This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It nas survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
atjhttp : //books . qooqle . com/
^»V«W^^Vr,V^W^^S^VS/V»W«tv«wA^S.
*&
J. H. EBELAQE.
Soooö<k>öoo^
ME NGELfPERK,
VOOR.
x^r r~
A . • A v\ vi w-i -%j A A k
w r .
VADERLANDSCHE
LETTEROEFENINGEN,
OP
TIJDSCHRIFT
VAN
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN,
WAARIN DE
BOEKEN ei* SCHRIFTEN,
DIE DAGELIJKS IN ONS VADERLAND EN
ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUN-
DIG TEVENS EN VRQMOEDIG
VERHANDELD WORDEN.
'- BENEVENS : ::v:
MENGELWERK,
tot Fraaie Letteren, 'Kunfien en Wetenfchappen*
betrekkelijk.
TWEEDE STUK.
VOOR
»*35- -
MENGEL WE R R*
Tc A M ÊT E R D A M, bif
G. S. LEENEMAN van der KROE
en
J. W. IJ NT E- MA.
1835.
1. J,
„ .V
sser
MENGELWERK.
REDEVQERING,
ÏER VIERING VAN HET VIJFTIGJARIG BESLAAN DER
MAATSCHAPPIJ : TOT NUT VAN ?T ALGEMEEN ,
GEHOUDEN IN DE DOOPSGEZINDE KERK TE
HAARLEM, OP DEN 17 NOVEMBER 1834,
DOOR
Mr. P I E T E R M A B É , J U N.
JM iemand is er , zóó koel , zóó gevoelloos van hart ,
dat hij zich niet verheugen zou, wanneer hij eenen
menfcbenvriend pogingen ziet aanwenden tot bevorde-
ring van het geluk zijner natuurgenooten. Voorzeker ,
zelfs hij , die te traag is , om daartoe zelf handen aan
het werk te flaan — zelfs hg ziet het gaarne, dat ande-
ren er het hunne. toe bijdragen.
Loffelijk is het gewis, wanneer wfj iets van onzen
overvloed afzonderen , om het lot der armen te verzach-
ten ; prijfelqk , wanneer wij onze vlijt aanwenden , om
de giften van anderen en van onszelven met wijsheiden
oordeel te hefteden tot nut en lafenis van ongelukkigen en
hulpbehoevenden: maar de hoogere krachten, vanden
Schepper ontvangen , aan te wenden , om den zedelijken
toeftand onzer medemenfchen te verbeteren ; vooral den
behoeftigen en naar het uitwendige geringen door voor-
beeld en onderwijs naar verftand en hart te befchaven,
hem te doen befeffen , dat hij , even als de meer aanzien-
lijke naar de wereld, mensch is, naar het beeld Gods ge-
fchapen; dat bij, als zoodanig, regten te vorderen,
maar ook pligten te vervullen heeft , — dit Voorzeker is
loffelqker , prijfelijker : want , gelijk gene Hechts zorgt
voor de ' tijdelijke en ras voorbijgaande behoeften zijner
medemenfchen , zoo werkt deze voor het hoogere léven
MENGELW. 1835. 990. 1. A
HEDttVOgRlNG.
zijner natuurgenooten , en zijne 'weldaden reiken tot in
de eeuwigheid.
* Wie , mijne Hoorders ," zou zich dan niet hartelijk en
opregt verheuge» over de pogingen, door den edelen
niruwÉnhuyzen* den Sti<&ter onzer Maatfchap-
pij , nu eene halve eeuw geleden , aangevangen , en zoo
kennelijk , federt dien tijd tot op heden , door den zegen
des AHeriioogften bekroond? Hoe veel i$ ons vaderland,
hoe veel zijn wij allen akoo aan deze iniletling niet ver-
fchuldigd! — Neen, M. H*,.zij bedoelde. niHHaer, den
eenvoudigen burger van zijnen nuttigen arbeid af te trek-
ken 9 om hem te hervormen in een waanwijs en opge-
blazen bediller van de. daden der regering ;..zq leerde hem
nimmer , door ijdele redeneringen t de krachten te ver-
w^jjoqzen , die hij , tot onderhoud zijns hiiisgezios en
tpt l^uf vaó <teq ota^t, door werkzaamheid ep arbeid,
qjOQt {^wenden., ftfaar onze Maatfcbappij trachtte ftee^*
eadax w^a het hoofddoel harer inftelling, onder dp min
t^egtn^Oigfó taftden die, noodzakelijke kundigheden te vtr-
fp*ei4eif , welke het yerüand opklaren , hst hart yer^r;
teren, es alzoo op de betrachting van ieders pligteq, als
meqscb C9 *& ^Wge?, den, heilzaamflen invloed rookten
uitoefenen.
En flcmftp wij het niet,, met nederige dankzegging .jw*
Ijfcift* vtö wien s#e$ goeds afdaalt, erkennen, wat vaoi*J
<je gefchiedeni* onzer dagei» zoo krachtig toeft be\pe?e»,
dat het . volk v*n Ntdtrfond^ in ware^befchaving^ ia
^delijkh^id, en gehoorzaamheid, aan de wet e» W ^ïjae,
vettige overheid 9 waarin alleen de ware vrijheid beftagt;*
bovw V^le, ja de meeste andere volken uitmunt, en rustig
de^waarfls pligtei^ bleef vervullen, fchoon oproer, t^vist
ei* verachting, yaiv de- wet , in al- derzelver affcbpwelök-
fceid, van rondQmme het hoofd, dreigend opftafcen ? Waar
was imiper $en volk,, in getal zoo gering als het onze»
d#, van vrijden verlaten, door magtige vijanden be-
dreigd, ja aangevallen, zpo rustig en 200 moedig,
zoo eeodragtig en zoo ltftc* door, vertrouwen, dat al-
]& vfwiuurde?
Zoo is het dan eene gefchfedkiOKUge wtfrheü , dyc
onze natie zich op cene wqze- van hare pligtea heeft ge-
kweten, welke anderen volken ten voorbeeld m*g ?erltoefe
ken. Maar wie zal ontkennen, dat de pogingen deze?
MaatfiAappij, ooi alle ftanden met derzelver ware belae-r
gen bekend te maken* — pogingen, voor eene halve *e*vr
aavgevangefc en (leeds met ijver voortgezet, -^ op die gezind**
held onzer hedgeooofea krachtig ten goede hebben, gewerkt?
Geeft wonder dan, G. T., dat deze dag, waarop het juist
vijftig jarea geleden ia , dat onze Maatfchappij Z>* Nup
van V Algemeen ontftondf dat deze dag door alle (tanden der
burgermaatfehappij , in alle oorden van ons vaderland»
mee gelijke toejuiching en deelneming wordt gevierd 1
Ook gijv geachte Toehoorders! ook gfl z%t9 daor-
drongen vm de hooge waarde van dit feest , herwaarts
gekomen , om hetzelve met gepaste vreugde te vieren.
Welaan dan, Feestgenooten ! doen. wij dat met opgeruim-
den geest, en met dankbaarheid voor de vete welda-
den y welke wij in otffc. dierbaar vaderlands boven zoo. vele;
andere volken, genieten, bedenkende, dat het jubelfeest
deaer. Maatfchappij tevens het feest der wan? vzyheid en
der ware verlichting is.
Eil gtj , lieve Schooljeugd ! hoop des vaderlands ! die
reeds zdo vroeg de weldaden geniet vin een onderwijs ,
waarvan door de«e Maatfchappij de grondflagen gelegd
zijn ; gij , die alzoo , zonder zelve het oog in al deszelfs
kracht te kunnen gevoelen, reeds in uwen teederften leef-
tijd; de weldaden defer Maatfchappij zoo ruimfchoots ge-
niet; die derhalve zoo veel reden hebt , om u in h#m
bloei te verheugen, — verhef gij uw gezang, eq verhoog,
door uw kinderlijk eenvoudig lied, onze aandoeningen ,
onze vreugde!
{Gezang der Kinderend)
In Haarlem ontkiemde eenmaal de groote kunst» die
den nacht van vooroordeel en bijgeloof wegfehoof en het
licht der waarheid deed aanbreken. De drukkunst werd'
uitgevonden, en. een nieuw, groet tijdperk van verlich-
A2
4 REDEVOERING.
ting en befchaving ving aan voor alle volken der aarde.
Het was ook hier, waar de man geboren werd, die bet
eerst het grootfche plan ontwierp, om, door de oprig-
ting onzer Maatfchappij , zijn vaderland de onfchatbare
Weldaad te bewijzen, van aan zijne medeburgers, die tot.
de minder begunftigde (landen behooren, de gelegenheid
aan te bieden, om deel te verkrijgen aan die befchaving
en kennis, waarop zij, ais menfchen', aanfpraak mogen,
ja moeten maken, door het onderwijs in nuttige kundig-
heden en wetenfchappen , zoo lang alleen het voorregt
van aanzienlijken en meergegoeden , ook tot hen te doen
doordringen.
Grootsch was dit plan ; gering waren echter de mid-
delen, om. het uit te voeren. Nieuwenhuyzen
was een eenvoudig man ; hij had geene geleerde opvoe-
ding genoten , maar hij had een helder en gezond ver*
(land en een' grooten lust tot onderzoek , vooral in za-
ken, dé Godsdienst betreffende, waartoe hij eene bijzon-
dere gelegenheid .vond in een openbaar Collegie, dat in
hetzelfde kerkgebouw, waar wij thans voor deze feest-
viering zamengekomen zijn , destijds gehouden werd. En
het gelukte hem, zoo door eigene oefening, als door het
onderwijs van kundige vrienden , zich zoo veel kennis
te verzamelen, dat hij in (laat was, het ambt van Leeraar
in de Godsdienst met waardigheid te tyekleeden , zoodat
hij dan ook, eerst te Middelharnis en te Aardenburg ,
later bij de Doopsgezinde gemeente te Monnikendam ,
tot Leeraar beroepen werd. Het was daar , dat dit plan
bij hem' opkwam; terwijl hij in het naburig Edam de
eerfte grondflagen legde , om het te volbrengen.
Een eenvoudig burger, in eene kleine, afgelegene ftad,
ontwerpt eene Maatfchappij, die zich over het geheele va-
derland zou verfpreiden , alomme hare weldaden uitftor-
ten , ja bij vreemde natiën bewonderd worden ! Ziet ,
M. H. ! zóó ontdaan uit kleine oorzaken groote gevol-
gen ; zóó kon een man , met een vast karakter en een
helder hoofd, wiens hart voor het geluk zijner natuur-
f enooten gloeide , en die daaraan zijn geheele leven toe-
REDEVOERING. ï
wijdde; z66 kon de waardige nieuw ê*h uyz*w t
in eenvoudigheid des harten , met het oog opwaarts tot
den Almagtige, die met welgevallen op zijne pogingen
nederzag, hoe .gering voor het uiterlijke zijne midde-
len waren ,. zulk eene grootfche , zulk eene weldadige
bedoeling verwezenlijken!
Hij deed dit. Maar denkt niet, dat hij bij alle zij-
ne medeburgers gereeden bijval vond ! Neen 1 het was
er verre af, dat zijn ontwerp algemeen zou behaagd
hebben. Het is eene ongelukkige waarheid; er waren
tetf allen tijde menfchen, diè er belang bij meenden te
hebben, om, tot handhaving van hun gezag, iedere
poging tot verlichting en verbetering van het volk , zoo
veel zjj vermogten, te verijdelen. Menbefchouwd? het
meermalen als gemakkelijk', eene domme en onwetende
menigte te drijven , werwaarts men begeerde. Dit was
de drijfveer, die zoo vele beftrijders van waarheid en
kennis bezielde; oflchoon zij zicfi fchaamden, den war
* ren grond van hunnen tegënftand te .erkennen. ,
Zoo (tonden er ook vele en velerlei vijanden op te*
gen den Stichter onzer Maatfchappij, die zijne pogin-
gen op het rinnigst beftreden. Openlyk en heimelijk
trachtten zij zijn doelwit bij'het volk zelve, op welks
belang alleen zijne onderneming gegrond was, verdacht,
ja gehaat te makep. Maar dankbaar erkennen wij te-
vens, dat niruwenhüyzjjn door eenige onbaat-
zuchtige en waardige mannen , rtdke hij met zijn ont-
werp bekend gemaakt had, mannelijk onderfteund werd;
zoodat hij, door dezen gefterkt, krachtdadig allen te*
,genftand kon beftrijden* Diir ftond de nederige, maar
fiandvastige man, de wfffe menfchenvriend , gefterkt
door zijne innerlijke overtuiging, dat hij diets bedoel-
de, dan het ware geluk van anderen, die hem flechts
door dankbaarheid zouden kunnen beloonen , bijgedaan
door zijnen waardigen Zoon , helaas te vroeg zijn va*
derhart ontrukt! en door eenige weinige vrienden; —
diiv ftond hij , onbewegelijk als eene rots , aan wier
voet de woedende golven fchuimend uiteenfpatten t m
6' Redevoering.
lang na *$l afltërvefa, in oftze dagen, sou Mj der
geheeld natie , door zijne ftfchéibg , bewijzen , dat een
waarlijk verlicht volk, 't welk zijn waar belang heeft
keren ineien, door een vaderlijk en wijs beftuur ge-
makkelijk geregeerd wordt , ja , als door eigene aan-
drift, zich de vervulling der moeijeUjkfl» pligten kloek-
•goedig getroost ; daar elders flecht of in 't geheel niet
oöderwezene volken het Woord vrijheid uitfchreeuvr*
-den , terwijl zij zichzelve de ketens fmeeddèn der vree-
felijkfls flavernij , en hét wettig ge*ag bedreigden of om-
verwierpen ö fcoodfa zij door listige volksmenners, onder
den dekmantel van vriendfchap hüme bitterfte vijanden ^
. werden aangehitst i
Ziet, fcoö groot ie de kracht der wfcarheidl Zij
fchitten grootfchè*, naat tnate zij meer beftreden wordt.
Groot zijn de verdienden dier mannen , die haar dur-
ven verdedigen, waar fcij wordt aangevallen., —• die door
ftandvastigheid haar de overwinning dóen behalen,
O ! wij juichen zoo gaarne de fchitterende daden toe
van aanzienlijken en magtigen der aarde, die op het
ooilogsveld eene roemrijke overwinning bevechten; en
den eenvoudigett burger, die in ftilte eü nederigheid,
alleen door eigene kracht , foms zoo veel grootere hin-
derpalen overwon, merken wij iiaauwelijki op. Veïrê
2ij het van on$ , de verdienden van moedige regenten
en oorlogshelden , die door vastheid van karakter hun
vaderland dieüften bewezen * te willen verkleinen; wij.
juichen hen toe met een dankbaar hart : maar wie ftaat
niet gaarne (til bij hét beeld van eenen nieuwen*
huyzen, die, zonder opzien te baren , eenvoudig
en ne&rig zoo veel goeds tot Hand bragt, tot heil
zijns Vaderlands; die zich daarvoor zoo vele moeiten
en , zorgen getroostte, zonder ooit iets voor zichzelven
te begeeren? • Elk blad der gefchiedenis , van alle vol-
ken , wijst ons op helden en veroveraars ; maar fchaars
toont zij ons eenen nieuwenhuyzen aan, wiens
wandel ons beminnelijker toefchijnt , naar mate wfl -den-
zdven meer van nabij# befchouwen. De zachtfte aan-
% RE&BV*BRWC» 7
doeningen ontwikt» in ons gemoed, wanneer wij op
hem Halen; ten* door zijoe deugd en ftandvastigtaeH
in het góéde velrokt s juichen wfl er in •, dar wQ hem
onsen natuurt en landgenoot mogen taoemen.
Ja* zalige NiBuwÉNHUYXENt gij hebt de groots-
heid dér wereld niet gedocht ; maar gij hebt u een* giro*
ter' fctót bereid * dan zij met ai hart praal kan fëhen*-
ken. Gij hebt u éene eeréuil gedicht in de harten
uwe* dankbare nakomelingen; eene eerzuil, duurzamer
dan arduin , die door géén tijd wordt verwoest , maar
heertijk prijken kal , zoo lang dfeügd en godsdienst het
volk vin NedtHand dierbaar zullen 4tózen !
(Koorgezang.)
Zoo heb ik , M. H. * met vtagtige trekken het beeld
van den Stichter onzer Maatfchappïj gefchetst, en u
geweien op den eenvoudigén eü geriügen oorfprong dé*
zer ftichtihg. Een redenaar , verre in kennis fen begaafd*
héid bovefi mi] verhevefc (*), heeft, op de vijffentWhl*
tigjatige feestviering , dit eéft en afider v van deze zelfde
plaats, breeder behandeld. Het weinige, dar ik daar*
van gezegd heb, iij thans genoeg ret iièrfetoerfng» Ver-
gunt mi) , dat ik nu, als tot fïaving van tnfla gelegde *
dat deze Maatfchappïj krachtdadig heeft bijgedragen töt
veredeling co befchavirig van ons volk, u konelijk wfl*
ze óp hetgeen zij vercigt heeft. Verwacht eéhtef géén
gefchiödkundig Verhaal van hare wèrkzaamhédefl j het
verflag » van wege het HoofÜbeftdur Uitgegeven + bevat
zulks volledig, en een koud berigt daarvan zou ook
weinig itroókén met het doel dezer feestviering* Even*
mib zal ik mjj opwerpen tot hareri lofredeftaar; 4Q bé*
hoeft dien niet ; hare dAden Q>seken* Of is het toto*
fchien onmogelijk , haft werken op té noeften , zonder
tevens haar lofredenaar te worden ? . . • . Gty * M. H* *
moögt oordeelen.
't Kon het helder verftand van den Stichtef en *
eerfte oprigters dezer Maatfchappïj niet ontgaan; dat,.
(*) De Heer c. scholl VANtdtoHD.
9 tóKDEVOERING.
200 men een volk waarlijk wil verbeteren, men het
moet onderwazen; — maar, hoe kon dit gefchieden,
200 lang zeer weinigen der genen , wier befchaving be-
doeld werd , in de lees- en fchrijf kunst onderwezen
waren, en zij alzoo geene opleiding, tot het ontvan-
gen van eenige kundigheden., verkregen hadden ? Na-
tuurlijk was het derhalve, dat men zeer fpoedig begreep,
dat, om het groote doel te bereiken, men op het on-
derwijs voor de jeugd in de eerfte plaats zijne aandacht
vestigen en hetzelve meer algemeen verkrijgbaar (lellen
moest. £n zoo ontftond het denkbeeld, om krachtda-
dig' te arbeiden tot verbetering van het fchoolondtrwijs ,
destijds zelfs in ons vaderland zeer gebrekkig ; een denk-
beeld, zoo boven verwachting gelukkig verwezenlijkt,
dat het 'later den grondflag heeft uitgemaakt van die
verordeningen op het lager onderwijs, .welke tot zoo-
danig eene volmaaktheid gebragt werden , dat zij zelfs
den Geweldenaar, die, in zijnen euvelmoed, ons va-
derland deszelfs beftaan ontroofde, om het als een win-
gewest aan zijn rijk te kluisteren, met bewondering
vervulden'.
En in welk land ter wereld werd het onderwijs aan
de minvermogende (landen zoo mildelijk gegeven, als
hier , in ons gezegend vaderland? Geen onzer mede-
burgers is er , zoo behoeftig , wiens kinderen niet , even
als die der meervermogenden , aan het onderwijs in de
nuttigde kundigheden deel kunnen verkrijgen ; niet om
hen tot waanwijze halfgeleerden te vormen, die voor
den nuttigen handwerksftand zich te verheven w^nen ;
(ddir, waar het onderwijs voor een oogenblik zulk eene
(trekking verkreeg, handelde men ftrijdig met de be-
doelingen onzer Maatfchappij) maar om hun die ken-
nis en verftandsbefchaving te doen verkrijgen , welke
fieraden zijn voor den handwerksman zoo wel , als voor
den aanzienlijken , en den eerden zoo wel , als den laat-
ften , de pligten van zijnen (tand leeren kennen en met
ijver betrachten, in de zekere overtuiging, dat elkeen,
die zijne vlijt en kennis aanwendt tot nut van zijn ge-
HEDEVOEJUNG. 9
zin en tot heü der groote burgermattfchappij , tot wel-
ken (land hij moge behooren , van den Staat en van
bet vaderland een waardig burger is. Ziet daar bet groo-
te werk , ter volvoering waarvan deze Maatfchappij niet
alleen den grondflag gelegd, maar. 't welk zij tevens,
onderfteund door de regering , tot .ftand gebragt beeft ! ^
Niets ia meer gefchikt 9 om ieder mensch tevreden te
doen zijn met den werkkring , hem in de Maatfchappij
aangewezen, dan dat men hem achting voor zichzelven
en voor zijnen ftand inboezeme, en hem overtuige,
dat hij , offchoon minder aanzienlijk voer het uiterlij-
ke dan fommige anderen , echter voor het geheel niet
minder nuttig is dan dtfen. Dergelijk befef zal hem
afkeerig maken , om zich als een Haaf te krommen
voor de roede zijns meesters, maar hem evenzeer aan-
fppren, om zijne pligten, als burger en als huisvader,
Ijverig te vervullen ; om de wetten van zijn vaderland ,
die hem in zijne regten befchermen, te eerbiedigen,
de wettige magten , die boven hem gefield zyn , te ge-
hoorzamen en , is 't nood , naar z{jn vermogen te hel-
pen verdedigen» , '
Ën 'welke deugd, welke burgerpligt is er, die door
deze Maatfchappij niet werd aangekweekt? Slaat een
oog op de menigte van nuttige gefchriften, welke ztf
met milde hand onder de minvermogenden verfpreidj ,
en op de inftellingen , welke uit haren boezem zijn voort-
gefproten , of waartoe zij aanleiding heeft gegeven !
Zal ik .ze u befcbrijven, Hechts opnoemen, de mid-
delen, die deze Maatfchappq onvermoeid aanwendde,
om hare gezegende oogmerken te bereiken? Befcha-
ving en verlichting kunnen nooit te veel bevorderd wor-
den; zij zullen des te meer heil «n gelnk verfpreiden,
naar mate zij zich verder uitbreiden. Het komt er al-
leen op aan , om die woorden in derzelver ware bè<r
teekenis op te vatten. Men zorge, dat, naar mate het
verftand befchaafd en verlicht, tevens het hart ver-
edeld en verbeterd worde. Zonder deugd en go ds*
dienst zijn ware befchaving en verlichting ondenkbaar;
10 ABDEVOEftmO.
haar ontbreekt datgene, watderaelmwaaltocbtigengïoiid-
fleg moet uitmaken. Waar desa groofe waaïhdd o&k
vergeten werd, dtoze Maatfchapptj heeft dttfcelve fteéds
betracht* Haat onderwijs ftrekte aha*) niet alleen, oiü
de onvermogenden .tpt nutrige burger* y maar tevens >
om hen tot deugdzame Christenen te vorifittu Deae
geest blinkt door in al hare werken. * Zij gaf den be-
hoeftigen daarom ook gelegenheid, om opzettelijk on-
derwijs in den Bijbel te erlangen» efl ónderitenttde al*
zoo (te Leeraars van de Godsdienst > om ook den min*-
vehnogenden *en eenvoudigen dat onfctiatbaar boek te
teeren kennen > en hem ateoo op «ijne pligten en op
«ijne hoop als Christen te wijeen.
Maar» hoezeer tij met alle kracht hare pogingen aam
wendde , om het mondeling ondefwija voor dé jeugd
en ook voor volwasfenen te volmaken , ti] verloor haar
vóortame doel niet uit het oog, om ineergevofder-
den in jaren door hars gefchftften t& onderwijzen.
ZQ wiltfe niet alleen het goede uaid in den akker ,
ftrooijen ; acij «wilde het gezaaide koesteren en opkwee»-
ken. Niet alleen toch noodigde zij alle kundige marte-
nen in ons vaderland uit, om, door het beantwoor-
den van prijsvragen, den minvermogenden, tot rege-
ling tan zijn gedrag en wandel, als inensch en als
Christen» als , burger en els huisvader, op eehvoudigen
trant b de fchoonfte lesfen te geven ,- ef hem in de ge-
wijde 'of vaderlandfche gefchiedenis en verdere nuttige
kundigheden te onderwijlen ; en welk eene menigte van
uitmuntende gefchriftaen hebben wij daaraan niet te dan-
ken ! maar 2fj zorgde tevens , dat de boeken , door haat
of door enderen uitgegeven, voor zoo verre de laaN
ften daarvóór gefthikt waren b den minvermogenden kos-
teloos ter lezing uitgereikt werden. Alzoo drongen,
dank zij bare bemoeijingen , de nuttigde gefchrifteiydoor
in de woningen der behoeftigen, waar te voren alle
geestbefchaving onbekend was, en fchonken diir moed,
om het moeflelflk pad met onderwerping te bewande-
len; troost, bij onverdiende miskenning; nuttige uit-
banning, ia oogenblftteo vtm ttft» Sn menige m-
gelukkige, die te vorai koud* maat aorrötid bukte on-
der de wteede fligen vaa hét lor, óf onnadenkend daafr-
fceen leefde, rigtte het hoofil nu moedig omhoog, en-
kende in voor* en tegenfpoed het beftmir eens liefderijk
ken Vadets, en dankte onzer Maatïfehapplje tien- ött*-
fchatbaren zegen , dat hij , nu béter onderwegen , zijne
waarde als mensch gevoelde, en atóoo aangeboord werd ,-
om , met ióoed en kftcht, te arbeiden voor het heil zljtts
huisgeiins en zijne eigene Redelijke verbetering* '
-Maar het was der Maatfcftapptje niet genoeg, te
leeren; zij wilde tevené metdedaad- den minvertnogett*
den behulpzaam zijn in het betrachten hater lesfen. Ar-
beidzaamheid en vlijt aan te kweeken ; was llzöo tnedt
eene xler bemoeijittgen dezer Maatfchappij. Zij onder*-
weés, door menig öuttig gefchfift, den jongeling in
de eerfte beghlfelen van zijn ambacht of beroep; rigtte
Op fototoige plaatfeft , alwaar daarin op eene attdete wij-
«e niet voorzien t was, en voor *oo verre de gelegen-
heid dat veroorloofde, Teeken- en Indüstriefcbolen op,
Of bood dergelijke ifirfgtingeil de behulpzame hand , en
deed — gelijk hier ter ft ede, onder het opzigt van aan-
zienlijke en hoogsrverdicnfteHjke vrouwen, Uonatricee
dezer Maatfchappij, plaats heeft — onderwijs geven aan
behoeftige meisjes in de eerfte en nuttigde handwerken
voor hare fekfe.
Nevens arbeidzaamheid en vlijt, is er voorzeker gee»
ne deugd, die beltógrijker invloed heeft op het geluk
der huisgezinnen*? dan die van fpaarzaatnheid. Men
mag haar, bfl den atbeidsman akhans, befchouwen als
de moeder van vele andere deugden, al* «ten grdndflajg
van de welvaart en den voorfpoed der huisgeziimem
Geen wonder dan, dat de befturen der MaatfchappfJ
hierop indachtig waren , zoodat bijkans in alle Depar-
tementen Spaarbanken wefden opgétigt. Wij ontken*
nen het niet, van deze inftelling is, ondanks de daar-
tegen genomene voorzorgen, wel eens misbruik gemaakt
dóór meervermogenden , die dezelve niet als bewaar*
12 REDEVOBRINO.
plaats van ukgefpaarde penningen, maar, een- en an-
dermaal, als een middel tot voordeelige geldbelegging
bezigden , tot groot nadeel van die genen , voor welke
deze inrigting was daargefteld. Thans zullen die mis-
bruiken, althans hier ter ftede, niet meer plaats heb-
ben, evenmin als de nadeden, die daaruit grootendeels
eenmaal ontdaan zijn; en veilig en gerust zal, volgens
de beflaande verordeningen, de minvermogende zijn* fpaar-
penning aldaar kunnen nederleggen, om ze in tijd van
nood te gebruiken , zonder gevaar te loopen — - ten min-
fte volgens alle menfchelijke berekeningen — van immer
het geringde daarvan te kunnen verliezen.
Het' goede te leeren; de betrachting er van gemak-
kelijk te maken ; ziet daar alzoo , wat de Maatfchappij
allerwegen bedoelde! Zij deed echter nog meer; — zij
wilde daarenboven het volbragte goede, waar zij het ver-
mogt, beloonen. .... Beloonen ? — Neen ! Den menfchen-
vriend, die zijn leven gewaagd heeft, om dat van hem
onbekende natüurgehooten te redden, kan geene andere
belooning gefchonken worden, dan die gelegen is in
het getuigenis van zijn eigen hart , dat hij zijnen pligt
loffelijk vervuld heeft. Maar zoodanige edele menfchen-
Yrienden , in naam der geheele burgermaatfchappij , die
zij tot luister verftrekken, door openbare teekenea, de
algemeene dankbaarheid en erkentenis te betobnen , dit
is een der pligten, die de Maatfchappij zich heeft op»
gelegd; pligt, in welks volbrenging zij door onzen geeer-
biedigden Koning krachtdadig wordt onderfteund. Het
zij zoo, dat deze weldaad der Maatfchappij nu en dan
door baatzuchtjgen misbruikt werd; het zij zoo, dat zQ
door fommigen is afgekeurd, alsof zij de zedelijke waar-
de van elke edele daad verzwakte,: die geene openbare
belooning mag bedoelen ; — het is hier de plaats niet ,
om dergelijke redeneringen te wederleggen; genoeg z$
het , aan te merten , dat het misbruik van eene zaak
aan hare nuttigheid niets ontneemt, en dat de open*
lijke vereering eeqer edele daad het natuurlijk uitvloei-
fel is van de dankbaarheid en bewondering, welke zij
REDEVOERING. 13
ons inboezemt , zonder bare verdiende , of die van den
genen, welke dezelve verrigt heeft, in bet minftè te ver-
kleinen; terwijl de Maatfchappij nimmer iets anders bedoel-
de , dan ware verdienden uit al haar vermogen te vereeren.
Om in geene verdere bijzonderheden te treden, of
te fpreken van andere, federt opgerigte, Maatfchap-
pijen en Genootfchappen, welke zij, middellijk of on-
middellijk, in derzelver loffelijke pogingen onderfteun-
de , — zóó nuttig , zóó uitgebreid was de werkkring
onzer Maatfchappij ! Het zij zoo , dat haar doel meer-
malen werd miskend , ja dat zij foms de verguizing niet
ontgaan kon van de zoodanigen , die , in hunne opge-
blazenheid, op 'hare nederige pogingen met een oog
van medeleden, ja van verachting nederzagen; het zy
zoo , dat hare weldaden niet altijd dankbaar erkend wer-
den door hen , voor wie zij beftemd waren , zoodat zij
niet al dat góedè heeft kunnen verrigten, wat zij be-
doelde , — dit is toch zeker , dat , offchoon zij voor
haje leden zelve niets verrigten, hen niet eens iftet
eenigen titel* befchenken , of in de geleerde en letter-
kundige wereld niet het minfte aanzien verfchaffen kon ,
zij desniettemin door mannen van onderfcheidene Han-
den, geleerden en ongeleerden, aanzienlijken en een-
voudigen , in «hare weldadige pogingen is onderfteund
geworden , en nu , reeds federt eene halve eeuw , terwijl
zoo veel veranderd , zoo veel vernietigd is , wat later
dan zij ontftond , onder den zigtbaren zegen des Almag-
tigen, hare weldaden alomme verfpreidt, en, zoo wel
in het aantal harer leden , als in de volharding in de *
door haar opgenomene taak, fteeds in bloei blijft toe*
nemen ; een bloei , die thans hooger geklommen is , dan
zij ooit te voren gedegen was. Ja, M. H. ! wel mo-
gen wij dankbaar en in verrukking uitroepen:
Juicht , jubelt voor deez9 Maatfchappij 1
God heeft in haar* duur behagen 1
(Koorgezang.)
1*; RBIM*V0B*fWO.
Heb ik 5 E^tg«*o<*w* fe vtHwrownlte veorigtöigta
dgw MwfthfrPPÜ na® wwheid opvattend, zqq zal
it mr^ we; noodig hebben *w$ befcheniiing «& j
raqdfwpfciBg voor fa^ar in te *oepen«
Achtbare. Mannen, die, ogder de Regering van,, den
he?ttn ^er Koninge»* dien wij, wars van vkij?rijv dank-
bar a& njetawinjk 4ea V*de*desi Vad^ta^iKMnw,, ge-
roepen *$. tot handhavers van wet en oide ! gij «uit
deser M^fchappije uwe befchexming gewis niet onttrek-
ken* Oft wefC bét, dat zij niets anders bedoelt % dan? heit
anökwcsliea yaa alle Üurgerlyfee en, huifelyke deugden» Ei*
u, Edel Achtbaar Man! die aan het hoofd van het
Stadsbfiftjiu? geplfutffft zyt , 14 o«se Maatfchappij aan te
bttseteni, ;>}<>* oyentollig we»». Wij willen allee» van,
deaftgategenhfiidf \grtffuik; maken , om tt oneen dank te
betuigen, yopt dron^ftegning, welke zij ^ reeds federt
vsta ja*en, in eene h^ter .injfojljngftn* van het fteftuur de*
yer Sijad mogi ondereindes. Die zoo. bij herhaling be*
twmd* hulpvaardigheid bewijst ons het belang., 'n wejk
hgpeftfe- .op den du^r ia hare, verrigtingen Wijft ftelka,
Wft ye?trouwen^ dat ztf dezelve bij voortduring zal blij-,
vsageróweft, MQ dikwijls. &y die mogt behoeven.
Eerwaardig? Mannen, Bedienaars van onze heilige Gods*
diep**! in u aal zij, gewis, evenseer (leeds wakkere ta*v
fcheraers ea medearbeiders vinden. Ja! gij wrheagt u,
datj zijv dQon hare- pogingen., om mingeocfeftden te
oad**W\jgsa,.u in «we eerwaardige en hoogstbelangrijkft
weykaaamtiadea 200 krachtdadig .onderfteunt. En- gij y
Onderwijzers der Jeugd en alle*, welken rang of fland
gij in den Staat bekleedt , . dm het ware geluk uwer me
dfibUrgejs bedeelt, die daarvoor werken- wilt, die- hun».
vefftaad wilt vqriichten en hun haft veredelen 1 gij. allen
zult voortdurend , in de yerrigtfngefli dezejj Maatfchappg,
hulp en medewerking ondervinden, gelijk gij., op uwe
beurt , hare pogingen opderfteunen zult.
En nu dan, M. H. , fctn ik nu, met dankzegging aan
u allen , dit fpreekgeftoelce verlaten ? — Neen ! Mijn
pligt vordert van mij , dat ik u , Medeleden en Begun-
ftigers dezer Maatfchappij ! dat ik alle mijne hoorders
n*g <toa 0#wrt«l btf «pv«u:f <fct de« M**tfawppft„
#4fc ia haren fchwnftep ^1^^ fchü&t fe toriretggn. Het
is Wi 4%lPe& wet wser, althai^niet opeDlUbmeectttftrih
d*a niet dk vooroatdeeten , met wefce^bjjhaaiontftaaa
wwfelep^wftc, Die tjjdsn zij» voorWg. Mteroaaatare,
nitt ounde? ggywlül*? vijwö hoeft zich , wij mogen hfet
niet ontkennen , hier en daar ve#oon$C Het, is era, geest
yan laattwtotó,. dto.haw Jaden pist zelden belette* om da**
gej&e te doen, wv afl vqw haa* haddQökoaneavfimgtm^
e» ook sndtfen tf rughiefel van «ich, poter haie Itdo* te
4<*8 Qpqe»», Die* ge&* vtn bauwJtétó was vooraan*
ijjk wtftwfc 4oor eearl^Qjtfiiievafc^
op^vlftkkfe, eeqjgtn fchijö van W9Mbeigd hitf * alaof
^y, aan Uacf roeping «qh voldaan, alfiftf zy mi &are; taak
yolbragt zou bebl&tn* — VoVtfaft? , •> . . . fyie» gevoelt
niet , Wj de- mipfte overweging, het ongegrond* vat* dezt
bedenking? Qf gal een* upigfog, dift zich, ten doei fte]*»
de menfehen te onderwijzen in deugd en kennis* te buö-
ner verbetering en volmaking 9 ooit h^e taak volbcagt
hebten,? He* zij *oo>, dat de?a Maat &happ^\ met be->
ttgktiag tot het fchooloftderwij? > m bare pogingen ge-
lukkig,& bftven verwachting gelukkig geflaagdt is;,
maar </#r hoe veel zij dwvoo* ook deed, rf# was nim-
mer ba*r hoofddoel; het wa* niets moer. dan een der
middekn % <m. t# haar boolddoel te geraken, O yoq*.
zt&tfl wi$ zai het betwijfelen? veef, zeer veel blgft,
baar npg Qveuig (e vesrigten, op het ingeflagen pad voort»
gaande*, en d$i minvermogenden neer, ea meer de ranch*
ten 4oéftde geniete* van hei onderwijs, op de feiolen,ge-
om*, Vor^etering. en befefcaving 9 nfet alleen, van. kinde-
nen, . maar inzonderheid, van volwasfenca, (ik heb het
reeds aaagetoond) fat ia het groots doel derMaatfthajf*
pij; en wie. zal met erkennen , daft in bet zedelijke e*
verftendelöke aan geen ftüftand kan gedacht worden^
dal ftUftand temggang is? Diea te voorkomen niet alleeo,
maar ook den voortgang in bet goede te hevoEdemi >
dat zA bij voortduring ,eot onafgebroken de krachtdadige
medewe*ing oom MMtfchaptfj noodzakeUjk maken* zo**
16 RfcDBVOBRIKG. *
dat, zelfs tl ware zij voor geene verdere uitbreiding vat-
baar,, haar beftaan (leeds voor het vaderland een zegenen
weldaad blijft, en, indien zij eenmaal hare werkzaamhe-
den moest (laken , dat God verhoede ! het nadeel daar-
van onberekenbaar zijn zou. Want ofTchoon het, Gode
zij dankl in ons vaderland niet ontbreekt aan menfchen-
vrienden, die, ook zonder onze Maatfchappij , hunne
bekwaamheden gaarne ten algemeenen nutte zouden willen
hefteden , zal echter niemand ontkennen , dat onze Maat-
fchappij, hen als tot één ligchaam verbindende, hun
daardoor eene kracht en eenen invloed verfchaft, die zij ,
ieder op zichzelven ftaande, niet zouden kunnen bezitten,
o Gij, die u overtuigd houdt, dat deugd en goede
zeden bij eene natie de eerfte grondflagen en waarbor-
gen zijn voor haar geluk; dat, zonder deze, aan geen
v maatfchappelijk welzijn, aan geene orde en rust te den-
ken is, — gij allen zult verder hare pogingen blijven on-
derfchragen 1
En nu geloof ik mijne taak volbragt te hebben ; eene
taak, die ik, op de vereerende uitnoodiging mijner me-
deleden in het beftuur, niet weigeren mogt op mij te
nemen, ofTchoon ik al dadelijk béfefte , hoe weinig mijne
krachten daarvoor berekend waren. Mij blijft alleen
nog over, u, Mijne Heeren, die, in uwe hooge waar-
digheden en onderscheidene belangrijke betrekkingen , tot
deze feestviering 'genoodigd zijt en haar met uwe tegen-
woordigheid vereert, dank te zeggen voor de eer, die
gij ons bewijst , en voor het belang , dat gij in onze
Maatfchappij toont te dellen. Gij geeft door uwe te-
genwoordigheid niet alleen aan dit feest eene grootere
waardigheid, maar verfterkt tevens alle de aanwezigen
op nieuw in de aangename overtuiging, hoezeer alles,
wat het openbaar nut en welzijn bevordert , fteeds die
achtbare mannen ter harte gaat , aan welke onze belan-
gen en die des vaderlands, in onderfcbeidene aangele-
genheden, zijn toevertrouwd.
En zouden wij deze gelegenheid niet met blijdfctoap
aangrijpen, om u, Mijne Heeren, Befhiujders van te y-
REDEVOERING. 17
ler's Stichting! hartelijk dank te zeggen voor de be-
langrijke onderfteuning , welke deze afdeeling onzer Maat*
fchappij, gelijk alles, wat goed en nuttig is, van. u
geniet? Wij zouden vreezen uw kiesch gevoel, te kwet*
fen , indien wij hier ia 't openbaar, daarover wilden
uitweiden ; genoeg zij het , , u te verzekeren , .dat : wfjj,
uwe gunstbewijzen op prijs (lellen, terwijl wy ^nze
ftichting bij voortduring uwer welwillendheid aanbevelen*
Gij allen, die, in verfc billende betrekkingen, werk-
zaam zijt voor onze Maatfchappij ,. of door uwe bij-
dragen haar onderfteunt'; gij allen, ontvangt <jnze dank-
zeggingen ! Gaat voort tot nut uwer medeburgers .te
arbeiden, of 3e pogingen van .anderen ,da^rtc>e mild-
dadig te onderrteunen , en vindt fteecjs in de over-
tuiging, iets goeds bevorderd. te hebben, eene ftreplen4e
zelfvoldoening I
Ook u, Mijne Heeren, die ons dit kerkgebouw voor
deze feestviering zoo minzaam ten gebruike hebt. af-
gedaan en daatdoor dit feest zóo zeer hebt opgeluis-
terd , ook u brengen wij daarvoor onzen dank I * Ge-
lijk wij dat ook doen aan u , Mijne Heeren en Jonk-
vrouwen, die, met zoo veel bereidwilligheid en zoo
belangeloos, daartoe uwe gaven in toon- en zangkunst
hebt willen leenen ! Aan u ook zijn wij het verfchul-
digd, wij erkennen het gaarne, dat dit feest met dien,
luister gevierd *wordt, het belang der zake waardig*
Gij hebt mij in 't bijzonder grootelijks aan u verpligt#
Hoe toch zou ik den last, dien ik op mij nam* met
welvoeglijkheid hebben kunnen volbrengen , indien uwe *
kunsttalenten het gehoor en gevoel der vergaderde tóest-
genooten niet. verrukt en in hunne; harten de feestvreugde
niet verhoogd hadden?
Geachte Toehoorders ! met -dankzegging aan u allen,
voor de belangftelling, waarmede gij mijne voordragt \yel
hebt gelieven aan te hooren, verlaat* ik thans dit fprèek-:
geftoelte, om plaats te, maken voor meer fchittetcpcte
talenten, o, Dat dit feest nog lang bij ons allen e^ne,
aangename berinnering achterlag; dat h^t krachtdadig
MENGEL W. 1835. NO, 1. B
"lö1 , HEbEVOERINO.
moge bijdrargén, öm; onze Belangrijke MaatfchappiJ in1
bloei- 'te doen toenemen, opdat zij meer en meer hare1
Atffekkden èn zegeningen' over het dierbaar -vaderland ver-
'fpreide t' — Ja! ' dat zal zfl. De zege» des Almagti-
gen, dié mi reeds* eene halve eeuw op haar rustte,
die zoo menigmalen hare pogingen -tot hd! des mensch-
doms omftraaMe, «*- die zegen zal haar 'niet vedaten*
Eh zoo blijve, door haren wèldadigen invloed, die
geest 'van eendragt,' van orde en van gehoorzaamheid
aan de wet, die er thans zoo ^gelukkig heerscht, in
otfs 'vaderland bewaard tot aan het laatfte nageflacht !
Dat vaderhmd 'handhave (leeds, onder de regering van
liet doorluchtig Huis van oranje, deszelfs roem van
. moed, trouw èn volharding ohder tie vcïken van Euro*
pa! k Het fcloeijebij het genot eener welbegrepêne gods-
dienftige en burgeriïjke vrijheid, en onze Maatfchappft
arfceide met onafgebroken ijver voorn tot Nut van 't
Afgepieen
(Slotloor.)
HET AAR-DAL.
W 'fciineer men den- Rhtjh opgaat , volgt men door-
gaans den "hoofdftröóm* zonder de valleijfeii in te flaan,
door de kleinere rivieren gevprmd , die zich daarin ont-
lasten; * En nogtans is b. v. het dar der Roer of Ruhr
onbegrijpelijk' fchoon; in dat der fPupper wedijveren
de bekoorlijkheden van natuur en kunstvlijt; ook de
vtóéi'der'iS/Vg heeft hare fchoonheden. De Mtezcl is
overheerlijk, en heeft in den Eerw. spreng er van
eyjl eenen bezoeker en* lofredenaar gevonden, gelijk
vóór vijftienhonderd jaren eenen dichter itfAuaoNius.
I>9 Nahe heeft hare' ongémeene fchoonheden j de Lahn
vs door het bad Ems bekend , en * verderop door de
tröttehe ruïnen van tfasfau. Het zonderlinge van den
krater ;ëeö$ 'ouden Vuurbergs, en een meir, vele
honderd vóetsff boven* déi waterfpiegel verÉteven^ heefr
, HKT AAR-DAL* 19
het Zaacfcr*méii (den Laackerfce) misfchien boven ver*
dknfle doen bezoeken en roemen* Maar het Aar-dal V f
het dat van een riviertje, hetwelk zich tusfchen R*<
magen en S(nzig in den RJiijn Itort, komt wei het
minst in aanmerking, en is nog door niemand befchre-
ven, nóch door schrriber, noch, in den jong-
ften tijd, "door Prof. lulofs. Nogtans is deze val*
lei hoogstbelangrijk, en levert vele treffende gezigtpuntea
op. Wij zullen daarom den lezer hier eene kleine* fchets
derzelve, volgens eigene aanfchouwing in den jongst*
ver ftreken' zomer, aanbieden, welke fommigen miafchtea
zal bewegen, om dit belangrijke landTchap zelve te gaart
bezoeken»
' Van Bingen tot het Zwengebergte windt zich de
Rhtjn tusfchen vrij hooge heuvelen , die vele fpoféa
van eenen volkanieken oorfprong vertoonen. Het fterkst *
zijn die blijken wel omftreeks het Laacher-m&x ; maat
ook de vele bazaltzuilen , die den vloed zoomen , leg-
gen daarvan getuigenis af, gelijk, aan de overzijde des
ftrooms , de vele minerale wateren en warme baden in
het Nasfaufche. — Zou men niet mogen ftellen , dat
de* Rhtjn vroeger in de wijde en bij uitftek vruchtbare
vlakte tusfchen Mentz9 Manhcim en Darmfladt een
groot meir gevormd heeft , beperkt door den Mslibch
etu9 den Donneriberg en de bergen- ten Noorden van
Bingen , maar zich bij eene aardbeving , in volkanie^
ke (treken zoo gewoon, die het gebergte vaneenfeheur-
de, terwijl die volkanen nog brandden of rookten,
éenen Weg door hetzelve gebaand heeft $ en , bij K&>
blentz door de Lahn en Moezel verfterkt , zijne bed-
ding verbreedde, hoéWel* nog altijd beperkt, tot dat hij
eindelijk , aan deze zijde van het Zeyengtbergte de
vlakte betredende , allé zijne krachten ontwikkelen * e*
in volle majesteit als een breede landftroom daarheen
vloeijen kon? Hcfe het zij, het gebergte ^ dat den loo£
der rivier' bij Mentz van het Noordfeü naar het Westen
afleidt, en hem bij Bingen weder noordwaarts ftuwt, -*-
ffit ^bergte, tustëhen Koblemz m Bingen in ftowte ea
B2
20 HST AAR-DAL.
trotfche hoogten verrijzende, tusfchen Bingen tn Ments
ip het fchoonc Rhtingau tot liefelijke wijndragende beu-
ve& neerdalende , hangt blijkbaar ten Zuiden met den.
Domtor sberg* ten Oosten met den Taunus, ten Noord-
oosten, met het * Wcsttr»ald^ ten Zuidwesten met den
Htmdsrück en ten Noordwesten met de Eifel te za~
men , en geeft den oorfprong aan een aantal kleine rivie-
ren , die zich met den hoofdftroom vereenigen.
. Een dier kleinere vloeden is de Aar , of, volgens de
Duitfche fpelling , Ahr i die bij Blanke nhcim in de
£/yV/ontfpringt, nu eerst met tallooze kronkelingen zui«-
dclijk, dan wieder óbs-telyk, vervolgens noordelijk, noords
oostelijk , en eindelijk genoegzaam vlak oostelijk vloeit ,
tot dat . hij tusfehen Sinzig en Rcmagen in den Khijn
nitloopt*. Het is van laatstgemelde . ftad, dat men5
van beneden .komende, doorgaans het dal inrijdt Men
ontmoet een watertje, niet veel grooter dan eene Hol-
landfehc (loot, met bergen aan weêrzijden op een' ta-,
meiijk grooten afftand. Naauwelijks kan men zich een
denkbeeld maken van de mogelijkheid, dat deze beek
dat geheéle dal kan vullen , en als een bergilroom ko-
ken, bruifen en vernielen, gelijk toch des winters in-
derdaad meermalen het geval is, wanneer regenvlagen
in het gebergte haar doen zwellen* In 1804 werd deze
beek eep meir, vooral naar den ÜAjrW-kant , en ver-*
woestte de velden en wijngaarden.
. In den beginne .is het dal, wanneer men van beneden
Jcentt , tamelijk wijd , en levert , op een' kleineren maat»
ftaf, dezelfde fraaije gezigten op, die men aan den
Rhtjn zoo bewondert , met dit gewigtig enderfcheid ech-
ter , dat dé breede fc fcheeprijke rivier, daaraan ontbreekt*
Men ontmoet de dorpen Wudtshcim en Emmcfcn , ar*
moedige plaatsjes (gelijk de welvaart der inwoners bier,
te Iftöde doorgaans in eene omgekeerde rede tot de fchoon-
heid der natuur ftaat) ; maar vlak voor ons prijkt een
hooge, fchoone berg,. dien men meent te zullen moeten
beklimmen of overrijden. Met regt draagt hij den naam
van Landfkreon; wstfit hij is een fieraad des geheelen
HBT AAR-DAL. a 21
ksdfchape , en fteekt boven alle naburige bergen uit*
Aan zijnen voet liggen de dorpen Bodendorfzn Heppingctu
Nu komt men te Ahrweiler, een vrij goed' (badje, (al»
tijd goed naar evenredigheid der dorpen) alwaar men
den hier groeijenden rooden wijn, Akrbhichart oï Aar*
bleêkcrt , kan bekomen* (Door eene zonderlinge taaiver*
wisfeling noemt men namelijk hier den rooden wqn btte-
hert ; dit geldt ook van den BJujnfchtn wijn-) Deze
wijn is uitftekend goed*;- en het is geene fchandc , wan-
neer hij, zoo als de Heer lulofs teregt aanmerkt;
voor den Afsmannshaufcr moet wijken , Want deze be*
twist, naar mijn oordeel, aan de beste Rhtjnfchc wijnen
den voorrang; en is men gering ■> omdat men niet-dA
illereerfte is , of tot een der eerften behoort* •
Achter Ahrvreiler bekomt het landfchap eene vee* ftou*
tere gedaante. De bergen naderenden vloed* Het zijn hier
vrij fteile bazaltrotfen , even als» aan den Rhyn, maar die
veel nader bij elkander ftaan , en voor het fchuimënde en
blijkbaar in zijne bedding geprangde riviertje fleohts een*
naauwen weg overlaten. Elk oogenbfik bekomt men door
der kronkelingen van ber-water verfcheidenheid van geztg*
ten. Men komt aan de dorpen Walfurzheim , (welks
wijn beroemd is) Mdricnthal en Dbrnav. Maar , n*Ar
mate de gezigten trotfcher en fchobner worden * ver-
fmatt ook de rijweg , wordt hobbeliger , en eindelijk* ,
wanneer men aan den watermolen van Loch komt, (die een
overheerlijk gezigt op de fteite tegenoverftaande rotfen op-
levert) is het voorzigtigst, het Tijfuig te verlaten en het voet-
pad te kiezen. Wil men echter daarin blijven , zoo make
men ftaat , meer dan tien- of twaalfmaal door de fdiui-
mende en met fteenen geheel bezaaide Aar te moeten heen-
rijden, daar dezelve zich hier in ontelbare -bogten flin-
gert. Het voetpad , dat , om den berg heen , vlak aan
den oever der Aar geleidt, is fmal en glibberig ;• doch
het beloont de moeite door de ftoutfte uitzigten, die men
hier van alle kanten ontmoet. Niet flechta de woeste na-
tuur verdient de aandacht * maar ook de pogingen van
den mensch , om dte te overwinnen. Hij heeft de- bazalt*
TEL HET AAR-DAL.
'EDtfenin terratfetf: ve?deeld,, *kze niet aarde voorden.,*
en dtarop wijngaarden geplant. Zoo.<to$nde.y is fomtiijd*
eene rots tot aan. den top met tien , tvyaajf , ja dertien
temsfen-trijngaarden *:beplaöt , en vertoont eene groene
oppervlakte. (Dit welfde vindt men opk tusfcben Nasfau*
en Ems tvxfe Lahn en elders in deze wijnenden,)
-.Men vroege toe verre wij gaan wilden, en noemde
ons- de doorbraak , »(<te DurcbbrucK) als het ukerfte
punt , , waarheen een rijtuig. zou kunnen komen. Een
Hollander zpu . hier natuurlijk aan eene , doorbraak -der
rivier -door .watersnood denken; maar doorbraken tvm
dien aard kunnen geene plaats hebben in een lan4,.waai|
geene dijken zyn. Het is eene rots, die men doorrb#$n
kruid heeft doen, fpringen, ten einde de plaats te -effenen
voor eenen.ftraatweg , dien men van hier tornaar Trier
wil voortzetten* Voortreffelijk i$vbieu het tooneel. Eene
wilde vallei, van achter met een' bruifenden vloed, rónd-
qm klippen -en ftegnen , vyaar men denkt geenen uitwg
tp vinden, y<Wr«ene rots., die: dat dalvolkomen.fluifc,
(4e rivier -heeft zich flechts .ter fluik naast de rots- een
donker pad . gebaand) maar welke 's menfehen hand door
denaboptfing des bükfems heeft weten te openen ^ en
op eene veel grootere hoogte een,bergkasteel, *t welk
bet landfcbap als 't ware kroont, en van waar men een
hoeriyk uitzigt heeft op het geheele omringende rotfige
oord; Door de opening heen, die nog piet voltooid is (*),
(men moet met moeite eenen fteenhoop beklimwn 9 om
die te bereiken) ziet men den verderen loop der kronke-
lende Jar door h# gebergte tot Altenahr. Hierheen
moeti de bedoelde ftraatweg naar Trier (misfehiqn met
d^., tijd een militaire weg naar Luxemburg) loopen vora
de gemeenfehap b^ter.te verzekeren, dan door het: fteile
en opeffene MoezeUdaU
Veiyukt «ver zoo veel fchoons, keert men (indien men
ten rjninfte geene voetreis naar den oorfprong der 'Aar
verkiest te doen , en zich dus met dit Haaltje tevreden
. (*3 Naar wij iedere vernamen > is dit werk, in 1882'aattge*
vangen, thans nagenoeg vokooid, én pfegrig ingéarfch, bet-
bende de kosten ruim 13700 rijksdaalders bedragen.
HET AAR-ÜAL. 33
baadt) rvair.Jfer- terug ; «kpt>«n den rtttermoten Weder
ttf h«> rijtuig^ en- riet nu *dé vodrwérfrên van eene andere
ifjde Ttederin een nieuw, verra^ftnd^ lfdht. \ Met eenlgeri
weêfzin ' verlaat men deze wilde", maai: fchoone natuur ;
en vindt te AArweilér het ruimere ,'méer vreedzame dal
en den talmeren vk>ed weder. Wanneer men van 4^G^
écsberg of van de Roland s cc k komt » kaa men het ylffb
da£tV# *aji de doorbraak op éénen dag met r^tuig be-
zoeken,, {e Jhrwdler tyet middagmaal houden , en^ na
<t* ftfiuu%' . weder den RüynQmn den uitloop der if*r)
*e hebben bereikt , des avonds nog te Andernach éfjn ,
«ü aldaar dtótf nacht vertoeven , 'om des anderendaags ;
«a de merkwakrdïge oudheden dier voormaals Romein-
fchi ftad te hebben bezigtigd , de reize vroeg voort te
zetten naar Koblcntz , tot welks be^igtiging njèn alkdan
bijna een* dag heeft.
i H» Bi rj %\% % i
." ttfKMBLEli! UIT HET MAATSCHAPPELIJK, LEVEN DER
NOORD-AMERIÜANEN.
{Vervolg van bh 707 A* vorige* jaars.) •
rD*: Overvaart *i$ de Oude naar de Ntemre Wereld.
Jk wÜ hier eenige aanmerkingen mededeelen pyer den. toe*-
Hand der landbouwers, welke fn z,oo grooten^ggta^ naar
Amerika verhuizen. Menigeen dier ongelukkigen ^frlaat;*(|n
Duitsch vaderland, in de verbeelding, dac hjj voqr 2& eeneen
een. morgen land zal koopeu, en dan op een p&aj honderd
'morgen als een kleine Koning leven, en niet alleen zijn eigen
heer. en meester, maar ,ook bovendien nog regerend medelid
van den Staat kunnen worden. Treurige verbijstering! Doch
allerlei kunden worden in het werk gefield , om eenvoudigen
te misleiden. Naar welke havep van Europa (*) de verhui-
zenden zich mogen wenden, zij vinden overal fchepen in ge-
reedheid, om hen over (e voeren. Ja,, zg worden. zelfs met
aanbiedingen daartoe , tot in hunne vreedzame hutten,, ver-
volgd , en de hebzucht fpaart geene middelen , om onkundi-
gen naar een ' ander wereldeel te lokken. x Meestal gaan .de
Duitfchers te Hayre fcheep, en op den weg derwaarts viqdt
(*) Dit is te onbepaald gefproken. 'Pèrt*
24 TAFEREELEN VIT IULT MAATSCHAPPEN* LEVEN
men in alle Heden* maar bjjzender te Straatsburgen Parifs,
Amerikaanfche agenten, welke aan de verhuizenden, de ti|t-
geftrektfte landerijen te koop aanbieden. Men ziet daar i op
fteendrukpiaatjes , allerliefTle landfchappen , welke de goede7
ren ,' die te koop zijn , moeten verbeelden — voorts landkaar-
ten en plans, die de ligging op het naauwkeurigfte aanwijzen,
en bovendien eene menigte brieven van lieden, welke onlangs
daar aankwamen; brieven, vol betuigingen van fortuin Adtè
daar. gemaakt is, en gevolgelijk nog gemakkt kan wórden.
Voor menigeen is het eene aangename verrasfing, wanneer
bij daar een* bekenden naam uit zijn dorp ziet , of zelfs dfc
hand van den fchrijver herkent I Deze bHeyen, namelijk*
zijn grootendeels echt ; vinaar welk geloof ze verdienen;., i£
uit het vervolg blijken, Offchoon nu die agenten zelden iets
werkelijk verkoopen, zoo brengen zij toch veel toe^ on; h$t
Verfangen naar verhuizen fteeds op nieuw aan te zerten>ie^n
op deze w|jze maken zij zich verdïenftelijfc b^de Veréenigde
Suten; want zonder dit middel zou velen de lust; om ver-
•der-te reizen , reeds te Parijs vergaan.
Hier namelijk, aan de oevers der Selne> liggen verhnizers,
van de maand Mei tot October , ja foms tot in den winter.
Dit is het verzamelleger en de rustplaats *, hier. moeten die
arme lieden dikwijls tien dagen , en langer nóg , in de open
lucht, wachten, eer zij in een fchip kunnen komen; om naar
Havre te varen. Te Havre wemelt het van bedrijvige en
atwetfende eommisfan'sfen , welke den aankomenden ,'won3ef
telkens herhaald gelukwenflbhen met de hun wachtende voor-
deel en', onverwijld gelegenheid tot de Overvaart beloven te
vèrfebkrieri. De eenvoudige Duit0ers , het zwerven reeds
lang ffloetfë', ' maken gaarne gebruik van het aanbod , iii :de
hoop; dat zij weldra zullen afzeïïen, en althans in de open
lucht niet behoeven te verbleven, daar zij terftond aan boord
kunnen gaan. Van levensmiddelen , uitgenomen het drinkwa-
ter, moeten dé lieden zichzelve voorzien, en wei voor déh
tijd Van drie maanden. Zoo vormt zich onder de verhuizers
voor elk fchip eene kleine maatfehappij , die haren voorraad
in de voorgéfchrevene hoeveelheid inkoopt. De Verkoopert
van fcheepsbehoeften krijgen reeds vóór de levering hun
geld — geven ook wel, als men het verlangt, eene Franfche
kwitantie; en de makelaar, die de belangen der koopers
zeer ter harte fchijnt te nemen , verzekert ten ftelllgfte , dat
alles in ie beste orde is; dat men geheel geene xotg behoeft
DER NOCfeD-AMEtUKANEN. IS
te hellen; dat de gekoekte voorraad tijdig aan boord ge-
tragt zal worden , alwaar de Huurman denzelven moet ont-
vangen en in bewaring nemen, om op rei* de dagaüjtafcher
«ftdéetfttg te regelen* te» «inde er geen gebrek ontfteanmogew
Nu boopc men van nor coc uur te zullen afeeüe»; doctr
vröehteUWI. Na eefte 'halve maand, en 'dikwerf nagdaagcci.
gew*eht:*e hebben,* wordt het onfeedukttg verlangen der- vtted
huizenden zoo groot; dat étodelQk, asv;over$anning^ wd doffe
aftafcttlag' roet. volgen. Met verdrietige gezigtesL kntiafeti
er gttftbe* Menen uit dei fcfaepea, flüpen mbmoedig,door
de- ftraten, laten zich fom* hier en daar nog in kroegen .Lok»
ken, of door de wandelende, hen fteeds vervolgende, kes»
rirer* a eenlge: fhufctertf opdringen, waarvan; z# goen suttebt*
tfe&v en fcoo dragen die onnpowje menfdhen dikwerf *hun
laatfte pemtogekeri , waarover z$ béfchikkea kunne», b# *
Ml de kubicytijt der uiterst :w^knaam inwoner* vsj^
ondefffteunen^ Ein^etyk komt het langge*en*chre opgenbfik»
FlotfeHrig boort men roepen: Haast at; Jut fchip :*aa*Ê:$p
het oogenbHk aft In wilde. verwarring. ijlt nu de ganfehfe
menigte naar de haven* Mep bereikt . dezelve .— ..het fehift
is- reed» losgemaakt en in .beweging, maar kan, niét zoo fjpoa»
<Hg door fiuia en brug 'geraken,, pf het: wordt nof. doiw.de
beatigftigds febare aan bet èiadt der-haVen bereiktoan fa»
Jtlosnineri , of veeleer beftormé. . •/>..••.,.
. ;Ala men. dan verroigensin bet ruime fop komt , .es^da jgri»
moederen begtimen te bedaten , wordt er naar de levensmat
défengévraagdi Bij bet afzetten vair eèn fchip is er de heide
eerde dagen zoo -veel ce doen , het dek ligt zoo vol, en
ieder heeft zoo veel te verrigten, dat daarnaar terftond gee/n
-onderkoelt kan gefchieden. . Maar de verhuizers bekomen toe?
fcheit, meet, bomde wijn, Jeans, gerookt vieesch naar go-
noegen.} zij zieuidus» dat hun voorraad aan, .boord is gek#-
men,» >dn zi) fteüen zich dan gerust. Doch blaren wei-
nige dagen bl$kt*..dat flechta de helft der gekochte levens-
middelen in het fchip is,, en dat men derhalve veel te ruim
geteetfd heeft* De bedrogene teizigefs worden dus op hsif
randben gefteld, en weldra op een vierde — wijn en bsaft-
dewijn vallen geheel weg; doch. goede raad, boe men:Jy&t
had moeten aanleggen, wordt ruimfchoots medegedeeld. -..:,
Die ooit eene. teekening van het fchip eens flavenhalets
gezien heeft, aal. zich een denkbeeld. van den toeftand dier
verhuizers kunnen vormen» De vaartuigen , waarmede n^n
36 TAFEREELBI* piT 'HET.*! AfATjCHAfr^aHJlL LEVEN
One^MO^rwftrty.v^tAftiKer <me€feixteetyigQede;s4Ncrs eft
wi^eaowélr QOderiw)udt0; -rrfiaffc deze, .-die tot oveftreqgjpg
«eb *0bphtnwsliagen ifk Europa dtenen , :zün dikwerf in zoq
flegfaeendUnty dat tolmand venfefcering: vea;g£*fc)pder:daai;cgr
wil ^geveri, <*n det?*jj,:bij verloop^ «aasiwelgks meef^zou-
den . opbjengeity dta reen fboper dantveor wilgevsn, Deze-
ftbepen' jok worden zoo < Vol menithei* >geftef c , dat de vracht
eüèeb fecd&pgt , «fctade gehele waéfde* Ewatpeo dez^vedus
betaderi inojitonr/^vebtn' monden ze:J^rftond(Vcrb^ftfd;/Vj9rr
kiwÉrdiiuwmieö; rdodn: men weet gewoonlijk tf el gelegenheid
térf ntfep y , om- dj* helft d», pei&gieri vooraf inöt fleepe» aan
wat tezerjeav De utoeHhmen tfamei$k,7 da4r bsfl in vreest
déoihavenrumdernemingen yen dezen ajfcrd]fliet>z00.gQed ger
hikken v wilden, hebben goedgevonden ^ <^ct aaoefti pasfagtatt
yodr .eék fchipuuar: de: txmneir/iiftac te, bt^ajkHw Word tr er
fieebre.iééfeperfooii borcemditi^et ah aangetroffen* «l ifrart bat
ook een' kraamkindi zoo ia ïbbip en eigendom mm 4*8 Ka»
piteta aaadA. hmdsjcas Yexvallem Men f tiet intufcf ffhen , dit
(febëpcn ^ welke j tot iniets aneer -*> deugen , aan» de ieeders of)
deze wgze-nog»eefae<faatfté goede jftenat hewgte». L:Het.is
ca verwonderen, dat er niet* meer ongelukken >gébenretf.
Wordt -de > zee onftuimig, en flaaiL de golven over betücHp*
Cüö-fcoeteode reiziger* onder bet verdek knirpeto;. mfcnrfluit
alles, en dan liggen zij, digt op elkander gedrongen, ü* akelige
duisternis. . jQefchiedt dé overvaart . op «en Framchi fthip, .
éoo gevoelen zij het verfchrikkeMJke van hunnen toeftend
minder, dewijl de Franfthe matrozen (fteeda vrolijk zjjö.
Deze zingen, boerten en lagchen hartelijk, wanneer bet
(pookt op zee. Wordt de hemel weder helder > zoo -beweren
zty ,• dat men de linie pasfeert', ofschoon men over >dezee-
bondetd mijlen benoorden, dezelve, Is; en. dan .meet de ge-
wone doop met de belagchelijkfte plegalgfaeden plaats bob-
ben', waarbij de matrozen niet minder iich vermakea, dan
<le anderen, die ook nog door zeeziekte: gekweld worden,
verdriet oadewinden. Is demanfchap bij > dag \ cndet&heits
<eb fpelen gezang, vermoeid geworden, zoo mat dezetve
•des -tficbti te zoeter; en geraakt het febip dan wel eens een
wefttg ven' den koets, men bekommert zich deswege niet,
daar «Janmaat gewoon- is te zeggen : Eén maand op zee is één
maand foldij\*n twee zyii twee.
Onder zoodanige afwfefelingen geraken,, na eene vaart van
* twee maanden, de vertalizenden in het land der betifu. Doch
1
DBft 'MOOW^AWERlKAJJlIi. - «#
ee* z|] «hetohokj 4^ Jipurmeoweigka bevatte* kan * \rorfweo f
moet- $<k #e*foQn ,. : zonder jondejfcheidv drie '-doUatt- betalen ;
welk geld g$g$Yeo wwdcaot. iaöandhtiiKfar^ Tan €$noJfa»,
waaruit de aangekomene; vreemdelingen, éle in toet«vefltolg
verarmen n*&egt*n, (hetgeen :Hiee»tal.:,gcbc«ri> énderftttnd
moecen siwden* Maar dézd faript bigfe >g##ooiityk adtfer.
Vaanene gelden < heeft -are»: te 7V^r<>r* buitelde (bul een
hoopvaal £ebo»wrt> onder ttenrimamiv^mijfca/ng* (Tcteviugt),
w«l>ks bcwopers zpo tamelijk . behandeld -worden. Dezelve
beftaaa leihtetogrottendecas uit inboor Hoge», es Ave!' uit
kjftftfóijmige** . v Die Refhgc f tandus r iodorüttd e» algetitee»
deltois gewecdeu, tot welks tnftandhouding men <een -goed
gedeelte ider penningen befleedtv weike men *f n>4e atnkó^
mende- verhuizers -vordert» Is: tut -aam dezen ei*th ÓW^mü
voldaan, zxxy ftaanyöor denaanionïenriab aMe^egêfropen^
om vatfp, geluk te heproerón:en z^edrtaniei>'ce vetwezen-
Mjken. Dit uitzigt , dat Jiaar ieders ?eifoon$kè v ftefemfog
wordt ^gewijzigd* eb kec aangename gewei * -dat «men , na
eene jammerlijke -zeereis, eindehjb eens weder op' Naaten
bodem kan treden, ^oen de^doorgeüane ongemakken goedig
vergeten -entide drie dollars met genoegen betalen.
Die herwaarts wil of moet reizen j doet in *Uto fcevtBe
best, met eene, pakketboot over. te-varen, TWcReri ttóvre
en. New+T*rk z$n tien zulke, fbhepen 'In- de, vaart > ~ bet een e
al fraaier .en prachtiger dan het. andere , eff allen niéuw;
want langpr;*tfan ses, jaren, mogeir dezelve ntet-v*ren. D*
groote -kajuit U ruim , licht t mét fraaijé tapijten belegd en
met eene kleine, keurige bibliotheek voorzie» — de tafel
voor veertig tot v$ftig , pérfonen berekend -de meubelen
van mahooghouc :«— voor de vrouwen eene «aai met tru-
SM*ir**fpiegels , jeu daarin Haat gewoonlijk «ene fortepiano;
Pe flaapvertrekken zijn van goede bedden- en alle £ertffel§k-
heden- voorzien* Men eet en drinkt er neer goed. DfcYehe-
pen zeilen), fneh én varen . gewoon!*)* in, dertig dagen over.
De perfoon .betaalt 140 dollars; voor kinderen benedeii de
vijfjaren* worfic de halve vracht y voor die beneden' de twaalf
jaren cwee-^deide* en voor heel jonge kinderen de helft hiervan
gegeven. Behalve de pasfafiet* in de kajuit, nemen de pak*
ketbooten ook <oojg vijf- of zeshonderd tonnen goederen of
vetbuizenden-mede. .Dete betalen hier fiechts een weinig
meer, en worden veel beter verzorgd ,' dan op de fbhepen ,
welke e«ktl totJdxeroveivoetön van zoodanige lieden dierién!
28 TAFEREELEN UIT HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN
De Jmerikasnfche zeelieden munten thans uic ; op de fche-
penheérscht de beste orde, en de Kapitein is heer en
meetfter, die onbepaalde gehoorzaamheid vordert.
De aangekomene vreemdelingen zien weldra, dat 29 fi*g
maar het kleinfte gedeelte van hun lijden doorgeftaan en op
nieuw vele onkostep te maken hebben; want de reizen naar
hei binnenland afin moetjelük en veroorzaken vele uitgaven.
Het gelukkigfte zqn diegenen van de arbeidende klasfe,
welke terftond. werk vinden , de mannen bQ het tuinieren ,
en de vrouwen ais dienstmaagden. Het loon, vier tot zes
dollars in de maand, ia, naar het'fchjjnc, zeer ruim; maar
de behoeften zijn hieraan evenredig — want het onderfchekt
iq 4e kleeding valt weg , en de mode moet terftond gevolgd
worden. Dit nu veroorzaakt bij de dienstmeisjes eerst veel
genoegen; en zjj kpjgen bovendien driemaal daags vleesch.
Dan worden terftond de eerde brieven naar huis gefchreven ,
waarin men niet genoeg kan roemen., hoe gelukkig men hier
is» Doch wanneer het verdiende loon de noodzakelijke uit-
gaven- niet meer kan beftr$de»< — wanneer de arbeid , die
iemand wordt opgelegd, (hetgeen bij mannen zeer dikwijls
het geval is) de krachten te boven gaat — wanneet het on*
gewone luchtgeftel ziekten veroorzaakt , en dan Gods vrije
hemel hec gasthuis ia — • wanneer het heimwee de ongeluk-
kigen overkomt,. en de middelen tot de terugreis ontbreken;
dan worden er geene , brieven meer gefchreven-, daar mes
ongaarne de zelfmisleiding wil bekennen. Nadat dus de
eerfte bedwelming is geweken,, worden de voorheen vrolijke
gezigten der verhuizers fombcr en peinzend.
Ook r$ke Europeanen , bekoord door de tiendubbele waar-
de, welke de grond weldra bij de ontginning erlangt, heb-
ben zich laten verleiden tot ondernemingen , die meestal tot
hun nadeel uitvielen* Men zoude mij hier misfchien de veel
geprezene volkplanting , van den Heer rapp kunnen tegen-
werpen ; maar de grootte dingen , die deze man doof Vér-
wonderlijken invloed op zjjne landslieden uitvoert, komen
den Amerikanen , welke den arbeid fchuwen , zeer wei te
ftade. Zij laten hem daar, ja, de rol van een9 kleinen
vorst fpelen; maar, als de citroen uitgedrukt is, zal men da
fchil wegwerpen. En reeds heeft men hem uit den Staat
Okio tot aan de oevers van de Waba*rivier , aan de grenzen
der Win ois, verdrongen.
Onlangs is alhier een Fratfche Graaf aangekomen , die
D*R NOORDrAUBRIRANSlf. V
ruim zestig voor des tibeid gefchikte lieden met zich
bi^gt* Hij bad in bet vaderland eene overeenkomst met hen
getroffen, waarbij zij zich verbonden^ om . gedurende jeetf-
bepaalden t$d , . tegen een boog Joon , - voor hem te arbeU
den en gronden te ontginnen. Hö wHde kleine dorpen un~
leggen, en deze dan vóór en na aan endere vcfrhu&ers *er-
koopen. Op deze wyze waren zijne lieden en de genen,
die vervolgens mogten overkomen.» geholpen, en bjj zelf;
zou in weinige jaren een fchoon kapitaal huiswaarts heb-
ben kunnen voeren. Maar dat ligt niet in het plan der
Amerikanen $ hierom verklaart de wet alle buitenlands aan-
gegane verbindtenisfen voor nietig, waarbij zich iemand
verpligt *_ om eenen ander* te dienen. Tot hun eigen nadeel
maakten de medegevoerde Heden gebruik van deze wetsbe-
paling. Dertig hunner verlieten den Graaf terftond in New-
Tork; de overigen volgden hem nog tot aan het meer Erie9
maar liepen toen ook weg, om hunne fortuin té zoeken. Zij
vonden ook werk , en wel zeer zwaar werk ; btf onmatige
hitte moesten zij zich laten welgevallen, kanalen -te gra-
ven of in de koolmanen te arbeiden , en dan nog voor veel
geringer dagloon. Maar zij waren hun hoofd gevolgd en
hadden vrij gehandeld. De Graaf behield z$ne woeste bos-
fchen, welke hem niemand zal benjjden. — De Heer sur-
vibLiK&s bezit in Oswego-Covntj , aan het meer Ontarie 9
honderdduizend morgens van zulk land. Sedert vijftien ja-
ren doet bij (leeds moeite, om bij kleine (hikken en op zeer
billijke voorwaarden te verkoopen ; doch niemand fchijjnt er
lust toe te hebben,
(Het vervolg hierna.')
MIJNE VIOOL.
PINDARUS.
I.
„ Oulden lier, gemeenfchappelqk fpeeltuig van Phoebus
en der violetlokkige Muzen 1 de tred der dansreien luistert
naar uwe toonen, en dra zweven in bevallige kringen', als
▼reesden zij den teederen grashalm te knakken , de luchtige
30* MJJNfiWIOOL..
voöfcrv over de grafrijke zode; Dé zanger gén'oorzttfiAt nwe<
bevelen } door bét liefelijk tokkelen 'uwtr fneren in eeni>e-
toovetèfcl toorfpet aan ztfne verrukte zinnen overgfebragt*
Het eenwige vnnr'van den blikfem blnicht gij J uit, en de
adelaar,, de vwsc dtr gevleugeld* lnchtbewonerv » . flulmert
in op den fckepter van Jupleer; hij faac de onvermoeide
wieken zinken, en de donkere nevel, dien gy over z^*
nen gekromdeo bek uitgiet, .Aalc hem zoet en liefelijk de
oogleden
Als ik zóó , in eene gebrekkige navolging van een groot
dichter, het alvermogen van een goed behandeld fpeelmig
hoof affchilderen , waarde lezer» dan kan ik mijn eigen jam-
mertijk gekras bflne niet meer eanhooretf. Poes vak, wel
is waar, fomwtjtar daaronder ki ftaap,' en daarop heb lic
mfl vrofeger at vrij wat verbeeld) maar toe m$tl' leedwezen?
heb ik de overtwigeodfte blaken ontvangen', dat het domme
dier voor Tö4jnfpel ev$n ijskoud is als voor fture melk* Se-
dert is mijn muzikale hoogmoed eens voor altoos gefnuikt,
fóhoon ik denzelven nog nn en dan zoek te peeifen, door
de- fchuld op mijn' ouden muEijfctneester te fehuivenV
't Was een goed, besc-^ tntn, de oude Furiofo. Hj§ was
dootf en door muzifctfaf, fpeeide eene brave viool, eu kon
nogtans , voor* eene armzalige belooning , het fnfldend gepiep
mifnerTnarM met /een» beminnelijk geduld aanhooren, zon-»
de* zlehi'oolt driftig te maken. Dikwijls heb ik naderhand
gewemehtv dat- het mij gegeven mogt zijn, onder de dfs-
fonatiten van het leven even koel te kunden blijven. Meer-
dere gemoedsrust zoude daarvoor gewis geefle karige béloou
ning zijn.
De noten had ik al vrij fpoedig geleefd : alleen (tuitte het '
mij , dat zij niet verder dan tot h gingen ; iets , dat mij
ftandvastig is bijgebleven, zoodat ik nog altoos met een
weemoedig verlangen naar den tijd blijf omzien, waarop men
hartroerende adagio* % in o mol en piquante pohnaifes iq x
kruis zal hooren uitvoeren. Alweder een bewijs, dat de
vooroordeelen der jeugd met ons opgrpeijen, in ons gemoed
wortel fchieten, en naderhand niet dan met de grootfte moeite
kunnen worden uitgeroeid.
Ook van de maat had ik fpoedig een vrij juist denkbeeld,
Eene ouderwetfche ftaande huisklok met een* hoorbaren flin-
gerflag fchijnt mij bet gevoel daarvan ingeprent- te hebben*
wyw& viooc. 81
Mar de fireekv ztectau* mflne voornaemtte grief f Füftbfo
wa** vroegen één- ferme* contrabatfÖst geweest; niet van' de»
gëmefefcen ■ ftempel , 'maar van de bétttfc (boft. Dfc fchtftft
eaftfeiding gegeven te hebbeo, dat hij eené minder goed*
ffreek fcaé, -die W naninrlifk op t! zijne leerHdgenovsrplanc*
te* met het treurig gevolg, dat w# allénf met eetf krommen
eHeboOg het lijdzame (barenveld beploegden. WH itffkuedtté
mijne vrouw of een' mijner vrienden eene fmeftende ï>ailhgé
voorfpelen, dan zie ik, hefeas 1 «an dé bedenkelijke géftig-
teit' genoegzaam, è*t zij alles behalve dóór mgne toonen
worden geftreéldj en dat is voor een ingebeeld mnfietifc'gfie*
vende zielskwelling.
Even zeer, intnsfóhen , als mij mijfr eigen fpetmeeren
mét* begint te mishagen, neemt mijne zucht, om een groot
talent té fcoorèh, toe* De pdëf ij moge de orakel* Van het
gevoel verkondigen f domuzyk' verkondigt geene' orakel* i
doch haar ontiafpeurlrjk alvermogen döorttatdt ons* geheele
aanzijn met z*lk eetf albezielenden gloed, dat, zoo er eene
taal beftond, om hét door haar opgewekte gevoel nit te
drukken, die taal eene fchoonere-, hoogere poe zfl zond e zijn-,
dan #ie# welke, fchoon daarvoor onderdoende, ziet en zini
nen terrukt en betooverc
Sommigen is dan ook de harmonie zoo iets fchoónsen
goddelijks voorgekomen, dat zij niet geaarzeld hebben , dé
menfchelijke ziel als eene harmonie te befchotfwéft , en -hét
ligchaaifc al* het fpeeleuig, waaruit zij woüdt ontleend. •
De ziel de harmonie eener viool) Het klinkt zéker zont
detfing ; ' maar ' laat zien ! misfchfen fteekt daarin ' nog wél let**
Herinneren wij ons,' dat erNéurenberger en Cremoner violen
zijn; dat is; dat er zielen zijn, waar veel, en zielen, waat
wéinig inzit. Zielen, die fchraai, droog, pieperig; en zie*
teil, dié 'vol, mollig en welluidend zijn. Tén Weedevei*
zoek ïk de gnnftigfe en muzikale lezer met mtf éan te mer-
ken, dat een goed- violist op eene "Nénrenbérgér viool, aan-
genamer fpeelt, dan een flechc op eene Cremöner. Wfebruk
volgt, dat eene * middelmatige ziel, wél béfhrard, fchoonef
zal handelen, dan eene buitengewone ^ flecht geleid. VèrJ
der: dat er violen zijn, uiterlijk fchoon, met prachtige
ftaartftakken verfierd, hoedanige geflepene muzijkmeesters
hunnen onnoozelen leerlingen voor beste waar in de tam*
defr fpefen, om door den uiiériijken glans de inwendige ge-
breken te bedekken. Eindeiffc* dat eené tfoo* een gtttó*
Si MJJNB VIOOL.
talent befpeekfe Cremoner bet non puts ultra is van het-
geen men booten kan ; dat Is , dat eene voortreffelijke ziel ,
even voortreffelijk geleid en beftuurd, het ideaal, is van alle
cedelijk fchoon; een fchoon, door gepne oogen zigtbaar,
door geene ooren te hooren, maar dat, zoo het door eeoig
zintuig kon worden waargenomen, een* Jiefdegloed zou wek-
ken, flerker dan de ontwaakte min voor zijne geliefde. in de
J>orst van den onbedorven, vurigen jongeling.
' Maar ftil. . •• Vergeef mg, waarde lezer, eene grove dwa-
ling!' Ik ben verkeerd begonnen* Waarlijk, ik ben er meé
verlegen. De vergelijking deugt niet. Doe mij , bid ik n ,
het genoegen , om mij mijne dwaling te helpen berftellen ,
en „antwoord mg daartoe op mijne vragen 1 Wij keqn^ el-
kander, wel. is waar, niet 5 maar gij zult .toch een begin-
nend fchrijver wel op den weg willen .belpen.. Vergun mg
jm, u te laten -zeggen: O ja! zeer gaarne* Daarop ant»
woord ik dan natuurlijk zeer beleefd: 0 mij gelukkige 1 ik
zal van den dwaalweg terugkomen. Nu gij wéér, met een*
glimlach •: Waarlijk..... Maar zoo zouden w\j nog lang
voort kunnen complimenteren, en dat is lastig, vooral aan
tafels als men een* goeden fchotel in het oog h^eft; hoe
veel te meer voor mij op dit oogenblik, nu ik mij voor-
ftel,' mij op uwe antwoorden eens heerlijk te vergasten. Zon-
der verdere pligtplegingen , zal ik dus de vrijheid nemen , u
met mij het volgende gefprek te laten houden.:
Ik. Weet gij dan , in welk opzigt ik mij aan eene dwa-
ling meen te hebben fchnldig gemaakt? Wij vergeleken de
?iel bij de uit de viool ontleende harmonie , en bragten deze
daarna in verband met den violist. Daar nu ieder violist
met eene ziel begaafd • is , zoude ons onze wijze van be-
febouwing leiden tot de werking van de eene ziel op de
aódere. Op die wijze vrees ik, dat wij ons in een9 maal*
ftroom zouden begeven, waaruit wij moeijeltfk een* yeiligen
terugtogt zouden vinden. Misfchien leidt ons eene nadere
befchouwing van de betrekking tusfeben den violist en de
viool tot minder verwarde denkbeelden. Willen wij deze
dan eens' wat naauwkeuriger gadeflaan ?
. Gij. Gaarne. *
Ik. De viool, oqbefpeeld zijnde, is een dood ligchaam,
niet waar ?
Gij. Voorzeker; zelfs de harp van iEool , feboon door,
geene fterfelijke vingeren getokkeld, is hare harmonifche.
1UJMK VIOOL. 33
toonen aan bet geklapwiek der vleugelen van Zepbyrns'ver-
fchuldigd." . • .
/*• (Jer zijde.') Heerlijk, een poëtifche teer! (>/*)
Onbefpeeld, gal du» de viool geene toonen voortbrengen f
Gif. Neen.
Ik. Befpeeld, zal ztf toonen voortbrengen, waarvan de
voortreffelijkheid afhankelijk is van den violist.
Gq\ En van het fpeekuig.
Ik. Natuurlek ook hiervan. Maar zien wfl nu , wat er
al in den fpeler vereischt wordt. Wat, dunkt u, zonde een
eerst vereischte zijn ?
Gif. Een zuiver gehoor.
Ik. Bedoelt gij een zuiver gehoor met betrekking tóe en-
kele accoorden, of ook met betrekking tot opvolgende too*
nen en accoordengangen f
Gif. Ik bedoel een zuiver gehoor met betrekking tot
beide; want in een regt muzikaal gemoed k dit vereenlgd
aanwezig*
Ik. Zal hrj ook niet het werktuigelijke van zijn inftru-
ment grondig moeten kennen , en alle zwarigheden daarom-
trent door oefening hebben overwonnen T
Gy. Ook dit is e^p onmisbaar vereischte.
Ik. Zoo dan nu de fpeler uiterst zuiver , zonder een9
enkelen misgreep of misftreek te doen, eenezangwjjzefpeek,
zal dit dan genoeg jcrjn» om zijne toehoorders ia verrukking
te brengen?
Gif. Gewis niet! Buiten zgn kunstvermogen, zal hrj ook
zjjn gevoel moeten laten werken»
Ik. Het kunstmatige alleen maakt dus den goeden fpe-
ler niet uit?
Gif. Zeker nietl Integendeel zal eene al te fterke ge-
hechtheid aan fömmige kunstregelen zijn fpel fcbaden.
Ik. Zoo moet -dan nog iets anders, buiten de kunst, zijn
fpel bezielen; iets, dat wij gewoon zjjn gevotl te noemen?
Gif. Ongetwijfeld.
Ik. De voortgebragte tóonetv zullen dus af hankelijk ztfn,
zoo van het fpeeltuig , als van het kunstvermogen en het
gevoel van den fpeler ?
Gif. Zoo komt het mij althans voor.
Ik. . Zoo de fpeler zelf geen componist is,, zal hij dan
niet trachten zijn gevoel met dat van den componist te ver-
MEHGKLW. 1835. MO. 1. C
34 bMPK vi#ül*
brooderen, .e* ad het td* atjn köögflftJttitte* uoifen »iJH ,
diens gevoel volkomen uit te drukken? y
Of* Mij dunkt j*.
Jï. Maar, componist agwfe, til Mj 4t» tiet naar let»
anders iftreven ? Ik bid u , waarde lezer , zeg Itij * wat is
dit? Want, **arlp, IK w**t hti niét.
Gy. Ik even min. (*)
Ik. Zullen wij zeggen, dat kj} wwbt Ifttl te fcheppeto ,
dat.bir zelf idet tenc> »aar waarna hij hit beffeöft gevoelt;
iets , dat hy lteFheeft, dat all een donker veftnoedeffl in hem
woont, dat hij zoekt te omhelzen, eü 4tft 9 zoo tó} kitfttt
daagt , eerst bij hemzelven alle dé vezelen va* Btjn aanzijn
deer tfillen , tn daarna bty *llen , wier gsvoel ftechts «eniger-
mate oncwikkold te? bttar *e* mj*> waarde loser , «al btf
hiermede tevreden zfln ?
G#. «tafcUJk, ik wo*tnfct„ wat g# kedodfc
Ik. Ik töeea rfT/i AU hg ttnt den WöliuH -keeft *i-
fmaakt, zijn gevoel volkomen Mit te drukken, en zlftk met
dil ontHtandt ieta te vermeBgOn* tal htm dit dan geooeg
zQü? Of zat hg tt rusteloos uatf ftre^éti > dit geflOt adders
maal te fmaken? Zal dit VOftao gito tttet eeü baftstOgt WOrdeo*
die hem onweêrftatóbaar dftogt* Sfch wede/ «net dat <tabe-
feèttde ^eWö » telmeftgéti? fcft, «>o hete dit Aeer «n
meè* gfeMkt* tihl d*n tttet fft *#*« uRvoértofc Overal al* 'e
ware eoo aMmtfel aigtfcaar fcijn vaft eaa «odeRrk weken,
dat hg niet kent, maar waarvan hfl het beftaah ififlig gé-
*o*lc, iao i*A toet hem getokt* tóch laartaede te vér-
eenigen?
ttyï Jfc, dit wièïekt* ttei ïfcogelflt.
ƒ*. Willen wij dit onzinnelyk wezen het ideoèi V*rt htt
fthooHè ftöetten?
Gf. X*er góeë.
i Iki uEtï ét ttothx, Ott Kick liet dat kfeafcl et terfcengen ,
ik /fff» ttr hè* fótoekè*
Gij. Ik heb er niets tegen.
• Ik. En Het fpeeltoig het flofffclgk micMel , om ban die
«efdetè voldoen?
Gij. Misfchien zou men het ook. het slnottyk weffcttttg
• (*) Da gunfligt lezer duide hét mij niet. ten kwade , dat
ik hem zulk eeue openhartige bekentenis w den iïond leg,
die misfchien in ftrijd is met zijne eigenliefde.
M*NZ VIOOU 31
t
kannen noemen» on het gevoti vofcr het ftboone uit te
drukken.
£t. Zee els gij Wik. Wilton wy, eindelijk* dè zftlVtr-
nikkende melodie of harmonie eene flafcuwe vetwezenlgking
noemen van het ideaal * dat 'm den geest tan dfcnfpelbrwoout?
<£#* Goed.
Ai» Sommen w« nu nog eeti* *p^ wac tot die flaauWe
verwezenlijking noodig is* — Wat is daartoe eea etrfte ver»
eischte, dat geheel onafhankelijk ii vaa denfpelet?
Gfj, Een goed fpeeltuig.
Ik. Welk ander vereischte beftaat erk dat af benkeüyk ia
van het kunstvermogen vaa den fpeler?
Gij. De grondige kennis vaa bet fpeeltulg * van de via*
gerzettiag, ,de (treek* kortom van alles, wet tot de weriu
tuigeiyke uitvoering betrekking beeft»
Ik. ü de werktuigelijkt uictoerh* tfhtnkeiflk ton den
muzikelen aanleg van den fpeler? -
Gj. Mjj dankt je*. Eenfc juiste vittgérzetMng toch hangt
neer veel tf van een goed gehoor*
Ik. Maar ii deze wel inderdaad werktnigel$k * iroor aoo
verre zjj afhankelijk ia ven het gehoor?
Gif. Zeker niet,
J5K Zoo fa dan, in een* meer jukten zin, de werktulge-
lyke uk voering vaa den aiuaikalen aanleg onafhankelijk f
Ofê Ia dien sin ja.
Ik. . Oefening en zekere vaardigheid aal düs tot de voU
komen werktuigelgke uitvoering genoegzaam zjjjn?
Gfj\ Zoo komt het n# ook voor*
ik. U bet even aoo «iet de overige verefachten gelegen?
Óf &$n er zoodanige , die geheel van den aanleg des fpeleri
af haokeMjk zijn ? Zoo ja , welke zjja die ?
Qêji Volgens hetgeen gezegd fa * een geoefend zintuig,
dat dea minften wanklank 9 aoo in de melodie ris ia de haf-'
monie, hoort»
Ih* Is dit door oefening verkrijgbaar?
Gp\ Verkrijgbaar niet; maat bet is vatbaar, om gefcheipt
te wortjen* ,
lèé Wat is » eindelijk 9 ons vereischte , dat niet voor
teherpiag, maar allee» voor ontwikkeling vatbaar 'ia ? een
feteiachte» dat geheel anziofceltfk, en meer dan éenfg adder
afhankelijk is van den aanleg des fpelers?
G4j\ Eèn zuitér gevoel voor het fcboone.
C 2
36 MVNE VIOOL. '
Du Zou die niet ook eenigermate door oefening en ftudle
verkrijgbaar zijn?
G4f. Voor zoo verre' ieder min of meer met dat gevoel
bedeeld is, dunkt mij ja; oflchóon men, van 'die vooronder*
Helling uitgaande , het beter ontwikkelbaar dan verkrijgbaar
zoude noemen. Doch, als men van de vooronderstelling
uitgaat , dat de een met dit gevoel begaafd , de ander er
van verdoken is, komt het my volftrekt onmogelijk voor,
dit gevoel immer te verkrijgen*
. Ik. Gij werpt daar eene hoogst belangrijke vraag op, die
wij misfehien wel eens nader zullen onderzoeken. Voor het
oogenblik zullen wfl ons echter moeten vergenoegen mee als
een eerde vereischte van een uitmuntend en voldongen fpe-
ler te ftellen een gevoel voor het fchoone , hem van nature
eigen,, maar ontwikkeld, gevormd, levendig gehouden, in
een9, liefdegloed herfchapen door de gedurige vermenging van
dit gevoel met het ideaal van het fchoone, dat uit eene on-
eindig fchoone zedelijke wereld in zQnen geest als 't ware
is afgefpiegeld. — Zouden wij nu alle vereischten hebben
opgenoemd f
Gif. Mi] dunkt althans de hoofdvereischten , waarin de
overige begrepen zijn.
Ik. P*ar moet ik waarlijk in mijzelv* lageben! De oude
Furiofo vertelde my dikwijls , hoe hjj in zjjne jeugd eens op
een armzalig concert geweest was. Toen de fymphonie
bijna ten einde was , zeide hij , zag er hier en daar een zijn*
nevenman aan, als vroeg hy hem met zijne angftige blikken,
of hij baast aan bet einde was. Een goedkeurende blik deed
den vrager dan dapper voortkr asfen , en de fymphonie ging
uit als eene nachtkaars, knetterend en wanklankig. Als hy
' mij dat vertelde , barstte de goede man uit in een febaterend
gelach-, en het is mij nu, ais hoorde ik hem zeggen: Gfl,
eerstbeginnende fchrfl ver , en gij , lezer , hebt daar heel aar-
dig gekeuveld: maar de maat, de maat; daaraan hebt gQ
niet gedacht. — Wat dunkt u, waarde lezer, willen wy
hem voor z\jne aanmerking bedanken , en onder de hoofd-
vereischten in den fpeler ook gevoel van maat ftellen? .
Gy\ Ter liefde van uwen Furiofo zoude ik dit gaarne
wHlen toeftemmen ; maar de harmonie , een der onmisbaarfte
• beftanddeelen van de rauzijk , komt mij geheel onafhankelijk
van eenige maat voor.
IL Daar zlgt gij waarlijk zoo iets. Mij dunkt gij hebt
MIJNE VIOOL. 37
gelijk. Maar zonde bet met de melodie even zoo gele-
gen zfln?
Gif. Mij dunkt neen. Want „zonder maac is melodie naaü-
welijks denkbaar. Ik meen zelfs wel eens opgemerkt te
hebben , dat eene melodie , die vatbaar is om in twee ver-
schillende bewegingen gefpeeld te worden , wanneer zulks
gefchiedt , niet meer ééne melodie blijft , mair werkelijk
twee mêlediën daarftelr.
Ik. Dus k dan toch melodie van taaat afhankelijk f
Gif'. Ongetwijfeld.
Ik. U de volgorde der tooneo in de melodie willekeurig
of afhankelflk?
Gij. Afhankelijk.
Ik. Waarvan f
Gij. Mij dunkt van de overeenitemming .der toonev,
waarop de maatflag valt.
Ik. Is deze overeenftemming niet indqrdaad eene harmo-
nie, die niet aanftönds volkomen in het gehoor ligt, maar
door eenig zoeken gemakkelijk gevonden wordt; en zal niet
juist dit de harmonie zjjn , die de melodie' moet begeleiden ,
om ze telchooner te doen uitkomen?
Gij. M$ dunkt ja. >
Ik. Zoo had dag mjjn oude nrazftkmeester zoo geheel
geen ongelijk , daar de melodie , die toch ook een der voor-
naamfte beftanddeelen der muzijk is , inderdaad niets anders
fchijnt te z$n dan eene wandelende harmonie, en er dus
tot het daarftellen van deze wel degelijk maat vereischt
wordt. Wat dunkt u, willen wfl, na deie aanmerking,' ook
gevoel van maat ais een hoofdvereischte in den Cptler (lel-
len, niet ter liefde van Furiofo, maar ter liefde der waarheid.
Gij. Wel nu > ter liefde van beiden dan.
Als de goede Furiofo. ons zoo had hooren pratetj, lieve
lezer, zou hij hedenkelijk her hoofd hebben gefchud, een
allerliefst praeliidium hebben gefpeeld , als wilde hij zeggen :
dóet het mij eens zoo na! en hoorbaar gemeesmuild hebben
(het was eea Duitfcher) : alberne Fratzenl Misfchien deelt
gjj zelf, en met u menig ander, in iijne meening. Mij is
het, als zag ik door het digte kreupelhout heen een* rook
opftQgen, die mij het tooverflot doet vermoeden eener fchoon-
lpkkige Circc»
X.
98 HST NOODLOTTIGE ft*CBTBEZOEE.
■iwwwf m m m m . * ■ »» wu ■>■.! «■» 'm»
HET NOODLOTTIGE NACHTBEZOEK.
GöfchiedhnnJig Vnhoal.
t
Ëngpünt was g*foen4t lang** tijd d* vertering te am>
IfWP1» 4at 4e geen van *A*i4 ?*n S*hotknd% na bw*
teregtftelling , aan Koningin e lis a^et» wa* verfchwn»
De bemintHWl v#n b*t wondftrtw* nullen beft getpof «au
die verfchijning zich niet gaarne laten Qnmww* ma« mij
echter wel vergave*., dm ft, toot gtfetöectonrtge. be-
fcheiden ingelicht, pogen wil, dit bezoek uit d* andere
wereld op eene natuurlijke wgze op te heideren»
De Gravin agnes van mansvelt, ten oorbeeld
v*a*4idzaaKfdroril*tö « edelaetdigtaid , heeft fa de J0«//-
/M* Godsdienstaangelegenheden eene. 400 mettieduifendn rol
gefyteM* dtt ik 9«fc endere kan veefendtrfteUen , dan dat
tow nau* 4«m «ee«*n mijne* Leeeren bekend fau Koic kan
IK dm 4». volgen^ deedeeken aanftippen. De Keerverse
o^mA^Q van ^w^rft (*> bad aich openlijk voor de He^
vormden verklaard , et* jtfcb met Gravin aonbs door het
huwelijk doen verbinden. De Paus ontzette kern deswege
W* «jjn Airtfftjj&mi,, en fprak den banvloek ever hem. uit.
NfeiWgffPftMwie $t, beproefde gs&har&, zien tsgeo den
nlenwwlwqtf Keiwvqr*, ken'st via £»$*m*, te band*
ta,xen,^ 4qch. feü fckoot te kart, en. was genoodzaakt, den
a#t^ *%% «geep tegenftandtr oret te kten. 2$n echt alleen
W* QefMfk» dut fttle onweders over het hooft} van defl
QPfi*l\*ttige* ^ïBKAnn losbraken, w$l zulks ftsijdig wa*
met d* grendtagiiifekn' van den kathotrjken Pilesceiftand ,
welke geene huwelijksbanden gedoogden* Zorg en kommer
ondermijnden de gezondheid van gebhard; maar zijnkloe-*
ke gee^ bleef oog alcooa bezig mee het beramen van mid-
delen i #om i$n verloren gezag te. herftetten. In bet btf~
zondjw vestigde hg zqn nifzigt op de vee zeep gevreesde
KQQingln; fcLiXAaaTH yen Engeland. De hoof*, dat de*e
Yotftin &lcb zijner zonde aantrekken , wa* deor hare» gnn^
*Wwg> I/Wd uriccster^ eenrgzinabèj hem verfterfc* ge%
wo^teiv Züw fteeds toenemende ongeAeldheM liet kan
(*) Men zie diens gefchiedenis kortelijk verhaald te het
Mengelwerk van dit Tijdfchrifc voor 1834. No. XIV.
Biet toe, ziek ia par (bon naar Engtlané tq begeven, en;
daar ^e wak van zoo veel gevigt was, kon hjj die aan nier
saand anders toevertrouwen, dan aan zijne gemalin, en VU
befloot, baar dia rei* te doen ondernemen* Hoe zwaar deze
eikender zoo kartrink minnende echtgenoocen de fcheiding
ook viei> vooral aan de eeedere acnes, welke baren man*
'm zünep gietetgktn toeftead , aan vreemde verzorging moest
overlaten, zoo warden tekeer alle zwarigheden overwonnen
4oor kal deokbaeld, dat hun beider belang zulks vorderde ;
waart»? nog kwam de koop» dat va» den croon v*n %lu
***btb aena aleuwa gektkftar vpor ken zoude opgaan»
Van weinige Hofdame* en eenig ander gevolg verzeld , nam i^
KtprvorfU*, mat moed an baradankeid9 do, voor kaar ven-e,
jraia over nee aan* j
Do fcboonn ansint verfchcan Jn Linden* Ei.inAs&rn
ontving kaar met onderfchelding, en was btf bare eerfie
ontmoeting geer verrast. Zij bad nick vcfergaftefd eene alt-
ledaagfobe figpvr te zoüen ontmoeten fc en zag oen* mar
jestnenze geflklte naderen* Hat fithoon vfot a^nsj watd
nog verhoogd door ket rouwgewaad o*er. karen onlangs g&.
ftorven vader,. de» Graaf vak 144a s velt, waardoor %% *
ta meer laders aandacht tot zich trok ; een zwarte flnBqr
bedekte, naar de toenmalige mode, kaar teogbzig* tot aan
do bovenlip; eene omftandigbeid r roa ais bet venrolg zal
bewijzen, niet zonder gowlgc in dit verhaal» Twee per*
fonen, bjj de eerde audüntie tegenwoordig, fekeneo be*
(lemd, om rn onze gefcUèdenls eaae hoofidrol te fi>eien:
Lady goidov co Lord lei ozstm.
De iodrnk, welken da verfekijning der fchoono Dmrffhe
aan ket EmgeJfcke Hof maakte, vn ongemeen, en ahnes .
Arkeen een geopaacht gevolg van hare mis te kanoen vetr
wachtenden van de gnnat der Koningin het morgenrood eaner
kansrijke toekomst af td ftraifco, -
De goedheid dar Koningin jegens agnbs werd dagelijfc?
grooter , es begon niet alleen opzien te baren r maar wet-,
te ook bij velen dop nijd op, in het bijzonder b$ da rau-,
fee Lady ^ordqn, welke vreesde het vertrouwen der luj<»
mige Koningin te zmiten verliezen,
B9 *Ue loftedenen* over de fraaie teest van de Kamv
*offtin acnes van Keukn had in^n kaar fiphaone wezen
Mpfc anders dan meuwelijk* tan kefte gezien, uithoof^
m kac «IMte* floam, dat ket bovendeel raa kaar galaat
40 HET NOODLOTTIGE NACHTBEZÖË*.
bedekte» Ach lJ had zij dezen befchermer van hare tefïïjp-
heid en geluk nooit afgelegd! — Lady gord on, vriend*
.fchap huichelende, terwijl "zij gal in het harte droeg*, drong
zich op alle wijzen bij agnes in, en bezocht baar dik-
wijls op een* zeer vertrouwelijken voet , zelfs op uren ,
dat zij geheel niet verwacht werd. Eenmaal verraste z%
de goede Vorftin, aan hare kaptafel zittende, zonder het
boven vermelde floers , zelfs zonder eenig ander tooifel , dan
hare fchoone lokken. De Lady gevoelde eene fterke ont-
roering, welke ztf echter zorgvuldig wist te verbergen; en
oogenblikkelijk ontwierp zij een plan, om de niets kwaads
vermoedende Keurvorftin in het verderf te ftortea.
Kort hierna uitte de Koningin den wensch , om de lot-
gevallen van gebhard en agnes omftafldlg te vernemen*
Agnes beloofde, den volgenden dag aan dezen wensch te
sullen voldoen. Lady goud on vernam, dat agnes zich
na den avondmaaltijd bij de Koningin zoude vervoegen.
E li za bet* was gewoon des avonds vroeg te eten. De
1 tijd, tot dat zg zich te beid begaf, moest aangevuld wor-
den door muzflk, gefprek of fpel,- waarmede zij de kwa,
* de geesten der herinnering poogde te verdrijven. Een half
■Jaar te voren was het bloed der ongelukkige maria van
'Schotland door haar vergoten. Van rijd tot difd gevoelde
de trotfcne Koningin wroegingen , en dikwijls had zij aflei-
ding noodig, om de haar aanklagende fchim van maria
uit hare*- verbeelding te verdreven.
Lady cordon verzuimde niet, kort vóór dat agnes
zich ten Hove zoude begeven , haar te bezoeken» Zq be-
zag en veranderde haren opfchk, en de goedhartige, niets
kwaads vermoedende agnes liet zich aller welgevallen.
u Dit zwart -zijden kleed," lispelde de flang, „ kan wel
„ gaan, en het gedikt zilver zie ik aan als een bertQs,
„ dat uw eindelooze rouw ten 'einde fpoedt; maar het hoofd-
„ fieraad — het hoofdfieraad deugt niets I Weg met dien
„ nodigen flutfer, die zoo veel fchoonheids verbergt I Waar-
„ acht ig, lieve vriendin! gij. bezondigt u tegen uzelve met
n dit gelaat te verbergend Agnes zag in den fpiegel,
floeg den fluijer op , en glimlachte , toen zij de vermeerde-
ring van hare fchoonheid gewaar werd. „ Kom, zetu,"
voer de Lady voort, „ en fta my toe, dat ik u een wek
„ nig naar m$ne manier opfdtik.*' De fluqer werd Afge*
daan, de haren op eene geheel nieuwe, agp*es onbekende
HET NOODLOTTIGE NACHTBEZOEK. 41
wtfze gefchikt, bij welke werkzaamheid Lady gord on
achter den rug der Vorftin dikwijls een klein portret raad-
pleegde, hetwelk zij in den zak had medegebragt; de wijde
mouwen van het rouwkleed werden opgeflagen, waardoor
de fchoone armen meer zigtbaar werden ; eindelijk nam de
Lady eenige groote diamanten van hare eigene kleeding, om
het gewaad aan den boezem van agnes vast te maken 9
en hing haar nog een gouden kruis om. n Neen', dit niet I"
riep agnes, die zich niet met vreemde kleinooden wilde
laten opfcbikken, en geraakte met de .ernftig tanhoa-
dende.Lady daarover in een*, kleinen woordentwist, gedu-
rende welken men kwam; om agnes ten Hove af te halen.
Nu was het te laat, om van opfofaik te veranderen; zq
moest vpor heden avond zoo gekleed blijven, en, zoo als zjj
wis, fteeg de Vorftin in den wagen, welken de Koningin
haar had gezonden.
Agnes .bemerkte, toen zij in den wagen fteeg, en ook
ónder %weg bij diegenen , welke haar verzelden , eene zeld-
came verwondering. Zij fchreef zulks toe (want welke fchoo-
ne jonge vrouw is volkomen vrfl van ijdelheid?) aan hare meer
ontbloote fchoonheid , zonder hierover verder na te denken
of iets kwaads te. vermoeden. Men bragt agnes by de
Koningin. Zij vond haar in baar geheim kabinet. De kaar-
Ten brandden donker. Emzabïth (het geluk diende de
fnoode Lady go room f) was op eenen armftoel lngeflapen*
Voor haar ftond een tabouret voor de verwacht wordende
fchoone vertelfter. Om de Koningin niet in bare rust te
ftoren, bleef de befcheidene agnes op eenigen afftand ftaan.
Meer dan een vierde uurs verliep , en de Koningin ontwaakte
niet. Dit verdroot agnes in het einde. Zq hoestte zacht,
en de flapende begon zich te bewegen , opende vervolgens
de oogen , en .— - vloog pp eens van hare zitplaats op , uit-
roepende: „Hemelt maria stuartT — Agnes,
welke den uitroep der . Koningin niet verftond , breidde de
armen naar haar uit, om, wijl zij werkelijk dreigde ne*
der te vallen, haar op te vangen. „<Weg!" gilde blï-
«abeth; n Weg, weg van hier, fchrikbeeld! Weg, of gjj
„ vernietigt mij!9* ~*- Agwes, die niets begreep van het*
.geen er gebeurde, deed alle moeite, om de verfchrikoe
Koningin te doen bedaren. Op den minzaamften toon fprak
zij haar aldus aan: „ Genadige Koningin! kent gij agnes
^ van Keulen niet meer? Ik kwam hier op uw bevel. Hoe
n is het mogelijk, dat mijne tegenwoordigheid u zoodanig kan
42 • BES* KOODLOrriOB IfAGHTBBZORK.
t
0 ontroeren fv Op des* woorden begon zich de Konioghr
eenigzin& ce herbalen, en, agnec aanziende, fprak zsjt
n Agnes van Ktulcmï Ja, werkelijk acnes van KeuknP
Na eene korte pauze , gedurende welke zij de kleeding van
a g n ■ s opnam , vervolgde zij t „ Inderdaad , Mevrouw ! gjj
„ verfastec mij op eene zeldzame wijze. Gij bezie «ene regt
\ uitgezochte manier, om iemand den grootten fchffk te ver*
„ oorzaken»" Agnes betuigde, dat zij niet koude begrijpen,
waarvan' hare Majesteit i>rak, en verzoekt om opheldering van
dte raadfeL „ Ba ik ," hernam de Koningin i in gramfehap toa-
berHende , ^ en Ik verzoek u , dat gij n onverwijld uit mrjne
* tegenwoordigheid verwijdert/*
Agnbs, Êelve geboren Vorftta, kende dusdanige belee»
dfgende handelwijze niet , zelft van geene Koningin , verdra-
gen. Te fier, om /ulks tenger aan ce hoof en, verlies zij,
met eene kleine buiging, het kabinet en het paleis, en keerde
naar hare woning terug. Maar haar gemoed was zoodanig
ontdeid, dat z$ zich naauwelijks overeind konde honden, en *
te huis komende, moesten bare bedienden haar helpen, om de
trappen op ce komen, Zij zette zich neder tusfchen twee
harer meest vertrouwde vrouwen, aan wie zij het voorge-
vallene mededeelde. Te gader. maakten zij allerhande gisfin-
gen , zonder het fyoor der waarheid te kunnen vinden. Z%
zaten bij elkander tot aan den morgen, zonder dat eenigeflaap
haar beving. Agnss wilde zich ontkleeden*, en had reeds
fret gouden kruis van Lady oorüon en de overige juweé-
len ingepakt , met voornemen om die in den morgen aan dfc
eigenaresft terug te zenden , toen eene kamerjuffer binnentred
met berigt, dat Lord lbicester in de voorkamer was ,
en de Gravin een oogenblik wenschter te (preken. „ L s *-
„ cbstbr in dit uurl" riep aones half luid: „doch men
„ late hem binnenkomen; misfehiq» ftaai zijne koipst }n ver*-
M band met het voorgevallene.**
Z^j ging den Lord eenige treden te geraoet. Zoodra deze
haar in het gezigt kreeg, trad hij getroffen oerug, met omzet-
ting uitroepende: „ Regtvaardige Hemelt de levende ma»
^ Rt a yin Schotland! De Koningin ij te omfchuldigen," Ao-
mes, die zich thans herinnerde, den naam van mar ia oq)c
vit den mond der verschrikte Koningin gehoord te hebbeu,
viel het nu mede in , dat vroeger een reizend Rngtkohman
de in het oog loopende geijjkkeid tusfehea baar en de beb-
loemde Sthotfoke Koningin mede had opgemerkt. „ Hemelt"
HET NOODLOTTIGE NACHTBEZOEE. 49
liep z$, 4e handen wringende, „ is hét mogelijk, dat deze
n ongelukkige gelijkheid , iaat welke men mij voorheen vlei-
* de».«." ~ „ Waarachtig, Mevrouw!" viel haar leicbs-
te& in de rede, „ ztf Is groot, deze gei^ken!* — zfl is
„ eenig ! Maar zonder deze kleeding zoude zij niet zóó ge-
„ werkt hebben. Waarlijk, Vorftinl om geheel marIa te
„ zqn , zoo als zij was en leefde , ontbreekt U niet* dan hare
„ groote juweelen en het gouden kruis 9 hetwelk zij in haar
„ leven nooit aflegde.** — m Ziehier beide ," fprak de ont-
roerde ag nes , terwijl izi> hem. de fieradeu vn Lady cor-
don voorhield. „ Pn wie gaf u deze: dingen? Zij zgn de
n geheele opfchik, welken Kouipgto kaua droeg, toen zij
n aan het Engelfche Hof verfcheea,. en dien #y naderhand aan
„ Lady gordon heeft vermaakt.** Agnei verhaalde nu
het voorgevallend vu daa vorige** avond* f n de Lordgaf
haar eene befchrijviog van de hevige; gemoed* beweging , in
welke hij de Koningin bad gevonden , wegens bet haar voor-
gefielde evenbeeld der vermoorde marxa, ~ Met kommer
op het gelaat , nam de Lord afïcheid , en a g ft e s een be-
fluit , harer waardig.
Naauwelijkf wm het ten volle dag geworden, of reeds ver-
breidde zich het dubbele gerucht, door iondpn; ag nes, die
men algemeen voor de gwfteiiage der Kowagin hield , was
in ongenade gevallen, — en de teregtgeftelde Koningin ma-
ria was dezes* nacht aan *m ft 49*7* verfebenen. Te-
gen den piddag bekwam agn*$ bevel vap de Koningin,
om baar huis niet te vereen, en vooral zkh te wachten, om
ten Hove te vecfeh\jnea, - Leicsstre, heimelijk in liefde
voor de fchoone Keurvorftin ontdoken , wist zich met de uit-
voering dier boodfcbep te doen belasten. Hij gaf zich alle moei-
te , die een geflepen hoveling kas aanwenden , om het bittere
van dit bevel door hoffelijkheid te verzoeten. Agnei ont-
ving hem en zijne boodfchap even koel at* fier. Zijne vraag
om toeftemming, ten einde zijn bezoek den volgenden mor-
gen te herhalen , werd bp eene dubbelzinnige wyze beant-
woord. Op het bepaalde uut kwam hij, om ^agnes niet
sneer te vinden.
Zij had met haaf klein gevolg, zonder van iemand afïcheid
te nemen , Londen verlaten , en den weg naar Douvres inge-
flagOA, om rtair haren gemaal Ut Duihckland weder te kee-
ren, en zelve de bedln te zfya van bei mMnkka» der leaefte
44 HET NOODLOTTIGE NACHTÈEZOEE.
hoop op herdel van zijn aardsch geluk, maar ook om zijne
liefderijke troosteres en onfchatbare gezellin te , zQn en te
bleven , die hem tot den dood toe getrouwheid had gezwo-
ren , en die dezen eed nooit verbrak*
HERINNERING AAN HET VIJFTIGJARIG BESTAAN DER MAAT-
SCHAPPIJ: TOT NUT VAN *T ALGEMEEN. (*)
Wie ook met verlichting pralen ,
Holland kent en eert dien fchat;
- Ruimer aémt ze in onze dalen;
Holland is h»ar bakermat ! ,
Ze i**hier 't voorregc niet der rijken ,
Noch geleerdhelds eigendom;
Neen ! de tijden moesten wijken ,
Toen zij* Hechts voor dezen glom.
Vijftig jaren zijn verftreken ,
. Sinds een naam hier werd genoemd,
(Naam , met eerbied uit te fpreken !)
Waar geen ander land op roemt.
•
Hem ter eer, die heeft gebroken:
„ Dtar ztf licht !" werd, op deez' grond»
Licht voor 't algemeen ontdoken ,
Waar men nog in vt duister ftond.
't Ging niet uit van hooge kringen ,
Wat hier zoo veel zegen fchiep ;
Ned'righeid bleef hem omringen,
Die dat licht te voorfchijn riep.
't Was geen licht , als wij zien dralen
Op , den Pranfchen kandelaar ,
Dat de hoofden brengt aan 't dwalen '
En Europa in gevaar.
(*) Uitgefproken in het Eerde Departement der Maat*
fchappg , te Amjierdam , op den U Nov. 183%.
anuNmnuNc;
't Wm geen vlam , als die, fn Polen ,
't Volk tot woesten opftand brengt;
Die door tweedragt doer verdolen,
Of bem , die baar voedt , verzengt.
't Was geen vuur , als dat der Grieken ,
*t Welk de flavemij verbant,
Maar dolzinnig de 'eigen wieken
In zijn' wilden gloed verbrandt,
't Was geen Duitfche toorts , wier woede
Niet dan heilloos oproer fpelt ,
En den Sttat een geefelroede
In het jong gedacht bedelt.
Neen! verlichting , die vy eeren ,
Is een zacht, weldadig licht,
Dat het hoofd niet wil beheèren ,
Maar Jn 't hart zfln' zetel fticht.
Neen! de man, dien w$ vereeren,
Kende 't mensch'iyk hart te goed ,
Om een. licht niet af te weren ,
Dat door 't hart niet wordt gevoed»
Op 4e teedfre jengd te werken ,
Haar te vormen met beleid,
En 4e kiem der deugd* te Herken,
Door de Godsdienst toebereidt •
Hart en hoofd vereend te leiden ,
Dengd met kennis zaamgepaard,
Beide nooit vaneen te fcheiden ,
Was een' Nieuwenhnyzen waard**'
Dit werd grondflag van al 't goede,
Door deez' Maatfchappq gewrocht ;
En God-zelf nam in Zijn hoede,
Wat geen mensch-alleen vermogt.
Met en door Hem bouwt men veilig,
't Onderwas verkreeg meer klem ;
Geen vooroordeel bleef er heilig ,'
Maar te heiliger Gods ftenu
/
HWUNNHLINOi
Ook volwasfaien ta jarth,
Meer nfcg ktud'rei io verflaod »
Mogten nutte kennis gareu, -
Met hunn' ftand en ftaaf verent
Wat trerkmig'l^k werku én teifd*,
Werd toe denken opgeleid \
Wat naar £iel*vered'li»g ftreefii*.
Vond de taiddMen toebereid.
Wie ook van verlichting fpreken»
Ons blijft ze op het neautftt verpand ;
Welig bloeit ae in ome (treken |
Holland is fcaer Vttd&rlafid !
Ziet, de tijden zgft gekttUC*
Van beproeving voor defce tart' !
Wat ook eklert werd vernomen*
Holland Weef a^n' mping wtéfch
Vaste moed- es krachtbeeoontag ;
Zucht voor orde êd wee es pligU
Trouw voor vadeiltnd en Koning*
Zjjpi hief vracheta vafl het lichts
Van het licht* doof hem Dttfokeft,
Wien detfe ed'le Maatfcheppij
't Plegtige tiflfervtour deed rookén*
Bij hkar gooden fecstge*9\
Heil da» de asfche van deü Stichter i
Maar», vóór alles» Hetn de lof,
Die den wijzen Volksverlichter
Eöm deed worden uit hét Hof I
Nov. 1884. J. W* Q NT AM A.
TOONEELANEKDÓTEN EN BIJZONDERHEDEN VAN VRORGEREN
EN LATEREN TJJD.
Xlet Acteurfchap» k* over 't geheel* nietgenftig voor een
lang leven; het grijpt de tiafo- en ligcbeamskraChten te zeer
aan. Reeds iffland klaagde* in 1787: * Alles loopt bij
ToomttiMfUttoriit» M
on fneller een eindt* — vreugde *n lgdéti,** htt lér*k
Dé tranen* tiie wij doen. ftorten; hét lagoben, dat wjj op*
wekken 9 komen onft op een vroegtijdig graf te fteao«" lm
tusfohen Ontbreekt het «kt «eb uitzotdtdngtcL De alleroud*
fte Tooneelfpéler Was wel jean kool, die op den 13 ja*
nuarrr 1829, te Parfs^ in den ouderdom van ii8 jarétt Itierf*
en dog in 290 hondétdfte jaar hét cooieel betrad» Van agn
acltfte jaar fcf wal bij op de planken geweest, hfcd* ged*»
rende 92 jaren , Wel niet toet bijzónderen roem, maar toöh
mee beftendige bruikbaarheid, gefpeeid, 2M0 rollen vervuld*
Wil 28010 maai opgetreden , 1040 maal geftorvto * 180 mfcAl
Köntog* 910 maal eerlek man, en 28500 maal fchelri «
ongelukkige geweest , xonder ooic sijne vrolijke luim ert
goed kan te veriieBed. *- Bij de Rometnm vindt men een9
tegenhanger* De ToóneelfpeelAer lucbja verfchéön n*g op
haar U2dé levensjaar, en oaLrnia cofiaLa, Dnoferes
en Tooneelflpeelfter tevens* 90 Jaren na haar etffte.Opere*
den ten toónetle, om POMPfej us te h*Jdigen4 Zij trad
selfa nog eenmaal onder aüousTu's op.
De Opera A0**/* fc Diabit •> in haar geheel* ia fcier (te
Leipzlg) niet bevallen. DU is fc in de eerfte plaats, deels
te wijten aan den tekst. Het is eene opeenftapeling van dui-
veierg ed tooverq, rol tegenfti$di£» en Otiwwrfchtffclytte-
den» Er komt een Duivel ih voor, tok wetten ftlemaOd
regt wg* kan wonden * ea zijn nifcflsbedüidende zoon heeft
geen karakter hoegenaamd, {tefce *yn intusféhen ét hoofd-
perfoöttu Zy ftaan in lijöregte wederfpraak mee alwat Gods-
dienst heet* en tevens met alle werkelijke, waantige hér
grippen van Kunst en Goedeft Smaak, en wttdeta* dbor
eene hateHJhe* liederlijke > in de meeste niénwe Frofijlké
Optfra's fóhanmteloos optredende, fuwe, gemeene* grof zin*
ntdttfce Liefde, (het woord is veel te goed voor de zaak!)
Uuitend, ja walgelijk voor een befohaafü Publiek. De Heer
MErn*.BfcE&, als Componist, heeft daakdoOr weinig voor
ijjtien waren roem gezorgd* Zjjne talenten, rflke keemis en
góéde fthóol (tellen hem echter in ftaat , Werken te leve**
te» , dié hem allezins ftouden vèreeren. Maar , oflbhoon fai
goftftige* onafhankelijke omftandighedén verkéerende, fdrijna
hq reeds vroeg zichzeWefi en zijne kunst te hebben willstt
vernederen , door aich zóó te plooijen en te wenden , dat htf
fleeds dén h*6dkfatppemten grooten hoop op zijne gijde heeft*
18 fOONBBLANKKDOfftlf.
Vanhier, dat hij, in Italië, liever' een* rosiini en Con-
forten flaafs heeft nagefiapp, dan zichzelven getrouw te blij-
ven, en- zich nu, als 't ware, geweld aangedaan, om te
Pari/s eene Compofitie te zien toejuichen, welke, voor
ver het grootftë deel , buiten den regel is. Men moet , wil
men billijk zijn , toeftemmen , dat menige dramatifche trek
waar en getrouw, fomwijlen zelfs fchoon en grootsch ia
daargefleld; dit menige wegflepende melodie hfer en daar
uit het gewejdigfte vokaal. en inftrumentaal- geraas zich laat
vernemen; dar nevens een aantal oor* en zieUverfcheurende
akkoorden ook menige goede, waardige harmonie verfchijnt:
maar dat alles gaat verloren en wordt als verlHkt onder de
bewerking, welke een angftig ftrevén naar oorspronkelijk.»
heid verraadt * niet. zelden ia het belagchelijke overgaande ,
en eindelijk uitloopende in dat gekunflelde , opgefchikte en
verdraaide, hetwelk de echte Kunst veroordeelt en ver-
smaadt. Bovendien heeft de Componist een aantal pasfages
van anderen, alsof het zijne eigene waren, gebezigd en ver-
werkt. — Het ftuk, in' zijn geheel gegeven, duurt meer
dan v fff uren I Hoogstwaarschijnlijk zal, over een jaar,
niemand in Duitschland 'het meer willen zien of hooren. Jt,
bij velen is het nu reeds — Robert au Diable!
i
De Engelfche Tooneelfpeler cm f fin, vermaard wegens
zQne Mimiek, werd door velen, en met name door pope,
aangezocht, om, bij zijn optreden in zeker klüchtfpel» het
zonderlinge gebarenfpel des beroemden Geneesheers wood-
word eens ten toon te (lellen.. Qriffin nam zulks op
zich; en, om den Doctor te dien einde regt op te nemen,
verkleedde hij zich als "een boer , ging naar hem toe , ver-
haalde hem, dat zjjne vrouw krank was, en vertelde hem
zeer omftandig een aantal toevallen, waaraan zij leed. Zijn
oogmerk daarmede was, den Doctor in een lang gefprek
(e wikkelen, opdat hy zich den toon zijner Hem en het bij-
zonder kenmerkende zijner gebaren ter dege konde inpren-
ten. Nadat hij zqn doel ten volle bereikt had , maakte hQ
eene boerfche buiging, en vroeg, wat hij hem voor zijn
advtfs fchuldig was. De Doctor fchndde vriendelijk het
hoofd; en zeide: „Mijn goede man, behoud uw geld!
Ik beklaag u; gij zult het noodig hebben, en hebt een zwaar
kruis te dragen; want, na alles, wat ge mij van uwe vrouw
verhaald hebt, is zij er erger aan toe, dan één mijner pa-
tiënten." Grif f in nam nu ziju aflcheid, ging terftond naar
TOOÜUtLAWJLRDOTWf. 49
»opi, en ftelde hem Doctor woodword, mee al dient
zonderlinge eigenheden, diens fpraak en karikaeuunnatige ge-
baren ^ zoo begoochelend voor , dat p o p e daarvan verfteld
ftond es hem mee loftukingen overlaadde. Toen p o t e in 't
einde «weeg, fprak grif» in te zijnen natuurlijken toon en
mee. diep gevoel: „ Ik heb u, ander ens, eene proef wil-
len geven, in hoeverre ik in mijne zending ben gedaagd;
maar liever zou ik fterven,>dan mijne kunst misbruiken, om
eenen man van zulk een edel gemoedsbeftaan aan den fpot
van her publiek prijs te geven f*
. P rap on bevond zich* bij de eerfte vertooning van een
zijner .(tukken, in zgnen mantel gewikkeld , onder het publiek
in den bak. Reeds in hee eerde bedrijf vernam men van alfa-
kanten gefluit,, zoodat de arme Autheur als pp gloeiende ko-
len zat ; maar de fchouwborg was zoo vol , dae hij niet weg
kon komen. . Men kan begrepen, hoe hij , gedwongen de be-
grafenis van een zflner herfenkinderen bij te wonen , pijnlgke
gezigten trok! Een zijner vrienden, zulks bemerkende, deed
hem gevoelen, dat alles verloren was., zoodra de kabaal des
Autheurs tegenwoordigheid ontdekte. „Er U Hechts één
middel om u te rcyiden," fprak deze: „ fluit nog fterker
dan ieapand anders P Pradon, inde benaauwdheid zfcnt
harte, volgde dien raad. Een foldaac echter, wien het ftuk
niet zoo flecht beviel , en die het gaarne ten einde toe wilde
booren, berispte hem over zijn fluiten, ja beval hem, zich
ftil te houden* P ra d on fluit weder, en de vertoornde fol-
daat rukt hem de paruik van het hoofd , en werpt ze- midden
in . den bak* Pradom wil hem eene oorveeg, geven^ di>e
naast hem zitten, mengen. zjeh in den. twist, en, de. arme Au*,
theur wordt, met vuistflagen overdekt,* buiten de zaal gewor-
pen. — Zou er wei ooit een Autheur geweest zijn, of opr,
ftaan, die zijn eigen ftukuitfloot? . .
.Een reizende troep gaf in eene kleine Z)«fï/tA*Hoflta4.,on-
der anderen, het oude zangfpel: de Jagb De zanger, die hee
lied. moest "zingen i Es khe der KSnig, mrin. M&dchen und
ich; der, Konlg flir Alle* mei* Madchen für, michi. veranderde*
h# afwezigheid van den Yorst, ter eere der tegeowoprtUgt
zijnde jonge Vorfttajte, met een gulhartig zelfcbeh^en, hec;
lied MtsrEsJete dUsFvrfti*, mcin Mëdcienfnad ifiki4to
Ff^lnf6rjilh,mm.Mdekhenf^ v ■. ^
. MENGELW. 1835. NO. 1. D
60 TOOftfiEtAHHPOtlUf.
Op eetf kojri$» winterdag had *kb d* jong* * alma, dit
toen nog pene eigene Equipage hield» te t*trf*iiks\teL lang
opgehoaém,iin vond zich vcrpligt, met allen fpoed naar
Fartjs terug te keepen /waar. bedien cigetf avond, eene; be-.
langrijke -rot te vervullen had. Hjj vervoegde zich. /tot de»
eertfen den betten fiaerty bij het kasteel gereed (taande, .e*
beval den koetfier» hem zoo (hel mogelijk naaf Parjjt over
ce brengen. Bekend mee de gewone loopjes dier voerlieden,
die zich fteeda bereid toonen , terftood af ce rijden , en alqjd
nog Hechts éénen pasfagier verwachten, tot- dat l% eeoe voli»
vracht van vqf perfonen hebben opgenomen, was v alma
op een middel bedacht , om dit verwijl te voorkomen* Zich
den vernoftigen zet tMoarrici herinnerende , wikkelde
h$ ztetain zijnen mantel f en befteeg, nadat hij tot antwoord
had bekomen: „Zoo aanftonds vertrekken w$),. Mijnheer!
ik wacht nog éénen pasfagier," het rijtuig, waaruit hij aan'
de ander» zijde behendig weder if klom , en zich nu in eene*
ZWtfte frak tot medelijden aanmeldde» „ Terftond, Mijnheer!
ér ontbreekt nog flecht* één perfoon ,w klonk het hem ander,
maal van den bok tegen. Dè invallende donkerheid begun*
IHgde des groeten Tooneelfpeler; zoodat hfl, telkens aan gene
zijde weder aftredende, fteeda rtec veranderde (tem en ver-
wisselde gebaren, nu gezet, dan flank, nu lang, dan kort
ffchtfneode , zioh aan den voerman geheel onkenbaar maakte.
Zoo f peelde titf de rol van vier verfchiliende pasfagiers in wei-
nige minuten, en, toen btf nu ten vierden male verfcheea, en
dé kóetfier tot hem zeide, dat hij nog alleen op hem gewacht
had , ifcroug hij in het rijtuig, dat nu met Ongemeenen fpoed
daarheen rolde, en weldra op hee plein Lodewtfk JBPjtilftond.
T'A-lma opende het portier, betaalde ztfne plaats, en ver-
dween.. Met Jneengeflageue armen wachtte de voerman op
de overige vier reizigers, en wacht misfehien nog — ten
minfte op zijn geld !
Ben Toooefclfyeler in eene der fcinnenfteden van frankrijk
trad onlangi voor het eerst in eene der hoofdfiedeo op , en
w«rd, (men kent de grilligheid van een Framth publiek)
aoedra h& zifch vertoonde, met ftoicen begroet. Zonder zieb
debr dit onthaal in het minst .van zijn ftuk te laten brengen,
tiegtf 'rtcfo <fe Acteur vapr op bet tooneel, en, -bet publiek
mrpiekettde, zeide hij met leider ftemme : „ Mijne Heer én f:
* verfchoont mij, dat ik de vngbeM neemru -té' zeggen* «kW
TOONBtLA***iK>tfiN. II
„gij ow löftmtnent niet gelukkig hanteert. 1$ bet tafi ver-
w gand,. u eene kleine proef te geven van »#ur kunst F* En,
zooder een toertemmend of weigerend antwoord af te wach-
ceii, ving bij aan, eenige aria** uit geliefkoosde Opera's 200
fraai gevarieerd te fluiten, dat een algemeen bandgeklap en bra-
vo-geroep de klanken der gefpitfté lippen en fleutelpijpen ver-
ving; en de Tooneeldirectie heeft federt alle reden , om zich
over de aanwinst van haren Acteur-Nachtegaal te verblijden.
De bekende Engelfche zanger incledon had een* der
aanzienlijkfte Heeren te Londen beleedigd , en moest hem fa-
tisf actie geven. In ft ede, echter, van woorden van veront*
fchuldiginge te fpreken, zong hij hem een gelief koosd air
voor. Vervolgens f prak hij tot den beteedigde : „ Ik hoop,
Mijnheer , dat gij door dit air , waarmede ik geheel Londen
fatitfactlc geve, insgelijks voldoende jatisfactie van mij zult
bekomen hebben.** — De Lord lachte en was ontwapend.
Bij uiterften wil vermaakte de onlangs overleden grootfte
Engelfche Tooneelfpeelfler , Mrs. siüdons, onder anderen
het volgende: De lesfenaar, vervaardigd uk het hout van
den door shakesfeare geplanten moerbeziënboom, alsme-
de een paar door dien onfterfelijken Dichter gedragene hand-
fchoenen, welke zij van de weduwe van den groocen gar-,
kick ten gefchenke had gekregen, den eenen aan hare doch-
ter CE Cl L ia, en de anderen aan haren in Oostindiê zich
bevindenden zoon ge o r ge. Hare zuster, welke, onder den
naam van Anna van Swanfea9 verfcheidene Romans heeft ge-
fehreven, 20 pond ft. jaarlijks. Het bedrag der nalatenfchap,
buiten hare rijtuigen , paarden , voorwerpen van kunst enz. ,
is ongeveer 40,000 pond ft. ( f 480,000 - 0
't Was lekain, die het eerst Örotman durfde fpeiett zon-
der Fransch kostuum en met den tulband. — 't Was tal ma,
die , e efchraagd door den Schilder d a v i d en de Republi-
keinfche overleveringen van Griekenland en Rome , het eerst
ten tooneele verfcheen met her ontbloote been en den fchouder
gedekt door den mantel. Men kan zich de ergernis niet verbeel-
den over deze nieuwigheid ! Men kreet het uit voor een fchan-
Jaal; men fchold talma voor een* fans-culotte ; men noem-
de hem een èandbeeld ; zijne vrienden zelve vielen hem af,
geUjk zijne bloedverwanten [ zijn fchoonvader v a n h o v e »
dien enkelen gelukwenschten met zulk een9 fchoortzoon , riep '
uit : „ Spreek mij van mijn* fchoonzoon niet ! Naar den Dui-
9 vel met zqne uitvindingen 1 Ik kan Agamemnon niet fpe-
n len ra deze verwenschte tunica* Met het vest en de
n broek had men ten minfte nog zakken , om z$n* zakdoek
n es z$ne fnuifdoos in te fteken.
(Mrdt van tijd t«: tijd vêrvêigd.)
M TOO^EBLAKEOOTW.
NB* Rid**f**r *an leentiini in aJUm detts mee hec boven vermelde oor-
deet over R»b*rt U Diabit inflemmen. Hij keure de vertooning af, met be.
trekking toe lijnt Rooa>flchk»tuoliekc Medechristenen t maar wil niet ontveinsen*
dat- (ten miafte zoo ets de Opera hier eer ftede gege ven wordt) A«m endere Mc»
ken, all b. v. een f>a Diavöto, oneindig ainltnotelijker xijo voorgekomen t
geswegen nog van de auzijk van Jloèert, die hem, op vele plaatfen , fterk trof,'
van de uitmuntende decoratie»^ et ven de uitvoering, dis Bi)» over 't geheel,
allerverdienftelijktt vond. Zonder! ing! de Opera Faust9 die toch over dezelf-
de fchïjven loopt, fenijnt geene erge mr* te Varen. — "' Schoort * alUt be-
halve een vooKtandep 'Van vreemde Schouwburgen , dié 'bij* enkel' te* lfefilé"
van 'de muzijk ,, flechti nu en dan bezoekt t meende hij dexe oanccekenuig dot,
waarheid te -zijn- verfcbuldigd.
UOEp£aA,NGSTr :
Eene ware Anekdote*
A an boord van een (chip, dat onlangs van Cumberland n*ar Ame^
rika (levende, bevond zich eene Dame met een kind van- weinig
weken, dat zij op hec ceederst verzorgde. Meermalen zac zij,
bij mooi weder, met hetzelve op .het vprdek, zich verlusti-
gende in het fchoone en grooefche, wat een© zeereis oplevert.
Op zekeren morgen riep een matroos in den mast, dat hy een
zeil zag, hetwelk de Kapitein, van zijnen 'kijker zich bedie-
nende, weldra bevestigde, die vervolgens der Dame aanbood,
hare nieuwsgierigheid , door middel van denzelven r desge-
lijks ^e bevredigen. Deze wikkelde dierisvolgens haten zui-
geling zorgvuldig in hare fhawl , legde het voor een oogen-
blik, met de uiterfte voorzorg, neder, en (tand op, om zich
nevens den Kapitein te plaatfen. p Haïti haltl vervl aap!'*
riepen op ééns eenige matrozen. Ijlings keerde zich de Dame
dm, en — wie maalt haren fchrikj — zag haar kind in de ar-
men van eenen, op het (chip vrij ora zwervenden', bjaviaan,
die het jongsken, even zoo als de moeder gewoonlijk deed, had
omvat , en nu met hetzelve in het want lustig opklauterde»
Met een* raauwen kreet viel jie vrouw in zwijm , terwijl de
m&trozen , als om ftrijd , den aap achterna klommen \ maar , ,
hoe nader zij hem kwamen, des te hooger fprong hij op-
waarts; zoodat de Kapitein met regt vreesde , dat het dier ,
zoodra het hun niet meer konde ontwijken, veelligD het kind
zou dooddrukken , laten vajlen of naar beneden werpen. Hij
beval daarom den matrozen, af te laten, ja zich zelfs allen
van het dek te verwijderen. Intusfchen had hij de Dame in
de kajuit doen dragen , en begaf zelf zich mede derwaarts ,
om , door eene reet , den aap gade te daan en zijne kans
af te zien. Die voorzigtige maatregel had het gewenschte
gevolg. Want naauwelijks zag zich de baviaan alleen, of
W3 daalde omzigtig neder , terwijl hij het fchreüende wicht*'
fcheen tfe willen fusfen, tot dat hij, beneden gekomen, zijnen'
buit wéér zachtjes nederleide op dezelfde plek , van waar"
hij dien had .opgenomen. Wie befchrijft de verrukking derr
moeder , toen zij , tot zichzelve gekomen , haren lieveling
onverzeerd wederzag ? . . . . ^
MENGELWERK.
OVER DE BIJZONDERE GEAARDHEID DER NEDERLAN-
DERS EN.DUITSCHERS, OOK BLIKBAAR IN DER-
ZELVER TAAL , KUNSTEN EN LETTEREN.
Door
N, C.VANKAMPEN.
(Voorgelezen in eenen Letterkundigen Kring.)
Jl acics non omnihus una,
Nee diverfa tarnen , qualis decet es/e fororum.
Deze fpreuk des Latijn/chen dichters is ook op de wijd-
vêrfpreide takken van den aiouden en lommerrijken Ger-
maanfehen volks- en taalftam toepasfelijk. Van de Moe-
/ogothen aan den oever der Zwarte £ee in de vierde
eeuw , tot aan de Britfche wateren , en tot in Brit tan] es
verfte koloniën in onze dagen, is deze overeenkomst, ook
by degröotftè verfcheïdenheid, onmiskenbaar. Op de vol-
ken en op hunne talen is het merk des Duit/chen volks-
karakters ingedrukt, maar gewijzigd naar klimaat , offl-
ftandigheden en betrekkingen. Jïij de Moefogothen plooide
zich de taal naar de fpraak 6iinner Griek/che befchavers ;
bij de Scandinaviêrs bleef zij zuiver, maar bij de IJ stan-
ders ruw en hard , gelyk hunne Godsdienst ; weeker bij
dé laag wonende Deenen ; forfcher bij de Zweden , door
de Noornutn/che verovering bijna ter helfte vertjasterd,
en met Franfche woorden vermengd bij de Engel/c/ien.
Ik fpreejt niet Van de meer zuidelijke talen , waar het
Latijnfche taalbeginfel het Germaanfche bijna geheel ver-
drongen heeft. Maar thans wilde ik mij bij die twee zus-
ters bepalen , waar de taal in al hare eigenaardigheid het
zuiverst bewaard is gebleven , zoodat de kennis der eene
ME'NGELW. 183Ö. NO. 2. E
54 OVER DS BIJZONDERE GEAARDHEID
tot het grondig verftaan der andere bijkans onmisbaar is ,
en de Duitfchers onzer dagen om minder oneere dan zich-
zelve nadeel doen, door onze taal te venvaarloozen.
Doch om de talen , die zich zoo juist en gepast door
de namen van Hoog* en Ncderduitsch onderfcheiden , in
hare eigenaardigheid te vatten , zal het noodig zijn 9 en
dit zal een groot gedeelte van dit vertoog uitmakeq f defi
aard der beide volken te doen kennen.
Deze meen ik, dat zich vooral in hunne letterkunde
en kunstbeoefening uitdrukt, die toch, zoo iets, het
kenmerk zijn van het volkskarakter. En dan zie ik bij
den Duitfcher louter befpiegeling , bij den Nederlan-
der beoefening. In het godsdienftige , wijsgeerige, we*
tenfchappclijke , gefchied- en ftaatkundige , in het twee-
de vooral heeft Duitschland een onbegrijpelijk aantal ftel-
fels te voorfchijn gebragt , die alras door andere vervan-
gen zijn. In de befpiegelende Wijsbegeerte is het federt
de tyden van leibnitz en wolff ongemeen vrucht?
baar geweest. Stelfel op ftelfel heeft elkander verdron-
gen , bijna met dezelfde fnelheid als de modes inde hoofd-
ftad van frankrijk* Kant, rbinhold, pichtb,
schelling, h e g e l , fries: ziet daar zoo
vele namen van hoofden van fekten , om nu niet eens te
fpreken van de tallooze navolgers, "die elk op zqne wijze
iets bij het ftelfel voegen of daarvan afnemen, ten minfte
het nader verklaren of op andere wetenfehappen zoeken
toe te pasfen. Ook de Natuurkunde wordt aan ftelfek
onderworpen , en de Natuürfilozopf raadpleegt minder dé
ondervinding dan zijn fystema. De Gefchiedenis komt
mede niet vrij* en de best geftaafde gebeurt^nisfen wor*
den , te% behoeve van een of ander historisch ftelfel* in
de& fmeltkroes der hoogerekritiek geworpen. De Duit-
fcher is daarbij hartstogtelijk ; gaarne verbindt hij het;
gevoel met zijn .onderzoekt ; al fpoedig neemt de poëzij
de kleur aan van het wgsgeexige ftelfel , en verliest zich
in dien fmeltkroes wel eens in damp , die , naar de hoo-
gere gewesten opgeklommen, ons verhevene, maar on-
bereikbare Idealen vertoont. Het mystieke vindt in Duüsch-
DEBL tfÉfeBRXANDKRS EN JWITSCHEgt. 55
ütei, 'en vond er reeds fedett de veertiende eeuw, tal*
rijke- aanhangers , en men zoekt daarvan, met onge-
hoorde vlijt , de fporcn zelfs bij Hindous en Mahome*
darten op.
Dit alles, is bij den Nederlander gansch anders. Bij
hem is zeker dreven naar het zakelijke, hét reéle en
fubftantiéle niet te miskennen; doch daarom zweeft hij
ook in lagere kringen. De ftelfels van befpiegelende Wijs-
begeerte zijn bij ons ten uiterfte fchaars , indien wij er
hebben. Wanneer men spinoza niet mederekent, be-
tuig ik, behalve frans hems tbr huis en al-
lard hulshoff, die toch nog geene eigene ftel-
fels bouwden , geenen befpiegelenden Wijsgeer van aaam
in ons vaderland te kennen , die meer deed, dan vlijtig
zijne voorgangers op het betredene pad na te volgen. In
de Godgeleerdheid en Gefchiedenis heeft bij ons de hoo«
geve kritiek nog weinig geluk gehad, of het moest het
gevolg zijn der flaaflche navolging, waartoe, helaas t
onze natie zoo bijzonder geneigd is. Het Mysticismus
heeft bij ons weinig opgang gemaakt, en de Duitfchcrs
hebben zich hevig geërgerd over deszelfs beftrijding door
onzen borgbr. Maar in wetenfehappen , die een9 vas»
ten grond hebben, in Wis-, Natuur-, Scheikunde,
oude en hedendaagfche Taalkennis, Uitlegkuade , daar-
op gebouwd gefchiedkundig onderzoek, en ftellige Regts*
geleerdheid , heeft zeker geen land , naar evenredigheid
der grootte, het onze overtroffen. Zelfs verwijten ons
onze oostelijke naburen wel eens , dat het eenvoudige
menfehenverfland (h gros fem commun) der Nedcrlan»
ders te grof is, om al het fijne en fcherpzinnige van
hunnen driemaal overgebaalden wijsheidsgeest te door-
gronden. Aan HEMS te rh ui s kunnen zij echter geene
hulde ontzeggen; doch deze maakt eene uitzondering/
Al het hier gefielde moet geenszins dienen , om den
geest van onderzoek , het ftreven zelfs naar het ideale ,
hetwelk de Duitfchers onderfcheidt , eenigermate in een
ongunftig ficht te ptaurtfen. Onukfprekdqk veel heeft de
E 2
56 OVSJt DB BrfZONDEJtB GEAARDHEID
wereld aan dien geest te 'danken : de Hervorming , de',
bedrijding der tooverij door thomasius, de Thcodi-
cee van leibnitz, en eene menigte^wijsgeerige denk-
beelden en hi$torifche twijfelingen , die , door nader on-
derzoek , voor de waarheid van veel dienst zijn geweest.
Men denke Hechts aan de ftroomen van licht , door de
befpiegelingen van den eenigen herder over zoo vele
vakken vai\ menfchelijke kunde verfpreid. Ik wilde flechts,
als een feit , de meerde* e overhelling der Duitfchers tot
het denkbeeldige , die der Nederlanders tot het zakelijke
doen opmerken, welke ik nu ook door de befchouwing
der kunden zal (laven.
Daar de kunden als 9t ware de zigtbare met de onzigt-
bare wereld aaneenfchakelen , zoo daan eenige derzelven
nader bij de eerde , andere bij de tweede. Tot de eerde
behoort gewis de Schilderkunst, tot de tweede de Toon-
kunst. En nu raadplege men de ondervinding , in welke
dier kunden de Duitfchers , in welke de Nederlanders
meest hebben uitgemunt. Na - ax b e * t durbr,
holbein en. lucas cranach heeft de Duit-
fche fchilderfchool geehe namen van eenig belang meer te
noemen ; maar höe groot is de Duitfcher , en ik zou
bijkans zeggen de geheele Duitfche natie, als toonkun-
ftenaar. Ik behoef mij naauwelijks op de doorluchtige
Weener fchool, op het driemanfchap van haydn, m o*
zart en beethoven, naauwelijks op o h u c k ,
BACH, VON WEBER, HUMMEL, ' SPOHR en
000 vele andere toonkundenaars van dfcn eerden rang te
beroepen, waarmede Duitschland Italië bijkans evenaart,
en, wat de uitdrukking des geyoels aangaat, overtreft.
Men kome in eene Duitfche plaats, in een dorp zoo
inen wil, en vergelijke dan het welluidende volksgezaqg
met het fchorre gekras onzer draten , zoo zal .men zeg-
gen, dat de Duitfcher van nature als 't ware «en topn-
kundenaar is. Maar deze kunst is juist de meest ideale
van alle ; zij drukt een onbepaald , een zwevend gevoel
uit , en is als 't ware de weerklank uit eene hoogere wereld,
DER NEDERLANDERS EN DüITSCHËRS. 67
waarvaö wij niets mm» f maar als 't w*re Hechts een
voorgevoel hebben.
Hoezeer de zucht tot muzijk in den jongden tijd ooft
bij ons ontwaakt zij , moet mdö toch zeggen , dat zij nu
nog (om niet van de achttiende eeuw te fpreken, toen
er bijna geen Nedertandfcfo muzijk beftond) zeer verre
bij onze naburen ten achtere is. Waar is onder ons de
Componist, waar heeft hij immer beftaan, die aan eerien
Duitfchcr van den eerften, bijna zou ik zeggen van den
tweeden rang , de meerderheid kan betwisten ? Doch nu
béfchouwe men onze Schilders , en wel juist diegenen ,
die de minst ideale , de meest uit het werkelijke , ja uit
het dagdijkfche leven genomene voorwerpen afbeelden.
Welk een overvloed I welk eene waarheid en kracht van
m beelden f Zijn al deze tallooze (tukken het gewrocht
van een volkje van twee millioenen raenfchen , gedurende
naauweltjks ééne eeuw V (Want daartoe bepaalt zich ons
gouden tijdvak.) En is na eene flirimering van een* der-
gelijken tijdkring die kunst niet minder ontwaakt , om te
doen fcien 9 dat zij den Nederlander even zoo eigen is
als den Duitfchcr te Toonkunst? Gewis! indien mo~
zaRt cima rosa ten minde bereikt, zoo mogen
wij rembrandt den waardigen mededinger van m i-
o h a ë l angelo noemen , met dit onderfcheid > dat
de Nederlander , naar zijnen volksaard , den Italiaan
het Ideaal overlaat , om de beftaande Natuur na te vol-
gen, en wel bepaaldelijk hetgene, waarin hij het meeste
belang ftelt 9 zijnen huifelijken kring*
Tusfchen deze twee uiterften (laat de Poëzij , ah be-
fniddelaarfter , in het midden. Ut pictura poSfis > ztU
de h o r a t t u s , ' en bij de Grieken waren Muzijk
en Dichtkunst zelfs één* Ook hier is het karakter der
beide natiën onmiskenbaar. De verbeelding en het gevoel
door fehepping en door fantafie te ftreelen, heerschte reeds
in de dertiende eeuw bij de Duitfche minnezangers, toen de
eerlijke m a e r t a n t alle verdichting voor heilloos ver*
klaarde * en het als de taak oók des dichters befehouwde * de
58 OVER DR Btf20ND£RE GBAARDHEIB
waarheid te fpreken. Reeds «boven gewaagde ik ton dmjgroo*
ten invloed der wijsbegeerte en hare ftelfels op de dichte-
kunst in Duitschland; ik behoef 9 ten bewijze daarvan ,
Hechts tiecr, novalis en de schlegjsl*
uit de fchole van schilling, en zelfs * in meer
dan één zijner dichtftukken 9 s c H i L l e r uit die vaa
kant, aan te halen. Hoe heerlijk heeft u z de Theodi*
ace van l B i b n i t 2 in gloeijende verzen oveügekwagt i
Doch ik wil liefst Hechts drie paar dichters aU bewlj6
mijner ftelHng aanvoeren ,. dat ook in de poëzq liet zo*
keUjkt meer den Nederlander, bet ideale, meer den Duit*
fcher kenmerkt*
Het hoogfte, waartoe een dichter kan opklimmen y i*
bet heldendicht. Volgens de meesten onzer kunstregtera
bezitten wy er Hechts één, den Frifo van van ha-
ren. Ik wil dit , zonder in de woorden dier meester*
te zweren , thans eens voor waarheid aannemen , omdat
de vrij algemeene (tem fchjjnt aan te duiden , dat dit ge-
voelen althans uitdrukt , wat w*f rvoor een heldendicht
houden. Ook Duitschland beeft er een van van ha-
re n 's tijdgenoot , die 9 naar de algemeen* uitfpraak
der kunstregters , den naam van heldendichter bij de zij-
nen , zoo niet geheel uit fluitend , althans zeer ver boven
alle anderen verdient , den Mesjlas van klopstock.
En nu zie men het onmetelijk onderfcheid! In den Frifo
is alles pofiticf, alles op de ondervinding gegrond; mis-
fchien zijn de ftaatslesfen er te menigvuldig. De. uitdruk-
king klimt zoo weinig boven de gewone hoogte v*n de
vatbaarheid der lezers op , dat zij hier en daar zelfs het
platte nadert. Klopstock daarentegen, , . in zijnen
Mesfias , is al te verheven. De aarde isrOechts een ge-
deelte van het onmetelijk tooneel zijns gedichts. Hq
waagt zich tot in den 'hemel der zaligen , waar de aard-
bollen, klein en onmerkbaar als de zandkorrels 9 onder
den voet des reizigers oprijzen en ter neder zinken.
Alles is op die leest gefchoeid. Het geheel heeft eenè
hemelfche, eene acthcrifchc tint, die ons, wel is waar 9
D»K N*DBR1AND**S BN SUITSCHEJLS. 89
4b de vjjf- eerfte, aangen wegfleeptj nfaat de.geest/dtfr
«inftc kzcrs ti'geltemd-, om den; grotten, den lénigen,
den Hechts te hoog b&ven ons zwevenden dichter ge-
durende twintig zangen te volgen. Ziet daar de verte*
genwoordigera .dër twee natiën (
De Hoogleeraar v an cappelle heeft de beide
dichters hölt'V en 'bïllamy met elkander ver*
geleken* Het moest hem, gelijk ieder, itt hes oóg
vallen, dat hölty meer in her onbepaalde ^ in eéne
denkbeeldige wereld rondzweeft, dan de Zewwfbhc
omger der Liefde , des Vaderland* en der Godsdienst*
Ook zijn de toonen van hölty veel ihedr atiheritch*
dan die rijns voorgangers in de plat prtóöfche acht-
tiende eeuw ; maar de laatfte liaan meer op eenig ftelüg
voorwerp, fcijne Phillis , lijn Verrader des Vaderlands
waren geen Idealen , en hij befpotte zelfs het toen 200
algemeene , zoo «zeer aangebedene fentmenule* H ö ir r y
daarentegen werd door zeker duister gevoel van zachte
droefgeestigheid bezield , hetwelk hem de Natuur in een
geheel eigen , geheel oorspronkelijk licht deed befchou-
wen. HölTV is meer Ideaal, bbllamy meet reëel.
Twee groote, bijna gelijktijdig overledene dichters heeft
Dtiitschland ën Nederland onlangs verloren. Het zijn
göthe en BtLDERDjgK. Rijkdom van denkbeeldenen
kundigheden, gloed en kracht van voortelling, overvloed
vaö voortbrengfelen ,- invloed op de letterkunde Vürt hun-
nen tijd hebben beiden met elkander g*mèén« Ook moet
tóén niet uit het Oog verliezen, dat nt£0*Ri>VK,
vroeg van de meesten zijner landgenooten , met welke
'hij omging , door eigene godsdienftige , ftaatkundige en
wetenschappelijke begrippen Vervreemd, zekere verwijde-
ring van het dagelijkfche leven , zekere overheüing tot
het Ideale heeft overgenomen , die hem , bij al zijnen
fchijnbaren afkeer van de Duitfchers , aan dezelve nader
brengt , dan hij zelf wel zou hebben willen erkennen.
Göthe (harentegen heeft bij zijrie landgenooten den
naam, dat hij meer objectief is dan eenig ander hunner
dichters; dat hij zich me; de voorwerpen, die hg fcMi-
60 OVER DB BtfZONDERE GEAARDHEID^
deren wil, ais H ware yereemgt^ en dus geen* duistere
gevoelens of overleggingen* naar de &ken en perfbnen
afbaalt zoo als ze zijn of zich rtrtoonen. Dit zou
hem nader bij de Nederlandfche manier brengen. Wij
hebben dus in bildeudqk en göthe geen twee
uiterfien% maar integendeel twee nader dan de meeste
andere dichters der onderfcheidene volken byeenfiaande
Geniën, En nogtans welk een onderfcheid l Men verr
gelijke fledhts een Treurfpel van beiden, den Flans V±
bij voorbeeld, met oöthe's Egmondl Hoe veel
meer ziet men óiir den echten knoop, van het Treur»
fpel, hier Hechts den held, door den dichter fomtijds
geheel denkbeeldig gefchilderd! Het zou ongerijmd zgn,
den Willem 'van Holland en den Kormak met den Torr
quato Tas f o en den Faust te vergeleken; ddir heerscht
eene daad, hier een Idee. Talloos ztfn ook in onze
dichters de, beschrijvingen ; even zoo talloos . in de
Duitfchc de befpiegelingeq in den fmaak yan tigd*
ge 's Urania.
Mogen wij uit dit alles niet opmaken, dat de Duit-
fche Poëzij meer tot de geliefde kunst der Duitfchers\
de Muzijk, — die der Nederlanders tot de hunne, de
Schilderkunst , overhelt ; dat de onze meer de wezen-
lijke wereld .afbeeldt, de Duitfcher in het rijk der Ideeën
opklimt? ;
Maar , behalve in wetenfehappen en kunften » ver-
toont zich ditzelfde verfchijnfel ook in de taal; en hier
kopen wij terug op hetgeen wij in den aanvang nopens
den verfchillenden aard der beide , hoezeer anders zeer
overeenkomende, talep gezegd hebben. Immers de taal
is nog -meer dan de letterkunde de onmiddellijke uit-
drukking der geaardheid en ftfitnming des volks. Doch
hier mpeten wij eéne noodzakelijke opmerking niet
voorbijzien.
^, Het Hoogduitsch onzer .dagen is niet de aloude volks-
taal, die in Germanic weleer werd gefp roken; zjj.is
gemengd en zamengefmolten uit het ruwere OpperduUsch
en het zachtere, wel eens wat platte Nedcrfakfisch.
DKA NEDERLANDERS BN DUITSCHERS. 61
Het is eigenlijk eene fehrffiaal , die aan de Sakfifckè
kanfelarij haren oorfprong 'en aan lüthbr's Bijbel-
vertaling haren onnietelijken invloed te danken heeft, en
die allengs in den befchaafden omgang alle Opperdmtfche
en Nederfakfifche tongvallen heeft verdrongen. Door
dezen haren oorfprong heeft zij ook onbegrijpelijk veel
aan de Schrijvers, die haar federt drie eeuwen hebben ge*
toezigd, ie danken. Zij heeft vele uitdrukkingen van dat
onbepaalde , zwevende gevoel , die oveibelling tot droef-
geestigheid en hetgeen de Franfctie& rêverie noemen, ea
ook vele woorden , die in andere fpraken bijkans geeöe
vertaling dulden , overgenomen. Van dien aard fcijn Ah-
nung9 'Ahncn^ Sehnfucht^ fieh fehnen , hehr <> JVeihe^
Götterfanie 9 feuertrunken , Ttammenfchild \ Geftalten^
HiM) Ferklarungsglanz * Lichtmth , enz. die alle uk
goede en geachte Schrijvers ontleend zijn. In onze taal
hebben wij van deze woorden veel minder. Wij moeten
te de muzijk nog het vreemde Componist bezigen, waar
de Duitfcher het eigenaardige Tokfeizer heeft. De be~
roemde l u ö l in r twijfelde , nog geen vijftig jaren ge-
leden , zeer, of men wel bwondtrtn mogt bezigen ; hij
«ègt , „ dat vader pbitama, wanneer hij in onze
„ dagen geleefd had en voor de verleiding vatbaar ge*
•„ Wees t was, erzieh met het echt Oer madnfche -bewonderen
* (in plaats van met verwondering aartfehouwen, dat nóg
„niet eens den geheelen zin uitdrukt) zou af gemaah
>, hebben." (*) Zelft miskennen en overdreven noemt hij
„ bastaardwoord**]) wier Duitfcie troniën maar -al te
„ duidelijk van hunne ware afkomst getuigenw" Óokiöet
bet woord Ehtfchlósfenheit weet Jhij geen raad» En van
waar dit verfchil in de twee talen % Het zijn afgetrok-
tene denkbeelden. Niemand heeft echter later zwarigheid
gemaakt , om de drie eerde woorden van dè Duitfchers
óver te nemen ; terwtjl ons gezond verftand óns het as*»
dete, dat van Entfchlufs\ afjfkomftig is, heeft doen ver-
werpen* Doch , zoodra : men op het vaste land der
ftellige wetenfehap komt, is de meerderheid, voor on$
* -(*>llüTïCïNï,"5n>y«ry bl. 9 11. * "'■-■• : -
$1 OVttR I>» BrjZONI>*AEr*ftAAttDH£fD
faèOfet» Heb vele fWooxfkn^'^^r vtn kMtüghedea » 4fe
de DUiifchcr • niet das door -bastaardwoorden kan* uit*
drukteen, *n dte wltf-naaf iden *atd ouaer «taal kunne»
BDèiöetl 1 WitkUndt ^werktttgitiftd*, -wterwxg&unde >
fdkundc +fihtikundt+ rtdtnibrkunde * foV6*H*tuarkurh
fat ^ikOfnU;wtjibcgetrt6iirtHd^^tHUcrk&ndt^dclf-
ftofhtfide ten 200 vele andere «meen Omtrent do fchqepr
vaart fe oraö tial^natiHiriijltf rijker, zoo wel in woorden
als uitdrukkingen en fpreekwqzen* dan die 4t$ Buit*
fohers y omdat de laatfté^deor een niet dan zijdelings aaa
de ze& paknd volk wordt gefprokco» limbo* ook onze <*al
ia eigenlijk flecht* het Veredelde o\sè~Hollandfcht diakkt*
hetwelk ziek van den gdieelen Nederduitfchen hooftkak»
die kngs de Noord- en Ooafóeeen van Duinkerken tot
voorbij Koningsbergen gefproken wordtv alléén tot fchrj(J£.
taai heeft' verheven. De beide Zijtakken, het Viamwh
en <Nedcrfakthüh) en de ■ bijna verdorde /Vfe/ofo ULk»
ui^j door fledït* weinig goede Schrijvers beoefend* «ft .
«tobr< drie: veroverende nabuxen, het Fransck* het #<?(#■
rfaftm) én hét Holiandsch, uit dö fchrijftaal,€n bijkans zetfs
Uit de taal der samenleving, verdrongen. Vandaar dat
de zeevaart , dat vroegere hoofdbeÜaau der Hollanders #
ook, zei* wel in' woorden al», fpreekwijzen, een' ontwy-
felbfcren en fterken invloed pp onze taal heeft geoefend,
De behoefte , öm zich in het dagelijkfche leven £oo wel 9
ab in gefchriften, vo6r een klein publiek verftaanbaar
uit te drukken, heeft dan ook in onzen tfld dm ftyl
meÉr vioeijend gemaakt, dan bfl ten- Duitfohcr , die,
b§ de'groote uitgeftrekthekl van aftn- land , zich een ge-
teerdlezéad publiek mag vooritelta», Aus mineer op
dfcn 1 vorm ziet , en fanotijds ,• door in elkander gefcb*-
vtene volzinnen, verwijdering van het onderwttp en hdt
gezegde duistere, orakeltaal fpreékc. Het dwaaibegap
vtin fonanrigen t dat duidelijkheid etn keomerk van op-
ftrvtakkigktid \ duisterheid daarentegen van diepte is ,
(even als 'Ja het water) kan misfchien ook iets hiertoe
bgdittgen.
Doch welke is de reden van dit grondverfchil inden
DM, »*D»*fcAN]|Bft0 4Mt . DUmOHIM. W
volksaard, im«lnfl» bfrden rflai&^geleftfdenentailst-
beoefenaars 9 die , in» wetenfchappen , letteren ,' kuitftoai
taal , die. twe#: volken zoo; velschillend tw$zigt ? Het^jj
m# vecgnndy hier eene. gisfing «an<uL eöideel4fc en»
derwetpen*
In Dnitscktond% welks doorgkafis vnfchftaicr» grocdüv
dert onfeetogdqke' tijden bebouwd is ^ doch waarvan d*
bebouwer weinige 4 de <Adel en de Otwcolijkheid'dé rijk*
fte vruchten plukten, is.de lerffiand {?q& z\t de letter*
beoefenaars, in tegenoverftdling Van nc€r* toxiréirftand)
of burgert en krijgslieden y werden genoemd) «erlang in
geringe achting geweest , vooral tegenover' deö Adel» Tot
een klein inkomen beperkt* waarvoor «q .nog diep moee>-
ten buigen en hunne begünitigers J0ét titel» en kritefeijefl,
weinig door ambten of bedieningen in betrekking tot böt
dadelijk wttkzame leven , bad de Buitfche kttermiünaar
en geleefde fchsfars den grooten prikkel der liefde tot bet
vaderland , in honderd kleine Staten vetfnipfierd:; tot
den. mem 9 waar geene boofdftad, geen nudddpum van
gemeenfehap was. Daar nü ook de Regeringen» langton
tijd meer voor de genoegend van den genadig** Heer ,
ten wiens» behoeve men Parföicejtfgt hield en de landshtode*
ren naar. Jmerika verkocht, dan voor de belangen van
het volk zorgden , nam de teruggezette dichter en geleerde
de toevlcgt tot het onbeperkte gebied van den geest efi
de verbeelding; hij vond zijn geluk in zelf gevoönde
U topics , in Üelfels , waarin hij fchepper. was. en gebie-
der ,, en hij leefde minder in de werkelijke wereld ,<*aar
de onbefbhaafde Landedelman veel hooger ftond dan hij ,
dan. in bet Kijk der Fantafie. Het ia waar., deze?tt*>
fiand beftaao thans niet meer; maar de overgang tot^en*
anderen (faut van*ake», waarin de geleerde meer yfcw**.
burger, is,, heeft de oude rigting van den geest vöran-
derd, zonder nog een9 nieuwen voort te brengen* Duittck»
tand heeft nu Conftitufiën en Hemmende Hoogleeraifcs
in de Stsatsvergaderingen; maar de teelt zijner dichtere
fchijnt uitgeftorven, eaook in dewijsgees^geftelfkkkeeft
cene . verpoozing plaats*
64 OVER DE BQZONDBRE é&AARDHEip-
Hoe geheel Terfchlllend daarvan vertoont zich ons
Vaderland ! Reeds in de oudfte tijden bragt 's lands
# natuurlijke toeftand, die veel werkzaamheid vereischte
om het boven water. te houden, zekere vrijheid van den
burgerftand voort, die vooral in het meest bedreigde
Holland en Zeeland al meer en meer de gelijkheid nader
kwam en den adeltrots fnuikte* De werkzaamheid, dooi
koophandel , zeevaart en fabrijkèn gevoed , bezielde alle
Handen en vereischte aller vlijt* Men had geenen tijd ;
om befpiegelende ftelfels te bonwen , of in het rijk der
verbeelding te gaan omdolen. Hier kwam , kort na de
herleving der letteren , de vreefefijke tachtigjarige oorlog
bij , die echter meer prikkel tot arbeidzaamheid was daü x
de dertigjarige in DuitscUand, waarin vreemdelingen
Ulies te vuur en te zwaard verwoestten; terwijl de Ne-
derlander, wiens grondgebied in de Republiek fpoedig
bevrijd werd, daar veel meer.ftof vond, om de groote
daden zijner tijd- en laodgenooten te vermelden. Hij had
-een Vaderland, wel klein, wel beperkt, maar waarvan
ihij geene vergrooting begeerde, zoo -als de Duitfcher
die menigmaal met zijn bloed voor zijnen Vorst , zonder
eenig nut voor zichzelven, moest Ifoopen. Hier vond
de dichter dus reeds dadelijk een veld voor zich , waar
de wezenlijkheid geene verdichting behoefde, om be-
langrijk te worden ; en zoo men verdichten wilde , was
de Olympus immers bij de hand. In de achttiende eeuw
daarentegen was men te rijk geworden : alle prikkels tot
dichten, tot filozoftren en tot daden waren verftompt.
Waartoe zou de wijsgeer , de dichter eene ideale wereld
hebben opgezocht? Hij had het in de wérkelijke te
goed; Daarenboven had de noodzakelijkheid der wis- en
•werktuigkunde , eensdeels tot 's lands behoud, ander-
deels tot den fcheepsbouw en de fcheepvaart, zekeren
-wiskundigen geest bij de natie voortgebragt , die tegen
«die holle ftelfels, tegen alle luchtkasteelen en fcheeve
redeneringen behoedde , en flechts het zakelijke , het
ware , het nuttige deed opzoeken. Vandaar , naar mijne
denkbeelden, de grondtrelc, die door de omftandigheden
. DJ&R NEDBRLANDERS £N DUJTSCHERS. • 65
en lotgevallen der beide natiën aan dezelve als kebmerk
werd ingedrukt. '
Tegen dit gevoelen voorzie ik echter eene gewigtige
bedenking , uit de Gefchiede&is ontleend. In het oude
Griekenland waren al de Doriêrs binnenlandfche , land-
bouwende (lammen , en daarbij toch vreemd aan wijsbe*
geerte ea bijkans aan dichtkunst, zoodat zij zelfs hunne
Barden uit Athene moesten ontbieden ; de Iöniêrs daar-
entegen bewoners van kustlanden » ijverige zeevaarders en
kooplieden 9 die daarbij toch niet Hechts, genoegzaam
ui tfl uitend , de heerlijkfte poëzij in alle vakken , maar ook
de wijsbegeerte beoefenden. Tot hen behoorden home-
rus, SOPHOKLES, ANAXAGORAS en PLATO;
bij hen bloeiden de kunden in den hoogden trap.. Van-
daar dat men zoo veel [dealen van fchoonheid en eene
rigting tot het; bouwen van denkbeeldige Republieken
ukfluitend bij hen vond, terwijl de Doriêrs zich zoo
geheel tot het werkelijk beftaande bepaalden. Bewijst
zulks niet de valschheid mijner gisfing?
Doch letten wij op verfcheidene bijzonderheden* De
flavernij bewerkte by de oudp Staten een groot «verfchil
van de hedendaagfehe. Schoon Athene een handeldrij-
vende en zeevarende Staat was , . hadden de Atheners
nogtans wel den tijdbom den geheelen dag op de markt
en elders rond te gaan en te vragen 2 Is er, wat nieuws %
Zij hadden Hechts fchepen, of goederen, of fabrijken
in eigendom , maar lieten die door (laven , waaronder er
ook waren, die wij meesterknechts zouden noemen, be-
werken. Daarenboven gaf hun handel en. zeevaart ook
op verre na niet zoo veel voordeelen , als aan onze voor-
vaderen, zoodat de rijkdom hen niet. wel geheel kon
verftompen. De heerlijke tooneelen, van ftaatswege
ter eere van ba och us vertoond, konden, ook niet na-
laten, de natie in de wereld der . verbeelding rond te
voeren. Immers de Mythologie was toen geen doods
vorm, gelijk bij de nieuwere natiën, maar maakte het
gewigtigfte beftanddeel uit van de Volksgodsdienst. Ook
waren de Atheenfche wijsgeerige ftelfels iets geheel an~
(0 OVJtfc 4Mt' «gZOK&BSLB ><OBA*R»BBOT , ' E»Z.
cfets dan de DtHtfchc. Z$ waren als 9t ware levende
afbeeldingen van den besten Staat, zoo ab4eGr«?*
zich dien voordellen kan, en dus met de praktik zeer
naauw verwant; de fystema's va» kant en ichrl-
lino hebben met het werkelijke leyen weinig of niets
te doen* Hoezoer de Stotfche en Bpikurifcht ftetfete
ook , ' op geheel verfchillende wijze , met het werkelijke
leven naamwin betrekking (tonden, heeft de ondervin-
ding en de (trekking zelve dier ftelfels geleerd; maar
men moet .altijd het ligt beweegbare der Grickfche ver-
beeldingskracht daarbij In aanmerking nemen. Eindelijk
was de oude Gritkfche poëzij in aard en ftrekking he-
melsbreed onderfcheiden van de tegenwoordige Duitfchc ;
gel|jk schiller, fai éijne heerlijke verhandeling over
de naïve en gevoelige dichtfoort , met verfcheidene voor-
beelden treffend heeft aangetoond* Dat de Doricrs niets
voor de befchaving van ,den geest gedaan-, maar ook
geen* fcbadelijke, voor zedelijkheid, godsdiensten va-
derlandsliefde heillooze ftelfels, gelijk dat van r p i k u-
r u s * nitgebroeid hebben , lag oorfpronkelijk in het ftel-
lige verbod hunner wetgevers om geene nieuwigheden in
te voeren > welk woord zelfs altijd ia een* kwaden zin
werd • opgevat* Daar was de bron tot nieuwe ftelfels ,
tot het vormen van Idealen , tot verbeteringen tn de mu-
zijk zélfs , van regeringswege gedopt. Waar deze wet
voorbijgezien werd , gelijk te Syrakufe , was het ftelfei
der beweging levendig genoeg , hoewel andere oorzaken
er de ontwikkeling van groote vernuften beletteden. Ook
daar, gelijk hier te lande, fchijnt overigens de geest zich
meer uitfluitend aan de wiskunde te hebben overgegeven.
Hiermede meen ik de tegenwerping , die men van de
Griekfeh* Staten tegen mijne (telling zou kussen ont-
kenen, te hebben weerlegd. Mogt dit vertoog ons
eenigzins de gewrochten der beide zuster-natiën uit een
onzijdig oogpunt hebben doen befchouwen, zoo zou
mijn oogmerk bereikt zijn»
TOBiPOAKBM . AAM «ttJLVtANOBNttffc > W
TWBB TOESPRAKEN AAN f)E GEVANGENEN *N 1TET
TUCHTHUIS TB-SPANDAtJ, GEDAAN DOOR THO-
MAS 3CHILLIT0B , VAN LONDEN. (♦)
De beide hier volgende Toefpraken ziju^ gedurende den
■omer de» Jaers 18%, in het voorbeeldig ingerigt Tuchthuis
te Spandau gedaan, door een bekwaam, fnelfchrij ver opge-
teekend en federc bewaard gebleven» Zij werden al aanftonda
bjj de. gevangenen, over hec algemeen» gunftig opgenomen,
eo rebenen bij foniinigqn inzonderheid Jeyendige indrukken te
verwekken; en aangezien zyf naar men vernam, voor het
vervolg niet zonder nut ztfn gebleven* zoo hoopt men, dat
eene meerdere verbreiding van dezelve, ook aan andere plaat-
fen, eenen weldadigen invloed moge uitoefenen op hec ge*
moed van die ongelukkigen , welke, alhoewel zij, billijker,
wijze, voor hnnne misdrijven boeten, te geljjker tijd voor»
werpen ztfn van beklag voor de medelijdende en gevoelige
harten van hen, die de uitbreiding der gelukzaligheid tact
alle hunne natuurgenooten weafchen. te hemdeden»
Eerfis Totfpraak.
Het is een gevoel mijner eindelooae verpligtfng taa
God, eo eene opregte liefde tot uk, als mijne mede*
menfehen, begiftigd met eenen onfterfelijhen geest, die
evenzeer dierbaar is aan den Heer als de mijne — het
is eene onpartijdige, Evangelifche liefde, die mij be-
woog én bereidwillig maakte, mijn tegenwoordig bezoek
voor ui. te beftemmeü j en thans is het mijn innigfte
wensch, dat ik, als een gefebikt werktuig, dienen
moge, om ui. tot een hoogstgewigtig onderzoek te be-
(*) Qpder dezen titel ia, in den loop des ver draken jaara, te
Pymom^bii grorgüsuar, eenftukjeverfchenen, waar-
van de vertaling, langs dezen weg, aan onze Landgenooten
wordt aangeboden. Dit gefchrift , vroeger in het licht ge-
geven zqnde , zon als eene Bijlage hebben kunnen dienen tot
de Aanteekenlng van het in den loop des jaars 1833 uit-
gegeven gefchrift : Hèt begtnfel der Dood/trof getoetst aan de-
teer van Openbaring en Christendem. — Vert.
68 TWEE TOESPRAKEN AAN DE GEVANGENEN
wegen. Ik werisch, namelijk, dat gijl, beproeven en
onderzoeken moogt ,- wat het zif , dat urn dezen
treurigen toeftand gebragt heeft, waarin gij een kost-
baar goed, uwe vrijheid , moet ontberen , en de fmar-
telijke gewaarwording ondervindt » dat nlannen van hunne
vrouwen , ouders van hunne kinderen en kinderen vaa
hunne ouders vefwijderd zijn; eene fcheiding, welke,
gelijk ik overtuigd ben , geenszins de wil is van onzen,
hemelfchen Vader, die voorzeker geen welgevallen ia
onze ellende kan vinden. Neen , Hij wil onze geluk-
zaligheid , zoo wel voor deze als voor eene toekomende
wereld ; en opdat ieder mensch daartoe geraken en God
zijne genadige oogmerken bereiken zoude, zoo heeft Hij
aan een iegelijk zijne Goddelijke wet in het hart ge-
fchreven en dezelve in ons gemoed gelegd. Deze wet
gebiedt ons, wat wij doen moeten en wat wij behooren.
te vermijden en na te laten , wanneer wij , in het oog,
van God, welbehagelijk wandelen en onszelven bet
genot eens tijdelijken en eeuwigen vredes verzekeren wil-,
len , dien Hij voor een ieder onzer beftemd heeft. Wan-
neer gijl. nu dit onderzoek' te werk (lelt , uzelven be-
proeft en vraagt : wat was het toch , dat mij in dezen
kommervollen toeftand plaatfte ? zoo boude ik mij over-
tuigd, dat ieder voor zich zei ven zal inzien, hoe
hij, bij gebrek aan opmerkzaamheid op de Goddelijke
fiem van zijn geweten en uit ongehoorzaamheid omtrent
dezelve , in eene zoo diepe ellende vervallen is. Immers
deze geheime ftem , die in ons binnenfte zacht tot ons.
fpreekt, toont ons en allen menfchen, op de duidelijkfte
wijze, het goede en kwade, zoodat wij beide van el-
kander onderfcheiden en erkennen kunnen , wat wij ver-
kiezen en doen of vermijden en nalaten moeten , wanneer
wij gezind zijn overeenkomftig Gods welbehagen te han-
delen. Maar dewijl het nu duidelijk is, dat gijl. uit
gebrek aan opmerkzaamheid op dit inwendige getuigenis
uws gemoeds, en uit ongehoorzaamheid aan deszelfs
geheime herinneringen, in .dien ongelukkigen toeftand
verzonken zijt, waarin gij u thans bevindt, 2{oojcan ik
IN. HET TUCHTHUIS TE SPANDAU. S9
ia waarheid betuigen , dat ik hartelijk voor ui. bidde 9
dat de verloopen tijd , in welken gij ongeneigd geweest
_ zijt , om de tucht en beftraffing des Heiligen Geestes in
uwe harten aan te nemen , thans mag zijn voorbijge-
gaan, en dat het voortaan üwvernftig dreven moge uit-
maken 9 om , met des te grooter opmerkzaamheid en
waakzaamheid , aan de inwendige dem van het Goddelijk
gebod in uwe harten gehoor te geven. Dit is het éénige,
en kan flechts het éénige middel zijn, om vergeving
voor uwe misdrijven en zonden te ontvangen; eene ver*
gifenis 9 metderdaad 9 allernoodzakelijkst voor een iege-
lijk, die zijne kostbare ziel, na de ftormen van dit
leven, eenmaal in het land der eeuwige rust hoopt
overgebragt te zien. Van deze vergiffenis kunt gijl.
evenwel ddn eerst verzekerd worden 9 wanneer gij u , in
alle opregtheid, wendt tot jbzus, den Heilanden,
Vcrhsfer van zondaren , en die 9 ook om den wille hun-
ner overtredingen , den dood des kruifes geleden heeft ,
opdat Hij in uwe harten eene echte droefheid verwekke,
die eene onberouwelijke bekeering tot zaligheid .werkt.
De eerde flap, die door uL , bij het gevoel van dit
hartelijk leedwezen, behoort gedaan te worden,* is, den
almagtigen God te fmeeken , dat Hijzelf ui. geneigd make
jegens anderen vergevensgezind te zijn 9 zoodat gij , uit
's harten grond 9 eenen ieder vergeeft, en grenen haat
koestert tegen hen , die uwe gevangenneming hebben te
weeggebragt, noch tegen het Geregtshof, dat u ver-
oordeelde. Dit is inderdaad eene zware taak voorvkesch
en bloed; dan gij. behoort daarbij te bedenken, dat het
de uitdrukkelijke verklaring van onzen Heiland jbzus
Christus zelv' is, dat wij moeten vergeven, wan-
neer wij vergiffenis wenfchen te erlangen. Dan, hoe
moeijelijk deze taak voor u ook zijn moge , ik houde
mij toch overtuigd , dat gij , voor zoo verre gij op de
Goddelijke hulp en den vermogenden bijdand onzes Hee-
ren je z u s Christus bouwt , nevens mij , zult on-
dervinden, dat» Hij u derken en bereidwillig maken zal,
om , door Hem , alles te vermogen.
MENCELW. 1835. NO. 2. F
70 TWEE TOESPRAKEN AAN DE GEVANGENEN
Verre zij het van ui. , ontevredenheid te koesteren
over de wetten uws ïands. Immers , wanneer gij uzel-
ven regt naauwkeurig beproeft, zoo zult gij bevinden,
dat de oorzaak uwer rampen geenszins aan die wetten
behoort te worden toegefchreven , maar veeleer daaraan ,
dat gij, de verzoekingen van den vijand uwer zielen
gehoor gegeven hebbende, daardoor tot de door u be-
drevene verkeerdheden zijt verleid geworden. Laat het
daarom veelmeer uw toeleg zijn , om , door de mede-
werkende kracht des Heiligen Geestes, eene dankbare
gemoedsgefteldheid omtrent uwe Overheden aan den dag
te leggen, en befchouwt het als eene grooté weldaad,
onder eene milde Regering te leven.
Ik ben geenszins voornemens ui. verwy tingen te doen ,
en ik wensch , dat hetgeen ik zeg door ui. niet als zoo-
danig zal befchouwd worden ; neen , ik kan in waarheid
betuigen , dat , 'bijaldien het mogelijk ware , dat het hart
eens meiifchen bloeden kon, gewis het mijne zou bloe-
den , terwijl ik uweft toeftand in ernftige overweging
neme. O ! daarom herhaal ik het andermaal : befchouwt
het als eene groote weldaad , dat uw tegenwoordig lot
ui. in dit land is te beurt gevallen. Bevondt gij u toch
in mijn -vaderland (Engeland) , en waart gij naar de
aldaar beftaande wetten geftraft, zoo is het hoogstwaar-
fchijiüijk, dat velen uwer het leven zouden hebben
Moeten verliezen , en gijl. waart dan in een' zeer on-
voorbereiden toeftand weggerukt , ^ om voor God in het
gerigt te verfchijnen ! Niemand uwer zegge : „ Het ware
„ welligt beter voor mij, het leven verloren te hebben,
„ dan xnïj van mijne vrijheid beroofd en van mijne be-
„ trekkingen gefcheiden te zien." Ik zou mij, veel-
Kgt , met deze denkbeelden kunnen vereenigen , wanneer
ik niet bedacht , dat er op dit leven nog een ander en
eeuwigdurend leven volgen zal. Wanneer wij dit le-
vendig inzien , dan wordt het ons duidelijk , welk eene
weldaad het is , onder een Befluur te leven , dat het
kostelijke leven eens menfehen weet te Jchatten ; maar
daarom ook fineek ik ui. , dat gij , door hetgeen g(j thans
!W H*T TUCHTHUIS TB SPAftDAU. 71
lijdt , bewogen nxoogt worden r de- wet , die God op de
tafelen uwer harten gefchreven heeft, van nu af aan
beter op te volgen ; dan zou uw lijden u van dag tot
dag immer ligter te dragen vallen, en dm zou de heil-
zame drak , dien gij thans ondervindt , een weldadig
berouw in u opwekken ; een berouw , dat u geen ver-
driet zal baren , maar u in het oog des genadigen Gods
aangenaam maken kan.
Mogt gijh welligt verleid worden tot ongeoorloofde
uitdrukkingen , of booze en ligtzinnige woorden , tracht
dan die "verzoeking, door den bijftand van uwen
Vertesfer, te wederftaan. Daardoor, dat gij aan Zijne
ftem in uw geweten gehoor geeft, zult gijt er toe
komen , om u doof uw goed gedrag bij uwe Overheden
da Opzieners aan te bevelen. Dao zute gijl. hun geene
bekommernis meer veroorzaken, e» hun de zorg en
moeite, die zij on uwentwil aanwenden, zeer verligten.
En hebt gijl. uwen arbeid- volbragt, begeeft u dan
niet tot onnutte gefprekken , maar leest veel liever in
de FMtigc Schrift; want deze ftrekt tot kering ^ be-
ftraffing , verbetering en onderwijzing op den weg der
geregeighéld. Het ontbreekt mij aan woorden', om ui.
volkomen te overtuigen , van welk een gewigt die hei-
lige oorkonden voor ons , menfehen , zijn ; maar ik ben.
overtuigd , dat zij ui. tot een onberekenbaar nut zullen
verftrekken. Wanneer gij, na volbragte mak, met ftille
opmerkzaamheid in dezelve leest , zult gij gewis eenen
grooten vrede in uw gemoed ondervinden , en. u niet
zoo onrustig gevoelen , als wanneer gij den dierbaren
tijd met onnutte of ligtzinnige gefprekken verbeuzelt.
Wanneer gijl- > op deze wijze,, ernftig gezuid zijt ,
ten allen tijde , deg bijftand vaa den alamtegenwoordi-
gen God te zoeken* ea ootmoedig voor Hem te wan-
delen, zidt gi> eiken dag Zijne hulp ondervinden , en>
juist hierdoor, des2 te beter inftaaxzijn, de harde beproe-
ving der fchefaBng van uwe, naar ik vwuuuwe, u dierbare
betrekkingen te dragen. O ! zijt daarom liefderijk gezind
F 2
72 TWEE TOESPRAKEN AAN DB GEVANGENEN
jegens elkander, «n wekke de een den ander' niet op tot
het kwade 1
Gelooft het, dat, wanneer God, die het harte door-
grondt, uwe opregte gezindheden en uw ernftig dreven,
om Hem te behagen , aanfchouwt , Hij daardoor bewo-
gen kan worden , een vroeger ontflag voor u te "bewer-
ken, dan gijl. veelligt wachtende waart; want Hij is
een God, die de harten der menfchen in Zijne hand
heeft en dezelve leidt als waterbeken. Gehoorzaamheid'
aan de Goddelijke wet , die Hij in uwe harten heeft, ge*
fchreren, is het middel, om Hem welgevallig te zijn.
Daarom denke of zegge niemand , dat zijn toeftand ho-
peloos zij ; immers al wat van uwe zijde gevorderd wordt ,
is Hechts bereidwilligheid, om u te benaarftigen , dé
vreeze des Heeren in uwe harten te bewaren en Zijne
geboden te doen. De kracht daartoe wil Hijzelf ui. ver-
kenen; en wanneer gij deze vermaning opvolgt, zoo
zult gij ondervinden , dat uw toeftand in geen opzigt
hopeloos is.
En nu. bevele ik ui. Gode en het woord Zijner ge-
nade! hetwelk, indien gij daarop acht geeft, het ver-
mogen bezit , ui. bij Hem aangenaam te maken* Daar- '
door zult gijl. dan dbk de "bewijzen opleveren , dat er
eene droefheid naar God in uwe . harten verwekt is ;
en dat dit uwe zalige ervaring zjjn moge, is mijn vu-
rig gebed voor een iegelijk van u, aan deze plaats te-
genwoordig.
Aanmerking. *
Het zal niet ondienftig zijn op te merken, dat t hom as
schillitoe, tijdens zijn eerde bezoek te Spandan , niet
alle de daar opgeflotene gevangenen bezoeken konde, aan-
gezien men het niet durfde wagen, een aantal der boos-
aardigften hunner , van wie men onrust en ftoornis duchtte ,
nevens de overigen toe te laten. De liefderijke bezoeker
vond, dien ten gevolge, zijne verpligdng Hechts ten deele
vervuld, en hjj vermeende ook aan de gezegde ongelukki-
gen een woord van vermaning en opwekking op het hare
IN HET TUCHTHUIS TE S PANDA U. 73
f e moeten drukken. Later verzocht b$ hiertoe verlof, en
hetzelve werd hem gnnftig toegedaan.
De uitwerking van dit bezoek logenftrafte het vermoe-
den , dat men omtrent hetzelve had opgevat. Deze tot hier-
toe zoo' woeste en gevreesde menfchen, die vroeger zoo
veel onheils hadden veroorzaakt, hielden zich niet Hechts ,
gedurende de tot hen gerigte teefpraak , zeer ftil , rustig en
opmerkzaam , zoodat bij niemand zelfs eenig onrustig , fpor-
tend of oproerig gebaar befpeurd werd; maar zij legden,
Integendeel, blijkbaar getroffen» hunne dtnkbaarheid aan den
dag voor de woorden óe$ prekers, en fommigen hunner ga-
ven hun opgevat befluit op de levendigfte wijze te kennen,
em leven en wandel voortaan te beteren-
(JDe tweede of laat fit Toefpraak hierna S)
TAFEREELEN UIT HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN DER
NOORD-AMERIKANEN»
(Vervolg van bl. 29.)
Toefiand den Kolonisten , wanneer tij zich gevestigd heb-
ben , om land te ontginnen»
De St?at verkoopt de woest liggende gronden bij afdeeUir-
gen van duizend morgen , voor een* dollar bet morgen. De
landerijen, die uirzigt op aanmerkelijk voordeel in de toe-
komst aanbieden, rijn meestal reeds de eigendom van bijzon-
dere perfonen; doch het h gevaarlijk, van1 deze te koopen.
Daar worden namelijk vin ftaatswege* geene registers- van de
grondbezittingen gehouden. De koopbrief is dus het eenige
fhjk , waarop men zich kan beroepen. Ik wil dit met een
▼oorbeeld ophelderen. A. vetkoopt aan C. grond , welken A.
oorfpronkelijk van den Staat gekocht had. Nu bouwt C. eene
hut op denzelven; botffchen worden uitgeroeid en in- vrucht-
bare akkert veranderd — na verloop van weinige jaren is het
land tienmaal den aankoopsprgs waardig. ^ Daar ontdaan van
tijd tot tijd nog eenige hutten in den omtrek van eene vier-
kante myi,,en dit heet nu etneflad, tfelke eene plaatrop
de landkaart en eenen beroemden naam, b. v. Parijs , Athene*
74 TAF&Rft&L£JN UIT HET MAAT&CHAPPELJJK LEVEN
Londen 9 Rome9 Thebe, Manchester enz., krggt. Het gebeutt,
dat deze zoogenaamde /Uden volkrijke en bloedende fteden
worden. Doch al heeft zulks ook geene plaats» zoo blijft toch
de naam op de landkaart prijken. Dien ten gevolge nu ge-
raakt, de grond van C. tot eene waarde van honderdmaal den
aankoopsprijs. Intusfchen zon CV gaarne met veel geringer
voordeel zich vergenoegen , en zgn bosch , de zoogenaamde
ftad9 aan een* ander' overdoen. De ftaatkunde der Amerika-
nen vordert echter , dat zij den prijs der landerigen niet bene-
den de aangenomene of ondertitelde waarde laten dalen , de-
wijl alleen op het aanlokfel van de ongeipeene voordeden,
welke de ontginning oplevert, de mogelijkheid berust, om de
nog geheel woeste gronden -bij gedeelten aan den m*nte bren-
gen en alzoo het ganfche land allengs te doen bebouwen.
Epn voor den Staat zoo nuttig doel fehijnt de middelen te
heiligen. .Wanneer dus CV zich laat verluiden, dat hij wil
verkoopen, 200 komt £?., die het eens is met A.9 toont een*
beteren titel, een ouder blijk van aankoop, en jaagt C. uit
zijne eerlijk verkrègene bezitting. Deze kan nu zijne fchade
verhalen op A* , wanneer hij geld heeft om te pleiten ; doch
hij verneemt tot zijn yerdriet , dat niet A.9 maar X. de eigen-
lijke grondbezitter wias ; en A. is verdwenen. Vervolgens Heit
B. eenen zoogenaamden pachter op deze landerijen , en het
heet , dat dezelve .meer huur betaalt , dan hij werkelijk doet ,
dewijl men op deze wijze de waarde van den ontgonnen
grond meent te verhoogefl.
.De maatfcbappyen ter bevordering van het ontgipnen der
woeste gronden handelen foms evenwel zeer belangeloos en
menschlievend. Zy verkoopen niet alleen her morgen voojr
25 centen, maar fchenken ook weleens zekere velden, zelfs
tot twintig morgen , aan den genen , die de verpligting op
zich neemt, om deze wildernisfen te bearbeiden en huis en
hof daar te dellen. Men moet intusfchen de middelen kun-
nen aanwijzen , om zulks werkelijk uit te voeren ; en dit is
geene kleinigheid. Rijzen alzoo hier en daar eenige hutten,
dan krijgt dit oord eenige vermaardheid , en de grondeigen-
dom neemt fpoedig meer en meer toe in waarde. Men be-
hoeft zelfs niet diejj in de woestijnen zich te begeven , om
zoodanige gronden te bekomen. Ook in de meest bevolkte
Staten, in NewTork h. v., liggen er genoeg onbebouwd, Ir
Hamilton -Comty , een land van 64 vierkante Duitfcke mü-
DER NOORD-AMMUKANEN. 1b
len, (bat nog niet één eigenlek huls* en zoo vindt men het
ook elders.
Bij Water -Markct , in de ftad New-Tork , is een kantoor ,.
dat met de vestiging van volkplanters zich bemoeit, zoo
gelegen', dat aankomende kolonisten , die meestal hier aan
wal flappen, er als van zelve moeten binnentreden. Aan
het hoofd van hetzelve flaat Masfer blabber, die terftond
den binnenkomenden in folianten de voordeeliglte aanbiedin-
gen van woeste gronden voorlegt, bedenkingen beantwoordt *
en op zqn woord van eer de fchoctaöe beloften doet» Bij
'de eerfte vraag, welke men tot hem rigt, vloeit ex van
zijne lippen een ftroom van woorden, die wel een kwartier
unrs in éénen adem voortduurt, - Het baat niet, dat men
hem in de rede valt. Zijne zware (tem verdooft en onder-
drukt, als 't ware, de. aanmerkingen, welke iemand zon
willen maken. Hij laat zich geenszins van zijn (luk bren-
gen. Heeft hij eindelijk uitgepraat, zoo wordt hij eensklaps
flil — • bij rust uit > (leekt eene cigaar aan, en bekommert
zich verder niet om de hoorders , welke dan uit zijne lange
rede mogen uitzoeken, wat hun. past, Doet men dan nog
eenige vragen, zoo antwoordt hij telkens 'kortaf: Dat zeide
ik u zoo even; of: Gelijk ik u gezegd heb. Komen er
nieuwe koopers, zoo begint Matter blabber op nieuw
hetzelfde op te zeggen , zonder eenige verandering, Secfcrt
vijf jaren houdt hy dit kantoor, en men zegt, dat hg er
wél bij vaart.
Heeft iemand, die zgn vaderland verliet, eindelijk eene
plek gronds gevonden , waar bjj zijn geluk beproeven wil ,
zoo treft hij gewoonlijk ergens in de nabijheid eenen gevol-
magtigden agent aan, die? mex verwijzing op de kaart, hem
zekere hoeveelheid iands verkoopt. Nu worden de naburen
ten vriendelijk!!» uitgenoodigd , om eene hut te helpen bou-
wen', en daarbij nobel getrakteerd. Dezelve komen van twin-
tig en meer mijlen in den pmtrefc. Dan gaat men in bet
bosch , en kiest eene gefchikee plaats voor de woning. Boo-
men worden geveld , de takken er af gehouwen , en de (lam-
men in een vierkant op eikander gelegd. Heeft het gebouw
de hoogte van ruim zeven voet bereikt, zoo worden met
eene zaag openingen voor de deuren en venfters gemaakt»
Voorts legt men de ruwe .fluitbalken , en zet er het ge-
bindte op. Men dekt hetzelve met takken, loof en graszo-
den. Hiermede ii de woning klaar * 'toaagm zelden langer
76 TAfEREELEN ÜIT HBT MAATSCHAPPEN* LEVEN
dan twee dagen wordt gearbeid. Papier dieflt in plaats v*tf
venfterglas. . De tusfchenruimten tusfchen de opgeftapelde
boomftammen worden vervolgens , wanneer men den tijd hier-
toe heeft, met leem en mos digtgeftopt; ook maakt men dan
deuren, en brengt verder de huishouding in orde. Soms
wonen in zulke hutten lieden , die in Europa fraaije huizen
bewoond hebben, en ziet men in deze ellendige kluizen
overbljjAelen van weelde, die van vroegere welvaart ge-
tuigen.
Wanneer dé huisvader en zijn gezin hier tien jaren arbei-
den , en wel met eene infpanning , welke door den Amerikaan
wordt bewonderd en ook weleer in zijn vaderland den ko-
lonist niet eigen was — wanneer hem bet noodige geld niet
ontbrak , om de eerde kosten der vestiging en ontginning te
befhïjden , zoo heeft hij eindelijk toereikende middelen , om
in de ligcbamelijke behoeften van zich en de zijnen te voor-
zien. Maar, behalve bij de oefeningen voor de krijgsdienst,
welke hij jaarlijks eenmaal moet bijwonen op eene verfchei-
dene dagreizen verwijderde verzamelplaats, krygt hij zelden
eenig "menfchelijk wezen te zien. Nooit klinkt in zijn oor
het vriendelijk klokkengelui, dat ten kerkgang uitnoodigt;
en het gemeenïchappelijk gebed in het huis Gods , dit ge-
bed , hetwelk bij deszelfs godsdienstige waarde tevens een
band is, die 'de menfchen broederlijk vereenigt — den Zon-
dag , die in elk Duitsch dorp een feest- en vreugdedag is ,
mist bij geheel. Hij verwildert, gevoelt zich ongelukkig,
en geeft zich eindelijk aan dronkenfchap over, daar-^m*-
rikaanfche handelaars hem veelal brandewijn, in betaling voor
de voOrtbrengfelen van*zijnen grond, aanbieden. Men reize
deze volkplantingen door ; velerwegen vindt men dronkaards ,
die echter nooit vrolijk worden. Hunne dronkenfchap is
Amerikaamch — dezelve gelijkt eene koortshitte met bewus-
teloosheid en onmagt.
Zoodanig is veelal het hooggeprezen geluk, dat den
landbouwer ten deel vilt , wanneer hij een toereikend kapi-
taal medebrengt. — Maar, hij heeft geenen heer en Koning,
wien hij behoeft te gehoorzamen. — Het is zoo. Wat ieder
heeft, dat bezit hij geheel als zijn eigen, en dat geniet hij
alieen met d^ zijnen. Geen glans eener -hofhouding — geen
praal van aanzienlijken en grooten* der aarde doet hem zijne ~
ontberingen gevoelen \ en de duizenden , aan welke in andere
landen de weelde werk eh brood verfchaft, ontberen -hier,
DE* NOOfcD-AMElUKANEN. Tl
in een doïce far-niente (iö zoete ledigheid). Ieder vergadert
of fchraapt hier voor zich , en de rijke waant zich gelukkig
bij het aanfchouwen van zijne dollars , waarvan hij verder geen
genot heeft. Zijne leefwijze blijft eenvoudig, of liever eenzelvig;
en laat hij aan de armen 'niets verdienen , zoo geeft hij hun
ook geené reden tot benijdbig. Geene landswerken worden
ondernomen , om , in tijden van nood , arbeid en brood aan
behoeftigen te verfchaffen. Integendeel, men veroorzaakt
door kunstmiddelen' een plotfeling gebrek, lokt eene menigte
werklieden, en vermindert dan het dagloon. Zoo kunnen
zekere jnaatfchappijen , met weinig kosten , kanalen, ijzeren
fpoorwegen enz. aanleggen*
En wanneer nu eenmaal alles met flopm gedreven wordt ,
wat zuilen de menfchen dan aanvangen?. Indien zQ hier
zoo (lerk vermenigvuldigden , als in Europa ; zoude het ze-
ker eene bedenkelijke zaak zijn ; maar dit is geenszins het
geval. Men treft in een Amerikaanich gezin zefflen meer
dan drie kinderen aan. De toevloed van buiten is wel on-
gemeen groot , maar de fterfte onder deze vreemdelingen ook
zeer aanmerkelijk. De meesten bezwijken bij ongewonen
arbeid, of derven vroegtijdig, dewijl Jet luchtgeftel hunne
gezondheid benadeelt.
(liet vervolg hierna.*)
TWEEDE BRIEF AAN HILLETJE OVER DE TEEKENEN
DES TflDS.
Onbekende, maar geachte Vriendin!
Xieeds eenige maanden geleden ontving ik op mijnen Hout-
moedigen brief aan UEd. een openlijk antwoord van uwen
hupfchen Echtgenoot , die in uwe plaats de pen opvatte , en
regt veel goeds van u opdischte, met name dat gij eene
vlijtige, verftandige huismoeder zijt, die zich weinig met
geleerde zaken bemoeit , en meer zorgt en waakt voor haar
kroost, dan zich bekommert over de teekenen des tijds.
Gij doet daar wél aan; en ik wilde u wel eens befpieden
op een zoogenaamd Dames-falet, hoe gij ftilzwijgend aan
uwe lievelingen denkt, terwijl mevrouw A, Bi, C, D en
78 TWEEDE BRIEF AAN Hl L LET JE
de jonge Dames E, F, G, H onuitputtelijk welfprekend
zjjn , om de nieuwöe modes te beoordeelen , elkanders klee-
diog befcheiden af te keuren of hemelhoog te prijzen, in ver-
beelding al de modewinkels in- en uitloopen, en op deze
wfize vreefeltfk converfabel worden, Eene dergelijke be-
langrijke vereeniging van vrouwen * is ook al een teeken des
tjgds, en gij zelve, die zoo geheel voor uwe kinderen leeft,
zijt er mede een , maar een zeer goed teeken. Vergeef mij
echter de begeerte, om mijnen, laatflen brief te vervolgen.
Gij zult mijn gefchrijf met uwen man te zamen kunnen na-
lezen , en wat er u te wonderlijk , te raadfelachtig in voor-
komt , zal hij u wel verklaren. Is de man voor de vrouw
niet de beste uitlegkunde ? Maar wanneer hij foms wat al
te veel glosfen en aanteekeningen bij den tekst maakt , blijft de
tekst. ... tekst.
n Over de teekenen des tijjds , alweder V zegt gö ; „ heeft
die indringende Befchouwer dan niets anders, wat hg be-
fchouwen kan?*9 — Voorzeker* verftandige Hilletje! en
wel in de eerfte plaats zichzelven; maar daar zoudt ge wei-
nig aan hebben. Wij zijn immers allen kinderen des tijds ,
(laan te midden der verfchijnfelen van onzen leeftijd als in
een zeer groot Panorama, en trekken eikander verwonderd
bij de mouw , zeggende : Ei , zie , zie hier ! — neen , zie
/daar! — alweder wat nieuws! Nu is de kunst, om alles,
wat wy zien , goed te zien , en een* ander , die ipinder goed
ziet, op het regte ftandpunt te plaatfen, waaruit hij het
bewegelijk Panorama niet Hechts kan befchouwen , maar ook
beoordeelen. Zoo zien wy b. v. thans zekere duistere,
droevige , fombere gedaanten zich heen en weder bewegen ,
zich bij elkander voegen, met een beftraffend gelaat ons be-
fchouwen, dan den dreigenden wijsvinger omhoog heffen,
nu de gefloten vuist ons voor den neus houden. Wie, zijn
dan deze fchimmen, met dat fpookachtig voorkomen, met
die hevige gebaren? Ik begin te gelooven, dat zij mede
onder de teekenen des tijds behoorea , want zij trekken de
algemeene aandacht. Befchouwen wjj hen van naderbij 1 Ziet
gij dezen welt Hij heeft daar iets , dat met groote en kleine
letteren gedrukt is , in de hand. Het is een Boetpfalm. Zoo-
dra gij hem nadert, houdt hij u het blad voor, en ziet u
met een' doordringenden blik aan; Maar zie nu dezen, die
voor den ingang van eene nieuw opgebouwde Stadsfchool
M
OVER BB TB^XENKN MS TQDS. W
faeeo en wedty wandelt. Htf heeft ook een papier in de.
tand. Lezen wjj ! „ Volksverlicbthig e? volksontwikkeling ,
verderfelijke petten der maatfchappg." Wij bemerken het aan
zqn peinzend voorkomen, dat hij dit thema wil gaan uit»
breiden en Haven, Nog een daar gindal Wij zullen be-
proeven 9 den inhoud te ontdekken van den bundel , dien hjj
onder den arm heeft. Hoe nu 1 ik lees flechrs dit woord;
Ontheiliging" Het overige is verborgen. Wat mag hier
wel ontheiligd zijn? De waarheid, de verdraagzaamheid t
de Christelijke liefde? Zeker zoo iets! Mogten wjj die
bladen eens lezen, mogelijk zouden w$ ons innig. verheugen
over den zacbtmoedigen, verftandigen ijver, waardoor de
man het ontheiligde wil heiligen, over zgue gepaste ea
vriendelijke vermaningen, over de innemende en verdraag-
zame woorden, waarmede hij zijne dwalende broeders en
zusters hunne misgrepen onder het oog brengt.... Deze
mm is toch zeker een Christen, en dus ook vervuld mee
den geest der Christelijke liefde J -<- Maar war willen nu
eigenlijk toch deze gedaanten , welke wfl op den voor- ea
Achtergrond van ons Panorama zich zien heen en weder be-
wegen? Zij willen toch zeker Iets; en dat zjj het goede
willen, moet ik vooronderftelten , want zjj zien er zoo
vroom, zoo bedaard, zoo ferieus uit. Maar dat zij iets
anjers willen dtn de meeste tgdgenooten , geloof ik echter
ook, hoe meer ik hen befebonw, want zij hebben allen pa-
pieren en bladen in de hand, met zonderlinge teekeningen.
Als gij maar eens even met mjj wilt zien , Hilletje ! Op dit
blad Haat eene ruime dorpkerk, die bflna afgebroken,, en
waar de kanfel reeds geflecht is; — naast deze moderne
ruïne fiaat een ander, bijna voltooid kerkgebouw; op den
grooten fteen boven, den ingang lezen w\j — niet 1835,
maar Anno 1618—1619. Nu verklaar ik niet te weten , hoe
deze tijdrekenkunde kan gebillijkt worden. WaarfchijnUyk
heeft men in die cwee bijzondere jaren eene nieuwe wjjze
uitgevonden , om kerken te bouwen , en wil men daarvan
thans eens weder de proef nemen. Nu zouden wy bijna ,
geachte , Vriendin 1 op het denkbeeld komen , dat deze zon-
derlinge, ferieuze lieden bouwmeesters, lands- of ftads-Archi-
tekten van beroep zijn, die aangefteld zijn geworden, om
de oude, vervallene kerken en andere openbare gedichten
te vernieuwen. Maar men heeft mij onlangs verhaald, dat,
80 TWEEDE BRIEF AAN MtLETjE OVER DE TEEKENEN DESTQD&-
zoodra taeü het woord nieuw in hun bijzijn uitfpreekc , hunne
hoofden eenparig neen fchuddefl , en zij allen' te gelijk den
dreigenden Wijsvinger der regterhand opheffen. Wie nn het
nieuwe verwerpt, moet noodzakelijk het oude voortaan,
en dan zullen gevolgelijk deze mannen zich air geroepen
befchouwen, om het oude weder op te zoeken en op te
metfelen. Nu ftrookt dit teeken des tijds zeer goed met
den geest des tijds. Gij hebt toch , waarde Vriendin \ als
gij iets voor uwe lieve kinderen moest koopen , wel in bet
voorbijgaan opgemerkt, dat in de galanteriewinkels de nieuw-
fte ornamenten naar den middeleeuwfchen , Gothifchen fmaak
bearbeid zijn, en dat de groote gebloemde patronen in het
Modemagazijn de herinnering opwekken aan overgrootvaders -
huisjas ? Deze zelfde geest heerscht nu , zoo als het mif
voorkomt, bij de lieden, waarop ik uwe aandacht heenleid,
de; zjj zijn nieuwe vrienden van bet oude geworden, en
zullen daarvoor hunne goede redenen hebben. Welke deze
redenen zijn , weet ik niet ; want ik , een zeer eenvoudig
Spectator, ben noch bepaald vriend van het oude, noch van
het nieuwe, maar wel van het goede en ware, dat ik overal
zoek, en ook zoo gaarne wil vinden bij deze menfehen;
want ik zeg het nog eens: zij zien er waarli>k veel te ern*.
Aig 9 te gemoedelijk , te vroom uit , om iets anders te wil-
len, dan liefde, vrede, verdraagzaamheid en algemeen
heil. — Gij moest dit alles nu eens nader beredeneren met
uwen hupfehen Echtgenoot, wanneer uwe lieve kinderen ter
ruste zijn. Het is nu winter, en als gij des avonds met
uwen mart bij den warmen haard zit, zorgt dan, dat gij
niet uitgepraat raakt; iets, dat wel eens bij echtelingen
plaats grijpt. Maar, waarde Hflletje! fpreek toch niet over
dergelijke zaken, als gij eensr op een Dames-falet moet
gaan; men zoude u, en met regt, uitlagchen. Lees dan
liever eens een paar Modejournalen door, of een van de
beste vaderlandfche Romans, en nimmer «het onbeduidend f
maar welmeenend gefchrijf van
Uwen heilwenfchenden Vriend ,
R— w. den Spectator.
TO1LIPPE RAMEAU, TOONRÜNSTENAAR UIT DE VORIGE EEUW. 81
, ■ •
THILIPPE RAMEAU,
TOONKUNSTENAAR ÜIT DS VORIGE EEUW*
(Geput uit bronnen ; In de Koninklijke Bibliotheek te
^ Parijs voorhanden.)
In de eerfte maanden van den jar* 1733 woonde, te Parijs,
in «en. hoog, zwart huis, in de ftraat du Chantre, op' de
tweede verdieping, een paar echtgenooten , die der geheelei
buurt tot een voorbeeld van orde en huifelijkheid verftrek-
ten. De man was lang, mager en van een phiegmatiek
uiterlijk, omftfeeks de vijftig jaren oud, en fprak nooit met
de andere huiagenooten. Offcboon toonkunftenaar van be-
roep zijnde, (*} leefde hg soo geregeld, dat zelfs de kwaad-
asriiigfte tongen niets tegen hem hadden in te brengen. Hij
ging alle dagen óp dezelfde minuut uit , om les te geven ,
en kwam telkens ook weder op denzelfden tfid terug. Dan
begaf hij zich in zijn vertrek , en ma werd de ftilte
in het huis alleen afgebroken door de tponen van zijn
klavier of van zijne viool ; want hij ftudeerde vlijtig. Zelfs
de meest kerkfche geburen vonden niets aan hem te bedil-
len; want zijn beroep, als Organist' btf de kerk van&.Cr*/*,
bragt hem en zijne kleine, vrome huisvrouw (leeds bij alle gods-
dienftige zamenkomften. De goede y vriendelijke, ftille vrouw
van naauwelijks dertig jaren was even bevallig van gelaat,
als rein van zeden.' . Gedurig met hoffelijk werk zich bezig
'houdende, ging zij Hechts nu en dan uit, wanneer zij eeni-
gen ^voorraad moest inkoopen voor de huishouding. Zij
mengde zich nooit in het gefnap van praatzieke buurvrou-
wen, maakte zonder noodzakelijkheid geene kennis met ie-
mand , maar beantwoordde evenwel met vriendelijkheid elke
vraag; een bevallige glimlach vergezelde altijd hare woor-
den, en hare fpraak klonk zoo liefelijk, dfrt hare korte
gezegden den genen, tot wien ze gerigt werden, aangena-
mer waren , dan wanneer zij de fraaifte uitdrukkingen had
«gebezigd, In weerwil van het eenigermate terugftootende voor-
(*) Onze Nedcrlandfche toonkunftenaars gelieven zich te
herinneren, dat het tooneel F ar ij % verbeeldt! ~~ Vert.
82 PH1LIPPE fcAMEAÜ ,
komen des mans en van de vooroórdeelen, welke men destijds
overal tegen zijnen ftand had, waren evenwel de beide echt-
genooten in de ganfche wijk der (tad zeer geacht; en de
kruidenier, die zijnen winkel jievens den donkeren ingang
had , bleef nooit in gebreke 9 zijn ruig mutsje af te nemen ,
wanneer de lange , fchrale muzikant met zijn vrouwtje voor-
bijging. De groet werd altijd met zekere oplettendheid be-
antwoord; doch men fprak daarbij geen enkel woord tot
elkander, en de kruidenier zeide weleens b|jr ztebieifen:
n Dat zjjn regt brave lieden ; maar met dat alle» fchtfat die
lange magere niet weinig trocachhad te beihtto*'
Een eenig petfoon in huis had toegang tot de bekte echt-
geoooten, — eene ongehuwde viouw van zestig jaren, die
ook in ftille afzondering leefde. Zij bad- een vaat inkomen
van drieduizend frmncs; deze fom — men bedenke, dat het
vóór honderd jtren was— gaf haar, in. bate eigene oogen er
in die der buren > eene zekere meerderheid, zoodat z^bee.
waagde, kennis met den müziktat erf. zijnei^ehtgenoote «e
maken. De oude jufvrouw, Mademotfette de lombar»
genoemd, had een klavier, waarop zij niet flecht fpeelde , en'
dikwijls de fymphoniën 7 van hülli én andere (lukken harer
jeugd herhaalde. Op zekeren dag , air z$ van een reisje te-
ruggekomen was, beving haar de lust, om muzijk te makeit*
doch tot haar verdriet vond zij het klavier zoo ontftemd,
dat bet onmogelijk was daarop tefpeien. Geduld was. geens-
zins de hoofddeugd der oude iiefhebfter van de toonkunst ;
zjjj wilde nu ecamaal op haar klavier fitaften, en het moest
dus terftond geflemd worden. Nu viel haar in , dat er een
muzikant in hetzelfde hui» woonde ; en zij zond haxe dienst-
maagd naar de tweede verdieping, om hem fpoedig te doen
komen. Het aeisje kwam terug met het antwoord, dat Afon-
fieur% de gebuur, geen (lemmer was, en men derhalve naar
een9 ander9 moest omzien. De jufvrouw fprak op een9 be-
ritpendeu. toon : „ Gij doet uwe boodfchap ook flecht , ba-
bztI gy hadt den man zesendertig fout moeten beloven —
dat is de prijs ; dan zou hij wel gekomen zijn.99 — • „ Ja
maar," antwoordde s abèt, „het is geen maft, Mademei felle !
het is een — Heer" — „ Zoo , soo , als hec een Heer is ,99
hernam Mademoifelle de lombard, „ dan dien ik wel de
moeite te doen, dat ik zelve hem ga fpreken.** Zoo gezegd,
zoo gedaan.. Zij klopt aan, en zegt tot de vrouw, die opent:
TOONKUNSTENAAfc DIT DE VORIGE EEUW. 8S
yy Madame f woont hier niet een muzikant!" *- „ Ja, dat
is mijn man, Mademoifelle T — Hier Zijn zesendertig /fat*
Madame! Zeg hem toch, dat hij terftond afkome en mijn
klavier ftemme.w — „ Mijn man, Mademoifelle! is, voor*
eerst, geen itemmer , en , bovendien , hij arbeidt thans , zoo-
dat ik hem durf noch mag ftoren " — „ Maar , als hij een
muzikant is , moet hij immers wel een klavier in orde kun-
nen brengen? Nog eenmaal, Madame! ik wensch, dat bij
oogenblikkelijk beneden bfl mij kome." — „ Nog eenmaal ,
Mademoi felle ! ik dnrf mijn9 man thans volftrekt niet Ho-
ren." De goede vrouw had den tijd niet , om dit geheel uit
te fpreken; want de oude kunstvriendin vloog, meteene vlug-
heid , welke men van haar niet verwacht zou hebben , naar
de naaste deur, en ftond daar eensklaps indeftudeerkamefrvaa
onzen toonkunftenaar. Deze zat in eetf ongemeen gfooten
leupingftoel voor eene met muzijk en boeken bedekte tafel, en
was zoo geheel verdiept in zijne bezigheden , dat hij de Ma-
demoi felle niet eens bemerkte. Zij f>rak : „ Monfieur ! hier zijn
zesendertig fout; Ik wenschtemijn klavier geftemd te hebben."
Geen antwoord. „Mademoi felle!" f prak thans de jonge vrouw,
„ gij ziet , dat hij niets hoort; en zoo hij u hoorde, zon hij
het u zeer kwalijk nemen." Zonder daarop acht te ge-
ven, fchreeuwde Mademoi felle, zoo luid zij kon: „Monfieur!
hier zijn zesendertig fout. . •" Thans rigt de magere man
het hoofd op , en ftaart de vreemde met een' ftrakken blik
aan. Jufvrouw dr lombard herhaalt , bemoedigd , haar
verzoek met eene zachtere ftem ; doch de man fchijnt haar
niet verdaan te hebben. Hij zegt: „ Louizsf waarom laat
gij mij toch op eene zoo onaangename wijze ftoren?" —
„ Het is mijne fchuld niet," antwoordt deze verlegen; nMa~
demoifelle wil volftrekt , dat gi) haar klavier zult ftemmen.M
Hij herneemt : „ Mademoi felle l gij zijt eene zottin ; dit is
het eenige antwoord , dat ik u geven kan."- Op het hoeren
van deze woorden kon de oude Dame zich niet langer be-
dwingen. Zij riep in drift uit: „ Weet gij, Mijnheer! dat
gij met Mademoifelle de lombard fpreekt ?" En hij ant-
woordde 'gemelgk: „ En gjj , Mademoifelle! weet gij, dat gij
aan philippe rameau zesendertig fout biedt , om uw
klavier te ftemmen V*
De oude muzijkliefhebfter was ongelukkig niet zeer ver-
trouwd met de nieuwere muzijk. Zij kende noch la demon-
84 FHILIPPE RAMEAU ,
jtration du principe de P harmonie, noch de qttatre piècet
de clavecin, de eenige (lukken» welke ra me au coc dientqd
toe uitgegeven, had. Het antwoord maakte daarom weinig
indruk op haar. Intusfchen werd zij evenwel door zijn ferm
wederwoord zoo zeer van baar (luk gebragt, dac de kunfte-
naar op zachteren toon er bijvoegde : „ Ik ben geen (lem-
mer, en heb ook den tijd niet, om met uw fpeeltuig mij be-
zig te houden ; maar , zoo gij wilt , ga in de. kamer hier ne-
vens — daar kunt gij op mijn klavier u oefenen , zoo veel
en zoo lang het u luie" Dit gezegd hebbende , viel r a-
meau weder in zijnen doel, en floeg geen acht op de be-
leefde, betuigingen, welke zij hem deed. Zy ging, beproefde
het klavier een weinig, en begaf zich nu weder naar beneden
in hare kamer.
Den volgenden morgen liet Mademoifelle de lombard
hare nieuwe kennisfen vragen, op welk uur zij hare op-
wachting kon makeu. Ram e au, die thans niet aan bet
werk was, ging terftond heen, om zelf haar .te halen.
Nu werd er veel over muzijk gefproken; want de jufvrouw
was eene leerlinge van den beroemden coup erin, en wist
goed mede te praten over de kunst. Zij oefende zich vervol-
gens ook in de nieuwere muzijk, en leerde de bekwaamheid
van haren buurman op prijs (lellen. Zoo ontftond er eene ze-
kere vriendfehappeiijke betrekking, althans wat Madame ra-
meau betrof; want hij had gewoonlijk een* afkeer van alle
nieuwe kennisfen.
Ra me au ging eenmaal in de week ten avondeten bij zij-
nen begunftiger , den Heer DELAPOPLiNièRE, en een-
maal, had hij eenen vriend bij zich op het middagmaal. Deze
was de beroetade marchand, wiens onderrigt hij genoten
had en wiens bekwaamheden hij hoogfehatte. , Rameaü
gaf ongaarne les, deels omdat hij zich tot iets hoogers be-
ftemd gevoelde,' deels ook dewijl dit onderwazen hem niets
verder bragt. Daarentegen befpeelde hjj met lust het orgel
van St. Croix. Door de uitgave van zijn werk over de Har-
menie had hij zich den naam van een geleerd toonkunftenaar
verworven ; hij wilde echter nog meer , dan geleerd zijn , en
de loftuitingen van zijne kunstbroeders, welke hem kwa-
men hooren , veroorzaakten hem groote vreugde. Maar na
had hij ook wel gewenscht, dat het publiek, en wel een
groot publiek., hem mogt toejuichen. Kortom, bij hem kwam
de gedachte op , om voor het tooneel te fchrijven ; en , of-
TOONIUNSTENAAR UIT DE VORIGE EEUW. 8&
Schoon hfl nooit iemand iets .hiervan zeide, dit voornemen
hield hem van nu af fteeds geheel bezig. Hij was intusfchen
xeeds vijftig jaren oud , en gevoelde zeer wel , dat hij hpt
niet moest uitftellen , zoo hij nog iets wilde leveren en de
fchoone droomen zijner verbeelding verwezenlijken. Hij waag-
de het dus, aan hoodard de lamotte te fchrijven, en
dien om den tekst eener Opera te verzoeken. .Maar oela-
mottk, die, gelijk meer andere dichters, niets van de mu-
.zflk verdond en ram eau weiligt geheel niet kende, had
den brief onder eene menigte van dergelijken aard vergeten, en
antwoordde dus niet. Dit veroorzaakte den jtoonkundenaar
ongemeene fmart ; ^jne aanvallen van zwaarmoedigheid kwamen
menigvuldiger terug , en dikwijls floot hij zich geheele dagen
in zijne kamer op. Hjj beftudeerde nu de partituur van. elke
nieuwe Opera met de grootfte oplettendheid, en verloor zich
telkens in een diep nadenken, dat dikwijls met een* verdrie*
tigen uitroep eindigde. „ Hoe P fprak hij dan , „ deze zijn
de lieden , welke men mij voortrekt ? — mjj , in wiens kleinfte
jompofitie voor het klavier meer ware muzijk is , dan in al dat
verward geraas , dat men thans eene Opera noemt ! Sedert
lul li is er in Frankrijk gten groot toonkundenaar ge-
weest, lalan.de mitfchien uitgenomen; maar die heeft
alleen voor de kerken gefchrtven , en de Opera's van c o-
lasse geeft men ook reeds niet meer. Wat blijft ons
dan over? Monfieur de blamont; mouret, dien men
.den toonkunftenaar der Bevalligheden genoemd heeft ? Nu ,
die heeft ten minde pog eenige gedachten ; maar destou-
. chesI en dan die campraT... Na zulke uitboezemingen
liep hijdikwfls naar zijn klavier, en improvifeerde uren lang.
Zoo dacht hij dikwijls weder, om te fchrijven; maar dan herin-
nerde hij zich op nieuw den brief aan d e l a m o t t e , en
de pen werd terftond nedergelegd. Hij zeide by zichzelven :
„ Wat baat het? Wie toch kan uitvoeren — wie vergaat,
hetgeen ik fchrij ve ? Zullen zij niet eveneens doen , als vóór
twintig jaren, een weinig vóór mijne reis naar Italië, te
Avignon , alwaar zjj myne eerde proeven verachteden , omdat
dezelve hun te hoog waren? Maar die toonkundenaars in
.balie* die wisten mijne hier miskende werken wel te fchat-
ten. Neen , ik moet , om dat pijnigende raadfel op te losfen ,
een tooneel, een orchest, een publiek hebben l r Ik geloof,
dat men het nog geheel anders dan lulli kan maken, en
beter. ook. o, Ik zal, ik moet daartoe komen!1* En nu ging
mengelw. 1835. mo. 2. G
96 PHILIPFB RAMEAU ,
b|J' fpoedig naar bulten in de vrije lucht 9 alsof bét hein 1*
de Had te benaauwd ware ; en wanneer hij dan des avonds
te huis kwam en naar bed ging, zonder een woord te zeggen
aan zijne arme l o y i z e , die van alles niets begreep en even.
wel er innig deel in nam, o! dan was ook rameau zeker
niet gelukkig.
Een onverwacht voorval deed eindelijk onzen toonkunfte-
naar het onwederroepelijk b e fluit nemen , om zich aan het
tooneel te wijden. Bij de mededinging naar den post van
Organist in de St. Paulus-kerk mbest rameau voor da-
q ü i n , een* beroemd* Organist , die hem evenwel niet even-
aarde , onderdoen. Van dezen dag af aan fcheen er in r a-
meau eene geheele omkeering plaats gehad te hebben; wam
Jrij begon nu een geheel ander leven te leiden. Htf hield
eensklaps op , les te geven. Hij ging geregeld alle dagen
naar den fchouwburg , en kwam telkens zeer laat , met ge-
heel ontftelde wezenstrekken , te huis. Wanneer hij zich dan
in zijn vertrek opgefloten had, hoorde men hem nu een*
zingen of op de viool fpelen , dan weder zag men hem dan*
fen of lagchen en fpringen ; ja eindelijk ook wel den andei's
zoo deftigen , zelfs ftijven man zonder degen «uitgaan , dè
pruik fcheef en den hoed op het eene oor — kortom,
op eene wgze, die groote achteloosheid verried. De buren
bemerkten weldra deze in het Qog vallende verandering Mi
de leefwijze van den vroeger zoo geregelden , ftreng zedelij-
ken man. Nu hadden de booze tongen (lof. De arme gade
was geenszins de laatfte, welke den ongelukkigen, voor f
haar onbegrijpelijken ommekeer ontwaarde en beweende i
want haar geliefde man fprak niet alleen niet meer met haar»
maar at ook bijna alle dagen buitenshuis.
Het was Paaschdag, en ten tien ure bevond zich rameau
nog in zijn vertrek, oflchoon hij reeds ten vijf ure het bed
verlaten had. Jufvrouw rameau was in de kapel van dè
ftraat $t. Honori de mis gaan bijwonen. Doch hoe groot
was, bij hare terugkomst, hare verbazing, hem nog te huil
te vinden , daar hy op het orgel had moeten zijn ! Zij ijlt
in zijne kamer, en daar ziet zij den eertijds zoo fombereh
man bij de viool danfen ; en in welk eerten opfchik f — de
eene kous half aangetrokken, in pantoffels en nachtrok, met
tïe witte flaapmuts op het hoofd! Zij roept uit: „ Maar,
mijn lieve philippe! wat doet gij daar? De groote mis
begint reeds. Gij verzuimt zeker tiw kyrit èkifbn; want
TOONKÜNSTENAAR UIT DB VORIGE EEUW. 87
cfc pmesfiè is nu rééds in 'hét koor temg. Haast tl ; haast
u toch f1* — „ Lait mij ongemoeid met uw kyrie" her-
nam hamêAu; „ hoor ééns deze pasfe-pied , en zeg mij,
of men daarnaar niet goed danfen kan !n Na het uiten van
déze woorden begon hij weder op de viool te fpelen en té
danleu, * zoodat de arme vrouw hem voor krankzinnig hield.
n Maar , lieve man ! bedenk toch , * dat gij uwen post ver-
liezen zult ; c*n dat thans , nu gif geene lesfen meer geeft !** —
„ Mijnen post.... dien héb 'ik reeds fédert drie maanden
niet meer. Ik nam mijn onttfag. Laar mij nu alleen, zoö
gij toch" mijne pasfe-pied niet hooren wilt!" Jufvrouw ra-
mbaü ftond als verpletterd; de post van Organist Wis nog
hun éenig middel van betlaan ^ fcif weende bitte/lfik, en
fcéidfe i „ Wat feiilleft wij aanvangen , als <fe ' achthonderd
UvriSf Welke wij zoo zuur befpaard hebben, Verteerd zijn?
Wu, deze wil ik ten minde in bewaring nemen.** Met deze
gedachten gaat zij fcbielijk naar de commode , die den fchat
moet bevatten. Zij opent dezelve; doch, o jammet l in
flaati van achthonderd tivres vindt zij fièchts tweehonderd.
De arme vrouw! Zij wist niet, wat zij denken, wat 2ij
beginnen fcoude. Zij begaf zich XAVtMademoi felle de lom-
bard; eü, dewijl haar hart van lang opgekropt verdriet
ïbö vol' was , verhaalde zij haar ganfche ongeluk aan de
vriendin , die van dat alles niets wist , riiaar wier vertroos-
tingen juist tffet zeer troostrijk waren: Madentoifelle kon
bet onbetamelijk gedrag van den buurman fleehts op drie-
derlei wijze verklaren: „ Of hij fpeelt, of hij drinkt, of
hij heeft eene minnarij." Daar ram eau thans zoo telden
te huis Was , moest men wel denken , dat eene minnares
Hein boeide ; zijn danfen en zijne uitbundige vrolijkheid wa-
ren duidelijke bewijzen, dat hij zich aan den drank' o Vergaf,
en de vermiste zeshonderd livrei konden fleehts naar het
fpeelhüis gewandeld zijn. Madentoifelle DE lömbArö
hield hét dus vóór ontwijfelbaar zeker, dat dè vrouwen,
het fpél en de wijn de eenige oorzaken der afdwalingen van
eamêau waren. De arme loüize kwam in hare Woning
nog troostèlodzer terug, dan zij geweest was. Zij vond
haren man gelijk zij hem verlaten had , alleen met dit on-
derfcheid , dat hij thans eene gavotte in plaats van de pasfe-
pied danfte ; en de ongelukkige was en bleef radeloos.
Inrusfchen kwam de eerfte dag van Mei , de verjaardag
van haren anders zoo geliefden p tt i l i ^ p e. Sinds langen
G 2
88 -PHILIPPE RAMEAU,
«
tgd was het gebruik , op dezen dag aenige vrienden op het
middagmaal te noodigen, en jufvrouw ram ea ü hield zich
aan die oude gewoonte. Destijds fpijsde men om half twee.
Ten een ure was ra me a-u, die reeds vroeg hec huis had
verlaten, nog niet terug. Louue Reefde van angst en
bekommering* Zij vreesde , dat hij misfchien den ganfchen
dag zoude uitblijven. Men koij de onrust op haar gelaat
lezen. Mademoifelle de lqm ba r d brak eindelijk het (lil-
Zwijgen af. Tot de andere gastep zich wendende , fprak zij :
„ Het is jijd , om aan deze zaak een einde te maken. Mijn-
heer ram eau moet ons bij het nagèregt eene verklaring
van zijn zonderling gedrag geven. De arme vrouw wordt
immers, als , dat dus voortgaat, zoo mager als haar deugniet
van een' man! Het is eene ergernis, welke niet mag en
niet kan voortduren." Deze aanfpraak werd door allen be-
aamd , en ieder maakte zich gereed , om op zijne wijie den
gastheer de, les te lezen. De gasten waren: Mademoifelle
Dl JLOMBARD, MARCBAND, DUMONT, Koster van
St* Croix de la Bretonnerk , (dien men echter bezwaarlijk
had kunnen bewegen , zoo boos was hij op rameau, dat
hij zyne dienst als Organist had opgegeven) en de Heer
bazin, de kruidenier , welken jufvrouw rameau had
genoodigd , dewijl hij de huisheer was , en zij niet zonder
angst aan den nabijzijnden bëtaaltyd kon denken.
Kwartier na een ure kwam ra me au. HÜ fcheen éérst
verwonderd, gasten by zich te zien 9 en wilde juist ophel-
dering vragen , toen zijne goede vrouw hem met teedexheid
een* degenkwast en een paar met eigene hand vervaardigde
manchettei aanbood. Nu viel hem eensklaps in, wat dit be-
zoek, te beduiden had. „ Goede, dierbare loüizeI" riep
hij uit, „ gij vergeet toch niets. Gij zijc veel beter dan ik.
Aan uwen verjaardag zou ik niet eens denken , zoo de ka-
nonfchotén, welke dien dag voor den Koning helpen vie-
ren , mij denzeWen niet in het geheugen bragten. Jk heb u
nog nooit iets gegeven; maar wees gerust — » dit' jaar zal
het anders zijn, dat verzeker ik uf' " Oflchoon wel vroeger'
dergelijke belofte was gedaan, kon louize zich echter
niet weerhouden , tranen van gevoel te Horten — zoo weinig
blijken van liefde en deelneming had zij federt geruimen ttfd
van haren man ontvangen !
Nadat nu rameau zijne vrouw omarmd had, groette hij
beleefdelijk Mademoifelle de lombard, reikte zijnen
TOON KUNSTENAAR UIT DE VOfflGR EEUW. 89
vriend marchand vertrouwelijk de hand, wierp den Kof-
ter een* vriendelijken blik toe, welken deze, offcboon de
aangename geur van het gebraad hem den mond in een* ver-
genoegden trek deed' plooïjen, met een' bkterzoeten grim-
lach beantwoordde; voor den kruidenier eindelijk maakte 1*4
eene meer of min (lijve buiging, en deze deed wederkeerig
van zijnen kant hetzelfde* Nu plaatfte mei» zich aan tafel ♦
en wai in den beginne zeer vrolijk $ doch tegen den tijd vaü
het nageregt begon eene zekere fpanntag meer enr meer merk-
baar te worden. De gastheer was den ganfchen tijd zoo
aardig, zoo vriendelijk, zoo voorkomend geweest, en had
ook zijnen voortreffelijken bourgonjewijn , dien . bif zijnen
landsman doemde, zoo mild gefchonken , dat geen der gasten
% het van zich kon verkrijgen , deze goede (lemming door vij-
andelijkheden te ftoren. MademoifelU de lombard had
wel beloofd, den eerden aanval te zullen doen; doch haar
moed was intusfchen aanmerkelijk gezonken, en zij zocht
nu den Heer bazin tot tolk van haren heiligen Ijver te
maken. Vruchteloos poogde zij, door teekens en wenken
hem hiertoe te bewegen. De kruidenier had rijkelflk gege-
ten, en dacht zeer verftandig: „ Als wij nu beginnen te
kijven, krijgen wij niet meer te drinkend' Hij hield zich
dus , alsof hij niets van dat alles bemerkte , en bleef intus-
fchen zoet voortpeuzelen. De oude Dame kwam nu op den
inval-, om den- verkozen redenaar v door eene drukking met
den voet een ondubbelzinnig teeken te geven ; maar zij trof
ongelukkig de lange , dunne beenen van den mageren gast-
heer, die gemelijk, met gebaren van- misnoegdheidV vroeg,
wie er toch vermaak in had, hem zoo pijnlijk op zifn' lik-
doren te trappen. MademoifelU de lombard werd tot
aan de ooren rood. Zij vreesde , dat iemand , ten ftadeele
van hare jonkvrouweljjke zedigheid , Iets ergs mogt vermoe*
den; en alle de overige dischgenooten zagen elkander' ver*
baasd aan, tfanneer juist het in de (haat du Chantre onge-
wone geraas van een* wagen de algemeene opmerkzaamheid
trok. De wagen hield (lil voor het huis van rameau, en
(goedig daarop hoorde meu de ruwe ftem van eenen be-
diende roepen: „ Monfuur de la popliniIrr."
- Op het hooren van den naam van popliniIre rezen
alle de dischgenooten zeer onthutst op, en ontvingen, met
vele ftrqkaadjen, een*" kleinen, dikken Heer in een zwart
fluweelen gewaad , dat rijk met goucj verfierd was. », Ia
90 FHIUPPE RAMEAÜ,
b& mogeltfk, mijp waarde Heer!" ftameld? rameaü, dog
een weinig verlegen , n gjj verwaardigt nujj met uw bezoek »
en dat zonder mjj vooraf te berigten ?" — n Vooraf befig*
tpn?" hernam de, kleine qun^dat kon men innpers, ddn al.
leen doen, wanneer men wist, of gij nog leeft ; en federt
hoe ljrag ik daarvan niets vernam, dat kunt gij «elf bet bes$
pitr^kep^n. Doch geen woord meer hierover. Wat hoor ik ,
rameauJ gij fchrijft eene Opera? Gij hebt Madem&tfiik
FRTiTF as, heden morgei tot eene proeve uitgenpodigd t
]Lk wil hope*, dat deze. proeve nergens anders, dan bij ray,
99I plaats hebben. Mijne -zaal is tot uwe dienst ; en wat
fje kasten betreft /dat is mijne zaak. Maar, zeg mg, wan*
neer zult gij dan eigenlijk aan het werk gaan ?" — n Mijn
^arde Heer! de Opera is gereed; ik heb er nu bijna drie
iqaanflen aan gearbeid." — „ Doch van waar hebt gij daö
?en libretto gekregen ?" r- „De Abbé pïlleorin heeft
bet mij yerfchaft; doch ik moest hem vooraf zeshonderd livm
ter hand (lellen , om hem voor fcbade vrg te waren , in ge?
val van ongelukkig dagen." — „Wat? Pbllégrin heeft
Ziek door u zeshonderd livres vooruit laten betalen? Ik
wensohte. ...."— n Nu , hfl , epn poëet , kon immers niet
weten, of ik in ftaat ware , eene goede Opera te leveren." —
n Nu, nu; en hoe heet de Opera 7" — „ Htppofyte et Ari-
eie? — n Een heerlijk onderwerp f En hoe is 't , wanneer
Jtomen wij daarvan iets te hooren?" — n Ik denk, dat
pgn binnen acht dagen wel de proef van het eerde bedryf
Zfil kpnnen nemen." — n Nu, tot wederzien dan l Adieu*
lieye rameaü! ik verbid my zeer, kennis met uwe fami-
lie gemaakt f e hebben. Uw wijfje is inderdaad bekoorlijk,
f n uwe oude moeder. . . ." voegde hij, met een' blik op Madt*
moifelle de lombard, èr bij. — „ Neen," viel eameaü
hem haastig in de rede , „ Mademoifelle is onze buurvrouw
en vriendin." — „ Duizendmaal vergeving," dus yoer dé
goedhartige man , wien het lange gezigt der Dame niet qjbc-
gaan was , voort , n dat ik MmdemoifeUe voor uwe moeder
heb gehouden 1 Zie, zoo gaat het, als men oud wordt 1"
Nadat de Heer de la poflinibre aldus kennis met
alle de tegenwoordig zjjnde perfonen gemaakt , en den waer«>
digen marchand op zijn vrijdags-<?oiwr* genoodigd had ,
nam hg afTcheid van het gezelfchap. Nu wierp l<* ui ze
zich met verrukking in de Armen van haren man ,• om hem
vergeving vooj haar onregtvaardig vermoeden te vragen. De
TOONKUNSTENAAR UJT PB VORIGE EEUW. 91
anderen Houden mede befchaamd en waren getroffen, „ De-
wijl gü, lieve vrienden 1 mijn geheim nu toch eenmaal weet,,
wil ik ook langer niets voor u verbergen/* fprak ram&aui
en nam hen mede naar lijn. klavier, waarop hij de gau«
fcbe groote partituur van v$jf bedrijven uitgewerkt had, en
die thans, met behulp van marcband, uitvoerde. Allen
waf en verrukt, en Mademoi felle de lombard beweerde*
dat alleen l u l l, i of rameau zulke meesterftukken kon
vervaardigen. 9 Mafrmei felle ? hernam de laatfte, m men
fcop mg zeker nooit fchooneren en grooteren lof geven ; want
hvin is juist de geen, dien ik boven allen bewonder, wien*
fchoone declamatie , wiens heerlijke melodie in de recitative*
ik, met de vrijheid, eenen kunftenaar betamende, poog na
te volgen en te evenaren." Jufvrouw. rame au weende van
vreugde en verbazing; en ook dumont, de Koster, vond
de muzök voortreffelijk , maar kon toch niet nalaten , zijne
fp$t te betuigen, dat zulke fchoone dingen aan de kerk ont-
trokken werden en tot wereldsch gebruik zouden dieneru
Ua&ohand was als betooverd, en zeide tot rameau:
m Ik kende u , mjjn waarde vriend I reeds lang als een uk-
muntend Organist ; maar nooit had ik gedacht , dat gij iets
zoo voomeffelijks kondet voortbrengen* In uw werk is alles
nieuw; en zeker, zoo het erehest het kan uitvoeren, zal en
moet deze Opera eene geheele omwenteling in de muzijk ver*
oorzaken." — „Ik hoop," hernam rameau, „dat wij mee
vlijt en geduld alle zwarigheden zullen te boven komen. Bjj
de eerfte Opera van lulli was het immers nog veel erger*
Herinnert gij u niet, dat er destijds flectats twaalf violisten
in Parijt gevonden werden? Een jaar later beftond r^ds
de beroemde vereeniging der vierentwintig vioolfpelera; en
fiedert hebben wij nog aanmerkelijke vorderingen gemaakt.**
Gedurende de acht dagen, die tot het afschrijven der par-
tijen noodig waren, oefende zich rameau met zijne zan-
gers , welke toen , betrekkelijk gefproken , nog weinig erva-
ren waren , in het eerfte bedrijf der Opera , en op den be-
paalden dag vergaderde eindelijk een vrij talrjjk gezelfchap
van lieden, die aan het Hof en in andere hooge kringen leef-
den. Men kwam bijeen in de prachtige zalen van d e l a
poplinière. Ofichoon rameau tot hiertoe , uit hoof-
de van zijne bedrevenheid in de theorie, zeer loffelijk be-
kend was, fdbeen men evenwel zich niet te kunnen ver*
bedden , dat krj , reed* een man van vijftig jaren , nog aitt
92 PH1MPFE RAMEAU ,
goed gevolg zijn geluk' zou beproeven op eene loopbaan,
welke vooral jeugdige levendigheid en warm gevoel vordert.
De ouverture begon. Gelijk alle ouvertures van dien tijd,
in een' minder bevalligen ftijl gefchreven, had dezelve flechts
eene zeer onbeduidende uitwerking. Het eerfte koor: Ac*
courez, habitans dei 4*/; /'werd iets beter opgenomen; 'maar
dewijl de voorname Heeren zich te veel meenden te wa-
gen, als zty het eerst met handgeklap hunne goedkeu-
ring te kennen gaven, werden verfcheidene der volgende
(lukken met een diep (lilzwijgen aangehoord. R au e au,
die • zelf het orchest beftuurde , zag met groot verdriet , hoe
weinig uitwerking zijne muzijk deed. In al de trekken zjjns
gélaats (lond reeds de moedeloosheid te lezen , toen , na de
'Verrukkelijke aria : Plaifirs , doux vainqueurs , in een' hoek
der zaal , een man op zijn' doel klimt , en roept : n Tres bitn,
rameaü! c'est admirableV* Terftond rlgcen zich aller
oogen naar den man, die zoo plotfeling zijne (tem verhief,
en dien men , wegens zjjne niet zeer oogelijke kleedij , voor
een' ongenoodigden gast fcheen te houden. Ra meau, de
ftem van zijnen vriend herkennende , riep van z jjne plaats
hem toe: n Fleb dank, hartelijken dank, marchandI
uwe goedkeuring is mij genoeg." De naam van marchand
was zoo vermaard 9 dat ieder het gewigt van diens goedkeu-
ring wist te fchatten ; en het laatfte koor van den prolog
eindigde onder eene algemeene en luide toejuiching. De eerst
geheel niet gunftige (lemming was nu eensklaps veranderd ,
en alles, wat er. meer volgde, werd met uitbundigen lof
ontvangen.,
Rameau hoorde met innige vreugde de menigvuldige
gelukwenfchingen , en de hlijdrchap draalde den Heere de
LAPoPLiNièu ten oogen uit. Nu trad een vrij pover
gekleed man naar onzen toonkunftenaar toe, trok een papier
uit den zak, en zeide, terwijl hij het in (lukken fcheurde:
„ Gij kunt uwe zeshonderd livres terugnemen: wie zulke
muzijk maakt , behoeft geen borg te (lellen voor het goed
gevolg.'* leder was verheugd over deze handelwijze van den
armen dichter, pell eg rin, wiens bekrompene onhandig-
heden men kende. Ook hij deelde in de loftuitingen , waar-
mede men den tqpnkimftenaar overlaadde.
Van nu af werd in de falons van niets anders, dan v*n
rameau's Opera gefproken, en de voornaamfle kunftenaars
Yan dien tijd hadden reeds de hoofdrollen onder zich ver»
TOONKUNSTUfAAR ÜIT DE VOJUGE EEUW. $3
deeld. Evenwel ontbrak het niet aan kabalen en listen , om
de uitvoering op de lange baan tè fchuiven. De proeven
bij gedeelten begonnen eindelijk , en alles ging voortreffelijk,
Desniettegenftaande wist de nooit flapende nijd , en de ijver-
zucht van muzikanten en componisten, zoo veel te bewer-
ken, dat weldra het gerucht in omloop kwam: de mvzifk
van rameaü/5 grillig y o#verftaanba*r 9 zonder bevalligheid
en fmaak , of zijn best voor geleerden- en Hef hebbers . van
het zonderlinge. Eindelijk brak de dag aan , waarop de hoofd-
proef zou genomen worden. Alle de knnftenaars waren op
hunnen post, in weerwil van de vijandige ftemming, waarin
men hen had weten te brengen. Alles ging goed tot aan
het tweede bedrijf, Doch toen men hier nu aan de vermaar-
de trio kwam, hield het geheele orchest eensklaps. op; Want
deze geheel nieuwe zwarigheid fcheen onoverkomelijk. Ra-
me au verzocht zeer bedaard, dat men nog «eenmaal zou
aanvangen. De orchest- meester was van meening, dat de
plaats niet uitgevoerd kon worden» „ De eerfte maai mis-
fchien. bezwaarlijk ," antwoordde rameau; „ doch laat het
ons Hechts beproeven ; het zal gelukken/' Ook de tweede
poging had niet veel beter gevolg; en nu moest raheau
al zijn gezag doen gelden , om tot eene derde herhaling te
noodzaken , die eindelijk naar wensch gelukte.
Het ten tooneeie voeren van eene nieuwe Opera was des-'
tijds voor Partft een merkwaardig iets , dat hooge belangftel-
ling wekte; want men kende daar toen 'flechts drie fchouw-
burgen : de Opera , de Franfche en de Italiaanfche Komedie.
Zoo was dan .geheel Parijs des morgens van den eerden Oc-
tober 1733 in beweging. Alle toegangen tot de Opera wer-
den reeds vroeg als belegerd, en niet dan met veel moeite
gelukte het onzen goeden raheau, eene kleine, afgele-
gene ƒ»£* voor zijne vrouw, Mademoifelle de lombard
en zijnen vriend marchand te krygen. Zijne vijanden daar-
entegen, magtiger, doch minder edelmoedig, hadden overal
in de ganfche zaal hunne. aanhangers en lieden, welke zich
als werktuigen lieten gebruiken, o, Hoe angftig klopte het
hart der arme- vrouw van den kunftenaar bij den aanhef der
ouverture l Hare vrienden poogden haar gerust te (tellen;
doch i$ zelve hadden moed noodig, daar van het eerde, be-
drijf af aan eene zoo geweldige kabaal in het'parterre £ich
vormde, dat op de aanvankelijk reeds fpaarzame teekenen
van goalkeuring eene volkomene ftiite. volgde, flie in 4e lwfts
II *W*#Ï* RAMEAU ,
bedrijver* fan tjjd tp* jjjd *H*en door eeu afkeurend gemor
werd afgebroken. Marchand was woedend $ jufvrouw
rameau viel bjjkans in onmagt, en Mademoifelle de lom-
bard waagcje niet te zeggen, wat zij dacht: zij yreesde
namelijk , dat dit ongeluk eene draf zijn mogt, die rameav
overkwam , dewijl hJQ de Kerk voor het Tooneel had ver-»
laten. . De toonkunftenaar zelf keerde zeer bedrukt naar zqne
woning terug.. Hij fprakt 'n Ik heb mij vergist; ik meepd*,
dat mijn fmaak bevatten zou. Ik moet vaa de Opera afziend
- Zoo was -het evenwel niet. De eigenlijke liefhebbers ya*
t* Opera hadden zich, na de .vertooning van het ftuk, in
de koflij kamer verzameld ; maar niemand fcheen het te willen wa*
gen, zgne meening te zeggen over eene muzjjjk , die zoo flecht
was ontvangen. De la popmni&re had eindelijk de
ftoutheid, dezelve tegen de groote menigte van bedttlers (e
verdedigen;' doch hy predikte voor doóven. „ Laat ons
tenen toonkunftenaar vragen!9* riep thans de Prins de con-
ti, en op hetzelfde oogenblik trad campra binnen. Deze
was een braaf man en geacht toonkunftenaar , en h$d geen
deel aan de zamenfpauning tegen rambau genomen. „Nu,.
wat zegt gif van deze muzijk?" vroeg de Prins. — „ Deze
Optra , Monfeignettr " was het antwoord, „ heeft zoo ved
fchoons, dat men daaruit' wel tien zulke Hukken zou kunnen
maken , als men ons heden ten dage opdischt ! Dw man
zal ons allen verdonkeren." Die uitfpraak trok de opmerk»
zfcaa&heid en beviel ; het woord ging van mond tot mond ,
en nu ontdekte men reeds bij de tweede voorfteiling geheel
nieuwe fchoonbeden»
De tweede Opera vond nog luider goedkeuring ; de derde-
maakte al weder grooteren opgang 9 en zoo nam de roem
vtn rameau met eiken dag toe. Bijkans alle zijne werken
hadden nu, gelijk men in Frankrijk zegt, Ie plus briUant fuc-
cès. Eene zijner Opera's, getiteld Castor et Pollux , .beviel
zoo ongemeen, dat een zijner tegenftanders , mouret ge-
naamd , enkel uit afgunst en fpijt krankzinnig werd ; in het
Gekkenhuis te Charenton zong deze ongelukkige onophou-
delijk het koor der Demons in dit zangfpel: Qiïaufeu du
tonnerreï'em.
Rameau was een der grbotfte toonkunftenaars , die ooit
geleefd liebben. Hij alleen had den dubbelen roem , dat htf
de theorie meesterlijk verftond en een even zoo groot com~
ponht #as; Met regt kan men hem den vader van 4e nieu-
TOONKUNSTENAAJt VIT DE VORIGE IEUW. f&
were ftugjjk noemen* Zijne £4#r/-0ukken. waren zoo ge-
zocht t dat men langen tijd ^n //*//£ naar niets anders danfte*
In 1747 legde het beftuur der Opera hem levenslang een
penfioen van 1500 Uvrei toe. Hij werd Kapelmeester des
Koning» en tot den Adelftand verbeven, fty zoude iuist de
St. Michaëls-otdt bekomen ,, toen hij , op den 12 September
176£, in hoogen ouderdom flierf.
TO0NEELAl!ISJU>OT«P.Elf agZONBERHBPftN VAN V-ROE QERBN
EN LAXEREN TUD»
JDe vermaarde Frpnfche Treurfpeler talma, bewnst van
dë noodwendigheid der Historieken* in z$n beroep , had de
Gefchiedenjs gelezen en beftudeerd ; en het is voornamelijk
hieraan , dat hij zijn vermogen toekent , om niet alleep altijd
zoo fierk , maar tevens zoo juist te treffen. In een onderhoud
met Mevrouw de campan liet hij zich aldus uit over
zqn vak; waarin, voor Trgurfpelers inzonderheid, meer Hg?
ppgefloten, dan in menige uitgebreide verhandeling over
deze even treffelijke als hoogstmoeijeljjke kunst: „ De Ac-'
teur(zoo fprak bij) heeft veel meer bezwaren te overwinnen,
dan de Redenaar, De laatfte heeft Rechts zgne eigene ge-
dachten uit te drukken; hij vertoont alqjd zichzelven, wan*
neer hij in het openbaar fpreekt ; maar de Acteur is verpligt,
zijne ziel, en om zoo te fpreken ook zyn ligchaam, {e vor-
men en te wijzigen naar het bekende karakter of dé gedra-
gingen der perfonaadje , die hij moet voordellen. Hoe toch
kan men anders de groote hartstogten, de groote deugden
en ondeugden naboptfen, alsmede het. karakter blootleggen,
dat eiken perfoon kenmerkt ? De Acteur is verpligt , in ze*
.keren zin , de ziel en het genie van denzelven te ontleenen ,
om hem levend voor te ftelien, die geen ander fpoor op de
wereld heeft achtergelaten, dan eenige trekken, door de
Gefchiedenis bewaard. Deze arbeid , ik meen zulks te mp-
gen zeggen, vordert vele volharding en overdenking. El|te
wanklank tusfchen oog en gebaar , gedachte en gelaatstrek-
ken vernietigt de begoocheling , en zonder deze geene uit-
werking! Uw perfoon moet als tot fpiegel vertrekken v.
waarin men ten duidelykfte lezen kan, al wat er in uwen -*-
of liever in den geest van hem omgaat , dien gy vooritelt*
De Aam , dat mtgtig hulpmiddel om{ de indrukken mede te
§6 TOONEELANEÏDOTEN.
deelen , moet ongedwongen , buigzaam , welluidend zijn , en
gefchikt om alle de toonen der ziel uit te drukken ; de Hg.
cbaamsbewegingen moeten dezelfde aandrift volgen en ouder*
fteunen, zoodac hoorder en aanfchouwer , in derzelver vol-
komene overeenftemming , de eenswezigheid (identiteit*) der
perfonaadje, die ten tooneele gevoerd wordt, herkenne." —
Welk een zware eisch; maar ook — welk een heerlijk ft re ven!
De bekende Duitfche Componist vogel bevond zich in
behoeftige omstandigheden en geheel onopgemerkt te Parijs.
Eindelijk had hij het geluk» aldaar in een vurig vereerder
der toonkunst een' veelvermogeuderi befchermer te vinden.
Hém ten gevalle componeerde hij zijne eerfte Opera , Demo-
fmtes; en zyn begunftiger wist het zoo ver te brengen,
dat de Directeur der groote Opera dat werk aannam, en
hetzelve voorioopig aan4 zijn orchejt, om het eens door té
fpelen , voorlegde. De Franfche nationaaltrots fchortte den
neus op voor de vreemde waar, ftaarde nu op de par-
tituur, dan op den Directeur, en mompelde onder elkander;
n Van wien is dan die Opera ?" — „ Van zekeren Heer
vogel."— „ Vogel? Vogel? Dien kennen wij niet;
Wie onder ons kent hem?" — „ Ik. 't Is een Duittch
muzikant , een regte drinkebroer , die in alle kroegen rond-
loopt, en alle avonden met een* Duit/eken roes naar bed
gaat P — „ Die zal ook wat fraais ter markt brenfcen f —
„ 't Is wei der moeite waard ,• zijn charivari door te fpe-
len f' — De Directeur bragt de morrenden tot zwijgen , en
men begon de Opera te fpelen. Hóe verder het orchest in
de ouverture kwam , des te dieper werd ook .de indruk der
compofitie op de verbaasde fpelers. Met elk nieuw muziek-
blad keerde het blaadje meer en meer ter gunde van den
verachten vreemdeling, toe dat aan het einde een llgemeen
bravisfimo door de zaai klonk. Vogel, die tot dusverre
heimelijk achter de fchermen had gedaan, trad nu eensklaps
te voorfchijn , boog zich voor het orchest , en bedankte het
voor deszelfs toejuiching. „ Maar, niet waar, Mijnehee-
ren I" voegde hij er fpotachtig nevens , ^ gij zult toch nu
wel begrijpen ^ dat men zoo iets niet onder het drinken van
een glas water voortbrengt ?" — „ Wel , drink zoo lang-
en zoo veel gij wilt !" riepen nu allen , ai fchaterend en
handenklappend , uit ; „ drink onzentwege wijn , zoo veel
gij maar bergen kunt : wij zagen het reeds , gij fchenkt ons
geen water!"
TOéNÈEL ANEKDOTE*. 97
Na de vertooning van Don Juan werd de held dei ftuks,
toen de gordqn nog , niet geheel gevallen was , reed» terug*
geroepen. De meeste (temmen kwamen van boven , uit den
Engelenbak , anders gezegd het Paradijs. Don Juan ontrukte
zich aan de. handen der Furiën, die hem ter Helle fleepten,
fchreeu wende : „ Laat los! Laat mij losl Niet in de Heil
n Hoort gij dan niet, dat het Paradst mrj roept?" — Deze
komedie in eene komedie werd niet weinig toegejuicht,
Gareici en stern* fpraken met elkander over de
vele. dubbelzinnigheden , diq op het tooneel werden gezegd*
„Inderdaad," riep s te ruk, „ wie zich veroorlooft, de-
„ zelve uit te (lallen, moest in zjjn eigen huis. gegeefeld
„ worden r — Lagchend hernam garrici: n Gy woont
j, in een huurhuis , niet waar?"
Een echte fnuifneus droeg beftendig twee doozen, en wei
eene van goud en eene van papier - machée , bfl zich, In
een' der Parij fche fcbouwburgen.zich bevindende, wilde htf
uk laatstgenoemde een fnuifje nemen, maar vond dezelve
niet in zrjtf zak. In den waan , dat hij die doos op zgn*
lesfenaar had laten liggen, greep hij naar zijne gouden, zich
voor dien tijd met ééne foort van fnuif vergenoegende* Na
verloop van eenige minuten zulks willende herhalen, mist
hjj de f ouden, en vindt, inilede daarvan, zijne papier»
ntfché* doos. „ Onverklaarbaar r zegt hij brj zichzelven;
maar, de doos openende , valt hem een klein briefje in
het oog, met de woorden: „ f arden , Monfieurl onfétai$
n trmtfr
"Een Tooneeldichter , wiens eerfte werk, uit achting voor
zijnen, imam, door het publiek met verfchooning was beje-
gend, waagde eene tweede groeve, en werd nu openlijk uit-
gefloten. „Ha!" riep de vergramde Poëet, „ nu zie ik klaar,
„ dat h$t ganfche publiek uit domkoppen en. van (maak ont-
n bloote menfchen beftaatT — \ Ziet gij dat nu eerst f9
vroeg een der omftanders; „ ik heb die opmerking reeds
„ gemaakt, toen uw eerfte ftnk gegeven werd."
. Franfche tooneelfpelers uit eene kleine ftad zouden , in een
der - Departementen , c&iniLLON's Rhadamistus en Zeno-
bia yertoonen. Bij het declameren van den regel:
De quel front ofez-vous , foldqti de Corbuhn.
$& TWNfeELANEKDOTEN.
riep eefl der éarfchouwera : „ Zeg den £ r 4 b ï l l o n ! 'Ik
„ heb het biljet gelezen. Die komedianten uit de bfnnenfte-
„ den rabraken alle namen."
Dufrrsny had fchier zelden het geluk, een tooneel*
ifeel zóó te zien uitvoeren , als hij het had zemeogefteld.
Zyne (lokken in, drie bedrijven moest hij vaak tot één — die
in vQf^ tot drie bedrijven inkorten. „ Hoef' seide h$ eens,
onverduldig, „ zal het mij dan nooit mogen gebeuren, een
fooneélftuk ra vijf bedrijven te doen fpdenf* -^ ^ Zeer ge-
ïöakkelijk ,** - hernam de Abt pellegriN} „ maak fleéhta
eène komedie in elf bedrijven; men zal er zes aflhjjden, en
éï zullen u vijf overblijven." * , ' .
Eertijds waren, in alle Franfok* bbraenftéden , de (Acteur*
in het kluchtfpel tevens verpligt, in het treurfpèl de rollen
van vertrouwden te vervullen. Een van dezen, per^rval,
wien het aan geen talent, behalve hét trrigïfcbe, ótftbftk,
werd door den vermaarden larive, die Andromacüé wflde
geven , met eene kleine rol in dat treurfpèl belast ; en , boe
ook pïrcÉval hem bad, die aan een' anderen, daarvoor
méér berekend, op te dragen , niets mogt baten; Als taftakje
was een klein zangfpel bèftemd, het verloren Lam, weftN
fó, gelijk bekend is, een fchaap de fpii is; waarop het
draait. De flagter, die hetzelve aan het tooneel moest leve*
f en , was eefae gpede kennis van ? e r c e v a l. Hij gfag' Hl
irém, zeide, dat hij belast was, den knaap, die het Bêêst
moest geleiden, op het tooneel te brengen, en kèoa den
domften jongen uit den winkel uit. Gezamenlijk begkven zjj
jich naar den fchouwburg en achter het tooneel. In het
vijfde bedrijf van het treurfpèl liep hij haastig daar den
jongen. „Rep ut" zeide hij tot hem; „de Directeur' is regt
boos; hy roept om uw fchaap." Per es val had het
èogeribÜk uitgekozen, waarin Orestes, in volle woede, zegt:
Pour qui font ces ferpem qui fifflent fitr vos tites t. • . .
De jongen, die in goeden etntt meende, dat de Directeur
tegen hem raasde, vloog op het tooneel, en bragt het on-
noózele fchaap voor de voeten van larive, zeggende:
* Sfchréèuw maar zoo niet, Mijnheer! daar is het al!" —
Men verbeeMe zich de verwarring van den treurfpèler, ter-
TO0N&EUAN1IDOTIN. 90
ftoril door eene werfcelgtoe rafceniQ gevolgd! Woedend viel
bij op den flagters jongen zoo wel, als op herfcbaap aan;
en ce midden 'tan -de krachtige vloekwoorden^ van Oresfes 9
het gefchreeuw van den jongen-, iet geblaat van liet fchaap,
en bét fchaeefen van het volk, viel de gordgii,*
DB DIFLOKAT£N «ELEBOEIEK,
^ Ue wereld is in rep en roer;
n Des morgens fcheit de mellekboer" *-
Dit deuntje- uit mijnen kinderdag
Stond voor mijn' geest, en wekte een* lach ,
Toep fluks daarna de melkverkooper
<Sevolgd werd vaneden krantenloopert
Ziet men de kraht il echts even in*
Het referein krijgt dieper tin :
De.Wefeld Is In rep en roer;
Waardoor? wel, door den mellekboer!
n De wereld* zijn hier alle daten ;
„ De mellekboeren ," diplomaten,
't
Zq tocb* zij fcbeilen onbefnisd*
En führikkén elk, die vredig hnist,
Ontijdig op uit ?ijne rost, y
Die «11e leed en zorgen fust)
En wat £9 ons voor melk verkóopen. . . .
Men kent ze 9 die met zuivel loopen !
't Schort inderdaad niet aan de melk*
Maar aan de melkers : dit weet elk ,
Die van den mikien landbouw leeft , .
En eerlijk ieder ?t *Öne geeft.
Mogt elk zijne eigen beestjes hoeden v
De melk zou (leeds den melker voeden.
Maar vreemde melkers zijn , helaas f
In vele. vruchtbare landen baas ,
En vatten bij de horens aan
De koeyen, die daar weiden gaan,
En' melken, in vergulde koppen,
De (penen toe de laatfte droppen I
100 DE DIPLOMATEN MELKBOEREN. .
Dal vocht , behoorlijk -aangelengd
En afgeroomd, verfpild, gepleng4,
Verzuurd foms door het lange (laan,
Dat bieden zij de volken aan,
(o .Wrange vrucht van 't flinksch bemoeien j)
Als zuivel van <— hunne eigen koejjen.
o! Vraag het waar en wien gy wilt,
Al geeft de koe ook nog zoo mild,
't Is zeker , dat het nooit gedijt ,
Zoo gfi er zelf geen baas van zijt ,
Maar and'ren 't beestje voor u melken ,
En de opgezette fpeen doen welken.
Uit Frankrijk fproot het heilloos kwaad.
Hij , die alom uit melken gaat > .
De wijdberuchte Talleyrand ,
Verrigt het op den Franfchen trant ;
Hij (treek de koe , die hij komt'nad'ren ■>
Om listig 't zuivel in te gad'rèn.
Vereend met Palmerfton en Grey,
Het oog gevest op vreemde wel.
Trok 't vruchtbaar België hen aan,
De koeijen, die daar grazen gaan»
En 't zuivel, dat, door 'sLandheers hoede,
Zoo mildlijk vloot en welvaart voedde.
4
Men nam den Landheer weide en vee;
De ondankbare boeren deden meé;
De onnoozMe kpeijen zagen *t aan ;
Wat kon het domme vee beftaan?
Wie zou het van 't geweld verlosfen?
Vergeefs gedeund op Belgifche osfen !
Een nieuwe Landheer , die naauw weet ,
Hoe cow of ox in 't Belgisch heet ,
Geen vee- of akkerbouw verftaat ,
Maar enkel hoe men beefftuk braadt ,
Werd nu, als pachter, uitverkoren,
En land en zuivel gaan verloren.
7)E DIPLOMATEN MELKBOEREN. 101
Thans melkt een Talleyrand de koe ;
Een Grey reikt hem den emmer coe ;
Een Palmerfton langt hem het touw,
Zoo 't beest een' poot foms roeren wou ;
En , * t vocht vergaard in vreemde vaten ,
Wordt naauw den boer de hui gelaten.
Zoo ging het al wie, fnood of laf,
Aan vreemde melkers toegang gaf 1
Zjj merg'len, als men hen niet ftuit,
Meest de arme koe te deerlijk uit,
En, mee haar teelt ter flagt gedreven,
Doen beide vaak ontijdig fneven.
vk Las onlangs, dat de koepokftof ,
Regt matig voorwerp van elks lof,
Hem , die een koe , tot eigen baat ,
(Ligt was het wel een diplomaat!) \
Gemolken had, de kinderpokken
Naar eigen huid was komen lokken. (*)
o, Mogt het allen dus vergaan,
Die naar eens anders zuivel ftaani
Kreeg Talleyrand en Palmerfton
En Grey, en wie er meer verzon
Te melken onze of vreemde koeijen ,
De pokken, voor zijn flinksch bemoeijen!
Driewerf gelukkig Nederland ,
Waar men de vreemde melken bant!
Veel liever de emmers omgefchopt,
Dan zulk een9 hoon te laf verkropt,
Dan de eigen melk van vrije beemden
Ontvangen , afgeroomd door vreemden 1
Zij vlammen reeds op 't koejjenland ;
Maar nad're vrij een fnoode hand !
De koe heeft horens, wij een vuist,
Die juk en melker bei vergruist;
De ferme Landheer waakt voor allen, ,
Die eigen zuivel mint en (lallen.
(*) Niet dt koeprickeo; xie L$tnrb«k , 1834.
Julij, 1834. J, W. IJ N TE MA.
MENCELW. 1835. NO 1 H
162 ' NAAK BET .ALLEMANNU CU VAN HBB&L.
NAAR HET ALLEMANNISCH VAN HE»BL. (I) ,
1.
s DB ZOMERAVOND.
•/ lueg Docfi/ luie fjcji ¥Jtam fo araefr.
Kyic
toch die goede Zon eens aan ,
Nu zij vermoeid naar huis zal gaan: .
Zij ziec zoo mat en zweet en hijgt ;
Kijk, hoe ze een" bonten zakdoek krijgt,
Een wolkje» blaauw met rood doormengd,
Dat ze aan- heur gloeijend voorhoofd brengt.
Zj) heeft ook 's zomers rust noch tijd;
De dag duurt lang , de reis gaat wijd ,
En arbeid vindt zij overal ,
Op veld en berg , in huis en dal ;
En wat haar ziet , en. wat z? ontmoet ,
't Vraagt alles haar om licht en gloed*
Hoe menig bloem , die welig tiert ,
Heeft zij met bonte verf verfierd *
Al dronk het bijtje keer óp keer,
Nog vroeg de bloem: „ wilt g« niet meer f
Zoodat den kever, ongenood,
Een lekker dropjen overfchoot. (2)
Zij maakte menig' zaadknop vol.
Die door beur9 invloed rijpte en zwoL
De vogel heeft zijn9 krop gevuld,
En heel den dag daarvan gefmuld ;
En geen, die zich toe flapen zee,
Moei; met een leége maag naar bed.
En waar een kers hangt, klein of groot.
De Zon kleurt haar de wangen rood ;
En waar een halm (laat op het veld ,
Of waar de volle, wijndruif zwelt ,
Zij gaf ze kracht en groei meteen ,
Of hing er *t groefte loof om heen.
, NAAR HET ALLEMAlWtSCH VAN HEB EL, 10$
Op 't bleekveld was ze heel den dag ,
Ea bleekte 't Hanen , dat er lag;
De baas zingt wel een vroUjk lied,
Maar dankt haftr voor beur moeite niet,
En «och nog droogt ze , op tak en touw ,
Het waachgoed van de bieekerswouw.
Ze is hier en waaHjjk overal ,
Zoo ver de zeis , in dreef en dal ,
Door balmes fneed en fchentjé en deel ;
Zij maakte 't alles droog en geel.
Het Is toch wonderbaar en mooi :
Dta morgens gras en 's avonds hooi.
Zie, daarom fluit ze, mat en moê,
Wel zonder liedje de oogen toe.
Geen wonder , dat ze taalt naar bed ,
En ze op dien berg zich nederzet.
Zie , boe ze voor bet laatfte lacbt ;
Daar zegt ze ons allen goeden nacht !
Nn gaat ze; kipt, daar is ze beent
Haar ziet de torenhaan alleen ;
Dfe heeft nog niet genoeg , en flaat
Het vrouwtje g4 in 't nachtgewaad.
Foei , rekel , bloos bij dat gezigt ! . • . .
Geen nood , het rood gordijn fchuift digt.
Dat goede wijf! Zy beeft in huls —
Het fpijt me — als elk van ons het» krols.
Wis leeft ze mee heur' man niet goed ;
Komt ze In de deur , bij neemt zijn* hoed.
*k Wed, dat bij nu wel komen zal .... , .
Zie, bij die dennen (laat bij al!
Hij draalt zoo lang; waar blijft h$ welt
't Is als mistrouwde bij het fpel.
Mijnheer de Maan, kom, wees niet bang; (3)
Uw vrouwtje flaapt gewis reeds lang. "•
Nu ttaat h^ op, en k$kt in 't dal ;
De kikvorsch groet hem overal.
H 2
104 NAAR HST ALLEMANNISCH VAN HEBEI.
Mü dunkt , wij moeten, van het veld.
Hij , wien *t geweten knaagt noch knelt ,
Gaan de oogen zonder lied wel digt:
Zwaar werken maakt het flapen ligt.
Ons hooi ftaat klaar , en 't wijfje wacht ;
Dus , vrienden , allen goeden nacht !
' IL
DE ZONDAGOCHTEND. (4)
©et J»au#tfg fiet ?um £unnt(g tftit.
r>
Kom, Zondag/' zegt dé Zaturdag;
Nu al wat moê is rusten mag ,
„ En ik naar bed bragt iedereen,
„ Die rast behoeft en flaap meteen,
n Schijnt het mij even zoo te gaan:
„ Ik kan al op geen been meer (laan/
£1 hoor , de klok flaat middernacht ,
En Zatnrdag verlaat de wacht;
De Zondag zegt* m thans ben ik baas f9
Hfl Huk zijn deur , maakt geen geraas ,
En wrijft den flaap zich uit het oog,
En ziet de fterren na , omhoog.
Hij geeuwt tot dat de fcheemring naakt,
En 't tijd wordt, dat de Zon ontwaakt.
Hij zoekt heur huis en vender op,
En wekt haar met een zacht geklop :
„Kom, lieve Zon, de tg'ri is daar!"
„ Ja," zegt zij, M ik ben aanftonds klaar/9
En zachtkens op de teenen gaat ,
En vrolijk op de bergen ftaat
De Zondag daar. Hem onbewust ,
Ligt alles nog in diepe rust.
Hij ftuipt in *t dorp , dat geen het ziet ,
En wenkt den haan : verklik mij niet !
NAAft HET ALUtlf AfUUSCM VAN H^UL. 105
Doch als men eind* Iflk ook ontwaakt,
En 't zoet der nachtrust, heeft gefmaakc ,
Zoo ftaat hij daar in zonnegloor,
Kijkt hier en daar de venfiers door ,
Met blikken ^vriendelijk en goed r
En bonte bloemen op den hoed,
• /
Hij meent het goed, maak daarop ftaat;
't Verheugt hem , als men lang en laat
Nog ligt, en meent het is nog nacht,
Schoon ons de Zon befchaamt en lacht;
Daarom kwam hij zoo zachtkens aan,
En ziet gij hem zoo vriend'lgk (taan.
Hoe glimt en.glinftert welde en hof
In morgendauw van zilverftof!
Hoe lieflik waait de lentehicht , „
Met bloem- en bioefemgeur bevrucht !
Zie , 't bijtje is bezig : *t weet gewis
Niet , dat het heden zondag is*
Hoe heerlijk -fchooa , hoe- fierlflk ftaat
De kerfeboom in meigewaad,
De bonte tulp in 'nchtendUos^
't Viooltje in half verfcholen dos*,
De zonnebloem in blinkend goud:
't Is of men 't ^aradjjs aanfchouwt I
En 't is daarbij zoo plegtig (UI,.
Of niets den Zondag hind'ren wil. .
Geen kar , die th*ns de ftilte ftoort ;
Geen voermans zweepflag , dien men hoort t
Het: goeden morgen! heer lij )t vfeérï
Verneemt men enkel , en niets meer*. .
Het vogeltje zingt luid en blij :
„ Wees, lieve Zon, wees welkom gij 1
„ Gfl fchittert wel aan hooger fpheer,
,„ Maar fchjjnt ook in ons nestje neér.'r
Zie , 't distelvinkje is al gereed ,
Als in zijn zondagppak gekleed !
106 NAAR IfftT AL&BMA*imClf VAR MVBt.
U *t il zóó !mf De kertfctok MA»;
De Leefeer treedt zij* wontag uk*
Pluk- me ft» cfer bloemen , die éur ftaan ,
Maar bet vooral bei ftof er aen ;
Daa, ktadNef , kleed o kort e» goed ,
Matr toeft tfet bloemen op- den hoed; (5)
lik
&U IKM GiRM.
jftc^f^I/fcftiiHw&l tau&ueleü&ttt!
Slaap wel , flaap wel in 't koele bed !
AL Mgc gif: bard op klont en klak ,
Het deert aw meede lenden niet :
Sleep zacht e» wéll
Hot tfekbeé Hgc « d*gt e* «fik
En boven 'e ken keeg opgefehrö;
Toch flaapc gij door; het drukt n niet:
Slaap zacht en» wél !
Gij flaapt en hoort mjjn soepen, niet*
Mijn. klagten en mijn zuchten, niet*
Waai9 't beter zoo gg V* booreo kost?
Neen , waailjjk niet l
Gq ligt daar wél en hebt het goed i
Had ik een plaatsjen aan uw zij*,
Ik Tag in vrede naast u neer ,
En had her wél. *
j
Steeds flaapt gij door, /choon heel den nacht
De kerkklok nfec van zwijgen weet,
OfTchoon des nachtwachts fchel geroep
Het dorp doorklinkt.
En als het blikftmt door de'tacbt,
En wolk bij wolk ven donder kraakt, —
Hoog dfgft de- bui u over *t hoofd*
En weke n niet.
NAèft HET ALLEMANN1ICH VAN HE BEL. 107
BR **t u va» den ochtend vroeg
Tor '* avond* het bekommerd heeft, —
Hfct kweft u en bezwaart ft niet
In *t Mte gttf.
G& Ugt daar wé4t en hebt bet goed;
Ba wat g$ ook fcadt door te liaan,
Doet thaa*» Goddank! in 9t koele zand
U niet
Indien ik daarom naast u lag,
. Dan hadden wft het beide welf
Thans zit ik hier, en heb geen* troost
In 't grievend leed.
Doch moogtyjk ras , 200 God het wiT,
Komt de avond van mjjn* zatUrdag,
En dan — - dan geeft de koster mij
Een bed als u.
Als ik dan lig en niet meer zucht ,
Én t „ goeden nacht F' gezongen is, (6)
Dan fichndt men. mg het dekbed op,
En bidt daarbij.
Dan rust ook ik zoo zacht als gq ,
Dan hoor ook ik de keskklok niet;
Wij fiapen tot het uchtendrood
Van zondag vroeg.
En als de zondag ein<fl£k daagt*
En EngMen zingen 't morgenlied ,
Dan Üaan w$ met elkander op,
Verkwikt en wél.
Een fchoone kerk Haat ,, nieuws gebouwd ,
Tb blinken in den morgenglans.
Wij (laan en zingen aan 't altaar:
n Hatlelu-jah r
' J. BRE8TBR, AZ,
(1) Johawn peter hebel, een Zwitfersch Hoog*
leeraar , vóór weinig jaren overleden , als dichter ook door
herder, göthe en ja c obi geroemd, als mensch door
ieder, die hem kende, bemind. Zijne dichtftukjes zfln in
108 NAAR HET A&LEMANNISCH VAN HEBEL.
den Zwaabfchen of Zwitferfchen tongval gefchreven, dien hijr
naar de Allemannen , de oude bewoners des. lands , den AUe-
mannifchen noemt. Het 2jjn eigenlijke volksgedichten , zoo
eenvoudig, oorfpronkelijk en naïf, dat se als *t ware voor zich
eene nieuwe dichtfoort vormen. Men vergelijke n. c. van
kampen, Handboek der Hoogduitfche Letterkunde , IL 590 ,
' alwaar men een* zeer goede Hoogduitfche vertaling van h e-
bel's fchoontte ftuk aantreft, ook in onze wal overgebragt.
Bilderduk's Fr olijkheid is eene zeer vrije navolging
van hebel's tie 4&'fang in €$te« Deze mijne proeven zijn
vertalingen en geene navolgingen, verre, zeer verre be-
neden het oorfpronkelijke blijvende, doch ook 'gefchreven
alleen voor hen , die dit' laatfte niet verdaan. Moge geoe-
fender hand dan de mijne hebel overzetten, en bij ons
even bekend als claudxus maken; iets, waarop hij weinig,
minder aanfpraak dan deze heeft.
(2) Die couplet U in bet oorfpronkelijke zeer fchoon:
JBena tfliimK fitt fit ufttaffiect/
unb raft fc&atmantt ffatfte jfect /
unö mengem 3tmntt s'ttinfie ge/
unb gfeft: IJegcB gnug unb toltt m snefi»
unb 'gCJjaferitf &et öfnttno
bocfi au fl (CtiipfH üBertfio»
(3) Men vergeve mij deze mannelijke Maan , in het origi-
neel eigenaardiger dan in onze taal. Ik wilde het waarlijk
poëtUche denkbeeld niet aan eene kleingeestige taalgezetheid
opofferen. Maar waarom met het verperfoonlijken ook altijd
alleen de Zuider Mythen gevolgd ? In de Noordfche Goden-
leer toch is mani de broeder van sol , en deze laatfte de
BeftuursTER der zonnepaarden.
(4) Ik heb van een enkel denkbeeld uit dit versje elders
gebruik gemaakt.
(5) Op het platte land in Zwitferland is men, gelijk op
vele plaatfen in. Duitsch/and, gewoon, versch geplukte bloe-
men ter kerke mede te nemen , die men elkander , zoo als bij
ons de reukfleschjes , aanbiedt.
(6) Hafr toeimf Htf/ unb nürame fcgnuuf /
unb tneon fit '$&c&{oftteb gfunfic &en /
ft fc&üttie fit mee 'l$ecfi&ett uf/
unb - SB&ütöf <©ott'
NAAR HST ALLEMANN1SCH VAN HEBEL. 109
35&ÜIM <©0tt! De aanvang of het ricournel van een
lied , dat bij eene begrafenis aan het graf gezongen wordt.
De Vertaler.
INVALLENDE GEDACHTEN BY AENHOUDENDEN REGEN.
Eens fat ick in mijn huys alleen,
En keeck door 't raem naer bnyten heen r
En fagh hoe in een oogenblick
De regen alles maeckte als flick, <
En fonder poos , met vlaegh by vlaegh ,
Al klettrent Hortte naer omlaegh.
En dan weer keeck ick in mijn boeck ,
Maer had geen lust tot onderfoeck; _
't Weer was gevaren in mijn hooft,
En had 'er allé geest gedooft.
Ick fat te kijcken dan een poos
Door 't venfterraem , gedachteloos.
Wat de oore hoort , waf de ooge (iet ,
't Is regen , regen , anders niet 1
Maer 'k fprack in 't eynde dus my aen :
Mijn fiel , laet u foo niet verflaen ;
Waeck op en peys of in dat nat
Niet fchuylt een rijcke leeringhfchat.
Ey , denck daerover nae , mijn geest J
't Is even goet , als dat gy leest.
Toen keeck ick weder door het glas ,
En fagh hoe alles doncker was,
En hoe de woleken 't fonnelicht,
Eylaes! on «rocken aen 't gelicht;
Maer hoe men duydelijck toch fagh ,
Het was geen nacht, maer overdagh.
Toen dacht ick , onfe levensloop
Is even foo noyt fonder hoop ,
Als noyt een dagh heel doncker is ,
Alfchoon hy 't heldre fonlicht mis. '
Geen tegenfpoet, foo bangh en naer,
Of daer is uytkomst in 't gevaer ;
Geen wegh , foo glibbrigh en foo glat ,
Of .daer zijn gidfen op het pat ;
Geen noot , foo hoogh , geen fmert , foo groot ,
Of daer is uytkomst van den doot.
110 INVALLEND* GEDACHT** B7 ASNHODMMDBN AEGEN.
Toen keeck ick weder door de ruyt,
Maer alles fagh nogh eender ny t ,
En wat men hoort, en wat men liet,
Is regen, regen, anders niet!
De wandelpaden waren leegh ;
Een enckle maer , in ftraet en fteegh ,
Liep door de regenvlagen voort ,
Maer had voor wie hem vroegh geen woort ;
Want wie 'er liep, die liep niet lay,
Want ftaegh al erger wert de buy.
Toen dacht ick, och , foo oenigh man,
Soo langb by nogh betalen kan,
Soo Jangh de fon van *t aertfche goet
Nogh hare dralen blincken doet,
Soo langh hy geeft een kenrigh mael, *
Heeft vele menfchen in fijn del;
Maer nauwlgckt armer wort de disch*
Maer nauwlycks geeft hy vieysch noch visch ,
Maer nanwHJck* fwjjght het feettgeruy* ,
Of velen blijven fiil in hnys;
En nu en dan een enckle maer
Vertoont fich in het openbaer ,
En blijft by water en by w$n ,
By regen en by fonnefchijn,
By ftorm en ftilte , nacht en dagh ,
GelQck als hy te voren plagh.
Toen fagh ick een die langhfaetn liep ;
Ick fchoof het venfler op en riep :
Hey, vrient, waerom loop jy foo luy? —
«— Wel, ginter is 't dezelfde buy. —
Al lagchent floot ick 't raem weer dicht,
Maer dacht, welfaligh die fijn plicht
Met foo een jjfervast befluyt
En dalen wil kan voeren uy t ,
Dat geene vreughde of fmert den man
In 't minst aen 't wancklen brenghen kan!
Welfaligh die met vasten tret
Op 't levenspat fijn voeten fet 1
Hy is voor vallen best bewaert ,
Die wandelt langhfaem en bedaert.
Wie voort wil maecken al te (bel ,
Loopt dickmaels naer een waterbel*
INVALLENDE GEDACHTEN BY AEN HOUDENDE* REGEN. 111
-Wie al te drifdgh voorwaart treet,
Mee bloemenplucken licht vergeet ;
En, wie die nutte faeck vergat»
' Hy kan niet raghwaert op fijn pat.
Nogh dacht ick om den tragen gast,
Die langhfaem door den regen plast ,
Toen eensklaps 't vrolijck fonnelicht
My weer verhelderde 't gelicht.
Ick gingh terftont naer buyten toe»
En noyt was 't my foo wei te moe.
Soo quam nat regea fonnefchijn,
4 Soo komt 'er vreaght nae angst en pijn.
Des, vrienden! klagen meught gy wel
By bitter Ljjfs- en fielsgequel ;
Want och! het menfchelgcke hert
Is niet gevoelloos voor de fmert:
Maer toch , ick bid het u , bedenckt ,
Dat licht de morgen uytkomst fchenckt ;
Want even feker als de fon
Met glans te fchijnen weer begon,
Soo feker fal van lijdecspijn
Verblijden eens 't gevolghe zijn.
Utr. 1834. R. P. V.
BV HET LEZEN VAN Z. UK BESfcUfTv DAT, 1? DE STEDE -
14JEE SCHUTTERDEN, EENS WITTE BIES DE TEGEN-
WOORDIGE STREEP ZAL VERVANGEN.
Juich, Belg! juich, leger van de Maas!
Raas , tier en fpeel nu vrij den baas ;
Spot, fchimp eo laster blij te moê;
Verdwenen is des meesters roê;
. Hernieuw uw fnoeven van weleer;
Het witlat-legei (*) is niet meer !
Een bies vervangt de breede ft reep,
Dk u van angst de borst bekneep;
Schoon gij die altoos ver kondt zien,
En vaak nog tijdig mogt ontvliên.
Wie, die uw ftoutheld teug'len mag,
Verloort ge eens eerbied en ontzag ? . . .
C*J Eent benaming, onder welke, na den Tiebdaagfchen Veldtogt, de dode-
lijke Scbvnertjen ia Neprd'Bttgii algemeen bekend sijo* •
112 BJJ HET LEZEN VAN EEN KONINKLIJK BESLUIT. .
Maar weet , hij waakc , de heldemeelt ,
Schoon thans met bies voor ftreep bedeeld! —
Gij, ftrijders voor oud -Nederland !
Wij (leunen op uw dapp're hand.
Zorgt , eer de bengel ons betrekk' ,
Dat ook de bies hem fchrik verwekk' !
H. C. DRESSELHUTS.
DB GALG OP DE SANDWICH-EILANDEN INGEVOERD,
Verhaalt men van eenen reiziger, dat hij, op eene hem
onbekende kust fchipbreuk lijdende en aan het (brand gewor-
pen , en bij het ronddwalen eene galg in het oog krijgende ,
verrukt uitriep : „ Den Hemel zij dank , ik ben in een be-
fckaafd land !" — zoo mag dan ook als een bewijs van voort-
gaande befchaving op de Sandwich- eilanden vermeld wor-
den het oprigten eener tijdelijke galg. Ziehier de aanleiding
tot dit bedrijf. De misdaad van moord was door twee in-
landers aan den perfoon van eenen Spanjaard bedreven, al-
leen om de kleed eren, die hg aan had. De moordenaars
werden onmiddellijk gevat, en als gevangenen naar het Fort
gebragt, waaruit één derzelven middel vond om te ontko-
men. Men wa9 in het eerst verlegen , hoe met den gegrepen
misdadiger te handelen, maar liet zich door de Misfionarisfen en
Confuls (?) overreden, om met hem op Europefche wijze te
werk te gaan. Er werd dus eene galg opgerigt, befta&nde
uit eene d warskoord, aan twee kokosboomen, achttien voet
van den grond, vastgemaakt, waaraan in het midden een
blok was bevestigd , door hetwelk het touw liep , waarmede
de inlanders den misdadiger, met een' drop om den hals,
zouden naar boven trekken, om hetzelve vervolgens om een'
der boomen vast te binden. De man werd ten verhoor ge-
bragt onder de galg , alwaar de Opperhoofden , Zendelingen
en inwoners vergaderd waren. Terwijl deze beraadflaagden ,
en nog weifelden omtrent de wettigheid van het hangen,
werden de eilanders ongeduldig, waarschijnlijk om ooggetuigen
te zijn van zulk eene hun vreemde ftrafoefening ; zij deden
den patiënt een9 ftrik om den hals en trokken hem op, be-
fparende alzoo den Regters alle verdere vertoogen over het on-
derwerp. — Eenigen tijd daarna waagde het zijn medepligtige,
denkende dat alles reeds vergeten was-, om uit zijnen fchnil-
hoek weder huiswaarts te keeren. Hij werd evenwel gevat en
in het Fort opgefloten , 'waar bij bij ons vertrek nog zat.
Daar ( den Opperhoofden intusfchen niet aan het verftand kon
gebragt worden , waarom twee menfchen moeten boeten voor
den moord aan éénen bedreven, is het wel mogelijk, dat
deze man wéér in vrijheid gefteld worde.
MENGELWERK.
VERHANDELING» OVER OEN AARD, DEN OORSPRONG
EN DEN STICHTER VAN HET ST. SIMONISMUS.
Door
N. S WAR T. (*)
Jusfi longtemps que les dogmes univerfefs de Pimmorta*
lité it Pdme et jPun Dieu feparé de la matière éveil-
krant de nobles espérances; ausfi longtemps que Ut
mots f acres de père9 de mère9 d'époufe trouverent
quelque fympathie dans ie coeur des hommes , Ie Saint
' Simonisme ne reviendra point une reiigion nationale.
Le Semeur.
Iemand onzer ttjdgenooten heeft een opzettelijk werk
over het merkwaardige gefchreven , dat de laatfte ruim
halve eeuw heeft opgeleverd, (f) Inderdaad , de verande-
ringen , de groote gebeurtenisfen , de nieuwigheden , van
welke dezelve getuige was, zijn ongeloofelijk. En nog
houdt Se onrustige wereld, vooral de onrustige menfche-
lijke geest niet op , te woelen en te gisten , allerlei op
te leveren en menigmaal ook weer even ras te vèrflin-
den. Frankrijk is inzonderheid het brandpunt, waar dit
onverdragelijk licht, in heeten gloed verkeerd, zijne dra-
len uitfchiet, die zich vervolgens over de wereld ver-
fpreiden. V.oor Frankrijk was het ook bewaard , het
Christendom verouderd en onbruikbaar te verklaren , en
(*) Voorgedragen in het Departement Leeuwarden der Maat-
f c happy ; tot nut van 't algemeen.
(f) Van denhull, over de belangrijkheid eens zestig*
jarigen ouderdom*.
MENGELW. 1835. NO. 3. I
114 VERHANDELING
eene geheel nieuwe Godsdienst uit te vinden , om het-
zelve te vervangen, r- wat zeg ik? te vervangen, neen!
de teugels, welke het (daar) reeds lang had laten vallen, roet
de oude, ja met meerdere kracht en klem op te vatten, dan
deze in den bloeyendften tijd van het Pausdom , of ooit
voorheen , nog immer gevoerd waren. Het is zoo , deze
herfenfehim is bijna reeds voorbijgegaan. Het St. Simo-
nismus is allerzijds een voorwerp van minachting en be-
fpotting geworden. Er was echter een tijd, dat het groote
vertooning en opzien baarde. Meer dan één dagblad,
door bekwame pennen gefchreven, was aan deszelfs
verfpreiding toegewijd. De voornaamfte (leden van het
uitgebreide , en zelfs andere naburige rijken , ontvingen
deszelfs Apostelen in hun midden, hoorden derzelver
prediking, en zagen fomtijds kweekfcholen , als ge-
meenten onder zich gevestigd , in kloosterlijke afzonde-
ring, als eene maatfehapptj in de Maatfchappij levende. Wie
derhalve , die de zaken oppervlakkig beoordeelt , en het
Christendom uit geene min geringe beginfelen tot de
hoerfchappij der wereld ziet opgeklommen , ja maho-
*i e d van een' kameeldryver tot den aangebeden Profeet
yan honderdduizenden geloovigen verheven , moest niet
nieuwsgierige blikken op dit wondervetfchijpfel vestigen ,
en nadenkend vragen: wat zal van dit alles worden?
Niet gewoon de dingen naar de uitkomst te fghatten,
acht ik het dan ook nog der moeite wel waardig „ op-
zettelijk bij dit onderwerp (lil .te (laan , en naaf den
aard, -den oorfprong, den (lichter dezer nieuwe Staats-
en Wereldgodsdienst te vragen. Meent niet , G. T., dat
ik u het algemeen bekende breedvoerig zal voordellen ;
alsof dagbladen en vlugfehriften van onderfcheiden aard,
raisfehkn opk wel tijdiger voordragten van, deze of eene
andere plaats , daaromtrent niet genoeg hadden gezegd.
•Neen, mijn voornemen is, de zaak dieper op te halen,
uit de algemeene en Franfcke gefchiedenis toe te lichten,
vervolgens st. simon en zijn werk wat nader te lee-
ren kennen , en met een befcheiden oordeel en aanwen-
ding te onzen nutte te fluiten.
OVER HET ST. SIMONISMUS. 115
Er beftond , en ontftond ten tninftê, gewis nooit eene
Bürgermaatfcbappij zonder Godsdienst* De laatfte ett diep-
, fte nafporingen der gefchiedenis doen ons dezelve Vrij at»
gemeen ala de moeder en de kweekfter van elke 4ooda«
nige vereeniging kennen, (*) Tempéte^zijn de oudfte en
prachtigfte gebouwen, Priesterregering de eerde* welkö
wij bij uitgebreide volken aantreffen. En verhief zich
hier en daar het zwaard al boven den herdersftaf of de
wigchélroede, zoö gnndó voorzeker de wereldfche opper-*
magt gaarne de naaste en niet zelden des te vastere
plaats aan de geestelijke heerfchappij. Blijkt dit bij de oudfte
Monarchijen in het Oosten en Zuiden, b# Egyptenaar* ,
tiindous en Japanners^ en heeft een keurig Geleerde van
ons land (f) hetzelfde ten aanzien dér GWoto? bewezen* ,
de Joodfche gefchiedenis* on* allen uit den Bijbel zoo be*
kend, ftaaft dezelfde waarheid. Men heeft wel beweerd* -dat
de Aartsvaderlijke regering de alleroudfte is , en daaruit
zelfs het Goddelijk regt van den erfelijken Monarch wil*
len afleiden ; alsof de oudfte zoon immer, de heerfchappQ
van den vader had ontvangen, en die wederom op zijnen
eerstgeboren overgebragt: waardoor eene lijn van Vorfteü
zou ontftaan, die, zónder hier en daar eene noodlottige
breuk of eene minzame verdeeling des gebieds, tot ad a u
reiken moest. Maar, hoe zeer v/ij abraham, izai
en ja-rob, als onafhankelijke hoofden van bonnen
ftam, zoo gij wilt , het Koningfchap , maar ook even-
zeer het algemeene Prtesterfchap zien bekleeden — het
fchljnt , dat God de overvoering van dit uitverkoren ge-
flacht (teü einde het bijeen te houden) naar Egypte, onder
het oppergebied van dedzelfs Koningen , noodig achtte.
En wij hooren na dien tijd wel van Oudften en Hoofden
of Vorften der ftammen ,- maar van een algemeen Opper-
hoofd uit rüben of j u d a vernemen wij geen woord.
De Leyia mozes wordt hun tijdelijke leidsman , als
Gods dienaar. En niet zijn zoon, maar 2ijn knecht
jozuAy volgt hem als zoodanig op ; tot dat, na hunfié
vestiging in het Beloofde Land , deze post geheel ver-
CO HKÊREtf $ Idedn, doorgaan», (f) Va» nausa^.
12
116 VERHANDELING
dwijnt, en, alleen bij bijzondere ongelegenheid, door de
aanftelling van hetgeen onze vertaling Regeert noemt,
meestal flechts gedeeltelijk en voor een' tijd weer wordt
vervuld. (*) Voor het overige blijft het , zoo als het
van den beginne was geweest : ieder ftam , en elk ge-
dacht tot denzelven behoorende , regeert zichzelf door
zijne Oudften of Vorften , en de algemeene band, die hen
te zaraen tot één volk verbindt , is. . . . jehova,
zijn Heiligdom , zijne Priesterfchap en de wetten , die
van daar zijn uitgegaan. Het fchijnt echter , dat deze
regeringsvorm wel inzonderheid voor de kindschheid van
eenen Staat gefchikt is ; want reeds vinden wij den Pries-
ter eli met een aanhoudend Regterfchap , als eenen post
des vredes , bekleed , hierin , welligt met nog volkome-
ner magt, dooi: den Leviet samuel opgevolgd, van
wien het volk eenen Koning vordert en verkrijgt.
: Zoo wij ons vervolgens tot den lateren tijd en onze
westelijke wereld bepalen , wij zien daar veelal hetzelfde
plaats grijpen. Immers , het is bekend , dat onze tegen-
woordige befchaving , ons nieuwer Europa , eene eigene
fcheppmg is , als 't ware uit de bouwftoffen van vroe-
gere tijden en afgelegener volken zamengeiteld. Na de
inftorting van het Romeinfche rijk en de overttrooming
der Barbaren vormde zich deze fchepping langzamerhand
uit den ruwen bajert. En het was wederom eene foort
van Godsregering , zoo veel mogelijk naar het voorbeeld
der Joodfche ingerigt , die zich voor gansch Europa in
het oude Rome vestigde. Gij weet , dat de Pausfen zich
Stedehouders van God noemden , die Koningen en Kei-
zers wijdden en ontwijdden , en landen en volken weg-
fchonken. Dit echter ging even min als voorheen zon-
der tegenkanting en deeling met den wereldlijken arm in
x (*)Vanderpalm's Bijbel voor de Jeugd , 8fle Stukje.
Voor het overige is mijne voorname bron omtrent de gefchfe-
denis geweest : Der st. s i m o n und die neuere Franzöfi-
fche Philofophie , von frans wilhelm c a r o v £• Ook
bfen ik aan een ftukje uit het Franfche Tijdfchrift: Religion
et Chmtianime, herinnering voor zeker oogpunt verpligt.
OVER MET ST. SIMOtflSMUS. 117
het werk; tot dat de Hervorming een geheel aiider aan-
zien aan de dingen gaf, maar ook de Godsdienst, op
vele plaatfen, des te naauwer aan den afzonderlijken Staat
verbond , en met de % uiterfte jaloerschheid over der-
zelver bewaring en zuiverheid waakte. Het is eerst bij
onzen leeftijd, dat de denkbeelden van vrijheid in het
godsdienftige 9 zonder eenig verband met de ftaatsrege-
ring , openlijk zijn uitgeroepen 9 en dat zich in Noord-
Amerika een Gemeenebest heeft gevestigd, waar de Staat
zich met deze belangen geheel niet bemoeit. Doch , bij
al deze vrijheid en de tallooze en grenzenlooze verfchei-
denheid van denkwijze in dat bloeijende land, beftaat
ligt nergens meerdere godsdiöiftigheid , dan juist daar.
U óp deze wijze, als 't ware, de hoofdrol doende
keren kennen , welke het geloof aan de onzigtbare we-
reld bij het beftuur der jygtbare te allen tijde heeft ge-
fpeeld, beoogden wij daarmede u op de befchouwing van
'st. mmon en zijne onderneming nader voor te berei-
den. Doch , vóór wij regtftreeks van hem fpreken , om
hem als een9 nieuwen, fchoon dan mislukten, (lichter des
jongfte Theocratie te beoordeelen, moeten wij vooraf een'
blik op zijnen tijd en op die wereld flaan , voor welke
hg zijne ftichting noodig achtte.
Vestigt dan uwe oogen in het bijzonder op '& mans
vaderland, op Frankrijk. Alwie met de rijke en be~
fchaafde letterkunde van hetzelve eenigzins ! bekend, is ,
weet , hoe zeer dit , in vele opzigten , eene 'eigene we-
reld uitmaakt. De Framchman vooral befchouwt het
als zoodanig. Als de zetel der befchaving , die wel wet-
ten en vormen aan anderen mededeelt , maar dezelve van
hen niet ontvangt, kan hier, zijns achtens, geen ge*'
brek beftaan, dat elders, al ware het dan ongevoelig en
Hechts in de kiem , ook niet zou aanwezig zijn. En er
moge onder dit alles veel zelfmisleiding..loopen,.*S}kwgfe-
en Italië vroeger , Engeland en Duitschhnd later , mo-
gen belangrijken invloed op Franfchtn firiaak en Fran-
fchc wijsgeerte hebben gehad; zoo veel is toch waarheid,
dat het karakteristieke daaronder niet verloren ging; dat
118 VERHANDELING
de Franfche* het dadeltfk hunne eigene Meur medofeet-
dcn, en dat althans geen Farijzmaar ooit met het vree©-
de, als zoodanig, pronken zal ; gelijk de ganfche overige
wereld de dwaasheid heeft, zich op Partjfehe mode en
(maak te verheffen. Slaan wij eemge bladzijden der ge*
fchiedenis van Frankrijk op.
Bekend is het , dat de Hervorming , door luthbh
en anderen, aldaar grooteo opgang maakte. Het ia waar,
geen land (tiet de nieuwe leer geheel terug, In $p**}4
fchoot zij wartel ; in ItaUc werd zij met moeite onder-
drukt , en de zuidelijke Nederlanden fpatteden ten deele
in ijver voor dezelve uit. Maar in Frankrijk gaf zij
aanleiding tot worftelingen, die den geheelen Staat fchofc-
ten , en het moest een groot deel zijner nijverfte en beste
bu*gera uitwerpen of vernielen , om den naam van il**
mes oudften zoon, door bare. Koningen gevoerd, onbe-
zoedeld te houden. En, was bet kwaad daarmede ver-
holpen? Zonk bet nu , ais Spanje en België , in doffe
domheid weg, en hechtte zich aan onveranderlijke vor-
men ; of zocht het , als Italii , haren eenigen troost en
vergoeding in fchoone kunst , bij onbeperkt natuurge-
not % Neen, de Franfche geest bleef levendig, en teelde ook
op den akker des Christendoms menig nieuw en vreemd
gewas. In, Frankrijk ontftond het JanJ mismus , in kerk-
erde, leerbegrip en ftrenge tucht met Ao^verfchillende*
paar vormde zich de Gallikaanfcke kerk , met haxe et*
fchen en beperkingen van 's Paufen onfeilbaar gezag.
Derwaarts waaide in lateren tijd de wijsgeert£ van l o c k n
uit het Protestantfche Engeland over, en ontving er
eigen, vorm, en gee$t. Nu ftond voltairh op,. met
het gif der Britfchc Deïsten gevoed * die aan hetzelve
door fcyn vernuft, door zgnea roem als dichter ea febrtf-
ner, voor den geest der Franfkhcn volkomen gepast,
nieuwen glans en aanlokkelijkheiid bijzette* Aan. hem floot
zich eene geheele fcbool van wijsgeren , naar het voor-
name, door hen gezamenlijk bijeengebiagte werk, En*
cychpedisten genoemd, die deels door hunne ongemee-
ne bekwaamheden , deels door liet gezag hunner diepe
OVER HST ST. SIMONISMUS. 119
wetenfchap, de vreemdfte en gevaarlijkfte denkbeelden,
omtrent Godsdienst etr zedekunde in aandien bragten»
Na brak de ftaatsomwenteling los , voor geen klein deel
door deze wijsgeerte voortgebragt , gevoedlierd en te*
fhiurd. De Godsdienst van den Staat werd te eenemaal
vernietigd. De volflagenfte verwildering van denkwjjze
en zeden vermeesterde inzonderheid het opkomende ge-
flacht. Ja, toen, na verloop van weinige jaren , na-
poleon althans eenig gezag aan de openbare Eer-
dienst wilde wedergeven , en , vervolgens , het herftelde
Kondigsgezag alles in het oude fpoor moest terugbrengen,
bleek het klaar: Frankrijk* zijne hoofdftad, zijne voor-
name bevolking, heeft geen Godsdienst; het is aardsch,
uit de aarde, zonder anderen teugel, dan het geweld,
in de hand des magtigen.
Thans fchijnt u zeker de weg gebaand, om den nieuwen
O r f s u s te doen optreden. Frankrijk is den ouden
band ontfprongen , en Frankrijk is het hoofd der we-
reld ; het neemt geene zeden of wetten van andere vol-
ken over , die , trouwens , óf reeds in haren ftrOom ge»
voerd, wel fpoedig in hetzelfde verderf moeten ftorten,
óf, federt eeuwen onveranderd, geen, voorbeeld voor het
geestigfte volk der aarde kunnen wezen. Maaf , om ons
den aard zoo wel , als den oorfprong van het St+ Sitno+
nismus beter te kunnen verklaren , hebben wij nog eenig
terugzigt op den loop der zaken in het grooteRijknoodig*
De omwenteling was in Frankrijk geen voorbijgaand
onweer, dat flechts eenige verwoestingen en tevens mi$-
fchien eenige zuivering en vruchtbaarheid achterliet. Om
haar niet met den Vtfuvius te vergelijken* die een/W-
peji of Hetculantm onder zijne glodjende lava begraaft*
Om er nieuwe, geheel veranderde lieden en volken op
te doen verrijzen ; het was althans eene geheele omkee-
ring, die zij te weeg bragt. Al de rijkdom van dat 4 'm
zichzelve zoo rijke als fchoone land, Was 'tot daartoe
in handen van weinige bevoórregten uit den adel of de
hOOge en kloostergeestelijkheid , wier uitgebreide goede-
ren door den armoedigen en verdrukten landm&n, zon*
120 VERHANDELING
der vltjt of overleg en noodwendige hulpmiddelen, wer-
den bebouwd; terwijl de voorname, nog altijd belang-
rijke inkomflen, door de eigenaars veelal in het weelde-
rig Parijs , of eenige andere groote ftad, inzonderheid
aan voorwerpen van pracht en, genot werden befteed.
Gelijk nu hierdoor eene zekere onveranderlijkheid van
fortuin ontftond, zoo heerschte ook weinige algemeene
begeerte naar lots verbetering ; en de Franschman, die zich
ligt aan alles gewent , genoot , rijk of arm , het leven
op zijne wijze. Nu, daarentegen, voor ver het grootfte
gedeelte aan de natie vervallen 'verklaard, en bij (lukken
in het openbaar verkocht, geraakten deze goederei), me-
nigmaal voor fpotprijzen, in de hand van burgers en
boeren. En niet alleen onder dezen ontftond, bij het ge-
voel van eigendom en vrij genot, op. kind en kindskind
vererfd, eene meerdere nijverheid; maar ook dezulken,
welke zich in dezen handel dieper hadden gedoken , von-
den daar eene nieuwe bron van rijkdom. Ja , de zucht ,
om hei meestmogelijk voordeel van zijn' grond en voort-
brengfelen te trekken , deed vooral de natuurkundige we-
tenfehappen, tot hiertoe aan genees- of krijgskunst meestal
toegewijd, aan allerlei takken van nijverheid dienstbaar
worden. Industrie werd het voorwerp van openbaren roem ;
en, daar deze zoo wel fchatten aanbragt, als zij fchat-
ten, om er in te dagen, vorderde, werd rijkdom boven
alle andere voorregten van geboorte of rang tot het doel
van aller heete verlangens gefield.
Weiverre, derhalve, dat de ongelijkheid door de voor-
gevallene verandering zou zijn weggenomen , en de klag-
ten der armen geftild , was niet Hechts de begeerte te
meer geprikkeld, maar ook het lot des onvoorfpoedigen,
* wien elke weg tot verheffing openilond , doch die het
vermogen miste om hem te bewandelen, aan dat van
tantalus gelijk geworden. De Fortuin hernam
daarenboven hare oude grillen; de verdiende kwijnde
niet zelden naast de pralende ijdelheid, en deze ver-
kwistte of begroef den rijkdom , die in de handen van
gene onberekenbaar nut zou kunnen (lichten. Trouwens ,
OVER HET ST. SIMONISMUS. 121
waar ziet men in de maatfchappij deze ongelijkheden ,
deze verkeerdheden en de duizend jammeren niet , die bij
eene betere verdeeling en fchikking fchijnen weggenomen
te kunnen worden? Wie ftort niet fotntijds tranen over
zulk eene wereld, en ftaart — niet met de oudheid op het
verloren paradijs of de aanftaande gouden eeuw, maar
op die betere toekomst, waar de buik en de f pij ze zul-
len zijn te niete gedaan ?
Doch wij zagen het , T. , deze troost was in Frank-
rijk naauwelijks meer aanwezig. En de menfehenvriend ,
die op verbetering oogde, floeg op het tijdelijke en het
uitwendige zijnen blik. Waar hij echter de gefchiedenis
als voorbeeld raadpleegde , daar wees zij hem de Gods-
dienst als den ftevigften band der maatfehappij , als het
voorname middel aan, om elk met zijn lot en lotsbe-
deeling tevreden te maken. Op den tegenwoordigen voet
(wie wraakt dit oordeel?) kon het niet blijven: alles
woelde; alles ftreefde naar verhooging en verrijking.
Frankrijk , half Europa was eenen ziedenden pot gelijk,
dreigende het betere gedeelte met zijne hette en zijne
laagfte en flechtfte beftanddeelen te overftorten. En wat
anders kon dezen ftroom fluiten, dan eene geheele (her-
vorming, eene geheele terugvoering tot dien ouden (laat,
door het hoogde gezag geheiligd en met het beste be-
leid beftuurd , welke de verbeelding onzen st« simon
fchijnt voor de oogen te hebben getooverd?
Doch leereri wij hemzelven , als de vrucht der ge-
fchetfte tijdsomftandigheden , ook nog wat nader kennen.
Geboren den 17 April 1760, behoorde hij tof eene der
beroemdfte familiën van Frankrijk , en vond in zijne
vooronderftelde afflamming van kar el den groo-
ten de eerfte krachtige aanfporing tot hooger dreven.
Men zegt , dat hij , als jongeling , zich eiken morgen
•met den toeroep liet wekken* „ Sta op, heer Graaf!
gij hebt groote dingen te verrigten." Op zijn zeven-
tiende jaar trad hij in krijgsdienst, nam fpoedig daarop
deel aan den Noord-Amerikaanfchen bevrijdingsoorlog,
werd Adjudant van lafayette, en maakte , onder
123 VERHANDELING
bouill4 en Washington, twee vddtogten mode.
Volgens latere betuigingen, nam bij reeds toenmaals voor,
lipt voortfehrijderi van der? menfchelijken geest tot een on-
derwerp zijner nafporing te maken , om daarna der toe-
nemende befchaving eene krachtige hulp te bieden* Gelijk
de omwenteling en toeftand der Amerikdanfche gewes-
ten de Franfche geestdrift , door hunne wijsgeerén voor-
bereid, algemeen ontvlamde, zoo zèg ook hij hierin den
aanvang van een geheel nieuw ftaatkundig tijdperk.
Hij doorreisde vervolgens onderscheidene landen, zocht
zich met derzelver vorderingen eö behoeften bekend te
maken, poogde een kort begrip van alle menfchelgke
kundigheden te verkrijgen, en nam, als 't ware, eene
eerde proef van praktikale toepasfing, in het dichten, te
zamen met zekeren Pruisfifchtn Edelman , eener indus-
triële inrigting, aan welke eene wetenfchappdijke vol*
makingsfchool was verbonden.
Intusfchen barstte de Franfche revolutie- uit , aan wel-
ker bloot verftorend geweld hij geen deel nam , maar
over wier oorzaak , en het middel om de kwaal te (lui-
ten en ten beste te rigten, hij ernftig nadacht. Hij
meende de eerfte (de oorzaak) in het verval der katho-
lijke leer federt luther's tijd te viaden, en het
laatfte (het middel) niet in de herftelling van dat ver-
jaarde , maar in deszelfs vervanging door een nieuw al*
gemeen ftelfel van leer en tucht. Dit bleek nader in
zijn antwoord opnapoleon's vraag , door het In-
ftituut voorgefteld , naar de vorderingen der wetenfchap
federt 1798, derzelver dadeHjken toeftand, en de midde-
len om haren voortgang te begunftigen ; want hierin ,
zoo wel als in zijne brieven aan zeker Cenootfchap ,
verweet hij den geleerden van onzen tijd Het gemis eenör
algemeene Philofophïe, die de verfchillende wetcnfchap-
pen tot' één verbond, en riep hen op, om door zulk
eene alles vereenigende theorie (in plaats van den ouden
katholijken eendragtsband) de Europefche maatfchappij te
reorganifercn*
De latere herftelling vaii het Komngfchap deed hem
OVER HET $T. SIMONISMUS. 123
zflne denkbeelden niet opgeven. De ontwikkeling der nij-
verheid in het nieuwe Frankrijk moest , volgen» hem,
maatfehappij , en regeringsvorm noodwendig eene andere
houding en karakter fchenken ♦, en hij poogde inzonder-
heid aan de lieden dezer werkzame klaéfe hun gewigf en
de rol 9 die z% te fpelen hadden » te doen kennen.
Maar zftae eigene roi, als werkelijk deelnemer ^ liep
•rneer en meer ten einde. Zijn vermogen was gefmokea;
bij moest de kosten der uitgave van zijne werken meercn-
deels door vernederende inzamelingen bijeenbrengen, werd,
in weerwil van al zijne infpanning en pogingen, door
weinigen gevolgd, of fpoedig wéér verlaten y en eindelijk
aan zijn lot prijs gegeven* . Gelooven wij echter zijne
latere aanhangers , dan heeft dit lijden 9 hetgeen hem tot
wanhoop bragt en ter naauwernood van zelfmoord weer-
hield, zijne gedachten eerst regt gezuiverd , en tot dat
hooger flandpunt gevoerd , van hetwelk zij de zaken bé»
fefcouwen. Hij ftierf den 19 Mei 1825 , en zijne laatfie
woorden tot die weinige leerlingen , die hem omringden,
waren deze : „ De peer is rijp ; gij zult ze plukken."
Hoe zij dit hebben pogen te doen 9 is , in het Alge-
meen , bekend* Door opzettelijk daartoe ingerigte tQcU
fchriften, zijn de nieuwe denkbeelden, wenfehen err voor-
(tellen inzonderheid bekend gemaakt. Vervolgens is als eene
kern der nieuwe maatfehappij daargefteld , die men hoop-
te, door overreding en voorbeeld, meer en meer ingang
te zullen doen vinden. Men beproefde daarbij nu ook
de levendiger kracht eener openbare prediking} waartoe
zendelingen en volkplantingen (als voorheen kloosters
en Bfefchopsftoelen) in onderscheidene toeken werden
gevestigd*
Doch , het wordt eindelijk tijd, dat wij u de nieuwe
leer zelve doen kennen. • Ziet hier, hoe wij die door
den aanhang vinden opgegeven: „ Mozes heeft de
„ menfehen de-algemeene broederfchap beloofd; je zus
y, heeft ze voorbereid; st. simon verwezenlijkt de*
„ zelve. De algemeene kerk komt met hem tot ftand.
„Het rijk van cbsar houdt op j eene vreedzame maat-
124 VERHANDELING
„ fchapptj treedt in de plaats der krijgshaftige. De kerk
„ beheerscht het wereldlijke en het geestelijke, bekleedt
„ de uitwendige en de inwendige regtbank. Wetenfchap
„ en mjverhcid zijn heilig ; want zij dienen , om het
„ lot der armen te verbeteren , en hen Gode nader te
9 brengen. De maatfehappij beftaat uit Priesters , Ge-
„ leerden en Lieden van Bedrijf; de regering uit de
„ hoofden dezer drie klasfen. Alle goed is kerkegoed;
„ elke vermelde bezigheid een godsdienstpligt 9 een deel
„ en trap der algemeene Godsregering. De hoofdwet
„ is : eenen ieder wedervare naar zijne gefchiktheid en
n bekwaamheid , uit zijne werken beoordeeld* — Ziet daar
yj het rijk Gods ; ziet daar de vervulling aller profetie !"
Deze woorden hebben maar weinig verklaring noodig.
De goederen zijn algemeen ; over dezelve , als middelen
tot onderhoud , genot en wederkeerig nut , wordt door
de bevoegde authoriteit^ ten beste van den perfoon, be-
fchikt ; ook de kinderen zijn als een eigendom van den
Staat, die dezelve eerst in eene fchool van algemeen
onderwijs zendt, om ze daarna, overeenkomftig hunnen
aanleg en bekwaamheid, tot eenig beroep, het zij van
geleerdheid of kunst, het zij van nederigen handenarbeid,
op te leiden. Het opperde beftuur is in handen van eenen
Paus; die echter, weiverre van, als de Katholijke, on*
gehuwd te zijn, even als elke St. Simonist, van welken
rang ook, zijne volkomenheid eerst in de vereeniging
met eene wederhelft vindt, welke ook haar deel aan het
bewind fchijnt te moeten hebben.
Doch mij dunkt , gij vraagt , welke dan eigenlijk de
Godsdienst van dezen priesterlijken Staat zij. Het is
waar, wq hebben gehoord: wetenfehap en nijverheid
zijn heilig; ieder bedrijf is een godsdienftig werk. Maar,
indien alzoo , gelijk het fchijnt , de vervulling van bur-
gerpligt de hoofdfom der leer uitmaakt, waartoe 'dan —
ik zeg niet ónderwijzers en vermaners , maar Priesters
met hooge magt en aanzien bekleed ? — Ziet niet al
te vreemd op , M. V. ; die Priesters zijn niet anders
dan kunftenaars > beoefenaars van alles , wat op het ge?
{ OVER HET ST. SIMONISMUS. 125
bied van het fchoone behoort ; aan welke de ontwikke-
ling van dit hoogere in den mensch even zoo ia toever*
trouwd , als de beoefening der nuttige kunden en daar-
mede verbondene wetenfchappen aan de Geleerden. Blijk-"
baar heeft bij dit , gelijk bjj de meeste andere denkbeel-
den, het middeleeuwfche Katholicismus st. si mo n voor
den geest gezweefd; waarbij bouw- en fchilder- , zang-
en toonkunst , met alwat hiertoe betrekking heeft , voor-
al aan de Godsdienst werd gewijd, die alzoo het middel-
punt van het fchoone en verhevene was, en hierdoor in-
zonderheid op het menschdom werkte.
Ja , ziet daar den aard van hetgeen de St. Simonisten
hunne Godsdienst noemen , met ëénen trek aangeduid !
Dezelve is vertooning, eene uitwendige gedaante, die deij
onnadenkenden ontzag inboezemt. Want eigenlijk ge-
loof bezat onze Hervormer even zoo min , als zijne ver-
wilderde landgenooten ; en hg fchijnt het zelfs niet mo-
gelijk of welligt wenfchelijk te hebben geacht , eenige
poging tot hendel van dezen verloren fchat der mensch-r
heid aan te wenden. Het komt- mij daarom voor , dat hy
de gefchiedenis , op welke hij zich, tot betoog der nood-
zakelijkheid van de Godsdienst , zoo gaarne beroept,
weiöig heeft verdaan. Deze toch is geen tooverwoord,
noch uitvindfel van menfehen, om in derzelver naam een
ingebeeld gezag te oefenen. Zij koüit uit het binnenfte
des harten ; en het geweten (dat zij beurtelings verfchrikt
en vertroost) is hare eenige vastheid.
Het is waar , de St. Simonisten , die den mond zoo
vol van Priesters hebben , fpreken ook van God. En
zoo zij het Christendom befchuldigen , des menfehen be-
demming en* zaligheid te uitfluitend in een ander leven
te zoeken, zij geven voor, den middelweg tusfehen dit
en het Jodendom te willen inflaan , en daardoor bewijs
van die waarheid en volmaaktheid te geven, welke bij
alle menfchelijke wetenfehap en bemoeijing, na de flin-
gering tusfehen twee uiterden , pleegt geboren te wor-
den. Doch hetgeen ik van het Opperwezen bij hen lees ,
doet mij daarih den levenden, waarachtigen God bezwaar-
126 VERHANDELING
Hjk vinden ; ea bet hoogere leven , dat zij ais hun doel
aanprijzen , fehijnt mij een ftaat van befchavtag en vol-
making , die , 200 hij al dengenen , die daarnaar ftreeft ,
niet te beurt valt, toch eenmaal de vracht van aller
toeven, het eigendom der hoog opgevoerde menschheid
in volgende eeuwen zal zijn.
Ziet daar 9 G» 9 de luchtgeftalte , die eene poos tang de
aandacht van Parijs en ook van andere landen bezig
hield. Men behoeft niet te ontkennen 9 dat de wensch
van den ftichter opregt en loffelijk was. De ongebon*
denheid tot orde terug te brengen , de beftaande onhei-
len der raaatfchapprj te verhelpen , meer algemeen men-
fchengeluk te verfpreiden , daartoe gebruik van den ge-
vorderden toeftand en den bewezen aanleg tot meer- en
meerdere ontwikkeling in wetenfchappen en kunften te
maken -» ziet daar gewis loffelijke doeleinden. Het mid*
del , dat hi} daartoe koos , dé naauwere vereeniging der
men&hen , is zelfs meermalen voorgefteld en beproefd.
Onder Joden en Heidenen , onder Roomfche en Onroom-
fche Christenen vindt men zulke vernaauwde maatfchap*
pijen en buifelijke zamenwoningen. En zelfs een Staat
als hef oude Sparta , waar de burgers aan ééne en de*
zelfde tafel aten , om met te zeggen als de Jfoodfche
Staat, waar aan ieder zijne woning en zijn deel des land*
werden toegewezen, die 'hij nooit geheel vervreemden
kon 9 ja de ftrenge verdeeling en ondergefctóktheid der
verfchillende gedachten in Egypte en het oude Indti9
geven daarvan eenig blijk»
Maar , was het inderdaad mogelijk , dat zulk een ont-
werp, als deze beste Wereld van st. siwoir, tot
ftand kwam ? Zou zich de rijke laten overhalen 9 om
zijne fchatten ra de algemeene beurs te ftorten; ten
einde daarna weffigt tot de klasfe der handwerkers ver*
wezen te worden, of zijne kinderen daaraan te zien
verbinden ?
En, aeo wij deze goedhartigheid al eens zoo al-
gemeen vooronderftellen , was het beginfel: „ elk
naar zijne verdienfte; geen onderfcfieid' van rang en
OVER «ET ST. SÏMONISMUS. 127
magt of genot 9 d*Q naar elks bekwtatpheid en vlijt »"
daarmede voor altijd in werking gebmgt? Zou niet,
wie eenmaal in bezit was 9 daarin pogen te blijven , of
zijne kinderen hem te doen opvolgen , zijne vrienden en
bloedverwanten te befetennen ?
En eindelijk , vooronderftelten wy , d# deze Utopia
(land hield; zpu het menschdom, zou Europa qf Frank*
rijk zich daarby gelukkig hebben gevoeld? Vaders en
moeders, zou bet uw hart verligt en geaaligd hebben»
dat gg niet voor uwe kinderen beboefdet te zoxgen', te
verzamelen, te planten en te. bouwen; dat de maat-
fchappq deze moeite voor u over-, uwe lievelingen al
vroeg van u nam, om hen op te voeden, hun lot,
naar . hunnen aanleg en bekwaamheid', ligt ver beneden
dat te bepalen , hetwelk u te beurte viel , ja Tiijzonder
dat der minbegaafden , zwakken , waaraan uw hart met
dubbele teederheid hing , het allerlaagst te doen zinken ?
En gij , door ziekte en rouw ter neêrgedrukten 1 waar
vondt gij troost , zonder eigen huisgezin , zonder om*»
ringende bloedverwanten , zonder God en eeuwigheid ,
behalve de orde en het voortdurend beftaan der maat»
fchappij, met deze grootfche namen valfchelgk be-
ftempekl?
O ! waar voert de dwaasheid van goedhartige en geest»
drijvende plannenmakers niet beent Wat heeft de on-
gelukkige drift, om alles te willen verbeteren en de
aarde als met een' tooverflag- in eenen hemel te her»
fcheppen, in onze dagen niet al kwaads gedaan! Alsof
minrrva nu pas uit jupitbr's hoofd geboren
was, e?, als eene volwasfene maagd, met volle kracht
de fakkel der wijsheid zwaaide. Hoe veel beter vatte
de eenvoudige leeraar des eenvoudigften aanhangs onder
de Christenen het, nu vóór vijftig jaren, aan, om het
lot der. menfehen , door hunne eigene langzame verlich-
ting en verbetering, tot gewenschter' toeftand op te
voeren X Ja , er is eene zekere overeenkomst tusfchen
nibuwbn huizen en s t. simon. Beiden wensch-
ten inzonderheid de lagere ftanden te verheffen. Beiden
128 VERHANDELING
Richtten eene maatfchappij, die zich als met dochtermaat-*
fchappijen omringde, en verfpreidden mondeling, maar
vooral fchriftelijk , wat zij als vonken van licht en gloed
befchouwden , om wijd en zijd eene weldadige omkee-
ring te bewerken. Maar, welk een verfchil bij deze
overeenkomst! De Nederlander eerbiedigt Staat en
huisgezin , geloof en kerkgebruik, De Franschman wil
die allen >in zijne fchepping oplosten, om ze, ten deele
in naam, ten deele geheel niet, te doen wederkeeren*
Ja , hij wil wijeer zijn dan de Natuur , die banden des
bloeds daarftelde. En de ervaring der eeuwen is hem
te weinig, om het maatfchappelijk geluk op het huifelijk
geluk te vestigen. Verheugen wij ons , G. T. , dat gene
en 'niet deze onze landgenoot was ! Zij teekenen ons
inderdaad beide natiën , beider algemeen karakter treffend
af. Wel dan, blijven wij Nederlanden, blijven wfl
Christenen — niet in middeleeuwfche praal , maar in
daad en waarheid! Dan is het nut van 't algemeen ons
wel altijd doel en loon ; maar onze eigene zaken te be-
hartigen, en in onzen eigen' kring den zoetften wellust
te fmaken , de naaste weg tot dat doel en loon. Dan
wenfchen en werken vvij wel om vrede en rust , wel-
vaart en geluk op deze aarde ; maar zij is ons eenige
en hoogfte oogwit niet. £n bidden wij , „ uw Koning-
rijk kome ," dan zweven ons wel de zachte en fchoone
beelden der Profetie voor oogen : eene wereld vol van
Gods kennis , het zwaard- in fikkei verkeerd , de wolf
en het lam in ééne weide gevoerd , en het kind fpelende
met den bafilisk. Maar niet minder ftaat ons het va-
derhuis voor oogen , waar ons na den dood plaatfe is
bereid. En , hoe het van buiten ook woele en ftorme ,
de vrede Gods, die alle verftand te boven gaat, ver-
vult het geloovige hart. . Ja , van het begin der wereld
af, was Godsdienst de (leun en de band der maat-
schappij ; zij zij dit (leeds , natuurgenooten ! maar niet
als eene zware en prangende keten , die geene vrije be-
weging toelaat t- neen , als de keus van ons hart , als
OVER HET ST. SIMONISMÜS. 12{>
«ene lichtende zuil, die ons in het duister geleidt, tot
in het regte vaderland.
Doch ik vergeet misfehien , dat ik niet op den kanfel
fta. Vergeeft het mij 9 Geëerden ! met zoo veel , dat
vergiffenis mag noodig hebben. Het is de eerfte, het
zal ook wel de laatfte keer zijn , dat ik van hier bet-
woord voere. Omtrent zulk een9 zeldzamen gast mag
men niet ongemakkelijk zijn.
TWEE TOESPRAKEN AAN DE GEVANGENEN IN HET
TUCHTHUIS TE SP AND AU, GEDAAN DOOR THO-
MAS SCHILLITOE , VAN LONDEN.
(Vervolg en flot van bl. 73.)
T»eedc Toe/f raak.
JYoning s ai» om o zegt ergens: „De lamp, dat is
het licht , der goddeloozen wordt uitgebluscht." Deze
belangrijke waarheid is, nevens vele andere, ons tot
leering, beftraffing en onderwijzing der geregtigheid, in
de Heilige Schriften bewaard gebleven, en wij behoo-
ren , uit dk$ hoofde , geene der vermaningen , die onzen
geestelijken toeftand betreffen , gering te fchatten , of als
verdichtfelen te befchouwen. Laat ons echter vooraf
overwegen, wat wij door de lamp , of het licht, waar-
van de wijze Koning hier fpreekt, te verdaan hebben.
Ik wil hopen, dat wij gereedelijk zullen inzien, dat
deze uitdrukking geenszins tot zinnelijke voorwerpen in
betrekking ftaat, maar, voor ons verftand, een geeste-
lijk denkbeeld in zich fluit, en dat geestelijk licht be-
teekent , waarvan de Schrift elders zegt , „ dat het als
eene lamp voor onzen voet en een licht op ons pad
is," aangezien het als een zeker middel moet bëfchouwd
worden , om ons voor de verderfelijke wegen van den
vijand onzer zielen te bewaren.
Waar nu dit licht der ziel dikwijls wordt uitgebluschf,*
daar behoort hetzelve ook dikwerf weder te worden
MENCELW. 1835. NO. 3. K
130 TWEE TOESPRAKEN AAN DE GEVANGENEN
ontdoken ; en dit is het geval bij alle menfchen , die dat
'Goddelijk licht weêrftaan , maar die door den barmhar-
tigen God 9 bij herhaling, met dat licht zijner genade
begiftigd worden , zoo lang , namelijk , de dag hunner
verbetering daar is 5 en zij nog toegankelijk zijn voor de
overtuiging zijner genade en waarheid.
Dan , wat mag nu wel de oorzaak zijn 9 dat God dit
licht zijner liefde , hetwelk in ieder* mensch het booze
openbaart en beftraft , en hem zijne pligten jegens God ,
zijnen Schepper 9 en ook de pligten omtrent zijne mede*
menfchen kenbaar maakt 9 in zoo verre aan ui. heeft
onttrokken , dat gij dien verkeerden weg hebt ingefla-
gen, waardoor gif aan deze plaats gekomen zijt? —
Was het, aan uwen kant, geen gebrek aan geneigd-
heid, om uzelve op den weg van dat Goddelijk licht
te begeven? Was bet geeoe ongehoorzaamheid tegen
de overtuigingen van dit reine licht , hetwelk de diepten
van het menfchelijke hart ontdekt en openbaart ? — Voor-
zeker , dit waren de oorzaken , die ui. , mijne dierbare en
tot vrijheid gefchapene medemenfehen , in hechtenis ge-
bragt en van uwe lieve betrekkingen hebben gefcheiden 1
Maar 9 ik bid u, ziet hetgeen ik u zeg geenszins als
een verwijt aan 1 Neen , dit is in geen geval mijn oog-*
mark. Veel liever beken ik , mede niét zonder zonden
te *Qn , en dat ik flechts in zoo verre en voor zoo
kng zeker ben niet te vallen, als ik in waken en bidden
blijf volharden , en voor b?t overige niets bezit , waarop
ik mij kan veilaten , dan de barmhartigheid Gods , in
chrjstuö jezus, mijnen Verlosfer» In waarheid
betuig ik 9 dat ik , terwijl ik ui. toefpreek , uwen toe*
fiand beklage) en het is mijn hartelijke wensch en bede
tot den genadigen en almagtigen God , dat de vervlogen
tijd , in welken gij de roepftem zyner liefde niet ge*
volgd zijt, thans moge dienstbaar zijn, om u te fter*
ken , ten einde in het toekomende des te grootere Waak*
zaamheid over uwe harten te oefenen , in uw binnenflg
meer gehoorzaamheid te bewijzen aan Gods geboden,
en u jegens uwe Overheden en onder elkander beter te
XN HKT TUCHTHUIS TE SPANDAU. 131
gedragen. O I laat o niet wegflepen , ent de een den
ander', door kwade en ligtzümige zamenfpreking , tot
zonde te vervoeren ! Bedenkt, dat gij , onder de zacht-
moedige Regering, die over u gefield is, het in uwe
magt hebt, uwen toeftand, door een betamelijk gedrag,
te veriigten! Mogt gij het u toch regt voorftellen,
welk eene groote weldaad het , voor u allen is , dat gij
ónder zulke goedgezinde Regenten en onder zulke zachte
wetten moogt leven , onder welke u tijd en gelegenheid
tot verbetering en ter bevordering uwer gelukzaligheid
zijn te beurt gevallen ! Ik heb het dikwerf bedacht en
reeds bevestigd gevonden, dat gewis eenigen onder u,
wanneer zij hunne misdrijven in mijn vaderland hadden
begaan , daarvoor met hun leven zouden hebben moeten
boeten j en o ! hoe fchrikwekkend moet die toeftand
wezen , waarin ik meermalen eenigen mijner landslieden
aantrof, die, of zonder eenige, of zonder toereikende
voorbereiding , de eeuwigheid intraden , om voor den
regterftoel van christus te verfcbijnen , waar- een*
iegelijk vergolden zal worden > naar dat hij gedaan heeft,
hetzij goed of kwaad ! Daarom is het de wensch vafl
mijn hart en mflne bede tot u, mijne dierbare mede-
menfchen , dat gfl het verlengen van uw teven, en den
t$d, u zoo genadig vergund , tot het betoonen van be* ,
touw en bekeering, naar waarde fchatten en hefteden
ttioogt. Bedenkt toch , welk eene ernftige en gewigtig*
taak het zi) , van het werk tot de vergelding van haf-
zelve geroepen te worden !
Wenfehen wij echter , hier namaals , waar berouw en
verandering des harten te ondervinden , too moet dit
reeds hier aanvangen; hier in den tfld, waarin God
èns opzoekt. Dit is echter eene taak , dife elk1 voor
zfchaeiven op zich moet nemen ; niemand kan toch vooar
zijnen vriend of broeder optreden en hem veriosfen;
neen , een iegelijk moét van zijne eigene ziele rekenfctrap
afleggen. En zal (fit noodzakelijk werk een' geweHsek*
ten voortgang hebben , zoo behoort hetzelVe dóór ctozea
K 2
132 TWEE TOESPRAKEN AAN DE GEVANGEWEN
Heer jezus christus te gefchieden , die de Leids-
man en Voleinder des Geloofs is. Hij moet de ziel,,
uit den doodflaap harer overtredingen en zonden , op*
wekken , dezelve reinken , verlosfen , en voor een eeu-
wig , zalig leven voorbereiden. O ! hoe groot is mijn
verlangen, dat uwe gedachten, alle uwe uitzigten , ja
uwe geheele ziel, op deze hoogstgewigtige aangelegen-
heid mogen gevestigd z|jn ! Zfi dan ook uw misdrijf
nog zoo groot, uwe natuurlijke geaardheid nog zoo
verdorven, uwe opwekkingen tot het kwade nog. zoo
vermogend, zoo^zullen toch alle verzoekingen van den
Booze tegen Hem , aan wiens verlosfende en overwin-
nende kracht gij gelooft, niets vermogen. Ja, offchoon
g|j dan ook zult moeten erkennen , dat de zonde , over
het geheel , in u heerscht , en* dat het booze u (leeds
aanhangt en u in het betrachten van het goede hindert,
zoo zult gij, des onaangezien, ondervinden, dat de ge-
nade en de kracht van uwen Heer veel vermogender
j#n, dan de magt der zonde, indien gij u Hechts aan
Hem houdt , aan wien gegeven is alle magt in hemel
en op aarde.
Streeft gij er , op deze wijze , naar , om geheel an-
dere menfchen te worden , zoo zult gij niet alleen on-
dervinden , dat de Heer u door zijne genade kan Her-
ken * om alle verzoekingen ten kwade te overwinnen 9
maar gij zult ook daartoe komen, dat gij u niet meer
over uw treurig ldt beklagen zult; ja, gij zult, met
geduldige onderwerping , de tuchtigingen verdragen , die
de Heer over u befchikt heeft; en alzoo zal zelfs uw
lqden dienstbaar zijn aan uwe heiliging, reiniging en
regtvaardigmaking.
Het is voorts mijn innerlijk verlangen, dat gij het
groote voprregt, om u onderling, tot de vereering des
ahpagtigen Gods, te mogen vereenigen, op de regte
wijze fchatten en erkennen moogt : dit toch is een Chris-
telijk voorregt, dat niet aan alle menfchen is verleend
geworden. Vereenigt gij u alzoo tot dit gewigtig^n
IN HfiT TUCHTHUIS TE SPANDAU. I3t
verheven oogmerk , zoo ftreeft er naar , dat uwe har-
ten voorbereid mogen zijn , om den heiligen God , die
het hart aanziet en onzen inwendigen toeftand kent, op
eene Hem welgevallige wijze , namelijk met een ootmoe-
dig en gebroken hart en eenen verflagenen geest , te na-
deren. Wanneer gij zóó voor Hem verfchijnt, en u
met bidden en fmeeken , in den geest , tot Hem wendt ,
zoo zal uw zamenzgn gezegend wezen en u ten beste
gedijen. Dan zal ook het onderligt, 'dat -gij daarbij
ontvangt, u tot opwekking en verfterking dienen, om,
in den loop der weke , de verzoekingen tot de zonde
te wederftaan; en zoo zal ook uwe Godsvereering het
middel zijn , om den bitteren kelk , dien menigeen onder
u te drinken heeft , te verzoeten. — Dat dit de ervaring
van u allen zijn moge , is het opregte gebed mijner ziele!
Ik geloof niet, dat iemand uwer reden heeft, zijnen
toeftand als verloren of hopeloos te befchouwen; en
mogt ook een of ander uwer met -zulke denkbeelden te
ftrijden hebben, zoo zeg ik u, dat dit het werk is van'
den fnooden vijand uwer zielen , die , gelijk ik dikwerf
ondervonden heb , niet ophoudt een gruwzame en be-
driegelyke vijand te zijn; aangezien hij ons, eerftelijk,
verzoekt en wegfleept tot het kwade — en dan, wan-
neer wij , met leedwezen , inzien , hoedanig wij , voor
Gods heilig oog, geftruikeld en gezondigd* hebben, en
inderdaad , met eenen verflagenen geest r Hem om ver-
geving fmeeken , als onze befchuldiger optreedt ; ons ,
van wege het kwaad, waartoe hijzelf ons verleidde en
geholpen heeft, onmeêdoogend aanklaagt, en zelden
nalaat , ons onze zonden zoo groot voor te (lellen , dat
wij aan derzelver vergeving wanhopen ; opdat wij het
goede werk zullen opgeven, en ons laten aftrekken,
God om hulp en uitredding aan te roepen, waardoor
wij dan ook tot geen opregt berouw en bekeering kun-
nen geraken. — Daarom bid ik u, dat gij tegen zulke
valfche voortellingen van den boozen vijand in uw bïn-
nenfte moogt waken ; opdat niemand uwer daardoor mis-
134 TWEE TOESPRAKEN AAN GEVANGENEN.
leid of bedrogen worde, en gij niét flechts weten*
maar ook gelooven moogt, dat bij God ovcryl&c*
dige vergeving is. Dan zult gij gewis ' pndervinden ,
hoe Hij, die een God is van nabij en niet van
verre * een Helper is ten allen tijde en in alle lijden
en droefenis.
Het is door eene voortdurende liefde tot u, dat ik,
b{j herhaling , aan deze plaats gekomen ben , om u te
ontmoeten, en het is mijn opregte wensch, dit ftan
ons allen, mogten wij elkander in deze wereld niet we*
derzien , de genade ten deel valk , elkander eenmaal m
den Hemel .weder te vinden , waar alle droefheid een
einde neemt en alle tranen van onze oogen zullen wor-
den afgewacht ; waar wij onzen tijd ~» de ganfche rin-
delooze -eeuwigheid door — zullen hefteden in de ver*
tering , aanbidding en verheerlijking van God en zijnen
lieven Zoon je zus Christus, omdat het Hem
behaagd heeft, ons, door zijne heilzame tuchtigingen
en beftiaffingen , op bet enge pad des levens te voeren.
Vóór alle dingen , bid ik u nog eens , zijt regt dank-
baar daarvoor, dat gij het voorregt geniet, aan de ver-
eeting en aanbidding van God te mogen deelnemen;
want ik kan u betuigen , dat het verzuim van dezen hei-
ligen pligt reeds menigeen, in nrijn vaderland, bij eeoen
vco^jdigen , eenen onvoorberekien dood veroorzaakt
heeft. Daarom wensch ik, dat gij, even als ik, deze
weldaad met innige erkentenis uit de hand des Heeren
moogt aannemen; van Hem toch ontvangen wij alle
Hgchamelqke en geestelijke weldaden. Wanneer gij dan,
in zuik eene zielsgefteldheid , tot het waarnemen uwer
Godsdienstoefening te zamen komt, zult gij daarvan
een wezenlijk nut hebben , en , voorzeker , het overig
deel van den dag niet in onnutte, veel min zondige
gefprekken doorbrengen , maar zal het veelmeer uw
ernftig ftreven zijn , elkanders tgdeljjk en eeuwig wel-
zgn te bevorderen.
DE GRIJSAARD TE CALM IW 1688. M5
wi ■...■■....•■ .1* ■■«■ifct»»ftB»iil <!%■>! »— tmméj+mit+iti+m ^m»
DE GRIJSAARD TE CALA1S UI 1688.
£m Verhaak
tiO ü a r d granson was uit een Engehch geflacht, het-
welk zich ten t|jde der Regering van die Natie in Frankrijk
aldaar bad nedergezet , in 1578 te Calais geboren. IJverig aan
de Hervormde Godsdienst gehecht, die zy reeds onder edut
ard Vï beleden hadden en onder de vervolging van mar ia
niet verzaakten» voedden de ouders vaft den jongen eduariv
granson hunnen zoon in die leer op, welke toen nog
met die warmte en hartelijkheid werd beleden, waardoor het-
Evangelie , als éen nieuwgevopden fcbat, dien men niet zoo»
der opofferingen kon behouden, bemind en gewaardeerd werd £
eene hartelijkheid, die bij de laauwheid onzer dagen zoo zeer
aflleekt. Onder de Regering van Frankrijkt .Koningen f eden
henorik II hadden ook de weinige Protestanten te Caiau
alle de rampen en gevaren eener vervolgtng>«noeten verdu-
ren, die godsdienftige menfchen, hartelijke beladers van hun
geloof, als gevaarlijke wezens ter dood bragt en huichelaar»
fpaarde. Hoezeer gra.nson zich nimmer zijn geloof fchaam-
de, was nogtans hij, gelijk zjjne ouders* door een geluk ,
hetwelk velen toeval noemden , doch zflaelve ais eene gun-
ftige bewaring der Voorzienigheid dankbaar erkenden, aan de
woede der vervolging ontfnapt; en toen rdvard z$n twin-
tïgfte jaar hkd bereikt, fc bonk het Edikt van Nantes aan d*
Franfche Protestanten «volkomene vrijheid van Godsdienst,
Aan bet eerlijk koopbedrijf toegewjjd» hetwelk hem behoor-
lijk onderhield, doch niet bijzonder- verrijkte* dus tot deo
gelukkigen en genisten middelftand behoorende, van jongs ut
aan matigheid , ingetogenheid en breideling zijner driften ge-
wend , bereikte rduard granson het ongewone levens-
perk van honderd jaren, en mogt het zelfs, bevrQd van de meeste
gebreken des ouderdoms , aanmerkelijk overfchrijdea. Slechts
zijn edelile zintuig floot zich voor het licht; en toen hy den 011*
derdom van honderd zeven jaren bereikt had, moest htf nog bo-
leven, dat de fnoode lodewjjk XIV, om van zijnen biechtr
vader voor zyne herhaalde zonden van overfpel aflaat te er-
langen, het Edikt van Nantes herriep, en de Protestanten
aan de mishandelingen van woeste Dragonders, of , wanneet
136 DE GRIJSAARD TE CALAIS
zij Godfdienstoeffeftingen bewoonden of beftuurden , aan het
zwaard van den beul onderwierp.
Drie jaren na deze treurige gebeurtenis , die granson
en de zonen wel aan vele gevaren , maar , door de bijzon-
dere gematigdheid derftadsregering, welke den braven grijs-
aard hoogachtte» aan geene dadelijke vervolging blootftelde,
vierde de edele man 'zijnen honderd tienden, geboortedag. Het
was den 13 November 1688. Hij verzameide te zijnen huize
zijn gedacht, beflaande uit eenen zeventigjarigen zoon, reeds
weduwenaar, en diens talrijk gezin van kindéren en klein-
kinderen. Aan- den gullen famüiedisch , waar de matigheid
voorzat, en de vrolijkheid door den ernst der omftandighe-
den en het gevaar, dat de Godsdienst en de broeders be-
dreigde , 'getemperd werd , viel het gefprek op dit onder*
werp', hetwelk toen aller -harten vervulde. De oude man,
die hier als Aartsvader voorzat , en die , bij het volle ge-
bruik zijner zielsvermogens , eene langdurige ondervinding ,
gerijpt door oplettende befchouwing van de lotgevallen der
volken, en het nadenken, zoo eigen aan den (laat der blind-
heid, bezat, fprak met opgeruimdheid en Christelijk vertrou-
wen over de Goddelijke bewaring, te midden van al het drei-
gende in zulk een* langen levensloop , en de bemoedigende
voorultzigten in de toekomst, door die ondervinding gewaar-
borgd. Doch zijn zoon, van eene zwaarmoediger, fomber-
der zielsgefteldheid , voerde de magt van h ode wijk XIV,
destijds den meest geduchten Koning in Europa, en tevens
den hevigften vijand der Protestanten, daartegen aan, en
vreesde het ergfte Voor de Evangelifche leer.
• Toen nam de eerwaardige vader het Woord op. „ Het is
-waar, m^jn zoon f* fprak hij , „ de vrijheid van geweten,
de vrijheid van denken en (preken, gelijk de zuivere leer
des Christendoms , loopt in otize tijden een dringend gevaar $
maar het was niet minder in vroegere dagen. Vergun mij ,
u eene treffende gebeurtenis uit mijpe jeugd te herinneren. Ik
was nagenoeg tien jaren oud , toen het gerucht der ftraatver-
fchanfingen (Barricades) van Parifs ons bereikte. De Room-
fche Geestelijkheid, met velen der leden van den hoogen
Adel , vooral den heerschzuchtigen Hertog deguise, ver-
eenigd , had ook het volk, waarvan c u i s e de lieveling was,
opgeruid, om den zwakken en nietigen Koning hen dr ik
III de wet te ftellen. Er wordt eene foort van volksregering
togefteld ; de Koning, die zich wilde doen gehoorzamen, wordt
miaas. «7
door guiib tot in zijn paleis fbaffeloos gebrtveerd; daarop
worden de Zwitfers en de Franfche lijfwachten in de ftratea
yin Parijs , die men heeft toegerammeid om de gemeenfchap
der troepen te verhinderen, aangevallen, verflagen, en het
paleis zelve door de muiters belegerd , waaruit de. Koning ter
uaauwernood ontfnapte. Nu was het uit met zijn gezag ; de
heerschzucbtige guisb, die de Godsdienst tot voorwendfel
had gebezigd, eischte niets minder, dan het volftrekte gebied
over Frankrijk 9 onder den naam van 's Konings Stedehouder,
en de uitfluiting van, den Hervormden erfgenaam der kroon,
Koning hindrik van Navarra. De vrede werd geflo-
ten op dien voet , dat de Koning zich aan bet hoofd van het
heilige verbond der Priesterfchap en der volks verleiders (de Lê-
gue) zou (lellen , en niet rusten , vóór dat de Protestantfche
Godsdienst en derzelver aanhangers, tot den laatften man toe,
vernield en uitgeroeid waren. Niemand zou Koning van Frank-
rijk worden , dan een opregt belijder van het Roomfche ge*
loof, en dus een -vervolger* Guisz werd tot algemeen le-
gerhoofd aangefteld , en het heilige verbond der duisternis had
volkomen in Frankrijk gezegevierd. Wat kon de Koning
van Navarra doen met zijne zwakke magt ? De Ligue kon
zich verlaten op de hulp des magtigften Konings van Europa ,
op die van filips II van Spanje. Het is waar , in het
Noorden had de vrijheid nog. een' krachtigen (leun in de
nieuwe Republiek der Vereenigde Nederlanden; maar deze
was toen onderling verdeeld, en in de ongenade der magtlge
Koningin van Engeland vervallen; de foldaten Honden op vele
plaatfen tegen de Overheid op , en intusfchen deed de groott
Veldheer en Staatsman parma het eene bolwerk van den
Staat na het • andere zwichten. In Engeland zelve waren de
Roomfchen over de ftremming van hunne eerdienst, en vooral
over den geweldigen dood van Koningin mar ia van Schot-
land y ten hoogde verbitterd, en wachtten flechts naar een gun*
ftig oogenbük, om gezamenlijk op te daan. Het land, zonder
vestingen , weinig gewapend , fcheen na de landing eens vij-
ands in éénen vddflag te moeten bezwijken , zoo als vroeger
Portugal had gedaan.
„ In zulk eene gefteldheid van zaken verfcheen eene vloot
uit Spanje , door filips II uitgezonden, om eerst Engeland
en dan Nederland te overweldigen. Mflne kinderen ! ik heb
haar gezien , deze vloot ; den dag zelfs heb ik onthouden (6
Augustus 1588)} de herinnering van die prachtige, dreigende
t!8 DE GRUSAAKD TE CALA1S
«feratteg, diep in m$ne «tel ««grift, b mft, nazoovefir
jaren, nog onwrikbaar voor den geest gebleven. In de ge-
daame eener halve maan breidde zich de vloot uit, honderd
dertig groote fchepen fterk, waarvan bakens honderd veel
grooter, dan men nog immer in Bnttpa gezien had. Het
was een mastbosch, 'twelk uit de zee uttftek en onverwitme-
lijk fcbeen. .Langzaam kwam de vloot aanzeilen , en van de
wimpels zag men crtmsTus-iyeiden aan 't kruis, met de
godslasterlijk toegepaste fpreuk: sta ep9 Christus! hand.
haaf uwe zaak. Br werden boden naar Duinkerken tot des
Hertêg van *arma gezonden, die eene bijna gelyke uit-
rusting, gefehikt voor $5000 uitgelezene manfcbappen, ge-
dekt door 82 ooriogsfcbepen , genoegzaam zeilree had , om
zich b{j de vloot «ie Spanje te voegen. De uitflag fchee*
onfeilbaar. Ik zag fomtgds van de viotelingefl aan wal kó-
men t hun overmoed had reeds in trotfehen waan de geheeleket»
terijj uitgeroeid, de banier der Inquifitii in Engeland geplant,
de fokertuigen mede op de fchepen genomen , om reeds ter»
ftond na de landing, en vooral na de overwinning, (waaraan
niemand twijfelde) de Godsdienst van den Paus door pijnU
gingen in te voeren, en'eenen Hoogen Raad van Btftuur,
alleen uit Spanjaarden beftaande, in Engeland aan te Hellen,
hetwelk door de Bulie van Paus sixtus V, waarbg hjj
elizabbth vervloekte, aan den Spaanfchen Koning ge-
fcbonken was. Dan zou men naar Nederland zeilen, dat
land der vrijheid met weinig moeite veroveren, en zoo aan
het Roomfcbe geloof en de Spaan fthe wapenen eene volledige
zege verfcfaaifen !
„ Zoo fpraken de Spaanfche bevelhebbers, die men te Cêh
lafs zag verfch$nen ; en hunne troefche vioot , wier zeekas-
teelen den Oceaan fchenen te kunnen beheerfeben , zettede
daaraan gewigt - en wsarfcbijnlykbeid bfl. Doch hoezeer
bleek het, dat de zegepraal flecfats den Aimagtigen toe»
komt , en dat Hij in den drhigendften nood juist het fchit-
terendst helpt t Reeds was die vloot niet meer in haar ge-
heel , toen zij voor onze ftad ankerde : de Britten hadden
haar bij Pljmouth reeds eenige fchepen ontnomen. Thans
zonden ifl , met een Nederlandsck fmaldeel vereenigd , bran-
den op haar af; en ik zag het fchrikkelp verhevene fchouw-
Q>el , hoe de vlam te midden der digt bij eikander liggende
galeien woedde; terwgl de zee, door ftorm opgeruid, bol-
derde , de hemelhooge baren de halfverzengde lijken ontvin-
gen , de mentenen tevens met de Elementen elkander beftre-
ia 1488. 119
den, en het gehuil der door vtwr of water omkomende*
<de4ndit vervulde en het kart deed breken» Ijsfelljk was ook
het gegil der anderen , dte , nog ongemoeid , reeds kunnen
ondergang door de onvenngdeiijlre branders voor ofrgen ra-
gen. Het vuur van Antwerpen f tn het tlgetneene geroep *
en men herinnerde zich met ijzing de ontploffing vu * At*
*4*é brug vóór die Had, eetrfge Jaren te toren»
„ De vloot was doèr dezen tcgen$oed zoo geteisterd en
hu verwarring gebragt $ zij bad , door den moed der EngeU
f*h*n> Hollanders en Ze*w*en> zoo vefe hater grootte fcfeepen
vertonen; de vereeniging met pa&xa te Duinkerken was,
door het Nederlandfihe fmaldeel , hetwelk die haven befeet-
te, 200 ondoenltyk geworden, dat medina itooN!A,d*
Vlootvoogd, tot den aftogt befloot. Doch , Hemel I welk een
aftogtl Om niet andermaal den vteeftlijken vtfend te ont-
moeten, wilde men noordwaarts om SchêHand en Ierland
heen zeilen. Op deze vaart werden zg door een' verfchtlk-
keüjken , fchier voorbeeldeloozen , flonti beloope* , die ver-
fchetdene dagen aanhield, zich meer dan eens hervette , en
het grootfte gedeeke der vloot , met een aanzienlek gedeelte
van den Sfnanfchen Adel , zijn graf in de golven deed vin-
den ; terwijl anderen , op de woeste knsten vnn Ierland ge-
worpen , door de barbaarfche inwoners geplunderd en ver-
moord werden* Slechts, een droevig overfehoc kwam in den
éeerUjkften toeftand naar huis.
w Deze zege was blijkbaar een werk der Goddelijke Al-
aagt > die wind en weder ten behoeve der regtvaafdige zaak
had beftuord. Welhaast, mijne kinderen! zoo Ood mij nog
eenlge dagen in 't leven fpaart , zal ik de kênderdfie verja-
ring .beleven van den algemeenen dankdag, dien Koningin
bLizabèth daarvoor aan den Heer der legerrêharen in alle
hare bezittingen toew$dde. Als Brit van afkomst en als
Protestant Is die dag ook mij altijd heilig geweest. Heer-
lijk toch waren de gevolgen der vernieling van de vloot, die
f i l i p s onverwinnel4jk had genoemd , maar die Gods die-
naren , ftorm en onweer , meer nog dan de Brifttn en Ne-
derlanden , hadden vernietigd. De verkoeling tusfchen iVir-
derlanders en Britten , die nu gezien hadden , hoe onmisbaar
zij voor elkander waren, hield op. Beide fyanden, verheugd,
bemoedigd door de zege , en verfterkt In bun vertrouwen op
God, alle krachten in tegen den Spanjaard , die van nu af
Hechts verlies op verlies leed» Ook in de Republiek , die
140 DE GRIJSAARD TE CALAIS
om, mjjne kinderen I zoo dierbaar behoort te zfln, die op
dit oogenblik de hechtte fteun is van het Protestantfche ge-
loof, in Nederland 9 hielden de woelingen op, en de zooge-
noemde Engelfehe party , door rlizabeth niet meer onder-'
fteund , ging van zelve te niet ; zoodat de groote maurit»
van Oranje van nu af zijne ongemeene oorlogstalenten, ter
bevestiging van z$n Vaderland, onbelemmerd ontwikkelen
kon. Weldra viel ook h end rik III van Frankrijk door
de hand eens dweepers ; en Juist dit moest dienen , om den
goeden hendrik IV op den troon te brengen, en ons
vrijheid van Godsdienst te doen erlangen. O , mijne kinde-
ren ! wanhoopt dan nu ook niet S De Almagtige zal , ge-
looft dit zeker! ook uit deze duisternis een nieuw en heer-
lijk licht te voorfchijn doen komen/9
Weggefleept door zijn onderwerp, hetwelk zoo naauw met
de dierbaarfte belangen van zyn hart zamenhing, had de
aartsvaderlgke grijsaard met meer vuur en langer gefproken ,
dan zijne jaren en krachten toelieten, HJj zttg uitgeput op
zijne zitplaats neder. Dit ftremde het onderhoud voor eene
poos. Weldra echter herhaalde hij zich , en na eenigen tijd
begeerde htf zelf, dat het gefprek zou hervat worden»
Thomas granson, zijn hoogbejaarde zoon , waagde
het toen, met befcheidenheid , de volgende bedenkingen te-
gen de hooggefpannene verwachtingen zijns vaders in het
midden te brengen. „Gij hebt gelijk, mijn vader 1 de Ne-
derlandfehe Republiek is thans genoegzaam het eenige plegt-
anker voor de hulk van ons geloof, die door zwaardere
ftormen bedreigd wordt , jian onder de Regering van hen-
drik III. Toen was Engelands Koningin door neiging 9
en vooral door belang, ten naauwfte aan ons verbonden;
maar thans ! heeft niet Engelands Koning openlijk de Kerk
van Rome gehuldigd ? Heeft hij geenen Jezuit tot biechtva-
der ? Zoekt hij niet Engeland met den Roomfcben ftoel te
vereenigen? Is hij niet ten naauwfte met onzen vervolger,
l o de w uk XIV, vereenigd? Ach! er is geen tegenftand
meer; alles zal zich in Engeland wel met weerzin, maar
toch eindelijk, voor gevlei, beloften, belooningen of be-
dreigingen zwichtende , lijdelijk onderwerpen. En van waar
zou ons hulp komen? Nederland is weder, gelijk in die
dagen, waarvan gij zoo even fprjakt, mijn vader! inwendig
verdeeld. De dappere Prins van Oranje , wien het niet aan
in 1688. UI
tnoed, maar aan magt ontbreekt, om den euvelmoed van
lODiw^K te fhuiken, is nog onlangs door de magtlgfte
fiad des lands, door Amfierdamy wegens eene wapening ten
behcfeve van Spanje , allerhevigst tegengewerkt, en is zelf
op die wereldftad geweldig gebeten. Hoe zou bij , al ware
het ook anders mogelijk, zonder hulp van de fchatten, die
Amfterdam hem moet opleveren , de Engelfchen , die hunne
Godsdienst en vrijheid willen behouden, kunnen te hulp
komen? En is Frankrijk niet veel nader dan Holland? Zou
Koning jacobds, wanneer hjj hulp noodig had , die niet veel
fpoediger van onze kusten erlangen , dan zijne tegenftanders
•onderfteuning van de Hollandfche ftranden? En zie fl echts,
wat er elders gebeurt I Overal, in ons land, in de Paton,
in Hongarije , worden de Protestanten vervolgd, en zelfs M
de vreedzame valietfen van Piementy waar het echte Chris-
tendom zich federt onheugelijke Eeuwen voor Rmes tiratmQ
en verbastering heeft: weten te vrijwaren, wordt het door
de vereenigde beulen van Frankrijk en Savot/e vervolgd toe
in z^jne diepfte fchuilhoeken en meest verwijderde bergklo-
ven. Gewist ons geloof mag van den natuurleken loop der
dingen niets meer — Hechts van een wonder des Allerhoog-
ften mag het hulp verwachten 1"
Terwijl thomas granson dit fprak, deed zich eene
ongewone levendigheid' op ftraat befpeuren. Een der jongere
leden van het gezin ging naar buiten , om de oorzaak daar-
van te vernemen. Hij bleef langer uit , dan men verwacht
had, doch ftoof weldra ademloos binnen: „ Eene vloot,
eene verbazend groote vloot komt uit het Noordoosten aan-
zeilen ! Niemand herkent nog de vlag ! Maar iets buiten-
gewoons moet het zijn; want de geheete kust is met men-
•fchen gezoomd, die reikhalzen, om te zien, welk eene uit-
rusting dit is."
De nieuwsgierigheid werd onder de gasten van den ouden
<3 rans on algemeen. Zij befloten, zich naar den nabfl-
zijnden zeeöever te begeven, en zelfs de blinde grijsaard
wilde niet tefugblijven. „ Ik ben van mijne infpanning ge.
heel weder bekomen ," zeide hij , „en moet toch van ulie-
den (al kan. ik het zelf ook niee zien) vernemen , of deze
vloot niet misfehien eene uitkomst is , door den Almagtigen
aan de goede zaak gefchonken."
De zoon en een aantal der jongere leden des gezins ge-
lt£ DË CRJJSAARD TE CAL AIS
leidden den aartsvaderlüken grgsaafd naar het ftrand. n Ver-
baak jnij toch alles ," zeide bij ; » uw verüag ftrckke m|
tot vergoeding voor het gemis mijer oogen P nm n Al na»
dor en nader komt de vloot," fprak een der kleinzonen;
* ik zie — )k herken duidelijk de Hollandfch* vlag ï daar*
naast zie ik de Engelfche wapperen! Wat kan dit zij» f
En welk eene vloot I Naar ik gisfen kan, bedraagt het ge-
tal der fchepen bij de vierhonderd ! Zij nadert ; reeds is af
geheel in *t gezigtj Egi frisfehe Oostewind begunftigt
bare nadering."
Op deze woorden riep de grijsaard uit: „ O, mijne kin»
deren 1 dit is het blikbare werk der Voorzienigheid t Onge-
twijfeld is deze vloot uitgerust door den- wakkeren Prins
W Oranje , den redder van zijn Vaderland, toen kar el
en toöBwp beiden het aan de tiranoti, de willekeurige
heerfcbappij en de Raomfche kerkwetten zochten te onder*
werpen I Groote dingen heeft de Hemel gewis met dien held op
bef oog: het fcWJnt, of H% doorhem het, weit wil vokooijen,
tkt zjjn voorzaat, de groote Zwüger, die in mijne kindsch*
beid yennoord weËd , begonnen beeft , de bevrijding van Eu-
ropa uk de kleauweu van geestelijke en wereldlijke dwiege*
landij ! Reeds had zich een dof gerucht van flerke toenis-
tingep in Holland verfpreid > zoo als gij weet ; maar van de
*jjde qn*er Regering werd bet tegengeQwoken, e» men hoop.
te den Prins genoegzaam door den veldtogt in Dnitschkmd
bezig u> houden» Doch , Gode ztf dank 1 alle zwarigheden
zijn overwonnen; de gefchillea tusfeben den Prins enJmJhr-
ifim moeten bijgelegd zijn: want de vloot is in nee* die
'meer dan cbsar en zijn geluk, dfe de bevrijding van het
land ntófner vaderen met zich voert, die Europa* t weérfland
tegen de vervolgende Mogendheden» den Paus ea ó&Jtzui-
ten verzekert P
Middeterwijl kwam de vloot ftatig opzetten» Midden in
de zeetngte tuifohen Calais en Dover* doch nader bij eerst*
gemelde ftad, ging zQ voor anker > om de achtergeblevene
transpottfehepen af te wachten , die , weldra b# elkander ge-
fahtatd > een getal van bij de zeshonderd vaartuigen , met de
vijftig oeptogsfefcepen» die tot bedekking dienden, uitmaakten.
In de voorhoede zag men de Engelfcke Admiranlsrlag ouder
den Vlootvoogd her bert, die naar den Prins was gewe*
k*n, en voorzigtighjk het geheel aanvoerde, omdekjttel-
oorige Engelfchen te doen denken, dat niet vreemden,
in 1688. Itó
vaar z$ ziekzehre bevrijdden* In het midden was het Ad*
, miraalsfchip van den Prins , kenbaar aan zijn wapeq in de
vlag, met het omfcbrift: Veer de Protettanffche Godsdienst en
Engelands vrijheden* en rondom het wapen de krachtige
fpreuk, die n a s s a u's gedacht kenmerkt ; Ik zal handhaven,
In de achterhoede wapperde de Admiraalsvlag van den dap-
peren Luitenant- Admiraal co ene lis evertsen, eene
fpruit van dat Zeeuwftke heldengeflacht , hetwelk zich federt
rnim eene halve Eeuw door vaderlandsliefde, heldendaden
en verkleefdheid aan het Huis van naisau had onderfcheiden»
Dit alles was thans kenbaar; want de vloot lag voor anker,
om krijgsraad te honden. Plegtfg was dit gezigt l De niet
zeer breede zeeêngte als 't ware door eene der aanzienltkfte
vloten, waarvan de Gefchiedenis gewaagt, overdekt, ge*
. Jflk de kusten aan wederzijden met aanfehouwers van ge*
heel verfchillende denkwijze: ten Noorden fcheneq zij de
armen naar de fchepen uit te ftrekken en de landing af te
fmeeken; ten Zuiden was by de Franfehe bevolking onrust,
fpjjjt en wrevel op het gelaat te lezen. Men zag de fcheept-
bevelhebbers van alle zijden in floepen naar 's Prinfen Ad-
miraalsfehip varen, om aldaar over de verdere onderneming'
te raadplegen.
Niet zonder eenige ongerustheid zag dit t hom as gean-
s o n , die met de zijnen op genoegzapen afftand van z jjne
medeburgers ftond , om door dezen niet te worden gehoord,
„ Dit verwijl " fprak hij , n kan noodlottig woeden voor de
onderneming. De Oostewind, door den Hemel gezonden,
doet de zeilen zwellen t waarom niet terftond doorgezeild
naar het Westen? Het is eene maand der ftormen; eene
korte vertraging kan den wind naar het Zuiden of Westen
zien kf eren , de vloot verftroogen , of misfehien de fchepen
van Koning jacobü», welke de Oostewind thans gewis
binnen de havens houdt , doen nitzeilen , en den togt door
eenen zeeflag, waarin zoo vele fchepen zich noodzakelijk
moeten verfpreiden , te loor doen gaan."
„ Twfcfel niet, mijn zoonl" hernam de oude edüardj
„ Die God, welke vóór eene Eeuw den ftorm zond, om,
in deze zelfde zee, de vloot van filips, die zich onver-
wionelijk. noemde , voor dien trots te doen boeten ; die God
Is dezelfiie, welke thans den Oostewind zendt, om eene an-
dere vloot, wier manfehap Hechts op Hem vertrouwt, en*
eene betere zaak, die der vrijheid, verdedigt, naar bare he*
144 DE GRIJSAARD TE CALAIS
ftemming te voeren! Hij zal zijn werk niet onvoltooid la-
ten. Wie weet, of niet juist dit verwQI den voorfpoed der
onderneming bevestigt ; of niet de hier gehouden krijgsraad ,
onder het beftuur des Almagtigen, het punt der meest ge-
fchikte , minst gevaarlijke landing moet aanwijzen ; eene lan-
ding, die de vrijheid van Engeland, hetwelk flechts naar
een* redder uitziet, boven verwachting fnel moet voltooijen !"
Onder deze en dergelijke gefprekken was de krijgsraad af-
geloopen. Nog altijd hield de Oostewind aan; ja hij fcheen
meet:. kracht te bekomen, toen men de bevelhebbers naar
hunne fchepen zag terugkeeren, en het fein tot de voort-
zetting van den togt geven. Daar zeilde de vloot naar hec
Zuiden , door de blikken der nieuwsgierigen met levendige
belangftelling gevofgd! Het fcheen, als zagen de Engelfchen
dit vertrek met leedwezen , gelijk de Franfchen met vreug-
de, daar zQ doopten, dat zij aldus de vloot van tour-
vil le, Frankrijk* bekwamen en moedigen Vlootvoogd,
die in de havens van het Kanaal lag, zou in den mond
loopen.
Onder zeer uiteenloopende gewaarwordingen keerden dus
de aanfchouwers huiswaarts; maar in het huisgezin der
gransons was de hoop de heerfchende aandoening. De
grijsaard, het meer dan honderdjarige hoofd des geflachts,
was als verjongd. Met eene levendigheid , die een wonder
op zijne jaren fcheen , kon hij naauwelijks de tijding van het
lot der vloot afwachten. Eindelijk, na verloop van ze»
weken , terwijl reeds allerlei gunftige berigten van 's Prinfen
landing Calais bereikt hadden , maar door de Franfche Politie
onderdrukt waren, verfpreidde zich eensklaps het gerucht,
hetwelk fpoedig bewaarheid werd , dat de Koning van £»-
gelald als vlügteiing in de kleine haven van Amblcteufe
was aan land gekomen. Kort daarna (in het begin van 1689)
werd het huisgezin van c rans on door eenen bloedver-
want uit Engeland, met wien het fteeds vrlendfchap had
onderhouden, bezocht, die om bijzondere zaken naar Frank-
rijk kwam , en aafi zjjne geloofs- en oude landgenooten een
volledig verflag deed van den afloop der zaken.
De Oostewind , die de Hollandfche vloot westwaarts dreef,
was, gelijk reeds de oude granson vermoedde, hec be-
houd der onderneming geweest. Had men , bij het uitzöüen
uit Hellevoet flui% , den gewenschten Zuidewind gehad , die de
vloot naar de Oostkust van Engeland , waarop de onderne-
]N 1088. ltó
uring beraamd was , ^dreven zou hebbeo, dan had men door
het ontmoeten des aldaar gepli&t&en Enge f/c&en legers hoogst-'
waarfchijnlijk een gelijkfoortig lot als vroeger de Graaf van
monmoüth- eene volkomene nederlaag - ondergaan, of een
twijfelachtig gevecht had eensdeels de weifelenden ver-
hinderd zich te verklaren, anderdeels den volkstrots der
Engelfchtn door het denkbeeld van uitheemfchen inval ge-
prikkeld. Nu was de vloot door den Oostewind genood-
zaait 9 westwaarts door de ftraat naar het Westen van En-
geland te zeilen, alwaar ja co bus geene legermagt had. En
om de tnsfchenkomsc des Hemels nog zigtbaarder te toonen ,
dreef eerst de Oostewind de vloot voorbij Torbay, alwaar
men in den krijgsraad voor Calats beraamd had te landen ;
men vreesde reeds te Plymouth aan land te moeten (lappen ,
welks bevelhebber zeer dubbelzinnig in zqne gevoelens
fcheen* Reeds zeide hussel, een der Engelfche Heeren
op de vloot, dat alles mislukt was. Doch niet te vergeefs
had de oude granson zijn kroost vermaand , om te ver*
' trouwen , dat de Voorzienigheid haar werk zou voltooien.
De Oostewind gaat liggen , zwenkt naar het Zuiden , en dé
legermagt landt-, in het beflisfende oogenblik, in de be-
kwame haven van Torbay , waar men gemakkelijk ,' gedurende
een* fiolen nacht, zoo wel de Hollandfihe ruiterij als het
voetvolk ontfehepen kon. De landing gefchiédde , door dit
voorbijvaren, juist op den 15 November , den dag, waarop,
88 jaren te voren, het buskruidverraad der.Roomschgezinden
tegen de gevestigde Kerk en Staat van Engeland vim ont.
dekt. Naanwelijks was, de Prins met zijn leger geland , en
de vloot ter reede in veiligheid, of een geweldige ftorm
ftak op, die de vloot des Konings, eindelijk in zee gello-
ken ^ om de Hollandfche te vervolgen, geweldig teisterde»
en in zulk eenén toeftand te Portsmouth deed binnenvallen,
dat zij voor een Jaar buften (laat was zee te bouwen. Zoo
verwijderde de Hemel het gevaar van de reddings vloot , die
WJ eerst door eetf giinftigén wind in behouden haven ge»
bragt had I Dit maakte bij velen indruk. . Ook werd , ter-
ftond na de landing,. de belangrijke üad Exeter bezet. Maar
nog altijd draalde de Natie, zich te verklaren. De Prins
maakte bekend , dat hij alleen gekomen was , om Engelands
vrijheid in Godsdienst en Burgerftaat te herilellen; maar
den dagen lang bleef hij , genoegzaam alleen. Het waren
JttNGKLW. 1835. nó. 3. L
\k6 D* GRJJUARJD TE CALAIS
innige , vreefeltfke . dagen l Dê held begon de hoop en iet
vertroriwen op deö goeden, nirilag door deze fcbjjnbare;te».
leurfteliingte verlieten en zelfs aan teftigkeer te denken. Mnr
de Koning liec deze kostbare oogeublikken ongebruikt voor*
bijgaan. Langzaam kwam hjj mee zijn heir tot Satistutj;
vaar déér begon de algemeene geest , bemoedigd door zqne
traagheid, te werken i geheele drommen des legers liepen
tot den Prins over, en ook elders in het Rijk verklaarde»
zich perfonen van het eerfté aanzien, ja fieden en geheele
gewesten, voor o r-anj e en de vrijheid. De Koning 9 ter
proojje aan den doodeljjkften angst» werd allengs van zjjn*
grootöe gunilelingen , ja zelfs van xjjne kinderen (Ptinfts
4NtfA en haren echtgenoot; den Prins ge o* gr van D«r*
pemarkén) verlaten. Ook Ptymouth koos nn de party van
den fterkften. De ongelukkige jacobus stuart Vlugtxe^
ran allen verlaten f naar l<ond.en; en top. gerost;, onacht
ztam en trotsch hij te voren geweest was , Soo beangst werd
h|) nu. Hü '. wilde In onderhandeling treden. Gaarne be-
willigde de. Prins daarin; en wkarfchgnlök Wajfe ^e onvers •
bèterlrjke Voftc óp den troon gebleven y en had den Protes-
tanten zekere Waarborgen gegeven, die hq na het wijken
éer gevaars ,wel .zon hebben weten te ontduiken; doch qp*
eigene Pkusgezindé raadslieden moesten -r*oo wilde het de
Voorzienigheid — zynen val voltooien. In plaats van'aPrii*
Ce?» gematigde vóonrairden aan. te nemen» ontvlood de! Ko*
•itfg , pa zijne vrouw en gijnen zoon voorafgezonden ü
hebben, ft (Uit e, op eene fl echte fchuit; maar hij wesd door
visfphert v die hem* niet kenden en voor eetf vlugteudenJk
mit hteidetiy gevat* teru^gebragt^ en kwam tm weder <ö
bobden in xjjn paleis , t alwaar: het medelijden met gevalbtne
grootheid en f het doargeftane geweld htm weldra weder, aan*
hangers verfchafte* Dan» de Prin*, nu te Londen gekomen*
teeorde *s Kontags verwijdering noodzakelijk. Dezeverkpos hel
verblijf :te Rochester. kan de zeeknst, hetwelk men tam gaar*
nttoeftond, en had dé dwaasheid; andermaal te ontvtogtett;
en daardoor zijne regten op den troon te verbeuren; hoewei
h^: >rakn.de Na tre, ih henen achtergelatenen brief , fcijne hoof»
tefrinnfii gaf van eerlang weder te .kommen. • • :.~ -rt
-■ Dft^rffcrd de groote omwenteling, zonder bloedflortfng door
eene bijna eenparige beweging, der Natie Mót Hand gehragfe
n Mogt onze. Natie," riep de jeugdige 3rit lilt i » toch
nimmer hare dure verpligtingen aan Holland vergeten, en
in 1696. 14T
het dankbaar ab den redder zflner godsdienftlge en ftaatkun-
dlge vrtfheid in bet gevaarlijkste oogenblik bleven erken-
nen P Ook in Schotland bad de omwenteling in konen tijd
plaats* Alleen Ierland ', voor het meerendeel door Roomsch^
gezinden bewoond, bleef Koning jacobus erkennen. Maar
de Prins opende reeds onderhandelingen met tyrcon-
nel, bet Opperhoofd der Roomschgezindeti , waarvan men
zicb eenen goeden uitflag beloofde. In Engeland werd
eene Conventie bijeengeroepen, (geen Parlement; daartoe
beeft Hechts de Koning magt) die men dacht , dat de kroon
aan den Prins en zijne echtgenoote , jacobus1 dochter *
zou toekennen} doch niet dan op voorwaarden, welke de
vrgbeid der Natie tegen alle verdere mogelijke aanval*
len zouden in veiligheid (tellen en op onwrikbare gronden
bevestigen.
PU was het verhaal van den Jeugdigen Brit* die, vol
geestdrift voor de berftelde vrijheid van zijn Vaderland, zich
datrvan de heerljjkfte nitzigten voorfpelde, en meende, dac
eek in Frankrijk de Protestanten nu eerstdaags verlosfing, en
de vervolgers» met l ode wijk aan het hoofd, firafie te
wachten hadden. Doch de oude van dagen , boezeer met
4ê burigfte bewondering van, en dankbaarheid aan den Het
üioi* voor zqo vele onverwachte en groote gunften, door-
4*ongfen, was niet van zijn gevoelen. „ God helpt aldtjd,"
(prak hij, n maar niet op onzen > flechts op Zijnen tigdé
Vóór eene Eeuw zag ik eene vloot van de vrienden der üa-
verntf en der geloofsvervolging door Z^ne hand verbr$ze-
ten* thans zie ik, door die zelfde hand, de vloot, die vrtf-
hfid Jn Godsdienst en Burgerftaat komt hertellen» veilig
te Engeland* haven geleiden, die des v$ands verftrooijen ,
«b de onderneming even volkomen gelukken, als de cerftt
Volledig is teleurgefteld» Maar Hfl weet best, wanneer
ten , Volk tot de vrflheid , een Vorftengeflacht tot den v$l
rtfp is. Wie weet* of Frankrijk niet beftemd is, denzelf-
den kring als Engeland te doorloopen! Of niet dé bour-
bons, de onwaardige opvolgers van den goeden en grooten
9 fc nd ai k IV» wanneer zy in de onverdraagzaamheid , de '
verdrukking van hun volk, en de zedeloosheid van het .te-
genwoordige Hof, nog meer dan een menfchengeflacht ble-
ven volharden, niet eindelijk het lot van ka rel I zullen
ondergaan 1 Wie weet , of niet een Vorst , deugdzaam maar
zwak gelflk deze , de zonden van zj]n geflacht zal moeten
L 2
Ï48 OB GRtfSAARÜ TE CALMS 1» 1668.
boeien!. Of dan niet de gruweltooueelen der Republikeinen
en van cromwell zich zullen vernieuwen! Of niet het
verdrevene Vorftengeflacht, gelijk ka rel II, weder ten troon
zal worden verheven ! Of niet een tweede Koning j a-
co au 3, aan Priesters overgegeven als hij, ook verdreven
zal worden , om elders (wie weet , of zelfs niet in Enge-
land O eene fchuilplaats te zoeken! Of niet, te midden van
zoo veel verandering , onze geloofsgenooten (misfehien eerst
over eene Eeuw!) de volkomenfte vrijheid van Godsdienst,
volkomener dan bjj het, -nu herroepene, Edikt van Nantes*
zullen herkregen ! (*) Immers , mijne kinderen J er is niets
nieuws onder de zon, (eene lange, zeer lange ondervinding
heeft mij die waarheid in duizende bljjken doen zien) en al
ce zelden fpiegelt het nagedacht zich aan de lesfen van Ge-
fchiedenis en ondervinding. Doch , wat gij ook nog beleven
moogt, nnjne dierbare klein- en achterkleinkinderen! prent
het diep in uw verftand en in uw hart: God regeert! Prent
Ook ^an uw kroost die waarheid in , waarvan deze dagen zoo
vele. onloochenbare bewijzen hebben gegeven; eo moge dan
ook het geweld der Voïden , of het niet minder vreefelijke
der opgeruide Volken , u bedreigen , Hij weet die even zoo
goed, als de bulderende baren, te dillen'; gelijk Hij ook de
ftormen in de zedelijke wereld, even zoo als in de Natuur ,
tot Zijn oogmerk weet dienstbaar te maken. Aan Zijne hpede
kunnen wij ons tegenwoordig Vaderland , gelijk het land on-
eer vaderen, Engeland, bij alle woelingen der partijen, vei-
lig bevelen."
De gqjsaard had derk en met vuur gefproken. De laatfte
drie- maanden, met hare leveAdige aandoeningen, barefchok-
Jkende gewaarwordingen, badden de ylam zijner levenslamp
te derk doen branden en zijne levenskrachten verteerd; Hy
seeg neder in de armen der zijnen; en na weinige dagen
"was bij overgegaan in eene betere wereld, en ftond voor
den troon van Hem , op wien hij altijd vertrouwd had.
(♦) In 1787 erlangden de Protestanten In Frankrijk debur-
^gerlijke verdraagzaamheid ^ in 1789 werden zij mee aHe an-
dere burgers volkomen gelijkgedeld.
DÊ DL'ë&LlST. JW
J>£ DUëLLlST.
Éene ware Gebeurtenis.
JVort na mjgne aankomst in Amerika bragceo mijne handels-
zaken my naar Kingstown, eene ftad op het eiland Jam ai ka ^
Offchoon ik geene brieyen van aanbeveling had, werd fik
toch, na verloop van weinige dagen, in dé voornaamfte ge-
zelfchappen opgenomen: Destijds (het was in 1M7) onder-
vonden vreemdelingen in Amerika de girifte gastvrijheid. Een-
der rjjkïte kooplieden jioodigde mij op zekeren dag aan zijne>
tsfel. Het gezelfchapfbeftond uit vijfentwintig perfonen. Het
eten was voortreffelijk — het nageregt uitgezocht en keurig.
Na den maaltijd werd op de gezondheid des. Konings ge-
dronken. De vrouwen verweerden zich. De hoofden be-
gonnen van den rijkelijk genoten Champagne » wijn warm en
meer of min ligt te worden. Het gefprek, dat zeer lnid eiï
verward begon te worden, liep over allerlei onderwerpen*
Eindelijk hoorde men gezang; en. op het oogenblik, als het
gezelfchap genoodigd werd, om de vrouwen re volgen, uitte
iemand den wensch, dat Kapitein stewart, alvorens men-
koffij ging drinken, een liedje in zijne landstaalmogt 'zin.
gen. De Kapitein verklaarde, dat hij, offchoon in Notrd-
Schatland geboren, te Edimburg opgevoed was geworden,
en dus met de bergbewoners weinig omgang had gehad — <
dat de fpraak zijner landslieden htm niet eigen was , en h|j
ook geen enkel liedje in dezelve wist. Op deze verklaring
toonde zich ieder tevreden, uitgezonderd henri d'èo-
v i l l e. Deze bad het eerst het liedje verlangd.
Deze man, een voormalige planter van St. Domingo* had,
J» de op dat eiland ontftane omwenteling, toen nog zeer
Jong zijnde, naar Kingttown de toevlugt genomen. Hij telde
thans veertig jaren; maar aan zijne lange, zware wenk-
braauwen , in het doffe oog en het rimpelend gelaat begon'
nen reeds zoo vele teekenen des ouderdoms zieh te vertoo-
aen, dat men hem voor diep ïn de vijftig gehouden zou
hebben. Daarbij was hij zwaarlijvig, en men zag het hem
wel aan , dat onmatigheid , en niet de veelheid der jaren i
het vuur van zijn oog bad verdoofd.
Wat ook de: andere leden van het gezelfchap mogten zeg-
gen, d' ftcviLi/B ftend er ftjjf 'op , dat de Kapitein eeft
1M SE DUéLjLUT.
SchoücA berglied een beste" moest geven. Midden onder 4t
{beweging, welke door dit onaangename tooneel werd ver-
oorzaakt, fprak s tb wart al lagchende eenige wooxden
onnadenkend daarheen , en zeide, dat hij het eene of andere
zich wilde zoeken te herinneren. Het gezelfchap werd nu
allengskens weder ftil, en de Kapitein, die eene ballade*
onder den titel: De Schotfche Bergvrouw+ beloofde, begon
eene Ode van a* aiibon aan te heffen. D'boville e»
de overigen , welke in de Koloniën opgevoed waren , wisten
niets van .de oude letterkunde. Het vers van den Griekfcktn
zanger kon nog des te beter voor een Scheesch berglied
doorgaan , daar de w^jn reeds in de hoofden der gasten zijne
werking deed. Alleen vier of vijf petfonen van bet gezel-
fchap verfkmden iets van de taal, en lachten om de list van
den Kapitein, zonder evenwel alles te begrijpen.
Toen het zoogenaamde Schotfche lied ten einde was , be-
loonde een daverend, handgeklap den zanger. Doch niemand
betuigde zgn genoegen levendiger, dan d'boville; deze
verklaarde, terwjjl h# een glas Bo*rgê*jt~vrijn binnenfloeg,
dat de Schotfche taal even liefelijk en welluidend !s als de
Franfc/te> «n verzocht den Kapitein, hem eene overzetting
van het lied mede te deelen. Met hoffelijke welwillendheid
werd aan zjnen wensch voldaan. D'bgvillb was zoo ver-
rokt over den lof der fchoonheid in den mond van eenen
Bergfckoty dat hg den Heer s te wart meermalen de hand
drukte. fin .alle deze betuigingen van goedkeuring en ge-
noegen kon de Kapitein oaauwelqks eenen meer of min fpok-
tendeft lach bedwingen.
Verder viel er dezen avond diets bijzonders voor. Het
werd eindelijk tfld, om naar huis te gaan. Daar ik in de
üabpeid der baai z$n moest, ging ik met Kapitein ste-
waat, die zich aan boord wilde begeven van eenen Oost*
iftUevaerder, waarop hij het bevel had. Den volgenden dag
zonde hij de terugreis naar Europa aannemen. Onderweg
wcqftehte ik hem geluk met zijnen aardigen inval, waardoot
14 .aan de meeste gatten zoo veel genoegen had verfchaft.
De. Kapitein zeide mfl, dat h|j, in dienst getreden zijnde ,
de beoefening der oude uien geheel had laten varen; doch
in 1814, toen h$ eenigen qjd op de westelijke kusten van
Engeland moest kruifen, vond b|j gelegenheid, om, in ledige
mren, de kennis met zgnè vroegere vrienden uit Rome en
Griekenland te hernieuwen* » En gjj ziet," zeide hü, „Ag
Dtt DÜCLUST. iH
etn Jfufl&er mfl'uit eené moeilijke omftaudigheïd heeft ge^*
hWpen; want de öeer b'È o v i l l fc isfcen gevaarlek «entten—*
een liefhebber vtn het tweegevecht, een duëlHst van be-
roep." — *Eeü 'M» /*• riep fk ült. w „Ja, Mijn-
heer! een ivttUst ! Ztflk een mensch móest eigenlijk in fat»
fóeflüjk gezfelfchap niét toegelaten werden. Maar d'eg-'
VS l l e ia nog nièer , dan Juêllist — hij is een verraderlijke
moordenaar. Dezen naam verdient een man , die door aan- *
bondend oefenen het zoo verre gebragt heeft, dat hij
op rtfntig fchreden «Aftands een9 ■ kogel door haften-aas
jiftgt. Het duelleren is hem zoo tot gewoonte geworden,
dat hij in hetzelfde oogenblik, waarin by op zflne tegen-
partij loert , kan lagchen en boerten of een fnnif je nemer?. •
Somwtflen kleedt hy zich op de zonderlingfte wijze, ten
einde gelegenheid te hebben, om de lieden, welke zijn op*
fchik doet lagchen, uit te dagen."
De woorden van den Kapitein badden den diepften lndrolc
op mij gemaakt. Ik hoorde hein aan, zonder hem in de*
rede te vallen. Hg fprak verder: „ Onder die vechters zijn-
foms nog lieden , die een geweten hebben ; maar deze man'
heeft niet het minde vonkje van menfchelijfkheld in zgneff
boezem. Telkens maakt hij jagt op nieuwe flagtofffers. Htf
gevoelt zich nooit gelukkiger, dan wanneer hij vijftien fchre-
den van zijne tegenpartij Gaat." — • Hier hield st e wart'
een oogenblik (lil, en vervolgde daarop met eene bevende
ftem : „ Ook ik bad in mijne jeugd het ongeluk , eenett'
mensch in een tweegevecht neder te fchieten; f eden dien
tijd heb ik geen oogenblik rust, en toch was* volgens ét-
gewone begrippen van eer, het regt op mijne ztfde. — *
Een mijner kameraads, met name camïron, had eene
Dame in den fchouwburg beleedigd ; ik trok mij hare zaak
aan. — Cameron hief de hand tegen mij op — ik eisth»»
te voldoening. Den volgenden morgen duelleerden wü; éti^
offchoon ik toen' nog nooit een piftool had afgeschoten*
trof ik toch bij het eerde fchot mijne partij in de bbfttt
Mfln arme vriend viel, en gaf , na eene korte doodswbrfte-~
lingi den geest. De gedurige herinnering van deze 'vér.
fchrikkelijke gebeurtenis heeft mijn leven verpest. Dikwerf
sie ik in dëri droom mijnen óngelukkigen vriend aan mijne
voeten met deii dood kampen — ik hoor dat doffe reutelen*
zijner bloedende borst; dikwijls /als ik 'alleen ben, zie ik
doodelijk getroffen op den grond nederztoken, en neven*
\&& DB DU&LIST, v
hem o> rookende piftolen» Btf ftillen nacht, wanneer 4e.
maan over den oceaan opgaat, zie ik zijn bleek Mjk; aan de»
horizon uit de zee opftjjgen." : ^
Zwijgend gingen wij nevens elkander; in gepeins verzon-
ken. Eindelijk, bereikten wjj dé floep , die mjjnen medgezel*
aap boord moest brengen. Ik wilde afleheid van hem ne- •
men. H|j deed mij den voorflag , met hem aan boord van
d^n Planter te gaan — zoo heette de Oostindlevaarder,
waarop hij het bevel voerde» Ik nam de uttnoodiging dea
Kapiteins aan, voor wien ik reeds zekere achting ontwaarde»
die mij meer of min aan hem gehecht maakte. Ik' (lapte met
hem in de floep , en weinige minuten daarna bevonden wy
qhs aan boord van het fchip. Het was laat, of liever
vroeg $ want het was des morgens ten twee ure. Ik begaf
mij in eene hangmat , en fliep fpoedig in. Des morgens,
werd ik gewekt door eenen matroos, die mq kwam zeg»
gen f dat het ontbijt gereed ftond ; maar ik had , dewijl er
den vorigen dag rijkelijk was gedronken , eene zware hoofd»
pijn, welke mi} niet toeliet op te (laan. De Kapitein noo-
digde mij, om den dag over op het fchip te blijven; hjj
meende, dat de frisfche zeelucht mij wel zoude herftellen.
Daar ik geene dringende bezigheden had, welke mqne tegen-
woordigheid in de. Had vorderden, liet ik mg bewegen
en bleef.
De Planter had reeds de volle lading; deswege was er
voor s te wa rt weinig te doen. Wij bragten dus den gan-
fchen morgen met praten door. De Kapitein was een zeer
achtingwaardig man. Hij uitte weleen» zonderlinge begrip»
pen; waren dezelve niet altijd gegrond, zoo hadden zijne
gedachten evenwel de verdiende van oorfpronkelqk te z$n,
„ Wie mag toch daar in dat ligte vaartuig naar ons toe
uuren!" riep s te wart, terwijl hij door zijnen verrekijker
zag. » Het Is, zoo waar, Kapitein wilthorpeJ" —
„Wie is dat?" — „ Een Officier, in dienst van de Re-
publiek Columtia, de waardige vriend van den duilUst. Het
doel van zijn bezoek laat zich wel raden.*'
. De floep bereikte den Planter; wilthorpe (want deze
wat werkelijk de perfoon,' die in dezelve zich bevond)
vroeg, of Kapitein s tb wart aan boord was. Toen hij}
op deze vraag een bevestigend antwoord ontving » kwam h$
fchieMjk de valreep op, en flapte op het verdek. — . Wit*
thor pb had iets verwijfd* in zijn voorkomen. Om dit te-
DB DUëLMST. 13*.
yerbérgen, liet feg zijne bakkebaarden toe odgemeene 4>ree<ke
groeien; lange knevels overdekten zijne lippen; hij (lak het
hoofd hoog op, en zocht zich eene krijgshaftige houding té.
geren. Het waaromtrent, of men. een9 foldaat zag, die
mor Officier fpelen wilde* » Heb ik de eer, met Kapitein
* te. wart te fpreken?" zeiderhg, naar ons toe tredende* ,
„Ja, Mijnheer!" antwoordde de Kapitein mei eene kleine.
buiging. „ In dit geval ," hernam wilthorp e , „ wensen-, '
te ik de' eer te hebben, een paar Woorden met n alleen te
JJwken." ■— „Ik weet niet," zeide s te wart, n dat.
mffchen ons beiden iets befproken zon kunnen worden , dat.
deze Heer niet mag weten." — „ Mag ik vragen, of die
Heer," antwoordde wilthorpe, terwijKhij z\jnen blik op
mty vestigde, „de eer heeft, uw vriend te zfin?" ~ „ Dat,
moet voor n eene onverfchiliige zaak zijn. Heb flechts de
goedheid , mfj het doel nwer komst te kenqen te geven." Op
deze woordeft ftak wilthorpe de borst vooruit, hief
tSj/a hoofd op , zoo veel zijne jdeine geftake het toeliet , en
nam met veel deftigbeids nit zijne brieventasch een klein,
briefje, dat htf aan den Kapitein ter hand ftelde met de
woorden: „Heb de goedheid, dit te lezen." Hetzelve
was van den volgenden inhoud :
Brenger dezer, den Heer Kapitein wilthorpe, heb ik
de fckikkingen omtrent de zaak van eer tusfehen . Kapitein
»T fi w a r t en mif opgedragen*
Get. ' HENRI D'EGVILLB*
m En wat moet dit briefje beduiden f9 hernam s te wart,
na het gelezen te hebben: «Wat wil de Heer henri d'eck
stille van mg?" — n Dit briefje beduidt, dat mtyn
vriend d'bgville zich zeer beleedigd houdt, dewijl gö
gisteravond, aan tafel van den Heer invoice, hem met
liet zingen van een zoogenaamd Sehotsch lied misleid hebt ;
en b$ heeft mjj tot u gezonden , om u te verzoeken , dat gij
heden morgen n laat vinden aan de Ciri9 achter de. rot*
van Inguanna" — * Gij kunt aan den Heer d'egvillb
«eggen, dat hij ter aangeduide plaatfe mij niet zal aantreffen.
Ik ben geenszins verlangend, om de lijst zijner flagt offer*
te vergrooten." — wlk kan onmogelijk gelooven, Mijnheer;
dat g$ dit antwoord wilt laten geven aai) eenea man van
eer, welken g^j grovelijk beleedigd hebt. Moet ik werkefyt
jnftnen Vrieod zeggen, dat tf] hem de gevorderde voldoening
IS% DE DÜCLLISTi
l
weigert rf *- B U fpreek Engeltch, ea g4 vèrttm dézrr
taah houdt gif het voor bert er, dat ik den Heer D^«nt^r
in het Grieksck of Schotsch antwoorder* — * Zooizètfo
Heer dVgvillb het regt hebban, om ovmi te :zeggmv
dat vrees u belet hfeeft, hem voldoening te geven,? heraut-
de Columbltanfche Officier met verachting. „ Ata i*t oor-e
deel van den Heer d'bgville over mijn gedrag' HgtThij,
niet» gelegen," antwoordde stbwart met verwonderlijke,
bedaardheid. n Manheer d'eoville zal zich vóór ge-
xègdgd honden , om u in het openbaar te tuchtigen." Een.
gloeijend Yood overdekte plotfeljjk het aangezigt van -r***.
WAni Wi herfteldfe zich echter fpoedig, en reide, cemgl»
HJJ fpottetid de ftem en manieren van wi lthorpe naboot4
ffe: * Wanneer gij mij niet in de noodzakelijkheid ,w$k
brengen, dat ik ü over boord werpe, zoo zult g$ de- goed-
heid hebben, u ten fpoedigfte te verwijderen." Op Jezer
woorden van den Kapitein kwamen terüond v$f of zes 'ma-
trozen toeloopen; wilthorpe floeg een' woedenden Wik
op itiwart, flapte in dé floep en verdween.
' „ Ik weet niet, hoe men mJJne handelwgze beoordeele»
fal," fprak stewart; „ maar, nadat ik eenmaal het
bloed van eenen mensch vergoten heb, verbiedt mij m$n
geweten, de uitdaging tot een tweede duit aan vt *e-
sften. Ook is het leven eene te kostelijke gave des Hamels,
dan dat ik zou kunnen beflniten, hetzelve op te offeren,
om e<pen man 9 dien ik veracht , voldoening te geven." —
w Uw befluit," zeide ik, „ doet u eer aan; maar...."
„ Ik weet , wat gfl zeggen wilt. Gij wilt nog vragen , wat
iV doen zal, indien d'rgvillb de bedreiging van dezert
niets waardigen wilthorpe werkelijk- ten uitvoer brengt.
Ik diaag'de naden van vijf wonden, roemvolle blflken van
<Je dienden» welke ik aan mijn vaderland bewezen heb. Drie
daarvan ontving ik in den flag van Trafalgar. Deze Iifctee-
kens zijn te diep » dan dat een eerroover dezelve zóti kunnen
bedekken of vernietigen."
.Het was een .allezins edel beflnit;* maar dit goede voor-
ienlen bleef onuitgevoerd. Een uur later ging namelijk mijó
vriend op de haven aan ( wal, om vóór hetwegzeifen'nög
èen en ander te befchikken. Ik vergezelde hem. ' Naauwelfcks
jparen wfl op de kaai, of d'egVille, dien wjj niet be-
merkt hadden» trad plotfeDng voor ons, Ae.eg.met «#nè
karbats stewart in het aangezigt, wiéfc xicn'op een
Dl JDUëiUsT. lW
jgaetd flaand paard en rende weg. Dk wat in het bijzijn1
van verfcbeidene perfonen gebeurd, en in korter tijd, dan
Ik het verbaal.
De gelaatstrekken van stewait waren gewoonlijk zoo*
'fchoon, zoo regelmatig én zoo zacht tevens, dit het (ebeen,
alsof dezelve geene hevige gemoedsbewegingen, geenèn toont
konden uitdrukken; in dit oogenbHk «chter had woede hém
zoo zeer veranderd, dit hij onkenbaar was. Nooit zag &
oenen nmMCh f* zoodanigen coefland ; «ijne borst zwoegde
geweldig onder den kiwendlgen kamp der grimmigfte harts-
togten. Het gehikte mt) imusfchen , hem in een nabij zijnd'
huis te brengen; ik fmeekte hem, dat hij mogt bedaren —
maar vruchteloos * met groote fchreden (lapte hij in de ka-'
mer heen en weder, vloekende, en verwenfchlngen tegen
d'bovillb uieboezemende. Plotfeling bleef hij (laan, en
fprak; „ Welaan, het ztf zoo! De wereld moet van dézen
moordenaar bevrijd worden; ik zet er mijn leven voor op.*
Hierop vatte bfl mijne hand , die Wjj met krampachtige hef-
tigheid drnkte , en vroeg mq : „ Wilt gij mijn fecöndè,
zijnr* Ik knikte toeftemmend, en hij deelde mij hierop het
beitelt mede, dat hij genomen had. Zeker zou dVgvill^
ia het tweegevecht moeten blijven ; doch ook mijn vriend
kon den dood niet ontgaan. Dit vooruitzigt was zoo ver-
fcfrrikkdijk , dit ik mjjjn woord terugnam. „ Hoe !** zeide
• tbw art, ^ gij wilt mijn getuige zijn, met het beding,
dit ik mij op twaalf fchreden voor mijne partij Hel', die vin
lijn fchot zeker is; en wanneer het gevaar gelijkftaat, wei-
gert gij? Zoo moet ik naar een* anderen feconde omzïeói
Doch wie zal getuige willen zijn van een tweegevecht,
waarin ik noodwendig moet omkomen? Welaan dan , ik
ga alleen."
Ik bevond mij in den -pijnlijkften angst. Mij bleef geenè
tedere keuze, dan een tweegevecht bij te wonen, waarin
bilde partyen den dood zouden vinden , of mijnen vriend
aan de verraderlijke (treken van den nietswaardige* wii>
TH o* pb blooc te (lellen, indien ik hem alleen liet gaan.
Eindelijk, nadat ik mfj een oogenbHk had bedacht , kwam-
de hoop in *mif op , dat mjjn vriend niet vallen zoude. Ik
fyrak dus tot*iTEWAHiT: «Hier is mijne hand; ik ver-
gezel u.M H$ antwoordde niet, maar drukte mjtf to fcflnè
armen. Hty seMe dakrop met eene vaste ft^m: „ Er inopt
ten vter matrozen aan wal komen, om een graf voor twee
U6 DE PUëlLItT.
lyken xe jraveq. Heb gij de goedheid, inflneo uiterften wil ,
dien ik u zal ter. hand dellen, na mijnen dood, een uitvoer
te doen leggen. Ook verzoek ik u , mijne bevelen aan den*
Luitenant op den Planter over te brengen» Ten zes ure,
vergeet het niet, aan de baai, achter de rots. van InguanuaJ*
S tb wa kt ging heen. Ik begaf mij terftond naar de wo- (
ning van d'egvillb. OfTchoon het reeds omftreek* twee
ure . in den namiddag was , vond ik hem nog aan het ontbijc.-
toen ik binnentrad , öond hij op , en verzocht mij , plaats,
aan zijnen disch te nemen. Ik bedankte, en gaf te kenoen,
dat Kapitein s te wart mg in last had gegeven, om hem
te fpreken. »Nu, wil hij dan eindelijk befiuiten, met mij'
te duelleren t Het bevreemdt mij zeer, dat een Officier van
zijnen rang zoo moegelijk te bewegen was, om zich als een
man van eer te gedragen." — „ Gij hebt het oogmerk van
m$ne komst geraden. Gij zult dus op de door den* Heer
wilthorpe bepaalde plaats u laten vinden?"1 — „ Hier-
op kunt gij rekenen." -*- „ Mij blijft nog over, u de voor-
waarden bekend te maken, zoo als de Heer s te wart die
bepaald heeft/* — „ Dat is niet noodig. Dit punt gaat u
aan en Kapitein wilthorpe. Wat gij lieden met elkander
bepaalt, is mij wél." — „ Vergeef mij, Mijnheer.! ik wil
met eenen man, als wilthorpe, niets te doen hebben,
en moet u derhalve aangaande de voorwaarden van het twee*
gevecht onderrigten." Hierop gaA ik hem met weinige woor-
den te kennen, welke maatregeien stewart had geno-
men, om den dood van hemzelven en van zijnen tegenftander
onvermijdelijk te maken. Het gelaat van d'b g vil le ver-
anderde hierop plotfeling. „ Ik ftrijd als een man van eer;
maar onder zulke voorwaarden wil ik niet vechten/* — „ En
alleen onder deze voorwaarden wil myn vriend vechten. G$
zjjt een fchutter van den eerden rang, en Kapitein ste-
wart is min gewoon, piftolen te behandelen. Ontwijkt
gtf thans , zoo heeft mijn vriend het regt , om u te bejegenen
gelijk gü hem bejegend hebt. — Ik moet u verzoeken , m$
niet met zulke dreigende oogen aan te zien. Ik ben geens-
zins gekomen , om nieuwen twist met u te maken. Ik wensch
Hechts te weten, of gij gezind zijt, de wel verfchrikkeigke ,
maar toch edele en eervolle voorwaarden van mqnen vriend
aan te nemen/' — d'E oville antwoordde niet. — „ JUet
jftf van het tweegevecht af?" — „ Ik een duel weigeren I
ik, brmr! d'bgville van Kaap Franfoh, eep duif
D* DUëMJST. 15? -
weigeren! Ik zal komen, en neem de voorwaarden 'van
Kapitein f te wart aan." — • „ Ten zes ure achter d»
rots van Inguanna" — „ Ten zé$ ure/ Ik zal mij latenr
vinden/* Ik' maakte eene buiging en ging' weg. Op den
irap hoorde ik d'egvillb zijnen knecht roepen , én bevel
geven , om zjjne piftolen in gereedheid te brengen. Tevens
tiet hï) wilthorpe halen, die zich in de biljartkamer
bevond.
Ten zes ure waren wij — d'bgville, wilthoipb^
• tew art en ik — aaa de baai, achter de rots van /«-
guanna. Op eenigen afltand van ons, aan het ftrand, zag
men een* hoop versch epgeworpene aarde en een graf, ruim
genoeg om twee lijken ce bergen. Volgens de gemaakte be-
paling, zouden beide de ftrijdeoden zich aan den rand de*
grafs plaatfen, ieder de punt vin eenen zakdoek vatten; en
op een gegeven teeken te gelijk losbranden. De dood der beide
partijen was dus onvemifdeLrjk. • »
' De zon fcheen nog met vollen glans. Ik zag itewart
een9 zwaarmoedigen blik op het geftarnte van den dar wer-
pen, als wilde hrj affcheid van hetzelve nemen. Htf fdtéeft
te bidden. Intusfchen was zijne houding kalm en bedaard.
d'Bgville Haarde bewegeloos voor zich heen, en fcheen
als vernietigd. Wilthorpe en ik laadden de piftolen;
coen trokken wy bet Ibt , wie van ons beiden het teeken zou
geven. Dit viel mij ten deel. Hierop naderden wfl het graf;
ö'egvillb en stewart plaatften zich aan den rand;
ieder vatte eene' punt van den doek, en "wij reikten hun de
piftolen. Dat was een verfchrikkeHjk oogenblik ! . . „ .
n Mtfne Heeren! zijt gij gereed V* riep ik. n Ja/' ant-
woordden zij , met eene naauwelijks hoorbare (tem.
Eene ongeftoorde kalmte lag bij voortduring op het fchoone
gelaat van stewart; eene doodelifke bleekheid had ziéh
over de trekken van zijne tegenpartij verfpreid. Vergeefs
zocht d'egvillb zioh te herftelien; angst en ontzetting
overweldigden den niets waardigen meer en meer; zfln gezigt
weid vreefelijk ontfteld; zflne tanden klapperden; hij beefde,
als een blad , over zijn ganfche ligchaam ; de zakdoek , de
piftolen ontvielen aan zijne handen ; zijne knieën knikten; hff •
zonk neder , en ftortte in het graf.
H'enri d'rgville, de algemeen gevreesde duiüi%t%
die het bloed van nieer dan twintig offers had vergoten, lag
daar In onmagt uitgeftrekt; het was , alsof hem plotfeltng
fc$ OS OVëfcUST.
de dood had getroffen, Strwart lanfcbouwde den jam*
aftreken toeftand van zgnen vijand, en riep met edele ver-
achting uit; „ Ellendeling! gij zijt een te erbarmelijke
bloed , dan fiat ik mijnen toorn tegen u sonde botvieren !"
Biet deze woorden wierp hij zijn piftool verre van zich»
W0 tipten in de floep , die op eeuigen afftand„lag , en Heten
o'saviLtn tan de verzorging van zgnen hém vaardigen
vriend over. Twee matrozen waren , zonder ons weten , ge-
tuigen ven het voorval geweest* Toen w$ dus tan boord
kwamen, win ieder reeds bet gebeurde. Het fcheepsvoll*
vaa êit&Ptanteri dat den Kapitein als aanbad, ontving bef»
ttét bet uitbundige vreugdegejuich* Men kan zich gee»
denkbeeld maken van de biijdfchap dezer lieden* Zti drukten
deli Kapitein aan hunne borat * tilden hem, in weerwil vw
igne tegenkanting, op hunne fehouders, en droegen hem,
«adetf een vcflfoovend hwrokt op het verdek rond* De ken-
nis van den gelukkigen afloop des tweegevecht*, dat soa
netfchrikkeljjta gevolgen had kunnen hebben, verfpreUde
ziek wddrn .op de overige fchepen, welke in de baai tm
«het Ugtt, en <tenri?er matrozen beantwoordden de vreugd
dtfrebe» op detf Pkmter mee luid geroep ; dat tan aller ka**
tetgfce deelneming getuigde.
ffNOBtllIWAÜBT*
Moégefpeeld en moégefprorigeri ,
Slaapt m$n lieve jongen zacht;
vt Is alsof er Eng'lèn zongen ,
Vriendlflk wenfchend: goeden nacht I
Neergedaald uit 's hemels bogen,
;. Streken z$ langs *t wichtje neer,
Ongezien door de onderoogen,
vt Surfend* kuefend keer op keer*
Slaap, mijn jongen! Ótf moogt lianen;
Öutan kunnen dikwerf *t niet.
'Schijnvreugd dóet des daags hén gapètt,
*d Nachts hen waken van verdriet.
Slaap , mijn jongen ! en de morgen
Wekke u wéér tot nieuwe vreugd !
Öhfchuld fpaart u angst en zorgen ;
Onfchüld, de Engel van de Jeugd.
ENGSLENWACHT.
God , bewaak hem | Hoor fflfu bedel
'k Bid om goud nóch goed noch eer.
Schenk hem vroomheid, ziele vj-ede^
ï)wazen bidden flechts om meer.
Dat, alsonfpoedsflagen treffen,
Deugd en godsvrucht hem verkwikk* !
Doe hem vrolijk 't oog verheffen »
Juichend in zijn* jongden fnikl
t. 1835. Een Fuier.
ONTBOEZEMING »0 DB HERSTELLINa VAN tailOANDS
KROONPRINS.
Aan de Beigen.
Verbergt dien lach, gij eer vergeten.
Die orde en r*gt met voeten tr^adt *
En » b$ uw hehche zegekreten ,
Uw zwarte kiel tè meer verraadt f
Verzwelgt zet Stikt bfl *t ïo ringen f
Laat diepe ïchaamt1 den glans verdringen,
Die nog uw fbood gelaat omgeeft l
Verdomt bg onze jubelklanken I
Hooft *t fchaaerend Neêriantf juichen, dariketr:
God zij geloofd, de Kroonprins leeft I
Wj leeft!./». Door duizend, duizend tongeti^
Zoo plotfèüng door fchrik verltijfd,
Wordt Godè een loflied toegezongen, '
Die Neérlands volk ten Schutsheer fclijfc.
' 'Bouwt vrij van nieuws op vreemde krachten!
Wfl durven hulp van Hem verwachten r
Die \ eogegt * ook der Herken, wraakt^
Btf *t Woeden van uw Boadgenooten
En blikfóm* öp óns neérgefchoten ,
Voor de eer van Neêrland heeft gewaakt.
Daar knielt zjp met gevouwen handen.
Zij y Neérland* edMe Kroonvorftin ;
Omgevflta van haar dierfte panden ,
DMirgt aller dit* teto Hemel in. ~
ICO ONTBOEZEMING.
Wfl (temmen in die lofgezangen.
Hoort Bato's kroost den toon vervangen f
Die hier van reine lippen zweeft;
Hoe 't Hallel klinkt by 't ftem verheffen!
Die toon , ontzinden ! moet n treffen :
God zij gedankt , de Kroonprins leeft!
Hij leve, (eert Gods welbehagen 1)
Tot roem van • t lieve vaderland 1
Hij leve, om 's Konings regt te fchragen,
Te lang door mnitzucht aangerand 1
Hij zal ons 't fpoor der glorie wjjzen,
Als wéér de fchoone dag zal rtyzen,
Dat Nederland ter vierfchaar treedt;
Dan ftaat, voor Koning en altaren,
Een drom onwrikb're legerfcharen
Van 't trouwe volk ten kamp gereed.
Van 't volk, dat, Kg hét (taatsberoeren,
De ware vrijheid kent en mint ,
Den band thans naanwer toe voelt (boeren.
Die hen aan hunnen Veldheer bindt;
Dat moedig; op het fpoor der vad'ren,
Met onverbas terd. bloed in de ad'ren,
Wel kluisters breekt, die heerschzucht geeft,
Maar zich met eëndragt weet te omgorden,
En pal ftaat voor der muit'ren horden,
Met Neérlands kreet: de Kroonprins leeft f
Knielt, bukt in 't (tof, gjj onverlaten!
Voor. 't afgebedeld purper neer]
U , laffe , ondankbare onderzaten !
U voegt geen ander Opperhéer.
' wy gunnen u de flaaffche keten ,
En zullen nooit den (tond vergeten ,
Zoo naauw aan onzen roem verpand»
Kent gij den Held, die u verplette,
Bij Leuvens vest het wraakz waard wette?;..
Het is de Held van Nederland!
Hij leve, om aan Euroop tetoonen,'
Wat mannenmoed en trouw vermag!
HrJ aémt voor Neérlands vrije zonen
Tot aan zijn' jongden aderflag. —
Hoort hen Gods goedheid jub'lend prjjzen-,.
Die, bij ontelb're gunstbewijzen, .
Thans Neérlands roem behouden heeft r
{nicht , braven ! (temt in onze klanken !
looit Vorst en volk vereenigd danken:
God, U zQ de eer! de Kroonprins leeft!
i Brklb, 26 Jan. 1835. bolli, L'. Kot.
D£ GEVELDE EU, 101
DE GEVELDE EIK.
'e (jevogelt* des nachts zoekt zijn duistere ftreken ;
De bergftroom bruist fchuimend door 't woud;
Maar de eik moet geveld, en hij draagt reeds het teeken:
Eene eeuw ftond hjj , heerlijk en (lout I
Ben flag — hoor 1 een ruifchen en zuchten in 't ronde ;- >
Een tweede .— daar buigt hij het hoofd ;
Een derde — *t wordt duister in 't bosch ; het verkondde ;
Men heeft ons den koning geroofd J
Gefcheurd zijn zijne armen — de takken en loten ;
Nu fplijt men den klagenden romp ;
Daar zinkt hij op * t water , in ketens gefloten ,
Een vormlooze , dravende klomp ;
De zaag klieft het merg \ zijne Hevige krachten
Verleent hjj aan 't fchip op de reé ;
Geboord en gefpijkerd, ontvangt hij zijn vrachten:
Daar zwiert en daar zweeft hij op zee !
Maar nu, met zijn vleugels naar 'toost en naar 't westen;
Gelakt hij een' bode des doods ;
Zijn roem op de, zeeën zal dond'rend zich vesten ;
Hij wil , ook geveld , nog iets groots 1
Omgeven door bUkfems , bepurperd met lQken ,
Gehuld in een vlammende pracht,
Moge elk, waar htf heers cht, nog de vlag voor hém ftrijken,
En beev* voor zflne ijzeren magt !
En heeft hij verwonnen , en is er geftreden ,
Men roem' hem aan haren en ftrand ;
Zijn werk is geëindigd , volbragt hier beneden :
Wat eischt hij nog meer van zijn land?
Niets meer kan een koning op aarde verlangen ,
Een dichter, een wijsgeer, een held:
Een ftervende naam en een handvol gezangen,
En dan naar den grafkuil gefneld !
Rotterdam. B. T. L. W.
(Navolging uit het Engehch van c o r n w 4 l l.)
MENGELW» 1835. HO. S. M
\
162 DWEEPEfctf EN LIGTZINNIOHJEID
DWEEPERJJ EN LIGTZINNIGHEID NIET ZELDEN ÜN EN
HETZELFDE. ,
(Uit de Allgemeine Kirchenzeitung , 1834.)
L»en
vroeger onbefproken meisje uit eene goede familie dien-
de* aan zeker vorftelijk Hof, en was om haar karakter zeer
geacht* Sedert een paar jaren begon men echter op te mer-
* ken f dat zij tot den aanhang der zoogenaamde vromen over-
helde. Zy las vlijtig Traktaatjes , en nam in elk opzigt den
fchqn van ongemeene gemoedelijkheid aan. Het bedriegeljjke
van dezen fchgn bleek intusfchen ten duidelqkfte , daar zij
in den treurigen toeftand geraakte , dat zij ongehuwd moeder
zon worden. Zoodra men aan het Hof dit vernam , werd zij
door de Vorftin, die goede orde en zedelijkheid bemint, fpoe-
dig , offchoon niet zonder eenige onderfteuning , verwijderd.
Zij trok na met Hare moeder, die mede tot verregaande
dweeperij is vervallen , naar eene niet verre van de hoofdftad
gelegene plaats, waar zq eene woning huurde en hare bevalling
afwachtte. Daar bezocht haar tot dien tijd toe, en bezoekt
haar verder nog , (leeds een fchoenmaker uit eene nabijzijnde
ftad ; een man , die tot de zoogenaamde vrome gezelfchap-
pen behoort , het land rondreist met de rokszakken vol Trak-
taatjes , dezelve overal uitdeelt , en voorts zijn best doet ,
om broeders en zusters te werven.
Onder de leiding van dezen dweepzieken man , die in eene
hooge mate den geest waande te hebben , bragt de gevallene ,
die eerst over haar ongeluk zeer bekommerd fcheen te zijn,
het weldra zoo verre, dat zq welgemoed in haren toeftand
zich fchikte, ja zelfs, in overeenftemming met hare moeder,
aan den Predikant der plaats, die ambtshalve haar over haar
geval onderhield, onbewimpeld verklaarde: n Wtf verbid-
den ons (deze waren de eigene woorden van moeder en doch-
ter) en wij danken den Heiland, dat Hij ons dit lijden, tot
ons heil , opgelegd heeft ; wij willen het te zyner eere dra-
gen." In de kerk kwam zij niet. Dat is voor haar geene
behoefte; haar vrome vriend, de fchoenmaker, bidt met haar
en hare moeder. De Leeraar predikt in een* anderen geest?
bij hem kan zij dus geen zielevoedfel naar haren fmaak
vinden. Omgang met menfchen in hare tegenwoordige woon*
plaats heeft zij ook niet ; de lieden aldaar zijn geene dwee-
NIET ZELDEN Ut* SN HETZELFDE. 168
pert. Zij doet echter moeite, om anderen tot hare inzlgten
te brengen. Zij zendt te dien einde Traktaatjes , doch ont-
vangt ze meestal ongelezen terug.
Als moeder zorgt zjj zoo weinig voor haar kind , dat het-
zelve in de vier eerde weken alleen om de 12 nren door eene
vreemde werd gereinigd. Om hare fchoonheid niet tebenadee-
len , weigerde zij aan hetzelve de moedermelk. Daarentegen
zag men haar dikwerf voor den fpiegel de haarlokken , waar-
op zij niet weinig zich laat voorftaan, in orde fchikken,
en de kleederen aanpaifen9 die hare geftalte.het best doen
uitkomen.
Deze daadzaken, op welker waarheid men kan vertrou-
wen , bewijzen , hoe zeer de fchQn van vroomheid foms be-
driegt; terwijl de verbijstering zoo verre gaat, dat een ge-
vallen meisje de gevolgen van hare eigene, fchuld niet acht ,
en haar misdrqf als eene befchikking van God aangemerkt
wil hebben.
OPMERKENSWAARDIGE GEWOONTE*
Aan de Elbe, in de omftreken van Hamburg en Altonaf
heerscht het algemeene gebruik onder de landlieden, om
des zondags met een* bloemruiker in de hand ter kerke te
gaan, en daarmede als *t ware hunne hulde aan, en. er-
kentenis van het regtseigendom van de tegenwoordig zijnde
eigenaars hunner hoeven en landerijen te bewezen. Ieder
landman, hoe gering zijn tuintje achter ztfne woning ,moge
zijn, zondert een plekje daarvan af, 't welk algemeen dfe 'be-
naming van kerkbloemenperkje of bedje draagt.
AAHDOBNLCK VOORVAL.
Onlangs verfpreidde zich door Londen het gerucht vtn een
fpook in vrouwelijke gedaante, dat om middernacht tusfehen
de graven op het kefkhof van St. Gilet rondwandelde , en
bij voorkeur om die van korteling begravenem Gedurende
verfcheidene nachten waagde het niemand , de zaak nader te
onderzoeken. Eindelijk deed zich een man van moed voor,
die zich om dien tijd naar de aangewezene plaats begaf. Het
duurde niet lang, of het fpook verfcheen. Terftond greep
M *et ai** tn.w <»Mdekte tat/zfel*» gat .liet Wie./^r-
jfc^, yroaw was, anna macareth a .geteeteo. D$ ar-
me moeder had onlangs baren zoon verloren; en/ daar
2ij verpozen had % dat de opftandingsmannen (dus wordeh
de liifcdieven genoemé> dikwijl 4e pas geftdrvenen dpgra-
*ea* om derrelver Inleen fcetae1$k aan. 4e ontieedkamer te
mtoopen , .«*> dreef moederliefde haar ♦ 4& nfrehts naar her
kerkhof te gaan, om het graf haars geliefden ,eyen trouw te
bewaken., als zij eens deszelfs wieg had gedaan !
PROFETISCHE TOAST.
Vorst öEicflER feragt eens aan «te» Hertog van wel-
ungtön dezeo toast: „ Magten de vrachten, door de
zwaarden .der legers verzekerd, door de vederen der Minis-
ters niet weder vernield worden!"
BLADVULLINGEN.
A
TALLEYRAND LEEPT *TIL.
Hoe I Talleynwd leeft (til ?
De weerhaan draait niet om zijn fpil?
Europa ! Frankrijk , vreest !
Ifa nrlk een ftllte is (leeds de ftorm het felst geweest.
Extempore. l. v. l.
HET NOG NIÉT GECENSUREERDE OP NAGEDRUKTR BOEK.
Één boek bleef veilig nog voor nadruk of cenfuur:
't Is, zoo ge 't weten wilt, het Boek van... de Natuur.
oordeel van eenen turk over de europesche
buwblukbn,
Een loterij, met luttel prijzen en veel nieten;
Sultane* bfl de vleet, maar weinig./****/*».
DE MEESTER EN ZJP* KNECHT.
..Sta pp /o luiaard , die gij zijtr
* Klep meester Storm, die, ftrèng en ftraf,
Zflüvoik meer werk dan eten gaf;
. » SU opl de nwgenftond
r n Heeft goud in zynen mond." —
» Ochr zucht de knecht, „had htj voor mJg Hechts een ontbijtr
MENGELWERK.
DE OVERBLIJFSELEN DER GOTHISCHE TAAL , ZOO
VERRE ZIJ TEGENWOORDIG BEKEND ZtfN.
Door
j. H. HALBERT3MA,
gewoon Lid der Koninklijke Sociëteit te Zoppenhagen
en der Leidfche Maatfchappij , buitengewoon Lid
yan het Friefche Genoot f chap^ corresponderend
Lid yan het Koninklijk Nederlandsch Inftituut
en der Maatfchappij yan Weldadigheid enz. 9
Kerkleeraar bij de Doopsgezinden te Deventer.
xjrothica yerfionis epistolarum Diyi Pauli ad Roma+
nos9 ad Corinthios prima , ad Ephefios , qua fu*
perfunt ex Atnbrofiana Bibliotheek palimpfestis de»
' prompta cum adnotationibus edidit carolus o o
TAVius CASTiLLiONiEus. Mediolani9 Regiis
typis. 1834. hto. pag. 64f
Het verdient de opmerking der Nederlanden 9 dat de
wieg der Gothifche letterkunde op den Nederlandfchen
bodem thuis hoort. Goropius becanus, met
hoe veel regt om zijne afleidingen befpot , was evenwel
de eerfte, die eene proeve van het Gothisch , hem door
Antonius morillon uit den Codex Argenteus
verftrekt , in het licht zond. (1569.) Hem volgde b o»
KAVENfuRA vüLCANius, die voor het eerst
met Gothifche letteren uit de gieterij van planten
drukte , en behalve uitgebreidere proeven ook nog eene
verhandeling over de waarde der Gothifche letteren uit-
gaf. (1697.) Arnoldus mercator leyerde
JfSNGELW. 1835. no. 4. N
• r
166 DB OVERBLIJFSELEN DER GOTHISCHB TAAL 9
iets van denzelfden aard in de Infcriptioncs van orü-
terüs. (tól6. Tom. I. p. 147.) Eindelijk verfcheen
franciscus jünius, de eerfte 9 die al de tong-
vallen van den Germaanfchen taalftam in de eerfte en
zuiverde bronnen opfpoorde 9 en den Codex Argenteus 9
een gedenkituk der 5de eeuw , als bij wijze van wonder
in de handen der verbaasde letterkundigen overgaf» De
grond dan 9 dien onze voorvaderen het eerst gevonden
en als hun eigendom beploegd hebben, behoort die
grond 9 vraag ik 9 door ons geheel aap het beheer van
vreemdelingen te worden overgelaten ? Ik geloove meer
met de dankbaarheid , die wij aan het voorgeflacht 9 en
met den eerbied , dien wij onazelven fchuldig zijn 9 te
rade te gaan 9 zoo ik mij ten minfte eea kjeü) boekje op
den vedateneg bodem toeëigene, «n de vruchten van
mijne vlyt, hoe mager anders 9 mijnen landgonooten
aanbiede. Het belangrijke boek, waaryao de titel aan
het hoofd dezes prijkt , biedt mij eene gefchikte gelegen-
heid tot eene herziening niet alleen van den Gothifchen
tekst, maar tevens van de aanteekeningen 9 mét wtlke
dfc edele Graaf d e castigliopi diea opgehelderd
heeft* Dit is het onderwerp eener Latijnfche* Commen-
tatlo 9 waarvan de uitgave in Oud*Nederland z$\ be-
proefd worden 9 en men vleit zich 9 ook met, buitenflui-
ting van alle waarde voor de Germaanfche taalftudie,
dat het belang, hetwelk de varianten van ulphilas
voor de kritiek des Nieuwen Testaments bezitten 9 niet
geheel aan de aandacht onzer inlandfche Exegeten ont-
glippen zal, Ulphilas vertaalde uit het Grieksch 9
en wel woordelijk; hij vertaalde uit Codices 9 ouder dan
ei thans eenige beftaan. — De onbekendheid van het g*n-
fche onderwerp bij de meesten mijner landgenooteo heeft
jpij bedacht doen zijn op eene foort van Inleiding 9 die
het onderwerp dezer bladzijden zi\ uitmaken. Ik z*l
fcier <Jus eerst in een kort overzigt van de gefchiedenij
der. Gothcn treden 9 om daardoor vervolgens de gefchie-
jknis der vertaling van ulphilas het goedige licht
by te zetten.
ZOO VERRE ZIJ TEGENWOORDIG BE&BHD Zfllf • 167
Het is bekend, dat de Gothen 9 na eerst bet Scan»»
dioavüche fchiereilaad , en vervolgens de oevers vso
dea Weichfel bij de Oostzee bewoond te hebben , naar
de uitwateringen van den Don geweken zijn. Hier
befioegen zij de oevers van het meer van Azof+ de
Krim , benevens het noordwesten , het oosten en
noordoosten van de oevers der Zwarte-zee. Eenwel
gig na het midden der 4de eeuw daagde er eene na-
tie uk hare moerasfen op, van welke men voorheen
niet had hooren fpreken; het waren de Hunnen , wiqr
woede en overmagt aan de oostelijke Gothep geene an-
dere keus liet dan tusfchen dood of flavernij , en de
westelijker .Gathen met zulk een' fchrik vervulde r dat
jtjjhwaenBisfcfcQp ulphilas afvaardigden, omvpor
hen eene fthuilplaata te fmeeken binnen de palen van het
Rameinfche. gebied* Keizer valens, nam hen op*
en tweehonderdduizend gewapende Gothen trokken, dea
Danau over, om zich met vrouwen en kinderen ïaSerr
yi* en Bulgarii te zetelen. Deze gewesten dróegeft
toen dea naam van Moefiè; eene reden, waarom deze
vlugtelingen Moefogothen genoemd zijn. . .
Bisichop ulphilas , dien wij hier als «gizant aatf*
treffen, heeft, volgen* het eenftemmig beiigt der gev
fchiederis, den gaofchen Bybel in het Gothisch ver*
taald. Daar nu 4e Gothen omftreeks 376 ia het Ror
memfebe rijk overgingen, en reeds ee^e'eeuw vroeger
gechristend waren , zoodat zij in 325 een' Bisfchog
theophilus op het Concilie te JViceên zonden.,
zoo is 't hoogstwaarfchijnlijk , dat ulphilaiS ^ne
vertaling reeds omftreeks het midden der 4de, eeuw ver-
vaardigd had- Majus en castigljojȕv meeqe&
eme verfterking van dit vermoeden te vinden in de bpt
denking, dat valens de Gothen onder voorwaapd^
van het Arrianisme te zullen omhelzen opnam , w &
inderdaad geen fpoor van Arrianisme in de vertaling ysq.
ulphilas, zelfs niet op Kom. IX: 5, te yi«4en
is. Volgens het verhaal van philostorgus, wien
evenwel zijne waarheidlieftie gegund zij, waren de vw
N 2
Ï68 D£ pVERftLUFJEJUfitl pER QOTHISCHE TAAL ,
oüdèrs van ulphilas bij eenen inval tier Gorten
gevangen genomen, en hij zelf in Capadocii geboren
en opgevoed. Indien dit berigt waarheid behelst, zou
hij met het Griekfche taaieigen innig bekend moeten ge-
weest zijn. Van zijnen Geheimfchrijver selinas is
*t zeker , dat hij in het Grieksch en Gothisch beide
predikte, en dus de gefchikte man was, om de Gothi-
fche vertaling uit den mond van ülphilas op te
vangen en te boek te (lellen. Hoewel nu de vértaling
van deze perfonen, en dus de taal van hunnen tijd zij,
v is er echter geen affchrift van die eeuw tot ons geko-
men , hetwelk bekend is» %
Deze Gothen , door de kflevelarij der Romeinfche amb-
tenaren verbitterd , floegen weldra aan het muiten tegeh
hunne baatzuchtige gastheeren; maar eindelijk, beide
door den dwang en de weldaden van theodosius
beteugeld, hebben zij eene reeks van geruste jaren on-
der dezen Vorst in hun nieuw vaderland doorgebiagt.
Dit oorlogzuchtig volk was evenwel te onrustig van
aard 9 om lang op ééne plaats At genoegens des vredes
en eener door vreemde wetten geregelde maatfchappq te
(maken. A L a r i c viel , aan het hoofd der Vifigo^
then , Italië aan , en nam -in 410 Rome in ; doch dit
rjjk was van korten duur. Nadat hij en zijn opvolger
ataulpü aldaar gruwelijk hadden huis gehouden,
Verlieten zij Italië , rukten door bet zuiden van Frank-
rijk naar Spanje 9 en hebben aldaar het rijk der Viji-
gothen opgerigt.
De Ostrogothen , van welke wq hier fpreken , volg-
den later dit voorbeeld. Aangevoerd door theodo
me, veroverden zij Italië, en ftichteden aldaar het
Ostrogothifche rijk, hetwelk men rekent dat omftreeks
480 eenen aanvang nam , om in 553 door de dapperheid
én het beleid van belizarius geëindigd te worden.
Hét aanwezen dezer veroveraars moest noodwendig diepe
fporeri in de landtaal van Italië achterlaten; en inder-
daad heeft het Italiaansch niet alleen eene menigte Go-
thifche woorden, in Latijjisch gewaad verkleed, opge-
$O0 VERRB ZIJ TBOEI¥WOOftDl0 MIUWO #ip. 109
nomen , maar , wat moer zegt, de pbrafc , de fyntaxis ,
de genius der fpraak is geheel op Gothifchen voet ge-
fchöeid. Ondertusfchen behield het Latijn , hoezeer ver-
basterd , zijne oude plaats gewoonlijk in publieke akten
en bijzondere overeenkomften. Ook was het verblijf
der beide afdeelingen van het Gothifche volk te kort-»
ftondig en hun aard te krijgszuchtig , om zich eens .
eigene letterkunde te vormen» Met één woord , het
komt mij waarfchijnlijk voor , dat de vertaling des Bij*
bels en van eenige Griekfche vertoogen over de Gods*
dienst den garifchen letterfchat uitmaakten, dien dit volk
achterliet. Uit den vorm der letteren is 't genoegzaam
bewezen , dat de weinige gedenkftukkert der Gothifche
taal , die onzen tijd bereikt hebben , in dit land en tijd-
perk thuis behooren, en dus in I talie omftreeks het
einde der vijfde of begin der zesde eeuw gefchreyea
zijn. Wij zullen die gedenkftukkear thans opnoemen.
Aan het hoofd van allen Haat de Codex Ar gerit eu$*.
Hoewel in het klooster te Werden bij Keulen eerst ge-
vonden > en na vele romaneske lotverwisfelingen thans,
als een heiligdom in het hooge Noorden te Upfal weg*
gefloten, is dit prachtig letterwerk door ihre bewe-
zen uit Italië afkomftig te zijn. Het is onnoodig,
hope ik ,. te herinneren , dat een ambteloos perfoon hier
te lande op eigene kosten matricen liet maken voor de
Gothifche, Runifche, IJslandfche, Deenfche, Griek*
fiche, Romeinfche, Italiaanfche en Engelfche letteren,
all<# om ; de welftandigheid op den pica-vorm gefne*
den, en dat hij met de letteren, daarin gegoten, die
«erfte en. beroemde uitgave van den Codex Afgenteui
Uet drukfcep, die thans op vele plaatfen, wegens
den (leeds, yeryall^nden (bat van het oorfpronkelijke,
löve voor ' , een' Codex te bouden is, Francis-
cü8 jumiüs vereeuwigde zijnen roem en dien van.
het QOTerg.eüjkbft^r voQrgeflacht door de uitgave vsja
dit werk Sn 1665 te Dordrecht. Het zijn de Engel-
fith$fi9:&%9 met deze Nederlandfche matrhetn door ju*.
niu.s: feegifr^d^naderl^jftd in (laat zijn gefteld* om de:
170 Bfc OVERBLIJFSELEN DER GOTHISCHE TAAL ,
groote werken hunner Noordfche taalkennis met zalkê
nette- letteren in het, licht te zenden.
- Dit werk bevatte niets meer dan de Evangeliën , en
zulks nog met groote gapingen. Van de Brieven was
geen enkel fpoor voorhanden. Maar omftreeks eene eeuw
later (1756) zag k n i t t e l te Wolfenbuttel een* O-
dex van de Origines van isidorus hispalen-
s l s » die over iets anders , hetwelk de copiist had zoe-
ken üit te wisfchen, heen gefchreven was. Knittel
zag toe , en het waren brokftukken van den Brief aan
de Romeinen in het Gothisch, welke hij in 1762 met pracht
én breedvoerige ophelderingen het licht deed zien.
In 1731 gaf antoniüs franc, oorius de
Infcriptiones van donius uit 9 waarondet een kort ,
maar allermerkwaardigst ftuk voorkwam , hetwelk in eens
aan al de twisten , of de taal van den Codex Argenteus
Gothisch, Frankisch ofTheotisk ware, een einde maak-
te. Het was een Latijnfche koopbrief , gehaald uit de
archiefkas der kerk teArezzo, waarbij een Gothifche
Diaken outhilubs aan een' anderen Diaken ala^
Mt o d s een ftuk gronds verkoopt. Guthilubs be-
vestigt de overdragt door een eigenhandig onderfchrift.
En in welke taal ? Van den Codex Argenteus*
* Ee* dergelijk ftuk verfcheen in 1744 in sabba-
tini^ // vetusto Calendario Neapolitano. Het ïsi
weder een koopbrief, gevonden té Napels , waarin de
geestelijkheid der kerk St. Anastafia te Ravenna een
ftük weiland verkoopt. Onder de onderteekenaars veiv
fehijnen vier^ Gothifche priesters, die, even als in- den
koopbrief van Arezzo ; hunöe toeftemming geven in dtf
taal van den Codex Argenteus ; een tweede bewijs-, das
de Cod. Arg. m detaaï der Gothen vervat is.<
Zooveel en niet meer* waren de overblijffelflïï dter <ï^
thifche • taal. Als bi}> g^l uk ^aètt het verderf ontfnapt y
fcMnén zij hét utterfte te zijn, waarop te IKtwfcunat*
gèn.mógtén hopen." Ook ww^er bijfcans- eöne fiaïve eeuw
vèflfoopen, Waarin -niets ontdekt werd, toert er eens-
klaps van dèn anderen kant 4to Alpen* èm$ÊÈ&:te op*
ZOO VERRE ZIJ TEGENWOORDIG BEKEND ZIJN. 171
gfng, dat er nienwe overblijffels gevonden waren. Het
was de beroemde angelus mtajvs, aan wien de
kïasfifche letterkunde de opwekking van zoo vele ver-
lorene (takken te danken had , die deze ontdekking deed
in de Ambrofiaanfche bibliotheek te Milaan.
Uit het klooster van den heiligen colümbanus
te Bobbio , gelegen in het tegenwoordig rijk van Sar-
dinië , op de grenzen van het Hertogdom Parma , zijn
eenige alleroud/Ie handfchriften overgebragt in de Am*
brofiaanfche bibliotheek te Milaan i onder welke het
argusoog van majus parkementen ontdekte, dfe reeds
eenmaal befchreven geweest, door de monniken zoo
veel mogelijk uitgewischt , en later met iets anders over-
fchreven waren. Bezig met twee dezer Palimpfesten >
waaruit hij den fronto en brokftukken van p la u-
tus opdielf, na te gaan, ontdekte hij in het onder-
fchuilende fchrift ook eenige regelen der vertaling van
ulphilas. Deze yond fpoorde zijne nieuwsgierig-
heid. IJverig zocht liij verder, en zie hier den uit-
flag zijner pogingen.
Ouder de homilia S. Gregorii Magni in Èzechielem r
in 4to. Codex [S. 36. part. fup.] fchemerden hem de
Brieven tegen van pau lus aan de Romeinen , aan de
Corinthièrs , de Galaten , Ephefiêrs , Philippièrs , Co-
losfiërs, aan timotheus, titus en phile-
mon in het Gothisch, en bovendien een gedeelte van eenf'
Gothifchen Almanak. Het laatfle , in de taal van den
Codex Argénteus den heiligen dag van Gothifche mar-
telaren meldende, heeft den laatften twijfel nopens-
den oorfprong der taal , dié hier voor ons ligt , in de
zekerheid veranderd, dit zij geen andere dan die der
Gothen is. De Gothifche letter moet hier zoo flaauw
doorblinken, dat ludov. müratoriüs^, 'dfe
dezen' Codex door de handen liet gaan , met zijne anders
fcherpe oogen niets bemerkt heeft.
In den tweeden Codex , in 4to. \JS. 45* part. fup.J
hadden de monniken de Brieven aan dtCorinthièrs ■', Ga-
taten 9 Ephefiêrs , Philippièrs9 Colos fiers , Thesfalonictirs, .
172 DS OVERBLIJFSELEN DEQ Q^THISCHB- TAAL *
aan timotheus en titcjs in het Gothisch begraven
onder de noten van den heiligen hier o ny mus op
jezaia. Ik zegge begraven , zoo dik en digt is de
hieronymüs er door hen over heen gefchreven.
De ftoife van dezen en den voorgaanden Codex dus de*
zelfde zijnde, geven zij eene menigte van varianten,
vooral in de fpelling en in den vorm der woorden , op
elkander, en verjosfen dus de Gothifche taal uit dat
enge cirkeltje , waarin de^ Grammatici onzer dagen hare
vokalen en confonanten lieten rondwandelen. Wq vin-
den hier telkens de / met de ai , voor eene vokaal met
de ij ; de e met een ei 9 ja fomtijds de th met 4e d en .
t gcwisfeld ; de h telkens geasfimileerd aan de volgende
confonant , ten onloochenbaren bewijze , dat deze letter
onze vaste ch was, en dus niets minder dan een niets-
beduidende naflag \tin unbetheutender Nachlaut. Zahn>
ulphilas, Gram* p . .32.J Paar dan ook hier ver*
fcheidenheid in de eenheid heerscht , zal het vervolgens
in etymologifche navorfchingen , waar wij de taal op
een vroeger ftandpunt onderftellen dan zij ons bekend is ,
geoorloofd zijn , naburige letteren met elkander te laten
wisfelen , zonder het anathema van onwetendheid over
zijn hoofd te krijgen. De talen zijn niet in eene Na-
tionale Conventie gemaakt.
. De derde Codex, in 4to. [G. 82. part. /«/>.] bevat de
boeken der Koningen in het Latijn, en daaronder de
Blijfpelen van plautus, benevens een gedeelte der
Medea en Oedipus van s ene ca. Maar nevens dez&
Romeinen fluimerde ook een Goih. Zes bladzijden be-
waarden in het uitgewischte fchrift (lukken van es-
dras en nehemia, volgens de vertaling van ul-
philas. Ook dezen Codex liet muratoriu*
door de handen gaan* zonder te bemerken , dat bet een
Palimpfest was,
In den vierden Codex , in 4lo. [/. 61. part. fup.] i$
een alleroudst handfehrift der Evangeliën in het Latijn;
maar achter bet Evangelie van joannes is nog een
ouder vel aangenaaid , beftaandc uit vier bladzijden y
ZOO YERRB Zy TEGENWOORDIG 3B&fimi ZJJH, lff9
waarop het laatfte hoofdftuk van mattheus, en
daaronder het XXVI cap. matthei, in het Go-
thisch , met groote letteren , naderende tot den vorm van
dié in den Cod. Argenteus. Dit brókftuk begint met het
38fte vers, en eindigt met het Ifte van het 27fte hoofd-
ftuk ; de Codex Argenteus begint met het 70fte vers van
het 26fte hoofdftuk , zoodat de Codex Argenteus met 33
verzen wordt aangevuld, en de zeven overige verzen, in
beiden voorhanden, aan elkander geljjk zijnde, bewijzen,
dat in deze Palimpfesten dezelfde vertaling als in den
Codex Argenteus vervat is.
De vijfde en laatfte Codex* in fol.[G. W.part.fuply
die het Concilium Chalcedonen/e bevat , is misfehien de
opmerkenswaardige van allen , dewijl er wel Gothisch ,
maar geene vertaling van den Bijbel onder fchuilt. U l-
phil^s heeft vertaald met zulk eene naauwgezetheid»
ik zou bijkans zeggen bekrompenheid , dat hij niet alleen
woord voor woord heeft overgezet , maar zelfs de fchik-
king der woorden gevolgd is. Zijne vertaling is dus
Grieksch met Gothifche woorden uitgedrukt. Van de
phrafeologie en de fyhtaxis, dat is, van den echten
genius der Gothifche taal , kunnen wij alzoo uit zijne
overzetting weinig of niets leeren: hoe oneindig belang-
rijk de vorm en de letterlijke beteekenis der Gothifche
woorden, hunne declinatiën en conjugatiën, het regi-
men der praspoiitiën ook voor de Germaanfcbe taalftu-»
die mogen zijn, is dit dan evenwel ook het voornaam* ,
fte , zoo niet alles , wat ülphilas ons leert. Hoe;
verrasfend is het dan , onder dit Concilium Chalccdo-
aenfe tien bladzijden , ieder van twee kolommen , te
vinden, die een godsdienftig vertoog in de taal, ja in.
den juisten lettervorm van den Codex Argenteus aan-»
bieden 1 Castiolioni is evenwel van denkbeeld ,,
dat de ftijl geheel Grieksch is , en eene vertaling uit het.
Grieksch waarfchijnlijk maakt; een vermoeden, zeer goed
ftrookende met de geschiedkundige daadzaak, dat c hry-
sostomus door Gothifche priesters in het Gothisch
liet voorlezen en prediken in de St. Pauluskerk» te Kon*
\
17* DB DVÊRB-HJFSELEN DER GOTHISCHE TAAL ,
Jfantinopel; ja zichzclven in het midden van de Chris-
telijke vergaderingen der Gothen, in eene kerk te dien
einde voor hen afgezonderd , door middel van een' tolk
hooren liet* Maar zij het oorfpronkelijke eene Homilie
van chrysostomus, dan is nog de bekende over-
eenkomst der Griekfche fyntaxis met die van het Ger-
maansch in het algemeen, en van het Nederduitsch ,
waartoe het Gothisch confonantisme behoort , in het bij*
zonder, ons borg, dat wij in deze vertaling veel nader
öan de Gothifche conftructie zijri , dan in de vertaling van
het bijbelfche Grieksch, hetwelk eigenlijk geen Grieksch i$,
maar Hebreeuwfche ftijl met Griekfche woorden voorgefteld.
- Het is meer dan waarfchijnlijk , dat het de monniken
van het klooster te Bobbio waren , die deze parkementen
ukgewischt en weder befchreven hebben. Daar nu dit
laatfte fthrift van zulk een' ouden vorm is , dat het on-
mogelijk later dan van de 8fte of 9de eeuw kan zijn , en
niet vroeger cfen de 7de , omdat het klooster in het be-
gin dier eeuw gedicht is , zoo kan het Gothisch, dat er
onder fchuilt, gevoegelijk tot de 6de eeuw, en dus tot
het tijdperk, waarin de Ostrogothen Italië beheerschteri y
teruggebragt worden ; ten zij men verkoos op te klim-
men tot de verovering van alaric na 410 , hetwelk
mij minder waarfchijnlijk dunkt. Voor, het overige , in-
dien de monniken hunne zaken over de Respubtica van
cicero heen fchreven , hetwelk in allen gevalle La-
tijn en de taal dey kerke was, zoo zullen wij hun gaarne
vergeven , dat zij het Gothisch niet fpaarden , waarvan
de letterteekens hun waarfchijnlijk onbekend waren.
Met het uitgeven dezer fchatten heeft de opdelver an-
gelu? m a j u s den Graaf d e castiolioni wel
witten belasten , die echter in achttien jaren tijds Rechts
twee (lukken geleverd heeft ; eene langzaamheid, waarvan
onlangs de gegronde redenen door mij in den Kunn-
en Letterbode opgegeven zijn. In 1819 gaf de Graaf
brofcftukken uit van bsdras en nehemia, van
het Evangelie van mattheus, van de Brieven aan
cte PhiHppürs ^ aan titüs en frilemoi«, eaae
Z0O VERRE ZIJ TEGENWOORDIG BB KB ND 2JJN, W5
proeve vtó het godsdienfflg vertoog Wj den öded Codex
vermeld, den. Gothifchen Almanak, een klein Glosfariuftr
der hier voor het eerst voorkomende woorden ; aHes beflo-
fen door fat [miles van de vijf Palimpfesten en van een
Grieksch vertoog over wiskunde en wiskunftenaars. Tieil
jaren later (1829) gaf de Graaf den tweeden Brief aan de
Coriiithicn , verrijkt met een breedvoerig Glosfarium ,
waarin hij de tot nu toe onbekende woorden zoo veet
mogelijk met dezelfde woorden uk de zustertalen ophd*
dert. De-laatfte gifte is van het vorige jaar en de-
ielfde, waarvan de titel aan het hoofd dezes is opgegeven.
Het is overtollig , in den lof des Grèven casti-
clioni uït te weiden. Hij wil niet rusten op de
lavweren vgn het voorgeflacht; hij wil geen offeraar zfln
der vermaken, waartoe de natuur, die hem omrmgt, zijn
ftand, zijne, middelen hem uitlokken; hij w3 leven in
de dankbare nagedachtenis der Germaanfche volken , door
de oudfte gedenkftukken . hunner taal uit den nacht der
vergetelheid, waarin zij voor eeuwig bedolven fchenen,
met opoffering van het dierbaar gezrgt aan den dag te
brengen. Zulk een adel heeft ' noch den glans van bet
voorgeflacht noch mijnen lof noodig, om zich gewigt
bfj te zetten. Wij meenen den edelen Graaf het beste
bewijs onzer hiilde te kunnen geven met de uitgave der
denkbeelden, die bij het doorbladeren van zijn werk inr
Ons opgerezen zijn , en door hem alzoo te toonen , dut
wfl zijnen arbeid met al de oplettendheid, dte hij ver*
dfent , hebben gadeflagen. De Graaf denkt te verheven ,
èxa ent hij goedkeuring zou verlangen , waar onze over-
ttógitag die niet feftenken kan. Onze pen laat zich dus
fatoren door eene vrijmoedigheid, die tusfehen de twee
klippen van flaaftche navolging en berispenden vitlcrst
poogt door te zeilen.
\ Hoe weinig het van deze plaats zij , duistere Gothi*
fcha woorden toe jté lichten , weerhoud ik mij echter
ongaarne van eene enkele proeve , om te toornen , hoe
vbortfëfltlijk de laatfte (lukken kunnen dienen, om plaat-
fen, die in den Cod. Arg. bedorven zijn, te herfteïlen.
s
176 DB OVERBLIJFSELEN PER GOTH1SCH* TAAL t
Op lucas X: 21 vindt gij de woorden **ï.i*ê-.
néXvty** airk vn*U*t9 ende hebt defelye den kinderkens ge-
oj>enbacrt , hetwelk in den Codex Argenteus vertaald i»
JAH ANDHULIDES THANIU RLAHAIM [ja Onthuldet die
voor de kinderkens ] Thaniu klahaim , wat mag dat
zijn ? Daar hebben de Heeren Critici weergaloos in om-
gehaspeld: Thaniu is geen woord, en klahaim komt
nergens voor dan hier. De een las thata; de ander
Thaim; een derde thatuh; nog anderen wilden zelfs
klainaim [den kleinen] vóór klahaim lezen. Alles duis-,
ternis! Maar daar komt ca s ti glioni opdagen met de
Gothifche vertaling van I Corinthen XIII: n.fct W>vw<>4.
ick een kindt was , farack ick als een kindt , was ick,
ge fint als een kindt , overleyde ick als een kindt : than*
WAS NIUKLAHS , S WE NIUKLAHS RODIDA , SWE.NIU-
KLAHè froth, swe NIUKLAHS mitoda. Viermaal
niurlahs ; dat. plur. niuklahaim. Thaniu kla-
haim op luc. X : 21 moet dus maar anders ingedeeld
worden , en wij hebben tha niuklahaim , o£r« mxUtq*.
[Tha behoort 't te zijn; maar u l p h i l a s gebruikt al-:
tijd tho voor *£*»*•] Zie mij eens, welk een eenvoudig
middeltje kon hier den tekst genezen hebben ! Dit is
juist geen fchitterend bewijs voor de groote fcherpzin-r
nigheid , met welke de Critici tot heden in het verbete-
ren van den tekst van ulphilas te werk zijn ge-
gaan. Maar, zal men- zeggen, wie kan een bedorvex^
woord , dat verder nergens voorkomt , herftellen ? De
analogie , mijne vrienden ! Het woord was niet in den
Cod. Arg. , maar 't w^s geheel gevormd van hoofd tot
teenen in de aanverwante dialekten aanwezig, en dewijl,
castiglioni even als alle zijne voorgangers di&
woord heeft voorbijgezien, zal ik 't hier bijvoegen. T
De IJ standers zeggen heden ten dage nog voor uit-
broeden ütklekia en ,at klekia üt, excludere pul^
fas. Ek klek, ik broed; eg klaKtj,, ik b^oe^de uit.
Part. pasf. klakinn , uitgebroed, hetwelk ? zamenge-
ZOQ VEAR& ZIJ TJtCENWOO&014 pfiJCSNB ZJJSj. ïtt
A ' A
ftdd mét nt, hieuwelihgs, geeft ny-klakinn , een woord,
•dat in dit oogenblikop //j/tf/w/nog geldt voor een w**,
.-een pas geboren kind; eigenlijk wil het zeggen: zoo
j uistjes uit den dop.
. Dit IJslandfche klekia moet in het Gothisch geluid
bebben klihan; imperfectum , klah, waarvan klahs ,
uitgebroed , en niuklahs , korteling uitgebroed*
. . Oorfpronkelijk beteekent kllhan breken , zoo als bij
OTFRID, KLB^EN rumptfC^ en bij K I L I A A N, KLICKEN
trcpitare, klacken itnpingerc cum fragore, findi
turn fragore, ên klack fisfura. Het is dus oorfpron-
kelijk de fchil van 't ei breken ; htkémn , e putamine
pullos excludcre. Spottende zegt de Hollander van een
jong mensch , die een' toon aanneemt boven zijne jaren t
hij is pas vit dep dop. Dezelfde overgang van betee-
kenis heeft men in bet werkwoord kippen , dat eigenlijk
liaan, tikken en pikken beteekent, en vandaar het pik*
ken door de fchil der eijeren. Bij kil i aan, kippen,
cadcre , :ferire , ova percudcre rostello. Sierlijk heeft
onze groote vondel dit woord gebruikt in zijn' Olyfi
tak oen gustaef adolf:
't Wik vogelkijn dat zingt, daer *t onbeknipt is:
n Al de ope lucht is mfin !"
Noch fteent het om te zijn
By 't lieve nestje, daer het uitgekipt is.
Usklahs zou de Goth gezegd hebben. En dat ik
hier op den regten weg ben , blijkt uit het Engelfche
chip % hetwelk johnson dus omfchrijft : to chip , to
cutt into fmall picccs. An egg is faid to chip , wfen
the joung bird cracks the /heli. Niuklahs wordt
dus ook zeer eigenaardig vertaald pas gekipt. ♦
De analogie wijst ons nog op een dergelijk voorbeeld
in het Hebreeuwsch. Gij vindt jezaia XXXTV; 15:
ende [de meer Ie] f al hare jongen uytbickcn; waarvoor
in het Hebreeuwsch ftaat njjjjjfl van J£p3, hetwelk;
fplijten beteekent.
178 Dül-aVBHtlflFSRLJR* DER QOT&ISCHJt TAAL, ÊNZ.
* Eiöddgk behoeft 't naauwelijks herinnering^ dat su+
HAir-: en klahjan, breken , hetzelfde is als der
Grieken xXdtw. Het Gothifche behoorde op de klanfc-
ladder chlihan te zijn, of liever huhan. £HIaAfanf
lagthen , rumpi rifu. E-clat$ de rire ?] Maar we-
gens de groote verwantfehap tusfehen k en <;A blijft de
k voor de liquidae wel eens onveranderd. Het is an-
jters in den regel, dat* wanneer het (tarmaaoseh ' en
bet Grieksch beide een woord met dezelfde confonanten
hebben, alsdan die woorden niet dezelfde zijn. E^n de
Etymologen hebben tot heden altijd uit de gelijkheid der
ttrfte tot de gelijkheid der laatfte beüotenl
, En hiervan nu genoeg. Bc zal aflfcheid van den leeef
ncmeü met een belangrijk berigt. Mijn vriend jacob
gjlimm fchrgftmi}, dat massman, te Munvheny
eeüe Gothdfche uitlegging op het Evangelie van joan-
k e s heeft uitgegeven* (Hoe men daaraan gekomen zij ,
pn wat het inhoudt y duif ik zelfe niet eens gisfen , to6
vreemd is mij deze ttjdifig. Te gelijker tijd verwittigt
Prpfc GRiMH mij , . (kt hij zelf eene Dirftfche Mytho-
logie onder de pers heeft; een belangrijk onderwerp *
waarin waarfchijnlijk alle gebruiken, die wij uit het Hek
dendom overhielden , gelijk b. v. de ignts pafchales »
hunne uitlegging vinden zullen. Valetel'
Deventer, 12 Febr, 1835,
dVER DE UITVINDING VAN BUSKRUID EN GROfr
GESCHUT.
Volgens fchier algemeene overlevering was, in 1354 f
zekere Dultfche Franciskaner monnik en fcheikundige ,
BARTrioLD schwartz, toevallig uitvinder yan
her buskruid; doch , zoo men dit niet geheel voor vef-
dichtfel verklaren wil , zal men alleen kunnen toeftaan >
dat hij, gelijk meermalen dezelfde uitvindingen op ver-
fchillende pUatfen en tijden gedaan zijn, lang nadat
DB UITVINDING VAN BUSKRUID ENZ. 179
elders tot gezegde kruid bekend was en gebruikt werdf
da wijze van.deszelfs 'zamenfteilipg in Duitschland eerst
ontdekt', of deszelfe vroegere uitvinding verbeterd heeft;
Immers met vele bewijzen kan getoond worden, dat
men er zich elders veel vroeger van bediend heeft. Zoo
niet het zoogenoemde Grlckfche vuur (hetwelk om-
ftreeks 670, dopr ca llinicüs, eeq Syriïr uit /fc-
liopotis , werd uitgevonden , en waarmede constant
tinus pogonatus de Sarraceenfc&e vloot in braaf
aette) va* denzelfden aard was* het is genoegzaam bet
HtQsbftar, dat Chinezen en andere Oosterfche volken*
lang vóór dat mep in Europa van buskrtdf. Wfó*
daarvan , of van iets, dat hetzejve zeer natyj kwam, gCr
bruik gemaakt hebben, gelijk wij nader zullen -(Joep
blijken, — M«n heeft wel beweerd, dat zij bet fleebt?
bezigden tot zoogenoemd kunstyuurwerk, hetwelk Jneg»
even als bij ons, bij feestvieringen, tot verv^olijking
van toefchouwers , afbrandt , es dat hun de kennis yap
' ons buspoeder uit Europa ia aangebragt j doch , be-
halve dat dit onbewezen is , zoo icbijnt dit voorgevep
ook zijne eigene wederlegging met zich te brengen;
want waaruit Ueftaat ons kunstvuurvrerk andera, dan
uit buskruid * dat flechts, door eene grootere bgmengfcjg
van f alpeter , verzwakt is ? Die nu dit zwakkere meng-
fel kende , fchijnt bezwaarlijk onderfield te kunnen wor-
den van het fterkere onkundig geweest te zijn. Doch,
wat hiervan zijn moge, met Heilige bewijzen wordt be-
fliSt, dat BARTHOiD schwartz, icf 1354^
geen eigenlijk gezegd uitvinder van het buskruid ia ge-
weest, en dat, zoo Duitschland zijne aanfpraak op
deze ontdekking op niets anders weet te gronden , £et
zijn pleit deswege evenzeer , als dat omtrent de uitvin-
ding der Boekdrukkunst , verloren heeft.
Hierin fiemt inzonderheid met mij overeen de Heer
j. bosscha* Hoogleeraar aan de Militaire Afcademie
te Breda , die , in zijne onlangs uitgegevene vijfde Af-
levering van Netrlands Heldendaden te land \ op bladz.
96 eav, 9 aangemerkt en bewezen heeft , dat 9 zoo de
130 OVE* DE UITVINDING
{
ontdekking van het buskruid niet reeds veel vroeger in
Europa heeft plaats gehad, dan in 1354, het gebruik
van hetzelve en van gcfchut aldaar langs eenen geheel
anderen weg, dan door de uitvinding van schwartz,
ingevoerd en verfpreid is ; dewijl het 9 wat ons land be-
treft 9 zeker is , dat , reeds in den jare 1328 , in Gel-
derland, lange kanonnen zijn gebruikt, en dat, in 1351,
hier te lande buskruid is gekocht, om daarmede het
Hot Rozenburg , te Voorfchoten , bij Leiden , te be-
fchieten. Zijn Ed. (laaft deze en een aantal van andere
bijzonderheden roet onwraakbare getuigenisfen der Ge-
schiedenis. Wij hebben geen oogmerk , om zijn berigt
deswege verder na te fchrqven. Liever willen wij het
door hem beweerde met andere bewijzen trachten te vol-
dingen , en te toonen , dat het gebruik van buskruid tot
fchietgeweer uit het Oosten naar Europa is afgeleid.
Vooreerst is het zeker, dat, voor het minst zestig
jaren vroeger, dan 1354, waarin de uitvinding van
schwartz gefield wordt , het buskruid en gefchut
bekend was in Engeland; dewijl de Franciskaner mon-
nik, rooier bacon, die aldaar in 1292 , of vol*
gens anderen in 1294, overleed, hetzelve reeds befchre-
ven heeft* „ Men kan (zegt hij) een kunstvuur zatnen-
n (lellen , dat , op eiken begeerden afttand, brand (licht,
„ beflaande uit /alpeter en andere doffen. (Namelijk zwa-
„ vel en houtskolen , wordt er in een ander bandicbrift,
-„ vermoedelijk van lateren tijd, bijgevoegd.) Behalve de-
^ zep brand vertoonen zich verbazende natuurverfchijn*
„ felen : want men hoort , even als bij den donder , een
„ zwaar gerommel in de lucht, en ziet vuurlichten,
„ verfchrikkelijker , dan die door de natuur verwekt
„ worden: want een weinig (lof, namelijk van alken
n een vingergreep (unius pollicis) , maakt een vreefelijk •
„ geweld en een vervaarlijk weerlicht, en men bedient
„ er zich , op verfchillende wijzen , van , om fterkten
'„ 'en krijgsbenden te vernielen." •
• Ten andere: In het Glosfarium mediae et infimaè
'Latinitatis van c. duprbsnb, dom, du cancs,
/
I
VAN BUSKRUID EJN GROF GESCHUT. ISl
Tom» I. col* 1221, vindt men, op het woord &om-
üarda, het uittrekfel eener rekening van den Franfchen
Krijgsthefaurier, bartholomaeus du dr! ach,
van het jaar 1338 , van volgenden inhoud : „ Aan
„ neNRi de faumachon voor buskruid en an-
„ dere behoeften voor de kanonnen , waarvan men zich
„ bediende voor Puy-GuilJaumc." — Te zelfder plaatfe
gewaagt du c a n g e- van den flag bij Cresfi^ tusfchen
de Engelfchcn en Franfchen , in 1346, waarin de eer-
{ten gefchut gebruikten, waaruit zij ijzeren kogels febo-
ten. Opmerkelijk is hier, dat niet blijkt, dat de Fran-
fchen , die de nederlaag kregen , ook gefchut hadden $
fchoon uit het bovengemelde zeker is , dat zij er zich
reeds vroeger van bedienden. Maar misfehien bezigden
zij het thans nog alleen tot het b|fchieten van vestin-
gen , en war^n de Engelfchcn hun vooruit ; door het
ook bij veldflagen aan te wenden. Wat hiervan zij,
men zou dit welligt te voorbarig als zeker aannemen :
want het kan zeer wel zijn , dat zij het thans ook wel
degelijk te velde met zich voerden , maar er zich , bij
den vermaarden flag , niet van kónden bedienen , omdat
tq het in hunne legerplaats hadden achtergelaten ; want
het ging bij hunnen optogt zeer ongeregeld toe. E d «-
ard III, Koning van Engeland 9 had, met een leger
van veertigduizend man, een9 inval in Frankrijk gedaan
en een deel van hetzelve verwoest. De Fran/cht Ko*
aing, p h i l i p p u s VI van Faloii, een leger van meer
dan honderdduizend man verzameld hebbende , trok te-
gen tien* op. E d u ar d , zich tegen zulk eene over-
magt niet beftand achtende , toog terug. Philips ver-
volgde hem met zoo veel drift en fpoed,rdat eduard
zich verpligt vond , om , in eene fterke ftelïing., bij
Cftifi , ftand te houden • en hem af te wichten, Phi*
lip s , hiervta verwittigd, aarzelt, om hem daar aan
te tasten , maar laat zich daartoe , ondanks zichzelven ,
door zijne legerhoofdén overhalen. De optogt gefchiedt»
dan in overijling en wanorde, en, zoo het fchijnt, dwa-
fcïgk op J zijne overmagt Vertrouwende, laat men hcj gd*
MENCELW. 1835. NO, 4. O
18$ OVER D& UITVINDING
fcbut , dat men toen nog zoo gezwind niet wist te vee-
voeren als thans , in de legerplaats achter* Het treffen
beeft vervolgens plaats , en met dat ongelukkig gevolg
voor de Franfchen , dat zij den (lag verliezen , en tus-
fqhen de dertig- en veertigduizend man, waaronder
een aanzienlijk deel van hunnen Adel» en9 benevens
eenige Hertogen en Graven , de Koningen van Bohème
en Majorka , die zich bij hun leger bevonden , in den
fteek lieten; terwijl de vijanden daartegen Hechts een
gering verlies leden. Men zie hiervan een breed en uit-
voerig vertfaal bij hum e» Historie van Engeland 9 in
bet Leven van eduard III.
Ten derde: De Jezuit mariana, in Hist. de
rebus ffi/paniae, Tom. IL Libr. XVI. Cap. XL p*
m. 214 , fprekende van de belegering van Algeziras ,
in 1343 9 meldt , dat , van de Spaanfche zyde , uit het
(chutgevaarte , tegen de ftad, met pijlen en fteenen,
maar, van de Moorfche zijde, uit dezelve, met ijzeren
tegels, door middelvan buskruid* met vuurbraking en '
gebalder, gefchoten werd.
Eindelijk: (want waartoe verdere bewijzen aange-
voerd?) De geleerde j o, *o b lm chs beeft, in zijne
Gierman. Litter. Opuscula , QBremae 1772) Tom. 1 ,
opgenomen eene Disfertatio , de primis Tatarerum ves»
tigiis victricibus 9 orbem Christianum terrentibus at que
ajfUgentibus* vzn jo. christoph. hia&inbbro,
waarin deze een uitvoerig verflag geeft van de eerfte
invallen der Tataren (niet Tartaren , zoo als nco ge-
woonlijk fchrfjft) in Hongarije , Bohème enz*, in bet
voorst der dertiende eeuw. Uit dit verflag , door den
Schrijver, met vele geleerdheid, uit de meest gezag-
hebbende oude narigten en geloofwaardigfte getuigenis
fen, opgemaakt, blijkt, dat, omtrent het einde der
regering van tschinoischan, die in 1228 over-
leed, de Chine/che Veldoverfte kianoch.in een
nieuw fchutgeyaarte (jmachinam novam) had uitgevon-
den, gefchikt.tot het uitwerpen vm, fteenen; — dat de
Mongufen , die het pao noemden , , bet tot het fchieten
.VAN BUSKRUID BN GROF GESCHUT.- 183
Wt f$ten bezigden, en dat: zij, te. zelfden tflde , van
gefehut , met buskruid, hetgeen reeds, vïoeger bft.cfc
Chinezen bekend was, geladen, begonnen gebruik te
maken, enz. Voorts wordt, omtrent het buskruid ,
aldaar nader berigt* dat het (volgens feri&chta,
<en Perziaansch Schrijver , die eene Gefchiedenis \ vaa
Aziatisch Indii in het Perzisch heeft vervaardigd, welke
door zekeren p o w , een' edelen Brit , in het Engelse^
is vertaald) reeds in het jaar 1008 bij de indianen be
kend en berucht was , en dat daarin wordt gewaagd van
yuurbraktndt bombarden , in het leger van m ah o jijt*
emsifsu, die zich met veel gebalder ontlasteden , en
melker uitvinding de Indianen aan zekeren lockmaün
toefchreven. Ten flotte wordt hier omftandig het ver-
kaal medegedeeld van den veldflag , die op den 9 Ajrfil
1241 plaats had, in de vlakte van Lignïtz, in &ihziï\
tttsfehen henrik, Hertog van Sileziè , Krakau en
Pelen 9 «Q zqne bondgenooten , aan de eene, en ba-
tou<jan, kleinzoon vta tschingïsc han^ aan
de andere zijde, waarvan, onder anderen, het volgende
gemeld wordt : „ De Tataren kenden de kunst , om ,
H üit zekere werptijtgea, met behulp van weinigen,
„ eene groote menigte vjiü fteenen en pijlen te;werpcö.,
» waarmede zij , aelf buiten het bereik van vijandelijke
* pijlen gefield, ém hémd verduistenJen , en den vi^
n ródea gehoor en gejagt benamea. Ook voerden zij
„ vaandds, waarop tffirhaweltfke ttenfcbéngcftalteo wa*
» fepafgpbeeid» en die, ander vreefe^krjjgsgefcirreeuw^
„met getold gedrild en gefchud wordende, eén' zoo
„ zwaren en affchöwetijk ftmkènden pek* of kraiddamj*
„ verfpreWdeö , dat die, den vijanden, door den wind,
* m bet gezigt gedreven zijnde, hen dwong bet hoofd
* af te wenden , ea dog. belette vooruit te zien. Ejth
„ delijk gebruikten zij vüurfp<*wend fchutgevaarte , dat
n niet alleen den dikften rook , maar ook langwerpige en
„ holle yzeren* kogels , met buskruid gevuld, uitwierp,
n welke, berftende, een gebalder, als van den donder,
O 2
184 DE UITVINDING VAN BUSKBJJID BNZ;
„veroorzaakten; terwijl het vuur, zich wijd en zljS
„ vèrfpreidende , wanneer het op den grond viel , den*
„ zelVen , in wijden omtrek , in brand zette." — Geen
wonder , dat de Slleziërs enz. , die van dit alles niets
hadden, eene vreefelijke nederlaag en flagtlng ondergin-
gen ! Ondertusfchen blijkt . uit dit verhaal 9 (zoo meff
alles als waarheid opneemt, en de Schrijver het een en
ander niet zeer overdreven heeft) dat het kruid, waar»
van zich de Tataren bedienden , van het tegenwoordige
verfchilde, en inmengfels had, welke, vuur gevat heb-
bende , vervaarlijk (lonken , ' dikken rook verwekten , en
niet , gelijk ons kruid , flechts voor een oogenblik vlam
gaven , maar , even als het zoogcnoemde Griekfche vuur,
hun brandftichtend vermogen tot op eenen afltand be-
hielden* Ten andere is uit dit verhaal blijkbaar, dat
dè Tataren niet alleen bedoelden , om met hun geweer
te wonden en te dooden , en door hun gefchreeuw en
gefchut den vijanden het gehoor te benemen , maar dat
zij het ook op twee andere hunner zintuigen gemunt
hadden , namelijk op hunnen reuk en hun gezigt. Het
eerfte moge van minder gewigt geweest zijn ; maar het
andere was gewis van meer belang: want den vijand het
zien te beletten, is zoo goed, als hem te ontwapenen,
en zou misfehien nog ligt te bewerken en van dienst
kunnen zijn. Ondertusfchen herinner ik mij niet , ooit
van andere vroegere of latere ftrijders gelezen te hebben,
die het zoo bijzonder op de neuzen en reukzenuwen
hunner 'partijen verzien hadden, met uitzondering van
deta kiefchen Bisfchop van Utrecht ., die , zekere plaats
belegerende , zijnen foldaten zorgvuldig hunne uitwerp,
feilen liet verzamelen, en ze, met zijne blijden , in de
benaauwde vesting fchoot. — Doch dit in het voorbij-
gaan : en hiermede genoeg van de uitvinding van het
buskruid» Nu van het fchict geweer.
{Het vervolg en flot hierna^ „..,.••
TAFZUELEN UIT NOORD *4MftR(KA. MS
TAFBRESLEIf DIT HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN DER
NOORD-AMERIKANEN.
(Fervolg van bL 77.)
De Togt naar het Westen.
Jtietgeoe tot hiertoe is medegedeeld, berust op waarnem1*-
g«D, door mQnen Echtgenoot gedaan op zijne reizen in den
Staat Ncw-Tork. Gecne moeilijkheden konden bem aflchrik*
Jten. Hfl maakte. zich tegen tfe lente weder gereed, en volg-
de den gewonen togt der naar het Westen trekkende Euré*
peanen , ten einde hunne leefwijze en den gang hunner on-
dernemingen oplettend gade te daan, — Ik geef de nu vol-
gende berigten met zjjne eigene woorden.
Terwijl de kolonisten bij honderden, op kleinere en groo*
tere fchepen digt opeengepakt * den Hudfon opvaren v plaats
ik mij voor vier dollars op eene fraai bewerkte , prachtige
ftoomboot , waarin voor het meestmogetijke gemak der rek
zeiden i» gezorgd. In anderhalven dag doorvliegt men het
fchopnfte gewest , en haalt de verhuizende landlieden te AU
hanj9 zestig Quitfcke mylen ten noorden \zn Nsw*Torky we-
der in. Dit is het aangenaamfte gedeelte van de reis — eea
waar vermaak. De vrouwen verfchijnen in haren fraaiften
-opfcbik, ten deele ook de heeren ,. en de ftoomboot fchijtt
nu de plaats der Eurepefche falons te vervangen , waar men
gezelfchap ziet, maar niemand de honneurs behoeft op te
houden. Intusfchen beftaat het gezellig genoegen grootea-
deels in bet vertoonen van .kostbare en ftaatfe kleed tog,
waardoor ieder wil fchkteren. Gefprojkeo wenk er weinig,
dewjjl niemand zich blpqt. wil geven d?or onderhoud mes
^ enen onbekende, wiens Hand misfcbien geringer is, da**
men zjjn inkomen niet weet. Doch hiervoor (lelt het heer-
fökfte uitzigt de reizenden genoegzaam fchadeloos. Heeft
men 4een paar uren gevaren, zoo verwedt de rivier zich toe
eene waterkom van eenige mijlen in het rond» en krügt hier
den naam van Tappan-mttx. ,, De oevers van : dit meer zyn
met aardige dorpen en gehuchten bezet, achter welke de
grond allengs meer en meer begint te rijzen. Hier vindt
men ftapelplaatfen van landelijke voortbrengfelen — hier ftaan
de eerde handelhuizen , waar de ruilhandel aanvangt» Pe
Mt TAFEREEL*» UIT HET MAATSCftA*fr*L$fc XEVEN
ftroom wordt vervolgens -wedernaauwer, en vloeit dooreen*
bekoorlijke wouditreek , in welker eenzaamheid men weldra
door het gezigt van een prachtig gebouw op den linker oever
verrast wordt. Dat is JPistpbint, eene kadettenfchool. Dit
landfchap behoort tot de fchoonfte, die ik ooit gezien heb.
Eindelijk bereikt men het einde van de vaart , het ruime ,
uitgeftrekte Albany. Nu komt men verder op het Erie-k&-
naal , dat tot aan Bufah , aan het meer Erie , zeventig Duit-
fcht m^ten «ver loopt, waarop men door 82 (luizen tot eene
hoogte van 600 voet boven Alban^ öpftijgt. Dit gedeelte
van de i-reis v dat vier weken duurt, is zeer onaangenaam j
want' op de lange, finalle fchepen worden, voor vtff dollar*
den perfoon , zoo veel menfchen zaamgepakt , *te maar mio*
gelijk is.
In alle rlgtingen vereenigeti zich gewöfce wegen of flaer en
fpoorwegen met dit kanaal, of andere kanalen verbinden hec*
zelve met rivieren» Men ziet echter in het ganfche kind
flecftts hier en daar vèrftf ooide boerderijen of enkele hutten;
Het gezigt van zoo verbazende gewrochten der metffchelgkt
vlflt, welke deze omncteltfke woestijnen doorkruifen, maakt
iotusfchen een* ongemeen (omberen Indruk op het gemoed.
Het land toch fchjjnc niet een jong , maar veeleer een uit-
gtftorvtn land te z^jn* Hoe zjjn ze ontftaan , deze reuzen-
werken f — welke HeUten (Haven) hebben voor dit handel»*
volk zoo verbazende werken , tot deszelfs gemak , vervaar-
digd 7 Geene anderen, dan de arme, verblinde Europefch*
verhuizers , welke1, nadat zij hun laatfte vermogen óp moètt
Jelgke togten in het binnenland verteerd hadden , of bij het
aankoopen van gronden verfchalkt waren , zich ook de laatfte
zweetdruppels lieten ukpeifen, om een leven' te rekken, Alt
geen Negerflaaf hun benijd zou hebben* Het gerucht VeA
hoog dagloon' d#ft duizenden tot den arbeid; dotii wém
neer de toeloop vermeerdert , wordt de daghuur vermindert +
en hij , die in de eerde week eiken dag cfeit'JMtar verdiende,
moet weldra, zich tnét eén vierde van een* dollar vergenoegen »
dewgl htf geen geld meer voor de verdere relze heeft. Dé
gene, die hem werk verfchaft, verkoopt hem hét too*d'*M
duur, dat hfl naauwttgh* genoeg kan winnen tot levenstek
dérhoud. En wordt btf , dien tén gevolge , dan zforir en w*1*
dra fcièk, zoo kruipt hij onder den naasten boom , en legt
zich neder , om daar den laatften adem uit te Mazen. Zöo
ofttftondeft die wofidöMre werken , welke men met verft*
. ; DEfc «ÖQRD-AMtRIKANEtf. 18T
stug fr'de *oeste wildernis aaafchonwt. £eoe .dooddoe
fttlte omgeeft den weetgierigen wandelaar; hier en daar {leekt
menTchetijk gebeente den losfen grond uit , en verraadt het
uitgebreide, maar ondiepe graf der ongelukkige arbeiders,
heewteik, aan een flagvekl gelijk, zich langs de werken
bonnet handen nkftrekc , en den Europeaan de hongerigen ,
welke onder zoodanigen arbeid in kommer en ellende bier
omkwamen, op eene treurige wijze herinnert.
Deels om deze ontzettend belangrijke toongelen te aan-
schouwen, deels om landerijen, die te koop waren, tè be*
zigdgen, vergezelde ik den avontuurlijken togt. Het lang*
zeam vorderen op het kanaal gaf mij den tjjd , om noord- en
zuidwaarts uitftapjes te doen, zonder mij verre van tiaijne
relagenooten te verwijderen. In de eerfte week legt men
op het £r/*-kanaal eiken dag omtrent eene Duitfche uujjl af,
daar men alhier door ruim twintig Huizen komt. Ik maakte
van *de gelegenheid gebruik, om het, eene halve dagreis
noordwaarts gelegene, btdSaratoga te bezoeken. De genees-
kracht der bron heeft zelfs door de Amtrikaanfche %ïqoi+
4|>raak nog weinig vermaardheid gekregen ; de landftreek be-
hoort ook niet tot de fchoonfte, maar de herbergen en kost-
huizen zeker tot de flecfatfte. Geene toonkunst, laat ziek
hooren; want het geraas, dat een paar Negers foms in eene
herberg maken , verdient dien naam niet , offeboon men het
hier reeds een brillen* bal noemt, waarbQ echter niemand
daast. Het gezellig onderhoud is er nog veel' minder, dan
in de kajuiten der üoombooten, Intusfchen wil de gebieden-
de m$de9 dat men naar een bad ga ; en zoo flir dan de fat.
fbentyke üandNvan N*w-Tork met het begin der zomerhitte
naar de koelere bergftreken van Saratoga; hen volgen alle
de iljke lieden, welke de gele en andere koortfen van New-
Orteans, Charieitown en in het algemeen uit zuidelper ge-
westen jagen. Evenwel hoort men weinig fpreken. Het is»
alsof de badgasten hier het hoofd nog aitfld vol hebben vaa
handelzaken en groote ondernemingen. Den' vreemdeling
wordt aanbevolen, dat hjj niet moet verzuimen, het nabtf-
getegene Spa te bezoeken, hetwelk zijnen naam even goed
verdient, 41* de aan het kanaal gelegene zoogenaamde (leden
Rome, Wemm, rfmfterdam. Onvoldaan en met zeker mis»
neegen vertaat wen de beide badplaatfen.
Zoo veel te belangrijker en aangenamer was het laatfte uk*
ftapje, dat ik naar den waterval van de Magara deed. Te
188 TAFBRBELBN UIT HBT MAATSOUmUpC LEVttf
PendUton> waar bet gegraven kanaal in eene bevaarbare rfc
vier uitloopt , nam ik paarden en reed naar Manchester , dat
niet verre van den waterval ligt. Reeds op grooten afltand
boort men gedruisch , dat allengs een verfchrikkelijk geraéa
wordt; en nog moet men uren ver rijden , eer het.dadjei*
bereikt. De naam Manchester past hetzelve; want elk buis
b eene fabrijk en heeft een (loomwerktuig , dat aan het ge-
zin onderhoud verfchaft. De vlijtige inwoners honden zich
enkel met hun wfrk bezig , zoodat reizigers hier bezwaarlijk
verblijf vinden, en dus meestal aan de overzijde rmiChippe-
wa gaan, dat Engelsck eigendom is.
Eén kwartier unrs van Chippewa is eene Engelfche herberg
zoo aangelegd , dat men uit de zaal het verbazende natuur -
verfchqnfel in deszelfs geheele pracht en grootheid kan aan*
fchouwen. De grond dreunt, het huis fchudt, en men ziet
tenen 600 vademen breeden droom , in wit fchuim en (tof op-
gelost, met een onbeschrijfelijk geraas van eenen 160 voet
hoogen rotswand nederdorten. Vruchteloos zou ik beproe-
ven , een fchouwfpel te fchilderen , . dat alle verbeelding te
boven gaat. Eerst na een unr lang op hetzelve geftaard te
hebben, werd het mg mogelijk, andere voorwerpen op te
merken. De kamer was intusfehen vol geworden van mei-
fchen, die er niet aan febenen te denken, om naar de glas*
ramen te gaan en het prachtige natuurverfchïjnfel te bewon-
deren. Zoo veel vérmag de gewoonte 1 ^ Ik zag uit mfjn
vender regts en links; overal (laken uit de venders laarzefa
en fchoenen naar buiten , wier eigenaren achterover op de
doelen lagen , en over handelzaken of verkiezingen fprakeu.
Onder de gasten bevond zich een Ier — men noemde hem
jack hond — die alle groote watervallen bezocht had en
aldaar zijne fpring- en zwemkunst vertoonde.
. Ik liet mij weder naar den Amerikaanfchen oever vair de
rivier overzetten, dewijl van daar eene brug met ftoute
kunst over de rots gelegd is , die den waterval in twee ge-
deelten fcheidt, en, te midden van den droom een eiland
vormt , waarop eene kleine herberg ftaat , mede het eigen-
dom van een* Engelschtnan. Van den rand dezes eilands zQn
te de rots trappen uitgehouwen, welke naar beneden in den
afgrond leiden; Daar nu de droom, door het geweld van den
aandrang des waters , in een' grooten boog voorwaarts zich
ntderdort, kan men langs deze trappen beneden den val in
de bedding der rivier afdalen. Onwillekeurig herinnert men
9SR IIQ0RD AMfiM*ANRN. M$
tfch bier de fcMMerlngen van denTartarus, z<*> a)» ze bij
virgiliüs voorkomen. Het benedende van den trap te
een weinig moeijelijk te betreden; maar das daat men geheel
veilig onder den breeden , nederftortenden ftroom:, en bevindt
zich flechts in een* zachten Tegen, als in een druipbad«
Twee gentlemen , welke naast mij Honden, f cbreeuwden elkan-
der in het oor ; ik luisterde met de meestmogelijke infpaa*
ning, hopende iets belangrijks te vernemen, en ik boorde de
woorden: voor tienduizend dollars geasfureerd — meer kon ik <
niet verdaan, en dit was ook genoegt ~"
Die behalve vpor den koophandel ook nog voor iets ander*
fmaak heeft, moet hier ten minde de nietigheid van den
mensen gevoelen. Zoo veel te (louter en roekeloozer ver-
toonde zifch het .waagftnk van den reeds vermelden Ier* De
afgrond fcheen den koenen fpringer nog niet diep genoeg te
zjjn ; bij had op het eiland eene dellaadje ter hoogte van. 50
voet opgeflagen. Terwijl bij naar boven klom, plaat de zich
z;jn getrouwe beer , welke zoo tam als een hond was , on-
der de dellaadje, en verloor zijnen meester niet uit het oqg*
De Ier begroette van boven het gezelfchap naar alle zijden,
verzocht om eene kleinigheid voor hem b$een te zamelen,
en dortte zich nu in den vloed neder. Toen het vallende
iigebaam den maaidroom bereikt had , fprong de beer fchie-
l#k na, en binnen den tijd van een half uur kwamen man. en
beer behouden , langzaam en bedaard over de brug op de
rots dappen , plaatden zich aan eene tafel en aten zeer fma-
kelQk. Deze echte falto mortale, welke misfehien zijns gelij-
ken niet heeft , werd door jack in den loop diens zomers
nog meermalen herhaald.; doch op zekeren dag eindelqkN
fprong hij tweemaal achter elkander, zonder te wachten,
dat het plankje b&ven op de dellaadje, waarop hij dond,
geheel droog was — hij gleed uit, en nog in den val hoorde
en hem roepen: Ik kom niet weder! Hij hield, helaas 1
woord , en zijn getrouw dier , dat nooit verzuimde hem na
'jte fpringen, kwam ook niet weder ten voorfchyn. ,
Van de Niagara begaf ik mij verder naar Bufalo , alwaar
myne reisgenooten in deerniswaardigen toedand aankwamen.
Verzwakt en moedeloos waren zij den vorigen avond tot aan
de laatde fluis^ gekomen; doch dewijl deze des nachts niet
meer. „geopend werd, moesten zjj zoo na bij het doeleinde,
waar hun Mjden eindigen of althans veranderen zoude» ver-
nachten. Te vergeefs fmeekten zij, om binnengelaten te
ÏSÖ TAFBtóBLEW VIT NOOKD-AMEHJKA.
Wórden, efe witéen zelfs gaéritè te voet naar Atfifo gaM|
doch hét Is nti eenmaal de regel — alwat in Atbahy róói
Bvfalo ingëtfémen worde , dat moet in Bof aio en mag rflee
eerder gelost worden. Voor koopwaren moge dit goed zijn,
voor ménfeheu past liet niet , gelijk de uitkomst hier leerde ;
want van de honderdzeveneig perfonen , welke te Albany aan
boord gingen , waren er acht op reis geftorven , en in dezen
laatften verfchrikkelijken nacht (Herven er nog eenentwintig
op het Tchip. Toen nu de overgeblevenen te Bufah kwa-
men , wilde men dezelve niet aan wal laten gaan , dewijl
men vreesde, dat -er eene befmettelijke ziekte onder hen ötot-
ftaan was* Eindelijk werd nog zoo veel barmhartigheid be-
toond, dat men hun toeftónd aan land te (tappen; zij moes-
ten echter» op eenigen éfftand Van de ftad, naar delfde
van het bosch trekken en aldaar zich legeren, om quaran*
tairte te: houden.
Van hfer nu zetten de kolonisten op het meer Erie hunne
réis verder voort, en verftrooijen zich dan in de westelijke
landen. Wat het lot der meesten moet worden , is uit de
reeds vermelde bijzonderheden genoeg af te leiden. De me-
nigte dier menfehen wordt met den vloed naar het westen
gedrongen , en een gedeelte hunner , als door de eb , naar
het oosten teruggeworpen ; en tot deze weinigen behoorden
dfe uitgehongerde lteden, welke wij op de kaaijen van jVbr*
Tork terftond bij onze aankomst zagen*
r '
(Het v$rvolg hierna.*)
UITTREKSEL UIT EENIGE BERIGTEN EN AANTBEILEN1NGEN
OVER JJZRREN WEGEN, ENZ.
(Fervolg van bl. 568 des vorigen jaarsj f
$ 2. liet vasteland van Europa U , even als Noord* Amerika y
voor liet grootfte gedeelte van deszelfs omtrek door de zee
omgeven. Het is met bevaarbare ftroomen, rivieren en kanalen
doorfneden, die zich in alle rigtingen In die zee uitftorten j
maar het ontbreekt evenwel nog te veel aan eene onderlinge
veibinding der bevaarbare rivieren en ftroomen en der voornaam*
fte handelwegen in het binnenfte der Staten, waardoor het han-
delsverkeer in 't algemeen levendiger zoude kunnen worden.
In Duitschland, Frankrijk , de Nederlanden tn Rusland
OVBR JJZBASV WB6EN; fiff
waden de gedttchten flnda eentge jaren immer levendiger;
om ijzeren wegen m te leggen.. Zoo heeft b. v. de Ridder
j. yoN baader, in zgne boven vennelde ven 1822 tot
1828 uttgegevene gefchriften , eene vereeniging van den D^
nam mee deü Afoi* en Rkéfn door een* Ijzeren weg tosfchen
Donauwerth en Afaritóréf / voorgeflagen, welke, op eene lengte
van ongeveer 15 m$len, ƒ 1,400,000 en dus f 100,000 per
mjjl zou kosten. Profesfor f. l i s r heeft dit ontwerp in 1829
niet alleen onderfteuod , meer breidt hetzelve nog verder nic
. op Beiftren en geheel Duitseklènd tot een de kuiten de*
Noord* en Oostzee. Dtze Schrijver (laat voor Bieren drie
hoofdrigtingen voor: K Yen B amber % naar LindM. 2°, Vta
Kitzingen naar Munthen. 3". Vah Gunzhurg naar BÊtnchè*
en tot aan de zuidelijke grenzen ; en twee zijtakken*': ») van
Balrcuth naar de hoofdrigting No. 1 ; b) van een punt a*rt
den firaétr naar de hoofdrigting. No. U. HQ zegt V dat alle
deze rigdngen de lengte van 300 nren , en de költeü van 9
millioenen guldens niet overfchrijden zouden.
Van deze Beijerfche gzeren wegen moet nft Bétöerg een
hoofdweg door Duitschïand gaan, de eene regt op Brunsvffki
Bremen, Hamburg en Lubtck, en de andere van Frankfort over
Got/ta naar Leipzig , zullende deze wegen buften Bef/eren on-
geveer 6 millioenen guldens kosten , en in korten tijd 10 pcu
Inkomften geven. (*) Deze ontwerpen zouden derhalve te
samen 15 millioenen guldens kosten»
In Oottenrijk heeft de Ridder yon o e na T we e ; in zijne
bovengemelde van 1824 tot 1829 uhgegevene gefchriften,
fodrgeflagen, om den Dtma* met de Mofdau en de Elbrtt
verbinden, door middel van een* ijzeren wég van X/oar'naar
BudiMs , en eene Maatfchappg tot Hand gebragt, wêike de-
ren jgzeren weg tusfehen de laatstgenoemde plastfen over
16} mijlen grootendeels laat uitvoeren, die na de veitöèfyfi)&
I*600,0Q0 guldens , of gemiddeld nagenoeg 160,000 gulden*
per ngl kotten zaL
Tusfehen Pilfcn en Prasg werd reeds in 1827 etn fcère*
e» bonten fpoorweg, voor het vervoer der natuurlijke ptóL
dokten uit het gebergte en de bosfehen aan de MuUu en 4e
EJèe9 aangelegd. .
Volgens de openbare nieuwspapieren beeft men odk fret
(*) Wij meenen op goede gronden, dat dit veel te voor-
deelig wórde vookgefteld. - y*rt.
NS JOVKK VZSRBN. WEGENi
vooraeme*, o» de bevaarbaarheid van den Z>**M'van tVèe-
ntn naar beneden door Hongarije toe aan de Zwarte Zee te
verbeteren , ten gevolge van een in 1833 gedaan onderzoek.,
om deze rivier met ftoombooten naar Odesfa te bevaren.
Volgens berigten nit Leipzig van 22 Nov. 1838 houdt zich
«ene aldaar bpgerigte Maatfcbappij bezig met het ontwerp
van een* ijzeren weg van Leipzig naar Dresden; terwijl eene
Commisfie uit Praag en JVeentn aldaar is aangekomen, om
over de vereeniging tnsfehen den Donau en de Elbe (waar-
van het bovengemelde Gerstnerfche ontwerp een gedeelte uit- .
maakt) en andere verbindingen tnsfehen den Bovenrhijn en
den Donau te beraadflagen* — Dtze ontwerpen (laan derhalve
met de bovengenoemde Hanzeathch - Betjerfche en met de
Qettenrtjjtfohe jjzerwegen in verband, waaraan zich.de na*
volgende aanflniten:
. • In het Groothertogdom Baden heeft de Commercteraad
Wewha.use in 1833 den voorüag gedaan tot de uitvoering
van een* Ijzeren weg met ftoomwagens tusfehen Manheint en
faBedenzee, waarop eene ftoomvaart beftaat, 't welk by de
Regering aldaar bijval gevonden beeft. Van de Bodenzee af
*ei deze; weg zich niet alleen door Zwitferiand naar Qppef-
Italii en tot de Adriatifche Zee uitftrekken , maar ook met
het in Frankrijk korteling voltooide Rhont- en AAgfo-kanaal
en met de ijzeren fpoorwegen in verband gebragt worden , die
van Havre en andere Franfche zeehavens over Para's naar
Straatsburg tot aan den Rhijn ontworpen worden; te weiken
einde de maker van den weg tusfehen Liverpoolen Manchet-
ter*, de vHeer stephen* on, zich in den zomer van 1898
in Parij* bevond.
- In Keurhetfen heeft de Heer henschel, te Kasfel, het
maken van ijzeren wegen door zgn boven aangehaalde ge*
fefcöft weder ter fprake gebragt. Hij begroot de kosten van
eerf daar te maken ijzeren weg met vier ' fporen op 95000
(Puitfchè) rijksdaalders per mijl, en derhalve 20000 rijks-
daalders, hooger, dan de Pruisfifche mijl ijzeren weg van 2000
Rhqnlandfche roeden tusfehen Minden en Keulen begroot ge-
worden is.
De Heer hens chel| merkt op, dat hij reeds in. 1882
itooeflagen heeft gedaan van ijzeren wegen voor bergwerken
enz. , en dat hij den aanleg van een* ijzeren weg tusfehen
Frankfort aan den Main en Bremen hééft opgeworpen. THzt
rigting zon derhalve van Frankfort a.d*M.> door HesfenyOtigt*
OVER QZEREN WEGEN* ifcfr
r'
veer over Hanau9 Fuldanack, Kaïfel , en van cfcar verder
over Hamoversch Munden , GBttingen , Hannover nitr Jlre-
**<** enz. loöperu Zij zou van Frknkfort a. d. M. toe Lubeck
ongeveer 60 poscmijlen Tang worden , en zou 5,700,000 rijks-
daalders, of, volgens eene andere berekening, 4,500,000 rijks df
kosten. Een ftoomwagen zou dezen weg in 24 uren , of in
2 dagen tijds, met 3 tot 4CO0 centenaars afleggen. — Boven-
gemelde lijn zou eene foortgelijke daarftellen , als de vroe-
ger door Prof. list ontworpene rigting van een' Hanzeatisth-
Beijerfcken ijzeren weg tusfehen Frankfort a. d. M.9 Bre-
nen , Hamburg en Lubeck enz.
Deze dwarsverbinding tusfehen den Main , den Bovenrhyn,
de Wexer9 de E/be9 de Noord- en Oostzee zou een aanmerke-
lijk * gedeelte van bet zuidelijke met het noordelijke Duitech-
land met elkander vereenigen. Om het beftaan of niet bè-
ftaan van dezen ijzeren weg te bepalen , komt het derhalve
fl echts daarop aan, of het vervoer der goedelen toereikend
zijn tan , om het daartoe benoodigde groote kapitaal met nut
en zekerheid te kunnen aanwenden , en of de verfchillende
Staten , die door deze lqn doorfneden worden , al of niet een
gemeenfchappelijk handelsbelang en fystema hebben, omdeae4
werken te bevorderen en toe te laten.
De Heer henschel gelooft , dat de door den Heer
alexander gordon voorgeflagene (toom wagens voor
gewone wegen geen twijfel overlaten omtrent hetwefgeluk-
ken van dezelven , en omtrent derzelver verkiesbaarheid bo-
ven het gebruik van paarden. Deze meening wordt nog door
een openlijk berigt uit Londen van den 14 Dec. 1889- onder-
tfeund , toen aldaar eene Maatfchappij is opgerigt met 300,000
pond ft. , weike thans 50 ftoomwagens voor getarone ftraÉtwfe-
gèfl laat maken. Wanneer het gebruik van ftoomwagens op
'gewone wegen door de ondervinding als1 goed bevestigd wordt \
dan kunnen de ijzeren wegen ook zuiniger gemaakt worden.
En wanneer her doop de ondervinding bewezen wordt , dat
Be door henschel aangeprezen luchtwagen voldoende is*;
dan zullen deze boven de ftoomwagens de voorkeur ver-
dfènen, dewijl zfl geen brandftof kosten, en de reizigers ébbt
ItbéÉihftte noch rook' gehinderd worden. <
Deze zijn de voor het grootfte gedeelte vunDiitttt Mand gei
dane voorfiagen tot het aanleggen va* ijzeren wegen , waar-
door de vooraaamfte rivieren en (leden met elkènder Jtoadén
verbonden wórden. : t'--
{Het vervolg hierna.')
J9| DB LEEFWIJZE
«^ZONDERHEDEN UIT DB LEEFWIJZE VAN DEN VOORNAMEN
«TAND IN CHINA, MEUWELINGS MEDEGEDEELD;
„ Uit wonderbare land blijft nog (leeds z|jne belangrijkbeid
n voor Europeanen behouden ; nog telkens hebben de berig»
n ten van daar iets nieuws , iets ongewoons , iets oorfpron-
„ kelijks , en geen reiziger keert van daar terug , zonder de
„ bewijzen mede te brengen , dat wij China en deszelfs be~
„ volking nog geenszins zoo naauwkeurig kennen , als wen*
„ fcbelijk is wegens het eigenaardige van beiden. Dit blijkt
n ook weder uit het Reisverhaal van dsn Heer Dr. r. j. f.
„me yen, die, in de jaren 1831—33, met hef Konink-
n fljk Pruisfisch koopvaardijfchip , Prinfes Louize , Kapitein
„ wendt, eene Reis rondom de Wereld deed, en reeds de
„ beide eerfte deelen van zijne Reisbefehrijving in het licht
n gaf. Uit dit, te Berlijn in 1834 verfchenen, werk nemen
•„ wfl het volgende verflag over.**
Woningen der rijk* Kooplieden.
In gezelfchap van den Heer lindsay bezochten wjj ver-
fcbddene voorname kooplieden > welke w|j in de Engelfche
Factorij hadden leeren kennen, en wfl bezagen hunne wo-
pingen zeer naauwkeurig. De huizen van deze handelaars ,
getyjk la het algemeen die van alle aanzienlijke perfonerfyfctin
mu de ftraatxijde met een* hoogen muur omgeven, waarin,
behalve de deur , f eene opening wordt gevonden. BJJ den
ingang door deze deur is eene voorkamer met eenen portier»
Somt beftaat deze kamer uit eene groote zaal, en m& bet
einde hangt een groot afgodsbeeld, met gouden fiepden en
fpreuken daarnevens ; onder dit beeld Itatn tinnes offogereeoV
fchappen, terwjjl er dag en nacht lichten branden* In het?
«elfde vertrek zjjn ook draagfioelen, en dragers d^tzelven
altijd btf de hand» Zijwaarts van deze kamer gaat men over
een voorplein naar de woning van den heer en diens vrouw,
Op dk kleine voorplein, dat met een* zuilengang in het rond
voorzien is, vindt men vogels in groote kooien of tod*
ntsftn der wanden; en in- kleine waterkommen, die onzent
zet duim water hebben en met geel zand op den bodem ge-
vuld z$n„ z|et men eene menigte goudvkfchen , welker Ue»»
ren» neer mate ven den ouderdom, verfchMen <*~ daar z#p
IN CHINA» 106
Kwarten en bonten, zilverwitten en goudgelen. Voos deze
wècerbakken ftaan heerlijke bloemen op groote fteenen voet*
ttukken, en tegen de wanden van deze galerijen ziet men
zitplaatfen van bamboes, waarop de Chinezen zich in de
warme zomernachten vermaken met het geplas der visfchen
en 'het gezang der vogelen.
in de woonkamers van deze Chinezen ziet men de grootftg
overlading van zonderlinge fieraden. Dikwijls zijn aan de
zoldering van eene enkele zaal 50, 60, ja tot 100 groote
lantarens 9 lampen en kroonen opgehangen, zoodac er geen
ledig vak overblijft. De kroon in het midden des vercreks
is gewoonlijk zeer groot, en gelijk aan onze oude glazen
kroonen , alleen met dit onderfcheid , dat het glas verïchil-
lend gekleurd is, waardoor het geheel zeer Kont wordt en
zich bij de verlichting ten uiterfte prachtig vertoont. De
armen zijn (leeds - van glas, en over elk licht ftaat een lamp-
glas, ten einde geen togtwind in het branden moge hinderen.
De overige lampen en bonte lantaarnen zijn altijd in eene
Jaiste orde opgehangen, zoodat men telkens twee of vier;
van dezelfde foort in elk vertrek nevens elkander aangebragt
ziet. Gewoonlijk zijn dezelve met zijde overtrokken, en
borduurwerk en heerlijke verfieringen van franjes en kwas-
. een maken deze meubels zeer duur. Wfl wilden een paar
zulke lampen medebrengen ; maar de gemeenlten, die wij te
zien kregen, kostten 40 piasters. Zeker wordt eene verwon,
dfrlqke pracht door de menigte en door de veelvuldige ver-
fcheidenheid van de kleuren dezer lampen ten toon gefpreid;
maar de kostbaarheid is ook bijkans ongeloofeltik»
Aan de pilaren, welke in deze zeer groote venrekken tot
fchraging van de zolders, dienen, hangen groote CAtnefckt
afbeeldingen» of gedenkfpreuken , welke laatfte met groote
vergulde karakters gefchreven en In den vorm van onze,
prenten in lasten gevat zjjn. Kleine en groote fpiegeia ta[
zeer zware lijsten van donkerbruin hout, en eene menigte
antieke dingen , vindt men fteeds op de tafelt en op andere
{takken huisraad tot verfiering geplaatst. Aan de wanden
dar kamer ftaan houten fopha's, die zonder finaak bewerkt
en ongemakkelijk zyn ; eene gevulde z$den fprei ligt daar*,
op, en maakt dezelve nog eenigermate zacht, in elke groote
kamer, alwaar men bezoek ontvangt, wordt ergens eene. nis
geponden, die met een venfter voorzien is; op deze plaats
zit gewoonlijk de beer van den. huize. Hier is eene hoogte
196 DE LEEFWtfZE
van 2} voec aangebragt , waarop eene tafel van één voec
boogte (laat. Op deze tafel wordt altijd iets tot verfiering
gevonden, b. v. eene of andere kostbare oudheid, eene
fraaije Vaas of andere potten met bloemen; bij zeer rijke
lieden zijn er ook nog wel andere kleine fieraden nevens ge-
plaatst. Aan beide zijden der tafel liggen geborduurde fprei-
en, welke een weinig gevuld zijn, en daarachter groote,
ronde en zacht gevulde kusfens, met rood laken of met leder
overtrokken» Nevens deze zitplaatfen, digt aan de wan-
den der nis , ziet men kapflokken van porfelein of van fijn
gevlochten bamboesriet, waaraan de^mutfen of kleine flu-
weelen hoeden der Chinezen gehangen worden, zoodat de.
zelve (leeds bij de hand zijn , wanneer zq' van hunne plaat-
fen opftaan ; voorts op den achtergrond der nis insgelijks fié-
raden , hetzij oudheden , hetzij nieuwere kostbare vazen. Dé
zucht voor dergelijke oude kunstvoortbrengfelen des lands —
een gevolg van het verval der beeldende kunden , dat ver*
oorzaakt wordt door dekrijgsmansheerfchappg in den lande —
is daar nog grooter , dan bij ons de achting voor Romeinfcke
en Griekfche oudheden. Op de tafel tusfchen de beide ge-
volde zitplaatfen ziet men (leeds de Chinefche waterpijp van
metaal en zeer fijn gekorven tabak daarnevens ; de overige
lange pijpen met zeer kleine koppen worden in een* hoek der
kamer gevonden. De doelen, de fopha's en tafels in dé
woonkamers der rijke Chinezen zijn allen van een zeer hard
bruinrood hout gemaakt, en niet alleen ongemakkelijk, maar
ook zonder eenigen finaak. Snijwerk verfiert de kanten*
Schoon eenvoudig zijnde, kosten dezelve veel gelds; het-
geen waarfchijnlijk aan de zeldzaamheid van het hout is toé
te fchrijven. De (loeien hebben gevulde en hoogé rugleu-
ningen ; ook zijn dezelve met zijleuningen voorzien , en wor-
den in het iriidden der kamer , in twee regte , acht voet vin
elkander verwijderde, rijen geplaatst, maar zoo, dat telketia'
tusfchen twee (loeien een klein vierkant tafeltje te ftato
komt.' Treedt men in zoodanige kamer, vdan bevindt men
zich terftond tusfchen deze rijen van (loeien , en wordt ge-
noodigd, om aldaar te gaan zitten. De kop thee, welke
doorgaans onmiddellijk wordt aangeboden, komt dan op het
tafeltje te (laan, dat ieder naast zich heeft, om tevens oök
met zijnen arm daarop te kunnen leunen. ' *
' De: boekerijen in de woningen van bijzondere perfonen zfen
er zeer zonderling uit. Daar de Chinefche werken tn Wfë
IN CHINA* 197
bladen uitgegeven en niet ingebonden worden , legt men ze
neder. De bergplaatfen dezer boekverzamelingen zjjn niet
regelmatig afgedeeld; men heeft altijd voor elk werk, nit hoe
yëfcl deelen het ook beftaan moge, een bijzonder vak inge-
rlgt , waardoor dezelve , nit hoofde der zeer verfchillende
grootte van de boekwerken , een zeer bont en onregelmatig
voorkomen hebben*
Het Middageten. ,
Het was eenige dagen vóór onze afreize van Kanton , toen
wij van den /jfoȣ-koopman young-mowqua een bezoek-
kaartje . en tevens eene uitnoodiging tot het middagmaal ont-
vingen ; deze kaartjes zijn veel grooter , dan de b§ ons ge-
bruikelijke, en van een bijzonder fraaj rood papier. Mow-
qua is een der )ongte Öonguisten, of dier kooplieden, welke
bijzonder met Europeanen handel drijven. Hy is in het bezit
vaneen9 witten knop op de muts, welke, naar het ons toe-
fcheen , van ivoor is , en die den vijfden graad van Manda-
rijn aanduidt. De zoon en broeder van mow qua droegen
Hechts de gouden kogels op de nimfen.
Des avonds ten zes ure begaven wij ons naar dezen maal.
tgd. Bedienden met geweldig groote lantaarnen gingen ons
voor, en eene zekere hoeveelheid van boomwol werd mede-
genomen , om het trommelvlies ten minfte eenigermate tegen
de Chinefche muzjjk te beveiligen; De ruimte van de deur
des huizes en het voorhuis waren vol bedienden. Overat
brandden lantaarnen , en eene geweldige muzijk klonk ons tegen.
Toen de gasten binnenkwamen , werden dezelve door den
gastheer en zijne zonen begroet, en, onder velepligtplegingen,
tot aan de (loeien in de woonkamer geleid. De kleedingltuk-
ken van deze rijke Chinezen waren voor den avond van heden
ongemeen prachtig. De jonge mowqua droeg over alle
zijne andere zijden kleederen , welke met eene fraaije zijden
•fjerp vastgemaakt waren , nog een9 zeer kostbaren pels. Zij
hielden de fluweelen mutfen beftendig op het hoofd , en na-
men die zelfs bij het groeten niet af. De prachtige haarbos
van ongemeene dikte en lengte gaf aan deze mannen een eer-
waardig aanzien.
De gasten namen plaats op de doelen , die , zoo als reeds
gezegd is , in twee lange rijen (tonden. Terflond werd thee
toegediend, en wel, gelijk trouwens van zelve fpreekt, in
MENGELW. 1835; NO. 4. P
198 DE LUt WJJZE
echt CMmtescA poefelela. Het theegoed beftaet uk groet*
koppen en kleine, vlakke fchoteltjes , die tli dekfel* die»
non; het geheel ftaat op een gebogen preTenteerbltd , ffat va»
dn, zilver of goud is, naar mate van den rijkdom/des be-
zitters» De Chinezen f even als de Japanneaeu, drinken de
thee zonder ruiker , zonder melk en zonder rum ; zij werpen
Hechts wat thee in het kopje, en gieten er kokend water
over. Dit laten zfl een weinig (laan , fcheppen dan met het
vlakke dekfel van het kopje dat aftrekfel af, en drinken het
zoo heet als mogelijk is. ' Daar de thee, welke de Chinezen
gebruiken, uit geheele bladeren beftaat en niet gebroken is,
blijft het daarop gegoten vocht (leeds klaar.
Onder de meubelen , welke de kamer van dezen rijken
koopman verfierden, waren twee groote lantaamen van hoorn;
dezelve hadden wel drie voet hoogte en 2| voet breedte;
doch nergens konden wij eenig flwor van zamenvoeging be-
merken. Een groot Engehch fpiegelglas zat in eene gewone
Chinefchef zeer lompe lijst, dewijl de eigenaar door het ge-
bruiken van Europefche goederen geen opzien wilde verwek-
ken.— In de naaste kamer bevpnden zichdetoonkunftenaars,
onder welke verfcheidene voorname zangers waren. Men
(peelde beftendig gedurende het ganfche feest, en voerde
eene fbort van opera uit. Het geraas , dat die lieden maak*
ten , was inderdaad ontzettend , doch de Chinezen zelve fche-
nes er geen acht op te geven ; alleen dan , wanneer voor een
oogenbHk het getyrek haperde, luisterden zy naar het ge-
zang , en toonden zekere geestigheid , om te lagchen of aan-
merkingen te maken.
Weldra begon nu het middagmaal. Wjj werden in eene
andere zaal geleid, en namen plaats aan kleine vierkante
tafels voer zes perfonen. De tafels (tonden in een* halven
kring, en bleven aan de zijde, naar het midden gekeerd,
onbezet» Aan de middeifte tafel zat de gastheer , en aan elke
andere tafel een Chinees, die aldaar de honneurs waarnam.
De ledige zijden der tafels , waar niemand zat , waren met
fcharlakenroode , fraai geborduurde zijden kieeden behangen.
Men bad , met goud en zijde van- verfchillende kleur , Chi-
nefehe bloemen van niet bijzonder feboone vormen daarop
afgebeeld. Aan de voorzijde waren op den kant van elke
tafel heerlijke vruchten in kleine fruitmandjes opgezet en
feboone bloemen daartusfehen geplaatst. De ganfche tafel
flond verder bedekt met kleine febaaitjes en bordjes, welke,
W CHINA. 199
wet MMMfwtairig te r$en verdecW , vruchten , ingelegde fpfi-
*6», banket* boterhammetjes nee fijn kond gevogelte en
hMderd andere dingen beraamde*. Men had bij het plaatfen
va* dit alles «eer veel kuftst aangewend; onder anderen wa»
ren g&eefe rijen van bordjes mee drie- en vierzijdige pii**
aitden bezet, welke men uk kleine (rukjes van fczancen , ge-
tavdeevdt genzen, worst en andere dergelijke dingen fierlijk
opgebouwd had. Hier ftonden fchaakjes nee kleine oranje*
appels, benevens ingelegde pruimen; daar borden met amande-
len van verfchillende fborten, die allen zeer goed (blaakten.
Op eenige vlakke fchotéls waren menigertei kleine zaden
van onderfcheidene ktenr zoo knnftig gelegd, dat elke kleur
een blonder vak uitmaakte. Wij merkten hierbij eene foort
van kwépetenpitten op , welke zeer goed finaakten ; verder
wikken, die, rijkelijk gebruikt wordende, eene zeer nadee*
lige werking doen ; bovendien kastanjes en hazelnoten , die
de onzen veel overtreffen ; ook drniven uit d? noordelijke ge*
deetten des i$ks , citroenen , limoenen , ingelegde en drooge
gember , enz.
Zoodra men fleebts tenigen tijd in China zich opgehouden
heeft, «tet men dagel^ks, ja van uur tot unr telkens meer,
'dat de Chinezen alles anders doen* dan wij. Zoo giög het
ook hier bij het gastmaal; want men begon met datgene,
wat bij ons het nageregt zoude uitmaken»
Geen tafellaken dekt den disch. Voor elke zitplaats ftaaü
drie fchotekjes, het eerfte ter linkerhand is gevuld met foya,
dat de Chinezen bij fchier alle Qrijs gebruiken ; bet tweede
dient voor het gewone eten , en. in het derde Jigt een porie-
leinen lepel , waarmede de foepen genuttigd worden. Voor
deze drie fchoteltjes, welke in ééne lijn geplaatst zgn, lig-
gen twee ronde ftaafjes of ftokjes, waarmede men eet, en
welke brj r^ke. Heden kundig uit Ivoor vervaardigd zij». Het
valt den vreemdeling zeer moeijetijk s met éeze twee ftaaf jes
de fpijzen op te netaen , en de Chinezen vermaakten zich ,
dat zg on» daarmede zoo onhandig zagen te werk gaan. Een
onzer discfagenooten zefde zelfs * De Europeanen willen zoo
yerflandig zijn, en zff weten niet eens fatfoenltfk te eten t
In plaats van fervetteti lagen voor ieder kleine vierkante ftuk-
jes papier, met roode ftrepen verficrd, die door de Chinezen
werkelijk tot afvegen gebruikt werden. Toen het gastmaal
begon, aoodigde ons de gastheer, om van de fijne fpijzen
gebruik te naken , terwijl bij telkens den keuxigen fmaak of
P 2
200 DE LEETWJJZE
dè zeldzaamheid van het éenc en andere deed opmerken j ei»
nu kwam het er op aan, om met de twee ftaafjes de fpijze
uit den fchotel in den mond te brengen! Daar de Chine-
zen geen tafellaken gebruiken , hebben zij , in de plaats daar-
van , een zeer loffelijk gebruik ; er liggen namelijk op de cafel
groote bladen , welke zij , zoodra eene rij geregten afgedaan
is , met alles , wat er op (laat , laten wegnemen , waarna ter-
ftónd andere, met nieuwe fpijzen voorziene, bladen opge-
dragen worden.
Muzijk en gezang duurden onder den maalttfd onafgebroken
voort, waarbij zich inzonderheid de^angers onderfcheidden ,
welke met hunne gillende ftemmen een vreefelijk leven maak-
ten; terwijl de groote metalen klokken, gong-gong genoemd,
krachtig daartusfehen bromden, — Zoodra de eerfte rij ge-
regten afgedragen. was, werd bfl eiken gast nog een kleine
kop. geplaatst, om den heeten famtfchu te drinken, welke
aan eene Chinefche tafel onzen wijn vervangt, maar in kracht
den arak gelijkt. Het is een uk ryst door gisting bereide
drank, welke (leeds kokend opgedragen wordt. Bedienden
gaan mét groote zilveten kannen rond , en fchenken voor de
gasten dezen nektar in , die ook , bijzonder door zijne hitte ,
zéér fpoedig begint te werken. De Chinezen nemen overi-
gens bij het drinken omtrent dezelfde regels in acht als de
Engelfchen; zij nood i gen om mede te drinken, vatten dan den
kop met beide handen, wenfehen elkander geluk, ledigen den-
zelvën met ééne teug, en keeren dan de binnenzijde den naas-
ten gast toe , om te toonen , dat zij tot den laatften druppel
uitgedronken hebben. Als wij eenmaal onzen kop niet uit-
drinken wilden , hield een Chinees ons den zijnen beftendig
voor,- en knikte zoo lang, tot dat wij den onzen ook gele-
digd hadden. Soms ging de gastheer naar eene der tafels , en
dronk .op het welzijn van het gezelfchap, dat aan dezelve zat;
foms fchonk hjj ook zelf den famtfchu in.
De fpijzen, gedurig in kleine gedekte fchotels opgedragen,
werden telkens aan de gasten voorgediénd; dit althans had plaats
bij de twintig eerfte geregten. Het aantal dier geregten was
bijkans ongel oofelijk, maar de fmaak derzelven niet 200 veel-
vuldig verfcheiden. Alle vleeschfpijzen waren zeer. fijn ge-
fneden, en kwamen als ragouts op tafel, waartoe de faufen
fteeds met Indifche zwaluwennesten, met trepang (*), met
{*) Eene foort van mollusken of weekdieren , die in de In*
difche zeeën wordt gevonden. In China en Japan, gelijk
IN CHINA* 201
vinnen van haaflen en meer dergelijke zonderlinge lekkernijen
toebereid waren. Zoodra het eerde gedeelte van het gast-
maal , dat reeds uit zestig geregten beftond , was afgedaan ,
kwamen verfchillende foorten van foep ten vóorfchijn; Deze
werden in kleine fchaaltjes op het midden der tafels gezet,
en zoo at dan ieder met zijn' kleinen porfeleinen lepel uit
den fchotel. Men draagt gewoonlyfc vier , vqf of zes onder-
scheidene fchaaltjes op, en plaatst daartusfchen nog in klei-
nere fchaaltjes verfchillende andere fpijzen-, waarónder menu
gerlei foort van pasteden, banket, kratbcig^ hoendernac , waarin
het vleesch zeer fijn gefchaafd was , enz.
- Tusfchen de onderfcheidene groote afdeelingen van den
maaltijd werd er thee toegediend en tabak gerookt , waarbij
men een weinig kon uitrusten, om daarna op nieuy we-
der aan het werk te gaan. Nadat men eenige malen zoo*
danige verpoozing had gehouden, werden voor den hal-
ven cirkel nog vijf tafeltjes geplaatst , welke met gebraden
- fpeenvarkens en allerlei gevogelte bedekt waren. Hierop nu
traden er tien koks in de zaal ; zij waren allen gelijk en keu-
rig gekleed. Voor elk der vijf genoemde tafeltjes plaatften
zich twee derzelven , en begonnen met lange mesfen de hard
gebraden huid van dit gebraad te kloppen, hetgene vrij wel
'op de maat gefchiedde en ons niet weinig verraste. Andere
bedienden , welke voor de tafeltjes Honden , legden de (tak-
jes, waarin het gebraad werd gefneden, op kleine borden ,
en zctteden die dan op onze tafels.
Na het eindigen van het gastmaal kwamen de koks nog
eens in de zaal, om te bedanken voor de eer, welke hun
daardoor was bewezen , dat zij voor een zoo aanzienlijk ge»
zelfchap hadden mogen koken en braden. — Wij hadden volle
zes uren aan tafel moeten zitten , en honderden van fpijzen
laten voorbijgaan, zonder die te proeven. Zoo groot is de
verkwisting der t rijken in een laad, waar de armen met elkan-
der vechten om datgene, wat hunne broeders wegwerpen , en
waar bij elke fchrede de ongemeene rijkdom der aanzienlij,
ken , maar tevens de diepe vernedering en de uiterfte ellende
der behoeftfgen den vreemdeling verbaasd doen ftaan.
ook op verfcheidene eilanden in den Indifchen Archipel , 'eet
men dezelve als eene lekkernij , die daar eenigermate de plaats
van onze oesters vervangt.
102 d& uutrwuzE
i
Qe tuinen der Ckincutk hebben veel eigenaardig* „ en ver-
fchUlen gebed van den önaak, die b# ons beerschu De zorg-
vuldigheid* met welke dezelve behandeld worden, gaai alle
verbeelding te boven. Aan elk takje, dJkwqU aaa elk blad
v*o een boontje of ftntfk, woedt met veel moeite eene he-
pnald* rlgung gegeven. Gedurig zitten, de tuinier* nevens de
ptatfn, en «$9 bezig met binden m fufiden, om dezelve
den geweuaaobten vorm t» doen avwemea. Het voortbrengen
'der grootfte kontraste» van kleuren i* hoofddoel bjj de Hek
hebbers. De Qhinezen verfmadea bet ftilie en heerlijke genet ,
dat de geur van welriekende bloemen, aanbiedt. Z§ leggen zich
alken toe , om prachtige kleuren ea zeldzame vormen te ver*
mees deren. Lange ea regte paden doorkruifen de tuinen , en
*Ün a» beide kan«n met boompjes va» dezelWe foort bezeer
W4 bezochten, deze tuinen in, November. Digt bij den
togW jonden grqote partij van de heetlijküte winter^
aSfCers,; QeiïryfientJkmvnü welker .bloemen eene zoo ongemeene
gWQttft hadden % dat ze de grootfte herfst * asters (aster
Qhitenfii) evenaarden ^ dezelve waren, naar de verfchei-
denhelji der kleuren, in djen geplaaxsu Hierop volgden g£-
beele bedden met citroen- en pompelmoes. «. boomen , welke
ia potten gekweekt en met vruchten bedekt waren. Het
viel ons in het oog, dat alle deze vruchten ia de vrucht*
kelken Qoculamenta) uitgewasfea waren, en hier eenea ter
gennatnurljpen vorm aannamen, welken mea zelfs, door en-
ting meer. ea meer poogt voort te brengen. Door deze mis-
vorming krijgt de vracht dat vingervormig aanzien* hetwelk
OQk in Eurepefohe trekkasten niet zoa geheel zelden voor-
komt* In China zoekt men door kweekfng die gedaante met
de meestmogetigke vlijt aaa het gewas te geven, niet alleen
tot fieraad voor de tuinen, maar ook om daarvan: die gekonfijte
produkten. te maken , welke jaarlijks, ia groote hoeveelheid
door den handel naar buitenlands gaan» Men gebruikt hier-
toe voornamelijk de kleine vruchten, welke van drie tot
vier duim lengte hebben,, en in fijne witte kandjjfuiker ge-
kookt worden.
Verder ziet men groote bedden % met cameli+Japanica be-
plant, ea andere weder geheel met hanekammea, witten,
gelen en rooden; de gelen waren bijzonder hoog opge»
-fchoten, en men had ze meestal zoo gefchakeerd, dat de-
m cm**. aos
aelfd* kleuren btf elkander gevonden werden. In bloempot*
ces zagen wjj btmboesriet , waarvan de (tengels twee tot Mi
voet hoog» doch van onderen toe boven fpiraalvormig ge*
wadden weren» t Onder de hooge boomen in deze tuinen on*
derfcheidde ikh de pifatg ; om «aderen zag med flkgerplan*
ten zich verheffen.
Deze tuinen hebben ook groote vijvers» waarin vele zeer
fchoone visfehen zijn> welke op boogie walgelijke» doch la
China zeer gewone wijle gevoederd en vetgemest wordea#
De zkpkttfen in de lusthuizen der tuinen zijn meerendeels van
eene gemeene foort van porfelein, of beftaan uit groote platte
fteenen , die op eene houten (telling liggen , en in den zomer
regt aangenaam zijn mogen» als men daaraan gewoon is*
De randen der rabatten zijn veelal van palm met kleine
bladeren; en heiningen van averrhoa, olea flagrant en andere,
ons onbekende , ftruiken (laan langs de hoofdpaden. Overi-
gens doet de regelmatige zamenvoeging van prachtige winter*
asters met oranjeboomen, carnet/ia's, calmia*t en hooge bane-
katnmen eene vrij goede uitwerking , oftchoon een Eurtpé-
aan zich daaraan niet ligt gewennen zal , dewijl de ganfche
inrigting te zeer ftrijdt tegen alle bij ons geldende regelen van
goeden finaal*. Horten/ia's en herfst-asters fchenen uit de mode
geraakt te zijn; wij hebben er althans Hechts weinigengezlën.
KUêding.
De Chin$zen mogen wapens noch (lokken dragen \ in plaats
daarvan hebben zij wasJjjers in de hand, welke zij» als de
zon niet fch$nt , achter in den halskraag (leken* In het ge-
wone leven dragen zij mutfen van zwarte zjjde, met een
-rood of zwart knoopje daarop , alleen de tolbeambten heb*
ben een klein rond fchild aan de muts. De rijke Chineu gaat
geheel in zijde gekleed » en dikwijls in gebloemd damast. In
bet koude jaargetijde draagt hg eene naauwe zijden broek v
welke van onderen toegebonden wordt» doch niet» gelijk de
onze » uit één (luk , maar uit twee deelen beftaat » één name*
lijk voor elk been » en van boven zaamgehouden door eene
f jerp » die tevens nog dient » om een zakje voor het horlo-
ge, voor tabak en opium daaraan te hangen. De zijden
bovenhuizen zftn in den zomer enkel, maar in den winter ge-
watteerd» en worden op zyde vastgemaakt met eenige ronde
knoopen , welke bij welgeftelde lieden gemeenlijk van goud
zjjn. Deze buis reikt Hechts tot het midden des ligchaams *
204 DË LEBFWflZE
en is bij de rijken zeer kostbaar. Wij hebben dezelve vatf
fluweel gezien, geheel. zonder naad en met ingewerkte bloe-
men verfierd — ware meesterftukken van de Chinefche zijde-
weverij. Handfchoenen draagt een Chinees nooit, maar trekt,
als bet koud is, zijne handen in de wijde mouwen terug,
op eene wijze , dat men hem voor wanfchapen zou aanzien»
Het grootfte fieraad van den Chinees is zijn haarboa; door
het aflbijden van denzelven rekent h\j zkh zoo zeer onteerd,
dat hij zich het leven beneemt. Alleen de bedienaren der
tempels dragen dien haarbos niet , en worden foms deswege
met minachting bejegend. Wanneer men mee eenen Chinees
boert , en hem dreigt , dat men hem den haarbos wil aflag-
den, zal hij fteeds antwoorden: Liever den hals! Die haar-
bosfen bij de mannen onder de Chinezen zijn zoo ongemeen
lang en fterk, dat dezelve in fchoonheid niet behoeven onder
te doen voor het feboonfte vrouwenhaar in Europa. Men
verwt die mannelijke fieraden zwart. De pronkers , wanneer
zQ door de natuur niet mild bedeeld zijn , laten zich zwarte
•lijde in bet haar invlechten , zoodat de haarbos hierdoor eene
lengte tot aan de hielen verkrijgt. De opfehik van het hoofd
is bij den Chinees eene zaak van groot gewigt, en vereischt
veel tj}d.
De Chinezen , gelijk bekend is , hebben het hoofd tot aan
den Cchedel kaal. Tot zoo verre wordt het haar afgefchoren ;
hetgeen echter een moeijelijk werk is , dewijl het gedurig af-
fnijden de haren hard als eene borftel maakt. Hierom is de
klasfe der barbiers in China ook zeer talrijk , daar niemand
zichzelven kan fcheren , en het bovendien veel meer tyd vor-
dert, dan bij ons. Men ziet de mannen van de kunst gedu-
rig rondloopen, en onderkent hen ligt aan den toeflel tot
hunne werkzaamheden, welken zij gemeenlijk op de fchouders
mededragen. In 1832 had Kanton alleen 7300 barbiers. Aan
de arme Chinezen verrigten zij hun werk in het openbaar , op
de ftraat en op vrije plaatfen ; de kas , waarin zij hun ge-
reedfehap bergen , dient tevens tot ^ioel , en in een ander
kastje hebben zij eene vuurpan en een bekken met heet water.
Deze geheele toeflel is aardig. De Chinefche barbiers fcheren
niet alleen den baard en het hoofdhaar , maar ook het geheele
aangezigt; bovendien worden dagelijks de haartjes in neus en
ooren met kleine werktuigen afgefneden , de wenkbraauwen ,
gelijk ook de lange knevels , die bijna alle Chinezen dragen ,
opgemaakt', en de haarbos op nieuw gevlochten.
\
IN CHINA, 305
-' Vfbuwêii vati rang feiet toen een uiterrte zelden óp Jtatat*
e» men kan dezelve ia Kanton eigenlijk «tleen aan den oeyef
der rivier te zien krijgen, wanneer zij of uit de fchepen ka-
men en in de draagbaar gebragt worden, of fcheep gaan:;
om naar de landhuizen van hare .heeren te vaten. Met. hare
kleine voetjes gaan zij dan als op\ fielten,, ftn dienstmaagden,
welker voeten ten minfte iets groóter zijn, moeten: haar aan.
beide zijden oriderftetonen. De kleeding 'der ainiienlijke vrou-
wen is theatraal, en de afbeeldingen, welke» uit China tot
ons komen , zijn nog niet bont genoeg. De opïchik van het
hoofd inzonderheid is zeer bont,, en met godden najdden en
bloemen veriiend; ook veel vafoeh haar wordt daarbij ge-
bruikt. Wij hebben vrouwen gezien*, wier ganfche gelaat
wit geblanket was, tot op een paar roode'vlekkeft.na op de
wangen en aan de kin; anderen, daarentegen 'waren vleescb-
rood gekleurd , en hadden alleen op de onderlip eene roze-
roode vrek ter gtootte van een dubbeltje. ' •
Optogt bij het fluiten van een Huwelijk, >
Daar de (Iraten van Kanton Hechts eene breedte vin vflf
tot 5} voet hebben, is het gedrang in dezelven ongemeen
groot , en dikwerf ontftaat er , vooral aan de hoeken , eene
zoodanige opftopping, dat men niet van de plaats kan kótóen.
Nu eens trekken lange rijen van lastdragers , met muzijk aan
de fpits , voorbij , welke groote gefchenken aan de voorname
Mandarijnen moeten overbrengen i dan weder zijn hét lange
feestelijke optogten, welke den prijs, Waarvoor de bruid ge-
kocht is , naar het huls van hate ouders voeren. Geweldige
muzijk en de bonufte opfchik , - gelijk bij ons op een gemas-
kerd bal, behoorcn bij deafc rijen, met gevulde kisten ,> man-
den, fchalen, fieraden enz. De bomde verfietfels, van- fraai
gekleurd papier gemaakt, dikwerf rijk met' goud verfierd,
en foms met honderden van aardige kleine poppetjes bezet ,
geven aan deze optogten wel een fchitterend , maar tevens
een zeer zonderling aanzien. Als men voor de eerfté maal
zoodanigen optogt ziet, meent men werkelijk eene khicht te
aanfchonwen. Doch dezelfde vertooning komt in eene zoo
fterk bevolkte ftad dagelijks meermalen weder; en daar, waar
zulke optogten elkander kruifen , is alle geineenfchap voor
eenigen tjjd afgebroken. Behooren dezelve aan Mandarijnen
van hoogen rang , zoo is er een geleide van krijgslieden bij ,
welke niet dé zweep in de hand nevens den öptögt gain en
300 BA LEEF.Wgft» I*. CHIWA.
er zeer tiotóig uitaten. Deer bef overbrengen vanden koop*.
prijs der Iwuid, <eltfk ook van de biuidagefchenken , te bc*
openbaar gefchiédt, ia de weelde * die de Chinezen deatbi]
ten coca: fpreiden, teel grooter t dan bj de voltrekking de»
huwelijks in andere fanden. Bij zoodanige gelegenheid heeft
de trein vaneen* rflken Hang- koopman dikwerf de leegte
van twee uren gaans; duizenden en duizenden iedigloopers j
kfndereo en lieden Qic bet gepeupel worden daartoe gehuurd
en in boute, meestal geborduurde, klèederen geftoken, welke
de armetèn üecbtg voor eenea dag buren , naar de rij ken
nieuw laten maken. Honderden vao vergulde kasten, die aan
de zijden open zijn, opdat men de daarin liggende gefchen»
ken kan zien, worden oiider zoodanige» optogt gedragen»
en dolzenden van die boste papieren verfieringen moeten aan
bet geheel een* febittereoden glans geven. Daar is buiten
twijfel een aantal groote ftbrijken noodig, om zoo veel pa»
pier te vervaardigen* Men kan bezwaarlijk alles opgeven >
wat er van gemaakt wordt. Vergulde draagkasten voor zulke
gelegenheden zijn ook te huur; wij hebben daarvan zeer
groote magazijnen gezien, die geheel vol (tonden.
TOONB&LANEKDOTEN EN BIJZONDERHEDEN VAN VROEOEREN
SK LATEftEN T9P*
-Lot Je yoortreffelijkfte Tooneelfpelers van bet Dretdenfche
Tooneel behoorde christ. Bijzonder echter muntte hfl
uit hi eene rol , die meer nog de kunst eens koordendanfers ,
dan wel die eens Acteurs vorderde. In zeker ftuk , de firaf
in den Afgrond getiteld , ftortte hqj zich , namelijk , van eene
hoogte van acht ellen af, buitelde in het vallen over den
kop„ en kwam zoo , in hef midden des tooneela , op z?n
achcerfte neder* Dit kunatftuk was even Jjfeiyk te asm»
Schouwen, als gevaarlijk te volbrengen, en is na hem niet
wéér vertoond geworden* Toen ter tjjd waren ook de meest*
Acteurs fterke Balletdanfers* De meesten van hen badden
hunne loopbaan op die wijze begonnen en lang voortgezet ,
naardien, tot omfteeekt den jare 1780, alle fchouwburgen
groote of kleinere Balletten gaven y en dit was du* ook het
geval met ch*.i&t*
Geen Tooneeldichter fchreef (naar luid dèr verzekering
vm teven Dmit&èër) putimmn, <b» ijtfrisw* ky tor**
tootetl op toaotel, Boeder zelf* te wetco, wae tfl feet
daarop onmiddellijk volgend* zou vooekooeiu Ook * tsmtM
lm's Don Carbt ia op dergehjk* wipte entftaani» en eiiv
digt daardoor geheel ander», daa het *m "t begift «f aaa
fchijnt ce zullen afloopen.
Ot> ée Mizftfippi zfer me* tnarir de zteldzame vartüoniflg
rtfl dravende Theaters. . Deze fcbotiwburgzaien ftaan op
groote tewe», dfe v*n plantaadje tot plantaadje, van» fltid rot
fbd, tan ddrp tm dorp den ftróotn langs varen* , en tWir
venoeven , waar bh» eene goedie ontvwgse verwacht. Wkü-
we* dé- toeloop vermindert , ligt men net airfcer, etf beproeft
«flne fernrin ehfers. Mifs ca r ol:1ïte c h a p at a n is eèrite
Actrice , en verrokt de Trftons en Wafaden van derr grootëil
fttootn. Ai» ztj ffreeft, Is dé BureanHst altrjtf tevreden.
Bersft viel aan- ket eooneelgezelfchap , waartoe zrj feehoort,
hl zetter opzigr, hét Monopolie te* cfeet van den drljvenden
ffehouwburgi tegenwoordig heeft zij reeds tnededingètar.
De bekende Duitfche Tooneelfpeler beckstai-tn werd, fa
een gezelfchap van kunstgenooten , door een' derzelven % met
name pohl, gedrongen, om Iets geestigs of grappige tè
vertellen, hetwelk óqz^ afwees. Eindelijk* toen hem diens
voortdurende aandrang begon te vervelen % fprak. hij volgenr
derwijze: n Ik droomde gisteren nacht, dat ik geftorvea
was , en voor de poort des hemels .ftond. Toen ik aanklopte,
vexfcheen petrus, en vroeg mfl, wat ik wilde* „.Ik wil
^ in den hemel F* antwoordde ik kortaf. n Wie zijt $ijf\-r
„ Ik ben de Tooneelfpeler beckmann van Merl%a/* Pe-
trus trok, medelijdend, de fcbouders op, ea zeide:. ^Het
n doet mij leed, dat ik u niet van dienst kan zijn; Tooneel-
* (peler» komen niet bit den hemd." Met deze woonte» floot
kfrdo poort ea, liet mi ftaas. ik was eerstee* weinig hedreai»
utftld» maar fchikte m$ weldra in mijn lot, begaf mij w*ét
naar de aa*de* en kroop in mijn graf. Ka verloop v*i eewge
dagen werd m& dooi eetf anderen do ode batig*, dat mijn
Collega, bqil desgelijks ket tüdelpe met. bet eeuwige had
wcwisfeld, 00 werkeltfk den hemel was. bRuKngpkftaen,
Daardoor oathsatt, vlieg ik andermaal naisr de iMuntipoort,
ktop bet au a buiten, en vraag hem , d*cp< gskreakt door
die achterftelling , waarom hij voor mij de poort gefloten ,
aOB TOONEELAHEKDOTEN.
£n mijnen kameraad, den Toooeelfcéler pohl, binnengela-
ten had'? „Goede vriend f' antwoordde petrus, mij op
den fchonder kloppende, „ maak u niet driftig: pohl U
n in zga- ganfcbe .leven geen Tooneelfpeler getf eestl** — Mfln
droom is uit, JVÏijne HeerenT*
Bij eene openbare proef, in een' der Schouwburgen te
Milaan y gaf een der aanwezigen den nog zeer jongen , ver-
maarden rekenaar pugliesi dit voordel op: Eene beroem-
de zangeres (hier wendden zich aller pogen naar Mad.
malibran, daar tegenwoordig) werd door een' Tooneel*
directeur voor 30 ceprefentatiën geëngageerd , en wel tegen
3000 lires telkenmale als zij in eene tragifche, en 2500
als zij in eene komifche Opera optrad. Bij het eindigen dier
30 reprefentatiën ftelde cje Directeur aan de hooggefchatte
kunftenaresfe de fom van; 85,500 lires ter hand. Hoe vele
malen heeft nu deSignora in de Opera feria, en hoe vele ma-
len in de Opera bufa gezongen? — Het kind bezon zich
eene halve minuut lang, en beantwoordde toen de vraag met
deze woorden : „ De Donna heeft 21 ernftige en 9 komi-
fche partijen gezongen/'
Le mier re had een treurfpel vervaardigd onder den titel
Willem Teil. Er was echter niets van dat voortreffelijke in'i
waarmede dat onderwerp door den voortreffelijken schil-,
ler is behandeld» Het publiek nam dus ook de vertoo-
ning van hetzelve niet gunftig op , en er lieten zich*, na de
eerde reprefentatie , flechts zeer weinige aanfchouwers bij de
vernieuwde vertooning vinden; te welker gelegenheid de be-
kende Actrice arnauld tot een* harer bekenden zeide*:
„ Het fpreekwoord zegt wel: geen geld geene Zwitfers}
„ maar hier zijn meer Zwitfers dan geld/9
Lodewjjk;X1V was eens tegenwoordig bij de uitvoe-
ring van een geestelijk zangfluk, waarvan de tekst in het
Latijn gefield was. In hetzelve herhaalde een koor van zan-
gers zeer dikwerf het woord nycticorax (eene nachtraaf):
Sicut nycticorax in domicilio. De Koning vroeg nu aan
eenen Prelaat , die niet ver van hem verwijderd ftond : „ Wat
„ beteekent toch dat woord nycticorax tT De Prelaat wist
het evenmin als de Koning zelf, maar bedacht zich evenwel
niet lang, en antwoordde zonder den minden fchroom: „ Si-
TOONBELANEKDOTEN. . 200
n rel dk is de naam van een* der vooroaamfie Hovelingen:
n van Koning david."
Een jongman ftond in den bak der Parijfcke Opera. Hij
wil op z^jn- horloge zien; 't is weg. Hij zoekt in vest- en
broekzak % vergeefs :- 't moet hem ontftoien zjjn. Hy ziet
zijn* buurman aan , die ,bem te zelfden tijde zqlings aanziet.
Dit komt hem verdacht voor. Hij maakt korte metten , en
bijt hem op een' forfcben toon in 't oor: » Mqn horloge,
of ik laat u arresteren f* — n Daar is 't; maar, om Gods
wille, maak mjj niet ongelukkig!" — Thuiskomende, was
hy niet weinig verwonderd, zjjn horloge op den fchoorfteen'-
mangel te zien liggen, waar hy 't vergeten had, en — een
ander in z|jn* zak te vinden, o Geweten !
Onder lodewqk XV kwam de beroemde Kastraat ca f-
farelli naar Parijs, en zong voor den Koning en het
Koninklijke Huis. Ten teeken zijner tevredenheid, fchikte
hem de Koning eene kostbare gouden fnuifdoos toe. „ Wat 1'*
riep CAFPARELLiden overbrenger toe; „ de Koning van
„ Frankrijk zendt mij deze doos? Behoud ze maar; want
n zie, daar liggen er dertig bijeen, allen kostbaarder dan
„ deze. Ware zij ten minfte nog met 's Konings portret voor-
„ zien " -* „ Mgnheer! de Koning vui Frankrijk fchenkt
„ Hoogstdeszelfs portret niet dan aan Gezanten. . . . ." —
n Wel nu, laten dan zyne Gezanten voor hem zingen]"
Toen lully eens een zyner Opera-aria's met bijgevoeg-
den Latijnfchen tekst in de kerk hoorde zingen , verzuchtte
hij: „ Goede God] vergeef; ik had ze niet voor U ge-
smaakt." — Den kenner moeten zulke Opera-aria's in de kerk
zeer (lichten I
BROU88AI8* GENEESKUNDIGE BRKEERING.
Wie heeft niet van den vermaarden P ar ij f c hen Geneesheer
BRoussAis en van zijn bloedzuigersftelfel gehoord , dat den
kranken alle bloed ontrooft, en hem tot een ellendig, bleek
en mager geraamte maakt, opdat hem de Dokter nieuw bloed
bgbrenge, ouderfteld dat hjj niet onder de kuur ft erve, het-
geen meermalen gebeurt , doch van weinig beduidenis is , wijl
het hier eeniglijk op het fielfel aankomt? Wel nri, Dokter.
tt& BRoussAft' *tnmmnmDio& bbuering*
EXotJfJAis li beheert! be wgetekUgt padêueQ» die toe
hiertoe eiken morgen fidderden en beefde» , wanneer de man
mee zijn gevolg van bloeddorftige wormen verfcheen ; die zelfs
bij nacht in hunne droomen die zwmgroene watervampyren
zagen « fjsfeooé klevend op hun voorhoofd roeiden zwtl-
len , en ze aan en achter hnnne ooren en ta de flapen des
hoofds, ah twafre, leelijke harpijenlokken , imnden te han-
gen; de fcerftelletoden, die tot hiertoe met vermagerde, feleeke
en beenige handen naar krachtige fpijzen grepen , welke de
Dokter ten ftrengfte, als ware het vergif, verbood, — stl
déze lijdenden mogen zich verblijden , want bloedzuigers en
dieet van den Heer broussais zijn niet meer I Op zekerefl
dag bevond hfl zich zeïf onpasfeïftk. Terftond eene driedtfo-
bele dofis bloedzuigers! Vijftien hier, vijftien daar, twintig
boven, twintig beneden, dertig van voren en veertig van ach-
teren. Daarbij een dieet , waarbij eene vlieg van hoqger moest
fterven. Nadat dit een* dag zoo had voortgeduurd, voelde de
Dokter zich den pols , en vond , tot zijne groote verwonde-
ring , dat die zwak en ongeregeld floeg. En toen hij nu de
tong in hare volle lengte voor den fpiegel had uitgefloten ,
knikte hij, en fprak kortaf: „Goed, ikverftauT Een
kwartier uurs daarna liet hij zich dertig bloedzuigers aan ieder
been zetten ; en toen. ze afgevallen waren , legde hij zich ,
zonder iets te nuttigen , ter rpste. Des anderen morgens —
onbegrijpelijk! nog geene beterfchap; integendeel gevoelde de
Dokter eene ongemeene zwakheid door al de leden. „ De
bloedzuigers hebben nog niet genoeg gezogen ," dacht hij
bij zickzelven , en liet zich wederom twintig in den nek zet*
ten» Vergeefs I Gevolgeljjk verfche bloedzuigers. In *t kort ,
koeits , bloedzuigers , dieet en zwakte hielden getijjten tred*
't Was inderdaad beklagelijk, den armen Dokter te zien: holte
wangen en bleeke lippen , als een doode. Hij bemerkte ein-
delijk zelf, dat hij zich op den regten weg naar het kerkhof
bevond. Daarom dacht hy, op den vierden dag: „Welaan,
daar men toch eenmaal fterven moet , zoo wil ik mij vooraf
nog wat te goed doen en met eene volle maag fterven ! Te
fterven aan eene overlading der maag , ziedaar de beste wijze,
otn bloedzuigers en diëe? in eere te bonden !" Nu liet h# zich
eene fappige kotelet en eene flesch bourgonje brengen. Toen
hij alles georberd en de flesch geleegd had , logde hij zich om
te fterven neder , en fliep terftond is. Maar de Dokter had
zich verrekend, want des anderea morgens ftondbij veAwikt
BROUSSAIS' GMttfBIMDIGB BEKEERING. ' Hl
op, voelde zich ongeoeen rerfterkt, es veel beeei dan giste-
ren. „ O ho !" dacht hij , „ dat it de zenuwfyanning, die
fteeds den doodrtrijd voorafgaat; niets beter dan eene dubbele
dofis." Andermaal eene fappige kotelet en eene flesch bour-
gonje. Doch, dat ik mjj bekorte: de doodftï^jd was lang,
acht volle dagen, na verloop van welke de Dokter beter,
gezonder en krachtiger zich gevoelde, dan ooit te voren.
Thans ging hen een licht op wegens zijn eigen ftelfel ; hfl
verliet bloedzuigers en dieet, en nam, in flede daarvan,
zqne toevlugt tot goed, voedzaam en overvloedig eten en
drinken.
CARL RAPPO. (•)
Jaf 'k ben bij Rappo ook geweest,
En 'k zag, wat men in de Oudheid leest,
Van Herkules' en Simfon*s magt,
En Titans; groot van ligchaamskracht ,
. De Fabel en 't Gewijd Berigt ,
Zoo vaak door 't Ongeloof betigt,
Geftaafd; — 'k zag menig wonder Huk
Verrigten, niet bij bloot geluk,
• Of van een loos bedrog ontleend:
't Was kracht, met oefening vereend. —
Dat ballen-, mesten-, kogelfpel;
Die hand zoo vlug , dat oog zoo fnel ;
Dat juistberekend evenwigt;
Die last op neusbeen en gewricht;
Dat ftaafgetil door fp ierenkracht,
Het zwaartepunt op 't verst gebragt;
Dat knodsgedril door mannenvuist,
Die 't zwaarfte blok te morzel gruist;
Die centenaars, geligt', gezwaaid,
Dat menigeen het brein fchier draait ;
Dat achterwaarts gebogen lp f,
Gelijk een eikenftam zoo ftijf ,
En in dien (land een' last getorscht
Van mensch en wigt, op hand en borst
Geheven, met zoo klein bezwaar,
Alsof 't een ligte veder waar' ;
Dat ftrekken van den arm in 't lang
Aan de opgerigte ijz'ren ftang,
En 't zwevend flappen in de lucht,
Als ware 't flechts een looze Klucht ;
Dat zwaaijen om een molenas ,
Alsof de man een wiekzeil was :
CO Ter gelegenheid dit de Dnitfche Herkulei bier te lende eeve bewon*
dering verwekte en eenen indrok (ebeen te «eken, eleof Mgcbaenf kracht iets
YtriitnftWh vut.
212 CARL RAPFO.
Dat alles , en nog meer daarbfl ,
Wekte n verbazen , zoo als mij.
Wij zagen met bewondering,
Dat, wie er d' aanleg toe ontving,
Alleen door oefening en vlijt,
Een wonder zijn kan van zijn' tijd.
Maar, peinzen wjj daarop eens door,
Dan doet zich dra het denkbeeld voor,
Dat in den mensch een kracht beftaat,
Die deze ver te boven gaat.
Die Rappo, zóó door elk gevierd,
Wat is fajj bij het woudgediert' ,
Wat bij den elefant en 't paard,
Die Rappo's, ons ten diende op aard',
Die dommekrachten , zoo men wil ,
Van ons beleid, van onzen wil?
Zwicht hij niet hier voor grooter magt,
Die menfchelijke dommekracht?
Is hij niet, die zichzelv' bedwingt,
Meer fterk , dan die een ftad befpringt ?
Ligt is de Herkules een kind,
Ja menig ligt, dat hem verwint,
Wanneer de Rede van hem vraagt
Een kracht, die ed'ler ftempel draagt* a
Morele kracht is 't fchoone woord, •
Dat men thans daaglijks leest of hoort;
\ Maar ieder niet, die 't hoort of leest,
Bepeinst het met bedaarden geest. /
Het is een kracht, die eiken mensch
Betaamt, by woord en daad en wensch;
Een kracht, die dwazen wijsheid leert,
De wijze bovenal begeert;
Die Salomo zijn' rijkdom fchonk,
In armoe vaak met luister blonk, .
Den (laaf verheft in 't fmaadlijkst lot,
En zelfs. met boei en kerker fpot;
Die huisgezinnen zaiigfpreekt,
Schoon 't levenspad flechts doornen kweekt;
Die kleine Staten magtig maakt ,
Schoon overmagt van woede blaakt;
m Die ons Hem nader brengen moet,
~ Wiens voorbeeld ons haar kennen doet;
Die eind'lijk ons , in 't ftervensuur ,
Doet zegepralen op natuur. —
Ziet , -Vrienden , dit , dit is een kracht ,
Verheven boven ligchaamsmagt l
Die kracht vermag oneindig vee*;
Zij valle ons meer en meer ten deel,
Den Vorst en 't lieve. Vaderland !
Dan zegent ons Gods Vaderhand.
a j. w. jjntema.
M E N G E L W E R K.
redevoering , btf gelegenheid der feestvie-
ring van het vjjftigjario bestaan der
maatschappij: tot nut Van *t alge-
meen 9 DOOR HET DEPARTEMENT
MBDEMBLIK, OP DEN 15 DEC.
1834, GEHOUDEN,
DOOR
S. HOEKSTRA,
Predikant bij de Doopsgezinden. (*)
Koor.
't Is feest 1 bet loflied rijz' | een dag mag ons befiralen ,
Zoo fchoon als immer is geweest lx
Zingt allen met ontboeiden geest t
Ook hier weerklink* de toon, die Neérland deed herhalen: '
*t Is feest, 't is feest, 't is feest!
't Is feest , voor wie van deugd , van wetenfehap en kunden
De fchoonfte en rjjkfte bloemen leest;
Die 't nut van and'ren allermeest,
Zelfs boven eigen , zoekt. De Godheid met haar gunften
Beftrale ons broederf eest !
H«
Let feestuur heeft dan ook voor ons geflagen. Zou-
den wij alleen zwijgen , waar geheel Nederland juichte?
Onze inrigting beftond vijftig jaren ; eene inrigting , die
zulk een' fchoonen naam draagt en zoo treffend beant-
woordt aan dien naam , die werkzaam is zoo geheel over-
eenkomitig de aandrift van het welgeplaatfte hart ; eene in-
rigting , wier doel zoo eenvoudig en verheven tevens is 5
en te gelijk: zoo gemakkelijk te bereiken; eene inrigting ^
(*) De Gezangen zijn vervaardigd door -a. bee&pq.
Lector dan het Koninklijk Inflituut Ver Marine. '"
MENQELW. 1835. NO, 5. Q
214 REDEVOERING.
die allerwegen haren weldadigen Invloed vertoont, waar-
van de vruchten , bekoorlijk zoo door haar uitwendig
fchoon als inwendig zoet , ons dag aan dag in de oogen
• vallen; eene inrigting, zoo als er nergens eene in geheel
Europa beftaat , echt Nederlandsch , zoo overeenkomftig
het Nederlandfche karakter, de voorname oorzaak en (leun
van dien innerlqken welftand , waardoor Nederland zich
boven alle andere landen van Europa verheft* Die inrig-
ting telt' vijftig jaren. Wie lid van dezelve is, jubelt;
wie door dezelve beweldadigd is en wordt , jubelt ; wie
belang bij dezelve heeft , jubelt.
Het zou gewis overeenkomftig onze tegenwoordige (lem-
ming en allezins doelmatig zijn, zoo ik u heden voor
den geest riep den oorfprong , den voortgang , de werk-
zaamheden , de lotgevallen der Maatfchappij , ten ebde
wij in onzen hoogen dunk van dezelve nog verflerkt wer-
den, en wij te meer (lof van vreugde ontvingen over
derzelver bellaan en bloei tot pp dezen dag. Op gelijke
wijze vieren wij andere feesten, Het kiud (lelt bij de
verjaring van zyne ouders zich voor den geest, wie
de. ouders voor hem zijn en wat bij aan hen is ver*
pligt , en dit bgart hem innige vreugde over het verlen-
gen van hun leven ; hij viert feest. Doch deze herinne-
ftïg is reeds gefchied door hem , die tijdelijk afcn het
•hoofd der Maatfchappij (lond, den zeer verdienftelijken ,
in dq Maat(£happij grijs geworden' m. c, van hall*
Sommigen uwer hebben zelve den man hooren fpreken ;
anderen hebben uitvoerige uittrekfels van zijne rede ge-
kzeii ; openlijk is van dezelve ook hier te* plaat fes ver-
flage gedaan; daarenboven is zij reeds in druk verfche-
oen 9 en zal fpoedig aan een iegelijk uwer worden ter
band gefield. En wie nog vollediger berigtea moge ver*
kageü , dan die hier gegeven zyn 9 de Gedenkfchriften
der. Maatfchappij voor de tweede vijfentwintig jaren van
\lux< taftaan,. die ook reeds in druk voorhanden 2ijny
gullen hfim volkomen bevredigen. Neen, ik wil niet
in herhalingen treden , of u voorhouden , wat gij zelve
tóett fpoedig lezen '?ult; van een ander ftandpunt wil ik
REDEVOERING. 215
Utre feestvreugde leiden, en, Is het mij mogelijk, die
nog verhoogen.
Allen kent gij de Maatfchappij , en , de een meer , de
ander minder , allen weet gij toch , wat zij heeft ge-
daan , wat goeds zij heeft gefticht. Hooge ingenomen-
heid met de Maatfchappij mag ik bij u allen vooronder-
ftellen , en daarom ook wanne blijdfchap over derzelver
vijftigjarig aanwezen. Maar, is er nu niets, dat deze blijd-
fchap kan temperen? is er niets, dat het kind verontrust,
als het zijnen ouderen gelukwenscht met hunne verjaring?
Ja, het is de gedachte aan de toekomst, de vrees, of
het die goede ouders nog wel langen tijd zal bezitten t
Daarom ftort het voor de ouders h^t vol gemoed in wen*
fcheö uit, en heft biddend hart en hand ten Hemel. Voor*
steker paart zich aan de zoo genoegelijke gewaarwording
over het tot hiertoe beftaan onzer edele Maatfchappij de
min aangename van twijfel, of de fcherpe tand des tijds,
cfie alwat menfchelijk is floopt , ook eerlang haar vernie*
tigen zal ; of de worm der vergankelijkheid, die alles on-
dermijnt , ook eerlang knagen zal aan hare grondvesten !
Deze bekommering zal ik trachten weg te nemen , om
aïzoo te bewerken , dat ons hart geheel , van vreugde
gloeije ; ik zal trachten aan te toonen , hoe ongegrond
de vreeze zij voor eene eïndeüjke vernietiging onzer
Maatfchappij. Ik zal u de Maatfchappij voordellen , aïs
uit derzeher aard eene duurzame 'inrigting.
Wanneer ook menfchen zich immer vereenigden , ahfjd
hing de duur der vereeniging af van het doel , dat zij
zich voorftelden , en van de middelen 9 die zij aanwend-
den , om hetzelve te bereiken. Betrof dat doel zaken ,
de bemoeijing van den geest eigenlijk niet waardfg, of
zaken , niet beftaanbaar voor de regtbank der ftrenge ze-
delijkheid , of zaken , waarvan de verkrijging <fe krach-
ten van den mensch te boven ging, — of gebruikte men
wt een op zfchzefve edel , betamend , bereikbaar doel
ongefchikte of ongeoorloofde middelen , — de vereerd*
ging hield fpoedig op te beftaan. Dat leert ons de on*
dervinding , die beste leermeesteres van allen. — * Ooi:
Q2
"216 REDEVOERING.
onze Maalfchapplj is eene vereeniging van menfchen,
werkzaam tot zeker doel; En wat dit doel zij , wordt
dadelijk te kennen gegeven door haren naam': tot Nut
yan 9t Algemeen.
Nut van het algemeen is dus het doel, dat de Maat*
fchappij beoogt, en wel nut in den uitgebreidflen zin
des woords ; nut of voordeel , zich niet bepalende tot
enkele betrekkingen of toeftanden , waarin iemand zich
bevinde, b. v. tot het bedrijf, dat iemand uitoefene;
maar nut , volftrekt tot alles zich uitftrekkende , wat
iemand is of doet , nut voor iemand , geheel zoo als hij
beftaat , voor zijn geheele wezen als men$ch. Verlich-
ting van het verftand, die ook verbetering des harten
werkt, is wel de voorname zorg der Maatfchappij. Groo-
tendeels is zij dus eene wetenfchappelijke vereeniging;
niet zulk eene, welker leden met elkander het gebied
der wetenfchap doorkruifen, en elkander behulpzaam zijn,
om dieper en dieper in de zich daar bevindende fchuil-
hoeken in te dringen: de Maatfchappij beftaat niet, om
zelve zich kennis te vergdren, maar zij is zulk eene we-
tenfchappelijke vereeniging , waar men de kennis , elders,
op wegen buiten de Maatfchappij verworven, aan ande-
ren mededeelt, opdat zij daarmede hun voordeel kunnen
doen. Godsdienst en zedekunde , waarbij de mensch wel
het hoogde belang heeft, ftaan aan het hoofd der we-
tenfchappen, die op deze wijze door' de Maatfchappij
behandeld wordon. Omdat men echter on dit gebied zoo
ligteiijk dwaalt, wil de Maatfchappij de kennis, die an-
deren godsdienïtig en zedelijk verlichten en verbeteren
zal 9 geput hebben uit de Openbaring , en wel uit
tie zoo naauwkeurige , volledige Christelijke Openbaring,
waarin de Schepper zelf zijne natuur, werkzaamheden
en gezindheid, en te gelijk den aard, de vcrpligting en
de beftemming van zijne redelijke fchepfelen, ontvouwd
heeft. — 3oo werkt op hechte grondflagen de Maat-
fchappij tot uut , en wel tot nut , niet van eène bijzon-!
fiere foort of eene bepaalde klasfe van menfehen. Gelijk
zij zich in de wetenfehappen , tot welke zij zich bepaalt,
RËDÊVOBJUNC. %it
geene grenzen heeft géfteld, indien die fiectits wezenlijk
nut aanbrengen, zoo heeft zij zich ook geene grenzerf
gefteld in de voorwerpen, tot wier verlichtingen ver-
betering zij werkt. Allen , wier toeftand als mensch voor
verbetering vatbaar is, zijn voorwerpen harer bemoeijing :
zij werkt tot nut van het algemeen. Het fpreekt echter
van zelve , dat aan verftandsverlichting , die tot uitwen-
dige en inwendige verbetering leidt , de burger- en ge-
ringere klasfe meer behoefte heeft, dan de meer aanzien-
lijke (landen. Daarom wijdt ook de Maatfchappij vooral
aan de eerften hare zorg. Zij wil hen- wel niet tot ge-
leerden vormen, maar hun 'die kundigheden toededen,
die den mensch als verftandig wezen volftrekt betamen,
die hem een gefchikt voorwerp in de zamenleving ma-
ken, die hem het ware levensgenot aanbrengen. — Nut
van het algemeen is het doel der Maatfchappij ; en wie
zou het nu beneden de bemoeijingen van zijnen geest
achten , om tot dit doel mede te werken ? wie dit doel
flechts eenigermate als onzedelijk kunnen afkeuren? wie
dit doel onbereikbaar befchouwen?
En ook de middelen , die de Maatfchappij aanwendt ,
zijn allezins gefchikt, allezins geoorloofd. — Wie zich
voor die taak berekend acht , bij treedt , door de Maat-
fchappij zelve daartoe uitgelokt, als fchrijver op, en
ontvouwt een of ander vak van nutte wetenfehap in de
taal des dagelijkfchen levens, op eene wijze, die onder
de algemeené bevatting ligt en onderhoudend is voor den
lezer : dan worden die gefchriften algemeen verfpreid ,
en het kan wel niet misfen , of dit is van gewenschte
gevolgen. Zoo werkt de Maatfchappij óp allen. Maar,
om in haar vöorgeftelde doel wèl te flagen, heeft zij
met volle regt gemeend , vooral op het aankomende ge-
flacht te moeten werken.
Zij heeft alzoo de verbetering van het onderwijs op
zich genomen; zij heeft dat ingerigt naar de vatbaarheid
der kinderen; zij heeft eene menigte, naar het begrip der
kinderen * berekende , fchoolboekea geleverd; zij heeft
den onderwijzers gefchikte handleidingen gegeven ; zij.
218 REDEVOERING-
heeft zel?e fchoten opgerigt , vooral om da&rin bet kroost
van minvermogenden te ontvangen en geheel naar hare
inzigten te vormen. Zoo regelt zij doelmatig de eerde
verftandsontwikkeling , en legt vaste gronden, waarop
naderhand met de meeste vrucht ook door baarzelve kan
worden voortgebouwd. (*) £n9 opdat geen bezwaar de
gunftige werking van hetgene zij daarftelt verhinderen
moge , draagt zij zelve de kosten van alle "bare onderne*
mingen , en vordert van de belanghebbenden of geheel
geene of flechts eene geringe fchadeloosftelling. (t) Doel*
treffend is deze maatregel aan alle zijden; dezelve ftelt
den toegang tot de harten van minvermogenden geheel
open , en werkt ook ten gunftigfte op de innerlijke ge-
fteldheid der Maatfchappij.
De Maatfchappij is daardoor eene vereeniging niet enkel
van menfchen van kennis , maar eene vereeniging van alle
(landen , waar ieder , wie hij ook zij , met zijne vermo-
gens tot nut van het algemeen werkt , en waar ieder »
betgene hij in zijnen (land en zijne ervaring ontdekt heeft
als tot algemeen nut kunnende dienen , openbaren kan*
Ja 9 dat kan ieder 9 en mag ook ieder : in onze Maat-
fchappij hebben alle leden gelijke regten. De werking
tot nut van het algemeen gaat niet van fommigen in d*
Maatfchappij uit, zoodat de overigen flechts werktuige-
lgke hulpmiddelen zqn zouden. Zij zijn het niet verder >
Ban in zoo verre zij zelve er zich toe willen verlagen.
De inrigting der Maatfchappij vordert het niet 9 wil het
niet, wil het tegendeel; zQ geeft aan elk harer leden
zijne (tem , en wil van elk , dat hij zijn gevoelen ver-
klare* — De afdeelirigen der Maatfchappij , verdeeld naar
de onderfcheideae plaatfén* waar hare leden zich bevin-
den, houden ieder is hare plaats hare vergaderingen ,
om te overleggen, wat nut zij ftichten kunnen bij de-
genen , die haar omringen , en zij brengen dat onafhan-
kelijk van anderen ten uitvoer. Ontdekken zij iets, dat
(*) Zie : Proeve eener beknopte Gefchiedenis van het lager
Onderwijl in om Vaderland> door a. j. b e r k m o ü T, bl# 18 enz,
(f) Zie hetzelfde w«rkj«, bl. 20 en 91.
R£OG VOERING. 219
ook elders nuttig aöir kanoen zijn , zij laten hare rtem
gelden in den kring der Afgevaardigden van alle afdee-
lingen , waar het geheele ligchaam der Maatfchappij ver-
tegenwoordigd wordt. Voorzeker is ook deze ifia&trc»
gel , dat alle leden gelijke regten hebben , een doeltref-
fende maatregel ; dezelve geeft kracht en leven aan de
werking der Maatfchappij tot nut van het algemeen*
Aan de bemoeijingen der onderfcheidene afdeelingen heb*
ben leesbibliotheken, volksonderwijs, andere (lichtingen
voor armen, fcholen voor natuur-, teeken-, bouwkun-
de, fpaarbanken, en wat niet al andere nuttige inrigtin-
gen , haren oorfprong te danken. (*) En de vergade-
ringen zelve der afdeelingen mogen als een algemeen ver-
fpreid volksonderwijs aangemerkt worden : de redevoer
ringen en bijdragen , vreemd van allen geleerden tooi 9
en ingerigt naar de vatbaarheid en de behoeften der me-
nigte, fcherpen het verftand, verfijnen den fmaak, be-
vorderen den weldaad van ligchaam en geest»
Allezins gefchikt zijn dus de middelen , die de Maat-
fchappij aanwendt tot bereiking van haar doel , eti alle-
zins geoorloofd zijn die middelen tevens* Staatsvormen
en godsdienstgefehillen liggen buiten haar gebied ; hare
grondftelling is , zich daarmede niet (e bemoeijen , maar
bepaaldelijk het doel , het nut vaa het algemeen , in het
oog te houden , en dat doel , wat ook buiten haar om-
ga , met vasten tred te naderen, (f) Wien zouden dan
de pogingen der Maatfchappij eene ergernis kunnen zijn?
O , iil welk eene heerlijke geftalte (laat onze Maatfchappij
ons voor oogen! Andere Maatfchappijën Hortten in;
zij waren door beuzelgeest , onzedelijkheid , door zwak-
ke of ongefchikte handen opgerigt. Maar de onze (laat:
verftandigen en braven hebben haar opgebouwd^ welbe-
raden en doelmatig ; verftandigen en braven houden haar
(*) Zie 4e Gtdenkfchriften der Maatfchappij voor de
tweede vijfentwintig jaren van haar befiaan , bl. 228 enz,
(t) Zie Wetten der Maatfchappij , Are. 2, en de Feest-
rede van m. c. van hall, bl, 23.
220 , REDEVOERING-
in waarde en' kracht , terwijl alle Handen om haar aan*
zijn juichen 9 van den Koning tot den landbouwer* (*)
Beftaan zal ongetwijfeld de Maatfchappij tot Nut van V
Algemeen 9 zoolang er verftandigen en braven in Neder-
land bèftaan. Haar aard zelf voorfpelt duurzaamheid.
Dat Toon- en Zangkunst die voorfpelling uitdrukken in
eene taal , krachtiger dan de mijne 9 opdat wij met zelf-
verheffing ons leden gevoelen eener Maatfchappij, die
vijftig jaren beftond en langer beftaan belooft !
Koor.
Wat verander* of bezwijk' ,
Wetenfchap blijft eeuwig bloeijen :
Hooger, dan de (tonnen loeijen,
Praalt de fchoone boom der kennis , Libans cederkruin gelijk.
Aria.
Recitatief.
Als de Tijd, het kroost der eeuwigheden,
Alverdelgend heenftrijkt over de aard' ,
Wolken fiofs van Hulpen, floten, (leden
Waaien op van onder zijne fchreden ;
Puin en bouwval teekenen zyn vaart.
Zang.
Wat dan Zou vernietiging ontwijken,
Zwakke zoon van den vergangb'ren tfy'd!
Vraag 't beftaan aan de uitgebloeide rijken ,
Duurzaamheid aan de eeuwen, die bezwijken,
Zoon van 't (tof, en leer dan, wie gij zjjc!
Duo.
A.
Ziet gij dien boom, wiens bladerkroon
Verkwikkend lommer biedt?
B.
In heel het woud niet een zoo fchoon ,
Zoo koel een febaduw niet!
(*) Zie genoemde Feestrede , bl. 17 enz. Gedenkfckriften ,
doorgaande.
REDEVOERING. 22)
A.
Voorheen was de omtrek bar en 'koud ,
En lokte niemand aan.
B.
"Nu mischt der vooglen zang in 't hout ,
En 't ooft lachj door de blaftn.
Av
Hoe menig ftorm woei7 hem om 't hoofd,
En fchudde ftam en lootl
B. f
Toch doofde hij geen blad of ooft ,
Of nieuwe knop ontfproot.
A en B.
En als de winter om hem giert,
Dan ftrooit hij zaden rond;
En als de lente hoogtijd viert ,
Siert nieuw plantfoen den grond.
A.
Zoo bloeit die ftam in Nederland ,
Orkaan en vlaag ten fpijt.
B. x y
H4 groeit en rijpt tot hemelplant ,
En overwint den TJJd.
A en B.
Men zing' dien boom, in Nederland
Aan *t Algemeen gewijd !
Hij groeit en rijpt tot hemelplant ,
En overwint den Tijd.
Koor.
Wat verander* of bezwyk' ,
Wetenfchap blijft eeuwig bloeden:
Hooger, dan de ftormen loeijen,
Praalt de fchoone boom der kennis , Libans cederkruin gelijk.
Duurzaam zal de Maatfchappij beftaan; want tot het
opgegeven doel , dat zij beoogt , met de middelen , die
\
£32 redevoering;
zij aanwendt 9 werkzaam te zijn 9 lid te zijn van deze
Maatfchappij , \$ getncgetijk *> fligttnstigs idcl, roem-
rijk 9 en ook voor all* geflachun mogelijk.
Hoe vele bronnen van genot ook voor den mensch
vlieten 9 geene bron biedt overvloediger en reiner genoe-
gens aan , dan die van het gezellige verkeer. En de .
mensch is gefchapen voor dit genot; naar dit genot
haakt zijne natuur. Maar, hoezeer ziet de beoefenaar dèr
wetenfehappen zich in dit genot beperkt ! In de ge-
wone gefprekken kan hij niet deelen ; want die loopen
over onderwerpen des dagelijkfchen levens , waarvan hij
minder kennis draagt , en die hem minder boeijen ; en
datgene , waarover hij zou willen fpreken , zijne gelief-
koosde wetenfehap 9 is hun onbekend , en trekt hunne
belangftelling niet. Hij ziet zich gedrongen zijn verkeer
te bepalen tot lieden , die met hem de wetenfehappen
beoefenen* En aan den anderen kant vindt ook de zoo-
genaamde gemeene man zich genoopt , alleen met lieden
van zijne klasfe om te gaan. Zoo beftaat er dan af-
fcheiding tusfehen lieden van kennis en den gemeenen
man ; eene affcheiding , bedroevend voor beide 9 daar zij
toch elkander dagelijks ontmoeten 9 en als menfehen van
elkanders verkeer veel genot konden hebben. Doch onze
Maatfchappij heeft den muur der affcheidiBg afgebro-
ken 9 en te zender plaarfe haar eigen gebouw gedicht ,
welks toegang ter wederzijden openftaat 9 hier voor lieden
van kennis, d*ar voor den gemeenen man. De man
van kennis behoeft , ja mag zichzelven hier niet verza-
ken ; hij fpreekt er over zyne geliefkoosde wetenfehap 9
maar doet het met toepaafing op de algemeene menfche-
lijke behoeften 9 en dit is wel de gewigtigfte , de aan-
genaamfte zq'de 9 van welke eene wetenfehap zich laat
voordellen. De anderen hooren en verdaan en vernemen
met vreugde nieuwe middelen tot vérbetering van hunnen
toefland 9 en geven van hunne zijde den man van kennis
nieuwe ftoffe aan de hand tot wetenfchappelijk onder-
«Kk, Ziet daar dan beide vereenigd in éénen kring tot
beider ge**cgem! Perfonoi van kanis * de eigmlqke
EJEDEVOERING. 223
werkzaam in de Maatfthapplj, Wijven door faun deel-
nemen in dezelve in aanraking met de menfbhen 9 en Imt-
ken dikwijls hier meer genoegen 9 dan in hunne weten*
fchappelijke verenigingen. (*)
• Doch het is niet enkel om het te (maken genoegen,
waarom wij gelooven , dat het der Maatfchappije nimmer
aan leden ontbreken zal ; het moet ook door ieder pUgt*
matig worden gehouden , lid vin dezelve te zijn.
Dat de mensch voor zichzelven alleen zijne verfchil» '
lende vermogens ontvangen hebbe 9 zal wel niemand dur*
ven beweren. Wij zouden dan den Schepper en Albe*
Huurder van onregtvaatdigheid 9 althans van willekeur
befchuldigen , daar wij toch den een' verre boven den
ander' met dezelve bedeeld zien 9 daar wij toch den een9
in veel gelukkiger omftandigheden tot ontwikkeling van
zijn verftand geplaatst zien dan den ander' , daar wij
toch den lust en de keuze des eenen zich tot veel edeler
vakken van onderzoek en bezigheid zien bepalen dan
die des anderen, daar wij toch den een9 veel voorfpoe*
diger in zijne ondernemingen zien dan den énderen.
Dit zal wel de Christen het allerminst durven beweren 9
die zulk eene opgeklaarde kennis draagt van den Schep*
per 9 van zijne daden en bedoelingen ! Neen 9 Wij weten
het, dat wij' onze vermogens, bezittingen 9 leven 9 alles 9
voor anderen evenzeer als voor onszelvén ontvangen heb*
ben; dat het daarom onze dure pligt is, tot nut van
anderen evenzeer te werken als tot eigen nut. En zal
na het welgellelde hart de Maatfchappij niet toejuichen,
die het nut van het algemeen ten doel heeft 9 en daartoe
met vereende krachten door de gefchiktfle middelen werkt ?
Zal dat hart niet eene onwederftandélijke aandrift gevoe*
len9 om aan die Maatfchappij zich aan te fluiten? Ja,
maakt iemand zich niet aan dadelijk pligtverzuim fchul*
dig9 wanneer hij dier Maatfchappije zijne medewerking
ontzegt ? Zoolang er dan in Nederland menfehen wo-
nen 9 die in ijver voor hunnen pligt blaken 9 ftaat ook
ia volle kracht de Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen.
(f) Zie Geéenkfehriften, bl. U%
224 REDEVOERING*
: Men zegge * niet , dat het den mensch aan innerlijke
kracht rmangelt, om met zijne vermogens tot nut van
anderen te werken , evenzeer als tot eigen nut ! Hij be-
zit daartoe in zijnen boezem de derkde aandrift ; eene
zucht , die van den adel zijner natuur getuigt. Ik noem
het , in de derde plaats , edel , lid te zijn van de Maat-
fchappij tot Nut van 't Algemeen.
Neen, zoo vermeestert eigenbaat het hart des men-
* fchen niet , dat hij in zijn denken en doen (leeds J. jen
voordeel zou beoogen. Eigenbaat is fchandelijk in aller
fchatting ; aller mond verfoeit den zichzelfzoeker. De
mensch is zoo geftemd , dat , al bezit hij ook de uitne-
mendfte voorregten, hij zich in dat bezit niet gelukkig
gevoelen kan, zoo niet anderen daarin met hem (kelen.
Niet zelfverheffing; maar medelijden is doorgaans zijn
gevoel, wanneer hij anderen ziet, die van de voorreg-
ten, welke hij bezit, verdoken zijn. Gaarne zou hij
willen, dat anderen waren even als hij. Liefde tot de
medemenfchen is de edele zucht hem ingefchapen ; en
die zucht drijft hem , om het heil van anderen te willen
en te werken. Wien bedroeft het niet, dat anderen
rondom hem fl echts fpreken kunnen, zonder hunne ei-
gene taal uit letterfchrift te kunnen verdaan , of in let-
terfchrift te kunnen uitdrukken? Wie gevoelt het niet
met deernis, hoe oneindig veel dezulken moeten mis-
fen ? — Wie vindt het niet beneden de waarde van een
verftandig wezen , dat hij van den grond , dien hij be-
woont , en van de verfchijnfels , die zich en daar en aan
de lucht en aan den hemel gewoonlijk voordoen , of in
het geheel geene kennis draagt 9 of daaromtrent de onge-
rijmdfte gevoelens koestert ? dat hij geheel onkundig is
omtrent hetgene met zijn eigen gedacht , met zijne eigene
vaderen voorgevallen is en nog voorvalt ? — Wie noemt
het niet beklagelijk , dat iemand in zijne eigene werk-
zaamheden afgaan moet op berekeningen door anderen
gemaakt, op regelen door anderen hem voorgefchreven ? —
Wie noemt het niet ongelukkig , dat iemand verdoken
is van 700 vele kundigheden, die den mensch , zoo naar
RED£VOERING\ 226
het uiterlijke als. naar het innerlijke, tot mcpsch maken;
-die zoo krachtig wijzen op de heerlijke eigenschappen van
den Schepper en Opperheer, en dus ook zoo veel toe-
brengen tot vestiging van een* godsdienftigen zin en een'
deugdzamen wandel ? — Wie zich daarover niet be-
kommert , hij is een ontaard wezen , dat door eigenbaat
de oorfpronkelijke waarde zijner natuur gébeel verkracht
heeft; — maar edel noem ik het, het lot dieroftgeluk-
kigen zich aan te trekken , verbetering te willen en te
werken. Dat heeft de Maatfchappij zich ten doel ge-
field ; — en dus , zoolang er edele menfchen , wie liefde
tot anderen drijft , in Nederland gevonden worden , zoo-
lang zal het ook der Maatfchappije aan geene leden
ontbreken. (*)
Gelijk de mensch in zichzelven aanmoediging vindt,
om te werken tot nut van het algemeen , zoo vindt h\j
ook nog aanmoediging daartoe buiten zich. Roemrijk
noem ik het, in de vierde plaats, lid te zijn van onze
Maatfchappij.
Als drijfveer eener daad wil ik u de zucht naar roem
niet aanprijzen: wat alleen uit deze zucht gefchiedt,
mist wel alle verdiende ; zij kan echter als bijkomende
beweegreden, wanneer wij reeds uit zuivere beginfelen
handelen , onzen ijver krachtig fterken , en deze werking
der zucht naar roem is dan allezins geoorloofd en heil-
zaam. Roem is ook verbonden aan het lidmaatfchap der
Maatfchappij, en wel de alleen ware.ea wenfcfielqke
roem. — Streelend is het , om onze kunde hoog aan-
gefchreven te fhan ifi de fchatting, niet van fommigen
Hechts , maar Li de algemeene fchatting. der menfchen ;
itreelerid is het , van elkeen , dien wij ontmoeten , blij-
ken van hoogachting te ontvangen : . maar dan moeten
wij ook aan hét algemeen proeven hebben gegeven van
onze kennis; en daartoe Helt ons de Maatfchappij tot
Nut van '/ Algemeen in de gelegenheid. Doch het
(♦) Wat biertegen wordt ingebragt , en de wederlegging
daarvan, is te vinden in deGedenkfekriften, bl. 251 enz. t.
286 JtBDRVOBJUlfC.
(naakt nog een zeer groot verfchil, boe wij om onze
kennis door anderen wordea hooggefchat» Wie den dus*»
genaamden gemeenen men een' (boom van geleerde woor-
den in de ooren doet fuizen, wordt dikwijls door hem
tot aan de wolken verheven. Ook loopt de gemeene
man dikwijls weg met geliefkoosde uitdrukkingen en
fchoonklinbeüdc taal, zonder dat hij daarvan iets heeft
begrepen. En voorzeker dwaas is hij, die eenige waarde
hecht aan eerbetoon , op die wijze verkregen , en deu-
nende op zulk eenen grond I Maar de taal , die uit de
Maatfchappij tot den gemeenen man gerigt wordt, isbe»
rekend voor zijne bevatting; de fpreker of fchrjjver in'
de Maatfehappij werkt er op, en wil het vülftrektetyjk,
dat deze hem kan verdaan , en dus ook beoordeefen ;
en heeft bij nu op deze wijze hem een9 boogen dunk
van zgne begaafdheid ingeboezemd , de hoogachting 9 die
men hem toedraagt, zal dan op hechte grondflagen rus-
ten* — Maar nog maakt het een groot verfchil , van
welk eenen aard de kennis zij, om welke wij algemeen
gezien zijn bij de medemenfehen. Gezien zijn wij reeds,
zoo men ons als lieden van kennis bafchouwe; maar
meer gezien zijn wij , zoo die kennis zich tot nutte
zaken bepak, en oneindig meer gezien zijn wij, zoo
wij met die kennis ook anderen ten diende willen liaan,
en tot honne inlichting in voorkomende gevallen gereed
zijn; zoo wij met onze tennis het voordeel zoeken van
het algemeen. De hoogachting, die men op deze wijze
bij den gemeenen man zich verwerft, is niet koel en
kond, maar hartelijk en innig; men is niet zoo zeer al-
gemeen gezien, als wel algemeen bemind* Voorzeker
dit is de alleen ware en wenfchelljke roem ; — het Ikfc
maatfiehap der Maatfchappij tof Nut van 't Algtman
brengt denzelven ontegenzeggelijk mede ; — en wie zoa
naar dazdven niet bakent Toehoorders! zoolang zucht
naar zulk eenen roem blaakt in het hart van deniVatov
landcr* zoolang ftaat ook onze Maatfchappij.
. Of zou er ook een tijd kunnen komen, dat onze Maat-
fchappij, als een verfletcn werktuig, hadde uitgediend;
R&DBVORMNa. 127
<frt zij» geffik jmdefeMaaricbappSea» als van zélve vetw
viel,, omdat zij geacht kon worden haar voorgedekte
doel te hebben bereikt ? — Neen 1 lid te zijn van onze
Maatfchappq, te mogelijk voor alle geflachten; en dit ia
het , wat ik , in de vijfde plaats , aanvoere ten bewijze
van hare duurzaamheid.
Stelt u den gemeenen man, die u omringt , voort
Hoe verre ia het er af, dat zijn toeftand voor geene
verbetering nog vatbaar zoude zijn! Bq hoe velen
heeracht nog diepe onkunde, zoo in de onontbeeilijkfte
behoeften des levens, als in hunne wezenlijke belangen 4
Wat ongemanierdheid , ruwheid , onzedelijkheid ontdekt
gij nog l Veel moge dus de Maatfchappij gedaan heb*
ben ; veel blqft haar nog overig te doen.
Denkt , hoe de omftandigheden en behoeften der men*
fchen aan gedurige verandering onderhevig zijn; welk
een' verbazendep invloed de loop der wereldfche zaken ,
de heerfchende tijdgeest oefent op het gemoed; hoe er
dus gedurig nieuwe gelegenheid ontftaat , om ten nutte
werkzaam te zijn! De Maatfchappij kan daarom jure
taak , ook ten opzjgte van dezelfde menfchen , die één*
voorwerpen van hare bemoeiing warm» nooit als afga-
daan befchouwen.
Denkt aaft de wisfelingen van het menfcbelijke ge*,
flacht ! Een nieuw geflacht komt telkens ee voorfthipi ,
geheel onkundig , wel met verftandelijke vermogens toe*
gerust, maar die telkens ontwikkeld moeten worden*
En is die ontwikkeling het voornaamfte deel der zorgov
van de Maatfchappij, hare taak is dan niet afgedaan 9
voordat het ook met het laatfte menfchengeflacht afge-
daan isl
Stelt u de zaak ook van de zijde der Maatfchappij
zelve voor ! Denkt aan de wetenfchappen , die zij be-
arbeidt ! Is wel ooit ééne wetenfchap zoo geheel uit*
geput , dat over dezelve niets meer te zeggen valt ; dat
uit dezelve geen voordeel meer voor het menschdom ge-
trokken kan worden ? — En zijn er wel grenzen aan
het gebied der wetenfchappen? Doet de menfcbelijke
228 REDEVOERING.
geest niet telkens nieuwe kundigheden op , die tot groot
voordeel van het algemeen (trekken kunnen ? Ja , -is de
menfchelijke geest zelf niet voor een altoosdurend toe*
nemen in de kennis van het ware, fchoone en goede
vatbaar, en dus ook altoos in ftaat, om die telkens
aanwinnende kennis toe te pasfen tot nut van het al-
gemeen ?
Hoe wij de zaak dan ook befchouwen , van alle kan*
ten wordt ons luide gepredikt: mogelijk is het voor
onze kinderen en kindskinderen en alle volgende gedach-
ten, tot nut van het algemeen, gelijk wij, te werken; —
en gewis zij zullen daartoe werken , zij zullen met na-
druk leden zijn onzer Maatfchappij , indien zij waar ge-
noegen willen fmaken, indien hun pligt bun ter harte
gaat , indien zij edel van gemoed zijn , indien zij waren
roem willen boogden !
Medeleden ! onze Maatfchappij prijkt in het gewaad
der onfterfelijkheid ! Reeds ftond zij vijftig jaren , die
uitnemende inrigting, en vrolijk vieren wij feest. Maar
hooger klopt ons hart, en reiner vreugde tintelt ons
door de aderen , bij den blik op de voor ons liggende
eeuwen. Zij zullen henenrollen; maar, wat zij ook
vernielen, onze Maatfchappij behoudt hare kracht en
luister ; zij ftaat tot aan het laatfte menfchengeflacht.
Wat zeg ik ? neen 1 het laatfte menfchengeflacht neemt
haar met zich mede in betere gewesten; daar verandert
flechts haar naam , niet haar wezen. Onder den titel
van eeuwigdurende volmaking ftaat zij tot in eeuwig-
heid- — Onbefchrijfelijk heerlijke gedachte 1 Vangt haar
op, edele Toonkunftenaars ! drukt haar uit in uwe ak-
koorden 1 bezingt' de duurzaamheid der Maatfchappij I
Koor.
Bij den ftrfld van alle krachten ,
Bergden wjj , in 't noodgetjj' ,
't Kleinood , dat ,"in fpijt dier magten ,
't Sieraad was van drie gedachten :
Leef en bloei , o Maatfcbappfl !
REDEVOERING* 229
Aria*
Recitatief. »
Eerst nietig gruis en ruwe fteerien,
Steeg hier een zuil onmerkbaar op ;
De orkanen loeiden om haar henen.
En fchudden haar* verheven top :
Zatfg.
Maar, wat er ook is heenge varen,
Zij Schittert nog, na vQftig jaren,
Met ongefchonden eerwaardij;
Daar zag men nieuwe zuilen dagen,
Alom den fchoonften tempel fchragen:
Dat is uw beeld , o Maatfchappfl f
Trio.
A.
In dien tempel bloeit, voor allen,
' Rein genoegen op hun fchreên.
B.
JPligt vereent daar duizendtallen1;
* Want men leeft voor 't Algemeen.
C.
Eigenbaat voor zich alleen :
A , B ep C.
Liefde leeft voor 't Algemeen!^
A.
Eékl9 die voor axrïren blaken,
In de reinfte zucht ontgloeid !
B. i
'Roem zal hun genot volmaken ;
Roem i uit zuWre bron gevloeid.
C.
Menfchenheil en menfchenvreugd >
: _;, Bloegen hier, in fchAuw der deu^d^
Zoolang 't menschdom de aard' verheugt! .
MENGELW. 1835. NO. 5. R
230 REDEVOERING.
A , R en C.
Zingt die bron van heil en vreugd ;
Zingt haar, ouderdom en jengd !
Die heel 't vaderland verheugt ,
O vreugd 1
Koor.
Bij den ftrijd van alle krachten ,
Bergden w$, in Vnoodgetij',
*t Kleinood, dat, in fpgt dier magten,
't Sieraad -was van: drie geflachtens
Leef en bloei, o Maatfchappij I
Hulde zij toegebragt aan die edelen , die vóór vijftig
jaren den grondflag legden tot onze Maatfchappij ! Hul-
de zq den verdienftelyken Christenleeraar van Monniken-
dam , jan nieüwenhuizen, in wiens brein het
ontwerp tot deze ftichti&g, die het geweld der-eeuwen kan
verduren , het eerst is opgekomen ! Hulde deszelfs Zoon,
martinus nieüwenhuizen, die dat ontwerp
liet eerst ten uitvoer bragt ! Hulde joannes alber-
tus sjoerds hoekstra, die het eerst in de
Maatfchappij het woord gevoerd heeft i Hulde die al-
len, aan wier onvermoeide pogingen de Maatfchappij
haren toenemenden Moei en gezegende werking te dan-
ken heeft 1 Hulde onzen Voorgangercn , die zoo hoog
met de Maatfchappij ipgeqomen waren, en zoo veel
voor haar en doof haar hebben gedaan! Wij zegenen
hunne asfehe.
Nu is de Maatfchappij toevertrouwd aan de zorg van
het tegenwoordige geflacht^ en :het aantal harer afdee-
lingen en leden getuigt, hoezeer de lust, om te werken
tot nut van het . algemeen , m geenen deele verdoofd ,
maar veeleer aangewakkerd is : tachpg Departementen ,
die vóór vijfentwintig jaren beftonden , zijn tot honderd
zesentachtig aangegroeid ; zevenduizend driehonderd vier-
entachtig Leden tot -elfduizend4' driehonderd zesentwintig.
O, mogteft nu 'ook dié allen voortwerken in den geest
der Maatfchappij', allen inet ijver ftrëvende, door de
REDEVOERING. 231
- •
voorgemelde middelen , naar het voorgemelde doel ! Welke
gezegende uitkomften mogeti wy ons dan beloven! In
welk een' bloeijenden (laat zullen wij dan de Maatfchapplj
achterlaten aan het nagedacht!
Ik vertrouw , dat de tegenwoordige feestviering ons
op nieuw lust en moed beeft ingeboezemd, om tot het
soo betamend , pligtmatig , edel doel werkzaam .te zijn ,
en in otoze vergaderingen met vereende krachten te be-
raadflagen en te werken tot nut van het algemeen.
Ziet, een nieuw tijdvak heeft zich thans voor ons
geopend ! Het werk ligt voor ons , zoo in den engeren
kring , waarin wij dagelijks ons bewegen , *ls in den
jruimeren , die door de grenzen van Nederland omfchre*
ven wordt. Met lust dan weder dat werk aangevat,
met ijver hét voortgezet, zoo veel en zoo lang onze
krachten dat toelaten ! — O , mogt onze uitnemende
inrigting ook voor onze kinderen eene bron van rein ge-
noegen zijn ; een middel , om zich te kwijten van hunne
duurde verpligtingen ; een middel , om de edelfte zucht ,
die in hunnen boezem blaakt, in werking te brengen;
een middel, om alleen waren en wenfchelijken roem in
te oogftenl^Mogt eens ons nakroost het Eeuwfeest vie-
ren der Maatfchappij , en dan onze asfche zegenen 1 Ge-,
wis , dat zal gefchieden, indien wij hun de Maatfchappij,
als een kostelijk erfgoed, nalaten, onverbasterd , in ha-
ren oorfpronkelijken aard ; want uit haren aard is zij
eene duurzame inrigting.
Doch het is ons niet gegeven, over de toekomst naar
onzen wensch te befchikken. Dat is alleen het werk van
den Eeuwige. Ja , al ons pogen en doen is ten opzigte
van Hem flechts planten en natmaken, daar' de wasdom
van Hem moet komen. „ Eeuwige Voorzienigheid ! be-
n waar Gij deze Maatfchappij , door onze ouders ge-
„ {licht en door ons meer volmaakt , voor onze kinde-
„ ren en kindskinderen , tot in de laatfte nagedachten !
„ Zöó bloeije zij door inwendige kracht, en zij van
„ eeuw tot eeuw het fieraad van Nederland!*
R2
23$ REDEVOERING.
Slotkoor. . -**-
Juicht om den rijken oogst» dien vijftig zomers boden f
4 Een nieuwe tijdkring rijst voor 't oog*.
Zie, 't omgeploegde veld heeft wéér uw zorg van nooden;
Maar wasdom van omhoog!
Van daar dan hulp gewacht ! en door de golvende Aren
Zal eenmaal wéér de fikkei Haan.
Gedachten vallen af; maar de oogst , dien wij vergaren ,
Blijft voor oiis kroost beftaan. (♦)
(*) Deze GêZMfigen iSjn aftoaferlijk te b;koraen bij t. c. ^bikarbb,
té MetUmblik.
LEVENSSCHETS VAN LORD BYRON.
VXeorg gordon NoëL 9 Lord byron, de klein-
zoon van den beroemden Admiraal en de eenige zoon
van den Kapitein byron bij diens tweede vrouw 9 is
geboren te Londen 9 den 22 Januarij 1788. Zijn vader y
een dwaas en ligtzïnnïg doorbrenger, ftiprf in 1791. De
moeder van den jongen byron, destyds te Aberdun
wonende 9 zond haren zoon aldaar het volgende jaar ter
fchole. Reeds in dezen jeugdigen leeftijd toonde hij eene
trotfche, eigenzinnige en opftuivende geaardheid. Ver-
fcheidene blijken daarvan worden in zijne levensberigten
vermeld. Hij kon het niet gelaten aanhooren, wanneer
mèn van de misvorming van zijn' eenen voet (hij was
met een* horrelvoet geboren) fprak ; hij floeg eenmaal
zelfs naar iemand 9 die hem aanzag en dat ligchamelijk
gebrek fcheen op te merken. Ook wierp, hij verfchrik-
kelijke blikken op zijne moeder, toen zij eens hem een
tam kind noemde. Nadat hij in 1798 den familietitel
van Lord ontvangen had9 begaf hij zich naar Ncwjlcad 9
en een jaar later naar Londen 9 alwaar zijn voogd 9 de
Graaf van carlisle, hem onder het geneeskundig
toezigt van Dr. baillie (lelde , en hem bij Dr. gien-
£ib ter fchole zond. Door zijn deftig, aanmatigend
voorkomen kreeg hij onder zijne fchoolmakkers den naam
LEVENSSCHETS VAN EOKD BYRON. 23&
van: de oude Engelfohe Baron. Evenwel1 beminden hem
zo* wel' leermeesters als medeleerlingen. Hij zou aldaar
in de wetenfehappen grootere vorderingen gemaakt heb-
ben, zoo niet de onverftandige teederheïd zijner moeder ,[
die hem verfcheidene malen voor langeren tijd bij zidt
hield 9 hem daarin had verhinderd. Lord carlisli?
moest hem eindelijk van deze lchool nemen en naar Har-
row zenden* Geheel aan zichzelven overgelaten, bragf
byron alhier eenige van de gelukkigfte jaren zijns Ie»
vens door. Bij zijn vertrek naar het Triniteits-Cöltegie
te Cambridge betuigde hij, fpijt te gevoelen, dat hij
geen kind meer was. Gedurende zijn verblijf te ffarrow
verliefde hij op Misf chaw-ortth, (de marta in
zijne dichtftukken) en , offchoon hij eigenlijk nooit ge-
gronde hoop , om hare hand te erlangen , mogt koeste-
ren, veroorzaakte nogfans deze mislukking hem eenè
wónde , die nimmer volkomen heelde. In 1805 vernam
hij haar huwelijk met zekeren mustbrs; en toen hij
haar wederzfcg, was zij reeds moeder. Wat hij daarbij
gevoelde, heeft hij treffend uitgedrukt in de dichtregelen ,
welke beginnen met de woorden:
fVhen fint I faw tky favourite child. <*)
De vrouw , aan welke dezelve zijn gerigt , is , even als
de dichter zelf, reeds overleden. Toen byron Har-
row verliet , ftond hij bekend als een niet minder braaf
en gefchikt , dan zonderling jong mensch. Zijne mede-
leerlingen uit dien tijd herinneren* zich nog zeer goed ,
hoe zijne vuist (leeds gereed was , om elke onbillijke be-
handeling , hemzelven of eetfen zwakken en hulpeloozen
aangedaan , te wreken. Aan de Hoogefchool leefde hij
los en ongebonden. Tot in 1807 , toen zijne Uren der
Ledigheid verfchenen , geloofde niemand , dat B y r on
fmaak vond in de wetenfehappen. De zoo even ge-
noemde verzen gaven aanleiding tot eene recenfle in hét
Édimbttrger kritisch tijdfehrift , waarbij , zonder eenige
(*) „ Tóen ik voor 't eerst uw dierbaai kind mogt wen-"
$Hfr LEVENSSCHETS
Ytffchoontng, hem alle dichterlijke begaafilheid werd ont-
zegd, Bvron liet, onder den titel van Mngtlfeht
Dichters en Schot fchc B^eccnfentcn * dajttop een niet
minder geestig dan.fcfaerp ftuk volgen, waarin aHe dag-
Vl^fchrijv^rs duchtig gehekeld werden. Dit geCchrift
yerfcheen kort qadat de vervaardiger fitting iö.4e {fotpgr
der Lords had genomen* en legde den grond, tot zijnen
volgenden roem, daar men hetzelve pet de Dtmctyfc
van.p^PE gelijKftelde. Nog vtfór dat de eer/te uitgave
was uitverkocht , verliet byron, in gezeifchap van dep
bekenden Parjementsredénaar john hobhouse, >£#-
geland i en vervaardigde op rei^.overde Middellandfche
Zee, in Griekenland en, Klein- A%iey de beide eerfte
gangen .van zijnen Cft/Afe Har o ld. Bij zijne terugkomst
in Engeland 9 in Jujij 1811,, ft$lde hij dit ,werk , bene-
yens eene paraphrafeydXi 4e Ars Poitica van.HORA-
fpius, aan zijnen vriend dallas ter hand, en gaf
daarbij den wensch te keupen, dat d$ze #ijn Jaatstge-
noemde werk zoude uitgeven. Dallas had veel moei-
- te/,. om den vriend te overtuigen, dat de CAilde Harold
in waarde de paraphrafe zeer verre overtrof., en hjj dus
veel liever het eerfte dichtftuk uitgeven wilde. Eindelijk
verfcheen het bij den aanvang des jaars 1612, kort na
den dood van Mistresf byron, en nadat de dichter in
het Hoogerhuis voor de eerfte maal als fpreker was op-
getreden. Zyne redevoering verdient , in vergelijking van
'zijne verzen , naauwèlijks vermelding. Zijne dichtftuk-
ken maakten opgang ; zijn naam werd roemrijk bekend ,
en dal las, aan wien hij het handfehrift had gege-
„ven, verdiende daaraan eene fom van 600 pond ft.
Mo ore verhaalt, dat de dood van zijne moeder op
byron een' diepen indruk had gemaakt. Hij borst in
tranen los , en betuigde ., dat hij zijne eenige ware vrien-
din had verloren. ^Daarop vorderde hij van zijnen knecht,
dat die met hem moest vechten. Op dezen viel hij aan
met zoodanige hevigheid, en bragt hem zoo gevoelige
flagen toe , dat hiidaardoor zijne buitengemeene gemoeds-
beweging eenigzins lucht vèrfchafte* Zijn roem (leeg
VAM LORD »YEON.
en maer, toen hij to tël&~ tie tUawr e» thè>B*4U*f
Abjdoi en in 1814 the Corfai* in bet licht gaf. Men wil,
dac min het' laatstgenoemde werk *p *éa' dag 14,000 exem-
plaren verkocht ztjn. In 181$ hwwde bij- de dochter van
&ALPH milbank, na vroeger reeds twee maten vergeeft
aanzoek om hare hand gedaan te hebben. : Zijn trouwdag ver-
vulde hem met eene foort van bijgeloóvfge vrees , niec toö
aeer omdat kij zich de voorfpeHing van zekeren ouden waar-
zegger herinnerde , die hem z#n zevenemwinrigfte jaar .als
vooi bem zeer gevaarlijk had aangekondigd , maar dmdit de
«rouwring zijner moeder, welken hij vóór eenigen tijd ver*
loten had , op dezen dag , juist toen de huwelQksverbindte-
nis was voltrokken , weder werd opgegraven uit den grond ,
waarin dezelve lag. Hy meende , geljjk hg zelf zegt , dat
de ring hem uit hoofde van dezen feestdag werd teruggege-
ven; maar dewijl de echt van zijne moeder niet gelukkig 'Was-
geweest , wilde hij daarin een voorteeken vinden , dat zijn
huwelijk nog ongelukkiger zou worden. Omtrent tien maan-
den na de voltrekking des huwelijks bragt Lady byroi*
eene dochter ter wereld. Deze fchijnbaar gelukkige gebeur
tenis werd, na verloop van eenige weken, gevolgd dooreébe
geheele fcheiding. Over de redenen , welke de eehtgeaeoufe
tot dezen ftap bewogen, wordt verfchillend gedacht; niemand
weet de eigenlijke oorzaak. Hij zelf verklaarde, dat d*
echtfcheiding van zijnen kant kwam , en een gevolg was van
den verwarden toeftand zijner geldzaken ; zijne goederen wer-
den toen geregtelijk in beflag genomen. Anderen wijten de
fchuld eeniglijk aan zijne onbetamelijke handelw#)te omtrent
de Lady , en willen , dat zij redenen genoeg had , om eene
echtfcheiding te vorderen. Men heeft nameiy k verteld , dat
bij , kort na hare bevalling, eene pistool onder haar venfter
affchoot , en in zijn eigen huis ongeoorloofden omgang met
eede beruchte tooneelfpeelfter bad. Dit wordt- echter Ook
tegengefproken. — Alle pogingen, om hen weder té vef-
eenigen, mislukten. Lushington, een vriend des dich-
ters , die zulks beproefde , verzekert , dat hét bèé velftrékt
onmogelijk was, en dat hij, nadat hem omtrent de eigenlijke
reden der fcheiding ophelderingen gegeten waren, ook zeer
wel wist, waarom Lady byron niets te harer fegtvaardi-
ging aan de wereld medegedeeld had. Het verbreken van
den band des huwelijks fcheen Lord byron geenszins fterk
aan te doen* Zoo hij misfchien hierover nog eenig verdriet
M6 LSVENIéCHET*
ontwaarde, wtrd deze A&art toch fpoedig door dichten «*
andere verftroo^ingea verdreven.
Byron verliet Engeland weder in April 1816, na vooraf
nog uitgegeten ie hebben zijn beroemd Faarwel en verfchei-
dene andere dicbtftukken , als de Belegering van Korinthe 9
Lara enz. Op deze reis hield hij ziel) het langst te Venetië
pp , gaf zich aldaar aan buitenfporigheden over , doch ver-
vaardigde tevens de beroemde Ode aan die ftad , den Bepp* %
Tas f o's klagt, den Manfred, de Gevangene van ChilUn% den
derden en vierden zang van- den Childe Hareld. Na eenige
meer gemeene minnarijea, outftond eindelijk $ene teederder
betrekking tusfehen hem en de Gravin guiccxoll, . Deze
vrouw beval *hem bij haren gemaal met de grootfte, hoffelük-
beid aan , en haar vader — betgene in Italië welligt meerma-
len het geval zijn mag — Hond haar een verblijf in zjjn huis
to$, opdat zy de bezoeken des minnaars des te gemakkelijker
moge kunnen ontvangen. Byron en de Gravin deelden nu
wel niet dezelfde woning met elkander , maar , nadat zij zich
naar Ravenna begeven hadden, woonde hij in de ftad , en zij
met haren vader, den Graaf gamba, in een naburig land*
huls. Een opftand der Qarhonari , waaraan , zoo al» men ver-
moedt, het verliefde paar als ook de gamba's deel na-
men, noodzaakte hen, van Ravenna naar Pifa% en weldsa
van hier naar Livomo te gaan. Waarschijnlijk was dé gene*
gepheid van byron vooi de Gravin aan het afnemen, toen
hij ook deee ftad verliet , en in den herfst van 1822 zich naar
Genua begaf* Ten mtnfte fchijnt zjjn beftuit , om naar Grie-
kenland te reizen , dat kort daarop tot rijpheid kwam , mede
ontdaan te zijn uit verlangen, om zich op eenmaal los te
9iaken van eene betrekking, die hem lastig en vervelend be-
gon te worden. Evenwel fcheidde men in vriendfehap , $n
de broeder der Gravin vergezelde den dichter zelfs tot aan
Cephahnia; een bewijs, dat byron 's vertrek geenszins
verdacht aan de familie voorkwam.
In het begin van Januarij 1824 kwam de zonderlinge man
te Misfolunghi. De inwoners ontvingen hem met geestdrift.
Zijne eerfte bemoeijingen voor de Griekfche zaak hadden ten
* doel , den geest vatorde en ondergeschiktheid onder de troe-
pen en van eenheid onder de aanvoerders te brengen. Geen
van beiden gelukte hem. Ten gevolge van fpijt en verdriet
over zijne verijdelde hoop , verviel hij kort daarop in de he-
vige ziekte, die een einde aan zijn leven ioude, maken. In
* VAN LORD BYRON. Stf
k*t begin van April werd hij door de koort» aangetast, ta»
den 12den dezer maand af bedlegerig, en zeven dagen later v
den 19 April 1824, eene prooi des doods, nadat een den
dood gelijkende flaap van vierentwintig uren was.. voorafge*
gaan, Misfchien ware hij nog te redden, geweest; docby
daar. hg het aderlaten , tot dat het eindelijk .te laat was, (leeds
Heilig verbood, en In het algemeen zich beftendig tegen de
voorfchriften der geneesheeren bleef aankanten, zoo veroor-
zaakte dit bij dezelven eene al te'grooce befluHeloosheid. De
laatfte woorden, welke byron fprak, hadden betrekking op
«tjne vrouw, op zijn kind en op zijne zuster. Hij was niet
meer in (laat, zqne gedachten behoorlijk te verzamelen , en
aan z^nen bediende nog eenige mededeelingen te^doen; dk
icheen zgnen doodsangst aanmerkelijk te verzwaren. Hij had
zich papier, pen en inkt laten halen, en bedreigde zijnen
knecht met alle mogelijke ftraffen , indien deze niet ftlptelijk
zijne laatfte bevelen ten uitvoer bragts Hg werd allengs
meer onverftaanbaar , ten wat hij nog zeggen wijde, blijft
dus raadfelachtig.
De dood van den Lord maakte veel geruebts^in de ganfche
befchaafde wereld. De Regering van Misf$lungki verordende
eene vereerende lijkftaatfie , en bij de menigvuldige (lukken,
welke destijds tot zijnen lof in druk verfchenen , werd , be-
halve, des dichters bekwaamheden, al het andere vergeten.
Naderhand evenwel heeft men met meerdere bedaardheid zijn
karakter befchouwd en beoordeeld , en de uitkomst daarvan
is, wat ook moore zeggen moge, ten nadeele van byron
uitgevallen» Hierbjj moet men in aanmerking nemen, dat
moore uit handen van den Lord, toen deze te Venetië zich
ophield, het grootfte gedeelte van diens papieren ontving,
waarnaar hg eene levensbeschrijving van den dichter wilde
vervaardigen; doch op verlangen der familie werden deze (luk-,
ken voor een gedeelte vernietigd, waarby moors eene per-
foonlgke opoffering van 2000 pond %. deed. Wat hg over
. byron zegt, is dus nog onvolledig, oppervlakkig behan-
deld en geen zamenhangend geheel. Bovendien hebben galt,
m edwin en dallas levensbefchrij vingen van den dichter
gegeven. In het algemeen fchijnen deze mannen, daar zij in,
hoofdzaken niet wezenlijk van elkander verfchillen, meer ge-
loof te verdienen,. dan moors. Doch ook deze vermag
flechts zeer weinig aan te voeren, dat aan Lord byron
eene bQpgere waarde kan geven in de oogen van diegenen,,
welke deugd 1>#v« vetnnft, . t* man tortiiswtyheid fcbvar
bloot verftand en fcbranderheki tellen*
Trotsch, tjdel «a haxtstogtelrjk ,.tl* B.uoif.Tru4 kweftte
14 zich in ftifceiover het mistrouwen^ waarin iiij ftendJrijf
de wereld, oflchcxm hij zich geliet, de meening van anderen-
te verachten. Terwip hij openlijk zich tfet vertilden, -dat
hjj gaarne de gunst der menfchen opofferde voor die, welke
het noodkt hem in zijne geestvermogens had bewezen, volgde
hÖ , ter voorkoming van alle opzien, dat eene buitengewone
zwaarlijvigheid verwekt , een* (béngen eetreget, en verdroeg
liever aan zijnen misvormden voet * de ongemakken van een
kundig werktuig , dan dat hij die mismaaktheid aan 'het -ge-
zigt van anderen blootgefteld zoude hebben. Omzijn* voorname
geboorte liet hij zich vee! meervoorftaanjden-op'Ztnedtefcter-
lijke bekwaamheden, en hij fcheen aflne vaardigheid in het pis»
toolfchieeen, zijne dapperheid in het bokfen en zijnen moed \tt
het zwemmen over den Heffespont (hij zwom van Settus naar
Abydus, om te weten, of de vertelling aangaande lrander
waar kon zijn) als verdienden te befchouwen, welke zijne
aanfpraak op een* onfterfeiijken naam verhoogen moesten*.
E enige fchoone en edele 'trekken, welke men van hem ver-
haalt, geven echter reden, om te onderftellen , dat de klem
van een beter en verhevener gevoel niet geheel was verftikt.
{Steeds toonde hij zich bereid , om anderen , die gebrek ha*,
den, met geld-fetj te liaan. Mogt zgne edelmoedigheid min-
der op vaste grondbeginfelen (leunen , en veeleer Hechts door
toevallige aanleiding van buiten opgewekt worden, zoo toon-
de hij toch bij het hefteden van zijne weldaden zekere ftand-
vastigheid- en wijsheid. Hij zelf was een ongebonden mensch r
maar bij ztjne onderhoorigen wist hij alle uitfpatting te ver-
hinderen , terwijl hij hen meer met zachtheid dan met ftreng-
heid behandelde; weshalve hij door ztfne bedienden ook meer
bemind dan gevreesd werd.
Indien men de verzekering van shelley mag vertrou- .
wen, geloofde Lord byron aan de waarheid des Christen-
doms; maar in zyne fchriften is niet eene enkele plaats te
vinden , welke als bewijs hiervoor zou kunnen dienen. Soms
plagt hij zichzelven een9 Christen te noemen; en zoo het
waar is, wat fletscher verhaalt, dat hij in de laatfte
acht jaren zijns levens eiken vrijdag vastte, en telkens neder-
knielde, als hij eene procesfle ontmoette, zoo zoude men
moeten overhellen, om te vermoeden , dat hij een -Katholiek
VMf &0*l>, BTfcON. Mf
geweest w*re* Zeker is het, dat htf eene netnurtflke docfc»
ter van hem in de Roomfcbe keifcteer'Uet jQpvoeden? iflaar,
éfcwgl wg *erder van zijde godadienftige begrippen niets Ure-
ten, ikuünta w# alleen .z$ne werken dknaaógaanderaadpi*.
gen, .Zfcne beroemdfte dicbtftnkken jfijn* behalve dè reed*
vertnelden, de areurffcetea f&rner., Marjmo 'Faliera ,/de èeide
Ftotari ea SaréaHapains , de.Fatrsegging van Dante 9 Kato~f
Hemden Aarde* Mazeppa* JMn Juan* én A&jengfte Qerigt.
Ondes r de (Engelfcke7) 'dichters de^ negentiende eeuwireeft
* vit on zonder :twqfcl den eerflen Tang, en nadertiovrle
ftokken zelftsBAKESFEARE eoMiLTow, in kracht, -ük
hartstogteUjke fterkte, in verhevenheid van uitdrukking en
gedachten mrenaart hem zeker niemand. Hij verachtte de 'be-
wondering van anderen» en evenwel dwingt hij ons, §e» de
una te wijden, «n, zoodra men: eenmaal aan de wegflepez*
lezing zgner liederen en gezangen zich overgegeven heeft»
ia men als door een tooverwoerd , ofEchooen dan.ntet aittfd
op het aangenaamfle, daaraan geboeid. Waar., als inen \f a*
het ftandpunt der zedelijkheid uitgJat, zoude, mèn zijne fchtif-
ten, gelijk dan ook door ftr en ge beoordeelaars is gèfch led :,
moeten afkeuren ., ja verfcegen, daar men dikwerf, m dezehfe
eene redenering aantreft, die hec »#are gevbei befteedigtfen
.zelden goede indrukken achterlaat. De Hehreeawfebe Mei*
dien, de Gevangene van Chillon, Tasfo's iüógtxn hét mee*-
terftuk , de CUUe Harold , • bevatten echter ' niet*., dat kwet-
send is voor de goede zeden*
ZKZ.QZAAM GEVAi, VAN ZBNBN MAN, DlBIt MSN
IN DB MAAG. KAN ZIEN.
De beruchte Baron von münichhauien verhaalt er*
-gens, in zijne avontuurlijke reizen , van menfeben, die een*
fpiegel. op de borst droegen, waardoor men in het haft kon
zien, en eeqe opening in de zijde hadden , welke naai" ver-
kiezing kon geopend , en door welke de voedfel» naar bin-
nen gefchoven konden worden, zoo als men het. brood in den
oven fchuift.
't Scheelt weinig, of een gedeelte van dit verdtehtfel Verwe-
zenlijkt .zich in Amerika .bfl eenen perfoon, in è&Edinèurgk
RevieW en elders als alezii st. martin bekend ge-
maakt. Deze perfoon heeft eene opening in de linker zijde,
MO 21XDZAAM GfcVAft
door welke men tot- in de maag kan zien, en dat gedeelte
der fpqsverteriiig,hetwelkJn de maag plaats heeft, kan nagaan.
Dit zeldzame geval ia niet .flechts. een- voorwerp voor de
nieuwsgierigheid gebleven; het is voor de wet enicbap belangrijk
geworden, en het verdient de aandacht der natuurkundigen. In
de vooronderftelling, vooral, dezen, oofc onder onze landge*
nooten , geene ondienst met eenige mededeeling daaromtrent
te zullen doen, wijlen wij korteüjk opgeven, wat desaan.
gunde reeds ter kennis van het publiek, gekomen is. Wij
vermoeden, dat de verrigting der fpQ&vertering door de met
dezen perfoon .gedane proeven voor het vervolg veel licht,
zal ontvangen. \
Een jong, uit Kanada afkomftig perfoon, in dienst bij de
Pelterijmaatfchappij in Amerika, werd in de maand Junij 1882;
door het afgaan van een jagtgeweer, zoo. gevaarlijk inde linker
ztfde gekwetst, dat niet flechts de 5de en 6de rib verbrijzeld,
maar tevens een gedeelte der gekwetfte long , van het ver-
scheurde middelrir en van de doorboorde maag uit de wonde
.zakten. Hij kwam onder behandeling van Dr. beaum-owt.
Het gelukte den onvermoeiden Arts , dezen lijder te- behou-
den ; maar hem geheel te genezen , dit gedoogde deze later
niet , weigerende eene daartoe noodige kunstbewerking te on-
dergaan. Daardoor werd .hij een belangrijk voorwerp der na-
tyorende wetenfchap.
Met goed gevolg werden- in den beginne dè hevige toevallen
beftreden, en later de bezwaren eener langdurige en*overvloe-
dige ettering te boven gekomen; de diepe wonde vulde zich,
maar de opening der maag had zich met de tusfchenribbige-
fpieren en de huid zoo vereenigd , dat zij eerst ter genezing
zoude hebben kunnen gebragt worden , wanneer zij op nieuw
door de reeds gezegde kunstbewerking van deze deelen ge*
fcheiden was. Dit weigerde de lijder (tandvastig. Het inwen-
dige vlies der maag vergroeide verder met de huid , en ver-
toonde eene opening naar buiten, als die der lippen. Deze
opening was onregelmatig ; zij had eenen . omtrek van twee
en een* halven duim , en bevond zich op eene lijn tusfchen
den tepel der borst (omtrent twee duimen onder denzelven)
en de fpina ant. osfis Hei (de voorde graat van het darm-
been). Door deze opening kon men tot 5 a 6 duim diepte
in de maag zien, zoodat, wanneer zij zich uitzette, de in.
gang van fpijs en drank door den mond (cardia) der maag
duidelijk zigtbaar was. Door de pQpzwerig? opening vloei.
ZELDZAAM GEVAL. 211.
den 2$ echter ook naar buiten, In de zes eerfte weken na
de verwonding werd bijna alles, wat genuttigd werd, langs
dezen weg ontlast. Na de genezing werd dit door een flui-
tend verband belet. Van lieverlede vormde het inwendig of
fltf invites der maag eene föort van klap vlier, waardoor de
opening zoodanig gefloten werd , dat het verband niet meer
volftrekt noodzakelijk was. — In de lente van het jaar 1823
was de lijder zoo verre gevorderd , dat hij wederom ilgten .
arbeid kon verrigten. Met het begin van 1824 had hij zijne
vroegere krachten teruggekregen. In het jaar 1825 begon
Dr. beaümont proeven met dezen perfoon te nemen. Die
proeven fchenen hem echter niet gevallig. HJj verliet heimelijk
den Arts, en het duurde tot 1629, eer deze weder iets van
hem hoorde. Hy was federt gehuwd, vader geworden, en vol-
komen in Haat , zijn onderhoud door den zwaarften handen-
arbeid te verdienen. Het gebrek beftond nog zoo, als hij er
den Arts mede verlaten had. Dr. beaümont haalde hem
over, in zijne dienst te treden. Hij bleef verder bij hem ;
en nu nam * deze op hem' een aantal proeven over de fpijs-
vertering , en wel bepaaldelijk van Augustus 1829 tot Maart
&831 en van November 1832 tot Maart 1833. De uitkomften
van dit op genoemde tijden onafgebroken voortgezet onder-
zoek worden medegedeeld in een daarover opzettelijk door Dr» '
beaümont uitgegeven werk. (*) Hetzelve draagt geheel
den (tempel der waarheid; alles wordt met zulk eene edele
eenvoudigheid medegedeeld, dat men aan dit gefchrift, zoo
wel. om deszelfs belangrijkheid, als om den invloed, dien
het op de natuurkunde van den mensen zal uitoefenen , eene
blijvende waarde voorfpelt.
Terwijl de lijder nu in dienst van den Heer beaümont
was , at en dronk hij als ieder ander mensch ; hfl werd zelfs
voibloedig en lyviger dan te voren. De proeven > welke
de Doctor dagelijks, ja dikwijls van uur tot uur herhaalde,
fchenen geenen merkbaren invloed op zijnen welftand uk te
oefenen. Dr. beaümont ontlastte dikwqls de genuttigde
voedfels, het maagfap enz. door de opening, terwijl hij an-
dere door eene buigzame fonde in de maag bragt ; fomwijlen
0
(*) Experiment* and obfefvatiom on the gastric juice and
the phyfiology of digestion. By william beaümont,
Med. Dr. , Surgeon in the Ü. S. Army. Boston , 1834. $vo.
maf. 280 p.
iML ZELDZAAM CEVAE.
zeéfs bragt hij een* thermoineter in dezelve, en, watmede^ed*
belangrijk is, hij floeg de maag van1 dezen man zoo wel
gade in .de» gezonden toefhuid , ais wanneer hij onpatfelijk was.
Tot dusverre zijn, het bijzonderheden , . welke meer nog:
door her vreemde de nieuwsgierigheid wekken, dan eene we-
zenlijke, wetenfchappelijke belangftelling inboezemen, indien
dus dit gedeelte voor het algemeen bet meest belangwekkend
de w*«, zal welligt een kort overzigt der genomene proeven
den natuur* en geneeskundigen niet geheet ongevaliig zijn ,
tot dat het werk 'zelve ook onder ons meer bekend worde, '
Wat de voedfels betreft , fchgm Dr. beaumont van ge*
voelen te zijn, dat de onbefchaafde , volgens de natuur le-
vende mensch overal een voor hem gepast voedfel kan- vin-
den; de befchaafde fchijnt het gemengde plant- en dierlijk,
bijzonder toebereide voedfel meer te behoeven. Bij de voe-
ding moet zoo wel op* de hoedanigheid, als hoeveelheid der*
voedfels gelet worden. Het te veel worde doorgaans de oor-
zaak van inJigtftie; ook fchijnt de maag niet zoo vele voed-
fels te behoeven , als haar doorgaans aangeboden , en bij kin-
deren vooral tegen wil en dank er ingepropt worden. De
voedingaftof fchijnt overal nagenoeg op hetzelfde neder te
komen» hoe verfchillend de voedfels zijn, waaruit zq bereid'
worde. VleescfaVQedfels fehijnen ligter verteerbaar; de ver-
teerbavhetd kasr> echter door vele omftandigheden gewijzigd
worden; b. v. hard gekookt eiwit is hoogst moegelijk te
verteren:, vloeibaar worde fpoedig door bet maagfap ontbon-
den. Eeoe fijne vermaling der voedfels en eene teedere ve-
zel zijn;; hoofd vereisch ten ter bevordering van 4e ontbinding
der fpijzen. Hoe meer punten van aanraking zg vertoouen ,
hoe fpoediger zij-van het maagfap doordrongen worden. Het
doordring* nagenoeg als de warmceftof met dezelfde kracht'
de dappere plancenvoedfels , als de ftevigere dierlijke zelf-
ftandigheden.
Uit verder genomene proeven bleken melige aardappels een
goed , zopgenoemde glazige een onverteerbaar voedfel te
zjjo. De aldaar bekende visfehen waren een verteerbaar
voedfel. Zeuren azijn zijn voor de maag de heilzaamfte
fpecerijen ; de overige prikkelen te zeer. Sterke dranken en
koffij en thee werken, om dezelfde reden, nadeelig. De
dranken worden niet verteerd , maar gaan onmiddellijk in den
bloedsomloop over (door imbibitio en volgens de wetten der
endosmofe?}
ZELDZAAM GSVAI» W&
Het gevoel vanden honger zonde hoe gevolg z$» ven een*
-uitzetting en fpanning der vaten, welke het. maagfap nitfchei-
«den. . Wanneet-roedfel in de maag komt, ftprteo of zweeten
-deze vaten een overvloedig maagfap uit. De dorst zonde
onsffaura door het verlies van vocht uit het bloed,
Wanneer de maag de behoorlijke hoeveelheid vöedfels ont-
vangen heeft, zoo moet er een aangenaam gevoel volgen.
Een gevoel van zwaarte in de maagftreek ftrekt ten bewjjze ,
dat er betrekkelijk reeds te veel genuttigd is. De genietin-'
gen der verfijode kookkunst luisteren echter zeer dikwijls
niet naar de waarfchuwingen van de maag. Het fijn verma-
len der fpijzen-en het langzaam eten is noodzakelijk, ten
einde elke beet van h^et maagfap behoorl$]c doortrokken wor-
de. De oplosfende (ontbindende} kracht van het maagfap
heeft meer * overeenkomst met de werking van zuren op me-
talen , dan van het water op de zouten. Het is eene fchei-
kundige werking » welke het maagfap op de fpyzen uitoefent.
De temperatuur van de maag , welke van 98—103° F. afwis-
felde, nam bij de fpgsvertering niet bijzonder toe. Bewe-
ging van de maag. heeft er gelijktijdig plaats. Zij wordt door
beau mo nt tweeledig befchreven: activty opgewekt door
de in de maag gekomene vöedfels, en onderhouden, zoo lang
er sfcich fpftzen in de maag bevinden, waarmede tot 3| uren
gemoeid zyu; — de pasfirt hangt af van de werking der fpie*
een by de ademhaling;
Na verloop van een half «f is er dikwijls reeds eene be*
hooflSke hoeveelheid chgm gevormd» die lichtgrijs van kleur
is, welke echter door de gebruikte vöedfels gewijzigd wordt*
Naar mate de chym vermeerdert, worden de bewegingen van
de maag (motus perhialticus) levendiger.
Het maagfap vloeide fomwijlen met een* ftraal uit de be-
ftaande opening. Het vertoonde de volgende eigenschappen :
het was een helder, eentgzins flijmaefctig vocht; het fmaakte
als eene^ flaauwe ontbinding van zeezoutzuur in water ; het
vermengde zich gemakkelijk mets water en wijngeest; het
bruisre met aicaliën op; eiwit ftremde fpoedig door hetzelve;
het ging de ontmenging van het vleesch tegen ; op onzui-
vere, kwalijkriekende zweren gelegd, werden deze door het»
zelve fpoedig verbeterd; het wordt met fpeekfel, flüm, gal
en alvleeschfap vermengd, waardoor deszelfs eigenfehappen
gewijzigd worden; ook wordt het daardoor ligteraan bederf
244 ZELDZAAM GEVAL.
onderhevig; zuiver, bleef het mttnden lang onveranderd;
het bleek bij een fcheikundig onderzoek uit' azijn en zeezout-
2unr te beftaan ; ook werd in hetzelve gevonden phospbor-
iuur en zoutzuur kali, magnefia, kalk en eene eigenaar*
dige dierlijke ftof, oplosbaar in koud, onoplosbaar in ko-
kend water.
Het flijmvlies van de maag , die bron van zoo veel kwaad ,
geruimen tijd de eenige ziektezetel der nieuwe phyfiologi-
fche fchool , was in de ledige maag onregelmatig geplooid ,
fluweelachtig bleekrood , mee een dun , doorfchijnend , kle-
verig (lijm bedekt, dat niet zuur, maar fomwQlen iets
Ziltig fmaakte.
Bij ziekelijke aandoeningen van de maag , werd zij fonfwQ-
len rood en droog; op eenen anderen tijd bleek en bleef
zij vochtig, maar verdween het fluweelachtig voorkomen*
Bij ziekelijke aandoeningen vond beaumont fomwijlen ook
gal in de maag.
Het voorkomen der tong had doorgaans vele overeenkomst
met de inwendige gefteldheid der maag. In zeker opzigt
kft* dus de tong als de fpiegel der inwendige ligchamelyke
veranderingen befchouwd worden.
Dit zjj genoeg voor geneeskundigen , om derzelver voor-
loopige aandacht bij dit bijzonder geval te bepalen, het-
welk , op eene ongezochte wijze en langs eenen natuurlijken
weg, ons met de veranderingen der fpijsveftering bekend
maakt, zoo als dit welligt nog nooit plaats had. Dit on-
jrfeTzoek, en de mededeeling van hetzelve, kan tot gevolg-
'dekkingen aanleiding geven, die welligt dienstbaar kunnen
frofcfen aan eene nog naauwkeuriger kennis dier venigting ,
eene der gewigtigfte in de dierlijke huishouding te noemen.
Door den beroemden tiedemann en cmelin is in
de laatfte tijden veel gedaan ; desniettemin blijft er nog veel
ter verdere nafporing over , en een voortgezet onderzoek , al
moest het ook flechts dienen ter bevestiging van hetgeen de-
ze ijverige geleerden met anderen reeds gedaan hebben, is
mede nog noodlg ; want ook hier kan men niet zeggen , dat
de handelingen over dit onderwerp kunnen geacht worden'
gefloten te zijn.
\ F. S. A. ' ,
*t>G «ENIGE OPMERKINGEN OVER FEISSER** GESCHRIFT. 245
NOG EEWOE OPMERKINGEN, AANGAANDE FRISSER* S .GE-
SCHRIFT: LOTGEVALLEN EN LESSEN VAN ÜEN ZALIG-
MAKER ENZ., NAAR AANLEIDING VAN HETGEEN VÓÓR-
KOMT IN DEN RECENSENT , OOK DER RECENSENTEN ,
1835. NO. 1, ANTIKRITIEK, BL. 1-9.
Onze Recenfie , in dit Tijdfchrift voorkomende, No. XIV,
1834, bl. 585— 590, beeft feisser's gramfchap tegen ons
opgewekt, omdat wfl niet hebben goedgekeurd, wat wij als
gebrekkig ter goeder trouw meenden te moeten manwijzen.
Geene bitterheid heeft onze pen beftuurd , en zal nu ook op
ens tegengefchrijf geen invloed hebben. Ben Recenfent mag
Immers afkeuren, wat verkeerd is. Men noeme dit, zoo
men wil , veroordeelen ! Goedkeuren van hetgeen blijkbaar
verkeerd is, zal ieder, die onpartijdig oordeelt, van geen
Recenfetu vergen. 's Mans teleurgeftelde verwachting heeft
hem bitterheid doen proeven, zelfs in de onfchuldige uitdruk «
king Doctor , een* e*rnaam voor allen, die met den eernaam
alleen niet tevreden zijn. Men leze zonder bitterheid bï.
586, waar wij dien eertitel zonder erg of list genoemd héb-
ben. Wij fchelden hem intusfchen al de onvoefezame woor-
den kwijt, die hij tegen on* heeft gebruikt. Niets van dit
aHes trekken wij ons aan. Wij kennen Dr. feissbr vol-
ftrekt niet, en daarom gaat dan ons ook niet aan, hetgeen
zijne onkunde ten onzen aanzien in drift gezegd heeft. Wij
hadden 's mans werk beoordeeld fine ird et ftudio> zonder
Ingenomenheid voor of tegen, aHeen gedreven door zucht
naar waarheid. Indien wij nu verder iets mogten zeggen,
dat hem even onaangenaam is , dan bedenke hij , dat wij aan
onszelven en aan dit Tijdfchrift verfchuldigd zijn, aan té
wijzen , dat wij nog meer , dan wij vroeger medegedeeld heb-
ben, in 's mans boekje hebben opgemerkt, dat alzoo niet
behoort te wezen.
Vooraf zullen wtf iets in het midden brengen tegen het-
geen, naar fbisser's doel en verlangen, zal ihoeten dienen
tot wederlegging van onze , hem niet zeer aangename Reeen-
fie. 1*. Volgens feisser (Lotgevallen en Les/en) bl. 296
—298) behooren de volgende plaatfen dèr Evangelisten bijb-
een: Mt. XXI; 12-16. Mc. XI: 15-18. Lr. XIX: 45,
46. Jo. II: 14—22, als behelzende allen het verhaal der ,
MENGELW. 1835. NO. 5. S
jttf NOC EBNIGB O PM B* E INGE H
uitdrijving van de wisfelaars enn. uit den Tempel. Dit voor.
val zou flechts eenmaal , en wel op het laatst van 's Heilands
leven , hebben plaats gehad* Dat gevoelen werd in onze Re-
cenfie betwijfeld {Vadert. Lettjtroef. bh 587). Ter bevesti-
ging jhi v*n .hetzelve worden (Antikritiek* bh 3, 4) de vier
volgende j*denen aangevoerd: d) Het was de doorgaande
gewoonte van den Heiland , om in den eerden qjd zijner om-
wandeling vooral in Jeruzalem zoo weinig mogelijk opalen
;e ;wekken. b) JBft ftUpwjjgen aangaande de eerde Tempel*
futyuing, .welke toch ook qp het feest , -naauwelijks tw.ee
jaren .geleden , in tegenwoordigheid van duizenden , .gefchied
zal zyn. s) Jfc,z,u$ was hij .de ^£r/?ir verfchijning als Rabbi
piet zoo bekend, als feu U: 23*25 doet vermoeden, d)
Ma neus xn l.u.icas (wjj voegen ctmattheus ook bij)
brengen deze gebeurtenis tot het laatfte van 's Heilands le-
ven. — De Lezer zal wel dnsien, dat feisser zich jnog
pi gemakkelijk va? gronden heeft voorzien , waarop hjj ijjn
hgt en los gebouw ,der Harmonie .heeft opgeflagen. Vooreerst
(#) toch neemt hy aan, ponder eenig bewijs bij te brengen %
dat J.ft£U,s in het begin zijner omwandeling vooral te Jeru-
zalem .geen .opzien wekte. Men leze onbevooroordeeld j o»
II: I— IY:.5ft als. een aaneengefchakeld verhaal, dan zal men
erkennen, dat, ja,' de Heiland geen opzettelijk opzien wekte,
fp*ar -toch ook, dat Hij- onwillekeurig opgang maakte , door
j$jve .wonderen, bij het volk H. IJ: 23, bij njkodemus en
aderen H. UI:,2,^ij GplUeën H. IV: 45, Hij begon juist
te Jeruzalem wonderen te doen in het openbaar. Slechts
één wonder had Hü inGatilea, niet openlijk, verrigt, H. II:
i — ij. Doch dit verband, dat zich bij het lezen der geheele
plaats bjj dep Evangelist zoo. tastbaar voordoet, wordt door
F&jSrS&n wederom willekeurig uiteengerukt. De ontmoeting t
aiet wik o de mü. s (H. IJl: 1—21) wordt, bl. 51— 55, on.
j^dd^llyk, geplaatst achter het eerde wonder van jezus H.I1:
*— mi» en achter ,bet.gefprek met bovengenoemden Farizeir$
H. III: 21, volgt de aanmerking van joannes H. II: 21—
$>, en .daarop wederom het verhaal H. III: 22*36. Wat
War verder .^Antikr. bl. 4) voorkomt , dat zij beraadjlaag-
At** hoe ztj Hem .doeden zouden , is petitie principii van. de
ftcgfte fport. Die bijzonderheid vindt men bjj, joannes
n}et. Ma,rcus alleen verhaalt dezelve, H. XI: 18, met
fcuic $l t„ H. XIX: 47. Hij neemt dus de eenzelvigheid (Jiden-
jifcit} der yerhalep***, door beroep op marcus ep lu-
0?£& fJUSftftfc'* GESCHRIFT. 2HI
*.*sf ~om {$*. B>) iHe jsenselvigheid «e Ae9$un* — BU-
setffe geldt ook van de (jf). vierde reden, welke #H8$*jl
'opgetft* Mar.c*t.s *n iVKAe brengen me( amttu^jus
Ai» venhatl atteen toe het JatflEte vim '* HeiVutfs 4ev.ep. £k*oc
/*0*'<? priruipii brengt f * i s s e r 4U te h$i* oflk qp fe$t T^r
haal ?an j,o an,NjEs. Xuik bewjayoftren is gevolg yan'siftam
4rift , tapen m. Andere ibt fcet er wet zijp betoog*? 4%
*it. BtfK -M f* 1 s(s e*. 4t ,*W*r|gheid Jpoetep yfe &« weg
tptaen* <4pt j o *««« <r.s , zyne berigtfn naar volgorde geven-
4i^ rfn rtrijd met het overige gedeelte va* zyp Evangelie,
hier, rf* ,htar *ileefi, ^en geval pA^am* At eoo veel later
c»l «P YPPf©evallqp^ *ls rste*** verkiest a*n «e nepan,.
Doe* wö *e<*W djarop w i»}e$, on&dat jvy 4w Heer fris-
ser niet te jpaeücdijk wiUen vallen, /y*/; jtsjTTiG feee$,
offeboon .ntet voidingend en flechts oppervlakkig, toch nog
beter, dan feisser, hetzelfde gevoelep yoorgeftaan, £&fcr
«mr. *?<?**• /fcafc*. Fm. Jll. pagg. t&Hft» W4j n^en
top nu .maar opmerkzaam op volgende :ve*fcbtipuntea tuftr
fchen bfit verbaal w joapnes en van de drie overigen ;
|o. ^ij de drie overige Evangelisten wagen de Oyeqyieatejg
<*tr bet gezag 9 op hetwelk jezu.s die wisfolaars uitgedreven
bad ; bü j p A n js e « vragen zij ^aar 44* toeken* %\ Het t»er
geerde antwoord woi;dt .door j ez us ttfj & drie «üto*n nfo*
gegeven; map: wat gezegd wordt laat genoeg «perken, ^
de Heiland de bedoeling der vragers vopd ia bet vragen naar
het Goddelijke gezag ; b$ joanne* g*eft jezus hctzeffiU
nut woord, $M|ar met een ander beeld, .dat Hij op dezelfde
vraag ook volgen* de drie anderen .elders heeft gegeven*
iflT. XH::38. (H. XVI: 4), Lk. XI: 39, 40. Cf. borger,
de canftwtd et aequabili J. C. inieie doctr. eet. p. 95 ***•
3°. Volgens de drie anderen waren de Overpriesters niet aan~
.wezig , toen j e z u s den Tempel zuiverde. Zij hoorden bet ,
zegt m c. vs. 18. Zij vragen .dan ook den Heiland eeret de*
wdgenden dag, verg. vs. 19, 20 en 27 volgg. By joan-
« es vindt men hiervan geen fpoor. Doch die vexfeheidenr
beid gillen wij nu niet verder uitbreiden. Wij hebben dit
alleen maar aangevoerd , ohifeisser oplettend te maken ,
opdat bij niet onvoegzaam zich over andeoer meeningen
uitkte; iets, dat vooral beginnenden Schrijvers zoo weinig
voegt. Hij vergelijke ruin o el ^ joann, II: 14, die
eiE.GLER wederlegt, met h. van herwerden, over hei
EyangelU van joannes, Ifte D. b\. 291 volg. — Het
S 2
248 NOG BENIGE OPMERKINGEN
jW/airfr**, O) hetwelk f ei ss er niet bepaald opgeeft, is tl»
bewijs voor 'smans meening even min voldoende, als het
vorige. Bedoelt hfl het zwijgen der Evangelisten ? Op die
vraag valt het antwoord gemakkelijk: zij beginnen hun ver-
haal aangaande j e z u s eerst na de gevangenneming des Doo-
pers. Bedoelt f e i e s e r de duizenden , die het zagen en er
verder niet aan dachten of er over Qnaken? Dan vragen wtf
op onze beun : Is dan alles verhaald , wat gefproken , wat
gedacht is f En bleef alles den bevooroordeelden Jood altgd
even levendig in het geheugen? Dit z|j voor dit punt ge-
noeg. Hei lust ons niet, overal het min doordachte- van
•smans denk- en betoogtrant aan te wflzen. — (c) Nik ode-
mus fpreekt van eene andere bekendheid, dan die van Rabbi,
joann» III: 2: „ Wij weten, dat Gij als Leeraar van God
„ zijt gekomen ; want niemand kan deze teekenen doen , die
„ GJj dóet, indien God niet met Hem is."
Over de behandeling- der redenen van jezüs door feisser
zullen wij ons niet zoo uitvoerig verklaren. WJj hebben wel
gezien , dat hq , geen onderfcheid makende tusfchen gelijk fctf-
nende en wezenlijk gelijke verhalen, daarom ook de Bergrede
van den Heer verwart met 's Heilands voordragt luk. VI.
Ook hebben wtf gelezen, dat hq fommige (lukken, ook van
die redevoering , heeft geplaatst , zoo ais hij zegt , waar de-
zelve (N. B.) beter pasten (dan zoo als de Evangelist die
plaatst). ' Zoo hebben wij gezien , dat hij met de meeste re-
denen van jezus gehandeld heeft, van welke niet ééne bij
hem ongefchondep te vinden is. Zonder omwegen hebben wy
dit genoemd willekeurig vaneen fcheur en y zonder dat wy daar-
om hebben gezucht (Antikr. bl. 7). Och neen 1 Het boekje
van feisser, doet het al geen goed, zal toch bij ons
geen kwaad doen. Wtf zuchten zoo fpoedig niet , al wen-
fchen wij , dat de man wat minder roekeloos in dat vaneen-
fcheuren ware te werk gegaan. Synoptifche misgeboorten gel-
den bij ons wat zij gelden kunnen , en worden al fpoedig ter
zijde gelegd , zoodra blijkt , dat * de fynopfis bare geboorte
aan loutere willekeur verfchuldigd is. Wy zijn langer dan
feisser in de gelegenheid geweest, om de Evangeliën
zelven met voordeel te beftuderen, waaraan wij dan ook een9
geruimen tjjd van ons leven befteed hebben. Om feisser
voor zgne beleefdheid in het aanbieden van vreemden kost
eenige wederdienst te doen, raden wy hem aan te lezen, wat
Prof. heringa Qover de Bergrede , niet enkel bl. 4— 6)>
OVER FfilSSftR'S GESCHRIFT. 219
Ut NIRUBUUR FRRF (SpeC CHt.TJteoL vind. MATTHAEI
C F— FII contra rvansonum, p. 217—220, Traiect. ad
Rh. A\ 1799) en w. scholten (Je Parabolis jrsv
christi, p. 127—149) gefchreven hebben». Wfl twijfelen
dan geen oogenblik, of hij zal zien, dat hetgeen hy als em
trlpode fchrijft (Jn tikrit, bh 6 bovenaan) meer magtfpreuk
dan róarheid behelst». .
Nu zullen wij oog het een en ander aanftippen, dat wij
in onze RecenGe, wegens beperktheid van ons bedek, on-
opgemerkt hebben gelaten, 'maar nu mededeelen, opdat het
ook aan anderen duidelijk blijke, dat het boekje van fris-
ser meer gebrekkigs behelst, dan vroeger door ons werd
aangewezen*
(Het vervolg en pot hierna.')
s. - OVER DE UITVINDING VAN SCHIETOEWEER DOOR M1ÖJDEL
VAN BUSKRUID.
(Vervolg en fiot van bl. 184.) :
loen eenmaal bekend geworden was, welke vreefeiyke
kracht het ontvlamd buskruid had , om* zware ligchamen in
beweging te brengen , en hoe vlug en gemakkelijk het werk-
te, was het ligt te voorzien, dat de krijgskunst weldra mid-
del zou vinden , om er zich , ter vervanging van haar toe
hiertoe gewoon werptuig, van te bedienen. 2$ miste dam
ook niet , er fpoedig gebruik van te maken. Vermoedelijk
bezigde zij allereerst klein- of hand-geiïeer , wat later ook
Hgte , doch allengs zwaarder wordende veldflukken , en ein-
delijk zoogenoemd grof gefehut. Van het eerfte vond ik geen
vroeger gewag, dan in het verhaal van den (lag bfl Lignitz,
in 1241. Bfl rogier b a c o n ontmoet men reeds gefehut
vóór 1292 of 1294, dewijl hg zegt, dat men er vestingen
mede beukte. Volgens du cange, gebruikten de Franfehen
het reeds in 1338 en de Engelfchen in 13M, en, volgens
m ariana, de Moor en in Spanje in 1343. Doc> bij den
Gefchiedfchrijver van Gelderland % pont anus, (bladz. 248)
wordt , uit het handfehrift van eenen onbekenden , doch ver-
dachten , gemeld , dat reeds in 1328 , op den 24 September ,
vde Gelderfchen9 in eenen (lag bij Hasfelt tegen de Luikenaars
en Brabanders , zich van bombarden bedienden , welke f<r-
230 OVER DS QTTWrmrtXQ VAN «öttfETCEWLE*
penttfiun en vtperijneri (/buigen- én» aidefftiHÊkèn) genomf
worden; U dtt tfii'r,* das ia dit her eerfte gewag, dfc flt
er> na vAOotf, vtó ontmoet heb; Doch, Wtf dierftn alf,
rtn twéedë berigt^ dar mede Van éö» vrtfêger gebruik fo de
Nédtrfüiidvn % liahi baj ceétgto. anderen Sfctiiijver , gewaagt f
ttodt «mr b$ f HortfjARD, (IL c. 1€8> vtrfgettf wfeHe <te
Gentenaars, onder artevelde, in 1339* h$ een- beltfc
tin öuéiiumii'i gefokte gebruikten ; geljjk , volgen* J»*rr
tfANilftL^ (flft*> <ft ft JKfftfe Aê Franc* < p, *99 r bidden
»éer f A n rtia* in' zijae; £%r; *i» GtlAêftant, f. «*,
460) dlftYvfttf » lètteétfHe jdtfr otofc gefefaffe gtttatffcrwferil
MJ het beleg van Puj Güffïauutel Xfatoret meldt w* «ra na» ar,
(tf*fcr/. #fe/. HL 279) dat men in 1350, bfl hét feteg iw
Voorburg , buskruid en gefchut bezigde , en berigt de Heer
van spaan hetëéfttie , óxütrént het fretèg van Rozenburg ,
in 1351. — Het is noodeloos , hier bijzonderheden uit lateren
tijd bij te voegen.
Ma/ir >aii ftelkéto aard was ira «f vröégrte géfttoWT -* Her
kan ztfn, dat men allereeHt, 200 als fommigen willen, A01J-
/;* buizen beproefde. Doch dan zal men weldra de onge-
fchiktheid van zliflc eéhe ftgt vuurvattende én fpljjtende flof ,
af Ware het , jdat men- gzeren /banden om de buizen legde ,
e&dervoftden hebben* en op be*> gebruik ven andere- ftof be-
dacht geweew i^jov Rn op welke dan gereeder < ;dae op die
vtftt jjtfer alteen t Maar f bet butfengnten eerst lang daarna
«Önde* uitgevonden-, fe-hijnt mes wel niet ander» te hebben
tostonen' dornr, dan jf neten fiaven om eeoen houten ftamY of
koker p diear men daarna kon wegnemen, zoodanig te zamea
tt voegen en ,ce verbinden, dat zfl een ijzeren ftuk vorm-
den y en de kouten /lont* of koker f zal dan, denk ik, de
éemftënü (ef faut) geweest z^fl, waarvan Mr. o* Mts* 9
(in de Fatokfly uitgegeven door den Eerw.< spreng er var
Btit# We jaargang, bl« 119. 120» ki de 40*/») als y*i» #**r ,
gewaagt: want ik heb geeft denkbeeld, boe mar een- ftuk
(vaft éfXer of metaal) om eene ijveren ftaaf kan gieten ,• (en
van gfefe* fpttekt *ijn Ed.) of men moet hst daarna boren,
en dat kende men , in den tfld, Waarvan w$ f preken, gewit
nog* niet. Ook kwam * als men het heren kende , het gfe-
/«* **» w»^ ftaaf niet te pas; (MiöfChien was echter bet
giede» om eene ijzeren f&ng ntfogelijk , als de laatfte met eede
leem* of andere (tof ómkorst was.)— Hoe die s&beceerftö,
opv bovengemelde w$»e' veJvaoïdigd , gefchoc zal nog wel
DfOOtt MIDDEL VAW 0ÜfK*ÜIf>. fel
rnde «pvi 0°«P werk) geweest (zoo1 al* f o n t v* *a ctt*-
*tra het ergens noemt) en dattne verbeterd afliy. Althans
zulk een Mt fiaven vervaardigd Huk géheugt mtf, in* de*
jnre 1788, op een der pleinen vtn Gent tentobn Hggetide
gezien re hebben» Men verhaalde mij, dac het vtk den #1
van Keizer ka hél was; doch vermoedefljk was het reedi
vrij wat onder.* Het was zeer lomp érh buitengewoon, lang ,
en van baicen omkleed niet leder, dat zeer veel gelede*
bad. Mijn tijd was te bepaMd en het weder te baseer flecht,
om liet nader tte kunnen opnemen; fit denk, dat bet gelijk-
foortig Was met het (luk, hetwelk, volgens /. o. >oai>
bTer, {Verfèheiienhedew van Landen en Steden, IX L bl.
139.) in het oude Tuighnis te Peter sènrg bewaard Wordt,
uit den tijd van iwak wasilewits, en 21 voeten lang
was, 66 pondb kogels fchoot, en een gewfgt had van 17MS
Rusfifche ponden. Het Gentfehe was, meen ik, van minder
kaliber. — Ondertusfchen a4 bet oudtte ijzeren gefchut was
doorgaans veel langer en zwaarder , dan het later gebruikte.
Obk waren de pre/ecttlen, welke men (ten minfte alt de
grooffte (hikken) fchoot , van eèn verbazend gewigt, in vér.
geïijklng van de tegenwoordige. Men tre die vergelijking la
de Fakkel, (als boven) fchoon ik voor de jufetbeicT délreelvt
tiiet ftrfta. Volgens berigt aldaar vfodt men, in den tijd van
toDBWjjK XI, den tijdgenoot van karel trtn SfotN
ten, van Hukken gewaagd1, die 500 ponden fèboten , waar*
van llraks nader. Dat echter de 300 Hukken , Waarvan al»
daar gefproken wordt , die den krijgsvoofraad vair voornoem
den Bourgondifehen Hertog zullen hebben uitgemaakt, en waar-
door men zware (lukken fcbfjrit te moeten verftaan , dewijl
de eonleurrynen en haagbinfen er tan Worderf nitgtojrondfctrf ,
afflen tot die van het zwaarfte kaliber behoord' hebben , in
filet geloofbaar. Zrj zullen dan wel meest ferfentijnen ge-
weest zijn, en dan nog moeten de magazijnen en vestingen
van earbl vrtf wat beter voorzien geweest zijn , dan ik
van eenigen det Vorften, zijne tfjdgenooten, weet gelezen te
hebben. Van* de eerde grootte Waren de (hikken zelfs zeec
zeldzaam , en , als zjj tot het befchieten van eenige voor-
name vesting gebruikt moesten worden , moesten zij door-
gaans van verre worden aangevoerd uit de wefnige Heden ,
die ze bezaten. ' Ooit te velde voerde men geen* grooten
trein van Hokken mede. In 1507 beftond al bet grof gefchut,
bq eene Omtenrifkfche legermagt, die in Gelderland krtfg
HH OVER Jfr UITVINDING VAN SCHISTOfiWEEft *
voerde, volgens wagbnaar, (D. IV. bl#.36I.) uk.nfer
meer dan twee kleine tokken eA twaalf of veertien valkenet-
ten Qfaucons.ï— Hec komt mjj voor, dat men aan de eerfte
üukken vaa e*nig belang, buiten het kleiner geweer, dat ^
men alomme, onder verfchülende benamingen, vermeld vhide,
(waaromtrent, men onder anderen ook zien kan de Fakkel ets
boven) den naam van couleuvrijnen en ferpentijnen .-gegeven
heeft, waarvan de eerfte de kortfte waren. Althans die namen
komen ,: gelijk wij zagen , in het berigt wegens den flag bij
ffasjeft - y&n 1328 reeds voor, en waren zeker van de ge.
daaote en lengte der ftufcken. ontleend. Ondertusfcben noemde
pen ze- foratijds ook bombarden; ja zelfs vindt men het klei-
ner, geweer, als haakbmfen enz., dikwijls alzoo, of donder*
busfen , geheeten ; fchoon men anders den naam Van bombar-
den mper by zonder flechts aan die geweldig groote ftukken-,
waarvan wij boven reeds eenig gewag maakten, en welke
pjen-teregt tn on jl er -kanonnen zou mogen heeten, fchgnt ge* .
jeven te hebben. — : Hiervan willen wjj nu nader fprekeo.
: .Welke gevaarten dit waren,! kan men zich ligt voorfteljen,
daar wij reeds hoorden, dat men er, had, die 500 ponden
fthoten. Als ik mg niet bedriege, moesten zij de zoogenoemde
blijden , waarvan men zich te voren, en -nog lang naderhand,
gediende , , vervangen \ dat is , moesten zij dienen , om .ge-
weldig groote en zware (leenen, niet, gelijk uit de mindere
ilukken, regtuitcte, fchieten, maar fchuins in de hoogte op te
drjjv^n , om , bij hunnen val , alles, waarop zij wederkwamen, '
op eenen afttand, "je verbrijzelen en verpletten. Dit deden,
gelijk bekend is ,* de voormalige blijden , waarvan men eene
keurige befchrij ving heeft b\j huydecoper, in zijne Aan-
teekeningen op melis stoïe, IX. 195. D. III, bl. 281
eny. Dezelfde Schrijver meldt ook, op melis IX. 176,
dat men met die blijden niet alleen fteenea wierp van 300
- ponden, maar,, volgens anderen, indien men hen gelooven
wil, zelfs van 800, 1300, ja 2000 ponden. Ondertusfchen
•drukken de Schrijvers zich fomtijds zoo dubbelzinnig uit,
4at men niet weet, of men hen van eene blijde* dan van
.eene donrebus, of bombarde , verdaan moet. Zoo zegt, brj
voorbeeld, froissard, ter boven aangehaalde plaatfe, dat
de bombarde , door de Gentenaars, onder artevelde, in
1338 , tegen Oudenaarde gebruikt , en die 50 voeten lang zal
geweest zijn, ah de klink getrokken werd* bij dag 5, bij nacht
J0: mijlen ver gehoord werd, en zulk geweld maakte, dat hei
*» 0OOR MIDDRJ, VAF BUSK*UÜ>. . JW
/Met», dat aUede.Juiyels.wid0 hel waren Ingebroken. . UJc
dit £*y*tf zou men fchflnen u> moeten opmaken., dat bief
waarlijk van. eene bombarde fpr aak was ; doch het. klinktrek-
ktn> hetgeen bij de blijde plaats had en bij de bombarde
niet. te pas kwam, fchjjnt debtffde aan te. duiden; tenzij de
oudfté bombarden, eene foort van gefpannen haan badden ,
welken men itf«£ heette, en die, losgetrokken zijnde ,• vuur
floeg en het *r*#V/ ontflak. In dat geval zoude de bombarde
van vroegere uitvinding zijn, dan wij boven onjterfteldeji ,
en zouden wij hier een (luk hebben van 50 voeten lapg,
Dk is verbazend. Van welk een gewigt zou wik. een, ftuk
geweest zijn, en ' wat kracht zou men hebben moeten, aan-
wenden y om het te vervoeren t Inderdaad zoo zon het min*
der ongeloofeijk moeten voorkomen, hetgeen men bij den
AbtMiLLOT, in zijpe Jlgemeene fFereldgefckiedénii* Du
VII, bl. 15, en elders, vindt, dat ma homet II, by het
beleg van Konftantinopel , een ftuk gefchut gebruikte, zoo
groot en zwaar, dat er 70 paar os/en nóodig waren, om het
te vervoeren. Men mag hierbij echter onderftellen,.dat ;4k
.zoo gemeend is , dat de onderfcheidene fpannen , die elkander
natuurlijk van tijd tot tijd verpoozen moesten r te geljjk met
die, welke het kruid- en de ammunitie trokken, het geul
van 70 paren te zamen uitmaakten. — Wat de lengte van 50
♦voeten aangaat : het fpreekt van zelf, dat deze (lukken lan-
ger moesten zyn, dan de tegenwoordige; want men gedenke
maar,, welke eene menigte van kruid zij behoefden, om hunne
zware ladingen met genoegzame kracht voort te dryyen,
vooral daar dat kruid vermoedelijk veel onvolkomener en dus
kracbteloozer was , dan het onze ; maar voornamelijk , hoe
veel plaats de ladingen zelve moesten innemen, daar het eene
dwaze verbeelding zou zijn , dat die ladingen enkel uit één
eenigen grooten (teen beft ouden, die zoo zwaar woog, als
boven gemeld is: want de gefchiedenis getuigt, dat z|j, ja,
wel eenen voornamen en zeer zwaren (leen, maar tevens vele
kleinere met hetzelfde fchot wierpen , en dat men de (hikken
met allerlei minder wigtig tuig vol dopte. Voegt mén hier
nu bij , dat zulke onbehouwene ladingen onmogelijk in de
1 even onbehouwene (lukken zoo vast konden (luiten , als de
.ronde kogels in onze geboorde kanonnen, dan zal men ligt. be-
vroeden, dat dit ook te grootere hoeveelheid kruids noodza-
kelijk maakte , en te meerdere ruimte in de (lukken vorderde.
• , Ik wil hier aanmerken, dat, gelijk deze monfler-kanennen en
SM ' over 0* mmmttote ya» scunttoswB&a
gr$otê bombarde* é* ' vroege* Mjtf*» t**vthgjtti, t% zo* <Wfc
flfet tóeeö door erftte fttogtttoémde *^r*fe^ vervttge* z?tt
gtwtotfeft, fit*» aelv* dié* naart *** t/tottteren % laüg Vtfdr
ctod* tegenwoordige jftiritèrtto wei^if aitgévoridiitir, gedhr-
gferi ftébbérf , érf da* dié naam v*n Vroegere* tijd , dan <fe ge-
nféllde nitfrtadinfcv Mtifend', en n* dezelve tfecftttfüfc de ou-
<*we ki$gtf*eF bqbelièütfeh ft. Aftban's 200 meen ft te xtoeten
btöeïte* «ft fetgéet* ft fctf #ao«naar iée*, (7W. ffhr.
D. IV. 66 219 , 220) dat ***, in 1462, bfctf Bhkfats op &
rëétt flêtf k «et kartouwen (2ware kanonnen-) befchoöt , eü
d*i <fé Bisféhep vttd Utrecht detl beleggeren twee groote-
btwfeö t&ezofii , mrtiere# genaamd, mét Welke' Mn- tombe*.
in* bet BMèhuiv wië*p<. Hij voegt? er bij , dat ook van £**"-
jKfe» dertfroarts gëbragt ww eene groote btif, die «vennen
Vleten l«ng #as, eö WdOten fchoot, wetófc kfefaer, dan een.'
UJrét&tscïi halflfchepel bevatten kon. Hter ziet men den naaih
Vtft mortfefen lang vóóf dat onze bmketefs of Mortieren
werden uitgevonden, étt tev«fo bevestigd hetgeen- wij boveh
üeidéfr, <fec flechtt weinig .lieden fttikken van bet Zwsfcrfte
fcttUter bézatéö, die, tot bet beföhteten vaè'ftéflfcen, Mfe#-
W derwaarts gëftttdéft weMèa. — Wat bombert betreft,
W**rv«n Wa<*é'Naar hier gewaagt: hij voegt er , fa eene
'rtatfteektnfng y bij: „ Omtrent dezen tijd1 vindt men ook de
„ éeitte feeltifflg van 't gebruik der £**»£;» in PronkrifXf
én verwijst daarbij gaaf MoN*tfc£LET, Tol. IÏK f. KKk
Doch* daar monjtrelet reeds in 149$ overleden is,
beeft "bij nietö vatf 1482 kunnen melden ; mafar zijne Chrono
que werd, dóór een* ander' , vervolgd tot 15Kr, en met dat
vervolg te Parijs uitgegeven in 1572. Wa oei* aar zal dk
laftffë bedoeld , en of hij , of de Schaver zelf, zal, door de
gedsiehte aan onze mortieren misleid, Somben , in plaats v*n
f tenen i gafchreveu hebben. Althans dat dé bmbén tttti in
1Ö88, door eert* burger van Vénh* *ifn iikgévefl*n, die,
döór eet? verkeerdötf worp, zijne eigene ftad e¥ door te
braèd zette, verhaak j. kniVpenbrrg*, tö 2ijü<* /fo/.
-.£&/# 2)**>, G* J#v pi. 200 , en lang vóór hé* faMïaSus
«tr^da, (<fc £dfr Êetg. Dec. Sec. Libr. X. p*£. 599, 594,
totó* fee, Ed.. Rom. «. 1650) beiden met bgvoegftg , dat
«#,- wéinig dagen later, allereerst door den Graaf van
i« a tf s v e l d t, van de Spaanfche zijde, gebruikt werden-in de
.belegering van het Geldersch fteedje Wachtendonk* &f rada
befcknjft de Jimtaf zeer naauwkeufig. Waoew A ar(VIIL
BOO* MIDDEL riUTftOSUOlD. 25}
20fr} tfildt ér niets* vat*,» itaar vefwtfai Aar b 0*^ (B. XXV*
py U. (328)' dfo «ileetf zéfct, dmt ik>AN^&UT de ftaA*
behalve mee tweer gtoofce flufcken 4 ook met Vkrballen fate
fcitöót, wwdocfc bij ongéflArgfWd 'dé kmkbvn terHeen» heeft
0e Baron van ketf PÉr*i£R#f ro iXs&* VerkèndeHwg *
welke in ttt» do<W de' Kaninkhjké Mmkntt* pfBnt&ttHh,
kroónd is, herlgf, opbl. 99^ dat dfe uitvinding derjsMr/iV*
rwr, in 1568, door G^AirtfA^erinüir >am;andus^ toe*
fefchrévW wordt aan die Tan. 's Hertegenboxk &fcA4fr
M a'ije uu,. befdfaflvénde hét' beleg ttiff hel flot Ptoderéép**
tusfehen den Bosch en GorincAem + gewaag* vèl van eene
nütiiwe' ftwwt van werktnig,. door dé Btnföhènaafs tegeö het
flor aangevoerd ^hetwelk kloeten (pi/as) en Beet gtóote en
Zware fteenen in de hoogte wierp, watordoof dr dake» der
geitouwen verbrijzeld werden; maar Wj ontleende dfenriernfe
è a ft l a ptd ü s , die van dit fteenenwetyró' niét* mekfc r en
f. Van DUDBFrfovE, ftr zfine Befekrifving "tan de Stad
4iï töeiferif vari *s Herfogenboxh , , (eerde ut tgsrve van 1849
ép bh 94,) Mk van deze uitvinding (gekende 4 fioeétt het
tWSrïfltfg mortier i èodb in de lateflé en veTbefe^dé uftgaWe
«V*n Ï670, op' bl« 1$6, iteet fri| \i<3i tvtnfekMt. Wfcvxfa
deze ufcvinötog erf tifi1 het werktuig «elf te Korte» zij, wek
fe n1w. Yïseelfttt WMfch$ai$k, dat er tótr niéuw*
Ret raiflenftél' óf de werking dér reed!* vroeger rtwgenbeimfe
itóftfefen , w*a*v£ti wij boven fprtóën , bij was ttftgedtfctrc ;
dóefc #*C, blijkt niet: én hetgeen Wij thanit mortier héat'eta,
werd eerst later bekend; althans dit tóen mét het wetkttitg,
te 9s Hertogenbosck ufcgevonden, gééne efgenlflk gelegde B&M-
ben wierp , zoo al* oüdenhove 4egt r ü* 2èkef .
Me* zegt, en het is geloofelijk, dat de1 ultvinfdfng van
granaten fpoedig 6p die der bomben volgde. Döeh, o» nog
Wën tot dé gefchledénh der boinbarden wede* tè ieeten : nit
h'étgéett reeds is gezegd, Is geblékefl, dat' diè tiaa'tt J of die
V*ö dondefbusfe*, a! aanftonds aab de éeïfte bui f en, wattrnit
men, dóór middel van kruid y fchoot, (het hendgëwfcér zelf,
tot het fchijrit, niet uitgenomen) gegeven is; zootfet'men
er geenszins altijd die groote gevaarten door verdaan móet.
Welke men daarna, in de plaats der blijden * gebrtikte. Dit
blijkt daaruit, dat, daar de laat (te altoos tittatttrlijk zeldzaam
bleven, men van (leden leest, die, al zeer vroeg, een aantal
bombarden , of donder bus/en , oezaten. Zoo verhaalt ha-
r A e v s , (in Annall. Ducum Brabant. Vol, I. p. 333) dat
256 OVER de uitvinding TAN SGHIETCEWERR , ENZ.
<lé Leuvenaars, in den oorlog tusfchen Braband en Vlaande-
ren , tén jare 1356 , allereerst bombarden gebruikten, welke
zij , ten getale van twaalf > gekocht hadden. Ja, divaeüs,
(fn Annall. Lovaniensf» Libr. III. pag. 21) van denzelfden
oorlog (prekende, maakt, van het getal van twaalf \ twee-
endertig. Zoo bezat ook (volgens den Heer van spaan,
in zijne Hist. van Gelderland , als boven) deftad Arnhem*
in 1359, verfcheidene donderbusfien. Zoo had men, volgens
den Heer de lange van wjtnoarrde, (Befchr. van
Gouda 9 D. 1. bl. 709) in 1371, op het flot van Schoonho-
ven , eene donfebus-kamer enz. *
Wat nu het kleiner of handgeweer betreft: omtrent deszelfs
uitvinding weet ik niets bijzonders te berigten. Een band-
geweer zou het zekerlijk geweest zgn, waarmede, (zoo het
waar was) in 1371, reinald van nassou, derde. Her-
tog van Gelderland^ van een' zijner hovelingen verraderlijk
werd doodgefchoten , volgens de Chrontjk van aqüileüs,
door scRivERius uitgegeven achter zflne Batavia Ilhutr.
p. 33. Doch, volgens van slichtenhorst, (Boek
II. p» 148) was het niet alleen niet reinald, maar zijn
broeder eduard, en werd deze^ zich, na vermoedenden
ftrijd, met ontbloot hoofd, wat te flapen gelegd hebbende,
door zijnen hof bediende,. Jonker bier van hese, met eett
ijzeren bout zoo geweldig op het hoofd geflsgen/dat hg het,
twee dagen later, bedierf; waartegen echter pontan us
(Hist. Gein L. VIL p. 291, 292) fchrijft, dat hij door bier
met een9 pijl werd door 't hoofd gefchoten. Zoo weinig kan
men fomtijds op bijzondere berigten (laat maken.
Mij valt nu nog , omtrent het busfengieten , te melden. ,
dat men, in j. reygersbergen's Chronijk van Zee-
land* vermeerderd door. boxhorn, D. IL bl. 172, het
volgende leest: „ In het jaar 1993 wordt allereerst die kon*
„ (te van busfen te gieten gevonden, in de (lad Augsburg
„ in Hooghdujschlant , van eenen monnik, zoo als fommigen
„ fchrijven , welcke koude noyt vóór deze tigden gheweest
„ hadde." — Zoo dit niet geheel misverftand is , durf ik
het niet , dan ten meeste van ligte busfen , die men echter
Hgter fineden dan gieten konde , verdaan. Maar wat er van
zij , laat ik aan anderen tot onderzoek en beflisfing over. *
V
DE FIUNIÜHE ÖALAKTBfclE. 167
DB FRANSCHB GALANTBRIE. DOOf HENRY LTTTON BULWER.
— Apprennez qtfen effet
Le Cocuage tïest que ce que Pon ie fait.
Moli&re, PÈcole des Femmes.
Op
fp een* der kleinere Parij fche fchouwburgen worde tegen-
woordig een (hik gegeven , dat den titel draagt van Pourquol.
Het heeft veel toeloops ; ieder wil het zien , en elk roept
uit: .„ Hoe waar 1 hoe natuurlijk!9* Wat mag dat voor een
link zijn? Luistert! Twee gehuwde vrienden wonen bfl
elkander. De vrouw de* eenen is voortreffelijk, (leeds ge-
reed om te gehoorzamen en te believen ; de wil des ipans is
haar eene wet ; het paar leeft in volkomene eensgezindheid ,
en de man is zoo gelukkig 9 als een echtgenoot Hechts wen-
fchen kan. Maar nu het andere paar ? Hier nemen twist en
gekijf geen einde; de vrouw wil haren eigen' wil hebben,
in kleinigheden evenzeer als in hoofdzaken ; ftuift op bij we*
derfpraak ; in 't kort , zij doet haren knorrenden en toch on»
derworpen' echtgenoot zoo veel verdriets aan, als mogelijk
is. Men kan geluk en ongeluk niet fcherper of (lerker te-
genover elkander (lellen, dan in deze beide huishoudens.
Waarom nu is de eene vrouw zulk een voorbeeld van zacht-
moedigheid en ondergeschiktheid? win*» de andere zulk eene
verfoeilijke twistzoekfter en ruziemaakfler ? Daar hebben
wij het pourquoi. De huisvrouw , voor welke men zich , te
regt , kruist en zegent , is zoo getrouw , als eene vrouw zijn
kan ; de echtgenoote , die door hare lieftalig- en zachtmoe-
digheid ons zoo zeer gevalt, is een listig en trouweloos vrouws-
perfoon. Hoort het allen, FranfcheMtniienl denkt toch nimmer,
dat uwe vrouwen kuisch en beminnelijk tevens kunnen zijn:
dat zqn eigenfehappen , die met elkander onbeftaanbaar zijn!
Gjj moet of lijden en zwijgen , of u zeker voorhoofdsfierfel
laten welgevallen! — Ziet daar de klucht, met derzelver
toepasfing , welke te Pari/s zoo zeer bevalt ; het zedetafe-
reel, dat men daar „ zoo waar, zoo natuurlijk" vindt!
Dit moet men van Engeland zeggen : zijn ook de Armen-
huizen opgevuld met vondelingen; wemelen ook de (Iraten
der Hoofdftad , als Grosvenor-fquare , St. James- fquare , Hill-
ftreet , Charles-ftreet , van vrouwelijke wezens , wier beroep
Sf0 DBFfcAKSQH.S «AWWTüWfe.
wij hief niet nader willen omfchrijven f zoo wordt evenwel
ontucht door het openbaar gevoelen voor eene even verach-
telijke en ftrafwaardige misdaad gehouden , als eenige andere
in het zondenregis^er van NewgaJe, Onlangs klaagde te Lon-
don e$ne vrouw haren man, een fchoorfteenveger,aan, dewijl
hjj haar mishandeld > dat is geflagen had. Wat zeide.nu de
fchborfteenvegerf Ontkende hij het feit, of verontfchuldigde
hg zich? Neen; hij vroeg der aanklaagfter, of zij zichzelvt
niet een9 ongeoorloofden omgang met zekeren fchoenlapper
bewust was; en, daar dit helaas bewezen werd, wendde
zich de fchoorfteenveger , met eene zegepralende houding,
*o>e den Regter, en vroeg: * Nu, wat zeggen Uwwel-
edeleps?** ~ In Frankrijk hebben dergelijke zonden niets
ergerlijk* grf pnteerends. „ De vrouw," zege la broyUe,
„ die flechts éénen minnaar heeft , beweert , dat zij geene Co-
„ quette is^ zij, die meer dan éénen heeft, zegt, dat zij
v flechts eene Coquette is." E enen minnaar te hebben , is iets
zeer rgewpons , en het behoort zoo ; ook neemt men door-
teen geenen heftigen hartstogt te baat , om zulk eene zwak-
heid ,te verontfchuldigen. Madetnoifelle del'enclos, wier
yjjjze van zien , in derzelver volle kracht en openhartigheid f
op hej jhans levende gedacht is overgegaan, zegt: „ Het-
„ geen iemand aan eenen minnaar boeit , is niet altijd liefde ,
„'maar veelal overeenftemming in doen en laten en in finaak,
p gewoonte, .hem te zien en te fpreken, behoefte om zich-
2 'zelye te pntvlieden — ■ la nécesfiti (Tavoir quelque galan-
- terje." — Galanterie , zoo heet het woord, van welks
oeteekenis wij , in fpijt van al onze gezellige verfijning, toe
dusverre ons geen .regt begrip kunnen vormen. Laat mg be-
proeven , hetzelve te omfchrijven { Galanterie is eene foprt
van ljgtzinnige, warme 9 onplatonifche vriendfehap, welke
aan het bevallige , maar beuzelachtige karakter der Franfcken
bgzonder eigen Is. Wezenlijke hartstogt komt daarbij niet
Jn hqt (pel, en vandaar zijn domme of dolle (treken daarbij
Iets uiterst zeldzaams. Van honderd gehuwde vrouwen zou
tiet é éne den echtgenoot, 'dien zij verraadt, met den min-
naar, ttfen zij foi-difant aanbidt, willen ruilen. — Wat de
mannen betreft , valt mij hier eene anekdote te binnen. Eene
Parij fche vrouw , die haren man meer haatte , dan men an-
ders hier eenen echtgenoot haat, of die veelligt in haren
minnaar meer welgevallen vond, dan anders hier het geval
is, deed laatstgenoemden den voorflag, mee haar door te
DS FJtAN&CHB GAI<AN?ERIE. jggf
-gaan. Toen de miauw, .van .zjjjne verbazing oyer zulk een
verrasfend, zondsrliqg ycpiftel «fittig&ips bekomen, zich ver-
zekerd had , dat hqt zijner mingare&fe. ten vqlle ernst was ,
nam hij eene ernftigej: houding aan, dan gewoonlijk, en
/prak: „ Gij wee** ma ,ctire9 uw map is mijn he%u vriend.
„ Ik wil u .beminnen., zoo lang het u behaagt, onder zijn
.n dak — dit doet der vriendfchap geene afbreuk ; maar hem
„ zoo trouweloos te behandelen .van jnet u door tp gaan —
„ neen , dat gaat niet aan 1"
(Het. vervolg enfiot hierna?)
BLIK OP OOSTERDUIN , Bfl HAARLEM,
Ho
loei ginds het zilverblanke Sparen,
Dat klatert Ungs bebloemden boord ;
Dd4r *t (Utfe bosch vpl wandelaten ,
Door filomele's lied bekoord?
Alom bevalligheid en leven f
En — r kerkhofïlilte in deze dreven ?
o Oosterduin 1 — eene eeuw geleden —
Wat z4jt gü thans,; wat waan gjj toen?
Wie, tfie u destyd* mogt betreden,
Ha4 deze vraag u mogen doen?
Tpen duidde een luisterrijk gefchitter
Den rijkdom aan van uw' bezitter.
Helaas 1 thans ftrekt tiaauw meer uw loover
't Gepluimde zangkoor ten verblijf,
En 't füauwfte fpoor bleef zelfs niet over
Van al het woelige bedrijf;
Bedrijf, .dat eens u mogt omvangen,
Toen gij weérklonkt van vreugdezangen.
Uw groptfche poort zien wij nog prijken
Met teekens van verdwenen pracht;
Zij doet .nog in haar opfchrift blijken
Uw' naam aan 't latere gedacht ,
Maar in dat opfchrift ook ons lezen»
Dat praal Hechts fchijn is zonder wezen 1
160 BLIK OP OOSTERDUIN.
Wie weet de plek ons aan te wijzen,
Waar eens het fierlijk lusthuls Hond?
U 't daar, waar distelftruiken rijzen,
Of ginds op d'omgewroeten grond ?
Helaas 1 dit wordt niet uitgevonden ;
Geen enk'le (leen mag 't ons verkonden.
Wat zeggen gindfche kikvorschgalmen ,
Oprijzende uit het drabbig nat?
Was 9t eens een beek , omgeurd met walmen
Van rozen, door den dauw befpat?
Bepurperde, onder 't bladgewiegel ,
Eens 't avondrood haar' waterfpiegel ?
• Welligt mogt ginds een heuvel pronken ,
Befchatiwd door eiken , trotsch van kruin,
Waar vaak , als maan en ftarren blonken
En 't zeenat klotfle tegen 't duin,
Het minnend paar zijn tooverwoorden
Verfmolt in 's nachtegaals akkoorden.
Maar , Zangfier ! (laak uw ijdel gisfen ,
En leg de gouden citer neer:
Deez* plek, verkeerd in wildernisfen ,
Heeft niets van d'ouden luister meer.
Vergank'lijkheid is 't merk der weelde;
Zij had nooit glans , die duurzaam ftreelde.
-Gij , die door eenen (loet van (laven
' Uw* trotfchen wil volbfengen ziet, "
In Peru's glinftefende gaven
U baadt» als in een' gouden vliet!
Kom, vest op Oosterduin uwe oogen,
- En durf dan op uw aanzien bogen 1
Waar zjjt ge , die , ontzien door velen ,
Het magtwoord fpraakt met trotfchen mond?
O ! zoek hem onder bekkeneelen ;
De wind blies reeds zijn ftof in 't rond.
Zijn wapen in een zerk gedreven ,
Ziedaar wat over is gebleven!
BLIK OP OQSTSUWIN* Wt
Moog' , toonbeeld vtn vervlogen lniattfr
Eertijds zoo heerlijk Oosterduin!
(Hoe diep ge ook wegzonkt in bet duister)
Uw poorc niec gruizelen tot puin 1
Geev9 zjj nog lang uw' naam te lezen,
En leer* zij trotfchen ned'rig wezen f
LA TENDRE flLLB,
PlèCB TKADÜITB um
FRAN90TSE DB BÓBR, '
AVBC LE TEXTB RN REGARD* (*)
Het teederhartig Meisje.
Hoe
% lief heeft mij mijn moeder niet ,
En hoe bemin ik haar!
Wij zijn altoos zoo weke vreén.
En leven voor elkaar.
*k Verloor mijn lieven vader vroeg ,
En fchreide bij zijn graf 9
Maar *k dankte ook vaak den goeden God,
Die mij deez* moeder gaf.
Hoe leerzaam is haar voorbeeld mij ,
Hoe edel niet haar hart;
Zij jnicht , als andren blijde zijn ,
En weent bij hunne fmart.
o! Als zij , door een milde gift,
Der armen ziel verheugt,
Dan zie ik, in haar yriendlQk oog,
Een traan van dille vreugd*
(•J Badacteur* *»• aan r «.amcijmtjb xtn 1011, baren fttod «o bij»
nondero betrekkingen In aanmerking nenende, gaarne allen lof gent, ii ecbter
ven neeaing, dat hare dicbtjea , alt zoodanig, op de eer, van bij den neem-
«Taling , soo niet ala model , ten minfle als proeve te (trekken , on ooae
vordienften , ook in dit vak , buitenelende te doen kennen , ge eöe voldoende
aasfpraak kunnen naken. Wil men baron nederigen ftaet ook bier doen gal*
den; wat gaat snik eane csftatU htntvobuti* dan eraendeling aan? Km
énarom verblijdt bet boni , er te mogen bijvoegen, dat, naar gty» gevoel, de
bekwame Overbrenger bier sifa oorfpronkelijke overtrof Mogt de Heer
cz.avab.bao atns sijne on terneene begufitheid in desen' te koate leggen
aan de too geeedge Rnnmijkhê Lhéjit van onxe iroiri on dbxeh, ook
bij ona op verre na niet in verdiende etre gebonden 1
MENGBLW. 1835. NO. 5, T
SfiK HET TBEDERHAETIC MEISJE.
Wat h zfl zaéht en gul van 'aard ;,
Hftar voorbeeld fpoort mij aan ,
Mee hen, die minder «rijn dan ik,
Ook minzaam om te gaan.
Ik noem haar- Moeder — Moederlief,
Naar vaderlandfchen trant;
Zij prent mij liefde en eerbied in
Voor eigen, vaderland.
„ U ," — «egt Eg dikwerf — dierbaar kind !
„ Wier aanzijn mij verheugt,
„ ü voed ik op — als 't Almagt wil —
„ In vaderlandfche deugd.
»
„ Word eenmaal toch, vt geen moeder 4ioopt ,
. „En billijk vab u wacht ,
„ Word, dóór uw braafheid, ook eens de eer
„ Vatt' Hollands fcfaoon gedacht!"
o, Moederlief! hoop niet vergeefs,
Uw Dina mint de deugd ,
En blijft daardoor gewis altijd
Uw blijdfchap en uw vreugd, *
F. DE BOER.
La tfwdre Fille.
(Jombien ne nf aime pas ma mêre !
Et combien je Taime k mon tour!
1'Unfe est k Tautre toujours chêre •,
Notre existence est tout amour.
Bifcn jeune ie perdis mon père;
Je pleurai longtemps fon trépas ;
Mais pour m'avoir laisfé ma mére,
Mon Dieu, que ne te dois-jé pas!
' . Spn exemple inftruit ma jeunesfe $
7 . Sou noble coeur forme Ie mieu;
/ Dans Ie phrffir et la tristesfe ,
il n'a qu*un but , er c'est Ie bien !
LA TENDRE FILLE*
St main fait-elle, è lt mifére,
Quelque préfent confolateur,
Une larme, fous fa paupière,
Vienc m'asfurer de fon bonbeun
\t
A la fols bonne ec généreufe ,
Ses le^ons me font une loi
De ne jamais écre orgueilleufe
Avec des gens moindres que moi.
je Tappelle Mère-cbérie ,
: Cest Fufage fous notre ciel ;
Ec mon amour pour ma Patrie
Est nó de fon coeur maternel.
n Chére enfant I dit-elle fans cesfe ;
„ Toi par qui uw-jours font heureux ,
n Puisfé-je élever ta jeunetfe
„ Dans les vertus de nos afeux !
»
Tu feras alors , (fofe croire
Que mes voeux feront accomplls)
Tu (bras 1'honneur et la gloire
Du beau fexe de ton pays!"
Mére, toujours, toujours chérie,
Jouis d'un espoir fi flatteur;
Car ta fille, toute fa vie,
Pera ta jole et ton bonheurf
AUGUSTE CLAVA&ftAU.
AARDIGE WOORDSPELING VAN MEVROUW DE OENLIS.
H»ene zeer bevallige jonge Dame , maar die weinig verftand
en nog minder fmaak bezat , beklaagde zich bij Mevrouw
de genlis, dat zij onophoudelijk door minnaars werd ge*
kweld. n o , Mejuf vrouw 1° antwoordde deze glimlagchende ,
n gij kunt hen gemakkelijk verwijderen f ge keet fleckti té
„ftrekenr
klopstock's eere gehandhaafd.
In een gezelfcnap werd eens eene nieuwe , ongemeen fraaye
Ififc KLOPSTOCK'! berk gehandhaafd.
Ode van klopstock gereciteerd. Een der toehoorden 9
een wijshoofd zonder fmaak of gevoel , gaf zijnen tw$fel te
verdaan, of deze poëzij wel uit de veder Van klopstock
gevloeid ware. „ Ik wenschte ," fprak een der aanwezigen ,
„ dac uw vermoeden gegrond ware, omdat wij alsdan eenen
„ klopstock te meer bezaten f
SCHILLER** KIESCH GEVOEL.
-De Vorst der CDuitfche) Dichters «schiller, werd eens
om een* bruilortszang geplaagd. Te dier gelegenheid vroeg
hem een aardig, maar onnoojtel, aankomend meisje: -Maakt
gij dan zulke mooije verzen?1' — De befcheiden Zanger,
ten einde haar de ongepastheid dier vraag aan hemzelven te
doen gevoelen, vroeg haar op zijne beurt: „ Zijt gij dan
zulk een mooi meisje?"
AAN DEN REDACTEUR DER VADERLANDSCHE LETTER-
OEFENINGEN.
Mijn Heer de Redacteur ! .
JN a het afdrukken van mijn berigt wegens de overblijfle-
len der Gothifche Literatuur heb ik het bedoelde werk
van Prof. massmann ontvangen , ten titel voerende :
Skeireins aimaggeljans tkairk. Jo kannen, Munchen* 1834. Da-
delijk het woord niuklahs in het achtergevoegde Glosfarium
opflaande, vond ik aldaar eene aanhaling uit grimm's
Grammatik, II. 314, die, met eene kleine letter als noot
aan den voet dier bladzijde voorkomende , my ontglipt was ,
en van den volgenden inhoud is : „Da klahs , in der ein-
„ zigen Steile Luc. X. 21, mir verdachtig ist, verauthe
„ ich ein noch dunkles oder entftelltes niukl-ahs mit unferer
„ Ableitung aks , dass den (inn des Gr. vtfsr«$ [infans] wie*
„ dergeben foll ; etwa ni-ukl*ahs f un-mikil-ahs ' ware zu
„ kühn. Oder vergliche fich ntu-k/ahs, dem Altnördlichen
„nj-kiakiun \recens natus] neuklangig ?" Het blqkt hieruit, .
dac ik de eerde niet ben geweest , die deze twee woorden
met elkander heb vergeleken. Alleen de Etymologie blflft
de mijne, en daar heb ik genoeg aan: want in welk verband
ntuklangig met het denkbeeld van kind zonde (taan, beken
ik niet te begrijpen. Eene vergelijking tusfchen mijn gevoelen
en dat van den onfterfelijken grimm is voor mg eene al te
harde proef; in dit geval vrees ik haar echter niet. Dat de
kenners beflisfen!
k Maart, 1835. halbertsma.
In het Mo «o boven het voorftuk vtn No. 3. Mê*j. ie de eigt drukfout
ingtflopen Yin r$yi*udr* toor 4rvi**ira.
MEN GEL WE R*K.
VERHANDELING, OVER HET GEBRUIK DER EERZUCHT
TOT BEMOEDIGING DER DEUGD, BIJZONDER MET
BETREKKING TOT HET OPENBAAR BELOONKN
VAN EDELMOEDIGE EN MENSCHLiEVENDS
DADEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ: TOT
NUT VAN 'T ALGEMEEN.
D
Door
N. S WART. (*)
e liefderijke Schepper aller dingen heeft, ter bewa-
ring en opkwêeking van gevoelige wezens , tweederlei
prikkel in het werk gefield : " dien des genoegens en der
finarte. Men mag het er voor houden t dat Hg alleen
den eerften zou hebben aangewend , indien Hij dien voor
alle gevallen toereikend had geoordeeld. Maar, zouden
zoo vele dieren , als hun vöedfel met moeite moeten op-
fporen en bemagtigen , daartoe door de gedachte of het
voorgevoel van het aangename der verzadiging gebragt
worden ,< incjien niet het onaangename van den honger
hieraan te gemoet kwam ? Ook ter zedelijke vorming
van den mensch bezigt de Opperfte Liefde niet alleen
het befchuldigend geweten , de fchande en zoo vele kwa-
de gevolgen , aan de ondeugd verbonden , maar ook de
opgeruimdheid van den brave , het vertrouwen en den
moed des régtvaardigen , zoo wel als het gevoel van eer
en de vele , rijke vruchten der deugd. En zou het niet
wenfcheüjk zijn , dat de burgerlijke overheid en allerlei
ander gezag dit voorbeeld meer kon navolgen, dan men
doorgaans ziet plaats grijpen — dat de belooningen ver-
meerderd , de ftraffen verminderd konden worden ? Welk
(*) Voorgelezen in Amfitrdams Eerfte Departement, op
den 23 Maart 1835. .
MENGEL W. 1836. NO. 6. U
266 OVER HE* OBBRÜÏX DER EERZUCHT
een akelig, bedroevend fchouwfpel leveren de laatften op,
hetzij wy deze bi) de huifeltjke opvoeding der min be-
fchaafden uit allerlei ftand , bij vlotelingen en krijgslie-
den , van vroegeren tijd , of op fchavotten en in gevan-
genisfen , zoo als die meestal zijn ingerigt , mogen waar-
nemen t Rekenen wij bet niet met regt tot de voordee-
len van onzen tijd , dat deze ffraffen , in de meeste der
genoemde omftandigheden » aanmerkelijk verzacht, en
door bemoediging , belooning , gepasten lof en eer groo-
tendeels vervangen, afgewisfeld en onderfteund zijn ge-
worden? £n is het niet te wenfchen, dat dit fleeds
voortga , dat de ftraf meer en meer wegvalle , en gewil-
lige gehoorzaamheid , met vrolijken moed , voor flaaf-
fche vrees en zuchten in de plaats kome ? Is het niet
een oneindig aangenamer fchouwfpel , den. braven krijgs-
man b. v. met fierheid de teekenen zijner heldendeugd
op de borst te zien dragen , dan een' ander (wat men
voorheen toch alleen 'zag) de flavenketen en het merk
zijner fchande treurig te zien voortliepen ?
Ondertusfchen vinden wij inenfchen, die deze ver-
betering niet willen erkennen — deels lofredenaars van
den ouden tijd en de voorvaderlijke geftrengheid , deels
vreesachtigen , alsof fierheid en eerzucht onze jongeling-
fchap te zeer zou bezielen, beflxijders van onze Maat*
fchappij, of althans berispers van hare daden, omdat
zij de vlijt en deugd door uitgeloofde prijzen bemoedigt
en uitlokt ; omdat zij de fchooljeugd door boekgefchenk-
jes en loffelijke getuigenis, in plaats van plak en roede,
wil aangewakkerd hebben ; omdat zij edelmoedige bedrij-
ven in het openbaar beloont , en , met meerdere of min-
dere plegtigheid, voor het oog der toegevloeide menigte
verheerlijkt, f
Het is mijn oogmerk, G. T., over het eene en an-
dere iets te zeggen , maar mij wel inzonderheid tegen
de Magten en bedenkingen te verzetten, die ten opzigte
der bekrooning van edelmoedige en menschlievende da-
<}ea hij herhaling zijn in het midden gebragt. Bc ftel mij
te dezen einde de beantwoording van drie vragen voor:
TOT BEMOEDIGING DER DEUGD, 267
'0. Is het raadzaam en veilig, van den prikkel der eer*
zucht gebruik te maken, om het goede te bevorderen?
A. 1$ het gepast en goed te keuren, dat dit zoo veel-
vuldig gefchiede , ten aanzien der redding uit allerlei wa-
tersnood, als werkelijk bij de Maatfchappfj plaats heeft?
c. Mist dergelijke bekrponing haar doel , en kan het
zelfs geene deugdzame of menschlievende daad geacht
worden , zoo de bedrijver, wien het eerloon wordt toe«-
gekend , in zijn doorgaand levensgedrag voor geen braaf,
naauwgezet, voorbeeldig man te boek Haat?
Het onderwerp wordt op deze wijze wel zeer bepaald,
en in veler oog misfchien van minder algemeen belang.
Doch men neme in aanmerking , dat het evenwel op be-
ginfelen aankomt, en dat alzoo onze Maatfchappij, be-
nevens andere Maatfchappijen, ons landsbeftuur zelfs, en
in één woord onze tijd en tijdgeest er in betrokken is-
Ja., wanneer ik dit in aanmerking neme, dan zou ik
fchromen , zoo groote zaken in het openbaar te behan-
delen, indien ik alle ftraks genoemden niet veeleer als
getuigen voor, dan wel tegen mijne zaak had aan te merken.
a. Is het raadzaam en veilig , van den prikkel der eer*
zucht gebruik te maken , om het goede te bevorderen ?
Hetgeen mep hiertegen inbrengt, zijn de gevaarlijke
eigenfchappen en uitwerkfelen der eerzucht. Van de-
zelve toch beweert men , dat zij doodelijk is voor onze .
tevredenheid en rust , dat zij tot ligtgeraaktheid en wre-
vel r tot nijd en wraak, tot heerschzucht , pronkerij,
verkwisting en oneerlijkheid verleidt , en ons onzen toe-
Hand, als afhankelijke fchepfelen, onze verpligting tot
dankbaarheid en ootmoed jegens God en den Verlosfer
doet uit het oog verliezen. Eene zware befchuldiging
voorwaar, en die wij niet geheel, neen, die wij geheel
niet willen ontkennen. Het is zoo, de ingenomenheid
met zichzelven, de trotschheid en opgeblazen waan be-
hooren tot de hatelijkfte en onnatuurlijkfte gebreken van
den mensch. En de lieve nederigheid, de eenvoudige
kinderzin, de ootmoedige godsvrucht- zijn eigenfchappen,
U 2
268 OVER HET GEBRUIK DER EERZUCHT
welke ieder regtfchapen man moet hoogachten. Komt
het er op aan, om deze in hare reinheid, niet als fchtjn-
en klatergoud, als een aangenomen kleed en bijzonderen
dekmantel des hoogmoeds (gelijk ze dikwerf zijn) te be-
vorderen, niemand is eer gereed, dan de Maatfchappij
zelve, om hiertoe door werkjes over de zelfkennis en
allerlei deugd en godsvrucht vlijtig mede te werken.
Maar men neme wel in aanmerking , dat wij van het
gebruik der eerzucht , niet van haar beftaan , van rig-
ten en befturen , niet van opwekken en prikkelen fpre-
ken* De Algoede Maker heeft het noodig gevonden,
zekere fterke neigingen in onze borst te plaatfen, die
zich naarmate der omftandigfcden ontwikkelen en de
eene of de andere rigting aannemen. Ik wil niet ont-
kennen , dat opvoeding en onderwijs haren groei kunnen
bevorderen of tegenwerken. In het algemeen zal men de
eerzucht (leeds diir het krachtigst en het werkzaamst vin- .
den , waar het leven , de bedrijvigheid en infpanning tot
allerlei doel in eene maatfchappij of een bepaald tijdperk
de meeste* opwekking hebben gevonden. Doch overal -
ontdekken wij fierheid en hoogmoed, gevoel van waarde
en opgeblazenheid. Deze boogt op jeugdige kracht of
fchoonheid, die 'op rijkdom of aanzien en oudheid van
gedacht ; en de zucht , om door zulke toorregten hoo-
ger te (tijgen , voert menigmaal tot ligtzinnigheid , tot
woestheid, tot ijdelen pronk en verkwisting. De Vorst wordt
èen dwingeland, een veroveraar, een monfler, ja de ge-
leerde zelf een laffe pedant óf een ondragelijke , die zijne
pen in galle doopt, en de eenvoudige onderwijzer, de beftem-
de' vormer der jeugd een dwaas! En letten wij bepaalde-
lijk op hen, die van alle befchaafde opvoeding en on-
derwijs verdoken zijn gebleven ; die met foortgelijke werk-
zaamheid, als onze Maatfchappij bedoelt, den openba-
ren fpot drijven — op woeste en berooide knapen
(niet altijd uit den laagrten (land) , bij drinkgezelfchap-
pen en plaatfen, waar de kwade zamenfprekingen de
goede zeden bederven; wij hooren er, boven alles, ijdel
gefhork, roem op beestachtige onmatigheid en vroegere
TOT BEMOEDIGING DER DEUGD. 269
Schanddaden, wedftrijd om elkander in zulken lof te
•overtreffen, befchaming van den minbedorvene en opwek-
king zijner eerzucht, om hem in het kwade mede te
liepen. Zoo groeit de plant van zelve , door de omftan-
digheden gevoed en geleid , niet zelden geheel verkeerd
en averegts op. Ja, de jammerlijkfte verwarring wn
denkbeelden neemt fchande voor eer.
Dit is niet het gebrek van onzen tijd , G. T. , maar
van alle tijden. In fommige opzigten , zou ik zelfs dur-
ven beweren, zien wij hier groote verbeteringen tot fiand
gebragt. De onderfcheidène rangen en (landen in de
maatfchappij zien niet meer met zoo vele verachting de
een .op den anderen neder , alsof zij , naar de fabel der
Hindous , deze uit de herfenen, die Hechts uit de be-
nedenfte deelen van brama gevormd, en niet allen kin-
deren van éénen vader waren. Vorst en onderdaan , edel
en onedel , geleerde en kunftenaar zijn elkander merke-
lijk genaderd. Waar in ons rijk de landbouw hoofdbron
des beftaans is , d£4r vooral is ook de landman geacht
en die achting waardig. En de fchoolmonarch , gelijk
men hem fpottend plagt te noemen, is niet meer de
vreefelijke , zoo lang de fchooltijd duurt , en de belag»
chelijke, na<fct men zijner roede is ontwüsfen, maar
bij en na den leertijd de vriend fijner kweekelingen.
Het kan zijn , dat wij hier flechts eene- verandering
en geene vermindering van verkeerden waan aantref-
fen. Ik wil onzen tijd niet te zeer boven andere ver-
heffen. Het ontgaat mij in het bijzonder geenszins , d*t
de jeugd niet zelden te trotsch het hoofd verheft , zich
op nietigheden, ja op niets, niet weinig laat voorftaan,
«n al te. dikwijls den eerbied uit het oog verliest, welke
haar jegens ouderen van dagen voegt. Maar (om niet te
zeggen, dit is het ongelukkig gevolg van den overgang uk
minder' tot beter' toeftand : wanneer er geene ouders meer
zijn zullen, die het verbeterd onderwijs misten, dan
zal de zelfverheffing , die zich hierop grondt , van zelve
vervallen.) och , mijne tijdgenooten , Qaat de zedefchrif-
ten van vroegere dagen op — let op den hoogen lof ^
met welken de "uitzonderingen op het algemeene gebrek.
270 OVJ&R HST GEBRUIK DER EERZUCHT
te dezen worden ontvangen ; ja herinnert u uwen etgtrh
ttfd en jeugd. Zou ulomo niet nogmaals regt heb-
ben : hetgeen er geweest is 9 dat zal er zijn , en er is
üriets nieuws onder de zon? Ik voor mij ten minde
ken vete edele jongelingen en aankomende mannen , wél-
ken ik dat verwijt niet gaarne zou toevoegen. En werd
foms mijne verontwaardiging over hunnen dwazen over-
moed gaande , niet mindere malen althans was het een ge-
heel ander gevoel* dat hun gedrag mij inftortte.
Maar het zij zoo , dat de eerzucht m dezen tijd bij-
zonder opgewekt zij. Ons vaderland heeft op nieuw,
een eigen , onaf hankelijk beftaan. Onze jonge manfchap 9
geroepen om hetzelve te verdedigen , heeft zich van die
taak zoo ïoffelqk als voorfpoedig gekweten. De herin-
nering van Nedrlands oude grootheid is bijzonder op-
gewakkerd. En zelfs buitenlanders hebben den lof, zoo
Tan het tegenwoordige als voormalige Holland 9 verkon-
digd. Handel en zeevaart zijn weer in drukke werking ,
en geene kust , of zij aanfchouwt onze vlag, geene land-
(treek 9 of velen on£er ipeionderwezene jongelingen en
mannen bezoeken , onderzoeken en befchrijven dezelve.
Ovet gansch Europa, en zelft verder, is bijzonder
leven * woeling en ftreving verfpreid; en wij deelen
daarin alleen ten goede , om Vorst en vaderland bij te
Haan 9 en van Vorst en vaderland het allerbeste te den-
ken% te fpreken en te verkondigen. Het zij , zeg ik ,
200 9 dat dit alles ons tegen de kwade gevolgen der eer-
zucht moet doen waken ; moet zulks dan beftaan in het
dooven , in het verfmoren en verdrukken van dezen ede-
len aanleg ? Ja , edele aanleg , G. T. ! wam menige
andere drift , in de menfchelijke borst befloten , moge
op gelak , op huifelijk en maatschappelijk geluk en wel-
vaart doelen , de eerzucht heeft hooger beftemming ; aaj
kan alle ftoffeigk voordeel verachten , iich met edelers
dan rijkdom of zingenot voeden , de volmaaktheid ten
onmiddellijken voorwerp harer bejagingen hebben. De
Bijbel fpreekt van eene eere Gods, als het doel der
fchepping — eene eer , aan c « r i s t vb vocfrgeftdd ,
om welke Hij het kruis verdroeg en de fchande £bij dwaze
TOT BEMOBDIQ1NG BtfR MtUGft* 2Ï1
vMtitbwO verachtte. Ja , openen w$ bet woadeifeoek
yto joannes, om een9 bitkin de bemelfcbe gewesten
te liaan , wij zien er de martelaren voor de waarheid ,
met feestkleederen verfierd en palmen in de hand, de
«er der Goddelijke tegenwoordigheid genieten. En wat
wij er treffends en heerlijks vernemen , dat is prqs en
eer, lof en aanbidding, die zich van alle kant doen
hooren en aanfehouwen. Zoo weinig is de eer bij het
Christendom in minachting. Zoo min is het voor den
beelde Gods onvoegzaam , naar eere te itreven. Neen ,
-er is geen zaad, door God in onzen boezem geftrfcoid,
d*t niet welig zou mogen opfehieten. Wie dacht er im-
mer aan, de liefde, van welke vo-ndbl zingt, dat
geene Gods liefde nader komt , in te toornen en te ver-
zwakken ? Wie beftreed niet te allen 'tijde flechts hare
ontaarding , in woesten wellust vooral , en ftookte het
hemelsch vuur der reine min flechts te meerder aan ? •
Ja , wat ons ter dezen eeniglijk overblijft om te doen ,
dat wil de Maatfchappij met hare vereering van edel-
moedige en menschlievende daden. Zij wit op de ware
eer oplettend maken ; zij wil deze aan de deugd., waaiu
toe zij behoort , verbijten. Zjj wil door haar de men-
fchenliefde opwakkeren , het behoud vanu menfchen ea
menfehengeluk bevorderen , het nut van 't algemeen dun
krachtigen en fchoonen fteun leenen» Gewis, de ge-
dachte kwam bij haar niet op , dat zij in dezen, te veel
kon doen ; dat zij eene foort van i*zernqy of noem het
dweeperij , der menfchenliefde zou opwekken ! Neen ,
wanneer zij op de geringheid harer belooning — eenige wei-
nige guldens-, of een eenvoudige zilveren gedenkpenning,
welken men niet openlijk tér fchouw mag dragen — hare
oogen floeg , dan vreesde zij veeleer , dat üchippers en
visfehers, dienstmaagden en ambachtslieden, die veelal
met getuigfehriften en openbare vergaderingen weinig op-
hebben, daardoor te min zouden worden aangemoedigd.
En , is dit anders uitgevallen , zien wij groote waarde
«an ons getuigenis en onzen eerpenning hechten, het
ss, mijns oordeels , omdat het gevoel der natie meer «n
272 OVER HET GEBRUIK DER EERZUCHT
meer befchaafd en veredeld is , omdat onze Maatfchap-
pij , als de kweekfter van allerlei goed , wijd en zijd
hoog geëerbiedigd wordt* Doch 9 dat de nationale deugd
hierdoor zou ontreinigd, de Christelijke ootmoed tegen-
gegaan 9 de ware nederigheid verbannen wosden 9 Mede*
leden ! , gelooft het niet : de brave ziet zich door elke
vereering ligt befchaamd en tot zijn hart bepaald; wat
bij tot ftandbragt, het was met Gods hulpe, en wat hij
goeds moge verrigt hebben, o ! het is zoo weinig tegen
zijne fchuld , zijne tekortkoming aan pligt. En , zoo
fomtijds een ijdele pogcher (fchoon deze zelden iets be-
langrijks verrigten) op eene ontvangen medaille doffen
mogt , zoo zij hem zelfs tot erger kon vervoeren — ei i
waar groeit geen onkruid onder de tarwe? maar wie kent
ook de waarfchuwing van den wijsften der menfchen
niet : zorgt 9 door te veel te willen , niet de tarwe met
het onkruid uit te rukken ?
b. Is het gepast en goed te keuren , dat de bekroo-
itfng van edelmoedige en menschlievende bedrijven zoo
zeer algemeen aan redders uit het water ten deel valle?
Ziet daar onze tweede vraag , op de aanmerkingen , zoo
niet op de fpotternijen van velen gegrond.
Ik weet niet 9 of de voor- en inftellers van dit gebruik
aan eene bijzondere foort van liefde en opoffering voor
den medemensch hebben gedacht. Ware het zoo 9 het
Zou onze verwondering niet behoeven op te wekken.
Ieder land heeft met eigenaardige gevaren en rampen te
worfteien. Zwitfcrland heeft zijne fneeuwvallen , en de
monniken op den St. Gothard gaan met afgerigte hon-
den rond , om verdwaalde en verkleumde reizigers op te
fporen. In fommige ftreken heeft men zich tegen allerlei
fchadelijk gedierte in acht te nemen; in andere tegen
woeste roovers 9 en in de Arabifchc woestijn beftaat geen
uitftekender deugd 9 dan die der herbergzaamheid. Hier
braakt de aarde vuur en vlam , en daar verzwelgt en
verfmoort zij vele nijvere werklieden 9 die de kostbaarfte
bezittingen aan hare ingewanden moeten ontrukken. Ons
land wordt voor een groot gedeelte door de zee bes
TOT BEMOEDIGING DfcR DEUGD. 273
ipodd, van rivieren, kanalen en grachten doorfiieden,
met nieren en plasfen afgewisfeld. Zij zijn de voorname
.grond van ons beftaan , onze welvaart en roem in de ge-
schiedenis. Zij leveren ons vuur aan den haard, lek-
kernij voor rijk en arm op tafel , en fchenken ons ligt
die kenmerkende zindelijkheid, waardoor wij in onze
lage , moerasfige oorden toch zoo gezond en vrolijk le-
ven. Ja, zoo zeer is het varen bij ons dagfelijksch
werk, dat welvaren gezondheid, welvaart voorfpoed,
maar gevaar ook den nood aanduidt , die ons dreigt te
overvallen. Waar beftaan gevaarlijker, dan onze zoo
druk bezochte kusten ? Nadert wel ooit een winter of
voorjaar, dat wij niet voor algemeene of bijzondere
overftroomingen beven? Loopt er bijna een jaar ten
einde , dat zoo vele wateren , aan wier oever wij wo-
nen , door de koude geftold , niet tot ijsvreugde uitlok-
ken en telkens weer vele flagtoffers vorderen? Geen
wonder voorwaar , zoo de menfehenvriend , de bedacht-
zame op het nut van 't algemeen , de oogen bijzonder
op dezen toeftand had gevestigd ; zoo hem de herhaalde
berigten van jammerlijke ongelukken, van vreefelijke
nooden zoo wel , als zeldzame reddingen en edele be-
moeijingen , daartoe hadden opgewekt , om dit zoo Veel
mogelijk te bevorderen ! Het ligt toch in den mensch ,
dat hij aan alles gewoon rake ; en zou het inzonderheid
vreemd zijn , zoo de ruwe kustbewoner , die al zoo me-
nig fchip en zeeman door de baren zag verflinden , zoo
de fchipper en anderen , die vaak met eigen nood de
handen vol genoeg hebben, met zekere koelheid begonnen
te berekenen , of er voordeel bij de toegebragte hulp
was te wachten ? Zou het zoo vreemd zijn , zoo het
gevoel van betamelijkheid , van loffelijkheid en verdiende
bij dergelijke lieden veelal te zwak bevonden wierd , om
eigen nood en gevaar voor anderen ten beste te hebben?
Zou dit vreemd zijn , bij de ondervinding , dat de ge-
redde, even als hij aan duizend gevaren blootgefteld^
en fchaars met zacht gevoel bedeeld, zijne verpligting
vaak al fpoedig vergat, en noch belooning noch zélfs
27% OVJE& BET OEBRÜtK 2ME91 EERZOCHT
hartelgke loffpntak uwer Voor hem over had? Geeir
wonder dan , zeggen wij , oto de weofchenvriend , de
urenfchènkenser voorftcïde, door het uitloven van eer-
loon , in het openbaar gefchonben , het verdorven ge-
voel op te wekken , het pügtmatige en betamelijke van
edele daden beter te doen inzien , den aarzelende door
den opgehangen krans te bemoedigen en te fterken , en
daar, waar jeugdig vuur of ftoute baatberekening een9
enkelen ongelukkige redde, een' wedftrijd van menscb-
lievendheid te doen ontdaan.
Het is echter even mogelijk , dat men Hechts in het
algemeen edelmoedige en mensehHevende bedrijven heeft
willen uitlokken. Althans, reddingen bij brand, uk
diepe putten of andere gevaren , edelmoedige bijftand in
het ongeluk en opofferingen van verfchillenden aard zijn
door de Maatfchappij bekroond. En wanneer befmette-
lijke en kwaadaardige ziekte ganfche fieden en landftre-
ken teisterde, dan fchonk zij gaarne haar eermetaal aan
beoefenaars der geneeskunde en zoo vele anderen , die
trouwe en belangelooze dienden in het ongeluk hadden
bewezen. Maar de ondervinding zelve heeft het veld
aangewezen, waar zich de menschlievendheid en edele
zelfopoffering van den Nederlander inzonderheid kan
doen kennen. Het water , het water is het , dat ons
gedurig beftrijdt en belaagt — gelijk wij het op onze
beurt beftrijden , in teugels breidelen , in gareel en fpan-
nen , om ons de onderlinge gemeenfchap en die met de
verfte kusten gemakkelijk te maken.
c. Mist dergelijke bekrooning haar doel, en kan het
zelfs geene deugdzame noch menschlievende daad geacht
worden , zoo de bedrijver , wien het eerloon wordt toe-
gekend , in zijn doorgaand levensgedrag ' geen braaf
man is?
Ziet daar onze laatde vraag ! Ziet daar de bewering ,
door welke men inzonderheid het tegenwoordig gebruik
en de voorname bepaling tot redders uit bet water meent
te moeten gispen. Het is , beweert men , veelal niet
dan eene opwelling van drift, dan zekere éctut- en roe*
TOT MM0EDIG*NO D^R DBUCD. 275
fcdooöheid, die fcoo velen aanfpooit» om leven en gö*
«ondheul voor anderen te wagen* En menigeen , al be*
duidt zijne daad ook niet veel, beroemt zich daarop
vervolgens , als op een heMenftuk — hierin geftijfd dool-
de eerkroon 9 welke hem de Maatfchappij toekent , om
al meer en méér tot roekeloos zelfvertrouwen en ijdelen
'waan vervoerd te worden. Ën het is daarom 9 dat men
lof en loon der Maatfchappij meer aan ftilte deugd, aam
onopgemerkte dienden en opofferingen in het huifeHjk
en gezellig leven wil hebben toegekend 9 omtrent welke
geen twijfel- beftaat, dat zij uit eene reine bron zijn
voortgevloeid. Staan wij bij de befchouwing van de-
ze zwarigheid en nieuwen voorflag nog eenige oogeft-
blikken ftil.
Onder alle verfchijnfelen 9 welke ons de menfthenwe-
reld oplevert 9 is er voor mij naauweKfks een zoo ver-
blijdend 9 dan dat , op het gezigt van nood en gevaar 9
waarin 'zich iemand bevindt 9 meestal de geheele wereld
toefnelt9 om hulp en redding te bieden. Ja9 zie ik
daarbij den woesten knaap , wien men bezwaarlijk ééne
machte aandoening zou toekennen 9 zijn lief fle genot ver-
geten 9 om onvermoeid en met gevaar zijns levens bijftand
te bieden, dan vervult mij eene dubbele vreugd. Ik
roep dan met salomo uit: God heeft de menfchen
regt gemaakt l maar zij hebben vele wnden gv-
zocht. Het koude nadenken ; de oplettende berekening
van fchade en gevaar 9 bij de toegebragte hulp «e lij-
den ; de levendige voortelling van ongemak en vermoeije-
tos 9 — ztet daar 9 wat velen belet 9 dien eerften indruk
te volgen* f En znllen wij dit deugd 9 dat ijdele roeke-
loosheid noemen? Verre van ons die gedachte! Het
is de ftemme Gods , die ftem : hebt uwen naasten lief+
als uzelven 9 en : wat gij wilt 9 dat h de menfchen z%d-
len doen 9 doet gij hun ook desgelijks 9 welke iil de eer-
ften Tpreekt. Men moet echter al zeer onbekend zijn
met de omftandigheden van vele reddingen, om deze
voor eene zoo zeer vlogtige, haast voorbijgaande aandoe-
ning te houden. En zij het ook fomtijds het geval %
276 OVER HBT GEBRUIK DER EERZUCHT
dat het voorwerp onzer belooning niet tot de ftille , ge-
regelde en nederige menfchen behoort , aan welke de
Maatfchappij zoo gaarne haar loon befteedt; blijft het
bedrijf daarom niet edel, niet aanmoedigingwaardig?
Moest geen held , fchoon hij zijn bloed telkens voor het
vaderland gewaagd, voor het vaderland geitort heeft,
door den Vorst met ridderkruis en hoogen rang bekleed
worden , omdat dat bloed hem te onrustig in de aderen
kookt , om , als een ftil burger , alleen de zachte ge-
noegens der huifelijke gezelligheid te beminnen? Ja,
? oo de eer bij deze lieden meer dan bij anderen geldt ,
zal men zulk eene krachtige drift niet aangrijpen, om
hen aan de deugd te verbinden , om hun , zoo zij roem.
willen bejagen, dien diir te doen vinden , waar het goede
te werken is?
Doch men bedriegt zich zeer , wanneer men waant 9
dat inzonderheid zoo luchthartig? , luidruchtige en win-
derige lieden de mannen zijn, die zich onzer bekrobnin-
ge waardig maken. Dat wilde vuur flaat maar al te
veel in ijdele vlammen uit; terwijl de koesterende gloed
van ware deugd en menfchenliefde in de ftille borst huis-
vest. Meestal vergezelt bet getuigenis van onberispe-
lijke en zelfs loffelijke zeden het bewijs voor betoonde
menfchenliefde. En wie waant , dat op het een noch
ander veel (laat zou zijn te maken , dat luid gefchreeuw
bij het volk , ligtgeloovige partijdigheid bij de Departe-
menten en andere Autoriteiten, ligtzinnigheid eindelijk
bij de laatfte beoordeelaars rijp en groen , gelijk men
zegt, onder de gewaande helden der deugd opneemt;
hij aanfchouwe velen der bekroonden op onze jaarlijkfche
vergadering , en zegge , of ijdel gefnoïk en ftoute zelf-
verheffing op die eenvoudige gezigten, bij die bijkans
verlegene menfchen te zoeken zij !
Maar het zijn , gelijk wij zagen , eene geheel andere
foort van daden en eigenfchappen , welke men door open-
bare belooning vooral meent te moeten aanmoedigen. Het
zijn de zoogenaamde dille, huifelijke deugden. Van
deze toch wordt te regt beweerd , dat zg in vele op-
TOT BEMOEDIGING DER DEUGD. 277
fcigten de wézerilijkfte zijn. Langdurige, groote opoffe-
ring, zonder èenige bekendheid, zonder eenige praal
naar buiten , getuigen van de grootfte zuiverheid van be-
ginfel , en misfen vaak alle loon. Zoodanig gedrag in
het licht te Rellen, zulk een hart de verkwikking te
fchenken , welke de goedkeuring der verftandigen en bra-
ven met zich voert , dat eerst fchijnt een regt verdien-
ftelijk werk , eene noodige en nuttige aanmoediging ! Zoo
fchijnt het inderdaad , M. H. Maar is het ook een val-*
fche fchijn, een vrome wensch, of zelfs zoodanig dwaal-»
licht, als ons op geheel verkeerde paden zou kunnen
voeren ? Hetgeen mij hiervoor doet vreezen 9 is vooral
tweederlei. Vooreerst, hoe ontdekken wij hief 'de f egte
verdiende? Hoe ontgaan wij partijdige opgaven? Hoe
onderfcheiden wij ware deugd , die op de proef beftaat ,
van natuurlijke goedhartigheid en andere eigenfcbappen ,
welke tfan de omftandigheden eene heilzame rigting ont-
vangen , en , in andere betrekkingen gebragt , foms al
haar glans en goed zelfs verliezen ? Ten andere , zoo
het inderdaad deugd, ftille, onbekende deugd is; zal zij
dan haar loon misfen ? Zal zij dien niet grootendeels
in de onbekendheid zelve zoeken? En, zoo gij haar
van uit de tfchaduw des huifelijken daks te voorfchijn
brengt, om ze in het licht te doen pralen, zult gij ze
dan niet befchamen en bedroeven , of wel van harevoor-
naamfte fchoonheid , de onkunde harer eigene voortreffe-
lijkheid , geheel berooven ? Hier toch is het een geheel
andere lof, dan welke den edelmoedigen, redder uit oogen-
blikkelijken nood te beurt valt. Voor zoo ver deze laat-
fte uit eene zekere natuurlijke aandrift , zonder dadelijk
inzigt van het gevaar , te werk ging , te hij zelf terftood
gereed, een goed gedeelte aan de oütvangene loffpraak
te onttrekken* Ook gefchiedde zijne daad in het open-
baar : het eermetaal en de plegtige viering van zijn be-
drijf zijn Hechts eene herhaling en wettiging van den lof
en dank , hem door geredden en aanfchouwers dadelijk
toegebragt. In de bedoelde gevallen daarentegen is de
verandering plotfelingj de vergetelheid wordt roem, de
278 OVER HET GEBRUI* DER EERZUCHT
verachting lift egwbare eer • • . . en waar is een h^t ,
voor zoodanig iets gevoelig , dat er niet onder lijde %
Ja, bier, hier fchijnen mij die gevaren te ontftaan,
welke van de bekrooning der edele daden in het alge*
meen wordt gevreesd. En , viel er ook maar een tiende
gedeelte van de eerbelooningen aan zulke ftille deugd te
beurt van hetgeen wij gewoonlijk aan openbaar moed*
betoon en menfchenliefde toewijzen, ik zou vreezen,
dat het met waarachtige deugd bij ons te niet liep , en
ijdel gezwets meer en meer hare plaats ging vervangen»
Ziet daar, G. NL, wat ik niet ongepast vond, u bij
deze laatfte fpreekbeurt in het Departement voor te hou-
den ! Al wat eenigen tijd beftaat , dat vindt berispers ,
dat ziet zieh van eene of andere zijde (want alwat men-
fchelijk is , heeft eene zwakke) bij herhaling aangev^J-
kn. Wél den voorftander van zulk eene zaak , die deze
berisping niet in den wind flaat, die er voordeel mede
doet tot verbetering; maar wee den onvoorzigtige en
karakterlooze , die haar daarom dadelijk omverre werpt !
Het is den menfirhen maar al te zeer eigen , telkens weer
in een ander uiterfte te vervallen. Het opkomend ge-
dacht , dat de beftaande gebreken ziet , maar de vroegere
niet voor oogen heeft , befluit al ligt tot herfcheppinr
gen, die het ergere voor het gebrekkige in de plaats
(tellen, Eene halve eeuw geleden fcheen de mensch in
allen opzigte te diep vernederd , te fel gedrukt te zijn ;
vreefelijke omwentelingen waren het gevolg van deze
overtuiging , die nog niet ophouden , in vele landen en
hoofden* der menfehen te woeden. Wij deelden voor
een' tijd in dezelve , maar zagen federt lang een gelukkig
evenwigt herfteld. En vooral die mannen , welke de
mindere (landen door onderwijs en aanmoediging ter deugd
verheffen en gelukkiger maken wilden , bevalen deze taak
eener Maatfchappije , welke door het ganfche land , uit
de kundigften en besten te zaam gefield, een aanhoudend
opzigt over het weik houdt. Geene verkeerde rigting,
geen te welige groei van het een , noch verachtering van
het ander, blijft by haar onbemerkt en onbeftreden. En
TOT MMOttDKMNQ J>BR DEUGD. 2179
i
wie hier den «mwentetoar wD' fpelen ; wie mefem , ook
dit gebouw , als een werk der duisternis, van vroegere:
verbijstering , te moeten omverhalen of in een geheel an-
der iets hericheppen , die toont , min door de ondervin-
ding en onpartijdigheid beftuurd , dan door allerlei wind
der leering geflingerd te worden.
Ik kan niet eindigen, waarde Medeburgers , zonder
nog eens op het bepaalde punt der belooning van edel-
moedige en menschlievende daden terug te komen. In
Griekenland kende men wedfpelen van hardloopers en
pftftfdenmenners , van worftelaars en anderen , die h* vlug-
heid en kracht uitmuntten. Derzelver openbare bekroo-
nmg trok de aandacht der geheele natie , en (leden ver-
hieven er zich op, wanneer haren bewoner de lau-
werkrans ten deel viel , ja *zij rigtten daarvoor wel eens
ftandbeelden op. Elders zijn het de kunilen en weten-
fchappen , die eene ftrijdbaan voor bekwaamheid en vlijt
openen. En, het eeregoud, maar vooral de faam, die
de overwinning door heel de letterwèreld uitroept, (trek-
ken ten fpoor en loon der verdiende. Doch , wat voegt
zoo zeer eener Christenmaatfchappije, eener Maatfchapptje
tot Nut van 't Algemeen , als der menfchenliefÜe , den'
moed eh der volharding, die leven en bezitting der burgers
redt , den welverdienden lof te brengen ? Wat voegt zoo
zeer eener- Maatfchappije, die vooral de geringere (landen
verheffen , befchaven , tot betamelijke gevoelens en edele
menfchelijkheid wil opvoeren , als derzelver groote da-
den , die elders weinig loon of lof ontmoeten, in het liqht
der eer te (tellen ? Is de held , die behoudt , grooter ,
dan de held , die verwoest , waarom zou dan de krijgs-
man alle» op zijnen lauwer mogen verwijzen? Neen,:
G. T*, is <te menfchenliefde in ons land te algemeen,
om gul met baar loon te mogen zyn; is het van belang,
den waren held der deugd onder zoo velen , die flöchts
bet gewone , fchoan daarom niet min edele , verrigtteo ,
treffend te doen uitkomen — ■ welaan , men wijzige het»
werk; maar wie het wraakt en weren wil, die heeft «tav
280 OVER HET GEBRUIK DER EERZUCHT , ENZ.
geest, die kent den geest der Maatfchappfj niet, noch
zal haar doel helpen bereiken.
Aanmerkingen*
(BI. 266.) Schoon een bepaald (luk de aanleiding tot deze
Verhandeling is geweest , zoo is het er verre af, dat ik de
inbrengers daarvan met deze namen van vijanden enz. be-
doel. Men kan toe zekere mate worden medegefleept in eenen
zin, die de onze geenszins is.
Mijn oogmerk is ook niet, eenig voordel tegen te werken.
Ik wensebee alleen (perfoonlijk , fchoon tevens als. Vriend en
voorftandèr van een Genootfchap, dat ons land en onzen
tyd vereert} mijne gedachten te zeggen op de vraag: of de
belooning van edelmoedige en mens c klievende daden , zoo als
die thans bij de Maatfchappij plaats heeft , aan het doel ha-
ter Injlelllng wel beantwoordt. Ik houde deze gedachten geens-
zins voor onwederfprekelijk , maar hoop, dat ze even min
geheel ongegrond en der nadere befchouwing onwaardig zul-
len geoordeeld worden.
(BI. 275.) Men kan mij de bedoeling niet toekennen , dat
alle deelnemend, menschlievend en edelmoedig gevoel aan
den invloed en het beftuur des verüands zou moeten ont-
trokken zjjn; dat de huisvader niet zou mogen berekenen,
of hij veelligt oneindig meer menfehenheil op het fpel zet,
dan hij kans heeft te winnen. ... maar.... wij behoeven de
toepasfing niet te maken.
\^
GROOT COUR, TE WASHINGTON, BJJ DEN PRESI-
DENT DER VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-
AMERIRA , JACKSON.
JLk bleef niet in gebreke, zoodra ik te Washington aan-
kwam , den Prefident jackson mijne opwachting te
maken. Hij zeide mij , dat hij zich federt eenige dagen
niet wel bevond; en, daar des volgenden daags eene
openbare opwachting plaats had , wenschte hij ^eden
avond vroegtijdig zich ter ruste te begeven, ten einde
tot de vermoeijenisfen van zulk een Cour krachten te
verzamelen. Ik maakte alzoo mijn bezoek zeer kort , be-
gaf mij des anderen daags mede derwaarts , en vond de
GROOT COUR TB WASHINGTON. 281
zaak belangrijk genoeg, om een kort verllag daarvan open-
baar te maken. r
Bij mijne intrede waren reeds twee £ drie groote za-
len met menfehen gevuld. Nooit nog heb ik eene bij-
eenkomst gezien , zeldzamer en bonter zaamgefteld. Na-
tuurlijk zag men hier Generaals , Scheepsbevelhebbfers ,
Ambtenaren van allerlei aard , vreemde Gezanten , Le-
den van het Congres , enz. ; maar deze alleti verloren
zich fchier in een' zwerm van vrouwen ip eiken leeftijd ,
van vrolijke vijftienjarige meisjes tot gekromde weduwen
van 70 jaren , waartusfehen zich (deels uit afgelegene pro-
vinciën gekomene) Majoors ia kielen, die een9 zeer on-
gevalligen brandewijns- en tabaksgeur van zich gaven,
-verdrongen , en achter hen hunne vrouwen in katoenen
kleedjes , met groote ringen in de o'oren 9 haren bruinge-
roosten hals en nek met veelkleurige glazen paarlen om-
hangen. Verder eene menigte welgezetene boeren , des-
gelijks met vrouwen en dochteren uit alle (treken hier
verfchenen , om hunnen' Prefident hunne opwachting te
maken , en zich op het fpektakel van zulk een gezelfchap
te vergasten. Allen kon men het duidelijk aanzien , dat
zij zich hier geheel op hunne plaats achteden. Boven*
dien bevond zich hier, int de (leden, eene even groote
meiiigte rijke kooplieden en kleine kramers , tappers ,
Advocaten en handwerkslieden van allerlei foort; ja zelfs
het Janhagel fcheen zijne vertegenwoordigers naar deze fchif-
terende verzamelplaats te hebben gezonden. Wel had ik mij
hier eeft buitengewoon mengelmoes van menfehen voorge-
meld, maar had toch dat x wat ik aantrof ^ niet kunnen
droomen. Ik vertrouwde na&uweüjks ipijne oogen , toen ik
hier menfehen zag, die niet alleen met het zweet en (lof
vin hun dagelijksch beroep bedekt waren, maar, zoo 't
fcheen , opzettelijk deze loffelijke blijken hunner arbeid-
zaamheid eene ganfche week lang voor dit feest hadden
opgegaard. Ik' zag fmids, die blijkbaar zóó van het
aanbeeld kwamen ; ik zag molenaars en bakkers , die aan
elk , wie met hen in onvrijwillige aanraking kwam , een
Bl&NCELW. 1835. NO. 6. V
282 GROOT COUR
*
#ail van faun bedrijf overdeden : maar, wat mfl ogder al
deze verfchijnfels het meeste trof, was een groep Ieren ,
die aan een kanaal arbeidden. Deze lieden, die zeer aan
vrijheid en gelijkheid gehecht fchenen , hadden blijkbaar
voorgenomen, hun voorregt op eene in het oog vallende
wijze te doen gelden ; immers zij waren zoo fmerig mo-
gelijk hier verfchenen , en ik bemerkte klaar, dat zij er
bun wede van maakten , zich tusfehen de aanzienlijkfte
perfonen te dringen , en dezen , op eene onbefchofte ma-
nier, op ribbenftooten te onthalen.
Inderdaad, men kan zich niets onaangenamere verbeel-
den , dan zulk een gedrang 1' De hitte in de zalen was
ondragelijk ; een walgelijke reuk belette fchier adem te
; halen. Ik deed echter mijn best ? om door de mepfehen-
masfa heen te dringen. Dit was eéne zware taak, die
niet dan uiterst langzaam konvolbr%gt worden. Slechts
van tijd tot tqd konde ik, rugwaarts, vooruitkomen; en
zoo bevond ik mij , zonder dat ik het zelf wist, einde-
lijk, in de laatfte zaal, bidden Prefideiit.
. De arme man bevond zich in een9 afgematten toeftand,
en het kostte hem eene zigtbare fpanning, de pligten van
dezen dag te vervullen , welke ', ik voor de lastigfle en
onaangenaamfte houde, met zijne hooge waardigheid ver-
enden. Die betrekking dwingt hem , met menfehen te
fpreken, welken hij (noch z(j hem) niets te zeggen heeft,
•en lieden de hapd te drukken , bij wier aanraking , in
meer d?n ééne beteekenis , eenige voorzorg even noodza-
kelijk als wenfbhelijk fcheen. Hij volbragt evenwel zijne
"pijnlijke verrigtingen op eene bevallige wijze en met een9
glimlach pm den moqd. Met de vrouwen inzonderheid
was hij zeer aardig en voorkomend; ep dat mag hem
dan ook wel de minfte zelfverloochening gekost hebben,
veelligt zelfs misfehien eene aangename verpooziqg ge-
weest zijn ; want, zoo ergens , hier verdient de fekfis
den jiaam van de fchoane: eene fraaije tint en antieke
vormen vertieren vele*, zoo wel van geringere* ate voor-
namen (land.
TE WASHINGTON. 785
Nadat ik mi van dea Prefidcnt op «ae geffasft tfijze-
affchejd had genomen , drong ik* zöo goed en kwtód dit
gin; ? andermaal door deft bomen hoop y en Wis* bigde ,
dit toaneel , ecnig in zijne foort, weder te kunne» vaar**
wel zeggen- Ik moet liter evcnrtel bijvoegen, dat ifc bek
fehaafde kringen ter Washington niet dan met zekere vori>
ontwaardigmg van ditdeinokratifchefeeöt^efproten wordu
En hoe km dit ook anders zijnt Ieder welopgevoed
mensch toch moet een pijnlijk gevoel omwaiten , akto
door hét ftnerigfte gepeupel te laten dringen en ftootnk
De Regering van eene» Staat, <*e eigenlijk op <fe heer*
fchappfj des gemeens gegrondvest is , kan evenwel suiker
onhebbelijke tooneeten niet weren. De Prefident der Ver-
eenigde Staten weet zeer wel, dat hij zich in de gunst'
des gemeens moet handhaven', 900 bij herkozen wil-zijn,-
Aan de welvarende en befchaafde ftanden behoeft Mj zich
minder te bekreunen, daar deze, in vergelijking, eenr
onbeduidende minderheid uitmaken. In alle landen bdhmci
het eigenlijke vefk (dr masfe) uit betrekkelijk arme» e*
onkundigen; etf in NtêrtLAmevika noloet meo, juist dw
ze» zoeken te winnen ,- wanneer men bet ongeluk fceeft
vair door fta*fköndige eergierigheid gekweld te wonden;
Vanhfer U tet onmogelgjk , de Hoogmogende Heeren
van dezen Staat van zulk een Cour uit *r fluiten.- Elk ,
wlen de lust bekruipt zich ia <fc zaal te drittgeo , moet
toegang veifeend worden. Generaal j a c k 5 o ft begrijpt
zeer wel, dar Mj de volksgunst zou verliezen , wumiöer
hij het ongêftA had, ook den geringften ie&t doorluch-
tige gasten- té belèedigen* ÏWj Mier allo Rurtpefche vol-
ken is die klasfe Van ingezetenen*, die aan* het hoofd der
ftaatzaken zich bevinden, de eerjiê; in Noord- Ame-
rika daarentegen nemen de armftea en onweceadftea als
't ware éerzélver plaats in. Rijkdom en genie mefetep
zich voctf dbmheid en lompen buigen; de befchaafiieii
eïr veiïichten zien zifch genoodzaakt , in fchijn , de voor-
oordeelen der ruwe, menigte te huldigen-; ja zij moeten
zelfs hun best doen, derzelver manieren, of liever onge-
V 2
284 GROOT COVk TE WASHINGTON.
manierdheden , aan te nemen , zoo zij tot eenig gezag in
den Staat willen geraken.
Over 't algemeen is mij deze dusgenaamde nieuwe We-
^reld, in meer dan ééne betrekking, als eene vericeerde
Wereld voorgekomen : , de wortels des politiekea booms
flingeren in de lucht; terwijl de armen en takken, op
de tegennatuurlijkfte* wijze , den bodem doorwoelen.
Terwijl ik in deze avondbijeenkomst des Prefidents mij
bevond, had mijn knecht in de voorzaal op mij gewacht.
Des volgenden daags vertelde hij mij een tooneel, dat
mij buitengewoon en karakteristiek genoeg dunkt, om
hier. nog medegedeeld te worden. — De bedienden des
Prefidents, die ververfchingen in het gezelfchaps vertrek
moesten brengen , hadden naauwelijks de eerde zaal be-
reikt , toen, in weinig oogenblikken , alles , wat zich op
de fchaien en borden bevond, verdwenen was. Zij moes-
ten derhalve befluiten, weder naar het buffet terug te
keeren , om zieh van nieuws te voordien ; — andermaal
werden zij van alles ontzet. Eindelijk , overtuigd , dat
het, zonder een' buitengewonen maatregel, volftrekt on-
doenlijk was , de ververfchingen ter beftemde plaatfe be-
houden over te brengen , naardien alwat eet- of drink-
baar was terllond door de woeste Republikeinen in de
voorzaal verzwolgen werd, riep de kok, een^/^r, al de
Bedienden des huizes té hulp, wapende hen met (tok-
ken , deed zich door hen omringen , en beval hun , ge-
durende^ den togt, zoo duchtig met hunne wapens in het
rond te flingeren, dat der hongerige bende de lust tot
plunderen verging. Dit middel gelukte ; de ververfchin-
gen bereikten werkelijk, onder het gefchreeuw, den
fchimp en het : gelach 'dergenen , wien zij ditmaal ont-
fnapt waren, ten laatfte hare beftemming.
Uit deze weinige trekken moge men zich eenig denk-
beeld vormen van de waardige wijze , waarop deze vrije
Republikeinen het vrij gekozen Opperhoofd huns ver-
hevejpen Vrijftaats vereeren (
NOG EEN1GE OPMERKINGEN OVER FEISSER*S GESCHRIFT»
. : '—* ~^.
W0G SEtTCGE GPMERKlKGEN, AANGAANDE' FRISSER' S GE-
SCHRIFT , ENZ-
(Vervolg en fiot van bl. 248.)
VYjjj zullen ook nu niet alles vermelden* wat wö voor on*-
sejven hebben aangeteekend.
1°. Proeven* hoe feisser de Evangelisten heeft beoor-
efuld* d) BI. 29. aanm. 28. leest men over de-aanhalingen
vit het O. T. door mattheus H. IL: » Mattheus
n gaat hierin fomtijds te ver. Beter (N. B. beter) war*
n het geweest 9 als hij gezegd had: Zooidat de. woorden van
n den Profeet ook bij deze zs,ak kunnen . gebruikt worden f
n enz.V— 3) -Bi. 146. aanm. 137. leest men* ter ftaving, d^c
de woorden van jezus matth. XII: 40 niet in den tekst
opgenomen behooren te worden ,a het volgende : . n Het komt
„ mig voor 9 dat de woorden, welke hierop volgen bjj mat-
„ theüs 12; 40, niet door jezus zijn gefproken,, maar
„ hier ingelascht werden na Dëszeifs dood en opftanding. Gg
n vindt ze ook niet bij. luk as geboekt H. it: 80, 31***
Had frisser maar eens even ingezien hetgeen Docc. vin&e^
(Spec. quo vaticinia j e s u , de perpesf.. mort e- et in vitam re*-
ditu , iUustrantur et vindicantftr 9 Traj. ad Rh. 1818. pag* 00
feqqS) gefchreven heeft, dan zou hij bier wat minder roeke-
loos zijn te werk gegaan. Hy ziet voorbij de vraag om een
teeken , en bouwt op hetgeen j e zus naar aanleiding van dit
voorval vs. 41 , 42 zegt. Hiermede in ftrijd , handelt hq be-
ter bl. 180» aanm* 177, ifraar.hij het woord teekan niét uit
het oog verliest, en aan *s Heiland* ^*»<//»£ denkt, fchoon de
Heer, volgen» matth. XVI: 4, van die opftanding. zwijgt,
en, volgens marc, VIII: 12, zelfs den naam van jon a niet
noemt; — e) Bl. 250. aanm.300. f) en 301. drukt feisser
zich dus uit over luk. XVI: 16—18. (zonder welke verzen
de gelijkenis van dejr rijken man en Lazarus niet te verklaren
is): .„ Deze woorden werden vroeger en bij eene andere ge-
„ legenheid door onzen Heiland gefproken, verg. bl. 110,** —
„f Vergelijkt bk 90, 91, waar dit zelfde gezegde in een dui-
„ dêljjker verband voorkomt/* — „ Hoe bet z§ , zij fchti-
n nen m$ hier niet thuis te behooren. Na de woorden gru-
n wel veer God (vs. 15) moest, mjjns oordeels, de gelijkenis»
(206 ÏJOG BWlfifr OBUfiRKINOftll '
n van den rijken mtn volgen." Uit is kritiek enkel op liet
gevoel. Zulk eene ArfoV* behoort in ons land niet te huis.
**>. Proeven van * g 1 s s fc r'? tifdrekenkundige tehan&Hng
der Evangeliën, a) Bl. 47 is de tiende uur, j o a N n. I: 40,
W*r uren na den middag; bi. 59 is de zesde uur, joann.
IV: 6, 's middag /tf*rfjjf uur; fel. 868 taöet men de derde
uur bij marcus, H. XV: 25, berekenen van, de zesde uur
** tootgens «F > dat is dus voormiddag Mg** trut 4 bl. 891 is
de zesde en negende uur, mt. XXVIh45,46. mc* XVe 68,
"34, en l *. XXIII* 4%, *s ftiddags /w*// en 's namiddags Urie
«rèr. Vofgefas *kis9Rr hebben de Evangelisten ep **dfe
ptaatfen dezelfde uttrreHing gebruikt. Wat is dan toch <te
ïtden, dat joannes, In drijd alleen met ziebfcelven, H.
XIX: 14 (bl. 3B6) en H..IV: « (bl. 59) mee dezelfte *,rW<r
uur op de eerfte plaats V morgens zes uur moet aanwijzen,"
èn op de andere plaats Umiddags tvaatfnmï—b') BU49vuk
* r 1 5 s t r » •zonder dè minfte noodzakelijkheid , j o a w n. Ifc 1
in: „Op den derden dag, (Jat jezus in Galilea gekomen
„ was) was er eene bruiloft te Kana ," met wegiating van
Gaülea , dat , volgens deft Evangelist , tot het woord Kawa
behoorde. Het tijdperk van drie dagen fiaat terug op M. I :
46-62. 'Nu zou leedl KATHANAëL^ die van Kana «f-
komlHg waa (je a wil. XXI* 2), grootere dingen Kien. Die
invulling Is das louter willekeur. ~ <) Op hetgeen Antikri-
tiek > U« t eti 8, voöricomt, zeggen wfl niets, dan alteen ,
dat iRisSRR Zijne door ons (Fadert. Letteroef. bl. 587 ba-
' venaan) duidelp aangewezene fout heeft voorbijgezien. Wie
éene Harmonie der Evangelisten poogt te vervaardigen, geafc
zorgvuldig acht op de tijdtnerken , in de Evangeliën celven
voorhanden. Bij «zijn willekeurig rangschikken van mat T tt.
XIII en warc. IV beeft féisser geheel over het hooft!
gezien: Te dien dage (h 21 *»$ wip? , ^^)matvh.X11I: 1,
welke tijdsbepaling op het verhaalde H. XII: 46-50 terug-
gaat* En tpch vettaalr féisser, bi. 157, — nadat hf .tua.
fcbeh H. XI! en H. XIII bij mattüéüs eenige brokken
van *s Heilands redevoeringen, mt. V. Vï. X. XXIV en
lx. XII: 1— 50 te vinden, geplaatst heeft, maar met weg-
lating van vs. 54—56 bij lukas - alsof matt*E0S géén
dag genoemd had. Zoo ook ve*waarioost bij b$ ji a r c u s
H. IV : tó de tijdsbepaling , welke wedeaom den tgd', op
welken 4e gettkènlsfea «Qn vöorgedmgem, tiaauwïetrig aa*-
wy« : En np -denzelfdeu dag- («e weten v op welken' de gel*-
• OVER FEISSZR's GESCHRIFT* 387 ,
kenisfen *aren voorgedragen) als het nu avond wao gewor-
den (h ènév$ rj kfrép9> ^b$ 7^%) en kit, zonder
rich om bet verbaal van uargvi te bekommeïen, ,den
Heiland btf eene vroegere gelegenheid over het Galilefehe
Meer naar bet landfcbap Gadata overfteken. Dit alles ge*
fcbiedt om1 lu kas te volgen* Docb bet verbaal van dien
Evangelist begeert voor xicb die voorbeur niet, ten koster
der twee anderen. Bij naauwkeurige vergelijking van dat
gebeele Evangelie met die van MAtTHEua en ma&cu»
MÜkt duidelijk gOlOég, dat lür. VIII: Jl — 3 bet flot uit-
maakt van het vorige verbaal, en dat vs. 4 een njeuw ver-
baal begint \ zié bl. 72, 73 van frisser'* boekje.
3°. Proeven van willekeurige bijeenvoeging en verftkikking
der woorden bij de Evangelisten. \*ï) BU 41, 42 wordt als
getuigenis des Doopers bijeengevoegd, eerst joai?n. 1:29:
„ Hij is bes Lam God», dat de zonden" (de zonde, rj)v
kpmprUtv) „ wegneemt*'9 En daarop volgt onmiddellijk bet-
geen voorkomt vs. 16—18, dat bigkbaar behoort tot de be-
tuiging vatt den Evangelist ter inleiding voor zijn boek.
Daarop deelt fesssrr, al* getuigenis van den Evangelist r
mede, eerst wat vs. 1—5 gevonden wordt; laat daarna uit
vs. 0, met veawaarloozing ook van vs. 9, welke beide ver-
zen in bet boekje van f eis aft & nérgens a$n te vinden. Ein-
„ deHJk wordt vs. 10*14 uit de inleiding van ja ar nes me*
degedeeid.— ' ti) fel. 153. aanm. 145. leest men & „He veroor-
„ loof mij bier eene verfchikking van verzen enkel op mijn
„ gevoel afgaande/* (Zulk een kritifche leidsman. U wat
onzeker, indien dat gevoel riiet ddor Mjd gezuiverd en ge-
oeftod is; zoo denken wy. Böch tranfeétiy # Ik vaeg
n namelijk vs. 57, 58, 59 van Höofdft. 12 uit bet Evangelie
* Van lu ka s achter vs. 15n (moet lijn vóór vs. 15. achter
va. 14») » van hetzelfde Hoofüftuk. Een ieder keure zulks
* goed of niet goed, naarmate bet hém wil bevallen of niet
* bevallen. . De zaak is louter wetenschappelijk $ en doet
n niets af tot vermeerdering of vermindering van die waar-
„ heden , tfelke ons geruster kennen doen leven en blijihoe*'
* diger doen Jlerven" Hü beroept zich op borger, en
bad ook kunnen aanbaten ,r v. w a s s a nbe r g h> ^. Cl.rDi*-
feHfjd* Trofectianibut in N. T. tontextu faepe nocesfariis*
praeR Sèl. vat Cl. Schok* in N. T. Vol. II f zonder dat men
mg bet noodzakelijke dier verplaatfingen gevoelt of inziet».
,Wjj laten frisser ook bier zijn' fmaak en gevoel, maas
288 NOG EENIGE OPMERKINGEN
wftnfcben hem toch eene "betere leiding toe bij kritifche oö-
. derzoekingen ; dtn zal de toon zijner woorden aangenamer
zijn, dan in boven aaogehaalde aanmerking. Niet timide han-
dele de kritiek , maar vooral ook niet temere. Men zie eem
grooten mannen de kunst af. Hiertoe behoort tijd. Feissbr
tootit hier, dat die. raad voor hem hoognoodig' is. Over-
fchreeuwen geldt in de kritiek nooit. — c) BI. 336, 337.
(voor 337 ftaat 339; dit loopt zoo voort tot het einde) voegt.
FE is ser tnsfchen vs. 17 en 18 van joann. XIII in, het-
geen luk as heeft opgeteekend H. XXII: 24—30, zonder
de minde noodzakelijkheid. Reeds uit feïs s er' s 'ophelde-
ring blijkt , dat dit voorval niet heeft plaats gehad op het tijd-
(tip, dat. hij aan dit verhaal toewijst. Hij vult namelijk va*
24 dus in: „Er was (nam. wel eens) twist onder hen ge-
„vreest" Dus was dit het geval toen niet. Waarom dan.
het verhaal van joannrs door dezen inval uiteengerükt?
4°. Proeven van mislukte vertaling en opheldering. Vol-
gens aanm. 3. bl. 9. werd joannes,^ Dooper door het
gebod: wijn of fierken drank zal hij niet drinken , tot de
sekte der Nazireers beftemd. Tot diezelfde sekte (indien
9» mans denkbeeld hier juist Is , waaraan ieder , die maar in
ftaat is om te denken , grootelijks twijfelt) behoorde dan ook.
simson, Rigt. XIII. Hoe is het mogelijk, dat de man,
die ophelderen wil , zoo onbedachtzaam fchrijft , en niet eerst,
voor zichzelven licht omfteekt, voordat hij zijn dwaallicht
anderen voorhoudt t Joannes' alleen , en dan eene fektè »
en (N. B.) door god hiertoe beftemd ! ! V Num. VI haalt
hy aan, en heeft die plaats zekerlijk niet ingezien, anders is
v$n zulk gefchrijf onmogelijk reden te geven. -*- „ Zalig -
„ fpreken (bl. 15. aanm. 13,) dat is j grootelijks vereeren %
„ geenszins echter aanbidden of vergoden." Geen van beide,
bedoelt maria met. fjutxaptovoi fis. Zij geeft hate hoop te
kennen , dat , van dit oogenblik af, alle gedachten haar zou-"
den gelukkig noemen. Het Grieksch , niet "Rome's taal worde
hier geraadpleegd.— Bl. 57 vertaalt f eis s er joann»
III: 31 : „ Die uit de aarde is , die is aardsckgezlvd" Zou
de Dooper wézenlijk dat hebben bedoeld? Dan zou hij van
zichzelven hebben gezegd hetgeen bezijden <fe waarheid was.
Aardschgezxnd was hij nooit: Zijn verblijf, kleeding en voed*
fel wezen dit anders uit. 's Mans woorden luiden geheel- an-
ders, als men woordelijk vertaalt; dan komt de zin -op bet
volgende neder: Die uit de aarde is, die is (maar) uit dé
OVER FRISSE^** GESCHRIFT. ' '289
aarde', en \ frrkekt (dan ooft maar) w't de aardt. De zamen-
harig der woorden en het doel des Doopers pleiten alleen voor
deze opvatting, — BI. 149 vertaalt feisser de woorden
van Jezus, luk. XI: 44 en matth. XXLII: 2Ï, tot één
geheel zamengefmolten, in dezer voege: „ Wee u, gij Schrift*
„geleerden en Pharifeën I want gif zij f den wit bepleister den
i> graven gelijk , die niet open zijn, en de menfehen, die
„ daaroVer wandelen, weten het niet. Dezelve fchijnen vnn
„ buiten <wel Jcheon , maar van binnen zQn zij vol doodsbeen*
„ deren «af verrotting*" Vooreerst 'merken wij aan; dat feu*
ser het- Griekfche woord ^A» bg pvkas vertaalt, alsof
het in tógenftelJing was met éieuypAw. Dit woord beteekent
Rem. III: 13 open, geopend , in tegenftelling van hetgeen- ge*
floten is. Het woord bfl luk as is, In. tegenftellinj; met
Qnwpk, openbaar, zigtbaar. Gij zijt als.de bedekte, niet als
zoodanig bekende en zigtbare,' graven. En de menfehen, die
over dezelve wandelen, weten het niet, zoodat ZQ zich on-
wetende verontreinigen. Jezus zinfl>eelt op den befmette-
Ijjken omgang met die fchijnheïligen. Ten tweede vertaalt
feisser xd<nK fac*t*p&i*$ , m t. XXIII: 27. (allerlei on-
reinheid, dat is alwat den Jood verontreinigen kan)': „ver-
„rotting." Hierdoor gaat 'het eigenaardige van 's heiland*
uitdrukking geheel verloren. Ten , derde laat feisser zich
van- den weg leiden, door hetgeen gelijk fchijnt als wezenlijk
gelijk aan' te zien.» Van graven ontleent jezus op beide
phiatfen zijne vergelijking. Doch hoe verfchillend is "het punt
van vergelijking! Bij mattheus zijn de graven, als gra-
ven, bekend. Door op (lering vallen zij vooral in bet oog.
Zélfs praalgraven,, zegt de Heiland , blijven graven, vol van
doodsbcenderen en van alles wat onrein is. Het uitwendige
fchöoo neemt de inwendige onreinheid niet weg. Zoo ook de
Earizeërs , al vertoonen zjj den menfcben . uitwendige gods-
vrucht , blijven inwendig fnood en boos. Door zulk eene
verkeerde fynoptifche opvatting wordt alles ondereen gehas-
peld*, en mist men misfchien ook niet opzet bij feisser
de fchoone gelijkenis marc. ÏV: 26—29. — BI. 170 wordt
het woord xaivwv, marc. VII: 4, vertaald : flaapplaatfen.
Er worden bedoeld aanHgplaatfen of banken ; die ook beter
dan flaapplaatfen aan tafel voegen. Had hij maar het woord
bedden , dat in onze gewone vertaling voorkomt , behouden y
of dè aanmerking vrfrt den Kantteekenaar gelezen | - BI. 244
'wordt xtpeforat è*l , lui. XV; 4 , in plaats van gaat naar ,
190 NOG EENfGB OPMERKINGEN OVER FEMtER*S GESCHRIFT.
vertaald: gaaiaektet* 1$ Her miafchiefr eetr PrevtnciaJiimw»
te ontdekken f Dan waa het *otb belet *dai frisse*, tlch
aan onze gewone vertaling bad gehtradtffi. Voort! merkt men
©p* dat otk bier wederom een gedeeke van *» Heikndt woor-
den is- uitgevallen* Het 5de vers bij Lt*K As, dfct in; deze
getijkeni* *0o fcfcoon ii: £* */* %' het gevonden beeft, legt
htf he$ verheugd *p zijns fchoudéfs T wordt bij fsissbr te.
vergeeft gezocht» — BU 266 wordt marc. X: 3t>. par*
h&yptïh vertaald 9 alsof er ftond psv* ï+#yP"h* D. h b in-
si u * heeft wel gegist , dat -men misfchieti moet leien furh
ÏHrypSv. Doek bet oorfpt onkelgke t volgeft* defi aard van
bet voertetfel letterlijk opgevat, is krachtiger ; té midden van*
vervolgingen. Zoo hetó men' noch kritifck* giifing doodtg
met beinsivi, noch emaalkundige vertolking met f ei e-'
s»Rr — W* 992 geeft frisser vgn park r*v fytpen Avra»,
hetwelk taalkundig opgevat alleen de epftandlng ven je* va
si/r** aanwijst, deze vertaling: 'n na (derzelver) opwekking
„ door je^üs"- Hierbij zullen wij bet, hopen wij,
aligd laten»
Febr. 1835.
*«AfcllilrHi|>
OS PREDIKANT GOEDKOOP IN DE BIjLoKÉ , ÊEN BüRGEKHfK
HOSPITAAL, TE GENT*
JtLen ziekelijke toeftand federt half Nov. 1884, die toeliet»
dat Ds. a. goedkoop, hoe gebrekkig en moegelijk d«ff
ook, 'zijn dienstwerk verrigtte én zijne herderlijke reizen
vöibragt, werd echter daardoor zoo verergerd, en eener druk-
king op de borst nam zoo toe , dat hij den 1 Maart (na fe-
dert dert 22 Febr. 9 maal , zoo re ontwerpen , ala Sr. Per-
nmrd% PllYüQrden, Dendermpndé, Aalt* en Gent, gepreekt té
hebben) buiten (laat was , zijne predikbeurt in de gevangenis*
té Gent te vervullen , en , uit hoofde van. zijne huifelgk* om*
fendigheden , (zonder dienstbode en zijne echtgenoote fcich
nog ziekelijk te Leyden bevindende) geene oppasfing en ver-»
zorging hebbende, die zijn ligcbaaffittoeftafld votderde, hec
befiuit nam , om eene vrije kamer in de BJjlokc te nemen ,
waar men de heerlijkfte en zorgvuldigfte oppasfing van dé
Zusters van Liefde, de geneeskundige Ijtüp der Univerfitd*
van Gent , en de krachtfgfte geneesmiddelen in het gefticht
vindt; terwijl Predikant genist was., dat z§n Froteatambmn*
DE PREMJU1IT GOEDKOOP IN DE BULOKE. 991
•ku k vreezen 'nee* te ljjden 'zoh:fafcbei van" genoemde
Zusrat, die in hare eenvoudigheid geienen anderen weg* eet,
Hertel kamen, den dien, welke in ten-Mecheifthe*Catfr
cUsmst bq welken zij uweren, opgegeven wesdtt Predil
Jumt verwachtte zich ectuer op die pogingen ite. eenvoudig*
hèid, ea weTtocbte daif gelegenheid te hebben , om romig ce
ttjn voor jnenfohen j die zich van defe ligtzïnntgen tijdgeest
ooderfefceiden, en zfcfc lasten getroosten of itetf gewilligheid
torféhen , die anderen /welke van PWanrkpopie den mond tol
hebben, mét geen vinger aanroeren*
Die gelegenheden bleten ook niet achten Den eerfteti
avond ontving , Predikant op de Vtage, boe vefe Züsteri er
io het geftichx werkzaam waren ten nutte der* kranke», in
plaats van het werkelijke' getal (62), tot, antwoord : h VeeJ
te weinig, M$n Heer, voor He zware dienst 'tan het ge-
ftiebt: doch men vindt thans -zoo weinig menfehen, welke ide
wereld willen verlaten»'9 Dit antwoord fchonk mg genoe-
gen $ ik weidde uit in den. lof van hare opofferingen toe heü
van krenken, maar zeide , dat het niet te verwonderen w*t*
dat de menfehen liefhebbers van de wereld waren , hoe gdd
alle*, wat zij geven kon, en hoe kortftondig.dat genot ook
was ; dat het 'mens chdom in twee deeleti te fchiften was , en
<dat het op één pont aankwam , of men het niet God etns
was in de groote qpestie, die er tusfehen het menschdom en
God beftaat, die ons allen m de H» Sehriftnre voor dood»-
ficbuküge zondaren verklaart ; en dat maar Weinigen nederig
genoeg z$n, dit te Willen toeftemmen met geheet hun hert.
„ Maar er,' «zijn nog andere. ' punten , die getokt aioeten
worden,9* antwoordde de Zuster; en ik voelde, waar bet
heen moest. „ Ongetwijfeld ," zeide ik : „ais een zieke ,
-die zich verbeeldde gezond te zijn, gevoelt, dat kg gevaar*
lijk krank is , dat zou weinig haten op zrchzelvë ; maar als
fc$ dan tevens verneemt, dat er een geneesheer b$ de hand'
Is* dan wendt h$ zich tot hem, gebruikt lijne geneesmidde-
len, en ontwaart vreugde en dankbaarheid bij het gewoel van
de aanvankelijke heilzame kracht dier geneesmiddelen; en
dat is dan ook voor geestelijke kraken, die zich tot onzen
Heer wendden , het gevolg , dat zij de moegelijke dienst der
krenken , geüjk gij doet , de voot keqr zouden geven hoven
de ijdelheden der wereld;**
In den nacht, die' volgde; deed m$ de moegelijke adem-
haling kermen, en het geluid daarvan btagt etne der Zusté*-
292 * D£ PREDIKANT GOBDKOOF
ren, die de nachtwacht had , tot m& met de vrage, waarav
ik zoo kermde. Mijn antwoord was, dat ik het 200 bè~
naauwd had. Dit woord gebruikt men in het Vlaamsen al-
leen van zütsbenaaawdhedd , terwijl men hetzelve in de be~
teekenis, waarin ik het gebruikte , vervangt door; btt woord
bevangenheid r . bevangen zijn. n Benafcnwd," zeide, zij,
-„ 'waarvoor ? Zijt gjj benaauwd te fterven?** Ik zag haar
met allen ernst aan, en zeide: „ Wel, Zuster! Nu onze
Heer door Zijn* dood aan . het kruis den dood overwonnen *
en het leven en de onverderfeMjkheid aan het licht gebragt
heeft door zyn Evangelie, zoude een Christen nn benaauwd
, zijn- om te derven? Waar zijn uwe zinnen, om m$ zulk*eene
vrage te doen? Zijt gif benaauwd om te derven?** —
„ Wel," zeide zij, n ik hope in den Hemel te komen, en
bidde van God de gratie; dat Hg mij een ziekbed geven mo-
ge , om mij voor te bereiden , en de H. Sakramenten te ont-
vangen.** — „ Nu ," p zeide ik , „ dat is wél ; maar hopen
Is wenfeheHy en hopen is ook verwachten : het eerde doen
alle menfchen, die aan een toekomftig leven gelooven; maar
het laatfte doet de ware Christen,- en de gedachte aan den
dood drekt hem tot blijdfcbap." — „ Maar, Mijn Heer,**
zeide zij, „ gij zjjt niet Roomsch.** — „ Wel neen ik, dat
weet ge wel beter ; gij kent mij wel , dat ik de Dominé ben
van de Gereformeerden. Maar wat zegt dat? Roomsch ia
maar een naam, die niet zaligmaakt. Die honderden, welke
gedurende de Karnevalsdagen dagen en nachten zich als die-
ren , in plaats van als menfchen , hebben gedragen , en zich
zoo bedronken hebben , dat gij er hier drie in* de ziekenzaal
hebt, die aan. hunne beddeden moeten gebonden worden, zijn
Roomsch; zal hen dat in den Hemel brengen, als zij in
dien toeftand derven ?%* (*) — „ Neen , men moet braaf zijn.
Maar daar is maar één geloove.** — „ Wel, dat fpreekt van
zelve, Zuster! Er is maar één cimustus, hoe zouden
er dan twee gelooven zijn ? Maar het geloof van den eeneo
kan grooter zijn dan d*t van den anderen. Gij kent het geval
van dié Cananefche vrouwe ten tijde van onzen Heer : die
was eene Heidinne , en -buiten de toen zaligmakende kerk ; én
j£ius zeide, dat Hij zoo. groot een geloove, als die vrouw
had , in hrail niet gevonden had.** Ligchaamsbenaanwdhe-
(*) Een dier ongehikkigen is werkelijk in den nacht vaa
den 13 op den 14 Maart overleden. .
„ ÏN DE B<JLOK»» 293
^enlnkea dft geleek af, waardoor dier Zuster de gelegen*
hek! benomen werd, "om mij tot bekeering tot hare allee»
zaligmakende -kerk op te wekken, indien ik benaauwd was
om. te derven. *Zg ftond verbaasd, dit zag ik, zulk eene
taf 1 uit den mond van een* ketter te hooren — zfi gebruikte
dat woord nog I
Den volgenden avond hadden wij hier een onweder van
4onder en blikfem. Staande hetzelve kwam dezelfde Zuster
(wanc het wat de tijd van hare nachtdienst, die acht dagen
lang door dezelfde Zusters fchijnt waargenomen te worden)
mij zien, en zeiden „Mijn Heer, welk een flecht wèêrl
Zijc gij niet benaèuwd ?" — „ Ik, Zuster, benaauwd f Ik
vind het een zeer fchoon wéér. 'Welk eene prachtige ver-
tooningl Indien ik niet te zwak ware-geweest, om van
mijn9 ftoel naar het vehfter te gaan , ik had de gordijn .open-
geschoven, om die fraaije bttkfemftralen door de lucht te
zien drogeren; de bui is haast gepasfeerd, anders zou ik van
tt die dienst verzoeken*" — „ Wel, Mijn Heer, hoé is bet'
mogelijk? Ieder is benaauwd. van Zulk wéér." — „ Maar
de vriend van God verblijdt zich, Zuster, als zijn Hemel-
fche Vader zich in zijne magt en ^grootheid vertoont; de god-
deloózen alleen verfchrikken. Ga nu door de ziekenzaal ;
de groötfte monfters van goddeloosheid, die naar Pastoor
noch Bisfchop zelfs luisteren , doen thans geen mond open ;
gij zult ze niet hooren vloeken, nu God fpreekt in den don-
' der." — „ Dat is waar, Mijn Heer,** zeide zij; „ gy zqV
geleerder dan jvij." — „ Zuster,** zeide ik,. „ daar h geen
geleerdheid toe van noode : xpaar zou nu een vriend van God
zich niet verblijden, dat zfln Hemelfche Vader zoo fpreekt,
dat de goddeloozen zwijgen?" — "„ Maar," hernam zfl» '
„ er kunnen ongelukken van dat wéér komen, en daarom
ben ik er benaauwd af." — „ Dat is waar ," hernam Ik ;
„ maar dat zijn uitzonderingen : weinige onweders , die on-
gelukken te wege brengen; maar geen één onweder, dat geen
zegen aanbrengt, want het zuivert de lucht* wie weet, welk
fraai wéér wij morgen hebben 1 (Inderdaad was dè volgende
dag een fcboone dag.) Daarenboven, ongelukken zijn Hechts
ongelukken- voor de onbekeerlijke goddeloozen; voor dé
vrienden van God zijn er geene ongelukken s want allé din-
gen moeten medewerken ten goede van hen , die God lief-
hebben of zich tot Hem bekeeren." — „ Maar," zeide
zij , „ men kan door het weder gedood worden , en dan zoo
29% DE PRJUHKANT GOEDKOOP
zander H« Sfbwwten w 4e eeuwigheid te gttr*» -~
„ O, Zuster," geide ilt,; „ welk een* weldaad «autdet voor
mij zijl»» die thans zdo> v^el l$de van de bdlecte ademhaling ,
aft nu zoo. veel nachten bet niet in bed heb kunnp* honden *
itidleu een blikfemöiraal mjj zoo óp eens, el» zender dat ik. er
om dacht, van mijn lijden verloste, als het de t$d ware,,
en zoo met eetf ElUl-wagen» ten Hemel te gaan.'* -*♦ n Met
êen* Bftas-vage* l wac is dat?" vroeg z$. -* „ Wel, Zuster,
weet gij dan nie^dtt de oude Profeet e lias in een onweder
ie» Hemel gegaan fa?" — „ Mjjn Heer, gij zijc wel ge.
teerd. Maar daas zau ik toch benaanwd af zijn/9 «•- „ Maar y
Zuster, hoe heb ik bet dan met ulieden? Gijsüt Engelen
. in menfcheljüke gedaante; gü beoefent eene Heide in de»
moeijeljjken aftteid, die» gij aan zieken van allen dag be«4
toont, ook aan 8flj, dat alleen de liefde van onzen Heer „
die voor ons aan bet kruis ftierf , u daartoe kunne aanfpo~
rep,, en g$ hebt vreet; dat begrijp ik niet. De H. Apostel
joAnnks zegt! dat de volmaakte liefde de vreeze buiten*
drjjfii * en dat &e vreest % niet volmaakt is in ie liefde. Hoe
zftt gijliedeA in (t*at tot zulk eene lastige dfenat , die ik mt.
van ntf>ij teer kennen en ho^g waardere, zender, door dét
liefde van onsen Heer daattoe gedrongen te worden?" -*•»
Oeen antwoord op die vrage, daar ook hate dienst riep m$
<e verlaten*
Eene *ndera> Z$stei , later inkomende , fprak ook over het
0ecbt3 wéér % ep in denzelfden geest werd het bovenftaaud*
' fwnteodeeli behaald* Tot deze zeide ik* nog, dat de geö*
T rnêfeigen ónder de oude wet bij zulk wéér naar den tempel
gtagea f W den God hreek te verheerlijken (i*„ 89),' eft
4)at nog nimmer je blikfem in den tempel te Jermzakm ing»-
(Ugen. was; e» dat de Christenen door vreeze ziek niet door,
die. oude godvruchtige* niesten laten befchamen.
Den volgenden avond echter viel er iets voor, dat ten
»in(le vooreerst een perk fielt aan alle godsdienftig gefprek.
Eene der Zusteren van de nachtdienst <— dezelfde, met wie
{k het gefprek bad gehad over de Vreeze des doods — vroeg
Ityji, of ik nog iets noodig had? „ Ja, Zuster," antwoordde
i}tZ j, rpaar ie$ , dat gij mij niet kunt geven." — „ Wat is
dftf dan ?" — * Ik wenschte wel eens een* geheelen nacht
door gerust je flepen." — „ Neen,** hernam zij, „ dat.
hangt van wft njet af.M — „ Dat ," zeide ik , „ dat kan
alleen de Hemelfche Vader mij geven, en van Hem. wil ik
IN DE ftJJLOKE. $$
dtc vttgen," Nu tfe» *8 uin m AWBd met uw Heaelftfae
Veder I Het was beier, dat ge u tot betRoomfche geloof be*
keerdet. Uw Hemelfehe Vader..,, •♦" Eu zoo irok ztf,
M yertatende , de deur van müne kamer toe.
Die bedroefde mij geweldig van dat goede, eenvoudig*
menscb. Mij kon zij er geen kwaad mede doen ; maat ik
zag, dat zij geen godsdienstige taal verdragen kpn in den
mond van iemand, dien zjj voor een9 ketter hield* Welligc*
«la zij iemand had hoeren vloeken en zweren , dat *ij de
partij gekozen had van te zwggen,4— in vele gevallen d*
▼erftandigfte partij;, maar nu zü eenen Protestant God hoorde
erkennen als den Gever van alle goed , ook van den flaap ~
zulk eene weldaad, als men er zépveel nachten van berooft
is geweest — nu zulk een uitvak
Ik deelde dit in vertrouwen mede een een* der bedienden
of leerlingen in de Apotheek» die my kwam. zien yoor ge*
ueeskundige hulp, en die liberaal waf» Hij wilde, dat ik er
eene kiagte ven doen zou aan de Superieur* , en dut die
Zuster zeker zou geftreft worden, naardien zij zelfs qais~
doen, als zij katholieke zieken, aanfporen om zich te laten
beregten, die daaruit welligt opmaken» dat zy erger zijn,
dan de Doctor hun gezegd heeft, en alzoo door den angst
dce doods hunne genezing tegenwerken. Ik zeide, my wel
daarvoor te zullen wachten; niemand tegen mjj te willen
indisponeren, en vooral niemand, die hare godsdienftige over*
buiging, hoe dwaas ook, gevolgd had, onaangenaamheden te
veroorzaken , en zich eene mertelaresfe van hare opinie te
doen geloovdu Het febynt echter , dat de Superieure , eene
jonge perfone, die, door den Prins van Hohenhhe — te n
minfte , door zjrV naam en roem ah wonderdoener (*) -r
(*) , Te Geraard$bergen had iets van dien aard plaats.
Eene Jufvrouw van crombrugge had eene hypochon-
drische ziekte» waartegen kruiden noch medicijnen in de Apo-
theek te vinden waren. Een harer broeders, die nimmer te
kerk ging, raadt haar, om» daar 4e m'en/cMifke middelen niet
baatten, to; de Goddelijke de toevlugt te nemen. £ij ziet
hem aan, e» *figt; „ Gjj fpo* met uMJ." — „ Negn, in
ernst: er is een f rins van Hohenhhe * die u genezen kan;
ik zal voor u aan hem fchrjjven." — Na verloop van 14 da-
gen of 3 weken fchrjjft hij haar , dat zij eene Neuvaine moet
houden , en wat in die negen dagen te doen ; dat de Prins op
296 DK^ PREDIKANT GOEDKOOP
genezen zijnde van eene onherftelbare ziekte , zich aan den
geestelijken (land heeft toegewijd, en, hoe jong ook, dezen
belangrijken post bekleedt, er eenig berigt vkn- bekomen heeft.
Zij althans kwam opzettelijk mij bezoeken, om mij Heilig
af te vragen , of ik geen$ klagten had , en dat zij in de Rzd
had' böotfen zeggen , dat ik geklaagd zou hebben niet goed
behandeld te worden, en wel uit verfchil van Religie. Ik
antwoordde , dat* , als ik kfagten van dien aard had , ik haar
reeds zou hebben doen roepen en ze haar medegedeeld
hebben ; maar dat ik mij over . niets te beklagen had ; dat
niemand mij op bet punt van Religie kwaad doen kon , en
er dus geene reden tot klagte konde plaats hebben , terwijl
de oppas fin g en verzorging boven allen lof was.
En de gehoudene gefprekken en mijn Verblijf op zichzel-
ve reeds kunnen niet andera , dan aan .de bevordering der
tolerantie dier Zusters , die meest van landgemeenten af kom-
ftig zijn , voordeelig wezen. Zoodra mijn verblijf in de Btf-
hke bekend was , kreeg ik eene itfenigte bezoeken van Gent-
feke vrienden, waaronder, die zelfs fommige Zusters perfoon-
lijk kenden, welke hun hare verwondering te kennen; gaven*
dat zij eenen Heer kwamen bezoeken, die niet Roomsen was;
waarop dan de grootfte loHpraken betrekkelijk mijn karakter
als antwoord volgden , en de aanbeveling , om mij toch. goed
op te pasfen ; terwijl déze het tevens n^et aan verkwikkingen
lieten ontbreken, die men zicbzelven moec aanfehafen, als
gelei, chocolaad enz. Dit alles verbaasde haar zoodanig,
dat' zij hare verwondering daarover voor mij niet konden ver-
- bergen , en begrepen , dat ik dan toch wel een Geus van eene
hetzelfde uur mis lezen en voor haar bidden zal. Zg neemt
dit voor goede munt aan; op den 8ften dag is zij nog vol
pijn, en den 9den volkomen genezen; en, offchoon de Prins
er niets van wist, gelooft die Jufvrouw toch door hem ge*
nezen te zijn, heeft iijn portret in hare flaapkamer, en is
federt gezond ! * De Doctors (taan verwonderd , en verne-
men van den broeder de pia f raus i welke broeder hun reeds
voorfpeld had., dat zij zijne zuster met geheel, de Apotheek
niet zdWen genezen van eene hypochöndrifche ziekte , en
men op hare verbeelding moest werken. Dat voorts de Prins
van Hohenhhe een Magnetifeur is in de curen , die hg wer*
keiijk in perfoon deed, is bij mij buiten twijfel.
IN BE BtfLOKE. 297
bijzondere foort moet zijn , om zoo veel vrienden onder dé
Katholijken van verfchillenden (tempel en denkwijze in Gent
te hebben.
VERHAAL VAN HET VERGAAN VAN HET ENGELSCH SCHIP ,
THE EARL OF ELDON , DOOR BRAND» OP ZEE*
Q,
den 24 Augustus 1834 begaf ik mij ce Bombaj aan
-boord van the Earl of Eldon , van Londen , groot 600 ton-
nen, Kapitein thearer, met oogmerk om , verlof bekomen
hebbende , naar m|jn geboorteland terug te keeren. Het was
een der fraaifte en (lerkfte fchepen in de vaart , allezins he-
iland tegen wind en golven. Het was geladen met katoen ;
en , het getal der pasfagiers niet groot zijnde , was de ruimte
tusfchen deks geheel opgevuld roet balen , zoo (lijf en digt
ineêngeftuwd , dat het nog bezwaarlijker viel, dezelve te los-
fen, dan te laden. Wij waren, allen bijeengenomen, met; ons
vijfenveertigen , waaronder drie Dames en een kind. Onge-
tuttig was het katoen in een' (laat van uitdamping aan boord
gebragt. Waarfchijnlijk was het in een' zwaren regen ver-
voerd geworden, en, vóór bet (luwen, niet gedroogd aan
het tolhuis. Deze bewerking gefchiedt door eene gewel-
dige perfing. Naastdenkeljjk wordt de vuurftof in het katoen
voortgebragt op dezelfde wflze, als zulks het geval is
met een* hooiberg, wanneer die in een9 vochtigen (laat wordt
opgetast.
Op den 26 September, na afwisfelend ftorm- en (lil weder,
en zwaren regen met windvlagen , bevonden wfl ons op 7?
27' zuiderbreedte, en, door den pasfaatwind begun(ligdf na-
derden wij de Kaap. In dop vroegen morgen van den 27(len ,
ten half zes ure , begaf ik mij op het dek. Ik vond er reeds
een* mijner togtgenooten , en wij zagen een' root, die fcbeen
op te (IQgen van tusfchen de voorde luiken. Ik zeide toe
H * * * , dat ik het voor een* vuurdamp hield , die , niet on-
middellijk gefluit, tot brand zou overflaan. De Kapitein kwam
nu op het dek , en ik vroeg hem , wat dit was ; hij antwoord»
de, (loom,, en dat dit iets zeer gewoons was in met katoen
geladene fchepen , wanneer de luiken geopend werden. Ik
zeide niets ; maar , toen de rook dikker werd en eene andere
kleur begon aan te nemen , zag ik klaar , dat het niet was
zoo als 't. behoorde, en werd hierin verfterkt , toea.ik«def
MENGELW. 1835. NO. 6. W
298 VERHAAR VAN HET VERGAAN
timmerman gaten In het dek zag hakken, juist boven de plaat*,
van waar de damp fcheen te komen.
Ik ging mij kleeden , en ten half zeven tikte de Kapitein
aan mijne deur , en zeide tot mij , dat een deel des katoens
brandde , en dat hjj al de mannelijke pasfagiers op het dek
verlangde bijeen te zien. Wij verzamelden ons diens volgens ,
en hij (lelde ons de zaak aldus voor : dat een 'gedeelte der
lading uit zichzelve in brand fcheen geraakt te zijn , en dat
hij voornemens was, de balen te verwerken, tot dat men de
brandende ontdekt, en dezelve overboord geworpen had, als»
mede die, welke aangeftoken waren; en dat hy zich verpligt
achtte , te zijner verantwoording , de zaak voorgf aan ons
bloot te leggen. Wij gedroegen ons eenparig iq alles aan
zijn oordeel; waarna hij de manfchap beval, in allenijl te
ontbijten, en terftond handen aan *t werk te flaan, om de
bron van het vuur te ontdekken en te dempen.
Kort daarop zeide hij, dat er geen onmiddel!^ gevaar fcheen
te zijn , en dat hij hoopte in (laat te zullen zijn , het geheel
«f te wenden. Dan, omftreeks acht ure werd de rook
veel dikker , en begon zich te verfpreiden naar de achterjui-
ken. £r werd een oorlam Rondgedeeld, om de manfchap
onder den arbeid aan te fporen. Verfcheidene balen waren
reeds weggewerkt; maar de hitte daaronder werd nu on-
dragelijk , en de rook (leeg op in verdikkend^ kolommen»
Vóór negen ure ontdekte men, dat een deel van het dek
brandde, hetwelk de manfchap noodzaakte, hunnen arbeid te
Haken. Nu beval de Kapitein, de luiken digt te fmgtep, om het
uitflaan van den brand te voorkomen ; al de booten uit te zet-
ten , en , voor het geval van nood , van het noodige te voor-
sten. Dit gedaan zijnde , en , ongeveer (en half twee ure ,
werden de drie Dames , twee kranke pasfagiers , een kind en
eene vrouwetijke dienstbode in de grooce (loep geholpen,
met 216 gallons water, 20 gallons brandewijn, en befcbuit
■▼oor eene maand , alsmede zoo veel petten conferf en inger
inaakte fpijs, als men konde bereiken, benevens het voor diep
-êng gereedgemaakte versch en gezonten vleesch; 't Was nu
tMriftreeks twee ure. De luiken , werden weder geopend, en
alle handen te werk gefield , om , zoo mogelijk , den brand
te blusfbhen. Het groote luik opgetild , en -een pikkleed weg-
genomen zijnde, was het zeH daaronder zoo heet, dat het
Volk het naauwelijks konde opflaan ; en toen werden rook ea
Mtte nog veel erger. Dewijf het thans, bq onderzoek bleek,
TAN EEN INCELSCH SCHIP. 2M
dat de brand onder dat gedeelte fchuilde» werd er bevolen f
de hovende balen er uit te hijfchen, ten einde bij die, welke
brandden, te komen. Maar toen men er de haken. wilde
laflaan , bevond men , dat ze van onderen reeds doorgebrand
waren , en dat de haken niet bielden,. De' zaak fcheen mi
hopelo6s. Men fneed echter eene baal open , pogende de-
zelve btf handenvol weg te mimen ; maar. damp eo hitte na*
men zoo zeer de overbaift! , dat geen meracb het daar boven
konde uithouden. Water , in die hoeveelheid *U men durfde
aanwenden, fcheen dezelve flechta te vermeerderen; wast
bad de Kapitein het gewaagd, watert genoeg in het fchip tè
pompen om het vuur te blusfcben, dan. zonden óf de baleD
zoo zetr gezwollen zijn, dat het dek openbarst, óf zoo
zeer ia gewigt zyn toegenomen , dat het fohip zonk ; aoöda*
feogs eiken weg vernieling bet gevolg: *ou zijn 'geweest.
Door deze omüandigheden overtuigd , dat de zaak geboet
hopeloos Hond, riep de Kapitein ons alten op detivctaerft*»
ven,, en vroeg', of iemand iets konde aan de hairit gen»,
wat eenige kans opleverde, om den brand te ftwtfctn en het
fbfcip te behouden; in welk geval hij gereed" was, bet uiterfte
te beproeven , alvorens het (chip te verlaten* Eenparig wa*
ren wij van gevoelen, dat alles gedaan was, wat gedaan
konde worden. De manfehap was volmaakt huchteren, en
had met de uiterfte krachtinfpawiing gearbeid; maar fcheeri
nu ook ten volie overtuigd , dat er geene kans van behoud
overfchoot. De hitte nam intusfehen zoo zeer toe , dat btc
gevaarlijk werd , den aebterfteven te verlaten ; .waarom de
Kapitein ons verzocht in de booten te gaan 4 vervolgens detft
kg zijne manfehap fcheep gaan , en ten drie ure verliet Ut
zelf het febip , (zijnde de teatfte man) juist toen de vlammen
door het half verdek uitfloegen. Wij (lootten nu de twee boo*
ten af* de groote floep op fleeptouw nemende. .De gaag
van het fchlp was bevoren* reeds gefluit door het iwea déf
zeilen; en, toen wq op ongeveer eene mijl afftands van het-
zelve ons bevonden , ftond het in volle vlam , en de Asstled
tonden op het vallen. Tusfchen acht en negtib. urer wa-
ren al de masten ingeftort, en het fchip was tot op bét
water afgebrand; eensklaps vertoonde zich een Schitterend
licht, gevolgd van eene doffe en geweldige ontploffing: bei ,
vuur bad de kruidkamer bereikt. Gedurende eeofger fecon*
den flikkerden debftndetide brokten en fplintert in dë> lucht*
900 VERHAAL VAN HET VERGAAN
toen was alles duisternis , want de wateren hadden zich ge-
floten over the Barl of Eldon i
Akelig was ons vooruitzigt. In de groote floep bevond
zich de Kapitein met 25 perfonen, daaronder begrepen een
kindje van vier maanden. Zij was 23 voet lang en 7{ breed*
In elke der andere booten waren 10 man. Eene der booten
borg eenige zakken met befchuit; maar de yoornaamfte voor-
raad was in de groote floep. Wij bevonden ons, volgent
eene ruwe berekening , meer dan 1000 mijlen van Rodrigue
en 450 van Diego Garctas, het grootfte der Ckagos-ellm-
den 5 maar, om hetzelve te bereiken, zouden wij door de
onftuimigé breedten, pas door ons verlaten, moeten ftevenen,
en onderworpen zjjn aan öngeftadige winden en flecht wéér
of ftilte, tegen 'geen van rtelke wij in onzen tegen woor-
digen toefbmd beftand waren. Naardien wij onzen voorraad
van fpijs en drank toereikend achtten , befloten wij op Rodri-
gue aan te honden; en, ons ootmoedig bevelende inde befcher-
ming der Voorzienigheid , op welfce alleen wjj ons vertrou-
wen vestigden , maakten wij de booten zeilree , en aanvaard-
den den togt. Op den derden dag van onze vaart dreigde het
weder te veranderen; maar, wijl wij in den pasfaac waren,
meenden wij beveiligd te zijn voor tegenwinden. In den loop
van dien nacht woei het frisch , met regen. Geheel zonder
befchutting a$nde, en de zeeën over ons heen loopende, wer-
den wij telkens als overgoten , en een groot deel van onze
' befchuit bedorven, hetwelk wij gelukkig niet ontdekten
vÖór dat wij dezelve nagenoeg niet .meer noodig hadden»
Het wéér Werd boozer, en eene onzer kleine booten, waarin
de Heer simfson, de Onderftuurman , met negen anderen
zich bevond, werd door de zee als vaneengefpleten. Zij kwam
ons op zQde , en wij deden den timmerman in dezelve over-
gaan, die ter herftelling deed, wat hJö kon, doch met ge-
ringe hoop op goed gevolg. Wij vervaardigden nu , met
veel arbeids , eene foort van afdak van zeildoek ; en dit be~*
fchutfel, gebrekkig als het was', maar dusdanig ingerigt, dat
her de ' golven • eenigzins afweerde , behoedde ons voor het
zinken; en echter kregen wij nog, van tijd tot tijd, zeeën
binnen,' zoo groot, dat vier man onophoudelijk bezig werden
gehouden met hoozen, om het vaartuig boven te houden. Te.
gen den avond woei het hard, met eene verbolgene zee; en,
de befchadigde boot niet %ieer houbaar achtende, namen
wtf het volk over, en lieten .haar drijven. Wij waren nu
VAN EEN ENGELSCH SCHIP. 301
met ons zesendertigen, zoo digt opeengepakt als mogelijk
was, en vonden ons genoodzaakt, al het overtollige buiten
boord te werpen ; en evenwel hadden wij Hechts acht duim
boord boven water. Nat, donker en akelig was de nacht;
eindelijk brak de dag aan ; en , fchoon het weder nog altijd
zeer Hecht bleef, fchepte ik nieuwen moed, (die mij nooit
geheel begeven had) dat wij den ftorm zouden doorflaan.
Gedurende den verftrekep nacht brak de zee meer dan eens,
in hare volle kracht, over ons; ééne allergeweldigfte kwam
brullend op ons aan, en, terwijl ik vol fchrik den adem
inhield, brak zij regt boven onzen achterfteven , dompelde
de arme Dames tot aan den hals onder, en nam des Stuur,
mans hoed mede. Toen riep de Kapitein , op een9 toon , die
ons vertrouwen inboezemde (fchoon hij mij naderhand zeide,
dat zijn hart daarin niet deelde): „ 't Is niets; alles welf
„ hoost uit , mijn jongens f' Hij dacht niet , dat wjj dien
nacht zouden doorkomen; maar, gehard als hij was naar
ziel en ligchaam , Hond hij moedig pal , en nooit verraadde
hij , door woord of daad , een gevoel , dat onzen moed zou
hebben kunnen doen zinken. Hij Hond , gedurende dien gan-
fchen verfchrikkelijken nacht, op de bank, en look geen
oog in nagenoeg 48 uren.
Na de maansverwisfeling begon het wéér te bedaren, en dit
fchonk ons, betrekkelijk, zekere maat van kalmte. Wij kre-
gen driemaal per dag eene kleine portie befchüit, een weinig
conferf, enz, en per dag drie halve pinten water met bran-
dewijn, voor die zulks verkoos. De mannen kregen dage*
lijks een musje Herken drank. Voor onze noodwendigheid
was dus voldoende gezorgd , en ik fchrijf aan het matige in
dezen het behoud onzer gezondheid toe. Wtf hadden over-
vloed van cigaren, en, wanneer wjj eens vuur konden Haas,
rookten wij ; — nooit vond ik in den tabak zulk een genot !
De Dames verwierven zich aller medelijden en lof; want,
offchoon zij zich naauwelijks konden bewegen , en de wei-
nige verandering van gewaad, welke zij konden maken, ach-
ter eene linnen gordijn moest gefchieden, uitte geene van
haar ooit een enkel morrend of jammerend woord.
Tegen den avond van. den dertienden dag. begonnen wj}
«aar Rodrigut uit te zien; maar de Kapitein vermaande ons
tot matiging van ons verlangen , daar op zftn' tijdmeter niet
te * rekenen viel , van wegè de befchadiging , denzelven we-
dervaren» : Dtf nacht kwam , en ik poogde te flapen ; maar ,
802 VERHAAL VA» UT VERGAAN VAN EEN ENGELSCH SCMf.
omftreeks 12 ure» werd ik gewekt door den kreet van s
n land!** regt voor ons. Ik ftaarde, en— onderfcheidde
eene ftrook landa door den nevel der donkerheid. De Kapi-
tein had de boot, vóór een uur, gefeind, maakte ver-
volgens zeil, duurde er op aan, en, ten half drie ure,
liet het zich nog duidelijker onderkennen. Nu flopten wij de
vaart , tot dat de dag aanbrak. Ik trachtte mijzelven tot be-
daardheid en rust te brengen; maar mijn gevoel was te ie*
vendig , en , na eenige vrncbtelooze pogingen , ging ik over-
eind zitten, en rookte met gewaarwordingen, welke ik in
lang niet had ondervonden.
Met den dageraad vertoonde zich Rtdrigue vlak voor onsr
op eenen afftand van zes mijlen , en ten 8 ure ktiraraen wip
lien behouden aan land ! Een visfcher kwam naar ons toe, om
ons den weg te wgzen, bragtona vervolgens naar zijne woning,
maakte fpijzevoor ons gereed, en gaf te zelfdes tijcte, door eetf
bode , aan eenigen der voornaaatften op het eiland kennis van
onze aankomst. Twee hunner kwamen terftond tot ons , en ,
«me treurige gefcfaiedenis vernomen hebbende, zeiden zij, dat
wij wonderdadig behouden waren. Zij verdeelden ons in
twee partijen — gehuwden en oifgehuwden , terwifl de ma-
trozen ginds en elders bij de eilanders werden befteld. Z$
gaven onze pakkaadje over aan hunne Negers, en geleidden
ons naar hunne buizen, waar alwat zij hadden- edelmoe*
digtijk te onzer verkwikking werd toegediend; zoodar wij ,
gedurende at den tijd van ons verblijf op Rodrtgue, eene
bejegening ondervonden*, welke ons tot de Ie vendigfte erkentenis
drong voor zoo veie onverpligte gunstbewijzen,, zonder dist
wij echter de oneindige verpligtingen vergaten aan Hem, die
ons befcbermde te midden: van alle de gevaren,, welke ons zoo
lMg en bang van alle. kanten* hadden omgeven*
DE FRANSCHE GALANTERIE.
(Fervotg en flat van bh 25&> v
In ƒ}*#? is de liefde harwtógtelffk , onflufmig, een kind der
gloeijencte; Bon? in Engeland, gelijk in Bkimhlamf, te zfl
femftnentetel , ideaal, ontkiemt nier zoo zeer uit1 het ban?,
ah uit de véTbeeldings«r^acht,. Aan de oevers van den- RAifH
fo de Po*st ottwèérft*anlft*r - aan die vso dm Tk*mt ds
t DE FRANSCIlfc GALANTERIE. 3ÖJ
Lord* want de Lord i* eene foört vafi Poëtf; een gedijd,
mystisch wezen in het oog van haar , die altijd vbiï WH
droomen en zich als Lddiet denken. Het rijk der verbeelding
van Ertgelfche vrouwen en meisjes is de world of faskioh i
den hoogden en hoogmoedigften zweven Almacks* en DevóH*
fkirt-koufe als fata morgana voor oogen; maar ieder dóip
Keeft zijne klasfe, om welke zich een tooverkring trekt.
Nooit hoort men in Engeland, dat een predikftntsdochter door
een bakkerszoon, of een bakkersdochter door een fchodr<
fleenvegér verleid werd. De weelderige zaakwaarnemer ver-
leide de bakkersdochter ; des predikants eenig kind loopt mét
den jongen heer weg , die erfgenaam , of diens jongere broe-
der , H van een aanzienlijk man , die harddraverijen aan de
nabnurfchap geeft. Neemt een Italiaamch meisje eenen min-
naar, dan zwicht zij voor een* gloeijenden hartstogt ; doet
het een Engelsen , zoo gefchiedt zulks om hare zucht naar
rang en grootheid te bevredigen; doet bet tenFransch, zoo is
't meestal flechts om een aangenaam onderhoudend gezel-
fchapper. Italië is de bakermat van onftuimig gevoel ; Enge*
landt die van aristokratifche aanmatiging; Frankrijk , par
excellence, het vaderland des gezelligen verfceers, en eene zeer
levendig onderhoudene galante betrekking is niet zelden eene
reeks van èonmots. Welligt maakt zekere tint van fa tfo en 1 ijk-
heid de Franfchen zoo toegevend omtrent fooftgelpe ver»
bindtenisfen* Zelden hoort men van noodlottige gevolgen van
jaloezij , waardoor echtgenoot of minnaar in eene eenzamó
ftratft vermoord wordt; even zelden van fchakingofvanfehi-
vergoeding, en de eere van het huwelijks bed wordt er nooit ,
gelijk in Engeland, in de beredeneerde, handtastelijké ge-
daante van een 20,000 p* ft. voor oogen gefteid. Mèn ziet
een welgekleed man bijzonder aardig en oplettend jegens eené
weigekleede dame; bezoekt men haar des mofgëns, hij tït.
nevens haar werktaféltje ; blijft zij eens des avonds om hoofd-
pijn te huis , - hij zit naast haar op de fopha ; ontmoet men
hadr in gezeiïlchap', hij praat met haar* man; en vraagt een
Vreemdeling: ;„ I* die Heer met Mevrouw *** vermaag;-
fttoipt*" dan Antwoordt de gevraagde , zonder eenige aarze-
Üftg: ^ Neeh'^bij te heat minnaar." Deze galanterie, in detf
gtfihd nietiT neer bï talndér dan eene vergedrevene gezellig-
heid, eene magtige neiging tot gezelfchap en onderbond, I*
over afle (Vaneen verfpreid, en hééft inderdaad gevolgen,.
304 Dl FRANSCHE GALANTERIE-
welke zich mee de zucht tot gezelligheid hoogstbezwatrljgfc
laten verfchoonen.
In een land, waar de fortuin zoo zeer verdeeld is, heeft
het huwen, hoe zeer ook de huwelijken veelvuldiger zjjo
dan bij ons (in Engeland) , zijne noodwendige grenzen. Dus
behelpen zich de arbeidende klasfen met hunne mariagei £ la
St. Jacqve* 9 welke onder hen zelfs voor zeer refpectakel
doorgaan. De ambachtsman en de wasebvrouw of de naai*
lier vinden het goedkooper en gemakkelijker , comfortabeler 9
(want de Franfchen hebben hunne eigene begrippen van com-
fort) zanten te wonen. Zq huren eene kamer, meubeleren
dezelve met beider huisraad , de vrouw kookt , het huishou-
den gaat voor gezamenlijke rekening, en de liefde van het
paar duurt ten minde zoo lang als de huur. Lieden , die
dus leven, zijn, terwql hij Monfieur t hom as en zij Made-
moifelle clara heet , a la St. Jacques getrouwd , en deze
verbindtenis geldt , zoo lang zij duurt , bij buren en vrien-
den voor volkomen eerbaar.
Door de Vondelinghuizen valt de eenige hinderpaal of ;
fchroomvalligheid geheel weg, welke in een land zonder
godsdienftigheid de losbandigheid nog in eenig bedwang zou
kunnen houden; en alzoo lijdt het geen .twijfel , dat in Fr*»*-
rijk het zedebederf grooter is , dan in eenig ander befchaafd
land in Europa; maar, daarentegen, leidt hetzelve ook min-
der , dan in andere landen , tot nog al grootere verlaging.
Naardien ongebondenheid van den vermelden aard in de open-
bare meening geene misdaad is , daalt . daardoor de mensch
ook niet tot misdadiger. Men befchouwt het werkelijk bloot
als eene zaak van fmaak of verkiezing ; en zelden zal hec
eenen Framckman in den zin komen , bij de karakterwaarde-
, ring eener vrouw , hare deugd mede in aanmerking te nemen.
Dit is zeker erg, zeer erg; maar, men moet het erkennen»
het heeft ook zijne goede zijde (*): in Engeland, w**t overi-
gens eergevoel, regtfehapenheid en het beste hart eene vrouw»
wie kuischheid ontbreekt, niets baten, is zij, die eennpal
eenen misftap beging, onherftelbaar verloren; en dikwijls
ligt er Hechts een half jaar msfehen de eerbare dochter van
achtingwaardige ouders en het verworpen fchepfel, dat met
gaauwcjleven gemeene zaak maakt en in Bridewell zweepfla*
gen ontvangt!
(*) Wij laten dit redebeleleid voor rekening van tien £*«-
gehchman. -- Fert* ^
DR FRANSCHE GALANTERIE, 305
Déze ?ftó/?-wettlge verbindtenis (aan welke st. jacques
ïijnen naam moest leen en!) is de Franfche galanterie in naak-
te, nieuwerwetfche, refmblikeinfche gedaante; deze gewoonte ^
dagteekent ongetwijfeld van de Omwenteling van 1789 : maar '
de galanterie van hoogeren, fijneren ftijl, welke men zoo
wel in de Champs Ehffées en te Belleville ,. als in de prach .
üge hotels der voorftad St. Germain en de Chamfée SAntin
aantreft, behoort tot de aloude Gefchiedenis van Frankrijk ;,
en is in , het volkskarakter diep geworteld. De bevallige
ninon geeft ons in haren afscheidsbrief aan den .Heer n e
SEviGNi een (laai van Franfche galanterie , zoo als zij in
haren tijd in zwang was en nog beden is : „'t Is voorbij ,
yy Marquis ; ik moet n , zonder eenige bewimpeling , in mjjn
„ hart laten lezen ; opregtheid , gij weet het , was beftendig
4 de hoofdtrek van mijn karakter, en ziehier een nieuw
„ bewys J Toen wij elkander zwoeren, b^j alles , wat der
„ liefde heilig is, dat alleen de dood ons zou fcheiden, dat
^ onze min nooit zou vergaan , — toen 'waren onze eeden ,
„ althans van mijnen kant , zeker opregt gemeend. Maar
„ ach 1 hoe wonderlijk is toch het hart 1 hoezeer, is het in
» weérfpraak met zichzelf! Met dezelfde opregtheid, waar-
„ mede ik toen mijne gelofte bezwoer , verklaar ik u thans ,
„ dat het met de liefde , welke ik gevoelde , over is, In
„ ftede van te pogen mqzelve en u te bedriegen, meen
„ ik ons beiden meer waardig te handelen , wanneer ik
„ openhartig zeg, wat ik denk. Dewijl het dan nu toch
„ zoo is , waarom zou ik niet zeggen : „ Ik bemin u niet
„ meer!'9 en wel even opregt, als men zegt: „ Ik be-
„ min u!" — Mevrouw de se vi gn£ befchrijft een too-
neel, waar de minnaar geheel et la ninon te werk gaat:
n De Ridder de lorraine kwam onlangs bi) MaJemoh
„ felle F * * *. Zij wilde de wanhopige fpelen. Toen befloot
% de Ridder , op dien wellevenden toon , welke u bekend is ,
„ op eens een einde te maken aan de vervelende historie.
„ „ Nu, hoe heb ik 't, Mademoifdk?" zeide htf: „Waartoe
„ „ die geestvervoering ? Is er dan zoo veel buitengewoons
„ „ in hetgene ons is overgekomen ? Wij beminden elkan-
„ „ der — wtf beminnen elkander niet meer. -Standvastigheid
a n is geen deugd voor onze jaren, 't Is veel beter, dat wij
„ „ vergeten , wat voorbij . is , ' en dat wij den gewonen ge-
„ n zeU&hapstoon wéér aannemen. Hé , w*t hebt ge daar een
„ „ aardig hondje!1* — „ En hiermede," voegt Mad. job
306 DB PftANSCHB GALANTERIE*
sEvioNi ër fievéfls» n was be* gedaan met deze bette
„ pasfion."
Hoe veel foortgëlijke gevallen uit den tegenwoordigen tijd
konde men verhalen ! — Nog onlangs bezocht zekere dame
eene vriendin ,- die d** bitterfte klagten aanhief over de on-
standvastigheid der mannen. Verwonderd, dat hare vriendin
zoo iets zoo zéér zich aantrok, zeide de eerfte: „ Bedaar *
„ onï '# Hemels wil , bedaar toch ! Zulk een onheil is immers
„ fpdedlg wéér herfteld en vergeten. Gij herinnert n zeker
„ dié Monfteur C * * *? Nu , die handelde omtrent mij even zoo.
„ In hét eerst was ik ontroostbaar, 't is waar; maar thans —
yf mon Dieu I thans denk ik er naauwelrjks meer aan , dat hij
^ nog leeft!*' — „ Ach, lieve!" hernam de andere, welker
fchoonheid reeds begon te verwelken, ri er is een groot vér*
„ fcMI tusfchen ons beiden: Mtmfieur C*** was nw eerfte
„ Ainnaar; MwfiearR*** is — mijn laatftel"
6e liefde, die diepe^ innige liefde, die onze Engelfché dich-
tefs zoo heerlffk fchilderen , zoekt men in Frankrijk te ver-
geefs. In elk vak eener Franfche amour heerscht groote
pratfl : hét Voorweirp der minnevlam wordt aangebeden1 , ver-
goed; maar* bij al de bevallige wendingen en pofitiên der
galantérte , bg al de fpreekwfjzen , welke zij doet booren ,
is geen fpoor van die gerustheid en innigheid, van die diepe,
zalige, zieldoordringende toonen, welke ons de volle over-
tuiging fdhenken , dat hat hart , hetwelk het onie te gemoec
komt , wefkelij* en geheel ons toebehoort. De liefde , ge-
Jijk 2ij zich in Frankrijk vertoont , is eene liefde vóór ge-
zelfchap, niet voor het te zamen alleen zijn; eene liefdevoor
het fehhrerende /!/**, het welriekende boudoir; eene liefde.
Welke zich mee intrigugs , politiek , beroepsbezigheden ver-
mengt ; eene liefde , welke bevredigt , ja , maar niec het hart
vtfvult , geene tooverpaleizen bouwt , maar op het dagelflk-
fcfce pad des levens meer bloemen ftrooit , dan een meer ern-
ftjg tolk Op hetzelve vindt. (*)
&été liefde is der gèheele Gefchiedenis van Frankrijk ingewe-
ven. Zij is zoo gêheefifcrionaal, dat dfegalantfte Regeringen vaa
oudsher altijd de meest populaire waren. De naam van h»n-
ïifkifc ötfN IV is fchief geett meer historifche naam, dan die der ■
fchoone (^^brulr; en de achting, waarin dfezewijze-eng*-
' i ' l '
C^) bófc ék üavfte ond^föh rijft geen' «eht fikiêrk*-
DE NtANfCHI GALANTERIE. tttt
liefde Koning nóg ftaat, leed daardoor nietdettiflfte afbreuk,
dat die minnares hem in den Raad verzelde, én hem in tegen-
woordigheid des geheeien Hols kuste en zich Tan hem kusfen
liet. ' Neen ; de Franfchen lagen daarin alleen , dac hy tout
Francais was ; en het eenige punt , dat hun daarin opmer-
kenswaardig fchijnt, is, dat de fchoone ga bh iele inder-
daad fchoon was. Op dit punt — want zij befchouwen de
Matresf^n hunner Koningen op gelijke Wijze als hunne ei-
gene —.zijn zij onverbiddelijk; eriLoDEwijKDE: XIV ver-
loor wel door niets meer van zijne populariteit , dan door
zijne echtelyke minnarij met scarron's oude, leelijke we-
duw. Maar niet Hechts in de minnarijen hunner Vorflen
nemen de Franfchen zulk een levendig deel: waar is een
groot man in Frankrijk , wiens naam en roem zich niet met
die eens teederen wezens zamenfmolt ; eens wezens, dat, wel
is waar , hunne grootheid niet bevorderde, maar dat de ruwe,
met fteenen bezaaide paden des openbaren of ook letterkun-
digen levens hun effende? Wat is volt ai re, zonder zijne
Madame de chatelet? — en toch , van welk eene foort
moet de liefde óes Dichters jegens eene vrouw ge Wees t zijn,
aan wier doodbed hij weende, maar teven* 2feide: „ Ce
grosfier sT. LAmbert Pa tuie tn.444.kf* Wét is mi-
ra b.e au, zonder zijne sophie dü rüffay? — en
toch , van welk eene foort moet de liefde des Patriots ge-
weest zijn jegens een tfezeü , dat hij opofferde om zijne
fchuiden te betalen!
Hoe menige teedere epifode werpt haaf zachter licht op de
bloedige dweepzucht der Ligue , op den dollen tuimel der
Fronde, op de woeste daden en. de bloedige gruwelen der
Omwenteling 1 Hoe bevallig, robespierre ten trots, bleef
de Galanterie, welke het Hof had opgeluisterd,, ook in den
kerker voortleven, ja gaf niet zeiden den jongden fnik eerst
op de guillotine !
AAN BELLAMY.
In Neérland zweeg het heilig dichfrepfcoor , .
Niet mees door Gpdlyk vuur beweid |
't YecbattCKL lfed verving dep- hemelvsi
Der Agrippsnfche fna*rf„ „, , '
806 AAN BELLAMV*
Apollo fprak : het heilig vuur berleev' !
'k Schenk Nederland een* zanger wéér :
Voor 't' reinst gevoel , voor Liefde en Vaderland
Zal bij de citer daan!
Toen fchiep hij u , en gaf u fchooner lier ,
Dan lang in Bato's dreven klonk.
Gij grijpt haar aan — gij zingt, en Nederland
Hangt, luisterend, aan uw' toon.
Hoe boeit ge ons oor aan taal en melodij ,
Wat wijs» ge ook op uw fnaren zet!
Gif (laat om ftrijd den forfchen Bardentoon,
Of kweelt het iiefdelied.
Gij zingt — hoe gloeit het heilig vrijheidsvuur !
Hoe beeft de fnoode dwing' landij )
't Vliegt al ten ftrijd — de weeke lafheid zelfs
Grijpt naar het heldenzwaard!
Gy zingt op nieuw — hoe roert die zachte toon !
Hoe weeklaagt elk bij Roosjes dood!
De zoetfte fmart ontlokt aan 't maagdenoog
Den dauwdrop des gevoels.
Waarom zoo vroeg werd Neérlands eed'le telg
Van Neérlands boezem afgerukt ?
Waarom , o Dood ! verbrak uw fchrikb're vuist
Zoo vroeg zijn Godenlier ? . . .
Maar neen ! o neen ! — het Vaderland zonk neer ,
En werd eens vreemden dwing'lands prooi ! —
Die aanblik , eed'le Bard f had u de ziel doorboord :
Ge ontweekt dien in het graf.
Maar nu — blik nu van uit der zaal'gen kring
Verheugd op 't Vaderland ter neer :
Met majesteit heft weer dat Vaderland
Het achtbaar hoofd omhoog )
Hier kllnke uw lied , zoo lang de vrijheidsmln
In Néderlandfche boezems gloeit!
Hier klinke uw lied , zoo lang het Neérlandsch hart
Voor 't goede en fchoone klopt !
/ AAN BELLAMY. 909
Pat elk, wiens hand de zilv'ren fnaren roere,
Het edelst vuur , als u , doorglaei' !
Mijn Vaderland roept zijne zangers toe:
Wordt ona een Bellamy!
*s Hage, 1834. K.
— »i^—— ^— — — ■ ■ ■ —^■— ^" ■ ■■ ■ ' ■ — — ■«— — — ■——■———
HET 8CHUNDOODB KIND. C*)
Jl leng, moedert pleng uw heete tranen 1
God roept uw' liev'ling af :
Uw hoop, uw vreugd, uw lust, uw leven
Zinkt in het gapend graf;
Maar zwijg en bid , — al nokt het hart ,
God lenigt foms de felfte fmart.
't.
Rust zacht en zalig in uw woning ,
Met zorg u toebereid ;
Slaap 9 kindje 1 tot den eeuw'gen morgen :
ü wacht onfterHijkheid. »
De moedertrouw vergeet u nier ,
Als ze u den fchoonften lijkkrans biedt, j
De teecTre bloem prijkt om uw hoofijje —
Een frisfche rozenkroon ;
Want aan de fchuldelooze dooden
Staan ook de bloemen fchoon.
Nu dekt men 't kistje — goeden nacht 1
Ook u bewake eene Eng'lenwacht !
Het uur is daar — de fomb're mannen
Staan wachtend op hunn* last :
Pleng, moeder! pleng uw heete tranen!
De hand des doods grijpt vast I '
Men voert den lieveling uit uw oog —
Hef, arme! nu den blik omhoog!
Daar treedt men (lil en langzaam verder,
Naar 't ruime lijkenhufs ,
En zet er 't flapend kindje neder,
Maar niet in de enge kluis —
Neen! liefdes zórg en wijs beftier ,
Hoopt uit den dood nog 't leven hier! / *, ?%
CO Bt»e 89&Ke*kmfHK1 <fta<Uaak,: te Munchênt in Fftbrtyrij dezei jatrjj
voorgevallen, git aanleiding 'tot dit dichtftukje.v ' ' <J
\
ttO HET SCHJJNDOODK KIND.
Wéér treedt een lykftoet naar de wonitig,
Met plegtig zwijgen, voprt;
Daar, waar geen lieve lach der vreugde, '
Maar rouwklagt wordt gehoord.
. ;Men treedt den burg der dooden in ;
• . Men brengt een* broeder bij 't gezin 2 .
Maar, Godl — - te midden van de dooden y
Een vrolijk, fpelend kind,
Dat mee de blanke , poez'le handje*
Zich bloemenkransjes bindt,
En , in het witte , lange kleed ,
De rozenbiad'ren plukt en kneedt I "
Het zit tevreden in zijn kistje,
En werpt de bloemen rond,
En glimlacht , als de roode blad'ren
Zich roeng'len op den grond }
• Of 't wendt het hoofdje hier en daar,
Als zocht het naar zijn oud'renpaar I
Men zag het, en — de mannen Honden
Verftift bij dat gezigt.
Wie heeft de zeis des doods verbroken?
God redde 't fchuld'loos wicht !
En 't kindje roept bun toe: „ Mijn moeder!"
En angftig weder ; „ Moeder , moeder !"
Juich , moeder ! juich ! uw leed wordt jub'len —
Geen bitt're tranen meer t
Gij vindt uw kind het graf onttogen,
Met bloetien fpelend, weêrl
Aanbid Gods hand — Zijn liefde is groot;
Hier febiep Hij 't rev*p uM den dood 1
Rotterdam , Maart 1834. B. T. L. W.
ANEKDOTE VAN LOUW PHILIPPE.
Xwee fpeïers zaten aan de fpeekafel. Een goudftuk van
20 franken viel óp den grond,' Een van hen (ft was de Her-
tog van Orüans, thans tours ph ut pp*) greep terftoad
ANEKDOTE VAtf LOUIS PHILIP Pt. 3U
eene de; w^kaarftq, qiq heuelv* op hit tapijt te ?Qtktat
de #nd?r Ct was de Britfche Ambasfadsttr) hield deszelf*
hand f ogen, gette 4e ka ara weder op bare plaats, en., uU
zijn1 ?ak eene banknoot van 75 pond ftórl. te voorfchijn
brengende, ftak hij deaelve aan de kaars aan, zeggende:
„ Uwe Hoogheid vermoeije zich niet ; ik zal u bijlichten,'*
VROüWELVKE VJND1NGRJJSHEÏD.
(Geheime Correspondentie.}
iliene jonge dame, korteling ongelukkig gehuwd ± verpltgt
aan haren achterdochtige» echtgenoot al de brieven, welke
zij fchre^f, te laten zien, rigtteden navolgenden aan taflfe
vertrouwde vriendin:
Ik kan mij niet weerhouden , mijne zeer waarde vriendin ,
daar ik mij in mijnen echtejlaat zoo gelukkig gevoele,
in den trouwen boezem der innige vriend [chap over te gieten
(Je uwe toch floeg altijd zoo eenjiemmig met den mijnen)
'de vele en velerlei aandoeningen en gewaarwordingen , welke
met het levendigst gevoel van jlr telend en innig genoegen
opbruifen in mijn bijkans overflelpt hart. Mijn waarde
echtgenoot is inderdaad een der beminnelijkjie mannen +-
ik ben nu omtrent zeven weken gehuwd , en heb fteeds
nog geene enkele reden gehad, om voor een oogenblik
den fiond te betreuren , die mijn ht befliste* Mij* man is
in perfoon en manieren juist het tegenbeeld van een
leelijk , ongemanierd \ dwarsdrijvend ', onhandelbaar , jaloersch
wezen 3 dat zich alleen door dwang wil dom gehoorzamen.
Eene vrouw, is zijn ft kregel, moet men behandelen, aft eewe
boezemvriendin, als eene vertrouwde, en geenszins ,*h lene-
draadpop , of 'als eene nietswaardige huisftavinne» De > vrouw ,
die hij koos > zij hem e*ne% lieve gezellinnen Geen^van, beiden >,
**& bij* behoort onvoorwaardelijk te gehoorzamen • ;•*-
maar elk van hen apderwerpe zich op zijne, beurt.
Eene oude , ongehuwde moei , n/tbij de zeventig jaren*
eene eerwaardige , beminnelijke , altijd vergenoegde dajpe ,
woont Wt ons in hetzelfde huist Oprep gelijk dé dnh
ve 9 en goeddoende aan velen , volgt ieder gaarne haar be-
veJ *— voorzigtig gelijk de flange , is zij finds lang ver*
312 VROUWELIJKE VINDINGRIJKHEID.
maard, als zoodanig, in ds ganfche nabuur fchap , en ge-
acht, naar ver dien ft en , bij rijk en arm, groot en klein.
Zoodat men te regt zeggen kan: hare werken volgen haar.
Mijn echtgenoot bemint niets ter wereld meer en hart stogte lij ker,
dan zijne geliefde vrouw. Hij vleit mij inderdaad meer 9
dan het glas, dat het hoofd doet draaijen. Zijne dronkenfchap
(want zoo mag ik de overmaat zijner liefde wel noemen)
doet mij dikwijls, ja dagelijks blozen, wegens de onwaardigheid
van het voorwerp zijner min. Mogt ik de hulde waardig zijn
van den man , wiens naam ik thans voor altijd drage ! Om
u alles in één woord te zeggen, mijne* waarde, en om
het geheel te kroonen — mijn vorige, aangebeden minnaar is
voor mij in den liefdevoljlen en infchikkelijkjlen echtgenoot
teruggekeerd. — Vaarwel l Wees gij zoo gelukkig, als ik on- .
mogelijk mij gelukkiger kan wen/eken — zoo rijkgezegend,als ik
gelukkig ben!
MARIA DWARS, geb. BDELING.
Ten gelukke der fchrijfller van dezen brief, was haar
echtgenoot minder gevat dan hare vriendin, en gewisfelijk
ook dan onze lezers, die weldra den fleutel des geheim s
zullen vinden , door den eerfien regel des briefs en terftond
daarop den derden regel te lezen , en zoo telkens , tot aan
bet einde, \m den anderen regel; waardoor hun de onge-
lukkige toeftand der jonge vrouw kenbaar wordt*
OP DE OMVERWERPING VAN HET JONGSTE BRITSCHE
MINISTERIE.
De pijler viel , door f t zwijn te fchendig omgewroet !
Nu baadt het zich in 't flijk der ultra-liberalen.
Wat afgrond, trotfche Britl delft gij voor uwen voet!
Thans zal op eigen erf het oproer zegepralen ;
Het oproer, (vreeslijk woord !) door u geftookt, gevoed
Alom , waar prooi voor heb- en heerschzucht fcheen te halen.
Zoo word' door eigen9 val eens al het leed geboet,
Dat ge op ons vaderland ,• ja gansch Euröop deedt dalen ! . • .
Doch neen — de vijand zelf vind' liefde in ons gemoed f
tol , God des vredes I * t wee , dat hij zich optast , palen !
Jr'W. JJNTEMA,
\
DE'XJALOMD*. ' Hf
DE GALOFADE.
vJevleugeld van voeten , al hijgend en moé ,
Te zwieren, te tieren # lacht bemélsch ons toe;
Gefproogen , als razend , in fnellen galop ,
Het hartje wipt henen , al kloppend :
Hop, hop!
Gedraaid en gezwaaid door de fchitt'reüde zaal ,
Al htfppMénd v wegfling'rend en balsdoek en fhawl ,
Al blozend en z weetend in fnellen galop,; /
De kieuhheid fluipt henen, al roepend:
Hop, hopl
De hahrïok ontfhóefd , en gehavend en los ,
Al zwevend dis hekfen in gaaswitten dos y
Met oogeri bagchantisch in wilden galop,
De fchoonheid vliegt henen , al roepend : *
Hop , hop !
De boezem , al zwoegend , wellustig, in gloed r
Al de aders gezwollen van vt kokende bloed,
De blikken vol vuur door den dollen. galop,
ï>t iieugd vliegt daarhenen, al /oepend:
Hop, hop!
De hals en de wangen riatdruipend' van zweet,
Het voorhoofd helgloeijehd , dé tong droog, en htec,
Verzwelgend den Bal-drank in heeten gfrlop,
Het leven ijlt henen , al roepend :
Hop, hop!
Naar het HbogduiUckt j. van harderwijk, at.
van m. o. SAPHIER.
DE REIZIGER. .,
CNiir het &9g4*itsch.)
Ecrrtpsigdn* bid den Cbd der Goden*,
BfcrtVd te z^n van ftort en noadeo;
minoelw. 1835. no. 6. X
3yA£ ]>B REIZIGER*
HU bad om üilte en zonnetten.
Vergeefs: deez' laat zich niet bewegen;
De hemel ftormt, met feilen regen.
Als fpottend met zijn9 angst en pijn.
De pelgrim zet , met bitter klagen ,
Dat Ju pit er hem fchynt te plagen,
Den zwareü togt met moeite voort.
Zoo vaak zich 't (lortngeloei laat hooren ,
En hem in zijnen gang komt doren,
Zoo vaak hoort men een morrend woord.
Een nad'rend woud lonkt hem reeds tegen;
Hy fpoedt zich , om den wind en regen
In 't digte loover ras te ontgaan;
Maar, eer hem 't woud heeft opgenomen,
Ziet hij een' 'Houten roóvef komen,
En Wïjft, vol vrees, daar. buiten (taan/
Reeds «leed Tiefc^ net 'den boog dóorweeken';
Doch 'sroovers opzet blijft niet (leken;
flij mikt, legt op den pelgrim, aan;
Maar wind en (tortvlaag zijn hem tegen ;
Dra l*J de i pijl ter aard* gezegen
Vóór hem t dien zij door 't hart moest gaan.
Dwaas! dus liet thans de God zich hooren:
Wat was u door dien pijl bef choren,
Die' 9t 'op 'uw leven had gezet?
; Had ik* u zonnefch'ijn gegeven ,
Verloren hadt gij 't dierbaar leven ;
De ftorm alleen heeft u gered. ,
MX, W, VAN DER^GAAG.
, - i.
" MOFFRtCANA.
in het zeer geachte en- achtingwaardige tijdfchrifc : Wiener
Jakrbücher, 1834, 68 Band, bet.— Dec. 1834, (laat, in eene,
ever */ algemeen zeer gunftige , Recenfie van : Holland in
1831 en 1832, door. zekeren Bemr der Wijsbegeerte , wien-
BE&g; dié hier-totte.^/** fangi, ten huize van den Deen-
W0FFR1CANA.' 346*,
fchen Gezapt in óen.tfaag, Huisoncterwijzer gbw&est is, het
volgende te lezen (getrouw vertaald);
„ De Maatfchappij tot Nut ran V Algemeen heeft haar
„ ontdaan te danken aan den verdienfteüjlcen .Lu .Generaal
^ van der (den) b o s c h , die op Jara9 door de voor-
„ treffelijke huishpudelijkheid van een9 uit China gevlugten
„ Mandarijn , tot een fchatrijk man is geworden , en van
yy zijne miüioenen iets befteedde, om woeste (breken .van zjjn
„ Vaderland naar Ckinefche grondftellingen vruchtbaar te ma-
„ ken, en wel ten voordeele der behoeftigen; waaruit de
„ hier zoo weldadige Armenkoloniën ontdaan zijn."
„ Het land is een paradijs voor kraanvogels j?n kikvor*
„ fchen. Door het taaije en gladde geduld van een volkje ,
„ dat kieuwen in plaats van Iongen fchijnt gehad *e hebben ,
„ is hét bewoonbaar en zelfs flerk bewoond geworden.**
„ Dat in Amfterdam , ' in den Haag eene verachtelijke veil-
„ heid en laagheid van zedelijkheid heerscht,. is voor eene
„ wereldftad f niet te verwonderen ;>• maar velen willen bewe-
„ ren , dat het zedebedcrf diep in de levensaderen, geworteld
„ is ; dat in de hoogere kiasfen , onder den fchftn van $er-
yy baarheid , een zedelijk bederf van grondftellingen is inge-
yy Hopen , hetwelk de vernietiging van ware zedelijkheid in
yy frankrijk zeer nabij komt." . .
Vondel, dien de Schrijver vandel noemt , wprdt £o
wonder i) geprezen ; maar hij was ook een geboren Duitjcher ,
en Hechts door verhuizing zijner ouders een Hol/ander v (Even*
alsof deze geene jechte Nederlanders waren , flechts kbrtfton^
dig om geloofsvervolging naar Keulen gevlugti) Ziehier de"
vertaling van twee coupletten uit zijnen Rhijnftroom (•) :
(*) Gedichten, Ifte D. Lierdichten , Ifte Boek; De Rhfj*~<
/troont, aan johan wolterd van brederodb;
coupi. 1 en 13:
Doorluchte Rbjjri, mijn zoete droom,'
Van waar zal ik u lof toezingeri?
M\jri trekkende geboorteftroom ,
Gij komt uit Zwitferfche Alpen fpringen y
Als hobftaêr der begaefde Euroop:
De Donau , uw af keerigh* ^Broeder ,
Nam oostwaert op zijn* fnellen loop ,
Gij noortwaert, toen een zfelve Moeder, . ■
•Begort.van regen, ijs en fneeuw, - :-VT
U baerde vóór zoo menige Eeuw. \ '"'}' "
O zuiv're en blanke Rhjjnmeermin ,
.Die mij tot ftervens toe kunt kittelen, , .', ,,
Gij helpt veel. zielen aen gewin, .'.
En menig; graef aen eere - tittelen ,
En Janden aen een* hoogen naem ;
Hoe menig heeft u overtogen,
En met uw' rant bepaelt zjjn faem! - . <
Hoe dikwijls zaeght gij met uw oogen
. ... .: _,...... \ 7 . Het
fiC MOfPRICANA.
„O /M#»ér JtAtf* , *r*A* Jugendtrdum ,
Soll ich von fern dein Leb befingen , i
Der ich gefpielt on deinem SaumT
Dukannu au$ Schweizer Alpen fpringen ,
Du Ader von dm fcMnfien Weib ,
Mruder iet Donam , du toch Norden,
Nach Osten fit , aus Einem Leib
. t • Bntfprungen , wnd fich fremd gewerden ,
Fm einer Muffer in Eis und Schnee
• .. Und Regen geboren auf der Höh\
„ O nmiftei Rheines leutere Fluih ,
Du- Bis zam Tode meine Labe,
Wie Manehem gabst du Ehr' und Gut ,
Wie hehe Titel manehem grabe ,
Wetek gfesfen Namen manehem Land,
Ber Helden uier dich gezogen ,
AufManzend Rtèhm on deinem Strand,
Wie efimh theiiten deine Wogen,
Whnnfe Me deutschen Krieger fakn ,
Ihr Netdenglüh» bey ihrem Nahnr
i
n Een tijd, die zulke bloemengekken fo haren fcboöt gte-
„'oragA heeft, [ils«de zeventiende Eeuw, tofeti de TuipenlUti-
n dW fa Woei waaj i» onbekwaam geweest, gróót* publieke?
„ ^omkeer» voort te brengen, (*) en elke zoodanige lief»
^ htibberfidoet vroeger of later af breuk aan de ware liefde;"
-Maar reedt, genoeg , meer dan ce veel ! Hoe geduldig i*
het papier t Hoe geduldig dfe Hollander, die aan zulke vreetó-
dafogfcn aüae kinderen toebettouwt, en voor de dottte her-
fstvruchten en de fchadelijkfte nieuwigheden ia Godgeleerd-
beid, Wijsbegeerte en andere wetenfehappen v üir eeh land *.
waar zoo iets gedrukt en geprezen wordt , eerbiedig den hoed
afneemt , en ze door zijne toekomftige. Leeraren , in alle vak-
ken, als waren hét Godfpraken ,. doet beÖuderen en huldigen !
Hét hoogghebomr hollantsch Moet,
En voelde in %t water zijnen gloet!
Het eerfte caaplftt is» nog al redelijk vertaald;, maar in het
tweede is een Graaf in een gfrf. verkeerd y hetwelk volftrekt
geenen zin geeft y txt. h& HoUandfch* bloed wordt veranderd
in Duitfche krijgslieden!
(*) In 1637 leefde FUtDER'iR h^ndrir, cats,
PAUW, A. en C. BICKER, JOAN MAURÏTS VAM NAS-
SAU, TROMP, DE RUITER, ÊVERTSEN, W. C Z. DR
with, hooft, vondel,, en kort daarna j. de' w itt,
BEVERNINCK, VAN BEUNINGEN, VAN HAREN, eM.
Welke namen ! en ons land was onbekwaam , groote publieke
karakters voort te brengen f'
l n ■ in n- f i
ia fcec M*wg*lwtrk van die No., bL a7«, tcg. s> ft«" wrét, lcei wrf»
MENGELWERK.
BEDENKINGEN OVER DEN ZIN DER HERHAALDE BEDE
VAN ONZEN ZALIGMAKER IN GETHSEMANÉ. '
Ue wijze , waarop zekere ongenoemde, zich teekenende
S.' K. , mij overigens geheel onbekend, in de Boekzaal
voor Mei 1834 , bh 621—626 , den zin van des Zalig-
makers bede tot God, uitgeboezemd in Gethfemané ,
poogt op te helderen , draagt even min , en nog minder
mijne goedkeuring weg , dan de Eerw. adr. stol-
k e r aan dezelve zijn' bijval heeft willen fchenken. De
Steller van dat ftukje fluit hetzelve met dfcn wensch , dat
bevoegde beoordeelaars zijn gevoelen ter zorgvuldige toet-
fing in datzelfde maandwerk (de Boekzaal) mogen bren-
gen. Aan dezen wensch heeft de Heer stolker
voldaan in dit tijdfchrift (de Vaderl. Letteroef. 1834 ,
No. 15, Meng. bl. 681—693).
De verklaring dier bede , waarop de Steller van dat
ftukje is gevallen , en welke hij zich vleit meer voldoen-
de te zullen zijn, dan de tot hiertoe algemeen gevolgde,
komt hierop neder : dat j e z u s met zijne bede niet zal
bedoeld hebben, om van het lijden, hetwelk Hij, als de
Christus, moest ondergaan , te worden bevrijd ,
maar van die droefheid en angften , welke het vooruit*
zigt van — gefterkt door eene hoog opgevoerde verbeel-
ding van de zwaarte deszelven lijdens in Hem veropr-
zaakte. Maar hoe de Heer sto l k e r van des Stel-
lers meening nu zóó afkeerig kan zijn , als zijn Eerw.
zich in welgemeld tijdfchrift betoont , is mij niet helder }
Alles wèl bezien, komt het mij voor, dat de Stelleren
de Heer stolker, ten aanzien van het dpel van desi
Zaligmakers zielelijden en de daaruit voortvloeijende bede,
geenszins daadwerkelijk verfchillen. De Heer stolker
is van oordeel-, dat de Steller in de bede, matt.
XXVI: 39, het dusgenaamde nieuw uitgevonden gevoe^
MENGELW. 1835. NO. 7. Y
318 BEDENKINGEN OVER DE BEDE VAN JEZUS
len (voorbijgang van de toenmalig hem drukkende be-
naauwdheid , en in vs. 42 de gewone verklaring: voor-
bijgang van het geheele lijden en fterven) gelden laat ;
iets , hetgene stolrer* voorkomt eene zonderlinge
tegenflrijdigheid te zijn én volftrekt onver ftaanbaar.
Maar men dringe Hechts dieper in den geest des Stellers
en plaatfe zich op zijn (landpunt , en dra zal men zien ,
dat hy het dusgenaamde nituw uitgevonden gevoelen al-
leenlijk aankleeft , en dat hij vs. 42 aanhaalt, omdat,
het zijn zijne eigene woorden , „ het gevoelen 9 hetwelk
v, ik verdedig , mij toefchijnt nog eene nadere bevestiging
„ te krijgen uit aanmerking van de tweede bede naar den
„ inhoud van vs. 42." Mij komt het althans voor , dat
de Steller Hechts één gevoelen , met hetwelk hij inftemt 9
te berde brengt , en dat de Zaligmaker , volgens het-
zelve , met zijne herhaalde bede zal bedoeld hebben „ be-
„ vrijding van zulk een mateloos leed, als zich thans
„ aan zijne droefgeestige befchouwing* en fterke verheel*
„ dingskracht voordeed»9' Dezen zin vond hij in de bede
van vs. 39 9 en geen9 anderen zin geeft hij aan de bede
van vs» 42 weder.
Meer nog, dan niet te hebben ingezien, dat alhier geene
zonderlinge tegenflrijdigheid, zelfs geen verfchil in gevoelens
tusfchen den Steller en den Eerw. stolrer plaats
griJPe 9 — meer dan dit heeft het mij verwonderd , dat
den laatstgemelden Geleerde, die het in den Steller gispt,
dat hij de uitdrukking herhaalde bede met beden ver-
wisfelt , — die hem , van wege zijne vermeende uitvin*
ding) zoo oudsch! eene vingerwijzing doet, — die het (en
met regt) als loutere willekeur in hem laakt , dat hij
het woordje dezen rtffro (dezen drinkbeker, vs. 39) in
eenen nadrukkelijken zin wil hebben opgevat, terwijl hij
aan datzelfde voornaamwoord dezen (rato, in vs. 42)
dien druk niet geeft : meer dan dit heeft het mij verwon-
derd , dat den fcherpzinnigen stolker niet in het
oog is gevallen het fijngefponnene van hetgene de Stel-
ler, in de laatfte plaats, beweert, en bl. 621 en 622
uit elkander zet , en met Schriftplaatfen zelfs zoekt te
IN GETBSfiMAfré. 319
ftavfen: „het maakt/' 2egt hij aldaar, „ gelijk ge-
„ makkelijk is in (e zien, een wezenlijk onderfcheid, of
* men zegt : uit een9 drinkbeker drinken , dan of het
» luidt : eenen drinkbeker drinken" Deze bewering ,
voorkomende uit de neiging, om Oosterfche poëzij
door middel van Westerfche kunsttermen toe te lichten
en te ontleden , zweemt naar eene zifterij 9 welke aan de
heilige uitlegkunde vreemd moest zijn 9 maar daarin , he-
laas ! zoo menigvuldig nog heerscht , en zoo dikmaals
tot valsch vernuft en tot verwarring van denkbeelden
aanleiding geeft; terwijl ik geloof, dat juist deze beuze-
larij den Heer stölkbr op de gedachte zal hebben
gebragt , dat de Steller aan de bede in vs. 42 een ander
doel zal hebben toegefchreven , dan aan die in vs. 39.
Alzoo vervalt dan nu ook de grond van des Heeren
stolrer's aanwijzing, hoedanig de omfchrijving van
vs. 42 had moeten zijn ; en deze behoeft zich dan ook
geenszins te verontrusten , dat de omfchrijving van des
Zaligmakers bede , door den Steller gefchied , de zoo-
genoemde nieuw uitgevondene verklaring, waar stol-
ker zoo veel prijs op ftelt , op losfe fchroeven ftellen ,
of liever geheel omverre zal werpen; mits zijn Eerw. ,
van zijnen kant , den Steller ontheffe van de beschuldi-
ging van de eene de andere tegenf prekende uitlegging
van de beide beden , of van eene zonderlinge en onbe-
gaanbare tegenftrijdigheid ; — van welke befchuHüging
de Steller zich, des behoevende, niettegenstaande zijne
mislukte verklaring , wel zoude kunnen vrijwaren ; ter-
wijl hij , in dat geval , door den Zaligmaker beide te
lateti bidden, (en voorbijgang van tegenwoordig en te
gelijk van alle toekomftig lijden) werkelijk een nieuw
gevoelen (immers voor zoo verre ons bekend is) zou
hebben in de wereld gebragt.
Is dan nu de Steller in gebreke gebleven 9 ztjrie dus-
genaatade nieuwe verklaring nader te (laven , dan door
de aanmerking , dat men op het aanwijzend voornaam*
woord dezen drukken moet ; de Heer s f o l k e r vat
Y 2
320 BEDENKINGEN OVER DE BEDE VAT* JEZUS
dan nu , ter gunde van hetzelve , de pen op , ten einde
de meest aangenomene of gewone verklaring te beftrijden.
Dan 9 hoe aannemelijk stolker zijn gevoelen ook
voordragen , en hoe , geweldig zijn Eerw. het gewone
ook moge aanvallen , veel fchijnt mij nogtans tegen des-
zelfs betoog te kunnen worden ingebragt.
En wel, vooreerst, tegen de mjze zelve, waarop
stolker het gewone gevoelen voordraagt : immers .
doet zijn Eerw. hetzelve alzoo uitkomen ,* alsof de Za-
ligmaker Heilig gebeden zoude hebben , dat Hij niet lij-
den, niet fterven mogt; iets, hetgene de voorftanders
van dit gevoelen niet zoo gaaf zullen aannemen. Ver-
volgens wordt hetzelve genaamd taalkundig onjuist 9
zonder dat zulks bewezen wordt, of in bijzonderheden,
aangetoond. Daarenboven worden aan hetzelve toege-
voegd de niet vereerende bijvoegelijke naamwoorden hoogst
aanftooteltjk en onredelijk. Eindelijk worden uit de bede
om afwending van lijden en fterven zoodanige flotfom-
men getrokken, alsof de Zaligmaker, alzoo biddende,
het geheele oogmerk zijner komst in de wereld en het
groot ontwerp der Godheid ten eenemale zou hebben
willen omverre ftooten en vernietigen ; — maar hier gaat
stolker te verre , gelijk wij ftraks nader wenfehen
aan te toonen.
Om nu niet , over ' hetgene stolker hier verder
op laat volgen , en in geene betrekking (laat tot de zaak
zelve, uit te weiden, gaan wij liever terftond over, om
de zaak in gefchil ten toet£ te brengen, terwijl wij de-
zelve , eerst , aan de zijde der uitlegkunde , en , ver-
volgens , uit een mensch- en zielkundig oogpunt zullen
befchouwen.
En wel wil dan de Heer stolker hier , in den
eigenlijken zin, geen9 angst aan den Zaligmaker hebben,
toegefchreven , en meent dien angst niet te kunnen vin-
den, dan in onze overzetting. Aan het woord Unpomv,
door mattheüs. (H. XXVI : 37) en markus
(IL XIV : 33) gebezigd , en in onze overzetting ver-
taald door zeer beangst , in die van v a n der palm
IN GETHSEMANÉ. 32 11
«door diep beangst , wil stolker geene fterkere be-
teekenis hebben toegekend, dan die, waarin, hetzelve
voorkomt in den Brief van paulus aan de Philip-
piêrs , (H. II : 26) en , waar het , insgelijks door be-
angst overgezet, gevoegelijker zou luiden: bezorgd of
bekommerd, zijn; gelijk het dan ook door den Heer v.an
pe/l palm hier alzoo vertaald is. Gaarne ftem ik
den Heere stolker toe , dat de Ovterzetters aan dit
woord, «vermits de afleiding, liever. zeg ik, de grond
der afleiding van dit werkwoord onbekend is, éene ver-
fchilloode beteekenis geven , naarmate zij best met den
zamenfaang meenen overeen te komen ; — maar waarom.,
daar .het begrip fchuw of vrees (i. &fco« van. volk)>b§
het woord tenn**ï* toch ten grondflag fchijnt te liggen,
dan ook, ten aanzien van dat akelige tijdsgewricht,
waarin de Zaligmaker zich in Gethfemané bevond , aan
de lterkfte beteekenis dezes woords niet de voorkeur ge-
geven ? Schijnt niet stolker zelf met de beteeke-
nis van dit woord verlegen te zqn, wanneer zijn Eerw.,
alles, wat flechts naar vrees zweemt, van hetzelve wil-
lende hebben verwijderd, een ieder raadt, zulk-eene ver-
taling te kiezen , als hem gevoegelijkst dunkt , en zelf
voorftelt de uitdrukking : zeer bewogen , zeer ontroerd ,
zeer fterk aangedaan te zijn of worden? — Om dan
nu op eene bepaalde beteekenis van tew**» terug te ko-
men, zoo. houd ik het er voor, dat,, de evengemelde
grondbeteekenis van dit woord aangenpmen zijnde, wij,
naar gelange de zamenhang zulks/ vejreïscht , tusfehen de
verfchillende graden van dezen verontrustende* toeftaod
des gemoeds hebben te kiezen ; als van zorg , bekom-
mering , huivering , ontfteltenis , vrees , angst , fchrik.
En had dan (Philip. II: 26) de getrouwe epaphro-
ditus. zich bekommerd , of, gelijk onze overzetting
het heeft , was hij zeer beangst , van wege de bezorgd-
heid zijner Medechristenen omtrent den afloop zijner
ziekte , — - de tot in het binnenfte zijner ziel geroerde
Zaligmaker werd , door het vooruitzigt van zijn eigen
op handen zijnde uitgezocht lijden , gewis meer dan bc-
322 BEDENKINGEN OVER DE BEOS VAN JEZUS
kommer d9 volgens onze overzetting en het gewone g*r
voelen : zeer beangst. Maar hoe wil stolker dan ,
dat wij de ooizaak der hevige aandoeningen, die 'Hen
in Gethfemané beftortnden , zullen ontdekken ? — alleen-
lijk uit de bewoordingen van den gropten Lijder zei ven i
„ .zij was ," zegt stolker, „ droefheid: mijnt ziel
„ (zeide Hij) is geheel bedroefd tot den dood toe. Hij
„ zegt niet c zij is teer bevreesd of diep beangst , maar
„ geheel bedroefd" Geredelijk ftem ik het toe, dat de
Evangeliefchrijvers des Zaligmakers betuiging in dezer*
voege wel niet hebben geboelêt; maar dat zijne ziel zoo*
danig is gefteld geweest , heeft , mijns oordeels , althans
markus ons verklaard,, zeggende (H. XIV : 33)
tró 4ré«ro JMfop0f7a-é«i udt 4J*pfttf7v. Trouwens , welke be-
teekenis zullen wij hier aan fetopprirfc*, (van tópfa,
vrees) door onze overzetting vertaald: verbaasd worden^
hechten , anders dan die van ont fieltenis en vrees ? Im-
mers wordt ditzelfde werkwoord ook door denzelfden
Evangeliefchrijver gebezigd van de vriendinnen van den
Zaligmaker , toen zij in het graf van haren Meester , in
ftede van Hemzelven , eenen jongeling , in het wit ge-
kleed ? ontdekten; welk ontzettend gezigt , volgén3 het
berigt van luras, (die in zijn verhaal , H. XXIV :
&r&9 gewaagt van twee mannen in blinkende k teederen)
op het gemoed dezer vrouwen de aandoening van vrees
te weeg bragt : immers lezen wij daar : en als zij zeer
bwreesd vrerden (lp$i$m).
Daar nu de Heer stolker niets meer bijbrengt,
<kn 4k negative^ om zijn gevoelen op uitlegkundige
•gronden te vestigen , zoo zullen wij , vervolgens , de
zaak uit een ander oogpunt , uit dat der mensch-* en
zielkunde, befchouwen.
En waartoe zullen wij dan nu van alle deprimerende
aandoeningen , welke toen het gemoed van onzen 'Zalig-
maker vervulden , die der vrees uitfluiten $ Hoe kan
men het gewone gevoelen als zulk eene ongerijmdheid
doen voorkomen, en het zoo onredelijk en ergerlijk noe-
men , Hem de bede om. afwending van jjjn nakend lij-
IN GETHSEMANÉ. 323
den m derven in den mond te leggen ? Hoedanig heb-
bes vrij dan wel te oordeelen over de gedachten , welke
in des Zaligmakers ziel oprezen, toen Hij, k zijne
veertigdwgfche afzondering in de woestijn, tot zijn ge-
wigtig werk zich voorbereidde? (matt, IV.) Of
ailUen wij ons dan insgelijks moeten ergeren aan den
ftrijd der verzoekingen , met welke Hij toen had te wor-
fte}en; .ftrijd, „waarvan," gelijk borger zegt,
„ zijn behoud of verftoring(?) «f hing ," doch welken Hg
gelukkig overwon , door het wapen van Gods Woord ?
Zullen wy, bij de lezing hiefvan, minder aanftpot ge*
voelen , dan bij de lezing van des Zaligmakers voorberei-
ding tpt zijnen aanftaanden dood in deze dille landhoeve,
waar wfl Hem zien ftrijden met eene doodelijke droef?
beid niet alleen , maar ook (gelijk wij ons voordelig)
met een' ter neérflaanden angst, veroorzaakt door het uit-
sigt op zijnen op handen zijnde marteldood , waarvan
zijne menfcheljjke natuur met afkeer terugdeinsde; maar
welken angst Hij insgelijks gelukkig overwon, door den
bijftand des Hemelfchen Vaders? (luk* XXII; 430
Wij behoeven hier niet, gelijk de Heer stqleer meent,
tot ftaving van dit gevoelen, eene verftandsverbijstering U\
te roepen ; npch hebben wij dit gevoelen zelve noodig
als argument , om zeker fysUmatiscA leerbegrip te on-
derfteunen* Verre van daar. Wij befchouwen den Z$-
ligmaker hier gis men&ch , als voor het gevoel van fmari
zoo wel als- van vreugde hoogst gevoelig mensch; als
measch , wiens ligchaam niet yerhard was door groven
arbeid, wiens zie) zoo helder, zoo reig, en zoo edejj
dacht, en wiens hart zoo veel te inniger gevoelde als
zijne gewaarwordingen levendiger waren. Als toodanig
hooren wij Hem in Gethfemané bidden, dat ds lydens-
kelk va» Hem mogt voorbijgaan , eo wij vinden in deze
bede niets 4m Zone Gods , den Zaligmaker der mensch-
beid onwaardig* , niets jegeflftrijdigs met zijn doorgaand
karakter- r-t- Het is wel zoo , j s z u s had zich vry-r
willig aan de Woreld overgegeven; ook wilde Hij ge^
heel vrijwillig zich voor haar opofferen , en oagetwijtekl^
324 BEDENKINGEN OVER DE BEDE VAN JEZUS
alle lijden, zelfs den dood, tot redding van zondaren onder-
gaan. Wij gelooven, dat het Hemzelv* bewust was, dat
Hij, volgens het Goddelijk befluit, fterven moest. Zelfs
lezen wij , tot onze verwondering , hoe Hij allentwege
niet anders dan bedaard en gelaten over zijn lijden en
fterven kon fpreken. Nog meer — toen eens de gedachte
aan zijnen aanftaanden dood Hem deed zeggen : nu is
mijne ziel ontroerd: en wat zal ik zeggen? Vader!
verlos mij uit deze ure ? toen was het vast beradene z
maar hierom ben ik in deze ure gekomen ! d$ weer-
klank op deze vraag. (joan. XII : 27.) Maar , aan
den anderen kant; vinden wij er ook niets vreemds in*
dat Hij , die toen ontroerd kon zijn op de gedachte aan
zijn nakend lot, werkelijk tot in het binnenfte zijner
ziel van vrees gefchokt werd, nu het verfchrikkelijke
oogenblik was aangebroken, waarop Hij aan zijne wreed*
aardige vijanden zou worden overgeleverd. Thans al het
folterendst lijden en den fchandelijkften en fmartelijkften
dood , welke Hem wachtten , in alle derzelver akeligheid
zich voor den geest' Hellende , wat wonder , dat Hij
daarvoor ijsde en gruwde, dat Hij angftig werd en ban-
ge , en dat Hij van dat lijden en van die fmarten , waar*
voor zyne menfchelijke natuur zulk een' hevigen af-
keer ~ gevoelde , gaarne wenschte verfchoond te blijven;
wat wonder, dat Hij dezen zoo natuurlijken wensch'in
den gebede aan zijnen Vader voordroeg , en dat Hij bad,
niet dat het geheele oogmerk zijner komst in de wereld
mogt vetijdeld worden, enz. (gelijk stol kb r zulks,
betrekkelijk het gewone gevoelen, wil doen voorkomen)
maar dat Hij bad als een mensch, wiens vleesch zwak,
maar wiens geest fterk was in het geloof aan God en
in het vertrouwen op *s Vaders wijsheid: Vadert in-
dien het mogelijk is , laat deze drinkbeker van mij
Voorbijgaan ; doch niet gelijk ik wil j maar gelijk Gij
wilt! (ma tt. XXVI: 39.) In één woord, jb zus
leed hier als mensch, die zich wel vrijwillig aan het
lijden des doods overgaf, maar wien het. veel ftnjd en
moeite en eéne buitengemeene infpanning van kracht
IN GËTHSEMANÉ. $25
kostte, zich zoo gewillig en gelaten san die fchande en
taarten te onderwerpen. Zoo lang de, ieder gevoelig
wezen ingefchapene, afkeer van lijden en dood met kracht
in Hem werkte, zoo lang was het zijn wensch en bede,
dat hetzelve Van Hem tnogt voorbijgaan; maar naauwe*
lijks had zijn geest zich aan het verheven befluit ge-
hecht : niet mijn , maar Gods wil moet gefchieden , of
helderheid en kalmte keerden in zijnen g^est terug, en
Hij ftond , vast gelijk eene rots , met dezelfde bedaard?
heid en gelatenheid wederom daar, die Hem van 'alle
kinderen der menfchen , vóór en na Hem , zoo Godde-
lijk onderfcheidde , en deze rustige taal deed voeren :•
den drinkbeker , dien mij de Vader gegeven heeft , zal
ik dien niet drinken? (joan. XVIII: n.) i •
Ter beflisfing kan in deze zaak wel niet het beroep
op namen en mannen, als alles afdoende, gelden; maar,
meent de Eerw. stolker uit de aanteekening van den
Deer van der pa lm op den Brief aan de Hebreen
(H. V: Ij te kunnen opmaken, dat ook zijn Hooggel. den
Zaligmaker geene bede om verlosfing uit den dood in
den mond legt , mijns oordeels is het juist door even?
gemelde Schriftplaats , dat zijn Ed. het gewone gevoe*
len boven allen twijfel wil verheven hebben; immers
lezen wij in 's mans werk: Bijbel voor de Jeugd ^ 22fte
Stuk (1883) bl. 96, 97: „ Welke was de oorzaak
„ van dien hevigen zieleftrijd ? Het was het drinken
V» van den beker , waarvan Hij den Vader bad, dat hij
„ yan Hem mogt voorbijgaan. Er is geen twijfel aan ,
„ of die drinkbeker is niet het .lijden, dat Hij thans
„ ondervond , maar dat Hij ftraks ondergaan zoude , het
„ lijden des doods , gelijk Hij zelf het op meer dan ééne
„ plaats (men zie Hechts matl XX: 22, joan*
„ XVIII: n) genoemd heeft; en waaromtrent de Schrij-
r, yer van den Brief aan de Hebreen (H. V: 7) alle
„ onzekerheid wegneemt." — Nogtans vind ik geene
voldoende 'reden, om het gezegde in Hebr. V: 7 (hoe
zeer ook voor het gewone gevoelen pleitende, naar het
oordeel van van derpalm) op de aandoeningen
JQ9 BEDENKINGEN 0V$& DA BEDE VAN JEZUS, ENZ.
van onzen Zaligmaker in Gethfemané te laten flaan. Lig-
telijk laten Uitleggers zich daar benen leiden, wanneer
zfl door : in de dagen zijns vleefches zijne laatfte levens-
en ljjdeiisdagen verdaan ; maar zoude % betgene de H.
Schrijver Aldaar zegt , niet op een ander naargeestig too-
neel uit; des Zaligmakers leven , geenszins in de E van*
geliëu geboekt, kunnen worden te buis gebragt?
Eifldelflk beeft de Eerw. s tolk er zich ttrtgt
geërgerd over de bedenking van het ongeloof, tegen de
fterkfi aandoeningen van den Zaligmaker in deze bange
ure ingehragt; en zoo gebed uit bet nienfcheüjk hart
gegrepen is de fchocme aanmerking 9 welke zijn Eerw. *
tot wedtt&egging dier bedenking f in het midden brengtt
Vermits nu dezelve zoo geheel gefchikt is tot wegruk
ming van alk ergernis , welke men ook aan bet gewone
gevoelen zot* kunnen nemen 9 zoo neme ik de vrijheid ,
met het laatöe gedeelte dier aanmerking 9 als komende
der aangevochtene meening zoo feboon te ftade, te flui-
ftQ : „ Was jbzus, voor eemgp oegenbtikktn , zwak ;
» zUm wij Hem vervolgens , gedurende zijn lang en
n gadoloos Igden» niet ia Goddelyke kracht P Hier heb-
*, ben wfl geen voorbeeld , om naast het zijne te ftel~
» ten* Eb hier bewonderen wij zijne voorbeeldelooz*
» fterkte met te meerdere verbazing, naar mate wtf Hemf
m zoo kort te voren, zwakker gezien hebben, ƒ a waar-
» lyk , zich alzoo en zoo fpoedig te kunnen herftellen
,, en verhefffen, gaat alle denkbeeld van louter menfehe-
„. l$ke en heldhaftige grootheid te boven; en, «onder
* imderfteHing van bovennafuurlijken invloed *n bjjftand,
n weten wij er geen begrip van te maken. Het Evan-
teg*lfe meldt dan ook uitdrukkelijk, dat de Heiland
H deselve ondervonden beeft."
- Langezwaag^ Jan. 1835. j. s. damstó, Pred*
i
ÈfcSULTATEN VAN EENE STATISTIEK DR* &R*VKr
ZINNIOENHUIZBN DOOR PR* FUCHS.
n de meeste landen van Europa worden meer manna-
RESULTATEN VAN ££NS. STATISTIEK , BNZ. 887
lijke dan vrouwelijke krankzinnigen in gezegde huizen
opgenomen, Frankrijk en de Nederlanden ($} maken
hier echter eene uitzondering; dit (laat als 115: 100.
Van 138,487 in alle de landen verpleegde krankzinnigen
worden 54,105 genezen, dus nagenoeg \ deel. De gun-
ftigfte verhouding te dezen leveren de krankzinnigenhui*
zen van Italië; daarna die van Novrd-dsnerika 9 Frank-
ryk9 de Nederlanden*, Grootbrittanjs ; -*- DviUchland
en de Noordelijke Staten betrekkelijk het minst- Ner-
gens komen de aanleidingen tot waanzin bij vrouwen
coo veelvuldig voor, nis in Frankrijk; ala: bemoeiing
in het openbare leven, tot handelsfpeeulatiën toe; zucht
om te behagen; hartstogten en ontucht» wier zaden
reeds vroeg in het vrouwelijke hart wonten geftroold;
terwijl men nergens zoo veel veile vrouwen; nergens zoo
yeel vrouwelijke misdadigers aantreft. Te Parijs komt
inzonderheid federt de Omwenteling (de jongfte?) de
Kwaal bij vrouwen veel meer , dan bij mannen voor,
In het algemeen is krankzinnigheid veelvuldiger hij oOr
gehuwde® , dan bij gehuw<fen. Dit ia vooral van toepas-
fiog op het mannelijk gedacht: ongehuwde mannen ge-
ven zich eerder en meerder over aan alle ftortnen en on-
geregeldheden des levens , en de echtelijke betrekkingen ,
met name ook het verlies door dood of fcheiding , mar
km veel minder indruks op den man» dan op de vrouw* —
Bij het vrouwelijk gedacht , daarentegen , hebben de ge-
■huwde krankzinnigen de overhand : zij huwen doorgaans
«osger \ worden dan eerst in burgerlijke betrekkingen 4ü
derzelver wisfelingen , huifelijke onaangenaamheden » zötf-
geflf jatoezij enz« gewikkeld * kramen * enz» Vandaar
de betrekkelijk zoo' talrijke weduwen en gefcheititge
vrouwen onder dfi waanzinnigen* .-. :
Onder de hoogere (landen (laan groote kooplied^ en
flaatsheambten het meest voor krankzinnigheid bloot. Ge-
leerden en kunftenaars worden er betreklwlyk zdcUfflMP
door aangetast , Allerminst renteniert .
De refuhaten van 's roaps ondexzoek z0a 9 behahr* 4fi
reeds genoemde, dean
338 RESULTATEN VAN EENE STATISTIEK
I. Krankzinnigheid is geen kind der befchaving, ge-
lijk mea beweerd heeft. Zeldzaam bij de Wilden , is zij
veelvufdiger bij half befchaafde volken , dan in de meest-
befchaafde landen der aarde.
- 2. Zij is zeldzamer in Katholieke en Mohamedaanfche^
dan in Protéstantfche landen.
3. Handèlftaten leveren de meeste waanzinnigen. •
■ 4. Zij zijn veelvüldiger in de (leden , dan op het land.
5. De gemiddelde betrekking van krankzinnigen tot de
bevolking in het befchaafde Europa is 1: 900.
6. Krankzinnigheid is in de nieuwere tijden op verre
na niet zoo zeer toegenomen , als velen beweren ; ja , in
vele landen is zij ftellig - verminderd.
7. Het meest in het oog vallende tijdelijke toenemen
van het getal der krankzinnigen is het gevolg van alge-
meehe rampen, hongersnood, oorlog, omwentelingen enz.
8. Ze worden het meest tusfchen het 30 en 50ite
levensjaar waargenomen ; doorheen vroeger bij mannen ,
dan bij vrouwen.
9. De hoogere ftanden leveren minder krankzinnigen,
dan de geringere; en bezigheden, die weinig geest-
infpanning vorderen, meer, dan de omgekeerde.
10. Het galachtig temperament is het meest vatbaar
voor de kwaal.
I I . Om den tijd des zomerzonneftands ontwikkelt zij zich
het veelvuldigst ; in Januarij en Pebruarij het zeldzaamst.
12. Somatifche en pfychifche invloeden zijn gelijke-
lijk aanleidende oorzaken ; deze meer bij mannen , gene
bij vrouwen.
• 13. Onder de ligchamelijke oorzaken (laan voorafge-
gane ziekten — bij de vrouw met name verftoringen in
het genitale ftelfel — op den voorgrond.
*r- 14. Rampen, armoede en huifelijk verdriet veroorza-
ken haar veel dikmaler, dan eenigerlei andere pfychi-
fche invloeden.
15. Bij het mannelijk gedacht zijn manie en onnoo-
zelheid — bjj het vrouwelijke , zenuwoverfpanning en
melancholie de veelvuldigfte vormen der krankzinnigheid*
A DER KRANKZINNIQENHUI2EN. 329
16. Van 100 krankzinnigen genezen doorheen 40.
17. Hpe jonger de lijders en hoe verfcher de gevallen
zijn , des te talrijker zijn de herftelden. Meer -dan drie
vijfden der genezingen vinden in het eerde jaar plaats.
18. Onder de verfchillende vormen •, geeft de manu
de meeste , melancholie en zenuwoverfpanning eene min
gunftige , en onnoozelheid de minfte kans op herftel.
19. 60 van de 100 blijven al hun leven krankzinnig.
20. De jaarlijkfche fterfte in de krankzinnigenhuizen is
gemiddeld 1: 10.
21. Onnoozelheid telt de meeste — melancholie de
minde dooden.
22. Gelijk de krankzinnigheid in haar eerfte tijdperk
het gemakkelijkst genezen wordt , is zij alsdan ook het
ligtst doodelijk : meer dan de helft der fterfgevallen vin-
den in het eerfte jaar plaats ; hebben de kranken eenige
jaren doorgeftaan , zoo kunnen zij zelfs een' hoogen ou-
derdom bereiken.
23. Beroerte en ingewandskwalen, tering en water-
zucht zijn de ziektevormen , waaronder de meeste krank-
zinnigen bezwijken.
BENIGE BERIGTEN AANGAANDE BATTA. Door
j. h. domis , Refident van Sourabaja. (+)
tSatta , een uitgeftrekt landfchap , is in het westelijk
gedeelte van het eiland Sumatra gelegen, tusfchen de
rivieren Sinkill en Tabyong , zich dwars over het eiland
tot de oostkust uitftrekkende. Wij hebben daar geene
bezittingen. Te Poudjan, een klein eiland, in de baai
van Tapanolie gelegen , hebben wij een post en bezit-
ting. De Posthouder heeft aldaar het gezag. Op den
vasten wal bevinden zich eenige Kampoongs, door ne-
(*) Wij verzoeken onze Lezeresfen , dit afgpjfelflk ver-
flag ongelezen te laten , en zouden het , om die reden » niet
geplaatst hebben, bijaldien ons de naam des Inzenders de echt-
heid des verhaalden gruwels niet fcheen te waarborgen* Rtdact.
380 EENIOB BBRIGTEN AANGAANDE BATTA.
gen Hoefden geregeerd , die zich Radjas noemen , een
klein penfioen genieten , en zich als aan ons verbonden
hefchouwen*
Ik zal hier eenige aanieekeningen doen volgen van hunne
gewoonten, welke ik, te Padang zijnde, vernomen heb.
Het is eene bepaalde wet onder de Bat t a's , dat de
dood door opeting als ftraf zal worden opgelegd ih de
volgende gevallen: 1°. In overfpel. 2°. Rooverij des
nachts. 3°. In belangrijke oorlogen ; dat is te zeggen :
wanneer het eene District tegen het andere opftaat , wor-
den de gevangenen opgeofferd. 4°. In geval van onder-
linge huwelijken in denzelfden (tam, hetwelk verboden
is , omdat zij in dat geval dezelfde voorouders hebben.
5°. Voor verraderlijke aanvallen op een huis , dorp of
perfoon» — In alle de bovenftaande gevallen, is het wet-
tig , dat de voorwerpen worden opgegeten , en wel le-
vend ; dat is te zeggen , dat zij niet t$ voren van het
kven worden beroofd. Het ilagtoffer wordt aan een ftok
gebonden 9 met zijne armen uitgeftrekt 9 terwijl de ver-»
zamelde Batta's in een' kring rondom hem geplaatst
worden en het Hoofd het bevel geeft om het eten te be-
ginnen. De grootfte vijand, wanneer het een gevangene
is , of* de beleedigde in andere gevallen , heeft de eerfte
keuze ; en wanneer die zijn ftukje heeft afgefneden , kun-
nen de anderen zoodanige (lukken affnijden, als watt-
voor zij lust en {maak gevoelen, en wel tot zoo lang als
al het vleesch is afgepluisd en verflonden. Het wordt
raauw of gebraden gegeten , doch meest altoos in fam-
bel y een mengfel van Spaanfche peper (ristjes) , trasfie
(verrotte garnalen) , zout , uijen enz. , gedoopt, hetwelk
zij altoos gereed hebben. Wanneer de man een gevan-
gene is , in den oorlog genomen , wordt hij op de plaats
zelve terftorid opgegeten. Zelfs wanneer hij ook reeds
mogt begraven zijn , graven zij het ligchaam op , om
het vleesch van den reeds geftorvenen te eten ; doch die
heeft alleen plaats in geval van oorlog.*
Alk geloofwaardige Hoofden getuigen ook, dat het
KftNtCK 'BERIGTÜN AANGAANDE BATTA. 381
een vast gebruik is , om de flagtoffers niet te dooden 9
vóór en aleer al het vleesch van hen is afgefneden, en
wel door het etende gezelfchap ; en mogt het gebeuren 9
dat hij zoo lang in het leven blijft, dan treedt het Hoofd
of de beleedigde partij voor , fnijdt zijn hoofd af , het-
welk hij met zich als een zegeteeken huiswaarts brengt*
In geval van overfpel , is het den beleedigde vergund ,
om één oor of de beide ooren te néinen ; doch de pleg-
tigheid mag niet plaats vinden , of de nabeftaanden ckr
vrouw moeten daarbij tegenwoordig zijn en daaraan deel
nemen. In deze en andere gevallen , waar de misdadiger
veroordeeld is om opgegeten te worden , wordt hij een
i twee dagen opgefloten , om. alle de inwoners te kunnen
verzamelen , (dat is te zeggen 9 mannen.) Alsdan wordt
hij zeer bedaard en in koelen bloede opgegeten 9 met even
veel plegtigheid, en misfchien meer, als een doodftraf
in Euhpa wordt ten uitvoer gebragt. De beenderen 9
nadat het vleesch is afgefneden 9 worden verftrooid weg-
gefmeten ; het hoofd alleen wordt bewaard ; de hertenen
behoorcn aan het Hoofd of de beleedigde partij 9 die de*
zelve gewoonlijk in eene flesch bewaart, om daarmede
te tooveren of iets dergelijks te doen. Zij eten de inge-
wanden niet 9 doch houden van het hart 9 en verfchei-
denen drinken het bloed uit bamboezen. De palmen der
handen en de zolen der voeten zijn de fmakelijkfte en
gezochtfte beetjes. Hoe affchuwelijk en verfchrikkelijk
die gewoonte . ook is 9 is het evenwel de ^waarheid 9 dat
aan de uitoefening en de veroordeeling de ernftigfte over*
weging onder hen voorafgaat 9 en dezelve , buiten de ge*
vallen van oorlog 9 zelden het gevolg is van eene onmid*
deüijke of perfoonlijke wraak. In alle criminele geval-
len worden de partijen behoorlijk gehoord en regt ge*
fproken, en geene ftraf kan worden uitgeoefend, vdóf
en aleer het vonnis op eene wettige wijze op de open-
bare markt is uitgefproken. Daar verzamelen zich de
Hoofden van de naastbijgelegene dorpen, hooren de ge-
tuigen , en beraadflagen over de misdaad en waar&hijnr
IQke fchuld of onfcbuid des aangeklaagden. Wanneer het
332 EENIGK BERIGTEN AANGAANDE BATTA*
vonnis geflagen is , wordt hetzelve bekrachtigd door <te
Hoofden met het drinken van toeak of toddy (een,
zuur vocht, uit het fap des palmbooms bereid wordende) j
hetwelk kan worden gelijkgefteld met de onderteekening
en zegeling der vonnisfen bij ons. Geene voorbeelden
zijn er bij die gelegenheid van dronkenfchap. Het volk
neemt rijst met zich mede , om* die bij het vleesch te
eten} doch geen gebruik van toeak wordt toegedaan.
De draf wordt altoos in het openbaar uitgevoerd. De
manneti alleen worden bij het maal toegelaten , daar het
der vrouwen verboden is, het vleesch vanden man. (men-
fchenvleesch) te gebruiken (denkelijk uit beduchtheid, dat
zij daarop zouden verlekkerd worden.) Het vleesch mag
van de plaats niet worden weggevoerd , maar moet op
het oogenblik verbruikt worden. Men kan vrij geloo-
ven, dat de Battcfs meer aan x hunne wetten gehecht
zijn , dan de M ahorn cd anen aan hunnen Koran ; dat het
getal der veroordeelden zeer groot is; dat, waar de naam
van Batta beftaat, de wetten (lipt worden opgevolgd,
en dat het alleen in de nabijheid van onze bezittingen te ,
dat dezelve* meer gewqzigd of veronachtzaamd worden,
hoezeer men echter nog vele voorbeelden zelfs digt bij
onze bezittingen aantreft , getuige het groot getal fche-
dels van flagtoffers , bijna in iedef huis , door een* Batta
bewoond, opgehangen.
Ten opzigte van de gretigheid, waarmede zij het
menfchenvleesch verflinden, is het gebleken, dat, afge-
fcheiden van de zucht tot wraak , die wel bij de eerften,
onder hen beftaat, de helft der bevolking het vleesch
met fmaak eet en daarover met genoegen fpreekt , en bij
de andere helft, hoezeer deze tegenwoordig daar geen
deel aan neemt , menfchenvleesch in het algemeen wordt
gehouden fmakelijker te ztfn dan het vleesch van eene
koe , buffel of varken.
• De ouders , wanneer die oud zijn en zich niet meer in
ftaat bevinden om voor hun onderhoud te zorgen, wor-
den door de kindere^ en naastbeftaanden opgegeten. De
Refident van Padang verhaalde mij , dat zulks niet al*
EENI&E BERIGTEN AANGAANDE BATTA. 333
leen nog het gebruik was , maar dat men de ouders , die
daartoe door den familieraad befchikt waren, in een9 boom
plaatfte , waaruit < zij zich dan lieten vallen , hetwelk het
teeken was, dat de vrucht rijp'was en moest gegeten worden*
Het is echter ook bij hunne gewoonten in gebruik,
dat de veroordeelde, door den beleedigden perfoog of het
Hoofd , kan worden vrijgefteli van den dood ; doch dit
(laat geheel aan de verkiezing van de gegriefde perfonen,
die hun flagtoffer kunnen doen opeten , of wel als Haaf
verkoopen ; fchoon de wet zegt , dat hij moet gegeten
.worden, en de gevangene dus geheel aan de barmhartig-
heid van zijnen vervolger is overgelaten. Wanneer de
veroordeelde mogt ontvlugten, moet de zoon dé draf
ondergaan. De Luit*, poland heeft mij verhaald »
dat hij bij den Posthouder te Tapanollt een9 jongeling
had gezien, wien dit lot moest treffen, doch die op
verzoek van den Posthouder, die zulks vernomen had,
werd vrijgegeven, echter onder de heilige voorwaarde
van nimmer weder in zijn land te zullen komen. — Vol-
gens het algemeen gevoelen, hetwelk echter blijkbaar
op eene grove dwaling berust , lijdt de man, die gegeten
wordt, Hechts eenige weinige oogenblikken, en geeft hij ge*
woonlijk maar één' fchreeüw, als men hem het ooraffnijdt.
De Batta9s worden overigens voor eerlijke lieden en
getrouwe vrienden gehouden. — Het is niet onder hen,
dat de neven rang en titels erven* Zij trouwen bij
overeenkomst der ouders , en de oudfte zoon is opvol-
ger. Eigendom wordt verdeeld $ aan den oudften zoon
en § onder de overige zonen en dochteren. Wanneer
een Batta meer dan ééne vrouw heefc , treedt de oudfte
zoon van de eerfte vrouw op. — De opperde God der
Batta? s is genaamd debatta assi a s s i , en h(j
wordt voorondersteld batara goeroe en ma n<*
gala boelan gefchapen te hebben , uitmakende de
mindere perfonen in de drieëenheid van hun geloof. Zij
hebben een' geestelijken Vorst, die algemeen erkend wordt-»
ca die in alle zaken van algemeenen tcgènfpoed en onge-
luk geraadpleegd wordt. Zijn titel is Sa Singah Mahè
MENGELW. 1835. NO* 7. Z
334 BENIGE BERÏOTEN AANGAAN»* BATTA.
Raja/2,en hij woont te Babara in het District 7*4*. Hi)
10 een afftammeling van het oude Mtnangkabouwfchc
geflacht, hetwelk geen beftuur kent. Hij is reeds de
dertigfte afstammeling, en eet geen f pek noch drinkt toeak.
Aan hejn wordt eene bovennatuurlijke magt toegekend. —
Het alghabet is ^ door oatabdatae en datae
c a b i ingevoerd.
Mr* ward zegt, dat hij in de Batta's een vreed-
zaam en bedaard volk heeft gevonden , en veel meer aan
pen geregeld beftuur onderworpen , dan velen vooronder-
ftellen , fchoon hun beftuur van eenen zonderlingen aard
i$, Hij werd aldaar zeer goed ontvangen , en heeft zich
intf Mr. bürtow in het District Salcndang eenige da-
g«9 opgehouden. Meer dan 3000 raenfchen waren verza-
meld om hen te zien. Zij ftonden vier uren lang op
eene verhevene plaats, twaalf voeten hoog, om zich
te laten befchouwen. Dagelijks' kwamen er van onderfchei-
deae Districten de inwoners, om hen te komen zien.
3\j befchouwden hen als Goden, vereerd» hen, en
*jj badden over de behandeling van de Batta%s niet te
klagen. Mr, «urton was zoodanig met het volk en
Und ingenomen , dat hij zich met zijne vrouw en kinde-
ren aldaafr heeft nedergezet en er fcholen heeft opgerigt ;
doch , nadat hij eenige fcholen had daargefteld en eenige
vrucht van zijnen moeijeljjken arbeid begon te pluk-
ken, zijn bij en zqn gezin, als fl^gtoffers van het kli*
maat , bezweken.
*. Het gunftig onthaal , hetwelk de Heeren w a a d en
* u & T o n in de Battafche landen genoten , hebben fe»
dert verfcheidene Zendelingen uitgelokt , om ook die lan»
den te gaan bezoeken ; maar zij zijn zoo gelukkig niet
geweest. In het begin van 1834 is ee#n Franfchc Zen-
dëtipg naar Tapan$lic vertrokken , om de Basta's te be»
keeren; doch is aldaar fppedig geftorven, en men onder-
ftcjt^dat hij vergeven is. Een ongelukkiger lot beeft de
twee Amtrikaanfche Zendelingen henry lyman
eq s a m u £ l muns o n getroffen, die eveü vóór mijne
komat te Padang derwaarts waren vertrokken , en die
BENIGE BEMGTEN AANGAANDE BATTA. 336
in de maand Juli) van dit jaar oók aldiar zgn opgege-
ten , hebbende beiden hunne vrouwen te Batavia achter-
gelaten. De jongen, of bediende, die gelukkig ontko-
men is, heeft mij het volgende verhaald:
Niejtegenftaande dat men hun dat reisje had afgeraden ,
en de Posthouder van Tapanolit en de Radjas van de
Kampoongs , op den vasten wal gelegen , hun alle moge-
lijke gevaren hadden doen zien, die met hunne onderneming
zouden gepaard gaan , bleven zij , als verkondigers van
Gods woord, bij hun genomen befluit volharden, daar
zij geen ander oogmerk hadden dan om goed te (lichten.
Zij kregen dien ten gevolge een paar oppasfers met zich
en volk om hun goed te dragen. Naauwelijks een dag
reizens van Tapanolit zijnde, verklaarden de Hoofden
aldaar hun ftellig , dat zij gevaar liepen van vermoord te
zullen worden, wanneer zij hunne reize vervolgden , daar hij
hun geene de minde zekerheid kon bezorgen , omdat de
Districten vijandig waren. Dit echter mogt almede niet
' baten , en zij gingen op reis. ^
Naauwelijks een paar uren Van de Kampoong verwij-
derd zijnde , ontmoeteden zij eene verzameling 200 k
300 mannen, die op hen vuurden en één der Zendelin-
gen troffen. Zij kwamen toen met geweld aanloopen ,
maakten zich van hun beiden meester, bonden deneenen,
en verdeelden het ligchaam van den anderen , die getrof-
fen was, onder de aan wezenden, zoodat ieder een (tukje
van hem bekwam. Dit moest de jongfte Zendeling,
samusl MUN80N, aanzien, die , nadat men daar»
mede gereed was , werd medegevoerd , om terftond in
de Kampoong gemeenfchappelqk opgegeten te worden.
De bediende had dit alles gezien en is toen gevlugt,
hebbende zijn leven te danken aan de bijzondere be-
moeienis, die zij met den Zendeling hadden, uit vrees
dat die zoude ontkomen. — Dit voorval heeft te Pa*
dang diepen , indruk gemaakt , en de algemeene veront*
waardiging opgewekt tegen een volk , dat bij elke gele-
gfifibtiid toont, dat zij ware kannibalen zijn* Welk een
Z 2
336 ERMGÜ BSfUGTEN AANGAANDE BATTA.
verfchrikkelijk iets, bij zijne volle kennis zijnen vriend
dien wreeden dood te zien ondergaan , met de zekere be-
wustheid, dat hem datzelfde lotte wachten ftond ! Hij had
zijnen ouderen vriend, op reis zijnde, nog aangeraden
om terug te keeren ; doch deze vond zijne vrees niet ge-
grond, als niet kunnende vooronderftellen , dat zij , die
in vrede Gods woord kwamen verkondigen , gevaar zou-
den loopen om vermoord te worden*
De Heer b'oyel, te Padang , ontving, juist toen
ik daar was , hunne goederen , en ik zag nog twee brie-
ven op de tafel, die zij /een paar dagen vóór hun ver-
trek van TapanoliCj aan hunne vrouwen te Batavia
hadden gefchreven , ,om met de eerfte gelegenheid der-
waarts verzonden te worden* Welk eene tijding voor
die echtgenpoten ! Hoezeer zal haar alsnu de Christe-
lijke Godsdienst te (lade komen, die weldadige leer ,
waarvoor hunne mannen als Martelaren geftorven zijn !
TAFEREELEN UIT HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN DER
NOORD-AMERIKANEN.
{Vervolg van bl. 190.)
De Boardings. Weldadigheid. Reis naar Pkiladelphia.
Mijr
jn echtgenoot had mi) naar Pkiladelphia befcheideo. Wij
zouden aldaar den zomer doorbrengen , en dan ia den herfst
naar het zuiden trekken , om er verder ons geluk te beproe-
ven. Ik had. dus met den eerden Mei onze gehuurde wo-
ning verlaten. Wij namen nu vooreerst ons verblijf in eene
dier herbergen , welke hier in menigte zijn en boardings ge-
noemd worden* De boardings verfchiilen van de andere lo-
gementen flechts daardoor, dat de gasten in dezelve onder-
ling kunnen verkeeren en , behoudens de welvoeglijkheid ,
huifelijken omgang hebben; terwijl de goede toon eischt, dat
•in Amerikaanfeke logementen (hotels) mannen en vrouwen1
geftrengelijk van elkander verwijderd blyven. Hoe voornamer
men zich voordoet, des te meer leeft men in kloosterachtige
afzondering; en bierdoor omftaat een wedgver, die meer-
/
TAFEREELEN UIT NOO&D-AMERIKA. 337
malen koddige tooneelen veroorzaakt. De vrouwen be-
wonen den eenen vleugel van hec huis, hare mannen, zo-
nen, broeders, vrienden den anderen; twee verfchillende
farlours dienen tot eetzalen en voor gezellig onderhoud.' In
de boardings is een vertrouwelijker omgang geoorloofd. Ge*
heele familiën , en dikwerfs zelfs de rqkften , leven , gemaks-
halve of om andere redenen , jaren lang in zoodanige berber-
gen , en vormen op deze wijze meer of min een befloten
gezelfchap. Hier is het mogelijk , kennis te maken* In de-
selfde fpreekzaal vergaderen alle de gasten , en zijn van den
morgen tot den avond bij elkander. J)e Dames brengen hare
handwerken' mede; de Heeren kaauwen tabak en lezen de
nieuwspapieren. Soms is er onder dezelven een fnaak, die
door eene geestige aanmerking een gefprek weet aan te van-
gen. De vrouw, die eenig werk medebrengt, geeft hier-
door te kennen, dat zy tot het gezelfchap behoort. Ja, dit
is een teeken t dat men haar aanfpreken mag , en zelfs niet
behoeft te fchromen , met haar te boenen. Een Ameri-
kaansch Gentleman , die zijne, wereld verftaat, legt het er
fteeds op toe, dat de fchoone telkens gelegenheid erlange,
om -met hare geestvermogens te fchitteren ; waarvoor hem ge-
woonlijk dan ook hare dankbaarheid tot belooning verftrekt.
Eenige oefening is voldoende, om in deze fóort van gees-
tigheid zeer bedreven te worden, dewijl veelal dezelfde
kunstjes ter bereiking van hetzelfde doel dienen. Hier worde
niet gebreid. Met borduurwerk en andere fijne vrouwen-
bandwerkjes overftroomt Frankrijk de Vereenigde Staten,
zoodat die goederen zeer laag in prqs zijn en voor gemeen
gehouden worden ; maar het naaijen van wit katoen en lin-
nen kost veel , en is gevolgelijk in aaniien. Fatfoenlijke lie-
den kunnen er zich dus mede bezig houden , hetgeen dan
ook gewoonlijk na het ontbijt plaats heeft , en aan de Hee-
ren foms doffe tot een boenend gefprek opleven, „ De
Ladies zijn heden zeer vlijtig,'' ?egt een Fashionable ,- terwijl
hij voor den fpiegel treedt en z^jne broek hooger optrekt.
Hfl krftgt geen antwoord , doch vervolgt : „ Onze Reve*
renden (Weleerwaardigen) hebben het toch r egt goed; ik krijg
zin* om ook een Geestelijke te worden. Ik bemerk zoo
even, dat de draagbanden mij het hemd beginnen door te
fljjten,". De vrouwen zetten een ernftig gezigt;, maardefpre-
ker nadert tot eene derzelven en grijpt haar werk aan, dat
evenwel hem uit de hand gqrukt wordt. Hierop heeft.de
388 TAFERHELEN UIT HST MAATSCHAP PSXtyK LEVEN
volgende woordwisfeHng plaats: „ Dat is zeker eèn hemd
voor Manheer uw* man?" — n Neen, Manheer 1" — „Dot
voor een* Weleerwaarden f* — „ Ook niet; bet is kerklin*
nen." — „ L*aat dat zijn;, het is toch een hemd, dat zie
ik/1 •**» „ Gij vergist u, Mijnheer! Gij zijc heden in eene
vrolijke luim." — „ Ik ben zoo luimig, om te willen wedden,
dat bet een hemd is." — „ Mgnheer! gij drijft de fcberts
te ver $ gij wilt mq in verlegenheid brengen , maar ik zal u
befchamen : het is noch een hemd , noeh kerklinnen , maar
een kusfenfloop." Terwijl zij deze woorden (preekt, trekt
zij de mouwen van bet hemd naar binnen, naait fpoedig met
groote (teken de halsopening toe , fpringt op , en houdt bet
hemd aan het opéne ondereind omhoog , om met een* zege-
pralenden blik haar werk aan het gezelfchap te tooaen. Eene
luide toejuiching, onderfteuud door bet daverend (lampen
van dertig gelaarsde voeten , (trekt toe bewijs va» de voile
goedkeuring der mannen. De vrouwen geven aan bare fpot-
zucht lucht door een gelach , dat de fchertfer zeer befchei-
den. zich laat welgevallen. Eene geheele maand lang blijft
deze zinrijke uitvlugt met het boofdkusfen het onderwerp
des gefpreks. Men bewondert die geestigheid , bootst dezelve
met eenige kleine wijzigingen na , en herhaalt zulks gedurig;
tadegegevene omftandigheden was bet m|j zeer aangenaam ,
dat ik berigt kréég, om naar Philadelphia te vertrekken;
waait dit gemeenfchappei$k ieven wilde mij vofflrekt niet
bevallen, Ik miste fteeds den eigen haard en den kleinen ,
maar aangewuacn kring der gezelligheid, dien ik eindelijk
gevonden had, en waarin ik ondervond, dat onder de Mn*
Ttrken ook voortreffelijke nenfehen en goede gezelfchappes
zijn , welke ons fchadeloos dellen voor al her kwade , dfct
men onder den grooten hoop aantreft. Hoe meer moeite au
het gekost heeft, dezelve op te zoeken, des te fmartelijker
valt de fchekUng. Dar het hier te lande zoo moeflelfjk fr,
vrienden te maken, ligt in den aard der omftarnHghede»;
wast onder de menigte vreemdelingen, dife telkens aanto-
men, zijn maar al te veel gevlugte misdadigers en fortuin*
zoekers, die wegens hunne bedriegerijen niet vertrouwd
ktmpen worden. Deze vinden hier wel een vrij verWijf;
maar de naam van vreemdeling en het Amtrihaanfvhe karak-
ter maken het voor hetr zeer moegelijk , om voort te komen:
Met zoodanige Heden ito éénexx rang geüeftf te wonfcn, vaft
zeer hard, maar \% tèn deele ook toe te fchrfltefr aan dfc
DER NOORD'AMSRIKANEN. 319
oifcftendigbeld , dat niemand naar een' pas of bewijs- van goed
gedrag worde geVratgd. De Amerikaan meent fchieï in eiken
vreemdeling een* ellendeling fe zien, die door zijne vlngc
uit zijn vaderland ftilzwijgend bekentenis van zijne fchuld
doet. In een geheel ander licht befchou wc men de inlandfche
knfistvlijt ; de Amerikaan meent alle de ondernemingen , welke
hg met uitzigt op winst doet , te kunnen regtvaardigen voor
de wet , waaraan hij zich onderwerpt , en daarom hondt &#
dezelve voor betamelijk. Mislukken zijne plannen en loopt hec
ten ergfte , zoo beeft hij zich vergist en het fpei verloren)
maar ign geweten blijft zuiver en onbevlekt, als zijn naton.
Zjjüe bedoeling wa» geen bedrog , maar winst ,• en daarin ligt
bet onderfcheid , dat men op alle vreemdelingen zeer fcherp
toeptst. Evenwel zqn er ook reeds gevallen voorgekomen;
welke misfehien , herhaald wordende , déze nhvlugten allengs
minder gemakkelijk voor bedriegers zullen maken, eü diü
efcoe betere behandeling van den eerlijken vreemden reiziger
ten gevolge hebben.
Alle mogelijke en uitdenkbare policiemaatregèlen hebben ,
toe dnslange , de ftraatbedelarij in Europa fchier nergens kun-
nen tffTebaffen ; maar de Amerikaan beroemt zich , dac men
in zfrt land geene bedelaars Vindt; dit is letterlijk waar, cto
heeft zijnen grond alleen in hunne vaste gewoonte, om op
ftraat nooit in den zak te tasten. Niets ter wereld w*ref
in ftiac* hen daarvan af te brengen, en tegen (louteren ia-
drang befchennt hen de wet; waagt de ellenclige aan hunne
detir te kloppen, zoo opent zich voor hem terftond Het
gevangenhuis.
Ik heb veel gehoord e» gelezen van de weldadige inrigtfo*
gen, welke hier zouden beftaan; mij zijn er Hechts weinige
* bekend, welke aan het doel beantwoorden, offchoon er geer
vele zoogenaamde Maatfchappijen der Weldadigheid beftaafe,
welke ónder het toeztgc en beftuur van vrouwen gevormd
worden. Bij de Voorzatter van zoodanige Committee ef CW*
rit} vergaderen tweemaal 's weeks de leden van het getel-
(fcbbp , welke onder elkander als eerfte en tweede Vïte-preft*
dmter êeGretareife > fprekeresfen , opzieneresfen enz. eoz.
titel en* rang hebben. Enkel uit liefdadigheid verledigen zty
zich , om uit oude lappen kleedingftukken van den zónder-'
flngftett fmurie ce vervaardigen. Menige vrouw offert cte op
feftoot gettaakte feekeningen van hare dochter ; eene *nda*
4mngr Wlfs een* onden kanarievogel met deszelfs kool. A8*
840 TAFEREELEN Ü1T HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN
%
deze goederen na moeten een voordeele der armen verkocht
worden. Bij elke zamenkomst wordt 'berigt gegeven. van
alles , wat er ingekomen is'; voorts doet de Voorzitter eene
aanbeveling , om naar hulpbehoevenden om te zien , en zij
fluit de vergadering. Die last nu ware ligt te volbrengen ;
want ofTchoon de ellende wei niet op alle flraten in het
openbaar rondloopt , zoo verfchuilt dezelve zich ook geens-
zins in donkere fluiphoeken: integendeel, de ongelukkigenJieb-
ben hier hunne verzamelplaats , en dit is de fchoonfte en be*
koorlpfte plek in New-Tork.
Aan het einde der ftad , tegenover de groote havenplaats ,
onder de lommer der boomen, liggen op het gras honder-
den menfehen, die in langen tijd geen brood hadden, om te
eten — ongelukkigen , welke onbewegelijk, met de wanhoop
op het gelaat, naar den hemel ftaren, en dat op eenè plaats,
Bwling-green genoemd , die tot eene aangename wandelplaats
als gefchapen fchijnt. Maar de Amerikanen, zijn geene lief*
hebbers van dit vermaak. Zelden ontmoet men hier eenen
wandelaar , behalve foms een9 fchrijver van eene kolenmijn-
onderneming of van een kantoor voor landerijen', of een* he-
fteder van dienstboden , of welligt een* anderen vaderlander
(in den Amerikaanfchen zin des woords), die fluipswijze
door de lanen gaat, om nieuwe offers op te loopen, of het
beflaan der reeds in ellende gedompelde lieden eenige dagen
te rekken, terwijl hij hen door een paar dollars verleidt,
om naar hun land brieven te fchrijven, welke het hooge
loon en den gemakkelqken arbeid in de kolenmijnen, den be-
nïjdenswaardigen toeftand der landbouwers, en het gelukkige
lot der dienstbaren, hunne aangename en vriendfcfaappelijke
betrekking tot kunne peeren , of, gelijk men het hier uit-
drukt , van de helpen tot derzelver verzorgers , fchetfen. Een
enkele J>rief van dien aard kan foms twintig en meer huis.
gezinnen tot landverhuizen bewegen. Rekent men dezelve door
elkander elk op vijf perfonen , zoo brengt hunne landing een
bedrag van driehonderd dollars ia de kas van het Hospice of
Rtfuge; en wat zij verder nog medevoeren, ftrekt altijd het
land tot voordeel. Tevens wordt het arbeidsloon lager van
wege de menigte der ledige handen , en de Amerikaanfche
nijverheid levert des te voordeeliger uickomften.
. De reis naar Philadelphia is op een' fchoonen dag zeer
aangenaam. Men betaalt vier dollars , en gaat des morgens
«eigen zes ure op eene welingerigte ftoomboot , waar men
DE* NOORD-AMfiRIKANRN. 341
fteeds «en talrqk geeelfchap van fraai uitgedoste Heeren e»
Dames aantreft ; want , gelflk reeds gezegd is , de (loomboo-/
ten vervangen hier de plaats van fatons ?n «ijn eene foort ^an
ongemaskerde redoutes. De kajuit is het rendezvous der fc**-
monde , en fomwijlen ook der verliefden , welke gewoonlijk,
bier hnnne avonturen aanvangen, die dan verder in de bomer»
dingt voortgezet worden. Elk dezer vaartuigen heeft ,%be«i
balve de fierlyke tent op het verdek , eene kajuit, voor «ta
Heeren en eene , voor de mannen ontoegankelijke , voor de
Dames, eene gemeenschappelijke eetzaal en een, paar Jtleed-
kamers , waarin de genen , welke niet behoorlijk gekleed aan
boord komen, terftond gaan, zich laten feberen en het haar,
opmaken , bok wel van linnen verwisfelen , en eerst , nadat
zfi de meestmogelijke zorg aan hunnen opfehik befteed heb*
ben , onder het. overige reisgezelfcbap verfcbijn'en.
De pakgoederea worden vóór op het fqhip op eenen J#op
geplaatst. Een ieder moet dus op het zijne pasfen* Daarop
Js dan ook op de plaatfen, waar men aanlegt,. waar er rei*
zigers uitgaan en anderen inkomen , het gedrang naar dat ge-
deelte van het (chip zeer grpót, en eene verwisfeling vaa
goederen heeft niet zelden plaats* Deze vermaningen worden
gewoonlijk, fchoon foms eerst na verloop van maanden, her**
fteld ; want er is zeldzaam een voorbeeld, dat er opzejteljjke
ontvreemding plaats heeft. Nooit hoorde ik van een* echte»
Amerikaan , dat hij geftolen bad. Daden , welke voor de wet
draf baar zijn , begaat hij niet ligt. Hoogst zeldzame geval*
len der üitbarfttng van woeste hartstogten uitgezonderd, big-
ven wil en bedoeling bij hem in zekeren zin (leeds onder**
worpen aan den eisch van het burgerlijk regt , oflehoon da&
ook zijne zedeleer daarbij niet die van eenen confüciüs
is. Maar de Amerikaan heeft te veel zelfvertrouwen , #ip
van eenen vreemde, althans om van eenen Chinees te leeren,<
De Amerikanen reizen gaarne met de ftoomboot. M^n be-
merkt fpoedig , dat zij zulks gewoon zijn. Ieder, heeft z^ne
reisgoederen in een klein koffertje, dat mep geroafck,eüjk;Opt
der den arm neemt. Niemand heeft meer linnen., b# zj^fc,
dan een half dozijn van etks , en flechts één pak kteedsreaw
Dus zijn dan ook alle koffers, tot op het blikken plaatje,
waarop de naam des eigenaars (laat , volkomen gelijk. Nier
zoo geheel eenvoudig en natuurlijk vercoonen zich de Amtri^
Ju?nen , van wat gedacht of (land zij ook zijn stagesteen
opzigte van de zorg, die zij aan het hoofd hefteden; :' 2*
3tt TAFEREELEN UIT HET MAATSCHAPMLUK LEVEN
doen alle moeite» oni te verhoeden, dat de verwotstingeti
des rijds aan dit blootgestelde gedeelte des ligchczms merk*
baar worden. Overal in het land ziec men derhalve gladde
tronièn met goede tanden , en nooit iemand zofader hoofd*
haar. Barbiers, tandmeesters , haarfngders en kappers hebben
een voordeelig beroep. Deze lieden zijn algemeen geachc es
by ieder welkom. Men kan met een goed gevolg esfenees ,
p&mades9 ctime céleste, eau des Odalitquet en vooral haaf
invoeren; wam het vertier van deze dingen is ongemeen
groot, en de kwistigheid der Amerikanen kent op dit pont
gtaie grenzen, wanneer de waar Hechts aan hunne grillige
begeerte voldoet. Ik ken Gentlemen , die 200 d&llars voor
een77/y#-coer betaald hebben, en ik weet van Ladies ttCaar^
ie$tewn9 die zich uNew-Tork laten fr$/eren9 dat wil zeggen,
die wekelijks van daar met de pakketboot hare fierlijk opge*
maakte lokken es krullen krijgen, en ter zelfde (lede weder
hi onfe laten brengen. Daar zullen er misfehien rijft, die
hieraan M) de duizend dollars in het jaar te kovte leggeft.
Een Europeaan zou welligt denken , dat ffletf voor zoo veel
gtfds de beste kamenier kon houden; maar die zijn kier niet.
Het oatbreekt wel geenszins aan perfonen, è\t zoodanige
dtenften zonden Willen doen * doch zulks komt niet overeen
met de gefteldheld eener Amerikaanfehe huishouding, en de
gewone praalzucht zonde er hare rekening ook niet bij vinden.
Men weet hier van geene eigenlijke kameniers en huis-
knechts. B$ buitengewone gelegenheden, bij groote thee*
gezelfcfcappen en andere partijen bewijst de frifeur zift»
dlenften bij den epfefeik der vrouwen, en wel eens meer,
dan begaanbaar is met welvoegelijkbeW. De mannen late*
kunne goederen in de zoogenaamde kleedkamer brengen, eü
worden hier, naar mate van de mindere of meerdere kost*
baarheid der esfenees en der overige verjongingsmMdelefl ,
voer een' halven, voor een of voor twee dbitars ht mode-
gefefeen herfebapen. Men houdt gewoonlijk Hechts een* mor-
figeo Neger — ook nog wel eens eene dienstmaagd; dik*
w%H ontbreekt deze. Men ziet alsdan wel eens de rgk-
ft* Ladfts, met eetf fierlQken rietbezem in de zachte, met
fijne landfthoenen - voorziene hatid , in den vroegen morgen
l«r ftof van <te (baat in het midden derzelve zeer netjes op
etwnboop -vegen; terwijl Mpheer, haar gemaal, in éètf
gttoten kerf, vleeseh, visdi, kreeften, oesters enz. vin de
iÜSrks baak; en zoodanige Heden leven alhier, volgens «te
DftR NOORD-AMERIKANEN. 3U
beerfchende den^wyze, toch op een' beogen voet, zoo *#
hun gaofche huis maar mee konbare tapeten belegd hebben,
en jaarlijks eene goede Tom aan tandmeescer ui friftur betalen.
Niemand verwonjdere zich, dat ik, van eene reis gewa*
gende , weder op huifelijke zaken en gebruiken kom ; men
kan met regt zeggen , en zoo worde bet ook hier befchonwd,
dat de Amerikanen op de üoomboot eigenlijk te buis zjjn., '
De pakkaadje der Dames vereischt wat meer ruimte, dia
diederHeeren, dewijl de vrouwen gewoonlijk eenige hoeden*
dooien, bq zich hebben. Den fraaiften hoed heeft elke yro**rf
op het hoofd, wanneer zij op het verdek komt; maar- zoo*
dra zq naar beneden, in de kajuit, gaat, pakt zq denzelieen
In de daarvoor gereed (laande ledige doos % al is het ftecht*
ook voor den tjjd van vjyf minuten. Het is b^na oogelarfet
l£k, hoe dikwerf een pronkhoed bier weggeborgen en weder
voor den dag gehaald wordt.
Met den klokflag van zes wovdt er gebeqgeld. ~De boot
geraakt in beweging» en fnelt (huig voort in het bogtige
kanaal tiisfchen Staten-Isjawd tn>New-J*rfe$* Met yerwojH
derlUke vlugheid en behendigheid ontwijken de fQkepen.eb
kander 'm deze enge ruimte. Wanneer twee ftoewboote*
elkander ontmoeten , ziet de verbaasde nieuweling , die vo<*f
de eerfie maal met zoodanig vaartuig reist , hoe ze elkandft
naderen en geweldig tegen elkander fchqnen te zullen bei»
feo* maar, terw$l hij vol verwondering, op- het hem oaffft»
wone fchouwfpel ftaart , z\jn de üchepen reeds met vlugge
vaart ontweken. De reis wordt dus -ongehinderd voortgezet»
Verrukkelijk is het gezigt over het omringende landfehap»
waarin vele fraaije buitenplaatfen van grooteren of kleineren
ontvang langs de rivier liggen. Gaarne zou men beide oevers
te gelijk befchouwen; maar, terwijl men een ©ogenblik naar
bet westen ziet, heeft men aan de oostzijde reeds veel vw>
hMeo ~~ men zou dan hei vliedende landfcl*apr wel wilk3*
Ophouden en de kracht van den (loom verlammen* , <
Ne verloop van een paar u*ea komt. men te1 New^Mtum*
*$k eaa* en de fchoonflte nacnurtooneelen , welk* een, laodr
Schap van rnim zes DmtCche m$ien (in eene rqgt* $& t>
nomen) kan opleveren, zjjn voor onze oogen voerhtygef&aj^
even alsof men in eene kijkkas had gezien, waarin 4e ffr
fèhUderde voorwerpen elkander m*. *pa ve*l fitheid opioV
gen, dat de oogt* eindelijk vermoeid wotdw e»«eafe4M*
844 TAFEREELEN UIT HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN
Men heeft op dit reisje zich over niets te beklagen , dan dar
hetzelve, bij fcboon weder althans, veel te fchielijk gaat.
- In New-Brurtswijk ftaan wagens gereed, die ieder negen
tor twaalf perfonen opnemen en met vier of zes paarden be-
fpannen zijn. Men verheugt zfch over deze1 afWisfeling, en
hoopt nu, bij minderen fpoed, iets meer met gemak te zul-
len kunnen zien. Doch men vindt zich teieurgefteld. Wa-
gens en wegen zijn Hecht. Zoo gaat het dan , onder het ge-
raas van vijftien tot twintig rijtuigen , over fteenen en ftrui-
ken, over hoogten eir laagten, op een9 harden draf, tot aan
de 'naaste pleisterplaats, Kingston. Hier heeft men nu we-
der veel moeite, om op den gereed (taanden wagen de regte
plaats te krjjgen. Het fpeet mij geenszins, dat wij van
Bntóswtjk zoo fpöedig móésten vertrekken; want het is eene
morfige en akelige ftad. Liever zou ik in Kingston een wei-
nig vertoefd hebben; maar dat men het allériieffte ftad je
Princeton, hetwelk naauwelijks eene Duitfche mijl vi&Kings-
ton ligt, in zoo groote haast doorrijdt, is waarlijk te be-
treuren. Dit aardige ftadje bezit een prachtig gebouw, het
Collegium. Het ruime plein voor hetzelve is door hooge,
etfwaaféige boomen, overbljjffelen van Amerika1 s oorfpron-
ketijke wonden , overfchaduwd. Dit gezigt treft te meer ,
daar men Hechts - zelden iets van dien aard in dit werelddeel
atnfchouwt. De Amerikaan duldt nergens boomen, althans
geene ouden, rondom zijne woning of in de nabijheid. Deze
afkeer van boomen is oorzaak , dat de fchoone oevers , langs
welke tóen op deze reis komt , "nog veel fraaijer en fcbilder-
achtiger" zouden kunnen zijn, zoo er eenige zorg voor plant-
foen wiérd gedragen.
«De kapitein van de ftoomboot was zoo vriendelijk, dat
bij mij , op mijn verzoek , met mijne beide kinderen in den- .
zelfden wagen en op dezelfde bank plaats bezorgde. Eene
Engetfche Dame, welke met ons reisde, moest, tot haar
groot verdriet , gteheel alleen onde> Negers zitten. Daar dit
rit! hier te*lande vóór een teeken van de uiterfte minachting
wordt gehouden, en bovendien niet ieder die Afrikaanfcke
tfitwafenHng kan verdragen, was de vrouw over deze be-
Mndeüng zoo gevoelig, dat zij tranen Hortte. Gaarne zon
*ty een afzonderlijk rijtuffc gehuurd hebben; maar hiertoe
Vond zij geen e gelegenheid, daar alle paarden reeds voorde
*tt*fgGrr,v welke zich op de ftoomboot bevonden, waren be-
DZR NOORD-AMERIKANEN. 345
fproken. De gemeenfehap tusfehen New-Tork en Fhiladtl-
phia 19 zoo levendig, dat er nog eene tweede onderneming
beproefd heeft kunnen worden , die te lande een* aanmerke-
1 ij ken omweg maakt. De vracht van dezelve is een1 'dollar
. minder; maar de vaartuigen zijn niet zoo goed en de wegen
nog Hechter. De Engelfche Dame kon geene paarden be-
komen, noch hare fpijt verkroppen. Het was kwaadwillige
en kleingeestige volkshaat van den Amerikaan , die haar dit
verdriet aandeecj.
Ik had* het beter met mijn gezelfchap getroffen» Tegen
mij over zaten drie Gentlemen , welke een ten uiterfte be»
fchaafd voorkomen hadden. Eerst bleven zjj binnen de gren-
zen van koude hoffelijkheid en van zekere welvöegelijke ,
eenigzins (lijve terughouding. Allengs werden zij vriende-
lijker en gemeenzamer. Zij zeiden de eene aardigheid na de
andere» en deden' blijkbaar veel moeite, Om zeker doel te
bereiken. Ik bemerkte zulks, doch hield mij, alsof ik
niets begreep. Hun oogmerk was, dat wij over en weder,
naar Amerikaanfche wijze , gebruik van elkanders zitplaatfen
zouden maken. Zij verlangden namelijk, dat ik en mgne
kinderen de voeten tegen de bank, waarop zij zaten, mog-
ten zetten , en daarentegen toeftaan , dat de drie Heeren op
geiyke wijze een fteunpunt van4 onze bank maakten. Maar ik
kon tot eene voor mij zoo ongewone en in mijn oog zoo onwel*
voegelijke plaatfing niet befluiten, en bleef dus onverbiddelijk.
Eindelijk breidde een der Heeren zijne armen naar beide zijden .
uit ,v vlak voorbij het aangezigt zijner geburen , klemde zijne
handen aan beide kanten van den wagen vast , en bleef in
deze zonderlinge houding , tot dat wij ftiihielden. De ach-
ter diens uitgeftrekte armen zittende reizigers verdroegen
deze onaangenaamheid zondej^ het minfte blijk van verdriet.
Ik van mijnen kant handelde met mijne zitplaats, als de
Amerikanen met hunne huurhuizen op den eerden dag vaa
JYÏei , en bewaarde dus mijn regt , tot aan Trenton , aan de
rivier Dalaware* de laatfte pleisterplaats te land. Toen wij
hier kwamen , fchënen onze drie reisgenooten naanwelps te
.kunnen gaan , en zij bereikten met moeite de ftoomboot , die
ter Hond naar Phiiadelphia afvoer. Een hunner ware zeker
ce. laat gekomen, had niet een der Negers , die hunne refe-
goederen overbragten, den Gentleman op zijnen kruiwagen
genomen en zoo aan boord bezorgd. Nu ftrekten zq zteh
in de kajuit op de zachte zitplaatfen uit , en bielden de voe.
M6 TAFEREELEN ÜIT HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN
een regt in de. hoogte. Met de armen krulfettngs over de
borst geflagen , bleven de drie lijders fn deze , hun behsj^e-
lijke 9 zonderlinge houding, en riepen van tijd tot tijd, nu
eens om rum , dan weder om brandy , terwijl zfl herhaalde
malen eene pnrtm tabak in den mond (laken. Zy dronken
lustig en werden nu allengs weder levendig.
• Hadden de vroeger voorbijgefnelde oevers mij verrukt , ik
vond die van den Delaware boven alle befchrijving fchoon ;
en evenwel werden dezelve nog door de boorden van den
Susquehanna overtroffen. Daarbij zijn de Amerikaanfche ftroo-
men bijzonder gefchikt voor de fcheepvaart, en wel met na-
me voor de ftoombootvaart. Dezelve hebben eene' onge-
meene breedte en diepte. Nergens ziet men zandvlakten 9
die tot in het water zich uittrekken en voor banken of on-
diepten doen vreezen. Het fchoonfte plantengroen fpiegelt
zich in den droom ; langzaam rollen de golven in de diepe ,
overal gelQke bedding, en er is flechts geringe infpanning
van krachten noodig, om de rivier op te varen. Zware
vrachten worden ook met zeilfchepen tegen den droom op.
gevoerd , en de Amerikaan zal nooit de hand aan iets an-
ders, dan het roer, flaan. Men moet het bekennen: Amerika
is een fchoon land , en Penfylvanii zeker het fchoonfte ge-
deelte , alhoewel New-Jerfey voor den lusthof van de Ver*
eenigde Staten wordt gehouden. Wanneer men hier de groot-
fche natuur befchouwt en dan op de kleinheid van den mensch
ziet , roept men onwillekeurig met s c h i l l e & uit :
/ Die fVelt is f voltkommen überatt,
IV* der Mensch nicht hinkommt mit ftiner Quah
Penfylvauiê is, volgens opgave der aardrijkskundigen alhier,
bjjna even zoo groot als de Staat New-Tork, maar heeft om-
trent een derde inwoners minder. Evenwel fchijnt het den
reiziger meer bevolkt toe, dewijl het aangename lucbtgeftel,
de meestal vruchtbare grond, de menigvuldige groote, we-
lige grasvelden , en bijzonder de in geregelde bunnen bijeen
gebouwde woningen een vrolijker en volkrijker voorkomen
aan het land geven, dan de enkele, verftrooide huizen hl
dan Staat New-Tork, van welke men niet kan gistën, tot
wat dorp ze behooren ; terwijl er ook nog (treken zijn , waar
men dagen leng in bosfehen of kale woestenijen kan omdwa-
len, zonder eenige hut te vinden. Onder de landelijke ver-
DER NPORPfAMBRIKAMftfr. $47
t^lgven aan de boorden ven den Deiawart munt vooral dat
yan den Graaf PR survilliers nit, wat aanleg en voor-
treffelijke bebouwing aangaat. Hec park is fleeds voor ieder
open, en worde veel door lieden ulc Philadelphia bezocht,
naroeUik door de aldaar wonende vreemdelingen. Men aan*
fchouwt de fchoone villa % wanneer men naauwelüks een
half uur van Trenton verwijderd is , in de nabijheid van hec
ftedekeu Bordertown. Die (maak voor bet landleven heeft,
fcjw dit oord niet doortrekken , zonder te denken : Hier h
hec goed eene hut te bouwen. Doch de hutten of. hoeven
alhier zijn ware lusthoven , voorwerpen van de grootde weel*
de , en behooren in eigendom aan de rijkde lieden. Die zoo-
danig landgoed bezit , is , om in de taai des lands te fpre-
ken , een groot man. Brengt . iemand geen vorftetftk vermo-
gen mede , zoo moet hij dit genot zich ontzeggen ; wane de
jpr*J3 van een aldus gelegen landgoed en de kosten van on-
derhoud bedragen eene f om, waarvoor men tePsrifi, Londen
of fV«non ook bij uitftek goed zou kunnen leven»
(Het vervolg hierna.*)
CHINRSCHE WtfZR VAM YISCHVANCtfT DOOR WATERRAVRN.
13e Cormortnt, of waterraaf , behoort tot een gedacht van
watervogels , dat wel vijftien verfchillende foorten telt. Het
onderfcheidende kenmerk derzelveu beftaat in den bijzonderen
vorm der pooten. De voorde teen is de langde, met een fmal
Yliea voorzien , terwijl het zweravlies breed en dik is ; de
achterde teen is half zoo lang als de middelde , en alle heb-
ben breede, kromme, doch niet fcherpe klaauwen, en de
middelde teen is als getand, ten .einde de gladde prooi, mee
welke zich deze vogels voeden , hun niet ontflippe. De wa-
terraaf is een uitftekend zwemmer en duiker , en vliegt even
goed ; en de vraatzucht , van welke zij zelfs baren naam ont-
leent , houdt de bijzondere eigenfehappen , waarmede de na-
tuur haar heeft hegaafd , om haren razenden honger te ver-
zadigen, in gedurige werkzaamheid. Zoodra de waterraaf
hare prooi ontdekt , fchiet zij op dezelve toe met verbazende
fnelheid , en heeft die terdond gepakt , door middel van' de
zaagswgze Inkervingen van den middelden teen. Met behulp
van den anderen poot brengt zij den visch naar de opper-
348 CHINKICHE WtfZE VAN V1SGHVANGST
vlakte des waters, en flingert denzelven behendig omhoog ^
een einde dien bij 'den kop te kunnen opvangen ; waardoor
zfl dien kan verzwelgen, zonder dat de vinnen eénigen weder-
ftand bieden. Dé ftrót van de waterraaf heeft de eigenfehap
van zich aanmerkelijk te kunnen uitzetten , bijaldien eenige
•# hinderpaal in het binrienflikken zich opdoe. De waterraaf is
Zeer gezellig , en , behalve in den paartijd , ontmoet men ze
meest bij troepen , dikwijls ook in gezelfchap van andere wa-
tervogels , die zij niet beleedigt , ten zij hare gulzigheid haar
aanzet , om aan dezelve hunne prooi te ontgrisfen. Van wege
haren Jjver en goed geluk in de vischvangst , worde van de-
zelve partQ getrokken in een ander element, op gelijke wijze
als van die van den valk. Faber heeft zulks befchreven.
. „ Wanneer men ," zegt hg , „ de waterraven van de plaats ,
waar men baar houdt opgefloten , naar de vischwateren wil
overbrengen , blinddoekt men haar , opdat z|j onderweg niet
fchuw worden. Ter beftemde plaatfe gekomen , ontdoet men
haar van de kap , en , om het onderde van den hals een* Ie-»
deren riem gebonden hebbende, ten einde zij den gevangen*
visch niet doorzweigen , werpen zij haar in de rivier. Zij
duiken terftond onder , en vervolgen daar den visch geruimen
tijd, met verworiderlqke vlugheid. Denzelven gegrepen heb-
bende , komen zij wéér boven , en , dien zachteljjk mee de
fneb drukkende j flikken zij dien door. Wanneer elk van haar»
op die wijze , vijf of zes visfeben binnen heeft , roepen de
eigenaars haar wéér tot zich op hunne vuist, aan welke roep-
ftem zij gereedetigk gehoor verleenen ; en de een na den an-
der' geeft nu. al den gevangen9 visch terug, alleen eenigzins
gekneusd door de eerfte neep bij het grijpen. Het visfehen
gedaan zijnde , zetten zij de vogels op bet boord , maken den
ftrik om hunnen hals, los, zoodat de gemeenfehap met de
maag herfteld wordt , en werpen hun , ten loon , een deel der
prooi toe, namelijk aan elk een of twee visfehen, welke zij
behendig opvangen in den val.'*
De vischvangst s hier door faber befchreven, is finds
lang in onbruik geraakt in Engeland 9 maar wordt nog heden
in CMn* uitgeoefend. De Chinefche waterraaf is donker-
bruin van boven, beneden' wit, met bruin gevlekt en witten
hals. Lr comte vermeldt deze vischvangst der Chinezen,
op hunne nieren, aldus: „ De Cormorants zijn daartoe op-
geleid* even als patqjabonden en valken, en één manykanr
DOOR WATERRAVEN. 349
gemakkelijk een honderdcel befturen. De visfeher' brengt hen
mar bet meer, en plaatse ben op bet boord van zijn vaartuig,
waar 'zij (Hl blflven zitten en geduldig zftn bevel afwachten.
Op de gefchikte plaats gekomen, vliegt elk hunner* op het
eerst gegeven teeken, naar onderscheiden kant, ter vervul-
Ung van de hem opgelegde taak. Vermakelijk is het, te
zien , met welk eene fchranderheid zjj het meer als 't ware
onder zich deelen, wanneer zij aan het werk zijn* Zij vliegen
rond, dompelen onder, komen honderdmaal weer -boven, tot
dat zjj eindelijk hunne prooi betrapt hebben. Zij grijpen die
dan met den bek in het midden, en brengen die, zonder mis-
fen , aan hunnen meester. Als de visch te groot is , ver*
leenen zij elkander wederzijds bjjftand; de een vat hem bjj den
kop , de ander bij den Haart , en zoo brengen zij denzelven ge*
zameniyk naar de boot. De visfeher (leekt hun na een van
zijne lange roeiriemen toe, op welke zij zich nederzetten, en,
van hunne vracht ontheven, vliegen zij terftond wéér weg,
om hunne jagt te hervatten. Zijn zij vermoeid," hy laat hen
- eene poos uitrusten; maar nooit worden zij gevoed vóór dat
hun werk volbragt is. Op deze wijze zorgen zij voor een'
rijkelijken disch ; maar hunne natuurlijke gulzigheid kan zelfs
door opvoeding niet bedwongen worden. Daarom hebben ztf
altijd, terwijl zij visfehen, een' ftrik om def hals, om te
voorkomen, dat zij hunne prooi verzwelgen, naardien zij
anders op eens zicbzelve zouden verzadigen, en hunne jagt
(laken , zoodra zij hunnen buik gevuld hadden."
NIEUW BEWJJS VOOR HET BESTAAN VAN DEN DUIVEL.
Uit JVurtemberg wordt berigt, dat zeker Geleerde, jus-
tus kerner genaamd en vermaard door zQn geloof aan
magnetifche fpokerijen, onlangs zijne ontdekkingen in de Gees-
tenwereld vermeerderd, en met den levenden Satan, die in
bet ligchaam van eene melkmeid en van meer dergelijke per-
fonen was gevaren", eene zeer vertrouwelijke kennis heeft
gemaakt. Z\jne ontdekking , dat er heden ten dage nog wer-
kelijk van den Duivel bezetene lieden zijn , wordt door hem
in zeker gefchrift openbaar gemaakt ; en een Profesfor in de
Filozofie te Tubingen, de Heer escrenmaver, zoekt,
in een bijvoegfel, de mogelijkheid en werkelijkheid van dit'
mengblw; 1835. no., 7. Aa
S&O NIEUW BBWtf* VOOR HIT BESTAAN. VAN DEN DUIVEL.
bezetene wSigeerlg ie beween. n In de natnur ;• zegt
deze bange alles* zeer harmonisch met de wetten der rede
te zamên; doch boven de natuur woont God in een geheel
eigen licht, werwaarts de rede zich niet kan verheffen. Op
gelijke wijze," meent hg , „ heerscht onder of beneden de na-
orar, in het rijk der duisternis, de Duivel, die even aria
om de rede zich bekommert. De verfchflnfelen derhalve,
welke de Duivel veroorzaakt, wanneer hg in het iigchaam
,** een' mensch vaart, hebben alzoo fteliig plaats, offchoon
de rede die niet weet te verklaren. Daar zijn dan iuderdaad
bezetenen, en de wijsgeeren hebben ongeluk, dat zij met re-
deneringen daartegen zich verzetten."
He Heeren rernrr en eschenma ter fchijnen dos
zeer vertrouwd te zjjn met de kringen, welke buiten ózrede
en de natuur liggen. Daar echter niemand genoodzaakt wordt
hen derwaarts te volgen, is het waarfchjjnlijk , dat verreweg
het grootfte gedeelte des menfcbelijken geflachts, hetwelk
niet in Bedtam of Charentm te. huis behoort, weinig gene-
genheid zal betoönen , om *ich van deze nieuwe getuigen
dea Duivels te laten leeren, maar liever binnen de grenzen
der natuur met een weinig gezond menfchenverftand willen
blijven* Iwusfchen is deze bijdrage niet zoo geheel onbe-
Hragrqk. Één ding althans kan er ons ten duidelijkfte uk
blijken; namelijk, dat de dikwerf hoog geprezene verlichting
en beschaving der tegenwoordige eeuw waarlfck nog niet
xeer verre zijn gevorderd, daar zelfs wgsgeeren met zoo-
danige ftellingen voor den dag durven komen. Mogt toch
ieder zich wachten , en nooit van bijgeloof tot ongeloof of
van ongeloof tot bygeloof overflaan 1
JEZUITEN.
Volgens eene in hallê uitgekomene opgave , telt het Ge-
nootfchap der Jezuiten thans 4684 leden, waaronder 992
Priesters. In Zuid- en Noord-Amerika (in Mexico , Mary-
land, Misfiury enz.) bedraagt het aantal hunner zendelingen
145. In Engeland en Ierland werken er 169.
AAN DEtf RlDACtEUR. ffl
Aan den Redacteur der Faderümdfihe Letteroefeningen*
We! Rdd Heer! - }
Bedrieg ik mij niet, dan behaaMe op den Mes Mei C9Q5 dt
in ons Vaderland zoo hoog gefchatte Dichttreaf* pet HO-
nel la mobns, in nog jeugdigen leeftijd , voor de eerfie
maal eeneti uitgeloofden gouden eereprtfs , later door vele an-
dere openlijke bekrooïiingen van haren arbeid opgevolgd.
Voorzeker is het weinigen gegeven , aan tiulk eene vérMjjc
dende omftandigheid na een tijdsverloop van vijftig jaren te
mogen gedenken ; en hoe genoegelflk moet het der achtiog-
waardige Jonkvrouwe niet zjjn , dit Hooggeqjde te beleven ,
en op den blijden feestdag een gedenkteeken op te rigten met
het opfchrift: Tot hiertoe heeft de Heer geholpen t Maar
ook voor hare betrekkingen en vrienden ia de • derde dezer
maand een aandoenlijke feestdag; en waarom zou dezelve bij
onze Landgenooten niet in aangenatne gedachtenis zijn? Aan
boe velen toch is de rijkbegaafde Vrouw , door hare tak
rijke, altijd onderhoudende, leerzame en nuttige gefchriften
en zangen , niet dierbaar geworden ; hoe velen gevoelen zich
aan haar niet , in menigerlei opzigt , verpligt ; én wa^r is
het Nederlandsch huisgezin, waarin de lieve kleinen den'
naam niet ftamelen van haar, die, vooral voor de jeugd,
zoo aanhoudend , zoo doeltreffend , zoo aangenaam en nuttig
tevens werkzaam wast
De overweging van dit een en ander deed my hèÖuitén,
het. hiernevens gaande gedicht Uw Ed. , ter plaatfing ia uw
geacht Tijdfcbrijft , aan te bieden. Welligt is de bijzondere
gelegenheid, die tot deszelfs vervaardiging aanleiding gaf,
ook voor het algemeen -niet onbelangrijk, en zullen velen
onder nujjne Landgenooten zich vereenigen met de gevoelens
en gewaarwordingen , welke ik in dit gedicht heb pogen uit
te drukken. Zeker is het , dat velen , bij wie de naam vat
moe ns ia zegenend aandenken is en blijven zal, zich, ne-
vens mij , zullen verblijden over het zeldzame geluk , waarin
de waardige Dichteresfe zich op dezen bigden feestdag maj
'verheugen , onder de dankbare herinnering vafl zoo vele God-
delflk* gunstbewijzen, die het treurig gemit, dat Zij, federt
haren jeugdigen leeftijd, in het cdetfté onder de zintuigen,
Aa2
S53 AAN DEN REDACTEUR.
ondervinden, In 200 menig opzigc hebben verzacht
eo drageltfk gemaakt.
Overigens befchouwe een leder de nevensgaande regelen
alt een welmeenend offer der vrlendfchap en kunstliefde , aan
echte verdlenften, reine deugd en ^arme godsvrucht gebragt,
en als eene opregte hulde, welke wij zoo gaarne, als Ne-
derlanders , aan beroemde Landgenooten toewijden^
Met alle achting heb ik de eer mij te noemen ,
Wel Edel Heeri
Amfierdan 9 Uw Ed. dienstv. Dienaar
den lften Mei. 1835, w. h. warnsinck, bz.
OP HIT VIJFTIGJARIG HOOGGETJJDE
VAN MEJONKVROÜWE
IBTRONELLA MOENS,
BEN 3den bui 1835.
vjTduk , driewerf geluk , Vriendin 1 Sinds vijftig jaren
Blinkt. Phebus* lauwer om uw hoofd,
En 't welig groen van tak en blflren
Is door de magt des Jpjds niet van zijn fchoon beroofd.
De gouden glans, die toen uw Her omdraaide,
Praalt thans, voor aller oog, met ongedoofden gloed,
En de eerepalm , die eens uw jeugd behaalde ,
Strooit de ouderdom , lofzingend , voor uw* voet.
Nooit trok dat fchoon, nooit trof die glans uwe oogeft;
Voor U bleef zelfs de dag gehuld in donkren nacht ;
Uw blik aanfchouwde nooit de Lente in al haar pracht,
En (traalloos was voor U het goud der ftarrenbogen :
Maar *t oog der ziel zag door dat nachtfloers heen ;
't Gevoel verhief uw* geest ver boven de aardfche kluister ;
De fcbepping lag voor U in Eden's morgenluister,
Zoo als zij fchaars voor 't ftoflijk oog verfcheen.
Tot Priesteres gewijd in Phebus' heiige koren ,
Hebt gy de lier befnaard voor ftWare, Goede en Schoon';
Voor God en 't Vaderland deedt Gij uw* lofzang hooren \
Voor Liefde en Vrlendfchap klonk uw zllvren citertoon.
OF HET HOOG GETTJDE VAN P. MOENS. H>9
Aan Deugd en Menfcbenmin bfagt Gij uwe offeranden;.
BU 't ruifchen van uw lied verdwenen leed en fmart,
En, deed ukheemsch geweld hier't vuur des krijgs ontbranden,-
Dan zongt Gij Bato's kroost d'alouden moed in vt hart.
Hoor , Edle ! hoor , hoe U de grijzen danken
Voor zoo veel troost, voor zoo veel levensvreugd!
Hoor, Brave! hoor die kinderlijke klanken 1
Zij prijzen U , als Leidsvrouw voor de Jeugd.
Zóó kan geen goud , zóó kan geen lauwer kroonen !
Gg hebt , in *t ftof , voor hooger fpheer gezaaid ;
Eens rijst de dag^ eenmaal wordt de oogst gemaald ,
En, m oen s t dan zal *t geluk van duizenden U loonen.
Thans ziet Gij niét, hoe blijde elks blik U groet
Op 't gouden feest , aan uwe zij9 verzameld ;
Gij hoort alleen het lied, dat U de erkentnis ftamelt ,
Alleen d'opregten wensch van 't U verknocht gemoed :•
Maar eenmaal zult gij zien , wat hier géene oogen zagen ;
Eens naakt de ftond , door U zoo lang verwacht ;
Dan fcheurt voor U de fluijer van den nacht,
En ft hemelscb licht zal glansrijk voor U dagen»
Dal) fiere geen lauwerkroon, die U een wereld gaf,.
De kruin, door gouden gloor en zilvren glans omgeven;
Neen,willig Haat Ge aan de aard',wat de aard'kon fchenken^afv
Dan praalt Gij met een4 palm , gekweekt in hooger dreven ,
En zingt het zegelied op lijden , dood en graf;
Dan erft Gö, 't ftof te groot, onfterftfik, eeuwig leven,
En , waar de Seraf knielt , vervuld met hemelzin ,
Stemt Gij met milton's lied en k l o p s t o c k's juichtoon in !
Dat uitzigt zij de kroon, die meest deez' dag kan fleren,
De bron der zielevreugd , waarvan uw boezem blaakt ,;
De hoop , die U dit uur voor altoos heilig maakt !
Heil U ! — Eens zult Gij 't feest van uw verlosfing vieren.
Dan is het leed getorscht , dan is- de fmart verzacht ,
En elke wensch vervuld , die ziel en zinnen llreelde ;
Dan is uw heil volmaakt, en, in die zaalge weelde,
Dankt Gij Gods liefde, zelfs voor uwen aardfichen nacht»
't Weldadig licht, door God in U ontftokeü,
Hebt Gij aan 't Goede en Schoone, aan aller heil verpand;
?ty OP Q£T HOOGOETUPft VAN F, 1IQ&K*.
Eens wacht U daarvoor 't loon, tal beier Vaderland,
De fchooufte bloem» in booger fpheer onUokea;
Eens zullen daar uw geurig e offers rooken
Van dank en lof, op 't banaltaar ontbrand;
En, wac al druks en leeds U hier de borst doorgriefde,
Hierboven oogst gij 't beü vim Godsvrucht, Deugd en Liefide.
Daar prangt de boei der f man 't gevoelvol harte niet;
Daar fma*kt Gij niet* daa vreugd» verkwikking, ruat en leven;
Daar zal cqrnblia, als Rngol, U omzweven*
Daar zingt uw Hartvritndin U 'c zalig welkomlied;
Daar zal de ryke bron, die uk Gods liefde vliet,
Het reinst genot der aarde in vreugd te boven ftreven ;
Daar juich ik eens, ontboeid aan de aardfche rampwoestijn,
En voet mee U , Vriendin 1 dat wij onfterflijk zijn.
Vier thans» qtw jubelfeest, met hemelvreugde in 't bart I
Gocfc liefde onthield U vee], maar heeft ook veel gefchonken.
Haast Ls de Iftdenakerk, door U ea mij , gedronken,
En eindeloos geluk vervangt de korte fmart.
Haast is de. pelgrimfchap en 't teed der reis vergeten ,
En 't driemaal heilig klinkt van harp- en citerfnaar.
Een onverftoorbaar heil , een vreugd , niet af te meten ,
Heeft Goé on» toebereid , en wacht ons eenmaal d*6r.
ia,UHJHl v '! \'\- '> "> ' " ' ' '
TO0N£&LANgKJ?aieN EJ* BJJZQNDWMDBN VAN VROEGEREN
EN LATERE TJJD.
Uit het Album van talma.
iedereen k*P uit zichzelven de groate bartstogten beoordee*
len ; z\ liggen in het binnenfte van alle harten , de Acteur
doet niets anders , dan dezelve opwekken.
Er. ligt ta de tragifche uitdrukking ik weet niet welk*
harmonie, die zich niet laat befcbrjjven \ een Acteur in
het Treurfpel moet een gehoor hebbeu, zeer gevoelig voor
harmonie.
Wanneer men eene rol beQudeert , nadat men de kleur en
het algemeen karakter der perfonaadje wél overdacht heeft ,
en nu tot de bjgzondeië deeiet* overgaat, moet men ftltfd in
het oog houden, dat er in elk toooeel een doel , in elk qqu-
\ TOONSEL4NKKOOTEN. 355
plee (om het . zoo eens te noemen) een boofüvoorwt rp is :
(leeds moet men dat doel en dat voorwerp vasthouden , bg-
zonder drukken en doen uitkomen , wat daartoe betrekking
heeft, en het overige lotjes behandelen (*). Zoo gg alles
wilt doen gevoelen, zult gjj niets doen gevoelen» Er is in
alle knnften een algemeen* regel; te weten, de fieraden «e
doen gelden door wijze fpaarzaamheld. Een Acteur, die al-
les doet uitkomen , is gelijk een bouwmeester , die zijne wan.
den bedekt met verfierfels ; zij zullen elkander vernietigen :
een kas-relief op een* gladden wand doet de meeste werking.
Er ztfu onderfebeidene goede wjjzen op eene zaak te i^g-
gen$ maar er is nog altijd eene betere»
Onze tooneelvertooningen zijn natuurlijker, dan die der
Ooden, maar moeijel ijker voor hedendaagfebe Acteurs.
Naardien alles op het tooneel kunstmatig is, fchermen,
lichten enz, ; naardien de aanfehouwer zelf vreemd is aan het
hetgeeri op het tooneel voorvalt , zal een déclamateur nooit
doen vergeten, dat men eene tooneelvertooning bewoont.
Maar dat een Acteur natuurlijk zij ; dat hij zijne uitdrukking
putte uit de waarheid der hartstogten; alsdan verandert al-
les 1 Het gefchilderd doek wordt in waarheid een paleis; het
fcfcjjnfel der lampen wordt daglicht; de Acteur verdwijnt:
'tisMANLius of Ntaol De aanfehouwer ziet geene
medeSanfchouwers meer nevens zich; hjj is niet meer te
Parijs i hij is te Rome of te Athene, en, wanneer hij z&tr
zulks herinnert, dan is het om u zijne tranen te verbergen ,
welke hjg zich fchaamt te ftorten.
Er zfln maar al te veel voorwerpen op het tooneel , fcher-
men, poëtifche taal enz., welke den aanfehouwer tot eene
poging op zichzelven dwingen , om begoocheling te erlangen,
zonder dat men daarbij nog behoeft te voegen eene* gezwol-
lene declamatie, die niemand treft, die altfld er aan doet
denken, dat men een* Acteur voor zich ziet, en die ons
belet den Acteur te vergeten , om alleen aan het fchouw-
fpel te denken.
Onze tooneelzalen z^n te groot. Lkkain zou in zulk eene
zaal niet hebben willen fpelen, omdat men de ftem te dikwerf
>
(*) Deze ftelling, zoo ligt voor overdrijving vatbaar, werd
dotir den grooten Acteur zelven derwijze toegepast , dat juist
êit zijne zwakke agde mogt heeten. — Redact.
336 ÏOONEELANM0OTEN.
moet verheffen, en men daardoor dep gewonen fpreektootr
verlaat; wanneer het onmogelijk is, natuurlijk te zijn.
De jonge naïve rollen hebben het nadeel , dat ze niet wöi
kunnen gefpeeld worden, voordat men boven de jaren is, welke
dezelve vefeifchen. Al wat warmte ademt, laat zich best
uitvoeren in de jeugd; maar deze mist de berekeningen,
noodig om de jeugd wél voor te dellen* Men moet de ge-
waarwordingen, welke men te fchilderen- heeft, niet gevoelen,
maar gevoeld hebben : wam zoo gij ze werkelijk gevoelt ,
zult ge uzelven niet meer meester zijn , maar weggefleept
worden buiten de perken; u zal het vermogen ontbreken,
om de noodige berekeningen te maken , ten einde 'de uit-
drukking der gewaarwordingen voor te dellen , in zoo verre
z{j tot . het gebied van het fchoone behooren. Zoo gy tra-
nen fchildert, zij zullen u verflikken; gij zult niet meer
meester zjjn, om ze naar welgevallen te verdeden, ten einde
het meeste effect te doen. Zoo gij de gramfchap fchildert,.
en werkelijk in gramfchap zijt , zal er verwarring en hape-
ring in uwe woorden heerfchen. 't Is hetzelfde niet de liefde
en andere hartstogten. Men moet, gelijk ik zeide, alle ge-
waarwordingen ondervonden hebben. Maar derzelver herinne-
ring alleen moet ons te (lade komen om wél te fpelen. De
naïveteit moet geene onmiddellijke gewaarwording, maar een
toeftand der ziel zjjn.' Daarom kan men alleen wanneer men
niet meer in dien leeftijd is , maar door herdenking van de-
\pyze, waarop zich de naïveteit door uiterlijke teekenen
openbaart, aan deze, door kunst, de juiste uitdrukking geven»
Een Acteur moet, te midden zelfs van de grootfte wan-
orde, van de bartstogteljjkfte uitfporigheid , altijd zichzelven
meester zijn. Er zijn , om zoo te f preken , twee wezens
in een' .Acteur: hét gevoelige wezen, dat uitdrukt, en het
verftandeiijke wezen, dat /beftuurt. De eene hoedanigheid
behoort de andere niet te doen vergeten.
Dikwijls heeft de Dichter in zijne zamenftelling bijzonderhe-
den te fchilderen, die hem hoogdravende en overtollige ver-
zen opleveren, welke uit de omftandigh eden voortvloeien ,
maar niet zelden de handeling verlengen. Maar , naardien dit
niet de eenvoudige en naïve uitdrukking der natuur is , heb
ik (leeds waargenomen , dat zulke plaatfen , hoe fraai ook ,
geen effect voortbrengen. Het tooneel eischt eene bijzondere
poëzü ' 't is de kunst , om , in harmonifche en tevens een?
TOONEELANEKDOTEN. 857
voudfge verzen, alle gewaarwordingen, waardoor de harts-
togtelijke ?erfonen worden bezield, uit te drukken; hier, meer
dan ergens elders , moeten de arbeid en het maakfel van den
versbouw verborgen blijven. De Dichter moet, als 't ware,
den Prozaïst uitdagen , om in gewoon proza anders uit te
drukken, hetgeen hij in bevallige verzen heeft uitgedrukt.
Het vers moet zóó eenvoudig zijn , dat het proza , om zoo
te fpreken , gekunfteld fcbQnc bij zijne poëzij. Ziedaar het
ganfche geheim van corneille en racine in hunne
meesterftukken , die de ware modellen zijn in het vak ; en ,
zonder mg te mengen in den twist over het klasfieke en. ro-
mantifche, zal ik altgd deze twee groote mannen, en vooral
den eerstgenoemden , voor modellen houden.
De muztfk doet groote werking op de ziel. Altqd wenschte
ik wel muzijk te hooren , vóór ik op het tooneel verfchijne ,
dewijl zij my in eene foort van opgewondenheid brengt , gun-
ftig voor de ontwikkeling mjjner zedelijke vermogens.
In de (HIte van den nacht ontwerp ik (leeds het best mij-
ne rollen. ____
/De fchoone clairon werd reeds na elke gefpeelde rol
bezongen en met loflpraken overladen. De vleijerq kwam
haar van alle kanten te gemoet. Reeds zag zq als nit de
hoogte neder op de overledene vermaarde lkcouvreur,
en op de wegens ziekelijkheid van het tooneel afgetredene
de se Ine, nu zy zelve in ét Electra, die de zegepraal der
laatstgenoemde was geweest, de luidde toejuichingen had
verworven. Om echter den triomf der ijdelheid in volle mate
te genieten , legde zij bij hare voorgangfter in die rol een be-
zoek af. Zfi vindt in haar eene vrouw , welker fchoonheid
verwelkt is , die niets ontzaginboezemends vertoont , die door
geen toilet-klatergoud fchittert, die onbeduidende zaken zoo
onbeduidend daarheen zegt als een onnadenkend kind. Reeds
triomfeert de jeugdige clairon werkelijk. Welstaanshalve
alleen verzoekt zij haar , eenige verzen van haar te hooren
voordragen ; en hare ontfchuldiging fcheen haar de ftilzwij-
gende erkentenis te behelzen, hoe verre zij (de sein e)
zichzelve beneden de nieuwe zon aan het Parijfche tooneel
(clairon) gevoelde. Ten laacfte bewilligt de sein e hare
bede, en reeds is clairon bedacht op eenig nietsbeduidend
compliment na geëindigde voordragt. Deseine fchikt eenige
floelen derwijze, dat het iets van een theater heeft, en —
916 TQONBELAPEKDOTIIN.
haaf ganfche wezen ondergaat eene verandering. « . , * „1**111
herer blikken, gelaatstrekken en ledematen eene Koningin f r
konde op kaar worden toegepast» De toon der vertwijfeling ,
'de gramfchep in al hare gebaren, de edelfte onderwerping va»
baar gansch beftaan wedijveren met elkander , terwijl zij bet
teooeel der Electra in het derde bedrijf voordraagt. Tranen
vallen thans het oog der fchoone c l a i & o», Zü werpt zich
toI berouw der aeestereafe te voet, en bekent haar rondhor*
ftlg de befchaming harer ijdelheid/ Dat die bekentenis opregt
was , bewijst ons hare mededeeling van dit voorval in hare
Gtdenkfchriften.
Twee vermaarde Treurfpelfpeelfters (duchesnois en
e n o r g e s) wedijverden té zamen gedurende het Franfche Kei-
zerrijk, Deze, zoo fchoon als gene leelijk, vond befcber-
ming bq napoleon; maar, hoe teeder men wil, dat die
betrekking ook geweest zij , en welke vertelfelcjes men te
dezen ook van hem opdisfche, bij was geen man, om in
vrouweboeijen te (machten. Op zekeren tijd , tot zijne tegen-'
woordigheid toegelaten in een geheim onderhoud , verftoutte
lij zich tot hem te zeggen : „ Sire ! het grootfte geluk van
m$n leven zou zijn , uit uwe hand het portret van mijnen
weldoener te ontvangen/* — „ Is 't anders niet?" hernam
napoleon, en bood haar, op eene wijze, welke haar deed
Adderen van hare eigene vermetelheid, een vijf franksftuk
met zijne beeldtenis aan.
Een jong Tooneelfchr|jver zou. een nieuw gewrocht van zijn
genie aan het Comité de Lectu*e9ttPartfs, voorlezen. „Mijne-
heerenl" dus begon hij, „het tooneel verbeeldt een digt
woud ; in het midden (laat een boom." . Hier barstte de ge-
heeie vergadering in een fchaterend lagchen uit; de jopge
Dichter rolde z|jn handfchrift zamen, en vertrok.
De minnaar eener danferesfe van de Opera te Partfs beklaag-
de zich b|j haar over de ongemanierdheid van haren portier.
m Jaag den lomperd op (taanden voet weg 1" zeide hij. „ Wat
vordert g|j ?" riep zij uit : „ Onmogelijk ! Het is m|jn vader!*
B|j eene openbare vermakelijkheid, weinige jaren geleden,
te Weimar , was de vermaarde Zangeres catalanï toeval-
lig naast den eerbiedwaardigen cöthe gezeten. De buiten,
gewone oplettendheid, haren nabuur bewezen, gevoegd bij
TOONEELANEttDOTÊN. $)Q
diens indrukmakend voorkomen , wekte de nieuwsgierigheid
der fchooae Sirene , en deed haar naar deszelfs naam vra*
gen.— „ De beroemde go the, Mevrouw I" — „Zoo!
beroemd f Ik bid u , zeg mij , w*t inftruxnent fpeelc tij f *
De eerfte Schouwburg te Parijs vormde zich omftreeka het
eind der XlVde eeuw. Eene geestelijke Broederfcbap, laGem*
frèrie de la Pasfion de Netre Seigneur, vestigde *icl* <m
dien tjjd ia eeae voorftad, rigtte een Theater op, en vtfc
toonde — de Lijdensgefchiedeni» van jszus. De boogeBo?
Hcie verbood, in 1398, den inwoneren van Parijs y hetzelve
te bezoeken. Maar de Broederfcbap wendde zich tot s a»
kb l de n VI , en , daar deze zelf gaarne bare vertooningen
bijwoonde, fehonk hij haar, in 1403, een patent, om /* c*
m Parjfs te mogen fpelen , en in tooneelkostunm op ftraat
te verfchijnen. Men begon ten een en eindigde ten v^/ure*
Entree — twee fous.
De door zijnen dramatifchèn arbeid , met name door zijnen
Clavigo naar göthe, allen tooneelminnaren bekende Dichter
bsaumarchais was de zoon eens horologiemakers te
Parijs. Reeds in zijne prille jeugd verwierf hij zich etsen
naam als virtuoos op de harp, en werd vanhier dikwfis
naar FerfaUk* geroepen, om voor de toen als aangebedene,
naderband zoo gruwzaam mishandelde Koningin, is aria
antoinetta, te fpelen , welke den jeugdigen kunfteimar
bijzonder genegen was. Dit laatfte ftak eene der Hofdame*
in het oog, en zij befloot, den bewonderden harpfpeler op
eene of andere wijze te vernederen* De gelegenheid daartoe
deed zich weldra voor. Na een Concert, waarin aan bbain
marchais de grootlle toejuiching was ten deel gevallen,
Helde de tijdige Hofdame hem, onder een fchimpend lag-.
cfcen, een kostbaar horplogie ter hand, met deze woorden:
„Mijnheer bsaumarchais, wilt ge wei eens nazien,
wat er aan mijn horologie fchort ; het ftaat , finds eenige da*
gen, gedurig ftil." Bsaumarchais nam hetzelve met
eene bevallige buiging aan, hield het omhoog, en Het het
vervolgens op den grond vallen. „ Vergeef het m^r Me*
vrouw r fprak hij: „Ge hebt u thans kunnen overongeo
van hetgeen myn vader mij dikwijls zeide, dat ik voor geen
horologiemaker in de wieg gelegd was , want dat ik daarvoo*
veel te onhandig was !"
360 GR U WEL y KB BOOSHEID IN EEN* GEESTELIJKE»
GRÜWEHJKE BOOSHEID IN EEN* GEESTELUKE.
(Uic de Allgemeine Kirchenzeitung.')
Op den 4 September 1834 werd te Baden een Priester, met
name welti, onthoofd. In het Frickdal geboren, (hij wa»
thans 36 jaren oud) bezocht hg de Latgnfcbe fchool te Ba-
den, tn werd , zoodra hg zijnen curfus in de Theologie vol-
bragt had , te Rakrdorf als Kapellaan aangefteld. In den be-
ginne was hij daar zeer gezien ; maar vervolgens , nadat hg
allengskens tot een flecht levensgedrag vervallen was , ver-
nam zyne gemeente met blijdfchap zijne verplaatfing naar
WohlenfckwjL Verpligt zijnde, zich aldaar velerlei aan ce
fchaffen , maakte hij fchulden. Deze omftandigheid , gevoegd
bq zijne drift tot het fpel, den wellust en andere nachte-
lijke bultenfporigheden , bragt hem eindelijk geheel ten ver-
derve. Door zyne fchnldeifchers in de engte gebragt, be-
klom hij, in November. des vorigen jaars, tot viermaal toe,
den postwagen van Zurich naar Aarau , heimelijk , van ach-
teren, om dènzelven door 'braak te berooven, hetwelk bem
tweemaal gelukte. Ook had hij , in den nacht van den 10
Januarij 1832, een huis, en een half uur daarna een ander, digt
bj de pastorij, in brand gedoken, met het doel, dat de vlammen
ook deze zouden vernielen, en hij daardoor de fom, waarvoor
zijne meubelen verzekerd waren, in handen krijgen. Daarna
poogde hy mede de pastorij zelve onmiddellijk in de asch te
leggen. Bij deze brandftichtingen kwam een knaap van tien
jaren jammerlijk om het leven. Thans ontftond er een gerucht,
dat hem als den dader aanwees. Om de verdenking van hem-
zelven af, en op anderen te leiden, (lichtte welti nu,
door angst gejaagd, te Magenwyl, niet ver van daar, op
den 6 Februarij , een9 anderen nachtelijken brand , die vjjf
woningen vernielde , en andermaal een ménfchenleven kostte.
Een meisje, namelijk, vlugtte ongekleed uit het ouderlijke
huis; maar, hare naaktheid ontwarende , dreef haar de fchaam-
te in hetzelve terug , en , daar de vlam ook dit huis aantast-
te , werd zjj het flagtoffei' van bet reinfte gevoel. Toen hare
verminkte overblijffelen ter aarde befteld werden , kon zelfs
welti zich naauweUjks van tranen weerhouden. Twaalf
dagen daarna, echter, legde hij weder eene fchuur te JVoh-
Icnfckwyl in de asfche , en op den 21 Februarjj te Birrhtri
\
ttftVWILgU BOOSHEID IN EfcN* GEESTBUJKR. 361
«ene woning , beftendlg met oogmerk , om afleidende vermoe-
dens te wekken» Maar de maat zijner misdaden was gevuld f
Toen hjj eens , laat in den nacht , met zwijnenhoeders in de
kroeg zat te fpelen , verwijderde hjj zich voor eene korte
poos. Terftond na zfln wederkeeren kwam er brand in het
naaste huis. Nu viel het vermoeden op hem. Hij werd in
de pastorij gevangen genomen en naar Baden gevoerd* In
den aanvang ontkende hy hardnekkig. Herhaalde mislukte
pogingen, om uit den kerker te geraken, dienden flechts om
den argwaan te verderken. Eindelijk zou men (naar de wet-
ten daar te lande) tot ligchamelijke kastijding overgaan. Bfl
het Falen der derde poging ter ontfnapping, roen verfchei-
dene geregtsdienaars zijnen kerker kwamen bezigtigen , vroeg
hij om een verhoor. Thans bekende hij , roover en brand-
dichter te zflnl Hij wist, zeide hij, wat hij verdiend had,
en dat het zwaard des beuls hem verbeidde. Hij verzocht
om eene fpoedige drafvoltrekking , opdat hij niet tot klein-
moedigheid en wanhoop mogt vervallen, daar hjj een ver-
worpen mensch was, en daden bedreven had, die, in zijnen
ftand als Priester, ongehoord waren. Met name erkende hij
zelf zijne laaghartige boosheid daarin , dat hfi , na een9 der
gedichte branden , met die misdaad op zijn geweten , zelf
eene dankpreek voor genadige bewaring gehouden, en de
door hem tot armoede en ellende gebragte leden zijner ge-
meente aan het mededoogen derzelve aanbevolen had. — Hec >
uiteinde van dezen mensch was zijner boosheid waardig 1 Tot
aan zjjn jongde oogenhlik koud en gevoelloos , plaatfte hij
zelf zich op den doel , tot de voltrekking der dooddraf be-
demd , met eene houding en op eene wijze , die nog op ge-
mak fcheen te doelen ; en , eenige pogenblikken vóór den
doodeljjken flag , tot weJTken hij zelf het teeken wilde geven ,
nam hij nog een fnulfje, en riep een' veldwachter, zfin*
bewaker, tot zich, hem de doos, tot een aandenken,
fchenkende!
MJJNE BURGERLIJKE BELJJDENIS.
VVelk een glans, wat majesteit
Rang en Adeldom verfpreid' ,
Zijn zij niet door deugd geheiligd,
Niets dan dat hun roem beveiligt;
&t MIJNE BURGERLIJK* BELtfDKNU.
tjdél 2gti ce om dat gttois •
mt 1* tftijn belfidetlis. —
Al* een man van hoogen (land
Allen ijdlen trots verbant,
Als zijn vriendelijke blikken
D* armen onderdaan verkwikken,
Als hij roert met zachte ftem,
O , dan acht en eer ik hem l
Maar als hij ,* door *t lot gefchraagd ,
Zich tot hoovaardij verlaagt
En met ftrakgefpannen oogen
Honend neérblikt uit den hoogen ,
Stout op aanzien, rang en magt,
Weet dan , dat ik hem veracht !
Neen , poch niet , o Adel ! op rang of op eer ,
Zoo lang gij van deugd zijt vervreemd ;
Üw teelt is Hechts onkruid en geldt ons niet meer,
Dan distien cin veld en in beemd* —
Als een Hooggeleerde, kloek
in het daaglijksch. onderzoek,
Pallas' fchat weet op te delven,
Stil en needrig in zichzelven,
O, dan blinkt hij in mijn oog
Als een Har aan 's Hemels boogl
Maar wanneer hij, flug en ftout,
Naam en roem op ftelfels bouwt,
Schimpend neerziet op de leeken ,
Die 't Latijn en Grieksch niet fpreken,
Schoon ik zijn talenten eer,
'k Zie met weerzin op hem neer.
Wat baat u , o Schoolvos ! geleerdheid en kunst ,
Als 't hart niet in gloed er bij wint?
Vergeefs is uw beedlen om lof en om gunst ,
Uw magtfpreuk als ftaamlen vsfa 't kind) —
Vol verrukking zie ik hem ,
Die vol vuur , met kracht en klem ,
IfIJNB BUROB&MJU BI14JDRNIS. Stt
AU h« de onfctaid tiet betaedigd*
In de pMtzacl 't regt verdedigt,
Op wiens kruin , met licht omftraald,
De eerekroon der menschheid prasit,
Maar als hij de deugd miskent,
Trouwloos eer en pligten fchendc ;
Wordt , door goud of gunst bewogen ,
't Regt in zijne vuist gebogen,
O , dan krimpt mij 't hart van pijn ,
En ik ffchaam mij mensch te zflnl
Een fchandzuil vermaart hem , die Themis onteert ,
Al noemt hy zich Meester van 't Regt;
De fchatting des braven, die deugd flechts waardeert,
Is eeuwig zijn aanzijn ontzegd. — -
Vloeit de wijsheid uit Gods woord
Over 9s Leeraars lippen voort,
Is hij trouw in 't werk des Heeren ,
Om met needrigheid te leeren,
Biedt hij liefde en vree de hand ,
'k Eer hem als een Godsgezant»
M«ar is hij, de dienaar Gods,
Onverdraagzaam, weeldrig, trotsch, '
Kan hfl d' eerden pligt vergeten ,
Liefde uit onbevlekt geweten,
Preek' hfl * t woord of Ieez' de mis , "
'k Roem nooit z\jn gedachtenis I
Wat zegt het, of 't ambtskleed uw ligchaam verfierr,
De mijter uw' fchedel bedekt ,
Wanneer niet de Godsdienst , wier luister gij viert ,
Tot liefde en tot eerbied u wekt ? —
Prijken op der Helden dos
Epaulet en vecierbos,
Mag er, by dat praal vertoónen,
Zedigheid van binnen wonen,
Eer den Held dan , die ze corsebt , .
Als een deun voor Land en Vorst I
9M MUNB BURGERMfKB 8BMJDBNM.
Maar wanneer die glans en gloed
't Hart van hoogmoed kwellen doet»
Slechts hem kittelt om te pralen
En op burgerdeugd te finalen ,
Schoon hem lint en kruis verfief ,
'k Loof hem niet al$ Batavier.
Slechts jjdel , o Krijgsman ! is al uwe praal '
En nietig het. zwaard in uw hand ,
Zoo 't hart daarbij koud is als 't blinkende Haal ,
Niet klopt voor uw* Vorst en uw Land! —
Schaam9 hij zich, die niet befeft,
Dat geen rang den mensch verheft,
Maar dat elk de deugd moet eeren ,
Schoon omhuld met ruwe kleéren:
Glorie, niet op deugd gebouwd,
Is gelqk aan klatergoud.
Neen, ik buig geen leden krom
Voor gewaanden adeldom,
Die geen adel is der ziele ;
Wie voor goud of grootheid kniele ,
'k Buig mg flechts eerbiedig neer
Voor den man van deugd en eer»
Wie werpt niet, als onkruid, de vrucht van zich heen,
Die geuren noch Tappen behield:
't Is dwaasheid te buigen voor hout of voor (leen,
Door licht noch door leven bezield.
't Z$ de mensch den fchepter zwjiaP ,
Of het aardrijk ploege en zaai'
En het zweet druipt op zijn fpade,
Beide flaat de Hemel gade ;
's Hemels gunst daalt even zeer
En op ploeg en fchepter neer.
- IJdel grootheid , rang en pracht 1
Allen zijn wij Gods gedacht ;
Kindren van denzelf&n Vader;
Deugd alleen brengt ons Hem nader:
Hij ontaart, die ontrouw is.
Dit is mjjn belijdenis.
MeJembtik, 1834. a. langereis.
MEN GE L WE R K.
ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK, WAAROM DE STAP
AMSTERDAM EERST IN HET JAAR 1578 IS TOE-
GETREDEN TOT HET VERBOND DER NEDER-
LANDSe HE GEWESTEN TEGEN SPANJE.
Door
O, VAN ENST KONING* (*)
JL/e beoefenaar der Gefchiedeois van ons Vaderland ftelt
het zich tot eene aangename taak, de vruchten zijner
nafporingen mede te deden aan tyd- en landgenooten ,
die het hem dank weten , als zijn onderzoeklkvende geest
den fluijer heeft weten op te ligt en, welke over een of
ander belangrijk tijdperk onzer Gefchiedeois gefpreid hg;
maar dubbelen dank zal hij oogden » wanneer hij van uit
het (lof der eeuwen getuigschriften te voorfchQn brengt»
die den roem en luister van het oude Nederland kun*
nen verhoogen , qf wel ons doen herroepen het ongun-
ftig oordeel , geveld over de daden en bedoelingen van
miskende landgenooten en over gebeurtenisfen , die de
waarheidlierende Gefchiedfchrijver niet dan met een wee-
moedig gevoel haefl; geboekftaafd.
Zal het onder anderen bij eenen commelin,
brandt en wagen aar geene fmartelijke gewaar-
wordingen hebben te weeg gebragt , toen zg , bfl de be-:
handeling van het tijdperk onzer wordeling op leven en
1 dood met de Spaanfche moordtrawanten , moesten ver-
melden, dat de Stad, voor hen en voor velen de dier-
baarde veste ter wereld, het langde verwijld had in- het
afwerpen van het Kastiliaanfchc ilavenjuk?
Geen beoefenaar onzer Gefchiedeois fchijnt tot dus-
verre te hebben mogen (lagen in het ontdekken der oor-
(*) Voorgelezen in twee Letterkundige Genootfchappen.
MENGEL W. 1835. NO. 8. -B b
366 GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK.
zaken van dit verwijl ; en vandaar dan ook de aanleiding
tot het maken van gisfingen en gevolgtrekkingen, waar*
van de meesten in geenen deele bevredigend te achten
zijn voor het Hol land se h hart , hetwelk zoo gaarne — >
e& vooral in de tegenwoordige eeuw vin miskenning en
verguizing der heiligfte regten — de roemrijke bedrijven
van het voorgeflacht in de weegfchaal legt , bij elke nieu-
we ftaatkundige verwikkeling in hét geding tusfehen waar-
heid en logen , moed en lafhartigheid , getrouwheid en
verraad.
Maar niet alleen den beoefenaar der Gefchiedenis , een*
ieder onzer, die belang fielt in de eer van zijn Vader-
land in het algemeen en van zijne Gebborteitad in het
bt)2onder, moet het fmarten9 dat op Am fier dam de.
vlek blijft rusten van Spaanschgezind te zijn gebleven,
zalft toen- nog, toen het triomflied der vrijheid geheel
Ntdiriand door werd aangeheven.
Voor mrj, als hoogfebatter en vereerder van mijne
G*6oorteftad, werd het dus eene bron van waar ge»
riöfcgen , toen het mij te beurt mogt vallen , uit eenige
oude fchrifttiren (*), fommige tot nog toe niet alge.
meen bekende omftandigheden te kunnen aan het licht
i (*) Ik bedoel eene grooce verzameling originele Brieven,
dóór Kopinfc Philips tl, den Hertog van alva, Don
Fa.BDR.IK DE TOLEDO, Don JOHAN VAN OOSTEN*
B jjk, mitsgaders den Grondlegger en Handhaver onzer Vrij-
heid, Prins willem I, gefchreven aan de Regering en de
Burgerij de; Stad Amfterdam , en aldaar op het Raadhuis be-
rustende; welke (lukken mij zijn bekend geworden uit de ge*
wigtige aanteekeniqgen nopens de Gefchiedenis onzes Vader-
lands, door wijlen mijnen onderzoeklievenden Vader, den
Heer jac obus koning, nagelaten.
Het ware te wenfehen , dat aan deze en andere niet minder
belangrijke fchrifturen eeqe meer algemeene bekendheid wierd
gegeven, ten einde, daardoor een nuttig en gewenschr licht
te verbreiden over, meaige gebeurtenis, door onze Gefctaied-
fchi^vejs, by: gebrek aan de noodige bouwftoffen, flechts
onvolkomen of onjuist geboekftaafd.
GESCHIEDKUNDIG ONDER ZOEK • 36?.
brengen , waardoor de- bhaJn , op AtnJUti vest gewbrv
pen, zoo niet geheel ,• dan toch voor bet groótftege^
deelte, aan baar zal woorden ontnomen;— en hieraan zat
ik het dan ook gereedel$k dank weten, zoo mijne* voo&*
drtgt uwe belangftelling niet geheel onwaardig wordt
geacht,
Wanneer wQ door onze Gefchiedfchrijvers vinden aan*'
geteekend , dat de ten jdre 1521. door Keizer k aw
rel V ingevoerde Inquifitie met een verregaand wreetk
aardig en bloeddorftig geweld alomme werd gehandhaafd,:
dan voorzeker baart bet geene bevreemding y dat de Hej>
vorming van jaar tot jaar meerder bijval, vond ,• en zelfs
werd bevorderd door duizende Roomschgezinden * welke
.de leer der Hervormden daarom nog geenSziitf waren
toegedaan; — die Hervorming verbreedde vaü lievertede
hare grenzen* en zulks niettegenftaande ecne woeste y
onberadene fekte dweepers, bekend onder den naam vatf
Naaktloopers of.Wederdoopers, na de Stad Amfltrdtim
met fchrik e& fiddering vervuld , en , inr wfeerwil vajor
eenen hardnekkigen wederftand, het Raadhuis te hebben
ingenomen , dezen hunnen onbezonnen moedwil met eeneir
fchandelijken dood had moeten boeten ; niettegenftaandft
Keizer kar el in 1550 de plakkaten tegen de Hervor-
ming had vernieuwd ; en niettegenftaande de fchandvlek»
aller Vorften, de wreedaardige philips H9 meteen:
tijgerhart en tijgerklaauwen , meer moordfchavótten deed-
oprigten, dan er altaren ter eere van den God des vredes
te vinden waren; — ik zeg, niettegenftaande dit alles y
bleef in Amjicrdam de zucht tot hervorming toenemeti?
de Geestelijkheid verloor meer en meer, bij Roomsch
en Onroomsch beide, ontzag, achting en vertrouwen^
en de Rederijkkamer, uit de bloem der ingezetenen zt-
mengefteld , fchroomde niet , bij herhaling tooneeftroór»
(tellingen te geven , waarin de bedorvehe zeden der gees-
telijken werden ten toon gefield en befchimpt.
Philips van marnix, die boezemvriend ?&n
dén Grondlegger onzer Vrijheid, ontwierp in 1666 een
Bb 2
3M geschiedkundig onderzoek;
vtrbondffcbrift tot het te keer gaan van wereldlijke eé
geestelijke dwingelandij ; en meer dan «tweeduizend in-
gezetenen van Amftcrdam braveerden door hunne onder-
teekening de woede en wrok der Spaanfehc overheer-
fchers, wier vlammend oog en dreigend zwaard zelfs
ontzag, noch vrees meer konden inboezemen , toen de
diep vernederde en tot volflagen gebrek gedoemde Jagere
klasfe der burgerij , met eene ongekende en onbegrensde
woede , de deuren der bedehuizen vernielende , binnen-
drong, beelden en kerkfieraden te morzel floeg, ea de
klelnooden der tempels , als een wettig verkregen buit ,
langs ilraat en pleinen met zich voerde.
Dit alles durfde men in Amftcrdam beftaan, terwgl
de banvloek op het Vatikaan gefchreven werd, en de
doodklok luidde aan de omheining van het fchavoti
Maar, honderden van burgers , die de uitvoering van
het tegen hen geflagen doodvonnis hadden verqdeld door
hunne vlugt naar de overzijde van het kanaal , moesten .'
weldra ook dit 'hun eenigst toevlugtsoord weder verlaten.
Wij zien hen herwaarts keeren met eene flecht getuigde
eb zwak gewapende vloot. Afhankelijk en ten fpel van
wind en golven, naderen zij onwillekeurig den mond der
Maas, — en al v a's ijzeren roede knakte voor het
altaar der vrijheid, in den Briel door de Watergeuzen
opgerigt. . Amftcrdam hoorde die mare , doch zweeg ,
en de leus der overheerfching bleef op hare tórentranfen
wapperen !
Met gelijke onverfchilligheid werd ontvangen en gele-
zen de brief, door Prins willbm, den 1 November
1574 , aan de Stad Amftcrdam gefchreven , het getuige-
nis in zich dragende van 's Prinfen edel hart , onbaat-
zuchtige bedoelingen en vaderlijke bezorgdheid, gelijk
reeds blijkt uit deszelfs aanhef, aldus luidende: „Ghij-
„ lieden moogt verftaen hebben mijne komfte in deze
„ landen van Holland , alwaer ik gefint ben te blijven
„ en neffens de goede en wel geanimeerde landzaten mija
* leven te hazarderen om te wederttaen de Albanifche
„ Tiraruiije , en 't gemeene vaderland wederom te ftellen
GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK. 360
v, in 't gebruik van fijne oude vrijheden, neeringe , wel-
„ vaert en geregtigheden ; foo als ghijHeden, terwql ik
» onder u converteerde, aen mijn handel, altijt hebt kun-
„ nen befpeuren en daervan getuigenis zoudt kunnen
„ geven, indien het de nood vereischte. En gemerkt
„ gbijlieden toen ter tijd' geweest zijt een van <fe (leden,
„ die niet (onderlinge naerftigheid ons in dit voornemen
„ fecondeerden — en aengefien dat ons gemoed en affec-
„ tie t'uwaerds alsnog niet verminderd of gealtereerd
„ is, willen wij u vermaend en gebeden hebben r dat ghij
„ u alsnog wilt overgeven en in alles voegea met de
„ andere (leden defes lands, om gezamenlijk en eendrach-
„ tiglijk het goede voornemen te effectueren," enz.
A l v a , de bloeddorftige alva, die. de bezittingen
van duizenden ter dood gedoemde flagtoffers in ongebon-
denheid verbrast, die de aanzienlijkfte burgers hunne
rijkdommen ontroofd had , de met fchuld beladen al-
v a gaat van het opzet zwanger , om , als een bank-
breuk] ge lafaard , zijne verblijfplaats- te ontvlièdea, —
en Amftcrdam ontgrendelde voor hem hare poorten, de
kus der overheerfching torfchende !
Naarden , wier (lerke wallen door het Spaanfchs ka-
non geteisterd, wier hechtde gebouwen in puin en ascb
verkeerd waren, moest lijfsgenade voor hare burgeis
van den trotfehen romer o fmeeken* Die lijfsgeaade
werd beloofd. De Spaanfchc bevelhebber nadert de nog
rookende puinhoopen ; hij eischt van de uitgevaste , van
have en goed beroofde burgers een' vernieuwden eed van
trouw aan Spanjcs Vorst; die eed moet ia den tempel
Gods worden gezworen; men fpoedt ter deure in; de
knieën wil men buigen , om den Almagtige te danken
voor het behoud des levens, — en zie! daar branden
uit fakristij en bedecel de Spaanfchc roeren los, om
dood en verderf te verfpreiden in de kerkgewelven , waar
de juichtoon der duivelen den laatften jammerkreet ver-
dooft van Naardtns wreed misleide burgerij ! — Am-
ftcrdam zag de vlam uit Naardtns veste, (laan; de
meineed der Kastiliancn bleef voor haar niet verholen^
$70 GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK
zij loerde den ongehoorden gruwel kennen; eene kille
hüivjeriog ,bevirig* hart bewoners, bij bet terugkeeren
van idee ifnooden , laaghartige^ Veldheer : maar Amfur-
dus» r- ^4} hoorde en zag het, en zweeg, en duldde
voortdurend de .leus der overheerfching aan de boorden
Van- Amful .en IJ ! Qok ditór hrak het uur der wraak
niet aan, toen Don fredrir in Haarlems wallen
ten xweede voorbeeld gaf, hoe Kastiliè den brief van
genade en zoen bezegelde met meineed en moord I Ook
dit voorbeeld oefende geenen gunftigen invloed uit op
Amfterdam , evenmin als de brief, weinig tijds na Haar-
lems vv\ in Jmftels muren ontvangen, van den Prins
van baan je, waarin die onvolprezen Vorst , na eenè
opfomming der gruwelen, door de Spanjaarden hier te
lande bedreven , de burgerij aanfpoort , om zijne pogin-
gen te onderfteunen tot bevrijding van het dierbaar Va-
derland ; onder anderen het navolgende betuigende : „ Ik
>, verfekere en beloye bij defe, nemende God en de
n trouwe-, die ik Hem fchuldig ben, tot getuigen, dat,
„ in foo verre als ghij u in defe alfoo gedraegt en kwijt
„ als getrouwe burgeren en landfaten voor haer vader*
„ land betaemt , dat die ftad van Amfterdam wederom
„in haren ouden ftaet, nèeringe en handteeringe zal
„• herfteld worden» Ên wilt u ook niet vermijden goed
„te doen op 't point van de religie , want onfe mee-
„ ning is geenfins iemands confeiehtie te verflricken of
„ te bedwingen , maer met een geraeene eendrachtigheid
„ die landen, (laten en (leden in haren voorfpoed en
„nèeringe en in hare goede oude wetten, herkomen
„ en privilegiën tegens alle moedwil en geweld der vij-
„ anden te onderhouden en te maintineeren ," enz.
In het laatst van den jare 1574 was de Zeeuwfcht
Admiraal boisot het uitgevaste en afgeftreden Leyden
nabij. De belegeraars deinsden terug voor hét aanwas-
fend water en den toenemenden moed der Watergeuzen:
Met onderdrukte fpijt verliet het Spaanfche leger fchans
eti burgten, en — Leydens veege veste was ontzet. Het:
^ Leve willem van oranje! leve de Vrijheid!"
cftBcnntüKUNitt* ttimfctöïK. 371
dtfmg üït Lcjdeks wfflen ttit fa Xiïftels tmtrehüoor^
en bet fiere hoofd der waterleeuwen, de wakkere BOi*
iot zelf, poogt deze gelegenheid dienstbaar te maken
aan het voorbereiden eener otnkeering van zafkftn alhier ,
door het fchrljven van eenen brief aan de Amfttrdèm*
fche burgerij, aldus aanvangende: „ Ten Ware, goede
„ vrienden , dat uwe oogen bij de Spanjaarden onze
„ algemeene vijanden . verblind , en zoo men zegt be-
„ goocheld wartn geweest , zoudt ghij over langen tijd
„ gemerkt. en met der waerheid bevonden hebbfeü, dat u
„ dezelve onfe vijanden, die M niet anders gebhiiken
„ dan als inftrumenten tot kwalijk varen defefr landen,
„ niet dan brillen en rook zoeken te verkoopen, 't welk
* ten laetften u bekend moet zijn , nu Wij met de hulpe
„ Gods alle hare geroemde magten, daerop zij zich 200
„ trotfelijk betrouwden, tot fchande gemaekt en weg-
„ gedreven hebben. En hoewel wy met véél woorden
„ 't kwalijk varen defer landen ganfchelijk Zouden mo-
n gen bewijzen alleenlijk zijnen oorfprong te nemen door
„ ulieder hartnekkigheid , zoo willen wij 't ; zelve nog-
„ thans niet alleenlijk nalaten, maar ook 'ganfchelijk
„ vergeten, en ons met ulieden in opregte liefde en
„ eendfagt vereenigen , zoo ghij van 't voorgaende kwaed
„ wilt afltaan, en gedenkende de fobere ftaet daer ghij#
„ u zelven in vint , als van de . navigatie (niettegen-
„ ftaende wij u waters genoeg, luttel tot uwen voor-
„ deel , gedenken toe te zenden) zoo zeer vervreemd
„ zijnde , dat er voor ulieden weinig hoope van beter-
„ fchap is," enz.
In Amfterdam werd die brief met koele onverfchil-
ligheid ontvangen en gelezen ; diit nog werd de (lan-
daard der. vrijheid niet geplant; diir was het Wilhel-
muslied nog geen geliefkoosd volksgezang; want diir
bleef de leuze der overheerfching op rondeel en bol-
werk nog wapperen , zelfs vier jaren na Leydem V6f- ~"
eeuwigd ontzet 1
. Vanwaar toch dit verwql in de omhelzing der hei-
ligde zaak , de vrijheid van het Vaderland ? Was ia
372 GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK.
het oog der Amftfirdamfche burgerij de worftelilrijd
tegen Spanje flechts een kamp op leven en dood tot
handhaving of ondermijning van Romes kerkleer? Neenl
want reeds twaalf jaren vóór de afwerping van het Spaan-
fche juk bad de leer der Hervorming aldaar duizende
belijders. Roomsch en Onroomsch waagden het te wei-
felen, waar het de uitvoering gold eener bulle van het
Vatikaan ; maar Ket Escuriaal zag zijne bevelen volvoe-
ren met flaaffche onderworpenheid!
Het belang van den koophandel — zou dit welligt
eene voortdurende vriendfchappelijke verftandhouding met
Spanje wenfchelijk en nuttig gemaakt hebben ? Doch
neen ! de koophandel 9 bloeijende onder het zachte be-
ftuur van den jeugdigen karel, kwijnde almede ge-
durende h^t laatfte tijdperk van 's Keizers leven, en
moest alle voorregten en voordeden derven , toen Phi-
lips den fchepter der verdrukking efi al va de toorts
der .verwoesting zwaaide. Getuige die fchare van koop-
lieden > gedurende de Spaanfche overheerfching der Am-
ftel-fad ontvlugt ; getuige dat tal van kooplieden 9 aan
Amftels boorden teruggekeerd , na het ontrollen van het
vendel der vrijheid voor Amftels kapitool. Neen l de
koophandel , die zenuw van den Staat , die bronaar van
Hollands welvaart en luister y — de koophandel wei-
gerde aan oranje geen' zetel in Amftels muren.
Neen ! zij is onverdiend , de vlek , den koopman aange-
wreven , dat hij een laakbaar egoïsme tot drijfveer kiest voor
zijnen handel en wandel ; dat hij met eene koude onver-
fchilligheid de flaatkundige ftormen gadeflaat, wanneer
hern flechts het gouden anker zijner hoop verblijft.
Neen ! raadpleegt de gedenkfehriften onzer menigvuldige
worftelingen tegen vreemd geweld en onderdrukking;
dddr zult gij met gulden letteren ook de namen gèfchre-
yen vinden van hen, wier ijver en trouw een hecht ce-
ment geworden zijn voor de grondvesten van Amftels beurs.
Maar , tot aan den jare 1578 verkeerde de burgery. van
Amfterdam in geheel andere omftandigheden , dan.de
everige. Steden van Holland. De Regering dier Stad
GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK. 373
yas Spaans chgczlnd. De leden, waaruit die Regering
was zamengefteld, oogstten voordeel en aanzien en magt
uit hunne voortdurende verknochtheid aan Spanje. P h i-
lips, alva en de overige Spaanfchc onderdwinge-
landen fpaarden eeene middelen , om die Regering van
zich afhankelijk*te houden. Nog heeft de tand des
tijds een drietal brieven gefpaard, door philips in
de jaren 1573 en 1577 aan de Stad Amftcrdam gefchre-
ven , waarvan de laatfte onder anderen de navolgende zin-
fnede bevat : „ Alzoo wij wel en in *t breede en dick-
„ maels door onfe Stedehouders , Gouverneurs en Kapi-
„ teynen generael van onfe Nederlanden , en in het bij-
„ fonder door onfen lieven broeder Heer Jan van Oos-
„ tenrijk , geadverteert zijn geweest van die volftandig-
„ heid en uwe groote getrouwheid , niettegenftaende het
„ groot kwaed en fchade, die ghij geleden hebt en
„ nog dagelijks lijdt ter oorzake der troublen en der
n tweedrachten , — zoo zullen wij niet laten ulieden te
„ hebben in alle behoorlijke en favorabele recommanda-
n tien , om u in tijd en ftonde , en nadat die occafie en
» gelegenheid ons gegeven zal . Wezen , daervoor groo-
„ telrjks te recqmpenferen , uitwijzende en conform uwe
„ verdienden , dewelke, zoo wij verftaen, zeer groot zijn.**
Ook van alva, Don f red rik de TOLEDoen
Don johan van oostenrijk zijn er brieven voor-
handen , welker inhoud ons de overtuiging geeft , dat de
anders trotfche ^Spanjaard tot de laagfte vleijerij zijne
toevlugt neemt, waar het hem aan gelegenheid ont-
breekt, om zijne oppermagt te doen gelden. In die
brieven is Amfterdam de getrouwfte Stad des Rijks, —
de Regering zal eene yorftelijke beloonuig erlangen,.—:
aan onderftand in geld zal het niet falen , — men oefene
flechts geduld, want Spanjcs uitgeputte kasfen zullen
fpoedig gevuld , het Spaanfche leger weldra voltallig
zijn; de Koning zelf zal zijne getrouwe Stad komen be>
zoeken , om met eigene hand aan de Regering , vóór
bewezene trouw en gehechtheid , het getuigfehrift pijper
vorftelijke genegenheid en genade aan te bieden.
874 CBSCHIftDKUNDIQ ONDBR20KK.
De Geestelijkheid en de Regering beijverden cieh ra»-
der, om het volk Roemschgezind \ dan Spaamchgczmd
te houden. In naam van -den Vorst der Kastilianen 9
werd door den Spaanfchen krijgsknecht van de burgerij
met geweld gevorderd , wat de Geestelijkheid aan geld
êf goed verlangen mogt; in brooddronkenheid werd,
bovenal in het Minderbroeders-klooster , de zuurgewon- '
nen penning verkwist , die der nijvere burgerije werd a&
geperst. Aan de brasferijeh dier kloosterlingen nam de
Regering zelve deel , en met haar werden aan den rijk-
voorzienen disch telkens nieuwe middelen beraamd en
vastgefteld, om de Amjlerdamfche burgerij in de Spaan-
fche flavenketen geboeid te houden.
Groot , wel is waar , was het getal der ingezetenen ,
die deze boeijen konden verbreken , — aanzienlijker de
morrende burgerij, dan de Spaanfche krijgsmagt; maar
grooter dan deze het getal der geestelijken , die , ont-
vlugt uit de overige Steden van het vrijgevochten Va-
derland, in Amfterdam een>eilig toevlugtsoord hadden
gevonden. Omgeven door zulk een legioen van wach-
ters en handlangers der dwingelandij , kon het der Rege-
ringe niet moegelijk vallen, de naar vrijheid hakende
burgers jaren achtereen in toom te houden, en eiken
kreet van verontwaardiging met gevangenis en dood te
ftraffen. Wee hem , die het wagen durfde , zijne regten
als mensch en als burger te doen gelden! Wee den
vriend van oranje en het Vaderland, wanneer hij ter
gunde der vrijheid eene enkele verzuchting deed hóoren!
Al mogt het hem ook gelukken , de onwraakbaarfte ge-
tuigen te berde te brengen van zijnen ftandvastigen ijver
voor de leer der Roomfché kerk , als ketter werd hij in
den kerker geworpen , en als ketter naar het fchavot ge-
fleurd , zoodat de beroemde simon s t g l , in zijne
Opkomst en bloei der Nederlanden , teregt heeft aange-
merkt , n dat een iegelijk zich in gevaar bevond van zoo
„ wel op valfche als op ware befchuldigingen huis en
„ have , ja het leven te verliezen." Neen — de Inqui-
fitie hield geene zittingen meer tot inftandhouding van
.qSJCHlfift&VNOIO ONOftftZOB&. 376
het geloof; zi) was in Amftetdam ,(«ec|s met den saam
van Moardda&i beftempeld) een ftaatkundige Bloédmd
geworden,* tot uitdooving van het vuur der vrijheiden
het hart der burgeren ontgloeid. Aan de Geestelijkheid
en de Regering alleen — aan de burgers niet — was bet
te wijten , dat Amfteedam zoo fpade toetrad tot tiet
verbond voor vrijheid en onafhankelijkheid , door de 2\fo~
derlandfche gewesten gefloten*
Eindelijk , en wel in hét begin der maand Februari)
1878 , brak in deze Stad het gezegend uur der verlos;
fing aan; en wij zeggen gereedelijk den grooten Dichter
a nt onjdes, in zijnen IJftroam , na :
„ De vrijheid, t' Amflerdam zoo lang een pjd verfcboven,
n Stak eindlijk dus haar hoofd met groocer aanzien boven."
Maar niet de Geestelijkheid, niet de Regering opende
vrijwillig de poorten voor oranje's legermagt, ver-
fterkt door zeer vele Amfterdamfche burgers, die de
Stad hunner geboorte van tijd tot tijd hadden verlaten ,
ja uit dezelve , onder anderen in den jare 1567 , in zulk
eene groote menigte waren gevlugt , dat er gebrek aan
fchepen was, om die vlugtelingen naar elders te vervoe-
ren. Het gezegde leger had reeds federt geruim en tijd
den omtrek der Stad bezet, en allen toevoer van levens-
middelen derwaarts verhinderd* De bezetting en de Gees-
telijkheid begonnen reeds te deeleo in het gebrek , dat
de burgerij tot wanhoop bragt. Op nieuwe beloften uit
Spanje kon men rekenen , op hulp niet. Eene veeljarige
ondervinding had dit bewezen , en , hiervan overtuigd ,
bragt de wet der noodzakelijkheid de Regering tot het
, befluit , om onderhandelingen aan te vangen met de af-
gevaardigden uit het Staatfche leger , wier woorden en
daden getuigenis gaven , dat oranje alleen ter be-
vrijding van het Vaderland, en geenszins ter vervolging
van andersdenkenden in geloofszaken, het harnas had
aangegespt ; en vandaar dan ook zijne vrijgevigheid in
het onderteekenen der Poincten en Artikelen van Satis-
factie , aan de Regering en de Geestelijkheid den 8
376 GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK*
Februarij 1578 geaccordeerd 9 waarbij dezelve in hare
verfchillende betrekkingen en daaraan verbondene magts-
oefening werden bevestigd. Eerst een' gerunnen tijd
daarna, toen van het geduld en de lijdzaamheid der in-
gezetenen eene te zware proef gevorderd werd , vernie-
tigde der burgeren woede den zoenbrief, door oranje
verleend aan eene Regering, die, door hare voortduren^
de gehechtheid aan Spanje , wille m's liefdevolle be-
fcherming met fnoode ondankbaarheid beloonde.
Gelukkig het tijdperk , dat wij beleven ! In de (laats-
orkaxfen, die wij met beraden moed en onwankelbaar
vertrouwen op den God onzer Vaderen verduren, wordt
met hart en lippen de Vorst gehuldigd, die ons be-
(luurt, en de Regering geprezen, die onze belangen,
behartigt. Vruchteloos is elke poging van buiten, om
hier een' fcheidsmuur op te rigten tusfehen de Rege-
ring en het volk; beider belang, beider doel is één;
en waar eendragt in paleis en flulp gehuldigd wordt,
daar breekt een zegenend licht de uchtendnevelen door 9
om vrede en welvaart te verfpreiden over den aanbre-
kenden dag , die eene rijke belooning zal fchenken voor
trouw en volharding, gehechtheid aan den Koning, en
liefde voor het Vaderland.
Neen, wq (laan den bondel pijlen
Uic ons wapenfehild niet af:
't Was de Godheid , die ze on» gaf.
Moog' de vredeölijf verwijlen ,
Eendrajt zwaait den veldheersftef,
Holland buigt het hoofd niet onder.
Met verdeelden burgerzin. *
Hoort het , flulp en tempeltin I
Allen treft ons de eigen donder ,
Daalt een noodweer Holland in.
Breekt (maar nimmer ongewroken)
Vreemd geweld hier (laf en flut ,
Door geen vriendentrouw befchut,
Dan zal 't puin, dat wij zien rooken,
't Puin zrjn van paleis en hut.
CESCHIEDKUNDIQ ONDERZOEK, 377
Maar, van uit den mist der tijden ,
Daagt een onbewolkt verfchiet.
Twgfel, wijkl bezwaren, vliedt l
Eensgezindheid 'bouwt in 't ftrijden
Burgten, fterker dan graniet.
Hecht en hechter wordt de pijler,
Holland, van uw ftaatsgebouw !
Dekke Eurotrp een nacht van rouw ,
Hollands rotsmuur wordt te (leiier x
Vorftendeugd kweekt burgertrouw.
Tjjdttroom! voer, op kalmer baren,
Kalmer levensuren aan;
Kern ze glad, uw breede baan;
Gun ons, rustig door te varen,
Wie uw branding doet vergaan !
Op verbeeldingsvleug'len zweef ik
't Vierfpan van den tijd voorbjj ,
Van een blind vooroordeel vrq;
In een later eeuwkring leef ik ;
Zoete mjjm'ring boeit me aan 't IJ.
Rijker is eeen bosch aan twijgen ,
Dan die droom aan dravend hout , '
Met ztfn* looverdos van goud;
Hof kabaal en wangunst zwijgen,
Bij den feestzang in dat woud.
Zie , voor Zeemanshoop , dien grazen ,
In het oog dat jeugdig vuurj
Zie op Amftels pallnuur,
Op het woelig dok hem wijzen,
Als op 's werelds voorraadfchuur I
«
Hoor met geestdrift hem gewagen,
Welk een eerpalm Holland droeg,
Toen de Belg aan 't. muiten floeg,
En de Schelde een boei moest dragen,
Die zij voor den Jmfiel vroeg 1
378 GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK.
9 Driewerf (z*gfc hij) Inid geprezen.
,, HolUndt eendragt, Hollands noM,
„ Met o & ^n-j.r's legerftoet !
Zou wel Holland Holland wezen ,.
„ Als geen willem 'c had behoed ?"
GodJ zie gunftig op mijn bede:
. Schenk vervulling aan mjjn' droom;
Sterk. onze eendragt; ban den fchroom;
Spaar den Koning; geef ons vrede;
Zegen- IJ- en Amfiel-tixoom I
ATHENE IN AUGUSTUS 1833.
J3ladat Griekenland het juk der Turkfche overheer-
fching had afgeworpen , en het burgerlijk beftuur een'
geregelden gang begon te nemen , werd eindelijk goed-
gevonden , den zetel der Regering te Athene te vesti-
gen. Volgens een berigt uit Napoli di Komania van 6
November 1. 1. hield men aldaar zich bezig , om den-
zelven te verplaatfen naar die ftad, aan welker naam
zoo vele belangrijke herinneringen zijn verbonden. Reeds
vroeger was derwaarts eene Commisfie van drie perfonen
gezonden , die alle bewoonbare en zelfs een aantal nog
onbewoonbare huizen in beflag moesten nemen voor de
huisvesting der ambtenaren van hoogeren en' lageren rang,
welke fpoedig aldaar verwacht werden.
Welligt zal het velen onzer Lezeren niet ongevallig
zijn , iets van den tegenwoordigen toeftand der ftad te
vernemen, die tot hoofdftad van het herboren Grieken-
land werd gekozen. Wij deelen dus het volgende be-
rigt mede, dat wij overnemen van eenen reiziger, die
in Augustus 1833 Athene bezocht.
Het was reeds nacht, en de fterren vonkelden helder
aan den donkerblaauwen hemel , toen wij den Piraeus
(haven van Athene) binnenliepen- Ten twee ure na-
middag had ons vaartuig de reede van Aegina verlaten ;
maar er was zoo weinig wind, dat w(j flechts langzaam
ATHENE. 379
voortdreven. Ter linkerhand lag de kust van Epidaurtu
-co/ de hthmus met zijne bergen — voor' ons en regtsaf
b«t uitgeftrekta ftrand van Attika. Tot dat het donker
werd , hadden wij de rots , waarop de Akropolis der
ftad van m i n e r v a rust en de laatfte zonneftralen fche-
nen y in het gezigt ; derwaarts zagen wij verlangend uit*
Das avonds noodzaakte de wind ons om te laveren-,
ten einde de naauwe haven te kunnen binnenloopeu.
Tweemaal bevqnden wij ons nabij Salamis en aan* den
ingang van het. kanaal, hetwelk dit eiland van het vaste
land fcheidt. Alhier viel de ?eeflag voor, in welken
eetójds de magtige Koning der Perzen moest onderdoen
voor het kleine, maar heldhaftige Griekenland*
Eindelijk hadden wij Porto-Leone bereikt; ons ligt vaar-
tuig kon digt aan het ftrand ankeren. Het was te laat ,
om aan wal te gaan. Ook zouden wij op het land geene
betere* gelegenheid gevonden hebben, dan op het verdek*.
alwaar ik mij uitftrekte , gelijk ik reeds dikwijls had ge*
daan. Hoe ging, hoe vloog de gefchiedenis van het
land, welks kusten in eene flaauw geteekende, hier en
daar door enkele lichten afgebrokene , donkere ftreep voor
mij zich uitftrekten — hoe vlogen alle herinneringen en
droomen van Athene en Griekenland 'uit den tij4 mijner
jeugd voorbij mijn inwendig oog! Stilte heerschte rond-
om ons» Nu en dan hoorde men Hechts de. (tem van
eenen bootsman of het kabbelen des waters tegen een na-
derend vaartuig. Anders bemerkte men geen geluid op
zee. De nacht was koel , ofichoon wij den 14den Au-
gustus hadden ; er viel een zware dauw. De zeilen wa-
ren opgerold, en in onze nabijheid ankerden meer fche-
pen , om insgelijks den dag af te wachten. t.
De morgen brak aan. Voor ons lag een vlak ftrand
met weinige woningen en pakhuizen — alles , wat er
van het tweede. Athene hier ter plaatfe was overgeble-
ven; De tolbeambten onderzochten de fchepen en de
pakgoederen der reizigers. Het duurde tamelijk lang,
eer ik vrijheid kreeg , om te gaan, waar ik wilde; want
gedurende den nacht waren vag Syraf van Zca, van
380 ATHENE*
Acgina vaartuigen , met timmerhout , met vruchten enz.
beladen , aangekomen 9 en omtrent deze moest eerst het
onderzoek gefchieden. Eindelijk kon ik naar een paard
omzien , dat mij naar Athene zou brengen ; daar Honden
er velen gereed, die tot rijden en lastdragen beftemd wa-
ren. De Hechte herberg deed mij niet lang vertoeven.
Door eenen geleider vergezeld 9 begaf ik mij fpoedig op
weg. Ter regterhand hadden wij eenige hoogten en ver-
fchanfingén , waar de dappere karaiskaki deö 4
.Mei 1827 op het veld der eere viel. Weldra bereikten
wij het olijvenbosch , dat door (Ie vlakte van Attika zich
uitftrekt. Door de openingen van het bosch 9 en zélfs
over de boomen heen , zagen wij de heuvels , die de ftad
jnfluiteir; voorts de Akropolis , den Pnyx (eenen door
solon voor het houden van vergaderingen beftemden heu-
vel), de hoogte van het Mufeum^ den berg Anchesmus9
•in een' wijderen half kringvormigen omtrek de fraaije
bergketen, uit welker hoofdgroep de honigrijke Hymet-
tus ter regterhand zich verheft. Eene wending van den
weg bragt ons voorbij eene kleine kerk ; de ftad lag
voor ons , en digt achter hare lage muren de tempel-van
t h e s e u s. Beijerfchc krijgslieden hadden de wacht
'bij de poort.
Het is moeijelijk , den indruk te befchrijven ; welken
Athene op den reiziger maakt. De herinneringen zijn te
menigvuldig ; de gewaarwordingen verdringen elkander te
zeer. Eene ganfche jeugd (tijgt als uit het graf; maar
zij bevindt zich alleen .en verlaten in de tegenwoordige
wereld, die treurig is en eene woeste ledigheid vertoont*
De bouwvallen van het nieuw Athene bedekken die van
het oude. Elk tijdperk , dat na Griekenland* fchoone
dagen volgde — het Romeinfcke^ het Byzantynfche , het
Frankifche , het Turkfche heeft zijne puinhoopen -op dier
van het naastvoorgaande geftort, en boven- deze ver-
woestingen verheffen zich de eenzame overblyffelen van
oud -Griekfchen roem en van oud-Grsekfche grootheid
reeds federt eeuwen. Dat Athene 9 hetwelk de vrijheids-
oorlog onzer dagen heeft overgelaten, gelijkt meer een
ATHENE. ~ 381
jgroot, met bouwvanen bedekt veld, dan eene ftad. Men
komt geheele (Iraten door, alwaar hoopen puin de plaats
der huizen innemen én dikwerf tien weg verfperren,
zpodat men over nedergeftorte fteenen en laag muurwerk
moet . hecnklimmen , -en dan niet zelden de rigting ver-
liest , daar men foms in eene engte geraakt , door welke
niemand te paard of te voet kan komen. Over inge-
ftorte huizen en open gefclevene voorpleinen geraakt men
uit de eene ftraat in de andere. Die eene Turkfohe ftad
gezien heeft, weet, boe onregelmatig en hoekig daar
alles is , hoe naauw de ftraten zijn , hoe , naar de ftraat
toe , de woningen dikwijls fiechts een hooge muur fchij-
uen, *n door turnen of vrije ruimten omgeven zij»; nu
verbeelde men zich hierbij de verbindiags- of fcheids-
muren nedergeftort, van de huizen foms niets, dan de
naakte wanden , overgelaten , hoopen van fteenen , ge-
broken balken, de halve en meermalen de geheele breedte
der ftraat gevuld met allerlei verward door elkander lig-
gende overblijflelen van voormalige gebouwen — zoo
heeft men efenig denkbeeld van den doolhof, waaruit
het tegenwoordige Athene grootendeels beftaat. ' Alles
heeft een treurig aanzien. Door vlammen -en rook zwart
geworden,, ftaat hier en daar muurwerk, dat eik opgén-
blik drejgt in te (tarten. Half verwoeste kerken toonen
hare met befchadigde afbeeldingen van Madonna's en
Heiligen bedekte wanden, met vervalkne dakgewelven ^
> met deels ftaande, deels ingeftorte zuilen en bogen; bij-
kans geen gebouw is - onbefchadigd gebleven — allen
dragen meer of min fporen van geweldige en niets fpa-
rende verwoesting. De Muzelman brandde en moordde
in den naam van a l l a h en van den Profeet ; de Griek
op zijne beurt vernielde en plunderde in den naam allef
Heiligen van zijnen kalender , en de minaret moest voor
de aan kerken toegebragte fchade boeten. De voor-
malige hoofd-moskee is den krijgslieden ingeruimd , en
van de Akropoiïs waait de. blaauwe en witte vlag. met
het kruis.
Zoo vele reizigers hebben Athene, de Turksch-Griek*
MENGELW. 1835. NO. 8. C £
JS2 ATHENE.
fche (tad 9 gezien en befchreven 9 dat men zich het uit*
wendige gemakkelijk kan voordellen. Tuinen met ci-
troen- en oranjeboomen en de menigvuldige welriekende
bloemen van het zuiden lagen verftrooid tusfchen de
woningen. Het oude Athene was nooit eene bij uitne-
mendheid fraaije ftad 9 niettegenftaande de grootfche en
openbare gedenkteekenen ; het nieuwere zal het even min
geweest zijn, doch zekere welvaart werd er genoten 9
terwijl %r bedrijvigheid plaats had onder de ongeveer tien-
duizend zielen fterke bevolking, en de onderdrukking
daar geringer was , dan in andere gedeelten van Grieken-
laad. Van dat alles kan men naauwelijks eenig fpoor
meer ontdekken. Het is wel waar 9 dat er enkele goede ,
zelfs eenige fraaije nieuwe huizen gebouwd zijn gewor-
den : toen de Turken 9 uit hoofde van verdragen 9 ge*
noodzaakt waren, Auika en Negropont te verlaten,
kocht menig Griek voor weinig gelds aanmerkelijke be-
zittingen en verrijkte zich plotfeling; maar over het al-
gemeen heerfchen er armoede en ellende. Nederige hot-
ten en armoedige winkels nemen benevens de bouwvallen
de meeste ruimte in. Met moeite vindt de vreemdeling
een verblijf; want er is flechts ééne herberg, en deze
trekt, ten nadeele des reizigers , partij van de gedwon-
gene nering. De onzekerheid , waarin men destijds nog
verkeerde, of Athene werkelijk de hoofdftad van het
nieuwe Griekfche rijk zou worden, hield de meesten
van bouwen terug. Daarbij kwam bovendien het ver-
moeden , dat misfehien het grootfte gedeelte der tegen-
woordige plaats verlaten , en de hooger gelegene vlakte
?an de oostzijde gekozen zou worden.
Zeer heet waren de zomerdagen, welke ik hier door-
bragt. In de benedenftad rees de thermometer van r e-
aumur tot bqna 32°; de enge, mét puin gevulde (ba-
ten waren als ovens. Honderdduizenden muggen , eene
vóór de verwoesting onbekende , maar federt bijkans on-
verdragelijlce plaag, roofden de rust bij dag en nacht.
Gedurende de middaghitte waren de (Iraten als uitge-
ftorven ; eerst tegen den avond waagde men het uit te
ATHENE, 333
gtan. Dan vertoonden zich groepen menfchen voor de
woningen; de mannen zaten op de bouwvallen en rook-
te* > de vrouwen (hapten, of hielden met eenig hand-
werk zich bezig. Als ik op een9 zondagavond van een*
wandeling terugkeerde over de heuvels en om de zuid-
zijde van de Akropelss, zag ik in de nabijheid der Lan-
taarn van demosthenes eenige jonge mannende
Romaika danfen. Viool en mandoline begeleidden de
afgemetens , ingewikkelde bewegingen van den bevallige*
dans 9 die de Grlekfche kleederdragt vordert f gelyk de
Bolero de Spaan/de. De vrouwen zaten met de kinde-
ren in het rond , naar het vermaak ziende, en zich ver-
kwikkende met de verkoelende , geurige meloenen , welke
van Thcbc en de Cjcladifche eilanden in groote menigte
aangevoerd worden, als zqnde voor rijk en arm, bij
de drukkende hitte, eene zeer welkome en heilzame ver-
fnapering.
Daar, waar het fraaije gedenkteeken der Achamanti-
den — zeker de kleinfte tempel , die er is , eens aan
BAGCHus gewijd en thans onder den zonderlingen,
naam van Lantaarn van demosthenes meer be-
kend , (een Engel schman wilde onlangs denzelven koo-
pen en naar zijn vaderland overvoeren , gelijk een zijner
landslieden den Sibillen - tempel te Tivoli) — . ftaat , was
nog vóór weinige jaren een Franciskaner klooster , het-
welk deelde in het algemeene lot , dat in dit gedeelte dcj
ftad bijkans alle gebouwen heeft getroffen. De eenig*
monnik , die het aldaar tot het laatfte uithield , bevindt
zich thans in Pera. Dit klooster was het gewone ver-
blijf der Frankifchc reizigers , bijzonder der Engelfchen.
Hier vertoefde Lord byron bij zijn tweede bezoek te
Athene , tefc jare 1811. Men kan deze verwoeste, een-
zame plaats niet befchouwen , zonder zich te herinne-
ren , dat de grootfte dichter van het hedendaagfche En-
geland hier leefde , <*- dat een gedeelte yan zijnen Child*
tïarold hier gefchreven werd. De voortbrengfelen van
byron's vernuft behelzen menige herinnering aan deze
plaats; de Pelgririfchap> de Vloek, van Minerva% de
Cc 2
384 ATHENE,
Giaur leveren even getrouwe als levendige fchilderingeft
vzn^Attika. In alle deze (lukken bemerkt men eene
fombere (lemming , die niemand weren kan , welke dit ,
thans in zijne verwoesting nog zoo belangwekkende land
voor zich uitgebreid ziet. Men moet deze aandoeningen
geenszins met die vergelijken , welke Italië verwekt,
Italië heeft ook zijne fbmberheid en zijne bouwvallen ,
doch het < heeft tevens iets groots , zijnen Moedigen,
maar verhevenen middeleeuwfchen tijd — het heeft zijnen
roem van latere eeuwen ; *- Griekenlands bergen daar-
entegen fchijnen door den adem der verwoesting ver-
zengd te zijn; in deszelfs vlakten heeft langer, dan
ééne eeuw , de barbaarschheid gehuisvest ; over deszelfs
(leden is de doodsengel heengegaan ; tusfchen den vroe-
geren , fchoonen tijd en ons ligt eene wijde , donkere ,
ijzingwekkende klove, jaar op jaar, bijna zonder naam,
zonder herinnering , zonder gefchiedenis !
Uit mijn veniter, ten huize van den Rusfifchen Con-
fuly dat op een der hoogde punten van de (lad is, zag
ik, in eene door de fteile zijden van den Hymcttus in
den achtergrond beperkte vlakte , de poort van h a-
drunus, de zuilen van eenen aan den Olimpifchen
jupiter gewijden tempel , welke door pisistra-
tus begonnen, door den Syrifchen Koning antio-
chus epiphanes voortgezet , en door Keizer ha-
drianits, 650 jaren na den aanvang van het bou-
wen, voltooid werd. Een nieuwe, fchoone tijd was
voor- Griekenland onder de Romeinfche Keizers van de
derde eeuw aangebroken — niet meer die van de vrijheid
der oude dagen , maar , na de gruwelen der laatfte bur-
geroorlogen van de Romeinfche Republiek, ,een tijd van
vrolijker levensgenot-, van liefde voor kunst en weten-
fchap , van dikwijls verkeerden , maar toch ook veel
goeds bevorderenden lust tot wijsgeerig onderzoek. —
Naar dezen kant leidde mij gewoonlijk vroeg of des
avonds laat mijn weg. De poort , welke nog (leeds tot
ingang in de (lad dient, uit roodachtig, blinkend Pen-
'telisch marmer opgerigt, fraai, maar evenwel reeds het
\
ATHENE. , 385
verval van den zuiveren fmaak in de bouwkunde bewij-
zende 9 Js aan beide zijden voorzien 1net opfchriften 9 die
aan den eenen kant de ftad van thbsbus, aan den
anderen die. van hadrianus aanduiden. Voor da-
zelve en tot aan den tempel van den OlimpifcAen- ju-
piter waren dagelijks eene meüigte* landlieden verza-
meld, welke hun koren door paarden lieten uittreden ;
op deze wijze gefchiedt namelijk het dorfchen in Grie-
kenland. Slechts zestien van de honderdtwintig zuilen ,
welke eenmaal dien tempel verfierdén 9 ftaan nog op de
grondflagén, welke eenen omtrek van meer dan twee-
' duizend voeten fchijnen gehad te hebben ; tot dezelven 9
gelijk tot alle Athetnfchc gebouwen 9 leverden de groe-
ven van den berg Pentelieus den fteen 9 welke door zijn
roodachtig wit eene zoo fchooné werking doet. In de
nabijheid droomt de llisfus 9 die aan den voet van den
Hymettus ontfpringt ; gelijk de meeste 9 in de fabelen en
in de gefchiedenia vermaarde rivieren van Griekenland^
is ook deze onbeduidend en in den zomer, bijna zonder
water. De zoo beroemde bron Kallirrkoi (de fchoon-
vlietende), van welke reeds herodotüs gewaagt,
daar hij de ruwe behandeling 9 door Pelasgcrs Atheen-
fche knapen en meisjes 9 die water fchepten 9 aangedaan r
vermeldt 9 doet haar beekje in den llisfus ftroomen. Daar-
bij fs het kleine eiland 9 waarop de tempel der Zanggo-
dinnen ftónd ; dorre ftruiken en distelen bedekken de
weinige overblijffelen van het muurwerk. Twee hoopen
(leenen duiden 9 een weinig meer noordwaarts 9 de plaats
• aan 9 waar eene brug <?ver den Aroom, leidde naar de
gjroote renbaan 9 die 9 meer dan zeshonderd voeten lang 9
oorfpronkelijk aan de Panathenaetfche fpelen gewijd
was, doch door dien her odes atticus, die in
den fchoonen tijd der an tonijnen Klein- A zit en
Griekenland met gebouwen verrijkte en het grootfte ge-
deelte van zijnen ongemeenen rijkdom tot zoodanige ein-
den befteedde 9 met zitplaatfen van Pentelisch marmer ver-
fierd \yerd, en thans nog* van alle fieraden beroofd,
door den wijden omvang en door het ruime uitzigt ia de
385 ATHEWE.
Attifcht vlakte, den aanfchouwer in verbazing zet.
Dor en rotsachtig is de bodem aan deze ganfche zijde*
Van het Lyceum , van de waterleiding van hadria-
nus, welke den naar den Pentelicus leidenden weg door-
fneed , en waarvan in het midden der vorige eeuw nog
©verblijflfelen beftonden , ziet men nagenoeg niets meer*
De inwoners der ftad moeten 'het betreuren, dat dit
grootfche werk der Romeinen niet onderhouden is ge-
worden ; want in deze dagen zoo wel , al» van ouds ,
gevoelt men het gebrek aan water zeer fpoedig , daar de
bronnen niet rijkelijk vloeijen.
Vruchtbaarder en liefelijker, dan de oostelijke vlakte,
is die aan de westzijde der ftad , welke door den van
den beig Parnasfus afftroomenden Kephifus (Cephisfas)
en door eenige aan den Anchtsmus ontfpringende beken
wordt befproeid. Men ziet daar. vele Juinen en maaivel-
den , en benevens olijf boomen ook vele woningen , waar-
onder een landhuis van den Engelfchen Admiraal mal-
colm bijzonder de opmerkzaamheid trekt. Hier kan
men denken aan triptolemus, vvien cer.es in
den landbouw onderwees. Derwaarts liep eens de Hei-
UgeWeg^ met de grafteekenen van menigen edelen -AA*-
ntr verfierdj daar was ót.Akademie, waar voortrciFe-
lijke wijsgeeren gewandeld en geleerd hebben ; daar ziet
men nog den heuvel Kolouos , alwaar sophocles
bet tooneel van een zijner beroemde (lukken plaatst. Elke
voetbreed grond* heeft hier groote en roemrijke her-
inneringen.
De oudheden, welke de tegenwoordige ftad binnen
haren omtrek ihfluit, zullen er bij winnen, zoo het plan
tot een9 nieuwen aanleg doorgaat. Thans zijn dezelve
ten deel* half verborgen ; nieuwe , met afftekende kleu-
ren geverwde woningen belemmeren al te zeer de fchil-
deraehtige werking en den gunftigen indruk. Deze ge-
denkteekenen zijn meest uit den tijd der Rmeinen. De
Twen der Winden* zoo als men het Horolagium van
andronicüs cyrriieses, dat eertijds als zon-
newijzer en als wateruurwerk tevens diende, naar de
ATHENE. SST
acht niet zeer fraaije beelden van de Goden der winden , die
hetzelve omgeven , plagt te noemen , was eenmaal een tekieh
der danfende Derwifchen. Offchoon van bevalligen bouw
zjynde , moet dezelve toch onderdoen voofr den Fanari van
demosthenes, en verliest vooral hierdoor , dat de bo-
dem in het rond te zeer werd opgehoogd — dien ten ge-
volge is de onderde verdieping beneden den grond en moet
men dus afdalen. Aan eenen muur in óp nabijheid herkent
men nog de overblijffelen van eene voormalige waterleiding,
Niet verre van daar Haan de fchoone Dorifche zuilen van den
onder augustus gebouwden zuilengang der nieuwe Agora
(markt), en voorts, op geringen afftand, tien, met eenen
muur en met eene kleine kerk verbondene , Kwrinthifehe zui-
len, waarfchijnlijk de overblijffelen der grootfehe Stoa of zui-
lengang van Keizer óadrianus. Aan het westeinde der
ftad , digt bij dèn muur en vrij hoog boven de naaste wo-
ningen zich verheffende, (laat de tempel van theseüj,
die onder alle de gebouwen van Athene het best bewaard i»
gebleven. In eene kerk veranderd zjjnde, ontging dezelve
de verwoesting, In een' fchoonen, doch, wat de evenre-
digheden aangaat, minder edelen ftijl, dan de gedenkteekenen
uit den tijd van pericles, verrast dit, den Atheenfehen
held gewijde, werk van mik on ons thans daardoor, dat
hetzelve meer, dan eenig ander, ons een volkomen beeld
van een9 Griekfchen tempel geeft. Men zoude zich kunnen
verbeelden , dat nog de oude tijd , de dienst der oude God-
heden beftond, ware het niet, dat de Athener van onze
dagen, die in het gebouw treedt, ons de werkelijke wereld
zoo duidelijk herinnerde. Eenige der groote fleenea van deu
voorgevel werden vóór weinige jaren door eenen Turk uit
moedwil losgebroken en naar beneden geworpen ; daar liggen
dezelve nu nog, beneden aan de trappen, als wachtende op
herftelling. Deze is de eenige fchade van beduidenis , welke
het gebouw uitwendig heeft geleden»
Om de Akropolh te beklimmen, moet men verlof van den
Beijerfchen opperbevelhebber vragen. De weg, langs de
PANs-grot en de bron Klepfidra, leidt door het meest ver-
woeste gedeelte der ftad. De herhaalde belegeringen van
den burg veroorzaakten die onheilen. Aan drie zijden looft
de rots , waarop de vesting is aangelegd , Heil in het dal ne-
der ; aan derzelver voet , tegen de zuidoostelijke helling , lag
eenmaal het Dionyfifche theater; een gebouw , aan fchouw-
38$ AfHENËV
fpelen voor hei volk gewgd, en thans nog kenbaar, w»f
vorm en uitgeftrektheld betreft; ten tqde van a&schylu»
werd het begonnen, en kon meer dan 30,000 toefchouwer»
bevatten. Aan de westzijde , alwaar de ganfche breedte niet
meer dan 16$ voeten bedraagt , ia de rota toegankelijk. Bij
^den naar de ftad gerigten muur , welken men den Pèlasgiföhem
noemt , terwijl die op de zuidzijde , naar den bouwer -, de
Cimonifche (muu^r van cimon) heet , ziet men neg over-
buffelen van zuilen des ouden , door de Perzen verwoesten ,
tempel van m ineava, In het algemeen dftet deze muur,
met% het lapwerk uit alle eeuwen en met de half vervallene
bastions, eene fchiidergchtige werking* Een hooge toren,
die aan den kant des ingangs een wezenlijk gedeelte der ves-
tingwerken uitmaakt , herinnert ons den tijd der middeleeu-
wen, toen, na de verovering van Konfiantinopet door de
Kruisvaarders, terwijl willed de champütte es
gottfried de vuLE h ar, d o u. i w Morea onderwier-
pen, hier eene Hertoglijke regering door den Bourgondiër
otho i>b la- r och e (die in den beginne den titel va»
Grootheer — Megas-Kyros — aannam) en later door wou-
ter v a» a-R i e-n ne gefticht werd, wiens aframmeling van*
denzelfden naam tegen de Florentijners (die hem echter wel-
dra, niet finaad en fchande verjoegen) uittrok ; toen de a c-
ciaiuoli, eene Florentijnfche familie , in 1364 Hertogen»
van Athene werden, tot dat de laatfte derzelven, fran-
gesko, in 1456* , zich aan M ah om e d PI moest onderwer-
pen, ten tijde datdePALAEOLO&EN Morea verloren.
'.' Door de poort, dooi de ook in de verwoesting nog zoo»
fchoone Propylaeën>9 een grootsch werk van pericles,
zoo wel tot verfterking als tot fieraad van den burg dienen-
de, komt men op de vlakke hoogte der rots; links heeft men
het Erechteium , regts het bewonderenswaardigfie tedenkftuk
van Griekfche bouwkunst, dat tot onzen tijd gebleven is,
het Parthenon (tempel van minerva). Maar Roe geheel
anders ziet bet er op deze met puin en verdord gras en ftrui-
ken bedekte plaats thans uk , dan weleer in de dagen van
Griekenlands bloei , toen de Pannthenaeïfche optogt , met het
door raderwerk voortgedreven vaartuig, met het geborduurde
vqorhangfel voor het heiligdom van minerva, hier zqne
pracht ten toon fpreidde, en onder den helderen hemel, on-
der de vrolijke zon van Griekenland — die , gelijk de dichter
ATHENE, 300
zegt , alles is , wat aan hetzelve overbleef — offerdamp ev
gebeden deed opdggeni
Men moet niet de oude Turken befchnldigen wegens dé
verwoesting van het Parthenon; de Venetianen onder fran-
cesko morosini, den verdedigen van Candia en den her-
overaar van den Peloponnefis , waren het , wier op den Pnjx
en op den heuvel van het Mufeum+opgerigtz batterijen den
28 September 1687 de zuidzijde van den tempel in puin.fcho-
ten — het was morosini, die de pilaren fchond — het
was Lord eloin, die het gebouw fan deszelfs fchoonfte
fieraden beroofde. De moskee , welke het middelde gedeelte .
van het Parthenon inneemt , is thans verlaten ; de eerdienst
van min er va moest voor de Christelijke, deze voor de
Mahomedaanfche wijken, en nu is wederom de beurt aan
gene gekomen, Nedefgedort onder eenen hoop van puin
en aarde ligt de noordelijke zuilengang van het Pandro*
fium — treurig verminkt zijn " de fraaije Carjatiden (*)
des tempels van minerva, de Befchermgodin van Athene.
De jongde belegeringen hebben daaraan veel fchade toegebragt*
Heerlijk is het gezigt van de hoogte der Akropolis op de
vlakte vtnAttika. Aan de zuidwestzijde der rots geplaatst,'
ziet men regt voor zich de nog merkwaardige overblijfleleri
van het Odeum , dat her odes atticus ter eere van
zijne gemalin, recilla, naar welke het dikwerf ook ge-
noemd werd,' liet oprigten. Pausanias befchrijft het als
h*t fchoonfte gebouw van deze foort in Griekenland. Ver-
der ziet men, door eene aanmerkelijke diepte van de Akro-
polis gefcheiden, eene eertijds, even als het dal aan de
noordzijde van den burg, met woningen, doch thans ten
deele met koren, ten deele met kreupelbout bedekte rij van
heuvelen, waarvan de oostelijkfte en hoogde die van het
Mufeutu is , met het gedenkteeken van antiochus phi-
, (*) De inwoners van Carja , in den Peloponnefus , fpan-
den weieer met de Perzen zamen tegen hunne landgenoo-
ten , de Grieken , welke , na het behalen der overwinning ,
eene geduchte wraak samen. Zij doodden namelijk de man-
nen, verdelgden de dad, en veroordeelden de vrouwen tot
levenslange flavernij, waarin zij echter hare gewone klee-
ding niet mogten afleggen. Afbeeldingen van zoodanige da-
vinnen heeten Carjatiden. Tot een aandenken plaat de men
dezelve op openbare gebouwen.
890 ATHENE.
lopappus, kleinzoon vtn den laatften Koning van Com-
tnagene* hetwelk vespasianus naar Athene verplaatfte.
Nog ziet men daarop de overblijflelen eener afbeelding der
zegepraal van trajanus, en de ftandbeelden van puil o*
pap pus» van diens grootvader antiochus en van sk-
leücus nikator. Noordwestelijk , doch minder hoog ,
ligt de heuvel Pnyx , mee een in de rots uitgehouwen rede-
naarsgeftoelte, vanwaar benedenwaarts in het dal de groote
ruimte zich uitbreidt , alwaar het Atheenfche volk plagt te
vergaderen, om over de belangen van den Staat te beraad-
dagen. Op deze hoogten vindt men velerwegen nog fporen
van den ouden ringmuur. Nader bij de Had ziet men den
Areopagus , en achter dien heuvel breidt de vlakte , teil oos-
ten en ten westen dooreene bergflreek ingefloten, die aan
den eenen kant naar Sunium en aan den anderen naar Mega-
ris loopt, zich verder uit, door het olij venwoud, als door
eenen gordel , omgeven , en begrensd door de Aegeïfcke zee ,
uit welke de donkere heuvels van Salamis zich verheffen ,
terwijl lipksaf Aegina is , en op den achtergrond de kusten
van Morca zich vertooncn. Op zoodanig landfehap werpt
de ondergaande zon van eenen zuidelijken hemel haar gloei*
jend purperlicht. Van alles , wat ik in Griekenland heb ge-
zien , fchijnt mij flechts één gezigt de vergelijking met het
hier befchrevene te kunnen doorftaan — dat van Palamid bij
Nauplia : van voren de zee , welke hier een* zeer grooten
inham maakt, op den achtergrond het gebergte bij Astros9
regts de vlakte van Argot met de ftad aan de helling des
heuvels., waarop de ojide burg Larisfa Haat. Doch ontvolkt
en woest is dit oord, dat eens de wieg der befchaving van
ons werelddeel was ; geen boom prijkt met liefelijk green ,
waar eertijds digte olijvenbosfehen fchaduw en voedfel gaven.
Sedert eeuwen is de zon over den Hymettus opgegaan ,
maar heeft enkel tooneelen van gruwelijke verwoesting be-
fchenen. Alarïk werd , gelijk wij lezen bij z o s 1 m u s ,
door de aegis - dragende pal las en door den dreigendei»
blik van ach il les afgefchrikt van de vernieling van
Athene , even .als attila van die der ftad Rome door da
Apostelen petrus èn paulus; doch te allen tijde zijn
er Hunnen en Qothen geweest, die zich in hunne verfchrik-
kelijke roof- en plonderzucht door niets lieten doren.
Een beter tijdperk fchijnt thans weder aan te breken voor
het zoo lang onderdrukte en zoo diep vernederde Griekfch*
ATHENE. 991
volk. Moge Hechts «te vreemde ftaatkunde geen voedfel aas
wrokkende partijfchap geven door heerschzuchtige bemoeiin-
gen i De natie heeft behoefte aan rust en orde. Heilzaam
volksonderwijs en de weldadige invloed des Christendoms
zullen dan verder het algemeene welzijn bevorderen.
TAFEREEfcEN UIT HET MAATSCHAPPELQE LEVEN DE*
NOORD-AMERlKANEfi.
(rervoig van bL 347.)
" Philadelphia.
Hebt gij bemerkt, hoe ijdel dit volk is? De Nttord- Ame-
rikaan heeft verregaanden boogmped, en waant, dat geen
ander land ter wereld met het zijne vergeleken mag wordtin.
Ook Zuid-Amerika wordt door hem gering gefchat. Overal «,
waar ik kwam , hoorde ik telkens pp gelijke wijze en in den*,
zelfden geest fpreken. Deswege noem ik dan ook. de be-
woners van de Vereenigde Staten veelal Hechts Amerikanen.
Philadelphia mag de tweede ftad in Amerika .genoemd wor-
den ; volgens de telling van 1831 , heeft dezelve 106,000
inwoners, waarvan een vierde gedeelte uit kleurlingen be*
(laat. Eene breede ftraat, de Markt genaamd , verdeelt de
ftad , van het eene einde tot het andere , in eene noord- eo
zuidzijde. De links en regts van dé markt af loopende ftraten
worden alleen door nommers aangeduid; de eerde ^uidzfl*
ftraat is tegenover de eerde noordzij ftraat , eq dus gaat het
voort van No. 1 tot 50 of 60; doch het levendigfte gedeelte
der ftad ft re kt zich Hechts tot No. 25 uit. De met de markt
evenwijdig loopende kleine tusfehenftraten hebben ook geene
namen; men duidt .ze alleen aan door nommers, en zegtb.r.
de tweede tusfehen de 33fte en 34fte ftraat noordzijde. Wil-
liam penn, de ftichter, had het niet alzoo bedoeld; htj
gaf aan de ftraten der ftad namen, die tevens belangrijke
herinneringen waren. Dezelve zijn nog bekend , maar loo*
pen Hechts tot de achtfte ftraat. Na zijnen dood kon men
geene gepaste benamingen meer vindéi , of het daaromtrent
niet eens worden. Daar ontftond twist. Om nu de fakkel
der tweedragt in de ftad der broederliefde (Philadelphia) niet
te doen ontbranden , vernietigde men de oude namen op de
S9S TAfBILEBLEff UIT HBT MAATSCHAFPELQE MCVEN
/ muren en zette nommers op allen. Maar dit vermeerdert de
eentoonigheid der buitendien zoo regelmatige ftad, waarin
bet eene buis gelijk bet andere, en de eene ftraat volkomen
gelijk de andere is. » Hiermede komt ook bet karakter van
de bewoners overeen. Philadelphia beeft niet veel bekoor-
lijks voor den vreemdeling, die er zicb fpoedig verveelt.
Voor alle huizen zijn fchermen van zeildoek gefpannen,
welke de reeds naauwe (Iraten nog enger maken. Onder
deze luifels zitten de neringdoende lieden den ganfchen dag
en zetten de voeten tegen de pilaren. In bet midden der
morfige (Iraten ligt allerlei vuilnis, volgens wettelijke bepa-
lingen, opgehoopt en wordt niet weggevoerd. Ongehinderd
wandelen de koeijen door de (Iraten , zoeken daar voedfel ,
en deelen mede in het genot der republikeinfchè vrijheid,
doch gaan uit eigene, beweging tweemaal daags naar de wo-
ning,'alwaar zjj gewoon zijn, voor een weinig hooi of grtt,
zich te laten melken. Even zoo vergenoegd brengt het nut-
tige varken zijne dagen en nachten op ftraat door, groeit
verwonderlijk, en wordt vet zonder kosten van mesten;
niets ftoort deszelfs rust.
Men heeft hier ongemeen groote watermeloenen. Dage-
tflks wordt er eene verbazende hoeveelheid gegeten. De
fchillen, die in menigte op ftraat liggen, -maken dezelve tot
eene zeer nuttige veeweide, waarvan men dan ook party
trekt — een verblijdend gezigt voor oekonomisten ! Phila-
delphia heeft in de Vereenigde Staten den naam , dat andere
(leden in - fraaiheid en reinheid voor ótze (lad moeten on-
derdoen. Zelfs de New-Torkers laten aan de mededingfter dit
regt wedervaren; doch te onregt, want New~Tórk mag in-_
derdaad zoo zindelijk als eene Hollandfche Had genoemd
worden , in vergelijking met alle de overige (leden van Ame-
rika ^ en heeft, in die vergelijking, zoo veel bekoorlijks ,
dat men fteeds weder naar dezelve verlangt , waar men ook
in dit werelddeel moge rondreizen. De watermeloenen leve-
ren voor Philadelphia eene voortreffelijke vrucht op ; de af-
val, gelijk reeds werd aangemerkt, dient voor het vee tot
voedfel , en derzelver fappig vleesch is een heilzaam verkoe-
lingsmiddel in de onverdragelijke hette , die hier in den zo-
mer meer kwelt , dan ergens elders. Hevige zinkingziekten
zijn er dan ook zeer gewoon in de warme dagen , en duren
veelal vier , vijf of zes-token. De meeste kinderen , welke
in dezen tijd geboren worden, bezwijken.
DftR NOORD-AMERIKANEN. 38»
• De Philadelpkiirs maken ook aanfpraak op den naam vw
nomen der Muzen , en hebben werkelijk eenigen roem verkre-
gen* Meestal worden fterrekundige hypothefen verzonnen en
verzen gemaakt» Ook is hier een fchonwburg ; maar het '
tooneel maakt weinig opgang. Zoo veel te meer wordt er
op ftraat in hoogdravenden (lij! gefproken. Van tijd tot tijd
Eiet men een9 koopman uit zijnen winkel voor den dag ko-
men ; uit al zijne magt luidt hij eene groote bel , en wanneer
hij meent opmerkzaamheid genoeg opgewekt te hebben, treedt
zijn deelhebber op , om eene lofrede op de -vindingrijkheid
van den menfchelijken geest te houden , waarvan men eene
voortreffelijke proeve tot zeer billijken prijs kan bekomen in
zijn magazijn, dat waarfcbijnlijk des avonds reeds uitver-
kocht zal zijn. Terwijl deze man nog fpreekt, wachten
raisfehien meer dan twintig kooplieden .ongeduldig , met de
fchel in de hand , naar zijn laat (Ie woord ; want naauwelijks
ia die redevoering ten. einde, of men wedijvert onder elkan-
der , wie de eerfte zijn zal. Die zijne fchel bet eerst laat
fcooren, heeft dit. voorregt. Nooit ontftaat hierover twist;
fchellen twee naburen te gelijk , zoo beilist het huisnommer.
De een wil een modeartikel aan den man brengen); een ander
heeft gcfld noodig tot eene belangrijke onderneming , en. zet
nu zijne winkelgoederen beneden inkoopsprijs af. Ieder be-
denkt eiken dag een9 nieuwen vond , om menfeben te lokken.
Onder dit marktgeschreeuw komt nu de melkboer-, en roept
met de fchel in de hand van huis tot huis zijne kalanten bij
zijne kar.* Bellende en klingelende doorloopen fchaarflijpers ,
fruitverkoopers ; waterdragers en andere lieden met hunne
waren de ftracen. Ook de meeste koeyen en alle paarden"
hebben fchelletjes. Van den vroegen morgen tot laat in den
avond hoort men dus een verdoovend geraas en gedruisch.
De Zondag daarentegen begint met eerbiedwekkende fUlte.
Nog plegtiger, dan in New-Tork9 wordt dezelve hier ge-
vierd. Deze rust in eene zoo groote Had is bijkaris ongeloo-
flijk voor den vreemdeling , welke hier voor de eerfte maal
vertoeft en den plotfelingen overgang niet weet te verklaren.
Dat men hier te lande bij het bouwen van huizen niet
zorgt voor de nakomelingfchap , is reeds te kennen gegeven;
men treft dus in Amerika geene hechte en duurzame wonin*
gen aan. De huizen zijn allen naar een zelfde plan- ge-
maakt, en in verfchillènde fteden bemerkt men Hechts eene
geringe afwijking. Philadelphia , waar het- drinkwater \ even '
SM TAFEfcBELEN UIT* HST MAATSCHAPfftMJK LEVEN
mis te New-Tork, door kundige waterleidingen tot voor de
ftad gebragt en dan door waterdragers ia de ftraten gevoenf
en tan de huizen verkocht wordt , heeft in de laatfte jaren
eene aanmerkelijke verbetering gekregen* Aldaar is eene
maatfebappij gevestigd , die , voor den prijs van 100 dollars
jaarlijks , het goed* water in elke woning en naar believen
op elke verdieping leidt, zoodat men thans reeds in de meeste
huizen op de eerde en tweede verdieping beftendig toevloei-
jend water aantreft. Aan deze inrigting beeft de ftad den
roem van zindelijkheid te danken » daar dezelve de reiniging
van- het binnenfte der woningen veel gemakkelijker maakt;
want bet brakke water der ftadspompen neemt de morfigbeid
niet weg en deugt niet eens tot het boenen der trappen.
Ten opzigte van de huishuur gaat men in Phitadelpkim
niet zoo wonderlijk te werk als in New-Tork> offehoon bet
er ook bijna even duur is. Men verhuurt bij de drie maan-
den, en de nieuwsgierigheid van den huisheer wil ook be
vredigd worden; maar het is toch Hechts nieuwsgierigheid*
terwijl in New-Tork hebzucht zich daaronder verbergt. Ik
heb bier verfchejdene woningen bezien; de eerfte vraag,
welke men mij deed, luidde telkens: „ Wat is uw bedrijf?'*
Daar wy ons oogmerk , om landerijen te koopen , niet aan
ieder konden mededeelen, antwoordden wij, dat wij geen
bedrijf hadden. Op zoodanig antwoord zou een New-Torker
zijne huisdeur fluiten , om verder geen* tyd met ledigloopers
te verliezen; maar de Philadelphiër leert den vreemdeling,
hoe men dat niets doen op fatfoenlijker wijze moet uitdruk-
ken, daar hjj, op vriendely ken toon verbeterende, herneemt:
„ Dus een familieleven'9 (Uil of huifelijk leven). Is het
een eenig man of vrouw , zoo noemt men gebrek aan be*
paalde bezigheden een Centlemensrleven of een Ladies-leven ;
men fchijnt dus goedgunflig aan te nemen, dat leven ook
bedrijf of werkzaamheid is.
Onder de ftadsgebouwen zijn eenige voortreffelijk te noe-
men wegens de hechte , doelmatige , zelfs fraaije , oïïchoon
nog niet eigenlijk fmaakvolle bouworde; hiertoe behooren
vooral de Munt en de Staatsgevangenis. Laatstgenoemde
inrigting verdient allen lof. De orde , die aldaar heerscht 9
is voorbeeldig; de zindelijkheid laat niets te wenfehen over;
de veiligheid ia volkomen en niet kostbaar; de behandeling
der gevangenen correctioneel , in den eigenlijken zin des woords.
Verbetering mag men hei doel noemen, waarnaar men ijverig
/
DE* NOOBD-AMERIIANtW. 985
tracht» en dat meestal bereikt wordt. In een* mimen, van
boven goed verlichten gang zijn aan elke zyde twintig ka-
mertjes in den dikken mnur zoo fchnini vervaardigd, dat
men van het boveneinde alle deze verblijven op eenmaal
overzien kan. De kamertjes ontvangen het noodige licht
door de ijzeren traliedenr , welke van den gang in dezelve
leidt. Geen gevangene kan den anderen in zijn vertrek aan-
fchouwen; hij ziet flechts den oppasfer, die integendeel alle
zjjne bewegingen gadeflaat. Twee zoodanige gangen zijn der-
wijze tegen elkander over gebouwd, dat dezelfde oppasfer
gemakkelijk beide overziet en dus tachtig gevangenen be-
waakt. Het eerde voedfel , dat de gevangene krijgt , wordt
200 karig toegedeeld, dat hij naauwelijks het leven daarbQ
houdt, en daarbij kwelt hem dan tevens de verveling. Deze
middelen moeten, onder het befpiedend oog van den oppas-
fer, dienen, om bij den fchuldige vatbaarheid voor aanvan-
kelijke verbetering op te wekken. Men zegt nog nooit het
geval gehad te hebben , dat niet de halsttarrigfte mensch bin-
nen veertien dagen om arbeid heeft gebeden. Als eene gunst
ftaat men hem dan toe , dat hy eiken dag één uur in zijn
vertrek mag werken. De arbeid is naar ieders gefchiktheld
berekend , en wordt beloond ; dat wil zeggen , men maakt
bet voedfel van den gevangene wat fmakeiqker, en vermeer*
dert dus zijnen eetlust , maar voldoet denzelven niet geheel.
Intusfchen (laat men aan den boeteling toe, dat hij door
meer te werken allengs zijnen toeftand verbetere. Ten laatfte
ertangt hjj dus een vrij dragelijk kloosterleven. Hij kan in
zijne dagelij kfch e behoeften voorzien, wanneer hij elkén
dag geregeld vier uren arbeidt. Heigene men hem , tot be-
looning voor goed' gedrag , nog meer toeftaat te werken en
te verdienen, wordt op rekening gefield, en bij het eindigen
van den draf tijd aan den ontflagene , als uicgaanskas , ter
band gefteld. Zoo beeft reeds menigeen een aardig fommetje
opgegaard en daarmede vervolgens eenig bedrijf aangevangen.
Velen moeten tot het aannemen tan hun oncflag als gedwon-
gen worden; niet één is als misdadiger teruggekomen — ie-
der heeft iets verworven, geleerd, en bij eigene ondervinding
vernomen, dat men met matigen arbeid kan voortkomen in
de wereld. Intusfchen waakt de Staat voor de eer der in*
rigting, fen houdt (leeds het oog over deze meerderjarig*
kinderen der Akademic, gelijk men hier dé ontflagenen met
een eigen kunstwoord noemt , opdat , zoo hun arbeid mogt
396 TAFEREELEN UIT HET HAATSCHAPVKLVK LEVEN
ontbreken , hün terftoud werk verfcbaft worde. Mogt die
gedicht , zoo als wel te verwachten is , met verloop van tijd
eene toevlu^t voor verongelukte landverhuizers worden, zoo
zoude het weldra aan ruimte ontbreken. Men zal dan ver-
moedelijk het New-Torker Hospice of Refuge tot voorbeeld
nemen , en op eene andere wijze voor de verarmde vreemde-
lingen zorgen.
De qmftreken rondom 'Philadelphia zijn woest en le-
dig, ten deele ook zeer moerasfig. Deze.laatfte omftandtg-
beid heeft dikwijls zeer nadeeligen invloed op de gezondheid;
doch het droogmaken der moerasfen zou eene zoo groote
fom kosten , dat de goede burgerij nog niet heefc kunnen be-
fluiteu , geld daarvoor bijeen te brengen. Maar in den vo-
rigen winter ftierf hier een rijk man , die bij uiterften wil aan
de ftad de noodige gelden vermaakte, om een zoo nuttig werk
te ondernemen en te volvoeren. Die perfoon, girard ge-
naamd emin Bourdeaux geboren , had als een arme knaap van
naauwelijks zestien jaren zijn vaderland verlaten, en was ein-
delijk , na vele ontberingen en beproevingen, een vermogend
man geworden.
Wij waren juist tijdig genoeg te Philadelphia aangekomen ,
om het Feest der Onafhankelijkheid te zien vieren. Met de
meestmogelijke pracht werd er groote parade gehouden, en
tevens hadden er eenige andere vertooningen plaats , welke
van den natioaalen fmaak . getuigen. ' Tusfchen de afdeelin.
gen der troepen rijden groote wagens met ftellaadjen; dezelve
zijn fraai befchilderd , met kostbare tapijten belegd , en wor-
den door twaalf, ook door zestien paarden getrokken, welke
vier aan vier nevens elkander gefpannen en fterlijk opgetooid
zijn. Op deze bewegelijke ftellaadjen bevinden zich de werk-
plaatfen van onderfcheidene bedreven en daarbij de noodige
werklieden. Schoenmakers, kleedermakers , hoedenmakers,
fchrijnwerkers , draaijers, goudfmeden, juweliers, flotema-
makers, blikflagers, zadelmakers,- wevers, bakkers met kleine
bakovens, boekdrukkers en boekbinders worden arbeidende
langzaam door de ftraten gevoerd. Allen vervaardigen klei-
nigheden, die wel geène waarde hebben, maar als monfters
der voortbrengfeléb van inlandfche . vlijt toch belangfteiling
verdienen , en , wanneer ze voltooid zijn , aan de toefchou-
wers uitgereikt worden. Bij dezen optogt maakt zekerlijk de
boekdrukkunst de meeste en beste vertooning. Daar worden
drie volledige drukkerijen op wagens rondgevoerd. De eerfte ,
DER NOORD- AMERIKANEN. $9T
itn het hoofd van den optogt , zet , drukt en deelt terftond
kleine gelegenheidsversjes uit, waarin de verworvene vrij-
heid , bijzonder die der drukpers , wordt bezongen. De mid-
delde levert allerlei aardigheden en fnaakfche gezegden. Op
den laatften wagen wordt eene foort van dagblad gedrukt,
hetwelk de plegtigheden van den dag en de vreugde des
volks befchrijft, en bovendien gewoonlijk een paar, zoo het
heet , toevallige gebeurtenisfen opneemt , die onder de feest-
viering plaats hadden, doch mlsfchien wel opzettelijk hier-
toe voorbereid waren , en veelal op befpotciüg van het voor-
malige moederland uitloopen. Onderweg worden er brieven
van den. postbode gebragt, en terftond nog een paar buicen-
landfche, zeer- bondige artikelen er ingevoegd. Dit nieuws-
blad wordt ten laatfte uitgegeven. De ganfche optogt is
werkelijk fraai, en wordt gehouden met éene orde, die mis-
fchien in Europa veel onkosten van Policie zou vereifchen.
Hier werkt het volkskarakter mede, om alle ongeregeldhe-
den té voorkomen ; en dit eigenaardige maakt vooral de zaak
bekoorlijk en wekt belangftelKng. Wil men vergenoegde ge-
zigten zien , zoo moet men op dezen dag. te Philadelphi*
zijn. Op ieders gelaat is de vreugde te lezen; en toch be-
merkt men nergens uitgelatenheid, nergens iets gemeens of
walgelQks. Daar, waar de halve bevolking van den Staat,
bijeengekomen is en zich aan de vrolijkheid overgeeft , vindt
. men geen enkel lid derzelve , dat tegen de welvoegeUjkheid
handelt. Ieder gedraagt zich betamelijk — ieder werkt mede,
om de goede orde te bewaren. De Amerikanen zijn toch
een zonderling volk ! >
Men kan niet lang 6nder hen leven, zonder eenige van
hunne gewoonten ongevoelig aan te nemen. Zoo beving ook
ons, nadat wy zts weken in Philadelphia hadden doorge-
bragt, de lust, om een uitftapje te doen. Des morgens
' vroegtijdig zaten wij op eene fraaije ftoomboot en voeren
naar Baltimore, en voorts naar het westen en noorden.
Overal troffen wij lieden aan, die eveneens, als wij, deden.
Eenigen reisden om handelszaken; de meesten werden door
zekere onrust voortgedreven— zij waren op weg, om nieuwe,
woonplaatfen te zoeken of te betrekken. Nergens vonden wft
aanmerkelijke afwijkingen van de reeds medegedeelde bijzon-
derheden. Overal hadden wij gelegenheid , om de varkens*
fokkerij, die vooral in Cincinnati fterk gedfeven wordt, te
bewonderen. Deze ftad ligt in een zeer fchoon oord; fchiU
menoelw. 1835. no. 8. Dd
Z06 TAFERfifLEN UIT N00M>-AME*1KA.
derachtige groepen van bekoorlijke keuvelt omgeven dezel-
ve* door de kleine dalen kronkelen ruifchende beken over
eede rotsachtige bedding f en het murmelen der gplfjes, het
groen der weiden, de lommer der wouden, het verwachte
gezang der vogelen — alles noodigt tot wandelen uit. Maar
de wateren der beek zijn rood en als met bloed geverwd;
op het gras liggen afgefneden (taarten van geflagte varkens,
wier geweide bij hoopen in het bosch verrot en een* aflchu-
weipen flank verfpreidt. Geen zangvogel kan zich doen
hooreny waar de kreet van dervende varkens gedurig de
lucht vervult. Hoe veel moeite en kosten doet men dikwerf
in Europa* om door kunst eene aangename wandelplaats bg
eene ftad aan te leggen! Hier integendeel heeft de Cincinnaii-
feht flagerskunst de natuur bedorven. n Waarom heeft 'men
Jiier toch geeae daartoe beftemde, afgelegene flagtplaats ? waar-
om geene kuilen voor den afval? waarom moeten dan de
fcboonfte 9 ja alle wandelingen zoo jammerlQk verontreinigd
worden ?" zoo vraagde ik de goede burgers. De heeren van
de edele flagerskunst wierpen over den fchouder een* mede*
tyfdigen blik op mij: „Wil de vrouw gaan wandelen?"
zetde men ; n als zy anders niets te doen heeft , kan zy
immers de ftraat wel op en neder ioopen, tot dat zij haar
.genoegen heeft/*
Poëtisch is bier ntett; alles is prozaïsch en praktisch,
even als de zoo even medegedeelde raad.
(Het vervolg hierna**)
UrmtKSfiL UIT EENIGE BERIGTEN El^ AANTEEEEN1NGBN
OVER IJZEREN WEGEN, ENZ.
{Vervolg van bL 193.)
Omtrent de verbinding van de; Eems met de Lippe en
den Rhtjn zie men No. -14 van den Rheiniseh • fVestphdli-
fctm Anzeiger van 18 Febr. en No. 16 van 25 Pebr. 1829,
al?me<Je een gefchrtft van den Schrijver dezes # getiteld : Der
Rbein* die Lippe und Ems und deren künftige Ferbindung %
in 1822 te Hamburg uitgegeven.
Een Jjzeren weg, van de ftad Kheina over Munfter naat
H#mm ioopeode, fou ongeveer 10 Pruisf. mijlen lang zjjn ,
tui
OVER IJZEREN WEGEN, 999
en.» tegen 75000 Pr. rykid. per myi gerekend, 750,000 Pr.
i^ksd. kosten. . Deze weg zon door een' ftoamwagen mee 75
tot 100 latten in 3 uren tijds afgelegd worden,
In bet Noordwestelijke Duinekland zijn 9ncwerpen tot ijze-
ren wegen voorgeflagen , waaraan zich die vin vreemde Sta-
ten kunnen aan fluiten.
In bet jaar 1832 vormde zich eene Maatfchappij voor ijzeren
wegen te Pruisfiscb Minden , ten einde een9 ijzeren weg aan te
leggen van de tVezer tot de Lippe, van Minden naar Lippfladt,
en van daar naar Keulen tot aan den Rhtfn. Deze weg zou van
Minden y over Rhem,e> Herford en BiUfeld* naar Lippfiadt*
en van daar Aoot'fPestfalen over Elkerfêld naar &*/*» gaan ,
gelijk de mededeeling , op laat van genoemde IVfaatfchapptf
vt Minden uitgegeven , nader aanwijst (*). Deze ijzeren weg
van Minden naar Keulen wordt ongeveer 32 Pruisfifche poat-
mijVen (van 2000 Rhijnl. roeden) laag, en in zijn geheel op
ongeveer 2§ millioen Pr. daalders gefebat. Deze 32 post-
mijlen kunnen door een' Hoornwegen in 10t& 12 uren worden
afgelegd; zoodat, bij eene behoorlijke inrigting, eene ach-
tereenvolgende reeks van wagens , met 3 tot 4000 centenaars
beladen 9 in een* dag tijds den togc kunnen doen , en des an-
deren daags met een' gelgken last tervgkeeren. De gewone
vrachtwagens hebben tegenwoordig 6 toe 7 dagen van Min*
den tot Keulen noodig, en de centenaar kost 1 tot 1} Pr. daalder
voor transport, terwijl Bit integendeel op den. ijzeren weg
in het vervolg flechts 16 filbergrefehen kosten zal, wanneer,-
er jaarlijks 700,000 centenaars getransporteerd worden, en
gevolgelijk van \ tot £ van de tegenwoordige vracht, en 6
tot 7 maal zoo fnel. Wanneer er echter jaarlijks 100,000 cen-
tenaars getransporteerd worden , dan kost de geheele vracht
fléchts ISfilbergr. Bpfenn. per centenaar enSpf. per mijl. (f)
(*) Mittheilungen über die Anlage einer Eifenbahn znr
Verbindung des Rheines mii der fVefer. Minden , bei f iu
ESSMANN.
(t) Volgens de tegenwoordige kosten van 1} Pr. daalder
per centenaar voor 32 mijlen, bedraagt de centenaar nagenoeg
l\' plUrgr: jper mijl, en bfl gevolg bijna driemaal zoo veel*
air cte' vracht" op de ijzeren wegen a bpf* per centenaar eti
per mijl, en het dubbele van de vaart op denAAjfcBietftooin^
böotW, 't welk 8 pf; per centenaar en per mljrbedraagt. *
De vracht op den ijzeren weg tusfefcen ^Jfeffl** %frJBfsr*>
Dd2
400 OVER UZEREN WEÖEN*
Aan dezen Khijntch - fVestfaalfchen Jjzeren weg tusfcheo»
dé fVezer en den Rhijfi fluit zich te Keulen de Pruisfisck-
Nederlandfche weg aan , dat is die , welke van Amfierdam
en Rotterdam naar Keulen ontworpen is , zoo als zulks in
het Amfierdamfehe Handelsblad van 12 Dec. 1833 enz. nader
aangewezen en behandeld wordt. De ijzeren weg van Am-
fterdam naar Keulen zal ongeveer 240,000 Nederl. ellen lang ,
en omtrent \ korter zjjn dan de tegenwoordige weg te water.
De rigting wordt opgegeven te zullen gaan van Amfierdam
over Muiden , Naarden , Soest dijk , Amersfoord en Ede naar
Arnhem , en van daar naar Westervoor t , met eene hangende
brug over den Ijs/el; voorts langs den Usfel bezijden JVerther-
brück en Hannikeln \ uur boven fVezel over de Lippe , door
middel eener hangende brug ; verder bij Dientlahen met eene
gelijkfoortige brug over de Roer, en van daar bezijden Duis-
burg tot aan Dusfeldorp , alwaar dezelve zich met den van
EJberfeld naar Dusfeldorp ontworpen' ijzeren weg vereenigen
zal ; en van dit punt af zal de weg op Benrath , Rheindorf9
Mulheim en Deutz naar Keulen gaan. De . kosten tot den
aanleg van dezen .weg worden op 9 millioen guldens bere-
kend. Dezelve zai flecbts met twee fporen en uitwijkings-
plaatfen worden aangelegd. De kosten zouden door eene
Aktiemaatfcbappij gevonden worden» zoo als in Engeland
en Neord-Amerika gebruikelijk is, en tegenwoordig ook in
Duptschland ingevoerd wordt. Het zuivere jaarLgkfche voor-
deel wordt in het Handelsblad gefchat op ƒ 480,000, of meer
dan 5 pCt. van het kapitaal; welk overfchot tot aflosfing
der hoofdfom zoude overblijven. (*) Door middel van een'
ftoomwa gen , kunnen de reizigers in 10 uren tijds, en eene
reeks vrachtwagens met 3000 tot 4000 centenaars geladen in
12 uren tijds den afltaod van 36 mijlen van Amfierdam naar
Keulen afleggen, en den volgenden dag de 32 mijlen van
len is op 1 cent per centenaar en per mijl berekend , 't welk
als zeer gering wordt aangemerkt.
(*) Men zie verder hieromtrent het Handelsblad* waar-
van wjj de berekening geheel voor rekening van den Steller
laten. • Dezelve is ons (leeds voorgekomen als te voordee-
lig voor den ijzeren weg gefield te zijn. De Heer re in-
hol d zegt. dan ook te regt, dat de berekening, omtrent
deze onderneming yoordeelig- is > wanneer de ondervinding
die %*l beveltigd htbke*<— Vert.
OVER IJZEREN WEGEN. 401
Keulen tot Minden doorloopen. Deze fnelheid overtreft die
der ftoombooten op den Rhijn.
In No. 18 van het Weitphalifche Gewerbblat van 5 Mei
1832 vindt men eenige leerrijke aanteekeningen omtrent de
Pruisfifche ftoomfcheepvaart op den Middelrhijn van 1827 tot
1830 1 waarvan wij bier een uittrekfel zullen mededeelen.'
In 1827 en 1828 voeren er voor het eerst twee Pruisfifche
ftoombooten tusfchen Keulen , Mainz en Holland op den
Rhifn, namelijk de FriedrfchfPilhelm en de Prinz Friedrich;
In het volgende jaar kwam de Öoncordia hierbij. •
. De twee eerfte booten dedeft in de twee eerde jaren 97
en 129, of 226 reizen.
De drie booten deden in het laatstgenoemde jaar 210 — *~
En in 1830 253 J — ; -
In 4 jaren te zamen . 689 ; ,
De Concordia had tot eene rei* van Keulen naar Cobtews>
op ongeveer 10 mijlen lengte, gemiddeld 11 uren 21 minu-
ten noodig, en van daar naar Mainz, op omtrent even zoo
veel, 10 uren 49 minuten. De opvaart van 20 mijlen duurde
derhalve 22 uren 10 minuten , zoadat er gemiddeld 2000
roeden RhijnL in een uur werden afgelegd, hetwelk wij op
1 mijl willen ftellen. De fnelheid van 1 mijl of 24000 voe-
ten Rbijnl. in een uur is 6} voet per feconde. DzConcvfdi*
doet de vaart r naar beneden van Mainz- mm. Keulen terug in
9 uren 40 minuten, in welken tijd zij dus 20 mijlen af-
legt, of nagenoeg 2 mijlen in het uur, en derhalve met eene
fnelheid van 13 J voet per feconde. De geheele reis van
40 mijlen van Keulen naar Mainz. en terug duurt derhalve
81 uren , zoorfat er gemiddeld 1$ mjji in het uur wordt
afgelegd.
De Friedrich Wilhelm had van Keulen
tot Coblenz noodig . ... ... • ; 12 uren IL min.
Van daar naar Mainz ....... 11 — 27 —
Dus voor de opvaart 23 — 38 —
Voor de vaart naar beneden . . . • . 9 — 40 —
De geheele reis van 40 mijlen 33 — 18 —
De Prinz Friedrich van Keulen naar Coblenz 14 u. 22 m.
Van daar naar Mainz . 14 — 11 —
Voor de opvaart 28 — SS —
402 . ©VER gZERSN WEGEN.
Voor de vaa*t natr beneden 10 ü. 39 nu
De geheele reis vin 40 mijlen 39 — 12 —
De gemiddelde tyd voor de drie ftoombooten is derhalve,
voor de geheele reis , 34 uren 30 min. , dat is nagenoeg
IJ mtfl per uur, of ongeveer 8 voeten Rhijnl. per feconde.
Vergelijkt men nu hiermede de fnelheid van een' ftoomwa-
gen op een' ijzeren weg, b.v. deSampfin, dip den 25 Febr.
1831 op den Liverpoolfchen ijzeren weg met 3020 cente-
naars of 151 tonnen Engelsch, op 30 met elkander verbondene
wagens, 31£ngelfche mijlen, of omtrent 6| Pruisfifche post-
mQlen, in 2 oren 34 minuten, het oponthoud daaronder gere-
kend, doorliep, en dus eene fnelheid had van 4f Pruisfifche
mylen in hét uur , of 29 voeten per feconde , en per cente-
naar en Engelfche mijl Hechts J $ coaks of per Pruisfifche
mijl lf ffi verbruikte, dan ziet men, dat zulks de fbélheid
der ftoombooten omtrent viermalen overtreft* •
Op een kanèal of rivier trekt een paard gemiddeld Hechts
480 centenaars voort met eene fnelheid van § Pruisfifche mijl
In een uur, of 5 tot 6 mijlen in een* dag. Op een9 aarden
weg trekken 2 paarden 20 centenaars Hechts $ mijl ver in
'ten uur , of 5 mijlen iu de 10 uren per dag. Op een' ftraatf-
weg trekken; 2 paarden met gelijke fnelheid 40 centenaars-,
to dus de dubbele vracht als op aarden wegen. Op een' ijze-
len weg trekt een paard* met eene fnelheid van 2 J Engelfche
mijlen (of omtrent 5 Pruisfifche mijl) in het uur , naar be-
neden, bij eene helling van ^ tot TJ?0 der lengte, en ook
©p een* horizontalen weg, 4 gféladene wagens, te zamen van
300 centenaars, en eene lading zonder wagen van 220 een.
«raars voort. Opwaarts trekt hetzelfde paard omtrent '4
ledige wagens i 20 centenaars voort. Een paard kan , b%
eene trekkracht van 150 © en eene fnelheid van 3 tot 3|
voeten- in de feconde, (2 tot 2§ Engelfche mijlen in' het uur)
met efwisfelende rust, dagelijks 10 uren tijds met bovenge-
zegden last voortgaan. De fnelheid van een paard op ijze-
ren wegen is dus nagenoeg dezelfde als op ftraatwegen en
kanalen; het transport 'is echter op de ijzeren wegen 11 maal
zoo groot als op de firaatwegen, maar Hechts half zoo groot
als. op kanalen. Een fioomwagen trekt op ijzeren wegen
ongeveer '8 maal zjjn eigen gewigt, met de achtvoudige
Tnelheid van een paard. -
Volgens wixbering, heeft de Rhtjn tusfehen Keulen,
OVER IJZEREN WEGEN. 403
Maimt en Oppenheim eene fnelheid van 2f , 3 tot 4J Voeten
in de feconde. Derhalve is de opvaart van ifc*/** naar Mainz
natuurlijk bezwaarlijker , dan de afvaart; zoodat er bij de
iaatfte flechts \ van den tijd gevorderd wordt, die er hij de
eerde noodig is: het gemiddelde hiervan weegt evenwel bet
voor- en nadeel op.
De boVen .aangehaalde fnelheid van de /W#«-ftoombooten
, ia iteeds nog meer dan dubbel zoo groot als die van een*
vrachtwagen op een' gelijken ftraatweg; en het transport mee
ftoombooten is voorzeker , als niet van den wind afhangende*
en bij voordeeligen wind dezen tevens gebruikende , op .de
rivieren en aan de zeekusten voordeeliger, dan het transport
rtiet zeilvaareuigen en dan dat per as.
(Het veryplg hierna.}
* OOSTERSCHE JAGTTOONEELEN.
De Tijgerjagt met Elefauten.
i^ord combermere en negen Officieren, waaronder ook
ik was, — dus verbaalt Kapitein mündy in zijne Iniifrh*
Sehetfen — allen op elefanten gezeten en vergezeld doof
twintig ïndiétnen , welke twintig andere , met allerlei voow
raad beladene, elefanten bereden, trokken ftatig op in het
lendfehap Dousb , tusfehen den Ganges en de Jumna. Weidra
begonnen de Indianen te jagen, j&l ook wij drongen het moe-
rasfige land dieper in , alwaar men bg élke fchjede. beende*
re» van buffels en andere zoogdieren aantrof, welke,. door
den dofst herwaarts gedaeven, de prooi -der tijgers waren geT
worden. De grond was niet xeer oneffen. Boomen zag men
. wein|g , maar veel kreupelhout en lang gras , dat welig tier-
de. Wij hadden dus een voortreffelijk jagtveid voor ons. Daar
men hier nog geen verfcheurend wiid verwaebcee, fteeg een
Officier met mij af , en wij fchoten eenen vogel, die tpt h?t
geflacht der trapganzen fcheen te behooretu Zeer kort hier-
na . bemerkten wij , dat zoo even nog twee tijgers n aan we*
l$k* honderd fchreden van deze plaats zich bevonden moe*-
ten hebben. Wij rukten intusfehen, de elefatoten in één*
linie gefebaard hebbende, voorwaarts, zonder iets aan te
treffen. Het duurde echter niet zeer lang, of het dier, waarop
404 OOSTERSCHE JAGTTOONEELEN.
ik reed, werd eensklaps onrustig, hief den fnuit in de boog*
te , en liet daaruit meermalen een lang , dof gebrul hooren.
De mahout (geleider of berijder) verzekerde, dat dit een
onbedriegelijk teeken was , dat er zich een tijger tusfchen
ons en den wind bevond.
In het voorbijgaan merk ik hier aan , dat de elefant drie
onderfcheidene geluiden laat hooren» Het eerde is helder,
doordringend , gelijkende naar het .gefchal van eene trompet \
het komt alleen uit den fnuit, en is een teeken van tevre-
denheid. Het tweede is een klagend grommen, en geeft hon-
ger te kennen — fom wijlen ook duidt het dier daarmede zy--
nen troep • aan , dat het eene rijke weide ontdekt heeft. Het
derde is een dreunend , vol geluid , omtrent als het brullen
van den leeuw — dit is het krjjgsgefchreeuw ; men hoort het,
wanneer de elefant aanvallen, maar ook wanneer hij de zqnen
van gevaar verwittigen en hen te hulp roepen wil.
Naauwelijks had alzoo mijn elefant dat teeken gegeven ,
of men rukte met de geduchte linie van dertig elefanten
voorwaarts in de rigting , vanwaar de wind kwam. Wij wa-
ren niet meer dan driehonderd fchreden voortgetrokken, toen,
uit eene fompige plaats, het jagers woord tayau! tayautvxo-
lijk in onze ooren klonk , en te gelijker qjd een fchot viel ,
dat otra de nabijheid van een9 onzer geduchte vijanden aan-
kondigde. Weldra hoorde men een luid, verfchrikkelijk ge-
brali en cén ongemeen groote tijger wierp zkh met felle
wóedè tegen de linie der elefanten. Alle elefanten, uitge-
zonderd alleen het ongemeen groote. en ft erke dier, waarop
Lord cÓMttERMBRB reed , verfcbrikten voor den ttfger en'
liepen weg, niettegenftaande de makouts, misnoegd over
hunne vreesachtigheid , hen duchtig afrosten. Eénen elefant^
die niet fchieiük genoeg week, bereikte de tijger, en fcheur-
de hem- het vleesch.van een* der achterpooten. Een andere r
nóg banger dan zijne makkers , fnelde met zoodanigen fpoed-
rugwaarts, dat wjj hem, offchoon het veld vrij effen was,
weldra uit het oog verloren; Intusfchen wendde zich de
tijger, met bloedroode, verre uit den muil hangende. tong ^
naar den moedigen elefant van c om berm ere; maar bet
fchot , dat wjj in den beginne hoorden , had hem reeds eene
doodelijke wonde toegebragt , en bij den derden fprong bet-
gaf hem de kracht, en hg viel in het lange gras neder. Mjjn
elefant was een der eerften,. die tot het flagveki terugkeerde;
en toen ik bij. combermere, wiens moedig dier onver-
OOSTft&SCHE JAGTTOONEELEN. 405
fchrokken, als eene rots, daar Hond, aankwap, wis de .
Lord buiten gevecht gefield — hij had vuur gegeven eti niet
weder kunnen laden. Ik reikte hem een geweer met dubbelen
loop, en wij brandden te gelijk los op den tijger , die verfchrik.
keljjk brulde» en zich tot een* nieuwen kampftrjjd poogde
op te rigten. Hij ftortte evenwel terftond neder ; maar er
waren nog meer fchoten noodig , om hem geheel af te ma-
ken* Nu juichte ieder , en de tijger werd op eenen elefant
geladen. Daar Lord combermere eenige minuten ge*
heel alleen het dier geilaan had , wilde men gaarne hem den
buit toekennen.
Men laadde de geweren weder * de linie «Jer elefanten zette
zich op nieuw in beweging, en nu drong men dieper in
xnoerasfen vol Hinkende waterplanten. Weldra zagen* Wfl , op
eenen aiftand van ongeveer honderdtwintig fchreden* het
gras zachtkens bewegen , en terftond verhief zich een kloeke
tjjger met kop èn fchouders boven het heestergew*s , alsof
bij den aanrukkenden vijand befpieden wilde. TayauJ tajant
klonk het wedder langs de geheele linie ; men drong fpoedig
voorwaarts» en zag nu twee tijgers langzaam wegfluipen,
Men deed verfcheidene fchoten op dezel.ven. De groptfte
werd getroffen, keerde zich, met een verfchrikkelijk gebrul;
woedend om, en kwam, met den (taart om zich flaande,
in lange fprongen op ons af. Ditmaal werd onze geduchte
eiefanten-linie niet gebroken. De tijger waagde geen* aanval»
maar week fnel .terug naar dieper moeras. Wjj allen jaagden
hem na. Alleen hij, die een9 zeer vluggen elefant had, kon
aan deze vervolging deel nemen; en, toen het dier eindelijk
zich weder tot den aanval omkeerde , waren Hechts drie on-
zet in zijne nabijheid. Juist toen de tijger zich op mijnen
elefant wilde werpen, kreeg hij een fchot in het f<phouder-
blad. Twee andere kogels velden hem neder. Het moedige
dier deed nog ééne poging om op te fpringen, maar ftortte
weder op den grond en ftierf. De tijger was ongemeen
groot — hij had acht voet lengte. Nabij de plaats , waa*
hij opgejaagd was geworden, vonden wij de overblijfleleq
van eenen eerst onlangs verfcheurden buffel.
Ondertusfchen bad een der jagers den tweeden tqger niet
uit het oog verloren. Wij jaagden dus rondom de plaats t
werwaarts die gevlugt moest zjjn: het was een fompig veld,
bedekt met doode boomen, zwammen en onderfcljeidene
planten, die de fungerende ranken verre verfpreiden, . Re^di
406 OOSTERSCHE JAGTTOONE1LEN.
hadden wij twee malen om die plaats rondgereden, en, na
de digte Kruiken, in brand gedoken te hebben, om het dier
er nit te drijven , wilden wij de ja ge opgeven , want de dag
daalde; toen geeft een der elefanten, die dt aohterften wa-
ren , eensklaps een* -Magenden fchreeuw en ftort zich mid-
den onder ons ■— daar zien wij , dat de tijger hem van ach-
teren op het kruis gedrongen is en mee felle woede het
vleesch verfcheurt. De jager, die den elefhnt bereed, be-
vond zich in het grootfte gevaar. Het dier fpande alle krach-
ten in , om zich van z^nen vijand te ontdoen , en de jager
kon van zijn geweer geen gebruik maken , dewijl hij ligt den
ongelukkigen co* AV '(dienaar va» den mahoui) zon getroffen
hebben, die van fchrik verftijfd was, dewijl hij achter den
hówdah (ftoel of zitplaats «*p den mg van dén elefant) naau-
welijks een' halven voet Van den muil dés tijgers zat. Wfj
(goedden onzen makker te hulp, en velden weldra den woe*
denden vfland, die echter niet losliet, vóór dat hij acht
kogels in het lijf had. De elefant ftierf na verloop van tien
dagen , misfehien niet zoo zeer ten gevolge van de door dêh
tijger toegebragte Wonden, als wel van de fchoten, wette
hij van de jagers, in hunnen ijver, om hem van het vreefe»
lftk roofdier te bevrrjden , bad bekomem
Zoo hadden wij dan in weinige uren drie tijgers opge-
jaagd ent nedefgelegd , en dit is voor den tegenwoordigen tijd
een zeldzaam geluk op de jagt : want de menseh dringt die-
per In deze wilderttkfen \ met hem vordert ook de ontgin-
ning, en de Engelfchen, die overal hartstogtelijke liefheb-
bers van de jagt zijn , hebben de tijgers , die anders in het
rustige bezit van ètzt woestijnen weren, bijna uitgeroeid. Des
fcvonds kwamen vier' jagers , welke in eene andere ftreek ge-»
jtfcgd<hfcdden, bij ons gezelfchap aan — zij waren vier da-
gen van ons verwijderd geweest, en hadden flechts ééften
ctyger 'gefchöteOé Dezelve wierp zich op den kop van eeften
(ftéfhtit, ijn had 'met nagels eü tanden hem reeds duchtig ge-
havend , eer de jagers het woeste dier konden vellen. Ben
ianvil van dezen aard is bij de liefhebbers vooral in eert ,
en wordt voor de gevaarlekke zaak bij de tijgerjagt gehouden.
De ' leeuw is heden ten dage in Indii nog zeldzamer , dan
de tijger. Voorheen vond men er velen in de wildernisfeii
van Pewur ; thans i* het gedacht van den koning der diered
bQfia Uitgeroeid. De Regering betaalt aan de Indianen roör
erk dezer vreefeHjke dieren, dat zij dooden, eene goede
OOSTZRSCHS jAGTTOONBSLKN. %07
premie. Volgens zeggen der liefhebbers , gaat er niets boven
de leeuwenjagt , en kan er geen edeler vermaak zjjn. De
leeuw grijpt meer koen en onverfchrokken , dan de qjger ,
*ijnen vijand aan, hetzy dat hjj werkelijk bet edele dier is*
waarvoor h$j federt onheugelijke tijden doorgaat» hetzij d*t
de bodems waar hij gewoonlijk zich ophoudt, den terugtogt
niet zoo zeer begnnftigt , als de rivieroever , of het zeeftrand,
naar de tijger meest zijn verbluf beeft.
Het vangen, der Elefanten.
Het is bekend, dat de wilde elefanten gewoonlijk met be-
hulp van tammen gevangen worden. De elefant vindt er
blikbaar behagen in , dat hjj met den mensen gemeene zaak
maakt , om zjjns gelijken te verfchalken. Hy lege bij deze
gelegenheid zoo veel geduld , behendigheid en moed aan den
dag, dat men, bezwaarlijk een treffender bewijs van de heer-
fchappij des menfehen over al het gedierte zou kunnen vinden.
Niet zelden ziet men zeer groote elefanten van het manne-
lijk gedacht , verre van eene kudde, omdwalen ; en het is
tot heden nogt niet. volkomen bewezen, wat aanleiding daar-
toe geeft. Volgens «TAjtFORD raffx.es (Reis door
Zuid-lndie) meenen de inboorlingen, dat er twee foorten van
elefanten zjjp* gaja berkanpong (zoodanigen, die b$ troepen
leven en zelden jfchade aanregten) en gaja faktnggal (eleff n-
zen, die alleen of ten hoogde bij tweeën of drieën omko-
pen). Misfchien zyn deze laatften enkel geheel volwas(?ne
elefanten van het mannelijk gedacht, Eenigen meenen , 4*1*
zjj zich eeniglgk van 4e kudde verwijderd hebben > om betere
weide te zoeken. Daar echter deze eenzaam levftnde, dierep
zeer boosaardig zijn, groote ' verwoestingen aanregten en
overal de gewasfen woedend vertreden , onderftellen, andere
reizigers , dat het mannetjes zijn , welke door tf er kere mede-
dingers van den troep verjaagd werden , en dat hunne wild-
heid dus het uitwerkfel van jaloerschheid zijn zoude.
Daar nu deze dieren zeer groet en fterk en deswege het
voordeeligst te verkoopen zijn , leggen de jagers hun vooral
lagen. Zij vervolgen hen dag en nacht, met zich voerende
twee, drie of vier tamme wijfjes , koumkiei genoemd. Wor-
den At Indianen bij dag zoodanigen elefant gewaar, Zoo ter-
febütte* tij zich op het zorgvuldige; maar de lijfje* gwafc
ztthtlfaK' Aarf de mamretje^eléfafttén cbe^&tiftn'ritfK aWbT
406* ÓOSTBRSCHK, JAGTTOONEELEN.
«ij hen niet bemerken , en komett'in derzelver nabijheid .gra-
den f als zochten zij naar gewoonte haar voedfeh Men be-
merkt fpoedig, of het aan de wijfjes zal gelukken, de wilde
elefanten te lokken en te verleiden, De jagers honden zich
{leeds in de nabijheid verborgen, terwijl de ttwmkUt den
ongelukkigen faun (zoo heeten de elefanten van die foorc)
allengs meer naderen, Laat hij door liefkozingen zich ver-
bijsteren 9 zoo is hij verloren. De jagers flnipen ongemerkt
naar hem toe; binden, terwijl de wijfjes hem opzettelijk
nog meer zoeken af te leiden, even ftout als behendig de
voorde en achterfte pooten met fterke touwen aan elkander,
en verwijderen zich daarop. Soms , wanneer de onhandig-
heden het toelaten , maakt men de elefanten ook wél , door
middel van (hikken, aan boomftammen vast f doch meestal
worden ffechts de pooten zaamverbonden. WeWra verwijderen
zich nu de wqfjes , en tban* eerst bemerkt de verfchalkte
elefant, wat hem is overgekomen. Ijlings poogt hjj weg te
loopen naaT het digtfte van het woud;' maar wegens de tou-
wen aan de pooten kan hij ftechts langzaam voortkomen. Nu
fluipen ook de jagers toe,- hemen een gefebikt - oogenblik
waar , om het einde van het touw , dat nafleept , te grijpen ,
en maken het aan eenen boomftam of ander1 onverwrikbaar
voorwerp vast. De elefant geraakt in woede.- Hij brult ver-
fchrikkelijk , wentelt zich op den grond ,* en flaat met den
fnuit neder alwat hjj bereiken kan. Gelukt' het hem zijne
bandeto te verfcheuren en in het bosch te vlugten, zoo wa-
gen dé jagers het niet , hem verder te verontrusten ; doch is
hij vast genoeg gebonden, zoo mat hij zichzelvén af door de
uiterfte infpanning van krachten. Men laat hem dan honge-
ren , tot dat hij zoo zwak wordt , dat men hem , in gezel-
fthap der- trouwélooze wijfjes, huiswaarts tan leiden; en
er zijn' gewoonlijk Hechts weinige maanden noodig, om hem
volkomen te temmen.
DB VISSCHERS DER MBNSCHEN.
(Matt h. IV: i9. Mar c. I: 17.)
I^en eerbiedwaardig Geestelijke, whitnbt genaamd, te
Ctnnecticut, ih Noord- Amerika , befteedde de tusfehenurea
van z$n Leeraarsambt met jonge lieden tot de Predikdiensc
DE V19SCBERS DER 9JBKSCHEN.. W9
op cc leiden. Twee denelven hadden te geltyker ttyi hunne
fttidién volbragt, en (tonden* gereed , hun gewigtig beroep te
aanvaarden. Zij waren van zeer verfchillende geaardheid en
begaafdheden. Izaac was een jongman van kunde en ge-
leerdheid, en tevens bij uieftek nederig en zachtmoedig,
E zscHiêL bezat minder bekwaamheid», maar was vol zelf-
vertrouwen, winderig en oploopend. De eerfte was ge-
voelig, minzaam, infchikkeljjk en verdraagzaam; de ander
hardvochtig, heerschzuchtig , (Ireng en onverbiddelijk. De
een verblijdde zich in het vooruitzigt , om zielen voor den
Hemel te winnen ; de ander had vasteljjk voorgenomen , om
ze er heen te dryven , ja te zweepen. ^ Met zoo verfchillende
geaardheid en voornemens aanvaardden beide hunne loopbaan.
Zij leerden en predikten, en waren onvermoeid ia de uitoe*
fening hunner beroepspligten. Na den afloop eener zending
van ruim twee jaren keerden zij tot hunnen Leeraar terug.
n Wel, izaac," vroeg de oude man, „hoe zflt gy ge-
daagd?"— „ Doven, mijne verwachting," was het antwoord
van den neder igen kweekeling, terwijl men het ftille verge-
noegen op zjjn gelaat kon lezen. „ Mijne pogingen hebben
overal in liefde ingang gevonden , en meestal mogt ik nxy.
verblijden over eene gewenschte geneigdheid by mQne hoor-
ders , om van mijne vermaningen en waarfctrawingen gebruik
te maken." — „ Gij hebt. dus , vooronderftel ik , eenige
bekeerlingen gemaakt ?" — „Ik vertrouw, dat niemand doojr.
mtfne prediking verachterd is in het goede ; ja ik vlei mij ,
dat ik reden heb te gelooven , dat dezen en genen van den
dwaalweg zijn teruggekeerd tot het pad der regtvaardigheid." —
„ Dat verblijdt mij van ganfcher harte," fprak de grijsaard,
terwijl hy zijnen nederigen en zachtmoedigen leerling de hand
drukte^ „ En nu, EZEcmëL, laat mjj hooren, welke
vruchten gij hebt. ingeoogstl" — „ Ach, Eerw. Heer!"
zuchtte deze, „ in \ geheel geene," — „ In 't geheel geë-
nt ? Het bedroeft mij zulks te hooren." — „ En mg niet
minder -zulks te moeten zeggen," hernam ezechi€i«;
n maar. het is evenwel zoo : al mijne lesfen zjjn als paarlen
voor de zwanen geworpen." — n Gij zflt toch niet traag
geweest in het benaarftigen, wil ik hopen r — „ Traag?
o neen! ik predikte onvermoeid ; ik arbeidde, als 't ware, dag
en nacht,, om de zonde en hare bedrijvers te gispen en te
beftraffen; nooit fpaarde ik iets of iemand; nooit opende ik
410 D* VISSCBE&S DER MENSCHEN*
mijtten mond, dan om de goddeloozen bet (hyf bare van hunne
dwaasheden en misdaden voor oogen ce honden» en hen te
wijzen op de ellendige gevolgen van hunne vervreemding van
God en zflne dienst , van hunnen halsftarrigen voortgang op
de paden der ongere&tigheid. Ik fchilderde hun al de ver.
fcfarikkingen der Helle met de gloeijendfte kleuren; ik "
„Al wel , al wel I" viel hem de Leeraar in de rede. „ Du
het u aan ijvervuur niet ontbroken hebbe f zie ik thans klaar,
EZECHiêLl Maar, hoe kwam het dan toch, dat gij niet
beter flaagdet?" — „ Dat weet ik in waarheid niet," ant-
woordde e 2 e c h i ë l , gemelijk en mismoedig. — „ Wil ik
het u dan eens zeggen?*' hernam de grijsaard met waardig-
heid. „ Beide gij en izaac aanvaarddet uwe roeping, om
visfchers der menfchen te worden. Tot vbfcfaen zoo wel ,
als tot alle andere bedrijven , worden kunde en behendigheid
vereischt, om wél te dagen; en ik geloof, dat izaac van
u beiden de beste visfcher is/? — „ Dat mag zijn," viel
ÉZECHiêL hem driftig in de rede; „ maar geloof mij, ik
heb al het mogelijke beproefd, en...,/' „Toegedaan;
maar ik wil u het ondcrfcheid tusfchen u belden eens aan.
toonen. Izaac gebruikte eene zeer dunne lijn, met eea
klein haakje 9 aan eene lange, fraaye hengelroé, die zich
voegzaam in elke rigting liet bewegen; hij naderde den
(broom zonder eenig gerucht, voorzag den haak van een
aanlokkelijk aas, en vlijde dezelve zachtkens in het water,
den (tok beurtelings doende rijzen en dalen; kortom, hif
ging in alles te werk, gelijk bekwame hengelaars gewoon
zijn te doen. {iet gevolg was dan ook , dat de visfthen
oplettend werden , zich in menigte om hem heen verzamel-
den , het lokaas de een na den ander. aangrepen, en z% ver-
volgens door hem voorzigtig werden op- en binnengehaald.
Hierin nu beftaat het ganfche geheim van i z a a c*s gelukkig
(lagen. — Gij, daarentegen, naamt een* fchrikbarenden tien*
voets dok. Daaraan hechttet gij eene kabel jaauwslijn, en
wapendet den geduchten haak nog bovendien met een* weer*
haak , die door geen aas te bedekken was. „ Nto vang ik
hen zeker r dacht ge bq uzelven. Aldus toegerust, (taakt
gij aan uwen haak een9 levenden fchorpioen , vloogt vervol*
gens naar den rand des (booms , wierp't 'uw tuig met geweld
in den plas, en vcrjoegt daardoor al de visfchen, terwijl het
aas zich van den hoek losfcheurde. Nu werdt ge gnittflo*
OP VISSCUERS DER MENS CU RN, 411
rig, haaldet den Hok wrevelig op, voorzaagt dien vin een' an-
deren, grooteren fóhorpioen, en wierpx denzelven op nieuw
uit alle magt van u, fchreeuwende : „ Bijt of ft erf!" Nu
verwijderden zich de verfchrikte visfchen verre van daar,
ea verfchenen niet weder. Ziedaar, vriend EZEcmët.,de
oorzaak van uwe geheel mislukte vangst f'
HEERLIJKE UITWERKING HBS CHRISTENDOMS Bfl EENBN NEGER.
£Lien tot het Christendom bekeerde Neger, (dus een lid van
dat verworpen tas , door verfoeijelijke hebzucht of geleerden
waanzin van het apengeflacht afkomftig verklaard I) die het
volle vertrouwen van zijnen meester had verworven, moest
dezen, op zekeren dag, naar de flavenmarkt vergezellen,
om uit de ten verkoop aangebodene (laven er eenigen voor
.zijnen heer uit te kiezen. Daar merkte hij onder anderen
een* oud* man op , en bad zqnen heer dringend , dat bij dien
ouden mede zou koopen. De heer, daartoe niet gezind f
Uet zich echter door zijnen geliefden flaaf overhalen. De
koop, «werd gefloten. Na verloop van weinig tijds kreeg de
oude man eene zware ziekte. De vrome Neger , die op de
markt hem had uitgekozen, verzorgde nu den kranken, diende
hem de noodige verkwikkingen toe', en bewees hem eene
kinderlijke teederheid, zoodat de heer, bij wien zulks niet
onopgemerkt was gebleven , eindelijk den flaaf vroeg : „ Is
deze oude man miafchien uw vader?" — 9 Neen," ant-
woordde de Neger; „ mftn vader is hij niet." — „ Etan
welligt een uwer, bloedverwanten, of uws vaders vriend V —
„ Neen, ook dat niet." — „ Welnu, wat is h\j dan?" —
„ Hij is mijn vijand. Hij heeft mij , toen ik nog een knaap
was, mjjtf vader en moeder ontroofd en in flavernijj ver-
kocht. Nu is hij zelf flaaf ep ziek. Maar mijn Heiland,
dien ik heb leeren kennen, heeft mij geleerd, ook mijnen
vijand wèl te doen , hem te fpijzigen , wanneer hem hon-
gert, en hem te drenken, wanneer hem dorst.**
412 OP EEN AFBEELDSEL VAN MINA*
OP EEN AFBEELDSEL VAN DEN SPAANSCHEN GENERAAL MINA*
tien monfter , evenbeeld van Alva in zijn woén ,
Maar wreeder nog dan dees. Zün' wrok en wraak ten zoen,
En bij verftek van magt, moordt hjj zyn landgenooten l
Hij doet den vader 't zwaard in 't fchuldloos harte ftooten;
Den vader, wien de borst van weedom wordt verfcheurd,
Wien burgerkrjjg den ftaf der grijsheid heeft ontflenrd 1
De wreedaard, niet voldaan met op natuur te woeden,
Neemt zelfs het lot te baat, om de onfchuld te doen bloeden:
Hij flagt den vjjfden man ; en 't lot , zoo wreed als hjj 9
Treft ligt d'onnoozelften uit heel de onnoozle ni !
Nog meer: hij poogt de vonk der Godheid-zelv' te dooveny
De menschlijkheid den mensch met duivlenzin te ontrooven;
Hij ftraft, wie, hart en pligt en Christendom getrouw,
Zijns naasten wonden heelt» en, bij gemeenen rouw,
Naar vriend noch vfland vraagt, maar broeders ziet in allen,
Door 't eigen aas verleid, in d' eigen flrik gevallen!
. Thans vingt het monfter , doo|r zijn wroegingen gejaagd f
Dat Kaïn's teeken op het bloedig voorhoofd draagt I
j. w. ijntema.
ROWLAND'S MAKASSER - OLIE.
.Dram Wildzang klaagt, dat hij geen baat by de olie vindt.
Die om de kale kruin een nieuwe haarvlecht windt:
Het hapert , wil men , niet aan Rowland's olie ; maar -
De man heeft op zijn ganfche hoofd niet één goed haar.
BIBAZ EEN MENSCHENVBJEND,
Ui,
)k menfchenmin derft Dibax reeds,
Naauw veertig jaren oud, het leven:
Op and'rer welzijn klonk hij fteeds ;
't Gezoadheid-drinken deed hem fneven.
Wie zijnen naasten dus bemint,
Is dat geen ware menfchenvrind ?
«5as=sasssssss=sss5ss====ssa9s^
No. VII. Jtfjfff. bL 3si , reg. u v. o. , lese meo Tijifkhrift^ en bl. 3*4, ng.
17 , U/dtMSkiik.
MENGELWERK.
IETS BETREKKELIJK DEN GEVOERD WORDENDEN
TWIST OVER DE FORMULIEREN VAN EENIGHEID
IN DE NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK.
G«
■"ij verzocht mij , mijn Vriend ! u mijne gedachten en mijn
oordeel mede te deelen over c}e Godsdienst- of lieve* Godge-
leerde twisten , die zich federt de laatfte jaren in ons Vader-
land weder vernieuwd hebben, en die van beide partijen,
vooral in dit en het vorige jaar, met fchijnbaar verontrustend
geweld worden gevoerd. In het bijzonder begeerdet gij
te weten , welke de loop mijner gedachten zij over den
gevoerden twist wegens de Formulieren van Eenigheid
in de Nederlandfche Hervormde Kerk. Gij vraagt : <ƒ-
fchoon Formulieren van Eenigheid nimmer banden des
Geloof s mogen wezen , zijn zij echter niet noodzake-
lijk , zijn zij toch niet banden eens Kerkgenootfchaps ?
Het fchijnt. misfchien vermetel voor eenen eenvoudigen
Leeraar, over dit onderwerp zijne 'gedachten mede te
deelen, nadat onlangs twee hooggeleerde ,: alom in ons
Vaderland geachte Hoogleeraren voor hun gevoelen in
openlijk gefchrift zijn uitgekomen, en, bij- alle overige
zamenftemming, *ten aanzien dezer groote^ hoofdzaak aan*
merkelijk van elkander verfchillen. De Leeraar eener
bijzondere : Gemeente ftaat daarenboven niet' op dat ftandr
'punt , van waar hij de belangen en behoeften van alle
de bijzondere Gemeenten in het Vaderland^ van de vk-
derlandfche Hervormde Kerk dus in het algQiheen , zoo
Overzien en beoordeelén kan , als alleen toti.een gegrond
befluit in dezen kan leiden i Het laat zich al verder. ook
moeijelijk'befli&fen, wat inzonderheid, in' den tegehwoor-
digen.heftigeri (Trijd tusfchen de partijen voor eM tegen
deze Formulieren van Eearighcid* waarheid, juiste, zui-
vere, onpartijdige' waarheid is. En echter gevoelcle ik
mij. opgewekt , mijne gedachten over deze uwe vraa^ in
mengelw. 1836. no. 9. £ e
414 OVER DEN TWIST
eenvoudigheid op het papier te (lellen, en het te wagen,
v die aan uw oordeel te onderwerpen.
Verwacht intusfchen niet, dat ik hier treden zal , noch
in "een onderzoek aangaande hetgeen wij door Formulie-
ren van Eenigheid te verdaan hebben > noch in eene ge-
fchiedkundige opgave van de afkomst van diegene, welke
in onze Nederlandfche Hervormde Kerk in gebruik zijn ,
noch in eene ontwikkeling van derzelver inhoud* Ik
acht dit een en ander toch en genoegzaam bekend en
duidel|}k voorkomende in onderfcheidene gefchriften van
den dag , met name de beide ftraks reeds vermelde ftuk-
jea van de Hoogleeraren Heringa en Hofftede de Groot ,
en 9 hetgeen het meeste ter zake doet , noodeloos tot
mijn tegenwoordig doel , ja al te zeer tot min doelma-
tige,; omflagtige behandeling der mij voorgeftelde vraag
aanleiding gevende.
Ik ga dan aanftonds ter zake , en volg geheel de vraag,
welker beantwoording ik op mij nam : ik deel flechts
mjjne wijze van befchouwing der van nieuws opgewor-
pene tttistvraag mede, en wil gaarne teregt wijzing , waar
en zoo veel ik u moge toefchynen te dwalen.
Met allen eerbied voor de Formulieren van Eenig-
heid , in onze Kerk in gebruik ; bij alle erkentenis van
derzelver hooge waarde voor den tijd , in welken zij zijn
Offgefteld , ja in weerwil van alle 9 misfchien als welver-
diend toe te üeinmen loffpraak op derzelver aard, inhoud
en flrekkiag , zal ontwijfelbaar de ,'geheele Nederlandfche
Hervormde Kerk uwe Helling moeten toejuichen : ban-
den des Geioofs mogen ztj nimmer wezen, Als zooda-
nige zijn zij ontwijfelbaar ook nimmer opgegeven : bet
is bekend, met welk oogmerk en de Nederlandfche ge-
loofsbelijdenis en de Heidelbergfcte Catechismus zijn
öpgefteld. Zij bevatten dan in zich de kenmerkende
teetftukken der Protestantfche^ ia.tegenftcliiirg der&oom»
fcher Kerk, van welke meü zkh harfa%efc heiden; en
wel voor zoo verre men dezelve hield als uitdrukkende
de hoofdfqm der Christelijke leer , gezuiverd: tan alle de
dwalingen en bijvoegfelen der;RoomfcheKerk, en vervat
x
WEGENS DE FORMULIEREN VAN EENIGHEID. 415
in de Schriften van het Nieuwe Verbond. Maar, wanneer
men dan nu art. VII der Nederlandfche Geloofsbelijdenis ,
vergel. met art. XXXTI, naleest; wanneer men op menige
vragen van den Heidelbergfchen Catechismus acht flaat ,
in welke telkens uitfluitend het woord van Godalseenige
regelmaat des geloofs voor den Christen genoemd wordt;
dan wordt men van zelf gedrongen tot de erkentenis ,
dat de opftellers zelven deze (lukken nooit met dat doel
hebben vervaardigd , om daarmede het geloof der Pro-
testantfche Kerk aan banden te leggen. Neen, nooit
hebben deze eerde Hervormers bedoeld, aan deze fchrif-
ten eene waarde toe te kennen , gelijkftaande met die der
Heilige Schrift , of dezelve benevens of boven deze te
ftellen tot eene regelmaat des Geloofs. De ijverigfte voor-
ftanders voor deze Formulieren in onzen tijd kunnen niet
nalaten dit zelfde te erkennen , en zullen dan ook de
Dordfche Vaderen ftellig vrijwaren van de blaam 9 'alsof
deze met de door hen opgefteldc regelen ter nadere aan-
wijzing van de zuivere Hervormde leer , gelijk die hun-
voorkwam in de Heilige Schrift gekord te worden , zou-
den beoogd hebben, de Hervormde Christenheid aan
nieuwe banden des Geloofs te leggen , en alzoo anti-Pro'
testantfche gevoelens in te boezemen. Neen: het is de
Roomfche Kerk alleen , die naast de Heilige Schriften
hare onzekere overleveringen en het gezag harer Opper-
hoofden (lelt als verbindende regelen des Geloofs. Wij.
riteenen dan vrijheid te hebben, om vast tê ftellen: al-
wfe, door overdrevene gehechtheid aan de Formulieren
én zucht voor de oude Dordfche regtzinnigheid , gelijk
men Het noemt , vato 1618 en 1619 , deze opftellen wit
aangemerkt en befchouwd hebben- als eigenlijke banden
des Geloofs * die is in waarheid niet zuiver Protestantse!^
niet Hervormd Christen, niet Dordsch regtzinnig, maar
in den grond der zaak eenftemmig denkende met de
Roomfche Kerk en hare Pausfen , die ten allen tijde eti
ook nu nog over de gewetens der menfehen * en hetgeen1
dezen, al dan niet vrijftond te geloovefi , hebben willen
Ee 2
416 OVER DEN TWIST
heericheii. Maar dit behoeft, ook naar hét doel uwer
vraag 9 geen verder betoog of breedere ontwikkeling»
Gij wilt toch vooral ae bedenking beantwoord zien ,
of dé Formulieren van Eenigheid , al mogen zij dan ook
geene banden des Geloofs zijn 9 toch niet noodzakelijk
zgn9 als banden eens Kerkgenootfchaps. Zit ik wfl,
dan vraagt gij daarmede niet : was het vervaardigen van
zoodanige opftellen noodzakelijk , ten tijde toen de Her-
vormers zich afleheidden van de Roomfche Kerk? en
blijft het behouden derzelven , als uitdrukkende het ken-
merkende ónderfcheid, ten aanzien van belangrijke hoofd-
' zaken , tusfehen de Protestantfche en Roomfche Kerk ,
zoo lang de laatfte aan alle hare afwijkingen van de zui-
vere leer des Evangelies en hare gehechtheid aan alle de
latere bijvoegfelen door de üitfpraken van Pausfen en
Conciliën verflaafd blijft 9 nog en ten allen tijde nood-
zakelijk ? Ik zou toch dan niet aarzelen , die vraag geheel en
al toellemmend te beantwoorden , en meenen de noodza-
kelijkheid dier opftellen als zoodanige op goede gronden
te kunnen betoogen. De Roomfche Kerk wil zichzelve
uitfluitend befchouwd hebben als de eenige ware zalig-
makende Kerk van Christus op aarde : zij fluit alle an-
dersdenkenden daar buiten. Maar dan meenen wij Pro-
testanten ook de vrijheid te hebben , — hoe zeer wij
allen, die de leer van Jezus gelooven en Hem als den
Zaligmaker der wereld belijden., ga dan ook dit geloof
en die belijdenis met velerlei dwaling verzeld , als be-
hoorende tot de Kerk van Christus aanmerken 9 — hen
niet in gelijken rang tot ons te plaatfen met die ver-
fchillende Kerkgenootfchappen der Protestantfche Kerk 9
die ons met hen 9 bij alle verfchil van meening 9 als me*
de-Christenen achten. Wij zouden dus oordeelen, dat
er wel degelijk Formulieren van Eenigheid noodig blij-
ven , om het groote en belangrijke ónderfcheid tusfehen
de Roomfche en Protestantfche Kerk openlijk uit te druk-
ken. Maar , gelijk ik zeide 9 de vraag fchijnt mij toe
dit niet zoo *zeer in te fluiten. Zij bepaalt ons meer
WEGENS DE FORMULIEREN VAN EENIGHE1D. 417
bijzonder bij de verfchillende Kerkgenootfchappen , die
er in de Protestantfche Kerk nog altijd beftaan. Maar
ook dit fchijnt de vraag mij toe uit te ilufcen ; of name-
lijk die Formulieren van Éenigheid noodzakelijk waren
als banden eens Kerkgenootfchaps , ten tijde toen de
verfchillen onder de Protestanten van dien aard en dat
belang geacht werden , of ook andere en wel politieke
redenen fcheüen te noodzaken , dat men zich van elkan-
der in verfchillende Kerkgenootfchappen fcheiden moest*
Wie toch' zou ook dat kunnen weêrfpreken ? Elkq dezer
Kerkgenootfchappen wilde en moest toen toch uitdruk-
ken, welke wezenlijke {tukken hetzelve van de andere
onderfcheidden ; -en het moest openbaar te zien zijn, wat
iemand bewoog , zich liever bij het eene dan bij het an-
dere Kerkgenootschap als lid te laten aannemen ; Leeraren
en leeken moesten weten , waaraan zich te houden. —
Maar wordt er nu gevraagd : zijn die Formulieren van
Éenigheid werkelijk nog noodig als banden eens Kerkge-
vnootfchaps? dan hangt, dunkt mij, deibeantw&ording
dier vraag af van eene andere ; of wel zij komt eigenlijk
neder op deze: „is en blijft het noodzakelijk , dat de
„ verfchillende begrippen , welke de Protestanten in Ge-
jj reformeerden , Lutherfchen , Doopsgezinden en Re-
„ monftranten , om van geene andere minder hier in aan-
„ merking komende te gewagen , verdeelen , nog heden
„ ten dage en ten allen tijde worden vastgehouden , zoo-
„ dat zij van elkander , uit hoofde dier verfchillende
„ meeningen, zorgvuldig gefcheiden moeten blijven?"
Laat ons kortelijk die verfchillende begrippen ons voor **
den geest brengen, en wij zullen dezelve allen als weinig
beteekene&de moeten erkennen. Op den voorgrond moet
dan hier ftaan het onderfcheiden gevoelen van Luther en
Calvijn vooral aangaande het Avondmaal. Daar er bij-
kans niemand , noch in het eene noch in het andere
Kerkgenootfchap , is ; die niet erkent , dat beider voor-
Helling dezer eenvoudige plegtigheid geheel ilrijdigismet
de duidelijke inftelling derzelve door onzen Heer, als
gedachtenismaaltijd van zijn lijden en derven , en al het-
418 OVER DEN TWIST
geen wij verder a&ngaande denzclven in bet N. V. lezen ;
daar immers allen reeds lang hun gevoelen hebben laten
varen, eq dat van hunnen mede-Hervormer Zwinglius
hebben aangenomen, — zal toch wel niemand met eeni-
gen grond van regt kunnen beweren , dat het nog heden
noodig zou zijn en ten allen tijde blijven , het donkere
begrip van Calvijn, aangaande eene geestelijke vereeni-
ging met Christus' verbroken ligchaam en vergoten bloed *
tegen de nog duisterder voorftelling van Luther, aan-
gaande de tegenwoordigheid van Christus9 ligchaam en
bloed in en met en onder de teekenen van brood en wijn,
te willen vasthouden* ->- Maar ook het voorname ver*
fchil msfchen de navolgers van Menno Simons en de
overige Protestanten, he$ al of niet geoorloofde van den
Kinderdoop: hef ligt immers reeds in den aard der zaak,
dat de fielling van het geoorloofde van denzelven niet de
volftrektc noodzakelijkheid of ftellige verpligting , om kin-
denen te doöpen , in zich fluit ; gelijk dan ook 'de ge-
tapte Protestantfche Kerk zich juist daardoor van de
ftoomfche Kerk onderfcheidt. Maar dan moet immers
daamit ook van zelf volgen , dat ook dit verfchil niet
van 'zoodanigen hoogstgewigtigen aard kan geacht wor-
den, dat men zich zorgvuldig zou moeten waarborgen,
dat men niet van het eene gevoelen tot het andere zou
overgaan, daar de zaak zelve meer en meer erkend wordt
als van twijfelachrigen of althans betwistbaren aard , en
de een zich dus met des anderen gevoelen gemakkelijk
kan verdragen., — En wat zullen wij dan nu zeggen
van de verfi?hilten tusfehen de Remonftrantsch en Con-
tm-Remonftrantsch Hervormde Kerk? Wie kan het
beden ten dage in goeden ernst beweren , dat het eene
zaak van de uiterfte. aangelegenheid zou zijn, dat men
de itrenge gevoelens der DordCche Synode aangaande de
bekende vijf artikelen tegen de Remonftranten moet blij-
ven aankleven, wil men aanfpraak maken op den naam
van zuiver Hervormd, echt Protestantsch Leeraar en
leek? Wie, die met eenige Bijbelkennis deze ftukken
onderzoekt, zal niet toeftemmen , dat, in die tijden van
WEGENS DE FORMULIEREN VAN EENIGHE1D. 419
beroering der Kerk , wedenrijdfche driften en hartstog*
ten 9 om niet meer te noemen , zoo wel de eene als de
andere partij , in derzelver bewoordingen , uitlatingen en
bepalingen , tot uiterften hebben doen vervallen , welke
van weerszijden hadden kannen en moeten vermeden zijn?
Wie zul het niet erkennen 9 dat men trad In dingen ,
die uitflmtend tot den verttorgenen raad van God behoo-
ren , indringende alzoo in hetgeen niet geopenbaard is ,
noch kon worden ? Wie zal het weérfpreken , dat men
ten aanzien van andere dier punten in eenen nietigen woót-
denftrijd verviel , zoodat men elkander ligtelrjk zou héb-
ben verdaan , indien men meer bezadigd vati zin , on*
bevooroordeeld, en niet hatelrjk en haatdragend van weers-
zijden had gefproken ? Wie eindelijk , die eenigermate
in den echten geest des Evangelies ingedrongen is 9 moet
het niet toeftemmen , dat het ten eenemale onnoodig is ,
deze heftige verfchillen fteeds te blijven gedenken en voe-
ren , of aangaande het raadsbefluit van God ten aanzien
der verkiezing en verwerping ; of aangaande de vraag *
voor wie Christus geftorven is , in hoe verre al en in
hoe verre niet yoor alkn; of aangaande •smenfcüenvrij*
en wil en den onoplosbaren knoop voor het eindig men*
(chent erfland rakende het verband tusTchen denztbren en
Gods vrijmagtig beftuur; of9 nog eens, aangaande het
al of niet mogelijke , om de genadewerkingen van Gods
heiligen Geest te wefirftaan; of9 eindelijk 9 ten aanzien
van hetgeen men wederzijds fteldè met betrekking tot de
volharding of afval der Heiligen ? — Zijn dan nu deze
de meest voorname bijzonderheden , aangaande welke
de Protestantfche Kerk onderling verfchilt 9 en worden
deze hoe langer zoo meer befchouwd als van dien aard *
dat men elkander ten aanzien van dezelve verdragen
moest , en niemand den anderen zijn gevoelen opdringen;
of Bever j houdt werkelijk het gefchilvoeren over deze
bijzonderheden op onder allen , die meest bevoegd zijn
over het wezen der zaak te oordeelen , — hoe kan het
dan meer, in den volften zin des woords , noodzakelijk
worden geacht , dat men voor deze , gelijk men het ge*
420 OVER DEN TWIST
lieft te Doemen , kenmerkende leerftukken der Gerefor-
meerde, dat zegt uitfluitend Dordsch-Gereformeerde Kerk
zou ijveren, en daartoe de Formulieren vanEenigheid, als
eigenlijke banden onzes Kerkgenootfchaps, zou noodzake-
lijk achten?
Ifuusfchen maakt ligtelijk iemand de bedenking , dat
niet alle Leeraren en leden der Hervormde Kerk in ons
Vaderland over die verfchillen tusfchen de Protestanten
al/oo oordeelen. Er zijn er, die daaraan nog groote
waarde hechten , en voor de gevoelens der Dordfche Sy-
node en der oude leer niet alleen , maar alle de 'uitdruk-
kingen , den geheelen vorm der Formulieren ijveren. Er
zijn er , die dezelve dringend noodzakelijk achten. Ja ,
ook mannen van grooten naam hechten nog altijd, zoo
het fchijnt , hooge waarde aan de Formulieren van Eenig-
heid , al is het dan opk , dat zij niet in alles , dat zegt,
in alle fpreekwijzen , uitdrukkingen, bewijzen, enz. met
dezelve inftemmetf. Niet alleen Prof. Heringa, ook de
Profesforen van der Palm en Clarisfe, om geene ande-
ren te noemen, hebben er zich in dien zin over uitge-
laten in openbare gefchriften en openlijke gefprekken.
Om deze bedenking wèl te beantwoorden , dienen wij
oftderfcheid te maken tusfchen de dolle en onverftandige
ijveraars voor de Dordfche regelen en alle de verklarin-
gen, opvattingen, bewijsgronden, enz. in de Formulieren
van Eenigheid voorhanden , — en deze laatstgenoemden,
mannen van grooten naam en gevestigden invloed in onze
vaderlandfche Kerk. Wat de eerden aangaat , zij zouden
ons naar en uit den Bijbel, volgens eene gezonde, zuivere
uitlegkunde , het groote gewigt der leerftukken , welke
wij noemden, 'moeten aanwijzen. Zoo lang dit niet op
goede, gronden gefchiedt, houden wij ons aan het ge-
zegde, en bltfven wij die verfchillen broederverfchillen
noemen , om welke men niet had behooren van elkander
te fcbeiden , noch gefcheiden zou behoeven te blijven.
Maar wat de mannen van beproefde kunde en doorzigt ,
van grooten naam en invloed in de vaderlandfche Kerk
betreft , wij zouden allereerst gaarne van hen de wezen-
WEGENS DE FORMULIEREN VAN EENIGHEID. 421
lijke leerftukken 4 de articuli fundament aks der Hervorm-
de Kerk , zoo als wij dezelve van groot gewigt achten ,
de hoofdleer , in de Formulieren, voorhanden , wenfchen
opgegeven te zien: en het zou ons ten hoogfte bevreem-
den , indien niet weldenkende Remonftranten , Doopsge-
zinden en Lutherfchen', even zoo wel als wij allen,
hoofdzakelijk deze zouden willen onderteekenen ; ja , wij
meenen allen .grond te hebben om vast te (lellen , dat
wij de vermelde terfchillen tusfchen de Protestanten niet
als wezenlijke leerftukken der Christelijke Hervormde Kerk
in hunne opgave vermeld zouden zien. Of zouden zij
misfchien wanen , en om der zwakken , en om der ijve-
raars voor de oude Dordfche leer , en om der te ver gaan-
de ultra-liberalen wil , geene oude palen te moeten verzet-
ten, geene wezenlijke leerftukken van de minbeteekenende,
in de Formulieren voorkomende , te moeten affcheiden ,
en aan die Formulieren derzelver hoog gezag van vroegere
dagen , behoudens hunne bepalingen aangaande de vor-
men , te moeten teruggeven of helpen behouden ? Wjj
zijn niet vermetel genoeg , niet te willen erkennen , dat
het mogelijk is, dat wij dwalen 9 en zij de zaak uit het
regte oogpunt befchouwen. M?ar men zou dan toch met
verzaking der waarheid moeten fpreken en fchrijven. Of
zou men — en dat voor zoo verre met regt — van de
hooge waarde der Formulieren , wat den tqd betreft ,
toen zij opgefteld werden , in derzelver geheel , niet al-
leen , maar ten aanzien der wezenlijke leerftukken ,, als
uitfluitend voor alle tijden 9 kunnen , mogen en willen ge-
wagen ? — En wat ,zou men anders gewonnen hebben ?
De zwakken zou men naauwelijks kunnen behouden , de
ijveraars voor het oude overtuigen noch tot zwijgen
brengen , en de hoogverlichten — laat mij hen neologi-
fche Leeraren en leden noemen — alzoo waarlijk winnen
noch bekeeren.
Men vergunne ons alzoo de vraag : waf zwarigheid
zou er in gdegen zijn, indien eens de gezamenlijke Hobg-
leeraren onzer Hoogefcholen , in den grond der zaak
toch, behoudens verfchillende wijzigingen, eenftemmig
<v
422 OVER DEN TWIST
denkende, enJVolgens hun eenparig pne-advis ,de hoog»
fte Kerkvergadering der Hervormde Kerk in ons Vader*
land , overeenkomftig de overtuiging hunner harten , ge-
grond op juiste kennis en verlichte oordeel- en uitleg-
kunde der H. S. , eene openlijke verklaring aflegden in
den boven genoemden geest ; „ dat namelijk , zonder eene
„ opzettelijke vereeniging der Protestantfche Kerk bij wijze
„ van traktaat en accoord daar te (lellen, de verfchillen,
„ die hen verdeelden in onderscheidene Kerkgenootfchap-
„ pen , door verftandig onderzoek van Gods woord , in
„ den loop der- tijden gebleken waren niet van dat hoog
„ gevvigt te zijn , dat men dezelve (heugelijk behoefde
„ vast te houden , om zuiver Hervormd Protestantsch
„ te zijn ; en dat het alzoo betaamde , dat de eene broe-
„ der den anderen in dezen Christelijk verdroeg , in den
„ geest der eerde Christenkerk en der Apostolifche Kerk-
„ vergadering te Jeruzalem , ja naar de bedoeling des Hee-
„ ren , die , ééne kudde onder éénen Herder voorfpeld
„ hebbende , zekerlijk nimmer kan gedoeld hebben vol-
„ maakte overeenftemming van gevoelens en begrippen
» bij allen , in alle voorftellingen en opvattingen , ook
„ van mingewigtige leerftukken van Godsdienst en Chris-
„ tendom." ? Wat mogt toch wel , als het ergfte ge-
volg van zoodanige, in deze of dergelijke bewoordingen
geftelde verklaring , te wachten , billijk te vreezen zijn ?
Immers niet, dat, uit hoofde van dezelve, de Ge-
meenten in masfa , of liever de groote meerderheid der-
zelven, daartegen zou opftaan, en, bij voorbeeld, de
Clarisfes voor de Detmarfen, de Heringas voor de Kobl-
brugges , de Hofftede de Groots voor de De Cocks ,
de Dermouts voor de Molenaars, de Donker Cur-
tiusfen voor de Lootsmahs zouden willen ruilen, of
ook daarom dezen uitfl uitend zouden aanhangen ? Wij
meenen gunjliger over den geest onzer vaderlandfche Her*
vormde Gétaeenten te mogen* oordeelen, en zouden
niets van dien aard vreezen, — Maar , misfchien zouden
er toch velen hier en daar zijn , die zich ongaarne aan
zoodanige verklaring zouden onderwerpen'. Zekerlijk dit
WEGENS DE FORMULIEREN VAN EBNIGHElD. 423
getal zon te grooter zijn , naar mate er Leeraren waren 9
die er zich tegen aankanteden ; te geringer , naar mate
deze eenpariglijk die verklaring toejuichten. Ik wil zelfs
onderftellen , dat er eene affcheidirig, eene fcheuring plaats
had : maar , vraag ik , heeft die dan nu niet werkelijk de
facto plaats ? En wat zwarigheid , zoo er eens openlijk
eene Dordsch regtzirmige , zich noemende her fieldt Her-
yormdc Kerk uit ontftond, indien dezelve maar niet van
hooger hand wierd erkend,, noch hare Leeraren 9. die zij
zichzelven mogten zoeken en onderhouden, wierden be-
zoldigd? Het gebouw van ijdelen waan, geestelijken
hoogmoed en drieste onkunde viel dra van zelf in dui-
gen ; het kon niet duurzaam blijven beftaan.
Zou zoodanige verklaring van de grootfte afdeeling
der Protestantfche Kerk in ons Vaderland niet daarente-
gen eene wezenlijke winst kunnen opleveren ? Ik geloof
weinig aan de mogelijkheid , immers vooralsnog , om de
verfchillende Kerkgenootfchappen door openlijke verdra-
gen geheel en onverdeeld met elkander te vereenigen ; —
en echter, welk eene toenemende verbroedering zou uit
zoodanige ronde en welgemeende verklaring niet tusfchen
alle de Protestanten ontftaan ! En wie, die naar den geest
en de behoeften van den tijd oordeelt , moet niet zooda-
nige vereeniging, om elkanders wederzijdfche begrippen,
zonder eenigen dwang van elkander, liefderijk te verdra-
gen , hoogst gewenscht en belangrijk noemen ? Ik ver-
heug mij onuitfprekelijk , dat ik haar daadzakelijk bij
aanvang alom meer en meer zie veld winnen. Maar ,
wanneer dezelve in dien geest , door openlijke verklaring
van 'wettig gezag , door de Hoofden der Protestantfche
Kerk tot ftand kwam , welk een krachtig wapen zou die
eenheid der Protestantfche Kerk niet zijn tegen de be-
dendaagfche woelingen van het Pausdom en Jezuitisme ,
hetwelk , indien het zelfs niet onze twisten ftookt , al-
thans zich daarin verblijden moet ! Maar ook welk een
krachtig wapen zou zij niet aan alle Leeraren geven te-
gen de drijvers voor eene zoogenaamde oude regtziimig-
heid, die de Formulieren van JEenigheid eigcnlflk als
424 OVER DEN TWIST
banden des Geloofs willen befchouwd hebben en mis-
bruiken , tegen den geest der opfteilers zelven !
Maar , meent men , het zou eene te groote opfchud-
ding in onze , vooral groote , vaderlandfche Gemeenten
geven. Het komt mij voor, dat dit voor een groot deel
zou afhangen van den toon en de wijze, op welke de
gezamenlijke Leeraren, met moedige rondheid, zonder-
eenige menfchenvrees of aanneming van perfonen, zich
over zoodanige verklaring uitlieten. Ik heb dit reeds doen
gevoelen. Was die toon eenparig dezelfde , ik zou geene
groote , zekerlijk niet dan eene kortftondige opfchudding
vreezen. — Vraagt men : om wier wil fchikt men zich
en zoekt men de waarheid te bedekken ? om wier wil
vreest men ? Is het niet , over het algemeen genomen ,
een kleine hoop menfehen van luttel beteekenis ? Men
zondere tegenwoordig eenige Landgemeenten in Vriesland
en Groningen uit: maar, hoe iveinig talrijk zijn dan
nog daar zelfs , waar zij het meest zich bevinden , de
ijveraars voor de Formulieren in allen deele ƒ Geeft dien
kleinen hoop, door denzelven ontzag te betoonen, overal
Hoofden , en hij zal aanmerkelijk aangroeijen. Beneemt
hem daarentegen meer en meer alle hoop ; neemt er geene
de minde kennis van ; toont geenerlei onrust over deszelfs
beftaan ; fioudt u, alsof hij niet beftaat, en deszelfs aan-
hangers verminderen in elke Gemeente met ïederen dag.
Maar ik vreeze, dat zij juist talrijker worden door de hal-
ve maatregelen , welke men tegen — of voor — hen neemt ;
gelijk zij ontwijfelbaar ftoutmoediger , hardnekkiger en
boosaardiger worden , 'juist door de vreeze , de toege-
vendheid en de groote zorg , welke men voor hen be-
toont ; gelijk zij uitgebreider , meer onderfteund en toe-
gejuicht zouden worden , ipdïen gij hen vervolgdet , of
hun de eere van het martelaarfchap wildet aandoen. Voe-
gen wij bij deze vreeze voor de ijverende drijvers der For-
mulieren angstvallige toegevendheid voor de zwakken en
de opregt gemoedelijke en eenvoudige vromen ; bemerken
dezen gezamenlijk (en zij doen het elkander opmerken,
even gelijk de Roomfche Kerk hare leden zoo wel , als
WEGENS DE FORMULIEREN VAN EENIGHEID. 425
hare begunftigers ; ik verfta onder de laatften de onge- ,
loqyigen , zich noemende liberalen^ maar eigenlijke vijan-
den van waarheid , Openbaring en Christendom) ge-
brek aan overeenftemming tusfehen Leeraren en Hoog-
leeraren, juist dit ftijft de hardnekkigheid, bevordert den
tegenftand , en doet den hoogmoedïgen en laatdunkenden
waan , dat zij het zijn , die voor de herileüing des ou-
den feheidsmuurs waken moeten , hoe langer zoo meer
toenemen. Mijns bedunkens bederft men alzoo veel, en
vermeerdert men de heerfchende kwaal, juist door te
groote bezorgdheid, geftadige toegevendheid en over-
drevene voorzigtigheid. — Nog iets daarenboven. Moest
men ook waarlijk niet meerder denken aan die verbazende
menigte menfehen , meer en min waarlijk godsdienftigen
en verlichten , welke met zoodanig eene verklaring der
hoogde Kerkvergadering bij uitnemendheid ingenomen
zouden zijn; die dezelve allezins zouden toejuichen; en
wel vooral omdat zij dezelve zouden befchouwen als geheel
overeenkomftig met hetgeen hun in verfchillende gods-
dienftige leerboeken, door bijkans alle Leeraren ,• bij het
doen hunner belijdenis , werd voorgehouden , zoo wel
als geheel in den geest der openlijke verkondiging van
Leeraren en Hoogleerarep in bijkans alle Gemeenten , 'die
overal met goedkeuring , en dikwerf met toejuiching en
dankbaarheid, worden gehoord? Zou eene meerdere cor-
daatheid ten hunnen aanzien niet in vele opzigten hoogst •
wenfehehjk zijn , en voor vele zoodanigen velerlei nut
kunnen (lichten ; eene rondborftigheid , welke toch daar-
om wel degelijk met verftandige maatregelen eener be-
dachtzame en geoorloofde voorzigtigheid zou kunnen ge-
paard gaan? En het is de vraag , of men nu niet, dodr
overdrijving van de voorzigtigheid der flangen , ook wel
eens ten koste van de opregtheid der duiven , afbreuk
doet aan waarheid , godsvrucht en deugd , en het rijk
des ongeloofs en bijgeloofs tevens in de hand werkt ;
terwijl men door £en meer onbekrompen beftaan yeler
wankelend geloof verfterken en ingenomenheid met Gods-
dienst en Christendom aanwakkeren zou.
\
426 OVER DEN TWIST
In weerwil van al het gezegde , vraag ik mijzelven :
Ware het niet beter geweest, dat men gezwegen had,
en nog zweeg? Waarom niet, zonder beweging, ftil
en rustig voortgegaan op het reeds lang ingeflagen pad ,
ook ten aanzien van het al dan niet eerbiedigen der For-
mulieren van Eenigheid, op hetwelk zoo vele wijzen en
braven ons reeds zijn voorgegaan ; zoo velen ook , die
reeds welgemoed hunne loopbaan geëindigd , en , ontfla-
pen in Christus, zonder eenig bezwaar over hunne meer-
dere of mindere afwijkingen van de Formulieren in hunne
wijze van voordragt en de voorftelling der geloofswaar-
heden van de Hervormde Kerk , gerust hun hoofd heb*
ben nedergelegd ? De Formulieren van Eenigheid beftaan
er. De Protestantfche Gemeenten onzes Vaderlands zijn
nog niet zoo geheel tot vereeniging geftemd. Velen in
de Hervormde Kerk zijn nog altijd meer of min aan die
Formulieren gehecht, zonder nogtans daarom den Leeraren
belemmering te veroorzaken in hunne Eyangeliepredi-
king, naar hunne overtuiging, overeenkomftig den Bij-
bel, zotader zich om de uitdrukkingen en voorgedragene
teer zelfs m.dé Formulieren zeer te bekreunen. Zou door
dat zwijgen en rustig voortgaan niet meerdere rust be-
vorderd zijn m de vaderlandfche Kerk ? — Ik kan dat
alles niet wefirfpreken. Mën'had, ook mijns bedunkens,
beter gedaan, de Formulieren van Eenigheid te laten
rusten. Men had dezelve kunnen aannemen en behou-
den , als uitdrukkende de hoofdleer van het Protestan-
tisme, het zuiver Hervormd geloof; of ook vrijmoedig,
zonder opzettelijke verklaring , kunnen voortgaan te ver-
werpen, wat ons in dezelve tegen de uitfpraken der
Heilige Schrift toefcheen te ftrijden. Men behoefde im-
mers niet voor derzelver geheelen inhoud te ijveren ; men
ka» , men mag dat immers niet doen , wil men als Pro-
testanten niet inconfequent , en even als Roomfchen han-
delen, die alldén* nevens de H. S. andere kenbronhen
der waarheid mogen eerbiedigen. Men had beter gedaan ,
de zwakken en ijveraars voor de Formulieren niet als
't ware uit te dagen , door dezelve geheel te verwerpen ,
WEGENS DE FORMUMERBN VAN EEN1GHEID. 427
of de meer doordenkenden en verlichten niet te ergeren ,
door dezelve in bijzondere befcherming te nemen, en
zich daardoor in verdenking van onopregtheid te bren-
gen. — Maar , gelijk men zegt , de kogel is door de
kerk : hetgeen gedaan is 9 kan niet herdaan worden , of
als ongedaan worden aangemerkt. En nu weet ik niet
te berekenen , hoe men zich uit dien (laat van onzeker-
heid en verwarring redden zal 9 anders dan door volko-
mene rondleid en moedige openhartigheid. Het fchijnt
mij buiten dat toe , dat men , door dubbelhartigheid en
angstvallige bedekking der waarheid of te weinige kloek-
moedige belijdenis van dezelve , beide p|*tijen 9 die der
drijvers voor— zoo wel, als die der beftrqders van — de
Formulieren, meer en meer tegen zich in het harnas
jagen zal.
Maar, vraagt dan eindelijk iemand, heeft men, na
derzelver onderteekening , vrijheid , dezelve ten deele te
verwerpen ? fielt men niet zonder Formulieren alles op
losfe fchroeven ? zijn zij niet de beste en noodige waar-
borgen voor de Gemeenten van de zuiverheid der Evan-
gelieverkondiging door hare Leeraren? — Ik zal dezen
mijnen brief met de korte beantwoording dier ''vragen
befluiten.
Ten aanzien der vraag , of men vrijheid heeft , den
inhoud der Formulieren ten deele te verwerpen , zeg ik
alleen , dat er wel niemand beftaat , die dezelve in allen
deele , ten aanzien van alle derzelver uitfpraken 9 verkla-
ringen en keringen , ten volle in alles aanneemt. Dat
doen de meest dolle ijveraars voor derzelver hoog gezag
zetven met. Men moge zeggen , wat men wil , dit ware
ten aanzien van vele bijzonderheden 9 in dezelve voorko-
mende, ligt te bewijzen. Nemen nu dezen die vrijheid,
waarom zou dezelfde vrijheid ons ook niet toekomen?
Gaat het u als mij , gij hadt dezelve toch ook nimmer
onderteekend, indien art. 7 en 32 in de Nederlandfche Ge-
loofsbelijdenis u niet hadden aangewezen 9 in hoe verre gij
aan dezelve gehouden wjaart. En wat vergelijkt men die
onderteekening bij eenenplegtigeneed; terwijl de mannen
428 OVER DEN TWIST
zelven , die ons deze Formulieren lieten onderteekenen ,
als uitdrukkende de hoofdleeringen der Hervormde Kerk
in ons Vaderland , waarmede wij ten volle inftemden ,
. ons , door hunne uitlatingen , gefprekken 9 bijzondere on-
derwijzingen en openlijke leerredenen 9 het voorbeeld ga»
ven, dat zij ons zoo min, als zichzelven9 in geenen
deele aan zoodanigen band wilden leggen 9 welke ons
verpligten zou 9 in allen facie 9 en ten aanzien van alle
bepalingen 9 ook van welke in de H. S. niets te vinden
is , of die met dezelve ftrijden 9 aan deze menfchelijke
fchriften een gezag naast dat van Gods woord zelf
te geven !
Stelt men echter eindelijk , zoo -doende 9 niet alles op
losfe fchroeven? Zijn de Formulieren volflrekt geene
banden meer , welken waarborg heeft men dan 9 dat de
Leeraren de zuivere Hervormde leer 9 de reine Evange-
lieleer aan de Gemeenten zullen blijven verkondigen ? —
De Gefchiedenis heeft het genoegzaam bewezen, en het
ligt, uit een zuiver Protesttntsch beginfel en ftandpunt
befchouwd 9 in den aard der zaak , -dat' Formulieren ten
dezen aanzien geene waarborgen 'geven ;, noch kunnen
noch mogen geven. Of zal men die dan voor altijd be-
m zworen iiebben 9 als een gezag nevens of boven dat der
Heilige Schrift ? Mag men menfcheUjke fchriften en uit-
fpraken naast de Goddelijke waarheid 'dellen , of wél
boven dezelve verheffen ? *-> , Maar. waarlijk ! onze Ge-
meenten behoeven ook dien gebrekkig» itaarborg niet*
Zij hebben een' beteren en krachtigere» , meer -afdoen*
den en gerustfteUeoden , ^ in de inrigtóngm onzer
Hoogafcholen, en in de mannen* die daar onderwijzen, als
mannen van beproefde kunde, helder doorzigt, eerlijkheid
en trouw en ongeveinsdeo eerbied voor het Goddelijk gezag
der H» S* , en in de waarachtige gehechtheid van alk
hare Leeraren ook aan de zuivere Hervormde leer en hace
grondwaarheden, en in den heerfchenden geest in alle
de Kerkelijke Befturat ten aanzien der zorg voor de
meest wezenlijke belangen der Gemeenten , bijzonder ook
in de aanneming van jonge lieden , na afgenomen onder-
WEGENS DE FORMULIEREN VAN ERNIGHEID. 42?
«
zoek aangaande hunne kundigheden , hun geloof en wan-
del, en in de braafheid en rondheid, de eerlijkheid en
goede trouw , de bekwaamheid en het voortdurend on-
derzoek der H. S. van de Leeraren , die der Gemeen-
ten van tijd tot tijd gegeven worden door hare opzieners.
Mogen er uitzonderingen zijn , zij zijn ontwijfelbaar wei-
nige. Naauwelijks noemenswaardig kan het getal dier
Leeraren geacht worden, welke de kenmerkende leer-
(hikken van het reine Christendom , dat zegt tevens van
de zuivere Hervormde Kerk , het echte Protestantisme ,
betwijfelen, verzaken en den volke onthouden. Maar
zoo' vele of weinige der zoodanigen er mogten beftaan ,
daar zijn wetten en bepalingen voorhanden, naar welke
deze zouden kunnen en moeten te regt gebragt' of be-
ftraft, of ook des noods afgezet worden. Indien maar
allen, die daartoe geroepen zijn, in zoodanige gevallen,
moedig en onpartijdig het hunne doen , dan kan er geene
vreeze beftaan voor de handhaving en bewaring der God-
delijke waarheid , het voorftaan en befchermen van het
reine Christendom en de zuivere Hervormde leer , en het
weren uit de Gemeenten van alle wind van leering,
ftrijdig met het woord van God. De Formulieren van
Eenigheid mogen dan , wèl verftaan , voor den tijd , in
welken zij zijn opgefteld, hooge waarde hebben gehad;
zij mogen in krachtige bewoordingen uitdrukken de hoofd-
waarheden der zuivere Hervormde leer , vooral ook ten
aanzien van de reine praktijk des echten Christelijken ge*
loofs ; — even min als zij banden des Geloofs kunnen
of mogen zijn , even min behoeven wij dezelve te eer-
biedigen als banden onzes Kerkgenootfchaps , dat zegt
der reine Evangelieleer , gelijk die in de Protestantfche
Kerk beleden en verkondigd wordt: want deze heeft
eenen vasteren grondflag en meer onbedriegelijken waar-
borg in het onfeilbaar woord van God en deszelfs God- •
delijk gezag, en in de heilige gehechtheid van ons. en
onze kinderen aan deze eenige kenbron der waarheid,
die in Christus is, en welke alleen in alle eeuwigheid
blijven zal.
MRNGELW. 1835. NO. 9. Ff
kdO UITTREKSELS UIT HET DAGBOEK
UITTREKSELS UIT HET DAGBOEK VAN LODEWUK XVI.
Wad J.ODEWJJK XVI in een rustig tijdperk zijne dagen
taogen doorbrengen, hij zonde kroon en troon levenslang
behouden hebben en door zijne onderdanen bemind zijn ge-
worden. Doch hij geraakte in moegelijke omftandigneden ,
waaruit hg zich' niet wist te redden. Aan een bedorven Hof
opgevoed zijnde , werd hij de opvolger van eenen Koning f
die verfhmds genoeg had , maar veelal ligtzinnig leefde en aan
menigvuldige buitenfporigheden zich oyergaf. Lodewp
XVI werd door zijne betere neigingen bewaard voor het ze-
debederf, dat hij van zijne vroegfte jeugd af (leeds voor
oogen had gehad. Van de karaktertrekken zijns voorgangers
was hem alleen zekere achteloosheid eigen. De man had
goede hoedanigheden. Zijne leefwijze bleef die eens eenvou-
digen Edelmans van onberispelijke zeden; maar als Koning
ftond hij geenszins op de hoogte van zijnen tyd , en wist de
wezenlijke behoeften van zijn volk niet te vervullen. Had
hij tijdig eene betere (taatsregeling toegedaan en getrouwelijk
gehandhaafd , wettigt ware het menschdora bewaard gebleven
voor de gruwelen , welke de Franfche Onwenteling na zich
fleepte, Lodewp, die zijnen tijd niet kende, werd mis-
kend door vijanden , terwijl hem vrienden niet altijd ten beste
rieden. Onregt vaardige regters veroordeelden hem, en hij
viel als een onfchuldig flagtoffer, dat onftuimig gevorderd
werd door de Iosgelatene woede der driften.
Deze Vorst, als* tnensch onberispelijk in gedrag, maar
ook als zoodanig, en hoe veel meer dan als Kmtng^ een
nletsbeduidend wezen , was gewoon , eiken avond zijne ver-
rigtingen van den dag en datgene; wat bijzonder zijne opmerk-
zaamheid trok, aan te teekenen met eene zorg, die van
jammerlijke kleingeestigheid getuigt. De mededeeling van
eenige bijzonderheden uit dit Dagboek , dat thans bij de Ko-
ninklijke archiven te Parijs bewaard wordt, zal den Lezer
in (laat (lellen, om den ongelukkigen vervaardiger beter te
leeren kennen, dan zijne regters en verdedigers hem des-
tijds' kenden.
Het dagboek is door l o d e w ft & XVI met eigene hand
gefchreven. Het begint mèt den lften Januarij 1766, en
wordt van dag tot dag , zonder een' eenigen over te (kan ,
VAN LODIWIJK XVI. 431
voortgezet tot den 31ften Julg 1792 , dus tot tien dagen
vóór den lOden. Augustus , vóór zijne afzetting, vóór zijne
wegvoering naar den kerker , welken hij den 21ften Januarij
1793 verliet; om het fchavot te beklimmen.
Men behoeft flechts de aanteekeningen van eene enkele
maand te lezen , om over den inhoud van het geheele dag-
boek, dat niet dan onbeduidende herhalingen bevat, te oor-
deelen. Uit het nog rustige tijdperk zijner regering nemen
wfl hfet volgende over:
Januapj 1785. — Zondag , 1. Ceremonie der Orde van
den H. Geest. Vesper. Grand Couvert.
Maandag, 2. Kerkdienst der Ridders van de H. Geest-
orde. Promenade door Clatignj en over deBntte dePicardie*
Dlngsdag , 3. Vesper.
Woensdag, 4. Jagt op .klein wild te Pisfaloup; gefchoten
219 ituks. JEerfte tooneelvertoóning in de nieuwe zaal. Af-
trek van porfelein.
. Donderdag , 5. Niets. Het eerfte bah
. Vrijdag, 6. Vesper. Dooiweér.
. -Zaturdag, 7. Niets.
Zondag, 8. Vesper.
Maandag, 9. Jagt tyj la Croix de Noailles; drie (herten)
gevangen.
Dingsdag, 10. Niets.
Woensdag, IL Jagt op klein wild ltSantavry; 214 (tuk<
geveld. Bal.
Donderdag, 12. Niets. Bad.
' Vttfdag, 13* Herteujagt bij Ia Muette, drie gevangen.
Zaturdag., 14. Jagt op klein. wild; 171 ftuks geveld,
Zondag, 15. Vesper. Bad.
Maandag, 16. Niets. Bad.
Dingsdag, 17. Hertenjagt in de Loges (*); een gev^ngpn.
.Woensdag, 18. Niets. Vorst. Bal.
Donderdag, 19. Jagt op klein wild; 334 ftuks geveld.
Vrijdag, 20. Wandeling in het park te Meudon.
Zaturdag, 21. Niets. Dooiweêr.
Zondag , 22. Vesper»
Maandag, 23. Hertenjagt in de Leges; dijie gevangen,
Dingsdag, 24» Jagt op klein wild te Ckivreloup; 215
ftuks geve|d.
(•) In het bosch bij St. Germain en Laje*
Ff2
432 UITTREKSELS UIT HET DAGBOEK
Woensdag, 25. Niets. Bah
• Donderdag , 26. Hercenjagt in de Loges ; twee gevangen.
Vrijdag, 27. Niets.
Zaturdag, 28. Jagt in de vlakte van Ckambwrey; 246
(tuks geveld.
Zondag , 29. Vesper. '
Maandag, 30: ~ Hercenjagt in de Loges; twee gefchoten.
Dingsdag, 31. Niets. Audiëntie der Ambasfadrice van
Zweden.
Om de beteekenis van het woord Niets* hetwelk het
geheele dagboek door zoo dikwerf herhaald wordt , wél te
vatten, neme men in aanmerking, dat hetzelve nergens ge*
vonden wordt op dagen, wanneer de Koning op de jagt was.
Zoo leest men b. v. : Niets. Audiëntie. — Niets. Eer ft e
bal; doch nergens ftaat: Niets. Jagt. — Niets. Eén ge-
vangen. Hieruit blijkt, dat lodewjjk XVI grootbelang
in het jagen Helde.
Het dagboek wordt op gelijke wijze vervolgd. Men vindt
alleen twee uitzonderingen, alwaar de Koning van zijne ge*
wone kortheid afwijkt, en vrij uitvoerige aanteekeningen ,
tot zelfs in kleine bijzonderheden , maakt aangaande de ge-
boorte zijner twee kinderen, dé Hertogin van angou-
lAme en lodewjjk. XVII, op den 19den December 1778
en den 22ften October 1781 , maar welke , als waren het
biAletint, veeleer die van eenen koel waarnemenden arts of
hoveling, dan van eenen vader fchjjnen, ja waarin zelfs geen
zweem van gevoel te vinden is»
Wij gaan thans over tot hét jaar 1789; en geVenten brok-
(luk uit het dagboek voor de maand Julij : '
Donderdag , 9. Deputatie der Standen»
Vrijdag, 10. Niets. Antwoord *an de Deputatie der
Standen. *
Zaturdag, 11. Niets. Vertrelc vtn den Heer weck er.'
Zondag, 12. Vesper. Vertrek der Heef en m o nt mo-
ren CY, ST. PRIEST en LA LUZERNE.
Maandag, 13. Niets.
Dingsdag, 14. Niets.
Woensdag, 15. Zitting in de zaal der Standen. Te voet
naar huis gegaan , enz. enz.
Dingsdag, 28. Niets* Het ongunftige weder belette^ mij
uit te gaan.
VAM LODEWJJK XVI. 433
Woensdag, 29* Niets. Terugkomst ven den Heer weck er.
Donderdag, 30. Niecs.
Vrijdag , 31. De regen verhinderde mij uit te gaan.
Hier worde de boven gemaakte aanmerking bevestigd , dat'
de Koning Niets aanteekende op die dagen , waarop hij nier.
ter jagc was geweest , van hoe ernftigen aard anders ook de
gebeurtenisfefl zijn mogten, die er destijds voorvielen. Bjj
den Uden ftaat Niets ; alsof toen de Bastille niet beftormd
werd , en derZelver val het Koningfchap niet op deszelfs
grondflagen deed fchuddenl Men moet zich verwonderen,
wanneer men zijne aanteekeningen op den 5 en 6den October
1789 leest — op die verfchrikkelyke dagen , toen' hij met de
zijnen van Verfailles naar Parij's werd gevoerd door een
woedend gepeupel ! Hij fchrijft eenvoudig :
Maandag, 5* Voor de poort van Chatillon jagt op klein
wild , 8L fluks- geveld; door omftandigheden belemmerd , heen
en terug gereden.
Dingsdag, 6. Afreize naar Parijs , ten half een. Bezoek
op het ftadhüis. Dien nacht gegeten en geflapen in de Tuileriën.
Ook uit de maand Junij 1791 deelen wy iets mede, waaruit
men met verwondering ontwaart , hoe kalm , of moeten wtf
zeggen hoe (lomp- van geest de Koning te midden van een
woelend en oproedg volk bleef* Offchoon toen zijne vlugt
uit Parijs , de reis naar Varennes en de terugreis naar de
gistende hoofdftad plaats bad, hield hij nogtans zijne aantee-
keningen in denzelfden geest, als blijkt uit het volgende:
: Vrijdag, 17. Niets.
Zaturdag, 18. Na* half tien gereden in het bosch van
Bovlogne.
• Zondag, 19. Vesper*
Maandag, 20. Niets.
Dingsdag., 21. Vertrek van Parijs te middernacht. Aan-
gekomen en aangehouden te Varennes ? ten 11 ure des avonds.
Woensdag, Vu Vertrek van Varennet tusfehen 5 en 6
ure des* morgen». Ontbijt gebruikt te St. Ménehould. Aan-
gekomen te Chdlons ten 10 ure.- Aldaar gegeten en geflapen
in het voormalig IntendantsJatote.
Donderdag, 23*. Te balf twaalf werd de mis afgebroken,
om het vertrek te> befpoedigen. Ontbijt te Chdlons. Des
jnttdifes. gegeten, te Epernay* .Aan de haven té Brinfm de
Xommisfarisftn der Asftmbiée aangetroffen. Te Dormans ge*
434 UITTREKSELS UIT HET DAGBOEK
komen een 11 ure* Dts nachts gegeten-, drie aren in een*
leuningftoel geflapen. ■*
Vrijdag , 24. Vertrek van Dormans ten half acht. Des mid-
dag» gegeten ce La Ferté-fous-Jo narre* Ten 10 ure te Mesux
aangekomen. Des nachts gegeten en geflapen in het Bis-
fchoppelijk paleis*
Zaturdag , 25. Afgereisd van Meaux ten half zeven. Aan-
gekomen te Parijs ten acht ure » zonder ons op te houden.
Zondag , 26. Niets. De mis in de galerij. Zamenkomst mee
de Kommisfarisfen der Asftmbiée*
Maandag , 27. Niets.
Dfagsdag, 28. Niets. Wei gedronken.
Woensdag , 29. Idem.
Donderdag, 30. Idem.
De maand Julij 1791 heeft een algemeen opfehrift: Na-
genoeg niets deze geheele maand dcor; de mis in de g*~
Ier ij. — Slechts op drie dagen (laan bijzonderheden aan.
geteeketid, welke wij mededeelen, omdat in deze maand de
krijgsttet werd afgekondigd , en bloedige tooneelen te Parij*
plaats hadden.
Donderdag* 11» Medicijnen moeten gebruiken.
Woensdag , 17. Voorval op het 'veld van Maru
Donderdag, 18. Medicijnen ten zes ure; met de wei opga»
houdeq»
De £w?e laacfte maanden van liet dagboek zijn Jong ei
Julij 1792. Dezelve moeten te. meer bekngftelling wekken*
daar tien dagen daarna de Koning mee zijn gezin gevangen
werd genomen. Uit de aanteekeningen blijkt niet • dat t> o-
dewjjk iets kwaads vermoed hebbe. Toen het hem piet
meer vergund was Parijs te verlaten , om zich ,aan «ü* ge-
liefd vermaak over' te geven , fchreef h$ nog vfeel meer , 4an
gewoonlijk * het woord Niets 'm zijn dagfcoek. '
Jun# 1792- -*• Vrijdags U Niets. Ztirordeg, 2. Niets»
Zondag, & Vesper. Maandag, 4. Niets. Diflgsdag, & Mitts.
Wofensdég, C. Niets* Donderdag» 7. De mis gehoerd, <elf
gewoonlijk. Vesper. De pracesjte Is in het jftüei* gekom***
ik ben er niet bij geweest. Vrijdag, & Mietfc. Zaturdag, fc
Wandeling in den ttfin. Ten negen ure ded Zegen. . Vmrek
v*e de» Heer de bats. Zobdag,.D0*. Vesper en Zeges.
Maandag, 11. Niets. Zegen. JHngsdëg, 12» Ntetó. £tgeo.
Woensdag, 13, Niets. De Heereft Rot^K o, éLffviBK *
VAN LOMWJJK XVI. 455
s*a van weggezonden. Donderdag, 14. Vesper. Vrijdag,
15. Wandeling in den tuin ten negen ure. Zaturdag, 16.
Niets. Affcheid aan den Heer dumouriez gegeven. De
Heeren chamb onas en lajard benoemd. Zondag» 17.
' Vesper. Benoeming van den Heer demontciel. Maandags
18. Niets. Benoeming van .den Heer de beauiibü.
Dingsdag, 19. Wandeling in den tuin ten negen ure. Woens-
dag, 20. Voorval in de TuilerHV* Donderdag, 21, Vrijdag,
22, Zaturdag, 23. Niets. Zondag, 24. Revue van het zesde
Legioen in de Champi Elifées. Ten elf ure Vesper en Ze-
gen. Maandag, 25. Na de mis wandeling mee mijnen zoon
in den tuin, om de Nationale Garde te zien. Pingsdags,
26, en Woensdag, 27. Niets. Donderdag, 28. Niets» Komst
van den Heer delafayette. Vrydag, 29. Vesper. In
de Champs Elifées zou de Revue over. het tweede Legioen
pluts hebben. Zaturdag, 30. Niets.
Juiij 1792. Zondag, 1. Vesper. Terugkomst en voortreffe-
lijk gedrag van den Heer de bats, wien ik 4e 512* ...
fchuidig ben. Maandag, ;2, Dingsdag, 3, Woensdag, 4,
Donderdag, 5, en Vrijdag, 6. Niets. Zaturdag, 7. Wande-
ling in den tuin kwartier vóór negen. Zitting in de Natio-
nale Vergadering ten kalf drie. Te voet heen en terug ge-
gaan. Zondag, & Vesper. Maandag, 9, Dingsdag, 10,
Woensdag, 11, Donderdag, 12, en Vrijdag, 13. Niets. Za-
turdag, 14. Federatie ia bet veld van Mars. Heengegaan
ten half elf; bet afleggen van den eed ten vijf ure. Terug*
gekomen en. des nachts gpgttei*. Zondag, 15. Vesper. Maan-
dag, 16, Dingsdag, 17, Woensdag, 18, en Donderdag, 19.
Niets. Vrijdag, 20. Niets. De eed afgelegd door de Heeren
boucüagb en champion. Zaturdag, 2èI. Niets. Een
onverwacht alarm des namiddags. Zondag, 22. Vesper. Maan-
dag, 23. Wandeling in den .tuin ten half negen. Dingsdag,
24, Woensdag, 25, en Donderdag, 26. Niets. Vrijdag, 27.
-Niets. Den ganfehen dag op mijne .hoede. Zaturdag, 28.
Niets. Zondag, 29. Vesper. Maandag, 30, en Dingsdag,
»• Niets.
Zoo verre loopen de aanteekeningen van het dagboek. —
In 1775 nam lodewjjk XVI de gewoonte aan, jaarlijks
een overzigt yan het gebruik, dat hij van zijnen tijd ge-
naakt bad 9 op papier te brengen. Hij zette dit geregeld
voort f#t aan het einde van 1791. Hjj telde op, hoe veJc
*Ml<n in een jaar hij uitgegaan — hetgeen bij hem gewoon-
486' UITTREKSELS UIT HET DAGBOEK
ltffr beteekent ; op de jagt gegaan— was , telkens met opgave
der plaats, hoe vele jagten op herten en hoe vele op wilde
zwijnen enz. er hadden plaats gehad, hoe dikwijls en waar
hij buiten des middags en des avonds gegeten, hoe vele da-
gen hij op reis ~ dac wil zeggen , hoe vele nachten hij buiten
Part/s of Verfaillety en waar hij die doorgebragt had. Zoo
ftaan op het jaar 1775 als flotfom opgeeeekend 72 hertenjag-
ten , 14 zwijnenjagtfen , 27 reejagten , 4 hourailleriht , of jag-
ten met kleine honden , 58 jagten met fchietgeweer. Hij had
3 kleine en 1 grooten pleiziertoer gedaan , en 21 maal op
de jagt des - middags , 13 maal des avonds gegeten. — Ook
hield hij naauwkeurige aanteekening van alle zijne uitgaven ,
tot in kleinigheden. Zoo vindt men b. v.: Foor een horlo-
giegtas 12 fous. Aan testard, voor briefport , 9 f o uu
Foor een vel papier 4 fouu Aan L*EPïftAY, voor1 mij
verfchoten , 4 fous 3 deniers , enz. Eene fout in het rekenen
kón hem bijna wanhopig doen worden. Hij noteerde zelfs
de bijzondere geldfpeciên. Hij maakte voorts aan het einde
\Van elke maand op , hoe veel gelds hij in den loop derzelve
'had gewonnen of verloren. Op het einde van October 1779
ftaat: ïh' het fpel verloren 59,394 livres. Gewoonlijk bleef
echter whï3t of verlies beneden de 1000 en meestal beneden
de 500 francs. Bovendien fpeeMe hij in de loterij , maar niet
hoog , ofTchoon hg dikwerf won. ,
De grootfte en bij herHaïlng meest voorkomende fommen
zijn die, welke de Koning aait de Koningte te* hand (lelde of
voor hare rekening betaalde. Op 'den 27ften December 1776
Haat: Aan de Koningin gegeven 25,000 livres 9 en in eene
noot : Deze 25,000 livres maken den eerflen termijn uit der
f om van 800,000 livres , welke ik beloofd heb binnen zes jaren
met de rente van het kapitaal aan boe* Her ie betalen
' voor1 oorhangers , die de Koningin voor 348,000 livres gekocht
en waarop zij reeds 48,000 livres betaald he$ft. Op den
18den Februarij 1777 vindt men deze aanteekening t Foor de
Koningin , in mindering op de 102,000 livres ,, die %ij voor dia-
manten armgespen fchuldig is , 24,000 livres betaald. B o eb-
me r was de "hof juwelier , dezelfde, die later de zoo be-
ruchte collier leverde.
Malbsherb.es en d e s i z e verdedigden met veel wel-
fprekendheid den gevangen Koning. Hadden z$ , in plaatfe
daarvan, zijn dagboek voorgelegd aan -zijne regters en aan
VAN LODBWQK XVI, W-
het volk , waarop zij zich beroepen wilden , misfchien ware
die geregtëlijke moord voorgekomen. Lodewvk XVI wat
geen flecht menscta ; maar dat hij weinig gefchikthefd had ,
om te regeren , biykt ten duideltjkfte uic zQrie eigenhandige
aanteekeningen. Ongelukkig een volk, wanneer hcc gehoor-
teregt eenen Vorst op tien troon plaatst, die aijn grootfte
vermaak in de jagt vindt, en verder zoo veel rijdt met beu-
zelingen doorbrengt I
BEZOEK VAN POMPBJI Bij TOOfcTSLICBT.
(Uic het Engitsch;*)
Oinds nagenoeg vijf Eeuwen puiteden zich de Geleerden van
Europa uit , om het huifeljjk leven der Ouden ce doen ken-
nen; om te doen zien, boe de scipio's, de cato's, de
c i c b a o's , de s e n £ c a's geleefd , geflapen en gegeten heb-
ben. De Oudheidkenner zette onvermoeid en onophoudelijk
zijne geleerde nafporingen voort , en nog was de juiste vorm
der Rorneinfche weegfchalen niet bepaald opgegeven 1 Meer
dan één Geleerde had zich de tering op den bals gehaald,
met bet uitgewischte opfchrift of bet jaartal van een mum-
ftuk te hertellen of te bepalen. Toen men nu,' over het oude
Rome9 veel inktt gefpild, en eene menigte boekdeelen had
uitgegeven t kwam, op het onverwachtse, het toeval de Do-
vere Oudheidkundigen te h vip, Eene Rorneinfche ftad , eene
van die , welke Griekfehe befchaving met al bare weelde bad
verfraaid, Hcnulanum, door de hedendaagfche Remeine* op-
gedolven, herrees eensklaps, voor de oogen van het verbaasde
Europa. Zestien Eeuwen was de ftad van hercules
begraven geweest onder jodenlijm en lava. Het dekfel van
deszelfs graf was digter en vjtfjter dan koper ; jodenljjm en
zand, ineengefmolten , hadden hetzelve verzegeld, en niet
dan met de uiterfte iafpanning gebikte bet , een' fchonw-
burg op te delven, thans het voorwerp der algemeene nieuws-
gierigheid.
Weinig tijds daarna bragten andere uitgravingen eenige doe-
len van eene andere ftad aan het licht, alleenlijk bedol-
ven onder aseh, flekken en fteeuen, door de; nkbarfting
des volkaans ^opgeworpen: het was Pompt ji> verder van den
Vefwius af ggegen op do helling, van eenen heuvel digt bij
438 BEZOEK VAN FOMPZJ1
de kusc Deze ftad, geljjk. ik reedi te kennen gif, werd slet,
gelijk Herculanum , verwoest door een' braadenden en ftroo-
menden zondvloed : aseh , en geen lava , vernielde haar, Hoe
groot was- de algemeene verbazing, toen de fteeds voorts
gaande opdelvingen beurtelings ftraten , voetpaden, huizen, do
fporen van rijtuigen enderzelver wielen, paleizen, andere gebou-
wen, .baden, fcbouwburgen , kortom de ganfche ftad bloot-
leiden ! De ontdekking van Pompeji werd eene bron van for-
tuin voor dit eenzaam gewest. Reizen werden ondernomen ,
alleen met oogmerk om het geraamte dier aloude ftad te
zien. Bouwkundigen beproefden om ftrijd de ideale hertel-
ling dier paleizen , van welke Hechts eenige brokftukken wa-
ren overgebleven , dier amphitheaters , wier trappen in puin
lagen. Eenige der fraaifte werken , welke oudheidkennis en '
graveerkunst in zestig jaren opleverden, zijn aan Pompeji'
gewyd. De onbeduidendfte overblijffels, het meest gewone
huisraad , wat men op de eenzame ftraten der Gnektch-Re~
meinfcht ftad vond, werd in het Mufeum te Napels bewaard.
Men befchreef dezelve met naauwiettende zorgvuldigheid \
eo de gevolgtrekkingen dezer üudie weérfpraken dikwijls dei
arbeid der Oudheidkundigen. De Dichters bezongen Pompeji t
de vrouwen zelve vonden behagen in deze zonderlinge eo
eenigfoortige overblijffels van de huifelijke gewoonten de*
Oudheid, En nog zeer onlangs waagde het een hedendaagscb
geliefd Romanfchrijver (bülwer), Pompeji te kiezen tot
het tooneel zijner verdichting , en onze leeag ezelfcbappen te
vergasten op het verhaal van het lot eener ftad , welke , tier-
wijl hare bewoners (liepen , verzwolgen werd door de ont-
trekkingen van den Vefuviuu
Sinds lange ftond het beeld van Pompeji vx mijne verbeel-
ding geprent, en zoodra ik Italië betrad, was müe vurig
verlangen op Napeh en den Fefuviue gevestigd* Drie dagen
na mijne komst . aldaar deed mij bet toeval een' Duitfchen
Prins ontmoeten, dien ik in Begeren had leeren kennen, en
fl>et wien ik foupeerde. Weldra verkreeg onze bekendfehap
-zekere gemeenzaam- en vertrouwelijkheid , te opmerkelijker.,
daar den Prins mijne zeer liberale grondbeginfelen niet onbe-
kend waren gebleven. Toen nu het gefprek viel op Pompeji,
vierde ik myncr geestdrift vrijjen teugel; en mijne begeerte,
om deze belangrijke overbMjflels der aioudbeid,. voor en*e
•dagen als door een wonderwerk bewaard gebleven, te beaig-
tigétf, deed eene zoo levendige werking op den Prins , die
Btf TO0RTSLICHT. 439,
mgne wicht voor de oudheidkunde deelde , dit hij , van tafel
opftaande , fpiak ; „ Zoo gy wilt , zuilen wij op Haandeo
voet die wereld der dooden gaan bezoeken bij toortslichi
en te midden van den nacht , en er ons begonrien fmper ten
einde brengen. De wegwijzers, met hunne fchreeuwende Item*
men en hsnne hebzuchtige welfprekendheid , zonden fleehcs
uwe begoocheling vernietigen. De eerde maal , dat ik deze
heerlijke ruf nen bezocht , walgde bet mij , aan een* gemeenen
kerel cijnsbaar ce zijn, die mij geene enkele gewaarwording
vergunde , zonder dezelve te bederven door zijne eemoonige
babbehudg en. zijne van buiten geleerde ellendige fprookjes.
Ik was toen vergezeld van een9 onnoozelen Neurenberg f chen
ftndent en eene Engelfche kamenier, welke haren groe-
nen fluijer niet eens ophief, en hier niets anders zag dan
oude keidermuren. Ontwijken wij zulk vervelend gezel*
(fehap ; laat ons Pompeji als dichters gaan befchouwen. De
bedienden zullen hunne korven met mondbehoeften vallen ,
en met wijn , die evenwel den ouden Falemer niet zal even-
aren. De Koning van Napels heeft mij eene eerewaeht ver-
leend , ' die ons zal vergezellen en de toortfen dragen. Dé
nacht is fchoon; de Mei-maan fchenkt ons haar zacht licht \
hetwelk zoo wéi ftrookt met de aanroeping eener goede Tooi.
vergodeafe, die ons hare befcberming.niet zal weigeren. WXj
sullen het paleis van een* der voormatige grooten bfonemre*
den ; wij zullen ons in bet bezit (lellen van dien* feestzaal \
tan het vermaak? gewijd , en onze offeranden aan lACcaet
Zullen daar, onder de eenzame gewelven, den weergalm Ast
weelde en des vermaakt doen h o oren , die er in geen zeven*
tien Eenwen heeft geklonken 1"
Ik nam het aanbod gretig aan. f Wij waren met ons zesftft.
Den ganfchen dag had de ?on , als bebeerfeberesfe , den zet*.
delijken hemel deorloopen y wiens fchkcerende helderheid
geene enkele wolk benevelde. Op eenen warmen fonemen-
avond , zoo als Italië alleen-dien heeft , en dien fltfehts -een
claüde lorhain weet té malen, volgde 4en heU«ro>,
doorschijnende nacht , fchooner nog dan de dag zelf. Vgöix
gelicht door onze hars-flambouwen, trokken wij door PerHti^
Ré/toé en Ttrrt del Greco. Na eene menigte wijngaarden *h
ttfoen cd zgn doorgegaan, en dtkwffls hechooftiteliöbbefioftL
gewend naar de ellawko Ifehia enC^r/, die af* nfi "zeie*pL
ï*t±xï% en wier verhevenheden fci den maaefetrijn fifftfltefltetf',
tiéfeflctfc» *?, op « mijten afBandi van Napels, het Mêtf,
#440 BEZOEK VAN POMPEI
door den hoofdopzigt^r' der werken bewoond. Hier vertoef»
den wij , en beliegen het Italiaanfche terras dezer woning 4
ten einde het uitzigt over het omringende itndfchap te genieten*
Eenige glazen overheerlqke lacryma-Christi , ons door den
bewoner gefchonken , verlevendigden den • moed der reizi-
gers , die zich in het gewest der verledenheid en der ver-
beelding gingen verplaatfen. De hoogverheven Titan wierp
een* roodkleurigen rook uit. Onze geest verhief zich meer
en meer , en onze dichterlijke voortelling leende aan alwat
ons omringde eene geheimzinnige tint , in overeenkomst mee
bet oord , dat ons verbeidde. Trapswijze verduisterde de
maan , en myriaden Herren ftrooiden hare vonken door het
azuur des hemels. Wij togen door nog eenige wijngaarden ,
en , vergezeld van een klein beer van Lazzanmis , die dag
noeh nacht iets te doen hebben, en van toomdragende wach-
ten , bereikten wij het kleine houten traliehek , hetwelk te-
genwoordig de Had der dooden affluit*
1 De foldaten , die , in hun wachthuis , belast zyn met het
bewaken der overblQflelen , bewezen ons krijgsman* - eere.
Het kletteren der geweren was het laatfte gedrnisch , dat ons
tan de levende wereld herinnerde: wij traden in de ttraat der
Graven — een zeer gepaste toegang, om den bezoeker voor
te bereiden tor de plegeige ftilte der onbewoonde (tad. Ge-
kist , ais 't ware , in de omringende opheoping van grond
ter wederzijden, geleidt zij zelve naar het gebied van den
dood , maar van- een* lagchenden en Heidaafctau dood* Op
bet marmer der graffteden blonken van aite. kanten bloemen
in marnier, wél bewaard geblevene festoenen* -bevallige beel-
den. Welke herinneringen ! welk eene les t de meewe huizen
zijn verwoest , de graven beftaan nog 9 en die gmven gelijken
paleizen. Ziehier dat • van scau&us, en venter dat van
CALVENTiüB qüietus. De ronde iMMnbe, waarvan men
niet één opfehrift heeft kunnen ontcijferen , trof ons allen
door hare ongemeene fierlijkheid. Wij bezagen naanwlettend
eenige dezer beeldhouwwerken. In de lustplaats van de
overwinnaars der wereld had de dood zeif eene feestelqke
houding. Overal Olimpifche fpeien , lagohende beelden , her*
!nnering?n des vermaaks en dar weelde. Hier breede nisfen,
in welke bedrukte bloedverwanten hunne droefheid kwamen
botvieren; daar akaarbrokken, deuren met bloem werk verfierd,
door welke wij in de grafkelders drongen; verderop wer-
keljgke tempels , aan de gedachtenis der dooden gewjjd» waar-
BIJ TOORT5LIC0T. 441
hl de Romein fc/ie rouw een grootsch karakter vertoont; elders
een trieUnïumy zaal voor bet doodenmaal, waar dezulken
bijeenkwamen , die de gedachtenis der afgeftorvenen wilden
▼ereeren , en drankoffcrs aan derzélver fcbimmen plengen* In
een* ruimen grafkelder, welks donkerheid onze toortfen
naauwelijks konden verdrijven, ftonden eenige urnen nevens
elkander, wier marmer ons tegenbionk: de belangrijkftevoorJ
werpen , aldaar gevonden , waren reeds naar het Napelfthe
Mufeum overgebragt.
Aldps meldde zich de geheimzinnige ftad bij ons aaneen
telkens meende ik , op eene tombe , een' Komcinfchen Raadt*
lieer van den aiouden tjjd te zien overeind ftaan, met zynea
tabbaard door den wind bewogen en zijn gebiedend. handgè-
. baar. Op een praalgraf fielden zeer fraaije bas-f$!iefs eed
gevecht van zwaardfchermera voor; en de <ttepe»fchftduw
derzelven , de beelden fcherp doende uitkomen , gaf aan h*t
geheel eene buitengewone kracht. Te midden van deze dub*
bele geestbezwering (fantamagarie) van. dood en nacht,
naderden wij het grafgefteente van aur.iuspjombd**.
In het gezigt van hetzelve bevond zich het prachtig lust-
huis diens mant , wiens naam , hoewel geen historisch b*.
lang wekkende, al de rnfnen overleefde, yen ce midden der
algemeene verwoesting gefpaard bleef. Maar* welk ook uw
beroep , uwe zeden en uw karakter mogen geweest zijn.» gjj
bezat rijkdom, die alles afdoet! Ziedaar nog rijen iftonder»
*lijke , overetadfoande' kolommen ; ziedaar, verwonderlijk . fraai
fchildérwerk en arabesken, 'fresco's van den t^jd v*n Keizer
titüj, en die 'door don Pefttrius niet Ttijn tangei oord ; zie- •
daar wijnkrtriken ^ampfmrtn) eis in'ilagorde gefehaaod in. uwe
onderaardfcke kelders, eir heerlijke overblgfTels.uwet baden,
eenen Koning waardig; ziedaar uw atrium en uw trk/intvmt
Hier ftaae uwe tutopoórt, bij welke men twee geraamten
vond, een van welke, nog den fleutel vasthield, reeds in .bet
(lot gedoken, en gereed om denzelven om te dr*aajen. ter
ontvlugting; het andere op den grond liggende natst een' zak
met goud en eenige zilveren vaten* Ongetyvjyfek} poogde de
heer des huizes, gevolgd van een! flaaf , hef algemeene nood-
lot te ontkomen; hij vlugtte, terwjül z$ue(doobter en, overig
gezin eene wijkplaats zochten in de onderaa.rdfcbe kelders
des gebouws. Men weec, dat derzélver geraamten gevonden
zijn, en dat de vorm vanden boezem eener jonge, vrouw,
in de heete en vervolgens verharde asch, in welke zfl om-
442 BE20EK VAN J?OMP^JI
•
kwam, als 'c ware afgegotfcn, de werklieden, 'die deze k*ct-
komben opdolven, met verbazing vervulde; Zy bragqen de-
zelve naar Napth , welks Mufeum thans al deze overblijrTela
bezit. Arme jonge dame! hare gouden en zilveren verfier*
fels bezaaiden den grond, en de afdruk barer fcboonheid
beftaat nog, na verloop van zeventien Eeuwen, als bewjjs
van den jjfelijken dood , dien zij ftierf !
Uu de villa van diomidu, bet laacfte huis der voor-
lied , traden wij de Had zelve binnen. De enge ftraten ; de
overblijffels der muren, wier fcherpe ,i onregelmatige lijnen
zich aan den hemel afteekenden ; de voetpaden, finds zoo
vete Eeuwen onbetreden; de uitgedroogde fonteinen; de
pleinen, eertijds bezocht door eese, bet vermaak najagende
bevolking; de brood- en banketbakkers winkels; de gaar-
keukens , wier ongerepte fornuizen nog op kalanten fchjjoen
te wachten , — dat alles , door onze toortfen half verlicht ,
trof achtereenvolgend onze .opmerking : hier woonde een wa-
genmaker, daar een fmid, ginds een beeldhouwer* Ongeluk.
Jtige kunfteuaarl zoo hij de maker is van deze frisen, dan
was bij een man van talent ; deze opgegravene brokftnkken
-kenmerken een* bekwamen .beitel; deze bloemkranfen zjjn
met eene bevallige ftoutheid gevlochten* Het uithangbord
zijns wirjkels werd ongelukkig door den t|jd niet gefpaard;
maar hrj bewaarde, daar naast, eene geit Van gebakken aar-
de, die een melkhuis fctnjnc aan te duiden» Dit deed
fc$ desgelijks de kruiken yol oéir, .welke den winkel van
beider buurman Qafteerden» De ronde kringen of indruk»
UU der vaten, zijn op de cooabenk nog te zien; bet toeval
beeft aasi ét kruiken van een' koopman in oKe vergund de
eeuwen te verduren, en zulks geweigerd aan de werken van
Vit v a l i v i us en van t a citüs t Wjj zetteden den voet
'öp eenige dwirsfteenen , beftemd tot gemak der voetgangers ,
-die de ftraat wilden overfteken» De rust der ftad, de diepe
ftllte rondom ons hadden niets, dat verwondering wekte:
al de inwoners fchenen nog te flapen ; en wij , met onze
bedienden, onze toortfen, onze wacht, onze korven met
Wijn en fpijzen , wij geleken eenige Jonge üchtmiafen , die
deti toeéht in den dag verkeerden! Deze begoocheling werd
trog vérfterkc , toen wij de ftsande geblevene «uilen en Ju>-
loftinen, het mozalkwerk van binnen, en het woord fatotl
iOot dé» ingang der huizen van nabij befchouwden. D*s
fcoderdea wij het groote gebouw, **/ hui*<yan sallu^
BIJ TOORTS LICHT. ' 448
xm$ genoemd. Onze Vorfien zelfs zQn niet zoo wèl ge;
hnisd: er ü meer fmaak, neer kunst, eene meer uitgezochte
tteeide in dit iruis , dan in al de overige van Pompejl. Ik
verbeeldde mij in denvoormaligen bewoner een fcbatrijk man,
vriend der letteren en der weelde, die, bet gedniisch van
het forum moede, zijn vermogen btd te koste gelegd aan
het verfraaien dezer bevallige wijkplaats. Hij bad eene eet*
zaal in zijnen tuin ; dezeiye was ais overdekt door een9 wijn-
gaard met deszeifs ranken; eene kleine ronde tafel in bet
midden, en rondom rustbedden, op welke de gasten wereA
-aangezeten ; ter zyde eene fontein ter koeling van den wjj».
Het fchijnfel onzer flambouwen gleed langs de marmeren mu*
ren, nu eene kroonlijst, .dan een' pilaar verlichtende, of aan
den lomberen achtergrond beelden van Nimfen en Muzen offfc-
xnkkende; boven ons de blaauwe hemel ; op eenen afltend
de Fcfuvius, gekroond met eene roode koiqm, die ötfertfag
niei dan eene kolom zwarte asfcbe fcheen.
Wf betraden bet venersum , of geheim b$»d&ir, van defc
weelderigen sallustius* Een vlerkante Zuilengang om*
geeft een' kleinen tuin ; deszelfs wanden waren eertijds béi
kleed met zwart marmer, met goud ingelegd» In een der aan-
grenzende vertrekken heeft men de overblijfsels van eene bed-t
fpónde gevonden, beneven» een tfrouwegeraatnee, verfierdniét
hals- en armbanden , alsmede drie of vier geraamten van fle*.
ven. Ongetwijfeld was het eerfte de dame èt% huizes', wie ,
met bare ter hnlpe toegefkelde bedlenden , bier de ijfelijkfte
dood verraste. HM v*le barwerfcheurende tooneelfefi badden
er plaats, welke de Oefchiedenii niet heeft kannen vermei*
den! Hoe vele trekken van grootmoedige zelfopoffering en
van laag egoïsme hebbeo deze onverwachte ontzettende om*
keering gekenmerkt! Deze en dergel^fee voorftellingen ven-
mengden zich in onze opgewekte verbeelding met de weel*
derige en dartele beelden, welke het verblijf van sa Ltus-
tius en dat van den Bouwheer pan sa, hetwelk wij
vervolgens bezoebten, in ons verlevendigden. Ik zag in het
titpelfche Mufeum de fpiegelt , zilveren en gouden vaten i
candelabres van groote waarde, heerlijke ftandbeelden , enz.
welke déze beide woningen verfierden. Ik wenschte, dat de
Koning van Napels eene eene dezer aloude Rmnemfche wo-
ningen deed berftellen ; dat bij de zuilenrij van het atrium
oprlgtte, en aan de arabesken, welke de wanden bekleedeö,
derzelver oorspronkelijke frlschheid hergaf. Ik wenschte;
dat het impluvium en de fonteinen met zuiver water werden
444 BEZOEK VAN POMPEJI
gevuld; dat men het. altaar, der Huisgoden in. des zelfs luister,
en het flavenvewek en tde breetde gordijnen of parapet4um*ta+
welke de binnenkamer van de.groote zaal fcheidde, waar de
jalrijke befcbermelingen het ontwaken huns patroons verbeidden,
herftelde. . Hoe. gemakkelijk ware het , mee behulp van eénige
kunstkenners , h,et ganfche ftoffelijke leven van een' Romein-
fckenSybariet van nieuws daar te (lellen t Meubelen, keukenge-
reedfehap, amuletten ~ niets ontbreekt er. Ëen enkel bezoek
in zulk een huis zou over de oude wereld grootet licht ver*
fpreiden, dan al.de werken van cantelliwüs en justus.
lipsius. .De Bouwheer pansa. leefde. in nog grootfeher
trant,, dan s allustiüs: met zijn paleis waren verfchei-
deue .winkels yerbondeii.,. welke hy .ongetwijfeld verhuurde»
^n die hem zeker goede. rente gaven (*). Hetzelfde Napel*
fche Mufeum,.. hetwelk op zijne beurt al de merkwaardighe-
den van .Pompejf verzwolg, bevat. thans de Jrist, waarin de
penningmeester d$ opbrengst der openbare belastingen en in-
kpmften bewaarde. Eene opmerkelijke bijzonderheid verbindt
zic)i met'de ontdekking, dier kist. Het fchjjnt, dat, kort na
de; noodlottige uitharfting van den Fefuvius , een Ponpijisch
inwoner , *an de ramp ontkomen , . op de gedachte viel T ia
den grond te graven, in de hoep. van tot de plaats te gera-
ken,, waar de openbare fcbatkiit flond. Ongetwijfeld be-
fteedde hij verfcbejdpne jaren tot. dezen arbeid, en bediende
zich vooral van den nacht* om geene opmerking, te wekken.
Toen hij nu de voorgenomene uitgravjflg, ha£ ten einde ge-
htoglt ontdek** hö , dat, de door hem ggEpzepp rjgdag niet
de juiste was» en dat zijn put uitliep op.eqn vertrek «aast
dat , . waar de fchat bewaard werd. ■• Maar bjj gaf. den moed
niet verloren, en doorboorde eeneo muur, door .welken hij
in de. fchatkamer wist te dringen, Zone volhardende béb»
(*J Een #groot deel der archiyen van dezen bewindsman
zijn wedergevonden, maar .zoo vast aaneenverbonden en ge-
kleefd, dat men wanhoop; dezelve ooit te zullen kunnen le-
zen. Welk een licht zou daardoor, verfpreid worden over
het (ledelij k beduur der. Romtinfche (leden 1 Om eenig denk-
beeld te geven van het . aanbelang vtnPompeji, halen w{j
een biljet van verhuring aan , gevonden in de puinen dezer
ft ad, bij hetwelk julia felicia, dochter van spuejus,
voor den tgd van vijf jaren, bare goederen in buur aanbiedt »
beftaande in een bad en negenhonderd winkels.
BV TOORTSLICHT. %45
«lacht werd beloond: ttfdens de jongfte opdelvingen, vond
men op den grond , waar finds zeventien Eeuwen de kist
Aond , niets dan eenige goudftukken 9 welke tuifcben de me-
talen platen waren gegleden» waarmede de bodem was bekleed*
Wij gingen met 'onze toortfen in al de ledige huizen t in
die van iibliager en der Nerétden; namen» aan dezel-
ve gegeven, bij gebrek van beter. Na trok bet dóór-
fchgnende van een masker, in albast uitgehouwen, dan het
juoude mozafkwerk, na zoo vele Eeuwen nog fchh terende
van frischheid, onze aandacht. Eindelijk bezigtigden wQ de
Taverne (de kroeg) , en vonden er niet dan onreine voor-
werpen , herinneringen aan gemeenevolMs - losbandigheden , *
fchilderjjen , verbeeldende «uippajttfen van (oblaten, en ma-
trozen. Vervolgens, een* tuin doorgaande, fraaije zalen,
naar 't fcbijnt beflemd voor meer "verfijnden wellust. Overtl
leven, overal weelde en dartelheid op den voorgrond dezer
groote *n geweldige omkeering l Ik merkte op, dat de klee-
dty der boeren, zoo als de fchiider die op dé wanden iii
kroeg heeft gemaald, veel gelijkheids' heeft met die der hef
dendaagfcbe Nipolitaanfehe vbfchers en boeren. Btf bet
eigenlijke volk handhaven zieb de overleveringen van kleeT
ding, taal, en zelft van denkwijze» het volftandigst. De kiel
der Qaulert dekt nog de fehouders 'der Franfche landllqdetf;
de kap der drinkers van Pompeji wordt nog heden ten dage
gedragen op al de kusten der MMdellandfchezee: 't ir de
gewone muts der matrozen.
Vermoeid van de* lange* tögr, tetteden wfl ons eindelijk
neder in een ruim huis, onlangs ontdekt onder het öpzigt
van den zoon van cÖTHt, en door de Cicerones ^gtdftn)
gedoopt: Huis vmn gÖïhe. Datr vindt men dat fraaie
raozaïk , volgens de Oudheidkundigen voorfteltónde den veld*
flag van den Granicut en de ylugt van dakivs. Hei; heden*
daagfche vernuft heeft niets voortgebragt, zoo vol uitdruk-
king en grootschbeid ! föj konden ons niet verzadigen fn
bet bewonderen van de zegepralende en trotfche houding dés
overwinnaars en van de fombere onderwerping des overwon-
nelings, de verfchiilende groepen, met groote kunst ver-
deeld , en die levendige kleurmengeling 9 dat eeuwig leven
eens tafereets van marmer, hetwelk de zon kan veranderen
noch de vochtigheid bederven.
Sinds geruimen tijd verkeerden wij In het gewest der Too-
vergodinnen; de begoocheling werd thans verdreven door
mingïlw. 1885* mo« 9. * G g
445 BR20EE VAN KOMÏEjl
bat gerits des porfelein», der flesfchea en gtazen, door 4e
bedienden uitgepakt-, en het gerucht van het opflaan der
etenstafel ; welk een en ander ons tot de grove wazenigk-
hdd' tarugbragi. De lange wandeling en de nachtfocht had*
den onzen eetlust opgewekt en gefcherpt. De Champagne-
en Rhijnfche wfln fchuimden; en, zonder ons te beswaren ,
of de fchimmen der luculussen en apiciüssen van
voorheen op onze kotdetcen en onze macaroni niet veelligt
mer medelijden nederlagen, deden wij het nachtelijk maal
tere aan j 't was een waar doodenmaal, ats gehouden op de
' grtnsfchekling der levfnden 'en dooden. Weldra , door den
wijn opgewekt, plengden wij 'dien ter eerè vanden gastheer
van weleer , en dronken op diens gezondheid. .
, Thans begaven wij ons andermul naar het Forum en het
Amphithiaur. Wij doorliepen de enge (Iraten, aan welke
de Ouden de voorkeur gaven, omdat ze de voetganger» tegen
de Kitte des dtgs befchermdén. Wij zagen er de fporen der
rijtuigen, dié bet voorkomen hadden, alsof ze gisteren ge*
mankt warm. Wij kwamen aan hel Forum , dat brandpunt
der aloude tofchavtag. Hoeveel paleizen In gruis ! hoeveel
tempels in pain! Wij vonden er de overblijflels van alte
gebouwen, welke voor een befchaaffl volk behoefte x^n.
Lang vertoefden wij bi) den tempel van venus, bij de
fraaije zuilenrij en de marineren trappen , eert^ds geleidende
naar het altaar der Godiane, doch thans verbroken en on-
bruikbaar. Wg wendden het hoofd om t verwonderif k tafe-
reel l eena lange reeks van witte kolommen teekeode zich af
aan den horizon, groots zwutblaauwe Tchaduwen op den
grond werpende; vervnliene muren, wier ottegelmatige lijnen
de maan verzilverde; ondermijnde voorgevels, die als fpeken
zich vertoonden 4 en overal op den bodem Imitch lijstwerk >
befchacttgefe knpiteelen enz. enz., bedekt met dat mot»
zoo heilloos voor de ruïnen , welke het bemagtigt. Wanneer
ten van ons gezelfchap ons voor een oogenbHk veiïiet., en
hij dan opdaagde uit de duisternis, welke hem omgaf, fcheen
hij ons een wezen oit de wereld der geesten , die de tegen-
woordige kwam bezoeken!
Ik zat op ten brokOnfc eeser zuil van het Forum, toen
mijne medgezèllen, mij uit mqjne mijmering opwekten, om
mij naar den kant van het Amphitheater te vergezellen. Het
beerlyk gebouw fcheen bij het maanlicht nog grooter en on.
gemeener, Wtf treden -in het renperk: van hier verhieven
*u Tooamicn* • W
elch rondom ons de ckkeb dier hreede en gwdbere Ppktfw
mende banken, die wél bewaard waren pleten; daar jb^
ven weren groote bogen, die aan bei ezwr des hemel* 4*
het zachte licht doorgang verleenden; terwijl de mean&c£ye»
op ooelndigen afftand als opgehangen» tot nachtlamp ver-i
ftrekte aan het Wnuenfte dei renperks, hetwelk zij met heat
blaaewachtig fcbijofel beftraatde. Het midden de» ftrijdperks f
vgftlen voet diep in den grond , wal alzoo beneden deuaaw
bijjijnde banken, en dit beveiligde d* eenfekouwers tegen
alk gevaar, in het middelpunt des ftrjjdperkl ftond eer$dt
een altaar, aan diana of pluto gewijd, maar nog meen*
dere malen aan juvitbr, befekermer van £«//?», eene
Godheid, allee* door menfehenbioed te bevredigen. Een
aantal holen, hetzij aan het «{pinde, hetzij onder het Am»
pkitktattr, diende tot doorgang, 200 wel van de wilde bees/»
ten, welke men bjj duizenden op dit bloedig toonéti 4>ro<»
br«gt, ala van den ftortvloed van water, h#welk fomw$le«
het repperk in een groot meer kerfchiep, waarop ffehepen
negen eikander ftneden. De bokken, welke de isüde of
vreemde dieren hevafcteden , waren geplaatst onder de banken.
Van hier kwamen benrtelinga (truisvogels, wilde nwjjuen*
elefanten opdagen. Ruïnen bedekten dit Amphitheattr % waarop
nb&o eertijds ftof van vermiljoen, borax en goud deed ftrofci-
jen. Dikw$l* wafemden verborgene bakken, door middel van
onder de trappen doorgaande pijpen, welriekende geuren , die
«Is een dauw op de aanfchouwers nedeidaalden. De ftand-
beelden zelve, die het Amphtttoattr verfitfden, febenen
reukwerk te 2weecen4 wolken van wierook bezwangerden
de la ebt', en, wanneer de ion zich met Itare gloeiende ftraleg
wapende, dekte een groote fluijer, die riek boven aller
beefden uitbreidde , en wier zamenftelttug de hedendaagfeh*
wferktnig» en oudheidkundigen vrncfateioof hebben getracht
na te fporen , de ganfche «vergadering. £00 veel weelde ,
zoo . veel wellust ten behoeve eener hebbelijke wreedaardig-
held 1 Daar toch was het , dat , op een* wenk des volks ,
de zwaardvechter den ewaardvechter om hals btagt, en hij,
zoo hij zich van zijne rol niet kweet met zekeren zwier
van vormen, met de bevalligheid, door het moordenaar*-
wetboek voorgefchreven , werd uitgefloten !
Wij bezochten achtervolgen* de belde andere Theaters,
waar voor 't minst zulke bloedige herinneringen ons niet pff*
nlgden. Ook daar, geltfk te het Amphkheater , hadden de
Gg2
448 BEZOEK VAN POMFSJI BIJ TÖORTSLICHT.
vertooningen onder den blooten bemel plaats (*). Welk
weelde! Welk een rijkdom! Welk «ene uitwerking
eertijds die kolosfale ftandbeelden van wit marmer , die can-
delabrcs droegen , gedaan ' hebben ! Hoe moet de ftem , de
koperen pijpen , waarmede het masker der Acteurs voorzien
Wiis , doorgaande , geklonken hebben door deze uitgebreide
ruimte! — De tempel van isis ontving nu óns nachtbezoek.
Wij zaten op de vervallene trappen des ouden heiligdoms
neder , toen de dageraad zich aan den hemel verkondigde
r w breede lichtftrepen 9 die den horizon doorfneden. De
tuortfen verbleekten. Nog eenige glazen Rhijnfchen wijn
geplengd , en dan het laatst vaarwel gezegd aan de ftad der
verbeelding ! Ziedaar reeds de moderne btrliné en de gega-
lonneerde lakkeijen ! De verbeelding zwggt ; het verlbdene
verdwijnt» De roode zuil van den Fefuvius verandert in
eene kleine grijze rookwolk. De frischheid der morgenluchc
roept ons terug in de wereld der levenden. Wij beftggen
*8 Prinfen rijtuig, en keeren nt*T Napels, gedompeld in
die verdooving der gedachten, in die afmatting naar ziel en
llgchaam, onvermijdelijke wederwerking van alle levendige
vermaken en buitengewone opwekkingen.
(*) „ Sommige Oudheidkundigen (zegt de Franfehe Ver-
„ taler van dit (tuk) beweren, dat teiTkédtre-Comiqwe over-
„ dekt was. — Verwondert zich veelligt iemand over het
„ groot Aantal gedenkteekens , in dit verhaal befcbreven , zoo
„ wete hij, dat de opdelvingen gedaan zijn in de fraaüle
n wijken van het aloude Pompejs. Deze opmerking wordt
„ bevestigd door de jongde ontdekking van een zeer groot
„ particulier huis , nog veel kostbaarder dan die , waarvan de
„ Engelfche Schrijver gewaagt. Drie tuinen, vijvers, j&ui-
„ lenrijen en' gangen, met heerlijke fchiidertjen, waren de
„ voornaamfte fieraden dezer woning/'
NIEUWE ONTDEKKING VAN EENE GROEP EILANDEN
IN DB 2UIDZEB.
JJe eilanden in de Zuidzee hebben iets ongemeens , dat de
reizigers . treft en boeit. Met bijzonder genoegen bezoekt
men deze gelukkige verblijven , die in den onmetelijken Oce-
aan verftrooid liggen. Op eene aangename wyxe rust men
NIEUWE ONTDEKKING VAN. EILANDEN IN DE ZUIDZEE. 448
daar uit, verre van de bemoeiingen en beroeringen der oude
tarereld. Dat eenvoudige leven bekoort denbefchonwer* De
Zeevarenden fchijnen in bnnne betrekkingen tot die eilandeis
den invloed van zoodanige verandering zeer levendig te out»
waren. Aan lange ontberingen en vermoeijenisfen gewoon,
verkwikken zij zich op deze lagchende eilanden, en kunnen
het gevoel van dankbaarheid niet onderdrukken. Hebben zfl
aan de inboorlingen de weldaden en gebreken der befcha-
ving doen kennen, zij drongen dié geenszins met geweld op,
en hier ten minde deed de overwinning geen menfchen.
bloed flroomen.
Op de eilanden der Zuidzee trekt alles de opmerkzaam-
heid van den befchouwer. Hy kan duidelQk zien , hoe de-
zelve gevormd werden en ontftonden. Men weet, dat ze
ophoopingen van koralen tot grondflagen hebben. , De klip*,
.pen, die dezelve omringen, fchijnen zoo vele groote muren
te zgn, van welker hoogte het oog, ter diepte van eenige ■
duizend vademen , loodregt in eene altijd doorschijnende zee
nederziet.
Om zich een juist denkbeeld van de wording dezer eilan-
den te vormen, is het genoeg,, te weten, hoe het koraal
ontftaat. Dit komt van eene ophooping en zamenhecnting
der celletjes , welke door zekere feort van pojiypen gemaakt
worden. Deze. diertjes plaatfen hunne Jiuisjes altijd loodregt
op elkander , tot dat dezelve de oppervlakte der zee bereikt
hebben. De doffe nu, welke, zoo door den invloed der
lucht, als anderzins, van deze celletjes zich afzondert,
wordt , op eene bovftn het water zich verheffende rots , het
beginfel van plantengroei; terwijl dezelve zaden, door de
golven .der zee aangevoerd , opvangt, en daaraan gelegenheid
tot wasdom, verfchafc.
Welk eea lïuita veld voor befpiegeMngenl Langzaam,
maar zeker is de gang der. natuur. Deze fctoone wouden
-ontftonden op het graf van een onbeduidend infektl Eiken
dag komen er, uit den boezem der uitgeftrekte zeeën, nieu-
we huiejes van dit diertje oprijzen, en andere, half bedekt
•jdeer de golven , jagen dikwerf den zeevarenden fchrik aan.
Welligr zal ^eenmaal de tijd daar zijn , dat alle deze over-
b^jflelen- Vau X^olypen , verbonden en vereenigd met andere
daar ftnsfirijen gevtoegde ovefbHjffelen uit het dieren- en plan-
ten^ ,*eeTVHvètbazend*grootvai!tlam vormen, en de wate-
ren, die thans de eilanden van elkander fcheiden, noodza-
460 NIEUWE QNT0EKUM6 VA» EINK GftOtF E1LAJIDUI :
ken; in endere gedeelten 'der aarde eetae nieuwe* bedding «*
zoeken. Eeuwen tutten er noodig zijn, om zoodanige ohu
keerin£ te doen plaats hebben; maar wtt zijn eeuwen/ ea
boe groote verandering heeft de oppervlakte van denetrdbol
reeds ondergaan!
Eenige arme Imiïanen , met een gebrekkig vaartuig ver»
trolken van een der beide vaste landen, welke de Atlantifche
Oceaan befproeit , en door eenen ftorm op een dezer eikn*
den geworpen , hebben dezelve waarfchjjnlijk bet eerst be-
volkt. De bewoners zijn nog weinig in getal en leven ver»
ftrooid. Het is buiten twijfel niet lang geleden, dat hier
het eerst mentenen aankwamen. Alles geeft aanleiding, om
dit te onderdellen/ Onbedrevenheid in de .zeevaart moest
de verhuizing van de eene plaats naar de andere zeermoejfe-
lijk nUken, Ook ontdekt men in dit halfrond van $d tot
tijd nog eilanden , welke de noodwendigheden des levens is
overvloed aanbieden, maar geenszins door den mensch in
bezit genomen werden*
Ongemeen fchilderachtig en bekoorlijk zijn deze afgelegene
en onbewoonde gewesten. Dezelve hebben eene teer grOote
vruchtbaarheid ; de warmte is gematigd , en het weder niet
veranderlijk» Men ademt er getonde lucht en frisfche Ie-
venskracht in. Deze vootdeelen hebben ondernemende lieden
uitgelokt. Op onderfcheidefie punten werden kleine volk-
plantingen aangelegd , en men heeft alle reden , om te den-
ken, dat dezelve gelukkig zullen dagen*
Wij willen eene korte befebrijvtng geven van eene dier
talrijke groepen van eilanden, die nog niét algemeen bekend
Is. Vooraf tij den lezer nog herinnerd , dat alle eilanden
In de Stille. Zee veel gelijkheids onder elkander hebben.
De Kokos-Archipel (zoo werd dezelve genoemd door de
genen, die dé ontdekking deden) ligt op 12 graden ztiider
breedte en 97 graden lengte. Dezelve beftaat uit een dertig-
tal eilanden , Welke meerendeels eene langwerpige gedaante
hebben en eene waterkom van omtrent tien mijlen middeltijo
omgeven. Van het eene naar het andere loopt een natuur-
lijke weg of dijk, die bij Itag water zigtbaar worde Desbe
dgk heeft flechts twee openingen, toaarvu.de eene den In-
gang tot de haven of waterkom uitmaakt* De fohepen kuö-
nen er wegens de engte naauwéijjke door komen; decfa eet»
maal in de kom zijode , liggen dezelve Veilig voor dè be-
vigfte ftormtoindeh.
IN Dft ZUI0ZEE. 45 r
Uk deze kom of haven heeft men een verrukkelijk ge-
zigc Aan. de binnenzijde , tegenover den ingang , werpt de
golvende beweging des waters een fijn zand op, dat door
witheid de oogen verblindt en doorzaaid is met prachtige
fchelpen, waarbij het donker groen der wonden fraai af-
fteekt. Kokosboomen ftrekken hunne fraaie takken tot aan
de alqjd heldere wateren der baai uit. Terwijl in deze vreed* .
same verblijven eene liefelijke kalmte beerscht, doet de
echo der ftranden in de verte het geraas van de golven
des Oceaans hoor en, wier krachtetooze woede breekt op
deze TOtfen.
De gewone hoogte van deze eilanden boven de opper,
vlakte der zee is van vijftien tot twintig voeten. Eenigen
derselven hebben, omftreeks het midden, vrij hooge, kegel-
vormige bergen , die rondom geheel met liefelijk, gjpen be*
dekt zijn, hetgeen den rykdom en de fchoouheid van het
landfcbap vermeerden. De Kokoseilanden hebben , den naam
van de menigte dier vruchten 9 welke hier groeijen. Zij zjjn
In de geheele uitgeftrektheid bedekt met kokosboomen , welke
er digte boscbjes vormen. Dé grond is bezaaid met de nor
een, welke jaarljjks in groote hoeveelheid afvallen', bren*
gendë één boom hier, in één ftizoen, meer dan honderdtwin.
tig noten voort.
Als men onder de groene gewelven van deze ongerept*
wouden treedt, wordt men weldra door een onverwacht
fchouwfpel verrast. Dezelve dienen namelijk tot nachtver-
blijf voor de zeevogels, die, in weerwil van den platten
vorm hunner pooten, bij duizenden zich op de takken der
boomen komen nederzetten. De tegenwoordigheid van den
mensch maakt dezelve niet fchuw. Dit vertrouwen wordt
kun dikwerf noodlottig. Men vindt hier onder anderen een?
seèr fraatfen vogel, die, in gedaante op eene groote zwaluw
gelijkende, den kop zwart, de neb rood en helder witte
vleugels heeft» Dezelve legt zijne eijeren in de holte van
een kokosblad, en zit onbevreesd op dit broze nestje te
broeden, terwijl de wind hetzelve heen en weder doet fun-
geren. Slechts drie foorten van vogelen z\jn hier, welke
niet tot het geflacht der zeevogelen behooren.
Men vindt op de Kokoseilanden geene Hangen , noch ander
kruipend gedierte; doch men ziet er eene groote menigte
krabben van een' voortreffelijken fmaak én kreeften van de .
grootfle tfeon , welke door zekere bijzondere eigenfebap zich
\
452 K1IUWE OiNTDBKEING VAN BENE GROEP EILANDEN
onderfchelden. De bewegingen van dezen kreeft zijn langha-
mer, dan die van de krab. Wanneer hij zich bedreigd ziet,
kan bij niet on t vlugten, maar weet zich te verdedigen. H#
rigt zich .namelijk op, en opent zijne ongemeen groote fcha-
ren, Alzoo op zijnen Üaart, als op eenefpil» ronddraaien-
de* volgt hi} telkens de bewegingen van zijnen vijand, m
wende en keert zich op zoodanige wijze ,; dat hij den aanval-
ler alom zijn wapen tot tegenweer aanbiedt. Deze kreeft
heeft onder den Gaart zekere hoeveelheid olieachtig vet, dat
zeer £oed is voor het gebruik in de keuken.
Het plantenrtfk levert alhier weinig verscheidenheden op.
De kokosboomen fchjjnen alle voedfel van den grond weg te
nemen. Hier en daar treft men eenige boomen van een*
andere foort aan; doch dezelve zqn weinig in getal en tieren
niet w^Jg.
Deze Archipel heeft nog een voordeel boven de meeste
eilanden der Zuidzee. Overal, waar men graaft, vindt me»
zoet water, bijna aan de oppervlakte van den grond. Var.
fcens en gevogelte vermenigvuldigen en groeijen er op eene
verwonderlijke wQze. Men behoeft ze niet te mesten ; on-
der de kokosboomen is voedfel genoeg te vinden. Deze die*
ren worden fpoedig vee en fmaken zeer lekker* Men heeft
op onderfcheidene plaatfen tarwe en ander koren gezaaid;
maar deze proeven leveren nog geene voldoende uitkomften.
De bodem Van dezen Archipel is zeer ruw en oneffen , uk
hoofde van de koraalpunten , die overal zich vertoopen. Dezt
zelfftandigheid fchijnt in de geheele uitgeftrektheid der water-
kom Reeds te blijven voortgroe$en ; men ziet dezelve naar
alle (anten zich uitftrekken en takken fchieten, terwijl het
oog tot op eene aanmerkelijke diepte den grond kan onder-
fchelden, die met allerlei- zeeplanten bedekt is. Het over-
vloedigst echter groeit dat gewas, hetwelk de Engelfchen
Surfte -grasf (f childpadden-gras) noemen. De fehüdpaddén,
die zeer gretig naar deze plant zjjn , komen bij geheele troe-
pen in de baai. Drie mannen, flechts met (lokken gewa-
pend en in eene kleine boot zich begevende, kunnen er op
één' dag eene groote' menigte vangen. Om op deze jagr ge-
Jukkig te dagen , moet men het dier , dat getroffen is , on*
ophoudelijk vervolgen. De fchiidpad, fchoon zwaar zynde»
zwemt zeer fnel , maar kan het niet lang volhouden. Ia
\weinige minuten is dezelve geheel afgemat. Andere twee-
dacht ige dieren zijn er niet op deze kusten ; doch men vangjt
IN DE ZUÏDZEB. 45$
hier allerlei visch in menigte , en de fcbepen , die er zich
«enigen tijd ophouden , routen gewoonlijk eene grooce me-
nigte in.
Vóór drie jaren lagen deze eilanden toog geheel woest.
Toen kwam de Heer hare, met een fthip, dat heto toe-,
behoorde , Ten Bomto overvaren , dm met een talrijk gevolg
Tan Maleisen van beide fekfen zich bier te vestigen en 'den
grond te ontginnen. Hy had levensmiddelen en allerlei be-
noodigdheden medegebragt. Deze eerfte bewoners verdeelden
zich op drie eilanden en floegen eerst hutten op, die vervol-
gens door betere gebouwen* vervangen werden. Op het tijd-
flip, toen de fteller van dit berigt de nieuwe volkplanting
bezocht, genoten de eilanders reeds alle de aangenaamhedêti
en genoegens v^n het landleven. Ieder bezat in het klein
alwat uoodig was, om eene boerderij behoorlijk in te rig-
ten — eene woonkamer, fchuur, hoenderhok, duivenvlugt,
enz. Niemand ondervindt in zijne vlyt eenige belemmering;
4e grond behoort aan den eerstkomenden , die denzelven in
bezit wil nemen.
Zij hebben, gedurende hun kort verblijf, eenmaal eenen
fchok van aardbeving ondervonden ; dezelve was echter niet
Jievig , noch van eenigen duur. Hun gevogelte en de over-
vloed van kokosnoten, die hun geene andere moeite, dan
bet opzamelen , kosten , zullen hun voorwerpen voor hfen-
del en gelegenheid tot gemeènfchtp met JJuropefcbe fcbe-
pen kunnen verfchaffen. Maar, zoude dit een geluk voor
ben zijn?
TOONSELANEKDOTEN EN BIJZONDERHEDEN VAN VROEGERE*»
EN LATEREN* TJJD.
JDékend is bet, boe getrouw de onvergelijkbare tooneelkum
ftenaar garrïck de menfchelijke bartstogten wist af te
beelden. Zijne voortelling der krankzinnigheid in Koning heat
va» de vrucht eener diepe ftudie van de afdwalingen van den
menfchelijken geest; doch bij vergenoegde zich niet met eene
bloote navolging der natuur, gelijk deze zich aan hem voor-
deed, maar nam allerlei, dikwijls ook grappige middelen té
baat , om de meest verfchiHende hartstogten in den metech
op te wekken.
4M TO0NBZI»ANEK»O1£N.
Beu* met «wee zijner vrienden, de Heerèa wiM&HAri
ea monsey, naar de city gaande, verliet hij hen pk*fe-
ling, begaf zich naar het midden der zeer breede ftraat,
eo (tparde onafgebroken naar J>öven, Van qjd tot tyd zeg-
gende ^ Nooit zag. ik meer dan twee." Dit zoadecitag
gedrag had natuurlijk ten gevolge, dat verfcheMene menfebe*
hem vroegen, wat hjj zag. Hij zweeg, en ging voort mee
nu en dan dezelfde woorden te herhalen. De cerfte gapers
weiden nu weldra door anderen gevolgd , en onderfcheidene
gfcfiugen geuit , wat de Heer toch wei zag. Een uit den
hoop meende Heilig , dat garrick twee reigers zag, de»
wjjl men zelden meer dan één dier vogels tèr Zelfde plaatfe
zieu Anderen, echter, wilden dit niet gelooven, dewijl geen
hunner zelfs één reiger ontwaarde. De menigte weed einde*
lyk zoo talrijk, dat GAkaicz's beide vrienden het geraden
oordeelden zich te verwijderen, vreezende klappen te be-
loopen , zoo men hen voor medelanders in eene klucht moge
aanzien, die geen ander doel fcheen te hebben, dan zulk
een aantal menfehen voor 't lapje te houden. Dit, echter,
was geenszins de bedoeling van Garrick, die de uit-
drukking der verbaasdheid, bevreemding en nieuwsgierig-
heid, in verfchillende trappen en karakters, wilde waarne-
men ; en dit gelukte hem volkomen : want, hoewel omringd
van een* grooten volkshoop, vond zijn fcherpe blik ge*
legenheid, den kring te doorloopen, en al de onderfcheidene
beelden, welke hij rondom zich zag, in z$n gelukkig ge*
heugen onuitwischbaar te prenten. Het moegelijkte was,
zich zonder fchade uit het gedrang te helpen; maar ook
hier kwam hem zijne fchranderheid wél te ftade.
Op een* anderen tijd trad garrick midden onder een*
hoop knapen , die zoo uit de fchool kwamen , en deed hun
heftige verwijten over hunne onregtvaardige handelwijze om--
trent één hunner , dien hij met den vinger aanwees. Allen ,
en ook de aangeduide knaap, verzekerden eenparig, dattett
volftrekt geen ongeluk was aangedaan. Niettemin ging ó ar-
rick voort met zQne verwijten; want zijne grondftelliag
was : „ de mensch is flechts een groot kind," en hjj wilde
hier beftuderen, hoe zich het gevoel eens vilsch betigtet
ia de gelaatstrekken uitdrukt»
Nog éétoe Anekdote ten bewjjoe, t*>e deze beroemde km*-
ftenaar zelfs zijne berijders wegfleepte door z$n onnavolfr
TOÓlftELAltEtfÜOffclf. 466
tfor HHÊógtn. — Mts. cli vfc, te Londen, bezat, ils too*
itteffpeelAer , laag vóór dat ó A r R l c k het tooneel betrad ,
ettf oftverdedden roem. Nadat echter zijn roem zich in de
gtóote hoofdfad had verbrdd, Ronden weldra tlle tftdeit
Acteurs in dé fchaduw, 'én fcelfs Mtfs. clï-v-r Zónft, Mj
hem tefgeleken , als 't ware , fa het niet wég. Zij was vati
een heftig temperament en' vrij ruw in zeden en manieren.
Onbewimpeld en in de fterkfte bewoordingen liet zij zich
tointtènt garrick uit, eü gaf Zelfs voor, Zijü gadeloos
kunstvermogen gering te achten. Op zekeren avond, dat
Ca it rick deti Lear gftf, ftónd fcQ, terwijl hij fpeelde, tfls-
fthén de fchermèn. In fpijt van haar manhaftig karakter,
werd het haar weldra ondoenlijk, de. aandoening te onder-
drukken, die haar bjj zyn fpelen aangreep. Zij zuchtte,
fchreide en fchimpte beurtelings. Nadat zij alzoo eenigen
tyd met zichzelve had geftreden, of tranen dan verwen-
fchingen de overhand zouden bekomen, werd zij eindelijk
door haar gevoel overweldigd , en riep uit : „ God verd. • • .
mij! ik geloof, de kerel zou een braadfpit treffen T
De Maarfchalk van Sakfen was de minnaar der fchoone en
vermaarde Actrice lïcouvrbur* Zjjn hartstogt , echter ,
verkoelde, zoodra hjj van hare ontrouw onwederfprekeUjk
overtuigd was , en hij maakte nu der Hercoginne yanb,
z^jn hof. Hoe weinig reden de eerde had , om over haar
verlies zich te beklagen , zoo vatte xij evenwel een' doode-
lijken haat op tegen hare opvolgfter , en gaf aan denzelven
eens, op het tootieel, op de tergendfte w{j£ft, htchu In de
rol van F*ir*s in het Treuttyel van dien naam» rigue xfl,
namelijk, de woorden, die zij tot hare vertrouwde, Ernm ,
tyreken moest, toe de Hertogin, die, vlak tegenover het
looneel, in eene loge zat; en, terwijl zij haar met een* blik
van verachting aanftaarde, fprak zij* met onbefcbrjjfeMjkfln
Indruk, déze regels uit:
Je f ais mes perfidies ,
Öenone , et ne fuis point de ces femmet hardies ,
Qui , goutdnt dans te crime une tranquille paix ,
' Önt Ju f e faire un front , qui ne roiigit jamais.
Een gtoót deel des publiek* verftoud deze toedeling vtfko»
mtti , efc gaf zulks door een onfttimig handgeklap té kt*-
456 TOONEELANBRDOTBW.
Beo. De Hertogin was buiten zichzeive van woede. De
Accrice ftierf kort daarop plotfeiflk (20 Maart 1730), ett
het gerucht liep algemeen, dat zij, uit wraakzucht, ver-
giftigd was geworden* Men zegt, namelijk, dat* een ge*
Vedge van bet ontwerp der Hertogin, een Abbé haar eenigé
konfituren aanbood, na wier gebruik zjj eensklaps ziek
werd en ftierf.
De Catilina van crébillon behelsde , oorfpronkelp ,
de acht navolgende fraaqe regels , door probüs tot f u l-
vi a gerigt, en wier doorfchrapping Madame ds pompa-
ooua, voor een jaargeld van 1200 francs, wist te koopen:
Cest ainfi que , tou jours en proie & leur délire ,
Vos par ei lies ont dü foutenir leur empire;
Car vous riaimcz jamais : votre coeur infolent
Tend bien moins & Vamour qu'A gouverner V amant.
Qu*il vous laisfe régner , tont vous paraltra jutte ;
Mats vous mépriferiez P amant Ie plus auguste^
S*il ne facrifiait aux charmes de vos jeux
Son bonheur , Jon devoir , la justice et les dieux.
Toen de Italiaanfche Komedianten in den jare 1716 te Pa*
rijs hun tooneel openden, luidde hun aanplakbiljet aldus:
n In den naam van god, van de Jonkvrouw m a r i a , van
„ den heiligen franciscüs de paula, en van al de
„ zielen in het Vagevuur, zullen wij heden vertoonen," enz.
In eene landftad in Norfolk werd, ten jare 1788, op den
fchouwbiirg , de fchoone Boetelinge vertoond. . jn bet laatfte
bedrjjf, waarin bals sta de hand op een doodshoofd legt,
werd de Actrice, welke deze rol vervulde, Mistrefs barry,
eensklaps van eene huivering zoo fterk aangetast, dat zij op
den grond nederftortte. In den daarop volgenden nacht nam
hare ongefteldheid toe; maar den dag daarna, hare fpfaak
herkregen hebbende, verzocht zij den Directeur des fchouw-
burgs te fpreken , en vroeg hem , van waar hjj dien fchedel
had bekomen. „ Van den doodgraver,9' antwoordde deze,
„ die mij gezegd heeft, dat het de fchedel was van den too-
„ neelfpeler n o r r i s , die vóór twaalf jaren op zijn kerkhof
„ werd begraven." Deze nor ais was haar eerfte man ge*
weestl Zy bekwam van dezen nieuwen fchrik niet weder,
maar ftierf , zes weken daarna.
TOONEELANEKDOfEN. 4M
De vermaarde tooneelfpeelfter j o * d a n , te Londen , was
door eene andere, riet name ros», gevormd, welke laatfte
echcer nooit aldaar was opgetreden, maar in de kleinere land-
lieden alleen bekend was. Ten latdte, echter, eenige voor-
Hellingen in Coventgarden gevebde vwamtare leerlinge fitós
lang als eene (ter van de eerde grootte fchitterde , zeide men
algemeen: „Inderdaad, zij fpeelt goed; jammer evenwel,. dat
zij in alles onze jokdan naiapt !"
Tijdens den veldtogt in ha //^verlangde napoleon, toen
nog Eerde Conful , den ' beroemden zanger harcbesi te
hooren, die niet dan» na herhaald bevel verfcheen, en wel
met de houding van een gcoot man, die zich beleedigd
gevoelt: het eenvoudige kleed des Eerden Confuls, zyne
korte gedalte, zijn toen nog mager aangezigt maakten een*
ongundigen indruk op den trotfchen zanger; zoodat hij,
verzocht eene aria te zingen,. fpottend antwoordde, dat zich
de Conful er eene in zijnen tuin door de vogelen kon la-
ten voorzingen t Dat dit zeer euvel werd opgenomen , laat
zich begrepen. Marchesi bekwam arrest r en bleef tot
de terugkomst van napoleon van den dag bij Marengo
gevangen. Thans herinnerde nten hem weder aan den man ,
die nu verlof kreeg , om andermaal voor hem te verfchijnen ,
en zijne aria zjnder wed/erfpraak zong; waarop de zoen tus-
fchen de beide groote mannen getroffen werd. .,
RABBI MAYER.
Ais
't gricvendst leed den Christen treft,
Zijn leer kan trotost hein bieden: v
Hij buigt ip 't ongeval zjch neer;
Doch heft het hoo£d bemoedigd wéér.# ,
En zegt, naar 't voorbeeld van z^jn' Heer:
„ o God, Uw wil gefchiedeT
Rukt de onverzoen'bré hand des doods
De dierde panden neder ,
Geen Christen, die dan hooploos treurt;
ft Vooruitzigt houdt hem opgebeurd':
Wie hier van hem wordt afgefcheurd ,
Bij God ziet hij dien weder.
4gg . MBBI MAYEfU
Ii onderwerping niet «e» deugd,
DU we ia dep CW*W* rpcwien?
Weitira, deea z%n-n mg«wP
Hem , die, ee** Md'M leer Wiidf ,
Sq twh, de *w*Mfte wwp t*» fptft*
# God blijft 4&|' Vadtf nptnftn !
Ja , 'k wil aan lot- e» leedg*t*oof
Een treffend voorbeeld geven
Vao Joodfehe deugd en lü<fzamhdd.r
ol Ware elk Christen üeeda bereid,
I» *c wee., dat ken worde opgeleid,
Dk voorbeeld n» ce dreven ! — -
't Wu Rafrbi May et, met z^jn gi, '-
Die «leb flndi któg verheugden
4» *t éétdg pand, dat God-hun ft bonk $
Ben zoon, waar fceel ten ziel ia blonk $
Ken toon, wien* lof In *c ronde kiottk ;
Een eoov, teo rijk ki dengden. *
Op leerren Sabbat brage die zoon
Den grijsaard derwaarts benen ,
•Waar hij , als leeraar wfld vermaard,
Het Oud. Verbond aan *t volk verklaart,
Dat in Jehovah's naam verga&rt,
Om hem bet oor te leenen.
Eens , onverwacht , na kort verwijl ,
Keert de etPle jakob weder ;
Maar 't is dezelfde Jakob niet:
HQ , wien de dood uit dè oogen ziet,
Stort , bleek en bevend ais een riet ,
Voor moeder Sara neder.
„ Mijn jtoon! mijn kind!" roept Sa& nit,
„ Wat is u overkomen?'*
Poch vruchtloos , wat zij vraagt of doet ;
Wat fmart vervult baar teer gemoed!
Een ftilftend in het jeugdig bloed
Heeft reeds hem 't licht benomciu
RABBI MAVBR. Ut
n Zoo moeit ik alwat ik bezat
„ Ontzield ter aard* tien zijgen T ; . . .
Dus (hikt ze , aan Jakob's Hjk gehecht.
n Doch, wat God doet, ia goed *q regt;
n En wac ojw faiet worde opgelegd ,
n Het past ons , Hem ce zwijgen,
„ Maar, hoe 't mQn* echtgenoot gemeld?
n Hoe hem voor fchpk beveiligd ?
m 'k Ga hem bereiden tot dien flagv -r
„ Maar neen! ik toef; dit kan noch mag:
n Het is de groote Sabbatdag ,
n De dag door God geheiligd/*
Het ftoflqk overGqfcoc baars 200a» .
Bedekt een kleed van Honen;
In 't hnltvertrek heerscht fomb're rest ;
En zoo, van 't onheil onbewust,
Terwijl de dag zijn iicbttooro blus dit ,
Treedx Rabbi Mayer Mimen.
n Waar Is «Ma cooê? geliefde vrouw!"
Is de eèrfte zijner vragen.
Die vraag wil Sara niet verftaan, ,
En , om van 't antwoord zich te ontdaan ,
Biedt zij den beker wij» tem aan, :
En zwijgt , en fmoort het klagen.
Hij drinkt; doch peinst, dat op zijn vraag
Geefa antwoord is gegeven.
Hij eet, wat hem wordt aaagebodn^
Doch vangt wéér aan,, op <T eigen toon:
„ GeHefUe vrouw! waar is m§n zoon f
n 1/fraar Is ons kind verbleven?"
Nog wordt door Sara 't- leed verkapt;
Nog bluft z$ 't antwoord fdraUig,
Tot May er Wien dh niet ontgaat, -
Herneemt: ^Mfln Sara, *t wordt reed* laatl
„ Waar is mijn zoon? *k ben Inderdaad
„ Bedncht en ongeduldig."
|0O fcABW Bf AYBR.
Nu vangt ztf aan: n Geliefde f af
„ Een zaak, die mij bezwaarde,
„ Zij eerst' beflist door u alleen I
„ Een magtig Heer ('t is lang geleên)
< „ Vertrouwde mij een' ed'len Heen
n Van ongekende waarde.
n
't Bezit was mij een zaligheid,
„ Een wellust in myn leven ,
„ Een fleraad in mijn* ouderdom
„ Dees dag wierp heel mijn' heilftaat om :
„ Die Heer elscht nu den (leen Weerom —
„ Moet ik, hem wedergeven!" .
„ Gewis', mijn Sara ! zoudt gq ooit
w Eens anders goed begeeren ? '
„ Hoezeer u ook 't bezit verheugt ,
„ Onwettig goed baart ons geen vreugd;
„ 't Zou ftrydig zijti met pligt en deugd
„ En met do wet dea Heereo."
Nu voert zij May er, waar zy 't Ugk
r Haars zoons had heengedragen y
En rukt hem 't doodkleed van de leen,
En zegt; „ Ziehier dien ed'len ft een J
„En God, God is. die Heer alleen,
„ Die hem terug kwam vragen!"
De Rabbi fchrikt en deinst terug,
Barst los in jammerkiagen ,
En peinst, en wischt 4e tranen droog,
Die glimmen in. zijn vaderoog,
En zegt, nu met den blik omhoogi
Dan op zjjn kind geflagen;
„ *t Was in Gods raadsbefluit bepaald ,
„ En moge niet anders wezen.
n Die raad is zegen wit, geen ftrrf..
„ De Heer, die eens het kind ons gaf,
„ Diè Heer nam ons dat kind wéér af:
„ Zijn naam zij dus geprezen!
„ Geprezen tot in eeuwigheid !
„ Geloofd zi> 's Heeren name I"
En biddend blijft de grijsaard ftaan ;
. , Zijn gewt voelt zich van 't ftof ontdaan;
fiij ftaart zijn Sara zwijgend aan,
En beiden zeggen: „ Amenl"
ys Gr*ye*&sge. M« G« V. • • . . .
MENGEL WE R K.
VERGELflKING TUSSCHEN ALEXANDER DEN MACE-
DONlëR EN KAREL DEN GROOTEN.
(Door den Schrijver der Vergelifking.tusfchen «annibal
fJlMARLBOROUOH.)
W anneer een Veroveraar niets dan veroveraar is , wan-
neer hij flechts weet te verwoesten , te moorden en (le-
den in puin te dien zinken, wanneer hij zich flechts
omverwerpen , niet wtderopbot/wen ten doel heeft ge-
field , zoo rust welverdiende verachting en fmaad op zijne
gedachtenis j en de brennus?en, de alarik*,
de attila's, de gbncissen, de bajaze t s
zijn namen, het zij vergeten, (behalve bij den opzette- (
lijken Gefchiedonderzoeker) het zij-met het brandmerk der
fchande geteekend. Maar anders wordt het geval , wan-
neer de veroveraar zijne zopae , tegen het Menscbdom
gepleegd, door eene of andere weldaad vergoedt; wanr
neer hij voor de Steden , die hij vernielt , andere weder
opbouwt , of de befchaving uit het eene gewest naar het
andere overbrengt, gelijk de, beruchte tamerlan
uit Per zie en Klein-dzië naar Samarkand; of eindelijk
(en dit is het hoogfte) zynen invloed over 't algemeen
doet itrekken tot bevordering van befchaving, wetenfehap-
pen en kunden. Hoe vele misdaden ook bet Romein-
fche Volk , gepleegd heeft , om de heerfchappij over de
wereld te erlangen ; nadat die eenmaal gewonnen was9 kan
men niet ontkennen, dat Rqmes invloed naderhand, onder
AUGUSTUS, TRAJANUS endeANTONflNEN,
voor den vrede en de welvaart der wereld vöordeelig ge-
weest is. Het onmetelijke Rusfifche Rijk is door onregu
vaardigheid op onregt vaardigheid, verovering op verove-
ring groot geworden j maar het heeft zeer veel bijgedra-
gen, om aan zuidoostelijk Europa^ (de Krim, de lalden
aan den Dnieper en Dniester enz.) te voren woeste of
mengelw. 1835. no. 10. Hh
462 ALEXANDER DE MACEDONIËR
door zwervende Horden bewoonde gewesten , de welda-
den der befchaving en van den landbouw te doen genie-
ten. Maar ongelukkig, wanneer die veroveraars op zich-
zelve liaan j wanneer zij, als voorbijgaande luchtver-
fchijnfels , ' als blikfemftralen , tevens in vlam zetten en
verlichten ," terwijl na hun fpoedig verdwijnen naauwe-
lijks een fpoor hunner ontwerpen en verrigtingen over-
blijft. . Dus zien wij ook twee dier fchitterende verheve-
lingen in de oude en nieuwere Gefchiedenis , mannen ,
wier naam aan niemand onbekend is , die eenige aanfpraak
maakt op befchaving, die Wereldmonarchijen (lichtten
en nieuwe tijdperken voor de (laat- en letterkundige Ge-
fchiedenis beide deden geboren worden , maar wier plan-
nen zeer kort na hunnen dood te gader met hunne Rijken
onder zwakke of fnoode opvolgers te niet gingen. Wij
bedoelen alexander en karel den Grooten.
In beider lotgevallen zijn treffende blijken van over-
eenkomst. Zonen ' van ondernemende mannen en Rich-
ters van aanzienlijke Rijken, (philippus en pipjjn
de Korte) fchenen zij te kunnen voldaan met het hand-
haven van den vaderlijken roem. Doch hiertnede waren
zij geen van beiden tevreden; zij breidden hun gezag veel
verder uit; alexander over de landen tusfehen den
Archipel èn den Donau, over het geheele door hem ver-
overde Pertifche Rijk en over Noordelijk Indostan tot
den Ganges ; —karel Over zuidelijk Frankrijk aan
gene zijde der Loire, over Italië , van de Alpen tot
Napeis 9 over Spanje tot den Ebro , over DuitschlanA
tot aan gene zijde de Elve , en diep in Hongarije tot
*an de Theiif; landen , zekerlijk niet in uitgebreidheid
met alexander's veroveringen te vergelijken , maar
ook door geheel andere Volken , dan de verwijfde Per-
zen of zwakke^ Indienen , bewoond , — doof de krijgs-
haftige Sakfers , dé ftoute Lombarden , de woeste Aya-
fén ," dfe veroverende Sarracenen. Het was voorts beiden
niet genoeg, de -landen te veroveren; zij wilden die ook
tot een geheel vormen. Alexander ham tot dat
'einde fcelf de kleeding en gewoonten der Perzen , (thans
EN KAREL DB GROOTE. 463
het meerendcel zijner onderdanen) in weerwil zijner Ma-
cedoniêrs , aan , om daardoor de eerden te winnen , (van
de laatften meende hij zeker te zijn) én alsdan langst*
merhand een Wereldrijk te Richten., waar, door \veder-
zijdfche toegevendheid , Gfiekfche befchaving met Azia*
tifche pracht, Babjlonifche nijverheid en Phenicifche han-
delgeest zouden ineengefmolten zijn. Hij vierde zelfs in
het laatst van. zijn leven een feest, waarin Griekfchc
Wigchelaars en Perzifcke Magiërs uit éénen beker moes*
ten drinken , als een zinnebeeld van verbroedering. — Ook
karel wilde zijn Rijk tot een geheel vormenv&aar langs
èen' geheel anderen weg. Hij meende zulks, dóór het
Christendom (naar zijne begrippen) en door de eenheid
der Kerk onder een geestelijk, gelijk van den Staat onder
een tijdelijk Opperhoofd te bereiken. Tot .dat einde
moesten de Heidenfche Volken , die hij onder zijn gezag
xvereenigde, Sakfers , Friezen en anderen, de Christe*
lijke Godsdienst aannemen. Hoe verfchillend van als x-
a n d £ a's toegevendheid ten aanzien der overwonnelin*
gen ! De hardheid, ja wreedheid, daarbij gepleegd, (hoe*
zeer dan ook door herhaalden afval der Sakfers en ver-
woesting van Christenkerken veroorzaakt) kunnen niet
worden verontfchuldigd , en (leken zeer ongunftig. bij
alexander's verdraagzaamheid af. Maar de aanbid»
delijke Voorzienigheid heeft deze verkeerdheid .der men*
fchen tot de heerüjkfte einden doen uitloopen. De Noor*
delijke Duitfchers zijn Christenen geworden , en uit hun
midden werd zelfs , zeven Eeuwen na karel's dood ,
ten fpijt der zelfde Hierarchy^ die karel hier meen-
de te vestigen, de banier vkn het Evangelie en der
Christelijke vrijheid opgerigt voor de Volken.
De veroveringen van karel den Grooten werden
volbragt gedurende drieëndertig jaren j die van albx*
ander, van zoo veel grootere uitgebreidheid, in
twaalf. Doch* men moet hier de gedurig herhaalde op*
ftanden der overwonnene Volken , vooral der Sakfers ,
in aanmerking nemen, die, terftond na hetvestrek van
karel uit hun land , afvielen. — Albxandbr
Hh 2
464 ALEXANDER DE MACEDONIËR
is iriet 200 beroemd om den ongewonen fpoed zijner be-
wegingen als de Frahkifchc Vorst, die, met eene fnelheid ,
welke men federt vooral in napoleon bewonderd
heeft, van Spanje naar Duitschland, van Duitschland
naar Italië, vloog. Beiden hadden voor 't overige de
gaaf, zich bij hunne. troepen te doen beminnen, en uit-
nemende Veldheeren te vormen. Maar karel droeg
jeorg, dezelve niet zoo magtig te laten worden, dat zij
later zijn kroost uit de Regering konden verdringen en
zijn Rijk onderling deden. De fpoedige ondergang van
karei/s Rijk had andere oorzaken, — een zwakke
opvolger, en de kanker der landverdeeling onder de
Vorftenzonen.
Karel was niet alleen Veroveraar; hij was ook
Wetgever* Behalve de wetten der onderfcheidene Vol-
ken van zijne heerfchappij , die hg deed verzamelen , w
ottfe fchikken en voor de vergetelheid bewaren, gaf hij
ook eigene wetten, de Capltularia voor zijne geheele
heerfebappij. Dezen roem heeft alexander nim-
mer gezocht. De Macedonifchc ftaatsregeling was eene
door gewoonte , niet door gefchrevene wetten (zoo het;
fahjjnt) bepeikte Alleenheerlching. Alexander,
wiens fpoedige overwinningen hem het hoofd deden duize-
len» wilde .zich voor den Zoon yan jupiter hebben
aangezien j hij deed zich daartoe door de in Zgypte zoo
vereerde Godfpraak van a mm on verklaren, en fchijnt
daarmede tevens eene onbepaalde Monarchij te hebben
willen ftichten, waartoe de Perzen zeer genegen waren.
. Dit ontwerp leed echter gedeeltelijk febipbreuk op den man-
nelijken tegenftand der Macedoniër s. Karel riep ge-
trouwelijk zijn Volk op ten jaarlijkfchen landdage op het
Meiyeld (dezen tijd veranderde hij flechts , in plaats van
liet Maartveld , om dan tevens ten. oorlog uit te trekken).
Hij liet ook aan de overwonnene Volken hunne eigene
wetten, en verklaarde die voor yry 5 onder denzelfden
Monarch, en met gelijke regten als de Franken* Van
•het denkbeeld, zich eene bovenmenfehelyke waardig-
heid aan te matigen, verwijderde hem zeer verre zijn diep
EN KARRL DB 0R00TE. 465
godsdienftig gevoel als Christen ; maar hij liet het toe, dat
rijn Vriend, de 11 uwe Paus lbo, hem op Kersdag 800
de Keizerskroon op bet hoofd zette , om zoo doende
zich als. den perfoon voor te dellen, die, als Hoofd der
Christenheid, de Keizers kon' aanftellen. Van 'meer duoiw
zaamhéid was deze meer befcheiden titel van k a r e l *
dan de vermetele en lasterlijke aanmatiging van al ex-
ander : de laatfte verdween bij zijn leven ; de eerfle
duurde nog over de duizend jaren voort. En toch was
het een noodlottige titel , die den daarmede gefcroonden
in de magt des Paufen en der Geestelijkheid bragt.
Voor de letterkundige befchaving deed alsxandër
zeer veel. Als leerling van den beroemden aristo-
t e l e s , (lelde hij veel prijs op de wetenfehap. Hij
Helde wel duizend jagers, vogelvangers , visfebers en
andere perfonen ter befchikking van dezen zijnen leer*
meester , en fchonk hem 800 talenten , of omtrent ander-
half millioen van ons geld , om de voorwerpen van zifn
groote werk over de Natuurlijke Historie te leeren ken-
nen. De darrekundige waarnemingen federt eene reeks
van Eeuwen , te Babyion gevonden , die hfl liet afïcbrij-
ven en aan aristoteles zenden , verbindden hem
meer , dan alle de fchatten dier wereldftad. Hij was zoo
naijverig op de van zijnen leermeester verkregene kun*
digheden , dat hij wenschte fommige uitfluitend te be*
zitten. De gedichten van homerus beminde htf uicer-
mate , en voerde de uitgave ctór Ilias , door aristo-
teles bezorgd , in een kostbaar kistje op alle zijne
togten met zich. Hij was de vrienden hoogfehatter van
den grooten fchilder apelles, en wilde alleen door
den eerden beeldhouwer van zijnen tijd , lysippö>s*
in (leen worden gebeiteld. Ook is door zijnen invloed
Oriekfche kunst en wetenfehap , vooral in de door hem
gebouwde lieden, tot diep in Azië en in Afrika door-
gedrongen ; en voor de Aardrijkskunde dagteekent van
dien tijd af een nieuw tijdperk. — Rarel's verdien-
den omtrent de wetenfehap moeten, om billijk te zijn,
jiiet naar het ftandpunt der Eeuw van ARisTOtE-
460 ALEXANDER DB MACBDOMCR
u b $ * maar . BW dat der Eeuw van alcuïj» worden
beoordeeld* Ia ejjQt' Vader pipun vond karel ook
geenen kunst en wetenfehap liedenden philippus. En
toch was h$, uit eigene innerlijke aandrift, met onver-
adetykea dorst vervuld, naar kennis en wetenfehap. Hij
zdf was in zijne opvoeding zoo verwaarloosd , dat hij
zelfs geen fchrijvcn geleerd had. Dit zocht hij in zijnen
ouderdom te verbeteren : bij beriep de geleerdfte mannen
van zijnen tijd, onder anderen alcuïn, aan zijn Hof,
benoemde den kenner der zuivere Latijnfcht taal , egi^-
hard 9 tot zijnen Geheimfchrijver , en (lichtte eenefoort
van Akademie, waaraan hij zelf, onder den naam van
mA vid , deel nam. Hij liet overal in de kloosters fcho-
Jan aanleggen , om de Latijnfchc taal en de beginfelen
der letteren te onderwijzen. Met edele onpartijdigheid
deelde, hg hier lof uit naar verdienden , geenszins naar
denxaogder leerlingen. Ook zijne Duitfche moedertaal
verzuimde hij. niet; hij begon daarvan eene fpraakkunst
ep te dellen of te dóen (lellen; hij gaf inlandfche namen
aan de maanden en winden , en deed zelfs oude krijgslie-
deren in de Duitfchc tale verzamelen. Op rekenkunde ,
redeneerkunde en cedekunst 9 alsmede op de (larrekunde ,
ieide hij* zich 9 volgens eginhard, met alle vlijt toe.
Onder alle wetenfehappen ging hem , naar de zeden van
dien «tijd, de Godgeleerdheid het meeste ter harte, en in
de Kerkvergadering te Frankfort verklaarde hij zich ten
ijverigfte tegen de , destijds in volle kracht herlevende ,
feceklendienst. Wanneer men dus in dit opzigt de beide
Vorften vergelijkt , zoo toonen zich in alexander's
tijd wei veel grootere vorderingen; maar wanneer men
(laarbij in aanmerking neemt, hoe hoog kunden en we*
tenfchappen reeds vóör hem in de Eeuw van zeüxis,
PRAXITELESy.PLATO en DEMOSTHENES fton-
den, en hoe zij vöór ka hel in het Westen bijkans
uitgeftorven waren, zoo komt, onzes. inziens, aan den
laatstgenoemden , om de hoogte , waarop hij haar bragt ,
normeer lof toe5 dan aan ajlexandbr.
Keeren wij nu tot de eigenlijke Regentenpligten terug,
SN KAREL D£ GROOTS. 467
zoo zijn beide Vorften geenszins van onnoodige Oorlogen
vrij te pleiten. Die tegen Perzii was zekerlijk eene er-
felijke veete der Grieken , en de Perzen hadden door
kuiperijen tegen philippus wel aanleiding . tot den
oorlog gegeven ; maar door de aanneming der vooprflagen
van DARius, die den overwinnaar in de twee eeriie
véldflagen het geheele land tot den Euphraat toe aan-
bood, zou alexander den eerlijkften en zelfs roem*
rijk ft en vrede hebben kunnen verkrijgen ; nu moest hij.
niet alleen het geheele Perzi/che Rijk vernielen , maar*
daarbij ook Scythiè , Sogdiana en Indii bij zqn reus-
achtig gebied voegen, tot dat zijne troepen hem de ge-
hoorzaamheid opzeiden , toen hij naar den Ganges wilde
voorttrekken. — K a r e jl de Groote kon den oorlog tegen
de Sak/ers even bezwaarlijk vermijden alsALEXANDsit
dien tegen de Perzen ; maar hij had denzelven mede niet
tot dat uiterfte behoeven te drijven , waardoor zoo vele^
ongewapende Sak/ers van het leven (eens 4500 te gelijk)
en velen van hnn Vaderland werden beroofd. Ook de
oorlogen tegen de Longobarde* , (alleen ondernomen om
den Paus te believen) die tegen Spanje^ de Slavon:ers%
Beijeren en de Ayaren waren niet ftellig noodzakelijk j
en de laatfte was toch zoo verfchrikkelijk , dat daarin ,,
volgens het getuigenis van karel's eigen* Gefchied-
fchrijver eöinhard, Hongarije of Pannoniè vol*
komen van inwoners ontbloot werd, en van den Rijks*
zetel der Ayaren zelfs geen fpoor • meer overig bleef.
In dézen oorlog werd zware buit gemaakt, en men mag
wel denken , dat de hebzucht aan denzel\£n heeft deel
gehad. 'De laatfte oorlog van kar el tegen de Dcenen
of Noormannen was verdedigend, en waarfchijplijk een
gevolg der opruiingen van de derwaarts gevlugte Sak/ers.
Roemzucht was dus eene gewigtige drijfveer der beide
Helden,-*- roemzucht, verlangen naar krijgseer, dat hel-
fche fpook , hetwelk in alle tijden zoo veel menfchèn-
bloed heeft doen ftroomqn , en zelfs de edelfte Vorften ,
zelfs eenen trajanus «n joseph II bezield
468 ALEXANDER DB MACEDONlëfc
heeft I Alexander was verder (doch eerst later)
tot dronkenfchap , karel tot overmaat van fekfen-
liefde genegen , getuige zijne talrijke bijzitten en onechte
kinderen. Van andere hartstogten waren beide Vorilen
aan opvliegendheid en gramfchap onderhevig , doch alex-
ander veel meer dan karel, getuige de moord zij-
* ner beste en getrouwde vrienden , van klitus, par-
men io, philotas, en naderhand van den wijs*
geer kallisthenes. Ook ftaat tegen de ver-
woesting van Hongarije en de wreedheden van karel
in Sak/en alexande r's verwoesting van Tyrus ,
Gaza en Perfepolis over , het laatfte een gevolg zijner
dronkenfchap. Doch beiden hebben die vernielingen doo^
opgebouwde fteden of burgten als 't ware weder goed-
gemaakt. 'Alexander gaf aan zeer vele door hem
gebouwde fteden zijnen naam , waaronder echter het Egjp-
tifche Alexandrie den eerften rang bekleedt ; eene (lich-
ting , die de geleerdheid , kunst en fmaak van Grieken-
land met die van het Oosten als in één brandpunt ver*
cenigd heeft. Zelfs tot op de uiterfte grenzen van Sog-
diana en in lndii werden fteden gebouwd; waarbij men
zich echter niet ontveinzen moet , dat vele niet meer
dan verplaatfingen van inwoners waren, gelijk toen ka-
rel ^ Groote eenïge dnizende Sakfifche huisgezinnen
naar elders deed verhuizen. Voorts heeft karel Aken
zeer veel vergroot en tot eenen waardigen koningszetel
gemaakt, waar hij een prachtig paleis ftichtte, en kas*
tèefen of paleizen gebouwd te Nijmegen (het beginfel
van de welvaart dier ftad) , te Ingelheim bij Mentz en
vele andere kasteelen en bisfchopszetels , die beginfclen
geworden zijn vair aanzienlijke fteden in Duitschland.
Overal deed hij de kusten door wachtposten tegen zee-
roovers bezetten. Had alexander het groote ont-
werp opgevat, om te Babyion den hoofdzetel des we-
reldhandels te vestigen ,' en de fcheepvaart van den Eu-
fhraat en Tigris daartpe op te ruimen, karel had
het oogmerk, om den' Khijn met den Donau^ door
EN KAREL DE GR00TË. 469
middel van den Main en de Altmühl , te veteenigen ,
en daardoor den handel tusfchen het Westen en het Oos-
ten van Europa , ja met Konftantinopel , gemakkelijk te
maken. Doch beiden worden door den dood in deze
ontwerpen gefluit.
Om echter beiden, als Helden en Regenten, naar
waarde te fchattèn, moet men (leeds in het' oog hou-
den, dat karel's Regering zesenveertig, die van
alexander niet meer dan twaalf jaren geduurd
heeft. De laatfle was terug van zijne veroveringen , eri*
zou misfchien het overfchot van een leven, dat hij flechts
tot het tweeëndertigfte jaar mogt brengen , aan de inéén-'
fmelting en de welvaart der door' hem beheeröchte Na-
tiën toegewijd hebben. Dit is niet gefchied, maar— alteen
door zijne eigene fchuld. Dè man , die zoo vele ande-
ren had overwonnen, kon het zkhzelven niet doen.
Door drift, toomeloozen wellust en vooral ongebonden-
heid weggefleept , haalde hij zich door misbruik der ta-
felvreugde te Babyion de ziekte op den hals , die een
einde .aan zijn leven maakte. — Karel, matig ïn
het genot van fpijs en drank,' bragt zijne jaren tot een-
en-zeventig. Hij bleef ook in andere opzigten aan ziéh-
zelven gelijk , een voortreffelijk Regent , die den ftaf des-
gebieds in vaste handen klemde , zonder daarvan ten aan-
zien zijner onderdanen , die hem en zijne Godsdienst ge-
trouw bitven , misbruik tfc maken.
Zoo wij eindelijk over beiden de flotfom zullen op-
maken , komt het ons voor , dat de Regering en daden
van alexander meer fchitterend , die van karel
meer hecht (folide} waren ; dat alexander volko-
men verdraagzaam was, wanneer men flechts hem als
den Zoon des allerhoogften Gods erkende ; terwijl ka-
rel, zeer verre van zich eenigzins boven den rang' der
ftervelingen te willen verheffen , integendeel voo* zijm
Godsdienst eenen ijver zonder verftand betoonde , dien
men mag laken , maar toch , wat het beginfel betreft ,
verre boven de egoïstifche verdraagzaamheid van den zich
. noemenden Zooh van j u p i t e r moet plaatfen. In den
470 VERGELIJKING TüSSCHEN ALEXANDER EN KAREL.
beginne betoonde alexander, die zich zorgvuldig
Van alle Oosterfche weelde onthield en de vrouw en
dochter van da mus met uitftekende achting behan-
delde , zich meer zelfoverwinnaar dan karel, diede
dochter van zijnen vijand desiderius, Koning der
Longobardcn , na het huwelijk van één jaar verftiet ;
doch naderhand bleef hij veel meer verwinnaar der zin-
nelijkheid (het ftuk der vrouwen uitgezonderd) en be-
reikte daardoor een' vrij hoogen ouderdom , terwijl alex-
ander zijn' eigen' dood verhaastte. Eindelijk: alex-
ander heeft , door gecne befchikking over de opvol*
ging te willen maken, de burgeroorlogen in zijn Ryk
zelf veroorzaakt ; karel's ongeluk was het , dat hij
zijne bekwaamde Zonen verloor, en het Rijk aan den
zwakften en minst gefchikten , lodewijk, die alleen
was overgebleven 9 moest achterlaten.
d oc tor jenne r.
Met 'fc Mans portret. (*)
JUr. e d wa rd jenne r werd geboren te Berkelcy,
Gloucestershire , op den 17 Mei 1749. Een zijner Le-
vensbeschrijvers vermeldt , dat het lijden , door hem in
zijne jeugd ondergaan bij eene kwalijkbeftuurde Kinder-
pokziekte, in zijne ziel de begeerte opwekte, om die
kwaal uit te roeijen , of ten minfte de haar vergezellende
ellende te verzachten. In zijnen vroegeren leeftijd was
de Natuurlijke Historie zijne geliefkoosde ftudie 9 en zijn
geest als van nature gehecht aan wysgeerige nafporingen.
Op ; zijn dertiende jaar werd hy geplaatst onder het op-
(*) Wij vermeenen onzen Lezeren genoegen te verfchaffen,
door hun in handen te Hellen eene even welgelijkende als wei-
uitgevoerde kopij van het oorfpronkelijk Engehch af beeldfel
van dezen Weldoener der Menschheid , wiens open en minzaam
gelaat zoo geheel beantwoordt aan hec karakter, hemdoor
tQdgenooten en leyensbefchrijvers eenparig toegekend.
-X,
DOCTOR JBNNBÏU 471
zigf. der Heeren ludlow, toenmaals beroemde Ge*
neesheeren te Sodbury ; en 9 ma gepaste inleiding in de
yoorbereidende' deelen der wetenfchap 9 werd hij huisleer-
ling bij den. vermaarden johnhuntbr. Bij zijne
terugkomst te Bcrkeley befloot hij, de praktijk te ^be-
ginnen in zijne geboorteplaats 9 vervolgde daar zijne ont-
leed- en natuurkundige onderzoekingen 9 en legde een
Mufeum aan van Natuurlijke Historie en vergelijkende
"Ontleedkunde,
Bij zijn graf te vermelden , dat hij de uitvinder was
der Koepokinenting , is genoegzaam , om hem 9 bij voort-
during , aan volgende eeuwen te wijden , als den groot-
ften bevorderaar der ligchamelyke belangen des,mensch-
doms 9 die ooit bij zijne of eenige andere natie beftond.
Geene vroegere ontdekking in het geneeskundige kan in
regtftreeksch nut bij deze halenv In al de vier wereld»
deelen , waar dezelve verfpreid werd , heeft zij onbere-
kenbaar heil aangebragt , zoo wel tot behoud van men-
fchenlevens 9 als ter voorkoming van lijden en misvor-
ming. In onze (de Britfche) Oost en West 9 en over
het geheele vasteland van Amerika 9 werd de Kinderziekte
algemeen beteugeld en aanmerkelijk verminderd. Bij de
Europefche volken van Rusland 9 Frankrijk 9 Pruis/en 9
Oostenrijk 9 Zweden en Holland zijn de Kinderpokken 9
betrekkelijk gefproken , zeldzaam geworden ; ja bij fom-
mige derzelven 9 met name Pruis/en en Zweden 9 volko-
men uitgeroeid. De fnelst en fterkst om zich heen grij-
pende epidemie van Kinderziekte werd op ééns als 't
ware ontwapend door het vermogen der Koepokinenting.
In Grootbrittanje en Ierland getuigen de fterflijsten f
de opgaven van Gasthuizen 9 Hospitalen en van bijzon-
dere perfonen 9 * eenparig zeer groote vermindering der
gevallen van Kinderziekte.
Zoo er immer een man beftond 9 die aanfpraak mogt
maken op den naam van Naturalist en Phyfiologist, 't was
Dr. jenner, De Natuur had hem toegerust met ge-
nie 9 fcherpzinnigheid 9 lust 9 ijver en volharding in de
-beoefening van Natuurlijke Historie 9 Phyfiologie en Pa-
472 DOCTOR JENNER*
thologie , en zijne nafporingen waren bondig en zatnen-
hangend. In vroegeren leeftijd werd bij beftemd tot de
ftudie der Heelkunde. In den aanvang derzelve genoot
hij niet alleen den omgang met een aantal vermaarde
mannen, maar vond zich vereerd met de bijzondere
vriendfchap en befcherming van wijlen Mr* j. hun-
ter, die , bewust van 's leerlings buitengemeene ta-
lenten , hem in alles zijnen veelvermogenden bijftand aan-
bood. Maar Dr. jenner gaf de voorkeur aan het
vast verblijf in zijne geboorteplaats Berkeley , waar hij
niet flechts grooten plaatfelijken roem, maar, door zijne
openbaar gemaakte waarnemingen en ontdekkingen , hooge
achting verwierf bij de beroemdfte wijsgeeren en genees-
kundige Hoogleeraren. Na eenige minbelangrijke mede-
deelingen aan de Koninklijke Sociëteit te Londen , (van
welke hij reeds vroeg lid werd) fchonk hij haar eene
volledige Natuurlijke Historie van den Koekoek , wiens
leefwijze en gewoonten tot duslange onbekend waren ge-
bleven. De ongemeene fcherpzinnig- en juistheid van
waarneming , in dit gefchrift uitblinkende , deed zijnen
mam in de geleerde wereld (tijgen ; gelijk mede zijne
ontdekking van de innerlijke ziekelijke gefteldbeid van
het hart , welke de angina pcctoris ten gevolge beeft ,
tot dusverre onbekend, of althans flechts op gistingen
(leunende.
Na een lang en volijverig onderzoek der ziekte , Koe->
pokken genaamd , (eene zeer gewone kwaal bij de koeijen
in Gloucestershire en eenige andere Graafichappen , wd-
ke , volgens overoud befcheid , geacht werd , hun , die
haar door het melken kregen , algeheele vrijwaring van
de Kinderpokken , hetzij natuurlijke of ingeente , te ver-
fchaffen) befloot Dr. jenner, deze daadzaak op den
toets der proefneming te (lellen, en entte diens volgens ,
in 1797, eenige jonge voorwerpen in met ftoffe, van
koeijèn' genomen. Door de ontwijfelbaarfte uitkomften
werd Dr. jenne r, in 1798, gedrongen ter gemeen-
making derzelven. Dat hij zulks deed met al de, een-
voudigheid des wijsgeers zoo wel , als met al de be-
DOCTOR JBNNER. 473
fongeloosheid des menfchenvriends , wordt algemeen er-
kend en gewaardeerd. Hadde hij deze onfchatbare wel-
daad gehuld in het kleed van een empirisch geheim , on-
berekenbare geldelijke winst ware hem voorzeker ttü
deel gevallen ; maar 's mans zuivere en milde gevoelens
verwierpen , ja verfoeiden dusdanige baatberekening , of-
fchoon zijne inkomften , de gelden , hem door het Par-
lement verftrekt , daaronder begrepen , zeer middelmatig
waren, in aanmerking genomen zijne uitgebreide werk-
zaamheden, zijne briefwisfeling met gansch Engeland
niet alleen , maar met al de vier werelddeelen , alsmede
eijn- beftendig verblijf te Londen , ter bevordering en tle-
fturing der Koepokinenting.
De vaste gropdflag, op welken die inenting thans
rust, l^at geen' redelijken grond van twijfel over aan
derzelver vermogen, om het menschdom te bevrijden
van een ligchamelijk kwaad van den grootften en ont-
zettendften aard ; voor welken zegen de nakomelingschap
aan jenner eerst den verfchuldigden tol van erkente-
lijkheid ten volle zal betalen.
Eene ongemeene oorfpronkelijkheid van gedachten was
's mans kenfchetfende hoedanigheid. Hem fcheen als 't
ware aangeboren , wat bij anderen het gevolg is van de
meest gezette ftudïe. Zijne denkbeelden ichenen uit hem*
zelven, niet van elders beftaan te erlangen. Een oog-
opflag, als 't ware, deed hem befluiten vormen, welke
t>ij anderen een langdurig nadenken vorderen. In de
Ziéktekunde van mensch en dier, in de vergelijkende
Ontleedkunde, in de Aardkunde deden zich eensklaps
daadzaken aan hem voor, en vormde hij zich, in zijn
onderwerp vernuftig doordringende, theoriën, welke dpn
langzamen gang zelfs van meer geleerde mannen als be-
fchaamden.
Waren 's mans geestvermogens buitengewoon, de ei-
genfchappen , welke dezelve vergezelden , waren inder-
daad niet min gelukkig; Hij paarde eene bijzondere min-
zaamheid van gemoed aan het diepfte gevoel, eene zeld-
zame eenvoudigheid aan een ongemeen rijk vernuft.
474 DOCTOR JENNER.
In de hoogde onderfcheiding en verkeering , welke zijne
ontdekking hem verfchaften, bleef de oorfpronkelijfee
ftempel zijns karakters onvervalscht. Voor de grootfte
Vorften van Europa , die, in Engeland zich bevinden-
de, zijne bekendfehap verlangden, verfcheen hij, geheel
als Dokter jenner van Berkeley , zonder eenige aan-
matiging of bevangenheid. Ten aanzien van andere ze-
delijke karaktertrekken, waren goedwilligheid, vriend-
fcfiap , menschlievendheid en mildheid zijne kenmerkende
hoedanigheden; engeene fcherpheid werd ooit in hem op-
gemerkt, ten zij onzedelijkheid of onregtvaardigheid zijne
verontwaardiging wekte. In het godsdienftige was hfl
even verre verwijderd van laauwheid als van geestdrijve-
rije. Kort vóór zijnen dood zeide hij nog tot een* ver-
trouwd' vriend : „ dat het hem niet bevreemdde , dat het
volk ondankbaar omtrent hem zich betoonde wegens zijne
ontdekking; maar het baarde hem fmart en verwonde-
Hng tevens , dat het ondankbaar was omtrent god voor
de weldaad , tot welker gemeenmaking hij als het geringe
\yerktuig had mogen dienen*"
Jenner overleed in den morgen van Zondag 26
Januari) 1823, na een zeer kortftondig ziekbedde. Zijne
Hoffelijke overblijflels werden bijgezet in hét koor van
de kerk der gemeente van Berkeley.
EGYPTE , ONDER DE HEERSCHAPPtf VAN
MEHEMET-ALI.
E.
tgypte had teeds zeer vroeg eene talrijke bevolking ,
en was tevens andere landen verre vooruit in aanvanke-
lijke befchaving. Die aloude luister verdween , en eeu-
wen lang heerschte er barbaarschheid. Daar fcheen wel-
eens hoop op betere dagen zich te vertoonen ; maar die
verdween ook weder, en het ijzeren juk der dwingelandij
bleef zwaar drukken. Is welligt mèhemet de man,
welke in Egypte befchaving zal brengen, ontwikkeling
van den geest bevorderen , en nieuw leven aan het volks-
<?C4t/
J
EGYPTE. 475
beflaan fchenken? Onderkoning in naam, regeert hij
geheel naar eigene willekeur , en toont reeds lang door
daden , dat hij den Grooten Heer niet vreest , van vvien
hij heet af te hangen. Dat hij groote ontwerpen van
hervorming , en van verovering ook , in den zin heeft ,
blijkt genoeg uit zijne handelingen. Het is derhalve
geenszins. te verwonderen, dat fommige lieden in Eu'ropa
eerlang groote gebeurtenisfen in het Oosten verwachten,
en zelfs de wedergeboorte van Egypte of de oprigting
van een nieuw en uitgebreid Arabisch rijk meenen te
mogen voorfpellen. Anderen daarentegen, die mede den
loop der dingen optaerkïaam gadeflaan, zien in mehe-
met-ali flechts den heerschzuchtigen dwingeland,
die geenszins het geluk zijner onderdanen , maar enkel
het .vestigen en uitbreiden van willekeurig gebied be-
doelt — - eenen man , die flim genoeg is , om listiglijk
van de omilandigheden gebruik te maken , en die tot
dusverre flaagt in zijne ondernemingen, dewijl hij (leun
vindt in de ftaatkunde van deze en gene der Mogendhe-
den in Europa , welke hem nu eens begunftigen én dan
weder bedreigen, naar mate hunne vermeende belangen
het fchijnen mede te brengen. — Ibrahim, de Zoon
van m*e hémet, was met zijne Egyptcnaren in aan-
togt, en fcheen weldra den Sultan in zijne eigene hoofd-
ftad te zullen belegeren. Door eenen brief van een* Eu-
roptfchtn Gezant liet de veroveraar van Syrië zich te-
rughouden , en Konftantinopel was vooreerst van gevaar
bevrijd. „ De kanonfchoten van Navarino hebben een'
vreefelijken weerklank gehad in het Oosten. Een Tar-
taar van eene enkele Mogendheid was genoeg, om
ibrahim in zijne veroveringen te (luiten. Dit be-
wijst op nieuw de meerderheid der befchaving, die heer-
fchappij voert over de ruwe Barbaren. Zelfs de zege-
vierende barbaarschheid heeft het inwendig gevoel harer
zwakheid. Hieraan blijkt, wat Europa kan doen, wan-
neer het zijne roeping volgt. Ibrahim befchaaft
niet — hij verovert. Aan zijn gcnU en aan zijne flout-
heid onderwerpt hij fidderende volken , voor welke het
476 EGYPTE.
vrij onverfchillig is , hoe hun onderdrukker heet. Hij
houdt zich flechts met zijne foldaten , met het inwendig
beftuur van zijn leger bezig; terwijl Egypte en Syrië ,
wat al het overige betreft , in dezelfde barbaarschheid ver-
zonken blijven. Hij is een fchitterend luchtverfchijnfel ,
dat zijnen weg alleen door verwoestingen kenmerkt ; en
bij zijnen dood laat hij niets achter, dan de geheugenis
van het gedruisch en van den verblindenden glans eens
zoodanigen verfchijnfetè. Hetgene weleer het oude Rome
deed , behoort Europa thans te doen , maar niet door
geweld van krijgswapenen. Eertijds fprak men van het
regt des fterkften ; thans moet men het regt der befcha-
ving doen gelden." (*)
De ondernemingen van mehemet en diens Zoon
ibrahim zijn allezins merkwaardig. Wat daaruit een-
maal zal voortvloeijen, is met geene mogelijkheid te gisten.
Intusfchen achten wij het volgende verflag, dat wij uit
Engelfche tijdfehriften overnamen, belangrijk genoeg,
om het hier mede te deelen, offchoon wij geenszins met
alle de redeneringen van den (teller inftemmen.'
Egypte is, uit hoofde van het karakter der inwoners,
bijzonder gefchikt, om alle magt in ééne hand te brengen.
Ook heeft mehbme t-a l i partij getrokken van deze
gefteldheid der zaken. Hij alleen is gebieder, en be-
ft uurt naar eigen goedvinden het uitgebreide rijk , dat
vooral langs de boorden van den Nijl een' ongemeen
vetten en vruchtbaren bodem heeft. Burgerlijke zaken,
krijgs wezen, fcheepsmagt en koophandel — de Pacha
regelt er alles. Met het aanbreken van den dag is hij op
de haven , en komt aan boord de vloot in oogenfehouw
nemen. Van daar gaat hij naar het tuighuis , alwaar hij
beurtelings gehoor geeft aan zijne krijgsbevelhebbers , aan
de voornaamfte ambtenaren van het burgerlijk beftuur en
(*) Deze gezegden zijn overgenomen uit eene Aanfpraak
van den Dichter de lamartine in de Kamer der Afge-
vaardigden te Parijs , den 8 Jan. 1834.
EGYPTE. 477
*an de kooplieden. Des namiddags begeeft hQ zkb we-
der naar de reede, en dan ziet men hem dikwerf aan
boord der fchepen , die gereed zijn , om onder zeil te
gaan. Het overige van den dag is gewijd aan het werk
en aan ' de pligten van eene Godsdienst , welker voor-
schriften hij , wat uitwendige verrigtingen aangaat , met
voorbeeldige naauwgezetheid waarneemt.
Meheme t-a li, eerzuchtig van aard zijnde, had
ongemeenen voorfpoed, en wist uit de geringheid zich
te verheffep. Te Cavale of Cavalla, een vlek in Rö-
mdiiy werd hij {feboren, en verloor reeds vroeg zijnen
vader. Nog jong trad hij , als invorderaar. yan de fchat-
tingen , in dienst van den overheidsperfoon dezer plaats.
Het aanzien , in zijnen post verkregen , en het rijke hu*
weiijk, dat hij aanging, deden hem opklimmen tot den
rang. van Bimbafchi, of aanvoerder eener krijgsbende van
driehonderd man, welke het landfchap CayaU moest leve-
ren voor het leger, dat ten jare 1798 naar Egypte te-
gen de Franfchen werd gezonden. Van den eerften dag
af, dat hij ontfcheepte in dit land, hetwelk het tooneel
van zijnen roem en van zijne magt moest zijn , heeft de
fortuin geen enkel oogenblik opgehouden hem te begun.
ftigen. In dien ftrijd trok hij de opmerkzaamheid van den
Kapudan-Pacha , en wist vervolgens , te midden der
algemeene verwarring, fteeds hooger en hooger zich te
verheffen, terwijl hij de genen, die hem, in den weg
{tonden, verfchalkte en vermoordde.
Wreede willekeur en bloedige partijwoede teisterden het
land, toen de Franfchen hetzelve" verlaten hadden. Na
den dood van ali-%, in 1799, hadden de Turken
en Mammelukken elkander de heerfchappij van Egypte
betwist* Meheme t-a l i was dim genoeg , om de
eene partij door de andere, te verzwakken. Hunne on-
derlinge twisten en ftrijden gaven hem gelegenheid, om
zijne magt te vergrooten. Aan het hoofd van eene Turk-
fche afieeling tegen de Mammelukken gezonden zijnde,
vereenigde hij zich met ben,- trok tegen Cairo top, en
verjoeg den Gouverneur , van wien hij zijn gezag ont-
MENGELW. 1835. NO. 10* Il
478 EGYPTE.
leende. Later dreef hij de Mammelukken. <yp hunne beun
weder uit, en riep den Gouverneur terug, dien hij ver-
bannen had. Weldra ftookte bij heimelijk den opftand
aan, die hém in deszelfs plaats deed optreden. Zes
|aren duurden deze worftelingen. Eindelijk kwam bij
alle bdetfekn, die zijner heerschzucht in den weg (tonden,
te boven, en de Divan ftond het Onderkoningfchap van
Egypte , als leen , bém toe. Van dien tijd af had zijn
ijzeren wil flechts één doel — de befchaving (?) van
zijn aangenomen vaderland. Alle aanflagen tegen hem ,
tegen zijn gezag en tegen zijne bezittingen zijn met on-
gemeene kracht en met ongehoord geluk afgeweerd ge-
worden ; en elke overwinning diende , om zijne raagt
van binnen te verfterken , en zijn gebied naar buiten ver-
der uit te breiden. Hij beftreed de WechabUen^ en ver-
overde op hen Mekka en Medina; plaatfen, voor welke
de Muzelmannen bijgeloovigen eerbied hebben. Door
die ftoute hervormers (*) te overwinnen, verkreeg hij
het -vertrouwen en de achting der genen onder de Mo-
homcdantn, die zich' ware gelooyigen noemen. In het
zuiden heeft hij zijne, overwinningen in Nubii uitge-
ftrekt, veel verder, dan oudtijds de Grieken en f er zen
gedaan badden. Op eene krachtdadige , maar verfchrikke-
lijke wijze vernietigde hij het geweld der regeringloosheid
trader de Mammelukken , en maakte een einde aan hunne
4&proerigheden.
Zoodra hij de oppermagt in handen had, zocht hij
de Turkfchê en AÏbanefche benden op den* voet der Eu-
ropefche legers tö brengen. Hoe weinig deze verande-
ring ftrookte met het volkskarakter, dat afkeerig is van
nieuwigheden , deze inrigting van het krijgswezen hield
'echter eenigea tijd ftand; dit had hij deels aan zijne
overwinningen, deels aan de ftrengheid der Oosterfche
alleenheeifching te danken. Maar deze ftrengheid gaf
echter aanleiding tot verfchrikkelijke weêrwraak. In 1815
' (*) De IVtchabiten wilden de volgelingen van mahoned
tot eenvoudiger eerdienat terugbrengen.
Hoegen de krijgslieden aan het muiten, vermoordden tfirane
bevelhebbers, plunderden Cairo , en noodzaakten mb<>
ftEMET, zijn levensbehoud in eene overhaaste vlug?
te zoeken* Zoodra de ftorm begon te bec&ren, verfcbeen
hg weder, en gedroeg zich in deze moeijeüijke omflan-i
tligheden mét verwonderlijke bedaardheid en kloekzinnigw
heid. Weiverre van ongepaste- vrees te toonen , trad h%
fier voor zijne legerbenden, en gebood hen, dat zij tot
hunnen plfgt zouden terugkeeren; terwijl hij van zijnen
kant beloofde , dat hij hen geenszins, aan de krijgsge-
bruiken der Europeanen zoude onderwerpen ^- dat hij
de kooplieden, wier winkels geplunderd waren gewor-
den, fchadeloos zoude (lellen •, en eene algemeene ver-
giffenis toèftaan. Hrj bleef getrouw aan zijne belofte ,
maar verlangde desniettemin een geregeld leger te heb*
ben. Hij deed dus geene pogingen meer , om de Tur-
ten en Albanezen aan Eurvpefche krijgstucht te gewen*
nen; maar hij zocht onder de inboorlingen van Egypu
voorwerpen, waarmede bij zijne oogmerken kon uitvoer
Ten. Hij begreep , dat het mislukken zijner eerfte proe-
ven, ten deele althans, was toe te fchrijven aan zijne
ftrenge maatregelen. Hij trachtte derhalve zijne plans van
verbetering in het krijgswezen fmakelijk te maken, door
den foldatenffitnd te verheffen en te doen beminnen. Zijne
krijgslieden worden thans goed gekleed en wél betaald.
Eene voortreffelijke wet beveiligt hen voor mishandeling.
Bekwaamheid en dapperheid geven aanfpraak op bevor-
dering. Ieder kan tot (leeds hoogeren rang opklimmen.
Hierdoor bragt hij een' geheel anderen geest onder zijn
leger , en boezemde heilzamen naijver in. Hij heeft thans
wïl geoefend en door de overwinning krijgshaftig ge*,
worden voetvolk ,' behoorlijk opgezetene ruiterij, waaron-
der een regement Lanciers van eene fchoone houding uit-
munt , bovendien voortreffelijke kanonniers , en een aantal
bekwame lieden voor de dienst met Congreyifche pijlen.
De krachtige wil van- mbheme t-a l i en de krijgs-
kundige bekwaamheid van zijnen Zoon zouden echter op
zichzelve niet toereikend geweest zijn , om zoodanige uit-
I i 2
480 N egvptje.
komften daar te (tellen; maar hij riep tot zich en ver-
bond aan zrjn lot verfcheidene mannen van ervarenheid 9
welke, ten gevolge der gebeurtenisfen van 1815 in Frank-
% rijk en van 1823 in Italië en Spanje, (en later in Po-
len) hun vaderland hadden moeten verlaten. Eene me-
nigte dezer flagtoffers van napo;leon's val of der
opftanden van 1820, moedig, vurig, ondernemend van
aard , de verfpreiding van liberale begrippen uit beginfel
toegedaan , kwamen in zijn rijk zich nederzetten , en. wa-
ren hem welkom, als gefchikte lieden, om zijne plannen
van hervorming te helpen uitvoeren. De Pacha van
Egypte , voor ieder toegankelijk zijnde, riep hen tot zoo-
danige posten, waarvoor zij de meeste bekwaamheid
bleken te hebben ; hij had echter het liefst zoodanige
Officiers, welke zijn nieuw leger de exercitie konden
keren. De zoodanigen. vonden bij hem eenen befchermer
en vriend in den voórmaligen Franfchen bevelhebber
séves, die thans onder den naam van s'o liman-
Sey bekend en tot de waardigheid van Pacha verhe-
ven is. Deze onverfchrokken gelukzoeker heefc , in weer-
wil van zijnen overgang tot de Mahomedaanfche Gods-
dienst ,' zich de achting der Franken en der Arabieren
te AUxandric . wéten te verwerven. Andere in Egypte
gevestigde Europanen hebben den Pacha hunne dien-
den aangeboden, als geneesheeren , apothekers, koop-
lieden, kunftenaars en zeevarenden. Zonderling is het,
dat velen hunner, geroepen tot werkzaamheden, die van
hunne vroegere oefeningen en bedrijven grooteiijks ver-
fchillen , nogtans zich wonder wel fchikken in de nieuwe
betrekkingen. Die genen echter , welke na eenige proefdagen
blijken gaven , dat zij niet de min (Ie gefchiktheid hadden
voor her werk > dat zij voorgaven te kunnen doen, werden
ponder mededoogen heengezonden. Op deze wijze is het
den Pacha gelukt , een corps van Inftructie-officiers te
verkrijgen, die de ellendige Arabifche benden in een ge-
regeld en welgeordend leger hebben veranderd. Men
moet hier geenszins de krijgshaftige houding noch het
ÊGVPrÊ. tel
fraaije voorkómen van den foldaat bewonderen; verbeeld
xl een' troep ongelukkigen , met een bronskleurig gelaat,
wier havelooze kleeding (*) uit lompen beftaat , terwijl
zij op het geluid van fluit en trom met verfnelde
fchreden voortftappen , hebbende aan hun hoofd een' hun^
ner landslieden, die met een zeer groot krom zwaard ge*
wapend is — zoo zult gij een denkbeeld van het gere-
geld leger van meheme t-a l i hebben. Eén foldaat ',
die op fchildwacht is , blijft niet ftaan met het geweer
in den arm ; hij zet zich op den grond neder, en brengt
den tijd door met rooken.
De jonge Arabifcht krijgslieden beginnen méér en ifieer
lust voor de dienst te toonen. Meermalen ziet men,
dat zij , na onderwijs van den drilmeester ontvangen te
hebben , onder elkander zich oefenen in de behandeling
van het geweer. v
De ligting van manfehap voor de land- en zeemagt ge-
fchiedt op eene wijze^ zoo als alleen plaats kan hebben
onder eene geheel willekeurige regering en bij een volk,
dat volftrekt geen denkbeeld .van perfooniijke vrijheid heeft:
Men zendt aan alle de Sheiks^ of opperhoofden der dor-
pen , bevel , om ieder een zeker aantal der inwoners bin-
nen een* bepaalden tijd te leveren , en ze naar Cairo of
naar Alcxandric op te zenden , ten einde btj het leger
te velde of op de vloot te dienen. Kan een Sheik bet
hem opgelegde getal niet vol krijgen , zoo moet hij zelf
met zijne nabeftaanden , in de plaats der wederfpannigen,
uittrekken. De voor- de krijgsdienst, beftemde lieden gaan,
aan elkander gebonden met touwen , die het wegloopen
beletten. Bij hunne aankomst fchijnen zij weldra geheel
andere menfehen te worden. Deze lieden, welke men eerst
zoo moeijelijk onder de vanen kon brengen , en die zoo
hard behandeld moesten worden om hunne ongefchikt-
heid, vinden fpoedig behagen in hunnen nieuwen toe-
iland , zoodat ze , uitgezonden wordende , om ligtingen
te doen , er een vermaak in Hellen , om hunne nieuwe
(*) Hoe is dit overeen te brengen met bl. 179». -<- Vcru;
482 EGYPTE.
fcrggsmakkers dezelfde gewelddadigheden aan te doenr welke
zij zoo zeer verfoeiden, toen deze hun aangedaan warden.
De perfon$n, die voor de zeedienst beftemd zijn 9
worden ,. op den Nyl ingcfcheept. Óm hen te herken-
nen, in geval van wegloopena prikt men hun een anker
boven op de hand. Als zij aangekomen zijn, oefent
men hm in de behandeling van zeilen en gefchut. Ge-
woonlijk leeren zq in weigig txjds alles met veel behen-
digheids verrigtQi, Wanneer een nieuw oorlogsvaartuig
wordt uitgerust,' bemant men hetzelve met oude matro-
zen , die hiertoe van de vloot uitgezocht, worden. Dus
kan de Pacha zich : van het fchip bedienen, zoodra
het gereed is.
Zoo dikwijls mehkmet eene ligtinjg niet voltallig
kan krijgen ,' zendt hij eene bende foldaten in de groot e
fteden , om daar eene presfing te doen. Doch dewijl
zoodanige handelwijze eene menigte perfoneh aan de
dienst der Europeanen zou onttrekken, laat. men alle
die genen los 9 welke door hunne meesters teruggevor-
derd worden.; en dan (lelt men hun eene veiligheidskaart
ter. hand, welke hen vrijwaart voor nieuwe kwellingen.
Behalve het geregeld leger, heeft de Pacha nog on-
geregelde troepen, zamengefteld uit Albanezen en Kan-
dioten vopr de infanterie- , en Arabifche Bedoulncn voor
de kavalleric. Het gezigt der eerften, die met yata-
gans . en lange pistolen zijn gewapend , heeft iets ver-
fchrikkelijks voor den weerloozen njensch , die hen ont-
moet. Als iemand op eene, naar hunne gedachten, on-
befcheidene wijze hen aanziet, kunnen zij weleens zeer
onbefcboft daarvan verantwoording vragen. Er zijn geene
Barbaren, die woester aanzien hebben, dan de Albane-
zen; zelfs Bedouïnen jagen minder fchrik aan. Deze
ongeregelde benden doen uitftekende dienst bij eene fcher-
mutfeling eu op eenen terugtogt.
■• M.ehbm.et heeft zich inzonderheid toegelegd op
het vormen v*q eene aanzienlijke zeemagt. Zijne vloot
beftaat thans uit zes liniefchepen , vijf groote fregatten ,
vijf korvetten, acht brikken en één kotter; bovendien
EGYPTE* J4£
zijn er oog zes branders en dettig «raocportfchepen. Det
cwee grootfte oorlogsfchepen , de Cairo en Akre , voeren elk
138 (lukken en zijn beide bemand met 1500 koppen. De
Mahallet-Ekeby en de Man/oura hebben elk 100 kanonnen
en 1200 perfonen. De manfchap der gebeele vloot bedraagt
13,155, en het aantal der (lukken is 1,302. Men (laat ver-
baasd over zoodanige zeem*gt , als men in aanmerking neemt,
dat de Egjptifcke vloot aanmerkelijke verliezen in den dag
van Navarino heeft geleden, en dat er flechts ééne zeeha-
ven, die van Alcxandrtë, is. Maar welk eene drukte, welk
een (Ireng toezigt op de fcheepstimmerwerf ! Het is weinig
tijds geleden, dat de Pacha flechts twee gewapende en be-
mande liniefchepen had; thans bezit hij er ze$9 die zee bou-
wen , en vier (laan er op (lapel , waarvan twee van 100 en
de beide anderen van 80 (lukken. De werf is ruim genoeg ,
om vier groote fchepen en één brik of korvet te gelijk te
bouwen. In den zomer van 1833 heeft men een fchip van
138 (hikken te water gelaten, dat terftond naar de kusten
van Klein-Aziï werd gezonden. De zamenfteliing van deze
vaartuigen is wel niet zoo hecht als die der Engelfche fche-
pen, maar voldoet evenwel aan het oogmerk, waartoe ze
moeten dienen. De haven is zoo modderig , dat men genood*
zaakt is , de groote fchepen van (lapel te laten loopen , yóér
dat ze geheel voltooid zyn. Bijkans al het fcheepstimmer-
hout komt uit de bosfchen van Klein-Azië. De Groote Heer
beeft vroeger het vellen der boomen begunftigd , welkt» met
weinig kosten op Turkfche of Egjptifcke fchepen vervoerd
worden. De andere benoodfgdheden , , ak kanon , kruid en
lood , worden meestal door Engeland geleverd.
De fpoed, waarmede men fchepen bouwt te Alexandriei
komt echter niet enkel van de waakzaamheid des gebieders ,
maar grootendeels ook van de menigte werklieden. Zoolang
de vloot op de reede is , laat m e h e me t de helft der ma*
frózen op de werf arbeiden. De dag , waarop een fchip te
water loopt, is een feestdag voor al het volk, Zoodra het-
zelve drijft, hoort men het gefchut der vloot en batterijen
bulderen; de foldaten, die aan de haven gefchaard (laan,
doen eene algemeene losbranding, en de Pacha, die zelf al*
tyd de hoofdperfoon bij het feest is , geeft een rgk gefchenk
aan den fcheepstimmerman.
De werkplaatfen van het tuighuis zijn niet minder merk*'
waardig, dan de werf voor de oorlogsfchepen.' Men ziet,
481 . adYPtit.
dtt mehemet^ali zflne onderdanen wil vormen tot be-
kwame lieden, en men bewondert hunne vorderingen in de
werktuigelijke kunden. Daar bewerkt men het metaal tot
verfiering van het fchip ; timmerlieden , fchrijnwerkers enz,
beijveren zich , om ieder ha zijne toe te brengen , terwijl
fmeden en anderen zich bezig houden met de wapening. De
lijnbaan is vooral bezienswaardig ; men vindt er weinige zoo
fraai in Europa.
(Het vervolg en fiot hierna?)
TAFEREELEN UIT HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN DEI,
NOORD*AMERIKANEN.
{Vervolg van bl. 398.)
De Zeereis. — Charlestown. — Affcheid van den Lezer*
1 egen den winter kwamen wij vin ons ultftapje in het bin-
nenland weder naar Philadelphia terug. Wij hadden vele
Hechte wegen , maar de zonderlingfte bruggen en karaten ge-
zien. Razend huilden de winterltormen , en , gelijk veelal
ieder menfchenkind zich fchtfnt te verbeelden , dat zijn eigen
dierbare perfoon het middelpunt is , waarom de geheele we*
reld draait , zoo dachten ook w(j , dat de orkanen ons vertrek
naar het zuiden .wilden beletten. Maar wij hadden niet ver*
geefs zoo langen tfld Amerika' % lucht ingeademd; de rei»*
woede had ook ons nu eenmaal aangegrepen, en vrij beflo-
ten , den ftrijd tegen de hoofd doffen te wagen.
Behalve de aanftekende ziekten, zifn hier nog twee aan
het land eigene krankheden , namelijk maagkwalen en borst-
tering. Voor de gele koorts is geen middel. De overladen
maag wordt met bevervet gereinigd, en tegen de tering fcfarqft
de Doctor des winters eene reis naar het zuiden voor. Men
kan dus verzekerd zjjn , in dit jaargetijde fteeds een talrijk
gezelfchap uit de zoogenaamde groote wereld op de over-
vaart te zullen aantreffen. Om evenwel met het meeste ge-
noegen te reizen, moet men, althans van Philadelpkia, eerst
weder een weinig noordwaarts zich begeven; want alleen
van New-Tork varen geregeld pakketbooten op alle havens en
terug. Elke week zeilen er twee naar Charlestown af; men
TAFKREfiLEN ÜlT NOOItD-AMBRlKA. 485
betaalt dertig dollars, waarvoor men dan tevens zeer goed
eten heeft , maar voor den drank moet men zelf zorgen , of
dien onmatig duur van den maltre d* hotel koopen. De Ka-
piteins van deze fchepen zijn zeer aardige , befchaafde men-
fcfien en bekwame zeelieden. De reis duurt gewoonlijk om-
ilreeks de acht dagen; dezelve wordt echter meermalen eerst
in vier weken , en foms ook in vier dagen volbragt. Daar
is gelegenheid , om voor minder geld de reis te doen. Men
betaalt dan flechts vijftien dollars ; doch deze fchepen zijn
kleine brikken — de kost, welken men krijgt, is gelijk het
gezelfchap, dat men aantreft, en de bevelhebbers van de
weleens lekke vaartuigen kunnen juist geene aanfpraak op
welgemanierdheid en kennis maken. Zij geraken foms ver-
dwaald , weten niet , waar zij op zee zijn , komen eindetijk
nog gelukkig ter beftemde plaatfe 9: en verwonderen zich dan
over hunne eigene bekwaamheid. Men heeft dus eigenlijk
geene keus. Ook gingen wij, zonder lang bedenken, aan
boord van de fraaije pakketboot Am alt a , en zeilden met bet
fchoonfte weder af. Hoe véél een vriendelijk en voorkomend
Kapitein tot veraangenaming van zoodanige reis bijdraagt,
zal iedet ondervonden hebben, die ooit zulken togt deed.
De Amalia werd gevoerd door Kapitein perrtj men kan
hem niet genoeg prijzen wegens zijne zorgvuldigheid voor de
, ïeizigers. De inrigting op de fchepen voor deze vaart is be-
ter, dan die op de pakketbootert van Havre. De flaapplaat-
fen zijn van de eetzaal flechts afgefcheiden door gordijnen,
welke men naar bfelleven kan vooruitfchuiven — een 'groot
genfak voor de genen, die ligt zeeziek worden, en voor
allen, die de inkerkering in eene enge kajuit niet kunnen ver-
dragen. Men leeft hier dus in geene zoo ftrenge afzonde-
ring , terwijl echter de welvoegelijkheid niet het minde wordt
verwaarloosd. Ligt iemand een weinig krank achter zijne
gordijnen , zoo neemt hij evenwel deel .aan het gefprek in de
zaal, en er is geen beter middel tegen de zeeziekte, dan af-
leiding en foms een glaasje porter-bier.
Zelden misfchien komt op een Amerikaanse ft fchip een zoó
vrolijk gezelfchap bijeen, als wij op de Amalia aantroffen.
Eene jonge vrouw van New-Tork , welke de tering reeds in
zoo hoogen graad had, dat de zuidelijke lucht haar niet
meer hielp, was door de geneesheeren tot een aanhoudend
verblijf op zee veroordeeld geworden. Men is namelijk van
meening, dat deze ziekte in hare ontwikkeling geheel (HU
%86 TAFEREELBN UIT HET MAATSCHAPPEN* LEVEN
ftaat, zoo lang k de Ujder of Ijjderes zich op zee bevindt.
En de teringachtige vrouw fcheen ook inderdaad op het fchip
zich zeer wel te bevinden. Niet tevreden met de beweging
van het vaartuig alleen, had zij baren fchommelftoel mede-
genomen , waarop zy den ganfchen dag zat , ten einde alzoo
het genoegen van eene dubbele flingering te hebben. Z$ had
bij zich hare jeugdige dochter , en bovendien tot gezelfchap
eene vriendin, die beide het bare tot het aangename onder*
houd toebragten. Eene fchoone Franfche vrouw, die naar
Florida reisde, alwaar haar man het opzigt over het maken
der haven van St. Auguttin had , yervxolijkte allen door hare
levendigheid en geestige invallen zoo zeer, dat een rgk £»-
gelschman, wien de miltzucht op zee en te land omdreef ,
zjjne kwaal geheel . vergat , en , ten gevalle der Franfche
vrouw , eene heuschbeid toonde , die het ganfche gezelfchap
te ftade kwam. Hij had zich rijkelijk voorzien van de
fijnfle wijnen en van lekkernijen uit alle werelddeelen ; met
den Kapitein deelde hij dus de rol van heer des huizes , en
deze overvloed van verfnaperingen droeg niet weinig bg , om
de vrolijke (lemming te onderhouden en te verhoogen. On.
uitpnttelijk in luimige invallen was een jonge Schot, Wan»
neer het gezelfchap verzadigd van vrolijkheid fcheen; wan»
neer het vuur van het gefprek verflaauwde , en flechts fpaar-
zaam nog puntige gezegden , als enkele vonken , opglommen ;
wanneer men flechts zachtkens en niet meer hartelijk lachte ,
zoodat de lever kon fchudden, dan nam onze Schor zyoe
guitar , en zong daarbij , in den tongval van zijn land , met
eene voortreffelijke ftem , een berglied , eene oude Schotfche
romance, zoo als hij er in menigte kende, of improvifeerde.
Bovendien niet onervaren in het buikfpreken , boot/ie hij alle
inftfumenten na, en gaf ons, onder begeleiding van zijne
guitar, de zeldzaamfte concerten, waarbij het noch aan oor-
fpronkelijkheid, noch aan harmonie ontbrak. Een jong Ame-
rikaan, die voor een* kenner van de toonkunst, en bijzonder
voor een' zanger wilde doorgaan, viel ook dikwerf mede
in. — Zoo ging de lange avond voorbij , en men legde zich
vergenoegd ter ruste.
Drie .dagen 'en twee nachten waren wjj met zoo gunltigen
wind gevaren , dat wij , ondanks het jaargetijde , — het was
Dmftreeks kerstijd — reeds de aangename warmte van het zui-
den begonnen te ontwaren. De Kapiteins hebben niet gaarne,
dat men hun vraagt, wanneer zij denken aan te komen; het
DER NOORD-AMEWKAIWIf. 48?
nieuwsgierig verlangen der reizigers blijft das altijd onbe-
vredigd,. Intusfchen deed het vergenoegde gelaat van den
Kapitein, en de groote beweging onder het fcheepsvolk, in-
zonderheid het affpoelen en opknappen van het fchip, ons
befluiten , dat wij den volgenden voormiddag wel te Charles-
/w* zouden binnenloopen \ want de Amerikanen bevlijtigen
zich lteeds , om eene haven zoo binnen te komen , alsof het
fcbip zoo even van ftapel geloopen ware» Alles moet er zin-
delijk en netjes uitzien. De matrozen zijn niet gekleed , ais
kwamen zij van het moegelijk en morfig werk eener zee-
reis , maar alsóf zij ten. days gingen. Toen des avonds zelfs
zeil werd geminderd,' om de fnelle vaart van het fchip te
vertragen , en Kapitein perry met Lord marshal, zoo
als hy boenende den Engelschman noemde, reeds aflpraak
maakte , pm een feestelijk avondeten met elkander te hebben,
dacht ieder Heilig, den volgenden morgen op bet vaste land
te ontbijten.
Het is opmerkelijk , dat eene reis over, zee zoo veel aan-
trekkelijks heeft/ Velen althans, die eenmaal de onaange-
naamheden daarvan ondervonden hebben, verlangen er toch
weder naar. Ik geloof ? dat het trotferen des gevaars een
eigen genoegen medebrengt. Het is eene<ftoute bewustheid,
daar op de golven te zweven tusfehen leven en dood, en
dan met een opgeruimd gemoed .te genieten , * wat het oogen-
blik aanbiedt.- Nadert men eindelijk het land weder, dit ge-
zigt heeft voor een' ieder nieuwe bekoorlijkheid, en reeds
vooraf, zoodra men de landiucht, met de aangename uitwa-
semingen van grond en planten, bemerkt, begint men zich
zoo ligt, zoo vrolijk te gevoelen — de onaangenaamheden
der zeeziekte houden op. . Evenwel is nog niet alle gevaar
te boven. De zeelieden verwachten veelal geenszins het
beste, of verklaren zich althans niet duidelijk; onkundige
reizigers daarentegen geven zich gaarne aan hun gevoel, over.
Zoo plaatften ook wij allen ons .aan den avonddis ch , en
waren vrolijker, dan ooit.
Terwijl ons gefprek zeer levendig was , kwam de Huur-
man binnen, en bragt het berigt, dat gebeele troepen van
doifijnen ons kwamen tegenzwemmen. Men liep op het dek,
om ze te zien; men wierp harpoenen ,. en ving er eenen.
Daar deze dieren gewoonlijk voor den wind af zwemmen ,
was hunne verfchijning niet het gunftigfte voorteeken voor
ons volgend ontbot in Charlestovm ; wij lieten ons daardoor
488 TAfEREELBN UIT HET MAATSCHAPPELIJK LEVE»
evenwel niet doren in ons genoegen , maar fchenen veeleer
boven alles ons te willen verheffen. Het was Zatunfag-
avond ; de Methodist en de Kwakers haalden hunne Bijbels
voor den dag , legden die op de tafel , en begonnen zich
voor te bereiden tot den nabijzijnden Zondag. Van tijd toe
tijd kreeg dé Methodist eene krampachtige trekking in de vin-
gers , en vervolgens ook dergelijke beweging in de armen ;
de Kwakers hoesteden, maakten de keel ruim en fnoten den
neus. De Methodist, het gevaar ziende, dat men hem niec
zou hooren, begon terftond luidop te lezen en voorts te
prediken. Toen hij zijne Hem verhief, was ons gefprek zeer
luidruchtig; doch plotfeling werd het geheel ftil — men
hoorde niets , dan den prediker , en , hetgeen te voren ge-
heel onopgemerkt was gebleven, het klotfen der golven te-
gen het fchip. Allengs werd het geraas fterker en het fun-
geren (leeds geweldiger. Schotels, borden en glazen vlogen
op tafel door elkander ; de oppasfers raapten de overblijffelen
bijeen, ,en kropen daarmede op de knieën naar hei buffet;
de mannen vielen van de banken ; de vrouwen hadden Moeite»
om op de kooijen te komen — met handen en voeten klem-
den zij zich daar vast , en de fchommelftoel flingerde won-
derlijk in de kajuit om; niemand waagde bet, denzelven te
grijpen ; ieder ontweek flechts , zoo goed hij kon. Eindelijk
kwam de Kapitein, die federt het verfchijnen der dolfij-
nen zich niet van het dek had verwijderd, even in de kajuit ;
afgemat van vermoeijenis, wierp hij echter een touw om den
flingerenden (loei , bond dien vast , opdat hij geen glazen of
fpiegels zou verbrijzelen, fprak woorden van troost en be-
moediging tot het gezelfchap , en begaf zich nu weder naar
boven op zijnen post. De Methodist zat nog (leeds , hield
met de éene hand zich vast aan de bank, met de andere
den Bijbel benevens een licht op de tafel , en predikte maar
voort. De Kwakers met hunne Bijbels rolden over het vloer-
kleed. De woede van den (lorm nam meer en meer toe;
met donderend geraas Hortten de golven op het fchip \ in
onze kajuit geraakten een paar koffers los, die met touwen
onder de flaapplaatfen vastgemaakt waren geweest — dezelve
werden» in ons eng jterblij f geweldig heen en weder gewor-
pen, zoodat de fraaifle fpiegel daardoor in (lukken floeg.
Eindelijk brak ook het touw, 't welk den fchommelftoel
had bedwongen, en nu fcheen die het verzuimde met ver-
DER NOORD-AMERIKANEN. 469
dubbelden woeker weder in te balen. Het was pikdonker 4
de lampen waren verbroken en de lichten uitgegaan.
Drie volle dagen duurde deze orkaan. Waren w\j fpoedig
tot digt bij Charleitown gekomen , nog fchielijker geraakten
wij veel verder, dan wij ooit geweest waren, daarvan ver-
wijderd ; want als de wind eindelijk wat ging liggen , en de
zee een weinig bedaarde , bevonden wij ons in het gezigt
van Boston , 130 mijlen benoorden New-Tork. Een frisfche
noord e wind bragt ons echter weldra weder in den regten koers.
Als de wind draait, en, gelijk hier het geval was, de
naar het noorden bewogene zee dan in eene tegenoverge-
ftelde rigting zich begint te bewegen , wordt het fchip door
deze tegenftrijdige werking derwijze geflingerd , dat het niet
te verdragen is. Tegen den avond nu liepen de golven niet
meer zoo hoog als bergen , maar begonnen vroeger en op
geringere hoogte te 'breken. Als vuur verlichtte het fchuim
des woelenden waters den donkeren nacht, en een gloed
fcheen op zee te drijven — de Oceaan was als In brand.
Zag men van het dek in de diepte neder, zoo aanfchouwdp
men eene ontelbare menigte kleine vuurklompjes , die menig-
werf door de golven op het fchip geworpen werden, waar
men dezelve dan met een handvol waters kon opnemen , zon-
der dat ze den glans verloren. Dezelve fchenen flijmige ko-
geltjes te zijn, zoo glibberig, dat men ze alleen met eene
hoeveelheid waters kon houden. Ik hield dezelve voor po.
lypen , met eenen glans , gelijk dien der bekende glimwor-
men, en ik deed eenige in eene flesch; maar noch van (lijm,
noch van glans was vervolgens eenig fpoór in het glas te
zien. Deze phosphorifche zelfftandigheden komen , zoo als
men zeide, veelvuldig voor in den Atlantifchen Oceaan,
vooral wanneer men meer noordwaarts ftevent.
Wij ondervonden de verandering van het luchtgeftel,
waarin de ftorm ons geworpen had. De koude was zoo
fcherp en doordringend , dat men vuur moest maken , om te
verwarmen. Hiertoe bedient men zich veelal van fleenkolen
uit Liverpool , die overal in Amerika in groote menigte ver-
kocht worden, ik heb nooit kunnen begrijpen , waarom men
dezelve bij voorkeur gebruikt. Amerika heeft zelf uitmun-
tende fteenkolen, die, zonder de minfte onaangename lucht,
met eene fchoone blaauwe vlam branden , bijkans geheel ver-
teren, eene flerke hitte geven, en altijd nog iets goedkooper
komen, dan die, welke uit Engeland aangevoerd worden. De
490 ; TAFEREELEI? UIT HET WAATSCfiAPPELIJK LEVEN
Uverpoolfche fcolen branden ving, maar laten een vrij groot»
morfig1 overblijfTel achter, en verfpreiden eenen flank, die
op fchepen zeer gefchikt is , om de misfelijkheid te vergroo-
ten, welke door het onftuimig weder wordt veroorzaakt.
De Amerikanen en Engelfchen z jjn hieraan gewoon , en fchij-
nen zoodanige lucht gaarne in te ademen;' ik had liever wat
koude verdragen, om den onaangenamen damp te vermijden,
welke volftrekt niet uit de kajuit wilde trekken. Ik ver-
heugde mij dus zeer, dat de Hevige noordewind ons in wei-
nige dagen zuidelijker luchtftreek deed naderen. Den vijfden
dag bevonden wij ons reeds weder voor Charlestown , namen
tegen den avond eenen loods aan boord , en gingen voor an-
ker , om te wachten ; tot dat de zee wat bedaarde , daar het
binnehloopen van die ftad wegens klippen zeer gevaarlijk is.
De loods had echter niet Wél gerekend . — een nieuwe ftorm
was in aantogt, en dreigde reeds ons van de ankers te ruk-
ken. Wij bevonden ons nu te midden van klippen; (Je zee
begon op nieuw vreefelijk ce woelen; wij moesten de haven
binnenloopen , of fchipbreuk lijden. Een halfuur van daar
is eene lange bank van rotfen , die de haven influiten ; men
noemt dezelve daarom bok la Barre. Groeit de roes aan,
of' zakt het water? Hieromtrent verfchillen de meeningen;
intusfehen is het zeker , dat de ondiepte van jaar tot jaar
toeneemt. Men heeft dus reden , om te vreezen , dat Char-
lestown eindelijk geheel zal ophouden eene zeeftad te zqm
Tusfchen deze klippen moesten wij thans met onftuimig water
doorvaren. De loods hield de zaak voor onmogelijk. Onze
Kapitein beweerde , dat wij het buicen de klippen niet kon-
den houden en dus Heilig vergaan zouden, weshalve men het
uiterfte behoorde te wagen. Doch de loods bleef doof voor
«He verftandige redenering , tot dat de Kapitein eene fiesch
rum nam, daarmede zijne twijfelingen beftreed, en alle tegen-
bedetikingen oploste.
Met angdige bekommering had men den uitflag van dien
ftrijd afgewacht — met ontzetting zag men de uitvoering van
het genomen befluit te gemoet. De ankers werden gelige , de
zeilen ontrold; gelljjk een bal werd het fchip, herwaarts en
derwaarts , op en neder geworpen — lucht en water fchenen
om den buit te kampen. De mannen waren allen op het
dek ; de vrouwen bleven in de kajuit — hier heerschte eene
doodfche ftilte, maar de zee kookte en bruiste. Daar kwam
plocfeling een verschrikkelijke fchok ; men boorde een akelig
DER NOORD-ABtEEnUNEÏI. 491
angstgefcbrei en bet ftooten van betfcbrp tegen de rots, en,
eer tnen zteh kon bezinnen , ftootte het vaartuig nog een»,,
en terftond daarop ten derdemale. Hoe aangenaam klonken
In aller ooren de woorden van den Kapitein: Nu hebben vf ij
het gewonnen l Zoo riep hij na eene korte poos , ijlde naar
beneden In de kajuit, eö bragt de biijde boodfchap aan de
vrouwen , terwrjl de heeren op bet dek eikander van vreugde
otoarmden en de matrozen een luid gejuich aanhieven. Had-
den wij al geene heldendaad verrigt, wij hadden toch een
ftout waagftuk volbragt. WQ voeren dns zegepralend de ba-
ven binnen , terwijl de woeste zee achter onzen rug woelde.
Niets fchijnt fpoediger vergeten te worden , dan het leed ,
dat men op zee heeft doorgeftaan. In eene fraaije hoarding
(kosthuis), bij Mistr* macdonald, begaf zich het
ganfche reisgezelfchap van de Amalia , en daar bragten wtf
een9 zoo genoegdjjken avond door , als ik mij maar weinige
in m$n leven weet te herinneren.
(JHet vervolg en flot hierna*)
ZONDERLINGE LOTGEVALLEN EENER PRINSES UIT HET HUIS
VAN BRUNSWJJK,
JL e Brusfei woonde, omflreeks het jaar 1760, in de grootfte
afzondering, eene bejaarde Dame, Mevrouw d'aubant
genoemd. Hare voornaamfte bezigheden beftonden in het
waarnemen van de Godsdienst , en in het uitoefenen van eene
uitgebreide weldadigheid jegens de armen uit hare buurt , die
haar als hunne weldoenfter befchouwden. Eenige jaren had
z\j reeds doorgebragt.met het betrachten dezer pligten, zon-
der bij de grooten en aanzienleken opgemerkt te worden , en
fchijnbaar zonder eenige betrekkingen van bloedverwanten of
vrienden te hebben. En echter was niemand in de ftad van
hooger afkomst , noch door een aanzienlijk huwelijk tot
fchoonere verwachtingen geregtigd; niemand der ingezetenen
had waarfchijnHjk zulk eene groote afwisfeling van voor- en
tegenfpoed gefmaakt , of zulk eene ongeloofelijke , ja roma-
neske verandering van fortuin ondervonden.
Lodewijk rudolf, Hertog van Brunswtjk JVolfenbut-
tel, huwde met christina louisa, Vorftin van Oettin-
gen , welke hem drie dochters baarde. De oudfte , eliza-
ftft ZONDERUKOft LOTGEVALLEN
ülth christina, trad te den echt met üan VI,
Keizer vtn.Duitsckland* en. leidde in de naauwgezette eti-
quette van het Ooïtenrijkfche hof een onopgemerkt , weinig.
beteekenend piantenleven. . Zeer verfchilleqd hiervan was het
lot h*rer jongde zuster, Prinfes charlotta louisa*
(de tweede dochter, antoiwetta amrlia, huwde mee
ferdinand al bert, Hertog van Brunswijk Bever»)
fchoon ook zij beftemd was , om aan een Keizerlijk huis ver-
bonden te worden. Den 25 Octpber 17 11 werd zij de gade
van alexis petrowïtz, Grootvorst vap Rusland^ en
oudfte zoon van Czaar peter den groot en. De
buwely&splegtigbeid werd voltrokken te Torgau , in Duittch-
land. De jongeling was tweeëntwintig jaren oud, van een
proest karakter, dat door zijne gewone buitenfporigheden en
jiitfpattingen nog woester en ontembaarder was geworden.
Men zegt ook, dat hy van zijne ongelukkige vrouw den^ge-
weldigften afkeer had , ja niet minder dan driemaal pogingen
aanwendde, om haar te vergiftigen v doch door fpoedigehulp
ontkwam de Vorilin telkens het gevaar* De barbaarfebe echt-
genoot ging echter voort haar te mishandelen ; en er was
niemand aan het Rusfifche hof toen aanwezig, die desPrinfen
onbeschoftheid konde beteugelen, dewijl peter en katha-
rina op eene buitenjandfche reis afwezig waren.
Eens eiD delijk, toen de Prinfes in de achtfte maand harer
zwangerfchap was , viel de echtgenoot haar met grooter voe-
de aan dan ooit, wierp haar ter aarde» mishandelde baar
deerlijk , en liet haar badeude in bloed achter. Zonder zich
te verwaardigen eenig verder onderzoek aangaande zijn ramp-
zalig flagcoffer te doen , vertrok hij dadelijk naar een zijner
land verblijven. Het gevolg dezer gewelddadigheid was*~eene
ontijdige verlosfing, waarvan hare dienaars befloteo gebruik
te maken, om haar voor altijd uit de handen des onwaardigen
gemaals te bevrijden. Men zond hem eenen koerier met het
berigt van den dood der Prinfes. De Grootvorst vaardigde
dadelijk een bevel uit , om haar terftond en zoo eenvoudig
mogelijk bij te zetten, daar hij door fpoed en geheimhou-
ding hoopte voor te komen, dat het publiek zijne handelwijze
omtrent haar vernam. De begrafenis had dien ten gevolge
op die wijze plaats; doch in de doodkist was flechts een
houten blok. Ondertusfchen , terwijl alle Europefche hoven
rouwgewaad droegen over haren vermeenden dood , ontfnapte
de Prinfes uit het paleis, dat haar tot gewoon verbluf diende*
PRiNSftt. 498
- Ata het bof der Vorftin bevond zich' toen juist de Gravin.
van Kênigsmark, eene der gêwezene matresfen van auguj^
tus II, Kfbning van Poten, aan wier bij (land en zorgde
Prinfes voornamelijk hare ontfnapplng had te danken. De
Gravin verzamelde voor haar alles , wat a*n geld of juwee-
len in het paleis gevonden werd , gaf haar een* bejaarden ,
vertrouwden dienaar, die Franscb en Dnitsch fprak; en
eene kamenier vati hare eigene bedienden mede. Aldus
begeleid , nam de Prinfes de reis aan naar Parijs , en be-
reikte die ftad zonder eenig ongeval ; maar uit vrees , dat
men 'haar in deze hoofdftad zoude herkennen, nam Zij het
befluk , naar Amerika te vertrekken. Met dit doel begaf zij
zich naar Lorient , uit welke haven de fchepen der Weitlnï
difche Compagnie, aan welke de Koning had toegedaan eene
volkplanting naar Louifiana te zenden, gewoonlijk onder
zeil gingen.
De Vorftin fcheepte zich in op eene pakketboot met acht*
honderd andere Duitfchers, die insgelijks naar de pas geves-
tigde volkplanting vertrokken. De getrouwe knecht, die aan
boord voor haren vader doorging , ' cu de kamenier bleven '
haar vergezellen. Behouden bereikte men de plaats der be-
ftemming , waar de verfchijning van de jonge en fcboone
vreemdelinge in zulk een woest oord geene geringe ver-
wondering baarde. De Ridder d'aübant, een Officier van
verdiende, die te voren In Petersburg was geweest, om naar,
„eene plaats in Rusfifche dienst te dingen, bevond zich toen
ook in de kolonie, en herkende dadelgk de Prinfes. Eerst
konde bij het , getuigenis zijner oogen ter naauwernood ge-
looven ; doch na haar meermalen gezien , haar voorkomen ,
houding en gelaatstrekken naauwkeurig opgenomen te heb»
ben , kon hij niet langer twijfelen , of de onbekende balling
was dezelfde perfoon , die hij vroeger in den glans van een
luisterrijk hof had gezien. Hjj was voorzigtig genoeg, deze
ontdekking aan niemand mede te deelen ; doch , daar hg een
levendig belang in het lot van zulk eene doorluchtige bal-
ling (telde , trachtte hij de nadere kennis en het vertrouwen
van den reeds genoemden ouden , getrouwen dienaar te ver-
werven.
Eindelijk gaf de oude man hem te kennen , dat hij en zflh
huisgezin zich gaarne aan de oevers der Misflftppi wilden ne-
derzetten, en dat hij met dit oogmerk eene toereikende fom;
me gelds had nedegebragt: te gelijk fftlde hij den Ridder
kkngklw. 1835. no. 10. K k
AM 20NDEB44NG* LOTGEVALLEN
voor* zich mee beo In deze ondenwnjog te vereenigen.
D'aüi ant nam dit volgaarne aan, voegde zijne fondfen bij
die der vreemdelingen, en nam de befturing der ganfche zaak
op zich , waartoe hij ook door veelvuldige ervaring bijzon.
der gefehikt was. Zoo was hij dagelijks in gelegenheid de
Prinfes te zien, allen ijver in hare dienst aan te wenden, en
haar bij eü*e gelegenheid de eerbiedigde verknochtheid en
belangftelling te toonen. Eens , dat hg zich geheel alleen
met haar bevond, konde hij zich niet langer bedwingen haar
zijne, ontdekking mede te deelen , wierp zich voor hare voe-
ten , en beleed , dat Jijj baar herkend had» Deze bekentenis
veroorzaakte in het eerst bij de Prinfes niet minder verba-
zing dan bekommering; maar toen zij op de voorzigtigheid
en verknochtheid lette , die , zij bjj den Ridder had opge-
merkt , (lelde zq zich welhaast gerust* Zij vergenoegde zich
echter met hem voor zijne voorkomende belangftelling te be-
danken , en hem door eene plegtige belofte tot de diepfte
geheimhouding te verpligten, _
Niet lang na deze ontmoeting bragten Europefche nieuws-
papieren te Nieuw -Orleans de tijding van den val en dood
des Grootvorften alexis petrowitz. Daar de Prinfes
M in Europa burgerlijk dood was , en zich in den onbe-
kenden , maar gerusten toeftand , waarin het lot haar had ge-
worpen, zeer gelukkig bevond, verkoos zy liever in de
Nieuwe Wereld te blijven , en hare betrekkingen in het an-
dere halfrond van haar beftaan onkundig te laten. Weldra
was zij ongelukkig genoeg , haren getrouwen dienaar door
den dood te verliezen , die haar over de halve aarde was
gevolgd. De Prinfes , door droefheid overftelpt , was alsof
Zij haren eenigen vriend had verloren. Maar de verdubbelde
vlijt en werkzaamheid van d'aubant, die de befturing ba-
rer zaken geheel op zich nam, gaf haar nieuwe krachten,
om de zwarigheden door te wortelen. De eerbiedig -teedere
gevoelens , door den Ridder voor haar gekoesterd , ontfnap-
ten hare opmerkzaamheid niet : hij toch fcheen alleen te leven
om hare wenfehen te bevorderen en te volbrengen , zelfs vóór-
dat zij dezelve nog geuit had ; hij behandelde haar te gelijk
met den aan Vorften verfchuldigden eerbied, bragt al zytf
ttf4 door in het zoeken naar middelen , om haar de fmarten
it doen vergeten , en alle vertroostingen en genoegens te ver-
fcbaffen,die zulk een onbebouwd land kan opleveren. Zijne ver-
dienden, z|jne bekwaamheden en zijn ij ver maakten eindelijk, om
EBNUL PRJN«£. M$
kort tegeMi^zuik «tien indruk op de Prtofea, .dat .fjivhqfe ty*|
en hand fchonk. Zoo was dus etnePrinfes, uil tm det**£fe
rende bui»» gcfproten, de weduwe des erfgenaam* van fa* ufo
gebreidfte rijk der aarde,, de zuster ótiDuitfthe Keizerin, m
verbonden aan eenen Kapitein der Infanterie, in een land
door Negers bevolkt, in het midden van barbaar fefce. volken
gelegen. Hec pas gehuwde paar leefde gelukkig,, en worfteMs
tevreden door alle demogelijkheden en bezwaren, ,aanbet vtf»
blijf in eene pas gevestigde volkplanting onaffe beideUJfc vetr
knochtz dePrinfes rekende bet niet beneden zich, .baren man
iü het. arbeiden de behulpzame baud te leenen. De tijd fheU
de fpoedig benen , en de Hemel negende hunnes, eckt met
eene dochter, welke Mevrouw d'aü bant, zelve zoogde, eg
haf e moedertaal, bet Duia%% leerde. . . .* .,;
Nadat eenige jaren in (lil huifelijk geluk, op die wjjze wa-
ren voorbijgegaan, werd d'aubant door eene ongefteldheid
aangetast, die heelkundige hulp vereischte. H« verfeoehf
zjjnen eigendofn in Louiftana , en ging. naar Parjjj , om den
verlangden bïj&and aldaar te verkrijgen. Mevrouw o'AVr
bant verpleegde haren man met der grqotfte teederbeid.. Ter-
wijl de Ridder herltelde, ging zij fomw$len jmpt bare doch*
ter in de tuinen der Tuileries wandelen; Terwijl zij nu een*
Duitsch met haar Q>rak, naderde hen de Graaf van Saifyn9
die hetzelfde pad wandelde en door den klank zijner moeden
taal getroffen werd. Hoe Hond hij verbaast} * inde.oudfte
der beide vreemdelingen de Rusfifcfo Prinjfea te herkepneu»
die zoo wel hij, als de overige wereld, reed*, vóór ve>e W-v
ren overleden waande. Hij maakte baar zrjne> ontdekking be-
kend; doch Mevrouw d'aubant verzocht fe$mr dringend
dit geheim te houden , en verhaalde hem , op- welke wjjze de
Gravin van Konigsmark hare ontfnapping tfit Petersburg had
begunftigd. De Graaf van Sahftn belootüe baar dit teu op-
zigte van bijzondere perfonen in bet algemeen, doch gaf
tevens te kennen , zich verpligt te gevoelen , hiervan aan den
Koning berigt te geven. De Prinfes fmeekte hem, dit ten
minde niet vóór het einde van drie maanden te doen. De
Graaf Hemde er in tóe, en verzocht verlof, haar nu en
dan te mogen befcoeken, hetgeen hem werd ingewilligd, on-
der beding van nooit dan des avonds en alleen te komen.
Ondertusfcheu» was de Ridder d'aubant herftoki» doch
vond zjjn vermogen nagenoeg verfmolten. Hij verzocht. e»
verkreeg van de Franfche Oosttndifehe Compagnie de aanfteL-
Kk2
496 ZONDERLINGE LOTGEVALLEN EENER PRINSES.
Ung als Majoor op het eiland. Bourbon. Ondertusfchen legde
de Graaf vit* Sak/en nu en dan bezoek bij de Prinfes af, en ,
na verloop van drie maanden, ging hij haar zeggen, dat de
tjjd nu daar was, om haren naam aan den Koning bekend ce
naken ; doch , bij hare woonplaats Komende , vernam hij mee
de grootfte verbazing, dat -zij met haren man en haar kind
naar Bourbon was venrokken. De Graaf begaf zich nu da-
delijk naar den Koning , om hem de geheele zakk te verhalen.
De Minister werd oogenblikkelijk gelast, eeneJJVief aan den
Gouverneur van Bourbon te fchrijven , met bevV om Me-
vrouw d'au bant met de meeste achting en oplettendheid
ce behandelen. Ook fchreef zijne Majesteit eigenhandig eenen
brief aan de Koningin van Hongarije* fchoon hy juist in oor-
log met haar was, en gaf haar berigt aangaande bet lot ha-
ter tante. De Koningin beantwoordde dezen brief dankbaar ,
en zond tevens eenen anderen, om aan Mevrouw d'au bant
eer band gefield te worden, waarin zij verzocht werd, haren
man en hare dochter te verlaten en aan het hof te komen ,
terwijl de Koning van Frankrijk voor beiden zorg zonde dragen.
De Prinfes floeg dit aanbod eens voor altijd af, en bleef
tot het jaar 1754 op Bourbon , toen zij , na verlies van echt-
genoot en dochter beide, als weduwe naar Parijs terugreisde.
Van daar vertrok zij naar Brusfei, en bleef daar tot haren dood
in hoogen ouderdom. Zij leefde van een penfioen van zestig-
duizend gulden, haar door het huis van Brunswijk gefchonken ;
en hiervan befteedde zij drie vierde gedeelte in werken van
liefdadigheid en welwillendheid.
[Die belangwekkend verhaal deelt Lord dover mede op
gezag van den Heer bossu, den Franfchen . reiziger in Noord-
Amerika , wiens reizen in Louifiana zeer bekend en geacht
zijn , en die in de provincie zelve met de omftandighedea
van deze gebeurtenis bekend was geworden.]
UITTREKSEL UIT EENIGE BER1GTEN EN AANTEEKENINGEN
OVER QZEREN WEGEN, ENZ.
QFervolg van bl. 403.)
Vóór eenige jaren werden er in Engeland proeven genomen
met zware fchepen, waarin twee (loomwerktuigen van
mansley en Co. geplaatst waren. Deze fchepen voeren
OVER JJZÊRE** *«£*. 49?
verftbeidene dagen in zee, en 'doorliepen 2470 Engelfche
mijlen in 269 uren en 4 minuten, dat is 9 Eng. mijlen (bijna
2 Pruislifcbe mijlen) in -bet uur, of 19} voeten in de fecon*
de; derhalve nog eens zoo fnel als de ftoombooten op den
' Rhijn , maar op verre na zöo fnel niet als de ftoomwagen
the Sampfon , welke 4 f- Pruisf. mijlen in het uur liep.
Wij hebben boven gezien , dat de genoemde Rhijn-ftoom-
booten in 4 jaren 689 reizen van 40 mijlen deden, 't welk
in het geheel 27560 Prnisf. mijlen uitmaakt. Er werden in
de 4 jaren in het geheel 147725 perfonen en 449121 cente-
naars aan goederen getransporteerd. De gezamenlijke op-
brengsb van alles bedroeg 598509 rthlr.
Niettcgenftaande den algemeenen handelftilftand , werden er
in 1830 door de ftoomvaart alleen uit Heiland 184616 cente-
naars aan goederen naar Keulen gebragt , 't welk door eene
ingevoerde vermindering van den vrachtprijs van de Holland-
fche havens naar Keulen a ƒ 13: - per last (of 40 centenaars)
waarfchijnlijk nog vermeerderen zal. Tot de gezegde reizen
van 2*1560 mijlen en transport van 449121 centenaars aan
goederen en 147725 perfonen werclen er in 4 jaren 22191180
fB fteenkolen gebruikt , welke 100869 rthlr. hebben gekost*
Men berekent hiernaar, dat, «om 1 centenaar 1 mijl ver te
transporteren *, er nagenoeg 2J. <$ ft&hkolen gebruikt zijn ge-
worden , waarbij het transport der perfonen niet medegere-
kend is» Het transport der goederen kost op deze vaart na-
genoeg \ filhergr. of 8 pfenn. per centenaar en per mijl ; ter-
wijl de tegenwoordige vracht te land 1 filbergr. 4 du per cen-
tenaar en per mijl bedraagt. De gezamenlijke onkosten dezer
ftoombooten bedroegen in de 4 jaren ruim. 281072 rthlr.
De balans van 1830 gaf eene winst van ruim 58221 rthlr. ,
die totVefervekas werd aangelegd, welke daardoor uit 1186Q3
rthlr. beftond. Het geheele active vermogen van de Maat-
fchappij bedroeg , na aftrek der fchulden, ruim 892866 rthlr.;
en wanneer hiervan de 1174 actiën met 234800 rthlr \ afge-
trokken worden, zoo blijft er een zuiver overfchot vam-uim
' 1&066 rthlr., waarbfl evenwel eene verminderde waarde
der ftoombooten van 140000 rthlr'. moet woUdenf In aanmer-
king genomen. — De Maatfcbappjj heeft de ftoomboot Prfnz
Fnedrich9 welke niet zeer fnel voer, en 89320 r/A/r. ge-
kost had, voor f 60000 verkocht aan de Nederlandfche Stoom-
bootmaatfchappij , en de bij joiar N 'cVcyerill gebouwde
ligterè ftoomboot , die Prfnzetfin Martattne, aangekoctt;
M8 •m.^ziitM ytz&m.
De gefrof* fcheepvttrt vpn4t$ IM#».heeft «oor de jtao»»
vaart niet geleden,» maar. «elft door vermeerdering van versta
langs è&:Rhfn gewonnen. Door den gaesen treg echter
iou dezelve mertoeljjk kunnen verliezen, dewjjl de kosten
der vracht billijker. jtBitea . zjjn. Door den aanleg 'van des
ijzeren weg xuiMxem.UverpoaJ en Manchester heeft de ka*
naalvaart aldaar veel "verloren, en de ijzeren weg zon dus
ook voor de fcheèpvaart op. den Rhijn nadeelig worden.
De Nederlandfche Stoombootmaatfefaappij onderhoudt eest
geregelde ftoomvaart tuafchen jfmfUrdam en Keulen en cos-
feben Rotterdam en Londen 9 't welk voordeelig op den nrid-
del- en boven-Rhifn werkt. :In Holland is de ftoomvaare ai*
gemeen. «eer goed iogerigt en ook bij de Marine ingevoerd:
De PrtJsfifche,. Rhtfnlandfche Stoombootmaatfcbappg ee
Keu/en -heeft de beide, ftcfiombooten van de boven-RJujnfche
Maatfchappi) aangekocht en. alles dienaangaande overgeno*
men. Deze Maattichappg kan: zeer ter navolging worden aan-
geprezen. *
Er befteae een voorloopig ontwerp, om naar den tnafeken
AmjUriam en Keulen ontworpen' Uweren weg eenen zgtak
aan te leggen van*. Rotterdam over Gouda , Montfoort en
utrecht, naar Soestdyk , die op 2 millioenen guldens kosten
van daarfleiüng, ƒ223000 jaarlpfche inkomften en f «MOO
uitgaven, berekend wordt.— Buitendien' zijn er nog twee
zijtakken geprojecteerd van den • hoofóweg naar de koohmj-
nen aaq ie Roer i en naar de lqalkgroeven bij Ratingen* waar*
van er één on&evw. ƒ 200000 kosten zal. — De geheeie
aanleg van Amflerdam en Rotterdam tot Keulen met de zfl *
takken* jtou: ongeveer 11§ rtillioen guldens kosten, of .
6,388888 Pr* th*
de ijzeren wfeg^ Van Minden naar üfe*/«» 2,500000 -
du* vw Afhalen Qvtt fau Jen tot slmfier Jam 8?8888& - ^
- of bijn*,9 itflltyfinep Pr* thaleru Waarlijk eene verbazende
(pfiLt dte zoo gemakkelijk niet te vinden is.. Eene verminde-
ring van .zulke graote kosten, door eene verbetering der$zê~
rfn wegen ep Jpaarzame aanwending 4 van dezelve , is derhalve
ejne der eerde behoeften. .
In JJolland, waar alles, wat den handel, de .fcheepvaan-,
den la^dbou^w.f de nijverheid en kunden kan bevorderen»
door de Regering en. d.OQr bet algemeen wordt aangemoedigd,
heeft d&BellandfcheMaatfetiajtfij derfPctenfchappen teHsar*
OVER VXULWt WEMflU 109
4mr in bet jaar 1832 eene vraag uitgeschreven omtrent den
aanleg van özeren wegen in de Nedenlandeti , welke vóór
1 Jan. 1834 beantwoord moest worden* Intusfcheuis, vóór
de openlijke verfchijniog van eeo antwoord , het pntwerp van
een9 ijzeren weg van Amfierdam .en Rotterdam naar Keulen
fai de laatfte maanden van 1833 bekend geworden * waardoor
-een gedeelte van deze prijsvraag als van zelve opgehelderd
werd, dat namelQk een ijzeren weg in deze rigting voor Htk
land nuttig en wenfcheiijk zoude zqn. De aanzienlijke han-
delftand van de voornaarafte hapdelfteden van Holland + Am»
fterdam en Rotterdam , zal wel de noodige kapitalen er voor
weten daar te fteilen, zoodat er dau alleen bet technifpht
vraegftuk overblijft.
De ijzeren weg, van Antwerpen mix Keulen ontworpen ,
is op 15} mülioen franken begroot, en zoude omtrent 500QQ0
franken per myl kosten. (*)
Volgens de Haarlemmer en Keulfcbe Couranten van 19
Dec. 1833, zou de aanleg van dezen weg in Keulen , by bq»
zondere perfonen, eene toereikende onderfteuning vinden. —
Behalve dezen, zijn er nog andere wegen van Antwerpen *n
Ostende af ontworpen, die over Charleroi naar het binnepfte
van Frankrijk "zouden loopen , waar zJy zich mee den «van
Havre of Calais en andere punten der kust aan het kanaal,
naar Straatsburg geprojecteerden Jjzeren weg vereenigen.
Volgens den Franfcken Architect more au, waren er tot
beden toe flechts twee ijzeren wegen in Frankrijk* oamelijk
een van St. Etienne naar Lyon , èn een van daar naar Andri*
zieux. Hij zegt, dat men zich reeds in 1831 bezig hield
met het ontwerp van een* jjzeren weg vap Parijs naar Or-
leans en Tours fur Loïre en de Middellandfche Zee* en mee
een* anderen van Parijs naar Pontoife , welke nog voortge-
zet zal worden. — In de vergaderingen der Franfche Ge*
deputeerden in 1833 zijn er. foortgeljjke ontwerpen van
ijzeren wegen van Parijs naar Calais , Boulogne* Strooi*»
burg, Brusfel enz. ter fprake gebragt. De Heer mor e au
verwacht van de daarfteiling dezer ontwerpen een groot aqt
voor zijn vaderland.
(*) Deze berekening is Heilig te laag. Men leze : Dé*
fcription de la route en f er è ètablir d*Anvers a Cologne , par
simons et de ridder. BruxeJJes > 1833. Dit werk is
mede te verkrijgen bij den Boekhandelaar jacob te Rotter-
dam* — Vert.
$00 over vzhmn wkcsn;
Volgens den Heer hen ze, heeft men in Rusland mede
groote ijzeren wegen ontworpen; zoodit men ook daar net
den tijd zoodanige verbindingen tusfehen de Oostzee en de
Zwarte Zee, van Petenburg over Moscou naar Odes/a en naar
andere grenzen , voor waarfcbrjnlijk kan houden.
Een tfzeren weg van Petersburg over Moscou naar Odesflm
zou ongeveer 270 mijlen lang worden, én door een* ftoom-
wagen, die dagelijks in 10 tot 12 uren Hechts 30 mijlen, of
2 graden breedte r het oponthoud daarbtf gerekend, aflegde,
met eene vracht van ongeveer 3000 centenaars doorloopen
kunnen worden. Dezelve zou , tegen 75000 Pr. thaler per
mijl gerekend, in 't geheel 20J milHoen Pr. thaler kosten.
Een ijzeren weg tusfehen Petersburg en Amfierdam zoo
ongeveer 300 Dukfche mijlen lang, en door een' ftoomwa-
gen in omtrent 10 dagen doorloopen kunnen worden. Deze
weg zou omtrent 22 miüioen Pr. thaler kosten.
Het is dan bij zulke groote geldfommen wel doelmatig
es noodig , om fpaarzamere en verbeterde middelen voor èsze
foorc van wegen te zoeken ; want , volgens de voorgaande
berekeningen , zou een ijzeren weg ten minde driemaal zoo
veel kosten als een gewone ftraatweg van klinkerfteenen,
zoo als die in Holland gebhiiketltjk zijn.
$ 3. Uit de voorgaande voorbeelden blijkt genoegzaam,
hoe vele Staten van het Europefche vasteland jjjzeren we»
gen trachten aan te leggen, om de rivieren en kusten te
verbinden, en het handelsverkeer (heller én gemakkelijker
te maken.
Naar de hierboven aangevoerde grootfche plannen te oor-
deelen, zal bet dan ook niet te verwonderen zijn, wanneer
het aanleggen van ijzeren wegen op ons vasteland meer en
meer toeneme, en dat in het Noordelijke Duitschland ook
eenmaal de flzeren weg van Keulen over Pruisfisch Minden ,
en voorts over Hannover* Brvnswtjk9 Maagdenburg* Ber-
Ifn, Frankfort aan den Oder, Thorn, Koningsbergen en Me-
mel geleid, en daardoor eene binnenlandfche gemeenfehap
van den Rhfjn met de Wezery Elbef Oder en JVeichfel* en
met vele havens van de Noord- en Oostzee , tot ftand ge-
bragt worde.
Even min zou men zich eens in Zuid-Duitschland kunnen
verwonderen over een* jjzeren weg, van den Rhjjn omftreeks
Manheintt of bij Frankfort aan den Maln , beginnende, en
OVER flZERBN WtOfcN. ÜHfl
loopeode over Mwncheu naar Linz tv Wenen, waardoor de
Rhijn met den Donau ea de Zwarte Zee verbonden werd. De
binnenlandfche dwarsverbindingen tusfehen de voorname jj reren
wegen van het noordelijke en zuidelijke Duitschland tonden dan
ook waarfchytiHjk , ala gevolgen van den aanleg der beide
hoofdrigtingen , ontftaan.
(Het vervolg hierna?)
ONVERDRAAGZAAMHEID OMTRENT SRPARATISTR*.
In het Zwitferfche Kanton fPaadland* alwaar de Hervormde
Godsdienst wordt beleden , werden federt geruimen tijd lieden
gevonden, welke van de algemeene Kerk zich afzonderden,
en hunne eigene zamenkomften in de woning van dezen of
genen onder hunnen aanhang bielden* Reeds den 20 Mei
1&24 vaardigde de % Regering een ftreng bevelfchrift tegen
de zoogenaamde Momiërs uit , ten gevolge waarvan wel eens
harde eb onbillijke behandelingen plaats hadden. Onder meer
anderen wordt ééft geval verhaald, dat ten bewijze ftrekt,
hoe ligt de burgerlijke Overheid aanleiding tot iets kwaads
kan geven , wanneer zjj onvoorzigtig met hare bevelen zich
mengt in zaken van Godsdienst en geweten. Zeker Vrede-
regeer had vernomen , dat in een bijzonder huis godsdienftige
zamenkomften gehouden werden. Hjj begreep , de vergade.
ring te moeten doren en de Wet van 20 Mei 1824 toe-
pasfen. Met dit oogmerk trad hij de woning binnen. Zoo-
dra het gezelfchap hem bemerkte, zocht 'iedef een goed heen-
komen. Slechts één man bleef zitten. De ambtenaar vroeg
-hem, wat hij daar deed. In plaats van te antwoorden,
haalde die perfoon een9 roman van walt er scottuU
den zak, en liet denzelven zien. De Vrederegter fpraks
„Dat laat ik gelden; doch zoo het een Bijbel geweest ware,
zoudt gij met mij te doen gehad hebben." Een roman be-
veiligde dus voor regterlijke vervolging, waaraan bet toonea
eens Bijbels zou blootgefteld hebbent
&Ofk Pft.BIjDMtlfc...
DE BIDMNBE*
(Naar matthissqn»)
JLaura bidcl der Eng'len zangen
Storten haar Gods vrede in 't hart.
Nu beknelt geen leed haaf boezem;
't Vurig bidden bant de (mart.
O, zoo Uom9 in 's werelds ochtend,
Van der heuv'len bloementop ,
Abel's offer voor Jehova
Naar den hoogen hemel op !
Zie haar knielen , zie haar bidden ,
Reeds van hemelglans omftraald!
Schooner werd zelfs de Onfchuld nimmer
Door een* Raphaêl gemaald.
' Zij verneemt in 't luizend koeltje
's Heeren tegenwoordigheid ;
Schouwt alreeds de heil' ge woonplaats,
Waar de zegekroon haar beidt.
Vroom en kinderlijk vertrouwen
Zetelt in haar kuifche borst ;
Engelreinheid woont in 't harte,
Dat naar 't eeuwig leven dorst.
Wie deez' HeiPge neer zag knielen,
Werd met hooger heil bekroond;
' Zag reeds 't land , waar eeuw'ge vreugde
Onder hemelpalmen woont.
'sHagg% 1834. K.
VERLICHTEN MEER , DAN AALMOES-GEVEN.
Lieven is een hoog genot,
Weldoen zaligheid van 't leven;
Geven is een fprank van God ,
Weldoen Jezus na te dreven:*
YiB^lCtf Ttt* ME*R , BAN M ^0»«-CIVEri. 508
Amfterdam l gg ken* dit heil; '
Veel hebt gü voor jle armoe Teil*
V.
Treft Tte roepftem uw gehoor:.
„ Stadgenoot , gedenk dep armen |"
Gij kw^amt reeds die roepftem voor,
Mild en vaardig in 't erbarmen :
Wie Gods beeld in 't harte draagt,
'Wacht niet, tot' men giften vraagt.
Maar , hoe zalig *t geven zij ,
Smartlijk is *t, een gift te ontvangen;
Schenk' de hand ook nog zoo blij ,
Drukkend blijft fteeds de aalmoes prangen .
Wanklank is ze in Gods gebied ;
't Muschje toch kent de aalmoes niet!
Edeler weldadigheid ,
's Menfchen adeldom meer waardig,
Die hem hooger vreugd bereidt ,
Aan Gods beeld meer eigenaardig ,
Z\jn wq , elk naar ftand en licht ,
Den natuurgenoot verpligt.
Die weldadigheid, zoo fchoon,
Slnit de fchepping voor hem open ;
Wat Natuur hem fpreidt ten toon,
Kan hij voor geen fcbatten koopén:
Licht en kennis , in den-nood ,
Schaft hem eigen , eerlijk brood.
Wat toch zijn wij zonder licht f
Blinden , die in f t duister dolen ;
't Wezen van des menfchen pligt
Is en T>ljjft ons fteeds verholen :
Licht en kennis, zij alleen,
Heffen over 't dierrijk heen.
Hem f wien beider invloed faalt ,
Spilt de zon vergeefs haar' Juister.;
't Is een ronde fchjjf, dip Maalt,
Een Sint Maartens-.vivmje in 't duister;
En der. nachtvorftiane licht,
piechts een menfdhen-aangezigt !
50fc YgatlCHTEN IISEl , DAN AALMOES -01 VKP,
*t Sjargewelf, in «1 zQn pracht, <■
Werelden, die om ons weemlen,
Tuigen vin Gods wondermagt,
Die hec denkend brein verheemlen ,
Is voor bem als vonkjes kruid,
Die een fisfer in zicb fluit 1
Heel onze aardbol , met^zijn' fcbat y
Heeft voor zijn begrip geen waarde;
Verder, dan hij zag of trad,
Kent of denkt hij aan geene aarde ;
Wat er buiten hem* beftaat ,
Schenkt hem vreugde r nut noch baat.
Voor Gods fchoone fchepping koel,
Die zelfs 't pluimgediert' doet zingen,
Mist ze alleen bfi hem baar doel,
't Stugge hart omhoog te dwingen ;
't Vee gelijk, door hem gemest,
Heeft zy nooit zijn' blik gevest.
Voor de fraaije kunden dood,
Streeft muzijk noch zang zfy'ne ooren;
Vruchtloos zong voor hem een 'Poot,
Doet een Vrugt zijn toonen hooren,
Spilt een Douw zijn' fchilderfchat
Hem , die kleur noch klank bevat.
Wetenfchap , gefloten boek ,
Dat Befchaving moet omfluiten,
Maakt hem nimmer wijs of kloek ;
Vrees van binnen, angst van buiten
Doen hem fpookfels zien, waar wij
God gevoelen, ons naby.
Onweer, ons een weldaad, hem
Een gerigt van Almagts-woede ;
Rampen, ons een Vaderftem,
Hem eens Wrekers geefelroede;
't Bijbelwoord, ons Hemelfchat,
Hem onvruchtbaar raadfelblad.
VERLICHTEN MEER , DAN AALMOES-GEVEN. 9
Liefde , ons 't edeifte genot ,
Hem het bloot inftinct der dieren ;
< Huwlijkstain, ons 't zaligst lot,
Hem bedwang van rond te zwieren;
Kindren , ons een Hemelgaaf ,
Hem de kluister van den Haaf.
In den nntten werkmansftand
Arbeidt hij als dommekrachten ;
Ieder werktuig in zijn hand
' Is fchier zoo vernuftig te achten;
Minder bruikbaar dan de (loom,
Niet , als bij , vaak lui en loom.
Ook als krijgsman automaat.
Leer' hg vaardig exerceren,
En , .als draadpop in den Staat ,
Meé het vaderland verweren;
Maar geen zedelijke kracht
Heft hem boven 's vijands magt.
Tuig het, jongde wondertijd!
Waar de Vorst der Duisternisfe
Belgen voorging in den ftrijd,
Schuw van licht, zwart van gewisfe:
Hollands luister, Hollands gloed '
Doofden ftraks hunn' ftraatkei-moed !
o
Wèl ons, waar en Vorst en Volk
In het reine daglicht wand'lenj
Licht is (leeds een waarheidstolk ;
Kennis , bron van. edel hand'len :
Beider wachc aan grens en kust,
< En de Koning fiaapt gerust.
Wél deez' ed'le Maatfchappij ! (*) *
Eindloos veel mogt zij verrigten.
Door haar voorbeeld toonde zij :
„ Meer dan aalmoes is verlichten/'
Zij , door woord en febrift en daad ,
Biyft een.fteun voor Vom en Staat.
j. w. untema.
(*) Het Nut y*m V Algtmtn , wiar dit dichtftokje werd nitgefprokea.
506 vkftffescttA»;
>
VRIEWD8CHAP/ ;;
Amieut certus in rt incirta cernitur.
Als bij 't fchat'rend feestgejuich
Boordevolle bekers klinken ,
En de gasten , gul van hart ,•
Vriéndfchap , eeuw'ge vriendfchap~drinken ;
Is dat vHendfchap ? Neen , voorjaar !
Hoe wëlmeenend ook beklonken, '
•fis de vfeugdvan 't oogenblik;
Die de haften doet oritvonken;
Morgen, heeft men uitgerust,
Is dat vuur weer uitgebluscht.
Jong'ling! als uw medgezei
Tot het doen van, flechte kuren,
Wijl hij uwen vriend zich noemt,
Listig tï tracht aan te vuren;
Is die knaap uw vriend ? O neeat
Die u doet uw* pügt vergeten ,
Schuw dien, ja veracht dien knaap,
Schaam u , hem uw' vriend te heeten :
« Vriendfcbap, zoo gij 't wél beziet,
Zonder deugd beftaat zij niet.
Als ge, omftraald van roem en eer,
U in aanzien ziet verheven ,
En elkeen, die u omringt,
Vrieödifchapsbltfken u wil geven ;
Is dat vriendfohap 1 Neen, voorwaar!
Hoe men ft doel ook moog verhelen,
Eigenbaat is *t , anders niet ;
In uw* voorfpoed wil men deelen;
Maar, ftort uw geluk ter neer,
Straks hebt pi geen vrienden meer.
Doch , als rampfpoed u verdrukt ,
En gij arm zijt en verlaten,
Hij , die dan u blijft getrouw
En u helpt , wie u ook haten ,
Hfl, gewis, bij is triv vriend;
Dat is vriend fchap , die aan *c leven ,
Zelfs bij 'c lijden van de (mart,
Waarde en zaligheid kan geven.
Vrienden, zuiver van gemoed,
Kenc men eerst, als 't onheil woedt.
f» mab£, jr.
WELHEENENDE WENK.
Opaar , myn vriend ! fpaar toch uw jeugdig leven ;
Manlijk u de Ytjmerzucht ontzegd :
Vruchtloos is uw lievlingsdroom , uw dreven,
Dat een hen het gouden ei u legt»
Honderd-één der lyrifche poëten
Zijn , min één , (leeds met fortuin in fbijd ;
Onbeloond en onbekroond , verfmeten
Zij met verzenmaken al hunn* e\jd.
Een paar Godenzonen flechts gaan ftrijken
Met den krans, die aller oog verblindt;
Wil een dichter nevens hen nog prijken ,
Hij moet Koning zijn of boer , mijn vrind !
ZESTAL ANEKDOTEN.
lien kwade betaler vroeg van eenen vriend 22 fouiscTor ter
leen, die hij tot het fluiten van een' koop beftemde, waar-
mede h\j 4 louistTor konde winnen. Vast verzekerd , dat de
geldopnemer de gevraagde fom nooit zou teruggeven., gaf de
vriend hem 4 fouisfor, zeggende: „ Ziehier hetgeen gij
hoopt re verdienen*; terwijl ik, wat mtf betreft, daarbij te-
ven» 18 lcuiuP$r verdien.**
In zeker dorp , (den Hemel zij dank , niet in ons vader-
land 1) waar de landlieden de tiende moesten opbrengen a*a
de Geestelijkheid , kwam de vronw eens armen boers , die
508 ZZSTAL ANEKDOTEN.
reeds negen in leren zijnde kinderen haren man gebaard had, van
het tiende in de kraam. Bedrukt en bezwaard nam de man
het kind , liep er mede naar den Pastoor , en bood het hem
met deze woorden aan: „ Pater! ik moet u van alwat ik
inzamel de tiende brengen ; och ! neem dan ook mijn tiende
kind ; ik weet niet , waar ik het , in mijne bittere armoede 9
van zal grootbrengen" Ditmaal nam de brave Pastoor de
tiende niet aan.
Een reiziger, door Kampen trekkende , vroeg deü waard
fpottende : of de Had nog even veel gekken telde als wel-
eer ? — „ Wy hebben ," antwoordde de man , „ ook hier
gekken, zoo wel als elders; maar de meesten crekken
(lechcs door;*
Eenvoudige myzjjk maakt zelfs op Wilden indruk. Een
Kafersch Opperhoofd, met name enno, bevond zich bij
den Landdrost (in Zuid-Afrika). Eene jonge Dame fpeeide
een eenvoudig treurlied op de piano. Lang luisterde hij met
oplettendheid. Vervolgens trad hij plocfeling naar haar toe.
„ Houd op !" riep hg ; „ dat herinnert mij den dood mijns
„ zoons ; ik moet naar huis gaan en weenen."
Onder lodbwjjk XIV riep de Dauphins , bij het zien
binnentreden van eenen Officier vol likteekens , uit: „Hemel,
wat is hij leelyk!" — „ Gjj bedriegt u, Mevrouw f' her*
nam de Koning terftond ; „ hij is een der fchoonfte mannen
in mijn Koningrijk, want hij is een der dapperfte,"
BQ eene feestelijke gelegenheid ten Hove, waar zich eene
Dame met haar zoontje tegenwoordig bevond, zeide deze,
bij het zien voorbijgaan van een Militair met houten beenen ,
overluid : ' „ Mama ! ziet gij dien Heer zonder beenen f* —
*> Ziet gij niet , mijn kind , dat hij ze aan zijn knoopsgat
draagt?** — Hg droeg het kruis van eer.
r«=
Meng. No. VIII. bl. 375, reg. 10, (laat 1878, lees 1578.
Boekkefck.vui dit No. f bl.419, reg. 14, leze men: Mag*.
Carbon,
MENGELWERK.
DANK- EN BEDEDAGS LEERREDE ,
GEHOUDEN OP DEN 21 JUNJJ 1835,
door
B. T. LUBLINK WEDDIK,
Leeraar bij de Lutherfche Gemeente te Rotterdam.
Tekst :
Jesaia XXXI: 5, 6/
A. tiet is niet te verwonderen , dat men zich ten allen
tijde met groote belangftelling tot de Profeten des Ouden
Verbonds heeft gewend, om door hunne krachtige,
ftoute en gefpierde taal tot moed , vertrouwen en geloof
te worden opgewekt. Hooren wij eenen j e s a i a tot
onzen tijd fpreken, dan is het, alsof wij ëene onbekende
welfprekendheid vernemen, flechts aan den ouden tijd
eigen , waarvoor ons tegenwoordig krachteloos geüacht
onvatbaar is geworden. Het zijn woorden der waar-
heid , woorden der bedreiging , der verpletterende kracht.
Maar ook bij deze Godsmannen ging de geweldige taal
der beftraffing met vriendelijke bemoediging gepaard. De
hand , die in het ftof nederwierp , kan den boetvaardigen
weder verheffen ; de gramfchap des Heeren maakte ein-
delijk weder plaats voor zijne ontfermende liefde. In-
dien gij ons tekst woord in dat licht befchouwt, is het-
zelve zoo wel eene bemoediging, als eene ernilige aan-
fporing tot bekeering. Leest het begin des Hoofüftuks.
De dwaze kinderen van Juda hadden zich tot de Egyp-
tenaar s gewend y om hulp te verkrijgen tegen het aan-
rukkend leger dpr jisfyriers. Dit keurt de Profeet , op
MRNGBLW. 1835. W>. 11. LI
510 DANK- EN BEDEDACS LEERREDE.
hooger gezag, af. Indien de Heer niet helpt, wat zal
de Egyptenaar , met zijne wagens en paarden, helpen?
„ Want de Egyptenaars zijn immers menfehen en geen
God, (zoo luidt het) en hunne paarden zijn vleesch en
geen geest ; als de Heer zijne hand uitftrekt , dan ftrui-
kelt de helper , dan valt de geholpene , en allen komen
te zamen om/* Zoo was het vóór eeuwen in Juda9
zoo was het (leeds , zoo is het nog in ons vaderland.
Wat waren voor ons land de bondgenooten geweest,
indien de Heer niet geholpen had? Hoe menigmalen
ftruikelden onze helpers , en wij zelve met hen ! maar
toen de Heer zijne hand uitftrekte , kwam er licht en
hoop en uitkomst. Zoo bouwe ons vaderland op eenen
beteren bondgenoot , dan die op aarde is : op den Al-
magtigen , * die den volken een gebit in de kaken legt ,
en de harten der Vorften rigt als waterbeken." En deze
Heer der heirfcharen , déze Heer Zcbaoth , zal Jeru-
zalem befchermen , „ gelijk de vogels doen metdevleuge-
lep, befchermen en verlosten, uithelpen en redden/9 Welk
een aanminnig, zacht, bekoorlijk beeld, At Onder de
vleugelen .der Goddelijke liefde geborgen , zal geen ge-
weld de dochter van Sion kunnen deren. Hoe befefien
wij de zachtheid van dit beeld nog fterker , als de Pro-
feet in het voorafgaande xvers den Almagtigen vergelijkt
b(j een' jeugdigen leeuw , die brult over zijne prooi ,
en, offchoon de herders hem toefchreeuwen , dezelve
met ijzeren klaauw vasthoudt, en zich niet laat ofïchrik-
£en. En wie onzer herinnert zich hier niet , hoedanig
de Verlosfer dit zelfde beeld toepaste, toen hij bet
misdadige Jeruzalem aldus aanfprak: » Hoe dikwyk
heb ik uwe kinderen willen vergaderen , gelijk eene hen
hare kiekens onder hare vleugels , en gij hebt niet ge-
wild 1" Maar zoude dan nu deze mjigtige Befchenner
in den Hemel het bedreigde volk vtfi Juda willen red-
den , wanneer deszelfs inwoners nogtans op menfchdgke
hulp bleven bouwen, en zich aan de toenmaals heer-
fchende afgoderij fchuldig maakten? Neen! dan zouden
DANK- EN BEDEDACS LEERREDE. 511
deze befchermende vleugelen in fcherpe geefólroeden voor
het volk herfchapen worden; want, zoo als de. Profeet
ftout en krachtig bad gezegd , „ ziet de naam des Hee-
ren komt van verre ; zijn toorn blaakt , en heftig is die
gloed ; zijne lippen zijn vol brandende gramfchap , en
zijne tong is als een verterend vuur ; zijn adem is als
een watervloed , want assur zal verfchrikken en ver-
pletterd worden door de ftem des Heeren ; zijn (taf zal
hem verflaan." Wat eischt nu deAlmagtige, door den
mond van zijnen tolk , dat het volk van Juda zal ver*
rigten ? Gij vindt dit in ons volgend tekstvers : „ Keert
weder tot Hem , gij kinderen Is rails 9 gij , die zoo ver
van Hem afgeweken zijt!" Ver waren zij afgeweken,
wantrouwend, afgodisch, oneenig. Zoo ver van den
Heer verwijderd , was eene fpoedige en dadelijke terug*
keering noodzakelijk , wanneer ook zij onder de vleuge-
len der Goddelijke befcherming zouden mogen rusten.
Ziet daar alzoo aanmoediging, benevens ernftige verm*-
ntDg. Volgen .wij , A. , den Profeet op dit voetfpoor ,
en vergunt mij , dat ik , op dezen Dank- en Bededag ,
de twee volgende vragen met u beantwoorde : Op welke
gronden berust ons vertrouwen op den Heer, als Be-
fchermer van ons vaderland? — Wat eischt de Heer
van ons allen op dezen dag?
B. 1. Wij erkennen God, den Oppermagtigen, in zijne
êigenfchappen, dus ook in zijne rcgty aardigheid y waar-
door op eene volmaakte wijze het goede beloond, het
kwade geftraft wordt ; en het is de ontwikkeling dezer
eigenfchap , welke den grond voor ons vertrouwen op-
levert en bevestigt. En hier , veroorlooft mij de vraag :
bij welk land en bjj welk volk zal rich Gods beloonenda
regtvaardigheid openbaren? Eene vraag van des te
meer belang, dewijl wij ook op dezen dag herdenken
aan de verlosfing vaft ons vaderland uit de onreine én
bloedige handen van den gekroonden Geweldenaar, wiens
beenderen op het eenzame eiland rusten, bewaakt
door den eindeloozen Oceaan. Laat ons , M. H. , eed
LI 2
J12 DANK- BN BEDEDAGS LEERREDE,
volk voordellen, en met enkele trekken fchilderen, waar-
van wij durven verklaren : dit is een volk Gods !
Aldaar toch heerscht , zoo wel in de hoogere als in de
lagere (landen , opregte godsvrucht. Men dient God en
jRzus daar niet met de lippen , maar met het hart.
Verdraagzaamheid vereenigt aldaar de verfchillende ge-
zindheden. Men beoefent daar het voorfchrift van je-
z u s : Zalig zijn de vredemakers ! Men neemt geen
ergernis of aanitoot aan de godsdienftigc denkbeelden van '
anderen; men fpreekt liever woorden der liefde, dan der
verdoemenis ; men koestert liever medelijden dan haat in
het hart ; men is er overtuigd van , dat de Godsdienst
van jbzus verwarmt en verlicht als eene lentezon, en
niet verftoort en verwoest als een onbeteugelde donn.
Dit volk is voorts in eendragt vereenigd; hetzelve eert
den Kpning, geeft dezen wat hem toekomt, en tracht
den bloei des lands door nijvere vlijt , door opregtheid
en zuivere vaderlandsliefde te bevorderen. Bij een der-
gelijk volk kan dus geen heete gouddorst , geene ver-
foeijelijke woekerzucht beftaan ; men kent daar hoogere
belangen, dan die dezer wereld; men zoekt, terwijl
men fomtijdsop eene regtmatige wijze naar de fchatten der
aarde graaft , met nog meer ijver naar de fchatten des He*
mels , die „ door mot noch roest worden verteerd." Einde*-
lijk herkennen wij bij een dergelijk volk deszelfs hooge ze-
delijke waarde. Reine en zuivere zeden ontmoeten wij
daar in hut en paleis ; losbandigheid en ontucht blijven
buiten deszelfs grenzen; het kind ziet in zijne ouders
het navolgenswaardige voorbeeld ; Christelijke deugd leeft
daar in alle (landen en rangen , en omflingert de inwo-
ners met den heiligen en vasten bancj der liefde.
Ziet daar ons tafereel met weinige woorden voltooid, en
wö vragen thans : Zal de Heer der heirfcharen een der-
gelijk volk niet befchermen en fedden op den dag der
beproeving, waar de nood dreigt en het gevaar toe-
neemt? . En is juist hier de regtvaardigheid van het Op*
perwezen geen vaste grond , waarop wij ons vertrouwen
vestigen ? Zoo bemoedigde onze Profeet zijn volk , zeg*
DANK- EN BCDEDACS LEERREDE. 513
gende: „ want de Heer is onze Regter, de Heer
is onze Meester, de Heer is onze Koning; en geen
inwoner zal zeggen: ik ben zwak! want het volk
zal vergeving van zonden erlangen." Alom dus ,
A. 9 waar zich een dergelijk volk bevindt, u zoö
even gefchetst, daar helpt de regtvaardigheid Gods,
daar nemen welvaart en bloei toe , daar worden de zwak-*1
ken fterk , daar heiligt de Geest Gods , en verbindt al
de inwoners tot één groot ligchaam , welks hoofd is
christus, de Heer. Ja , daar leeft en werkt de
regtvaardigheid des Almagtigen ; daar zien wij die won-
deren der uitredding, waaraan de geichiedenis van ons
vaderland zoo rijk is ; daar (laat de grondzuil van den
Staat onbewegelijk vast , want dezelve is gebouwd op
geen grond van ftroo, ftoppelen en hout, maar opeenen
anderen grond, die eenmaal gelegd is, welke is je zus
christus* — Gij- vraagt hierbij , in hoeverre het
volk van Nederland op de regtvaardige befcherming van
den Allerhoogften mag rekenen ? Welnu , A. , naar-
mate het volk van Nederland waarlijk meer en meer
een onftraffelijk en deugdzaam volk Gods wordt , naar
die mate zal de Heer zijne regtvaardige hand over het-
zelve uitftrekken, en den ouden roem handhaven en ver-
heffen. Op welk een9 trap van heiligheid en godsvrucht
ons vaderland thans ftaat, zal ik niet wagen tebeflisfen.
Oordeelt zelve , M. H. , of wij ons de groote weldaad
vóór twintig jaren hebben waardig gemaakt. Oordeelt
zelve, welks Geestes kinderen wij zijn. Ik behoor niet
tot hen, die op dezen dag uitroepen: „ Wee den af-
valligen kinderen, fpreekt de Heer, die zonder mijberaad-
flagen, en zonder mijnen Geest befcherming zoeken,
om de eene zonde op de andere te hoopen I" Neen ,
M. V. ! het land onzer vaderen telt ook thans nog edele
en waardige zonen. Maar , wilt gij beweren , dat , fe~
dert onze verlosfing uit de magt van den vermetelen Ge-
weldenaar , ons volk tot een volk Gods geworden «is ,
dan is de ondervinding tegen ui — Laat ons naar het be-
tere trachten , ons oog wenden naar de Goddelijke regt^
514 ÜAtfK- Ëft BEDÊ0ACS LteËÜRËÖË,
vaardigheid , die den waren vaderlander zegenen , en
den vgand van orde en rust zal achterhalen. Laat
ons het niet ontveinzen, maar openhartig bekennen,
dat er nog veel aan ontbreekt, vóór dat men van ons
zeggen zal , wat de Profeet van Juda voorfpelde : n Eü
zij zullen mijn volk zijn , fprak de Heer , en ik zal hun
God zijn.**
2. Een tweede grond , om op den Heer te vertrou-
wen , dat Hij ons befchermen zal , ligt daarin , dat onze
God een God da yredes is. Maar ik gevoel al te wel ,
dat ook hier eene nadere ontwikkeling wordt geëischt ,
ten einde deze bemoediging hare kracht niet verlieze.
Slaat de oorkonden , de gefchiedenisfen des menfchelijken
geflachts op; befchouwt die reeks van eeuwen, gedu-
rende welke het menschdom zich ontwikkelde, verfpreid-
de, en den aardbol bevolkte. Voorwaart gij vindt daar
geenen vrede , maar krijg en twist en moord. Ziet de
eerde twee zonen van onze ftamouders in het gezegend
Paradijs: zij openen de rij, en abel's bloed fchreeuw-
de vóór zesduizend jaren om wraak, zoo als gedurende
de volgende zestig eeuwen zooveel fchuldeloos bloed,
dat uit heerschzucht of verkeerden godsdienstijver
werd geftort. Herdenkt aan de verlosfihg van ons zin-
kend vaderland , door de meesten onzer met dankbare
vreugde beleefd, toen er voor vrijheid, voorleven en
goed moest geftreden worden , en de welgeoefende ben-
den van den fnooden Dwingeland aan onze grebzen (ton-
den , gereed om het uitgemergelde- vaderland op nieuw
in ketens te Haan. Gedenkt ook aan dien grooten dag
des bloeds en der overwinning , en gij zult het misfehien
bezwaarlijk kunnen toeftemmen , dat onze God een God
des vredes is. Veelligt komt gij tot dit befluit : vrij-
heid , orde en rust kunnen op deze wereld niet beftaan
zonder flagvelden , rookende van menfchenbloed , zonder
zwaard en vuur. Ja , misfehien durft gij u hier beroe-
-pen op het woord van jezus; „ Denkt niet, dat ik
gekomen' ben om vrede te brengen op aarde ; ik ben niet
gekomen om vrede te^rengeo, maar het zwaard." Wat
DAK- EN BEDEDAG& LEERREDE. 51 &
wilt gij , A. ? Zulten wij dezen grond van ons vertrou-
wen, dat God een God des vredes is, laten varen?
Zullen wij het moordend zwaard met lauweren omkran-
fen, en ztggen: met dit wapen in de hand wordt het
rijk Gods op aarde gedicht en bewaard? O! nimmer,
A. 9 eene dergelijke (lelling verdedigd, want het rijk Gods
eischt andere wapens. „ De lendenen omgord met Waar-
heid , het borstwapen aangedaan der geregtigheid , het
fchild des geloofs , den helm des heils , en het zwaard
de$ geestes, hetwelk is Gods woord." Ziet daar, wat
den Christen, wat den vaderlander nog beter zal verde-
digen, dan het zwaard des bloedsj want niet God, de
Almagtige , wil krijg en onrust dér volken ; maar de
volken zelve verheffen zich tegen dea Eeuwigen ^ ca
wanneer wij den roem van ons vaderland zullen handhaven,
dan zoeken wij dezen veeleer in de godsdienftige en ze-
delijke kracht van hetzelve , dan in legerbenden en krijgs-
jnanseer. Ja , God is een God des vredes ! De Alleen-
heilige, die, volgens zijne openbaring, geen' behagen
heeft in menfchenoffers , kan ook geen behagen hebben
in den moord van duizenden. Jezus, na de opftan-
ding te midden zijner jongeren , zeide tot hen : „ vrede
zij met ulieden !" en reeds te voren : „ mijnen vrede
geef ik u, niet zoo als de wereld dien geeft, maar
mijnen vrede." En was Hij ook hier niet de Vertegen-
woordiger des Vaders , en gelden ook zijne woorden niet
in betrekking op ons? Gelukkig volk, waar het heit
des vredes nederdaalt , en de zegen Gods op allen in
alles zigtbaar wordt , te midden van eene woelèrtde , met
bloed bevlekte wereld ! Daar is God niet verre , waar
eendragt en liefde het volk leeren danken en bidden , en
het rijk Gods zich meer en meer ontwikkelt. Of twij-
felt gij aan de befcherming des Heeren , waar de zachte,
liefelijke, verdraagzame, troostende geest des Christen-
doms zich alom openbaart; waar de trouw der ingeze-
tenen den vorftelijkea troon onderfteunt , en het erf der
vaderen door zedelijke kracht groot maakt? OI wan-
neer zal dat tijdvak aanbreken , waarin wij met den P*o**
516 DANK'- EN BEÖEDAGS LËËRRËÖË J
feet kunnen zeggen : *, Nu rust immers de geheéle we-
reld , en is ftil en juicht vrolijk ; want de Heer heeft
den (lok der goddeloozen gebroken, en de roede der
overheerfchers." Bidden wij, A. * dat eenmaal die
tijd kome, waarin de zwaarden tot fikkeien gemaakt,
waarin het rijk des gewelds en<der duisternisfe zal ver-
nietigd zijn , waarin de God des vredes over vreedzame
volken heerscht. Dan bloeije ook ons vaderland , be-
fchermd door de vleugelen der Goddelijke liefde 1 Maar
thans , ook thans zij dit een grond van ons vertrouwen ,
dat de Heer ons heil en onzen vrede wil. Dat zijn wil
dan gefchiede op aarde , als in den Hemel 1 dat zijn rijk
kome 1 dat zijne genade ons allen overfchaduwe !
. 3. Een derde grond voor ons vertrouwen , A. , vin-
den wij in Gods wijsheid; wijsheid, die dikwijls voor
ons te hoog en te diep is, zoo als de Schrift zegt:
„ O , welk eene diepte des rijkdoms beide 3er wijsheid
en der kennis Gods ! Hoe onbegrijpelijk zijn zijne oor-
deelen , hoe ondoorgrondelijk zijne wegen !" Het is niet*
de hand der Vorften , die de wereld' beftuurt ; maar de
hand Gods beftuurt de hand der menfehen , en voert ,
in zijne onpeilbare wijsheid, het menschdom naar des*
zelfs beftemming, nu door duisternisfen, dan door woes-
tijnen , nu door beproeving , dan door verlosfing. Zoo
redde deze wijsheid ons vaderland , • toen , twintig jaren
geleden , alles verloren fcheen. Wat hadden de wijsheid
en de krijgskunde van Vorst en Veldheer geholpen , in-
dien God niet gezegd had tot den aanrukkenden en bloed-
dorftigen Geweldenaar : „ tot zoe ver en niet verder 1"
Daar valt het Keizerlijk purpfcr van zijne fchouders;
de fchepter ontglipt zijne krachteloos hand, en de man
des , bloeds draagt zelf de ketens , die hij voor anderen
gefmeed had! Zijne menfchelijke wijsheid berekende, op
gindfche velden , eene gewisfe overwinning ; Gods wijs-
heid bepaalde zijnen val. Ziet daar den trotfehen fterve-
ling, alg een (laaf zijner vijanden, gebogen onder de hand
des Eeuwigen, „die den hoovaardigen vernedert, maar
den ootmoedigen genade geeft !" Wat kan ons , A. ,
DANK- EU BBDEDAGS LEERREDE. 517
bij den wisfelenden loop der gebeurtenisfen , bij deze
ebbe en vloed in de ftaatbgndige wereld , wat kan ons
200 bemoedigen en troosten, als de gedachte aan dit
alwijs wereldbeftuur? Want ziet, zoo luide het ook
in onze dagen : „ De Heer 9 Heer komt géweldiglijk ,
en zijn arm zal heerfchen ; zijn loon is met Hem , en
zijne vergelding gaat voor Hem uit." Veilig onder
zijne vleugelen , bloeije het heil van ons vaderland ! Zijne
wqsheid befchikke over ons beproeving en leed;* die
zelfde Wijsheid zal te zijner tijd wede^ licht en hoop
geven* De Verlosfer in den Hemel leeft ■, en kan de
aardfche banden doen fpringfen, waar godsvrucht en
liefde de volken bezielen* Zij die zegen ook toegedeeld
aan het dankend en biddend vaderland, voor ons ge-
flacht , en eenmaal voor onze nakomelingen !
C. 1. Mogt het mij gelukt zijn , A. , uw vertrouwen
op den eeuwigen Befchermer al'zoo te bevestigen , dan zij
het ons ernftig voornemen, om dezer befcherming waar-
dig te worden ; en daartoe wensch ik onze tweede vraag
kortelijk met u te beantwoorden: wat eischt de Heer
van ons allen op dezen dag? ~ Ik zoude bijna niet
aarzelen, om deze vraag met de eigene woorden van
den Godsman te beantwoorden : „ Keert weder tot Hem,
gij kinderen Israèls , gij , die zoo ver van Hem afge-
weken zijt!" ware het nie$, dat men meermalen, door
een weelderig vernuft geleid , eene al te groote gelijk-
vormigheid heeft meenen te ontdekken tusfehen het oude
Israël en het hedendaagfche Nederland , en daardoor al
de Godfpraken en voorfpellingen van den ouden tijd op
den tegenwoordigen heeft toegepast. Evenwel geloof ik ,
dat het nimmer verwerpelijk kan zijn , een volk van Chris-
tenen tot vernieuwd geloof en vernieuwde deugd aantefpo-
ren ; en in dien zin moge het ook heden alzoo luiden :
„ Keert weder tot uwen God, kinderen van Nederland ƒ
en vooral gij , die zoo ver van Hem zijt afgeweken !"
Stemt mij dan, ik bid het u, A. ! onvoorwaardelijk toe,
dat ook wij in vele opzigten van den Heer zijn verwijf
derd , en nemen wij , dien ten gevolge , het befluit , om
518 DANK- EN BEDEDAOS LEERREDE.
tot Hein , die is een God der regtvaardigheid , des vre*
des en der wijsheid , terug te keeren , opdat Hij ook ons
befcherme, „gelijkde vogels doen met de vleugelen!'9 Kee-
ren wij tot Hem terug, in dankbare erkentenis zijner
weldaden; in ootmoedig bidden om zijnen bijftand; in
ongefchokte, Christelijke , vaderlandfche trouw.
1. Zal het noodig zijn, dat ik u herinnere aan den tegen-
woordtgen toeftand van ons werelddeel, dat, gelijk aan
een' afgeftreden krijgsman, naar den adem hijgt, nog
krachteloos door zijne bekomene wonden? Zal ik u
naar dat rampzalige land heenwijzen , waar de burger*
krijg met altoos nieuwe krachten woedt ; naar dat heer*
lijke land, dat thans met het bloed van zijne eigene kin*
deren wordt gemest? Of naar elders, waar het regt
van Staat en Kerk in de heen en weder zwevende weeg*
fchaal wordt geworpen ; waar partijfchap en eene heü-
looze ftaatkunde den wankelenden troon doen fchudden ;
waar godsvrucht en zeden openlijk worden ten toon ge-
field ; waar de ligtzinnigheid en het ongeloof hand aan
hand door duizenden worden bewierookt ? Dan, ja dan,
met het oog daarheen gewend, begroeten wij vrolijk ons
vaderland, waar godsvrucht en zeden nog niet verbannen
zijn door den tuimelgeest onzer eeuw ! Dan erkennen
wij dankbaar de Goddelijke weldaden , dat het nog met
geheel met ons gedaan is, dat er nog vele fporen overig
bleven van waarheid en deugd 1 Maar juist deze dank-
bare erkentenis moge ons aandrijven , om geheel terug te
keeren op den goeden weg des geloofs en der heiligma*
king. Wat zal het biddend en dankend vaderland heden
fchooner kunnen verfierén, dan waarachtige vroomheid,
even ver verwijderd van onbeteugeld ongeloof als van blind
bijgeloof? Gave God, dat elk Nederlander, die heden
met ons dankt en bidt, de weldaden der Goddelijke liefde
daardoor erkende, dat hij zich verbond aan je zus on
zijne leer, en zich voor die ondeugden wachtte, waar-
mede helaas I ook onze vaderlandfche bodem bevlekt is!
Ging de ftemGods, die ook tot onze dagen zegt : „doet
boete en bekeert u !" niet verloren , als de ftem eens ,
DANK- ËN ËEDBÖ^G* LÉËfUt&fiÈ. 519
roeperidcn in de woestijn , zoodat ook van ons gedacht
mogt gezegd worden : * En de vrucht der geregtigheid
zal vrede zijn , en het nut der geregtigheid zal eeuwige
ftilte en zekerheid zijn !"
2. Keeren wij tot Hem , die is genade en lankmoedig-
heid, terug, in ootmoedig bidden om zijnen bijftand.
Hij , die in den Hemel is , verhoorde zoo dikwijls het
nederig gebed onzer voorvaderen, toen de nood hoog
geklommen was; Hij, de Ontfermer, hoorde ook de
Aneekingen, toen het beflisfend oogenblik naderde , het*
welk over de onafhankelijkheid en de vrijheid van ons
vaderland zoude beflisfen; en is dan nu die tijd voorbij,
dat ons' gebed den Eeuwigen welbehagelijk is ? Gij ver*
meent misfthien , A. , dat wij thans , wat de rust en
den bloei van ons land betreft, — gezegend met eenen
waardigen Koning, onder een verlicht en welgeregeld
Staatsbeftuur, — geene dadelijke gebeden behoeven* Wel-
nu, gij, die zoo tevreden zijt met den (land van zaken,
laat mij u eene andere doffe des gebeds aanwijzen. Bidt
ootmoedig, dat gij zelve, in geloof, hoop en liefde, geheel
en al tot Hem, die de Heer is , moogt terugkeeren ! Bidt
en fmeekt, dat Hij u de geheime en openbare zonden
vergeye, en, ter liefde van zijnen Zoon, eens het eeu-
wige leven fchenke ! Ziet daar het gebed , het Neder-
landfchc gebed op dezen dag ! Dat alzoo het ganfche
volk , met den dankenden en biddenden Vorst aan het
hoofd, tot Hem tèrugkeere, tot wien wij zeggen : „ Heer,
wees ons genadig, want wij wachten op U; uw naam
zij geloofd tot in eeuwigheid !"
3. Keeren wij , eindelijk , tot Hem , die ons befcher-
men wil , terug , A. , in ongefchokte , Christelijke , va-
derlandfche trouw. Verre van ons de waan , de trotfche
en dwaze waan , dat onze pligten als Christenen en va-
derlanders volkomen vervuld worden! Een oogenblik
van geestdrift, een enke'e Dank- en Bededag, een eak$l
hartelijk gebed, een ftil burgerlijk leven — dat alles
maakt nog gfeene ongefchokte trouw aan God, aan volk
en Vorst uit. Men roeme ons vaderland; hetzelve is
'520 DANK* EN BEDBOA GS LEERREDE*
vatbaar voor nog edder en hooger roem. Men bezitte
al deugden en goede eigenfchappen boven den nabuur ;
onze deugd en vroomheid hebben waarlijk den vereischten
trap nog niet bereikt , en wij mogen den verblinden lof-
redenaar van onzen tijd met regt toeroepen: „ Wee
dengenen , die het kwade goed , en het goede kwaad
noemen; die van duisternis licht, en van licht duister-
nis maken!" Met één woord: drage onzer aller wandel
het kenmerk van ware godsvrucht en van liefde tot het
goede! Dan zal die vaderlandfche geqst bloeijen, waar-
door wij de zegeningen Gods genieten naar den uit- en
inwendigen mensch. Getrouw aan God en pligt, is
immers ook getrouw aan Vorst en land? Welaan, laat
ons met dat, voornemen onzen korten levensweg bewan-
delen! Hier is alles voorbereiding; ginds, in het regte
en eeuwige vaderland, verbeidt ons een ontfermend God,
een liefderijk Verlosfer. Zegen en hulp zjj ons allen
op dien weg, tot dat wij eens daarboven elkander
aldus begroeten : „ Welkom , togtgenooten der aarde !
de ftrijd is geëindigd, het doel bereikt, het leven be-
krooiM, de vreugde volkomen. Geloofd zij God in
eeuwigheid!" Amen! •
WIJSGEERICE BESCHOUWING DER TOONKUNST.
(Naar het Fransch van fétis.)
Der Wohllaut , den das menschliche Okr empfindet ,
und den die Kunst nur entwickelt , ist die feinfie
Mefskunst r die die Seele dureh den Sinn dun-
kei ausübt.
HERDER.
„ Jb é t i s is onder de Franfchtn een der grootfte ken-
„ ners van de theorie der muzijk , en ook als zoodanig
» elders bekend. OfTchoon nu toonkunst. niet eene der
„ fterkfte zijden van het Franfche vernuft is , als waarin
„ zij voor Italianen en zelfs voor Duitfchcrs moeten
WrjSGEERIGE BESCHOUWING DER TOONKUNST. 521
„ otiderdoen , en het eigenlijk geen betoog behoeft , dat
„ de muzrjk zoo wel wijsgeerig befchouwd kan worden,
als iets ter wereld , zullen toch misfchien fommige
J Lezers wel iets leeren uit volgende aanmerkingen, of
„ althans door dezelve aanleiding tot verder nadenken
„ erlangen."
Vóór twintig jaren zouden welligt Geleerden , Letter-
kundigen , en veelmeer nog de Staatkundigen , zoodanig
opfchrift zeer vreemd gevonden hebben. Filizofie en
muzijk! kan men zotter zamenvoeging vinden? Niet
minder zouden de dilettanten , met name de vrouwen ,
zich verwonderd hebben ; ieder was immers gewoon , .de
muzijk voor een aangenaam tijdverdrijf, en voor niets
meer , te houden. Hedeü ten dage zijn wij wat ern-
ftiger, dan toen, en wij weten wel, waarom — wij
willen thans de dingen 'grondig bezien, en wij verfmaden
de wijsgeerte niet, zij moge behandelen, wat zij
wil. Misfchien zijn wij hierom nog juist geene betere
wijsgeeren; maar wij bevinden ons toch op den weg,
om het te worden. Laat ons dus een weinig van de
filozofie der muzijk fpreken — laat ons beproeven , het
begrijpelijk te maken , dat de toonkunst nog eene an-
dere, ernftiger zijde heeft, dan bloot klinkklank!
Vele lieden geven zich voor groote liefhebbers uit;
en wanneer men hen hoort , blijkt het , dat zij de kunst
uft bloot inftinkt beminnen , en niet eens de toonfchaal
kennen. Niets van de toonfchaal te weten , dit, mee-
nen zij', zou in de muzijk onmogelijk zijn, en zij ver-
moeden geenszins, dat fommige mufici daarvan even zoo
min weten. Hiermede wil ik nu juist niet zeggen , dat
deze niet ut re mi fafollaft{cdefga K) en het
ganfche daarop gebouwde mechanismus verdaan; maar
dit alles is Hechts het uitwendige van een hoogst geheim-
vol wezen , waarin men echter geheel moet indringen ,
zoo men namelijk van de muzijk maken wil, wat dezelve
moet worden — eene eigenlijke wetenfchap.
Vraagt men bekwame toonkunftenaars , vanwaar de
522 WIJS GEB RI GE BESCHOUWING
toonfchaal (jgammt) is gekomen , zoo geven zij gewoon-
lijk tot antwoord , dat een Italiaanfche monnik in de
elfde eeuw, met name gui d'arrezzo, delaagfte
noot der toonfchaal door &t Gr ickfcht 7 Qzittx g^oï gam-
ma*) aangeduid , en dien ten gevolge zekere verbindingen
dezer toonfchaal gamma* s genoemd , maar als namen der
noten zelve gebruikt heeft de aanvangsletters van eenen
Latrjnfchen hymnus van paulus van Aquileja :
Ut queant laxis
Arfonare fibris
Mxt% gescorum eet.
Doch dit wordt hier geenszins bedoeld, in de vraag:
„ vanwaar komt de toonfchaal ?" liggen de volgen-
de vragen opgefloten: „ waarom zijn in de opvolging
(ter noten , ut re mi fa Jol la ft ut , de tusfehenruimten
{liet tusfehen, alle toonen gelijk? waarom moet in deze
reeks van toonen juist ut de eerfte noot zijn ? en waar*
om is de toonfchaal niet bij alle volken dezelfde?" Lou-
ter vragen , waarop wel de meeste mufici bet antwoord
fchuldig zullen blijven. Want men moet weten , dat
niet alle volken, die zingen, even als wij, zeggen: ut
re mi fa fol la fi ut ; daar zijn ook eenigen , welke
goedvinden te zeggen : fa fol la fi ut re mi fa , en dit
maakt een zeer groot onderfcheid. Verder zijn er ook
nog, wier oor geheel anders gevormd moet wezen, dan.
het onze , dewijl zij zoo vele buigingen der ftem waar*
nemen ,< dat zij in den omvang van een' octaaf achttien
toonen ohderfcheiden , in plaats van flechts twaalf, ge-
lijk wij. Ja , «eenige Indifche volksftammen hebben acht
verfchillende toonfchalen. Welke is nu de ware, echte
toonfchaal ? Men kan ligt denken , dat ieder de zijne
voor de beste houdt.
De Jezuit amiot berigt in zjjne Verhandeling over
de Muzijk der Chinezen , welke moeite het hem gekost
heeft, zich aan de melodiën van dit volk te gewennen.
Om de Chinefche kenners te overtuigen , hoe hoog de
toonkunst der Europeanen boven de hunne (laat » zong
bij hun de Cyclopen , de Wilden en andere beroemde
DER TOONKUNST. 523
mekKliën van n a mV a u voor, welke bet Hof van lo-
b bw ijk XV opgetogen van verrukking maakten; doch
zijn auditorium hield zich de ooren digt , en verklaarde
eenftemmig , dat dit geen muzijk , maar een mengelmoes
van valfche toonen was. Hetzelfde bejegende in Egypte
eenen reiziger, die zich met de Arabifche toonkunst
wilde bekend maken, en daarom te Kairo onderwijs nkm
bij een' Arabifchtn meester. De Profesfor zong , naar
Arabifche gewoonte, hem eene melodie voor, en de rei-
ziger fchreef dezelve op naar Europefchc wijze , maar
verbeterde hier en daar eene noot , dewijl hij zich ver-
beeldde y dat de Arabier valsch zong. Doch als hij zeff
nu het opgefchrevehe zong, trok de leermeester de fchou-
dérs op , en gaf te kennen , dat hij daar en daar te
hoog zong. De Europeaan (treek nu een paar kruifèn
door ; doch nu merkte de Arabier aan, dat hij te laag zong.
Na lange woordenwisfeling kwam de reiziger- eindelijk
op den inval, om zich eenen eoud9 of Oosterfche'luit,
te laten vertoonen ; en nu bevond hij , dat de tooüfehaal
bp dezelve naar derde deelen van tooheh, en niet, gelijk
bij ons, mar halve toonen afgedeeld was. Het, van der
jeugd af, aan deze kleinere tusfehenruimten gewende ooi:
des Ardbiert kon zich aan onze maat niet gewennen ;
doch even, zoo min vermogt de Europeaan de verdeelin^
gen der Oosterffhè fchaal te vatten. Nog eens derhalve,
vanwaar komen alle deze verfcheidenheden ? welke is dè
wre, niet de natuur overeenkomftigé toonfehaai ? of lie-
ver . nog 9 beftaat er eene , welke men , in eenen vol*
ftrekten zin , beter dan de anderen kan noemen ?
Men zal ligt zien, dat deze vraag eenigzins ingewik-
keld is, en dat de oplosfing niet zoo gemakkelijk valt,
als misfchièn menigeen in den eerden opflag zich ven-
beeld zoude hebben. Weet men nu, dat de ganfche
theorie van melodie en harmonie van de beantwoording
desrer vraag afhangt,, zoo blijkt , dat het eene , der wijs*
geerte niet onwaardige, taak is , te onderzoeken, waarop
eigenlijk de verwantfehappen der toonen het naast ge-
grond zijn , welke deze of die uitkomften ten gevolge
524 WIJSGEERIGB BESCHOUWINC
hebben* en voorts de natuurlijke en noodzakelijke, maar
geheime analogie na te vorfchen , door welke , in den
geest des uitvinders, in de muzijfc de kunst datgene werd,
wat dezelve ginds en elders is.
Natuur- en .wiskundigen hebben zich veel moeite ge-
geven , om door proeven , waartegen welligt niet wei-
nig in te bfêngen ware , en door berekeningen , welke
niet ieder voor rigtig Ijoudt , te bewijzen 5 dat de toon-
fchaal 9 waarvan wij ons bedienen , de natuurlijkfte of
in het wezen der zaak zelve gegrond is ; en zij vinden
in de verhouding van getallen het bewijs van de rigtig-
heid der jusfehen ut re mi fa fol la fi ut aangenomene
verhoudingen. Onderftéld nu eens, dat men in deze be-
rekening niet op punten ftuitte, welke met onmiddellijke
ervaring in tegenfpraak (laan , zoo volgt daaruit nog
geenszins 9 dat deze toonfchaal noodwendig met ut moet
aanvangen 9 in plaats van met fa 9 gelijk bij de Chine-
zen ; en dan moest men voorts nog verklaren 9 waarom
eenige volken de voorkeur geven aan toonfehaieri 9 welke
niet natuurlijk zijn. De vorming van elke toonfchaal
gaat dus noodwendig van eenen anderen grondflag uit,
van bijzondere, eigendommeüjke hoedanigheden; en tot
verklaring van deze verhoudingen geraakt men alleen
langs den weg eener gezonde wijsgeerte. De volgende
aanmerkingen zullen in het algemeen 'misfehien eenen
leiddraad daartoe kunnen geven*
Befchouwt men de algemeene toonfchaal der Grieken ,
en die der meeste oude volken 9 zoo vindt men , dat
dezelve aan zekere regelen, welke men de diatomfchc,
chromatifche en enharmonifche toonfoort noemde, on-
dergefchikt was , en dat deze regelen van dien aard wa-
ren , dat men nooit goede harmonifche gevolgen daaruit
kon afleiden. Men moet dus aannemen, dat die volken
bij hunne muzijk de harmonie niet konden aanwenden;
en dit wordt trouwens ook bevestigd door de Gefchie»
denis en door de beoefening der Oudheidkunde. Hier-
mede wil ik echter geenszins zeggen, dat de Grieken ,
dat zoo bijzonder fijn gevoelende, met ongemeenen fchoon-
DER TOONKUNST. 526
heidszin begaafde volk» fleehts eene zeer onvolkomené
muzijk gehad hebben; neen, maar hunne üiuzijk was
eene geheel andere kunst, welke, ineenederwelluidendfte
talen, die ooit op aarde gefproken werden, hoofdzakelijk
\n de meest verfchiïlende verbindingen van den póëtifchen
rhythmus en van toonplaatfing , of accent , beftond.
Wanneer de Oosterfche volken , met name de Ara-
bieren , Perzen en Turken ,- zich van eene muzijkfchaal
met tusfehenruimten bedienen 9 welke voor ons oor niet
waarneembaar , maaroroor het hunne zeer duidelijk zijn ,
zoo, komt dit buiten twijfel van hunne «meerdere weeke*
üjkheid , van hunne flepende , veelal chromatifche tih*
fpraak , alsmede van hunnen weerzin tegen alles 9 wat
Hechts paar harmonie zweemt ; want met dusdanige toon-
fchaal is alle harmonie onmogelijk.
Zoo de choradt-fchi&l eenen vasten vorm heeft, welke
de afwisfelingen der nieuwere toonfchaal niet aanneemt,
komt dit daarvan , dat deze haar vorm volkomen over-
•eenftemt met de harmonie^ die te geiijker tijd met de-
zelve orttftaat , en dat deze harmonie , als natuurlijke
uitdrukking van de innerlijke verhoudingen dezer fchaal,
noodwendig ontdaan moet. Vindt men eindelijk in de
nieuwe toonfchaal zekere harmonifche verbindingen , wel-
ke op de ckoraal-{c\w& niet voorkomen, zoo heeft men
dit hieraan toe te fchrijven , dat deze harmomen voort-
gebragt worden door eene noot, die alleen op deze nieu-
were toonfchaal is te vinden.
Dus heeft dan elke toonfchaal hare eigene, noodwen-
dige gevolgen; en naar mate de volken in deze of die
muzikale verbindingen fmaak vinden , neemt hunne toon-
fchaal zoodanige wijziging aan , als voor die verbindin-
gen past. . Wat den tegenzin der volken tegen toon-
fchalen, die van de hunne verfchffien , aangaat , dit is
blijkbaar niets anders , dan gevolg van opvoeding en
gewoonte. Het oor van den Arabier werd wel eveneens
gevormd, .als dat van den Europeaan; maar de indrük-
Jcen , welke hij door dezelfde toonen erlangt , verfchil*,
men oei* w. 1835. no* 11. Mm
$26 WflSGBBRIÖE BESCHOUWING
ten. Bit kan riteen bet gevolg vaftde kunftige vorming
des zintuigs zijn. Wij moeten dos tot bet befluit ko-
men* dat geene toonfchaal meer9 dtn anderen, een voort-
brengfel der natuur is — dat niet ééne op zichzelvc
goed of fleeht, maar dit alleen ten. opzigte van het voor-
werp is , waarop men dezelve tril aanwenden. En wij
erkennen gevolgelijk , dat de muzijk vatbaar is voor eene
menigte van vormen, welke geheel verfchillende beftand»
deelen vereifchen.
Btfchouwen wij, een ander wezenlijk beftanddeel van de
muzijk , maat en rhythmus , zoo vinden wij weder de-
zelfde verfcheidenheden , als in de verbindingen der too-
nen. De tijdmaat, of takt9 is de duurder toonen of
der rust tüsfchen dezelven. De verfchillende tijden van
den duur der toonen en pauzen vormen te zamen den
rhythmus» Deze rhythmus nu , die bij de uitfpraak der
nieuwere talen bijna geheel wegvalt, was in de oude ta-
len, vooral in de Griekfcte, hoogst krachtig en har-
monisch. Dezelve beftond in een zeker aantal poëtifche
voeten, die ten uiterfte kunftig en op de veelvuldigfte
wijze afwisfelden of ineenfmolten , en akao eenen in
uitwerking en dichterlijken gloed overrqken versbouw
vormden. De maat was dus zeer ingewikkeld ; en voegt
men bierbij nog de jrcii/tfi/zderonderfcheidene dialecten,
200 werd hierdoor uit de GrietfcAt taal, geheel onaf-
hankelijk van de werkelijke muzijk , eene eigenlijke me*
bdie. Doch juist omdat de rhythmus in de Grukfchc
dichtkunst zoo veel vetmogt » kon het gezang , waar-
mede men dichterlijke voortbrengselen begeleidde , on-
mogelijk een' eigenen rhythmus hebben; en hierin is
weder een hoofdonderfcheid tüsfchen de Grukfchc mu-
zijk en onze hedendaagfche gelegen. Daar de laatstge-
noemde alleen met talen te doen heeft, en albenop talen
aangewend wordt , aan welke maat en rhythmus ontbre-
ken, zoo moet dezelve een' eigenen rhythmus hebben,
die de poëzij beheerscht* Doch hieruit wordt eene on-
eindige menigvuldigheid van muzikale rhythmen gebo-
ren, welke niet alleen naar verbindingen van maat.
DER TOONKUNST. &&
maar ook naar verbindingen vai phrafcn eü periode»
onderfcheiden zijn. /
Men ziet ligt in , dat uit 200 verfchillende beftand»
deelen . noodwendig ayeer verfchillende kunden ontftaan
moeten — verfchillende in doel en middelen. De na-
tuurlijke refultaten dezer beftanddeelen af te leiden ; uit'
te vorfchen , naar welke grondregelen dezelve verbonden,
worden , — dit is de filozofie der miurijk , dit is eene
wetenfchap van zeer wijden omvang , van hooge hedni-
denis , en in volgende tijden zal ieder befchaafid jnenseb.
met gezonde zinnen dezelve in den kring zijner fttfe
dien opnemen.
EGYPTE , ONDER DE HEERSCHAPPIJ VAN
MEHEMET - ALT.
jyJLanne
{Vervolg en flat van bU 484.)
tien van zeer verfchillende geaardheid en bekwaam*'
heid ftaan aan het hoofd der zeemagt. Wij laten hier
eene korte fchets volgen :
Osman noureddin, Poeha , Admiraal en Mi-
nister van het Zeewezen, heeft aan het toeval, aan ffim-
heid en dubbelhartigheid te danken, dat hij uit den ge*
ringden ftand zeer fpoedig is opgeklommen tot den hoo»
gen post, welken hij thans bekleedt. Zonder vrienden,
zonder uitftekende bekwaamheden , zonder dit gunfüg
voorkomen, hetwelk dikwerf zoo veel kjvloeds heeft,
wist hij tot nu toe zich (taande te houden. Men meent
echter, dat zijn val welligt even zoo plotfelijk zal kon-
nen zijn, als zijne verheffing; want bezwaarlijk aalh#
zijne onkunde en zijne onregtvaardigheden langer voor
zijnen meester kunnen verbergen. Te Mitylenï in 1798.
geboren en zoon van een' waterdrager zijnde , had o s*
man het geluk, te behooren tot de kweekelingen ,
welke de Pacha naar Europa zond , om hen hier tfe
laten opvoeden. Hg bragt verfcheidene jaren in UfiUl
Mm 2 ■•
53$* EGYPTE*.
en' Frankrijk tioor. BQ sijne terugkomst verftond hij
de talen dier beide landen volkomen. De Pacha zond
hem, met den rang vaniky, bij het einde van den oor-
log tegen de Grieken , naar Kandia , om de zaken op
dit eiland te regelen. Van daar teruggekeerd zijnde,
werd hij aangefteld als Minister van het Zeewezen en
'tevens als Opperbevelhebber van de Zeemagt, offchoon
hij daartoe de vereischte kundigheden niet bezat en die
nog niet heeft. In 1832 benoemde mbheme t-a l i
hém tot Pacha , en liet hem de vloot tegen de Turken
aanvoeren. Dé uitkomst heeft genoeg bewezen, hoe
onbekwaam hij was , om aan het in hem gefielde ver-
trouwen te beantwoorden. In Europa zou de openbare
meening zich luide verklaard hebben omtrent de dwaas-
heid van zoodanige verblinding ; maar bij de Turken is
dat iets zeer gewoons 9 en komt dus aan niemand vreemd
voor. De gunst van den gebieder fchijnt alle gebreken
te vergoeden. Men ziet. dikwijls lieden aangefteld tot
bedieningen, waarvoor zij niet de minfte gefchiktheid
hebben. Intusfchen moet men zich verwonderen, dat de
zaken dikwerf nog zoo goed gaan; de leerzaamheid, waar-
mede een hoofdambtenaar de raadgevingen van eenen of
adderen zijner ondergefchikten volgt , vergoedt foms dat-
gene, wat hem ontbreekt. Ook zou de zeedienst met
zoo veel. benadeeld worden door de tegenwoordigheid
van osma tt-Pacha , indien hij naar den raad van de
door m e h e m e t-a l i hem toegevoegde bekwame man-
nen luisterde, en zijnen verderfelijken trek naar fterke
dranken 'wist te bedwingen.
Mehbme t-a li, die er belang in (lelt , om zijne
foldaten en matrozen naar het voorbeeld der Europeanen
te Vormen , hééft dikwijls Officiers van Frankrijk en
Engeland gevraagd; maar zijne pogingen mislukten door-
gaans , uit hoofde van den naijver en de listen zijner
gunftélingen. Hij wil gaarne cene goede verftandhou-
4)Qg tusfehen de Franken en Arabieren bevorderen ;
maar hunne onderlinge krakeelen (laan hem daartoe ge-
4tfrig\ i»; den weg. Osma N-Packa heeft grootendeels
EGYPTE. 629
de fchuld van deze bneenigheid. Dé opvoeding , welke
hij in Europa heeft ontvangen , Verheft hem boven dé
ïneesten zijner landgenooten ; en hij vreest , dat zijne
bekwaamheden verdonkerd zullen worden door vreemde-
lingen. Dit blijkt maar al te dikwijls , en is zeer na-
deelig voor. de belangen van zijnen meester. Men moet
zich verwonderen , dat Europefche Officieren in Egypti-
fchc zeedienst nog zoo veel gedaHs hebben bij zijne
onbefehofte behandeling.
- Doch müttü s-*Bey ,' Luitenant jran os^ian, ftdt
hen eenigermate fchadcloos voor tiet verdriet., dat zij
onder de bevelen van dien Admiraal ftaan. MutTOS-
fiey is de zoon van eeneji. Béy der Mammélukken , welke
in de verschrikkelijke flagting van dit wakker volk om-
kwam. Meheme t-a l i had in zijne jeugd welda*
den van dien braven Offidier ontvangen. * Offchoon hy
denzelven aan zijne ftaatkunde heeft opgeofferd, vereert
hij nogtans des mans nagedachtenis ,• en overlaadt -des-
wege diens zoon met zijne gunften. M ut t v-s-ftiy fe
xnisfehien , na de Europeanen , de beste zeeman op- Sè
Egyptifche vloot. Bij zijne bijzondere bekwaamheden
* bezit hij tevens die overige goede éigenfehappen ,, welke
de jongde reizigers aan het karakter der Ottomar.ncn in
het algemeen toefchrijven. Evenzeer geacht bij vreem-
delingen >, als bij zijne Arabieren , is hij het eqhter nog
minder om het goede , dat hij doet , dan wel om het
kwade , waarvan hij zich onthoudt. Hij heeft eene vreed-
zame en zachte geaardheid, zoodat niemand hem be-
nijdt, en hij tegen niemand zich afguhftig toont. Hij
is omtrent zestig jaren oud, en dient van zijne kindsch-
heid af op de vloot, indien men den naam van v/00/
kan geven aan eenige visfc hers vaartuigen , die langen tijd
de ganfche zeemagt van den Pacha uitmaakten. Hij heeft
zijn eerde bedrijf niet vergeten; want onlangs nog toon-
de hij aan een' matroos, hog men moet te werk gaan,
om een oud net te herftellen. Eene buitengemeene zwaar-
lijvigheid , een zeer groot hoofd , eene grijze , kleur f
twee kleine, ronde oogen en een lange, witte baard ~
580. EGYPTE.
ziet daar het portret van dezen held. De achtbare deftigheid
van den - Vice-Admiraal blijft zlchzelve fteeds gelijk en gaat
alle befchrijving te boven. Niets windt hem op , niets (laat hem
neder. Vindt gij hem met eerifge zaak bezig, zoo antwoordt
hij u met ja of neen , en laat n gaan. Hij wil even min zelf
geftoord worden, als anderen doren. Hij boert en lacht
hooit. Op zëe zijnde, houdt hij zich bijna den geheeieo
dag achter Op dek, met de pijp in den mond, doet zijne*
maaltijd tegen zonsondergang, brengt verder den avond met
drinken en rooken door, en legt zich voorts in volle kJee>
dim neder, om teflapen, In weerwil van zjjne zonderlinghe-
den, is muttüs-^ een uitmuntend mensch, en neemt
nooit deel aan de pjagertfen , welke men. de Europefeke Offi-
cieren aandoet. Hij moet eerder koelbloedig, dan dapper
genoemd worden. Groet is God! roept hij' uit bij elke gele-
genheid, zijnde even bedaard in de Htte van het gevecht,
kis wanneer er eeteflrhoten gedaan worden. Hij heeft zich
zeer wel gedragen in den Gag van Navartno en bg den togt
tegen 67. Jean fjcre.
De derde perfoon , welke hier in aanmerking moet komen 9
te Kapitein mabmoud, bevelhebber der branders, de
vriend van o^man-M/7, en de deelgenoot in deszelfs bui*
tenfporigheden. Toen me hem et zijne vloot tegen de Tur-
ken zond, plaatfte hij op zflne branders zes Kapiteins en een
honderdtal Griekjche matrozen , die in den ftrijd om de onaf-
hankelijkheid zich reeds onderfcheiden hadden onder hunne
htodgenooten.1 Kapitein mahmoüd is waardig, deze! ven een
te voeren. - Men verbeelde zich een* waren bandiet van on-
verwonnen moed en kracht , gehard tegen alle vermoeienis-
fën, een uitmuntend, zeeman, een' echten dirkhatte-
r i C,k > zoo fielt men zich dezen Branderkapitein voor , die
alle gedeelten van den Archipel naauwkeurig kent. Hij wilde
niet zqn hoofd inftaan voor het verbranden der Turkfchc
vloot f als hy behoorlijk werd onderfteund door de fcheeps-
magt van den Packa. Hehemet toont veel belangftelling
in zijde dienden , en belooft aan zQne matrozen eene groote
belootoing voor elk in brand gedoken fchip. In weerwil van
zijn woest voorkomen , heeft mahmoud toch zekere goed-
hartigheid | bij ia zeer bemind bij het fcheepsvolk, en *lt$d
welkom aan boord van alle vaartuigen, zoo dikwyis het hem
behaagt, dezelve re bezoeken. jGetrouwe medgezel vin alle
de ttkfpattingen van osman, houdt hg foms dag en nacht
lOTPTli SU
met hem vol, en dikwjjii. ziet men hen tarnen drinken en
zingen, terwijl onmatigheid bun gezigc beeft beneveld —
Wijn» rem, brandewijn, porter, alles is hun goed. Mtti
btgtUpt ligt , daff zoodanige leefwijae heillooze gevolgen
heeft hy lieden, welke deeds den lust der zinnen volgen
en zich niet weten te matigen» Maar deze gefteldheid
van zaken ken ook niet lang duren ; mehemet beeft
reeds het gebruik van fterke dranken atn boord der ffcfce-
pen verboden; en 209 bij mogt vernemen, dat zjjne beve-
len niet opgevolgd worden , zal hij dezelve wel weten te
doen eerbiedigen»
Bjj bevordering in de zeedienst komt Wél foms , oftfchèén
niet alqjd, de. bekwaamheid in aanmerkte g. Men beeft ook
eene bijzondere manier, om Officieren te maten» Een Bèy
of een Kapitein koopt een* jongen (laaf, maakt hem Muztl*
mom, neemt bem in petfoonlqké dienst air Jijf knecht of
pgpdrager, vat genegenheid voor denzeiven op, at* voor
een sjjner kinderen, en laat hem nooit ftrtfMoo» beleedi*
gen; aan boord verfchaft btj hem gelegenheid, om lezen»
fcfargven en een weinig «ardr^kaknade te leeren , en eéfifgen
tqd later ontmoet gij hem als Kapitein , die n te voren bi}
den Bey kan tafel bediend had.
Men kent in het burgerlek leven geene andere onderfchei-
dingen en eerbe wijzingen, dan die van den krijgamantdand.
Zoo mehemet zijne bijzondere achting tan een* teen van
verdiende wil doen blaken , geeft hij hem rang en titel van
Officier, ml heeft dezelve dan ook nooit Wapenen 'gédragéft.
Dns hebben zijn. eerde Geneesheer en de man, dié hét op-
pertoezigt over den fcheepabouw böudt, beide- den (kei ven
Bey9 offeboon zij nooit dienden» -
Op de vloot ziet men voort* eene wonderbare menge-
ling — Turken uit Europa, Azië en Afrika ^ Arabieren >Gr te-
ken, NuMërs, Aèysfiniërs, menfehen uit zeer verfitfrilWtide
luchtdréek en van onderfcheiden aard, fomttigen zwarten
anderen donkerbruin. In den eerden opflag is men verlegen
met deze verfcbeidenheld van gewoonten en fpnfben ; 'doch
men kan zich altijd doen verdaan met behulp van tolken ,
die aan boord van elk fchip gevonden worden. Men heeft
dezelve noodig , daar de foldaten Arabieren zijn en de Offi-
ciers veelal tot andere volken beboeten; doch, om alle mis-
vatting te voorkomen, bedieht men. zich in het commanderen
van ItaUëmifthe woorden, die door leder verdaan Worden.
132 tams*
Een Engelsch Officier, tot de ambatfadt te Kmfiétotintpef
behoorende, Werd naar het leger van ibrahim geionden,
toen deze onverfchrokken krijgsman zijnen togt naar de hoofd-
ilad van Turkije (laakte. Eenige bijzonderbeden , uk diens
dagverhaal overgenomen, kunnen ons eenig denkbeeld van
de landmagt en van het karakter des aanvoerders geven:
• Omtrent zes, mijlen van Kintaich is een dorp, beroemd
wegens deszelfs minerale wateren, Ibrahim hield zich
aldaar op met een zeer klein gevolg van zijne üjfwachu
Admiraal osman en nadir* Bej , Opperbevelhebber der
Ruiter^ , vergezelden hem. Toen ik (lil hield voor het ver-
blijf van ibrahim, kwam n ADiR-Bej mij. te gemoet, en
vroeg naar het doel van mijn bezoek» Zoodra hjj het oog-
merk van mijne komst had vernomen , haastte hg zich , om
mig binnen te leiden in een klein y donker vertrek , waar
men oude tapijten had ultgefpreid. Hier. vond Ik op eene
eenvoudige ottomane dien held van het Oosten zitten, welke
den Sultan in. £ijne hoofdftad had doen beven , en wiens
overwinningen zoo veel bezorgdheid aan. de Kabinetten m
Eurêpa veroorzaakten. Ibrahim » van eene middelmatige
lengte, is zeer gezet, en heeft een gelaat, dat, zonder
fchoon te zijn , «een vlug verfland en vastberadenheid aan-
duidt. Hy droeg een zeer. eenvoudig Arabisch uniform. Hij
ontving my minzaam, wees mjj eene zitplaats, en begon
een gefprek in bet Franseh , met tusfchenkomst van een9 zij- '
ner Btp. Hij toonde veel feherpzinnigheids in het opmer-
ken , en. drukte zich met. veel bitterheids uit tegen de Rus-
fen9 wier onverzoenlijker* jvijand bQ zich verklaarde, er bij-
voegende, dat, zoodra heit eerfte kanónfcbot in Europa het
fein tot den algemeen en oorlog zou geven, bij aan bethoofid
v*n honderdduizend/ nnn tegen hen wilde optrekken, om hen
uit Azif. te verjagen 9 en dat hij in eigen perfoon ben zo»
bevechten, tot dat hij den. ouderdpm van zestig jaren (hij ia
thans vijftig) bereikt zou hebben. Hij betuigde eene groote
minachting voor den Sultan en diens leger , en zeide toe
• mij, dat, indien de andere Mogendheden niet tusfebenbeiden
gekomen waren , hij thans , in weerwil der Rus/e» , te K*n-
flantinopcl zou z\jn, alwaar het volk hem met ongeduld ver-
wachtte. Hij heeft bovenal zucht voor oorlog en vrijheid.
Toen ik toefpeling op den laaiden voorfpoed zijner wapenen
snaakte, zeide .hij tot mgc ^ Dit is nog niets 7 in vergelij-
king van betgene ik hoop uit te voeren, alvorens mijn zwaard
EGYPTE. 533
In de fcbeede te (teken. Het ontbreekt mij niet aan folda-
ten , maar aan wapenen. Wat denken wel de Mogendheden
van Europa over de tegenwoordigheid 'der Rusfen in den Bos-
pkorusl Gelooft gij, dat 2e al het gewigt der gevolgen be-
fieffen? Het Kabinet van Petersburg heeft zich in dit geval
met veel behendigheids gedragen , en ik houd hetzelve niet
voor onnoozel genoeg , om eene zoo voordeelige (telling we-
der te :verïates. (*) Maar ieder hondt zich overtuigd, dat
de oorlog vroeg of laat onvermijdelijk is , en dat de Mo- *
gendhedea zich vereenigen zullen , om Rihland te vernede-
ren/* enz. enz.
Na dk gefprek (telde hij mij voor , om hem te vergezellen
naar dé baden. • Ik deed zulks en vermaakte mg wél. ïn-:
tusfchen fpeelde de troep muzikanten, welke ibrahim uit
Europa heeft doen komen, buiten het gebouw, verfcheidene
(tukken nic de Frejfckufs, den Marfeillaanfchen marsch enz.
Toen wij uit. het bad kwamen, dischte men ons fpijs op in
de kleedkamer van het badhuis. Het maal beftond uit rijst,
ragouts van vleesch en groenten, die achtervolgers op tafel
gebragt werden in tinnen fchotels , waaruit wij elk op zijrie
beurt namen. Wij hadden geen anderen drank dan water,'
en alle tafeiweelde beftond in .zilveren lepels. Men zegt
evenwel, dat ibrahim alleeh in het openbaar onthouding
van fterke dranken voorwendt, maar in het geheim zich
daarvoor fchadeloos (telt. Zijne manieren zijn eenvoudig,
maar deftig.
Na het middageten begaven wij ons ondereene tent, welke
in eene weide nabij de baden 'wasopgeflagen. Aldaar ont-
ving ibrahim, op eene fofa gezeten , de perfonen , welke
hem eenig verzoek te doen hadden. Verfcheidene landlieden
kwamen binnen; allen deden hunne beden voorafgaan van
kleine gefchenken. Het gunftig oogenblik befpiedende , dat
de wachthebbeade foldaat zich omdraaide, wierpen zij zich
aan de voeten van den Poeha neder, kusten (f) het bene-
denfte zijner kleederen , en , na hun offer nedergelegcf te heb-
ben, gingen zij terzijde, met de armen krui&lljng over el*
kander, en wachtten aizoo op zijn antwoord. Een dier lie-
(*) Wij behoeven onzen Lezeren den verderen loop van
zaken te dezen niet te herinneren. — Veru
(f) Een (taaltje van likeraliteit en populariteit bij i den
Egyptenaar ! — Vert.
584 EGYPTE.
den bragt een' fcfaoooen reebok, anderen eone mand luutan-
jes%, eene vilten muts, zoo «Is men aldaar draagt, of
zelfs (lukken ijs, om de ferbett ce vffkoelea. Ibrahim
behandelde hen mee welwillendheid., ep allen (ebenen vol-
daan, toen zjj heengingen, J&en arm kind, hetwelk ook tot
de baden was gekomen, om van de kinderziekte te genezen,
(loop mede in de tent, de handen met linnen. omwonden heb-
bende volgens landgebruik , . ten. einde, alle aanraking te ver-
' mijden, die de befmeuing zou kunnen verfpreiden, Ibéa- .
him riep den knaap tot zich, deed hem naast zich op de
fofa zitten, en liefkoosde hem zeer minzaam. Ibraüim
verwijderde zich vervolgens 5 om te gaan flapen , en ik ge-
bruikte dezen tgd, om z\jne lijfwacht in oogenfehouw
te nemen. •
N a d i r : Bej % een Pooi van geboorte , ia een der bene
raadslieden van ibrahim. Deze perfoon diende eerst on-
der de Rus/e» . in den veldtogt tegen de Perzen ; en toen de
laatfte op(Und in Polen plaats had, voegde hg zich we*
der by zrjne landgenooten. Na de inneming van ffarfcham
trad hij in dienst van den Snit**; maar, in ongenade ver-
vallen zijnde, veranderde hij nog eens van vaandel, en liet
zich aannemen onder ibrahim, die hem het bevel over
zijne kavallerie gaf. Hij deelt met osman in de gunst van
zijnen mcetterv en verdient dezelve^ in onderfcheidene op-
zigten, veel beter. Even als die, Q>reekt by Italiaansch
en Fransch.
Ibrahim is dapper, kundig, begaafd met groote krtfgs-
bekwaamheden , en , hetgeen iets zeldzaams is bfl eenen üf*-
%clmsn , hg ontvangt gaarne de raadgevingen van zijne Ettrv-
pefche Officieren. Aan de onbepaalde gehoorzaamheid zijner
troepen en aan het volgen der EurcpefcA* krijgskunde beeft
hij grootendeels, zjjne overwinningen te danken. Zijne magt
werd vooral ook vermeerderd door den koenen en onderne-
menden aard van die Arabifche volksftammen , welke hij van
de watervallen des Nijls tot aan den voet van den Taurut
in beweging heeft weten te brengen. De Europefche manier
van oorlogen deed hem minder bloedige en meer beflisfetfde
overwinningen behalen. Ibrahim toont zich overtuigd
van deze waarheid; maar hij lacht om de fcteedij-hervormin-
gen des Sultans en om de verkeerde maatregelen , welke deze
beeft genomen , ten einde z$n Volk te bePchaven. Hij ver-
eert de nagedachtenis van se mm III, dan wQsftén en onge-
EGYPTE. Mft
lokkigilen der SuUan$* Ibrahjm rekent, op de achting,
welke hij onder hei volk ia Turkse meent ie hebben. De
overwinning maakte hem (fout eor onverfcbrokkea. Hij ver-
beelde zich, zijn.noodjot in benden te hebben, ea zoekt
flechts de gelegenheid , om zich te doen gelden. Ook toont
b4 veel belangftelllng in de zaken van Griekenland* Daar*
over fprekende , gaf hjj onder anderen mjj te kennen , dat 4
naar zijne gedachten, Koning otto wel binnen een jaar
vermoord zou zjjo. (*)
(*) De moeüely kheden , welke ibrahim later ftèeds
ondervindt , om het overwonnen Syrië in bedwang te hou-
den , bewijzen genoeg , dat zijn Invloed op de gemoederen
niet zoo groot , en zyne magt niet zoo onwederftaanbaar is ,
«Is hij, volgens de hier boven medegedeelde opgave, zich
fchynt te verbeelden. Welke de gevolgen der fpanning of
worfteling m&tehsn Egypte .en TurAye zijn zullen, kan niemand
voorzien of berekenen. . Men heeft echter nog geene reden ,
om van de bemoeiingen der ftaatkunde aldaar heil te ver-
wachten. Mehemet-ali moge op zijne wijze befchaven,
en te dien einde forcuinzoekers uit Europa aan zich* verbin»
den , de bedoelingen der heerschzucht zijn eigenbatig. De
Pae ha doet alles om zijne vermeende belangen, en laat het
volk in diepe vernedering. Zyn Zoon, ibrahim, moge,
met behulp van Europeanen , het verzwakte turkfche rijk aan-
vallen en een gedeelte weten te veroveren, hy is echter
geenszins de achtbare held , die vrjjheid en geluk komt aan-
brengen. — Fert.
TAFEREELEN UIT - HET MAATSGHAPPELgE LEVEN DER .
NOORD-AMERIKANEN. i - ' •
(Vervolg en (lot van bL 491.)
Charlestown. — Affcheid van den Lezer.
K^harleitown is eene bevallige ft ad; de huizen hebben niet
dat donkerroode vernis , hetwelk men in de noordelijke Sta-
ten aantreft; de lichtere kleur doet aan Europa denken, en
veroorzaakt eene. aangename afwisfeüng. Kelder», die in
New-Tork ineesr goede woonkamers zijn, beeft men hier
586 TAFEREELEN UlT HET MAATSCHAPPELIJK LEVM
niet; de ganfche (tad is óp eene korst gebouwd, die zicb
over het moeras ukftrekt* Wanneer' men Hec^w eenige voe-
ten diep graaft, komt er ftinkend water, en de dooden wor-
den hier in den weeken modder begraven. In New-OrJeans
is het nog veel erger; daar kan men geene eigenlijke graven
in den grond maken; de lijken worden in kleine gewelven,
van gedaante als bakovens, geplaatst. — Men heeft moeite
gedaan, om de zoo zeer gezochte varkens ook naar Zuid-
Carolina over te brengen ; maar men heeft van dat voorne-
men moecen afzien , dewijl deze dieren den bodem tot de
benédenfte vochtige lagen omwoelen, of althans kuilen ma-
keti, waarin het regenwater Haan blijft, hetgeen hier aanlei-
ding tot pest kaft geven; De veefokkerij levert er in het
algemeen geene voordeelige uitkomften. fie opbrengst van
melk is wel groot; maar de koeijen eten het gras nfet, dat
hier groeit , én wanneer zij het uit nood moeten gebruiken ,
geraken ze in treurigen toeftand. ^Gewoonlijk laat men voor
dezelve hooi van New-Tork komen;* dofch tevens, gaan de
koeijerj des morgens door de ftraten , en zoeken begeerig het
daarheen geworpen afval uit de keukens op. Zij reinigen
dus de (tad, en brengen hierdoor toe tot bevordering van de
gezondheid.
Chartestown heeft 24000 inwoners , waarvan verreweg het
grootfte gedeelte uit Negers beftaat. Van de overigen maken
Franfcken, dat is vlugtélingen uit St. Domingo , wederom
de helft uit. Deze drijven den kleinhandel, of leven van
handwerken. Het laatfte vierde gedeelte is van Engelfchen
oorfprong ; hiertoe behooren meestal rijke planters en zee-
handelaars. De Franfchen hebben zich nog weinig met ƒ?*-
gehch bloed vermengd , meer met Negers ; en dit is een na-
tuurlijk gevolg van den republikeinfcben geldtrots , welke *
hier de menfchen van elkander* verwijderd houdt. Onder
deze kleinhandelaars vindt men eene leefwijze, een' fijnen
toon, waarover men verbaasd ftaac In den kring der zoo-
genaamde groote wereld, onder de rijken wordt New-Tork
nagebootst., alwaar ook dé befchaafde jeugd hare vorming
ontvangen moet. Heeft een vreemdeling de eer , dat hij in
een gezelfchap wordt gebragt , zoo valt her gefpf ek wel eens
op een vies onderwerp , daar zij (met verlof gezegd) fchy»
ften te meenen, dat alle Europeanen ongedierte op het hoofd
hébben. Voorts roemen zij hunne eigene welgemanierdheid,
en willen voor het hoffelijjkfte volk der wereld gehóudea
DER NOORD-AMERIKANEN, 597
worden. Zij durven zelfs zeggen, dat de Eranfehen, wette
den roem van befcbaafdheid hebben, door de Amerikanen
reeds lang overtroffen worden. De .Franschman fpreekt een
gezelfchap aan met de woorden: Mesfieurs et Metdames;
maar de Amerikaan zegt: Ladies and Gentlemen, en wttt
dns beleefdelijk aan hec fchoone gedacht den voorrang
te geven.
In den zin van dezen nationalen fijnen toon , lebben di
Charlestowners de fchoonfte ftraat, waar de aanzienlijke hui-
zen der rq'ke inwoners Haan , Queenftreet (Koninginneftraat)
genoemd, terwijl de met Hechte huizen bezette Kingsftreet
(Koningaftraat) de tweede in rang is. Laatstgenoemde ftraat
wordt bewoond door de verdrevene vingtelingen van St. Do-
mingo* Hier is, wegens de vele winkels, het levendigfte
gedeelte der ftad. Vroeg in den morgen, tot negen ure,
zou men gelooven in eene Afrikaanfcke ftad te zijn, want
dan loopen er alleen Negers om ; allengs ziet men meer en
meer Blanken daaronder; eindelijk tegen den middag verfehgnt
de fchoone wereld en fkopt. Men noemt to /hop het b$
de winkels rondloopen, de koopwaren betasten, naar alle
prijzen vragen, en dan het terugkomen beloven, op AmerL
kaanfcke wjjze namelijk. Schopping -hour is het uur tusfchen
twaalf en een, en fchopping-day heet elke dag, behalve den
zondag; eene vermakelijke, van de Engelfehe geheel afwij-
kende fpraakleer voor de arme kooplieden )
Charlestown is op een fchiereiiand tnsfchen de monden van
twee riviertjes gebouwd. Niemand wist mij derzelver na*
men te zeggen. Trouwens, het gebeurt wel meer, dütAme*
rikanen , ofTcboon zty de aardrijkskunde, van htfn land lee.
ren, den naam van den ftroom, waaraan z% wonen, niet
kennen. Zoo noemt men in Néb-Tork den Hudfon veelal
the Nord-River; de Delaware bij Philadeiphia , de Ohio bij
Pdttsburg en Cineinnati heeten eenvoudig the River* terwijl
flechts weinigen onder de inwoners dier lieden de eigenlijke
namen fchtjnen te weten. Te New-Oricam geeft men aan
den Misfijfppi nog veelal den eigenlijken Indiaanfchen naam?
de Boodenvloed. — Kingsfireet maakt het westetijk gedeelte
der ftad uit ; midden uit deze ftraat loopt regtlijnig de breede
Queenftreet naar de haven , waarvan dezelve echter door het
ftadhuis gefcheiden is. Het doet eene fraaije uitwerking , als
men van het boveneinde der Queenftreet dit. fchoon en prach-
tig gebouw ziet, hetwelk de ftraat fchqnt te fluiten. Som-
586 TAFEREELEtf UIT BET MAaT6CHAP*BHJK LEVEN
mig© der overige zijftraten ztfn ook vrij knap , en véle met
eene foort van acaciaboomen bezet, die purperroode bloetfte*
dragen. Om de Had, landwaarts in, vindt men eene akelige
woestijn, Hechts moerasfen en bosfehen, welke bij gedeel-
ten, zonder orde, geplunderd worden. Daar men allee»
hout; om te bouwen, en iets, om te koken, maarniet,,
om te verwarmen , noodig heeft , vermindert het geboomte
niet veel.
Weldra verging my de last, om de landftreek te bezoeken»
Eens waren wi| tien mijlen ver van de ftad op den weg naar
Colwnbia gereden, om een bezoek af te leggen bij eecea
warmoezier , die aldaar federt 1814 eenzaam met eene flavin
leeft, en gezegd wordt, een aanzienlijk vermogen verworven
te hebben. Doch gelukkig heeft het hem niet gemaakt. Hg
is een ernsthaftig, oud krijgsman, een Veteraan van bet
voormalige Groote Leger der Franfehen. Ons bezoek febeen
hem niet onaangenaam te zijn. Boert ende noemde hfl zich*
zelven la caricatüré de Thermite de la chausfée éTAntin% en,
als zoodanig, gaf hij ons in weinige uren een zeer juist
overzigt van den eigenlijken toeftand des lands. Hadden wij
zelve Amerika niet reeds zoo goed gekend, dan zoude 00$
zijne beoordeeling te fcherp, zijne fchildering overdreven
sQn voorgekomen; gelijk misfehien onze fchets denzelfden
indruk maakt op den lezer, wien wij in een kort beftek me-
dedeelen , wat eene vierjarige ondervinding ons leerde. Toen
w# weder naar huis reden , overviel ons de nacht , en w§
hoonden plotfeling een vreeftlijk geloei , als van dieren. Ware
dit ons in het noorden bejegend , wij zouden gedacht heb*
ben , onder eene kudde buffels geraakt te zfln ; na echter
wisten wij niet, wat wij daarvan moesten denken. Wij kwa-
men op eene opene plaats in het woud, alwaar wij etnige
honderden afgéhouwene boomtronken meenden te zien ; doch
weldra bemerkten wy , bij het maanlicht, zeer duidelijk, dat
de vermeende tronken zich bewogen en begonnen te fpiingen.
De Neger , die den wagen wende , dreef de paarden met een
verfchrikkelgk gefebreeuw en gillend fluiten aan. Wij wer-
den wonderlijk te moede. Mijn man vroeg den voerman,
wat toch die hekfendans te beduiden l»d. De Neger begon
luidkeels te lagchen. Dit kwam mij te akeliger voor , daar
hij niet ophield, v<5ór dat mijn man ongeduldig werd, en
de vraag met eene, hier te lande bij flaven gebruikelijke,
nadrukkelijke vermaning herhaalde. Nu onderdrukte by z#n
DER NOiftD-AMfelUKANEN. 589
ligtfhen , en fprnk : „ Och , Manheer l hoeft UEd. dm nog
nooit padden, gezien ? Ik meende, dat UEd. boertte/' Wij
Mgen nu ook die gédrogten , welke eene el lang en even
sqq breed waren, zeer duidelijk, en, het zij uit afkeer,
bet zij nlt angst, wij verheugden ons, toen wij dezelve
ffchter den mg hadden. Zx>o menigvuldig, als de hoenders
inj^ Frankrijk :omtoopen, ziet men hier de reuzeapadden en
ln.de Florb&s de ratelflangen. Om dtzé reden moet men in
de zuidelijke landen, niet , daa in de^ (Iraten der fteden ,
wandelen.
Het; rondflenderen in de winkels neemt eiken dag omtrent
anderhalf uur weg. Toóneelvertooningen heeft men ten hoog*
fte Hechts vier weken in het jaar, wanneer namelijk de
Franfvbe tooneelisten van New-Orleans den zomer te New-
York gaan doorbrengen , en in de laatfte wintermaand hun
geluk ia Charleston beproeven. Men is daarom , uk ver-
veling, 'iets gezelliger, dan in het noorden, en een vreem-
deling krijgt ligter toegang tot zekere kringen — maar de
geflachtregisters moeten in orde zfln.
Wat! ' in de vrije Noord-Amcrihaanfche Staten zon op
geflachtregisters gezien worden!' U het mogelijk? Ja,
lezer of lezeres! het is zoo, en, zoo gij ooit alhier in een
gezélfchap mogt komen , rade ik u , zorg te dragen , dat
g# vooraf u van een* naauwkeurigen ftamboom voorziet,
indien gij u namelijk niet wilt blootftellen aan de onaange-
name gewaarwording, dat ieder, die daar is, zoo maar zon-
der omftandigheden o , in een* letterleken zin , bij den nens
neemt; en wee u, wanneer aan het kraakbeen in de punt
van den neus de noodige hardheid ontbreekt! In elke fa-
milie worden, de geflachtregisters, met de daartoe behoorende
btgken, zorgvuldig gehouden en bewaard, om, wanneer
het noodig is , het bewijs van eéne reine én onvermengde
afkomst te kunnen leveren. Zelfs de verfte vermenging met
Neger- bloed is eene onuitwischbare fchandvlek. De ver*'
achte bastaard- aframmeling, zelfs in het vieide lid , en al
ia h\j in wettigen echt geboren , mag nooit met een' Blanke
aan dezelfde tafel zitten , ja niet eens in de woonkamer van
«en9 Blanke zich nederzetten. In het vierde of vijfde lid
zrjn wel alle andere kenmerken van iVégir-afkomsr verdwe-
nen; maar het kraakbeen in den neus ontbreekt, gelijk dé
Kreolen alhier beweren , . en d* verraderlijke punt van den
neus blqft, Volgens kon zeggen, ook nog wel twee of drie
540 TAFEREELEN UiT HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN
gedachten week, zonder evenwel den platten vorm te heb-
ben. Die alzoo zijne papieren niet' in orde heeft, moet den
neus laten onderzoeken. Maar iemand zonder grond op deze
wijze van eene bevlekte afkomst te befcbuidigen , is eene
beieediging, waarop eene zware boete bij de wet bepaald
werd. Meermalen heeft .die zaak. aanleiding gegeven tot
pleitgediqgen. Heeft de beleedigde geene bewijzen , om zich
te regtvaardigen , zoo wordt hij geregtelijk bij" den neus ge-
nomen. Wanneer het kraakbeen tot de vereischte hardheid
aangroeit, is de fchande van vermengde afkomst verjaard en
alt uügewischu
Oflchoon de Amerikanen in de Vereenigde Staten overal
in hun doen en laten elkander vry gelijk blijven , zoo brengt
toch de flavenftand, in landen, alwaar dezelve gevonden
wordt , eenige verfcheidenheid in de maatschappelijke betrek-
kingen. Wij hebben gezien , hoe in het noorden zelfs voor*
name lieden met korven naar de markt gaan en zwaar beia-
den terugkeeren ; in het zuiden maakt de felle hitte dts zo*
mers en de afmattende laauwe lueht in den winter de af-
rammelingen van Blanken ongefchikt voor eiken arbeid, die
eenige krachtinfpanning vordert. Hier ontbreken dus de
nopdwendigfte handwerkslieden ; alle huisraad wordt in het
noorden vervaardigd en van daar aangevoerd. Men is der-
halve ook zeer fpaarzaam in het gebruik van meubelen.
Slechts de fpreekkamer wordt zoo wat voorzien ; de overige
vertrekken in het huis zijn nagenoeg ledig , behalve dat er
tapijten over den vloer liggen. Afrika' s zonen alleen kun-
nen, bij zoodanig luchcgefiel, den arbeid verduren; de Blanke
geeft, half gedwongen, zich aan de traagheid over, en
zoo is het allengs tot fchande geworden , het geringde werk
in het openbaar te verrigtes. Al heeft men^>. v. een nog
zoo onbeduidend pakje Hechts een eindwegs in.de ftraat te
bezorgen ,- dan moet men daartoe eenen vrijgelatenen huren ,'
al* men zelf geenen Haaf houdt.
• De behandeling der (laven is (tuitend voor het menfche-
Ujk gevoel. Om zulks te vergoelijken, beweert men', dat
dezelve voor geene betere behandeling vatbaar zijn, en (leeds
tot gewelddadigen opftand zich geneigd betoonen , waarbij
zij dan dikwijls de gruwelgkfte wraak oefetien. ' De 'Zuldlah-
ders leven in gedurige vrees vóór zoodanige toönéclen , waar*
toe het fein gewoonlijk door brandftiebting" wordt gegeven.
Bij het ontdaan van- brand moeten daarom alle Negers % op
ÖEfc NOORD-AMÉRtEANÊN. 64 1
ftrtffè ües doods, oogenblikkelijk naar huis gaan; alleen de
Blanken mogen blusfchen , en de ganfche burgerij komt on-
der het geweer, om de -Mf£*r- bevolking te bewaken. Hier
is brand geen feest , zoo als te New-Tork , maar een ver-
fcbrikkeiyk iets , dat nog maanden lang doet beven , en ook
niet dikwerf plaats heeft.
Ontmoet een Neger eenen Blanke , zoo moet hij niet al* .
leen wijken , maar ook bet plaveifel voor de voetgangers ver-
laten en midden op de ftraat zich begeven. Dezt burger-
lijke verordening heeft het voorkomen van fluipmoord ten
doel. 'Een flaaf , die wrevelig zijne hand tegen eenen Blan-
ke opheft, om het even tegen wien- en om welke reden,
verliest de hand. Hier loopen genoeg zopdanige verminkten
om , welke hunne gramfchap niet bedwingen konden. Deze
kinderen der woestijn hebben meer gevoel van eer, dan men
gewoonlijk zich verbeeldt; zij lijden ligchamelijke fmart
met wonderbare gelatenheid, maar hoon is hun onver-
dragelijk.
Om een denkbeeld van het lot dezer arme fchepfels te
geven , willen wij eenen blik in de huishouding der kleine
republikeinfche tirannen werpen. Gewoon, elk bevef te
dóen vergezeld gaan van duchtige (lagen, en uit Ijdelheid
door veel bevelen hunne grootheid willende toonen , leggen
zij de zweep, nooit uit de hand. Treden wij in ót parlottr,
daar zit de rijke Lady midden in het vertrek op haren fchom-
melftoel en wiegelt zich veertien uren daags. Met de lin-
kerhand houdt zij eene kleine brandende cigaar ; in de regter
heeft zij eene lange , duchtige garde , zoo als de oppasfers in
de kerk teNew-Tork gebruiken. Tegenover haar is de deur f
bij dezelve (taan aan elke zijde drie Negers , die op de wen-
ken der gebiedfter letten. — De houders van Haven geveir
aan deze lieden gewoonlijk namen naar luim en verkiezing.
Men noemt hen naar vloeden, (leden, dieren, edelgefteen-
ten; dikwerf worden fpotnamen uitgedacht, om hunne hoe-
danigheden of gebreken belagchelijk te maken* De liefheb-
ber van de jagt b. v. heeft eenen mylord, eenen b e-
cassb, eenen k a r o ; die der fraaije letteren hebben hunne
GARRICKS, VOLTA1RES, SHAKBSPEARES — Zelft
heb ik eenen zwarten zondag gezien. De Dame van góé-
den toon laat zich door Goden bedienen. Twaalf ure , het
winkeluur, (laat: helios met den platten rieui en het ver*
MENGELW. 1835. no. 11. • N n •
H$ TAFERBELEff UIT HET MAATS CHAPPELJJK LEVEN
ifettfi kleed vm iflnen heer bftpgt de* ouden (ta%tfiew|gfQ
voor* venu s en diana liggen aau de voetep der ongedul-
dige meesteres, en kunnen haar de fchoenèn niet fchielijk genpeg
stptrekken — want de gebiedfter heeft haast ; dit blijkt aam
4e levendige beweging van hare met de 4weep gewapende
hand. Tot draf voor die langzaamheid neemt de Dame twee
doeken , bindt hare , misfchien een weinig onhandige , kame-
niers den mond toe, laat haar elk in een' anderen hoek ne-
derkuielejn, en zweeft nu henen. Maar midden in de huis-
deur (laat jvpitie ammon in gedachten, met de armen
over de borst geflagen, kaauwt tabak, en yerfpert den weg.
Pe Lady roept in drift : „ Zwart beest t hadi g\j nog geen
dommer plaats kunnen vinden ? Hier , kniel neder op den
grond , tot dat ik terugkome 1" Qp baar bevel bindt men j u-
ut br ammom een9 vrouwe^boezelaar om den hals; eene
papieren kroon met lange ooren wordt hem opgezet, en
zoo knlcie htf op zrjne ftrafplaats neder* Nu ijle de Laéj
naar den wagen ; phebus opent het portier \ bij is barre-,
voets; eene korte linnen onderbroek dekt naauweljjks het
zwarte vel tot aan de knieën ; h{j heeft geen hemd , maar
een* ouden frak aan en eene muts op, door hemzelven «ie
een nieuwspapier vervaardigd ; h$ plaatst zich op het bankje
achter den wagen, en nu gaat het voorwaarts, zoo deftig
en feestelijk, dat men foraj bijkans zou twijfelen, of het
rytuig niet (Hlftaat. Buiten rijde men rasend foei met. de
ligte tilbury; in de (rad wordt met de (laatGekoets Hechts
geflapt. Nevens den wagen gaan de drie Gratit.n: supbro-
syfe houdt den neusdoek in eene met paerlen bezette usch;
40LAJA en thalia dragen eik een paar fchoeneu, opdat de
Lady in eiken winkel, waar zjj binnentreedt, van fchoeifei
moge kunnen wisfelen, terwijl tisiphone haar telkens
de zweep overreikt. Dit werktuig wordt evenwel niet altijd
gebruikt , om te tuchtigen ; het is gewoonte , dat de gebied-
der hetzelve in de band neemt» — Doch wij willen ona
niet langer ophouden met eene optelling der kwellingen en
tergingen, die men tegen deze arme menfehen zich veroor-
looft. Het gaat weleens zoo verre, dat velen den dood
zoeken, en te dien einde aarde eten. Ook zet men ben
wel ftrengelijk aan tot het waarnemen van Christelijke kerk-
gebruiken , in zoo verre het overeenkomt met de belangen
der planters. Zy worden , ja , gedoopt , als men zulks doo*
pgn mag noemen; zij vieren den zondag, maar zij worden
• DER NOORD-AMERIKANEN. 54&
nóóit getfoüwd , en f na hunnen dood , flechts als het vee
in de groeve geworpen en onder den grond gedopt.
In Columbia% in St. Augustin, in New-Orlean% , overal heb-
ben wij hetzelfde gezien. Over het geheel zijn de Noord-
Amerikanen in het zuidelijke gedeelte meer toefchietelijk, ge-
zelliger en minder wantrouwend, dan de bewoners der noor-
delijke Staten ; evenwel was ik zeer blijde , in de lente naar
New-Tork te kunnen terugkeeren, alwaar wij thans den afloop
van eenige zaken met ongeduld afwachten , om daarna weder
fcheep te gaan en over te (leken haar Havre , ten einde in
Europa te blijven.
Gewoonlijk geven reizigers de merkwaardigheden, die zij
werkelijk of in de verbeelding gezien hebben , te lezen ;
maar ik wil hier nog eene bijzonderheid vermelden, iets,-
dat niet te zien is , namelijk , dat men in dit ganfche onme-
telijk groote land geene kreupelen ontmoet ; men zonde hier
vergeten , dat er gebogchelden , krombeenigen en andere mis-
maakte menfchen zijn kunnen.
Met de volgende aanmerking wil ik befluiten. Als in hec
zuidelijke gedeelte van Noord -Amerika de lucht niet zoo on-
gezond ware; als in het noorden de hebzuchtige en bekrom-1
pen koopmansgeest niet zoo algemeen de gemoederen be-
heerschte ; als in het westen de Indianen niet zoo dikwijls j
als ongenoodigde gasten, den landbouwer met hunne bezoe-
ken lastig kwamen vallen; als woekeraars hunne benoodigd-
heden niet tot ongehoorde prijzen bezorgden , en dus met de
voordeelen van hunnen zwaren arbeid fchoot gingen , — zou
Amerika allezins het land zijn, waar verhuizenden uit Eu-
ropa niet alleen een goed bedaan vinden , maar ook fortuin
maken konden. Amerika heeft zeker zijne fchoone, groot-
fche zijde , welke echter geene plaats konde vinden in deze
bladen, beftemd om eene fchets te geven van het gewone
leven, hetwelk nergens een ideaal is, en waarmede elk in
aanraking moet komen. Ik wensch, dat mijne mededeelin-
gen den lezeren , zonder eene voor hen fmartelijke en kost-
bare ondervinding , tot nut mogen (trekken , en te hunnen
vóordeele eenig gewigt in de eene fchaal leggen , daar in de?
andere tot hiertoe door woeker en hebzucht zoo vele lok-
kende verdichtfelen geworpen werden, dat menigeen zichf
liet verbijsteren , de dwaling te laat inziende. Misfchien zul-
len, mijne J)erlgten tegengefproken worden: het zij zoo; de
(tempel der waarheid, welken dezelve gewisfelijk dragen',
Nn2
544 TAFEltEELBN UIT NOORD- AMERIKA.
M toch hier en daar een offer der ligtgeioovigheld aan het
verderf ontrukken. Dit althans is de bedoeling en dit zal de
fchoonfte beloonfng der Schrijffler zfln.
BEZOEK VAN LAMA&TINE BJJ LADY ESTHER STANHOPE. (*)
(rvjage en Oriënt, par alp hon s b d b lam art in e.)
JLady
esther stanhope, nicht van den beroemden
ftaatsman pitt, verliet, na den dood van haren oom» £»-
geland* en reisde Europa door. Daar zij jong , fcboon en
rijk was , werd zij overal met die achtipg en belangstelling
ontvangen» waarop rang, rijkdom, vernuft en fchoonheid
haar aanfpraak gaven. Zij konde echter nooit befluiten , zich
met een* harer meestwaardige bewonderaars te verbinden,
bragt verfcheklene jaren in de aanzienlijkfte hoofdfteden van
Europa door , en vertrok daarop met een talrijk gevolg naar
Konftantinopel. De redenen , waarom zij haar vaderland ver-
liet, heeft men nooit kunnen opfporen: fommigen meenden
dezelve te vinden in den dood van eenen jongen Engelfchen
Generaal , die toen in Spanje was gefneuveld ; anderen fchre-
ven ze toe aan de zucht voor avontuurlijke togten , die aan
het ondernemende en moedige karakter van Lady esther
niet vreemd fcheen te zijn. Hoe dit zij, zij vertrok., ver-
toefde eenige jaren tt Konftantinopel, en reisde eindelijk op
een Engelsen vaartuig, met het grootfte deel van bare fchat-
ten aan goud en juweelen, naar Syrië. Het fchip werd op
de kust van Caramanië, in de golf van Macr$'9 tegenover
het eiland Modus, door eenerj ftorm beloopen, en leed op
eene klip , menige mijlen van het ftrand , febipbreuk. In wei-
nige oogenblikken was het vaartuig verbrijzeld, en de fchat-
ten van Lady esther werden door de baren verzwolgen;
ter naauwernood ontkwam zij zelve het gevaar, en werd met
de overblijflelen van het fchip op een woest eiland gewor-
pen , zonder in vierentwintig uren eenig voedfel of eenige
hulp te ontvangen. Eindelijk troffen zij fchippers van Mar-
moriza aan, en werden door hen naar den Engel/eken Con-
ftü op Rhodus gebragt.
(•) Na de overbrenging van dit linkje, en terwijl de proef onder correctie
ia, ontvangen wij het eerfte deel der vertaling van bet werk zelve, waamit
liet werd ontleend , en watrrae het dan no alt voorproef dieet* — fVf*
BEZOEK VAM LAM AlTIlfB BQ LADY ESTHER STANHOFZ. $45
Die ongeval deed haar geenszins, vao befluit veranderen.
Zij begaf zich over Makha naar Engeland* verzamelde het
overfchot van haar vermogen, verkocht een gedeelte harer
goederen m?t nadeel, belaadde een tweede f chip met rijk-
dommen en gefchenken voor die (heken , die z$ wilde door-
reizen , en nam de reis weder aan.
Na eene voorfpoedige reis landde zij bjj Lat aki ay het oude
Laodicea , op de Syrifehe kust , tusfehen Tripoli en AUxan-
drette. Hier vestigde z$ zich, leerde de Arabifche taal,
verzamelde om zich alle die perfonen, welke bw verkeer
met de verfchillende Arabifche volkstammen gemakkelijk kon*
den maken , en maakte toebereidfels voor eene ontdekking*-
reize in de ontoegankelijkfte gedeelten van Arabië9 Mefopo-
tamië en de woestijn. Toen zjj zich met de taal, gewoon»
ten, zeden en gebruiken voldoende bekend had gemaakt*
buurde zij eene talrijke karavane, belaadde kameelen met
rflke gefchenken voor de Arabieren , en reisde geheel Syrië
door. Het langst vertoefde zjj te Jeruzalem* Dama$cu$9
Aleppo, Ba/bek en Palmyra: op deze plaats werd z\j door
talrijke (lammen van zwervende Arabieren , die haar den toe-
gang dezer bouwvallen gemakkelijk gemaakt, zich ten getale
van 40 tot 50,000 verzameld hadden, en over hare fchoon-
beid, aanminnigheid en mildheid verrukt waren, tot Konin-
gin van Palmyra benoemd. Zjj gaven haar firmans, op welke
ieder Europeër, die door haar was aanbevolen, veilig de
puinhoopen van Balbei en Palmyra kon bezoeken, mits hg
zich verbond, eene fchatting van duizend piasters te beu-
len. • Nog beftaat deze overeenkomst , en wordt door de
Arabieren getrouw nagekomen, zoo mfti hun flechts vol-
doende bewijzen der befcherming van Lady stanhop*
kan geven.
Op den terugkeer van Palmyra was zij. bijna door eenen
vijandigen (lam der Arabieren opgeligt. Bij tijd* gaven de be-
geleiders haar kennis van dit plan ; zij had har* redding ech-
ter alleen te danken aan eenen verkoelden maersch in den-
nacht, en den fpoed der paarden, die in vierentwintig. ur»
eenen verbazenden weg door de woestijn aflegden. Zij bé-
reikte Damascus, en bleef aldaar eenige maanden onder de*
befcherming van den Turkfchen Pacha , aan welken de Porie
haar op het nadrukkeljjkst aanbevolen had.
Na een zwervend leven in verfchillende deelen van het.
Oosten, zette zich Lady stanuopi eindelijk neder M
&tf BEZOEK VAN LAMARTINt
eene bijna ontoegankelijke en onbewoonde plaats bp een* der ber-
gen van den Libanon, mbij Saïde, het oude Si Jon. DePaebafA
Acre, a b d a l l a h, die voor haar eene groote achting en genegen-
heid koesterde, fchonk haar de bouwvallen van een klooster en
het dorp Dfchioun, dat door Druzen bewoond wordt. Zij liet al*
daar verfcheidene huizen bouwen en met eenen Herken muur
omringen, niet ongelijk aan ètDuitfcke vestingen uit de Mid-
deleeuwen. Zij lelde er eenen kunftigen tuin in den 7WvrV
fcheh (maak aan, roet fraaije kiosken, met beeldhouwwerk én
arabesken , droomend water in marmeren bekkens , fonteinen»
prieeltjes met wijngaardranken , en grotten, met oranje- en
dtroenboomen omgeven, verfierd. Hier woonde Lady stak-
ho pb vele jaren in Oosterfche weelde, omringd door eei
aantal Europefche en Arahifche- tolken, vrouwen; zwarte
(laven , en in vriendfchappelijke , ja zelfs (taalkundige be-
trekkingen met de Portes niet a&d ALLAH-Pacba, meeden
Emir Befchir, Vorst van den Libanon, en in bet alge-
meen met alle Arabifche Sheiks in de woestijnen van Sjriê
én Bagdad* Weldra echter begon haar vermogen , door de
verwaarloozing harer belangen gedurende hare afwezigheid ,
te Verminderen, en zij zag zich welhaast tot ' 30 & 40,600
franken inkomften bepaald , welke evenwel in dit land vol-
doende zijn, om de onkosten te bèftrijderi, welke Lady s t a n1
hope nog verpligt is te maken.
Ondertusfch'en (tierven of vertrokken alle die perfonén,
welke haar uit Europa vergezeld hadden; de vriendfchap
dèr Arabieren verkoelde méér ën meer , en moest door gè-
fchenfcen of misleiding onderhouden worden; de betrekkin^
gen werden minder, en Lady est her geraakte in dié vttt»
frrekte afzondering , in welke ik haar aantrof.
Nu eerst bleek de heldhaftige vastheid van baar karakter ,
de fterkte van hare ziel geheel. Zij dacht aan geen teiüg-
këeren ; zij wierp geenen treurigen blik op de wereld en
bèt voorledene terug; zij was niet ter nedergeflagen dóór
bare eenzaamheid, door hare -ongelukken , door den naderen^
dèn ouderdom, door het In vergetelheid zijn bij deieven-
den : zij bleef daar , waar zij nog is , zonder boeken , zonder
riieuwspapieren , zonder brieven uit Europa , zonder vrien-
den , zelfs zonder aan haar perfobnlijk verknochte dienaren ;
alleen omringd door eenige Negerinnen , zwarte flavenkirtde-
reft en een zeker aantal Arabifche boeren , die voor Keren
tuin , voor hare paarden en voor hlré veiligheid zoff dN'
Bij LADY ESTHER ^TANHOf E. Hf.
ge*. M&n gfttoeft hier algemeen, en mijne ontmoeting met
haar doet mij zulks ook denken, dat de grond van hare
fchier bovennatuurlijke fterkte van ziel en vastheid van be-
fkklt niet Meen ligt !n haar karakter,, maar ook in overtytn-
nené godfcdienftige denkbeelden, in weike overdïevene Eurè*
pefeke begrijpen met Oosterfche voortellingen en de ge-t
heiinziüüigheden der flerrewigchelarij vereenigcf zijn. Hoe die
zij, Lady stanhoï>e U in het Oosten zeer beroemd, et»
een vóoftoêfp van bewondering In Europa.
Mij zóo dtgt in hare nabijheid bevindende , wenséhte ik
vurig haar te zien. Haar (maak vóór eenzaamheid et voor
befpiégfelingèn had zoo vele Tchijnbare overeenkomst mee
mijne eigene befchouwingen , dat ik gaarne wilde onderzoe-
ken, in wèlkë pufotén Wij elkander raakten. Maar het is Vööf
eenen Europeaan ten uiteïft* moegelijk, bij haar toegelaten te
worden. Zij ïiiït elke bijeenkomst af mét Engtlfche reizigers,
ifcet Vrouwen , ja zelfs toet hare bloedverwanten» Ik koesterde
du* Wefiiig hóofc, aan hair voofgefteld te zullen worden; ook
bezat ik gëenen brief van aanbeveling ; doch daar ik wist ,-
dat zij nog in éenige betrekking tot de Arabieren van Mcfó-
potamië en Palestina flond, en dat eétte aanbeveling van hare
-hand mij véii veel gewigts bij deze volkstammen voor mijne
roekomftige teizen konde zijn, zond ik eenen Arabier* met
eenen brief van den volgenden inhoud -, na&r haar toe :
Mylady 1
Reiziger even als gjj , vreemdeling even als gij in het Oos-
ten, kom ik, even als gij, Hechts om het tooneel te bezoe-
ken, dat deszelfs natuur, bouwvallen * en de werken van
God , aanbieden. Ik zoude dien dag als een9 der merkwaar-
digften van mijne reizen befchouwen, op welken ik eene
ihrouw mogt leeren kennen, die zelve een der wonderen U
van dat Oosten , hetwelk ik thans "bezoek. Als gij genegen
mogt zijn mij op te wachten , laat mij dan den dag weteri ,
en of ik alléén moet, of in gezelfchap van eenige vriendèff
mag komen, die even grooten prijs (lellen als ik op de eet
aan u voorgefteld te mogen worden. Het zij er verre af,
dat dit verzoek u eenigzins zoude nopen , uit beleefdheid
datgene toe te (laan , wat met uwe gewoonte aan eene vól-
ftrekte afzondering niet mogt overeenkomen. Ik ielf , My-
lady , ken de waarde der vrijheid en de genoegens der fcett-
£40 BEZOEK VAN LAM ART! NI
Zaamheid te zter , om niet uw weigerend antwoord ttit Mr
regre opgpum te befchouwen en te eerbiedigen.
Niet lang behoefde ik op antwoord te wacbten : ten drie
ure des namiddags kwam de (talmeester van Lady stan-
h.op£» die te gelijk baar geneesheer is, aan, met den last,
mij naar Dfchioun , bet verbluf dezer buitengewone vrouw ,
te' geleiden, en ten vier ure vertrokken wjj. Ik werd ver-
gezeld door Dr. leonhardi, den Heer de percival,
eenen knecht en eenen wegwijzer; wij waren allen te paard.
Bene halve mijl van Berjtus kwamen wtf aan een heerljjk
bosch van pijnboomen, door Vorst facardin op een voor-
gebergte geplant , van hetwelk men aan den eenen kant het
uitzigt op de onftuimige Syrjfche zee, yan den anderen op
het beerlyke dal van den Libanon geniet; welk een bekoor-
lijk tafereel I waar de rijkdom van het plantenrjjk in het
Westen, de wijnftok, de vijgeboom, de moerbeziënboom, de
Italiaanfche populier Zich met de palmboomen van het O os-
ten vereenigén , wier breede bladeren als vederbosfen in het
heldere azuur van het uitfpanfel prijken. E enige fchreden
verder komt men in eene foort van woestijn van rood zand ,
dat in hooge, bewegende golven, als die der zee, opeenge-
hoopt is. De wind, dien avond vrij fterk, fneed door deze gol-
ven van zand henen, deed dezelve krullen, en hooide ze uit,
even als de baren der zee. Dit tooneel was nieuw en treu-
rig, als het voorkomen der wezenlijke en grenzenlooze woes-
tijn, die ik weldra zoude doortrekken. Geen fpoor van eenig
bezield wezen was zigtbaar op de golvende zandvlakte: de
bruifende baren aan den eenen kant, en de verlichte top-
pen des Libanon* aan den anderen flrekten ons tot weg-
wijzers. Weldra vonden wij eene foort van weg , met groo-
te, puntige fleenen bezaaid. Deze weg, die langs de zee
tot Egypte loopt , bragt ons bij een vervallen huis , de puin-
hoop van een' ouden , verfterkten toren , in hetwelk wij de
donkere uren van den nacht op biezen matten en in onze
mantels gewikkeld doorbragten. Zoodra de maan opkwam,
(legen wij weder tè paard. Het was een dier nachten, in
welke de hemel met Herren is bezaaid , in welke de zui-
verde helderheid H). gindfche Iuchtgewesten , die wij hier
beneden . aanfchouwen , heerscht , maar in welke ook de
Matuur om ons heep in fmartelijke ftruiptrekkingen fcheen
te zuchten. Het treurig voorkomen der woestijn verfterirte
eenige mijlen lang dezen onaangenamen Indruk. Met de fche»
BV LADY ESTH£& STANHOPE/ **9
mering hadden wij de fchoone , boschrijke helMngen en de
groene dalen van den Libanon achter ons gelaten, Heuvels,
vol met zwarte, witte en graauwe fteenen, overblijffels van
-aardbevingen, omringden ons rondom; aan den regter- en lin-
kerkant ftnwde de zee , federt den morgen door eenen ftorm
in beweging gebragt, hare 'zware, dreigende golven voort;
doof de fchaduw, die zij van zich wierpen, zagen wij ze
reeds van verre naderen ; weldra floegen zij tegen het ftrand,
befproeiden ons met haar kokend fchuim, bevochtigden tel-
kens de hoeven der paarden, ja dreigden bij wijlen ons weg te
rukken. De maan, glansrijk als de zon in den winter, ver-
lichtte met hare (balen de zee genoegzaam, om ons hare woe-
de te doen zien, maar verfpreidde geen lichts genoeg op
onzen weg, om ons voor derzelver gevaren te hoeden. Wel-
dra vermengde het licht van eenen brand op den top van
een9 der bergen des Lïbanom Zich met de treurige witte
morgennevels , en verfpreidde over het geheele tooneel een
valsch, bleek fchijnfél, dat noch dag noch nacht is, en noch
den glans van den eenen , noch de helderheid van den ande-
ren heeft. Angstvolle^ nren yoor het gezigt en voor de ge-
dachte ! Strijd van 'twee verfchillende krachten, wier treurig
beeld wij zoo dikwerf in de Natuur aantreffen, en nog
meerdere malen. in ons eigen hart wedervinden J
Wij * verlieten: Saïde, het voormalige Sidon, des morgen»
ten zeven ure, toen de zon hare kracht reeds brandend deed
gevoelen, en beklommen krijtachtige , kale henvels, die
zich van trap tot trap verhieven , en zoo naar de eenzame
plaats voerden i welke onze oogen nog te vergeefs, zochten*
Elke heuvel , dien wij -beliegen , toonde ons telkens een*
nog hoogeren, dien wij of omtrekken of beklimmen moes-
ten ; de bergen volgden elkander in rijen op , als de fcha- '
kels van eet9 ketting, terwijl zij. in de tusfchenruimten diepe
kloven vormden , zonder water , en met graauwe" rotsbrok-
ken bezaaid. Deze bergen zijn van alle groeikracht , Van
alle vruchtbare aarde verdoken; ztf zijn geraamten van hoog-
ten, federt eeuwen door wind en water als 't ware uitge-
teerd. Ik dacht niet , daar . de woonplaats eener vrouw te
vinden, die de wereld bad. gezien, wie de keus van woon-
plaats, op den ganfchen aardbodem vrijflond! Van deze rotfen
af ontdekte mjjn blik eindelijk een breed , diep dal , van alle
'kanten door aanzienlijke , even onvruchtbare bergen ingeflo-
tem In het midden van dit dal verhief zich de berg Dfchioum
AM • JEZOBK .VAR LAMART1NE ~
Bit kringvormige rotfen, die mee hunne toppen tte
ftieted óo eene vlakte van ongeveer 600 voeten breed vorm»
éen , welke door een welig groen- was verfierd* Een witte
mtiur, aan wiens eene zijde een kiosk ftootte, omringde
deze vlakte. Dit was de woonplaats van Lady esthei
stam hope* Des middags bereikten wij dezelve. Het huis
is noch naar de Europefche, noch naar Oosterfche wijze ge*
bouwd; het is eene ongeregelde* zonderlinge vereeniging
van tien of twaalf huisjes» die ieder flechts eene of twee kamers
zonder venfiers bévfetteh, en door kieine binnenpiaaifen of
tnintjes van elkander zijn gefcheiden; een gezigt, dat mijter-
ftond de armoedige kloosters herinnerde, die men in Italië éa
Spanje op ' de hOoge bergen aantreft , en het eigendom der
bedelmonniken zijn.
Volgens hare gewoonte, was Lady stanhopb vóór
drie of vier ure des namiddags niet te fpreken; men bragt
ons dus in eene foort van cel zonder licht en zonder noe*
menswaardig huisraad* Een ontbijt werd ons voorgezet, en
wij wierpen ons op een clivan neder , om op het ontwaken
der önzigtbare heldin van dit romaneske rotsdal te wacbtem
Ik Hiep in; Ten drie ure werd ik gewekt, met het berigt,
dat z£ mij Opwachtte. It ging door een9 voorhof, eerren
tuin , een kiosk met jasmijnen omgeven , daarop door een
paar duistere galerijen, en werd vervolgens door een Neger-
kind van zes of acht jaren in hét vertrek van Lady bstbesl
binnengeleid. De groote donkerheid , die hier heerschte , Het
mij in het eerst naauwelijks toe , de edele, etnftlge en verhe-
vene trekken der witte gedaante te onderfchefden , die zich
fn een Öostersch gewaad van den divan verhief en mij de
hand reikte» Lady esther fchijnt ongeveer vijftig jaren
oud te zijn; hare trekken zijn van dien aard, dat zij door
ggéfte jaren merkbaar veranderen. De frischheld, de kleur*
de bevalligheid gaan met <de jeugd verloren ; maar zoo dé
fchoortheid in den vorm zelven ligt , m de zuiverheid der
gelaatstrekken, in de waardigheid van het gelaat ééns maftz
of êener vrouwe, dan verandert de fchoonheid wel met de
tevenstijdperken , doch vergaat nooit geheel; Zoo ir de
fchoonheid van Lady s tan hope. Zij droeg een' witten
tulband en over het voorhoofd een purperen lint, dat aan
Weerskanten tot op de febouders nederhing. Een lange , gele
fhawi uit Cashmire, eert Tmrkseh gewaad van witte 2fde
fiiét testis mou Web omhulden hare gedaante; en alleen door
Btf LADY E&TH&k STA NU OP fc. t&b
ee&e opening Van taer eerfte kleed zag men op de bof st efcft
tweede kleed van Perzifche ftof, dit aan den Hals met feeft4
gesp fan paatlen Was vastgemaakt. Turk ft hè fchóéneri vafl
geel marokijn * mëc zijde gedikt, voltooiden dit fchoüri
Oostersch kostuum, dat zij méé de bevallige losheid van
iemand droeg, die federt hare kindsebheid geen ander had
gedragen»
< Gij «ijt wel verre gekomen , f prak zij, om eene kluizenares
te zien ; wees welkom ! ik ontvang wéinig vreemden , naatiJ
welijks een of twee in een jaaf ; maar nw brief geviel mij ,
en ik wenschte nader kennis té makëfl met iemand, dié j
even als ik, God, de Natuur en óp eenzaamheid bemint*
Een zeker gevoel zeide mij bovendien , dat onze gefternten
'vrienden waren, en dat wij in elkander wederzijds béhageü
xonden febeppen. Met genoegen merk ik , door mijn vöör*
gevoel niet bedrogen te zijn: uwe gelaatstrekken, die ik
thans zie, ja zelfs uw gang in de voorzaal hebben iriij féédê
genbég met u bekend gemaakt, zoodat mij dé wenseh niét bfc*
rófiwr, n te zien. Laat ons nédersitten en praten; wij aijtt
reeds vrienden*
Hbe, Mylady! hernam ik, vereert gij zoo fpoedig iemand met
den naam vdn Vriend , wiens naam , ja wiens beftaaa tr VÓön
zeker onbekend is?
Het is waar , hervatte zij , ik ben even min bekend ftet
de plaats, die gij in de maatfehappij bekleedt, als wat gij
gedurende uwen levensloop hebt gedaan ; maar ik wéét , Wtft
gij voor God zijt. Houd tdij niet voor eene zottin, zbö als
mij de wereld dikwijls noemt. Het is eene behoefte YWk
niij , geheel openhartig met u te fpreken* Er is eene wetBöw
fchap , hu in Europa verloren geraakt ; eene wetenfehap , dië
itt het *Oosteii tiiet alleett oorffcWftkelijk is, maar hier ook
noMt geheel is verwaarloosd eri er tittg beftaat. Ik bezit dëv
zelve. Ik vWfta het ïbbrift der Herren, efa lees daarin: #S
allen zijn kinderen van een dier faemelfche lichten ^ die b$
oüie geboorte tegenwoordig zijn, en Wier gunftige of onguur
ftige invloed in onze oogen, op ons voorhobfd, in offié
gelaatstrekken, in de lijöen van onze hand, in den vorm van
otföën vbét, in onze bewegingen en in onzen g*hg gei
fthrevèn ftttn Sedert weinige minuten zie ik ü (lèfchtt,
en tbeh keti ik u reeds, Alsof Wfl eene eeuw te zamen Had*.
dèr<fóotgèterIgt/ Wilt gij, dat ik ü aatt tffcelvbn lëéïé kê*
itt i Wllf gij , dat ik u uWé lotgevallen voorffcelié *
Doe dit niet» Myladyt antwoordde ik glimlagchend. Ik
562 BKZOfeK VAN LAMARTINE
ontken niec, hetgeen ik niet weet; gaarne ftem ik coc , dat
in de zigtbare en onzigtbare wereld, in welke alles zich aan.»
eenfchakelt, alles zich vereenigt, wezens van minderen rang,
zoo als wij menfchen , onder den invloed van hoogere we*
zens , zoo als fterren of engelen , kunnen ftaan : doch uwe
openbaring heb ik niet noodig , om mij mgne gebrekkigheid ,
mijne broosheid , mijne ellende te doen inzien. Wat de ge-
heimen van mijn toekomftig lot aangaat , ik zoude vreezen 9
de Godheid, die dezelve voor mij gefluijerd houdt, te be-
leedigen , zoo ik dezelve van een gefchapen wezen verlangde
te «vernemen. Wat de toekomst betreft, ik geloof aan God,
aan vrijheid en aan deugd.
Geloof, wat u goeddunkt, was haar antwoord ; ik voor
mij zie ten duidelijkfte , dat gij onder den invloed van drie
gelukkige , magtige en goede (lerren zijt geboren , die n met
gelijke eigenfchappen hebben begiftigd , en u naar een doei
geleiden, dat ik u, des begeerende, nog heden zoude kunnen
openbaren. God heeft u herwaarts gevoerd , om uwe ziel te
verlichten. Gij zijt een dier mannen , die het goede ernftig
willen en verlangen; een der werktuigen in Gods hand voor
de wonderen , die Hij weldra onder de menfchen zal werken.
Gelooft gij , dat de heerfchappij van den MesGas 'reeds ia-
gekomen ?
• ik ben een geboren Christen; ziedaar m$n antwoord I .
Een Christen? hernam zij op eenigzins weemoedigen toon;,
pok ik ben eene Christin ; maar heeft niet Hij zelf, dien gif
Christus noemt, gezegd: Ik fpreek nog tot u in gelfl-
'keuisfen; maar Hij, die na mij zal komen, zal tot n fpre-
ken in geest en waarheid? Welaan /dezen verwachten wfl.
Die is de Mesfias , die nog niet is gekomen , die niet verre
meer is , dien wij met onze oogen zullen aanfchonwen , tot
wiens ontvangst alles op aarde wovdt voorbereid. Wat ant-
woordt gij daarop ? . Hoe zult gij de woorden van den Evan-
gelist zelven , die ik heb aangehaald , loochenen , of op Hen»
toepasfen? Welke zijn uwe gronden voor het geloof aan
iCH&ISTUS?
i .Sta mij toe, Mylady, hernam ik, mij niet met u in zulk
een onderzoek te begeven : ik doe het met mijzelven nieu
Er Mjn twee bronnen van kennis voor den mensch ; de eene
door middel van het verftand , dat van onderzoek afhangt en
aan twijfel is onderworpen, ja dikwijls tot dwaling en ver-
keerdheden voert; «de andere is die, welke het hart verlicht
BIJ LADY £STHM STANHOPE. S53
cn nooic bedriegt ; want deze bron is tegelijk waarheid en
overtuiging, en voor ons, arme ftervelingen, is waarheid
flechts overtuiging» God alleen bezit de waarheid op eene
andere wjjze , als waarheid zelve ; wij hebben haar flechts
mis geloof. Ik geloof aan Christus, wijl Hy op aarde
de heiligde, vrnchtbaarfte en meest Goddelijke leer heeft
verkondigd, die ooit menfchelijk verftand heeft beftraald.
Eene zoo Goddelijke leer kan niet de vrucht van bedrog en
lengen zijn. Christus heeft dezelve zoo voorgedragen als
het verftand ons haar doet erkennen. Men kent de leermees*
ters aan hunne zedekunde, even als den boom aan de vruch-
ten : de vruchten des Christendoms , niet zoo zeer de reeds
gevallene als de toekomftige , zijn eeuwig , volmaakc , God-
delijk; daarom is de leer zelve Goddelijk, daarom derzelver
Stichter ook een Goddelijk woord , zoo als Hij zelf heeft
verklaard. Daarom ben ik Christen; dit is mijne godsdien-
ftige overtuiging; met anderen laat ik mij in geen onderzoek
in: men kan den mensch niets bewijzen, dan hetgeen hij
reeds gelooft.
Maar, merkt#zg aan, vindt gij dan de wereld in maat-
fcbappelijke , (taalkundige en godsdienftige opzigten goed
geregeld? Bemerkt gq niet de door de ganfebe wereld ge-
voelde noodzakelijkheid, de behoefte aan eenen Verlosier,
eenen Mesfias , dien wij verwachten en reeds in 'onze wen-
fchen zien ?
O ! wat dat aangaat , hernam ik , dat is e$ne andere vraag»
Niemand zucht meer, dan ik, over het algemeene lijden der
natuur, der menfehen, der maatfebappij. Niemand erkent
meer de grove misbruiken in de maatfehappy , in het (laats-
beftuur, in de Godsdienst. Niemand wenscht en hoopt meer
eenen herfteller van deze ondragelijke rampen der mensch-
beid ; en niemand is vaster dan ik overtuigd , dat deze her-
fteller alleen van Goddelijken oorfprong zijn kan. Zoo g$
dit met den naam van Mesfias-verwachten beftempelt, dan
verwacht ik Hem evenzeer ais gij, en ik verlang even vurig
als gij naar zijne fpoedige verfchijning. Even als gij , en
meer nog misfehien , zie ik alle kenteekens eener omwente-
ling, en fpoedig daarop volgende, buitengewone vernieu-
wing, in het gefehokte geloof van .den mensch, in de ver-
waning zijner denkbeelden, in de leer van zijn hart, in bec
bederf van den maatfchappelijken toeftand , in de herhaalde
omverwerping der ftaatsinrigttagen. Ik geloof , dat God juiic
55fe BEZOEK VAN LAMARTINE
in dat oogenblft tusfchenbeiden. *r*e4c* gis allé menfchelijti
vermogen is uitgeput , en de mensch zelf zijne hulpeloos-
heid moet erkenpen. Zoo ver is de wereld gekomen. Daar-
om gelopf ook ik aan eenen weldra vexfcbjjnenden Mesfias
onzer eeuw? maar in dien Mesfias zie ik niet Christus,
dewijl deze ons niet meer wijsheid, deugd en waarheid kan
mededeelen dap Hij reeds gedaan heeft; ik zie in denzelven
juist diengenen, wiens komst door Christus voorfpeld is;
hep is dje Heilige Geest, die altoos werkt, altoos den
mensch bij ft ast, die er toe geroepen is, hem, naar mate van
tjjdsQmftandigheden en behoefte , datgene te openbaren, wat
hij noodig heeft te weten en (e doen. Of nu deze Heilige
Geest in een' mensch , in eene leer , in eene handeling of in
•en denkbeeld verwezenlijkt wordt, doei weinig ter zake.
©£ ?iet dus , dat wij elkander kunnen verdaan , ea dat onze
gefteröcen niet zoo verre uiteenloopen , ais gij misfchien uit
dit onderhoud meent te moeten befluiten.
Z|j glimlachte; hare oogen, die een' eenigzins verftoorden
blik hadden geworpen, terwijl ik mijn Christelijk Rationa.
lisme openbaarde, fchitterden nu van een#innige veneede-
ring en met een' bijna hemelfchen glans.
Geloof, wat gtj verkiest , zeide zij ; grö zijt evenwel een
dier manpen, die ik verwachtte, die de Godheid mjj zendt,
om een groot aandeel aan het door mij voorbereide werk te
hebben. Weldra zult gij naar Europa terugkeeren ; Europa
beeft geëindigd; Frankrijk alleen beeft nog eenen grooten
la$t te volvoeren; gij zult daaraan deel nemen; ik weet
nog niet hoe, maar ik kan het u dezen avond zeggen, als
gij het verlangt , wanneer ik eerst uw geftemte heb geraad-
pleegd. Ik weet nog niet de namen van ben allep, doch
Zie er nu meer dan drie, vier, misfchien vijf, wie weet
boeveel nog meer! Een hunner is buiten twijfel mercu*
R ï a 6 , de fchenker van duidelijkheid in denkbeelden en juiste
picdrukking in woorden. Gij moet Dichter zijn ; men leest
hpp in uwe oogen en pp uw voorhoofd ; wat verder ftaat
gij onder den invloed van geheel verfchillende , bijna te*
genftrijdige gefternten ; bet is een invloed van werkzaamheid
en handeling; — ook herken ik de zon, zeide zg plptfe*
ihlg , in de houding van uw hoofd , en in de wijze , waar*
op gij het naar uwen linker fcbouder brengt. Dank daar*
voor God! Weinigen z|jn <?nder meer dan één gefterate ge-
boren; weinigen hebbeu gelukkige tierren ; nog mjnderes v
* BV LADY ESTHER STANHOfE. 5$)
wier . anjers gelukkig gefterqte nier .door den ongunftigep iu-
Vloed van een vijandig fterrenbeeld wordt verpietigd. G$ oo-,
cjertusfchen hebt meerdere fterren, en allen zijn in volkoT
mene overeenftemming , om u te dienen, en allen helpen
elkander onderling tot uw geluk. Hoe heet gjj 9 (Ik zei-
4e haar mijnen naam.) — Ik heb dien n^am nooit ge-
hoord , voegde zij op den toon der waarheid dèarbij.
Zie , Mylady , wat de roem is 1 Eenige gedichten heb ik,
in mijn letfen gemaakt, die mijnen naam duizende malen
door de geheele geletterde wereld hebben doen klingen;
ipa*r die klank was te zwak, om over uwe zee, door uw
gebergte te dringen: hier ben ik geheel onbekend; een naam,
die nooit is uitgefproken. Des te meer ftreelt my de door
u betoonde welwillendheid. Dit heb ik alleen aan u en aas
mjjzelven te danken.
Ja , zeide zy , Dichter of niet , ik fchat u boog en hoop
op u ; wij zullen elkander wederzien , houd u des verze-
kerd 5 gij keert naar het Westen terug , maar gij zult niet
dralen naar het Oosten weder te keeren; het is uw vaderland*
Ten minfte, hervatte ik, het vaderland van myn dich-
terlijk gevoel.
Lach niet , was haar antwoord ; het is uw wezenlijk ya-t
derland, het land uwer vaderen; ik weet het zeker; zie
maar naar uwen voeti
Ik zie niets aan denzelven , zeide ik , dari het (lof der
zandpaden , over hetwelk ik mij in eene Europefche zaal zou*
de fchamen.
Dat is niets , merkte zij aan ; befchouw uwen. voet ! (Ik.
had op denzelven nog geen acht geflagen.) Ziet gij, uw voet*
is zeer fterk gebogen; tusfchen den biel en de teenen is, btf
het ftaan op den grond, eene genoegzame tusfchenruimte,
om het water onder uwen voet te, laten doorloopen , zonder
u t e bevochtigen. Dat is de vpet van den Arabier , de voet
van het Oosten. Gij zijt een zoon dezer landftreek; de dagen
naderen , op welke ieder naar het land zijner vaderen terug*
keert. Wij zullen elkander wederzien.
Een zwarte flaaf trad thans binnen , wierp zich voor haaf >
neder , met het voo/hoofd op het tapijt en de handen over:
het hoofd , en fprak eenige Arabifche woorden. ,
• Ga , zeide zij tegen mij ; er is voor u een middagmaal ge*'
reedgemaakt: eet fpoedig, en kom ras terug. Ik wil mij.
Utugfchen met u bezig houden, en mijne verward* denfc.:
556 BEZOEK VAN LAMARÏINE
beelden over uwen perfoon en uw toekomftlg lot mldèr
onderzoeken» Ik zelve eet nooit met iemand zamen en leef
zeer matig; brood en vruchten zijn voor mij voldoende ^
ik mag dus eenen gast niet tot het opvolgen van mijne leef-
wijze yerpligten.
Men bragt mij in een prieeltje van jasmijn en rozen. Er
was voor den Heer de percival en voor mij aangeregt.
Spoedig aten wij ; doch zij konde niet tot het einde van on-
zen maattijd wachten, en zond Dr. leonhardi, om te
zeggen, dat zij mij verwachtte. Ik fpoedde mij naar haar,
en vond haar bezig met het rooken eener lange, Oosterfche
prjp ; ook mij werd eene aangeboden. Het was niet meer
vreemd voor mij , de bevalligfte en fchoonfte Oosterfche da-
mes te zien rooken. . Niets aanftootelijks vond ik meer ia
deze losfe, bevallige houding, noch in den weiriekenden
rook, die in ligte wolken uit de lippen eener fchoone vrouw
'opfteeg, en het gefprek afbrak , zonder m het te laten verkoe-
len. Op deze wijze fpraken wij lang en voortdurend over
het geliefkoosde onderwerp dezer buitengewone vrouw, die
mij geheel aan de vermaarde tooveresfen der oudheid herin-
nerde. Het kwam mij voor , dat de godsdienstbegrippen van
Lady bsther eene opzettelijke, doch tevens verwarde ver-
menging der verfchillende eerdienden waren, in het midden
van welke zij zich veroordeeld heeft te wonen : geheimzin-
nig, als de Drvzen, wier verborgcnheden zij alleen misfchien
op de ganfche aarde kent ; berustende in de bepalingen van
het Noodlot , even als de Muzelman ; den Mesfias verwach-,
tende , als de Jood; terwijl zij met den Christen de aanbid-
ding van jezus en de uitoefening zijner weldadige zede-'
kundige voorfchriften deelt ; — men voege bij dit alles nog*
de grillige voortellingen en overfpannene droomen eener O oa-
terfche verbeeldingskracht, door de eenzaamheid, door het.
peinzen , en misfchien door eenige verklaringen van Arabifche-
fterrewigchelaars ontvlamd , en men zal zich een denkbeeld,
van dit verheven en zonderling geheel kunnen maken. Ge-:
makkelijker is het, hetzelve voor zinneloos te verklaren,.
dan uiteen te zetten en te bevatten. Neen , deze vrouw is
geene zinnelooze : de heldere , open oogopflag verraadt geen:
enkel teeken van zinneloosheid, die anders in de oogen zoo
merkbaar is: de zinneloosheid in het fpreken, door welke
de zamenhang telkens door de zonderlingfte t wildfte en on-,
natuurlijkfte afwijkingen en fprongen wordt verbroken, is
BJJ LADY BSTH9R STANHOPE. 557
niet zigtbaar in het verheven, geheimzinnig, maar zich ge*
Igkblijvend en krachtig onderhoud vtn Lady bither» All
ik mijn gevoelen duidelijk moet zeggen , dan zoude ik heb
eerder er voor houden , dat het eene vrijwillig aangenomene
zinneloosheid is, waarvan z|j zelve zich bewust is , en die
zij op goede gronden als zoodanig laat voorkomen. De
groote bewondering, die haar geest heeft voortgebragt en
nog voortbrengt bfl de Arabifche (lammen op het gebergte *
bewijst duidelijk, dat deze gewaande zinneloosheid Hecht*
een middel is. Voor de bewoners dezer landflreek ven won»
deren, rotfen en woestijnen, wier verbeelding levendig, maar
ook duister en omwolkt is, even als de gezlgt einder hun-
ner zandvlakten en zeeën, is het woord vhdmabomkp
of van Lady stanhopb noodig. Men moet met tierren
omgaan, voorfpellingen doen, wonderen verrigten, lg.de toe-
komst zien. Lady stanhopb heeft dit begrepen, eerst
door den fcherpen blik harer wezenlijk buitengewone bevat*
ting ; naderhand is zij misfchien , even als meerdere hoog*
geftemde geesten, daarmede geëindigd, zichzelve. van het
fpoor te leiden , en de eerfte aanhangfter van de geloofthe>
lijdenis te worden, die zij voor anderen had. uitgedacht..
Dit is de indruk, door deze vrouw op mij voortgebragt
Men kan haar niet met een woord beoordeelen : zjj is een
ftandbeeld van grooten omvang, en kan flechts van haat ftand*
punt beoordeeld worden. Het zoude mij niet verbazen, zoo
een gedeelte der beftemming , welke zij zich voorfpelt, werd
verwezenlijkt , namelijk een koningrijk in Arabiê en een troon
te Jeruzalem. De geringde (laatkundige beweging in het Ooa»
ten, waar zfl woont, zoude haar daartoe kunnen verheffen*
In, één opzigt, zeide ik tegen haar, heb ik uw genie
flechta te berispen; namelijk, dat gij niet genoeg party van
de gebeurtenisfen hebt getrokken, en uwe fortuin niet tot
die hoogte hebt opgevoerd, waartoe gü haar kondet brengen.
Gij fpreekt , hervatte zij , als iemand , die nog te veel
scan den menfchelijken wil en niet genoeg aan de onweder*
(laanbare krach; des Noodlots gelooft. Mijne kracht lig*
daarin; ik roep het niet: ik word bejaard; mijn vermogen
la zeer verminderd ; ik ben alleen en aan mijzelve overge*
laten op deze barre rotfen , de buit van den eerden ftone*
moedigen, die mijne deur met geweld openbreekt, omringd
door een aantal trouwelooze bedienden en opdankbare. flfu
MENGELW. 1835. NO. 11. O O
558 BEZOEK VAN LAMART1NE
ven, die mt) dagelijks iets ontrooven en zelfs mijn leven be-
dreigen. Nog onlangs had ik mijne redding alleen aan dezen
dolk te danken, dien ik genoodzaakt werd te gebruiken,
om my tegen een' der zwarte (laven te verdedigen, die ik
zelve beb opgevoed. Onder alle deze bekommeringen ben
ik toch gelukkig; ik (lel er alleen het heilige woord des
Muzelman* tegenover : Allah kerim (bet is Gods wil) , en
wacht met gelatenheid de toekomst af, van welke ik met n
heb gefproken , en waarvan ik u zoo gaarne dezelfde zeker-
heid wenschte te geven.
Na verfcheidene pflpen gerookt en koppen koffij gedron-
ken te hebben, welke zwarte Haven ieder kwartieruurs brag-
ten, zelde zij: Kom, ik. wil u in het heiligdom brengen,
waarin geen ongewijde mag treden , in mijnen tuin 1
Wij daalden na eenige trappen af, en ik ging met haar
vol verrukking door een' der fcboonfte Turkfche tuinen , die
tk ooit in het Oosten had gezien. Donkere paden van wijn-
gaarden , wier kronkelende ranken de fchitterende trosfen van
bet beloofde land droegen; kiosken, in welke het beeldhouw-
werk met jasmijn en klimop en dergelijke planten was door-
vlochten ; waterkommen , waarin het , met veel kunst, meer
dan een uur ver aangebragte water murmelde en in mar-
meren fonteinen fprong; lanen, uit alle vruchtboomen van
Europa en van dit fchoone klimaat aangelegd ; groene gras-
perken, met bloembedden als bezaaid, en perken met mar*
meren bakken, waarin mij geheel vreemde bloemen prijk-
ten, — zoodanig was de aanleg van dezen tuin. Van tijd
tot tyd rustten wfr*in de verfchillende kiosken, dit den*
zelven verGeren, en geen oogenblik liet Lady est her.
den geheimzinnigen toon en de zaak, waarover zij des mor-
gens had gefproken, in hare onuitgeputte (tof tot onder-
houd varen.
** Daar de Voorzienigheid , zeide zij eindelijk , u 'herwaarts
heeft gevoerd, en eene zoo opmerkelijke overeenkomst tus-
fchen onze gefterncen mij toeftaat u toe te vertrouwen, wat ik
voor zoo, vele ongewijden moet verbergen; zoo kom dan
hier» en ik zal u een wonder der natuur toonen, welks be-
ftemming alleen ik en mijne leerlingen kennen ; de voorfpel-
^ lingen in het Oosten hebben het federt eeuwen verkondigd,
en gij zelf zult oordeeien , of die voorfpellingen bewaarheid
zqtv— Zij opende een poortje, dat naar eene kleine binnen-
ftf LADY KSTHZR STANHOJPE. . 550 '
plaats voerde , en nu zag ik twee heerlijke Arabifche mer-
rifen van het eerde ras en bijzonder volmaakt van bouw.
Nader, zeide zij, en neem deze bruine merrie in oogen-
fchouw. Heeft niet de natuur alles in haar vervuld,. wat
van- de merrie gefchreven (laat, die den Mesfias zal dragen,—
dat zij , namelijk , gezadeld zal geboren worden ?
Ik zag wezenlijk op dit fchoone dier eene fpeling der na-
tuur, zeldzaam genoeg, om daardoor bq deze half woeste vol-
ken op de verbeelding te kunnen werken. In plaats van de gewone
buiging der ruggegraat, had dit paard eene zoo breede en diepe
holte, en die zoo volkomen de gedaante van een Turhch
zadel had, dat mert wezenlijk konde zeggen: deze merrie
is gezadeld geboren. Het dier fcbijnt gewoon aan de be-
wondering en den eerbied, haar door Lady stanhopecq
bare bedienden bewezen. Nooit heeft haar iemand beliegen r
en twee Arabifche ftalknechten verplegen en bewaken haar.
altoos , zonder haar uit het oog te verliezen. Eene andere ►
witte merrie, naar mijn gevoelen nog veel fqbooner,
deelt met de eerde den eerbied en de zorg van Lady stam-
hope: ook deze is door niemand bereden. Lady esthrs,
zeide het mij niet, doch liet mjj raden, dat de beilemming
dezer merrie, fchoon niet zoo heilig als die der bruine,
toch ook gewigtig en geheimenisvol was : ik meende te be-
grijpen , dat Lady stanhops haar bewaarde , om op dien
dag té berden, als zfl, aan de zijde van den Mesfias, ha-
-ren intogt in het nieuwveroverde Jeruzalem zal houden.
Nadat zij beide dieren een tijdlang op een grasveld even
buiten den muur had laten omvoeren , en ik hunne bevallig-
heid en vlugheid genoegzaam bewonderd had, keerden wij
terug, en ik vernieuwde mjjnen wensch bij Lady esthbr,
om** my toe te (laan , -haar den Heer de pbrcival, mij-
nen vriend en reisgezel, voor te (lellen, die reeds iedere
den morgen vergeefs op deze gunst, waarmede zjj zoo k»~
rig is, had gewacht. Eindelijk (lemde zij toe, en wg keer-
den alle drie naar de reeds vermelde kleine zaal terug , om
den avond daar door te brengen. Koffij en pijpen kwamen
weder ten voorfchijn met Oosterfche kwistigheid; de zaal
werd alras met zulke wolken rooks opgevuld , dat de ge-
daante van Lady esther ons als in eenen tooverdamp ge-
huld fcheen. Zij fprak met denzelfden nadruk , met de-
z elfde bevalligheid, met denzelfden rijkdom aan woorden,
Oo2
660 BEZOEK VAN I^AMARTINE BV LADY ESTHEBL STANHOPE.
doch veel minder over bovennatuurlijke dingen , maar «ver
zaken , die voor haar minder heilig waren dan die , welke
zij des morgens met mij alléén had behandeld. Wij gingen
na toe onderwerpen van minder gewigc over. Ik fchertflre
met de waarzegfterskunst, waardoor zij iemand bq den eerden
blik en door het onderzoek van zijn gefternte konde leeren
kennen, en zette tevens hare wijsheid op de proef, door
iets aangaande twee of^ drie mijner vrienden te vragen, die
baar vóór vijftien jaren bezocht hadden. Haar volkome»
juist oordeel over twee hunner trof mij : zij zette onder ande-
ren het karakter van deneenen, dien ik bijzonder goed kende,
miec bewonderlngwaardige fcherpzinnigheid uiteen ; een ka-
rakter, moeijélijk om dadelijk te doorgronden, groot, doch
éttdtr den fchijn der eenvoudigfte en verleidelijkfte goedaar-
digheid verborgen. Hetgeen mij het meest verbaasde, en
het ftalen geheugen dezer vrouw deed bewonderen, was»
dat deze reiziger flechts twee uren by haar had doorgebragt,
eb d'at nü reeds omtrenc zestien jaren federc dat bezoek waren
vervlögefr. De eenzaamheid verhoogt en verfterkt alle krach-
ten der ziel : de Profeten , ^Heiligen , groote mannen en dich-
ters hebben dit wel begrepen; daarom zoeken zij de woes-
tijnen en eenzame plaatfen, waar geen mensen hen bejegent,
zoo gaarne op.
ióo verftreek de nacht, terwijl Lady sta n hope over
aRe onderwerpen, die door het tiken van een woord in eenlg
gëfprek dikwerf worden aangeroerd , met losheid en onopge-
Anukthekl fprak. Haar inzigt in dezelve was juist : te groote
fpannirtg en eenzaamheid alleen hebben haar gevoel te zeer
overdreven.
< Ofls «ffeheid was van mijnen kant met opregte fpijt , van
haren kant met innemende hartelijkheid, • Geen vaarwel, zeide
a^j;* wij zullen elkander nog dikwerf op deze reis zien , en
nog meermalen op andere, die gij. nog niet voorgenomen
hebt/ Rust nu , en denk , dat gij eene vriendin in de woes-
tijnten van den Libanon achterlaat. — Zij reikte mij de hand;
ik legde de mijne, op Arabifthe wijre, op mijn hart, en
*taj vertrokken.
F RANSCH BONMOT.
JUfl eene der jongde zittingen van het Hof der Pairs (over
het dusgenaamde Monfterpróces) was de Heer girod de
PRANSCH BOHMOT: S6I
l*ain aan het woord; maat, het gedrulsch v*n een incus-
fchen gevoerd luid gefret hem telkens belettende voort te
gaan, riep hij eindelijk uit: „ Mijne Hëeren! gij zult mfl
noodzaken een uur langer ce fpreken." — „ Mijn Heer de
Procureur !" verhfef zich «ene ftem , „ dat is het maximum
der ftraf !"
HET JU.IJNDJB KIND*
(B«oe proef.TWTon^fdjrift, in «Jrsk, ieq bekotv* fitn blindt Uodereu ia
JDe vogel in fcijn kleine cel
Verheugt zich in zij* lot;
Hfl klapwiekt vrolijk , 'fluit zoo fchél ,
Al klemt hem *t tralieflot ;
Hij huppelt altijd heen en wéér,
Tot aan zijn ftervensuur, '
En valt de laatfte vale véér,
Dan zingt hij nog met vuur.
Zoo leef ik in den duist'ren nacht,
Maar toch van harte Wijd;'
Het leven wordt mij ligt en zacht ,'
Van zorg en fmart bevrijd.
De vogel zit wel naauw bewaard;
Hij'ftijgt niet in de lucht,
Of dartelt door eetf 'rozengaard,
In onbedwongen vlügt ;
Hij fluit? zijn bèldYe toonen niet , '
Waar *t maanlicht buiten fchynt ,
Öf zingt aan d* oever van eten* vlfet ,
Tot dat de nachttoorrs kwijnt';
Maar toch — 'hij zingt ook in zijn cel
Zoo luid als in den beemd ;
Hfl voelt zich daar zoo goed en wel —
De vrijheid werd hem vreemd! —
Al ziet mijn oog geen licht, geen dag,
*k 6en even zob gezind; '
En hoor ik ook het droef beklag:
„ Die arme knaap is blind f'
Toch zing ik vrolijk op mijn beurt ,
En dartel wel te moé,
Waartoe geklaagd, geweend, getreurd f
Ook mij flroonrt vreugde toe.
969 H&T BLIMDft 1I*D.
. Ik. zag g*en hemel .en geen zee,
Geen groene en bloejjjende aarf;
Maar *k huppel even vrolijk meê ;
Ook mij iift leven waard.
Beklaagt niet, vrienden, wqd en zijd,
Het arme blinde kind ; ^
'k Ben waarlijk dikwerf regt verblijd ,
En juist als gg gezind.
*k Heb ouders — o f die koest' ren mij ;
Ik ken hun Hem zoo goed,
En , ver verwijderd of nabij »
Die melodg is zoetl
. Wanc is er zon of fter zoo fchoon,
Als de ouderlijke (tem —
Die zachte, teed're en lieve toon
Van haar en ook van hem?
Ik zag mfln vaders aanzigt nooit;
Maar leg ik foms mijn hand
Op 't voorhoofd , rimp'lig zaamgeploold ,
Dan zegt mijn klein verftand:
Ach ! zeker is de wereld boos ,
Die zoo veel rimpels groeft;
Er zijn opk doornen aan die roos!
En wordt mijn ziel bedroefd.
Dan zet hij me op zijn knieën neer,
En wiegt zijn dierbaar kind ;
Hy minde mij wel niet zóó teer ,
Waar* de arme knaap niet blind,
'k Zag nooit mijn moeders lieven lach;
Maar wat zjj fpréekt en zegt,
Gelukkig dat ik 't hooren mag;
0, dat verfta ik regt! \
Zij treurt niet , neen ! — maar fomtijd* woelc
Een traan in *t vochtig oog;
Dat zag ik nooit — maar 'k heb *t gevoeld,
Als 't leed haar ziel bewoog ;
Dan kus ik haar zoo innig teer;
Ik voel , wat haar ontbreekt —
Wat wil, wat wensch ik dan nog meer f
Ik hoor toch , wat zij fpreekt ! .
Mjjn broeders , zusters zjjn zoo goed ;
Z|j dulden me in hunn' kring;
Daar fpeeï ik altijd welgemoed ,
HET BLINDE KINÖ. $86
En dartel , huppel , fpring ;
Zoodra ik roep , is elk gereed ,
En leidc mij bij de hand ;
Want ieder ziet en ieder weet ,
Wat mQ het meest ontfpant*
Maar ach 1 dan breekt de fchooltijd aan ;
't Wordt t'huis zoo Üil en naar:
O! kon ik met hen medegaan —
Hoe gaarne was ik daar !
, Al zag ik nimmer dag noch licht ,
Geen hemel , zee of aard' —
Een bock, een blad, een klein gedicht»
Dat is mij alles waard!
Maar nu I — ik lees en fehrtf f — Goddank !
Wat heil voor *t blinde kind,
. Dat mi in teeken , vorm en klank *
Een' nieuwe Gereld vindt 1
En dan — muzijk ! — is iets zoo fchoon
Voor *t oog , dat alles ziet,
Als voor het oor die zuiv're toon,
Mijn trobster,in *t verdriet?
Ben ik dan, als die vogel daar,
Gekerkerd in zijn cel ,
Mij valt des levens last niet zwaar;
Het is mij goed en wél.
Komt, vrienden! hoort mfln* klehen zang;
De blinde knaap is blijd ;
S Zoo zing* hfi 't lied, zfln leven lang,
Der dankbaarheid gewijd!
(Vrij gevolgd nitr het Emgtlteh tiopark LUBLINK WEDDIK,
i m ia Ht tl *io Boston, No§rd-4wrika.) Julij 1835.
BLADVULLINGEN,
SALOMO's WISHEID.
De wijsheid van dien Vorst, voorwaar,
Blijkt allen duidelijk en klaar,
Daar hg met zevenhonderd vrouwen
Ordentelijk wist huis te houên.
Hoe menig wijs en deftig man, .
Die ééne niet regeren kan !
$M BLADVULLINGEN.
BET VIOOLTJE*
Eenvoudig van gewild, en (tal, en kleur, en lof,
En vrij van eerzucht, fchuil ik onder *t groen der weiden;
Maar, mogt ik op uw borst , o fchoone! mg vermeiden,
. Het nedrigst bloempje werd het fierfte van den hof.
RECENSIE.
De al te geftrenge komt gemeenlijk van een* vgiad,
En de al te zachte van een' vriend , geloof mg vrij ;
Alleen de onzijdige loopt aan geen* laffen leiband,
Maar kent zich zujver, zoo van haat all vlefjerg.
C0ED200PE ELEEDING.
Wat kost aan Pronker wel zijn kleeding in het jaar? —
Geen fpeld 1 Vraag 't aan zijn' fogder maar.
GEMAKKÉLtfKE DEUGD.
Goed wonen , goed eten , goed drinken ,. goed geld j
De deugd des bezitters dient naauwlijks vermeld.
DIEPE ROUW.
De rflke V. liet aan zgne erven
Slechts luttel na, toen hij ontfliep.
ZJj zijn ontroostbaar. Treurt, by 't derven
Des ooms , déérom ook neef zoo diep f
KOSTER EN B I L D E R D JJ K. (*)
Toen 't feest van Koster — neenl der Drukkunst — werd gevierd,
Hoe heeft toen Bilderdijk's getrouwe fchaar getierd S
„Men pleegde Afgoderij, waarom Gods volk moest huilen*.^'
Thans — volt men Bilderdijk's on ft erfelijke muilen!
(*) In JaH) IL werd te Bssrtsm, tip eeve openbare ▼erfcooping, onder de
rubriek van Rsritêittn (!)* geveild een noemer, ia den Catalogi*
aldnt oufcbreren: «, No. 82. Een peer Schoenen, sijnde de katfte, welke
„door den ohfterfel ijken bildirdije gedragen xijn." f Eigenlijk een
paar balfttetene Doffen of knaerwuiïen van f wart ltken, net koordjes of
bandjes op den voet)
MENGELWERK.
IETS OVER K. A. RÜTENICK's GELOOFSLEER. (*)
Waarde Vriend!
VJïj vraagt mij in uwen laatden , of ik het werk
van rütenick reeds gelezen heb , en zoo ja , wat
ik over hetzelve denk. Gelezen heb ik het ; want het fys-
tema , dat hij voordek en ontwikkelt , maakt in de theo«
logifche wereld te veel naam en opgang, dan dat iemand,
die met den gang der wetenfchap bekend wil blijven,
het zou mogen voorbijzien. En daar de taal van den- •
meester, die de voorname ontwerper van deze wijze van
voordellen is , niet altijd gemakkelijk wordt verdaan ,
z6o grijpt men gereedelijk naar het werk des discipels,
die in meer populairen vorm en trant dezelfde leer ver-
kondigt. Men mag althans vooronderftellen, dat een boek,
bedemd voor catechetisch onderwijs, voor iemand, ge-
woon aan theologifche dudiën , wel geene moeijelijkhe-
den zal opleveren. In dit opzigt heb ik mij wel eenig-
zins, maar toch niet grootelijks teleurgedeld gevonden;,
en wanneer men eenige geliefkoosde wijsgeerige termen
♦uitzondert , waaraan het moeijelijk is vaste en duidelijke
begrippen te hechten, zoo laat zich het boek van dien
kant: vrij wel lezen. Intusfchen moeten de Duitfcht ca-
tccbifanten op vrij wat hoogeren trap van geestont-
wikkeling en wetenschappelijke befchaving daan, dan de
onzen , indien zij rütenick's gefchrift met vrucht
zullen kunnen gebruiken. Ik ten minde fyeb-er nooit
gehad , met wie - ik zoo hoog had kunnen vliegen , en
per analogiam zóu ik , dunkt mij , wel durven bewe-
ren , dat de zoodanige^ in Duitschland ook dun gezaaid
(*) Men vergelijke mee die (tuk* de beoordeelende aankon,
diging van het werk van rütenick in dit tydfehrift, ifooh
befch. No. X. — Redact.
mengelw. 1835. NO. 12. Pp
566 iets
zullen zijn. Het is zeker reeds geen hooge lof voor het
boek , dat het alzoo het opgegeve&e doel van deszelfs
vervaardiging niet wel kan bereiken; doch wij willen dit
daarlaten , en befchouwen het , alsof het voor ons en
onze gelijken ware gefchreven. Om den fchrijver daarbij
geen onregt te doen, beloof ik u niet te zullen klagen
t over overtollige duidelijkheid , te breede en te gemakke-
j lijke ontwikkeling enz., die, indien men ze vond, met
het oogmerk van rütbnick zouden kunnen worden
veronrfchuldigd.
. Ik heb de tweede Duitfchc uitgave , en dus niet de
Holland fcht vertaling gelezen, en daar het mij thans
ofet zoo zeer te doen is , om eene eigenlijke beoordee-
ling van het geheele werk te fchrijven, zoo zal ik mi)
ook met die vertaling en hare noten niet ophouden.
Heeft de vertolker het ons in goed, zuiver en verftaan-
baar Hollandsch wedergegeven , zoo beeft hij zeker eene
moeijelijke taak gelukkig volbragt; want onze moeder-
fpraak laat zich (bijna had ik er bijgevoegd: Goddank V)
nog niet zoo gereedelijk tot vele nieuwe zoogenaamd
wijsgeerige vormen en zamenftellingen van woorden pij-
nigen , waarin zij zich even ftijf zoude bewegen , als
wijlen onze grootmoeders deden , wanneer hare jeugdige
Ugchamen voor het eerst in het vreefelijke keurslijf wer-
den geprangd.
Maar nu vraagt gij mij, hoe mij de inhoud behaagde,
en hoedanig mijn oordeel over het boek is. Dat is niet
gemakkelijk met een paar woorden of in een paar blad*
zijden te zeggen. Ik' zou du4 over het geheele plan van
het ' werk , over het fystema in het algemeen en in het
bijzonder moeten handelen , en zelf haast een boek gaa»
fchrijven. Ik wil intusfghcn uwe vraag niet geheel on-
beantwoord laten. Ik wil u niet ontveinzen , dat ik het
boek alles behalve tevreden heb uit de handen gelegd;
dat ik mij wel eens bedroefde , dat het was vertaald , en
daardoor ook in handen kan en zal komen van men-
fchen , niet bevoegd om een zelffiandig oordeel te vel-
len , düe zich gemakkelijk laten medeflepen , en , gewoon
OVER K. A. RÜTEMCfc's GELOOFSLEER» 6*7
V
aan het jurare in verba -magistri ^ door de hooge aan*
beveling , die het boek medevoert , tot omhelzing van
gevoelens zullen kunnen worden verleid, wier verfprei-
ding in ons vaderland wij voor de zaak van evangelisch-
christelijke waarheid niet kunnen of mogen wenfchen»
Ik wil u dan eenige aanmerkingen mededeelen , opdat
gij zelf moogt beflisfen , of ik tot dat gevoel van onte-
vredenheid en droefheid règt heb. Oordeelt gij , dat die
aanmerkingen van dien aard zijn, dit zij ons godsdienftig
publiek belang kunnen inboezemen,- of waarfchuwingen
kunnen geven , waardoor de oogen van eenvoudigen wor-
den geopend, en zij met voorzigtigheid het werk van
küTENiCK leeren lezen , zoo hebt gij mijne toeftem-
ming, om dezen brief in een of ander tijdfchrift te doen
plaatfen» Ik zal mijne aanmerkingen tot de vier volgende
bepalen : 1* de fchrijver is in zijne redeneringen friet
zelden inconfcquent ; 2. hij geeft meermalen verkeerde
voortellingen van de bijbelfche gefchiedenis 9 om daarop
vervolgens zijne wijze van zien te gronden, eq verwaar-
loost dikwijls alle regelen van gezonde uitlegkunde ; 3»
hij behoudt fchijnbaar fommige belangrijke leerftukken ,
terwijl hij "ze met de daad door zijne verklaring verwerpt;
en 4. hij heeft niet zelden zonderlinge en ongerijmde re-
deneringen en begrippen.
1. Cij zult mij gaarne toeftemmen, mijn vriend, dat
ik, indien mijne eerfte aanmerking gegrond is, reeds
oorzaak genoeg van ontevredenheid zoude hebben. Wie
toch een boek tot leering van anderen fchrijft, moet
zichzelven gelijk blijven , en niet op de eene bladzijde
tegenfpreken , wat hij op de andere beweert , en dan uit
beide tegenftrijdige voorftellingen gevolgen afleiden, die
hij ons als waarheid wil opdringen. Dat rütenicê
op verfchillende plaatfen zich aan zulk eehe ongelijkma-
tigheid fchuldig maakt, zal mij niet moeijelijk vallen
door een paar voorbeelden u aan te wijzen, waarvan het
een meer- f het ander minder invloed heeft op aijne voor-
ftelling van de punten des gelooft.
Zien wij reeds het eerfte hoofdftuk van zijn gefcfrrfft.
Pp2
568 ifcTt
Het handelt over het geloof aan God. (*) „ De
mensch onderfcheidt zich daardoor van de dieren, dat
hij in God gelooft* De aanleg daartoe ligt in zijne na-
tuur , en is bij het kind en bij wilde volken üechts nog
niet ontwikkeld. Er zijn als 't ware drie trappen in de
ontwikkeling van dat geloof: afgodendienst , (Götzen-
dienst , waar onbekende krachten in de voorwerpen en
verfchijnfelen der natuur worden gediend) godenyereering,
en het geloof in ééne* God. Tot de beide eerde trap-
pen komt de mensch door geregelde ontwikkeling. Tot
den l^atften trap van geloof heeft zich ook de fchran-
derfte onder de Heidenen niet met zekerheid kunnen ver-
heffen. Rom. I: 19, 20 verklaart ook niet, hoe de
jnensch aan dit geloof is gekomen ; want Gods openba-
ring in de natuur heeft hem niet tot den hoogften trap
gebragt. Vondelingen, in de natuur opgegroeid, zonder
gemeenfehap met menfehen , zijn niet tot geloof geraakt.
Gemeenfchap met menfehen wordt dan vereischt ; maar
van waar dat geloof bij die gemeenfchap of zamenleving ?
Het fchijnt door enkele, bijzonder van God -verlichte
mannen , gelijk door abraham, te zijn medegedeeld
aan anderen." Ziedaar genoeg van rütenick's ge-
dachtenloop , om u op eenige tegenstrijdigheden opmerk-
zaam te maken. Of is het niet reeds vreemd , het ge-
loof in God als het onderfcheidend kenmerk van den
menscli op te geven', en later te beweren , dat de aanleg
daartoe zelfs door Gods openbaring in de natuur nooit
regt ontwikkeld kan worden? Paulus dacht er an-
ders over, wanneer hij in de aangehaalde plaats veifce-
kert , dat Gods onzienlijke dingen , van de fchepping der
wereld aan, uit de fchepfelen verltaan en doorzien wor-
den, beide zijne eeuwige kracht en goddelijkheid, opdat
zy niet te yeronlfchuldigen zouden zijn. — M^ar er
is «meer in deze redenering. Die hoogde trap des ge-
loof* kan niet 4>ereikt worden zonder de onderlinge ge-
(*) Ik vertaal met opzet, zoo veel ik kan, btfna letterlek;
houd mij dus hier en daar eeoe minder fraajje uitdrukking
*eu goede.
OVER K. A. RÜT^NJCkV GELOOFSLEER. 569
meenfchap der menfchèn ;' maar " in die zamenleving of
gemeénfchap is het medegedeeld door enkele , bijzonder*
door God verlichte menfchfcn. Maar wat doet dan de
gemeenichap der raenfchen tot dit geloof? Indien abra-
ham daarin niet geleefd had , zou hij dat geloof dati
niet bezeten hebben ? Was dat de conditio fitte qua
non der goddelijke verlichting? Die gemeenfchafp , in-
dien wij al de laatfte ftelling van rütenick aanna-
men', was het middel ter verfpreiding van dat geloof,
hetwelk eene herhaalde openbaring 'of verlichting onnoo-
dig maakte; maar nooit kan zij, volgens zijne eigene
redenering , als het onvoorwaardelijke vereischte tot het
verkrligen van hetzelve worden voorgefteld.
Doch genoeg over deze plaats. Ik wil u thans op
inconfequeniies van redenering wijzen , die dadeüjkeo' in-
vloed hebben op de grondftellingen van RütBNtdVè
geloofsleer. 'De zaak betreft het^voorbeftaan vanjR-
2us. Ik zal u eenige zinfneden ,s-die op elkander .vot
gen, (bl. IÖ3> vertalen: „ Als- een bouwmeester <eene
kerk moet bouwen, zóo zal' hij Van den beginne af aan
zijn werk anders aanleggen , dan bij het bouwefi tfan
een woonhuis ; want hij zal zich de ftichting zoekende
vergadering, de gods vereering der gemeente voorftelteff,
en daarnaar zijn werk inrigten. De groote bouwmeester
der wereld nu is God, en in Zijne voorzienigheid -had
Hij , bij de grondlegging der wereld , de veriosfing doot
christos in het oog , zoodat men zeggen kan :
voordat iets van de wereld nog als, aardsch* ^(loffelijk)
beftond , beftond voor God reeds de Verlosfer , voor
wien toch alles zoo gefchapen moest worden, dafhct
door Hem verlost kon worden. Voegt hierbij, wat van
Gods eeuwigheid is gezegd , dan is voor ons- de Zoon
wel eerst geboren, toen de volheid der tijden was ge-
komen , maar voor God is alles tegenwoordigheid ^ en '
wanneer Christus zich in zijne gedachten tot deze-
wijze van voorftelling verhief, zoo kon Hij zeggen:.
Eer abraham wa^, ben ik i Wildet gij hiertegen'
inbrengen, dat ditzelfde ook van alles kan gezegd wor-
6Ï0 i£T*
den , daar alles dooi den Vader in eeuwigheid vooraf is
bepaald , zoo zoudt gij de zaak niet waardiglijk begre-
pen hebben; wam indien de verlosfing door chrjs-
t u s her eeuwige raadsbeftuit van God is , zoo is de
Verlosfer in Gods gedachten zoo ver boven al het an-
dere verheven» dat alles gedeeltelijk flechts voorbereid
ding voor Hem is, gedeeltelijk datgene , wat uit Hem
san zelve volgt, gelijk de Schrift zegt Col. I: 15, 16,
d*t alles tot Hem (voor Hem , om zijneotwille , ataoo
x>ok eenigennate door Hem) gefchapen is., en Gj&d ziet
in alles flechts den Zoon , of Hij ziet en zag in ecu-r
wigbeid alles flechts in betrekking tot den Vsriösfer ,
die tot God zeggen kon, Joan. XVII: 24: Gij bete
»ij lief gehad vóór de grondlegging der wereld." —
Ik bid u., lieve vriend, los mij de tegenstrijdigheden en
pqverklaaxhaarUedea van deze redenering op, et efis
mifri magtms apollo! Ik meende , dat ik eene pro*»
«ivgaf van, logisch te redeneren, wanneer ik mijn fyllo
giwus aldus vormde : Chrjstüs' beftond van een*
wigbeid af ^ omdat Hy van eeuwigheid in Gods gedacht
%m aanwezig was ; de wereld was ook van eeuwigheid
«f m God* gedachten aanwezig ; ergo , de wereld be»
ftood pok van eeuwigheid af. Maar neen , dat toont
Atchtt, dat ik de zaak niet begrijp, en rütenice
toeft den algemeen erkenden regel op » dat gelgfce oor*
«aken gelijke gevolgen hebben. En verftaat gij de rest
yftU zijne jutfpraken, opdat ik niet eens van de fraiije
tfi*gfi£c van, Col. I: 15 fpreek? Doch gij gevoelt go-
«oeg , op w&kt hechte gronden zijne redenering aaifa»
gaande, het voorbeftaan van jezus r*istl I
Met nog een klein ftaakje van tegenfpraak met zich*
selvm fluit ik jnijne eerfte aanmerking» Het vak ons
4» bet oog bij vergelijking van bl. 17 en 145* Op de
«rfte, lezen wij: n Hoe de dorftige te moede i§, daar-
<y*A kunt gij flechts een bewustzijn hebben , wanneer gij
p 4e ondervinding van eigen' dorst vertegenwoordigt,
fH d* blindgeborene he$ft geen bewustzijn van de yrejjgr
4e van anderen over het opgaan 4er Z0JQ- Wie o®0'*
OVER K. A» RÜTENÏCK'S GELOOFSLEER. öVl
zljitéfi vader ha<J gekend, zou géén bewustzijn hebben
van de vreugde van andere kiüderen over het wederzien
van hunnen vader na lange fcheiding ; zon ook geen be-
wustzijn hebben van de vaderlijke gezindheid , tenzij hij
zelf vader geworden was, waardoor hij toch nog geen
bewustzijn van zijnen vader zoucle hebben , omdat daar-
toe altijd eigene ervaring van de inwerkingen (invloeden)
des vaders op zijne kinderen, niet öechts de algemeene,
maar ook de bijzondere ervaring behoort, waardoor men
ook het eigendommelijke zijns vaders niet door vreemde
befehrijving , maar onmiddelbaar aan zichzelven onder-
vindt , gevoelt.** Maar hoe rijmt zich daarmede , wan-
neer op H. 145 , om de ftelling fe ' verdedigen , dat
christus, die geene zonde gekend had , nógtafls
den toeftand van het van God vervreemde of Gode vij-
andige gemoed zou gevoeld hebben , wordt gezegd , „ dat
zich juist daarin de volkomenheid der menfchelijke liefde
toont , wanneer wij ons geheel in den toeftand van ah-
deren kunnen verplaatfen, oflchoon wij daarvan geen
zelfbewustzijn, geene eigene innerlijke ervaring hebben."?.
Ik laat de opïösfïng van deze ftrijdigheid aan' tr over;
mrj is zij niet gegeven, en ik geloof reeds genoeg,
gezegd te hebben , om u voorzigtig te doen zijn , teft
aanzien van de juistheid en gelijkmatigheid van kütê-
nick's redeneringen.
2. Over die juistheid znlt gïj nog meer kunnen oor-
deelen , wanneer jk u in eenige voorbeelden doe ziett ,
hoe verkeerd hij 'dikwijls bijbelfche gefchiedverhalen voor-
ftelt en alle regeïen van gezonde uitlegkiffide verwaar-
loost, en gij dan bedenkt,- dat hij op die voorftclüngen
en verklaringen zijne verdere redeneringen bouwt Gij
zult er misfchieh nog wel iets nieuws uit leeren , Wat
gij met mij nooit hadt gedroomd , — maai: dat , vrees
ik , ook alleen in de herfenen van rütenick be*.
ftaat. Ik heb , b. v. , altjjd gemeend , dat de roeping
van' abraham naaf het land der vreemdelingfcfiafr
vooral ook ftrekken moest , om dooi* zijner riakoitoelfti-'
gen afzondering van andete volken de leer vatf deiïéénrtr
572 mts
waren God voor geheele vervloeijing , en henzelve voor
het gevaar van afgoderij zoo ve<4 mogelijk te behoede».
Doch neen ; .„ het voorbeeld van dezen geloovigen man
leert ons ," zoo lezen wij bh 18 , „ dat in het vrome
zelfbewustzijn een drang tot mededeeling ligt , waardoor
eerst de betrekking van leeraar tot leerlingen of liever
van geestelijken vader tot geestelijke kinderen ontftaat 9
en vervolgens de betrekking van geestelijke maagfchap
(GefcAwisier) , waarbij in allen met het Godsbewustzijn
tevens de behoefte wordt geboren, om met de in gees-
telijken zin naast verwante geloofsgenooten in eene ge-
meenfchap van wederzijdsch geven en ontvangen te tre-
den ; ja , enkelen voelen zich ook gedrongen , om ver-
der dan de grenzen van hunne vrome gemeenfchap bet
geloof te verbreiden , en aan andere plaatfen dergelijke
vereenigingen te itichten. Zulk een drang des vromen
zelfbewustzijns mag ook wel abraham in een voor
hem vreemd land gevoerd hebben." ! ! Ik heb altijd
abraha m's offerande als een bewijs van zijne ge-
hoorzaamheid en van zijn geloof hooren befchouwea.
Doch neen , als een bewijs , dat het Godsbewustzijn
ook bij de beste menfchen vóór Christus of in
kracht of in klaarheid ontoereikende was, lezen wij,
bl. 76 :, „ wie was in dien tijd vromer te achten , dan
abraham, die^ het eerst" (? ?) „ van den eenigea
God leerde , èn wiens handelingen en geheele leven zijn
Godsbewustzijn getuigden ? Maar wanneer men daarin
het grootfte bewijs van de kracht zijns Godsbewustzijns
vindt, dat hij bereid was, om Gode zijnen zoon te
offeren , dan moet men toch zeggen : dat hij meende , dat
God menfchenoffers verlangde; dit kon Hechts met een
verontreinigd Godsbewustzijn beftaanbaar zijn." Had
abraham dan dit bewijs zijner gehoorzaamheid den
Heere moeten weigeren, of was het Hechts inbeelding,
dat hij tot zulk eene proeve werd geroepen? — In het
algemeen is het oordeel van rütbnick over het O. V.
vreemd. Hij verliest te veel uit het oog, dat de voor-
treffelijkheid van Gods geboden en openbaringen ook
OVER K. A- RÜTENICK'S GELOOPSLEER. 573
daarin vooral moet worden erkend, dat zij voor de tij-
den en menfchen volkomen berekend waren , waarin en
waaraan zij werden gegeven. Of zou hij anders kunnen
zeggen , „ dat het fchoone gebod : eer uwen vader en
uwe moeder , opdat het u welga en gij lange moogt
leven op aarde! eerst naar ons reiner christelijk geloof
moet worden verklaard , indien wij het als van God ge-
geven kunnen denken , en het niet , gelijk zeker in het
O. V. dikwqls is gebeurd, verkeerd zullen verftaan?"
(bl. 77.) Waarom gaf God dan zulk een bevel, en
niet tevens het reinere geloof, waardoor het alleen ver-
ftaanbaar werd?
Doch ook in de verklaring en voorftelling van trekken
uit het leven van jbzus zult gij eene foortgelijke zon-
derlingheid ontdekken, die nu eens vermindering van
onze bewondering voor de goddelijke grootheid van den
Heiland zou' kunnen te weeg brengen , dan weder lijn-
regt fchijnt te ftrijden met de voorftelling des evangeli-
fchen verbaals zelven. Kunt gij u vereenigen met deze
woorden ? (bh 103 : de Schrijver handelt ovef jezüs'-
kennis van de natuur en haren zamenhang :) „ Als hij
aarde vochtig maakte, haar op het oog des blinden
ftreek , en hem beval , om zich in de beek Siloa te
wasfchen , zoo kan dit geen noodeloos vertoon geweest
zijn ; doch , hoewel de wonderen geen gewone genezin-
gen van artfen waren , maar voornamelijk uit de volko-
mene geestkracht van den Verlosfer moeten worden ver-
klaard , zoo moet de Heer toch ook de natuurlijke mede-
werkende kracht van het eenvoudige middel gekend heb-
ben. Met Jioe eenvoudiger middelen de meosch heelen
kan, des te meer moet hij de natuurkrachten kennen,
indien hij zijne wijsheid niet van anderen heeft , of 'in-
dien hij' het niet door toeval heeft gevonden." .Tot
welke verkeerde denkbeelden kan zulk eene voorftelling,
die wel niet nieuw is , aanleiding geven , en hoe geheel
is hier het doel van je zus' handeling voorbijgezien,
die toch wel voornamelijk beproeving van het geloof
des blinden zal hebben beoogd! Zoo zult gij het ook
574 ikts
wet geen bewijs van fijne opmerking noemen , wanneer
rütenick, bij bet verhaal van de opwekking van
lazarus, daarin de wijsheid van jezus roemt ,
* dat Hij (vs. 6) nog twee dagen bleef in de plaats ,
daar Hij was , zijne aankomst niet aan allen bekend liet
maken (vs. 20) , en zich in de verte hield (vs. 30) ,
en dat alles deed , om geen onnoodig opzien te verwek-
ken , waardoor Hij het gevaar Hechts overmoedig had
vergroot." Ware het dan niet verftandiger geweest, om
lazarus vtiór zijnen idood te genezen? Liet je-
zus niet juist die dagen verloopen , om het treffende
'zijner wonderdadige opwekking te verhoógen, en ge-
fchiecide niet alles om der fcharen wille, die rondom
ftood, opdat zij zouden gelooven, dat God Hem gezon-
den, had? (vs. 42.)
Ik zou meer voorbeelden kunnen' aanhalen , maar ik
wil u liever eenige flaakjes van exegcfe roededeelen, <Se
u voorzeker niet tot aanmoediging zullen (trekken , om
deze wijzer van uitlegging na te volgen- Zij is toch niet
aüeen willekeurig 9 maar geeft ook aanleiding , dat de
woorden der H. S. tot bevestiging vtm allerlei Vreemde
gevoelens kunnen worden gebezigd. Luc. Vl: 19i dnar
ging kracht van hem uit , en hij genas zevallen. Het
woord kracht (Ji/v«/w$) wdrdt hier verklaard (bh 31):
* de geest van j e z u s breidde zich uit *n drong iir
andere menfehen in ; gelijk krankte eene aannadering tot
den dood is, zoo is de geest de oorzaak des levens , en
in de oorzaak moet de kracht gelegen zijn, welke wij
gewoonlijk naar de werking afmeten. " BK 1*5 lezen
wij het volgende , dat ons tevens de verklaring van r ö-
trnèck's wijze van uitlegging aan de hand geeft r
„ De« grootfte ftraf zoude zijn, als zich de mensch in
het volfte bewustzijn zijner fchuld en onwaardigheid -van
God verlaten gevoelde , en ook deze grootfte ftraf laadde
Christus in zijn medegevoel op zich , toen H# uit-
riep : Mijn God, mijn God , waarom hebt Gij mij ver-
laten ! Want wij hebben deze woorden vroeger wel an+
dt*i verklaard , maar dè&e zin kan er sfeer wel tok
OVER K. A. RUTEBXGK'S GELOOFSLEER» 6?d
^gfiUjk in liggend Derhalve is de vraag niet meer ,
wat d$ fpreker of fchrijver bedoeld hebbe, maar wat -er
uit te maken is ; niet alleen wat de geest , maar wat de
letter der woorden bevat , al ftrijdt deze ook met het
oogmerk! Waar gaan wij op deze wij-ze henen? *Ik
zal het u aantoonen , mijn vriend , in een voorbeeld uit
rütenick zei ven, en gij zult daarbij gevoelen, xlflt
zich alles uit de H. S. laat bewijzen , — indien wij
maar met hem gelieven te verklaren. „ Christus
fprak ," zoo lezen wij bl. 158 : „ Volg gij mij , en
laat de dooden hunne dooden begraven! (Luc. IX: 60.)
Wat bedoelde Hg wel daarmede , als wij op het woord
dood letten ? Ook zij ?ijn dood te noemen , die de (tem
des Verlosfers niet volgen ; want dat kan alleen daaruit
yerkiaard worden, dat hun Godsbewustzijn dood is of
ten minfte levend begraven," Hebt gij ooit grovere mis*
kspning of vergeestelijking van jezus' woorden gele-*
zen? En weet gij, met welk oogmerk dit gefchiedt?
Ter verklaring van het leerftuk , dat j e z u s komt ,
om te oordeelen levenden en dooden , d. i. dus,' volgens
rütenick, beladers en verwerpers van zijne leer.
Doch over dit laatfte nader. Met nóg eene proeve , be-
halve de reeds aangehaalde plaats Col. I: 15, eindig ik
deze aanmerking ; ik had anders nog genoeg opgetee-
kend. In het doopformulier (Matth. XXVIII: 19) be-
teekent ; in den naam K des Vaders , des ZoonS en de$
Heiligen Geestes : „ God wil het , christus wil
het, de Heilige Geest wil het." Heeft de man dari
nooit de Griekfche woorden gelezen, en op tiet *U t* hop&
acht gegeven?
3k Ik kom thans tot nog gewlgtiger bedenkingen-, om-4
dat zij de hoogstgeyaariijke zijde van dit boek betreffen*
Ik wil u-, namelijk, in een paar voorbeelden doeb' zien,
hoe de fchrijver algemeen aangenomene uitdrukkingen be-
houdt , maar daaraan een' geheel anderen zin heeht , erf
daardoor in de daad punten des christelijker geloofs on-
dermijnt r terwijl hij ze fchijnbaar predikt. Dat gelde m
de eerfte plaats, dan van datgene , wat hij over toonder*!
576 IETS
vermogen zegt. Hij fpreekt (bh 179) over de gaven
des Heiligen v Geestes, gelijk wij deze 1 Cor. XII vin-
den opgeteld , en daaronder vind ik de volgende defini-
tièn : „ de gave van wonderen te doen , met geringe
middelen het fchijnbaar onmogelijke te volbrengen (L ex-
TiiER, franke in Halle) , de gave der voorfpel-
lingj heldere blik in de toekomst." Is dat de bijbel-
fche beteekenis dezer beide uitdrukkingen ? Wordt daar-
door niet het kenmerkende des wonders en der voorfpel-
ling weggenomen, dat juist in de noodzakelijkheid van
onmiddellijke en buitengewone Goddelijke medewerking
beftaat ? Reeds het opnoemen van luther en
franke bewijst dit. Met geringe middelen hebben
zij misfehien het fchijnbaar onmogelijke verrigt, maar
wonderen in den zin des Bijbels , en gelijk wij ze in de
Evangeliën lezen, deden zij wel niet. Of meent gij
misfehien, dat hij iets anders bedoelt, dan wat wij on-
der de wonderen van j e z u s en zijne Apostelen ver-
ftaan ? Gewisfelijk niet ; want wij lezen , na de optel-
ling van deze gaven des geestes, dat deze zeldzamer
gaven veel vermogen ter bevordering van het rijk Gods ,
gelijk wij reeds daaruit zien, dat christus en zijne
Apostelen daarmede zoo veel hebben gedaan. Het is in-
tusfehen moeijelijk , zich een bepaald begrip te vormen
van r ü t e n i e k's denkbeeld over de wonderen van
jezüs. Gij hebt er reeds vroeger mede eene proeve
over gevonden , toen ik u zijn verhaal van de genezing
des blinden mededeelde. Bij dat verhaal vinden wij eene
noot, die in dit opzigt merkwaardig is, en die u te-
vens ten bewyze kan ftrekken, dat ik vroeger den voor-
raad van zonderlinge Schriftverklaring niet heb uitgeput.
„ De' geest is het ," zoo lezen wij, „ die levend maakt ;
deze uitfpraak geeft eene handleiding tot verklaring der
wonderen, wanneer men onder geest in het algemeen de,
den mensch en alles, wat hem gelijk is, bezielende (le-
vend makende) oorzaak verftaat, zóodat iedere ziekte van
de ziel of van het met haar vereenigde ligchaam op
eemge vermindering des geestes (het zij dan deze-of
OVER K. A. RÜTENICK'S GELOOFSLEER. 677
gene bezielende rigting van denzelven) heenwijst; hoe
meer men nu de middelen ziet en als toereikend erkent,
waardoor de levensgeest weder opgewekt wordt , des te
'minder vindt men een wonder en omgekeerd. Diensvol-
gens ware het eerst een volkomen wonder, wanneer de
werkelijk doode, d. i. het ligchaam, waaruit de levens-
oorzaak geheel verdwenen is 9 weder levend gemaakt
werd; want dat zou (bijden met den grondregel: uit
niets komt niets, en zou eene nieuwe fchepping zijn,
door welke het bewustzijn des vroegeren levens, in het
ligchaam verdwenen, door 'een nieuw wonder weder
moest voortgebragt zijn: Daarom neemt men ook zoo
gaarne een achtergebleven vonkje van geest in hem , die
opgewekt wordt, aan, hetgeen reeds in de woorden we-
deropwekking , opftanding ligt. Het bezielen van een
werkelijk lijk , hetgeen een volkomen wonder is , kan
flechts bewerkt worden door eene bovenmenfchelijke
fcheppingskracht , voor welke de regel : uit niets komt
niets , niet geldt ; en wie Christus zulke daden
toefchrijft , die ftelt op eene wijze1, waarmede de ware
menschhtid niet vereenigd fchijnt te kunnen worden , de
Godheid in Christus, hetgeen noodzakelijk twijfel
en verwarring en daardoor onzekerheid der overtuiging
veroorzaken moet bij den nog niet vast geworden Chris-
ten. Daarom is het catechctifcher , oflehoon ook niet
voldoende, de zoo even genoemde voorftelling te ge-
bruiken." Later daarentegen, bl. 124, lezen wij bij
de opwekking van lazarus, „dat men hier de geest-
kracht van jezus voor bovenmenfchelijk moet hou-
den , en . dat de pienfchelqke natuur hier in de Godheid
(het goddelijke) overgaat, omdat de kracht van Chris-
tus hier eene fcheppende is, die zich verheft boven
dé wet, waaraan de menfchelijke natuur is onderwor-
pen : uit niets komt niets." Hoe zal de ongeoefende
lezer' (of ook de geoefende) deze beide uitfpraken nu
rijmen , en wordt niet juist door zulk eene handelwijze
twijfel en verwarring te weeg gebragt? Ik althans raad
haar* geenen catecheet aan. ~ Omtrent de voorfpellin-
/ _
578 . 1ET8
gen blijft de fchrijver zich meer gelijk , zoo als gij zien
kunt op bl. 100: „Omdat je zus wist, wat ia
den mensch was , zag Hij den zamenhang van het te-
genwoordige met de toekomst , voorzeide Jeruzalem en
andere (leden haar lot," enz.
Maar gelijk door deze en dergelijke redeneringen een
gewigtig punt van ons geloof in j fc z u s wordt aan het
wankelen gebragt ., zoo zijn er ook andere leerftukken »
bij wier behandeling het verraderlijk behouden der ge*
wone uitdrukkingen bij de gebeele verandering harer be*
teekenis nog duidelijker zigtbaar is. Ik bedoel dat*
gene , wat door rütenick over opftanding des vlee*
fches en oordeel wordt gezegd , waarbij gij u een ge-
deelte van het vroeger gezegde zult herinneren. Oordeel
zelf, of dit eene betamelijke verklaring is , gelijk wij ze
bl. 190 lezen: „ Indien nu alles, in zoqyerre het niet
door den heiligen geest veredeld en in bezit genomen is *
als iets zinnelijks , d. i. als vleesch moet befchouwd
worden , maar toeh ook alles deels door Christus'
geest bezield, deels tot daarftelling en bereiking der vol*
komene gemeenfehap der menfehen met christus
en daardoor met God en onder elkander gebruikt kan
worden, zoo kunnen wij ook de woorden onzer ge*
loofsbelijdenis : opftanding des vleefches en een eeuwig
leven , in ruimeren zin nemen , en daaronder verftaan ,
hoe niet flechts de vóót de verlosfing doode, (Rom*
VIII: 6) vleefchelijk gezinde mensch tot het ware , eeu-
wige leven verheven wordt , welks eerfte (jongde) dag
of aanvang de wedergeboorte is (Joan. 'III: 3) , maaf
hoe alles , ook dat in de natuur , wat gewoonlijk dood
wordt genoemd, aan dit hoogere leven eenigerwijze mkt*
dellijk of onmiddellijk deel heeft. Zoo zeiden wij vroe-
ger, dat alle gaven , ook het doode geld en goed , in
de handen van hem, die met geestdrift voor het rijk
Gods bezield is, tot middelen ter daarftelling en bevor-
dering van dat rijk dienen ; is het niet even zoo met
bet doode .metaal, dat, uit de aarde opgedolven, In den
orgeltoon tot heilige lofgezangen ftemt, en met den
OVER R. A. RÜTENICl'S GELOOFSLEER. 579
fteen , d^ tot den Godsterapel behoort ? Indien nu het
eeuwige leven , dat uit de vereeniging met Christus^
uit het genieten van christus (Joan. VI: 48—58)
ontdaat , niet alleen in de kerkelijke , maar ook in de
huifelijke en burgerlijke betrekking , des te meer is, hoe
meer de heilige geest de menfchen bezielt, zoo zult gij
in de voleinding van het Godsrijk of hemelrijk op aarde
de opftanding des vleefches en het eeuwige, nooit op»
houdende (Joan. VI: 50) leven gevoelen en als Christen
gelooven ; zoo zult gij ook verdaan , wat door de woor-
den Phih III: 20 , 21 wordt bedoeld , waar het verne-
derde ligchaam het zinnelijke, door den heiligen geest
nog niet bezielde, of tot deszelfs werktuig nog niet
verhoogde, vergankelijke wezen dezer wereld beduidt,
dat meer en meer tot het ware leven moet worden ver-
hoogd of dienstbaar gemaakt." Wordt dat nu bedoeld,
wanneer wij over de opftanding des vleefches en heteeu*
wige leven fpreken? Is dat bijbelfche en christelijke
leer ? Wat zal er van het zwakke geloof worden , dat
hier waarheid zoekt , wanneer het nergens iets anders
of beters over deze belangrijke zaken vindt, en ter
naauwernood met een paar regels over de onfterfelijkheid
hoort, fpreken?
Hetzelfde geldt , waar de fchrijver fpreekt over het
oordeel. Wij vinden daarin (bl. 157, 159) geen woord
van datgene, wat wij onder het oordeel, het gerigt,
door jbzus ten jongften dage te houden, verdaan*
n Dat jbzus komen zal , om te oordeelen over leven-
den en dooden , doelt (bl. 157) niet op een9 bepaalden
tijd , maar kenfehetst den geheelen duur des tijds na de
hemelvaart als gerigt. Wie christus aanneemt,
wordt niet geoordeeld ; wie Hem verwerpt , is reeds ge-
oordeeld. De eerden zijn levenden ; de laatften dooden.
(zie hierboven de verklaring van Luc. IX: 60). Zoo
verre de eerden nog iets onchristelijks aankleeft , oordec-
kn zij zichzelve onophoudelijk ; want Zij gevoelen hui*
nenafftand van christus*" Wat wordt er op zulk
cent wijze van de voortellingen van je zus en «tjn*
580 «TS
Apostelen, als zij over den dag der opftanding en de*
oordeels fpreken ? En waarom , indien tóen eerlijk en
mannelijk wil handelen, aan algemeen gebruikte woor-
den en uitdrukkingen beteekenisfen gehecht, die zij niet
bezitten , en die gefehtkt zijn , om de ongeoefende me-
nigte <te blinddoeken, alsof men naauwgezet elk leerftuk
aafiaeemt, terwijl men het in waarheid verwerpt ?' Ik
zou ook hier niet lange behoeven te zoeken, om mijne
voorbeelden te vermeerderen ; maar als proeven zullen
zij u, mijn vriend, doen zien, wat gij te verwachten hebt!
4. Ik zou u thans nog in de laatfte plaats op eenige
meer algemeene zonderlinge begrippen on redeneringen
opmerkzaam maken, die fomttjds in de daad zoo vreemd
zQn, dat wij zouden meenen des fchri}*es$<' woorden ver-
keerd te begrijpen. Dit geldt b. v. van zijne teer aan-
gaande het avondmaal, die geheel eigenaardig is, maat-
te breedvoerig wordt ontwikkeld, dan dat ik ze hier kan-
invoegen. Slechts een paar kleine ftaakjes. BI. 242 1
„ Het onderfchejd tusfchen het avondmaal en de gemeen-
fchappeiijke Godsvereering beftaat daarar, dat het bij'
het eerde noch op de gave des predikers, noch op de
eigene werkzaamheid des hoorders aankomt*" Het eerfte
heeft misfchien eenigen grond; maar het laatfte,. •?
Ten zij wq aan zekere mystifchc kracht van het genot
van brood en wiju gelooven , is het zeker niet waar.
Wat beteekent het verder, of is het meer dan eene ijdele
fpeling, als gezegd wordt (bl. 250), dat het tot het
wezen der avondmaalsviering behoort , dat één geeft en
anderen nemen * omdat hierdoor onze gemeenfchappelijke
afhankelijkheid van den Verlosfer wordt voorgefteld?
Wilde ik verder bet vreemde aanhalen , dat hier over-
den heiligen geest en zijne werking bij den mensch wordt
gefchreven 9 mijn brief zou nog eens zoo lang kunnen
worden. Een paar meer algemeene proeven van rede-
neertrant mogen dan deze be&houwingen befiuiten. BL
64. (Er wordt gefproken over den zondenval :) H Het
kwam tot een' innerlqken ftrjjd, en deze ftrijd tusfchen
geest en zinnelijkheid was reeds zonde. Want al had
- OVER K. A. RÜTEjaCft's GELOOFSLEER. 581
o<?k Jn; het' einde de geest de. overwinning beha&ld, «*
de mensch de vrucht niet geplukt en gegeten ,' zoo zot*-
de hij zich toch , wqnnqer hij zich het innerlijke' we*
derftteven tegen het Goddelijke bevel was bewust gewor-
den, voor God gefchaamd hebben: de zonde was,.. zoo
niet volbragt , in 't harte reeds bedreven. . • . . Wél is
het altijd beter, als wij -zoo gelukkig uit dien ftrijd
komen, dat de zonde niet dadelijk wordt gepleegd ; maar
wanneer, gelijk hét behoorde, bet hoogere bewustzijn
(Van God) ons altijd geleidde en geheel doordrong, dan
kon er ook geen innerlijke tweeltrijd ontdaan." Indien
ik mij niet bedriege , 200 is deze redenering grootendèels
valsch. Het ligt in de natuur van den mensch, dat er
zulk een inwendige tweeftrijd moet beftaan;' het is daar-
door alleen, dat bij. hem deugd wordt geboren. .Waar
geen . ftrijd • is , is ook geene overwinning , geene deugd,
Het toppunt der volmaaktheid voor den mensch is zeker,
dat die ftrijd zoo gelukkig worde gevoerd, dat de zinne-
lijkheid eindelijk geheel wordt onderdrukt, en èr 'dus ten
(lotte geen' inwendige- tweeftrijd meer wordt waargeno-
men. Maar deze moet vroeger beftaan , indien dat , wat
wij Mfchuld noemen, xor zedelijkheid en deugd zal woe-
den verhoogd» Ben voorbeeld zal u het; ongerijmde van
des fchrijvers voorftelling doen gevoelen. Verbeeld u
twee menfehen, den een* bedaard van* natuur, koel ep
koud, zonder levendige hartstogten., den ander, bloed-
rijk van ge ftel, vurig van temperament, met hevige. en
geweldige driften* Verplaats geiden in dezelfde omftan-
digheden; zij zullen den eerft en ongevoelig: en koud la-
ten; bij den tweeden zullen zij znmeltjke lusten: en drif-
ten opwekken en den haam van verleidingen: mogen, dra-
gen. Doch- indien hij nu met mannóimoed en christe-
lijke vroomheid zijne hartstogten en lusten beftrijd«*n
overwint, zoodat hij zich van de zonde onthoudt,
zoo zal hij nogtans , volgens rütenick, zondfe héb-
ben gepleegd , . en -minder ♦ veföfcflfft -bfóitteri f^éBF'dt
üèrfte.;" wam Wj 'hemn heeft ftrija» plaatè gehad^ttijt a§n
-*Sdiir ntot.~ Waar-*lijftV%fèt * 'bij 'zuHr 'étfte'<lea"j> mét
mengel w. 1835. NO. 12. Q q
Btt nn.
*a& gfatotf in Gods. wgavaardiglmtH * w*M* troost b
** veer hei», d*e door ^nei^ Schepper mee een vurig
tB teipndig geitel ia toegerust, indien zelfs de moetje»
tijk* *n overwinnende ftrgd, die» h4 met zijne zinne-
lijkheid voert,, hem tot sonde wordt gerekend? De
ftrijd tnoet bij ons, moest bij adam en EV4 beftaan,
uriien zij in de daad meafchea zouden zijn, dat is
wezens, beftemd om door beproeving m oefening te
wor ds» geheiligd f en hadden ztf dien ftrqd zegevierend
verlaten, zoo waren zij zedelqker geweest, dan vódr
dat iij hem. hadden gevoeld, en de herhaalde overwin-
ning alken had hem kunnen doen ophouden en alzoo
ben tot d» volmaaktheid opleiden*
Maar voel, wee de fchrijvcr ten. aanzie» va» de zonde
taart, iazoo vreemd en ongerijmd, dat wij oase oogen
4t ooren naauwelijks geleoven* Hij fpreekt in het ge-
heel» werk veel over den ondertingen zamenhang vim
riks* gelijk deze door de Goddelijke Voorzienigheid is
bepaald ; eene waarheid , die wi} geenszins zullen onr-
kcnp», maar die niet in bijzonderheden kan worden
«ttwikkekL öf uitgeplozen* zonder tot ongerijmdheden
«. /vervallen, omdat. ops. eindige rrarttand hier aan te
nauwe grenzen is beperkt» Hoezeer dit het geval* is*
todns taeüig voorbeeld, hetwelk küvemicjl in zijn
rgefchdft van dergelijk eetfejtoepasfing van het aigemeene
öp. het hfcondire gee£. Waar zal bet h. v. haaa,
waaneer hij , op grond van dien ouderlingen zamcuhtieg
van alles ,' waardoor de , eene fcpensch met den andere*,
hfct vobdedene «e*, het. tegenwoordige en toekomende
in de wumwfte vecbindrenis (bat, beweert, (bh 141*
M3) » dat er voor ons menfehen zoo min bloot pen-
fomUjke verdiende, als peffoonlijkefchuldbeflaatf Waah
neer in eene fahool, onder alle de vüjrigen en oppasten-
,4»*: enkele tragen en ongehoorzemen zijn en blq^ea-,
-deu ia: dit, #n , tewüs,,. dat de goede geest ook bg 4e
overigen nog nfet genokt beer&heude .is. . Ejke VfKtieg-'
.4fc, guiten de ratóienffc'TO au*.* s Tjua> kojnt niet
fMe^jkn 4lMmi0minfllKUhO toe» «aar. ie ook ga-
OVER K. a. rütsnick's gelqofslmr, 583
oeenfchappelijke vercüenfte , waaraan ailen deel hebben $
*oo moet ook elke zonde niet alleen dengenen, die ze
pleeg* 9 (wee hem , door wien zij oritftaat 1) toegerekend
worden , maar is ook eene gemeenfchappelljke fchuld;"
Ik behoef wel geene woorden te gebruiken , om u het
verderfelijke van eene leer , alzoo worgefteld , te doen
gevoelen. Het gaat daarmede , als met vele onwaarhe-
den, aan welke in zekere mate eeiiige waarheid ten
grond ligt. Het voorbeeld van anderen , de geest des
tijds enz. kan zeker eenen grooten invloed hebben op
de daden der menfehen ; maar daarom in het algemeen te
(lellen , dat elke zonde als- der gebeele menschheid toe*
behoort, dus dat gij en ik b. v, mede fchuldig zijn aan
al de misdaden, in de plaats onzer inwoning gepleegd,
dat zijn toch (tellingen , waartegen het gezond verduid
*kh luide verzet, en die, eigenlijk gezegd, alle begin-»
felen van zedelijkheid ondermijnen, en alle perfoonlijke
Verantwoording tot een ijdel fchrikbeeld maken. Kenden
wij. niet uit datgene , wat wij vroeger aangaande de leer
van 's Heilands voorbefiaan zagen , reeds de inconfequen*
tic van den fchrijver, zoo zouden wij. geneigd zijn hem,
te vragen, of dan ook jezus, die toch ook mensck
was geworden gelijk wij , deel had aan de fchuld zijner,
tijdgenooten , en of dan ook bij Hem de goede geest
nog niét genoeg heerfchende was, daar zijn voorbeeld,,
betrekkelijk gefproken , op zoo weinigen zijner landge-
nooten den ' gewenschten gezegenden invloed had ? Doch,
reeds genoeg hierover.
Ook hier zoo min, als bij mijne vorige annmerkin^
gen, zou het mij moeite kosten , het aantal van foortgc*
lijke voorbeelden te vermeerderen. Maar als. ik de bla-
den overzie, die ik reeds gevuld heb, begin, ik te vree?,
zen , dat gij u over de lengte van dezen brief zult be-
klagen , en düs' hiermede punctum. Dat er bij al het
verkeerde ook- veel goeds in het boek wordt gevonden ,
is niet twijfelachtig. Maar, gelijk ik gezegd heb, ik
wilde geene eigenlijke beoordeeling fchrijven, en u Hechts
rekenfehap geven van den ongunftigen indruk , dien het
Qq2
584 IETS OVER K. A. RÜTENlCK's GELOOFSLEER.
op mij gemaakt heeft. Ik heb die thans met bewijzen'
gedaan* en u, gelijk ik vertrouw, genoegzaam ge-
toond , dat het boek van rüteniciI voor den onge-
oefenden lezer gevaarlijk kan zijn , omdat het valfche
redeneringen en ftellingeh op valfche exegefe bouwt, om-
dat het gewigtige leerflukken fchijnbaar^ behoudt en in
de daad verwerpt, en als op overtuigenden toon ver-
keerde en ongerijmde begrippen predikt* Mogt niemand
het dan lezen , dan met hooge voorzigtigheid , en ,* kan
het zijn , met de teregtwijzende aanmerkingen van eenen
meer geoefenden! De zaak der evangelifche waarheid is
te belangrijk, dan dat wij hiet met bezorgdheid alles
zouden befchouwen , wat ons hare verduistering en ver-
bastering zou doen vreezen. De zuivere Evangelieleer ,
noch door menfcbelijke bekrompenheid bezoedeld , noch
door menfchelijke waanwijsheid ontreinigd, wenfehen wij
in ons vaderland te zien bewaren. Dit is alleen moge-
lijk ? wanneer wij hare verkondiging op de taal der Hei-
lige Schrift grondvesten , verklaard naar de regelen eener
gezonde uitlegkunde. Dit is alleen mogelijk, wanneer
wij mannelijk voor de waarheid uitkomen , en niet door
valfchen fchijn de menigte zoeken te verblinden. Dit is
alleen mogelijk , wanneer wij de wijsheid der menfehen
niet boven de wijsheid Gods ftellen , en de eerfte aan
de laatfte toetfen. Ook wij zijn in onze betrekking ge-
roepen, om daartoe mede te werken; en wanneer wij,
naar ons. vermogen, daartoe de dwaling te keer gaan en
christelijke kennis en godsvrucht bevorderen, dat zal
ons perfoonhjk worden toegerekend , gelijk het verzuim
daarvan onze perfoonltjkc zonde zal wezen.
En nu leg ik de pen neder, u en de uwen alles goeds
toewènfchende , en blijf, als altoos,
Uw vriend
G. S.
, OVER QZEREN WEGEN. <
, UITTREKSEL Ü1T EENIGE BERIGTEN %tX AAOTEE&ENINGEN
OVER JJZEREN WEGEN, ENZ.
(Vervolg van bl. 501.)
II. Algemeene voorfiagen tot verbetering der ijzeren
wegen , ftoom- en vrachtwagens*
5 4. Hoe zeer de ijzeren wegen en ftoomwagena la
en 1830 in Engeland ook verbeterd zijn, zoo zijn ze echter
verre van de volkomenheid 9 en er ontbreekt nog veel aan ,
dat verholpen zou kunnen en moeten worden. Stephen-
son zegt zelfs ergens , » dat beide nog in hunne kindsch-
heid zjjn. >
De praktifche middelen , waardoor de voordeden vermeer-
derd en de nadeelen verminderd kunnen worden , aan de ver-
beterde ijzeren wegen en (loom wagens thans nog eigen, kun-
nen in het algemeen uit de navolgende beftaan:
1°. De, op de wijze des Liv erpoo l- Manchester f ch en wegs,
verbeterde Hoornwegen, met de door den Heer rir kin*,
haw uitgevondene fporen, beftaande uit (langen of ftaven
van gefmeed ijzer (cdgerails) , vorderen eene groote hoeveel-
heid van gefmeed yzei voor de fporen, van gegoten ijzer
voor de onderleggers (chairs) en van zandfteenblokken en
andere kostbare materialen , die de' kosten van aanleg van
zulk eenen weg buitengemeen verhoogen , zoo als uit de on-
dervinding gebleken is. Daar nu de groote kosten groote
zwarigheden tegen de uitvoering opleveren, zoo moeten alle
middelen aangewend worden , om de kosten van den eerften
aanleg , alsmede de onderhoudskosten , zoo veel mogelijk te
verminderen , en de inkomften er van te vermeerderen,
2°. Het doel van den Liverpoel - Mauchesterfchên weg is
grootendeels commercieel , namelijk voor het transport van
goederen en perfonen, en deze weg is minder voor ander
gebruik aangelegd, en niet voor postweg, militaire trans-
porten, kouriers, landbouw enz. gefchikt. De ijzeren we-
gen en de ftoom- en vrachtwagens moeten dan meer ook
'daarvoor worden ingerigt, om van meer algemeen gebruik
te worden , en de opbrengst daardoor te vermeerderen.
3°. Hiertoe behoort verder , dat de jjzeren wegen , welke
tot algemeen gebruik beftemd zyn , zoo veel mogelijk met
886 öm QZgrai MM,
de voorhandene kunstmatig aangelegde voorname wegen ver*
bonden worden, waardoor het handelsverkeer vermeerderd
wordt , 't welk de opbrengst der Ijzeren wegen mede ver-
grooten kan.
4°. Tot bevordering van dit doel , il er aan de verbeterde
ivoren van birkinshaw nog veel verbetering noodig.
Deze foort van fporen bij de Engelfche ijzeren wegen {edge-
raili) onderfcheidt zich van de Duitfche ijtf'amroadi) daarin,
dat de laatften aan de buitenzijden met loodregt opftaande
fpoorribben voorzien zijn , en de eerden niet \ zoodat bfl de
Engelfche wegen de raderen hol . moeten zijn , om niet vtn
het fpoor te glijden , en op de Duitfche niet , dewijl de ra-
deren door de fpoorrlbben voor het afglijden bewaard wor-
den, Aan de eerde manier wordt tegenwoordig \ü Engeland
de voorkeur gegeven, offchoon nog vele wegen van de twee-
de fbort voorhanden zijn. De conftructie der Engelfche ed-
'gerath bepaalt het gebruik van hoile raderen , en dit is dof-
halve niet zoo volmaakt , als wanneer beide foorten van fa-
deren daarop gelijkelijk gebruikt kunnen worden.
$ 5. Tot befparing van een groot gedeelte der kosten,
bunnen en moeten de ftavert van gefmeed ijzer (edgertrifï)
'\h derzelver conftructie zoodanig verbeterd worden, dat z$
"bij een gelijk draagvermogen een* kleineren Inhoud van facr
Tiebben. Bij zoodanige conftructie kunnen zïj ^erf Engel,
fchéft of ook een* Duitfchen ijzeren weg daaTftdlén , en 1n
Tiet laatfte geval beWer doel vervullen. De (teenen of Ijzeren
onderleggers moeten dan niet vermeerderd, maar kunnen veet-
eer verminderd worden. Wanneer de edgeraik flechts voor
holle raderen tot bijzondere doeleinden , en niet tot algemeen
gebruik zijn , zoo kunnen zij , met befparing van ijzer enz. ,
Zoodanig zamengeftèld worden , dat er , bij meerder of ge^jk
draagvermogen , zeer veel Sn de kosten beflsaatd wordt , naar
Alt de vrachten , die als maximum daarover getransporteerd
worden, mëef of minder zwaar zfpi. Tot vermijding van
'ongelukken , gelijk aan dat , 't welk den Minister hüskis-
s on den 15 Sept. 1830 het leven kostte , moet de verbinding
der ivoren over de lengte en breedte van den weg, en lood-
regt met de onderleggers , tot voïkomene zekerheid gebragt
worden. De ijzeren onderleggers op de ztndfteenblokken
moeten desgelijks , volgens eene geheel afcdere conftrucrie ,
zoodanig veranderd worden , dat zfl volkomen zeker beves-
tigd zgn, niet alleen op zandfteefiblokken, die men niet overat
verkregen kan, maar op bardfteenen blokken» en.hy gebrek
daarvan op gemetftlde teerlinged van goede Hollandfche klin-
kers» of op hout, waarop zy even zoo vast zullen liggen*
Men gebrufke dan (leeds ómi materiaal, wat het: semakke-
lijkfte en onkostbaarfte te verkrijgen is»
$ 6. De aanwending van flatiouaire of vaacliaatode Hoorn-
werktuigen enz. moet geheel vermeden of zoo veel mogelyl;
verminderd worden , vooral op de groote wegen , die met
regelmatige ftraatwegen getneenfchap hébben. Toe toerfeiktng'
Vin 4k doel , tunnentfet alleen de (fcören, waarop men toeK*
derlei foort van raderen gebruiken kan, maar ook de ftoomu
wagens zoo ingerigt worden, dac de veatftannde fioQmwertu-
tnigei In de meeste gevallen geheel ontbeerd 'kunneé worde»,
$ 7. De ftoomwagens zelve kunnen in derzeiver gewjgt
verminderd worden zonder verlies aan tracht , en z# kunnen
tevens meerdere zekerheid tegen ongelukken «verkrijgen. Hf*
fffringen der ftoomketels , het affyringen der raderen van dei
fportu, het omvallen der wagens, het terugrollen van hoo£V.
ten fa$ het breken van de achrer eikander .gekoppelde wa-
gens , en ^éle andere gevaarlijke voorvnllen , kunnen in de
meesie gevallen door verbeterde inrigtingén vermedfen woc--
den. Wanseer de door den Heer «en s chel afgebeelde en
befchrevtne wagens, welke door zamengeperfte lucht , hk
plaats van ftoom,. bewogen worden, door de ondervinding
goed favonden worden , zoo kunnen deze in de plasia d*tN .
van worden ingevoerd, en bet is derhalve wenfcheltfk, dac
hiermede proeven genomen worden.
'S 8, De tot . heden bekend gewordene Engelfcbe vradht-
wagens kunnen almede ten opzigte der veiligheid verbeterd
worden. Voor het algemeen gebruik in oorlog en vrede
moeten er bij de ijzeren wegen rijtuigen van verfchillende
foorten voorhanden zijn , waarmede niet alleen goederen van
verfchillenden aard , maar ook groote en zware zaken , zoo
ah tolken, boomen, molenfteenen , bergproducten , levende
dieren, en zelfs gewone rijtuigen en gêfchut, die op den
tyzeren weg niet fporen, getransporteerd kunnen worden.
Zoodanige wagens kunnen zoo wel in ;vredes* als in oorloge»
ttyd van het grootöe ait *ön., en op zoodanige wtfae
wordt het nut van den Stut en deszelfs burgtts op de elft*.
mmo/ltt wjjze behartigd.
QHtt vervolg én Jht hitmaS)
v
58$ HERINNERINGEN AAI* PARIJS
\
. , HERINNERINGEN AAN PARUS . EN DESZ&VJ* OKSTREKftN,
•< --\ - 1834, VAN £Ett' JEUGDIGEN GENEESKUNDIGE.
De Jutij -dagen, 27, 28,29 Jul$ 18&.
XJet il eene zeer oude maar niet minder ware opmerking, dat
v^nidderitig en afwlsfeling, de kenmerken xün .van alle on*
denöaanfche dingen, en teregt zegt zekex fchrtjyer: niets is
hier beftendig, dan de onbeftendigheid, BJj de feestvieringen
van de drie vermaarde Julij-dagen van 1830 reea deze op-
merking dan ook weder bij mij op; en gelijk men haar kan
toepasfen op alle wereldfclle zaken ,. zoo paste ik haar toe
op het lot van Vorften en volken. Nog ftaat het mij leven-
dig voor den geest, in de nieuwspapieren gelezen te heb-
ben , (en . het was toen waarheid) dat het volk op onder-
fcbeidëne plaatfen in België, op eene refce, die Koning
willem deed, de paarden van het rijtuig aflpande, en als
in' triomf met houra's! en leve de Koning 1 den wagen. zelf
voorttrok. Een jaar Hechts later xiep men : weg met wil-
lem en het Huis van Oranje I en men zwoer voor eeuwig
de regering van hem en van zijn ganfche gedacht af.
. Na den val van napoleon vernietigde men in Frank-
rijk t zoo veel mogelijk, alle de fporen van zyn beftuur*
men befchouwde hem als eenen tiran, Hjj , die eens Europa
deed beven , fterft als balling op St. Helena* Nu wordt* hg.
weder vergood; men noemt hem den anjlerfelijken napo-
leon, en zijn ftandbèeld prijkt, levensgrootte, op de.
place Vendóme.
In 1827 fchreef men van ka rel X: » Alles voorfpelt.
k ons-, bij het begin der regering van ka rel X, niet minder
gelukkige dagen. Zijne minzaamheid heeft alle harten ge-
wonnen \ hij" betoont zich inderdaad als de vader der armen.
ea de trooster der ongeiukkigen. Wat heeft men niet te ver-
wachten van een beftuur, dat onder zulke heilfpellende
voorteekens begint f* En na is die zelfde Vorst onttroond .
en balling; terwijl lodewuk pbilips de teugels van het
bewind over Frankrijk in handen heeft.
. \xl den aanvang zijner regering wandelde lodeWijk
philips eens incognito in de nabijheid van het Pa lais Royal:
hij werd herkend ; het volk droeg hem als op de handen $
pnéeiTvrtugdekrettn- keerde de Kofttog naar de tuilèritir-tè
rog. Ntr begeleidt hem overal eetfe wacht; dienaren in ge-
wone kleeding (hommes gris geheeten) zijn in de nabijheid*
Het volk bewaart een diep ftilzwijgen , en de degens der Ad-
judanren ligten de hoeden af, die anders op de hoofden als
vastgekleefd zouden blijven. Ziehier dus weder de onbe-»
ftendigheid, en wel Inzonderheid van de volksgunst! *'
Ik vergeleek de aangekondigde feestviering met dergelijke
in hef vaderland : welk een verffchil ! Zonder voorafgaande
annonces 9 affiches enz. bereidt het volk in Nobrd-Nedertarid
Zichzelf een feest, en fchijnt één groot huisgezin te vor-
men ; vlaggen en wimpels waaijen en wapperen , en geen en-
kel huis , hoe gering ook , dat 'des avonds niet fchittert van
licht. Hier geeft de regering de feesten ; iet volk gaat ^ieri,
doch blijift koel en onverfchillig.
Inderdaad, zoude men gelooven, dat ik bij de zoo veel
gerucht makende Julij-feesten , die men in Holland naar ééne
groote fchaal afmeet , bijna den geheelen dag rustig op' m^jne
kamer zat te werken 1 Deze zoo hoog opgevijzelde fees-
ten beantwoordden geenszins aan mijne verwachting, en zijn
inderdaad nietig en ellendig. De ondervinding bevestigde
ook hier weder , dat men zich geheel verkeerde denkbeelden
vormt van hetgeen op verre van ons verwijderde pla'atfen
voorvalt. Het zien of b^jwonfe van plegtige gebeurtenisfen
of feestvieringen (lelt onze verwachting dikwijls droevig' te
leur ; want zeer zelden gaat iets onze verwachting te boven*
Onze verbeelding draagt hiertoe het hare bij; deze toch gaat,
zoo als joüy zegt, altijd verder dan de wezenlijkheid, en
gelijk zij de lagchende beelden, die zij toovert, met alle be-
valligheden verfiert, zoo overdrijft zij ook aan den anderen
kant het ijfelijke der tafereefen, die zij ons met. zulke
fterkfprekende en fchrikwekkende kleuren afmaait.
' Bij het lezen der Aankondiging, en bijzonder van de vol-
gende zinfnede, (lelde de verbeelding mij iets grootsch voor:
„Er zullen drie groote masten opgerïgt worden, met de'
vaandels der nationale kleuren: gedurende de lQkdienst zullen
deze masten met floejs bedekt zijn/9 Hoe verbaasd Hond ik,
tóen ik drie leelyke en verfchotene driekleurige vlaggeA
zag} — Alles if voorts rustig ; een weinig meer meiifchefi
op de been , verwittigen ons alleen ,' dat er iets bijzonders
plaats heeft.
• Op Maandag-morgen is er groote revue vtn de Netkroafe
Garde en de troepen <e:ADV/i. Zei ik er heengaan* Neee*
lieve benei I ik eng dezelve reeds tot Walgen* toe: federt
drie jaren maakte ik een tverkeHjk deel ven menige revue
uit; de sten. alteen ken mij doen geeuwen* Ik ging etee
naar bet MM Dien , en werkte den ganfchén morgen ; dei
avonds- echter wen. ik bertgteo in omtrent »den afloop der
Wapenfchoewiag,
• Wat moet men denken van den geest des volks, bty devrtj-
iriUige v*rfebënh»g van .meier dan 24000. leden der Nationale
Cerde op 4e -wapenüehouwing dtoKooings? tk zeg, vqj-
willige veifcUijning.; wam geen tammer is genoodzaakt te
komen, en de afwezigen ondengaan geen de aünfte ftraC Ia
de grooce menigte volk, waaruit de Nationale Gerde be-
ftaat, cop zeer ingenomen «met bet -thans befteende Gouver-
nement? De zeer fchaars gekooide kreten: vive U RMi
fetyn, dunkt m<j , een ontkennend antwoord op deze vraag.
Of heeft men geteeijd, dat revolnctën gelgk z$n aan ete
fcbekken eener hevige aardbeving, die ooberftelbnre verwoes-
tingen veortbraagtv dat ette verandering geeae verbetering
Ia-t dat mem 'dikwijls, btf ibet vernietigen of hertelen van
bet eene kwaad, tóe een ander eb nog erger kwaad kaai
eetrvalleuf (btdMt in \ $cyii?n , qui tmti vitare CharybMmS)
Verfeb^jnt deze grooae -menigte burgers, om te toanen*, dat
tri} de rvmt liefhebben, ee geene nieuwe fchokken meer
willen?
3, De gaefche rfbaJ beeft een air éeftte; een 200 gelukkig
begonnen dag kan niet «dan met eeif jpmchtvoltea gvond en*,
ebgen. Geene wanorde beeft bét volkavermaak goêoogd*
waasaan men zich in volte geruttbeid «veigeéft»" Ziedaar
fcetgeen t*ee dagbladen op den M jul^j mehieifc Wat het
mirieftoe betreft, ik kon alt niet zoo duaielgk opmerken»,
en rust? nu ja, -die beenebaegeiekWgt geen* ongeregeld*
Heden bedden frtaats.; *dock Mnde 'men niet kunnen zeggen:
èv**9 mine * wumvais jeu f Het valt gemakkelijk , bet Volk
te bedwingen y «Is de bajonetten gifofteren; en daaraan ba-
fHBfde bet aiet. 'Groete voorzorgen zijn genomen; de üal*
daten ^jn overal op founne posten. L*#Ewq& miL«*
ligt bet gebeurt* in Afffil LU nog verfcefc In fcfat geheugen.
Op de boeken Van alle ftraten z<jn Municipale Garden te
fenol geposteerd; <de gr**- en btaeaHperken , deer bekken
afgefloten , zjj'n met foldaten van linie bezet., die «et flefcer*
fie fëtronen «voorzien tjjnt patrouilles doorkretfen de And.
-WttrUfk» dtsè mHitait* vtnoontogen nemen i «Mm» city
j^jf veel van het air de fit* weg, verradende ongerustheid
en vrees van het Gouvernement, en zijn Wijten, dat de to-
svendigbeid, het gewoel e» de vrolijkheid van het volk niet
*rft den grond des harten voortkomen. Hoe geheel andera è*
het in Ntdtr landt Bij volksfeesten ziet men geene foldatm,
of deze gaan arm in arm met de burgers en deden in de
vreugde* Het verwondert mij niet* dat de Hertogin vaw
-angoulAme, bij ftare komst teJtater4nft* haae verbazing
4e kennen -gaf, geene foldaten te zien, en te vernemen, dat
liet ganfdie garnizoen uit 50 a 60 manfebappen beftond». .
. Men zegt,, de ju ligdagen van 16S4 hebben zich geken*
.snerkt door het verdwijnen van aUe twisten en partSfchapf
pen; de reden hiervan ligt, dunkt mg, in het bpven ver-r
melde* Men denke toch niet, dat de partyen hebben opg*.
iooden te bellaan 1 Nog wemelt /het van Carlisten, Legi&fr»
-misten, Revolutionairen, Republikeinen, Reforintoen, Pbir
Jippisten , Ultraliberalen enz. enz. en dagelijks vertoorn zich
mog nieuwen. Ook hierin herkent men duidelyk de sucbt
ider Framfckm naar alles «at nieuw is ; immers * zoo als een
-geacht vriend mij vóór eenige dagen fchreef , „ zonder het
nieuwe is de Frantthmm een visch op het drooge." Het
«Éeuwc, hoe zpt en beiagcbelijk ook , wordt met gretigheid
door de Frmtfohm aangenomen en verflonden, om welhaast
voor ander nieuws. pimats te maken. Van hier gaat de eene
mode voor » de andese na jak , en verfpeeidt zich over het
gtfootfte deel man Emvpa. Hoe zonderling de mode ook zij,
saj vindt bijval, omdat zij nienw is. Op Parijs is toepaste»
i&k, hetgeen ik onlangs laat „De Mode treedt met het
ieehjjkfte gelaat te voorfchgn, en vraagt trotsch en gebfe-
jlefide ètn ik niét f (hoen? en nederig roept ieder: o jaT
Nog niet lang geleden zonde men zich in Frankrijk* hoofd-
Asd wel gewacht hebbea , met eene cigaar in den mond over
Araat te gaan; thans , omdat het de mode is, rookt ook. de
eerde élégant; het is bon t<m> en meer, dan op eenige open*
harre .plaats in Hoiis*d> zit men hier des namiddags voor
de rotonde in het PaJass Bjyai ki eene wolk van tabaksrook.
Met even veel drift loopt ieder naar eene nieuwe xepre*
Rotatie in .de Opent, (dit zag ik hg de eerde voortelling
«aft h revele*. ** Serail) naar bet TkèAtr* Je Va*de*iü*p
mm de fcbrikkeljjke vertooningen van at* ai* in en zyne
wilde dieren, naar de met moorden mi misdrijven venroJdf
KÜ HMUtfNE*I?iG&N.AAN VAUJS
drama^svaa victor h u óo. in bet Thèdtre de laporte St. Mar-
tin, en naar de voortellingen van de pièces laborieufei.
Het nieuwe en zonderlinge is hier het beste.
De leus der Republikeinen was nog zeer onlangs eene
roode das , daarna knevels en Henri-Quatre; toen ik in April
hier kwam, lange en op de fchouders hangende haren; na
is het eene roode nagelbloem in het knoopsgat. Eén jaar
geleden wemelde het van St.Simonisten; ieder had den mond
vol van het St. Simonisme ; deze hebben nu plaats gemaakt
.voor te Tempeliers f #van wier bjjeenkomften ik het geluk had
eene bij te wonen. Deze zucht naar het nieuwe en zonder-
linge zuigen de kinderen reeds in aan de moederlijke borst;
fpeiende op ftraat hoort men hen over ftaatkunde fpreken,
•Waarlqk, ik bedroefde 'mij, toen ik jongens, de fchooljaren
•nog niet ontwasfen , zich hoorde uitgeven voor Republikei-
nen , fchoon zg ter naauwernood de beteekenis van het woord
kenden. Zoo als in alles, kenmerkt de zucht naar het nieuwe
de 'Franfchen ook in hunne itaatkundige gevoelens , en In de
'partijen , die zij zqn toegedaan ; die zucht is oorzaak van de
fcotfingen 9 die hier immer zijn waargenomen , en getijk men
haakt naar de nieuwe, monftreuze en fchrikkelijke voorfl
brengfels der pen van vistor hugo, even zoo zeer ver-
langt men naar veranderingen en vernieuwingen in den rege-
ringsvorm. Dit is de bron der buitenfporigbeden van de he-
vige Revolutionairen. Iets nieuws, verandering, ziedaar de
leus der Franfchen: onder eene goede zoo wel, als onder
eene Hechte regering zullen zij naar verandering haken. Bij
de laatfte zullen regtmatige grieven oorzaak der omwenteling
Ztyn, bij de eerfte de gelijkmatigheid, die den Framchman
weldra verveelt; want even als op het leven van ieder mensch
in het bijzonder, kan men op (laten en volken toepasten :
Ie bonheur est uniforme. De gefchiedenis van Frankrijk leert,
dat 'men nooit van hetzelve zal kunnen zeggen, hetgeen
montrsquieu betuigt : „ Gelukkig het volk , welks ge-
fchiedenis eentoonig en vervelend is!1'
Meer dan ooit ziet men thans een, aantal Julij -ridders. De
«rest naar dezen afmetende , kan men zich. een denkbeeld ma-
leen van de voorvechters der revolntie van 1830. Slechts
hier en daar ziet men een* enkelen 'officier met het Jul$-
kruis , en zeldzaam iemand daarmede verfierd , die door hou-
ding en kleeding befchaving doet blqken. Het zqn metst
perfonen uit, de heffe der Parijfihe bevolking, die met dk
EN DÊSZELFS OMSTRÉKE^. 59JJ-
kruis pronken, benevens een aantal der gehate fergchts de
vitte. Niemand heeft er eenige achting voor;' liever ziet
men het niet dan al ; velen uit de betere en befctiaafdere
kringen , aan wie het kruis gefchonken werd , dragen, het
niet. Neen, hoe eenvoudig ook, het metalen kruis prijkt
fchooner ; het groot de gedeelte der Hollandfche natie ziet
met welgevallen op hen, die het dragen; armen en rij- %
ken zijn er trotsgh op : het herinnert aan de handhaving der
eer van oud-Nederlsnd.
Op den 29 Jtflij gingen myn vriend en ik des namiddag*
naar het Talais Royal , om toch niet geheel aan de Ju lij -
feesten vreemd te blijven. Welk een verfchil zag men nu
bij andere dagen | Zoo aangenaam het hier anders is, zoo
onaangenaam is het thans. De handwerkslieden, door den
wijn verhit en opgewonden, voerden den boventoon. Spoe-
dig verveelde ons het gezwets en gefchreeuw der reeds tot
losbandigheid overflaande menigte. De woorden : „ a Vhon-
neur de la rèvolution d*Juillet? maakten op mij een' zeer
onaangenamen indruk : zy toch is de eerde oorzaak geweest
der ongelukkige gebeurtenisfen in ons vaderland. Wijfpoed-
den ons dus naar den tuin der Tuileriën. Juist om 8 ure
begon het drkest, dat uit eenige honderde muzikanten be-
ftond , te fpelen , en als eene doorbraak , dié alles omver-
werpt , droomde de ontzettende menigte naar den prachtigen
muzijktempel , die in een' der groote vijvers was opgerigt.
Het was de Marfeillaanfche marsch, die zich deed hooren.
Hoe velen zijn er bij het hooren dier toonen den dood te
gemoet gaan! Geheel anders waren de gewaarwordingen,
die mij nu bevingen, dan die, 'welke mij troffen, als ik
„ wien Neérlandsch bloed" van tollens hoorde uitvoe-
ren. Langzamerhand begint de illuminatie : het effect in de
Tuileriën en in de Ckamps Elyfées is fchoon : ik heb echter
prachtigere illuminaties in ons land gezien. Men heeft de
revolutie van 1830 vergeleken 'met de vetpotten, die nu in
de Tuileriën branden : zij geven eene heldere vlam , en ein-
digen met rook en dank.
In de Ckamps Elyfées is alles één gewoel ; overal muzijk ,
overal fpelen van verschillenden aard! hier theaters, waar
men pantomimes geeft; daar hansworden, die met hunne
kuren en fratfen het volk bezig houden ; op verfchilleride
plaatfën wórdt gedanst; het fchittert van licht, en wemelt
voor de oogen door de menigte volks ; Bet is eene kermis;
Mfc BttiMHBEIMUI AA* PAR*}*
Ten bove k dlné; bet volk vergenoegt zich met-danfetr ew
mnztfk. n In den tijd des Keizers» zegt zeker dagblad Qik
meen de Ftgari) „ gif men wijnfonteinen aan het volk , nu
MSft de wijn geheel voor de Ministers!" .
Niet zonder ftooten en dnwen bereikten wfl de kaai voor
den tuin der Tuikrïn , digt bij de Pont RoyeL Hoe vele
duizenden hier reeds uren lang geftaan hadden, durf ik mét
bepalen ; aan de overzQde toch moest het groote vuurwerk
afgeftoken worden» Ten half tien Het men eene geïllumineer-
de baltoo, waarop 27, 38, 29 Juiikt, opgaan; deze deed
inderdaad eene zonderlinge uitwerking in de lucht. Daarop
bolderde het kanon , en het vuurwerk nam eenen aanvang —
het wil prachtig» Meer en meer- werd de toeloop \ meet
dan één perfoon brak, zoo als ik den volgenden dag hoorde,
door bet gedrang , een* arm.
Een friet zeer aangenaam denkbeeld kwam bij mg op, ter*
wfji ik mij midden in den vojkiboop bevond , namelijk onna
gevsarlijke. toettand , zoo de eene of andere dolkop deee out*
zaggqlQke volksmasfa eens in eene oproerige beweging bragcl
Vermoedelijk , zoo men niet vertrapt werd , zoude me» bloot*
ftean voor de kogels en bajonetten «Ter foldaten. Ik verweet
mQceJven en mijnen vriend onze onvoorzigrigbeid ; deze
was mede verre van hi eene vrolüke luim te lijn bjj mijne
opmerking. Waarlijk n wihi frigidus horfor ," etc. Gelukkig
geraakten wij buiten het gedrang. Nu bezochten wij nog
het met vlaggen behangen* en verlichte gedenkteeken der ge«
fneuvekie Jul^helden ter zijde vau de-£*#vr*, waar wfl op-*
merkten , dat nieuwe bloemen en kranfen op de graffteenea
waren nedergeiegd , en begaven ons naar onze woning met
een middelmatig vers „ * la glolr* immtruUe de$ hém a\
Juillttr
-Rustig aedergezeteo, dacht ik nog eenigen tQd aan loi>Ki
w<vt Philips eu KAïtEL X. Hoe gaarne zonde ik in
beider harten lezen 1 Lodewp zwoer eens eenen dure»
e#d van trouw aan het regerende Hamhuis : hoe Ugt viel het v
hem, dien te verbreken! maar wat zegt ook een eed, vooral
in Ff ankrif k f c*ett fan pwr h peupU9 zegt lucicetia
*o*cia by victor Hpeov en zoo daeht misfthiefki*o*
ittwijt fh^ips ook over den eed. Zeker ia hes, den
K<4**j. X geruster te firaq$ }», dan lodewjjh te Panft*
Wwdt bjst volk op nieuw mewer f vm dan de» UfttóftR*
zJjjV h*#»; z*l vnlle^ Apn* Konipg;t ik batfd .«> f*l+
Welke èriifr*t>óaèd.u»tac%< mét de* kroon gi#peo*a te»
gelukkig, vreedzaam, leven vaarwel zeggen* Wist gtf niet»
«at men vaneenen Koningtvergfc? My dunkt, na de lezjpg
der volgende boorden moest de drift ven. hem , die zich tot
Konjng wil verheffen, nrerkelyJc verkoelen: „ Diengenen
noem ik Kaning., die* gelijk hg door x$ne magt het afi»
beeldfel der Godheid op; t arde is., baar nog* meer door «toe
deugden gelijkvormig is; die, als heer zijner harrstogten,
zijn hart niet minder in bedwang- houdt , dan de hem onder-
worpene volken; , die, door zijne waardigheid boven andere
menfchen verheven, die waardigheid zelve nog overtreft door
de voortreffelijkheid ayaer talenten /• enz» Maar er beftaat
eene drift, de eerzucht; om deze te voldoen , fluipt en kruipt
de- mensch , mee • gevaar van leven en deugd-, langs düizende
bogtig* wegen; deze deed den Hertog- van Qrkans lyn AU
leven vaarwel zeggen i om op eenen troon te fchitteren.
„ De jaarltikfohe terugkeer van den 28 Jnljj fchgne niet
meer de feestdag der dynastie te zijn. De 28 Julij kan «iet
meer, dan ftnert*Hjke< herinneringen opwekken, bfl het tegen-
woordige hoofd -des beftwrt, aan de opofferingen ^ die hfl
de volgeode maand Augustus moest doen van zijne zucht
naar rust* naat' eene gelukkige middelmatigheid* naar de
zaehte genoegens van een voorbeeldig en (lil huiftl$k leven;
aan- opofferingen* waarvan hfl zelf zoo dikwerf, finds vier
jaren, in Konjafelqke aanspraken met roerend beklag gewag
beeft gemaakt* Men. weet het immer», dat de Hertog van
OrJeans bqj het aannemen der kroon, die hjj niet begeerd*»
sioh< aan eene loopbaan beeft gewijd, zoo vol van oaaeiige«
naamheden, ontberingen, betangelooz* moeiten, dat de 38
Julij door alle vrienden van het huis Orhom onder de onge»
lukkige dagen van dit Koninklijk geflacht moet gerekend wor-
den. De jaarUjkfcbe terugkeer van den 28 Julij is «hans even
min het feest van het regerende huia, als van het leger, vaa
de Nationale Garde, van de ftaatsmagten. De 28 Julfc
I8M if flecht* de vierde en treurige verjaring van de crifie,
des opltands, zonder weiken da Hertog van Orlemnt nooit
hes ongeluk wude gehad hebben Koning te worden, en dat
nog wel van zulk een flecht land aU Fïonkrifk! En wel
verre dat die 28 Julij het blijde herdenkingsfeest zon rijn va*
de op den 7 Augustus Aanvaarde Koninklijke waardigheid* i#
deaofra, naar ons oordeel, do dag, waarop men hef mees*
Over die gebenrtenk. licb moet bedroeven; het~i*<fa*idfcb
kte U^R^NNE^lWGÜlJU^.PAI^K^««3a««WLf S OMSTREKEN.
d*% inderdaad, Tan^dieh Woedden i dageed? Affel*., Tta w*i-
ten. alle ongelukken . van den jongften tak ó*r Bmr&ont zich,
dagteekenen/'c — Ziedaar een der bgtende amkelet*, welke
LODKw^jK.rQiUBi dagelijks in de dagbladen kan leien;
een artikel,. welks hoofdbedoeling is te verklaren 3 zich voor
anderen op ie .offeren ^ J>eteekent doocgaan* niets meer, dmn
xynér .ydeineid kostbare .offers ce brengen. 4
- (/?*/ vervolg hierna.^)
OUDE WONDERHOVBN EN NUUWE CAAUWDIEVENWLAMrjIU
Op. de i>Aw* 4/0 C^//vf, in de wijk 5/. Ejifiacbe 9 is alle*
thans burgerlijk , ordelijk : en zedig , vredig % e» rustig , reia
en zintfelijk, yoor z**o verre men dit in de jlad vm g*ra*$9
f ijk e» r$qk9 Qvifa fatntit, de. boueM i* fymfe)zoo als.
jjMN JACQ.U.E& hef trptfche Pari/snot**}* ka* vqrw«&«
ten. Overal winkel aan* winkel, Qyeral noAtf ruiw^.pjjr,
verheid, onophoudelijk gewoel, dat den vejrkoofw van^kful-
deniers- en andere waren yó.ór den üjd het boiofd, kaal maafcg
en zijne jeugd tot moegelijken arbeid veroordeelt, opdat hit*
in den zwakken ouderdom» welligt op z^jn landgoed, ge-.
noegelijke dagen m<>ge hebben , als gunfieUug der fortuin.
eenige vertooning maken, en misfchien oog eenmaal,.. als
Afgeyairdigde , in de Kanjer yerfcbünen* Hjet zag ik rond.
naar, eene. der plaatfen, aan welke zieh eene der mexkwaaj* .
digfte gefchledkundige herinneringen, die* in de.kraptffc.fgui
Parijs leven, verbindt.-* ik vond .niets weer, van betowje, -
en. bet „nieuwe, zoo als je. kennen is gegeven. . ,
Hier was eertijds een dier merkwaardige cours, desjuitvcles* .
•Mus genoemd uit hoofde van de. zonderlinge. wonderen,. 4ie..
te^ <i^s;er plaatfe dagelijks gebeurden. En wat waren dan ei-
gen lyk die wonder hoven ? >
.. Inl fpmmige wijken van Parijs, z^g men eertijds zich plou
fejing van eene. ganfehe fchare mismaakte lieden omgeven — ?
dp^r blinden, lammen, gebogchelden, kreupelen, frotteren^
4e^,,fkommen, kortom door allerlei gebrekkigen en krenken*
zqo lang «n zoo walgelijk maar immer' de optelling van me»*
ftjhelijke kw.alenzijq moge. Een akelig en jammerlijk tge»
aigt» waarvan flechta bü zkh een ig denkbeeld kanr maken j
die. in .on$e dagen, het wandelende lazaret voor doe woning
OUDE WONDMHOVBRrtH NlStfWS' GAAUWMEVENPRAKHJK. 3ffr.
ven da» Wondervom «oHtm^utce Wwnhttg gestal
beeft. Desa herinnering kwam levencjig bij m$ of> , toen ik
ée befcbfijvfag der ttmrt des miracies in de Nttre Dame de
Paris van victor hogo las. Dtar blijft echter nog
alt$d één onderfcheid: bet toeneel der FrattfcèenUtttte had
iets koddigs , iets kluchtig* , en wat njfk aan poez$ ; bet
beeld der ellende b$ HOHBWLotr* ff flecbti tfWgtfg en
walgelijk.
Doch zien wij naar de plaats om , van waar zoo veel ge*
Ipuis komt. Achter in eene lange ftraat, die voLfljjk en
zonder plaveifel is , (laan vervallene , haif in modder ver-
zonkene huisjes, die weinige voeten in het vierkant heb-
ben, en waarin evenwel meer dan vijftig huishoudingen <e*
eene menigte kleine, echte en onechte en geftolene, kinderen
Wonen. Over de vijfhonderd familién , de eene op de ali-
dere gedrongen , huizen in dit zoogenaamde hof, waarin men
van roof leeft en zich aan allerlei misdrijf overgeeft. Zorg^
voor de toekomst blijft verre verwijderd; ieder geniet In' on-
bekommerd genoegen het tegenwoordige, en verteert des
avonds, wat hij des daags met veel moeite en dikwerf met
harde flagen< verdiend heeft ; want wat men Jjier verdienen
noemt , * heet elders ftelen , en het is een der grondbeginfelen
van. het wenderkof, niets voor den volgeoden dag te bewa-
ren* Alles leeft in volflageae ongebondenheid • — van neg?
en wet, van betamelijkheid en goede trouw fchijnt men niet
taf weten — doop , huwelijk en huwelijksliefde en trouw z§n
onbekende ^dingen.
Meesterlijk is het beeld , dat hu g o van een dier bevoor-,
regte holen der ondeugd fchetst, hoedanige er op .het einder
der zeventiende eeuw nog twaalf in Parijs gevonden wer-
den. De naam dezer plaatfen kwam van de wonderbare ver-
andering, welke met die rondtrekkende lieden gebeurde, zoo-
dra de terugkeerende fchare de grenzen van het gewoue ver-
bluf bereikt had. Dan werd er geen kromme, geen lamme;
geen blinde* geen gebögcfaelde meer gezien; verdwenen: ^was
alle leed, alle ziekelijkheid, alle gekerm en gejammer. Lus-'
dg woelde- en krioelde de vfolflkfte uitgelatenheid, die dolt'
door ligtzirraigheld en zedebederf kon verwekt worden* Hier
was de bedelaar beveiligd voor alle vervolging — hier be*
vond hij zich onder de zijnen, en kon hst bedrieglijk mas+
ker afleggen , dat hy gedurende den dag gedragen had.. Nau-
welijks binnengetreden zQnde , ging de kreupelt vlug en vaar*:
mengelw. 1835. no. 12. R r
58$ OTM WOHDttHOVlfl
dig, de lamme danfte, de bünde weid s4ende e» de doove
hoorende ~ seifa grijsaards werden jong.
-• Dit volk, zoo ellendig en soo begnnftigd, zoo arm en zoé
fflk, zoo vreesachtig en zoo te vreezen — dit volk, d*t
men tri) diisenden telde , had een* eigen' Koning, dien bet
gehoorzaamde; het bad zijne inlteilingen , zijne regcspleging 9
zijne redekunde , ]a ook zijne bloedige ftrafoefeningen. Rn
nu (telde men zich deze menigte voor , zoo als dezelve «I*
her naofoetE tear voorfch^n komt, en gedurende den nacht
ester het fcfoier onbewaakte Parijs zich nitftort. Men denké
aan den tijd» toen de tinten Tan Parijs nog niet behoorlijk
varifcbt» es aller maatregelen eener gebrekkige policle tegen
deze verfebrikkeltjke tirannen en opgedrongene leenheeren on»
toerekende waren» Yerfcheidene eenwen hadden de zooge»
mfcmde wonderhoven, in grootere of geringere uitgebreidheid
en megc, beftssn in Frankrifh hoofdftad. Tijdt gewoonte»
verjaring en vrees bedden sttengs aan derzelver daarzijo den
fotójn van regt gegeven. Geen burger waagde het althans,
deirover Inide te klagen, uit vreeze, dat zfln knecht, zijne
dienstmaagd of Iemand ztfner onderhoorigen en huisgenooten
" set bet grnote en ontzaggelijke genootfchap mogt behooren.
te TtJnen eigenen onderdanigen , bekrompenen zin , in aange-
boren eerbied voor elke bèftaande magt erkende hij de inge-
voerde grondwet der wond*rfmr*ni eb zeker kon ook niets
geregelder z$>, den derzelver beftnnr — . niets vaardiger,
rtat* derzelver Tegtspleging , en zoo was men gewoon , de
gedwongene leeningen , die de gevreesde fchare nit die cours
dn miracks deed , even zoo goed onder de onvermgdelQke
nftgaven te tekenen, sis de Koninklijke belastingen of tienden
en andere opbrengften ten dienffae der leenheeren.
'Doek nieüv dat dichterlijk fcfcoon en groot is, heeft duur-
^seemheld In deze prozaftche wereld. Op zekeren dag, toen
de Koning ven frankrijk geen genoegen meer vond in zijne
frtatje gebonwen te Verfallln, in zijne fiertgke insthuizen
er'tsfeien, in zQne maiMifim, bn kruipende vte$ergen en in
poétlfche geestigheid ~. op eenen dag , toen bet krijgsgelek
ilch gewend bad en de verveling du onderdoms begonnen
tf#s — op eenen dsg , tóen h$ niets anders tot tijdverdrflf
wist nit te vinden, viel het kern, den groeten Koning, is,
asn de vurigheid en welvaart van ztfne goede ftsd Paryt te
dérike*, en wn- Roomklrjk bevetfehrift, dat aan de krijga-
tiftgt bet vereisebte gezag verleende, maakte aan het r^fk
EN NIEUWE OAAUWDttVEKPRAKTflK. 999
van het warnier kef eea einde. > Een gedeelte der bewoners
werd fa bet tuchthuis opgefloten , een ander elders tot ge-
dwongen* irbeid genoodzaakt,. Kortom, men bragr deze fa
een hospitaal , wierp die In een krankzimrigenhuis , en ver-
dreef anderen buiten het rtgtsgebied der ftad. Verdwenen
was voortaan alle pracht en beerlijkheid f
Maar dit Koninklijk beflnit hajjt fleebtt lenen mededinger
in de oppermagt verwijderd •— flechts den vo*m verftoogd;
de zaak zelve wu daarmede geenszins weggenomen. Zoo-
lang Parijs beftaat, met ztfpe verbazende uiteriten van rijk-
dom en armoede , £at liet eene zeer groote menigte van He-
den herbergen , die in de voormalige wonderhoven hunne gs-
fchikte plaat* zonden gevonden hebben. De allengs toege-
noraene outwikkeling van magt en toezigt der policie heeft
het flechts zoo verre gebragt, dat deze tak van nijverheid
meer op ihipwegen , meer in het gehefm , met taeer list en
flimheid gedreven moet worden. Het aantal van bedriegerijen
is daarom niet geringer geworden; en, oflehoon in het alge-
meen dat poëtisch aanzien niet meer hebbende, leveren de-
zelve foms nog treffende voorbeelden van fcherpzinnighdd ,
doortrapte gaauwbekl en verwonderlijke vindingrijkheid op.
Wanneer de vreemdeling in Parijs zQnen zakdoek ntta,
op het oogenblik, dat hij denzelven het meest noodig heeft,
bij het uitgaan van den fchottwburg, of na eenige uren op
de Boulevards gewandeld te hebben , zoo moge hij bedenken ,
dat het eene dar oudfte fchettingen is , welke de Parij fche
nijverheid (industrie) vordert van den aangekomen9 gast. Reeds
bauval maakt > in zijne Oudheden tan Parijs , melding vin
de zaak , als van eene overoude gewoonte. Men heeft zelfs
een eigenaardig kunstwoord daarvoor; iemand den zak'
doei te ontfutfelen heet faire U mouxholr. Het \e niet te
ontkennen , dat fommige Partjzènaren het verre in die kunst
gebragt hebben. Men wachte zich wel , uit het thédtre van
het Palah Roysl te gaan , zonder de rokszakkeri met bekte
handen vaat te bonden* Dacht men eerst op den tweeden
trap daaraan , dat het niet geheel' onverfchiiHg- ia met of zon-
der zakdoek te huis te komen* , zoo ware het misfehied
reeds te laat.
De Jardin des Plant es en de boulevards bieden een ruim
veld ter uitoefening van dit bedrijf aan , en het gewone offer
is de rekruut of de nieuwelings aangekomen handwerksgezel.
Terwijl bij met ftijve oogen de heerlijkheden der Menagerie
Rr2
.600 OUDE W09D&RItoy«fi '.
befchouwt en naar de bewegingen van den beer martin
*i£t:— terwijl bij de kuns.tftukken der vechtende wonderman-
nen op; den fovkvard du Tempk aangaapt. , en van verbazing
over7bet verilinden van (langen, dolken, zwaaiden en. gloei-
jende, kolen met open mond ftaat te kijken, wordt hem door
iemand naast hem, ter regter of linkerzijde, de fpaarpenning
nU.den zak weggemoffeld, en door den dief , in gezelfcbap
yaru zijne helpers, verteerd in de naaste kroeg.
In de ftraat St. Honorè verzoeke een welgekleed man een*
der eerde zakuurwerkhandelaars , na verfcheidene der dnurfte
hor logies bezien te hebben, hem naar zijne woning te verge-
zellen, alwaar hij betaling wil doen.. Intusfchen heeft hij de
uitgezochte horlogies by zich genomen. Na iang loopeit
door de volkrijkfte ftraten van Parys. , komen kooper en ver-
koopex eindelijk yoor de geflotene deur van een groot
hótcl'. Men klopt aan , en nu ontüaat er een ftrijd der hoffe-
lijkheid » wie het eerst zal binnentreden. De vreemdeling is
ce welgemanierd, en er blijft den goeden Parifzenaar niets
over* dan toe te geven — langere tegenkanting zou den
voornamen , rijken en , naar het fcheen , zoo milden kooper
misfehien kunnen mishagen. . Naauwelyks is de handelaar hec
huis binnen , of de vreemdeling trekt de deur achter hem
toe, en gaat zynen weg. In het logement kent natuurlijk hem
nieipand. De portier hoort met eene hem eigene koelheid
de onftuimige vragen van den koopman aan; en het is onmo-
gelijk , iet* anders uit den man te krijgen , dan dat hij van
den kooper niets weet. Intusfchen heeft deze tijd genoeg ,
om in de ftraten van Parij's weg te komen, of in den eer-
ften den besten wagen naar eene barrière te ontfnappen.
m Men verlangt van een' bekenden pasteibakker op de bonk-
tqrdi> dat hij eene zekere hoeveelheid uitgezochte lekker-
nijen , op een bepaald uur , in een behoorlijk aangeduid , naar
nömmer en bewoner naauwkeurig befchreven huis in de voor-
ftad St. üenis zal laten brengen. De beiteller toonc veel
kennis van zaken , en de pasteibakker, wiens eigenliefde daar-
door geflreeld wordt , dat men zijne bekwaamheid naar waar-
de weet te fchatten , geefc zich alle moeite , om zijnen nieu-
wen klant eens regt goed te bedienen. Op het bepaalde uur
zendt hij de begeerde waar, in eene fier lij ke mand en met
fijn^ witte. doeken, heen. De vrienden van den befteller moe-
ten wei zeer ongeduldig zijn ; want zij wachten niet een-
maal de aankomst der lekkernijen af. Reeds ter halver wege
1
Wf R1E0WE. ÖAAUWDIEVENPRAIT1JK. -■ • ^ fiÖÏ>
treedt dezelfde heer, welke des morgens bij dtfh pasteibakker1
wa*, coc den drager, en vraagt hem: „ Komt gij nlèt vati'
den Heer N. N. en wilt uwe waar in de vóorftad St. Denis,
N°. zoo en :zoo veel, brengen ?V — „ Ja',n is hfet anU1
woord. „ In dit geval , lieve vriend ! geef mij de mand ,'
keer gij fpoedig tot nwen heer terug, en haal nog eens 'zoo*
veel; want hier is niet genoeg. Otö ta den dubbelen weg1
te befparen, wil ik zelfde mand naar mijne woning brengen;*
gij kunt dus te fpoediger wederkomen/* Aanduiding vati het
huis — opgave van den naam' — alles komt zoo naauWkeurig*
overeen, dat de knaap niet den minden twijfel kan hebbetf ;
hij bedankt den heer, dat deze hem feen gedeelte van den*
hingen weg befpaart , en keert welgemoed naar zijnen mees-
ter terug. Twee uren later brengt hij eene tweede mand
in de voorftad St. Denis ter aangeduide plaatfe; doch aidaaf
wil niemand iets van den naam enl de woning des beitel-'
Iers weten. ^
Zoodanig zijn de praktijken der dieven van de lagefe klas-
% fe i die eiken dag en fteeds weder op nieuw voorkomen , inf
weerwil van duizendmaal herhaalde ondervinding, welke
bier, gelijk trouwens in vele anderedingen, den menfcheir
foms weinig fchijnt te baten. Men zegt, dat de Parijzenaar
wat te goedhartig is én te ligt vertrouwt ; laat ons liever
'eggen', dat de Parij zonaar in het algemeen niet zeer fcherp-
zinnig en gevat is ; daarbij is hij zeer hebzuchtig , zoadat
het begeerlijke voordeel hem het nabijzijnde en wisfe gevaar
doet voorbijzien. Men-zou hiervan treffende voorbeelden teil
bewijze kunnen aanvoeren. Meesterftuklten van bedriegerij-
worden vooral aan handelaar* in kleinooden gepleegd; Het
volgende geval toont , hoe verre de flimheid foms gaat.
Bij eenen juwelier wordt een keurig en zeer dupr fieraad
.uitgezocht door eenen vreemdeling, welke reeds meermalen
bij hem gekocht en betaald heeft. De' man bezit dtfs hdt
volle vertrouwen van den verkooper. Het fieraad is het
rftkfte-, dat de koopman bezit. De kooper heeft natuurlijk
eene zoo groote fom niet bij zich , en verzoekt den juwe*
lier, hem met het gekochte naar zijn hotel te vergezellen 9
ten einde aldaar betaling te erlangen. Aan hetzelve gekomen
zynde, alwaar de vreemdeling een. fraai vertrek bewoont,
betaalt hy niet oogenblikkeHjk ; en geen wonder — - hij , een
vreemd reiziger, heeft zijn baar geld in een wisfelkantoor
éfj/i OUDE WONDIAttOVZN Ml NIEUW* GAAtfWMKffiattF&AKTgrf.
nodergelegd, cot dat hö hetzelve benoodigd Sa. Hij wfl
dus neer zijnen bankier gaan» om geld te halen. „ Ia-
tusfehen," aoo fpfeekt hij tot den Juwelier, M ik zal u
niet lang doen wachten. Zoo gü het goedvindt, bergen
w$ dit fiertad % tot uwe en mijne meerdere zekerheid ^
la dezen febrjjöesfenaar." Het gekochte wordt in den
lesfenaar gelegd — men fluit denzelven , en de vreemdeling
verwijdert zich* De juwelier vindt dit alles zeer goed, ea
bewondert de Voorzigtige manier , waarop de kpoper de be-
langen van bekie partijen weet te verzekeren. Van eenig ge*
vaar voor zijn kostbaar kleinood heeft hij volftrekt geca
denkbeeld. Wat zou hem ook kunnen overkomen? Hjj be»
waakt immers zelf den lesfenaar, waarin zijn eigendom ge-
borgen is. Daar verloopt één uur — daar verloopen twee,
drie, vier,- vflf uren; en de naam van den bankier, bij wien
de kooper wilde gaan, is den- koopman onbekend. Zelfs na
zoo lang wachten is verwondering nog de hoofdaandoeniog
van den bedrogene ; h$ heeft geen wantrouwen , dtar hij xrj-
ne kostbaarheden in veiligheid rekent. Doch eindelijk, al*
fc# verneemt, dat de kooper het hotel, waarin hjj met een'
ander* vreemdeling zich ophield , op denzelfden dag beeft
verlaten , blijft hem niets anders over , dan den lesfenaar te
laten openen, ten einde zijn fieraad terug te nemen. De
lesfenaar wordt geopend en — men vindt denzelven ledig.
Het kleinood is verdwenen. Waarheen en hoe? De leafe»
naar ftond tegen eenen wand , welke dé kamer des vreemde-
Hngs van die zjjns makkers fcheidde. Achter den lesfenaar
was de wand doorgebroken , en in het achterfte gedeelte van
den lesfenaar eene losfé plank gemaakt. Zoo kon het gebet»
ren, dat, terwijl de eene hand de kostbaarheden voor in den
lesfeniar legde, de andere gereed was, om dezelve er Van
achteren weder uit se nemen — en vgf minuten daarna bad-»
den kooper Of dief- én handlanger zich reeds verwijderd op
eene w$ze , die alle uafporing nutteloos maakte.
Men ziet, dat meesterftukken, als deze, alleen op te
koogèfchoot der fchnrkeft geleerd Worden. De beide vol-
gende gevallen lyü minder beftudeerd.
(Hèt 9er*9lg en fict hierna.}
UftJütTB&ISTttBfc TREK VAN NAPOLEON, 60&
KARAKTERISTIEKE ÏRE* VAM NAPOLEON,
r erfailles was op het punt van gebrek aan versch water
te kragen, door bet van ouderdom verllfl ten der beroemde
Machine van Marty. Napoleon ontbood den eerften
Ingenieur , vergezeld van eenige geleerde Leden dei InfH-
tuuts, en vroeg hun: Welk is hét beste waterwerktuig? —
Sire, dit hangt af van • omftandigbéden. "— Öat U hier de
vraag niet. Welk is het beste waterwerktuig? — Maar»
Sire, wanneer Natuur de beweegkracht verfchaft.... —
Dat is mijne vraag niet. Welk is het beste waterwerktuig?— ■
Sire, hét vraagftuk in het afgetrokkenebefbhouwd, deiloonl-
machine. — Maak mij eene ftoommachine , en laat mij er
. niets meer van hooren.
De ftoommachine werd gemaakt , en kost 2,500,000 francs.
LENTEBESPIEGELING OP HET SLAGVELD VAN BERGKRDÜlN. *
Xller , eensaam aan den voet van Hollands duin gezeten ,
Kan ik der deden praal,
Hoe luisterrijk en grootsch , verachten en vergeten :
Niets, niets h*alt bij den glans van lentes morgenftraalJ
*k Beken, 't zou toij niet min dan anderen bekoren,
Mögt ifc , verrukt van zin ,
Het daverend gebruis dés zilvren Rhijns eens hooren *
Daar, waar bij in rijn' val rolt van der Alpen tin.
Ook ik É(m gaarne langs de welige oevers treden,
Göflerd met wingerdblad ,
En, lang genoeg geprangd door grieven van 't verleden,
* Haar fmoren in den Rhijn , als in het Lethe-nar.
Ook ik, die dikwerf dwaal in eeuwen lang vervloden,
Sloeg gaarne, in «Favondftorid ,
Aan Elves bloemenboord , op eene bank van zoden,
Bö fomber peinzen , 't oog op menig* bouwval rond.
O zoete huivering, die dan mij zou bevangen,
Wanneer ik eenmaal zelf
Een' ridderburg betrad met zijne aloude gangen,
En helm en fpeer aanfehouwde in 't Goehisch zaalgewelf!
Wé! hem, wien 't gunserQk lot met fchatten overlaadde,
En 'c zalig voorregt febonk ,
GO* LENTEBESPlEQSUHa.ttF.4U8 tt&QYZLO "
Dat hij, naar wensch en lust, zich in de flroomen baadde I
Van al 't verheven fcboon , w4ér *.( ook de ziel ontvonk' l j
Maar, fehoon 't mijn loc niet werd, met (lapelsgood tefpelcp,
'k Zit dat ^emis vergoed
Door 't beerlijk lentefchoon, dat bier mgn op&jaagftreeleii,
En in den boezem 't h,art van zangdrift kloppen doet.
Ja, bij, die van zijn luit één' galm flechts mogtdoen vioerjen*
Die 't hart verheffen mag, ,
Zweeg in de lente nooit; zij, zg. blijft bem ootgloeijeo,
' Het zij ze aan Tiber bem of Amftel tegenlagch' I
Dezelfde zon verguldt den top der.gindfche duinep,
Die de Alpenfpitfen fier* ;
Het bloemfluweei en 't groen der ftatige eikenkruinen
Is bier zoo fraai als daar, waar Po of Seine zwiert.
Hoe plegtig ftil is 't hier, bij 't langzaam avond vallen! .
Alleen de leeuwrik doet
De purpren wolkjes nog zijn liedren tegenfchaUen,
Terwijl de zee het ftrand met ftiller baren groet.
Den zalige gelijk, die, bij bet blij herleven
In hooger , reiner oord ,
Geen boei van (tof meer voelt en vrijer rond mag zweven ,
Door d'ongefchapen glans van 't eep\?ig Lfcbt omgloord ,
Is 't, of Ut 't voorportaal van 't Godspaleis daarboven
Met heugen fchroom betree;, —
't Stemt alles hier de ziel tot danken en to$ loven;
• Want alles aémt hier zoete en fchaars gekeilde vree.
Dek mij met uw gewelf van lispelende blèren , \
O fraai doorglinftetd bof ch , : j
Welks top in 't avondgoud, dat weggiwot in de baren,.
Als gindfche toren glanst, begroeid met ruigte en mos!
Eerwaardig prtfkt ze nog, uw torenfpits, o Bergen! .
Der tijden ftorm ten trota.
Zoo Haren we op de rots, die 't.zeenat kloek .bleef tergerjj
Slechts overfpat met fcbuim, bij davrend golfgeklois.
O fprakelooze, die van vroeger tijd blijft fpreluen,
En. flom getuige waart .
Van 't walmend bloed, dat gij deez' grond eens zaagt doorweekea,
Toen ge op het mulle zand de (Irijders zaagt gefchaard 1
O! als ik op u ftaar, en nog aanfehouw de blijken,
Die gij. toe heden draagt* ,
Dan wordt door 't peinzen, dat bier duizenden, van lijken -
Verdwenen onder 't zand, mjj boiyclng aangejaagd.
.* • ?VMf ftERGULMIII. Ml
\ W«9"frfer, €*v & admlerideeeuwyzoo bloedig ia haar* avottd^
.. V;... ~ Eer ze* in den nacht verzonk,
Zichzelv' grf^jkën bleef, en, als haar roeping (lavend,
Nog de Harde voor het laatst een bloedig fcbouwfpel fchonk.
Nog heugt bet imij» fris kind, hoe ik, met luistrende ooren^
Eens ftond op Amfte|s wal,
Om, aan thtjpê vaders hand, den donder aan te hooien,
Die langs dit flagveid klonk met daverend geknal 1
Hier (treden Rus en Brit met Gal en Batavieren,
Als leeuwen, t>m den krans
Van lauwren, die de kruin der dappren zou berderen y
Die 't veld behielden bjj zoo hagcheljjke kans !
O wijsgeer! die 200 gaarne, in diep gepeins verzonken., ..
Dringt in 't geheimenis ;
OntraadCelaar! ontfteek mij, door de heldre vonken
Van nw fcherpzinnig brein, een licht, waar 't donker is!
Hoe kon de Batavier zijn heldenbloed verfpillen
En naast den Gaaler daan?
v Blonk hem dan in het doel van dat vereenigd witléo,
Door zinbedrog. misleid, een betre toekomst aan?
Moest hij hier, met den Gar, de dapperen beftrijden,
Die traden op ons ftrand,
Om flaven vad de boei heldhaftig te bevinden f
Moest hij door eigen bloed bezeglen eigen fchand' ?
Los. mg het raadfel op der wondre wisfelingen
Op 't ondermaansch gebied 1
Gij toch (laat gft den loop en zamenhang der dingen ,
En fcheidt gewrochten van de werkende oorzaak niet.
Of «zege het niets voor n, dat Bato's fiere telgen
Hier dapper , mee den Gal ,
Den Brit bevochten , die Iran , op den grond der Belgen ,
Zoo kloek voltooijen hielp Boonaparte' s val?
Niets, dat door ons de Rns, die hier zich zag bedraden,
Na weinig tijdsverloop,
Als middeloöTzaak van het einde. van ons lijden,
Ja als verlosfer werd gehuldigd door Euroop?
Niets, dat eens op ons erf met Juister zou herbloefyeir <
Oranje'* beldenftam y
Met wien Oud-Nederland de welvaart weer zag groeijen w
En in der (laten rij zijn' achtbren rang hernam?
Niets, dat men jublen zou aan IJ- en Amftel-öroomen ,
Na naauwlijks zestien jaar ,
mm LENTBBR»PI£GKJNO'Or «T IfcAOTtLD VA» BEaGRHDüUf.
•
Bü d'aaablik der Vorfito, gekweekt aan Newa's zoomen,
Door wie zich Nssfira zag vennaagfefcapt aan den Czaarf
En gij , o twijfelaar f die hoost den Albefchikker
Door flelfela, die *k veracht, ....
G$ ziet alleen- de zon in 't morgenrood-gcAikker ,
Ik — Hem, wient enkle wenk 't Heelal heeft voortgebragt;
Hem, die, fchoon ongezien, toch vaak doe t zien Zijn' vinger,
Die werelden in *t ruim
Heenftrooit alt dwarltnd zand , maar óok den werelddwinger
Met al zijn magtvertoon wegblaast als ijdel fchuim, -
Als fchnim, waarmee de orkaan fpeelt naar zijn welbehagen,
Wen * t zeenat kookt en bruist !
Of was 't Gods vinger niet , toen barre wincervlagen
Den (taf ontweldigden aan Bonaparte' s vuist? —
Ja , 't is de vinger Gods , die volken doet hertzzet*
En volken ondergaan I
Zfin Albeftuur» geftaafd dóór roerende bewijze»,
Doet vaak waarachtig heil uit blinde woede ontdaan.
Maar bfl de tranen, die gewit om n hier vloten,
Van menig vriend en maag,
Pleng ik er op uwe asch, heldhafte kndgenoocea I
Ze ontwellen 'tHollandsch hart, dat "kinden boezem drang.
Ja, 'k wijd, o dappren! hier thans aan uw aller fchinmeo
Zelfs mqn bewqndering;
Maar hooger, booger nog zou die bewondring klimmen,
Sierde eereloof uw graf, dat mee geen t$d verging!
Iets anders was het toch , bij Quatrebras te vechten ,
Waar Nasfau's veldbanier
Aan d'ouden gloriekrans een* nieuwen krans zag hechte»,
Die 't heldenhoofd omgeeft met een' benijden zwier !
Maar, als de lente zich mee bloem en loof zal fleren»
£b wéér haar fiille pracht
MS toeft in deze ftreek, zal 'k uw gedaefctnis vieren >
Schoon ik de zaak, waarvoor gij eerl$k ftreedt, veracht $
En, met een voorgevoel van onverganklgk. leven»
Zal 'k, bij de diepe rust.
Die op dit flagveld heerscht, het aardsch gewoel ootzweve»»
Terwijl ik de oogen vesx op 'i Hemels vredekust.
m scsoiiQimfti'wmtam 109
il ' ' K *
DE. S CftOftttM ARERS-AUDlëNTIB. (*)
Juritfenjes Koning bad, geperst
Door dwazen raad, in zijne Staten
't T*oj#janfehe Paard , niet ingehaald ,
Ma*** wwjh 9 »ijnj ondank», togelaten.
Het Vollr, dat Conftituties maakt, "
Maar ze even handig weéc ie breken ,
Schoon 't voor vermeende Regten ftrfjdt*
Hoorc noodft van zijn Pligten fpreken.
Hec vordert eerbied voor de Wet,
, Maar weigert dien aan zijnen Koning;
Het zweert aan Oppermagt den dood,
Maar fpeelt voor DwingMand in zijn woning.
$n brengt het zijnen Vorst een* groet,
Zoo fans fagon , gehuld in lompen ,
Dan zit 's Volks Dienaar op den troon,
- De Majesteit verfchqnt op klompen |
Dus kwam ook *t Schoenenflikkera-gild
Onlangs zijn Koningin begroeten,
Met eigen fchoenen in de hand
En eigen laarzen aan de voeten.
John Buil (had hij geen9 witten voet,
De ftoutfte fchoen fcheen hem te pasfen)
Nam ftraks het woord , op fermen toon ,
Als was hij reeds de leest ontwasfen.
„ Mevrouw r (want Sire ging niet aan;
Sirene kon hij ook niet zeggen)
~ „ Mevrouw I" begon h\j , „ *k heb een grief:
n Gjj moogt die, zoo ge , kunt , weerleggen.
„ Bezie dees fchoenen van nabfl ,
n Deea voor de mans , die voor de vrouwen ;
„ Gewast en veeleer, ftpf , fatjju:
„ Waar kunt ge er fraaijer ooit aanfehouwen?
(4) Jmfiirdamfehê C*nr*m van n Wei UI. irt. Londen, o Ifeit ,• Eeoe
„ bezending der Schoenmaker! van Brittot i$ dezer dagen bij H. M. de Ko-
„ ningin ia gehoor toegelaten geworden, om, ingevolge ban te kennen gegeven
„ verlangen daartoe, hunne belangen in te brengen, ontren thee ven lieverlede in
„ zwang komen van hec gebruik, om aan fchoetfelf van buitenlandeen maakfel
„ de vofeifctqr boven de inlapdfcne ie geven. Ali een bewije van boooe be-
M kwaamheid in hun werk , vertoonden si} een dozijn paren door hen ge*
„ maakte fchoeneq en laarzen* en tevent een paar pantoffel!, alt een gefcheak
„ voor Z. M. étn Koning. Oeza bezending ia op het minzaamst ontvangen
„ geworden door H. M. de Koningin • die verklaarde hard verwoode-
„ ring nlec genoegzaam ce kannen aan den dag leggen, dat de Engelfche
„ vrouwen , uit een nietsbe duidend begrip van moih , de voorkeur zonden
,, geven aan vreemde fcuoeifeli, terwijl men Üaarencegen buitesalandf de En.
„ ajelfche fchoenen , om derzelver deugdelijkheid, zoo zeer getrokken saga
„'Hare Majesteit beloofde, op de meett {Heilige wijze, al den invloed van
* kaar vooitoeiii te sollen aanwenden, om die gebruik te ktejr te gaan,*
Pft êCBO&H*AKK%B~AVi>lëïiTlM4
„ Wat baat het ons? De Franfche. leest
n Is ook'Oud-Eng'land iqgeflopeu; :
„ En past de Drommel ons zijn' fchoen,
• „ Dan moet men 't met een been bekoof>en.
„ Ons koat het daaglijksch brood $ en, kjjk,
n Wy kunnen van den wind niet leren:
„ Wij vord'ren das van n , Mevrouw ,
„ Dat ge uw clandifie 'ons wilt geven."
De Koningin, in 't eerst onthutst»,
Kwam nu een weinig tot bezinnen,
Keek onvrijwillig naar haar' voet, .
En trok behoedzaam dien naar binnen.
Of zedigheid haar drijfveer was,
Dan wel de Franfche vorm van 't fchoentje?
Men zegt , dit laatfte , en dat zjj 't deed
* Uit vreeze voor John Bulfs fermoentje.
„ Mijn Vrienden f" fprak ze, „gij hebt regt.
„ Ik da verbaasd : wat moet ik hooren f
„ Verfmaadt men 't Britfche fabrikaat ?
„ Geen fraaijer kwam mg ooit te voren.
„ Gaat heen , gerust en wel te moé !
„ Ik-zelve, ik zal hier 't voorbeeld (lellen;
„ Ik duld geen Franfche fnede aan 't Hof,
„ Opdat geen grief u meer moog' kwellen." —
„ Mevrouw ! gij fpreekt gelijk betaamt ;
„ fVij geven fchoenen naar elks voeten.
„ Neem dees pantoffels voor uw' man,
„ En wil hem van ons allen groeten f
De Koningin werd rood en bleek.
Wat moest dit fraai gefchenk beduiden?
Gold het den Koning, of haar-zelv* ?
Was 't meenens, of een fchimp dier lulden?
Pantoffels zijn het beeld der vrouw.
Die naar haar' wil den man doet wandMen :
Dat beeld , hem dus ter hand gefield ,
* Was 't Ook een wenk, dat hij moest hancTlen?
Of was 't een les van 't muitziek Volk,
Die 't zinnebeeldig wilde otnfluij'ren ,
Dat nu de Koningen voortaan
Op hunne muiltjes kunnen kuifren?...
Hij, wien de fchoen past, trekk' dien aanl
o Gij, geroepen tot regeren,
Vereert bet Volk, maar ftaaft de Wet!
Zoo zal 't de Wet en ü vereeren.
» *
Mei, 1835. j. w. untkma.
' Mtmg. Mo. X. bl. 484. reg. 9 v. o. leie men, roor kmmt , Oltwm Itidmi.
MENGELWERK.
■ . ■ I ■ ■ ■
VERHANDEUNG DVBR DS, VOORTREFFELIJKHEID
VAN DE HEDENDAA<?SCHE BEOEFENING DER
NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN.
Door
J. VAN DER HOEVEN» (*)
Under de meest geliefkoosde denkbeelden der wart
menfchenvrienden beflaat voorzeker eene eerde plaats dat
der trapswijze toeneming van het menschdom in ware
befchaving en in kennis , de zopgenoemde volmaakbaar-
heid van het menfchelijk gedacht. Één band van ge*
meenfchappelijke en vereenigde werkzaamheid verbindt
vroegere en latere gedachten ; de dwalingen zelfs van het
voorgeflacht dienen tot waarfchuwing, en er wordt door
een voorzigtiger nageflacht eene vuurbaak opgerigt op
dezelfde klippen, waarop vroegeren omkwamen» Een
zelfde gebouw rijst, er op , waaraan duizenden werken ;
en, wat ook de hand des tijds verbreken moge, of de
adem der vergankelijkheid veriluiven doe , op eene lieen*
rots gegrondvest, Haat dat gebouw vast en veilig, en
wint fteeds aan in omvang, in orde, in ware fchoonheifl.
Maar, is dit ook een droom, een waan, een ijdele
wensch? Is het ook veelligt met de ondervinding, met
het getuigenis der gefchiedenis , met heilige waarheden
van de Godsdienst in tegenfpraak? — Wat anderen hier-
van denken mogen, wij kunnen er ons niet>an over-
tuigen, dat het menfchelqke gedacht beftemd zou zijn,
in eenzelvigen kring zich om te wenden , en flechts zou
fcheppen om te vernielen , en vernielen om weder voort
(*) Uitgefproken in eene openbare Vergadering van het
Departement Leiden der Nederlsudfche Huishoudelijke Aftat*
fchapptjï
MENGELW. 1835. NO. 13. S S
610 OVER DB HEDBNDAAGSCHK BEOEFENING
te brengen. Het getuigenif der gefchiedenis fpieekt hier
luid^ en, ZPQ er al hier 4>f <laar fHlftand of teruggang
plaats heeft , zoo het licht der befchaving zich van de
eene ftreek dér aarde naar de andere verplaatfen moge ,
dit alles fean ons de algemeene waarheid niet doen in
twijfej trekj«n* welke evenwel, dit erkennen wij gaarne,
zoo men haar misduidt of verkeerd toepast, tot vele on-
gegronde opvattingen aanleiding geven kan.
Van die vorderingen des menfchelijken geflachts le-
veren ons bovenal de natuurkundige wetenfchappen een
overtuigend voorbeeld op. De Nederlandfche Huishou-
delijke Maatschappijn in wier aanzienlijke af deeling, te
dezer ftede' gevestigd, ik thans de eer -heb het woord te
voeren, ftêlt zich ten doel, om. deze wetenfchappen op
de nijverheid toe te pasfen , en daardoor algemeene wél-
vaart te bevorderen. Ik acht het daarom niet vreemd van
deze', plaats , om in dit uur tot ü te fpreken over de
voortreffelijkheid van de 'hedendaagfche beoefening der
natuurkundige wetenfchappen* Wanneer ik uwe toege-
vendheid inroep ,. M. H. , verzoek ik u ernftig, zulks -
niet als eegè gewone pligtpleging te befchouwen; ik ge-
voel levendig, hoezeer ik dezelve behoef, . Niet gewoon in
het openbaar te fpreken, zou ik ook thans den Cchroom»
dien ik daarvoor heb , niet ter zijde hebben gezet , ware
fiet niet , dat vereerend en dringend aanzoek my bewo-
gen had, e$ne proeve, althans van mynen goeden wil, te
geven. Schenkt mij' dan uwe toegenegene aandacht , die
ik Van mijne zijde door geen? langgerekte rede op de
groef zal ftellen.
Befchouwen wij in de natuurkundige wetenfchappen,
zoo als zij thans beoefend worden, haren grond/lag 9
hare leerwijze en hare toepasjing* In al deze drie op*
zïgten zal ons hare.hooge voortreffelijkheid .blijken^
De bron , waaruit onze kennis der natuur voortvloeit ,
^wfarner^ng. Hoe eenvoudig deze opmerking is, men
zou zich echter vergisten , wanneer men meende , dat
hare waarheid altijd even levendig gevoeld was * en dat
DER. NATUURKUNDIGE WBTBN SCHAPPEN. ftU
ztj altijd tot rigtfnoer van bat onderzode der narmufken-
. oers had verftrekt. Er is een tijd gerteé* , toot men
filet uit waarneming, maar uit het gezag van beroemde
mannen de kennis wilde afleiden , als ware hun door de
Godheid bet uitfl uitend regt opgedragen, om hunne oogea
en verdere zintuigen te gebruiken , en als ware het o w
rige aieaschdom fleebts met die zintuigen begiftigd r om
het werk van enkele menfchen , niet om de werken dei
Scheppers zelven te onderzoeken. Van dezen verkeerden
weg riep de onfterfelrjke facü de geleerdeil téfug; en
inderdaad, hoe te op dtazelven voortgang mogelijk l
Even min ais in afgeleide fpringfomeinen het wafer hoc*
gèr Hijgen Man dan het ftaat in de hoofdbron , even min
kan ztdke geleende kennis meer bevatten dan hetgeen
reeds vroeger bekend was. Wq ontkennen het niet, dat
velen nog niet geheel van dien dwaalweg zijn teruggen
keerd; men vindt nog menfchen, en men zal nog wel
altijd zoodanige vinden , voor wie het licht , dat van de
natuur afftraalt , niet zoo bekoorlijk is als dat, hetwelk
door een blad papier, nadat het onder de drukpers gelegen
heeft, wordt teruggekaatst. Maar het zijn ook dezen
niet , aan welke wij den tegenwoordigen bloei der na-
tuurkundige wetenfehitppen te danken hebbed.
Doch bet is niet genoeg , dat men de natuur en harp
werkingen gadefla ; zullen onze waarüemiögen werkelijk
leerzaam worden , San verlangen wij in dezelve de hoogst
mogelijke naauwkeurigheid. Het is deze naauwkeurighéid
der waarneming bovenal , waardoor de latere natuurkun*
de belangrijke vorderingen heeft gemaakt. Om een Ver»
fchijnfel naauwkeurig te kennen , moeten wij het ontdoen
van al het toevallige; wij moeten trachten hetzelve naar
willekeur te wijzigen, en daaruit ontdaan de zoogenoêm»
de proefnemingen. ' N
Om dezelve te kunnen bèwerkftelligeri, heeft men ver»
fchiltende werktuigen uitgedacht. Door deze werictui-
gen heeft de wetenfehap vorderingen gemaakt 9 waarvan
de Oudea, die van dat hulpmiddel verftoken wattn,
zich geen denkbeeld konden vormen. Gaan w^ toch de
Ss 2
612 OVER DE HEDENDAAGSCHE BEOEFENING
rij der natuurkundige werktuigen door, dan ftaan wij*,
bij eene gefcfaiedkundige befchouwing, verbaasd over den
nieuwen oorfprong van fchier allen. Welken invloed de
drukking der dampkringslucht op den toeftand der lig-
chamen uitoefent, kon men uit waarneming niet afleiden,
ten zij men de ligchamen ook zoo veel mogelijk van die
drukking kon ontheffen ; en eerst in het midden der ze*
ventiende eeuw vervaardigde otto van guerickr
de eerfte luchtpompen. — De waarneming leerde wel,
dat de ligchamen door de warmte worden uitgezet ; maar
hoe kon deze uitzetting de maatftaf van den graad van warm-
te worden, zonder de uitvinding van den thermometer, die
eerst op het eind der zestiende eeuw plaats had , ja zelfs
zonder dat dit werktuig , door de gelijkmatige verdeeling
van eene tusfehen twee vaste punten in liggende ruimte ,
algemeen vergelijkbaar geworden was ? eene verbetering ,
die niet dan tot het begin der vorige eeuw teruggaat ,
en welke biot aan newton gelooft te moeten toe-
febryven. — Welke denkbeelden kon men zich -vormen
van het. wezenlijk weeffel van planten en dieren , welke
ontdekkingen doen in de gefchiedenis van derzelver wor-
ding en ontwikkeling, wanneer niet de beperktheid van ons
gezigt geholpen werd door het mikroskoop , mede eene
uitvinding van lateren tijd , maar die tot op onze dagen
toe {leeds verbeteringen ondergaat, zoodat zich de gren-
zen van liet heelal in de rigting der kleinite ruimte (leeds
verder en verder voor den waarnemer uitbreiden? — Dat,
om van niets meer te gewagen , gewreven barnfteen kleine
ligchaampjes tot zich trekt, fcheen eene zonderlinge
waarneming , doch die op onze natuur* en fcheikundige
wetenfehappen zekerlijk buiten invloed gebleven zou zijn,
bad men niet op werktuigen nagedacht , om die ver-
fchijnfels te verfterken ; en echter de invoering van zoo-
genoemde electrifeermachinen in den werktuigkundigen toe-
ftel def natuurkunde dagteekent eerst van het midden der
vorige eeuw.
„ Van fcheikundige werktuigen behoef ik niet te gewa-
gen; want dat deze wetenfehap eerst in het laatst der
DER NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN. 613
vorige eeuw in hare grondflagen verbeterd en als op
nieuw gefcbapen is, weet gij allen.
Wij «zien derhalve de* oorzaken blootgelegd, waaraan
de tegenwoordige 'toeftand der natuurkundige wetehfchap-
pen deszelfs hooge voortreffelijkheid te danken heeft. Is
waarneming de eenige ware en zekere grondflag onzer
kennis in het wijduitgeftrekte gebied der natuur , dan zal
deze kennis zich noodwendig moeten uitbreiden in de-
zelfde mate als de waarnemingen naauwkeuriger en veel-
vuldiger worden. Het gebruik van werktuigen opent eene
onuitputtelijke bron van kennis- Men vormt zich van
dezelve een verkeerd begrip, wanneer men meent, dat
derzelver nut zich beperkt tot het verzinnelijken van ei>
, kele natuurverfchijnfels , of tot het doen van zoogenaam-
de proeven , die tot veraangenaming van natuur- 'en fchei-
kundige voorlezingen moeten dienen. Wij ontkennen niet,
dat er zulke werktuigen zijn , en wij zijn ver van de-
zelve alle als onnuttig en beuzelachtig te befchouwen ;
maar tot uitbreiding van kennis bij reeds geoefende na-
tuurkenners dienen zij niet , en zij vertoonen ons daaren-
boven dikwerf de verfchijnfels met eene van hunne inrig;
ting afhankelijke onvolkomenheid, welke* bij jeugdige aan-
vangers fomtijds wantrouwen in de waarheid , tot wier
bevestiging zij moeten dienen , kan opwekken. Mep kan
het zelfs als een kenmerk der hedegdaagfche natuurkunde
aanmerken , dat zij in dergelijke werktuigen armer is dan:
die der vorige eeuw, en dat modellen van natuurver-
fchijnfels (vergunt mij deze uitdrukking !)*meer 'en' ntëet
tot de gefchiedenis der wetenfchap beginnen te behooren.
Maar wy bedoelen hoofdzakelijk die algemeene werktut*
gen van waarneming of proefneming , welke ons de wer-,
king der natuur in verfchillende omftandigheden leerenr
nagaan , en welke dagelijks tot nieuwe ontdekkingen aan-
leiding geven , van welke de eerfte uitvinders dier werk-,
tuigen dikwerf geen denkbeeld hebben gehad. — Welk
gedeelte is er bjjkans in het wijduitgeftrekte gebied der
zuivere en toegepaste natuurkundigevvetenfchappen, waar
men van den barometer en thermometer niet het yecl-
OU 0V&R D£ HEDBNJDAJLGSCII& BftOBFSNIIfO
tuttigst gebruik maakt 9 Zij vergezellen defi natuurkenftuv
die der bergen toppen beklimt, en dienen hem, omderzefoev
hoogte te bepalen; en, zonder die weinige kwik , in
een' glazen bol opgefioten, wat sou de onderzoeker
van bet leven aangaande de eigene warmte der dienen »
wat de onderzoeker van het zamenfld onzer aarde van
de warmte onder hare oppervlakte, van de gemiddelde
warmte der verfchülende landftreken kennen ? Heeft met
eene gelukkige en vernuftige aanwending van dit werk-
tuig aanleiding gegeven tot eene hoogst eenvoudige wij*
ze * cm de meerdere of mindere hoeveelheid wateidamp
te bepalen , waarmede de dampkringslucht bezwangerd
is? •— Gebeele hoofdftukken vaa onze natuurkundige
wetenschappen danken hunnen oorfprong aan die een*
voudige werktuigen, en uit de zalen der natuurkundige
fcholen zijn zij als verhuisd in de talrijke werkplaatfen
van honderden verfchillende kunftenaars.
Maar wij noemden in de tweede plaats de verbeterde
terwtjfs, en denken hierbij vooral aan de eenvoudiger ver-
klaringen, die in de natuurkundige wetenfehappen meer
en meer veld winnen. Eenvoudigheid, (het was de
waarachtige fpreuk van onzen onfterfeltjken boerhaa-
vjO eenvoudigheid is het kenmerk der waarheid. Ea
gelijk het ware eigenlijk alleen is , terwijl het valfche
Hechts fckijnt ^zoo is ook elke onware verklaring der
tttuurverfchijnfels flechts waan en eene fchijngeftalte 9
die bij helderder licht verdwijnt. Ik behoef uit de ge*
fchledenis dcf fcheikunde flechts het phhgiston éttStah-
liamn te noemen, hetwelk men meende, dat bij de ver-
branding der ligchamen en de zoogenoemde verkalking
der metatol ontfnapte , zoodat dit ligchaam de zonder*
Rnge eügenfchap moest hebben van de zelfftandfghedcn 9
waarin hetzelve aanwezig was , ligter te maken dan zij
anders zijn konden ! Doch de dwaling , voor zoo ver zij
geleerde dwaling is , heeft nog een wezenlijker kwaad ten
gevolge dan loutere onkunde. Zij verftikt bet onder-
zoek , en wiegt den geest in flaap met eene fchijnbare
bevrediging van zijne zucht \ naar dieper inzigt. Waar
DER NATUURKUNDIGE WBTAWQJIAWfttf» 615
raen meqpt reeds gevonden te hebben, naoekjjiaen niet;
en -is bet hieraan niet toe te fchrgven* dat de ongerijaadr
fle .begrippen eeuwen lang van geflacht «ot, geüa<;ht -zijl
voortgeplant , als ware het ons ter waarfchtiwing, t)*t
Oiet alles voor zuiver goud te houden is, wat door 'het
gezag der eeuwen als zoodftnig gfcSkt is? .Wanneer
6HARRSPE ajce fijnen hamlet deze woorden ia
den mond legt: „Er zijn, ji oratio*, meer dingen
op aarde: en in den- hemel , dan waarvan in uwe wij&e»
geerte gedroomd .woedt ," helaas ! dan mogen wij er wei
euchtende bijvoegen , dat er in onze wijsbegeerte ook
vete dingen zijn, waarvan op aarde en in den hemd
niets te vinden is. Daar evenwel , zelfs inde verfte toe*
komst, voor den beperkten mensch de kennis der natuur
wel altijd ftukwerk blijven zal , zoo moeten wij ons ge?
troosten, dat er. aan onze wijsbegeerte vele dingen om
bekend blijven, die ito hemel én aarde beftaan, wanneer
zij zich Hechts ontdoen kon van alks , wat in hemel en
.aarde niet beftaat*
Terwijl er duizend wegen zijn, die tot dwaling Yóe*
ren , zoo is er Hechts één weg , die tot de waarheid ge»
leidt. Vanhier de veelvuldige verklaringen der oude w^Sr
geeren , die bij het licht van latere dagen als dwalingen
erkend zijn. Behoef ik hier te herinneren a&A de ftelling
van aristoteles., dat er ligte ligchamen waren ,
even gelijk zware , omdat fommige oprijzen ? Wanneer
er Ncrcïdcn waren, en zij vervaaxdigden eene natuur*
kunde volgens die grondftelling , gelijk tor KI orl Li
liet zich voorftelde, dan zouden «ij veel, 't geen wij on-
der de .zware ligchamen tellen , ligt noemen , zop al*
was, hout, olie.
«. Het noemen van torricellj herinnert mij .hier
aan die yrus voor het ijdel , waaruit de Ouden de wer-
kingen van zuigpompen en der hevels verklaarden, zoo»
dat het water, hoezeer andets niet geneigd om op te
klimmen , liever opklom , dan eene ledige ruimte over te
laten. Men had eenmaal in eenen tuin te Fk^ctict eene
«er lange pomp vervaardigd ; toen men echter met yen»
«16 OVKR DE MDKNDAACSCHE BBOEtttXlirC
tazing ng9 dat hef water flccbts tot de hoogte van 38
voet te brengen was, vervoegde men zich Mj'ga li-
las i, die, het zij dan fchertfend , . het zij'om zkrfc
van de vragers te ontdaan , tot antwoord gaf, dat de
natuur Hechts tot de hoogte van 32 voet toe affchuw
voor het ijdel had i Althans het was voor het vernuft
van zijnen grooten leerling torricelli bewaard, om
aan te toonen * dat kwikzilver in eene glazen buis 9 die
gan bet eene einde gefloten was , en welke daarmede was
opgevuld, nadat men de buis met het geopende einde naar
beneden in een9 kwikbak plaatst , niet hooger ftaat dan
omfireeks 28 duim , zoodat men zeggen moet , dat in
met kwik gevulde buizen de affchuw voor het i#el flechts
tot eene hoogte van 28 duim gaat; ten zij men liever,
met torricelli^ de drukking der lucht voor de
oorzaak . van beide verfcbijnfels houden wil ,* zoodat de
hoogte van water* en kwikkolom beantwoordt aan beider
foortelijk gewigt, d. i» juister gefproken, omgekeerd
evenredig is aan hetzelve. Pascal kwam op de ge»
lukkige gedachte, om dezen ftrijd te beflisfen door de
proefneming , of, bij verkorting van de drukkende ko-
lom der dampkringslucht , ook de kwikkolom nederdaalt;
«n PER&1EA beklom met torricelli's buisden
Puj de DSme * en zag op deszelfs top werkelijk de
kwik omtrent 3 duim lager ftaan." Van dien tijd af was
er geen vrees voor het ijdel meer in de leerftelfels der
natuurkundigen, en tqrricelli's werktuig, de
reeds vroeger vermelde barometer , werd algemeen inge-
voerd , om de veranderingen in de drukking der damp-
kringslucht op eene gemakkelijke wijze te kunnen waar*
nemen. In zijne vernuftige Gefprekken over de yeeJ-
hèid der Werelden , ftelt fontenelle zich voor,
dat die oude wijsgeeren eene hedendaagfche toonfeelveï*
tooning bijwoonden , en in de Partjfche Opera f a ë-
ton naar omhoog zagen ftijgen, en dat zij de koorden,
waarmede hij werd opgetrokken, niet konden ontdekken,
noch wisten, hoé het achter de fchermen gefield was.
De een zou zeggen , het is eene verborgene eigenfehap ,
ê
DER NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN. 617
die fa&'fon opheft* Dé ander, FAëTON beftaat uit*
zekere getallen , die hem doen opftijgen. Wederom een
ander, pacton heeft eene zekere liefde voor het bo
venfte gedeelte van het tooneel; hij is niet op zijn ge-
mak , ^ wanneer hij er niet is, Een vierde, f act on is
niet gemaakt om te vliegen ; maar hij wil echter liever
vliegen, dan het bovenfte gedeelte van het tooneél ledig
laten; en duizend andere herfenfchimmen meer, door
welke het te verminderen is, dat de hooggeprezene Ou-
den niet finds lang hunnen goeden naam verloren hebben.
Eindelijk: komen descartes en eenige andere latere
onderzoekers, en zeggen, faïton rijst, omdat hij
met touwen getrokken wordt , en omdat een gewigt ,
zwaarder dan hij, naar beneden gaat. Zoo gelooft men
thans niet meer, dat een ligchaam zich beweegt, ten
zij het getrokken of voortgeduwd worde door een an-
der ; en hij , die de natuur zag zoo als zij is , zou als
't ware de inrigting zien van het tooneel achter de
fchermen.
Meent niet, dat door deze eenvoudige verklaring het
fchouwtooneel der natuur iets van deszelfs fchopnheid
of aantrekkelijkheid verloren heeft. Het is zoo , bij eene
tooneelvertooning zou het de illufie^ gelijk men het
noemt , verftoren , wanneer men alles 'zag zoo als het
gefchiedt; en hoezeer men weet, dat het geene wonde-
ren^ zijn , men fchept vermaak in de begoocheling , en
k|t het voor den werktuigelijken kunftenaar over, om
over het raderwerk en den geheimen toeftel na te den-
ken. Maar in de natuur is het geheel anders. Hier
wil men geene begoocheling ; men zoekt waarheid. En
wanneer ons nu het naauwkeurigst onderzoek tot eene
fpaarzaamheid van middelen geleidt, waarvan men geen
denkbeeld had, wie zal zijne bewondering niet hooger
voelen opklimmen, als hij de vele en verbazend ver-
fchlllende uitwerkfelen ziet, die door deze eenvoudige
beginfelen eq krachten worden te weeg gebragt ?
Inderdaad het is niet het aantal van bijzondere daad-*
zaken alleen, het is dit zelfs niet hoofdzakelijk, %,t
618 OVER D» HEDENDAAGSCHB BEOEFENING
welk den waren rijkdom der wetenfchappen uitmaakt»
Onze redelijke geest vraagt naar eenheid; en het is in
geenen deele een kenmerk van 's menfchen beperktheid» maar
veeleer van zijnen voonreffelijken aanlegt dat bij alge*
meene begrippen zoekt door het opfporen van betrekkin*
gen en menigvuldige vergelijkingen. Is het dan wonder,
dat verfchijnfels, die in 't begin, als enkele bijzonder*
heden * dikwerf zonder zamenhang met alle andere na*
tuurverfchgnfels zich voordoen, veelal de zaden zijn
van allergewigtigfte en op de meest verfchiHende be-
fchonwingen inyloeijende waarheden ? Wij maakten reeds
melding van het eigenaardig verfchijnfe] , dat gewreven
barnfieen kleine, ligte ligchaampjes tot zich trekt. Eeu-
wen moesten er verkropen, eer men van dezelfde kracht,
die dat verfchqnfel te weeg bragt, zulke verbazende uit-
werkfelen zag, dat men ze met den blikfem vergeleek,
tot dat franklin's ftoutmoedige hand het blikfem*
vuur uit de wolken trok, om deze overeenkomst te be-
wijzen. Diezelfde electriciteit was het , welke wederom
als een vreemd, op zichzelf ftaand verfchijnfel zich bij
dierlijke ligchamen fcheen tevertoonen, toen gal van i
zijne eerfte ontdekkingen deed; maar volta's doorzigt
zonderde het toevallige van het wezenlijke af, en leerde , dat
de werking alleen van de aanraking van twee ongelijksoortige
metalen of ftoffen afhangt , dat de fpier daarbij flechts
als geleider befchouwd moet worden , en dat het Galva-
nismus niets dan. electriciteit was ; tot dat het hem ge-
lukte , de beroemde kolom uit te vinden , waardoor deze
electrieke verfchijnfels verilerkt werden, en waardoor,
even gelijk door de in het midden der vorige eeuw uit-
gevondene Leidfche flesch, de hevigfte fchokken konden
worden voortgebragt , met dat verfchil alleen, dat de
fchokken aanhoudend zijn , en niet , gelijk die der Leid*
fche flesch, plotfeling voorbijgaan. Het was de uitvin-
ding der Vohafche kolom , met welke de negentiende
eeuw die ichoone rij van ontdekkingen opende, welke
tot op onze dagen niet ophouden. De fcheikundige wer-
kingen van dien toeftel gaven tot de proeven van n*»
DBA NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN. 619
chomon aanleiding. Zij deden davy bewflzen, 't
geen reeds lavoisiêr's genie bad gegist, dat loog-
zouten en aarden met zuurflof verbondene metalen wa-
ren. Oeustsdt. ontdekte nu voor het eerst den merk-
waardigen invloed, die, door een' de beide polen der
kolom verbindenden geleidraad, op de magneetnaald wordt
uitgeoefend. Eene rij van nieuwe, electro-magnetifche
verfchijnfels werd bekend; eene voorbijgaande magneti-
fche kracht wordt als door een' tooverflag opgewekt ,
zoodat een ftukweekyzer, 't welk anders in 't geheel geen
aantrekkend vermogen uitoefent , nu eensklaps verbazen-
de gewigfen draagt; en faraday leerde, omgekeerd,
in onze dagen , door de magneet zelve electrifche von-
ken en andere verfchijnfels voortbrengen. Wie (laat niet
verbaasd, als hij deze volgreeks van ontdekkingen na*
gaat, die ik u hier met -vlugtige trekken heb afge»
fiche tst? En nu keeren wij in onze gedachten terug tot
den barnfteen, waaraan thales, of wie het dan ook
zijn moge, het eerst het vermogen van aantrekking op»
merkte, en zien den eerften fchalm van eene onafzien-
bare keten 1
Leert dit voorbeeld ons overtuigend den tegenwoor-
digen voortgang der natuurkundige wetenfchappen , het
doet zulks vooral door het verband, hetwelk latere ont-
dekkingen in vroeger onzamenhangende daadzaken heeft
gebragt. En deze twee eigenfchappen zijn het voorna-
lijk, — eenvoudiger verklaring van de verfchijnfelen en die-
per inzigt in den zamenhang tusfchen de onderfcheidene
werkingen der natuur, — waardoor zich de natuurkun-
dige wetenfchappen thans meer dan ooit ondèrfcheidem
Intusfchen valt het niet te ontkennen, dat men zich,
bij het herleiden van verfchillende verfchijnfels tot ééne
en dezelfde oorzaak, voor overijling hoeden moet, en
dat zelfs de latere tijden ons van deze overijling waar*
fchuwende voorbeelden opleveren. Wanneer gewigttge
ontdekkingep den toeftand eener wetenfchap als herfchep-
pen, dan ontftaat een nieuw licht, hetwelk dikwerf zoo
helder fchijnt , als ware er nu geene duisternis meer*
620 OVER DE HEDENDAAGSCHB BEOEFENING
Latere ontdekkingen doen dikwijls twijfelingen ontdaan.
Heeft het vorige licht iets van deszelfs helderheid ver-
loren? Voor zoo ver het wezenlijk licht' der waarheid
was, kan het niet verloren hebben; maar het is alsof
de oogen , langzamerhand aan hetzelve gewoon gewor-
den , nu, met behulp van dat licht zelve , (leeds fcher-
per en naauwkeuriger zien. Ik behoef hen , die met de
gefchiedenis der wetenfchappen bekend zijn , Hechts aan
lavoisier's ontdekkingen, aan de buitengewone
klaarheid van het ftelfel der grondvesters van de anti-
phlogistifche fcheikunde te herinneren. Was het niet
alsof alles ontdekt was ? De zamenftelling van alle zu-
ren , de ware aard der verbranding , de ademhaling , de
dierlijke warmte en wat al verder ! Of willen wij een
voorbeeld , dat in onze dagen valt ; fcheen het niet alsof
de fcheikundige werking der Voltafchc kolom overtui-
gend aantoonde , dat fcheikundige verwantfehap één was
met electriciteit ; en was men niet een nieuw tijdperk ,
dat van het electro-chemismus , ingetreden, tot dat pa-
ra da y ook hier twijfelingen opperde, die aantoonden ,
dat men het doel nog niet bereikt had ?
Ontleenen wij uit deze laatfte gedachte, dajt het doel
nog niet bereikt is , geene twijfeling aangaande den bloei
en de hooge voortreffelijkheid der natuurkundige weten-
fchappen in onze dagen. Voortreffelijk noemen wij dien
toeftand , M. H. , maar het is in vergelijking met vroe-
gere tijden; want op het uitgeftrekte gebied der na-
tuurkundige wetenfchappen zijn wij nog flechts en-
kele fchreden voorwaarts gegaan. Ontmoedigend moge
deze gedachte voot ijdelheid en vadzigheid wezen , die
zich gaarne in het bezit der wijsheid zouden wanen ;
bemoedigend is zij voor den waren onderzoeker, die,
overtuigd van het onvolkomene aller menfcheüjke ken-
nis, de hoogte beftemmmg van het menschdom hier
op aarde in oefening der krachten en vermogens van den
redelijken en onfterfelijken geest gelegen acht.
Maar , zegt men veelligt , die naauwkeurige kennis is
voor den geleerde van beroep bewaard ; op het gemeene
DER NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN. 621
leven en op de algemeene welvaart heeft zij geen* in-
vloed. Het getuigenis der. ervaring zou deze (telling ge-
noegzaam wederleggen , al ware bare ongegrondheid ook
niet overtuigend door uit den aard der zaak ontleende
redeneringen reeds vooraf aan te toonen. Wanneer toch
de natuurkundige wetenfchappen de grondflagen uitmaken
van alle onze kunden, waarbij wij de voorwerpen der
natuur naar onze behoeften gepast aanwenden, hare
krachten tot onze bewerkingen bezigen , — en het is over-
bodig , huttelooze bewijzen voor eene ontwijfelbare zaak
aan te voeren > ~ wanneer dan de natuurkunde op nijver-
heid en welvaart in het algemeen invloed heeft, wat
dunkt u9 M.. H. , zal die invloed niet ruimer, niet
weldadiger zijn , hoe volkomener de wetenlchap zelve
is , waarvan hij uitgaat ? Maar ook het getuigenis der
ervaring fpreekt hier luid. Wanneer onze vaderen 9 die
vóór veertig of zelf? vóór dertig jaren geftorven zijn ,
konden opzien uit hunne graven, of andermaal deze
aarde betraden , zouden zij voor hunne verbazing naau-
welijks woorden weten, wanneer zij niet Hechts op onze
(faroomen de talrijke fchepen zagen , die de Ouden veel-
. ligt bezield zouden noemen , omdat zij door inwendige
beweging worden voortgeduwd; maar wanneer zij die-
zelfde, door den adem van waterdamp voortgedrevene ,
tyelen ook de zee zagen ploegen , en , van den invloed
der winden onafhankelijk , het eene werelddeel aan het
andere nader verbinden ; wanneer zij dienzelfden damp in
onze fabrijken thans datgene zagen verrigten , 't geen
te voren door honderd menfehenhanden met groot tijd-
verlies moest ,gefchieden ; wanneer zij .... maar ik wil
thans niet herhalen , hetgeen de meesten uwer zich her-
inneren zullen gehoord te hebben , toen een onzer Me-
deleden , met rijke keuze van zaken en in levendige trek-
ken, den voordeeligen invloed der natuurkundige weten-
fchappen op de nijverheid afTchetde, als die haar van
aard hebben veranderd, haar hebben verbeterd »en uitge-
breid, en nieuwe bronnen voor de volksvlijt hebben
geopend.
622 OVER DE nEDENDAACSCHE BEOEFENING
Doch niet tot de .bevordering der nijverheid alken is
de invloed der natuurkundige wetenfchappen beperkt ;
zij hebben eene ruimere toepasfrog op alwat tot veraan-
genamïng van het leven , tot beveiliging onzer bezittin-
gen behoort. Behoef ik andermaal van het nut der af-
leiders te fpreken, die toch aan geene loutere gtefthg-,
dat de blikfem een electriék verfchijnfel zijn kon , maar
aan dadelijke waarneming hunnen oorfprotig verfctmfttigd
zijn ? Zoo er nog bewijzen voor hunne nuttigheid' <mt>
braken, Doesburg! kerktoren zou in ons vadeAand aife
twijfelingen kunnen wegnemen, als waarin te voren her-
haalde malen de blikfera floeg en groote fchade aanregt-
te , maar die nu finds vijftig jaren door de zorg van
k'raijenhof* beveiligd werd. En ook in dit be-
langrijk werktuig bragt later tfld gewigtige verbeteringen
aan , zoo als het beveiligen van het onderde , ouder den
grond verborgene en aan het gezigt onttrökkene gedeelte
des geleiders , door het rhrinetfelen in eeü fleenen , «et
houtskool gevuld kanaal , waardoor voorkomen worde *
dat het beveiligingSQiiddel, waarop men zich verliet, bö-
driegeltjk en gevaarlijk zoü worden. — De Galvamfche
electriciteit gaf aan davy een middel aan de hand, om
het koper der fchepen tegen de werking van het /zee-
water te beveiligen, door het in aanraking te brengen
met zink , tin of ijzer ; en dit zelfde middel bezigde hij
ook met goed gevolg , om de ijzeren ftoomketete voor
oxydatie en gevaarlijke afflijting te bewaren.
Hoe kan in Nederland iets , dat tot de zeevaart be*
trekking 'heeft, anders dan algemeene belangftelling wek-
ken? Onvermeld mag dan ook de ontdekking van bar-
low niet blijven, om, door middel van eene ijzeren
plaat , de miswijzing van het kompas , welke door den
invloed van het fcheepsijzer veroorzaakt wordt , te ver-
nietigen, waarvan de groote nuttigheid, vooral bi) rei-
zen naar de Noordpool , gebleken is. in élk (chip kan
het ijzer, hetwelk -zich op hetzelve bevindt, wat des-
zelfs werking ' op het kompas betreft , als in één punt
vereenigd gedacht worden, zoodat men, aldaar een9 $ze*
DER NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN.! 623
r
ren bol van genoegzame grootte plaatfende, dezelfde wer-
king op het kompas zoude, waarnemen, als door de ver*
eenigde krachten van het fcheepsijzer op hetzelve wordt
uitgeoefend. Door eene achter het kompas geplaatfte
ijzeren plaat wordt de magneetnaald nu blootgefteld aait
twee krachten van tegengeftelde rigtïng, welke men door
proefneming van gelijk vermogen maken , en alzoo de
aantrekking van het fcheepsijzer bg alle rigtingen van
het fchip nagenoeg vernietigen kan. -*■ Welke behoeft
ten, eindelijk, zijn algemeener, dan die van zich tegen
de koude te befchntten en zich' te voeden ? Maar welke
verpligtingen heeft dan niet hfet menschdom aan weten-
fchappen , die ons leeren hier alles te befparen, "die door
den invoer van meer voedende planten in den landbouw
den grond als uitgeftrekter maakt, en die een9 rum-
ford in ftaat fielden, om met weinige penningen Ar-
men te voeden , en om dus met geringe middelen de wel-
daden uitgebreider en algemeener te maken ! — aan we*
tenfehappen , die de lucht leeren zuiveren , zoodat de
vernielingen van den oorlog , bij opeenhooping van ge-*
kwetften en lijken in groote (leden , geene pestkoortferi
meer na zich flepen ; die het onzuivere water drinkbaar
en helder maken , en het op lange zeereizjen tegen be-
derf leeren bewaren; die > eindelijk de voor de gezond-
heid fchadelijke vervalfchingen doen kennen, waarmede
de hebzucht zich niet ontziet , zelfs de eerde benoodigd-
heden des levens te vergiftigen ! — Welke behoefte is
grooter en algemeener in befchaafde landen , dan die van
het vuur; maar welke middelen heeft men niet uitge-
dacht, om deszelfs werking, met befparing van brand*
ftof, te vermeerderen; en hoe nuttig is niet in onze
dagen de verwarming van groote gebouwen door warm
water, zoo wel in uitwinning van onkosten, als in ver-
mindering van het gevaar van brand? Had men deze
wijze van verwarming meer algemeen ingevoerd , dan
zouwaarfchijnlijk het Engel fche Parlement zich niet be-
rooft! hebben gezien van eene vergaderzaal, in welke
624 OVER DB HEDENDAAGSCHE BEOEFBNINC
oude herinneringen liefde voor oude en eerwaardige in-
(tellingen konden opwekken of aankweeken*
t)och wij kunnen ons pleit voldongen achten. Ééne
opmerking nog ten befluite. De weldaden, die de na-
tuurkundige wetenfchappen aan het menschdom bewij-
zen, zijn algemeen en blijvend. Niet tot een enkel
volk beperkt, breiden zij zich over alle volken uit, zon-
der iets in waarde te verliezen; en, welke menfchelijke
inftellingen ook verdwijnen mogen, zij blijven beftaan
tot de laatfte nakomelingen. Wat menfchelijke dwaasheid
en dwaling ook afbreken , wat de woede van verdoolde
volken ook vernietige^ dit goede zaad wordt nooit verdikt,
maar draagt (leeds overvloediger en heerlijker vruchten. In
welk een fchoon licht verfchijnt ons, bij die waarachtige
overtuiging , de kennis der natuur ; en de namen van
FRANKLIN, RUMFORD, LA VOISIER, BB R-
t-h ollet, davy en zoo vele anderen, zijn het niet
fte namen van weldoeners des menschdoms? Het is zoo,
M. H., de beoefening der wetenfchappen vordert niet in
de eerfte plaats, dat men zich om nuttige uitkomften be-
kommere ; zij eiscbt waarheidsliefde , en hex is haar om
bevrediging van de zucht naar kennis , niet om voordeel
tè doen. Maar wij moeten daarom niet meenen, dat of
eene afzonderlijke beoefening der wetenfchappen uit zui-
vere waarheidsliefde , zoo zij gelukkigen uitflag heeft ,
ooit onvruchtbaar voor bet menfchelijk geluk wezen kan,
of dat eene echt wetenfchappelijke toepasfing op nuttige
kunften en bedrijven ooit den waren geleerde tot oneer
zou verftrekken. Gewoonlijk echter geeft de wetenfchap
flechts den eerften wenk , en de uitvoering van het ont-
werp laat zij aan anderen over ; zij ftrengelt waarlijk den
algemeenen band, die menfchen aan menfchen bindt ,
(leeds naauwer en vaster. Zoo heeft men het gezien,
dat Duitfchc geleerden, die veelligt nimmer een zeefchip
aanfcbouwden , de zeevaartkunde verbeterden , en daar-»
voor door zeevarende Mogendheden beloond werden.
In eene welgeordende maatfchappij heeft de mensch
DER NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN. 025
in dezen toeftand van befchaving verfchillende klingen
van werkzaamheid. Het fchiJHt wel , als had elk Hechts
zijnen akker te bedellen , en als waren die krin-
gen buiten aanraking, zoo lang niet eigentfelang ze ver-
der uitzet en botfingen te weeg brengt ; — maar het is
flechts fchijn, Onwillends en onwetends bevordert elk ,
die met waren ijver en met goed verftand flechts zijn
eigen geluk wil bevorderen, tevens dat van anderen.
Door ijver en nuttige werkzaamheid van elk burger bloeit
de geheele Staat. Gelukkig hij , die dat regt gevoelt ,
én die niet flechts onwillends en tegen zijne bedoeling
eenig algemeen goed fticht , maar daarentegen , met ver-
ftandig overleg en wijze keuze, alles doet, wat men-
fchengeluk rondom hem kan bevorderen ! Gelukkig de
maatfchappij 9 waar kennis en wetenfchap, door vereenig-
de pogingen van allen , het beeld dragen der weldadige
zon , en , even als zij , niet licht alleen , niet warmte al*
leen , maar licht en warmte tevens verfpreidèn !
UITTREKSEL UIT EENIGE BERIGTRN EN AANTSEKENINGEN
OVER UZEREN WEGEN, ENZ.
(Vervolg en fiot van bh 587.) \
$ 9. Voor enkel commerciële belangen, fabrijken, bergwer-
ken enz. kunnen en moeten dé ijzeren wegen zoo eenvou-
dig en oeconomiscb mogetijk worden aangelegd.
Onderfcheidene ijzeren wegen, en bijzonder de zijtakken,
tonnen meestal geheel befpaard worden, wanneer de daar-
heen loopende ftraatwegen gefchikt zfin, om door den Gor-
donfehen ftoomwagen , die ook op gewone ftraatwegen loopt,
bereden te worden. Hiertoe zouden de Hollandfche klinker-
wegen (*) wel het beste gefchikt te maken zjjn.
(*) De Heer reinhold heeft de Hollandfche klinker-
wegen ook in Duitsehland meer bekend gemaakt, in eene
door hem uitgegevene Verhandeling : Befchreibung und Ab-
lildung einer Holtöndifchen Klinker ftrasfe 9 mlt Bemerkungen
über den Bau der Kumtftra$fen , dfren Fahrbahn mit ZiegeU
fleinen befestigt ist , im 1 und 2 Hef te des? Bandes detj<wrn#k
fiïr die Baukumt von Dr. cjlrllr , Berlin% 1833.
iuhgelw. 1835. no. 13. Tc
06 OVER IJZEREN WEGEN.
% 101 De bedoelde verbetering in de conftructie 4*r f po-
ten van gefmeed ijzer geefc ook nog een befparingsmiddel
a^n de band , om daarvoor hangende en ftaande ijzeren brug»
gen ce bouwen, die minder ijzer vorderen, dan de gewone
ij?eren bruggen, of om, bij de zamenvoeging van ijzeren
wegen mee flraatwegen, de op de laatften zich bevindende
brnggen te verlengen , en de beide wegen naast elkander daar-
over te kunnen leiden. De invoering van zulke bruggen ge-
looft iften dat zeer is aan te bevelen. Voor den ijzeren weg
niafehen Amfterdam en Keulen wil men ijzeren hangbruggen
Qv*r den UsfeJf de Lippe en de Roer vervaardigen. (*)
De verreweg geringere kosten van aanleg en onderhoud
van hangende brugge? , en de weinige zwarigheden % om ze
ook ,dwr aan te leggen, waar de localiteit den bouw van
fteenet* of houten bruggen hoogst moeijelijk en dikwijls on*
mogelijk maakt, doet aan de ijzeren hangbruggen in vele ge-
vallen de voorkeur geven. Daar men nu de kettingbrug-
gen bok zoo inrigten kan, dat de doorvaart met ftaande
masten kan plaats grijpen, zoo zijn dtzt bruggen ook op
bevaarbare- kanalen zeer wel aan te wenden. De vaste
bruggen van (leen en hout zijn, wel is waar, in vele ge-
vallen onontbeerlijk; de groote kosten van fteenen, en de
geringe duur van houten bruggen , zyn echter gewigtige be-
weeggronden, om aan de ijzeren vaste of hangende brug-
gen , bijzonder/ Voor de ijzeren wegen , de voorkeur te ge-
v^en^ Het u daarom dan ook, dat de ervarene en kundige
WÏ4erUu}d[che Ingenieurs de ijzeren hangbruggen verkozen
hebben, (f)
t $ ii. De bier in het algemeen aangeduide verbeteringen der
jyzeren. ^egea„ (toom- en vrachtwagens , en der bruggen %
hebben» ten 4°d» eeae aanmerkelijke befparing voor alle ge*
v^üew, een$, vermeerdering van het gebruik, ,eo dus ook
- (*> Zie onder anderen over de hangbruggen! üeèer dm
Bau der H&ngebrüoke* *ou Eifendr*ht> nach stèvensok,
seguin, düfoür, navier und andern , yen Bt f , w.
BERG,w//7 Kupfertafeln. Leipzig , 1824.
1 (f) Men zie over de ijzeren bruggen: Theorie der Brücienbogen
und Forfchldge zu eifern<n Brücken in jeder beliebigen Grotfe,
vom Qirector georg Jutter vón Reuhenbach, mit 5 Knp-
firn. München> 1833. En over de vaste bruggen eene Ver*
handeling van Dr. rbinhoLd: Beitr&ge zur Beftimmung
der Bbhe der Gtvfilbfttiu* und der Sterke der fPiderlsgermd
OVER IJZEREN WEGEN. tütt
der inkomften, en eiodplijk ook eene vermeerdering der vei-
ligheid voor reizigers en goederen daar te Hellen, De Schrij-
ver vleit zich dan ook, dat het goede, 't welk in zijne voor-
Hagen mogt zijn opgeflotefl, zich befcheiden moge aanfluit'en
aan het goede , door andere zaakkundigen reeds gevonden ,
waardoor de zaak zelve te yolkomener zal worden. De af-
beeldingen en befchrijvingen van een en ander kunnen hier
niet geleverd worden , en hij moet het bij deze algemeene
opmerkingen laten berusten; maar wanneer deze of gene
Maatfchappij , ter befparing van aanzienlijke kosten bij den
aanleg van qzeren wegen, hiervan werkelijk gebruik mogt
willen maken, zoo is hjg genegen, om, op daaromtrent
ce kennen gegeven verlangen, deels ceekeningen en befchnjj vin-
gen, deels modellen van genoemde verbeteringen in de zanten-
Helling door deskundigen te doen vervaardigen , zich alleen
eene billijke vergoeding van onkosten voorbehoudende.
Dé zaak fc op zichzelve voor het welzijn der handelvolken
van hec Europefche vasteland te gewigtig , om de opmerk*
zaamheid der Vorften en volken* te ontgaan, en om die der
kunstbeoefenaren in eenen wecenfchappeüjken en praktifchea
zin niet tot zich te trekken.
D. REINHOLD.
Leer, in Oostvriestand 9 Königl. fFasferbau»InfpecHr9 Hff*
Maart 1834. ter des Kon. Weder l.Uwenordens.
MittelpfeiUr grosfcr masfiver Brücken , durch viele Beifpiete
erlauttrt und ins befondere fur Praktiker gefammelt. Vol-
gené BELIDOR, PERRONET, GAÜTHEV en RODER.
HET ONTWAKEN.
Een Gefprek.
(Vrij gevolgd naar het Hoogduitsch van Dr. ?r. there*
min's Abendftunitn, door ab". des amor!e van
der roeven.)
*k Heb aan der kranketi veege fpoode,
Als Jezus dienaar, vaak gellaan;
Dan goot ik balfem in hun wonde ,
Eu wees bun uit Gods woord het eeuwig leven am«
Tt2
V
Ci8 UW ONTWAREN.
*k Zag den, boe angst en kommer weken
Voor blijde hoop op Hem, die met zijn bloed ons kocht ;
En boe bun blik nóg vaü den dank wou fpreken ,
Dien mtf hun mond vergeefs te ftaamlen zocht,
GQ wilt mij danken ?..... Hoort, gij vrome vrinden,
Die 't levens ftrijd hebt doorgeftreén !
Als ge in den kring der zaalgen haar mogt vinden ,
O zegt haar, dat ik altijd om haar ween!
/jq.
Gtf bebt goed geflapen?
Hg. Zoo als nooit te voren Mk geloof niet, dat ik zelfs
in de dagen mijner kindscbbeid zoo diep, zoo zacht, zoo
verkwikkend geflapen heb. De oude Vader — bet beugt u
nog wel — als hjj 9s morgens in de woonkamer trad , waar
wy hem opwachtten, dan plag hij op onze vraag: hoe hij
geflapen bad ? te antwoorden : Als een-zalige ! — Als een
zalige — mogt ik ook wej zeggen — heb ik geflapen ; of
liever, als een zalige ben ik ontwaakt. Ik gevoel een nieuw
- leven in mij; het is9 als had ik alle vermoeidheid, alle be-
hoefte aan flaap voor altijd afgelegd. . In mjjne ledematen i§
eene frischheid, in mfine bewegingen eene gemakkeiy kbeid 1
Mij dunkt , ik kon vliegen , zoo ik wilde.
Zy. En het bevalt u hier in dezen oord ?
Hy. Nu , ik moet zeggen , in menige fchoone ftreek zijn
wij te zamen geweest» maar deze is dan toch uitnemend
en onvergelijkelijk fchoon. Welke boomenl Waarlijk, hemel,
hoog 1 Zij dragen bloefems en vruchten tevens. De takken
worden door den morgenwind bewogen , en het klinkt daarbij
zoo liefelijk uit de toppen , alsof zij door een gansch heir
van gevederde zangers , welke ik echter niet befpeuren kan ,
bewoond waren. Achter de boomen verheffen zich bergen ,
wier verhevene gedaanten zich duidelijk in de reine lucht ver-
* toonen; en foms draven wolken, met al de gloeiende kleu-
ren der rijzende en ondergaande zon geteekend, voorbij de
belling of boven de toppen dier bergen. Op den hoogüen
top, uit een melkwitten, doorfchijnenden, glansrijken nevel,
verrijzen, naar het mij voorkomt, de poorten, torens en pa-
leizen eener groote, heerlijke Sud. Van diezelfde fpits droomt
een breede rivier, welke ik eer een zee zou noemen, en die
echter niet met ontzettend geklater, maar met een zacht har-
monisch gelold van de bergen aflchler. Wijd en zijd val/en
HET ONTWAKEN* 02ê
de droppelen , die de boomen en bloemen befpipefjen eo eene
aangename koelte verfpreiden, die door de bom mee wellust
worde ingeademd. En die perk hier, waar w$j ftaan, wac
is het vol en digt én met wonderfchoone bloemen bezaaid l
Wij wandelen er over, en echter buigen de grashalmen
en de bloemen zich niet onder onze treden. Eenzaam is deze
plaats , doch aan alle zijden openen zjeh de heerlQkljte ver»
fchicten; de blik reikt ver en verder en de gezigts^inder
breidt zich altijd nit.
Zy. Hebt gij dit alles dan reeds meer gezien , of ziet gtf
het heden voor de eerde maal ?
Hy.' Oflchoon ik mij hier zoo regt te huis geroele , en
alles een zoo bekend en bevriend voorkomen beeft — nog.
tans, als ik het wèl bedenk» dan moet ik zeggen: neen, nog
nooit ben ik hier geweest.
Zy. En bevreemdt het u niec, mij weder aan uwe zgde
te zien?
H<j. Zyt gfl het dan niet altijd geweest?
Zfl. In zekeren zin wel, maar in een anderen niet. Uwe,
oogen hebben mfl finds lang niet aanfehouwd. Eens werd ik
uw gezigt ontrokt.
Hy. Ja, ik herinner my... 't is als een duistere wolk ?
die voor mijne verbeelding ryst • • • bange dagen , in waken
en weenen doorgebragte nachten; — maar, terwijl ik mfj an-
ders zoo gemakkelijk in treurige gedachten en gewaarwordin-
gen verdiepte, kan ik die thans niet regt meer vatten en ge-
voelen * 't is of ze mij vreemd zijn geworden.
Zy. Denk aan den 31ften July.
Hu. Nu wordt mij alles helder, 't Was in den vrpe-
gen morgen van uwen anders zoo vrolyken jaardag. Lang
hadt gij gekwijnd. Weken aaneen waren wy tusfehen hoop
en vrees geflingerd. Plotfeling overviel u eene doodelijke
zwakte. GS gaaft my uwen laatften afleheidsgroec Met uwe
ijskoude hand ftreeldet gfl mij de wangen gij boogt het
hoofd en ... . ttierft. — Ja, het is zoo: gij zyt geftorven.
Zy. Ik ben geflorven, en ziet ik leef.
Hu. Als gij geftorven zftt en ik u zie, droom ik dan
welligt?
Zy. Gij droomt niets gij waakt.
Hy. Of zyt gif mij van den hemel op aarde toegezonden*
opdat ik u voor een korten, tyd zou wederzien, om dan pp
nieuw lange jaren achtereen uw verfcheiden te beweenen ? .
680 H£T OOTWAKIN.
Z&* Neen, thans fcheidenwtf ntet méér. Wil ben ik tm
u gezonde*, m*ar niet mar beneden op de aatde. Zie toék
een goed rondt Waar hebt gij op aarde ooit zulke boomen,
zulke bloemen, zulk een Aroom gezien? Befchouw n zei*
ven! Zorg en droefheid hadden uwe krachten ondermijnd;
thans tijt gö verjongd; gij gtat niet, gij zweeft; nwe oogeo
zien filet Hechts , zft «ien onmetelijk wijd. Keer tot uw bin-
jtenfté in : waart gij wel ooit 200 te moede als thans ?
Htf. *t Is daar binnen in mij, als een diep, onpeilbaar,
fteedft bewogen, en toch kalm en effen meir, Ja* ais ik om
mij heen zie, als ik mij zelven befchouw, als ik een blik
fla in mijn bfnnenfte , als ik uwe hand de m§ne voel druk-
ken— dan zou ik zeggen: ik ben zalig; ik ben in den hemel*
Zjj, Gij zijt het.
Htf. Maar — dan moest ik geftorven ztfn?
Ztf . Gij aijt her. Hebt gij dan niet krank gelegen op de-
zelfde plek , waar ik geftorven ben , en waarheen ook gij
verlangdet gebragt je worden fr Heeft uw oudfte Zoon niec
dag en nacht , zonder van uwe zijde te wijken , u zoo trouw
en Hefderijk opgepast? Hebt gij niet dag en nacht de blaauwe
oogen uwer oudfte Dochter open gevonden , waarin lij dé
opwellende tranen zocht terng te dringen ? Heeft niet een
graan we fchemering, een ondoordringbare nevel ten laatfte
ons dierbaar achttal, en al wat u omringde, aan uw ge-
zfgt ontrukt?
Hg* Ik ben geftorven. Heer van leven en doodl Op fflgfNi
knieën dank Ik U , dat Gij iets 200 groots ook tan mij vol?
bragt , dat Gij ook aan mij het onfchatbaar geluk -en de hooge
waardigheid verleend hebt van geftorven, en zalig geftorven
re zijn. Gij weet, o Heerl hoe dikwerf dit oogenblik voor m#
Itond; hoe dikwerf ik U gebeden heb, dat Gij zelf, daar ik het
niet vermogt, mij daartoe wildet voorbereiden en m$ een
Jtechten, zaligen dood befchlkken. Nu, Heer 1 Gij hebt die bede,
gelijk al de overige, verhoord) GQ hebt U hier, als altijd t
heerlijk en boven bidden en denken genadig en barmhartig
betoond 1 Hetgeen ik te gemoet zag, is nu voorbij. Ik beb,
#el is Waar, fchoon zelf geftorven, niet geleerd, wat de
dood eigenlek is ; maar zopveel weet ik : de dood is zoec»
Gelijk men een flap end kind uit de donkere kamer in den
Ichoonen , vrolijken bloemhof draagt , zoo hebt Gij mij van
de aarde naar* den hemel gedragen. — Nu , Lieve 1 houd *V
thans niet langer op.
HST ONTWAKEN* 8gl
Ztf; Waar wik gij heen?
Hy. Kunt g? het vragen? Tot wies endeté dan tot Hemt
Alles il hier fchoon en heerlijk: die boomen, die bloemen»
die heldere droom, die liefeipe lentegeuren, die ons tegen*
wangen; gfl, uw Wjjztfn, waarin ik, na zoo lange ft helding,
Da 200 vele tranen , mg weder mag verhengen. Maar dat
alles i* mij niet genoeg. Hem zelven moet ik zien» Hij mag
sfnen hemel zoo fchoon opfierea alt Hg wil, dat (telt mij
niet fcbadelaos voor het gemis van zQne tegenwoordigheid»
Het onmogelijke heeft Hij mogelijk gemaakt ; zoo lang > coo
onvermoeid , zoo trouw heeft Hij aan mij gearbeid , dat ik
zalig heb kunnen worden. Reeds eer Ik geboren werd , heeft -
Hjj zich mijner aangenomen. Waar is zij , de kleine aarde?
Daar wentelt zij zich...... hoe ver van hier! in welk een
nevel gehuld! Ik zou niet gaarne daarop terugkeeren. En...
Hjj is op die aarde nedergedaald, Hij heeft zijne heilige voet-
(lappen in haar (tof gedrukt , heeft honger en dom geleden
—* is geftorven 1 Acfa ! dat Hij mij vergunde , de diepte Zij-
ner ladende en dervende liefde, den afgrond zijner doods*
angften te peilen 1 Daar heeft Hij zich mij ten eigendom Ver-
worven, en opdat ik, zoo dütif door Hein gekocht* niet
weder zou verloren gaan, heeft Hij van mfc'nte vroegfie
kindschheid af zijne teedere liefdezorg onafgebroken aan m|
befteed. Veel van hetgeen Hij voor mij gedaan heeft, wist
ik reeds, toen ik nog daar beneden was. Meer weet ik
thans ; nog meer zal ik later inzien , al» wij alles met elkan»
der befpreken. Thans echter heb ik daartoe geen t^jd. Het
hart klopt mij zoo hevig; mijn borst hjjgt van verlangen) ik
moet tot Hem gaan; ik moet Hem zien, Hem danken, als
ik nog in ftaat ben Hem te danken, als in de overweldi-
gende bljjdfchap ook het gevoel van dankbaarheid zich niet
verliest.
Zij. G# zult Hem zien, maar' niet eer, voordat Hij zelf
tot u komt* Tot op dien ftond moet gtj uw verlangen be+
dwingen* Ik ben u te gemoet gezonden, om u te zeggen *
dat dit zijn wil il.
H9. Nu eerst bemerk ik klaar, dat ik in den hemel ben —
want mijn wil voegt zich zonder tegenftreven naar den zij-
nen. Ik zou gedacht hebben , dat het voiftrekt onverdrage-
irjk zijn moest , Hem hier niet te zien. Ik draag het niet
flechu; ik draag het met blijdfcbap. Hij wil het* ik wM
het ook. Iets anders fchijnt mij niet meer mogetyk. Zo*
tSS SET ORTWAKESr*
gemakkelijk badden wy het daar beneden niet ! — Maar , in-
dien gQ mij door Hem zijc toegezonden , dan heeft Hij ook
waarfchjgnlylc met n gefproken?' Misfchien heeft Hij zich
reeds meermalen met u onderbonden t
Zij. Reeds meermalen*
Hv» o Gtf in nadrnk zalige! Kunt gjj ntf zeggen, hoe
gtj te moede waart, toen H$ de eerfte maal met u fprak?
Zq. Zóó als ik vervolgens ieder keer geftemd was. Ik
fpreek thans nog met n in aardfche taal ; daarin laat zich
zoo iets niet befcbnjjven.
Hg. Toen gij Hem voor het eerst zaagt, hebt g$ Hem
. toen terftond herkend ?
Zo. Terftond.
Htf. Welligt aan een glans , luisterrijker dan dien van al
de Engelen ?
Zg. HJj heeft niet noodig zich met een glans te omge-
ven ; men herkent Hem buitendien.
Hg. Meent gjj , dat ook ik Hem terftond zon kennen ,
zonder dat mij iemand zeide , dat Hij het was t
Zg* Uw hart zal het o zeggen.
Hq. Hoe zal Htf wel jegens mty zjjn , minzaam of ge-
firengf Als ik daar beneden in de donkerheid des aardfehen
levens met Hem fprak, heeft HJj mtf dikwQJs regt emftig e?
geftreng geantwoord.
Zy. Daar beneden moest Hij het doen tot ons eigen wel-
z}jn. Hier is dat niet meer noodig; hier behoeft Hij zijn
hart geen geweld meer aan te doen; H$ kan aan zijne liefde
den vrijen tengel vieren. Zfl is oneindig ; d*4r konden wq
ze niet doorgronden , en hier eigenlijk even min»
H9. Zyn er hier onder u verfchillende trappen van heer*
4'kheid en zaligheid?
Zjf. Die zijn er, jal Doch daar de hoogften onder de
gezaiigden ook alqjd de ootmoedigften zqn , buigen zg zich
fieeds tot de laagften neder. En dat kan H$ hnn niet wel*
geren , want Hjj , die boven allen is , is te gelijk de nede*
rigfte van allen. Zoo wordt het verfchil weder opgeheven f
en wfi zijn allen één in Hem.
Hy. Zie I ik heb dikwijls bij mij zelven gedacht : als ik
Hechts in den hemel kom , flecbts niet onder de vijanden dea
Heeren leven moet , in den hemel wil ik gaarne de laatfte
van allen zfln. Gy zoudt , zoo dacht ik , in veel hooger
fferen verwijlen, en onze kinderen ook, als zjj de aarde
HIT ONTWAKEN. 68$
verlaten hadden. Wanneer gij dan ook maar alle honderd
jaren ééns toe mij nederkwaamt ;, wanneer ik maar ééns in de
duizend jaren verwaardigd wierd den Heer te zien — mij
dacht: ik zou niets meer begeeren.
Zij. Stel u gerust. Wien Hij aanneemt, dien neemt Htf
met eere aan. Weet gij niet , hoe Hij dat ons beiden door
zijn woord op eene zoo wonderbare wijze heeft toegeroepen?
Hu. Wel weet ik dat ; ook zie ik , hoe Hij n met eer en
heerlijkheid heeft overladen. Tusfchen uw beeld in uwe
laatfte ziekte, dat mij thans duidelijk voor den geest (laat,
tusfchen die verwelkende bloem en dezen hemelfchen bloei
— - welk een onderfcheid ! Neen t dit rood op uwe wangen
kan niet verbleeken , dit licht uwer oogen niet verdonkeren.
Nooit kunnen de fporen des ouderdoms uwer gedaante wor-
den ingedrukt. Zóó zult gij hier mee m\j wandelen; gij zult
mq de heerlijkheid dezer hemelfche woning toonen , en mij
ook tot de anderen geleiden , die mij dierbaar zijn.
Zij. Gij zult hen zien, zoodra gij den Heer hebt aan-
fchouwd.
Hu* Hoe fchoon was het toch , als wij voorheen den ou-
den Vader op zijn dorp bezochten I Onze wagen hield (UI ;
daar traden allen het huis uit, en onder allen zochten wij
altijd het eerst zijn dierbaar, eerwaardig gelaat. Hoeveel
fchoonet zal het z\jn , hem hier wéér te zien i Hij , wien
de geringde vreugde met dankbaar gevoel voor den milden
Gever bezielde; hij, die een grashalm bewonderde, die een
helderen zonneftraal la^chend toeknikte; hij, die zoo gaarne
onder den fterrenhemel wandelde , en den Schepper van al die
werelden aanbad : wat zal hij hier gevoelen , waar de won-
deren der Almagt open en ontfluijerd voor hem liggen ! Hij »
die onophoudelijk in zijn hart den Heer voor zijne genade
dankte en voor de geringde verkwikking , die hem op zijnen
moegelijken levensweg ten deele viel — welken dank zal hy
thans zijnen Verlosfer betalen 1 „ WJj zullen elkander we-
derzien9' — zoo fprak hij nog tot mij in zijne laatfte ziekte ,
terwijl hij met al de kracht , die hem was overgebleven , mij
de hand drukte .-»- „ wij zullen elkander wederzien , en God
te zamen voor zijne genade danken 1**
Ztf. Weldra zult gfj hem, weldra ook uwe Moeder zien.
Hu* Mqne Moeder, die mij zoo onuitfprekelyk beminde,
en die ik niet gekend hebl Drie jaar was ik oud, toen ik
haar verloor. Zij lag te derven; ik fpeelde in den tuin voor
fiM HET OCTTWAKUt.
het hels* * Wac zal «r vfen mijn arm kind wónfen?" feou
sg toen gezegd hebben. Goede Moedert Alles, wart et
ren een mensch worden ktn , is van uw kind geworden — -
een bewoner des hemels. Door de genade des Heeren is het
gefchied» en ook door middel vati uwe gebeden. Is het
niec zoo?
Zg. Zoo i* het. Ik heb dikwijls mee Vader en Moeder
van n gefproken*
Hij. IH ..hier?
flty» Ja*
Hij. Dat had ik niet gedacht. En toch *- hoe kon Ik
het anders verwachten ? Ik zelf ben immers hier ! — Maar
de geliefden, die ik op aarde achterliet, 21I ik tijding van
hen bekomen , of — verneem ik niets van hen tot op den
ftond des wederziens?
£ij. Deze vraag zult gQ u zelven dadelijk kunnen beant*
woorden. Sla den blik derwaarts!
Hij. Ik doe het \ maar ik zie niets.
Zij. Vestig uw oog nog langer op dezelfde plek —• eö
wil zien. Ziet gtf üu ?
Hij. Klaar en duidelijk. Welbekend is mjj de plaats* Het
kerkhof is het, waar ik uw ftoffelijk óverfchot ter mat»
bragt* De plek was mij zoo dierbaar ; dikwijls ging ik er
heen, en biddend op uw graf hief ik de oogen opwaarts,
naar den hemel 9 waar wij thans beiden zQn. Onder fchoonfe
boométo en bloemen, dacht ik, zal zij daarboven wandelen $ <—
onder boomett en bloemen moét ook haar (loffelijk omkleed-»
fel rusten. Zoo ontftond een bloemhof en een haag, en al
het liefelijke» wat het jaargetijde opleverde , verfierde uwe
laatfte rustplaats.
Zij. Ik wist het «reh Sla thans ginds etn blik naar bö-
naden. Wat ziet gij ?
vHij* Naast uw graf is een ander gedolven. De denr vin
het ketkhof gaat open; men draagt een doodkist; onze Kin*
deren volgen. Gij weent , mijne Lievelingen ! gij weent zoo
bitterlijk? o! Kondet gij ons zien, gelijk w* u tien, gg
Zoödt niet weénen, of het moest van verlangen zijn. De
kist worde in den kuil nedergelaten ; zy werpen er een hand-
vol aarde op. Nu is het graf digt ; daar rust nu mijn ftof
naast het uwe. Gaat heen , lieve Kinderen 1 en een voor-
finaak van den hemeUbhen troost, dien w$ hier genieten*
verk wikke uw hart! Keert intnsfdjen dikwql* weder, *
HET ONTWAKEN. Wt
béfcóekt bét graf tower Ouders f All gfl daar weent en bidt f
willen wij u omzweven , en o hemelfche gaven brengen van
den Heer. Wandelt fteeds aati tijde hand ! Hij is een goed*
Leidsman. Uwe Ouders hebben het ondervonden. En ééns
brengt Hij ons hier allen te zamen.
Zij. Amen! zoo zal het zijn.
Hij. Hoort tf die klanken f Wat b dat? Vreemd tti
wonderbaar, als uic het bruifen der baren en liefelijke ha#»
pentoonen gemengeld , komen zij van gindfchen kant en rol-
len den hemel door. Hoor! o#k van de andere zijde een
hemelsch gezang , gansch verfchiliend , maar even zonderling
en verrukkend. Wat is dat?
Zij. Het zftn Engelenkoren , die elkander op ónmetelijkea
afftand antwoorden.
Hij. Wat zingen zij dan?
Zij* Altijd ter eere van den Êénigen , die de ftof oplevert
tot eindeloozen, eeuwigen lof.
Hij. Reeds eenigen tijd wandelt daar eene gedaante.
Zij. Befchouw haar van naderbij , en zeg mij , waarvoor
gij ze houdt.
Hij. Gij zult my, daar ik pas aan de aarde ben onttogen,
eene aardfche , kinderlijke vergelijking wel willen vergeven*.
Digt by het huis, waar ik geboren werd — gij weet het,
oflchoon gij toen reeds niet meer op aarde waart — had ik
een hof geplant. Als dan de lente kwam , begaf ik mij in
den hof, en verheugde mij in den wasdom van mijn jong
plantfoen. Vele boomen waren daar, vele (buiken, vele
bloemen ; ik kende ieder gewas ; ik had het immers zelf ge-
plant en verpleegd ; elk werd door mij naauwkeurig opgeno-
men; en als het regt liefelijk groende, heerlijk bloeide, fte~
vig opwies -*» dan gaf mij dit een onbefchrijfelijke vreugde*
Zoo fchijnt mij ook gindfche Man de hovenier in deze he-
melfche dreven te zijn. Hij gaat daar heen , zoo (lil en on-
merkbaar; maar men kan het hem wel aanzien, dat alles hem
naauwkeurig bekend is. Naar alle kanten werpt hij eeta op-
geruimden , vrolijken blik , en hij fchijnt zich hier in deze
ganfche fchepping regt te verheugen. — — Hoe ben ik eens-
klaps zoo vreemd te moede? Tot hiertoe was ik z*o kalm)
niet dan zachte gewaarwordingen doordroomden mijne borst.
Thans beJint het hier binnen te ftormen ; mijn hart klopt ei
jaagt; mijl gezigt fchemert; de hemel met al zijne heerlijk-
heid verdwijnt uit mijn oog; ik zie flecbts kem9 hem alleen*
/
696 HET ONTWAKEN.
Btfkans is bet , of ik weder fmart gevoele ; maar in die fmarc
ligt eene hoogere zaligheid. Ik brand vanverlaqgen om hem
ie naderen» Een bekende is het zeker, en echter heb ik
hem nooit met ligchamelijke oogen gezien. Daar keert hi}
zich om ; hij ziet ons aan* HU fchijnt zich over ons te ver-
blijden, 't Is of een vreugdetraan in zijne oogen glinftert.
Ik kan mij niet langer bedwingen ; ik moet hem tegenfnellen ;
ik moet hem zeggen , dat ik hem lief heb , zoo als ik nooit
iets heb bemind. Hij heft de handen op — hoe? Inde
handen een lidteeken; uit het lidteeken eeü fchitterend licht f
Ja, dat z^jn ze, dat zijn de doorboorde, zegenende handen!
Hij zegent ons ! Diep in mjjn binnenfte voel ik zijnen ze-
gen. Thans weet ik , dat ik in den hemel ben ; thans weet
ik , dat hij het is.
Zjj. Ga — ga tot Hem!
SULTAN MAHMOÜD.
(Naar pontanier] vorigen Franfchen Conful te TrapezundS)
Voit Vhomme en Mahometl
VOLT AI RE.
L/mftreeks het midden van 1830 fcheepte zich de Heer fon-
tanier weder naar Konflantinopel in. Sinds zijne afwezig,
held waren er weinig veranderingen in de hoofdftad des Turk*
fchen rps voorgevallen. De door den Grooten Heer inge-
voerde hervormingen hadden alleen de kleederdragt zijner
onderdanen ten doel gehad , en deze werden daardoor in hét
belagchelijkfte volk verkeerd. De kostbare, mime klceding
en het fraaije hoofddekfel gaven den Turken een ernsthaftig
voorkomen, en bedekten hunne ligchaamsgebreken , zoodat
zij zelfs voor een fchoonmenfchengeflacht doorgingen. Maar
nauwelijks, hadden de buis, de Kozakkenbroek, de roode
muts en het zwarte fchoeifel de oude dragt vervangen , of
xie begoocheling nam een einde, daar zij thans niet meer
hunne kromme beenen , hunne vlechten en de magerheid hun-
ner domme aangezigten kunnen verbergen. Deze treffelijke
herfchepping hebben zij hunnen Souverein te danken , die voor
zichzelven daarin zoo getrouw voorgaat, dat zijnen onder-
danen gcene oorzaak van beklag overbluft. Font anibr
SULTAN MAHMOÜD. 63t
ontmoette hem , toen hij uit de Moskee van Therapia kwam ;
hij zat te paard , en droeg een9 appelgroenen rok , overdadig
met gouden boordfel bezet , omtrent gelijk eene liyerei bfl
ons; zijn baard, te voren lang en zorgvuldig gekamd, had
pas een9 duim lengte , en geleek dien van een9 galeiboef, die
Eich niet kan fcherefl; op zijn hoofd de algemeen ingevoerd*
roode muts , waarvan een gouden eikel afhing. Dus reed
bij , door twee Ministers vergezeld , door eene dubbele r|j
foldaten , welke de Keizerlijke Garde verbeeldden , en onaf-
gebroken hou 1 hou t fchreeuwden , terwijl zij het geweer pre*
Tenteerden. De Sultan wierp regis en links een* vrij dommen
blik , en in zijne matte gelaatstrekken waren fporen van on-
gerustheid en losbandigheid kenbaar.
Om den roem eens hervormers te verwerven , is het niet
genoeg , dat een Vorst het kostuum zijner onderdanen ver-
andere ; dat hij hen naar deze of gene manier late manoeu-
vreren: hij moet inzonderheid daarnaar dreven, om in de
onderfcheidene takken des beftuurs en óqs regts verbeterin-
gen in te voeren. In dit opzigt is men in de zeVen jaren ,
federt de Janitfaren uitgeroeid werden, eer achter- dan voor-
waarts gegaan. Men heeft gewaagd van talrijke hindernisfen,
van verflaafde gewoonten, van godsdienftige vooroordeelen
enz. ; maar het volk is niet in (Vaat , der regering eenigen
tegenftand te bieden , en het hing fl echts af van des Sultans
wil, elke nuttige inrigting, naar zgn welbehagen, in te voe-
ren. Van de Janitfaren alleen had hij een'e oppofitie teduch-'
ten , die thans vernietigd is. Nooit werden de firmans der
Porte ftrpter vólbragt; maar deze hebben nog altQd geen
ander doel , dan geld af te perfen , de eene of andere mono-
polie te verzekeren , een of ander ligchaam of bijzonder per-
foon in deszelfs voorregten afbreuk te doen. Had men ver-
beteringen bedoeld , deze zouden den bijval der ganfche. be±
volking hebben weggedragen. De Sultan heeft, wel is waar;
eene Ridderorde ingefteld , welke men eerekruis noemt ; maar
het woord eer9 en het bij ons daarmede verbonden denk-
beeld , zijn den Turken te eenemale vreemd.
De bijzondere leefwijze van ma hm oud heeft nog minder
loffelijks, dan zyn openbaar leven. Als Moslem moet htf
zich fpenen van alles , wat de zeden en de Godsdienst zijner
'onderdanen kwetst. De Koran verbiedt wel ftrengeljjk de
dronkenfchap t het is algemeen bekend , dat zijne Hoog*
beid zelden nuchteren is. De Kofan verpiigc toe huifeUike
0QS SULTAN MAHMOUD.
deugden ea eens vaderlijke zeden : finds drie jaren huist de
Sultan niet meer met zijne vrouwen en is van ligtekooijen
omgeven. De vertrouwelijke omgang met Ongeloovigen is
verboden : de Sultan ziet hen dagelijks. Geeft hij den vreemr
den Gezanten een feest, dan verfchijut hij, wel is waar,
incognito; maar uaauweltfks zijn de gasten vertrokken, of hy
ÏÊMtGritkfcke danferesfen tot zich komen, en geeft zich over
aan de fcbandeiijkfte ontucht* Eindelijk, en dit is in de oogen
der regtzinnige onderdanen, niet eene zijner geringde overtre-
dingen , hij brengt den meeaten tijd mei visfchen door aan
de baai van Therapia , waar hij in het midden van Grieken ,
Armeniërs en Franken zjjn' hengel uitwerpt. Bij de Turken
is de meening heerfchende, dat den Christenen drie dingen bij-
sonder eigen zijn : zich dronken drinken > varkensvleesch
eten i en gemeenfchap van vrouwen. Vanhier hunne verach-
ting van r de Christenen; en die verachting valt natuurlijk
op hun Opperhoofd terug , daar bij hen in zoo vele opzigten
«aaapt. (
De gedragingen der Ministers, die den Sultan omringen ,
«Jgn geenszins gtfqhikt , on» der regeriqg achting te verfchaf-
fen. Men dwaalt, wanneer men meent, dat het Ottomannifche
t$k door Ministers beftuurd wordt , wier werkkring naanw~
keurig i$ bepaald, en die hunne departementen naar hunne
inzigten kunnen leiden. Het Ministerie is niets anders dan
eene familieregering, op den Staat toegepast. Op gelqke
rtqze is dè Divan zamengefteld. 't Is dus klaar, dat de Mi-
nisters geenerlei zelfltandigfceid bezitten ; terwijl hunne magt
geen* anderen (leun heeft, dan de gunst van hunnen Heer,
meestal ten koste van die des volks.
De vreemde Diplomaten poogden de welwillende gezind-
heid der Porte **n de bevordering der befchaving dienstbaar
te maken. Elk hunner wikte daartoe medewerken , en zich
tevens daardoor invloed bezorgen ; allen beijverden zich, hunne
dienden aan te bieden. De Italianen leverden musijk i de
Franfeken boden zich aan tot het onderwas der jeugd \ de
Engelfchen kwamen met hunne ftoombooten ; eik beval zijne
gunftdingen aan. Officieren van elk wapen , van eiken land.
aard, fpecuhmten van velerlei foort kwamen bijeen- Aan
Memorién over allerlei onderwerpen, aan ontwerpen voor
allerlei farigtingen was geen gebrek. De Turken namen ai
deze voorliegen aan , welke fomw(len tot den Sultan zelve?
kwamen; maar heimelijk ifcottedeo zij onder elkander nee
SULTAN MAHMOUD. 639
denetee , en geen vtn die alle kwtm tot ftand. Na Mie ver;
geeflche pogingen gaven de oogeroepene raadgevers hunne
bervórmingsontwerpen eindelijk op. Onder de vernuftige mid-
delen, welke men aanwendde toe befchaving dezer Barbn*
ren , behooren almede de feesten , welke men hun gaf. De
Britfche Gezant was de eerfte, die op dit denkbeeld viel*
hij noodigde de Heeren bg zich op een Engelsch fregat.
Generaal guilleminot volgde diens voorbeeld, en was
te dier gelegenheid bijkaris in uiterst bedenkelijke ongelegen,
beid geraakt met den Minister van Buitenlandfche Zaken.
Deze, namelijk, was een klein, gebogebeki man van een
gemeen voorkomen. Verpligt een feest bij te wonen , door
Qngeioovigen gegeven, hetwelk hij heneden zijne waardig*
beid achtte, begaf hij zich eerst naar zijnen Apotheker,
waar hij het middagmaal hield, nam vervolgens, toen het
donker werd, eene kleine fakkel, en wilde nu, zelfs door
geen9 bediende vergezeld , bet Hotel des Franfchen Gezant-
fchaps binnenfluipen. Dit heet in Turkije quis/t, dat is
incognito uitgaan, gelijk men eene kroeg of een verdacht
huis bezoekt. Ongelukkig zag een bediende zijne Excellen-
tie voor een9 gaauwdief aan, en joeg hem de deur uit.
Maar de Generaal vernam zulks nog bij tijds, baalde den
Minister in, en geleidde de doorluchtige gebrekkige perfo-
naadje, als in zjjne armen, binnen.
Men moest toch eindelijk inzien , dat met zulk een* Mo*
naroh en zulke onderdanen niets is aan te vangen. Men
werd overtuigd, dat alle bewijzen van achting, welke zij
Zich verwaardigden den Vertegenwoordigers der EuropefcMc
Mogendheden te geven, geen ander doel hadden, dan ge*
fckonken te bedelen, en dezulken te vleijen, die hun vreea
inboezemden. Het eenige voordeel , hetwelk de vreemde Ge*
zan*ea uit dit alles trokken, was, dat zij hunne lieden leerv
feu tean«e.
OUDp.WOpDEREtOVgN EN NIEUWE GAAUWDIEVgNPftAKTgit,
(Phrwlg tn fiot fan bU 602.)
VYq bevinden ons in een thédtre op de boulevard*. Op eene
der dwarabanken bij het orchest zit een dik , rond , glimjaf ->
chend man. Geheel zijn voorkomen verraadt aan het geoe-
640 OUDE WONDERHOVEN
fende oog van den Partfzenaar iemand, die onder de landlie-
den ce huis behoort. Alles is voor hem een onbekend genot.
Het melodrama roert hem , en doét een' traan aan zijn oog
ontrollen» Hem behaagt voorts alwat hem wordt aangebo-
lerf, zoo als oranjeappels , limonade , bier , taartjes , gebra-
den appelen , zelfs het Magafin pittoresque en de avondbladen
van verfchiüende foort — hy geniet, men kan hét hem aan-
zien, met de gretigheid van eeneh nieuweling. Alles verrukt
hem , het parterre en de loges * de gordijn en het tooneel ,
en hij laat zijne vergenoegde blikken oyeral in den fchouw.
burg ronddwalen. Nu bemerkt hjj in de btneóenüe loges twee
heeren en eene dame, welke hem zeer vriendelijk groeten.
Eerst meent hij , dat hij zich vergist ; want hij is eén vreem-
deling in Parijs , hij kent niemand , en herinnert zich ook
niet , deze aangezigten ooit onder zijne bekenden aanfchouwd
te hebben. Evenwel kan hij eindelijk niet meer twijfelen , dat
de vriendfchapsbetooningen en groeten hem gelden , daar de-
zelfde buigingen en gebaren herhaald worden , zoo dikwerf
h$ daarheen ziet. Hij beantwoordt dezelve alzoo beleef-
delijk; want de man uit de provincie zou om niets ter'
wereld ongemanierd willen fchqnen in de groote wereldhoofd-
Aad. Voorts geeft bij met veel welgevallen zich over aan
ztfn kunstgenot , tot het einde toe , waarbij het zoo tamelijk
laat, ja omtrent middernacht wordt. De nieuwe vrienden heb-
ben onzen man niet vergeten. Terwijl deze langs de boule-
vard* naar zqn logement gaat , ziet hij eensklaps zich aange-
houden door de drie perfonen , welke hem gedurende de ver-
tooning reeds met de teekens hunner vriendfchap verrast had-
den. „ Hoe gelukkig zijn wij , waarde neef, u eindelijk aan
ce treffen! Onder het fpelen was het ons niet mogelijk, bij
n te komen , en bij het uitgaan hadden wij u uit het oog
verloren." — „ Maar, Mijne Heeren...." — „ Hoe lang
zijt gij reeds in Part/s , en waarom hebt gij ons nog niet be-
zocht? Hoe vaart de waarde familie? Waar hebt gij uw' in-
trek genomen V* En nu volgt nog een droom van vragen %
die allen de harteiykfte blijdfchap over het wederzien van een*
waarden bloedverwant fchijnen aan te duiden. De drie per-
fonen roepen als uit éénen mond : „ Herkent ge ons dan
niet ? Laat ons u omarmen !" Zij vallen te gelijk hem om
den hals. „Ach, Mijne Heeren!" herneemt de vreemdeling, die
door zes armen bijna verdikt wordt , „ hier heeft zeker eene
misvatting plaats; ik ben niet degeen, dien gg meent." — '
EN NIEUWE GAAUWDIKVKNMIAKTUK. 041
* Héél»,.. In dit. geval moecen wQuom vergiffenis vra-
gen^ u ioo lang opgehouden te hebben.** — Verdwenen
zjjn de nieuwe, vrienden» Terwijl de vreemdeling hen ver-
wonderd naoogt, fchemeren hem de oogen. Werktuigelyk
grüp* hij naar zijn' bril — hij is weg; de vrienden hebben hem
«Hen ontöolen, omdat de glazen ia. goud» gezet fchenen. De
beflolene troost zich daarmede, dat de dieven gefopt zijn;
want de \»ril was van geel koper. Maar nn zoekt hjj zijne
ftwifdoos , die werkelijk van goud is ; ook deze is , helaas I
verdwenen»
Er k een punt in Parijs, van waar men wel een panorama
nn deze groote, woelige Had zou kunnen teekenen — * de
Pont-muf. Zeker fpreekwoord zegt: „ Men gaat niet over
den Pmt-neuf, zonder een* fcbimmel (paard van de ftedelyke
wacht), een* geestelijke en een* foldaat te ontmoeten.** Dit
Spreekwoord is Vaar , doch zeer onvolkomen. Op hetzelf-
de hebben nog twee klasfen van menfchen , aanfpraak , na-
ocUjk de openbare meisjes en de bedelaars. Zonder dezelve
ware de Pont-muf even zoo min, wat dezelve inderdaad is,
*ls zonder zonen hinri IV. Daar er niets ter wereld wordt
gevonden-, dat niet op den Pont'neufte zien ware, kunneu
wtt er op rekenen , ook hier overblijffelen van de oude vner*
Étrhwtn te zullen zien. Eene onlangs voorgevallene gebeur-
tenis heeft de herinnering daarvan verlevendigd. Ik fpreek
flecbts van een enkel geval ; want wie zou ze allen kennen?
Btf het opgaan der brug, aan den kant der Louvre9 daar,
waar de menigte der voetgangers het meeste gedrang veroor*
zaakt* lag een arme kerel , vol builen, en wonden , krank en
afgemat, klagende en kermende, buiten ftaat om verder
voort te komen. Alle plagen fchenen over hem uitgeftort te
ztfn. Oftchoon nu het publiek in het algemeen aan menfche-
l$ke ellende , zelfs in de afzigtigfte gedaanten , gewoon is en
-daarbij ongevoelig blijft , zoo konden toch velen deze over»
maat van lijden niet zonder innige roering voorbijgaan» Me-
nig penningsken was reeds in den hoed des ongelukkigen ge*
vallen , wanneer een oudachtlg heer door den kring der om-
ftanders heendrong. Hij was in het zwart gekleed , had een
«acht , goedaardig uitzigt , en fcheen een dorpgeestelijke uit
den omtrek van Parijs te zijn. Zoo veel ellende trof zjjn
aefelQdighart, en h$ herinnerde zich de geboden des Chris-
tendens. Doch op het oogenblik, toen hij den krenken
éenige (ruiven geven wilde , hield een der ontflanders , e**
■DffttLW. 1836. no. 18. V v
$42 oude woNDERaorra '
man uit de geringe fclaafe, hem terug, ea zeide: „ Gelooft
jij hier een9 werkelijk kranken voor u te hebhen? Houdt gg
dagene, wat gij daar op zijn ligcbaam ziet, voor ware won*
den en zweren ? Meent gij r dat deze mensch inderdaad zoo
zwak is en niet gaan kan ? Dat is alles leugen en bedrog —
aiJesteunftlge misleiding. Ik verzeker u.» d^ze man is ere»
Wéó min krank , als gij en ik — hij kan even aoo goed {aan,
als wij allen , die hier rondom hem (taan. Om het u te be-
wijzen, zal ik hem fpoedlg op de been helpen». Met nw
verlof, Eerwaardig Heer !.../* Met deze woorden grijpt
de fpreker den rotting van den Pastoor, weiken deee hem
gewillig overgeeft; en nu begint de onbekende mm, Jnfchgn*
geweldig op den kranken los te (laan, die plotfelijk zijne ,
kracht wederkrijgt, opfpringt, en den ilaanden perfoon aan*
vak, op de viugt drijft en nazeu Maar.de rotdag. met den
gouden knop, liet eerwaardige erfüuk, oog van den grooo-
wder hcitonftig f Ver fchiilende aandoeningen .volg*
den eikander op bij den - geestelijke -* mede$den .en erbar-
men, -verbazing, verontwaardiging, hartelijk lagchen, ange*
matheid, vreoze, ongeduldig verlangen., eindelijk. luid: kift*
gende wanhoopt daar hij vruchteloos naar het terngkcere»
van zijnflH 1*00 ved vermogenden waodelftok bleef wachom.
De beide «bedriegers * -de krank» en zijn iieeltneeoer., wesdi
verdwenen , om waarschijnlijk dén genaakeen buit te deelenu
Vaffl de menigvuldige k«nita»r$én , welke de lagere Pur*}*
fche nijverheid uitoefent, om eene meer evenredige verdee-
ling der geiuksgoederen te bewerken, wil ik nog een enkel
voorbeeld bijbrengen. Gedurende dejuiij-dagen van heLvo»
rige jaar was er wederom een groot zoogenaamd volksvfr*
maak in de Ckamps B/yfées. Het k treurig te zien, waar-
mede het goede volk zich vermaken moét* Eenige dier ipe*
len fchqoen meer met de befchaving der .Middeleeuwen over*
een te komen. Datgene, waarvan ik fpreken wil, zzl echv
ter eene uitzondering moeten maken;. want men vindt Jiet
bjj alle üanden ia het Pars/fcèe leven ais ee bak» In qetf
grooten kring, meerendeela door landlieden, foldaten en jon*,
ge boerenmeisjes gevormd, zag ik eene vrouw, welke op
een' ftoel üond, ea, door middel van een' tangen fpreefc»
hoorn of fpreektrompet, met een trechtervormig beneden*
einde 5 eene hupfehe jonge boerin iets in. het oor ftuie*
terde. Het was eene waar^egfter , die , in plaats van den Def>
fhifeben drievoet, een' gewonen, matten Aotl beklommen Jtad*
zoodat de boerin, met den trechuaf at* het <for# de^ehei-
EN NIEUWE OAAUWMZVENHIAKTQK» 643
mankten oog altf* tb van boven vernam. Ik befcfeouwd*
de* fpei togen» tigd* Qpmerkejp kwam mtf inzonderheid yoor
de ernst en belengftelliflg , waasmede een ieder ftondte kfl*
ken». Ik nam de gezjigteu vaut de- verzamelde menigte op —
geen fpoor van fpotterng,, geen gelaatstrek, die twijfel of
minachting, aandqÜde $ alles w«l aandacht en oplettendheid*
Om ziek hiervan te overtuigen, behoefde me* ftechts acht
ie geven, met welk ongeduld ieder bet OogeabKk te gemoet
zag, wajmeer de beurt* om zijn geluk te vernemen* aan
hen* «ou. komen* Zijn het maosper fonen , deze nemen eer-
biedig <fan hoed af» trekken den zakdoek uk , om zich* heb
zweet van het voorhoofd te. wisfehen , en luisteren dan me*
open oor en mond, met een onbewegelijk oog en ingehou-
den adem* naar de bolle toonen der Sibille. Zqq het jjonge
vrouwen, een fpotachtig glimlachje ia het doorgaande gevolg
ven het vernomen owkeL. >
Ieder reikbal&t, om zijn geluk te vernemen; want beft
(paeekt van zelve» dat de waarzegger gemeenlijk enkel. heft
en zege» aan de luisterende menigte verkondigt» Slechts- 09
het meer of minder komt bet aan* <n dit haagt daarvan -af^
pp boe veel de vragende % vódr h/et begin dee orakels , doo*
klinkende mum , al& 't ware , aaufpsaak h$eft, gemaakt* pi;
alles ziet en boort bij wen zoo goed , als elk vreemd aan*»
fchouwer} evenwel dringt hij, begeerig toe, ea laat zich,
uren lang; bet wachten welgevallen', zoo wel hier» als vopr
den ingang der tbèttm.
Merkwaardig is verder de {iqutheid, waarmede deze be*
driegeigke ptfesteresfen der v«rt*>rgeee tpekomsi haar fpet in
het openbaar draven* Slecht* de nog grootere domheid dea
volks maakt die osbefchaarad* misleiding megelük* Hoe vee*
de weetgierige ongevqeff getale» kan of wil % boe veel geluk
hij gevolgsfajk te w*cb«» beeft» d«* ziet 4e fUmme waar-*
?eg(ter bea* wel #e», of zij teidi bet af uit eenige vaag**»
welke zij hem doet» Daarnaar werden dan de kleuren ge-
kozen en gemengd, waarmede ?S zijne toekomfiige lotgeval
len hem als aanfchouwelyk voor oogeu ftalt* Dezelve zifr
meer of minder bont, het berigt wordt uitvoeriger of korte; *
qasrmace bij milder of kariger betaalt* Is eenmaal de waar,
zeggersbootn aan oor en mond gehragt en de fpreekmaebinp
opgedraaid, 90a gaaf de zaak haren vasten gang* e*v de
wijze, pp welke de waarzegfte* op haren, zetel hare bükk$ft
Y9tfcto)4 bw rwdgw>> WW dwdelijk, dat zij aa* febw)
.—7 ■' '• VVS& : .--:■•
644 OUDE WONDERHOVBlf
iets anders denkt, dan aan den verborgen- levensloop dei ge-
nen , die in ligtgeloovige eenvoudigheid meent , voor de ge*
fiyge opoffering van vier of vijf duivers in de toekomst te
kunnen zien. Waarlijk, men moet bet gezieii hebben, om
fcr zich een begrip van te kunnen maken, hoe dom het geés-
tigfte volk der wereld is ! Maar hetzelve fchijnt onverbeter-
lijk, en doet zelfs voor de fpotternfj, dir anders voor den
Framchman zoo geduchte wapen, niet onder. De eene helft
der Partffche bevolking lacht om de andere ; intusfchen vol-
gen allen met flaaffchen geest (leeds fleur en gewoonte —
de eene doet het Hechts met wat meer zwier en> op be-
fchaafdere wijze, dan de andere.
Na het zoo even' aangeduide geval in de Champ* Etjfées ,
heb ik dikwerf met vermaak eene karikatuur van charlet
befchouwd, die aan een dergelijk tooneel haar beftaan te
danken heeft. De boerenknaap in den foldatenrok, de rekruut*
is in frankrijk* gelijk ook trouwens eldters we!, het onnoó-
zelfte en ligtgeloovigfte fchepfel onder de zon. De hoofd-
trek in zijn karakter is veelal eene onbeperkte , bijna ongè*
loofelQke ijdelheid op zijn' rok en perfóon. Hij neemt de
öitgerijnwlfte vertellingen voor waarheid aan, zoodra Hechts
z^jne eigenliefde wordt geftreeld. In vredestijd droomt hij te
Parijs van voorname- vrouwen, van Gravinnen en Prkifesfen,
dié op hem verlieven, en hem tot den gelukkigfteri der Ver-
velingen maken. Ondertusfchen , terwijl h$ óp het rijzen
van zijne gelukszon wacht, oefent hij zich vlijtig inden
wapenhandel, (lapt moedig, en brengt, om de trage fortuin
te helpen , van tijd tot tijd zrjn laatfte twee francs-foak. naar
eene waarzegger of kaartenlegfter. Hier ontbreekt het nu
'natuurlijk niet aan Gravinnen en Prinfesfen; htf kan te keur
gaan. De karikatuur van charlet verbeeldt een* jong*
foldaat voor eene waarzegger, die, gedost in bonten, ge-
heimzinnigen opfchik , met veelbeduidende gebaren hem zfln
toekomftig lot voorfpelt in de volgende bewoordingen: „Eene
voorname, rijke, magtige Prinfes verlieft fmoorïflk op een*
jongen blonden' Franfchen Korporaal op de parade. Zij laat
kern opligten en in hare Staten voeren , waar hfl woning ,
eten ei? wasch vrij heeft , als de Regering , op kosten der
Vorfttn." En , terwijl de jonge Korporaal met veel Welge-
vallen naar de aankondiging van ztfne toekomftige grootheid
luistert, en zich verblijdt over zijne aanftaande verheffing
boven zijne kameraads, on t ft eelt hem de hansworst ztfn* zak-
doek uit den ckacot, welken hQ, uit eerbied voor de waar-
EN NIEUWE GAAUWDIEVBNPRAKT1JK. 64$
zegfter, heeft afgenomen, ofTchoon hij anders niet ligt het
hoofd ontdekt, alsof hij vreesde, hierdoor aan de foldaten«
eer te kort te zullen doen. \
Ia de tuinen van Tivoli komt in de liefelijke zomeravond
den een groot, fchitterend gezelfchap van de Parij fche team
monde bijeen. Daar vergadert eene fchare van bupfche en
aardige , ofTchoon op verre na niet altijd ftreng deugdzame
vrouwen. Men ziet , er fpelen van -allerlei aard — theaters i
'marionetten, goochelaarskunften , fchjjflchieten , riqgfteken,
muzijk en dans , zoodat ieder zijnen fmaak voldoen kan. In
een' bijzonder ingerigten hoek van het pack, op zekeren af-
fland, welke iets ongemeens aanduidt, zit een waarzegger,
met kabbalistifche teekenen bedekt en van een* tooyergordel
voorzien. Zijne kunst is op een aangeplakt biljet te lezen.
Wanneer de wonderman een teeken geeft of laat geven %
dringt de menigte naar hém toe, om te zien en te hooren*
gelijk dezelve' zoo even bg het marionett^nfpel gezien en
gehoord heeft. In 'de Champs EJyfées, onder al het gemeene
volk, zich voor den (loei van een* lompen bedrieger te plaat-
fen, om zich voor een franc zjjn noodlot verkondigen en z$a
geld ontftelen te laten — dat is onfatfoenlijk, onnóozel, be*
lagcheüjk; maar in den tuin van Tivoli ', in voornaam gezel-
fchap, bij muzjjk en fpel en fcbitterende verlichting, is he;
geheel iets anders. Behagelyker vormen fchgnen het zotte
en ongeremde te veranderen en verlchoonlijk te maken. Ook
denkt welligt menigeen, dat men toch eigenlijk niet regt weteq
kan, of de man foms niet inderdaad ieu meer weet en dus wer-
kelijk waarzegt. '
Gaan wfl nog een* trap hoqger. In de rue de Tournon , in
de voorftad St. Germain, kan men eiken dag , op een bepaald
nur, eene menigte lieden zeker huis zien ingaan en zelfs
fraajje rijtuigen voor hetzelve zien ftilhouden, even als voor
bet paleis van den Minister, wanneer er gehoor wordt ver-
leend. In dit huis woont de vermaarde kaartenlegfter lenor»
mand, die gansch Parijs door bekend is, en haar bedrijf
geheel openlijk uitoefent, als een gewoon beroep. Zg noem£
zich, ja, boekhandelaresfe ; maar zy is niets' anders dar*
kaartenlegfter, en zQ bedient, als zoodanig, klein en groot
voor geld en naar mate zfj betaald wordt. In de voorkamers
van haar kostbaar en met veel fmaak ingerigt verblijf worde*
de binnentredenden ontvangen dpor hare bedienden, welkt.
1W OtTDt' WOftDtt<oVSlt
te kennen geven,' dat ieder z§ne ïcboenen behoorlijk moet
reinigen, ten einde de tapijten fatnmer meeateresfe niet* te
'bezoedelen. In een fa/on zit de wondervrouw zelve tipte
waditen. Htre eerde vraag fat „ Vodr hofc veel wilt «gfl
toe fpM 'gemaakt hebben f' "Naar urne nu iier antwoönl uk-
valt, voor tien, twintig, dertig, vqf tig oï honderd frames 9
Worde ook liet fpel eenvoudig t>f meer ingewikkeld aange-
legd. Dat vindt het voorname publiek even *oo goed ia
den haak , als de rekruut -dergelijke Traag van de waarzeg*
lier in de Champt Elyfées. Voor tien of vfiftien francs -i
dit ia ligt te begrijpen — heeft men Hechts een zeer middel-
matig geluk. De meeste bezoekers van Madame L&AOfc-
M and z$n rijke lieden van hoogen rang. De ijdelheid doet
ook hier het hare. Men betaalt góéd — men belooft rijke-
lijk, en, wat nog veel opmerkelijker is, men gelooft werke-
lijk de niüfpraken der kaarteuiegfter. Korte opgaven omtrent
namen en vaderland des vragenden , omtrent zijne hoofünd»
gingen , omtrent dieren en kleuren , die hij het Heflte heeft ,
een blik op de ftrepen in de handpalm — meer h er niet
fteodig, óm de donkere toekomst te onthullen, en b. v, een*
Jong* kavallerij- officier te voordellen, dat hg binnenkort
eetf roemrijken veldtogt *zal doen tmtot den rang v*n Overfte
opklimmen. Men kent dames in Parijs , welke fcich voor
elke gewigtige aangelegenheid van haar leven — en wat iê
niet gewigtig in het leven eener zoodanige dame? — de
kaarten laten leggen. Onlangs vertelde mij zeker Ttantth-
nan in allen ernst , dat hij eiken morgen zqn dagwerk be-
gon met de kaarten te raadplegen , en dar dezelve federt
tiea jaren nog nooit gefeild hadden. De man betuigde mjj
tevens , de allezins merkwaardige bijzonderheid opgemerkt te
hebben, dat hem federt langen tijd altijd een ongeluk was
overgekomen , zoo dikwerf hij nieuw finnen had aangedaan.
ik vroeg hem , waarom hij dan nog nieuw linnen aandeed. —
Waarlijk, het geestigfte volk der wereld is tevens her Wjge-
ioovigfte! Doch men oordeele niet te ftreng over den rekruut
In de Champt Eiyfées , noch over de behaagzieke fchoörre 1a
de tuinen van Tivoli , noch over de voorname lieden b§ de
wiatzegfter lenohkand in de rue de Tournon. Men ver-
fcete niet, dat de kronijk van Parijs zelfs fpreéfct v*n een
toftoék, hetwelk **tt -en MtK&Btt*ü, b$ den aanvang
Oer Franfeüe Rev^Mtie \ aan de toenmaals fa groot -aanzien
ftfctnde Jcaartenleg fter gaven , waarbfl de beide groote ftaats*'
BHMMeti elkander onder hetzelfde dak , en wel onder bet dak
van stedftnfge vröüW, ontmoet hebben.
*GOHBfcLAlttïï>0*£tf feil fctfZONDERHEDE* VAN VfcOEGfeRStf
EN LATEREN T^D.
(L/nder de regering ven Koningin elizabetb werd , doof
t>fc sewfiNNiT, Directeur van hef Koninklijk Beermfpef,
ten verzoekschrift ingeleverd. Hy beklaagde zich, hl der-
zelver naam, dat de {tukken van Eekeren wix Li aks söa-
kespea&e zoo veel volk* trokken, én het publiek ver-
vreemdden van het edel nationaal fpektakel van de Beereb»
danfen en Beerengevechten , hetwelk , van onheugelijke tij-
den af, door de Koningen werd befchermd. Dit verzoek-
schrift der klaafiekt Beeren luidde aldus: '
* Die oude overleveringen eetier ukfpamiing; rwelké dei
roem oneer voorvaderen heeft gevefttigd:, ioopeu gevaar ver»
leren te genkem door den indraag vitl wtafaaak en £tr*
baarochheid; en welhaast, bijaldien uwe Majesteit ote Hoogh*
derselvet magdge befchermittg niet verleent r zal het publiek
tpfcf»uden:zkh .te begeven nar het eenige es echte nattenaM
fatouwlpelv ten einde ellendige venopnisgea'en. feiuchtoi
bgte wonen., die bet EhgeJfitJu tooneel Verlagen. " -•'•"'•
v:#£en wekere william s^AKsspa^ia heeft- *lch
TWrfton*, (hikken zamen xe Arïlen Tan etbe geheel -nieuw*
(o0H -9 en «teds ftroonu men mee geestdHft naar zijn fpektt*
Jwd; terwijl wij, wqi de Beeren van bet Gouvernement) ver*,
laten worden, en gedwongen, met de armee' wet *Ifc*tid«r»
werkeloos te blijven , of als in de eenzaamheid te danfen.,
„Ia onze diepe droefheid komen wij ons aan dfe toeten
vim uwé Majesteit nederwerpen, -en Haar, met ver&hut-
éigdeftetifbie<l, de -middelen aanwijzen, om' een zót> groot
fehtndaal te «aftellen, Haar ftneekende te willen beve-
len , dat éè ftekfcen van a h a é e s * e K\ t *n <Nb der jonge
Schrijvers van zgne fchool fcuHen worden onderworpen esfll
eene Cenfuur., . door een onzer uitgeoefend , en dat .geen
iranner werken vertoond worde , zonder vooraf door onzen
klaauw Ngeteeiend te zijn.
„ Onze bekende gematigdheid , onze zachte- en eenvoudige
zeden z$n een waarborg, dat die Cenfuur met goedhartig.
tt$ TOONEELANEKDOTZH.
en welwillendheid zal worden uitgeoefend. Wij znilen ons
bepalen, die werken te zuiveren van alle bukenfporigheden
en zotternijen, welke het publiek zoo zeer behagen, en die
men bij ons nimmer ontmoet.
„ Uwe Majesteit zal gevoelen, hoe gevaarlek het zijn
zou, den volksgeest onyerhinderd zich te laten bezig hou-
den ,met ftoute en vernuftige tooneelftukken 5 Zq zal de
noodzakelijkheid gevoelen, om, goed- of kwaadfchiks , de
menigte te doen terugkeeren tot het Beerenfpekeakel ; en wij
zullen alzoo weldra Haar onzen verfchukiigden dank mo*
gen toebrengen , dat Zij de nieuwigheden, welke h.et eenige
nationale tooneel dreigen te verbannen, heeft beteugeld.
„ Met diepen eerbied noemen wij ons
„Uwer Majesteit* zeer onderdanige en zeer gehoorzameBeeren."
(Volgen de onderteekeningenJ)
Van wtjlen den Engelfchen Treurfpeler cooki worde ver-
haald, dat hg eean als kind gekend heeft , en toen reeds
het nog flapende talent in hem had opgemerkt. Op zekeren
ejjd, Richard de Derde in eene kleine ftad in Engeland fpe-
lende, (de woonplaats van eean, te dien tijde een knaap
van 14 jaren) en-, naar gewoonte, befchonken zynde, vond
hij zich, in het midden van het (tuk, buiten. ftaat om door
te fpelen. Zonder pligtplegingen trad hij voor op het too-
neel, en zeide toe het publiek, dat nQ zich niet wel be-
vond, en zijne. rol niet konde vervolgen ; „ maar," zeide
hg, naar de galerg wijzende, „ daar (laat een knaap, dfé
dezelve voor mij kan opnemen," Waarop de jonge e e ah
werkelijk werd. gehaald, en, onder de gtootfte toejuichingen,
bet ftuk ten einde bragt.
Lodewijk X.IV, den beroemden bo.ssuet eene ftrtk-
vraag willende voorleggen , vroeg hem, of het geoorloofd
was, den fchouwburg ee bezoeken. . n SireT antwoordde
de even gevatte als welfprekende prediker, m men heeft
„ grooce voorbeelden, die vóór, en.onomflooteljjke bewijs-
n gronden, die tegen het tooneel pleiten."
Te Femej werd eene vertooning van de Zafrt gegeven op
een* grooten zolder , 'die naauwelflks de helft der van alomme
samengevloeide nieuwsgierigen konde bevatten* Alles ging
TÖONEtlANEtDöTBtf. <*•
wortréffélflliV *>t öp bet oogenbfik, dat L'trsioHAif ver-
f ebeen, leunende op den arm van chatil^on, en met
«ene klagende ftem vroeg z >
Oü fomms-nous , feigneur f Aiêez mes fqtbles $tux !
De Acteur , die op deze vraag moest antwoorden , haperde ;
waarop een vrolijke fnaak in den bak, op een* belagchelij-
ken tréurfpfeltobn , uitriep :
Seigneur , e* est U grenier du maltre de ces lieuxl
'•> Volta ire was zóo zeer voldaan over het jonge meisje,
dat de rol van Zaïre had vervuld , dac hij haar beleefdelijk
eén exemplaar vaö zijne werken toezeide* waarop z&, zee*
naff ,~ antwoordde: „ Ach, Mijuheer ! zfl zijn zoo fchoon;
n ik mag er ü niet van berooveu."
. te Nautet werd onlangs gefpeeld het tooneelftuk,: Ie
Mart * bonnes fortunes. Men weet, dac de metaal van het
Huk gelegd te in den mond der moede* , en .wgMn deze
vier regels r
Dites-lui , fi jamais il fonge 'au marioge ,
* Dé ne pas oublier ce mot heureux fun fage.
Bont malheureufement Ie mm myest échappé:
„ dut négligé fa femme est & moitié trompé"
Hét geheugen der Actrice, welke de rol der moeder ver-
gulde, haperde insgelijks; zij zeide:
. # # . , U mot fun fage *
Bont malheureufement Ie nom m'estJmmami
„ Qui négligé fa femme est è nitritii. . . ."
Hier hield z$ op ; maar het publiek voltooide het rijm.
Een Ridder der Orde van St. Louis liet zich, tegen d**
Vermaarden l e ka in, in de veracbteUjlrte bewoördttgeif
uit over het beroep der Tooneelfpelers , terwijl hjj met 4*
hoogfte verorit^aaidigidg hunne Jaarwedden en overige voor*
deelen in vergelijking bragtl met bet pover traktement een*
ouden Krtfgsmans, die jaarlgks 600 franfcs ontving vafi den.
Koning, fchoon hfl de beste helft zijns levens. in z0ne diens*
bad befteéd, „ Rekent gij dan voor niets, Manheer," hbr*
nam LkiAiN zeer bedaard, n het regtv't welk gfc meen*
a té hébben, van mij dit alfes te «eggea?? - • < ,<
690 TOQ»BfcJLAKWMX>TBNr
De vermaarde Eugelfche Tooneelfpeler cookiwm^..,
eto dronkaard. Zelden verfcheen hij nuchtere* een tooneeie,
en beging dan dikwijls de groftte onwelvoegeljjkhedep om-
trent zijne medefpelers , zoo wel ■ als omtrent het PubliekL
Eens bevond hft zich te Boston. De eeflte maal , dat hq in
Amerika zou optreden, had hij de roL van Richard dem II f
gekozen , en zich te dezer gelegenheid zoo vorftelijk be-
zopen, dat hij zich waarfchijnlijk voor den gebogchelden
Monarch zelven hield. Immers , * in (lede van zijne rol aan
te vangen, verlangde hij, nadat het terfte 'hatMigéklaf» be-
daard was, op beleefden, maar vMten toon, dat het Orkest
God f*y* At JCtog zont fpelen. In het b<gin hielden da A*,
*men& dezen ..eis^h voor-eene, hoeseer eeoigzios oncjjdige,
grap,: en lachten luidkeels* waar toen nu de Actepr ver*
klaarde : „ God f ave the Kingy of geen JUcfardF verkeerde
hunne vrolijkheid in woede, en er ontftond een flora, zoo
ftis welügt nog nooit in eeuigen fehouwburg wi* beleefd ,
waaiW} echter cookb zoo bedaard ftaao bleef , alsof hem
de gahfche zaak in *t geheel niet aanging. Eindelijk begon
het geraas, uit vermoeidheid der razenden, te bedaren,
en men te begrijpen, da; men den man wel mishandelen,
ja doodflaan, maar niet dwingen kou, den Richard te fpe-
len; men had evenwel daarvoor zija geld betaald, en het
verlangen , den vermaarden Tooneelfpelejr in zijn$ beste rol
te zien, bleef inmiddels onvervuld. In 't kort, de hooghartige
Republikeinen moesten ten laatfte befluiten , zich het volks-
lied hunner erfvijanden, hutmer voormalige verdrukkers , tt
laten voorfgelen, <en wel over eind ft aande , wjan* ook daarop
ftond de Tiran + terwijl hij, de staat met de* vou foande,
van 4jd tot tijd oeafnuifje nam*
Men verhaalt, dat , op zekeren tijd , de Engelfche Acteur
IMK mt> talüa <pr*tepde, pik hupper, met natiQQftien
•rw* d* ftWJYen vm zijn land optelde. Tegen eiken ver*,
maarden mat, dien talma noemde, ftelde de Brit een' andereu
even beroemden naam over. Eindelijk noemde talma mo-
LiitiLB. „ Of1 hernam keaw, „ die is geep Fransci*
mm" Talma Haastte fcich te (preken van dien» geboorte
ftt Paré/t r: van diens hols aan de pilaren der Hal , van dien*
vader, defi behanger, .eu. „ Hoor etful" antwoordde
maii, „ God fchjep m,o*i**e, wierp faepi de wjjdft
9 wereld In f en hg vlet m Jfaatfr jftinedtt." — Indctdtid t
TQQNEE&AffEWWCEtf. Ml
molière behoort aan «11e ftholen en **n *Ue .tanden : het
menfcheiyk hart is bet eenfefte geweat» dttt bij bewoond 9 en
dat hij doorkruist heeft»
"'S KONINGS VERJAARDAG, 24 AUGUSTUS 1835.
JNeérlanda fees; is «angelpoken*
't Plegtig , heilig uur is daar ;
Ziet] da altaren zijn outftoken *— .
Kniel en. bid, verheugde fcbwl
Neêrlands Koning, aller Vadier, .
Viert hef feest van wg«t)99^>,
En bi Godgewijde te weis
Wordt éfa wensck m beé gehooKj.
Waar, in groene, vruchtbare dreven, *
't Vorstfijk Loo ryst in 't verfchiet,
En najtuur haar fchoon en leven
Door de kunst vérhoógen ziet ; ■ l
Daar, waar trotfche en achtbare eiken
Fier verheffen kruin en top 5
Daar klimt naar de azuren bo^en ,
Neérland , uwe bed* ook op I
A
Daar,' aan hof en ftad ontweken,
Waar natuur in luister troont, '■ -
En in lagchend groen en beken
*t Beeld van 's Scheppers aftrntgt woont ;
Daar, omringd van Gade en Telgen :,
Knielt uw Vorst eerbiedig neer :
„ Zegen Neérland!" is zijn bede, - •
En hij rijst bemoedigd weërv
Komt, vereent u, landgenootenj :
Aller zieiwensch uitgeflortl
Dat, uit rein gevoel ontfproten,
Hier ons ftaamleri bidden word' ! *
God der liefde 1 fpaar den Koning !
Rek en ftafc zijn' levensdraad ,
Voor zjjn Gade , Telgen , Nakroost ,
Voor het heil van volk en fiaat I
t6& 's KWttffe* VÉRJAAKBAG.
Moge *t oproer elders woeden,
• • Volken dreigen mee huil val:
Wil het vaderland behoeden;
*t Staat in nood onwrikbaar pal!
Dat wtf onzen Vorst beminnen,
- Eendrfcgt onze leuze zij , '
*t Voetfpoor onzer vad'ren drukken I
Magtig zijn wij dan en vrq.
Hoor , hoe Vorst en volk te gade*
Heil en zegen van U fmeektl
Gtf, Gij weet het, Hemelvader!
Wat er in die bede fpreekt.
Hjj , hy bad voor ons , zijn kind'ten ;
>tfem rees Uwaarts hart en hand: '
Neem onze offers aan in liefdel
'Zegen Vorst en vaderland f
Ja, 't is feestdag, landgenooten J
Smoreti we onze vreugde niet.
Ónder knallende eerefchoten
Waait de vlag door 't vrij gebied.
Komt, het volkslied aangeheven;
't Stroome uit ieders volle borst;
Zingen wfj met Neérlands zanger:
„ Heil zij vaderland* en Vorst I"
Ja, zelfs van het barre Noorden, .<
En van Zuid- en Westerboord ,
Ruischt de golfflag naar onze oorden
Heil en bede met -zich voort I
En waar Neérlands vlag in 't Oosten
> Wapp'rend golft van fchip of ftrand ,
Daar knak in 't kanongedonder :
„ Heil zy Vorst en vaderland f'
Dordrecht. . . p, m. la goidt DiLLii,
2de Luit. M het ifie Bof. 3de Afd.
Mobiel* Schêtttrij vt» Zuidfollsnd.
MENGELWERK.
LEERREDE OVER JOANN. XXI: 15.
Door
B. VAN WILLES,
PreJikant te Lekkerkerk (*).
Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden , zeide
jezus tot simon petrus: Simon jona's
zoon , helt gij mij liever dan deie f Hij zeide tot
Hem: Ja, Heer e , Gij weet , dat ik U lief heb* Hff
zei Je tot hem • IFeid mijne lammeren.
W ie. het ambt van Evangeliedienaar begeert , die be-
geert voor zich een aangenaam , voortreffelijk en hoogst*
gevvigtig werk. Geen wonder dus , dat zoo velen naar
dit ambt ftaan , zonder dat de moeijelijkheid , om in de ,
bediening te geraken , iemand fchijnt af te fchrikken. Zij
zijn nog onkundig omtrent de bezwaren en moeijëlijkhe-
den, welke aan dit ambt verbonden zijn, die men in
rijpere jaren bij ondervinding leert kennen , maar in den
leeftijd van hoop en verwachting, die alles het fchooüfte
kleurt en optooit , naauwélijks kan vermoeden. Van zórg
nooit ontflagen is de Evangeliedienaar, die den Heer. fteeda
voor oogen houdt , altijd in zwaren ftrijd met' het men-
(*) Deze-Leerrede werd door my uitgefproken den IQ Au-
gustus 1834 te Berkenwoude , ter bevestiging van den Kandia
daat a.h. c. vansenus, Op verzoek van Ringbroeders
vraag ik voor dezelve eene plaats in de Faderlandfchè Let*
teroefeningen. Aan dit verzoek voldoe ik nu eerst , nadat ik
heb mogen vernemen , dat mijne Leerrede over j o a n n. IM i
29\ 30. (Vadert. Letteroef. 1834. Mengelwerk, bl 629-646.)
eenigen bijval beeft gevonden. De wenscb , dat ook dit niet
ontijdig woord hier of elders nut moge (lichten, wórd*
vervuld f
MENGELW. 1835. NO. 14. W W
654 * - LEERREDE
fchdijke in zichzelvfltt, maar vooral met hetgeen der ge-
meente eigen is. Indien geen fterke aandrang uit het bin-
nenfte des harte den dienaar als voortduwt , om hem
met verdubbelde krachten zijn werk te doen doorzetten ,
dan rigt hij met Veel moeite weinig uit. Doch wijdt hij
-zich geheel aan zijn ambt , dan (ik roep ook uwe onder-
vinding in , veelgeachte Ambtsbroeders !) levert hem zijn
ambt ook alles op , wat hij , om trouw te zijn in zijne
bediening , mogt noodig hebben. Dit laatdp is het , wat
mij tot de keus van mijn onderwerp bragt , omu, Eer-
waardig Heer, die de bediening heden zult aanvaarden,
niet te ontmoedigen , maar te verderken en met moed te
vervullen dpor de gedachte , dat wij alles vermogen door
j e z u s , die ons kracht geeft , en dat wij , bij allen en
allerlei tegendand , meer dan overwinnaars zijn door Hem,
die ons heeft liefgehad.
Mijn voornemen is , te fpreken over de liefde voor on-
zen Heer , als noodig , maar ook voldoende , voor den
Evangedienaar , om zijn ambt trouw en met ijver te
vervullen. I. In de eerde plaats zal de verklaring van
den .tekst ons den aard der liefde doen kennen , welke
Jezus eischt. II. Ten tweede zal ik aanwijzen , dat
die liefde noodig, maar ook genoegzaam, is voor den
Evangeliedienaar, om. zijn ambt trouw en met ijver te
vervullen.
I. Het was thans de derde maal , dat j e z u s zich
alleen aan discipelen openbaarde , nadat Hij uit de doo-
den was opgedaan. Door geen bevel van j e z u s nog
aan Jeruzalem gebonden , waren 's Heilands leerlingen
huistoaartë gekeerd. Eenigen van hen , met petrus
aan het hoofd , begaven zich tot hunne gewone kostwin-
ning. Zij hadden toen den ganfehen nacht met visfchen
vruchteloos doorgebragt. In den vroegen morgen ftaat
dé/Heer aan ftrand. Zij wisten echter niet, dat het je-
Zuq was. Hij vraagt hen om visch , en zij konden aan
dit verzoek niet voldoen, omdat zij niets hadden gevan-
gen. . „ Werpt ," zegt hun nu j e z u s , „ het net aan
de regterzijde van het fchip , en gij zuk vinden." Z§
over joann. XXI: 15. 6&5
gehoorzamen , en vangen nu zulk eenen overvloed , dat
het net niet kon worden opgetrokken* Joannes,
door vroeger voorval (luk, V: 1—11) opmerkzaam
gemaakt , fluistert petrus naauwelijks in : n het is
de Heer ," of deze Apostel werpt zich over boord , on)
opperkleed noch visfchen zich bekommereode. Zóó ver-
vulde hem de liefde voor zijnen - Heer , dat hij de na-
tuurlijke nieuwsgierigheid van den visfcfaer, bij zoo groote
vangst , na langdurige teleurftelling , op eens en geheel
verzaakte , en fchip en net en visfchen en medeleerlingen
verliet , om maar fpoedig bij ja zus te zijn. De zes-
overige discipelen komen intusfcheö met her fchip naar
wal , flepende het net met de visfchen, n Brengt van
de visfchen, die gij nu gevangen hebt," (vs. 10) be-
veelt daarop de Heer ; én p e t r u s is niet enkel de
eerfte, maar ook de eenige, die het net optrekt (vs. 11).
Wat den zes Apostelen onmogelijk was, dat maakte
groote liefde , welke alles mogelijk maakt , voor den har*
telijken petrus tot tfen aangenaam en gemakkelijk
werk. Weldra is de maaltijd gereed, en zitten met den
Heer de zeven discipelen aan. Allen, overtuigd, dat het;
de Heer was, durfden zij het Hem echter niet vragen.
Na het eindigen van den maaltijd, aan welken met den
Heer deel geftomen hadden petrus, thomas,
nathanaSl, bij velen dezelfde, met b a r t h o l o-.
m e u s , joanne s , diens broeder jacobus en nog
twee ongenoemderi 9 rigt zich je zus alleen tot pb->
t R u s , met de vraag : „ S i m on , zoon van j cxn A,
hebt gij mij liever dan deze?" Uit toon, gelaat en
houding van den Heer begreep petrus gewisfclgk %
wat de Heiland bedoelde. W#, die alleen het verhaal
bezitten, behooren ^uitvoerig onderzoek. te doen, al-
zóo het taaieigen niets kan beflisfen. ^ Bemint gij mijt
Théer dan uw vischtuig en fchip en kostwinning ?" Met
den vinger zal de Heer hebben aangewezen* wat Hij be-
doelde. Het vernuft , dat noodelooze zwarigheid vindt in
bet zeggen van petrus: „Ik ga visfchen " (vs. 3),:
zoekt! zich te redden; maar vergeet, dat juist deze Apos-.
Ww2
656 LEERREDE
tel de eenige is , die , door liefde tot j b z u s gedron-
gen, zich over boord werpt, en*, mét achterlating van
alles , naar den Heer (nek. Die vraag , dus opgevat ,
geldt zekerlijk petrus van allen het minst. En toch
moet die vraag zóó worden verklaard, dat duidelijk blijkt,
waarom alleen tot petrus die vraag werd gerigt. —
„ Bemint gij mij meer , dan gij deze , uwe medeleerlin-
gen , bemint ?" Zou jezus thans dit werkelijk kun-
nen bedoeld hebben ? Ieder beminde den Heer , niet en-
kel, de Apostelen , ook allen , die Hem kenden , hunne
hoop op Hem hadden gefield, en bij het wankelen dier
hoop toch hunne liefde voor Hem hadden bewaard. De
Heer was allen,' die thans bij Hem waren, dierbaarder
dan het leven zelte. Pit wist Hij , die hun in het hart
las. En zou Hij dan, is dit plegtig oogenblik, zoo
koud en koel , zoo , om het maar met den regten naam
te noemen , onbeduidend hebben kunnen vragen ? Vragen
Vooral aan petrus, die weinige oogenblikken te vo-
ren getoond had, hoezeer de Heer bij hem gold boven
medeleerlingen ? In zijn gedrag , tpen hij zich over boord
wierp en alléén het net op het land trok , miskende de
Heer de hartelijke liefde van petrus niet. — De
derde-opvatting, welke geenszins het gemakkelijkst is op
te helderen, komt mij evenwel als de gefchiktfte voor:
„Simon, aoon van jon a, bemint gij mij meer,,
dan deze, uwe medeleerlingen, mij beminnen?9' Pe-
trus antwoordt, maar Hechts gedeeltelijk: „Ja, Hee-
re', Gij weet, dat ik U liefheb." Hij laat het oordeel
over het meerdere of iiindere over aan de kennis zijns
Heeren. Zelfs dit opzettelijk ontwijken van het aütt-
woord, dat j« z us fchijnt tcliebbèn willen uitlokken ,
wordt het eenvoudigst verklaard , indien men de mee-
ning omhelst, volgens welke j é 2 u s den Apostel vraagt,
•of hij, meer dan zijne medeleerlingen , den Heer thans
liefhad. In tegenwoordigheid vooral van joannes,
den discipel, dien jezus liefhad, die den Heiland,
aonder Hém te verloochenen, volgde tot aan het kruis,
en daar, uit liefde voor den Heer, diens Moeder in liefde
over joann. XXI: 15. '■ 657
opnam ; in tegenwoordigheid van allen , uit wier oog ,
gelaat en houding de hartelijkfte liefde voor den Heer te
.lezen was , durfde p e tru s niet antwoorden : „ Ja,
Heere, ik bemin U meer, dan zij U. liefhebben/* Tot
zulk een antwoord gevoelde zich petrus thans niet
in ftaat. „ Gij weet het , Heer , dat ik U liefheb ,"
was alles , wat hij met woorden kon uitdrukken. — Maar
kon jezüs dan zulk een antwoord vergen ? Ik meen
ja, indien hier niet wordt voorbijgezien, hoeveel meer
reden petrus had , dan zijne medeleerlingen , om
jezus lief te hebben. Hem was veel vq;geven ; daar- ,
om had hij ook hartelijk lief. Ook hier is dit gewigtig
gezegde des Heilands van uitnemende toepasfing. P e-
trus, in het beloven ftout , dacht niet, dat het zijner
liefde aan volharding en moed immer zou ontbreken ,
toen hij verklaarde ; „ Ik zal nimmer geërgerd worden."
Zijne liefde deed hem hét zwaard trekken, om den Mees-
ter te verdedigen. Zijne liefde dreef hem tot in het Hoo-
gepriesterlijk paleis, maar bezweek, helaas! daarvoor
een o ogenblik, De liefde, welke eene geheele gewapende
bende trotfeerde, bezweek op de enkele vraag eener dienst-
maagd. Gewaarfchuwd , verloochent hij zijne betrekking
tot jézus. „Ik ken Hem niet," had alleen petrus,
had niemand der overigen gezegd. Door het gekraai van
den haan • uit zijne iluimering ontwaakt , werd hij door
den Heer aanfchouwd , maar met een oog , dat den toen
zwakken petrus deed ruimen , om met hittere tranen
zijne misdaad, welke hij vooral niet verkleinde, te,be-
weenen. Daarop fterft jezus, en petrus zag of
fprak Hem niet meer. Wie fchetst ons het hamleed
van den Apostel, gedurende 's Heilands flaap in het
graf? Zekerlijk vergaf, zich de Apostel zijne zwakheid
niet. Maar toen petrus, volgens bevel des Heeren ,
na drie dagen de tijding van 's Heilands opftanding be-
kwam^ (marc. XVI: 7), jen nog dienzelfden dag.cfe
Heer hem verfcheen (luk. XXIV: 34), viel hem reeds
daardoor een zwaar pak van het hart. Die verfchijning
van den Heer aan petrus vermelden de Apostelen, ,
658 LEERREDE
In hunne vrolijke luidruchtigheid , als bewijs , dat de
Heer waarlijk is opgedaan. Maar bijzonderheden geven
zij zoo min op , als naderhand paulus (1 Cor. XV ':
6). Zou hem niet de verzekering zijn gedaan, door den
Heer 9 dat zijn vergrijp vergeven was? Door den Heer,
die hem vroeger had vermaand: „ Als gij zult bekeerd
zijn, verfterk dan uwe broederen"? Door den Heiland,
die gebeden had , dat 's Apostels geloof niet zou op-
houden (luk. XXII: 31, 32)? Toen hij dan uit
's Heilands mond de ftellige verzekering had bekomen,
•dat alles vergeven was, moest immers natuurlijk 's mans
liefde voor den Heer grooter zijn , dan die zijner mede-
leerlingen, omdat hem zoo veel was kwijtgeicholden ?
Is niet 's Apostels gedrag in dit oogenblik hiervoor be-
wijs? Zonder deze Heilig ontvangene vergeving blijft
mij onverklaarbaar de hartstogtelijkheid , met welke p s-
trus zich over boord wierp , de infpanning van ai
zijne krachten, door welke hij alléén het net op lirand
trok. Hoe grooter de zelfveroordeeling was van pe-
trus, bij het gevoel zijner misdaad , hoe grooter ook
natuurlijk de liefde was' voor den Heer, die eerst ern-
flig waarfchuwde , en naderhand toch zoo volkomen ver-
geving fciionk. Daarom was petrus zoo overvloe-
dig in liefde, omdat hem zoo veel was vergeven. Dit
zag de Heer, dien dag nog, in de daden van den ge-
liefden leerling. Dit las Hij , die de nieren proeft , den
ongeveinsden Apostel in het hart. De Heiland wilde dit
-ook den overigen doen opmerken. Dit komt mij voor
het blijkbare doel van j e z u s geweest te zijn met de
driemaal herhaalde vraag. . Deze , tot driemalen herhaal-
de , vfaag moge al bij petrus de gedachte hebben
opgewekt aan die noodlottige verloochening; de Heer,
die den Apostel alles reeds vergeven had, vraagt niet
-om te verwijten , om te grieven , of zelfs iets onaange-
naams te herinneren. Petrus vergat die misdaad
nooit. Hij wilde den Apostel in de gelegenheid ftellen
zijne liefde te betuigen, welke de Heer, <iie alles
wiet, buitendien hem in het hart las en in 's mans da*
over joann. XXI: 15. 659
den opmerkte. Ik waag bet niet , den toon op te ge*
ven, op welken de liefderijke' Heer deze vraag deed*
Zekerlijk was het niet het vragen van iemand , die niet
vooruit reeds het antwoord wist. Mij komt het zoo
voor 9 dat reeds de toon, op welken jizus vroeg,
door hartelijkheid en minzaamheid , ook dep overigen een
voldoend en treffend antwoord deed wachten. Bij elk ant-
woord , dat PETRusopde vragen zijns Heeren gaf 5
gevoelde ook de Heer innige vreugde, beval althans den
Apostel zijne fchapen aan , opdat hij de liefde , welke
hij nu betuigde , betoonen zou in trouwe zorg voor het-
geen den He ere* op aarde dierbaar was , en gaf hem te
kennen , met welken dood hij God zou verheerlijken ett
zijne liefde den Heiland bewijzen. — Met meerdere uitvoe-
righeid, dan bij de plegtigheid van dit uur anders ge-
bruikelijk is , hebben wjj ons bij het verklaren van den
tekst opgehouden , opdat wij te duidelijker gouden zien
den aard der liefde , welke j e z u s voor zich in p e*
trus verlangde, en welke Hij nog zoo gaarne ziet in
ieder , wien de zorg voor 's Heilands fchapen wordt aan?
bevolen. Die liefde is dus niet, in het algemeen, die
hartelijke genegenheid , welke de Heer van allen verdient
. te ontvangen , maar wederliefde voor vroeger ondervon-
dene gunst , zoo als die liefde zich openbaart in trouwe
zorg voor de gemeente des Heeren.
Die liefde eischt jezus nog van ieder , die over
zijne gemeente als herder en leeraar wordt aangefteld. De.
fchapen zijner weide, door zijn bloed gekocht, vertrouwt
Hij hun het liefde toe, die Hem liefhebben, en die
liefde toonen in trouwe en onvermoeide zorg voor zijne
gemeente. Al is het niet zoo opzettelijk als aan p e-
trus, toch Wordt dezelfde vraag aan allen , die in de
bediening komen , voorgehouden. Wie de meeste liefde
ontvangen heeft , moet ook de meeste liefde ' toonen.
Daartoe is echter niet noodig, dat de dienaar des E van-
Hes zich vroeger vergrijpe, opdat hij meerdere liefde
toone, hoe meer hem is kwijtgefcholden* Het zwakke*
oogenblik van p* t a.u s noch het tijdelijke vooroordeel
860 LBRRRKDE
van paulus -mag men hier te baat nemen* • Zoo iets
is reeds mindere liefde voor den Heer , dan den dienaar
voegt. Hierop zich te beroepen, is Godslastering, alsof de
grootfte zondaar de beste dienaar van Christus zou
wezen. Zoo leert ons Gods geest niet. Wie zich in zijne
jeugd in zonden verliep , dien zouden wij aanraden , zijne
meerdere liefde» op eene andere wijze te toonen, dan door
het ambt van Evangeliedienaar , tot welks trouwe ver-
, vulling hij zich ongefchikt heeft gemaakt. Hij is de echte
vijand der zonde niet, die ooit met lust haar vroeger
diende. Neen! de dtenaar des Evangelies heeft buiten
dat reden genoeg , om den Heer meer lief te hebben , en
In liefde de gemeente- te overtreffen. Gods woord , dat
hij geftadig onderzoekt, leert hem telkens meer inzien
de hoegrootheid en *affchuwel ijkheid der zonden, van
welke ook hij vergeving heeft ontvangen. Zorgt hij,
gelijk dit behoort, dat hij, terwijl hij anderen zoekt te
behouden, zelf niet verwerpelijk wordt, dan ziet hij
hoe langer hoe meer , wat hij boven anderen geniet ; dan
vergeet hij nooit , hoe zijn ambt zelf hem voor verlei-
ding , zijn geloof voor fchipbreuk bewaart ; dan gevoelt
hij telkens meer, hoe groot jegens hem de liefde d^s Hee-
ren is , die hem heeft getrouw geacht , en hem daarom
heeft gefield in de bediening ; dan oogst hij in voor zich-
zelven ftille vreugde en blijvenden troost , zoo dikwerf
hij , in zijn ambt bezig , ondervindt , dat Gods woord
ook voor hem is licht en baak en hulp des levens. .Al
de weldaden , die , bij het onderzoek van Gods woord ,
en onder het verkondigen der blijde boodfehap aan zon-
daren , hem voor den geest komen , en bij aanhoudend
genot in waarde en menigte toenemen , al die weldaden ,
welke hij boven zoo velen geniet , moeten immers den
dienaar des Heeren tot meerdere en altijd toenemende lief-
de voor jezus als met geweld dringen. Moet de meest
beweldadigde ook niet de meest dankbare zijn ? Hij voor-
al , die ook in liefde voor jezus der gemeente een
voorbeeld moet wezen? Ongelukkig de dienstknecht,
die, by het verrigten van rijn gewigtig werk, zich nooit
over.joann. XXI: 15. 661
de vraag voorftelde : „ Heb ik nu den Heer , meer dan
de anderen , lief, omdat mij meer en grootere weldaden
van Hem zijn geworden en nog dagelijks toevloeijen V* !
Ongelukkig hi} , die de treffende vraag , door jezus
aan petrus gedaan, nooit op zfchzelven, als dienaar
van den . Heer , heeft toegepast ! Ongelukkig , die deze
vraag verzuimde , omdat hij met petrus nooit durfde
of kon antwoorden: „Heere, Gij weet alles, Gij weet ^
dat ik U liefheb"! Ongelukkig zij allen, die enkel om-
dat de nood dringt , en niet met een bewogen en liefde-
rijk hart , bezig blijven ! Het noodigfte misfen zij toch
voor zichzelven, voor. de gemeente, voor het werk
des Heeren.
II. Bie liefde toch , welke jbzvs ook van ons nog
eischt , is den dienaar des Evangelies volftrekt noodig ,
maar dan ook genoegzaam , om zijn ambt trouw en met
ijver te vervullen.
. Deze liefde is den dienaar van het Evangelie voor zijn
ambt hoognoodig. Zonder liefde voor den Heer is het
hem onmogelijk, al de zwarigheden te overwinnen, welke
ziqh van alle kanten opdoen. Ik zal ze niet allen op-
tellen. Thans ben ik niet geroepen om te ontmoedigen.
Hoeveel infpanning is er noodig , om al den raad Gods
goed te verftaan ! Hoeveel gevaar dreigt ons bij dit on-
derzoek, om ons hoofd alleen bezig te houden, en ons
hart daarbij te. laten influimeren ! Wie weet niet, dat
wetenschappelijk onderzoek , indien daarbij het hart geen <
honger gevoelt , tot kennis leidt , welke alleen opgebla-
zen maakt? Hoe moeijelijk is voor. ons ónze zelfkennis,
niet zoo zeer bij minachting, als wel bij het inoogften
van roem en eer , welke wij zekerlijk het minfte verdie*
nen , als zij ons het meeste veelal door onkundigen wor-
den gefchonken! Hoe moeijelijk is voor ons, die geen
hartekenners zijn , de kennis van de menfehen , aan wier
verbetering en heiliging door geloof wij arbeiden , en diè
hunne deugden uittrompetten , maar hunne ondeugden en
gebreken voor ons oog opzettelijk bedekken ! Wij zaaijen
en planten , en de wasdom en vrucht openbaart zich aan
662 LEERREDE
ons niet altijd* Wij fmeeken de menfchen, en bidden
hun van Christus wege , dat zij gelooven en zich
met God laten verzoenen. Niet altijd vindt men gehoor,
dikwerf zelfs onwil en ondank. Waar wij de meeste
trouw toonen, in den (Irijd tegen zonde, door de ligt-
zinnigheid als deugd opgehemeld, tegen het levenlooze
geloof, en woorden zonder daden , daar ziet men van
alle kanten afkeuring, minachting, en alles, wat maar
grieven kan. Het is zoo ; dit alles komt van men-
fchen, — maar toch van zulke menfchen, aan wier be-
Jioud en zaligheid wij .zoeken te arbeiden en al onze
krachten van ligchaam en geest onverdeeld toewijden.
Dit zijn flechts eenige der bezwaren , met welke wij te
worftelen hebben, zoo lang wij in die dienst des Hee-
ren (laan. Maar wie is in (laat, aan dit alles moedig
het hoofd te bieden, en bij hardnekkigen wederftand
nooit te vertragen , maar altijd pal te (laan ? H'4 voor-
zeker alleen , die met petrus den Heer bemint , kan
en zal deze en alle andere bezwaren overwinnen en zelfs
het leven opgeven , omdat hun , die j e z ü s liefheb-
ben * zelfs het derven gewin is. — Zonder liefde voor
jezus rigten wij niets uit , dat Hem welgevallig is.
Al fpraken wij al de talen , zelfs die der Engelen ; al
boeiden wij , door kracht van taal en fierlijkheid van
woorden , alle menfchen aan hetgeen van onze lippen
Vloeit ; al hielden wij in bewondering dfcgetogen de hard-
vochtigften, menfchen met (leenen Harten; al* waren wij
in hun oog de geleerdrten , de beroemdilen van allen ,
die Gods woord verkondigen; al ging onze roem van
mond tot mond ; al • kwamen tot onze prediking ook
zulken, die anders niemand hooren: wat is dit alles
nog , zonder liefde voor c h r i s-t u s ? Alleen genot
van voorregten, zonder iets meer te zijn;, genot van
voorregten, die men voor zichzelven en voor eene
ijdele eer bedriegelijk aanwendt, met verzaking van Hem,
die ook bij ons werk te meer van ons moest worden
bemind , hpe meer het blijkt , dat dit alles gaaf en ge-
fchenk van Hem is , om hiermede te grootere winst te
doen voor zijne zaak. Al putteden wy al onze krach-
over joann. XXI: 15. 663
jen naar ligchaam en geest uit; al lieten wij ons ver-
branden; (hoeveel doet men om ijdele eer en ingebed-
den roem !) zonder liefde voor christus zijn wij
onnutte dienstknechten , die naar de letter niet met liefde
gehoorzamen, en misfen dan ook de goedkeuring van
Hem , die liefde eischt , geen hoogmoedig pronken met
gaven en daden. Hij begeerde immers den kruisdood
van petrus niet , maar liefde , omdat die Apostel
zoo veel liefde vroeger had ondervonden. Die dood
moest , even als al de arbeid , tot welken de Apostel
geroepen werd , de vrucht zijn van de liefde voor zij-
nen Heer. Liefde is de hoofdzaak , welke jezus ver-
langt ; al het overige Hechts hulpmiddel of aanleiding ,
om die liefde te toonen. — Waar die liefde ontbreekt,
daar ontbreekt de hoofdzaak. Niets heeft waarde, in-
dien niet door jezus liefde ontdekt wordt. Noch
aanzienlijke ftandplaats , noch uillokkende omftandighe-
den kunnen aan een dood werk leven en kracht fchen-
ken. Doch waar Hij liefde ontdekt, (en hoe fcherpziend
is Zijn oog!) daar worden daden, van geene beduidenis
bij menfehen, door Hem goedgekeurd en eens heerlijk,
beloond. . Petrus toonde , zonder dit zelf te we-
ten, zijne groote liefde voor den Heer, door het wer-
pen van zichzclven in zee, en het trekken van het net
op ftrand. Die liefde juist voor den Heiland heiligde
en verheerlijkte die daden in het oog van Hem , die op
het hart ziet. Wat ook onze roeping is , groot of zeer
beperkt zij de kring, dien God ons onder menfehen
aanwijst, in Zijn huis zijn allerlei vaten; groot zij
flechts de liefde voor christus; deze alleen zet dè
lcroon op ons werk. Zonder die liefde zijn wij onnutte
dienstknechten , of klinkend metaal en luidende fchellen
zonder geest of verwachting. Zonder die' liefde , einde-
lijk , voor christus zullen wij nooit flagen in ons
ambt , zullen wij nooit vrucht op ons werk zien. Het
doel van ons ambt kan nooit zijn, de menfehen te ftree-
len en te vleijen, of hun te dienen tot uitfpanningen
vermaak , of hen zachtelijk in zorgeloozen flaap te wie-
664 > LEERREDE
gen. Bij trouwe behandeling der zaak , ons toebetrouwd,
fparen wij nooit , wat den - zondaaf lief en aangenaam
is , vallen wij aller en allerlei zonden aan , en rusten
nooit in dien geftadigen ftrijd. Wie de menfehen ont-
ziet bij hunne dwalingen en boosheden, die bedenke,
of hij christuS dan dient in liefde. Hij kome er
dan maar voor uit, dat hij den menfehen behagen wil
ten koste van de liefde voor zijnen Heer, die geheel
anders is voorgegaan, om zich een volk te heiligen,
ijverig in goede werken. Ieder, die ons hoort, moet
ontvonkt worden in liefde voor dejj Heer, die allen be-
mint , die op Hem hopen. Die liefde in het hart moet
de geftadige en overvloedige bron worden, uit welke
bij ieder voortvloeit va$t geloof, onwankelbaar vertrou-
wen , kinderlijke onderwerping , en ongeveinsde gehoor-
zaamheid aan' alles, wat de Heer gebiedt en eischt. Kan
men dit bewerken doorftreelen en vleijen en zachte be-
handeling van ondeugd en ongeloof? Heeft dan de mensch
overal de liefde voor de zonde afgelegd? Behoeft zelfs
de beste nog niet telkens opwekking, om (leeds voor
de geboden van de wet in de leden, gelijk het behoort,
doof te zijn ? Die tot deugd opwekt , moet immers zelf
deugdzaam zijn? Hoc kan hij met* nadruk fpreken over
hetgeen hij niet kent , of aandringen op beoefening van
hetgeen hij, zelf verwaarloost en nalaat? Zoo ook, wie
liefde gevoelt en liefde toont voor den Heer, hij alleen
kan tot liefde opwekken en voeren. Dat gevoel, dat
men liefde voor j e z u s heeft , kan men niet huiche-
len ; want in de woordeö zelfs klinkt dan hoorbaar de
valfche toon , dien de huichelaar hier niet kan afleeren.
De hartelijke toon treft alleen, maar telkens toch, waar
men fpreekt en handelt, omdat men gelooft en den Heer
liefheeft. Die treffen wil , moet zelf getroffen zijn. Die
liefde wil wekken bij menfehen voor j & z u s , moet
vooral in die liefde niet achterlijk zijn. De vriend van
j b z u s kan het' best en het meest uitwerken ; hij ver-
maant onvermoeid, prijst onophoudelijk de zaak zijns
. Meesters aan, fchroomt geene moeite, en eischt geene
OVER JOANN. JlXI ï 1{>, ' ' 665
vergelding; want gelijk liefde hem drijft tot alles, zoo
is het ook die liefde, die zijn geluk. vergroot , en daar-
om ook zrjn ftteven en . werken in 's Heilands dienst
zqo aanhoudend doet zijn. Al heeft men de fraaifte
woorden, de fierlijkfte uitdrukking, en alles, wat den
fmaak ftreelt; voor het arme hart», dat hongert naar
iets beters , is het alleen een zoet geftreel , bij hetwelk
men vergeet, wie men is, en wat men eens zal worden.
L iefde voor Christus moet fpreken. Liefde voor
christu? moet handelen. Waar men dat niet vindt,
gaat het woord uit den mond tot het oor, niet uit het
bant tot het hart, waar het alleen vruchten kan voortbren-
gen. Hoe ftreng men ook beftraft , hoe regtzinnig men
ook leert , hoe bijbelsch men ook fpreekt , zonder liefde
voor Christus in het hart , welke aan alles gloed
geeft, rigt men, ook. met veel moeite, niets uit, al-
thans niets voor den Heer. Geen bekoorlijk tafereel tfan
deugd en » godsvrucht zal nut (lichten, indien niet de
liefde des fprekers aan alles glo^d en leven bijzet. Doch
waartoe meer , daar de zaak duidelijk genoeg is , en
ieder die kan opmerken? Gelijk het ligchaam zonder
geest , het geloof zonder werken , zoo is ook de pre-
diking des Evangelies zonder de liefde voor jezus
Christus dood.
Die liefde voor Christus is den Evangeliedienaar
ook genoegzaam, om zijn ambt trouw en met ijver te
vervullen. — De liefde voor christus geeft hem
krachten r door welke hij het fchijnbaar onmogelijke (loet.
Liefde toch ftelt tot alles in ftaat , wat «onder liefde
geheel onmogelijk fchijnt te wezen. In het dagelijkfche
leven kan men dit opmerken. Hoe meer het voorwerp
dier. liefde die liefde waardig is, hoe meer kracht die
liefde bezit en behoudt. In tegenwoordigheid van het
voorwerp dier liefde beltaat niets , dat tegenhoudt , niets,
dat niet wordt overwonnen of verdragen. Wat kan niet
de zwakke vrouw, wier eenige fterkte moederlijke liefde
is ? En zou die liefde dan minder kracht en invloed
hebben , wanneer jezus het voorwerp en de getrouvye
666, LEERREDE
getuige dier liefde la ? Dat men de werking niet meer-
der ontdekt, is niet omdat het dier liefde aan kracht of
vermogen , maar ^ mdat het , helaas ! bij velen aan die
liefde ontbreekt. — Wat moet , maar wat kan ook fter-
ker werken, dan de liefde voor Hém, die de moeder, in
liefde voor haar kind, verre te boven gaat? Die ftierf
aan het kruis , opdat zijne vijanden zijne vrienden zou-
den worden? Die- in den henjel niemand der zijnen ver-
geet, maar allen nabij is tot aan de uiterfte einden der
aarde ? Kan dit alles niet tot liefde ontfteken , welke
bet leven niet te dierbaar acht, om het op te offeren,
en daarom alle krachten infpant , en wonderen doet ia
het oog van hen, die die liefde niet kennen? Getuigt
het, petrus en paulus! (opdat wij niet met
vragen dus voortgaan) getuigt het door uw gedrag en
leven , dat alles , ook het moeijelijkfte , u mogelijk werd
door uwe liefde voor den Heer , die u .zoo veel heeft
vergeven ! Bij dreigende tegenftanders kalm en bedaard ,
na en onder geefelflagen opgeruimd en verheugd , de be-
wijzen , dat jezus vermoord is geworden , in het
ligchaam omdragende , en uit liefde voor chMstus
pijn noch fmart gevoelende , ftonden zij altijd pal , even
als rotfen te midden der vreefelijke golven, maakten zij
de wijsheid der wijzen befchaamd , en deden zij het
krnis van christus over alles zegevieren , hoezeer
men daaraan ergernis zocht en dwaasheid daarin meende
te vinden. De liefde voor christus drong hen tot
alles , waarin zij maar toonen konden , dat zij geheel
» leefden voor Hem , die pok voor hen is geftorven. : In
hun eigen 'oog voor zichzelven dood, gevoelden zij, dat
christus in hen leefde, en openbaarden zij dit
in alles , wat zij fpraken en deden , zoodat zij geheel
leefden en zich bewogen in en door de liefde voor'
Hem, die hen had liefgehad en zich voor ben bad
overgegeven. — De liefde voor christus geeft den
Evangeliedienaar ruime fchadeloosftelling voor elke ont-
bering en opoffering: Hetgeen van de Apostelen, ze-
kerlijk nooit tot hunne fchade; gevorderd werd, wordt
over joann. XXI : 15. 667
ons niet opgelegd. Voor hen was en bleef het gevaar
altijd groot. Maar niets fcheidde hen van de liefde des
Heeren. Integendeel hadden zij de blijdfchap op hun ge-
laat , omdat liefde voor jezus in hun hart heerschte ;
en nu was hun alles welkom, wat hun maar eenige
gelegenheid kon verfchafFen', den Heere liefde te bewij-
zen. Wat men met vreugde en liefde doet , loont reeds
zichzelve. Zij waren daarenboven verzekerd van huü
heerlijk loon. Zij verloren alleen ^ wat toch niet te be-
houden was , en behielden , wat zij niet konden ver-
liezen. Die vergoeding verfchafte hun de liefde voor
Christus in hunne daden. En zou dan bij min-
der leed en gevaar die vergoeding ons ontgaan , welke
wij alleen kunnen verkrijgen door liefde voor jezus
Christus? Oogst de Evangeliedienaar , bij trouw
aan en liefde voor den Heer, de ondankbaarheid der
menfehen in bij alles , wat hij fpreekt of doet ; wat ver-
liest hij daarmede? Genegenheid van menfehen, ja, maar
van zulke menfehen, wier prijs en lof hem nooit tot
eer, wier verachting en veroordeeling hem nimmer tot
fchande kan ftrekken. Hoe groot is de winst dan aan
de andere zijde 1 Goedkeuring van den Heer , die nooit
verandert , en wiens genade voor alles en voor allen ge-
noeg is. Nemen, door arbeid en geftadige zorg, de
krachten des ligchaams , de vermogens des geestes fpoe-
dig en zigtbaar af, en gevoelen wij , dat de uitwendige
mensch verzwakt , dan verzekert orfs de liefde , aan j e-
zus betoond , dat de inwendige van dag tot dag toeT
neemt , om nooit te bezwijken. Geleerdheid en weten*
fchap nemen met de jaren af, bij vermindering van ge-
heugen. De geleerde , enkel met het hoofd , blijft de
geleerde niet, indien niet liefde voor Christus al
die heerlijke hulpmiddelen van geleerdheid en wetenfehap
nuttig aanwendt. Welfprekendheid, ten minfte datgeen,
wat de zinnelijke mensch daarvoor houdt , vervliegt bij
zwakker ftem> flaauwer oog en minder vaste houding.
Roem en eer, hiervoor bij menfehen *ingeoogst, veran-
dert met die menfehen , die gewoonlijk naar iets nieuws ,
668 LEERREDE
naar iets anders hunkeren, zonder zich om het deug-
delijke te bekommeren. Dan vooral gevoelt de dienaar ,
dat 'liefde voor christus voor al die verliezen,
Indien zij dien naam verdienen, fchadeloos (lelt. Die
liefde in het hart, en (men zij dan misfchien minder
geleerd, maar is toch zeker in. wijsheid toegenomen;
ja, al wordt dan de ftem ons zwak en fchor, het oog
minder helder, onze taal eenvoudig zonder pronk, dan
heeft men ondervinding van alles, wat heerlijks is be-
loofd , roert door eenvoudigheid , en , boven alle wel-
fprekende opfieririg, werkt op fpreker en hoorder elke
hartelijke uitdrukking des diepen gevoels. Zoo roert ons
telkens nog , indien onze finaak niet bedorven is , de
taal van joannes: „ Laat ons Hem liefhebben :
Hij heeft ons eerst liefgehad." En wat zal het zijn,
wanneer j e z u s oordeelt en beloont al de werken der
liefde, die men voor Hem altijd gedaan heeft! — De
liefde voor j e z u s opent den dienaar des Evangelies
een heerlijk uitzigt in de toekomst. Thans bedoel ik
niet het heerlijk loon, dat allen te wachten hebben,
die , op welk ecne wijze dan ook , hunne" liefde voor
den Heer hebeen aan den dag gelegd. Mijn oog ves-
tigt ' zich op de toekomst voor den Evangeliedienaar ,
die zijne liefde voor j e z u s betoond heeft in het trouw
volbrengen van hfct hem opgedragen werk. Indien onze
voordragt door die liefde is bezield , en ons gedrag be-
wijst , dat wij fpreken omdat wij gelooven en liefheb-
ben , dan zien wij het niét , hoeveel zulk eene predi-
king op anderen uitwerkt. Echte liefde voor chris-
tus .fchuwt alle pralerij , is nooit met zichzelve hoog
ingenomen, en telt nooit de daden op, welke voor
Christus zijn gedaan. In de toekomst komt alles
eerst aan het licht. Hoc heerlijk wordt dan onze liefde
beloond / wanneer onder het oog des Heeren verfchijnen
die geloovigen , die , zonder dat wij dat toen merkten ,
door onze woorden voorgelicht, door ons gedrag en voor-
beeld gedicht , en door den harteljjken toon , op welken
onze liefde voor christus tot hen fprak, getrokken
over joann. XXI: *15. 669
werden tot dezelfde liefde! Hoe heerlijk is dan ons
loon , wanneer wij dat alles eerst in de eeuwigheid ont-
waren ! — Er is nog iets , dat ik niet wil overflaan ,
en dat ons tot toenemend betoon van liefde voor
Christus moet aanzetten, Hoe hartelijker de toon is
van ons fp reken, en hoe inniger die liefde voor Chris-
tus in onze daden fpreekt, hoe minder wij de bewij-
zen hiervan bij onszelven zullen opmerken. Die liefde
werkt in ftilte , maakt nooit gedruisch 9 en zij weet het
zelve het minst , hoe zij voor Christus leeft en
werkzaam blijft. Liefde wordt dan het levensbeginfel ;
men kan niet anders 9 omdat men niet anders wil hande-
len. Niemand , dan jezüs, merkt die liefde op ; Hij
is het 9 die in het hart ziet , en niemands getuigenis in-
roept 'of behoeft. En als dan j^zus loon uitdeelt ,
ook voor het laven en drenken van dorftenden ter liefde
van H^m,.en voor elk werk- der liefde , dat Zijn oog
niet ontgaat 9 maar dat door ons mindef gefchat werd 9
toen wij het verrigteden , en dat nu door ons reeds lang
vergeten is , omdat ons hart ongemerkt en van zelve ,
door de^ alles bezielende liefde voor den Heer , tot die
daden geleid werd ; hoe zalig zal dan voor ons die ver-
rasfing zijn ! Dan zal men eerst inzien de dwaas-
heid dier ongelukkigen , die 9 bij gemis van liefde voor
Christus, door hetgeen van waarde ontbloot is ,
in den roem bij menfehen hun loon zochten , maar nooit
voldoende vonden. 'Ongelukkig , die zich daardoor be-
roofden van het uitzigt op hetgeen het oog niet ziet,
het oor niet hoort , het hart niet bevroedt , maar toch
bewaard blijft in den Hemel voor hen , die in alles j e-*
zus hebben liefgehad! Wat wij aan den minften der
zijnen doen, dat zal Hij beloonen , alsof het aan Hem
ware gefchied. Die den Heer het meeste bemint , die is
de trouwe en gelukkige herder Zijner fchapen ; die wïl
en kan en zal ook alles gelukkig volbrengen , wat zijn
Heer van hem verlangt. (*)
(*) Hierop had de bevestiging plaats. De volgende aatiQ>ra-»
ken zullen, hoop ik, den lezer ook hier niet onwelkom zjjn.
mencelw. 1835. no. 14. Xx
670 LEERREDE
Waarde Medebroeder en Medediena*r van onzen Heer
jezus Christus! Gij hebt dan nu de heerlijke
bediening des Evangelies aanvaard , gelijk ik vertrouw ,
met alle toegenegenheid en liefde voor den Heer. Heb
Hem bartelyk lief* en weid de fchapeq Zijner weide!
Schroom niet met alle vrijmoedigheid te fprefcen, te
vermanen, te troosten; gij dient' den Heer Christus,
dien men te gemakkelijker dient-, hoe meer men Hem
bemint en liefheeft* Gij komt hier met een goed ge*
ruchte. Algemeen werdt gij hier begeerd , en gij aan-
vaardt uw werk tot aller genoegen, Befchouw dit a\s
gunftig voortreken. Uwe voorgangers hadden nooit re-
den , om zich over de genegeaheid dezer gemeente te be-
klagen. Dit (laat pok u te wachten , indien gij de ken-
iys , welke u werd medegedeeld , de liefde , weike u
voor jezus en Zijne heilige za^k werd ingeboezemd,
aanwendt tot voordeel en troost zijner gemeente. Reeds
dit belooft u lopn en vergelding ; en waneer de Heer
zal yerfchenen zijn , qnj u te vergelden wat gy goeds
mogt hebhen gedaan, hier of waar H\j u verder mogt
roepen , dan behoore ook deze gemeente tot uwe kroon
qi vermeetere uyve blijdfchap ! Volhard in *Ues , wat
H?m aangeiwajn is ; predik het woord Gods , met ver-
werping van alle paenfchenvonden en ijdele leeringen!
Houd ?an in het vermanen en beflraffen naar eens iog^-
Ujks behoeften, als dienaar van Hem, bij wien geene
aanneming des perfoons is ! IJver in alles naar de mate;
des geloofs, hetwelk u vervult, naar de liefde vat*
Christus, dien gy dient; zoo zult gij in dien gro<K
ten dag , die ons allen wacht , met eigene oogen zien ,
dat gij uzelven hebt behouden en allen, die n*gr u hoor-
den ! Daartoe verleene u de Heer Van *lle barmhartigheid
Zijne genade tot in eeuwigheid !
Broeders in de heilige bediening { De gelegenheid des
tijds wekt ons nadrukkelijk op tot waken en bidden e»
werken. Bijna overal befpeurt men neiging tot twisj en
fcheuring in de gemeenten. Menfchen, in hunne jeugd
over joann. XXI : 15. 671
vciiuimd, botzfl wkeerd opgered, hetzQ opgegroeid
ate een* pknt in het wild, yoecfen dit kw*ad, en zaaien
wantrouwen tégen ons , als predikers van Gods woord.
Grievend moge dit fomtjjds voor ons zqn , die Gode
meer dan menfchen moeten , maar ook willen gehoorza-
men ; befchouwen wfl al dien tegenftapd als gelegenheid
voor ons, om, ter liefde van onzen Hee?, pal te (taan*
en ijveren wft te meer voos j e z y s , hoe mee* men
poogt ons tegen te werkenJJ Beklagen wij da fchapen ,
die. herdcqfa willen z^jn, en als fchapen de weide niet
eeaa kennen , op welke zij *lle$q kuflneq gyoqjen $\
tieren ! Het is de Heer , dien wg in liefde poetep die*
nen , dien wij ook hierin als voorbeeld behoo^en te vol-
gen. Als trouw herder het meest bekommerd oyer de
afgedwaalde fchapen van Isracl, zocht Hij ben min-,
zaam op , om hen te regt te brengen en overvloed hup
te verfchaffen ; arbeidde Hij onophoudelijk , opdat zq
den verlaten, weg zouden wedervinden, ook met gevaar
van Zijn leven , dat Hij ook voor zulke fchapen veil
had. Die dwalenden, al meenen zö Qok alleen op de$
regten weg te zijn , moeten ook dqor ons worden te
regt gebragt. Van ons wordt daartoe geëiscftt 4! 0439
t>emoe$ng en infpanning. Toonen wg, door minzgmg
tpefpraak en zachtzinnige behandeling, ook aan zulken,
dat wij hen zacht willen voeren tot den opperden Hpr-
der , wiens zorg hen bewaken wil , wiens liefde werk-*
zaam blijft 9 dat zij niet door wolvejn verfcheurd wor-
den i Toonen wij , dat wij van Hem komen , die zacht-
moedig was en nederig van harte ! Maar toonen wij
éok, als dit noodig is, den moed, die den huurling bij
het naderen van den wolf ontzinkt ! Spreken wij du* *
ook tot zulke weêrfpannigen de taal der liefde en ?$€ht*
moedigheid , maar zoo , dat wij onbewimpeld zeggep ,
dat zij dwalen, die, voor Gods woord doof, een* g£-
fnakkelijken weg kiezen voor het vleesch , op welken
niet valt .te ftrijden , maar ook geene overwinning of
kroon is te behalen 1 Zeggen wij hun , dat zonder goe?
de werken zoo wel, als zonder geloof, de Hemd geT
Xx2
672 LEERREDE
floten blijft , die niet voor dwazen waan of zondige aan*
matiging ooit zal worden geopend ! Laat ons dit ieder-
een doen opmerken , iedereen uit Gods woord duidelijk
en onvermoeid voorhouden ! Misfchien hooren , zonder
dat wij het weten , de hardhoorenden ,4 die door ons aam-
houdend geroep te regt komen en zich bekeeren. Ze*
kerlijk zullen de beter gezinden en beter ondenigten ons
dan volgen, en zich door niemand laten medeflepen*
Door onzen moed en voorgang kan veel onheus voor de
gemeente worden afgewend* Doch welk fchaap zal hoo-
ren, indien de herder, uit vtees voor verlies of gevaar,
zijne ftem niet uit volle borst durft verheffen ? Dit al-
les zeg ik niet, omdat deze gemeente zoo velen van
deze foort oplevert. Wanneer de vijand elders in de ge-
meente des Heeren onkruid zaait, dan is waken voor
ons pligt. Of moeten wij eerst hiermede beginnen , wan*
neer reeds bij ons de akker des Heilands geheel bedor-
ven is? Uitgediende zondaren, wien de wereld met hare
zonde en begeerlijkheid ontvallen is , planten , meer en
minder' bedekt , hunne verderfelijke leer voort , en zou*
den , indien men niet bidt en. waakt , alles met zich ten
verderve flepen. Vreezen wij d"e magtelooze vijandfchap
niet tegen geloof en goede werken; maar zeggen wij
aanhoudend en met allen aandrang: zonder heiligmaking
zal niemand God zien. Zien wij hierin voor ons deo
weg aangewezen , op welken wij kunnen toonen , dat
wij jezus liefhebben, omdat Hij ons heeft liefgehad,
en zich ook voor ons heeft overgegeven i J e z u s zij
altijd en in alles onze verwachting en hoop ! '
Gemeente van BerkenwoucU / • U wensch ik hartelijk
geluk met het voorregt , dat u thans te beurte valt !
Ontvang uwen leeraar als uit de hand van jezus
Christus, die in hem u Zijne liefde bewijst 1 Beje-
gen hem met die zelfde genegenheid , welke zijn voor*
ganger zoo onverdeeld en algemeen van u allen heeft mo-
gen ondervinden! Gedraag u jegens den dienaar des woords
als door den Heer tot u gezonden, als die in Zijnen
naam tot u fpreekt ! Ho\id u aan de woorden, die hij
OVER JOANN. XXI : ■ 15. - - v 673 .
tl irit de heilige Schrift voorhoudt! Onttrek u nooit tan
de onderlinge bijeenfcomften , maar laat elke gelegenheid,
om Gods woord te hooren, u aangenaam en hoogstbe-
geerlijk zijn! Bedenk, dat, zoo uw leeraar u behoort te
onderwazen en te vermanen , gij hem , tot uwe eigene
(lichting en ter bevordering van uw geloof, behoort* aan
te moedigen door vlijtige bijwoning van de godsdienst-
oefeningen , door ijverige betrachting van hetgeen u als
pligt wordt voorgefteld ! Hoe overvloediger gij in dit
goede werk zrjt, hoe meer aanmoediging de leeraar vindt,
en hoe meer nut en voordeel gij zult trekken uit alles,
wat onder zijne dienst u zal te beurt vallen. Ook gij
behoort, als deel van 's Heilands gemeente 9 den Redder
uwer zielen hartelijk en met daden lief te hebben. Ver-
geet nimmer , hoeveel ook u vergeven werd , opdat "gij
altijd en in alles uwe liefde bewijst jegens den Heiland J
Zoo ondervindt gij reeds hier , hoe zalig het is Hem te
beminnen , en naderhand ontvangt gij het leven met al-
len , die Hem in onverderfelijkheid liefhebben.
Gij allen , die van elders kwaamt , om 'de plegtigheid
van dit uur bij te wonen ! Waardeert toch , bid ik u ,
het voorregt , dat u door jezus christus ge*
fchonken is ! Het woord Gods , dat uwe leeraren u voor-
houden , nadrukkelijk aanprijzen , en zoo veel in hun
vermogen is voor u ophelderen en verklaren , dat woord
van God zal uwe zielen zalig maken, indien gij het
met zachtmoedigheid ontvangt, met getrouwheid bewaart,
en met ijver voorftaat en betracht , wat n daarin wordt
beloofd en bevolen. Sluit uw oor en hart voor wan-
trouwen tegen uwe leeraars l Wat voordeel kan het u
toch geven, dat gij voor menfchelijke beloften en ver*
zekeringen , welke nooit vervuld zullen worden , «op-
geeft die leer , welke alleen eene kracht van God tot za-
ligheid is allen, die gelooven? Uwe leeraars mogen u
niet dienen. Zij zullen dit ook nooit doen , als die ge-
voelen, dat zij hunne roeping niet van u, maar van
boven ontvingen. Zij Willen niets anders, dan hetgeen
jezus hun heeft opgelegd , volbrengen." Met alle te-
674 LEERREDE OVER JOANN. XXI : 15.
géËfpraak werkt gij bij hen niets uit. En voor uzelvefc
zoudt gij , boven Gods kracht tot .zaligheid , menfebe*
Hjke keringen omhelzen , die tot dekfel van fchande die-
toen moeten, maar zelfs daarvoor ongenoegzaam zijn.
Onderzoekt veeleer dagelijks Gods woord* en leert daaxitt
hoe* langer hoe meer de gave kennen, die u geworden
is van den Vader der lichten zotider verandering of fcha-
duw van omkeering ! Proeft de geesten * of zij uit God
zijn 5 maar proeft ze naar Gods woord! De geesten,
die uit God zijn , kan men dan gemakkelijk onderfchet-
den van hen* die een9 fchijh van godzaligheid vertoonen ,
maar derzelver wezen in hunne daden verloochenen. Die
ongelukkigen hebben geen ooren voor de waarheid , om*
dat zij hun hart ontoegankelijk houden voor hare ftem ,
zoo dikwerf op daden van liefde , op gehoorzaamheid ,
op betoon van goede werken wordt aangedrongen. Spie-
gelt u aan hunne groote onkunde omtrent het gewigtigfte*
omtrent Gods woord! Ontwijkt ' hunne gevoelloosheid
voor de toekomst, hoeveel zij hierover ook fpreken!
Neemt geen rèad in noch. gebruikt geneesmiddelen van
hén , die voor zichzelven geen raad en middel tot blij-
vende gezondheid weten ! Houdt u aan den troost , dieri
Gods Woord rijkelijk fchenkt J Die dien troost zoekt ,
zal dien troost zeker vinden. — De liefde vooral van
onzen Heer j e z u s chrïstus vërbinde ons allen,
hetzij wij onderwijzen of onderwezen worden , tot de
dienst van onzen dierbaren Zaligmaker! De liefde, Hem
betoond , merkt Hij , ook zonder woorden , in de daden
op , en beloont Hij eens heerlijk. Daa zülkn zij b$
Hem dé eerften zijn , die met hunne woorden en d*deé
voor zichzelven nooit waren ingenomen , en die daaroïö
meenden de laatften te zullen wezen. Amen.
N.
IETS OVER DE BEHANDELING DER JICHT.
og vóór omtrent veertig jaren mogt de jichtlijde*
weinig van de Geneeskunde verwachten. Bg fommigea
IETS OVER DB BEHANDELING DER JJCHT. ;6^6
hield zich de hoop alleen aan geduld en baai vast; terwijl
anderen te vergeeft in dé onzekere baden hulp zochten*
Eindelijk werd het Eau medicinale ontdekt, en nu fcheen
allé zVvarigheid overwonnen. Dit zoo hoog geroemde
middel tegen Jicht en voeteuvel , met zoo vele van des*
zelfs opvolgers , is zijne werking veffchuldigd aan bet
Colchicum , hetwelk met het Veratrum eenö eigenaardige
werking {fpecifiek} in deze ziekte fchijnt uit te oefenen*
De vreugde in het gild der jichtigen was in den beginne
onbegrensd ; men vleide zich , eene geneeswijze gevon*.
den te hebben tegen de jicht, en tevens, bij eene
hebbelijkheid voor deze ziekte, de vermaken de* hoo-
gere (landen te kunnen blijven najagen. Maar deze vreug-
de was van korten duro! Geene rozen zonder door-
nen ; ook het Colchicum heeft de zijne. Een of twee
jichtaanvallen mogen voor dit vermogende middel wijken,
fconder nadeelige gevolgen ; te dikwijls te hulp geroe* "
pen , gelijkt het Colchicum aan de Geesten in dé Oos-
terfche vertellingen, welke derzelver onverduldrge ofzor-
gelooze bezweerders onverhoeds 'Verflinden. De aanval-
len worden menigvuldiger , en de bleekgele,, uitgeteerde
lyder fpoedt naar het graf; het zij dat dit middel , ge-
lijk men vroeger vooronderftelde , de ziekte te fneï on-
derdrukt, waardoor de ziekteftof niet behoorlijk uitge-
fcheiden wordt, waartoe alle deze pijnlijke gewaarwor-
dingen fchijnen vereischt te worden ; het zij dat het fcherp,
giftachtig middel * de Vtratrine^ eene flepende ontfteking
in de fpqsverteringswerktuigen voortbrengt , waardoor ,
inet -dezen belangrijken tbeftel , het geheele geftel onder-
mijnd wórdt. Terwijl het moeijelflk valt dit te beflisfen*
zijn zulke ongelukkige gevallen meer dan eens gezien ,
vooral wanneer lijders op eigen gezag tot dit middel der-
zelver toevlugt genomen hadden, en, flechts met het tegen-
woordige tevreden, onbewust de gevaarlijke toekomst te ge-
moet gingen. Indien gezond verftand een algemeen goed
was , indien het gehemelte en de buik ooren hadden en
de Artfen dwingelanden konden *ijn , de jicht zoude ge-
makkelijk te genezen zijn, vooral indien de overvloed
676 IETS OVER DB BEHANDELING
rm de tafels der ryken naar. de wijken der armen mogt
gezonden worden». Maar , dewijl dit nu eenmaal niet zoo
is, zal de «jicht, door het Colchicum beftreden, maar
niet ten ondergebragt , in de vergulde zalen blijven huis*
vesten ; terwijl de armen zich kifnnen blijven vertroosten
over het gemis van zulk finartelijk euvel (*)♦ De jicht
is eene ziekelijke wijziging van het geheele geftel , het-
welk vruchteloos enkel door plaatfelijke middelen beftre-
den wordt (f). Te vergeefs heeft men dit door het uit-
verkoren middel, de Vcratrine^ getracht; het alkaloïd ',
waaraan ook het Colchicum zijne kracht verfchuldigd is.
Over het algemeen behoorde het althans niet aangewend te
■ worden in het eerfte tijdperk der ziekte, wanneer de pijn
zeer hevig en de deelen zeer #od zijn (derhalve in het
tijdperk der ontfteking , wanneer ook eene geheel andere
behandeling te pas komt). Het moet befchouwd worden
als een tijdelijk verligting verfchaffend middel (pallia-
tief); maar het -tast de kwaal niet bij de bron aan»
Het Colchicum i$ een krachtig middel , (met zeer vele
(*) Men ziet ia een Ziekenhuis (in Engeland 9 van waar
deze mededeeling af komftig is) in de cwee jaren Hechts dénen
Iflder aan het voeteuvel , die dan doorgaans een kroeghou-
der of een bekend keldermeester is: de laatfte lijder van
dien aard, door ons ontmoet, was de koetfier van wil»
li AM PI TT*
(f) Men zoude hier bijna twijfelen, of de (teller wel een
Geneeskundige is ; want het Colchicum , inwendig gebruikt ,
moet wel op eene dikwijls plaatfelijke aandoening werken,
welke echter van eene algemeene ziekelijke gefteldheid afhan-
kelijk is , en door het Colchicum alleen langs dezen weg be-
ftreden wordt. Op de uitwendige aanwending volgens turn-
bull fchijnt het niet te doelen. Dit gezegde zoude eerder
toepasfelijk zijn op de genen, wejke in het 'podagra Hechts
eene plaatfelijke ontfteking zien, en het derhalve, als elke
andere , met plaatfelijke bloedonttrekkingen behandelen , maar
met de bloedzuigers, geene minder ongunftige gevolgen ver*
wekken. Het fpreekwoord, het podragra moet uitgevierd
worden, rust op eene betere ondervinding, dan de theorie,
welke van geene ziekteftof wil hooren. Vcrt.
DER JICHT- , $77:
wijzigingen en uitzonderingen) hetwelk echter geenszins
kan aanbevolen worden met het zeer bekende gezegde :
indien het al niet baat , het fchaadt niet.
Aanmerking des Vertalers. — Gij wenscht van mij
te weten , mijn Vriend ! of de vertaling van dit vlug-
tig (tukje over de behandeling der jicht eenig nut kan
{lichten , en of het iets wetenswaardigs behelst , hetwelk
tot hiertoe onbekend was ? Dit laatfle is minder het ge*
val. Hetgeen de fchrijver zegt, heeft de ondervinding
meer dan genoeg bewezen. Door eeüe werkzame en gere-
gelde leefwijze zoude de jicht , met Jiet aan haar verwante
vopteuvel, enz. zeer dikwijls voorgekomen, en door geduld
en matigheid , indien al niet overwonnen , althans zeld-
zamer en dragelijker kunnen worden. Öe beoefening de-
zer beide ^deugden valt echter , volgens den fchrijver. ,
niet onder ieders bereik , en de matigheid wel het minst
van de genen, die de genoegens des levens', en vooral
die eener welbezette tafel, najagen. Indien men zich opN
deze^ wijze zelve konde helpen , waartoe had men met
den Arts van doen of geneesmiddelen noodig ? En gaat
niet elke aankondiging van een nieuw gevonden onfeil-
baar middel tegen de jicht en het podagra van een dantal
getuigfehriften vergezeld , van welke , wel is waar , de
ftellers verre te zoeken zijn en bij een opzettelijk onder-
zoek niet gevonden worden , of foms , ondanks derzel-
ver aangekondigde 'beterfchap of geheele herftelling , nog
op het bed der fmarte of met den pijnlijken voet op den
podagraftoel zijn te vinden? Indien die getuigfehriften
de genezing al niet verzekeren,, zij beloven haar toch ,
en enkele gevallen bevestigen tusfehenbeiden de fpoedige
ophoudibg der aandoening ; duurzame genezing kan im-
mers ook geen Geneesheer noch eenig Apotheker bewerken ?
Niet het middel, hetwelk den aanval tegennatuurlijk
onderdrukt ; niet de leefwijze , welke de fpoedige terug-
keering tevens bevordert, heeft de fchuld, maar het
luchtsgeftel en de ongelijk liggende keijen der ftraat zijn
de oorzaak , dat zelfs het laatst aangeprezen middel van
IETS OVER BE BEHANDELING DER JICHT.
den Apotheker b o ü a & e fó A*ch , wiens Itroop tegea
dertig franken por flesth ook in Amftefdatn verkrijgbaar
is, eene fpoedige en aangename geneeswijze belooft, tegen
de herhaling van voeteuvel en jicht te kort fchiet, ofTchoon
iöen voor zoo veel gelds iets beters mogt Verwachten.
Wanneer ik mij den* grooten hoop vertegenwoordig,
die den koetfier van eenen Arts , die zich door drie jaren
lang waargenomene betrekking .tot de uitoefening der Ge-
neeskunde geroepen dacht , de rüimfte broodwinning ver-
fchafte, terwijl fledits de verftandige minderheid den Doc-
tor bleef aankleven , dan zal ook deze waarfchuwing wei-
nig afbreuk doen aan de middelen , welke tegen deze
ziekte door onze nieuwsp&pieren met meer andere uitge-
vent, en niet zonder nadeel door velen, ïn de hoop
éener betere toekomst , verorberd worden ; maar indien
Hechts een enkele, die anders zichzelven nadeel berokkend
had, door deze mededeeling behouden wordt, wiw
werk al wederom niet te vergeefs geweest zijn.
Ik teeken deze , met bijzondere hoogachting, onder de
, tytenk t Simplex veri figiüum.
-Nafchrift. -»- Nadat ik deze reeds gefchrevea had, köttt
itoij in brandett : 'Onderzoek naar de belangrtfke uityrerk*
Jblen van htt uitwendig gebruik der Vefatrtne in onder-
fcheidene ziekten, naar het Engehch van a. türh-
b u l l , door j» turk, Med. Br* Ik zie daar bet
gebruik der Veratrine ook uitwendig tegen rheumafismus
en jicht aangeprezen. Het (laat te bezien, wat de onder-
vinding te dezen opzigté leeren zal. Dit riteen ik hier
nog te mogen bijvoegen, dat, Wanneer eene weidfche
aankondiging van , het een of ander geneesmiddel bet
vertrouwen nog meer tracht uit te lokken door het b$*
toegfel , dat heft Hechts uit plantaardige beftaöddeelen
is zamengefteM , zulks nog geen- waarborg oplevert, dat
er geene bedenkelijke beftaöddeelen in hetzelve aanwezig
kunnen zijn,
HERINNERINGEN AAN «AAgt «f IHM2BLFS OMSTREKEN. #f9
HERINNERINGEN AAN PARIJS EN ÖESZELFS OMSTREKEN,
1834 9 VAI* EEN' JEUGDIGEN GENEESKUNDIGE.
(fèrvotg van bl. 596.)
Speelhuis in hit Palais Roya! en Pratcati in de firaat
RÊchelieu.
Het was op dei 1T Junij 1834 , dflt tk voor Set eerst mijne
toeten op den drempel van een huig zette , waar aan rust efl
menfchelijk geluk, waar aan alle deugd en grootë gevoelens *
die den mensen kannen bezielen* de bodem wordt ingeflagétt,
en. waar, onder duizenderiei fchokken en kwellingen /voor
hem , die zicfc laat verleiden een drok bezoeker te worden ,
de weg wordt geopend , die eindigt met manflag , wroeging
des gewetens, zelfmoord, of het fchavot ! Nimmer beminde ik
het fpel ; het had mij vw>r geene aantrekkelijkheden ; en, fchooh
Ik , gedurende mijne militaire betrekking , dikwijls met grove
fpelers in aanraking kwam, was ik immer flechts aanfchouwtr
van een zoogenaamd tijdverdrijf , dat mij diegenen met mede-
tijden deed aanzien % die er zich mede bezig hielden \ ia één
woord, ik had een* afkeer van het fpel, en, God dank)
dien afkeer heb ik nog , en hoop denzelven tot het einde
mijns levens ie behoeden. — Reeds lang hadden mijn vriend
en ik het plan gevormd , om , zoo wij goed bij kas waren ,
in een der fpeelhuizen van Parijs een 20 fr. te wagen s mét
het vaste voornemen » om in geval van verlies dadelijk heen
te gaan ,%in geval van winst dat geld nuttig te hefteden. Het
doel Van dit voornemen was voornanvelijk , bij onfce terug-
komst In het vaderland ook te kunnen zeggen-, dót Wij in een
der geelhuizen van Parijs feenfe hadden medegefpeeld* Töt
nog toe echter verfchoven wij ons plan van dag -tot dag, en
wei voornamelijk daarom, dat ik mijn geld op eenandere wtfafe
nuttig kon belleden, en niet genoeg voor de Volvoering van
hetzelve overhield. Op den Vr Jéfifl eehter ontmoette tójft
vriend toevallig in de Louvrt een* bekende, Officier bij de iVMfcr*
landfche armee. Dez^ beminde het fpel , en des avonds èelde
hij voor, in. No. 129 eens te gaan zien en — wagefew Ik ton
natuurlijk niet anders dan töeftemmén , en daarenboven was
ik (inds lang oegeerig, van 'nabij eene dergelijke bijeen-
bonst te zien. Bij het intreden echter van dit htofs , eerst
690 liejUNNERItfOÊN AAN fARJJS
in eene foort van voorvertrek , waar hoed en (tok tegen een
kaartje met nommer worden afgevraagd, greep mij eene
koude rilling aan ; het was alsof ik eene grooce misdaad ging
bedrijven ; ik fchaamde mi> voor mij zei ven , en voor den dooi-
dringenden blik der handlangers en bedienden van de helfche
plaats beefde ik terug. Nog hooger klom mijne angftige be-
klemdbeid , toen een dier wezens , die allen in eene foort van
liverei gekleed zijn , mgnen vriend en mij onzen onderdom
afvroeg; want, hetgeen ik nog niet wist, men moet den ou-
derdom van 22 jaren bereikt hebben , om toegang te kunnen
verkrijgen , en aan den Heiligen toon , waarop de vraag ons
gedaan werd , en den twijfel , waarin men fcheen te verkee-
ren , ons al of niet binnen te laten , (daar wg er beide zeer
jong uitzien) bemerkte ik , dat, het Gouvernement , dat ove-
rigens, fcbandeljjk genoeg! deze huizen beffhermt, dewijl
bet daaruit groote voordeelen tfcekt , ftreng dezen maatregel
handhaaft. Ik haalde tot overtuiging mijn paspoort uit , en.
de deuren gingen open! Ik zag nu drie vertrekken, ruim ge-
noeg om 150 menfcben te bevatten, zeer net verGerd, fraai
verlicht, met groote groene tafels voorzien, waaraan verfchei-
dene menfchen zaten. Revange Praag en Trente ans , ou la
vie <Tun joueur , Honden mij op dat oogenblik levendig voor
den geest ; mijn hart was als ineengekrompen en mijn denk-
vermogen bij tusfchenpoozen verward. Tot meerder kalmte te-
ruggekeerd , liet ik nu hier dan daar mijne blikken gaan. In
eene der kamers fpeelt de ronkt , en wordt beftenfiig door
den croupier rondgedraaid ;. in de twee andere waren het de
kaarten, die, door middel van Rouge et noir > het lot der
ongelukkige verdwaalden beflisten. Eene doodelyke ftilte
heerschte , mi en dan alleen door de beweging van dezen of
genen en door het fluisterend gefprek afgebroken. Allen , die
rondom de lange , fchrikkelijke tafels zaten , fchenen als ver-
zwolgen door het fpel, en voor niets, wat om hen gebeurde,
óogen te hebben. Welk eene verfcheidenheid in de gelaats-
trekken der aanzittenden ! Deze lacht en ibhraapt verheugd
met eene der harken zyne winst naar zich ; een ander zet on.
verfchillig eenige vijf franksftukken ; een derde prikt kramp-
achtig op eene kaart de kanfen van het fpel , en waartoe
toch? want geene andere kans is hier, hetzq winnende of
verliezende,' dan ongelukkig te worden. Den weg des ver-*
derfs in te flaan, ziedaar de eenige kans, die hier beftaat!
Onder de perfonen, die bijzonder mijne aandacht trokkeff,
EN DESZXLVI OMSTREKEN. föl
waren deze de voornaamften: Een der bankiers, croupiers, of
hoe men hen ook noemt. . . • Is het waar « dat rood haar een
valsch karakter verraadt? Ik geloof het niet; althans voor
een9 doorgaanden regel kan men het evenmin honden , als het
breede, hooge voorhoofd voor een teeken van verftand en
dergelijke ; dagelijks toch ziet men hierin werkelijke en in het
'oog vallende uitzonderingen. Hoe het zij , de man in qnestie
bad rood haar , fcherpe gelaatstrekken en eene foort van dui-
velfchen lach, die mij, als hij zijne gelaatsfpieren bewoog,
eene ijskoude rilling deed gevoelen. Als tijgerklaauwen werk-
ten de harken , door zijne handen beftuurd , en met een fa-
cansch genoegen zag' men hem de vijf franksftukken op elkan*
- der ftapelen. Gaf deze of gene hem goudgeld of bankbiljetten
tot verwisfeling voor zilverftukken , dan wierp hij ze met
1 eene" foort van verachting den ongelukkigen fpeler toe. Het
was een tweede van posert uit Revange Praag , behalve
dat hij beide oogen had , en deze als blikfemftralen heen en
wéér liet gaan. Verfoeijelijk handwerk , door dien man uit-
geoefend , dat heri verfoeijelijker maakte , dan de hartstogte*
lijke fpelers zelve rondom de tafel ; want bij dezen was het
een ongelukkige hartstogt , met welken men , hoe misdadig
ook , medelijden moet gevoelen , die hen in dit huis deed ko-
men ; bij hem zit de koude rede voor , en hoe meer flagt-
offers er vallen , des te meer genoegen (maakt hij. Ellendige !
gij ztjt den raóg van mensch onwaardig; alle menfchelijk ge-
voel moet bij u uitgedoofd, uw hart moet koud zijn als
fls, en uw geweten in een' diepen flaap gedompeld; ver-
fchrikkelijk zal deszelfs ontwaken voor u zijn 1 — Een tweede
perfoon is een jong mensch van 23 a 25 jaren ; hij ziet er
, bleek en verwilderd uit ; zijne kleeding verraadt overvloed en
te gelijk wanorde; zijn rok is tot aan den hals toegeknoopt;
de das zit flordig, met een9 grooten ft rik, die geheel naar
de eene zijde is gefchoven ; een lorgnet aan een* gouden ket-
ting; eene doos naast zich, waaruit hij dikwijls en bij groote
hoeveelheden iYiuift ; goud- en zilverftukken voor zich , die
langzamerhand verminderen ; hij zit met beide handen onder
het hoofd; naar mate het rood of zwart beflist, wordt hij
doodbleek , of een levendig rood bedekt zijne .wangen ; hij
drinkt verfcheidene glazen koud water, die hij zich laat bren-
, gen. Hoe beklaagde ik hem I Zijn toeftand is als die eener
felle koorts;- koude en hitte wisfelen zich af; zeker klopt
zijn hart bfi tusfchenpoozen met zware dagen, of fchflnt op-
0O IiWMMSftUfGBN AAM 1AIJS
gebonden te hebben het hlotd voort te duwen. <*enoc£ w*
hemj — Hoe vele grgaaarda zag ik Mar! Zeker waren zjj
allen oude fpfltrs * hm fivngflroii deed mij dit geloovw $
noch winst noch verlies feheen invloed op hen te hebbes;
19 fpeelden, zo* ajs men «egt, ay*c raifim* Ik be,kla?s«lc
pf liever ik verachtte hen diep: want in m^u oog fckgift* *$
niet waardig grijz$ baron te dragen.; eeeken des onderdo^* „
dat wen asbten en vereeren moei > maar hen de* te wacfc-
lelijke* maakt*.
N^ $ï, zew bet btfaengeiegde g*M van tïd MH 34 op 4e
tafel , bij een of twee vijf franksftukken te gelgk. Nu eens
wonnen, dan weder verloren .wij. Het dot echter, en ^t
om zouden wy hier eene uitzondering gemaakt hebben t wei
i— . verliezen* Dikwijl het is waar, befteedde ik mijn, geld
op eene onnutte wijze ; nimmer echter beklaagde ik bet zo*
zeer ais thans % wij verloren ieder 28 franken* Ziedaar bet
ongelukkige van het fpel: wint men, dan wü men mee?;
verliest mep, d^n, wil men het verlorene herwinnen. £ea
van ons wilde nog meer wagen; de redenen van de beide
andere» bielden hem terug. Het werd mij benaanwd in è\\
huis, en met verrukking ademde ik weder.de vrije lucht in»
Ik nam het vaste befluU » nimmer ook zelfs geen vnf franke»
meer te wagen, en ik geloof woord te zullen houden. Ai*
les , wat ik gezien had , had een' diepen indruk op m$ ge*
maakt , en met .w e i s s herhaal ik : „ &éne klip voor onze
zedelijkheid i$ bnzonder te vermijden : het is bet Spel ; een
verwoestende bertstpgt , dien men bij de geboorte moet ver*
(likken; want niet alleen vernietigt zij alle kracht van
denkvermogen en bevatting, maar dooft het gevoel van eer
uit , en (telt ons bloot aan twist, haat en faeftendig gevaar;
geen fpeler ken op ziehzelven geeoeg (leunen, om te vee*
zekeren , dat er geen noodlottig oogenblik $al komen, waarin
hü, door het verUes buiten ziehzelven gebiagt, het niet
^Hiz^ndvqudig zal vergrOQten , dQor middelen v*i hertel «ab
te wenden, die hem vaar altijd in het ongeluk (tarten."
Ziehier min of meer eene beschrijving van een fpeelhuia.
Pr z\jn er nog , waar meer dan één harotogt te gel$k opge-
wekt woodt , en waar de zwakke mensen , met kracht aan
den eenen weéffland biedende, voor. den anderen bezwijkt,
of wel (en dit is , geloof ik , meest het geval) zich aan beide
overgeeft , of van het eene tot het andere pvergaat , tot
zoolang en geld en krachten en zielerust en ge&opdbeid voor
SN Mi XlLFi OUtTOBKEJf. Q&
*kg4 o&hefjMbffr «üu gevl^kn* jtaft eege pHet* vfo*
men ook in /Vsrffc , wwr $pe} eq WeJluH d|e misdadige, hai*»
doo taeengeflageu e? zicb v^rzusc^rd hebben , om met elkan-
der geiden tred. ts houd^Q. Men noemt die l*uis Fra%c*H*
lp de ftraat Richdlié*. Ik be* er eenmaal geweest, maar heft
•r Oiet gefpeeid; in bet Pffais Royet *o*h h*d ik leergeld
bét*ald. Op be* fpel aldaar is alles van {oepacfing, wal ik
reod* gezegd heb, Ep lokalen en bediening zijn hier echter
pp een* grooteren vo$t. Bij het binnentreden zou men zich
verheelden pp een <Jer fcbuterendfte foirées te zijn , doe* de
feboonfte vrouwen opgeluisterd. Inderdaad ik bejammerde
het , dat' *ulbe fehoone Engelen * omhulfeji buiiveating ver.
Isandeq wn de ziel van Furiën) Aan dit bui» ontbreekt fleebte
\w luitig rondgaan ven den champagnebeker , om de drie
proeven , waaraan de zwakke menscb zich te dikwijls bloot-
geeft, eq waarop bjj helaas | niet zelden fohipbreuk ljjdc,
yereenigd t* hebbent Spel» Wyn en Wellust. De vrouwe*»
14jke wezens 9 die men hier zint , in prachtige en kostbare
toiletten, zijn zoogenaamde 4em*vertlfsi gentstelqk zoo
men *r echter een lelijker woord yoor kunnen gebruiken »
zonder te overdrijven, Deze wezens fpelen mede , of zitten
bier en daar in geiprek met de perfonen , die met hen keo-
nis willen maken. Een half uur omtrent bleven wij , en mee
btt voornemen , om e? nimmer weder te komen , (lapte ik er
WC Ik ha4 echter yoor mijzelven leering opgedaan, en be*
klaagde quj du* ptei over mw bezoekt
(Het vervolg hierna*}
PAGANINIawTALIflA.
JJe dpod van p a p a n i n i , door Piri/fcfe dagbladep , op
brieven pit Cwtua afgaande, bij herhaliqg aangekondigd f
heeft zich niet bevestigd, Inttg^ndee} vermeldt 4* Eehp van
ffllaaux 4»t hij aldaar in goedeq welftend is aangekomen,
Iutusfcbeq heeft <te bekende jul^ jAtyiN die tijding te
baat genomen, om een* belangrijken, indien dan ook al niet
geheel onperpjdigen , blik op paganini's leven te flaan,
welks aanleiding deze flphynts Toen janin eens voor d$
flagtoffer* van ' eeneq zwarep brand in eene Franfch* ftad
milde giften inzamelde, en alle kunftenaars der Parij fch*
684 PAGAN1M EN TAIMA.
ffchouwbürgen , velen zeker om den wille des even geduchte»
als vereerden naams des inzamelaars , hem gereedelijk ten
diende (tonden, waagde het paganini, hardhartig ge-
noeg , hem een Concert voor die ongelokkigen af te daan.
Hij fiad , zeide hij , reeds zijn Armenconcert voor dat jaar
gegeven! En nu maalde jan in het beeld diens grooten
Virtuoos met trekken , die paganini's roem te Parijs ver-
nietigden. Hij verloor dien werkeltfk. Men fprak van hem
niet meer, tot dat de valfche tijding van 'staan* dood zijnen
naam weder • te voorfchijn riep. Ziet hier, hoe jan in die
mare , waaraan hij zelf geen volkomen geloof floeg , opnam :
„Paganini, wil men , is té Genua aan de Cholera ge*
Horven. Hij laat zeven millioenen na. Die zeven millioe-
nen, brengen zij niet» dezelfde -werking te weeg, als het
goud der beide echtellngen , haes, die onl&ngs in hunne
groote geldkist (want dus tnag men hun huis wel noemen)
op zoo ontzettende wflze vermoord werden ? Bij eiken tred
toch , dien het Geregt in dat huis deed , vond het goud en
bloed — goud in den tuin , goud in den kelder , goud onder
de fteenen van den huishaard , goud zelfs in den ouden hoed
éts (lagtoffers ; overal goud , overal dat heillooze goud , dat
aan die rampzalige oude lieden het leven had gekost ! Dus ook
paganini, Zeven millioenen, in korten tijd gewonnen, —
meer dan een louisd'or voor elke vioolftreek! De zeven
millioenen van paganini hebben diens mans leven, dat
zoo fchoon had kunnen zijrf , geheel verdorven. Deze zeven
millioenen hebben dezen zcldzamen geest verftikt , die iets
zoo groots had kunnen voortbrengen. Deze zeven millioe-
nen , hoe fmartelyk moeten zij gedrukt hebben op de laatfie
oogenblikken van dien armen rijke , die , na zoo veel waar-
achtige bewondering verwekt, zoo vele zoete tranen te heb-
ben doen vloeijen , zoo vele gevoelige harten hooger te heb-
ben doen kloppen, ftervend tot zichzelven moest zeggen:
„ Ik fterf met alles, wat aan en in mij is; ik fterf gelqk
eert toon' van mijne Cremoner viool; ik fterf, en neem met
mij al mijnen roem, al de volheid mijner gedachten, het
ganfche geheim van mijn genie, en laat niets achter, dan
deze zeven ellendige millioenen !" Weet ge wel , dat het
een treurige dood is voor -eenen kunftenaar , te fterven zon-
der ergens een fpoor van zijnen wandel op aarde achter te
laten? Dit was de grootfte fmart van den grooten talua,
dien wij nog dagelijks beweenen. Dikwijls , het toppunt zgns
FAGAtOm BN TALMA. 665
roems beftegen hebbende, zeide- hij tot zichzelven met een
bitter gevoel , dat al die roem aan éénen ademtogt hing ; dat
die groote naam vergankelijk was , en dat alles , wat hij aan
ftadie, verftand, kennis en geest had. te koste gelegd, om
de grootfte Tooneelfpeler van zjjnen tijd te worden, ééns.
zou verloren gaan, en hem, talma, een korter beftaan
zou vergund zijn , dan zijn oudfte Romeinfche mantel ! Dan
kwamen hem de tranen in de oogen , en hjj weende als een,
kind. Maar, hoe gul en mild gaf zjch ook talma gedu-
rende zijn leven voor allen ten beste ! Hoe was hij te aller
ure, als by nachte en bjj dage, op de planken, werkzaam,
onvermoeid, hartstogcelijk , zich der menigte verwonende,,
zoo dikwijls ook die menigte hem verlangde te zien 1 Want
zij en hij verftonden elkander volmaakt. Wist t a ü m a regt
goed, dat die menigte, wier gebieder en afgod hij was, voor
hem , als 't ware , de geheele nakomelingfchap was , — ook.
zij gevoelde van hare zjjde, dat zij geen9 tweeden talma.
meer zien zou. Vanhier beijverden beide zich , om op alle
mogelijke wijzen met elkander in aanraking te komen en te
blijven, door middel van een* cornbille, racine,
volt ai re, door proza en verzen, door: het drama en de.
komedie , ja fomwijlen door de nieuwfte rqmfmeders uit de
masfa van poëten des Keizerrijks; want alles was talma;
welkom , wanneer hij zich Hechts aan zjjn volk konde mede-,
deelen. Hij leefde daardoor zijn kunftenaarsleven ook zoa
geheel uit, als immer mogelijk was; hij maakte zijn genie
zoo vruchtbaar, als het immer te maken was; hij gunde
zich , tot aan zQnen dood , . geen' enkelen dag rust. ■ HJj
wise, dat zijn ontzaggelijk talent flechts een vlugtig ver»
mogen was , welks kapitaal hij aan niemhnd kon legateren ;
h$ haastte zich daarom , deszelfs onmetelijke inkomften ala
een milddadig man te belleden, opdat geen naberouw hem
op zijn fterfbed mogt bezwaren. Zoo dacht, zoo leefde
talma. Met ziel. en ligchsam was bfl aan zijne kunsc
verknocht ; en , daar hij zijne kunst als kunftenaar en niet
als fpeculant uitoefende , was bfl de toegankeUjkfte van allen*
Voor zeer weinig gelds zag men hem dagelijks fpeleo ; men
betaalde, om hem te zien, nier meer, dan om den ellendig-
ften figurant te zien ; h$ fpeelde overal, en altijd , voor eiken
prijs ; hij fpeelde in de kleinfte lieden , ja de geringfte dor-
pen ; hij zou zelfs in eene fchuur gefpeeld hebben. Of hfl
yeel gelds inoogstte, of niett wat kon hem daufchden? Hij
mengblw. 1835. no. 14. Yy
Ö8& WLQAXWl £N TMJIA%
Witëe faIlma cóonenj, eer talüa de wereld vesUec;. 1$
wilde, dit er geen boek in Fnmtrifk zou zijn» die niet de
hertnneribgzon bewapen aan die zoo welluidende Hem, dka
zoo edeled blik, dien zoo gepasten hanategt; hij wilde; dit
er geen boer in Frankrijk zon ztyn , die niec toe zijnen zoon
kon zeggen: Ik heb talm Ac gezien , even. zoo als men
zegt: Ik heb den Keizer geniën. Hij wfct, dat populariteit
de- vestiging en duurzaamheid van den roem dezer wereld U;
hg wist,, dat er geene groote talenten beftaan, dan die,
welke zich aan ellen verftaanbaar weten te naken; hij zon
veer ongelukkig geweest zijn,, bijaldien bij verpligt was ge-
weest, zich op fommfge dagen te verbergen # ten einde op
andere zich met des te meer éciat te vertoonen; zich zelcU
zaam te maken % om des te grooter- te febijnen ; de openbare
oplettendheid doos al die kleingeestige hulpmiddelen van het
gemeene Charletanbnras te prikkelen. Hi} had des roem
lief, en begeerde- dien in deszelfs volten , onbegrtjotden om-
vang r in het booge, in bet nederige, rondom zich, overal»
Gaarne had fcfl als Iroprovifator op markt en ftimttp ge-
fpeeld. Hóe dikwijls bleef de goede talma bij die 'ftraat-
▼irtueftn ftaan, -die op derzelver hoeken het volk met hen
fptl en gezang verlustigen! — Pacanini was in zijne
knust even zoo groot als. talm a; maar h$ bouwde ksnst
en roem beide op de ellendigfte, geheel valfche berekeningen.
T'JtLifrrfs hart niet bezittende, bedeche hi> niet, gel*k
f ax.ua, det ook zijn talent een haast voorbijgaand en ver,
gankelijk iets was,^iat met hem voor altijd vergaan en geene
fporeo zon achterlaten , even als een welluidende toon 9 die
hr de Incht vervliegt. Paoanini, een groot Mufictis,
foor wten vQjt even veel als natuur heeft gedaan , had zijne
kunst «et vele ontberingen en pijnlijke moeken betaald*
Zijn hoofd hed zich lang over zijne viool gebogen , eer het
htm getokte , haar naar zijnen geest en wil te doen /pre-
ken , — zéó lang , dat zijn hoofd dien gebogen vorm be*
hield. Zijne ijzeren vingeren hadden lang de (naren gedrukt,
eer het hem gehikte, ze zoo welluidend te maken y — zd6
lang, dkt zqne hand daardoor langer en too uitgemergeld
werd , alsof zfl op de pijnbank gefpannen geweest was- Hoe»
ireet genie, maar ook hoeveel geduld was er noodig, om
die tours de ferce zich eigen te maken, thans hem zoo na*
ttrariijk en gemakkelijk! Men bedenke, (kt hij niet alieen
*l!ei op de vierde fnaar alleen fpeelde, maar herionere zicky
PACAN1N1 E!f TALMA* ; 603
%<fót h| zelft deze vierde fnaar met dot pink lil tweeen rtr-
deelde , en dan op . liet eene deel detzeive met den ftrftkfto^
fpeelde, terwjjl hfc' op het andere fchitterende arpeggio's deed
klinken ! En hoe geraakte hij tot dat toppunt van volmaakt-
heid en zuiverheid? Zeker , het moet hem veel gekost heb?
ben! Hij heeft er zijne klndschheid, zijne jeugd en een ge-
deelte zgns manndijfcen leeftijd* aan opgeofferd. Toen hjj aft
eindelijk tot het fchier ongetoofeljfjke meesterfchap > dat hem
in zQne droomen voor oogen zweefde , was gekomen, toen
hQ zijd ideaal bereikt had» verbeeld ik mjjj hem te zien glim*
legcfaen, alt zeide hij tot ztehzéiven: „Hoe duur zal mg
de wereld mijnen arbeid en mfln geduld betalen !** En on
begaf hg zich op rek , om in gmnsch Europa dat wedecfpa*»*
nige inftrument op woeker te zetten, welks gedweemaking
hem zoo zwaar gevallen was.
(Het vervolg en Jkt hier***)
. V*RB*At VAK M» W&JB DQ9R- B*N OEDE*LïB VA» •
*N0BLAND BW WALBS , Hf MEI 183& GBDAAJ9 DQOft
DUB lODBBLAMOB&S , BR MBDEGSDBBLI» feOOB. SBB*
DEftZBLVEtf.
X oen Ik in het laatfte gedeelte dei vorigen jaars een reisje
naar Londen deed 9 bekroop mjf , na het merkwaardigde vaft
deze verbazende fiad gezien te hebben, de lust, om eetf
uitftap naar IFalet te doen, ten einde ook de. heerlijke n**
cnnnooneelen, welke dit 'gedeelte van Engeland f zoo mgnig*
vuldig aanbiedt, te genieten; maar eensdeels het vergeycgv
derde jaargetijde , (het was 't midden van October) anden»
deels gebrek aan t$d , dat voor den reiziger volftrekte ver-
eischte, betetteden mg zulks, en ik zag mij genoodzaakt*
mtfne uitüippen vit, Londen tot deszelfs omftreken, zoo als
tPïndfor y Richmondy Greemrici, enz. enz. te bepalen* Thai*
weder eenigen tijd in de groote wereldfiad zij ode, befloot
ik, met twee Jmfterdamfcke vrienden, eenige dagen af ie
zonderen tot bet bezoeken van Noord-Wales. Wfj gaven <fc
voorkeur aan dit gedeelte, dewijl Zuid - Wales y laget et
veel minder bergachtig zijnde, ons niet zoo vele fetoefe
heden beloofde, ala wfl meenden in het Noorden te zulle»
aantreffen»
Yy 8
688 VERHAAL VAK EEN REISJE
Hec was dan op Dingsdag, den 19 Mei 1835, dat wij,
des morgens ten 6 ure , Londen verlieten. Wij hadden daags
te voren onze plaatfen genomen op dè ftagecoach de Tele-
grapi, afrijdende aan de Buil and Mouth, een der belang*
rqkfte koets-etablisfementen van Londen, ten einde zeker te zijn
van goede zitplaatfen , *t welk op eenen togt als die van
Londen naar Manchester gansch niet onverschillig is. Tot
onze teleurftelling vonden wij des ochtends , aan. het post-
hnis komende 9 de meeste . plaatfen reeds bezet, en moes-
ten ons dus met het overfchot vergenoegen. Hier geldt het
fpreekwoord , „ die 9t eerst komt , *t eerst maait ," in vol-
le kracht , en wij prezen om het zeerst de inrigting bij
ons te lande,, waar elk pasfagier, het nommer van zijne
plaats wetende, zeker is, goed gezeten te zullen zijn. Door de
zorg van den Conducteur bekwamen wij echter drie plaat-
fen btf elkander buiten op, en fchikten ons weldra naar
deze gewoonte. Het weder, hoewel de ochtend koud was,
liet zich vrij gunftig aanzien, en beloofde eenen fraaqen dag.
Met het Haan der St. Pavlt-klók. riep de Conducteur zjjn
all rightl den voerman toe, en terftond fnelden wij in ge-
ftrekten draf de ftratèn door, en hadden in korten tijd het
rookerige Londen achter den rug. De eerfte plaats, welke
wij kort daarna doorreden, was Finchlane, een allerliefst,
welvarend dorp ; hierop volgde fpoedig het ftadje ïfhetftone,
de eerfte plaats , waar wij verfche paarden kregen; De land-
(breek, welke wij doorreden, begon meer en meer heuvel-
achtig te worden ; ter wederzijden van den weg verloor het
oog zich in de bekoor lij kfte valleijen; het heerlijke jeugdige
groen droeg niet weinig bjj tot verfraaijing der gezigten , en
daar wij door uitftekend weder begunftigd werden , zoo was
tins genot onuitfprekelijk. Wij pasfeeideu vervolgens Barnet
en St* Albans. Hier verwonderden wQ ons over de ongeloo-
felijke fnelheid, waarmede' de paarden af- en verfche aan-
gefpannen werden; op het horloge ziende, hield zolks bier,
gelijk' verder op alle wisfelplaatfen , nooit langer dan ééne
minuut op. Vervolgens kwamen wij door Marigyate , £)»•• "
ftabhy Ocklife en JVóbourne. De wèg, welke (leeds over
heuvelen van meerdere of mindere hoogte geloopen had,
voerde ons , eenigé mijlen vóór wfl laatstgenoemde plaats
bereikten , langs het beroemde park van den Hertog van
Bedford, (vader van john rv &sRLL)JPbbourne-4bbey
geheeten. De gezigten , welke wij van onze verhevene zit-
IN 'ENGELAND EN WALES. 499
. plaatfen over den fteenen muur , waarmede het ganfche park
omgeven is , op hetzelve hadden , waren uitmuntend , en be-
vestigden ten volle al hetgeen wjj er vroeger van gehoord
of over gelezen hadden* Het behoort tot de uitgeftrektfte
parken van Engeland, en mag, zoo óm deszelfs ligging als
aanleg, onder de fraaifte gerekend worden. Wij reden ver-
volgens door Newpoartpagnell , en pasfeerden weder een uit*
muntend park, niet zoo uitgeftrekt als het ftraks genoemde,
maar even fraai van aanleg; het is Trigham-park geheeten ,
en behoort aan den Heer pr ai d, een bankier te ^ Londen %
die er zich echter flechts zelden zien laat. Wjj pasfeerden
nog eenige kleinere plaatsjes , en kwamen ten elf* ure te
Northampton , hoofdftad van het Graaflchap van dien naam
en 66 Eng. nlijlen van Londen. JAitt werd het ons vergund,
een kwartier uurs af te flappen tot bet nemen van een ont-
bijt , hetwelk wij in het hotel the Angel* waar de koets aan-
kwam, gereed vonden; brood, ham, lamscoteletten , ejjeren
en kaas , met koffij en thee , maakten er de hoofdbeftanddeelen
van uit , en wij betreurden den korten tijd , waarin hetzelve
moest genuttigd worden. Na ons, itiettegenftaande ,de groote
haast, toch een weinig tegen de vermoetfenbftn van den dag
gefterkt te hebben , ftegen wij weder op. Wij pasfeerden
bet grootfte en voornaamfle gedeelte der ftad* dezelve kwam
'ons zeer oud en gansch niet bevallig voor, doch er heerschte
veel levendigheid. Wjj kwamen fpoedig hierna te Bfixwoarth*
een uitmuntend gelegen ftadje. De landflreek bleef by aan-
houdendheid fraai; alles zag er even welvarend, frisch en
vrolijk uit, terwijl hier het met grazend vee als bezaaide
weiland eene aangename afwisfeling aanbood* Wij pasfeer-
den Brixwoarth juist bij het afgaan der beestenmarkt ; het
gewoel der kooplieden, het geloei der runderen en het vxo-
ljjk geblaas van onzen Guard (zoo noemt inen hier den
Conducteur} deden eene aardige uitwerking. Onwillekeurig
maakten wy eene vergelijking tusfchen tmt Noordhollandfche ♦
beestenmarkt en déze; enoflchoon de eerstgenoemde in aan-
tal moet onderdoen, zoo wint dezelve het verre, wat het
voorkomen der beesten betreft; over het algemeen waren
overal de runderen zwart of rosfig-van kleur; een groot
gedeelte zonder hoornen , klein en mager ; alleen in de fcha-
penfokkerij fcbjjnt men hier uit te munten. Menigmaal ver»
oorzaakt de markt van Brixwoarth ongelukken, doordien
men de beesten niet, geMjk. bij ons te Jande, aan palen
990 VE&HAAL TAK EEN REISJE
Wndc » maar hen , de geheele ftad door, op eene r#
de finten Hechts las daarheen set, zoodat er ter ntauwer-
öood plaats voor een Tij ruig overblijft. WQ hadden gelegen-
beid, om de handigheid van onzen kóetfier te bewonderen,
die in vollen galop met zijne vier jeugdige paarden er flink
doorheen reecL Vervolgens pasfeerden w$ M*rkgate-Hmr~
hwwgky Kipsworthj Grtat-gUnn * Oadby , en kwamen te lei-
(grfer, hoofdftad van het GraafTchap , 98 mijlen van Londen*
aan» Leicater eene zeer oude ftad ztfnde, verwonderden wq ona
over bet aantal wijken, allen met het kenteeken der frisfche
}engd voorzien. Onze Guard helderde het ons echter fpoe-
dig op , ons verzekerende v dat Leicester in de 4 of 5 laatfte
jaren ongeloofelQk in bloei was toegenomen en nog toeneemt,
zoodat men in den geheelen omtrek fteeds nieuwe ftratea
bouwt. De voornaamfte bron van beftaan is de fteenkolen-
handei, en wfl zagen ook ontelbare vrachtwagens, met dit
vooribrengfel beladen , de Had doorkruifen. Al verder kwa-
men «ij door Belgrave, Movntforret, Loughborough en Keg~
vtrth , allen plaatsjes van geen bijzonder aanbelang. Wg
zagen hier voor het eerst weder een riviertje , namel$k -de
Sibre; hetzelve doorfh$dt de kndftreek In velerhande rigtia-
gen , en geeft door deszelfs vrolijk gekabbel eene nieuwe
bekoorlijkheid aan dit bevalHge oord. Eindelijk bereikten w$
Derby i aan de rivier de Trkt. Even vóór wij deze plaats
binnenreden, pasfeerden wij de' goederen van den Graaf v*w
H-^aaiNGTON, een Pair van Engeland, die, met eeae
Actrice gehuwd zijnde, meestentijds het gewoel derhöofiUbd
ontvliedt, en zich geheel aan de belangen zijner ónderhoo-
rigen toewijdt. Het gedeelte der goederen, door ons door-»
gereden, zag er dan ook zeer bioeijend uit, en aan de vro-
Hfke aangezigten der landlieden konden w# duidelijk zien,
dat wfl geene Ierfche of Duitfcke, door hunne landheerten
üftgezogene, boeren voorhadden. — Te Derby fopten wfl
weder èenige bogenbllkken af. ik had vroeger den Gnmrd
gevraagd, waar wjj zonden middagmalen. „ Nergens/* had
de man mij geantwoord ; „ wij hebben geen tijd te verlie-
zen/* Bij het naderen der ftad zeide hij mij echter , er wat
langer te zullen toeven , en ik verheugde mfl reeds met eene
welbereide tafti. „ Hoe lang welf" vroeg ik hem. „ Art
mtwuta exacrJj ," antwoordde de vent met een droog gehot.
Weg waren mtfne gedroomde foepen, rtastèeefs en pto>
en ik dacht niét teders, of wjj. zouden weder even hongerig
IN SKGtLAND EN WALES; flW
plaats verlaten als wij dezelve binnenkwamen ; Maria
bedroog ik mQ echter ; naanweüjkt van den wegen afgetopt*
werden wij door eene alierlieffte fcaseeteinesfe lecterlftk de
herberg ingeduwd , op doelen nedergezet , en met eene alleer
overtreffende gedienstigheid onze boxden met vieeach en groen*
een overladen; wat er meer op de tafel was, Uet de tjjd
niet toe te zien , veel min om het een of ander te vragen*
Ben weinig gefterkt verlieten wij te fpoedig dete plaats vaü
verkwikking, en bereikten weldra bet febóoufte gedeelte vah
onzen togt. voor dien ^dag; wij naderden Ashborn. "Nadat
de weg ons 4enf geruimen tijd langs eene zachte helling op;
waarts gevoerd bad, lag plotfellng.bet fraaije ftadje A$hè*ru
in eene vallei aan onze toeten; voor óns uk verhieven,
zich de zeer hooge en fraai begroeide heuvelen van Stwffvrd*
f kir e; ter wederzijden van den weg hadden w# de heer»
jykftè gezigten door de valleden van het beroemde Der*
tyfhirc. De avond begon te vallen; de ondergaande zon
verbreidde een beerlek licht over de ons omringende voor*
Werpen, en in de natuur was alles doodfiii; alleen hoorden
wfl het gelul der kerkklok uit de diepte Voor ons. Nooit
f ergert ik het indrukwekkende van 'dit gezigu Onze Gutré*
een StaftrJsman van geboorte , giinfterde van genoegen, tóeH
hij onze verrukking bemerkte, en ontwaakte plotfeiing nit
den fleperigen toeftand , waarin hij bijna den ganfeben dag
geveinsd had' te verkeeren. „ Tes" riep bij onderfcheldene
maten uit, „is mot thët betuHfuif" Hij wees mQ hierop
mee den vinger eene witte ftreep, welke zich langzatan
door het groen van den zich aan de overzijde van At)é*i4i
bewindenden Siafords thrtt-mik-Ull (dus genoemd naar des*
zelfs höfegte) naar boven kronkelde, als zQnde het pad, hngs
hètweljr wij ons verder te begeven hadden. 'Gaarne hadden
wij ons op dit heerlijke punt langer opgehouden ; maar de rijd
tffteef óns voort, en in* vollen galop, mét gedorde wielen,
gteg bet de hoogte af, tot dat wij beneden in het midden
tan Ashbtrn (inhielden; hier we*d de wagen een weinig 1n
deszelfs loop gefluit door het onder de wielen werpen van
half ronde (lukken hout , welke hunne uitwerking niet mis-
ten , maar juist geen aangenaam gevoel aan de pasfagiers
veroorzaakten. — Aihborn is een lief hmdftadjê, echter zonder
eenige andere belangrijkheid dan deszelfs ligging, om welke
de plaats dan ook zoo beroemd is , dat zich duizenden van
reizigers jaarlijks daarheen begeven tot het genieten van de
692 VERHAAL VAN EEN TtllSJE
heerlijkheden, welke de natuur hier zoo ruimfchodts
biedt. Wij kregen nu weder verfche paarden , en wel ze»,
omdat de (teilte van den te p^sferen Staf or ds- heuvel het
overtrekken met vier paarden ondoenlijk maakt. Stapvoets
■ ging het opwaarts , hetgeen .ons regt welkom was; wij ge-
noten alzoo- het uitmuntende gezlgt andermaal, en wel ruim
een half uur; men kan dus nagaan, 'dat de hoogte van dezen
heuvel vrij belangrijk moet zijn; onze Guard verzekerde ona,
dat dikwijls in de laatje dagen van de maand Mei.de top m
denzdven nog met fneeuw bedekt is< Met de gewone fnel-
heid rolde de .wagen eindelijk de hoogte weder af, en met
eenen tooverflag was het alsof wij ons in een geheel ander
land bevonden; boömen, vee, huizen, alwat naar vrucht-
baarheid geleek en wat het vorige tooneel zoo veel luister
had bijgezet, waren verdwenen, en de ganfche natuur fcheen
als uitgeftorven ; de grond beftond grootendeels uit lijmfteen,
en was, volgens den Guard ', „ goodfor notking" Hier en
daar zagen wij enkele hutten van arbeiders , zeer verfpreid
in de door de heuvelen' of liever bergen (*) ingeflotene vlak-
ten Hggende;.de landelijke eigendommen dezer menfehen zijn,
even, als bij ons door flooten , door muren , ter hoogte van
8 k 4 voet', van los opeengeftapelde ft eenen, afgedeeid; deze
doorkruifen in alle rigtingen het land , en leveren , zoo geen
fraai, ten minfte een vreemd en aardig gezigt op. Wij
reden eenige uren door èezt zonderlinge en wilde (treek ,
en bereikten vervolgens Leak, de laaf (te plaats van eenig aan-
belaag, welke wij op onzen togt naar Manchester te pas-
feren hadden. Leak is.eene vrij uitgebreide (tad, beerljjk ge-
legen en. in een9 zeer frasen ftjjjl gebouwd. Juist kwamen wij
dezelve door, toes er kennis was; deze fcheen bijna even-
eens ingerigt als bij ons; wij zagen er een paar fpelJeu, ver-
fcheidene kramen enz., en de jeugd van Leak vermaakte
zich met het vrolijke carrousfel-rijden. Na weder verfche
paarden bekoipen te hebben* ijlden wij , zoo mogelijk met
nog grootere fnelheid , naar het doel onzer reize voor dien
f
(*) Zonderling is het , dat men in Engeland deze verba-
zende hoogten , waaronder er zijn van 1000 en meer voeten ,
(leeds heuvelen noemt. Toen ik den Guard vroeg: „Zoo
gij dit- fl echts heuvelen noemt, wat noemt gij dan bergen f*
antwoordde hij mg: » Engeland heeft geene bergen, niet
dan heuvels»*'
IN ENGELAND BN WALES* 693
dag; het .was vrij donker, en er begon een hevige wind pp
te (leken; wij bemerkten nu ook de fcbaduwzijde van de
p.laatfen buitenop^ maar het genot van den ganfchen dag
deed ons deze laa'tfte uren met geduld dragen. Ten half
twaalf kwamen wij te Stockport, eene fabrijkftad , als *t ware
door Manchester ingefloku Men komt niet meer , tusfchen
uit de huizen , en bemerkt niet, waar de eerde plaats eindigt
of de tweede begint, even gelijk zulks het geval is met
FHichtane en andere plaatfen in den omtrek van Londen* Ein-
delijk juist te middernacht reden wij Manchester > binnen; ea
Hapten af in het logement the Star* in, het midden deuifad ge-
legen. Zoo hadden wq in éénen dag eenen weg afgelegd van
198 Eng. mijlen (63 Holl. uren), hadden 27 malen van paar-
den gewisfeld en 6 malen v*n koetfier (alleen, de Guard blyfc
den wagen (leeds bij); alles was zoo gemakkelijk en tange-
naam ingerigt , dat ' wij ons , den afïland in aanmerking ne-
mende, bijna niet vermoeid bevonden; de vracht met dezgn
.wagen is niet te hoog , maar dezelve wordt aanmerkelijk .be-
zwaard door de fooijen , welke bijna eene verpligting gewei-
den zijn, en waarvoor men van velen niet eens het „ik be-
dank u" hoort: aan eiken voerman, namelijk, geeft elke pas-
fagier eenen Eng. fchelling, en aan fan- Guard gaven wjj
voor drie pasfagiers 9 fchell., dat is ƒ 5- 40 Holl., "5n de man
was nog maar ter naauwernood tevreden» Een goed vuur,
hetwelk wy . in de algemeene kamer van ons hotel aanvon-
den , kwam ons regt van pas ; hetzelve , vereenigd met het
gebruik van eene fikfqhe kom punch, verwarmde onze eenig-
«ins vefftrainde ledematen geheel, maar deed. ons. ook, te
fpoediger naar het dons verlangen , hetwelk wij bij onze aan-
komst in oogenfehouw genomen hadden, en reeds ten een ure
bevonden wij ons allen gerustelijk in de armen van mor*
pheus. Den volgenden morgen bemerkten wij fpoedig, dat
bet fraaqe weder, van den vorigen dag plaats gemaakt had
voor regen en wind. Dit , gevoegd bij de geweldige en on-
befchrijfelijke^masfa rook, welke de ftad te allen tijde over-
dekt en geftadig in een' digten nevel hult , maakte het ver»
blijf hier verre van aangenaam. Wij beflpten dus , Hecht* de
voornaamfte ' (traeen der ftad en ééne of twee fabrijken in
oogenfehouw te nemen, en hierna onzen togt hoe eer hoe beter
voort te zetten. Onder de merkwaardige gebouwen , welke
wjj aantroffen , behoort in de eerde plaats het gasthuis ver-
meld te worden. Hetzelve ligt in het midden der Had, is
69% VERHAAL VAN EEK REISJE
omringd door eene breede gracht, en in een* voomeflel$ken
inodernen ftfll gebouwd , hebbende meer bet voorkomen vu
een paleis, dan van eene verpleegplaats van behoeftige ste-
ken. In het centrum ' van dén gevel ia een uitmuntend uur*
toerk geplaatst, hetwelk den naam van regulator bekomen
heeft , doordien men finds ettelijke jaren alle klokken van
Manchester naar dit regelt. Verder zagen wij het ftadfcul* ,
de Italiaanfche Opera , en een groot gebouw , alleen Inge»
rigt voor nationale tentoonstellingen; de Lancaaterfche fchool
konden wij niet te zien krijgen. Voor het overige levert de
fted niets bijzonder merkwaardig* op , en Hechts het verba*
zende aantal fabrijken van allerlei aard maakt dezelve ten
hoogde belangrijk. Inderdaad , de nijverheid heeft hier eebé
hoogte gereikt t welke men overal elders te vergeefs zoeken
zak Gadfche (traeen zijn huis aan huis met ftoommachtaeriën
opgevuld; de ontzaggelijke masfa*s Hoorn en rook, welke
door derzelver fchoorfteenen luchtwaarts gevoerd worden,
verdonkeren«de ftad zoodanig, dat het iets zeer gewoons fs,
tot' op het midden van den dag het gaslicht, zoo op ée ftftu
ten als . in de winkels , te zien branden ; deze laatften rijm
van geen bijzonder aanbelang, de magazijnen daarentegen van
ontzettende uirgeftrektheid. Jaarlijks wordt Manchester ver-
groot; jaarlijks rigten de onmetelijk rijke Engelfchen er nieuwe
fabrijken op. Wie geen verbazend kapitaal befchikbaar heeft,
kan er niet aan denken ; maar die in het bezit van zulk eed
aanzienlek vermogen zijn, fchrikken ook niet terug voor
de zorgen , de werkzaamheden en de gevaren , welke deze
uitgebreide etablisfementen zonder twijfel in ruime matt
met zich voeren. Op dit punt mag men de Engelfche natie
Veilig tot een voorbeeld Hellen , dat aller navolging waanlig
Is. — Wij begaven ons eindelijk met eén omnibus (welke foort
yin rijtuigen hier , even als te Londen , de ftad doorkrulCen)
naar den fpoorweg , met oogmerk om met den eerstrQdenden
ftoomwagen naat Liverpool te vertrekken. Wij kwamen zoo
tijdig aan het kantoor , dat wij vóór ons veryek den aanleg
van den weg zelven op ons gemak konden opnemen. Bene
befchrijving van dit meesterftuk van menfchelijk vernuft te
geven, is mfln oogmerk niet; dit zoude ook mijn beftek te
buiten gaan. Wie er zich een goed denkbeeld van wenscht
te vormen, fchaflfe zich het werkje van den Heer van hou*
ten aan, die zich de moeite gegeven heeft, er eène uk.
gebreide en naauwkeurige befcfargving van te geven. Des
'1M ZNGBLAW» UI. WALES* 603
namiddags een twee ure namen wij onze plaatfen in een* der
fnelwagens; deze zijn enkel voor pasfagiers, en doen den
togt fa IJ uur; terwijl andere, voor vrachtgoederen tevens
gefchikt , twéé uren onderweg zijn. Defnelheid, waarmede
wij «voortgingen, gaat alle befchrijving te boven; bet is niet
mogelijk, de zlcb nabij bevindende voorwerpen té oftdér-
fcheiden, ep fleebts die op een' verweerden afltand gelukte
het ons te onderkennen ; op de helft van den weg ftopte de
wagen een oogenblik , en werden ons door de bedienden ufc
éen fraai , korteüng hier opgerigt hotel eenige ververfebingen
aangeboden. Terftond hierna ijlden wij weder , met zoo mo*
gelijk nog grootere fnelheid, voort, en ontméétédén . kort
daarop den wagen, .van Liverpool afkomende; dit had iet*
fchrikwekkends ; het geraas en de zuiging der lucht deden
bfl ons voor een oogenblik geene aangename gewaarwording
ontftaan; maar mefde fnelheid des blikfems was alles voor-
bij, niettegenstaande het eene reeks van 17 grootë vrachtwagens
was , , Velke naar Manchester voortftoomde. ' (Wij hoorden
zulks naderhand te Liverpool; want op het oogenbfik zelf ce
zien , wat ons pasfeerde , laat ftaan de wagens te tellen ,
was onmogelijk.) Ten half vier ure bereikten wij den *groo*
ten tunnel voor Liverpool. De wég, welke ons eeri* gerufc
men tijd tusfehen loodregte rotfen had gevoerd, liep nu önl
der dezelve door; de öoom wagen werd hier afgefpannen,
en aan de koecfen groote touwen gehecht, welke den-gan-
fchen onderaardfehen weg doorloopen over ijzeren katrollen^
tan deze" zijde van den ingang weder te voorfchijn komen^
en opgelat worden dooi- eene biet gebotiwde ftoömmacbtoe*
Welke, de touwen opwindende, ons met Vftj gfóote ïbelftdd
door den gang henen voerde. Dtze gang is overigens zeer
rijkeigk met gas verlicht, 't welk ons ten tninfte eenige ver-
gbèdihg Vóór het gemis van het zonlicht verfchafte. Bij bet
inkomen van Liverpool vonden wij weder omnibusfen gereed ,
om de pasfagiers naar hunne logementen te brengen; ons
was fFaterloo-liótel aanbevolen; wtf begaven ons daarheen fc
met klokflag van 4 ure waren wij in deszelfs algemeene ka-
mer, en hadden dus juist fa twee uren eenen afftand vtn S4,
Eng. feilen afgelegd.
(Het vervolg kierna.)
696 BEDRAGE TOT DE KENNIS VAN HET KARAKTER
BgDRAGE TOT DE KENNIS VAN HET KARAKTER. DER
ENGELSCHE RADICALEN.
Urne de Engelfche Radicalen , niet voldaan met de van tijd
coc tijd reeds ingevoerde hervormingen in de aloude inrigtin-
gen, met fteeds grooter hevigheid voortgaan in hunne po-
gingen , .om bijna al het beftaande omver te werpen , en mee
verbittering ftrijd voeren tegen allen, die hen in hunne
dolle vaart willen beteugelen , en wel met, des te grooter
onbefchaamdfeeid , naar mate deze hunne tegenftanders hooger
rangen, bekleeden, is algemeen bekend. Onder degenen, die
. in hunne ongenade deelen, bekleedt de tegenwoordige Ko-
ningin adelaIde, geboren Prinfes van Sakfen-Meiningen%
eene voornam.? plaats; ten beröjze waarvan, en tevens van
de uitgeftrekte vrijheid, tot losbandigheid opgevoerd, die
de Engelfche drukpers geniet, een brief kan ftrekken, in
April van dit jaar, kort, na den val van het Ministerie peel,
en vóór de hertelling van het Kabinet , in het Zondagsblad
JVeeklj Dispatch opgenomen en aan die Vorftin gerigt , waar-
van wij hier een gedeelte laten volgen, dat inzonderheid
berekend is , om den geest te kenfehetfen , door weiken bq
Js ingegeven: .
n Aan de Keningi*. — Mevrouw 1 De eerbied en onderda-
nigheid Jegens hunne Koninginnen , van welke de Eurepea-
pen vroeger doordrongen waren, en die zelfs de Aziaten en
Afrikanen fomtqds verbaasden, hebben in Engeland opgehou-
den; Eene der voornaam (Ie oorzaken hiervan ligt in de barbaar*
fche en onzinnige wet, die onze Vorften, op eene tirannieke
wijze, van het gevoel voor. de inboorlingen des Lands ver-
vreemdt, ien hen dwingt zich metbuitenlandfche Vrouwen in
het huweljjk te verbinden, welke, in hare grondbeginfelen en
zeden, in hare denkwijze en geheele bedaan, weinig of niets
met de Engelfche Natie gemeen hebben; Of is het niet be-
wezen , dat de uitlandfche Vrouwen , die onze Vorften naar
Engeland hebben overgebragt , om later Koninginnen over
een vrij en zedelijk Volk te zijn , zeer weinig gedaan heb-
ben om achting te verwerven, zop min voor baar per-
foonlijk karakter, als voor dat van den rang, dien zij be-
kleedden?
„ Het aanftootelijkfte van alles, wat voor het Brittch ge-
DER BNGBLICHB RADICALER Cfft
voel atttftootelflk: kan zfln, is eene Koningin, die zich mee
de politiek bemoeit. De teederheid en eerbied, de aan dwee-
perij grenzende geestdrift , welke den Man voor de Vrouw
bezielen , zal den Engehehman fteeds verpligten de Vrouw
van de Koningin af te fcheiden; derhalve fpreek ik tot Uwe
Majesteit alleen in deze laatfte betrekking. Wanneer bet pu-
bliek niet op de fchandelijkfte wijze door bet gerucht is
misleid geworden, dan is het inzonderheid, indien niet enkel
en alleen , Uwe Majesteit , aan welke het Volk den fmaad 9
de fchande , de kfenking moet wijten , dat onlangs het roer
van Staat in handen der 7Vry-paqj gefteld is; van eene
bende politieke misdadigers, yan eene zamengeraapte menigte
kteine en grootere roevers , die zich met den openbaren roof
behangen, en, om zich dien te verzekeren, alle beginfelcn
van eigendom en maatfchappelijk verdrag zoozeer verdraaid
en verward hebben , dat een groot gedeelte des Volks thans
duchten moet, dat alle eigendom in gevaar verkeert, en
zich inbeeldt % dat het éénige middel, om het te behouden en
te befchermen, in voortdurende onderwerping aan de heer-
fchappij der Tories en in eerbied voor hunne misbruiken ge-
legen is. Dit kwaad wijt het Volk aan Uwe Majesteit, en-
gij hebt bet in zijne meening bevestigd , door u te omringen
van Mannen , wier éénige onderfchéiding daarin beftaat , dac
zij voorname leden zijn der bq hetzelve zoo zéér gehate par*
tij. Is dit voegzaam ? Is dit wijs ?
„ Een welfyrekend Schrijver, de populairfte en meest ge-
liefde van den dag , (*) heeft eene welwillende poging aan»
gewend , om het gedrag van Uwe ülajesteit te vergoelijken*
„ „ Ik ben ," zegt hij , „ als man van eer , te ridderlijk ge-
zind, om aan Vrouwen dwalingen te laste te leggen, die men
naauweiyks in haar vooronderftellen kan, en van wier ge-
volgen zq zich ' ongetwijfeld geen regt denkbeeld vormen.
Veeleer (lel ik mfl voor , dat , wanneer de Gemalin des Ko-
nings of het vrouwelijk gedeelte zijner familie werkelijk
eenigen invloed op de ftaatsaangelégenheden uitoefent, de
drijfveer daarvan geene andere .is dan eene liefderijke deeU
- neming in den Koning en de zorg voor zijne waardigheid*.
De inzigten der Vrouw zjjn noodwendig binnen een* engen
kring ' beperkt. Zelfs in de- lagere Handen der maatfchappQ
is de Vrouw angftig bezorgd voor de belangen desgenen, met
•> >
(*) Denkelijk bulwir, Fèrt.
108 BEDRAGE TOT DR IZMMS VAB BET KARAKTER
wtenzft verbonden* ia; en dit zet niet zelden aanban oordeel
eene ziekelijke ijverzucht bij , zoodra hun luister of hunne
magt dechts in het geringde fcbijneo af te nemen» Het
denkbeeld , dat de troon eens Monarctis te Taster ftaat, naar
mate hij flerker aan zijne voorregten gehecht bljjft, is eene
dwaling, het vrouwelijk gedacht als aangeboren/*" — Dan,
die voorvechter Uwer Majesteit fchokt den troon in zgne
grondvesten I Derhalve moet het Briifche Volk een Hecht
beffaur, eene verkwistende ftaats huishouding, flechte wet-
ten, een onzeker eigendom en onderdrukte hervormingen,
toet één woord een rory-Goovernement hebben of gedurig
met een < ftry-Gouvernement bedreigd worden, omdat een
Koning onder den invloed eener Vrouw ftaat, omdat het ia
den aaxd der Vrouw ligt, hare gedachten binnen een* engen
kring te beperken , omdat bare denkbeelden van de konink-
Hjke voorregten eene aangeboren dwaling van het vrouwelijk
gedacht zQn ! Moet Uwe Majesteit op deze wfjze verde-
digd worden?
- „ Indien Uwe Majesteit kinderen had , dan zouden lij het
Engeffch* Volk jaarlijks zestigmaal de fbm gekost hebben,
waarmede Amerika, zijnen Eerden Staatsman bezoldigt. Maar
zelf* nu, de'voordeelen medegerekend, welke eene Konin-
gin, weduwe vin Engeland geniet, zal de geduldige En-
gêkckmau u jaarlijks ten minde dertigmalen meer betalen»
dan hetgene veertien millloenen onzer Anmihumfcbe afram-
melingen voor de handhaving van den besten Regeringsvorm
uitgeven. De gedachte, dat eene Vrouw, dat zelfs eene
Inboorlinge , dat zelfs 'eene Vrouw van talenten bet Amtri-
kaamfche Volk zou vermogen te benadeelen , of invloed uit-
oefenen op de aangelegenheden van den Staat, zou dat wjjze
en fiere Volk even belagcheljjk toefchtfnen 9 als dat de
Ftefident alle openbare aangelegenheden naar het barder
of zachter koken van zijn theewater wilde beflisfen. Lm
Uwe Majesteit derhalve erkentelijk z$n voor de dwaze ver-
f>illing , met welke bet Engelftht Volk de vrachten van zg<*
nen zuren arbeid aan uwe voeten heeft geworpen; en moet
of wilt gy u, het koste wat het koste, midaellqk of on-
middellijk, met openbare zaken bemoeien, zoo vertenfe
uwe inzigten met die des Volks , en neem bet vermoeden
weg r dat gq in verbond ftaat met eene partij , dit ieder
Engelschman , wanneer bij de taal zijns harten fpreekt , met
den naam eener bende misdadigers beftempelt, die alleen de
»ER ENCRLSCHB RADICALEN 690
ganfcbe fciutld vtn rite onheilen- dxaget»* welke ook dit
L*ud getroffen hebben*" — Publicola*
Wie is deze Publlcolat Een der talrijke onbekenden, die
ziek door de uitgevers der dagbladen hooge fommen laten
betalen, om ze mee foortgelijke artikelen te vullen, gelijk
verzekerd wordt dat voor bovenftaanden brief, door de re*
dactf* der WeekJj D/spatck, twintig guinea* befteed ztfn.
En wat beeft Koningin adilaIde na het lezen, van
dezen brief gezegd? Zulks weet de Heller van dit Ouk
niet ; maar wel , dat hjj haar , twee dagen nadat die in het
licht was verfchenen , in de Diergaarde heeft zien wande*»
ten, en een zeer opgeruimd gelaat venponen; dat het Volk,
gedurende zQn verblijf in Engeland, geene gelegenheid liet
voorbijgaan om haar en den Koning te zien en aan. beide
zijne gehechtheid te betoonen.
Overigens ia het in Engeland niets zeldzaams, dat men
arich hoogst vrijmoedig over den Koning en de Koningin uit.,
Wat, en alles vertelt en beoordeelt, wat tot hunne huishou*
di$g betrekking heeft» Toen Sir r. peel in November dea
vorigen jaars tot Eerden Minister benoemd was , liet aipl*
zekere gallowav, in eene groote bijeenkomst, onbe«
wimpeld dus uit: „ Ik ontzeg den Koning zijn voorregt
aietj, om zijne Ministers naar welgevallen te benoemen en
te ontdaan ; hq bezit het : maar het Volk Haat het gebruik
gade , dat hij. er van maakt. De verantwoordelijke Ministers
bundelen ia naam van den onverantwoordelqken Koning , qa
4esre blijft Koning, zij mogen goed of verkeerd handelen^
Wie wint er bij, wanneer zij goed, — wie verliest er bij.,
wanneer zQ verkeerd handelen? {iet Volk en altijd alleen
bet Volk, Wiens belangen zijn derhalve in de verandering
van Ministers meer betrokken, die des Konings of die van
bet Volk? Ongetwijfeld die des Volks! Derhalve moge de
Koning het regt hebben te zeggen: „ dezen of dien wemch
ik tot Minister;" bet Volk heeft het regt te zeggen: „dezen
Willen wij tot Minister;99 en het ware ontzettend, indien de
zaak omgekeerd ware , want dan lag het welzijn des Volks
in de hand des Konings alleen* En welken waarborg hebben
Wjj ? In mijnen leeftijd zjjn er drie Koningen geweest : de
eerfte is krankzinnig geworden; de tweede was een z wierbol i
de derde is een .wankelende rieritaf !"
< Deze voorbeelden, uithonderde van foortgelijke gevallep,
mogen* ten bewijze (hekken, dat eerbied voor den Koning, de
700 BIJDRAGE TOT DB KENNIS VAN HST KARAKTER
Koningin en het Koningfchap , en elke diepe vereerf ng vt*
alles , wat daarmede in verband ftaat of daaraan zijn aanwe-
zen re danken heeft, met het karakter der Engelfchen , vooral
zoo als het zich in onze dfegen vertoont, niet naauw ver-
want is. Nogtans , — en dit is in dit alles de zonderlinge
fchijnftrijdigheid , — waar wordt wel de naam, de perfoon,
de familie des Konings dieper , men zon bijna zeggen mee
meer naanwgezethefd van geweten gehuldigd, dan juist in
datzelfde Engeland? Toen de Hertog van Ghcester, Neef
des tegenwoordigen Konings , geftorven was en het Hof den
rouw had aangenomen , fcheen ieder bemiddeld inwoner van
Londen een bloedverwant verloren te hebben. De mannen
droegen zwart krip om hunne hoeden ; de vrouwen gingen
van bet hoofd tot de voeten in het zwart gekleed , en die in
gekleurde kleederen 1n een gezelfchap verfchenen ware, zoo
welligt het verwijt gehoord hebben, dat hij geen rouwklee-
ding betalen kon. Zoo dikwijls zich een aantal vrienden tor
een klein , of de deftige inwoners eener ganfche ftad tot een
groot gezelfchap vereenigd hebben, — al bevinden ziek daar-
onder eenigen, ja fomtijds velen, die, wanneer zij in bet
openbaar als redenaars optreden , even zoo fpreken als gal-
loway en zijns gelijken, — dan is het tafelkleed naauwe-
lijks weggenomen en zijn er nieuwe flesfeben en fchoone
glazen aangebragt , of de Gastheer en de verkozen Voorzitter
zeggen : „ the King /" en allen (laan op ,' allen drinken met
ftillen eerbied op 's Konings welzijn. Hem, den eerden in
den Staat, komt het eerde glas, de eerde toast toe. (*)
Wie nooit getuige was van de plegtige dilte, die op deze
twee korte, maar eene der fchoonde kroonen der wereld
inüuitende woorden volgt, heeft nooit de eenvoudig fchoon-
de uitdrukking der echte verkleefdheid gehoord, (f) De
(•) . Daarom heeft het zelfs erkende Radicalen gehinderd,
dat men , aan het feestmaal , in September 1. 1. te G/asgew ,
ter eere van den Volksleider o'connell, aangeregt , van
deze als geheiligde gewoonte is afgeweken , en eerst op de
Souvereiniteit des Volk* , daarna op den Koning heeft gedron-
ken; en de oneenigheid, die dezen maaftijd ontijdig heeft
doen afbreken , wordt ten deele aan deze omftandigbeid toe-
gefchreven. Vert.
(f) De Schrijver, uit Wiens mededeeling deze bijdrage
is samengetrokken, is een Duitfcher, geen Nederlander $
DER ENOELJCHE RADICALEN. Wl
l .
perfoon dei Kooings u cbeilig ; hem geldt dos de eerfie dronk:,
nraar hij ksn daden verrigten, die over de Welware of het
onheil van een groot ra magdg Volk, befliafen.; en daarom
is, naar hunne wijze van denken, aan ieder individu vut
dat Volk een' vrijmoedig, openlijk , onbelemmerd oordeel
over deze daden geoorloofd. Hoe opmerkelqk. en- fchijnftrii-
dig hét zijn moge, den perfoonen de , familie des Koniogs
fcoogvereerd en nogtans zijne daden aan de.fh?erigfte kritiek
onderworpen te zien, zoo laat zich zulks eenigennate daar»
uit verklaren, dat de Engei$chman*z\ch , dooreen aard der
ftaatsregeling , er aan gewend heeft, den perfbon van de
zaak af te fcheiden , en den Koning eensdeels als den Ver.
tegenwbordlger ' de* Volks,- anderdeels, als deaz<lfs£erften
Dienaar te befchouwen.
wie© die toast 9 bij meerdere beftaanbaarheid met zicbzelven,
evenzeer ter4»rte gaat* Fert.
IETS , OVER DE , IN EEN GEDEELTE VAN NOORDHOLLAND ,
- THANS HEERSCHENDE KOORTSEN. DOOr W. RGEUNG,
Med. Doet. te- Haarlem. (*)
Sedert eénige weken heerfchen , in een gedeelte van Noord*
holland, epidemifche najaarskoortfen. Ook hier en in den
omtrek zijn die zeer menigvuldig. Meestal zjjn het blikbaar
tusfekenpoozende koortfen ,, met duidelijke aanvallen en koorts-
vrije tijdperken ; terwijl zij dan óf geenerlei bijzonder karak-
ter aannemen, óf een eenigzing galachtig aanzien hebben;
waarbij het mij, in beide gevallen, opmerkelijk voorkomt,
dat he; bij cusfehenpoozende koortfen gewone bezinkfel in
de urine zelden wordt aangetroffen. Doch fomtijds is de
ziekte van meer aanbelang * zij is dan dikwijls min of
meer "bedriegelijk van aard. en van ongewoon beloop, In dit
geval neemt zü den vorm aan van eene aanhoudende koorts,
en gaat daarbij foms met gastrifebe of bilieufe verfchijnfelen
vergezeld. De zieke is dan nooit vrij van koorts , en deze
remitteert Hechts , intermitteert nimmer. : Dé remisfie zelve
is foms bijkans onmerkbaar ; en alleen door een naauwkeurig
(*) De itrd dexer bijdrage, eertc laat ingezonden, Vorderde eene fpoe*
dige plaatflng; vanhier, dat dezelve ia dit No. oiec neet op hare platte heeft
laooen worden logevoegd. SU'dact. . > -.
MENGBLW. 1835'. NO. 14. Zz
702 iiti
onderzoek ontdekt men, dat . er zich , dagelijks , of om den-
anderen dag , eene verheffing opdoet , die óf door rillingen
én daarop volgende vermeerdering van alle toevallen zich ken-
baar maakt, óf, zonder zoodanige huiveringen, alleen door
een9 fnelleren pols, meerdere benaauwdheid , hoofdpijn enz.
wordt opgemerkt* Deze verheffingen zelve houden niet altijd
een geregeld beloop, en komen nu vroeger dan later dan de
voorafgaande; hare regelmaat verloopt zelfs wel geheel. Inhec
begin der ziekte zijn de verheffingen duidelijk, of is de koorts
zelfs blikbaar eene tusfchenpoozende ; terwijl vervolgens het
vr|je tijdperk allengs minder duidelijk wordt , en de koorts-
aanval in eene koom-verheffing ontaardt. In fommige ge-
tallen' hebben hierbij geene galachtige verfchijnfelen plaats;
in andere, daarentegen, vindt men eene geelachtige kleur van
het aangezigt, volflagen afkeer van voedfel, geelachtig he-
ilagen tong, bitteren fmaak, walging, eene enkele maal
brakingen , foms zelfs fpruW , en meestal eene donkerkleurige
urine. In één woord, de zieke vertoont het beeld eener
aanhoudende remitterende koorts, het zij van eenvoudlgen
aard , hetzij gastrisch of bilieus.1
Deze ziekte is nogtans , naar m|jne gedachten , meestal
geene ware aanhoudende remitterende , noch gastrifche of
bilieufe koorts. Het is inderdaad eene tusfchenpoozende ; doch '
met zoodanige verlengde paroxysmen , dat de eene niet ge-
ëindigd is, vóór dat de andere aanvangt. Naar het we*
zen is het eene ĥ intermittens , naar den vorm eene ĥ con-
tinua remittent. En wat betreft de gastrifche verfchijnfelen,
deze boude ik, meestal, voor louter Symptomatisch; terwijl
de fchijnbaar bilieufe toeftand niet het wezen der ziekte uit-
.maakt , noch de oorzaak der koorts is , maar alleen als een
bijkomend verfchijnfel , of wel als het gevolg van deze»
moet befchouwd worden.
Dit een en ander blijkt, mijns inziens, vrij duidelijk*
Vooreerst , uit het heerfchend karakter der epidemifche koort-
fen , dat blijkbaar intermitterend is. Ten andere, uit de wij-
ze , waarop de bedoelde aanhoudende koorts meestal uit eene
tusfchenpoozende ontftaat en in eene aanhoudende ontaardt.
Ten derde , uit het van zelf verdwijnen der gastrifche ver-
fcüijnfelen , zoodra de koorts is weggenomen, zonder dat
losmakende, noch braak- of purgeermiddelen daartoe gebruikt
z|jn; terwijl ook, bij het vrijwillig of door kunst verwekte
braken , zeldzaam zuivere gal wordt uitgeworpen , maar het
• OVfit 0E THANS tfEERSCHENDE KOORTSEN* » 703
Opgegeven vocht meestal beftaat uit den genoten' drank , met
een weinig flijm of geringe hoeveelheid gal vermengd. Ein-
delijk blqkt het boven gefielde vooral uit de gelukkige en
allervoorfpoedigfte genezing door het gebruik van het fpeci-
fiek middel tegen tutfchenpoozende koorts.
De fpoedige genezing toch der bedoelde koortfen door
middel der fulphas chin. is mij , tot hiertoe , in geen enkel
geval mislukt. In het begin der epidemie was ik wel eenig-
zins huiverig, bij zoo fchijnbare contra-indicatie, dit middel
toe te dienen; maar het vermoeden, dat ik eigenlijk met
eene ƒ. intermittem te doen had , bragt mij fpoedig tot dat
befluit , en gaf mij hoop op een* gelukkigen uitflag ; waarin
ik niet werd teleurgefteld. Ik zag de koortsverheffingen fpoe-
dig minder worden, en weldra geheel ophouden; terwijl' all?
ziekteverfcbflnfelen , tegelijk met de koorts , allengs verdwe*
nen, en weldra voor het aangenaam gevoel van terugkeerende
gezondheid plaats maakten. Eenig fchadelijk gevolg van bét
4niddel heb ik nimmer opgemerkt. En moge dan ai de koorts
naderhand recidiveren, zij zal fpoedig voor het beproefde
middel wijken; terwijl het mg nog zeer twijfelachtig voor-
komt, of deze recidiven, in het algemeen, meer plaats heb-
ben na het gebruik van dit middel , dan daar, waar de koorts
zonder hetzelve, door natuur of kunst, genezen is.
Meestal geef ik gr. 8, in eens, of in 2 & 3 giften ver-
deeld , gedurende de remlsfie.
Niet Alleen in die gevallen , waar , niettegenftaand? het
fchijnbaar gastrisch karakter der ziekte , een middel , dat de
koorts (luit, uit hoofde van de hevigheid en het aanhouden
def koorts, hoogst welkom is; niet alleen in die geval,
len geef ik het koortsverdrijvend middel , maar ook bijkans
in alle zuiver intermitterende koortfen , het zij die al of niet
een gastrisch aanzien hebben ; en even als bij de genoemde
aanhoudende , zoo heb ik ook bij de tusfchenpoozende de be-
wuste verfchijnfelen tegelijk met de koorts zien verdwijnen y
en tot nog toe daarvan geenerlei onaangenaam gevolg befpeurd.
In het voorbijgaan merk ik hier aan , dat ik , meestal ge-
woon zijnde , ook in andere epidemiën van gewone zuivere
intermitterende koortfen, fpoedig het fpecifrek kooftsvef-
drflvend middel toe te dienen, mij niet herinner, daarop
ooit eenig ongunftig verfchijnfel te hebben zien volgen.
Het fpreekt van zelf, dat er altijd voor behoorlijke, en
Zz 2
704 IETS OVER DE THAKS HEUUCHSJ9DE KOORTJE*,
naar ómftaridigfeeden ibmg: zeer rtime9 ftoefoncksitiigeo. ge-
zorgd ttrordt»
Ik voeg hier wél uitdrukkelijk bij, du* al het gezegde flechts
in het algemeen , en van de thanr. alkier én in den tmtrdt
heerfchende koortfen, geldt; hoezeer ik voqronderftel , dat
ótxt niet veel zullen verfchillen van die , welke tegenwoor-
dig in de overige (treken dezer Provincie worden aangetroffen.
Ik ontken niet, dat er uitzonderingen knnnén plaats hebben. Zoo
heb ik zelf een paar malen gezien, dat de koorts meer zuiver
gatachtig was , en door het overvloedig braken van gal of
zeer ruime ftoelontlastingen genezen , of althans in hare kracht
gebroken werd. In zoodanige gevallen, en ook in die, wüit,
van het begin der • ziekte af, vol ft rekt geene intermisfie of
periodieke remisfie moge te bemerken geweest zijn, durf ik
bec bedoelde middel niet aanraden. Ik wil derhalve hiermede
ook volftrekt niet het gebruik van. bet in/, interm. fpeci-
fiek werkend geneesmiddel hebben aangeprezen in de gewone
/. c$utinua> van welken aard dan ook, daar het in deze,
tfaar mqne gedachten , doorgaans nutteloos , zoo al niet fcha-
delijk, is. '
Ik kan die gefebrgf niet eindigen, zonder te zeggen, dat
ik huiverig geweest ben , deze opmerkingen aan het genees,
kundig publiek , in dit Tijdschrift , mede te deelen. .Het kan
toch den fchijn hebben , als vond ik er. behagen in , anderen
eenig onderrigt te geven omtrent de behandeling der bedoelde
koortfen. Ik zou het dan ook piet gewaagd hebben, dien
fchgn op mij te laden , ware het niet , dat het mij , uit ge-
fprekken met andere Geneeskundigen , en uit menige onder-
vinding, vooral op het platte land, herhaalde malen gebleken
is , dat de behandeling van velen zeer afwijkt van die, welke
ik, bij ondervinding, zoo heilzaam heb bevonden. Alleen de
gedachte , dat de mededeeling van het bovengaande misfehien
niet geheel onnut zou zjjn, heeft mij daartoe kunnen doen
beflulten ; en het is ook daarom , dat ik hiertoe dit zoo alge-
meen gelezen Maandfchrift heb verkozen , hetwelk het licht
lal zien, waarfchijnlijk vóór dat de epidemie zal geëindigd
f $n; boezeer zulks, mijns achtens, anders beter in een eigen -
$k Geneeskundig Tijdfchrift zou gevoegd hebben.
20 Óctöber.
fittlfl* AAN DEN MBMICB. 705
/ HYMNE AAN O EN- M ENsS CB.
Z/ai *k, edel wezen! u ter eer den lofzang zingen?
Het evenbeeld van God , deü Schepper aller dingen ,
In u erkennen , die , bleeft gij uwe afkomst waard* ,
De tolk van Zijne liefde en zorg moest zijn op aard'?
Of zal *k mee weemoed uwe oorfpronkeiijke grootheid
Aanfchouwen? of het zien, door welke ondankbre fnoodheid
Ge uw* adel eens verloort? Zal 'k Isrels Harpenaar
Thans volgen, die 't vermeldt, hoe ge, aan der Englen fchaar
Vermaagfchapt , en cot eer en heerlijkheid geilegen, ; -
Een* weinig mindren rang dan de Englen hebt verkregen?
Of zal ik , fchepfel Gods ! mee diepgeroerd gemoed^: • .
U fchUdren* zoo «1» gij , bevlekt met fehukUoos bloed ,
Daar voor mij ftaat ,' met. dat' ontzettend Kaïns teeken, *
Èat van den broedermoord zoo luid mij toe komtlffveken?
Ja! waar ik de oogen rigt , in eKten levenskring
.Zie ik u groot in zonde en deugd, o ftervelingl'
Maar, hoe gezonken ook, of met- wat kroon ompereld,
Mijn oog bewondert u ileeds als een kleine wereld,
Waar hier een lustwarande ons vrolijk tegenlacht, •
Met bloemen rijk van geur, met kleuren vol van pracht;
Waar beemden mild bezaaid , waar vruchtbare akkerdreven ,
Bij echte levensvreugd , genot en zegen geven ;
Maar waar ook ginds een reeks van vuurvolkanen zijn ,
Wier vlammen *t heerlijkst oord zoo vaak in een woestijn
Verkeeren. Ja l waar 'k u aanfehouw op 't pad des levens ,
Groot zrjt en blijft ge in deugd, maar groot in zonde tevens.
Groot , groot in deugd zweeft gij, met 's hemels Englenftoet,
Den troon des Eeuwigen lofzingend te gemoet;
En 't Godgeheiligd hart ftemt in de hallelkoren,
Die 't jublend Geestendom ter eer van Hem doet hooren ,
Die *t al te voorfchijn riep door 't levenwekkend woord,
En die uw* dank en lof met vadergoedheid hoort.
Maar groot in zonde zie 'k in d' afgrondspoel u zinken ,
Waar gij der Duivlen vloek en angstkreet fteeds hoort klinken,
En waar gij , aan uw* rang en hoogen adel vreemd ,
Uw plaats, als Duivel, in den Raad dier Geesten neemt!
o Wonder zamenftel ! o onverklaarbaar wezen I
Vereeningspunt van (tof en geeft , aan 't niet on t re zen !
Dat lier met eigen kracht naar 't eeuwge onzigtbre ftreeft',
Maar, aan 't verganklijke en aan 't zlntijke verkleefd,
Nu benrtllngs 't burgerregf der heemien af durft wijzen,
Of dan 'c wéér aangrijpt , om toe Serafszang te rijzen !
Mensch ! in wier borst de kiem ligt der onder 6 ijkheid ,
Half dier, half Engel ztft ge! — Door uw* pligt geleid ,
W6 HYMNE AAM DEN MRNICH.
Zien we u, als beeld van God, de kroon der fchepping dragen,
Of, door uw drift vervoerd, verbeestlijkt , u verlagen;
Hier Engel , die vertroost , die zegene en verlicht ;
Daar Duivel , die in 't rond verderf en jamren (licht !
Jal Engel zijt ge, o Menschl vereerens waardig tevens,
Wanneer de hemelvonk, op 't kronkelpad des levens,
In uwe borst ontvlamt , waardoor ge in eiken kring
Het goede en fchoone fticht ; door zelfopoffering ,
Door menfcbenliefde endeugd,fteeds bloemen rond wilt ftrooqen,
Waarmede eens 't nagedacht uw grafgefteent' zal toorjen;
Terwijl de menschheid weent en rouwt om uw gemis ,
En uwe weldaAn fchrijft in haar gefchiedenis.
Maar Duivel zijt ge , als oog en hart van wraaklust gloeien,
Wanneer gfl 't ftrijdzwaard wet en ftroomen bloeds doet vloeijen,
Of huichlend een gevoel vertoont van menschlgkheid ,
Maar 't ftriknet fluw en loos ten val der onfchuld fpreidt , .
Haar regt verkort, en juicht, bij leed en tranenplengen ,
Als ge in haar' levenskelk Hechts doodljjk gif kunt mengen j
o Sterveling I die zelf uw grootheid niet waardeert,
Nooit hoog genoeg door 't lied der Engelen vereerd ;
Verdwaalde, (laaf van drift, worm, made in 't ftofgewemel!
Waarom verfchopt ge uw' rang, als burger van den hemel?
Verkwistend uitgerust met al wat u deze aard'
Kan vormen tot genot, ten rijken bloemengaard ,
Volgt gij, in wijsheid rijk, door 'tmaatloos ruim derbeemlen,
Waar duizend werelden om 't eigen aspunt weemlen ,
Den Schepper voet voor voet in Zijne werkplaats na,.
En flaat met aadlaarsblik 't geheim der fchepping g&.
Met vlug verftand begaafd, om 't kwaad van.' t goed tefchiften,
Zijt gij in wilskracht fterk, om 't woedend heir van driften
Te teuglen met een' wenk, env als met oppermagt,
Den vijand neer te (laan, die u te kluistren dacht.
Vermogend z}jt ge in kunst', wanneer gij deugd en fchoonheid f
Bevalligheid ep kracht in elk tafreel ten toon fpreidt,
Dat uit uw banden groeit door beitel, verw of (lift,
Waarop de naneef eens het merk uws kunstroems grift:
Wie, Heer der Schepping! wie zal u naar eisch bezingen?
Gehuldigd ziet, ge u, waar Natuur u. moge Omringen;
Gebiedend (trekt ge uw hand , en 't weemlend dierental
Gehoorzaamt ui — gij dwingt en zee, en berg, en dal,
Heel 't aardrijk , om zijn vrucht en fchatting u te geven ,
Dat u een lusthof wordt van vreugdgenot en leven.
Maar fterker , magtiger , verheven boven 't ftof ,
Praalt ge, als het. voorwerp van der Engten lied en lof,
Daar 't Godlijk licht der rede u opvoert tot een waarde.
Die u naast de Almagt plaacu , als Opperheer der aarde.
Gij wenkt: een milde droom, die alles voedt en drenkt,
Een droom van wetenfehap , die licht en leven fchenkt ,
Ontfpringt, waar ge u aan 't heil van duizenden wilt w$den.
En vreugde fticht op aard', die Englen kan verblijden.
HYMNE AAK DEM Mllf#CH. t07
o Wezen» dat gevoelt en denkt en oordeelt 1 Hoog
Staat gij in rang en eer voor aller fchepflen oog.
Hier leidt u 't redelicht ; daar voert , op breede vleuglen ,
Verbeelding, ftout in vlugt en opvaart niet te teuglen,
U in der eeuwen nacht , als door een' tooverflag ,
En wat verdween , rijst Wéér voor 't oog in vollen dag.
Nu houdt u menfchendeugd en grootheid opgetogen ; ,
Dan voelt ge u over 't woest geweld des krijgs bewogen ,
Of fiddert op 't gezigt des dwinglands , die ten fchrik
En geefel was voor de aard'. Nu werpt gy wéér den blik
Op *t meir der eeuwigheid , wiens kusten reeds u wenken ,
Om onverftoqrbre rust onfterfiijk u te fchenken.
Groot zijt ge, als needrigheid en ootmoed u bezielt,
Als gij voor 't altaar van den Hoogverheevnen knielt ,
Om Hem , in 't ftil gebed , uw nooden op te dragen ,
Die Vader is en blijft in vreugde en onfpoeds vlagen ;
Dan rijst uw waarde , o Mensch 1 ver boven 't nietig ftof.
Stijgt uit "uw dankbre ziel de toon van dank en lof,
Dan hooren we in dien -toon d' onzigcbren Engel fpreken 9
Die in uw' boezem troont, uw' hemelrang een teeken.
o Mensch 1 o bloem der aard' I maar vrucht der eeuwigheid 9
Wien eens der Englen rang en grootheid is bereid ;
Hij flechts , hij kan uw' lof in 'tgloeijend lied doen ruitenen,
Die , hoe verderf en zonde ook in uw binnenst' huizen ,
De Goddelijke vonk in al^ haar' gloed aanfehouwt ,
Die voor onze oogen hier zich nog verborgen houdt.
Wacht eensmijn lofgezang in (louter harp-akkèorden,
Wanneer 'k als Seraf u zal groeten in die oorden ,
Waar gij , omgeven door het miriadental
Van Geesten , wandlen zult , bij Englen-lofgefchal ,
In 't licht, waarby ge een' glans én luister zult doen blinken,
Waarvoor alle aardfebe glans en luister weg zal zinken ,
En waar den Christus Gods , de kroon van uw gedacht ,
Die u uw' rang hergaf, het danklied wordt gebragtl
("Het prozt tmi den Schrijver der Gêischt** #» Buliên gefolgd.)
Rotterdam. j. van harüerwqk, rzw.
DE LINDE OP HET KERKHOF.
vlij , die my uwen avondgroet
Zoo fomber ruifchend geeft,
Op graven rust met uwen voet
En naar de wolken zweeft,
o Linde 1 welk een tranenvloed
Befproeide dezen grond ;
Hoe menig diepgewond gemoed ,
Dat hier een rustplaats vond !
706 DB XINDE X» «ET KERKHOF.
Die Hit zoo menig dierbaar, pand
4 Beweenden aan uw Mj* , o
De meesten hunner dekc dat zand;
Zij flapen digt- er b$.
Helaas ! er worde geen droef geween
Meer bij bun ftof geboord;
Gij, Linde! roischt geheel alleen
In fomb're huiv'ring voort*
Vergeeft ftrooit ge uwen bloefemknap
Daar op hun groeve neer;
Vergeefs klinkt uit uw1 hoogen top
't Gezefig van 't vog'lènheer ;
Zij^allen fluim'ren rustig toorc:
Maar gij ftreelt iedere oog;
Gij 9 die u door de graven boort»
Welriekend ftijgt ge omhoog.
Zoo grenst het leven immer hier
Aan 't ftille doodsgebied.
Maar eeuwig draagt ook gij zoo fier
* Die kroon van blad*ren niet.;
Uw jeugdig fap verdroogt reeds zacht;
't Verderf doorknaagt uw' voet,
Tot dat het uwe laatfte kracht
Op graven zinken doet.
Maar , hoort men op dees kille zerk
Uw fluisteren ook niet meer,
Het westen brengt op rozenvlerk
Een nieuwe lente weer:
ZÖ geeft het veld zijn jeugdig groen,
De bloera haar fierlijk fchoon;
Zy wil uw fpruitje groeijen doen
Met fiere bladerkroon.
Wel ons ! al roept de dood ons af,
't Is geenszins voor altoos:
De hoop verzelt ons over 't graf;
Daar leven we eindeloos!
'k Hoor gaarne, o Linde 1 aan uwen voet
Het ruifchen uwer blaan :
Dan zegt me uw plegtige avondgroet,
Dat ik weer op zal. ftaan..
Naar jacobi. g. ten brüggencate, hz.
Memgiinirk • No. XII , bU 59* , f eg. 8 , (bat fi*U* , lees jhto.
«*M*^^MPW*lp»B«M****
MENGELWERK.
HET ONGERIJMDE, TEGENSTRIJDIGE EN SCHADE-
v LJJRE , OM DE GODSDIENST ZELVE , WIER
OOGMERK IS DE MENSCHEN TE VEREBNI-
ÓEN , TOT EENE OORZAAK VAN VER-
WIJDERING ÉN AFKEERIGHEID TB *
DOEN DIENEN»
HoeJ begeert gij , die een Jood zift, van mij te drin-
ken , die eene Samaritaanfche vrouw ben t
De Samaritaanfche Vrouw.
IJekend is de haat', die er hfeerschte tusfchen de oude
Joden en Samaritanen. De Samaritanen fchijnen een
gemengd volk uitgemaakt te hebben, fchoon zij kinderen
van jakob zich, noemden , en hunne godsdienst beftond
ook uit eene vermenging van Joodfcbe en vreemde pleg-
tigheden. Meer misfchien dan de Joden tot afgoderij
geneigd , behoorden zij echter over het geheel tot de aan-
bidders van den eenen waren God. Zij verwachtten daar-
enboven den Mesfias , doch namen alleen de vijf boeken
van mozes, en niet die der Profeten, voor goddelijk
aan. Maar het voornaam fle verfchil was gelegen in 'de
onderfcheidene plaatfen van aanbidding of openbare Gods-
vereering. De Samaritanen hadden hunnen tempel op
den berg Garizim , de Joden den hunnen te Jeruzalem»
De verbittering, hieruit ontgaande, was tot zulk eene
hoogte geklommen , dat dezelve genoegzaam alle gemeen-
fchap tusfchen de beide volken of gezindheden affneed,
zoodat zij menigwerf elkander de burgerlijke beleefdheid,
de onderlinge dienften* der zamenleving, en de gemeene
» pligten der menschheid weigerden. Vanhier , dat de Sa-
maritaanfche vrouw (wier woorden wij , als een motto ;
aan het hoofd van dit betoog geplaatst hebben) vreemd
opzag, dat de Heiland^ een Jood, zich bij haar vervoeg-
mengelw. 1835. no. 15. Aaa
71Q DB GODSDIENST GBSNB OORZAAK
de cm te drinken. Zij geeft hem uitdrukkelijk deswege
hare verwondering te kennen , vragende , misfchien half
fchertfende en hajf verwijtende , naar de reden van zulk
een ongewoon gedrag : „ Hoe ! begeert gfl , die een Jood
„ zfjt , van mij , eene Samaritaanfche vrouw , te drin-
„ ken ? Ik dacht niet , dat een Jood in zoo verre zich
„ met iemand , die op Garizim aanbidt 9 zou willen in-
n laten , maar veeleer , dat hij zich vernederd en ont-
„ heiligd zou achten , wanneer hij een* dronk waters uit
» eene Samaritaanfche hand ontving. Immers (voegde zij
„ er bij) de Joden houden geene gemeenfchap met de
^ Samaritanen" (Joan, IV: 9.)
Nog meer moet men zich verwonderen, hoe Chris-
tenen 9 wier godsdienst bovenal ten doel heeft de men-
fchen te vereenigen en door- onderlinge liefde en ge-
meenfchap te verbinden, juist ter oorzake van gods-
dienst , of van verfchillende begrippen omtrent fommige
bijzonderheden , van elkander af keerig zijn en verwijderd
blijven. Dit overblijffel van den ouden haat , en vervolg-
zucht in vroegeren tijd , is in onze dagen ginds en elders-
nog zigtbaar genoeg , om het niet voor overtollig te ach-
ten, het dwaze, ongerijmde, tegenftrijdige en verderfe-
lijke, zoo voor de godsdienst zelve, als voor de za-
menleving, aan tetoonen.
Volgens de wet der natuur heeft ieder mensch een on-
betwistbaar regt , om in zaken van godsdienst het licht
van zijn eigen oordeel en geweten te volgen. En wel
verre , dat. de Openbaring dit regt zou intrekken of eeni-
germate beperken, wordt hetzelve daardoor ten volle be-
vestigd , met aandrang tevens , dat wij dairvan gebruik
moeten maken, prat te (laan in de vrijheid, waarmede
christus ons heeft vrijgemaakt, de Schriften tg
onderzoeken , en als redelijke wezens zelven te oordeelen*
Maar even natuurlijk en bijkans onvermijdelijk moest hier-
uit volgen , dat de menfehen over alle bijzonderheden ,
ook over die van de geopenbaarde leer , niet eenerlei
dachten. Niet aan allen vertoonen zich de dingen van
denzelfden kant; ieder heeft zijne bijzondere wijze van
VAN rERWJJDBMNO «N APKMRICHBID. Til
tien, QD zijne te voren opgevatte begrippen of vooroor-
deelen , die hij uit de opvoeding beeft medegebragt y en
onder den invloed van toevallige omftandigheden , waar-
in hij leefde, in hem geworteld zijn. En hoe onpartij-
dig en opregt hij moge te werk gaan in het eigen onder-*
zoek der zaken , ongemerkt heeft dikwerf het een of an-
der van verouderde denkbeelden eenigen invloed op de
uitkomst , op zijne gevoelens en befluiien»
Op die wijze is het , dat zelfs de welmeenendfte waar*
heidsvrienden van elkander kunnen verfchillen» zonder dat
het een van beiden tot verwijt kan {trekken. Een van
hen dwaalt zeker nopens de zaak, die in gefchii ftaat|
misfchien tasten zij beiden mis. Maar wie zal het kunnen
of durven beflisfen, aan welke zijde de meeste fchuld ligt?
Of liever, heeft er wel eenige fchuld in 't geheel plaats,
waarom die verfchillend denkenden eenige reden souden
hebben, elkander met minder vriendelijkheid aan. te, zien*
met minder toegenegenheid en vertrouwelijkheid ie bejet
genen? Kan een bloot verfchil van begrippen (zoo er
geene perfoonlijke beleedigingen bijkomen) ooit befthouwd
worden als eene wettige oorzaak van kleirachting , vaü
wantrouwen, van afkeerigheid en verwijdering? — Ja*
(zegt misfchien iemand) het gevaar , dat uit verfchil van
gevoelen hooge woorden voortkomen, de driften gaan*
de, en alzoo verbittering, haat, partijfchap en verre-
gaande beleedigingen worden geboren, (gelijk in zooda-
nige gevallen menigmaal gebeurt) kan eene genoegzame
reden opleveren, waarom men liever elkanders omgang
en gezelfchap vermijdt , dan zich aan de evengenoemde
heillooze gevolgen blootftelt. En daarenboven kan de ge*
meenfchap met iemand , dien men befchoüwt als gpoote*
lijks te dwalen in het ftuk van? godsdienftig geloof en
fchadelljke leeringen aan te kleven, in andere ppzigtea
geer gevaarlijk worden , eveneens als het lezen van ket-
terfche boeken. Veelligt zou de gemeenfchap met de zoo*
danigen ons verdacht kunnen maken bij de ledenvaneigen
kerkgenootfchap , onze eigene gevoelens inderdaad aan het
wankelen brengen , ons uit onze vastigheid rukken , tot
Aaa i
712 DB GODSDIENST OEENE OORZAAK
dezelfde, dwaalleeringeh overhalen , en ons van lieverlede
snede doen verketteren. " _
Wat. het fcerfte gedeelte van deze .tegenwerping aan-
gaat „ dezelve is meer gegrond, op de fchadelijke uitwerk-
fels van. twistgierigheid, dan van het vdfchil in gods-
cjta^ftige gevoelens. Iemand, twistgierig van aard, en
daarenboven geene tegenfpraak kunnende verdragen, zon-
der in drift ontdoken te worden en den tegenfpreker fma-
delijk te bejegenen , is om die reden weinig gefchiktvoor
<Jen- omgang met menfchen. Maar de zooc&nige moet
niet fpreken van een' godsdienftigen ijver voor de waar-
heid , of zuiverheid der heilige leer. Htf wordt eigenlijk
beheerscht door een' boozen geest van haat en partij-
zucht. Laat hij zijne twistziekte genezen, zijne heêt-
hoofdigheid, ligtgeraaktheid en bittere onverdraagzaam-
heid afleggen, die hemzelven en anderen zoo veel onrust
brouwen en de* verbreking der gemeenfchap wel noodza-
kelijk- kunnen maken; laat hij leeren, met meer gema-
tigdheid en befcheidenbeid, meer, in liefde en in den geest
van zachtmoedigheid over zijge naasten te denken, —
hunne. .verfchïHende denkwijze voor het overigfe zal hem
minder ergeren , en hij zal gemakkelijker met hen kun-
nen bmgaan, zonder dar de onderlinge vrede en vriend-
fchap daarbij lijden. ""Wat regt toch kan ooit een feil-
baar fterveling voorwenden , . om het eenen anderen kwa-
lijk, te nemen, dat hij van hem verfchille, en wel in
. foramige befpiegelende , meestal twijfelachtige, duistere ,
en daarom 4e minstaangelegene ftukkenv^n de godsdienst?
Is het, omdat hij zich verzekerd houdt, dat hijdewaar-
'heid gevonden heeft, en de alleen zuivere en regtzinn/ge
leer voorftaat? Maar de ander gelooft hetzelfde van zijne
begrippen, en zou dus hetzelfde. regt hebben. Laat bet
waar -zijn , dat deze wezenlijk op den dwaalweg is , hij
dwaalt dan ter goeder trouwe, ,en ten hoogde genomen
is hij een voorwerp van medelijden en geenszins van haat
en kleinachting. Rekent men zich verjpligt, den dwa-
lenden öf andersdenkenden te regt te brengenen ware het
mogelijk tot . onze gevoelens over te halen , nooit voor-
VAN VERWIJDERING *TI 4*K£RRJGJÏfllD. 713
' zeker zal dit kunnen gefchieden door roeesterachtigheld ,
door gezag , door bitterheid , door teekenen van verach-
ting , door ftrenge veroordeelingen , en door hen als bij
voorraad ... uit het rijk der genade en der zaligheid te ver-
bannen. Alle dusdanige middelen van zoogenaamden. ijver
voor het ware geloof zullen altoos verkeerd werken, en1*
in ftede van. de breuke te heelen, dezelve vergrooten,
in ftede van het rjjk der waarheid voort te planten , hei>
zelve verwoesten. Het is meermalen en teregt aange-
merkt 9 dat de godsdienst meer nadeel geleden heeft van
zoodanige ijveraars zonder verftand , dan van de open-
bare aanvallen harer vijanden. Neen ! wil men anderen
bekeeren , dan moet men vooraf hun vertrouwen zoeken
te winnen ; eti dit kan niet anders gefchieden , dan door
minzame onderrigtingen , door uitlokkende gemeenzaam-
. heid , of door den geest van zachtmoedige wijsheid, die
jten eerde zuiver , daarna vreedzaam , befcheiden en ge-
zeggelijk is , vol van barmhartigheid , ongeveinsd en niet
partijdelijk oordeelende , welke de geest is der opregte
menfchenliefde en van het ware Christendom , toonende
alzoo, dat het waarlijk hun behoud en geluk is , dat
ons ter harte gaat.
/ Wat nu het andere gedeelte der ftraks voorgeftelde te-
genwerping aanbelangt, het gevaar namelijk der befinet-
ting , wanneer men de gemeenfchap onderhoudt met lie-
den van eene andere kerkelijke gezindheid, dit zou inder-
daad eene zwakheid van zijne eigene overtuiging verra-
den. Gelooft iemand , dat zijne gevoelens op goede gron-
den fteugen, dan behoeft hij ook niet te fchromen, de-
zelve aan tegenfpraak te onderwerpen en alzoo nader op
de proef te (tellen* Zijn ze wezenlijk welgegrond , dan
zullen zij ook de proef der tegenbedenkingen wel kunnen
doorftaag, en zelfs des te meer bevestigd worden. De
waarheid wint er doorgaans bij , wanneer zij wordt te-
gengefproken , en zal telkens weder bovendrijven in het
vroom gemoed, dat hare eenvoudigheid veel meer bemint,
dan de ingewikkelde fpitsvindigheden van het dartelend
^vernuft of de ggltehnzinnighfiden van een duister en ver-
4 •
214 db godsdienst anzrtz oohzaak
ward geloof. Maat wanneer men integendeel akh oiet
durft verlaten op de hechtheid der aangenomene leer*
(tellingen , dan zou de verkleefdheid aan dezelve mets
anders jqjn, dan blinde, vooringenomenheid; en bet ge-
vaar , van mee andersdenkenden om te gaan , zou alteen
daarur beftaan , dat zij ons betere gronden van geloof
leerden kennen en eene verlichtere overtuiging in het ge*
moed voortbragten. En om die reden de gemeenfchap
te fchuwen, zou hetzelfde zijn als te verklaren, dat wij
vreezen voor het1 Hebt der waarheid, en ftijfzinnigin
oude dwalingen of het aangenomen leerftelfel willen vol*
harden , hoe zwak ook volgens eigen gevoel. Meestal
is het een ongunftigtetken van welmeenendheid of van
de vastheid onzer beginfélen, bijaldien» men het niet durft
wagen 9 de gevoelens van anderen te hooren en daarmede
de zqne te vergelijken.
Maar, behalve dit, is bet dan altoos juist noodig»
waaneer men over gocfedienstzaken wil fpreken, daartoe
de gefchilpunten uit te kiezen en deswege elkander het
bloed warm te maken, alsof van deze alken de zaligheid
afhing? Waarom let' men niet veel liever op die dingen *
waarin alle belijders van het Evangelie , althans Protes-
tanten 9 bet onderling genoegzaam eens zijn; dingen, die
de Vader der lichten zijnen kinderen duidelijk geopenbaard
heeft, als ontwijfelbare, krachtig vertroostende en zalig-
makende leeringen , en als noodzakelijke pligten van ge-
loof en léven? Weinig of niets inderdaad zal er bij
verloren zijn, al laat men de gefchillen, na de tijden
der , Apostelen door den fektengeest van dweepachtige of
onverdraagzame drijvers van eigene begrippen ter bane
gebragt, onaangeroerd, als bloot menfchelijk Werk, Moe-
ten deze gefchilpunten , die het oorfpronkelijk aposto-
lisch geloof niet raken, de menfehen als fchuw voor elkan-
der maken en eeuwig op eencn afïland verwijderd hou-
den? Buiten dezelve zal er, genoeg overblijven, dat den
onderzoekiust kan bezig houden en rijke ftoffe verfchaf-
fen tot heilzame overdenkingen en ftichteltfke gefprek-
ken* En op die wjjze -aal de eenigheid de» geestes,
VAN V*&WtyD£Rnf4 BN 'Af RBBMGBftlD. 715
die de band der volmaaktheid is, veiliger bewaard kun-*
üfen blijven.
Blijkbaar toch is het groote oogmerk van de godsdienst,
inzonderheid van de christelijke, om de- menfchen met
elkander 200 wel , als met hunnen Schepper te verzoen
Ben en op het mauwde te veitenigen. * Bit, die het
Evangelie leest 9 zal dit eigendommölijke , deze. bedoeling
terftond moeten opmerken , of anders sou hij een ebrfte
vereischte van regtzhmlgheid, van' een' waar geloovige
misfta , namelijk de onpartijdigheid. Jezus chru-
Tüi en zijne Apostelen verklaarden uit éénen mond,
dat zij geene namen van menfchen 5als paulus, cb-
p h a s en a pol los, noch van eenige gezindte , als
gelóofsleuzen wilden arkend hebben. Zij wilden de af-
fianden tusfchen menfchen en menfchen , althans het er-
gerlijke en aanftootelijke daarvan, wegnemen, de harten
voor het minst , zoo al niet de hoofden , vereenigen ,
Hellende flechts één* (landaard vast, waarom allen, die
waarheid en deugd liefhadden , zich fcharen konden. Te
dien einde predikten zij , d?t God de algemeene Vader ,
was, en Zijn Zoon de algemeene Verlosfer der menfchen*
Bij God is geene aanneming des perfoons ; maar , het
zij Jood) het zij Samaritaan of Heiden, elk, die Hem
vreest en geregtigheid werkt, is hem aangenaam. Zij bnr-.
ken dus den muur des aflcheidfels af, drukkende bij
herhaling en met den meesten ernst op de gemoederen'
de lesfen van algemeene verdraagzaamheid, van toegevend-
heid, van liefde en onderlinge gemeénfchap. Alleen maak-
ten zij hunne geloofsgenooten behoedzaam omtrent lie-
den van fnoode beginfelen en ergerlijke zeden, die óf met-
baldadige fpotternifen het heilige aanrandden , óf , met het.
bedriegelijk maéker van godsdienftigheid omhangen, zich1
in hunnen kring wilden indringen* De zoodanigen wa-
ren het , die zy door ketterfche menfchen veritonden ,
voor welke de leer des geloofs en van reinheid des har-
ten als paarlen voor de zwijnen zijn zoude, en met welke
zr) geene te naauwe gemeenfthap onderhouden of die zij
wel uitgeworpen wilden hebben , hoewel ook niet dan
71ft pa GOMDlKtff T . ORftffS OOÈ&A&K
qa zachtmoedige en vruchteloos bevondenevennanioge&
Doch voor het overige (lelden zij de deur der genade en
der zaligheid, voor alle* open , eifchende zelfs , dat men
den zwakken , den andersdenkenden , den dwalenden in
liefde zou verdragen en als eenen broeder behasdelen.
Als men dit alles ,M, L. I in aanmerking neemt, kas
er dan wel iets worden uitgedacht , waarover men neer
verwonderd moet ftaan» iets, dat ftrijdiger is met het
ware wezen van het Christendom , dan dat juist diezelfde
godsdienst , welke zoo zeer op vereenigen , op verbroe-
deren toelegt , gediend heeft , -om de gemeenfchap af te
fiujden, de menfehen van elkander te fcheiden en in par-
tijen te verdeden, die eikander haten, en eerder als vreem-
delingen en vijanden , dan als vrienden en broeders aan-
zien % Het kan dus onmogelijk de zuivere geest der
evangelifche leer. zijn , noch eene opregte zorg voor harp
regtzianigheid , wat zulke dwaze , tegen ftrijdige en ver-
derfelijke uitwerkfels onder het menschdom voortbragu
Dit diende alleen, om den geest .van partijzucht.» van
twistgierigheid , van meesterachtigbeid en dergelijke drif-s
ten, die. heimelijk het twistvuur aanfiookten, te verbergen
\ Js waar, ia onze. dagen is dit kwaad aanmerkelijk
verminderd, Hoe zeer anders de openbare gebeurtenis*
feu van onzen leeftyd meestal van een' treuügen , verne-
derenden en drukkenden aard waren , bezitten wij nog-
tans een vooraegt van. onfehatbare waarde, op hetwelk
onze. eeuw te regt zich beroemen mag , de toenemende
verdraagzaamheid namelijk in het kerkelijke» Als wij hier
de vergelijking . te werk ftellen,ntet de gefchiedenis der
vroegere tijden, zal dezelve grootelijks te onzen voordeele
uitvallen- Niet alleen Joden en Samaritanen , niet alleen :
Christenen en ongèloovigen , maar ook de belijders van
denzelfden naam, van .. denzelfden Vader en Verlosfer,
van den Vorst ties vredes hebben openlyk tegeji elkan-
der de vervloeking uitgefproken , haat en v^andfehap -ge-
predikt en vervolgingen, aangeregt ter dogd toe, Toen^erd
het zelfs voor eene misdaad gehouden, algemeene' ver-
draagzaamheiden broederlijke liefcje te verkondigen, febonn
VAN V*Mtffb8Hir«£ EN AtfftSMtfimfftlD. i\1
de boofidleer van het Evangelie , zonder welke *ntemtaAl
een goed Christen zijn kan. Maar wi| willen nier -ho-
pen, dat onder Hervormden deze bekrotnpene en on^
christelijke denkwijze m onze dagen nog langer plaat*
heeft in zoo verre , dat het on» kwalijk genottén zétf
worden , op algemeene verdraagzaamheid en btüederifef-
de openlijk aan te dringen. Neen! die tijden van ver*-
blindheid en gfcestdrijvënde woede zijn voorbij. Efc God
geve , dat zij nimmer terngkeeren ! Van dien kant , hoe
veel het tegenwoordig gedacht voor het overige te lijden
heeft gehad, beleven wij gerustere dagen. God geve,
dat zij beftendig mogen zijn, en ook de nog overgeble-
vene en verborgene zaden , waaruit het oude kwaad we-
der zou kunnen voortfpruiten , geheer vernietigd wor-
den ! Want niet alle overblijfiels dier verftandelooze ijver-
zucht of van den fektengeest zijn thans verdwenen. De
fporen der overheerfching, die dezelve eenmaal uitoefende,
liaan ginds en elders nog diep ingedrukt, tot ergernisfe
der weidenkenden, en tot groot nadeel van kerk en (laat.
Zelfs laat een hoop war- en woelzieke duisterlingen itt
oftze dagen niet onduidelijk blijken , dat men den ouden
religiehaat en hierarchij wel weder zou terugwenfchen ,
wroetende en wrijtende, zoo veel men kan, tegen de vorde-
ringen van toenadering, van verlichting en befchaafi§heid.
• Mfcnfchen ook, die voor het overige niets tegen eilan-
der hebben , die zelfs , uit hoofde van eene gelukkige
overeenftemming van geaardheid, van liefde voor het
goede en (bhoone en menfchengeluk , voor vriendfchajr
berekend waren , of weêrkeerig genoegen zouden vinden*
in den gezelligen omgang , naderen elkander nog vaak
met huivering en eene foort van fchroomvalligheid j in-
dien zij al niet de gemeftifchap in 't geheel fchuwen. En
wat is de reden ? Geen andere , dan omdat zij behooren
tot verfchillende kerkelijke huishoudingen. Hunne gods-
dienst (zoo als men het noemt) laat de gemeenfchap niet
toe. Deze ftelt een' fcheidsmuur tusfchenbeiden , boe-
zemt hun niet zelden onbillijke vóoroordeèlen tegen de
karakters in , geeft voedfel aan het wantrouwen ', madkt
TW . be QoosBiSNrr gebet* oo&xaak
beo kod , «f keerig , fchuw , en foms wel norsch en on-
bescheiden , bij eene toevallige ontmoeting. Daarom alleen
blqven zq op eenen afftand , zonder gelegenheid te vin-
den of te zoeken , om elkander te keren kennen. Ik
zwijg • vw die onverftandigen en onbarmhartigen , die te
dezer oorzake hunne veroordeelingen omtrent lieden , die
z$ misfehien nooit gefproken , nooit gehoord of gezien
hebben» wel durven uitftrekken tot in de andere wereld,
en alzoo in het gezag grijpen van den opperden Regter.
Maar ook anderen va» eese gematigder denkwijze kunnen
zich bezwaarlijk boven dit vooroordeel der onkundige
menigte verheffen , latende dikwerf eene afkeerigheid big-
ken, die met den wensch van hun eigen hart moet ftrij-
den, maar die een blind ontzag voof inftellingen* die ge-
boden van menfehen zijn , of een verkeerde fchroom voor
het nog bitter en verketterend oordeel der finaüe ge-
meente , noodzakelijk fchijnt te maken* Een dronk wa-
tera , neen , zullen zij elkander misfehien niet weigeren ;
maar zoodra zij ontdekken-, dat de onbekende verzoeker
tot eene andere kerk behoort ; kunnen zij niet nalaten ,
zich over deze, hoe geringe, gemeenfchsp te bezwaren,
en de toediening gefchiedt dan vaak met minder hartelijke
genegenheid» Ook dit overblijffel des ouden zuurdeefems
behoort weggenomen te worden* — Nog eens ; wat is
de oorzaak van zulk een gedrag ? Godsdienst — godsdienst
(hoe vreemd !) houdt dus de menfehen van elkander ver-
wijderd ; terwijl zij volgens hare natuur beftemd is r om
hen naauwer met elkander te vereenigen, en bet genoegen
der vertrouwelijkheid in de zamenleving te vergrooten* om»
„ Al* in bet huis van eenes vaders zonen»
In (lillen vrede en eendragt zum te wonen ,
Daar zich gelijkheid van gemoed
Vermaagfchapt heeft met eenigheld in *t bloed ,
Daar hart aan bart verdeeldheid in *t verftand
Verfmelten doet in Hefdebrand."
Nooit voorzeker zal er een tijd komen , dat , in dezen
feilbaren (laaf, allen gelqk denken over alle. befpiegelende
VAN VERWgOEEJHG BN ATKftBRIOHBlD* ÏM
gedeelten der godsdienstleer. Eene zoodanige geraeen-
fchap onder de Christenen , of eene zoodanige aigemeene
kerk , dat geen verfchil van gevoelens, geene ondeirichei-
dene huishoudingen meer beftaan , behoort waarfctajnlljk
onder de vrome wenfehen, die vast vervuld kunnen wor-
den. Te vergeefs zoekt men dezelve in die kerk, welke
zich bij uitnemendheid de KathoUtke moemt. Voor zoo
ver men daarin denkt of denken mag, openbaart zich
aldaar ook eene verfchillende denkwijze. En hare uit»
wendige eenigbeid beftaat alleen daarin, dat tot hare
hoöfdÜelüng behoort , niet te denken , nht te ondtrzöe»
ken, niet te lezen, zelfs niet het boek, dat de grondwet
van het Christendom is , maar alles blindelings aan te ne-
men, hetgeen de Opperpriester, die, fchoon een mensch gelijk
andere menfehen, voor onfeilbaar gehouden wordt, bepaalt.
Maar achJ hoe ongelukkig is zulk eene domme eensge-
zindheid f hoe nutteloos worden dan de beide eenige ken-'
bronnen van godsdienftig geloof en levenswijsheid , welke
de goede Schepper zijnen meest beweldadigde fchepfelen
hier heneden gefchonken heeft , namelijk het redelijk ver-
ftand en de Openbaring^ Beklagenswaardige menfehen , >
die beiden moeten verzaken, en dat in dingen, die hunne
eeuwige zaligheid betreffen ! Hóe weinig verdient zulk
eene dwangzieke kerk den naam van Moederkerk, en haar
willekeurige oppergezagvoerder dien van Gods Stedehou-
der! Maar laat ieder vrij denken, gelooven en fieltjden,
zonder voor verdrukking , voor misnoegen , of voor ver-
lies van gunst of vriendfehap te vreezen te hebben ; la-
ten daaruit verfchillende gedachten nopens fommigé be-
twiste leerftukken, en onderfcheidene afdeelingen ont-
daan , — wat zwarigheid , indien zij elkander in liefde
verdragen , indien de een boven den anderen geen gezag
wil voeren, geeöe aanftootelyke voorregten wil genieten,
noch aan bijzondere geloofsartikelen zijne naasten bin-
den, (hetgeen hetzelfde zijn zoude, als Gode wetten
voorfchrijven , om in zulke dienst en geene andere beha-
gen te nemen) indien men gewillig aan anderen dezelfde
vrijheid van onderzoek en geweten toefla , die men voor
7190 PÖDSDIBïfST OBBlfB OOREAAK VAK VERWIJDERING.
zichzelven begeert ? Dit is mogelijk , dit eischt de regt-
vaardigbeid, en bovenal de broederlijke liefcle, of de
geheele inhoud van de godsdienst, welke wij belijden.
Allen, die tot zulk eene gemeenfchap. medewerken, zijn
de ware ijveraars voor regtzinnigheid en voor het be-
lang en de eer van Christus* kerk.
Gaat voort, edeldenkende menfchen vrienden, die de
Schriftuur tot uwen eenigen regel van geloof en l$Kn
aanneemt, met teriijdefteüing van menfchelijk gezag; die
de hand van broederfchap toereikt aan allen » die de wet
van jezus Christus als goddelijk edoennen , —
gaat voort, zonder om te zien, in de bevordering en
onderhouding van deze christelijke gemeenfchap! Tcregt
moogt gij roemdregen op dit ware/begiqfel van Chris-
tendom en Hervorming. Oordeelt voor het overige nie-
mand over zijne bijzondere gevoelens 1 Gelijk anderen
de uwe , zoo kunt gij die van anderen beproeven en
het goede behouden, niet uit het oog verliezende,, dat
vde echte vrucht des geloofs is vrede , gercgüghcid en
-tttfde. Zoo behooren en kunnen alle aanbidders van dqn
God des vredes , alle dienaars van Deszelfs Zoon , den
Verlosfer der wereld , de gemeenfchap met elkander onder-
houden , zonder eenig gevaar , zonder eenige fcbroomval-
ligheid. Zoo maken zg gezamenlijk de ware algemeen*
kerk uit, fchoon in verichillende genootfehappen ver*
decld en. over, de geheele aarde veripreid. Zoo kunnen
en behooren alle geloovigen één hart . en ééne ziele te
zQn, en den naam des Allerboogflen uit éénen mond
op aarde te verheerlijken, gelijk die in den Hemel ver-
heerlijkt wordt.
Harlingetu r. hoekstra.»
IETS OTftR 1» LEVBRTRiWUf. tti
IETS OVBR DB LEVERTRAAN (OUufU Sctimris
Afellï). Door p* s. alexander, Af*J.
Z>r. *« Profesfor , Eerfte Officier van Ge-
zondheid bij het groote Rifks-Htfspitaal
voor het Onderwijs te Utrectit.
M,
Lijne aandacht -tot de ziekten der adetóhalings werk-
tuigen fteeds bij voorkeur bepaald hebbende, vond ik,
gedurende m#n verblijf alhier, overvloedige gdegeaheid,
mijne nafporin gen te' vervolgen. Offchooiv inde kennis
dezer gebreken vorderende , werden mijne p^gtegen ter
genezing, vooral van die vormen, Tering QPhthiJis)
genoemd, ntet met geëvenredigden vporfpoed bekroond.
Indien in fommige gevallen de uitkomst <de verwacb-
ting overtrof, dqze ziekte verijdelt op den duur- de po-
gingen van den Arts, en ftelt diens en des lijders wen-
fchen te leur.
Door borstziekten wordt de gezondheid' van Vele mto-
fchen niet Hechts verwoest , de ihéesten' hunnef" dalen
ontijdig ten grave; lijders, mét zulk eene kwaal behebf,
komen in de Hospitalen , althans in het onder mijne
leiding (taande (*), doorgaans eerst onder behandeling,
wanneer de kwaal zoo verre gevorderd is , dat de Ge-
neesheer aldra tot' de droeve overtuiging geraakt van met
eeöe ziekte te doen te hebben , \vier uitgang reeds be-
flist is. Intusfchen , waar men zulke lijders vroeger ont-
moeten mag, bevorderen zij niet altijd door volgzaamheid de
pogingen, om den voortgang eener ziekte te fluiten, waar
dit fomwijlen nog mogelijk kon zijn. Gelokt het foms
in eön dier. gevallen , waar de hoop fcheen geweken te
zijn , den lijder als van den rand des grafe in den kring
der herftelden terug te brengen, en heeft men dit doel
door een middel bereikt , hetwelk van deze zijde minder
onder de aandacht valt , dan gevoelt men zich gedron-
(*) Hec Ryks-Hospiwal voor het onderwijs is inzonder-
heid beftemd voor langdurige gebreken (morbi ckronici.)
711 ȕir
gen y zulk eenen welkomen ufcflag mede te deelen, of
van «ulk een blonder geval ook, eenig meer algemeen
nut te trekken ware» Dit. gevoel brengt mij tot de be-
knopte mededeeling der volgende gefchiedenis van eene
lang aangehouden hebbende ziekte, waartoe ik echter
met eenigen (chroom overga, dewijl misfchien uit een
bijzonder geval terftond te algemeene gevolgtrekkingen
afgeleid en toegepast pullen . worden , waaruit meer na-
dan voordeel ontftaat. Tot dusdanig einde wordt zij
door mij niet medegedeeld. . Mijne bedoeling n*et de ge-
meenmaking der aanwending van de levertraan tegen eenen
vorm van tering moet noch als algemeene, noch als on-
bepaalde, aanprijzing van dit middel tegen dezelve be-
fchouwd worden ; dit zoude der ruwe en roekelooze Em-
pirie de hand geboden zijn.
Dat echter de levertraan welligt van eenige meerdere
toepasfing kan worden, dan dit tot biertoe het geval
was , houd ik voor niet onmogelijk. Hierover op eene
andere plaats welligt iets meer.
Dit meen ik desgelijks te mogen vooronderfyellen , dat
proefnemingen met de .levertraan, waar derzelver gebruik
in eenige aanmerking kan komen , op verre na zoo ge-
waagd niet zijn, als die tegenwoordig met middelen wor-
den genomen , welke , naar mate zij de krachten der ge-
neesmiddelen meer ineengedrongen bevatten , ook des te
meer do bewerktuiging aantasten. Terwijl de levertraan
hier ter fprake komt , mag ik niet onopgemerkt fatten ,
dat aan het Provinciaal Utrccktfchc Gcnortfchsp v*«
Kunften tn Wcttnfchappen de eere toekomt , door eene
prijsvraag de aandacht der Geneeskundigen ook bij de
levertraan bepaald te, hebben, waardoor de Geneesheer
galama aanleiding heeft gekregen, door een welge-
fchreven antwoord, voor zich eere te verwerven, en
te&algemeenen nutte een aantal belangrijke waarnemingen
mede te deelen. Toevallig ftel.de de welwillendheid van
den Heer galama mij in (laat , reeds in zijne Ver-
handeling ook eenige waarnemingen , offchoon van ande-
ren aard f mede »te deelen ter bevestiging van de natte
OVER DB LEVERTRAAN. W
werking der levertraan bok bij eene andere ziekte — te*
gen de Jicht. (*) *
Ziektcgefchiedenis.
Arnolous ƒ•••> oud 21 jaren, ongehuwd, ge-
boren te Amftcrdam, van een oorspronkelijk zwak*
klierachtig geftel, zegt evenwel eeije goede gezondheid
genoten te hebben tot in de maand Augustus 1830. In
Staatsvlaanderen gekantonneerd , werd hij door de al-
daar heerfchende koortfen aangetast , welke zich onge-
regeld en onder verfchillende vormen vertoonden. Eene
geneeskundige behandeling, waarbij veel Kina fchijnt ge-
bezigd te zijn , had niet het gewenschte gevolg ; wes-
halve men eindelijk geraden vond, hem naar het DépAt
te Lcydcn over te plaatfen. Aldaar zijnde, duurde hpt
niet lang , of de koortsaanvallen verminderden en bleven
.eindelijk geheel wég; doch nu ontwikkelde zich langza-
merhand eene opzetting in de regter bovenbuikftreek ,
gepaard gaande met aanhoudend hevig (lekende pijnen in
dezelve. Het was hem onmogelijk , op' eene der beide
zijden te liggen ; alleen de regtopzittende houding in het
bed was hem gemakkelijk. Hij werd in de Garnizoens- v
Infirmerie te Leyden opgenomen den 7 Februarij 1834,
Men behandelde hem aldaar, zoo als men uit zijne ge-
zegden kon opmaken, ftreng antighlogistisch , deed hem
verfcheidene aderlatingen, en zette rijkelijk bloedzuigers in
den omtrek van de zwelling, welke daarna met verzach-
tende pappen bedekt werd. Na eenigen tijd begon de
zwelling langzamerhand te verminderen ; terwijl de lij-
der, volgens zijn zeggen, door hoesten etterachtige (lof
opgaf, welke van tijd tot ttfd met bloed vermengd was,
In de maand Junij werd hij naar het tijdelijke Hospitaal
te Delft gezonden , alwaar hij tot in de maand Augus-
tus, met geringe beterfchap, bleef. De lijder ging nu,
tot verder herftel zijner gezondheid, van daar, met twee
(*) Verhandeling over de Levertraan , door $. j. galama;
Utrecht, bij j. alt heer, 1832, bh 41.
781 . 1 : l»T3
maanden rerlof, naar Utrecht ;. doch flechts twintig da-
gen mogt hij hiervan gebruik maken , wanneer zijn toe-
ftand weder verergerde, en hij genoodzaakt werd zich
onder geneeskundige behandeling te. begeven. Den 3 Sep-
tember 1834 werd hij alhier in het groote Rijks-Hospï-
taal opgenomen. Van dien tijd, tot den 20Januarij 1835,
wanneer ik hem onder mijne doorgaande behandeling nam,
leed hij herhaalde malen aan bloedfpuwing , die telkens
door eene overvloedige etterachtige fluimlozing werd ge-
volgd , wanneer het uitgeworpen vocht meestendeels nog
fterk door bloed gekleurd bleef. Hij vermagerde zigt-
baar, zag bleek geel, kon over dag het bed weinig ver-
laten, hoestte des nachts veel, en wierp gedurende de
vierentwintig uren eene aanzienlijke hóe veelheid (lijm en
etterachtig vocht uit , hetwelk (leeds min of meer met
bloed gemengd was.
* In de maand September werd hij met (lijm- en olieach-
tige middelen behandeld , en gebruikte tusfchenbeiden ge-
ringe giften Opium , terwijl hem omtrent \tt midden der
maand de Aqua Lauro Cerafi werd voorgefchreven. Te*
gen het einde werd de puh. herb. Digitalis purp. mee
Nitrum voorgefchreven en tot het begin van October
gebruikt , wanneer , door eene hervatting van bloedfpu-
wing, ook dit middel moest ter zijde gefield worden.
In eenen aanval van^ bloedfpuwing werd het Oleum Te-
rebinth* , doch mét een zeer ongunflig gevolg , aange-
wend ; weshalve ik , den lijder toevallig ziende , van het
gebruiken van dit middd liet afzien en inwikkelende en
olieachtige middelen 'ten gebruike verordende, welke la-
ter door kleine giften der Tinct. Acida aromatica In
eene oplosfing van Salep vervangen werden. Dit middel
werd in klimmende giften en zonder bezwaar, doch ook
zonder 'eenige verandering in den toeftand des lijders te
bTengen, gebruikt.1 Des avonds kreeg, de lijder telkens
een grein Opium.
'■' Gedurende de maand November behandelde men den
Jijder gedeeltelijk palliatief, en beproefde men het Extr.
ïiyoscyami met de Radix Cor?/oUda9 het eerde in klim-
OVER DE LEVERTRAAN. 726
mende giften, doch ook zonder gevolg; wegens de (leeds
door hoest verontruste nachten, werd nü des avonds
eene ons Syriip. Diacodii . gegeven. In de maand De-
cember nam men nogmaals de toevlugt tot de Confolida
major , met Aq. Laur. Ccras* . Oj> het zamentrekkend "
vermogen der mispels indachtig gemaakt, dacht ik .met
deze, in geen geval hadeelige, vrucht eene proef te
kunnen nemen; en ziet;, met zulk gevolg, dat d$ fluim*
lozing wel niet veel verminderde, maar de (leeds aan*
houdende bloedontlasting fcheen, te (laan en als geheel
ophield. Spoedig werd echter deze aanvankelijk goede
verwachting te leur gefteld; de bloedérigheid keerde te-
*rug, en, niettegenltaande van den 16 December tot het
einde der maand de pimpels doorgebryikt werden, en
men nog in het begin van Januari] tot vier daags klom ,
bleef alles nu in denzelfden toeflatod. Wegens vermeer-
derde blóedaffcheiding werden in de maand December nog
eenige bloedzuigers aan 4e borst tusfchêü de ribben ge-
zet, die den aandrang van het bloed eenigzins matigden;
intusfehen namen krachten en vleesch meer en meer af.
De geprezene Watervenkel verergerde de getjeldhdd. De
nachtrust moest telkens door Syr. Papaveris alb% c. OJcto
Amygd. bevorderd worden.
Den. 20 Januarij, wanneer bij voor het klinifche onder-
wijs werd overgenomen , teekende men van hem het na-
volgende op: (lerke vermagering vanhetgeheeleHgchawa,
vooral vaa de borstholte , zoodat de ribben . duidelijk
doorftaken; geelachtige kleur van het aangezigt; hoor-
bare ademhaling, van hoest vergezeld gaande, met uit-
werping van roodachtig, door bloed gekleurd (lijm ; door-
gaande gemakkelijke fluiralozing; pijnlijke ligging op dé
regterzijde, met pijn ter hoogte van het dsap Ar agma;
des morgens iets verfoeide , kleine , zachte , regelmatige
pols, tellende 78 dagen in de minuut; fpijsyertering
goed ; tong zuiver ; doorgaans eene ontlasting in het
etmaal ; de buik zacht ; voelbare uitzetting der lever ,
geelbruine , half doörfchijnende urine , met tigchelfteen-
achtig bezinkfel.
mrncelw. 1835. no, 15. Bbb
726 iets
22 Jan. De lQder had dezen nacht buitengewoon goed
geflapen, na het gebruik van
Syrup. papay. alb.
OM Amygdal. a. dr. IV.
f., op eens te nemen.
Tegen den margen had echter eene aanmerkelijke fluim-
lozing plaats ; de opgegevene fluimen waren beden meer
met bloed bedeeld en fcbuimend.
23 Jan. Geene verandering in des lijders toeftand.
Tot dusverre van de reeds genoemde middelen geen gun-
ftig gevolg ontwaard hebbende , achtte men het navol*
gende weljjgt niet ondienfiig te zijn :
H Oh Jccor. Afcll. unc. I.
vier malen daags een eijerlepeltje.
'$ Namiddags. Iets verfnelde pols , tellende 90 (Ia-
gen in de minuut ; weinig gehoest , en ook weinig flui-
men geloosd*
24 Jan. Iets verminderde fluimlozing.
25 Jan. De fi et ho scoop op de regterzijde der borst*
holte onder het fleutelbeen geplaatst zijnde , hoort men
een dof gemurmel der ademhaling; 'daar ter plaatfe fchijnt
eene uitholin g te beftaan , terwijl naar beneden hepati-
faiic vQoronderfteld wordt, waardoor het indringen der
lucht in de benedenfte kwab voor het grootfte gedeelte
belemmerd fchijnt; de fluimlozing verminderd; heldere
urine* .Men klimt met de 01. Jecor. Afelli viermaal
daags tot een paplepel vol.
26 Jan, De lijder heeft zeer goed geflapen ; de fluim-
lozing iteeds gemakkelijk en aanmerkelijk verminderd.
27 Jan. Het uitwendig voorkomen beter; de gele kleur
yan het gelaat wordt levendiger , de ademhaling gemak-
kelijker en ruimer, de hoest zeldzamer, de pols gere-
geld; bet uitwerpen der fluimen, oflehoon nog met
bloed vermengd, tot omtrent de helft verminderd; de
tong zuiver; de fpjtjsvertering geregeld; de urine (leeds
zeer doorfchijnend , helder en ligt ftrookleur. .
OVER DE LEVERTRAAN. 72(7
28 Jan. De lijder flaapt tegenwoordig zeer goed , hoest
en loost bij tusfchenpoozing eenige fluimen , welke, min- .
der met bloed vermengd zijn; de pols wordt meer en
meer normaal.
30 Jan. Meerdere verheffing van den pols * anders ge-
regeld; de flijmuitwerping tot J verminderd; flechts wei»
nige bloederige doorzijpeling ; het gelaat krijgt meer de
vleeschkleur.
2 Februarij. De expcctora$ie beftaat tegenwoordig
flechts in eene geringe hoeveelheid üijm; de hoest aan-
merkelijk verminderd ; de ademhaling gemakkelijk en zol-
der pijn. i
4 Febr. De lijder flaapt bij voortduring des nachts, zeer
goed; de pols en ademhaling normaal; de expcctoratlc
zoodanig verminderd, dat er nog maar van tijd tot tijd, en
alleen des nachts, een weinig flijm wordt opgehoest. Men
laat den lijder nu viermaal daags een eetlepel van boven-
genoemde olie gebruiken. Hy gebruikt tevens eene SaJcp-
oplosfing met fuiker.
6 Febr. Er yertoonen zich hierendaarophetligchaam,
doch voornamelijk in den omtrek van den neus, gele,
verhevene , buitachtige plekken van onderfcheidene groot-
te ; men zoude ze in het Duitsch Lebcrfieckc noemen»
16 Febr. De lijder heeft iets meer gehoest , en eenige,
meerder door bloed gekleurde etterachtige (lof opgegeven.
20 Febr. Weinig hoest; lozing van eène zee* geringe,
hoeveelheid, nu wederom bloederig gekleurd flym; meer-
dere ontwikkeling van het uitilag; toenemende krachten;
gunftig voorkomen. De levertraan werd eenige dagen
geftaakt, van wege eene bijkomende verkoudheid. Eene
op den arm gezette fontanel kan tot nog toe niet in
werking gehouden worden.
21 Febr. Niets opgegeven gedurende den nacht; wei-
nig gehoest.
27 Febr. Bij afwisfeling worden op den duur flechts
enkele fluimen , in de laatfte dagen nog met een weinig
bloed gekleurd, opgegeven; de pijn in de borst gering;
voor het overige bevindt de- lijder zich wel.
Bbb2
728 iets
Den 27 en 28 Febr. echter meerdere hoest , met even-
wel geringe fluimlozing , doch meer met bloed door-
trokken; de fontanel werkt beter; het huiduitflag breidt
zich nog (leeds uit.
Gedurende het eerfte gedeelte van Maart bleef de toe-
ftand des lijders nagenoeg dezelfde; later fcheen het
ruwe weder, welligt onvoorzigtige blootftelling aan togt,
wederom eenf öngunftigen invloed op hem uit te oefe-,
nen; hij werd fchor, hoestte meer, en de flijmlozing
van het gekleurde vocht nam wederom toe. Ik had van
tjjd tot tijd het gebruik van de levertraan geftaakt , en
meer verzachtende middelen voorgefchreven. Den 18 en
19den nam de fluimlozing zoo zeer toe, dat er in de
24 uren wederom een halve kamerpot geloosd werd. Ik
keerde den 6den tot de levertraan terug; er werd in 24
uren eene ons genomen. Den 22 was de opgegevene hoe-
veelheid tot op eenige fluimen verminderd» Den 9 Maart
werden er meerdere congestièn naar de longen befpeurd,
met een' geprikkelden toeftand der ademhalingswerktui-
gen. Ik ftaakte tot den 18den het gebfuik van de lever-
traan, liet voetbaden gebruiken, en fchreef Dccoctum
Altha* unc. VIII c. Extr. Hyoscjami gr. IV voor,
• Gelijktijdig had ik eene fpaanfehevlieg laten leggen ter
plaatfe van de meeste pijnlijkhefd in de zijde , welke zich
mede wederom verhief. Den 18den waren deze toeval-
len geweken , wanneer ik tot de levertraan terugkeerde ,
waarvan nu des morgens en des avonds eene halve ons
gebruikt werd.
Tegen het einde van Maart keerde alles zoo zeer ten voor-
deelt des lijders, dat hij in 'de laatfte dagen van Maart
een Hechts weinig door bloed gekleurd (lijm ophoestte.
In het begin van April gaf hij den 4 volftrekt niets op,
hoestte ook niet , klaagde over geene pijn meer , begon
er wèl uit te zien ; ook was het vermelde uitflag geheel
verdwenen, latende (lechts enkele roode vlekken achter.
Het Olcum Jecinoris Afelli werd tot het einde van
Maart, en gedeeltelijk nog in April, genomen. Sedert
fchijnt de lijder welvarend*
OVER DE LEVERTRAAN, 729
Gedurende Januarij zijn gebruikt van het 01. Jccinoris 8
oneen, in Februarij 28 oneen, in Maart 18cncen, in April,
tot den 12den , nog 10 oneen ; te zamen 64 med. oneen.
Tegen het einde van Mei verliet hij het Hospitaal , *
toen geheel herfteld.
Welke de eigenlijke veranderingen in de bewerktuiging
geweest zijn , durf ik niet beflisfen ; de lijder was Hechts
voor een gedeelte zijner ziekte alhier en later onder mijne
behandeling, en omtrent derzelver begin is niets zekers
gebleken. Mij van den waren aard des gebreks zigtbaar
te kunnen overtuigen , is door eene voor den lijder ge-
lukkige, mij aangename uitkomst belet geworden. Ver-
moedelijk heeft er aanvankelijk leverontfteking en welligt
ook longontfteking plaats gehad, is de eerfte in ettering
overgegaan, en heeft zich misfehien de etter eeneq weg
door de regter long gebaand (*). Hoe het hierbij met
het weeffel der long is gefield geweest , durf ik mede
niet bepalen ; van eene vrij aanmerkelijke uitholing ge-
durende ecnigen tijd meen ik mij door de fiethoscoop dui-
delijk overtuigd te hebben. Wat er van zij , het behoud
van den lijder, wiens toeftand geruimen tijd hopeloos fcheen,
fchrijf ik alleen aan de gebruikte levertraan toe. In foort-
gelijkfe gevallen zoude ik zeker wederom mijne toevlugt
tot dezelve nemen. Ik ben voornemens haar verder te
beproeven. Hare werking is ftellig minder gevaarlyk ,
dan die van fommige zeer geprezene , maar voor het ge-
(lel zeker vreemdaardiger middelen. Hiervan, het zij met
ongunftig of gunftig gevolg, bij eene andere gelegen-
heid de verdere mededeeling.
(*) Vergel. hieromtrent j. b. morgagni, de fedibut
et caufis morborum , Epist. anat. mcd. Ep* 36 art* 4,5,6»
EENIGB BIJZONDERHEDEN WEGENS EEN* JONGEN OURANG-
OUTANG AAN BOORD VAN EEN SCHIP.
— \Jp deszelfs terugreis uit Indil vertoefde het fchip, dat
den armen kleinen Ourang-Outang overbragt naar een kli-
maat , zoo noodlottig voor diens geflacht , eenigen tijd op
930 BIJZONDERHEDEN WEGENS BEN' JONGEN OURANG-OUTAKG.
Istê Je Franc* , om verfche proviand in te nemen. De Ourang
vergezelde de matrozen bij hun dagelijks bezoeken der kost,
en bij de houders * van herbergen en winkels. Naar een van
dezen , eene oude vrouw, die koffij enz. verkocht, was de
Ourang gewoon , alleen , eiken morgen te wandelen ; en door
teekens, gemakkelijk te verdaan, vroeg hij haar om zijn ge-
wone ontbijt, hetwelk hem getrouw gewierd. De rekening
werd dan ook door den Kapitein betaald vóór zijn vertrek.—
Er was één perfoon aan boord , voor wien de Ourang batig
was. 't Was de flager. Hij had dien man osfen en fchapen
zien dooden , en duchtte, naar 't fcheen, van hem voor zich-
zelven een dergelijk lot , als hij zfine desgelijks ftomme, maar
niet zop vernuftige makkers zag ondergaan. Evenwel , met
oogmerk om de vriendfchap te winnen van dien gevreesden
doodflager, kwam hjj hem telkens te gemoet, maar geheel
op. zijne wijze, Hy naderde hem', b. v«, met groote omzig-
tigheid ,' onderzocht zijne handen vinger voor vinger, en,
geen mpordwerktuig ontwarende, deed hij alwat, hij maar kon,
. om zijne opmerking te trekken. Met de rest van het fcheeps-
volk ftond hij op den vertrouwelij kft en voet , en fcheen zich
geregtigd te achten rot allerlei voorregten , ja zelfs tot be-
rooving zijner vrienden, uit wier hangmatten hij datgene
zich toeeigende , wat hij vermeende tot zijn eigen gemak te
behoeven, en dat hjjj zich niet zonder heftig tegenftreven
wéér liet ontnemen. Z#n gedrag aan tafel , waar hij gemeen-
zaam werd toegelaten, was fteeds welvoegelijk. Schielijk
begreep hij het gebruik van mesfen en vorken , maar gaf de
voorkeur aan een' lepel , welken hij op dezelfde wijze han-
teerde, als eenlg kind van zeven of acht jaar zulks kan
doen. — Bij zijne komst in Engeland begon hij weldra te
kwijnen. Gedurende zyne ziekte werd hij vervoerd naar Bru-
A?f?-ftraat, waar een zijner gunftelingen, ik meen de kok,
hem verpleegde. Hij hief van tijd tot tijd zijn hoofd van bet
kusfen op, en wendde de oogen naar zijnen verzorger,
met eene uitdrukking, als fmeekte hij hem om eenige verlig-
ting. Ten zelfden tijde Haakte hij een klagend geluid , maar
vertoonde niets , dat naar onverduldigheid of kwaad humeur
zweemde, zoodat eik, die hem zag, met medelijden werd
aangedaan. Zoo leed hij eenige dagen , werd trapswijze erger
en zwakker, qn ftierf, tot werkelijke fmart van zijnen oppas -
fer en van ons allen.
VERHAAL VAN EEN REU JE IN ENGELAND EN WALES. 731
VERHAAL VAN EEN REISJE DOOR EEN GEDEELTE VAN
ENGELAND EN WALES , IN MEI 1835 GEDAAN DOOR
DRIE NEDERLANDERS , EN MEDEGEDEELD DOOR EEN*
DERZELVEN.
(Fervolg van bU 896.)
1 erftond ot onze aankomst te Lirerpoot begaven wg ons op
weg, om het merkwaardigfte van de ftad te b&igtigen. Wij
voorzagen ons van eenen geleider, die ons eerst .naar de
beurs bragt. Tot onze verwondering was dit geen afge-
floten gebonw , maar eene groote opene plaats , aan drie
kamen met galergen voorzien ; het front worde gedekt door
den achtergevel van het ftedhuis (een fraai gebouw, op
hetwelk een uitmuntend ftaodbeeld vanMiNRRVA prijkt);
op het midden der plaats ftaat een fraai en kolosfaal metalen
ftandbeeld ter nagedachtenis van den Admiraal nels o N, dien
beid voorftellende op het oogenblik, dat hij, bij den aanvang
van den (lag van Trafalgar, de woorden üitfpftekt j „Epgtand
expecs thi% day every man t$ do hit dut]" Eene der galessen
doorgaande , komt men in eene buitengemeen groote zaal ,
the nevn-room geheeten , weiken naam dezelve dan ook ten
volle verdient. Men vindt hier niets dan nieuwspapieren uk
aile*oorden der wereld (onder dezelve ook onzt^Haarkmfch$
Courant) , en menfehen , welke geheel in het lezen derzelven
verdiept zijn. Zoo groot is de politieke leeslust hier, dat er
aan geene ververfchingen gedacht wordt , welke er dan ook
niet te verkregen ztyn. Aan het eind der zaal is eene zeer
groote lei geplaatst, op welke alle de digt bjj de kust
z|jnde Engelfche fehepen genoteerd worden; hiermede is bo-
ven de zaal een obfervatoritom in verband, op hetwelk gedu-
rende den ganfehen dag wakers zijn , het oog houdende op
eene fbprt van telegraaf, welke aan de overzijde der rivier
de Merfeyy digt bjj New-Brighton* is opgerigt , en met welke
de in Liverpool bekend zijnde fehepen weder hunne corres-
pondentie uk zee houden. Om toegang tot deze zaal te ver*
krijgen, moet men ingefchreven worden, hetwelk door een
onzer bekenden gereedelgk voor ons gedaan werd; Van de
beurs begaven wq ons naar de dokken , welker uitgeftrekt-
heid , alsmede het aanzienlijk aantal fehepen , welke dezelve
bevatteden, ons evenzeer verbaasden, als vroeger van de ver-
732 VERHAAL VAN EEN REISJE
fcbUleode dokken in Londen. Ook hier kan pen zich over-
tuigen, dat men zich in het midden' van een volk bevindt,
welks handel de grootfte en uitgebreidfte van den aardbol is.
Onmiddellijk voor de dokken ftroomt de rivier de Merfey,
welke Liv-erpool menigmaal met overftrooming bedreigt ; doch
de ftad is hiertegen beveiligd door een9 fteenen muur, welke
dezelve aan den rivierkant omgeeft. Achter dezen muur le-
vert de droom eene uitmuntende wandeling oJ>; men heeft
fteeda het uitzigt op de fraaije kusten van CheUer , en de
rivier ia meestentijds als bezaaid met üoombooten, zeilfche-
pen enz. enz. Van hier .deden wij eene wandeling door het
b fon en gedeelte der ftad. Dezelve Is fraai gebouwd , zeer ruim
en luchtig; de ftraten zijn, even als te Londen, zeer gemak-
kelijk voor voetgangers ingerigt, en des avonds ruimfchoots
met gas verlicht. Wij bezochten de St. J'hrfs-market, mis-
fchien/de grootfte overdekte markt in Europa; het dak be-
ftaat uit glaswerk, en rust op 44 hard fteenen pilaren; op
deze markt vindt men alles vereenigd , wat voor de dageJrjk-
fche behoeften des levens vereischt wordt ; dezelve was als be- .
zaaid met dienstmeisjes, welke hier en daar hare benoodigdhe-
den zochten, en de fraaije wijze van uitftalltng, door de
meeste kooplieden in acht genomen, maakte het geheel tot
eene aardige vertooning/ Des avonds begaven wij ons naar
den grooten fchouwburg , the Rójal theatre ; de zaal was vrij
goed , doch muntte niet bijzonder uit , ja viel ons allen zeer
tegen, zoo met betrekking tot derzelver grootte als inrig-
ting. Wy zagen er een gedeelte van shakbspeare'i
Othello verknoeijen ; hierop volgde eene 'Arlequinade , welke
men te Amfterdam ook beter en fraaijer zien kan. Ten half
een (de fchouwburgen eindigen overal laat) begaven wij ons,
weivoldaan over onzen dag , naar huls , met het voornemen ,
den volgenden dag onze reis naar JVaht per ftoomboot voort
te zetten. Des morgens ontwaakten wij vrij wel uitgerust vso
de vermoeijenisfen des vorigen dags ; wij begaven ons ten
half elf ure aan boord van de ftoomboot de Prins Llevefyn,
welke ons naar -de beroemde Menai-brvg zoude voeren, en
begnnftigd door eenen heerlijken dag verlieten wij Liverpooh
De vaart door de rivier de Merfey was zeer aangenaam ; de
kust van Chester aan den eenen , en de ftad en haven aan
den anderen kant leverden voortreffelijke gezigten op. Aan
boord was eene bende muzikanten, welke de pasfagiers met
het fpelen van eenige gelief koosde Engelfcht melodiin ver-
, IN ENGELAND EN WALES. 733
maakte ; wij badden aangefifeam gezelfcbap ; de zee was fpie-
gelglad, en toch woei er een Hefelyk zuidewindje, — alles
maakte dit tot een alleraangenaamst zeetogtje. Ten drie ure
kregen wij reeds de kusten van IVales in het.gezigc, en wjj
verheugden ons weldra , de verbazende bergketen , welke ons
nu in de verte voor oogen was , meer van nabij te zullen
befchouwen. Kort daarop pasfeerden wij groot en klein Orms-
head9 twee rotfen, welke zich tot op eene aanmerkelijke hoogte
loodregt uit zee verheffen. Hier hoorden wij eene zeer fterke
echo; een der muzikanten blies akkoorden van drie en. vier
toonen op de bazuin, welke geheel door de echo werden we-
dergegeven ; hierop volgde de bekende Pentnaen-mawr , eene
rots , welke zich tot de verbazende hoogte van 1550 voeten
uit zee verheft. Schrikverwekkend is het , deze drie ontzet-
tende fteenmasfa's langs te varen ; met Hecht weder of tegen-
wind pasfeert men dezelve dan ook op veel verderen aflland
dan wy nu deden ; niet lang geleden was er eene ftoomboot
tegen aangeflagen en met man en muis vergaan ; doch met
een luchtje, gelyk wy troffen, en eene effene zee, verliest dit
toóneel veel van deszelfs verfchrikkelijkheid , ja draagt inte-
gendeel niet weinig bij tot veraangenaming en verfraaijing van
den togt. Hierop doomden wy de baai van Beaumarit in.
Alle de fchoonheden van deze te befchrijven, is niet moge-
lijk. De heerlijkfte oevers, 'fraai bebouwd en begroeid met
digt geboomte , hier en daar afgewisfeld met fraaije kastee-
len of andere kleinere gebouwen , Beaumarit zelve , het
fraaije Bangor , — alles vereenigt zich , en doet eene betoove-
rende uitwerking op den ftecds meer en meer opgetogen7 rei-
ziger* Bij den mond is de baai vrij breed , maar wordt van
tijd tot tijd naauwer , zoodat men zich verbeelden zou de-
zelve geheel toe te zien loopen; maar d*ér is het punt,
waar de oevers van fVales en het eiland* yfnglefey door de be-
roemde Menai of kettingbrug - aan elkander verbonden yor-
den. Wij pasfeerden eerst het eiland Priestholme of Puffin*
islanJ, een klein eilandje, bijna geheel uit een' zeer fraai
bewasfen' berg beftaande ; op hetzelve zijn flechts weinige
kleine gebouwen , welke voormaals tot verblijfplaats aan den
kluizenaar seiriol en eenige gevlugte monniken dienden.
Aan de linkerhand pasfeerden wij Penrhyn-cattle en het fraaije
Bangor. Vóór wij deze plaats naderden, kwamen wij aan
Beaumarit , hoofdftad van yinglefej , fchuins tegenover Ban-
gor gelegen. Hier hield de ftoomboot eenige oogenblikken
734 VERHAAL VAN BEN RfclSJE
op, tot bet uit- en Inlaten van pasfagiers. Wij hadden hier-
door gelegenheid , om het aan het flrand gelegene en nieuwfte
gedeelte van deze plaats te bezigtigen: het is prachtig ge-
bouwd , en de ligging onbefcbrijfelijk fraai. Jammer flecbts,
dat wij er niet langer van konden genieten. Eindelijk nader-
den wij de Menai- bridge. Reeds van verre was ons dit
meesterftuk van menfchelijk vernuft In het oog gevallen, en
wij reikhalsden naar het oogenblik, dat wij hetzelve van
nabij konden befchouwen. Spoedig werd aan dit ons ver-
langen voldaan: na nog een kwartieruurs door de baal ge-
ftoo^d te zijn, kwam de boot regt voor de brug ten an-
ker, en werden wij in kleine booten op het eiland Anglefey
aan wal gezet.
Wij begaven ons natuurlijk terftónd naar de zoo beroemde
hangende masfa. De eerfle indruk, dien dezelve op ons
maakte,' was verbazing. .Geen denkkracht is in ftaat, zich
de grootschheid van dit pronkftuk voor den geest te brengen.
De Menai-ftrect , hier ruim 1000 voeten breed , maakte de
gemeenfchap met Anglefej vroeger zeer moeijelijk, dewijl
hier dikwijls zware ftormen woeden, die den 'overtogt me-
nigmaal ganfche dagen ondoenlijk maakten. De Heer tel-
ford, een allerbekwaams t Ingenieur, opperde een plan,
om eene brug geheel van ijzer, aan kettingen hangende, in
den fmaak van de brug , welke bij Hammerfmith over den
Theems hangt, te vervaardigen. Spoedig deden er zich deel-
nemers genoeg op , welke de kosten dezer ftoute onderneming
wilden helpen dragen , en in zeven jaren tijds was het eiland
Anglefej een fchiereiland geworden. Door twee groote en
zeer hooge fteenen poorten betreedt men de brug. Over
deze poorten 'hangen de reusachtige kettingen met eene be-
vallige bogt. Deze kettingen zijn niet uit fchalmen , maar
uit vierkante ijzeren Haven zaamgefteld. De hoogte der brug
is van 120 tot 150 voeten , naftr mate het hoog of laag water
is. De geheele lengte is 1000, en het onmiddellijk over bet
water zwevende gedeelte 590 voeten. Een rijtuig , een bard-
loopend mensch , of eene kleine windvlaag , doet bet ganfche
gevaarte fidderen, en er ontftaat zelfs eene zacbtgolvende
beweging. Voormaals was deze beweging zcct ongelijk,
doordieö alle vier de hoofdkettingen niet evenzeer aangedaan
werden. Om dit voor te komen , zijn op verfchillende aflhn-
den ijzeren (laven over de kettingen gelegd , welke , deze
zaamverbindende, veroorzaken, dat, oflchoon de beweging
IN 1NG&LAND EN WA LEI. 135
flechcs op één punt ontftaat, dezelve zich aan de ganffche
brug mededeelt. Over de ijzeren (laven, welke den grond
uitmaken , zijn planken gelegd , welke, door dik zand aan
elkander verbonden, een zeer effen pad opleveren. Twee
paden voor heen en weder gaande rqtuigen en vier paden
voor voetgangers maken de breedte uit. Nadat w$ de uit-
wendige gedaante der brug zoo naauwkeurig mogelijk be-
fchouwd hadden , begaven wij ons met een der tol-ontvan-
gers naar de plaats , waar de einden der hoofdkettingen in
den rotsgrond gewerkt zijn. Naar deze plaats voert een on*
deraardfche, geheel in de rots uitgehouwen gang, welke om-
trent tien minuten gaans lang is. Deze weg is vrij naauw
en zeer laag , zoodat het licht van eene lantaren ons zeer
goed te ftade kwam. Toen wij eindelijk op het voorname
punt gekomen waren , beving ons allen herzelfde gevoel van
verbazing , als vroeger bij het aanfchouwen der brug. Ont-
zaggelijke masfa's ijzer dienen , om de vier reeds op zich- '
fcelve zoo reusachtige kettingen te ontvangen. Deze laatfte
Zijn hier zaamgefljsld uit vijf (laven ; terwijl dezelve boven
den grond Hechts vier (laven dik zijn. Men kan zich geen
denkbeeld maken van de moeijelijkheden , welke men met het
bouwen van deze brug te doorworftelen heeft gehad , en het
geheel mag veilig onder de door menfchenhanden voortge-
bragte wonderen gerekend worden.
Wij begaven ons vervolgens over de brug , en deden alzoo
onze eerde intrede in het prinsdom Wales. Hier wachtte
ons eene zeer gemakkelijke foort van rijtuig , car genaamd ,
hetwelk ons dien avond naar Carnaervon zoude voeren. * Wij
namen echter den odb nog overig' zijnde tijd waar , om eerst
eene wandeling te doen naar eene der fraaifte punten in dezen
omtrek ; het is een bergtop , Pennrofe genaamd , van waar
men een uitmuntend gezigt heeft op de heerlijke Welfche
bergketen , in welker midden de doorgaans omwolkte Snow-
don prijkt, over de Menai-ftrcet, een gedeelte van An-
gl* fa* het Monument voor den Marquis van dien naam,
en , doordien het een zeer heldere dag was , zagen wij ook ,
hoewel flechts flaauw, den bekenden vuurtoren van Holyhead*
en verder de kettingbrug en de baai van Beaumaris; het
was een der fraaifte Panorama's , welke wij op den geheelen
togt aangetroffen hebben. Wij (legen eindelijk op onzen
car , en reden , langs een' heerlijken weg , nu over hoogten ,
dan door diepten , meestentijds onder vrij zwaar geboomte ,
736 VERHAAL VAN EEN REISJE
't welk ons nu en dan het gezigt op 4e%vrg druk bevaren
wordende Menai-ftreet vergunde , tot dat wij des avonds -ten
half negen Carnaervon binnenreden. . Wip flapten af aan het
logement the SpQrtsman-, een zeer fraai hotel, digt bij de
groote ruïne gelegen. Mijn eerde werk hier* was, eenige
inlichtingen te vragen omtrent den 'gefchiktden tijd tot het
beklimmen van den Snowdon. Men raadde ons , zoo wij niet
tegen vermoeienis opzagen , dezen togt bij nacht te doen 9
om het genot der opgaande zon op het hoogde punt van
Engeland en Schotland te hebben» Dit plan , offchoon niet
geheel zonder gevaar , beviel ons allen zeer , en wij befloten
er des te gereeder toe, dewijl alles ons een* fchoonen nacht
voorfpelde. De tijd, welke ons nu nog overig was, be-
deedden wij tot het bezoeken der zoo even genoemde groote
ruïne van het (lot , door edüard den I gedicht en onder
cromwell verwoest. Wij doorwandelden deze overblijf-
felen van menfchelijke grootheid , bezagen onder anderen de
kamer, waar eduard de II geboren werd, en begaven ons
ten tien ure weder logementwaarts ; hier vonden wg een lekker
fouper gereed , 't welk ons de noodige verderking tot den
ophanden zijnde togt bijzette ; ten half twaalf dapten wij in
eene postkoets t met twee paarden, en fnelden in een* fik*
fchen draf Carnaervon uit, en den weg naar Llanberris op.
Zooveel de duisternis ons toeliet op te merken , was dezelve
omringd door kale bergen , allen met groote dnkken rots als
bezaaid, welke hier *n daar de zonderlingde vormen had-
den. Spoedig kwamen wij aan het fra^e meir van Llan-
berris , en reden langs hetzelve , tot dat wij ten half twee
de herberg bereikten, welke, bijna onmiddellijk aanxien voet
van den Snowdon gelegen, een gefchikt punt oplevert, om
de beklimming aan te. vangen. Wij bedelden dadelijk eenen
gids enponeys, (eene kleine foort van paarden, welke, lang-
zaam maar zeker voortdappende , den bergbeklimmer van
groot nut zijn) vertoefden nog eenigen tijd, ten einde niet
vóór het opgaan der zon boven te zijn, en begonnen om-
dreeks twee ure onzen eenigzins romanesken togt. Wij
hadden den gids van den noodigen brandewijn en drooge be-
fefcuit voorzien; iets, waaraan wij niet zouden gedacht heb-
ben, maar hetgeen ons op den togt zeer goed te dadekwam,
In het eerst liep de weg vrij zacht opwaarts \ maar fpoedig
werd dezelve deiier, hetgeen wij vooral aan den vertraag-
den dap van onzen gids bemerkten. Na omtrent anderhalf
IN ENGELAND EN WALES. 737
uur geklommen te zgn, verdeelde zich de weg, van welken
een gedeelte eenigzins lager en zijwaarts af voerde naar
eenige thans uitgegravene kopermijnen. Wij vonden hier eene
heerlijke eo veel waters gevende wel. Onze gids gebruikte
dit punt tot het vullen van eene blikken flesch , welke hij
aan een' lederen band over den fchouder hangende had , en
tot het nemen van eenige oogenblikken rust. Na ons' door
eene teug brandewijn, met het zuivere welwater* vermengd ,
tegen de koele nachtlucht beveiligd te hebben , ging de togf
weder opwaarts. De gezigten , welke wy , voor zoo verre
de fchemering zulks toeliet , op de ons omringende voorwer-
pen hadden, waren onbefchrijfelfjk fraai. De veffchillende
kleuren van het ons omringende gebergte ; de heerlijke vai-
leijen, bezaaid met bergfchapen; de ftiite van den nacht,
alleen afgebroken door het gedruisch der zich in de diepte
Hortende watervallen , — alles vormde een voortreffelijk ge-
heel. Na weder eenigen tijd geklommen te zijn , waren wQ
op het punt , waar wij van onze porteys moesten afftappen ,
dewijl het pad te Heil en dus voor paarden te gevaarlijk
werd; deze werden in een* ouden bouwval geplaatst, welke
op een overhangend (luk rotstt^en , een weinig zijdelings van
den weg af, gevonden werd. Nu werd de togt meer en
meer vermoeijend; maar het vooruitzigt, weldra aan het doel
onzer reis te zijn , daar wij den top reeds duidelijk voor ofts
zagen, gaf ons nieuwe krachten, en eindelijk oinftreeks vier
ure bevonden wij ons op eene hoogte van 4000 voeten bo-
ven de oppervlakte der zee.! Eene befchrijving van de heer-
lijke tafereelen, welke de natuur hier aanbiedt, te*geven,
gaat elke pen te boven. Wij troffen eenen morgen uit dui-
zend. Onze gids , die zelf verrukt was , zeide : „ Snowdon
kas lts days , hut this is one of them? De zon fteeg met
majestueuze pracht uit de kimmen , en verfpreidde een pur-
perkleurig licht over de hoogden der ons omringende berg-
toppen , terwijl lager alles rondom ons nog in dikke duis-
ternis gehuld lag} honderden voeten beneden ons trokken
eenige wolken het gebergte door, en deden verfcheidene
punten eenige oogenblikken voor ons gezigt verdwijnen , om
naderhand met vernieuwde pracht weder te voorfchijn te ko-
men ; langzamerhand werd nu ook het lager liggende door
de zonneftraleri verlicht , en van oogenblik tot oogenblik de-
den zich nieuwe fchoonheden voor ons op. Wjj allen waren
diep getroffen door dit fchouwfpel, en met aandoening Ie-
738 VERHAAL VAN EEJ4 REISJE
dlgde eik van cos den beker met eene luide herinnering t»
achtergelatene betrekkingen en vrienden* Na omtrent eea
half uur hier vertoefd , en onze namen ih een Huk lei ,
't welk hier lag, gegrift te hebben, vingen wij den terugtogc
aan.* Zeer fpoedig verliet ons de fneeuw , welke wij menig-
vuldig op den top gevonden hadden, en bemerkten wjj weder
(paren van groei. Onderweg werden wij. door den gids ver-
fcbeidene malen oplettend gemaakt op den door ons afge-
legden togt , en hier en daar hadden wij waarlijk reden om
dankbaar te zijn, dat wij denzelven zonder eenig opgeval
volbragt hadden. Bij den vroeger genoemden bouwval von-
den wij onze poneys weder ; de beesten verwelkomden ons
met vrolijk gehinnik. Wij liegen wéér op , en kwamen ten
acht ure , geheel verrukt over deze reis , weder aan onze
h'erbejg, Digt bij dezelve is de groote waterval, welke»
lang^amerheid van het midden van ótn Snowdon in kleine
beekjes afltroomende , zich hier tot eene aanzienlijke masfa
verzameld heeft , en nu met een donderend geraas tusfcben
vervaarlijke Hukken rotsdeen in de diepte ftort. Gaarne had-
den wij de bier gelegene groote leigroeven bezien ; maar de
tijd liet zulks niet toe; wij zagen alleen het uitwendige der
werkzaamheden, welke eene groote levendigheid aan het
tooneel bijzetten. Wij namen vervolgens aflcheid van de
vriendelijke en gedienftige bewoners van dit logement, en
keerden langs' denzelfden w<g terug, welken wij den vorigen
avond gepasfeerd waren, Verfcheidene heerlijke gezigten
deden zich nu voor ons oog op , welke ons door de duis-
ternis van den nacht ontfnapt waren. Onder anderen zijn de
gtsigten langs het Llanberrifche meir uitftekend. Nog tijdig
genoeg, om vóór het vertrek der fiagecoaeh naar Banger
een ontbjjt te nemen, kwamen wij weder te Camatrrouy
alwaar wij met het. wél volbrengen van onzen togt door
den kastelein geluk gewenschc werden. Hij verhaalde ons,
gelijk vroeger op den terugtogt ook de gids , dat bet be-
klimmen van den Snowdon finds eentgen tijd zeldzamer werd ,
en dat vooral des naehts weinigen, uitgenomen eenige be-
woners van het bergachtige Schotland* zich aan de moge-
lijkheden, welke deze togt onvermijdelijk met zich voert,
blootftelden. Toen ik hem zeide, dat w$ Hollandtri waren,
fchudde hij ongeloovig het hoofd. Op onze herbaalde ver-
zekering echter geloofde b$ zulk*, er bijvoegende, dat, zoo
iemand hem verhaald had , dat drie Hollanders bij nacht den
IN ENGELAND EN WALES. 730
Snowdon beklommen hadden , bij gerujtelijk had durven zeg-
gen: that is a /*V. Deze vooringenomenheid tegen , of liever
onbekendheid mee de Hollanders 9 heb ik op den geheelen
cogc door IVales waargenomen. In het eerst ergerden wij
er ons over; doch later werd het ons ftof tot lagchen, en
niet zelden vermaakten wij ons met deze (taaltjes van dom-
heid. Ten tien ure beliegen wjj te coach naar Bangbr9 al-,
watt wij ten half twaalf aankwamen. — Bangor is een
fraai ftadje , heerlijk aan de oevers van de baai van Beau-
maris gelegen , en voor het overige geheel door bergen in.
gefloten. Van hier wordeq ontelbare ladingen fteenkolen en
lei, voornamelijk naar Liverpool, afgefcheept, en deze han-
del maakt het voornaamfte beftaan der plaats uit,.
Qlet vervolg en ftot hierna?)
RACAHOCUT DES ARABES.
Daar men thans in vele onzer (leden by confitnriers enz,
tè koop vindt eene uit Parifs komende waar, welke Raca-
hout des Arabes heet , en waaraan de ligtgeloovig* menigte
al ligtelijk eene groote waarde en buitengewone eigenfehap-
pen zou toekennen; zoo kwam het een* vriend van waar*
held, die daarom tevens een vjjand van alle kwakzalverij is,
niet onbelangrijk voor , aan het Nederlandfche publiek be-
kend te maken 9 hetgeen hij onlangs Over die waar in een
geacht Duksch tydfehrift vond opgeteekend. Mogt het (trek-
ken , om althans het Hollandfche geld niet in handen van op
de dwaasheid hunner medem^nfeben fpeculerende Franfchtn
te doen komen!
Vooreerst vindc men in dat Journaal (b fi c h n e r* s Re-
pertorium fur die Pharmacie , 2te Keihe% Bd. L Heft 2. S.
251—253, 1835) het volgende bedgt van den Heer se l-
ler, Apotheker te Dillingen: n Onlangs werd mij een
poeder tot onderzoek gegeven, hetwelk, onder den naam
van Racahout des Arabes , door zekeren de langrbnier
in Parijs verkocht f en in eene afzonderlijke brochure (Ra±
cahout des Arabes , feul aliment étranger approuvè par deux
rapport* de r Académie royale de médecine et par Us Profeu
feurs de la faculté de Paris etc') als dat middel aangeprezen
-wordt , aan hetwelk de Sultan en zyne talrijke familie hunne
740 RACAROUT DES ARABES.
vaste gezondheid, frischheid en lijvigheid te danken hebben»
Aan het hof des Sultans wordt het* naar luid van het boeks-
ken, als een groot geheim bewaard; en echter, hoezeer
Z. H. er de doodftraf op gezet heeft, werd het door een'
Derwisch van den Harem verklapt, zoodat het door een
waar wonder aan, den Parijzenaar bekend werd, die het
. thans aan de gelukkige , magere wereld voor 8 francs par
chaque flacon aanbiedt. Het wordt vooral als déjeuner ge-
nuttigd , is veel aangenamer dan chocolade of koffij , en ont-
heft elk, die het koopt, Van het noodlot om ziek te wor-
den , van het ongeluk om te vermageren , enz* Die middel
nu beftaat, volgens mijn onderzoek, uk een fijn meel (mis-
fchien rijstmeel of arrowroot), chocolade, fuiker, kaneel
en vanille, maar wordt ook zonder fpecerijen bereid. Het
wordt in melk of water, even als chocolade, gekookt,
waarvan < het zich als èen fijn poeder van eene geelbruine
kleur onderfcheidt. Ik heb dit poeder nagemaakt, en de
Heer de langrenier zou waarfchijnlijk moejte hebben,
om het van zijn poeder, zelfs jja zorgvuldig onderzoek, te
onderkennen. Het verfchil beftaat flechts in — den prijs."
Volgens l. a. büchner (in hetzelfde Tijdfchrift , S.255,
256) is de Heer de langrenier door dit middel reeds
een rijk man geworden. Hij geeft een voorfchrtft op, om
een poeder te vervaardigen, dat met Racahout volkomen
overeenftemt; namelijk: 2 ons gerooste en gefchilde cacao-
boonen , 10 ons witte fuiker , § ons falep en 16 grein va-
nille worden tot fijn poeder gemaakt en met 4 ons aardap-
pelmeel (JBear A/iw/) vermengd. Kaneel kon hij in het echte
poeder niet waarnemen, en hij betwijfelt, of rijstmeel of
arrowroot er een beflanddeel van uitmaakt , daar hij van de
grondftelling der Parijzenaars : „ weinig koopen ,' veel ver-
koopen," volkomen overtuigd is. Salep heeft hij er daarom
bijgevoegd, dewijl anders het poeder, met melk gekookt ,
geene gelijRe masfa zou uitmaken.
De Racahout is dan een onfchadelijk mengfel van meel en
chocolade , in het Oosten veelligt onbekend. Of evenwel
dit berigt lien, die altijd iets nieuws en vreemd» moeten
hebben, af zal fchrikken, om. aan de mode toe te geven,
weten wij niet. Er zijn toch genoeg menfehen, die dit alles
maar voor goede munt opnemen. Zij zalven hun hoofd met
Phyothrix uit Griekenland (uit Parijs); zij ontbijten met
Racahout des Arabes (uit Parijs) , en zouden er ook wel
RACAHOUT DES ARABES. Ï4I
toe te brengen zijn , om voor zich en hunne familie eene
partij elegante doodkisten uit Parijs te laten overkomen,
wanneer dit eens de mode werd.
PAGANINI en TALMA.
(Vervolg en (kt van tl. 687.)
„ Men herinnert zich ," dus vervolgt j a n i n , n welk een
luid geroep zich verhief: „Paganini is in Frankrijk
aangekomen r — hoe zijne vermaardheid reeds gevestigd
was, eer hg nog zijne viool geftemd had* Gansch Parijs
ftroomde naar zijn Concert, en het regende geld van alle
kanten. Op gelijke wijze overlaadde Engeland den gropten
vioolfpeler met eere en goud. Toen hg andermaal Par ij $
bezocht, was de ftad der Cholera ten buit; duizendvoud
ftierven de menfchen; de Dood had zijnen fchrjkwekkenden
mantel over de -groote ftad uitgefpreid. Alles vlugtte9 alles
yerfchool zich , alle fchouwburgen waren verlaten , alleen de
groote Opera werd bezocht , ja opgepropt , wanneer de too-
nen van paganini's 'ftrjjkftok lokten; ieder kwam, om
bij zijne goddelijke akkoorden de verfchrikkingen des dags te
yergeten* Ik zag eenen mensch, dien eensklaps de Cholera
aangreep , onder het gebed van m o z e s , door hganini
gefpeeld , den laatften fnik geven. Dat heet ik bijval f Wat
geen kuuftenaar van Parijs vermogt , vermogt faoanini
mét zijne viool: hij alleen vulde eenen fchouwburg. Dat
noem ik geluk I Ik ken niets feestelijkers , dan de Concer-
ten , die hij gedurende* de pest gaf. Men kwam fidderend ;
men had des middags, zeer matig gegeten ; men wilde de fom-
bere denkbeelden, de vertrekken vol kamferreuk ontvlieden,
om zich in de groote, fchoone, met waskaarfen verlichte en
met bloemen vètGerde zaal der Opera eens te herhalen ; men
zag elkander aan, en ftond verfteld, die zoo vol, ja nergens
eene ledige plaats te vinden* Daar zag men dan, van uit
den achtergrond des tooneels, den geheel in 't zwart geklee-
den man , als een fchaduwbeeld , optreden. Zijn bleek ge- '
laat kwam donker te voorfchijn tusfcheo het lange, gladde^
hair, dat onordelijk langs beide zijden nederhing. Zyne
lange armen , nog verlengd door ftrjjkftok en viool , fchenen,
BCENOELW. 1835. NO. 15. C C C
742 PAGANINI EN TALMA,
den grond te raken; men zag hem niet gaan, men voelde
flechts , hoe hij floop ! Zoo de Cholera zelve eene men-
fchengedaante konde aannemen, zij had zeker geene andere
gekozen* Men gevoelde eene rilling, wanneer men hem
flechcs aanzag. Wanneer hij dan de verbeeldingskracht der
aanfchouwers naar eiich opgewekt en naar beide kanten
heeft gekeken had, of de ontvangst groot genoeg was, be-
gon hij. Te befcbrijven, welke bevalligheid , vaardigheid,
zniverheid van toonen , welke melancholie en aangrijpende
hartstogtelijkheid in deze viool verborgen waren, is onmo-
gelijk. Het genie, gefchraagd door de kunst, en de kunst,
gefchraagd door de onbegrijpelijkfte infpanning, hebben nooit
iets grootfchers voortgebragt. En met welk eene bedaard-
heid, met welk eene fcbynbare koelbloedigheid bragt hij al
deze fchfctten der harmonie nit vier (tukken hout en eene
(baar te voorfchflnt Men luisterde, ftond verbaasd, weende
— alle f/nart week ; men vergat den dood en de vrees , er-
ger dan de dood; en, wanneer hij ophield, wilde men gaarne
geroepen hebben : „ Nog eens , o ! nog eens 1" Maar de
zwarte man was onverbiddelijk. Alles , tot zijne laatfte noot
toe, had bij berekend; hg wist, hoeveel ftreken hg derver-
gaderinge fchüldig was, en gaf haar niet ééne minder, niet
ééne meer. Vervolgens verwijderde hij zich gelijk hij ge-
komen was, eene buiging tot aan den grond makende, mee
een altyd wederkeerend glimlagchen, en als wégfluipende.
Men kreeg onwillekeurig medelijden mét den grooten toon-
kunftenaar, als men hem zoo glimlagchen en zoo diep bui-
gen zag. Faganini (en daarom kan ik het berigt van
zijnen dood niet gelooven) zag te Pari/s de Cholera even-
moedig onder de oogen als dupuytren deed, en ge-
meenlijk fpaart de pest dezulken, die haar niet vreezen.
Maar, zfl dat berigt ook verdicht, waar is het, dat van
den dag af, dat elke noot zijner viool gelds waarde verkreeg,
faganini door eene, voor fchier eiken kunftenair onbe-
grijpelijke, hebzucht werd aangegrepen; hij werd gierig met
Zijne viool , gelijk de gierigaard het met zijn geld is. Be-
zwaarlijk gunde hfl zlchzelven het genot der verwonderlijke
zegepraal van zynen geest. Hij nam zijne viool niet meer
nit hare kast , dan om - er geld mede te winnen. Was hg
verpHgt haar voor zich te hanteren , dan (loot hij zich zorg-
vuldig in zijn vertrek op , liet de gordijnen zakken , grtn-
FAGAtfINI EN TALMA. ' 743
dekte alle deuren, ja zette, ten overvloede 9 een' tóondem-
per op zgn inftrument, opdat niemand daar buiten hem zon
hooren, zelfs niet de dienstmaagd des huizes, .die haar oor te-
gen het fleutelgat hield , noch de arme , die aan de huisdeur
bedelde; dus beroofde hij zich van het ftreeiend genoegen,
zichzelveu te hooren , uit vreeze , dat hem eenige noten
gratis mogten ontfnappen, of dat hij eenige noten mogt ver-
fpillen t Dus hield hij getrouw zichzelven woord , dat hfl
zich elke vioolftreek zou laten betalen ; en zijne vioolöreken
verden hem betaald, en wel duur — zeven millioenenl Men
denke echter niet , dat ik deze fom te groot acht voor een*
z©o groot' meester. De Hemel beware mjjr dat ik immer
de kunst ais te duur betaald zou rekenen 1 De kunst is het
feestgewaad .der befchaafde volken, de eer der (leden, de
roem der natiën; zjj verfraait, betoovert, vertroost, ver-
eenigt de menfcben. De kunftenaar z% rijk , zeer rq'k , op-
dat hij niet enkel in den droom zijner verbeelding den voor-
wmften ter zijde fta ! Bovendien heeft elk het regc , on
zichzelven naar zijne wezenjpe waarde te fchatten, waarbij
bü zich flechts in acht neme zich te laag aan te flaan, opdat
hfl niet misbruikt worde, noch ook te hoog, want de wereld
betaalt de menfchen naar dat zij waard zijn, en niets meer.
Wat mij in paoanini tegen de borst öoot, is,dathü
zigoe millioenen van de rijken ontving, zonder tot de armen
te zeggen: „ G|j, die arm zyt en de muzjjk bemint.,. komt
tot mg; wil ztfn broeders; ik fpeel voor u om niet f Dan
had hij voor zijn vermogen en tevens voor zijnen roem ge-
zorgd ; dan had hg even zoo vele herinneringen achtergela-
ten als talma zelfs # en zijn naam had zich aan den ge-
lukkigen en geliefden naam aangefloten, wiens gedachtenis
b$ den volke leeft. Hoe heeft deze mensch de fchoonfte
gelegenheid , om zich beroemd en bemind te maken', ver-
waarloosd! Tot de verzamelde menigte f preken, zonder
vreemde tusfchenkomst , in die éénige algemeene fpraak,
welke onder alle hemelftreken wordt verdaan ; overal dezelf-
de geestdrift, hetzelfde gevoel opwekken; reizen als een Vorst,
om wien zich de Grooten als verdringen ; edelmoedig genoeg
zjjn, om de geheimen zijner moegelijke kunst niet uitfluitend
voor zich te houden, maar integendeel dezelve aan elk mede
te deelen , die in (laat i$ ze te bevatten , en zóó kunftenaar*
en broeders achter te Uten ; fpelen ea zingen gelijk de vogel
Ccc2
'344 FAGANlM EN TALXA.
onder den vrjjen hemel; zich aan eiken edelen aandrang tnr er-
geven ^ een uur van den dag aan de eerzucht toewijden,
maar den overigen tijd een kinderlijk kunftenaar zijn; mij-
nenthalve ook eiken dag een uur aan zijn vermogen denken ,
maar al de overige, aan den roem — dat heet leven ƒ Wan-
neer men faganini's talent, wanneer men zyn onuitput-
telijk inftrument bezit ; wanneer men zeker is , dat hec om
nimmer aan idéen, aan fantazie en fcheppingskracht ont-
breekt, wat ligt er dan aan gelegen, wanneer dat alles meer-
malen overloopt , en uit de overvolle fchaal eenige droppelt
Vegvloeijen ? Overvloedig toch werdt gg reeds beloond door
de algemeene hoogfehatting , door al de harten , die n tegen-
kloppen, zonder dat gij nog daarenboven de hand behoeft op
te houden! Wie gij ook zijt, groote kunftenaarsl bedenkt,
dat de Hemel u de kunst niet fchonk , alléén om die tot per-
foonlgk gewin aan te wenden. De kunst behoort aan ieder-
een ; zij is het eigendom van allen , de onuitputbare bron ,
aan welke iedereen het regt heeft zich te laven. Verkoopt
daarom van de uwe aan elk, die koopen kan en wil; maar,
tobt gjj genoeg verkocht, geeft dan het overige weg; er zal
«nog altgd meer overblijven , dan gij hebt weggefchonken!
„ Ziet» wat paganini is overgekomen! Naardien hfl
Hechts geld verzamelen wilde, in (lede van roem, was zijne
eerzucht weldra bevredigd. Hij had zijne fortuin gemaakt
met eenen fpoed , die hèmzeiven moest verbazen. Toen nu
zijne millioenen binnen waren , moest hy trachten dezelve in
-veiligheid te brengen ; dit drukte hem neder , ja overftelpce
hem; hij had zünen ganfehen oogst, als 't ware, in éénen
dag binnengehaald. Daar hfl eene waar ter. markt bragt,
die te duQr was om vele en gedurige koopers te vinden ,
ttond de man eensklaps aan het einde zijner kunstbaan. De
voorbeeldelooze deelneming, welke hij verwekt had, was
verdorven ; de geestdrift was door zijn goud verdikt. Enge-
land wilde <hem niet meer hooren , niet meer geneigd zijnde
hem met guinjes te fpijzen. Frankrijk wilde hem niet meer
hooren , geene Napoleons meer voor hem hebbende. Thans ,
daar de rijken niet meer van hem9 en hij niets van de armen
weten wilde, moest hij zijne fchoone dagen terugwenfehen ;
die' der bewondering, van het vrije genie, en — der armoe-
de 1 — Dunkt u niet , dat een Napelfche Improvifator , die
te paard fteden en dorpen doortrekt , onder den oudften boom
PAGANINI EN TALMA, 74»
tens dorps lialte houdt, zingt wat het opwekkende de*
oogenbliks hem -ingeeft , naar wien men met lagchen of met
tranen luistert, en die, wanneer hij zijn hart, hééft uitge-
ftort, met een9 zijner landelijke toehoorders het maal deelt
en in diens hut flaapt; dunkt u niet, dat deze altijd armer
maar altijd gelukkige mensch, die heden uitgeput, morgen
onuitputtelijk is, deze dichter zonder eerzucht of pretenfle,
die zich z$ne verzen niet eens weer te binnen brengt , en
die ze elkeen toewerpt , die er naar verlangt ; dunkt u niet f
dat hij , die het volk verlustigt , zonder van hetzelve Iets'
anders te vorderen dan brood en nachtverblijf, duizendmaal
gelukkiger is dan die kunftenaar , zijn broeder , die te midden
van een vermogen van millioenen derft? Zijn dood, zoo de-
zelve zich mogt bevestigen , ware eene dubbele ramp , daar
die ons een groot Violist en een groot Componist tevens
ontrukt. Zijne werken zijn verloren , gelijk al het overige ;
want hij heeft voorbedachtelijk nagelaten zijne idéen op te
fchrijven , opdat zij hem niet zouden ontvreemd worden. (*)
Telkenmale , ais hem het orchest accompagneerde , gaf hQ>
eiken muzikant eigenhandig zijne partij. Was het Concert
ten einde , dan verzamelde hij andermaal zelf zijne gefchre-
vene muzijk. Aan niemand vertrouwde hij zulks toe, zoo
bezorgd was hij , dat hem ook Hechts het kleinfte deeltje
van een idéé mogt ontkaapt worden f Dus zal men , dank
zij deze verwenschte maatregelen van voorzorg! niet eens
te weten komen , hoe veel verder p a 6 a n i n i de viool ge-
bragt, noch op welk ftandpunt hij haar gelaten heeft, f Kan
men zich een' algeheeler zelfmoord verbeelden ? Is paga-
nini niet dood, zoo zal hjj, bij het vernemen van den ge-
(*) Het aanwezen en de handelingen van dezen Virtuoos
fchijnen als met duisternis omgeven. — Een Duitsch'&ig-
blad gewaagde onlangs van niet minder dan 36 zijner Com-
pofidën/als het licht ziende. Wat daarvan zij, is ons niet
bewust; maar welligt zijn het niet die, welke paganini
gemeenlijk voordraagt , voor zoo verre dit gefchrevene mu-
zijk moge zijn.
Nog lazen wij , zeer onlangs , een berigt uit Genua , dat
voor hem aldaar , reeds bij zqn leven , een Monument zou-
worden opgerigt, en dat zijn borstbeeld er plegtftatig wa*
ingewijd! — Vert.
746 PAOAKINI EN TAL>!A.
tingen indruk zijner doodmare in Europa, en van de onver-*
fchilifgbeid, waarmede zij werd opgenomen, welligc nog in-
zien, hoe veel nadeels zijne baatzucht aan zijnen roem heeft
berokkend; — inzien, welk 'een Hechte rekenmeester Gie-
righeid is^ dat populariteit voor *t minst zoo veel waarde
beeft als geld , en dat het fmartelflk gevoel bij het veffchei-
1 den eens geliefden kunftenaars «Hes te boven gaat ; dat het
beter is, zijne heerlijke idéen en het geheim zijner kunst
achter te laten , opdat tijdgenoot en nakomeling zich daarin
verblijden, dan al deze fchatten met zich te nemen in kei
ftomme graf; dat, eindelijk, na zich zoo lang tot de b$un
fijner medemenfcben te hebben gewend, het meer dan rijd
is, zich ook tot hun gevoel te wenden. Weliigt heeft pa»
sanini op Zijn krankbedde zich reeds beklaagd, niet wel»
dediger jegens het ongeink te zijn geweest, en zuchtend be-
kend, dat onder zijnen geidfchat menige daalder zich be-
vindt, die daaronder niet behoorde te zgn, — de znurver-
worven penning eens «rmen muzikant*, die zich driemaal
bet middageten ontzelde, om zijnen kunstge&oot te hoeren!
Pagaüini toch is een man van te groote talenteb, dan
dat h|J niet o'ok een man van verftand zijn zou ; en verftand
geheel -zonder hart, hoe laat zich dit denken?**
Dusverre jules jinin. Zijne karekterfcbets (dus (preekt
zijn Duitfche Vertaler) des grooten kunftenaars beeft inder-
daad levendige , wegflepende trekken ; en toch , wanneer p *-
OANiNi, nadat men dezelve heeft gelezen, eensklaps voor
ons flond, ons aanzag met zijnen demonifcben blik, en zij-
nen tooverftrjjkftok bewoog, zou deze ganfche Ipiciek als in
ftof wegzinken, vernietigd door den alles overweldigenden
indruk, die, als uit een heilig donker opgeroepen , het ge-
voel geene keus, het verftand geene ftem overlaat I Niet
baatzucht alleen kan een paganini nopen oen ggpec kun-
ftenaar te worden;, immers geene millioenen zyn in Haat,
een* enkelen ademtogt van dien geest te verwekken , die pit
paganini's viool fpreekt] Janin kent alleen den ?aga-
nini, zoo als hij in de Parij fcke falons en aan de Parij*
fche farobank verfcbeen , en Hechts met goud , veel goud in
de hand kon verfchijnen. Hij kent alleen den paganini
na dep zondenval. De blik in zijn Paradijs bleef voor hem
verborgen. Hg zag den knaap niet , zoo als bfl , onder den
1 harden, gierigen vader, honger en flagen leed, opdat bjj
PAGAN1N1 Etf TALMA. 7^T
des te eerder een groot Muzikant wierd, en hoe desniette-
genflaande zijne hartstogtelyke geestdrift voor muzijk nog
de bovenhand behield; — hjj zag den knaap niet, wien het
bloed in het aangezigt ftttg, toen hij vernam, dat m 02 art
reeds in zijn zesde levensjaar een geheel uitgewerkt klavier-
concert gefchreven had; — hij zag den negenjarigen paga-
nini niet, hoe hij op den grooten fchouwburg van Genua
allen wegfleepte door zijne variaties op de Carmagnolej
(*t was in 17931) — Jjy zag niet, hoe de 'veertienjarige Vir-
tuoos, dien rolla en paer bewonderden, door balies
(leden trok, ongehoorden bijval oogftende, lang voordat de
klank zftns naams tot ons was doorgedrongen; •— hy, zag
hem niet, hoe, aan het Hof. van Lucca9 waar elisa bo-
naparte fchittarde, liefde en eerzucht hem denflrjjkfiok,
op zijne zeldzame wijze, langs twee en zelfs ééne fnaar
leerde bewegen; ~ hij zag den trotfchen Italiaan niet,
die, fiods lang de roem 2ijns vaderlands, gedurende dertig
jaren niet' kon befluiten over de Alpen te gaan, om hier es
elders vreemde kritiek over zich te gedoogen , Fransth geld
naar stah te ftryken, en hfct aan Parij fcke fpeeltafel* of in
den drang van ztnneUJken bartstogt wéér weg te werpen*
Paganxni had, toen ja*in hem zag, zijn ganfche leven
reeds doorleefd* Hjj was te Parijs een vreemdeling onder
vreemden , die hij niet kende ♦ niet beminde , flie hem niet .
kenden , niet beminden , en die , zoodra de indruk zijns in»
ftmments voorby was, Hechts daaraan dachten, welke link»
fche complimenten hg maakt en hoe haveloos ztja hair er
uitziet. Hij kon even min eigen worden op dien bodem,
«Is de Stiermarhtr ep Tiroler zangers, met wier liederen
vol reine natuur eens de groote wefreld van Parijs zich ge»
liet hoog te loepen , om hun daarna de bnfchuld en met da»
zelve alle fchoonheld te rooven. Het korte qjdabeftek,
waarin paganini zich te Parijs ophield, is dus het ftaod»
pnm, van waar de, anders in hare foort meesterlijke, ijjk*
rede van jan in moet befebouwd worden*
7*8 Dft LULfDft SN DS VDELlttlD.
DE- LIEFDE EN DE IJDELHEID.
. ; — - ff 9» ü fltri nota
Tenendc' U pur ocehi qua giufo alfonpo;
■ - . Ma guarda i eerehi fino al piü rimoto ,
Tanto che veggl feder la Reglna ,
■ • ' Cui questo regno i fuddlto e dlvoto l (*)
D anïe, la dhr. cm. farad. c. SI.
Be gèwenschte Mei was terug, en de kriekende morgen
verdreef langzaam en öatig de danpen des nachts. Hier en
daar reeen , als eilandjes op bet ftille meer , de gefchakeerde
koeien uit den nevel op de weide. Vogels en kikkers ont-
waakten» en cjüpten en kwakten elkander 'den morgengroec
toe* Haan en hond wekten het landvolk, en de rookeöde
fchoorfteen verkondigde het naderend ontbot, Eindetyk Gebit-
terde ook in vollen luister de fcoNino , en de nacht was ge*
woest» Lustig begaf zich de 'landjeugd aan den vrttfijken
ubeid; terwijl de liefde, verzadigd vooralsnü vanfteedfcfce
zegepralen, het groenende Land kwam bezoeken. De ge-
veinsde zochten, het liegend gelaat, nu teeder, dan eraftig*
dan weder hartstogtig, en het gevoelloos, gefnap der ftadge-
lieven verveelden hem ; derhalve had hij fluweel en zijde ver*
wJtfeU met het eenvoadiger boerentoilet: een breedgerande
hoed beschermde zijn gelaat ; eene bont gekleurde das , luch-
tig den hals omgevend , liet hem vrij adem halen ; een lange ,
ruime rok zwierde hem om de leden , en de zilveren gesp
^an den fchoen weérkaatfte de ftralen der zon, Eenen fcnoea*
tigen flok in de handen , knijerde h$ fluitend over dé een-
zame wegen, toen hem zeer onverwacht eene Schoone oüt*
moette, die in haren gang, hare kleeding en manieren niets
van eene. veldbewoonfter had. Een doorfcMfnend, fneeuwwk
gewaad, tot op den voet neder vallend, -bewimpelde verra-
derlijk de ryke geftalte; een los omgeworpen fhawi bedekte
(*) yy Het zal u onbekend blijven, zoo lang gij deoogen
hier beneden rondom u houdt gevestigd ; maar doorloop de
kringen, tot op den allerverften; da* ir eerst zult gjj de Ko*-
ningin zien .zitten., aan welke dit alles onderworpen is cé
gehoorzaamt."
Ot LlftFDE KW Dl QDEiHEIO. ï%9
tcti halve den pralenden boezem , ten halve den vollen , fat^-
nigen arm. Een groen line omving begeerig het wijkende
middel ; gitzwarte lokken , door den Zephir gewiegeld , vie-
len telkens lief kecend terug op den fchoonen hals , wiens wit
Hechts door de hier en daar kronkelende ligtblaanwe aders
van dat des kleeds verfqhüde. Een hoed met in kunstvolle
achteloosheid fpelende linten, gioea als die dés gordels, be-
fchaduwde neérwlppend hare oogen , hun9 glans nu eens ver-
bergend , dan weder doorlatend , als de waterwolken de zon.
Zoo zweefde zij, bewust van hare «fchoonheid, door de
bloeijende landftreek.
De lief BK, verwonderd dé bekoorlijke nhnf ia d4t veWi-
ten oord alleen, te ontmoeten , fpoedt zich nieuwsgierig' naar
haar toe , en, groet haar. Sierlijk laat zjj de ftrmen lang*: de
zijden vallen, en buigt zich met zwier. Hoe vind ik, begint
amor, zoo vele fchoonheid in zoo eenzame (beken:? Zijt
gö welHgt eene bedrogene geliefde, die, da ftadvermzfcen
vliedend, op de matige velden, in dit weldadig lommer,
uwe ftnart komt verbergen? — De nimf, verontwaardigd
dat haar naam hem onbekend was , antwoordt met bitfe lip*
pen en trotfche gebaren: Mij kent de geheele weneld; geen
hart , of het U door mij overwonnen en gekluisterd ; ik ben
eene Godin, en ij d e l h e i d is mijn naam. Overal op aarde
wordt mijne magt zoo erkend en aangebeden, dat mijne dienst
die van j u p i j b r overtreft ; van de leeroen hot tot aan den
troon tyeelt mijne geheime magt , naar welgevallen , met alle
harten. Lagenend zie ik den Redenaar n over alles en nog
wat anders9* zich verfchorren; den Geletterde de geleerde
boeken doorwormen ; de Schoone onvermoeid in het hetftei»
len van de verwoestingen der jaren; den Fat hagend in de
feestzaal, om zich met bevalligheid naar de viool te ver»
draaijen. Door m$ leven, voldaan en tevreden, zij, die
zich het meest over de Natuur te beklagen hebben ; mfln
tooverfpiegel vergroot bon hunnne talenten zoodanig , mijne
fchalen behagen hun dermate, dat *ij, zkb altijd op dezelve
.beroepend , flechts hunne een w ooregtvaardig noemen. Ik ben
het, die de prachtige paleizen en de trotfche gedenkceekenen
doe bouwen*; ik , die ten laatfte de koude, eenzame woning
ader dooden tooi, en vergulde logens op de grafzerk febrijjf
■en. befteU terwijl, in fpijt der rondom verfpilde praal, der
temen In vergetelheid bleven. Zelfs in het hart van hem »
♦die mij hekelt, (luip ik ter fteela , met een welgevallig be*
750 DE UEFDE EN DS IJDELHEID.
drog; 4e Wegeer zuivert en flijpt en fiere den ffijjl du
fchrifts , waarin bij mij aanvalt , om lof te behalen 5 en de
nietsbeduidendfte Schrijvers beheerscb ik in voege , dat 2$
zich allen eenen eeuwigen mam beloven. Ik, (zie eens boe
ver mijne magt zich uitftrekt Q ik jpeb aan eepe foort van
menfehen wijs gemaakt, dat zjj niet van adem afftammen,
gelijk, de gewone menigte, bij toeval geboren; maar van
eenen veel edeler tak. Ik behang mijne aanbidders met Uu*
ten an kruifen, met Vlies en Koufeband, met Adelaars e»
Leeuwen» met Valken en Olifanten; ik noem hen Ridders en
Commandeurs , hen , die nimmer paard noch wapen aanroer-
den; zie, hoe zij den liefelijken rook influrpen, terwjjl de
pp goudzakken troonende bep met benijding aangiet en hun
net ijdele zelfverheffing zijne dakaten toeduwt. Ik ben het,
die den furrènu zoodanig opblaas, dat 'bij zich verbeeldt heel
wet ce s$d geworden, en dat hij den banknootloozen ge-
teelde, of krijgsman, of ambtenaar magtig vereert door
hem gemeenzaam (lomp) te behandelen; ik, die den uk
** vadera ftal gezwollen bediende (pennelikker) zijn* achter*
vliering doe vergeten, en de te poecfen lamp, en £e te ge»
fcnorzamen fchd; die he», van zün* kantoorbank ontflagen9
met lorgnet en, vergeld koper uitgedost, neuriënd en trip-
pelend het koffijhuis doe doorpaauwen, de jongens toefnaan*
wend mee een vaisch.Engelsch accent gebieden , majestueus
«1 de Courant voor den neus wegpakken , en zich , vol van
sichzeiven , op een paar doelen doe nederfiommelen. Het
T$k van amor zelvea werp ik omverre, en om mijnentwil
zoekt de zotte hoop der Fatten bq de Schoonen niet zoo
zeer hare gunden, als wel den fchijn van dezelve, en, mee
lonkjes en knikjes tevreden, is het hun genoeg» dat. ieder-
een hen voor gelukkig houdt* Maar bovenal behaagt liet
mij , met onverdeeld gezag over de vrouwen te heerfchen;
zft verdringen zich aan mijne altaren , en niemand offert er
vuriger en opregter: zoodat het ganfche vronweogeflachc
voor mij alleen leeft , door mij alleen ademt*
Nu kon de liefde zich niet langer bedwingen: Zwiig,
sekte hij , en grijp niet in mijne regten ; erken, (hief toonde
feti boog en koker) erken onder dit nederig gewied den Geri
der Liette: regeer weer gij wilt; maar ik alleen beheersen
het vrouwelijk gedacht. Over die gevoelige zielen , over die
teedere* hanen bezat ik immer een onverdeeld gezag; aqj
bewezen z$ ftecde hare eerfte vereering; en Indien go baic
DE LIEFDE EN Dl tfDELtfEID. ttl
oogen en gedacnten wel wilt gadeffaen , zult gij altijd on»
dubbelzinnige fporea mijner magt ontdekken. In desÉe fchoone
voorwerp}** U bot Liefde dat leven (tart, ziel en beweging:
befchouw het oanootele bart van het jeugdige meisje , alvo-
rens ik baar bekend ben; met bare pop alleeft ia jrtj bezig,
en fpeelc en lacbc en babbelt en treurt met dezelve. Maar
naauwelijks ' heeft mijn vuur baar de kiel ómflpkeft, of zij
wordt ernftig , en ftil , en droomend ; bare blikken , bare ge*
baren heeft zij geleerd te beheerfchen, maar te vergeef)
poogt zij de wellingen der Hefdekoorts te verbergen! zfe;
boe zij reeds bij den naam des geliefden van kiem veran-
dert ! In bet matte vuur der onrustige oogen , Op de gloei*
jende wang, op den zweltenden boezem , die iidh met be-
fpoedigde golving door kwalijk weérhoüdene zncbten lucht
geeft, op bet gelaat, nu bloedrood, dan bleek, ftaét
bet kwijaend verlangen geteefcend. Zoo ontbranden drooge
bahnen , getroffen door eene gloeiende vonk ; de vlam
verfpreidt zich, verflindt den oogst, en woedt teugelloos
in den omtrek; digte wolken van rook en -vorikeft (tijgen
hemelwaarts.
Zelfs in dën boezem der 'oude juffers dring ik door, en fleep
ze , beladen met blanket en pluimen en bloemen en jeugdige tooi.
fels , kan mijn» kar mede ; alle fcheidsmuren werp ik omve*;
geene tfotschheld is tegen mij beftand» De fiere ros aura,
die , fteeds vol van bare fchoouheid en de fcfcatten des va-
ders , nimmer glimlachte f noch fprek mee iemand , die niet
bij tonnen telde; ros aura, eindelijk door mijnen pijl ge*
troffen, denkt aan praal meer noch goud: zie, hoe zij, on-
der. mijne noodlottige magt gebukt, hare waarde vergeet, en
de nederige flevin wordr . . . van wien f . . . van haren ftal-
knecht) Zoo verliest een kleed met goud en zilver doorwe-
ven, de pracht weleer der rijkfte fchouders, verlieten en
gevlekt, alle fporen van zijnen vorigen luister, en vak ten
taatfte, gefcheurd en veracht, in de morflge zakken des
kleerkoops!
Met verfinadende trekken, als uit den ongelijken ftrfjd niet
veel eer verwachtende, hoorde de trotfche Godin hem aan?
etafclgk viel zij de liefde fpottend in de rede, en zeidét
G$ pocht op eetf onbepaald gezag over de vrouwen, omdat
uw vuur baar fbmwijfen ontfleekt; maar gij bebeersebt
baar flechts nu en dan , en uw rijk is kortftbndig. Ik inte-
gendeel zit haar van den terften dag tot den leatftea ia den
752 DS LIEFDE IN DE JJDSLHK1D»
boezem, eo vrees niet ze ook te verliezen. Het kleine
meisje , dat nóg onzekere klanken ftemek eu naauwelijks op
de voleen wankelt , doe ik reeds genoegen fmaken wanneer
zQ zich Schoone hport noemen , doe ik reeds elk oogenblik
naar den fpiegel terugtoeereji. Zie, met welke verrukking
zij Üch het nieuwe kleed met kaneen ftrooken ziet aantrek-
ken , met welke afgunftige Wikken zfl de glinfterende fteenen
in haar -moeders lokken bewondert, of de heldere, klearvolle
paarl aan den bals der voiwasfen* zuster, en hoe (machtend
»j naar den dag verlangt, wanneer ook zij in dergeijjken
pronk zal fchitterenf Van dan af aan is zij wijne Qavin;
maar Liefde kent zij nigt; zg weet niet eens, wat dit woord
beteekent: intosfehen groei ik met de jaren in haar hart, en
yerzelvig mij- ten laatfte met haar-; zoodat, betzij zjj fpreke,
of lagche , of toorne , ik 'bare lippen , ik haren lach of
ïoorn beftuur. Lang zon het zjjn, indien ik u alle offert
wilde verbalen, die de vrouwen dagelijks aan mijn altaar
brengen. Wie zon .den langen en pijnlijken -arbeid, van het
tolkt kannen vermelden, en de geheimvolle, weldadige kunst
in woorden begrijpen I Wie de fehakeringen en fpelingen
der lokken I Wie de hervormingen van grjjs in blond of
gitzwart haart Wie doen gevoelen, welke uitdrukking een
hoofd aan zijn kapfel ontleent 1 Wie de diepe wetenfehap
van l* peigne of millbboücles (*) k umi en verkla-
ren I Eer zou rowlanb opnoemen alwat er vereischt
wordt tot zrjn heilig Kaljdor , dat jeugdige veerkracht her-
geeft aan den verlepten boezem, dat den valen ouderdom
met zjjne rimpel* verdrijft, en het vel, als de zon de lelie,
doet herbloeyenj
Overal zult gij taliooze fcharen zien , zich toewijdend aair
mQne nederigfte dienften; ik feberp het vernuft en verfijn
de kunst; half Engeland en byna geheel Frankrijk zijn door
mij gehuurd om het fchoone gedacht te dienen* Hier wed-
ijvert de kundige naald met de naarftige fpin in doorfcbQ-
nend borduurfel; di&r (teelt het penfeel de kleuren van iris,
om ze aanzie zijde te geven; deze vlecht de zilveren dra-
den , of tooit het fluweel met fchitterend goud \ een ander
bereidt de fteenen voor oo^en en boezem, terwijl gene zich
in zee werpt, om.der mosfel hare fchatten te. ontrooven , en
weder een ander ijs en fneeuw doorwaadt, om het prach-
(*) Beroemde kappers (pnfesfmn ie coiffurï).
DE LIEFDE KM DE QBELHK1D. 7W
tige bont, Maar werwaarts gij ook de oogen wendt , overal
zult gij de vrouwen aan mij onderworpen zien; en dikwijl*
tal het gebeuren, dat gij gelooft ze in uwe kluiatew te
hebben, terwijl al de beweging, die gij haar zich ziet' ge-
ven en u toerekent, voor m« alleen, gefchiedt. ^
Zie ah na ginds met zoete blikken en tartende gebaren
otto lokken; gij gelooft baar verliefd? abna wil.**»
inededingfter vernederen: zij heeft otto verioren; ahma
valt in onmagt; niet uit liefde -uit Ijdelheid. Mfafehien her-
innert gij u wel, hoe dikwijls ik o dwong fchaamrood te
vlieden? hoe het bekoorlijkfte , het edelfte wezen, bet in-
nigfte, kieschfte gevoel, voor eenen fchitterenden titel, voor
eenen klinkenden geldzak, voor eenen prachtigen fhawl we«I
vergeten? Tnsfchen ferdinawd en rudolf dobberde
ethosa; toen nam uudolf zijne toevlugt tot mij; ik
ried hem, den gouden band zijner liverei te verdubbelen; en
(zoo weinig wordt er verelscbt om een vrouwenhart te win-
nen!) naauwelijks had hij het gedaan, of ethos a's hart
was veroverd. Emma is wij» om mijnentwil , want harer
liefde keurt zij geenen fterveling waardig; om mijnentwil valt
ctoRiNDE in de vleijende armen hares fchatrijken min-
naars: deugd zoowel als ondeugd is dikwerf niets dan Ik,
Doch om «Hes In weiuig woorden te bevatten, boe menig-
maal hoort men niet zeggen, dat het hart der vrouw onver-
klaarbaar is, vermits zij zonder reden wil en niet wil ; onftaod-
vastieer dan de Wimpel, die geenen wind getrouw Wuft,
maar nu her- thans derwaarts fladdert. Ik ben het kompa,
op die zee; ik beftuur in het verborgen elke harer hande-
Ihfeen; ik ben de reden van hetgeen gij grillen noemt, iets
dat een gevolg zijn zou zonder oorzaak: wanneer gij bare
daden niet begrijpt, raadpleeg mij, en gij zult alles weten.
Zoo zetteden zij hunnen twist voort; *n de liefde, die
„otsch en koppig is , Koorde zich niet alleen aan geene re-
denen , maar zeide: Laat ons die ijdele woorden daar latea,
r om een einde ».n het gefchü te maken, liever onze
wapenen tegeti elkander beproeven. Juist naderde uit het
nabijgelegen dal het allerlieftte mientje, wier fchulde-
looze , eenvoudige blik een ongeflepen ban, eene : nog na-
tuurlüke ziel teekende, en derhalve een zeer gefcMkt voor-
werp voor de bedoelde proef aanduidde. In de ftad was ^
nimmer geweest, en jaap Hechts en hoip hadden haar na
en dan boersch weg gezeid, dat z« fthoon wa*. Hier, zegt
754 DE LIEFDE EN DE IJDELHEID*
Am o ft, Itar zka, *ie «eer vermag; Indien gij deie tege*
tn{jne magt verdedigt, twist ik niet langer, en geef mij over-
wonnen, Oftcfaoon de pang ongelijk had kunnen fchjjnen,
nam de Godin de uittarting aan : zij ging naar het meisje
toe, en vatte haar vleijend en kozend de hand, terwijl de
liefde onder zijne pijlen den fcherpften en gevaarlijkfteit
uitzocht. Den boog gefpannen, toont hij haar een bevallig
veertje ; ce getijker (Jjd fnort de gevederde fchicht, en raakt
het meisje , dat den winnaar opmerkzaam gadeflaat , naanwe~
lijk* de borst , of. de Godin houdt haar in hetzelfde oogen-
btffc eenen helderen fpiegel voor. Met ganfeher ziel, onbe-
wegelijk, in verrukking, ftaart de omroozele hare fchoonbeid
aan, en heeft geene blikken meer voor den bevalligen jon*
:n. De Godin lachte, en de liefde, met fchaamrood
lekt, vlood overwonnen.
de afgevaujwe bladeren*
Omringd door afgevallen bladren,
Staan wq in 't lagchend uur der jeugd ;
Maar nimmer ftoort het dorrend loover •
De dartle en ongezochte vreugd;
Wij zweefden vrolijk langs de velden ,
Wanneer de fcherpe herfstwind woei,
En fpeelden met de fletfe bladren,
By *s levens eerften lentebloei;
De vlugge voet was huplend vaardig,
Al werd het buiten bar en ruw ;
Geen zorg omknelde 't juichend harte;
Het kind Hechts kent een zalig: nu.
Wij ftaan omringd door gele bladren ,
Wanneer des levens zomer naakt,
Wanneer de hoop met arendsvleugels
Het ligt ontvlambaar hart bewaakt.
Bewust -van kracht en wilsveraegen ,
Befchouwen wij den dorren boom ;
Maar 't tintlend vuur brandt op de wangen,
Het hart des jonglings kent geen fch'room;
Dan wenfchen wij , dat nooit de grijsheid
Die kracht, dien gloed, dien wil ontnam,
En dat de lieve dag der vreugde,
Der priifte jeugd , eens wederkwam !
Omringd door afgevallen bladren,
Staat, in zijn volle kracht, de man;
Hij droomt van langvoorleden tijden,
En fpreekt er fotns weemoedig van ^
DE AFGEVALLENE BLADEREN. Wft
Hö zucht, dat jaar aan jaar ontglipte,
Sinds bti op 't krakend, dorre btaé •
Gewandeld heeft, en veel genoten,
Maar ach ! ook veel verloren had!
Hij denkt aan vrienden, ver verouderd,
Vergeten, of in 't ftiUe graf;
, Dan teekent elk gevallen blaadje
Zijn* levensweg zoo treffend af!
Omringd door afgevallen bladren ,
Staan wij, in *s levens herfstdag, wéér,
En bevend, wanklend gaan wij verder;
Het vuur der jeugd ontvlamt niet meer !
Wij zien niet om — reeds lang geleden
Verloren wij , wat eeuwig rust ;
Wij zien niet verder — al ons hopen
Wordt immers fchieiijk uitgébluscht ?
Maar voorwaarts gaan wjj — Uil en treurig;
Vergeefs naar 't heil der aard' gezocht!
De kindschheld, zonder vreugd, keert weder, —
Dit laacfte: nu befhiit den togt.
Rotterdam. B. T. L. W.
Navolging uit het Lngekch van Misf n out on. ,
AAN MJJNE GADE, NA DE BEVALLING VAN EEN BV DE
GEBOORTE GESTORVEN OINDJE.
JN een ! 'k weerhoud mijn fmart niet langer ,
Bij V herhaald en droef gemis;
Neen! het harte (laat ijteeds banger,
Wen 't gevoel befloten is.
Klinkt geen danklied van mijn fnaren , '
*k Smoor den toon der droefheid niet.
Wat aan andren vreugd kan baren,
Baart dan ons Hechts ziels verdriet!
Schoon door hoop zoo vaak bedrogen,
Thans , thans fcheen zjj meer dan fchijn ;
Maar , helaas ! 't is wéér vervlogen ,
Wat wij waanden wis te zijn.
't Wiegje, dat ons kind verbeidde,
Werd alweer zqn treurig graf;
't Groene wiégkleed, dat men fpreidde,
Gleed er als zijn lijk kleed af.
't Ligt daar, door dat groen omgeven,*
Kleur, helaas i die ons misleidt,
Als een roosje zonder leven, '
Afgeplukt voor de eeuwigheid.
Ja, daar ligt het ftil ter neder,
Door den dood in flaap gefust;
15% AAN WJHB. GADE.
't Wiegje gaat noch heen noch weder 9 .
Want geen ftervüng ftoort zijn rusu
Stil is alles 1 — neen , mijn waarde ,
Hopen we op 't ontwaken niet:
Jezus is niet meer op aarde.
En geen mensch , die redding biedt,
•
Goeden nacht dan, dierbaar wichtje I
Teedre lievling van ons hart!
Ongekrénltt is 't lief gezigtje :
't Kende ook nog geen aardfche fmart ;
't Zag geen ènklen traan nog vlieten;
't Kende ook nog geen ziels verdriet ;
't Kan dus ongeftoord genieten :
't Zag zelfs onze tranen niet.
Slaap dan zacht, gij vreugd mijns levens»
Onze hoop (fchoon hier in fchijn) ,
Maar voor beter wereld tevens»
Wen uw doodflaap uit zal z$n!
Kom dan, lieve! laat ons hopen,
Normaals hopen op 't verfchiec
Aardfche vreugd mag tegenloopen,
Deze hoop bedriegt ons niet.
D6ér, bij 't eeuwig groot ontwaken,
Toeft on* 't zalig wederzien,
Dat ons reiner vreugd doet fmaken,
Dan deez' wereld aan kon bién.
Tranen , houdt dan op te vlieten ;
't Oog heeft reeds genoeg gefchreid:
Wat we op aard* dan niet genieten,
Hoopt ons bare van de eeuwigheid.
Of, mogt eens ons lot- nog keeren,
Schonk het ons nog vreugd voor pijn ,
Mogt de fchat , dien wy waarderen ,
Hier ook nog eens de onze zijn , —
O I dan zjj voor blijder klanken
• Wéér m}jn gulden lier geftemd;
'k Zal den God der liefde danken,
Met ons kroost in d'arm geklemd!
Emkhuizeny s. van oudkbrk pool»
Oct. 1835.
■ ■ — "■■<t"1" ■■'■■ ■ — "■■" ■ ■■ -■ —\ ■ ^ ' " ■
TOEPASSELIJK BIJSCHRIFT OP ZEKER MAGAZIJN VAN
GOEDKOOPE BOEKEN.
(jTeld, fthaamte, kracht, deugd, eer, beftemming, rust en hoop
Verruilt men bier voor gif, en juicht nog in 't goedkoop*
v. R.
No. XIV. Meng. bl. 679, reg. 14, leze men: voor mij.
No. XV, hier boven, hl. 721, reg. 1, moet ztjn: Jecinoriu
K
MENGELWERK.
IETS OVER DE SAMARITANE VAN FRANS BALTENSZ.
JL/at is op zijn Frans Baltensz. hoorde ik menigmaal
uitroepen , wanneer men iets buitenfporig gek of ver-
ward gefproken, gefchreven of uitgevoerd vond. Vroeg ik
opheldering van deze fpreekwijze, inzonderheid te Dordrecht
in gebruik , dan vertelde men mij vele wonderlijke dingen
van eenen frans baltensz. en van zijn zonder-
ling boek , de Samaritane. Later kreeg ik dit boek in
handen, en vond het inderdaad een potfierlijk voort-
brengfel van "de eerde helft der zeventiende eeuw. Ik
raadpleegde tevergeefs degeachtfte en ongeachtfte Schrij-
vers van vroeger en later tijd , of zij ook iets nopens
dezen baltensz. en zijn zonderling gefchrift mogten
opgeteekend hebben : en had ik geen toegang gekregen
tot de Handelingen van derf Kerkeraad der Hervormde
Gemeente te Dordrecht , dan zoude ik welligt nimmer
in de gelegenheid zijn gekomen , nadere kennis met beide
te maken. — Daar bet mij gebleken is, dat eenige let-
terkundigen van dezen tijd hunne opmerkzaamheid op
het , thans zeldzame , boeksken van baltensz. ge-
vestigd hebben, meen ik hun door de mededeeling der
volgende bijzonderheden geen ondienst te zullen doen.
Frans baltensz., Dordrechtenaar van ge-
boorte , Boekverkooper en Boekdrukker van beroep , had
in het midden der zeventiende eeuw zyne woning en
drukkerij bjj dé nieuwe Kerkftraat te Dordrecht. Hij
was heimelijk de leer van den befaamdea daviix j o-
r.is , die tot in het midden dier eeuw te Dordrecht nog
eenige weinige vereerders en navolgers had, toegedaan.
Zijn vader was. baltes frakszoon, een ijverig
Calvinist en Ouderling der Hervormde Gemeente te Dord-
recht , bij welke hij in hooge achting ftond. Hij werd
meermalen door zijne medebroeders naar Duitschland ge-
mengel w. 1835. no. 16. Ddd
758 IETS OVER DE SAMARITANE
zonden 9 om Predikanten te hooren en uit te noodigen ,
om hunne gaven aan de Gemeente te Dordrecht mede te
komen deelen.
Nadat frans baltensz. zich door het uitgeven
van eenige kleine , en thans bijna vergetene , gefchriften
zijner Stadgenooten had bekend gemaakt , liet hij , in het
jaar 1635 , een door hemzelven opgefteld boekje , geti-
teld: Gulden. Kleinoodt , ftreckende tot verclaringhc
van het 13? Capittel des Euangeliums Johannis9 bij
nicolaes centen drukken , en gaf aan zqoe
Medeboekhandelaren, troyen, brullaert en
reinier, n een riem van exemplaren" , om dezelve
onder de Gemeente te verfpreiden.
Daar hij dit zonder. voorkennis en toeftemmtng van den
Kerkeraad had gedaan, werd ef in deszelfs vergadering,
den 27 December van dit jaar gehouden , . over gehandeld.
Men las er eenige perioden en. af deelingen uit voor , en
bevond, „ dat het een hers- en fuweloos fahrift was,
„ daer wt geen verftant int alderminfte kon gevat ofte
„ gereept worden, noch vin deaEvangeliste , noch van
„ zynen wtlegger felve , en daer geen ander vrucht van
» kon genoten worden , als een openbare befpottinge
„ van christelycke religie." — • „ Overfulcx, naedién
„ eenighe Broeders alvorens hadden geraden gevonden
„ den auteur van dat boexken voqt de vergaderinghe te
n doen' ftaen, en hem daerover te hooren, is hy voor
„ defejve gecompareert, en naer eenighe .ondervragingbe,
„ foo.over de meyninge van zyn boexken, als over de
» gelegentheydt van het drucken pi verfpteyden van hetzel-
„ ve, heeft hy de Broeders zyn ooghmerck en intentie gbeo-
„ pent, mitsgaders eenighe verMaringhe vin fyne vremde en
. „ . ongehoorde panieren van fpreken gedaen." Nadat zij die
intentie en vtrklaringhe gehoord hadden, verklaarden de
Broeders eenftemnrig „ dat hy een perfoon was f eer /woei
„ ende kranck van hersfenen ," en befloten „ de gedruckte
„ exemplaren in Mt trecken, om de ontwyfelbare belpot-
*;tinghe van Gereformeerde kereke te voorkomen." Ook
vernamen zij , „ dat hy noch over de andere Capittclcn
VAN FRANS BALTENSZ. 759
„ y an den/elven Evangelist gelycke Concepten by ge-
\ fchrifte hadde," die h\j echter beloofde niet te zullen
drukken , of laten drukken. Eenige dagen hierna liet
de Regering, op verzoek van den Ketkeraad, de afge-
drukte exemplaren van het Gulden Kkinoodt ophalen ,
en verbood bal ten sz. de uitgave zijner overige aan-
teekeningen op dien Evangelist, zonder toéftemming van
den Kerkeraad.
In weerwil zijner belofte, gaf f r a n s baltensz,,
dertien jaren later, in het laatst van 1648, het vervolg
van zijn Gulden Kkinoodt , of de verklaring van het
viefdé, èerfte , dertiende , derde , vijfde ,• zesde , .ze-
vende , achtfte en negende Hoofdftuk van het Evangelie
vanjohannes} in het licht. Men:noemt dit boeksken in
de wandeling de Samaritane ; niet omdat dit de alge-
meene of hoofdtitel is , maar omdat de titel van het eerffe
HQöfdftuk met dit woord, begint. ~ Voor. de verklaring
van elk HQöfdftuk ftaat. eea. bijzondere titel, b- v. :
„ Samaritanen ofte fpieghel der Gódtsvtfeefentheydt en
„ Eerbaerbeydt ofte ghefpreck van'; den Heere mpt het
„ rechtgheloovighe wyf van- Samaria , oft uyt Jacob van
,* Ephraim vanSichac, befchreven iü het vierde Capittel
„ van den Evangelist Johanne , iïrprys voorgeftelt , die
w met vergeldinghe vergolden wordt, volghens d^woor-
„ den des Heefen enz. — ofte een woordelycke vercla-
H ringhe van het vierde Capittel des. Evangelist Johan-
„ tie." — „De eerlyckheydt desHeereh: inopenbaringe
„ de Heere hem in die in Cana de Recht-gheloovighe by
„ hem. OfBefchryvinghe de eerfte verclaringhe de Heere
„ hem daer de Rechtgheloovighe by hem , in fyne Eer-
„ lyckheydt of wydtheydt van fyi* feyndinghe van Godt
„ de Heere in Galilea , de recht-gheloovighe , buyten af-
„ beeldinghe (dat is , dat die. hem door geheel Galilea de
n rechtgheloovighe buyten af-beeldinghe was)bij de Recht-
* ghdoavighe Houwelycks-lüyden , en Recht-gheloovighe
„ diep uit Galilea van 'daen (eer hij dieper in Galilea
„ tradt) enz. — of woordelycke verclaringhe van het
„ tweede Capittel in Johanne." .-*■>:*
Ddd.2
760 IETS OVER DB SAMARITANE
Op den titel yolgt meestal eene even zonderlinge Foor-
reden tot den Lefer , waarna baltensz. op deze
wijze den Evangelist opheldert : „ Want soo lief
„ HEEFT GODT DE WERELDT OHEHADT , DAT HY SYN
„ EENIGH GEBOREN SOON GEGEVEN HEEFT (*) : dat
„ is , oorfaecke met fulck een beminnen hebbe Godt de
„ Heere of de Godtheydt, Beminner, of Ghever de
„ Godtheydt de recht-ghelóovighe , tot zyn die tot goedt,
„ dat de Godtheydt t'famen ghemeen is of daer die een is,
„ de ReCht-gheloovighe van de Recht-gheloovighe Adam
„ en Eva aen tot de Rechtghèloovighe , die over den ge-
„ heekn A%rdtbodem zyn zullen, tot de recht-gheloo-
„ vighe in de eyndinge van Hemel en Aerde , bemint dat
„ hy , die van alle eeuwigheydt de Godtheydt bemint, of.
„ gegeven van de Godtheydt de Recht-gheloovighe tot
„ zyn, die die tot gaet bemint of gegeven, of gefchoDC-
„ ken of ghedaen heeft tot zyn die tot gaet , of tot
„ wereken , die de Godtheydt tot maken , die die een
„ afmalinghe hem in vereerlyckinghe hierna."
Op deze wijze zijn 315 bladzijden gevuld ! Hoogst-
zeldzaam ontmoet men een9 verftaanbaren volzin.
Baltensz. had van den Kerkeraad vrijheid ver-
zocht, om zijne verklaring te mogen drukken. Toen
dezelve hem geweigerd was, wendde hij zich tot de
Clasfis van Zuidholland, die, na herhaalde pogingen om
hem van zijn plan af te brengen , den Burgemeester met
hetzelve bekend maakte. Het verkoopen en verspreiden
van dit boeksken (want het was onder de hand gedrukt)
werd baltensz. daarop verboden , en eerst vele ja-
ren daarna hebben zijne erfgenamen het voor een' zeer
geringen prijs beginnen te verkoopen. In mijne jeugd
was de Samaritane in het geheel niet zeldzaam , en voor
4 & 5 duivers op elk ftalletje te koop ; maar federt het
op een paar Catalogi van beroemde boekverzamelingen
als raar is voorgekomen , heeft men tot 6 k & guldens
voor dit vod der vodden gegeven.
(*) Balten vr. gebruikte de Staten-overzectiog niet
VAN FRANS BALTBNSZ. 761
Sommigen meenen , dat balteniz,, een goed werk
vervaardigd hebbende 9 en geen kans ziende om het aan
den man te brengen , eindelijk befloot , zich zoo veel
mogelijk voor zijne moeite te dekken , en hetzelve , zoo
verward mogelijk , deed drukken. Anderen willen-, dat
baltbnsz. de aanteekeningen van zeker9 Geleerde
op het Evangelie van Johannes , op deze wijze , in een
fcefpottelijk daglicht- heeft zoeken te (lellen, vooral door
de herhaling der woorden niet-ghehovighe en reeht-ghe~ .
loovigAe, die in de aanteekeningen van dien Geleerde dik-
wijls zouden voorkomen. Enkelen zijn d\vaas genoeg
geweest, om te beweren, dat baltbnsz., zijne bij-
zondere gevoelens over godsdienftige waarheden willende
verfpreiden , dezelve in dit gefchrift heeft geopenbaard ,
en dat er een ' fleutel op deze dierbare verklaring , het
zij gedrukt , het zij in handfchrift , het zij. bij monde-
linge overlevering, aanwezig is geweest. Ik voor mij
geloof, dat de eerwaardige leden van den Dordfcheü Ker-
keraad,. in de jaren 1635 en 1648, den fpijker op den
kop floegen, toen zij, merkende, dat de mondelinge
verklaring even dwaas als de fchriftelijke was , den eer-
zamen pran.s baltbnsz. voor feer fwack en
kranck van hersfenen en zijn bocck voor een hen* en
finneloos fchrift verklaarden.
Zonder de zotheid zoude men geene wijsheid onder-
fcheiden kunnen.
LageZwaiuwt, o. D. j. schotbl,
14Nov. 1835. Predikant.
Zoo er fom* hier of ditr nog eeo exemplaar van het eerde GmMêm Kkt>
m—ét mogt aanwezig si jn , zonde ik het gaarne eena ter inzage erlangen.
DBRDB BRIEF AAN HILLBTJB , OVBR DB TEEKENEN
DBS TJJDS.
Ik zal weder eens , onbekende vrierdin , na een lang-
durig ftilzwijgen, mijne fpectatoriale pen opvatten, en
u met mijn gefchrijf lastig vallen ; lastig , zeg ik , want
ik fla weder op het rmde aanbeeld: de teekenen de*
762 DERDE BRIEF AAN HILLETJE ,
tij ds. Sedert onze laatfte briefwisfeling , wel te ver-
ftaan van mijne zijde , zijn er weder vete dergelijke tee^
kenen gezien , die zekerlijk aan opmerkzame oogen niet
ontfnappen. Zonderling genoeg, vond ik de aanleiding,
om u te fchrijven , in eene grove , maar merkwaardige
drukfout. Voorleden maand lazen wij (gij leest toch
% ook de Couranten ?) in het Haarlerosch dagblad , onder-
aan de laatfte kolom , dat men in de annonce van zeker
, gefchriftje , over zekere twee zich affcheidende gemeen-
ten in ons 'vaderland, de letters had misplaatst — men
las niet , de dolerende gemeenten van G. en D. — maar
de dolende 1 Eene dergelijke vreefelijke drukfout moest
verholpen worden; en ik kwam aanftonds op de ge-
dachte , of de letterzetter ook een fatyricus ware ; want
door het weglaten van twee letterkens wordt hier nog al
wat gezégd Het is toch erg , dat men zulke druk-
fouten begaat, die onder zoo vele duizend oogen ko-
men ! Wij zullen het niet beflisfen , verftandige Hiïle-
tje ! , in hoever deze dolerende gemeenten ook werkelijk
dolende zijn; men zoude bijna op die gedachte komen,
want als ganfche gemeenten beginnen te doleren , zullen
zij dat niet zonder zekere redenen doen ; — gefteld nu
eens, dat die redenen weder gevonden moesten worden
in de ontfteide rede van een enkel woelziek prediker',
dan volgt hier van zelf uit, dat de dolerende en dolende
herder ook de dolende en dolerende gemeenten op het
fleeptouw heeft. — Het is erg genoeg, dat het zoo ver
heeft moeten komen , dat de wereldlijke gewapende arm
zich iq het gebied der vredemakers heeft' moeten vertoo-
nen en ontblooten; cktt er niet alken gedoleerd en ge-
doold is , maar ook .gedreigd , en dat er zelfs klappen
zijn uitgedeeld. — Wat zullen wij van dit teeken des
tijds zeggen? Wij zullen er waarlijk niet om lagchen,
juist ook niet om weenen , maar ons bedroeven, dat er in
het rijk. des vredes en des lichts allerlei nachtgefpuis ,
uilen en vleermuizen zijn ingedrongen , die itiet hunne
vale vleugels het licht , dat er brandt , trachten uit te
4óoven., Hoe vurig wensch ik, dat die woelzieke man,
OVER D£ TEEKENRN DES TJJD5. 7.63
(wiens naam ik niet noemen wil) wanneer ht) toch niet
(til. kan zwijgen, maar naar elders heen trok, waar het
meer pas geeft, om openbaar. zich tegen het gevestigd
gezag aan te kanten, b. v. naar Engeland of Ierland*
als een tweede o'gonnell in het geestelijke, want
aldaar zijn voor dergelijke fprekers.qog maaltijden en bul-
derende toasten te verkrijgen — bij ons te lande loopt
bet toch eindelijk met een p?ar geldboeten of een klein
confinementje af; die volksvergaderingen nemen bij ons
zoo tterk niet op , en al (tonden een paar honderd boe*
ren rondom eene ton , waarop een zwarte man ftaat te
kanfelen, zoo is daardoor de ware oude Hervormde
' leer nog niet gered, — Ik vergeleek den woelziekea
man fomtijds bij de komeet van halley, die wij
dezer dagen hot genoegen hadden te begroeten: zij is 4
nü hier, dan daar, lokt de aandacht, en men teekent
haren loop in de gefchiedboeken op; maar men. heeft
immers ook ontdekt, dat de wandelende fier eigenlijk
geene kern heeft, en dus, in geval van boosaardige bot-
fing, niet zoo heel veel kwaad kan doen ; ook loopt de
komeet eenzaam aan den hemel , en verdmjnt naderhand
weer. Onkundigen zeggen ; dat is een mr en wonder*
lijk ding ; wat beteekent het eigenlijk ? Nu zult gq ,
waarde Hilletje, de punten van vergelijking wel verder
kunnen ontwikkelen. — Er zijn fommigen , die fielten ,
dat al dat gehaspel in de geestelijke wereld daaruit voort-
fpruit, dat de menfchèn, die in ons vaderland thans in *
vrede en rast leven , toch iets willen te doen hebben ,
wat naar oorlog of krijg zweemt, volgens het begrip
van zekeren Wijsgeer hobbe^v die van meening was ,
dat de menfchèn altoosdurend - in eenen ftaat van oorlog
tegen elkander: waren (Jbellum omnium contrq otnnei).
Vergeef dezen geleerden uitval, Hilletje! het was zoO
kwaad, niet gemeend.*-» Dat onze tqdgenooten et ge-
weldig genoegen int vinden, om zich op allerlei' wijze bfl
de ooren en den kop te krijgen , is duidelijk voor ieder*
Spectator. — Denk rnaaj: eens , als al die duizende Rus-
fifche en Oosterfche ruiters , die te Kalisoh het Cirque
764 DERDE BRIEF AAN HILLfcTjfi ,
Olympiqu* voor de Vorften vertoonden, in masfanaar
'Frankryk of Spanje of België gepirouetteerd waren \
om de ftekkunde van de noordfche hoven, y entre ó
terre , te bevestigen — wat zoude er alsdan te doen zijn
voor de Ingenieurs , voor de Courantiers , voor de Dich-
ters en Couriers ! Het heeft zich nu nog maar tot een
bloot fpelletje bepaald, tot eenige maaltijden, enkele
duels , eènige doodgereden paarden , en voor de refpec-
tive herbergiers zeker hoogstbelangrijke rekeningen —
maar wat er nog gebeuren kan , Hilletje ! daarvoor (laat
uwe en mijne wijsheid ftil. . . ♦ Als het hier, bij ons
te lande, maar (lil blijft, ieder hét zijne daartoe doet,
den Vor^t en het volk liefheeft, en in zijnen wijngaard
arbeidt, — dan hebben wij een duchtig bolwerk;, dat
niet zoo gemakkelijk te overrompelen is. Erg genoeg
is het altijd , wanneer men zich in de geestelijke wereld
niet verdraagt, en van vrijheid der gewetens fpreekt,
alsof achter dat fchiid allerlei gevaarlijke en dwaze din-
gen mogen gebeuren. Als ik mijne overtuiging u niet
kan opdringen, dan 2al ik waarlijk niet de boeren gaan
opruijen en in het vrije veld preken. Is mijne over-
tuiging de ware , dan zal zij eenmaal , zonder dergelijke
veldpredikaties en dolerende gemeenten, zegevieren, en
men moest waarlijk ook de Advocaten en Procureurs
buiten de geestelijke wereld laten ; zij maken daar ïleeds
eene ongunftige figuur , en zullen toch nooit zoo ver
komen , om den Bijbel als het Code te behandelen. Ik
vertrouw , dat gij , mijne Onbekende ! daarover juist zoo
depkt als ik ; want , als eene vrouw , mint gij den vre-
de, en zult zeker wenfehen, dat het alom juist zóó
toeging als in uwe woning. — Vroeg of iaat, als er
weder wat op te merken valt, zal ik u met mijn ge-
fchrijf komen plagen. Ik wil heden befluiten met eenige
fchoone , treffende regels van den Franfchen Dichter ,
die u wel bekend is ; regels , die ik nimmer zonder aan-
doening lees en herlees:
OVER DE TEEKENBN DES TIJDS. 766
„ Esprits dégénerésf ces jours font une épreuv*,
- Non pour la vérité toujours vivante et neuve »
Mats pour nous que la peine invite au repentir ;
Témoignons pour Ie Christ * ma is furtout par nos vies •
Notre moindre verfu c on f on dra plus iïimpies
Que Ie fang d*un martyr.
„ Ckritiens , fouvenons nous que Ie Chrêtien Suprème
N*a lêgué qtiun feul mot pour prix d*un long blasphême
A cette arche vivante oü dorment fes Ie f ons &>
Et que Phomme , outrageant ce que notre dme adore ,
Dans .notre coeur brifé ne doit trouver eneore
Que ce feul mot; AimonsT
DS LAMARTINE.
En hiermede, vaarwel!
R m. Spectator.
VERHAAL VAN EEN REISJE DOOR EEN GEDEELTE VAN
ENGELAND EN WALES, IN MEI 1835 GEDAAN DOOR
DRIE NEDERLANDERS , EN MEDEGEDEELD DOOR EEN*
DERZELVEN.
(Fervolg en fiot van bl. 739.)
JMa eenigen tijd rondgewandeld te hebben , .namen wij we-
der, gelijk verder op den gebeelen togt door Wales* een*
fraagen en gemakkelijken car aan , welke ons tot Capel curig9
ook fomtijds Capel cerrig genoemd * zoude brengen. Vol-
gens de befchrjjvingen was dit het fraaifte gedeelte van het
geheele Prinsdom. Wij verzochten dus onzen voerman ,' zich
niet te zeer te haasten , dewijl wij alle de bekoorlijkheden
van dezen rid op. ons gemak wenscfaten te befchouwqgr.
Reeds onmiddellijk nadat men Bangor verlaten heeft , begijpt
dè landftreefc wilder te worden. Na omtrent een uur gere-
dden te hebben , bereikten wij Nant Prangen , of de vallei der
bevers (dnsgenoemd , dewijl men deze dieren hier in aanfal
pleeg te vinden). Hier was de natnur bet rijjkfte aan fchoon-
hedéri, allen van een' Houten, en wijden aard. Aan onze Lta»
766 VEAHAAI, VAN EEN REISJE
kerhand hadden w$ hemelhooge en zeer fteile bergen , mee
groote rotsftukken als bezaaid. Deze op de helling der ber-
gen als 't. ware hangende masfa's hadden de zonderllngfte ge-
daanten, en werkten onbefchrijfelijk op onze verbeelding.
Hier en daar fchenen dezelve flechts door eene kleinigheid
tegengehouden te 'worden , en onwillekeurig verhief zich bij
ons het denkbeeld , dat zelfs de dreuning Van ons rijtuig tin
den voet der bergen voldoende zou kunnen zijn , om deze
gevaarten naar beneden te doen ftorten. Ter regterzijde had*
den wij hét boven befchrijving fraaije dal. Hetzelve wordt
door het riviertje de Ogwen, hetwelk, zeer helder zijnde,
toelaat deszelfs rotsachtigen bodem te ontwaren, doodbe-
den ; en wederom zeer hoóge bergen , met boomen en hees-
tergewas begroeid, 'maken den gezigteiuder uit. De weg
loopt in tallooze krommingen, zoodat men van oogenblik
tot üogeriblik nieuwe voorwerpen en nieuwe fchoonheden
ontdekt. Wi} kwamen vervolgens aan den zoogenaamden pasf
Ogwen. Deze doortogt , ofïchoon zeker nog 200 voeten bo-
ven de vallei , loopt tusfehen den voet van twee zeer hooge
bergen, den BraUh-du en den Trivaen. Op den top van
dezen laatften bevinden zich twee groote brokftukken rots ,
welke bijna de gedaante' van menfehen hebben , en van verre
eene aardige uitwerking dóen. Het ftoute voorkomen , het-
welk de 'landftreek nu had aangenomen, gaat de verbeelding
te boven. Wij allen waren huiverig, een enkel woord te
uiten , en genoten in genoegzaam fprakelooze verbazing de
menigvuldige wonderen, welke de natuur nietten töbn fpreidu
Te midden van al het woeste , dat ons omringde , moesten
wij tevèrts déö, aanleg van den weg, langs welken w$ reden,
bewonderen, De breedte , de gelijkheid , de voorbeéldelooze
zorg voor deszelfs onderhoud,: de fteenen muur aan den katt
der vallei, alle* draagt bfl , om den reiziger op eéne gemak-
kelijke, aa^genafne en veilige Wijze door deze trotfehe too*
neeten Tiëen te voeten. Den boven génielden pasf doorzijn*
de, befloten wij,1 op voordragt van' óföftn voerman, niet te
Cèpel eurig , welke plaats i uitgenomen derzelver Hgging,
niet* bijzondere ó^léVerc, inaêr aan een postaals, hetwelk
verder op den weg naar Llangotten ligt, van paaiden eti rQ*
tuig te verwisfeleu. 'Maar dit posthois voerde ons een niet
druk bezochte weg ,'■ Welke ons , door deszelfs liefelyke na-
mrrtóoneefen, eene heerlijke 4f wfefeling met den zoo even
vérlatenen aanbood. Hier ademde alles vruchtbaarheid en
IN ENGELAND EN WALES* "767
groef* De bergen waren bfina tot den top met geboomte
voorzien. Van tijd tot tijd zagen wij watervallen van meer-
dere of mindere belangrijkheid , en ook de gevederde lucht- (
bewoners fchenen zich hier liever op te houden dan in bet
midden der reusachtige (treken, welke wij pas doorgetrok-
ken waren ; ten minfte waren wij nu fteeds door een heir-
leger van deze lieve diertjes omringd, welker gezang eene
onbefchrijfelijke vrolijkheid aan dezen omtrek mededeelde.
Spoedig kwamen wij aan het bedoelde postbuis, the royai
Oak genaamd , hielden* er ons niet langer op, dan tot het
infpannen van een ander rijtuig noodig was, en reden in een
aangenaam draf je den weg op naar Gernioge. Hier befloten
wij een landelijk middagmaal te houden, waartoe de een wei-
nig zijwaarts van den weg gelegene herberg ons uitlokte.
'Deze herberg, oflchoon niet met de hotels, welke wij op on»
zen togt aantroffen, te vergelijken,' is zeer fchoon gelegen •,
en was met regt een fraai buitenverblijf te noemen. Voor
het huis op een open plein wemelde allerhande pluimgedierte
door elkander; ter wederzijden van het huis waren alleriieffte
bóscbjes van fraai hakhout, terwijl de ingang Van hetzelve
werd befehaduwd door drie zeer' oude ahöfnboomen , welke
ons als 't ware uitnoodigden , om op de onder hunne breede
takken geplaatfte bank eenigê óogenblikken rust te genieten.
Dewijl wij dien avond nog te Lhngollen wenschteri èé zfltt',
konden, wy 'niet lang op dit héérlijke plekje vertoeven, maar
moesten fpoedig weder tnsfchen de wielen. Wij reden fteeds
door eene alléraangenaamfle landouw, én kwatnen eindelijk des
avonds ten 9 ure aan het uitmuntende hotel-, the Kingshead,
binnen Ltangollen ,. aan. Onderweg Waren wij den door ve*
Jen hooggeprezen* waterval Rhaiadjr y JPenol; door de ri-
vier de Lugwy gevormd, gepasfeertï. Wij hadden *r éenïge
óogenblikken ftil doen houden ; docli dezelve kwam mij voor,
deszelfs roem niet in 200 eene hooge mate te verdienen. In
het geheel overtrof echter Llangollen onzer aTler verwach-
ting. Het is een net en zindelijk landftadje, in een* aangé-
namen ftij! en vrij ruim gebouwd. Langs hetzelve ftroonft
de rivier de Dn, welke vlak bfl de groote^ op vijf fraaie
-Reenen bogen rustende brug een' uitmuntenden waterval vorflit,
échter -meer beroemd om deszeïft breecfte, •dan^ël:bm:tfe
fcoogte van den val. De geheele nartior is hier milder Vrén
ademt liéfelijkhèid. De -bergen, waarmede het gan'fcire 'dal
omgeven is , hebben het 'grootüe deel van derzelver woest-
766 VERHAAG VAN EEN RWjE
held verloren , en derzelver hellingen zfjn toe aan de toppea
met boomen en fommige zelf» met bloemen begroeid ; ter-
wijl aan het geheele tooneel door de Dee ,. welke, in ver-
* fcbillende bogten en krommingen , hier en daar kleine , maar
fraaie watervallen vormende, door het dal bruifend been-
ftroomt, groote luister wordt bijgezet. Bekoorlijker piek
zal men bezwaarlijk in geheel Noordwales aantreffen , en niet
ten onregte bezoeken duizenden gedurende den zomer dit
heerlijke dal en bergftadje , welk laatfte ook hieraan grooten-
deels deszelfs welvaart te danken heeft. Vergezeld , als weg-
wijzer, door e?n' goedwilllgen en aardigen knaap, welke
('t geen in Walet anders eene zeldzaamheid is) tamelijk goed
Engelsch fprak, begaven wij ons op weg, om de fraaifte
omftreken in oogenfehonw te nemen, en onvermoeid wandel-
den wij fteeds in het rond. Waarljjk , de natuur fpreidt hier
zoo vele fchoonheden ten toon , dar wjj van oogenblik tot
oqgenbiik meer en meer in verrukking geraakten. Eindelijk
begaven wij ons naar het bekende lusthuis en park, Plas
Newjdd -geheeten, waar voormaals de twéé wijd en zijd be-
roemde maagden, Lady butler en Lady ponsonby,
leefden. Deze beide waren , nu omftreeks vier jaren gele-
den, geftorven; maar er hadden zich'terftond twee andere
buweiykshaatfters opgedaan, Lady .lawley en Lady an-
drbws, welke het park en lusthuis Kochten , en waardige
opvolgfters der eerstgenoemden wenschten te worden. Voor
de beide eerstgenoemden mag deze afzondering een meester-
Huk genoemd worden : zjj beide toch verlieten de aanlokfelen
eener fashionable Londenfcht wereld in het prille der jeugd
(de eene telde 18, de andere 19 jaren) ; der laatstgenoemden
'zal zulks' wel niet zoo moeijelijk gevallen zijn; ten miofte
Lady andrews, welke wij het geluk hadden bq het be-
zigtigen van het park te ontmoeten , fcheen ons eene dame
toe van tusfehen de 40 en 50 jaren. De lusthof, oïïchoon
voor een Engelsch park niet groot , is echter zeer fraai van
aanleg, vol fchoön houtgewas, en daardoor zeer fchaduw-
rfik; iets, wat men anders in de kleinere parken dikwijls mist.
Het htrfs js fmaakvol in een* Qothifchen ft ijl gebouwd , maar
had toch een fombér voorkomen. Na een' geruimen tijd mee
wandelen doorgebragt te hebben, begaven wij ons weder ftad-
waarts , en naar het gefchiktfte punt , om den voornamen val
der rivier te bezigdgen, zjjjnde eene kleine herberg in het
midden der.ftad; hier voerden ons eenigt trappen, in den
IN ENGELAND EN WALES. 769 .
rotsgrond uitgehouwen , toe aan de bedding der rivier, en nu
lagen wij de Dee in derzelver ganfche breedte , welke mis-
fchièn 80 k 100 voeten bedraagt , van eene hoogte van om-
trent 12 voeten afïtorten. Dit op zichzelve reeds zoo fchoone
gezigt Wordt hier nog bovenmate door de verfchillende
fchoonheden der oevers verfraaid, en veilig mag men de.
zen onder de aanzienlijkfte watervallen van Wales teilen.
Den volgenden morgen befteedden wy weder grootendeels aan
het doen van verfchillende uitftappen ; zoodat wij eerst ten
half elf ure op het rijtuig (lapten, en niet zonder aandoening
afleheid namen van het bekoorlijkfte aller bergftadjes. Nog
een* geniimen tijd reden wij door het dal van Llangollen 9
en overal was "hetzelve even fraai en even boomVyk. Om-
trent een uur van de ftad zelve, digt bij Pont y Cyfylltaw,
loopt eene uitmuntende waterleiding dwars door het dal en
over de rivier de Dee9 welke zich bij aanhoudendheid in
honderden bogten gekronkeld blijft vertoonen, ruim twintig
zeer fraaije fteenen bogen dienen, om het kanaal van Efles-
mere over de diepte der vallei te geleiden. Dit meesterftuk
van bouwkunst heeft men weder aan den on (Ier fel ij ken bou-
wer der Menaibridge, den Heere telford, te danken.
Hetzelve werd in 1795 aangevangen en in 1805 voltooid.
Het kanaal is geheel door kunst daargefteld, en dient, om
de vrachtgoederen van het noordelijkfte deel van Wales af
tot Shrewsbury toe te vervoeren. Omtrent een uur verder
digt bij CUrk9 is eene tweede waterleiding, niet zoo breed
als de vorige , tot hetzelfde einde , en even als de vorige
onder opzigt van den Ingenieur telford , gebouwd. Na
eerst het zoo even genoemde kanaal op twee punten over
de vallei heengevoerd te hebben, heeft men hetzelve, een
weinig verderop, nog meer dan. een kwartier uurs onder den
grond doorgeleid. Ook dit is weder een pronkftuk. Het
deed ons 'echter leed, geene gelegenheid te hebben, hetzelve
naauwkeurig op te nemen ; de tijd ontbrak ons , en wij moes-
ten *t bij het befchouwen van den ingang laten blijven. Lang.
zamerhand begon de weg minder bergachtig te worden, en
verloor dus veel van deszelfs vroegere fchoonheid.
Na het vrij droomerlge^ftadje Oswestree gepasfeerd ,te zijn,
bereikten wij tegen den avond Shrewsbury , of Salop , hoofd-
ftad van het Graaflchap Salop. OfTchoon Shrewsbury eene
vrij uitgebreide en zeer bevolkte ftad is, levert dezelve
echter niets merkwaardigs op; de bouwtrant is er zeer oud;
770 ' VERHAAL VANE1N REISJE
de ftraten misfen de faeeriyke Inrlgtiag, welke wjj in Mfkans
tile andere (leden van Engeland vonden ; het is er doodetyk
Uil; handel is er niet, fabrijken zijn er niet, en de winkels
moeten geheel hun bedaan vinden door het voorzien in de
behoeften der ftedelingen. Even buiten de ftad levert een groot
en fraai aangelegd park, the Quarries geheeten, eene aange-
name wandeling- op. Bjj den ingang van hetzelve ligt de
hoofdkerk der ftad ; deze is zeer bezienswaardig ; de ligging
en bouwtram zyn voortreffelijk; van binnen is alles even
net en z§lfa niet zonder pracht; de glazen zijn met zeer
fraaie fchilderftukken voorzien; de predikftoel is van een
bijzonder bout vervaardigd en met uitmuntend beeldhouw-
werk verfierd; een fraai orgel, enz. Nadat wij ons eenigen
tijd in the Quarries verlustigd hadden, begaven wij ons
vroegtijdig huiswaarts , dewijl wij voornemens waren bij het
aanbreken van den volgenden dag naar Birmingham te ver-
trekken. Des zondags , namen wij affcheid van onze post*
paarden en. tin, en weder plaats op de ftagecoack, welke
uit bet logement the red Lion9 waar wij onzen intrek ge»
nomen hadden , afreed. Even na het verlaten der Had maakte
onze voerman ons opmerkzaam op een zeer fraai Monument
ter fiere van. den dapperen Lord hill, denzelfden, die zich
ook bij JVaterloo zoo zeer heeft onderfcheiden. Wij reden
door- eene aangename doch vrij platte landftreek, werden
(leeds door uitftekend weder begunftigd, en bereikten al vrij
fpoedig Bilftene , beroemd om deszelfs ijzerwerken en kool*
mijnen. OflchQon het zondag was, was men toch in zeer
vele fabrijken aan het werk >. hetgeen wij voornamelijk aan
de bijna overal rondom ons hoog uit de fchoorfteenen flaande
vlammen ontdekten. Bjj avond moet dit een ongemeen ge-
zigt opleveren ; nu hadden wij er niet veel aan. Met onzen
voerman 9 een zeer aaudig, befchaafd en befchetfen jong
mensch, over dit (taaltje van werkzaamheid fprekende, zeide
hij mij, (jat er tyjna geene plaats in Engeland was, waar
men zoo weinig achting voor den zondag had, ^U hier.
Over het algemeen hebben wij. de JLngelfchen overal zeer naauw-
keurig in het yieren van dezen dpg aangetroffen, en. zelfs
de mindere klasfe legt hierin eene naauwgezetheld aan den
dag, welke ons ,trof». Met gemelden, voer man. o ver.- de Engel*
fche nationale iiederen, fprekende,, roemde ;h\j er vele,1 en
reciteerde één uit: dezelve. • „ Jammer»" .zeide hij, » da*
het zondag is; ik zoude 4iet n, andere gaarne eens voor-
zingen." Nu was hij er niet toe. te bewegen. — De gehee-
IH BWGELAHD EN WALE.S. . 771
Ie omtrek begon thans weder bet volkomen yin fretig-
heid aan vce nemen v overal wtren vlammende fcboprlteepen ,
fpoorwegen, ftoommachines enz, door het land verfpjeid, en
w$ bemerkten duidelijk, weder in eene provincie te zijn,
Waar het &br$kwezen in .grootten bloei was. Wij kwamen
vervolgens te JVednesbury, berucht om des zelfs (Reren, en
hanengevechten, welke hier,, gelijk op.veteplaatfen de races
oï paarden. wèdtoopen, het. volksvermaak uitmaken.
Een paa* uren verder berdkten wdjj JVulverhamptm ,. eene
aanzienlijke fabrjjkftad* Reeds van. verre hadden wjj , temid-
den van: eene menigte rookesde en Aoomende fchoorfteenen %
een aanttl vlaggen ontdekt valt verfchilknde vormen en kien*
ren,, welke wij 'dadelijk gisten toe de verkiezingen iu betrek,
king tes ftaan. By het inrijden der1 flad werd dit Vermoede^
terftdnd zekerheid 4 'bijna op elk hnia vonden wij eéne vlag,
uk drie breede horizontale ftrepen beftaande, zijnd© de bö-
venfte en otiderfte groen, die in /het midden wit; op vele
was deze witte (Jreep gevuld. met den naam- jLtf&ott , : zijnde
de kandidaat der Whigu Op enkele huizen tfagtfn^wij ook
de 3>f3-ylag, namelijk rood, blaauw en geel, in onderfcheU
dene vojrmen, met den naam godericke, zgnde,de Tory-
. kandidaat. Daags te voren had hier het oproer plaats gehad '9 van
hetwelk wij naderhand in alle papieren een uitgebreid verflag
lazen, hetwelk bijna niets verfchilde met het verhaal, 't welk
onze voerman ons gaf; deze verzekerde, dat het geheele
geval aan het gedrag der Tórfs zelven , en de treurige ge.
volgen aan de troepen moesten worden toegefchreven. „God
zö met de fchurkenf riep hij uit, „ zoo zy |ang hier
moeten blijven." Thans was alles wecler rustig^ 'Wjj pa$-[
feerden het geplunderde hotel , , en zagen dan ook de treu^
rige fporen van wanorde en .baldadigheid. [ Over het alge-
meen moet men bekennen ,, dat de geest, in de Graaflchappen,
Montgomery cn Salof 2eer JP&fc-gezind w> en <Je gefprek-
ken, welke wij onderweg hoorden, waren alle van ftaatkun-
digen en wel van zeer hevigen aard. .
Eindelijk des namiddags ten 5 ure reden wij het fraarjej
Birmingham binnen, en (lapten af in JS(etfpt!%-h6tel.r een uit-
muntend gebouw , op het midden der gfoote markt gelegen,*
Reeds dadelijk viel ons het bekende ftandbeeld van nelson
in het oog, 't welk een der ftaaifte ftandbeeldén , voor. dien
held opgerigt , mag genoemd worden. De zondag was ons hier
ter ftede andermaal in den weg, zoodat wij geene.fabrijken
te zien konden krijgen; wij moesten ons dus met het uiter-
772 VERBAAL VAM EEN REISJE Hl ENGELAND EN WALM.
Hjke aanzien dér Md vergenoegt»; de bouworde is er zeer
modem ; wfl vonden ook bier de heerlijke breede pavementt
of voetpaden weder, welke Londen tnldverpool zoo gunttig
onderfcheiden , terwijl des avonds de ftad ook ruimfchoots
door gaz verlicht wordt. Gaarne hadden wij nog eenigen tijd,
ja zelfs %en paar dagen, in deze bloedende fabrijkftad door*
gebragt; maar onze bezigheden riepen ons naar Londen te-
rug. Wy namen dan des avonds nog plaats op de fiagecoach ,
welke ten half zeven ure vertrok , reden den ganfchen nacht
door, voor een groot gedeelte langs denzelfden weg, wel-
ken wij vroeger naar Manchester gereden waren, en bereik*
ten des maandag-ochtends ten 8 ure de ftad aller Heden. W$
allen waren meer dan voldaan over dit heerlijke togtje. „ GQ
hebt ," zeide een Engelsckm'an , wien ik ons reisje mededeel-
de, op de koets tegen mij, „ gij hebt ons Paradijs gezien."
En waarlijk, de menigvuldige en verfchillende fchoonheden,
welke wij als 't ware van oogenblik tot oogenblik aanfeboo wd
hebben , doen ons nog (leeds uitroepen: Wij Meen een Pa-
radijs gezien !
HERINNERINGEN AAN PARUS EN DESZELFS OMSTREKEN,
1834, VAN EEN9 JEUGDIGEN GENEESKUNDIGE*
(Vervolg van bL 683.)
Verfailles.
Wjy badden een bad aan de font^nenf genomen , en keer-
, den door de rue Dauphine naar ons hotel terug', ten einde
te ontbeten. n Les eaux jouent & Verfailles ," zegt een on-
zer kennisfen, (een Engelschmari) dien wy toevallig ont-
moetten. Spoedig is ons befluit genomen, car il faut pre
fitcr de Vinftant > en' niet eiken zondag brengt men de ma-
chines in beweging, die met groote kosten bet water van
St. Qermain tot aan Verfailles opvoeren , ten einde de me-
nigte voor eenige oogenblikken * te vermaken. „ Wij zullen
trachten nog plaats op een9 der wagens te krijgen." Deze
zijn by fchoon weder", zoo als het heden was , opgepropt
. vol, en de plaatfen daags te voren reeds befproken. Spoe-
% dig waren wij -in de kleeren , begaven ops naar de place
du Carrwfel, en waren onder de gelukkigen, 'die nog
een plaatsje kregen. Het was beerlek weder, en ik was
wel te moede , Part/s achter mij te zien „ voor eenige uren
HERINNERINGEN AAN PARUS BN DRS ZELF* OMSTREKEN, 773
uit dien grooten bajert ce zijn, en mij in de lieve, vrije
natuur te bevinden. Ik weet niet, welke zachte en aangename
gewaarwordingen ik ondervond; dit is zeker, dat zij geheel
verfchilden van die , welke mij huizen van 7 en 8 verdie-
pingen, waartusfchen men rondkruipt, en flechts langwer-
pige vierkanten van den lieven blaauwen hemel ziet , ver-
oorzaken. Wij zaten met ons beiden op de Imperiale; overal
konden wij onze blikken wenden, en ons verzadigen met
het gezigt van de heerlijkfte en bevallig afwisfelende land-
fchappen. Verre van het gedrnisch der (leden en van de
woelige vermaken, die deze rustelooze.en ijdele maatfchapptf
oplevert , gaan wij naar het land , om het zuiverde genot te
(maken, en de lucht der gezondheid, der vrijheid en des vre-
des in te ademen. De weg naar VerfailUs door de barrière
de Pasfy levert de fraaifte gezigten op : wij doorreden heer-
lijke lanen; aan de eene zijde fchoone heuvels, zoo over*
vloedig met boomen beplant, dat derzelver takken als 't ware
een groen veld vormen. Welk" eene werking doen de fcha-
keringen, nuances en contrasten der verfchillende kleuren
van groent Aardige landhuisjes, kleine tninkoepels vormen
de meest romaneske partijen. Aan de andere zijde van den
weg, althans aan deszelfs begin, de Seine, aan wier over-
zijde weder levendig en helder groen prijkt. In het iand ,
(gelyk tollens zingt)
„ Vérfcholen in moerasfen ,
„ Uit wier en dras geweld,91
geboren en opgevoed , is mij immer een landfchap fchooner ,
wanneer ik er kabbelende golfjes 4<>or zie (troomen. Wij reden
Sivres door,, waar de fchoone porfeleinfabrijk is, een fraai
dorp, maar te vergeefs zoekt men er het nette, zindelijke,
echt landelijke der Hoïlandfche dorpen. Kan ik de heerlijke
ligging van St. Cloud befchrij ven? Fraai is het inkomen van
Ferfailles. Eene groote breede laan opent het uitzigt op
het kasteel, dat door l ode wijk XIII gebouwd werd, en
waarachter zich de groote en prachtige tuin met zijne beel-
den en waterwerken bevindt. Ik kan u het balkon van wit
marmer, de kolommen, die het onderfteunen , en het beeld-
houwwerk , dat het gebouw verfiert , niet naar èisch befchrij-
ven. De vleugels van moderner bouworde werden door l o-
d e w ij k XIV gebouwd. — Tegenover het kasteel is een
mengelw. 1835. no. 16. Eee
774 HERINNERINGEN AAN PARIJS
ander groot en fchoon gebouw , met een Ijzeren hek omgeven.
Met verwondering las ik aai* den hoofdingang : Ecuriet du
Rot. Zij kunnen meer dan honderd paarden bevatten. Geluk-
kige beesten I dacht ik; gij huisvest in een paleis: hoe vele
duizend behoeftigen moeten u niet benijden!
Hec was een zeer gelukkige en verftandige inval van 109.
nen vriend, voor te (tellen om eerst te gaan eten, daar men
later vermoedelijk niets of weinig goeds zoude kunnen krij-
gen. Was het de heldere frisfche buitenlucht , die onze ma-
gen ra meerdere werkzaamheid had gebragt, dan gewoonlijk?
het was half 3, en wij gevoelden goeden eetlust. Ziedaar
ons bij borsa, café restaurant ! E ene opmerking , die wei-
nig waarde heeft, maar waar is, is deze: hoe verder van
Parijs , des te flecbter eten , maar des te beter wijn.
Is FerfaiHes* in eene kazerne veranderd? het wemelt van
Officieren en foldaten, voorzigtigheidsmaatregel van het pen jh
immuabie , alias loüIs philippb. In Parijs is het den
Officieren verboden , buiten dienst en tenue te zijn ; in Per-
failles prijkt men om het zeerst met de twee zilveren of
gouden fchouderlaft'es , waarvan dunnere of dikkere franjes
afhangen ; met die fchouderdekfels, die men epauletten noemt,
en die in den militairen (land zoo veel beteekenen , en , boe
ftrijdig ook met de gezonde rede , zonder aanzien van de in.
eerlijke waarde des perfoons , die dezelve draagt , deszelft
waarde bepalen. Iloe veel fchponer is de Nederlandfche ar-
mee , bij de Franfche vergeleken J
'Van den regelmatig en prachtig aangelegden tuin kan men
zeggen: hij is grootsch en Hout. Heerlijke beelden vertieren
denzelven. Stoute groepen! wat was de eerde oorzaak, dat
dekunftenaar u te voorfchijn bragt? De ijdelheid, de weelde
van éénen man, van l ode wijk XIII. Ontzettend moe-
ten de kosten geweest zijn, aan dezen tuin beileed: men zegt,
dat de Koning dezelve, om deze reden, nimmer heeft witten
bekendmaken» Deze zucht tot weelde en ijdettiefc^ zoo zeer te
misprijzen in eenen Vorst , wanneer zij ten koste dea volks
fcevredigd wordt, heeft echter ook hare goede zijde: zonderde»
zélve hadden de ^meesterftukken der Griekfche en Romeinfche
bouw- , beeldhouw- en fchilderkunst nimmer beftaan. De ver-
nietiging der weelde en pracht is het middel , om de fchoone
kunden te verbannen: want, zoo als een mgner lieveling**
fchtijvers zegt: „ Les arts ne produ$fent9 comme la nature*
qtfautant qu'ou confomme kurs producthns"
EN DES ZELFS OMSTREKEN. ' 775
Het zoude my onmogelijk zijn, de fchoone groepen , zoo
van marmer als metaal , te befchrijven. Die befchrijving zou»
de ook in allen gevalle een doe geraamte zijn. Verrasfend zijn
de gezigtpunten , die men overal vindt. Alom hoort men het
ruifchen van de langzaam in beweging gebragt wordende fon-
teinen , van welke de e$ne de andere in fchoonheid overtreft.
Hoe de weérkaatfing en ftraalbreking af te malen, door de
zon op de als diamanten fchitterende en in de lucht zich ver*
beffende droppels water te weeg gebragt ! De begoocheling
is zoo groot, dat men dikwijls in den waan geraakt, een
vuurwerk in plaats van een waterwerk te zien , zoo vele en
zoo verfcbillend zijn de kleuren* die elkander om ftrfld ver-*
vangen, van welke de eene nog meer fchittert dan de an-
dere, zoodat zy dikwqls het oog veimoeijen.
- Wil gij uwen reuk vergasten? welnu, ga op de balustrade,
die het ufezigt op de groote en fchoone oranjerie heeft. Voor-
treffelijk zjjn de geuren, waarmede meer dan500oranjeboomen
van de grootfte foort de lucht balfemen en vervullen ; en dan
nog het heerlijk vergezlgt , dat zich opent t
'. Wilt gij de kracht, gramfchap en zegepraal van den leeuw zien,
wanneer hij zQne prooi, ter aarde geworpen, door de zwaarte
zijns ligchaams verplet, en door de fterkte zijner klaauwenals
ineenperst? befchouw de fontein van diana: twee leeuwen
zult gij zien» van welke de een eenen wolf, de andere een
wild zwijn overmeestert. Deze dieren fchynen te leven ; en
huiverend , alsof zij dit -werkelijk deden , bluft de aanfehou-
wer op eenen afttand.
Verrasfing volgt op verrasfing. In het bosqmet de la Co*
hmnade nedergezeten , bewonderde ik de fchoone vormen der
marmeren kolommen, die het ronde gebouw uitmaken, en
vereenigd zijn door bogen van de Corinthifchê orde ; een ge-
bouw, waarvan het blaauw des hemels het dak vormt. Eens»
klaps hoort men een gehiisch en gefuis , en rondom fpringen
regtopgaande waterzuilen uit 32 marmeren vazen, en vallen
weder in deze neder. Dan , de menigte droomt reeds naar
het groote waterbekken van apollo, en fleept ons mede.
In het midden van hetzelve ziet men den God, gezeten op
zijnen zonnewagen , en als uit de baren der zee te voorfchyn
komende. Zijn wagen wordt door vier paarden van het edelfie;
ras getrokken. Trkons en dolfijnen omgeven denzelven. . Als
door eenen tboverftaf aangeraakt , blazen de dolfijnen, de tri-
ton en verfehülende foorten van zeeraonfters ftroomegt wa-
Eee2
776 HERINNERINGEN AAN PARIJS
ters uit , en door een* regen van pareldroppen en duizende
veelkleurige regenbogen ziet men apollo. — - Ten 5 nre
verdrong men elkander, ten einde bet grootde en voor het
algemeen daarom het fchoonde der waterwerken te zien;
't is het basfin van. nept un us. Behalve de verfchillende
groepen en beelden, die het omringen, verdienen de volgen,
den buiten twijfel met regt de aandacht van den vreemde-
ling, In het midden tusfchen de oevers der groote water-
kom ziet men de kolosfale beelden van neptünus met
zijnen drietand en van zijne ecfatgenoote amvhitrite;z|
zjjn . omgeven door tritons , nimfen en zeegedfogtën. Aan
het linkereinde van het langwerpig ronde bekken is pro-
tbü8, de herder der kudden van den God der Zee ; aan
het regtereinde de allegorifche voortelling van den Oceaan,
gezeten op eenen eenhoorn. Ter wederzijden van deze beide
groepen zijn twee ontzettend groote draken. Ten 5 nre out-
fprongen uk al deze groepen zeer fchoone dralen, bogen,
kranfen en kringen van water j hoog wordt hetzelve opge-
voerd; het vormt in de tucht als 't ware een wit gaas*
waardoor men het blaauw des hemels ziet ; het valt als (lof
neder, -en dit dof , door den wind voortgejaagd, befprengt en
bevochtigt op de aangenaamfte wijze allen, die bij het bek-
ken zich bevinden, in de fchoone kunden is het eene vaste
waarheid , dat hare voortbrengfels , hoe meer aan de natuur
gelijkvormig, des te.fchooner zijn. Dit ondervond ik ook
thans. Cewisfelijk , de opgenoemde beelden -en beeldgroet
pen , en de kundige wijze , waarop men in duizenderlei vor-
men het water uit dezelve doet fpringen, zijn fchoon, en
doen on« ' verbaasd daan over 's menfchen vernuft , dat dit
alles daardelde; maar, het is de fchoone, lieve 'en onna-
volgbare natuur niet; deze zoekt men te vergeefs — het
is • alles kunst. Hetgeen mij dus het fchoonfte en het meest
bewonderenswaardig voorkwam , was dat gedeelte der water-
werken, waar de kunst de natuur had nagebootst, en dat
wel op eene voortreffelijke wjjze. 't Is het loiquet desBains
fjpolkn. Dit is het meesterduk van beeldhouwkunst, dat
het park van VerfailUi bezit. Men ziet eene kundige rots,
maar zoo volmaakt naar de natutor gevormd , dat men zich
uaauwelijks kan verbeelden, dat dit het geval niet is. Ge-
heel in het wilde en op de grootfche wijze der natuur
deekt hier en daar een ftruik of plant of boom op en tus-
fchen de kloven en fpleten der roti uit; hier en daar ver-
. ip Dftsz&LFS omstreken; W7*
beft zich het kltmop , eü wordt befproeid door enkele wr-
terdroppels ; hier en daar , maar zoo juist geplaatst , dat meti*
fteeds de natuur voor zich meent te zien , eene heideplant ,
en weder op eene andere plaats graszoden ; uh de kloven en
{pleten fpringt, fpat en fpuit het water, nu eens ais wilde
het alles met zich in een' breeden droom medevoeren, dan
weder zacht langs de groeven en fpleten der klippen heen-
vloeijende en de planten bevochtigende; daar bruist het te-
gen eene klip ; deze breekt deszelfs kracht ; het wordt te-
ruggeworpen , en valt weder op andere klippen en rotspunten
neder ; nu vloeit het weder langzaam door duizend e bogtige
en kleine kanalen ; lager verzamelt het zich in eene groete
kom , en dan , door de vereeniging zijne kracht terugkrijgen-
de, die op zoo vele wijzen gebroken was geworden, (lort
het weder plotfeling ruifchend neder. De maker van dit mees-
terftuk heeft zeker meer dan eenmaal met verrukking eenen
door de natuur daargeftelden waterval gadegeflagen: hoe was
het anders mogelijk, dat wilde en toch zoo fchoone en
grootfche qa te boptfen?
Inderdaad , het park van VerfailUi is grootsch ; maar het
Is, niettegenftaande de groote- kosten, die er aan befteed
zijn , ver beneden het fchoon der natuur. Het voor de eerfte
maal. ziende, is men opgetogen en verrukt, maar flechts,
voor eenige oogenblikken ; dan wordt men koel en koud en
onverfchillig. Hoe geheel anders is het met uwe liefelijke
en door de goede moeder natuur gevormde dreven , o heerlijk
en betooverend Montmorency ! Twee uren van genot fmaak-
te ik in den tuin te Verfailks% en ik was verzadigd ; dagen, ja
maanden zoude ik kunnen rondwandelen in het bosch , waar
jean jacqües en gr£try gewoond en geleefd heb-
ben , en altijd zoude ik nieuw genot gefmaakt , elke voetftap
bij mij eene nieuwe zalige gewaarwording opgewekt hebben*
Maar op dit bosch , op die heerlijke, lanen en nu fombere,
dan weder levendige partijen is ook toepasfelijk hetgeen dü-
paty zegt, in wiens befchrqving men den tuin van FerfaM»
les kan wedervinden : „ Zij zijn verre van op die .afgeme-
tene tuinen te gelyken , die , op bevel van dea hoogmoed,
door de (lijve kunst zijn aangelegd; die tuinen, waar* de
fchaar, de hark en regte lijn een ëentoonig en ftreng gezag
uitoefenen , . waar ieder perk Hechts ééne bltfem , iedere laan
Hechts éénen boom aanbiedt , waar elke ruimte Hechts een
groote weg en alles een ëentoonig geheel vormt; die tuinen^
TTfl HERINNERINGEN AAN PARIJS EN DEtZ&LÏS OMSTREKEN*
in één woord, die, hoe groot zij ook zijn, echter fiecht*
aangelegd fchijnen, om mee eenen oogopflag overzien, in
een honderd fchreden doorwandeld , in een enkel uur geno-
ten te kunnen worden."
Met eene cabriolet reden wij naar Parijs terug, lieten ons
aan den jardin des Tuileries afzetten , gingen naar den bou-
levard des Italiens , en, onder het gebruiker* van gldces en bet
befcfaouwen der wemelende menigte voor htt> café de Paris %.
rustten wij uit van de vermoeijenisfen óe$ zoo aangenaam
doorgebragten dags. Ten half elf keerden wij naar het pajs
Latin terug, ten einde, door den flaap verkwikt, des an-
derendaags weder aan ftudie en opzameling van kennis te
denken.
(Het vervolg, kiemt.*)
DE LES DER VOORZIENIGHEID.
Ik had eene godsdieriffige opvoeding ontvangen. De oude
gewoonte , om des morgens en des avonds , bij en na het
gebruik der fpijze , den Bijbel te lezen , was bij ons huis-
gezin nog niet in onbruik geraakt. En bet was op den
Bijbel, als op het woord van God, dat bij elke vermaning,
waarfchuwing en bfeftraffing werd verwegen. Hierbij voegde
zich het goede voorbeeld mijner ouderen en hunne oplettend,
held op de geringde afwijking , om mij en mijne broeders
en zusters bij tamelijke reinheid van gedachten, woorden en
"werken te bewaren. Ik zeg tamelijke reinheid: want de om-
gang met anderen , fch ooi makkers , fpeelgenooten eo otider-
'gefchikten van onB huis, ftrooide wel eens een kwaad zaadje
«onder de goede tarwe , en verzwakte ten minde eenigermate
dien afkeer van alle zonde, welke {ie opvoeding , indien zij
allen vreemden invloed kon 4nr!tenfluken, in de opgegevene
ómftandigheden, welligt zou hebben te weeg gebragt.
In vervolg van tijd naar elders gezonden , om voor mijne
betrekking in de maatfchappij bekwaamd te worden-, verloor
'ik al meer van de indrukken, welke mij waren bijgebragt.
De tijd , dat de knaap tot jongeling , de jongeling tot man
'aangroeit, die gevaarlijke tijd der ontluikende driften en be-
geerten, waarin men ons zoo gaarne te gemoet komt, om
Onzen lust In gezelligheid , in vreugde , in fpel en dam en
BK Lftft OU VOORZIENIGHEID. ?9&
vermakelijkheid te bevredigen; waarro, bet hart, val ver»
trouwen» voor elk openftaat, die deszelfi lusten op eene
voorzigtige wijze weet te vleijea; — die gevaaprlijte tijd was
ook voor mij niet zonder kenbare fporen voorbijgegaan»
Nu riep mjj mjjne beilemming naar Amfterdam , en wel ia
diervoege, dat ik, een jongman van twintig jaren, in tame-
lijk onbekrompene omflandigheden , geheel aan mqzelven was
overgelaten.
Ik had, gelyk.het gaat, veel, fomtya's vergroot en opge-
fierd , van deze wereldftad gehoord. Vreemd waren mjj in-
zonderheid twee zaken altijd voorgekomen. De eerde Was ,
dat men daar zqns lyfs vaak niet veilig zoude z\jn,.maar
dat zoogenoemde zielverkoopers zouden op den loer liggen ,
om u, onder een of ander voorwendfel, in bon buis teiok»
ken , en u vervolgens , als matroos , op een fchip naar Oost*
of Westindiê te werpen , zonder dat biertegen iets te doen
ware. Het andere betrof de openbare fpeelhuizen , ais pu-
blieke en van faooger band befcbermde plaatfen van ontucht.
Ik kon bet een en ander met mjjne begrippen van eene wei-
geordende maatfcbappij niet overeenbrengen , en wist niet,
ho.e men vop zulk eene plaats gerust leven , of de regte ach-
ting voor zedelijkheid en tucht bewaren kon.
Bij mijne komst intusfchen wist men van de zielverkoopers
niet meer. De grootelijks gedreinde handel en zeevaart mo-
gen dezelve wel geheel hebben doen verdwijnen, nadat ze
misfchien (altijd in kleinere én min vreefelijke mate , dan ik
mij voorftelde , hebbende beftaan) door de voortgaande be-
fchaving al zeldzamer geworden waren. Maar de fpeelhuizen
beilonden — en bij zekere gelegenheid liet ik injj overhalen,
om dezelve , in goed , vertrouwd gezelfchap , eens te bezoe-
ken. Dezelve vielen mij, in alle opzigten,. bitter tegen».
Ik vond er noch eenige pracht en ftreeling der zinnen , noch
de minde bekoorlijkheid in de voorwerpen , die zich hier veil.
boden, maar alles even gemeen en ellendig; en de indruk y,
dien bet bij mjj achterliet, was droefgeestigheid over de
diepe vernedering van den mensch en het rampzalig lot der*
verleide fchepfels , die zich in deze akelige gevangenis , jl:
meer dan gevangenis , vonden opgeiloten.
Doch , waarvan ik minder gehoord had en hetgeen mij meer-
trof, waren de priesteresfen der ontucht, welke men in vele
der meest bezochte (faraten en (legen, hetzij voor de deur t
voor geopende ramen, of met eenige meerdere , fchoon tocfe-
780 DB LU DER VOORZIEMOHIfD.
zeer doorfchijnende zedigheid , achter halfgeflotene gltsgor*
dqnen , vond ceo toon -gefield. In den beginne ergerde mij
die niet weinig; ik vermeed, zoo veel ik kon, dergelijke
'plaatfen, en fpoedde mjj doorgaans zoo veel mogelijk , om
toefpraak en aanraking te ontgaan. Maar, de gewoonte
verfiompte eenigermate dit gevoel ; de kwade zamenfprekia-
gen deden er het hunne toe ; met der tijd kon ik de fchoon-
heid vooral derzulken, die eenigzins meer bedekt en van
verre hare pijlen aflehoten, van harte bewonderen; en ein-
delijk was er eene, die mijne verbeelding inderdaad boeide,
en het bloed fomtijds met verfnelde vaart door mijne ade-
ren joeg.
Zij bevond zioh, op den weg, dien ik dagelijks ging,
voor het raam van een klein huisje. Ik gevoelde , dat zij
telkens onweérftaanbaarder voor mij werd. Mijne lusten wa-
ren reeds met mijne. goede beginfelen in onderhandeling ge-
treden. Doch, de eerfte (lap kost den welopge voeden , on-
bedorven jongeling veel. Ik befloot eene laatfte poging te
doen, — mij geheel aan het gezigt der Sirene te onttrek-
ken , door dezen weg te vermijden. Helaas 1 het middel kwam
te laat; als het aangefchoten hert, voerde ik den pijl mede;
en, met een kloppend hart, floeg ik, na ééne week van
volfiandigheid , den ouden weg wéér in , getroost , kon ik
den fiorm niet. weêrftaan, in 's Boozen naam, fchipbreuk
te lijden.
Daar de weg niet zeer breed was , kon ik het voorwerp
.mijner wenfehen niet zien , aleer ik mij ten naastenbij nevens
haar bevond. En mijn verfnelde tred volgde het vooruit-
loopend oog daartoe inderdaad ook te fpoedig. Ik wierp
dus op eens mijn' blik op het raam*. . • • doch verftijfde bgna
op dit gezigt. Het buis was van bewoner veranderd. Het
zijkamertje , waar de verleidelijke .fchoone had gezeten , was
in een' kleinen boekwinkel herfchapèn. En , in plaats van
op het rozengelaat en den lagchenden mond , fiuitte mijn ge-
zigt op een groot, opengeflagen boek, met het opfehrift:
biblia. Het was een groote Hu is bij bel, juist zulk een, als
in onze woonkamer op den lesfenaar plagt te liggen, en
waaruit vader ons dagelijks voorlas.
Ik kan niet befchrijven , wat ik op dat oogenblik gewaar-
werd; Mijne ganfche opvoeding . in reinheid en tucht ; de
grondflag, waarop mijne geheele wyze van denken en ge-
voelen in die vroegere dagen rustte ; mjjne ouders en hunne
Dl LES DftR VOORZIENIGHEID, 781
vermaningen (tonden m$ al tezamen voor oogen. En boe
meer ik btf mtfzelven over de zaak nadacht , hoe blikbaar-
der mjj dit geval als de (tem van God zelvep en het befte)
Zijner voorzienigheid voorkwam, om mij op den weg des
verderfs te duiten.
Ik heb deze gedachte ook nimmer opgegeven ; en iy is
genoegzaam geweest, om mij mijnen weg voor altijd te doen
zuiver houden. E& gelukkig huwelijk is mijne belooning
geworden. Toen mijne zonen de volwasfenheid naderden»
heb ik hun de ontmoeting verteld. En gelijk ik vertrouwen .
mag, dat dit niet zonder gelukkig, uitwerkfel bleef, zoo
heb ik eindelijk befloten , dezelve op deze wijze nog meer
bekend te doen worden. Moge het, onder^ Gods zegen,
(trekken, om ieder op den vinger Gods aan zijnen eigen le-
vensweg opmerkzaam te maken en hem wisheid te doen
leeren !
IETS UIT DS VROEGS JEUGD VAN DEN VERMAARDEN
SCHILDER WEST.
JLoen benjamin west ongeveer acht jareü oud was,
lelde een troep zwervende Indianen hun zomerbezoek af te
Springfield (Penfyhanië) , en fchepten veel behagen in de
ruwe fchetfen , welke de knaap vervaardigd had van vogelen ,
vruchten en bloemen, daar velen der wilde Amerikanen
fmaak en kunde in zulke teekeningen vertoonen. Zij lieten
hem het een en ander van hun eigen werk zien, en leerden
hem de roode en gele kleuren bereiden, waarmede zij hunne
wapenen verwden , waarbq zijne moeder Indigo voegde ; en
dus kwam hij in het bezit van de drie .hoofdkleuren. De
Indianen , een zoo fnedig jongsken niet onkundig willende
laten van hunne verdere kundigheden, onderwezen hem in
het boogfchieten , waarin hij welhaast geöoeg bedreven werd,
om vogels te vellen , welke zich op geene andere wijze lie-
ten naderen , om hem tot model te dienen. De toekomftige
Voorzitter der Britfche Akademie , les nemende in het fchil-
deren en boogfchieten van eenen (lam Cherokezen, ziedaar
een onderwerp, het penfeel waardig!
De behoeften van west namen toe*met zyne kennis. Hij
kon nu frbilderen, en hg had kleuren bekomen; maar hoe
dezelve naar eisch te gebruiken ofaan te leggen, wasfaemnof
982 UT» UIT OE VROEGE JEUGD
gebed vreemd* Een buurman onderrigtte hem, dtt dh gefchiedde
met penfeelenvan kemelshaar; mar, er waren geen kameelen
In Amerika , en dus nam bij zijne toevlugt tot de kat , ten
koste van wier rug en ftaart hij poogde in zrjne behoefte te
voorzien. De kat was een lieveling , en de haveloosheid en
fcbrale toeftand van haren pels werd aan ziekte toegefcbre-
ven, tot dat de bekentenis van den knaap de zaak opklaarde,
tot groot vermaak van den vader, die hem evenwel berispte,
doch meer in liefde <lvn in toorn» 'Er werd betere raad ge-
fchaft.' Zekere pennington, een koopman, vond zoo
veel behagen in de fchetfen van zijnen neef benjamin,
dit hij hem eene doos met verwen en penfeelen zond , met
doek, voor den ezel toebereid, en. zes prenten van greo-
ling. West plaatfte de doos op een* ftoel voor zjjn
bed, en kon niet flapen. Met den dageraad ftond hij op,
bragt doek en verwen naar de vliering, hing de prenten op,
maakte eene palet gereed, en begon te kopijéren. Zoo ge-
heel was hy onder het beheer van deze foort van betoove-
ring , dat hij uit de fchooi wegbleef, en heimelijk en onaf-
gebroken gedurende verfcheidene dagen arbeidde , tot dat de
bezorgdheid des fchoolmeesters zijne moeder in zijn heilig-
dom voerde , met het voornemen om hem eens ter dege door
tè balen. Maar hare gramfchap werd terftond ontwapend,
toen zij zijn werk aanfchouwde. Hö bad ai fpoedig bet
kopijéreft vaarwel gezegd, eti uit twee prenten ééne fchil-
éerij zamengefteld , een nieuw onderwerp of geval daarftel-
léude, en dezelve gekleurd ipet een overleg en efiekt, die
baar verbaasden. „ Zij kuste hem," zegt galt, die het
voorgevallene van west zelv* heeft, „ met vervoering van
teederheid, en beloofde hem, dat zij niet alleen zijne voor-
fpraak bij den vader zou zijn, wegens zQn eigendunkelijk
wegblijven uit de fchooi, maar bok bfl den meester/' Zeven-
enzestig jaren daarna zag de befchrijver van zijn leven die
{ruk ïn dezelfde zaal, waar zgne overheerlijke fcWlderij,
Christus verloochend* prijkte ; bij welke gelegenheid de-fchilder
bem verklaarde, dat er in deze zijne eerfte kinderlijke proeve
trekken van kunstvinding aanwezig waren , welke bij , met
al zijne verder verkregene kennis en ondervinding, niet in
Haat was geweest te overtreffen.
Iets dergelijks wordt er van ca nova verhaald» Hij be-
zocht, namelijk, zgne geboorteplaats, nadat h$ den hoogften
trap zijns roéms. had bereikt, bekeek oplettend de voort-
TAN Olfl VERMAARDEN SCHILDER WEIT, 78fc
brengfels zijner jeugd, en zeide bedifukt: „ Ik ben ***r/-
gewandeld9 maar niec geklommen F*
■ ■ -
DE GEDENKSTEEN BJJ ARBESSAN. (*)
Daar, waar eens, in gadeloos roemrijken ti}d,
De keur van Germaniëns helden,
Des dwing'lands Vazal en zijn Gaulers ten fpijt ,
. Zich wrekend en ftraffend deed gelden,
Daar tuigt, bij Arbesfan, "het Hevig graniet,
Wat toen voor de vrijheid en 't regt is gefchied.
In 't eenzaam en heuv'lig en boschachtig oord ,
Staat daar, in de fchaduw van boomen,
Een huisje, dat niet door zijn aanzien bekoort*
Ja naauwljjks door 't oog wordt vernomen,
Bewoond door een' dapperen grazen foldaat,
Die waakzaam het oog op 't .gedenkteeken (laat.
En , wien was die zorge wel beter betrouwd ,
Dan hem, die eens zelf, in dees (treken,
Niet flechts de verbitterde worft'ling aanfchouwd
En 't bloed had zien vloeijen bij beken,
Maar ook , onder de eigen roemruchtige vaan ,
Als dapp're had onder de dapp'ren gedaan? ..
Op plekjes, aan grootfche herinnering rijk,
Ziet hij vaak het fchiw'rend verleden —
Der zonne, die glanst door de dampen, gelijk —
DodrgHnfPren de nevels van 't heden;
En , als hij de fikkels in 't koren ziet (laan ,
Wfldt hij den gemaalden door ''t zwaard nog een' traan.
Zij (treden en vielen voor vrijheid en regt,
En vloekten de Gallifche zeden,
En wilden zelfttandig , en niet meer als knecht,
Den bodem van Herman betreden ;
Nooit dachten ze, dat voor hun landaard eerhing
Welluidend zou zijn 't Marfeillaanfche gezang.
(*) De oörlfcrong van dit llukje ligt in hét verhaal, door
de nieuwsbladen medegedeeld , van het bezoek der Monar-
chen , tijdens hun jongde verblijf te Tdplitz , bij den Inva-
lide, met het bewaken van bovengemelden Cedenkfteen belast.
Weemoedig flaac hg zijne blikken In \ rand,
Terwijl reeds de berfstwind de bltan
Doet dwarlen in 't luchtruim en jaagt langs den gronde
Die 't heldengebeent* mag bewaren ;
En peinzend, hoe alles hier wisfelt en keert,
Aanfchouwt btf den Heen, die de dapp'ren vereert.
„ Qp zegt hy, „wie ook, van zijn' oorfprong ontaard r
n Gekluisterd in fchand'Iijke boegen ,
„ De glorie ontfiere , in *t gefchiedboek bewaard ,
„ De lauw'ren , die 't graf hier ombloeijen , .
„ Nooit fcheide ik , o helden 1 nooit van uw gebeent* ,
„ Dat haast met het mijne te'zaam word9 vereend!"
Zoo fpreekt hij, en keert naat zijne eenzame kluir...»
Maar, welk een gerucht fchijnt te nad'ren?
vt Is geenszins 't eentoonig en (omber geruisch
Der dorrende en vallende blad'ren;
*t Is rosfengetrappel — 't is wagengefpan —
't Ztyn posthorens — de omtrek weerklinkt er reeds van»
Wat fchouwfpel! het zijn de Monarchen, die hier
In beévaart de fchimmen vereerén,
Wier eerzuil , wat glans ook hun fchedel omzwiei* ,
Ze als parel der kroone waarderen;
Zfi nad'ren, als traden ze op heiligen grond,
Doorgloeid van 't beginfel , dat allen verbond.
Dat ziet hij , de grijze , de dapp're foldaat ;
Hjj ziet het met 'innige ontroering:
Wie fchetst zijn gevoel , en hoe 't harte hem flaat
Van hgogere en edf Ie vervoering ?
De heerfchers , gewoon aan een prachtvolle zaal ,
Begeeren van hem, in zyn huisje, een onthaal!
Zij treden er binnen; zfl 'eten zqn brood;
Zij maken hem gastheer van Vorften !
En nooit was hun rust aan den maaltijd zoo groot,
Sinds dat zij de ftaatszorgen torschten;
Maar nooit fpreidde ook hun diadeem op den troon
Een* luister , als bier in dit öplpje, ten toon!
DE GEDENKSTEEN Btf AKBESSAN. ; * 785
Het: » vivat Monarchen \" ontv loeide den mond
Des grijsaards , op 't mildfte befchonfcgn. ,
Wij roepen 't hem na ; want bun innig verbond
Dekt zorgzaam de glimmende vonken ,
Die» moest bet een* zijn . wéér de vlam op doen gaan,'
Waarmede de volkeren vallen of ftaan.
AAN MQNEN VRIEND***, BJJ DESZELFS VERTREK NAAR
BATAVIA.
Waan niet, Wanneer ge uw9 blik op d'Oceaan laat rusten,
En baar op baar verfchijnt, doch even ras verzwindt,
Daar 't rollend golfgegolf u ftuwt naar verre kusten i
Dat onze vriendfchap&band zich even fnel ontbind9 !
Een ligtgetuigde kiel , door wind en tij gedreven ,
Voere u de yresterpoort van d'Indus in 't gemoet ;
Toch blijft gij, dierbaar Vriend! in mijn gedachten 4even ,
Al bruist ook tusfchen ons een breidellooze vloed.
Geen ruimte of tijd ontfnoért de hechtgeknoopte banden,
Geftrengeld in het prilst van onzen jonglingstijd ,
Drukkeook myn hand voorplaatst ligtdeuweaanHollandsftranden,
Nu gq 't gevaart' beftflgt, welks boeg den rug doorfnijdt
Der baren , om den koers door d'Oceaan te vinden
Naar Java's vmchtb'ren kreits , in 't dagaanbrengend Oost ,
Waar tamarindenloof u groet , voor eik of linden ,
En 't gloeijend zonnevuur het welig aardrijk roost.
Streef dan , ver over zee , 't gewenscht Jakatre tegen ,
Waar Indiaan , Chinees , Maleijer , freger woont ;
Oogst daar, voor noeste vlijt, een' ongedachten zegen,
Die mijnen wensch vervult en uwe hoop bekroont 1
Zoo wij 't gevoel in ons door ontrouw nimmer krenken,
't Zij In des levens nacht ons vreugde of fmart verbeid' ,
Dan is de zee , mijn Vriend \ wen we aan elkaar gedenken ,
Geen klove, die, als 't graf, den dood van 't leven fcheidt,
'sLands vlag zal, 't blijft mijn beé, heur banen eens ontplooien
Op 't vaartuig, dat u wéér naar Hollands duinen voert,
Vóór de ouderdom ons hoofd met winterfneeuw zal tooien,
Of 't alverflindend graf ons in zijn kluisters fnoert !
Zweef dan, het oog op God, door ftormgeweld en golven!
Betrouw Hem, fchoon uw hoop in 't njjpendat wee verflaauwt !
766 AAN MQNBN VRIEND.
Zwerft ge op den Oceaan , Tan baren» da bedolven,
Gij weet , Zijn fchepter reikt zoo vee de hemel blaauwt.
Streef dan, op Hem gerust, waar u de zee moog9 fling'ren,
Het geurig Morgenland bemoedigd in 't gemoet I
Neem aan dit jongst gefchenk ; 't mogeuden Vriend herin'ren!
Hem blijve uw vriendfehap bg; u, dees zqn afTcheidgroet f
Amfierdam, . joh*, hilman.
29 Sept. 1835.
EENZAME KLAGT OVER MJJN CELIBAAT. (*)
\Jfod ! wat is eens Priesters leven
Aaklig, treurig, fomber, flill
Is bet ongepaarde leven
Op deze aarde dan Uw wil ?
Neenl in Edens weelgen lusthof
Gaaft Gij Adanx eene gi ,
Die hem ftreelde, die hem kuste,
Die hem troostte vroeg en fpi.
En moet ik verlaten blijven,
Omdat ik Uw dienaar ben ?
Neenl zij, die dit durven eifchen,
Smoren (leeds, Natuur! uw (tem.
1 Waarom moesten ilugge grijsaards,
Zonder merg en zonder gloed,
Voor altijd het lot beflisfen
Van den man met jeugdig bloedt
Moet ik dan een drift verzaken ,
Die mijn oog toch (leeds verraadt?
Moet mijn tong fchijnheilig liegen,
Als mijn hart voor liefde flaat ?
(*) Dit roerend beklag eens Priesters over zijnen onge-
huwden (laat , fchoon , naar wij vreezen , de (lem eens roe-
penden in de woestijn, ruifden wij volgaarne het verzochte
plaatsje In. Redact.
EENZAME KLAGT OVER MQN CELIBAAT. 7S7
Attea, alle» mint op de aarde.
Plant en kruid en dier en mensch.
't Visehje, dac in 't water fparteit,
Vindt het voorwerp van zijn' wensch.
o! Zie ginds dat ftuifineel vliegen
Op de vleog'len van den wind!
't Is het zaad van plant of bloempje ,
Dat voldoening zoekt en vindt.
Ook de worm gevoelt de liefde.
Zie , hoe *t diertje woelt en beeft
Big het nad'ren van zfln'wtffje,
Dat naar zjjne omhelzing ftreeft !
Hier kirt doffer om ztfn duifje,
Dat htf onverhoeds verloor;
Daar verkwijqt op 't eenzaam nestje
't Vinkje in 't lustig zingend koor :
Vooglaaf floeg. haar gaaiken neder
Met het listig warrend net;
Niets geeft baar de vreugde weder»
Schoon zgzelv' zich vindt gered.
Godt zon dan de beer der aarde
Wreed verdoovën 't Godigk vuur,
Dat in al Uw fchepflen gloeide,
Van het eerfle fcheppingsuur ?
Neen ! dat mag , dat kan niet wezen.
Ook de Priester, U gewijd ^
Kan bepinnen en U dienen,
Zonder ftrenge pligten flrjjd.
Geef, o God! dat voor verlichting
Eenmaal wijke 's nachtuils vlerk,
Die, finds zeven vlugtende eeuwen,
, Loodzwaar hing op Romes kerk!
788 EENZAME KLAGT OVER MIJN CELIBAAT.
Waarom, wreed en dwaas, Uw' dienaar
't Eerlijk huwelyk ontzegd*
Wil hem , in Uw gunst , hergeven
. Aller menfchen heilig regt 1
God I hoe zon mijn ziel U loven ,
Als ik, bij de lichte maan,
Aan de zijde van een gade
Uwe fchepping gi mogt daan!
'k Zou haar op Uw' hemel wijzen ,
Op de werken van Uw hand,
Die het gansch heelal , door liefde , •
Houdt in 't fchoonst en juist verband.
Zij zou. mij de wrange .zijde.
Wéér verzoeten van mijn' (laat,
Ja mij de aard' ten. hemel maken,
Tot m$n jongde (tonde (laat.
En , zoo zij me een kind mogt baren ,
Pand van reine huwlpsmin ,
God 1 dan kende 't heil geen palen
In ons zalig huisgezin!
'k Zou mijn zoon of dochter leeren ,
U , met '(tamelenden mond ,
Voor de grootfte weldaad danken ,
Die Uw gunst den vader zond.
Ach! verleen, die ons regeren,
God der liefde, een' milder zin!
Leid , Algoede , d'armén Priester
Eens den echtehemel inl
AAN DE KERKELIJKE SCHEURMAKERS ONZER' DAGEN.
Wat zaait ge, ontzinden! waar gij kunt, inK^rk en Staat?
Verkett'ring , oproer, twist, verbitt'ring, broederhaat!
INHOUD
MENGELWERK.
R.
Ledevoering, ter viering van het Vijftigjarig Beftaaif
der Magtfchappij r Tot rfut van V Algemeen , gehou-
den te Haarlem 9 op den 17 November ] 834 9 door
Mr. P IE TER MABÉ , JUK. BL I
Het Aar-Dal. 18
Tafereelen uit het Maatfchappelijk Leven der Noord-
Amerikanen. — De Overvaart uit de Oude naar de
Nieuwe Wereld» (JTerrolg van bi. 707.. des yorigen
JaarsO 23
Mijne ViooL K . .29
Het noodlottige Nachtbezoek. Gcfchicdkundig* Ver-
haal. 38
Herinnering aan het Vijftigjarig Beftaan der Maatfchappij r
Tot Nut van 't Algemeen. . Door j. w. jjntbma*
Dicht Rukje. 44
Tooneelanekdoten en bijzonderheden van vroegéren en
lateren tijd* {Wordt van tijd tot tijd tèrlotgd*} :.46
Moederangst. Eene ware Anekdote. W
Over de bijzondere Geaardheid der Nederlanders^ Du* t~
fchers , ook blijkbaar, iikcknsdver Taal, Küuften m
Letteren. Voorgelezen in ednen Letterkundjgeo&ring*
Door Prof. n. g. van kampen. 53
Twee Toefpraken aan de Gevangenen in het Tuchthuis
te Spandau, gedaan dóór thomas shillito*, van
Londen* Eer Re Toefpraak.. .67
Tafereelen uit het Maatfchappelijk Leven der .Noord-
Amerikanen. — Toeftand der Kolonisten^ wann&r \$ij
zich gevestigd hebben 9 om land- te ontginnen. Qfar+
volg van bh 28.) . /. . . 73
Tweede Brief aan hh,lrtiev over.de Teekec^^des
Tijds. ..... 77
Philippe rameau, Toonkunftenaar uit de vorige Ee»w#
Een Verhaal. T 81
Tooneelanekdoten en Bijzonderheden van vroegerea en
lateren tijd. ' ' 9Jx
INHOUD.
De Diplomaten Melkboeren. v Door j. w, j^ntema.
BicMftukie. 99
Naar .het AllcmanrAsch van hebel. Door j. brester ,
az. 'I. Bc Zomeravond. II. Bc Zondagochtend. [1H.
Bij een Graf* ■ • 102
Invallende Gedachten bij aénhoudenden Regen* Catfiaansch
Bichtftukjc. 109
Bfl het lezen van Z. Mf. Befluit , dat , bij de Stedelijke
Schutterijen , eene witte bies de tegenwoordige ftreep
zal vervangen. Door h. c. dresselhuys. 111
De Galg op de Sandwich*Eihndtn ingevoerd* 112
Verhandeling, over den Aard, den Oorfprong en den
Stichter van het St. Simonismus. Door n-s wart. 113
Twee Toefpraken aan de Gevangenen in het Tuchthuis
te Spandau. Tweede Toefpraak. {Vervolg en Jlot van
• bl. /3.) 129
De Grijsaard te Calais in 1688. Verhaal. 135
De Duëllist. Eenc ware Gebeurtenis* 149
Engelenwacht. Bichtftukjc. 158
Ontboezeming bij de Herftelling van Ncérlands Kroon-
prins, Aan de Belgen. Door holle, LK Kol. in
den Brielle. Bichtftukjc. 169
De gevelde Eik. Bichtftukjc. 161
Dweepeqj en Ligtzinnigheid niet zelden één en hetzelfde.
Eenc echte Anekdote. 162
Opmerkenswaardige Gewoonte. 163
Aandoenlijk Voorval- 163
Wofetifche Toast. 164
TalLêvr and leeft ffiL 164
Het nóg niet gecenfureerde of nagedrukte Boek. 164
Oordeel van eenen Turk over de Europefchc Huwelij-
ken. 164
De Meester en zijn Knecht, 164
De Overblijffelen der Gothi/ckc Taal , zoo verre zq te-
7 genwoordig bekend zijn. Door j. h. halbertsma ,
Kerkleeraar bij de Doopsgezinden te Deventer , enz.
\ enz* * ■ 165
Over de. Uitvinding van Buskruid engrof Gefchut. 178
Tafereelen uit het Maatfchappelijk Leven der Noord-
Amerikanen. — Bc Togt naar het Westen. (JVcrvol&
'vanbl. 77.) 185
Uittrekfd uit eenigfe Berigten en Aanteékeningen over
IJzeren Wegen T enz. (JVcrvolg van bh 568 des vort-
: genjaars.') ': 190
INHOUD.
Bijzonderheden uit de Leefwijze vanden voornamen Stand
in China , nieuwelings medegedeeld. 194
Tooneelanekdoten en Bijzonderheden van vroegeren en
latexen tijd. 208
BaoussAis' Geneeskundige Bekeering. 209
Carl rappo. Door j. w. jjntema. Dichtftukjc. 211
Redevoering, bij gelegenheid der Feestviering van het
Vijftigjarig. Beftaan der Maatfchapprj : Tot Nut v&n
Tt Algemeen , door het Departement Medemblik , ge*
houden, door s. hoekstra, Predikant b$ de Doopt*
- gezinden. Met 4e Gezangen , door a* bïeloo. 213
Levensfchets van Lord byron.' 232
Zeldzaam Geval van eenen Man , dien men in' de Maag
kan zien. 239
Nog eenige Opmerkingen, aangaande fbisser's Ge-
- fchrift , enz. • "• • • 245
Over de Uitvinding van Schietgeweer door middel van
Buskruid. (Vervolg en fiot van bl. 184.) 249
De Franfche Galanterie. Door henry lytton bul-
i wm. '/••■■ *msi
Blik op Oosterduin , bij Haarlem. — Dicht fiükjc 269
La tendre Fille , pièce traduite de fran<?oise de
boer , avec te texte en regard, par auguste clAt
.. vare au. \"\ 261
Aardige Woordfpeling van Mevrouw de genlis- 263
Klopstock's Eere gehandhaafd. 263
Schiller's kiesch Gevoel. 264
Aan den Redacteur van ék Tijdfckrift. 264
Verhandeling , over het gebruik der Eerzucht tot bemoe-
diging der Deugd , bijzonder met betrekking tot het
openbaar beloonen van 'edelmoedige en menscMieveiide
daden door de Maatfchappij: Tot Nut van 'r Algemeen.
Door n. swart. "....'. 'v ■. 265
Groot 6our9 te Washington , bij den Prefident der Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika , jacks on. \* 280
Nog eenige Opmerkingen, aangaande peisser's Ge-
fchrift , enz. (Vervolg en flot van bl. 249.) 285
De Predikant goedkoop in de Bijloke, een Btirgöflijk
Hospitaal, te Gent. ■> •> 290
Verhaal van het Vergaan van het Engelsch Schip,, the
Earl of Eldon9 door brand, op zee. 297
De Franfche Galanterie. (Vervolg en flot tan bl.
259.) 302
Aan bellamy. 307
Het fchijndoode Kind* 309
INHOUD.
Anekdote van loui* philippe. 310
Vrouwelijke Vindingrijkheid. (Geheime Corresponden-
tie.) 311
Op de Omverwerping van het jongde Britfcht Ministerie.
Door j. w. ijntema. 312
De Galopade. Naar m. o. saphibr. Door j. van
HARDERWIJK, RZ. . 313
De Reiziger. Door w. van der gaag. 313
Mofrkana. 314
Bedenkingen over den zin der herhaalde bede van onzen
Zaligmaker in Gethfemané. Door ' j. s. damsté ,
Predikant te Langezwaag. 317
Refultaten van eene Statistiek der Krankzinnigenhuizen
door Dn fuchs. 326
Eenige Berigten aangaande Batta. Door j. h. domis,
Refident van Sourabaya. m 329
Jafereelen uit het MaatfchappeHjk Leven der Noord-
r Amerikanen. — DeBoardings. Weldadigheid. Reis
naar Philadelphia. {Vervolg yan bL 1900 33*
Chinefche wijze van Vischvangst door Waterraven. 347
Nieuw Bewijs voor het Beftaan van den Duivel. 349
Jezuiten. 350
Op het vijftigjarig Hooggetijde vau Mejonkvrouwe pe-
tronella moens , den 3den Mei 1835. Door w. h.
warnsinck, bz. 351
Tooneelanekdoten en ^Bijzonderheden van vroegeren en
lateren tijd. 354
Gruwelijke Boosheid in een9 Geestelijke. 360
Mijne Burgerlijke Belijdenis. . Door a. langereis , te
Medemblik. 361
Onderzoek naar de oorzaak, waarom de Stad Amfierdam
. eerst in het jaar 1578 is toegetreden tot het Verbond
der Nederlandfche Gewesten tegen Spdnje. Door
G. VAN ENST KONING. 36&
Athene in Augustus 1833. 378
Tafereelen uit het MaatfchappeHjk Leven der Noord-
Amerikanen. — Philadelphia. (Vervolg yan bl.
347.) 391
Uittrekfel uit eenige Berigten en Aanteekeningen over
IJzeren Wegen, enz. {Vervolg yan bl. 193.) 398
Oosterfche Jagttooneelenl — De Tijgerjagt met Ele-
fanten. Het vangen der Elefanten. 403
De Visfchers der Menfchen. 408
Heerlijke Uitwerking des Christendoms bij eenen Ne-
ger. 411
INHOUD.
Op een Af beeldfel van den Spaanfchcn Generaal mina.
Door j. w. ijntema. Dicht ft tikje. 412
Iets betrekkelijk den gevoerd ^wordenden twist over de
Formulieren van Eenigheid in de Nederlandfche Her-
vormde Kerk. 413
Uittrekfels uit het , thans in da Koninklijke Archiven
; te Parijs zich bevindende , Dagboek van lodewijk.
XVL 430
Bezoek van Pomteji bjj toortslicht. 437
Nieuwe Ontdekking van eene Groep Eilanden in de
Zuidzee. 448
Tooneelanekdoten en Bijzonderheden van vroegeren ea
latereri tqd. 453
Rabbi maybr. Dichtfiukje. . 467
Vergelijking tu$fchen alexaï*der den Macedoniër, en
KAREL OEN GROOTEN. 461
Doctor jenner. Met Portret. 470
Egypte 9 onder de Heerfchappij van mehemet-al!. 474
Tafereelen uit het Maatfchappelijk Leven der Noord-
Amerikanen. — De Zeereis. (Vervolg van bl.
398.) 484
Zonderlinge Lotgevallen eener Prinfes uit het Huis van
Brunswijk. 491
Uittrekfel uit eenige Berigten en Aanteekeningen over
IJzeren Wegen , enz» (Vervolg van bL 403.) >*96
Onverdraagzaamheid omtrent Separatisten. . 501
De Biddende. Naar matthisson. 502
Verlichten meer , dan Aalmoes-geven. Door j. w. ijn-
tema. Dichtfiukje. 602
Vriendfchap. Door p. mabé , j* Dichtfiukje. 506
Welmeenende Wenk. # 507
Zestal Anekdoten. 507
Dank- en Bededags Leerrede, gehouden Op den 21 Junty
1835 , door b. t. lublink weddik , Leeraar by
de Luthcrfche Gemeente te Rotterdam. 500
Wijsgeerige- Befchouwing der Toonkunst. Naar ré-
tis. 520.
pte9 onder de Heerfchappij van mehbmet - ali.
"(Vervolg en jlot van bl. 484.) , 527
Tafereelen uit het Maatfchappelqk Leven der Noord-
Amerikanen. — Charlestown. AJTchcid van den
Lezer. (Vervolg en {lot van bU 491.) 535
£x
INHOUD.
Bezoek van lamartine bij Lady esthêr stanhope. 544
Fransch Bonmot. . '560
Het blinde Kind. Eene proef van vormfchrift, in druk;
ten behoeve van blinde Kinderen in Noord-Amerika.
Door b. t. lublink weddik. Dicht/tukje. 561
Salomó*s Wijsheid* 563
Het Viooltje. 564
Recenfiê. 564
Goedkoope Kieeding. 664
Gemakkelijke Deugd. 564
De diepe Rouw. 564
Koster en bilderdiJk. 564
Iets over k. a. rütenick's Geloofsleer. 565
Uittrekfel uit eenige Berigtcn en Aanteekeningen over
IJzeren Wegen, enz; (Vervolg van bh 601.) 585
Herinneringen aan Parijs en deszelfs omftreken, 1834,
van een' jeugdigen Creneeskundige. — De J ulij-dagen,
r27, 28, 29/a/y 1834. è88
Oude Wonderhoven en nieuwe Gaauwdievenprakttjk. 596
Karakteristieke Trek van napoleon. 603
Lentebefpiegeling op het Slagveld van Bergerduin.
. Dicht/tukje. ' 603
De Schoenmakers - Audiëntie. Door j. -w. ijntema.
;, Dicht ft ukje. 607
Verhandeling over de voortreffelijkheid van de heden-
' daagfche beoefening der Natuurkundige Wetenfchap-
• pen. Door j. van der hoeven. 609
Uittrekfel uit eenige Berigten en Aanteekeningen over
• IJzeren Wegen, enz. (Vervolg en pot vanbl.bti7.)62&
Het Ontwaken. Een Gefprek. Vrij gevolgd naar het
• Hoogduitsch van Dr. fr. the re min 's Jhendfanden,
• dOOr AB* DES AMORIB VAN DERi HOEVEN. 627
Sultan mahmoud. Volgens fontanïer , vorigen Fran-
fchen Conful te Trapezund. €36
Oude Wonderhoven en nieuwe Gaauwdieveopraktijk-
v (Vervolg en jlot van bl. 602.) 639
Tooneelanekdoten en Bijzonderheden van vroegeren en
tateren tijd. ,647
*a Konings Verjaardag , 24 Augustus 1835. Door p. m.
la oord? dillié , 2de Luit. bij het \ftt Bat. 3de
"• Af A. Mobiele Schutterij van Zuidholland. &>l
Leerrede over joann. XXI: 15. Door b. van willks.
Predikant te Lekkerkerk. ™*
Iets over de Behandeling der Jicht. . ™
I N'H .0: UlDrf
Herimsnteen ata Berijd ep deszdfs omftrekca, 18ftk»
van een* jeugdigen Geneeskundige. — SpeeHkijÜ\ in
•• AavPaJaiwRojtal en Frascaii in de ftroat Richelicu.
- QMriólgvan bl. 6G2.) \. / r679
Pagan^i en TALMA. . v -. «83
Verhaal van een Reisje door een gedeelte van Engeland
tri Wales, in Mei 1835 gedaan door drie Nederlarh
dc*s, $n medegedeeld door een9 derzelyeq.. * 687
Bijdrage tot de kennis van het Karakter der Engelfche
> Radicalen. 096
Iets V óver. de, in een gedeelte van Noordholland', thans
heerfchende Koortfen. Door w. egelino , Medi Doet.
. fe Haaficm. ' • 701
Hymw aan -den Mensch.i Door j. van harder whk,
. rz» .'■• • • '•.'.:.'...;• -.'705
De Linde vop het Kerkhof;- Naar jacobi. Door o. ven
: BRUOGENCATE, HZ. DicktftukjC. 707
Het ongerijmde, tegenftrijdige en fchadeüjke, om de
*Go~3sciïënst~ zelve, wier oogmerk is de mehfehen te
.: .^ereenigtn r tot eene; oorzaak vtn verwijdering en;af-
keerigheid te doen dienen. Door f. hoekstra., te
Harlingen* 709
Iets over de Levertraan (Oleum Jednoris Afellt). Door
p. s. alexander , Med. Dr. en Profesfor , Eer/ie
Officier yan Gezondheid bij het groote ÉJjks-Hospitaal
voor het Onderwijs te Utrecht. 721
Eenige Bijzonderheden wegens een' jongen Ourang-Ou-
tang aan boord van een Schip. 729
Verhaal van een Reisje door een gedeelte van Engeland
en Wales , in Mei 1835 gedaan door drie Nederlan-
ders , en medegedeeld door een9 derzelven* (Vervolg
yan bl. 695.) 731
Racahout des Aïabes. 739
Paganini en talma. (Vervolg en /lot yan bl. 6&I.*)7±l
De Liefde en dé IJdelheid. 748
De afgevallene Bladeren. Dicht f tukje. 754
Aan mijne Qade , na de Bevalling van een bij de ge-
boorte geftorven Kindje, Door s. p. oudkbrk pool ,
te Enkhuizen. Dichtftukje. 755
Toepasfelijk Bijfchrift op zeker Magazijn van goedkoope
Boeken. 756
Iets over de Samaritanc van frans baltensz. Door
o. d. j. schotel, Predikant op de lage Zwa-
luwe. 757
■M