord, 
influit, — is het onbetwistbaar, dat die ftelling niet 
van Godt geopenbaard kaf zyn, en bygevolg, dat die 
woorden in eene andere betekenisfe moeten worden op- 
genomen. Laat my toe dit door een voorbeeld op te 

helderen. 
‚_… ss Toen onze Zaligmaaker het H. Avondmaal inftelde , 
nam hy een gedeelte van het brood, het welk hy met 
dankzegginge hadt afgezonderd, en gaf het zynen Jonge- 
ren , zeggende; neemt , eet, dat is myn kichaam. e be- 
tekenis , die deeze woorden fcheenen te hebben, was 
duidelyk; en hy, die dezelve {prak , hade, buiten twy« 
fel; al het gezag, het geen ‘er vereischt werdt om ge- 
loof te verdienen. En evenwel zal ik u, denk ik, niet 
behoeven te bewyzen, dat de Apostelen van JESUS 
deeze woorden niet in die betekenisfe , dewelke zy op. 
pervlakkig fcheenen te hebben, hebben opgevat. Wat 
was ‘er de Rede van? Zy begreepen dat het de uiterfte 
int Man zoude geweest zyn, te vooronderftellen , 
dat JESUS hun in eenen eigenlyken zin zyn lichaam gaf, 
terwyl hy met hun aan de tafel zat; dat hy, die noch. 
thans maar één lichaam hadt, het aan ieder van hun gaf, 
en dat hy hun zyn lichaam als voor hun gekruist gaf, 
fchoon het naderhand eerst gekruist zoude worden. Dit 
bracht hun hunne gezonde Rede terftond onder ’t oog 5 
zy hadden te veel Eerbieds voor hunnen Meester , om 
hem zulk eene zichtbaare ongerymdheid toe te fchry. 
ven; en daarom zy vacten zyne woorden niet letterlyk 
op, maar hechtten ‘er zulk een zin aan, als zy met het 
oogmerk van JESUS, die zichzelven niet kande pen 
prec 


LEERREDENEN. 439 


fpreeken , overeenkomf(tig oordeelden. Dit voorbeeld 
behooren wy te volgen, ten opzichte van alle zodanige 
leerftukken , die wy ‚ na een onpartydig en bedaard on 
derzoek, bevinden ongerymdheden te behelzen: onze 
gezonde Rede moet ons in dit geval waarfchuwen „ om. 
ens niet te misleiden, en al íchynen zy met ronde 
woorden in de H. Schrift geleerd te zyn, wy moeten 
geen oogenblik in twyfel ftaan, om ce befluiten, dat ° 
die woorden zulk eene ongerymde betekenis niet heb- 
bea kunnen. 

‚, II. Maar TEN TWEEDEN, zo wy willen weeten , of 
wy, indien wy op het gezag der H. Schrift eene verbore 
genheid gelooven, ten opzichte van de betekenisfe der 
woorden, die deeze verborgenheid fchynen te leeren, 
ook mistasten , moeten wy onderzoeken, ef deeze verhor- 
genheid ook op andere plaatzen van Godts Woord geleerd 
wordt, Het is waar, zo 'er eene verborgenheid was, 
ons op zulk eene wyze in Godts Woord geleerd, dat 
wy niet konden twyfelen , om haare bekendmaaking aan 
Gode toe te fchryven, al ware het ook dac 'er in den 
‘geheelen Bybel niet meer dan ééne plaats voorkwam, in 
dewelke wy deeze bedenking vonden, eel zouden uit 
dien hoofde geen vryheid hebben, om dit 
verwerpen. Maar dit is evenwel zeker, dat wy te min- 
der redenen hebben, om eenige zwaarigheid over te hou- 
den , naar maate wy bevinden , dat een leerftuk meerma- 
Jen in Godts Woord wordt voorgefteld, In dit geval 
dient de ééne plaats om de andere op te helderen ; de éé- 
ne om gezag aan de andere by te zetten. En waarlyk, 
Godt is zoo toegeevend omtrent onze zwakheden, dat 
hy zorg gedragen heeft, om ons waarheden van gewicht 
die hy wilde, dat wy zouden gelooven, by veelvuldige 
herhaalingen, en van meer dan ééne verfchillende kant 
te laaten voorftellen: en ’er is ten minften geen onder al. 
le de leerftukken, die wy gewoon zyn verborgenheden 
van onzen Godrsdienst te noemen s:dat wy niet by her-” 
haaling, op verfcheiden plaatzen van Godts Woord, gee 
leerd vinden. Neemen wy die verborgenheid van ons 
geloof ten voorbeelde, dat Godt in het vleesch geopenbaard 
ss à 

‚‚ Hoe dikwils wordt ons die waarheid niet voorgeftelt ? 
Ot is het leerftuk van de Menschwordinge van Godts 
Zoon flechts duister, en niet meer dan éénmaal in de 

H. Schrift 


leerftuk te | 


Â5o … A. STERCK 


H. Schrift geleerd? Is de grond tot deeze openbaaring 
‘ niet reeds op verfcheidene plaatzen van de Schriften des 
O. V. gelegd? Wordt zy in die des nieuwen niet zeer 
dikwils herhaald ‚ en op meer dan ééne wyze aangedron. 

en? En welke rede is "er dus voor iemand, die de 
Heilige Schrift voor Godts Woord houdt , en bekennen 
moet, dat deeze waarheid, hoe zeer zy ook zyne bee 
grippen te boven ga, ecliter geen eigenlyk gezegde te. 
genftrydigheid , niets dat tegen onze Rede gekant is, bee 
helst, welke rede is 'er , zeg ik , voor een Mensch, die 
hier van overtuigd is, om deezer waarheid geloof te 
weigeren? Wat kan het oogmerk van Godt geweest 
zyn, het welk hem bewoog, om dezelve by zo veele 
herhaalingen te laaten verkondigen, zo niet om allen 
twyfel by ons te verbannen, en ons, ondanks de on- 
mooglykheid waarin wy zyn, om ons van dit Godtlyk 
Zoonfchap een begrip te vormen, cot eene geloovige 
aanneeming van deeze waarheid over te haalen? 

„III. Dan ik moet hier nog eene DERDE byzonderheid 


byvoegen, op dewelké wy behooren acht te geeven,, 


indien wy willen weeten, of zekere plaatze der Heilige 
Schrift, die men meent eené verborgenheid te behelzen, 
dat waarlyk leert het geer zy fchynt te leeren. Naam- 
Iyk wy moeten gebruik maaken van onze Rede, om te 
onderzoeken, of dat leerfbuk, het geen wy in die plaatze 
denken te vinden, eenigen invloed in het overige famenflel 
wan den Godsdienst hebbe. Ik zal my duidelyker verklaaren. 
Vooronderftelt , dat iemand in deeze of geene plaatze 
der H. Schrift eene verborgenheid meent te vinden, die 
hy wil dat wy gelooven zullen. De vraag is nu, moe- 
ten wy dezelve gelooven of niet? Om dit te weeten, 
moeten wy, gelyk ik gezegd heb, eerst dnderzoeken, 
of de woorden, die men denkt, dat deeze verborgenhe- 
den behelzen, waarlyk van Gedt geopenbaard zyn; dic 
wastgefteld zynde, hebben wy verder te onderzoeken, 
of deeze woorden wel waarlyk die betekenis hebben , die men 
ter aan toefchryft. Om daarvan overtuigd te worden 
onderftel ik, dat men voor eerst onderzocht heeft, of 
deeze woorden, letterlyk opgevat zynde, ook eene ei« 
genlyk gezegde tegenftrydigheid influiten; zo ja, dan 
moeten ze zekerlyk niet in dien letterlyken zin opgevat 
worden; zo neen , dan moet men verder gaan , om te on- 
derzocken, of wy die ftelling, die wy denken in deeze 
woor. 


\ 





LEERREDENEN,. 4Ór 


woorden vervat te zyn, ook meermaalen in de gewyde 
bladen geleerd vinden. In dic geval zegt onze Rede ons , 
dat wy die betekenisfe als de waare meening van den 
Heiligen Schryver hebben aan te zien, en dus aan dit 
leerftuk, hoe zeer ook eene verborgenheid, geen geloof 
mogen weigeren. En om ons hiervan nog nader te over- 
tuigen, om ons nog meer tegen alle dooling in dit geval 
te beveiligen, heb ik ’er thans bygevoegd , dat wy ver- 
der moeten nafpeuren, of dat leerftuk in het overige van 
onzen Godsdienst ook eenigen invloed hebbe; zo neen, 
dan is die betckenis, dewelke wy aan deeze woorden ; 
hoe dikwils ook herhaald, toefchryven, zekerlyk de 
rechte niet; zo ja , dan kan ‘er niets overblyven , waar. 
om wy aan dat leerftuk onze toeftemming zouden wei« 
eren. 

8 ‚‚ De grond van deeze myne befluittrekkinge berust op 
eene aanmerking, van welker waarheid een ieder, die 
het nagaat, overtuigd zal worden; te weeten, dat Godt 
ons geene waarheden, hoe genaamd, in zyn Woord gee 
openbaard hecft, alleen maar, op dat wy dezelve wee. 
ten of gelooven zouden; maar, op dat wy 'er in het 
overige vangonzen Godsdienst gebruik van zouden maa- 
ken. Neemen wy oog ééns her voorbeeld , waarvan ik 
reeds gefproken heb. De waarheid, dat JESUS onze 
Zaligmaaker Godts Zoon is, heeft zekerlyk zulk eenen 
invloed in onzen geheelen Godtsdienst. Neemt ‘er dee. 
ze waarheid uit, en 'er blyft niets meer overig , dan een 
zeer gebrekkig geraamte zonder leeven. Daarentegen 
ftelt dezze waarheid, nu bekomt alles kracht en lees 
ven. Nu kunnen wy het begrypen , wanneer ons 
gezegd wordt, dat God de waereld zoo dief ger heeft , 
‚ dat hy haar zynen eeniggebooren Zoon zondt. Nu zien wy 
de rede, waarom CHRISTUS konde zeggen, dat Ay en 
de Vader één was. Nu weettn wy, in welke betekenisfe 
de Apostelen ons verzekeren, dat God ens duur gekocht 
heeft, voor zoo verre hy het zich naamlyk zyn eigen 
Zoon heeft laaten kosten. Met één woord, nu verftaan 
wy alle de aanfpeelingen , die de Heilige Schrift op dee-. 
ze waarheid maakt, en wy erkennen nu de rechtmaatig- 
heid van alle die verplichtingen , dewelken daar uit wore 

den afgeleid, 
> Gy kunt op dezelfde wyze met alle de andere leer. 
lukken, die wy als verborgenheden -van onzen an 
ienst 





462 A. STERGK , LEERREDENEN. 


dienst aanmerken , te werke gaan, de uitkomst zal altoos 
dezelfde zyn. Dat is, gy zult ekoos bevinden, dac, 
het geen Godt waarlyk geopenbaard heeft, om zo te 
fpreeken, in alle de overige leerftukken van den Godes- 
dienst, en het famenftel van alle onze plichten , is inge- 
vlochten. En daarentegen, dat de menschlyke uicvin- 
dingen, die zy meenen in Godts Woord geoprnbaard 
te zien, niet alleen geheel op zichzelve ftaan, maar 
zelfs byzonderheden influiten, die, op de overige leer. 
ftellingen of plichten toegepast zynde, tegen andere dui- 
delyke leerftukken, of het geen wy zeker weeten onze 
plicht te zyn, lynrecht zouden aanloopen.'”” 





Specimen Philofophicum exhibens Tlteoriam Imaginatie 
onis, Publico examini fubmifit c. R. TH. KRAYENHOFF. 
Harderoviei, apud J. Moojen, 1780. In quarco f. m. 
26 pp. 


He geregelde beloop deezer Wysgeerige Proeve over 
de Verbeeldingskragt, en derzelver oordeelkundige 
uitvoering ‚heeft ons eenigermaate genoopt ® om ’er een 
breeder verflag van te geeven. De Seer Krayenhoff , na 
de waardigheid van Ph. Dr. et A. L. M. taande, heeft 
by die gelegenheid dit onderwerp verhandeld, en wel in 
deeze orde. — Eerst laat hy des menfchen ziel gade, 
zo als zy door de Verbeelding werkzaam is: voorts one 
derzoekt hy naar welke regelmaat de ziel haare Verbeel- 
dingskragt uitoefent: verder ontvouwt hy ons het ver- 
mogen en de uitwerkingen der Verbeeldingskragt opal- 
lerleien flag van menfchen, en ten laacften hegt hy hier 
aan eene overweeging van den ftaat van een zinneloozen 
of verbysterden, benevens die van een droomenden, in 
dit opzigt, met eene nevensgaande aanmerking , over een 
algemeen volftrekt kenteken , dat de Verbeelding en de 

daadlyke Gewaarwording van elkanderen onderfcheidt. 
___Natuurlyk is hier de eerfte vraag, wat verftaat men 
door Verbeelding en Verbeeldingskragt? Zie hier des 
Autheurs bepaaling. „, De vertooning van eene afwee- 
» zige zaak voor den geest, als ware dezelve tegen- 
> woordig, noemt men Verbeelding: en het vermogen 
s, om zig zaaken , welken men voorheen door de zinnen 
s» gewaar geworden was , doch nu afweezig zyn, zich 
93 we 








€. R. TH. KRAYENHOFF , SPECIMEN PMILOSOPMICUM. 463 


‚, weder voor den geest te brengen, en die voorleedene 
, gewaarwordingen te herftellen,heet men Verbeeldings- 
>> kragt, of het vermogen van zig iets te kunnen verbeel- 
„, den.” . Hier uit kan men, by nadere overdenking, ge- 
reedlyk afleiden, wat 'er ter uitoefeninge van dit ver. 
moogen vereischt worde; te weeten ; — ‘er moet plaats 
hebben eene zekere gewaarwording of vertooning voor 
den geest; — ’er moet eene andere vaprafgegaan zyn; 
— die beiden moeten eenige onderlinge overeenkomst 
hebben , en de eene moet door de andere verwekt wor- 
den. Gaat men verder na, door welk middel dit vermogen 
werkzaam is, zo ontdekt men wel dra, dat zulks ge 
fchiedt door middel van ’t Herfengeftel; 'c welk aanlein 
ding geeft om de Verbeeldingskragt nader te bepaalen , 
als een vermogen der Ziele, ‚, om zig eene zaak , die 
9, men voorheen door de zinnen gewaar geworden was, 
> weder voor den geest te brengen, en zig dezelve te 
s> vertoonen, door middel der aandoeninge van het Herse 
‚, fengeftel.” Voorts leert ons de opmerkzaamheid, 
overeenkomftig met het reedsgemelde , dat. alles wat een 
voorwerp der zinlyke gewaaswordinge geweest is, mede 
een voorwerp der Verbeeldinge kan zyn , en dat in tegene 
deel de Verbeelding omtrent geene voorwerpen kan gaan ‚ 
dan zulken, die onze zintuigen voorheen, ’'t zy midde- 
ve of onmiddelyk, getroffen hebben. Als mede, dat de 

erbeeldingsKragt , alle andere dingen gelyk gefteld zynde, 
met betrekking tot deeze of geene voorwerpen , vaardi- 

er, duidelyker en fterker werkt , naar maate dat onze 

intuigen 'er menigvuldiger of kragtiger door aange 
daan geweest zyn, of dat die voorwerpen, door ’t on- 
langs voorgevallen, nog te verfchen indruk op onze zin- 
tuigen gemaakt hebben. Alle deeze foortgelyke omftane 
digheden hebben daarin , gelyk de Heer Krayenhoff in vee- 
lerleie opzigten toont, een zeer grooten invloed, en zo 
ook het tegengeftelde aan de andere zyde. Wel byzon- 


‚ der leert hy ons nog opmerken , dat de werking der Ver. 


beeldingskragt vooral belemmerd wordt , door eene fter- 
ker zinnelyke gewaarwording van andere voorwerpen; 
waartegen zy haare grootfte vermogens kan oefenen , wan= 
neer de uiterlyke zintuigen werkloos of in rust zyn. 
Wyders hangt derzelver minder of meer vermogen gelyk 
onze Aucheur vervolgt, grootlyks af van de gefteldheid 
des lichaams; naar welker verfcheidenheid zy pon 
C 


464 €. KRAYENHOFF 


{chillend werkt, uit welken hoofde dan mede ‘de eene 
Mensch tot die, en de andere tot eene andere , ftudie of be- 
zigheid beter gefchikt is. En daar uit kan men , laatfte- 


_Ivk, ten opzigte van dit eerfte Artykel, met den Heer 


Krayenhoff afleiden, dat het vermogen der Verbeeldingse 
kragte zyne trappen heeft, dat de natuur en kunst veel 
tot derzelven volmaaktheid kan toebrengen: het natuur- 
Jyke geftel van jemand kan daaromtrent mede of tegen 
werken ;en de Kunst kan het nacuurlyke gebrek eenigzins 
te gemoet komen, of zig meesterlyk van de natuurlyke 
gefchikcheid bedienen. 
Wat nu aangaat het tweede Stuk , de regelmaat , naar 
welke de Ziel haare Verbeeldingskragt oefent, ter na- 
fpooringe hier van komt vooraf in overweeging, de 
verknogtheid der denkbeelden met elkanderen, of der- 
zelver zamenpaaring. De ondervinding naamlyk leert, 
dat de denkbeelden zig met elkanderen vereenigen of op 
elkander volgen; en men ziet duidelyk, dat ze een na- 
tuurlyk of een toevallig verband met elkanderen hebben… 
Zulks gade flaande , ontdekt men ligtlyk , dat deeze opvol- 
ging of zamenloop der denkbeelden gefchiedt', naar even- 
redigheid van de natuurlyke of toevallige onderlinge ge- 
meenfchap dier denkbeelden; en wel, naar de natuur 
dier gemeenfchap, op zeer verfchillende wyzen. Het 
overweegen hier van leidt onzen Schryver, ter ontdek- 
kinge van die gezogte regelmaat, of, zo als men ’c 
noemt, de Wet der Verbeeldingskragt ; welke hy, ge- 
Jyk gewoonlyk gefchiedt , aldus voorítelt. —= Indien 
‚, men eenige voorwerpen te gelyk befchouwd heeft, zo 
s, Zal, op hoedanig eene wyze ook het denkbeeld van 
‚, Één dier voorwerpen in ons opkome, op het ontftaan 
> van dat denkbeeld, de verbeelding ook het denkbeeld 
‚… van de andere voorwerpen verwekken.” — De ver- 
beelding zal, zo we voorheenen een denkbeeld van ’c 
geheel gehad hebben, by 't opkomen van een denkbeeld 
van «een gedeelte vaa ’t zelve, in ons de denkbeelden der 
overige deelen verwekken, en dus zal zich het denkbeeld ’ 
van het geheel nu weder voor onzen geest vertoonen. 


"Men merke hierby aan dat deeze Wet niet bepaald is 


tot die voorwerpen of denkbeelden alleen ; maar zig te- 
vens uitbreidt tot dezulken, die daarmede eenige over- 
eenkomst of gelykheid hebben. — By die gelegenheid 
kemt wyders in bedenking, hoe toch eene voorgaan 
de gewaarwording door de tegenwoordige opgewekt 

wor- 


Pd 


{ 


THEORIA IMAGINATIONIS. 465, 


worde? doch het hoe hier van laat zig, volgens onzen 
Autheur , niet verklaaren, by mangel onzer onkunde van 
’ werktuigkundige en van de werking zelve van ’t Her: 
fengeftel. Intusíchen is de daad zeker, en ’t is, gelvk 
hy vervolgt, niet minder zeker, dat onze Verbeelding: 
menigwerf geheel niet in onze magt is; doch dat wy des 
zelve egter veeltyds kunnen beteugelen, bepaalen en. 
verleevendigen. Voorts ontvouwt ons de Heer 
Krayenhoff de algemeenheid deezer Wet by alle men- 
fchen, ja ook ten minfte, by zommige Dieren ; waarop 
by verder het gewigt cn de veelvuldige nuctigheid van 
de kennis en ’t gebruik dier Wet, in veelerleie opzig- 
ten, voordraagt. Hier uit ontvouwt -hy den overgang 
der denkbeelden, zo als dezelve batuolvk of toevallig 
plaats heeft; mitsgaders de zogenoemde Antipathie of 
Sympathie, in zo verre men dezelve van buicen aan 
verkreegen heeft; terwyl de nacuurlyke aan te merken 
is, als iets dat uit iemands byzonder geftel voortvloeit. 
Op eene: dergelyke wyze verklaart hy voorts, hoe, 
overeenkomftig mer die Wet, en ’t voorheen geftelde, 
de Verbeelding veríchillende hartstogten opwekke; wel- 
ken invloed, en hoedanig eene uitwerking ; dezelve ep de 
Opvoeding hebbe, als mede op het aanleeren en uitoe. 
fenen van veele Kunften en Weetenfclappen. 
. Agtervolgens de bovengemelde verdeeling deezer 
Wysgeerige Proeve bepaakk zig onze Autheur, na dee. 
ze ontvouwing van de Wet der Verbeeldingskragt, tot 
het overweegen van derzelver vermogen en uitwerkingen. 
In ’t algemeen merkt hy daaromtrent aan, dat dit vers 
mogen en die uitwerkingen zeer verfchillend zyn in one 
derfcheiden menfchen , ja in het zelfde mensch, naar den 
onderfcheiden ftaat, in welken iemand zig bevindt: en 
dat de trapswyze vermeerdering hiervan af hangt van 
’s menfchen gelteldheid, van zyne meerdere, duidelykes 
re, of fterkere gewaarwordingen, en dergelyke oorzaa. 
ken , even als voorheenen van de werking der Verbeeldins 
‘ge gezegd is. Verder handelt by inzonderheid van dit 
„vermogen en die uitwerkingen, zo op het Lichaam als 
de Ziel, ter hb en geneezinge van deeze en 
geene ongefteldheden. Met het behandelen van dit Stuk, 
kon hy niee afzyn van bepaaldiyk ftil te ftaan, op het 
berugte verfchil nopens den invloed der Verbeeldinge 
eener zwangere, Vrouwe op haare Vrugt: en wel voor- 
"paamlyk of men daarin de oorzaak hebbe te zoeken ván 
|. DEEL, ALG. LEIT. NO, 11, li de 





466 | C. KRAYENHOFF 


de vlakken, de monfteragtige gedaanten , en meer foort- 
elyke byzonderheden, die men by de geboorte veeler 
Kinderen ontdekt. Hy brengt de bewyzen, waarvan 
men zig aan de eene en andere zyde bedient, beknopte 
lyk te berde, en voegt: daarnevens eene kortbondige be- 
oordeeling van dat ftuk; waaromtrenc hy zig vóor de 
ontkennende zyde verklaart. Egter loochent hy niet, 
maar helt veeleer over, om toe te taan , dat fterke aan- 
doeningen eener zwangere Vrouwe, voor zo verre ze 
zekerlyk veel invloeds hebben op haar geftel, der Vrug- 
te nadeelig kunnen zyn; dan of zulks zig al of niet uic- 
ftrekke tot de innerlyke geestgefteldheid van de Vrugt, 
neemt hy niet op zig te bepaalen ; laatende zulks overig 
Seo hun, die in dit ftuk meer doorzigt mogen heb- 
en. 
Tot dus ver betreft genoegzaam al het voorgeftelde 
de werking der Verbeeldingskragte in min of meer welge- 
ftelde Menfchen , zo als dezelve, lichaam en ziel de be- 
hoorelyke werkingen oefenende, werkzaam is, en wel 
op weezenlyke onderwerpen, die men daadlyk door de 
zinnen gewaar is geworden. Dan buiten deeze is ‘er nog 
eene werking der Verbeeldingskragte te befchouwen , die 
ons de Autheur ten laacfte onder *c oog brengt, ter op= 
helderinge van eenige opmerkenswaardige byzonderhe- 
den, welken onder de voorgaànden niet betrokken kon- 

den worden. 
sg Menfchen Ziel naamlyk heeft, gelyk onze Schry= 
ver , met den aanvang van ’t laacfte gedeelte deezer Ver. 
handelinge, opmerke, niet alleen het vermogen van die 
voorwerpen, welke men voorheen door de uiterlyke 
zinnen gewaar geworden was, zig weder te vertoonen 5 
maar ze kan ook die vertooningen, welken de Verbeel- 
digg voorftelt, ín korten, onderling vermengen, uite 
breiden of verkleinen. Zo maakt de Verbeelding Reu- 
zen, Dwergen, Monfters en veelerleie voorwerpen; die 
nimmer in de Natuur te vinden zyn. Dit vermogen heet 
men het vermogen van te verzieren , en deszelfs uitwer= 
king draagt den naam van eene Verziering; dat midler- 
de egter niet anders is, dan eene zekere foort van 
werking der hehe th tes die zig in dit geval bin- 
nen het natuurlyk mogelyke bepaalt , of ook wel tot het 
‘onmogelyk beftaanbaare uitbreidt. — Op de verklaa- 
… ring deezer byzonderheid ontvouwt ons de Heer iere 
og. 


TBEORIA IMAGINATIONIS. 467 


hoff trepswyze deeze uitwerking; zo als ze zig vertoont 
in meníchen van eene verhitte Verbeelding, die met al. 
les, waarop hunne Verbeelding werkt, veel op hebben, 
kleine zaaken vergrooten, verafgelegene dingen als naby 
brepgen, en zig bykans altoos in zwellende figuuren en 
leenfpreuken uitdrukken. Zo als men die gewaar worde 
by Dweepers, welken zig verbeelden iets te zien, te 
hooren of te voelen, dat inderdaad geen beftaan heeft. 
Zo als dezelve tot den hoogften trap kan klimmen in 
Zinnelooze of Verbysterde Menfchen; die Verbeelding 
en daadlyké Gewaarwording onder elkander verwarren 5 
die na de Verbeelding voor Gewaarwording, en dan dè 
Gewaarwording voor Verbeelding houden. De ontvou- 
wing dier weskinge, welke zig op veelerleie wyze ver- 
toont, vooral in Uitzinnigen, die men te befchouwen 
heeft , als menfchen , welke , waakende, de Verbeelding 
en de daadlyke Gewaarwording onder een verwarren, 
brengt onzen Autheur voorts; tot-den ftaat der Drooe 
menden; die , terwyl ze flaapen, (fchoom min vast dan 
ze buiten het Droomen doen ,) alles wat hunne Verbeel. 
ding hun voorftelt voor daadlyke Gewaarwordingen nee- 
men. Ea by de verklaäring van dic Stuk voegt hy die 
van de verrigtingen der Slaapende of Droomende Wan. 
delaaren; welken allerleie foorten van verwonderlyke 
werkingen in hunnen Slaap uitoefenen, en, ontwaakt 
zynde, zig al het gebeurde als een Droom voorftellen, 
Deeze laat{te onderwerpen, die de Heer Krayenhoff, 
eenftemmig met het voorheen beweerde, zeer geleidelyk 
ontvouwt , doen hem ten flot zyner Wysgeerige Proeve 
nog ftille ftaan, op het onderfcheid tusfchen.de Vere 
beelding en de daadlyke Gewaarwording. Men vraagt 
naamlyk , of 'er een vast kenmerk zy, waaraan men de 
vertooningen der Verbeeldinge en der Gewaarwerdinge, 
altyd, zonder eenig vergryp, kan onderfcheiden ? —= 
Wanneer wy waaken, en wel by onze zinnen zyn, zul. 
Jen wy hierin niet mistasten: wy worden fterker en dui. 


” 


delyker aangedaan door de Gewaarwording dan door de ' 


Verbeelding; en de Gewaarwording gaat fteeds vergezeld 
van, eenige veranderde werking op onze uiterlyke Zin- 
tuigen, dat by de Verbeelding geen plaats heeft. Dit 
kenmerk is in zo verre voldoende; dan: daar Droomen. 
den alles voor Gewaarwording neemen ; en Verbysterden 


niet zelden de Verbeelding en Gewaarwording onder een _ 


Ti 3 ver- 


468 _C. KRAYENHOPF , THEORIA IMAGINATIONIS. 


verwarren; zo kan men dit kenmerk niet algemeen en 
volftrekt noemen 3 des blyft de vraag, is ’er zodanig een 
kenmerk , en welk is het zelve? Het is ’er zeker- 
Iyk, zegt onze Autheur, diet gevoelt ieder ; maar ’t vale 
niet gemaklyk te bepaalen wat het zy; en men heeft ‘er 
gemeenlyk niet meer dan een verward denkbeeld van. In- 
tusfchen valt hy denzulken toe, die het zelve zoeken, 
in de genoegzaame reden der vertooningen, derzelver 
verband en geregelde Íchikking, waaruit men het vol- 
gende kenteken opmaakt. ‚‚ Âls eene tegenwoor- 
‚ dige zinnelyke vertooning eene genoegzaame reden in 
‚> 't voorgaande, of in eenig ander zinnelyk voorwerp 
‚‚ beeft, en met anderen regelmaatig verknogt is, hebe 
‚‚ ben wy niet te twyfelen, of ’t is ‘eene daadlyke Ge- 
> waarwording. Maar wanneer de vertooningen, 
4, die ons toefchynen plaats te hebben, geen het minfte 
, verband hebben, noch met het voorgaande, noch on 
‚‚ derling met elkanderen, noch met het volgende, dan 
‚‚ hebben wy ze te houden voor Verzieringen, voor 
5, Droomen, en niet voor daad!yke voorwerpen; nadien 
‚, ze geenzins tot de weezenlyke orde der Natuure of 
‚ der beftaanbaare voorwerpen behooren.” De 
Heer Krayenhoff is van oordecl, dat men dit kenmerk , 
hoe meer men alles nafpeure, voldoenend zal vinden 5 
dan hy taat hect aan anderen over , om te beproeven, of 
‘er buiten dit nog een ander, dat meer algemeen en 
meer volftrekt zou zyn, gegèeven zou kunnen worden. 

Het ontvouwen van het beloop deezer Wysgeerige 
Proeve heeft meer plaats gevorderd, dan wy ons aan« 
vanglyk voorgefteld hadden; des wy ’er van afzien, om 
‘er thans nog cenig byzonder behandeld onderwerp uic 
mede te deelen: dan veelligt zullen we, in-ons Mengel- 
werk, den Leezer nog wel eens voordraagen, 't geer 
zyn Ed., nopens de werking der Verbeeldinge in Droo- 
mendem te berde gebragt heeft. 














Het 


‘ 
hd 


*___W. V. BARNEVELD, HET ONWEERSVUUR NAGESPOORD. 469 





Het Onweersvuur, in een byzonder geval, in zyne richting 
en uitwerkfels nagefpoort, enz. door w. Vv. BARNEVELD, 
Apothecar te Am/terdam, Lid van het Provintiaal Konst- 
genootfchap te Utrecht. Te Amfterdam, by P. Hayman, 
2780. In gr. oëtavo 31 bladz. i 


(Gemeenlyk befchouwt men de ongevallen, door ’t On- 
„ weersvuur veroorzaakt , flegts uit nieuwsgierigheid, 
en men berust dan in de verwondering over de zeldzaa- 
me uicwerkzelen; maar iemand, die de Eleétriciteit be- 
oefent, worde door een ander beginzel gedreeven, en 
maakt ’er vervolgens meerder werks van. Overtuigd 
zynde dat de Blikem dezelfde Elektrieke ftof is, die wy 

door konst te wege brengen, befchouwt hy het onge- - 

val uit dat oogpunt, en gaat nain hoe verre de-uitwer- 
zeien aan dit zyn gevoelen beantwoorden. Op zodanig 
eene wyze althans heeft de Heer van Barnpveld het onge- 
val den Koornmolen de Valk, te Amfterdam , den 22 Au- 
ústus deczcs jaars overgekomen, bezigtigt ; en ‘er aan- 
Ciding uit genomen, om in dit Stukje te doen zien, 
hoe overeenEomftig de werking van 't Onweersvuur hier 
geweest zy, met de proefondervindelyke werking der 
kleêtriciteit ; dat inzonderheid ook kan dienen ter aan- 
pryzinge van ’c gebruiken van Afleiders , zo aan Molens 
als andere hooge Gebouwen, waarvan hy ten laatfte nog 
een Kort verflag geeft, De Heer van Bórneveld heeft, 
naar uitwyzen van zyn verflag , waarmede hy dit Stukje 
aanvangt, den loop en de rigting van het Onweersvuur , 
met de daar uit ontfkaane uitwerkzels, oplettend nage. 
fpoord; en zyne daaraan gehegte vergelyking en over- 
* eenbrenging, van de omftandigheden deezes ongevals, 
met de SES DADDen der Eleêtriciteiet, geeft’ duidelyk 
te Kennen, dat het hem aan geene bekwaamheid ont= 
breekt, om dit onderwerp te behandelen. Alles loopt 
enoegzaam te zamen om het bovengemelde denkbeeld 
te bevestigen; of ten minfte overtuigend te doen zien , 
dat ‘er eene zeer groote overeenkomst vasfchen' de na. 
tuurlyke en kunftige Eleêtrieke Stoffe zy. Ter 
nadere ophelderinge van het geen hy deswegens gemeld 
heeft , dient eene daarnevensgaande Plaat , welke ons hee 
bwnenweik van den Molen, en het onderfte gedeelte 
11 3 van 





470 W. V. BARNEVELD, MET ONWEERSVUUR NAGESPOORD. 


van den Molen van buiten vertoont; met aanwyzingë 
van den loop des Blixemftraals , zo langs het binnenwerk « 
als vervolgens buiten langs den Molen; en tevens eene 
afbeelding van de befchadigde Molenroede zelve geeft. 
Hierbenevens vindt men op deeze Plaat eene aftekening 
van den geheelen Molen, zo als men denzelven, ter be- 
veiliginge, zou kunnen voorzien, met een Conduêtor of 
Onweersafleider , die zig, door zyne eenvoudige gefchikt- 
heid , aanpryst , en indeezervoege befchreeven wordt. 

‚ De Conduftor, die den Molen zal beveiligen, moet 
‚> Vyf a zes voeren langer zyn dan één der Roeden, dat 
» is, Zy moet zo veel boven één der opftaande Wieken 
s, uitfteeken. Het bovenfte gedeelte derzelve moet 
‚‚ beftaan uit' eenen puntigen yzeren Staaf, vastgefteld 
5, in eenen dunnen Mast, die door het dak der Kap in 
„, het Houtwerk van binnen vast gemaakt is. Van dee. 
9, zen yzeren Staaf loopt, langs den gemelden Mast „ 
‚ naar beneden tot aan het Dak een yzeren draad, die 
‚> van daar vervolgd word door een yzeren Keten, over 
, de Spruit , naar de regter of linker Schooting, (als de 
‚‚ Molen eene kruiende Kap heeft,) en vervolgens los 
‚‚ nederhangt, langs de leuning van het plat, tot op 
„, den grond. Indien de Molen op zyn Voetftuk gekruid 
‚word, dan moet deeze Keten, langs de Kap des Mo- 
, lens, naar de voorejee tot op den grond afgeleid 
‚‚ worden. En deeze Conductor kan, met eene kleine 
‚> verandering, naarmaate van de omftandigheden, tot 
„, Alle hooge Gebouwen dienen.” 

Buiten dit raadt de Heer van Barneveld alle Molenaars, 
zo lang zy niet kunnen befluiten, om een Afleider op 
hunne Molens te zetten, ‚, een doorgaand koperdraad 
, langs hunne roeden te fpannen, en die recht op en 
‚‚ neer ‘te ftellen: op dat de ftof daar langs heen , mis- 
„, fchien nochtans met verlies van een of ander, ’t zy 
‚‚ op het plat, of, is de Molen laag, op de aarde kan 
„, afflaan , en daardoor, naar alle waarfchynlykheid, 

buiten den Molen zal kunnen gehouden worden.” — 
Deeze raad fteunt op het proefoudervindlyke dat de 


Eleftriciteit altoos de gereedíte leiding volgt; aan wel. N 


ken regel de loop van den Blixemftraal ook in dit geval 
volkomen beantwoord heeft, | 


Ne. 





_-€ SKEPP, NEDERLANDSCHE INSECTEN. 471 





Nederlandfche Infeêten befchreeven en afgebee door C. skep, 
_ 1 Stuk. XII en KI Verhandelingen. In quarto. 


Fene dubbele afgifte {trekt ter verzekeringe der aane 
Koudende arbeidzaamheid van den Heer Sepp, met 
opzigt tot de verzameling van Nederlandfche Infeêten , 
* welk den beminnaaren van deezen tak der Natuurlyke 
Historieeniet dan gevallig zyn kan. Onze oplettende 
navorfcher en keurige tekenaar verleent ons hier, op 
Dieuw, eene befchryving en afmaaling, met leevendige 
koleuren, van twee Rupfen, van de geboorte uit het 
Ei, tot op de verandering in Vlinders, die tevens aan 
’ Verftand en ’t Oog voldoen. 








Natuurlyke en naar 't leeven naauwkeùrss gekleurde af beeldine 
gen en befchryvingen der Cicaden en Wantzen, in alle de 
vier Waereldsdeelen huishoudende , byeënverzameld en be- 

. fchreeven doer. c. storr. Jn ’t Fransch en Nederduitsch. 
Te Amfterdam, by J. Ch. Sepp. , 1780. In gr. quarto. 


Velgens het geen de Heer Stol}, (den Lief-hebberen 
bekend door de uitgave van ‘het Werk over de Uit- 
landfche Kapellen van wylen den Heer Pieter. Cramer 
met den aanvang van dit la Gefchrift aanduidt ; heeft 
hy zig voorgefteld, eene Verzameling, zo uit zyn ei- 
gen voorraad, als uit dien van andere Kabinetten , tot 
welken hem de vrye toegang vergund wordt, gemeen te 
maaken, van eenige Infeéten, die onder «de Hemiptere „ 
de Halffchildige of Halffchildvleugelige behooren; en wel 
van de vier volgende Geflachten. [f. De Cicaden , Cie 
cade. Il, De Wantzen, Cimices. III. De Warerfchor. 
_pioenen, Nepae; en IV. de Waterwantzen of Waterluie 
zen , Netonnecte. Van ieder deezer Geflachten geeft de 
Autheur, vóór de byzondere foorten te:befchryven, 
een algemeen verflag van derzelver herkomst, kenmer. 
ken, enz, Wyders brengt ons, met opzigt tet de ver- 
fchillende foorten , het thans na nn eeríte Stuk, in 
VI Plaaten, een aantal van so Afbeeldingen onder ’c 
oog, En deelt ons te gelyk. mede de befchryving van hec 
meerdere gedeelte, die Merde, met de afgifte der vol- 

1 4 gene 


\ 


AJ  C. STOLL, VAN DE CICADEN EN WANTEEN. 


gende Plaaten, ftaat gegecven te worden. De af beel- 
dingen zyn zindelyk uitgevoerd, cn de befchryvingen, 
- fchoon kort, zvn voledig, in beanctwoordinge aan ’c 
oogmerk „ als dienende ter beknopte ontvouwinge van de 
afbeeldingen. Is men begeerig na uitvoeriger berigten „ 
dan de Heer Stoll in deezen bedoelde te geeven, hy 
biedt den Leezeren daartoe de behulpzaame hand, met 
by zyne beknopte befchryving te voegen, eene aanw ye 
zing van de Schriften ‚in welken , en de plaatzep waar in 
dezelven, de beroemdfte Natuyrbefchryvers deswegcns 
een breeder verflag voorgedraagen hebben, De wyze 
van uitvoering is alleszins van die natuur, dat men niec 
wel kunne twyfelen, of zy zal de algemeene goedkeu 
ring der Liefhebbers erlangen. 





Gedenk/chriften dienende tn de Gefchiedenis van LODEWYK 
XIV en XV. Deor den Heer Abt mivLoT, Lid van de 
Academiën der Weetenfchappen van Lions en Nanci. Vyfde 

Deel. Te Amfterdam by Yntema en Tieboel, 17830. 
In groot oëtayo 363 bladz. 


Or het overlyden ‚van Koning Lodewyk den XIV , waar 
„mede het voorige Deel van dit Werk afloopt , aan- 
vaardde Bhilippus, Hertog van Orleans, met toeftems 
ming van het Parlement, de waardigheid van Ryksbe- 
ftuurder , en handhaafde zig in dezelve; tot dat het Par- 
lement den Throonsopvolger , Lodewyk den XV,in ’t boe 
gin van 't jaar 1723, in zyn veertiende jaar getreeden 
zZynde, volgens de Wet, meerderjaarig verklaarde. Die 
Ryksbeftuur des Hertogs, en de verdero Regeering. van 
dien Vorst, tot op het jaar 1744, zyn de hoofdonder. 
werpen van dit vyfde Deel deezer Gedenkf{chriften , wele 
ken in een nog volgend Deel beflooten ftaan te worden, 
met de ontvouwing van des Vorften Bewind, tot aan den 
ongelukkigen oorlog des jaars 1755. Het thans’afgegee. … 
‚ ven gedeelte behelst des eerst eene befchryving van 
Frankryks vervallen ftaat, benevens der poogingen tot 
herftel aangewend, door den Ryksbeftuurder; die, na 
dat hy de algemeene Vrede, door de zogenoemde Qua- 
druple Alliantie, had getragt te bewerken, zich intusicuen 
genoodzaakt zag ‚ de wapens tegen Spanje op te vacten. 


MILLOT’S GEDENKSCHAIFTEN. 473. 


En voorts de morkwaardigfte gebeurtenisfen ‚van hec 
Franfche Ryk, onder here Beituur van Lodewyk den: XV, 
geduurende het opgemelde tydperk; dic bovenal eenu 
reeks. van Krygsbedryven verleent; die geen geringen 
invloed hadden op de gefchiedenisfen van onzen Sraat 3. 
*. welk dit gedeelte, ook ten onzen opzichte, nog: 
fteeds merkwaardiger maakt. ——- De Hertog van Noail- 
kes, die de oorfpronglyke Stukken, waaruit deeze Ge- 
denkfchriften opgemaakt zyn, verzamelde, had in dec. 
ze alhier gemelde gebeurtenisfen grootlyks de hand, ’e 
zy als Staatsdienaar of als Veldmaarfchalk; ’t welk zy- 
ge aantekeningen, raakende het toen voorgevallene, te 
merkwaardiger voorkomen geeft. Men ontdeke hier al- - 
omme eea fchranderen geoefenden Staatsman, en een 
Veldoverften, die moed en beleid te zamen paart; ter- 
wyl hy tevens als Schryver de duidelykf{te proeven van 
vernuft en oordeel in alle zyne opftellen doet doorttraas 
len. ’t Geen deeze' aantekeningen uit de pen van ic- 
mand, die daadlyk deel gehad heeft in de voorvallen. 
welken hy vermelde, te meerder aanpryst, is, dat hy 
zich in a'le opzigten betoont een Man van Eer te zyn, 
die het welweegen van zyn Vaderland ter harte nam, 
ent zelfs niet fchroomde de waarheid voor den ‘f'hroon 
te brengen. Dit getuigt zyn vrymoedige tegen- 
ftand tegen nadeelige ontwerpen , reeds {taande des Her- 
togs Rykbeftuur; en niet minder getuigen diet zyne uit- 
druklyke voorftellingen zelfs zeer onaangenaame en be. 
droevende waarheden aan den Vorst; met welken hy, 
op deszelfs begeerte, om hem altoos zonder omwegen 
te fchryven, en hem alles te zeggen, wart zyn yvee 
voor en aankleeving aan hem en hect Konirgeryk hem 
mogte ingeeven, eene zo rondborttige briefwis{cling on. 
derhicld, dat ze beiden hem en den Vorst tort cene uits 
fteekende cere ftrekken. Oorfpronzlyke Stukken, uit 
de hand van zulk een Schryver, door den bekwaamen 
Millot, in eene gelchiedkundige orde gebragt, zyn ze- 
kerlyk der hoogfte agtinge' waardig; daar men dus een 
goeden grond heeft om zig op derzelver geloof waardige 
heid te verlaaten. ——— Tot eere kyzonderheid uit 
tit Decl, zonder ons met een bfeedvoerig verflag van 
Krygsvcrrigtingen op tc liouden, ftrekke het edelaarti= 
ge gedrag van den Veldmaarfchalk MNerailles jegens den 
Graaf vaa Súxen,‚dat te gelyk een voorbeeld van zynea 

í Eis fchr fs 








474. MILL OTS 


Schryf{tyl aan den Vorst verleent. Wy bepaalen ons 
te eerder aan die byzonderheid , om dat deeze Veldheer 
onzen Vaderlanderen maar al te wel bekend geworden 
is, in de laacfte Krygsonlusten, in welken zommigen 
onzer Gewesten deel gehad hebben. Ziehier het geen 
ons in deezen gemeld wardt, als de grondflag zyner 
verheffinge in den Franíchen Krygsdienst. 

De Abt Millot in ’t verhaal van den Oorlog, op den 
dood van Keizer Carel den VI, gekomen zynde, tot 
die omftandigheden, toen men in Frankryk, omtrent 
het midden van 'c jaar 1743, bedugt was, dat de Oos- 
tenrykers en derzelver Bondgênooten eene onderneeming 
van gewigt tegen de Franíche grenzen in ’c werk zou- 
den ftellen, die hen veelligt tot in het binnenfte des 
Koningryks zou doen {troopen , vervolgt daarop aldus : 

‚… Nimmer had de Maarfchalk van NoArLres meer. 
der vooruitzicht, of eene moediger werkzaamheid noo- 
dig. Hy overwoog en vergeleek alles, en nam de beste 
voorzorgen. Maar het was ook noodig, dat hy vol 
maaktlyk wel onderíteund wierd; en, zonder vreeze van 
zich eenen Mededinger te zullen verwekken, wierp hy 
"de oogen op den grootften oorlogsman, welken de Ko- 
ning in zyren dienst had; hy wees denzelven aan, als 
den eenigen, met wiens hulpe hy konde hoopen in zyne 
ontwerpen te zullen flaagen; hy verdreef eindelyk de 
vooringenomenheid, welke ropewyK DE XV zelve 
tegen deezen Vreemdeling had opgevac. Ik ípreeke van 
MAURITS Graave van sAXEN (*), die, zedert het 
jaar 1720, zich aan den Franfchen dienst had verbon 
den. 

„… NoairrLes,die denzelven byzonder had leeren ken- 
nen geduurende den Veldtocht van Philipsburg (+), ver- 
wonderde zich over zyne bekwaamheden, prees zyne 
oorlogsverdienften , beminde zyn perfoon, en werd door 

em 


_(® Hy was de, Bastaardzoon van avousrus den II, Koning , 
van Polen en Keurvorst van Saxen, by de Graavin van KONIGS- 
MARK. 

(f) De Hertog, gelyk we wat vroeger vinden aangetekend, 
rocinde reeds diestyds, te weeten in 't jaar 1734, overal de ver- 
dienften van den Graaf van saxev, die toen Legermaarfchalk 
‚ was, en fcheen hem toen reeds voor te ftellen als de verdedie 
ger van Frankryk. 


GEDENKSCHRIFTEN. 475 


hem geliefd en geëerbiedigd. De doorlachtige Sax „ die 
te Praag wonderen had uitgevoerd, die vervolgens ge= 
zucht had over den aftocht uic Beieren, niet wel te 
vreden was over de Staarsdienaars, en-nog minder over 
de Veldoverften, verlangde met drift onder den Maar- 
fchalk van NOAILLEs te dienen, welke hy zynen Meester 
noemde; zyren roem ftellende, gêlyk hy zeide, in van 
hem telegren,en vindende in denzelven in alles eene meer - 
derheid , welke hy niet zag in anderen (g). Wanneer het 
Leger , uic Beieren komende, gefteld werd onder de be- 
velen der Maarfchalks, fchreef hem de Graaf van 
SAXEN : ‚, Zoude ik U durven vraagen, wat Gy met ons 
‚> denkt te doen? Het koomt my voor, dat Gy ons na 
3, Frankryk wilt te rug.zenden als {legt gezelfchap. 
> Zult Gy my niet van dat geral «uitzonderen? En zal 
‚> myne verwondering over U ‚en myne tedere genegen. 
‚, heid ‚my niet genade doen vinden (A) ?2” 

…‚ NOAILLES antwoordde hem op ftaande voet :,, Het 
… is ’er zeer verre af, dat ik U na Frankryk zoude 
s, willen te rug zenden als flecht gezelfchap. Ik fpree- 
‚‚ ke vooral van U, myn Heer en zeer waarde Graaf , 
‚‚ welken ik gaarne by my zoude gehad hebben op den. 
‚> dag van ons Gevecht (te weeten, by Dettingen. ) 
‚, Schoon wy niet volftrektlyk reden hebben om over 
‚, dien dag te klaagen, ben ik wel verzekerd, dat wy, 
‚‚ met behulp van uwe tegenwoordigheid, eenen groo- 
„ ten rouw zouden verwekt hebben onder het vyandly- 
‚> ke Leger. Ik verwachte U met ongeduld. Neem de 
‚… post, bidde ik U, om by my te komen, waar ik my 
‚, ook moge bevinden. Ik hebbe U en uwen raad noo- 
‚> dig. Ik hebbe voor, U het bevel te geeven over een 
s, aanzienlyk lichaam van Krygsvolk, in de nabyheid van 
„ myn Leger, en om onze gemeenfchap te verzekeren, 
‚‚, Ik zoude een boekdeel noodig hebben, om U myne 
‚‚ oogmerken in gefchrift te verklaaren, en drie uuren 
‚, Onderhouds zullen meer afdoen dan honderd bladzyden 
> fchrifts (£).”’ 

s, Alles was tusfchen hen wel ras in orde BE 

et 


fi Brief van den Graave van sAXEN. 
(%) Brief als boven, van 3 July. - 

(£) Brief: des Maarfchalks van NOAILLES, aan den Graave 
Van SAXEN, 4 July. | 


426 MILL O T'S 


Het was voornaame}yk te doen om zorg te draager 
‘voor de veiligheid van onze grenzen. Men trok over 
den Rhyn te rug. De Graaf van sAxeEN kreeg last, am 
met vyf-enetwintig Bataillons en veertig Escadrons de 
Opper-Elfas te verdedigen; en de Maarfchalk was voor- 
neemens hem eene verfterking toe te zenden, of zelve 
hem ter hulpe te trekken, naar vereisch van de om- 
ftandigheden. 

‚‚ Eensklaps vernamen zy, dat de Maarfchalk van 
COIGNI,in plaatze des Maarfchalks van sRAGLIO,be- 
noemd was, om in de Elfas het bevel te voeren, Dee- 
ze onverwachte tyding verydelde terftond hunne ontwer- 
pen. De Graaf van sAXEN fchreef aan NOAILLES: 
‚‚ Daar de fchikkingen , die ik zoude maaken , misfchien 
Alleen voor een oogenblik zouden zyn, kant Gy, 
s myn Heer, gemaklyk oordeelen , dat ik ze niet kan 
, maaken met dat vertrouwen, dat dikwyls derzelver 
s, deugdzaamheid beflist. Gy zult my eene groote gunst 
, bewyzen met my kennis te geeven van hert geene G 
s, hiervan weet. Ik kan bet niet gelooven; dewyl ik 
s, My vleic, dat, indien ik onder iemands bevelen moet 
s, flaan, Gy my by U zoudt gehouden hebben, eerder 
9, dan my wech te zenden om onder eenen anderen te 
, dicnen (£).” Dit was genocg, om hem voor altoos 
afkeerig te maaken van den Franfchen dienst, waarin 
hv,tot dien tyd toe, maar al te weinig genaegen had 
‚ gevonden. . Ee 

„De verlegenheid des Maarfchalks was niet minder. 
Hy had gehoopt, dat het bevel, in deeze ftreek , den 
Graave zoude gegeven zyn, onder zyn Opperbeftuur ; 
de Seaatsdienaar verklaarde hem niet hoe groot het ge- 
zach van corcNi zoude weezen; deeze Neldoverttes 
die vol moeds was, fcheen hem echter verre beneden 
den anderen te zyn: hy vreesde voor de gevolgen eener 
keuze, die waarfchynelyk de overeenftemming ftooren , 
en aan de krygsverrichtingen nadeelig zoude weezen. Hy 
fchreef hierover met nadruk aan den Koning en aan den 
Staatsdienaar van oorloge, betuigende, dat hy niets an- 
ders had bedoeld dan het welzyn des Koningryks, en 
dat hy voor picts honde inftaan, indien men zyne ee 

in- 


(k) Brief des Graaven van sAKEN, aan den Maarfchalk van 
MOAILLES, 24 July. 





CEDENKSÈHRIFTEN. Vis 


kingen omverre ftiet; dat hy voor het overige zich be- 
aaldé rot de allernaauwkeurigfte gehoorzaatnheid. 

In zynen Brieve aan den Koning voegde hy hier by: 
9, 'Er ís een uitermaate groot aantal van ftukken, op 
‚ welke ik uwer Majefteit antwoord fchuldig ben. Ik 
, fchaame my, dat ik daaraan nog niet voldaan hebbe „ 
‚; maar ik hebbe haar tot eene reden voor myne nalaa- 
, tigheid by te brengen, de onvermydelyke noodzaak. 
s, Iykheid, waarin ik ben, om van den morgen tot den 
ss avond té werken. Ik hoope, dat uwe Maujefteit my 
3, dit zal vergeeven. Een Hoveling zoude de eer, van 
, aan haar te fchryven, ftellen boven die van haar ce 
‚, dienen ; maar een goed Dienaar, en getrouw’ Onder- 
;) daan, verkiest liever bezig te zyn, en te arbeiden 
„> ter bewerkinge van het geene hy gelooft voor zynen 
‚‚ meester voordeeligst te zyn (1). ” 

‚‚„ Het was het ooginerk van LODEWYK DEN XV 
niet, aan den Maarfchalk van corcNi, in de Elfas een 
uitgeftrekter gebied te. geeven, dan de Marfchalk pu 
BOURG daar gehad had ia den jaare 1734(*). Hy an 

, . woog pn 


Bel des Maarfchalks van NoOAtrtLES, aan den Koning, 
27 July. 
(*) Ín ’t voorgaande heeft de Heer Millot deswegebs het vol - 


‚ gende gemeld, dat den Hertog tot eer ft:ekt. „ NOArLLES, to 


Opperbevelhebber over het Leger in den Elfas aangefteld zyn- 


‚de, had reden om te vreezen voor eenige zwaarigheden van 


den kant des Maarfchalks pu Boura, eenen ouderen Krygsbo= 
velhebber dan hy, Landvoogd van den Elfas, en die alle blyken 
Van achtinge waardig was, welke men aan tang bewezen dieun- 
ften verfchuldigd is. Maar hy verwierf gemaklyk deszelfs ver- 
trouwen. Een aanmerkenswaardige trek van zedigheid zal ons 
doen oordeclen of hy het verdiende. De last der Hoofdbevel- 
hebberen bracht mede, dat zy dienen zouden onder het bevel 
Van NOAILLES, en niet onder dat van pu gours. Dit moest 
voor deezen eene onaangenaamheid zyn. NoaruLrs verzocht, 
dat de Moofdbuvêlhebbers even zeer onder de bevelen des ee- 
nen als des anderen zouden ftaan, verzekerende, dat de dienst 
hier by nicts zoude lyden, en dat de grootfte zwaartgheid-voor 
hem zaude weezen met den Landvoogd van den Êlfas hiet in 
een goed verftand te zyn. „… Gy zult weinige aanzoeken van 
» Zulken aart vinden,” fchreef hy aan den Staatsdienaar, „, maar 
„ ik vleie my, dat men my, het geene ik verzoeke, niet zal 
» weigeren, uit hoofde der nieuwigheid.” Deeze oplesrnahe ee 


rr 


479 MILLO T's 


woordde aan NOAILLES, dat het Krysvolk, en corcrr 
zelve, onder zyne bevelen zouden {taan , zo lang hy zich 
in dat Landfchap zoude ophouden. . Wat den Graave van 
SAXEN aanbelangt, hy flond toe, dat men byna geene 
Franíche Veldoverften had , die zich zo zeer op het verrich- 
ten van groote dingen toeleiden als deeze , maar betuigde te. 
vens in denzelven niet alle mogelyk vertrouwen te ftel. 
len: hy drong op des Graaven hoedanigheid van Prote- 
ftant, op deszelfs Staatzucht, om een onafhangelyk 
Vorst [te weeten, van Courland (*)] te weezen, op 
deszelfs bedreigingen, het zy waare, of verzierde, dat 
hy in eenen anderen dienst wilde overgaan, indien men 
hem dwarsboomde. ,, Ís dit yver voor Frankryk 2” zei 
derongewyK. De Graaf was, in zyne oogen, van een 
wispeltuurigen en zorgeloozen aart, aan Frankryk alleen- 
lyk gehecht door eene Minnaaresfe, welke by wel ras 
zoude he en men konde te minder op hem ver- 
trouwen, dewyl de Koning van Polen , zyn natuurlyke 
Broeder, zich misfchien tegen ons ftond te verklaaren. 
De Koning liet evenwel niet na te erkennen, dat hy uite 
muntende konde zyn onder de bevelen van NoAILLEs, en 
vermaandedeezen zich van des Graaven gevoelens te ver- 
zekeren. Hy eindigde met den Maaríchalk te pryzen, 
dat hy den plicht van eenen Weldoverften gefteld had boven 
dien van eenen Hoveling , in- het uitftellen van antwoor- 
den, by welkc geen haast was (m). 

, Indien NOAILLES niets anders gedaan had dan 
deeze vermoedens des Konings te eb he en aan 
het Ryk eenen zodanigen verdediger te bezorgen, als 
de Graaf van SAXEN was, zoude ieder rechtfchapen 
Franschman zyne gedacheenis met dankbaarheid moeten 
eeren. Hy voer voort met te fpreeken tot lof van den 

Sax , 
die te edelmoediger was, dewyl zy in het geheim bewezen 
wetd, erlangde de toejaichiug van het Hof, en het verzoek 
werd toegeftaan.” : 

q De Graaf vi GAXEN, Onderfteund door zynèn Vader, 
had, na het uitftervpn van het Huis der Hertogen van Courland, 
geftaan na dat Hertogdom. Een bericht hiervan kan men vinden 
in het Franíche Werk, getiteld Vie de Maurice, Comte de saxE, 


Part. 1. 
(m) Brief ‚des Konings, aan den Maaríchalk van goarLLeEs; 
d AUS i 


_ GEDENKSCHRIFTEN. 479 


Sax, hy ftond in voor deszelfs getrouwheid en yver. 
Hy zeide tot den Vorst: „ De Bevelhebbers, Sire, 
…, die gefchikc zyn tot het verrichten van groote zaa- 
‚‚ ken, zyn hedendaags zo zeldzaam, dat ik den Graaf 
Van SAXEN , volgens de gedachten, die ik van hem 
‚‚ hebbe , befchouwe als eenen dierbaaren man voor 
uwen Staat, die byzondere nd enen zoude 
s, verdienen , indien hy uw geboren Ohderdaan, was z 
‚die, daar hy een Vreemdeling is, verdient met nog 
‚‚ grooter onderfcheidinge behandeld te worden , om 
„, hem te naauwer aan uwe Majefteit te verbinden. Hy 
… heeft eenen verheven geest, en eeù gevoelig hart? 
„ het mistrouwen zoude hem verwyderen, daar in te- 
> gendeel blyken van vertrouwen hem meet en meer 
ss zullen verbinden. Niets anders, Sire, dan ontwyf- 
‚, felbaaren hoon en beleediging, zal hem ooit kunnen 
‚ beweegen om.uwen dienst te verlaaten. Men heeft 
‚‚ hem in Boheme beleedigingen doen ondergaan, die 
‚, in ftaat zouden geweest zyn, om eenen afkeer van 
‚, den dienst te veroorzaaken. Maar, hoewel de Duite: 


__ fchers wel onderhevig zyn aan het overgaan uit den 


„eenen dienst in den anderen, zyn 'er eenige regels 
… en welvoegelykheden, welke zy niét kunnen verwaar- 
‚, loozen, zonder zich onder de hannen verachtelyk te 
‚‚ maaken; en de Graaf van sAxEN zal deeze welvoe 

‚> Iykheid nog minder dan een ander verwaarloozen , de- 
„ Wyl hy nog kiefcher is omtrent zyne eer (n).” Ein- 
delyk bepaalden de fchranderheid en grootmoedigheid van 
den Maarfchalk van NOAILLEs het oordeel des Ko. 
nings , en de nakotnelingfchap zal eenen dienst erkennen , 
die by de T ydgenooten des Maaríchalks te weinig is be- 
kend geweest.” | 


(n) Brief des Maarfchalks van NoArïLLES, aan den Ko 
ning, 8 Aug. | 


Vere ° 


480 C.P, THUNBERO 





Perhandeling over de Japanfche Natie, door Cc. e. THUNsenG4 
Med. Dr. Demonfirator Botanie op de Koningl. Acad. te Upfal 
en Lid van verfcheiden Soci:teiten. Met Plaaten. Uit het 

_ Zweedsch vertaald. En een Bericht van het Konineryk Thí- 
het, door STEWARD Schildknaap enz. opgemaakt uit de Papièren 
van den Heer Boove, Afgezant van den Grooten Raad der Ene 

_gelfche O. I. Comp. te Madräs, tot den GROOTEN LAMA, Re- 
eerder van het vaorgensemde Ryk. Uit tet Engelsch vertaald. 

5 if Amfterdam by }. H. Schneider 1780. In groot olavo 44 
blads. 


Weer en Thibet, twee Aziatifche Ryken zynde,. van welken 
wy tot nog geen genoegzaame berigten hebben, zo zyn alle be 
zigten van dezelven, waarop men zig eenigzins durfc verlaaten, 
zy ter bevestiginge van vroegere, of ter mededeeling van laatere 
ontdekkingen deswegens den weetgierigen- aangenaam: en zulks 

naakt deeze zamengevoegde Stukjes welgevallig. 
-… Het eerfte komt uit de handen van een Man van Studie, welks 
In dienst onzer Hollandfche Oostindifche Compagnie naar Africa en 
Azia gereisd heeft, en in Zweeden, zyn Vaderland ‚in hoogagting 
is. ‘s Mans berigten van de Zeden en Gebruiken der Japanne.s, 
itsgaders van den aart en gefteldheid van dit Volk, als mede raa= 
ende den toeftarnd van den Koophandel, de Manufactuuren en de 
Akkerbouw ín dat Gewest, zyn eenpdarig met het gewoone ver- 
fl-g, dat ‘men hiervan by de opmerkzaamfte Schryvers vindt. Zyn 
Ed. heeft dit onderwerp, als het min byzondere van zyne waar- 
Deemingen, flegts beknoptlyk voorgedraagen; maar geeft ons ver- 
‚ der eene uitvoeriger befchryving van de Munten, welken in dt 
Ryk ih zwang gran, dan tot nog in Europa gemeen gemaakt was; 
waar toe hy zig, niet zonder gevaar zyns leevens, in ftaat gefte'd 
had. Vermits het naauwe toeverzigc in Japan, had hy gee- 
ne hoop, om uit dit-zQnderlinge Land eenige zeldzaamheden, als 
Boeken, Kaarten, Munten, Tekeningen en diergelyke dingen uit 
te voeren, 't welks daar ten ftrengfte verbooden ís: egter gelukte 
het hem nog eenige Munten by een te verzamelen; die hy onder 
zyne fchoenzoolen lei, en nit de grootfte voorzigtigheid, in zyne 
boenén „aan s fchip bragt. De dus uit Japan mede gevoerde Mun- 
ten heeft de Heer Thunberg aan zyne Mijefteft, den Kòning van 
Zweeden, overgegceven, als ftukken, die, van wegen harte 
zeldzaamheid, wel cene plaat: verdienen in een Muntkabinet. Te- 
vens heeft hy aan de onlaglke Academie der Weetenfchappen te 
Upjal, die zyn Ed. tot een Medelid van dat doorlugtige Genoot- 
Schap benoemd had, eene Verhandeling ingeleverd, in welke hy, 
behalve het bovengemelde raikende de Japanners, wel byzonder 
eene uitvoerige verklaaring van die Munten geeft, met derzelvee 
natuur'yke afbeeldingen; welken ook in deeze Nederduitfche uit- 
geve, ten getale van 43 Stukken, zynde zo van de oude als de 
ON es nieuwe 





RERIGTEN VÀN JAPAN EN THIBET, A8t 


nieuwe of thans gangbaare Munt, op 8 plaaten vertoond worden. 
Zyn Ed. meldt ons wegens deeze Munten in 't algemeen , (met het 
byzondere kunnen wy ons hier niet wel ophouden ,) dat ze, van 
veelerleie zeer ongelyke gedaante, wan Goud, Zilver, Koper en 
Yzer zynde, gewoonlyk eenvoudig, flegt en regt geflaagen war- 
den; voor *t grootíte gedeelte zonder karteling op den rand, en 
zonder dat cieraad, het welk doorgaans aan 't Europifche Geld is. 
Ook zyn, vervolgt hy, de meeste foorten van Munten zonder ee- 
ne vaste eù bepaalde waarde; waarom ze van alle Kooplieden ge- 
woogen worden, die ’er dan , vooral op de Gouden en inzonder- 
heid ook op de grootfte Zilveren Stukken, hunnen ftempel opzet- 
ten, tot een teken, dat ze opregt en onvervalscht zyn. Verder 
onderrigt hy ons, dat verfcheiden Zilveren Geldfpecien, in kleiner 
en grooter (ommen, in een papier gerold, en door den Munter 
of Uitgeever verzegeld worden; gaande dan voorts zulk een pakje, 
met de waarde daarop gefchreeven , door veele handen rond , zonder . 
geopend te worden. Zo'lang als het verzegeld blyft, loopt het 
voor rekening van den Uitgeever; en byaldien het, bv ‘t openen, 
mogt blyken , dat ’er de volle waarde niet in was , zou de Uitgeever het 
te-kort komende moeten betaalen. Op eene (oortgelyke wyze voegt 
men, volgens de aantekening van onzen Schryver, ook wel de 
mindere koperen of de yzeren muntftukken, van verfchillende foor- 
ten, by een. Deeze Stukken, onder den algemeenen naam van 
Sení bekend, hebben in 't midden een vierkant gastje, waardoor 
zy, ten verfchillenden getale, tot de vereischte waarde van zulk 
een bundel, aan een touw van ftroo gereegen kunnen worden; op 
dat ze dus te gemaklyker gedraagen , verzonden , en, buiten ver- 
der over tellen, uitgegeeven kunnen worden. De, Kooplieden, 
zegt hy, hebben zodanige bundels doorgaans gereed in hunne Wine 
kels, zo in de Steden als op de Dorpen, daar de Reizigers door- 
trekken: zo dat een Reiziger fchielyk aan klein geld kunne geraa- 
ken, zonder dat hy zig lang met naatellen behoeve op te houden. 
Eindelyk ftaat omtrent deeze Senis nog te melden, dat het aan de 
twee Direfteurs onzer Compagnie 's jaarlyks toegelaaten wordt ee- 
nigen van die koperen Muntítukken uit te voeren; maar evenwel 
flegts tot cen bepaald getal: hebbende if ’t jaar 1775 elke ‘Direc- 
teur 7$ Kisten Senis ontvangen. 

Wat wyders het tweede Gefchrift, raakende het Koningryk Zhíe 
bet, betreft, de Heer Baprle, derwaards in Ambasfade gezonden, 
heeft aldaar verfcheiden maanden aan 't Hof des Regents gerefi- 
deerd, en dus min of meer gelegenheid gehad, om dit Ryk nader 
te leeren kennen. Men vleit ons met het denkheeid , dat die eer 
zelf een verflag van deeze zyne reize en verkreegen kundigheden 
gerveen zal maaken: intusfchen deelt ons de Heer Stewart eenige 
byzonderheden mede, welken hy, uit het gebruik der brieven en 
papieren van dien Heer, heeft kunnen verzamelen. Dit Gee 
fchrift, fchoon kort, behelst nog al cenige merkwaardigheden no- 

‚pens dit Ryk, waar van wy tot heden weinig gegronde berigten 

IL. DEEL. ALG. LETT. NO, II. Kk | he 


482 C.P. THUNDERG BERIGTEN VAN JAPAN EN THIBET. 


kehhen. Als eene van die natuur is te befchouwen het denkbeeld, 
dat de Heer Steward ons verleent van de tief me van den 
GROOTEN LAMA, dat meer waarfchynlykheid heeft, flan de gewoo- 
ne vertellingen wegens dit onderwerp. 

„ De Lama, zegt hy, wiens gebied gegrond is op de zekerfte 
“gronden, als perfoonelyke genegenheid en Godsdienftige eerbie- 
digheid, beftiert alles binnens Lands met een onbepaald gezag. 
Eik weet dat de Delai- Lama het groote voorwerp van aanbidding 
is voor de verfcheiden Stammen der heidenfche Tartaaren , welke 
door de uitgeftrekte Landítreeken van 't vaste Land zwerven, 
welke zich uittrekt van de Volga of Wolga af;tot Correa aan de 
Zee van Fepantoe, en dit is mogelyk het uitgeftrektfte Godsdien- 
ftig gebied van den Aardhodem. Hy is niet alleen de Opperpries- 
ter, de Stedehouder der Godheid op de Aarde; maar dewy! de 
bygeloovigheid altoos het fterkfte is, daar zy verst van haar 
voorwerp is, zoo befchouwen de afgelegenfte Tartaaren hem vol- 
ftrekt, als de conneip zelve. Zy gelooven, dat hy onfterflyk is, 
en begaafd met alle weteníchap en deugd. Alle jaaren komen zy: 
uit verfcheide Gewesten op, om te aanbidden, en ryke Offeran- 
den in zyne fchatkist te brengen.” 

Wat belangt die on{maakelyke prefenten, welken de Opperhoof. 
den der ‘Fartaaren, volgens ’* verhaal van voorige Reizigers, 
gezegd. worden van den Lama te ontvangen, en in gouden doozen 
met grooten eerbied op te fluiten, om by gelegenheid in hunne 
Ragouts te doen; dit ftuk ontkent de Heer Bogle ; maar hy zegt, 
…, dat de Lama dikwils kleine balletjes van gewyde meelbloem 
uitdeelt, gelyk de Pain benit, of het gezegend Brood van de 
Roomsch Cathcliken ‚ het welk zyne Votarifche Tartaaren nader- 
hand mogen gebruiken zoo als zy willen. Het rechtzinnige gevoe- 
Jen by de Tartaaren is, dat als de groote Lama {chynt te flerven, 
het zy van ouderdom of zwakheid, zyne Ziel inde: daad alleenlyk 
eene brosfche wooning verlaat, om na ecne andere om te zien, 
die jonger cn beter is; en dat dezelve weder ontdekt wordt in *t 
lichaam van een jong; kind, door zekere tekens kenhvar alleen voor 
de Lamas. of Priesters, in welker orde hy altoos weêr verfchynt 
De tegenwoordige Delai Lama is cen kind, en was, flegts eenige 
jaaren gelceden, ontekt deor den Tayslao Lama, welke in gezag 
en heiligheid van keníchets naast aan Fem is, en gevolglyk. ge- 
duurende des anderen minderjaarigheid , als Opperhovfd ham 
gelt.” 





UITOEZOGTE VERHANDELINGEN, 483 





Vitgezogte Verhandelingen over Bijbeluitlegkundige , Natuur- 
Wiskundige en andere Weetenfchappen. Voorgeleezen in 't Let- 
terlievend Genootfclhap, onder de Zinfpreuk, Verfcheidenhzid en 
Overeenftemmig, te Rotterdam. Eerfte Stuk. Te Rotterdam, bij 
A. Bothal en P. Holfteyn, 1780. Behalven de Voorreden 122 
blads. ín gr. oëavo. | | 


Ee Letterlievend Genootfchap te Rotterdam levert: hier mede ' 
de eerfte openbaare Proeve van zynen arbeid; welke van 
dien aart is, dat dezelve wel onder de nutte poogingen ter be- 
vorderinge van leerzaame Weetenfchappen geteld mag worden. 
Het Genootíchap bepaalt zig aan geene keuze van ftoften ; ieder 
Lid fchryft over een onderwerp van eigen verkiezing; alleenlyk 
„heeft men ’er uitgeflooten het verhandelen van eigeniyk gezegde 
ftellige en wederleggende Stukken uit de Godgeleerdheid. 
n deeze foort van Stukken, is ieder Lid vry in de Stof- 
zing; „ 't zij uit, het gewijde Bijbelblad, of die tot de 
urlijke Weetenfchappen behooren, als Geest- Hemel- 
rdryk- Genees. Scheie Wis- Werktuigkunde, de Gefchied. 
„»Better- en Dichtkunde, en, met één woord, alles war lijn- 
…… Tegt is ingerigt tot bevordering van Kennis en Deugd.” — 
\ In gevolge deezer gegeeven ruimte behelst dit eerfte Stukje 
reeds eene. verfcheidenheid van behandelde onderwerpen. Aan 
*x hoofd ontmoeten we een Dichtftuk, dat ons de natuur van 't 
Genootfchap op eene leevendige wyze (chetst, en de Leden 
aanmoedigt om beftendig ín hunne leerryke bezigheid voort te 
vaaren. Eene daaraan volgende Verhandeling heeft ten 
Onderwerp het gejuich der Chaldeeuwen op hunne Schepen, 
naar aanleiding en ters ophelderinge van Jes. XLIII. 14, alwaar 
Israëls Verlosfer zegt, dat hy d: Chaldeeuwen vlupgtig heft doen 
nederdaalen, in de heden. op dewelke zy juichten, of eigenlyk, 
op de fchepen. hunner juichingen. Verftaa door deeze fchepen 
kostlyk vercierde Vermaakjagten, op welken de Chaldeeuwen zig 
gewoonlyk vermaakten met zang en (pel; waarvan de Schryver 
deezer Verhandelinge een breeder berigt geeft; waarop hy 
deeze Godfpraak gepastliyk overbrengt op de innecming van 
Bab:l, ten tyde der vieringe van een vrolyken feestdag, toen 
ieder naar een goed heen komen had te zoeken; waartoe hun, 
ter Iyfberginge in hunne vlugt, ook te ftade kwamen, hunne 
Vermaakjagten, om met dezelven den ftroom af te zakken en 
te ontvlieden. Een tydítip, waarin, zegt onze Schryver, „ de 
» Vreugdvolle juichfchepen veranderden in drijvende trcurgebou- 
„wen, die de matelooze blijdíchap verwisfelden met de pran- 
‚‚ gende angften.” Naust dit Stukje is geplaatst e:ne 
| Proeve van Gedagten over het Licht, welke de Autheur tweeledig 
| flaat voor te draagen. Her ie lid bepaalt zig tot hee Licht 
EE 2 en 















484 UITORZOGTE VERHAXDELINGEN, 


en deszelfs algemeene Eigenfchappen: en het twecde is gefchike 
ter ontvouwinge van de byzondere uitwerkzelcn , die uit deszelfs 
Natuur en Eigenfchappen voortvloeien. Het t-genwoordig afge- 
geeven gedeelte beantwoordt de volgende Vraagen , met bybrenging 
van de bewyzen voor des Schryvers keuze, in t beoordeelen van de 
verfchillende gevoelens der Natuurkundigen over dit onderwerp : 
(1) Wat is het Licht? Eene ftoflvke zelfftandigheid. (2.) 
Wat denkbeeld moet men maaken van deszelfs Natuur en Form? — | 
Het gevoelen van hun, die ftellen, dat het Licht en het Vuur niet | 
van elkander verfchillen, saar een en het zelve zyn, komt nieë 
aanneemlyk voar; veeleer heeft men het Licht te befchouwen als 
eene ftoffe zeer onderfcheiden van het Vuur; en wel, als eene | 
allerfynfte Hemelftof, die zig door haare werking alleen aan 't | 
zintuig van 't gezigt ortdekt. En wat deszelfs form betreft, | 
waarover men minder verfchil ontmoet, alles fchynt ons te leiden , 
om ons te doen denken, dat de Lichtítof eene klootfche gedaante 
beeft: dat het Licht beftaat in globetjes of bolletjes van een 
“ onnadenkelyke kleinheid, allergladfte oppervlakte, en een veer 
vermogen, zeer bekwaam, om een trillenden indruk der bew 
te ontvangen. Maar de groote vraag , daar 't hier byzonder op 
komt, ís 3.) Waar isde weg, daar het Licht woont? —— D 
vraag zegt de Autheur wordt verfchillend beantwoordt, en, 
gevalle van zommigen onzer Leezers, zullen wy het voorftel van « 
wederzyde , bier gemeld, geheel opgeeven. 
‚‚ Genoegzaain alle de Ouden, zegt onze Schrijver, die het 
Licht en het Vuur voor een en dezelfde ftof hebben aangezien, 
hebben begreepen, en de beroemde Newton heeft fterk verdce- 
digt, dat het Licht niets anders was dan de Vuurdeelen, die in 
eene onafgebrookene agtereenvolging uit een brandend Lichaam 
voortvloeiden ; en dewijl de Lichtdeelen met een oneindig, aantal 
ftraalen uit het lichtend of brandend Lichaam uitgingen, zoo wordt 
‘er een plaats verlicht, die de form of gedaante hadt van een 
globe of kloot, waarvan het brandend Lichaam het middelpunt is. 
Peze Lichtkloot is grooter of kleiner, naar dat het brandend 
Lichaam, uit welk het Licht voortvloeit, groeter of kleiner zij. 
a Deze Lichtuitwerpende Lichaamen, zijn de Flemelfíche 
Lichaamen, de Zon en vaste Starren; met de Aardíche Lichtbron- 
nen, waartoe behooren alle de vuurige Verhevelingen, die in 
onzen Dampkring Licht ver(preiden, benevens alle Vuuren, die 
op de Aarde ontítooken worden; welke allen met eene globe van 
Licht, die uit deze Vuuren voortvloeit, omkleed zijn. 
‚‚ Maar de (chrandere Descartes heeft de Leer van het Licht 
gantsch anders voorgeftelt. Hij was van oordeel, dat de Lichte 
ftof, geheel onderfcheiden van het Vuur, beftaande in onnaden- 
kelijk kleine, gladde, harde en veerachtige Bloberjos, die het 
gantsch gefchapen Al vervullen. Zoo dat niet alleen alle plaatzen, 
maar ook alle Porien der Lichaamen, met dezelve geheel vervuld 
waren. Dat deze Lichtftof niet van plaats veranderde am te liche 


ten, 













dd 


UITGEZOGTE VERHANDELINGEN, 485 


ten, maar dat aan de Lichtbolletjes, die het naastgelegen waren 
aan die ftoffen, dewelke een vermogen hadden, om op dezelve 
te werken, door die werkende Lichaamen, cen trillende bewees 
ging werdt medegedeelt. Dat deze bewogen Lichtbolletjes in 
een trillende beweeging denzelfden indruk gaven, aan den .gee- 
nen die hen onmiddelijk raakte, en dat deze beweeging door 
alle de lichtbolletjes, die tusfchen het Oog en het eerstbewegende 
Lichaam inlagen, in cene rechte Lijn werdt voortgezet. tot dat 
de Lichtbolletjes , die op het Netvlies van ons Oog rusten, 
eindelijk aok bewogen, de gezichtzenuw aandeeden, met een 
gevoel, dat wy Zien noemen. Vervolgens dat de Licha-men, 
die boven anderen in ftaat zijn, om de Lichtbolletjes die 
trillende beweeging in te drukken, inzonderheid zijn: de emel- 
fche en Aardífche Vuuren, eenige Zout-n en Edelgefteenten. 
Dat de Zon, zijnde het grootfte Vuur, datein die nabrheid tot 
ons ftaat, daarom ook de geweldigfte trilling aan de Lichtbullen, 
die tusfchen dezelve en ons oog liggen, geeft, en daarom ook 
het fterkfte Licht verwekt. Dat alie andere Lichaamnen, die op 
de Lichtbollemn werken, een minder licht verwekken., naar reden 
‚van de grootheid hunner werkvermogens, verminderd naar de 
maat van derzelver afftanden.” i 

De Autheur verklaart zig voor *t laatfte gevoelen, dat ook 
Wolf, Leibnits en anderen verdeedigd hebben, brengt zyne reden 
voor ’t zelve te berde, mitsgaders zyne beantwoording van de 
bewyzen, die door de Heeren Newton en Mus{chenbroek van de 
„andere zyde aangedrongen zyn. 

Hier by komt nog eene Verhandeling over de Gefchiedenis van 
den Koophandel, gefchikt, om een agtervolgend verflag te geer 
ven, van de opkomst en den voortgang van den Koophandel, zo 
in den ouden tyd, als in de Middeleeuwen, en onze laatere da. 
gen; waarin de Autheur het voor tegenwoordig niet verder 
brengt, dan tot den Koophandel der Fenicicrs , welken hy vere 
volgens ftaat te befchouwen. 

‘Ten laatfte deelt men ons hier mede een Onderzoek, wat men 
snoet oordeelen van de Heidenfche Voorzeegingen, ot, gelyk het 
Stuk nader bepaald wordt, eene overweeging der Vraage; , Of 
‚, men aan den Vorst der duisternis met zijne Engelen toekennen 
», Mag Etn vermoogen, om zommige zaaken, eer zij gebeurd 
» Zijn, en wel zaaken, die buiten het bereik zijn van een 
„» menschlijk vooruitzicht, te kunnen voorzicn op min of meer 
‚‚ waarfchijnlijke gronden; dan eok of hij het geen hij voorzag, 
» OOk aan zijne vertrouwelingen heeft kunnen bekend maaken, en 
„ ook gedaan heeft? het zij dat zoodanige vertrouwelingen, niet 
» zonder zijn lcos beleid, zich inbceldden eene aanblaazing van 
» Eene Waare Godheid gewaar te worden, of zich willens en 
‚ Weetens van den Boozen Geest verbonden; het geen hier niets 
‚ter zaake doet.” De Opftcller beantwoordt deeze 
Vraag bevestigender wyze, en tragt de gegrondheid van dit 

Kk 3 denkr 





486 UITGEZOCTE VERRANBELINGEN. 


denkheeld te ftaaven, doch wy zouden de taak, die hy op zig 
genomen heeft, niet gaarne.overneemen; het. Ryk der duisternis- 
A is ons te duister, om ‘er iets beflisfends desaangaande van te 
beweeren. | 


De nnn 

Mrrarkas ín drie Boeken, door a. zoosyrs, pe. z. Te Haarken 
Dy C. v. ke Aa, 1780. Behalven de Voorrede 118 blads. in 
otavo. 


Een Herderlyke Minnehandel, welken men, in dat foort van 
Schriften behaagen hebbende, zonder kwetzinge der goede ze- 
den, in een ledig uur met vermaak kan nagaan. Het Stukje is 
. natuurlyk ontvouwd, met eene vry geregelde in agtneeming van de 
levenswyze en de zeden , die men gewoonlyk den Arcadifchen 
Herderen en Herderinnen toecigent, en met gepaste Dichtkuadie 
ge cieraaden doorvlagten. Het contrast der Herderen , {dat cven- 
wel wat fterk is,). Menalkas en Lycidas, beiden Mínnaars van 
Cloriade, en het geflingerde hart dier Schoone, dat nu voor den 
deugdzaamen, doch al te bedeesden Menalkas, en dan voor den 
bevalligen ftoutmoedigen Lycidas, (wiens zedelyke beg'nzels eg- 
ter by Clorinde zomtyds verdagt zyn, ) fpreekt, hout den Minne- 
handel, met veelvuldige veranderingen, in eene beftendige lee- 
vendigheid. De verfchillende tooneelen, welken daar uit ont- 
$taan, en de tusfchenkomende verrigtingen van andere Berderlyke 
perfoonaadjen, die helang in ’t Stuk hebben, of ‘er ongedwongen 
in betrokken worden, veraangenaamen het geheele beloop. Naar 
maate dat het bedryf vordere, krygt men daad!yk een fterker me 
delyden met de nog lang befluitenlaoze Clorinde; de agting voor 
den braaven Menalkas klimt geftadig hooger, terwyl men niet 
wel kan afzyn van den fnooden Lycidas fteeds meerder te verfoeie 
en; en men neemt van harte deel, in de vreugderyke vwervoerin- 
gen van Clorinde en Menalkas, ‘als men die tedergetroffen Maagd 
haare liefde voor hein hoort betuigen, terwyl zy hem lachende 
ecn kusjes 'te pande geeft: het welk eene kort aanftaande Egtver- 
bintenis der Gelieven doet vastftellen. Intusfchen hoort men, 
niet zonder aandoeninge, dat Lycidas, genoegzaam cloor wanhoop 
over zyne begaane euveldaaden ter nedergeflaagen, wederkeert tot 
zynen pligt. Die Lycidas naamlyk, voorheen vervreemd van alle 
deugd, wiens hart niet dan geile Min voor Clorinde gevoed had; 
die haare Vriendigne Amaryllis van haare Eer beroofd, en deeze 
_ misdaad Menalkas ten laste gelegd had; die de woonplaa's van 
Menalkas in brand had willen fteeken, by welke gelegenheid de 
vlam juist was overgellaagen tot die van Clorinde , welke gelukkig 
door Menalkas, met gevaar van zyn eigen leeven, gered was; die 
Lycidas bezeft het haatlyke van zyn wangedrag , boezemt wanhoo- 
pige klagten uit; gevallig ter oore van Menalkas , Clorinde en 
Amaryllis, by den maane{chyn in eene donkere (chaduw gezeten. 
Dit geeft gelegenheid tot eene bedaarder onderhandeling ; hy er- 
kent zyne Ínoode bedryven; men vergeeft hem dezelven; in zyn 
| | Erne 


MRNALKAS 867 


eraftig voorneemen tot een beter gedrag biedt hy aan, de door 
hem gefchonden Amaryllis met het Huwe!yk te eeren; en deeze, 
die Lycidas zuiver beminde, maar door zyne ftoutaartige listisheid 
verrascht wus geworden, verleent hem van guf{cher harte haare 
toefteinmisig; en hier op wordt alles met een vrolyk dubbeld Bruy- 
toftsfcest beflooten. In de befchryving van dit Bruylofise 
feest is het Herderlyke by uitftek fraai gade geflagen; en 't zelve 
is, gelyk wy boven aangeduid hebben, over 't geheel ín dit S-ukje 
vry wel in agt genomen. [ct voornaamfte waar in het ons wat 
grof verzuimd fchynt, is in’echaraêter van Lycidas: Deeze toch 
komt bicrin als een Árcadisch Herder; en onder deeze foort van 
Herders, zo als ze ons alomme befchreven worden, heerscht 
geen opzetlyke ondeugd. Ze zyn wel zo vroom en vreedzaam 
niet, dat ‘er, vooral in ’t ftuk van de Min, geen verkeerdheid 
geen onmoed immer plaats hebbe; maar ze zyn vry van zulk cene 
overgegeevene zedceloosheid, als 'er in 't gemoed van Lycidas 
huisvest. Die al te fterke trekken van dit charaêter fleepen ook 
hier en daar eenige onwaar{chynlykheden mede: inzonderheid kan 
men zig wiet wel verbeelden, dat Clorinde, by welke Lycidax 
reeds van zedeloosheid verdagt ftond, zo dra geloof geeft aan 't 
geen Lycidas, wegens de verleide Amaryllis , te laste legt aan 
Menalkas , van wiens deugdzaam en bedeesd charaêter zy herhaab 
de proeven had; en dat nog, niet tcgenftaande de herhaalde be- 
tuigingen van Amaryllis, dat Lycidas haar onteerd hadde. 
De Oecenomist; eene byeenzameling van Vertoogen, Gefprekken, 
Voorflagen en Proeven, tot swelzyn van het Paderland. Derde 
° Stuk. Behalven de Voorreden 108 blads. in gr. o@tavo. 


OP de eigenfte denk- en fchryfwyze, op welke de voorgaande 

Stukken van den Oeconomist ingerigt zyn, is ook dit derde 
Stuk vervaardigd. Het behelst een Narigt van de Oeconomie en het 
Policy wezen der Grieken, en van derzelver Oeconamifche Schry- 
vers. De egte en onegte Patriot, en het waare en valfche 
zyner handelwyze en voorgeevens uit de ondervinding opgefpoort. 
—— Proeve eens Patriotfchen Catechismus. — — Vervolg eener 
voorige Zamenfpraak, ter berispinge van den Oeconomifchen Tak 
van de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen. De 
kenfchets van een volmaakt Oeconomist. En eindelyk de 
volgende Fabel, welke ten opfchrifct heeft de Oeconomist naar de 
Mode, die wy, met opzigt tot ket geen wy alvoorens, nopens 
de manier van voordraagen in dit Werkje, gezegd hebben, als 
een: proeve geheel zullen overneemen,. 

„ Een eerwaardig Burger, die de luiden aanzien en fatzoen 
gaf, om dat het zyn beroep medebragt hen te kleeden, ontmoet- 
te op een Maskerade, die met voordagt aangelegd was, tot eene 
fyne befchimping van het Oeconomisch Actiefpel deezer eeuw , cen 
perloon, die gebrekkig van lecst was, terwyl hy alle oogen 
tot zig trok om zyne vreemde vermomming, die de toejuiching 
had van de Dames en de galante Verftanden, welke hem oasa 

en: 











RE dieten. mnd 














484 DE OECONOMIStT, 


den, en die hem ongemeen preezen over zyn Uitvinding. „ Wig 
» Zyt gy? zeide ‘er een. of liever wat verbeeld gy met zoo 
», misfelyk ees tozftel?" En de vermomde antwoordde, „ Dat hy 
» de Oecenomist naar de mode was?” Men vond dit onfchik zeer 
eigenaa:ig , onderwyl. dat de Burger, hem herkennende, hem 
ter zyde trok. „… Hoe, zei deeze, gy zyt wel zeer mooi met 
‚> Myn goed; dat kunftig klezd met alle-die fraaie Zinnebeel dige 
» lappen,.uit verfcheiden vreemde Fabryken, die wy voor de 
„ Onzen beginnen te toen gaan, is van myn inventie: ík maakte 
‚… het voor de Prefident van eene aanzienlyse Vergader'nz, 
‚ Daar, om dat hy ‘er over befpot werd, zond hy ’t my weder t’ 
„ huis, en toen ik om geld kwam, kreeg ìk rottingflagen, fchoon 
„ hy het my befteld, en gezegd had, dat het modern Oeconomisch 
„> Moest zyn. Zedert h-b ik het gemist; en nu zie ik het udraa- 
‚ Sen. Zal het zoo in de Waereld gaan! uren zal voor niet wer- 
„… ken, en dusdanig zal dan vog onze belooning zyn; een ander 
„ bediend zig van het onze, en gaat boven dat voor den Uitvin- 
‚‚ der. Gy zyt een dief! myn kleed wederom.” Teffens 
rukte hy het hem van *t Iyf, ’t welk niet zonder tegenworftelen 
gefchiedd:, te meer vermits wel de helft van 't Gezelíchap de 
party nan voor der Vermomden, die nu ih een zeer wanliuvig 
onderpak ftond, en, onder begunftiging van die opfchudding , 
eindlyk ftilletjes wegfloop. Men begon den Burger fterk te verone 
gelyken, als fommigen der aanwezenden hunne Goudbeurfen, 
anderen hunne horologien misten; men vond tans dat men met 
een beufen{nyder te doen hai gehad, die zoo behendig gebruik 
bad weeten te maaken van het oogenblik dat hy verdedigd 
wierd, als hy middel had gevonden, om met dit gewaad toe. 
gang tot de Maskerade te krygen. Men zag nu van agteren 
dat de Burger recht had; hy verkreeg de eer der Uitvinding, 
en nam zyn Zottekleed met zig, maar niemand vergoede hem 
zyne rotting!lagen. Eenige waren zeer te onvreden wegens hun 
verlies, en de overigen lachten ten koste van deezen. „ O! 
» Fiep de Burger uit, ik zal met dat Oeconomies kleed ligt nog 
„ wel andere klugten beleeven, nu openbaar dwaas te ayn de 
> mode word.” 








Elk zyn eigen Oeconomist. Opgedragen aan alle contribuerende 
Leeden der Huishoukundige Maatfchappyen, door JEROEN WORK 
WORK, Zoon van J. KRAAIJEPOOT. In groot oëavo 71 blads. 


Eer Huishoukundige Droom, welke in zynz foort vry wel ge- 

fchikt is, om de Arbeidzzamheid, Spaarzaamheid, en cene or- 
denlyke Leevenswyze, naar ieders omftandigheden, aan te moe- 
digen. Voorbeelden van ver(chil'ende foort, hicr als in een Droom 
befchouwd, en die de daaglyk{che ondervinding maar al te dikwerf 
weezenlyk aanbiedt, toonea ten duidelykfte, dat de ongelukkige 
omftandigheden en ’t verval veeler Huisgezinnen niette wyten is, 
aan de flsgtheid der tyden, maar aan de flechtheid der Oeconormnie 
of des byzonderen Huisboukundigen beftiers. 


AL GEMEEN E 


bint knee 5 
LETTER-OEFENINGEN. 





Gefchiedenis der ‘Israëlieten voór de tyden van jesus. Door 
J. J- Hess, Bedienaar des Goddeljken Woords te Zurich. 
Ut het Hoogduitsch overgezet. Woyfde Deel. ‘Te Am- 
flerdam , by P. Meijer. Behalven het Voorwerk 323 
bladz. in*gr. oËtavo. | | 


ct voorige gedeelte afgeloopen zyrde met den dood 
van Mozes, en de aenftelling van Jozua, zo is het 
tegenwoordige gefchikt, ter ontvouwinge der krygsbe- 
dryven van dien Veldoverften, en der lotgevallen van ’t 
Israëlitiefche Volk onder deszelfs beftuur. De Eerwaer- 
de Hefs behandelt de opmerkelyke gebeurtenisfen van 
dit Tydbeftek, ingevolge van zyn bepaelde doelwit, op 
ene dergelyke wyze, als hy dit zyn Werk aefigevangen 
en voortgezet heeft. Van daer houd hy, onder ’t na= 
gaen én ophelderen der gefehiedenisfen zelven , met hee 
voordragen zyner leerryke aenmerkingen over verfchei- 
den byzonderheden daer toe betreklyk , bovenal het oog 
op de veelvuldige blyken van Gods byzonder Beftuu, 
over dat Volk, die in dit Tydbeftek ten overvloede 
voorkomen : waeromtrent hy ons meermaels bedenkingen 
voordraegt, die zich niet flechts tot het befchouwde 
voorval bepalen, maer tevens, en wel inzonderheid , van. 
een uicgebreider nut zyn. Van dien aert is, om ’er éne 
van te berde te brengen, zyne aenmerking over de toen. 
malige onbedrevenheid van ’c Israëliciefche Volk in Kun- 
ften en Wetenfchappen. ; 
__By de befchouwing der zewEndaegfche optocht van *c 
heir rondsom Jericho, had de Authaur gewag gemaeke 
van de geringe kunde, welken men in die dagen had, van 
belegeren en innemen van bevestigde plaetzen; en 
ten dezen opzichte gezegd, dat-men dit aen gene by- 
zondere _ onwetendheid der Israëlieten behoorde toe te 
fchryven , dewyl wy, een geruimen tyd' daerna, de 
IJ. DEEh, ALG. LETT. NO. 12. Ll Ies 





A90 > HESS 


Grieken hierin nog even onkundig vinden (*). ‚, Doch 
„‚ eeneandere, laet hy daerop volgen, niet ongewigtige 
‚ aanmerking kan hier den oplettenden leezer der bybel- 
‚‚ fche gefchiedenis in.de gedagten komen,” welke zyn 
Eerwaerde indezervocge vóordraegt. 
‚> Ík verbeeld my doorgaans in de bybelfche gefchie- 
_ denis befpeurd te hebben, dat de goddelyke leiding, met 
welke dit volk begunftigd ‘werd, hetzelve in zaaken, 
die op menschelyke kunst , ondervinding of weetenfchap 
rusten, nimmer buiten den kring van de kennis of er= 
vaarenheid zyner tyden deed treeden. Verre vag, in 
eenige zaak van zulk een aart, de Israëlieten, door bui- 
tengewoone onderrigting bekwaamer of bedseevener te 
maaken, dan andere volken te dier tyd waren, liet zy 
hen in hunne, dikwils zeer zwakke en byna doode , ken- 
nis voortgaan; zo dat weetenfchappen en kunften by 
hen zelden een hoogen graad bereikten. Dit was ’t niet, 
“waarin de goddelyke regeering , hoewel anders zeer zigte 
baar en kennelyk in hunne gefchiedenis, zig hun als 
leermeestres aanbood. Wy zullen hen eerst ten’ tyde 
van Salomo, (doch niet door byzondere goddelyke on- 
derregting ,) in weetenfchappen en kunften , eene hoog- 
te zien bereiken, welke in die tyden aanmerkelyk was. 
Het bouwen der heilige tent in de woesteny was wel 
volgens eene goddelyke opgaaf gefchied, gelyk veel in 
hunne legerorde en verdere inrigting , op dat naamelyk 
dit alles voor zulk eene zinnelyke theokratie gepast zou 
zyn ; doeh deeze buitengewoone onderregting reikte 
lang- niet toe, en was zelfs niet gefchikt, om het volk 
meer kunstkennis te verfchaffen, dan ’er toen ‘in de we- 
reld-aan te treffen was. Egypte en Phenicië waren, 
go ’t {chynt, ongelyk: verder gevorderd. Ook hadden 
de. Esraëlieten , 't geen zy van zulke zaaken wisten, zo 
zeer niet door byzondere goddelyke onderregting gee 
jeerd, als by gelegenheid van hun langduurig: verblyf 
in Egypte. De zaak Jydt derhalven geenen cwyffel; en 
de óórzaak ‘is met véel waarfthynlykheid te vermoeden. 
Kunften en weetenfchappen lagen niet alleen buiten den 
kring’ der onderregting, hän door’ openbaaring medege- 
ee | ij f __ deeld, 
.…(® Goover, Onderzoekingen van den oorfprong, de wetten, 
zoen; car. Hoopd. vert. II D.H. 300 De | 





GESCHIEDENIS DER ISRAËLIETEN. * sot 


deeld, dewyl deeze zig bepaalde tot de betrekking waar. 
in zy met de Godheid, en met andere volken, ftonden; 
maar 't werd ook, naardien het goddelyk onderwys gee- 
pe andere dan zulke zaaken ten onderwerp had, des te 
klaarblykelyker , waarin deeze natie aan zig zelve over=" 
gelaaten was, en welke kundigheden, vermogens of 
voorregten , zy daarentegen aan de goddelyke openbaarin- 
gen te danken had. Wanneer men de Israëlieten, aan 
den eenen kant, niet geleerder, niet ervaarener, niet 
behendiger noch dapperder vond dan andere volken; en, 
egtcer, aan den anderen kant, in hunne oorlogen, in de 
inrigting van hunnen {taat, in ’t beloop hunner lotge- 
vallen , zo veel hooger byftand, hoogere regeering be. 
fpeurde; bleek ten klaarften , waarin hun voorregt ge. 
heellyk beftond, naamelyk in hunne gemeenfchap met 
deezen God. Indien, daarentegen, het buitengewoone 
deezer goddelyke leidingen zig tevens tot bykomende 
zaaken uitgeftrekt, en de Israëlieten ook in weetenfchape 
‚ pen, kunften, enz. boven andere volken verheven had, 
zou de natie daardoor wel in grooter aanzien gekomen 
zyn, en met Griekenland of een diergelyken {taat om 
den voorrang hebben kunnen twisten; doch de hoofd. 
zaak ‚die eigenlyk door hunne afzondering en lotbefchik. 
king bedoeld werd, zou zig daarom geenzins zigtbaar= 
der vertoond hebben; maar of de andere voorregten verse 
' dweenen, of, nevens dezelven, aan menfchelyke kragt 
en bekwaamheid toegefchreeven geworden zyn. | 
, Deeze aanmerking fchynt misfchien, by ’t gewag 
maaken van ’t veroveren van Jericho, naauwlyks te pas 
te komen , en eene bloote uitweiding te zyn; doch, ry- 
pelyk overdagt, kan ze byzonderlyk op het wonderbaae 
re in de verovering van Jericho toegepast worden. Het 
janeemen van eene welverfterkte flad was het doel. Voor 
de hedendaagfche krygskunde zou ’t niet moeilyk zyn, 
muuren , hoedanige Jericho had, te overweldigen. Mer 
kan derhalven denken: indien de Israëlieten in de kunst 
van ’t belegeren onmiddelyk zo verre gebragt waren gee 
worden , als de meníchen naderhand gekomen zyn, zou 
‘er zulk een wonder-niet hebben behoeven te gefchie. 
den, om de bemagtiging deezer ítad te bewerken, —— 
Diergelyke bedenkingen, waarvan men zelfs weezenlyke 
tegenwerpingen gemaakt heeft, vervallen reeds dòor on- 
ze aanmerking. Wanc, DD dat het wonderbaare „ 
2 in 


_ 


. 492 J. HESS GESCHIEDENIS DER ISRAËLIETEN. 


in zodanig een geval , niet afweezig, ja niet geringer 
geweest zou zyn, dewyl men toch zekerlyk een t'eene- 
raal buitengewoon goddelyk onderwys zou moeten on- 
derftellen, om Jofua kundig te maaken in iets, dat na- 
derhand eerst door den tyd allengs ontdekt werd, zou- 
den zulke haastige onderregtingen over onderwerpen van 
natuur en kunst, die te deezer tyd nog boven ’t bereik 
der menschelyke weetenfchap gelegen waren, geen even- 
redigheid gehad hebben, met den overigen inhoud en 
geest der goddelyke openbaaringen. .t Kan thans het 
oogmerk niet zyn den Ísraülieten eene betere krygskun- 
de, eene grootere behendigheid, enz. te verfchaffen „ 
en hen door zulke voorregten onder de volken te doen 
uitmunten. Gods vinger (of medewerking) zou daarin 
niet meer, maar wel minder, befpeurd geworden zyn. 
Men kan te regt zeggen, dat Gods kragt magtig was in 
de zwakheid der Israëlieten. Zy vertoonde zig daarin 
zigtbaarst. Dit merkte Mofes reeds aam,” 





Proeve van Aanmerkingen over het regt en onregt gebruik der 
H. Schrift, voornamelyk in het behandelèn van de praäyk 
der Godzaligheid , door c. SWAvING , Predikant te Hien en 


Dodenweert. Derde Stuk. Te Utrecht, by A. v. Pad- 


denburg en C. v. d. Brink Jansz., 1780. Behavende 


Woorreden 98 bladz. in gr. oftavo. 


Heef: men, ten rechten verftande en gebruike der 
Heilige Schrift, oordeelkundig acht te geven op 
den Oosterfchen Styl in ’t algemeen, men heeft zulks 
bovenal gade te flaen, omtrent den Oosterfchen Dichte 
ftyl in ’t byzonder; gemerkt dezelve zo grootlyks van 
onzen Europifchen verfchilt. ’ Fs des natuurlyk, dat 
de Eerwaerde Swaving het eerfte afgehandeld hebbende, 
zich nu in dit Stuk tot hec laetíte bepaelt, om den By- 
bellezer de daer omtrent vereischte oplettendheid in te 


poezemen. Zyn BEerwaerde behandelt dit onderwerp, 


eenftemmig met zyn hoofdbedoelde, op dezelfde wyze 
als de voorigen; en verleent ons by diefgelegenheid op 
nieuw ene reeks van ophelderingen, die ons het verkecr- 
de gebruik van deze en gene Schriftuurplaetzen onder 
’t oog brengen; terwyt hy de aendacht juister vestigt 

, op 


CG, 3WAVING PROEVE, _ 493 


op den zamenhang en den dichterlyken flyl des Schry- 
vers. —- Tot een voorbeeld hier van ftreske het geen 
hy wegens des Konings raced Spr. XXII(, 26.* mede. 


't Is bekend dat de woorden 5 Myn zoon geef my uw 
hart, en laet uwe oogen myne wegen bewaren, en vooral het 
eerfte ‘gedeelte, gemeenlyk aengemerkt worden, els een 
raed des Heeren tot elk Israëliet, en verder tot elk 
mensch , wiens hart Hy voon zich opeischt;en van wien 
Hy met hartlyke en vuurige liefde, met de allerinnigfte 

etegenheid, boven alles wil bemind, gezogt en ge- 

rzaemd worden. Onze opmerkzame Uitlegger wraekt 
. dit voorftel op zichzelve niet; hy omhelst het als ene 
waerheid ; doch zou men, vracgt: hy, dus wel dat geen 
denken, 't geen Salomo by deze woorden dagt? en zyn ant- 
woord is , zekerlyk neen. mn 

‚, Want, vervolgt hy, als wy de wederhelft van het 
vers, nevens den t'famenhang, den ftyl en de leerwyze 
van Israëls vorst aandagtiglyk befchouwen , zal het over- 
vloedig blyken, dat Hy eene geheel andere bedoeling 
had. En welke? De wyze Koning vermaant zynen zoon 
om zig aan Hem met liefde, met vertrouwen, en be- 
reidwillige gehoorzaamheid over te geven ; met één 
woord, om zyn hart, gelyk het een kind omtrent zy- 
nen Vader past, op Hem te. vestigen. | 

‚‚ De hier op flaande wederhelft van het vers komt 
hoofdzaaklyk overeen met feortgelyke lesfen IL, £. I1L, 
1. Gelyk Hy zynen zoon daar en elders opwekt om zy- 
ne redenen aan te nemen, zyne geboden by zig weg te 
leggen, zyne leere niet te vergeten, zyne bevelun te 
bewaren, zo zegt Hy hier, 


laat uwe oogen myne wegen bewaren. 


om hem aan te fpooren tot omzigtig, nauwkeurig en ge- 
zet in-achtnemen van zyne Vaderlyke -fesfen en voor- 
beeld. Waaruit al aanftonds eenig vermoeden rysc, of 
liever, uit hoofde van den weerflag, meer dan waare 
fchynlyk is af te nemen, dat de eerfte helft van hec 
vers, daar wy thans by {til ftaan, iets dergelyks, als 
ik gezegd heb, te kennen geve. Het eene toch is een 
gevolg van het ander. Waar het eeríte niet voorafgaat , 
daar is het ander niet te verwagten. 

| Ll3 - … Het 


A 


404 C. SWAVING 


‚‚ Het geen 'er aanftonds in den t’famenhang volgt , 
komt hier mede ten vollen overeen, en doet ons nog na- 
der zien, dat de Koning zyns zoons hart en oog op Hem 
en zyn vaderlyk onderwys zoo wil gevestigd hebben „ 
dat hy dezelven geheel afwende van ontugtige,voorwer- 
pen. Dus wil Hy hem, gelyk menigmaal (*), hier ins 
zonderheid wapenen tegen onkuisheid en hoerery, op 
welker alleruiterst gevaar en onuitkomelyk verderf, tot 
ftaving der gegeven les, in ’t vervolg wordt aangedron> 

en. Rek 
5 ‚‚ Wat eindelyk des fchryvers ftyl en leerwyze be- 
treft, ik beken, de fpreekwyzen komen, by myn we: 
ten, gelyk zy hier liggen, niect weder voor. Echter 
kunnen wy uit den Prediker genoegzaam leeren, wat 
het in Salomos ftyl te zeggen zys zyn hart aan iets te 
geven. Al in den.aanvang van dat boek zegt hy meer 
dan eens, ik gaf myn hart aan verftandig onderzoek , aan 
kennis van wysheid, enz. [. 13, 17. Alwaar Hy met deer 
zelfde fpreekwys, als hier, verklaart, waaraan. Hy zig 
geheel en al overgaf en toewydde. 

‚‚ Gelyk Hy nu deze fpreekwys aldaar van zaakén be. 
zigt, aan welken Hy zyne Dee opmerking , vlyt 
en liefde gaf , en van welken Hy met allen yver en vlyt 
zyn werk maakte; zo zie ik niet, waarom Hy dezelfde 
manier van zeggen niet in dergelyken zin als gezegd is , 
ten aanzien van zynen perfoon, in de voor handen zyne 
de les zou gebezigd hebben. Voeg -hierby VII. 2. | 

‚, Mogelyk zal iemand denken: is zulk eene caal , hoe- 
danige wy hier hooren voeren, voor Salomo, die im- 
mers in al zyne grootheid een mensch bleef, niet te 
fterk? past zy niet veel beter en nadruklyker in den 
mond der Opperfte Wysheid? Deze zou voorzeker met 
hooger recht en kracht dus hebben kunnen fpreken. 
En zy doet het elders in de daad, zo als het Haare Ma- 
jefteie betaamt. Zy doet het altoos ten deele met ande. 
rc, ten deele met dezelfde woorden, Spr. VII. Maar 

. hoewel hee in den eerften opflag voor Salomo te hoog 
fchyne, zo te fpreken; echter is het in de daad niet te 
fterk noch te verheven voor Hem, mids wy Hem in 
hee regte licht befchouwen. Hy fpreekt niet als een 

man , 


(*) V. 72. VI 2035. VII geheel, en elders. 


PROEVE OVER HET GEBRUIK DERH.S 405 


man „die van zynen zoon of van iemand rel leerlingen 
wil zyn aangebeden, noch met hoger liefde „. geloof en 
vertrouwen geëerbiedigd worden, dan Hy wist dat Hem 
toekwam. Maar Hy vermaant, gelyk overal, als een 
getrouw vader en leeraar , fprekende in ’s Heeren naam, 
en door ingeven van den Geest der wysheid ‚en begeert , - 
uit hoofde van dit zyn dubbel recht, en van de recht. 
matigheid zynes rd\ds , niet meer dan Hy elders met an- 
dere en zagter luidende woorden gedaan heeft. 
‚En niet alleen is de taal, welke Hy voert, voor Henk 
niet te hoog, maar zy past ook, in haar verband be- 
Íchouwd, beter in zynen mond, dan in den mond des 
„ Heeren. Het is, gelyk ik elders heb aangemerkt, eene 
onbewezen en onaannemelyke veronderftelling , dat de 
Opperfte Wysheid haare leerlingen, in de Spreuken „ 
overal in eigen perfoon als haare zoonen aanfpteke.’ Dic 
gefchiedt flegts in die vertoogen, waarin zy vat den * 
Koning fprekende wordt ingevoerd. Dezen uicgezon= 
derd, en dus ook in dit hoofdftuk, is het Salomo zelf, 
die zyn eigen zaad, en elk, die zyn onderwys wil aanne 
fnen, met deze tedere aanfpraak; myn zoon, overal op= 
wekt. En ‘er is in ’t byzonder, in ons teksrcapittel „ 
geen teken noch voetftap, en buiten onzen tekst geen de 
@minfte fchyn voor het tegendeel. En, daar ik den Lee 
zer voornamelyk op verzoek te letten, al wàt onzen 
tekst voorgaat, en volgt, vooral de ftraks volgende 
drangrede , want eene, hoer is als een diepe gragt ,vlodit wel 
woegelyker uit de vernuftige en fchilderagtige pen van 
Salomo, dan uic het verhevener pedceel der Opperfte 
Wysheid, welke Hy altoos een anderen {tyl laat voe- 
ren, en andere zaaken laat prediken en betuigen , over- 
eenkomftig met de hoogheid van Haaren perfoom, en:de 
waardigheid, welke zy bekleedt. be 
‚‚ Voor het overige fchynt het my toe, dat zelfs on= 
, ze Nederlanders, om van anderen niet te fpreken , deze 
beroemde fpreuk in geen anderen zin-begrepen hebben, 
dan ik meen bewezen te hebben , dat regt is. Weshalven 
‘‚__ men fleges hunne kanttekening had behoeven ia-te zien, 
om van dezelve gepaster gebruik ce maken.” Kes 


LI 4 | Var 


496 A GERARD 





Verhandelingen over onderwerpen, betreffende den eigen Aart 
en de Bewyzen van de Christelyke Leere, door A. GEKARD, 

. Dr. en Prof. in de H. Godgel. in het Marefchal Collegie 

yvan Aberdeen. Uit het Engelsch vertaald. Te Utrecht, 
by A. v. Paddenburg. . Bebalyen het Voorwerk, 462 
blad? in gr. o@tavo. , ° 


Bie deze Verhandelingen leveren ons een uicftekend 
niddelyk bewys, ter ftavinge van de Godlykheid 
der Christelyke Leere ; dat op zich zelve ftaet , en tevens 
krachtig dient, ter verfterkinge van de onmiddelyke be- 
wyzen, die voor dit gewigtig Stuk pleiten. Men mag 
‘er met hect hoogfte regt van zeggen, dat dit bewys;, 
fchoon niet volftrekt nieuw , echter tot nog niet opzet- 
lyk op zodanig enk manier uitgewerkt is geworden ; wes- 
halve hee wel ene byzondere oplettendheid vordere; te 
meer daer de wyze van voordragt alleszins ene bezadigde ' 
oordeelkunde vertoont. — e eerfte Verhandeling is 
gefchikt ter nafpooringe van de gepaste manier , op wel 
ke de bewyzen voar de, Christelyke Leere, door Jezus 
en deszelfs Apostels, zyn voorgedragen: en de tweede 
ftrekt om te toonen, dat de Christelyke Leer ten nadruke € 
Iykfte bevestigd is, door den ER and der Ongeloovi 

en. Ze zyn beiden ten naeuwfte aen elkander verbon. 

en; en dienen, om, als met vereende kracht , de God- 
Iykheid dier Leere te bevestigen; welke op zo gepast ene, 
wyze aenvanglyk verkondigd, en voorts zelfs door te- 
genfpraek nog nader geftaefd is geworden. 

. Fer duidelyker ontvouwinge hier van, gaet de Hoog:- 
leeraer Gerard , in de eerfte Verhandeling , onderfchéiden- 
lyk na, de manier op welke de bewyzen voor de Chris- 
telyke Leere oorfprönglyk voorgefteld worden; en de 
manier op welke zulks inzonderheidgefchiedde, ingevol- 
ge van de tegenwerpingen, die door de eerfte Ongeloo- 
vigen tegen dezelve ingebragt werden. Zyn Hoogeer- 
waerde doet afzonderlyk zien, hoe gepast zulks warc, 
en welke voordeelen het opgeleverd hebbe; dat hem, al- 
les te zamen trekkende, gelegenheid geeft, om te too. 
nen, hoe het ene en het andere zamenloope , om ons de 
Godlykheid der Euangelie leere ontegenzeglyk te bewy- 
gen. — Op ene foortgelyke manier handelt zyn Hoog: 

eer. 





VERHANDELINGEN, 497 


eerwaerde, in het tweede Vertoog, afzonderlyk, van 
de voordeelen, welken de Christelyke Leer getrokken 
heeft, uit den tegenftund der eerfte ongeloovigen; en 
van die pelken dezelve getrokken heeft uit den cegen(tand 
in ’t algemeen; waeruic hy dan verder , ter verfterkinge 
‚van het voorgaende betoog, (uic de manier van de vere 
kondiging der Leere,) de Godlykheid der Euangelie lee- 
re ten krachtigíte bevestigt. En 't nagaen van.dit alles 
leid hem, ten befluite, om ons te doen opmerken , hoe 
het betoogde, terwyl het dient om ons Geloof te ver- 
fterken, ons ook tevens natuurlykerwyzeene zeer krach- 
tige reden inboezemt, om gematigd en verdraegzaem te 
zyn, jegens de genen, die het Euangelie niet gelooven , 
en hunne tegenwerpingen tegen het zelve vrymoedig 
voorftellen. In't ontvouwen hier van kant hy zich ten 
ernftigfte tegen de zulken, die met dwang, geweld of 
ftrafmiddelen op hen willen aenvallen; ’t welk hy voor- 
ftelt als een verkeerd en tegelyk vruchtloos middel ; ja, 
(en dit bedoelt hy voornaemlyk , ) als iets dat dé Chris- 
lyke Leer, op ene regelrechte wyze, wezenlyk bena- 
ri Zie hier het geen hy ten laet{te deswegens voor- . 
aegt. | 
s> Opderftel , dat dwang: en ftrafmiddelen krachtig 
zouden zyn, om de ongeloovigen te verhinderen van 
hunne tegenwerpen doit voor te {tellen : dit is het uicer- 
fte dat men van dezelve zoude konnen verwachten, Maar 
zou dit voor de Christelyke Leer waarlyk voordeelig 
zyn? Indien de voorgaande redeneering, [in dir tweede 
ertoog ; } fteek houdt, dan zoude het niet voordeelig 
je integendeel hect zoude nadeelig zyn voor dezelve, 
et zoude het bewys van deezen Godsdienst verhinde. 
ren, van immer te verfchynen ín dien luister, welken 
het zelve verkreegen heeft, door het. uicftaan van de 
ftrengíte beproeving van de redenen ; en welken hetzelve 
Onmoogelyk door eenig ander middel verkreegen konde 
hebben. De ongeloovigen, of fchoon het hun oogmerk 
In het geheel niet is, zyn waarlyk werktuigen in de hand 
van de Godlyke Voorzienigheid, om de Christelyke Leer 
te bevestigen. Indien dezelve waar is, gelyk wy ge- 
ven, dat zy is, dan zullen de aanvallen, die daarte. 
gen konnen gedaan worden, onfeilbaar uitlogpen om der. 
zelver waarheidnog meer onbetwistbaar te maaken. Zy 
konnen ongetwyfeld mee Ki tyd zeer naadeelige gevol. 


S gen 


so ‘A. GERARD 


gen voortbrengen. Maar wy zyn van God niet gevol. 
magtigd, om dezelve' door geweldige middelen te vere * 
hinderen, en door zulke middelen konnen zy inderdaad 
niet verhinderd worden. Zo wy ons van dezelge bedie. 
nen, dan ftemmen wy daardoor de goede dingen, met 
welken het ongeloof zal overheerst worden, zonder dat . 
wy de tydlyke kwaaden , welke daaruit onmiddelyk voort- 
komen, verbeteren. Wy bederven de tarwe, terwyl wy 
niet in ftaat zyn, om het onkruid uit teroeijen. Zalde 
vermeerdering van het bewys, welke de Christelyke 
Jeer , door het uic{taan van de proef des onderzoeks vers 
krygt, met het grootfte voordeel gezien worden, dan is 
het noodig, dat de tegenwerpingen tegen die leere, met 
zulk eene groote vrymoedigheid, voorgefteld worden , 
als de bewysredenen voor dezelve, Zonder dit is de 
proef, welke dezelve uicftaat niet volftrekt eerlyk : en 
ten zy de tegengeftelde redenen naauwkeurig opgewoo- 
gen worden , is 'er plaats over voor een vermoeden , dat 
zy de proef uitgeftaan heeft, niet door de kracht van 
derzelver waarheid alleen, maar ten deele ook door de 
befcherming van menfchelyke magt. Het zyn niet alle 
de trappen van inbindingen, welke dit vermoeden zullen 
billyken ; maar hect is jammer , dat ’er ooit, door eenen 
trap van inbinding, een voorwendzel gegeeven wierd, 
dat men ooit den ongeloovigen hun moed beneemt van 
vry te redeneeren tegen de bewyzen van de Christelyke 
eere, zoo wel, als over’ andere onderwerpen. Hunne 
krachtigfte redeneeringen tegen de bewyzen deezer leere 
zullen dezelve den grootften dienst doen. Zy zullenzyn 
als helden, wier dapperheid de overwinning mocilyker 
maakt ‚maar wier a ae: den luister van de over= 
winning vermeerdert. Neemen zy den toevlugt tot vit. 
teryen: en verkeerde voorftellingen ; dat men dezelve al- 
leen met bedaardheid aanwyze: zy zullen, in het einde, 
niet alleen tot oneere van hunne Schryvers zyn, maar 
ook de zaak, welke zy hadden moeten dienen, tot na- 
deel zyn. Het ongeloof vryheid gelaaten om zyn uitere 
fte best te doen, ftrekt eindelyk om zig zelve te niet te 
doen, door de waarheid van de Christelyke Leere des te 
klaarder en onbetwisbaarder te doen verfchynen. Indien 
wy dan waarlyk gelooven, dat onze Godsdienst van een 
Godlyken oorfprong, en niet onder de magt van eenen 
bekrompenen en onverftandigen Geest is; zoo zal úe 

Ca 


VERHANDELINGEN. 4 


belang , dar wy in deszelfs voorfpoed neemen, geholpen: 
van veele andere grondbeginfels, ons leiden, om aller. 
vuurigts te wenfchen, dat het ongeloof nooit door ande. 
re wapenen, dan die van gezonde redeneering , mag be- 
ftreeden worden. Men zuivert het Goud in den oven: 
het is alleen maar verachtelyk fchuim, dat verteerd. 
word. Laaten de Christenen nooit zoo handelen, als of 
zy dagten, dat hun Godsdienst fchuim is. Laatep de 
ftrafwetten onveranderlyk toegeeigend worden aan mis- 
daaden, aangaande welke feilbaare meníchen nauwkeurig 
oordeelen konnen; welke natuurlyke voorwerpen van 
menfchelyke kennis zyn; welke op eene krachtdaadige 
wyze door ftraffen konnen ingebonden worden; en wel- 
ke zoo onmiddelyk verderflyk voor de maatfchappy zyn, 
dat zy, ter bewaaring van dezelve, de ftraffen noodzaak. 
Jyk maaken. Laaten nooit de belangen van de waarheid, 
door dwaaze, of ongeöorloofde onderneemingen ter be. 
vordering van dezelve, verdonkerd worden. 
\ . 





De Christelyke pligten van Arbeidzaamheid en Geduld, voor- 
geftelt in twaalf Predikatien. Neyens een Aanhangzel, 
door cv. LEsz. Dr. en Prof. der H. Godgel. en Akademie- 
Prediker te Göttingen. Uit het Hoogduitsch vertaald, 
Tweede Deel. Te Utrecht by A. v. Paddeuburg en J. 
v. Vloten. dn groot otave 472 bladz. 

> het afhandelen van den Inwendigen Godsdienst, in 

‘t eerfte Deel dezer Leerredenen, maekt de Hoog. 
leeraer in dit tweede een aenvang zyner befchouwinge 
van den Uitwendigen Godsdienst, dat is der verbeteringe 
van onzen Wandel, eenftemmig met de verbeteringe van 
onzen Zin, of met onze Godsdienflige Neigingen. Hier- 
omtrent bepaelt hy zich in dezen tot twee voorname 
betrekkingen; tot 's Meníchen plicht, ten aenzien van 
zyne Beroeps- en Standsbezighedert, Arbeidzaemheid en 

. Getrouwheid in zyn Beroep; mitsgaders ten opzichte van 

Tegenfpoeden, Geduld. Verder ftaet zyn Hoog Eerw. 

de overige plichten, naer het voorgeftelde plan (*), 

e vervolgens insgelyks te ontvouwen. Ïntusfchen voegt 
h 
(*) Zie boven bj. 185. id 


‚goe “ G LESZ 


hy by deze Leerredenen, die bepaeldlyk tot zyn plaa 
behooren, even als in ’t eerfte Deel gefchied is, een 
aenhangzel van byzondere Leerredenen; welken in dic 
Stuk gaen, over 's Waereld roem en goedkeuring; het 
oordeelen over den genadeftaet onzer medemenfchen 3; 
de waerde van een natuurlyk goed hart; en een fchie- 
Iyken dood: waerby nog komt, ene opwekking toc het 
geduprig gebruik van ’s Heren heilig Ávondmael; welke 
onderwerpen de Hoogleeraer, even als: de voorgaende , 
-… op ene leerzaem ftichtende wyze ontvouwr. Laet ons, 
by deze gelegenheid, acht geven, op zyne lesfen van 
hristelyke ‘Toegenegenheid, in ’t beoordeelen van den 
Naasten. 

‚ De overweging van het aengetekende Matth. XI, 
2—19. doet hem byzonder ftille ftaen, op het onbe- 
zonnen oordeel , dat velen der Jooden velden over hee 
charafter zo van Joannes den Dooper, als van Jezus 
Christus. Zulks doet hem tevens opmerken, dat dic 
ook maer al te veel plaets heeft, in de Vönnisfen der 
Menfchen , over den Genadeftaet van anderen, hun aen- 
zien en waerdigheid by God; ’t welk hem noopt, om 
dit haetlyk gebrek tegen te gaen, wel inzonderheid uit 
_ overweging der Grondftellingen, die ons het Christen- 
dom. inboezemt. , Grondftellingen, zegt hy, die ons 
‚in ’t geheel geen aanleiding geven om Vieijers te 
‚> worden ,: of Zonden te verfchonen , en goed te keu- 
ren; maar integendeel ons oplciden en gewennen, om 
‚, in alle onze Vonnisfen de Christelyke Toegenegenheid, 
‚ eene algemeene Goedheid en Liefde te laten door- 
„, fchynen.” De Grondftellingen op welken de 
Hoogleeraer het oog heeft zyn de volgende, 

[. „, Zelfs de roekelooste Zondaar vinde, zo lang hy 
…… nog op deze zyde van 't Graf is, ogenbliklyk de Ge- 
‚‚ hade van God bercidvaardig, om hem te betercn, en 
door Christus tot zyne Gemeenfchap op te nemen.” 
Op het betoog van die Grondftelling, uit welke blykt, 
hoe ernftig en yverig, hoe veder en onvermoeid , de on- 
afietelyke en ecuwige Liefde den zorgeloozen Zonder 
zoekt , is zvne tael, 

‚‚ En welke Goedheid, welke tedere, hartelyke Lief- 
de moet ans dan, in onze Beoordelingen, zelfs over « 
den roekeloosten Zondaar, befturen? Wanneer wy dus 
een onzer Medemenfíchen opzetlyk in Ongeregtigbeder, 

{le 





mn 


UITWENDIGE GODSDIENST, sot 


Ongebondenheden, Lediggaan, Ontugt en andere Oa. 
deugden zien voortleven; dan moeten wy ons vooral 
die Les van het Christendom herinneren , en-op deeze 
wyze tot onszelven fpreken. „, Ach, deeze myn En 
> venmensch is door Jcfus verlost, en tot Gods Vriend- 
,, fchap ‚en zynen Hemel , beftemt ! God zelf poogt hem 
» te gewinnen, arbeidt met de grootfte Vlyc, en is on. 
 vermoeit bezig, hem te beteren, en als dan tot zyne 
‚, Gemeenfchap op en aan te nemen. Wie weet, of 
‚‚ hein njet na weinige Weken en Dagen deeze geluk- 
„, kige Verandering zal te beurte vallen? Ea ô hoe ES 
‚ lukkig, driewerf gelukkig zoude ik zyn, indien 
> my verwaardigdce, als een Werktuig in zyne Hand, 
‚, daartoe te gebruiken’ Zo moeten wy Christenen den- 
ken, wanneer wy zien of horen, dat onze Naaste in 
buitenfporige Zonden gevallen is. En dit zal ons niet 
alleen voor alle verkeerde en liefdeloze Oordeelen bevei- 
ligen; maar ook begerig en werkzaam maken , om al dat 
geen, wat in ons Vermogen (taat, ter verbetering van 
deezen elendigen aan te wenden.” 
II. Als ene tweede Grondftelling , in dit geval bedoeld, _ 
{telt zyn Hoog Eerwaerde verder voor. „, Wat by den 
‚> eenen Doodzonde is, (die het verlies van Gods Gena- 
‚‚ de naar zich erekt,) dat kan by eenen anderen, flegts 
„ eene Zonde uit Onwetendheid of Zwakheid , ja welligt 
„…'in 't geheel geen Zonde zyn.” Het veríchil der om- 
ndigheden, in welken onderfcheiden Menfchen zich 
bevinden, wettigt, volgens het hier bygebragte, deze 
ftelling; en dit zo zynde, zien wy hier uic, vervolgt 
hy, ‚‚ hoe onchristelyk en onregtvaardig het zy, op el. 
ke Zonde, die wy van onzen Naasten zien of horen , ter- 
ftond het kwade van zynen Gemoeds-Toeftand te den- 
ken, en hem de Vriendíchap en Genade by God te onc- 
kennen. Zullen wy als Christenen verkeeren , zo moc- 
ten wy ons hier herinneren. , Welligt weet myn Naas- 
‚‚ ten niet, dat het Zonde. zy! Welligt heeft eene zwaa- 
…, re onvoorziene Verzoeking hem ploeslyk daarin ge- 
 ftort! En wie weet, of hy niet weder van deezen 
‚‚ Zondenval is opgeftaan 1” Zo te.denken , op deeze wy- 
ze, Zagtzinnig van anderen , en ftreng van zichzelven te oor- 
delen , is eenen Christen betamelyk. En dit zal ons voor 
veele onregtmatige Oordeelsvellingen bewaren, en ans, 
door «ulke bewyzen en- oefeningen der Liefde , dien 


God, 


Zo e G. LES Z 


God, die de Liefde zelve is, gedurig welbehaaglyker 
maken.” 

UI. Zyne derde of. laatfte Grondítelling, welke hy 
hier in acht genomen wil hebben, ís: ‚, Een Christen 
‚‚ moet elken Mensch zo lang voor vroom houden, toc 
‚ dat hy door klare bewyzen genoodzaakt word, het 
„‚ tegendeel te geloven” En met opzicht tot deze 
Grondftelling laet zich de Hooglecraer aldus hooren. 

‚‚ Wy Christenen belyden eenen Godsdienst, wier 
Grondwaarheid is, dat God elken Mensch Uapr zynen 
Zoon verlost heeft, en zyn Welzyn regt hartelyk 
wenscht en zoekt. Een Godsdienst, welke ons verze. 
kert ‚dat God zynen heiligen Geest zendt, omeen iege- 
Yyken tot een goed, tot een godvrugtig Mensch te mae 
kén. Wy hebben den Bybel in handen, waaruit een ie. 
der daaglyksch Lust en Kragt tot het Goede fchep- 
pen kan. War is dus natuurlyker, Uan dat wy Chrise 
tenen elken Mensch zo lang voor vroom houden, tot 
dac wy door de zekerfte bewyzen genoodzaakt worden, 
het tegendeel te geloven? —- Onze Medemenfchen 
flegts daarom, wyl wy deeze of geene Zonden van hun 
vernemen, of zelfs, zonder genoegzaamen grond, voor 

odloos te houden; dat heet in der daad de Christelyke 
pen van de algemene Verlosfing, en de Genadewerkin- 
gen van Gods Geest, te verloogclrenen. 

‚Wy zullen anders menigmalen , niet alleen valsch maar 
ook liefdeloos en onregtmaatig van anderen oordeelen ! 
Hoe verkeerd, en ten uiterften onregtvaardig waren de 
Vonnisfen der Joden, in onzen Text, van Johannes den 
Dooper , dien zy voor eenen Onzinnigen; en van Jezus, 
dien zy voor eenen Wellustigen Meníche hielden, Hoe 
zeer bedroog zich Elias, zo een groot Propheêt, als hy 
geloofde , hy ware flegts nog de eenigfte opregte Aane 
bidder van God op Aarde? Ik heb , antwoordde God hem, 
nog zevenduizend ware Wereerders in Israël bewaart! 1 Kon. 
XIX. Paulus gebruikt dit voorbeeld van Elias, Rom. 
XI. 2, om zich de vrolyke hoop te geeven, dat ook, 
ten zynen tyde, nog vele duizende Vrienden van God , 
en de waare Deugd in ’c- verborgen leefden. Laat ons 
ook, myne Vrienden, deeze christelyke gezindheid meer 
en meer aannemen! Ware Deugd vertoont zich, even 
daarom, wyl zy het is, niet altoos voor het oog der 
Waereld. Waneer geen byzondere Pligt haar daar en 

Noode 


ee 


UITWENDIGE GODSDIENST. $03 


noodzaakt, verrigt zy het goede gaarne heimelyk, en 
vergenoegt zich met de goedkeuring van God, die inhet 
verborgen ziet. Bv dit alles, hoe menigwerf ontbreekt 
het haar, indien zv by Armen en Geringen woont, aan 
Lofredenaars en Gefchigtfchryveren ? Dusdanig behoren: 
‘Wy, in den Omgang mef onze Medemenfchen, dikwils 
van hen te denken. … Wie weet hoe veel moeite zich … 
», deeze myn Evenmensch in het® verborgen aandoec, 
> om zyne Zonde te overwinnen? Hoe veel eedele ftry- 
‚, den hy daar zonder getuigen, alleen van den Alwe- 
9, tenden opgemerkt, volbrengt? Hoo groot, hoe hef. 


' denmoedig hy lydt? Hoe vurig hy tot God voor zy. 


‚> ne Medemenfchen fmeekt? Hoe veel goed hy in het 
‚> heimelyke verrigt ? Hoe menig ‘Mensch hy , door on- 
‚‚ bekende en roemwaardige Vonnisfen , dienst doet, of 


9 door liefderyke vermaningen verbetert?” Laat ons, 


myne Vrienden, ons al meer en meer gewennen, zo tê 


„denken. Dit zal ‘ons met achting jegens het menfchelyk 


Geflacht vervullen: Onze ziel al meer en meer tot alge- 
mener Liefde aanzetten, en veredelen. Ons de blymoe- 


° dige verzekering geven, dat wy hier, met veele duizend 


Godvrugtigen, daaglyks onze Knien voor God buigen, 
en onze Mond en Handen tot eedle daaden openen, en 
die aangename en zielverkwikkende Hoop verfchaffen , 
dat wy. eens, in den Hemel, onze volkomen Zaligheid, 
in Gezelfchap van zo veele millioenen Menfchen , genie. 
ten zullen. En indien wy in deeze liefderyke Oordeelen 
nu of dan mogten dwalen, zo zal dit geluk, dat wy aan 
anderen in liefde gedacht hebben, het beste van hen ge- 
loofden , naar het getuigenis van onzen Heiland , Match. 
X. 12, 13, op ons zelve te rug vallen: Als py in een 
Huis gaat, zo groet het zelve. En indien dat zelve Huis dies 


waardig is, zo zal uwe-Vrede op haar komen: maar indien het 
dies niet waardig is, zo zal uwe Vrede zich weder op u ke- 
“ren,” | 


Driá 





sok DRIE LEERREDENEN. 





Drie Leerredenen, gehouden in 's Gravenhage, op den 25 
Juny 1780 , den. oscften Verjaardag der overleveringe 
van de Augsburgfche Geloofsbelydenis. In ’s Gravenhage 
by J. Maunnikhhuizen en C. Plaat, 1780. Jn gr. o@dvo 
128 bladz. 8 ° 

et voor de Prateftanten in ’t algemeen, en voor de 
Broeders Lutheranen in ’t byzonder, merkwaerdige 
tydftip der overleveringe van de Augsburgfche Geloofsbelye 

denisfe, aan Keizer Karel den V , op den 25 Juny 1530, 

na verloop van derdchalf Eeuw weder verjarende, heefc 

vele Leeraers der Lutherfche Broederfchap opgewekt, 
om daer van ene plechtige gedachtenis te vieren. By 

‘deze gelegenheid zyn ook de hier boven opgenoemde 

Leerredenen gehouden in ’s Gravenhage, en vervolgens 

in ’t licht gegeven, door de geachte Leeraefs der Lu- 

therfche Gemeente aldadr, A. STERK,C. V. D. HEIDE , Ph. 

Dr. en F. G. c+RurTz. Hunne Eerwaerden hebben zich 

als verenigd, om den Toehoorderen onder het oog te 

brengen , het merkwaerdige dier gebeurtenisfe , met der-® 
zelver heuchelyke gevolgen, niet alleen ten aenzien van 
het Lutherfche , maer ook met betrekking tot het gehele 

Proteftantfche Wezen; waer uit ze dan aller verplichting 

tot ene vrolyke en werkdadige dankbaerheid afleiden. Ten 

der Leerreden behelst, in ’t een en ’t ander opzicht, 
lezenswaerdige aenmerkingen , welken dienen kunnen, 
om zo de Proteftanten gezamenlyk, als de Lutherfche 

Gemeenten op zich zelve, aen tefpooren ,om de groot- 

heid van ’t geluk , dat de Hervorming te wege gebragt 

heeft , ernftig gade te flaen, en vooral een recht ge- 
bruik van deze Godlyke weldaed te maken. lets dac 

‚zekerlyk by uicftek influit, het voeden.der vereischte 

hoogachtinge voor Gods Waord, boven alle Menschly- 

ke Schriften; het welk den Eerwaerden Sterk ook dic 

Stuk in de eerfte plaetze doet aendringen. 

„Willen wy, is 's Mans gepastetael, willen wy too- 
nen, dat wy het voor een geluk achten, Protcftan- 
ten ervormden , (wanc deeze naam kome 
ons allen toe, die wy de dwaalingen der Roomfche Kerk 
verlaaten hebben,), genaamd te worden, zo behooren 
wy bovenal blyken te geeven van onzen eerbied voor 
‚ads heilig Word, door het zelve naarftig te leezen, 








Ep 


DRIE LEERREDENEN. sos 


en als het eenig richtfnoer van ons Geloof en onze Zeden 
aan te merken. Dic was de grond{lag van de geheele 
Hervorminge , dit was hect, het geen de zalige LUTHER, 
en allen, die op zyn voetfpoor aan de zuivering der 
Kerk gearbeid hebben, geduurig in den mond hadden: 
— te weeten, dat de heilige Schrift als. de eenige 
onfeilbaare regel van ons geloof en onzen wandel moet 
worden aangemerkt (*). Gods Woord dan moet 
ons boven alles heilig zyn: geen menschlyke Schrif- 
ten verdienen, wanneer het op de vraage aankomt: wat 
wy gelooven en doen moeten om Zalig te worden „—— 
eenig gezag, dan voor zo verre zy daarmede overéén- 
komen; Een dan nog niet uit hoofde van eenige waar= 
digheid ‘der Opftelleren; maar alleen om dat wy 
zulk eene overéénkomst met Gods Woord in dezelve 

ont= 











(*) Men zie Epitome. Articulorum C9'c. Pp. m. 570; in de Hol- 
handíche vertaaling: van z. nrzjus bl. 217; alwaar zy zich dus 
laaten kooren. „ Wy gelooven, leeren en bekennen, dat de ee- 
„ nige regel en richtfnoer, na dewelke teffens alle leeringen en 
„ Leeraaren gericht en geoordeeld moeten worden, alleen zyn de 
„ Propheetifche.en Apostolifche Schriften des Ouden en Nieuwen 
„ Testaments, gelyk gefchreeven ftaat: ww woord ís myns voets 
‚‚ lantaerne , enz. ‘maar andere fchriften van oude of nieu- 
„ we Leeraers, wat naam zy ook hebben, zullen der Heilige 
„ Schrift niet gelyk gehouden, maar aan dezelve alle met mal- 
»„ kanderen onderworpen, en niet anders of verder aangenomen 
„ worden, dan als getuigen, op hoedanig eene wyze naa den 
„tyd der Apostelen, en op wat plaatze, zulke Icere ‘der Pro= 
„ pheeten en Apostelen is onderhouden geworden.” 
[Overeenkomftig hier mede is ook de tael der Belydenisfe one 
zer Nederlandíche Kerke, Art. VII; alwaer wy het volgende 
lezen. „ Men en mach oock geener menfchen {chriften, hoe 
„… heyligh fy geweest zijn, gelycken by de Goddelicke Schriftue- 
„ Ien, no h de gewoonte by de waerheyt Godts, (want de 
»„ waerheyt is boven al,) noch de groote menighte, noch de 
»‚ oudtheyt, noch de fuccesfie wan tyden ofte perfoonen, noch 
‚de Concilien, Decreten ofte befluyten. . Want alle menfchen 
»… Zijn uyt haer ‘felven leugenaers, ende ydelder dan de ydele 
‚‚ heyt felve. ‘Daerom verwerpen wy van gantfcher herten al 
…‚ Wat met defen onfeijlbaten regel niet overeenkomt : gelijck 
„ ons de Apostelen geleert hebben, feggende: Beproeft de geese 
» ten of fy uyt Godt zijn. Item: (oo yemant tot u komt, ende 
B en Leer niet mede brenght, ontfanght hem in uw huis 
» niet.” 


IL DEEL. ALG. LEFT. NO. 12. Mm 








so6 DRIE LEERREDENEN. 


ontwaar worden. Dit moeten wy raadpleegen, om de 
waarheid te vinden. Hieruit moeten wy de voorfchrif. 
ten voor onzen wandel haalen. Daarin moeten wy de 
beweegredenen tot een Godzalig gedrag , daarin 
troost in bekommernisfen , fterkte in verzoe- 
king , byítand en verlosfinge in wederwaardighe- 
den zoeken. Dagelyksch moeten wy ’er ons werk van 
maaken ,‚ om door deszelfs onderrichtingen wyzer en 
beter te worden. En op deeze wyze moeten wy too- 
nen, dat wy in dit gefchenk van Gods ontfermende 
goedheid waarlyk belang ftellen.”” 




















Drie Leerredenen, uitgefproken door J. HINLOPEN, Predi- 
kant te Utrecht. Te Utrecht, by A. v. Paddenburg en 
J. v. Vloten, 1780. Jn gr. oftavo 56 bladz. 


N° aenleiding van Gods tael tot Jofua, Tof. I. 9, 
Heb ik ’t u niet bevolen, ftrekt de eerfte Leerreden , 
om te toonen, „, dat Gods bevel genoeg is, alleen 

9» NOeg, om ons tot eene kloekmoedige gehoorzaamheid 
s aan te fpooren:” het welk den Leeraer ons 
voorts doet opmerken, hoe wy, ter bevorderinge van 
zulk ene gehoorzaemheid, ,, ons gedurig moeten herin. 
‚, neren en voor oogen ftellen , dat God het ons bevo. 
‚, lene heeft” De twede Leerreden hecft ten onder- 
werp Daniels woorden tot Belzazar, Dan. V: 23. het 
laec{te gedeeltes Dien God, in wiens hand uw-adem is, en 
hy wien alle uwe paden zyn , hebt gy niet verheerlykt. Op 
de optvouwing van dit voorftel, doet zyn Eerwaerde 
zien, ‚, hoe elk onzer verplicht zy God te verheerly- 
‘…, ken, om dat hy het is, în wiens hand onze adem is, 
»s En by wien alle onze paden zyn :” mitsgaders, „, dat 
», dit te verzuimen eene misdaad is, waarom wy den 
‚adem en alles Verbcured.” En de derde of taetfte 
Leerreden behelst verfcheiden oordeelkundige en leerza. 
me bedenkingen over het aengetckende wagens den Hei- 
denfchen Hoofdman Cornelius, Hand. X. 1 8; 
welk voorval zyn Eerwaerde beknoptlyk opheldert , en 
verder ter tecringe en betrachtinge doct dienen, In de 
enc en andere Leerreden vertoont zich die opwekkende 
ernst , welke aen den leertrant van den Eerwaerden Hin- 
lopen eigen is; en die de verzameling zyner van tyd rot 
tyd uitgegeven Leerredenen nuttig maakt. Be- 








EE Bat and 


BEOORDEELING. sor 





Deoordeeling van de Uitzigten in de Eeuwigheid, door den 
Weleerwaarden Heere J. C. LAVATER, Predikant te Zu 
rich, aan ’t licht Been Uit het Hoogduitsch. Te 
Amfterdam, by J. Dóll, 1780. Behalyen de Opdragt 
47 bladz. ín gr. oétavo. 


"Toen ons de opgemelde Uitzigten in de Eeuwigheid ter 
hand kwamen, hebben wy , ca het doorbladeren van 

dact Gefchrift, geoordeeld, dat de Eerwaerde Lavater 
zyner verbeeldingskrachte te veel den teugel vierde, en 
daer door te weinig acht gaf op zynen redeneertrant , 
ten opzichte der bondigheid; van waer we dat Stukje 
in genen deele hebbep kunnen aenpryzen; te minder 
daer ’t ons meer als belemmerend, dan als nuttig voor- 
kwam (*). Ons beftek liet niet foe ons met byzonder. : 
heden op te houden; maer is men begeerig ftukken van 
die natuur uit dat Gefchrifc na te gaen, men leze dan 
de hier bovengenoemde welgewikte Beoordeeling; waer 
uit men ten klaerfte zal zien, dat de Eerwaerde Lavater 
zich in’ deze Uitzigten meer door ene fterke Verbeel- 
dingskracht, dan door het Gezond Verftand , heeft laten 


eiden. 





De Vyf Artykelen tegen de Remonftranten. Vastgefteld op 
de Synode, gehouden binnen Dordrecht in den jaare 1618 
„en 1619. Op nieuw uit het Labyn vertaald en uitgegeeven 
met een Woorrede door j. AMERSFOORDT. Te Am/terdam , 


by C. Byl, 1780. In o&avo. 


En vernieuwde uitgave dezer Stukken ten geringer 
pryze, om dezelve op weinig kosten algemener te 
maken. Naer luid der Voorreden, fchynt men hier toe 
ootlyks bewoogen te zyn, uit hoofde der voorondere 
elde onkunde van de Leden der Kerke, Bonen de be- 
paelde Leer der Dordrechtíche Synode. ’t Kan zyn dat 
zulks by ’t Gemeen plaets heeft; maer als men de God. 
geleerde Schriften, die uiet den fchoot der Kerke voort- 
komen, nagaet, is ’t onzes achtens vry blykbaer , dat 
er 


(9 Zie Agtm. Vaderl. Lettersef. I. D. bh, 267. 
Mm 2 





308 _J- AMERSFOORDT VAN DE VYF ARTYKELEN. 


er niet zo zeer ene onkunde als wel ene verfchillende 
verklaring dier bepaelde Leere in de Nederlandfche Ker- 
ke heerscht; van waer een ieder zich, ter bevestiginge 
‚van zyn verfchillend gevoelen, op de Synodále bepalin- 
gen beroept. En, overeenkomftig met de ondervinding 
van alle tyden, leert ook de hedendaegfche ondervin- 
ding , dat het Gemeen zich gewoonlyk door deze en ge- 
ne Voorftanders van de verfchillende gevoelens laet leir 
den; des het, ten aenzien van deszelfs kunde of onkun- 
de, weinig of niets uitdoe, of de Synodale Schrifren al. 
emener en tot lager prys te erlangen zyn dan niet. Ook 
Ean men van de gemene Leden der Kerke niet wel ver- 
wagten, dat zy de bevoegde beflisfers zutlen zyn van 
netelige gefchillen, die de Geleerden tot nog verdeeld 
houden. . 








Aanfpraak der Roomsch-Catholijke Pastooren , onder de Bail. 
luagie van Rijnland, aan den H. E. W. Heere w. j. Ta. 
VAN DER DOES, bij deszelfs aanftelling tot Dijkgraaf en 
Bailjuw van Rijnland. Misfive wegens die Aan- 
praak. kn Vrye Gedachten over het offereeren van 
Douceurs aan Officieren, Dykgraven en Bailluwen. Alom 
te bekomen in gr. oëtavo, 








D% Papieren gaen over’ de douceurs, welken de 
Roomsch-Catholyken gewoon zyn te offcreeren , 
voor de vergunning en befcherming der handhavinge van 
hunnen Eerdienst, om denzelven ongeftoord te mogen 
oefenen. Naer luid derzelver zou daer toe, zegt mcn, 
. aenleiding gegeven hebben de eisch van zyn Hoog Ed. 
y. d. Does, als vordêrende by het compliment, hem, we. 
ens dészelfs aenftelling tot Dykgraef en Bailluw van 

Ryoland, gemaekt, de fomme van twee-honderd Duca. 
ten; terwyl de voorige Dykgraef maer zeven-honderd 
Guldens getrokken zou hebben. Het Compliment van 
den Roomsch Priester Witbols, uit naem zyner Mede- 
amptgenooten afgelegd, of de Aenfpraek door hem aen 
den Here Dykgraef, was enigermate gefchikt om zen 
Hoog Ed. in te nemen; maer ze had, zo men verhaelt, 
geen. invloed; om dat ze flegts vergezeld ging van het 
gewoone deuceur , welks ontvangst geweigerd werd. —= 
Dit voorval heeft iemand hewogên cne Misfive te fchry- 
. vels 


AANSPRAAK, — MISSIVE, — VRYE GEDACHTEN. 509 


wen, welke, buiten de meermaels herhaelde klagten over 
den toeftand der Roomfche Kerke hier te Lande, ine 
zonderheid ene klagte behelst , ,„, dat men, het geen te 
s, vooren eeg Douceur genoemd werd, en 't ook waarlyk 
> is, nu reeds door de gewoonte met den naam van Wet 
‚, beftempelt, en op de alleronbeleefdfte wyze aftrog- 
» gele.” In zodanige omftandigheden mishaegt de bo. 
vengemelde Aenfpraek den Misfivefchryver; hy wilde fter- 
ker gefproken hebben; en legt hem ene andere tael in 
den mond, in de verzekeringe dat men zelfs niet gehou. 
den is enige Douceurs te geven. Zyns oordeels is men 
in ’t algemeen te flap geweest in 't handhaven van ‘cregt 
der Roomfchen, na ’t afloopen der bittere tyden ; en dit 
wraekt hy aok in deze Aenfpraek. — Op deze Misfive 
is gevolgd, een Stukje , getyteld : Prye gedachten over het 
offereeren van Douceurs enz. by manier van ecn Brief aen 
den voorigen Misfivefchryver. De opfteller van dezen 
Brief railleert enigermate met het voorval; hy begrypt 
dat de geoffereerde maer geweigerde penningen winst zyn ; 
om dat de Dykgraef, volgens dien Schryver, geen regt 
heeft om iets te vorderen; des zy de nu geweigerde pen= 
ningen kunnen befparen. —- Edoch ene bedenking van 
een anderen aert is de volgende. „, Zouden 'er, zegt 
hy, buiten en behalven het ongeftoord oefenen van 
, den Godsdienst, niet wel andere redenen by vermengt 
‚‚ en onder begreepen zyn, welke de Heeren Pastooren 
» ZO oodmoedig en onderdanig maken, om zodanige 
», Douceurs, by de aankomst van nieuwe Officieren, Dyk- 
> graven en HBailliuwen te offereeren , of jaarlyks cene 
‚‚ Contributie op te brengen? Ik ben alcans in 

dat denkbeeld, dat ’er mogelyk eenige andere zaken 
‚, zo by Plakaten van Staar, als andere Refolucien , Wet: 
ten of Keuren zyn zullen; welke door het geven van 
zodanige Douceurs niet worden geobferveerd , en maar 
‚, ongemerkt over ’t hoofd gezien, ten minfte zo, dat 
», ZE, in die ftricte orde, zo: niet geëxecuteerd worden , 
9 als men anders na regten wel zoude kunnen uitvoe- 
‚‚ ren.” Het komt hem voor dat de Eerw. Witbols het 
{tuk alzo begrypt, en naer dat denkbeeld zyne Aenfpraek 
ericht heeft; waermede alles, wat de Misfivefchryver 
aertegen ingebragt heeft, genoegzaem vervalt. Men 
geeft dus Doucturen van ene zyde, die door Douceuren 
van den anderen kant rykelyk vergoed kunnen worden. 
mmm Had de Schryver hier mede, of met dergelyk 
„ Mmg3 be- 





SS 





 SIO AANSPRAAK. —= MISSIVE. — VRYE CEDACHTEN. 


bedenkingen, zync vrye gedachten laten afloopen , zou 
men kunnen zeggen, hy heeft vry wel aen zyn oog- 
merk voldaen.. Dan hierby komt een haetlyk byvoegfel , 
dat te perfoneel is om in openbaren druk, gemeen ge- 
maekt te- worden; en te haetlyker , daer ’t voorkomt als 
gerrond niet: op zeker weten , maer op hooren ver- 
teller, 





Verhandelingen van de Natuur- en Geneeskundige an 
dentie in de Vereenigde Nederlanden. Opgericht én ’s Hage. 
I Deel Eerfte St. Ins Gravenhage, by J. A. Bouvink, 
1780. In groot oËtavo. 


M* de afgifte deezer Verhandelingen, ftelt men den 
Liefhebberen der Natuur- en Geneeskunde ter 
band, de eerftelingen van de onlangs in 's Hage opge- 
rigte Correspondentie Societeit, met betrekking tot deeze 
voortrefiyke Weetenfchappen. ‘t Zal niet noodig zyn 
uit te weiden over het nuttige en lofiyke oogmerk dee. 
zer Societeit; daar onze Vaderlanders ‘er reeds eene ge- 
noegzaame kennis van verkreegen hebben, door het, in 
‘et voorleeden jaar, gedrukt en gemeen gemaakt Berigt 
en Programma. Alleen {taat ons, nopens dat Berigt en 
Programma ‚nog te melden, dat die Stukken weder her- 
‘drukt, en voor deeze Verhandelingen geplaatst zyn; met 
eenige veranderingen, die de tegenwoordige omf(tandig- 
heden fcheenen te vereischen : byzonder met betrekking 
tot de jaarlykfche contributie of deelnceming. De Hee- 
ren Directeurs naamlyk hebben geoordeeld de jaarlykfche 
contributie penningen, voorheenen bepaald op*twee Ducaa- 
ten, ligter te kunnen maaken, dan zy voorheenen ge- 
dagt hadden; en verzoeken des van de Heeren Intekee 
naaren , voor 't eeríte jaar, flegts één Ducaat; terwyl ze 
zig vleien, dat ze vervolgens in ftaat zullen zyn, om 
deeze contributie nog laager te brengen. Men kan hier 
uit afneemen , dat de poagingen der Heeren Directeuren 
niets anders bedoelen, dan het beftendig maaken deezer 
Societeit , welker heilzaame inrigting van alle zyde blyk- 
baar ís. En uit dien hoofde verwagt men ook met reden, 
dat welmeenende en rechtgeaarte Vaderlanders, die de 
Natuur- en Geneeskunde maar eenigzins hoogagten, geen 
zwaarigheid zullen maaken , om mede te werken, rd Ge 
| â n 


\ 


NATUUR- EN GENEESKUNDIGE CORRESPONDENTIE, SII 


„frandhoudinge en’ voortzettinge deezer Societeit : om dee. 
ze voor het {lgemeen zo dienftige onderneeming te hel. 
pen onderfchraagen; ’t zy door het jaarlykfche toebren- 
gen eener geringe fomme: of het mededeelen eener goe- 
de gifte voor eens; of het toezenden van nuttige weer- 
en geneeskundige aanmerkingen, waarvan de Societcit 
met vruge gebruik zou kunnen maaken; gelyk met de af- 
gifte van dit eerfte Stuk alrede gefchiedt. 

Aan 't hoofd der hier byeenverzamelde Verhandelin. 
gen is geplaatst, een Plan tot het doen van weerkuudige 
waarneemingen, ’t welk de Heeren Directeurs dieofùig 
geoordeeld hebben vooraf te laaten gaan. De werken- 
de of correspondeerende Leden der Societeit worden ver. 
zogt, hunne waarpeemingen , zo veel mogelyk zy, naar 
dat plan in te riten; ten einde hier door, by vervolg 
van tyd, ecne meerdere gelykheid ingevoerd, en dus 
een vaster grondflag gelcid moge worden, op welke 
men betere en zekerer waarneemingen, dan anders wel 
eens plaats konden hebben, zal kunnen vestigen. 
Verder is dat plan, buiten dit byzondere oogmerk, in 
* algemeen dienttig voor alle Liefhebbers der Meteorolo- 
gie; gemerkt het. eene reeks van leerzaame en nuttige 
aanmerkingen behelst, raakende het waarneemen van den 
Barometer, Thermometer, de Winden, het Weer, de 
Uitwaasfeming, den gevallen Regen en Sneeuw, Ver 





gefchikter aantekeninge deezer Waarneemingen, zyn ’er 


bygevoegd twee keurig in ‘ce koper gefneeden Tafels, 
welken tot modellen kunnen verftrekken : en daarnevens 

aat nog eene Vergelykingstafel der Engelfche, Rhyn- 
jandfche en Paryfche Maaten, tot de waarneemingen op 
den Barometer gefchikt; die derzelver verfchil onder ’c 
enkele opflag van ’t oog brengt. Ook heeft men in ’t 
Gefchrift zelve de vergelyking van de Zweedíche Voete 
maat opgegeeven, op dat de Leezers van de voortrefly- 
ke Verhandelingen der Zweedífche Academie te meerder 
nut uit dezelven zouden kunnen haalen. 

Op dit Plan volgt een Kort Bericht van den Fleer G, 
W. Callenfels, M. D., wegens Sluis in Vlaanderen, 
wel inzonderheid met betrekking tot den {taat der gezond. 
heid aldaar, naar uitwyzen der Geboorte. Sterflysten , 
enz. ; waaruit blykr, dat die Stad deswegens geenzins te 
wraaken zy. ‘Men ontmoet in dit Gefchrift, buiten ce« 
ne beknopte befchryving der Stad zelve, geer naauw- 

Nam 4 keur 


bd 


…_ men. 


siz VERHANDELINGEN - 


keurige Lysten van de aldaar geboorcn en geftorven, zo 
Burgers als Militairen, geduurende de jaaren 1778 en 
17795 mitsgaders van de dooden, onder de eerst- ea 
Jaatstgemelden, zedert het jaar 177o tot 1780. TBvens 
gaat hier mede vergezeld , eene Lyst van de Zieken van 
het Garnizoen te Sluis in Vlaanderen, federt den 15 Ju- 
ly 1779 tot op 6 January 1780, zo van ieder Batailion 
in ’t byzonder, als van ’t ‘gantfche Garnizoen, (uitge= 
zonderd: de Artilleristen;) als mede hoe veelen ‘er da- 
gelyks ziek geworden, herfteld of overleeden zyn. Als 
mede, eene Memorie van de fterkte van dat Garnizoen 
zo als het zig aan prefente Manfchappen, Vrouwen en 
Kinderen, bevonden heeft, op den eerften July 1779; 
en hoe veelen daar van ziek geweest, overleeden en 
ezond gebleeven zyn, zints dien tyd, tot op den eer- 

en January 1780. Van deeze, door den Heer J. G. 
Lip, met alle mooglyke oplettendheid vervaardigde 
Stukken maakt de Heer Callenfels in dit Gefchrift een 
oordeelkundig gebruik; onder ’t mededeelen zyner op- 
merkingen, raakende het geen men aldaar ter bewaarin- 
ge of verfterkinge der gezondheid in agt heeft te nec- 
en ieder, die dit onderwerp ooit gade- 
geflaagen heeft, weet ,dat zodanige lysten, opgaven en 
aanmerkingen van eene weezenlyke nuctigheid zyn; en 
men wenscht, ter dier oorzaake, vry algemeen, dac 
men foortgelyke naauwkeurige ftukken van meer plaat- 
zen magtig zou mogen worden. 

Ter bevorderinge hier van kan eenigermaate {trekken , 
een viertal van Aanmerkingen, waar mede hef tegen- 
woordige gedeelte deezer Verhandelingen beflooten 
wordt ; als behelzende gezette overweegingen en welge- 
wikte ontwerpen, tot het verbeteren van de Gèboorte- 
en Sterflysten, als mede tot het geregelder opgeeven 
van de Ziekten, aan welken de Inwoond rs overleeden 
zyn. De twee eerften komen uit de hand van den hoog- 

eagten Middelburgfchen Leeraar A. ’s Gravezande;, en 

e twee laatften uit die van den beroemden Heer J. 
Wyngaard, M. D. Anat. Chir. et artis Obftetr. Lector, ra 
hect Gymnazium te Deventer. In 'e laactte Gefchrift 
van den Heer Wyngaard vindt men een naauwkeurig ver: 
flag van zyne waarneemingen op de Febris Scarlatina, in 
% najaar 1779 te Deventer ; en aan ’t zelve is gchegt ee- 
ne Lyst der Geboorenen, Huwelyken en SOERICEEEnD 

…_bine 





/ 


VAN DE NATUUR: EN GENEESK, CORRESPONDENTIE. 519 


binnen Deventer, in ’t jaar 1779; op zodanig eene wy 
ze ingerigt, als men voorneemens is dezelven aldaar 
jaarlyks ce houden. Elk deezer laatstopgenoemde Stuk- 
ken behelst verfcheiden nuttige bedenkingen over dit on- 
derwerp, die wel waardig zyn, dat ze vergeleeken wor. 
den, met het geen deswegens te berde gebragt is, door 
den Heer en Mr. J. Dierquêns, in zyn leeven Prefident 
deezer Societeit, by ’t gemeen maaken der bekende Vere 
zamelinge van Naauwkeurige Lysten, wegens de overlecde- 


nen in 's Gravenhage. — N 





Verhandelingen van het Genootfchap; onder de zin,preuk , 
Floreant Liberales Artes. Tweede Deel, Tweede Stuk. 
Te Amfterdam by G. Warnars 1780. Behalyen het 
Voorwerk 345 bladz. in gr. oflavo. 


Me de afgifte van dit Stuk maakt het Genootfchap - 
eene Verhandeling gemeen, die by uicftek der her- 
haalde leezinge waardig is. Ze gaat over een onderwerp 
waarin de Maatfchappy het hoogfte belang heeft ; en de 
uievoering, aan ’t gewigt van ’t onderwerp beantwoore 
dende, toont dat de geagte Opfteller geene moeite ge. 
fpaard heeft, om hec ftuk van onderfcheiden zyden te 
wikken en te weegen, en niets op het papier te itellen, 
dan ’t geen een welberaaden oordeel als het heilzaamí{te 
befliste. De Vraag, door het Genootfchap voorgefteld , 
Juidt: Welke zyn de beste fchikkingen omtrent het ftraffen 
der Misdaaden, in eene welgeftelde Maatfchappy;, met eene 
byzondere bepaaling op deeze Republiek? Eene Verhar.deiiog 
van den Heer en Mr. HENRICUS CALKOEN, Advocaat te 
Amfterdam, ter beantwoordinge van dit voorltel ingele- 
verd, heeft de eenpaarige goedkeuring van het Genoot- 
íchap weggedraagen , om met den eer{ten prys begiftigd 
te worden; waarop dezelve thans het licht ziet. 

Een Voorbericht van zyn Ed. geeft den Leczer vere 
flag van des Schryvers doelwit en denkwyze; en ecne 
daar aan volgende opgave van den inhoud verleent hem 
eene zeer gefchikte handleiding, om het -beloop der Ver. 
handelinge, en de hoofdbyzonderheden , daarin overwoo- 

en, geredelyk na te gaan. Met den aanvang der 
erhandelinge fplitst hy de Vraag, zo als hy oordeelt, 
Mm 5 naar 





sad „nn a 


-3 


SI4 VERHANDELINGEN 


naar ’t oogwit van ’t Genootfchap , in vier vraagen. 
», (1.) Kan de Burgermaatfchappye , alvoorens tot ftraf. 
s‚ werten over te gaan, eenige voorzorgen gebruiken, 
„, of te werk ftellen, om euveldaden en ongeregeldhe- 
„> den voor te komen, of derzelver getal en invloed te 
‚ verminderen? Zo ja, welke zyn de beste? (2.) Wels 
„, ke fchikking of fchikkingen, welke Wetten zyn ’er 
„ noodig, om de misdaden te beteugelen, en dus aan 
s, ge boosheid, zo veel het meníchelyk vermogen vere 
s> Mag, perken en palen te ftellen , en der Maatíchappye 
‚‚ den hoogstmogelyken trap van veiligheid, met betrek. 
‚‚ king van leven, eer en goederen, te verfchaffen? (3) 
„… Welke zyn de beste fchikkingen , om de overtreders 
‚‚ dier wetten te vervolgen en te recht te ftellen? En 
», Eindelyk (4.) Welke zyn de beste fchikkingen, pleg- 
», tigheden als anderszins , die in eene welgeftelde Maat- 
9, Íchappye, by de dadelyke uitvoering der ftraffen, 
‚, door de Wetten bepaald, te werk gefteld kunnen wor- 
‚, den 2” Naar deeze onderdeeling der Vraage is ook de 
Verhandeling vierledig; en de Heer en Mr. Calkoen be- 
handelt in ieder Afdeeling , de daartoe behoorende: ftuk- 
ken, in eene geregelde orde; met zulk eene keurigheid , 
en tevens met zulk eene vrymoedigheid, Ct zy hy de 
gewoone, of by veele geliefkoosde denkwyze volge, of 
’er van afwyke, ’t zy hy den ouden fmaak goedkeure, 
of tot den nieuwer overhelle,) dat zyne manier van voor. 
draagen juist die zy, welke het kenmerk voert van een 
Schryver, die zig volkomen meester van zyn ftuk ge. 
maakt heeft. Tot een ftaal hier van zullen wy den Lee- 
zer, heet hoofdzaaklyke van ’s Mans redeneering, ten 
voordeele van het buitengeweone Regts geding , tegen hen die 
aan 't gewoone Regtsgeding de voorkeur geeven, nog mee 
dedeelen ; na kortlyk, volgens zyne opgave, derzelver 
onderfcheid gemeld te hebben. : 

‚‚ Het eigenlyke en voornaame verfchil van beide dee- 
ze Rechtspleegingen, zegt hy, beftaat ‘hierin; dat, in 


een buitengewoon Rechtsgeding, de aangeklaagde, door 


den Rechter, over de misdaad en de omftandigheden, 
waarin dit gebeurd ís, ondervraagd wordt, en dac de 
gevangene verpligt is op de hem voorgeftelde vraagen 
te antwoerden. Door dit middel zoekt men hem tot 
erkenternis te brengen, en alzo, uit zyn eigen boezem, 
een bewys tegen hem te haalen ; zelfs, Evan hy 

ard- 


VAN FLOREANT LIBERALES ARTES. 313 


hardnekkig blyft ontkennen, maakt men fomtyds gebruik 
van dat bekende en by veelen zo zeer gehaate dwangmid- 
del, de Pynbank. : De aart van het ‘gewoone 
Rechtsgeding , daarentegen , beftaat hierin. De aange- 
klaagde zich, gelyk het geval gewoonlyk is, met eene 
ontkenning verdeedigende, vorderc de Aanklaager, op 
de bewyzen , tegen hem;, naar Landsgebruik en Wetten , 
ingewonnen, de toewyzing der ftraf ‚by de Wet bepaald: 
waarop de Rechter „den Aangeklaagden in zyne verdee. 
diging, zo op de zaak zelve, als op de bewyzen tegen. 
hem overgelegd , naar rechten en Landsgebruik gehoord 
hebbende, zonder op zyne erkentenis ce dringen of die 
te vorderen ‚tot de vryfpreeking of veroordeeling befluit , 
naarmaate de kracht en klem der overgeleverde bewyzen 
zulks medebrengt. ” De laacfte Regtspleeging alleen is 
in Engeland gebruikelyk: in de Nederlanden bedient men 
zig van beiden; doch gerbeenlyk van het buitengewoone 
alleen; volgende egter zomtyds , op eene buitengewoone 
aanklagte, nog een gewoon geding. Veele Regts- 
geleerden verheffen in’ dit opzigt de „Engelfche manier 
van regtspleegen ; doch de Heer en Mr. Calkoen kan zig 
met hun niet vereenigen. Zyn Ed, erkent wel, dat hun 
gevoelen, en de gronden waar op zy bouwen, eenige 
aanmerking verdienen; dan hy oordeelt tevens, dat ‘er 
veel fterker reden voor de buitengewoone Regtspleeging 
pleiten. Na eene voorafgaande aanmerking, ter te zy- 
deftelling van wederzyd{che misbruiken , die vermydelyk 
zyn, en gefchuwd moeten worden; als mede raakende 
de verfchillende Landsgefteldheid , uit welken hoofde.En. 
geland de buitengewoone Regtspleeging gevoeglyker dan 
Ons Gewest ontbeeren kan; brengt onze Regtsgeleerde, 
voor zyne voorkeuze deezer Regtsplecginge, de volgen. 
de reden te berde. 

1. De onfchuld ís meer beveiligd, nm dat deeze Rechtse 
pleeging de fterkíte bewyzen , zonder eigen erkentenis, 
voor onvoldoende houdt, | 
- 2. Men kan in dezelve kragtiger bewyzen en blyken 
van fchuld vorderen. 

à. De misdaad en de fchuldige wordc ‘er veel beter 
door ontdekt engeftaft. 

… Ín de uitbreiding deezer redenen toont zyn Ed. ten 
klaarfte, ‘dat de onfchuldige in ’t gewoone Regtsgeding 
meer gevaar loopt; als mededat het SRI Rene 

Cts- 








Pd 


sió VERHANDELINGEN 


Regtsgeding ongelyk beter gefchikt is, om den fchul- 
digen, vooral in de mindere of meerdere zwaarte van 
zyne misdaad, naar den eisch en ’t oogmerk van den 

etgeever te vonnisfen: 'c welk dan ook met te meer 
geruscheid kan gefchieden, om dat de Regter , (het welk 
dit geding een merkelyken voorrang geeft ,) 

4. Door de buitengewoone Regtspleeging eigene con- 
Fesfie verkrygt, die het allerzekerfte bewys van fchuld 
is ’t geen men hebben kan. ‚ Deze beneemt, 
zegt zyn Ed. alle twyffeling; deeze brengt alle de by= 
zonderheden, zelfs die tot verfchooning of verzachting 
kunnen ftrekken, tot kennis van den Rechter. Deeze 
ftelt hem gerust, dat hy, in zyne oordeelvelling , zich 
niet vergisfen kan. Het bewys is nu, om zo te fpree- 
ken , eene Mathematifche Demonftratie ; daar alle andere 
bewyzen , van wat aart ook, wel tot eene allerhoogfte 
waarfchynlykheid, doch nimmer tot eene eigenlyke ze- 
kerheid, te brengen zyn. Laaten nu getuigen kwalyk ge. 
zien, kwalyk gehoord hebben; laaten zy zichzelven of 
den Rechter misleiden; laat eeù byzondere famenloop 
van omftandigheden den aangeklaagden veroordeelen; de 
Wer, die eigene erkentenis vordert , is, wat ook ande. 
ren hierover denken mogen, een bolwerk van burgerlyke 
zekerheid en veiligheid, waardoor de onfchuld, door 
waarfchynlykheid in gevaar, nog gered kan worden ; 
terwyl, in allen gevalle, het niet zelden gebeurt, dat , in 
de ontkenning van den gevangenen zelve, geen gering 
bewys van fchuld te ontdekken is, welk de noodzaak. 
lykheid der ondervraaging te zekcrer aan den dag legt. ” 
Onze Regtsgeleerde drukt zig , over de noodzaak- 
Iykheid van eigene confesfse , te fterker uit, om dat hem 
een geval bekend is, ’c welke hem daartoe ten kragtigfte 
dringt. En oordeelt iemand dat deeze Regtsplees 

ing onbillyk genaamd mag worden, hy beweert integen- 
eel, dat dezelve den naam eener billyke ftrengheid vere 
dient, waarover hy zig in deezervoege uitlaat. 

‚‚ Door het pleegen der misdaad heeft de Maatfchap- 

y immers reche tot de ftraf , by de Wer bepaald, ver- 
enen Alwaar van de eene zydc een recht coc zekere 
daad is, is aan de andere zyds eene verpligting, zich 
daaraan te onderwerpen, en alle tegenftand of verhinde.- 
ring in de oeffening van dat recht, is daadelyk ongelyk, 
Wy neemen het den aangeklaagden wel niet kwalyk, 

hun 











, 


VAN FLORBANT LIBERALES ARTES, 517 


hun leven , door eene ontkenning, is ’t doenelyk, te 
redden; dan wy begrypen tevens, dat, wanneer nu de 
Aanklaager, met veel moeite, de bewyzen van de be. 
aane misdaad in zo verre bekomen heeft, dat de aange- 

laagde gezegd kan worden, overtuigd te zyn, deeze 
zich als nu aan zyn noodlot, en de gevolgen, uit zyne 
vrywillige daad fpruitende, onderwerpen moet. 
Met betrekking van een ®aarlyk fchuldigen kan de Maàt- 
fchappy dus onderrechting , wegens de gepleegde daad, 
vorderen. Zy heeft recht te eifchen , dat de te last geleg- 
de daad, door de eigene erkentenis van den fchuldigen, 
tot eene volkomen zekerheid gebragt worde: terwyleen 
waarlyk onfchuldige, op fchynbaare bewyzen van fchuld 
aangeklaagd, nimmer door eene waarachtige opgaave van 
hect gebeurde, in eenig lyden komen kan,” 

Zyn Ed, ftelc zig egter iemand voor, die dit laatfte 
ontkent, en oordeelc, dat een onfchuldige dus wel in 
eenig Iyden zou kunnen komen. By voorbeeld. „ Mor- 
dechai is een man van (lecht gedrag. Hy heeft met Levy 
een beding gemaakt , om by de revue, of andere plaat= 
zen, daar veel meufchen by elkander komen, voor ge- 
meene rekening te gaan zakkerollen. Mordechai heeft 
een nieuwsgierig toekyker zyn horologie behendig ge 
ligt. Hy verkoopt het, geefc by Levy voor, dat hee 
geen goud was ‚of doet hem in de opgaave van den ver- 
koopprys te kort; althans Levy verbedid zich zulks. 
Ja een gemeene kroeg, daar volk van dit foort te fa- 
toen komt, ontmoeten zy elkander , en geraaken in hoog- 
gaande twist. Levy daagt zyn party uit , om hun gefchil 
met het mes te beflechten. Mordechai , vreesachtig van 
aart ‚ weigert dit ‚ by herhaaling , doch, genootzaakt , geeft 
hy voor de uitdaaging aan te neemen Ze gaan uit. 
Twee of meer getuigen hooren en zien het een en ander, 
Mordechai, op ftraat komende, en niet willende vech- 
ten, begeeft zich op de vlucht De zelfde, of 
andere getuigen, vinden , weinig tyds na dit voorval, 
Levy , doodelyk getroffen, op ftraat leggen. Hy fterft 
onder hunne handen, zonder te melden, op wat wyze 
hy aan die wond of wonden gekomen is, Indien Mordee 
chat, hierop gevangen en ondervraagd wordende, alle 
die byzonderheden erkennen of openbaaren moet, zal hy 
gewis meer moeten erkennen, dan mogelyk bewezen zau 
kunnen worden. Althans dit is zeker, dat hy, door zyn 

‘cr. 











$18 VERHANDELINGEN 


erkentenis, aan het zeggen van zeer verdachte getuigen 
te veel gewigt zal byzetten; en dat de Rechter hen nu 
pict alleen volkomen gelooven, maar boven dien, als 
zeker ftellen zal,.dat Mordechai en geen ander de daader 
van den gepleegden man(lag is.” -p— De Heer en Mr. 
Calkoen erkent het gewigt deezer zwaarigheid; maar 


ze. komt hem nogtans meer fchynbaar, dan wezenlyk , 


voor. | 
‚‚ Stel, zegt hy, dat van alle deeze opgegeeve om. 


ftandigheden volkomen blyk was, zonder de bykomende 
erkentenis van Mordechai ; zou hy , ineen gewoon Rechts. 
geding deswegens aangefprooken, als fchuldig aan den 
manflag van Leyy veroordeeld worden ? —_—#Zo men 
ja antwoordt, behoeven wy de geheele zwaarigheid niet 
te beantwoorden: want dan kan hem de buitengewoone 
wyzê in geen meer lyden brengen, dan waarin hy ‚door 
de gewoone , gebracht wordt. Zegt men? Mordecha? 
zou, in een gewoon Geding, niet kunnen veroordeeld 


worden , om dat ‘er geen direct bewys van den gepleegden. 


manflag is. Wy antwoorden: om die zelfde reden zou 
Mordechat even min in een buitengewoon Geding veroor. 
deeld kûnnen worden. Waarby nog een tweede reden 
komt, die in het gewoone geen plaats heeft; te weeten 
Mordechai , erkennende alle de byzondere omftandigheden 
van het geval, doch den manflag zelven ten fterkfte ont. 
kennende, ontbreekt 'er klaarblykelyk zyne erkentenis, 
welke het onmogelyk maakt, dat hy veroordeeld kan 
worden 5 dewyl ’er ín het buitengewoone Rechtsgeding 

een veroordeeling plaats kan hebben, dan op eene vol- 
fedige erkentenís van ’t geval; dat is, in het opgegeeven 
voorbeeld , eene volledige. erkentenis den manflag daade. 
yk begaan te hebben. Zyne erkentenis mag, zo min in 
de buitengewoone dls in de gewoone wyze van Rechtse 
pleeging , gefplitst worden: veel min mag, in het een en 
ander geval, dus geredeneerd worden: ,, Daar gy alle 
s‚ die omftandigheden erkennen moet, en het dus hoog- 
… waarfchynlykst is, dat gy de daader zyt , daarom hous 
‚, de ik u fchuldig.”” Waar , op die wyze in de Criminee. 
le Vierfchaar geredeneerd, en van het mogelyke tot het 
daadelyke befloten wordt, is de onfchuld in gevaar, wel. 


ke wyze van Rechtspleeging ook gevolgd moge worden 


Doch gelyk wy de misbruiken der gewoone Rechtsplee. 


ging niet aanvocren , en Jaar op de voorkeuraan de bui. 
ten- 


VÁN FLOREANT LIBERALES ARTES, Sig 


tengewoone toekennen, zo vorderen wy ook hier, dat 
men onder{telle, dat de buitengewoone, zonder misbruik; 
eoeffend worde, gelyk wy reeds aangemerkt hebben, 

e buitengewoone Rechtspleeging ftelt hem dus, klaar- 
blykelyk, in nog minder gevaar van in lyden te komen, 
dan de gewoone. Ten tweeden, wanneer Mordechai , het 
zy in een buitengewoon , het zy in een gewoon , Rechts. 
geding aangefprooken, alle die omftandigheden erkent, 
ftaat de zaak gelyk. Hy doet dan vrywillig, in het ge= 
woone Rechtsgeding, het geen hy in een buitengewoon 
verpligt wordt te doen. Ook ftaat de zaak gelyk , wan« 
neer hy in beide gevallen ontkent. Maar ftel, dat hy, 
in een gewoon Rechtsgeding, alle die omftandigheden 
ontkende, zou hem die ontkencenis niet veel meer in Iy« 
den kunnen brengen, dan zyne erkencenis, in beide wy. 
zen van Rechtspleegen ? Ik denk ja. 
Want word het een en ander beweezen , dan immers 
doet hy eene leugenachtige verdeediging , en hy loopt 
gfoot gevaar, om, door zyne ontkenning zelve, in Iy« 
den te komen, en als fchuldig veroordeeld te worden. 
En dit bewyst al vry klaar, dac, zo al eene erkentenis 
van deeze en geene byzonderheden, fomtyds, een aan- - 
geklaagden in lyden zou kunnen brengen, echter in het 
ontkennen van zaaken, die waar zyn, nog veel grooter 
zwaarigheid ligt opgeflooten : ten minften, dat de zwaa- 
righeid, ter wederzyde, even groot is, 

Wy zullen hier van afftappen, met de aanmerking , 
dat uit deeze onze redeneering blykt, dat het Opperwe- 
zen , ons verpligtende der waarheid hulde te doen , zulks 
niet uit willekeur of dwang, maar om redenen, uit ons 
eigen belang afgeleid , gevorderd heeft. : Ja,dat dit niet 
alleen in het dagclyksch leven doorgaat, maar dat het 
fpreceken en onbewimpeld te kennen geeven van de waar- 
heid, ook in gevallen, waarover wy hier handelen, het 
beste em zekerfte middel is, om ons leven en eer, tegen 
alle ongegronde befchuldigingen, te verdeedigen. * 

By de overweeging van dit alles, dat het buitengee 
woone Regtsgeding begunftigt, komt nogtans van de an- 
dere zyde dé Pynbank , als haatelyk en affehuwelyk, in 
aanmerking: de gewoone Regtspleeging heeft dezelve 
niet noodig; maar de buitengewoone kan dezelve zom. 
tyds niet ontbeeren; dit ftrekt, zegt men, grootlyks 
tot haar nadeel. Onze Regtsgelcerde behandelt die as 

er- 











$26 VERHANDELINGEN VAN FLOREANT LIEERALES ARTES. 


derwerp wat laager afzonderlyk, en zyne verdeedigin 

van ’t behoorelyk gebruik van de Pynbank is met zo vee 

omzigtigheid en oordeel opgefteld , dat de hier uit ontleen- 
de zwaarigheid zo niet geheel kragteloos gemaakt, ten 
minfte zeer verzwakt worde, — kunnen ons 
piet wel inlaaten, in een verflag van 's Mans voorftellin. 
gen desaangaande , zyne behandeling over dit onderwerp 
moet geheel geleezen worden; en zy die dit onderwerp 
onder handen neemen, zullen wel doen, wanneer zy dee- 
ze verdeediging van de geoorlofdheid der Pynbank meet 
oplettendheid nagaan. Kunnen zy, na de overweeging 
van het bygebragte, een beter middel, dat aan mindere 
zwaarigheden dan de Pynbank onderhevig is , uitvinden, 
ter bereikinge van het hoofdoogmerk , zonder de onfchuld 
in gevaar te brengen, of de ftrafloosheid der gruwelyk- 
fte euveldaaden de overhand te doen neemen: ze mogen, 
volgens de herhaalde betuiging van den Heer en Mr. 
Calkoen verwagten, dat zyn Ed., naar zyne menschlie. 
vendheid, ten. volle bereidvaardig is, om de Pynbank, 
boe voorzigtig ze ook hierte Lande in 't werk gefteld 
worde, hoe zeer hy dezelve beteugeld hebbe , geheel en 
al op te geeven. 








Verzameling van Historiefche en Politike Traêtaaten , voorheen 
witgegeeven door den Historiefchryver j. WAGENAAR. Twee- 
de Deel. Te Amfterdam, by Yntema en Tieboel, 1780. 
In gr. oËtavo. 


y de in het eerfte Deel deezer Verzamelinge bewaar- 

de losfe Gefchriften van den geëerden Wagenaar, 
welken men door dit middel voor de verftrooijing poogt 
te behouden (*), komen in dit tweede Deel nog eenige 
Stukjes van die natuur, welken dic behoedmiddel niet 
minder verdienen; te meer, daar ze veelal naauwlyss 
op zichzelven te bekomen zyn. Hier ontmoet ons in de 
cerfte plaets het Koffiyhuis-praatje, met den daarnevensgaan- . 
den Patriot; twee Gefchriften door dien Vaderlandlievene 
den Schryver afgegeeven, in den jaare 1747; om, ware 
"… mogelyk ‚een geest van gemaatigdheid in te boezemen; 
ter (tuitinge van de wederzydsch woelende driften en 
Ken , 


(*) Zie Hedend. Vaderl. Lettcroeff. V. Deel. bl. 452 


J. WAGENAAR, HIST. EN POLIT. TRAKTAATEN. sal 


ken, by gelegenheid der groote Staatsverandering in ons 
Gemeenebest, in die dagen, by veelen een gevaarlyken 
rol fpeelden. Op deeze Stukken volgen ’s Mans ernítige 
Verdeediging-fchriften , wegens het , door zommige Schry- 
vers, beledigde Karakter van den Heere Raadpenfionaris 
Fohan de Wit; in welken die yverige Voor{tander van 
braave Mannen den roemwaardigen de Witt, op eene one - 
wederleggelyke wyze, van den hem diestyds aangewree.= 
ven blaam zuivert. Met deeze ernstige Stukken zyn ook 
twee boertende Lofbazuinen verknogt, waarin hy zyne 
Tegenfchryvers, op eene by uicftrek geestige manier, 
befpotlyk ten toqn ftelt. Alle deeze fchriften heb 
ben dit wel met elkanderen gemeen , dat ze inzonderheid 
opgefteld zyn, met betrekking tot byzondere tydsome 
ftandigheden en perfoonen. Maar dit neemt niet weg „ 
dat ze tevens van eene algemeene nuctigheid blyven ; ges 
merkt de Heer Wagenaar 'er eene menigte van denk- 
beelden ingevlogten en ontvouwd heeft, welken altoos 
ter gegronder kennisfe van ’s Lands Gefchiedenisfen en 
Beftuur kunnen ftrekken; als mede van dienst zyn, om 
de Lezeren de pligten van een welmeenend Ingezeten , 
in verfchillende tydsomftandigheden, op eene treffende 
wyze te herinneren. En men kan, deeze Schriften dus . 
by elkander geplaatst vindende, niet nalaaten zich ten 
hoogfte te verwonderen over ’s Mans bekwaamheid , niee 
alleen als Gefchicht. en Staatkundigen , maar ook als een 
vernuftig Schryver; die zyn aak en pen dermaate in 
zyne magt had, dat hy zyn denktrant en fchryfwyze 





ongedwongen naar den aart van ’t onderwerp , en ’t oog. 
merk dat hy voorhad, konde On In 't Koffyhuis- 
praatje heerscht eene natuurlyke lugtigheid; de Patriot ' 
behoudt dat lugtige, maar met inmengfel van eene on- 
gemaakte deftigheid, daar ze te ftade komt; in de Ver. 
deediging van de Witt vertoont zich alomme een manly- 
ke ernst, die voor de tegenparty vernederend is; en de 
Lofbazuinen behelzen eene gansch fneedige boertery. — 
Weinige Schryvers zal men te berde kunnen brengen, 
die in zulke verfchillende fchryfwyzen tevens zo geluk« 
kig geflaagd zyn. — Voeg hier by nog zyne bekwaam. 
heid, om, zonder zich fchuldig te maaken aan laffe vlej. 
taal, een groot Man naar deszelfs verdienften te pry= 
zen, en zyne aandoeningen van hoogagting voor hem ina 
diervoege uit te drukken, dat het blyke, dat de Natuur 

IT, DEEL, ALG. LETT. NO, 12, Nn fpreekt. 


N 


522 J. WAGENAAR 


fpreekt. Men windt 'er een voorbeeld van in 's Mans 
Schets van het leeven, den aart en 't gedrag van dea 
Fleere Mr. Hermannus Noordkerk, Advokaat te Amfter- 
dam; met welk pryzenswâardig Stukje het tweede Deel 
deezer Verzamelinge beflooten wordt. En hiermede 
was ook ons oogmerk dit Artykel tc be“ uiten, nadien 
wy ’t niet noodig oordeelden op eenig byzonder Stuk uit 
het zelve ftaan te blyven; dan, by het nederleggen van 
dit Deel, het nogmaals opeoflaande, viel ons oog op 
een blad van den Patriot, het welk handelt over de nae 
tuur en de verfcheidenheid van den verftandiyken 
Smaak. Op het inzien der behandelinge van dit onder- 
werp, oordeelden wy het niet ongevallig, den Leezer 
‘!s Mans bedenkingen deswegens nog mede te deelen; 
vooral nadien men dezelven in det Gefchrift niet zou 
ver wagten. 

‚‚ Een vermaard Geneesheer, onder myne Vrienden, 
dus vangt de Patriot aan, vertoonde my en eenig ander 
Gezelfchap, onlangs, in het hoofd van een versch ge- 
flagt Schaap, het werktuig van den Smaak , op eene zeer 
klaare en bevattelyke wyze, Hy deed ons, in de Tong, 
ontbloot van haare vliezen, en naderhand in het Gehe, 
melte , de verfcheiden’ ryen van tepeltjes opmerken , die, 
onderfchcidenlyk geprikkeld of aangedaan , onderfcheide. 
ne beweegingen veroorzaaken in de Zenuwen van het 
vyfde en negende paar, waar op de gewaarwording, 
welke wy Smaak noemen, in de Ziel ontítaac. Hy be- 
duidde ons, dat dceze Zenuwen kleine puntjes. hadden, 
die de holligheid der tepeltjes vulden, en hierom ligte- 
Iyk den indruk overnamen, die, door fpyze of drank, 
op de tepelcjes gemaakt werdt. Verders, zeide hy, 
dat de welgefteldheid deezer tepeltjes niet alleen ; „maar 
vooral ook de gezondheid van het fpeekfel, onder de 
voornaarmfte oorzaaken moest gerekend worden van eee 
_ pen naauwkeurigen, fynen en goeden fimmaak; dat te wei- 
nig of bedorven fpeekfel maaken kom, dut dingen, die 
ops anders wel fmaakten , eenen zeer kwaaden of fom. 
tyds gantsch geenen fmaak hadden. Hy gaf ons ook ree 
den , waarom fommige fpyzen, met Zout, Limoenfap, 
of Speceryen gebruikt, beter {maaken 3 aanwyzende , dac 
decze dingen, met de fpyze vermengd, dezelve meer op 
de tong doen prikkelen , dan zy op zig zelve zou hebben 
konnen doen. Hy maakte nog verícheiden’ andere aan. 

ik: 7 mer 


HIST. EN POLIT, TRAKTAATEN. ‚$3 


merkingen, welken ik niet allen heb konnen onthouden : 
doch het flot van zyn Gefprek , over dit onderwerp , zal 
my niet ligt uit de gedagten gaan: Hoe zeer, zeide hy, 
vertoont zis de wysheid en goedheid des Scheppers niet in het 
chenken van dit Zintuig , den Smaak! Wy zouden, al waren 
wy gezond, dikwils zoo veel moeite hebben, om voedzel te nee. 
enen tot ons onderhoud , als de zieken ; indien ons de fpyze en 
drank piet fmaakten. Nu fpoort ons de Smaak aan, om haar 
voedzel te haaken. En niet minder wyslyk ís het werktuig van 
den Smaak in den mond geplaatst, alwaar de Spys klein ge- 
maakt, met het gatuurlyk fcheivogt, het fpeekfel, vermengd 
moet worden. 
> 't Gene ik hier gezien en gehoord had , zweefde my , 
nog eenen geruimen tyd, na dat ik t'huis gekomen was, 
voor den Geest. Doch na dat ik ‘er lang op gedagt 
had, viel ík van deezen op eefen anderen Smaak, dien 
men den verftandelyken af inwendigen zeu konnen noemen, 
en die, in verfcheiden’ opzigten , met den lighaamlyken 
vergeleken kan worden. Ik wierp myne invallende ge: 
dagten , zonder eenige orde, op 't papier, en ik ben ge- 
zind , om ze den Leezer tegenwoordig mede te deelen. 
>, Ís “t aan de armoede van de taal, of aan onze on- 
kunde van onzen ejgen Geest toe te fchryven, dat wy 
van de werkingen en aandoeningen der Ziele geduuri 
fpreeken met. woorden, die van de lichaamen ontleen 
zyn? Waarfchynlyk aan de eene en de andere oorzaak, 
en veelligt nog aan: meer- anderen. Wy fpreeken van ee- 
nen Smaak „ die enkel verftandelyk is, met woorden; 
welken van den lichaamlyken Smaak zyn afgenomen. 
Een Vers, eene Redevoering, een Kwinkflag fmaakt ons. 
Een de en gebouw is een bewys van iemanrs goeden 
fmaak. De Patriot van vaorleeden Dingsdag heeft vee- 
ten niet gefmaakt. De Couranten ayn vervuld met laffe 
aanmerkingen. Glycion bemint zoete en malfche verzen. 
Geene Poëzy finaakt my, zegt Harpagon, of zy moet fcherp 
en bytend zyn. Zo gemeen en oud is het, van deezen vere 
ftandelyken Smaak te fpreeken met woorden, die van den 
lichaamiyken zyn oneleend, dac men er, zelfs in de gee 
wyde Schriften, veele voorbeelden-van vind, Een Apose 
tel wil, dat onze woorden met Zout, van een gezond vere 
ftand , befprengd, en fmaakelyk gemaakt zullen worden: 
en Job vraagt, zal niet het oor de swoorden proeven, gelyk 
het gehemelte voor vig de fpyze fmaakt ? | 
Nn 2 ‚ Van 


524 J. WAGENAAR 


‚‚ Van eene Wiskundige figuur , uitrekening of betoo- 
ing zeggen wy zelden of nooit, dac zy ons fmaakt. 
en waaragtig voorftel , waar in weinig of geene nuctig- 

heid voor ons legt, doet ook, indien ik zo fpreeken 
mag, het Werktuig van onzen verftandelyken Smaak 
niet aan. Nuctige waarheden zelve konnen onfmaakelyk 
zyn, als zy ons opgedischt worden, zander de aangenaae 
me faus van fchoone en gepaste woorden, of als wy zel- 
ven ons in zekere ongefteldheid bevinden, die ons nutti- 
ge waarheden, in goede orde aan ons voorgefteld , fmaa- 
keloos, walgelyk of bitter doet keuren. In ’t'laatfte 
geval zyn wy zicken gelyk, wien de aangenaamfte {pys 
als zaagzel of gal fmaakt. In het eer{te geval is het waar- 
agtig of nuctig Voorftel te vergelyken by gezond en heil 
zaam voedzel; doch waar aan eene kruidige faus ont- 
breekt, om met fmaak gegeten te konnen worden. 

‚> Nutcige waarheden zyn het eigenlyk voedzel van on- 
zen Geest. Zulk voedzel behooren wy niet te verfmaa- 
den , al fmaakc het ons fomtyds niet. Het verfterke 
ons , het geeft ons kragt en leeven. Maar zy, die ande. 
ren fomtyds nuttige waarheden voorhouden, fchriftelyk 
of mondelyk, behoorenze zo fchoon en fierlyk te ver- 
toonen , zo aangenaam en {maakelyk te maaken als hun 
mogelyk zy, op dat ze te meer ingang vinden, en te 
vaster in den Geest gedrukt worden mogen. 

‚‚ t Is ons niet genoeg, dat wy gevoed worden; de 
Ípys moct ons aok wel finaaken. ’t Is ans niet genoeg , 
dat wy een voorftel verftaan konnen en toeftemmen ; ’t 
moct onze verbeelding ftreelen of treffen : ’t moet ons ; 
door eene nieuwe cn bevallige wyze van voorftellen , of 
door de woorden zelve, met welken het voorgefteld wordt, 
verrasfen en inneemen , en deeze of gene aangenaame aans 
doening in onzen Geest verwekken, Dan eerst fmaakt het 
het ons, en anders niet, 

‚‚ De verftandelyke Smaak is zo verfchillend als de li» 
chaamlyke. Eenvoudige , klaare voorftelien doen elk even» 
eens aan, en worden van elk op eene en dezelfde wyze 
begreepen. Maar zo dra zegt men of íchryft men niet 
‚jets van meer omflag ; zo dra zaekt men zyn zeggen niet 
bevallig te maaken, daor de wyze of trant, op welken 
men hct zegt, of men vind, dat het fommigen wél, an- 
deren kwalyk,fmaakt. Somtyds is ’er reden van deezen 
verfchillenden Smaak te geeven: fomtyds niet, . En Ae 

CL 


t . * 


HIST. EN POLIT. TRAKTAATEN. - sas 


bet laatfte geval, geldt ook het zeggen, dat mén over de 
Smaaken niet twisten moet. | 

‚‚ Ik neem het Damon niet kwalyk, dat hem eene 
Lierzang best fmaakt, mids hy my vryheid geeve, om 
myn hert aan een Heldendicht op te haalen. ZEutrapelus 
ga vry te gast op een Blyfpel; doch hy laate Sensnus 
toe, zig te verkwikken, met de traanen , die hy , onder 
% leezen van een Treurfpel, ftort. Alciphron heeft in 
den Patriot geen’ (maak, dan wanneer hy fchertst. Ka- 
4o wordt niet aangedaan dan door ernftige Vertoogen. 

. Of deeze verfchillende fmaak eene verfchillende ge- 
fteldheid der Ziele, of der onmiddelyvke werktuigen van 
de Ziele onderftelle, laac ik de Natuurkundigen onder- 
zoeken. Maar my dunkt, dat Luiden, van een gezond 
verftand, zig moesten wagten, van eenerlei foort van 
verftandelyk voedzel zo veel te gebruiken, dat hun nu 
niets anders fmaakt. Bavius wil een Dichter zyn. Hy 
leest dagelyks Poëzy. De beste verzen fmaaken hem 
ook best, of eeniglyk. Van de overigen fteekt hem de 
‘walg. Maar Bavius vind geen’ {maak in de.Natuurkunde , 
in de Historiën, in de Landbefchryving, in deftige Re 
devoeringen in onrym. Zyne onbedreevenheid in deeze 
dingen is oorzaak, dat hy geen Vers maakt, of het zon. 
digt tegen de gemeenfte Regels der Weetenfchappen , in 
welken hy geen’ fmaak heeft. Bavius zal nooit een 

root Dichter worden. Men moet van veelerlei zaaken „ 
die tot verbetering des verftands en der zeden konnen die. 
nen, een’ fynen en goeden {maak zoeken te verkrygen: 
en gene werken van vernuft voor allen afkeuren, om dat 
Yer onze byzondere fmaak niet in getroffen is, 

‚, Wanneer ik zwaarmoedig ben, fmaaken my gene 
vrolyke en fchertfende fchriften. Heden bevind ik my 
in een’ blygeestigen luim, en lees met genoegen, met 
verrukking zelve, ’t gene my gisteren'niet beviel. De 
fpys, en de faus der Íbyze, is dezelfde; maar myn ge 
hemelte is anders gefteld. Ik wil niet meer zeggen,dat 
my iets morgen niet fmaaken zal, om dat het my heden 
niet fmaakt: veel min dat hect in zig zelven en voor 
elk fmaakeloos en laf moet zyn, om dat het in my ge- 
ne aangenaame aandoening verwekt. 

‚, De verftandelyke Smaak heeft zyne Mode, gelyk 
de lichaamlyke. My heugt, dat weinige menfchen hier 
te Lande fmaak hadden in Koffy en Thee, die men, 

Nn 3 fe- 


Dad 


sa6 …  J. WAGENAAR 


federt „ elkanderen voor lekkerny gefchonken heeft, 
Wien heeft de eerfte pyp tabak wel gefmaakt? De ou- 
de Grieken en Romeinen hadden een gantsch anderen 
fmaak van de Dichtkunde, Bouwkunde, Beeldhouwery , 
Schilderkonsc , Welfpreekendheid , en veele andere din. 
s dan de Franken, Saxers , Deenen, Gothen en ana 

e Volkeren der Middeleeuwe. Sedert twee eeuwen, 
begint de goede oude fmaak te herleeven. Och hadden 
wy den Gothifchen fmaak , zo volkomen uit onze Schrif« 
ten in dicht en ondicht, als uit onze voornaamfte Ges 
houwen en Schilderyen, weeten te verbannen! Be eene 
voudige natuur, zedig opgetooid , zou ons, in een zui- 
ver vers of in een tig vertoog, zo wel bevallen , 
als in een grootsch gebouw. Chryfsppas begint dit te 
zien. Chryfippus fchiidert met de pen: maar zyne beel- 
den plagten zo wild, zo zwierig, zo rykelyk gekleed te 
Zyn, dat men hunne gedaante naauwlyks bekennen kon, - 
’% Gewaad ftond hun ook flodderig ‚en ongefchikt. Sedere 
eenigen tyd, vertoont hy ze meer in hunne natuurlyke 
edaante. ’t Sieraad, met welk hy zebekleedt, dient ale 
Ilyk om hunne eigenaartige fchoonheid leevendiger te 
doen affteeken. Elk begint nu {maak in zyne fchriften 
te krygen. Men zegt, dat hy, al wat hy wil, op de 
bevalligfte wyze , zonder moeite, fchryven kan. Doch 
jk weet van naby, dat hy nu meer werks maakt van het 
befchaaven zyner Schriften dan voor deezen. Zo veel 
meer konst en vlyt is ‘er noodig , om de nataur wel na 
te bootfen, en op't eigenlykst af te tekenen, dan om 
de zelvc, door vreemd en ontleend ficraad , onkenbaar 
te maaken. 
‚‚ Een fchrander en geleerd Man kan den Smaak van 
een gantsch Volk verbeteren. Hy is een’ Geneesheer 
gelyk , die lust tot gezond voedzel weer te verwekken, 
in iemant die dezelve mist. Wic had, voor eenige jaan 
ren, fmaak in de Poëzy van den Engelfchen Digter M&J. 
ten? Wie kende hem, wie las hem, zelfs in Engeland ? 
De Spetator heeft 'er de gantíche Natie ‚en veele Buitens 
landers, fmaak in doen krygen. En dit is ” voornaamfte 
piet dier dingen , in welken dit treffelyk Werk den fmaak 
der Natie verbeterd heeft. Hier gaat het ook zo. Nie- 
mant vond fmaak in de fchriften van Hermogenes. Ari 
farchus zegt openlyk , dat ze fraai zyn, en in agt dagen 
MOES 


HIST. ÉN POLIT. TRAKTAAFEN. 927 


moet ‘er de Boekverkooper C. . . . . een tweeden druk 
van aanleggen, 

‚, Ik hoor, met leedweezen, dat de fchrandere Hila- 
rius zynen fmaak bedorven heeft, door hert leezen van 
de geestige Romans, en andere vernuftige Schriften. Bon- 
dige, onopgefimukte redenkaveling , over de Philofophie 
of Theologie, fmaakt hem niet meer. Hy gelykt naar 
iemant, die, zig gewend hebbende aan het drinken van 
geestige Liqueurs , den gezondften wyn laf en fmaakee 
oos vind. Sedert dat een beroemd Hollandsch Dich- 
ter der voorgaande eeuw, Martiaal, daar hy flegtst is „ 
navolgende, eene menigte Puntdichten uitgegeven heeft „ 
welker fraaiheid in bloote woordfpeelingen beftaan , 
hebben onze vernuften zig vermoeid, in vindingen van 
zulk een’ aart, Doch deeze wanfmaak is zeer na ver- 
dweenen. De Verzen van een of twee Lettergreepen 
hebben ook, geloof ik, den laatíten fnik reeds gege- 
ven. 

‚‚ De goede fmaak is, uit de nabuurige Ryken, 
Vrankryk en Engeland, tot ons overgekomen, na dat - 
Boileau dien in Vrankryk, en de Speftator in Engeland, 
had doen herleeven. Ik vertrouw, dat onze naauwe 
vereeniging met de Engelfche Natie haar vernuft, haare 
leevendigheid , haar gezond oordeel, haare klaare en 
bondige wyze van redeneeren hier meer en meer zal doen - 
doordringen: terwyl ik hoop, dat onze natuurlyke koel« 
heid, ons, vopr het aanneemen haarer woestheid en on. 
bezuisde oploopendheid , genoeg beveiligen zal.” 





De Britfche Rhapfodist of Mengelfchriften van RICHARD STARLE 
en anderen. Te Amfterdam, by W. Holuop, 1780. Behalven 
de Woorreden 948 bladz. ín oBavo. - 


Het Voorberigt, aan ’t hoofd van deeze Menglfchriften ge- 
plaatst, leert ons, dat de Uirgeevers zig bepaald hebben tot 
het byeenbrengen van zommige nog onvertaalde Zedekundige 
Verhandelingen, of Vertoogen, zo van den beroemden R. Stee 
le, âls van eenige anderen der beste Engelfche Schryvers, wie 
werken of geheel niet, of flegts gedeeldyk, in onze taal bekend 
zyn. Dat het ín zodanig eene onderneeming voornaam. 

. Îyk aankome op eene verftandige keuze is uit zigzelve blykbaar; 
en wanneer men deeze, uit den inhoud der Stukken, alhier voor- 
gedraagen, beoordeelt, zal men viy gtreedlyk tor de gunfiige 
n4 B 3y° 





® 
28 “_ DE BRITSCIIE RHAPSODIST. 


zyde overhellen. Ze zyn allen gefchikt om den Leezer op te lei- 
den tot een eerbiedigen wandel vaar Gods aa:gezigt, tot cene 
ernftige betragting der gezellige pl'g:en des Mensci.lyken Leevens, 
en tot een geregeld gedrag in alle omftandigheden. De manier 
van uitvoering is gemeeily:. ze.r wel ingerijt naar cen aart van 
het onderwerp, duidelyk, overtuigen.i cn innee:nend; en in de 
vertaaling heeft men, om deeze en geene on « rwerp.n te verlee- 
vendigen, ’er, op eene gepaste wyze, nu en dan, eenige dicht- 
kundige bedenkingen van onze Nederlan :íche Dichters en Dechte- 
resfen ingevlogten, die meermaals aan de behandeling ecne beval 
ligheid byzetten. Men heeft des al'eszins reden om dit Werkje 
te tellen, onder de leerzaame Schriften, die een nutten invloed op 
het zedelyk character van den Leezer kunnen hebben. To: een 
voorbeeld hier van diene eene hoofdaanmerking wegens de deugd- 
zaame gemoedsgefteltenis, daar Apostel Petrus zyne tydgenooten 
toe vermaant, als hy r Pet. III. 8. zegt: zyt met innerlyke barme 
hartigheid beweegd. 
‚_» Met geen onze Medefchepfels gevoelen, in onzen eigen boe- 
zem over te brengen ; ons zelven te onderftellen , geplaatst t: zijn 
in hunne omftandigheden, en te overweegen, hoe wij in denzelf- 
den ftaat zouden aangedaan worden, is eene gefteidheid, die, 
ons hebbelijk zijnde, de groote beweegveer ís van alle gezellige 
deugd.” De opfteller van dit Vertoog op deeze wyze aan- 
evangen hebbende, merkt verder aan, dat integendeel eene gan- 
che reeks van ongeregeldheden, uit gebrek van een beginzel van 
meewaarigheid, gebooren worden; 't welk, naar maate dat het 
algemeener worde, vok des te meer wanorde in de maat{chappy 
moet veroorzaaken; des het voor allen van ’t uiterfte belang zy, 
naar des Apostels les met snnerlyke barmhartigheid beweegd te wee- 
zen, of te gevoelen met, zo wel als voor, onze medemenfchen. 
Ter kragtiger aanpryzinge nu van deeze zo beminnelyke gemoeds- 
gefteltenis bepaalt zig onze Schryver voorts, wel inzonderheid, 
tot het ontvouwen van derzelver invloed op onze handelingen in 
de drie volgende opzigten. „, Indien ze altijd behoorlijk werkte, 
zegt hij, zou ze ons leeren infchikkelijk te zijn , omtrent die gee- 
nen, welke van ons in het ftuk van den Godsdienst verfchillen ; 
zou ze ons geneigd maaken om de dwaalingen eu zwak- 
heden van onzen naasten in een gunftiger licht te befchouwen; 
en ze zou dat misverftand en die twisten voorkomen, 
welke dikwils uit zeer beuzelachtige omftandigheden ontftaan, 
maar doorgaans de bronnen zijn van veel kwaad en onheilen.”— 
Jeder deezer opgemelde hoofdaanmerkingen worden in dit Vertoog 
breeder ontvouwd; doch om niet te uitvoerig te worden, zullen 
wy ons alleen tot de opgave der eerfte bepaalen. 

Indien wij, dus vervolgt onze Schrijver, indien wij eene heb- 
belijkheid hadden van meegaande te zijn met anderen, zouden wij 
infchikkelijkheid gebruiken, ten aanzien van hun, die in Geds- 
dienftige gevoelens met ons ver{chillen, 











23 Waat, 


DE BRITSCHE RHAPSODIST. <29 


…, Want, van welke oorzaken hangen onze Godsdienftige ge- 
voelens af? Welke zijn de omftandigheden, welke ons doorgaans 
de bijzondere denkbeelden doen vormen, die de artikels van ons 
geloof uitmaaken? Zijn het niet de bijzondere oogpunten, waar- 
uit wij een onderwerp befchouwen? En zijn deeze niet dikwils: 
rootendeels aan de vooroordeelen der opvoedinge, aan de heen 
chende gefteldheden der ziele, en zelfs fomtijds aan eenen hijzon- 
deren trein ven denken, dien wij bij geval. volgen, toe te (chrij- 
ven? En, gelijk deeze dingen. bijna in elk bijzonder mensch ver 
fchilen, zo moet het oordeel van bijna elk mensch in het bijzon- 
der verfchillende zijn. Hieruit ontftaat de oneindige verfcheiden- 
heid van gevoelens, welke men aanteft onder de bewoonders van 
den aardbodem. Hieruit is de ijdelheid van alle onderneemingen:, 
om de menfchen tot één geloof te brengen, voortgekomen. Wat 
moet men dan in deezen doen? Moet een vuurige ijver voor het 
geen wij de waarheid gelooven te zijn, ons aanzetten tot het haa- 
ten, en zelfs tot het onderdrukken en vervolgen onzer broederen, 
om dat zij in hunne denkbeelden van ons verfchillen ? Dit zou 
de broederlijke liefde geheel vernielen, welke ons zo dier aanbe- 
volen is,en zou de aangenaamfte van alle de Christelijke deug- 
den volftrekt ondoenlijk maaken. Wij behooren dan elkanderen 
te verdraagen, met alle zagtmoedigheid en liefde, het 
geen ons waarheid toefchijnt te omhelzen , en door niets, dan 
bedaarde ‘bewijsredenen, overtuiging trachten te weeg te bren- 


gen. 





„ En de woorden van Petrus leeren ons een gemaklijk en 
krachtig: middel om deezen noodzaaklijken pligt te betrachten. 
Wij moeten ons gewennen met en voor andereù te gevoelen;—— 
wij moeten ons de kunst elgen maaken, van ons, voor ten OO- 
genblik, in de bijzondere omftandigheden van anderen te plaat 
fen, ——.en overweegen, of die omftandigheden nict cen 
dergelijk uitwerkfel op ons gehad zouden hebben, indien wij al 
toos aan den invloed derzelve waren onderworpen geweest. 

„ De artikels van het geloof van mijnen naasten zijn geheel 
verfchillend van de mijne. Sommige van zijne gevoelens komen 
mij ongerijnd voor, andere onteerende voor Gods charakter en 
zedelijke regeering. Ik heb medelijden met zijne misvattingen ; 
maar kan daarom geene verachting of vesontwaardiging voor hem 
voeden. Want ik bedenk, dat zij vaste wortels in zijne ziel 
gelchooten hebben, in zijne vroegfte jaaren. Zij werden hem, 
toen zijn verftand nog niet rijp was, geleerd, en ingeprent, als 
heilige en onbetwistbaare grondbeginfels; zij groeiden te gelijk 
met hem op, werden gekoesterd door de zorgvuldige, hoewel 
dwaalende hand der opvoedinge, en hebben, door langheid van 
tijd, de kracht verkreegen van eene vastgezette hebbelijkbeid. 
Daar is, nogthans, binnen in hem een verborgen vermogen, dat 
tegen derzelver invloed aanwerkt. Zijne daaden zijn beter dai 

° zijne beginíels. Hij munt uit door de groote deugden En, 
Ik- 


830 DE SRITSCHE RHAPSODET. 


Christelijke leven, en, fchoon zijn charakter, misfchian, fets be 
ter zou zijn, indien zijne Godsdtenftige gevoelens wat anders 
waren, ís hij echter een tederhartig nabêftaande, een wreedzaam 
mensch, cen eerlijk, vlijtig burger, en daaram een waardig man. 
Wanoeer ik hem in dit licht befchouw , —— wanneer ik, op 
deeze wijze, voor en met hem gevoel, —— wanneer ik mij 
dus ftel in zijne plaats, —— en bedenke, dat mijne geloofati- 
kels onder dezelfde omftandigheden, waarfchijnlijk juist dezeifden 
gouden zijn geweest, zo verdwijnen alle ongunftige indrukken, 
Het krachtige beginfel van zelfsliefde brengt icts , dat naar partij 
digheid ten zijnen voordeele zweemt, voort; en ik omhels hem, 
jn weerwil van bet verfchil van zijn befpiegglend geloof, als cenehn 
vriend en broeder. 

‚‚ Dat is een van de natuurlijke uitwerkfelen wan de bebbelijke 
pefening dier gefteldheid, welke Kk nu aanprijze, welker vaoruef- 
felijkbeid, wanneer zij in dit licht befchouwd wordt, ik bans 
niet wijdloopig zal aantoonen; gemerkt zij van zelve blijkt.” 





De Gefchiedenisfen van PHILIPPINE MIENDA, door haar zelve bé- 
Jchrev:n. Uit het Hoopduitsch vertaald. Te Utrecht by À. 
Stubbe. 1780. An gr. olavo 367 blads. 


Niet ten onregte zou men deezen Roman mogen noemen, de 
zegepraal van den Godsdienst over de verzoekingen van % 
Ongeloof. De Vader der Heldinne is een Vrygeest van de flegt- 
fte foort, gehuwd met eene Godsdienftige Echinsnoote: die geen 
invloed op hem bad, zo min als op haar Zoon en oudfte Dogter , 
ter gedragsregelinge; maar de jongfte Dogter, Philippine, volgde 
het voetfpoor van Moeder, ook na derzelver dood. Het lot van 
den Zoon, als een gevolg zyner buitenfpoorigbeden, was ecn 
verhaaste dood: en de oudíte Dogter, 's Vaders neigingenen oogr 
merken volgende, zag zig ‘eerlang in ongelukkige omftandighe- 
den gedompeld; waar uit ze egter door Philippine gered word. 
Dit nogtans wederhield haar niet van vervolgens met den ondeu- 
Benen Vader zamen te (pannen, om Philipping te verleiden; om 
aar te beweegen en over te haalen, om den Erfprins, in t 
voldoen zyner lusten, ten wille te zyn: 't welk Vader cn Zustet 
voor 't eenige middel hielden, om haaren Vader, nict alleen uik 
netelige oinftandigheden te redden, maar ook, ten laatfte , voor 
zelfsmoord in zyne gevangenis, of een fchandelyken dood, op h-t 
Schavot, te behoeden. Phitippine wederftaat, op Godsdien(tige be- 
ginzels, alle de verleidingen, listen en mishandelingen, die de Va 
der, de Dogter, en eene Franíche Goyvernante aanwenden en 10 
‚ % werk ftellen. Het gevolg van alles is, dat de Zuster, en wat 
laater de Gouvernante, tot inkeer koomen; dat de Erfprins vaa 

zyn Ícliandelyk oogmerk af zie, en zig tot. Gedsdienftige aren 
- à Ei 


DE CEECHIEDENISSEN VAN PRILIPPENE MIENDA. AT 


keert; Mitsgaders dat Vader, wiens doodvonnis in dat esner be- 
waaringe in eene bergvesting veranderd is, ook op den weg der 
boetvaardigheid geraake. Wat Philippine betreft, zy ftond, met 
's. Vorften bewilliging, en op deszeifs aanftaan, te huwen met 
een Overften; een Man van Adel; die haar al vroeger bemind, 
maar dien zy, fchoon hem niet ongenegen, altoos wederhouden 
had, om dat zy van burgerlyke afkomst was. In deeze omftan- 
digheden egter, daar dit onderfcheid als over ‘t hoofd gezien 
wordt, befluit zy eindelyk haare toeftemming te geeven , ap voor- 
waarde van eenig uitftel; en geduurende dien tyd ontflaapt zy, 
in de vertrouwelyke, hoop op eene zalige opftanding. 
In de uitvoering van dit alles is bet natuurlyke en welvoegelyke , 
naar den verlchillen adft der charaêters, vry wel ín agt genomen ; 
en de Godsdienst zegepraalt op’ eene treffende wyze. 
By veele Leezers zal ongetwyfeld het character van Philippine 
swat te fterk naar ’t zogenaamde Piëtistifche overhellen; dan zy, 
die den Chistelyhen Godsdienst in ernst omhelzen, zullen nog- 
tans haar voorbeeld hoog waardeeren ; en zig gereedljk kunnen 
voorftellen, hoe een Godsdienftig mensch, ook op een ander 
Godgeleerd Zamenftel, zig, in zulke omftandigheden, ander de 
Godiyke hulp, zou kunnen gedraagen, ter overwinninge van 
verleidelyke aanzoeken. 











Sornaonrsma, of de gelukkige Moeder. Door Mr. W. van no- 
GENDOkeP, Lid van het Zeeuwsch en Bataviaasch Genoetfchap. 


Te Rotterdam 1780. In groot olavo 11o blads. 


En Roman, ter aanpryzinge van de In&ntinge der Kinderziek- 
te. Sophronisba is zeer fterk tegen derzelve ingenomen; te 
meer dagr zeker Geneesheer zig 'er tegen verzettede. Ly/an- 
der, haar Echtgenoot, befluit de Kinderen, buiten baar weeten, 
ja te entên; geeft 'er haar vervolgens bedaardiyk kennis ‘van; zy 
berust ‘er in; een ervaren Geneesheer neemt de Ingëente Kin- 
ders in agt, en alles flaagt naar wensch. Midderwyl worden de 
Kinderen van den eerst aangeduiden Geneesheer natuurlyk door de 
Kinderziekte aangetast; en alles valt, onder deszelfs opzigt, ten 
hoogfte ongelukkig uit. Dit is het hoofdonderwerp deezer Ges 
fchiedenisfe, welke wyders met bykomende voorvallen verleeven- 
digd en gevalliger gemaakt wordt. De Heer en Mr. van Jfoogene 
dorp fchreef dit Stukje te Batavia, om de Moederlyke harten in 
dat Gewest over te haalen tot het inënten der Kinderen : en men 
heeft het, op zyn goedvinden, naar den Bataviaaïchen druk , met 
eenige veranderingens ook hier door den druk gemeen gemaakt. 
Het bekoort, fchoon het als een Ronan gefchreeven zy, onder 
de melding dier aanmoedigendej voorbeelden, welken en 
plaats 


53 MR. W‚. VAN MOGENDORP, SOPHRONISB As 


plaats hebben; en onze Schryver ftelt het voorval in een by uit: 
ftek gunftig licht, ter aanpryzinge van de InEnting. Zyn Ed. be- 
‚ dient zig, in ‘t gantíche beloop der gefchiedenis{e, en byverdicht- 
gelen, van een fchryfftyl, en eene manier van voordraagen , die 
zeer wel gefchikt is „ om, naar zyn oogmerk, invloed te hebben, 

het hart van, tedere Moeders, die voor nadere overdenking 
van dit gewigtig onderwerp vatbaar zyn. 





De Scheepsdient , door j. H. V. KINSBERGEN, Ridder, en Kapitein 
ter Zee, uit eeen ‚ door C. A„-VERHEUL. Lieutenant by hs 
Edelmogend Collegie ter Admiraliteit van Amflerdam. Te Am- 
flerdam by J. Allart 1780. Behalven het Voorwerk 223 bladz. 
in gr. oBavo. 


Me voege dit Gefchrift, by een voorgaand Stuk van die na 

tuur, '‘t welk ten“tytel heeft, Ordres en Korte Inftruêien, 
betreffende den Krygsdienst ter Zee, waar van we onlangs gewag 
gemaakt hebben. (*) Uit de Voorreden fchynen wy te moeten op- 
maaken, dat de gemelde Korte Inffrutien een el van vroeger 
datum zyn, en dat het thans afgegeeven Gefchrift, de laatere in- 
rigtingen van den beroemden Kinsbergen behelst,zo dat het hierin 
voorgedraagene inkome,als eene door de ondervinding verbeterde 
fchikking; waar over Zee-Krygskundigen best kunnen oordeelen. 
Wat hier van zy, het Stukje ziet altans, volgens het berigt van 
den Lieutenant Verheul het licht niet, dan na verkreegen ver 
van den Kapitein Kinsbergen, in wiens kunde zo wel als moed 
het Vaderland een groot vertrouwen ftelt. 


… (*) Zie boven bl. 399. 





The Winter-Evening, by j. Low m. a. Teacher of the Bags) 
Language in Utrecht. Vol. IL. Utrecht, printed for 4. v. Pad- 
denburg 1780. In oétavo 235 pp. 


Or den geenen, die zig ep het leeren der Engelfche taale toe- 

leggen, te gemoet te komen, heeft de Heer Low, Onderwy- 
zer dier Spraake te Utrecht, goedgedagt eene verzameling vaa 
leerzaame Historien, Fabels , enz. door den druk gemeeu te maa 
ken, onder den tytel van the Winter Evening , zo veel als Win 
terfche Avond Tydverdryver. Het tegenwoordig afpegeeven ge- 
deelte behelst Stukjes in Profa, en ’t volgende ftaat Dichtftukjes, 
zo als wy uit den tytcl afneemen, te leveren. Hy bedient zig ù 
deezen van eene zuivere taal, en gemaklyken ftyl; waar door zyne 
verzameling zeer wel aan ’t hoofdbedaelde beantwoordt , en voorts 
is zyne keuze van onderwerpen indiervoege ingerigt, dat dezelve, 


terwyl men zig ohder het ‘doorbladeren gemaklyk in de taal ot 


fent, een leerzaam tydverdryf aan de hand geeft. 





ALGEMEEN E 
VADERLANDSCHE 
LETTER-OEFENINGEN. 





De Vriend der Jonge Heeren in XVI Redenvoeringen, door 

den Eerwaardipen Heere jAMEs FORDvCE, Door in de 
Godgeleerdheid, Uit het Iongelsch vertaald. II Deelen. 
Te Amft. by Yntemaen Tiebael, 1780. In 8v0. 


(Berigt van het: Eerfte-Deel. 308 bl.) 
En zo nut als aangenaam Lettergefchenk ontving Ne- 
derlandsch Fufferfchap, toen in den jaare 1:67. FoRDv- 
CE's Vriend der Jonge Juffrouwen haar ter hand. gefteld 
Werd; een Wernje, met verdiende graagte, gezogt, ge- 
leezen , en daar door uitverkogt geraakt ;.waarom hets 
‘andermaal gedrukt, in ’t voorleden Jaar het licht zags 
vermeerderd ‘met een Derde Deeltje (*). In ’t flot van 
% Voorberigt.des Vertaalers, werd ons hoope gegee- 
ven, dat de Eerw, FORDYCE ; als Vriend der Jonge Heeren, 
welhaast het woord zou voeren. Dit doev hy in het 
Werkje 't geen wy thans aankondigen. 

De Eerw. Schryver, overtuigd, dat het Onderwys van 
het opgroeiende geflacht in de wezeplykí{teen beste kundig- 
heden een ftuk is van het uiterfte gewigt, hadt , in vroege. 
ren tyde, als een Vriend der Jonge Fuffrouwen gefprooken , 
€n die Redenvoeringen in't licht gegecven. , Het gunftjg 
‘Onthaal waarmede zy van het. Gemeen vereerd werden , 
heeft (Cgelvk hy in zyne Voorreden verklaart ,) veelen „ 
wier oordeel ik altoos: eerbiede,.aangezet om zich by 
my te. vervoegen, met de verpligtendfte wenfchen, dae 
‘ik myne poogingen wilde infpannen, om tat de Jeugd 
van myne eigene Sexe myne Aanfpraaken in te richten. 
‘Dan het onderneemen hier van werd eerst belet door on- 
gezondheid, en, wanneer ik vervolgens dagt deeze taak 
op my te neemen, ftond ik lang in beraad, door het 

twy- 


_(*) Zie de Algem. Vaderl. Letteroefeningen, dit Deel, bl, z4, 
, ÏÌ DEEL. ALG. LETT. NO. 13. Oo ’ 


» 


4 j. rórptct 


twyfelen aan eenen gelukkigen uicflag.” De rederi van 
twyfeling, door hem opgegeêven, die hem eene reeks 
van jaaren te rugge hielden , heeft hy , gelukkig , niet voor 
altoos laaten gelden, en moed ontleenende uit de her- 
haalde én opwekkende aanzoeken der vriendlykheid, 
voerde hy voor zulke Jonge Heeren, als Deugds of Wele 
leevenheids genoeg bezaten om hem met aandagt te hoo. 
ren, het woord, in eenige opeen volgende Redenvoe- 
ringen, die hy voorhadt door den druk vervolgens ge- 
meen te maaken. Niets ongunftigs bejegende hem te dier 
gelegenheid. De gewoone Vergadering groeide ten dien 
tyde aan, door een aantal van de zodanigen, wier goed- 
keuring niet bemoedigender was dan hun opkomen gere« 
geld , en met blykbaare tekenen van ernst gepaard, 
Welk een heal genoegen moet zulks in Spreeker 
en Hoorder gewrocht hebben! Op het doorleezen deezer 
Redenvoeringen, is het ons voorgekomen dat ’s Leeraars 
yvervuur van tyd tot tyd fterker begon te gloeijen: en 
wy konden niet nalaaten ons de verdubbelde aandagt van 
den kring zyner jeugdige Toehoorderen te verbeelden. 
Negen Redenvoeringen beflaan dit Eerfte Deeltje, en 
zy hebben de volgende Opfchriften. 1. Over de Agting 
den Fongen Heeren verfchuldigd. II. Over den Eerbied, dieh 
Jonge Heeren zichzelven moeten toedraapen. III. Over de 
Eer als een Beginzel aangemerkt. IV. Over de Eer als cenê 
Belooning befchouwd. V. Over de Begeerte tot Lof.. VL. 
Over het zelfde Onderwerp. VII. Over de Liefde. VII 
Over het zelfde Onderwerp. IX. Over de Vriendfchap. De 
Vercaaler zwaait den Schryver geen onverdienden wie. 
rook van lof toe, als hy zegt, de leevendige verbeel- 
, dingskragt van FORDYCE, door bondig: Oordeel begee 
„, leid, zet aan deeze verhandelde Onderwerpen, hoe 
‚, algemeen de T'ytels ook mogen weezen , eene houding 
‚‚ by, die trekt, uitlokt, en de aandagt van den weet- 
, gierigen en pligtlievenden geketend houdt.” ... „, Kos 
‚‚ men”er, verklaart hy, nu en dan trekken in voor, die 
‚‚ meer op de Engelfchen dan op ons Nederlanders pasíen, 
‚‚ gelyk dit onvermydelyk is; over ’t algemeen zullen 
‚‚ ze op beiden voegen. De Deugden , hier in een bemin- 
‚, nelyk daglicht gefteld, de Ondeugden, hier met de 


‚‚ vereischte afzigtige verwen gemaald , blyven dezelfde; - 


», het characterifeerende van onderfcheide Volken maakt, 
> in zommige byzonderheder, en de toepasfing alleen, 
ce 

33 


REDENVOERINGEN, S$35 


j, eenig verfchil. ’t Is ons wel eens, onder het vertaa- 
„ len, ingevallen, ten deezen opzigte eenige verande- 
», ring te maaken ; maar de fchroum, van het oorfprong- 
5, Iyke tè verminken, heeft onze hand te rug gehouden , 
‚en doen befluiten het geheel in 't Nederduitsch te 
2» verkleeden.”” Wenscht, ondertusfehen, onze 
Vaderlandfche Jeugd dergelyke ftoffen door een Vader- 
landfche pen behandeld te zien; zy kan voldoening vins 
‚ den in de Redenvoeringen voor Nederlandsch Fongeling/chap „ 
jn den jaare 1777 „by de Drukkers deezes, in twee Deel. 
tjes, uitgekomen (*)5 opgefteld, gelyk wy in het Voor. 
berigt van dit Boekdceltje vermeld vinden, door den 
Eerw. Heer PETRUS LOOSJE8 ADRIAANSZ. Leeraar der 
Doopsgezinden te Haarlem. 

Om deezen Vriend der PFonge Heeren onzen Leezeren 
Wat nader te doen kennen , zullen wy, uit de Eerfte 
Redenvoering, eenige ftukken overneemen: als best gee 
íchikt om ’s Schryvers oogmerker ‚en tevens Zyne Leer- 
en Schryftrant,te ontdekken. De beoordeeling van het 
IIde Deeltje zal ons gelegenheid fchenken , om iets bes 
paalders uit te kippen. 

Naa betuigd te hebben, dat de hoogagting der Jeugd 
te verdienen , door hunne vordering hunnen roem en hun 
geluk te bewerken, jaaren lang een voorwerp zyner. eere 
‘zugc is geweest; gaat hy dus voort. „Wilt, derhalven, 
_ na my Juisteren als na een Broeder en een Vriend, ters 
wyl ik ty benaarftig om vrymoedig en toegenegen, ge= 
meenzaam en teffens met nadruk , uwe aandagt te bepaa- 
Jen op verftheide ftoffen , allernauwst aan uwer byzonde. 
re omftandigheden , en aan uwe grootíte belangen , vera 
knogt. Ik cisch geen invloed dan dien der overtuiginge ; 
jk vorder geen gezag dan dat der waarheid. *t Is geen. 
zins myn oogmerk bot te vieren aan alles berispende vic= 
zugt, of in ’t algemeen uit te vaaren tegen ondeugd 
en dwaasheid, zonder eenig onderfcheid van Characters, 
of zonder de beginzelsen zeden deezer eeuwe, in aanmer- 
king te neemen. Ik heb niet voor ,uw geheugen te over. 
laaden met de verveelende onderdeelen eener Schoolfche 
Leerwyze, of uw verftand te verbysteren, met de 
fmaak- en vrugtlooze uitpluizingen van Godgeleerde ge= 
fchitlen. Veel min zal ik u zoeken te misleiden door 

het 





(*) Zie de Hedend. Vaderl. Letteroef. 
Oo 2 


had 


s36 Jk FORDYCE ì 

het dwaallicht van verwilderde Geestdryvery, of uwe 
harten fchrik aan te jaagen met de naare fpooken des 
Bygeloofs. Wel verre van te wenfchen u eenig onfchul- 
dig vermaak te ontzeggen, is myn doelwit u te toonen , 
door welke middelen gy, met de daad, uwe geneugten 
zult vermenigvuldigen en met de grootfte voldoening 
op ’t uitgebreidst en langduurigst, alles genieten wâc 
mec uwe natuur overeenkomt, en aan uwen ftaat voegt, 

‚> Ons ftelzel moge, desniettegenftaande, wat ouder- 
wets fchynen. Maar ik twyfel niet, of ik zal, zogy * 
ons mer uwe aandagt wilt verwaardigen , in ftaat weezen 
om u te overtuigen, dat het weezenlyk niets laags , niets 
onwelleevends behelst, dat het geen daad, geen woord , 
geen oogflag, geen gedagten vordert , over welke gy res 
den kont hebben,om u, in eenig gezelfchap, of by eeni- 
ge gelegenheid ;te fchaamen. Ik hoop desgelvks, dat zy 
ons, in het voordraagen van ons plan , niet ftrikt zonder 
noodzaaklykheid , of (treng zonder oorzaake, zult vinden. 
Wy zyn gereed, Jonge Heeren, alle voeglyke infchik- 
lykheid te bectoonen voor de zwakheid der menschlyke 
natuur, die wy zelve omdraagen , als die herdenken ook 
jong geweest te zyn. Wanneer de duidelykfte regels 
van pligt ons noodzaaken te beftraffen, en onze waar- 
fchuwingen onderfchraagd worden door de ontzaglykfte 
ftaavingen ven den Godsdienst , zelf dan zullen wy trag- 
ten vns vermaan met tederheid te verzagten, en u over- 
haalen onze lcering aan te neemen, door edelaartige bee ° 
weepredenen: altoos zal het ons {merten , wanneer wy 
het noodzaaklyk vinden zulks aan te dringen door min 
aanwallige bedenkingen: dan nooit zullen wy de houdin 
van een ftrengen Zedemeester aanneemen, of den fty 
voeren der zodanigen, ,, die over uw geloof zoeken te: 
„, heerfchen, in ftede van medehelpers te weezen tot 
‚„ uwe blydíchap,” 

‚Gy, myne geëerde Toehoorders , maakt eene groote, 
weezenlyke en zeer aanmerkelyke hoofdrak uit van het 
Menschlyk geflacht, Gy zyt aan de Zamenleeving ver- 
bonden, door duizend fterke en duizend tedere banden, 

en deeze {taan te vermenigvuldigen. De harten uwer 
Ouderen, Blocdverwanten en Vrienden , kloppen op dat 
oogenblik van bezorgdheid. uwenhalven. In uw lot is 
het lot van veelen opgeflooten. Gy hebt het in uwe 
' magt ontelbaare, onuitípreeklyke en :onnadenkclyke ze- 
5e 


 REDENVOERINGEN. 7 


geningen of onheilen te verfpreiden. De uitwerkzels dia 
uw byzonder gedrag zullen voortbrengen, op de lee. 
venswyze, de gefteldheden, de agting, de rust of het 
ongeluk der andere Sexe, zya onbefchryfbaar. Op u 
heeft uw land een onverduldig oog geflaagen, verlangen. 
de in u haar hoop, haare befcherming, haar roem te 
vinden: wel weetende dat het moet klimmen of daalen , 
naar gelange gy het onderfteunt en verciert,of verdrukt 
en oncluistert. Terwyl ik dus ípreek, verbeeld 
ik my u opgewasfen te zien:‘tot Vaders, Meesters , Man- 
nen van bedryf, Befchermers en Voogden der Jeugd, 
tot Geneesheeren, Regtskundigen, Godgeleerden , Ovcre 
heden, Regters, of , om ’t al met één woord te zeggen, 
tot nutte Leden van een grooten Burgerftaat, in alle de 
onderfcheide rangen, tot welker vervulling de volgende 
tyd uws leevens u zal roepen. Wanneer uwe Voorgan- 
gers dit tooneel verlaaten, wanneer zy niet langer voor 
de woelige bedryven des leevens gefchikt, of door den 
dood weggerukt zyn, moet gy hunne plaats bekleeden 5 
hec beloop der wereldfche zaaken gaat in uwe handen 
over. Ten opzigte van veelen is 'er reden: om te veron- 
derftellen, dat het grootfte tydperk uws leevens nog 
voor de deur ftaat. Maar wie kan zeggen, hoe zeer de 
geneugten of de {merten daar vaf kunnen vermeerderd 
of verminderd worden , door uw tegenwoordig gedrag ? 
Wanneer de gebeurtenisvolle gefchiedenis een einde ge- 
nomen heeft met uw leeven ,. zal ze wederom in uwe na 
komelingfchap beginnen. Uw invloed, myne Vrienden, 
ftrekt zich uit tot volgende eeuwen. Ontelbaare ge- 
flachten zullen, in geene geringe maate , hunne gcaarte 
heid en character, en gevolglyk hun geluk of elende, 
ontleenen van het gedrag, ’t geen gy leidt, en van de 
beginzels die gy voortplant. Indien de naagedagtenis 
uwer naamen de volgende tyden bereikt, zult gy als Wel- 
doenders des Menschdoms gezegend, of als Pesten van 
’t zelve gevloekt worden; en, om deeze befpiegeling te 
befluiten ; wanneer de wereld van uw gedrag en heginze- 
Jen niet langer zal hooren, wanneer de wereld zelve niet 
meer zal zyn, zal de eindiyke uitflag , met betrekking cot 
u zelven en millioenen uwer medefchepzelen , niet min- 
der weezen dan een altoosduurend verderf, of een ecu- 
wig leeven,. : 
‚ss Heeft de Almagtige u op zo gewigtig een post ge. 
Oo 3 fteld 





538 ‚J-. FORDYCE 


fteld, zo veele merktekens van Aangelegenheid verleent , 
js het dan mogelyk voor ons daar door niet getroffen te 
worden? Terwyl Aarde en Hemel, terwyl fterfiyke en 
onfterflyke Weezens, op u het oog geflaagen houden in 
angstvolle opgetoogernheid, zullen wy dan koele aan- 
fchouwers blyven? Aandoenlykheid , Menschlievenheid 
en Godsdienst komen hier tegen op.” 

‚‚ ’t Is reeds voor lang opgemerkt ‚dat, behalven het 
veríchil van gedaante en voorkomen, meest altoos gee 
noegzaam zigtbaar, de onderfcheide tydperken des 
menschlyken leevens, van dierf tyd af dat de’ Rede door- 
breekc, doorgaans onderkend kunnen worden aan eene 
zekere denk- en handelwyze, elk byzonder eigen. Dus 
verwagten wy, onder anderen , natuurlyk in Jonge Hee. 
ren aan te treffon, eene leevendige verbeeldingskragt, 
een vatbaar verltand, een vast geheugen,.een kloeken 
geest, cen vuurigen aart en tedere aandoeningen, een 
ligtgeraakt gevoel van eer en oneer , een onwederftand- 
lyke zugt tot bedryven van eenen onderneemenden aart 
eene begeerte om verwondering te verwekken en lof te 
behaalen, bovenal van wegen hunne braaf heid, hunne 
dapperheid , hunne edelmoedigheid, hunne goedaarcig- 
heid en andere Deugden van die foort, met eene verag- 
ting en verffnaading der tegenovergeftelde Ondeugden, 
—_— In hun verwagten wy ook eene fterke neiging tot 
uitfparning , gezelfchap, en navolging , grooten (maak in 
? leeven, ftreelende hoop op geluk en verheeve denk. 
beelden van de wereld: opregtheid en waarheidliefde, 
zelfs overflaande tot eerlyke eenvoudigheid en ligtgeloo- 
vigheid; een geweldige crek tot vermaak ; ecne rustloo- 
ze begeerte tot de andere Sexe, met een hevig verlangen 
om haare goedkeuring weg te draagen; eene onverduls 
digheid tegen bedwang , en lust tot wysheid, weetgierig- 
heid, gezetheid op hect wondere, het zeldzaame, het 
nieuwe, | 

‚, Maar de menschlyke natuur is val verfcheidenheden. 
In een groot aantal Jongelingen worden veele van deeze 
hoedanigheden geheel niet, of in eene zeer geringe maa: 
te, gevonden, en by geen hunner komen ze te gelyk 
even fterk voor. Zelf, daar wy ze in de volle kragt 
ontmoeten, zyn ze in zeer ongelyk& maaten onder hun 
verdeeld, en het character der hartsgefteltenisten, in 
enderfcheide Jonge Heeren te ontdekken, vertoont zich 

QD. 





. _ REDENVOERINGEN, 539 


ander eene groote verfcheidenheid van gedaanten en 
. zamenvoegingen, waar uit eene daar mede overeenftem- 
mende verfcheidenheid in neigingen en zeden gebooren 
wordt, die eene zorgvuldige onderfcheiding eifchen , in 

de byzondere wyze van elk te behandelen, | 
»: Ondertusfchen is het aangenaam, in ’t algemeen, 
op te merken, dat veele van de ftraksgemelde hoedanig- 
heden zeer heerlyke zaaden van verftandige, Zedelyke 
en Godsdienftige vordering behelzen: terwyl, aan den 
anderen kant, de Vrienden des Menschdoms niet kunnen 
nalaaten te beeven, op ’t bezef van ’t gevaar dat de ove- 
rige dreigen ; een gevaar , oneindig vermeerderd door de 
ontelbaare en vreeslyke valftrikken rondsom u gefpan- 
nen, in kwaade gezelfchappen, flegte boeken, fnoode 
gewoonten5s het valsch belachlyke, de vleiende tong, 
leggen. u laagen; de ftreelingen- van onwaardige doch lis- 
tige Vrouwen; de flegte voorbeelden zomtyds uwer 
‚naaste Bloedverwanten; de pad van Rang en 
Overvloed, kunnen u doen vallen ; en, helaas! hoe dike 
maals brengt een jammerlyk verwaarloosde of kwalyk ge- 
regelde Opvoeding u in een allerhachlykftcn ftand! Hoe, 
in de daad, kan men zich verwonderen, dat deeze alle 
het vuur en de leevendigheid , het vertrouwen en de on- 
ervaarenheid, het gebrek aan agterdenken, en dus ook 
van waakzaamheid —- zal ik ’er byvoegen de onbedagte 
íchielykheid en de ongegronde waan, al te gemeen by 
de Jeugd, uw toeftand ten uiterften gevaarlyk en hach- 
Ivk maaken,” | 
Deeze gevaaren in ’t breede voorgefteld hebbende, 
vraagt de ernstvolle Leeraar. ,, Wat moeten wy in 
deezen doen? Traagheid zal antwoorden: niets, of niets 
van belang. Zwaargeestigheid zal inbrengen , dat ‘er aan 
de Wereld geen helpen is. Bygeloof zal, op een klaa- 
genden toon, dezelve ter verdoemenis verwyzen. Dwee- 
pery, op een verzekerenden trant, verklaaren , dat nie« 
mand kan behouden worden , zonder her ingewikkeld Ge- 
loof in zeker geliefd Stelzel , met volkomene uitfluicing 
van alle andere. — Maar uwe goede hoedanigheden, 
myne geagte Toehoorders, en het bemoedigend vertrau- 
wen op den Álmagtigen Formeerder van her menschlyk 
hart, bemoedigen ons, om eene andere taal te fpreeken , 
en te hoopen, dat gy, niettegen({taande de verfchillend- 
heid van begrippen in en van minder belang, niet. 
04 LC. 





<40 J. FORDYCE , REDENVOERINGEN. 


tegenftaande duizend magtige verlokzelen , ,‚, om de me- 
nigte in 't kwaade te volgen,” nietcegenftaande de on- 
tclvaare fchoonfchynende , maar flegte,keuzen, van wel. 
ke gy dagelyks getuigen zyt, zult kunnen overgehaald 
worden , om het beste deel te kiezen,’ en, zonder 
uitftel „het eenig pad van veiligheiden-eer te volgen. 

‚‚ Hier toc,” dus befluit zyne Eerwaarde, deeze Re 
denvoering, en wy daar mede dit Berigt, „ hier toe 
willen wy u aanmaanen en bidden. Indien de gevoelens 
van braaf heid en uitmuncenheid , door den Hemel uwe 
tedere gemoederen ingeprent, agting verdienen; indien: 
het u voege uwe waardigfte en kieschfte aandoeningen 
te koesteren; indien de zegepalm, grootmoedig. geftrec: 


ken, u kan bekoorens indien de lof der deugd uwe eer- 


zugt kan opwekken; indien eerbaare liefde ‘uwe wen- 
Íchen kan voldoen, of de gloed der vriendfchap uw hart 
Ontvonken; indien een deftige en manlyke rol te fpee- 
len, den voorrang hebbe van eene laage en verwyfde; 
indien nederijsheid betaamelyk en wys is: indien de Gods= 
vrust, de hoogte verpligeing van den mensch, zyne 
grootíte vordering en fter: fte zekerheid zy; indien ‘er 
eenige fchoonheid fteeke in aandoenlykheid, eenige zoet- 
heid in braaf heid, cenige edelheid in een gul gedrag, ee- 
nige waare aantrekkelykheid in onbezoedeld vermaak , of? 
eenige ieclykheid en afcigtigheid in misdaadige inwilli-' 
ging; indien 'er iets uitlohkends gevonden worde in e@- 
nen bemninnslyken ommegang, in eene beleefde verkee 
ring, in de nutuurlyke en verkreegene bekwaamheden 
van een Îlcer; indien kennis de ziel behaage, en zugt 
tot wysh-il meer dan een bloote klank zy , wil ik coc 
de overweesing hier van, en van alles wat hee bemoedi= 
gendst isin ’t Geloof van den Godsdienst, of roemrykst 
in de hoope der Onfterfiykheid, uwe gevestigde aandagc 


‘verzoeken. Over deeze onderwerpen, en andere daar 


aan onmiddelyk verknegt, heb ik voor , op de beste wyze 
my mogelyk, en door de edelfte beweegredenen aange- 
noopt , tot ute fpreeken. Dat het Opperweezen myne 
onderneeming zegene, en my ’t geluk fchenke, om toc 
uw geluk mede te werken, | 


Br 


C. BRINKMAN, OPHELDERINGEN VAN HETN.T. 941 





Beknopte opheldering van eenige plaatfen uit het N. T., 
voornamelyk gefchikt , om eenige donkerheden , inisvattingen 
en verkeerde werkzaamheden: van min geoeffende Christenen 
te verbeteren. Door C. BRINKMAN, Bedienaar van ’t H. 
Euangelie te Dirksland en Meliszand. Tweede Stuk. Te 
Dordrecht by P. v. Braam 1780. Behalven het Voore 
werk 294 bladz. in gr. otgvo. 


ik t eerfte Stuk bepaelde zich de Eerwaerde Brinkmas 
tor de vier Euangelien ,en even zo fchikt hy dit twee- 
de ter mededeelinge eeniger ophelderingen over de Han: 
delingen der Apostelen, uit welken enige plaetzen op dee 
zelfde wyze, ter onderichting van min geoefenden, (*) 
toegelicht worden. ’t Zal des genoeg zyn, 'er een enkel 
ftael uit op te geven, waer toe we 's Mans opheldering 
van Hand. VIT. 16, verkiezen; alwaer de woorden van 
Stephanus dus luiden: Ende fy wierden overgebracht na Si 
chem, ende geleght in het graf 5 't welk Abraham gekocht hade 
de voor. een fomme gelts, van de fonen Emmors [des vaders] 
van Sichem. nen 
‚‚ Deeze taal van den Geestvollen , en van hemelheerlyke 
heid blinkenden, Stephanus (a) heeft-zo veele en groote 
rnoeilykheden in zig, dac veele fchrandere Hoofden zig 
daarop afgefloofd hebben, zonder ten vollen gerust te 
zyn, dat zy den egten fleutel, om dit geheim te ope- 
nen, gevonden hadden. Wy hebben noch lust, noch 
noodzaake voor ons beftek, om alles, wat met eenigen 
fchyn door gtr mannen bygebragt is, te toctfen; 
rnaar wy zullen alleenlyk de voornaamfte zwaarigheden 
voorftellen , en die oplosfing , welke ons de waarfchyn- 
lykfte voorkomt, onzen Leezeren mededeelen. 5 
‚‚ De grootfte zwaarigheden zyndezen. I. Stephanus 
zegt: dat Abraham een graf gekogt heeft van de Zonen Em. 
snors (des Vaders] van Sichem. Maar Mozes verhaalt, 
Gen. XXXIIL. 19, dae Jacob, de Kleinzoon van Abra: 
ham, by de Stad Sichem, van de hand der Zonen Hemors , 
des Vaders van Sichem, gekogt hebbe een deel des velds, 
daar hy zyne tente opgefpannen hadde. In het flot van Jp- 
fua's Bock , Hoofdft. XXIV. 32, word dat zelfde AE al. 
een 
(*) Hedend. Vad. Letteroef. VI D. bl. 146. 
(2) Hand, VL 5, 8, 1o en rs. e 
Oo s 


54 €. BRINKMAN 


Jeen van Jacob verhaalt, maar ook aangeweezen , dat al- 
daar een begraafplaats was. 2, Schynt men hier uit te 
moeten befluiten „ dat Stephanus onder zyne aandacht 

ehad hebbe het graf dat Sfacoh bv Sichem gekogt hadde ; 

e kan hy dan zeggen dat ook Jacob (b) overgebragt zy 
naar Sichem, en in dat graf gelegt zy, daar het uic Gen. 
XLIX. 29, — 32. ontwyffelbaar is, dat Jacob begra- 
ven zy in de fpelonke van Epkrons akker tegen over Mam- 
re, door Abraham gekogt van Ephron den Hethiter? Zie 
dien koop van Abraham verhaalt, Gen. XXIII. 

‚‚ Onder alle de oplosfingen van de eerfle xwaarigheid, 
vinde ik de eenvoudigfte en de beste, welke edelmoedig 
belydt, dat hier verkeerdelyk gefchreeven (taat Abraham 
daar het toch waarlyk, volgens Mofes en Jofua, Jaco 

eweest is, die by Sichem eeren akker van de Zonen 
emors gekogt heeft, Vraagt gy, hoe komt die feil in 
den text? Wy antwoorden, naar onze gedagten, niet, 
door dat Stephanus zig verfproken hebbe, maar door dat 
een minkundig of onoplettend uitfchryver zig vergist hebbe, 
in te fchryven Abraham, daar Stephanus of Jacob ge- 
noemt hadde, of, zonder den naam te herhaalen, die 
vers Is genoemt was, gezegt hebbe, in het graf, % 
welk hy (Jacob) gekogt hadde enz. Wy verblyden ons, 
dat ook onze Bybelminnende en doorgeleerde Randtekenaars dit 
gevoelen hebben voorgedragen , fchryvende : ‚, Gen. 
s XXXFIL. 19 en Jos. XXIV. 32. word uitdrukkelyk 
‚… gezegt, dat Jacob van de kinderen van Hemor, den 
‚> Vader van Sichem, een ftuk Lands gekogt heeft , waar- 
‚> om fommigen meenen, dat hect woord Jacab uit het 
», voorgaande vers moest herhaalt worden, en dat het 
ae fen ra eertyds in den text niet heeft gec- 
‚> taan (c).” 
4 ‚‚ Ter wegneming van de tweede zwaarigheid , houde ik 
deezen weg voor den regeften en den besten. Dat men 
jz. vastítelle, volgens Gen. XLIX , dar Jacob begraven 
zy, alchans woor eerst, niet by Sichem in zyn eigen graf, 
maar te Machpela, tegen over Mamre, in de lies 
oor 


(5) Hand. VIL rs, 16. 
5 (c) Deeze oplosfing heeft ook de zeer gelcerde Beza verkoo- 
ren, gelyk ook de.kundige Vertaaler van Michaëlis Voorb. Gad. 


gel. in de Voorr. Bladz. XXe XXIIL in de aanteekening. Ins 
gelyks de wyze Doddridge.” 


OPRELDERINGEN VAN HET N. T. 


door zynen Grootvader Abraham gekogt. 2. Dat men 
voorts oprerke dat Stephanus dok niet van Ja- 
cob verhaalt hebbe, dat die begraven zy by Sichem in Jae 
cobs graf ‚maar dit alleenlyk wilde verftaan hebben van 
onze Waders, van wien hy onmiddelyk voor deeze woorden 
melding gemaakt hadde. Eene onderfcheiding , welke 
Stephanus , door zyne ftemsleiding, zeer wel aan zyne 
Hoorderen te kennen heeft konnen geeven, fchoon dea 
zelve in het fchryven niet uitfchyne (d). Zeker is het 
uit Jofua XXIV , dat Fofephs beenderen naar Sichem in den 
akker van Jacob overgebragt zyn; dat wil hier ook Ste. , 
phanus leeren,dat.mede gefchied is, omtrend andere Zo- 
nen van Vader Jacob. Ook kan men, niet zonder waar. 
fchynlykheid, denken,dat Vader Jacob wel eerst in Abrae 
hams fpelonke gelegd zy, maar vervolgens, even gelyk 
Jofephs beenderen, overgebragt zy, in zynen eigen akker 
by Sichem. Wat men ook verkieze , de zwarigheid ver- 
dwync ten volle (e)). 

‚‚ Voor dat myn Leezer van deezen text af{tappe, wil- 
de ik gaarne, dat hy twee nuttige Leeringen mede nam, 
Ie Wy hebben overgroote redenen om God te danken, 
dat zyn dierbaar Woord zoo ongefchonden bewaart is, en 
dat de Oude Uitfchryvers, en onze Drukkers, zoo ges 
lukkig beftiert zyn, dat de Feilen daarin weinigen zyn, 
doorgaans in zaaken van minder belang, (getalen en ei. 

en namen ,) en niet onher{telbaar, aar zoude in alle 
Üitfchryvers en Drukkers bykans een wonderwerk moeten 
laats hebben, indien hun lieder werk van alle misftellingen 
beeryd ware: dewyl nu niemand dic beweeren zal , zoq 
kan zelfs de angstvalligfle voorftander van de ongefchonden. 
heid des Bybels daar niet vegen hebben, dat men op en. 
kele plaatfen , die anders onredbaar zyn, een fchryffeil er- 
ken- 





„ (d) Daar zyn meer voorbeelden, dat volgende gezegdens niet 
gebragt moeten worden tot alle de Perfonen, die te voren genoemd 
zyn. Zeer waarfchynlyk behooren daartoe, Matth. XXVI. 8. 
vergel. met Johann. Xil, 4. en Matth. XXVII. 44. vergel. met 
Luc. XXIII. s9 —42." 

„ (e) De gelcerde Leezer kan hierover met vrugt inzien Wolfii 
Cur. Phil. Leidekker de Republ. Hebr. T. IL p. 106, 167. Span- 
heim in Hist. Jobi p. m. 185—i191, en, dien ik voor allen hadde 
deg Baillië opus Hist. et Chron, L, IL. Q. 16. p. 
NI ‚” 


544 C. BRINKMAN , OPHELDERINGEN VAN HET MN. T, 


kenne (f). 2. Hebben de Eerfte Vaders zorgvuldig be- 
ftelling gemaakt voor hunne begraaving in het Land van 
Canaan , uit een vast geloof , dat God zyne beloften , van 
dice Land aan hun ten erve te zullen geeven , gewisfelyk 
vervullen zoude , een Christen zal wél doen, van te den- 
ken op en te zorgen voor zyne goede begraving, uit een 
vast geloof op 's Heilands belofte, Joann. VI. 39 en 40. 
Ende dit is de wille*des Waders, die my gezonden heeft, 


dat al wat hy my gegeven heeft, ik daaruit niet en verlie- 


ze, maar het zelve opwekke ten uiterften dage. Ende dit is 
de wille des genen die my gezonden heeft, dat een iegelyk die 
den Zone aanfchouwt , ende in hem gelooft, het eeuwige leven 
hebbe : ende sk zal hem opwekken ten uiterften dage.” 


‚„‚ (f) Niemand, die zynen Bybel opmerkend leest , zal nalaaten 
Drukfouten te ontdekken. Toen ik over Hand. VI. 14. fchreef, 
zag ik, dat in myo Bybel van Raveftein Ao. 1661 gr. 8co ftond, 
„ en dat hy de ZEGEN (maar het moet zyn ZENDEN) veranderen 
„ zal.” Onder de oude Schryffeilen telle ik, met de beste uitieg- 
gers, 42 Jaren, 2 Chron. XXII. 2. ín plaats van 22, 1 Kon. 
VIIL. 26. Jeremias Matth. XXVII. 9. ín plaats van Zacharias 
Cap. XL 12.” à 





Twaalf Leerredenen van c. BRINKMAN, Bedienaar van ’t H. 
Euangelium te Dirksland. Te Zwolle by S. Clement en 
Zoon. 1779. Behalven het Voorwerk 405 bladz. in gr. 
otayo. 

Ere verzameling van gemoedelyke Leerredenen , gee 

daen by gelegenheid van komfte tot, en fcheiding 
van, Gemeenten , van bevestiging van Leeracren, van be- 
zoek aen voorige Gemeenten gegeeven, van vernieuwing 
des jaers, en van affterving van beminde Vrouwen. Van 

Ee dezer foorten bchelst deze bondel ecn dubbeld 

geral, | 


Lrer- 


== 5 ien 


A: Vs De-KOP, LEERREDENEN:. s4g 
5 4 d E 


Leerredenen over 1 Cor. XVI. 23, 24. en Hand. XVI. os 
10. door A. v. D. cop. Beroepen naar Leeuwarden , doch 
te Campen overleeden. Met eene Opdragt en Woorbericht 
van A. MANDT , Predikant te Campen. Te Amfterdam 
by J. de Groot 1780. Behalven het Voorwerk 84 bladz, 
in quarlo. 


Te de eerfte dezer Leerredenen neemt de Eerwaerde van 
de Cop affcheid van zyne Gemeente te Campen; en dé 
tweedc had hy gefchikt tot ene Intreedreden te Leuwar- 
den „alwaer hy beroepen was ; doch zyn Eerwaerde werd , 
voor zyn vertrek. derwaerds, door een Kramp-kolyk, 
op het onverwacht{íte afgefneden. Met derzelver uitgave 
verleent nu de Eerwaerde Maridt, aen de ene en andere 
Gemeente, en verder aen hect Algemeen, ene gedachte. 
nis van dezen braven Leeraer, die in ene algemene achs 
ting in Nederlands Kerk: deelde, en dezelve, naer uit. 
wyzen dezer Predicatien, in zyne leiding van gedach. 
ten , waerdig was. : 





De Schatten van een Christen, briefsgewyze voorgedraagen , 
door JOHANNA AVINCK, Huisvrouw Yan HENDRIK LUDEN,. 
Te Amfterdam by L. Lambertsz en I. de Jongh, 1780, 
In drie Stukjes, behalven de Voorberichten , te zamen 344 
bladz. in groot. oftayo. Í 


\en- Christen als ryk befchouwd, in zvne vereniging 
met Christus, in zyne gemeenfchap des Heiligen Geesa. 
tes, en in zyne kennis en genieting van God, is het ondere 
derwerp dezer Brieven; ’t welk Mejuffrouw Luden, vole 
ens hare denkwyze, gemoedlyk en ftichtlyk ontvouwt; 
ie hier ‚cot ene proeve, hetflot harer vergelykinge van 
den ryken Christen , met den gelukkigften waereldling ; 
welke zv befluit met de overweging hunner troost= 
gronden. 

‚… Âl wat hier op aarde, zegt zy , tot troost en ver- 
kwikking kan ftrekken, in de rampen en ellenden, die 
dit ondermaansch leven vergezellen, zo het troostgron- 
den zyn buicen het Euangelium ontleend, zo zyn hee 
enkel wankelende rietftaaven , welke veelal gchaald wor- 

dea 





$16 J. AVINCE, DE SCHATTEN VAN BEN CHRISTEN. 


den uit eer verdorven redebeleid ; die of uit onkunde 
van God en zyn beftaan gebooren worden, of voordvloei- 
en uit eene ftoïfche ongevoeligheid. Deze mogen 
zomtyds door de verftoktheid van ’t gewisfen eenige 
fchyntroost verfchaffen, doch het is maar fchyri; het 
ware wezen ontbteekt ‘ef aan ;. dood en eeuwigheid kon- 
fien zy niet verduuren. Maar een Christen, die 
in God zelven de gronden van zyn vertroosting gelegen 
vind, bezit een uitnemender voordeel , zyn troost heeft 
een waar wezen, en blyft beftendig. ='t Is daarom , 
dat , hoe meer de dood naderd, hoe meer en vaster hy 
de onbeweegbaarheid van zyne troostgronden vind; als 
hy dan in ’c levend geloof mag ftaan , ziet hy den dood 
met blydfchap te gemoete. Wanneer een arme 
werreldling, by de bedenking van de naderende éeuwig- 
beid, begint te verbleeken van angst, en ziddert, by 
deze geduchte erinnering, „, haast, haast nadert dac 
> vreeslyk oogenblik, dat ik voor myn ontzaggelyken 
» richter zal verfchynen , aan wien ik hier zo weinig ge- 
s» dacht; en dan wiens guùst of ongunst ik my zo wei- 
s nig heb laaten gelegen liegen. ” Ik herzeg , warineet 
dezen door angst en vertwyffeling op het felst gefolterd 
word , dan ryst de blydfchap van myn geloovigen Chris- 
ten ten top; in die laatfte uuren vliegt hy, als 't ware, 
den dôod met verlangen in ’t gemoet, en omhelst den.= 
zelven metalle bereidvaardigheid; daar hy hem erkent , 
"miet als een vyand maar als eer lieffelyke bode, met de- 
ze heuchelyke cyding, „, dat hy hem nu, nu haast ftaat 
> over te brengen in de onmiddelyke nabyheid , en het 
3, zaligst genot van dien God, dien hy hier booven alles 
s‚ beeft lief gehad, en naar wiens onmiddelyke gemeen- 
», Íchap hy zo lang gereikhalst heeft. ” Dus inden dood; 
den bangften nood, is Gods. Zoon hem het leven ! 
OQO onberekenbaar gelukkig Christen; die in ’c bezit van 
zulke uitneemende fchatten gefteld zyt; welke dood en 
eeuwigheid verduuren , ja met den dood overvloedig ver: 
meerderd worden, ”” / & 

















Ins 


J. VAN IPERER , INTREDE TE BATAVvIA, say 





Antrede te Batavia ; nevens eene Ínwydings: Redevoering tot de 
openbare Lesjen over de Wys Bree en fraaije Letteren door 
J. Vv. IPEREN, M. L. A. Ph. Dr. Lid van verfcheiden 
Genootfchappen en Predikant op llatavia. Te Amfterdam 
by J. Allart, 1780. An groot obavo 124 blads. 


Nee aenleiding der Textwoorden 2 Tim, r. 7, is de : 
Intreed-Leerrgden gefchikt ter behandelinge van twee 
hoofdzaken. I Om den Evangelifchen Godsdienst vry 
te pleiten van die vreeze, welke ten allen tyde den fterk- 
ften invloed op het voortplanten en handhaven der onver- 
’_nuftige Bygeloovigheid had. God heeft ons niet gegeeven 
den geest der vreesachtigheid. 11. Om de bovennatuurlyke 
zielsvermogens op te geven, door welken de eerfte Eu- 
angelisten, Herders en Leeraers bekwaem gemaekt wa- 
ren, om de besten der ftervelingen , uit alle volkeren en 
ezincheden, tot het belyden en beleven van onzen al- 
erheiligften Godsdienst te bewegen en over te halen. 
Maer God heeft ons gegeven den geest der kracht , der lief 
de en der gematigtheid. De befchouwing van dit tweele- 
dig onderwerp brengt zyn Eerwaerde kortlyk over op 
den tegenwoordigen tyd; en laet zich voorts breder 
uic over zyne byzondere omftandigheden , en ernfti 
oogmerken; waerop hy zyne Leerreden voorts met de 
vereischte plichtplegingen laet afloopen. 

Wat wvders de Inwydings-Redenvoering betteft, 
derzelver Programma luid aldus. „ Alle Weetenfchappen 
s> fchakelen zich aan eenen Ketting. Men kan de eene 
s‚ Schalm niet aantasten, zonder alle de andere eenig- 
‚> Zints te roeren, Gelukkige tijden! Thans kan mens 
s> zonder veel omflags , eene ALGEMEENE GELEERDHEID ; 
‚ die volftaan kan, in de rien in den Gods- 
>> dienst, en in alle Beroepen, zich aaníchaffen en magtig 
maaken; ten voordeele der MENSCHELYKE MAATSCHAPe 
5 PY, En ter eere van het CHRISTENDOM. Iets diergee 
s lyks, in openbaare Lesfen, aan ce toonen, en, in by- 
zondere Lesfen, in te fcherpen, zal, zoo God wil 
‚… en wy leeven, met volle goedkeuringe der HOOGE RE- 
GEERINGE, nu en dan, de welmeenende pooginge zyn 
9 Van JOsUA van IPEREN, Meester der Vrye Kunsten , 
‚‚ Doétor in de Wysbegeerte en Predikant te ae 

C 


$48 j. VAM :IPEREN ; INTREDE TE BATAVIA, 


Achtervolgens dit Programma gaet zyne Redenvoering 
voornaemlyk over de gunítige om!tandigheden, de gele- 
genheden en middelen, in den tegenwoordigen tyd, bo- 
ven die van vroegere Eeuwen, ter aenkwekinge van alle 
Kunften en Wetenfchappen ; onder een aendrang van de 
veortrefiykheid, en de meerdere gefchikcheid ter bevor- 
deringe derzelver, van de Europifche Christelyke W ys- 
geerte, boven de Oosterfche Wysheid zo der Heidenen 
‘en Mahumedanen', in ’t algemeen , als wel byzonder bo- 
ven die der Chinezen, welke velen ggnsch tèn onregte, 
gelyk hy doet zien, ten hoogften top verheffen. Onder 
het voordragen hier van meld hy tevens, hoe hy, ter 
-voortzettinge hier van te Batavia, alles 7al aenwenden ; 
wat in zyn vermogen is; waervan hy zich een gunttigen 
uitflag belooft; onder de ftrelende gegronde verwach- 
ting, dat alle Geleerden in dat Gewest, en byzonder 
-de Leden van het Bataviafche Genootfchap, hem allesa 
zins de behulpzame hand zullen bieden, ter bereikinge 
van zyn heilzaem oogmerk. Te weeten, „eene mer. 
5, kelyke vermeerderinge en befchaavinge van kundighe- 
3, den, onder de aanzienlykfte Leden: eene befchaavin- 
9 ge, welke eenen merkcelyken invloed zou kunnen heb- 
‚‚ ben, op de Zedelyke Opvoedinge der Kinderen, en 
‘ss op het vernuftig en geloovig beoeffenen en uitbreiden 
s, van onzen gezegenden Godsdienst. ” 

In beide deze Stukken vertoonen zich alomme blyken 
van ’s Mans bekwaemheid en yver, die hem tot lof vers 
ftrekken. Ze zyn wel wat omflachtiger ‚en hicr en dacr 
in een losfer trant opgefteld , dan men gewoonlyk in ons 
Vaderland zou begeren; maer veelligt komt die manier 
van voordragen te Batavia beter te ftade. ’t Is intus- 
fchen te wenfchen, dat zyn Ed. moedig voortga, en dat 
de vruchrgevolgen zyner onderneminge hem beftendig 
-acnfpooren ! 





Verhandelingen van het Geneeskundig Genootfchap , onder de 
Zinfpreuk: Servandis Civibus. WVoyfde Deel. Te Am- 
flerdam, by P. Conradi, 1780. 228 bludz. in gr. 8vo. 


DD boekdeel behelst de drie ingekoomen Antwoorden, 
. op de Vraag; door het Genoodfchap voorgefteld : 
In hoe verre kan een Longteering geneeslyk zyn, en uit wel- 
ie he 


VERHANDELINGEN VAN SERV. CIVIRIJS, ‚549 


ke tekenen is zy als zodanig te kennen? De Schryver van het 
Antwoord, ’t welk met den Gouden Gedenkpenning is 
bekroond, is de Heer c. 1. curTIius, Geneesheer der Stad 
Goch , in het Hertogdom Cleef. De Verhandeling aan hec 
welk de Zilveren Gedenkpenaing is toegeweezen, heeft 
tot Schryver, de Heer Pp. wAECKIERS , praêtifeerend Ge- 
weesheer te Leuven. Het Derde Antwoord is door den 
Heer c. PEREROOM, Geneesheer te Amfterdam, aan het Ge. 
nootfchap toegezonden. Ons beftek laat niet toe den 
Inhoud deezer drie Verhandelingen, en de wyze, hoe 
de Schryvers dit onderwerp behandeld hebben, mede re 
deelen, Hee fchynt ons ondertus{chen toe, dat voor- 
paamentlyk de twee gerfte Antwoorden zeer wel aan 
het oogmerk van de Vraag voldoen; maar-wy kunnen 
ook niet voorby , aan te merken, dat wy op zommige 

laatfen wel wat meerder juistheid , en duidelyke bepaalde 

eid, gewenscht hadden. Agter deeze Verhandelin« 
gen is nog gevocgd eene waarneeming van den Heer jA- 
COBUS VAN DER HOUT ,. Geneesheer te Haarlem, wegens 
eene gelukkige Geneezing van eene Pasfie Hyfterica, die, 
onder zonderlinge ftuipagtige toevallen, cene volftrekte 
Stomheid ten gevolge had. Deeze waarneeming is, zo 
wel wegens de zonderlinge verfchynfelen, als ook wee 
gens de gelukkige geneezing , zeer merkwaardig. 








Proeve van Wynroeykunde, door M. MULLER, gepromoveerd 
Ingenieur; Landmeter en Wynroeyer. Met een Voorrede 
wan den Heer A. BRUCMANs, Hoogleeraar in de Wysbe- 

erteen Wiskunde. Te Groningen by H. Crebas, 1780. 
ehalven de Voorrede 44 bladz. in gr. cltayo, 


Nederael! de Wynroeikunde, of wel, met eene alge- 
meener benaaming, de Roei- of Peilkunde , door 
welke men den inhoud der Vaten meet en’ berekent, zo 
ten aanzien van ’t Land, als ten opzigte van de Koop- 
lieden, *c zy in ‘te betaalen der lasten, of in de àfleve- 
ring en ontvangst, van een weezenlyk belang zy; zo ia 
het wel der moeite waardig, dat Wiskundigen ’t 'er op 
toeleggen , om dezelve nog fteeds toc meerder volmaakt 
heid op te voeren. Vroegere poogingen zyn in dit ge- 
val ven- nut geweest; en ’c laat zig aanzien, dat eené 

II. DEEL. ALG. LETT. NO. 13. © Pp: © = *- thans 


sso ‚ M. MULLER 


thans vernieuwde pooging van den Heer Muller, in dit 
Gefchrift gemeen gemaakt , en door den Hoogleeraar 
Brugmans, als der algemeene goedkeuringe waardig, aan- 
gepreezen , (*) daadlyk kan ftrekken , om de peiling tot 
eene meerdere juistheid, dam ‘er anders gewoonlyk plaats 
heeft, te brengen. 

De Heer Muller , naamlyk, bedient zig daartoe van den 
bekenden ‚ doch hier op vóór hem niet toegepasten, 
Conchois, of zogenoemden Schulptrek van Nicomedes; als 
welken hy, onder de kromme Ìynen, die in dic geval in 
aanmerking kunnen komen, den gefchiktften geoordeeld 
heeft, om de kromme gedaante der Duigen af te teke- 
nen. Ter ontvouwinge nu,en ter aanpryzinge, van dee- 
ze zyne nieuwe manier van den inhoud der vaten te be. 
rekenen , bepaalt hy zig in dit gefchrift , ( 1.) om de na- 
tuur van den Conchois of Schulptrek door eene Equatie 
open te leggen: hierop toont hy (2.) aan, hoe de inhoud 
der Vaten gevonden worde, waarvan de Duigen vol 
gens eene Conchoidale lyn gebogen zyn: en eindelyk (3.) 
bewyst hy door proeven, dat de waare inhoud van een 
Vat, beter op deeze, dan op eenige andere , manier ge- 
vonden wordt. *’s Mans voorftellingen , wegens dit gee 
bruik en de berekening, zyn duidelyk voorgefteld, en 
de proeven begunftigen zyne manier , boven die zvner 
Voorgangeren. Eene enkele vergelyking hier van zy gee 
noeg, om de Liefhebbers , als ’t ware , tot eene verdere 
Jeezing van dit Gefchrift , en nadere proeftree mingen dee. 
zer manier, aan te fpooren. Een Oxhoofd, welks 
“inhoud, by bevinding, liep op 172 Kroezen , ({) zou, 
paar de verfchillende manieren van berekening der vol- 
gende Heeren, by rekening aldus bepaald worden. 





Volgens Camus «81 Kroezen: maakt verfchil 9 
Lambert 184. n à n . 12 
Lulofs 181. 9 

Vol. 


(*) De aanpryzing van dit Stukje geeft deh Hoogleeraar, by 't 
agen van dit onderwerp, aanleiding, om zig in zyne Voorre- 
Sen beknoptlyk mét nadruk uit te laaten over de nuctigheid van 
het beoefenen der Wiskunde. É 
(4) Een Kroes is eene maat te Groningen, welke de Heer Mul 
der, na een zeer gaauwkeurig onderzoek , bevonden heeft, groo 
86 zyn 75, 6o385 Rhynlandíche taarling{che duimen, 


WYNROEYKUNDE. SSI 


Volgens Klinkenberg 182 Kroezen: maakt verfchil ro 
Tideman 179. é ' ê ee 
Muller IJS « ee of E . 3 


Naar deeze vergelyking is de rekening van Muller 
naast aan de bevinding; en op het bybrengen van meer 
proeven van die natuur in dic, Stukje, grondt hy voorts 
de volgende aanmerking, welke hier inderdaad van ge- 
wigt is. De berekende inhoud, zegt hy , welke der 
‚, Methoden of Forrnulen men verkieze, is altoos wel 
5» grooter dan de waare;“dog in de onze alleen heeft dit 
s, verfchil een zekere evenredigheid met de waare inhoud, 
‚, Een evenredigheid waar uit men, in alle voorkomende 
>, gevallen, hec verfchil tusfchen de berekende en waare 
‚> inhoud zo veel kan verminderen, dat hect zelve van 
55 gen aanbelang meer zy; en dus het eene van het an- 
2’ 


ere getrokken, de ‘berekende inhoud voor de waare 


> mag gehouden worden.” By voorbeeld, 
Een Oxhoofd van 172 Kroezen is by bereke- 
ning 175, verfchilt 8 
Een SpaanfcheBóot van 34oKroezen. 354. 5 
Een Stukvac van 451 £ Kroezen . .460. . » 8 
Het verfchil is na genoeg evenredig, 
IJS: 3 === 354: 6 ruin. dus 348. 
175: 3 == 460: 8 omtrent. dasa4s2. Het on. 
derfcheid, dat 'er nu nog overblyft tusfchen den bere. 


Li 


kenden en den waaren inhoud, is zo weinig, dat het op 


zulke groote Vaten niet in aanmerking kan komen. 





Befchryving en Afbeelding van een Tuimelfchep- Machine, 
dienflig voor allerhande Watermolens, vervaardigt, door, 
A. B. OORTGYZEN, met oËlroi van H. E. G. M. de Hee- 
ren Staaten van Holland en Westvriesland. Te Hoorn by 
J. v. Ophem, 1780. Behalven het Woorbericht-42 bladz. 
‚én groot otavo. 


n der Straaten Oëtroi, by dit Stukje gevoegd, wordt 
de reeds vervaardigde Machine, en *c verdere bedoel. 
de van den Uitvinder , beknoptlyk aldus befchreeven, 
» Hy, Uitvinder, heeft een Machine vervaardigd, die, 
volgens zyne opgave, met weinig kosten in de gewoo. 
Pp 2 ae 


End 


Kd 


ss2 | A. F, GORTGYZEN 


ne Watermoolens geplaatst kan worden; door middel 
van welke, by harde winden, het waater wel drie en 
een halve voet hooger , dan door middel van een Schep- 
rad, kan worden opgevoerd, en zonder eenige de minfte 
tegenkanting , dewelke by een Scheprad altoos plaacs 
heeft , worde uitgeflaagen.- Deeze reeds vervaardigde 
Machine beftaat in vier Scheppers of Tuimelfchoppcea, 
van dewelke ieder bevatten twee cubigsvoeten waater. 
Die Scheppers hangen aan hefboomen, en worden daor 
kammen en ftaaven opgevoerd over ecn fchutfel,ter op- 
voering van het waater voor hen gefteld, alwaar zy dan 
het waater uitgieten. Zy worden door tegenwigt , zon- 
der eenige kragt van de Moolen noodig te hebben, op= 
geligt , en behoeven alleen die zwaarte boven haar tegen- 
wigt, dat zy, van het waater ontleedigd zynde, weder 
nederkomen in het op te voeren waater; ’ct welk door 
een klap agter in de Schop loopt ; ten welken einde de 
Scheppers (til hangen: 't geen de Moolen al wederom 
van het doen van krachten ontlast ,en ook aan een Moo- 
lenaar tyd laat, om, zonder dat de Moolen behoeve ftil 
te ftaan, of eenige verandering aan de Zeyling gemaakt 
te worden , by verheffing of vermindering der wind, 
Scheppers af te neemen, en by te voegen, na bevind 
van zaaken. Verders is de’ Uitvinder van begrip, dat 
een Moolen zou moeten worden voorzien van twintig 
Scheppers; van dewelke vyftien zoo veel waater kunnen 
uicflaan , als een Scheprad kan bevatten. Voorts kan hec 
waater , door ’t verhaaken der Scheppers, waarvan ‘er, 
met de minfte wind , ten minfte eenige in beweeging kup- 
nen blyven, mitsgaders door het verhoogen en verlaagen 
‚van het daar voor te zetten fchutzel , na bevind van zaa- 
ken, zelve ter hoogte van zeeven en een halve voet 
worden opgevoerd, alles onder het maalen der Moolen 
zelve, zonder dat die behoeve ftil te ftaan.” 

Eene uitvoeriger ontvouwing van dit alles, met aan- 
wyzing hoe deeze Machine gefchikt zou moeten wor- 
den, om dezelve behoorelyk te doen werken, in een ge- 
woonen Scheprad-Molen van 75 a 80 voeten vlugt : en 
nadere verklaaring van alle derzelver byzondere deelen 
mitsgaders van hunne werking, verleent dit Gefchrift 
waarby ook gevoegd is, eene naauwkeurige aftekening 
der Machine , zo ten opzigte van ieder Stuk op zigzel- 

Ves 


= mn “ 


ds et en, 


VAN EEN TUIMELSCHEP-MACHINE, $53 


. ve, als ten aanzien van den geheelen toeftel in desgelfs 


werkzaamheid. > 

Naar het verflag dat de Heer Oortgyzen van zyne vcr- 
vaardigde Machine, met het berigt van derzelver voore= 
deelen, als ze in een Scheprad-Molen geplaatst wordt „ 
in deezen voordraagt, is dezelve ten minfte wel van die 
natuur , dat ze een nader onderzoek van kundige Lief. 
hebbers waardig zy. Zulks vervrymoedigt hem ook „ 
om alle de zodanigen uit te noodigen , ter befchouwinge 
en toetzinge zyner uitvindinge , zoals dezelve, te Hoorn „ 
ten zynen huize, dagelyks te zien is; verzoekende wy 
ders dat alle de zulken, „ die vermeenen eenige verbee= 
s> tering aan dit Werktuig te kunnen toebrengen, hem 
‚> zulks in Perfoon of per Misfive gelieven te laaten wee= 
‚> ten: betuigende, dat hy de verbeeteringen altoos met 
‚> dankerkentenisfe zal tragten te beantwoorden. ” 





Inleiding tot de algemeene en byzondere Staatkunde van Eu- 

“ropa. door M. E. TOZEN , Justitie-Raad en Hoogleeraar op 
de Univerhteit te Butzow. Tweede Deel. Van Groot. 
brittanje , Denemarken , Zweeden en Polen. Uit heg 
Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht, by B. Wild, 1780 
In groet oétave 362 blads. 


a het verflag van dit leerzaam uitgevoerde Werk , 
met de aankondiging van het eerfte Deel gegee- 
ven (*), ftaat ons, nopens het beloop en de inrigting 
van dit tweede Deel niets byzonders te zeggen; dan al 
leenlyk, dat de geagte Hoogleeraar Tozen, in de Staat- 
kundige befchryving van Groot-Brittanje , Denemarken „- 
Zweeden en Poolen, op dezelfde wyze, en met de ei« 
genfte naauwkeurigheid te werk gaat, die hy, ten op. 
zigte van Spanje , Portugal en Frankryk, aangewend 
heeft. Men vindt hier des eene wel beftudeerde be- 
‘chouwing van de opgenoemde Ryken, met een oore 
drelkundig verflag van al het merkwaardige , dat ge- 
f:hikt is, om ons een geregeld denkbeeld van de ge- 
iteldheid dier Staaten te leeren vormen. leder deezer 
Koningryken levert ons een aantal van byzonderheden , 
die we den Leezer, tot een ftaal van ’s Mans {chryf= 
WV\e 
(*) Zie boven blads. 24 —- 2% 
Pp 35 


S54. M. E. TOZEN 


wyze, zouden kunnen mededeelen; doch om niet breed 
uit te weiden, zullen wy. flegcs het oog flaan, op eene 
byzonderheid, met welker voordragt wy vertrouwen, 
ten minften nog al verfcheiden onzer Leezeren , dienst 
te zullen doen: te weeten het beknopte en duidelyke 
berier, dat Ons de Hoogleeraar geeft van ’t Parlement 
van Groot Brittanje, 

‚Na aangemerkt te hebben, dat de Engelfche Regee. 

ringsvorm haaren oorfprong van de Angelfaxen heeft , 
wier Ryksítanden, op zekere tyden, hunne vergaderin= 

en hielden, welken gefchikt waren, om de Koningly- 
Ee Magt binnen de paalen der Wetten te houden; melde 
de Hoogleeraar verder, dat de Koninglyke Magt in 
Schotland, op eene even dergelyke wyze, door den A- 
del bepaald was. Men had des in beide deeze Ryken, 
zo lang ze ieder afzonderlyk beheerscht werden , zoda- 
nig eene behoedende Vergadering, die den naam droeg 
van Parlement; een naam, in oude tyden, in Prankryk, 
in dezelfde betekenis gebruikelyvk. Maar coen deeze twee 
Ryken, onder den naam van Groot Brittanje, geheel ver-. 
eenigd, cot één Koningryk gemaakt wierden, verkree. 
gen beiden. deeze Natien dezelfde regten en vryheden; 
en ‚ingevolge hiervan , werd, uit beide deeze Vergaderin- 
gen, met af{chaffing van het Schocfche Parlement, een 
gemeen Parlement opgeregt (*); ’t welk zedert hect Par- 
lement van Groot Bristanje genoemd is. 

‚, Dit Parlement beitaac, zegt de Hoogleeraar, uit 
den hoogen adel, de hooge geestlijkheid ‚en de afgevaar- 
digden der graat{chappen en fteden; of , korter: uit de 
geestlijke en waereldlijke Lords, en de Gemeenen. Om die 
yeden word het parlement in het huis der Lords, [of het 
huis der Pairs) en het huis der Gemeente , of , gelijk men 
gemeenlijk zegt, in het hooger. en laager Huis verdeeld, 
In het Heogerhuis hebben alle geestlijke en waereldlijke 
Engelfche Lords (a), en zestien Schotífche. Lords (b), 
zit- 

(*) Msn zle het verdrag van vereeniging by pu MONT Corps. . 
Diplom. T. VIE P. r. p. 199. 

„ (a) De geestlijke Lords zijn de Aartsbisfchoppen van Kanter 
bury en York, en 24 Engelíche Bisfchoppen. Het getal der 
waereldlijke Lords is onzeker , wijl de Koning 'er zo veelen kan 
maaken, als hy wil. Daar zullen 'er omtrent 200 zyn.” 

‚‚ (b) Zo veelen zyn ‘er, uit kragt van het verdrag van veree 
Jiging, in het parlement van Groot-Brittanje ontvangen. 


STAATKUNDE, ss 


zitting; in het Laagerhuis de afgevaardigden der graaf. 
fchappen , fteden en vlekken in Engeland en Schotland (c). 
De Koning beroept het parlement op zulk een tijd , en 
op zulke plaats (d), als het hem behaagt, De Engel. 
fche geestlijke en waereldlijke lords worden , ieder door 
eene bijzondere koninglijke aanfchrijving , beroepen, en 
de afgevaardigden der Engelfche graaf{chappen, fteden 
en marktvlekken , op voorafgegaan koninglijk bevel, 
verkoozen. Het zelfde gefchied in Schotland, alwaar 
niet alleen de afgevaardigden der graaffchappen en {tee 
den , maar ook de zestien lords ‚door verkiezing benoemd 
worden (e). Op den dag, die tot de ecrfte zitting des 

ee - par- 


 (c) De Engelfche leden van het leagerhuis zyn de afgevaardigden 
Der 4o graaffchappen . … … … … go 
Der fteden en marktvlekken .…. … … … 389 
Der univerfiteiten Oxford en Kambridge . . «4 
Der agt zeehavens (the barons of the cinque ports) . 16 
Der 12 graaffchappen van het prinsdom Wales . 12 
Der 12 iteden in hetzelve . -. «13 
nnn 


| 513. 
De Schotfche leden van het laagerhuis zijn, uit kragt 
van het verdrag van vereeniging, de afgevaardigden 


Der 33 graaf{chappen . . « « « 30 
Der 65 fteden en vlekken 5 
s a 45 
Zamen 558.” 


"… (d) Zedert eenen geruimen tijd In het oud koninglijk paleis 
in Westmunfser.” | 


‚‚ (e) Van elk graaffchap (Shire) in eland worden twee 
afgevaardigden (knights of the ere) ‚ Van elke ftad (City) twee , 
welke Citizens, van elke kleine ftad (town) of vlek / ougk) 
twee, die burgesfes genoemd worden, doch van eenige weinigen 
dezer laatften maar één, gekozen. De ftad Londen zend vier af: 
gevaardigden in het parlement. De 16 Schotfebe lords worden 
van de gezamenlijke Schotfche pairs, de 30 afgevaardigden der 
gxaffchappen van de Jairds,uit derzelver midden gekozen. Totde 
15 afggvaardigden der fteden kiest Edenburg 'er éénen. Daande- 
re 14 worden van de andere fteden en vlekken gekozen, z0 dat 
3, 4 of 5 te zamen 'er éénen benoemen. Mreae, P. II. Ch 12. 
P- 380. De verkiezingen der parlementsleden gefchieden dikwijls 
niet zonder groote verwarringen, wijl de geest van partijfchap en 

Pp4 da 


85% M. E. TOZEN 


parlements bepaald is, verfchijnt de kening in zijn ko- 
ninglijk gewaad, met de kroon op het hoofd, in hee 
hoogerhuis, waarin hy de leden der gemeente laat roe- 
pen, en door den kanfelier bevelen (f ), hunnen fpreker 
te verkiezen, en hem denzelven binnen twee of drie dae 
en ter bevestiginge voor te ftelten. Dit gefchied zijn- 
kk deet de koning zijne aanfpraak van den chroon aan de 
bcide huizen, waarin hij hun zulke zaaken voordraagt, 
als hij aodig eordeelt, en daarop volgt een fchriftelijk 
dankadres van elk huis in hec bijzonder. Het parlement 
op die wijze geopend zijnde, komt de koning niet we- 
der in het parlements-huis, ten ware dat hy zeer gewige 
tige zaaken had voor te ftellen, of om zijne toeftemming 
tot de gemaakte parlemencsakte te geven, of de zitting 
te verfchuiven, of aftebreken,of het parlement te onte 
binden (g). Aanftonds na de verzameling des parle- 
ments, Een voor dat ’er iets verhandeld word, ja zelfs 
voor dat de verkiezing eens fpreekers gefchied , zijn de 
leeden van heet laagerhuis verpligt, den eed van getrouw- 
heid (h), dien van opperhoofdigheid (ú), en den test (, 
a 


de kuiperijen daarin medewerken. Zie Le BLANC, T. HL E.ttr. 
68 et 83. 


„(f) Dit gefchied nogthans zomwijlen door den kanfelierfalleen « 
uit kragt eener volmagt des konings, wanneer dezelve niet in per 
{aan in ’t parlement verfchijnt. 


… (g). Dit alles kan de koning ook door gevolmagtigden doen. 
Wanneer hij het parlement voor een langen tijd laat fcheiden, 
heer het to prorogue the parliament: en als hij de zittingen van 
het zetve alleen voor eenige dagen uicftelt, dan noemt men dit ta 
adjourn the parliament. Met laatfte kan ook ieder der beide huí- 
gen doer, Voorts heeft de Koning, als boven gezegd is, ookde 
magt om het parlement te ontbinden, to. disfolve the parliament ; en 
als dan word het laagerhuis geheel gefcheiden, en tot het nieuw 
parlement moet eene nieuwe verkiezing gedaan worden: het welk 
ook metde 16 Schotíche pairs gefchied.- Voor het overige kan de 
konirg een parlement niet langer dan zeven jaren laaten zitren.” 

„… (h) Oath of: allegtance , welken het parlement in 't jaar 1608 
jogevoerd heeft. Rarin, Vol. WILL p. 262.” 


‚‚{) Osth of fupremacy, die in 1534 ingevoerd is. Raris 
Pol. VIE p) 385.” $ e 


„(k) Deeze eed voerde het parlement in 1674 in, om da 


Roumschgezinden van de openbiare bedieningen uit te luiten. Ra: 
BIN, Vel. KLP. 395, 39Î1 402, 40 * 6 ‘ 


Eee 
- Dad 


STAATKUNDE. Is 


af te leggen, en daarenboveri den pretendent af te zwee 
ten (1). e beide laatfte eeden worden ook door de 
pairs afgelegd. Elk lid van het hoog- en laagerhuis, 
elijk ook de koning zelf, heeft het regt om iets voor. 
e ftellen, op dat daarvan eene akte gemaakt worde (m). 


Zulk een fchriftlijk opgeftelde voorflag word eene bill 


genoemd. Wanneer dezelve driemaal gelezen, overwo. 
gen, en door de meerderheid in het één huis goedge. 
keurd is, word dezelve naar het andere gezonden, om 
daar toegceftemd te worden; en deze toeltkemming vol« 

ende, word zij aan den koning ter goedkeuring voor. 
gelegd (n). Na deze goedkeuring heet de bil eene par- 
lementsakte (act of parliament) ,en krijgt de kragt eener 
wet. Eene bill behelst of bijzondere of algemeene zaae 
ken, of geldbewilligingen. In het eerfte geval word zij 
eene private-bill, in hec tweede eene public-bill,en in het 
derde ecne maney bill genoemd, en volgens dit onder. 
fcheid zijn ook de koninglijke goedkeuringen onderfchei. 
den (o). De fpreker van het laagerhuis moet een man, 
van groote bekwaamheden en ervarenheid. zijn, inzon. 
derheid ín parlementszaaken. Zonder hem kan het laan 
gerhuis nicts doen. De kanfelier is de fpreker van het 
hogerhuis, in het welk ook de twaalf regters van En 
geland (*) tegenwoordig zijn, op dat de lords hen, in 
ge- 


“_„ (B) Deeze eed is zedert 1703 in gebrúik. Tinpau’s continuês 
tion of RAPIN. . Vol, HIL. p. 216. di 

… (m) Men zie Th? conflitution ef Engeland, by jy. 1. de 
LoLME. B. II. Ch. 4. p. 207.” 

„(rf Hij kan ze egter afkeuren, doch dit gebeurt zelden.” / 


‚‚ (0) Bij eene public bill heet het; le roi le veut: bij eene pré- 
vate bill; foit fait comme il est defsrl : bij eene moneij bill; le rod 
remercie [es loijaux Sujets, accepte leur benevolence, et ausfs le veut. 

aar wânneer de bill den koning niet behaagt, heet het; le ros 
Savifera; het welk als eene volftrekte, fchoon beletfde, weige 
ting word aangemerkt. Daar door is zulke bij} vernietigd. ” 


_(*) Nopegs deeze twaalf regters van Engeland deelt ons de Au- 
theur wat laager, na dat hij van de gemeene Regtbanken- gewag 
gemaakt had, het volgende onderrigt mede, „ Van deze regtbun- 
ken kunnen de zaaken voor de koninglijke hooge geregtshoven 
hs worden, waar van ’er drie zijn. 1. Het hof van des 
onings regtbank, daar lyfftraflijke en andere zaaken, waarin de 
kroon puilj is, gevonmied worden. 2, Met hof der gemeentn, 

EP 3 Bkr 


Ld 


458 U. #. TOZEN STAATKUNDE.  ’ 


gewigtige zaaken, om raad zouden kunnen vragen. De 
pairs hebben het voorregt om hunne ftem door gevol. 
magtigden (prexies) te geven, De leden van het laager- 
huis ftemmen naar bun-goeddunken, zonder de toeftem- 
ming van hun, die hen afgevaardigd hebben, nodig te 
hebben. Want zy verbeelden niet enkel dezen, maar 
te zamen de geheele natie. Gedurende de zitting van 
het parlement kunnen zij om geen oorzaak, uitgezon- 
derd hoogverraad en andere groote of halsmisdaaden, ge- 
vangen gezet, ook niet in regten vervolgd worden. De 
Eneelfche afgevaardigden moeten op eigen kosten leven 5 
maar die van Schotland krijgen daggelden (p). Hert 
Jaagerhuis maakt het grootst getal in het parlement uit , 
en deszelfs gezag is daarin van groot gewigt (q).”” 


pleidoeijen, 't welke de zaaken tusfchen de onderdaanen bepleit. 
3. Het hof vanden Exchequer; waarin glle zaaken, de koninglijke in 
komnften betreffende , beflist worden. In elk zijn vier vegters, 
welken te zamen de twaalf regters van Engeland genoemd wor- 
den. Deeze hooge geregtshoven houden hunne zittingen te Were 
munfier, en viermaal in het jaar. De twaalf regters doen, twee 
en twee, alle jaaren eene reis door alle de KE des rijks „ 
welk daarom in zes ge:igtskreitzen (efrcuits) verdeeld is, en hou- 
den daarin regtdagen. welken men the Asfises noemt. In dezel- 
ven worden za wel de zaaken, die in de vierdendeeljaarfche regt- 
dagen onbeflist zyn gebleven, als andere burgerlijke en lijfftrafiijke 
gaaken, daor hun en twaalf gezworenen afgedaan. Zie cramsEm- 
zaYna, P. 1. B. a. Ch. 13. p. 125, 126. Mrizag, P. 1. Ch. 37 
p- 261, 262. 


‚ „(@) Over het parlement in ' gemeen, zie CHAMBERLAYKE, 
P. 1. B. FI. Ch. 11. en mre, P. sz. Ch- 3.” 


„(e) Zie reaLanc, Tom. I. Lest. 21. p. 261. 





Verhandelingen over het Burgerlyke Rechtsgebied , onder de 
vegtering der Graeven uit de Huyzen van Holland, He- 
negouwen en Beijeren. Door MU. PICTER VAN SPAAN, 
Griffier in den Raede en Leenhove van Braband en Lan- 
den van Overmaeze. In ’s Gravenhage by J. A. Boum 
vink, 1780. dn groet atiavo 126 bladz. 


© de overweeging van het Hooge Rechtsgebied, dat de 
Heer en Mr. van Spaan in eene voorige VE 
ns 


| 
P. VAN SPAAN , BURCERLYKE RECHTSGEBIED.  'S59 


ling befchouwd heeft, (*) volgt in deeze de nafpooring 
van het Byrgerlyke Rechtsgebied , onder de regeering vaft 
die zelfde Graaven ; welk onderwerp zyn Ed, met die 
eigenfte oplettendheid en onpartydigheid behandelt, De 
hoofdzaaken , welken hier omtrent in aanmerking ko- 
men, fchikken zig natuurlyk naar de verfcheidenheid der 
‚ Rechters, ingevolge van het onderfcheid der gefchillen , 
welken in het Burgerlyke voorvielen. Uit dien hoofde 
maakt zyn Ed, met de voorftelling van zyn bedoelde „ 
gepastlyk eene vyf- of wel zes ledige verdeeling. „, T wist- 
> zaeken, zegt hy, van eenige aengelegenheid, ten plate 
s> ten Lande voorvallende , wierden door de Hooge Vier- 
s, Íchaeren; die van minder belang door de plaetfelyke 
‚> Kechters, afgedaen. De ftedelyke Ovekheid beoore 
‚, deelde de rechtsgedingen huúner poorters. Zy, aen. 
, wien het toeverzicht over de Dyken met den aenklee- 
9, ve van dien was aenbevolen, oeffenden desweegens 
‚> rechr, Eyndelyk hadden de Geestelyken zommige 
…‚ weercldlyke zacken, welke tot den Godsdienst eenige 
„> betrekking hadden, aen hunne uitfpraek onderworpen. 
ss Het rechtsvermogen dier opgenoemde Ge- 
‚ rechtsbanken uit ’s Lands oude Handvesten na te fpoo- 
> ren, en dan de algemeene regelen, welke in de Bur- 
s, gerlyke Rechtsvordering des tydes in acht genomen 
‚‚ moeren worden, op te geeven, ['t welk het zesde 
Hoofdftuk deezer Verhandelinge uitmaakt ,] is het 
s> gewichtig ftuk , het welk ik chans naar vermogen zat 
‚> trachten uittewerken, 

Naar deeze inrigting, geeft zvn Ed. eerst een af zon- 
zonderlyk verflag van ieder der vyf opgenoemde Gerechts- 
banken, op zigzelven ; met aanwyzinge van derzelver 
gezag en uitgebreidheid. Hierop volgt dan ten laatfte 
eene beknopte ontvouwing van de voornaamfte vereisch- 
ten der Burgerlyke Rechtsoefening hier te Lande in de 
vroegfte ryden. En wat voorts het geene betreft , dat 
de Lyfítrafiyke en Burgerlyke Rechtspleeging met elkan- 
deren gemeen hadden, hieromtrent benut hy zig 
zyne voorige Verhandeling; waarmede dit Stuk: volledig 
js. Alleenlyk zou hier nog te overweegen ftaan , volgens 
welke Wetten en Rechteh oudtyds hier te Lande recht 
gefproken werd; ‚,dan daer delleer van de Spiegel, zege 


» hy 





hed 


(*) Zie boven, bladz. 539, 


560 P. VAN SPAAR 


‚… hy, in het tweede en derde Hoofdftuk van zyne treffe. 
Ivke Verhandeling, over den Oorfpronk en Historie der 
Paderlandfche Rechten, dit ftuk reeds voldongen heeft, 
„ acht ik zulks ten eenen maele onnodig, * Het 
doorbladeren deezer Verhandelinge zal, den Lief hebbe. 
ren onzer oude Vaderlandfche Gefchiedenisfen , geen 


23 
23 





hinder genoegen geeven, dan de voorgaande over het - 


Hooge Rechtsgebieda Eene geleidelyke ontvouwing van 
“ Burgerlyke Rechts ebied toch ís niet minder opmer 
kenswaardig; en de Heeren Mr. van Spaan heeft dezel. 
ve op zodanig eene wyze uitgevoerd, dat ze daadlyk, 
in verfcheiden byzonderheden, ter ophelderinge van die 
onderwerp ftrekke. Om dit een weinig nader onder 
oog te brengen, zullen wy den Eeezer hier mededee. 
len, den hoofdzaaklyken inhoud van *t geen zyn Ed. 
voordraagt, ten opzigte van de Stedelyke Overheid ; 
doch om dit Artykel niet te breedvoerig te maaken, zals 
len wy het meerendeel van ’s Mans bewyzen, voor zy. 
ne ontvouwde byzonderheden, agterwegen laaten; ver. 
wyzende den onderzoekenden Liefhebber daaromtrent tor 
het Gefchrift zelve. 

Met den aanvang gemeld hebbende, hoe blykbaar het 
zy ‚ dat de Graaven aan de Stedelingen een Rechtsgebied 
over Burgergefchillen verleenden, toont hy verder aan, 
hoedanige fchikkingen zy beraamden , om den Steden 
het duurzaame genot daarvan te verzekeren. 

‚ Ten dien einde werd , gelyk zyn Ed, in de eerfte 
laatze opmerkt, in de Steden een Schout aamgefteld. 
Decze Amptenaar was, by den aanvang zyner bedienin- 
ge, gehouden mer plechtigen Eede te (taaven ‚dat hy der 
Steden voorrechten bewaaren, en een iegelyk recht zou 
doen. Ook hebben de Graaven ,by onderfcheiden Hand. 
vesten, zorg gedraagen, dat de Schout in allen deele 
zyn plicht zou volbrengen, en den Steden. niet hinder- 
_Iyk zyn. —- Naast den Schout , vervolgt onze Autheur, 
waren de Schepenen, aan wien, als de oudfte Stedelyke 
‘ Overheid , de macht gegeeven was, om, benevens hem, 
Keuren tot welzyn van de Stad te maaken, die egter 
maar vooreen jaar, (en zomryds flegts voor een half 
jaar ,) duurden, en nimmer tegen hee recht der Graaven 
itryden mogten €*). ‘Byzonder was aan deeze Schepee 
E nen 


„ (© De bewyzen vaa dit edelyk voorrecht, om, betoudens 


b 4 


BURGERLYEE RECHTSGEBIED, s6r 


nen het Rechtsbeftier aanbevolen, en zy fpraken, ter 
manisfe van den Schout, recht over alle twistgedingen , 
tusfchen hunne poorters voorvallende. 

Voorts lieten de Graaven, gelyk Mr. yv. Spaan verder 
meldt , ook niets onbeproefd , om hee-gezag dier Stedelyke 
Rechtbanken te (tyven : ecne geregelde Rechtspleeging in 
de Steden was hun hoofddoel. Zy verboden daare 
om alle fchadelyke tweegevegten, de nen van zoo 
veele verwarringen in de middeleeuw. De wederfpan- 
nigheid tegen Schepenen, hen te lasteren, of op hunnen 
eed te fpreeken, wordt in de Stedelyke Privilegien als 
geen gering wanbedryf aangemerkt. Ook waren de Sche- 

enen der Steden, ten aanzien van hunne rechtsoefenings 
in de onmiddelyke befcherming der Graaven, die hen 
voor alle geweld en overlast, in de bediening van het 
reche aangedaan, kragtdaadig beveiligden. En eindelyk 

ing het Stedelyk Rechtsgebied den Graaven zo zeer ten 
ate: dat zy, wanneer het zelve te kort fchoot, al hun 

magt en gezag, ter handhaavinge van ’t zelve, gaarne 
te werk ftelden. 

Met zülke luisterryke voorrechten begiftigd, ver« 
volgt zyn Ed., waren de Steden van den Rechtsdwang. 
der Hooge Vierfchaaren in Burgerlyke zaaken, zo ras zy 
Stadsgerechtigheid bekomen hadden, ontheven. En men 
zou met grond mogen gisfen, dat, wanneer in de Hand- 
.vesten;der Steden, by voorbeeld van Rotterdam, 12 Aug. 
1412. S 8. (Zie MIERis Charterb. d. 4. p. 211.) gezegd 
wordt: „ Item foo ful onfe gewaerde Rechter , [dat is, 
9, de Schout,) ter Vonnisfe van Schepenen binnen onfer 
„> Stede berigten , na den regt van onzen Stede, alle fa. 
_» ken, die binnen onfer Stede gevallen of gefchien mo- 

», gen , ook wat fake dat zyn , fonder hem iemand AE 
» HEM 





„, het Graeffelyke gebied, keuren te maeken, zyn in menigte sen 
„ gehaeld in de Obferv. over pe crROOTS Inl. d. 1. bb. 12 en d, 
„ 4- bl. 191. Intusfchen fchynen de Graeven in laetere tyden be. 
„ geerd te hebben, dat hunne Schouten geene Keuren, door de 
„ Gerechten der Steden gemaekt, zouden goedkeuren, voorenale 
»‚ Eer zy die aen den Graef en zynen Raed aengebracht hadden. 
„ Men zie de gifte van het Schout- Ambacht te Delft; 26 Jany 
„ 1408. by Mieris Charterb. d. 4 bl: 1os. Men leeze en herlee- 
» ze voorts op dit Stuk de titneemende aentekening vanden Heert 
» V: D. WALL. Op de Priv, van poRD. Dl, 23." ì 


ê 


562 P. V. SPAAN 


s hem daeraf te bewinden ,” wel degelyk daarmede ook 
bedoeld wordc, de uitfluiting van hec Rechtsgebied der 
Hooge Vierfchuaren over Burgergefchillen. Ea hierom bee 
oordeelden ook de Stedelyke Rechtbanken die twistgedin- 
gen, welken, op het platte Land voorvallende, ter ken- 
nisfe van de Hooge Vierfchaaren, en niec van de Neder- 
rechters, ftonden. 

Wat wyders den ftand der Perfoonen betreft, hierom- 
trent kon, zegt onze Aurheur, in de Steden weinig of 
geen verfchil vallen, daar ieder poorter een vry Man 
was’: en het verkrygen van Stadsrecht bevrydde de In- 

ezetenen, tegen hect opbrengen van cene jaarlykfche 
omme gelds, en het leveren van eenige Manfchap, van 
alle Hofdienften. Ja de Graaven bevorderden zelts zo 
zeer den aanwas en bloei der Stcden, dat zy een dienst- 
man, die jaar en dag ongemoeid in eene Stad gewoond 
had, vry verklaarden. —— Indien 'er egter over den 
ftand of geboorte der poorters eenig verfchil viel, zal 
LZulks, buiten twyfel, door Schepenen beoordeeld ge= 
weest zyn. 

De Heer en Mr. v. Spaan tclt verder onder de voor- 
rechten der Stedelingen , boven die van het platte Land, 
in deeze dagen, de volgende byzonderheden. … Het 
‚ toeverzigt over der Weeskinderen goed, en de berech. 

ting van de kwaade behandeling , door derzelver Voog- 
den hun aangedaan, op het placte Land aan de Hooge 
Vierfchaaren aanbevolen, werd door de Graaven aan den 
Stedelyken Rechter oudtyds mede tocgekend. — Veel 
minder waren de poorters der Steden genoodzaakt, om 
tegen de aanfpraake, dic men op hun onroerend goed 
maakte, zig buiten de plaatze hunner wooninge, even - 

elyk de Opgezetenen van het platte Land, voor de 
ooge Vierfchaaren te verdeedigen; daar in de Steden 
vastgeftelde Rechrdagen bepaald waren, op welken over 
den eigendom van Huizen en Erven gedingd werd. 
Hee was ook in de magt der Stedelyke Overheid, om 
hunne poorters betering van het ongelyk, en den hoon, 
zo zy dien geleeden hadden, te doen erlangen. En hee 
is wit dien hoofde, dat in de onderfcheidene Handvesten 
òp iedere fchampere bejegening niet flegts eene breuke 
voor de Hooge Overheid, maar ook eene boete, ten 
voordeele van den beleedigden , vastgefteld werd, Was 
ten poorter gekwetst, de begrooting der Lenes Den 
aars 








“den, drie of vier 


BURGERLYKE RECHTSGEBIED. 563 


daardoor aangedaan, en welke vergoeding hy ter dier 
zaake vorderen kon , werd door Schepen: n zyner maalftede 
befl:st, De naauwkeurige Mr. fan Matthrysfe zegt daar- 
om te recht „ fmarcen van buten grooten alleen én der 
Steden die Scepenen ende Mannen te Lande (*).” 
Zo zeker was het, dat alle die Burgergefchillen , welken , 
op het platte Land, door de Hooge Vierfchaaren bes 
recht werden, in de Steden by Schepenen Vonrisfe ge- 
eind werden: want, of wel by geen uicdrukkelyk Hand- 
vest aar de Steden de kennisneeming over het verzuim 
der poorters , om, des ontbooden zynde, ter Heirvaare 
te komen, toegekend worde, vloeide zulks nogtans uie 
den aart der zaake zelve voort. Daar de Steden, by 
haarlieder Handvesten, verpligt waren, om den Graaf 
met een zeker geral van Manfchap te dienen, moest het 





dus aan de Stedelyke Overheid vrygelaaten zyn, hunne . 


onwillige poorters daartoe te noodzaaken: ’t welk ookt 
eene oude Keure der Stad Haarlem van 8 April 1393. 
ten volle bevestigt. . Zie van OOSTEN de BRUYN Ger. 
der Stad Haarlem. d. 1 bl. 175. Hierbenevens 
hadden de Graaven, door verfcheiden Voorrechtsbrie- 
ven , behoorelyke fchikkingen gemaakt , tot bevordering 
van den Koophandel, die in de Steden voornaamlyk ge- 
dreeven werd; als mede om te bezorgen, dat de poor- 
ters des te gereeder aan hun deugdlyk agterweezen, 't 
welk zy van buitenlieden te éifchen hadden, geraaken 
konden. Ook waren 'er, tot meerder gerief voor de 
poorters, en om de invordering der onderlinge infchule 
den hun des te gemaklyker te maaken, in zommige Stee 

aarnealneen ingefteld , waarin , over al. 
derhande fchuld , kort en onvertogen recht gedaan werd. 
Deeze was de-treflyke inrigting van het Burgera 
yk Rechtbeftier in de Steden van Holland en Westvriege 
land; en, daar het houden der Hooge Vierfchaaren , 
door onwilligheid van Welgebooren Mannen, om het 


| Rech 








 (*) Pol. Reg. der Stad Brielle bl. 255. waer hy met veel oaf- 


» deel onderfcheid maekt, tusfchen het bezien der Wonden dooe ° 
… den Chirurgyn, en het bepaelen der vergoeding voer de gelee- 


 dene pyn door den Rechter, welke laerfte hy en van 


bu 
„aten noemt. Men zie ook het Handvest aan Leyden 2206. by 


po Mugmis Charterb, d, 2 bl, $44e° 


$ 


& 


“ 


864 PP. V. SPAAN 


Rechterampt waar te neemen, nict zelden vertraagd 
werd, mogten de Stedelingen gig boven de Landlieden 
op eene welgeordende en fpoedige Rechtspleeging beroe- 
men. Voeg hier by , dac, althans in de vroegfte 
tyden, de Burgergefchillen, door de Schepenen der Ste- 
den, by eindoordeel afgedaan werden, en dat ’er van 
bunne gewysdens geen beroep viel. 

Op eene hieruit ontftaane gedagte, dat de Poorters 
der Steden, uiet hoofde van dit voorrecht, aan de Ste 
delyke Rechtbanken gegund, gevaar liepen, om door 
onkunde der geenen, die het vonnis ftreeken, ip hun 

oed recht benadeeld te worden, brengt eindelyk zyn 

d. ons, ten dien opzigte, het volgende nog onder het 





Oog. 
By de Graaflyke Handvesten was zorg gedraagen, da 
waar ; in moejelyke Rechtszaaken, der Schepenen Zandt 
en wetenfchap faelde, zy, door den raad van wyzeren, 
jn de uiting van het Vonnis voorgelicht konden worden : 
by voorbeeld, die van Gouda door die van Leyden, die 
van Schiedam door die van Dordrecht, en zo ook in 
meer andere Steden. Deeze gewoonte, om in duistere 
gefchillen andere Rechters ‚door hunne meerdere Rechts- 
kunde beroemd, raad te pleegen, was ook in die tyden 
volftrekt noodzaaklyk. Daar men in alle zaaken, in de 
Handvesten niet uitgedrukt, ’s Lands oude herkomen 
en costumen volgde, is* het ligt te begrypen, dat de 
Rechters der oudíte Steden daarin ervaarener waren, dan 
die van zodanige plaatzen, welken eerst met Stadsrecht 
begiftigd werden. Het is des niet te verwonderen , dat 


‘men, in de vroegfte tyden, zelfs tot vreemde Rechters 


zyne toevluget name; zonder dat egter daardoor eefiige 
onderwerping aan hun Rechtsgebied erkend werd. Dit 
ing zelfs zo verre, dat, nietcegenftaande de Schepenen 
Steden of Dorpen hun Vonnis by hoofdleering elders 
gehaald hadden, het nogtans op hunnen naam uitgefpro- 
ken werd, —— Het beroep uit hoofde van Rechts. 
weigering, in de middeleeuw anderzins zo zeer gebrui- 
kelyk, kon in de Steden minder te pasfe komen, daar 
Schepenen telken jaare met heiligen eede belooven moes» 
ten, „, Recht te tuigen, recht te zegelen, recht'te wy- 
‘es zen, tusfchen twee Man, taal, na inhoud der Hand. 
v… vesten,” en dat niet na te laaten , om liefde , nyd, hepr= 
dchapsgebod , noch angst-van den Iyve. Eúecen poorter , aan 
wien 


BURGERLYKE RECHTSGEPIED. s6s- 


wien recht geweigerd was, magt alle Rechtspleeging, 


doen ftaaken, vor cyd en wylen-hem recht gedaan ware. 
Vergat iemahd der ‘Stedelyke! Rechters zo zeer 
zyn eed en pligt, dat hy uit eigenbelang en om geldsge- 
win een onrechtvaardig vonnis gaf , ook daar tegen kon 
men by den Graaf herfítel erlangen. Immers hebben de 
Graaven, van welken de Steden hier te Lande, zo als 
elders in het Franfche en Duitfche Ryk (*), haar rechtse 
gebied ontleenden, by derzelver Handvesten diergelvke 
gevallen aan zig voorbehouden. En, na dat de Vorften 
uit den Huize van Beijeren de regeering deezer Landen 
bekomen hebben, fchynt ook dc beroepelykheid der 
Stedelyke Vonnisfen, ten minften de gewoonte, om, zo 
men zig daardoor merkelyk verongelykt rekende, die 
ten Hove nader te doen onderzoeken, allengskens inge 
voerd te zyn” (}). 





‚‚ (*) Over deeze ftoffe verdient nageleezen te worden de keu- 
… rige Verhandeling van den vermaarden a. CONRING de Urbibus 
» Germanis. $. 73, 106, rro,118,119 en 127. En inde Hand. 
„ Vesten,ten opzichte van Holland en Westfriesland, zyn de be- 
‚‚ Wyzen daarvan overvloedig voor handen.” 

pn Ci) Zie de keurige Aantekening van den Heer v. n. WALL 
ss e Privy, van Derd. bl, 24” 





De Oude en Hedendaagfche Kerklyke Gefchiedenisfen, van wylen 
den Hoeggeleerden j. L. mosmrim, Kanfelier der Hoogefchoole 
te Gostingen, van den Aanvang der Tegenwoordige Eeuwe , tot aan 
hes zes“ en zevenftigfte jaar derzelve, vervolgd ; of Proive eener 
volledige Kerk- Historie der Achttiende Eeuwe. Door z. A. C. 
VAN RINEM, Predikant ze Genthin en sami’ Uit het Hoog- 
duitsch versaald. Tweede Deel. Te Utrecht, by A. v. Paddenburg, 
en te Amflerdam, by W. Holtrop. In gr. 8vo. 517 blads. 


Or verflag van het Eerfte Decl deezer Proeve eener Kerkgefchie- 
et denisfe van de Achttiende Ecuwe (*), heeft onze Leezers ge 
pens den aanleg en aart daar van vertoont. Het toen aange- 
. merkte geldt ook omtrent dit Tweede Deel, in 't welk de belee- 

ZENE VAN EINEM denzelfden voet houdt, en veele plaatzen 
niet van langdraadigheid kan vrygefprooken worden : welker ver- 
drietlykheid vermeerdert door eene vertaaling, die vloeibaar- 
heid, cierlykheid, en, niet zelden, duidelykheid ontbreekt. Hier 
van voorbeelden op te haalen, zou weinig moeite kosten; doch 


Wy 
{© Zie onze Algem. Vader). Letteroeff. hier boven ‚bl. 298. ers. 
IJ DEEL. ALG. LETT. NO. 13. q 


572 J- A GC. VAN RIEN 


wy zullen 'er ons niet mede ophouden. Maar liever den Heoofdin= 
houd van dit Deel aanwyzen, en één enkel ftuk ter Proeve mede 
deelen. ê 

VAN EINEM, in het voorgaande Deel, de Algemeene Kerkge- 
fchiedenis, of derzelver Weor. en Nadeelige Lotgevall:n, gefchetst 
hebbende, gast, met dit Deel, over tot de Cofchiedenis der Bye 
aondere Kerken, en vestigt eerst het oog op de Preegere Kerken, 
waar obder de Room/che Acrk de eerfte plaats, en verre het groot- 
fie.gedeelte deezes Boeks, beflaat. 

Van de Pausfen, die, in deeze Eeuwe, den Roem/chen Kerkze- 
tel bekleed hebben, vinden wy een tamelyk breed berigt: als me- 
de van den toeftand der Monnik- en Klooster Orden: waar in de 
Lotgevallen der PFefuiten, ifl onze Eeuw zo opmerkelyk, naar 
eisch, behande'd worden. De Plegtigheden en Kerkgebrui- 
ken; de Kerktogt; de uiterlyke wasdom en gelukkige lotgevallen 
der Reomfche Kerke, vermeldt onze Gefchiedíchryver: ons tevens 
eene Schets geevende van de Geleerdheid, Geleerden en voor 
naamfte Schryvers onder de Roomfchen; van de verbetering. der 
Schoolen ; en der Univerfiteiten. De vermindering der 
Roemfshe. Kerken , benevens de Poogingert daor de Resufchen aan 
gewend, om de Precefdanten op bunne zijde te brengen, cn out- 
werpen van vereeniging, maaken geen onaengelegen ge'eekke dec- 
ses Werks uit. De vervolging der Disfedenten in Poolen 
en der Pros:flanten im Prankryh, kryge haare heart, cn voegigke 
verf vam haarykheid. Den Inwendigen Ssant der Koom- 














fche Kerke befchryvende, brengt van ENEM one onder aege de. 


Kerkvergaderingen; het Leerftelzel; de welfpreekenheid op den 
Predikftoet: de: Zedeleer er Gefchritkende ; 5 

Leeven en den wandel der Roomfshern e Gefchillen ia 
de Room/che Kerk gevoerd, verbändelt enze Kerkgefchiedfchry- 
ver. met eere breedvoerigkeid, welke dezelve voor den Profe- 
HBanifchen Leezer verveelend maakt; dòch tevens ftrckt „onr os, 
ia veele gevaflen’, met verwondering te vervullen, over de. dom- 
en dwaasheid, noch heerfchende in eene zo verlichte Keuwe als 


de onze. | 
‘In het Tweede Haofdfiuk, geeft VAN EINEM ons de Gefchiiedenis 
der Griëkfche en Oosterfche Kerke, en befchryft eerst den Toe- 
ftand der Griek/che Kerke, onder. de gehooszaamheid des Turkes., 
vervolgens onder de Rusfen; en cindelyk de Onregtzinnige Kerk, 
of Secten. „ien opzigte van dit Ren gedeelte def Gee 
fchiedenisfe, merkt onze Schryver op, dat van de Griek/che er 
Oosterfclie Kerk, by gebrek van menigvuldige en echte be. ichten:, 
minder is te leezen, dán een Licfliebher haarer Historie wWerischt 
te eezen; doch mogelyk zo veel, als ter voldoeninge van het 
srootst. gedcelie onzer Leeztren genoegzaam is” Dan eene ber 
nópter Bebandeling vaù het Kerfte Hoofdituk „, en een ruïmér ge: 
btu:k ‘ván de echte brónhén rot het Tweede, die Ky zelve âam 
wyst, zou gan het werk ecue voeglyker houding, en meerder cen 
ek ‘ pe 








KERELTEE ABSCHIEDERD. | 567 


paarigheids bygezet hebben. Maar wy-herinneren ons, dat de 
Geleerde vaN trNemt, in bet eerfte Deel, reeds nederig verklaard 
heeft. , Wy willen ons den titel van Historiefchryver niet aan»: 
matigen. Dfe is voot ons te groot ert te eerwanrdig. Wy willen 
flegts het onze trapten toe té brengen, om een goed fondamerrt 
voor eène goede gefchiedenis onzer hin te leggen. Anderen: 
mogen 'et vervolgens een gebouw op ftigten, ’t welk meer even: 
redigheid, bevalligheid en fraaiheid heeft.” 

Het lust ons, ter Proeve uft dit Deel, een ftak van algemeenen 
fmrak uit te kiezen „er, tret onzen Schryver, den Staat der Ge- 
leerdheid in de Roomfche Kerke te befchuuwen. Hy laat zich dus 
hooren: „ Wat betreft de Weetenfchappen on Geleerdheid in de 
Roomfche Ketk; men kan niet ontkennen, dat ze, in zeer veele 
deelen, tot een veel grooter volkomenheid, dan ooit in deze 
eeuw, Zyn gekomen Men kan dit wel van de geheele Koomfche 
Kerk niet zeggen. Spanje, Polen, eh andere Lande, wierden 
met eee groote duisternis &n on bygefoof bedekt. Doch. 
ook ir deze Landen komt men, allehgs, verders, en wy hebben 
hee beleefd, dat de Koningen varr Span/e en Poftugal Academien 

zl Weetenfchappen, il En en aten, Ri omne Landen: 
hebben opgeregt. In Sparfe zyn opgeregt, oninglyke Spaans 
fché ek adentie de Kominglyke Academie det Historie 7 e Koning- 
byke, zo genoemde Ferdinandifche, Academis der drie edelt Kunden „ 
der Schilder Beeldhouws en Bonwkundt; en de Kontriglyke Acade- 
mie det Artzer te Madrid. Deze geleerde Genvotfchappen ffee- 
Ken, doen :!e If andere Roomfche Landen , byna meer uit dan de 
‚ Wrliverfiteiten. Ortbrak Ket ín Spanje niet aan de vryheid der: 
Drukpetsië, étraa de orafhanglykhefd van de Cenfaur der Inquífi- 
tie, dar zoú de Geteerdheid nug. veel hooger klimmen. Maar tw 
worden, door deze gebreken, de werken van vernuft et oordeel 
otderdrukt, of te: eenetmdat bedorven. Men ftdat 'ér meêr ovet 
vérzer, dit de Spanjaarden tai de Kunften en Weetehíctiappen 
vog zo verre gevord:rd zyn, dani dat met zig verwonderen 46u-+ 
de, wasrom zy ritet verder zen gekomen. Elk Boek moet ten' 
mintler drie vergunningen hebhen, vóór daf het onder de Pers 
legt wórde. Genteerlyk wórdt het van even zo veele bgoót- 
laars värn Boeken geleezên, eú Fan alles, dat Kem riet aat 
fsi, náauwkevrig gezaiverd, vóór dat het onder de oogen dè 
Menfchent verfchynt. De Clasfifch& Schryvers, die een geleer 
Man, fn de Konvinglyke Bibliótheek te Madrid ‚opllotg, hebben 
afie, óp/den ticef, de wógrdeù Van dien banblikfem, Author Damna- 
tis (EEn Yervordeelde Schryver). Geheele Voorredens zyn doorge 
h#ld. Veete Spanjaarden Delyden zelve, dat de verboden Hoe. 
Ket, Morprams, de leetenswardigfte waren. Welke ftoriméri beb- 
Beene Spaanfche Schryvers moeten doorftaan! Wie weet, Bj 
beeld, niet, dat de beroemde JOANNES DE MARIANA tot e&- 
pe cwintighdertge gevargerfis veroOrdeeld wierdt, en,‚uft vrees van 
‚ iemand cd beledigen zyne rt niet heef: meden varvolgenf 
| q 2 n 





568 JT AC. VAN BINEM 


En wat nioet men daar by denken, dat de Koning zynen Onder. 
daanen volftrekt verboden heeft, de Historie van cArgL DEN V 
te fchryven 2” 

Wy vertrouwen, dat ‘er zulk een Verbod van den Spaanfchen, 
Monarch is, fchoon vAN BINEM Ons geen bewys daarvoor op 
geeft, trouwens dit ontbreekt by wel meer byzonderheden; doch 
het dunkt ons vfeemd da de Vertsaler, dit te boek ftellende, 
niet geweeten of zich niet herrinnerd hebbe, t geen in Spanje 
onlangs, ten opzigte van ROBERTSON, is voorgevallen: dit hadt 
eene ‘Aantekening verdiend, en wy zullen het hier ter eere van 

n finaak der Spanjaarden opmerken. Roserrson , die, in zy- 
ne Gefchiedenis van America, beweert, „ dat de Spaanfchen 
„ langzaamer hand edelmoediger en onbekrompener gevoelens 
„ dan die hunner Voorvaderen beginnen te vertoonen”, levert 
hier van een doorflaand bewys op, immers melden Brieven uit 
Madrid , dat, op den achtften van Oogstmaand des Jaars 1777, 
eene Vertaaling van eenige ftukken uit Dr. ROBERTSON's Gefchie- 
denis van America, benevens eene Beoordeeling van dit Werk, 
In eene Vergadering van de Koninglyke Academie der Gefchied- 
kunde voorgeleezen zynde, deeze Academie hem, met eenpas- 
righeid van (temmen, tot Medelid verkooren heeft (het eerfte 
Proseftantfehe Lid zeker deezer Academie :)eene eere hem bewee-" 
zen, „ ter betuiginge (dus luidt de werklaaring der Academie zel- 
„‚ ve) van haare goedkeuring voor den yver en moeite, met 
‚‚ welke hy zich op de Studie der Spaanfche Gefchiedenis heeft 
»‚ toegelegd, en als eene belooning voor zyne verdienften, van 
„zo veel toegebragt hebben, om gezelve op te helderen, en 
‚‚ de kennis daar van te verípreiden, onder vreemde Natiep, 
„zo door zyne Histerie van Keizer CAREL DEN VWV, als door 
„‚ die van de Ontdekking en Verovering van America: twee ‘tyd. 
» flippen, welke, in de Spaanfche PFaarboeken, de gedenkwaar 
s, digíten zyn, en de vrugtbaaifte in ongemeene Geheurtenisfen. 
„ Wyders heeft de Acadernie een haarer Leden benoemd om zyne 
s, G-fchiedenis van America in de Spaanfche Taale over te zetten.” 

— In de voorige Eeuw, luidt de gepaste aanmerking van ze- 
ker Schryver, zou zyn verhaal van het begin eù den voortgang 
der Hervorminge, en zyn verflag van de wakkere poogingen der 
Castiliaanen, tot verdeediging hunner Vryheid, genoeg geweest 
zyn, om zyne Historie van CAREL DEN V te doen veroordeelen, 
en door beuls banden te laaten verbranden, en de menigte van 
fcherpe aanmerkingen, over het Geestlyk , Handeldryvend en 
Burgerlyk Beftuur van Spanje, in het beheeren der Spaan(che 
Volkplantingen , zouden ten minften zyne Gefchiedenis van Ame 
sics eene plaats hebben doen krygen, op de Iyst der Verbedene 
Boeken (*). Ì 

Zo- 


() Zie het Voorberigt des Vertaalers van ROBERTSON's Gefthiedenis van 
America , waar hy ‚van verinaarden Man, eene Kecvensfchers geeft. 





—_R-. 


KERKLYKE GESCHIEDENISSEN. 569 


Zodanig iets hadt den Vertaaler, die zomtyds Byvoegzels maakt, 
niet behooren te ontglippen; doch hy fchynt, op ’t geen heden- 


“ daagsch voorvalt, niet zeer te letten, anders hadt hy van GANGA- 


NELLI, in ’t breede fpreekende , ook zeker diens Brieven en t 
geen daaromtrent getwist is, met eene Aantekening verwaardigd. 
Dan, wy fchryven geene Berisping des Veitaalers, en gaan voort 
met het verflag des Gefchiedfchryvers, door deezen noodigen 
buitenftap afgebrooken. 
‚‚ Te Lisfabon wierdt, in bet Jaar r72r, door Koning JoANNae 
V eene Academie opgeregt ; die de Historie moet beoefenen. — 
In Polen begint men de Weetenfchappen, in onze tyden, insge- 
Iyks fterker te oefenen en de-Schoolen te verbeteren. Onder de 
Poolfche Kerklyken en groote Heeren, zyn eenige, by voorbeeld 
de Graaf zaLwskI, met zyn Broeder, welke het bygeloof en de 
onkunde .tragten te verbannen, en licht en kennis in veele dingen 
te ontfteekcn en te bevorderen. - —- In andere Landen der 


_Room/che Kerke , inzonderheid in Frankryk en Italie ‚zyn de Wee- 


ten{cbappen, in onze tyden, nog hooger geklommen. En het is 
eene bekende zaak, dat de Room/rhe Kerk, in deze eeuw, op 
een tamelyk groot getal van geleerde, welfpreekende, en bekwaa- 
me Mannen roemen kan. Doch alle Weeteníchappen zyn niet, 
op dezelfde wyze, beoefend. In Frankryk legt men zig, inzon- 
derheid, alleen toe op de fraaije Weetenfchappen, eenige tak- _ 
ken der Historie, de Natuur- en de Medicynkunde. ——= 
In Italie, zyu de Gefchiedkunde en de Oudheden byna het ee- 
nige, wat mag beoefend worden. Eenige Weetenfchappen zyn 
van die natuur, dat ze, volgens de gronden der Reom/che Kerke, 
voor. en omzigtig moeten behandeld worden. De Godgeleerde 
Er eespeen kan men daar zo niet behandelen, als onder de 
Proeeftanten. Want men moet zich hoeden, iets te zeggen, het 
geen tegen de oude geloofsleer zou aanloopen. Dus moct, in de- 


ze Weetenfchappen, de verbetering ze::r gering zyn. By de 


Rechtsgeleerdheid zyn, in de mevste Roomfche Landen, mede 
niet vele veranderingen voorgevallen. En zulks is ook niet wel 
mogelyk. Het Kerklyk Recht is 's Pauzen bolwerk; en het zoude 
hem kwalyk bekomen, die ‘er eenige verandering in maaken wite 
de. Gevolglyk moet het by het oude blyven. De Franfchen alleen 
hebben, in het Kerkiyk Recht, meerder vryheden genamen, dan 
de overige Roem/chen. Het Burgerlyk Recht biedt het Kerklyk de 
haoden, en hierom most bet, in de Roomfche Kerk, insgcelyks in 
zynen ouden ftaat blyven. 

‚‚ Mauar in de Wis- en Medicynkunde, in de Historie. en Na- 
tuurkunde, mitsgaders in de fraaije Weetenfchappen, ziet men 
groote veranderingen in onze tyden. Zo lang als het Kctter-ge- 
recht nog alle zyne magt hadt, en de Pauzen nog alles konden be» 
veelen, wat zy wilden, zo lang moesten de Wiskunftenaars, 
Starre- en Natuurkundigen, by de voordragt hunner Leerftellingen, 
zcer groote omzigtigheid zi In de voorgaande Eeuw, 

q 3 6e 


Sjo J. AC VAN BENBM 


geraakte de beroemde ne Wiskusftenasr en Starrekun- : 

dige GALILAEUD A GALILEIS, deswegen in banden der Inquífitie, 
en in groote maetjelykheden, om dat hy opentlyk beweerde, dar 
de Zon ftil ftondt, en de Aarda rendom dezelve draaide. Derge- 
Iyke fteilingen noemde men toen nag Ketteryen. De Groot Her- 
tog van Florence, in wiens dienst deze Man wan, hadt veel moei- 
te om hem sit deze moeilykheden te redden, en sALrLAEUS maest, 
wilde hy zyne vryheid wederkrygen, ayn ftelling- herroepen. 
Maar hoe zeer zyn de tyden verandeed! ‘Thans frast het elk vry, 
zyne gedagten in deze Weetenfchappen te uiten, zonder dat hy, 
wegens zyne leerftellingen, verdrieiykheden behoeve te duch- 
ten. 
‚„, Met de Wysbegeerte is het, byna, op dezelfde wyze, gele- 
en. In de voorige Eeuw moest men, Frankryk uitgezonderd, 
nog eeftaadig, naar de oude fechoolwyze philnfopheeren; maar in 
enze tyden, heeft men van deze ftrengheid afgezien, en men heett 
hoope, dat de Philofophie, ook in de ap Ld Landen, veel 
hooger trappen zal beklimmen. — In Dyitschlend, begint 
snen de oude Philofophie te verftocten, en de meer zuivere te 
bevorderen, hoewel het eene bekende zaak:is, dat zig de Prote- 
flantfche en Reomfche Landen, zeer merkelyk , door licht en duis- 
vernis, zelfs in andere Weetenfchappen, onderfcheiden. P. Awv- 
' DR. GORDON, een Benediëyner Monnik, en Hongleeraar in de 
Wyshegeerte te Erfurt, fteide de nieuwere ‚ olfiaanfche Philofo- 
phie boven de Schoolfche, hoewel hy, deswegen verkeerde oor- 
deelen van zyne Medebroeders moest verdraagen. In Beijeren, 
tragtte ook de Keurvorstiyke Acadcmte de nieuwe Phitofophie 
uit te breiden. In Frankryk pbilofopheert men, gelyk bekend is, 
vry. In Halte werpt men. in het dende en Fiorentyn/che , 
meer en meer de „ude banden af. In de Landen van den Paus, 
gaat men nog omzigtigte werk. Allengs zal men, denkelyk, de 
Ariftotelifche Maaverny verbennen. Inmiddels blyft nog ongemeen 
veele onkunde in alle Weeteníchappen in de Reom/che Kerk ove- 
rig. En men móet z'g verwonderen, dar aan den éénen kant eene 
menigte van kloeke, hekwaame, en fchrandere Mannen opkwa- 
men, maar aan de andere zyde ‘er een ng gruotere menigte 
wan blinde, onkundige, en bpgeloovige Manen in deze Kerke 
gy. Dit. kwaad ontftaat meestal van de Roomfche Academien, 
die zog de moeder der onkunde in de Room/che Kerk zyn. Zo 
lang als deze voedfterg der we-tenfchappen en geleerdheid geene 
meer zuivere en voedzame melk aanbieden, zo lang zal de 
geleerdheid maar een zwak kind gelyk blyven. Men laat het 
nog meestal, by het oude berusten, hoewel men nict ontkennen 
kan, dat men eenige Room/che Univerfiteiten, van welke wy 
vervolgens zullen fpreeken, veranderd en verbeterd heeft” Mee- 
rendeels zyn die deelen der Geteerdheid, welke in de Roomf/che 
Kerk geoefend worden, niet op de Univerfiteiten , maar door 
andere geleerde en kloeke Mannen, verbeterd geworden. De 
voor- 


KERKLYKE OESCHIEDENISSEN. 57 


soernaamfte ‘Univerfiteit, in de Reowfche Kerk, is wel die van 
Parys. Doch mee heeft daar nog niet zo veel roemwaardige 
fcbreeden gedaau,‚“als men hadtinocteh doen. Die het hart heb- 
ben, nutte versnderingen en nieuwigheden te maaken, bebben on- 
gemeen veel vesdriet. In onze tyden, heeft zig de heroemde 
ROLLIN toegelegd, om de Welfpreekenheid en Weetenfchappen 
op eenen beteren voet te brengen. Hy heeft ook met groote 
__ goedkeuring geleeraard. Maar zyne Amptgenooteu hebben hem 
gok vervolgd, en, hadt hy geen terken arm aan 't Hof gehad, 
dan zou by,gekerlyk, in groote moeilykheden zyn geraakt. Dic 
voorbeeld maakt de overige Profesforen om- en voorzigtig. Zy 
leeraaren daarom even zo als hunne Voorvaders deeden. En cven 
als te Parys, zo is het ook met andere Room/che Univerfiteiten 
legen. De veornaamfte sede daarvan is, dat de oude Academi- 
che wetten, die tevens de leerwyze voorfchryven, nag meestal 
haare kragt behaudeu. Dewyl ‘er zig de Profesfaren naar moe- 
ten fchikken, zo kunnen zy niet beter en wyzer lecraaren. De: 
Zé oude wetten nu kunven niet wel eer worden afgefchaft, 
vóór dat men den Paus, ouder welken de Haogefchpolen ftaan , 
de magt daaromtrent allengs beneemt, gemerkt, ze als een ge- 
deelte der Geestlykheid befchouwd worden. En te Rome heeft mea 
dit arsmbartig grondbeginzel, daar mwet niets worden veranderd,” 








C. r. omtrenTt’s Zedenkundige Geendftellingen gevoled, én eene 
Zedenleer voor Kinderen. Twee Oes:n. Te aAmfierdam by M. 
e Bruyn, ryêo. Behalvon ket’ Voorwerk Gi8 blads. én ge. 
edavo. 


Reeds één en andermael ons uitgelaten hetbende, over het nut 
van GELLERT's voortrefliyke Zedenkundige Lesfen (*), zal ’t 
giet noodig zyn op nieuw daervan te gewagen; alleen ftaet ons, 
met de afgifte van deze Zederileér voor Kinderen met een kort 
woord te melden, het gebruik dat men ín dit Gefchrift van 
's Mans Grondfiellingen gemaekt heeft; en verder een ftael van 
de uitvoering zelve te geven. 
Gemerkt de Hoogleeraer zich in zyn Zedenkundig Werk in- 
Zonderheid de ftuyderende Jeugd voorftelde, zo is men, de al- 
gemene nuttigheid van het zelve inziende, te rade geworden, het 
enigermate in een anderen vorm te brengen, om her ook voor 
min gcoefenden,‚en zelfs voor Kinderen, dienftig tc maken. Met 
dat bedoelde heeft de Schryver van dit Stuk het ‘er op toege- 
leid, om het lige uit het zelve by een te zamelen, en dat 
op ene nieuwe en gereed bevatlyke wyze woor te dragen; ten 
Einde dus ene volledige, Zedenleer ten voorfchyn te brengen; 


C') Zie Hedend. Vaer’. ie IJD. Ul. 39. cn UI D. bl. 458. 
q4 


s72 C.F. GELLER T's 


die wel met de grondftellingen des Hoogleeraers inftemt, maer 
tevens met vrucht door min kundigen gebruikt, en door Kinde- 
ren gevoeld en betracht kan worden. Als zodanig ten Gefchrift 
mackt ky het, vooral ten gevalle van hun, dien de zedelgke 
opvoeding der Kinderen, (een ftuk zekerlyk wan ’t grootfte ge 
wigt!) recht ter harte gaet, gemeen; met ene beknopte aenwy- . 
zing, op welk ene manier Ouders, Leërmeesters enz. 'er een 
nutig gebruik van kunnen maken; om den Kinderen vroegtydig 
de kennis der Deugd in te boezemen, en hen tot derzelver be- 
trachting op te leiden. ‚ Wat de uitvoering betreft, de 
zelve is zeer wel gefchikt ter bereikinge van dit lofwaerdig oog- 
merk; Een men mag des deze Zedenlèer voor Kinderen met regt 
houden voor een nuttig Huisboek; waervan men zich, naer de 
aenmoedigende lesfe van Salomo, Spr. XXII. 6, Leert den jon 
gen de eerfte beginzelen, naer den eisch synes wegs; als hy ook 
eud geworden zal zyn, zal hy 'er niet van afwyken, met ene 
gegronde hoop op een gewenschten uitflag kan bedienen. —= 

en oordezle, wegens de manier van uitvoering, eenigzins uit 
‘hect volgehi verflag van den inhoud der voorftellingen nopens 
de Neigingen; een onderwerp, dat, zo omtrent Kinderen als 
Bejaerden, wel ene ernftige opmerking vordert. 

Met derze!ver aenvang word ons eerst opgeteld ene menigte van 
gewaerwordingen , die in obze ziel voortgeplant worden, 
daer zyn fchrik, vreugde, vrees, hoop, zagtmoedigheid, wreed- 
heid, enz. enz. enz. De Autheur merkt daeromtrent verder aen, 
hoe het geftel van lichaem en ziel in dezen zamenwerke; als me- 
de dat het ene, naer de gefchapenheid der zake, meer in 't lie 
chaem,en ‘tander weder meer in de ziel ligge. Het ontvouwen vat 
t geen ‘t lichaem betreft voor de Genceskundigen overlatende, 
bepaelt hy zich inzonderheid, om nate gaen, hoe het inwendig 
in de ziel 'er mede gelegen zy; 't welk, gelyk hy kortlyk toont, 
een ftuk van ongemeen veel beling is. Dan, ter duidelyker voor- 
dregte hiervan , oordeelt hy 't dienftig, nog eerst de voornaemfte 
uitdrukkingen, die des aengaende in de Zedeleere voorkomen, 
op te helderen. ‘ 

„ Wie, zegt hy, tot zekere der bovenopgenoemde dingen, bij 
zonder geneigd is , van zuik-een mensch zeggen wij , dat hij ee- 
ne Neiging heeft voor deze of geene zaak. Gaat deze neiging 
zeer verre, zo outítaat daaruit de Drift of de Hartstogt, bij 
welk woord men zich eene hevige begeerte na-eene zaak voor- 
telt. Drift bevat derhalven eene fterke neiging ih zich. Daar- 
uit kunnen wy befluiten, dat de neiging kan toemeemen. Dit 
doet zij, en wel gefchiede dit door eene geduurige gewoonheid; 
wanneer ik de zaak beftendig onderhoude, en daardoor zulk eene 
vaardigheid ‘er toe verkrijge, die immer grooter, en op die wyze 
tot een drift word. Zo heeft iemand eene fterke drift tot bst 
Spel. Zijne vaardigheid wordt ‘er immer grooter toe ; maar de 

rift:ligt in de begeerte ra winst. ik 





Ver- 


ZRDENLEER VOOR KINDEREN. 57 


Verder doet, de Schryver ons gadeflaen „dat díe velerléie neigin= 
gen goed of kwaed zyn, naer de zaken, omtrent welken zy ver- 


keren; dat zommigen openbare ondeugden., anderen zwakheden 


‚ en dat ’er ook driften voor het goede gevonden worden; 
doch dat men gewoonlyk onder drift iets kwaeds verftaet ; als 
de în ’t algemeen eene te fterke aendryving van zekere kracbten. 
‚‚ Wanneer, naamliíjk de neiging , (gelyk onze Autheur vervolgt „) 
te verre gaat, wanneer men hasr te fterk aanzet, even als éen, 
boog, dien men overfpant, en die eindelijk fpringen moet; zo 
kan zij ook zo verre gaan dat wij haaf niet beteugelen kunnen. 
De drift tot het goede kan alzo dweperij worden; en deze kan 
iemand op verfcheiden en allerleie zijdwegen afleiden, zo als dit 
de ondervinding leert. Het is des altoos het beste haar in even. 
wigt te houden, en nimmer tot eene drift te laten aangroei 
jen.” 

Uit deze voorafgaende aenmerkingen, oordeelt hy, is 't nu 
genvegzaem blykbaer, wat wen bedvele , als men zegt , die 
mensch is zeer tot fchrik, tot zachtmcedigheid of tot liefde, en 
dergelyken meer, geneigd. Te weten, mcn heeff daer mede het 


„oog op eigenfchappen, die onze ziel in zich heeft, welken goed 


of kwaed zyn: en als iemand ene Drift of Begeerte naer enige 
zaek heeft, zegg:n wy, Hy heeft ene Netging tot dit of dar. 
Hier uit leid hy af, dat de woorden Neigingen, Driften of Be- 
geertens weinig onderfcheidende woorden zyn; ‘en dat ene hevige 
Drift, ene grote Begeerte, ene fterke Neiging dat gene uitdrukt 
wat wy Hartstocht noemen. ‘ Nopens deze Neigingen nu , laet hy 
zich, ter verderê onderrichtinge, aldus uit. 

„ Alle ‚die menigvuldige Neigingen, welken zich bij de men- 
fchen vertoonen kunnen, zijn niet gelijklijk bij ieder mensch: tèn 
minften zo veel kúnnen wij met zekerheid ftaande houden, dat zij 
niet bij alle van gelijke fterkte zijn. Wanneer men zichzelven 


“aandachtig onderzoekt, zal men tweeërlei foorten in zich ontdek- 


ken. Voor eerst, zijn 'er zekere neigingen, die bijzonder in ons 
opkomen, en tot welke wij liefst overhellen. Ten tweede vindt 


„men ’er, die ons gcheelenal eigen , of om zo te fpreeken natuur- 


lijk, of van de natuur zelve ingegeeven zijn, en welke in ons ont- 
ftaan, zonder dat wij het befpeuren. De neigingen daarom, die 
wij het liefite voldaan hebben, zijn geliefkoosde Neigingen. Die 
neigingen welke wij zo ligt en met lust volgen, en die ons als be- 
ftendig vergezellen, liggen in de natuurlijke inrichting eener eige 
byzondere gefteldheid, of in de natuur onzer ziele, zo dat zij 
ons niet zwaar vallen, maar zich ongezocht vertoonen ; dit worden 
Neigingen van het Geflel genoemd. . 

„is ‘er een onder u, Kinderen! dat, zo haast het eenen armen 
hulp beboevende gewaar woidt, terftond buitengewoon getroffen, 
en tonvrede ís, dat het niet terftond hulp bewijzen kan, dat aan 
zulke lieden gaarne alles geeven zoude, dat tot ‘zijne Ouderen 
vliegt, en met allen ernst voor den armen Om eene gift bidt, zo 

Qas wordt 


Ô 


874 G Fe GELLER TS. 


voedt udlt van de netuur ingegeeven. Is 'ereen ender onder o, 
dat het tegoniigel betoont , dat den armen hard afwijst, zich niet 
inst varmsrwen, door zulk een gezigt, waar de deur 'er vaor 
toefmijt ; zo ziet gij dat de neigiogan niet gelijk zijn. Het eene 
ge was weldadige gezindheid en medelijdend gevoel; het ao- 
geftel wss ongevoeligheid. Het eerfte is edel, bet andere 
verachtelijk. Het edele kan te verre gedreven worden, en bet 
onedele nok, zo dat het beide eene hartstocht wordt, die mix 
der of meer fchade toebrengt, Stelt het geval, dat uw 's Vaders 
geftel en geliefkoosde neiging de weldaadighpid was, maar det 
hij die te verre dreef, en alles weg gaf, zich en de zijnen 'a 
van beroofd, en dasrdoor zich zelven, zijde Vrouw en kiade- 
ren, aan den hedelgak, en jn de ellendigfte omftandigheden 
bragt. Is dit nu geehe verkeerde hartstocht, die tegengegaan 
moet worden? Want ik gaa mij zelven, en de mijnen gaan wij 
mecr aan, dan vreemden.’ Ik meet niet de laatfte gelukkig, en 
de eerfte ongelukkig maaken. Maar wie den arinen niet zo veel 
als hij in ftaat is,of geheel niets geeft, wie zijn oor voor hun- 
ne klagten toefluit; die maakt zijn gemoed fteeds harder, hij 
verdelgt de menfchenliefde, en wordt van tijd tot tijd geduurig 
meer tet een fchandelijk welgevallen aan wreedheid vervoerd, 
Is 'er een Kind, dat voor zijne Owleren groote tederheid koes- 
tert, dat die tederheid aan hen niet genoeg weet te hetooneo, 
alle ogenblikken dezelve met vleiende liefkoozingen overlaadt: 
zo vertvont zich dit als een natuurlijk goed van het geftel. Zijn 
‘er andere die dit niet hebben, die koourrig, ftuurs en boosaartig 
zijn, die geene waare liefde voor de hunne gevoelen, die ben 
geenen vriendelijken opflag geeven: zo heeft dit Kind weder 
een geheel ander geftel. Vindt men een Kind, dat beftendig 
leeren wil, alles tragt te weeten, na alles vraagt , reeds ma de 
eer vi jeugd allerlei Auttigen arbeid begint te onderneemen, be- 
ftendig'in de boeken zit, en zich door niets daarvan laat afleiden; 
zo wijst dit reeds, eene bijzuudere geliefkoosde neiging tot offs 
ning aan. 
ie Om kort te gaan; hier uit ziet gij, boe onderfcheiden de nete 
gingen der meníchen zijn, en hoe wij die, naar haare verfchei- 
denheid, te verklaaren en te belchouwen hebben. Geef maar op 
u zelven acht, en dan zuk gij veel ontdekken, dat hier op dienen 
kan. Vindt gij iets waar toe gij eene bijgondere neiging hebs ; ao 
vraagt u zelven, vraagt uw Geweeten ‚of het gugd dan wel kwaad 
zij? Zoekt het eerfte unmer meer te verbeteren, en het laatfie 
- geheel te onderdrukken. Wanneer gij het nu daar op toelegt. 
zult gij u verwonderen, hoe verre gij het, alhoewel gij nog 70 
jong zijt, hier in brengen kuot. Gij zult u verheugen, wanneer 
gij eene kwaade neiging verdreeven, en. in haare plaats eene 
goede aangenoomen hebt. Gij zult het bevinden, dat het niet 
het zelve is wat men doet. Gij ziet dat uit de neigingen onze 
handelingen ont{taan ; naar dat de e€tke goed of kwaad zvn, 


wor. . 


ZEDENLRER VOOR KSNDEREN. S5 
worden bet ook de laatfte. Hebt gij derhalve goede neigingen, 


zo zuilen daar uit voorzeker. goede hanslelingen volgen: en zo - 


js het ook weder omgekeerd. Aan zulke ondorzoekfegen ís on- 
begrijpelijk veel gelegen: an | 

Om dit Gefchrift voer Kinderen dos te gevafliger te maken, 
heeft men ‘er ook eenige leerzame Dichtftukjes bypevoegd, 
waervan het volgende, dat ten tytel heeft, Algemeene Gelukza- 
digheid, in dezen nog cer. proeve kan fvekken. 

. - 7 « > 
Het veorvegt dat de Deugd dien geeft, 

Die naar heur wet en voorfchrift leeft, 
Das geeft zij ook aan ieder cen, 
Die haar maar zoekt in t algemeen. 


Niets aardse rond ooit in ons geweld, 
Ons lot wordt zender ons befteld ; 
% Verkrijgen van geluk kost tijd, 
En, bevenal, gelegenheid. 


Geboorte alleen brengt ans ten trap 
Von doorzigt en van wetenfchap. 
Nies ieder een komt dit te baat, 

Gad gaf niet elk een grogten flaat. 


_ __ Vermogen, rijkdom, goed en eer 
$ Was aller geel ook nimmermeer ! 
‘Daar deeze ín hutten ned'elg leeft, 
Een ander wer naar hoogheid ftreeft. 


" Gezondheid, ® aller grovtfie goed, 
Wardt eok niet overal ontmoet: 

Deez’ weigerde natuur dit hell, 

Dis had her voor de wellust veil. 


Doch doen wij 't geen de Deugd gebieds, 
Heerscht over ons de harsstocht niet, 
En swiigt de drift in ons gemoed, 
° Zijn wij te vréen bij weinig goed; 8 


Dan hebben wij een Hemelrijk! 
Hiertoe fiaat ieder een gelijk. 
Noch rang , moch fand moet buiten flsan 


Dit heil gaas alle menfchen, aan. ee 
riz 





416 BOL TON'S 





Brieven aan een Fong Edelman, na dat hy de Schoole verlaten hadt, 
door Dr. BOLTON. Deken van Clarislen. Uit hee Engelsch 
vertaald. Te Utrecht by M. v. Loopik 1780. In groot pg 

ptn ‚ welken, van de kindfche opvoeding der Ouderen 
ontlaagen, in eene mindere of meerdere maate, als op zigzel- 

ven beginnen te ftaan, en hunne eigen openbaare verkeering in 
de Wiereld aanvangen, mogen deeze Brieven wel eens leezen en 
herleezen: weinigen zullen ‘er gevonden worden, die ‘er geen 
daadlyk nut van kunnen trekken. Zelfs zyn ze van die natuur, 
da: ze, {choon inzonderheid voor de Jeugd gefchikt, egter ook 
een aantal van Lesfen beselzen, die, Ouder van dagen , zig nog 
wel eens leevendig mogen herinneren, of die zy ,wanneer ze hun 
vroeger niet voorgefteld mogte: weezen, wel eens met oplettend- 
heid mogen nagaan : meerendeels zal het met vrugt kuunen gefchie 
den. Bisfchop Bolton fchryft als een oordeelkundig Zedenieecraar, 
zo ermftig als, en niet ftrenger dan, onze redelyke Christelyke 

Gudsdienst vordert : daarbenevens is zyne (chryfwyze duidelyk en 

inneewend; hier èn daar miet gepaste voorbeelden en ch 

doorvlogten; 't welk de leezing voor veelen veraangenaamt. 

Een voorafgaande Brief, welke als ter inleidinge (trekt , behelst 
eene aanpryzing van den Godsdienst in 't algemeen, en gaat wel 
byzonder over den invloed, dien dezelve natuurlyk op bet 
menschlyk hart behoort te hebben. . Verder maakt de Bisfchop, 
in tien agtervolgende Brieven ,'er zyn werk van, om den jongen 
Heer te wapenen tegen alle verleidelyke Gezelfchappen, waarin 
hy mogte vervallen; om hem zig te doen wagten, voor eenige 
verbindtenis met kwaad Gezelfchap, en im tegendeel te noopen, 
tot een opwekkenden omgang met Menfchen van weezenlyke 
kunde en deugd, Zyné nadruklyke lesfen over dit mah 
befluit hy zoer gepast. in deezervoege. ‚> Indien - 
vastig ons te houden in onzen pligt de beste dienst zy, welse 
ous gedaan kan warden; indien zy, die onze Vrienden 
zyn, ons daar in dienftig zyn willen; indien de deugd- 
zaamen alleen onze Vrienden zo zyn kunnen ,„ zo moet onze ver- 
keering voóral met deugdzaamen weezen: alle gemeenzaambeid 
met ondeugenden moet vermyd. worden; hen, die opze deugd 
zoeken te bederven, moeten we voor onze vyanden , voor onze 
ergfte vyanden houden, zo lang zy ons pogen te beroven van 
den grootften zegen, welken het in onze magt 'is te verkry= 
gen.” . 

By deeze onderrigtingen, nopens de Verkeering in de Weereld, 

komt wyders nog eenc tweeledige foort van Verhande:ing over 

de Onmaatiglseid in t Eeten en Drifken. Na eene beknoje 

Ontvouwing van 't gezn.de Maatigbeid,-zo ten aanzien bril 











B a 


SEIEVEN. vb | 
hoeveelheid als van de hoedanigheid der fpyzenen dranken vor- 
dert, dringt de Autheur de volgende redenen ten kragtigfte aan, 
welken by uitftek gefchikt zyn, om een ieder van de Onmaatig- 
heid in deeze af te fchrikken. 
Hy,die zyner neiginge ter Brasferye den teugel viert, maakt zig 
fchuldig aan een zeer grof misbruik van de milde gaaven der Vcor- 
zienigheid, en verlaagt zig zelven op de laagfte en fchandelykfte 
wyze. Daarbenevens heeft zodanig een de lastigfte ongemakken 
en ziekten in 't algemeen, en een fpoedig verval zpner kragten „ 
aan gyne onmaatigheid te wyten. Zulks raakt het Lichaam; dan, 
* geen nog verder gaat, de onmaatigheid heeft insgelyks een na- 
deeligen invloed op de Ziel: ze verhindert dikwils her gebruik 
van onze edeler vermogens, en is in fiaat , dezelven op 't laatst 
smerkelyk te verzwakken. Voeg hier by, dat de bekrompenheid. 
en engte, tot welken veelen niet zelden daardoor gebragt worden, 
hen wel eens tot warbedryven doet vervallen, van welken zy an- 
derzins het uiterfte afg:yzen gehad zouden hebben. _ 
En deeze tinga tegen de Brasfery pleit niet minder fterk te- 
gen de Dronkeníchap. Zy toch geeft hem, die zig ‘er aan fchule 
g maakt, eene veragtelyke vertooning. Zo dra wy ons te buis 
ten gaan in 't onmaatige gebruik van geestryke Dranken, kunnen 
anderen weinig vertrouwen op ons ftellen, in zaaken, die geheim. 
houding vorderen ; en eerlang zullen Guiten en Bedricgers een 
groot en gevaarlyk voordeel'over ons hebben. Ook ftaan wy , 
vroeger of laater, bloot voor de kwaade uitwerkzelen, die deeze 
toegeevenheid aan den trek tot Drank op ons Lichaam en onze 
Ziel kan bebben: waar by nog komt, dat de Dronkenfchap ons 
tot veelerleie ondeugden-en misdaaden gefchikt en geneigd ‚en tot 
de grootfte Schelmftukken bereid , maakt. Aan het voor- 
stellen deezer drangredenen hegt de Schryver verder eenige Les- 
fen, voorhum, die zig gaarne van de Dronkenfchap wagten willen , 
welken hy tot de zes volgenden brengt. 

- „. Mydt zorgvuldig bet gezelfchap der genen, die zich daar- 
aan overgeven. 

>. ‘Zit niet lang onder de genen, die in een losbandig leven be- 
ftendig voortgaan. n . 

g. Îndien gy dikwils bevonden hebt, dat gy u zelven niet meer - 
meester zyt, wanneer gy een weinig te: veel drank gebruikt hebt, 
ag gy wel toezien, van u zelven altyd veel binnen die maat te 

ouden. i 

4- Houdt den fterken drank niet voor een noodzaaklyk middel 
tot uwe verkwikking, 

s. Neem daar nimmer uw toevlugt toe , om u te verzetten, 
wanneer gy u in zorgen of droefheid bevindt. 

6. Weet u zelven altyd eenig werk en nutte bezigheid te ver- 
Schaffen, of eene onzondige uitfpanning te verzorgen, op dat de 
tyd u nimmer tot eenen last worde”. | 

Ieder deezer Lesfen breidt de Autheur beknoptiyk uit; en ge- 

| merkt 





si8 voLTOHN'S 


amerkt het ats voorgekomen. is, dat de vierde en vyfäs Les aen. 
veelen onzer Vaderlanderen , bovenal, niet te veelvuldig ingeprent 
kan worden, zo kunnen we ons niet wel oïthouden van derzelver 
uitbreiding hier nog te plaatzen. 

‚‚ Houdt, zegt onze Zedenleeraar, houdt nooit eene zekere hoe- 
veelheid van Berken drank voor eene hartfterking, of een seed- 
zaaklyk middel tot uwe verkwikking, De rede, waarom ik deze 
vermaning zeer dienftig achte, is, om dat, indien de hoeveelheid 
van drank, zonder welke wy niet zyn kunnen, in der beginne zeer 
gemaatigd is, dezelve waarfchynlyk al haast grooter zal worden, 
en op 't laatst zo groot wezen, dat zy ons 't ergfte. moet deen 
vreezen. De oorzaak, waarom de hoevéclheid vermoedelyk groo-. 
ter worden zal, is, om dat een weinigje drank, door het gewoen. 
ce dagelyksch getsuike, zel ophouden onze Geesten op te hewren; 
en Wyk, wanneer met het drinken van denzelven toch be- 
deeld wordt de Geesten op te beuren, zullen wy dat op 't 
Jaatst zoeken te doen, door eerie veel grootere hoeveelheid van 
drank, dan die in 't eerst tot. dat einde nodig was. 

„ Vorder kan deze waarfchouwing dienen, ten einde wy niaa- 

mer onzen toevlucht unt den fterken drank mogen nemen ‚als eene 
elp, dm ont, in eene droefgeestige luim , onder de twarigheden „ 
of kwellingen, wat te verzetten. Van vrees en zorgen, van ver- 
legenbeid en te leunftellikgen, van onrust en moejclykhoden is 
piemant vry. Eem dnbedachtzaam messch is origeduidig, hy be- 
geen eene fpoedige hulp, of verbigting; en, dewyl de geestryke 
cramken daartde van.dienst kunhen zyn, wordt hy té rade der zel- 
ever krage ve beproeven. e . 
. „ Dan, hoe onvoorzichtig zy handelen , die door zulke midde: 
ders hun gemoed zoeken te bevredigen „ is allerkláafst. Iaamcrs 
wordt doer ons zelwon te tefzeten, mis dOOF Op onze rata 
pen niet te denken, door onze gedachten daarvan af te: 
wenden, —_-— de grond en oorzaak van ons verdriet goenzins 
watgehomen.. Jn veele: gevallen maakt oren het kwaad, t welk 
wy, door 'er niet op te denken, heelen wilden, door die lewens- 
wys zebie, veel erger, dan het anders zóude getwedst Zyn; ja 
zomtyds geheel red- en hulpeloos. In alle gevalksn, hoe mindef: 
ons Bien verhit ls, en hoe deer rust en bedaerdheid wy beheu- 
dert, dew te beder zyn wy gefchikt om ons zelven te rodder; dee: 
te bekwamer om ore tegen alle zwarigheden te verzetten om 
voor te komen, dat wy daar níet worden ingewi:keld, of ,.ze det 
hiet zyn kats, one zelven daar: Spoedig. uit od ostwikkeben. 

„De verligting, welke men door den Drank vatkrygt, ie flechen 
dte. van ceren Droom; wanneer wy wakker worden, zyn wy we- 
derom dezelfden; in. den eigen (last en omftamdigheden , als ze 
vooren, of smbfchten. te érger. Watzal dan de volgende flap 
Wezen? Zo ras de verbazende uiewerkingon van den GEnen 
Drank gedaan zyn, moet 'er een onder genomen wordens waa: 
em het zeker goud is „dik mont en deromte an lime” 








REIEVER. sr 


det men de bepeerte tot dezelve te vergeefsch zal trachten to 
Oe: Sn pii de eerfte mee daattoe pal ne 
voorhanden zy. Om hiertegan op zyne hoede te syn, 
voor ons allen, en een ieder onzer in 't broader. van de wie 
terfte aangelegenheid is, zo is eok dasstoe alleen de zekers 
weg, door zulk eene hegeeris terftond in t begin zelfs tegofi 
te ftaan en te flatten; door im ongevaltes, of esnigerkunde zwe 
„soo tot den: drank onzen toevlugt te mesmen „, maar 
een tot zeike middels, welken de Reden en de Gesdsdiemt aar 
de hand geeven; de eenigen, in de daad, tot welken men zich 
wyslyk, en mer cer goed gevolg, in alle mooden en beneeuwde 
heden „begeven. kan, en welke dikwils krachdg bevonden zyn, 
de 'er ons wit ce helper, wanneer het ‘er met ons zelfs ©, wam 
hopigfte ukziet. 

„Een wys Mùn. moet ninmner ziehzelven verlaten: Daar zend 
eigene kragten te Roet fchieten, kan de waakzaame: zorg van cone 
dlesbe bende Voorzienigheid tus{chens komen ‚en hem nit-sy- 
se nooden redden. Maar hubpen fleurt tegon ons verdriet uit dees 
Prank te halen, is eene gelroste varkutag van. ons zelven, 'c is zó 
veel, of: mers orden: ftaas „als. gentichielyk verloren … opgif ; …-eumn 
% is oven: als of men 3pne' eigene voerzlenighek „ en: coffress. alle 
ren eagle tari 8 

Wyders verledigt zig de Autheur nog, ter verzwakkinge en 
afwyzinge van ’t voornaamfte, dat zommige onmaatige Lieden, 
gewoonlyk, ter hupner lb ta en vourts belluie 
hy zyne laatfte afdeeling, meteette ampiyzing der foberheid onder 
de Christenen, uit de geregelde. Wetten veeler ongeloovige Vol- 
keren desaangaande gemaakt. a In deeze laatfte afdeeling waar- 
fchuwt hy ook nog inzonderheid dezulken die juist zo veel en zo 
lang niet drinken, dat zy hun verftand verliezen; maar die intus- 
fchen meer drinken, dan ter hunner verkwikkinge dienftig is, en 

e aanmerking deswegens mogen wy wel by de bovenaangehaal- 
de Lesfen voegen. Daar laatende het geen hy zegt van de vere 
kwisting van tyd en middelen, met de nevensgaande nadeelige ge- 
volgen op Lichaam en Geest, die 'er by voortgang uit ontftaan , 
komt de aanmerking, die wy inzonderheid bedoelen, hierop 
uit. Ä 

„ Wanneer wy meer drinken, dan genocg is or onze Geesten 
op te wekken, worden onze driften aangeftoken, zo dat wy 
niet langer onder den invloed blyven van die zachte en bedaarde 
gemoedsgeftalte, welke onze eenige veilige Raadgever is. De 
naaste ftap, buiten en boven eene verkwikking, is die tot vro- 
Iykheid, welke ons veel vrye en onbedachte woorden doet 


. voortbrengen , en tot verfcheidene onvoorzichtige daaden ver- 





voert; — welke onzen kostbaren tyd vernielt, niet alleen 
terwyl wy met drinken bezig zyn, maar, naardien zy ons hoofd 
in wanorder brengt, en ons tot alle infpanning, en opmerking, 
tot bezigheden, — tot eene fhile qn naauwkeurige overwee- 

8 . ging 


_ 





sto BOLTONS BRIEVEN. 


ging van eenige ernftige zaken, angefchikt maakt. Zo dra ons 
ze Geesten boven hunne juiste hoogte zyn opgefkegen, vinden 
wy afie ontwerpen van vermaak en en goed: wy zyn 
voor ernftige waken onbekwaam, en de gedachte van zich darr- 
in bezig te houden, kan ‘er daarom niet lang huisvesten. —— 
Bovendien, vallen onze Geesten naderhand wederom neder , naar- 
mate zy in de hoogte zyn opgeklommen geweest. ‘t Is lig:etyk 
te vermoeden, dat men dan, wanneer men ze dus neerge!lagen 
ziet, op nieuw zynen toevlucht nemen zal tot dat gene, 't welk 
men , als een beproefd middel tegen zulk eene bezwaarnis, be- 
vonden heeft; en hierdoor zal men verleid worden, zo niet tot 
eene overdadigheid, welke ons van onze Reden berooft, noch- 
tans tot eene hebbelykheid, tot eene gewoonte van overdadig 
drinken, welke veelligt werdere (chadelyke gevolgen met zich 
A Zo wy ons dikwils en by aanhoudenbheid tot drin- 
ken begeven, als noch onze dorst, noch de vermoeidheid, 
„—= noch ons lichaamsgeftel dit vordert, hebben wy zekerlyk te 
vreezen, dat wy ons, tot de ergfte uitfporigheid toe, aan den 
Drank gewennen zullen. Door dikwerf Drank te gebruiken , wordt 
onze geneigdheid tot denzelven veel fterker, tot dat wy op 't laatst 
niet, zo veel op ons zelven vermogen, dât de Fles verlaen 


zouden, zo lang wy in ftaat zyn dezelve op te ligten.” 








ttr 
tt 
4 


ALGEMEENE e 
VADERLANDSCHE 


LETTER.OEFENINGEN. 





Ínleiding in de Godlyke Schriften van het N. Verb. door 
J. D. MiCHAËris, uit het Hoogduitsch in *t Nederduitsch 
vertaald, onder het opzigt van r. CG. C. RUTSCH, Hoog- 
duitsch Leeraâr der Lutherfche Gemeente, in ’s Hage, 
II. D. Il. St. Àn ’s Gravenhage by J. H. Maunnikhuie 
zen en C. Plaat, 1780. dn groot oftavo $48 bladz. 


T° het voorige Stuk maekte de Hoogteeraer een aen- 
vang van zyne befchouwihg der Schrifcen des Nieu- 
wen Verbonds, van ieder op zichzelve, ten einde den 
Lezeren een oordeelkundig verflag te geven, van deper. 
foonen door welken, den tyd Wanneer , de gelegenheid 
waerby ‚en ’t oogmerk waermede , dezelven gefchreeven 
zyn; mitsgaders enige aenmerkingen over derzelver ina 
houd, en zommige byzonderheden dacrin voorkomende, 
mede te deelen. Met de uitvoeringe hiervan bragt onze 
Schryver het in dat Stuk reeds ter overweginge van eni- 
ge Brieven van Apostel Paulus; en dezelve word in het 
tegenwoordige achtervolgd. Op de afhandeling hiervari 
peer hy, naer de gebruikelyke rangfchikking der Boe 
en des Nieuwen Verbonds, over, ter fooftgelyke bee 
fchouwinge der Algemeene Brieven, te weten één van 
acobus, twee van Petrus, dric van PFoannes en één van 
udas;, waerby ten laetfte ook nog kome de Openbaring 
van Plek Nopens ieder dezer Schriften, van Paulus 
en de andere Schryvers, deelt zyn Hoogeerwaerde, ge- 
lyk hy gewoon Is te fchryven „ vrypostig zyne gedach. 
ten mede; die hy verder aen den toets van oordeelkundie 
gen overlaet: ’t welk in dezen nog al te meer plaets 
ceft, geniefkt zyn Ed, omtrent verfcheiden ftukken , 
hierin behandeld, toe geen genoegzame zekerheid heeft 
kunner ‘komen, ja wel eens geen crap van waerfchyn- 
lykheid heeft kunnen vinden ,op welke hy zich betrouwe 
de : terwyl hy zich echter over andere ftukken meer 
ftellig uiclaer. Onbevooroordeelde Lezers, die alles vry- 
ÍI. DEEL. ALG. LETT. NO. 14. Rr moee 





982 * J.D. MICHAELIS 
moedig durven onderzoeken, zullen des hier boven al 


een ruimen voorraed vinden, om hunne onderzoeklust - 


arbeid te verfchaffen; zo ze des Hoogleeraers twyfe. 
lingen, gisfingen of ftellige gedachten nagaen. Zie 
hier, tot eae progve, een flukje van de laetfíte foort, 

at, by andere behandelingen van dit onderwerp , wel 
gade geflagen mag worden. Het beereft naemlyk de ver- 
gelyking der Leere van Paulus en Jacobus, over de recht. 
vaerdiging door het geloof zonder de werken, of door het ge- 
loof en de werken te gelyk. De Hoogleeraer is van oor- 
deel , dat de gewoone vereenigingen der beide Apostelen 
niet gegrond zyn, in derzelver Schriften: en ’t komt 
hem voor, dat men die Apostels, zelven maer moet hooe 
ren fprcken , om alle tegenzeglykheid te zien ver- 
dwynen. 
‚> ’t Is klaarblijklijk , zegt hy , dat PAurus , wanneer 
hy beweert, wij worden door ’t geloof rechtvaardig „ niet 
het geloof aan eene iegelijke menfchelijke of beg 
fche waarheid verftaa; by voorbeeld, niet het geloof, 
dat ALEXANDER bij Arbela de overwinning hebbe behaald, 
ef dat ’er Engelen zijn , of dat de Waereld door God ge- 
fchapen zij; maar bet geloof in curisTus en in zyne 
offerhande. Niemand, die het derde Hoofdftuk van den 
Brief aan de Romeinen leest ‚kan daaraan twijfelen, alwaar 
PAULUS, kort van te vooren v, 22 , het geloof , waarvan 
hij fpreekt, uitdrukkelijk Jet geloof in jrzus CHRISTUS, 
v. 25 het geloof in zijn bloed, en v. 26 het geloof in je- 
zus genoemd hadde. 

9,…’t'Is even zo duidelijk, dat jacoeus, in ’t tweede 
Hoofdftuk van zynen Brief , v. 14 — 26, van zulk een 
geloof niet fpreekt. Het onderwerp (objetum) van zijn 
geloof , dac ter rechtvaardigmaaking ontoereikend is , is 
niet CHRISTUS En zijne offerande, maar de leere van een 
éénigen God. Deeze zaak blijkt duidelijk uit het 19 vers, 
Jacogus beroept zich, om te bewijzen, dat het geloof 
zonder werken ter zaligheid niet genoeg zij , op het voor- 
beeld der Duivelen, die piemand zalig zal boemen: zij 
gelooven, zegt hij, dat ’er maar één God is, en zij fidde- 
ren. De-dubbelzinnigheid der Duitfche taal verleid hier 
menigen leezer, die de woorden , ‘dat ‘er een God is, van 
Gads beftaan verftaat;5 vermits nochtans veel meer één, 
als een telwoord, moet gefchreeven en uitgefprooken 
worden, en de ftelling, daar is één God, der veelheid 
van 





Db. UO p. 
… Joofd hebbe; want hij had het eerst de vaste en onbeweeglijke ie 


INLEIDING TOT HET N. V. 583 


van Goden tegenoverftaat. Men zal de. meening van 
JACOBUS ; Een de kragt van zijn -bewijs , vollediger inzien, 
waaneer men zich te binnen brengt , dat, volgens de gee 
woone: uitlegging , welke de Jooden van den afgoden. 
dienst maakten , en dewelke pAurus ook tr Cor. X. 19, 
20, 21, goedkeurt, de Duivel in de afgoden gedient 
worde. Deeze gedachte was met de natuur van den af. 
godendienst zeer gepast. De Heidenen ftelden zich hune 
ne afgoden niet als den allerhoogften , oneindigen , en 
als zulk eenen God voor, die van alle onvolmraaktheid 
vry was, maar als Geesten, die in 'c midden cusfchen 
Hem en ons zyn, omtrent even gelijk wij over de En. 
gelen, denken; en noemden ze ook dwsmóns. Nu moet 
dat, buiten tegenfpraak, een booze, een van God afge- 
vallen Geest of Engel zijn ‚die van de menfchen godlijke 
eere eischt, of zonder de fterkfte afkeuring aanneemt. 
Deeze Duivels, die als Goden gëeerd worden, zegt ja- 
Conus, zyn volkomen overtuigd, dat 'er maar: één éénig 
God zij: ze zijn in dit ftuk zoo rechtgelaovig , als men 
Zich ABRAHAM eenigzins kan voorftellen: maar hunne 
wetken ftemmen niet met hun geloof overeen. Zy hebm 
ben vermaak in den afgodendienst der menfchen, en laas 
ten zich gaarne aanbidden. ‘t Is ‘er dus.verre van 
daan , dat zij door hun geloof zouden zalig worden 5 
het vergroot flechts hunne fchuld, en zij fidderen voor 
dien God, die hunne leugenachtige godheid verftooren „ 
en hen gelven wegens de verleiding der: menfchen zal 
ftraffen. 

‚, Dat’ dit geloof rechtvaardig maake, dat is, dat ie- 
mand reeds daarom een rechte tot Gods genade en het 
eeuwige leven hebbe, dewijl hij een Orchodoxe Jood 
zij, zulks had paurus nooit geleerd. JAconus moet zee 
kerlijk eenige meníchen Kennen, die zulks leeren, want 
anders zou hij tegens deeze dwaaling niet zoo ijverig 
ftrijden : maar dat. zijn geen leerlingen van PAuLus, maar 
van de Jooden (a). Deezen fpraken zekerlijk kar bij 
7 7 ed. 


„ (a) Het zou overtollig zijn plaatfen uit Rabbijnfche Schriften 
aan te haalen, maar ik zal 'er uit emrro, die met yacosus ín 
ven tijd leefde, een paar bijbrengen. In de Mangeijfche uitgaave 

442. Daarom wordt gezegd, dat hij bet. eerst Go 


) 
Íng s 
Rr 2 ak 


$84 JD. MICHARLIS 


Gen. XV. 6. en op andere plaatfen, van het geloof, 
els het welk rechtvaardigt en zalig maakt, em zelfs mu- 
HAMMED heeft dic van hen overgenoomen {b): maar hun 

loof heeft alleen de zuivere leere van God, of mis. 
chien van de toekomende Weereld, tot een voorwerp, 
Wanneer nu jAcogus ontkent, dat dit geloof zonder de 
werken de kracht hebbe van rechtvaardig te maaken, 
zoo doet hij niets meêr, dan het geen PAUrUs, in het 
tweede Hoofdíftuk van den Brief aan de Romeinen met 
andere woorden gedaan heeft: want dees beweert , t 
dezelfde dwaaling der Jooden, dat niet de hoorders der 
wet, maar de doenders, voor God rechtvaardig zijn, 
en dat de kennis der waarheid de zonden der Sooden 
maar in een hoogeren trap ftraf baar maakt. 

‚ Even zoo verfchillend bedienen de beide Schrijvers 
zich van. het ander hoofdwoord der ftrijdig fehijnende 
{telling , rechtvaardigen. Dit kan beteekenen iemand, die 
te vooren gezondigd heeft; voor rechtvaardig en niet 
meer ftrafwaardig verklaaren, dat is, hem de zonden vers 

eeven. In dien zin gebruikt paurus het baarblijklijk 

om. HI, en dan blijkt het, dat ons, uit hoofde van 
onze: goede werken, welke wij buiten dien verpligt zijn 
te doen, de ftraffe der voorige zonden nog niet vergee- 
ven is, dat immers niet eens voor menfchelijke vier. 
{chaaren gefchiedt; en even zoo min konden de werken 
der Livietifche wer, en het offerblocd der dieren, vere 
geeving der zonden uicwerken. Ons, die wij veel meer 
aan PAULUS Schriften en uitdrukkingen , dan aan die van 
JAcorUs, gewoon zijn, fchiet doorgaans flethts de be- 
teekenis van het woord rechtvaardigen te binnen, welke 

bij prauLus gebruikelijk, en in onze Theologie o 
noomen is: maar zij is daarom niet de eenigfte. Het 
kan immers ook dat oordeel van God beteekenen , waagr- 
door Hij iemand voor moreel rechtvaardig, dat is „ voor 
een 


ling, dat 'er ééne hoopfte Oorzaak zij, en dat deeze voor de Wee- 
rela, en alles in de Weereld zorge, — En zo ook p. 602, 
603." . "- 

„ (5) Geloovigen, wien hij de'eeuwige zaligheid-pleegt te be- 
looven, zijn bij hem die genen, die de‘ éénheid van God benef- 
fens de Orftanding der dooden gelooven, en ongeloovigen (Cafs- 
fin) die één van deeze twee Artikelen ontkennen.” * | 


INLEIDING TOT HET N, V. 535. 


een heiligen en vroomen man verklaart. Bij voorbeeld, 
wanneer Hij van Jon zegt, hij zij geen huichelaar, en 
dat zijns gelijken niet op aarde zij, echt en recht , god- 
vreezend, en die het kwaade mijde. Wie kan jacorus 
verbieden, om dat woord in deeze beteekenis te nee. 
men? En in deeze neemt hij het inderdaad, vermits hij 
het door de bijvoeging, es hij is een vriend van God ge- 
naamd geweest, verklaart. Maar alsdan is niets gegron- 
der dan hij v. 22 beweert, dat geloof en werken famen 
ABRAHAM tot cen rechpvaardigen gemaakt hebben, toen 
hij zijnen Zoon rzAAkK offerde. Want hadde ABRAHAM; 
bij al zijn geloof in God, dit groote werk der gehoor. 
zaamheid geweigerd, zoo zou hij niets minder dan een 
rechtvaardige zijn; hadde hij in tegendeel zine ZOON , 
zonder geloof in God, of in de almagt van God, welke 
hem van den dood kon en zou opwekken, geofferd , zoo 
zou hij of een moordenaar, of een fchender van het al- 
taar, of nochthans in zijn hart een godslasteraar geweest 
zijn. Want hij hadde God voor meineedig meeten houe 
den, die gezwoeren had, hem in 1saaKs nakomelingen 
"wel te doen, en nu IsAAK, eer hij nog aakomelingen 
had , tot een offerande nam. 

Uit het geen, dat tot dus verre gezegd is , volgt nu 
ook , dat jacoBUs oogmerk, bij het fchrijven van deezen 
Brief , geenzins, zoo als men dikwerf voorgeeft , ge« 
weest zij, de valfche verklaaring van PAurus leere voor 
te komen. Want het is in het geheel niet de-verdraaide 
Jeere van deezen Apostel, -maar de gewoone ‘leer der 
Foeden, dewelke hij even zoo goed, als paurus anders 
pleegt te doen, betwist. En dit betwisten van hunne 
dwaaling was miet eens het oogmerk van zijnen Brief, 
maar hij kome bij gelegenheid daar op te fpreeken , teen 
hij voor zekere zonden, als voor het onduldige klaagen 
jegens God in' 't lijden, en voor de verachting der er- 
men gewaarfchouwt, en daar bij ingefcherpt had, dat 
het niet genoeg zij de wet te. weete , maar men movst 
dezelve ook doen en houden. Het zou inderdaad cen 
vreemde manier zijn, om het misbruik of de verdraaijing 
van eene waare leere voor te komen, wanneer men zich 
zoodanig uitdrukte , dat hect den leezer moest toefchije 
nen, als beweerde men juist het tegendeel van die leere 
welker valfche uicleggingen men flechts wilde verwerpen. 
Wie dat oogmerk heeft, en niet vijandig wil fchrijven, 

| Rr 3 die 


s86 JD. MICHAELIS 


die zal zich wel wachten, van gecne uitdrukkingen te . 


verkiezen , welke den fchijn eener tegenzeggelijkheid 
opleveren ; en de lecre , welker misbruik hem flechts mis- 
haagt , bepaalen of naauwkeuriger verklaaren. Onze 
JACoBUs mag de oudere of de jongere zijn, zoo zal hem 
wel geen leezer van de Handelingen der Apostelen, zelfs 
geen Ongeloovige, zulk eene geheime vijandfchap tegen 
PAULUS ten laste leggen , dat hij zijne uitdrukkingen met 
opzet zoodanig zou ingericht hebben, als of hij PAULUS 
leer veroordeele, wanneer hij voor derzelver misbruik 
‚waarfchouwen „ of veel meer van eene geheel andere 
al ‚ welke onder de Jooden bekend was, wilde fpree- 
ED. 

‚‚ Dan ik ga nog eenen ftap verder. Ik kan mij niet 
voorftellen, dat jacogus zodanig zou gefchreeven heb. 
ben ingeval hij ooit den Brief aan de Romeinen geleezen 
of PAULUS gewoone fpreekwijze en tropus pedie gekend 
hadde. Hij zou denkelijk wel dezelfde waarheden voor- 
gedraagen, maarze met-andere woorden gegeeven heb- 
ben; bij dewelke hij niet den fchijn hadde, van eene 
waarheid te ontkennen, dewelke paurus als eene gronde 
waarheid voordraagt. Want men kan toch den íchijn „ 
en den zeer grooten fchijn , der tegenzeglijkheid, niet 
ontkennen, vermits, zoo veel ik ten minften weet, de 
_vereenigende verklaaring, dewelke ik in ’t voorgaande 
‚ heb voorgedraagen , zoo weinig door de uitleggeren is 
et rade Ee 

et opzicht tot het denkbeeld, dat jAconus het oog 
gehad zou hebben , op het misbruik der Leere van PAu- 
LUS, in zijnen Brief aan de Romeinen, komt hier wyders 
nog in aenmerking, of niet de Brief van jAcorus vóór 
dien van pAurUus gefchreven zy? Indien dit bewvyslyk 
ware, zou het algemene gevoelen geheel vervallen, en 
’t zou.dan van zelve fpreken,.dac jAconus dien Brief 
niet gelezen hebbe. De Hoagleeraer zich, wat lager , 
ja dit Werk, over dat Stuk uitlatende, beweert, dat 
de gronden zeer zwak zyn, op welken men den fchryf- 
tyd van den Brief van jAconus in ’t jaer 6o of 61 be. 
paelt, en dus ongeveer twee af drie jaren, na dat r*u- 
LUs, omtrent het einde van ’t s8fte jaer van cumisTus, 
zynen Brief aen de Romeinen fchreef. Het komt bemin 
tegendeel waerfchynlyker voor, dat deze Brief. vroeger 


gefchreven zy, en wel vroeger dan PAULUS Ge) de 
ei- 


INLEIDING TOT HET N, V. $8y 


Heidenen uitgegaen is, aen zulke Gemeenten, die nog 
gene plichten der broederlyke liefde, omtrent geloovig 
geworden Heidenen „ hadden waer te nemen. „, Hij 
‚> mag, zegt hij, van den oudeyen of jongeren jAcogus 
„ gefchreeven zijn, zoo zet ik hem nochthans voor 

Hand. XIII, en denkelijk ook nog voor het fterfjaar 
„> van den ouderen jacoBws , die naauwlijks tien jaar na 
> CHRISTUS Hemelvaart, en dus, misfchien in ’t jaar 43 
s> Of 44, onthoofd is geworden. * 

‚, De eenigfte twijfeling „ vervolgt zijn Ed., dewelke 
ik mij zelven hier tegens maak, is, of PAurus dat gene 
wel zou gefchreeven hebben, wat wij Rom. III en IV 
deezen , wanneer de Brief van janonoh reeds destijds wa- 
re in ’t licht geweest? en of hij niet zou getracht heb- 
ben, door eenige uitdrukkingen , den fchijn der tegenftrij- 
digheid nog meer te vermijden? Dan ik denk ook, het 
zij mooglijk , dat dees Brief , die maar aan gemeenten in 
Egijpten , Cijrenen , Sijrien en Cijprus gericht was, (want 
‘in deeze gewesten was misfchien'’ het Christendom dese 
tijds verfpreid „) te Romen niet bekend was; waarom PAU- 
Lus minder oorzaak kon hebben, van te zeggen, dat hij 
eenen Brief niet tegenfpreeke, van welken de.Romeie 
nen niets wisten; voornaamelijk vermits toch op ’t einde 
bleek, dat hij niet van ’t geloof in een éénigen God, 
_ maar van ’t geloof in crrisTus bloed, fprak. 

‚‚ Àlle die genen, welke onzen Brief aan den oude- 
ren jAconus toefchrijven, moeten in de omftandigheden 
des tijds behalven dien met mij overeen{temmen ; ik haal 
gevolglijk niemand van hen met naame aan, Maarik wil 
niet ongemerkt laaten, ‘dat EDA, fchoon hij onzen jA- 
corus voor even denzelfden houde , van wien PAULUS 
Gal. II fpreekt , nochtans gelooft, de Bricf zij kort na 
den dood van sTEPHANUS aan hun gefchreeven, die van 
Ferufalem vertrokken, of, zoo als: de Handelingen der 
Apostelen C VIJL 4. 'fpreeken , verffrooid waren. Hij 
{telde dus de dagtekening van den Brief insgelijks zeer 
vroeg. Men vindt de plaats, welke mij in haar geheele 
verband te lang is om’ af ce fchrijven, ín zijne Expofitio 
fuper Epiftolam Jacobi bij C. 1. 1. in ’t vijfde deel zijner 
werken pag-.073. (naar de uitgaave van Keules.) 


Rr 4 | Mu 


s83 MUSEUM BAGANUM, ENZ. 





Mufeum Haganum HistoricoePhilologico.T heologicum, 
Tomi IV. p. 1. | 
et 
Symbole Lirterarie Hagane. CL IJ. Fasc, IT. Hage, 
apud JF. Munnikliuizen et C. Plaat 1730. In oftavo. 


Tee dezer Verzamelingen, welker onderfcheïden in- 
richting rceds bekend is, behelst weder een aental 
van Verhandelingen, die zeldzaem afzonderlyk te erlan- 
gen zyn, en nicuwe medegedeelde ftukken; gaende over 
leerzame onderwerpen, die den oefengragen ter nadere 
overdenkinge aengeboden worden, 

Met den acnvang van 't Mufeum word ons onder ’t oog 
gebragt ene geleerde nafpooring van den Eerwaerden 
Biel, over het Hout uyc Libanon , tot den Tempelbouw 

efchikt, volgens 1 Kon. V. 6—1o en 2 Chron. II. 8. (*) 

e onzekerheid der vroegere Oosterfche benamingen 
van Planten en Gewasfen, enz. baert, gelyK bekend is , 
meermaels verfchillende gedachten aver onderwerpen van 
die nacuur in de Bybelbladen gemeld; en 'c komt ‘er niet 
zeer op acn, aen welke betekenis men zich houde; dan 
‘et is echter voor hun, die der Philologifche Studien toc. 
gedaen zyn, niet ongevallig te onderzoeken, wat men 
er waerfchynlykst van moge bepalen. Volgens het gene 
pu de Eerwaerde Biel, nopens dit Houc uit Libanon, 
bybrengt, ziet men ten minfte, dat ’er vry goede reden 
zyn, om te beweren, dat gym Cederen, prima Cyprerfen , 
en pronow Pynboomen aenduiden. Het navorfcuen hiervan 
{trekt in deze verhandelinge, ter ophelderinge van deze 
en gene byzonderheden en fpreekwyzen der gewyde en 
ongewyde Schryveren, tot dit foort van boomen bee 
trekkelyk, — Hieracn volgen Opmerkingen van den 
Hoogleeracr Hagenbuchius , wegens de loffpraek der 
Bereers, als ‘edeler dan die van Thesfalonica, Hand. 
XVII. Ï: welk getuigenis hier zeer onderfcaeiden oor- 


cel- 





(*) Deze Exercitatto nrurr de Jignis ex Eibane Hierofolymitanum 
dificandum petitis, word ook afzonderlyk uitgegeven, ten geval. 
e van hun, dig 's Mans hooggefcbatten Thefaurus Philolog icug 

bezitten, : 


; MUSEUM HAGANUM , ENZ, sRg 


decl- en taelkundig ontvouwd word. Aen ’t hoofd wan” 
dit gefchrift ontmoet men in de Inleiding ene ophelde= 
ring der benaminge Hugenooten , die men ‘er niet gezogt 
zou hebben, waerom wy ’er een kort verflag van zullen 

mededeelen. ì 
Ene zeldzame afleiding van 't woord Hiügenooten 'ax} 
zër dvyvar,als waren ze ‚even gelyk de Bereers , ivy siert por 
. edeler dan anderen, of wel als waren ze dus genoemd, 
Om dat ze het edele Huis van Bourbon voorftonden, 
doet def Hoogleeraer enigzins uitweiden over den cor 
fprong dezer benaminge. Het geen hy deswegens 
uit Hafnerus bybrengt, komt in dig geval vry voldoende 
voor (*). Deze naemlyk maekt gewag van een Fransch 
Gefchrift ener Geestlyke Dame te Geneve; welke in 
dat Gefcbrift, op het jaer 1530, van deze party ipre- 
kende , zegt, men noemt dezelve Eugenot, c'est a dire en 
Francois Bon Allié, zo veel als Goede Bondgenoot. Uit die 
bezegde leid Hafnergs af ‚dat de Savoyaerden , het Hoog- 
‚ duitfche Eydtgenofz, in 't Nederduitsch Kedpgenoot niet 
wel kunnende uicfpreken, in ftede van Eydt, Eu, en in 
plaets van Genofk , Genot, gezegd hebben ;waerdoor 
‚ dan Eydtgenofz in hunne fpraek verbasterd zy tot Euge- 
not. De reden, vervolgt hy, waerom die van Geneve 
Eydigenofz genaemd werden, zal geweest zyn, om dat 
ze diestyds verbonden waren met de Bydigenofzijche 
Staten van Bern en Freyburg. Van hier is ’t ook , dat 
deze Dame wat lager, op het jaer 1932, van deze ver. 
‘bintenis gewagende, zegt, dat die van Geneve befloo- 
teri, zich te houden aen hunne alliance Eugenote, dat 
zeggen wil aen die verbintenisfe , welke zy als Eedgenoo- 
ten aengegaen hadden. Gemerkt nu Calyinus meeren- 
deels te Geneve zyn onderwys. gegeven heeft , en zyne 
Leerlingen van daer in Frankryk gekomen zyn, terwyl 
ook de Lyonfche Kooplieden dikwerf door Genevetooe 
gen; zo is 'er geen rede om te twyfelen , of de bena. 
ming Hugenet is oorfpronglyk uit het Hoogduitfche tvoord 
Eydtgenofz; 'ct welk de Franífchen in den aenvang niet 
veritaen, of niet behoorlyk gade geflagen zullen hebben. 
de 





(*) Fa. HAFNERUS in Theatró Saledurenfi, gérmanice edito a. 
3666. T. L p. 451, 453, 


Rr s 


s9o MUSEUM NAGANUM, ENZ, 


amen De Hoogleeraer Hagenbuchius beweert, in gevolge 
hiervan , niet oneiger , dac inisten , Geneeffche en Hu- 
genooten gelykluidende benamingen zyn, ter aenduidinge 
‚van hun die het metde Zwicfcherfche Eed. of Bondge- 
nooten hielden, waer onder ook die van Geneve waren 
welken de gevoelens van den Geneeffchen Leeraer Cal. 
winus omhelsden, En overeenkomftig hier mede noemde 
men, gelyk hy vervolgt, de aenhangers van den Zurich- 
fen Leeraer Zuinglius met de benamingen van Zuinplianen , 
Zurichfchen en Sacramentarit, dat, zynes oordeels, dan 
het zelfde zegt als Hugenooten; ter aenduidinge van de- 
gulken , die zich, door een algemenen Eydt of Sacrament 
als Eed. of Bondgenooten, met de Zwitfcherfche Ver- 
bintenisfe vereenigd hadden, of aen dezelve toegedaen 


waren. 

Wyders behelst dit Mufeum, buiten een Gefchrift 
dat de in later tyd beroemde Spanheim in hi jeugd op- 
‘n heeft, ter verdeediginge van de oudheid der Hee 

reeuwíche Sprake, boven andere Talen, nog een be. 
knopt yerflag van de onderfcheiden gedrukte Boheeme 
fche uitgaven der Bybelfchriften. Dit Stukje, vervaere 
digd door den Eerwaerden Elsnerus, dient ter vervullinge 
van de gebreklyke meldingen, die ’'er tot nog in de Ler- 
terkundige Historie van gemaekt 2yn. Buiten het geen 
de latere dagen betreft, leeren wy, onder anderen hier 
uit, dat de Boheemfche Broeders, op het uitvinden der 
Boekdrukkunfte, mede al vroeg de hand aen 't werk ge-_ 
flagen hebben, om de tot dien tyd gefchreven gewyde 
Bladen, [door de drukpers, algemener te maken. Le 
Leng ‘had dit, op het voetfpoor van anderen, gebragt 
tot het jaer 1506, houdende de Boheemfche uitgave re 
Venetie, in dat jaer, voor de eerfte. Dan latere onder. 
zoekingen hebben getoond, dat deze Venetiaenfche reeds 
de derde was; als zynde zulks voor de eerltemael ge- 
fchied, te Praeg in ’t jaer 1488; en vervolgens ten 
tweede mael in 'c jaer 1489 , ín civitate Cutna hora , [ver- 
moedelyk het tegenwoordige Cuêtenberg in de Czaslau- 
wer kreits.) . 

Betreffende voorts de tweede verzameling, of de Sym. 
bole Litterarie, hierin komen ons ecrítelyk voor: Be- 
denkingen van den Eerwaerden Ruiz, over de gewoon- 
lyk aengenomen Wysgeerige bepaling van een Beeld in ’s 
gemeen. Veelal houd men zich aen de volgende DEP 

ng. 


MUSEUM HAGANUM , ENZ SL 


… ling. Het beeld ener zake is iets ‚dat aen die zaek gekk is, en 
met dat oogmerk voortgebragt is, op dat het aen dezelve gelyk 
zoude zyn: of, met andere woorden, die echter in de 

e zaek op het zelfde uitkomen: Een beeld is een wezen, dat 
aen een ander wezen gelyk is , en tot dat einde gemaekt.is, op 
dat hetzelve het andere wezen zoude vertoenen. Dan deze be- 

aling voldoet zvn Eerwaerden niet; waerom hy zich 
Kevivtiet ‚ om te toonen, dat dezelve geenzins volledig , 
rechtmatig noch gegrond is; en verder te doen ziegs 
wat men in acht hebbe te nemen, om ene juiste bepa- 
ling van een Beeld in 't gemeen ve geven. Langs dezen 
weg komt hy eindelyk tot etie bepaling, welke, volgens 
zyn inzien, den keurig{ten redenkundigen toets kan uit- 
ftaen ; welke aldus luid. Een beeld is een wezen, dat gelyk 
ís aen een ander wezen , met opzicht tot deszelfs onder fcheiden- 
de kentekens, die, wel voornaemlyk volflrekt en op zichzelve, 
mitsgaders op ene andere onderfcheidende wyze , aen ’t zelve oor- 
fPrenglyk eigen zyn; en ‘t welk ten dien einde gemaekt is , op 
dat een verftandig wezen zich, door middel van hetzelve , een 
rechtmatig denkbeeld kunne vormen, van het wezen, dat die 
kentekens oorfpronglyk bezit… Uit den aenvang en ’t verdere 

“beloop vandit Gefchrift kunnen wy vermoedelyk afnemen , 
dat de Eerwaerde Rutz het. zelve opgefteld heeft , als ene 
foort van voorbereiding tot ene Verhandeling over den 
Mensch als het Beeld van God, ter ophelderinge van 

het voorftel van Mozes, dat God den mensch naer zyn 
beeld en gelykenis gemaekt heeft, Gen. 1. 26, 27; van 

waer hy den naem voert van Gods Beeld, 1 Cor XL 7e 

Het gebreklyke der bepalinge van een Beeld in ’t gemeen 
heeft, zo ’t hem voorkomt ‚het zyne toegcbragt tot de 
verfchillende Godgeleerde gedachten over diet Stuk, en 
hy fchynt zich enigermate te vleien, met het denk- 

beeld, dat zyne voorgeftelde bepaling min of meer gee 

{chikt kan zyn, om den weg te banen , tot vereffening 
van dit Godgeleerd veríchil. Of dit van enig verder ge- 
volg zal zyn dan niet is onzeker; maer '’t zal, zo ’t 
ons voorftaët , terwyl wy ’s Mans redenkundige bepa- 
ling ten volle goedkeuren, 'er grootlyks op aenkomen, 
om duchtig te bewyzen, dat [Mozes zo bepaeld reden- 
kundig de woorden Beeld en Gelykenis gebruikt heeft. 
De vraeg is in dit verfchil niet, „in welken zin de 
s, Mensch Gods Beeld genaemd kan worden;” dit kan, 

in een gezonden zin, op velerleie wyzen gefchieden; 

macr 


Sor MUSEUM HACANUM , ENZ. 


maer de vraeg is bepaeldlyk , in welken zin zegt Mozes; 
dat God den mensch naer zyn beeld en gelykenis gemaekt 
heeft? Men heeft hier, als men *c Stuk onpartydig be-, 
íchouwt, zo veel wy zien, niet zo zeer een Dogmatie 
of Leerftellig als wel een Exegetisch of Uitlegkundig 
verfchil; waerin des Schryvers gewoone denkwyze en 
{ty bovenal in aenmerking komen. 

Nevens dit weluitgevoerde Redenkundige Gefchrift lee 
vert men ons hier nog, ene achtervolgende verklaring 
van den XXXVlIften Pfalm, door den Eerwaerden Mede 
burst, mitsgaders van Bileams Godfpraken , bepaeldlyk 
de derde Godfpraek , Num. XXIV. 3—_—=g , door den 
Eerwaerden Swaving. Hunne Eerwaerden , hierin op 
… denzelfden voet voortgaende, als zy deze hunne opbel- 

dering dier Bybelftukken aengevangen hebben, verlee- 
__nen ons verfcheiden oordeel. en taelkundige aenmerkin. 
gen ‚ die men met genoegen napaet, en welken duidelyke 
‘blyken van der Sehryveren oplettende beoefeningen van 
dezen tak der Geleerdheid onder ’ct oog der Lezeren 
brengen. Voorts komen hier by nog twee Brieven van 


den geachten Albert aen den beroemden Biel, in den jae * 


re 1738; waeruit men kan afnemen, dac deze twee Ge- 
leerde Mannen ten hoogfte met elkanderen ingenomen 
waren: als mede een van den vermaerden Ándala aen de 
Schryvers der Aa Lipfienha, in den jare 1715, we- 
gens ene verkeerde voortteliinge zyner Leere , door heg 
op het Papier gebragt. En eindelyk ten flot enig Let- 
ternieuws , met hier en daer bygevaegde beknopte oor- 
deelkundige aenmerkingen, van den geleerden Uitgever 
dezer Verzamelingen, den Eerwaerden Barkey; die door 
zyn aenhoudende vlyt, met het uitgeven van zodanige 
ein ‚ de Lief hebbers van oefening aen zich verplige 
mag L, ì 


Sres 


‚ SPRCIMIRA PHILOLOGICA CRITICA, 593 





Specimina Philologica Critica, feu Nova Verfio Cap. I. 
et II. Vaticiniorum jrsara. Harderovici Gelrorum. 
Ee $. Mooien. Ábsq. Pref. 64 pp. in quarto 
. Mm. 


0 | 

et inzien van de rieuwe vertaling der Godfprakeni ván 
mA den Propheet JFefaia, door den Hoogeerwaerden 
Lewth, met nevensgaende aenmerkingen, in ’t Engelsch 
uitgegeven, die de Liefhebbers van Bybeloefening met 
ene algemene gretigheid ontvangen hebben, heeft der 
Harderwykfchen Hoogleerser Scheidius bewoogen, om 


met den Eerwaerden:-Zutphenfchen Leeraer van der- Bank 


te overwegen, of het niet raedzaem zoude zyn, ene 
Latynfche uitgave van dat Werk te ondernemen, en dee 
zelve , met enige.verdere bygevoegde aenmerkingen , door 
de drukpers het licht te doen zien. Dit nu heeft voorts 
aenleiding gegeven, tot het opfteilen dezer Academifche 
Proeven , in welken de Hoogleeraer Scheidius , naer ’t op« 
gemelde voorbeeld , enige talen verleent van ene nieuwe 


“ wertolking der Godfpraken van gefala, met bygevoegde 


aenmerkingen. ‘Er is ons een drietal’ van dezelven ter 
hand gekomen, gaende over de twee eerfte Hoofdftuk. 
ken dier Godfpraken, welken door de Heéren v. Kroon , 
Muller en Mahlftede, Studenten in de Godgeleerdheid , 
op afzonderlyke tyden, ter nadere onderzoekinge , op de 
Harderwykfche Academie, voorgefteld zyn, ‘ Ongetwy- 
feld zal de uitvoering den Lief hebberen welgevallen: en 
zulks zal den Hoogleeraer,: hoopen we, aenmoedigen , 
om zynen beoogden arbeid voort te zetten. 





Het Hooglied van saromo „verklaard door J. B. LUDERWALD, 
Dr. der H. Godgel. Hertog). Bronswykfchen Superinten- 

dent, eneerften Leeraar te Worsfelde. Uit het Hoogduitsch 
yertaald, en met aantekeningen verrykt. Te Franeker, hy 
D. Romar, 1780. Behalven het Voorberigt 196 bladz. 
in gr. oëtavo. | 


ints enige jaeren hebben verfcheiden Uitlegkundigen 
zich meer dan voorheen toegeleid, op de Verklaring 

van Salomo's Hooglied, om den letterlyken zin daervan na 
an : te 


IS 


54 … JD LUDERWALD - 


‘te fpooren, en ten dien einde bovenal na ce gaen, de 
legenheid by welke, en ’t oogmerk: waermede , die 
Vorstlyke Dichter het zelve gefchreven heeft, Dan tot 
nog ‘kan men niet zeggen ‚ dat men ’er groote vorderin- 
gen, ten beteren verftande van deszelfs geheele beloop , 
mede gemaekt hebbe. Ten aenzien van deze en gene 
byzondere fpreekwyzen op zichzelven, heeft men ons 
nu en dan meerder lichts verfchaft , door bepaelder het 
oog te vestigen op de gewoonten en fpreekwyzen der 
Oosterlingen, en met oplettendheid gebruik te maken 
van ’t geen bekwame Reizigers door ’t Oosten’ deswe- 
gens aengetekend hebben. Maer als ’t« ‘er vu op aen- 
komt om den zin dezer fpreekwyzen gezet over te bren- 
gen op het bedoelde in dit Licd, naer ’t oogmerk des 
Schryvers, verlenen. ons de latere-uisleggingen genoeg- 
zaem geen licht, waerop men met enige gerustheid kan 
afgaen. - Zo vele Uitleggingen zo vele. Vooronderftelline 
gen, die, zelfs van de beste zyde befchouwd zynde, 
niet hooger klimmen,.…dan tot- het Problematique, of 
Stellingen, die Voor-,en Tegenfpraek onderworpen zyn. 
In dit algêmene lot der Schriften over dit onderwerp, 
deelt ook deze Verklaring van den Eerwaerden Luder- 
wald. Zyne vertolking van den;texkt, en letterkundige 
aenmwerkingen of uitbreidingen „mitsgaders de door dea 
Vertaler daerbygevoegde aentekeningen , zyn gemeenlyk 
wel gepast; maer de Vooronderftelling, op welke alles 
overgebragt. word, is, naer ons inzicht, verre vân over- 
tuigelyk, of als van ene meerdere waerichynlykheid „dan 

die van anderen; aengedrongen. 
‘ Volgens de gedachtep van dezen Schryver heeft men 
dit uitnemend Dichtítuk te befchouwen, als een Lied, 
waerin Salomo de Liefde van God jegens Israël , en van 
Israël jegeas God, oader ene doarlogpende Allegorie of 
Gelykípreuk', ontleend van de liefde in een kuifchen 
Egt, opzigt. Salomo gevoëlde zich hier toe opgewekt, 
goor de befchouwing ván den uicgemenden gelukftaec 
. zynes Volks, dat onder.zyne Regering ap de luisterryk- 
fte wyze blocide; waeruit hem ontegenzeggelyk bleek , 
dat God zyne Regering, tot heil van zyn Volk, mer 
avnen dierbaren zegen: achtervolgde ; waerdoor die Vorst 
ook by uieftek deelde in de achting en genegenheid van 
gyoa Volk. Onder zodanig ene befchouwing dichtte Sa- 
domo , volgens onzen Uitlegger, dit Lied, wel bepaeldlyk, 
| ‚ OM 


* SALOMO's HOOGLIED, $95 


55 Om daarin voor te ftellen de Liefde Gods jegens Is- 
‚‚ raël, en Israëls jegens God , ook in 't byzonder jegens 
„> eenen van: God aan dit volk gefchonken goeden Koe 
>, ning, met (byvoeging tevens van alles, wat dé Israëlië . 
9, ten van Gad ontvingen, en voor welke natuurlyke'zee 
‚‚ geningen Y hem te roemen verfchuldigd waren.’ 
aer deze vooronderfteliing gaet de inhoud van 
dit Dichcítuk groociyks over den gelukftaet van Israël, 
onder de regering van Salomo, en de grootheid der God- 
Iyke guníte daer in op te merken. Overeenkomttig, hier 
mede is ook dit Gefchrift van den Eerwaerden Luder- 
… swald, ter ophelderinge van diet Lied gefchreven, gety. 
teld, als „ ene Gefchiedkundige verklaaring van het zel. 
3» VE, uit de omftandigheden van het Volk Israël, in- 
‚ zonderheid ten tijde van Salomo; het geen zyn Eer. 
waerdd in ’t ganfche beloop zeer nauwkeurig in acht ge- 
oomen heeft. Voor de verklaring zelve gaet ene 
uitvoerige Inleiding , dienende byzonderlyk om zyna 
Vooronderftelling te wettigen 5 doch dezelve behelst 
niets dat ons bepalend toefchynt , als eens coegeftaen zyn. 
de, dat hy betooge , dat zulk ene verklaring niet vreemd - 
is van de denk- en dichtwyze der Oosterlingen, ook 
hier en daer in de gewyde Schriften blykbaer, dan ver- 
Jeent zulks nog geen genoegzamen grond om die verkla« 
ring zo bepaeldiyk op een gefchrift over te brengen ; 
hiertoe worden, ten minfte onzes. achtens , byzondere 
kenmerken in dat Gefchrift vereischt , welken ons daere 
. toe.aenleiding geven ; hoedanige kenmerken zyn Eerwaer- 
de in dezen niet bygebragt heeft, en wy tot nog nete 
ges kunnen befpeuren. 











Verhandeling over de Rotkoortzen, welke in de voorige jaa- 
ren, voornaamentlyk van 1770 tot 1774, zo wel te Land, 
als inzonderheid op de uitgaande O. 1. C. Scheepen, gers- 
geerd hebben, enz. Door JOAN FERDINAND ELLERBECKs 
Opper-Chirurgyn in dienst der Ed. O. I. Comp. Te Rot- 
terdam, by J. Bronkhorst, 1780. in gre 8vo. 176 bladz. 


D° Heer Ellerbeck levert ons, in deeze Verhandeling, 
eene zo volledige en nauwkeurige befchryving van 
de Rotkoortzen, welke op de uitgaande O. I. C, Schee» 


pen 


spé Vh F..ELLERBECK 


pen geregeerd hebben, dat wy dezelve hiet dan met het 
groot(te genoegen geleezen hebben. Alles wat de Au. 
theur over den oorfprong , voortgang en waare gefteld.. 

eid dezer ziekte zegt; en de Geneeswyze, welke hy 
in °t werk ftelt, bewyst ten klaarften , dat hy een Man 
is, die niet alleen met de beste Schryvers, van vroege. 
re en laatere tyden , bekend is; maar die ook daarenbo- 
yen zelfs in ftaat is, om, zonder vooroordeel , den loop 
der ziekte tot in haare kleinfte afwykinge, gade te 


D. 

Wy zullen, zo veel ons beftek coelaat, kortelyk den 
inhoud, en de wyze, op welke de Schryver dit Onder- 
werp behandelt, mededeelen. De Verhandeling zelve 
is in agt byzondere Waarncemingen afgedeeld. In de 
eerfte deelt hy ons Zyne gedagten mede, over de oorzaa- 
ken der. Rotziekten, die hy voornaáâmenclyk aan eene 
algemeene fchaarsheid van levensmiddelen toefchryft. De 
reden ,en de ondervinding van alle tyden , hebben ons ge- 
leerd, dat niet alleen de verfchillende climaten , en afwis- 
felende jaargetyden, maar ook de geduurige verandering 
van het weêr, de lugt, en de winden, beftendige veran= 
deringen, in den loop en de gefteldheid der Epidemi- 
fche Ziekten ‚ voortbrengen. Ingevolge deezer grondftel. 
ling, geeft ook de Schryver, voor en aleer hy tot de 
befchouwing van de Kentekens, Aart en T'oevallen dee. 
ger Ziekte overgaat, een korte fchets van de ftreek 
der winden, de veranderingen det lugt en het wêder , 
zo als hy dezelve op het O. I. C. Schip ’t Huis. Om , 
in den jaare 1773 , heeft waargenoomen. 

In de Befchryving van de Kentekens, Gefteldheid en 
Toevallen der Ziekte’, heeft ons de Schryver, zo wel 
wegens zyne kortheid en duidelykheid, ats ook wegens 
zyne nauwkeurigheid, ongemeen, bevallen. Naa dat hy 
jn de derde, vierde en vyfde Waarneeming, de verfchil. 
lende graden deezer Ziekte, opgegeeven, en ten klaarfte 
aangetoond heeft , hoe , geduurende zyne reize, de be. 
ftendige afwisfeling der lugt(treek en het wèder eenen 
onmiddelyken invloed op den aart der Ziekte, en derzela 
ver meerder of minder kwaadaartigheid , gehad heeft ; zo 
gaat hy ‚in de zesde Waarneeming , over tot de Befchrv. 
Ying van den loop ‘der Ziekte en derzelver veranderine, 
in de Haven van Falmouth. Verders, by het pasfeercn 
der Linie, tot aan de Kaap de Goede Hoop. In de br 
e 


r 


be 


VERHANDELING OVER DE ROTKOORTSEN, 597 


de waarneeming geeft de Schr: ver een verflag, van de 
Genees vyze deezer Ziekte, die kortelyk daarin beftaat , 
om door Braakmiddelen en zagre Buikzuiveringen , de be- 
dorven ftoffen uit te dryven, en den verderen voortgang 
der Ziekte, door eene zuivere lugt, en bederfweerende 
middelen, tegen te gaan. De Autheur dringt zeer fterk , 
en met reden, op het fchielyk gebruik der Braakmidde- 
len, en ievert zeer fterk tegens de Praêtici, dic, wyzer 
dan de natuur willende zyn ‚de Braakmiddelen verbieden. 
Hy heeft waargenom.mr, dat ‘het verzuim van fpoedige 
zuiveringen, zomwylen , onherftelbaare Buikloopen ten 
gevolgen had. Omtrent de febres putride , in Indiën, 
zegt de Heer Ellerbeck, bladz. 96. , en wel die op Bata- 
via grasfeeren ,,, heb ik opgemerkt , dat deeze verfchrik- 
kelyke kwaal niet anders week , als op eene volkome- 
ne zuiverende uitloozing. Wanneer men dezelve fpaar- 
zeam in het werk ftelde, of wel geheel verzuimde, 
en de Patient niet door aandryvende werking, uit zig 
zèlven tot uitloozing , geraaken kon, dan befpeurde men 
dat zodanig een Patient, in korten tyd, geel wierd, 
de Symptomata, en voornaamentiyk de anxietates prae- 
cordiorum, namen toe; het Ligchaam zwol op met hee 
vige pynen; de gangrena en Sphacelus deeden de inte. 
flina aan; en in deeze omftandigheden heb ik de Pae 
tienten, na verloop van vier. en twintig uuren, ook 
wel op den tweeden of derden dag, naa den eerften 
aanval , ellendig den geest zien geeven; terwyl hun 
s, Liigchaam, reeds, eer zy dood waren, eenen bedorve. 
‚‚ nen reuk van zig gaf.” Onder die middelen, welke 
den verderen voortgang der Ziekte tegenftand booden, 
roemt de Schryver voornaamentlyk de Kina en de Came 
pher. Veele onzer beroemdfte Waarneemers hebben ons 
het gebruik van de Campher in Rotziekten, als een fterk 
bederfweerend middel, aangepreezen. Wy kungen niet 
nalaaten , by deeze gelegenheid, aantemerken, dat wy in 
gevallen van deezen aart, waar naamentlyk eene fterke 
verrotting der vochten plaats had, de goede uicwerking 
van de Campher waargenoomen hebben ; dus het ons zeer 
aangenaam 1s, het nut van dit Geneesmiddel , door nieue 
we proefneemingen , bevestigd te zien. 

Voor en aleer wy van deeze Verhandeling afftappen, 
zullen wy nog met weinige woorden de gedachten van 

IÌ. DEEL. ALG. LETT. NO. 14. Ss den 


95 
ss 


S08 J- FE: ELLERBECK, VERH. OVER DE ROTKOORTZEN. 


den Schryver „omtrent het aderlaaten , aan onze Leezers 
mededeelen. ‘ 
, Zo veel ons-de ondervinding leert, (zegt hy bladz. 
s JIL.) is het aderlaaten, in zodanige Rotziekten niet 
> nuttig noch dienftig, in welk gedeelte der weereld 
> Zulks zyn mag; en in heece Landftreeken, gelyk in 
, de Indiën, als ook op. de Zee, onder den Zonnekeer- 
*‚, kring, is het zelve ten hoogften nadeelig , en verzwakt 
‚, de reeds verflapte vaten oog meer. De krachten van 
‚> de menfchen, die zoodaanige Landftreeken bewoonen, 
‚, of van eenen ter Zeevaarenden verzoopen Matroos , 
s, en van eenen, door een Zielverkooper uitgerusten 
, Soldaat , vereifchen bovendien het hulpmiddel van ader- 
‚s‚ laaten zeer zelden, dewyl deeze Lieden weinig in het 
9) geval zyn, om zig over overtolligheid van bloed te 
‚‚ beklagen” Naa dat de.Schryver, in de agtfte Waar- 
neeming , eenige Behoedmiddels , tot zuivering der Lugt, 
‘aan de hand gegeever heeft, zo befluit hy zyne Ver- 
handeling met een Betoog van de nuctigheid der Drie. 
deks boven de Tweedeks Schepen, en eene aanwyzing van 
verfcheidene misbruiken in de Schepen , benevens de mid- 
delen tot herftel derzelven, ‘ 





Befchryving , door J. H. Vv: SWINDEN, Hoogleeraar èn de 
Wysbegeerte op *s Lands Hooge Schoole te Franeker, Lid 
van verfcheide Gemotfchappen, enz. van een Konstfluk , 
werbeeldende een volledig beweeglyk Hemels-Geftel , witgeda 
en vervaardigd, door EISE ElsinGA, Mede Raad in de 
Vroedfchap der Stad Franeker. Te Franeker by D. v. de 
Sluis en D. Romar 1780. Behalven het Voorwerk 124 
bladd. in gr. oëtavo. 


ER Eifinga, de vervaardiger van het bovengenoemde 
Kunscftuk , tot wiens lef de Hoogleeraar van Swin- 
den deeze befchryving opgefteld heeft, ten einde den 
Man naar verdienfte meer bekend te doen zyn, worde 
Ons, ten aanzien van zyne kundigheden, voor en onder 
het: maaken van dit Hemels-Geftel, indoezervoege be. 
fchreeven. ‚, Hy bezit alleen-die kundigheden in de 
‘s grondbeginzelen : der Wijs- en Sterrekunde , welke men 
> zomtyds by de Liefhebbers dier Weetenfchappen aan- 
‘ss treft: maar hy had nimmer eenige handleiding ENE 
>) DO 


t 





EISE EISINGA'S, HEMELS-GESTEL. , 599 


‚, befchouwende of werkdadige Werktuigkunde gehad; 
s> van niemant, hoe genaan.d, eenige hulp genooten, 
»> nimmer of Planetarium, of befchryving, of teekening * 
van Planetarium gezien, of boeken, over deezd ftoffe 
3» handelende, geleezen.” — . Desniettegenftaande) heeft 
hy een zo kunttig beweeglyk Hemels-Geftel uitdagt ; bes 
rekend en vervaardigd , dat het ter verwonderinge ftrek- 
ke van allen, die het befchouwen, en in ftaat zyn om 
over deszelfs kunstryken toeftel te konnen oordeelen. 
‘s Mans verdienften ten deezen opzigte worden , door de 
befchryving ‚die de Hoogleeraar ’er van geeft, in ’t rech= 
te daglicht gefteld; en tevens ftrekt dit Gefchrift, om 
den geenen,:die het zelve aan ’t huis van den Maakér 
bezien, eene handleiding te verlcenen, ter betere inagt= 
neeminge van al het merkwaardige dat ’er zig in opdoets 
ten einde men de verwonderlyke kunst, die zig in. alle 
deszelfs deelen ‚en derzelver onderling verband , opdoet „ 


te juister gade te flaan, Op de befchryving alleen kan 


ien niet nalaaten van zieh te verwonderen over deg 
Maakers natuurlyk vermogen en aangewende vlyt: dip 
alleen is ‘reeds genoeg, òm eens ieders boezem meg. 
hoogagting voor hem te vervullen, én-de Liefhebbers 
hartlyk te doen ‘wenfchen, dat een Man van die be- 
kwaamheid verder aangemoedigd moge worde: en ’t is: 
gereedlyk te bezeffen, dat ‘zodanige aandoeningen ,-als 
‘er op het leezen van dit Gefchrift oncftaan, nog mere 
kelyk moeten toeneemen ,„ wanneer mch ’c Kuastftuk 
zelve befchouwt. — Laát 'er ons eenittermaate eene 
proeve van neemen , door ofhze verbeeldingskragt te 
hulp te roepen, onder het nagaan der algemeene Schet= 
ze van het geheele Kunstítuk , by welker mededeeling „ 
de Hoogleeraer ons het zelve, als ’t ward, in des Kune 
ftenaars wooning onder ’t dog brengt. 

‚‚ Het Vertrek, zegt hy, waarin het Konstftuk ftaat „ 
en tot welk het als behoort, is een langwerpig vier= 
‚ kant, dertien voeten breed en ‘ongeveer zestien lang. 
De fchoorfteen is in ’c midden van twee fchuifraamen s 
er de zyde over de fchoortteên is zeer rietjes betimmerd , 
‚Thet ecne bedftede in ’t midden, en eene kas ‘aan weerza 
kanten. De ruimte boven de deuren der kasfen en de 
bedftede is met drie paneeled’ voorzien; ‘het middelfte 
en greotfte , dat boven de Bedftede is, word van. de 
twee anderen, door twee pylasterrjes-, gefcheiden. 

Ss 2 e > De 


Id 


6oo EISE EISINGA'S 


‚, De Kamer heeft eene dubbele zoldering ; de eene, * 
die op de Balken ligt, en in de Kamer niet te zien is; 
deandere vyf a zes duimen van de Balken af , zo dat ‘er 
zich geen Balken in de Kamer vertoonen. Deeze zolde- 
ring is effen. Het eigenlyk gezegd Planetarium is aan de- , 
zelve gehecht, en het raderwerk in de gemelde ruimte, 
van vyf of zes duimen, verborgen. Zie hier hoe zich 
alles vertoont ‚ wanneer men voor de fchoorfteen, of 
in ’t midden der kamer , ftaat. 

‚, De Oogen naar boven flaande, ziet men een Pla. 
neetgeftel , op ’t welk alle de Planeeten , zich rondsom 
de Zon, in derzelver waare tyden en betrekkelyke af- 
ftanden, beweegende, vertoond worden, en boven dien 
dè Maan, die in éége maand, zo wel om haaren As, als 
om de Aarde draait, eu teffens met de Aarde in één jaar 
om de Zon gevoerd word. De Planeeten zyn alle Bol- 
len, van welke de halve oppervlakte verguld is, welke 
vergulde zyde naar de Zon gekeerd is. De ftyltjes, op 
welke die Bollen gevestigd zyn, gaan door fleuven, in 
de zoldering cirkelswyze gefneeden. Saturnus beweegt 
jn eenen cirkel van tien voeten middellyn. Deeze Cir- 
kel word door eenen anderen omringd, op welken een 
Wyzer de íchynbaare plaats en beweeging der Zon, 
mitsgaders de Teekenen, Maanden en Dagen aanwyst. 

‚‚ Verder naar de Bedftede treft men op dezelfde 
zoldering drie Cirkels aan. Op den rand van den mid. 
delften, die twee voeten in middellyn beflaat , zyn de 
naamen der zeven dagen van de Week geteekend, en 
jeder dag is in vier- en twintig uuren zeer zigtbaar 
verdeeld, Een Wyzer, die in zeven dagen eens rond 
draait, wyst iederen dag en ieder uur deszelven aan. 
In de ruimte tusfchen den rand en *t middelpunt is ee- 
ne fleuf, in welke men het jaargetal ziet. Dit getal 
blyft een geheel Jaar taan, en verandert 's nagts van 
den 31 December op den eerften January daar aan vol- 
genden; zo dat men met het begin des jaars een nieuw 
getal aantreft. 

‚‚ Áan de regterhand van deezen Cirkel is ‘er een, 
waarop, de plaats van den klimmenden Knoop der Maan 
aangeweezen word , en aan de linkerhand een ander, 
die toc aanwyzing van het Verfle-punt der Maan dient. 

‚ 3, Boven de Bedftede, in het middelfte paneel, treft 
men een fehoon Planisphariun of Hemelsplein aan, door 
‚ el 


KEMELS-GESTEL, Óol 


eene Horizont of Gezichteinder van 18 duimen omringd. 
De rand der Horizont is in uuren verdeeld. Op het He- 
melsplein zyn de voornaamfte Sterren geteekend , en ook 
eene in Teekenen verdeelde Ecliptica , op welke zich een 
Zonnetje beweegt. Het Hemelsplein doet dagelyks met 
de Zon ééne omwenteling, en de Zon doorloopt boven- 
‘dien de Echptica in één Jaar. Men ziet derhalven op 
jeder oogenblik des daags de plaats der Zon in den Hee 
mel, en ’s morgens en ’s avonds de plaats, en het uur, 
van haaren Op- en Ondergang. Ook word men deftand. 
plaatfen , den Op- en Ondergang der voornaamfte Stere 
ren, die te Franeker gezien kunnen worden , alle oogen. 
blikken des daags en des nagts, gewaar. Om de Ster 
ren te gemaklyker in den Hemel, *t zy door haare regte 
opklimmingen, 't zy door haare afftanden van de agt 
voornaamfte ftreeken van, ’t Compas , te kunnen vinden, 
na dat men Ze op het Hemelsplein gezogt heeft, gaan 
en naar de ‘Horizont, uit het Middelpunt van het He- 
melsplein, eenige regte Uurlynen; en uit het Toppunt 
eenige kromme Lynen ; die de gemelde ftreeken verbeel. 
den 5 zynde alleen de Meridiaan , zo als het behoort „ 
rêgt. 
d Op het zelfde Paneel, naast het Hemelsplein , ís, aan 
ieder kant, een klein Cirkelftuk ; dat aan de linkerhaùd 
wyst het uur van Zons opgang het ander dat van Zons 
ondergang aan; behalven dat beide deeze uuren pp het 
oogenblik, dat de Zon inderdaad op- of ondergaat , door 
de nagebootfte Zon op de Horizont van het Hemelsplein 
aangeweezen worden. \ 
‚‚ Op de twee pylastert, die het middelfte paneel van 
de twee anderen affcheiden, zyn vier kleine wyzers, 
twee op ieder Pylaster. De bovenfte aan de regterhand 
wyst den afftand der Maan van haaren klimmenden knoop 
“aan; de onderfte den afftand der Maan van Aries , of haa- 
re lengte langs de Ecliptica gereekend; de bovenfte wy- 
zer aan de linkerhand toont aan, hoe ver'de Maan van 
haar Verfte punt van de Aarde af is; en\de onderfte 
dient ter aanwyzing van den afftand der Maan van de 
Zon , waaruit haar ouderdom, en haare Phafes of Lichte 
Geftaltens kennelyk zyn. 
‚‚ Eindelyk is 'er op ieder der zyd-paneelen , boven 
de Kasfen , cen wyzer: die aan de linkerhand wyst en 
et 


Ss 3 


6o2 EISE EISINGA'S 


het uur van den Opgang, en de ander dat van de On- 
dergang der Maan. ” 

Deeze uiterlyke vertooning, en vericheidenheid van 
beweeging is reeds op zich zelve der verwonderinge 
waardig. Dan het kunstvermogen des Maakers vertoont 
zig nog duidelyker als men nagaat op hoedanig cene wy- 
ge hy dit alles in beweeging gebragt heeft, zo dat het 
in eene beftendig regelmaatige besveeging blyve. Alle 
deeze beweegingen naamlyk, diein en op haaren be- 
hootelyken tyd gefchieden, worden veroorzaakt, door 
één Uurwerk , dat eens ’s weeks opgewanden wordt, en 
uit flegts vier raderen betaat, Dit brengr al het overi- 
ge in beweeging ; waar toe.angeveer hogderd Raderen 
of Rondzels of Ringen.behooren, die te zamen ruim vyf 
duizend negenhonderd Tanden bedraagen, Het ganfche 
gzamenftel deezer beweeginge is beflooten in de ruimte, 
die 'er boven, cusfchen de Bedítede en Kasfen, Pylas- 
ters en Balken is; 't welk deo Kunftenaar , die zyn roe- 
ftel naar zyn vertrek moest fchikken, niet weinig bee 
lemmerd moet hebben; dat hy egter gelukkig te hoven 
gekomen is. Voorts vallen 'er omtrent deeze beweee. 
ging, gelyk de Hoogleeraar ons verder doet opmerken , 
mog twee dingen gade te ftaan. be Wd 

» 3. Hdogwel alle de deelen van dit Kunscítuk, zoda. 
nig onderling en met het Uurwerk verbonden zyn, dat 
zy alle te zaamen hunne beweegingca volhreagen , kan 
egter ieder Stuk gemakkelyk weggenomen worden, zon- 
der dat de beweeging der overigen geftoord worde: ’t 
welk noodzaakelyk is, om alle wanorde voor te ko. 
“men, wanneer ‘er, in 't vervolg van cyd, aan het een 
of ander ftuk iets mogt koatmen te ontbreeken; en te 
beletten dat alles, om hee gebrek van één (tuk, zoude 
behoeven {til cc ftaan. f 

», 2. Hoewel het geheel Werktuig zyne beweeging 
„van een Uurwerk ontvangt, kan het ‘er echter zeer ge- 
amakkelyk van afgezonderd , en daor een ander middel in 
beweeging gebragt worden. Ten dien einde laat men 
hect rad, dat de beweeging van ’t Uurwerk ontvangt, en 
aan alle de overige raderen mededeelt, door het wegneec- 
men van een paar wiggetjes zakken. Dan ftaan alle de 
beweegingen , behalven die van het Uurwerk, (til. Ver- 
volgens word een As,.die aan ’t eene eind een Schyf, 
" daar een touw omloopt, en aan ’t andere eene Schroef 
zon- 


\ 


MEMELS-GESTEL 63. 


wonder eind, draagt „door het losmaaken van een fchroef- 
je, neêrgelaaten; de draad van de Schroef zonder eind 
vat als dan de koperen takken van een rad, *”t welk met 
alle de overigen verbonden is. Dit touw loopt benee- 
den in de Bedítede over eene íchyf, welke in eene der 
Kasfen , door eene kruk , bewoogen word, Wanneer men 
dan de kruk omdraait, word het geheel Werktuig mert 
de hand , even als te vooren door het Uurwerk , bewoo- 
gen. Deeze ufzonderlyke beweeging is om twee rede- 
nen zeer dienftig. Voor eerst ,om,’t zy aan liefhebbers , 
% zy aan leerlingen, indien men het Werktuig tot on- 
derwys, daar het zeer toe gefchikt is, wilde gebrui. 
ken, alle de verfchynzels, die door de beweeging van 
het Uurwerk niet dan na verloop van veele Jaaren kun- 
nen plaats hebben, in een zeer korten tyd aan te too. 
nen. Tenanderen, om, door dit middel , den toeftand , 
die in voorige tyden reeds plaats gehad heeft, of in 
volgende jaaren plaats ftaat te hebben, na te gaan. ” 
Buiten deeze Algemeene Schets geeft de Hoogleeraar 
y. Swinden nog eene afzonderlyke befchryving van de 
byzondere deelen’van dit Kunstítuk, met nevensgaande 
‘ aanmerkingen over dezelven, die de voortreffelykheid 
van dit Kunscftuk in een volkomen daglicht ftellen; en 
toonen dat de Hoogleeraar zig niet ten onregte bevlytigd 
heeft, om het zelve, tot eer van zynen Stadgenoot , 
algemeener bekend te maaken, 





e 


Genees. Natuur- en Huishoudkundig Kabinet, uitgegeeven 

‚ door J. VOEGEN van. ENGELEN, Ni D. Lid van het Pro- 
vintiaal Utrechts Genootfchap van Kenflen en Weetenfchap- 
pen. Eerfle Deel. Te Leiden, by J. v. Tiffelen en 5. 
Opnekink. Ja groot oCtavo. 


nder deezen T'ytel heeft de Heer Voegen van Engelen 

in den-jaare 1779 aangevangen, een Tydfchrift uit 

te gecven , dat ook nog heden mert eene algemeene goed- 
keuring agtervolgd wordt. De afzonderlyke ftukjes voor 
* jaar 1779, als cot een eerfte Deel, by een vergaderd, 
Iet de daartoe vereischte Registers, leveren eene groo- 
te verfcheidenheid van leerzaame Verhandelingen en Be- 
rigten, die in hect Genees- Natuur. cn Huishoudkundige 
: Ss 4 haa 


604 J- VOEGEN VAN ENGELEN, GENEESKUNDIG KABINET. 


haare. weezenlyke nuttigheid hebben. Het Werk is, 
paar de algemeene inrigting, vierledig. In de eerfte plaat- 
ze behelst het ontvouwingen van ‚en bedenkingen over, 
allerleie foorten van onderwerpen, die tot de opgemelde 
Weetenfchappen behooren; met nevensgaande ingekomen 
berigten en aanmerkingen over zommigen dier ftukken. 
Daaraan volgt eene verzameling van nieuwe uitvindin- 
gen , ontdekkingen, verbeteringen en berigten, betrek- 
kelyk tot verfcheiden Konften en Weetenfchappen ; bes 
nevens Natuur- er Geneeskundige byzonderhWden ; mits- 
gaders Prysvraagen en Betigten der meeste in. en uitland- 
fche Maatífchappyen, betreklyk tot Genees- Natuur- en 
Huishoudkunde ; als mede Geboorten- en Sterflysten 
van eenige plaatzen , zo binnen als buiten ’s Lands. 
Hierby komen Meteorologifche byzonderheden , waarnee- 
mingen en aanmerkingen: en eindelyk eene Naamlyst 
van nieuw uitgekomen In. en. Uiclandfche Boeken, met 
betrekking tot de onderwerpen, die hier voornaamlyk 
in aanmerking komen; van welker inhoud ook nu en 
dan, als het dienftig fchynt, een beknopt verflag ge= 
geeven wordt. ‘Men mag deeze Verzameling over 
’* geheel als nuttig aanmerken, en de Uitgeever ver- 
dient tot een verderen voortgang ‘aangemoedigd te wor- 
den; daar de byeengebragte Stukken met oordeel -uit. 
gekoozen „ en naar den eisch uitgevoerd zyn. Leezers 
van verfchillenden {maak, wier aandagt maar eenigzins 
op Genees- Natuur. of Huishoudkunde valt, vinden 
hier eene verfcheidenheid,die zeer wel gefchikt is, om 
hunnen leeslust te voldoen; en hen tevens te noopen 
tot eene gezetter beoefening van Kunften en Weeten- 
fchappen, zo verre zy daartoe gefchikt zyn, en hunne 
omftandigheden zulks gehengen. | 








Handleiding tot de Pliyfsonomiekunde, KEerfte Deel. Te 
Dardrecht by À. Blus{é en Zoon 1780, In groot o@a- 
vo, 247 bladz. 


H-: lot veeler Kunften en Weetenfchappen , dat ze nu 

eens fterk beoefend, dan weder naauwlyks gade ge- 
ílaagen worden, en, na verloop van eenigen tyd herlee- 
ven, is by uititek het lot der Weetenfchap, in dic Ge-. 
fchrift verhandeld, bekend onder de Griekfche benaaming 


hy- 


HANDLEIDING TOT DE PHYSIONOMIEKUNDE. Gog 


“Phyftonomta. Men heet ze in ’t Nederduitsch Gedaante- 
kunde in ’t algemeen, of in een bepualder zin Gelaatkun» 
de, in welke laatfte betrekking zy ook inzonderheid in 
aanmerking komt. De groote zaak naâmlyk is, het ine 
wendige, het charaêter van een Mensch, uit zyn uite 
“wendig voorkomen, af te leiden; en wel voornaamlyk , 
uit de inrigting en de trekken van het Gelaat, iemands 
inwendige hoedanigheden te kennen. In vroegere dagen 
was deeze Kunst in groote hoogagting; maar ze is in den 
Jaateren tyd gemeenlyk niet zeer ter harte genomen ; tot 
dat de Eerwaarde Lavyater de hand aan 't werk floeg , omm 
dezelve opzetlyk te behandelen, en ten fterkfte aan te 
pryzen. Zints dien tyd is veeler onderzoeklust opge= 
wekt, ’t zy om na te fpooren wat men van de gegronde 
heid en ’t nut deezer Weeteníchap hebbe te oordeelen ; 
% zy, de gegrondheid en ’t nut, (die zomrigen betwise 
ten ,) vastgefteld zynde, om zig meer bedreeven te maan 
ken, in ’t kennen en beoefenen der regelen , naar welken 
een Phyfionomist, zal hy in zyne Kunst gelukkig flaagen „ 
te werk moer gren. En dit heeft onder des een Voor- 
ftander der Phyfionomiekunde opgewekt, tot het fchryven 
eener Handleidinge, gefchikt oi den eenen en anderen, 
die lust en bekwaamheid heeft, tot het‘onderzoeken en 
‘beoefenen deezer Weetenfchap, behulpzaam te Zyn. De 
Opfteller deezer Handleidinge komt in dit Gefchrift voor, 
als iemand die zig daadlyk meester gemaakt heeft van *c 
onderwerp dat hy behandelt ; en hy behandelt het zelve 
op zulk eene manier, dat hy waardig zy om gehoord te 
worden; ’t zy men omtrent de Phyfionomie zelve gunftig 
of ongunftig denke. Men onderzoeke het Stuk , en oor- 
decle dan onpartydig, in hoe verre deeze Weetenfchap 
al of niet te beoefenen zy. —- Zie hier de wyze, op 
welke onze Autheur zig voorftelt dit Stuk te ontvou- 
wen, en waaraan hy in-de uitvoering zeer wel beant= 
woordt, 

‚‚ Men zal, zegt hij, in ’t algemeen het phijfionomiesch 
gevoel der Leezeren, zo veel mogelijk, langs vaste be- 
ginfelen , en bewattelijke proefneemingen, zoeken te ver- 
beteren , te bepaalen en op te fcherpen. Men houde zich 
verzekerd, dat de Schrijver tegen zijne verbeelding met - 
alle magt op zijn hoede is, en de kenzaaden dier verlus= 
tigende weeten{chap bedaard en alleromzigtigst voor zich 
en voor zijce Leezers onderzoeken wil, En daar de Ge= 

Ss 5 Jaat- 


gs . 


66 … - BAKDLEIDING 


Jaatkennis een dier weetenfchappen is, die met ons meer 
of min gebooren worden; maar die wij echter, zonder 
gene geduurige opmerkinge, zonder ’t menschlijk aange- 
zicht aan alle zijden te betragten., om de toonen van al 
deszelfs trekken te vatten, nimmer met eenig goed ge- 
volg kunnen beoefenen; zo zullen wij daartoe den Lce- 
zer gelegenheid zoeken te geeven, met hem verfcheiden 
Gedaantens en Pourtraiten in dic ons Werk voor te leg- 
gen, om ons over dezelve en. over hunge betekenis be- 
zig te houden, en ons onderling te vermaaken, om langs 
dien weg het phijfionomiesch Zintuig of gevoel „al doen. 
de, op te fcherpen en te verbeceren. Dan eens zullen 
wij deze beeldtenisfen in iden en copijen , zo zui- 
ver mogelijk , daarftellen ; anders hierendaar de co- 
pijen eenigermaate veranderen, alleen om *c- bec}d den 
leren onkenbaar te maaken. Dit doch zal enkel gefchie- 
den, om, door het bekend maaken van ’t oorfprongelij- 
ke , dikwijls geen ftof te geeven tot fpotternijen , of tot 
madeelige gevolgen voor ’t geleverd beeld van den Per- 
faon', door wiens beeld wij enkel bedoelden den Leezer 
«te onderrichten, EA | | 

‚, Gedaantekennis zal hier zijn de famenhang van al 
dat geen, vooral in't, menschlijk aangezicht, te zien, 
waaruit bet inwendige meer of min gekend kan worden, 
Voornamelijk zal men zich op de trekken van ’t gelaat 
toeleggen , zonder echter ‘ct overige, dat in den mensch 
phijfonemisch is, geheel voorbij te gaan. Op de ftreng- 
dte wijze zal men de daadelijkheid van zulk ecue weeten. 
fchap, waarbij men door het uitwendige tot het inwene 
dige befluit, zoeken te bewijzen: op ‘t onpartijdigfte zal 
men voorts alle de zwaarigheden, die de zegenftreevers 
dezer gedaantekennisfe, of ons eigen. nadenken ons aan 
de hand-hebben gegeven aan ’t oog der Leezers verte. 
genwobrdigen. Den Leezer op 'c beste flandpunt te 
plaatfen , om zelve op goede gronden dit gefchil over die 
Aweetenfchap te kunnen beflisfen, en hem voorts veilig 
te leeren, waar, en in hoe ver hij al, en in boe ver hij 
„miet gerechtigd zij, zich daarvan in 't gemeene leven te 
hdienen „ zullen beide zaaken zijn, die, zo wij ‘er in 
flaagen, den Wijsgeer en den Vriend van waarheid en 
„mepfchep niet onveríchillig kunnen zijn.” 

Naar. deeze iprigting, volgt op de Inleiding, die ver. 
„der een verflag van dic Gefchrift behelsc , in de eerie 
B 4 ì plaats , 


TOT DE PHYSIONOMIBKUNDE. Go» 


plaats, eene ontvouwing van de Phyfioriorhie, zo if ’t 
algemeen, als.in derzelver byzondere deelen, en daaraan 
thegt de Autheur eene overweegiog van den Mensch ; za 
als. dezelve het voorwerp der Phyfionamie is, dat reeds 
ter oanpryzinge deezer Weetenfchap ftrekt. Men 
zal ligslyk bierop denken, laat de Phyfionomie, uit hooft 
de van. het edèle voorwerp, voortreffelyk genoemd wore 
den; het zy, zo!- maar is ze gegrond? Hierover laat an. 
ae Schryver zig verder uit in een Hoofdftuk, gefchikt , 
ten bewyze van de: Waarheid der Phyfionomie, welke 
hy. aldus .omfchryfo. . „y De overeenftéinming, die ’er 
ss-tusfchen al ’c iowendig:en het uitwendig voorkomen 
3 van .den mensch gevonden wardt: en de mogelijkheid 
‚‚ om deeze overeentftemming, dat verband, in te zien, 
…‚ Om dus uit 's meníchen gedaänte en weezenstrekken 
s, Zijne innerlijke vermogens en neigingen af te leiden, 
9, dit alles begrijp ik onder de waarheid der Gelaatkun- 
„, de.” Raakende het cweede lid deezer. omfchryvinge, 
ge mogelykheid , zo dar. het den menfchen doenlyk zy 
hierin te flaagen, zulks, zegt hv, zal by andere gele- 
genheden wel nader blyken ; en hierom bepaalt hy zich, 
jn die Heofdftuk, byzonderlyk tot het eerfte Lid , naam. 
Jyk, om te toonen, „ dat de famenhang van al het uit- 
„> wendige in den mensch in verband ftaat met zijne ine 
»‚-wendige geestgefteldheid.” In de ontvouwinge hier. 
vane begint. hy met .de.mògelykheid, vervolgt hy met de 
waarfchynlykheid, en fluit ten laatfte meet de zekerheid 
der Gelaarkunde. Begeert men dit gevoelen onderfteund 
te zien door Gezag door Mannen van Naam, die min 
of meer het zelve coegedaan geweest zyn; onze Aucheur 
brengt dezelven, zo van den vroegen als laater tyd te 
berde ; waaronder , met betrekking tot de daadlyke Gee 
VJaatkunde „ het oordeel van een Haller, een Suter, en 
een Gellert by veelen -nog al Opmerking zal verdienen, 
=___ Heeft men, desniectegenftaaride „nog eenige zwaa. 
righeden tegen de Phryfionônue in te brengen; derzelver, 
Voosftander bevlytigt zig vervolgens om die bedenkelyk- 
heden, welken hem voorgekomen zyn, te beantwaor- 
den. Hy brengt ze, in ’t hoofdzaaklyke, tot de vier 
volgende. (1.) De Gelaatkunde is gantsch onzeker, en 
dus ten eenemaal ongegrond. (2.) Zy is ten uiterfte moei- 
Iyk, en dus niet te beoefenen. (3.) Zy is nutteloos, 
overtollig, en daarom volftrekt onnoodig. (4.) Dn 

aat- 





_ moeite gebaard heeft, deswegens aanmerkt. 


Pd 


den en voorrechten der menfíchen gemeen ? 
is 'er toch, hoe heilig, hoe rechtítreeks tot ons geluk 
ij 


Goë HANDLEIDING 


Jaatkunde eindelyk geeft , in de handen der menfchen , 
noodzaaklyk aanleiding tot talloos misbruik, en is zeker 
een bron vanenkel onheil en verderf. We zyn 
niee vreemd van te denken, dat de laatfte zwaarigheid 
veelen, bovenal, af keerig maakt van deeze Weeten. 
fehap; zelfs dezulken, die ’er anders, onder de ver- 
eischte bepaalingen, toe zouden overhellen; en zulks 
beweegt ons den Leezer hier onder ’t oog te brengen, 
’* geen de Autheur, dien deeze bedenking ook aad 

e 
zwaarigheid telt hy dus zeer wel in haare kragt voor. 
s> Men kan zich de beoefening der Gelaatkunde niet zon- 
„, der liefdeloos en zeer veel misbruik verbeelden. ’t Zijn 
, debeste menfchen , die ’er doargaans ’t meest door zul- 
s,‚ len verliezen. En de Phyíionomiekunde is altoos een 
» rijke bron van zeer veel onheil.” Zyn antwoord hier- 
op luidt aldus. 5 

‚‚ Het is zo! de Gelaatleunde wordt veelal misbruikt „ 
en is maar al te dikwils een losfe grondflag voor liefde= 
looze en hatelijke vermoedens. Dan 

> 4. Heeft zij dit niet met zeer veel ar hk 

at 











beftemd, ’t geen wij de meeste meafchen niet tot 
een fnood en onverantwoordlijk misbruik gebezigd zien ? 
— Hoe weinig zijn wij in ’t algemeen gefchikt, om 
onze verftandelijke vermogens op de beste wijze aante- 
wenden? — - Bij den mensch vinden wij overal krach- 
ten ; maar krachten meestal misbruikt; meestal 
op eene verkeerde wijze beoefend. Zal men ’t des de 
„Gelaatkunde niet moeten te goede houden, dat zij zich 
zelden, zonder misbruik en liefdelooze verdenking , laat 
beoefenen? Of zal men, in deze wetenfchap alleen , van 
dien billijken ftelregel afgaan; nimmer kan ons ’t 
misbruik van ’t:recht gebruik eener zaake af houden. 

‚…, b. Zo gij, door het ter zijde ftellen van deze We- 
teníchap, al 'ct voorbarige , en al ’t liefdelooze in de be- 
oordeeling van anderen zou kunnen verhinderen, dan zou 
uw voorflag, om de Gelaatkunde in de vergetelheid te 
verbannen, de grootfte opmerking verdienen. Maar dic 
ís immers gantsch ondoenlijk, De zucht, om elkander on- 
voorzichtigte beoordeelen ,is, met , en zonder, de Ge- 
laatkunde, algemeen, en gantsch natuurlijk. Men ver- 

oor- 








TOT DE PHYSIONOMIEKUNDF: 609 
oordeelt zijnen evenmensch door vooroordeel , eigen. 
min, drift, en zonder de minfte regels; of men is hun 
op eene verwarde wijze, en vaak zonder grond, op hun 
voorkomen , geneegen. ‘De weetniet in de Gelaatkunde 
is, zo hij een liefdeloos en fnood hart heeft, altoos de 
oobarmhrcigiie richter van zijne broederen. En 
daar dit oordeel over anderen onder de menfchen zo vol- 
ftrekt algemeen is, wat dunkt u, Leezer! ig ’t dan niet 
veel beter de menfchen in dezen, zo veel mogelijk, uit 
-hunne verwarring te redden; en hen in ftaat te ftellen „ 
om het aangezicht van huanen broeder , niet door voor- 
oordeel, en door een onzeker gevoel, maar voorzichtig , 
geregeld en op gronden te beoordeelen ? | 
‚> C. Natuurlijk zal hij in een verbasterd Menschdom 
zeer veel kwaad en fnoodheid bemerken. En het opge- 
noegen dieswegens is, zo gij wilt, voor den Gelaatken. 
mer, op zichzelve een ftellig kwaad, Dan, juist die 
kwaad is voor hem de kortfte weg tot zijn voordeel, en 
tot zijn waar geluk. =— Immers dit zal zijn afgrijzen 
voor ’t kwaade, en zijne tederfte achting voor het goe- 
de, zijn zedelijk-gevoel, ongemerkt moeten ontvlam- 
men en bevorderen. Naar mate hij ’t goede zeldzaam 
vindt, zal hij het te fterker leeren hoogachten en be- 
minnen. En zijn tegenzin tegen onovereenkomst gewron. 
gene of kwaadaartige trekken, zal hem natuurlijk vere 
ligten , om zelfs bij den boozen nog naar bewijzen van 
td zijnde krachten, en naar goede gefteldheden te vraa- 
en. Het waare fchoone wordt altoos door den 
enner het gemakkelijkst onder de puinhoopen opgezogt , 
en met vreugde gevonden. De menfchen „”’ zegt daar- 
om zeker Wijsgeerig Schrijver, „, zijn meer dwaas dán 
fnood : door hen naauwkeurig te onderzoeken zullen hune 
ne kwaade hebbelijkheden niet meer uitblinken dan hun- 
ne goede, Zo zij aan den eenen kant verliezen , zij zul« 
len ‘er aan eene andere zijde door gewinnen. De groot- 
fte kenners zijn in alle gevallen de minst ftrengfte Rech- 
ters. Zij, die de menfchen best kennen , zullen hun 
Eunne gebreken ’'t gemakkelijkst vergeeven. De Wijsa 
geerte, als de grond{lag der Gelaatkunde, zal hun lee. 
“ren, om de onvolkomenheden door daar zijnde beval- 
ligheden, en de ondeugden door deugden , te vergoeden, 
Deeze zal hun leeren, om van alles bet meeste 
voordeel te trekken; geenzins daarin gelegen , om zich 
gantsch 














Gio: „HANDLEIDING 


gantsch van de zodanige te verwijderen, of ’er in aïlen 
geval enkel kwaad van te vermoeden 5 maar om voordeel 


‚ te doen met het goede, ’t welk zij bezitcen , zonder zich 


vruchteloos over hunne kwaade zijde te vertoornen ; ter- 
wijl men door voorzichtige maatregels zich flechts hoe- 
den zal, òm geen voorwerp van hunne boosheid te wor. 
den. Men zegt, men zal er menfchenfchuuw door 
‘worden, wanneer men de menfchen zo naauwkeurig kent. 
Maar is ’t dan een zo groot kwaad , dit tot een zeker 

unt te zijn ? Niet iedereen, die wil, kan zulks, 

Nat het voorgeven aanbelangt, dat men ’t geflacht der 
menfchen leert verachten, naar maate men het zelve 








_ kennen leert. Dit, zo ’t waar was, zou in de Gelaat- 


kunde, die ons ‘ct charakter der menfchen leert, niet 
meer kunnen gevonden worden , dan in de Gefchiedkun- 
de, welke ons hunne bedrijven meldt. Zo de Gefchie- 
denis ons fnoode. handelingen verhaalt, zij bericht ons 
ook goede: en zo men ’t aan de Gelchiedkunde 
nog nimmer heeft voorgeworpen „dat zij nadeel toebrengt 
aan de menfchen, die zij onderwijst; en welke zij, al 
enderwijzende, vormt; met.wat grond zou men dic dar 
aan de Gelaatkunde kunnen verwijten, die nog veel ze- 
kerder is; gemerkt zij ons-de menfchen op zich zelven 
doet zien, en onaf hankelijk van alles, wat hen omringt, 
en hen dikwils tot weinig eer. verftrekc.” 

s, d. ’t Is daarenboven ten eenemaal ongegrond, dat 
men de menschheid al phijfionomizeerende zou leeren 
verachten. Klaarblijkelijk heeft de Gelaatkenner aan al- 





Je zijden de fterkfte aanleiding, om de ‘voortreffelijke 


waarde der menschheid te bevroeden. Of zal men, one 
telbaar veel fchoonheid en overeenftemming in ’c flechtst 
Gelaat nog kunnen gewaar worden; en dat, zonder de 
menschheid te leeren hoogachten ? lets , dat, naar 
’ eenftemmig getuigenis der Zedeleeraaren, altoos een 
rijke bron is van zeer veel deugd en voortreffelijkheid”, 

Onze Autheur tot: dus ver de Gelaatkunde in ’t alge. 
meen ontvouwd, derzelver gegrondheid aangetoond „ en 
de daar tegenopkomende bedenkingen beantwoord heb= 
bende, verledigt zig voorts nog in dit Deel, om den 
Leezer te onderrigten; nopens ‘de eigenlyke zitplaats, 
daar men het Piyfionomifche te zoeken hebbe; waarop 





‚Men het oog vooral behoore te vestigen, of hoe men 'o 


aangezigt gelaätkundig moete befchouwen. . En Be aan 
Eg 


TOT DE PHYSIONOMIEKUNDE. Ort 


hegt hy" eindelyk eene ontvouwing van de algemeene 
grondftellingen, gefchikt, om het aanleeren en beoefes 
nen deezer Weetenfchap eenigzins gemaklyker te ‘made 
ken; dan de ontvouwing hiervan gebragt hebbende , tot 
aan de ftelregels, die zeker voorkomen met zeker. zielsa 
geftel, of zekeren trek met zeker charafter verbinden „ 
oordeelt hy ’t raadzaam de verdere voordragt hier vam 
uit ce ftellen. ‚‚ Verfcheiden ftukken, zegt hij, 
„ dienen 'er nog vooraf te gaan, eef mijn Leezer ftuks= 
‚, wijze tot die bepaalende ftelregels kan worden inges. . 
‚leid. Onder veele anderen, de behandeling der tem= 
‚, peramenten, der evenredigheid en der bijzondere dee- 
‚, len in ’t menschlijk aangezicht. Onderwerpen, die 
> wij, met andere, dus liefst voor een volgend Deel 
‚, zullen overlaaten.” | 

Wyders heeft. de Schryver van dit Werk, overeens 
komftig met het plan, dat wy by den aanvang gemeld. 
hebben , hier en daar; in zyhe ontvouwingen , ingevlogs 
ten, een aantal van verfchillende Gedaanten en Pour- 





3’ 


_traitten; die hy den Leezer leert befchouwen, door ne- 


vensgaande onderrigtingen van ’t geen men daaromtrent 
op te merken heeft. Gemeenlyk komen ze, behalven 
diet onderrigtende oogmerk , in, by manier van eene. uite 
fpanning , om het drooge der Phyfionomifche les{en, als 
%% ware, eenigzins te vergoeden. Ze verlevendigen ook 
daadlyk de behandeling van ’t onderwerp; te meer daar 
hy niet alleen verfchillende gedaanten, die onderfchei. 
den gelaatkundige charaêters vertoonen, bybrengt ; maar: 
ook nu en dan des Leezers oog vestigt op Pourtraitten 
die men niet wel onverfíchillig kan befchouwen , als daar 
zyn, die van Prins Willem den 1, van Cornelis en- Joes 
de Witt, van de Voltaire, van de Zeeuwfíche Gebroeders 
Naerebout en anderen. 


Tableau de l'Histoire generale des Provinces Unies, par A. M. CEÈ 
misteR- Six Tomes. A Utrecht, chez B. Wild, a Londres, 
chez P. Elmsly, &c. 


Reed in den jaare 1777 zagen de twee eerfte Deelen van dit Ta- 
fereel der algemeene Historie van de Vereenigde Nederlanden 
bet licht; wy hebben 'er ook diestyds" eerlang eenig, berigt, van 3E 
| . > us gee- 


Cis A. M. CERITSIER 


geeven (*): zints heeft de Heer Cerifter zynen arbeid agtervolgd, 
en onlangs is ons “et zesd- Del ter hand gekomen. Een famen- 
loop van on'tandigheden heeft veroorzaakt, dat wy ongemerkt, 
zonder eevig opzet, van de verdere uitvoering deezes Werks gee= 
ne melding gemakt hebben; 't welk wy ons eerst met de ontvangst 
van het zesde Dee herinner en en ons nu noopt om e->nalgeme.n 
verflag van de inrigti g deezes Tafereels, zo verre het nu open- 
baar rex toon getteld is te levcren. 

Van het vog.nerk leezes Gefchied(chryvers, en de nattigheid 
van dit Work, hebben wy in het bovenaangehaalde berist genoeg 
gezegd, on en ieder min of meer te doen begrypen, dat deeze 
nie: ve bearheid ng der gefchiedlenisfean van ons Vaderland haars 
we-zenlyke waarde heeft; en met regt de opmerking vordert van 
allen dezulken. die zig op deeze edele oefening toeleggen. Het 
gunftige densheeld . dat wy ‘er ons, op het doorbladeren der twee 
eerfte Deelen, van gevormd hebben, ís. op het nagaan der vol- 
genden niet verzwakt, maar eer verfterkt: te meer, daar we 
zagen, dat de gefchiedkundige Cerifter zig beftendig bevlytigt, om 
all:s me: een welwikkend oordeel na te gaan, en onpartydig te 
boek te ftellen: dat bovenal in de laatere Deelen doorftraalt. —= 
De twee eerfte Drelen behelzen eene oordeelkun tige ontvouwing 
Onzer oude Gefchi.denisfen, die zig, zede:t de komst en vesti- 
ging der Baravieren in“deeze Gewesten, uitbreiden tot op de da- 
gen vin Keizer Karel den V; en wel tot op dien tyd, dat deeze 
Vorst, afftind doente van zyn geheele Ryksbewind, het beftier 
deezer Landen, met goedvinten der Staaten, in de handen van 
zynen Zoon Philippus overgave. in den jaare 1555. Het 
derde Del is bepasld ter voordragte der geweldige overheer(chin- 
ge van Philippus, en van den tezenftand der Staaten, onder de 
heldhaftige poogingen van Prins Willem; die dezelven eerlang, 
ten mnfte met betrekking tot onze Vereenigde Nederlanden, in 
zulke omftinligheden bragt dat ze te Utrecht de grandflagen tot 
een nieuv Gemeenebest konden leggen; 't welk de afzweering van 
Koning Philippus ten gevolge had; en waarop Prins Willem tet 
de Graaflyke waardigheid verheven zou zyn geworden, zo niet 
een verrasderlyke aanflag hem het leeven had doen verliezen in 
den jaare 1584. Op de befchouwing van dit tydperk , met 
welks aflopen ons Vereenigd Gemeenebest zyn aanvang nam, laat 
onze Gelchiedfchryver, in het vierde en vyfde Deel, volgen, ee. 
pe overweeging der lotgevallen van dit Gemeenehest, zedert dien 
Eyd tot op den dood van Prins Mauritz, welke in 't jaar 1625 
voorviel. En verler fchikt hy het zesde Deel ter ontvouwinge 
der lotgevallen van anzen Staat zints die dagen, tat op de hei. 
melyke en in laater tyd zo veel gerugts maakende, onderhandelingen 
van onzen Staat met het Hof van Vrankryk, í» de jaaren end 








© Zie Hrend. 'Paderl, Letteroef. VII, D. bl. 17 


TABLEAU. 614 


en 1663, waar in de Raadspenfionaris de Witt en de Graaf d'Es. 
trades ter wederzyde de voornaame hand hadden. Ieder 
deezer Tydbeftekken, welken de Heer Cerifser telkens in kleiner 
tydperken verdeelt, behelst eene reeks van aanmerkelyke voorval. 
len, die hy, naar maate van derzelver gewigt en invloed, beknop- 
ter of breedvo-riger behandelt. Zulks verrigt hy, met eene oor- 
deelkundige aaneen{chakeling, die juist gefchikt is, om derzelver 
oorzaaken en gevolgen in een helder licht te ftellen; waartoe h 
oek, wanneer de omftandigheden zulks vereifchen, zyn gefchied- 
verhaal vergezeld doet gaan van gepaste aanmerkingen, die by, 
zelfs in netelige omftandigheden, met alle vrymoedigheid, doch 
fteeds met eene onberispelyke befcheidenheid, voordraagt. Wy- 
ders ontmoet men in dit Gefchrift, aan 't einde van ieder Tydbe- 
ftek, een kort verflag van de zeden en gewoonten der Natie in 
die dagen, mitsgaders van 't geen den Burgerftaat betreft, als me- 
de van den toeftand der Kunften en Weetenfchappeg, benevens 
‚ Eene beknopte melding van de beroemdfte Mannen hier te Lande, 
Een meer dergelyke byzonderheden, die zig in 't Gefchiedverhaat 
niet wel laaten invlegten. mmm Zyn Ed. heeft dit alles op zo- 
danig eene wyze uitgevoerd, dat de Lief hebbers onzer Vaderland- 
fche Gefchiedenisfen tover reden hebben, om na de voltrekkin 
van dit Tafercel te verlangen, ‘t welk de Autheur zig voorgefteld 
heeft, tot op het midden der tegenwoordige Eeuwe te brengen. 
Zie hier intusfchen, ‘tot e-n byzonder ftaal, uit dit zesde 
Deel, het hoofdzaaklyke van des Gefchiedfchryvers berigt, we- 
gens de geheime onderhandeling van den Raadpenfionaris de Wiet. 
met den Graaf d'Estrades; weke maar al te dikwerf in een ver- 
keerd licht geplaatst is geworden. 

Onze Gefchiedfchryver gemeld hebbende, hoe de Staat zig ín 
den jaare 1662, na de herftelling van Karel den IL op den throon 
van Groot Brittanje, met de gevolgen daarvan, en de nevensgaan. 
de onderhandelingen met het Franíche Hof, in gevanrlyke omftan- 
digheden bevond, daar men aan de cene zyde voor de heerschzug- 
tige oogmerken van Frankryk, en aan de andere zyde voor eene 
Vredcbieuk met Engeland te dugten had; geeft verder een verflag 
van 't voorgevallene ter verydelinge van ’t oogmerk van Frankryk „ 
om zig meester van de Spaaníche Nederlanden te maaken. 

. De Graaf d'Estrades, door Konirg Lodewyk den XIV, tegen 

het aflaopen des jaars 1662, naar Holland gezonden, kwam hier 
bovenal, om te onderftaan hoe de Vereenigde Provincien gezind 
waren; ten einde te verneemen, in hoe verre de Koning taat op 
dezelven konde maaken, of dezelven had te wantrouwen, in ge- 
valle hy de Spaanfche Nederlanden wilde vermeesteren. Maar 
de Witt, zyn oogmerk doorgrondende , nam op zig het zelve te 
doen mislukken. 

De Witt behoorde niet onder dat flag van Staatsmannen, die, 
fterk met hunne begdafdheden ingenomen, in hunne onderhande- 
lingen ‘gemeenlyk iets, dat men loos of doortrapt noemt , laatea 

1. DEEL. ALG. LETT. NO. 54. Te doex: 








614 A. M CERISIER 


goorftraalen , dat wantrouwen inboezent. Hy bezat, gelyk de 
meeste Staatslieden van het Noorden, bet vermogen van de gefle :- 
penfte Staatkunde te verbergen, onder het uitwendige ver:oon 
van de oprechtheid en ongeveinsdheid zelve. Za dra by me: dee- 
zen nieuwen Afgeza:t in onderhandeling getreeden was, (cheen 
hy terftond de belangen van Vrankryk derinaate ter harte te nee- 
men, en zo genegen te zyn, om de inzigten van t Franfche Hof 
te helpen bevord-ren, dart d'Estrades het grootfte vertrouwen in 
hem ftelde. Hy fchrcef zelfs aan zyne Mij., dat hy geen meer 
hart voor den luister en de belangen zyner Maj. kan hebben, dan 
de Heer de Witt hetuigde te bezitten. Het Franfche Hof floeg 
hier te ligter geloof aan , om dat het zig altoos tot eene eer gerg- 
kend had, voor den besten vriend en zekerften bondgencot van 
het Ge:neenebesf door te gran. Middeierwyl ziet men egter, uit 
de geh: ime brieven van den Raadpenfionaris, dat hy, niet minder 
dan één der vuurigfte Patriotten, ten fterkfte bedugt was, voor 
de uitbreiding, en de gevaarlyke nabuurfchap der Franfche magt. 
D'Estrades drong by de Staaten fterk aan ep de guarantie van 
Duinkerken, verklaarende, dat Frankryk het laatst geflooten Trac- 
taat niet zoude ratificeeren, zo lang dat Artikel 'er niet onder 
betrokken wierd. De Witt hadt zeer veel tegen deeze guaranties 
intusfchen gaf hy nogtans te kennen, dat die zaak, zo ‘t alleen 
aan hem ftond, wel dra te vinden zou zyn; terwyl hy tevens 
behendig uitweidde, over de ongerustheid van geheel Holland en 
Zeeland, wegens de aankoop dier Vestinge. Hy hield dit ftuk 
voorts fleep.nde, om de uitwisfeling der ratificatien te vertraagen. 
Maar toen hy bemerkte, dat de Koning, van zyne zyde, 'er geen 
haast mede maakte, uit vreeze van als dan ingewikkeld te zullen 
wotden, in den oorlog, waarmede Karel de II de Staaten dreigde, 
bewoog hy de Staaten, om de guarantie in te willigen; na voor 
bedongen te hebben, dat Frankryk, van zyne zyde , hun de bezit- 
En der Landen van Overmaaze, en ‘t lactíte Tratiat met Engs- 
land ‚zoude guarandeeren. —_ Hieraan hegt de Heer Cerifier eene 
melding van 't geen de Witt te Rotterdam gedaan, en te Amfter- 
dam ondernomen zou hebben, volgens het (chryven van d Estrades, 
dat egter ten deele onzeker, en ten deele verdicht ís; initsgaders 
van ’t geen d'Estrades fchryft, wegens den invloed, die hy zelf 
op veele aanzienlyke perfoomen, door omkooping, gehad zou 
hehben. Wat hier van zy, in die wyduitgeftrektheid, als ‘er 
d'Estrades van íchryft, ’t is intusfchen, gelyk onze Autheur vere 
volgt, ten aanzien van de Witt opmerkelyk , dat alte die poogingen 
van d'Estrades, volgens zyn eigen fchryven, ydel waren op den 
Raadpenfionaris, die alle zodanige aanbiedingen van de hand 
wees; voorgeevende, dat hy t'over beloond was, door des Ko- 
nings betuiging van vertrouwen op hem, en vriendfchap te hem- 
' waards. Ook bragt de Witt, die zeer wel bezefte, hee gevaar 
lyke gevolgen zulke fchandelye middelen met zig konden fleepen, 
fe wege, dat de Eed tegen alle Corruptie vernieuwd werd. ae 


MARLE AU: 618 


proote Staatsman naam'yk was van oordeel, dat men zip, in cen 
Gemeenebest, zonder: fchande, kon verbinden aan de belangen 
eener vreemde Mogenheld, zo lang dezelven niet tegen die van 
‚den Stgac aanliepen; maar hy was tevens overtuigd , dat het wel- 
weezen van den Staat luttel ter harte genomen wordt , door men- 
fchen, die laag genoeg van ziel zyn. om de vryheid, welkezy 
Rict waardig zyn te bezitten, te verkoopen. 

Onze Gefchiedfchiyver voorts gewag gemaakt hebbende van 
“gen en ander vonrftel van Vlaamfche Gedeputeerden, als mede 
van den Spaanfc'en Ambasfadeur, wegens de verceniging van 
alle de Nederlanden, merkt daarnmtrent aan, dat het'diestyds 
de zaak der Staaten niet was, zig in zulk eane onderhandeling 
verder in te laaten; en dat het ‘er toen mecr op a“nkwam, 
om ‘de cogmerken van Lodewyk den XIV nog met meer zekere 
heid te doorgronden, en derzelver uitwerking te doen verwylen. 
Ter bereikinge hiervan, gedroeg zig de Witt,om den Franfchen, 

oning te meer In te neemen, als bezate hy geene der vroege 
re vooringenomenheden. tegen de uitbreiding der Franfche heere 
fchappye. Deeze voorbehoeding in 't werk gefteld hebbende, 
meakte hy behendig gebruik van den Spaanfchen voorflag, om 
langs dien weg de geheele uitgebreidheid der inzigten van den 
Franfchen Vorst te ontdekken. Ey floeg te gelyk gan d'Estrades 
voor’, eene verdeeling der Nederlanden, gefchikt naar een vroee 
gr ontwerp, in den jare 1635 gemaakt. Het blykt, dat de 
itt een gedeelte van den prooi voor dem Staat wilde behou- 
den, ingevalle dat men denzelven niet kon befchermen, tegen 
de greetige en magtige heerschzugt van het Franfche Hof, 
Maar dit Hof, dat gantschlyk geene verdeeling bedoelde, bragt 
eenige belemmeringen hier tegen te berde, Lodewyk de XIV, 
de groatfte belangloasheid voorwendende, fchreef: ík ben die 
gee Vriend piet, noch een Vorst van eene zo onmaatige 
eerschzugt, als myne Vyanden my afmaalen: ik ben te wel 
bedeeld, om het verder uitbreiden myner heerfchappye te be- 
hoeven. Op deeze verklaaring vormde de Witt het ontwerp 
van een anderen voorfleg, volgens welken de Spaanfche Neders 
landen tot een Gemeenebest gemaakt zouden worden, dat met 
de Staaten een Ben genoctfchap zou aangaan, en door Frankryk 
befchermd warden; na dat men ‘er eenige plaatzen van afe 
enomen zou hebben, die voor beide de contra&teerende Hoven 
he.t gelegen waren. Dit oniwerp geviel der Franfchen wel; 
maar de Witt had de vcorzigtigheid gehad, van deszelfs uitvoee 
Fing uit te ftellen , tot op den dood van den Infant van Spanje, 
den eenigen Zoon van Philippus den IV. Dit tydbeftek kwam 
hun te lang, en zelfs te onzeker voor. Zy toonden zo veel 
yvers te hebben, en zo ongeduldig te zyn, om een nieuw Ge- 
meevebest op te rigten, zelfs ten hunten kosten, dat ze niet 
wagten konden, tot den dood van een Vorst, die toen maar 
@en kind was, en inderdaad wo omtrent veertig: jaaren ai 
t 2 y 


616 . As M. CERISIER 


Zy zouden wel gewild hebhen, dat men de uitvoering vastftel 
de, op den dood van den regeerenden Vorst, welke toen dour 
. eene kwynende ziekte uitteerde, Zy maakten daarbenevens 
eenige veranderingen in het ontwerp, en toonden zig zeer af- 
keerig van het zelve gewapender hand te voltrekken: ’er zyn, 
was des Konings taal, dingen die goed zyn om gedaan, maar 
kwaad om op het papier gefteld te worden. De Witt, door die 
voorgewende belangloosheid heen, de weezenlyke inzigtcn van 
’“t tranfche Hof duidelyk ontdekt hebbende, zogt hetzelve ver- 
der in te wikkelen, om zig geheel en al te ontmaskeren. Hy 
vroeg, waarop Frankryk zodanig een cisch, ten nadeele van den 
Infant, grondde? Hy gaf zelfs te kennen, dat hy, voor en al 
eer zich aan eenig ontwerp te houden, gaarne zou weeten, of 
de Koning van Frankryk eenig regt op de Spaanfche Nederlanden 
hadde, na den uitdruklyken afftand, zo als dèzelve getekend 
was by de Pirenncefche Vrede. D'Lstrades maakte hierop geene 
zwaarigheid van te zeggen, dat de Koningin van Frankryk , van 
t eerfte bed zynde, ‘er meer regts Op had, dan de Infant, die 
flegts van t tweede bed was; dat een ftastkundige afftand bet 
regt der natuure niet kon vernictigen; en dat dezelve, voor 't 
overige, niet gedaan was, dan onder de voorwaarde, dat de 
vyfinaal honderd duizend gouden Kroonen, ten bruidíchat toege. 
zagd, betaald zouden worden, binnen achttien maanden, die 
reeds lange verloopen waren, zonder dat men ‘er iets van onte 
vangen had. Dit laatfte was al te waar: de onvoorzigtige Raad 
van Madrid had die betaaling verzuimd, niettegenftaande de ge- 
heime imboezemingen der Hollanders, en Frankryk had zig wel 
gewagt van op de betaaling dier fchuld aan te dringen. 
D'Estrades verzekerde, dat de Consmisfarisfen, door den Ko- 
ping benoemd, om dit ftuk te onderzoeken, het regt der Konin- 
Binne klaar en onbetwistelyk geoordeeld hadden; dan de Witt was 
van gedagten, dat het op een zwakken grond fteunde. Hy had vu 
reeds een maar al te regtmaatig voorgevoel van de Franíche oog- 
merken; en zag duidelyk , dat het zyn zou, een verbond met den 
Leeuw aan te gaan. Hy wist dat het der Heerschzugt nooit man- 
gelt aan voorwendzelen, om de ftaatlykfte beloften kragtlons te 
maaken. Doch, om d'Estrades geen argwaan te geeven, bragt 
hy hem alleen onder ’t oog, dat de zwaarigheid voornaamlyk ont- 
ftond uit de vrecze, die de Heerschzugt van Frankryk den ge 
moederen ingeprent had. En, om midlerwyl,te toonen , dat hy 
“ piets-verzuimde, 't welk des Konings oogmerken begunftigen kon, 
zo nam hy op zig eèn togtje door de voornaamfte Steden te doen, 
om de Regenten over te haalen. Men fprak diestyds alomme 
zeer fterk van de poogingen der Ottomannen, om in de Christen- 
heid in te dringen. Zy vielen te gelyk op den Keizer en de Ve- 
netiaanen aan; en begonnen zelfs den koophandel der Hollanders 
te belemmeren. Dit ftaatkundige nieuws verwekte overal eene 
groote gisting in de gemoederen. De Witt nam daar uit, zo 


TABLE AYU Gt 


dEstrader zegt, aanleiding, als |uit eene verafgelegene omftandig- 
heid, die zeer gefchikt was, om zyne eogmerken te verdonkeren , 
tot het. doen van voorflagen, gefchikt om de gezindheden der Steden. 


de ondertasten, nopens het ontwerp van Frankryk, en ’ aangaan - 


eener verbintenisfe met die ontzaglyke magt, tegen Vyanden, die 
nog meer te dugten waren, van wegen hunne Wreedheid en 


Godsdienst. D'Estrades (chreef zelfs aan den Koning, dat de Witt 


den Hollanderen zo fterk eene vrees voor den Grooten Turk inge- 
boezemd had, dat zy geen andere toevlugt vonden, dan zig op 't 
haauwfte met zyne Maj. te ‘vereenigen. Hy moet de zaak uiter- 
maate vergroot hebben, gemerkt de. Staaten van Holland, intus- 
_ fchen,geen gehoor wilden verleenen aan eenigen anderen voorflag, 
dan aan dien, welke de verdeeling uitftelde, tot op den dood van 
den en Spanje. Een voorflag, die aangenomen werd, 
den 3 Ottober 1663. … 

De Heer C.rifier, dus verre een agtervolgend berigt van die 
onderbandelingen gegeeven hehbende, meldt voorts hoe Lodewyk 
de XIV een argwaan tegen de Witt begon op te vatten; en daarin 
verfterkt werd, toen hy verftond, dat men een voorfl1g van den 
Spaanfchen Ambasladeur, nopens eene verbintenis met de Spa:n- 
{che Nederlanden, op nieuw in overweeging nam. Zulks deed 
dien Vorst dreigen, dat hy zig, met de Engelíchen, tegen de 
Staaten, vereenigen zou; en de vrees hier voor maakte een einde 
aan de Spaanfche onderhandeling:n… —_— Men had, vervolgt 
onze Gefchiedíchryver, Frankryk noodig: fchoon men niet veel 
ftaat maakte op de hulp, welke Frankryk, uit kragt van het Trac: 
taat van 1662, moest leveren, was egter de verbintenis met dien 
Vorgt noodzaaklyk, om dat men vreesde, dat hy zig by Engeland 
zou voegen; terwyl het zyn belang was, dat de Staaten met En- 
‚ geland in den oorlog geraakten, om den een door den anderen ta 
verzwakken. Dus zyn verbintenisfen, die geen anderen grond 
bebben, dan eene voorbygaande vreeze, zo min wel gevestigd als 
oprecht. Ook maakte Lodewyk de XIV geen meerder ftaat op de 
Vereenigde Gewesten. „Ik betuig u,’ fchreef hy aan d'Estrades, 
toen de Stasten de toegezegde hulp vorderden, „ dat ik my niet 
„ weinig belemmerd vinde; indien ik my aan « Traêtaat houde, 
»‚ doe ik zulks grootlyks ten nadeele van myne voornaamfte be- 
„, langen; en dat veor Lieden, van welken ik niet alleen geene 
, de inte onderfteuning zou verwerven, maar die my tegenftand 
‚ souden bieden, in 't eenige geval, waar in my hunne begunftiging 
» te flade zou mogen komen, en die als dan de hulp, welke ik 
‚‚ hun verleend zou hebben, tegen myzelven zullen wenden. Daar 
‚‚ benevens verlies ik. Engeland; 't welke my niet minder dan 
‚‚ Eene opene kaart aanbiedt, ten opzigte van alles, wat ik no- 
„„ pens de Nederlanden zou mogen begeeren, terwyl het voor 
„ zigzelve geen duim breedte gronds aldaar vordert.” 

Indiervoege liep deeze gewigtige en bedekte onderhandeling 
af, van welke men zeggen Een dat beide de partyen in dezelve 

t 3 hun 


6e 7 A. M. OERKTER TAELSAU. 


hun oogmerk bereikten. De Koning van Frankryk teiet su det he 
het Gemeenebest ten vyand zou hebben, ingevalle dat hy Kd he 
heerschzuztige ontwerpen, ten amzien van de Spaanfche Neder- 
Jânden, daadlyk werkftellig wilde maaken. En de Staaten wisten 
nu aan welke maatregelen zy zig, ten aanzien van Frankryk, had- 
den te houden. Gehoor verleenende aan den, eene hersfenfchim 
gelykenden, voorflag, van de Spaanfche Nederlanden in Cantons 
te veranderen. behielden ze 't aam zig, om zig aan te kanten 
tegen het weezenlyk oogmerk van die Gewesten te overmeeste- 
ren, waar van ze Lodewyk den XIV verdagt hielden. Ook 
fchroomde van Beuningen, vervolgens, niet, opendaarlyk aan ’t 
Hof van Prankryk te zeggen, dat die oftderhandeling niet anders 
vas geweest dan een tydverdryvende bezigheid van de eene en 
didere zyde, ten einde elkanders oogmerken na te fpooren. Onze 
nieuwere Staatkunde is dan niets ande:s, dan eene kunst, waar- 
door men elkander in den weg tragt te zyn, terwyl men elkan- 
der overlaadt met betuigingen van vriendfchap. En, fchoon list, 
in deeze foort van wofteling, het eenige wapen zy waar van 
men zis belient, kan egrer dit wapen een groot kwaad afkee- 
ICh, 20 't zig maar nie. tegen den gebruiker zelven wende. 
De voornaame behendigheid in zulke gevallen beftaat, niet zo 
zeer in 't leggen van ftrikken, als wel in 't ontdekken van die 
van zynen mededinger, om ‘er tegn hem zelven gebruik van té 
maaken. De Witt flaagde dus in 't ontmaskeren der Franíche 
oogmerken, en ’t Franífche Hof ín zo verre te ketenen, als '€ 
mogelyk is, de Heerschzugt door Traftaaten aan ketenen te 
leegen: en 't Gemeenebest verbond zig tot niets, dat met zyne 
bel.ngen ftreed. Mat de Witt zyne toegenegenheid jegens 
Frankryk ten breedfte uit; w deel het, om dat hy begreep, 
dat men zig jegens de Franíche magt niet te omzigtig kun ge- 
dragen, in die haglyke amftandigheden, in welken men zig 
bevond. Veelllgt beoogde hy ook des Konings gevoeligheid tegen 
het Gesneenebest te verzagten, door hem te doen gelouven, dat 
‘er eene party in het zelve was, welke, niet dan met tegenzin, 
deel nam in de maatregelen, die men tegen bem in 't werk ft 





_ mn 


Befchryving der Stad BERGEN OP DEN 200M, en derselver beleg, 
in den jaare 1747. Te Amfterdam, by A. Fokke, 3780. Ja 
groot oftaye go bladz. 


et voorgevallene met deeze Vesting, in den jaare 1747, heeft 

” dezelve ín 's Lands Gefchiedenisfen byzonder merkwaardig 

doen worden, “Uit dien hoofde zyn ‘er, zedert dien tyd, ver- 
fcheiden berigten deswegens- door den druk gemeen gemaakt. 
Deeze bergten nu, voor zo verre dezelven iets weezenlyks 
‘heselzen, zyn in dit Stuje regelmaatig byeengebragt. Vooraf 
Rut eens heknopte be{chryving der Stad, em ontvouwing hal 
ad 


hann 


BESCHRYVING DER STAD BEKGEN OP DÈN ZOOM; Gr 


Haare Gefchiedenis, tot op het jaar 1747, overeenkomftig met 
bet dienaangaande gemeld, in’ den Tegenw. Staat der Vereen. Ne- 
derlanden, II D. bl. 155 170. Wyders bedient zig onze 
Schryver, na een kort verflag ven den oorfprong en voortgang 
van den Oorlog, zints’ het jaat 1746, tot op den inval der Fran- 
fchen in Staats Vlaanderen, en ’t nederflaan hunner Krygsmagt 
voor Bergen op den Zoem, van 't geen-hy, nopens de daaropge- 
volgde belegering en vermeestering dier Vestinge, aangetekend 
vindt, in Neerlands Wend:rsoneel, den Mercurius van het jaar 
1747, het Històrisch Dagverhaal en Echt verhaal van dit vie 





benevens in het Kort en Beknopt Verhaal, dat de Kerwaarde F. 
Pansfan daar van in 't licht gegeeven heeft. Men vindt 
ges in dit Gefchrift, het geen hier en daar, wegens dit voorval 
ver(preid te zoeken was, by elkander vergaderd; ‘t welk ons een ; 
ncane foort, volledig verflag van díe gewigtige gebeurtenis ops 
evert. : 








Bedenkingen over het geene, dat omtrent de Krygsraden in de 
Guarnizoenen van den Staat der Vereenigde Nederlanden nog 
diende te worden vastgeftelt. 21 blads. ên gr. otavo. ii 


Volgens den Schryver deezer Bedenkingen, zyn onze Krygsraa- 

den niet genoeg voorzien, van ’t geen ter behoorelyke uitvoe- 
ringe van hun Milftair Regtsgebied noodig geoordeeld mag wore 
den. 't Komt ons in den eerften opfl2g wel eenigzins vreemd 
voor ; doch 't zou kunnen zyn: wy vermeeten ons niet beflisfend 
te oordeelen, over ’t geen het Militaire betreft; daar dit eena 
geheel byzondere Studie is, daar niemand van ons Gezelfchap 
zig opzetlyk op toegeleid heeft. ’t Zy dan genoeg kortlyk te - 
melden, het hoofdzaaklyke van 't gecn de Autheur vordert, ter 
vervullinge van het g-en ‘er aan ontbreekt. 1. De Krygsraaden 
behoorden hunne eigen en byzondere Wetten te hebben, by eeft 
vergaderd in een Boek, ’t welk ten tytel zou mogen hebben: 


__ Wetboek van den Wolke van Oorlog, in diënst van den Staat der 


Vereenigde Nederlanden. 2.'Er moest een behoorlyk getal Advo- 
caaten of Procureurs, immers twee, aangefteld worden, die de 
zaaken van de twistende partyen voor de Krygsraaden konden uit 
voeren; en door dezelven gelast worden, om de onvermogenden 
voor niet te dienen. 3. 't. Zou raadzaam zyn eene korte manier van 


‘ procedeeren ìn te voeren; en de Jura der Bedienden, voor het 


waarneemen van zaaken voor den Kiygsraad, gelyk ook voor het 
opttllen van befcheiden, uitdrukkelyk te bepaalen: ook zouden 
die Pura, met opzigt tot de gemeene Soldaaren, gering dienen te 
zyn. 4- Men zou ook hebb n te bepaalen, wat zaaken en per- 
foonen-voor de Guarnizoens Krygsraaden, en wie voor den Hoo- 
gen Krygsraad, zouden beheoren. s. Voorts moest dé rang van 
de, Auditeurs mede be dezelve ook eene manier van 
t 


4 pro: 


620 8 BEDENKINGEN. - 


procedeeren voorgefchreeven, en hunne Jurs daarby bepaald 
worden. Dezelve behoorden ook even als de Ondermajoors een 
zogenaamden Ordonnans of Bedienden uit het Guarnizoen te hebe 
ben, om de boodíchappen te doen, ten einde de zaaken, het, 
Guarnizoen betreffende, des te fpoediger uit te voeren. 
Hun pligt zou eok moeten zyn de Commandanten van een Guar-, 
nizoen van raad en advys nopens Justicieele zaaken te dienen, en 
zouden ook dezelven geen zaaken, het Justicieele hetreffende, 
mogen onderneemen, zonder daarover met de Auditeurs alvoorens 
gefproken, en geraadpleegd te hebben. Eindelyk flaat de Schry- 
ver, ten 6, nog voor, de Krygsraadskamer in ieder Guarnizoen, 
(die nergens anders toe, dan tot het houden vam den Krygsraad 
gebruikt zou mogen worden,) te voorzien van eene goede Boe- 
kenkas met Boeken, inzonderheid de Militaire Regtsgeleerdheid 
in de Nederlanden raakende: waartoe hy eene by voorraad ge- 
fchikte Lyst aan de hand geeft. 








Fabelen en Vertelzels, naar de nieuwfle en beste Hoegduitfche 
Dichters, door HENDRIK RIEMSNYpeR. In 's Gravenhaage, by 
J- H. Munnikhuizen en C Plaat. Behalven het Woorberigt, enz. 
192 blads. in gr. oBavo. | 


Ut een aantal van Hoog luitfche Dichters, die, daor hunne 

geestige Fabels en Vertelzels, een algemeenen lof behaald 
hebben, heeft de Heer Riem/nyder eenige Stukjes van die natuur 
uitgekoozen, welken hy ín onze Nederlandfche Spraak overge- 
bragt heeft, met oogmerk, om, zo zyn arbeid mogte behaagen, 
nog, één deeltje op die wyze het licht te doen zien. Zyne oor- 
deelkundige keuze is leerzaam, en de manier van uitvoering ge- 
vallig; des wy niet twyfelen, of de Leezers, die dit gedeelte met 
nut en vermaak zullen doorbladeren, zullen met ons wenfchen, 
dat hy aangemoedigd moge worden, om zynen arbeid voort te 
zetten. Men oordeele hietover eenigzins uit het volgende vertel- 
zel van den Priester en den Kranken. 


Een swaare Pest heerschte in een’ flerk bevolkte Stad ; 
De Priesters wierden heesch, Doodgravers afgemat; 
't Getal der Kranken groeide, en vulde baar bij baaren. 
Geflagten flierven uit, zeer veelen jong van jaaren, 

En veelen oud ; maar oud en jong met tegenzin. 

Een Priester trad toen eens een’ fchaam'le wooning in. 
Hier lag een Grijzaard , met gevouwen dorre hand n; 
Zijn bed was kaf van flroo, zijn waakers kaale wanden; 

Twee Zaagen en een Bijl was al zijn haave en goed. 

Vriend, fprak de zorger voor zijn ziel, houd goeden moed 
Der waereld kerker word U fpeedig thans ontflooten, 


Gij hebt meer kwelling dan vermaak daarin genooten. en 


H. RIEMSRYDER , FANELEN EN VERTRELZELS. C&r. 


Vergeef mij, bidde ik U! fprak de arme, kranke man; 
’k Heb vergenoegd geleeft, zoe verre ik denken kan ; 

Mij kwelde nijd noch haat, 'k had geen’ begeerte of zergen; 

‚ Mijn Werktuig, dat hier ligt, verfchafte me alle morgen 

Mijn daaglijksch onderhoud ; $k was van ‚chulden vrij 5 
Gezond , mijn eigen heer, en niets, niets kwelde mij. 

De Priester, die in't hart zijn’ tebre ontroering flilde, 

Vraagde eind'lijk hem, of hij nw gaarne flerven wilde? 
Waarom niet, fprak de man; daar ge immers merken kunt, 
Das God mij reeds zoo lang het leven heeft vergunt ? 


Ke Fe He He He Hee He 


O! mogt des Grijzaards les aan Groot en Kleen toch baaten: 
Die vergenoegd kan zijn, leeft vrolijk, flerft gelaaten. 
LIGHTWER. 


Begeert men nog een of ander {taal van eene andere foort, zie 
bier nog twee kleine ftuk jes. 


DR KOEKKOEK EN DE LEEUWRIK. 


‚ Weet vraagde een Koekoek aan den Leeuwrik eens’ „weet gij 
„ Moe 't komt, dat de Ojevaars niet wijzer zijn dan wij, 
‚ Daar zij bereisd zijn, en naar vreemde landen trekken ? 


„ Dit” fprak de Leeuwrik: „ kan tot klaar bewijs verftrekken 
‚‚ Dat niemand ligt zijn aart verzaakt, 
» En dat het reizen nooit de zotten wijzer maakt.” 
HAGEDORRN, 


DE BLINDE EN HET LICHTe 


Een Blinde: “roeg een helder Licht. 
“ Ei! riep hem iemand toe: nu kunt gij treflijk kijken! 
Ik voer het niet, fprak hij, tot dienst van mijn gezipt; 
Ik draag dit Licht voor U, om me wit den weg te len 
ê NICOLAI, 





Gehenna 


Proeve van Dichtlievende Mengelftoffen. Onder de Spreuk , Con- 
tentio dat habilitatem. 7e Amfterdam, by W. Coertíe junior. 
Behalven het Veorwerk 266, blads. in o8avo. 


rs op de Voorreden verlaatende, is de Opfteller deezer Men- 
gelftoffen een Jongeling, die, „ geen liefhebber zijnde her- 

‚ bergen of andere fpeelpartijen bij te woonen, zijne ledige uu- 
» ren der Dichtkunste koene: en de Eenzaamheid verkiest, zo 
Ets „om 


61% PROE(R VAN DICHTLIEVRNDE MENOELSTOrTEN; 


… om zig selvs te vermeeked als tot nut te verftrckken”. Dit zo 
zynde, flaat hy een laat lg oe in, op welken wy hoopen, dat 
by zal blyven, om verdere vorderingen te maaken. Intusfchen 
zal het hem, om ten aanzien van het Dichtkundige te vorderen, 
niet ondienttig 4yn, met Liefhebhers van kuade en oordeel te 
raadpleegen, om synodenkwyge en taalkunde te befchaaven. Men 
ziet gereediyk eenige egte in de Jeugd over het hoofd; maar 
als ze iets openlyk in het lichtgeeven, zouden ze gemeeulyk wel 
doen, vat oprechte Liefhebbers als in den atm te neemen, om 
hun in de befchaeving behulpzaam te zyn. Indien onze Jonge- 
ling hier toe voorts gelegenheid en lust heeft, verwagten we 
nop al iets goeds van hem; daar de thans afpegeeven Mengel- 
ftoffen niet geheel te wrauken zyn. Tot een ftaaltje uit dezelve 
diehe het volgende Klinkdicht, op een verlesgen Koopman. 


Nog duizend Guldens, ach! waar zal dit eind'lyk heen? 

Ik kan van deeze zom, flegts weinig’ liln betaalen, 

Xx Crediet ds veor mij dood, 'R weet nergens Geld te haalen, 
De Koopmanfchap dreigt fleeds mij daag'lijkt met geween. 


Waar is dat-Huwlifksgoed? dat onverteerbaar [cheen , 
Hoe lang heb ik gepoogd dit weinig te bepaalen ? 
‚ Flelaas ! verteering maakt dat mijn Credies moet daaten ? 
En ie dé oorzaak, dat mijn meed on geld verdween, 


Miin Oem hzeft mij beloofd dat ik ziin goed zal erven, 
Hij 's oud … dat 's waar … maar vind nog geen vermaak în 't flerven: 
'k Wags van een ander Geld; doch die maakt niet veel fpoed. 


Dus zie ik dag op dag mijn geld en goed op raaken ! 
Kon ik mijn lieve Vrouw [l-gts een voorwaarde maaken, 
Dan fpeelde ik.deezen dag neg met vermaak bankroet. 





Het Spe8atorfanl Toneel. E-rfte Deel. Tu Utrecht by H. Spräyt, 
1780. Behalven de Voorreden, 242 blads. bn oBfavo. - 7 


Te deeze verzameling van Tooneelftukken bedoelt men, gelyk 
* ons de ‘Voorreden- weldt, wel inzonderheid , aanleiding te gees 
Ven, tot het verbeteren van onze ea Tooneelen , ten op- 
Zipte van de Nalpellen. Opgemerkt hetsbende, dat wy 'er matt 
weinigen bezitten, die Ín onze befchaafder Eeuw goed geheeten 
mogen worden, heeft tnen zig voorgeftek! eenige kleine ftukjcs, 
die gevoeglyk, agter eene Drame van middelmaatige uitgebreid- 
heid, vertoond zouden kunnen worden, by een te vergaderen; 
x zy door middel van vertaaling, 't zy door eigen vinding, om 
langs dien weg, ook in de Nafpellen, eene goede zedekunde, 
en den goeden {maak ‚in onze Schouwburgen,te doen heerfchen. 
‘Het oogmerk is zekerlyk niet af te keuren; en 't vervolg pe 
ty 


PECTATORIAAL TONEEL. 23 
tyd zet moeten leeren, hoe ‘er de verzamelàars in zullen flaa- 


‘gen. Zy geeven, met dit eerfte Deel, tot eene proeve van 


hunnen arbeid, twee uit het Hoogduitsch vertaalde ‘Stukjes van 
die natuur. Het ee:fte, get, teld, veel laven om niets, of de on- 
Jchuldige Echtgenote, fchetst ons eene opgevatte jaloerschheid, 
by mangel van een behoorelyk onderzoek : en her tweede, dat ‘en 
opfchrift heeft, het Dull, of het jong getrouwde Paar, brengt 
ons het haatlyke der Tweegevegten, gegrond op een valsch be- 


… grip der waare Wer, onder let oog. Beide deeze Stukjes ayn 


zeer wel gefchikt tot het bedoelde einde; als op zodanig eene 
wyze ingerigt, dat ze te gelyk leeren en vermaaken. Hiernevens 
eeft men gevoegd een Tooneelfpel, dat den naam draagt van 
den Norsfen ‘Minnaar, naar een Fransch Stuk gevolgd; 't welk 
bovenal ftrekt? om de fchadelyke gevolgen eener verwaarloosde 
Opvoedinge af te maalen. Men heeft dit laatfte, fchoon te uit- 
voerig voor een Nafpel, in dit Deel plaats gegeeven , op verzoek 
van eenige bekenden; en niemand zekerlyk heeft regt, om den 
Heesen die vryheid te betwisten; dan wy zouden ‘t egter niet 
raadzaam oordeelen zodanige verzoe.en wat dikwils in te vol- 
gen, om dat het niet beantwoordt, aan 't byzondere doel vit 
deezer Vetzamelinge. Voor 't overige gelieven ze ‘t ans niet 
ten kwaade te daiden, dat wy hun raaden, in de keuze van die 
foort van Tooneelfpellen, vooral in tt oog houden, dat ze zig 
wagten voor ftukken, waar in de charafters al te buitenfpoorig 
zyn, om waarfchynlyk te weezen. Men duldt wel, dat de 
raéters wat fterk zyn in vertooningen van die natuur; men be- 
Schouwt zulke bedryven wel met toegeevendheid , en (chept ’er 
zelfs zomtyds vermaak in; maar als ze egter overdreeven wor- 
den, en volftrekt tegen de waarfchynlykheid aandrui{chen, dan 
komt ‘er het gezonde Verftand te fterk tegen op , om er iets 
uit te.leeren, of ‘er zig mede te verinaaken. In de twee eerfte 
Stukjes is ons niets van dien aart voorgekomen, dat weezenlyk 
kwetst; maar in het laatfte Tooneelftuk is het charaêter van 
rel Morinzer, onzes agtens, daarvan niet vry te (preeken : men 
kan zig zulk eene verregaande buitenfpoorigheid niet wel daadlyk 
verbeelden: doch de Ide Zedeleer is gegrond. 


Ecn Mensch, wiens feugd niet vroeg, door de onvermoeide vlijt 
D r oudren, “word gevormd, die niet zig zelv’ beftrijdt, 

En, door der reden kragt, zijn ligt ontfteken sinnen 

En driften zonder tal leert dwingen en verwinnen, 

Die zal (ondanks zijn hart, aan 8 grievende venijn 

Der driften reeds ten groot, fraag ongelukkig zijn. 


. van den 


64 NATHAN DE WIJZE 





NATHAN DE wvze. Tooneelfpel. Gevolgd naar het Hogduitsch 
van den Heer G. E. LEssiNG. In ’s Gravenhage, by J. Ve 
Cleef, 1780. In groot olavo 172 blads. 


than, een ryke en verftandige Jood, heeft eene aangenomen 

Dogter Recha, een Meisje, zo men waant, uit Chbristen- 
Ouderen laken ‘Er ontftaat brand in 't huis van Nathan, 
en een Tempeller, (welken de Sultan Saladyn het leeven ge- 
fchonken had, om dat dezelve zo zeer naar zynen geliefden ge- 
weezen Broeder zweemde,) redt Recha uit de vlammen. Hier 
uit ontftaat voorts een wederzydíche Min, waar tegen zig van 
alle kanten zwaarigheden opdoen, En ten laatfte blykt bet, dat 
Recha en de Tempelier Zuster en Broeder zyn, beiden Kinders 
van des Sultans opgemclden Broeder, die met eene Duitíche 
Vrouw: gehuwd was geweest. Dit voorval, doormengd met 
verfcheiden famenloopende omftandigheden, die aanleiding gee- 
ven tot redenwisfelingen van verfchillenden aart, wordt hier als 
ten Tooncele gevoerd. Men geeft aan dit Stukje den 
naam van een Tooneelfpel; doch het is te omflagtig om san de 
regelen van 't Toneel te voldoen: men zou ’t veelligt beter kun- 
nen noemen een Vertelzel, by manier van Zamenfpraaken , naar 
‘den Tooneeltrant gefchikt. Wanneer we dit Gefchrift in dat licht 
befchouwen, komt het ons voor als een Vertelzel, dat in veeler- 
leie opzigten zyne gevalligheld heeft, waar in de onderfcheiden 
charafters zeer wel doorgehouden worden, en de ontknooping ge 
leidlyk gefchiedt. Het laat zig uit dien hoofde met genoegen lee- 





. zen: fchoon ‘er hier en daar Tooneelen tusífchen beiden komen, 


welken geen weezenlyk verband met het hoofdonderwerp fchynen 
te hebben, die het Stuk buiten nood wat langwylig maaken. Maar 
mooglyk heeft ‘er de Heer Lesfing iets byzonders mede beoogd, 
daar we niet gegrond genoeg naar kunnen gisfen; 't welk íntus- 
fchen de rede zou kunnen zyn, waarom hy het Stuk juist op 
zodanig eene wyze uitgewerkt heeft. 





Verhandeling over den invloed der Opvoeding op de Zeden en Wee- 
ie iaer In 's Gravenhage, by G.du Mee J. Z. 1780. In 
oëavo 31 bladz. 


Di Gefchrift dient ter beantwoordinge der gewigtige Vraage, 
Is de Opvoeding der Kinderen voor het geluk des Vaderlands 
sene Jel en ftiekt om te toonen, dat dezelve voor het welzyn 
ande onontbeerlyk zy. Het behelst eenige leerzaame 
aanmerkingen nopens dit onderwerp; doch de behandeling deezer 
ftoffe, die wel eene gezette overweeging verdient, is zeer opper- 

vlakkig. 
Nieuw 


d 


NIEUW NEDERDUITSCH SPELDEBOEK. - 6a5 





Nieuw Nederduitsch Speldeboek. Te Utrecht by de Wed. J. v. 
Schoonhoven, 1780. Behalven de Voorreden rog blads. én oor 
tayo. 


Jg inderen ‚ op eene gemakiyke en voor hun zelfs gevallige wyze, 

tot het leeren kennen der letteren, van daar tot het {pellen , 
en voorts tot het leezen te brengen, ís het hoofdbedoelde van dit 
Speldeboek ; t welk ook, ter bereikinge van dat oogmerk, 
zeer wel ingerigt is. Prentverbeeldingen vestigen het oog der 
Kinderen op de Letters, die ‘er nevens geplaatst zyn, en zo ook 
op de Cyffergetallen, die men hen,‚wil leeren. Woorden, traps= 
wyze in aantal van Lettergreepen toeneemende, begunftigen den 
voortgang der fpellinge. En Stukjes van verfchillende foort, naar 
de vatbaarheid der Kihderen gefchikt, Blah lm de leezing. 
Dus ver gekomen zynde, kunnen zy, gelyk,‚hier, ten laatfte ge- 
fchiedt, opgeleid worden, tot het verder aanleeren van de tee 
kening en benoeming der Cyffergetallen. Het oog- 
merk, om de Kinderen, op de bovengemelde manier, nuttig te 
zyn, is hier, in ’t een en ander opzigt, zeer wel in 't oog ge- 
houden; en de Voorreden, aan 't hoofd van dit Gefchzift gee 
plaatst, behelst daarbenevens verfcheiden leerzaame aanmerkingen, 
waarvan zommige Ouders, ter betere inrigtinge van het onder. 
wys en de beftuuring hunner Kinderen, in dit geval, een goed ge- 
bruik kunnen maaken. 








Vreedzaame vrymoedige dai ls van een Amfterdams Mennonies 
Koopman , firekkende om Europa een gewenscht: vreede te doen bee 
komen, zonder dat 'er meer bloed vergooten word , door moorddaa- 

. dige Kogels of de fcherpte des Zwaards. „Alom te bekomen, In gs. 
e8avo 32 blada. 


De Schryver van dit Stukje mag een vreedzaam en welmeenend 

Mennoniet weezen, die een affchuw van bloedvergieten 
heeft, dit zy zo! maar Wy is, 't Been in dit geval meer in aanmer. 
king zou komen, geen Staatkundig Koopman; zo hy anders ern- 
ftig meent het geen hy fchryft. Zulks is genoegzaam blykbaar uie 
zyne voorftelling, welke hoofdzaaklyk hierop uitkomt. De 
Neutraale Zeemagt, op de groute wateren verfchynende, moet, 
za veel doenlyk, belctten, dat de Neutraale Koopvaarders ver. 
hinderd worden, in 't vervoeren hunner gepermitteerde Waaren , 
naar de Havens hunner Destinatie. Zo dit egter, (gelyk wel ta 
wagten ís,) nog gefchiede, dan moet, ‘wanneer een der Schepen 
van de Neutraale Vloot een Kaper of andere Kiel der Engelfchen, 
die zig daar aan fchuldig gemaakt heeft, bemagtigt, het: Opper. 
hoofd daarvan, volgens de Lr als een publicque Rust- 
verftoorder en Zeervover geftraft worden: [hoe ver dit als eeny 
Mennoniet gaa, is ons onbekend.} Voorts moet men, in zulk een 





624 VRVMORDIGE VOORSTELLING. 


geval, alle de Engelfche Schepen, welken zig ín Nentraale Pfa. 
vens bevinden, arresteeren, en zevenmaal za veel van de waardyg 
verkoopen , als de O:derdaanen der Nentraale Mogendheden fcha- 
de bekomen hebben, om door die gelden de Eigenaars, welken 
door d Esgelfchen beroofd waren , fchadeloos te ftellen. 
By aldien de Engelfchen nog al voort mogten vaaren in hunne 
ronveryen, dan moeten de Neutraale Mogenheden een verbod 
doen uitga.n, dat geen Engelsch, Iers of Schets Schip, Koapvaere 
der of :ie genaamt, op pese van verbeurd ve. klaard te worden, 
de fto.uthe:d hedhe te gebruiken, om in één der Nentrnale Haveos 
binnen te loopen. Ev teffens behoorden zy, aan hunne Onder- 
daanen, te verbieden, tot nadere ardre, op Engeland, Schotland 
pf Terland te vaaren, of handel mat eenigen deezer drie Natien 
le dryven. Met de uitvneringe hiervan zou men, zyne 
agtens, Engeland beteugelen, an bewegen, om zelve den Vrede 
aan te bieden, of ten minfte naar vaorflagen van Vrede te luiste- 
ren, die de algemeene rusti: Europa ten gevolge zoude hebben, 
——— Als men een voorftel van die natnur in deszelfs aart na 
gaat, zal men gewoegaaam terftoud opmerken, dat ‘er noch Staat 
kunde noch Handelkunde ín daorftraales en men zal t zelfs me 
ons niet onwaarfchynlyk vinden, dat het geheele Gefchrift flegts 
voor de grap opgefteld zy, aan welk deakheeld hee geheele bee 
loop ook best paer arts Men moet naamlyk Engeland, dit is 
des Schryvers hoofdftelling, maar behandelen, gelyk ien ainne- 
looze menfchen deet, die men door Aderlaaten, Purgeeren eg 
Vasten verzwakt ,tot dat zy volkomen van hunne Ziekte geneezen 
Zyn. — Dit heet men fterk medicineeren, dat gemeeniyk wat 
gevaarlyk is. | 











Misfive aan de Heeren Schryvers der Vaderlondfche Letteroefenin 
en. Door ze. w. v. In 's“Graavenhaage, by J. Thierry on C. 
‚ Menfing, 1780. Jn groot o8avo, 30 blads. 
De Schryver dezer Misfive geeft ap het ernftigfte te kennen, 
dat hy ’t wel met ons meent,en dit doet heim ons raed geven, 
nopens de fchryfwyze, die wy te houden hebben. Wy willen 
bem op zyn woord gelonven, en, op dien grond van zyne wel 
menendheid, zynen raed in dank aennemen, fchoon wy denzel- 
ven, ten onzen opzichte, onnoo!ig achten, Zulks eischt de 
wellevendheid; en voorts behoeven wy ons, nopens dit gedeelte 
van zyne Misfive, niet breeder uit te laten. Maer meer byzonder 
hebben het oog te flaen, op de beweegrede, welke onzen 
' welmenenden Vriend aengezet heeft. om ons zyne raedgevingen 
mede te deelen en die hy ontleent uit eenige pasfagten $n ons 
Mengelwerk. N. 9, ro en rr Bovenal mishaegt hem het Ver- 
toog iu N. p getyteld de Hairkleovers, waer in, zyus pardoes ' 


’ 


“ 


! | 


‘ 
MISSIVE AAN DE SCIRYVERS DER LETTERORISNINGEN, 649 


buiten andere byzonderheden, die hy wraekt, het geloof van 
den Godheid en Borgtogtiyvke Genoegdaening, als eene belaglyke 

dairklovery, wardt veracht. Ondertusfchen is ‘er, in ’t ganfche 
Vertoog , geen melding van die Teerftukken gemaekt; het geheele 
Vertpag is ingericht tegen het bitter twisten’ en veroordeelen, 
dat door alle tyden her in de Christelyke Kerk, ten nadeele vang 
den Christelyken Godsdienst, plaets gehad heeft, em nog hier en 
daer. by zommigen , ftand houd. In ’t opftellen van zulk een Ger 
fchrifc, eischte de natuur der zake, dat de Schryver zich op za 
danig ene wyze aen de algemeen aengenomen wacrheden bepael 
dat hy zich noch voor, noch tegen,enige byzondere Gezinthci 
verklaerde. Dit is volkomen in acht genomen; en nu trekt men 
daer uit verdachte gevolgen, of past deae en gene bedenkingen 
toe op ene byzondere Gezindheid, of byzondere gévoelens.—» 
Van dien aert is alles wat de Misfivcífchryver tegen dit Vertoag 
inbrenge : hy ziet het algemeen bedoelde over het oog ‚en verliest 
dus het bedoelde van den Opfteller uit het gezicht. Intusfchem 
blyft de Opfteller ir. zyn algemeen bedoelde berusten; Jatende de 
gevolgtrekkingen en toepasfingen van een ieder, van welke Ge- 
gindheid hy ook moge wezen, voor zyne rekening; en dus, im 
dit geval, voor den Misfivefchryver, die dezelven maakt. 
Onder een verdeeld Christendom, over 't haetlyke der verdeeld- 
heid fchryvende, kan 't niet wel anders zyn, of men moet, nu 
hier, dan daer, nu aendie, dan aen deze’, Gezindheid ongenoegen 
geven ; vooral by zulke Leden van dezelven, die wat ligtlyk tot 
b e verdenkingen overflaen; waer van wy onzen Schryver „ 
niet tegenftaende zyne welmenendheid, niet geheel kunnen vry- 
fpreken; te minder j daer hy 't zomtyds niet flegts by gevolg- 
trckkingen en toepas(ingen lacet, maer ook, op zyn eigen gezag, 
deze en gene voorftellingen nader beperkt, dan de Schryvers dee 
zelven opgegeven hebben. 

In ons Mengelwerk bl, 409 wordt 'er gefproken van Jezus 
komst in de Waereld, „ om deze groote waarheden te pred 
‚‚ ken, dat 'er eene opftanding uit den dood, een leeven na dit 
„ leeven , en daarin eene vergelding van het geen de menfchen 
„„ zouden gedaan hebben, te wagten was; dat God de zenden 
„ vergeven wilde aan hun die zig opregtlyk bekeerden.” Onze 
Misfivefchryver zegt, dat aldaar Aet sogwit van Jefus zending 
alleenlijk hier in gefield werdt, „ om te prediken deze groote 
„ waarheden” enz. Ziet, dit ís niet serlaf voorgefteld ; % 
oogmerk was daer niet, de geheele prediking fystematísch op te. 
even: zo min als 't op ene andere plaets, Bladz. 449 die den 
Misûvefchryver insgelyks, als nict genoeg zeggende, in 't oog 
foopt, het oogmerk was, om de Leer der Verzoeninge door 
's. Heillands kruisdood, in derzelver geheel beflag, voor te dra 





gen. | 
Bl. 4rr ftaet „ dat de moeielykheden, om deugd en godvrugt 
_» te betragten, door zommigen dikwils in een te fterk licht ge- 


„feld, 


… 


€28 MISSIVE AAN -DE SCHRYVERS DER LETTERORFENINGEN. 


 fteld, en te groot gemaakt worden.” Onze Misfivefchryver 
ftelt by 't woord zommigen, in parsnéhefs , (waarfchijnlijk die 
„ de Calvijnfche erfzonde, en de hartveranderende genade des 
„ Geestes gelooven)” Zou men zulk ene haetlyke bepalende 
tusfchenrede, daer de zamenhang geen de minfte aanleiding toe 
geeft, van enen welmenenden Vriend verwacht hebben? 

Bladz. 454 leest men. „ Ondeugd ús nimmer in eenig geval 
» het noodzaaklyke uitwerkzel van onze natuurlyke geaartheid, 
of van de byzondere omftandigbeid, in welke wy geplaatst 
» Zyn.” Onze Misfivefchryver geeft dit, met zyne invulling, 
aldus op. ,, Ondeugd is nimmer in eenig geval het noodzaake- 
… lijke” (liever het natwurlyke, om duidelijker en bepaalder te 
fpreeken) „ uitwerkzel van onze natuurlyke geaartheid, (naam- 
„ lijk, waarin wij na den zondenval ontvangen en gebooren 
» Zijn)” En voorts befchouwt hy het gezegde in dat Vertoog, 
wegens 's Meníchen gefteldheid en vermogen op zodanig eue 
wyze, als of 'er beweerd, of ten minfte vooronderfteld, wierd, 
s, dat wij geen genade, geen ‘gemeenfchap met Christus, geen 
„ bewaaring voor verzoeking, van den boozen, noodig hebben.” 
Een denkbeeld intusfchen, dat ’er geenzins in opgeflooten ligt; 
maer dat ‘er de Misfivefchryver uic moet atleiden, om dat 'er van 
die denkbeelden niet gefproken word, in een Vertoog, daer men 
% onderwerp uit een ander gezigtspunt befchouwde; en zich ont- 
hield van uit te weiden in Godgeleerde Joci communes, of alge- 
meene erkende waerheden. Om verdenkingen van die natuur 
voor te komen, zou men menigweif, in 't bepaeld verhandelen 
van zeker ftuk, een groot gedeelte der Godgeleerdheid moeten 
invlechten; het welk ene overtolligheid zou baren , die zo lastig 
voor den Opfteller als vervelend voor den Lezer zou zyn. — 
Ik vertrouw, zegt onze Vriend, dat Gij deze Misfive niet zult 
„… toefchrijven aan eene zugt tot Kettermaakerij, waarvan, mijne 
„ ziel een afgrijzen heeft.” Wy willen vertrouwen, dat dit zo 
zy; maer echter heeft zyne fchryfwyze hier en daer, en inzonder- 
heid ín dit laetfte geval, niet een Schryver gevoelens of gevolgen 
op te dringen, die hy niet ftelt, eenigen zweem van Kettermake- 
ry: waertoe men, hoe welmenend ook, onvoorzichtig kan ver- 
vallen, dat meermaels gebeurd is, zelfs by menfchen , waervan 
men zulks geenszins verwacht zou hebben. —— Was elk hier 
tegen beftendig op zyne hoede, men zou, in't midden der ver- 
fchillesde denkbeelden, welken onder de Christenen gevoed wor- 
den, meer eendrachtigheid des harten vinden; dat ter bevorderinge 
van de leer der waerheid, die naer de Godzaligheid is, in de 
hoope des eeuwigen leevens, door Gods Genade in Jefas Chris- 
tus, zou ftrekken : t welk wy in dit ons (chryven bedoelen, en 


naer welk doelwit wy verzoeken door onze Lezers, die de opge- 


melde Misfive doorbladeren, beoordeeld te worden, 


RE GIS TT ER 


BOEKEN zn SCHRIFTEN, 


Die in het Tweede Deels Eerfte Stuk, van dit Werk, 
oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. 


Met derzelver Pryzen. 


en EE ee enen 


. 





Á. 

A nieiding tot Zelfsoverdenkingen , volgens de Christly- 
ke Leere. Artnft, by A. D. Sellfchop en P. Huart, 

in gr. 8vo, fo- 8-0 23E 
Aanfpraak der Roomsch Catholyke Pastooren , onder de 
Bailuagie var Rynland, aan den H. E‚ W. Heere W. 

. T. H. van der Does, by deszelfs aanftelling tot 
Dykgraaf en Bailjuw van Rynland, fo- 12-0 $08 
Abregt de T' Histoire des Provinces Unies des Pays-Bas. Ütr. 
chez G. v‚ d, Brink Jansz. in 8voef 1 - 5-0 118 
Alberti (G. W.) Historie der Kwaakers, hunne Leer- 
ftellingen , Leerwyze , Zeden en Gebruiken. Utr. 
by A. yv. Paddenburg en JF. v. Vlooten, in gr. 8vo. 
f1-0-0 244 
Artykelen (De vyf) tegen de Remonftranten. Vastge- 
fteld op de Synode, gehouden binnen Dordrecht, in 


den Jäaré 1618 en 1619. Op nieuw uiet het Latyn ver- * Á 


taald, en uitgegeeven met een Voorreden door J. 
Amersfoort. Amít. by C. Byl, in 8vo. f o- 6-0 507 

Avinck, (F.) De Schatten van een Christen. . Amft, 
b 


y L. Lambertsz. en JI. de Jongh, in gr. 8vo.- 


fo-i2-o0 jn 545 
Bereveld (W. v.) Het Onweersvuur, in een byzonder 
geval, in zvne richting en uitwerkzels nagefpoord; 
Amft. by P.-Hayman, in gr. 8vo.f o- ko -o0 469 
Bates , Verhandelingen over de vier laatfte dingen , Doed , 
Oordeel, Heme} en Hel. ede Stuk. Utr. by A. yv. 
ÌÌ. DEEL. ALG. LETT. NO. 15, Vv Pad. 


. 
=  ee Ee iel 





REGIS TE R. 


Paddenburg, en te Amft. by JF. Weging Wz. in gr. 
8vo.f 1-2 -O0 146 
‘ Bedenkingen over ’t geene dat , omtrent de Krygsraaden , 
jn de Guarnifoenen van den Sraat der Vereenigde Nee 
“derlanden, nog diende te worden. vastgefteld , in gr. 
‚ … 8vo.fo- 5-8 | 619 
Bell (W.) De Godlyke Zendingen van Joannes den Doo- 
per en Fefus Christus Onderzogt en beweezen, 's Hage 
by J.A. Bouvink, in gr. 8vo. f 1-16-0o "133 
Beoordeeling van de Uitzigten in de Eeuwigheid , door 
den Eerw. J.C. Lavater in ’t licht gegeeven. Amft. 
by J. Déi, in gr. 8vo. fo- 8-0 507 
Befchryving der Stad Bergen op Zoom , en derzelver Be- 
leg inden Jaare 1747. Amft. by 4. Fokke, in gr. 8vo. 
fo-12-o0 618 
Biel, (J. Ch.) Novus Thefaurus Philologicus, Ave Lexicon 
in LXX & alios Interpretes & Scriptores Apochryphass. 
‘ZO. P. HI. Hag. Com. Sumtibus j. A. Bouvink, és 
8yo. Ch. Maf. f 3 - 15 -0 OL 
Björnftahl's (F. F-) Reize door Europa en het Oosten „ 
‚Ide Deel. Utr. by G. v. d. Brink Jansz. en Amtft. 
zy de Wed. van Esveld en Holtrop, in gr. 8vo. 
2-4-O0 121 
Boddaert, (P.) Natuurbefchouwer, of Verzameling. van 
de nieuwfte Verhandelingen, over de drie Ryken der 
Natuure, 1 Stuk, met gekl. Plaaten, f 1-8 -0 I9t 
Boek (Het) der Pfalmen , nevens Christlyke Gezangen, 
ten gebruike der Gemeente toegedaan de onveranderde 
Augsburgfche Geloofsbelydenis , op nieuw in Dicht- 
maat gebragt. Amft. by P. Meger, in verfcheide For- 
maaten. \ 128 
(Bolton) Brieven aan een jong Edelman, na dat hy de 
Schooten verlaaten hadt. Utr. by M. yv. Loopik, in 
gr. 8vo. f I- 5-0 576 
Bondam (P.) Verzameling van onuitgegceven Stukken , 
tot opheldering der Vaderlandíche Historie, Ilde 
„Deel. Utr. by B. Wild, in gr. 8vo.f 2-O-O 252 
Brandlicht, (L.) Ye-Spiegel. Amft. by D. Swart en L. 
‚Scholten, in gr. 8vo. fo-10-0 64 
Brans , junior (T.) Catechismus der Natuur, ten gebrui 
ke van Kinderen. Amft. by M. de Bruyn, in 8vo. 
fo-8-o - 107 
Brief van een Eendragt-minnaar aan Zynen Vriend , by 
ge- 


. an edn gen nn en gn sj © 
Kd 


REGIS TER. 


"_gelesecheid cer tegenwoordige tydsomflandigheden, in 
gr. Bvo. f o-8-o0 | 2.8 
Brieven van Stervenden aan hunne overblyvende Vricn- 
den. Dord. by F. Wanner, in gr. 8vo.f 1 -8-o 236 
Brinkman, (C.) Beknopte opheldering van eenige plaat 
zen uit het Nieuwe Teseament. IIde Stuk, Dordr, by 


.…P. v. Braam, in gr. 8vof 1-80 


41 

—- Twaalf Leerreaenen. Zwolle, by S. Clererie 
en Zoon, in gr. 8voe f 1 * 16 =0 544 
Bullet, de Grondvesting van het. Christendom, volgens 
de opgave van Jooden en Heidenen, ten bcwyze aar- 
gevoerd voor de waarheid van Jefus Godsdienst. Ley= 
den, bv ZL. Herdingh, in gr. 8vo. f 1-8 -o0 177 
Busch, (JF. G,) Encyclopedie van de Historifche; Wys= 
geerige en Wiskundige Weetenfchappen. IIde Decl. 
Ámft. by de Erven van F. Houttuyn , in gr. 8va, 
fi1i=-1r6<0 148 
Buurt, (A.) Dadelyke Godgeleerdheid. rfte Stuk. Amtt, 
by JF. ten Houten, P. Schouten, en J. Wesfing Wz. in 
gr. $vo.f 1=O=O 520 


C, 
Gamen, (P-v.) Grondbeginzels der Bouwkunftige Ree 
kenkunde, op de gemaklykfte-wyze voorgefteld, Mee 

-… Plaaten. Levyd. by S. en J. Luchtmans, enz. in gr. 
8vo. f 2= I2-O on A44. 
Campomanes (P. R.) en Mr. H. H. yv. d. Heuvel, Verhar. 
delingen over het onderfteunen der gemeene Induftrie, 
Utr. by B. Wild, in.gr. 8vo. f 1= IO* O0 445 
Carver, (F.) Verhandeling over het bewerken der Te 
baksplant, en de manier om dezelve te bereiden in de 

- Noordiyke Lugtftreeken. Leyd. by H. Hoogenftraas 
ten, in gr. 8va. f 9-6 =O 84. 
Cerifier, (A. M.) Tableau de Histoire generade des Pro- 
vinces Unies. VI Tomes. Utr. chez, B. Wild, én Svo, 
‚ff 9-12 -Oo 611 
Coropliment (Het Engelsch Nieuwejaars) of zamenfpreak 
in een Koffyhuis, over het voorgevallene. op den 3r 
Dec. en 1 Jan.-tusfchen het Epselsch en Hoilands 
 Esquader, enz. Amtt. by J. Stanhofius, in 8vo. 
fo-12-e ij 68, 





EN 8 
Cop, (A. v. d.) Leerredenen over 1 Cor. XVI. 23, 24e 


en Handel. XVI, g en ro. Amit: by J. de Groot, in 
4tof o=12-0 545 
Bn Vva | Cras 


REGIS TER. 


Cramer, (J. A.) Verklaaring van Paulus Brief aan de 
Hebreeuwen. IIde Deel. 2de Stuk. Utr. by A. #. 
Paddenburg, in 4to. f 2 -O-o0 263 

Inleiding tot de Algemeene Kerklyke 
en Wereldlyke Gefchiedenisfen. Ifte Deel. Amt. by 
it 8vo. f 1-16-0 391 

Cuyck, (P. ve) Befchryving van eenige Oudheden, gc- 
vonden in een Tumulus ‚of Begraafplaats, op Texel. 
Met noodige Afbeeldingen. Amft. by Yntema en Tie- 
boel, in gr. 8vo. f 1 - ro De 386 


eiman , (JF. R.) Geneeskundige Proeven en Waarnec- 
mingen, omtrent de goede Uicwerking der Eleétric:- 
teic in verfcheide Ziekten. Amft. by P. Hayman, in 
gr. 8vo. f 1-10-0 18 
: en A. P. van Troostwyk , Verhandeling 
over het nut van den groei der Boomen en Planten tot 
zuivering En Lugt. Amft. by P. Heyman, in gr. 8vo. 








fo-18- 422 
Destin, (Le) de VAmerique. London, for J. Bew, in 
8yo. fo= 16 - 8 43 


Dichtluimen , (Galante) in gvo. fo-15-o- 174 
Ditton, (H ) De Christlyke Godsdienst betoogd, door 
de ee van Jefus Christus. T weede Druk. ’s He- 
8 s 5 Munnikhuizen en Plaat, in Comp. in gr. 8vo. 


plaaria%. eh) De Huisuitlegger des Nieuwen Testa. 
ments. Vde Deel. Ifte Stak. Amft. by P. Meyer, 
in gr. 8vo.f 1 *0-0 409 


Ljerbaarheid (De) in Nie uitwendige in een pligt aan- 
| phat of Leerreden over 1 Timethe Il. 9, 10. 
Amft. by 5 de els in gr. 8vo. f o - EK 
Einem, (F. A. C. wan) De Oude en eiendasatdhe 
Kerklyke Gefchiedenisfen, van wylen F. L. Mosheim, 
van den Aanvang der tegenwoor ige Eéuwe, tot het 
zes- en zevencigfte Jaar van dezelve vervolgd. Ifte 
Deel. Utr. by A. van Paddenburg,en Amft. by W. 
Holtrop, in gr. 8vo. f 2-0 -0 298 
Ide Deel, f 2 « To=o 565 
Elk zyn eigen Economist, ín gr. 8va. fo- to -o 488 
Ellerbeck, (JF. F.) Verhandeling * over de Rotkoortzen , 
welke in de voorige Jaaren, voornaamlyk van 1770 tot 
1714» 








= ee ee 


PE emmen 


REGIS TER 


“1374, zo wel te Land als inzonderheid op de uitgaan: 
de O. 1. C. Schepen geregeerd hebben. Rott. by %. 
Bronkhorst, in gr. 8vo. f 1 - 4-0 595 


_ Engeland in de Achttiende Eeuw, geduurende zyne ver- 


chillen met de afgevallen Volkplantingen van MNoord= 
America. Rott, by PF. Lindenberg , in gr. 8vo. f ò- ee 
| 44 
Engelen, ( ik Voegen van) Verhandelingen over de fchyn- 
baar Geftorvenen. Leyd. by 9. yv. Tiffelen en B. One- 
kink, in gr. 8vo. f 1-16 -0 6r 
Genees- Natuur. en Huis- 
houdkundig Kabinet. Ifte Deel. Leyd. by JF. wv. 
Tiffelen en B. Onnekink, in gr. 8vo. f 4 -4-0 Go 
Engeftrom, (G. v.) Befchryving van een Mineralogisc 
Jeklaboratorium. Met eene Voorreden van JP. Le 
Francq van Berkhey. Leyd. by F. de Does Pz. in gr. 
8vo. fo» 12 -O 337 


F. 

Feel: (H.) Disfertatio de origine et ufis Juris Romani in 
Hollandia; nec non J.C. van der Hoop, Disfertatio 

de Necesfario Romani Juris & fubinde quoque Canonici Ju- 
ris in Hollandia ftudio. Editio altera, Hage Com. apud J. 
Menfert , én 8vo. Ch. Maj. f1-o-o 80 
Fordyce , ($.) De Vriend der Jonge Juffrouwen. Illde 
ri Amft, by Yntema en Tieboel, in 8vo. 
Ie des0O 








12 
De Vriend der Jonge Heeren, in XVI 
Redevoeringen. II Deelen. Amft, by Yntema en Tie- 
boel, in 8vo.f 2 -8-0 533 





Nedagten (Uitgeleezene) van Paus Clemens den XIV, 
_(Ganganelli S verzameld uit deszelfs Brieven en Re 
denvoeringen. Amft. by Yntema en Tieboel, in 8vo 
fo-12-0o ' 118 
(Vrye) over het offereeren van Douceurs 

aan Officieren , Dykgraaven en Bailluwen, in gr. 8vo 

fo-6-o | / sc8 
Gellert's (C. F.) Zedekundige Grondftellingen, gevolgd 

in eene Zedeleer voor Kinderen. II Deelen. Amft, 
… by M. de Bruin, in gr. 8vo, f 2 - IO -O de 
Genghofen, (F. de) Sleutel om het Slange=raadfel, Gen. 
HI, te ontbinden. Amft. by de Wed. J. ». Seggeren 
“en Zoon, in 4to.f o=4 =O 416 
| Vva Ge. 





KEG IS TE R 


Gerard, CA.) Verhandelingen over onderwerpen , betref. 
fende den eigen Aart en de Bewyzen van de Christly- 
ke Leer. Utr. by. 4. v. Paddenburg, in gr. 8vo, 
2-4-0 496 
Gefchiedenis van Nader Schah, bekend onder den naam : 
… van Thamas Kuli Khan, uit hee Perfssch vertaald door 
Mr. Jones. Ifte Deel. Utr. by G. T. v. Paddenburg, 
in gr. 8vo.f te 16-0 ‘a12 
Gefcniedenisfen (De) van Philippine Mienda. Utr. by 
A. Stubbe, in gr. 8vo. f 1-4 OQ î ‚$30 
Gesfcher , (D. van) Hedendaagfche oefenende Heelkunde, 
Met Plaaten. ifte Deel. ifte Stuk. Amft. by 3. 
" Dóll, ingr.atof 2-6-0 421 
's Gravefande , (A.) De Unie van Utrecht herdagc in ece 
ne Kerkreden over Pf. CXXIIJ,rb. Midd. by P. Gil 
li:fen, in gr. 8vo. f 1 - 10-0 EI4 
Groscuveginzeien der Staatkunde. ’s Hage, by J. du 
„Le, in gr. 8vo. f 1 = 16 -O 210 
Gronden (Hoognoodige) der Aardrykskunde voor Kine 
deren, verdeeld in vier- en twintig koice lesfen. In 
’t Fransch en Nederduitsch, Amft, by }. A. Elwe, in 
8vo. f oe 11 vO 308 


H, 
Peebveid, (Y. yv.) (Papieren raakende den Eerw.) 


| 418 

mn mm Vaticinium Ferem. XXXI, 31—40. 
slluftratum. Traj. ad Rhen. apud A. v. Paddenburg et. 
J. v. Vloten, ss 8vo.m.f.f Oo- 14 -O - 419 
Handleiding tot de Phyfionomiekunde. Ifte Deel, Dord. 
by A Blusfé en Zoon, in gr. 8vo. f 4 - IO -O 604 
Hefs, (J. J.) Gefchiedenis der Israëlieten vóór de cy- 
den van jefus. Vde Deel. Amft. by P. Meyer, in 
er. 8vo. f 200 489 
Hinlopen, (F.) Leerreden op eenen Biddag. Utr. by 
A. yv. Paddenburg en JF. v. Vloten, in gr. 8vo. f BEE o 

o 


Drie Leerredenen. Utr. by A. v. Paddene 
burg, in gr. 8vo. forse so6 
Historie (Natuurlyke) of uitvoerige Befchryving der 
… Dieren, Planten en Mineraalen, volgens het zamene _ 
ftelzel van Linneus. Met nauwkeurige Af gn 
IIde Deel. ride Stuk. De Kruiden. Amft, by de-Er- 
ven F. Houttuin, in gr. 8vo, f 4 - 16 « O zor 
Ilde Deel rade Stuk f óeo «0 379 











agen 


REGIS TE R. 


Hogendorp ‚ (W. v.) Sophronisba , of de Gelukkige Moe- 
der, : Rotc. in gr. 8vo. fo=10=0 SsL 
Huishouder. (De Stads. en Lands) onder de Zinfpreuke 

ir hosc Rufticisque. Nym. by A. v. Goor, in gr. 8vo. 
Ur 6 
Hunier, (F.) Practicaale Verhandeling: over de omne 
ae der Tanden. ’s Hage, by J. H. Munnikhuizen en 
C. Plaat, in Comp. in gr.4to, fo= 16-0 
Hutchinfon, (W.) Redenvoering by de Inwydin 
Vrye Metzelaars in Sunderland. Leyd. by A. B 
in gr. 8vo. fo-8-o0 83 


J. en IL, 
EN ‚ (F.) Proeve BEE den Eleftrophorus. Delft, 
| . Smout en F. de Groot, Pz, in gr. 8yo. 
ER 


fo 335 
Jofephus , CAtie de Werken van Flav.) naar het ‘ Griekscn 
in ’t Engelsch gebragt en verkort. Uit het Engelsch 
in 't Nederduitsch vertaald. Ifte Deel. Amf. y % 
.— wv, Gulik, in gr. 8vo, f 3e 6-0 
Iperen, (F. yv.) Intrede te Batavia; nevens eene en 


F ad 
.. 


‚ dings.Redevoering tot de openbaare Lesfen over de. 


Wysbegeerte en fraaije Letteren, Amft. by J. Al 
r lart, in gr. 8vo. fo- 14-0 Ee 
Helin, (F.) Droomen van een Menfchenvriend. ’s Hee 
ge, by JF. van Cleef , in gr. 8vo. f 2 - 10 - O0 
Julie ‘Benfòn ‚ os U Innocence. opprimét. Paris, chez Mee 
got, le jeune, € a Rotterdam , chez Bennet et Hake , in 
8vo. f I= 158 175 


K, 
Aes (P. F.) Dichelievende Verlustigingen. Amft. 
. van en, in gr. 8vo. Fr “160 83 
pe Bed C F. H. v.) Ordres en korte Inftruêtien , 
betrettende den rvasdiens: ter Zee. Amft. by J. 
Morterre , ín gr. 8vo, fo» 18 - 0 399 
Klinkenberg , (JF. v. Nuys) Onderwys in den Godsdienst. 
[fte Deel. Ámtt. by JF. Allart, in gr. 8vo.f 2- 16-0 


364 
| Kravenhof , (C. R. Th.) Specimen’ Philofophicum exhibens 
N ee Fmaginationis. Hard. Kn J. Moojen, ín 
| 410 462 

Kruger, (J. G.) Schettzende en _Wysgeerige Droc= 
men. Ïfte Deel. zfte Stuk, ’s Hage, by J. du Mee 
dz. in gr. Svo. fo 8 «0 315 


n Vv4 Lane 


‘é 


REGIS TER. 


Leven € en Rel hand de) Dichtkundige Werken, 
Leyd. Si A. en F. Honkoop, in gr. 8vo.f 3-o-o 
6 


5 
Lardner , CH ‚) Uitvoerige verzameling van Joodfché en 
Heidenfche Getuigenisfen, voor de waarheid van ee 
Christlyken Godsdienst. Ifte Deel. Utr. by 4. 
Paddenburg en FJ. v. Vlooten, in 4to. f 2 - 10-00 zao 
Leerredenen (Drie) gehouden in ’s Hage, op den 25 Ju- 
ny 1780, den aso Verjaardag der overleveringe van 
de Augsburgfche Confesfie,. In-’s Hage, by J. Mun- 
nikhuizen en C, Plaat, in gr.-Bvo. f o- 18 -o _ so4. 
Leevensbefchryvingen van eenige voornaame meest Ne- 
derlandfche Mannen en Vrouwen. VlIde Deel. Amtt, 
by P. Conradi, enz. in gr. 8vo.f 2-00 © MI 
ViIlde Deel f 1 - 16 - 0 400 
Lesz, (G.) De Christlyke Leer, aangaande den inwen- 
digen Godsdienst voorgefteld. Utr, by A. v. hae 
burg, in gr. 8vo.f 2 »4 0 185 
De Christlyke Pligten van Arbeidzaamheid 
en Geduld voorgefteld in twaalf Predikatien. IIde 
Deel. Utr. by die ‚ Paddenburg en M. v. Vloten, in 
gr. 8vo. Ak 4- 499 
Limburg , Matthysz. (Z. yv.) Bedenkingen over de éi- 
gent ke oorzaak van Rómens ondergang ,toepasfelyk 
op Nederland, Utr. by G. T. v. Paddenburg ‚ in gr. 
vo. fo-10-0. 2 
Lodeftein, (JF. v.) Boetpredikatien over Jerem. XLV. 
Nevens twee Leerredenen van Corn. Brinkman. Utr. by 
N de En en G. yv. d. Brink, Jansz. in gr. 8vo. 
-O- 8 
ee ê Pi. (A.) Menalkas in Drie Boeken, Haarl, et 
‚v.d. Aa, in 8vo. fo= 18 -o 
en (J.) The Wi dehid Mird pa L. Utr. for 1e e, 
Paddenburg , én 840. fo 532 
Luderwald, (JF. B.) Her “ Hoagelied van Salomo ver. 
klaard. ‘Franck, by D. Romar, in gr. 8vo-f 1 -o-0 


593 


M. 
M% uer , Grondbeginzels der beoefenende Scheikunde, 
Ilde Deel. Dord. by P. v. Braam , en te Rott. by A. 
Hoshalt, ipgr.8vofa-6Geo Kiks 
| an 








Parmense 





RÉGIS TER 


Man (De) van gevoel. Amft. by 9. : Dé, in 8vò, 
ff I-2-0 132 
Mafcho , (T. W.) Onderwys in den oneigentyken Sprok. 


itvl der Heilige Schrift. Utr. by A. yv. Paddenburg en. 


F. v. Vloten, in gr..8vo. f o- 18 -O 36r 
Meiners , (E.) Christus alles in allen. Utr. by G. v. d. 
Brink, Jansz. in 8vo, f 2 - 10-0 6o 
Mengelwerk. Onder de Zinfpreuk, Tendimus ad Coler- 
tem Patriam. sde Stukje. Utr. by de Wed, JF. van 
Schoonhoven, in 8vo. f@- 18 -o 305 
Merken, (L. W. y.) Germanicus , in zestien Boeken. 
Amft. by P. Meyer, in 4to. f 4 -O=O 84. 
Meyer, (Ì. FE.) Alchymistifche Brieven. Amft, by A. 
JF. v. Toll, in gr. Rvo. fo - 10- O0 63 
Michaelis, (FJ. D.) Nieuwe Overzerting des Ouden Tese 
taments, nét aanmerkingen voor Ongeleerden. IlIde 
Deel. rfte Stuk. Utr. by de Wed. PF. v. Schoonhoven, 
gr. Bvof r-s-0o 405 
Inleiding in de Godlyke Schriften 
des Nieuwen Verhonds. Ilde Deel. rfte Stuk. ’s Ha 
… ge, bv Ff. H. Munnikhuizen en C. Plaat, in gr. 8vo. 


„f2-1o-o0  Á 
n Ide Deels ,IIde Stuk, f 3-0 «o s8r 
Middelen ter bevestiging en voortplanting van den Ghríst- 
Iyken Godsdienst in Nederlands Indië, Haarl. by $. 
Tydgaat, in gr. 8vo. fo-8-0 415 
Millot's Gedenkfchriften , dienende tot de Gefchiedenis 
van Lodewyk den XIV en XV. IVde Deel. Amt. b 
Yntema en Tieboel, in gr. 8vo.f 1 - 16 +0 IS 
Vde Deel, f 1 « 16 -0 472 
Misfive aan de Heeren Schryvers der Vaderlandíche Let- 
teroeffeninger. Door E.‚' W. V. ’s Hage, by IJ. 
Thierry enC. Menfing, in gr. 8vo. fo-6-: 626 
_— over de Aanfpraak der Roomsch Catholyke 
Pastooren onder de Bailuagie van Rynland fo-4-o508 
Mobachius ; (Joach.) Kort verhaal van eenige zeldzagmg 
en weetenswaardige byzonderheden by de Ínneeminge 
… van. ’s Hestogenbosch en Wezel. ’s Bosch, by J. en 
. _. Palier, in gto.fo-8-o | ‘167 
Muller, (M.) Proeve van de Wynroeykunde. Gron. by 
H. Crebas, in gr. 8vo. fo-14-o hg 
Mufeum Haganum anni end Theologicum. jn 
vs | 


























REGIS TER 


IL Pers. 2 Haga Com. apud J. Munnikhuizen & C. 


Plaat; in 8vo. f 1- 0-0 327 
Tom. IV. Pars. 1. 588 
Muzykonderwyzer (De) of volledig onderwys in de Mu- 

zykkunde. zfte Stuk. Roct. by L. Burgvliet „ in gr. 





"gmg 


_8vo.f 1-5 -Q 376. 


N. 
asfauw la Leck, (L. Th. Graave van) Politieke Brie- 
EV ven over verfcheiden gewigtige onderwerpen „betrek- 
. kelyk zo tot het Staatkundig als Huishoudelyk beftier 
‚der Republiek. zsfte Stukje. Utr. by G. T. yv. Pad- 
denburg , in gr. 8vo. f o 


ingr. 8vo.f 1-0-o0 
Navolgingen (Vrye) van Hoogduitfche Gezangen, in 
gr. 8vo. fo-8-o0 88 
Nauta , (S.) Lykreden over het Affterven van den H. W. 
G. Heer lonkheer O. Z. y. Haren. Zwolle, by S. Clt 
ment en Zoon, in gr. 8vo. fo-6.o 276 


2-0 k 397 
Nathan de Wyze, Tooneelfpel. ’s Hage, by JF. v. Cleef, - 
624 


Neerlandsch. India, in haaren tegenwoordigen toeftand - 


befchouwd. Batavia, in gr. 8vo.f o- 12 =O 224 
Niemeijer, (A. H.) De CharaCterkunde van den Bybel, 
Ifte Deel, 2de Stuk. Amft, by Ff. Déll, in gr. vo. 
fi-16 -O ‚317 
hen (D. G.) Verhandeling over den wasdom der 
Christlyke Leeraars, in kennis en ondervipding, naar 
de behoeften vàn onzen tyd. Utr. by G. T. yv. Pad- 
denburg , in er. 8vo. f 1 - 4-0 225 
Nieuwland , E-) Vermaaklvkheden uit de Kerkgefchie- 
denis. 's Hage, by J. Thierry, in gr. Svo. f 3-6 <0 

| 439 
Noodlot (Het) van America, of Zamepfpraak betrekke- 
lyk tot den Oorlog. Gend, by JF. £. yv. d. Schueren. 
In 8vo. fo- 11-00 376 





QD :eeronist, (De) eene byeenverzameling van Ver- 
toogen , Gefprekken , Voorflagen , en Proeven, tot 
welzyn van het Vaderland, 3de Stuk, in gr. in 

„ 12 =O : $ 487 


fo | 
Onderzoek (Historisch) over de Speelkaartea. Utr. by 


HI, v. S, in 8vo. fo- II -o 403 
Oor (Her) in't Kabinet, of geheime Zamenfpraaken , ber 
. Ee ‘ 8 ï 0 


… -treffende.den toeftand: van America, enz. in gr. Sva, 
Et Ee NE 404 
Oortgyzen, (A. F.) Befchryving en Afbeelding van een 
Tuimel:Schepmachine, dienftig voor allerhande Wa 
termolens. Hoorn, by F. v. Ophem ‚in gr, Bvo.fo-16-0 

: hoi s E 
Oostindisch Vloeipapier, f zl 4-0 SIG 
p pieren (Verdere) over de Drostendienften in Overys- 
._fel,en het daaromtrent voorgevallene met Jonkheer F. 
Derk v. d. Capellen, Heer van den Pol. 8r 
„Pauli, (G. F.) Predikaatfien over het lyden en fterven van 
‚ „onzch Heere Fefus Christus, Ifte Deel. Utr, by F.C, 
ten Bosch, in gr. 8vo. f £ - 16 -O 368 
Paulus, (P.) Register op de verklaaring der Unie van U- 
trecht, waar by gevoegd is een berigt, omtrent eenige 
plaatzen , in dezelve voorkomende. IVde Deel, Utr. 
by B. Wild en de Wed, JF. v. Schoonhoven, in gr. 8vo, 
fte O 0, ú 291 
Plan ter verbetering van Nederlands Zeeweezen, Amft. 
by D. Schuurman, in gr. 8vo. f 1-2 -o 267 
Porte (de la) Nieuwe Reiziger, of Befchryving van de 
Ouds en Nieuwe Wereld. XXIII Deel. otd. by A. 

_ Blusféen Zoon, ingr. 8vo. f1-16-o. 352 
Procedure (Kerkelyke) in de zaak van Ds. Sandtman en 
… zZvne kon voor de Ed. Clasfis van- Utrecha, 
Utr. by H. y. Otterloo, in gr. 8vo. f-1 -s-'o 277 
‚Proeve van ftichtelyke Mengelfchriften, door Ff. Tobler 
F. C, Lavater. Hoorn , by F. Smidde, in gr. 8vo. fo-11-o 
van Dichtkundige Letteroefeningen, over den 
Smaak in de Poëgye, over den Abraham den ‘Aardsva- 

‚ der van A. Hoogvlied. Utr. by de Wed. JF. yv. Schoon- 
hoven, in gr. 8vo. f 2 +4 -0O 309 

. van Dichtlievende Mengelftoffen. Onder de Spreuk, 
Contentio dat habilitaten; Amft. by W, Courife, Junior 
in 8vo.f 1 -o«o - Ee 62E 


R. Be L, 

Pff, (F. G.) Aardrykskunde voor de Kinderen; Amft. 
s by F. Allart, IL Deeltjes, in 8vo. f 1 -16-o zo 
Recherches fur le Commerce. On Idées relatives aux differens 
Peuples de l'Europe. T. IL, P. 1. Amfterdamchez M. M, 
Rey, in 8vo, gr. pap. f-1 » 19 OQ fa 

ë fj Ge 








P 


REGIS TER 


Redenvoering van een Engelschman ter verdeediging van 
zyne Natie, openlyk uitgefproaken in de Societeic, 
ust na Zorg te Rotterdam, in gr, 8vo. f OQ - 4 -0 355 
Reispraatje (Vermaaklyk) voorgevallen in de Trekfchui. 
ten van ’s Hage tot Utrecht, over de Werkjes van 
Schasz ‚enz. Nym. by A. v. Geor,in gr. 8vo.fo-16-0 


| _13Ï 

Rhapfodist , (De Britfche) of Mengelfchriften van Rie 
chard Steele ‚en andere. Amft. by W. Holtrop ‚in 8vo. 
IJF Deelen f 3-12 -0 sar 
Riemfnyder , (H.) Fabelen en Vertelzels ‚naar de nieuw- 
fte en beste Hoogduitfche Dichters, ’s Hage, by } 
HB. Munnikhuizen en C. Plaat, in gr. 8vo. f 1 - en 

| 20 

Robertfon , (W.) De Gefchiedenis van Schotland , geduu- 
rende de Regeeringen van Koningin MARIA en Koning 
AcoBUs den VI, tot diens komst op den Engelfíchea 
hroon ; benevens een kort verflag der Schotfche Ge- 
fchiedenis vóór dat Tydperk. Illde Deel. Amft by 
Yntema en Tieboel, in gr. 8vo. f 1 - IO-O 84 
Roeping (Het eerfte en voornaamite deel der uitwendie) 
zedert de Hervorming tot heden, de egte Leer der 
Hervormde Kerk. Utr, by H. yv. Otterloo, in gr. 8vo. 
fi-6-0 | 273 


se S. 

Gamenfpraak (Een) tusfchen twee Perfoonen over den 
toeftand van het Ye, Amft. by D. Swart en 1d. Schol. 
ten, in gr. 8vo.fo-2-0o | 64 
tusfchen PFofeph en Levi, Jooden, Chris- 
tiaan en Denkvry, Christenen, over het genomen be- 
fluit in de vergadering van den Oeconomifchen Tak, 
om dezelve met een Gebed te openen en te fluiren, 
naar het ftelzel van den Natuurlyken Godsdienst , 


fo-6-o E31 
Sander , (H.) Van de goedheid en wysheid Gods in de 
Natuur. Utr. by de. Wed. 9. v. Schoonhoven, enz. il 
. gr. 8vo. f2-o-o0 ‘ 248 
Sandifort , (Ed.) Obfervationes Anatomico-Pathologice Lib. 
Lupgd: Batav. apud. P. v. d Eyk et D. Vygh,in gr. 4. 
"Ch. maj.f s-16-0 189 
Scharp, (Î.) Kerkreden, ter inwyding der nieuwe En 
verbeterde: Pfalmberyming, in de Gemeente van St. 
Anna Land. Leyd. by F. Koet „in gr. nh det 





Scheeps 


REGIS TE R, 


Scheepsdienst (De) door 9. H. van Kingsbergen, Ridder, 
en Kapitein ter Zee, uitgegeeven door C. A. Verheul, 
Luitenant, enz. Amft. by JF. Allart, in gr. 8vo, 
f1r-5s-o: | 532 

Schouwburg , (Spectatoriaale) VIllfte Deel. Amft. by 
P. Meyer, in 8vo. f 1 <16 - 9 447 

Sepp, (C.) Nederlandfche Infeôten befchreeven ‘en afge. 
beeld. IVde Stuk. 12 en 13de Verhandelingen, if 

_ 4t0.f I= 16-0 471 

Smoliet, Reize van Humphry Klinker. II, Deelen ,’s Ha- 

ge, by 7. ld: in gr. 8vo. f 4 - 0-0 aat 

Spaan, (P. v.j Verhandeling over het Burgerlyke Regts- 
gebied onder de Regeering der Graaven uit de Hui 
zen van Holland, ’s Hage, by F. A. Bouvink, in gr. 
8vo. f o - I4 - O ss8 

Specimina Philologica Critica , feu Nova Verfso Cap. I. @& IF. 
Vaticiniorum PFefais. Hard. apud J. Moojen, in 4t0. 

._ M. 9 

Spettator (De) der Jeugd, of Mengelingen ter vonni 

e van het Verftand, den Smaak en het Hart. Ifte 
eel. Amft. by J. v.° Gulik, in 8vo. f o-18-o 168 

Speldeboek. (Nieuw Nederduitsch) Utr. by de Wed. 
F. v. Schoonhoven, in 8vo. fo - 12 =O Gos 

Spiegel, (L. P. v. d.) Bundel van onuitgegeeven Stuk. 
ken , dienende ter opheldering der Vaderlandfche His. 
torie en Regeeringsform, en voornaamlyk der Histo. 
rie van de Unie van Utrecht. Ifte Deel. Goes, by 
F. bri in gr. 8vo. f 1-16-0 285 

Spion (De Franfche) te Londen. rfte Stuk. ’s Hage, 
by H. H. van Drecht, fo - 15 - © 169 

Stapfer, (Ì.) Een tiental Predikatien. 4de Stuk. Utr. 
by G. T.en A. v. Paddenburg, in gr. 8vo.f 1 - 4-0 


Sterck, (A) Leerredenen over verfchillende Ondemerden. 
Campen ‚by J.A. de Chalmot ‚enz. in gr. 8vo. f1-16-0 


Stinftra , (3) Oude Voorfpellingen aangaande den Mas. 
fias en deszelven Openbaaringen, opgehelderd, en toes 
gepast op den Heere Jefus en zyn Euangelium. Ifte 

eel. Harl. by V.v. d. Plaats, in gr. 8vo. f 3-0-0 
8 


9 

Stoll , (C.) Natuurlyke en naar ’t leeven naukeurig ge- 
kleurde afbeeldingen en befchryvingen der Seo en 

| —… … Wante 


RE GIS TT ER. 


Wantzen, in alle vier de Werelddeelen huishouden- 
de. In ’t Fransch en Nederduitsch , in gr. 4toe Amtft. 
by JF. Ch. Sepp, f4-O0-o0 471 
Swaving , (C.) Proeve van Aanmerkingen over het regt 
en onregt gebruik der H. Schrift. 3de Stuk. Utr. by 
A. v. Paddenburg en C. v. d. Brink, Jansz. in gr. 8vo. 
fo-t12-o | 492 
Swinden, (JF. Hy.) Befchryving van een Kunstítuk, ver- 
beeldende een volledig beweeglvk Hemelsgeftel, uit- 
gedagt en vervaardigd door Eife Eifinga. Franek. by 
D. v. d. Sluis en D. Romar, in gr. 8vo. fo - 16-0 


598 
Symbole Litterarie Hagane. Cl. II. Fafc. . Hag. a pud J. 
Munon'khuizen en C. Plaat, in 8vo.f 1-o-so 583 


[unbers, (C. P.) Verhandeling over de Japan/che Na: 
te. En een Berigt van het Koningryk Tibet, door 

t Steward. Amtt. by PJ. H. Sehneider, in gr. 8vo. 
fo-18-o , 480 
Tooneel. (Het Spectatoriaal) Ifte Deel. Utr. by H. 
Spruit, in 8vo. f 1 -. 8 Oo 622 
Tozen, (M. E.) Inleiding tot de algemeene en byzonde- 
re Staatkunde van Europa. Iíte Deel. Utr. by 2. 
Wild, in gr. 8vo. f 1-16 -o 74 
Ilde Deet f r dln -Q 553 





Verdeediging der Bardietjes, tegen de Schryvers der 
Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen. Amt. by 
‚Holtrop, in gr. 8vo. fo-4-0 222 
Vergelyking (Befchouwende) tusfchen de Watermolens 
met hellende en ftaande Schepraders; enz. Met Fig, 
’s Hage, by J. H. Munnikhuizen, in fol. fo’. 18 - o 67 
Verhandeling over de waardye der Symboten, in ’e licht 
gegeeven, ter gelevenheid van eene hier bygevoegde 
Predikatie van PF. Heilmans. Met daar toe behooren- 
de Bylagen. ’s Hage, by G. du Mee , in 8vo. 
fo-16-o 275 
am over het hooge Rechtsgebied in Holland 
… €en Westvriesland, onder de Regeering der Graaven; 
‚enz. 's Hage, by- JF. A. Bouvink, in gr. 8vo. 
fo-I14-o0 339 
Verhandeling over den invloed der Opvoeding op de Ze 
den en Weetenfchappen. ’s Hage, by G. du Mee, in 
8vo.fo-6-0 | ve 
vere 





REGISTER. 


Verhandelingen (Uitgeleezene) over de Wysgeerte er 
Fraaije Letteren, getrokken uit de Werken der Kos 
ninglyke Academie der Weetenfchappen te Berlyn, 
met Byvoegzels vermeerderd door Sf. Fr. Hennert. Ifte 
Deel. Utr. by A. yv. Paddenburg en PF. yv. Vlooten, in 
gr. 8vo.f 2-4 - O de 425 
— (Uitgezogte) over Bybeluitlegkundige 
Natuur- Wiskundige en andere Weetenfchappen , van 
het Genootfchap , onder de Zinfpreuk : Verfcheidenheid 
en Overeenftemming , ve Roccerdam. zsíte Stuk. Rott. 
by A. Bothall en P. Holfteyn, in gr. 8vo.fo-12-o 483 
— ter beantwoordinge van een voorftel, 
opgegeeven door de Heeren Bezorgers van het Stok 
Piaanfche Legaat. -Leyd. by S. en F, Luchtmans, in 
gr. 410. f 2’- IOO dn ‚ 432 
, ter nafpooringe van de Wetten en Ge- 
fteldheid onzes Vaderlands, enz. door een Genoot- 
fchap te Groningen, Pro excolendo Pure Patrio, IIde 
Deel. Gron. by JF. Bolt, in gr. 8vof 3-0o-0 20 
van de Natuur en Geneeskundige Core 
respondentie in de Vereenigde Nederlanden, opgerigt 
in °s Gravenhage. Ifte Deel. rfte Stuk. ’s Hage, 
by JF. A. Bouvink, in gr. 8vo. f 0 - 14 - Oo sio 
van het Baraafsch Genootfchap der 
Proefondervindelyke Wysgeerte te Rotterdam. IVde 
Deel. Rott. by R. Arrenberg , in gr. 4to. f 3-o Oo 40 
van het Geneeskundig Genootfchap, on- 
der de Zinfpreuk : ervandis Civibus. Vde Deel. Amft, 
by P. Conradi, in'gr. 8vo. f 1 - 16 - O 548 
van het Genootfchap Floreant Liberales 
Artes. Ilde Deel. 2de Stuk. Amft. by G. Warnars, 
in gr. 8vo. f 1 - 16 -o 513 
ee niegegeeven door de Hollandfche Maat- 
fchappye der Weetentchappen te Haarlem. XIX Deels 

_ zfte Stuk. Haarl. by JF. Bosch; in gr. 8vo.f 3 - 6-0 
, | 29 
Vermeer, (T.) Kort Begrip der Grondwaarheden van 
… den Christlyken Godsdienst. Utr, by G. v. d. Brink, 
Jansz. in8vo. fo- 6 -o 100 


ears 



































…… Nerflag (Echt) der voornaamfte Leevenshyzonderheden 


van JOEN PAUL JONES. Amft. by D. Schuurman, in gr. 
. 8vo.fo-12-0 ven 
e Ver 


RE GIS T ER. 


Vervolg van Papieren over de Drostendienften in Overs 
sfel, en ’t geen daaromtrent is voorgevallen met Jonks 
hee JF. Derk v. d. Capellen, Heer van den Pol. 260 
Woorda, (G. J.} Godgeleerde Verhandelingen. Leeuw. 
by G. Tresling, in gr.8vo. fo - 16: 0 143 
Voorftelling (Vreedzaame en vrymoedige) van een Am- 
fterdamsch Mennoniet Koopman, om Europa Vrede 
te bezorgen. enz. fo- 6-0 625 


_ Vorftius, (}- H.) Redevoering op het eerfte Eeuwfeest. 


van het Lutherfche Diakonie Weeshuis te Amfterdam 
gevierd: Amt, by 3. dn 4to.f 1 -8-o0 418 
Mi 


é 
JJ eeraar ‚ (J.) Lyst van de gewoonlyke vaste Feest- 
dagen der Roomfche Kerke; dienende tot begrip 
van de dagtekeningen der oude Brieven. Amft. by Yn- 
tema en Tieboel, in gr. 8vo. fo-8-o 





Wp 


Tractaaten. Ide Deel. Amft. by Yntema en Tieboel, 
in gr. 8vo.f 2-8 -o0 $20 
Water, (Y. W. te) Historie van hect Verbond en de 
Smeekfíchriften der Nederlandfctie Edelen, ter verkry- 
ging van. Vryheid in den Godsdienst en Burgerftaat. 
2de Stuk. Midd. by P. Gillisfen, in gr. 8vo. 
2-10 -O en _ 168 
Watfon, (R.) Brieven tot Verdeediging van de Voort- 
… planting des Christlyken Godsdiensts. Amft. by Yn- 
tema en Tieboel, in gr. 8vo.f 1-8 + 


»O 45 
Wetzel, Hekelende Verlraalen. Amft. by A. E. Munnik- 


huizen, in Rvo.f o- 18 -o0 17 
Weyerman, (F. C.) Het oog in ’t Zeil. Leyd. by C. 
van Hogeveen en C. Heiligert, in sto. f 2 - 12 -O 176 


Zekboekie (Geographisch) voor Neerlands Jeugd, en 
verhandeling over de Globe, Leyd. by F. de Does, 

Pz. in 8vo. fo- 10 0 308 
Zamenfpraaken van DIOGENES van Sinope. Amft. by 3. 
Waldorp, in 8vo. f 1-4 -o 313 
Zangwyzen tot de Geestlyke Oden en Liederen, uitgce 
geeven door A. v. d. Berg ,Ifte Deel. Utr. by de Wed. 
SF. yv. Sehoonhoven, in gr. 8vo. f T-16-0 379 
Zollikofer (G. PF.) Leerredenen, sde Stuk. Amft. by £. 
Meijer, in gr. 8vo. f r-seo ì 459 
Zorghart, of de fchrandere Huisvader , Tooneelfpel. Utr. by 
by JF. Visch, in gr. 8vo, foe 8-0 BLAD 


27 
—- Verzameling van Historifche en Policike . 


. 
Lene am 


B LADWYZER 


Ld 


… Ásramé, bedenkingen over 


, verdeedigd, L 


D 


E. 


KR 


VOORNAAMSTE BTZONDERHEDEN: 


In de Eerfte Stukken des Eerften en T wecden Deels. 


(Len II dienen ter ‘ aanduiding van het Ifte en Ilde Deel.) ° 


frbidderië (De Algemeene 


welmeenende) in Christus 
i81— 183 
Asauzir beeft in zyne jeugd de 

egtheid van ket Boek der 


“_ Openbaaringe ontkend; doch 


naderhand beleden, 1. 9, 10 
afbeelen, waart toe ze gebruikt 
worden, I. so 
ÂsicaëL net, Kamerjuffer vao 
Koningin ANNa, haar gedrag, 
16r 
de 
ftraffe hem aangsdaan, 1. ár 
Anranam's Broederlyke toegce- 
venheid, ten opzigte van LOTH 
„fchetst, L 144 
rasevanch (Over dé noodi- 
ge Befcheidenbeid in het be- 
oordeelen van) I. 222 
„Afleider van den Blixem voor 
Landlieden op den akker,L. 310 
Aur, verfchil der Sunniten en 
der Schiiten, over zyne Re- 
graafplaats. 1. 576. Zyne Be- 
graafplaats en Moskée, daar 
boven gebouwd, befchreeven. 


ij 
Ármaczo, (Dizcò pr) Be- 
rigt wegens zyn Charatter , 


3 113 
AAlmagt , (Gons) hoe in de 
onafmeetiykheid des Starren- 
heinels op te merken, 1. 344 

… ÏI, DEEL. ALG. LEET. NO. 15. 


Almanach, welk eene verande- 
ring hier iÍn ten tyde var 
he GREGORIUS gemaakt , 


U. 153 
Americá, (De Ontvolking van) 
“ gan verkeerde oorzaaken toe- 

gefchreeven. I. 326. Moet 

noch aan eene verdelgende 

Staat!':unde noch aan de Geest. 

Iykheid worden toegekend. 

327, 328 

Ampten, dezelver opeenhooping 
in één perfoon zeer nadeelig , 

f 398 
Anna, (Koningin) tégen haare 
Staatsdienaats vooringeuomen, 


IL. ICr 
Appelboomen, (Van de) die ge- 
zegd worden .vrugten voort 
te brengen, zonder te bloei. 
jeu, II. 39 
Arithmetica Binarta, hoe dezel. 
ve gefchiedt, 1. 27r 
Arundel , (De Gedenkftukken 
van) te Oxfort niec verwaar: 
loosd, II. 183 
Asfche, (Over 't gebruik der) 
in ‘t verbe:cren &n bemesten 
der Landen, LL. 2t,35f 
Aschverkoopinge , (Oorfpron 
der ) hier te Lande, IL. 35 
Azyn, (Bewerking om de Zelf. 
ftandigheden, die aan zuure 
gisting onderworpen zyn, in) 
teveranderen, U, 278 
Ax Azn; 


« 


BLAD W Y ZERE. 


"Aêyn, wyze om dezelve te 
maaken, IÌ 282 


ank van Amfterdam vóór die 
te Londen opgerigt, Il. 157 
Bardities, taalkundige aann.cr- 
kingen over dat woord, I. 
618 en II. 622 
Beeld, (Bepaaling wat het) ee- 
per zaake is, IÌ "SOI 


Beelden, en Basrelifs, door een- 


ftroomend water gevormd, 1E. 
126 

Beildenflorm, Foom/chen Zo wel 
als Onroomfchen aaar aan fchul- 
dig. IL. 2oo. Oorzaak van 
verdeeldheid onder de ar 

… ald. 
Begeerlykheden , (Welke de 
oofd-) in den Mensch zyn. 

IL 325. Hoe dezelve werken, 
in: onderfcheide geftellen. 326 
Begraaven, (Het) in de Kerken 
te keer gegaan, 104 
Belien, wegens deszelfs Dragt 
onder onze: Voorouders , EL 
(Verklaai ben 

Bergen , (Verklaaring van den 
GOEDEOnE der) 1. 484. Rang: 
fchikking der Bergen. 486 


Berken- Boomen, van welk ge- 


bruik, L 530 
Beuk:n- Boomen, van welk ge- 
bruik, L. n S29 
Bills, (Onderfcheide) în Enge- 
Jand, en hoe daaromtrent ge. 
handeld wordt. 557 
BjönnsTAuL, zyn wedervaaren 
by Paus CcirMens den XIV. 
u. 123 
Blixem, bedenkingen daar over, 
Il. 108 
Bloem-kool , (Ttalinanfche) be- 
fchreeven, en derzelver Cul- 
tuur hier aangepreezen, IL 
37 


Boer , (Aanmerking over de be- 
naaming van) aan een der Fi 


guuren in de Speelkaarterf ge 
geeven, II 404 
Bolgewasfen, algemeene aanmer- 
kingen over dezelve, II. 380 
Boonen, (Magszanfs) derzelver 
cultuur hier te lande aangapree- 
zen, II. k 
BossuzT , beoordeeling ‘van dee- 
zen Gefchiedfchryver, II. 393 
Brandenetels , befchteeven. IL 
1c3. Waar uit het branden 
ontftaat,onderzogt, 104. Nut- 
tigheden derzelven. Ios 
Breverope , (HENDRIK VAN) 
of hy na de Graafiykheid in 
Holland geftaan hebbe,. on- 
dei zoet, II. 204 
Brood , (Aanbidding van het Ge- 
wyde) in de Kerfpelen van 
Frankryk, IL 213 


CC AREL pe V, hoe hy met de 
Costumen der Steden te 
werk ging, L 19 Enz. 
Caspifche (Zee ) wegens haare 
Gemeenfchap met de Zwarte 


zee, L. 488 
Chamouns, (De Valei van) be- 
íchreeven, 1. 2934 
CharaBters, (Wat 'er noodig is 
in agt teneemen, om de) ons 
in den Bybel voorkomende, 
recht te beoordeelen, I. 264 
Chineefen, hunne Tuinkunst be- 
fchreeven , [. 444 
Christendom, bewys voer YT zel- 
ve uit de getuigenisfen der 
vyanden ontleend. IL 179. 
Zegepraal van 't zelve op 't 
Ongeloof. r8r 
dwangmiddelen tot voort- 
planting daar van verkeerd en 
vrugtloos, II. 497 
Christenen, waar by het toekomt 
dat zy niet onder de opmer- 
king der oude Heidenfche 
Gefchiedfchryvers vielen, IL 
49 

Cunus 





BL AD WY ZE R. 


Cumisrüs:, zyn geboortedag 
volgens SCHUTTE, L. 518. 
Aanmerking over zyne Ziajs- 
angst, II. 

Cremens pe XIV, hoe min- 
zaam hy NISAMEBANE hat 
IL. 


Compagnie , ( Nederlandf che Oos 
indijche) corzaaken vin haar 
verderf, L 77. Middelen tot 
re {res. 318 

ConduBor, zie Onweersafleider. 

Confesfie , (Bige) hoe noodzaak- 
lyk in een Regtgeding, Se 


Conhois of Scbulptrek , ten soad 
flage der Wynroeikunde ge- 
legd, IL. … 55 

CoxiLra oLrmereA, Misflag van 

. LA LANDE, Wegens deezé 
‚ Dichteres, te recht gebragt, ep 


x Panelen XIV, toegelicht. 


13 
en 233. Opgehelderd , 
L 38 t 

Cortas, (FeRnimAND) berigt : 
wegens zyn Perfoon en eer 
rater, L' 

Costumen, (Gefchied- en Regts- 
‘kundige Aaninerkingen wegens 
‚het overleveren van der 
Stede) ten Hove. I 106. Der- 
. zelver nog verbindende:kragt, 
fchaon. door den Landsheer . 

‚net dine 200 
Der IK: 287. Ver- 

taaling van SCHUTTE En 2yn 
ge.oelen over die Godípraa- 
ke, Lì 337 enz. 

DaunrY's, (Lord) of HENRY 

S1EWARD'S Charaêter, I. 540 

Da rtiaN, bedenkingen over de 

…_ftraffe hem pr gn ]. B 
Deisten , Duitfche) van fleg 
De dan de. Engelfchen, 

E den 


369. 


© Doornen en Distelen, die by ons 


4 


Dennen- Boomen, war toe des 
zelve dienen, I. 529 
Deugd , (Vroegtydige) aange: 
preezen , 1. . ë 
(Tempel der) befchree- 
ven, II. 15 
Dichter ‚ welke algemeene oog- 
merken hy moet bedoelen. í. 
A1o. Welke de eigenaartige 
. voorwerpen van zyn Kupst 
zyn, art. De algemeene re- 
“gelen welke hy behoort. ín 
agt te neemen. 412 
Dieren, (Rangfchikking der) oan 
den Heer BODDAERT, [. 99 
Dond:r, op zichzelven niet fcha- 
- delyk , Hu. tog 





grogijen, zyn geheel andere. 
dan daar de Schrift van meldt 
als een Vloek. I. 395. Welke 
daar bedoeld worden, 396. 
Voordeelen die onze Door- 
hen en Distelen aanbrengen. 


397 

DaeoseL , (Leevensberigt van 
' CoRNELIS) IL. rrr. Uitvinder 

. van den Thermometer. 114 
06 Drenkelingen; middel om dezeke 
ve te herftellep , door den 

. Heer SCHRAGE 
ven, IL. 
Dronkenfchap , hoe zich best 
daar tegen te hoeden, En 


Dwaalichjes, wat ene en 
ii. 11Q 


E. 

Edelen, (Nederlandfche) verflag 
van hun Verbond en ingele- 
verde Smeekfchriften, II. 198 
over derzelver Regts- 
gebied , onder de Graaven, 
IL. 343 
Edi van Nantes, verflag we. 
gens de herroeping van 't zel- 
ve, 1. 155 
Eedzweeren , oorzaak van de 
à mis: 





d. 
… Eenzaamheid, hoe te 


N 


5 LAD W Y2ZER. 


minagtiog van dit ftaatlyk he. 
dryf, L. 389 
Rendragt de Band onzer Pro- 
vintien, IL. 218 
Eenheid, (Gops) door de Griek- 
Sche Wysgeeren erkend, IL. 
434. Zy Waren dit denkbeeld 
piet aan de PFeoden dar 
befteeden, 
1. rar, en hoe door gezellig- 
heid af te wisfclen. 142 
Eeuw, (Tafereel vaa de X Vlllde) 
I 


hd, 


Evenwigt, (Van het) der Staaten 
in Esropa, ÌL 75 enz. 
Egyptenaars, van waar de Vee- 
boeders by hun gehaat, IL. ss9 
Eigenzinnigheid , in de Kip- 
deren kan voorgekomen en 


geweerd worden, L. 423 
Eiken-Boomen:, van welk ge- 
bruik, L 529 


mlam (Mtydgroene) derzelver 
(nelle groei, LI. 
Eleäricit.it, in welke Zieken 
en Kwaalen.zy met vrugt ban 
gebruikt worden, Il. 19 
(Middel om de. ftoffe 
der) by voorraad te verzeame- 
len, 1: 3 


63 
esd 





a 


de "3 
ELizaBETH, het Charafter dier 


Konínginze gefcheust, IL. 350 
Elzen, van. welk. een dienst, 
„EL 530 
Engelen , (Wat de Sadduceen van 
ee) ftelden, 1. 258, ENZ. 
Esrranzs , (p') Onderhandeling 

tusíchen hemen ne WiTT, Ín 

« waar licht gefteld, IL. 613 
Esra (Gelykheid wsfchen de 

Lavas: van de) en den Vefu- 


vins, IÌ. 5 
Euangelien , (Apocryphe) welk 
. gebruik Eukas daar van 

maakt heeft, IL o 
Euangelisten , op welken tyd 


elk derdelwe gefchreeven hob. 


be, L s2r. Grondregelk , 
welke men in het 
gener Zamenftemminge te vol- 
gen hebbe, ald. Waar by 
het toekome dat zy in Uit 
drukkingen zo zeer overeen- 
ftemmen , IL 8 
Europa, (Algemeene , byzondere 
en buitenlandíche belangen der 
Staaten in) en van derzelver 


Evenwigt , E 75 
rankryk, (Berigt wegens de 


Huwelyken der Proteftanten 
in) en van den Staat diens 


Godsdienftigen Aanhangs, 1. 





219 

(Land. en Zeemagt van) 

u. 29 
Fusco del Ligno befchreeven, 
ik 127 


G. 
(GELATEN IV: toegelicht, IL 


409 

Geaartheden, (Over de verfchil- 
lende) der Menfchen, en den 

* invloed daar wan’ op hum ge: 
drag , 11. 322 
Gebed, (Onderfcheid tusfchen 
het) der en om Won- 
derwerken,en de Gebeden der 
heks ja '’”* algemeen, 


e 2, 3 
Gebeden, (Bedenkingen over de 
Verhooring der) van de God- 
vrugtigen in 't algemeen, L 


3, 4 

Geerst , (Geele en Witte) ter 
Cultuure in onge Landen aam 
gepreezen, Il. . … 36 
Geestiyken, de Ontvolking van 
America verketrd aan dezel. 
ven ten. laste gelègd. 1. 328. 
Zy zyn veel eer de Befcherm- 
heeren der Inbooreliogen. ald. 
mmm Over dergelver Regtsger 
bied onder de. Graaven, Ih 
. 342 
Ge 


« 


ee” 


EL AD WYZER 


Geleerdheid, (Staat der) in de 
Roomfche Kerk in de XVIII. 
Eeuw, 11. 567 

‘GervErRT, hooftrekken van zyn 
Character , L 74 

Gelukzaligheid , (Algemeene) 
Dichtftukje, IL. 

Gentoos, over hunne Godsdien- 
ftige Inftellingen en Verdraag- 
zaamheid, Ì. 6x, 62 

Gefchiedenis, (Kerklyke) hoe nut 
te beoefenen voor eenen Leer- 
aar, IL. 228 

Gez Ifchappen , (Aanmerkingen 
over de talryke en groote) 1. 


5 
Gisting, waar in dezelve be- 
ftaat , IL 280 
edsdienst, (Natuurlyke) welke 
die is, II 366 
ommen (Geopenbaarde) welke 
die is, IL 366 
a (Plan van den inwen- 
digen en uitwendigen Christ- 
lyken) IL. 185 
ee — Welk eene aangenaamheid 
en vrolykhcid dezelve ver- 
fchaft, IL. 187 
mmm de openbaare handhaa- 
ving daarvan ernftig aange- 
preezen uit het oogpunt van 


voorbeeldlykheid , Il. 24oenz. - 


doederen, (Berigt over bet ver- 
fchil wegens de Kerklyke) in 
de Nederlanden , IL 440 
Graaven , uit den Huize van 
Holland, hoe zy hun gezag 
en Regtsgebied geoefend heb- 
ben. If. 339. Welk eene fchik- 
king zy op de Stedelyke 
Overheid maakten, 560: Voor- 
regten door hun aan de Stede- 
lingen bl s62 


jaearvr IH. 3, 4. zin deezer 
sf bvn Hag SN 188 
andel. V. 34 =—mgo. opgenel- 
derd, d. . 463 


Xxig3 


575 


HanpeL. VII 16. verklaar, 15. 
541 
XXIII 8. toegelicht, L. 





259 
Heanren, (Brief aan de) wat 
aanleiding tot het fchryven 
van denzelven gegeeven heb- 
be, L 139 
mmm ÏI, 15. wat daar geleerd … 
wordt, en welk gebruik men 
‘er van te maaken bcbbe, I. 


524 
XÌ. 1. Wat daar, door 
Geloof, verftaan wordt, If. 
270. Dit Vers toegelicht. ald. 





go Heeren, (Jonge) derzelver aan- 


belans , II 536 
— algemeene hoedanigheden , 
welke in hun plaats hebben, 
en hoe deeze ten goede moe- 
ten gewend en beftuurd wor- 
den, IL 538 
Heibrand, watdieis, 1. 438 
Hemelsgeftel, (Een volledig en 
beweeglyk) door zisR zISIN- 
\__GA uitgevonden, befchreeven 
Ï. 59% 
Pee ‚… Berigt A bk het 
vestigen zyner magt te 
Jeru ln If bil 207 
Hervormers „ (De eerfte) hebben 
niet alles gedaan noch kunnen 
doen. II. 141. Wat zy gedaan 
hebben. 142 
Heegelied, (Het) aangemerkt als 

een Lied waar in SALOMO 
Liefde van God jegens Is- 
raël, en van Israël jegens 
God, ‘verbloemd ‚wordt opge- 
zongen, IL 594 
Hugenooten , oorfprong deezer 
benaaminge , Il. 589 
Huwelyken, hoe het met dezel- 
ve in Frankryk, onder de 
Proteftanten, gefteid is, L. 
210 


e 


1}. 


BLAD WYZER. 


4 


LJ, 
Tee n (Aardölader) verplaat- 
zing na Egypten, befchouwd 
as een der merkwaardigfte 
tydftippen in Gods beftuur 
van den Aardsvaderlyken Stam. 





de lotgevallen van zyn 
Gellacht ftrekten om't zelve 
eene Volksopvoeding te gee- 
ven, II. À 406 
Jaconus leert niets ftryd'gs met 
de Leer van pauLus, als hy 
van t Geloof en de Regtvaar- 
diging fpreekt, II. 582. Wic 
den Brief van PFacobus ge- 
fchreven hebbe, en wannecr 
dezelve gefchreeven zy. 586 
agt. Teg-nftellingen van Mr. 
DIERQUENS tegen Mr. REN- 
Donr, ten dien opzigte, I. 
18; nadere overweegingen van 
dit tuk, 1. 363 
Bedenkingen over het 
Regt der Graaven op dat, 





ftuk , I. 33 
JAN, (Don) reden om dien 
Landvoogd te wantrouwen , 
II. 254 


Japan. De Godsdienst, daar 
gehandhaafd, hadt veel over- 
eenkomsts met het Pausdorm. 
L __ 60 

_ van de Geldípecien 
aldaar, IL. 480 

Jeremia XXXL. 31-40. Opge- 
helderd, IL. 419 

Jesara XLIII 14. toegelicht, 
IL 483 

Joan. 1. 4651. opgehelderd , 
L 426 

Joannes de Dooper's Geboor- 
tegelchiedenis kan geen ge- 
fineed bedrog weezen, IL. 135 

Jon, Oudheid van zyn Bock, 
U. 319 

. ra (Staat der) ín Egybe, 

î Lie 


Josee, (Charaéter van) afge 
fchctst, II Si? 
Israëliten, aanmerkingen over 


dunne SAS ande IL. 49e 
Kebkfleen, fcheikandig onder. 
zogt, Í. T45 


Kastanj°-Boom, (Tamme) aange- 
preezen, als verdienende in ons 
Land aangekweekt te worden , 
IL. 33; ongemeene grootte 
waar woe dezelve opgroeijen . 


ald. 
Krk, (Reom/che) Staat der Ge- 
leerdheid en Weetenfchappen 
in dezelve in de XVillde. 
Ezuw, IL. 567 
Kieederdragt der Oosterlingen be- 
fchreven, II. 228;van hunne 
Wisfelkleederen in 't byzonder, 
23e 
Kxox, (Jorn) ’t Charaêter dee- 
zes Schatfchen Hervormers, k 
E 542 
Kempas, (Byzonderheden wegens 
het) der Oosterlingen, Í. 573 
1 Kon. II. 25, 24. opgehelderd , 
IT. 144 
Koophandel , (Aanmerkingen ovot 
den fpoedigen opgang van den 
Hollandjchen) 1. 207 ENZ. 
a Hoe verderflyk de Oor- 
log voor dengelven is. 209 
=—_r Onzer Voorvaderen, vóor 
de afzweering van pPHILIes 
DEN Ìl, [. 582. Uitbreiding 
naa dien tyd. 584 
—____— de grondflag van Aeer- 
landsch magt en aanzien, Ì pe 
21 
Kopten. Berigt van de Christe- 
nen, die deezen bynaamn voe- 
ren, L 116 
Koracn, bedenkingen over de 
ftraffe hein aangedaan, [. 41 
Kruisvink , (Berigien wegens 
het Nest en de Eijeren 5e 

| 


: 9 
de) ll Pr 


RL AD WYZER 


Kwaadfpreekenheid hoe ze traps- 
wyze toeneemt, I. 332 
Kwaakers , Ínrigting van hun 
Genootfchap befchreven, IÌ. 


245 

pmte Kosten, welke zy we- 
gens de Tienden en Kerklyke 
Inkomften ia Engeland moeten 
betaalen, Il, 247 


AMA, (Hoe men de onfterf. 
Iykheid van den Grooten) 

in ’t Koningryk Thibet, te 
verftaan hebbe, II, 482 ; valsch 
begrip, wegens de Prefenten 
welke hy uitdeelt, tegenge- 
{prooken. ald. 
Landprovincien, în ons Vader- 
land, hebben een wederkeerig 
belang met de Zeeprovincien, 
IT. 220 
Laura zassr, Hooglceraares te 
Bolegne , 11, 127 
Lava, reden van deeze benaa- 
ming der Vaurftroomen uit de 
Brandende Bergen, L 508; 
aurt der Lavas, S11; over den 
tyd welken zy noodig hebben 
om vrugtbaar te worden; ter 
wederlegging van RECUPERO'S 
gevoelen, Il. Sr 
Lente, (Oosterfche befchryving 
van de) II. 216 
Lettres d'’Advertisfement, oor- 
deel van den LEerw, s'GRAVE-, 
SANNE over dit ftuk, IL. 116 


| Licht, (Verfchillende gevoelens - 


wat het) is, voorgefteld, IL. 
484 

Lugttol by de Griek:n, waar in 
dezelve beftendt, II. 443 
Lukas, welk eeu gebruik hy 
van de Apocryphe Euangelien., 
gemaakt hebbe, en hoe zy 
hem aanleiding gaven tot het 
«échryven van zyn Euangelie, 
il. 3; Byzonderheden door 


hem vermeld, en by de ae 


dere Euangeliefchryvers niet 
te vinden, î. 6 
ae XVII zo, ar. toegelicht , 
. 7 

1. 26—38 ; wat Lukas 
gelegenheid gegeeven hebbe 
om dit byzouder te boeken , 





bel 
IL. tr, 2. opgehelderd, 





f sig 
Luque, (HerNaNno ne) berigt 
wegens zyn ra, L 114 


Matigheid ‚ danpryzing van 
die Deugd, II. 576 
Mahomerthaanen , hun toeftand 
in Agypte, T. 119 
Manna. (Oosterfche) Zie Geerst. 
Marra , Koningin van Schotland „ 
haare onthoofding befchreeven, 
IÌ, 3445; bhaatre uitwendige 
geftalte en charaêter. 348 
Maarrr. XXII, 23-30. toege- 





licht, ei 258 

» 36-39. OPgE- 

helderd, II. 369 
Melkweg , aanmerkingen daar 
over, Í. 305 


Mensch , (Aanmerkingen over 
de gepaste grootte van den) 
IL 16I 

(Den wilden en redely- 
ken) met elkander vergelee- 
ken, 1. 499 

Merg en Mergfap , aanmerkingen 
daar over, [, s67 

Methode , (Analytifche) waar in 
ze beftaat, en van de Synêhe- 
tifche verfchitt, IL. Iso 

Mexicaanen, van hunne vorde- 
ring in de Kunften, I. 322; 

an hunne Sehilderkdnst, of 
childerfchrift in 't byzonder. 
B 323» 324 

Mexico, (Het ontwerp des Ko: 
nings van Frankryk om de 
Gallioenenvan) aante flaan, L. 
278; doof de Prinfes de ur- 

X 4 SINS 





hd 


LAD WEZE KRK 


sins gewraakt, ald; hoe de 
Geestlykheid de Staatkunde 
ten dlienfte ftondt om het goed 
ke Jiet 498 
Middelburg , groot vermogen 
“_deezer Siad vóór de beroerte, 
IL. . 288 
Molen-asfen en Molenroeden , 
‘ nieuwe wyze om deeze te 
vervaardigen, Ì. 365 
Moorden, van waar zo veelvul- 
dig in de veertiende en vyf- 
tiende Eeuwen, 1. 536; voor- 
beelden- hier van, 538; hoe 
daar door te onaanftootlyker , 
539 
Morlakken, befchryeing van aat 
Volk , II 


olk , IT. 
Munten, (Fapanfche) 
van, IÌ. 480, 481 
Morrar's, (Graaven van) Cha- 
rater, I. "SAT 
Muzyknooten, (Wie de Vin- 


der en Verbeteraar der) II. 
\ 378 


ADIR SCHAR , Zyn Perfoon 
in den Oosterfchen fèyl' be- 
fchreeven, II. 214, 215 
Napels, welk: voordeel die Stad 
van den Vefuvius trekt, 1. sog 
Natuur, (Opinerking over den 
Zamenhang der) IL. 248 
Neigingen (Aanmerkingen over 


“den aart der) II. 572. Hoe te . 


beftuuren. 574 
Noarltes, zyn edclaartig ge- 
drag jegens den Graaf van 
Saxen, II. 474 
Noorderlicht, wat het is, IL 
ge 410 


O0. 
geloof ‚Op welke wyze de 
eeraars 't zelve moeten te 
keer gaan, |. 48 
nmaatigheid, beweegredenen 
tegen deeze Ondeugd, !1- 
° 57 





‚ 352 
berigt daat - 


Onweers-aflelder, hoe opeen MG 
len te vervaardigen, IL. 47a 
Oogmerk , (Beantwoording dé 
raage, hoe bereik ik best 
het) waar toe ik lekf, II. 23r 
Oordeel over de Geregtigheid, 
waar mede God 't zelve door 
CHRISTUS zal houden, I. 525 
(Grandbeginzels welke 
wy in 't) over t zedelyk ge- 
drag onzer Naasten te volgen 
hebbe, II. soa 
Oorlog , hoe verderfiyk voor den 
Kovphandel , 1. 20Q 
Oorlog fchepen, (Lyst der) van 
onzen Staat in den jaare 1776. 
: 28 
Oosterlingen, van hunne Klee. 
derdragt. [. 228. Van hunne 
Zegelringen ‚229. Van hunne 
Wisfelkleederen. 23e 
OreNnaaRing XXIII 18. Zon- 
derlinge Mystike verklaaring 
deezer plaatze, I Ir 
Joannes, hoe de 
Heer AsAuziT daar omtrent 
van gevoelen veranderd is. 
Openbaaring, (Chrisciyke) voor 
nbasring, stiyke) voor 
eeen enkel Volk delle en 
de ontdekking daar van ,f. 174 
Opflalsboom, zie Upytal. 
Opftandíng crrisTus, bet boofd- 
bewys van den Christlyken 
Godsdienst , hoe klemmend, 


IL 9 
Overheden, (De Pligten der) tot 
Regtvaardigheid c'huis gebragt, 


I. 6s 
Overheid, (Stedelyke) hoedanig 
onter de Regeering der Graa- 
ven uit den Huize van Hoi. 
land , IL 


P 


560, ENZ. 
P, 


ery, charaêterifeerende be- 
chryving dar van, I. 536 


7 Paarden , (Breedvoerig verlag 
____ vag 


BLAD WYZEK 


: van de Harddraavers tred der) 
|. 2 “236 
Parlement , (Berit, van de ge- 
fteltenís van het) in Groof 
Brittanje, Il. . 554 
Paurus, (De Leer van) wegeus 
de Regtvaardiging door het 
geloove, met die van jacogus 
piet ftrydig, 1. 582 
Pnriuirs pe Il, Bedenkingen van 
den Heer krurr over het Regt 
der Nederlanden om: hem af 
te zweeren, [.* soo enz. Aan: 
merkingen hier op. 504 
Phyfionomiekunde, waar in gele- 
gen , Il. 6o7. Of dezelve 
fchadelyk is, onderzogt. 608 
Pietersberg, (St) befchreeven ‚1. 
461 

Przanro , (Francisco) berigt 
van zyn Perloon en Character, 

Ë IIe 
Plantgewasfan , derzelwer groei 
_ als onze Artzeny befchouwd, 
IL 305 
mn welk eene werking zy op 
de lugt doen, {1. 423 
Populieren, waar toe ze gebruikt 
‚worden, I. 530 
Protefbanten , (Berigt wegens de) 
in Frankryk, en van hunne 
Huwelyken ín 'e byzonder, 1. 
ZIG 

Psaum XXXVI, pavips bedoe- 
ling in het opftelien daar van , 
en de inhoud van dat Lied, 
L 476 
Pynbank, middelen voorgeflaagen, 


waar van men zich, de Pyn-: 


bank afgefchaft zynde, zou 
‘kunnen bedienen, [. zr 


Os out ‚in welke gevallen, 
Cn inzonderheid inde Jicht, 
nut bevonden, 1. r4. De wor- 
tel, en niet de Stam, moet 
gebruikt worden, 17 


id 


. 
. « « 


R. É 
RAvrapo, (JaQues) Berigt van 
het voorgevallene met hem 
in 's Gravenhage, |. 23L 


Rede, aanmerkingen over het 


gebruik dasr van, in den 
Godsdienst, IT 367 
—___ hoe deeze, ten opzigte 
der Verborgenheden , te gebrui- 
ken, Il 4S7 
Regeering, welke maatregels de- 
zelve hebbe in agt tc neemen, 
om ‘den Huislyken welvaard 
van den Staat te bevorderen „ 
IL. _ 265 
Regters , onderrigting van de 
twaalf Regters, II. 5sy 
Reptsgeding (t Buitengewoone en 
gewoone) waar in van elkan- 
der onderfcheiden , Il. 5149 
Voordeelen van het Buitenge- 
_woone. s sis 
Reptvaardigheid , eene Hoofd. 
pligt, waar toe alle de Pligcen 
der Overheden kunnen gebragt 
worden, [. 65 
Regtvaardigmaaking , de Leer 
van PAULUS €n JACOBUS, over 
dit ftuk, nict ftrydig, IL. 584 
ReinsT, (G8RARB) Gouverneur 
van Nederlandsch Indie, berigt 
van zyn leeven, IL. 400 
Reis, (Hoe men zich ín ’* Oos- 
ten tot de) toerust, 1. _ 574 
Rekenkunde, met twee ree 
tallen, hoe dezelve gefchiedt 

| 


Remanflrantie , in * jaar 1572, 
gefchreeven, IL. 254 
Rhabarber , het aankweeken daar 
van, hier te lande , aangepree- 
zen, IÌ. 6 


No) MAN 


3 
Rivieren, door de onkuude on- . 
zer Vaorouderen verkeerd be-: 


handeld, II. 30, 3r. Hoe te 
herftellen. ar 
Rivierkunde ; van hoe veel aan- 
Xx s be- 


RL AD WYZER. 


belangs voor de Nederlanden , 

1. 102 

RoseRTSON , welk eene eere 
hem ín Spanje, als Gefchied- 
fchryver „toegekend, Il. 568 

Rou. VIJL. 19—23 verklaard, 
Ï 


4 13 
Rotkeortzen , door Braakmiddelen 
en Buikzuiveringen te genee- 
zen, II. 597 
Rundvee, hoe voor de ziekten 
te bewaaren, of ’t zelve te 
geneezen, 1: 23 


‚Gebs ‚ (Befchryving van het 
Klooster St.) L. 549 
Sadduceen,of zy het beftaan van 
Engelen en Geesten volftrekt 
ontkennen, onderzogt, 1.258 
aan, welk een Gewas, waar 
dezelve groeit, vau welk ee- 
ne kragt, IL. 382 

1 Sam. VII. 6 toegelicht, IJ. 


Pd 


gn 
Ee 


} I 
Saxa Jiguefacta, wat by Virgí- 
lius betekent, IL. 508 
Schellendragt , onder onze Voor- 
ouderen nagefpeurd, 1. 407 
Schepens van de eene Stad in 
Holland , verpligt, zomtyds, den 
raad van Schepenen der ande- 
re Steden ín te neemen, IT. 564 
scheprad , (Hellend) aangepree- 
zeu, IL. 68 
Schfiten,hun verfchil met de Sun- 
niten over het Graf van Art. 
I. 576. Willen by dat Graf 
begraaven worden. 578 
Schiiderfchrift , (Van het) der 
Mezicaanen, L. 324 
Schoenen , (Hoedanige) onze 
Voorvaders met bellen droe- 


gen, Î. 428 
Schoonheid, (Grondbeginzel en 
Ligen(chappen der) Lì. 368 
Schotland , uit welke bronnen 
ROBERTSON zyne Gefchiedenis 


geput hebbe, £. 492 


1 


Schrift , (Heilige) Hoofdregels 
in 't leezen van denzelven in 
agt te neemen, I. 

Schulptrek, zie Conkois. 

Slangeraadzel , ontknoopt , IL. 

416 


4 Smaak, (Aanmerkingen over de 


natuur en de verfcheidenheid 
van den Verftandiyken) IL 
522, CUL. 
Spanje, Land- en Zeemagt van 
dat Ryk, II 78 
Speelkaarten, over den tyd der 
uitvindinge , II. 493 
Speeltafel, het gedrag daar aan 
leevendig gefchetst, I. 502 
SPINOSA, geen Pantheist, maar 
een Ideälist, IL. 428 
zyne redeneertrant over 
de Eindoorzaaken , tegenge- 
gaan, JI. 429 
am KXIII 26. toegelicht, 





Starren , (Vaste) wat men gee, 
derzelver fchynbaar verwarden 
ftandte houden hebbe, 153045 
Van derzelver beweeging. 306 

Starrenhemel , hoe dezelven Gods 
Almagt predikt, I. 344 

Stedelingen, welk cen Regtsge- 
bied de Graaven uit de Hel- 
land/che Huizen hun verleen- 
den, IL. 560. Voorregtendie 
zy boven de Bewoonders van 
het platte Land genooten, II, 


12 
Steden , (Coffumen der) zie le 
umen. 


STEWARD, (Henry) of Lord 
DARNLY's Character, I. s4o 
en ‚ (Klink- Toon- en Zin-) 
er Hebreen, derzelver oud 
heid aangetoond, I. 34 
Syras, (A. A.) verdeedigd te- 


gen de blaam, dat hy tot de 
Ongeloovigen behoort, II 
303 


Kd 


3LADWeYLEL 


’ _ T. é 
v]aake, Opheldering van de 
gave der) aan de Corinthifche 


Christenen gefchonken, L 
229, ENZ. 

Tabak, goed tot taanen bevon- 
den, II. 386 


Tacrrus. Zyn getuigenis, ten 
aanziene der Christenen, over- 


woogen, ÏÌ. 452 
‘Tandtrekken, (Aanmerkingen over 
het) IL. 234 


Temperamenten. Zie Geaartheden. 
Testament , (Nieuwe) over 
“ Verdeeling in Hoofdftukken 
en Verzen, 1. 87 
Text, (Het verfchil tusfchen de 
Hebreeuwfche en Samaritaan- 
Jche) nopens den tyd der 
Voortplanting van het Aards- 
vaderlyk Geflacht, voorge. 
‘fteld, IL 327; aan den Sama- 
ritaanfchen de voorkeus ge- 
geeven, 328; dit benadeelt 
bet gezag van den Bybel niet. 
329 
Thermometer, door DREBBEL uit- 
gevonden, II, 114 
1 Tirmorn. II. 9, ro. opge- 
…__ helderd, II. 372 
Tollen, op onze Stroomen, waar 
in die eigenlyk beftaan, 1. 
608 ; waar op het heffen daar 
van fteunt, 6og; oudtyds 
niet van de Burgers en Inge- 
zetenen, maar van de Vreem- 
delingen, geheven. 610 
Troostredenen , by het verlies 
van afgeftorven Vrienden en 
Bloedverwanten, II. 54 
Tuimelfchep- Machine , dienftig 
voor allerhande Watermolens, 
befchreeven, IL. 5 
Tuinkunst. De Engelfchen heb. 
ben ze van de Chineezen ont- 
Jeend en verbeterd, I 443; 
die der Chinee{en befchreeven, 


444 


3 


vn 
Kn 


vat 
37% 
nie, (Utrechtfche) vóór het 
aangaan van dezelve is men 
in deeze Gewesten op het 
maaken van een nader Ver- 
bond bedagt geweest, I. 448; 
Prins wrinLem peEN ÌÏ, hoe 
hy zich daaromtrent gedraagent 
hebbe, onderzogt. 449. 453 
(Eene zogenaamde ftry- 
digheid in de) uit den weg 
geruimd, II. 286 
—_ (Over de onderfcheide 
Tekeningen der) II. 293 
Upflalboom, van de aanzienlyke 
Landsvergadering by denzel… 
ven gehouden , I[. 22 ; overde 
betekenis van het woordUpflal, 
23; van het wapen deezer pleg- 
tigeVergaderingen, 25; vanden 
tyd wanneer zy een begin en 
een einde genomen hebben. 26 
Ursins, (De Prinfes van)'wie 
en’van welk een invloed zy 
was, I. 280; wegens de on- 
genade, waar in zy verviel, 
en haare herftelling. 495 
skoken , een Volk, befchreeven, 
IL 355 


N V. 
ederland, (Liefde tot het) 
waar in gelegen, I. 585. 
wat dezelve van ons Roe, 
ald, 
Vebnrook, watdieis, I. 438 
Verbeeldingskragt, welke die is, 
IL. 463. Naar welk eene re- 
gelmaat de Ziel dezelve oe 
fent, 464. Derzelver vermo 


gen. 465 
Verborgenheden , _(Eleufinifche) 
berigt daar van, 1. II 
—___ kleine, of die van Pro- 
Jerpina, hoe gevierd, 1. 312 
Vergenegen ‚ waar uit gebooren, 
Ì 427 
Ver- 


Tyd, (Over het befteeden 
den) 1. 





ed 


BLADWYIEZER 


did N° V. ín) door 


_ wien uitgevonden, I. 88. Hoe 


gebrekkig , en oordeel van 
CALVINUs daar over. ê9 
efuvius. Aanmerkingen van 


BjÖRNsTAHL Over deezen Berg 

1 sa6. Eene uitbarfting daar 
van befchreeven, 5og. Gelyk- 
heid 
deezen Berg en de Etna, II. 
52 

Vliegen, (zwarte) aanmerkingen 
over derzelver aankomst met 
den Veenrook, 1. 440 
Vogelgebraad , (Berigt van de 
chaadlyke en doodlyke gevol. 
gen van een venynig) 1. 396 
Vredehandelingen, (Staatkundige 
aanmerkingen over de) die iet 


den Vrede te Utrecht afliepen, _ 


ik. 159 ENZ. 
Vrouwen, (Over 't) cieraad der) 


° 813 
omm (Wegens het Regt lder) 
boven de vadee fchuld. 
eilchers „ tot wederbekoming 
van baare ten Huwelyk aan 
gebragte ih ì 44 


aterbeuwkunde ‚ Van hoe 


veel belangs voor de Ne-: 


derlanden, Ì. 192 
Waterwerktuigen, welke boofd- 
hoedanigheden in dezelve 
vereischt worden, II. 67 
ken zie A Pe, 
Weetenfchappen, (Staat der) in 
de he Kerk rd de 
XVIllde Eeuw, Il.  * 567 


Wereldlingen, hoe zy hunmezaa- 
n 


ken aanleggen ter befchaamin- 
ge van Godsdienftigen, 1. 219 
Wet, (Over de verdeeling van 
de twee Tafelen der) 1. 432 
Wilgen, van welk gebruik, en 
rede der benaaming, l. 530 


tusfchen de Lavas ven . 


Wiskande , (Toegepsste) wat 
deeze in zien isen 149 
A: reid ‚ (Van de) der 
K terlingen, }. 239 
Wir, (Onderhandeling van pz) 
met P'ESTRADES in t waare 
licht gefteld, IL. 613 
Wormen, welke in 't Menschiyk 
Lichaam huisvesten, Ì. 525 
Kentekens dat ze'er zyn. sld, 
Wynreeikunde, gegrond op de 
‚_Conchois of}Schulptrek, IÌ. sso 
Wys rte, hoe het daar mede 
in de XVIIIde Eeuw gefteld 
is op de Roomíche Hooge- 
fchoole, II. s7o 
Wysgeeren, (Grichfshe) geloofden 
in cops Eénheid, IL. 4345 
waren dit denkbeeld niet aan 
de Foeden verfchuldigd. 435 
Y 


‘Y'ten-Boomen, waas toc ze die- 
nen, Ì ó 539 


bad 


ACHARIA, Van geen bedsog 

* te verdenken, omtrent de 
omftandigheden der Geboorte 
van JOANNES den Doeper, Il. 
335 

Zee, (Over den ouden Staat der : 
Zwarte) en haare Gemeer- 
fchap met de Caspijche, F. 488 
rr (Deode) haare grootte, lig- 
ging, en Eigenfchappen, k 
544, 545 

Zeelanden, algemeenheid van die 
benaaming , EE. 22 
Zeemagt. Lene blyvende aange 
reezen , met de middelen om 
Bezcive op te regten, Íf. 267 
_—_ — (Hellandfche) in °t Jaar 
1776 voorgefteld, 1. 284 
Zeeprovincien, inons Vaderland, 
hebben een wederkeerig be- 
lang met de Landprovincien, 
U. ps 
€- 


LAD WYZER 


Zegelringen, (Van de) der Oos- 
terlingen, I. 22 
Zenuwziekten, uit verfchillende 
oorzaaken herkomftig , ook 
door onderfcheide middelen te 
gencezen, |. 353 
Ziekten, (Opgave van de heer- 

fchende) in onder{cheide dee- 


len van onsVaderland, 1.1 88-190 
Zonde, hoe de: oorzaak der 
menschlyke Elenden, IL. 217 
Zuur, (t Vertig) in hoe verre het 
voor de {toffe des Vuurs te hou- 
den zy, l. 148 
Zwaartekragt houdt de ontelbaa 
re Zonneftelzels in orde , IL, 308 


‘e