Skip to main content

Full text of "Vaderlandsche letteroefeningen"

See other formats


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  preserved  for  generations  on  library  shelves  bef  ore  it  was  carefully  scanned  by  Google  as  part  of  a  project 
to  make  the  world's  books  discoverable  online. 

It  nas  survived  long  enough  for  the  copyright  to  expire  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 
to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 
are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  marginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 
publisher  to  a  library  and  finally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  technical  restrictions  on  automated  querying. 

We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfrom  automated  querying  Do  not  send  automated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  large  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attribution  The  Google  "watermark"  you  see  on  each  file  is  essential  for  informing  people  about  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countries.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can't  offer  guidance  on  whether  any  specific  use  of 
any  specific  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
any  where  in  the  world.  Copyright  infringement  liability  can  be  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.  Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  text  of  this  book  on  the  web 


atjhttp  :  //books  .  qooqle  .  com/ 


^»V«W^^Vr,V^W^^S^VS/V»W«tv«wA^S. 


*& 


J.  H.  EBELAQE. 


Soooö<k>öoo^ 


ME  NGELfPERK, 


VOOR. 


x^r      r~ 


A   .  •  A    v\   vi  w-i  -%j  A  A  k 


w      r     . 


VADERLANDSCHE 

LETTEROEFENINGEN, 

OP 
TIJDSCHRIFT 

VAN 

KUNSTEN  EN  WETENSCHAPPEN, 

WAARIN    DE 

BOEKEN  ei*  SCHRIFTEN, 

DIE    DAGELIJKS     IN     ONS     VADERLAND    EN 
ELDERS     UITKOMEN,    OORDEELKUN- 
DIG   TEVENS   EN    VRQMOEDIG 
VERHANDELD    WORDEN. 

'-     BENEVENS         :  ::v: 

MENGELWERK, 

tot  Fraaie  Letteren,  'Kunfien  en  Wetenfchappen* 
betrekkelijk. 


TWEEDE     STUK. 

VOOR 

»*35-      - 

MENGEL  WE  R  R* 


Tc    A  M  ÊT  E  R  D  A  M,    bif 

G.    S.    LEENEMAN    van    der    KROE 

en 

J.     W.    IJ  NT  E- MA. 
1835. 


1.      J, 


„      .V 


sser 

MENGELWERK. 


REDEVQERING, 

ÏER  VIERING  VAN  HET  VIJFTIGJARIG  BESLAAN  DER 

MAATSCHAPPIJ :     TOT     NUT    VAN    ?T   ALGEMEEN , 

GEHOUDEN     IN     DE     DOOPSGEZINDE     KERK     TE 

HAARLEM,  OP  DEN  17  NOVEMBER    1834, 

DOOR 

Mr.   P  I  E  T  E  R  M  A  B  É  ,  J  U  N. 

JM  iemand  is  er ,  zóó  koel ,  zóó  gevoelloos  van  hart , 
dat  hij  zich  niet  verheugen  zou,  wanneer  hij  eenen 
menfcbenvriend  pogingen  ziet  aanwenden  tot  bevorde- 
ring van  het  geluk  zijner  natuurgenooten.  Voorzeker , 
zelfs  hij ,  die  te  traag  is ,  om  daartoe  zelf  handen  aan 
het  werk  te  flaan  —  zelfs  hg  ziet  het  gaarne,  dat  ande- 
ren er  het  hunne. toe  bijdragen. 

Loffelijk  is  het  gewis,  wanneer  wfj  iets  van  onzen 
overvloed  afzonderen ,  om  het  lot  der  armen  te  verzach- 
ten ;  prijfelqk ,  wanneer  wij  onze  vlijt  aanwenden ,  om 
de  giften  van  anderen  en  van  onszelven  met  wijsheiden 
oordeel  te  hefteden  tot  nut  en  lafenis  van  ongelukkigen  en 
hulpbehoevenden:  maar  de  hoogere  krachten,  vanden 
Schepper  ontvangen ,  aan  te  wenden ,  om  den  zedelijken 
toeftand  onzer  medemenfchen  te  verbeteren ;  vooral  den 
behoeftigen  en  naar  het  uitwendige  geringen  door  voor- 
beeld en  onderwijs  naar  verftand  en  hart  te  befchaven, 
hem  te  doen  befeffen ,  dat  hij ,  even  als  de  meer  aanzien- 
lijke naar  de  wereld,  mensch  is,  naar  het  beeld  Gods  ge- 
fchapen;  dat  bij,  als  zoodanig,  regten  te  vorderen, 
maar  ook  pligten  te  vervullen  heeft ,  —  dit  Voorzeker  is 
loffelqker ,  prijfelijker :  want ,  gelijk  gene  Hechts  zorgt 
voor  de '  tijdelijke  en  ras  voorbijgaande  behoeften  zijner 
medemenfchen ,  zoo  werkt  deze  voor  het  hoogere  léven 

MENGELW.   1835.   990.   1.  A 


HEDttVOgRlNG. 


zijner  natuurgenooten ,  en   zijne  'weldaden  reiken  tot  in 
de  eeuwigheid. 

*  Wie ,  mijne  Hoorders  ,"  zou  zich  dan  niet  hartelijk  en 
opregt  verheuge»  over  de  pogingen,  door  den  edelen 
niruwÉnhuyzen*  den  Sti<&ter  onzer Maatfchap- 
pij ,  nu  eene  halve  eeuw  geleden ,  aangevangen ,  en  zoo 
kennelijk ,  federt  dien  tijd  tot  op  heden ,  door  den  zegen 
des  AHeriioogften  bekroond?  Hoe  veel  i$  ons  vaderland, 
hoe  veel  zijn  wij  allen  akoo  aan  deze  iniletling  niet  ver- 
fchuldigd!  —  Neen,  M.  H*,.zij  bedoelde. niHHaer,  den 
eenvoudigen  burger  van  zijnen  nuttigen  arbeid  af  te  trek- 
ken 9  om  hem  te  hervormen  in  een  waanwijs  en  opge- 
blazen bediller  van  de.  daden  der  regering  ;..zq  leerde  hem 
nimmer ,  door  ijdele  redeneringen  t  de  krachten  te  ver- 
w^jjoqzen  ,  die  hij ,  tot  onderhoud  zijns  hiiisgezios  en 
tpt  l^uf  vaó  <teq  ota^t,  door  werkzaamheid  ep  arbeid, 
qjOQt  {^wenden.,  ftfaar  onze  Maatfcbappij  trachtte  ftee^* 
eadax  w^a  het  hoofddoel  harer  inftelling,  onder  dp  min 
t^egtn^Oigfó  taftden  die,  noodzakelijke  kundigheden  te  vtr- 
fp*ei4eif ,  welke  het  yerüand  opklaren ,  hst  hart  yer^r; 
teren,  es  alzoo  op  de  betrachting  van  ieders  pligteq,  als 
meqscb  C9  *&  ^Wge?,  den,  heilzaamflen  invloed  rookten 
uitoefenen. 

En  flcmftp  wij  het  niet,,  met  nederige  dankzegging  .jw* 
Ijfcift*  vtö  wien  s#e$  goeds  afdaalt,  erkennen,  wat  vaoi*J 
<je  gefchiedeni*  onzer  dagei»  zoo  krachtig  toeft  be\pe?e», 
dat  het .  volk  v*n  Ntdtrfond^  in  ware^befchaving^  ia 
^delijkh^id,  en  gehoorzaamheid,  aan  de  wet  e»  W  ^ïjae, 
vettige  overheid  9  waarin  alleen  de  ware  vrijheid  beftagt;* 
bovw  V^le,  ja  de  meeste  andere  volken  uitmunt,  en  rustig 
de^waarfls  pligtei^  bleef  vervullen,  fchoon  oproer,  t^vist 
ei*  verachting,  yaiv  de-  wet ,  in  al-  derzelver  affcbpwelök- 
fceid,  van  rondQmme  het  hoofd,  dreigend  opftafcen  ?  Waar 
was  imiper  $en  volk,,  in  getal  zoo  gering  als  het  onze» 
d#,  van  vrijden  verlaten,  door  magtige  vijanden  be- 
dreigd, ja  aangevallen,  zpo  rustig  en  200  moedig, 
zoo  eeodragtig  en  zoo  ltftc*  door,  vertrouwen,  dat  al- 
]&  vfwiuurde? 


Zoo  is  het  dan  eene  gefchfedkiOKUge  wtfrheü ,  dyc 
onze  natie  zich  op  cene  wqze-  van  hare  pligtea  heeft  ge- 
kweten,  welke  anderen  volken  ten  voorbeeld  m*g  ?erltoefe 
ken.  Maar  wie  zal  ontkennen,  dat  de  pogingen  deze? 
MaatfiAappij,  ooi  alle  ftanden  met  derzelver  ware  belae-r 
gen  bekend  te  maken*  —  pogingen,  voor  eene  halve  *e*vr 
aavgevangefc  en  (leeds  met  ijver  voortgezet,  -^  op  die  gezind** 
held  onzer  hedgeooofea  krachtig  ten  goede  hebben,  gewerkt? 

Geeft  wonder  dan,  G.  T.,  dat  deze  dag,  waarop  het  juist 
vijftig  jarea  geleden  ia  ,  dat  onze  Maatfchappij  Z>*  Nup 
van  V  Algemeen  ontftondf  dat  deze  dag  door  alle  (tanden  der 
burgermaatfehappij ,  in  alle  oorden  van  ons  vaderland» 
mee  gelijke  toejuiching  en  deelneming  wordt  gevierd  1 

Ook  gijv  geachte  Toehoorders!  ook  gfl  z%t9  daor- 
drongen  vm  de  hooge  waarde  van  dit  feest ,  herwaarts 
gekomen ,  om  hetzelve  met  gepaste  vreugde  te  vieren. 
Welaan  dan,  Feestgenooten !  doen.  wij  dat  met  opgeruim- 
den  geest,  en  met  dankbaarheid  voor  de  vete  welda- 
den y  welke  wij  in  otffc.  dierbaar  vaderlands  boven  zoo.  vele; 
andere  volken,  genieten,  bedenkende,  dat  het  jubelfeest 
deaer.  Maatfchappij  tevens  het  feest  der  wan?  vzyheid  en 
der  ware  verlichting  is. 

Eil  gtj ,  lieve  Schooljeugd !  hoop  des  vaderlands !  die 
reeds  zdo  vroeg  de  weldaden  geniet  vin  een  onderwijs  , 
waarvan  door  de«e  Maatfchappij  de  grondflagen  gelegd 
zijn  ;  gij ,  die  alzoo ,  zonder  zelve  het  oog  in  al  deszelfs 
kracht  te  kunnen  gevoelen,  reeds  in  uwen  teederften  leef- 
tijd; de  weldaden  defer  Maatfchappij  zoo  ruimfchoots  ge- 
niet;  die  derhalve  zoo  veel  reden  hebt ,  om  u  in  h#m 
bloei  te  verheugen,  —  verhef  gij  uw  gezang,  eq  verhoog, 
door  uw  kinderlijk  eenvoudig  lied,  onze  aandoeningen , 
onze  vreugde! 

{Gezang  der  Kinderend) 

In  Haarlem  ontkiemde  eenmaal  de  groote  kunst»  die 
den  nacht  van  vooroordeel  en  bijgeloof  wegfehoof  en  het 
licht  der  waarheid  deed  aanbreken.    De  drukkunst  werd' 
uitgevonden,  en.  een  nieuw,  groet  tijdperk  van  verlich- 

A2 


4  REDEVOERING. 

ting  en  befchaving  ving  aan  voor  alle  volken  der  aarde. 
Het  was  ook  hier,  waar  de  man  geboren  werd,  die  bet 
eerst  het  grootfche  plan  ontwierp,  om,  door  de  oprig- 
ting  onzer  Maatfchappij ,  zijn  vaderland  de  onfchatbare 
Weldaad  te  bewijzen,  van  aan  zijne  medeburgers,  die  tot. 
de  minder  begunftigde  (landen  behooren,  de  gelegenheid 
aan  te  bieden,  om  deel  te  verkrijgen  aan  die  befchaving 
en  kennis,  waarop  zij,  ais  menfchen',  aanfpraak  mogen, 
ja  moeten  maken,  door  het  onderwijs  in  nuttige  kundig- 
heden en  wetenfchappen ,  zoo  lang  alleen  het  voorregt 
van  aanzienlijken  en  meergegoeden ,  ook  tot  hen  te  doen 
doordringen. 

Grootsch  was  dit  plan ;  gering  waren  echter  de  mid- 
delen, om.  het  uit  te  voeren.  Nieuwenhuyzen 
was  een  eenvoudig  man ;  hij  had  geene  geleerde  opvoe- 
ding genoten ,  maar  hij  had  een  helder  en  gezond  ver* 
(land  en  een'  grooten  lust  tot  onderzoek ,  vooral  in  za- 
ken, dé  Godsdienst  betreffende,  waartoe  hij  eene  bijzon- 
dere gelegenheid  .vond  in  een  openbaar  Collegie,  dat  in 
hetzelfde  kerkgebouw,  waar  wij  thans  voor  deze  feest- 
viering zamengekomen  zijn ,  destijds  gehouden  werd.  En 
het  gelukte  hem,  zoo  door  eigene  oefening,  als  door  het 
onderwijs  van  kundige  vrienden ,  zich  zoo  veel  kennis 
te  verzamelen,  dat  hij  in  (laat  was,  het  ambt  van  Leeraar 
in  de  Godsdienst  met  waardigheid  te  tyekleeden ,  zoodat 
hij  dan  ook,  eerst  te  Middelharnis  en  te  Aardenburg , 
later  bij  de  Doopsgezinde  gemeente  te  Monnikendam , 
tot  Leeraar  beroepen  werd.  Het  was  daar ,  dat  dit  plan 
bij  hem'  opkwam;  terwijl  hij  in  het  naburig  Edam  de 
eerfte  grondflagen  legde ,  om  het  te  volbrengen. 

Een  eenvoudig  burger,  in  eene  kleine,  afgelegene  ftad, 
ontwerpt  eene  Maatfchappij,  die  zich  over  het  geheele  va- 
derland zou  verfpreiden ,  alomme  hare  weldaden  uitftor- 
ten ,  ja  bij  vreemde  natiën  bewonderd  worden !  Ziet , 
M.  H. !  zóó  ontdaan  uit  kleine  oorzaken  groote  gevol- 
gen ;  zóó  kon  een  man ,  met  een  vast  karakter  en  een 
helder  hoofd,  wiens  hart  voor  het  geluk  zijner  natuur- 
f  enooten  gloeide ,  en  die  daaraan  zijn  geheele  leven  toe- 


REDEVOERING.  ï 

wijdde;  z66  kon  de  waardige  nieuw ê*h uyz*w t 
in  eenvoudigheid  des  harten  ,  met  het  oog  opwaarts  tot 
den  Almagtige,  die  met  welgevallen  op  zijne  pogingen 
nederzag,  hoe  .gering  voor  het  uiterlijke  zijne  midde- 
len waren ,.  zulk  eene  grootfche ,  zulk  eene  weldadige 
bedoeling  verwezenlijken! 

Hij  deed  dit.  Maar  denkt  niet,  dat  hij  bij  alle  zij- 
ne  medeburgers  gereeden  bijval  vond  !  Neen  1  het  was 
er  verre  af,  dat  zijn  ontwerp  algemeen  zou  behaagd 
hebben.  Het  is  eene  ongelukkige  waarheid;  er  waren 
tetf  allen  tijde  menfchen,  diè  er  belang  bij  meenden  te 
hebben,  om,  tot  handhaving  van  hun  gezag,  iedere 
poging  tot  verlichting  en  verbetering  van  het  volk ,  zoo 
veel  zjj  vermogten,  te  verijdelen.  Menbefchouwd?  het 
meermalen  als  gemakkelijk',  eene  domme  en  onwetende 
menigte  te  drijven ,  werwaarts  men  begeerde.  Dit  was 
de  drijfveer,  die  zoo  vele  beftrijders  van  waarheid  en 
kennis  bezielde;  oflchoon  zij  zicfi  fchaamden,  den  war 
*  ren  grond  van  hunnen  tegënftand  te  .erkennen.  , 

Zoo  (tonden  er  ook  vele  en  velerlei  vijanden  op  te* 
gen  den  Stichter  onzer  Maatfchappij,  die  zijne  pogin- 
gen op  het  rinnigst  beftreden.  Openlyk  en  heimelijk 
trachtten  zij  zijn  doelwit  bij'het  volk  zelve,  op  welks 
belang  alleen  zijne  onderneming  gegrond  was,  verdacht, 
ja  gehaat  te  makep.  Maar  dankbaar  erkennen  wij  te- 
vens, dat  niruwenhüyzjjn  door  eenige  onbaat- 
zuchtige en  waardige  mannen ,  rtdke  hij  met  zijn  ont- 
werp bekend  gemaakt  had,  mannelijk  onderfteund  werd; 
zoodat  hij,  door  dezen  gefterkt,  krachtdadig  allen  te* 
,genftand  kon  beftrijden*  Diir  ftond  de  nederige,  maar 
fiandvastige  man,  de  wfffe  menfchenvriend ,  gefterkt 
door  zijne  innerlijke  overtuiging,  dat  hij  diets  bedoel- 
de, dan  het  ware  geluk  van  anderen,  die  hem  flechts 
door  dankbaarheid  zouden  kunnen  beloonen ,  bijgedaan 
door  zijnen  waardigen  Zoon ,  helaas  te  vroeg  zijn  va* 
derhart  ontrukt!  en  door  eenige  weinige  vrienden;  — 
diiv  ftond  hij ,  onbewegelijk  als  eene  rots ,  aan  wier 
voet   de  woedende  golven  fchuimend  uiteenfpatten  t  m 


6'  Redevoering. 

lang  na  *$l  afltërvefa,  in  oftze  dagen,  sou  Mj  der 
geheeld  natie ,  door  zijne  ftfchéibg  ,  bewijzen ,  dat  een 
waarlijk  verlicht  volk,  't  welk  zijn  waar  belang  heeft 
keren  ineien,  door  een  vaderlijk  en  wijs  beftuur  ge- 
makkelijk geregeerd  wordt ,  ja ,  als  door  eigene  aan- 
drift, zich  de  vervulling  der  moeijeUjkfl»  pligten  kloek- 
•goedig  getroost ;  daar  elders  flecht  of  in  't  geheel  niet 
oöderwezene  volken  het  Woord  vrijheid  uitfchreeuvr* 
-den  ,  terwijl  zij  zichzelve  de  ketens  fmeeddèn  der  vree- 
felijkfls  flavernij  ,  en  hét  wettig  ge*ag  bedreigden  of  om- 
verwierpen ö  fcoodfa  zij  door  listige  volksmenners,  onder 
den  dekmantel  van  vriendfchap  hüme  bitterfte  vijanden  ^ 
.  werden  aangehitst  i 

Ziet,  fcoö  groot  ie  de  kracht  der  wfcarheidl  Zij 
fchitten  grootfchè*,  naat  tnate  zij  meer  beftreden  wordt. 
Groot  zijn  de  verdienden  dier  mannen ,  die  haar  dur- 
ven verdedigen,  waar  fcij  wordt  aangevallen.,  —•  die  door 
ftandvastigheid  haar  de  overwinning  dóen  behalen, 

O !  wij  juichen  zoo  gaarne  de  fchitterende  daden  toe 
van  aanzienlijken  en  magtigen  der  aarde,  die  op  het 
ooilogsveld  eene  roemrijke  overwinning  bevechten;  en 
den  eenvoudigett  burger,  die  in  ftilte  eü  nederigheid, 
alleen  door  eigene  kracht ,  foms  zoo  veel  grootere  hin- 
derpalen overwon,  merken  wij  iiaauwelijki  op.  Veïrê 
2ij  het  van  on$ ,  de  verdienden  van  moedige  regenten 
en  oorlogshelden ,  die  door  vastheid  van  karakter  hun 
vaderland  dieüften  bewezen  *  te  willen  verkleinen;  wij. 
juichen  hen  toe  met  een  dankbaar  hart :  maar  wie  ftaat 
niet  gaarne  (til  bij  hét  beeld  van  eenen  nieuwen* 
huyzen,  die,  zonder  opzien  te  baren ,  eenvoudig 
en  ne&rig  zoo  veel  goeds  tot  Hand  bragt,  tot  heil 
zijns  Vaderlands;  die  zich  daarvoor  zoo  vele  moeiten 
en  , zorgen  getroostte,  zonder  ooit  iets  voor  zichzelven 
te  begeeren?  •  Elk  blad  der  gefchiedenis ,  van  alle  vol- 
ken ,  wijst  ons  op  helden  en  veroveraars ;  maar  fchaars 
toont  zij  ons  eenen  nieuwenhuyzen  aan,  wiens 
wandel  ons  beminnelijker  toefchijnt ,  naar  mate  wfl  -den- 
zdven  meer  van  nabij#  befchouwen.     De  zachtfte  aan- 


%  RE&BV*BRWC»  7 

doeningen  ontwikt»  in  ons  gemoed,  wanneer  wij  op 
hem  Halen;  ten*  door  zijoe  deugd  en  ftandvastigtaeH 
in  het  góéde  velrokt  s  juichen  wfl  er  in  •,  dar  wQ  hem 
onsen  natuurt  en  landgenoot  mogen  taoemen. 

Ja*  zalige  NiBuwÉNHUYXENt  gij  hebt  de  groots- 
heid dér  wereld  niet  gedocht ;  maar  gij  hebt  u  een*  giro* 
ter'  fctót  bereid  *  dan  zij  met  ai  hart  praal  kan  fëhen*- 
ken.  Gij  hebt  u  éene  eeréuil  gedicht  in  de  harten 
uwe*  dankbare  nakomelingen;  eene  eerzuil,  duurzamer 
dan  arduin  ,  die  door  géén  tijd  wordt  verwoest  ,  maar 
heertijk  prijken  kal ,  zoo  lang  dfeügd  en  godsdienst  het 
volk  vin  NedtHand  dierbaar  zullen  4tózen ! 

(Koorgezang.) 

Zoo  heb  ik ,  M.  H.  *  met  vtagtige  trekken  het  beeld 
van  den  Stichter  onzer  Maatfchappïj  gefchetst,  en  u 
geweien  op  den  eenvoudigén  eü  geriügen  oorfprong  dé* 
zer  ftichtihg.  Een  redenaar ,  verre  in  kennis  fen  begaafd* 
héid  bovefi  mi]  verhevefc  (*),  heeft,  op  de  vijffentWhl* 
tigjatige  feestviering ,  dit  eéft  en  afider  v  van  deze  zelfde 
plaats,  breeder  behandeld.    Het  weinige,  dar  ik  daar* 
van  gezegd  heb,  iij  thans  genoeg  ret  iièrfetoerfng»    Ver- 
gunt mi) ,  dat  ik  nu,  als  tot  fïaving  van  tnfla  gelegde  * 
dat  deze  Maatfchappïj  krachtdadig  heeft  bijgedragen  töt 
veredeling  co  befchavirig  van  ons  volk,  u  konelijk  wfl* 
ze  óp  hetgeen  zij  vercigt  heeft.    Verwacht  eéhtef  géén 
gefchiödkundig    Verhaal    van  hare  wèrkzaamhédefl  j   het 
verflag  »  van  wege  het  HoofÜbeftdur  Uitgegeven  +  bevat 
zulks  volledig,  en  een  koud  berigt  daarvan  zou  ook 
weinig  itroókén  met  het  doel  dezer  feestviering*    Even* 
mib  zal  ik  mjj  opwerpen  tot  hareri  lofredeftaar;  4Q  bé* 
hoeft  dien  niet ;    hare  dAden  Q>seken*    Of  is  het  toto* 
fchien  onmogelijk ,  haft  werken  op  té  noeften ,  zonder 
tevens  haar  lofredenaar  te  worden  ? . .  • .    Gty  *  M.  H*  * 
moögt  oordeelen. 

't  Kon  het  helder  verftand  van  den  Stichtef  en  * 
eerfte  oprigters  dezer  Maatfchappïj  niet  ontgaan;  dat,. 

(*)  De  Heer  c.  scholl  VANtdtoHD. 


9  tóKDEVOERING. 

200  men  een  volk  waarlijk  wil  verbeteren,  men  het 
moet  onderwazen;  —  maar,  hoe  kon  dit  gefchieden, 
200  lang  zeer  weinigen  der  genen ,  wier  befchaving  be- 
doeld werd ,  in  de  lees-  en  fchrijf kunst  onderwezen 
waren,  en  zij  alzoo  geene  opleiding,  tot  het  ontvan- 
gen van  eenige  kundigheden.,  verkregen  hadden  ?  Na- 
tuurlijk was  het  derhalve,  dat  men  zeer  fpoedig  begreep, 
dat,  om  het  groote  doel  te  bereiken,  men  op  het  on- 
derwijs voor  de  jeugd  in  de  eerfte  plaats  zijne  aandacht 
vestigen  en  hetzelve  meer  algemeen  verkrijgbaar  (lellen 
moest.  £n  zoo  ontftond  het  denkbeeld,  om  krachtda- 
dig' te  arbeiden  tot  verbetering  van  het  fchoolondtrwijs , 
destijds  zelfs  in  ons  vaderland  zeer  gebrekkig ;  een  denk- 
beeld, zoo  boven  verwachting  gelukkig  verwezenlijkt, 
dat  het 'later  den  grondflag  heeft  uitgemaakt  van  die 
verordeningen  op  het  lager  onderwijs,  .welke  tot  zoo- 
danig eene  volmaaktheid  gebragt  werden ,  dat  zij  zelfs 
den  Geweldenaar,  die,  in  zijnen  euvelmoed,  ons  va- 
derland deszelfs  beftaan  ontroofde,  om  het  als  een  win- 
gewest aan  zijn  rijk  te  kluisteren,  met  bewondering 
vervulden'. 

En  in  welk  land  ter  wereld  werd  het  onderwijs  aan 
de  minvermogende  (landen  zoo  mildelijk  gegeven,  als 
hier ,  in  ons  gezegend  vaderland?  Geen  onzer  mede- 
burgers is  er ,  zoo  behoeftig ,  wiens  kinderen  niet ,  even 
als  die  der  meervermogenden ,  aan  het  onderwijs  in  de 
nuttigde  kundigheden  deel  kunnen  verkrijgen ;  niet  om 
hen  tot  waanwijze  halfgeleerden  te  vormen,  die  voor 
den  nuttigen  handwerksftand  zich  te  verheven  w^nen ; 
(ddir,  waar  het  onderwijs  voor  een  oogenblik  zulk  eene 
(trekking  verkreeg,  handelde  men  ftrijdig  met  de  be- 
doelingen onzer  Maatfchappij)  maar  om  hun  die  ken- 
nis en  verftandsbefchaving  te  doen  verkrijgen ,  welke 
fieraden  zijn  voor  den  handwerksman  zoo  wel ,  als  voor 
den  aanzienlijken ,  en  den  eerden  zoo  wel ,  als  den  laat- 
ften ,  de  pligten  van  zijnen  (tand  leeren  kennen  en  met 
ijver  betrachten,  in  de  zekere  overtuiging,  dat  elkeen, 
die  zijne  vlijt  en  kennis  aanwendt  tot  nut  van  zijn  ge- 


HEDEVOEJUNG.  9 

zin  en  tot  heü  der  groote  burgermattfchappij  ,  tot  wel- 
ken (land  hij  moge  behooren ,  van   den  Staat  en  van 
bet  vaderland  een  waardig  burger  is.    Ziet  daar  bet  groo- 
te werk ,  ter  volvoering  waarvan  deze  Maatfchappij  niet 
alleen  den  grondflag  gelegd,  maar. 't  welk  zij  tevens, 
onderfteund  door  de  regering ,  tot  .ftand  gebragt  beeft !  ^ 
Niets  ia  meer  gefchikt  9  om  ieder  mensch  tevreden  te 
doen  zijn  met  den  werkkring ,  hem  in  de  Maatfchappij 
aangewezen,  dan  dat  men  hem  achting  voor  zichzelven 
en    voor  zijnen  ftand  inboezeme,   en  hem  overtuige, 
dat  hij ,  offchoon  minder  aanzienlijk  voer  het  uiterlij- 
ke dan  fommige  anderen ,  echter  voor  het  geheel  niet 
minder  nuttig  is  dan  dtfen.    Dergelijk  befef  zal  hem 
afkeerig  maken ,   om  zich  als  een  Haaf   te    krommen 
voor  de  roede  zijns  meesters,  maar  hem  evenzeer  aan- 
fppren,  om  zijne  pligten,  als  burger  en  als  huisvader, 
Ijverig  te  vervullen ;  om  de  wetten  van  zijn  vaderland , 
die  hem  in  zijne  regten  befchermen,  te    eerbiedigen, 
de  wettige  magten ,  die  boven  hem  gefield  zyn ,  te  ge- 
hoorzamen en ,  is  't  nood ,  naar  z{jn  vermogen  te  hel- 
pen verdedigen»  ,         ' 
Ën  'welke  deugd,  welke  burgerpligt  is  er,  die  door 
deze  Maatfchappij  niet  werd  aangekweekt?    Slaat  een 
oog  op  de  menigte  van  nuttige  gefchriften,  welke  ztf 
met  milde  hand  onder  de  minvermogenden  verfpreidj , 
en  op  de  inftellingen ,  welke  uit  haren  boezem  zijn  voort- 
gefproten ,  of  waartoe  zij  aanleiding  heeft  gegeven  ! 

Zal  ik  .ze  u  befcbrijven,  Hechts  opnoemen,  de  mid- 
delen, die  deze  Maatfchappq  onvermoeid  aanwendde, 
om  hare  gezegende  oogmerken  te  bereiken?  Befcha- 
ving  en  verlichting  kunnen  nooit  te  veel  bevorderd  wor- 
den; zij  zullen  des  te  meer  heil  «n  gelnk  verfpreiden, 
naar  mate  zij  zich  verder  uitbreiden.  Het  komt  er  al- 
leen op  aan ,  om  die  woorden  in  derzelver  ware  bè<r 
teekenis  op  te  vatten.  Men  zorge,  dat,  naar  mate  het 
verftand  befchaafd  en  verlicht,  tevens  het  hart  ver- 
edeld en  verbeterd  worde.  Zonder  deugd  en  go  ds* 
dienst  zijn  ware  befchaving  en  verlichting  ondenkbaar; 


10  ABDEVOEftmO. 

haar  ontbreekt  datgene,  watderaelmwaaltocbtigengïoiid- 
fleg  moet  uitmaken.  Waar  desa  groofe  waaïhdd  o&k 
vergeten  werd,  dtoze  Maatfchapptj  heeft  dttfcelve  fteéds 
betracht*  Haat  onderwijs  ftrekte  aha*)  niet  alleen,  oiü 
de  onvermogenden  .tpt  nutrige  burger*  y  maar  tevens  > 
om  hen  tot  deugdzame  Christenen  te  vorifittu  Deae 
geest  blinkt  door  in  al  hare  werken.  *  Zij  gaf  den  be- 
hoeftigen  daarom  ook  gelegenheid,  om  opzettelijk  on- 
derwijs in  den  Bijbel  te  erlangen»  efl  ónderitenttde  al* 
zoo  (te  Leeraars  van  de  Godsdienst  >  om  ook  den  min*- 
vehnogenden  *en  eenvoudigen  dat  onfctiatbaar  boek  te 
teeren  kennen  >  en  hem  ateoo  op  «ijne  pligten  en  op 
«ijne  hoop  als  Christen  te  wijeen. 

Maar»  hoezeer  tij  met  alle  kracht  hare  pogingen  aam 
wendde ,  om  het  mondeling  ondefwija  voor  dé  jeugd 
en  ook  voor  volwasfenen  te  volmaken ,  ti]  verloor  haar 
vóortame  doel  niet  uit  het  oog,  om  ineergevofder- 
den  in  jaren  door  hars  gefchftften  t&  onderwijzen. 
ZQ  wiltfe  niet  alleen  het  goede  uaid  in  den  akker , 
ftrooijen ;  acij  «wilde  het  gezaaide  koesteren  en  opkwee»- 
ken.  Niet  alleen  toch  noodigde  zij  alle  kundige  marte- 
nen in  ons  vaderland  uit,  om,  door  het  beantwoor- 
den van  prijsvragen,  den  minvermogenden,  tot  rege- 
ling tan  zijn  gedrag  en  wandel,  als  inensch  en  als 
Christen»  als  , burger  en  els  huisvader,  op  eehvoudigen 
trant  b  de  fchoonfte  lesfen  te  geven  ,-  ef  hem  in  de  ge- 
wijde 'of  vaderlandfche  gefchiedenis  en  verdere  nuttige 
kundigheden  te  onderwijlen ;  en  welk  eene  menigte  van 
uitmuntende  gefchriftaen  hebben  wij  daaraan  niet  te  dan- 
ken !  maar  2fj  zorgde  tevens ,  dat  de  boeken ,  door  haat 
of  door  enderen  uitgegeven,  voor  zoo  verre  de  laaN 
ften  daarvóór  gefthikt  waren  b  den  minvermogenden  kos- 
teloos ter  lezing  uitgereikt  werden.  Alzoo  drongen, 
dank  zij  bare  bemoeijingen ,  de  nuttigde  gefchrifteiydoor 
in  de  woningen  der  behoeftigen,  waar  te  voren  alle 
geestbefchaving  onbekend  was,  en  fchonken  diir  moed, 
om  het  moeflelflk  pad  met  onderwerping  te  bewande- 
len; troost,  bij  onverdiende  miskenning;  nuttige  uit- 


banning,  ia  oogenblftteo  vtm  ttft»  Sn  menige  m- 
gelukkige,  die  te  vorai  koud*  maat  aorrötid  bukte  on- 
der de  wteede  fligen  vaa  hét  lor,  óf  onnadenkend  daafr- 
fceen  leefde,  rigtte  het  hoofil  nu  moedig  omhoog,  en- 
kende  in  voor*  en  tegenfpoed  het  beftmir  eens  liefderijk 
ken  Vadets,  en  dankte  onzer  Maatïfehapplje  tien-  ött*- 
fchatbaren  zegen ,  dat  hij ,  nu  béter  onderwegen ,  zijne 
waarde  als  mensch  gevoelde,  en  atóoo  aangeboord  werd ,- 
om ,  met  ióoed  en  kftcht,  te  arbeiden  voor  het  heil  zljtts 
huisgeiins  en  zijne  eigene  Redelijke  verbetering*  ' 
-Maar  het  was  der  Maatfcftapptje  niet  genoeg,  te 
leeren;  zij  wilde  tevené  metdedaad-  den  minvertnogett* 
den  behulpzaam  zijn  in  het  betrachten  hater  lesfen.  Ar- 
beidzaamheid en  vlijt  aan  te  kweeken ;  was  llzöo  tnedt 
eene  xler  bemoeijittgen  dezer  Maatfchappij.  Zij  onder*- 
weés,  door  menig  öuttig  gefchfift,  den  jongeling  in 
de  eerfte  beghlfelen  van  zijn  ambacht  of  beroep;  rigtte 
Op  fototoige  plaatfeft ,  alwaar  daarin  op  eene  attdete  wij- 
«e  niet  voorzien  t was,  en  voor  *oo  verre  de  gelegen- 
heid dat  veroorloofde,  Teeken-  en  Indüstriefcbolen  op, 
Of  bood  dergelijke  ifirfgtingeil  de  behulpzame  hand ,  en 
deed  —  gelijk  hier  ter  ft  ede,  onder  het  opzigt  van  aan- 
zienlijke en  hoogsrverdicnfteHjke  vrouwen,  Uonatricee 
dezer  Maatfchappij,  plaats  heeft  —  onderwijs  geven  aan 
behoeftige  meisjes  in  de  eerfte  en  nuttigde  handwerken 
voor  hare  fekfe. 

Nevens  arbeidzaamheid  en  vlijt,  is  er  voorzeker  gee» 
ne  deugd,  die  beltógrijker  invloed  heeft  op  het  geluk 
der  huisgezinnen*?  dan  die  van  fpaarzaatnheid.  Men 
mag  haar,  bfl  den  atbeidsman  akhans,  befchouwen  als 
de  moeder  van  vele  andere  deugden,  al*  «ten  grdndflajg 
van  de  welvaart  en  den  voorfpoed  der  huisgeziimem 
Geen  wonder  dan,  dat  de  befturen  der  MaatfchappfJ 
hierop  indachtig  waren ,  zoodat  bijkans  in  alle  Depar- 
tementen Spaarbanken  wefden  opgétigt.  Wij  ontken* 
nen  het  niet,  van  deze  inftelling  is,  ondanks  de  daar- 
tegen genomene  voorzorgen,  wel  eens  misbruik  gemaakt 
dóór    meervermogenden ,    die  dezelve  niet  als  bewaar* 


12  REDEVOBRINO. 

plaats  van  ukgefpaarde  penningen,  maar,  een-  en  an- 
dermaal, als  een  middel  tot  voordeelige  geldbelegging 
bezigden ,  tot  groot  nadeel  van  die  genen ,  voor  welke 
deze  inrigting  was  daargefteld.  Thans  zullen  die  mis- 
bruiken, althans  hier  ter  ftede,  niet  meer  plaats  heb- 
ben, evenmin  als  de  nadeden,  die  daaruit  grootendeels 
eenmaal  ontdaan  zijn;  en  veilig  en  gerust  zal,  volgens 
de  beflaande  verordeningen,  de  minvermogende  zijn*  fpaar- 
penning  aldaar  kunnen  nederleggen,  om  ze  in  tijd  van 
nood  te  gebruiken ,  zonder  gevaar  te  loopen  — -  ten  min- 
fte  volgens  alle  menfchelijke  berekeningen  —  van  immer 
het  geringde  daarvan  te  kunnen  verliezen. 

Het'  goede  te  leeren;  de  betrachting  er  van  gemak- 
kelijk te  maken ;  ziet  daar  alzoo ,  wat  de  Maatfchappij 
allerwegen  bedoelde!  Zij  deed  echter  nog  meer;  —  zij 
wilde  daarenboven  het  volbragte  goede,  waar  zij  het  ver- 
mogt,  beloonen. ....  Beloonen  ?  —  Neen !  Den  menfchen- 
vriend,  die  zijn  leven  gewaagd  heeft,  om  dat  van  hem 
onbekende  natüurgehooten  te  redden,  kan  geene  andere 
belooning  gefchonken  worden,  dan  die  gelegen  is  in 
het  getuigenis  van  zijn  eigen  hart ,  dat  hij  zijnen  pligt 
loffelijk  vervuld  heeft.  Maar  zoodanige  edele  menfchen- 
Yrienden ,  in  naam  der  geheele  burgermaatfchappij ,  die 
zij  tot  luister  verftrekken,  door  openbare  teekenea,  de 
algemeene  dankbaarheid  en  erkentenis  te  betobnen ,  dit 
is  een  der  pligten,  die  de  Maatfchappij  zich  heeft  op» 
gelegd;  pligt,  in  welks  volbrenging  zij  door  onzen  geeer- 
biedigden  Koning  krachtdadig  wordt  onderfteund.  Het 
zij  zoo,  dat  deze  weldaad  der  Maatfchappij  nu  en  dan 
door  baatzuchtjgen  misbruikt  werd;  het  zij  zoo,  dat  zQ 
door  fommigen  is  afgekeurd,  alsof  zij  de  zedelijke  waar- 
de van  elke  edele  daad  verzwakte,: die  geene  openbare 
belooning  mag  bedoelen ;  —  het  is  hier  de  plaats  niet , 
om  dergelijke  redeneringen  te  wederleggen;  genoeg  z$ 
het ,  aan  te  merten ,  dat  het  misbruik  van  eene  zaak 
aan  hare  nuttigheid  niets  ontneemt,  en  dat  de  open* 
lijke  vereering  eeqer  edele  daad  het  natuurlijk  uitvloei- 
fel  is  van  de  dankbaarheid  en  bewondering,  welke  zij 


REDEVOERING.  13 

ons  inboezemt ,  zonder  bare  verdiende ,  of  die  van  den 
genen,  welke  dezelve  verrigt  heeft,  in  bet  minftè  te  ver- 
kleinen; terwijl  de  Maatfchappij  nimmer  iets  anders  bedoel- 
de ,  dan  ware  verdienden  uit  al  haar  vermogen  te  vereeren. 
Om  in  geene  verdere  bijzonderheden  te  treden,    of 
te    fpreken  van  andere,   federt  opgerigte,  Maatfchap- 
pijen  en  Genootfchappen,  welke  zij,  middellijk  of  on- 
middellijk,  in  derzelver  loffelijke  pogingen  onderfteun- 
de ,  —  zóó  nuttig ,  zóó   uitgebreid  was  de  werkkring 
onzer  Maatfchappij !    Het  zij  zoo ,  dat  haar  doel  meer- 
malen werd  miskend ,  ja  dat  zij  foms  de  verguizing  niet 
ontgaan  kon  van  de  zoodanigen ,  die ,  in  hunne  opge- 
blazenheid,   op 'hare  nederige  pogingen  met  een   oog 
van  medeleden,  ja  van  verachting  nederzagen;  het  zy 
zoo ,  dat  hare  weldaden  niet  altijd  dankbaar  erkend  wer- 
den door  hen ,  voor  wie  zij  beftemd  waren ,  zoodat  zij 
niet  al  dat  góedè  heeft  kunnen  verrigten,  wat  zij  be- 
doelde ,  —  dit  is  toch  zeker ,  dat ,  offchoon  zij  voor 
haje    leden    zelve  niets  verrigten,  hen  niet   eens  iftet 
eenigen  titel* befchenken ,   of  in  de  geleerde  en  letter- 
kundige wereld  niet  het  minfte  aanzien  verfchaffen  kon , 
zij  desniettemin  door  mannen  van  onderfcheidene  Han- 
den,  geleerden  en  ongeleerden,    aanzienlijken  en  een- 
voudigen ,  in  «hare  weldadige  pogingen  is   onderfteund 
geworden ,  en  nu ,  reeds  federt  eene  halve  eeuw ,  terwijl 
zoo  veel  veranderd ,  zoo  veel  vernietigd  is ,  wat  later 
dan  zij  ontftond ,  onder  den  zigtbaren  zegen  des  Almag- 
tigen,  hare  weldaden  alomme  verfpreidt,  en,  zoo  wel 
in  het  aantal  harer  leden ,  als  in  de  volharding  in  de  * 
door  haar  opgenomene  taak,   fteeds  in  bloei  blijft  toe* 
nemen ;  een  bloei ,  die  thans  hooger  geklommen  is ,  dan 
zij  ooit  te  voren  gedegen  was.    Ja,  M.  H. !  wel  mo- 
gen wij  dankbaar  en  in  verrukking  uitroepen: 

Juicht ,  jubelt  voor  deez9  Maatfchappij  1 
God  heeft  in  haar*  duur  behagen  1 

(Koorgezang.) 


1*;  RBIM*V0B*fWO. 

Heb  ik  5  E^tg«*o<*w*  fe  vtHwrownlte  veorigtöigta 
dgw  MwfthfrPPÜ  na®  wwheid  opvattend,  zqq  zal 
it  mr^  we;  noodig  hebben  *w$  befcheniiing  «&   j 
raqdfwpfciBg  voor  fa^ar  in  te  *oepen« 

Achtbare.  Mannen,  die,  ogder  de  Regering  van,,  den 
he?ttn  ^er  Koninge»*  dien  wij,  wars  van  vkij?rijv  dank- 
bar a&  njetawinjk  4ea  V*de*desi  Vad^ta^iKMnw,,  ge- 
roepen *$.  tot  handhavers  van  wet  en  oide !  gij  «uit 
deser  M^fchappije  uwe  befchexming  gewis  niet  onttrek- 
ken* Oft  wefC  bét,  dat  zij  niets  anders  bedoelt %  dan?  heit 
anökwcsliea  yaa  alle  Üurgerlyfee  en,  huifelyke  deugden»  Ei* 
u,  Edel  Achtbaar  Man!  die  aan  het  hoofd  van  het 
Stadsbfiftjiu?  geplfutffft  zyt ,  14  o«se  Maatfchappij  aan  te 
bttseteni,  ;>}<>*  oyentollig  we»».  Wij  willen  allee»  van, 
deaftgategenhfiidf \grtffuik;  maken  ,  om  tt  oneen  dank  te 
betuigen,  yopt  dron^ftegning,  welke  zij  ^  reeds  federt 
vsta  ja*en,  in  eene  h^ter  .injfojljngftn*  van  het  fteftuur  de* 
yer  Sijad  mogi  ondereindes.  Die  zoo. bij  herhaling  be* 
twmd*  hulpvaardigheid  bewijst  ons  het  belang.,  'n  wejk 
hgpeftfe-  .op  den  du^r  ia  hare,  verrigtingen  Wijft  ftelka, 
Wft  ye?trouwen^  dat  ztf  dezelve  bij  voortduring  zal  blij-, 
vsageróweft,  MQ  dikwijls.  &y  die  mogt  behoeven. 

Eerwaardig?  Mannen,  Bedienaars  van  onze  heilige  Gods* 
diep**!  in  u  aal  zij,  gewis,  evenseer  (leeds  wakkere  ta*v 
fcheraers  ea  medearbeiders  vinden.  Ja!  gij  wrheagt  u, 
datj  zijv  dQon  hare-  pogingen.,  om  mingeocfeftden  te 
oad**W\jgsa,.u  in  «we  eerwaardige  en  hoogstbelangrijkft 
weykaaamtiadea  200  krachtdadig  .onderfteunt.  En- gij y 
Onderwijzers  der  Jeugd  en  alle*,  welken  rang  of  fland 
gij  in  den  Staat  bekleedt  ,  .  dm  het  ware  geluk  uwer  me 
dfibUrgejs  bedeelt,  die  daarvoor  werken- wilt,  die- hun». 
vefftaad  wilt  vqriichten  en  hun  haft  veredelen  1  gij.  allen 
zult  voortdurend ,  in  de  yerrigtfngefli  dezejj  Maatfchappg, 
hulp  en  medewerking  ondervinden,  gelijk  gij.,  op  uwe 
beurt ,  hare  pogingen  opderfteunen  zult. 

En  nu  dan,  M.  H. ,  fctn  ik  nu,  met  dankzegging  aan 
u  allen ,  dit  fpreekgeftoelce  verlaten  ?  —  Neen !  Mijn 
pligt  vordert  van  mij ,  dat  ik  u ,  Medeleden  en  Begun- 
ftigers   dezer  Maatfchappij !  dat  ik  alle  mijne  hoorders 


n*g  <toa  0#wrt«l  btf  «pv«u:f  <fct  de«  M**tfawppft„ 
#4fc  ia  haren  fchwnftep  ^1^^  fchü&t  fe  toriretggn.  Het 
is  Wi  4%lPe&  wet  wser,  althai^niet  opeDlUbmeectttftrih 
d*a  niet  dk  vooroatdeeten ,  met  wefce^bjjhaaiontftaaa 
wwfelep^wftc,  Die  tjjdsn  zij»  voorWg.  Mteroaaatare, 
nitt  ounde?  ggywlül*?  vijwö  hoeft  zich ,  wij  mogen  hfet 
niet  ontkennen  ,  hier  en  daar  ve#oon$C  Het,  is  era,  geest 
yan  laattwtotó,.  dto.haw  Jaden  pist  zelden  belette*  om  da** 
gej&e  te  doen,  wv  afl  vqw  haa*  haddQökoaneavfimgtm^ 
e»  ook  sndtfen  tf rughiefel  van  «ich,  poter  haie  Itdo*  te 
4<*8  Qpqe»»,  Die*  ge&*  vtn  bauwJtétó  was  vooraan* 
ijjk  wtftwfc  4oor  eearl^Qjtfiiievafc^ 
op^vlftkkfe,   eeqjgtn  fchijö   van   W9Mbeigd  hitf  *  alaof 
^y,  aan  Uacf  roeping  «qh  voldaan,  alfiftf  zy  mi  &are;  taak 
yolbragt  zou  bebl&tn*  —   VoVtfaft? ,  •> . .  .  fyie»  gevoelt 
niet ,  Wj  de-  mipfte  overweging,  het  ongegrond*  vat*  dezt 
bedenking?  Qf  gal  een*  upigfog,  dift  zich,  ten  doei  fte]*» 
de  menfehen  te  onderwijzen  in  deugd  en  kennis*  te  buö- 
ner  verbetering  en  volmaking  9  ooit  h^e  taak  volbcagt 
hebten,?    He*  zij  *oo>,  dat  de?a  Maat &happ^\  met  be-> 
ttgktiag  tot  het  fchooloftderwij?  >  m  bare  pogingen  ge- 
lukkig,&  bftven   verwachting   gelukkig  geflaagdt  is;, 
maar  </#r  hoe  veel  zij  dwvoo*  ook  deed,  rf#  was  nim- 
mer ba*r  hoofddoel;  het  wa*  niets  moer.  dan  een  der 
middekn  %  <m.  t#  haar  boolddoel  te  geraken,    O  yoq*. 
zt&tfl  wi$  zai  het  betwijfelen?   veef,  zeer  veel  blgft, 
baar  npg  Qveuig  (e  vesrigten,  op  het  ingeflagen  pad  voort» 
gaande*,  en  d$i  minvermogenden  neer,  ea  meer  de  ranch* 
ten  4oéftde  geniete*  van  hei  onderwijs,  op  de  feiolen,ge- 
om*,  Vor^etering.  en  befefcaving  9  nfet  alleen,  van.  kinde- 
nen,  .  maar  inzonderheid,  van  volwasfenca,  (ik  heb  het 
reeds  aaagetoond)  fat  ia  het  groots  doel  derMaatfthajf* 
pij;  en  wie.  zal  met  erkennen ,  daft  in  bet  zedelijke  e* 
verftendelöke  aan  geen  ftüftand  kan  gedacht  worden^ 
dal  ftUftand  temggang  is?  Diea  te  voorkomen  niet alleeo, 
maar  ook  den  voortgang  in  bet  goede  te  hevoEdemi  > 
dat  zA  bij  voortduring  ,eot  onafgebroken  de  krachtdadige 
medewe*ing  oom  MMtfchaptfj  noodzakeUjk  maken*  zo** 


16  RfcDBVOBRIKG.  * 

dat,  zelfs  tl  ware  zij  voor  geene  verdere  uitbreiding  vat- 
baar,, haar  beftaan  (leeds  voor  het  vaderland  een  zegenen 
weldaad  blijft,  en,  indien  zij  eenmaal  hare  werkzaamhe- 
den moest  (laken ,  dat  God  verhoede !  het  nadeel  daar- 
van onberekenbaar  zijn  zou.  Want  ofTchoon  het,  Gode 
zij  dankl  in  ons  vaderland  niet  ontbreekt  aan  menfchen- 
vrienden,  die,  ook  zonder  onze  Maatfchappij ,  hunne 
bekwaamheden  gaarne  ten  algemeenen  nutte  zouden  willen 
hefteden ,  zal  echter  niemand  ontkennen ,  dat  onze  Maat- 
fchappij, hen  als  tot  één  ligchaam  verbindende,  hun 
daardoor  eene  kracht  en  eenen  invloed  verfchaft,  die  zij , 
ieder  op  zichzelven  ftaande,  niet  zouden  kunnen  bezitten, 
o  Gij,  die  u  overtuigd  houdt,  dat  deugd  en  goede 
zeden  bij  eene  natie  de  eerfte  grondflagen  en  waarbor- 
gen zijn  voor  haar  geluk;  dat,  zonder  deze,  aan  geen 
v  maatfchappelijk  welzijn,  aan  geene  orde  en  rust  te  den- 
ken is,  —  gij  allen  zult  verder  hare  pogingen  blijven  on- 
derfchragen  1 

En  nu  geloof  ik  mijne  taak  volbragt  te  hebben ;  eene 
taak,  die  ik,  op  de  vereerende  uitnoodiging  mijner  me- 
deleden in  het  beftuur,  niet  weigeren  mogt  op  mij  te 
nemen,  ofTchoon  ik  al  dadelijk  béfefte ,  hoe  weinig  mijne 
krachten  daarvoor  berekend  waren.  Mij  blijft  alleen 
nog  over,  u,  Mijne  Heeren,  die,  in  uwe  hooge  waar- 
digheden en  onderscheidene  belangrijke  betrekkingen ,  tot 
deze  feestviering  'genoodigd  zijt  en  haar  met  uwe  tegen- 
woordigheid vereert,  dank  te  zeggen  voor  de  eer,  die 
gij  ons  bewijst ,  en  voor  het  belang ,  dat  gij  in  onze 
Maatfchappij  toont  te  dellen.  Gij  geeft  door  uwe  te- 
genwoordigheid niet  alleen  aan  dit  feest  eene  grootere 
waardigheid,  maar  verfterkt  tevens  alle  de  aanwezigen 
op  nieuw  in  de  aangename  overtuiging,  hoezeer  alles, 
wat  het  openbaar  nut  en  welzijn  bevordert ,  fteeds  die 
achtbare  mannen  ter  harte  gaat ,  aan  welke  onze  belan- 
gen en  die  des  vaderlands,  in  onderfcbeidene  aangele- 
genheden, zijn  toevertrouwd. 

En  zouden  wij  deze  gelegenheid  niet  met  blijdfctoap 
aangrijpen,  om  u,  Mijne  Heeren,  Befhiujders  van  te  y- 


REDEVOERING.  17 

ler's  Stichting!  hartelijk  dank  te  zeggen  voor  de  be- 
langrijke onderfteuning ,  welke  deze  afdeeling  onzer  Maat* 
fchappij,  gelijk  alles,  wat  goed  en  nuttig  is,  van. u 
geniet?  Wij  zouden  vreezen  uw  kiesch  gevoel, te  kwet* 
fen ,  indien  wij  hier  ia  't  openbaar,  daarover  wilden 
uitweiden ;  genoeg  zij  het ,  , u  te  verzekeren  ,  .dat :  wfjj, 
uwe  gunstbewijzen  op  prijs  (lellen,  terwijl  wy  ^nze 
ftichting  bij  voortduring  uwer  welwillendheid  aanbevelen* 

Gij  allen,  die,  in  verfc billende  betrekkingen,  werk- 
zaam zijt  voor  onze  Maatfchappij ,.  of  door  uwe  bij- 
dragen haar  onderfteunt';  gij  allen,  ontvangt  <jnze  dank- 
zeggingen !  Gaat  voort  tot  nut  uwer  medeburgers  .te 
arbeiden,  of  3e  pogingen  van  .anderen  ,da^rtc>e  mild- 
dadig te  onderrteunen ,  en  vindt  fteecjs  in  de  over- 
tuiging, iets  goeds  bevorderd. te  hebben,  eene  ftreplen4e 
zelfvoldoening  I 

Ook  u,  Mijne  Heeren,  die  ons  dit  kerkgebouw  voor 
deze  feestviering  zoo  minzaam  ten  gebruike  hebt.  af- 
gedaan en  daatdoor  dit  feest  zóo  zeer  hebt  opgeluis- 
terd ,  ook  u  brengen  wij  daarvoor  onzen  dank  I  *  Ge- 
lijk wij  dat  ook  doen  aan  u ,  Mijne  Heeren  en  Jonk- 
vrouwen, die,  met  zoo  veel  bereidwilligheid  en  zoo 
belangeloos,  daartoe  uwe  gaven  in  toon-  en  zangkunst 
hebt  willen  leenen !  Aan  u  ook  zijn  wij  het  verfchul- 
digd,  wij  erkennen  het  gaarne,  dat  dit  feest  met  dien, 
luister  gevierd  *wordt,  het  belang  der  zake  waardig* 
Gij  hebt  mij  in  't  bijzonder  grootelijks  aan  u  verpligt# 
Hoe  toch  zou  ik  den  last,  dien  ik  op  mij  nam*  met 
welvoeglijkheid  hebben  kunnen  volbrengen ,  indien  uwe  * 
kunsttalenten  het  gehoor  en  gevoel  der  vergaderde  tóest- 
genooten  niet.  verrukt  en  in  hunne;  harten  de  feestvreugde 
niet  verhoogd  hadden? 

Geachte  Toehoorders !  met  -dankzegging  aan  u  allen, 
voor  de  belangftelling,  waarmede  gij  mijne  voordragt  \yel 
hebt  gelieven  aan  te  hooren,  verlaat*  ik  thans  dit  fprèek-: 
geftoelte,  om  plaats  te,  maken  voor  meer  fchittetcpcte 
talenten,  o,  Dat  dit  feest  nog  lang  bij  ons  allen  e^ne, 
aangename  berinnering  achterlag;   dat  h^t  krachtdadig 

MENGEL W.    1835.  NO,     1.  B 


"lö1 ,  HEbEVOERINO. 

moge  bijdrargén,  öm;  onze  Belangrijke  MaatfchappiJ  in1 
bloei- 'te  doen  toenemen,  opdat  zij  meer  en  meer  hare1 
Atffekkden  èn  zegeningen' over  het  dierbaar -vaderland  ver- 
'fpreide  t'  —  Ja! '  dat  zal  zfl.  De  zege»  des  Almagti- 
gen,  dié  mi  reeds*  eene  halve  eeuw  op  haar  rustte, 
die  zoo  menigmalen  hare  pogingen  -tot  hd!  des  mensch- 
doms  omftraaMe,  «*-  die  zegen  zal  haar 'niet  vedaten* 
Eh  zoo  blijve,  door  haren  wèldadigen  invloed,  die 
geest  'van  eendragt,'  van  orde  en  van  gehoorzaamheid 
aan  de  wet,  die  er  thans  zoo  ^gelukkig  heerscht,  in 
otfs  'vaderland  bewaard  tot  aan  het  laatfte  nageflacht ! 
Dat  vaderhmd  'handhave  (leeds,  onder  de  regering  van 
liet  doorluchtig  Huis  van  oranje,  deszelfs  roem  van 
.  moed,  trouw  èn  volharding  ohder tie  vcïken  van  Euro* 
pa!  k  Het  fcloeijebij  het  genot  eener  welbegrepêne  gods- 
dienftige  en  burgeriïjke  vrijheid,  en  onze  Maatfchappft 
arfceide  met  onafgebroken  ijver  voorn  tot  Nut  van  't 


Afgepieen 


(Slotloor.) 


HET     AAR-DAL. 

W 'fciineer  men  den-  Rhtjh  opgaat ,  volgt  men  door- 
gaans den  "hoofdftröóm*  zonder  de  valleijfeii  in  te  flaan, 
door  de  kleinere  rivieren  gevprmd ,  die  zich  daarin  ont- 
lasten; *  En  nogtans  is  b.  v.  het  dar  der  Roer  of  Ruhr 
onbegrijpelijk' fchoon;  in  dat  der  fPupper  wedijveren 
de  bekoorlijkheden  van  natuur  en  kunstvlijt;  ook  de 
vtóéi'der'iS/Vg  heeft  hare  fchoonheden.  De  Mtezcl  is 
overheerlijk,  en  heeft  in  den  Eerw.  spreng er  van 
eyjl  eenen  bezoeker  en*  lofredenaar  gevonden,  gelijk 
vóór  vijftienhonderd  jaren  eenen  dichter  itfAuaoNius. 
I>9  Nahe  heeft  hare'  ongémeene  fchoonheden  j  de  Lahn 
vs  door  het  bad  Ems  bekend ,  en  *  verderop  door  de 
tröttehe  ruïnen  van  tfasfau.  Het  zonderlinge  van  den 
krater  ;ëeö$  'ouden  Vuurbergs,  en  een  meir,  vele 
honderd  vóetsff  boven*  déi  waterfpiegel  verÉteven^  heefr 


,  HKT  AAR-DAL*  19 

het  Zaacfcr*méii  (den  Laackerfce)  misfchien  boven  ver* 
dknfle  doen  bezoeken  en  roemen*  Maar  het  Aar-dal V  f 
het  dat  van  een  riviertje,  hetwelk  zich  tusfchen  R*< 
magen  en  S(nzig  in  den  RJiijn  Itort,  komt  wei  het 
minst  in  aanmerking,  en  is  nog  door  niemand  befchre- 
ven,  nóch  door  schrriber,  noch,  in  den  jong- 
ften  tijd,  "door  Prof.  lulofs.  Nogtans  is  deze  val* 
lei  hoogstbelangrijk,  en  levert  vele  treffende  gezigtpuntea 
op.  Wij  zullen  daarom  den  lezer  hier  eene  kleine*  fchets 
derzelve,  volgens  eigene  aanfchouwing  in  den  jongst* 
ver  ftreken' zomer,  aanbieden,  welke  fommigen  miafchtea 
zal  bewegen,  om  dit  belangrijke  landTchap  zelve  te  gaart 
bezoeken» 

'  Van  Bingen  tot  het  Zwengebergte  windt  zich  de 
Rhtjn  tusfchen  vrij  hooge  heuvelen ,  die  vele  fpoféa 
van  eenen  volkanieken  oorfprong  vertoonen.  Het  fterkst * 
zijn  die  blijken  wel  omftreeks  het  Laacher-m&x  ;  maat 
ook  de  vele  bazaltzuilen  ,  die  den  vloed  zoomen ,  leg- 
gen daarvan  getuigenis  af,  gelijk,  aan  de  overzijde  des 
ftrooms ,  de  vele  minerale  wateren  en  warme  baden  in 
het  Nasfaufche.  —  Zou  men  niet  mogen  ftellen ,  dat 
de*  Rhtjn  vroeger  in  de  wijde  en  bij  uitftek  vruchtbare 
vlakte  tusfchen  Mentz9  Manhcim  en  Darmfladt  een 
groot  meir  gevormd  heeft ,  beperkt  door  den  Mslibch 
etu9  den  Donneriberg  en  de  bergen-  ten  Noorden  van 
Bingen ,  maar  zich  bij  eene  aardbeving ,  in  volkanie^ 
ke  (treken  zoo  gewoon,  die  het  gebergte  vaneenfeheur- 
de,  terwijl  die  volkanen  nog  brandden  of  rookten, 
éenen  Weg  door  hetzelve  gebaand  heeft  $  en ,  bij  K&> 
blentz  door  de  Lahn  en  Moezel  verfterkt ,  zijne  bed- 
ding verbreedde,  hoéWel*  nog  altijd  beperkt,  tot  dat  hij 
eindelijk ,  aan  deze  zijde  van  het  Zeyengtbergte  de 
vlakte  betredende ,  allé  zijne  krachten  ontwikkelen  *  e* 
in  volle  majesteit  als  een  breede  landftroom  daarheen 
vloeijen  kon?  Hcfe  het  zij,  het  gebergte ^  dat  den  loo£ 
der  rivier' bij  Mentz  van  het  Noordfeü  naar  het  Westen 
afleidt,  en  hem  bij  Bingen  weder  noordwaarts  ftuwt,  -*- 
ffit  ^bergte,  tustëhen  Koblemz  m  Bingen  in  ftowte  ea 

B2 


20  HST  AAR-DAL. 

trotfche  hoogten  verrijzende,  tusfchen  Bingen  tn  Ments 
ip  het  fchoonc  Rhtingau  tot  liefelijke  wijndragende  beu- 
ve&  neerdalende  ,  hangt  blijkbaar  ten  Zuiden  met  den. 
Domtor sberg*  ten  Oosten  met  den  Taunus,  ten  Noord- 
oosten, met  het *  Wcsttr»ald^  ten  Zuidwesten  met  den 
Htmdsrück  en  ten  Noordwesten  met  de  Eifel  te  za~ 
men ,  en  geeft  den  oorfprong  aan  een  aantal  kleine  rivie- 
ren ,  die  zich  met  den  hoofdftroom  vereenigen. 
.  Een  dier  kleinere  vloeden  is  de  Aar ,  of,  volgens  de 
Duitfche  fpelling ,    Ahr  i    die  bij    Blanke  nhcim   in  de 
£/yV/ontfpringt,  nu  eerst  met  tallooze  kronkelingen  zui«- 
dclijk,  dan  wieder  óbs-telyk,  vervolgens  noordelijk,  noords 
oostelijk ,  en  eindelijk  genoegzaam  vlak  oostelijk  vloeit , 
tot  dat .  hij  tusfehen  Sinzig  en  Rcmagen  in  den  Khijn 
nitloopt*.    Het  is  van  laatstgemelde .  ftad,    dat    men5 
van  beneden  .komende,  doorgaans  het  dal  inrijdt     Men 
ontmoet  een  watertje,  niet  veel  grooter  dan  eene  Hol- 
landfehc  (loot,   met  bergen  aan  weêrzijden  op  een'  ta-, 
meiijk  grooten  afftand.    Naauwelijks  kan  men  zich  een 
denkbeeld  maken  van  de  mogelijkheid,  dat  deze  beek 
dat  geheéle  dal  kan  vullen ,   en  als  een  bergilroom  ko- 
ken, bruifen  en  vernielen,   gelijk  toch  des  winters  in- 
derdaad meermalen  het  geval  is,   wanneer  regenvlagen 
in  het  gebergte  haar  doen  zwellen*    In  1804  werd  deze 
beek  eep  meir,  vooral  naar  den  ÜAjrW-kant ,   en  ver-* 
woestte  de  velden  en  wijngaarden. 
.    In  den  beginne  .is  het  dal,  wanneer  men  van  beneden 
Jcentt ,  tamelijk  wijd ,  en  levert ,  op  een'  kleineren  maat» 
ftaf,    dezelfde  fraaije  gezigten  op,  die  men  aan  den 
Rhtjn  zoo  bewondert ,  met  dit  gewigtig  enderfcheid  ech- 
ter ,  dat  dé  breede  fc  fcheeprijke  rivier,  daaraan  ontbreekt* 
Men  ontmoet  de  dorpen  Wudtshcim  en  Emmcfcn ,  ar* 
moedige  plaatsjes  (gelijk  de  welvaart  der  inwoners  bier, 
te  Iftöde  doorgaans  in  eene  omgekeerde  rede  tot  de  fchoon- 
heid  der  natuur  ftaat) ;   maar  vlak  voor  ons  prijkt  een 
hooge,  fchoone  berg,. dien  men  meent  te  zullen  moeten 
beklimmen  of  overrijden.    Met  regt  draagt  hij  den  naam 
van  Landfkreon;  wstfit  hij  is  een  fieraad  des  geheelen 


HBT  AAR-DAL. a  21 

ksdfchape ,  en  fteekt  boven  alle  naburige  bergen  uit* 
Aan  zijnen  voet  liggen  de  dorpen  Bodendorfzn  Heppingctu 

Nu  komt  men  te  Ahrweiler,  een  vrij  goed'  (badje,  (al» 
tijd  goed  naar  evenredigheid  der  dorpen)  alwaar  men 
den  hier  groeijenden  rooden  wijn,  Akrbhichart  oï  Aar* 
bleêkcrt ,  kan  bekomen*  (Door  eene  zonderlinge  taaiver* 
wisfeling  noemt  men  namelijk  hier  den  rooden  wqn  btte- 
hert ;  dit  geldt  ook  van  den  BJujnfchtn  wijn-)  Deze 
wijn  is  uitftekend  goed*;-  en  het  is  geene  fchandc  ,  wan- 
neer hij,  zoo  als  de  Heer  lulofs  teregt  aanmerkt; 
voor  den  Afsmannshaufcr  moet  wijken ,  Want  deze  be* 
twist,  naar  mijn  oordeel,  aan  de  beste  Rhtjnfchc  wijnen 
den  voorrang;  en  is  men  gering ■>  omdat  men  niet-dA 
illereerfte  is ,  of  tot  een  der  eerften  behoort*  • 

Achter  Ahrvreiler  bekomt  het  landfchap  eene  vee*  ftou* 
tere  gedaante.  De  bergen  naderenden  vloed*  Het  zijn  hier 
vrij  fteile  bazaltrotfen ,  even  als»  aan  den  Rhyn,  maar  die 
veel  nader  bij  elkander  ftaan ,  en  voor  het  fchuimënde  en 
blijkbaar  in  zijne  bedding  geprangde  riviertje  fleohts  een* 
naauwen  weg  overlaten.  Elk  oogenbfik  bekomt  men  door 
der  kronkelingen  van  ber-water  verfcheidenheid  van  geztg* 
ten.  Men  komt  aan  de  dorpen  Walfurzheim ,  (welks 
wijn  beroemd  is)  Mdricnthal  en  Dbrnav.  Maar ,  n*Ar 
mate  de  gezigten  trotfcher  en  fchobner  worden  *  ver- 
fmatt  ook  de  rijweg ,  wordt  hobbeliger ,  en  eindelijk* , 
wanneer  men  aan  den  watermolen  van  Loch  komt,  (die  een 
overheerlijk  gezigt  op  de  fteite  tegenoverftaande  rotfen  op- 
levert) is  het  voorzigtigst,  het  Tijfuig  te  verlaten  en  het  voet- 
pad te  kiezen.  Wil  men  echter  daarin  blijven ,  zoo  make 
men  ftaat ,  meer  dan  tien-  of  twaalfmaal  door  de  fdiui- 
mende  en  met  fteenen  geheel  bezaaide  Aar  te  moeten  heen- 
rijden, daar  dezelve  zich  hier  in  ontelbare -bogten  flin- 
gert.  Het  voetpad ,  dat ,  om  den  berg  heen ,  vlak  aan 
den  oever  der  Aar  geleidt,  is  fmal  en  glibberig ;•  doch 
het  beloont  de  moeite  door  de  ftoutfte  uitzigten,  die  men 
hier  van  alle  kanten  ontmoet.  Niet  flechta  de  woeste  na- 
tuur verdient  de  aandacht  *  maar  ook  de  pogingen  van 
den  mensch  ,  om  dte  te  overwinnen.  Hij  heeft  de-  bazalt* 


TEL  HET   AAR-DAL. 

'EDtfenin  terratfetf:  ve?deeld,,  *kze  niet  aarde  voorden.,* 
en  dtarop  wijngaarden  geplant.  Zoo.<to$nde.y  is  fomtiijd* 
eene  rots  tot  aan.  den  top  met  tien ,  tvyaajf ,  ja  dertien 
temsfen-trijngaarden  *:beplaöt ,  en  vertoont  eene  groene 
oppervlakte.  (Dit  welfde  vindt  men  opk  tusfcben  Nasfau* 
en  Ems  tvxfe  Lahn  en  elders  in  deze  wijnenden,) 
-.Men  vroege  toe  verre  wij  gaan  wilden,  en  noemde 
ons-  de  doorbraak ,  »(<te  DurcbbrucK)  als  het  ukerfte 
punt , , waarheen  een  rijtuig. zou  kunnen  komen.  Een 
Hollander  zpu .  hier  natuurlijk  aan  eene ,  doorbraak -der 
rivier  -door  .watersnood  denken;  maar  doorbraken  tvm 
dien  aard  kunnen  geene  plaats  hebben  in  een  lan4,.waai| 
geene  dijken  zyn.  Het  is  eene  rots,  die  men  doorrb#$n 
kruid  heeft  doen, fpringen,  ten  einde  de  plaats  te  -effenen 
voor  eenen.ftraatweg  ,  dien  men  van  hier  tornaar  Trier 
wil  voortzetten*  Voortreffelijk  i$vbieu  het  tooneel.  Eene 
wilde  vallei,  van  achter  met  een'  bruifenden  vloed,  rónd- 
qm  klippen  -en  ftegnen ,  vyaar  men  denkt  geenen  uitwg 
tp  vinden,  y<Wr«ene  rots.,  die: dat  dalvolkomen.fluifc, 
(4e  rivier -heeft  zich  flechts  .ter  fluik  naast  de  rots-  een 
donker  pad .  gebaand)  maar  welke  's  menfehen  hand  door 
denaboptfing  des  bükfems  heeft  weten  te  openen  ^  en 
op  eene  veel  grootere  hoogte  een,bergkasteel,  *t  welk 
bet  landfcbap  als  't  ware  kroont,  en  van  waar  men  een 
hoeriyk  uitzigt  heeft  op  het  geheele  omringende  rotfige 
oord;  Door  de  opening  heen,  die  nog  piet  voltooid  is  (*), 
(men  moet  met  moeite  eenen  fteenhoop  beklimwn  9  om 
die  te  bereiken)  ziet  men  den  verderen  loop  der  kronke- 
lende Jar  door  h#  gebergte  tot  Altenahr.  Hierheen 
moeti  de  bedoelde  ftraatweg  naar  Trier  (misfehiqn  met 
d^., tijd  een  militaire  weg  naar  Luxemburg)  loopen  vora 
de  gemeenfehap  b^ter.te  verzekeren,  dan  door  het: fteile 
en  opeffene  MoezeUdaU 

Veiyukt  «ver  zoo  veel  fchoons,  keert  men  (indien  men 
ten  rjninfte  geene  voetreis  naar  den  oorfprong  der  'Aar 
verkiest  te  doen ,  en  zich  dus  met  dit  Haaltje  tevreden 
.  (*3  Naar  wij  iedere  vernamen  >  is  dit  werk,  in  1882'aattge* 
vangen,  thans  nagenoeg  vokooid,  én  pfegrig  ingéarfch, bet- 
bende  de  kosten  ruim  13700  rijksdaalders  bedragen. 


HET  AAR-ÜAL.  33 

baadt)  rvair.Jfer- terug ;  «kpt>«n  den  rtttermoten  Weder 
ttf  h«>  rijtuig^  en-  riet  nu  *dé  vodrwérfrên  van  eene  andere 
ifjde  Ttederin  een  nieuw,  verra^ftnd^  lfdht.  \  Met  eenlgeri 
weêfzin  '  verlaat  men  deze  wilde",  maai:  fchoone  natuur ; 
en  vindt  te  AArweilér  het  ruimere  ,'méer  vreedzame  dal 
en  den  talmeren  vk>ed  weder.  Wanneer  men  van  4^G^ 
écsberg  of  van  de  Roland s cc k  komt »  kaa  men  het  ylffb 
da£tV#  *aji  de  doorbraak  op  éénen  dag  met  r^tuig  be- 
zoeken,,  {e  Jhrwdler  tyet  middagmaal  houden  ,  en^  na 
<t*  ftfiuu%' .  weder  den  RüynQmn  den  uitloop  der  if*r) 
*e  hebben  bereikt  ,  des  avonds  nog  te  Andernach  éfjn , 
«ü  aldaar  dtótf  nacht  vertoeven ,  'om  des  anderendaags ; 
«a  de  merkwakrdïge  oudheden  dier  voormaals  Romein- 
fchi  ftad  te  hebben  bezigtigd ,  de  reize  vroeg  voort  te 
zetten  naar  Koblcntz ,  tot  welks  be^igtiging  njèn  alkdan 
bijna  een*  dag  heeft. 


i    H»  Bi  rj      %\%  %  i 


."   ttfKMBLEli!  UIT    HET   MAATSCHAPPELIJK,   LEVEN   DER 
NOORD-AMERIÜANEN. 

{Vervolg  van  bh  707  A*  vorige*  jaars.)      • 
rD*:  Overvaart  *i$  de  Oude  naar  de  Ntemre  Wereld. 

Jk  wÜ  hier  eenige  aanmerkingen  mededeelen  pyer  den.  toe*- 
Hand  der  landbouwers,  welke  fn  z,oo  grooten^ggta^  naar 
Amerika  verhuizen.  Menigeen  dier  ongelukkigen  ^frlaat;*(|n 
Duitsch  vaderland,  in  de  verbeelding,  dac  hjj  voqr  2&  eeneen 
een. morgen  land  zal  koopeu,  en  dan  op  een  p&aj  honderd 
'morgen  als  een  kleine  Koning  leven,  en  niet  alleen  zijn  eigen 
heer.  en  meester,  maar  ,ook  bovendien  nog  regerend  medelid 
van  den  Staat  kunnen  worden.  Treurige  verbijstering!  Doch 
allerlei  kunden  worden  in  het  werk  gefield ,  om  eenvoudigen 
te  misleiden.  Naar  welke  havep  van  Europa  (*)  de  verhui- 
zenden zich  mogen  wenden,  zij  vinden  overal  fchepen  in  ge- 
reedheid, om  hen  over  (e  voeren.  Ja,,  zg  worden. zelfs  met 
aanbiedingen  daartoe ,  tot  in  hunne  vreedzame  hutten,,  ver- 
volgd ,  en  de  hebzucht  fpaart  geene  middelen ,  om  onkundi- 
gen naar  een '  ander  wereldeel  te  lokken.  x  Meestal  gaan  .de 
Duitfchers  te  Hayre  fcheep,  en  op  den  weg  derwaarts  viqdt 

(*)  Dit  is  te  onbepaald  gefproken.   'Pèrt* 


24  TAFEREELEN   VIT  IULT  MAATSCHAPPEN*  LEVEN 

men  in  alle  Heden*  maar  bjjzender  te  Straatsburgen  Parifs, 
Amerikaanfche  agenten,  welke  aan  de  verhuizenden,  de  ti|t- 
geftrektfte  landerijen  te  koop  aanbieden.  Men  ziet  daar  i  op 
fteendrukpiaatjes ,  allerliefTle  landfchappen ,  welke  de  goede7 
ren ,'  die  te  koop  zijn ,  moeten  verbeelden  —  voorts  landkaar- 
ten en  plans,  die  de  ligging  op  het  naauwkeurigfte  aanwijzen, 
en  bovendien  eene  menigte  brieven  van  lieden,  welke  onlangs 
daar  aankwamen;  brieven,  vol  betuigingen  van  fortuin  Adtè 
daar.  gemaakt  is,  en  gevolgelijk  nog  gemakkt  kan  wórden. 
Voor  menigeen  is  het  eene  aangename  verrasfing,  wanneer 
bij  daar  een*  bekenden  naam  uit  zijn  dorp  ziet ,  of  zelfs  dfc 
hand  van  den  fchrijver  herkent I  Deze  bHeyen,  namelijk* 
zijn  grootendeels  echt ;  vinaar  welk  geloof  ze  verdienen;.,  i£ 
uit  het  vervolg  blijken,  Offchoon  nu  die  agenten  zelden  iets 
werkelijk  verkoopen,  zoo  brengen  zij  toch  veel  toe^  on;  h$t 
Verfangen  naar  verhuizen  fteeds  op  nieuw  aan  te  zerten>ie^n 
op  deze  w|jze  maken  zij  zich  verdïenftelijfc  b^de  Veréenigde 
Suten;  want  zonder  dit  middel  zou  velen  de  lust;  om  ver- 
•der-te  reizen ,  reeds  te  Parijs  vergaan. 

Hier  namelijk,  aan  de  oevers  der  Selne>  liggen  verhnizers, 
van  de  maand  Mei  tot  October ,  ja  foms  tot  in  den  winter. 
Dit  is  het  verzamelleger  en  de  rustplaats  *,  hier.  moeten  die 
arme  lieden  dikwijls  tien  dagen ,  en  langer  nóg ,  in  de  open 
lucht, wachten,  eer  zij  in  een  fchip  kunnen  komen;  om  naar 
Havre  te  varen.  Te  Havre  wemelt  het  van  bedrijvige  en 
atwetfende  eommisfan'sfen ,  welke  den  aankomenden  ,'won3ef 
telkens  herhaald  gelukwenflbhen  met  de  hun  wachtende  voor- 
deel en',  onverwijld  gelegenheid  tot  de  Overvaart  beloven  te 
vèrfebkrieri.  De  eenvoudige  Duit0ers ,  het  zwerven  reeds 
lang  ffloetfë', '  maken  gaarne  gebruik  van  het  aanbod ,  iii  :de 
hoop;  dat  zij  weldra  zullen  afzeïïen,  en  althans  in  de  open 
lucht  niet  behoeven  te  verbleven,  daar  zij  terftond  aan  boord 
kunnen  gaan.  Van  levensmiddelen ,  uitgenomen  het  drinkwa- 
ter, moeten  dé  lieden  zichzelve  voorzien,  en  wei  voor  déh 
tijd  Van  drie  maanden.  Zoo  vormt  zich  onder  de  verhuizers 
voor  elk  fchip  eene  kleine  maatfehappij ,  die  haren  voorraad 
in  de  voorgéfchrevene  hoeveelheid  inkoopt.  De  Verkoopert 
van  fcheepsbehoeften  krijgen  reeds  vóór  de  levering  hun 
geld  —  geven  ook  wel,  als  men  het  verlangt,  eene  Franfche 
kwitantie;  en  de  makelaar,  die  de  belangen  der  koopers 
zeer  ter  harte  fchijnt  te  nemen ,  verzekert  ten  ftelllgfte ,  dat 
alles  in  ie  beste  orde  is;  dat  men  geheel  geene  xotg  behoeft 


DER  NOCfeD-AMEtUKANEN.  IS 

te  hellen;  dat  de  gekoekte  voorraad  tijdig  aan  boord  ge- 
tragt  zal  worden ,  alwaar  de  Huurman  denzelven  moet  ont- 
vangen en  in  bewaring  nemen,  om  op  rei*  de  dagaüjtafcher 
«ftdéetfttg  te  regelen*  te»  «inde  er  geen  gebrek  ontfteanmogew 
Nu  boopc  men  van  nor  coc  uur  te  zullen  afeeüe»;  doctr 
vröehteUWI.  Na  eefte 'halve  maand,  en  'dikwerf nagdaagcci. 
gew*eht:*e  hebben,*  wordt  het  onfeedukttg  verlangen  der- vtted 
huizenden  zoo  groot;  dat  étodelQk,  asv;over$anning^  wd  doffe 
aftafcttlag' roet. volgen.  Met  verdrietige  gezigtesL  kntiafeti 
er  gttftbe*  Menen  uit  dei  fcfaepea,  flüpen  mbmoedig,door 
de-  ftraten,  laten  zich  fom*  hier  en  daar  nog  in  kroegen  .Lok» 
ken,  of  door  de  wandelende,  hen  fteeds  vervolgende, kes» 
rirer* a eenlge:  fhufctertf  opdringen,  waarvan;  z#  goen  suttebt* 
tfe&v  en  fcoo  dragen  die  onnpowje  menfdhen  dikwerf  *hun 
laatfte  pemtogekeri ,  waarover  z$  béfchikkea  kunne»,  b#  * 
Ml  de  kubicytijt  der  uiterst  :w^knaam  inwoner*  vsj^ 
ondefffteunen^  Ein^etyk  komt  het  langge*en*chre  opgenbfik» 
FlotfeHrig  boort  men  roepen:  Haast  at;  Jut  fchip  :*aa*Ê:$p 
het  oogenbHk  aft  In  wilde. verwarring. ijlt  nu  de  ganfehfe 
menigte  naar  de  haven*  Mep  bereikt .  dezelve .—  ..het  fehift 
is- reed»  losgemaakt  en  in  .beweging,  maar  kan,  niét  zoo  fjpoa» 
<Hg  door  fiuia  en  brug 'geraken,,  pf  het: wordt  nof. doiw.de 
beatigftigds  febare  aan  bet  èiadt  der-haVen  bereiktoan  fa» 
Jtlosnineri ,  of  veeleer  beftormé.     .  •/>..••.,. 

.  ;Ala  men.  dan  verroigensin  bet  ruime  fop  komt ,  .es^da  jgri» 
moederen  begtimen  te  bedaten ,  wordt  er  naar  de  levensmat 
défengévraagdi  Bij  bet  afzetten  vair  eèn  fchip  is  er  de  heide 
eerde  dagen  zoo -veel  ce  doen ,  het  dek  ligt  zoo  vol,  en 
ieder  heeft  zoo  veel  te  verrigten,  dat  daarnaar  terftond  gee/n 
-onderkoelt  kan  gefchieden.  .  Maar  de  verhuizers  bekomen  toe? 
fcheit,  meet,  bomde  wijn,  Jeans,  gerookt  vieesch  naar  go- 
noegen.}  zij  zieuidus»  dat  hun  voorraad  aan,  .boord  is  gek#- 
men,»  >dn    zi)  fteüen  zich  dan  gerust.    Doch  blaren  wei- 
nige dagen  bl$kt*..dat  flechta  de  helft  der  gekochte  levens- 
middelen in  het  fchip  is,,  en  dat  men  derhalve  veel  te  ruim 
geteetfd  heeft*    De  bedrogene  teizigefs  worden  dus  op  hsif 
randben  gefteld,  en  weldra  op  een  vierde  —  wijn  en  bsaft- 
dewijn  vallen  geheel  weg;  doch.  goede  raad,  boe  men:Jy&t 
had  moeten  aanleggen,  wordt  ruimfchoots  medegedeeld.  -..:, 
Die  ooit  eene.  teekening  van  het  fchip  eens  flavenhalets 
gezien  heeft,  aal.  zich  een  denkbeeld. van  den  toeftand  dier 
verhuizers  kunnen  vormen»    De  vaartuigen ,  waarmede  n^n 


36  TAFEREELBI*  piT  'HET.*! AfATjCHAfr^aHJlL  LEVEN 

One^MO^rwftrty.v^tAftiKer  <me€feixteetyigQede;s4Ncrs  eft 
wi^eaowélr  QOderiw)udt0;  -rrfiaffc  deze,  .-die  tot  oveftreqgjpg 
«eb *0bphtnwsliagen  ifk  Europa  dtenen ,  :zün  dikwerf  in  zoq 
flegfaeendUnty  dat  tolmand  venfefcering:  vea;g£*fc)pder:daai;cgr 
wil  ^geveri,  <*n  det?*jj,:bij  verloop^  «aasiwelgks  meef^zou- 
den .  opbjengeity  dta  reen  fboper  dantveor  wilgevsn,  Deze- 
ftbepen' jok  worden  zoo  <  Vol  menithei*  >geftef  c ,  dat  de  vracht 
eüèeb fecd&pgt , «fctade  gehele  waéfde*  Ewatpeo  dez^vedus 
betaderi  inojitonr/^vebtn' monden  ze:J^rftond(Vcrb^ftfd;/Vj9rr 
kiwÉrdiiuwmieö;  rdodn:  men  weet  gewoonlijk  tf  el  gelegenheid 
térf  ntfep  y ,  om-  dj*  helft  d»,  pei&gieri  vooraf  inöt  fleepe»  aan 
wat  tezerjeav  De  utoeHhmen  tfamei$k,7  da4r  bsfl  in  vreest 
déoihavenrumdernemingen  yen  dezen  ajfcrd]fliet>z00.gQed  ger 
hikken v wilden,  hebben  goedgevonden  ^  <^ct  aaoefti  pasfagtatt 
yodr  .eék  fchipuuar:  de:  txmneir/iiftac  te,  bt^ajkHw  Word  tr  er 
fieebre.iééfeperfooii  borcemditi^et  ah  aangetroffen*  «l ifrart  bat 
ook  een'  kraamkindi  zoo  ia  ïbbip  en  eigendom  mm  4*8  Ka» 
piteta  aaadA.  hmdsjcas  Yexvallem  Men  f  tiet  intufcf ffhen ,  dit 
(febëpcn  ^  welke  j  tot  iniets  aneer  -*>  deugen ,  aan»  de  ieeders  of) 
deze  wgze-nog»eefae<faatfté  goede  jftenat  hewgte».  L:Het.is 
ca  verwonderen,  dat  er  niet*  meer  ongelukken  >gébenretf. 
Wordt -de  >  zee  onftuimig,  en  flaaiL  de  golven  over  betücHp* 
Cüö-fcoeteode  reiziger*  onder  bet  verdek  knirpeto;.  mfcnrfluit 
alles,  en  dan  liggen  zij,  digt  op  elkander  gedrongen,  ü*  akelige 
duisternis.  .  jQefchiedt  dé  overvaart .  op  «en  Framchi  fthip,  . 
éoo  gevoelen  zij  het  verfchrikkeMJke  van  hunnen  toeftend 
minder,  dewijl  de  Franfthe  matrozen  (fteeda  vrolijk  zjjö. 
Deze  zingen,  boerten  en  lagchen  hartelijk,  wanneer  bet 
(pookt  op  zee.  Wordt  de  hemel  weder  helder  >  zoo -beweren 
zty  ,•  dat  men  de  linie  pasfeert',  ofschoon  men  over  >dezee- 
bondetd  mijlen  benoorden,  dezelve, Is;  en.  dan  .meet  de  ge- 
wone doop  met  de  belagchelijkfte  plegalgfaeden  plaats  bob- 
ben', waarbij  de  matrozen  niet  minder  iich  vermakea,  dan 
<le  anderen,  die  ook  nog  door  zeeziekte: gekweld  worden, 
verdriet  oadewinden.  Is  demanfchap  bij  >  dag \  cndet&heits 
<eb  fpelen  gezang,  vermoeid  geworden,  zoo  mat  dezetve 
•des  -tficbti  te  zoeter;  en  geraakt  het  febip  dan  wel  eens  een 
wefttg  ven'  den  koets,  men  bekommert  zich  deswege  niet, 
daar  «Janmaat  gewoon-  is  te  zeggen :  Eén  maand  op  zee  is  één 
maand  foldij\*n  twee  zyii  twee. 

Onder  zoodanige afwfefelingen  geraken,,  na  eene  vaart  van 
*  twee  maanden,  de  vertalizenden  in  het  land  der  betifu.  Doch 


1 


DBft  'MOOW^AWERlKAJJlIi.  -  «# 

ee*  z|]  «hetohokj  4^  Jipurmeoweigka  bevatte*  kan  *  \rorfweo  f 
moet-  $<k  #e*foQn ,. :  zonder  jondejfcheidv  drie  '-doUatt-  betalen  ; 
welk  geld  g$g$Yeo  wwdcaot.  iaöandhtiiKfar^  Tan  €$noJfa», 
waaruit  de  aangekomene;  vreemdelingen,  éle  in  toet«vefltolg 
verarmen  n*&egt*n,  (hetgeen  :Hiee»tal.:,gcbc«ri>  énderftttnd 
moecen  siwden*  Maar  dézd  faript  bigfe  >g##ooiityk  adtfer. 
Vaanene  gelden  < heeft  -are»:  te  7V^r<>r*  buitelde  (bul  een 
hoopvaal  £ebo»wrt>  onder  ttenrimamiv^mijfca/ng*  (Tcteviugt), 
w«l>ks  bcwopers  zpo  tamelijk  .  behandeld  -worden.  Dezelve 
beftaaa  leihtetogrottendecas  uit  inboor  Hoge»,  es  Ave!' uit 
kjftftfóijmige** .  v  Die  Refhgc f  tandus  r iodorüttd  e»  algetitee» 
deltois  gewecdeu,  tot  welks  tnftandhouding  men  <een -goed 
gedeelte  ider  penningen  befleedtv  weike  men  *f  n>4e  atnkó^ 
mende-  verhuizers  -vordert»  Is:  tut -aam  dezen  ei*th  ÓW^mü 
voldaan,  zxxy  ftaanyöor  denaanionïenriab  aMe^egêfropen^ 
om  vatfp,  geluk  te  heproerón:en  z^edrtaniei>'ce  vetwezen- 
Mjken.  Dit  uitzigt ,  dat  Jiaar  ieders  ?eifoon$kè  v  ftefemfog 
wordt  ^gewijzigd*  eb  kec  aangename  gewei  *  -dat  «men ,  na 
eene  jammerlijke  -zeereis,  eindehjb  eens  weder  op'  Naaten 
bodem  kan  treden,  ^oen  de^doorgeüane  ongemakken  goedig 
vergeten -entide  drie  dollars  met  genoegen  betalen. 

Die  herwaarts  wil  of  moet  reizen  j  doet  in  *Uto  fcevtBe 
best,  met  eene,  pakketboot  over.  te-varen,  TWcReri  ttóvre 
en.  New+T*rk  z$n  tien  zulke,  fbhepen  'In-  de,  vaart  >  ~  bet  een  e 
al  fraaier  .en  prachtiger  dan  het.  andere ,  eff  allen  niéuw; 
want  langpr;*tfan  ses,  jaren,  mogeir  dezelve  ntet-v*ren.  D* 
groote  -kajuit  U  ruim ,  licht  t  mét  fraaijé  tapijten  belegd  en 
met  eene  kleine,  keurige  bibliotheek  voorzie»  —  de  tafel 
voor  veertig  tot  v$ftig ,  pérfonen  berekend  -de  meubelen 
van  mahooghouc  :«—  voor  de  vrouwen  eene  «aai  met  tru- 
SM*ir**fpiegels ,  jeu  daarin  Haat  gewoonlijk  «ene  fortepiano; 
Pe  flaapvertrekken  zijn  van  goede  bedden- en  alle  £ertffel§k- 
heden-  voorzien*  Men  eet  en  drinkt  er  neer  goed.  DfcYehe- 
pen  zeilen),  fneh  én  varen .  gewoon!*)*  in,  dertig  dagen  over. 
De  perfoon  .betaalt  140  dollars;  voor  kinderen  benedeii  de 
vijfjaren*  worfic  de  halve  vracht  y  voor  die  beneden'  de  twaalf 
jaren  cwee-^deide*  en  voor  heel  jonge  kinderen  de  helft  hiervan 
gegeven.  Behalve  de  pasfafiet* in  de  kajuit,  nemen  de  pak* 
ketbooten  ook  <oojg  vijf-  of  zeshonderd  tonnen  goederen  of 
vetbuizenden-mede.  .Dete  betalen  hier  fiechts  een  weinig 
meer,  en  worden  veel  beter  verzorgd  ,' dan  op  de  fbhepen , 
welke  e«ktl  totJdxeroveivoetön  van  zoodanige  lieden  dierién! 


28  TAFEREELEN  UIT  HET  MAATSCHAPPELIJK  LEVEN 

De  Jmerikasnfche  zeelieden  munten  thans  uic ;  op  de  fche- 
penheérscht  de  beste  orde,  en  de  Kapitein  is  heer  en 
meetfter,  die  onbepaalde  gehoorzaamheid  vordert. 

De  aangekomene  vreemdelingen  zien  weldra,  dat  29  fi*g 
maar  het  kleinfte  gedeelte  van  hun  lijden  doorgeftaan  en  op 
nieuw  vele  onkostep  te  maken  hebben;  want  de  reizen  naar 
hei  binnenland  afin  moetjelük  en  veroorzaken  vele  uitgaven. 
Het  gelukkigfte  zqn  diegenen  van  de  arbeidende  klasfe, 
welke  terftond.  werk  vinden  ,  de  mannen  bQ  het  tuinieren  , 
en  de  vrouwen  ais  dienstmaagden.  Het  loon,  vier  tot  zes 
dollars  in  de  maand,  ia,  naar  het'fchjjnc,  zeer  ruim;  maar 
de  behoeften  zijn  hieraan  evenredig  —  want  het  onderfchekt 
iq  4e  kleeding  valt  weg ,  en  de  mode  moet  terftond  gevolgd 
worden.  Dit  nu  veroorzaakt  bij  de  dienstmeisjes  eerst  veel 
genoegen;  en  zjj  kpjgen  bovendien  driemaal  daags  vleesch. 
Dan  worden  terftond  de  eerde  brieven  naar  huis  gefchreven , 
waarin  men  niet  genoeg  kan  roemen.,  hoe  gelukkig  men  hier 
is»  Doch  wanneer  het  verdiende  loon  de  noodzakelijke  uit- 
gaven-  niet  meer  kan  beftr$de»<  —  wanneer  de  arbeid ,  die 
iemand  wordt  opgelegd,  (hetgeen  bij  mannen  zeer  dikwijls 
het  geval  is)  de  krachten  te  boven  gaat  —  wanneet  het  on* 
gewone  luchtgeftel  ziekten  veroorzaakt ,  en  dan  Gods  vrije 
hemel  hec  gasthuis  ia  — •  wanneer  het  heimwee  de  ongeluk- 
kigen  overkomt,. en  de  middelen  tot  de  terugreis  ontbreken; 
dan  worden  er  geene ,  brieven  meer  gefchreven-,  daar  mes 
ongaarne  de  zelfmisleiding  wil  bekennen.  Nadat  dus  de 
eerfte  bedwelming  is  geweken,,  worden  de  voorheen  vrolijke 
gezigten  der  verhuizers  fombcr  en  peinzend. 

Ook  r$ke  Europeanen ,  bekoord  door  de  tiendubbele  waar- 
de, welke  de  grond  weldra  bij  de  ontginning  erlangt,  heb- 
ben zich  laten  verleiden  tot  ondernemingen ,  die  meestal  tot 
hun  nadeel  uitvielen*  Men  zoude  mij  hier  misfchien  de  veel 
geprezene  volkplanting  , van  den  Heer  rapp  kunnen  tegen- 
werpen ;  maar  de  grootte  dingen ,  die  deze  man  doof  Vér- 
wonderlijken  invloed  op  zjjne  landslieden  uitvoert,  komen 
den  Amerikanen ,  welke  den  arbeid  fchuwen ,  zeer  wei  te 
ftade.  Zij  laten  hem  daar,  ja,  de  rol  van  een9  kleinen 
vorst  fpelen;  maar,  als  de  citroen  uitgedrukt  is,  zal  men  da 
fchil  wegwerpen.  En  reeds  heeft  men  hem  uit  den  Staat 
Okio  tot  aan  de  oevers  van  de  Waba*rivier ,  aan  de  grenzen 
der  Win ois,  verdrongen. 
Onlangs   is  alhier  een  Fratfche  Graaf  aangekomen ,    die 


D*R  NOORDrAUBRIRANSlf.  V 

ruim  zestig  voor  des  tibeid  gefchikte  lieden  met  zich 
bi^gt*  Hij  bad  in  bet  vaderland  eene  overeenkomst  met  hen 
getroffen,  waarbij  zij  zich  verbonden^  om .  gedurende  jeetf- 
bepaalden  t$d , .  tegen  een  boog  Joon ,  -  voor  hem  te  arbeU 
den  en  gronden  te  ontginnen.  Hö  wHde  kleine  dorpen  un~ 
leggen,  en  deze  dan  vóór  en  na  aan  endere  vcfrhu&ers  *er- 
koopen.  Op  deze  wyze  waren  zijne  lieden  en  de  genen, 
die  vervolgens  mogten  overkomen.»  geholpen,  en  bjj  zelf; 
zou  in  weinige  jaren  een  fchoon  kapitaal  huiswaarts  heb- 
ben kunnen  voeren.  Maar  dat  ligt  niet  in  het  plan  der 
Amerikanen  $  hierom  verklaart  de  wet  alle  buitenlands  aan- 
gegane verbindtenisfen  voor  nietig,  waarbij  zich  iemand 
verpligt  *_  om  eenen  ander*  te  dienen.  Tot  hun  eigen  nadeel 
maakten  de  medegevoerde  Heden  gebruik  van  deze  wetsbe- 
paling. Dertig  hunner  verlieten  den  Graaf  terftond  in  New- 
Tork;  de  overigen  volgden  hem  nog  tot  aan  het  meer  Erie9 
maar  liepen  toen  ook  weg,  om  hunne  fortuin  té  zoeken.  Zij 
vonden  ook  werk ,  en  wel  zeer  zwaar  werk ;  btf  onmatige 
hitte  moesten  zij  zich  laten  welgevallen,  kanalen -te  gra- 
ven of  in  de  koolmanen  te  arbeiden ,  en  dan  nog  voor  veel 
geringer  dagloon.  Maar  zij  waren  hun  hoofd  gevolgd  en 
hadden  vrij  gehandeld.  De  Graaf  behield  z$ne  woeste  bos- 
fchen,  welke  hem  niemand  zal  benjjden.  —  De  Heer  sur- 
vibLiK&s  bezit  in  Oswego-Covntj ,  aan  het  meer  Ontarie 9 
honderdduizend  morgens  van  zulk  land.  Sedert  vijftien  ja- 
ren doet  bij  (leeds  moeite,  om  bij  kleine  (hikken  en  op  zeer 
billijke  voorwaarden  te  verkoopen ;  doch  niemand  fchijjnt  er 
lust  toe  te  hebben, 

(Het  vervolg  hierna.') 


MIJNE  VIOOL. 


PINDARUS. 

I. 


„  Oulden  lier,  gemeenfchappelqk  fpeeltuig  van  Phoebus 
en  der  violetlokkige  Muzen  1  de  tred  der  dansreien  luistert 
naar  uwe  toonen,  en  dra  zweven  in  bevallige  kringen',  als 
▼reesden  zij  den  teederen  grashalm  te  knakken ,  de  luchtige 


30*  MJJNfiWIOOL.. 

voöfcrv  over  de  grafrijke  zode;  Dé  zanger  gén'oorzttfiAt  nwe< 
bevelen }  door  bét  liefelijk  tokkelen 'uwtr  fneren  in  eeni>e- 
toovetèfcl  toorfpet  aan  ztfne  verrukte  zinnen  overgfebragt* 
Het  eenwige  vnnr'van  den  blikfem  blnicht  gij J uit,  en  de 
adelaar,,  de  vwsc  dtr  gevleugeld*  lnchtbewonerv » .  flulmert 
in  op  den  fckepter  van  Jupleer;  hij  faac  de  onvermoeide 
wieken  zinken,  en  de  donkere  nevel,  dien  gy  over  z^* 
nen  gekromdeo  bek  uitgiet,  .Aalc  hem  zoet  en  liefelijk  de 
oogleden 

Als  ik  zóó ,  in  eene  gebrekkige  navolging  van  een  groot 
dichter,  het  alvermogen  van  een  goed  behandeld  fpeelmig 
hoof  affchilderen ,  waarde  lezer»  dan  kan  ik  mijn  eigen  jam- 
mertijk  gekras  bflne  niet  meer  eanhooretf.  Poes  vak,  wel 
is  waar,  fomwtjtar  daaronder  ki  ftaap,'  en  daarop  heb  lic 
mfl  vrofeger  at  vrij  wat  verbeeld)  maar  toe  m$tl' leedwezen? 
heb  ik  de  overtwigeodfte  blaken  ontvangen',  dat  het  domme 
dier  voor  Tö4jnfpel  ev$n  ijskoud  is  als  voor  fture  melk*  Se- 
dert is  mijn  muzikale  hoogmoed  eens  voor  altoos  gefnuikt, 
fóhoon  ik  denzelven  nog  nn  en  dan  zoek  te  peeifen,  door 
de-  fchuld  op  mijn'  ouden  muEijfctneester  te  fehuivenV 

't  Was  een  goed,  besc-^  tntn,  de  oude  Furiofo.  Hj§  was 
dootf  en  door  muzifctfaf,  fpeeide  eene  brave  viool,  eu  kon 
nogtans ,  voor* eene  armzalige  belooning  ,  het  fnfldend  gepiep 
mifnerTnarM  met /een»  beminnelijk  geduld  aanhooren,  zon-» 
de*  zlehi'oolt  driftig  te  maken.  Dikwijls  heb  ik  naderhand 
gewemehtv  dat-  het  mij  gegeven  mogt  zijn,  onder  de  dfs- 
fonatiten  van  het  leven  even  koel  te  kunden  blijven.  Meer- 
dere gemoedsrust  zoude  daarvoor  gewis  geefle  karige  béloou 
ning  zijn. 

De  noten  had  ik  al  vrij  fpoedig  geleefd :  alleen  (tuitte  het  ' 
mij ,  dat  zij  niet  verder  dan  tot  h  gingen ;  iets ,  dat  mij 
ftandvastig  is  bijgebleven,  zoodat  ik  nog  altoos  met  een 
weemoedig  verlangen  naar  den  tijd  blijf  omzien,  waarop  men 
hartroerende  adagio* %  in  o  mol  en  piquante  pohnaifes  iq  x 
kruis  zal  hooren  uitvoeren.  Alweder  een  bewijs,  dat  de 
vooroordeelen  der  jeugd  met  ons  opgrpeijen,  in  ons  gemoed 
wortel  fchieten,  en  naderhand  niet  dan  met  de  grootfte  moeite 
kunnen  worden  uitgeroeid. 

Ook  van  de  maat  had  ik  fpoedig  een  vrij  juist  denkbeeld, 
Eene  ouderwetfche  ftaande  huisklok  met  een*  hoorbaren  flin- 
gerflag  fchijnt  mij  bet  gevoel  daarvan  ingeprent-  te  hebben* 


wyw&  viooc.  81 

Mar  de  fireekv  ztectau*  mflne  voornaemtte  grief f  Füftbfo 
wa**  vroegen  één- ferme*  contrabatfÖst  geweest;  niet  van' de» 
gëmefefcen ■  ftempel ,  'maar  van  de  bétttfc  (boft.  Dfc  fchtftft 
eaftfeiding  gegeven  te  hebbeo,  dat  hij  eené  minder  goed* 
ffreek  fcaé,  -die  W  naninrlifk  op  t!  zijne  leerHdgenovsrplanc* 
te*  met  het  treurig  gevolg,  dat  w#  allénf  met  eetf  krommen 
eHeboOg  het  lijdzame  (barenveld  beploegden.  WH  itffkuedtté 
mijne  vrouw  of  een'  mijner  vrienden  eene  fmeftende  ï>ailhgé 
voorfpelen,  dan  zie  ik,  hefeas  1  «an  dé  bedenkelijke  géftig- 
teit'  genoegzaam,  è*t  zij  alles  behalve  dóór  mgne  toonen 
worden  geftreéldj  en  dat  is  voor  een  ingebeeld  mnfietifc'gfie* 
vende  zielskwelling. 

Even  zeer,  intnsfóhen ,  als  mij  mijfr  eigen  fpetmeeren 
mét*  begint  te  mishagen,  neemt  mijne  zucht,  om  een  groot 
talent  té  fcoorèh,  toe*  De  pdëf  ij  moge  de  orakel*  Van  het 
gevoel  verkondigen  f  domuzyk' verkondigt  geene'  orakel*  i 
doch  haar  ontiafpeurlrjk  alvermogen  döorttatdt  ons*  geheele 
aanzijn  met  z*lk  eetf  albezielenden  gloed,  dat,  zoo  er  eene 
taal  beftond,  om  hét  door  haar  opgewekte  gevoel  nit  te 
drukken,  die  taal  eene  fchoonere-,  hoogere  poe  zfl  zond  e  zijn-, 
dan  #ie#  welke,  fchoon  daarvoor  onderdoende,  ziet  en  zini 
nen  terrukt  en  betooverc 

Sommigen  is  dan  ook  de  harmonie  zoo  iets  fchoónsen 
goddelijks  voorgekomen,  dat  zij  niet  geaarzeld  hebben ,  dé 
menfchelijke  ziel  als  eene  harmonie  te  befchotfwéft ,  en -hét 
ligchaaifc  al*  het  fpeeleuig,  waaruit  zij  woüdt  ontleend.  • 

De  ziel  de  harmonie  eener  viool)  Het  klinkt  zéker  zont 
detfing ; '  maar ' laat  zien !  misfchfen  fteekt  daarin '  nog  wél  let** 

Herinneren  wij  ons,'  dat  erNéurenberger  en  Cremoner  violen 
zijn;  dat  is;  dat  er  zielen  zijn,  waar  veel,  en  zielen,  waat 
wéinig  inzit.  Zielen,  die  fchraai,  droog,  pieperig;  en  zie* 
teil,  dié 'vol,  mollig  en  welluidend  zijn.  Tén  Weedevei* 
zoek  ïk  de  gnnftigfe  en  muzikale  lezer  met  mtf  éan  te  mer- 
ken, dat  een  goed-  violist  op  eene "Nénrenbérgér  viool,  aan- 
genamer fpeelt,  dan  een  flechc  op  eene  Cremöner.  Wfebruk 
volgt,  dat  eene  *  middelmatige  ziel,  wél  béfhrard,  fchoonef 
zal  handelen,  dan  eene  buitengewone  ^  flecht  geleid.  VèrJ 
der:  dat  er  violen  zijn,  uiterlijk  fchoon,  met  prachtige 
ftaartftakken  verfierd,  hoedanige  geflepene  muzijkmeesters 
hunnen  onnoozelen  leerlingen  voor  beste  waar  in  de  tam* 
defr  fpefen,  om  door  den  uiiériijken  glans  de  inwendige  ge- 
breken te  bedekken.     Eindeiffc*  dat  eené  tfoo*  een  gtttó* 


Si  MJJNB  VIOOL. 

talent  befpeekfe  Cremoner  bet  non  puts  ultra  is  van  het- 
geen men  booten  kan ;  dat  Is ,  dat  eene  voortreffelijke  ziel , 
even  voortreffelijk  geleid  en  beftuurd,  het  ideaal,  is  van  alle 
cedelijk  fchoon;  een  fchoon,  door  gepne  oogen  zigtbaar, 
door  geene  ooren  te  hooren,  maar  dat,  zoo  het  door  eeoig 
zintuig  kon  worden  waargenomen,  een*  Jiefdegloed  zou  wek- 
ken, flerker  dan  de  ontwaakte  min  voor  zijne  geliefde. in  de 
J>orst  van  den  onbedorven,  vurigen  jongeling. 

'  Maar  ftil.  .  ••  Vergeef  mg,  waarde  lezer,  eene  grove  dwa- 
ling!' Ik  ben  verkeerd  begonnen*  Waarlijk,  ik  ben  er  meé 
verlegen.  De  vergelijking  deugt  niet.  Doe  mij ,  bid  ik  n , 
het  genoegen ,  om  mij  mijne  dwaling  te  helpen  berftellen , 
en  „antwoord  mg  daartoe  op  mijne  vragen  1  Wij  keqn^  el- 
kander, wel.  is  waar,  niet 5  maar  gij  zult  .toch  een  begin- 
nend fchrijver  wel  op  den  weg  willen  .belpen..  Vergun  mg 
jm,  u  te  laten  -zeggen:  O  ja!  zeer  gaarne*  Daarop  ant» 
woord  ik  dan  natuurlijk  zeer  beleefd:  0  mij  gelukkige  1  ik 
zal  van  den  dwaalweg  terugkomen.  Nu  gij  wéér,  met  een* 
glimlach •:  Waarlijk.....  Maar  zoo  zouden  w\j  nog  lang 
voort  kunnen  complimenteren,  en  dat  is  lastig,  vooral  aan 
tafels  als  men  een*  goeden  fchotel  in  het  oog  h^eft;  hoe 
veel  te  meer  voor  mij  op  dit  oogenblik,  nu  ik  mij  voor- 
ftel,'  mij  op  uwe  antwoorden  eens  heerlijk  te  vergasten.  Zon- 
der verdere  pligtplegingen ,  zal  ik  dus  de  vrijheid  nemen ,  u 
met  mij  het  volgende  gefprek  te  laten  houden.: 

Ik.  Weet  gij  dan ,  in  welk  opzigt  ik  mij  aan  eene  dwa- 
ling meen  te  hebben  fchnldig  gemaakt?  Wij  vergeleken  de 
?iel  bij  de  uit  de  viool  ontleende  harmonie ,  en  bragten  deze 
daarna  in  verband  met  den  violist.  Daar  nu  ieder  violist 
met  eene  ziel  begaafd  •  is ,  zoude  ons  onze  wijze  van  be- 
febouwing  leiden  tot  de  werking  van  de  eene  ziel  op  de 
aódere.  Op  die  wijze  vrees  ik,  dat  wij  ons  in  een9  maal* 
ftroom  zouden  begeven,  waaruit  wij  moeijeltfk  een*  yeiligen 
terugtogt  zouden  vinden.  Misfchien  leidt  ons  eene  nadere 
befchouwing  van  de  betrekking  tusfeben  den  violist  en  de 
viool  tot  minder  verwarde  denkbeelden.  Willen  wij  deze 
dan  eens'  wat  naauwkeuriger  gadeflaan  ? 
.   Gij.    Gaarne.  * 

Ik.    De  viool,  oqbefpeeld  zijnde,  is  een  dood  ligchaam, 
niet  waar  ? 

Gij.    Voorzeker;  zelfs  de  harp  van  iEool ,  feboon  door, 
geene  fterfelijke  vingeren  getokkeld,    is   hare   harmonifche. 


1UJMK  VIOOL.  33 

toonen  aan  bet  geklapwiek  der  vleugelen  van  Zepbyrns'ver- 
fchuldigd." .  • . 

/*•  (Jer  zijde.')  Heerlijk,  een  poëtifche  teer!  (>/*) 
Onbefpeeld,  gal  du»  de  viool  geene  toonen  voortbrengen  f 

Gif.    Neen. 

Ik.  Befpeeld,  zal  ztf  toonen  voortbrengen,  waarvan  de 
voortreffelijkheid  afhankelijk  is  van  den  violist. 

Gq\    En  van  het  fpeekuig. 

Ik.  Natuurlek  ook  hiervan.  Maar  zien  wfl  nu ,  wat  er 
al  in  den  fpeler  vereischt  wordt.  Wat,  dunkt  u,  zonde  een 
eerst  vereischte  zijn  ? 

Gif.    Een  zuiver  gehoor. 

Ik.  Bedoelt  gij  een  zuiver  gehoor  met  betrekking  tóe  en- 
kele accoorden,  of  ook  met  betrekking  tot  opvolgende  too* 
nen  en  accoordengangen  f 

Gif.  Ik  bedoel  een  zuiver  gehoor  met  betrekking  tot 
beide;  want  in  een  regt  muzikaal  gemoed  k  dit  vereenlgd 
aanwezig* 

Ik.  Zal  hrj  ook  niet  het  werktuigelijke  van  zijn  inftru- 
ment  grondig  moeten  kennen ,  en  alle  zwarigheden  daarom- 
trent  door  oefening  hebben  overwonnen  T 

Gy.    Ook  dit  is  e^p  onmisbaar  vereischte. 

Ik.  Zoo  dan  nu  de  fpeler  uiterst  zuiver ,  zonder  een9 
enkelen  misgreep  of  misftreek  te  doen,  eenezangwjjzefpeek, 
zal  dit  dan  genoeg  jcrjn»  om  zijne  toehoorders  ia  verrukking 
te  brengen? 

Gif.  Gewis  niet!  Buiten  zgn  kunstvermogen,  zal  hrj  ook 
zjjn  gevoel  moeten  laten  werken» 

Ik.  Het  kunstmatige  alleen  maakt  dus  den  goeden  fpe- 
ler niet  uit? 

Gif.  Zeker  nietl  Integendeel  zal  eene  al  te  fterke  ge- 
hechtheid aan  fömmige  kunstregelen  zijn  fpel  fcbaden. 

Ik.  Zoo  moet -dan  nog  iets  anders,  buiten  de  kunst,  zijn 
fpel  bezielen;  iets,  dat  wij  gewoon  zjjn  gevotl  te  noemen? 

Gif.    Ongetwijfeld. 

Ik.  De  voortgebragte  tóonetv  zullen  dus  af  hankelijk  ztfn, 
zoo  van  het  fpeeltuig ,  als  van  het  kunstvermogen  en  het 
gevoel  van  den  fpeler  ? 

Gif.    Zoo  komt  het  mij  althans  voor. 

Ik. .  Zoo  de  fpeler  zelf  geen  componist  is,,  zal  hij  dan 
niet  trachten  zijn  gevoel  met  dat  van  den  componist  te  ver- 

MEHGKLW.  1835.  MO.   1.  C 


34  bMPK  vi#ül* 

brooderen,  .e*  ad  het  td*  atjn  köögflftJttitte*  uoifen  »iJH  , 
diens  gevoel  volkomen  uit  te  drukken?  y 

Of*    Mij  dunkt  j*. 

Jï.  Maar,  componist  agwfe,  til  Mj  4t»  tiet  naar  let» 
anders  iftreven  ?  Ik  bid  u ,  waarde  lezer ,  zeg  Itij  *  wat  is 
dit?    Want,  **arlp,  IK  w**t  hti  niét. 

Gy.    Ik  even  min.  (*) 

Ik.  Zullen  wij  zeggen,  dat  kj}  wwbt  Ifttl  te  fcheppeto , 
dat.bir  zelf  idet  tenc>  »aar  waarna  hij  hit  beffeöft  gevoelt; 
iets ,  dat  hy  lteFheeft,  dat  all  een  donker  veftnoedeffl  in  hem 
woont,  dat  hij  zoekt  te  omhelzen,  eü  4tft 9  zoo  tó}  kitfttt 
daagt ,  eerst  bij  hemzelven  alle  dé  vezelen  va*  Btjn  aanzijn 
deer  tfillen ,  tn  daarna  bty  *llen ,  wier  gsvoel  ftechts  «eniger- 
mate oncwikkold  te?  bttar  *e*  mj*>  waarde  loser ,  «al  btf 
hiermede  tevreden  zfln  ? 

G#.    «tafcUJk,  ik  wo*tnfct„  wat  g#  kedodfc 

Ik.  Ik  töeea  rfT/i  AU  hg  ttnt  den  WöliuH -keeft  *i- 
fmaakt,  zijn  gevoel  volkomen  Mit  te  drukken,  en  zlftk  met 
dil  ontHtandt  ieta  te  vermeBgOn*  tal  htm  dit  dan  geooeg 
zQü?  Of  zat  hg  tt  rusteloos  uatf  ftre^éti  >  dit  geflOt  adders 
maal  te  fmaken?  Zal  dit  VOftao gito  tttet  eeü  baftstOgt  WOrdeo* 
die  hem  onweêrftatóbaar  dftogt*  Sfch  wede/  «net  dat  <tabe- 
feèttde  ^eWö  »  telmeftgéti?  fcft,  «>o  hete  dit  Aeer  «n 
meè*  gfeMkt*  tihl  d*n  tttet  fft  *#*«  uRvoértofc  Overal  al*  'e 
ware  eoo  aMmtfel  aigtfcaar  fcijn  vaft  eaa  «odeRrk  weken, 
dat  hg  niet  kent,  maar  waarvan  hfl  het  beftaah  ififlig  gé- 
*o*lc,  iao  i*A  toet  hem  getokt*  tóch  laartaede  te  vér- 
eenigen? 

ttyï   Jfc,  dit  wièïekt*  ttei  ïfcogelflt. 

ƒ*.  Willen  wij  dit  onzinnelyk  wezen  het  ideoèi  V*rt  htt 
fthooHè  ftöetten? 

Gf.    X*er  góeë. 
i   Iki  uEtï  ét  ttothx,  Ott  Kick  liet  dat  kfeafcl  et  terfcengen , 
ik  /fff»  ttr  hè*  fótoekè* 
Gij.    Ik  heb  er  niets  tegen. 

•  Ik.  En  Het  fpeeltoig  het  flofffclgk  micMel ,  om  ban  die 
«efdetè  voldoen? 

Gij.    Misfchien  zou  men  het  ook. het  slnottyk  weffcttttg 

•  (*)  Da  gunfligt  lezer  duide  hét  mij  niet.  ten  kwade ,  dat 
ik  hem  zulk  eeue  openhartige  bekentenis  w  den  iïond  leg, 
die  misfchien  in  ftrijd  is  met  zijne  eigenliefde. 


M*NZ  VIOOU  31 

t 

kannen  noemen»  on  het  gevoti  vofcr  het  ftboone  uit  te 

drukken. 

£t.  Zee  els  gij  Wik.  Wilton  wy,  eindelijk*  dè  zftlVtr- 
nikkende  melodie  of  harmonie  eene  flafcuwe  vetwezenlgking 
noemen  van  het  ideaal  *  dat  'm  den  geest  tan  dfcnfpelbrwoout? 

<£#*    Goed. 

Ai»  Sommen  w«  nu  nog  eeti*  *p^  wac  tot  die  flaauWe 
verwezenlijking  noodig  is*  —  Wat  is  daartoe  eea  etrfte  ver» 
eischte,  dat  geheel  onafhankelijk  ii  vaa  denfpelet? 

Gfj,    Een  goed  fpeeltuig. 

Ik.  Welk  ander  vereischte  beftaat  erk  dat  af benkeüyk  ia 
van  het  kunstvermogen  vaa  den  fpeler? 

Gij.  De  grondige  kennis  vaa  bet  fpeeltulg  *  van  de  via* 
gerzettiag,  ,de  (treek*  kortom  van  alles,  wet  tot  de  weriu 
tuigeiyke  uitvoering  betrekking  beeft» 

Ik.  ü  de  werktuigelijkt  uictoerh*  tfhtnkeiflk  ton  den 
muzikelen  aanleg  van  den  fpeler?  - 

Gj.  Mjj  dankt  je*.  Eenfc  juiste  vittgérzetMng  toch  hangt 
neer  veel  tf  van  een  goed  gehoor* 

Ik.  Maar  ii  deze  wel  inderdaad  werktnigel$k  *  iroor  aoo 
verre  zjj  afhankelijk  ia  ven  het  gehoor? 

Gif.    Zeker  niet, 

J5K  Zoo  fa  dan,  in  een*  meer  jukten  zin,  de  werktulge- 
lyke  uk  voering  vaa  den  aiuaikalen  aanleg  onafhankelijk  f 

Ofê    Ia  dien  sin  ja. 

Ik. .  Oefening  en  zekere  vaardigheid  aal  düs  tot  de  voU 
komen  werktuigelgke  uitvoering  genoegzaam  zjjjn? 

Gfj\    Zoo  komt  het  n#  ook  voor* 

ik.  U  bet  even  aoo  «iet  de  overige  verefachten  gelegen? 
Óf  &$n  er  zoodanige  ,  die  geheel  van  den  aanleg  des  fpeleri 
af haokeMjk  zijn  ?    Zoo  ja ,  welke  zjja  die  ? 

Qêji  Volgens  hetgeen  gezegd  fa  *  een  geoefend  zintuig, 
dat  dea  minften  wanklank 9  aoo  in  de  melodie  ris  ia  de  haf-' 
monie,  hoort» 

Ih*    Is  dit  door  oefening  verkrijgbaar? 

Gp\  Verkrijgbaar  niet;  maat  bet  is  vatbaar,  om  gefcheipt 
te  wortjen*   , 

lèé  Wat  is »  eindelijk  9  ons  vereischte ,  dat  niet  voor 
teherpiag,  maar  allee»  voor  ontwikkeling  vatbaar  'ia ?  een 
feteiachte»  dat  geheel  anziofceltfk,  en  meer  dan  éenfg  adder 
afhankelijk  is  van  den  aanleg  des  fpelers? 

G4j\    Eèn  zuitér  gevoel  voor  het  fcboone. 

C  2 


36  MVNE  VIOOL. ' 

Du  Zou  die  niet  ook  eenigermate  door  oefening  en  ftudle 
verkrijgbaar  zijn? 

G4f.  Voor  zoo  verre'  ieder  min  of  meer  met  dat  gevoel 
bedeeld  is,  dunkt  mij  ja;  oflchóon  men,  van 'die  vooronder* 
Helling  uitgaande ,  het  beter  ontwikkelbaar  dan  verkrijgbaar 
zoude  noemen.  Doch,  als  men  van  de  vooronderstelling 
uitgaat ,  dat  de  een  met  dit  gevoel  begaafd ,  de  ander  er 
van  verdoken  is,  komt  het  my  volftrekt  onmogelijk  voor, 
dit  gevoel  immer  te  verkrijgen* 

.  Ik.  Gij  werpt  daar  eene  hoogst  belangrijke  vraag  op,  die 
wij  misfehien  wel  eens  nader  zullen  onderzoeken.  Voor  het 
oogenblik  zullen  wfl  ons  echter  moeten  vergenoegen  mee  als 
een  eerde  vereischte  van  een  uitmuntend  en  voldongen  fpe- 
ler  te  ftellen  een  gevoel  voor  het  fchoone ,  hem  van  nature 
eigen,,  maar  ontwikkeld,  gevormd,  levendig  gehouden,  in 
een9,  liefdegloed  herfchapen  door  de  gedurige  vermenging  van 
dit  gevoel  met  het  ideaal  van  het  fchoone,  dat  uit  eene  on- 
eindig fchoone  zedelijke  wereld  in  zQnen  geest  als  't  ware 
is  afgefpiegeld.  —  Zouden  wij  nu  alle  vereischten  hebben 
opgenoemd  f 

Gif.  Mi]  dunkt  althans  de  hoofdvereischten ,  waarin  de 
overige  begrepen  zijn. 

Ik.  P*ar  moet  ik  waarlijk  in  mijzelv*  lageben!  De  oude 
Furiofo  vertelde  my  dikwijls ,  hoe  hjj  in  zjjne  jeugd  eens  op 
een  armzalig  concert  geweest  was.  Toen  de  fymphonie 
bijna  ten  einde  was ,  zeide  hij ,  zag  er  hier  en  daar  een  zijn* 
nevenman  aan,  als  vroeg  hy  hem  met  zijne  angftige  blikken, 
of  hij  baast  aan  bet  einde  was.  Een  goedkeurende  blik  deed 
den  vrager  dan  dapper  voortkr asfen ,  en  de  fymphonie  ging 
uit  als  eene  nachtkaars,  knetterend  en  wanklankig.  Als  hy 
'  mij  dat  vertelde ,  barstte  de  goede  man  uit  in  een  febaterend 
gelach-,  en  het  is  mij  nu,  ais  hoorde  ik  hem  zeggen:  Gfl, 
eerstbeginnende  fchrfl ver ,  en  gij ,  lezer ,  hebt  daar  heel  aar- 
dig gekeuveld:  maar  de  maat,  de  maat;  daaraan  hebt  gQ 
niet  gedacht.  —  Wat  dunkt  u,  waarde  lezer,  willen  wy 
hem  voor  z\jne  aanmerking  bedanken ,  en  onder  de  hoofd- 
vereischten in  den  fpeler  ook  gevoel  van  maat  ftellen?  . 

Gy\    Ter  liefde  van  uwen  Furiofo  zoude  ik  dit  gaarne 
wHlen  toeftemmen ;  maar  de  harmonie ,  een  der  onmisbaarfte 
•     beftanddeelen  van  de  rauzijk ,  komt  mij  geheel  onafhankelijk 
van  eenige  maat  voor. 

IL    Daar  zlgt  gij  waarlijk  zoo  iets.    Mij  dunkt  gij  hebt 


MIJNE  VIOOL.  37 

gelijk.  Maar  zonde  bet  met  de  melodie  even  zoo  gele- 
gen zfln? 

Gif.  Mij  dunkt  neen.  Want  „zonder  maac  is  melodie  naaü- 
welijks  denkbaar.  Ik  meen  zelfs  wel  eens  opgemerkt  te 
hebben ,  dat  eene  melodie ,  die  vatbaar  is  om  in  twee  ver- 
schillende bewegingen  gefpeeld  te  worden ,  wanneer  zulks 
gefchiedt ,  niet  meer  ééne  melodie  blijft ,  mair  werkelijk 
twee  mêlediën  daarftelr. 

Ik.    Dus  k  dan  toch  melodie  van  taaat  afhankelijk  f 

Gif'.    Ongetwijfeld. 

Ik.  U  de  volgorde  der  tooneo  in  de  melodie  willekeurig 
of  afhankelflk? 

Gij.    Afhankelijk. 

Ik.    Waarvan  f 

Gij.  Mij  dunkt  van  de  overeenitemming  .der  toonev, 
waarop  de  maatflag  valt. 

Ik.  Is  deze  overeenftemming  niet  indqrdaad  eene  harmo- 
nie, die  niet  aanftönds  volkomen  in  het  gehoor  ligt,  maar 
door  eenig  zoeken  gemakkelijk  gevonden  wordt;  en  zal  niet 
juist  dit  de  harmonie  zjjn ,  die  de  melodie'  moet  begeleiden , 
om  ze  telchooner  te  doen  uitkomen? 

Gij.    M$  dunkt  ja.  > 

Ik.  Zoo  had  dag  mjjn  oude  nrazftkmeester  zoo  geheel 
geen  ongelijk ,  daar  de  melodie ,  die  toch  ook  een  der  voor- 
naamfte  beftanddeelen  der  muzijk  is ,  inderdaad  niets  anders 
fchijnt  te  z$n  dan  eene  wandelende  harmonie,  en  er  dus 
tot  het  daarftellen  van  deze  wel  degelijk  maat  vereischt 
wordt.  Wat  dunkt  u,  willen  wfl,  na  deie  aanmerking,'  ook 
gevoel  van  maat  ais  een  hoofdvereischte  in  den  Cptler  (lel- 
len, niet  ter  liefde  van  Furiofo,  maar  ter  liefde  der  waarheid. 

Gij.    Wel  nu  >  ter  liefde  van  beiden  dan. 

Als  de  goede  Furiofo.  ons  zoo  had  hooren  pratetj,  lieve 
lezer,  zou  hij  hedenkelijk  her  hoofd  hebben  gefchud,  een 
allerliefst  praeliidium  hebben  gefpeeld ,  als  wilde  hij  zeggen : 
dóet  het  mij  eens  zoo  na!  en  hoorbaar  gemeesmuild  hebben 
(het  was  eea  Duitfcher) :  alberne  Fratzenl  Misfchien  deelt 
gjj  zelf,  en  met  u  menig  ander,  in  iijne  meening.  Mij  is 
het,  als  zag  ik  door  het  digte  kreupelhout  heen  een*  rook 
opftQgen,  die  mij  het  tooverflot  doet  vermoeden  eener  fchoon- 
lpkkige  Circc» 

X. 


98  HST  NOODLOTTIGE  ft*CBTBEZOEE. 

■iwwwf  m    m  m     m  .  *  ■ »»    wu    ■>■.!     «■»     'm» 

HET  NOODLOTTIGE  NACHTBEZOEK. 

GöfchiedhnnJig  Vnhoal. 


t 


Ëngpünt  was  g*foen4t  lang**  tijd  d*  vertering  te  am> 
IfWP1»  4at  4e  geen  van  *A*i4  ?*n  S*hotknd%  na  bw* 
teregtftelling ,  aan  Koningin  e  lis  a^et»  wa*  verfchwn» 
De  bemintHWl  v#n  b*t  wondftrtw*  nullen  beft  getpof  «au 
die  verfchijning  zich  niet  gaarne  laten  Qnmww*  ma«  mij 
echter  wel  vergave*.,  dm  ft,  toot  gtfetöectonrtge.  be- 
fcheiden  ingelicht,  pogen  wil,  dit  bezoek  uit  d*  andere 
wereld  op  eene  natuurlijke  wgze  op  te  heideren» 

De  Gravin  agnes  van  mansvelt,  ten  oorbeeld 
v*a*4idzaaKfdroril*tö  «  edelaetdigtaid ,  heeft  fa  de  J0«//- 
/M*  Godsdienstaangelegenheden  eene.  400  mettieduifendn  rol 
gefyteM*  dtt  ik  9«fc  endere  kan  veefendtrfteUen ,  dan  dat 
tow  nau*  4«m  «ee«*n  mijne*  Leeeren  bekend  fau  Koic  kan 
IK  dm  4».  volgen^  deedeeken  aanftippen.  De  Keerverse 
o^mA^Q  van  ^w^rft  (*>  bad  aich  openlijk  voor  de  He^ 
vormden  verklaard ,  et*  jtfcb  met  Gravin  aonbs  door  het 
huwelijk  doen  verbinden.  De  Paus  ontzette  kern  deswege 
W*  «jjn  Airtfftjj&mi,,  en  fprak  den  banvloek  ever  hem.  uit. 
NfeiWgffPftMwie  $t,  beproefde  gs&har&,  zien  tsgeo  den 
nlenwwlwqtf  Keiwvqr*,  ken'st  via  £»$*m*,  te  band* 
ta,xen,^  4qch.  feü  fckoot  te  kart,  en.  was  genoodzaakt,  den 
a#t^  *%%  «geep  tegenftandtr  oret  te  kten.  2$n  echt  alleen 
W*  QefMfk»  dut  fttle  onweders  over  het  hooft}  van  defl 
QPfi*l\*ttige*  ^ïBKAnn  losbraken,  w$l  zulks  ftsijdig  wa* 
met  d*  grendtagiiifekn'  van  den  kathotrjken  Pilesceiftand , 
welke  geene  huwelijksbanden  gedoogden*  Zorg  en  kommer 
ondermijnden  de  gezondheid  van  gebhard;  maar  zijnkloe-* 
ke  gee^  bleef  oog  alcooa  bezig  mee  het  beramen  van  mid- 
delen i  #om  i$n  verloren  gezag  te.  herftetten.  In  bet  btf~ 
zondjw  vestigde  hg  zqn  nifzigt  op  de  vee  zeep  gevreesde 
KQQingln;  fcLiXAaaTH  yen  Engeland.  De  hoof*,  dat  de*e 
Yotftin  &lcb  zijner  zonde  aantrekken ,  wa*  deor  hare»  gnn^ 
*Wwg>  I/Wd  uriccster^  eenrgzinabèj  hem  verfterfc*  ge% 
wo^teiv    Züw    fteeds  toenemende   ongeAeldheM   liet   kan 

(*)    Men  zie  diens  gefchiedenis  kortelijk  verhaald  te  het 
Mengelwerk  van  dit  Tijdfchrifc  voor  1834.  No.  XIV. 


Biet  toe,  ziek  ia  par (bon  naar  Engtlané  tq  begeven,  en; 
daar  ^e  wak  van  zoo  veel  gevigt  was,  kon  hjj  die  aan  nier 
saand  anders  toevertrouwen,  dan  aan  zijne  gemalin,  en  VU 
befloot,  baar  dia  rei*  te  doen  ondernemen*  Hoe  zwaar  deze 
eikender  zoo  kartrink  minnende  echtgenoocen  de  fcheiding 
ook  viei>  vooral  aan  de  eeedere  acnes,  welke  baren  man* 
'm  zünep  gietetgktn  toeftead ,  aan  vreemde  verzorging  moest 
overlaten,  zoo  warden  tekeer  alle  zwarigheden  overwonnen 
4oor  kal  deokbaeld,  dat  hun  beider  belang  zulks  vorderde ; 
waart»?  nog  kwam  de  koop»  dat  va»  den  croon  v*n  %lu 
***btb  aena  aleuwa  gektkftar  vpor  ken  zoude  opgaan» 
Van  weinige  Hofdame*  en  eenig  ander  gevolg  verzeld ,  nam  i^ 
KtprvorfU*,  mat  moed  an  baradankeid9  do,  voor  kaar  ven-e, 
jraia  over  nee  aan*  j 

Do  fcboonn  ansint  verfchcan  Jn  Linden*  Ei.inAs&rn 
ontving  kaar  met  onderfchelding,  en  was  btf  bare  eerfie 
ontmoeting  geer  verrast.  Zij  bad  nick  vcfergaftefd  eene  alt- 
ledaagfobe  figpvr  te  zoüen  ontmoeten  fc  en  zag  oen*  mar 
jestnenze  geflklte  naderen*  Hat  fithoon  vfot  a^nsj  watd 
nog  verhoogd  door  ket  rouwgewaad  o*er.  karen  onlangs  g&. 
ftorven  vader,. de»  Graaf  vak  144a s velt,  waardoor  %%  * 
ta  meer  laders  aandacht  tot  zich  trok ;  een  zwarte  flnBqr 
bedekte,  naar  de  toenmalige  mode,  kaar  teogbzig*  tot  aan 
do  bovenlip;  eene  omftandigbeid r  roa  ais  bet  venrolg  zal 
bewijzen,  niet  zonder  gowlgc  in  dit  verhaal»  Twee  per* 
fonen,  bjj  de  eerde  audüntie  tegenwoordig,  fekeneo  be* 
(lemd,  om  rn  onze  gefcUèdenls  eaae  hoofidrol  te  fi>eien: 
Lady  goidov  co  Lord  lei  ozstm. 

De  iodrnk,  welken  da  verfekijning  der  fchoono  Dmrffhe 
aan  ket  EmgeJfcke  Hof  maakte,  vn  ongemeen,  en  ahnes  . 
Arkeen  een  geopaacht  gevolg  van  hare  mis  te  kanoen  vetr 
wachtenden  van  de  gnnat  der  Koningin  het  morgenrood  eaner 
kansrijke  toekomst  af  td  ftraifco,   - 

De  goedheid  dar  Koningin  jegens  agnbs  werd  dagelijfc? 
grooter ,  es  begon  niet  alleen  opzien  te  baren  r  maar  wet-, 
te  ook  bij  velen  dop  nijd  op,  in  het  bijzonder  b$  da  rau-, 
fee  Lady  ^ordqn,  welke  vreesde  het  vertrouwen  der  luj<» 
mige  Koningin  te  zmiten  verliezen, 

B9  *Ue  loftedenen*  over  de  fraaie  teest  van  de  Kamv 
*offtin  acnes  van  Keukn  had  in^n  kaar  fiphaone  wezen 
Mpfc  anders  dan  meuwelijk*  tan  kefte  gezien,  uithoof^ 
m  kac  «IMte*  floam,  dat  ket  bovendeel  raa  kaar  galaat 


40  HET  NOODLOTTIGE  NACHTBEZÖË*. 

bedekte»  Ach  lJ  had  zij  dezen  befchermer  van  hare  tefïïjp- 
heid  en  geluk  nooit  afgelegd!  —  Lady  gord  on,  vriend* 
.fchap  huichelende,  terwijl  "zij  gal  in  het  harte  droeg*,  drong 
zich  op  alle  wijzen  bij  agnes  in,  en  bezocht  baar  dik- 
wijls op  een*  zeer  vertrouwelijken  voet ,  zelfs  op  uren , 
dat  zij  geheel  niet  verwacht  werd.  Eenmaal  verraste  z% 
de  goede  Vorftin,  aan  hare  kaptafel  zittende,  zonder  het 
boven  vermelde  floers ,  zelfs  zonder  eenig  ander  tooifel ,  dan 
hare  fchoone  lokken.  De  Lady  gevoelde  eene  fterke  ont- 
roering, welke  ztf  echter  zorgvuldig  wist  te  verbergen;  en 
oogenblikkelijk  ontwierp  zij  een  plan,  om  de  niets  kwaads 
vermoedende  Keurvorftin  in  het  verderf  te  ftortea. 

Kort  hierna  uitte  de  Koningin  den  wensch ,  om  de  lot- 
gevallen van  gebhard  en  agnes  omftafldlg  te  vernemen* 
Agnes  beloofde,  den  volgenden  dag  aan  dezen  wensch  te 
sullen  voldoen.  Lady  goud  on  vernam,  dat  agnes  zich 
na  den  avondmaaltijd  bij  de  Koningin  zoude  vervoegen. 
E li za bet*  was  gewoon  des  avonds  vroeg  te  eten.    De 

1  tijd,  tot  dat  zg  zich  te  beid  begaf,  moest  aangevuld  wor- 
den door  muzflk,  gefprek  of  fpel,- waarmede  zij  de  kwa, 

*  de  geesten  der  herinnering  poogde  te  verdrijven.  Een  half 
■Jaar  te  voren  was  het  bloed  der  ongelukkige  maria  van 
'Schotland  door  haar  vergoten.  Van  rijd  tot  difd  gevoelde 
de  trotfcne  Koningin  wroegingen ,  en  dikwijls  had  zij  aflei- 
ding  noodig,  om  de  haar  aanklagende  fchim  van  maria 
uit  hare*- verbeelding  te  verdreven. 

Lady  cordon  verzuimde  niet,  kort  vóór  dat  agnes 
zich  ten  Hove  zoude  begeven ,  haar  te  bezoeken»  Zq  be- 
zag en  veranderde  haren  opfchk,  en  de  goedhartige,  niets 
kwaads  vermoedende  agnes  liet  zich  aller  welgevallen. 
u  Dit  zwart  -zijden  kleed,"  lispelde  de  flang,  „  kan  wel 
„  gaan,  en  het  gedikt  zilver  zie  ik  aan  als  een  bertQs, 
„  dat  uw  eindelooze  rouw  ten  'einde  fpoedt;  maar  het  hoofd- 
„  fieraad  —  het  hoofdfieraad  deugt  niets  I  Weg  met  dien 
„  nodigen  flutfer,  die  zoo  veel  fchoonheids  verbergt  I  Waar- 
„  acht ig,  lieve  vriendin!  gij.  bezondigt  u  tegen  uzelve  met 
n  dit  gelaat  te  verbergend  Agnes  zag  in  den  fpiegel, 
floeg  den  fluijer  op ,  en  glimlachte ,  toen  zij  de  vermeerde- 
ring van  hare  fchoonheid  gewaar  werd.  „  Kom,  zetu," 
voer  de  Lady  voort,  „  en  fta  my  toe,  dat  ik  u  een  wek 
„  nig  naar  m$ne  manier  opfdtik.*'  De  fluqer  werd  Afge* 
daan,  de  haren  op  eene  geheel  nieuwe,  agp*es  onbekende 


HET  NOODLOTTIGE  NACHTBEZOEK.  41 

wtfze  gefchikt,  bij  welke  werkzaamheid  Lady  gord  on 
achter  den  rug  der  Vorftin  dikwijls  een  klein  portret  raad- 
pleegde, hetwelk  zij  in  den  zak  had  medegebragt;  de  wijde 
mouwen  van  het  rouwkleed  werden  opgeflagen,  waardoor 
de  fchoone  armen  meer  zigtbaar  werden ;  eindelijk  nam  de 
Lady  eenige  groote  diamanten  van  hare  eigene  kleeding,  om 
het  gewaad  aan  den  boezem  van  agnes  vast  te  maken  9 
en  hing  haar  nog  een  gouden  kruis  om.  n  Neen',  dit  niet  I" 
riep  agnes,  die  zich  niet  met  vreemde  kleinooden  wilde 
laten  opfcbikken,  en  geraakte  met  de  .ernftig  tanhoa- 
dende.Lady  daarover  in  een*,  kleinen  woordentwist,  gedu- 
rende welken  men  kwam;  om  agnes  ten  Hove  af  te  halen. 
Nu  was  het  te  laat,  om  van  opfofaik  te  veranderen;  zq 
moest vpor  heden  avond  zoo  gekleed  blijven,  en,  zoo  als  zjj 
wis,  fteeg  de  Vorftin  in  den  wagen,  welken  de  Koningin 
haar  had  gezonden. 

Agnes  .bemerkte,  toen  zij  in  den  wagen  fteeg,  en  ook 
ónder  %weg  bij  diegenen ,  welke  haar  verzelden ,  eene  zeld- 
came  verwondering.  Zij  fchreef  zulks  toe  (want  welke  fchoo- 
ne jonge  vrouw  is  volkomen  vrfl  van  ijdelheid?)  aan  hare  meer 
ontbloote  fchoonheid ,  zonder  hierover  verder  na  te  denken 
of  iets  kwaads  te.  vermoeden.  Men  bragt  agnes  by  de 
Koningin.  Zij  vond  haar  in  baar  geheim  kabinet.  De  kaar- 
Ten  brandden  donker.  Emzabïth  (het  geluk  diende  de 
fnoode  Lady  go  room  f)  was  op  eenen  armftoel lngeflapen* 
Voor  haar  ftond  een  tabouret  voor  de  verwacht  wordende 
fchoone  vertelfter.  Om  de  Koningin  niet  in  bare  rust  te 
ftoren,  bleef  de  befcheidene  agnes  op  eenigen  afftand  ftaan. 
Meer  dan  een  vierde  uurs  verliep ,  en  de  Koningin  ontwaakte 
niet.  Dit  verdroot  agnes  in  het  einde.  Zq  hoestte  zacht, 
en  de  flapende  begon  zich  te  bewegen ,  opende  vervolgens 
de  oogen  ,  en .— -  vloog  pp  eens  van  hare  zitplaats  op ,  uit- 
roepende: „Hemelt  maria  stuartT  —  Agnes, 
welke  den  uitroep  der .  Koningin  niet  verftond ,  breidde  de 
armen  naar  haar  uit,  om,  wijl  zij  werkelijk  dreigde  ne* 
der  te  vallen,  haar  op  te  vangen.  „<Weg!"  gilde  blï- 
«abeth;  n  Weg,  weg  van  hier,  fchrikbeeld!  Weg,  of  gjj 
„  vernietigt  mij!9*  ~*-  Agwes,  die  niets  begreep  van  het* 
.geen  er  gebeurde,  deed  alle  moeite,  om  de  verfchrikoe 
Koningin  te  doen  bedaren.  Op  den  minzaamften  toon  fprak 
zij  haar  aldus  aan:  „  Genadige  Koningin!  kent  gij  agnes 
^  van  Keulen  niet  meer?  Ik  kwam  hier  op  uw  bevel.  Hoe 
n  is  het  mogelijk,  dat  mijne  tegenwoordigheid  u  zoodanig  kan 


42  •    BES*  KOODLOrriOB  IfAGHTBBZORK. 

t 

0  ontroeren  fv  Op  des*  woorden  begon  zich  de  Konioghr 
eenigzin&  ce  herbalen,  en,  agnec  aanziende,  fprak  zsjt 
n  Agnes  van  Ktulcmï  Ja,  werkelijk  acnes  van  KeuknP 
Na  eene  korte  pauze ,  gedurende  welke  zij  de  kleeding  van 
a  g  n  ■  s  opnam ,  vervolgde  zij  t  „  Inderdaad ,  Mevrouw !  gjj 
„  verfastec  mij  op  eene  zeldzame  wijze.  Gij  bezie  «ene  regt 
\  uitgezochte  manier,  om  iemand  den  grootten  fchffk  te  ver* 
„  oorzaken»"  Agnes  betuigde,  dat  zij  niet  koude  begrijpen, 
waarvan' hare  Majesteit  i>rak,  en  verzoekt  om  opheldering  van 
dte  raadfeL  „  Ba  ik ,"  hernam  de  Koningin  i  in  gramfehap  toa- 
berHende ,  ^  en  Ik  verzoek  u ,  dat  gij  n  onverwijld  uit  mrjne 
*  tegenwoordigheid  verwijdert/* 

Agnbs,  Êelve  geboren  Vorftta,  kende  dusdanige  belee» 
dfgende  handelwijze  niet ,  zelft  van  geene  Koningin ,  verdra- 
gen. Te  fier,  om  /ulks  tenger  aan  ce  hoof  en,  verlies  zij, 
met  eene  kleine  buiging,  het  kabinet  en  het  paleis,  en  keerde 
naar  hare  woning  terug.  Maar  haar  gemoed  was  zoodanig 
ontdeid,  dat  z$  zich  naauwelijks  overeind  konde  honden,  en  * 
te  huis  komende,  moesten  bare  bedienden  haar  helpen,  om  de 
trappen  op  ce  komen,  Zij  zette  zich  neder  tusfchen  twee 
harer  meest  vertrouwde  vrouwen,  aan  wie  zij  het  voorge- 
vallene mededeelde.  Te  gader.  maakten  zij  allerhande  gisfin- 
gen ,  zonder  het  fyoor  der  waarheid  te  kunnen  vinden.  Z% 
zaten  bij  elkander  tot  aan  den  morgen,  zonder  dat  eenigeflaap 
haar  beving.  Agnss  wilde  zich  ontkleeden*,  en  had  reeds 
fret  gouden  kruis  van  Lady  oorüon  en  de  overige  juweé- 
len  ingepakt ,  met  voornemen  om  die  in  den  morgen  aan  dfc 
eigenaresft  terug  te  zenden ,  toen  eene  kamerjuffer  binnentred 
met  berigt,  dat  Lord  lbicester  in  de  voorkamer  was , 
en  de  Gravin  een  oogenblik  wenschter  te  (preken.  „  L  s  *- 
„  cbstbr  in  dit  uurl"  riep  aones  half  luid:  „doch  men 
„  late  hem  binnenkomen;  misfehiq»  ftaai  zijne  koipst  }n  ver*- 
M  band  met  het  voorgevallene.** 

Z^j  ging  den  Lord  eenige  treden  te  geraoet.  Zoodra  deze 
haar  in  het  gezigt  kreeg,  trad  hij  getroffen  oerug,  met  omzet- 
ting uitroepende:  „  Regtvaardige  Hemelt  de  levende  ma» 
^  Rt  a  yin  Schotland!  De  Koningin  ij  te  omfchuldigen,"  Ao- 
mes,  die  zich  thans  herinnerde,  den  naam  van  mar  ia  oq)c 
vit  den  mond  der  verschrikte  Koningin  gehoord  te  hebbeu, 
viel  het  nu  mede  in ,  dat  vroeger  een  reizend  Rngtkohman 
de  in  het  oog  loopende  geijjkkeid  tusfehea  baar  en  de  beb- 
loemde Sthotfoke  Koningin  mede  had  opgemerkt.  „  Hemelt" 


HET  NOODLOTTIGE  NACHTBEZOEE.  49 

liep  z$,  4e  handen  wringende,  „  is  hét  mogelijk,  dat  deze 
n  ongelukkige  gelijkheid ,  iaat  welke  men  mij  voorheen  vlei- 
*  de».«."  ~  „  Waarachtig,  Mevrouw!"  viel  haar  leicbs- 
te&  in  de  rede,  „  ztf  Is  groot,  deze  gei^ken!*  —  zfl  is 
„  eenig !  Maar  zonder  deze  kleeding  zoude  zij  niet  zóó  ge- 
„  werkt  hebben.  Waarlijk,  Vorftinl  om  geheel  marIa  te 
„  zqn ,  zoo  als  zij  was  en  leefde ,  ontbreekt  U  niet*  dan  hare 
„  groote  juweelen  en  het  gouden  kruis  9  hetwelk  zij  in  haar 
„  leven  nooit  aflegde.**  —  m  Ziehier  beide ,"  fprak  de  ont- 
roerde ag nes  ,  terwijl  izi>  hem.  de  fieradeu  vn  Lady  cor- 
don voorhield.  „  Pn  wie  gaf  u  deze:  dingen?  Zij  zgn  de 
n  geheele  opfchik,  welken  Kouipgto  kaua  droeg,  toen  zij 
n  aan  het  Engelfche  Hof  verfcheea,.  en  dien  #y  naderhand  aan 
„  Lady  gordon  heeft  vermaakt.**  Agnei  verhaalde  nu 
het  voorgevallend  vu  daa  vorige**  avond*  f  n  de  Lordgaf 
haar  eene  befchrijviog  van  de  hevige;  gemoed* beweging ,  in 
welke  hij  de  Koningin  bad  gevonden ,  wegens  bet  haar  voor- 
gefielde  evenbeeld  der  vermoorde  marxa,  ~  Met  kommer 
op  het  gelaat ,  nam  de  Lord  afïcheid ,  en  a  g  ft  e  s  een  be- 
fluit ,  harer  waardig. 

Naauwelijkf  wm  het  ten  volle  dag  geworden,  of  reeds  ver- 
breidde zich  het  dubbele  gerucht,  door  iondpn;  ag  nes,  die 
men  algemeen  voor  de  gwfteiiage  der  Kowagin  hield ,  was 
in  ongenade  gevallen,  —  en  de  teregtgeftelde  Koningin  ma- 
ria  was  dezes*  nacht  aan  *m  ft  49*7*  verfebenen.  Te- 
gen den  piddag  bekwam  agn*$  bevel  vap  de  Koningin, 
om  baar  huis  niet  te  vereen,  en  vooral  zkh  te  wachten,  om 
ten  Hove  te  vecfeh\jnea,  -  Leicsstre,  heimelijk  in  liefde 
voor  de  fchoone  Keurvorftin  ontdoken ,  wist  zich  met  de  uit- 
voering dier  boodfcbep  te  doen  belasten.  Hij  gaf  zich  alle  moei- 
te ,  die  een  geflepen  hoveling  kas  aanwenden  ,  om  het  bittere 
van  dit  bevel  door  hoffelijkheid  te  verzoeten.  Agnei  ont- 
ving hem  en  zijne  boodfchap  even  koel  at*  fier.  Zijne  vraag 
om  toeftemming,  ten  einde  zijn  bezoek  den  volgenden  mor- 
gen te  herhalen ,  werd  bp  eene  dubbelzinnige  wyze  beant- 
woord. Op  het  bepaalde  uut  kwam  hij,  om  ^agnes  niet 
sneer  te  vinden. 

Zij  had  met  haaf  klein  gevolg,  zonder  van  iemand  afïcheid 
te  nemen ,  Londen  verlaten ,  en  den  weg  naar  Douvres  inge- 
flagOA,  om  rtair  haren  gemaal  Ut  Duihckland  weder  te  kee- 
ren,  en  zelve  de  bedln  te  zfya  van  bei  mMnkka»  der  leaefte 


44  HET  NOODLOTTIGE  NACHTÈEZOEE. 

hoop  op  herdel  van  zijn  aardsch  geluk,  maar  ook  om  zijne 
liefderijke  troosteres  en  onfchatbare  gezellin  te ,  zQn  en  te 
bleven ,  die  hem  tot  den  dood  toe  getrouwheid  had  gezwo- 
ren ,  en  die  dezen  eed  nooit  verbrak* 


HERINNERING  AAN  HET  VIJFTIGJARIG  BESTAAN  DER  MAAT- 
SCHAPPIJ: TOT  NUT  VAN  *T  ALGEMEEN.  (*) 

Wie  ook  met  verlichting  pralen , 
Holland  kent  en  eert  dien  fchat; 
-    Ruimer  aémt  ze  in  onze  dalen; 

Holland  is  h»ar  bakermat !  , 

Ze  i**hier 't  voorregc  niet  der  rijken , 

Noch  geleerdhelds  eigendom; 
Neen !  de  tijden  moesten  wijken , 

Toen  zij*  Hechts  voor  dezen  glom. 

Vijftig  jaren  zijn  verftreken , 
.    Sinds  een  naam  hier  werd  genoemd, 
(Naam ,  met  eerbied  uit  te  fpreken !) 
Waar  geen  ander  land  op  roemt. 

• 
Hem  ter  eer,  die  heeft  gebroken: 

„  Dtar  ztf  licht !"  werd,  op  deez'  grond» 
Licht  voor  't  algemeen  ontdoken , 
Waar  men  nog  in  vt  duister  ftond. 

't  Ging  niet  uit  van  hooge  kringen , 

Wat  hier  zoo  veel  zegen  fchiep ; 
Ned'righeid  bleef  hem  omringen, 

Die  dat  licht  te  voorfchijn  riep. 

't  Was  geen  licht ,  als  wij  zien  dralen 

Op ,  den  Pranfchen  kandelaar , 
Dat  de  hoofden  brengt  aan  't  dwalen    ' 

En  Europa  in  gevaar. 

(*)  Uitgefproken   in  het  Eerde  Departement  der  Maat* 
fchappg ,  te  Amjierdam ,  op  den  U  Nov.  183%. 


anuNmnuNc; 

't  Wm  geen  vlam ,  als  die,  fn  Polen , 
't  Volk  tot  woesten  opftand  brengt; 

Die  door  tweedragt  doer  verdolen, 
Of  bem ,  die  baar  voedt ,  verzengt. 

't  Was  geen  vuur ,  als  dat  der  Grieken , 

*t  Welk  de  flavemij  verbant, 
Maar  dolzinnig  de  'eigen  wieken 

In  zijn'  wilden  gloed  verbrandt, 

't  Was  geen  Duitfche  toorts ,  wier  woede 
Niet  dan  heilloos  oproer  fpelt , 

En  den  Sttat  een  geefelroede 
In  het  jong  gedacht  bedelt. 

Neen!  verlichting ,  die  vy  eeren , 
Is  een  zacht,  weldadig  licht, 

Dat  het  hoofd  niet  wil  beheèren , 
Maar  Jn  't  hart  zfln'  zetel  fticht. 

Neen!  de  man,  dien  w$  vereeren, 
Kende  't  mensch'iyk  hart  te  goed , 

Om  een.  licht  niet  af  te  weren , 
Dat  door  't  hart  niet  wordt  gevoed» 

Op  4e  teedfre  jengd  te  werken , 

Haar  te  vormen  met  beleid, 
En  4e  kiem  der  deugd*  te  Herken, 

Door  de  Godsdienst  toebereidt     • 

Hart  en  hoofd  vereend  te  leiden , 
Dengd  met  kennis  zaamgepaard, 

Beide  nooit  vaneen  te  fcheiden , 
Was  een'  Nieuwenhnyzen  waard**' 

Dit  werd  grondflag  van  al  't  goede, 
Door  deez'  Maatfchappq  gewrocht ; 

En  God-zelf  nam  in  Zijn  hoede, 
Wat  geen  mensch-alleen  vermogt. 

Met  en  door  Hem  bouwt  men  veilig, 
't  Onderwas  verkreeg  meer  klem ; 

Geen  vooroordeel  bleef  er  heilig ,' 
Maar  te  heiliger  Gods  ftenu 


/ 


HWUNNHLINOi 

Ook  volwasfaien  ta  jarth, 
Meer  nfcg  ktud'rei  io  verflaod  » 

Mogten  nutte  kennis  gareu,  - 
Met  hunn'  ftand  en  ftaaf  verent 

Wat  trerkmig'l^k  werku  én  teifd*, 

Werd  toe  denken  opgeleid  \ 
Wat  naar  £iel*vered'li»g  ftreefii*. 

Vond  de  taiddMen  toebereid. 

Wie  ook  van  verlichting  fpreken» 
Ons  blijft  ze  op  het  neautftt  verpand ; 

Welig  bloeit  ae  in  ome  (treken  | 
Holland  is  fcaer  Vttd&rlafid ! 

Ziet,  de  tijden  zgft  gekttUC* 
Van  beproeving  voor  defce  tart' ! 

Wat  ook  eklert  werd  vernomen* 
Holland  Weef  a^n'  mping  wtéfch 

Vaste  moed-  es  krachtbeeoontag ; 

Zucht  voor  orde  êd  wee  es  pligU 
Trouw  voor  vadeiltnd  en  Koning* 

Zjjpi  hief  vracheta  vafl  het  lichts 

Van  het  licht*  doof  hem  Dttfokeft, 
Wien  detfe  ed'le  Maatfcheppij 

't  Plegtige  tiflfervtour  deed  rookén* 
Bij  hkar  gooden  fecstge*9\ 

Heil  da»  de  asfche  van  deü  Stichter  i 
Maar»,  vóór  alles»  Hetn  de  lof, 

Die  den  wijzen  Volksverlichter 
Eöm  deed  worden  uit  hét  Hof  I 

Nov.  1884.  J.  W*  Q  NT  AM  A. 


TOONEELANEKDÓTEN  EN  BIJZONDERHEDEN  VAN  VRORGEREN 
EN  LATEREN  TJJD. 

Xlet  Acteurfchap»  k*  over  't  geheel*  nietgenftig  voor  een 
lang  leven;  het  grijpt  de  tiafo-  en  ligcbeamskraChten  te  zeer 
aan.    Reeds  iffland  klaagde*  in  1787:    *  Alles  loopt  bij 


ToomttiMfUttoriit»  M 

on  fneller  een  eindt*  —  vreugde  *n  lgdéti,**  htt  lér*k 
Dé  tranen*  tiie  wij  doen.  ftorten;  hét  lagoben,  dat  wjj  op* 
wekken  9  komen  onft  op  een  vroegtijdig  graf  te  fteao«"  lm 
tusfohen  Ontbreekt  het  «kt  «eb  uitzotdtdngtcL  De  alleroud* 
fte  Tooneelfpéler  Was  wel  jean  kool,  die  op  den  13  ja* 
nuarrr  1829,  te  Parfs^  in  den  ouderdom  van  ii8  jarétt  Itierf* 
en  dog  in  290  hondétdfte  jaar  hét  cooieel  betrad»  Van  agn 
acltfte  jaar  fcf  wal  bij  op  de  planken  geweest,  hfcd*  ged*» 
rende  92  jaren ,  Wel  niet  toet  bijzónderen  roem,  maar  toöh 
mee  beftendige  bruikbaarheid,  gefpeeid,  2M0  rollen  vervuld* 
Wil  28010  maai  opgetreden  ,  1040  maal  geftorvto  *  180  mfcAl 
Köntog*  910  maal  eerlek  man,  en  28500  maal  fchelri  « 
ongelukkige  geweest ,  xonder  ooic  sijne  vrolijke  luim  ert 
goed  kan  te  veriieBed.  *-  Bij  de  Rometnm  vindt  men  een9 
tegenhanger*  De  ToóneelfpeelAer  lucbja  verfchéön  n*g  op 
haar  U2dé  levensjaar,  en  oaLrnia  cofiaLa,  Dnoferes 
en  Tooneelflpeelfter  tevens*  90  Jaren  na  haar  etffte.Opere* 
den  ten  toónetle,  om  POMPfej  us  te  h*Jdigen4  Zij  trad 
selfa  nog  eenmaal  onder  aüousTu's  op. 

De  Opera  A0**/*  fc  Diabit  •>  in  haar  geheel*  ia  fcier  (te 
Leipzlg)  niet  bevallen.  DU  is  fc  in  de  eerfte  plaats,  deels 
te  wijten  aan  den  tekst.  Het  is  eene  opeenftapeling  van  dui- 
veierg  ed  tooverq,  rol  tegenfti$di£»  en  Otiwwrfchtffclytte- 
den»  Er  komt  een  Duivel  ih  voor,  tok  wetten  ftlemaOd 
regt  wg*  kan  wonden  *  ea  zijn  nifcflsbedüidende  zoon  heeft 
geen  karakter  hoegenaamd,  {tefce  *yn  intusféhen  ét  hoofd- 
perfoöttu  Zy  ftaan  in  lijöregte  wederfpraak  mee  alwat  Gods- 
dienst heet*  en  tevens  met  alle  werkelijke,  waantige  hér 
grippen  van  Kunst  en  Goedeft  Smaak,  en  wttdeta*  dbor 
eene  hateHJhe*  liederlijke  >  in  de  meeste  niénwe  Frofijlké 
Optfra's  fóhanmteloos  optredende,  fuwe,  gemeene*  grof  zin* 
ntdttfce  Liefde,  (het  woord  is  veel  te  goed  voor  de  zaak!) 
Uuitend,  ja  walgelijk  voor  een  befohaafü  Publiek.  De  Heer 
MErn*.BfcE&,  als  Componist,  heeft  daakdoOr  weinig  voor 
ijjtien  waren  roem  gezorgd*  Zjjne  talenten,  rflke  keemis  en 
góéde  fthóol  (tellen  hem  echter  in  ftaat ,  Werken  te  leve** 
te» ,  dié  hem  allezins  ftouden  vèreeren.  Maar ,  oflbhoon  fai 
goftftige*  onafhankelijke  omftandighedén  verkéerende,  fdrijna 
hq  reeds  vroeg  zichzeWefi  en  zijne  kunst  te  hebben  willstt 
vernederen ,  door  aich  zóó  te  plooijen  en  te  wenden ,  dat  htf 
fleeds  dén  h*6dkfatppemten  grooten  hoop  op  zijne  gijde  heeft* 


18  fOONBBLANKKDOfftlf. 

Vanhier,  dat  hij,  in  Italië,  liever'  een*  rosiini  en  Con- 
forten  flaafs  heeft  nagefiapp,  dan  zichzelven  getrouw  te  blij- 
ven, en- zich  nu,  als  't  ware,  geweld  aangedaan,  om  te 
Pari/s  eene  Compofitie  te  zien  toejuichen,  welke,  voor 
ver  het  grootftë  deel ,  buiten  den  regel  is.  Men  moet ,  wil 
men  billijk  zijn ,  toeftemmen ,  dat  menige  dramatifche  trek 
waar  en  getrouw,  fomwijlen  zelfs  fchoon  en  grootsch  ia 
daargefleld;  dit  menige  wegflepende  melodie  hfer  en  daar 
uit  het  gewejdigfte  vokaal.  en  inftrumentaal- geraas  zich  laat 
vernemen;  dar  nevens  een  aantal  oor*  en  zieUverfcheurende 
akkoorden  ook  menige  goede,  waardige  harmonie  verfchijnt: 
maar  dat  alles  gaat  verloren  en  wordt  als  verlHkt  onder  de 
bewerking,  welke  een  angftig  ftrevén  naar  oorspronkelijk.» 
heid  verraadt  *  niet.  zelden  ia  het  belagchelijke  overgaande , 
en  eindelijk  uitloopende  in  dat  gekunflelde ,  opgefchikte  en 
verdraaide,  hetwelk  de  echte  Kunst  veroordeelt  en  ver- 
smaadt. Bovendien  heeft  de  Componist  een  aantal  pasfages 
van  anderen,  alsof  het  zijne  eigene  waren,  gebezigd  en  ver- 
werkt. —  Het  ftuk,  in' zijn  geheel  gegeven,  duurt  meer 
dan  v fff  uren I  Hoogstwaarschijnlijk  zal,  over  een  jaar, 
niemand  in  Duitschland 'het  meer  willen  zien  of  hooren.  Jt, 

bij  velen  is  het  nu  reeds  —  Robert  au  Diable! 

i 

De  Engelfche  Tooneelfpeler  cm  f  fin,  vermaard  wegens 
zQne  Mimiek,  werd  door  velen,  en  met  name  door  pope, 
aangezocht,  om,  bij  zijn  optreden  in  zeker  klüchtfpel»  het 
zonderlinge  gebarenfpel  des  beroemden  Geneesheers  wood- 
word  eens  ten  toon  te  (lellen..  Qriffin  nam  zulks  op 
zich;  en,  om  den  Doctor  te  dien  einde  regt  op  te  nemen, 
verkleedde  hij  zich  als  "een  boer ,  ging  naar  hem  toe ,  ver- 
haalde  hem,  dat  zjjne  vrouw  krank  was,  en  vertelde  hem 
zeer  omftandig  een  aantal  toevallen,  waaraan  zij  leed.  Zijn 
oogmerk  daarmede  was,  den  Doctor  in  een  lang  gefprek 
(e  wikkelen,  opdat  hy  zich  den  toon  zijner  Hem  en  het  bij- 
zonder kenmerkende  zijner  gebaren  ter  dege  konde  inpren- 
ten. Nadat  hij  zqn  doel  ten  volle  bereikt  had ,  maakte  hQ 
eene  boerfche  buiging,  en  vroeg,  wat  hij  hem  voor  zijn 
advtfs  fchuldig  was.  De  Doctor  fchndde  vriendelijk  het 
hoofd;  en  zeide:  „Mijn  goede  man,  behoud  uw  geld! 
Ik  beklaag  u;  gij  zult  het  noodig  hebben,  en  hebt  een  zwaar 
kruis  te  dragen;  want,  na  alles,  wat  ge  mij  van  uwe  vrouw 
verhaald  hebt,  is  zij  er  erger  aan  toe,  dan  één  mijner  pa- 
tiënten." Grif  f  in  nam  nu  ziju  aflcheid,  ging  terftond  naar 


TOOÜUtLAWJLRDOTWf.  49 

»opi,  en  ftelde  hem  Doctor  woodword,  mee  al  dient 
zonderlinge  eigenheden,  diens  fpraak  en  karikaeuunnatige  ge- 
baren  ^  zoo  begoochelend  voor ,  dat  p  o  p  e  daarvan  verfteld 
ftond  es  hem  mee  loftukingen  overlaadde.  Toen  p  o  t  e  in  't 
einde  «weeg,  fprak  grif» in  te  zijnen  natuurlijken  toon  en 
mee.  diep  gevoel:  „  Ik  heb  u,  ander  ens,  eene  proef  wil- 
len geven,  in  hoeverre  ik  in  mijne  zending  ben  gedaagd; 
maar  liever  zou  ik  fterven,>dan  mijne  kunst  misbruiken,  om 
eenen  man  van  zulk  een  edel  gemoedsbeftaan  aan  den  fpot 
van  her  publiek  prijs  te  geven  f* 

.  P  rap  on  bevond  zich*  bij  de  eerfte  vertooning  van  een 
zijner  .(tukken,  in  zgnen  mantel  gewikkeld  ,  onder  het  publiek 
in  den  bak.  Reeds  in  hee  eerde  bedrijf  vernam  men  van  alfa- 
kanten gefluit,,  zoodat  de  arme  Autheur  als  pp  gloeiende  ko- 
len zat ;  maar  de  fchouwborg  was  zoo  vol ,  dae  hij  niet  weg 
kon  komen. .  Men  kan  begrepen,  hoe  hij ,  gedwongen  de  be- 
grafenis van  een  zflner  herfenkinderen  bij  te  wonen ,  pijnlgke 
gezigten  trok!  Een  zijner  vrienden,  zulks  bemerkende,  deed 
hem  gevoelen,  dat  alles  verloren  was.,  zoodra  de  kabaal  des 
Autheurs  tegenwoordigheid  ontdekte.  „Er  U  Hechts  één 
middel  om  u  te  rcyiden,"  fprak  deze:  „  fluit  nog  fterker 
dan  ieapand  anders P  Pradon,  inde  benaauwdheid  zfcnt 
harte,  volgde  dien  raad.  Een  foldaac  echter,  wien  het  ftuk 
niet  zoo  flecht  beviel ,  en  die  het  gaarne  ten  einde  toe  wilde 
booren,  berispte  hem  over  zijn  fluiten,  ja  beval  hem,  zich 
ftil  te  houden*  P ra d  on  fluit  weder,  en  de  vertoornde  fol- 
daat  rukt  hem  de  paruik  van  het  hoofd ,  en  werpt  ze-  midden 
in  . den  bak*  Pradom  wil  hem  eene  oorveeg,  geven^  di>e 
naast  hem  zitten,  mengen. zjeh  in  den.  twist,  en, de. arme  Au*, 
theur  wordt,  met  vuistflagen  overdekt,*  buiten  de  zaal  gewor- 
pen. —  Zou  er  wei  ooit  een  Autheur  geweest  zijn,  of  opr, 
ftaan,  die  zijn  eigen  ftukuitfloot?  .  . 

.Een  reizende  troep  gaf  in  eene  kleine  Z)«fï/tA*Hoflta4.,on- 
der  anderen,  het  oude  zangfpel:  de Jagb  De  zanger,  die  hee 
lied.  moest  "zingen  i  Es  khe  der  KSnig,  mrin.  M&dchen  und 
ich;  der,  Konlg  flir  Alle*  mei*  Madchen  für,  michi.  veranderde* 
h#  afwezigheid  van  den  Yorst,  ter  eere  der  tegeowoprtUgt 
zijnde  jonge  Vorfttajte,  met  een  gulhartig  zelfcbeh^en,  hec; 
lied  MtsrEsJete  dUsFvrfti*,  mcin  Mëdcienfnad  ifiki4to 
Ff^lnf6rjilh,mm.Mdekhenf^  v  ■.     ^ 

.     MENGELW.  1835.  NO.   1.  D 


60  TOOftfiEtAHHPOtlUf. 

Op  eetf  kojri$»  winterdag  had  *kb  d*  jong*  *  alma,  dit 
toen  nog  pene  eigene  Equipage  hield»  te  t*trf*iiks\teL  lang 
opgehoaém,iin  vond  zich  vcrpligt,  met  allen  fpoed  naar 
Fartjs  terug  te  keepen /waar.  bedien  cigetf  avond,  eene;  be-. 
langrijke -rot  te  vervullen  had.  Hjj  vervoegde  zich. /tot  de» 
eertfen  den  betten  fiaerty  bij  het  kasteel  gereed  (taande, .e* 
beval  den  koetfier»  hem  zoo  (hel  mogelijk  naaf  Parjjt  over 
ce  brengen.  Bekend  mee  de  gewone  loopjes  dier  voerlieden, 
die  zich  fteeda  bereid  toonen ,  terftood  af  ce  rijden ,  en  alqjd 
nog  Hechts  éénen  pasfagier  verwachten,  tot-  dat  l%  eeoe  voli» 
vracht  van  vqf  perfonen  hebben  opgenomen,  was  v alma 
op  een  middel  bedacht ,  om  dit  verwijl  te  voorkomen*  Zich 
den  vernoftigen  zet  tMoarrici  herinnerende ,  wikkelde 
h$  ztetain  zijnen  mantel  f  en  befteeg,  nadat  hij  tot  antwoord 
had  bekomen:  „Zoo  aanftonds  vertrekken  w$),.  Mijnheer! 
ik  wacht  nog  éénen  pasfagier,"  het  rijtuig,  waaruit  hij  aan' 
de  ander»  zijde  behendig  weder  if  klom ,  en  zich  nu  in  eene* 
ZWtfte  frak  tot  medelijden  aanmeldde»  „  Terftond,  Mijnheer! 
ér  ontbreekt  nog  flecht*  één  perfoon  ,w  klonk  het  hem  ander, 
maal  van  den  bok  tegen.  Dè  invallende  donkerheid  begun* 
IHgde  des  groeten  Tooneelfpeler;  zoodat  hfl,  telkens  aan  gene 
zijde  weder  aftredende,  fteeda  rtec  veranderde  (tem  en  ver- 
wisselde gebaren,  nu  gezet,  dan  flank,  nu  lang,  dan  kort 
ffchtfneode ,  zioh  aan  den  voerman  geheel  onkenbaar  maakte. 
Zoo  f  peelde  titf  de  rol  van  vier  verfchiliende  pasfagiers  in  wei- 
nige minuten,  en,  toen  btf  nu  ten  vierden  male  verfcheea,  en 
dé  kóetfier  tot  hem  zeide,  dat  hij  nog  alleen  op  hem  gewacht 
had ,  ifcroug  hij  in  het  rijtuig,  dat  nu  met  Ongemeenen  fpoed 
daarheen  rolde,  en  weldra  op  hee  plein  Lodewtfk  JBPjtilftond. 
T'A-lma  opende  het  portier,  betaalde  ztfne  plaats,  en  ver- 
dween.. Met  Jneengeflageue  armen  wachtte  de  voerman  op 
de  overige  vier  reizigers,  en  wacht  misfehien  nog  —  ten 
minfte  op  zijn  geld ! 

Ben  Toooefclfyeler  in  eene  der  fcinnenfteden  van  frankrijk 
trad  onlangi  voor  het  eerst  in  eene  der  hoofdfiedeo  op ,  en 
w«rd,  (men  kent  de  grilligheid  van  een  Framth  publiek) 
aoedra  h&  zifch  vertoonde,  met  ftoicen  begroet.  Zonder  zieb 
debr  dit  onthaal  in  het  minst  .van  zijn  ftuk  te  laten  brengen, 
tiegtf 'rtcfo  <fe  Acteur  vapr  op  bet  tooneel,  en,  -bet  publiek 
mrpiekettde,  zeide  hij  met  leider  ftemme :  „  Mijne  Heer  én  f: 
*  verfchoont  mij,  dat  ik  de  vngbeM  neemru -té' zeggen*  «kW 


TOONBtLA***iK>tfiN.  II 

„gij  ow  löftmtnent  niet  gelukkig  hanteert.  1$  bet  tafi  ver- 
w  gand,.  u  eene  kleine  proef  te  geven  van  »#ur  kunst F*  En, 
zooder  een  toertemmend  of  weigerend  antwoord  af  te  wach- 
ceii,  ving  bij  aan,  eenige  aria**  uit  geliefkoosde  Opera's  200 
fraai  gevarieerd  te  fluiten,  dat  een  algemeen  bandgeklap  en  bra- 
vo-geroep  de  klanken  der  gefpitfté  lippen  en  fleutelpijpen  ver- 
ving; en  de  Tooneeldirectie  heeft  federt  alle  reden ,  om  zich 
over  de  aanwinst  van  haren  Acteur-Nachtegaal  te  verblijden. 

De  bekende  Engelfche  zanger  incledon  had  een*  der 
aanzienlijkfte  Heeren  te  Londen  beleedigd ,  en  moest  hem  fa- 
tisf actie  geven.  In  ft  ede,  echter,  van  woorden  van  veront* 
fchuldiginge  te  fpreken,  zong  hij  hem  een  gelief  koosd  air 
voor.  Vervolgens  f  prak  hij  tot  den  beteedigde :  „  Ik  hoop, 
Mijnheer ,  dat  gij  door  dit  air ,  waarmede  ik  geheel  Londen 
fatitfactlc  geve,  insgelijks  voldoende  jatisfactie  van  mij  zult 
bekomen  hebben.**  —  De  Lord  lachte  en  was  ontwapend. 

Bij  uiterften  wil  vermaakte  de  onlangs  overleden  grootfte 
Engelfche  Tooneelfpeelfler ,  Mrs.  siüdons,  onder  anderen 
het  volgende:  De  lesfenaar,  vervaardigd  uk  het  hout  van 
den  door  shakesfeare  geplanten  moerbeziënboom,  alsme- 
de een  paar  door  dien  onfterfelijken  Dichter  gedragene  hand- 
fchoenen,  welke  zij  van  de  weduwe  van  den  groocen  gar-, 
kick  ten  gefchenke  had  gekregen,  den  eenen  aan  hare  doch- 
ter CE  Cl  L ia,  en  de  anderen  aan  haren  in  Oostindiê  zich 
bevindenden  zoon  ge  o  r  ge.  Hare  zuster,  welke,  onder  den 
naam  van  Anna  van  Swanfea9  verfcheidene  Romans  heeft  ge- 
fehreven,  20  pond  ft.  jaarlijks.  Het  bedrag  der  nalatenfchap, 
buiten  hare  rijtuigen ,  paarden ,  voorwerpen  van  kunst  enz. , 
is  ongeveer  40,000  pond  ft.  ( f  480,000  -  0 

't  Was  lekain,  die  het  eerst  Örotman  durfde  fpeiett  zon- 
der Fransch  kostuum  en  met  den  tulband.  —  't  Was  tal  ma, 
die ,  e efchraagd  door  den  Schilder  d  a  v  i  d  en  de  Republi- 
keinfche  overleveringen  van  Griekenland  en  Rome ,  het  eerst 
ten  tooneele  verfcheen  met  her  ontbloote  been  en  den  fchouder 
gedekt  door  den  mantel.  Men  kan  zich  de  ergernis  niet  verbeel- 
den over  deze  nieuwigheid !  Men  kreet  het  uit  voor  een  fchan- 
Jaal;  men  fchold  talma  voor  een*  fans-culotte ;  men  noem- 
de hem  een  èandbeeld ;  zijne  vrienden  zelve  vielen  hem  af, 
geUjk  zijne  bloedverwanten  [  zijn  fchoonvader  v  a  n  h  o  v  e  » 
dien  enkelen  gelukwenschten  met  zulk  een9  fchoortzoon ,  riep ' 
uit :  „  Spreek  mij  van  mijn*  fchoonzoon  niet !  Naar  den  Dui- 
9  vel  met  zqne  uitvindingen  1  Ik  kan  Agamemnon  niet  fpe- 
n  len  ra  deze  verwenschte  tunica*  Met  het  vest  en  de 
n  broek  had  men  ten  minfte  nog  zakken ,  om  z$n*  zakdoek 
n  es  z$ne  fnuifdoos  in  te  fteken. 

(Mrdt  van  tijd  t«:  tijd  vêrvêigd.) 


M  TOO^EBLAKEOOTW. 

NB*  Rid**f**r  *an  leentiini  in  aJUm  detts  mee  hec  boven  vermelde  oor- 
deet over  R»b*rt  U  Diabit  inflemmen.  Hij  keure  de  vertooning  af,  met  be. 
trekking  toe  lijnt  Rooa>flchk»tuoliekc  Medechristenen  t  maar  wil  niet  ontveinsen* 
dat- (ten  miafte  zoo  ets  de  Opera  hier  eer  ftede  gege ven  wordt)  A«m  endere  Mc» 
ken,  all  b.  v.  een  f>a  Diavöto,  oneindig  ainltnotelijker  xijo  voorgekomen  t 
geswegen  nog  van  de  auzijk  van  Jloèert,  die  hem,  op  vele  plaatfen ,  fterk  trof,' 
van  de  uitmuntende  decoratie»^  et  ven  de  uitvoering,  dis  Bi)»  over  't  geheel, 
allerverdienftelijktt  vond.  Zonder! ing!  de  Opera  Faust9  die  toch  over  dezelf- 
de fchïjven  loopt,  fenijnt  geene  erge  mr*  te  Varen.  — "'  Schoort  *  alUt  be- 
halve een  vooKtandep  'Van  vreemde  Schouwburgen ,  dié 'bij*  enkel' te*  lfefilé" 
van  'de  muzijk ,,  flechti  nu  en  dan  bezoekt  t  meende  hij  dexe  oanccekenuig  dot, 
waarheid  te  -zijn-  verfcbuldigd. 


UOEp£aA,NGSTr    : 

Eene  ware  Anekdote* 

A  an boord  van  een  (chip,  dat  onlangs  van Cumberland  n*ar  Ame^ 
rika  (levende,  bevond  zich  eene  Dame  met  een  kind  van- weinig 
weken,  dat  zij  op  hec  ceederst  verzorgde.  Meermalen  zac  zij, 
bij  mooi  weder,  met  hetzelve  op  .het  vprdek,  zich  verlusti- 
gende in  het  fchoone  en  grooefche,  wat  een©  zeereis  oplevert. 
Op  zekeren  morgen  riep  een  matroos  in  den  mast,  dat  hy  een 
zeil  zag,  hetwelk  de  Kapitein,  van  zijnen 'kijker  zich  bedie- 
nende, weldra  bevestigde,  die  vervolgens  der  Dame  aanbood, 
hare  nieuwsgierigheid ,  door  middel  van  denzelven  r  desge- 
lijks ^e  bevredigen.  Deze  wikkelde  dierisvolgens  haten  zui- 
geling zorgvuldig  in  hare  fhawl ,  legde  het  voor  een  oogen- 
blik,  met  de  uiterfte  voorzorg,  neder,  en  (tand  op,  om  zich 

nevens  den  Kapitein  te  plaatfen.  p  Haïti  haltl  vervl aap!'* 

riepen  op  ééns  eenige  matrozen.  Ijlings  keerde  zich  de  Dame 
dm,  en —  wie  maalt  haren  fchrikj  —  zag  haar  kind  in  de  ar- 
men van  eenen,  op  het  (chip  vrij  ora zwervenden',  bjaviaan, 
die  het  jongsken,  even  zoo  als  de  moeder  gewoonlijk  deed,  had 
omvat ,  en  nu  met  hetzelve  in  het  want  lustig  opklauterde» 
Met  een*  raauwen  kreet  viel  jie  vrouw  in  zwijm ,  terwijl  de 
m&trozen ,  als  om  ftrijd ,  den  aap  achterna  klommen  \  maar , , 
hoe  nader  zij  hem  kwamen,  des  te  hooger  fprong  hij  op- 
waarts; zoodat  de  Kapitein  met  regt  vreesde ,  dat  het  dier , 
zoodra  het  hun  niet  meer  konde  ontwijken,  veelligD  het  kind 
zou  dooddrukken ,  laten  vajlen  of  naar  beneden  werpen.  Hij 
beval  daarom  den  matrozen,  af  te  laten,  ja  zich  zelfs  allen 
van  het  dek  te  verwijderen.  Intusfchen  had  hij  de  Dame  in 
de  kajuit  doen  dragen ,  en  begaf  zelf  zich  mede  derwaarts  , 
om ,  door  eene  reet ,  den  aap  gade  te  daan  en  zijne  kans 
af  te  zien.  Die  voorzigtige  maatregel  had  het  gewenschte 
gevolg.  Want  naauwelijks  zag  zich  de  baviaan  alleen,  of 
W3  daalde  omzigtig  neder ,  terwijl  hij  het  fchreüende  wicht*' 
fcheen  tfe  willen  fusfen,  tot  dat  hij,  beneden  gekomen,  zijnen' 
buit  wéér  zachtjes  nederleide  op  dezelfde  plek ,  van  waar" 
hij  dien  had  .opgenomen.  Wie  befchrijft  de  verrukking  derr 
moeder ,  toen  zij ,  tot  zichzelve  gekomen ,  haren  lieveling 
onverzeerd  wederzag  ? . . . .  ^ 


MENGELWERK. 


OVER  DE  BIJZONDERE  GEAARDHEID  DER  NEDERLAN- 
DERS  EN.DUITSCHERS,   OOK  BLIKBAAR  IN  DER- 
ZELVER    TAAL  , KUNSTEN  EN   LETTEREN. 

Door 

N,   C.VANKAMPEN. 

(Voorgelezen  in  eenen  Letterkundigen  Kring.) 

Jl    acics  non  omnihus  una, 
Nee  diverfa  tarnen  ,  qualis  decet  es/e  fororum. 

Deze  fpreuk  des  Latijn/chen  dichters  is  ook  op  de  wijd- 
vêrfpreide  takken  van  den  aiouden  en  lommerrijken  Ger- 
maanfehen  volks-  en  taalftam  toepasfelijk.  Van  de  Moe- 
/ogothen  aan  den  oever  der  Zwarte  £ee  in  de  vierde 
eeuw ,  tot  aan  de  Britfche  wateren ,  en  tot  in  Brit  tan] es 
verfte  koloniën  in  onze  dagen,  is  deze  overeenkomst,  ook 
by  degröotftè  verfcheïdenheid,  onmiskenbaar.  Op  de  vol- 
ken en  op  hunne  talen  is  het  merk  des  Duit/chen  volks- 
karakters ingedrukt,  maar  gewijzigd  naar  klimaat ,  offl- 
ftandigheden  en  betrekkingen.  Jïij  de  Moefogothen  plooide 
zich  de  taal  naar  de  fpraak  6iinner  Griek/che  befchavers  ; 
bij  de  Scandinaviêrs  bleef  zij  zuiver,  maar  bij  de  IJ  stan- 
ders ruw  en  hard ,  gelyk  hunne  Godsdienst ;  weeker  bij 
dé  laag  wonende  Deenen ;  forfcher  bij  de  Zweden ,  door 
de  Noornutn/che  verovering  bijna  ter  helfte  vertjasterd, 
en  met  Franfche  woorden  vermengd  bij  de  Engel/c/ien. 
Ik  fpreejt  niet  Van  de  meer  zuidelijke  talen ,  waar  het 
Latijnfche  taalbeginfel  het  Germaanfche  bijna  geheel  ver- 
drongen heeft.  Maar  thans  wilde  ik  mij  bij  die  twee  zus- 
ters bepalen ,  waar  de  taal  in  al  hare  eigenaardigheid  het 
zuiverst  bewaard  is  gebleven ,  zoodat  de  kennis  der  eene 

ME'NGELW.    183Ö.  NO.  2.  E 


54  OVER  DS   BIJZONDERE   GEAARDHEID 

tot  het  grondig  verftaan  der  andere  bijkans  onmisbaar  is  , 
en  de  Duitfchers  onzer  dagen  om  minder  oneere  dan  zich- 
zelve  nadeel  doen,  door  onze  taal  te  venvaarloozen. 

Doch  om  de  talen  ,  die  zich  zoo  juist  en  gepast  door 
de  namen  van  Hoog*  en  Ncderduitsch  onderfcheiden ,  in 
hare  eigenaardigheid  te  vatten  ,  zal  het  noodig  zijn  9  en 
dit  zal  een  groot  gedeelte  van  dit  vertoog  uitmakeq  f  defi 
aard  der  beide  volken  te  doen  kennen. 

Deze  meen  ik,  dat  zich  vooral  in  hunne  letterkunde 
en  kunstbeoefening  uitdrukt,  die  toch,  zoo  iets,  het 
kenmerk  zijn  van  het  volkskarakter.  En  dan  zie  ik  bij 
den  Duitfcher  louter  befpiegeling ,  bij  den  Nederlan- 
der beoefening.  In  het  godsdienftige ,  wijsgeerige,  we* 
tenfchappclijke ,  gefchied-  en  ftaatkundige ,  in  het  twee- 
de vooral  heeft  Duitschland  een  onbegrijpelijk  aantal  ftel- 
fels  te  voorfchijn  gebragt ,  die  alras  door  andere  vervan- 
gen zijn.  In  de  befpiegelende  Wijsbegeerte  is  het  federt 
de  tyden  van  leibnitz  en  wolff  ongemeen  vrucht? 
baar  geweest.  Stelfel  op  ftelfel  heeft  elkander  verdron- 
gen ,  bijna  met  dezelfde  fnelheid  als  de  modes  inde  hoofd- 
ftad  van  frankrijk*  Kant,  rbinhold,  pichtb, 
schelling,  h e g e l ,  fries:  ziet  daar  zoo 
vele  namen  van  hoofden  van  fekten ,  om  nu  niet  eens  te 
fpreken  van  de  tallooze  navolgers, "die  elk  op  zqne  wijze 
iets  bij  het  ftelfel  voegen  of  daarvan  afnemen,  ten  minfte 
het  nader  verklaren  of  op  andere  wetenfehappen  zoeken 
toe  te  pasfen.  Ook  de  Natuurkunde  wordt  aan  ftelfek 
onderworpen ,  en  de  Natuürfilozopf  raadpleegt  minder  dé 
ondervinding  dan  zijn  fystema.  De  Gefchiedenis  komt 
mede  niet  vrij*  en  de  best  geftaafde  gebeurt^nisfen  wor* 
den ,  te%  behoeve  van  een  of  ander  historisch  ftelfel*  in 
de&  fmeltkroes  der  hoogerekritiek  geworpen.  De  Duit- 
fcher  is  daarbij  hartstogtelijk ;  gaarne  verbindt  hij  het; 
gevoel  met  zijn  .onderzoekt ;  al  fpoedig  neemt  de  poëzij 
de  kleur  aan  van  het  wgsgeexige  ftelfel ,  en  verliest  zich 
in  dien  fmeltkroes  wel  eens  in  damp ,  die ,  naar  de  hoo- 
gere gewesten  opgeklommen,  ons  verhevene,  maar  on- 
bereikbare Idealen  vertoont.  Het  mystieke  vindt  in  Duüsch- 


DEBL  tfÉfeBRXANDKRS  EN  JWITSCHEgt.  55 

ütei,  'en  vond  er  reeds  fedett  de  veertiende  eeuw,  tal* 
rijke-  aanhangers ,  en  men  zoekt  daarvan,  met  onge- 
hoorde vlijt  ,  de  fporcn  zelfs  bij  Hindous  en  Mahome* 
darten  op. 

Dit  alles,  is  bij  den  Nederlander  gansch  anders.  Bij 
hem  is  zeker  dreven  naar  het  zakelijke,  hét  reéle  en 
fubftantiéle  niet  te  miskennen;  doch  daarom  zweeft  hij 
ook  in  lagere  kringen.  De  ftelfels  van  befpiegelende  Wijs- 
begeerte zijn  bij  ons  ten  uiterfte  fchaars ,  indien  wij  er 
hebben.  Wanneer  men  spinoza  niet  mederekent,  be- 
tuig ik,  behalve  frans  hems  tbr  huis  en  al- 
lard  hulshoff,  die  toch  nog  geene  eigene  ftel- 
fels bouwden  ,  geenen  befpiegelenden  Wijsgeer  van  aaam 
in  ons  vaderland  te  kennen ,  die  meer  deed,  dan  vlijtig 
zijne  voorgangers  op  het  betredene  pad  na  te  volgen.  In 
de  Godgeleerdheid  en  Gefchiedenis  heeft  bij  ons  de  hoo« 
geve  kritiek  nog  weinig  geluk  gehad,  of  het  moest  het 
gevolg  zijn  der  flaaflche  navolging,  waartoe,  helaas t 
onze  natie  zoo  bijzonder  geneigd  is.  Het  Mysticismus 
heeft  bij  ons  weinig  opgang  gemaakt,  en  de  Duitfchcrs 
hebben  zich  hevig  geërgerd  over  deszelfs  beftrijding  door 
onzen  borgbr.  Maar  in  wetenfehappen ,  die  een9  vas» 
ten  grond  hebben,  in  Wis-,  Natuur-,  Scheikunde, 
oude  en  hedendaagfche  Taalkennis,  Uitlegkuade ,  daar- 
op gebouwd  gefchiedkundig  onderzoek,  en  ftellige  Regts* 
geleerdheid ,  heeft  zeker  geen  land ,  naar  evenredigheid 
der  grootte,  het  onze  overtroffen.  Zelfs  verwijten  ons 
onze  oostelijke  naburen  wel  eens ,  dat  het  eenvoudige 
menfehenverfland  (h  gros  fem  commun)  der  Nedcrlan» 
ders  te  grof  is,  om  al  het  fijne  en  fcherpzinnige  van 
hunnen  driemaal  overgebaalden  wijsheidsgeest  te  door- 
gronden. Aan  HEMS  te  rh  ui  s  kunnen  zij  echter  geene 
hulde  ontzeggen;  doch  deze  maakt  eene  uitzondering/ 

Al  het  hier  gefielde  moet  geenszins  dienen ,  om  den 
geest  van  onderzoek ,  het  ftreven  zelfs  naar  het  ideale , 
hetwelk  de  Duitfchers  onderfcheidt ,  eenigermate  in  een 
ongunftig  ficht  te  ptaurtfen.    Onukfprekdqk  veel  heeft  de 

E  2 


56  OVSJt  DB    BrfZONDEJtB   GEAARDHEID 

wereld  aan  dien  geest  te  'danken :  de  Hervorming ,  de', 
bedrijding  der  tooverij  door  thomasius,  de  Thcodi- 
cee  van  leibnitz,  en  eene  menigte^wijsgeerige denk- 
beelden en  hi$torifche  twijfelingen ,  die ,  door  nader  on- 
derzoek ,  voor  de  waarheid  van  veel  dienst  zijn  geweest. 
Men  denke  Hechts  aan  de  ftroomen  van  licht ,  door  de 
befpiegelingen  van  den  eenigen  herder  over  zoo  vele 
vakken  vai\  menfchelijke  kunde  verfpreid.  Ik  wilde  flechts, 
als  een  feit ,  de  meerde*  e  overhelling  der  Duitfchers  tot 
het  denkbeeldige ,  die  der  Nederlanders  tot  het  zakelijke 
doen  opmerken,  welke  ik  nu  ook  door  de  befchouwing 
der  kunden  zal  (laven. 

Daar  de  kunden  als  9t  ware  de  zigtbare  met  de  onzigt- 
bare  wereld  aaneenfchakelen ,  zoo  daan  eenige  derzelven 
nader  bij  de  eerde ,  andere  bij  de  tweede.  Tot  de  eerde 
behoort  gewis  de  Schilderkunst,  tot  de  tweede  de  Toon- 
kunst. En  nu  raadplege  men  de  ondervinding ,  in  welke 
dier  kunden  de  Duitfchers ,  in  welke  de  Nederlanders 
meest  hebben  uitgemunt.  Na  -  ax  b  e  *  t  durbr, 
holbein  en.  lucas  cranach  heeft  de  Duit- 
fche  fchilderfchool  geehe  namen  van  eenig  belang  meer  te 
noemen ;  maar  höe  groot  is  de  Duitfcher  ,  en  ik  zou 
bijkans  zeggen  de  geheele  Duitfche  natie,  als  toonkun- 
ftenaar.  Ik  behoef  mij  naauwelijks  op  de  doorluchtige 
Weener  fchool,  op  het  driemanfchap  van  haydn,  m  o* 
zart  en  beethoven,  naauwelijks  op  o h u c k , 

BACH,    VON    WEBER,    HUMMEL,  '  SPOHR    en 

000  vele  andere  toonkundenaars  van  dfcn  eerden  rang  te 
beroepen,  waarmede  Duitschland  Italië  bijkans  evenaart, 
en,  wat  de  uitdrukking  des  geyoels  aangaat,  overtreft. 
Men  kome  in  eene  Duitfche  plaats,  in  een  dorp  zoo 
inen  wil,  en  vergelijke  dan  het  welluidende  volksgezaqg 
met  het  fchorre  gekras  onzer  draten ,  zoo  zal  .men  zeg- 
gen, dat  de  Duitfcher  van  nature  als  't  ware  «en  topn- 
kundenaar  is.  Maar  deze  kunst  is  juist  de  meest  ideale 
van  alle ;  zij  drukt  een  onbepaald ,  een  zwevend  gevoel 
uit ,  en  is  als  't  ware  de  weerklank  uit  eene  hoogere  wereld, 


DER  NEDERLANDERS  EN  DüITSCHËRS.  67 

waarvaö  wij  niets  mm»  f  maar  als  't  w*re  Hechts  een 
voorgevoel  hebben. 

Hoezeer  de  zucht  tot  muzijk  in  den  jongden  tijd  ooft 
bij  ons  ontwaakt  zij ,  moet  mdö  toch  zeggen ,  dat  zij  nu 
nog  (om  niet  van  de  achttiende  eeuw  te  fpreken,  toen 
er  bijna  geen  Nedertandfcfo  muzijk  beftond)  zeer  verre 
bij  onze  naburen  ten  achtere  is.  Waar  is  onder  ons  de 
Componist,  waar  heeft  hij  immer  beftaan,  die  aan  eerien 
Duitfchcr  van  den  eerften,  bijna  zou  ik  zeggen  van  den 
tweeden  rang ,  de  meerderheid  kan  betwisten  ?  Doch  nu 
béfchouwe  men  onze  Schilders  ,  en  wel  juist  diegenen , 
die  de  minst  ideale  ,  de  meest  uit  het  werkelijke ,  ja  uit 
het  dagdijkfche  leven  genomene  voorwerpen  afbeelden. 
Welk  een  overvloed  I  welk  eene  waarheid  en  kracht  van 
m  beelden  f  Zijn  al  deze  tallooze  (tukken  het  gewrocht 
van  een  volkje  van  twee  millioenen  raenfchen ,  gedurende 
naauweltjks  ééne  eeuw  V  (Want  daartoe  bepaalt  zich  ons 
gouden  tijdvak.)  En  is  na  eene  flirimering  van  een*  der- 
gelijken  tijdkring  die  kunst  niet  minder  ontwaakt ,  om  te 
doen  fcien  9  dat  zij  den  Nederlander  even  zoo  eigen  is 
als  den  Duitfchcr  te  Toonkunst?  Gewis!  indien  mo~ 
zaRt  cima rosa  ten  minde  bereikt,  zoo  mogen 
wij  rembrandt  den  waardigen  mededinger  van  m  i- 
o  h  a ë l  angelo  noemen ,  met  dit  onderfcheid >  dat 
de  Nederlander ,  naar  zijnen  volksaard ,  den  Italiaan 
het  Ideaal  overlaat ,  om  de  beftaande  Natuur  na  te  vol- 
gen, en  wel  bepaaldelijk  hetgene,  waarin  hij  het  meeste 
belang  ftelt  9  zijnen  huifelijken  kring* 

Tusfchen  deze  twee  uiterften  (laat  de  Poëzij ,  ah  be- 
fniddelaarfter ,  in  het  midden.  Ut  pictura  poSfis  >  ztU 
de  h  o  r  a  t  t  u  s ,  '  en  bij  de  Grieken  waren  Muzijk 
en  Dichtkunst  zelfs  één*  Ook  hier  is  het  karakter  der 
beide  natiën  onmiskenbaar.  De  verbeelding  en  het  gevoel 
door  fehepping  en  door  fantafie  te  ftreelen,  heerschte  reeds 
in  de  dertiende  eeuw  bij  de  Duitfche  minnezangers,  toen  de 
eerlijke  m  a  e  r  t  a  n  t  alle  verdichting  voor  heilloos  ver* 
klaarde  *  en  het  als  de  taak  oók  des  dichters  befehouwde *  de 


58  OVER  DR   Btf20ND£RE   GBAARDHEIB 

waarheid  te  fpreken.  Reeds  «boven  gewaagde  ik  ton  dmjgroo* 
ten  invloed  der  wijsbegeerte  en  hare  ftelfels  op  de  dichte- 
kunst  in  Duitschland;  ik  behoef 9  ten  bewijze  daarvan  , 
Hechts  tiecr,  novalis  en  de  schlegjsl* 
uit  de  fchole  van  schilling,  en  zelfs  *  in  meer 
dan  één  zijner  dichtftukken  9  s  c  H  i  L  l  e  r  uit  die  vaa 
kant,  aan  te  halen.  Hoe  heerlijk  heeft  u z  de Theodi* 
ace  van  l  B  i  b  n  i  t  2  in  gloeijende  verzen  oveügekwagt  i 
Doch  ik  wil  liefst  Hechts  drie  paar  dichters  aU  bewlj6 
mijner  ftelHng  aanvoeren ,.  dat  ook  in  de  poëzq  liet  zo* 
keUjkt  meer  den  Nederlander,  bet  ideale,  meer  den  Duit* 
fcher  kenmerkt* 

Het  hoogfte,  waartoe  een  dichter  kan  opklimmen  y  i* 
bet  heldendicht.  Volgens  de  meesten  onzer  kunstregtera 
bezitten  wy  er  Hechts  één,  den  Frifo  van  van  ha- 
ren. Ik  wil  dit  ,  zonder  in  de  woorden  dier  meester* 
te  zweren ,  thans  eens  voor  waarheid  aannemen ,  omdat 
de  vrij  algemeene  (tem  fchjjnt  aan  te  duiden  ,  dat  dit  ge- 
voelen althans  uitdrukt ,  wat  w*f  rvoor  een  heldendicht 
houden.  Ook  Duitschland  beeft  er  een  van  van  ha- 
re n  's  tijdgenoot ,  die  9  naar  de  algemeen*  uitfpraak 
der  kunstregters ,  den  naam  van  heldendichter  bij  de  zij- 
nen ,  zoo  niet  geheel  uit fluitend ,  althans  zeer  ver  boven 
alle  anderen  verdient ,  den  Mesjlas  van  klopstock. 
En  nu  zie  men  het  onmetelijk  onderfcheid!  In  den  Frifo 
is  alles  pofiticf,  alles  op  de  ondervinding  gegrond;  mis- 
fchien  zijn  de  ftaatslesfen  er  te  menigvuldig.  De. uitdruk- 
king klimt  zoo  weinig  boven  de  gewone  hoogte  v*n  de 
vatbaarheid  der  lezers  op  ,  dat  zij  hier  en  daar  zelfs  het 
platte  nadert.  Klopstock  daarentegen, ,  . in  zijnen 
Mesfias ,  is  al  te  verheven.  De  aarde  isrOechts  een  ge- 
deelte van  het  onmetelijk  tooneel  zijns  gedichts.  Hq 
waagt  zich  tot  in  den 'hemel  der  zaligen ,  waar  de  aard- 
bollen, klein  en  onmerkbaar  als  de  zandkorrels  9  onder 
den  voet  des  reizigers  oprijzen  en  ter  neder  zinken. 
Alles  is  op  die  leest  gefchoeid.  Het  geheel  heeft  eenè 
hemelfche,  eene  acthcrifchc  tint,  die  ons,  wel  is  waar 9 


D»K  N*DBR1AND**S   BN   SUITSCHEJLS.  89 

4b  de  vjjf-  eerfte,  aangen  wegfleeptj  nfaat  de.geest/dtfr 
«inftc  kzcrs  ti'geltemd-,  om  den; grotten,  den  lénigen, 
den  Hechts  te  hoog  b&ven  ons  zwevenden  dichter  ge- 
durende twintig  zangen  te  volgen.  Ziet  daar  de  verte* 
genwoordigera  .dër  twee  natiën  ( 

De  Hoogleeraar  v an  cappelle  heeft  de  beide 
dichters  hölt'V  en  'bïllamy  met  elkander  ver* 
geleken*  Het  moest  hem,  gelijk  ieder,  itt  hes  oóg 
vallen,  dat  hölty  meer  in  her  onbepaalde  ^  in  eéne 
denkbeeldige  wereld  rondzweeft,  dan  de  Zewwfbhc 
omger  der  Liefde ,  des  Vaderland*  en  der  Godsdienst* 
Ook  zijn  de  toonen  van  hölty  veel  ihedr  atiheritch* 
dan  die  rijns  voorgangers  in  de  plat  prtóöfche  acht- 
tiende eeuw ;  maar  de  laatfte  liaan  meer  op  eenig  ftelüg 
voorwerp,  fcijne  Phillis ,  lijn  Verrader  des  Vaderlands 
waren  geen  Idealen ,  en  hij  befpotte  zelfs  het  toen  200 
algemeene ,  zoo  «zeer  aangebedene  fentmenule*  H  ö  ir  r  y 
daarentegen  werd  door  zeker  duister  gevoel  van  zachte 
droefgeestigheid  bezield ,  hetwelk  hem  de  Natuur  in  een 
geheel  eigen ,  geheel  oorspronkelijk  licht  deed  befchou- 
wen.   HölTV  is  meer  Ideaal,  bbllamy  meet  reëel. 

Twee  groote,  bijna  gelijktijdig  overledene  dichters  heeft 
Dtiitschland  ën  Nederland  onlangs  verloren.  Het  zijn 
göthe  en  BtLDERDjgK.  Rijkdom  van  denkbeeldenen 
kundigheden,  gloed  en  kracht  van  voortelling,  overvloed 
vaö  voortbrengfelen ,-  invloed  op  de  letterkunde  Vürt  hun- 
nen tijd  hebben  beiden  met  elkander  g*mèén«  Ook  moet 
tóén  niet  uit  het  Oog  verliezen,  dat  nt£0*Ri>VK, 
vroeg  van  de  meesten  zijner  landgenooten ,  met  welke 
'hij  omging ,  door  eigene  godsdienftige ,  ftaatkundige  en 
wetenschappelijke  begrippen  Vervreemd,  zekere  verwijde- 
ring van  het  dagelijkfche  leven ,  zekere  overheüing  tot 
het  Ideale  heeft  overgenomen ,  die  hem ,  bij  al  zijnen 
fchijnbaren  afkeer  van  de  Duitfchers ,  aan  dezelve  nader 
brengt ,  dan  hij  zelf  wel  zou  hebben  willen  erkennen. 
Göthe  (harentegen  heeft  bij  zijrie  landgenooten  den 
naam,  dat  hij  meer  objectief  is  dan  eenig  ander  hunner 
dichters;  dat  hij  zich  me;  de  voorwerpen,  die  hg  fcMi- 


60  OVER  DB  BtfZONDERE  GEAARDHEID^ 

deren  wil,  ais  H  ware  yereemgt^  en  dus  geen*  duistere 
gevoelens  of  overleggingen*  naar  de  &ken  en  perfbnen 
afbaalt  zoo  als  ze  zijn  of  zich  rtrtoonen.  Dit  zou 
hem  nader  bij  de  Nederlandfche  manier  brengen.  Wij 
hebben  dus  in  bildeudqk  en  göthe  geen  twee 
uiterfien%  maar  integendeel  twee  nader  dan  de  meeste 
andere  dichters  der  onderfcheidene  volken  byeenfiaande 
Geniën,  En  nogtans  welk  een  onderfcheid  l  Men  verr 
gelijke  fledhts  een  Treurfpel  van  beiden,  den  Flans  V± 
bij  voorbeeld,  met  oöthe's  Egmondl  Hoe  veel 
meer  ziet  men  óiir  den  echten  knoop,  van  het  Treur» 
fpel,  hier  Hechts  den  held,  door  den  dichter  fomtijds 
geheel  denkbeeldig  gefchilderd!  Het  zou  ongerijmd  zgn, 
den  Willem  'van  Holland  en  den  Kormak  met  den  Torr 
quato  Tas  f  o  en  den  Faust  te  vergeleken;  ddir  heerscht 
eene  daad,  hier  een  Idee.  Talloos  ztfn  ook  in  onze 
dichters  de,  beschrijvingen ;  even  zoo  talloos  .  in  de 
Duitfchc  de  befpiegelingeq  in  den  fmaak  yan  tigd* 
ge 's  Urania. 

Mogen  wij  uit  dit  alles  niet  opmaken,  dat  de  Duit- 
fche  Poëzij  meer  tot  de  geliefde  kunst  der  Duitfchers\ 
de  Muzijk,  —  die  der  Nederlanders  tot  de  hunne,  de 
Schilderkunst ,  overhelt ;  dat  de  onze  meer  de  wezen- 
lijke wereld  .afbeeldt,  de  Duitfcher  in  het  rijk  der  Ideeën 
opklimt?  ; 

Maar ,  behalve  in  wetenfehappen  en  kunften »  ver- 
toont zich  ditzelfde  verfchijnfel  ook  in  de  taal;  en  hier 
kopen  wij  terug  op  hetgeen  wij  in  den  aanvang  nopens 
den  verfchillenden  aard  der  beide ,  hoezeer  anders  zeer 
overeenkomende,  talep  gezegd  hebben.  Immers  de  taal 
is  nog  -meer  dan  de  letterkunde  de  onmiddellijke  uit- 
drukking der  geaardheid  en  ftfitnming  des  volks.  Doch 
hier  mpeten  wij  eéne  noodzakelijke  opmerking  niet 
voorbijzien. 

^,  Het  Hoogduitsch  onzer  .dagen  is  niet  de  aloude  volks- 
taal, die  in  Germanic  weleer  werd  gefp roken;  zjj.is 
gemengd  en  zamengefmolten  uit  het  ruwere  OpperduUsch 
en  het  zachtere,    wel  eens  wat  platte  Nedcrfakfisch. 


DKA  NEDERLANDERS  BN  DUITSCHERS.  61 

Het  is  eigenlijk  eene  fehrffiaal ,  die  aan  de  Sakfifckè 
kanfelarij  haren  oorfprong 'en  aan  lüthbr's  Bijbel- 
vertaling haren  onnietelijken  invloed  te  danken  heeft,  en 
die  allengs  in  den  befchaafden  omgang  alle  Opperdmtfche 
en  Nederfakfifche  tongvallen  heeft  verdrongen.  Door 
dezen  haren  oorfprong  heeft  zij  ook  onbegrijpelijk  veel 
aan  de  Schrijvers,  die  haar  federt  drie  eeuwen  hebben  ge* 
toezigd,  ie  danken.  Zij  heeft  vele  uitdrukkingen  van  dat 
onbepaalde  ,  zwevende  gevoel ,  die  oveibelling  tot  droef- 
geestigheid en  hetgeen  de  Franfctie&  rêverie  noemen,  ea 
ook  vele  woorden ,  die  in  andere  fpraken  bijkans  geeöe 
vertaling  dulden ,  overgenomen.  Van  dien  aard  fcijn  Ah- 
nung9  'Ahncn^  Sehnfucht^  fieh  fehnen  ,  hehr  <>  JVeihe^ 
Götterfanie  9  feuertrunken ,  Ttammenfchild \  Geftalten^ 
HiM)  Ferklarungsglanz  *  Lichtmth ,  enz.  die  alle  uk 
goede  en  geachte  Schrijvers  ontleend  zijn.  In  onze  taal 
hebben  wij  van  deze  woorden  veel  minder.  Wij  moeten 
te  de  muzijk  nog  het  vreemde  Componist  bezigen,  waar 
de  Duitfcher  het  eigenaardige  Tokfeizer  heeft.  De  be~ 
roemde  l u ö l in r  twijfelde ,  nog  geen  vijftig  jaren  ge- 
leden ,  zeer,  of  men  wel  bwondtrtn  mogt  bezigen ;  hij 
«ègt ,  „ dat  vader  pbitama,  wanneer  hij  in  onze 
„  dagen  geleefd  had  en  voor  de  verleiding  vatbaar  ge* 
•„  Wees  t  was,  erzieh  met  het  echt  Oer madnfche -bewonderen 
*  (in  plaats  van  met  verwondering  aartfehouwen,  dat  nóg 
„niet  eens  den  geheelen  zin  uitdrukt)  zou  af  gemaah 
>,  hebben."  (*)  Zelft  miskennen  en  overdreven  noemt  hij 
„  bastaardwoord**])  wier  Duitfcie  troniën  maar  -al  te 
„  duidelijk  van  hunne  ware  afkomst  getuigenw"  Óokiöet 
bet  woord  Ehtfchlósfenheit  weet  Jhij  geen  raad»  En  van 
waar  dit  verfchil  in  de  twee  talen  %  Het  zijn  afgetrok- 
tene  denkbeelden.  Niemand  heeft  echter  later  zwarigheid 
gemaakt ,  om  de  drie  eerde  woorden  van  dè  Duitfchers 
óver  te  nemen ;  terwtjl  ons  gezond  verftand  óns  het  as*» 
dete,  dat  van  Entfchlufs\  afjfkomftig  is,  heeft  doen  ver- 
werpen* Doch ,  zoodra  :  men  op  het  vaste  land  der 
ftellige  wetenfehap  komt,  is  de  meerderheid,  voor  on$ 

*  -(*>llüTïCïNï,"5n>y«ry  bl.  9    11.     *   "'■-■•    : - 


$1  OVttR  I>»  BrjZONI>*AEr*ftAAttDH£fD 

faèOfet»  Heb  vele  fWooxfkn^'^^r  vtn  kMtüghedea »  4fe 
de  DUiifchcr  •  niet  das  door  -bastaardwoorden  kan*  uit* 
drukteen,  *n  dte  wltf-naaf  iden  *atd  ouaer  «taal  kunne» 
BDèiöetl  1  WitkUndt  ^werktttgitiftd*,  -wterwxg&unde  > 
fdkundc  +fihtikundt+  rtdtnibrkunde  *  foV6*H*tuarkurh 
fat  ^ikOfnU;wtjibcgetrt6iirtHd^^tHUcrk&ndt^dclf- 
ftofhtfide  ten  200  vele  andere  «meen  Omtrent  do  fchqepr 
vaart  fe  oraö  tial^natiHiriijltf  rijker,  zoo  wel  in  woorden 
als  uitdrukkingen  en  fpreekwqzen*  dan  die  4t$  Buit* 
fohers  y  omdat  de  laatfté^deor  een  niet  dan  zijdelings  aaa 
de  ze&  paknd  volk  wordt  gefprokco»  limbo*  ook  onze  <*al 
ia  eigenlijk  flecht*  het  Veredelde  o\sè~Hollandfcht  diakkt* 
hetwelk  ziek  van  den  gdieelen  Nederduitfchen  hooftkak» 
die  kngs  de  Noord-  en  Ooafóeeen  van  Duinkerken  tot 
voorbij  Koningsbergen  gefproken  wordtv  alléén  tot  fchrj(J£. 
taai  heeft'  verheven.  De  beide  Zijtakken,  het  Viamwh 
en  <Nedcrfakthüh)  en  de  ■  bijna  verdorde  /Vfe/ofo  ULk» 
ui^j  door  fledït*  weinig  goede  Schrijvers  beoefend*  «ft . 
«tobr< drie:  veroverende  nabuxen,  het  Fransck* het  #<?(#■ 
rfaftm)  én  hét  Holiandsch,  uit  dö  fchrijftaal,€n  bijkans  zetfs 
Uit  de  taal  der  samenleving,  verdrongen.  Vandaar  dat 
de  zeevaart ,  dat  vroegere  hoofdbeÜaau  der  Hollanders  # 
ook,  zei*  wel  in' woorden  al»,  fpreekwijzen,  een'  ontwy- 
felbfcren  en  fterken  invloed  pp  onze  taal  heeft  geoefend, 
De  behoefte  ,  öm  zich  in  het  dagelijkfche  leven  £oo  wel  9 
ab  in  gefchriften,  vo6r  een  klein  publiek  verftaanbaar 
uit  te  drukken,  heeft  dan  ook  in  onzen  tfld  dm  ftyl 
meÉr  vioeijend  gemaakt,  dan  bfl  ten- Duitfohcr ,  die, 
b§  de'groote  uitgeftrekthekl  van  aftn-  land ,  zich  een  ge- 
teerdlezéad  publiek  mag  vooritelta»,  Aus  mineer  op 
dfcn  1  vorm  ziet  ,  en  fanotijds  ,•  door  in  elkander  gefcb*- 
vtene  volzinnen,  verwijdering  van  het  onderwttp  en  hdt 
gezegde  duistere,  orakeltaal  fpreékc.  Het  dwaaibegap 
vtin  fonanrigen  t  dat  duidelijkheid  etn  keomerk  van  op- 
ftrvtakkigktid \  duisterheid  daarentegen  van  diepte  is , 
(even  als 'Ja  het  water)  kan  misfchien  ook  iets  hiertoe 
bgdittgen. 
Doch  welke  is  de  reden  van  dit  grondverfchil  inden 


DM,  »*D»*fcAN]|Bft0  4Mt .  DUmOHIM.  W 

volksaard,  im«lnfl»  bfrden  rflai&^geleftfdenentailst- 
beoefenaars  9  die  ,  in»  wetenfchappen ,  letteren ,'  kuitftoai 
taal ,  die.  twe#:  volken  zoo;  velschillend  tw$zigt  ?  Het^jj 
m#  vecgnndy  hier  eene.  gisfing  «an<uL  eöideel4fc  en» 
derwetpen* 

In  Dnitscktond%  welks  doorgkafis  vnfchftaicr»  grocdüv 
dert  onfeetogdqke'  tijden  bebouwd  is  ^  doch  waarvan  d* 
bebouwer  weinige  4  de  <Adel  en  de  Otwcolijkheid'dé  rijk* 
fte  vruchten  plukten,  is.de  lerffiand {?q&  z\t  de  letter* 
beoefenaars,  in  tegenoverftdling  Van  nc€r*  toxiréirftand) 
of  burgert  en  krijgslieden  y  werden  genoemd)  «erlang  in 
geringe  achting  geweest ,  vooral  tegenover'  deö  Adel»  Tot 
een  klein  inkomen  beperkt*  waarvoor  «q  .nog  diep  moee>- 
ten  buigen  en  hunne  begünitigers  J0ét  titel»  en  kritefeijefl, 
weinig  door  ambten  of  bedieningen  in  betrekking  tot  böt 
dadelijk  wttkzame  leven  ,  bad  de  Buitfche  kttermiünaar 
en  geleefde  fchsfars  den  grooten prikkel  der  liefde  tot  bet 
vaderland ,  in  honderd  kleine  Staten  vetfnipfierd:;  tot 
den.  mem 9  waar  geene  boofdftad,  geen  nudddpum  van 
gemeenfehap  was.  Daar  nü  ook  de  Regeringen»  langton 
tijd  meer  voor  de  genoegend  van  den  genadig**  Heer , 
ten  wiens»  behoeve  men  Parföicejtfgt  hield  en  de  landshtode* 
ren  naar.  Jmerika  verkocht,  dan  voor  de  belangen  van 
het  volk  zorgden  ,  nam  de  teruggezette  dichter  en  geleerde 
de  toevlcgt  tot  het  onbeperkte  gebied  van  den  geest  efi 
de  verbeelding;  hij  vond  zijn  geluk  in  zelf  gevoönde 
U topics  ,  in  Üelfels ,  waarin  hij  fchepper.  was.  en  gebie- 
der ,,  en  hij  leefde  minder  in  de  werkelijke  wereld  ,<*aar 
de  onbefbhaafde  Landedelman  veel  hooger  ftond  dan  hij , 
dan. in  bet  Kijk  der  Fantafie.  Het  ia  waar.,  deze?tt*> 
fiand  beftaao  thans  niet  meer;  maar  de  overgang  tot^en* 
anderen  (faut  van*ake»,  waarin  de  geleerde  meer  yfcw**. 
burger,  is,,  heeft  de  oude  rigting  van  den  geest  vöran- 
derd,  zonder  nog  een9  nieuwen  voort  te  brengen*  Duittck» 
tand  heeft  nu  Conftitufiën  en  Hemmende  Hoogleeraifcs 
in  de  Stsatsvergaderingen;  maar  de  teelt  zijner  dichtere 
fchijnt  uitgeftorven,  eaook  in  dewijsgees^geftelfkkkeeft 
cene .  verpoozing  plaats* 


64       OVER  DE  BQZONDBRE  é&AARDHEip- 

Hoe  geheel  Terfchlllend  daarvan  vertoont  zich  ons 
Vaderland !  Reeds  in  de  oudfte  tijden  bragt  's  lands 
#  natuurlijke  toeftand,  die  veel  werkzaamheid  vereischte 
om  het  boven  water. te  houden,  zekere  vrijheid  van  den 
burgerftand  voort,  die  vooral  in  het  meest  bedreigde 
Holland  en  Zeeland  al  meer  en  meer  de  gelijkheid  nader 
kwam  en  den  adeltrots  fnuikte*  De  werkzaamheid,  dooi 
koophandel ,  zeevaart  en  fabrijkèn  gevoed ,  bezielde  alle 
Handen  en  vereischte  aller  vlijt*  Men  had  geenen  tijd ; 
om  befpiegelende  ftelfels  te  bonwen ,  of  in  het  rijk  der 
verbeelding  te  gaan  omdolen.  Hier  kwam ,  kort  na  de 
herleving  der  letteren ,  de  vreefefijke  tachtigjarige  oorlog 
bij ,  die  echter  meer  prikkel  tot  arbeidzaamheid  was  daü  x 
de  dertigjarige  in  DuitscUand,  waarin  vreemdelingen 
Ulies  te  vuur  en  te  zwaard  verwoestten;  terwijl  de  Ne- 
derlander, wiens  grondgebied  in  de  Republiek  fpoedig 
bevrijd  werd,  daar  veel  meer.ftof  vond,  om  de  groote 
daden  zijner  tijd-  en  laodgenooten  te  vermelden.  Hij  had 
-een  Vaderland,  wel  klein,  wel  beperkt,  maar  waarvan 
ihij  geene  vergrooting  begeerde,  zoo  -als  de  Duitfcher 
die  menigmaal  met  zijn  bloed  voor  zijnen  Vorst ,  zonder 
eenig  nut  voor  zichzelven,  moest  Ifoopen.  Hier  vond 
de  dichter  dus  reeds  dadelijk  een  veld  voor  zich ,  waar 
de  wezenlijkheid  geene  verdichting  behoefde,  om  be- 
langrijk  te  worden ;  en  zoo  men  verdichten  wilde ,  was 
de  Olympus  immers  bij  de  hand.  In  de  achttiende  eeuw 
daarentegen  was  men  te  rijk  geworden :  alle  prikkels  tot 
dichten,  tot  filozoftren  en  tot  daden  waren  verftompt. 
Waartoe  zou  de  wijsgeer ,  de  dichter  eene  ideale  wereld 
hebben  opgezocht?  Hij  had  het  in  de  wérkelijke  te 
goed;  Daarenboven  had  de  noodzakelijkheid  der  wis-  en 
•werktuigkunde ,  eensdeels  tot  's  lands  behoud,  ander- 
deels tot  den  fcheepsbouw  en  de  fcheepvaart,  zekeren 
-wiskundigen  geest  bij  de  natie  voortgebragt ,  die  tegen 
«die  holle  ftelfels,  tegen  alle  luchtkasteelen  en  fcheeve 
redeneringen  behoedde ,  en  flechts  het  zakelijke ,  het 
ware ,  het  nuttige  deed  opzoeken.  Vandaar ,  naar  mijne 
denkbeelden,  de  grondtrelc,  die  door  de  omftandigheden 


.   DJ&R   NEDBRLANDERS  £N   DUJTSCHERS.    •        65 

en  lotgevallen  der  beide  natiën  aan  dezelve  als  kebmerk 
werd  ingedrukt.  ' 

Tegen  dit  gevoelen  voorzie  ik  echter  eene  gewigtige 
bedenking ,  uit  de  Gefchiede&is  ontleend.  In  het  oude 
Griekenland  waren  al  de  Doriêrs  binnenlandfche ,  land- 
bouwende  (lammen  ,  en  daarbij  toch  vreemd  aan  wijsbe* 
geerte  ea  bijkans  aan  dichtkunst,  zoodat  zij  zelfs  hunne 
Barden  uit  Athene  moesten  ontbieden ;  de  Iöniêrs  daar- 
entegen bewoners  van  kustlanden »  ijverige  zeevaarders  en 
kooplieden  9  die  daarbij  toch  niet  Hechts,  genoegzaam 
ui tfl  uitend ,  de  heerlijkfte  poëzij  in  alle  vakken  ,  maar  ook 
de  wijsbegeerte  beoefenden.  Tot  hen  behoorden  home- 
rus,   SOPHOKLES, ANAXAGORAS   en    PLATO; 

bij  hen  bloeiden  de  kunden  in  den  hoogden  trap..  Van- 
daar dat  men  zoo  veel  [dealen  van  fchoonheid  en  eene 
rigting  tot  het;  bouwen  van  denkbeeldige  Republieken 
ukfluitend  bij  hen  vond,  terwijl  de  Doriêrs  zich  zoo 
geheel  tot  het  werkelijk  beftaande  bepaalden.  Bewijst 
zulks  niet  de  valschheid  mijner  gisfing? 

Doch  letten  wij  op  verfcheidene  bijzonderheden*  De 
flavernij  bewerkte  by  de  oudp  Staten  een  groot  «verfchil 
van  de  hedendaagfehe.  Schoon  Athene  een  handeldrij- 
vende  en  zeevarende  Staat  was , .  hadden  de  Atheners 
nogtans  wel  den  tijdbom  den  geheelen  dag  op  de  markt 
en  elders  rond  te  gaan  en  te  vragen  2  Is  er,  wat  nieuws  % 
Zij  hadden  Hechts  fchepen,  of  goederen,  of  fabrijken 
in  eigendom ,  maar  lieten  die  door  (laven ,  waaronder  er 
ook  waren,  die  wij  meesterknechts  zouden  noemen,  be- 
werken. Daarenboven  gaf  hun  handel  en.  zeevaart  ook 
op  verre  na  niet  zoo  veel  voordeelen ,  als  aan  onze  voor- 
vaderen, zoodat  de  rijkdom  hen  niet.  wel  geheel  kon 
verftompen.  De  heerlijke  tooneelen,  van  ftaatswege 
ter  eere  van  ba  och  us  vertoond,  konden,  ook  niet  na- 
laten, de  natie  in  de  wereld  der .  verbeelding  rond  te 
voeren.  Immers  de  Mythologie  was  toen  geen  doods 
vorm,  gelijk  bij  de  nieuwere  natiën,  maar  maakte  het 
gewigtigfte  beftanddeel  uit  van  de  Volksgodsdienst.  Ook 
waren  de  Atheenfche  wijsgeerige  ftelfels  iets  geheel  an~ 


(0        OVJtfc  4Mt' «gZOK&BSLB ><OBA*R»BBOT  ,  ' E»Z. 

cfets  dan  de  DtHtfchc.  Z$  waren  als  9t  ware  levende 
afbeeldingen  van  den  besten  Staat,  zoo  ab4eGr«?* 
zich  dien  voordellen  kan,  en  dus  met  de  praktik  zeer 
naauw  verwant;  de  fystema's  va»  kant  en  ichrl- 
lino  hebben  met  het  werkelijke  leyen  weinig  of  niets 
te  doen*  Hoezoer  de  Stotfche  en  Bpikurifcht  ftetfete 
ook  , '  op  geheel  verfchillende  wijze  ,  met  het  werkelijke 
leven  naamwin  betrekking  (tonden,  heeft  de  ondervin- 
ding en  de  (trekking  zelve  dier  ftelfels  geleerd;  maar 
men  moet  .altijd  het  ligt  beweegbare  der  Grickfche  ver- 
beeldingskracht daarbij  In  aanmerking  nemen.  Eindelijk 
was  de  oude  Gritkfche  poëzij  in  aard  en  ftrekking  he- 
melsbreed onderfcheiden  van  de  tegenwoordige  Duitfchc  ; 
gel|jk  schiller,  fai  éijne  heerlijke  verhandeling  over 
de  naïve  en  gevoelige  dichtfoort ,  met  verfcheidene  voor- 
beelden treffend  heeft  aangetoond*  Dat  de  Doricrs  niets 
voor  de  befchaving  van  ,den  geest  gedaan-,  maar  ook 
geen*  fcbadelijke,  voor  zedelijkheid,  godsdiensten  va- 
derlandsliefde heillooze  ftelfels,  gelijk  dat  van  r  p  i  k  u- 
r  u  s  *  nitgebroeid  hebben ,  lag  oorfpronkelijk  in  het  ftel- 
lige  verbod  hunner  wetgevers  om  geene  nieuwigheden  in 
te  voeren  >  welk  woord  zelfs  altijd  ia  een*  kwaden  zin 
werd  •  opgevat*  Daar  was  de  bron  tot  nieuwe  ftelfels  , 
tot  het  vormen  van  Idealen ,  tot  verbeteringen  tn  de  mu- 
zijk  zélfs ,  van  regeringswege  gedopt.  Waar  deze  wet 
voorbijgezien  werd ,  gelijk  te  Syrakufe ,  was  het  ftelfei 
der  beweging  levendig  genoeg ,  hoewel  andere  oorzaken 
er  de  ontwikkeling  van  groote  vernuften  beletteden.  Ook 
daar,  gelijk  hier  te  lande,  fchijnt  overigens  de  geest  zich 
meer  uitfluitend  aan  de  wiskunde  te  hebben  overgegeven. 
Hiermede  meen  ik  de  tegenwerping ,  die  men  van  de 
Griekfeh*  Staten  tegen  mijne  (telling  zou  kussen  ont- 
kenen, te  hebben  weerlegd.  Mogt  dit  vertoog  ons 
eenigzins  de  gewrochten  der  beide  zuster-natiën  uit  een 
onzijdig  oogpunt  hebben  doen  befchouwen,  zoo  zou 
mijn  oogmerk  bereikt  zijn» 


TOBiPOAKBM .  AAM «ttJLVtANOBNttffc  >        W 


TWBB    TOESPRAKEN  AAN  f)E   GEVANGENEN    *N  1TET 
TUCHTHUIS    TB-SPANDAtJ,    GEDAAN    DOOR    THO- 
MAS   3CHILLIT0B  ,  VAN  LONDEN.  (♦) 

De  beide  hier  volgende  Toefpraken  ziju^  gedurende  den 
■omer  de»  Jaers  18%,  in  het  voorbeeldig  ingerigt  Tuchthuis 
te  Spandau  gedaan,  door  een  bekwaam,  fnelfchrij ver  opge- 
teekend  en  federc  bewaard  gebleven»  Zij  werden  al  aanftonda 
bjj  de.  gevangenen,  over  hec  algemeen»  gunftig  opgenomen, 
eo  rebenen  bij  foniinigqn  inzonderheid  Jeyendige  indrukken  te 
verwekken;  en  aangezien  zyf  naar  men  vernam,  voor  het 
vervolg  niet  zonder  nut  ztfn  gebleven*  zoo  hoopt  men,  dat 
eene  meerdere  verbreiding  van  dezelve,  ook  aan  andere  plaat- 
fen,  eenen  weldadigen  invloed  moge  uitoefenen  op  hec  ge* 
moed  van  die  ongelukkigen ,  welke,  alhoewel  zij,  billijker, 
wijze,  voor  hnnne  misdrijven  boeten,  te  geljjker  tijd  voor» 
werpen  ztfn  van  beklag  voor  de  medelijdende  en  gevoelige 
harten  van  hen,  die  de  uitbreiding  der  gelukzaligheid  tact 
alle  hunne  natuurgenooten  weafchen.  te  hemdeden» 

Eerfis  Totfpraak. 

Het  is  een  gevoel  mijner  eindelooae  verpligtfng  taa 
God,  eo  eene  opregte  liefde  tot  uk,  als  mijne  mede* 
menfehen,  begiftigd  met  eenen  onfterfelijhen  geest,  die 
evenzeer  dierbaar  is  aan  den  Heer  als  de  mijne  —  het 
is  eene  onpartijdige,  Evangelifche  liefde,  die  mij  be- 
woog én  bereidwillig  maakte,  mijn  tegenwoordig  bezoek 
voor  ui.  te  beftemmeü j  en  thans  is  het  mijn  innigfte 
wensch,  dat  ik,  als  een  gefebikt  werktuig,  dienen 
moge,  om  ui.   tot  een  hoogstgewigtig  onderzoek  te  be- 

(*)  Qpder  dezen  titel  ia,  in  den  loop  des  ver  draken  jaara,  te 
Pymom^bii  grorgüsuar,  eenftukjeverfchenen,  waar- 
van de  vertaling,  langs  dezen  weg,  aan  onze  Landgenooten 
wordt  aangeboden.  Dit  gefchrift ,  vroeger  in  het  licht  ge- 
geven zqnde ,  zon  als  eene  Bijlage  hebben  kunnen  dienen  tot 
de  Aanteekenlng  van  het  in  den  loop  des  jaars  1833  uit- 
gegeven gefchrift :  Hèt  begtnfel  der  Dood/trof  getoetst  aan  de- 
teer  van  Openbaring  en  Christendem.  —    Vert. 


68        TWEE   TOESPRAKEN  AAN  DE   GEVANGENEN 

wegen.  Ik  werisch,  namelijk,  dat  gijl,  beproeven  en 
onderzoeken  moogt  ,-  wat  het  zif ,  dat  urn  dezen 
treurigen  toeftand  gebragt  heeft,  waarin  gij  een  kost- 
baar goed,  uwe  vrijheid ,  moet  ontberen ,  en  de  fmar- 
telijke  gewaarwording  ondervindt »  dat  nlannen  van  hunne 
vrouwen ,  ouders  van  hunne  kinderen  en  kinderen  vaa 
hunne  ouders  vefwijderd  zijn;  eene  fcheiding,  welke, 
gelijk  ik  overtuigd  ben ,  geenszins  de  wil  is  van  onzen, 
hemelfchen  Vader,  die  voorzeker  geen  welgevallen  ia 
onze  ellende  kan  vinden.  Neen ,  Hij  wil  onze  geluk- 
zaligheid ,  zoo  wel  voor  deze  als  voor  eene  toekomende 
wereld ;  en  opdat  ieder  mensch  daartoe  geraken  en  God 
zijne  genadige  oogmerken  bereiken  zoude,  zoo  heeft  Hij 
aan  een  iegelijk  zijne  Goddelijke  wet  in  het  hart  ge- 
fchreven  en  dezelve  in  ons  gemoed  gelegd.  Deze  wet 
gebiedt  ons,  wat  wij  doen  moeten  en  wat  wij  behooren. 
te  vermijden  en  na  te  laten ,  wanneer  wij ,  in  het  oog, 
van  God,  welbehagelijk  wandelen  en  onszelven  bet 
genot  eens  tijdelijken  en  eeuwigen  vredes  verzekeren  wil-, 
len ,  dien  Hij  voor  een  ieder  onzer  beftemd  heeft.  Wan- 
neer gijl.  nu  dit  onderzoek'  te  werk  (lelt ,  uzelven  be- 
proeft en  vraagt :  wat  was  het  toch ,  dat  mij  in  dezen 
kommervollen  toeftand  plaatfte  ?  zoo  boude  ik  mij  over- 
tuigd, dat  ieder  voor  zich  zei  ven  zal  inzien,  hoe 
hij,  bij  gebrek  aan  opmerkzaamheid  op  de  Goddelijke 
fiem  van  zijn  geweten  en  uit  ongehoorzaamheid  omtrent 
dezelve ,  in  eene  zoo  diepe  ellende  vervallen  is.  Immers 
deze  geheime  ftem ,  die  in  ons  binnenfte  zacht  tot  ons. 
fpreekt,  toont  ons  en  allen  menfchen,  op  de  duidelijkfte 
wijze,  het  goede  en  kwade,  zoodat  wij  beide  van  el- 
kander onderfcheiden  en  erkennen  kunnen ,  wat  wij  ver- 
kiezen en  doen  of  vermijden  en  nalaten  moeten ,  wanneer 
wij  gezind  zijn  overeenkomftig  Gods  welbehagen  te  han- 
delen. Maar  dewijl  het  nu  duidelijk  is,  dat  gijl.  uit 
gebrek  aan  opmerkzaamheid  op  dit  inwendige  getuigenis 
uws  gemoeds,  en  uit  ongehoorzaamheid  aan  deszelfs 
geheime  herinneringen,  in  .dien  ongelukkigen  toeftand 
verzonken  zijt,  waarin  gij  u  thans  bevindt,  2{oojcan  ik 


IN.  HET   TUCHTHUIS   TE    SPANDAU.  S9 

ia  waarheid  betuigen  ,  dat  ik  hartelijk  voor  ui.  bidde  9 
dat  de  verloopen  tijd ,  in  welken  gij  ongeneigd  geweest 
_  zijt ,  om  de  tucht  en  beftraffing  des  Heiligen  Geestes  in 
uwe  harten  aan  te  nemen ,  thans  mag  zijn  voorbijge- 
gaan, en  dat  het  voortaan  üwvernftig  dreven  moge  uit- 
maken 9  om ,  met  des  te  grooter  opmerkzaamheid  en 
waakzaamheid ,  aan  de  inwendige  dem  van  het  Goddelijk 
gebod  in  uwe  harten  gehoor  te  geven.  Dit  is  het  éénige, 
en  kan  flechts  het  éénige  middel  zijn,  om  vergeving 
voor  uwe  misdrijven  en  zonden  te  ontvangen;  eene  ver* 
gifenis  9  metderdaad  9  allernoodzakelijkst  voor  een  iege- 
lijk, die  zijne  kostbare  ziel,  na  de  ftormen  van  dit 
leven,  eenmaal  in  het  land  der  eeuwige  rust  hoopt 
overgebragt  te  zien.  Van  deze  vergiffenis  kunt  gijl. 
evenwel  ddn  eerst  verzekerd  worden  9  wanneer  gij  u ,  in 
alle  opregtheid,  wendt  tot  jbzus,  den  Heilanden, 
Vcrhsfer  van  zondaren ,  en  die  9  ook  om  den  wille  hun- 
ner overtredingen ,  den  dood  des  kruifes  geleden  heeft , 
opdat  Hij  in  uwe  harten  eene  echte  droefheid  verwekke, 
die  eene  onberouwelijke  bekeering  tot  zaligheid  .werkt. 

De  eerde  flap,  die  door  uL ,  bij  het  gevoel  van  dit 
hartelijk  leedwezen,  behoort  gedaan  te  worden,* is,  den 
almagtigen  God  te  fmeeken ,  dat  Hijzelf  ui.  geneigd  make 
jegens  anderen  vergevensgezind  te  zijn  9  zoodat  gij ,  uit 
's  harten  grond  9  eenen  ieder  vergeeft,  en  grenen  haat 
koestert  tegen  hen ,  die  uwe  gevangenneming  hebben  te 
weeggebragt,  noch  tegen  het  Geregtshof,  dat  u  ver- 
oordeelde. Dit  is  inderdaad  eene  zware  taak  voorvkesch 
en  bloed;  dan  gij. behoort  daarbij  te  bedenken,  dat  het 
de  uitdrukkelijke  verklaring  van  onzen  Heiland  jbzus 
Christus  zelv'  is,  dat  wij  moeten  vergeven,  wan- 
neer wij  vergiffenis  wenfchen  te  erlangen.  Dan,  hoe 
moeijelijk  deze  taak  voor  u  ook  zijn  moge ,  ik  houde 
mij  toch  overtuigd ,  dat  gij ,  voor  zoo  verre  gij  op  de 
Goddelijke  hulp  en  den  vermogenden  bijdand  onzes  Hee- 
ren  je z u s  Christus  bouwt ,  nevens  mij ,  zult  on- 
dervinden, dat»  Hij  u  derken  en  bereidwillig  maken  zal, 
om ,  door  Hem ,  alles  te  vermogen. 

MENCELW.    1835.  NO.    2.  F 


70         TWEE   TOESPRAKEN   AAN   DE    GEVANGENEN 

Verre  zij  het  van  ui. ,  ontevredenheid  te  koesteren 
over  de  wetten  uws  ïands.  Immers ,  wanneer  gij  uzel- 
ven  regt  naauwkeurig  beproeft,  zoo  zult  gij  bevinden, 
dat  de  oorzaak  uwer  rampen  geenszins  aan  die  wetten 
behoort  te  worden  toegefchreven ,  maar  veeleer  daaraan , 
dat  gij,  de  verzoekingen  van  den  vijand  uwer  zielen 
gehoor  gegeven  hebbende,  daardoor  tot  de  door  u  be- 
drevene  verkeerdheden  zijt  verleid  geworden.  Laat  het 
daarom  veelmeer  uw  toeleg  zijn ,  om ,  door  de  mede- 
werkende kracht  des  Heiligen  Geestes,  eene  dankbare 
gemoedsgefteldheid  omtrent  uwe  Overheden  aan  den  dag 
te  leggen,  en  befchouwt  het  als  eene  grooté  weldaad, 
onder  eene  milde  Regering  te  leven. 

Ik  ben  geenszins  voornemens  ui.  verwy  tingen  te  doen , 
en  ik  wensch ,  dat  hetgeen  ik  zeg  door  ui.  niet  als  zoo- 
danig zal  befchouwd  worden ;   neen ,  ik  kan  in  waarheid 
betuigen  ,  dat ,  'bijaldien  het  mogelijk  ware ,  dat  het  hart 
eens  meiifchen  bloeden  kon,  gewis  het  mijne  zou  bloe- 
den ,   terwijl  ik  uweft  toeftand    in  ernftige  overweging 
neme.    O !  daarom  herhaal  ik  het  andermaal :  befchouwt 
het  als   eene   groote  weldaad ,  dat  uw  tegenwoordig  lot 
ui.  in  dit  land  is  te  beurt  gevallen.    Bevondt  gij  u  toch 
in  mijn  -vaderland  (Engeland) ,   en  waart  gij  naar  de 
aldaar  beftaande  wetten  geftraft,  zoo  is  het  hoogstwaar- 
fchijiüijk,    dat    velen    uwer   het  leven  zouden  hebben 
Moeten  verliezen ,   en  gijl.  waart  dan  in  een'  zeer  on- 
voorbereiden  toeftand  weggerukt ,  ^  om  voor  God  in  het 
gerigt  te  verfchijnen  !  Niemand  uwer  zegge :    „  Het  ware 
„  welligt  beter  voor  mij,  het  leven  verloren  te  hebben, 
„  dan  xnïj  van  mijne  vrijheid  beroofd  en  van  mijne  be- 
„  trekkingen  gefcheiden  te  zien."    Ik   zou   mij,   veel- 
Kgt ,  met  deze  denkbeelden  kunnen  vereenigen ,   wanneer 
ik  niet  bedacht ,   dat  er   op  dit  leven  nog  een  ander  en 
eeuwigdurend   leven   volgen  zal.    Wanneer  wij  dit   le- 
vendig inzien  ,   dan  wordt  het  ons  duidelijk ,  welk  eene 
weldaad  het  is ,  onder   een  Befluur  te  leven ,   dat  het 
kostelijke  leven  eens  menfehen  weet   te  Jchatten ;  maar 
daarom  ook  fineek  ik  ui. ,  dat  gij ,  door  hetgeen  g(j  thans 


!W   H*T   TUCHTHUIS    TB    SPAftDAU.  71 

lijdt ,  bewogen  nxoogt  worden  r  de-  wet ,  die  God  op  de 
tafelen  uwer  harten  gefchreven  heeft,  van  nu  af  aan 
beter  op  te  volgen ;  dan  zou  uw  lijden  u  van  dag  tot 
dag  immer  ligter  te  dragen  vallen,  en  dm  zou  de  heil- 
zame drak  ,  dien  gij  thans  ondervindt ,  een  weldadig 
berouw  in  u  opwekken  ;  een  berouw ,  dat  u  geen  ver- 
driet zal  baren ,  maar  u  in  het  oog  des  genadigen  Gods 
aangenaam  maken  kan. 

Mogt  gijh  welligt  verleid  worden  tot  ongeoorloofde 
uitdrukkingen ,  of  booze  en  ligtzinnige  woorden ,  tracht 
dan  die  "verzoeking,  door  den  bijftand  van  uwen 
Vertesfer,  te  wederftaan.  Daardoor,  dat  gij  aan  Zijne 
ftem  in  uw  geweten  gehoor  geeft,  zult  gijt  er  toe 
komen ,  om  u  doof  uw  goed  gedrag  bij  uwe  Overheden 
da  Opzieners  aan  te  bevelen.  Dao  zute  gijl.  hun  geene 
bekommernis  meer  veroorzaken,  e»  hun  de  zorg  en 
moeite,  die  zij  on  uwentwil  aanwenden,  zeer  verligten. 

En  hebt  gijl.  uwen  arbeid-  volbragt,  begeeft  u  dan 
niet  tot  onnutte  gefprekken ,  maar  leest  veel  liever  in 
de  FMtigc  Schrift;  want  deze  ftrekt  tot  kering ^  be- 
ftraffing  ,  verbetering  en  onderwijzing  op  den  weg  der 
geregeighéld.  Het  ontbreekt  mij  aan  woorden',  om  ui. 
volkomen  te  overtuigen ,  van  welk  een  gewigt  die  hei- 
lige oorkonden  voor  ons ,  menfehen ,  zijn ;  maar  ik  ben. 
overtuigd ,  dat  zij  ui.  tot  een  onberekenbaar  nut  zullen 
verftrekken.  Wanneer  gij,  na  volbragte  mak,  met  ftille 
opmerkzaamheid  in  dezelve  leest ,  zult  gij  gewis  eenen 
grooten  vrede  in  uw  gemoed  ondervinden ,  en.  u  niet 
zoo  onrustig  gevoelen ,  als  wanneer  gij  den  dierbaren 
tijd  met  onnutte  of  ligtzinnige  gefprekken  verbeuzelt. 

Wanneer  gijl- >  op  deze  wijze,,  ernftig  gezuid  zijt , 
ten  allen  tijde ,  deg  bijftand  vaa  den  alamtegenwoordi- 
gen  God  te  zoeken*  ea  ootmoedig  voor  Hem  te  wan- 
delen, zidt  gi>  eiken  dag  Zijne  hulp  ondervinden ,  en> 
juist  hierdoor,  des2  te  beter  inftaaxzijn,  de  harde  beproe- 
ving  der  fchefaBng  van  uwe,  naar  ik  vwuuuwe,  u  dierbare 
betrekkingen  te  dragen.  O !  zijt  daarom  liefderijk  gezind 

F  2 


72         TWEE   TOESPRAKEN  AAN  DB   GEVANGENEN 

jegens  elkander,  «n  wekke  de  een  den  ander'  niet  op  tot 
het  kwade  1 

Gelooft  het,  dat,  wanneer  God,  die  het  harte  door- 
grondt, uwe  opregte  gezindheden  en  uw  ernftig  dreven, 
om  Hem  te  behagen ,  aanfchouwt ,  Hij  daardoor  bewo- 
gen kan  worden ,  een  vroeger  ontflag  voor  u  te  "bewer- 
ken, dan  gijl.  veelligt  wachtende  waart;  want  Hij  is 
een  God,  die  de  harten  der  menfchen  in  Zijne  hand 
heeft  en  dezelve  leidt  als  waterbeken.  Gehoorzaamheid' 
aan  de  Goddelijke  wet ,  die  Hij  in  uwe  harten  heeft,  ge* 
fchreren,  is  het  middel,  om  Hem  welgevallig  te  zijn. 
Daarom  denke  of  zegge  niemand ,  dat  zijn  toeftand  ho- 
peloos zij ;  immers  al  wat  van  uwe  zijde  gevorderd  wordt , 
is  Hechts  bereidwilligheid,  om  u  te  benaarftigen ,  dé 
vreeze  des  Heeren  in  uwe  harten  te  bewaren  en  Zijne 
geboden  te  doen.  De  kracht  daartoe  wil  Hijzelf  ui.  ver- 
kenen; en  wanneer  gij  deze  vermaning  opvolgt,  zoo 
zult  gij  ondervinden ,  dat  uw  toeftand  in  geen  opzigt 
hopeloos  is. 

En  nu.  bevele  ik  ui.  Gode  en  het  woord  Zijner  ge- 
nade! hetwelk,  indien  gij  daarop  acht  geeft,  het  ver- 
mogen bezit ,  ui.  bij  Hem  aangenaam  te  maken*  Daar-  ' 
door  zult  gijl.  dan  dbk  de  "bewijzen  opleveren ,  dat  er 
eene  droefheid  naar  God  in  uwe .  harten  verwekt  is ; 
en  dat  dit  uwe  zalige  ervaring  zjjn  moge,  is  mijn  vu- 
rig gebed  voor  een  iegelijk  van  u,  aan  deze  plaats  te- 
genwoordig. 

Aanmerking.  * 

Het  zal  niet  ondienftig  zijn  op  te  merken,  dat  t  hom  as 
schillitoe,  tijdens  zijn  eerde  bezoek  te  Spandan ,  niet 
alle  de  daar  opgeflotene  gevangenen  bezoeken  konde,  aan- 
gezien men  het  niet  durfde  wagen,  een  aantal  der  boos- 
aardigften  hunner ,  van  wie  men  onrust  en  ftoornis  duchtte , 
nevens  de  overigen  toe  te  laten.  De  liefderijke  bezoeker 
vond,  dien  ten  gevolge,  zijne  verpligdng  Hechts  ten  deele 
vervuld,  en  hjj  vermeende  ook  aan  de  gezegde  ongelukki- 
gen  een  woord  van  vermaning  en  opwekking  op  het  hare 


IN   HET   TUCHTHUIS   TE   S  PANDA  U.  73 

f  e  moeten  drukken.    Later  verzocht  b$  hiertoe  verlof,  en 
hetzelve  werd  hem  gnnftig  toegedaan. 

De  uitwerking  van  dit  bezoek  logenftrafte  het  vermoe- 
den ,  dat  men  omtrent  hetzelve  had  opgevat.  Deze  tot  hier- 
toe zoo'  woeste  en  gevreesde  menfchen,  die  vroeger  zoo 
veel  onheils  hadden  veroorzaakt,  hielden  zich  niet  Hechts , 
gedurende  de  tot  hen  gerigte  teefpraak ,  zeer  ftil ,  rustig  en 
opmerkzaam ,  zoodat  bij  niemand  zelfs  eenig  onrustig ,  fpor- 
tend  of  oproerig  gebaar  befpeurd  werd;  maar  zij  legden, 
Integendeel,  blijkbaar  getroffen»  hunne  dtnkbaarheid  aan  den 
dag  voor  de  woorden  óe$  prekers,  en  fommigen  hunner  ga- 
ven hun  opgevat  befluit  op  de  levendigfte  wijze  te  kennen, 
em  leven  en  wandel  voortaan  te  beteren- 

(JDe  tweede  of  laat  fit  Toefpraak  hierna  S) 


TAFEREELEN    UIT    HET   MAATSCHAPPELIJK   LEVEN   DER 
NOORD-AMERIKANEN» 

(Vervolg  van  bl.  29.) 

Toefiand  den  Kolonisten ,  wanneer  tij  zich  gevestigd  heb- 
ben ,  om  land  te  ontginnen» 

De  St?at  verkoopt  de  woest  liggende  gronden  bij  afdeeUir- 
gen  van  duizend  morgen ,  voor  een*  dollar  bet  morgen.  De 
landerijen,  die  uirzigt  op  aanmerkelijk  voordeel  in  de  toe- 
komst aanbieden,  rijn  meestal  reeds  de  eigendom  van  bijzon- 
dere perfonen;  doch  het  h  gevaarlijk,  van1  deze  te  koopen. 
Daar  worden  namelijk  vin  ftaatswege*  geene  registers-  van  de 
grondbezittingen  gehouden.  De  koopbrief  is  dus  het  eenige 
fhjk ,  waarop  men  zich  kan  beroepen.  Ik  wil  dit  met  een 
▼oorbeeld  ophelderen.  A.  vetkoopt  aan  C.  grond ,  welken  A. 
oorfpronkelijk  van  den  Staat  gekocht  had.  Nu  bouwt  C.  eene 
hut  op  denzelven;  botffchen  worden  uitgeroeid  en  in- vrucht- 
bare akkert  veranderd  —  na  verloop  van  weinige  jaren  is  het 
land  tienmaal  den  aankoopsprgs  waardig.  ^  Daar  ontdaan  van 
tijd  tot  tijd  nog  eenige  hutten  in  den  omtrek  van  eene  vier- 
kante myi,,en  dit  heet  nu  etneflad,  tfelke  eene  plaatrop 
de  landkaart  en  eenen  beroemden  naam,  b.  v.  Parijs , Athene* 


74  TAF&Rft&L£JN    UIT  HET  MAAT&CHAPPELJJK  LEVEN 

Londen  9  Rome9  Thebe,  Manchester  enz.,  krggt.  Het  gebeutt, 
dat  deze  zoogenaamde  /Uden  volkrijke  en  bloedende  fteden 
worden.  Doch  al  heeft  zulks  ook  geene  plaats»  zoo  blijft  toch 
de  naam  op  de  landkaart  prijken.  Dien  ten  gevolge  nu  ge- 
raakt, de  grond  van  C.  tot  eene  waarde  van  honderdmaal  den 
aankoopsprijs.  Intusfchen  zon  CV  gaarne  met  veel  geringer 
voordeel  zich  vergenoegen  ,  en  zgn  bosch ,  de  zoogenaamde 
ftad9  aan  een*  ander'  overdoen.  De  ftaatkunde  der  Amerika- 
nen vordert  echter ,  dat  zij  den  prijs  der  landerigen  niet  bene- 
den de  aangenomene  of  ondertitelde  waarde  laten  dalen ,  de- 
wijl alleen  op  het  aanlokfel  van  de  ongeipeene  voordeden, 
welke  de  ontginning  oplevert,  de  mogelijkheid  berust,  om  de 
nog  geheel  woeste  gronden -bij  gedeelten  aan  den  m*nte  bren- 
gen en  alzoo  het  ganfche  land  allengs  te  doen  bebouwen. 
Epn  voor  den  Staat  zoo  nuttig  doel  fehijnt  de  middelen  te 
heiligen.  .Wanneer  dus  CV  zich  laat  verluiden,  dat  hij  wil 
verkoopen,  200  komt  £?.,  die  het  eens  is  met  A.9  toont  een* 
beteren  titel,  een  ouder  blijk  van  aankoop,  en  jaagt  C.  uit 
zijne  eerlijk  verkrègene  bezitting.  Deze  kan  nu  zijne  fchade 
verhalen  op  A* ,  wanneer  hij  geld  heeft  om  te  pleiten ;  doch 
hij  verneemt  tot  zijn  yerdriet ,  dat  niet  A.9  maar  X.  de  eigen- 
lijke grondbezitter  wias ;  en  A.  is  verdwenen.  Vervolgens  Heit 
B.  eenen  zoogenaamden  pachter  op  deze  landerijen ,  en  het 
heet ,  dat  dezelve  .meer  huur  betaalt ,  dan  hij  werkelijk  doet , 
dewijl  men  op  deze  wijze  de  waarde  van  den  ontgonnen 
grond  meent  te  verhoogefl. 

.De  maatfcbappyen  ter  bevordering  van  het  ontgipnen  der 
woeste  gronden  handelen  foms  evenwel  zeer  belangeloos  en 
menschlievend.  Zy  verkoopen  niet  alleen  her  morgen  voojr 
25  centen,  maar  fchenken  ook  weleens  zekere  velden,  zelfs 
tot  twintig  morgen ,  aan  den  genen ,  die  de  verpligting  op 
zich  neemt,  om  deze  wildernisfen  te  bearbeiden  en  huis  en 
hof  daar  te  dellen.  Men  moet  intusfchen  de  middelen  kun- 
nen aanwijzen ,  om  zulks  werkelijk  uit  te  voeren ;  en  dit  is 
geene  kleinigheid.  Rijzen  alzoo  hier  en  daar  eenige  hutten, 
dan  krijgt  dit  oord  eenige  vermaardheid ,  en  de  grondeigen- 
dom neemt  fpoedig  meer  en  meer  toe  in  waarde.  Men  be- 
hoeft zelfs  niet  diejj  in  de  woestijnen  zich  te  begeven ,  om 
zoodanige  gronden  te  bekomen.  Ook  in  de  meest  bevolkte 
Staten,  in  NewTork  h.  v.,  liggen  er  genoeg  onbebouwd,  Ir 
Hamilton  -Comty ,  een  land  van  64  vierkante  Duitfcke  mü- 


DER  NOORD-AMMUKANEN.  1b 

len,  (bat  nog  niet  één  eigenlek  huls*  en  zoo  vindt  men  het 
ook  elders. 

Bij  Water -Markct ,  in  de  ftad  New-Tork  ,  is  een  kantoor ,. 
dat  met  de  vestiging  van  volkplanters  zich  bemoeit,  zoo 
gelegen',  dat  aankomende  kolonisten ,  die  meestal  hier  aan 
wal  flappen,  er  als  van  zelve  moeten  binnentreden.  Aan 
het  hoofd  van  hetzelve  flaat  Masfer  blabber,  die  terftond 
den  binnenkomenden  in  folianten  de  voordeeliglte  aanbiedin- 
gen van  woeste  gronden  voorlegt,  bedenkingen  beantwoordt  * 
en  op  zqn  woord  van  eer  de  fchoctaöe  beloften  doet»  Bij 
'de  eerfte  vraag,  welke  men  tot  hem  rigt,  vloeit  ex  van 
zijne  lippen  een  ftroom  van  woorden,  die  wel  een  kwartier 
unrs  in  éénen  adem  voortduurt, -  Het  baat  niet,  dat  men 
hem  in  de  rede  valt.  Zijne  zware  (tem  verdooft  en  onder- 
drukt, als  't  ware,  de.  aanmerkingen,  welke  iemand  zon 
willen  maken.  Hij  laat  zich  geenszins  van  zijn  (luk  bren- 
gen. Heeft  hij  eindelijk  uitgepraat,  zoo  wordt  hij  eensklaps 
flil  — •  bij  rust  uit  >  (leekt  eene  cigaar  aan,  en  bekommert 
zich  verder  niet  om  de  hoorders ,  welke  dan  uit  zijne  lange 
rede  mogen  uitzoeken,  wat  hun.  past,  Doet  men  dan  nog 
eenige  vragen,  zoo  antwoordt  hij  telkens  'kortaf:  Dat  zeide 
ik  u  zoo  even;  of:  Gelijk  ik  u  gezegd  heb.  Komen  er 
nieuwe  koopers,  zoo  begint  Matter  blabber  op  nieuw 
hetzelfde  op  te  zeggen ,  zonder  eenige  verandering,  Secfcrt 
vijf  jaren  houdt  hy  dit  kantoor,  en  men  zegt,  dat  hg  er 
wél  bij  vaart. 

Heeft  iemand,  die  zgn  vaderland  verliet,  eindelijk  eene 
plek  gronds  gevonden ,  waar  bjj  zijn  geluk  beproeven  wil , 
zoo  treft  hij  gewoonlijk  ergens  in  de  nabijheid  eenen  gevol- 
magtigden  agent  aan,  die?  mex  verwijzing  op  de  kaart,  hem 
zekere  hoeveelheid  iands  verkoopt.  Nu  worden  de  naburen 
ten  vriendelijk!!»  uitgenoodigd ,  om  eene  hut  te  helpen  bou- 
wen', en  daarbij  nobel  getrakteerd.  Dezelve  komen  van  twin- 
tig en  meer  mijlen  in  den  pmtrefc.  Dan  gaat  men  in  bet 
bosch ,  en  kiest  eene  gefchikee  plaats  voor  de  woning.  Boo- 
men  worden  geveld ,  de  takken  er  af  gehouwen ,  en  de  (lam- 
men in  een  vierkant  op  eikander  gelegd.  Heeft  het  gebouw 
de  hoogte  van  ruim  zeven  voet  bereikt,  zoo  worden  met 
eene  zaag  openingen  voor  de  deuren  en  venfters  gemaakt» 
Voorts  legt  men  de  ruwe  .fluitbalken ,  en  zet  er  het  ge- 
bindte  op.  Men  dekt  hetzelve  met  takken,  loof  en  graszo- 
den.   Hiermede  ii  de  woning  klaar  *  'toaagm  zelden  langer 


76  TAfEREELEN  ÜIT  HBT  MAATSCHAPPEN*  LEVEN 

dan  twee  dagen  wordt  gearbeid.  Papier  dieflt  in  plaats  v*tf 
venfterglas. .  De  tusfchenruimten  tusfchen  de  opgeftapelde 
boomftammen  worden  vervolgens ,  wanneer  men  den  tijd  hier- 
toe heeft,  met  leem  en  mos  digtgeftopt;  ook  maakt  men  dan 
deuren,  en  brengt  verder  de  huishouding  in  orde.  Soms 
wonen  in  zulke  hutten  lieden ,  die  in  Europa  fraaije  huizen 
bewoond  hebben,  en  ziet  men  in  deze  ellendige  kluizen 
overbljjAelen  van  weelde,  die  van  vroegere  welvaart  ge- 
tuigen. 

Wanneer  dé  huisvader  en  zijn  gezin  hier  tien  jaren  arbei- 
den ,  en  wel  met  eene  infpanning ,  welke  door  den  Amerikaan 
wordt  bewonderd  en  ook  weleer  in  zijn  vaderland  den  ko- 
lonist niet  eigen  was  —  wanneer  hem  bet  noodige  geld  niet 
ontbrak ,  om  de  eerde  kosten  der  vestiging  en  ontginning  te 
befhïjden ,  zoo  heeft  hij  eindelijk  toereikende  middelen ,  om 
in  de  ligcbamelijke  behoeften  van  zich  en  de  zijnen  te  voor- 
zien. Maar,  behalve  bij  de  oefeningen  voor  de  krijgsdienst, 
welke  hij  jaarlijks  eenmaal  moet  bijwonen  op  eene  verfchei- 
dene  dagreizen  verwijderde  verzamelplaats,  krygt  hij  zelden 
eenig  "menfchelijk  wezen  te  zien.  Nooit  klinkt  in  zijn  oor 
het  vriendelijk  klokkengelui,  dat  ten  kerkgang  uitnoodigt; 
en  het  gemeenïchappelijk  gebed  in  het  huis  Gods ,  dit  ge- 
bed ,  hetwelk  bij  deszelfs  godsdienstige  waarde  tevens  een 
band  is,  die  'de  menfchen  broederlijk  vereenigt  —  den  Zon- 
dag ,  die  in  elk  Duitsch  dorp  een  feest-  en  vreugdedag  is , 
mist  bij  geheel.  Hij  verwildert,  gevoelt  zich  ongelukkig, 
en  geeft  zich  eindelijk  aan  dronkenfchap  over,  daar-^m*- 
rikaanfche  handelaars  hem  veelal  brandewijn,  in  betaling  voor 
de  voOrtbrengfelen  van*zijnen  grond,  aanbieden.  Men  reize 
deze  volkplantingen  door ;  velerwegen  vindt  men  dronkaards , 
die  echter  nooit  vrolijk  worden.  Hunne  dronkenfchap  is 
Amerikaamch  —  dezelve  gelijkt  eene  koortshitte  met  bewus- 
teloosheid en  onmagt. 

Zoodanig  is  veelal  het  hooggeprezen  geluk,  dat  den 
landbouwer  ten  deel  vilt ,  wanneer  hij  een  toereikend  kapi- 
taal medebrengt.  —  Maar,  hij  heeft  geenen  heer  en  Koning, 
wien  hij  behoeft  te  gehoorzamen.  —  Het  is  zoo.  Wat  ieder 
heeft,  dat  bezit  hij  geheel  als  zijn  eigen,  en  dat  geniet  hij 
alieen  met  d^  zijnen.  Geen  glans  eener  -hofhouding  —  geen 
praal  van  aanzienlijken  en  grooten*  der  aarde  doet  hem  zijne  ~ 
ontberingen  gevoelen  \  en  de  duizenden ,  aan  welke  in  andere 
landen  de  weelde  werk  eh  brood  verfchaft,  ontberen -hier, 


DE*  NOOfcD-AMElUKANEN.  Tl 

in  een  doïce  far-niente  (iö  zoete  ledigheid).  Ieder  vergadert 
of  fchraapt  hier  voor  zich ,  en  de  rijke  waant  zich  gelukkig 
bij  het  aanfchouwen  van  zijne  dollars ,  waarvan  hij  verder  geen 
genot  heeft.  Zijne  leefwijze  blijft  eenvoudig,  of  liever  eenzelvig; 
en  laat  hij  aan  de  armen  'niets  verdienen ,  zoo  geeft  hij  hun 
ook  geené  reden  tot  benijdbig.  Geene  landswerken  worden 
ondernomen ,  om ,  in  tijden  van  nood ,  arbeid  en  brood  aan 
behoeftigen  te  verfchaffen.  Integendeel,  men  veroorzaakt 
door  kunstmiddelen'  een  plotfeling  gebrek,  lokt  eene  menigte 
werklieden,  en  vermindert  dan  het  dagloon.  Zoo  kunnen 
zekere  jnaatfchappijen ,  met  weinig  kosten ,  kanalen,  ijzeren 
fpoorwegen  enz.  aanleggen* 

En  wanneer  nu  eenmaal  alles  met  flopm  gedreven  wordt , 
wat  zuilen  de  menfchen  dan  aanvangen?.  Indien  zQ  hier 
zoo  (lerk  vermenigvuldigden ,  als  in  Europa ;  zoude  het  ze- 
ker eene  bedenkelijke  zaak  zijn ;  maar  dit  is  geenszins  het 
geval.  Men  treft  in  een  Amerikaanich  gezin  zefflen  meer 
dan  drie  kinderen  aan.  De  toevloed  van  buiten  is  wel  on- 
gemeen groot ,  maar  de  fterfte  onder  deze  vreemdelingen  ook 
zeer  aanmerkelijk.  De  meesten  bezwijken  bij  ongewonen 
arbeid,  of  derven  vroegtijdig,  dewijl  Jet  luchtgeftel  hunne 
gezondheid  benadeelt. 

(liet  vervolg  hierna.*) 


TWEEDE    BRIEF     AAN     HILLETJE     OVER    DE    TEEKENEN 
DES    TflDS. 

Onbekende,  maar  geachte  Vriendin! 

Xieeds  eenige  maanden  geleden  ontving  ik  op  mijnen  Hout- 
moedigen  brief  aan  UEd.  een  openlijk  antwoord  van  uwen 
hupfchen  Echtgenoot ,  die  in  uwe  plaats  de  pen  opvatte ,  en 
regt  veel  goeds  van  u  opdischte,  met  name  dat  gij  eene 
vlijtige,  verftandige  huismoeder  zijt,  die  zich  weinig  met 
geleerde  zaken  bemoeit ,  en  meer  zorgt  en  waakt  voor  haar 
kroost,  dan  zich  bekommert  over  de  teekenen  des  tijds. 
Gij  doet  daar  wél  aan;  en  ik  wilde  u  wel  eens  befpieden 
op  een  zoogenaamd  Dames-falet,  hoe  gij  ftilzwijgend  aan 
uwe  lievelingen  denkt,  terwijl  mevrouw  A,  Bi,  C,  D  en 


78  TWEEDE  BRIEF  AAN  Hl  L  LET  JE 

de  jonge  Dames  E,  F,   G,  H  onuitputtelijk  welfprekend 
zjjn ,  om  de  nieuwöe  modes  te  beoordeelen ,  elkanders  klee- 
diog  befcheiden  af  te  keuren  of  hemelhoog  te  prijzen,  in  ver- 
beelding al  de  modewinkels  in-  en  uitloopen,  en  op  deze 
wfize  vreefeltfk    converfabel   worden,    Eene  dergelijke  be- 
langrijke vereeniging  van  vrouwen *  is  ook  al  een  teeken  des 
tjgds,  en  gij  zelve,  die  zoo  geheel  voor  uwe  kinderen  leeft, 
zijt  er  mede  een ,  maar  een  zeer  goed  teeken.    Vergeef  mij 
echter  de  begeerte,  om  mijnen,  laatflen  brief  te  vervolgen. 
Gij  zult  mijn  gefchrijf  met  uwen  man  te  zamen  kunnen  na- 
lezen ,  en  wat  er  u  te  wonderlijk ,  te  raadfelachtig  in  voor- 
komt ,  zal  hij  u  wel  verklaren.    Is  de  man  voor  de  vrouw 
niet  de  beste  uitlegkunde  ?    Maar  wanneer  hij  foms  wat  al 
te  veel  glosfen  en  aanteekeningen  bij  den  tekst  maakt ,  blijft  de 
tekst. ...  tekst. 

n  Over  de  teekenen  des  tijjds ,  alweder  V  zegt  gö ;  „  heeft 
die  indringende  Befchouwer  dan  niets  anders,  wat  hg  be- 
fchouwen   kan?*9  —    Voorzeker*    verftandige    Hilletje!  en 
wel  in  de  eerfte  plaats  zichzelven;  maar  daar  zoudt  ge  wei- 
nig aan  hebben.    Wij  zijn  immers  allen  kinderen  des  tijds , 
(laan  te  midden  der  verfchijnfelen  van  onzen  leeftijd  als  in 
een  zeer  groot  Panorama,  en  trekken  eikander  verwonderd 
bij  de  mouw ,  zeggende :  Ei ,  zie ,  zie  hier !  —  neen ,  zie 
/daar!  —  alweder  wat  nieuws!    Nu  is  de  kunst,  om  alles, 
wat  wy  zien ,  goed  te  zien ,  en  een*  ander ,  die  ipinder  goed 
ziet,    op  het  regte  ftandpunt   te  plaatfen,  waaruit  hij  het 
bewegelijk  Panorama  niet  Hechts  kan  befchouwen ,  maar  ook 
beoordeelen.    Zoo    zien    wy    b.  v.  thans  zekere  duistere, 
droevige ,   fombere  gedaanten  zich  heen  en  weder  bewegen , 
zich  bij  elkander  voegen,  met  een  beftraffend  gelaat  ons  be- 
fchouwen, dan  den   dreigenden   wijsvinger  omhoog  heffen, 
nu  de  gefloten  vuist  ons  voor  den  neus  houden.    Wie,  zijn 
dan  deze  fchimmen,  met  dat  fpookachtig  voorkomen,  met 
die  hevige  gebaren?    Ik  begin  te  gelooven,  dat  zij  mede 
onder  de  teekenen  des  tijds  behoorea ,  want  zij  trekken  de 
algemeene  aandacht.    Befchouwen  wjj  hen  van  naderbij  1  Ziet 
gij  dezen  welt  Hij  heeft  daar  iets ,  dat  met  groote  en  kleine 
letteren  gedrukt  is ,  in  de  hand.  Het  is  een  Boetpfalm.  Zoo- 
dra gij   hem  nadert,  houdt  hij  u  het  blad  voor,   en  ziet  u 
met  een'  doordringenden  blik  aan;    Maar  zie  nu  dezen,  die 
voor  den  ingang  van  eene  nieuw  opgebouwde  Stadsfchool 


M 


OVER  BB  TB^XENKN  MS  TQDS.  W 

faeeo  en  wedty  wandelt.  Htf  heeft  ook  een  papier  in  de. 
tand.  Lezen  wjj !  „  Volksverlicbthig  e?  volksontwikkeling , 
verderfelijke  petten  der  maatfchappg."  Wij  bemerken  het  aan 
zqn  peinzend  voorkomen,  dat  hij  dit  thema  wil  gaan  uit» 
breiden  en  Haven,  Nog  een  daar  gindal  Wij  zullen  be- 
proeven 9  den  inhoud  te  ontdekken  van  den  bundel ,  dien  hjj 
onder  den  arm  heeft.  Hoe  nu  1  ik  lees  flechrs  dit  woord; 
Ontheiliging"  Het  overige  is  verborgen.  Wat  mag  hier 
wel  ontheiligd  zijn?  De  waarheid,  de  verdraagzaamheid t 
de  Christelijke  liefde?  Zeker  zoo  iets!  Mogten  wjj  die 
bladen  eens  lezen,  mogelijk  zouden  w$  ons  innig. verheugen 
over  den  zacbtmoedigen,  verftandigen  ijver,  waardoor  de 
man  het  ontheiligde  wil  heiligen,  over  zgue  gepaste  ea 
vriendelijke  vermaningen,  over  de  innemende  en  verdraag- 
zame woorden,  waarmede  hij  zijne  dwalende  broeders  en 
zusters  hunne  misgrepen  onder  het  oog  brengt....  Deze 
mm  is  toch  zeker  een  Christen,  en  dus  ook  vervuld  mee 
den  geest  der  Christelijke  liefde  J  -<-  Maar  war  willen  nu 
eigenlijk  toch  deze  gedaanten ,  welke  wfl  op  den  voor-  ea 
Achtergrond  van  ons  Panorama  zich  zien  heen  en  weder  be- 
wegen? Zij  willen  toch  zeker  Iets;  en  dat  zjj  het  goede 
willen,  moet  ik  vooronderftelten ,  want  zjj  zien  er  zoo 
vroom,  zoo  bedaard,  zoo  ferieus  uit.  Maar  dat  zij  iets 
anjers  willen  dtn  de  meeste  tgdgenooten ,  geloof  ik  echter 
ook,  hoe  meer  ik  hen  befebonw,  want  zij  hebben  allen  pa- 
pieren en  bladen  in  de  hand,  met  zonderlinge  teekeningen. 
Als  gij  maar  eens  even  met  mjj  wilt  zien ,  Hilletje !  Op  dit 
blad  Haat  eene  ruime  dorpkerk,  die  bflna  afgebroken,,  en 
waar  de  kanfel  reeds  geflecht  is;  —  naast  deze  moderne 
ruïne  fiaat  een  ander,  bijna  voltooid  kerkgebouw;  op  den 
grooten  fteen  boven,  den  ingang  lezen  w\j  —  niet  1835, 
maar  Anno  1618—1619.  Nu  verklaar  ik  niet  te  weten ,  hoe 
deze  tijdrekenkunde  kan  gebillijkt  worden.  WaarfchijnUyk 
heeft  men  in  die  cwee  bijzondere  jaren  eene  nieuwe  wjjze 
uitgevonden ,  om  kerken  te  bouwen ,  en  wil  men  daarvan 
thans  eens  weder  de  proef  nemen.  Nu  zouden  wy  bijna , 
geachte  ,  Vriendin  1  op  het  denkbeeld  komen ,  dat  deze  zon- 
derlinge, ferieuze  lieden  bouwmeesters,  lands-  of  ftads-Archi- 
tekten  van  beroep  zijn,  die  aangefteld  zijn  geworden,  om 
de  oude,  vervallene  kerken  en  andere  openbare  gedichten 
te  vernieuwen.    Maar  men  heeft  mij  onlangs  verhaald,  dat, 


80  TWEEDE  BRIEF  AAN  MtLETjE  OVER  DE  TEEKENEN  DESTQD&- 

zoodra  taeü  het  woord  nieuw  in  hun  bijzijn  uitfpreekc ,  hunne 
hoofden  eenparig  neen  fchuddefl ,  en  zij  allen'  te  gelijk  den 
dreigenden  Wijsvinger  der  regterhand  opheffen.  Wie  nn  het 
nieuwe  verwerpt,  moet  noodzakelijk  het  oude  voortaan, 
en  dan  zullen  gevolgelijk  deze  mannen  zich  air  geroepen 
befchouwen,  om  het  oude  weder  op  te  zoeken  en  op  te 
metfelen.  Nu  ftrookt  dit  teeken  des  tijds  zeer  goed  met 
den  geest  des  tijds.  Gij  hebt  toch ,  waarde  Vriendin  \  als 
gij  iets  voor  uwe  lieve  kinderen  moest  koopen ,  wel  in  bet 
voorbijgaan  opgemerkt,  dat  in  de  galanteriewinkels de nieuw- 
fte  ornamenten  naar  den  middeleeuwfchen ,  Gothifchen  fmaak 
bearbeid  zijn,  en  dat  de  groote  gebloemde  patronen  in  het 
Modemagazijn  de  herinnering  opwekken  aan  overgrootvaders  - 
huisjas  ?  Deze  zelfde  geest  heerscht  nu ,  zoo  als  het  mif 
voorkomt,  bij  de  lieden,  waarop  ik  uwe  aandacht  heenleid, 
de;  zjj  zijn  nieuwe  vrienden  van  bet  oude  geworden,  en 
zullen  daarvoor  hunne  goede  redenen  hebben.  Welke  deze 
redenen  zijn ,  weet  ik  niet ;  want  ik ,  een  zeer  eenvoudig 
Spectator,  ben  noch  bepaald  vriend  van  het  oude,  noch  van 
het  nieuwe,  maar  wel  van  het  goede  en  ware,  dat  ik  overal 
zoek,  en  ook  zoo  gaarne  wil  vinden  bij  deze  menfehen; 
want  ik  zeg  het  nog  eens:  zij  zien  er  waarli>k  veel  te  ern*. 
Aig  9  te  gemoedelijk ,  te  vroom  uit ,  om  iets  anders  te  wil- 
len, dan  liefde,  vrede,  verdraagzaamheid  en  algemeen 
heil.  —  Gij  moest  dit  alles  nu  eens  nader  beredeneren  met 
uwen  hupfehen  Echtgenoot,  wanneer  uwe  lieve  kinderen  ter 
ruste  zijn.  Het  is  nu  winter,  en  als  gij  des  avonds  met 
uwen  mart  bij  den  warmen  haard  zit,  zorgt  dan,  dat  gij 
niet  uitgepraat  raakt;  iets,  dat  wel  eens  bij  echtelingen 
plaats  grijpt.  Maar,  waarde  Hflletje!  fpreek  toch  niet  over 
dergelijke  zaken,  als  gij  eensr  op  een  Dames-falet  moet 
gaan;  men  zoude  u,  en  met  regt,  uitlagchen.  Lees  dan 
liever  eens  een  paar  Modejournalen  door,  of  een  van  de 
beste  vaderlandfche  Romans,  en  nimmer  «het  onbeduidend f 
maar  welmeenend  gefchrijf  van 

Uwen  heilwenfchenden  Vriend  , 
R— w.  den  Spectator. 


TO1LIPPE  RAMEAU,  TOONRÜNSTENAAR  UIT  DE  VORIGE  EEUW.  81 

,  ■     • 

THILIPPE  RAMEAU, 

TOONKUNSTENAAR   ÜIT    DS   VORIGE  EEUW* 

(Geput  uit  bronnen ;  In  de  Koninklijke  Bibliotheek  te 
^  Parijs  voorhanden.) 

In  de  eerfte  maanden  van  den  jar*  1733  woonde,  te  Parijs, 
in  «en.  hoog,  zwart  huis,  in  de  ftraat  du  Chantre,  op' de 
tweede  verdieping,  een  paar  echtgenooten ,  die  der  geheelei 
buurt  tot  een  voorbeeld  van  orde  en  huifelijkheid  verftrek- 
ten.  De  man  was  lang,  mager  en  van  een  phiegmatiek 
uiterlijk,  omftfeeks  de  vijftig  jaren  oud,  en  fprak  nooit  met 
de  andere  huiagenooten.  Offcboon  toonkunftenaar  van  be- 
roep zijnde,  (*}  leefde  hg  soo  geregeld,  dat  zelfs  de  kwaad- 
asriiigfte  tongen  niets  tegen  hem  hadden  in  te  brengen.  Hij 
ging  alle  dagen  óp  dezelfde  minuut  uit ,  om  les  te  geven , 
en  kwam  telkens  ook  weder  op  denzelfden  tfid  terug.  Dan 
begaf  hij  zich  in  zijn  vertrek ,  en  ma  werd  de  ftilte 
in  het  huis  alleen  afgebroken  door  de  tponen  van  zijn 
klavier  of  van  zijne  viool ;  want  hij  ftudeerde  vlijtig.  Zelfs 
de  meest  kerkfche  geburen  vonden  niets  aan  hem  te  bedil- 
len;  want  zijn  beroep,  als  Organist'  btf  de  kerk  van&.Cr*/*, 
bragt  hem  en  zijne  kleine,  vrome  huisvrouw  (leeds  bij  alle  gods- 
dienftige  zamenkomften.  De  goede y  vriendelijke,  ftille vrouw 
van  naauwelijks  dertig  jaren  was  even  bevallig  van  gelaat, 
als  rein  van  zeden.'  .  Gedurig  met  hoffelijk  werk  zich  bezig 
'houdende,  ging  zij  Hechts  nu  en  dan  uit,  wanneer  zij  eeni- 
gen  ^voorraad  moest  inkoopen  voor  de  huishouding.  Zij 
mengde  zich  nooit  in  het  gefnap  van  praatzieke  buurvrou- 
wen, maakte  zonder  noodzakelijkheid  geene  kennis  met  ie- 
mand ,  maar  beantwoordde  evenwel  met  vriendelijkheid  elke 
vraag;  een  bevallige  glimlach  vergezelde  altijd  hare  woor- 
den, en  hare  fpraak  klonk  zoo  liefelijk,  dfrt  hare  korte 
gezegden  den  genen,  tot  wien  ze  gerigt  werden,  aangena- 
mer waren ,  dan  wanneer  zij  de  fraaifte  uitdrukkingen  had 
«gebezigd,  In  weerwil  van  het  eenigermate  terugftootende  voor- 

(*)    Onze  Nedcrlandfche  toonkunftenaars  gelieven  zich  te 
herinneren,  dat  het  tooneel  F  ar  ij  %  verbeeldt!  ~~    Vert. 


82  PH1LIPPE  fcAMEAÜ  , 

komen  des  mans  en  van  de  vooroórdeelen,  welke  men  destijds 
overal  tegen  zijnen  ftand  had,  waren  evenwel  de  beide  echt- 
genooten  in  de  ganfche  wijk  der  (tad  zeer  geacht;  en  de 
kruidenier,  die  zijnen  winkel  jievens  den  donkeren  ingang 
had ,  bleef  nooit  in  gebreke  9  zijn  ruig  mutsje  af  te  nemen , 
wanneer  de  lange ,  fchrale  muzikant  met  zijn  vrouwtje  voor- 
bijging. De  groet  werd  altijd  met  zekere  oplettendheid  be- 
antwoord; doch  men  fprak  daarbij  geen  enkel  woord  tot 
elkander,  en  de  kruidenier  zeide  weleens  b|jr  ztebieifen: 
n  Dat  zjjn  regt  brave  lieden ;  maar  met  dat  alle»  fchtfat  die 
lange  magere  niet  weinig  trocachhad  te  beihtto*' 

Een  eenig  petfoon  in  huis  had  toegang  tot  de  bekte  echt- 
geoooten,  —  eene  ongehuwde  viouw  van  zestig  jaren,  die 
ook  in  ftille  afzondering  leefde.  Zij  bad- een  vaat  inkomen 
van  drieduizend  frmncs;  deze  fom  —  men  bedenke,  dat  het 
vóór  honderd  jtren  was—  gaf  haar,  in. bate  eigene  oogen  er 
in  die  der  buren >  eene  zekere  meerderheid,  zoodat  z^bee. 
waagde,  kennis  met  den  müziktat  erf.  zijnei^ehtgenoote  «e 
maken.  De  oude  jufvrouw,  Mademotfette  de  lombar» 
genoemd,  had  een  klavier,  waarop  zij  niet  flecht fpeelde ,  en' 
dikwijls  de  fymphoniën  7  van  hülli  én  andere  (lukken  harer 
jeugd  herhaalde.  Op  zekeren  dag ,  air  z$  van  een  reisje  te- 
ruggekomen was,  beving  haar  de  lust,  om  muzijk  te  makeit* 
doch  tot  haar  verdriet  vond  zij  het  klavier  zoo  ontftemd, 
dat  bet  onmogelijk  was  daarop  tefpeien.  Geduld  was.  geens- 
zins de  hoofddeugd  der  oude  iiefhebfter  van  de  toonkunst ; 
zjjj  wilde  nu  ecamaal  op  haar  klavier  fitaften,  en  het  moest 
dus  terftond  geflemd  worden.  Nu  viel  haar  in ,  dat  er  een 
muzikant  in  hetzelfde  hui»  woonde ;  en  zij  zond  haxe  dienst- 
maagd naar  de  tweede  verdieping,  om  hem  fpoedig  te  doen 
komen.  Het  aeisje  kwam  terug  met  het  antwoord,  dat  Afon- 
fieur%  de  gebuur,  geen  (lemmer  was,  en  men  derhalve  naar 
een9  ander9  moest  omzien.  De  jufvrouw  fprak  op  een9  be- 
ritpendeu.  toon  :  „  Gij  doet  uwe  boodfchap  ook  flecht ,  ba- 
bztI  gy  hadt  den  man  zesendertig  fout  moeten  beloven  — 
dat  is  de  prijs ;  dan  zou  hij  wel  gekomen  zijn.99  — •  „  Ja 
maar,"  antwoordde  s  abèt,  „het  is  geen  maft, Mademei  felle ! 
het  is  een  —  Heer"  —  „  Zoo ,  soo ,  als  hec  een  Heer  is ,99 
hernam  Mademoifelle  de  lombard,  „  dan  dien  ik  wel  de 
moeite  te  doen,  dat  ik  zelve  hem  ga  fpreken.**  Zoo  gezegd, 
zoo  gedaan.. Zij  klopt  aan,  en  zegt  tot  de  vrouw,  die  opent: 


TOONKUNSTENAAfc  DIT  DE  VORIGE  EEUW.  8S 

yy  Madame  f  woont  hier  niet  een  muzikant!"  *-    „  Ja,  dat 
is  mijn  man,  Mademoifelle  T  —    Hier  Zijn  zesendertig  /fat* 
Madame!    Zeg  hem  toch,  dat  hij  terftond  afkome  en  mijn 
klavier  ftemme.w  —    „  Mijn  man,  Mademoifelle!  is,  voor* 
eerst,  geen  itemmer ,  en ,  bovendien ,  hij  arbeidt  thans ,  zoo- 
dat ik  hem  durf  noch  mag  ftoren  "  —   „  Maar ,  als  hij  een 
muzikant    is ,  moet  hij  immers  wel  een  klavier  in  orde  kun- 
nen brengen?    Nog  eenmaal,  Madame!  ik  wensch,  dat  bij 
oogenblikkelijk  beneden  bfl  mij  kome."  —  „  Nog  eenmaal , 
Mademoi  felle !    ik    dnrf  mijn9  man  thans  volftrekt  niet  Ho- 
ren."   De  goede  vrouw  had  den  tijd  niet ,  om  dit  geheel  uit 
te  fpreken;  want  de  oude  kunstvriendin  vloog,  meteene  vlug- 
heid ,  welke  men  van  haar  niet  verwacht  zou  hebben ,  naar 
de  naaste  deur,  en  ftond  daar  eensklaps  indeftudeerkamefrvaa 
onzen  toonkunftenaar.    Deze  zat  in  eetf  ongemeen  gfooten 
leupingftoel  voor  eene  met  muzijk  en  boeken  bedekte  tafel,  en 
was  zoo  geheel  verdiept  in  zijne  bezigheden ,  dat  hij  de  Ma- 
demoi felle  niet  eens  bemerkte.  Zij  f>rak :  „  Monfieur  !  hier  zijn 
zesendertig  fout;  Ik  wenschtemijn  klavier  geftemd  te  hebben." 
Geen  antwoord.  „Mademoi felle!"  f  prak  thans  de  jonge  vrouw, 
„  gij  ziet ,   dat  hij  niets  hoort;  en  zoo  hij  u  hoorde,  zon  hij 
het   u    zeer  kwalijk  nemen."     Zonder  daarop  acht  te  ge- 
ven, fchreeuwde  Mademoi  felle,  zoo  luid  zij  kon:  „Monfieur! 
hier   zijn    zesendertig  fout. .  •"    Thans  rigt  de  magere  man 
het  hoofd  op ,  en  ftaart  de  vreemde  met  een'  ftrakken  blik 
aan.    Jufvrouw  dr  lombard  herhaalt ,  bemoedigd ,  haar 
verzoek  met  eene  zachtere  ftem ;  doch  de  man  fchijnt  haar 
niet  verdaan  te  hebben.  Hij  zegt:  „  Louizsf  waarom  laat 
gij  mij  toch  op  eene  zoo  onaangename  wijze  ftoren?"  — 
„  Het  is  mijne  fchuld  niet,"  antwoordt  deze  verlegen;  nMa~ 
demoifelle  wil  volftrekt ,  dat  gi)  haar  klavier  zult  ftemmen.M 
Hij  herneemt :    „  Mademoi  felle  l  gij   zijt  eene  zottin ;  dit  is 
het  eenige  antwoord  ,  dat  ik  u  geven  kan."-  Op  het  hoeren 
van  deze  woorden  kon  de  oude  Dame  zich  niet  langer  be- 
dwingen.   Zij  riep  in  drift  uit:   „  Weet  gij,  Mijnheer!  dat 
gij  met  Mademoifelle  de  lombard  fpreekt ?"    En  hij  ant- 
woordde 'gemelgk:  „ En  gjj ,  Mademoifelle!  weet  gij,  dat  gij 
aan  philippe  rameau  zesendertig  fout  biedt ,  om  uw 
klavier  te  ftemmen  V* 

De  oude  muzijkliefhebfter  was  ongelukkig  niet  zeer  ver- 
trouwd met  de  nieuwere  muzijk.    Zij  kende  noch  la  demon- 


84  FHILIPPE  RAMEAU  , 

jtration  du  principe  de  P harmonie,  noch  de  qttatre piècet 
de  clavecin,  de  eenige  (lukken»  welke  ra  me  au  coc  dientqd 
toe  uitgegeven,  had.  Het  antwoord  maakte  daarom  weinig 
indruk  op  haar.  Intusfchen  werd  zij  evenwel  door  zijn  ferm 
wederwoord  zoo  zeer  van  baar  (luk  gebragt,  dac  de  kunfte- 
naar  op  zachteren  toon  er  bijvoegde :  „  Ik  ben  geen  (lem- 
mer, en  heb  ook  den  tijd  niet,  om  met  uw  fpeeltuig  mij  be- 
zig te  houden ;  maar ,  zoo  gij  wilt ,  ga  in  de.  kamer  hier  ne- 
vens —  daar  kunt  gij  op  mijn  klavier  u  oefenen ,  zoo  veel 
en  zoo  lang  het  u  luie"  Dit  gezegd  hebbende ,  viel  r  a- 
meau  weder  in  zijnen  doel,  en  floeg  geen  acht  op  de  be- 
leefde, betuigingen,  welke  zij  hem  deed.  Zy  ging,  beproefde 
het  klavier  een  weinig,  en  begaf  zich  nu  weder  naar  beneden 
in  hare  kamer. 

Den  volgenden  morgen  liet  Mademoifelle  de  lombard 
hare  nieuwe  kennisfen  vragen,  op  welk  uur  zij  hare  op- 
wachting  kon  makeu.  Ram  e  au,  die  thans  niet  aan  bet 
werk  was,  ging  terftond  heen,  om  zelf  haar  .te  halen. 
Nu  werd  er  veel  over  muzijk  gefproken;  want  de  jufvrouw 
was  eene  leerlinge  van  den  beroemden  coup  erin,  en  wist 
goed  mede  te  praten  over  de  kunst.  Zij  oefende  zich  vervol- 
gens ook  in  de  nieuwere  muzijk,  en  leerde  de  bekwaamheid 
van  haren  buurman  op  prijs  (lellen.  Zoo  ontftond  er  eene  ze- 
kere vriendfehappeiijke  betrekking,  althans  wat  Madame  ra- 
meau  betrof;  want  hij  had  gewoonlijk  een*  afkeer  van  alle 
nieuwe  kennisfen. 

Ra  me  au  ging  eenmaal  in  de  week  ten  avondeten  bij  zij- 
nen begunftiger ,  den  Heer  DELAPOPLiNièRE,  en  een- 
maal, had  hij  eenen  vriend  bij  zich  op  het  middagmaal.  Deze 
was  de  beroetade  marchand,  wiens  onderrigt  hij  genoten 
had  en  wiens  bekwaamheden  hij  hoogfehatte. ,  Rameaü 
gaf  ongaarne  les,  deels  omdat  hij  zich  tot  iets  hoogers  be- 
ftemd  gevoelde,' deels  ook  dewijl  dit  onderwazen  hem  niets 
verder  bragt.  Daarentegen  befpeelde  hjj  met  lust  het  orgel 
van  St.  Croix.  Door  de  uitgave  van  zijn  werk  over  de  Har- 
menie  had  hij  zich  den  naam  van  een  geleerd  toonkunftenaar 
verworven ;  hij  wilde  echter  nog  meer ,  dan  geleerd  zijn ,  en 
de  loftuitingen  van  zijne  kunstbroeders,  welke  hem  kwa- 
men hooren ,  veroorzaakten  hem  groote  vreugde.  Maar  na 
had  hij  ook  wel  gewenscht,  dat  het  publiek,  en  wel  een 
groot  publiek.,  hem  mogt  toejuichen.  Kortom,  bij  hem  kwam 
de  gedachte  op ,  om  voor  het  tooneel  te  fchrijven ;  en ,  of- 


TOONIUNSTENAAR  UIT  DE  VORIGE  EEUW.  8& 

Schoon  hfl  nooit  iemand  iets  .hiervan  zeide,  dit  voornemen 
hield  hem  van  nu  af  fteeds  geheel  bezig.  Hij  was  intusfchen 

xeeds  vijftig  jaren  oud ,  en  gevoelde  zeer  wel ,  dat  hij  hpt 
niet  moest  uitftellen ,   zoo  hij  nog  iets  wilde  leveren  en  de 

fchoone  droomen  zijner  verbeelding  verwezenlijken.  Hij  waag- 
de het  dus,  aan  hoodard  de  lamotte  te  fchrijven,  en 

dien  om  den  tekst  eener  Opera  te  verzoeken.  .Maar  oela- 
mottk,  die,  gelijk  meer  andere  dichters,  niets  van  de  mu- 

.zflk  verdond  en  ram  eau  weiligt  geheel  niet  kende,  had 
den  brief  onder  eene  menigte  van  dergelijken  aard  vergeten,  en 
antwoordde  dus  niet.  Dit  veroorzaakte  den  jtoonkundenaar 
ongemeene  fmart ;  ^jne  aanvallen  van  zwaarmoedigheid  kwamen 
menigvuldiger  terug ,  en  dikwijls  floot  hij  zich  geheele  dagen 
in  zijne  kamer  op.  Hjj  beftudeerde  nu  de  partituur  van.  elke 
nieuwe  Opera  met  de  grootfte  oplettendheid,  en  verloor  zich 
telkens  in  een  diep  nadenken,  dat  dikwijls  met  een*  verdrie* 
tigen  uitroep  eindigde.  „  Hoe  P  fprak  hij  dan ,  „  deze  zijn 
de  lieden ,  welke  men  mij  voortrekt  ?  —  mjj ,  in  wiens  kleinfte 

jompofitie  voor  het  klavier  meer  ware  muzijk  is ,  dan  in  al  dat 
verward  geraas ,  dat  men  thans  eene  Opera  noemt !  Sedert 
lul li  is  er  in  Frankrijk  gten  groot  toonkundenaar  ge- 
weest, lalan.de  mitfchien  uitgenomen;  maar  die  heeft 
alleen  voor  de  kerken  gefchrtven ,  en  de  Opera's  van  c  o- 
lasse  geeft  men  ook  reeds  niet  meer.  Wat  blijft  ons 
dan  over?  Monfieur  de  blamont;  mouret,  dien  men 
.den  toonkunftenaar  der  Bevalligheden  genoemd  heeft  ?  Nu , 
die  heeft  ten  minde  pog  eenige  gedachten ;  maar  destou- 

.  chesI  en  dan  die  campraT...  Na  zulke  uitboezemingen 
liep  hijdikwfls  naar  zijn  klavier,  en  improvifeerde  uren  lang. 
Zoo  dacht  hij  dikwijls  weder,  om  te  fchrijven;  maar  dan  herin- 
nerde hij  zich  op  nieuw  den  brief  aan  d  e  l  a  m  o  t  t  e  ,  en 
de  pen  werd  terftond  nedergelegd.  Hij  zeide  by  zichzelven : 
„  Wat  baat  het?  Wie  toch  kan  uitvoeren  —  wie  vergaat, 
hetgeen  ik  fchrij ve  ?  Zullen  zij  niet  eveneens  doen ,  als  vóór 
twintig  jaren,  een  weinig  vóór  mijne  reis  naar  Italië,  te 
Avignon ,  alwaar  zjj  myne  eerde  proeven  verachteden ,  omdat 
dezelve  hun  te  hoog  waren?  Maar  die  toonkundenaars  in 
.balie*  die  wisten  mijne  hier  miskende  werken  wel  te  fchat- 
ten.  Neen ,  ik  moet ,  om  dat  pijnigende  raadfel  op  te  losfen , 
een  tooneel,  een  orchest,  een  publiek  hebben  l  r  Ik  geloof, 
dat  men  het  nog  geheel  anders  dan  lulli  kan  maken,  en 
beter. ook.  o,  Ik  zal,  ik  moet  daartoe  komen!1*  En  nu  ging 
mengelw.  1835.  mo.  2.  G 


96  PHILIPFB  RAMEAU  , 

b|J'  fpoedig  naar  bulten  in  de  vrije  lucht  9  alsof  bét  hein  1* 
de  Had  te  benaauwd  ware ;  en  wanneer  hij  dan  des  avonds 
te  huis  kwam  en  naar  bed  ging,  zonder  een  woord  te  zeggen 
aan  zijne  arme  l  o  y  i  z  e  ,  die  van  alles  niets  begreep  en  even. 
wel  er  innig  deel  in  nam,  o!  dan  was  ook  rameau  zeker 
niet  gelukkig. 

Een  onverwacht  voorval  deed  eindelijk  onzen  toonkunfte- 
naar  het  onwederroepelijk  b  e  fluit  nemen ,  om  zich  aan  het 
tooneel  te  wijden.  Bij  de  mededinging  naar  den  post  van 
Organist  in  de  St.  Paulus-kerk  mbest  rameau  voor  da- 
q  ü  i  n  ,  een*  beroemd*  Organist ,  die  hem  evenwel  niet  even- 
aarde ,  onderdoen.  Van  dezen  dag  af  aan  fcheen  er  in  r  a- 
meau  eene  geheele  omkeering  plaats  gehad  te  hebben;  wam 
Jrij  begon  nu  een  geheel  ander  leven  te  leiden.  Htf  hield 
eensklaps  op ,  les  te  geven.  Hij  ging  geregeld  alle  dagen 
naar  den  fchouwburg ,  en  kwam  telkens  zeer  laat ,  met  ge- 
heel ontftelde  wezenstrekken ,  te  huis.  Wanneer  hij  zich  dan 
in  zijn  vertrek  opgefloten  had,  hoorde  men  hem  nu  een* 
zingen  of  op  de  viool  fpelen ,  dan  weder  zag  men  hem  dan* 
fen  of  lagchen  en  fpringen ;  ja  eindelijk  ook  wel  den  andei's 
zoo  deftigen ,  zelfs  ftijven  man  zonder  degen  «uitgaan ,  dè 
pruik  fcheef  en  den  hoed  op  het  eene  oor  —  kortom, 
op  eene  wgze,  die  groote  achteloosheid  verried.  De  buren 
bemerkten  weldra  deze  in  het  Qog  vallende  verandering  Mi 
de  leefwijze  van  den  vroeger  zoo  geregelden ,  ftreng  zedelij- 
ken  man.  Nu  hadden  de  booze  tongen  (lof.  De  arme  gade 
was  geenszins  de  laatfte,  welke  den  ongelukkigen,  voor  f 
haar  onbegrijpelijken  ommekeer  ontwaarde  en  beweende  i 
want  haar  geliefde  man  fprak  niet  alleen  niet  meer  met  haar» 
maar  at  ook  bijna  alle  dagen  buitenshuis. 

Het  was  Paaschdag,  en  ten  tien  ure  bevond  zich  rameau 
nog  in  zijn  vertrek,  oflchoon  hij  reeds  ten  vijf  ure  het  bed 
verlaten  had.  Jufvrouw  rameau  was  in  de  kapel  van  dè 
ftraat  $t.  Honori  de  mis  gaan  bijwonen.  Doch  hoe  groot 
was,  bij  hare  terugkomst,  hare  verbazing,  hem  nog  te  huil 
te  vinden ,  daar  hy  op  het  orgel  had  moeten  zijn !  Zij  ijlt 
in  zijne  kamer,  en  daar  ziet  zij  den  eertijds  zoo  fombereh 
man  bij  de  viool  danfen ;  en  in  welk  eerten  opfchik  f  —  de 
eene  kous  half  aangetrokken,  in  pantoffels  en  nachtrok,  met 
tïe  witte  flaapmuts  op  het  hoofd!  Zij  roept  uit:  „  Maar, 
mijn  lieve  philippe!  wat  doet  gij  daar?  De  groote  mis 
begint  reeds.    Gij  verzuimt  zeker  tiw  kyrit  èkifbn;  want 


TOONKÜNSTENAAR  UIT  DB  VORIGE  EEUW.  87 

cfc  pmesfiè  is  nu  rééds  in  'hét  koor  temg.  Haast  tl ;  haast 
u  toch  f1*  —  „  Lait  mij  ongemoeid  met  uw  kyrie"  her- 
nam hamêAu;  „  hoor  ééns  deze  pasfe-pied ,  en  zeg  mij, 
of  men  daarnaar  niet  goed  danfen  kan  !n  Na  het  uiten  van 
déze  woorden  begon  hij  weder  op  de  viool  te  fpelen  en  té 
danleu,  * zoodat  de  arme  vrouw  hem  voor  krankzinnig  hield. 
n  Maar ,  lieve  man !  bedenk  toch ,  *  dat  gij  uwen  post  ver- 
liezen zult ;  c*n  dat  thans ,  nu  gif  geene  lesfen  meer  geeft  !**  — 
„  Mijnen  post....  dien  héb  'ik  reeds  fédert  drie  maanden 
niet  meer.  Ik  nam  mijn  onttfag.  Laar  mij  nu  alleen,  zoö 
gij  toch"  mijne  pasfe-pied  niet  hooren  wilt!"  Jufvrouw  ra- 
mbaü  ftond  als  verpletterd;  de  post  van  Organist  Wis  nog 
hun  éenig  middel  van  betlaan  ^  fcif  weende  bitte/lfik,  en 
fcéidfe  i  „  Wat  feiilleft  wij  aanvangen ,  als  <fe  '  achthonderd 
UvriSf  Welke  wij  zoo  zuur  befpaard  hebben,  Verteerd  zijn? 
Wu,  deze  wil  ik  ten  minde  in  bewaring  nemen.**  Met  deze 
gedachten  gaat  zij  fcbielijk  naar  de  commode  ,  die  den  fchat 
moet  bevatten.  Zij  opent  dezelve;  doch,  o  jammet  l  in 
flaati  van  achthonderd  tivres  vindt  zij  fièchts  tweehonderd. 
De  arme  vrouw!  Zij  wist  niet,  wat  zij  denken,  wat  2ij 
beginnen  fcoude.  Zij  begaf  zich  XAVtMademoi felle  de  lom- 
bard; eü,  dewijl  haar  hart  van  lang  opgekropt  verdriet 
ïbö  vol'  was ,  verhaalde  zij  haar  ganfche  ongeluk  aan  de 
vriendin ,  die  van  dat  alles  niets  wist ,  riiaar  wier  vertroos- 
tingen juist  tffet  zeer  troostrijk  waren:  Madentoifelle  kon 
bet  onbetamelijk  gedrag  van  den  buurman  fleehts  op  drie- 
derlei  wijze  verklaren:  „  Of  hij  fpeelt,  of  hij  drinkt,  of 
hij  heeft  eene  minnarij."  Daar  ram  eau  thans  zoo  telden 
te  huis  Was ,  moest  men  wel  denken ,  dat  eene  minnares 
Hein  boeide ;  zijn  danfen  en  zijne  uitbundige  vrolijkheid  wa- 
ren duidelijke  bewijzen,  dat  hij  zich  aan  den  drank' o  Vergaf, 
en  de  vermiste  zeshonderd  livrei  konden  fleehts  naar  het 
fpeelhüis  gewandeld  zijn.  Madentoifelle  DE  lömbArö 
hield  hét  dus  vóór  ontwijfelbaar  zeker,  dat  dè  vrouwen, 
het  fpél  en  de  wijn  de  eenige  oorzaken  der  afdwalingen  van 
eamêau  waren.  De  arme  loüize  kwam  in  hare  Woning 
nog  troostèlodzer  terug,  dan  zij  geweest  was.  Zij  vond 
haren  man  gelijk  zij  hem  verlaten  had ,  alleen  met  dit  on- 
derfcheid ,  dat  hij  thans  eene  gavotte  in  plaats  van  de  pasfe- 
pied  danfte ;  en  de  ongelukkige  was  en  bleef  radeloos. 

Inrusfchen  kwam  de  eerfte  dag  van  Mei ,  de  verjaardag 
van    haren    anders  zoo  geliefden  p  tt  i  l  i  ^  p  e.    Sinds  langen 

G  2 


88  -PHILIPPE  RAMEAU, 

« 

tgd  was  het  gebruik ,  op  dezen  dag  aenige  vrienden  op  het 
middagmaal  te  noodigen,  en  jufvrouw  ram ea ü  hield  zich 
aan  die  oude  gewoonte.  Destijds  fpijsde  men  om  half  twee. 
Ten  een  ure  was  ra  me  a-u,  die  reeds  vroeg  hec  huis  had 
verlaten,  nog  niet  terug.  Louue  Reefde  van  angst  en 
bekommering*  Zij  vreesde ,  dat  hij  misfchien  den  ganfchen 
dag  zoude  uitblijven.  Men  koij  de  onrust  op  haar  gelaat 
lezen.  Mademoifelle  de  lqm  ba  r  d  brak  eindelijk  het  (lil- 
Zwijgen  af.  Tot  de  andere  gastep  zich  wendende ,  fprak  zij : 
„  Het  is  jijd ,  om  aan  deze  zaak  een  einde  te  maken.  Mijn- 
heer ram  eau  moet  ons  bij  het  nagèregt  eene  verklaring 
van  zijn  zonderling  gedrag  geven.  De  arme  vrouw  wordt 
immers,  als , dat  dus  voortgaat,  zoo  mager  als  haar  deugniet 
van  een'  man!  Het  is  eene  ergernis,  welke  niet  mag  en 
niet  kan  voortduren."  Deze  aanfpraak  werd  door  allen  be- 
aamd ,  en  ieder  maakte  zich  gereed ,  om  op  zijne  wijie  den 
gastheer  de,  les  te  lezen.    De  gasten  waren:   Mademoifelle 

Dl  JLOMBARD,     MARCBAND,     DUMONT,    Koster    van 

St*  Croix  de  la  Bretonnerk ,  (dien  men  echter  bezwaarlijk 
had  kunnen  bewegen ,  zoo  boos  was  hij  op  rameau,  dat 
hij  zyne  dienst  als  Organist  had  opgegeven)  en  de  Heer 
bazin,  de  kruidenier ,  welken  jufvrouw  rameau  had 
genoodigd ,  dewijl  hij  de  huisheer  was ,  en  zij  niet  zonder 
angst  aan  den  nabijzijnden  bëtaaltyd  kon  denken. 

Kwartier  na  een  ure  kwam  ra  me  au.  HÜ  fcheen  éérst 
verwonderd,  gasten  by  zich  te  zien 9  en  wilde  juist  ophel- 
dering vragen ,  toen  zijne  goede  vrouw  hem  met  teedexheid 
een*  degenkwast  en  een  paar  met  eigene  hand  vervaardigde 
manchettei  aanbood.  Nu  viel  hem  eensklaps  in,  wat  dit  be- 
zoek, te  beduiden  had.  „  Goede,  dierbare  loüizeI"  riep 
hij  uit,  „  gij  vergeet  toch  niets.  Gij  zijc  veel  beter  dan  ik. 
Aan  uwen  verjaardag  zou  ik  niet  eens  denken ,  zoo  de  ka- 
nonfchotén,  welke  dien  dag  voor  den  Koning  helpen  vie- 
ren ,  mij  denzeWen  niet  in  het  geheugen  bragten.  Jk  heb  u 
nog  nooit  iets  gegeven;  maar  wees  gerust  — »  dit' jaar  zal 
het  anders  zijn,  dat  verzeker  ik  uf'  "  Oflchoon  wel  vroeger' 
dergelijke  belofte  was  gedaan,  kon  louize  zich  echter 
niet  weerhouden ,  tranen  van  gevoel  te  Horten  —  zoo  weinig 
blijken  van  liefde  en  deelneming  had  zij  federt  geruimen  ttfd 
van  haren  man  ontvangen ! 

Nadat  nu  rameau  zijne  vrouw  omarmd  had,  groette  hij 
beleefdelijk    Mademoifelle    de    lombard,    reikte    zijnen 


TOON  KUNSTENAAR  UIT  DE  VOfflGR  EEUW.  89 

vriend  marchand  vertrouwelijk  de  hand,  wierp  den  Kof- 
ter  een*  vriendelijken  blik  toe,  welken  deze,  offcboon  de 
aangename  geur  van  het  gebraad  hem  den  mond  in  een*  ver- 
genoegden trek  deed'  plooïjen,  met  een'  bkterzoeten  grim- 
lach beantwoordde;  voor  den  kruidenier  eindelijk  maakte  1*4 
eene  meer  of  min  (lijve  buiging,  en  deze  deed  wederkeerig 
van  zijnen  kant  hetzelfde*  Nu  plaatfte  mei»  zich  aan  tafel  ♦ 
en  wai  in  den  beginne  zeer  vrolijk  $  doch  tegen  den  tijd  vaü 
het  nageregt  begon  eene  zekere  fpanntag  meer  enr  meer  merk- 
baar te  worden.  De  gastheer  was  den  ganfchen  tijd  zoo 
aardig,  zoo  vriendelijk,  zoo  voorkomend  geweest,  en  had 
ook  zijnen  voortreffelijken  bourgonjewijn ,  dien  .  bif  zijnen 
landsman  doemde,  zoo  mild  gefchonken ,  dat  geen  der  gasten 
%  het  van  zich  kon  verkrijgen ,  deze  goede  (lemming  door  vij- 
andelijkheden te  ftoren.  MademoifelU  de  lombard  had 
wel  beloofd,  den  eerden  aanval  te  zullen  doen;  doch  haar 
moed  was  intusfchen  aanmerkelijk  gezonken,  en  zij  zocht 
nu  den  Heer  bazin  tot  tolk  van  haren  heiligen  Ijver  te 
maken.  Vruchteloos  poogde  zij,  door  teekens  en  wenken 
hem  hiertoe  te  bewegen.  De  kruidenier  had  rijkelflk  gege- 
ten,  en  dacht  zeer  verftandig:  „  Als  wij  nu  beginnen  te 
kijven,  krijgen  wij  niet  meer  te  drinkend'  Hij  hield  zich 
dus ,  alsof  hij  niets  van  dat  alles  bemerkte ,  en  bleef  intus- 
fchen zoet  voortpeuzelen.  De  oude  Dame  kwam  nu  op  den 
inval-,  om  den-  verkozen  redenaar  v  door  eene  drukking  met 
den  voet  een  ondubbelzinnig  teeken  te  geven ;  maar  zij  trof 
ongelukkig  de  lange ,  dunne  beenen  van  den  mageren  gast- 
heer, die  gemelijk,  met  gebaren  van- misnoegdheidV  vroeg, 
wie  er  toch  vermaak  in  had,  hem  zoo  pijnlijk  op  zifn'  lik- 
doren  te  trappen.  MademoifelU  de  lombard  werd  tot 
aan  de  ooren  rood.  Zij  vreesde ,  dat  iemand ,  ten  ftadeele 
van  hare  jonkvrouweljjke  zedigheid ,  Iets  ergs  mogt  vermoe* 
den;  en  alle  de  overige  dischgenooten  zagen  elkander' ver* 
baasd  aan,  tfanneer  juist  het  in  de  (haat  du  Chantre  onge- 
wone geraas  van  een*  wagen  de  algemeene  opmerkzaamheid 
trok.  De  wagen  hield  (lil  voor  het  huis  van  rameau,  en 
(goedig  daarop  hoorde  meu  de  ruwe  ftem  van  eenen  be- 
diende roepen:  „  Monfuur  de  la  popliniIrr." 
-  Op  het  hooren  van  den  naam  van  popliniIre  rezen 
alle  de  dischgenooten  zeer  onthutst  op,  en  ontvingen,  met 
vele  ftrqkaadjen,  een*"  kleinen,  dikken  Heer  in  een  zwart 
fluweelen  gewaad ,  dat  rijk   met  goucj  verfierd  was.    »,  Ia 


90  FHIUPPE  RAMEAÜ, 

b&  mogeltfk,  mijp  waarde  Heer!"  ftameld?  rameaü,  dog 
een  weinig  verlegen ,  n  gjj  verwaardigt  nujj  met  uw  bezoek  » 
en  dat  zonder  mjj  vooraf  te  berigten  ?"  —  n  Vooraf  befig* 
tpn?"  hernam  de,  kleine  qun^dat  kon  men  innpers,  ddn  al. 
leen  doen,  wanneer  men  wist,  of  gij  nog  leeft ;  en  federt 
hoe  ljrag  ik  daarvan  niets  vernam,  dat  kunt  gij  «elf  bet  bes$ 
pitr^kep^n.  Doch  geen  woord  meer  hierover.  Wat  hoor  ik , 
rameauJ  gij  fchrijft  eene  Opera?  Gij  hebt  Madem&tfiik 
FRTiTF as,  heden  morgei  tot  eene  proeve  uitgenpodigd t 
]Lk  wil  hope*,  dat  deze. proeve  nergens  anders,  dan  bij  ray, 
99I  plaats  hebben.  Mijne  -zaal  is  tot  uwe  dienst ;  en  wat 
fje  kasten  betreft  /dat  is  mijne  zaak.  Maar,  zeg  mg,  wan* 
neer  zult  gij  dan  eigenlijk  aan  het  werk  gaan  ?"  —  n  Mijn 
^arde  Heer!  de  Opera  is  gereed;  ik  heb  er  nu  bijna  drie 
iqaanflen  aan  gearbeid."  —  „  Doch  van  waar  hebt  gij  daö 
?en  libretto  gekregen  ?"  r-  „De  Abbé  pïlleorin  heeft 
bet  mij  yerfchaft;  doch  ik  moest  hem  vooraf  zeshonderd  livm 
ter  hand  (lellen ,  om  hem  voor  fcbade  vrg  te  waren ,  in  ge? 
val  van  ongelukkig  dagen."  —  „Wat?  Pbllégrin  heeft 
Ziek  door  u  zeshonderd  livres  vooruit  laten  betalen?  Ik 
wensohte. ...."—  n  Nu ,  hfl ,  epn  poëet ,  kon  immers  niet 
weten,  of  ik  in  ftaat  ware ,  eene  goede  Opera  te  leveren."  — 
n  Nu,  nu;  en  hoe  heet  de  Opera 7"  —  „  Htppofyte  et  Ari- 
eie?  —  n  Een  heerlijk  onderwerp  f  En  hoe  is  't ,  wanneer 
Jtomen  wij  daarvan  iets  te  hooren?"  —  n  Ik  denk,  dat 
pgn  binnen  acht  dagen  wel  de  proef  van  het  eerde  bedryf 
Zfil  kpnnen  nemen."  —  n  Nu,  tot  wederzien  dan l  Adieu* 
lieye  rameaü!  ik  verbid  my  zeer,  kennis  met  uwe  fami- 
lie gemaakt  f  e  hebben.  Uw  wijfje  is  inderdaad  bekoorlijk, 
f  n  uwe  oude  moeder. . . ."  voegde  hij,  met  een'  blik  op  Madt* 
moifelle  de  lombard,  èr  bij.  —  „  Neen,"  viel  eameaü 
hem  haastig  in  de  rede ,  „  Mademoifelle  is  onze  buurvrouw 
en  vriendin."  —  „  Duizendmaal  vergeving,"  dus  yoer  dé 
goedhartige  man ,  wien  het  lange  gezigt  der  Dame  niet  qjbc- 
gaan  was ,  voort ,  n  dat  ik  MmdemoifeUe  voor  uwe  moeder 
heb  gehouden  1    Zie,  zoo  gaat  het,  als  men  oud  wordt  1" 

Nadat  de  Heer  de  la  poflinibre  aldus  kennis  met 
alle  de  tegenwoordig  zjjnde  perfonen  gemaakt ,  en  den  waer«> 
digen  marchand  op  zijn  vrijdags-<?oiwr*  genoodigd  had , 
nam  hg  afTcheid  van  het  gezelfchap.  Nu  wierp  l<* ui  ze 
zich  met  verrukking  in  de  Armen  van  haren  man  ,•  om  hem 
vergeving  vooj  haar  onregtvaardig  vermoeden  te  vragen.    De 


TOONKUNSTENAAR  UJT  PB  VORIGE  EEUW.  91 

anderen  Houden  mede  befchaamd  en  waren  getroffen,  „  De- 
wijl gü,  lieve  vrienden  1  mijn  geheim  nu  toch  eenmaal  weet,, 
wil  ik  ook  langer  niets  voor  u  verbergen/*  fprak  ram&aui 
en  nam  hen  mede  naar  lijn.  klavier,  waarop  hij  de  gau« 
fcbe  groote  partituur  van  v$jf  bedrijven  uitgewerkt  had,  en 
die  thans,  met  behulp  van  marcband,  uitvoerde.  Allen 
waf  en  verrukt,  en  Mademoi felle  de  lombard  beweerde* 
dat  alleen  l u l l, i  of  rameau  zulke  meesterftukken  kon 
vervaardigen.  9  Mafrmei felle  ?  hernam  de  laatfte,  m  men 
fcop  mg  zeker  nooit  fchooneren  en  grooteren  lof  geven ;  want 
hvin  is  juist  de  geen,  dien  ik  boven  allen  bewonder,  wien* 
fchoone  declamatie ,  wiens  heerlijke  melodie  in  de  recitative* 
ik,  met  de  vrijheid,  eenen  kunftenaar  betamende,  poog  na 
te  volgen  en  te  evenaren."  Jufvrouw. rame au  weende  van 
vreugde  en  verbazing;  en  ook  dumont,  de  Koster,  vond 
de  muzök  voortreffelijk ,  maar  kon  toch  niet  nalaten ,  zijne 
fp$t  te  betuigen,  dat  zulke  fchoone  dingen  aan  de  kerk  ont- 
trokken werden  en  tot  wereldsch  gebruik  zouden  dieneru 
Ua&ohand  was  als  betooverd,  en  zeide  tot  rameau: 
m  Ik  kende  u ,  mjjn  waarde  vriend  I  reeds  lang  als  een  uk- 
muntend  Organist ;  maar  nooit  had  ik  gedacht ,  dat  gij  iets 
zoo  voomeffelijks  kondet  voortbrengen*  In  uw  werk  is  alles 
nieuw;  en  zeker,  zoo  het  erehest  het  kan  uitvoeren,  zal  en 
moet  deze  Opera  eene  geheele  omwenteling  in  de  muzijk  ver* 
oorzaken."  —  „Ik  hoop,"  hernam  rameau,  „dat  wij  mee 
vlijt  en  geduld  alle  zwarigheden  zullen  te  boven  komen.  Bjj 
de  eerfte  Opera  van  lulli  was  het  immers  nog  veel  erger* 
Herinnert  gij  u  niet,  dat  er  destijds  flectats  twaalf  violisten 
in  Parijt  gevonden  werden?  Een  jaar  later  beftond  r^ds 
de  beroemde  vereeniging  der  vierentwintig  vioolfpelera;  en 
fiedert  hebben  wij  nog  aanmerkelijke  vorderingen  gemaakt.** 

Gedurende  de  acht  dagen,  die  tot  het  afschrijven  der  par- 
tijen noodig  waren,  oefende  zich  rameau  met  zijne  zan- 
gers ,  welke  toen ,  betrekkelijk  gefproken ,  nog  weinig  erva- 
ren waren ,  in  het  eerfte  bedrijf  der  Opera ,  en  op  den  be- 
paalden dag  vergaderde  eindelijk  een  vrij  talrjjk  gezelfchap 
van  lieden,  die  aan  het  Hof  en  in  andere  hooge  kringen  leef- 
den. Men  kwam  bijeen  in  de  prachtige  zalen  van  d  e  l  a 
poplinière.  Ofichoon  rameau  tot  hiertoe ,  uit  hoof- 
de van  zijne  bedrevenheid  in  de  theorie,  zeer  loffelijk  be- 
kend was,  fdbeen  men  evenwel  zich  niet  te  kunnen  ver* 
bedden ,  dat  krj ,  reed*  een  man  van  vijftig  jaren ,  nog  aitt 


92  PH1MPFE  RAMEAU , 

goed  gevolg  zijn  geluk' zou  beproeven  op  eene  loopbaan, 
welke  vooral  jeugdige  levendigheid  en  warm  gevoel  vordert. 
De  ouverture  begon.  Gelijk  alle  ouvertures  van  dien  tijd, 
in  een'  minder  bevalligen  ftijl  gefchreven,  had  dezelve  flechts 
eene  zeer  onbeduidende  uitwerking.  Het  eerfte  koor:  Ac* 
courez,  habitans  dei  4*/; /'werd  iets  beter  opgenomen;  'maar 
dewijl  de  voorname  Heeren  zich  te  veel  meenden  te  wa- 
gen, als  zty  het  eerst  met  handgeklap  hunne  goedkeu- 
ring te  kennen  gaven,  werden  verfcheidene  der  volgende 
(lukken  met  een  diep  (lilzwijgen  aangehoord.  R  au  e  au, 
die  •  zelf  het  orchest  beftuurde ,  zag  met  groot  verdriet ,  hoe 
weinig  uitwerking  zijne  muzijk  deed.  In  al  de  trekken  zjjns 
gélaats  (lond  reeds  de  moedeloosheid  te  lezen ,  toen ,  na  de 
'Verrukkelijke  aria :  Plaifirs ,  doux  vainqueurs ,  in  een'  hoek 
der  zaal ,  een  man  op  zijn'  doel  klimt ,  en  roept :  n  Tres  bitn, 
rameaü!  c'est  admirableV*  Terftond  rlgcen  zich  aller 
oogen  naar  den  man,  die  zoo  plotfeling  zijne  (tem  verhief, 
en  dien  men ,  wegens  zjjne  niet  zeer  oogelijke  kleedij ,  voor 
een'  ongenoodigden  gast  fcheen  te  houden.  Ra meau,  de 
ftem  van  zijnen  vriend  herkennende ,  riep  van  z jjne  plaats 
hem  toe:  n  Fleb  dank,  hartelijken  dank,  marchandI 
uwe  goedkeuring  is  mij  genoeg."  De  naam  van  marchand 
was  zoo  vermaard  9  dat  ieder  het  gewigt  van  diens  goedkeu- 
ring wist  te  fchatten ;  en  het  laatfte  koor  van  den  prolog 
eindigde  onder  eene  algemeene  en  luide  toejuiching.  De  eerst 
geheel  niet  gunftige  (lemming  was  nu  eensklaps  veranderd , 
en  alles,  wat  er. meer  volgde,  werd  met  uitbundigen  lof 
ontvangen., 

Rameau  hoorde  met  innige  vreugde  de  menigvuldige 
gelukwenfchingen ,  en  de  hlijdrchap  draalde  den  Heere  de 
LAPoPLiNièu  ten  oogen  uit.  Nu  trad  een  vrij  pover 
gekleed  man  naar  onzen  toonkunftenaar  toe,  trok  een  papier 
uit  den  zak,  en  zeide,  terwijl  hij  het  in  (lukken  fcheurde: 
„  Gij  kunt  uwe  zeshonderd  livres  terugnemen:  wie  zulke 
muzijk  maakt ,  behoeft  geen  borg  te  (lellen  voor  het  goed 
gevolg.'*  leder  was  verheugd  over  deze  handelwijze  van  den 
armen  dichter,  pell eg rin,  wiens  bekrompene  onhandig- 
heden men  kende.  Ook  hij  deelde  in  de  loftuitingen ,  waar- 
mede  men  den  tqpnkimftenaar  overlaadde. 

Van  nu  af  werd  in  de  falons  van  niets  anders,  dan  v*n 
rameau's  Opera  gefproken,  en  de  voornaamfle  kunftenaars 
Yan  dien   tijd  hadden  reeds   de  hoofdrollen  onder  zich  ver» 


TOONKUNSTUfAAR  ÜIT  DE  VOJUGE  EEUW.  $3 

deeld.  Evenwel  ontbrak  het  niet  aan  kabalen  en  listen ,  om 
de  uitvoering  op  de  lange  baan  tè  fchuiven.  De  proeven 
bij  gedeelten  begonnen  eindelijk ,  en  alles  ging  voortreffelijk, 
Desniettegenftaande  wist  de  nooit  flapende  nijd ,  en  de  ijver- 
zucht van  muzikanten  en  componisten,  zoo  veel  te  bewer- 
ken, dat  weldra  het  gerucht  in  omloop  kwam:  de  mvzifk 
van  rameaü/5  grillig  y  o#verftaanba*r 9  zonder  bevalligheid 
en  fmaak ,  of  zijn  best  voor  geleerden-  en  Hef  hebbers .  van 
het  zonderlinge.  Eindelijk  brak  de  dag  aan ,  waarop  de  hoofd- 
proef  zou  genomen  worden.  Alle  de  knnftenaars  waren  op 
hunnen  post,  in  weerwil  van  de  vijandige  ftemming,  waarin 
men  hen  had  weten  te  brengen.  Alles  ging  goed  tot  aan 
het  tweede  bedrijf,  Doch  toen  men  hier  nu  aan  de  vermaar- 
de trio  kwam,  hield  het  geheele  orchest  eensklaps. op;  Want 
deze  geheel  nieuwe  zwarigheid  fcheen  onoverkomelijk.  Ra- 
me  au  verzocht  zeer  bedaard,  dat  men  nog  «eenmaal  zou 
aanvangen.  De  orchest-  meester  was  van  meening,  dat  de 
plaats  niet  uitgevoerd  kon  worden»  „  De  eerfte  maai  mis- 
fchien. bezwaarlijk ,"  antwoordde  rameau;  „ doch  laat  het 
ons  Hechts  beproeven ;  het  zal  gelukken/'  Ook  de  tweede 
poging  had  niet  veel  beter  gevolg;  en  nu  moest  raheau 
al  zijn  gezag  doen  gelden ,  om  tot  eene  derde  herhaling  te 
noodzaken  ,  die  eindelijk  naar  wensch  gelukte. 

Het  ten  tooneeie  voeren  van  eene  nieuwe  Opera  was  des-' 
tijds  voor  Partft  een  merkwaardig  iets ,  dat  hooge  belangftel- 
ling  wekte;  want  men  kende  daar  toen  'flechts  drie  fchouw- 
burgen :  de  Opera  ,  de  Franfche  en  de  Italiaanfche  Komedie. 
Zoo  was  dan  .geheel  Parijs  des  morgens  van  den  eerden  Oc- 
tober  1733  in  beweging.  Alle  toegangen  tot  de  Opera  wer- 
den reeds  vroeg  als  belegerd,  en  niet  dan  met  veel  moeite 
gelukte  het  onzen  goeden  raheau,  eene  kleine,  afgele- 
gene ƒ»£*  voor  zijne  vrouw,  Mademoifelle  de  lombard 
en  zijnen  vriend  marchand  te  krygen.  Zijne  vijanden  daar- 
entegen, magtiger,  doch  minder  edelmoedig,  hadden  overal 
in  de  ganfche  zaal  hunne. aanhangers  en  lieden,  welke  zich 
als  werktuigen  lieten  gebruiken,  o,  Hoe  angftig  klopte  het 
hart  der  arme-  vrouw  van  den  kunftenaar  bij  den  aanhef  der 
ouverture l  Hare  vrienden  poogden  haar  gerust  te  (tellen; 
doch  i$  zelve  hadden  moed  noodig,  daar  van  het  eerde,  be- 
drijf af  aan  eene  zoo  geweldige  kabaal  in  het'parterre  £ich 
vormde,  dat  op  de  aanvankelijk  reeds  fpaarzame  teekenen 
van  goalkeuring  eene  volkomene  ftiite.  volgde,  flie  in  4e  lwfts 


II  *W*#Ï*  RAMEAU  , 

bedrijver*  fan  tjjd  tp*  jjjd  *H*en  door  eeu  afkeurend  gemor 
werd  afgebroken.    Marchand    was   woedend  $  jufvrouw 
rameau  viel  bjjkans  in  onmagt,  en  Mademoifelle  de  lom- 
bard waagcje  niet  te  zeggen,  wat  zij  dacht:  zij  yreesde 
namelijk ,  dat  dit  ongeluk  eene  draf  zijn  mogt,  die  rameav 
overkwam ,  dewijl  hJQ  de  Kerk  voor  het  Tooneel  had  ver-» 
laten.  .  De  toonkunftenaar  zelf  keerde  zeer  bedrukt  naar  zqne 
woning  terug..    Hij  fprakt  'n  Ik  heb  mij  vergist;  ik  meepd*, 
dat  mijn  fmaak  bevatten  zou.  Ik  moet  vaa  de  Opera  afziend 
-  Zoo  was -het  evenwel  niet.    De  eigenlijke  liefhebbers  ya* 
t*  Opera  hadden  zich,   na  de  .vertooning  van  het  ftuk,  in 
de  koflij  kamer  verzameld  ;  maar  niemand  fcheen  het  te  willen  wa* 
gen,  zgne  meening  te  zeggen  over  eene  muzjjjk ,  die  zoo  flecht 
was  ontvangen.    De   la    popmni&re   had    eindelijk   de 
ftoutheid,  dezelve  tegen  de  groote  menigte  van  bedttlers  (e 
verdedigen;'  doch    hy    predikte    voor  doóven.    „  Laat  ons 
tenen  toonkunftenaar  vragen!9*  riep  thans  de  Prins  de  con- 
ti, en  op  hetzelfde  oogenblik  trad  campra  binnen.    Deze 
was  een  braaf  man  en  geacht  toonkunftenaar ,  en  h$d  geen 
deel  aan  de  zamenfpauning  tegen  rambau  genomen.  „Nu,. 
wat  zegt  gif  van  deze  muzijk?"  vroeg  de  Prins.  —    „  Deze 
Optra ,  Monfeignettr  "  was  het  antwoord,  „  heeft  zoo  ved 
fchoons,  dat  men  daaruit' wel  tien  zulke  Hukken  zou  kunnen 
maken ,  als  men  ons  heden  ten  dage  opdischt !    Dw  man 
zal  ons  allen  verdonkeren."    Die  uitfpraak  trok  de  opmerk» 
zfcaa&heid  en  beviel ;  het  woord  ging  van  mond  tot  mond , 
en  nu  ontdekte  men  reeds  bij  de  tweede  voorfteiling  geheel 
nieuwe  fchoonbeden» 

De  tweede  Opera  vond  nog  luider  goedkeuring ;  de  derde- 
maakte  al  weder  grooteren  opgang  9  en  zoo  nam  de  roem 
vtn  rameau  met  eiken  dag  toe.  Bijkans  alle  zijne  werken 
hadden  nu,  gelijk  men  in  Frankrijk  zegt,  Ie plus briUant  fuc- 
cès.  Eene  zijner  Opera's,  getiteld  Castor  et  Pollux , .beviel 
zoo  ongemeen,  dat  een  zijner  tegenftanders ,  mouret  ge- 
naamd ,  enkel  uit  afgunst  en  fpijt  krankzinnig  werd ;  in  het 
Gekkenhuis  te  Charenton  zong  deze  ongelukkige  onophou- 
delijk het  koor  der  Demons  in  dit  zangfpel:  Qiïaufeu  du 
tonnerreï'em. 

Rameau  was  een  der  grbotfte  toonkunftenaars ,  die  ooit 
geleefd  liebben.  Hij  alleen  had  den  dubbelen  roem ,  dat  htf 
de  theorie  meesterlijk  verftond  en  een  even  zoo  groot  com~ 
ponht  #as;    Met  regt  kan  men  hem  den  vader  van  4e  nieu- 


TOONKUNSTENAAJt  VIT  DE  VORIGE  IEUW.  f& 

were  ftugjjk  noemen*  Zijne  £4#r/-0ukken.  waren  zoo  ge- 
zocht t  dat  men  langen  tijd  ^n  //*//£  naar  niets  anders  danfte* 
In  1747  legde  het  beftuur  der  Opera  hem  levenslang  een 
penfioen  van  1500  Uvrei  toe.  Hij  werd  Kapelmeester  des 
Koning»  en  tot  den  Adelftand  verbeven,  fty  zoude  iuist  de 
St.  Michaëls-otdt  bekomen  ,,  toen  hij  ,  op  den  12  September 
176£,  in  hoogen  ouderdom  flierf. 


TO0NEELAl!ISJU>OT«P.Elf  agZONBERHBPftN  VAN  V-ROE QERBN 
EN   LAXEREN   TUD» 

JDe  vermaarde  Frpnfche  Treurfpeler  talma,  bewnst  van 
dë  noodwendigheid  der  Historieken*  in  z$n  beroep ,  had  de 
Gefchiedenjs  gelezen  en  beftudeerd ;  en  het  is  voornamelijk 
hieraan ,  dat  hij  zijn  vermogen  toekent ,  om  niet  alleep  altijd 
zoo  fierk ,  maar  tevens  zoo  juist  te  treffen.  In  een  onderhoud 
met  Mevrouw  de  campan  liet  hij  zich  aldus  uit  over 
zqn  vak;  waarin,  voor  Trgurfpelers  inzonderheid,  meer  Hg? 
ppgefloten,  dan  in  menige  uitgebreide  verhandeling  over 
deze  even  treffelijke  als  hoogstmoeijeljjke  kunst:  „  De  Ac-' 
teur(zoo  fprak  bij)  heeft  veel  meer  bezwaren  te  overwinnen, 
dan  de  Redenaar,  De  laatfte  heeft  Rechts  zgne  eigene  ge- 
dachten uit  te  drukken;  hij  vertoont  alqjd  zichzelven,  wan* 
neer  hij  in  het  openbaar  fpreekt ;  maar  de  Acteur  is  verpligt, 
zijne  ziel,  en  om  zoo  te  fpreken  ook  zyn  ligchaam,  {e  vor- 
men en  te  wijzigen  naar  het  bekende  karakter  of  dé  gedra- 
gingen der  perfonaadje ,  die  hij  moet  voordellen.  Hoe  toch 
kan  men  anders  de  groote  hartstogten,  de  groote  deugden 
en  ondeugden  naboptfen,  alsmede  het. karakter  blootleggen, 
dat  eiken  perfoon  kenmerkt  ?  De  Acteur  is  verpligt ,  in  ze* 
.keren  zin ,  de  ziel  en  het  genie  van  denzelven  te  ontleenen , 
om  hem  levend  voor  te  ftelien,  die  geen  ander  fpoor  op  de 
wereld  heeft  achtergelaten,  dan  eenige  trekken,  door  de 
Gefchiedenis  bewaard.  Deze  arbeid ,  ik  meen  zulks  te  mp- 
gen  zeggen,  vordert  vele  volharding  en  overdenking.  El|te 
wanklank  tusfchen  oog  en  gebaar ,  gedachte  en  gelaatstrek- 
ken vernietigt  de  begoocheling ,  en  zonder  deze  geene  uit- 
werking! Uw  perfoon  moet  als  tot  fpiegel  vertrekken  v. 
waarin  men  ten  duidelykfte  lezen  kan,  al  wat  er  in  uwen  -*- 
of  liever  in  den  geest  van  hem  omgaat ,  dien  gy  vooritelt* 
De  Aam ,  dat  mtgtig  hulpmiddel  om{  de  indrukken  mede  te 


§6  TOONEELANEÏDOTEN. 

deelen ,  moet  ongedwongen ,  buigzaam ,  welluidend  zijn ,  en 
gefchikt  om  alle  de  toonen  der  ziel  uit  te  drukken ;  de  Hg. 
cbaamsbewegingen  moeten  dezelfde  aandrift  volgen  en  ouder* 
fteunen,  zoodac  hoorder  en  aanfchouwer ,  in  derzelver  vol- 
komene  overeenftemming ,  de  eenswezigheid  (identiteit*)  der 
perfonaadje,  die  ten  tooneele  gevoerd  wordt,  herkenne."  — 
Welk  een  zware  eisch;  maar  ook  —  welk  een  heerlijk  ft  re  ven! 

De  bekende  Duitfche  Componist  vogel  bevond  zich  in 
behoeftige  omstandigheden  en  geheel  onopgemerkt  te  Parijs. 
Eindelijk  had  hij  het  geluk»  aldaar  in  een  vurig  vereerder 
der  toonkunst  een'  veelvermogeuderi  befchermer  te  vinden. 
Hém  ten  gevalle  componeerde  hij  zijne  eerfte  Opera ,  Demo- 
fmtes;  en  zyn  begunftiger  wist  het  zoo  ver  te  brengen, 
dat  de  Directeur  der  groote  Opera  dat  werk  aannam,  en 
hetzelve  voorioopig  aan4  zijn  orchejt,  om  het  eens  door  té 
fpelen ,  voorlegde.  De  Franfche  nationaaltrots  fchortte  den 
neus  op  voor  de  vreemde  waar,  ftaarde  nu  op  de  par- 
tituur, dan  op  den  Directeur,  en  mompelde  onder  elkander; 
n  Van  wien  is  dan  die  Opera  ?"  —  „  Van  zekeren  Heer 
vogel."—  „  Vogel?  Vogel?  Dien  kennen  wij  niet; 
Wie  onder  ons  kent  hem?"  —  „  Ik.  't  Is  een  Duittch 
muzikant ,  een  regte  drinkebroer ,  die  in  alle  kroegen  rond- 
loopt, en  alle  avonden  met  een*  Duit/eken  roes  naar  bed 
gaat  P  —  „  Die  zal  ook  wat  fraais  ter  markt  brenfcen  f  — 
„  't  Is  wei  der  moeite  waard  ,•  zijn  charivari  door  te  fpe- 
len f'  —  De  Directeur  bragt  de  morrenden  tot  zwijgen ,  en 
men  begon  de  Opera  te  fpelen.  Hóe  verder  het  orchest  in 
de  ouverture  kwam ,  des  te  dieper  werd  ook  .de  indruk  der 
compofitie  op  de  verbaasde  fpelers.  Met  elk  nieuw  muziek- 
blad keerde  het  blaadje  meer  en  meer  ter  gunde  van  den 
verachten  vreemdeling,  toe  dat  aan  het  einde  een  llgemeen 
bravisfimo  door  de  zaai  klonk.  Vogel,  die  tot  dusverre 
heimelijk  achter  de  fchermen  had  gedaan,  trad  nu  eensklaps 
te  voorfchijn ,  boog  zich  voor  het  orchest ,  en  bedankte  het 
voor  deszelfs  toejuiching.  „  Maar,  niet  waar,  Mijnehee- 
ren  I"  voegde  hij  er  fpotachtig  nevens ,  ^  gij  zult  toch  nu 
wel  begrijpen  ^  dat  men  zoo  iets  niet  onder  het  drinken  van 
een  glas  water  voortbrengt  ?"  —  „  Wel ,  drink  zoo  lang- 
en zoo  veel  gij  wilt !"  riepen  nu  allen ,  ai  fchaterend  en 
handenklappend ,  uit ;  „  drink  onzentwege  wijn ,  zoo  veel 
gij  maar  bergen  kunt :  wij  zagen  het  reeds ,  gij  fchenkt  ons 
geen  water!" 


TOéNÈEL ANEKDOTE*.  97 

Na  de  vertooning  van  Don  Juan  werd  de  held  dei  ftuks, 
toen  de  gordqn  nog ,  niet  geheel  gevallen  was ,  reed»  terug* 
geroepen.  De  meeste  (temmen  kwamen  van  boven ,  uit  den 
Engelenbak ,  anders  gezegd  het  Paradijs.  Don  Juan  ontrukte 
zich  aan  de. handen  der  Furiën,  die  hem  ter  Helle  fleepten, 
fchreeu  wende :  „  Laat  los!  Laat  mij  losl  Niet  in  de  Heil 
n  Hoort  gij  dan  niet,  dat  het  Paradst  mrj  roept?"  —  Deze 
komedie  in  eene  komedie  werd  niet  weinig  toegejuicht, 

Gareici  en  stern*  fpraken  met  elkander  over  de 
vele.  dubbelzinnigheden ,  diq  op  het  tooneel  werden  gezegd* 
„Inderdaad,"  riep  s  te  ruk,  „  wie  zich  veroorlooft,  de- 
„  zelve  uit  te  (lallen,  moest  in  zjjn  eigen  huis.  gegeefeld 
„  worden r  —  Lagchend  hernam  garrici:  n  Gy  woont 
j,  in  een  huurhuis ,  niet  waar?" 

Een  echte  fnuifneus  droeg  beftendig  twee  doozen,  en  wei 
eene  van  goud  en  eene  van  papier  -  machée ,  bfl  zich,  In 
een'  der  Parij fche  fcbouwburgen.zich  bevindende,  wilde  htf 
uk  laatstgenoemde  een  fnuifje  nemen,  maar  vond  dezelve 
niet  in  zrjtf  zak.  In  den  waan ,  dat  hij  die  doos  op  zgn* 
lesfenaar  had  laten  liggen,  greep  hij  naar  zijne  gouden,  zich 
voor  dien  tijd  met  ééne  foort  van  fnuif  vergenoegende*  Na 
verloop  van  eenige  minuten  zulks  willende  herhalen,  mist 
hjj  de  f  ouden,  en  vindt,  inilede  daarvan,  zijne  papier» 
ntfché*  doos.  „  Onverklaarbaar  r  zegt  hij  brj  zichzelven; 
maar,  de  doos  openende ,  valt  hem  een  klein  briefje  in 
het  oog,  met  de  woorden:  „  f  arden ,  Monfieurl  onfétai$ 
n  trmtfr 

"Een  Tooneeldichter ,  wiens  eerfte  werk,  uit  achting  voor 
zijnen,  imam,  door  het  publiek  met  verfchooning  was  beje- 
gend, waagde  eene  tweede  groeve,  en  werd  nu  openlijk  uit- 
gefloten. „Ha!"  riep  de  vergramde  Poëet,  „  nu  zie  ik  klaar, 
„  dat  h$t  ganfche  publiek  uit  domkoppen  en.  van  (maak  ont- 
n  bloote  menfchen  beftaatT  —  \  Ziet  gij  dat  nu  eerst  f9 
vroeg  een  der  omftanders;  „  ik  heb  die  opmerking  reeds 
„  gemaakt,  toen  uw  eerfte  ftnk  gegeven  werd." 

.  Franfche  tooneelfpelers  uit  eene  kleine  ftad  zouden ,  in  een 
der  -  Departementen ,  c&iniLLON's  Rhadamistus  en  Zeno- 
bia  yertoonen.    Bij  het  declameren  van  den  regel: 


De  quel  front  ofez-vous ,  foldqti  de  Corbuhn. 


$&  TWNfeELANEKDOTEN. 

riep  eefl  der  éarfchouwera :  „  Zeg  den  £  r  4  b  ï  l  l  o  n  !  'Ik 
„  heb  het  biljet  gelezen.  Die  komedianten  uit  de  bfnnenfte- 
„  den  rabraken  alle  namen." 

Dufrrsny  had  fchier  zelden  het  geluk,  een  tooneel* 
ifeel  zóó  te  zien  uitvoeren ,  als  hij  het  had  zemeogefteld. 
Zyne  (lokken  in,  drie  bedrijven  moest  hij  vaak  tot  één  —  die 
in  vQf^  tot  drie  bedrijven  inkorten.  „  Hoef'  seide  h$  eens, 
onverduldig,  „  zal  het  mij  dan  nooit  mogen  gebeuren,  een 
fooneélftuk  ra  vijf  bedrijven  te  doen  fpdenf*  -^  ^  Zeer  ge- 
ïöakkelijk  ,**  -  hernam  de  Abt  pellegriN}  „  maak  fleéhta 
eène  komedie  in  elf  bedrijven;  men  zal  er  zes  aflhjjden,  en 
éï  zullen  u  vijf  overblijven."      *     ,   '  . 

Eertijds  waren,  in  alle  Franfok*  bbraenftéden ,  de  (Acteur* 
in  het  kluchtfpel  tevens  verpligt,  in  het  treurfpèl  de  rollen 
van  vertrouwden  te  vervullen.  Een  van  dezen,  per^rval, 
wien  het  aan  geen  talent,  behalve  hét  trrigïfcbe,  ótftbftk, 
werd  door  den  vermaarden  larive,  die  Andromacüé  wflde 
geven ,  met  eene  kleine  rol  in  dat  treurfpèl  belast ;  en ,  boe 
ook  pïrcÉval  hem  bad,  die  aan  een'  anderen,  daarvoor 
méér  berekend,  op  te  dragen ,  niets  mogt  baten;  Als  taftakje 
was  een  klein  zangfpel  bèftemd,  het  verloren  Lam,  weftN 
fó,  gelijk  bekend  is,  een  fchaap  de  fpii  is;  waarop  het 
draait.  De  flagter,  die  hetzelve  aan  het  tooneel  moest  leve* 
f  en ,  was  eefae  gpede  kennis  van  ?  e  r  c  e  v  a  l.  Hij  gfag'  Hl 
irém,  zeide,  dat  hij  belast  was,  den  knaap,  die  het  Bêêst 
moest  geleiden,  op  het  tooneel  te  brengen,  en  kèoa  den 
domften  jongen  uit  den  winkel  uit.  Gezamenlijk  begkven  zjj 
jich  naar  den  fchouwburg  en  achter  het  tooneel.  In  het 
vijfde  bedrijf  van  het  treurfpèl  liep  hij  haastig  daar  den 
jongen.  „Rep  ut"  zeide  hij  tot  hem;  „de  Directeur'  is  regt 
boos;  hy  roept  om  uw  fchaap."  Per  es  val  had  het 
èogeribÜk  uitgekozen,  waarin  Orestes,  in  volle  woede,  zegt: 

Pour  qui  font  ces  ferpem  qui  fifflent  fitr  vos  tites  t.  • . . 

De  jongen,  die  in  goeden  etntt  meende,  dat  de  Directeur 
tegen  hem  raasde,  vloog  op  het  tooneel,  en  bragt  het  on- 
noózele  fchaap  voor  de  voeten  van  larive,  zeggende: 
*  Sfchréèuw  maar  zoo  niet,  Mijnheer!  daar  is  het  al!"  — 
Men  verbeeMe  zich  de  verwarring  van  den  treurfpèler,  ter- 


TO0N&EUAN1IDOTIN.  90 

ftoril  door  eene  werfcelgtoe  rafceniQ  gevolgd!  Woedend  viel 
bij  op  den  flagters  jongen  zoo  wel,  als  op  herfcbaap  aan; 
en  ce  midden 'tan  -de  krachtige  vloekwoorden^  van  Oresfes  9 
het  gefchreeuw  van  den  jongen-,  iet  geblaat  van  liet  fchaap, 
en  bét  fchaeefen  van  het  volk,  viel  de  gordgii,* 


DB  DIFLOKAT£N  «ELEBOEIEK, 

^  Ue  wereld  is  in  rep  en  roer; 

n  Des  morgens  fcheit  de  mellekboer"  *- 

Dit  deuntje-  uit  mijnen  kinderdag 

Stond  voor  mijn'  geest,  en  wekte  een*  lach , 

Toep  fluks  daarna  de  melkverkooper 

<Sevolgd  werd  vaneden  krantenloopert 

Ziet  men  de  kraht  il  echts  even  in* 
Het  referein  krijgt  dieper  tin : 
De.Wefeld  Is  In  rep  en  roer; 
Waardoor?  wel,  door  den  mellekboer! 
n  De  wereld*  zijn  hier  alle  daten ; 
„  De  mellekboeren  ,"  diplomaten, 

't 
Zq  tocb*  zij  fcbeilen  onbefnisd* 
En  führikkén  elk,  die  vredig  hnist, 
Ontijdig  op  uit  ?ijne  rost,  y 

Die  «11e  leed  en  zorgen  fust) 
En  wat  £9  ons  voor  melk  verkóopen. . . . 
Men  kent  ze  9  die  met  zuivel  loopen ! 

't  Schort  inderdaad  niet  aan  de  melk* 
Maar  aan  de  melkers :  dit  weet  elk , 
Die  van  den  mikien  landbouw  leeft , . 
En  eerlijk  ieder  ?t  *Öne  geeft. 
Mogt  elk  zijne  eigen  beestjes  hoeden  v 
De  melk  zou  (leeds  den  melker  voeden. 

Maar  vreemde  melkers  zijn ,  helaas  f 
In  vele.  vruchtbare  landen  baas , 
En  vatten  bij  de  horens  aan 
De  koeyen,  die  daar  weiden  gaan, 
En' melken,  in  vergulde  koppen, 
De  (penen  toe  de  laatfte  droppen  I 


100  DE  DIPLOMATEN  MELKBOEREN.      . 

Dal  vocht ,  behoorlijk  -aangelengd 

En  afgeroomd,  verfpild,  gepleng4, 

Verzuurd  foms  door  het  lange  (laan, 

Dat  bieden  zij  de  volken  aan, 

(o  .Wrange  vrucht  van  't  flinksch  bemoeien  j) 

Als  zuivel  van  <—  hunne  eigen  koejjen. 

o!  Vraag  het  waar  en  wien  gy  wilt, 
Al  geeft  de  koe  ook  nog  zoo  mild, 
't  Is  zeker ,  dat  het  nooit  gedijt , 
Zoo  gfi  er  zelf  geen  baas  van  zijt , 
Maar  and'ren  't  beestje  voor  u  melken , 
En  de  opgezette  fpeen  doen  welken. 

Uit  Frankrijk  fproot  het  heilloos  kwaad. 
Hij ,  die  alom  uit  melken  gaat  >   . 
De  wijdberuchte  Talleyrand , 
Verrigt  het  op  den  Franfchen  trant ; 
Hij  (treek  de  koe ,  die  hij  komt'nad'ren  ■> 
Om  listig  't  zuivel  in  te  gad'rèn. 

Vereend  met  Palmerfton  en  Grey, 

Het  oog  gevest  op  vreemde  wel. 

Trok  't  vruchtbaar  België  hen  aan, 

De  koeijen,  die  daar  grazen  gaan» 

En  't  zuivel,  dat,  door  'sLandheers  hoede, 

Zoo  mildlijk  vloot  en  welvaart  voedde. 

4 

Men  nam  den  Landheer  weide  en  vee; 
De  ondankbare  boeren  deden  meé; 
De  onnoozMe  kpeijen  zagen  *t  aan ; 
Wat  kon  het  domme  vee  beftaan? 
Wie  zou  het  van  't  geweld  verlosfen? 
Vergeefs  gedeund  op  Belgifche  osfen ! 

Een  nieuwe  Landheer ,  die  naauw  weet , 
Hoe  cow  of  ox  in  't  Belgisch  heet , 
Geen  vee-  of  akkerbouw  verftaat , 
Maar  enkel  hoe  men  beefftuk  braadt , 
Werd  nu,  als  pachter,  uitverkoren, 
En  land  en  zuivel  gaan  verloren. 


7)E   DIPLOMATEN   MELKBOEREN.  101 

Thans  melkt  een  Talleyrand  de  koe ; 
Een  Grey  reikt  hem  den  emmer  coe  ; 
Een  Palmerfton  langt  hem  het  touw, 
Zoo  't  beest  een'  poot  foms  roeren  wou ; 
En ,  * t  vocht  vergaard  in  vreemde  vaten , 
Wordt  naauw  den  boer  de  hui  gelaten. 

Zoo  ging  het  al  wie,  fnood  of  laf, 
Aan  vreemde  melkers  toegang  gaf  1 
Zjj  merg'len,  als  men  hen  niet  ftuit, 
Meest  de  arme  koe  te  deerlijk  uit, 
En,  mee  haar  teelt  ter  flagt  gedreven, 
Doen  beide  vaak  ontijdig  fneven. 

vk  Las  onlangs,  dat  de  koepokftof , 

Regt matig  voorwerp  van  elks  lof, 

Hem ,  die  een  koe ,  tot  eigen  baat , 

(Ligt  was  het  wel  een  diplomaat!)  \ 

Gemolken  had,  de  kinderpokken 

Naar  eigen  huid  was  komen  lokken.  (*) 

o,  Mogt  het  allen  dus  vergaan, 
Die  naar  eens  anders  zuivel  ftaani 
Kreeg  Talleyrand  en  Palmerfton 
En  Grey,  en  wie  er  meer  verzon 
Te  melken  onze  of  vreemde  koeijen , 
De  pokken,  voor  zijn  flinksch  bemoeijen! 

Driewerf  gelukkig  Nederland , 
Waar  men  de  vreemde  melken  bant! 
Veel  liever  de  emmers  omgefchopt, 
Dan  zulk  een9  hoon  te  laf  verkropt, 
Dan  de  eigen  melk  van  vrije  beemden 
Ontvangen ,  afgeroomd  door  vreemden  1 

Zij  vlammen  reeds  op  't  koejjenland ; 
Maar  nad're  vrij  een  fnoode  hand ! 
De  koe  heeft  horens,  wij  een  vuist, 
Die  juk  en  melker  bei  vergruist; 
De  ferme  Landheer  waakt  voor  allen,     , 
Die  eigen  zuivel  mint  en  (lallen. 

(*)    Niet  dt  koeprickeo;  xie  L$tnrb«k ,  1834. 

Julij,  1834.  J,  W.  IJ  N  TE  MA. 

MENCELW.   1835.  NO  1  H 


162     '  NAAK  BET  .ALLEMANNU  CU  VAN  HBB&L. 

NAAR  HET  ALLEMANNISCH  VAN  HE»BL.  (I)    , 

1. 

s  DB    ZOMERAVOND. 

•/  lueg  Docfi/  luie  fjcji  ¥Jtam  fo  araefr. 


Kyic 


toch  die  goede  Zon  eens  aan , 
Nu  zij  vermoeid  naar  huis  zal  gaan: . 
Zij  ziec  zoo  mat  en  zweet  en  hijgt ; 
Kijk,  hoe  ze  een"  bonten  zakdoek  krijgt, 
Een  wolkje»  blaauw  met  rood  doormengd, 
Dat  ze  aan-  heur  gloeijend  voorhoofd  brengt. 

Zj)  heeft  ook  's  zomers  rust  noch  tijd; 
De  dag  duurt  lang ,  de  reis  gaat  wijd , 
En  arbeid  vindt  zij  overal , 
Op  veld  en  berg ,  in  huis  en  dal ; 
En  wat  haar  ziet ,  en.  wat  z?  ontmoet , 
't  Vraagt  alles  haar  om  licht  en  gloed* 

Hoe  menig  bloem ,  die  welig  tiert , 

Heeft  zij  met  bonte  verf  verfierd  * 

Al  dronk  het  bijtje  keer  óp  keer, 

Nog  vroeg  de  bloem:  „  wilt  g«  niet  meer  f 

Zoodat  den  kever,  ongenood, 

Een  lekker  dropjen  overfchoot.  (2) 

Zij  maakte  menig'  zaadknop  vol. 
Die  door  beur9  invloed  rijpte  en  zwoL 
De  vogel  heeft  zijn9  krop  gevuld, 
En  heel  den  dag  daarvan  gefmuld ; 
En  geen,  die  zich  toe  flapen  zee, 
Moei;  met  een  leége  maag  naar  bed. 

En  waar  een  kers  hangt,  klein  of  groot. 
De  Zon  kleurt  haar  de  wangen  rood ; 
En  waar  een  halm  (laat  op  het  veld , 
Of  waar  de  volle,  wijndruif  zwelt , 
Zij  gaf  ze  kracht  en  groei  meteen , 
Of  hing  er  *t  groefte  loof  om  heen. 


,    NAAR  HET  ALLEMAlWtSCH  VAN  HEB  EL,  10$ 

Op  't  bleekveld  was  ze  heel  den  dag , 
Ea  bleekte  't  Hanen  ,  dat  er  lag; 
De  baas  zingt  wel  een  vroUjk  lied, 
Maar  dankt  haftr  voor  beur  moeite  niet, 
En  «och  nog  droogt  ze ,  op  tak  en  touw  , 
Het  waachgoed  van  de  bieekerswouw. 

Ze  is  hier  en  waaHjjk  overal , 
Zoo  ver  de  zeis ,  in  dreef  en  dal , 
Door  balmes  fneed  en  fchentjé  en  deel ; 
Zij  maakte  't  alles  droog  en  geel. 
Het  Is  toch  wonderbaar  en  mooi : 
Dta  morgens  gras  en  's  avonds  hooi. 

Zie,  daarom  fluit  ze,  mat  en  moê, 
Wel  zonder  liedje  de  oogen  toe. 
Geen  wonder ,  dat  ze  taalt  naar  bed , 
En  ze  op  dien  berg  zich  nederzet. 
Zie ,  boe  ze  voor  bet  laatfte  lacbt  ; 
Daar  zegt  ze  ons  allen  goeden  nacht ! 

Nn  gaat  ze;  kipt,  daar  is  ze  beent 
Haar  ziet  de  torenhaan  alleen ; 
Dfe  heeft  nog  niet  genoeg ,  en  flaat 
Het  vrouwtje  g4  in  't  nachtgewaad. 
Foei ,  rekel ,  bloos  bij  dat  gezigt ! .  • . . 
Geen  nood ,  het  rood  gordijn  fchuift  digt. 

Dat  goede  wijf!    Zy  beeft  in  huls  — 
Het  fpijt  me  —  als  elk  van  ons  het»  krols. 
Wis  leeft  ze  mee  heur'  man  niet  goed ; 
Komt  ze  In  de  deur ,  bij  neemt  zijn*  hoed. 
*k  Wed,  dat  bij  nu  wel  komen  zal .... , . 
Zie,  bij  die  dennen  (laat  bij  al! 

Hij  draalt  zoo  lang;  waar  blijft  h$  welt 
't  Is  als  mistrouwde  bij  het  fpel. 
Mijnheer  de  Maan,  kom,  wees  niet  bang;  (3) 
Uw  vrouwtje  flaapt  gewis  reeds  lang.    "• 
Nu  ttaat  h^  op,  en  k$kt  in  't  dal ; 
De  kikvorsch  groet  hem  overal. 
H  2 


104  NAAR  HST  ALLEMANNISCH  VAN  HEBEI. 

Mü  dunkt ,  wij  moeten,  van  het  veld. 
Hij ,  wien  *t  geweten  knaagt  noch  knelt , 
Gaan  de  oogen  zonder  lied  wel  digt: 
Zwaar  werken  maakt  het  flapen  ligt. 
Ons  hooi  ftaat  klaar ,  en  't  wijfje  wacht ; 
Dus ,  vrienden ,  allen  goeden  nacht ! 

'     IL 

DE    ZONDAGOCHTEND.    (4) 

©et  J»au#tfg  fiet  ?um  £unnt(g  tftit. 


r> 


Kom,  Zondag/'  zegt  dé  Zaturdag; 

Nu  al  wat  moê  is  rusten  mag , 
„  En  ik  naar  bed  bragt  iedereen, 
„  Die  rast  behoeft  en  flaap  meteen, 
n  Schijnt  het  mij  even  zoo  te  gaan: 
„  Ik  kan  al  op  geen  been  meer  (laan/ 


£1  hoor ,  de  klok  flaat  middernacht , 
En  Zatnrdag  verlaat  de  wacht; 
De  Zondag  zegt*  m  thans  ben  ik  baas  f9 
Hfl  Huk  zijn  deur ,  maakt  geen  geraas , 
En  wrijft  den  flaap  zich  uit  het  oog, 
En  ziet  de  fterren  na ,  omhoog. 

Hij  geeuwt  tot  dat  de  fcheemring  naakt, 
En  't  tijd  wordt,  dat  de  Zon  ontwaakt. 
Hij  zoekt  heur  huis  en  vender  op, 
En  wekt  haar  met  een  zacht  geklop : 
„Kom,  lieve  Zon,  de  tg'ri  is  daar!" 
„  Ja,"  zegt  zij,  M  ik  ben  aanftonds  klaar/9 

En  zachtkens  op  de  teenen  gaat , 

En  vrolijk  op  de  bergen  ftaat 

De  Zondag  daar.    Hem  onbewust , 

Ligt  alles  nog  in  diepe  rust. 

Hij  ftuipt  in  *t  dorp ,  dat  geen  het  ziet , 

En  wenkt  den  haan :  verklik  mij  niet ! 


NAAft  HET  ALUtlf  AfUUSCM  VAN  H^UL.  105 

Doch  als  men  eind* Iflk  ook  ontwaakt, 
En  't  zoet  der  nachtrust,  heeft  gefmaakc , 
Zoo  ftaat  hij  daar  in  zonnegloor, 
Kijkt  hier  en  daar  de  venfiers  door , 
Met  blikken  ^vriendelijk  en  goed  r 
En  bonte  bloemen  op  den  hoed, 

•  / 

Hij  meent  het  goed,  maak  daarop  ftaat; 
't  Verheugt  hem ,  als  men  lang  en  laat 
Nog  ligt,  en  meent  het  is  nog  nacht, 
Schoon  ons  de  Zon  befchaamt  en  lacht; 
Daarom  kwam  hij  zoo  zachtkens  aan, 
En  ziet  gij  hem  zoo  vriend'lgk  (taan. 

Hoe  glimt  en.glinftert  welde  en  hof 
In  morgendauw  van  zilverftof! 
Hoe  lieflik  waait  de  lentehicht ,  „ 

Met  bloem-  en  bioefemgeur  bevrucht ! 
Zie ,  't  bijtje  is  bezig :  *t  weet  gewis 
Niet ,  dat  het  heden  zondag  is* 

Hoe  heerlijk  -fchooa ,  hoe-  fierlflk  ftaat 
De  kerfeboom  in  meigewaad, 
De  bonte  tulp  in  'nchtendUos^ 
't  Viooltje  in  half  verfcholen  dos*, 
De  zonnebloem  in  blinkend  goud: 
't  Is  of  men  't  ^aradjjs  aanfchouwt  I 

En  't  is  daarbij  zoo  plegtig  (UI,. 
Of  niets  den  Zondag  hind'ren  wil.     . 
Geen  kar ,  die  th*ns  de  ftilte  ftoort ; 
Geen  voermans  zweepflag ,  dien  men  hoort  t 
Het:  goeden  morgen!  heer  lij )t  vfeérï 
Verneemt  men  enkel ,  en  niets  meer*.  . 

Het  vogeltje  zingt  luid  en  blij : 
„  Wees,  lieve  Zon,  wees  welkom  gij  1 
„  Gfl  fchittert  wel  aan  hooger  fpheer, 
,„  Maar  fchjjnt  ook  in  ons  nestje  neér.'r 
Zie ,  't  distelvinkje  is  al  gereed , 
Als  in  zijn  zondagppak  gekleed ! 


106  NAAR  IfftT  AL&BMA*imClf  VAR  MVBt. 

U  *t  il  zóó  !mf   De  kertfctok  MA»; 
De  Leefeer  treedt  zij*  wontag  uk* 
Pluk-  me  ft»  cfer  bloemen ,  die  éur  ftaan  , 
Maar  bet  vooral  bei  ftof  er  aen ; 
Daa,  ktadNef ,  kleed  o  kort  e»  goed , 
Matr  toeft  tfet  bloemen  op-  den  hoed;  (5) 

lik 

&U  IKM  GiRM. 

jftc^f^I/fcftiiHw&l  tau&ueleü&ttt! 

Slaap  wel ,  flaap  wel  in  't  koele  bed ! 
AL  Mgc  gif:  bard  op  klont  en  klak , 
Het  deert  aw  meede  lenden  niet : 
Sleep  zacht  e»  wéll 

Hot  tfekbeé  Hgc  «  d*gt  e*  «fik 
En  boven  'e  ken  keeg  opgefehrö; 
Toch  flaapc  gij  door;  het  drukt  n  niet: 
Slaap  zacht  en»  wél ! 

Gij  flaapt  en  hoort  mjjn  soepen,  niet* 
Mijn.  klagten  en  mijn  zuchten,  niet* 
Waai9  't  beter  zoo  gg  V*  booreo  kost? 
Neen  ,  waailjjk  niet  l 

Gq  ligt  daar  wél  en  hebt  het  goed  i 
Had  ik  een  plaatsjen  aan  uw  zij*, 
Ik  Tag  in  vrede  naast  u  neer , 

En  had  her  wél.        * 

j 
Steeds  flaapt  gij  door, /choon  heel  den  nacht 
De  kerkklok  nfec  van  zwijgen  weet, 
OfTchoon  des  nachtwachts  fchel  geroep 

Het  dorp  doorklinkt. 

En  als  het  blikftmt  door  de'tacbt, 
En  wolk  bij  wolk  ven  donder  kraakt,  — 
Hoog  dfgft  de- bui  u  over  *t  hoofd* 
En  weke  n  niet. 


NAèft  HET  ALLEMANN1ICH  VAN  HE  BEL.  107 

BR  **t  u  va»  den  ochtend  vroeg 
Tor  '*  avond*  het  bekommerd  heeft,  — 
Hfct  kweft  u  en  bezwaart  ft  niet 
In  *t  Mte  gttf. 

G&  Ugt  daar  wé4t  en  hebt  bet  goed; 
Ba  wat  g$  ook  fcadt  door  te  liaan, 
Doet  thaa*»  Goddank!  in  9t  koele  zand 
U  niet 


Indien  ik  daarom  naast  u  lag, 
.  Dan  hadden  wft  het  beide  welf 
Thans  zit  ik  hier,  en  heb  geen*  troost 
In  't  grievend  leed. 

Doch  moogtyjk  ras ,  200  God  het  wiT, 
Komt  de  avond  van  mjjn*  zatUrdag, 
En  dan  — -  dan  geeft  de  koster  mij 
Een  bed  als  u. 

Als  ik  dan  lig  en  niet  meer  zucht , 
Én  t  „  goeden  nacht  F'  gezongen  is,  (6) 
Dan  fichndt  men.  mg  het  dekbed  op, 
En  bidt  daarbij. 

Dan  rust  ook  ik  zoo  zacht  als  gq , 
Dan  hoor  ook  ik  de  keskklok  niet; 
Wij  fiapen  tot  het  uchtendrood 
Van  zondag  vroeg. 

En  als  de  zondag  ein<fl£k  daagt* 
En  EngMen  zingen  't  morgenlied , 
Dan  Üaan  w$  met  elkander  op, 
Verkwikt  en  wél. 

Een  fchoone  kerk  Haat ,,  nieuws  gebouwd , 
Tb  blinken  in  den  morgenglans. 
Wij  (laan  en  zingen  aan  't  altaar: 
n  Hatlelu-jah  r 

'  J.  BRE8TBR,  AZ, 

(1)  Johawn  peter  hebel,  een  Zwitfersch  Hoog* 
leeraar ,  vóór  weinig  jaren  overleden ,  als  dichter  ook  door 
herder,  göthe  en  ja c obi  geroemd,  als mensch  door 
ieder,  die  hem  kende,  bemind.    Zijne  dichtftukjes  zfln  in 


108  NAAR  HET  A&LEMANNISCH  VAN  HEBEL. 

den  Zwaabfchen  of  Zwitferfchen  tongval  gefchreven,  dien  hijr 
naar  de  Allemannen ,  de  oude  bewoners  des.  lands  ,  den  AUe- 
mannifchen  noemt.  Het  2jjn  eigenlijke  volksgedichten ,  zoo 
eenvoudig,  oorfpronkelijk  en  naïf,  dat  se  als  *t  ware  voor  zich 
eene  nieuwe  dichtfoort  vormen.  Men  vergelijke  n.  c.  van 
kampen,  Handboek  der  Hoogduitfche  Letterkunde ,  IL  590 , 
'  alwaar  men  een*  zeer  goede  Hoogduitfche  vertaling  van  h  e- 
bel's  fchoontte  ftuk  aantreft,  ook  in  onze  wal  overgebragt. 
Bilderduk's  Fr  olijkheid  is  eene  zeer  vrije  navolging 
van  hebel's  tie  4&'fang  in  €$te«  Deze  mijne  proeven  zijn 
vertalingen  en  geene  navolgingen,  verre,  zeer  verre  be- 
neden het  oorfpronkelijke  blijvende,  doch  ook  'gefchreven 
alleen  voor  hen ,  die  dit'  laatfte  niet  verdaan.  Moge  geoe- 
fender hand  dan  de  mijne  hebel  overzetten,  en  bij  ons 
even  bekend  als  claudxus  maken;  iets,  waarop  hij  weinig, 
minder  aanfpraak  dan  deze  heeft. 

(2)  Die  couplet  U  in  bet  oorfpronkelijke  zeer  fchoon: 

JBena  tfliimK  fitt  fit  ufttaffiect/ 
unb  raft  fc&atmantt  ffatfte  jfect  / 
unö  mengem  3tmntt  s'ttinfie  ge/ 
unb  gfeft:  IJegcB  gnug  unb  toltt  m  snefi» 
unb  'gCJjaferitf  &et  öfnttno 
bocfi  au  fl  (CtiipfH  üBertfio» 

(3)  Men  vergeve  mij  deze  mannelijke  Maan ,  in  het  origi- 
neel eigenaardiger  dan  in  onze  taal.  Ik  wilde  het  waarlijk 
poëtUche  denkbeeld  niet  aan  eene  kleingeestige  taalgezetheid 
opofferen.  Maar  waarom  met  het  verperfoonlijken  ook  altijd 
alleen  de  Zuider  Mythen  gevolgd  ?  In  de  Noordfche  Goden- 
leer  toch  is  mani  de  broeder  van  sol  ,  en  deze  laatfte  de 
BeftuursTER  der  zonnepaarden. 

(4)  Ik  heb  van  een  enkel  denkbeeld  uit  dit  versje  elders 
gebruik  gemaakt. 

(5)  Op  het  platte  land  in  Zwitferland  is  men,  gelijk  op 
vele  plaatfen  in.  Duitsch/and,  gewoon,  versch  geplukte  bloe- 
men ter  kerke  mede  te  nemen ,  die  men  elkander ,  zoo  als  bij 
ons  de  reukfleschjes ,  aanbiedt. 

(6)  Hafr  toeimf  Htf/  unb  nürame  fcgnuuf  / 
unb  tneon  fit  '$&c&{oftteb  gfunfic  &en  / 
ft  fc&üttie  fit  mee  'l$ecfi&ett  uf/ 

unb  -  SB&ütöf  <©ott' 


NAAR  HST  ALLEMANN1SCH  VAN  HEBEL.  109 

35&ÜIM   <©0tt!     De   aanvang    of  het  ricournel  van  een 
lied ,  dat  bij  eene  begrafenis  aan  het  graf  gezongen  wordt. 

De  Vertaler. 


INVALLENDE  GEDACHTEN  BY  AENHOUDENDEN  REGEN. 

Eens  fat  ick  in  mijn  huys  alleen, 

En  keeck  door  't  raem  naer  bnyten  heen  r 

En  fagh  hoe  in  een  oogenblick 

De  regen  alles  maeckte  als  flick,  < 

En  fonder  poos ,  met  vlaegh  by  vlaegh  , 

Al  klettrent  Hortte  naer  omlaegh. 

En  dan  weer  keeck  ick  in  mijn  boeck , 

Maer  had  geen  lust  tot  onderfoeck;  _ 

't  Weer  was  gevaren  in  mijn  hooft, 

En  had  'er  allé  geest  gedooft. 

Ick  fat  te  kijcken  dan  een  poos 

Door  't  venfterraem ,  gedachteloos. 

Wat  de  oore  hoort ,  waf  de  ooge  (iet , 

't  Is  regen ,  regen ,  anders  niet  1 

Maer  'k  fprack  in  't  eynde  dus  my  aen : 
Mijn  fiel ,  laet  u  foo  niet  verflaen ; 
Waeck  op  en  peys  of  in  dat  nat 
Niet  fchuylt  een  rijcke  leeringhfchat. 
Ey ,  denck  daerover  nae ,  mijn  geest  J 
't  Is  even  goet ,  als  dat  gy  leest. 

Toen  keeck  ick  weder  door  het  glas , 

En  fagh  hoe  alles  doncker  was, 

En  hoe  de  woleken  't  fonnelicht, 

Eylaes!  on  «rocken  aen  't  gelicht; 

Maer  hoe  men  duydelijck  toch  fagh , 

Het  was  geen  nacht,  maer  overdagh. 

Toen  dacht  ick ,  onfe  levensloop 

Is  even  foo  noyt  fonder  hoop , 

Als  noyt  een  dagh  heel  doncker  is , 

Alfchoon  hy  't  heldre  fonlicht  mis.    ' 

Geen  tegenfpoet,  foo  bangh  en  naer, 

Of  daer  is  uytkomst  in  't  gevaer ; 

Geen  wegh ,  foo  glibbrigh  en  foo  glat , 

Of  .daer  zijn  gidfen  op  het  pat ; 

Geen  noot ,  foo  hoogh ,  geen  fmert ,  foo  groot , 

Of  daer  is  uytkomst  van  den  doot. 


110      INVALLEND*  GEDACHT**  B7  ASNHODMMDBN  AEGEN. 

Toen  keeck  ick  weder  door  de  ruyt, 

Maer  alles  fagh  nogh  eender  ny  t , 

En  wat  men  hoort,  en  wat  men  liet, 

Is  regen,  regen,  anders  niet! 

De  wandelpaden  waren  leegh ; 

Een  enckle  maer ,  in  ftraet  en  fteegh , 

Liep  door  de  regenvlagen  voort , 

Maer  had  voor  wie  hem  vroegh  geen  woort ; 

Want  wie  'er  liep,  die  liep  niet  lay, 

Want  ftaegh  al  erger  wert  de  buy. 

Toen  dacht  ick,  och ,  foo  oenigh  man, 

Soo  langb  by  nogh  betalen  kan, 

Soo  Jangh  de  fon  van  *t  aertfche  goet 

Nogh  hare  dralen  blincken  doet, 

Soo  langh  hy  geeft  een  kenrigh  mael,  * 

Heeft  vele  menfchen  in  fijn  del; 

Maer  nauwlgckt  armer  wort  de  disch* 

Maer  nauwlycks  geeft  hy  vieysch  noch  visch , 

Maer  nanwHJck*  fwjjght  het  feettgeruy* , 

Of  velen  blijven  fiil  in  hnys; 

En  nu  en  dan  een  enckle  maer 

Vertoont  fich  in  het  openbaer , 

En  blijft  by  water  en  by  w$n , 

By  regen  en  by  fonnefchijn, 

By  ftorm  en  ftilte ,  nacht  en  dagh , 

GelQck  als  hy  te  voren  plagh. 

Toen  fagh  ick  een  die  langhfaetn  liep ; 
Ick  fchoof  het  venfler  op  en  riep : 
Hey,  vrient,  waerom  loop  jy  foo  luy?  — 
«—  Wel,  ginter  is  't  dezelfde  buy.  — 
Al  lagchent  floot  ick  't  raem  weer  dicht, 
Maer  dacht,  welfaligh  die  fijn  plicht 
Met  foo  een  jjfervast  befluyt 
En  dalen  wil  kan  voeren  uy t , 
Dat  geene  vreughde  of  fmert  den  man 
In  't  minst  aen  't  wancklen  brenghen  kan! 
Welfaligh  die  met  vasten  tret 
Op  't  levenspat  fijn  voeten  fet  1 
Hy  is  voor  vallen  best  bewaert , 
Die  wandelt  langhfaem  en  bedaert. 
Wie  voort  wil  maecken  al  te  (bel , 
Loopt  dickmaels  naer  een  waterbel* 


INVALLENDE  GEDACHTEN  BY  AEN  HOUDENDE*  REGEN.      111 

-Wie  al  te  drifdgh  voorwaart  treet, 
Mee  bloemenplucken  licht  vergeet  ; 
En,  wie  die  nutte  faeck  vergat» 
'  Hy  kan  niet  raghwaert  op  fijn  pat. 

Nogh  dacht  ick  om  den  tragen  gast, 
Die  langhfaem  door  den  regen  plast , 
Toen  eensklaps  't  vrolijck  fonnelicht 
My  weer  verhelderde  't  gelicht. 
Ick  gingh  terftont  naer  buyten  toe» 
En  noyt  was  't  my  foo  wei  te  moe. 
Soo  quam  nat  regea  fonnefchijn, 

4  Soo  komt  'er  vreaght  nae  angst  en  pijn. 

Des,  vrienden!  klagen  meught  gy  wel 
By  bitter  Ljjfs-  en  fielsgequel ; 
Want  och!  het  menfchelgcke  hert 
Is  niet  gevoelloos  voor  de  fmert: 
Maer  toch ,  ick  bid  het  u ,  bedenckt , 
Dat  licht  de  morgen  uytkomst  fchenckt ; 
Want  even  feker  als  de  fon 
Met  glans  te  fchijnen  weer  begon, 
Soo  feker  fal  van  lijdecspijn 
Verblijden  eens  't  gevolghe  zijn. 

Utr.  1834.  R.  P.  V. 


BV    HET    LEZEN    VAN    Z.  UK  BESfcUfTv  DAT,  1?  DE  STEDE - 
14JEE    SCHUTTERDEN,    EENS    WITTE   BIES    DE    TEGEN- 
WOORDIGE STREEP  ZAL  VERVANGEN. 

Juich,  Belg!  juich,  leger  van  de  Maas! 
Raas ,  tier  en  fpeel  nu  vrij  den  baas ; 
Spot,  fchimp  eo  laster  blij  te  moê; 
Verdwenen  is  des  meesters  roê; 
.  Hernieuw  uw  fnoeven  van  weleer; 
Het  witlat-legei  (*)  is  niet  meer ! 
Een  bies  vervangt  de  breede  ft  reep, 
Dk  u  van  angst  de  borst  bekneep; 
Schoon  gij  die  altoos  ver  kondt  zien, 
En  vaak  nog  tijdig  mogt  ontvliên. 
Wie,  die  uw  ftoutheld  teug'len  mag, 
Verloort  ge  eens  eerbied  en  ontzag  ? . . . 

C*J  Eent  benaming,  onder  welke,  na  den  Tiebdaagfchen  Veldtogt,  de  dode- 
lijke Scbvnertjen  ia  Neprd'Bttgii  algemeen  bekend  sijo*  • 


112  BJJ  HET   LEZEN   VAN  EEN  KONINKLIJK   BESLUIT.  . 

Maar  weet ,  hij  waakc ,  de  heldemeelt , 
Schoon  thans  met  bies  voor  ftreep  bedeeld!  — 
Gij,  ftrijders  voor  oud  -Nederland ! 
Wij  (leunen  op  uw  dapp're  hand. 
Zorgt ,  eer  de  bengel  ons  betrekk' , 
Dat  ook  de  bies  hem  fchrik  verwekk' ! 

H.   C.   DRESSELHUTS. 


DB  GALG  OP  DE  SANDWICH-EILANDEN  INGEVOERD, 

Verhaalt  men  van  eenen  reiziger,  dat  hij,  op  eene  hem 
onbekende  kust  fchipbreuk  lijdende  en  aan  het  (brand  gewor- 
pen ,   en  bij  het  ronddwalen  eene  galg  in  het  oog  krijgende , 
verrukt  uitriep :    „  Den   Hemel  zij  dank ,  ik  ben  in  een  be- 
fckaafd  land !"  —  zoo  mag  dan  ook  als  een  bewijs  van  voort- 
gaande  befchaving  op  de  Sandwich- eilanden  vermeld  wor- 
den het  oprigten  eener  tijdelijke  galg.    Ziehier  de  aanleiding 
tot  dit  bedrijf.    De  misdaad  van  moord  was  door  twee  in- 
landers  aan  den  perfoon  van  eenen  Spanjaard  bedreven,  al- 
leen om  de  kleed  eren,  die  hg   aan  had.    De  moordenaars 
werden  onmiddellijk  gevat,  en  als  gevangenen  naar  het  Fort 
gebragt,  waaruit  één  derzelven  middel  vond  om  te  ontko- 
men.  Men  wa9  in  het  eerst  verlegen ,  hoe  met  den  gegrepen 
misdadiger  te  handelen,  maar  liet  zich  door  de  Misfionarisfen  en 
Confuls  (?)  overreden,  om  met  hem  op  Europefche  wijze  te 
werk  te  gaan.    Er  werd  dus  eene  galg  opgerigt,  befta&nde 
uit  eene  d  warskoord,  aan  twee  kokosboomen,  achttien  voet 
van  den  grond,  vastgemaakt,  waaraan  in  het  midden  een 
blok  was  bevestigd ,  door  hetwelk  het  touw  liep ,  waarmede 
de  inlanders  den  misdadiger,  met  een'  drop  om  den  hals, 
zouden  naar  boven  trekken,  om  hetzelve  vervolgens  om  een' 
der  boomen  vast  te  binden.    De  man  werd  ten  verhoor  ge- 
bragt onder  de  galg ,  alwaar  de  Opperhoofden ,  Zendelingen 
en  inwoners  vergaderd  waren.    Terwijl  deze  beraadflaagden , 
en  nog  weifelden   omtrent  de  wettigheid  van  het  hangen, 
werden  de  eilanders  ongeduldig,  waarschijnlijk  om  ooggetuigen 
te  zijn  van  zulk   eene  hun  vreemde  ftrafoefening ;  zij  deden 
den  patiënt  een9  ftrik  om  den  hals  en  trokken  hem  op,  be- 
fparende  alzoo  den  Regters  alle  verdere  vertoogen  over  het  on- 
derwerp. —  Eenigen  tijd  daarna  waagde  het  zijn  medepligtige, 
denkende  dat  alles  reeds  vergeten  was-,  om  uit  zijnen  fchnil- 
hoek  weder  huiswaarts  te  keeren.  Hij  werd  evenwel  gevat  en 
in  het  Fort  opgefloten ,  'waar  bij   bij   ons  vertrek  nog  zat. 
Daar  ( den  Opperhoofden  intusfchen  niet  aan  het  verftand  kon 
gebragt  worden ,  waarom  twee  menfchen  moeten  boeten  voor 
den  moord  aan  éénen  bedreven,   is  het  wel  mogelijk,  dat 
deze  man  wéér  in  vrijheid  gefteld  worde. 


MENGELWERK. 


VERHANDELING»  OVER  OEN  AARD,  DEN  OORSPRONG 
EN    DEN  STICHTER   VAN  HET   ST.    SIMONISMUS. 

Door 

N.   S  WAR  T.    (*) 

Jusfi  longtemps  que  les  dogmes  univerfefs  de  Pimmorta* 
lité  it  Pdme  et  jPun  Dieu  feparé  de  la  matière  éveil- 
krant  de  nobles  espérances;  ausfi  longtemps  que  Ut 
mots  f  acres  de  père9  de  mère9  d'époufe  trouverent 
quelque  fympathie  dans  ie  coeur  des  hommes ,  Ie  Saint 

'  Simonisme  ne  reviendra  point  une  reiigion  nationale. 

Le  Semeur. 

Iemand  onzer  ttjdgenooten  heeft  een  opzettelijk  werk 
over  het  merkwaardige  gefchreven ,  dat  de  laatfte  ruim 
halve  eeuw  heeft  opgeleverd,  (f)  Inderdaad ,  de  verande- 
ringen ,  de  groote  gebeurtenisfen ,  de  nieuwigheden ,  van 
welke  dezelve  getuige  was,  zijn  ongeloofelijk.  En  nog 
houdt  Se  onrustige  wereld,  vooral  de  onrustige  menfche- 
lijke  geest  niet  op ,  te  woelen  en  te  gisten ,  allerlei  op 
te  leveren  en  menigmaal  ook  weer  even  ras  te  vèrflin- 
den.  Frankrijk  is  inzonderheid  het  brandpunt,  waar  dit 
onverdragelijk  licht,  in  heeten  gloed  verkeerd,  zijne  dra- 
len  uitfchiet,  die  zich  vervolgens  over  de  wereld  ver- 
fpreiden.  V.oor  Frankrijk  was  het  ook  bewaard ,  het 
Christendom  verouderd  en  onbruikbaar  te  verklaren ,  en 

(*)  Voorgedragen  in  het  Departement  Leeuwarden  der  Maat- 
f c  happy ;  tot  nut  van  't  algemeen. 

(f)  Van  denhull,  over  de  belangrijkheid  eens  zestig* 
jarigen  ouderdom*. 

MENGELW.    1835.   NO.  3.  I 


114  VERHANDELING 

eene  geheel  nieuwe   Godsdienst  uit  te  vinden ,  om  het- 
zelve te  vervangen,  r-  wat  zeg  ik?  te  vervangen, neen! 
de  teugels,  welke  het  (daar)  reeds  lang  had  laten  vallen,  roet 
de  oude,  ja  met  meerdere  kracht  en  klem  op  te  vatten,  dan 
deze  in  den  bloeyendften  tijd  van  het  Pausdom ,  of  ooit 
voorheen ,  nog  immer  gevoerd  waren.   Het  is  zoo ,  deze 
herfenfehim  is  bijna  reeds  voorbijgegaan.    Het  St.  Simo- 
nismus  is  allerzijds  een  voorwerp  van  minachting  en  be- 
fpotting  geworden.  Er  was  echter  een  tijd,  dat  het  groote 
vertooning  en  opzien  baarde.    Meer  dan  één  dagblad, 
door  bekwame    pennen    gefchreven,    was  aan  deszelfs 
verfpreiding  toegewijd.    De  voornaamfte  (leden  van  het 
uitgebreide ,  en   zelfs  andere  naburige  rijken ,  ontvingen 
deszelfs  Apostelen  in  hun  midden,  hoorden  derzelver 
prediking,    en    zagen    fomtijds  kweekfcholen ,  als  ge- 
meenten onder  zich  gevestigd ,  in  kloosterlijke  afzonde- 
ring, als  eene  maatfehapptj  in  de  Maatfchappij  levende.  Wie 
derhalve ,  die  de  zaken  oppervlakkig  beoordeelt ,  en  het 
Christendom  uit    geene  min    geringe  beginfelen  tot  de 
hoerfchappij  der  wereld  ziet  opgeklommen ,  ja  maho- 
*i  e  d  van  een'  kameeldryver  tot  den  aangebeden  Profeet 
yan  honderdduizenden  geloovigen  verheven ,  moest  niet 
nieuwsgierige  blikken  op  dit  wondervetfchijpfel  vestigen , 
en  nadenkend  vragen:   wat  zal  van  dit  alles  worden? 
Niet  gewoon  de  dingen  naar  de  uitkomst  te  fghatten, 
acht  ik  het  dan  ook  nog  der  moeite  wel  waardig  „  op- 
zettelijk bij  dit  onderwerp  (lil  .te   (laan ,  en  naaf  den 
aard,  -den  oorfprong,  den  (lichter  dezer  nieuwe  Staats- 
en  Wereldgodsdienst  te  vragen.  Meent  niet ,  G.  T.,  dat 
ik  u  het  algemeen  bekende  breedvoerig  zal  voordellen ; 
alsof  dagbladen  en  vlugfehriften  van  onderfcheiden  aard, 
raisfehkn  opk  wel  tijdiger  voordragten  van, deze  of  eene 
andere  plaats ,  daaromtrent  niet  genoeg  hadden  gezegd. 
•Neen,  mijn  voornemen  is,  de  zaak  dieper  op  te  halen, 
uit  de  algemeene  en  Franfcke  gefchiedenis  toe  te  lichten, 
vervolgens  st.  simon  en  zijn  werk  wat  nader  te  lee- 
ren  kennen ,  en  met  een  befcheiden  oordeel  en  aanwen- 
ding te  onzen  nutte  te  fluiten. 


OVER    HET   ST.   SIMONISMUS.  115 

Er  beftond ,  en  ontftond  ten  tninftê,  gewis  nooit  eene 
Bürgermaatfcbappij  zonder  Godsdienst*  De  laatfte  ett  diep- 
,  fte  nafporingen  der  gefchiedenis  doen  ons  dezelve  Vrij  at» 
gemeen  ala  de  moeder  en  de  kweekfter  van  elke  4ooda« 
nige  vereeniging  kennen,  (*)  Tempéte^zijn  de  oudfte  en 
prachtigfte  gebouwen,  Priesterregering  de  eerde*  welkö 
wij  bij  uitgebreide  volken  aantreffen.  En  verhief  zich 
hier  en  daar  het  zwaard  al  boven  den  herdersftaf  of  de 
wigchélroede,  zoö  gnndó  voorzeker  de  wereldfche  opper-* 
magt  gaarne  de  naaste  en  niet  zelden  des  te  vastere 
plaats  aan  de  geestelijke  heerfchappij.  Blijkt  dit  bij  de  oudfte 
Monarchijen  in  het  Oosten  en  Zuiden,  b#  Egyptenaar* , 
tiindous  en  Japanners^  en  heeft  een  keurig  Geleerde  van 
ons  land  (f)  hetzelfde  ten  aanzien  dér  GWoto?  bewezen* , 
de  Joodfche  gefchiedenis*  on*  allen  uit  den  Bijbel  zoo  be* 
kend,  ftaaft  dezelfde  waarheid.  Men  heeft  wel  beweerd* -dat 
de  Aartsvaderlijke  regering  de  alleroudfte  is  ,  en  daaruit 
zelfs  het  Goddelijk  regt  van  den  erfelijken  Monarch  wil* 
len  afleiden ;  alsof  de  oudfte  zoon  immer,  de  heerfchappQ 
van  den  vader  had  ontvangen,  en  die  wederom  op  zijnen 
eerstgeboren  overgebragt:  waardoor  eene  lijn  van  Vorfteü 
zou  ontftaan,  die,  zónder  hier  en  daar  eene  noodlottige 
breuk  of  eene  minzame  verdeeling  des  gebieds,  tot  ad  a  u 
reiken  moest.  Maar,  hoe  zeer  v/ij  abraham,  izai 
en  ja-rob,  als  onafhankelijke  hoofden  van  bonnen 
ftam,  zoo  gij  wilt ,  het  Koningfchap ,  maar  ook  even- 
zeer het  algemeene  Prtesterfchap  zien  bekleeden  —  het 
fchljnt ,  dat  God  de  overvoering  van  dit  uitverkoren  ge- 
flacht  (teü  einde  het  bijeen  te  houden)  naar  Egypte,  onder 
het  oppergebied  van  dedzelfs  Koningen ,  noodig  achtte. 
En  wij  hooren  na  dien  tijd  wel  van  Oudften  en  Hoofden 
of  Vorften  der  ftammen ,-  maar  van  een  algemeen  Opper- 
hoofd uit  rüben  of  j  u  d  a  vernemen  wij  geen  woord. 
De  Leyia  mozes  wordt  hun  tijdelijke  leidsman ,  als 
Gods  dienaar.  En  niet  zijn  zoon,  maar  2ijn  knecht 
jozuAy  volgt  hem  als  zoodanig  op ;  tot  dat,  na  hunfié 
vestiging  in  het  Beloofde  Land ,  deze  post  geheel  ver- 
CO  HKÊREtf  $  Idedn,  doorgaan»,   (f)  Va»  nausa^. 

12 


116  VERHANDELING 

dwijnt,  en,  alleen  bij  bijzondere  ongelegenheid,  door  de 
aanftelling  van  hetgeen  onze  vertaling  Regeert  noemt, 
meestal  flechts  gedeeltelijk  en  voor  een'  tijd  weer  wordt 
vervuld.   (*)    Voor  het   overige  blijft  het ,  zoo  als  het 
van  den  beginne  was  geweest :  ieder  ftam ,  en  elk  ge- 
dacht tot  denzelven  behoorende ,  regeert  zichzelf  door 
zijne  Oudften  of  Vorften ,  en  de  algemeene  band,  die  hen 
te  zaraen  tot  één  volk  verbindt ,  is. . . .    jehova, 
zijn  Heiligdom ,   zijne  Priesterfchap   en   de  wetten ,  die 
van  daar   zijn  uitgegaan.     Het  fchijnt  echter ,  dat  deze 
regeringsvorm  wel  inzonderheid  voor  de  kindschheid  van 
eenen  Staat  gefchikt  is ;  want  reeds  vinden  wij  den  Pries- 
ter eli  met  een  aanhoudend  Regterfchap ,  als  eenen  post 
des  vredes ,  bekleed ,   hierin  ,  welligt  met  nog  volkome- 
ner  magt,   dooi:  den  Leviet  samuel  opgevolgd,  van 
wien  het  volk  eenen  Koning  vordert  en  verkrijgt. 
:    Zoo  wij  ons  vervolgens  tot  den  lateren  tijd  en  onze 
westelijke  wereld  bepalen ,  wij  zien  daar  veelal  hetzelfde 
plaats  grijpen.    Immers ,  het  is  bekend ,  dat  onze  tegen- 
woordige befchaving ,  ons  nieuwer  Europa ,  eene  eigene 
fcheppmg  is ,  als  't  ware  uit  de  bouwftoffen  van  vroe- 
gere tijden  en  afgelegener  volken  zamengeiteld.    Na  de 
inftorting  van   het   Romeinfche  rijk  en  de  overttrooming 
der  Barbaren  vormde  zich  deze  fchepping  langzamerhand 
uit  den  ruwen  bajert.    En  het  was  wederom  eene  foort 
van  Godsregering ,  zoo  veel  mogelijk  naar  het  voorbeeld 
der  Joodfche  ingerigt ,  die  zich  voor  gansch  Europa  in 
het  oude  Rome  vestigde.  Gij  weet ,  dat  de  Pausfen  zich 
Stedehouders  van  God  noemden ,   die  Koningen  en  Kei- 
zers wijdden  en  ontwijdden ,  en  landen  en  volken  weg- 
fchonken.    Dit  echter  ging  even  min  als  voorheen  zon- 
der tegenkanting  en  deeling  met  den  wereldlijken  arm  in 

x  (*)Vanderpalm's  Bijbel  voor  de  Jeugd ,  8fle  Stukje. 
Voor  het  overige  is  mijne  voorname  bron  omtrent  de  gefchfe- 
denis  geweest :  Der  st.  s  i  m  o  n  und  die  neuere  Franzöfi- 
fche  Philofophie ,  von  frans  wilhelm  c  a  r  o  v  £•  Ook 
bfen  ik  aan  een  ftukje  uit  het  Franfche  Tijdfchrift:  Religion 
et  Chmtianime,  herinnering  voor  zeker  oogpunt  verpligt. 


OVER   MET   ST.   SIMOtflSMUS.  117 

het  werk;  tot  dat  de  Hervorming  een  geheel  aiider aan- 
zien aan  de  dingen  gaf,  maar  ook  de  Godsdienst,  op 
vele  plaatfen,  des  te  naauwer  aan  den  afzonderlijken  Staat 
verbond ,  en  met  de  %  uiterfte  jaloerschheid  over  der- 
zelver  bewaring  en  zuiverheid  waakte.  Het  is  eerst  bij 
onzen  leeftijd,  dat  de  denkbeelden  van  vrijheid  in  het 
godsdienftige  9  zonder  eenig  verband  met  de  ftaatsrege- 
ring ,  openlijk  zijn  uitgeroepen  9  en  dat  zich  in  Noord- 
Amerika  een  Gemeenebest  heeft  gevestigd,  waar  de  Staat 
zich  met  deze  belangen  geheel  niet  bemoeit.  Doch ,  bij 
al  deze  vrijheid  en  de  tallooze  en  grenzenlooze  verfchei- 
denheid  van  denkwijze  in  dat  bloeijende  land,  beftaat 
ligt  nergens  meerdere  godsdiöiftigheid ,  dan  juist  daar. 

U  óp  deze  wijze,  als  't  ware,  de  hoofdrol  doende 
keren  kennen ,  welke  het  geloof  aan  de  onzigtbare  we- 
reld bij  het  beftuur  der  jygtbare  te  allen  tijde  heeft  ge- 
fpeeld,  beoogden  wij  daarmede  u  op  de  befchouwing  van 
'st.  mmon  en  zijne  onderneming  nader  voor  te  berei- 
den. Doch  ,  vóór  wij  regtftreeks  van  hem  fpreken ,  om 
hem  als  een9  nieuwen,  fchoon  dan  mislukten,  (lichter  des 
jongfte  Theocratie  te  beoordeelen,  moeten  wij  vooraf  een' 
blik  op  zijnen  tijd  en  op  die  wereld  flaan  ,  voor  welke 
hg  zijne  ftichting  noodig  achtte. 

Vestigt  dan  uwe  oogen  in  het  bijzonder  op  '&  mans 
vaderland,  op  Frankrijk.  Alwie  met  de  rijke  en  be~ 
fchaafde  letterkunde  van  hetzelve  eenigzins !  bekend,  is  , 
weet ,  hoe  zeer  dit ,  in  vele  opzigten ,  eene  'eigene  we- 
reld uitmaakt.  De  Framchman  vooral  befchouwt  het 
als  zoodanig.  Als  de  zetel  der  befchaving ,  die  wel  wet- 
ten en  vormen  aan  anderen  mededeelt ,  maar  dezelve  van 
hen  niet  ontvangt,  kan  hier,  zijns  achtens,  geen  ge*' 
brek  beftaan,  dat  elders,  al  ware  het  dan  ongevoelig  en 
Hechts  in  de  kiem ,  ook  niet  zou  aanwezig  zijn.  En  er 
moge  onder  dit  alles  veel  zelfmisleiding..loopen,.*S}kwgfe- 
en  Italië  vroeger ,  Engeland  en  Duitschhnd  later ,  mo- 
gen belangrijken  invloed  op  Franfchtn  firiaak  en  Fran- 
fchc  wijsgeerte  hebben  gehad;  zoo  veel  is  toch  waarheid, 
dat  het  karakteristieke  daaronder  niet  verloren  ging;  dat 


118  VERHANDELING 

de  Franfche*  het  dadeltfk  hunne  eigene  Meur  medofeet- 
dcn,  en  dat  althans  geen  Farijzmaar  ooit  met  het  vree©- 
de,  als  zoodanig,  pronken  zal ;  gelijk  de  ganfche  overige 
wereld  de  dwaasheid  heeft,  zich  op  Partjfehe  mode  en 
(maak  te  verheffen.  Slaan  wij  eemge  bladzijden  der  ge* 
fchiedenis  van  Frankrijk  op. 

Bekend  is  het ,  dat  de  Hervorming ,  door  luthbh 
en  anderen,  aldaar  grooteo  opgang  maakte.  Het  ia  waar, 
geen  land  (tiet  de  nieuwe  leer  geheel  terug,  In  $p**}4 
fchoot  zij  wartel ;  in  ItaUc  werd  zij  met  moeite  onder- 
drukt ,  en  de  zuidelijke  Nederlanden  fpatteden  ten  deele 
in  ijver  voor  dezelve  uit.  Maar  in  Frankrijk  gaf  zij 
aanleiding  tot  worftelingen,  die  den  geheelen  Staat  fchofc- 
ten ,  en  het  moest  een  groot  deel  zijner  nijverfte  en  beste 
bu*gera  uitwerpen  of  vernielen ,  om  den  naam  van  il** 
mes  oudften  zoon,  door  bare.  Koningen  gevoerd,  onbe- 
zoedeld  te  houden.  En,  was  bet  kwaad  daarmede  ver- 
holpen? Zonk  bet  nu ,  ais  Spanje  en  België ,  in  doffe 
domheid  weg,  en  hechtte  zich  aan  onveranderlijke  vor- 
men ;  of  zocht  het ,  als  Italii ,  haren  eenigen  troost  en 
vergoeding  in  fchoone  kunst ,  bij  onbeperkt  natuurge- 
not %  Neen,  de  Franfche  geest  bleef  levendig,  en  teelde  ook 
op  den  akker  des  Christendoms  menig  nieuw  en  vreemd 
gewas.  In,  Frankrijk  ontftond  het  JanJ mismus  ,  in  kerk- 
erde, leerbegrip  en  ftrenge  tucht  met  Ao^verfchillende* 
paar  vormde  zich  de  Gallikaanfcke  kerk  ,  met  haxe  et* 
fchen  en  beperkingen  van  's  Paufen  onfeilbaar  gezag. 
Derwaarts  waaide  in  lateren  tijd  de  wijsgeert£  van  l  o  c  k  n 
uit  het  Protestantfche  Engeland  over,  en  ontving  er 
eigen,  vorm, en  gee$t.  Nu  ftond  voltairh  op,. met 
het  gif  der  Britfchc  Deïsten  gevoed  *  die  aan  hetzelve 
door  fcyn  vernuft,  door  zgnea  roem  als  dichter  ea  febrtf- 
ner,  voor  den  geest  der  Franfkhcn  volkomen  gepast, 
nieuwen  glans  en  aanlokkelijkheiid  bijzette*  Aan.  hem  floot 
zich  eene  geheele  fcbool  van  wijsgeren  ,  naar  het  voor- 
name,  door  hen  gezamenlijk  bijeengebiagte  werk,  En* 
cychpedisten  genoemd,  die  deels  door  hunne  ongemee- 
ne  bekwaamheden ,  deels  door  liet  gezag  hunner  diepe 


OVER   HST   ST.    SIMONISMUS.  119 

wetenfchap,  de  vreemdfte  en  gevaarlijkfte  denkbeelden, 
omtrent  Godsdienst  etr  zedekunde  in  aandien  bragten» 
Na  brak  de  ftaatsomwenteling  los ,  voor  geen  klein  deel 
door  deze  wijsgeerte  voortgebragt ,  gevoedlierd  en  te* 
fhiurd.  De  Godsdienst  van  den  Staat  werd  te  eenemaal 
vernietigd.  De  volflagenfte  verwildering  van  denkwjjze 
en  zeden  vermeesterde  inzonderheid  het  opkomende  ge- 
flacht.  Ja,  toen,  na  verloop  van  weinige  jaren ,  na- 
poleon althans  eenig  gezag  aan  de  openbare  Eer- 
dienst  wilde  wedergeven  ,  en ,  vervolgens  ,  het  herftelde 
Kondigsgezag  alles  in  het  oude  fpoor  moest  terugbrengen, 
bleek  het  klaar:  Frankrijk*  zijne  hoofdftad,  zijne  voor- 
name  bevolking,  heeft  geen  Godsdienst;  het  is  aardsch, 
uit  de  aarde,  zonder  anderen  teugel,  dan  het  geweld, 
in  de  hand  des  magtigen. 

Thans  fchijnt  u  zeker  de  weg  gebaand,  om  den  nieuwen 
O  r  f  s  u  s  te  doen  optreden.  Frankrijk  is  den  ouden 
band  ontfprongen ,  en  Frankrijk  is  het  hoofd  der  we- 
reld ;  het  neemt  geene  zeden  of  wetten  van  andere  vol- 
ken over ,  die ,  trouwens ,  óf  reeds  in  haren  ftrOom  ge» 
voerd,  wel  fpoedig  in  hetzelfde  verderf  moeten  ftorten, 
óf,  federt  eeuwen  onveranderd,  geen,  voorbeeld  voor  het 
geestigfte  volk  der  aarde  kunnen  wezen.  Maaf ,  om  ons 
den  aard  zoo  wel ,  als  den  oorfprong  van  het  St+  Sitno+ 
nismus  beter  te  kunnen  verklaren ,  hebben  wij  nog  eenig 
terugzigt  op  den  loop  der  zaken  in  het  grooteRijknoodig* 

De  omwenteling  was  in  Frankrijk  geen  voorbijgaand 
onweer,  dat  flechts  eenige  verwoestingen  en  tevens  mi$- 
fchien  eenige  zuivering  en  vruchtbaarheid  achterliet.  Om 
haar  niet  met  den  Vtfuvius  te  vergelijken*  die  een/W- 
peji  of  Hetculantm  onder  zijne  glodjende  lava  begraaft* 
Om  er  nieuwe,  geheel  veranderde  lieden  en  volken  op 
te  doen  verrijzen ;  het  was  althans  eene  geheele  omkee- 
ring, die  zij  te  weeg  bragt.  Al  de  rijkdom  van  dat  4  'm 
zichzelve  zoo  rijke  als  fchoone  land,  Was 'tot  daartoe 
in  handen  van  weinige  bevoórregten  uit  den  adel  of  de 
hOOge  en  kloostergeestelijkheid ,  wier  uitgebreide  goede- 
ren door  den  armoedigen  en  verdrukten  landm&n,  zon* 


120  VERHANDELING 

der  vltjt  of  overleg  en  noodwendige  hulpmiddelen,  wer- 
den bebouwd;  terwijl  de  voorname,  nog  altijd  belang- 
rijke inkomflen,  door  de  eigenaars  veelal  in  het  weelde- 
rig Parijs ,  of  eenige  andere  groote  ftad,  inzonderheid 
aan  voorwerpen  van  pracht  en,  genot  werden  befteed. 
Gelijk  nu  hierdoor  eene  zekere  onveranderlijkheid  van 
fortuin  ontftond,  zoo  heerschte  ook  weinige  algemeene 
begeerte  naar  lots verbetering ;  en  de  Franschman,  die  zich 
ligt  aan  alles  gewent  ,  genoot ,  rijk  of  arm  ,  het  leven 
op  zijne  wijze.  Nu,  daarentegen,  voor  ver  het  grootfte 
gedeelte  aan  de  natie  vervallen  'verklaard,  en  bij  (lukken 
in  het  openbaar  verkocht,  geraakten  deze  goederei),  me- 
nigmaal voor  fpotprijzen,  in  de  hand  van  burgers  en 
boeren.  En  niet  alleen  onder  dezen  ontftond,  bij  het  ge- 
voel van  eigendom  en  vrij  genot,  op. kind  en  kindskind 
vererfd,  eene  meerdere  nijverheid;  maar  ook  dezulken, 
welke  zich  in  dezen  handel  dieper  hadden  gedoken ,  von- 
den daar  eene  nieuwe  bron  van  rijkdom.  Ja ,  de  zucht , 
om  hei  meestmogelijk  voordeel  van  zijn'  grond  en  voort- 
brengfelen  te  trekken ,  deed  vooral  de  natuurkundige  we- 
tenfehappen,  tot  hiertoe  aan  genees- of  krijgskunst  meestal 
toegewijd,  aan  allerlei  takken  van  nijverheid  dienstbaar 
worden.  Industrie  werd  het  voorwerp  van  openbaren  roem ; 
en,  daar  deze  zoo  wel  fchatten  aanbragt,  als  zij  fchat- 
ten,  om  er  in  te  dagen,  vorderde,  werd  rijkdom  boven 
alle  andere  voorregten  van  geboorte  of  rang  tot  het  doel 
van  aller  heete  verlangens  gefield. 

Weiverre,  derhalve,  dat  de  ongelijkheid  door  de  voor- 
gevallene verandering  zou  zijn  weggenomen ,  en  de  klag- 
ten  der  armen  geftild ,  was  niet  Hechts  de  begeerte  te 
meer  geprikkeld,  maar  ook  het  lot  des  onvoorfpoedigen, 
*  wien  elke  weg  tot  verheffing  openilond ,  doch  die  het 
vermogen  miste  om  hem  te  bewandelen,  aan  dat  van 
tantalus  gelijk  geworden.  De  Fortuin  hernam 
daarenboven  hare  oude  grillen;  de  verdiende  kwijnde 
niet  zelden  naast  de  pralende  ijdelheid,  en  deze  ver- 
kwistte of  begroef  den  rijkdom ,  die  in  de  handen  van 
gene  onberekenbaar  nut  zou  kunnen  (lichten.  Trouwens , 


OVER  HET  ST.   SIMONISMUS.  121 

waar  ziet  men  in  de  maatfchappij  deze  ongelijkheden  , 
deze  verkeerdheden  en  de  duizend  jammeren  niet  ,  die  bij 
eene  betere  verdeeling  en  fchikking  fchijnen  weggenomen 
te  kunnen  worden?  Wie  ftort  niet  fotntijds  tranen  over 
zulk  eene  wereld,  en  ftaart —  niet  met  de  oudheid  op  het 
verloren  paradijs  of  de  aanftaande  gouden  eeuw,  maar 
op  die  betere  toekomst,  waar  de  buik  en  de  f  pij  ze  zul- 
len zijn  te  niete  gedaan  ? 

Doch  wij  zagen  het ,  T. ,  deze  troost  was  in  Frank- 
rijk naauwelijks  meer  aanwezig.  En  de  menfehenvriend  , 
die  op  verbetering  oogde,  floeg  op  het  tijdelijke  en  het 
uitwendige  zijnen  blik.  Waar  hij  echter  de  gefchiedenis 
als  voorbeeld  raadpleegde  ,  daar  wees  zij  hem  de  Gods- 
dienst als  den  ftevigften  band  der  maatfehappij ,  als  het 
voorname  middel  aan,  om  elk  met  zijn  lot  en  lotsbe- 
deeling  tevreden  te  maken.  Op  den  tegenwoordigen  voet 
(wie  wraakt  dit  oordeel?)  kon  het  niet  blijven:  alles 
woelde;  alles  ftreefde  naar  verhooging  en  verrijking. 
Frankrijk ,  half  Europa  was  eenen  ziedenden  pot  gelijk, 
dreigende  het  betere  gedeelte  met  zijne  hette  en  zijne 
laagfte  en  flechtfte  beftanddeelen  te  overftorten.  En  wat 
anders  kon  dezen  ftroom  fluiten,  dan  eene  geheele (her- 
vorming, eene  geheele  terugvoering  tot  dien  ouden  (laat, 
door  het  hoogde  gezag  geheiligd  en  met  het  beste  be- 
leid beftuurd ,  welke  de  verbeelding  onzen  st«  simon 
fchijnt  voor  de  oogen  te  hebben  getooverd? 

Doch  leereri  wij  hemzelven ,  als  de  vrucht  der  ge- 
fchetfte  tijdsomftandigheden ,  ook  nog  wat  nader  kennen. 
Geboren  den  17  April  1760,  behoorde  hij  tof  eene  der 
beroemdfte  familiën  van  Frankrijk ,  en  vond  in  zijne 
vooronderftelde  afflamming  van  kar  el  den  groo- 
ten  de  eerfte  krachtige  aanfporing  tot  hooger  dreven. 
Men  zegt ,  dat  hij ,  als  jongeling ,  zich  eiken  morgen 
•met  den  toeroep  liet  wekken*  „  Sta  op,  heer  Graaf! 
gij  hebt  groote  dingen  te  verrigten."  Op  zijn  zeven- 
tiende  jaar  trad  hij  in  krijgsdienst,  nam  fpoedig  daarop 
deel  aan  den  Noord-Amerikaanfchen  bevrijdingsoorlog, 
werd  Adjudant  van  lafayette,  en  maakte ,  onder 


123  VERHANDELING 

bouill4  en  Washington,  twee  vddtogten  mode. 
Volgens  latere  betuigingen,  nam  bij  reeds  toenmaals  voor, 
lipt  voortfehrijderi  van  der?  menfchelijken  geest  tot  een  on- 
derwerp zijner  nafporing  te  maken  ,  om  daarna  der  toe- 
nemende befchaving  eene  krachtige  hulp  te  bieden*  Gelijk 
de  omwenteling  en  toeftand  der  Amerikdanfche  gewes- 
ten de  Franfche  geestdrift  ,  door  hunne  wijsgeerén  voor- 
bereid, algemeen  ontvlamde,  zoo  zèg  ook  hij  hierin  den 
aanvang  van  een  geheel  nieuw  ftaatkundig  tijdperk. 

Hij  doorreisde  vervolgens  onderscheidene  landen,  zocht 
zich  met  derzelver  vorderingen  eö  behoeften  bekend  te 
maken,  poogde  een  kort  begrip  van  alle  menfchelgke 
kundigheden  te  verkrijgen,  en  nam,  als  't  ware,  eene 
eerde  proef  van  praktikale  toepasfing,  in  het  dichten,  te 
zamen  met  zekeren  Pruisfifchtn  Edelman ,  eener  indus- 
triële inrigting,  aan  welke  eene  wetenfchappdijke  vol* 
makingsfchool  was  verbonden. 

Intusfchen  barstte  de  Franfche  revolutie-  uit ,  aan  wel- 
ker bloot  verftorend  geweld  hij  geen  deel  nam ,  maar 
over  wier  oorzaak ,  en  het  middel  om  de  kwaal  te  (lui- 
ten en  ten  beste  te  rigten,  hij  ernftig  nadacht.  Hij 
meende  de  eerfte  (de  oorzaak)  in  het  verval  der  katho- 
lijke  leer  federt  luther's  tijd  te  viaden,  en  het 
laatfte  (het  middel)  niet  in  de  herftelling  van  dat  ver- 
jaarde ,  maar  in  deszelfs  vervanging  door  een  nieuw  al* 
gemeen  ftelfel  van  leer  en  tucht.  Dit  bleek  nader  in 
zijn  antwoord  opnapoleon's  vraag ,  door  het  In- 
ftituut  voorgefteld  ,  naar  de  vorderingen  der  wetenfchap 
federt  1798,  derzelver  dadeHjken  toeftand,  en  de  midde- 
len om  haren  voortgang  te  begunftigen ;  want  hierin , 
zoo  wel  als  in  zijne  brieven  aan  zeker  Cenootfchap , 
verweet  hij  den  geleerden  van  onzen  tijd  Het  gemis  eenör 
algemeene  Philofophïe,  die  de  verfchillende  wetcnfchap- 
pen  tot' één  verbond,  en  riep  hen  op,  om  door  zulk 
eene  alles  vereenigende  theorie  (in  plaats  van  den  ouden 
katholijken  eendragtsband)  de  Europefche  maatfchappij  te 
reorganifercn* 
De  latere  herftelling   vaii  het  Komngfchap  deed  hem 


OVER   HET  $T.   SIMONISMUS.  123 

zflne  denkbeelden  niet  opgeven.  De  ontwikkeling  der  nij- 
verheid in  het  nieuwe  Frankrijk  moest ,  volgen»  hem, 
maatfehappij ,  en  regeringsvorm  noodwendig  eene  andere 
houding  en  karakter  fchenken  ♦,  en  hij  poogde  inzonder- 
heid aan  de  lieden  dezer  werkzame  klaéfe  hun  gewigf  en 
de  rol  9  die  z%  te  fpelen  hadden  »  te  doen  kennen. 

Maar  zftae  eigene  roi,  als  werkelijk  deelnemer  ^  liep 
•rneer  en  meer  ten  einde.  Zijn  vermogen  was  gefmokea; 
bij  moest  de  kosten  der  uitgave  van  zijne  werken  meercn- 
deels  door  vernederende  inzamelingen  bijeenbrengen,  werd, 
in  weerwil  van  al  zijne  infpanning  en  pogingen,  door 
weinigen  gevolgd,  of  fpoedig  wéér  verlaten  y  en  eindelijk 
aan  zijn  lot  prijs  gegeven* .  Gelooven  wij  echter  zijne 
latere  aanhangers ,  dan  heeft  dit  lijden  9  hetgeen  hem  tot 
wanhoop  bragt  en  ter  naauwernood  van  zelfmoord  weer- 
hield, zijne  gedachten  eerst  regt  gezuiverd ,  en  tot  dat 
hooger  flandpunt  gevoerd ,  van  hetwelk  zij  de  zaken  bé» 
fefcouwen.  Hij  ftierf  den  19  Mei  1825  ,  en  zijne  laatfie 
woorden  tot  die  weinige  leerlingen  ,  die  hem  omringden, 
waren  deze :    „  De  peer  is  rijp  ;  gij  zult  ze  plukken." 

Hoe  zij  dit  hebben  pogen  te  doen  9  is ,  in  het  Alge- 
meen ,  bekend*  Door  opzettelijk  daartoe  ingerigte  tQcU 
fchriften,  zijn  de  nieuwe  denkbeelden,  wenfehen  err  voor- 
(tellen  inzonderheid  bekend  gemaakt.  Vervolgens  is  als  eene 
kern  der  nieuwe  maatfehappij  daargefteld ,  die  men  hoop- 
te, door  overreding  en  voorbeeld,  meer  en  meer  ingang 
te  zullen  doen  vinden.  Men  beproefde  daarbij  nu  ook 
de  levendiger  kracht  eener  openbare  prediking}  waartoe 
zendelingen  en  volkplantingen  (als  voorheen  kloosters 
en  Bfefchopsftoelen)  in  onderscheidene  toeken  werden 
gevestigd* 

Doch ,  het  wordt  eindelijk  tijd,  dat  wij  u  de  nieuwe 
leer  zelve  doen  kennen.  •  Ziet  hier,  hoe  wij  die  door 
den  aanhang  vinden  opgegeven:  „  Mozes  heeft  de 
„  menfehen  de-algemeene  broederfchap  beloofd;  je  zus 
y,  heeft  ze  voorbereid;  st.  simon  verwezenlijkt  de* 
„  zelve.  De  algemeene  kerk  komt  met  hem  tot  ftand. 
„Het  rijk  van  cbsar  houdt  op  j  eene  vreedzame  maat- 


124  VERHANDELING 

„  fchapptj  treedt  in  de  plaats  der  krijgshaftige.  De  kerk 
„  beheerscht  het  wereldlijke  en  het  geestelijke,  bekleedt 
„  de  uitwendige  en  de  inwendige  regtbank.  Wetenfchap 
„  en  mjverhcid  zijn  heilig ;  want  zij  dienen ,  om  het 
„  lot  der  armen  te  verbeteren  ,  en  hen  Gode  nader  te 
9  brengen.  De  maatfehappij  beftaat  uit  Priesters ,  Ge- 
„  leerden  en  Lieden  van  Bedrijf;  de  regering  uit  de 
„  hoofden  dezer  drie  klasfen.  Alle  goed  is  kerkegoed; 
„  elke  vermelde  bezigheid  een  godsdienstpligt  9  een  deel 
„  en  trap  der  algemeene  Godsregering.  De  hoofdwet 
„  is :  eenen  ieder  wedervare  naar  zijne  gefchiktheid  en 
n  bekwaamheid ,  uit  zijne  werken  beoordeeld*  —  Ziet  daar 
yj  het  rijk  Gods ;  ziet  daar  de  vervulling  aller  profetie !" 

Deze  woorden  hebben  maar  weinig  verklaring  noodig. 
De  goederen  zijn  algemeen ;  over  dezelve ,  als  middelen 
tot  onderhoud ,  genot  en  wederkeerig  nut ,  wordt  door 
de  bevoegde  authoriteit^  ten  beste  van  den  perfoon,  be- 
fchikt ;  ook  de  kinderen  zijn  als  een  eigendom  van  den 
Staat,  die  dezelve  eerst  in  eene  fchool  van  algemeen 
onderwijs  zendt,  om  ze  daarna,  overeenkomftig  hunnen 
aanleg  en  bekwaamheid,  tot  eenig  beroep,  het  zij  van 
geleerdheid  of  kunst,  het  zij  van  nederigen  handenarbeid, 
op  te  leiden.  Het  opperde  beftuur  is  in  handen  van  eenen 
Paus;  die  echter,  weiverre  van,  als  de  Katholijke,  on* 
gehuwd  te  zijn,  even  als  elke  St.  Simonist,  van  welken 
rang  ook,  zijne  volkomenheid  eerst  in  de  vereeniging 
met  eene  wederhelft  vindt,  welke  ook  haar  deel  aan  het 
bewind  fchijnt  te  moeten  hebben. 

Doch  mij  dunkt ,  gij  vraagt ,  welke  dan  eigenlijk  de 
Godsdienst  van  dezen  priesterlijken  Staat  zij.  Het  is 
waar,  wq  hebben  gehoord:  wetenfehap  en  nijverheid 
zijn  heilig;  ieder  bedrijf  is  een  godsdienftig  werk.  Maar, 
indien  alzoo ,  gelijk  het  fchijnt ,  de  vervulling  van  bur- 
gerpligt  de  hoofdfom  der  leer  uitmaakt,  waartoe 'dan  — 
ik  zeg  niet  ónderwijzers  en  vermaners ,  maar  Priesters 
met  hooge  magt  en  aanzien  bekleed  ?  —  Ziet  niet  al 
te  vreemd  op ,  M.  V. ;  die  Priesters  zijn  niet  anders 
dan  kunftenaars  >  beoefenaars  van  alles ,  wat  op  het  ge? 


{  OVER    HET    ST.    SIMONISMUS.  125 

bied  van  het  fchoone  behoort ;  aan  welke  de  ontwikke- 
ling van  dit  hoogere  in  den  mensch  even  zoo  ia  toever* 
trouwd ,  als  de  beoefening  der  nuttige  kunden  en  daar- 
mede verbondene  wetenfchappen  aan  de  Geleerden.  Blijk-" 
baar  heeft  bij  dit ,  gelijk  bjj  de  meeste  andere  denkbeel- 
den, het middeleeuwfche Katholicismus  st.  si mo n voor 
den  geest  gezweefd;  waarbij  bouw-  en  fchilder- ,  zang- 
en toonkunst ,  met  alwat  hiertoe  betrekking  heeft ,  voor- 
al aan  de  Godsdienst  werd  gewijd,  die  alzoo  het  middel- 
punt van  het  fchoone  en  verhevene  was,  en  hierdoor  in- 
zonderheid op  het  menschdom  werkte. 

Ja ,  ziet  daar  den  aard  van  hetgeen  de  St.  Simonisten 
hunne  Godsdienst  noemen ,  met  ëénen  trek  aangeduid ! 
Dezelve  is  vertooning,  eene  uitwendige  gedaante,  die  deij 
onnadenkenden  ontzag  inboezemt.  Want  eigenlijk  ge- 
loof bezat  onze  Hervormer  even  zoo  min ,  als  zijne  ver- 
wilderde landgenooten ;  en  hg  fchijnt  het  zelfs  niet  mo- 
gelijk of  welligt  wenfchelijk  te  hebben  geacht ,  eenige 
poging  tot  hendel  van  dezen  verloren  fchat  der  mensch-r 
heid  aan  te  wenden.  Het  komt-  mij  daarom  voor ,  dat  hy 
de  gefchiedenis ,  op  welke  hij  zich,  tot  betoog  der  nood- 
zakelijkheid van  de  Godsdienst ,  zoo  gaarne  beroept, 
weiöig  heeft  verdaan.  Deze  toch  is  geen  tooverwoord, 
noch  uitvindfel  van  menfehen,  om  in  derzelver  naam  een 
ingebeeld  gezag  te  oefenen.  Zij  koüit  uit  het  binnenfte 
des  harten ;  en  het  geweten  (dat  zij  beurtelings  verfchrikt 
en  vertroost)  is  hare  eenige  vastheid. 

Het  is  waar ,  de  St.  Simonisten ,  die  den  mond  zoo 
vol  van  Priesters  hebben ,  fpreken  ook  van  God.  En 
zoo  zij  het  Christendom  befchuldigen ,  des  menfehen  be- 
demming  en*  zaligheid  te  uitfluitend  in  een  ander  leven 
te  zoeken,  zij  geven  voor,  den  middelweg  tusfehen  dit 
en  het  Jodendom  te  willen  inflaan ,  en  daardoor  bewijs 
van  die  waarheid  en  volmaaktheid  te  geven,  welke  bij 
alle  menfchelijke  wetenfehap  en  bemoeijing,  na  de  flin- 
gering  tusfehen  twee  uiterden ,  pleegt  geboren  te  wor- 
den. Doch  hetgeen  ik  van  het  Opperwezen  bij  hen  lees , 
doet  mij  daarih  den  levenden,  waarachtigen  God  bezwaar- 


126  VERHANDELING 

Hjk  vinden ;  ea  bet  hoogere  leven  ,  dat  zij  ais  hun  doel 
aanprijzen  ,  fehijnt  mij  een  ftaat  van  befchavtag  en  vol- 
making ,  die ,  200  hij  al  dengenen ,  die  daarnaar  ftreeft , 
niet  te  beurt  valt,  toch  eenmaal  de  vracht  van  aller 
toeven,  het  eigendom  der  hoog  opgevoerde  menschheid 
in  volgende  eeuwen  zal  zijn. 

Ziet  daar 9  G»  9  de  luchtgeftalte  ,  die  eene  poos  tang  de 
aandacht  van  Parijs  en  ook  van  andere  landen  bezig 
hield.    Men  behoeft  niet  te  ontkennen 9  dat  de  wensch 
van  den  ftichter  opregt  en  loffelijk  was.    De  ongebon* 
denheid  tot  orde  terug  te  brengen ,   de  beftaande  onhei- 
len der  raaatfchapprj  te  verhelpen  ,  meer  algemeen  men- 
fchengeluk  te  verfpreiden  ,  daartoe  gebruik  van  den  ge- 
vorderden toeftand  en  den  bewezen  aanleg  tot  meer-  en 
meerdere  ontwikkeling  in  wetenfchappen  en  kunften  te 
maken  -»  ziet  daar  gewis  loffelijke  doeleinden.  Het  mid* 
del ,  dat  hi}  daartoe  koos  ,  dé  naauwere  vereeniging  der 
men&hen  ,  is  zelfs  meermalen  voorgefteld  en  beproefd. 
Onder  Joden  en  Heidenen  ,  onder  Roomfche  en  Onroom- 
fche  Christenen  vindt  men  zulke  vernaauwde  maatfchap* 
pijen  en  buifelijke  zamenwoningen.    En  zelfs  een  Staat 
als  hef  oude  Sparta ,   waar  de  burgers  aan  ééne  en  de* 
zelfde  tafel  aten ,  om   met  te  zeggen  als  de  Jfoodfche 
Staat,  waar  aan  ieder  zijne  woning  en  zijn  deel  des  land* 
werden  toegewezen,   die 'hij  nooit  geheel  vervreemden 
kon  9  ja  de   ftrenge  verdeeling  en  ondergefctóktheid  der 
verfchillende  gedachten  in  Egypte  en  het  oude  Indti9 
geven  daarvan  eenig  blijk» 

Maar ,  was  het  inderdaad  mogelijk ,  dat  zulk  een  ont- 
werp, als  deze  beste  Wereld  van  st.  siwoir,  tot 
ftand  kwam  ?  Zou  zich  de  rijke  laten  overhalen  9  om 
zijne  fchatten  ra  de  algemeene  beurs  te  ftorten;  ten 
einde  daarna  weffigt  tot  de  klasfe  der  handwerkers  ver* 
wezen  te  worden,  of  zijne  kinderen  daaraan  te  zien 
verbinden  ? 

En,  aeo  wij  deze  goedhartigheid  al  eens  zoo  al- 
gemeen vooronderftellen ,  was  het  beginfel:  „  elk 
naar  zijne  verdienfte;    geen    onderfcfieid'  van  rang  en 


OVER    «ET    ST.    SÏMONISMUS.  127 

magt  of  genot  9  d*Q  naar  elks  bekwtatpheid  en  vlijt »" 
daarmede  voor  altijd  in  werking  gebmgt?  Zou  niet, 
wie  eenmaal  in  bezit  was  9  daarin  pogen  te  blijven  ,  of 
zijne  kinderen  hem  te  doen  opvolgen ,  zijne  vrienden  en 
bloedverwanten  te  befetennen  ? 

En  eindelijk ,  vooronderftelten  wy ,  d#  deze  Utopia 
(land  hield;  zpu  het  menschdom,  zou  Europa  qf  Frank* 
rijk  zich  daarby  gelukkig  hebben  gevoeld?  Vaders  en 
moeders,  zou  bet  uw  hart  verligt  en  geaaligd  hebben» 
dat  gg  niet  voor  uwe  kinderen  beboefdet  te  zoxgen',  te 
verzamelen,  te  planten  en  te.  bouwen;  dat  de  maat- 
fchappq  deze  moeite  voor  u  over-,  uwe  lievelingen  al 
vroeg  van  u  nam,  om  hen  op  te  voeden,  hun  lot, 
naar .  hunnen  aanleg  en  bekwaamheid',  ligt  ver  beneden 
dat  te  bepalen ,  hetwelk  u  te  beurte  viel ,  ja  Tiijzonder 
dat  der  minbegaafden ,  zwakken ,  waaraan  uw  hart  met 
dubbele  teederheid  hing ,  het  allerlaagst  te  doen  zinken  ? 
En  gij ,  door  ziekte  en  rouw  ter  neêrgedrukten  1  waar 
vondt  gij  troost ,  zonder  eigen  huisgezin ,  zonder  om*» 
ringende  bloedverwanten ,  zonder  God  en  eeuwigheid , 
behalve  de  orde  en  het  voortdurend  beftaan  der  maat» 
fchappij,  met  deze  grootfche  namen  valfchelgk  be- 
ftempekl? 

O !  waar  voert  de  dwaasheid  van  goedhartige  en  geest» 
drijvende  plannenmakers  niet  beent  Wat  heeft  de  on- 
gelukkige drift,  om  alles  te  willen  verbeteren  en  de 
aarde  als  met  een'  tooverflag-  in  eenen  hemel  te  her» 
fcheppen,  in  onze  dagen  niet  al  kwaads  gedaan!  Alsof 
minrrva  nu  pas  uit  jupitbr's  hoofd  geboren 
was,  e?,  als  eene  volwasfene  maagd,  met  volle  kracht 
de  fakkel  der  wijsheid  zwaaide.  Hoe  veel  beter  vatte 
de  eenvoudige  leeraar  des  eenvoudigften  aanhangs  onder 
de  Christenen  het,  nu  vóór  vijftig  jaren,  aan,  om  het 
lot  der.  menfehen ,  door  hunne  eigene  langzame  verlich- 
ting en  verbetering,  tot  gewenschter'  toeftand  op  te 
voeren  X  Ja ,  er  is  eene  zekere  overeenkomst  tusfchen 
nibuwbn huizen  en  s t.  simon.  Beiden wensch- 
ten  inzonderheid  de  lagere  ftanden  te  verheffen.    Beiden 


128  VERHANDELING 

Richtten  eene  maatfchappij,  die  zich  als  met  dochtermaat-* 
fchappijen  omringde,   en  verfpreidden  mondeling,  maar 
vooral  fchriftelijk ,  wat  zij  als  vonken  van  licht  en  gloed 
befchouwden ,  om  wijd  en  zijd  eene  weldadige  omkee- 
ring te  bewerken.    Maar,    welk    een  verfchil  bij  deze 
overeenkomst!     De   Nederlander    eerbiedigt   Staat   en 
huisgezin ,   geloof  en  kerkgebruik,    De  Franschman  wil 
die  allen >in  zijne  fchepping  oplosten,   om  ze,  ten  deele 
in  naam,  ten  deele  geheel  niet,  te  doen  wederkeeren* 
Ja ,   hij  wil  wijeer  zijn  dan  de  Natuur ,  die  banden  des 
bloeds  daarftelde.    En  de  ervaring  der  eeuwen  is  hem 
te  weinig,  om  het  maatfchappelijk  geluk  op  het  huifelijk 
geluk  te  vestigen.  Verheugen  wij  ons ,  G.  T. ,  dat  gene 
en  'niet  deze  onze  landgenoot  was !    Zij  teekenen  ons 
inderdaad  beide  natiën ,  beider  algemeen  karakter  treffend 
af.    Wel  dan,  blijven  wij  Nederlanden,  blijven  wfl 
Christenen  —  niet  in  middeleeuwfche  praal ,  maar  in 
daad  en  waarheid!    Dan  is  het  nut  van  't  algemeen  ons 
wel  altijd  doel  en  loon ;  maar  onze  eigene  zaken  te  be- 
hartigen,  en  in  onzen  eigen'  kring  den  zoetften  wellust 
te  fmaken ,  de  naaste  weg  tot  dat  doel  en  loon.    Dan 
wenfchen  en  werken  vvij  wel  om  vrede  en  rust ,  wel- 
vaart en   geluk  op  deze  aarde ;   maar  zij  is  ons  eenige 
en  hoogfte  oogwit  niet.    £n  bidden  wij ,  „  uw  Koning- 
rijk kome ,"   dan  zweven  ons  wel  de  zachte  en  fchoone 
beelden  der  Profetie  voor  oogen :   eene  wereld  vol  van 
Gods  kennis ,  het  zwaard-  in  fikkei  verkeerd ,  de  wolf 
en  het  lam  in  ééne  weide  gevoerd ,  en  het  kind  fpelende 
met  den  bafilisk.    Maar  niet  minder  ftaat  ons  het  va- 
derhuis voor  oogen ,   waar  ons  na  den  dood  plaatfe  is 
bereid.    En ,  hoe  het  van  buiten  ook  woele  en  ftorme , 
de  vrede  Gods,   die  alle  verftand  te  boven  gaat,  ver- 
vult het  geloovige  hart. .  Ja ,  van  het  begin  der  wereld 
af,  was   Godsdienst    de    (leun  en  de  band  der  maat- 
schappij ;   zij   zij  dit  (leeds ,  natuurgenooten !  maar  niet 
als  eene  zware  en  prangende  keten ,  die  geene  vrije  be- 
weging toelaat  t-  neen ,   als  de  keus  van  ons  hart ,  als 


OVER    HET   ST.    SIMONISMÜS.  12{> 

«ene  lichtende  zuil,  die  ons  in  het  duister  geleidt,  tot 
in  het  regte  vaderland. 

Doch  ik  vergeet  misfehien ,  dat  ik  niet  op  den  kanfel 
fta.  Vergeeft  het  mij  9  Geëerden !  met  zoo  veel ,  dat 
vergiffenis  mag  noodig  hebben.  Het  is  de  eerfte,  het 
zal  ook  wel  de  laatfte  keer  zijn ,  dat  ik  van  hier  bet- 
woord  voere.  Omtrent  zulk  een9  zeldzamen  gast  mag 
men  niet  ongemakkelijk  zijn. 


TWEE   TOESPRAKEN    AAN    DE   GEVANGENEN  IN  HET 
TUCHTHUIS  TE   SP  AND  AU,  GEDAAN  DOOR   THO- 
MAS SCHILLITOE  ,  VAN  LONDEN. 

(Vervolg  en  flot  van  bl.  73.) 

T»eedc  Toe/f  raak. 

JYoning  s  ai»  om  o  zegt  ergens:  „De  lamp,  dat  is 
het  licht ,  der  goddeloozen  wordt  uitgebluscht."  Deze 
belangrijke  waarheid  is,  nevens  vele  andere,  ons  tot 
leering,  beftraffing  en  onderwijzing  der  geregtigheid,  in 
de  Heilige  Schriften  bewaard  gebleven,  en  wij  behoo- 
ren ,  uit  dk$  hoofde ,  geene  der  vermaningen ,  die  onzen 
geestelijken  toeftand  betreffen ,  gering  te  fchatten  ,  of  als 
verdichtfelen  te  befchouwen.  Laat  ons  echter  vooraf 
overwegen,  wat  wij  door  de  lamp ,  of  het  licht,  waar- 
van de  wijze  Koning  hier  fpreekt,  te  verdaan  hebben. 
Ik  wil  hopen,  dat  wij  gereedelijk  zullen  inzien,  dat 
deze  uitdrukking  geenszins  tot  zinnelijke  voorwerpen  in 
betrekking  ftaat,  maar,  voor  ons  verftand,  een  geeste- 
lijk denkbeeld  in  zich  fluit,  en  dat  geestelijk  licht  be- 
teekent ,  waarvan  de  Schrift  elders  zegt ,  „  dat  het  als 
eene  lamp  voor  onzen  voet  en  een  licht  op  ons  pad 
is,"  aangezien  het  als  een  zeker  middel  moet  bëfchouwd 
worden ,  om  ons  voor  de  verderfelijke  wegen  van  den 
vijand  onzer  zielen  te  bewaren. 

Waar  nu  dit  licht  der  ziel  dikwijls  wordt  uitgebluschf,* 
daar  behoort  hetzelve    ook   dikwerf  weder  te  worden 

MENCELW.   1835.  NO.  3.  K 


130      TWEE   TOESPRAKEN  AAN  DE   GEVANGENEN 

ontdoken ;  en  dit  is  het  geval  bij  alle  menfchen  ,  die  dat 
'Goddelijk  licht  weêrftaan ,  maar  die  door  den  barmhar- 
tigen  God 9  bij  herhaling,  met  dat  licht  zijner  genade 
begiftigd  worden ,  zoo  lang ,  namelijk ,  de  dag  hunner 
verbetering  daar  is  5  en  zij  nog  toegankelijk  zijn  voor  de 
overtuiging  zijner  genade  en  waarheid. 

Dan ,  wat  mag  nu  wel  de  oorzaak  zijn  9  dat  God  dit 
licht  zijner  liefde ,  hetwelk  in  ieder*  mensch  het  booze 
openbaart  en  beftraft ,  en  hem  zijne  pligten  jegens  God , 
zijnen  Schepper  9  en  ook  de  pligten  omtrent  zijne  mede* 
menfchen  kenbaar  maakt  9  in  zoo  verre  aan  ui.  heeft 
onttrokken ,  dat  gij  dien  verkeerden  weg  hebt  ingefla- 
gen,  waardoor  gif  aan  deze  plaats  gekomen  zijt?  — 
Was  het,  aan  uwen  kant,  geen  gebrek  aan  geneigd- 
heid, om  uzelve  op  den  weg  van  dat  Goddelijk  licht 
te  begeven?  Was  bet  geeoe  ongehoorzaamheid  tegen 
de  overtuigingen  van  dit  reine  licht ,  hetwelk  de  diepten 
van  het  menfchelijke  hart  ontdekt  en  openbaart  ?  —  Voor- 
zeker ,  dit  waren  de  oorzaken ,  die  ui. ,  mijne  dierbare  en 
tot  vrijheid  gefchapene  medemenfehen ,  in  hechtenis  ge- 
bragt  en  van  uwe  lieve  betrekkingen  hebben  gefcheiden  1 
Maar  9  ik  bid  u,  ziet  hetgeen  ik  u  zeg  geenszins  als 
een  verwijt  aan  1  Neen ,  dit  is  in  geen  geval  mijn  oog-* 
mark.  Veel  liever  beken  ik ,  mede  niét  zonder  zonden 
te  *Qn ,  en  dat  ik  flechts  in  zoo  verre  en  voor  zoo 
kng  zeker  ben  niet  te  vallen,  als  ik  in  waken  en  bidden 
blijf  volharden ,  en  voor  b?t  overige  niets  bezit ,  waarop 
ik  mij  kan  veilaten ,  dan  de  barmhartigheid  Gods  ,  in 
chrjstuö  jezus,  mijnen  Verlosfer»  In  waarheid 
betuig  ik  9  dat  ik ,  terwijl  ik  ui.  toefpreek ,  uwen  toe* 
fiand  beklage)  en  het  is  mijn  hartelijke  wensch  en  bede 
tot  den  genadigen  en  almagtigen  God ,  dat  de  vervlogen 
tijd ,  in  welken  gij  de  roepftem  zyner  liefde  niet  ge* 
volgd  zijt,  thans  moge  dienstbaar  zijn,  om  u  te  fter* 
ken  ,  ten  einde  in  het  toekomende  des  te  grootere  Waak* 
zaamheid  over  uwe  harten  te  oefenen ,  in  uw  binnenflg 
meer  gehoorzaamheid  te  bewijzen  aan  Gods  geboden, 
en  u  jegens  uwe  Overheden  en  onder  elkander  beter  te 


XN   HKT  TUCHTHUIS   TE   SPANDAU.  131 

gedragen.  O I  laat  o  niet  wegflepen  ,  ent  de  een  den 
ander',  door  kwade  en  ligtzümige  zamenfpreking ,  tot 
zonde  te  vervoeren !  Bedenkt,  dat  gij ,  onder  de  zacht- 
moedige Regering,  die  over  u  gefield  is,  het  in  uwe 
magt  hebt,  uwen  toeftand,  door  een  betamelijk  gedrag, 
te  veriigten!  Mogt  gij  het  u  toch  regt  voorftellen, 
welk  eene  groote  weldaad  het ,  voor  u  allen  is ,  dat  gij 
ónder  zulke  goedgezinde  Regenten  en  onder  zulke  zachte 
wetten  moogt  leven  ,  onder  welke  u  tijd  en  gelegenheid 
tot  verbetering  en  ter  bevordering  uwer  gelukzaligheid 
zijn  te  beurt  gevallen !  Ik  heb  het  dikwerf  bedacht  en 
reeds  bevestigd  gevonden,  dat  gewis  eenigen  onder  u, 
wanneer  zij  hunne  misdrijven  in  mijn  vaderland  hadden 
begaan ,  daarvoor  met  hun  leven  zouden  hebben  moeten 
boeten  j  en  o !  hoe  fchrikwekkend  moet  die  toeftand 
wezen ,  waarin  ik  meermalen  eenigen  mijner  landslieden 
aantrof,  die,  of  zonder  eenige,  of  zonder  toereikende 
voorbereiding ,  de  eeuwigheid  intraden ,  om  voor  den 
regterftoel  van  christus  te  verfcbijnen ,  waar- een* 
iegelijk  vergolden  zal  worden  >  naar  dat  hij  gedaan  heeft, 
hetzij  goed  of  kwaad !  Daarom  is  het  de  wensch  vafl 
mijn  hart  en  mflne  bede  tot  u,  mijne  dierbare  mede- 
menfchen ,  dat  gfl  het  verlengen  van  uw  teven,  en  den 
t$d,  u  zoo  genadig  vergund ,  tot  het  betoonen  van  be*  , 
touw  en  bekeering,  naar  waarde  fchatten  en  hefteden 
ttioogt.  Bedenkt  toch  ,  welk  eene  ernftige  en  gewigtig* 
taak  het  zi) ,  van  het  werk  tot  de  vergelding  van  haf- 
zelve  geroepen  te  worden ! 

Wenfehen  wij  echter  ,  hier  namaals ,  waar  berouw  en 
verandering  des  harten  te  ondervinden ,  too  moet  dit 
reeds  hier  aanvangen;  hier  in  den  tfld,  waarin  God 
èns  opzoekt.  Dit  is  echter  eene  taak ,  dife  elk1  voor 
zfchaeiven  op  zich  moet  nemen ;  niemand  kan  toch  vooar 
zijnen  vriend  of  broeder  optreden  en  hem  veriosfen; 
neen ,  een  iegelijk  moét  van  zijne  eigene  ziele  rekenfctrap 
afleggen.  En  zal  (fit  noodzakelijk  werk  een'  geweHsek* 
ten  voortgang  hebben ,  zoo  behoort  hetzelVe  dóór  ctozea 

K  2 


132      TWEE    TOESPRAKEN   AAN   DE    GEVANGEWEN 

Heer  jezus  christus  te  gefchieden  ,  die  de  Leids- 
man en  Voleinder  des  Geloofs  is.  Hij  moet  de  ziel,, 
uit  den  doodflaap  harer  overtredingen  en  zonden ,  op* 
wekken ,  dezelve  reinken  ,  verlosfen ,  en  voor  een  eeu- 
wig ,  zalig  leven  voorbereiden.  O !  hoe  groot  is  mijn 
verlangen,  dat  uwe  gedachten,  alle  uwe  uitzigten ,  ja 
uwe  geheele  ziel,  op  deze  hoogstgewigtige  aangelegen- 
heid mogen  gevestigd  z|jn !  Zfi  dan  ook  uw  misdrijf 
nog  zoo  groot,  uwe  natuurlijke  geaardheid  nog  zoo 
verdorven,  uwe  opwekkingen  tot  het  kwade  nog. zoo 
vermogend,  zoo^zullen  toch  alle  verzoekingen  van  den 
Booze  tegen  Hem ,  aan  wiens  verlosfende  en  overwin- 
nende kracht  gij  gelooft,  niets  vermogen.  Ja,  offchoon 
g|j  dan  ook  zult  moeten  erkennen ,  dat  de  zonde ,  over 
het  geheel ,  in  u  heerscht ,  en*  dat  het  booze  u  (leeds 
aanhangt  en  u  in  het  betrachten  van  het  goede  hindert, 
zoo  zult  gij,  des  onaangezien,  ondervinden,  dat  de  ge- 
nade en  de  kracht  van  uwen  Heer  veel  vermogender 
j#n,  dan  de  magt  der  zonde,  indien  gij  u  Hechts  aan 
Hem  houdt ,  aan  wien  gegeven  is  alle  magt  in  hemel 
en  op  aarde. 

Streeft  gij  er ,  op  deze  wijze ,  naar ,  om  geheel  an- 
dere menfchen  te  worden ,  zoo  zult  gij  niet  alleen  on- 
dervinden ,  dat  de  Heer  u  door  zijne  genade  kan  Her- 
ken *  om  alle  verzoekingen  ten  kwade  te  overwinnen  9 
maar  gij  zult  ook  daartoe  komen,  dat  gij  u  niet  meer 
over  uw  treurig  ldt  beklagen  zult;  ja,  gij  zult,  met 
geduldige  onderwerping ,  de  tuchtigingen  verdragen ,  die 
de  Heer  over  u  befchikt  heeft;  en  alzoo  zal  zelfs  uw 
lqden  dienstbaar  zijn  aan  uwe  heiliging,  reiniging  en 
regtvaardigmaking. 

Het  is  voorts  mijn  innerlijk  verlangen,  dat  gij  het 
groote  voprregt,  om  u  onderling,  tot  de  vereering  des 
ahpagtigen  Gods,  te  mogen  vereenigen,  op  de  regte 
wijze  fchatten  en  erkennen  moogt :  dit  toch  is  een  Chris- 
telijk voorregt,  dat  niet  aan  alle  menfchen  is  verleend 
geworden.    Vereenigt  gij  u  alzoo   tot  dit  gewigtig^n 


IN  HfiT   TUCHTHUIS   TE   SPANDAU.  I3t 

verheven  oogmerk ,  zoo  ftreeft  er  naar ,  dat  uwe  har- 
ten voorbereid  mogen  zijn ,  om  den  heiligen  God ,  die 
het  hart  aanziet  en  onzen  inwendigen  toeftand  kent,  op 
eene  Hem  welgevallige  wijze ,  namelijk  met  een  ootmoe- 
dig en  gebroken  hart  en  eenen  verflagenen  geest ,  te  na- 
deren. Wanneer  gij  zóó  voor  Hem  verfchijnt,  en  u 
met  bidden  en  fmeeken ,  in  den  geest ,  tot  Hem  wendt , 
zoo  zal  uw  zamenzgn  gezegend  wezen  en  u  ten  beste 
gedijen.  Dan  zal  ook  het  onderligt,  'dat -gij  daarbij 
ontvangt,  u  tot  opwekking  en  verfterking  dienen,  om, 
in  den  loop  der  weke ,  de  verzoekingen  tot  de  zonde 
te  wederftaan;  en  zoo  zal  ook  uwe  Godsvereering  het 
middel  zijn ,  om  den  bitteren  kelk ,  dien  menigeen  onder 
u  te  drinken  heeft ,  te  verzoeten.  —  Dat  dit  de  ervaring 
van  u  allen  zijn  moge ,  is  het  opregte  gebed  mijner  ziele! 
Ik  geloof  niet,  dat  iemand  uwer  reden  heeft,  zijnen 
toeftand  als  verloren  of  hopeloos  te  befchouwen;  en 
mogt  ook  een  of  ander  uwer  met -zulke  denkbeelden  te 
ftrijden  hebben,  zoo  zeg  ik  u,  dat  dit  het  werk  is  van' 
den  fnooden  vijand  uwer  zielen ,  die ,  gelijk  ik  dikwerf 
ondervonden  heb ,  niet  ophoudt  een  gruwzame  en  be- 
driegelyke  vijand  te  zijn;  aangezien  hij  ons,  eerftelijk, 
verzoekt  en  wegfleept  tot  het  kwade  —  en  dan,  wan- 
neer wij ,  met  leedwezen ,  inzien ,  hoedanig  wij ,  voor 
Gods  heilig  oog,  geftruikeld  en  gezondigd* hebben,  en 
inderdaad ,  met  eenen  verflagenen  geest  r  Hem  om  ver- 
geving fmeeken ,  als  onze  befchuldiger  optreedt ;  ons , 
van  wege  het  kwaad,  waartoe  hijzelf  ons  verleidde  en 
geholpen  heeft,  onmeêdoogend  aanklaagt,  en  zelden 
nalaat ,  ons  onze  zonden  zoo  groot  voor  te  (lellen ,  dat 
wij  aan  derzelver  vergeving  wanhopen ;  opdat  wij  het 
goede  werk  zullen  opgeven,  en  ons  laten  aftrekken, 
God  om  hulp  en  uitredding  aan  te  roepen,  waardoor 
wij  dan  ook  tot  geen  opregt  berouw  en  bekeering  kun- 
nen geraken.  —  Daarom  bid  ik  u,  dat  gij  tegen  zulke 
valfche  voortellingen  van  den  boozen  vijand  in  uw  bïn- 
nenfte  moogt  waken ;  opdat  niemand  uwer  daardoor  mis- 


134  TWEE    TOESPRAKEN   AAN   GEVANGENEN. 

leid  of  bedrogen  worde,  en  gij  niét  flechts  weten* 
maar  ook  gelooven  moogt,  dat  bij  God  ovcryl&c* 
dige  vergeving  is.  Dan  zult  gij  gewis '  pndervinden  , 
hoe  Hij,  die  een  God  is  van  nabij  en  niet  van 
verre  *  een  Helper  is  ten  allen  tijde  en  in  alle  lijden 
en  droefenis. 

Het  is  door  eene  voortdurende  liefde  tot  u,  dat  ik, 
b{j  herhaling ,  aan  deze  plaats  gekomen  ben ,  om  u  te 
ontmoeten,  en  het  is  mijn  opregte  wensch,  dit  ftan 
ons  allen,  mogten  wij  elkander  in  deze  wereld  niet  we* 
derzien ,  de  genade  ten  deel  valk ,  elkander  eenmaal  m 
den  Hemel  .weder  te  vinden ,  waar  alle  droefheid  een 
einde  neemt  en  alle  tranen  van  onze  oogen  zullen  wor- 
den afgewacht ;  waar  wij  onzen  tijd  ~»  de  ganfche  rin- 
delooze  -eeuwigheid  door  —  zullen  hefteden  in  de  ver* 
tering ,  aanbidding  en  verheerlijking  van  God  en  zijnen 
lieven  Zoon  je  zus  Christus,  omdat  het  Hem 
behaagd  heeft,  ons,  door  zijne  heilzame  tuchtigingen 
en  beftiaffingen ,  op  bet  enge  pad  des  levens  te  voeren. 

Vóór  alle  dingen ,  bid  ik  u  nog  eens ,  zijt  regt  dank- 
baar daarvoor,  dat  gij  het  voorregt  geniet,  aan  de  ver- 
eeting  en  aanbidding  van  God  te  mogen  deelnemen; 
want  ik  kan  u  betuigen ,  dat  het  verzuim  van  dezen  hei- 
ligen pligt  reeds  menigeen,  in  nrijn  vaderland,  bij  eeoen 
vco^jdigen ,  eenen  onvoorberekien  dood  veroorzaakt 
heeft.  Daarom  wensch  ik,  dat  gij,  even  als  ik,  deze 
weldaad  met  innige  erkentenis  uit  de  hand  des  Heeren 
moogt  aannemen;  van  Hem  toch  ontvangen  wij  alle 
Hgchamelqke  en  geestelijke  weldaden.  Wanneer  gij  dan, 
in  zuik  eene  zielsgefteldheid ,  tot  het  waarnemen  uwer 
Godsdienstoefening  te  zamen  komt,  zult  gij  daarvan 
een  wezenlijk  nut  hebben ,  en ,  voorzeker ,  het  overig 
deel  van  den  dag  niet  in  onnutte,  veel  min  zondige 
gefprekken  doorbrengen ,  maar  zal  het  veelmeer  uw 
ernftig  ftreven  zijn ,  elkanders  tgdeljjk  en  eeuwig  wel- 
zgn  te  bevorderen. 


DE  GRIJSAARD  TE  CALM  IW  1688.  M5 

wi  ■...■■....•■  .1*  ■■«■ifct»»ftB»iil    <!%■>! »— tmméj+mit+iti+m ^m» 

DE    GRIJSAARD   TE    CALA1S    UI    1688. 

£m  Verhaak 

tiO ü  a r d  granson  was  uit  een  Engehch  geflacht,  het- 
welk zich  ten  t|jde  der  Regering  van  die  Natie  in  Frankrijk 
aldaar  bad  nedergezet ,  in  1578  te  Calais  geboren.  IJverig  aan 
de  Hervormde  Godsdienst  gehecht,  die  zy  reeds  onder  edut 
ard  Vï  beleden  hadden  en  onder  de  vervolging  van  mar  ia 
niet  verzaakten»  voedden  de  ouders  vaft  den  jongen  eduariv 
granson  hunnen  zoon  in  die  leer  op,  welke  toen  nog 
met  die  warmte  en  hartelijkheid  werd  beleden,   waardoor  het- 
Evangelie ,  als  éen  nieuwgevopden  fcbat,  dien  men  niet  zoo» 
der  opofferingen  kon  behouden,  bemind  en  gewaardeerd  werd  £ 
eene  hartelijkheid,  die  bij  de  laauwheid  onzer  dagen  zoo  zeer 
aflleekt.    Onder  de  Regering  van  Frankrijkt  .Koningen  f  eden 
henorik  II  hadden  ook  de  weinige  Protestanten  te  Caiau 
alle  de  rampen    en  gevaren  eener  vervolgtng>«noeten  verdu- 
ren, die  godsdienftige  menfchen,  hartelijke  beladers  van  hun 
geloof,   als  gevaarlijke  wezens  ter  dood  bragt  en  huichelaar» 
fpaarde.  Hoezeer  gra.nson  zich  nimmer  zijn  geloof  fchaam- 
de,  was  nogtans  hij,  gelijk  zjjne  ouders*  door  een  geluk , 
hetwelk  velen  toeval  noemden ,  doch  zflaelve  ais  eene  gun- 
ftige  bewaring  der  Voorzienigheid  dankbaar  erkenden,  aan  de 
woede  der  vervolging  ontfnapt;  en  toen  rdvard  z$n  twin- 
tïgfte  jaar  hkd  bereikt,  fc bonk  het  Edikt  van  Nantes  aan  d* 
Franfche  Protestanten  «volkomene   vrijheid  van    Godsdienst, 
Aan  bet  eerlijk  koopbedrijf  toegewjjd»  hetwelk  hem  behoor- 
lijk onderhield,  doch  niet  bijzonder-  verrijkte*  dus  tot  deo 
gelukkigen  en  genisten  middelftand  behoorende,  van  jongs  ut 
aan  matigheid ,  ingetogenheid  en  breideling  zijner  driften  ge- 
wend ,  bereikte  rduard  granson  het  ongewone  levens- 
perk  van  honderd  jaren,  en  mogt  het  zelfs,  bevrQd  van  de  meeste 
gebreken  des  ouderdoms ,  aanmerkelijk  overfchrijdea.   Slechts 
zijn  edelile  zintuig  floot  zich  voor  het  licht;  en  toen  hy  den  011* 
derdom  van  honderd  zeven  jaren  bereikt  had,  moest  htf  nog  bo- 
leven, dat  de  fnoode  lodewjjk  XIV,  om  van  zijnen  biechtr 
vader  voor  zyne  herhaalde  zonden  van  overfpel  aflaat  te  er- 
langen, het  Edikt  van  Nantes  herriep,  en  de  Protestanten 
aan  de  mishandelingen  van  woeste  Dragonders,  of ,  wanneet 


136  DE  GRIJSAARD  TE  CALAIS 

zij  Godfdienstoeffeftingen  bewoonden  of  beftuurden ,  aan  het 
zwaard  van  den  beul  onderwierp. 

Drie  jaren  na  deze  treurige  gebeurtenis ,  die  granson 
en  de  zonen  wel  aan  vele  gevaren ,  maar ,  door  de  bijzon- 
dere gematigdheid  derftadsregering,  welke  den  braven  grijs- 
aard hoogachtte»  aan  geene  dadelijke  vervolging  blootftelde, 
vierde  de  edele  man 'zijnen  honderd  tienden,  geboortedag.  Het 
was  den  13  November  1688.  Hij  verzameide  te  zijnen  huize 
zijn  gedacht,  beflaande  uit  eenen  zeventigjarigen  zoon,  reeds 
weduwenaar,  en  diens  talrijk  gezin  van  kindéren  en  klein- 
kinderen. Aan-  den  gullen  famüiedisch ,  waar  de  matigheid 
voorzat,  en  de  vrolijkheid  door  den  ernst  der  omftandighe- 
den  en  het  gevaar,  dat  de  Godsdienst  en  de  broeders  be- 
dreigde ,  'getemperd  werd ,  viel  het  gefprek  op  dit  onder* 
werp',  hetwelk  toen  aller  -harten  vervulde.  De  oude  man, 
die  hier  als  Aartsvader  voorzat ,  en  die ,  bij  het  volle  ge- 
bruik zijner  zielsvermogens ,  eene  langdurige  ondervinding , 
gerijpt  door  oplettende  befchouwing  van  de  lotgevallen  der 
volken,  en  het  nadenken,  zoo  eigen  aan  den  (laat  der  blind- 
heid, bezat,  fprak  met  opgeruimdheid  en  Christelijk  vertrou- 
wen over  de  Goddelijke  bewaring,  te  midden  van  al  het  drei- 
gende in  zulk  een*  langen  levensloop ,  en  de  bemoedigende 
voorultzigten  in  de  toekomst,  door  die  ondervinding  gewaar- 
borgd. Doch  zijn  zoon,  van  eene  zwaarmoediger,  fomber- 
der  zielsgefteldheid ,  voerde  de  magt  van  h  ode  wijk  XIV, 
destijds  den  meest  geduchten  Koning  in  Europa,  en  tevens 
den  hevigften  vijand  der  Protestanten,  daartegen  aan,  en 
vreesde  het  ergfte  Voor  de  Evangelifche  leer. 
•  Toen  nam  de  eerwaardige  vader  het  Woord  op.  „  Het  is 
-waar,  m^jn  zoon  f*  fprak  hij ,  „  de  vrijheid  van  geweten, 
de  vrijheid  van  denken  en  (preken,  gelijk  de  zuivere  leer 
des  Christendoms ,  loopt  in  otize  tijden  een  dringend  gevaar  $ 
maar  het  was  niet  minder  in  vroegere  dagen.  Vergun  mij , 
u  eene  treffende  gebeurtenis  uit  mijpe  jeugd  te  herinneren.  Ik 
was  nagenoeg  tien  jaren  oud ,  toen  het  gerucht  der  ftraatver- 
fchanfingen  (Barricades)  van  Parifs  ons  bereikte.  De  Room- 
fche  Geestelijkheid,  met  velen  der  leden  van  den  hoogen 
Adel ,  vooral  den  heerschzuchtigen  Hertog  deguise,  ver- 
eenigd ,  had  ook  het  volk,  waarvan  c  u  i  s  e  de  lieveling  was, 
opgeruid,  om  den  zwakken  en  nietigen  Koning  hen  dr  ik 
III  de  wet  te  ftellen.  Er  wordt  eene  foort  van  volksregering 
togefteld ;  de  Koning,  die  zich  wilde  doen  gehoorzamen,  wordt 


miaas.  «7 

door  guiib  tot  in  zijn  paleis  fbaffeloos  gebrtveerd;  daarop 
worden  de  Zwitfers  en  de  Franfche  lijfwachten  in  de  ftratea 
yin  Parijs ,  die  men  heeft  toegerammeid  om  de  gemeenfchap 
der  troepen  te  verhinderen,  aangevallen,  verflagen,  en  het 
paleis  zelve  door  de  muiters  belegerd ,  waaruit  de.  Koning  ter 
uaauwernood  ontfnapte.  Nu  was  het  uit  met  zijn  gezag ;  de 
heerschzucbtige  guisb,  die  de  Godsdienst  tot  voorwendfel 
had  gebezigd,  eischte  niets  minder,  dan  het  volftrekte  gebied 
over  Frankrijk  9  onder  den  naam  van  's  Konings  Stedehouder, 
en  de  uitfluiting  van, den  Hervormden  erfgenaam  der  kroon, 
Koning  hindrik  van  Navarra.  De  vrede  werd  geflo- 
ten op  dien  voet ,  dat  de  Koning  zich  aan  bet  hoofd  van  het 
heilige  verbond  der  Priesterfchap  en  der  volks  verleiders  (de  Lê- 
gue)  zou  (lellen ,  en  niet  rusten ,  vóór  dat  de  Protestantfche 
Godsdienst  en  derzelver  aanhangers,  tot  den  laatften  man  toe, 
vernield  en  uitgeroeid  waren.  Niemand  zou  Koning  van  Frank- 
rijk  worden ,  dan  een  opregt  belijder  van  het  Roomfche  ge* 
loof,  en  dus  een -vervolger*  Guisz  werd  tot  algemeen  le- 
gerhoofd aangefteld ,  en  het  heilige  verbond  der  duisternis  had 
volkomen  in  Frankrijk  gezegevierd.  Wat  kon  de  Koning 
van  Navarra  doen  met  zijne  zwakke  magt  ?  De  Ligue  kon 
zich  verlaten  op  de  hulp  des  magtigften  Konings  van  Europa , 
op  die  van  filips  II  van  Spanje.  Het  is  waar ,  in  het 
Noorden  had  de  vrijheid  nog.  een'  krachtigen  (leun  in  de 
nieuwe  Republiek  der  Vereenigde  Nederlanden;  maar  deze 
was  toen  onderling  verdeeld,  en  in  de  ongenade  der  magtlge 
Koningin  van  Engeland  vervallen;  de  foldaten  Honden  op  vele 
plaatfen  tegen  de  Overheid  op ,  en  intusfchen  deed  de  groott 
Veldheer  en  Staatsman  parma  het  eene  bolwerk  van  den 
Staat  na  het  •  andere  zwichten.  In  Engeland  zelve  waren  de 
Roomfchen  over  de  ftremming  van  hunne  eerdienst,  en  vooral 
over  den  geweldigen  dood  van  Koningin  mar  ia  van  Schot- 
land y  ten  hoogde  verbitterd,  en  wachtten  flechts  naar  een  gun* 
ftig  oogenbük,  om  gezamenlijk  op  te  daan.  Het  land,  zonder 
vestingen ,  weinig  gewapend ,  fcheen  na  de  landing  eens  vij- 
ands  in  éénen  vddflag  te  moeten  bezwijken ,  zoo  als  vroeger 
Portugal  had  gedaan. 

„  In  zulk  eene  gefteldheid  van  zaken  verfcheen  eene  vloot 
uit  Spanje ,  door  filips  II  uitgezonden,  om  eerst  Engeland 
en  dan  Nederland  te  overweldigen.  Mflne  kinderen !  ik  heb 
haar  gezien ,  deze  vloot ;  den  dag  zelfs  heb  ik  onthouden  (6 
Augustus  1588)}  de  herinnering  van  die  prachtige,  dreigende 


t!8  DE  GRUSAAKD  TE  CALA1S 

«feratteg,  diep  in  m$ne  «tel  ««grift,  b  mft,  nazoovefir 
jaren,  nog  onwrikbaar  voor  den  geest  gebleven.  In  de  ge- 
daame  eener  halve  maan  breidde  zich  de  vloot  uit,  honderd 
dertig  groote  fchepen  fterk,  waarvan  bakens  honderd  veel 
grooter,  dan  men  nog  immer  in  Bnttpa  gezien  had.  Het 
was  een  mastbosch,  'twelk  uit  de  zee  uttftek  en  onverwitme- 
lijk  fcbeen.  .Langzaam  kwam  de  vloot  aanzeilen ,  en  van  de 
wimpels  zag  men  crtmsTus-iyeiden  aan  't  kruis,  met  de 
godslasterlijk  toegepaste  fpreuk:  sta  ep9  Christus!  hand. 
haaf  uwe  zaak.  Br  werden  boden  naar  Duinkerken  tot  des 
Hertêg  van  *arma  gezonden,  die  eene  bijna  gelyke  uit- 
rusting,  gefehikt  voor  $5000  uitgelezene  manfcbappen,  ge- 
dekt door  82  ooriogsfcbepen ,  genoegzaam  zeilree  had ,  om 
zich  b{j  de  vloot  «ie  Spanje  te  voegen.  De  uitflag  fchee* 
onfeilbaar.  Ik  zag  fomtgds  van  de  viotelingefl  aan  wal  kó- 
men t  hun  overmoed  had  reeds  in  trotfehen  waan  de  geheeleket» 
terijj  uitgeroeid,  de  banier  der  Inquifitii  in  Engeland  geplant, 
de  fokertuigen  mede  op  de  fchepen  genomen ,  om  reeds  ter» 
ftond  na  de  landing,  en  vooral  na  de  overwinning,  (waaraan 
niemand  twijfelde)  de  Godsdienst  van  den  Paus  door  pijnU 
gingen  in  te  voeren,  en'eenen  Hoogen  Raad  van  Btftuur, 
alleen  uit  Spanjaarden  beftaande,  in  Engeland  aan  te  Hellen, 
hetwelk  door  de  Bulie  van  Paus  sixtus  V,  waarbg  hjj 
elizabbth  vervloekte,  aan  den  Spaanfchen  Koning  ge- 
fcbonken  was.  Dan  zou  men  naar  Nederland  zeilen,  dat 
land  der  vrijheid  met  weinig  moeite  veroveren,  en  zoo  aan 
het  Roomfcbe  geloof  en  de  Spaan fthe  wapenen  eene  volledige 
zege  verfcfaaifen ! 

„  Zoo  fpraken  de  Spaanfche  bevelhebbers,  die  men  te  Cêh 
lafs  zag  verfch$nen ;  en  hunne  troefche  vioot ,  wier  zeekas- 
teelen  den  Oceaan  fchenen  te  kunnen  beheerfeben ,  zettede 
daaraan  gewigt  -  en  wsarfcbijnlykbeid  bfl.  Doch  hoezeer 
bleek  het,  dat  de  zegepraal  flecfats  den  Aimagtigen  toe» 
komt ,  en  dat  Hij  in  den  drhigendften  nood  juist  het  fchit- 
terendst  helpt  t  Reeds  was  die  vloot  niet  meer  in  haar  ge- 
heel ,  toen  zij  voor  onze  ftad  ankerde :  de  Britten  hadden 
haar  bij  Pljmouth  reeds  eenige  fchepen  ontnomen.  Thans 
zonden  ifl ,  met  een  Nederlandsck  fmaldeel  vereenigd ,  bran- 
den op  haar  af;  en  ik  zag  het  fchrikkelp  verhevene  fchouw- 
Q>el ,  hoe  de  vlam  te  midden  der  digt  bij  eikander  liggende 
galeien  woedde;  terwgl  de  zee,  door  ftorm  opgeruid,  bol- 
derde ,  de  hemelhooge  baren  de  halfverzengde  lijken  ontvin- 
gen ,  de  mentenen  tevens  met  de  Elementen  elkander  beftre- 


ia  1488.  119 

den,  en  het  gehuil  der  door  vtwr  of  water  omkomende* 
<de4ndit  vervulde  en  het  kart  deed  breken»  Ijsfelljk  was  ook 
het  gegil  der  anderen ,  dte ,  nog  ongemoeid ,  reeds  kunnen 
ondergang  door  de  onvenngdeiijlre  branders  voor  ofrgen  ra- 
gen. Het  vuur  van  Antwerpen  f  tn  het  tlgetneene  geroep  * 
en  men  herinnerde  zich  met  ijzing  de  ontploffing  vu  *  At* 
*4*é  brug  vóór  die  Had,  eetrfge  Jaren  te  toren» 

„  De  vloot  was  doèr  dezen  tcgen$oed  zoo  geteisterd  en 
hu  verwarring  gebragt  $  zij  bad ,  door  den  moed  der  EngeU 
f*h*n>  Hollanders  en  Ze*w*en>  zoo  vefe  hater  grootte  fcfeepen 
vertonen;  de  vereeniging  met  pa&xa  te  Duinkerken  was, 
door  het  Nederlandfihe  fmaldeel ,  hetwelk  die  haven  befeet- 
te,  200  ondoenltyk  geworden,  dat  medina  itooN!A,d* 
Vlootvoogd,  tot  den  aftogt  befloot.  Doch ,  Hemel  I  welk  een 
aftogtl  Om  niet  andermaal  den  vteeftlijken  vtfend  te  ont- 
moeten, wilde  men  noordwaarts  om  SchêHand  en  Ierland 
heen  zeilen.  Op  deze  vaart  werden  zg  door  een'  verfchtlk- 
keüjken ,  fchier  voorbeeldeloozen ,  flonti  beloope* ,  die  ver- 
fchetdene  dagen  aanhield,  zich  meer  dan  eens  hervette ,  en 
het  grootfte  gedeeke  der  vloot ,  met  een  aanzienlek  gedeelte 
van  den  Sfnanfchen  Adel ,  zijn  graf  in  de  golven  deed  vin- 
den ;  terwijl  anderen ,  op  de  woeste  knsten  vnn  Ierland  ge- 
worpen ,  door  de  barbaarfche  inwoners  geplunderd  en  ver- 
moord werden*  Slechts, een  droevig  overfehoc  kwam  in  den 
éeerUjkften  toeftand  naar  huis. 

w  Deze  zege  was  blijkbaar  een  werk  der  Goddelijke  Al- 
aagt  >  die  wind  en  weder  ten  behoeve  der  regtvaafdige  zaak 
had  beftuord.  Welhaast,  mijne  kinderen!  zoo  Ood  mij  nog 
eenlge  dagen  in  't  leven  fpaart ,  zal  ik  de  kênderdfie  verja- 
ring .beleven  van  den  algemeenen  dankdag,  dien  Koningin 
bLizabèth  daarvoor  aan  den  Heer  der  legerrêharen  in  alle 
hare  bezittingen  toew$dde.  Als  Brit  van  afkomst  en  als 
Protestant  Is  die  dag  ook  mij  altijd  heilig  geweest.  Heer- 
lijk toch  waren  de  gevolgen  der  vernieling  van  de  vloot,  die 
f  i  l  i  p  s  onverwinnel4jk  had  genoemd ,  maar  die  Gods  die- 
naren ,  ftorm  en  onweer ,  meer  nog  dan  de  Brifttn  en  Ne- 
derlanden ,  hadden  vernietigd.  De  verkoeling  tusfchen  iVir- 
derlanders  en  Britten ,  die  nu  gezien  hadden ,  hoe  onmisbaar 
zij  voor  elkander  waren,  hield  op.  Beide  fyanden,  verheugd, 
bemoedigd  door  de  zege ,  en  verfterkt  In  bun  vertrouwen  op 
God,  alle  krachten  in  tegen  den  Spanjaard ,  die  van  nu  af 
Hechts  verlies  op  verlies  leed»    Ook  in  de  Republiek ,  die 


140  DE  GRIJSAARD  TE  CALAIS 

om,  mjjne  kinderen I  zoo  dierbaar  behoort  te  zfln,  die  op 
dit  oogenblik  de  hechtte  fteun  is  van  het  Protestantfche  ge- 
loof, in  Nederland 9  hielden  de  woelingen  op,  en  de  zooge- 
noemde Engelfehe  party ,  door  rlizabeth  niet  meer  onder-' 
fteund ,  ging  van  zelve  te  niet ;  zoodat  de  groote maurit» 
van  Oranje  van  nu  af  zijne  ongemeene  oorlogstalenten,  ter 
bevestiging  van  z$n  Vaderland,  onbelemmerd  ontwikkelen 
kon.  Weldra  viel  ook  h  end  rik  III  van  Frankrijk  door 
de  hand  eens  dweepers ;  en  Juist  dit  moest  dienen ,  om  den 
goeden  hendrik  IV  op  den  troon  te  brengen,  en  ons 
vrijheid  van  Godsdienst  te  doen  erlangen.  O ,  mijne  kinde- 
ren !  wanhoopt  dan  nu  ook  niet  S  De  Almagtige  zal ,  ge- 
looft dit  zeker!  ook  uit  deze  duisternis  een  nieuw  en  heer- 
lijk licht  te  voorfchijn  doen  komen/9 

Weggefleept  door  zijn  onderwerp,  hetwelk  zoo  naauw  met 
de  dierbaarfte  belangen  van  zyn  hart  zamenhing,  had  de 
aartsvaderlgke  grijsaard  met  meer  vuur  en  langer  gefproken , 
dan  zijne  jaren  en  krachten  toelieten,  HJj  zttg  uitgeput  op 
zijne  zitplaats  neder.  Dit  ftremde  het  onderhoud  voor  eene 
poos.  Weldra  echter  herhaalde  hij  zich ,  en  na  eenigen  tijd 
begeerde  htf  zelf,  dat  het  gefprek  zou  hervat  worden» 

Thomas  granson,  zijn  hoogbejaarde  zoon ,  waagde 
het  toen,  met  befcheidenheid ,  de  volgende  bedenkingen  te- 
gen de  hooggefpannene  verwachtingen  zijns  vaders  in  het 
midden  te  brengen.  „Gij  hebt  gelijk,  mijn  vader  1  de  Ne- 
derlandfehe  Republiek  is  thans  genoegzaam  het  eenige  plegt- 
anker  voor  de  hulk  van  ons  geloof,  die  door  zwaardere 
ftormen  bedreigd  wordt ,  jian  onder  de  Regering  van  hen- 
drik III.  Toen  was  Engelands  Koningin  door  neiging  9 
en  vooral  door  belang,  ten  naauwfte  aan  ons  verbonden; 
maar  thans !  heeft  niet  Engelands  Koning  openlijk  de  Kerk 
van  Rome  gehuldigd  ?  Heeft  hij  geenen  Jezuit  tot  biechtva- 
der ?  Zoekt  hij  niet  Engeland  met  den  Roomfcben  ftoel  te 
vereenigen?  Is  hij  niet  ten  naauwfte  met  onzen  vervolger, 
l  o  de  w  uk  XIV,  vereenigd?  Ach!  er  is  geen  tegenftand 
meer;  alles  zal  zich  in  Engeland  wel  met  weerzin,  maar 
toch  eindelijk,  voor  gevlei,  beloften,  belooningen  of  be- 
dreigingen zwichtende ,  lijdelijk  onderwerpen.  En  van  waar 
zou  ons  hulp  komen?  Nederland  is  weder,  gelijk  in  die 
dagen,  waarvan  gij  zoo  even  fprjakt,  mijn  vader!  inwendig 
verdeeld.    De  dappere  Prins  van  Oranje ,  wien  het  niet  aan 


in  1688.  UI 

tnoed,  maar  aan  magt  ontbreekt,  om  den  euvelmoed  van 
lODiw^K  te  fhuiken,  is  nog  onlangs  door  de  magtlgfte 
fiad  des  lands,  door  Amfierdamy  wegens  eene  wapening  ten 
behcfeve  van  Spanje ,  allerhevigst  tegengewerkt,  en  is  zelf 
op  die  wereldftad  geweldig  gebeten.  Hoe  zou  bij ,  al  ware 
het  ook  anders  mogelijk,  zonder  hulp  van  de  fchatten,  die 
Amfterdam  hem  moet  opleveren ,  de  Engelfchen ,  die  hunne 
Godsdienst  en  vrijheid  willen  behouden,  kunnen  te  hulp 
komen?  En  is  Frankrijk  niet  veel  nader  dan  Holland?  Zou 
Koning  jacobds,  wanneer  hjj  hulp  noodig  had ,  die  niet  veel 
fpoediger  van  onze  kusten  erlangen ,  dan  zijne  tegenftanders 
•onderfteuning  van  de  Hollandfche  ftranden?  En  zie  fl  echts, 
wat  er  elders  gebeurt I  Overal,  in  ons  land,  in  de  Paton, 
in  Hongarije ,  worden  de  Protestanten  vervolgd,  en  zelfs  M 
de  vreedzame  valietfen  van  Piementy  waar  het  echte  Chris- 
tendom zich  federt  onheugelijke  Eeuwen  voor  Rmes  tiratmQ 
en  verbastering  heeft:  weten  te  vrijwaren,  wordt  het  door 
de  vereenigde  beulen  van  Frankrijk  en  Savot/e  vervolgd  toe 
in  z^jne  diepfte  fchuilhoeken  en  meest  verwijderde  bergklo- 
ven.  Gewist  ons  geloof  mag  van  den  natuurleken  loop  der 
dingen  niets  meer  —  Hechts  van  een  wonder  des  Allerhoog- 
ften  mag  het  hulp  verwachten  1" 

Terwijl  thomas  granson  dit  fprak,  deed  zich  eene 
ongewone  levendigheid' op  ftraat  befpeuren.  Een  der  jongere 
leden  van  het  gezin  ging  naar  buiten ,  om  de  oorzaak  daar- 
van te  vernemen.  Hij  bleef  langer  uit ,  dan  men  verwacht 
had,  doch  ftoof  weldra  ademloos  binnen:  „  Eene  vloot, 
eene  verbazend  groote  vloot  komt  uit  het  Noordoosten  aan- 
zeilen !  Niemand  herkent  nog  de  vlag !  Maar  iets  buiten- 
gewoons moet  het  zijn;  want  de  geheete  kust  is  met  men- 
•fchen  gezoomd,  die  reikhalzen,  om  te  zien,  welk  eene  uit- 
rusting dit  is." 

De  nieuwsgierigheid  werd  onder  de  gasten  van  den  ouden 
<3 rans  on  algemeen.  Zij  befloten,  zich  naar  den  nabfl- 
zijnden  zeeöever  te  begeven,  en  zelfs  de  blinde  grijsaard 
wilde  niet  tefugblijven.  „  Ik  ben  van  mijne  infpanning  ge. 
heel  weder  bekomen ,"  zeide  hij ,  „en  moet  toch  van  ulie- 
den (al  kan.  ik  het  zelf  ook  niee  zien)  vernemen ,  of  deze 
vloot  niet  misfehien  eene  uitkomst  is ,  door  den  Almagtigen 
aan  de  goede  zaak  gefchonken." 
De  zoon  en  een  aantal  der  jongere  leden  des  gezins  ge- 


lt£  DË  CRJJSAARD  TE  CAL  AIS 

leidden  den  aartsvaderlüken  grgsaafd  naar  het  ftrand.  n  Ver- 
baak jnij  toch  alles ,"  zeide  bij ;  »  uw  verüag  ftrckke  m| 
tot  vergoeding  voor  het  gemis  mijer  oogen  P  nm  n  Al  na» 
dor  en  nader  komt  de  vloot,"  fprak  een  der  kleinzonen; 
*  ik  zie  —  )k  herken  duidelijk  de  Hollandfch*  vlag  ï  daar* 
naast  zie  ik  de  Engelfche  wapperen!  Wat  kan  dit  zij» f 
En  welk  eene  vloot I  Naar  ik  gisfen  kan,  bedraagt  het  ge- 
tal der  fchepen  bij  de  vierhonderd !  Zij  nadert ;  reeds  is  af 
geheel  in  *t  gezigtj  Egi  frisfehe  Oostewind  begunftigt 
bare  nadering." 

Op  deze  woorden  riep  de  grijsaard  uit:  „  O,  mijne  kin» 
deren  1  dit  is  het  blikbare  werk  der  Voorzienigheid  t  Onge- 
twijfeld is  deze  vloot  uitgerust  door  den-  wakkeren  Prins 
W  Oranje ,  den  redder  van  zijn  Vaderland,  toen  kar  el 
en  toöBwp  beiden  het  aan  de  tiranoti,  de  willekeurige 
heerfcbappij  en  de  Raomfche  kerkwetten  zochten  te  onder* 
werpen  I  Groote  dingen  heeft  de  Hemel  gewis  met  dien  held  op 
bef  oog:  het  fcWJnt,  of  H%  doorhem  het,  weit  wil  vokooijen, 
tkt  zjjn  voorzaat,  de  groote  Zwüger,  die  in  mijne  kindsch* 
beid  yennoord  weËd ,  begonnen  beeft ,  de  bevrijding  van  Eu- 
ropa uk  de  kleauweu  van  geestelijke  en  wereldlijke  dwiege* 
landij !  Reeds  had  zich  een  dof  gerucht  van  flerke  toenis- 
tingep  in  Holland  verfpreid  >  zoo  als  gij  weet ;  maar  van  de 
*jjde  qn*er  Regering  werd  bet  tegengeQwoken,  e»  men  hoop. 
te  den  Prins  genoegzaam  door  den  veldtogt  in  Dnitschkmd 
bezig  u>  houden»  Doch ,  Gode  ztf  dank  1  alle  zwarigheden 
zijn  overwonnen;  de  gefchillea  tusfeben  den  Prins  enJmJhr- 
ifim  moeten  bijgelegd  zijn:  want  de  vloot  is  in  nee*  die 
'meer  dan  cbsar  en  zijn  geluk,  dfe  de  bevrijding  van  het 
land  ntófner  vaderen  met  zich  voert,  die  Europa* t  weérfland 
tegen  de  vervolgende  Mogendheden»  den  Paus  ea  ó&Jtzui- 
ten  verzekert  P 

Middeterwijl  kwam  de  vloot  ftatig  opzetten»  Midden  in 
de  zeetngte  tuifohen  Calais  en  Dover*  doch  nader  bij  eerst* 
gemelde  ftad,  ging  zQ  voor  anker  >  om  de  achtergeblevene 
transpottfehepen  af  te  wachten ,  die ,  weldra  b#  elkander  ge- 
fahtatd  >  een  getal  van  bij  de  zeshonderd  vaartuigen ,  met  de 
vijftig  oeptogsfefcepen»  die  tot  bedekking  dienden,  uitmaakten. 
In  de  voorhoede  zag  men  de  Engelfcke  Admiranlsrlag  ouder 
den  Vlootvoogd  her  bert,  die  naar  den  Prins  was  gewe* 
k*n,  en  voorzigtighjk  het  geheel  aanvoerde,  omdekjttel- 
oorige   Engelfchen    te   doen    denken,   dat    niet   vreemden, 


in  1688.  Itó 

vaar  z$  ziekzehre  bevrijdden*  In  het  midden  was  het  Ad* 
,  miraalsfchip  van  den  Prins ,  kenbaar  aan  zijn  wapeq  in  de 
vlag,  met  het  omfcbrift:  Veer  de  Protettanffche  Godsdienst  en 
Engelands  vrijheden*  en  rondom  het  wapen  de  krachtige 
fpreuk,  die  n  a  s  s  a  u's  gedacht  kenmerkt ;  Ik  zal  handhaven, 
In  de  achterhoede  wapperde  de  Admiraalsvlag  van  den  dap- 
peren Luitenant- Admiraal  co  ene  lis  evertsen,  eene 
fpruit  van  dat  Zeeuwftke  heldengeflacht ,  hetwelk  zich  federt 
rnim  eene  halve  Eeuw  door  vaderlandsliefde,  heldendaden 
en  verkleefdheid  aan  het  Huis  van  naisau  had  onderfcheiden» 
Dit  alles  was  thans  kenbaar;  want  de  vloot  lag  voor  anker, 
om  krijgsraad  te  honden.  Plegtfg  was  dit  gezigt  l  De  niet 
zeer  breede  zeeêngte  als  't  ware  door  eene  der  aanzienltkfte 
vloten,  waarvan  de  Gefchiedenis  gewaagt,  overdekt,  ge* 
.  Jflk  de  kusten  aan  wederzijden  met  aanfehouwers  van  ge* 
heel  verfchillende  denkwijze:  ten  Noorden  fcheneq  zij  de 
armen  naar  de  fchepen  uit  te  ftrekken  en  de  landing  af  te 
fmeeken;  ten  Zuiden  was  by  de  Franfehe  bevolking  onrust, 
fpjjjt  en  wrevel  op  het  gelaat  te  lezen.  Men  zag  de  fcheept- 
bevelhebbers  van  alle  zijden  in  floepen  naar  's  Prinfen  Ad- 
miraalsfehip  varen,  om  aldaar  over  de  verdere  onderneming' 
te  raadplegen. 

Niet  zonder  eenige  ongerustheid  zag  dit  t hom as  gean- 
s  o  n  ,  die  met  de  zijnen  op  genoegzapen  afftand  van  z  jjne 
medeburgers  ftond ,  om  door  dezen  niet  te  worden  gehoord, 
„  Dit  verwijl  "  fprak  hij ,  n  kan  noodlottig  woeden  voor  de 
onderneming.  De  Oostewind,  door  den  Hemel  gezonden, 
doet  de  zeilen  zwellen  t  waarom  niet  terftond  doorgezeild 
naar  het  Westen?  Het  is  eene  maand  der  ftormen;  eene 
korte  vertraging  kan  den  wind  naar  het  Zuiden  of  Westen 
zien  kf  eren ,  de  vloot  verftroogen ,  of  misfehien  de  fchepen 
van  Koning  jacobü»,  welke  de  Oostewind  thans  gewis 
binnen  de  havens  houdt ,  doen  nitzeilen ,  en  den  togt  door 
eenen  zeeflag,  waarin  zoo  vele  fchepen  zich  noodzakelijk 
moeten  verfpreiden ,  te  loor  doen  gaan." 

„  Twfcfel  niet,  mijn  zoonl"  hernam  de  oude  edüardj 
„  Die  God,  welke  vóór  eene  Eeuw  den  ftorm  zond,  om, 
in  deze  zelfde  zee,  de  vloot  van  filips,  die  zich  onver- 
wionelijk.  noemde ,  voor  dien  trots  te  doen  boeten ;  die  God 
Is  dezelfiie,  welke  thans  den  Oostewind  zendt,  om  eene  an- 
dere vloot,  wier  manfehap  Hechts  op  Hem  vertrouwt,  en* 
eene  betere  zaak,  die  der  vrijheid,  verdedigt,  naar  bare  he* 


144  DE  GRIJSAARD  TE  CALAIS 

ftemming  te  voeren!  Hij  zal  zijn  werk  niet  onvoltooid  la- 
ten. Wie  weet,  of  niet  juist  dit  verwQI  den  voorfpoed  der 
onderneming  bevestigt ;  of  niet  de  hier  gehouden  krijgsraad , 
onder  het  beftuur  des  Almagtigen,  het  punt  der  meest  ge- 
fchikte ,  minst  gevaarlijke  landing  moet  aanwijzen ;  eene  lan- 
ding,  die  de  vrijheid  van  Engeland,  hetwelk  flechts  naar 
een*  redder  uitziet,  boven  verwachting  fnel  moet  voltooijen !" 

Onder  deze  en  dergelijke  gefprekken  was  de  krijgsraad  af- 
geloopen.  Nog  altijd  hield  de  Oostewind  aan;  ja  hij  fcheen 
meet:. kracht  te  bekomen,  toen  men  de  bevelhebbers  naar 
hunne  fchepen  zag  terugkeeren,  en  het  fein  tot  de  voort- 
zetting van  den  togt  geven.  Daar  zeilde  de  vloot  naar  hec 
Zuiden ,  door  de  blikken  der  nieuwsgierigen  met  levendige 
belangftelling  gevofgd!  Het  fcheen,  als  zagen  de  Engelfchen 
dit  vertrek  met  leedwezen ,  gelijk  de  Franfchen  met  vreug- 
de, daar  zQ  doopten,  dat  zij  aldus  de  vloot  van  tour- 
vil  le,  Frankrijk*  bekwamen  en  moedigen  Vlootvoogd, 
die  in  de  havens  van  het  Kanaal  lag,  zou  in  den  mond 
loopen. 

Onder  zeer  uiteenloopende  gewaarwordingen  keerden  dus 
de  aanfchouwers  huiswaarts;  maar  in  het  huisgezin  der 
gransons  was  de  hoop  de  heerfchende  aandoening.  De 
grijsaard,  het  meer  dan  honderdjarige  hoofd  des  geflachts, 
was  als  verjongd.  Met  eene  levendigheid ,  die  een  wonder 
op  zijne  jaren  fcheen ,  kon  hij  naauwelijks  de  tijding  van  het 
lot  der  vloot  afwachten.  Eindelijk,  na  verloop  van  ze» 
weken  ,  terwijl  reeds  allerlei  gunftige  berigten  van  's  Prinfen 
landing  Calais  bereikt  hadden ,  maar  door  de  Franfche  Politie 
onderdrukt  waren,  verfpreidde  zich  eensklaps  het  gerucht, 
hetwelk  fpoedig  bewaarheid  werd ,  dat  de  Koning  van  £»- 
gelald  als  vlügteiing  in  de  kleine  haven  van  Amblcteufe 
was  aan  land  gekomen.  Kort  daarna  (in  het  begin  van  1689) 
werd  het  huisgezin  van  c  rans  on  door  eenen  bloedver- 
want uit  Engeland,  met  wien  het  fteeds  vrlendfchap  had 
onderhouden,  bezocht,  die  om  bijzondere  zaken  naar  Frank- 
rijk kwam ,  en  aafi  zjjne  geloofs-  en  oude  landgenooten  een 
volledig  verflag  deed  van  den  afloop  der  zaken. 

De  Oostewind ,  die  de  Hollandfche  vloot  westwaarts  dreef, 
was,  gelijk  reeds  de  oude  granson  vermoedde,  hec  be- 
houd der  onderneming  geweest.  Had  men ,  bij  het  uitzöüen 
uit  Hellevoet flui% ,  den  gewenschten  Zuidewind  gehad ,  die  de 
vloot  naar  de  Oostkust  van  Engeland ,  waarop  de  onderne- 


]N  1088.  ltó 

uring  beraamd  was  ,  ^dreven  zou  hebbeo,  dan  had  men  door 
het  ontmoeten  des  aldaar  gepli&t&en  Enge  f/c&en  legers  hoogst-' 
waarfchijnlijk  een  gelijkfoortig  lot  als  vroeger  de  Graaf  van 
monmoüth-  eene  volkomene  nederlaag  -  ondergaan,  of  een 
twijfelachtig    gevecht   had   eensdeels    de  weifelenden    ver- 
hinderd    zich    te    verklaren,  anderdeels  den  volkstrots  der 
Engelfchtn  door  het  denkbeeld  van  uitheemfchen  inval  ge- 
prikkeld.   Nu    was    de  vloot  door  den  Oostewind  genood- 
zaait  9  westwaarts  door  de   ftraat  naar  het  Westen  van  En- 
geland  te  zeilen,  alwaar  ja  co  bus  geene  legermagt  had.    En 
om  de  tnsfchenkomsc  des  Hemels  nog  zigtbaarder  te  toonen , 
dreef  eerst  de  Oostewind  de  vloot  voorbij  Torbay,  alwaar 
men  in  den  krijgsraad  voor  Calats  beraamd  had  te  landen ; 
men  vreesde  reeds  te  Plymouth  aan  land  te  moeten  (lappen , 
welks   bevelhebber    zeer   dubbelzinnig   in    zqne   gevoelens 
fcheen*    Reeds  zeide  hussel,  een  der  Engelfche  Heeren 
op  de  vloot,  dat  alles  mislukt  was.    Doch  niet  te  vergeefs 
had  de  oude  granson  zijn  kroost  vermaand ,  om  te  ver* 
'  trouwen ,  dat  de  Voorzienigheid  haar  werk  zou  voltooien. 
De  Oostewind  gaat  liggen ,  zwenkt  naar  het  Zuiden ,  en  dé 
legermagt  landt-,  in  het   beflisfende    oogenblik,  in  de  be- 
kwame haven  van  Torbay ,  waar  men  gemakkelijk ,'  gedurende 
een*  fiolen  nacht,  zoo  wel  de  Hollandfihe  ruiterij  als  het 
voetvolk  ontfehepen  kon.    De  landing  gefchiédde ,  door  dit 
voorbijvaren,  juist  op  den  15 November ,  den  dag,  waarop, 
88  jaren  te  voren,  het  buskruidverraad  der.Roomschgezinden 
tegen  de  gevestigde  Kerk  en  Staat  van  Engeland  vim  ont. 
dekt.    Naanwelijks  was,  de  Prins  met  zijn  leger  geland ,  en 
de  vloot  ter  reede  in  veiligheid,  of  een  geweldige  ftorm 
ftak  op,  die  de  vloot  des  Konings,  eindelijk  in  zee  gello- 
ken ^  om  de  Hollandfche  te  vervolgen,  geweldig  teisterde» 
en   in  zulk  eenén  toeftand  te  Portsmouth  deed  binnenvallen, 
dat  zij  voor  een  Jaar  buften  (laat  was  zee  te  bouwen.    Zoo 
verwijderde  de  Hemel  het  gevaar  van  de  reddings vloot ,  die 
WJ   eerst  door  eetf  giinftigén  wind  in  behouden  haven  ge» 
bragt  had  I    Dit  maakte  bij  velen  indruk. .  Ook  werd ,  ter- 
ftond  na  de  landing,. de  belangrijke üad  Exeter  bezet.    Maar 
nog  altijd  draalde  de  Natie,  zich  te  verklaren.    De  Prins 
maakte  bekend ,  dat  hij  alleen  gekomen  was ,  om  Engelands 
vrijheid    in  Godsdienst    en  Burgerftaat  te  herilellen;   maar 
den  dagen  lang  bleef  hij ,  genoegzaam  alleen.     Het  waren 
JttNGKLW.  1835.  nó.  3.  L 


\k6  D*   GRJJUARJD  TE   CALAIS 

innige ,  vreefeltfke .  dagen  l    Dê  held  begon  de  hoop  en  iet 
vertroriwen  op  deö  goeden,  nirilag  door  deze  fcbjjnbare;te». 
leurfteliingte  verlieten  en  zelfs  aan  teftigkeer  te  denken.  Mnr 
de  Koning  liec  deze  kostbare  oogeublikken  ongebruikt  voor* 
bijgaan.    Langzaam  kwam  hjj   mee  zijn  heir  tot  Satistutj; 
vaar  déér  begon  de  algemeene  geest ,  bemoedigd  door  zqne 
traagheid,  te  werken i   geheele  drommen  des  legers  liepen 
tot  den  Prins  over,  en  ook  elders  in  het  Rijk  verklaarde» 
zich  perfonen  van  het  eerfté  aanzien,  ja  fieden  en  geheele 
gewesten,  voor  o r-anj e  en  de  vrijheid.    De  Koning 9  ter 
proojje  aan  den  doodeljjkften  angst»  werd  allengs  van  zjjn* 
grootöe  gunilelingen ,  ja  zelfs  van  xjjne  kinderen  (Ptinfts 
4NtfA  en  haren  echtgenoot;  den  Prins  ge  o* gr  van  D«r* 
pemarkén)  verlaten.     Ook  Ptymouth  koos  nn  de  party  van 
den  fterkften.    De  ongelukkige  jacobus  stuart  Vlugtxe^ 
ran  allen  verlaten  f  naar  l<ond.en;  en   top.  gerost;,  onacht 
ztam  en  trotsch  hij  te  voren  geweest  was ,  Soo  beangst  werd 
h|)  nu.    Hü  '.  wilde  In  onderhandeling  treden.    Gaarne  be- 
willigde de.  Prins  daarin;  en  wkarfchgnlök  Wajfe  ^e  onvers  • 
bèterlrjke  Voftc  óp  den  troon  gebleven  y  en  had  den  Protes- 
tanten zekere  Waarborgen  gegeven,  die  hq  na  het  wijken 
éer  gevaars  ,wel  .zon  hebben  weten  te  ontduiken;  doch  qp* 
eigene  Pkusgezindé  raadslieden  moesten  -r*oo  wilde  het  de 
Voorzienigheid  — zynen  val  voltooien.  In  plaats  van'aPrii* 
Ce?»  gematigde  vóonrairden  aan.  te  nemen»  ontvlood  de!  Ko* 
•itfg ,    pa    zijne  vrouw  en  gijnen  zoon  voorafgezonden  ü 
hebben,  ft  (Uit e,  op  eene  fl echte  fchuit;  maar  hij  wesd  door 
visfphert  v  die  hem*  niet  kenden  en  voor  eetf  vlugteudenJk 
mit  hteidetiy  gevat*  teru^gebragt^  en  kwam  tm  weder  <ö 
bobden  in  xjjn  paleis ,  t  alwaar:  het  medelijden  met  gevalbtne 
grootheid  en  f  het  doargeftane  geweld  htm  weldra  weder, aan* 
hangers  verfchafte*    Dan»  de  Prin*,  nu  te  Londen  gekomen* 
teeorde  *s  Kontags  verwijdering  noodzakelijk.  Dezeverkpos  hel 
verblijf  :te  Rochester.  kan  de  zeeknst,  hetwelk  men  tam  gaar* 
nttoeftond,  en  had  dé  dwaasheid;  andermaal  te  ontvtogtett; 
en  daardoor  zijne  regten  op  den  troon  te  verbeuren;  hoewei 
h^: >rakn.de  Na tre,  ih  henen  achtergelatenen  brief ,  fcijne  hoof» 
tefrinnfii  gaf  van  eerlang  weder  te  .kommen.       •         •  :.~  -rt 
-■  Dft^rffcrd  de  groote  omwenteling,  zonder  bloedflortfng door 
eene  bijna  eenparige  beweging,  der  Natie  Mót  Hand  gehragfe 
n  Mogt  onze.  Natie,"  riep  de  jeugdige  3rit  lilt i    »  toch 
nimmer  hare  dure  verpligtingen  aan  Holland  vergeten,   en 


in  1696.  14T 

het  dankbaar  ab  den  redder  zflner  godsdienftlge  en  ftaatkun- 
dlge  vrtfheid  in  bet  gevaarlijkste  oogenblik  bleven  erken- 
nen P  Ook  in  Schotland  bad  de  omwenteling  in  konen  tijd 
plaats*  Alleen  Ierland ',  voor  het  meerendeel  door  Roomsch^ 
gezinden  bewoond,  bleef  Koning  jacobus  erkennen.  Maar 
de  Prins  opende  reeds  onderhandelingen  met  tyrcon- 
nel,  bet  Opperhoofd  der  Roomschgezindeti ,  waarvan  men 
zicb  eenen  goeden  uitflag  beloofde.  In  Engeland  werd 
eene  Conventie  bijeengeroepen,  (geen  Parlement;  daartoe 
beeft  Hechts  de  Koning  magt)  die  men  dacht ,  dat  de  kroon 
aan  den  Prins  en  zijne  echtgenoote ,  jacobus1  dochter  * 
zou  toekennen}  doch  niet  dan  op  voorwaarden,  welke  de 
vrgbeid  der  Natie  tegen  alle  verdere  mogelijke  aanval* 
len  zouden  in  veiligheid  (tellen  en  op  onwrikbare  gronden 
bevestigen. 

PU  was  het  verhaal  van  den  Jeugdigen  Brit*  die,  vol 
geestdrift  voor  de  berftelde  vrijheid  van  zijn  Vaderland,  zich 
datrvan  de  heerljjkfte  nitzigten  voorfpelde,  en  meende,  dac 
eek  in  Frankrijk  de  Protestanten  nu  eerstdaags  verlosfing,  en 
de  vervolgers»  met  l  ode  wijk  aan  het  hoofd,  firafie  te 
wachten  hadden.  Doch  de  oude  van  dagen ,  boezeer  met 
4ê  burigfte  bewondering  van,  en  dankbaarheid  aan  den  Het 
üioi*  voor  zqo  vele  onverwachte  en  groote  gunften,  door- 
4*ongfen,  was  niet  van  zijn  gevoelen.  „  God  helpt  aldtjd," 
(prak  hij,  n  maar  niet  op  onzen  >  flechts  op  Zijnen  tigdé 
Vóór  eene  Eeuw  zag  ik  eene  vloot  van  de  vrienden  der  üa- 
verntf  en  der  geloofsvervolging  door  Z^ne  hand  verbr$ze- 
ten*  thans  zie  ik,  door  die  zelfde  hand,  de  vloot,  die  vrtf- 
hfid  Jn  Godsdienst  en  Burgerftaat  komt  hertellen»  veilig 
te  Engeland*  haven  geleiden,  die  des  v$ands  verftrooijen , 
«b  de  onderneming  even  volkomen  gelukken,  als  de  cerftt 
Volledig  is  teleurgefteld»  Maar  Hfl  weet  best,  wanneer 
ten ,  Volk  tot  de  vrflheid ,  een  Vorftengeflacht  tot  den  v$l 
rtfp  is.  Wie  weet*  of  Frankrijk  niet  beftemd  is,  denzelf- 
den kring  als  Engeland  te  doorloopen!  Of  niet  dé  bour- 
bons, de  onwaardige  opvolgers  van  den  goeden  en  grooten 
9 fc nd  ai k  IV»  wanneer  zy  in  de  onverdraagzaamheid ,  de  ' 
verdrukking  van  hun  volk,  en  de  zedeloosheid  van  het  .te- 
genwoordige  Hof,  nog  meer  dan  een  menfchengeflacht  ble- 
ven volharden,  niet  eindelijk  het  lot  van  ka  rel  I  zullen 
ondergaan  1  Wie  weet ,  of  niet  een  Vorst ,  deugdzaam  maar 
zwak  gelflk  deze ,  de  zonden  van  zj]n  geflacht  zal  moeten 

L  2 


Ï48  OB  GRtfSAARÜ   TE  CALMS    1»    1668. 

boeien!.  Of  dan  niet  de  gruweltooueelen  der  Republikeinen 
en  van  cromwell  zich  zullen  vernieuwen!  Of  niet  het 
verdrevene  Vorftengeflacht,  gelijk  ka  rel  II,  weder  ten  troon 
zal  worden  verheven !  Of  niet  een  tweede  Koning  j  a- 
co  au  3,  aan  Priesters  overgegeven  als  hij,  ook  verdreven 
zal  worden ,  om  elders  (wie  weet ,  of  zelfs  niet  in  Enge- 
land  O  eene  fchuilplaats  te  zoeken!  Of  niet,  te  midden  van 
zoo  veel  verandering ,  onze  geloofsgenooten  (misfehien  eerst 
over  eene  Eeuw!)  de  volkomenfte  vrijheid  van  Godsdienst, 
volkomener  dan  bjj  het, -nu  herroepene,  Edikt  van  Nantes* 
zullen  herkregen !  (*)  Immers ,  mijne  kinderen  J  er  is  niets 
nieuws  onder  de  zon,  (eene  lange,  zeer  lange  ondervinding 
heeft  mij  die  waarheid  in  duizende  bljjken  doen  zien)  en  al 
ce  zelden  fpiegelt  het  nagedacht  zich  aan  de  lesfen  van  Ge- 
fchiedenis  en  ondervinding.  Doch ,  wat  gij  ook  nog  beleven 
moogt,  nnjne  dierbare  klein-  en  achterkleinkinderen!  prent 
het  diep  in  uw  verftand  en  in  uw  hart:  God  regeert!  Prent 
Ook  ^an  uw  kroost  die  waarheid  in ,  waarvan  deze  dagen  zoo 
vele.  onloochenbare  bewijzen  hebben  gegeven;  eo  moge  dan 
ook  het  geweld  der  Voïden ,  of  het  niet  minder  vreefelijke 
der  opgeruide  Volken ,  u  bedreigen ,  Hij  weet  die  even  zoo 
goed,  als  de  bulderende  baren,  te  dillen';  gelijk  Hij  ook  de 
ftormen  in  de  zedelijke  wereld,  even  zoo  als  in  de  Natuur , 
tot  Zijn  oogmerk  weet  dienstbaar  te  maken.  Aan  Zijne  hpede 
kunnen  wij  ons  tegenwoordig  Vaderland ,  gelijk  het  land  on- 
eer  vaderen,  Engeland,  bij  alle  woelingen  der  partijen,  vei- 
lig bevelen." 

De  gqjsaard  had  derk  en  met  vuur  gefproken.  De  laatfte 
drie- maanden,  met  hare  leveAdige  aandoeningen,  barefchok- 
Jkende  gewaarwordingen,  badden  de  ylam  zijner  levenslamp 
te  derk  doen  branden  en  zijne  levenskrachten  verteerd;  Hy 
seeg  neder  in  de  armen  der  zijnen;  en  na  weinige  dagen 
"was  bij  overgegaan  in  eene  betere  wereld,  en  ftond  voor 
den  troon  van  Hem ,  op  wien  hij  altijd  vertrouwd  had. 

(♦)  In  1787  erlangden  de  Protestanten  In  Frankrijk  debur- 
^gerlijke  verdraagzaamheid  ^  in  1789  werden  zij  mee  aHe  an- 
dere burgers  volkomen  gelijkgedeld. 


DÊ  DL'ë&LlST.  JW 


J>£   DUëLLlST. 

Éene  ware  Gebeurtenis. 

JVort  na  mjgne  aankomst  in  Amerika  bragceo  mijne  handels- 
zaken my  naar  Kingstown,  eene  ftad  op  het  eiland  Jam  ai  ka  ^ 
Offchoon  ik  geene  brieyen  van  aanbeveling  had,  werd  fik 
toch,  na  verloop  van  weinige  dagen,  in  dé  voornaamfte  ge- 
zelfchappen  opgenomen:    Destijds  (het  was  in  1M7)  onder- 
vonden vreemdelingen  in  Amerika  de  girifte  gastvrijheid.  Een- 
der rjjkïte  kooplieden  jioodigde  mij  op  zekeren  dag  aan  zijne> 
tsfel.  Het  gezelfchapfbeftond  uit  vijfentwintig  perfonen.   Het 
eten  was  voortreffelijk  —  het  nageregt  uitgezocht  en  keurig. 
Na  den  maaltijd  werd  op  de  gezondheid  des. Konings  ge- 
dronken.   De  vrouwen  verweerden  zich.    De  hoofden  be- 
gonnen van  den  rijkelijk  genoten  Champagne » wijn  warm  en 
meer  of  min  ligt  te  worden.    Het  gefprek,  dat  zeer  lnid  eiï 
verward  begon  te  worden,  liep  over  allerlei  onderwerpen* 
Eindelijk  hoorde  men  gezang;  en. op  het  oogenblik,  als  het 
gezelfchap  genoodigd  werd,  om  de  vrouwen  re  volgen,  uitte 
iemand  den  wensch,  dat  Kapitein  stewart,  alvorens  men- 
koffij  ging  drinken,  een  liedje  in  zijne  landstaalmogt 'zin. 
gen.    De  Kapitein  verklaarde,  dat  hij,  offchoon  in  Notrd- 
Schatland  geboren,  te  Edimburg  opgevoed  was  geworden, 
en  dus  met  de  bergbewoners  weinig  omgang  had  gehad  — < 
dat  de  fpraak  zijner  landslieden  htm  niet  eigen  was ,  en  h|j 
ook  geen  enkel  liedje  in  dezelve  wist.    Op  deze  verklaring 
toonde    zich  ieder  tevreden,    uitgezonderd  henri  d'èo- 
v  i  l  l  e.    Deze  bad  het  eerst  het  liedje  verlangd. 

Deze  man,  een  voormalige  planter  van  St.  Domingo*  had, 
J»  de  op  dat  eiland  ontftane  omwenteling,  toen  nog  zeer 
Jong  zijnde,  naar  Kingttown  de  toevlugt  genomen.  Hij  telde 
thans  veertig  jaren;  maar  aan  zijne  lange,  zware  wenk- 
braauwen ,  in  het  doffe  oog  en  het  rimpelend  gelaat  begon' 
nen  reeds  zoo  vele  teekenen  des  ouderdoms  zieh  te  vertoo- 
aen,  dat  men  hem  voor  diep  ïn  de  vijftig  gehouden  zou 
hebben.  Daarbij  was  hij  zwaarlijvig,  en  men  zag  het  hem 
wel  aan ,  dat  onmatigheid ,  en  niet  de  veelheid  der  jaren  i 
het  vuur  van  zijn  oog  bad  verdoofd. 

Wat  ook  de:  andere  leden  van  het  gezelfchap  mogten  zeg- 
gen, d' ftcviLi/B  ftend  er  ftjjf 'op ,  dat  de  Kapitein  eeft 


1M  SE  DUéLjLUT. 

SchoücA  berglied  een  beste"  moest  geven.  Midden  onder  4t 
{beweging,  welke  door  dit  onaangename  tooneel  werd  ver- 
oorzaakt, fprak  s tb wart  al  lagchende  eenige  wooxden 
onnadenkend  daarheen  ,  en  zeide,  dat  hij  het  eene  of  andere 
zich  wilde  zoeken  te  herinneren.  Het  gezelfchap  werd  nu 
allengskens  weder  ftil,  en  de  Kapitein,  die  eene  ballade* 
onder  den  titel:  De  Schotfche  Bergvrouw+  beloofde,  begon 
eene  Ode  van  a* aiibon  aan  te  heffen.  D'boville  e» 
de  overigen ,  welke  in  de  Koloniën  opgevoed  waren ,  wisten 
niets  van  .de  oude  letterkunde.  Het  vers  van  den  Griekfcktn 
zanger  kon  nog  des  te  beter  voor  een  Scheesch  berglied 
doorgaan ,  daar  de  w^jn  reeds  in  de  hoofden  der  gasten  zijne 
werking  deed.  Alleen  vier  of  vijf  petfonen  van  bet  gezel- 
fchap verfkmden  iets  van  de  taal,  en  lachten  om  de  list  van 
den  Kapitein,  zonder  evenwel  alles  te  begrijpen. 

Toen  het  zoogenaamde  Schotfche  lied  ten  einde  was ,  be- 
loonde een  daverend,  handgeklap  den  zanger.  Doch  niemand 
betuigde  zgn  genoegen  levendiger,  dan  d'boville;  deze 
verklaarde,  terwjjl  h#  een  glas  Bo*rgê*jt~vrijn  binnenfloeg, 
dat  de  Schotfche  taal  even  liefelijk  en  welluidend  !s  als  de 
Franfc/te>  «n  verzocht  den  Kapitein,  hem  eene  overzetting 
van  het  lied  mede  te  deelen.  Met  hoffelijke  welwillendheid 
werd  aan  zjnen  wensch  voldaan.  D'bgvillb  was  zoo  ver- 
rokt  over  den  lof  der  fchoonheid  in  den  mond  van  eenen 
Bergfckoty  dat  hg  den  Heer  s  te  wart  meermalen  de  hand 
drukte.  fin  .alle  deze  betuigingen  van  goedkeuring  en  ge- 
noegen kon  de  Kapitein  oaauwelqks  eenen  meer  of  min  fpok- 
tendeft  lach  bedwingen. 

Verder  viel  er  dezen  avond  diets  bijzonders  voor.  Het 
werd  eindelijk  tfld,  om  naar  huis  te  gaan.  Daar  ik  in  de 
üabpeid  der  baai  z$n  moest,  ging  ik  met  Kapitein  ste- 
waat,  die  zich  aan  boord  wilde  begeven  van  eenen  Oost* 
iftUevaerder,  waarop  hij  het  bevel  had.  Den  volgenden  dag 
zonde  hij  de  terugreis  naar  Europa  aannemen.  Onderweg 
wcqftehte  ik  hem  geluk  met  zijnen  aardigen  inval,  waardoot 
14  .aan  de  meeste  gatten  zoo  veel  genoegen  had  verfchaft. 
De.  Kapitein  zeide  mfl,  dat  h|j,  in  dienst  getreden  zijnde , 
de  beoefening  der  oude  uien  geheel  had  laten  varen;  doch 
in  1814,  toen  h$  eenigen  qjd  op  de  westelijke  kusten  van 
Engeland  moest  kruifen,  vond  b|j  gelegenheid,  om,  in  ledige 
mren,  de  kennis  met  zgnè  vroegere  vrienden  uit  Rome  en 
Griekenland  te  hernieuwen*  »  En  gjj  ziet,"  zeide  hü,  „Ag 


Dtt  DÜCLUST.  iH 

etn  Jfufl&er  mfl'uit  eené  moeilijke  omftaudigheïd  heeft  ge^* 
hWpen;  want  de  öeer  b'È  o  v  i  l  l  fc  isfcen  gevaarlek  «entten—* 
een  liefhebber  vtn  het  tweegevecht,  een  duëlHst  van  be- 
roep." —    *Eeü 'M» /*•  riep  fk  ült. w    „Ja,  Mijn- 
heer! een  ivttUst !    Ztflk  een  mensch  móest  eigenlijk  in  fat» 
fóeflüjk    gezfelfchap   niét  toegelaten  werden.     Maar    d'eg-' 
VS  l  l  e  ia  nog  nièer ,  dan  Juêllist  —  hij  is  een  verraderlijke 
moordenaar.    Dezen  naam  verdient  een  man ,  die  door  aan-  * 
bondend   oefenen    het   zoo   verre    gebragt  heeft,    dat  hij 
op   rtfntig  fchreden  «Aftands    een9  ■  kogel    door  haften-aas 
jiftgt.    Het  duelleren  is  hem  zoo  tot  gewoonte  geworden, 
dat  hij  in  hetzelfde  oogenblik,  waarin  by  op  zflne  tegen- 
partij loert ,  kan  lagchen  en  boerten  of  een  fnnif  je  nemer?.  • 
Somwtflen  kleedt  hy  zich  op  de  zonderlingfte  wijze,  ten 
einde  gelegenheid  te  hebben,  om  de  lieden,  welke  zijn  op* 
fchik  doet  lagchen,  uit  te  dagen." 

De  woorden  van  den  Kapitein  badden  den  diepften  lndrolc 
op  mij  gemaakt.  Ik  hoorde  hein  aan,  zonder  hem  in  de* 
rede  te  vallen.  Hg  fprak  verder:  „  Onder  die  vechters  zijn- 
foms  nog  lieden ,  die  een  geweten  hebben ;  maar  deze  man' 
heeft  niet  het  minde  vonkje  van  menfchelijfkheld  in  zgneff 
boezem.  Telkens  maakt  hij  jagt  op  nieuwe  flagtofffers.  Htf 
gevoelt  zich  nooit  gelukkiger,  dan  wanneer  hij  vijftien  fchre- 
den van  zijne  tegenpartij  Gaat."  — •  Hier  hield  st  e  wart' 
een  oogenblik  (lil,  en  vervolgde  daarop  met  eene  bevende 
ftem :  „  Ook  ik  bad  in  mijne  jeugd  het  ongeluk ,  eenett' 
mensch  in  een  tweegevecht  neder  te  fchieten;  f  eden  dien 
tijd  heb  ik  geen  oogenblik  rust,  en  toch  was*  volgens  ét- 
gewone  begrippen  van  eer,  het  regt  op  mijne  ztfde.  — * 
Een  mijner  kameraads,  met  name  camïron,  had  eene 
Dame  in  den  fchouwburg  beleedigd ;  ik  trok  mij  hare  zaak 
aan.  —  Cameron  hief  de  hand  tegen  mij  op  —  ik  eisth»» 
te  voldoening.  Den  volgenden  morgen  duelleerden  wü;  éti^ 
offchoon  ik  toen'  nog  nooit  een  piftool  had  afgeschoten* 
trof  ik  toch  bij  het  eerde  fchot  mijne  partij  in  de  bbfttt 
Mfln  arme  vriend  viel,  en  gaf ,  na  eene  korte  doodswbrfte-~ 
lingi  den  geest.  De  gedurige  herinnering  van  deze 'vér. 
fchrikkelijke  gebeurtenis  heeft  mijn  leven  verpest.  Dikwerf 
sie  ik  in  dëri  droom  mijnen  óngelukkigen  vriend  aan  mijne 
voeten  met  deii  dood  kampen  —  ik  hoor  dat  doffe  reutelen* 
zijner  bloedende  borst;  dikwijls /als  ik  'alleen  ben,  zie  ik 
doodelijk  getroffen  op  den  grond  nederztoken,  en  neven* 


\&&  DB  DU&LIST,  v 

hem  o>  rookende  piftolen»  Btf  ftillen  nacht,  wanneer  4e. 
maan  over  den  oceaan  opgaat,  zie  ik  zijn  bleek  Mjk;  aan  de» 
horizon  uit  de  zee  opftjjgen."  :        ^ 

Zwijgend  gingen  wij  nevens  elkander;  in  gepeins  verzon- 
ken. Eindelijk,  bereikten  wjj  dé  floep ,  die  mjjnen  medgezel* 
aap  boord  moest  brengen.  Ik  wilde  afleheid  van  hem  ne-  • 
men.  H|j  deed  mij  den  voorflag  ,  met  hem  aan  boord  van 
d^n  Planter  te  gaan  —  zoo  heette  de  Oostindlevaarder, 
waarop  hij  het  bevel  voerde»  Ik  nam  de  uttnoodiging  dea 
Kapiteins  aan,  voor  wien  ik  reeds  zekere  achting  ontwaarde» 
die  mij  meer  of  min  aan  hem  gehecht  maakte.  Ik' (lapte  met 
hem  in  de  floep ,  en  weinige  minuten  daarna  bevonden  wy 
qhs  aan  boord  van  het  fchip.  Het  was  laat,  of  liever 
vroeg  $  want  het  was  des  morgens  ten  twee  ure.  Ik  begaf 
mij  in  eene  hangmat ,  en  fliep  fpoedig  in.  Des  morgens, 
werd  ik  gewekt  door  eenen  matroos,  die  mq  kwam  zeg» 
gen  f  dat  het  ontbijt  gereed  ftond ;  maar  ik  had ,  dewijl  er 
den  vorigen  dag  rijkelijk  was  gedronken ,  eene  zware  hoofd» 
pijn,  welke  mi}  niet  toeliet  op  te  (laan.  De  Kapitein  noo- 
digde  mij,  om  den  dag  over  op  het  fchip  te  blijven;  hjj 
meende,  dat  de  frisfche  zeelucht  mij  wel  zoude  herftellen. 
Daar  ik  geene  dringende  bezigheden  had,  welke  mqne  tegen- 
woordigheid in  de.  Had  vorderden,  liet  ik  mg  bewegen 
en  bleef. 

De  Planter  had  reeds  de  volle  lading;  deswege  was  er 
voor  s  te  wa rt  weinig  te  doen.  Wij  bragten  dus  den  gan- 
fchen  morgen  met  praten  door.  De  Kapitein  was  een  zeer 
achtingwaardig  man.  Hij  uitte  weleen»  zonderlinge  begrip» 
pen;  waren  dezelve  niet  altijd  gegrond,  zoo  hadden  zijne 
gedachten  evenwel  de  verdiende  van  oorfpronkelqk  te  z$n, 
„  Wie  mag  toch  daar  in  dat  ligte  vaartuig  naar  ons  toe 
uuren!"  riep  s  te  wart,  terwijl  hij  door  zijnen  verrekijker 
zag.  »  Het  Is,  zoo  waar,  Kapitein  wilthorpeJ"  — 
„Wie  is  dat?"  —  „  Een  Officier,  in  dienst  van  de  Re- 
publiek Columtia,  de  waardige  vriend  van  den  duilUst.  Het 
doel  van  zijn  bezoek  laat  zich  wel  raden.*' 
.  De  floep  bereikte  den  Planter;  wilthorpe  (want deze 
wat  werkelijk  de  perfoon,'  die  in  dezelve  zich  bevond) 
vroeg,  of  Kapitein  s  tb  wart  aan  boord  was.  Toen  hij} 
op  deze  vraag  een  bevestigend  antwoord  ontving »  kwam  h$ 
fchieMjk  de  valreep  op,  en  flapte  op  het  verdek.  — .  Wit* 
thor pb  had  iets  verwijfd*  in  zijn  voorkomen.    Om  dit  te- 


DB  DUëLMST.  13*. 

yerbérgen,  liet  feg  zijne  bakkebaarden  toe  odgemeene  4>ree<ke 
groeien;  lange  knevels  overdekten  zijne  lippen;  hij  (lak  het 
hoofd  hoog  op,  en  zocht  zich  eene  krijgshaftige  houding  té. 
geren.  Het  waaromtrent,  of  men.  een9  foldaat  zag,  die 
mor  Officier  fpelen  wilde*  »  Heb  ik  de  eer,  met  Kapitein 
*  te.  wart  te  fpreken?"  zeiderhg,  naar  ons  toe  tredende* , 
„Ja,  Mijnheer!"  antwoordde  de  Kapitein  mei  eene  kleine. 
buiging.  „  In  dit  geval ,"  hernam  wilthorp  e  ,  „  wensen-, ' 
te  ik  de'  eer  te  hebben,  een  paar  Woorden  met  n  alleen  te 
JJwken."  ■—  „Ik  weet  niet,"  zeide  s  te  wart,  n  dat. 
mffchen  ons  beiden  iets  befproken  zon  kunnen  worden ,  dat. 
deze  Heer  niet  mag  weten."  —  „  Mag  ik  vragen,  of  die 
Heer," antwoordde  wilthorpe,  terwijKhij  z\jnen  blik  op 
mty  vestigde,  „de  eer  heeft,  uw  vriend  te  zfin?"  ~  „  Dat, 
moet  voor  n  eene  onverfchiliige  zaak  zijn.  Heb  flechts  de 
goedheid ,  mfj  het  doel  nwer  komst  te  kenqen  te  geven."  Op 
deze  woordeft  ftak  wilthorpe  de  borst  vooruit,  hief 
tSj/a  hoofd  op ,  zoo  veel  zijne  jdeine  geftake  het  toeliet ,  en 
nam  met  veel  deftigbeids  nit  zijne  brieventasch  een  klein, 
briefje,  dat  htf  aan  den  Kapitein  ter  hand  ftelde  met  de 
woorden:  „Heb  de  goedheid,  dit  te  lezen."  Hetzelve 
was  van  den  volgenden  inhoud : 

Brenger  dezer,  den  Heer  Kapitein  wilthorpe,  heb  ik 
de  fckikkingen  omtrent  de  zaak  van  eer  tusfehen .  Kapitein 
»T  fi  w  a  r  t  en  mif  opgedragen* 

Get.      '    HENRI  D'EGVILLB* 

m  En  wat  moet  dit  briefje  beduiden  f9  hernam  s  te  wart, 
na  het  gelezen  te  hebben:  «Wat  wil  de  Heer  henri  d'eck 
stille  van  mg?"  —  n  Dit  briefje  beduidt,  dat  mtyn 
vriend  d'bgville  zich  zeer  beleedigd  houdt,  dewijl  gö 
gisteravond,  aan  tafel  van  den  Heer  invoice,  hem  met 
liet  zingen  van  een  zoogenaamd  Sehotsch  lied  misleid  hebt ; 
en  b$  heeft  mjj  tot  u  gezonden ,  om  u  te  verzoeken ,  dat  gij 
heden  morgen  n  laat  vinden  aan  de  Ciri9  achter  de. rot* 
van  Inguanna"  —  *  Gij  kunt  aan  den  Heer  d'egvillb 
«eggen,  dat  hij  ter  aangeduide  plaatfe  mij  niet  zal  aantreffen. 
Ik  ben  geenszins  verlangend,  om  de  lijst  zijner  flagt offer* 
te  vergrooten."  —  wlk  kan  onmogelijk  gelooven,  Mijnheer; 
dat  g$  dit  antwoord  wilt  laten  geven  aai)  eenea  man  van 
eer,  welken  g^j  grovelijk  beleedigd  hebt.  Moet  ik  werkefyt 
jnftnen  Vrieod  zeggen,  dat  tf]  hem  de  gevorderde  voldoening 


IS%  DE  DÜCLLISTi 

l 

weigert  rf  *-  B  U  fpreek  Engeltch,  ea  g4  vèrttm  dézrr 
taah  houdt  gif  het  voor  bert  er,  dat  ik  den  Heer  D^«nt^r 
in  het  Grieksck  of  Schotsch  antwoorder*  —  *  Zooizètfo 
Heer  dVgvillb  het  regt  hebban,  om  ovmi  te  :zeggmv 
dat  vrees  u  belet  hfeeft,  hem  voldoening  te  geven,?  heraut- 
de  Columbltanfche  Officier  met  verachting.  „  Ata  i*t  oor-e 
deel  van  den  Heer  d'bgville  over  mijn  gedrag'  HgtThij, 
niet»  gelegen,"  antwoordde  stbwart  met  verwonderlijke, 
bedaardheid.  n  Manheer  d'eoville  zal  zich  vóór  ge- 
xègdgd  honden ,  om  u  in  het  openbaar  te  tuchtigen."  Een. 
gloeijend  Yood  overdekte  plotfeljjk  het  aangezigt  van  -r***. 
WAni  Wi  herfteldfe  zich  echter  fpoedig,  en  reide,  cemgl» 
HJJ  fpottetid  de  ftem  en  manieren  van  wi  lthorpe  naboot4 
ffe:  *  Wanneer  gij  mij  niet  in  de  noodzakelijkheid  ,w$k 
brengen,  dat  ik  ü  over  boord  werpe,  zoo  zult  g$  de- goed- 
heid hebben,  u  ten  fpoedigfte  te  verwijderen."  Op  Jezer 
woorden  van  den  Kapitein  kwamen  terüond  v$f  of  zes  'ma- 
trozen toeloopen;  wilthorpe  floeg  een'  woedenden  Wik 
op  itiwart,  flapte  in  dé  floep  en  verdween. 

'  „  Ik  weet  niet,  hoe  men  mJJne  handelwgze  beoordeele» 
fal,"  fprak  stewart;  „  maar,  nadat  ik  eenmaal  het 
bloed  van  eenen  mensch  vergoten  heb,  verbiedt  mij  m$n 
geweten,  de  uitdaging  tot  een  tweede  duit  aan  vt  *e- 
sften.  Ook  is  het  leven  eene  te  kostelijke  gave  des  Hamels, 
dan  dat  ik  zou  kunnen  beflniten,  hetzelve  op  te  offeren, 
om  e<pen  man  9  dien  ik  veracht ,  voldoening  te  geven."  — 
w  Uw  befluit,"  zeide  ik,  „  doet  u  eer  aan;  maar...." 
„  Ik  weet ,  wat  gfl  zeggen  wilt.  Gij  wilt  nog  vragen ,  wat 
iV  doen  zal,  indien  d'rgvillb  de  bedreiging  van  dezert 
niets waardigen  wilthorpe  werkelijk- ten  uitvoer  brengt. 
Ik  diaag'de  naden  van  vijf  wonden,  roemvolle  blflken  van 
<Je  dienden»  welke  ik  aan  mijn  vaderland  bewezen  heb.  Drie 
daarvan  ontving  ik  in  den  flag  van  Trafalgar.  Deze  Iifctee- 
kens  zijn  te  diep  »  dan  dat  een  eerroover  dezelve  zóti  kunnen 
bedekken  of  vernietigen." 

.Het  was  een  .allezins  edel  beflnit;*  maar  dit  goede  voor- 
ienlen  bleef  onuitgevoerd.  Een  uur  later  ging  namelijk  mijó 
vriend  op  de  haven  aan  ( wal,  om  vóór  hetwegzeifen'nög 
èen  en  ander  te  befchikken.  Ik  vergezelde  hem. '  Naauwelfcks 
jparen  wfl  op  de  kaai,  of  d'egVille,  dien  wjj  niet  be- 
merkt hadden»  trad  plotfeDng  voor  ons,  Ae.eg.met  «#nè 
karbats  stewart  in  het  aangezigt,  wiéfc  xicn'op  een 


Dl  JDUëiUsT.  lW 

jgaetd  flaand  paard  en  rende  weg.  Dk  wat  in  het  bijzijn1 
van  verfcbeidene  perfonen  gebeurd,  en  in  korter  tijd,  dan 
Ik  het  verbaal. 

De  gelaatstrekken  van  stewait  waren  gewoonlijk  zoo* 
'fchoon,  zoo  regelmatig  én  zoo  zacht  tevens,  dit  het  (ebeen, 
alsof  dezelve  geene  hevige  gemoedsbewegingen,  geenèn  toont 
konden  uitdrukken;  in  dit  oogenbHk  «chter  had  woede  hém 
zoo  zeer  veranderd,  dit  hij  onkenbaar  was.  Nooit  zag  & 
oenen  nmMCh  f*  zoodanigen  coefland ;  «ijne  borst  zwoegde 
geweldig  onder  den  kiwendlgen  kamp  der  grimmigfte  harts- 
togten.  Het  gehikte  mt)  imusfchen ,  hem  in  een  nabij  zijnd' 
huis  te  brengen;  ik  fmeekte  hem,  dat  hij  mogt  bedaren  — 
maar  vruchteloos  *  met  groote  fchreden  (lapte  hij  in  de  ka-' 
mer  heen  en  weder,  vloekende,  en  verwenfchlngen  tegen 
d'bovillb  uieboezemende.  Plotfeling  bleef  hij  (laan,  en 
fprak;  „  Welaan,  het  ztf  zoo!  De  wereld  moet  van  dézen 
moordenaar  bevrijd  worden;  ik  zet  er  mijn  leven  voor  op.* 
Hierop  vatte  bfl  mijne  hand ,  die  Wjj  met  krampachtige  hef- 
tigheid drnkte ,  en  vroeg  mq :  „  Wilt  gij  mijn  fecöndè, 
zijnr*  Ik  knikte  toeftemmend,  en  hij  deelde  mij  hierop  het 
beitelt  mede,  dat  hij  genomen  had.  Zeker  zou  dVgvill^ 
ia  het  tweegevecht  moeten  blijven ;  doch  ook  mijn  vriend 
kon  den  dood  niet  ontgaan.  Dit  vooruitzigt  was  zoo  ver- 
fcfrrikkdijk ,  dit  ik  mjjjn  woord  terugnam.  „  Hoe  !**  zeide 
•  tbw art,  ^  gij  wilt  mijn  getuige  zijn,  met  het  beding, 
dit  ik  mij  op  twaalf  fchreden  voor  mijne  partij  Hel',  die  vin 
lijn  fchot  zeker  is;  en  wanneer  het  gevaar  gelijkftaat,  wei- 
gert gij?  Zoo  moet  ik  naar  een*  anderen  feconde  omzïeói 
Doch  wie  zal  getuige  willen  zijn  van  een  tweegevecht, 
waarin  ik  noodwendig  moet  omkomen?  Welaan  dan ,  ik 
ga  alleen." 

Ik  bevond  mij  in  den  -pijnlijkften  angst.  Mij  bleef  geenè 
tedere  keuze,  dan  een  tweegevecht  bij  te  wonen,  waarin 
bilde  partyen  den  dood  zouden  vinden ,  of  mijnen  vriend 
aan  de  verraderlijke  (treken  van  den  nietswaardige*  wii> 
TH  o* pb  blooc  te  (lellen,   indien  ik  hem  alleen  liet  gaan. 

Eindelijk,  nadat  ik  mfj  een  oogenbHk  had  bedacht ,  kwam- 
de  hoop  in  *mif  op ,  dat  mjjn  vriend  niet  vallen  zoude.  Ik 
fyrak  dus  tot*iTEWAHiT:  «Hier  is  mijne  hand;  ik  ver- 
gezel u.M    H$  antwoordde  niet,  maar  drukte  mjtf  to  fcflnè 

armen.    Hty  seMe  dakrop  met  eene  vaste  ft^m:    „ Er  inopt 

ten  vter  matrozen  aan  wal  komen,  om  een  graf  voor  twee 


U6  DE  PUëlLItT. 

lyken  xe  jraveq.    Heb  gij  de  goedheid,  inflneo  uiterften  wil , 
dien  ik  u  zal  ter. hand  dellen,  na  mijnen  dood,  een  uitvoer 
te  doen  leggen.    Ook  verzoek  ik  u ,  mijne  bevelen  aan  den* 
Luitenant  op  den  Planter  over  te  brengen»    Ten  zes  ure, 
vergeet  het  niet,  aan  de  baai,  achter  de  rots. van  InguanuaJ* 
S tb wa kt  ging  heen.    Ik  begaf  mij  terftond  naar  de  wo-   ( 
ning  van  d'egvillb.    OfTchoon  het  reeds  omftreek*  twee 
ure .  in  den  namiddag  was ,  vond  ik  hem  nog  aan  het  ontbijc.- 
toen  ik  binnentrad ,  öond  hij  op ,  en  verzocht  mij ,  plaats, 
aan  zijnen  disch  te  nemen.    Ik  bedankte,  en  gaf  te  kenoen, 
dat  Kapitein  s te wart  mg  in  last  had  gegeven,  om  hem 
te  fpreken.    »Nu,  wil  hij  dan  eindelijk  befiuiten,  met  mij' 
te  duelleren t    Het  bevreemdt  mij  zeer,  dat  een  Officier  van 
zijnen  rang  zoo  moegelijk  te  bewegen  was,  om  zich  als  een 
man  van  eer  te  gedragen."  —    „  Gij  hebt  het  oogmerk  van 
m$ne  komst  geraden.     Gij  zult  dus  op  de  door  den*  Heer 
wilthorpe  bepaalde  plaats  u  laten  vinden?"1  —    „  Hier- 
op kunt  gij  rekenen."  -*-  „  Mij  blijft  nog  over,  u  de  voor- 
waarden bekend  te  maken,  zoo  als  de  Heer  s  te  wart  die 
bepaald  heeft/*  —    „  Dat  is  niet  noodig.    Dit  punt  gaat  u 
aan  en  Kapitein  wilthorpe.    Wat  gij  lieden  met  elkander 
bepaalt,  is  mij  wél."  —    „  Vergeef  mij,  Mijnheer.!  ik  wil 
met  eenen  man,  als  wilthorpe,  niets  te  doen  hebben, 
en  moet  u  derhalve  aangaande  de  voorwaarden  van  het  twee* 
gevecht  onderrigten."    Hierop  gaA  ik  hem  met  weinige  woor- 
den te  kennen,  welke  maatregeien    stewart  had  geno- 
men, om  den  dood  van  hemzelven  en  van  zijnen  tegenftander 
onvermijdelijk  te  maken.    Het  gelaat  van  d'b g vil le  ver- 
anderde hierop  plotfeling.    „  Ik  ftrijd  als  een  man  van  eer; 
maar  onder  zulke  voorwaarden  wil  ik  niet  vechten/*  —  „  En 
alleen  onder  deze  voorwaarden  wil  myn  vriend  vechten.    G$ 
zjjt  een  fchutter  van  den  eerden  rang,  en  Kapitein  ste- 
wart is   min  gewoon,  piftolen  te   behandelen.    Ontwijkt 
gtf  thans ,  zoo  heeft  mijn  vriend  het  regt ,  om  u  te  bejegenen 
gelijk  gü  hem  bejegend  hebt.  —    Ik  moet  u  verzoeken ,  m$ 
niet  met  zulke  dreigende  oogen  aan  te  zien.    Ik  ben  geens- 
zins gekomen ,  om  nieuwen  twist  met  u  te  maken.  Ik  wensch 
Hechts  te  weten,  of  gij  gezind  zijt,  de  wel  verfchrikkeigke , 
maar  toch  edele  en  eervolle  voorwaarden  van  mqnen  vriend 
aan  te  nemen/'  —    d'E oville  antwoordde  niet.  —  „ JUet 
jftf  van  het  tweegevecht  af?"  —    „  Ik  een  duel  weigeren  I 
ik,  brmr!    d'bgville    van   Kaap    Franfoh,    eep  duif 


D*  DUëMJST.  15?  - 

weigeren!  Ik  zal  komen,  en  neem  de  voorwaarden 'van 
Kapitein  f  te  wart  aan."  — •  „  Ten  zes  ure  achter  d» 
rots  van  Inguanna"  —  „  Ten  zé$  ure/  Ik  zal  mij  latenr 
vinden/*  Ik'  maakte  eene  buiging  en  ging'  weg.  Op  den 
irap  hoorde  ik  d'egvillb  zijnen  knecht  roepen ,  én  bevel 
geven ,  om  zjjne  piftolen  in  gereedheid  te  brengen.  Tevens 
tiet  hï)  wilthorpe  halen,  die  zich  in  de  biljartkamer 
bevond. 

Ten  zes  ure  waren  wij  —  d'bgville,  wilthoipb^ 
•  tew  art  en  ik  —  aaa  de  baai,  achter  de  rots  van  /«- 
guanna.  Op  eenigen  afltand  van  ons,  aan  het  ftrand,  zag 
men  een*  hoop  versch  epgeworpene  aarde  en  een  graf,  ruim 
genoeg  om  twee  lijken  ce  bergen.  Volgens  de  gemaakte  be- 
paling, zouden  beide  de  ftrijdeoden  zich  aan  den  rand  de* 
grafs  plaatfen,  ieder  de  punt  vin  eenen  zakdoek  vatten;  en 
op  een  gegeven  teeken  te  gelijk  losbranden.  De  dood  der  beide 
partijen  was  dus  onvemifdeLrjk.  •      » 

'  De  zon  fcheen  nog  met  vollen  glans.  Ik  zag  itewart 
een9  zwaarmoedigen  blik  op  het  geftarnte  van  den  dar  wer- 
pen,  als  wilde  hrj  affcheid  van  hetzelve  nemen.  Htf  fdtéeft 
te  bidden.  Intusfchen  was  zijne  houding  kalm  en  bedaard. 
d'Bgville  Haarde  bewegeloos  voor  zich  heen,  en  fcheen 
als  vernietigd.  Wilthorpe  en  ik  laadden  de  piftolen; 
coen  trokken  wy  bet  Ibt ,  wie  van  ons  beiden  het  teeken  zou 
geven.  Dit  viel  mij  ten  deel.  Hierop  naderden  wfl  het  graf; 
ö'egvillb  en  stewart  plaatften  zich  aan  den  rand; 
ieder  vatte  eene'  punt  van  den  doek,  en  "wij  reikten  hun  de 
piftolen.    Dat  was  een  verfchrikkeHjk  oogenblik ! . .  „  . 

n  Mtfne  Heeren!  zijt  gij  gereed V*  riep  ik.  n  Ja/'  ant- 
woordden zij ,  met  eene  naauwelijks  hoorbare  (tem. 

Eene  ongeftoorde  kalmte  lag  bij  voortduring  op  het  fchoone 
gelaat  van  stewart;  eene  doodelifke  bleekheid  had  ziéh 
over  de  trekken  van  zijne  tegenpartij  verfpreid.  Vergeefs 
zocht  d'egvillb  zioh  te  herftelien;  angst  en  ontzetting 
overweldigden  den  niets waardigen  meer  en  meer;  zfln  gezigt 
weid  vreefelijk  ontfteld;  zflne  tanden  klapperden;  hij  beefde, 
als  een  blad ,  over  zijn  ganfche  ligchaam ;  de  zakdoek ,  de 
piftolen  ontvielen  aan  zijne  handen ;  zijne  knieën  knikten;  hff  • 
zonk  neder ,  en  ftortte  in  het  graf. 

H'enri  d'rgville,  de  algemeen  gevreesde  duiüi%t% 
die  het  bloed  van  nieer  dan  twintig  offers  had  vergoten,  lag 
daar  In  onmagt  uitgeftrekt;  het  was ,  alsof  hem  plotfeltng 


fc$  OS  OVëfcUST. 

de  dood  had  getroffen,  Strwart  lanfcbouwde  den  jam* 
aftreken  toeftand  van  zgnen  vijand,  en  riep  met  edele  ver- 
achting uit;  „  Ellendeling!  gij  zijt  een  te  erbarmelijke 
bloed ,  dan  fiat  ik  mijnen  toorn  tegen  u  sonde  botvieren !" 

Biet  deze  woorden  wierp  hij  zijn  piftool  verre  van  zich» 
W0  tipten  in  de  floep  ,  die  op  eeuigen  afftand„lag  ,  en  Heten 
o'saviLtn  tan  de  verzorging  van  zgnen  hém  vaardigen 
vriend  over.  Twee  matrozen  waren ,  zonder  ons  weten  ,  ge- 
tuigen  ven  het  voorval  geweest*  Toen  w$  dus  tan  boord 
kwamen,  win  ieder  reeds  bet  gebeurde.  Het  fcheepsvoll* 
vaa  êit&Ptanteri  dat  den  Kapitein  als  aanbad,  ontving  bef» 
ttét  bet  uitbundige  vreugdegejuich*  Men  kan  zich  gee» 
denkbeeld  maken  van  de  biijdfchap  dezer  lieden*  Zti  drukten 
deli  Kapitein  aan  hunne  borat  *  tilden  hem,  in  weerwil  vw 
igne  tegenkanting,  op  hunne  fehouders,  en  droegen  hem, 
«adetf  een  vcflfoovend  hwrokt  op  het  verdek  rond*  De  ken- 
nis van  den  gelukkigen  afloop  des  tweegevecht*,  dat  soa 
netfchrikkeljjta  gevolgen  had  kunnen  hebben,  verfpreUde 
ziek  wddrn  .op  de  overige  fchepen,  welke  in  de  baai  tm 
«het  Ugtt,  en  <tenri?er  matrozen  beantwoordden  de  vreugd 
dtfrebe»  op  detf  Pkmter  mee  luid  geroep  ;  dat  tan  aller  ka** 
tetgfce  deelneming  getuigde. 


ffNOBtllIWAÜBT* 

Moégefpeeld  en  moégefprorigeri , 
Slaapt  m$n  lieve  jongen  zacht; 
vt  Is  alsof  er  Eng'lèn  zongen , 

Vriendlflk  wenfchend:  goeden  nacht  I 
Neergedaald  uit  's  hemels  bogen, 
;.  Streken  z$  langs  *t wichtje  neer, 
Ongezien  door  de  onderoogen, 
vt  Surfend*  kuefend  keer  op  keer* 

Slaap,  mijn  jongen!  Ótf  moogt  lianen; 

Öutan  kunnen  dikwerf  *t  niet. 
'Schijnvreugd  dóet  des  daags  hén  gapètt, 

*d  Nachts  hen  waken  van  verdriet. 
Slaap ,  mijn  jongen !  en  de  morgen 

Wekke  u  wéér  tot  nieuwe  vreugd ! 
Öhfchuld  fpaart  u  angst  en  zorgen ; 

Onfchüld,  de  Engel  van  de  Jeugd. 


ENGSLENWACHT. 

God ,  bewaak  hem  |    Hoor  fflfu  bedel 

'k  Bid  om  goud  nóch  goed  noch  eer. 
Schenk  hem  vroomheid,  ziele vj-ede^ 

ï)wazen  bidden  flechts  om  meer. 
Dat,  alsonfpoedsflagen  treffen, 

Deugd  en  godsvrucht  hem  verkwikk* ! 
Doe  hem  vrolijk  't  oog  verheffen  » 

Juichend  in  zijn*  jongden  fnikl 

t.  1835.  Een  Fuier. 

ONTBOEZEMING   »0   DB  HERSTELLINa  VAN  tailOANDS 
KROONPRINS. 

Aan  de  Beigen. 

Verbergt  dien  lach,  gij  eer  vergeten. 

Die  orde  en  r*gt  met  voeten  tr^adt  * 

En  »  b$  uw  hehche  zegekreten , 

Uw  zwarte  kiel  tè  meer  verraadt  f 

Verzwelgt  zet  Stikt  bfl  *t  ïo  ringen  f 

Laat  diepe  ïchaamt1  den  glans  verdringen, 

Die  nog  uw  fbood  gelaat  omgeeft  l 

Verdomt  bg  onze  jubelklanken  I 

Hooft  *t  fchaaerend  Neêriantf  juichen,  dariketr: 

God  zij  geloofd,  de  Kroonprins  leeft I 

Wj  leeft!./».  Door  duizend,  duizend  tongeti^ 
Zoo  plotfèüng  door  fchrik  verltijfd, 
Wordt  Godè  een  loflied  toegezongen,  ' 
Die  Neérlands  volk  ten  Schutsheer  fclijfc. 
'  'Bouwt  vrij  van  nieuws  op  vreemde  krachten! 
Wfl  durven  hulp  van  Hem  verwachten  r 
Die  \  eogegt *  ook  der  Herken,  wraakt^ 
Btf  *t  Woeden  van  uw  Boadgenooten 
En  blikfóm*  öp  óns  neérgefchoten  , 
Voor  de  eer  van  Neêrland  heeft  gewaakt. 

Daar  knielt  zjp  met  gevouwen  handen. 
Zij  y  Neérland*  edMe  Kroonvorftin ; 
Omgevflta  van  haar  dierfte  panden , 
DMirgt  aller  dit*  teto  Hemel  in.  ~ 


ICO  ONTBOEZEMING. 

Wfl  (temmen  in  die  lofgezangen. 
Hoort  Bato's  kroost  den  toon  vervangen  f 
Die  hier  van  reine  lippen  zweeft; 
Hoe  't  Hallel  klinkt  by  't  ftem verheffen! 
Die  toon ,  ontzinden !  moet  n  treffen : 
God  zij  gedankt ,  de  Kroonprins  leeft! 

Hij  leve,  (eert  Gods  welbehagen  1) 
Tot  roem  van  •  t  lieve  vaderland  1 
Hij  leve,  om  's  Konings  regt  te  fchragen, 
Te  lang  door  mnitzucht  aangerand  1 
Hij  zal  ons  't  fpoor  der  glorie  wjjzen, 
Als  wéér  de  fchoone  dag  zal  rtyzen, 
Dat  Nederland  ter  vierfchaar  treedt; 
Dan  ftaat,  voor  Koning  en  altaren, 
Een  drom  onwrikb're  legerfcharen 
Van  't  trouwe  volk  ten  kamp  gereed. 

Van  't  volk,  dat,  Kg  hét  (taatsberoeren, 

De  ware  vrijheid  kent  en  mint , 

Den  band  thans  naanwer  toe  voelt  (boeren. 

Die  hen  aan  hunnen  Veldheer  bindt; 

Dat  moedig;  op  het  fpoor  der  vad'ren, 

Met  onverbas terd.  bloed  in  de  ad'ren, 

Wel  kluisters  breekt,  die  heerschzucht  geeft, 

Maar  zich  met  eëndragt  weet  te  omgorden, 

En  pal  ftaat  voor  der  muit'ren  horden, 

Met  Neérlands  kreet:  de  Kroonprins  leeft  f 

Knielt,  bukt  in  't  (tof,  gjj  onverlaten! 
Voor.  't  afgebedeld  purper  neer] 
U ,  laffe ,  ondankbare  onderzaten ! 
U  voegt  geen  ander  Opperhéer. 
'   wy  gunnen  u  de  flaaffche  keten , 
En  zullen  nooit  den  (tond  vergeten , 
Zoo  naauw  aan  onzen  roem  verpand» 
Kent  gij  den  Held,  die  u  verplette, 
Bij  Leuvens  vest  het  wraakz waard  wette?;.. 
Het  is  de  Held  van  Nederland! 

Hij  leve,  om  aan  Euroop  tetoonen,' 
Wat  mannenmoed  en  trouw  vermag! 
HrJ  aémt  voor  Neérlands  vrije  zonen 
Tot  aan  zijn'  jongden  aderflag.  — 
Hoort  hen  Gods  goedheid  jub'lend  prjjzen-,. 
Die,  bij  ontelb're  gunstbewijzen,  . 
Thans  Neérlands  roem  behouden  heeft  r 

{nicht ,  braven !  (temt  in  onze  klanken ! 
looit  Vorst  en  volk  vereenigd  danken: 
God,  U  zQ  de  eer!  de  Kroonprins  leeft! 

i  Brklb,  26  Jan.  1835.  bolli,  L'.  Kot. 


D£  GEVELDE  EU,  101 


DE    GEVELDE   EIK. 

'e  (jevogelt*  des  nachts  zoekt  zijn  duistere  ftreken ; 

De  bergftroom  bruist  fchuimend  door  't  woud; 
Maar  de  eik  moet  geveld,  en  hij  draagt  reeds  het  teeken: 

Eene  eeuw  ftond  hjj  ,  heerlijk  en  (lout  I 
Ben  flag  —  hoor  1  een  ruifchen  en  zuchten  in  't  ronde ;-  > 

Een  tweede  .—  daar  buigt  hij  het  hoofd ; 
Een  derde  —  *t  wordt  duister  in  't  bosch ;  het  verkondde ; 

Men  heeft  ons  den  koning  geroofd  J 

Gefcheurd  zijn  zijne  armen  —  de  takken  en  loten ; 

Nu  fplijt  men  den  klagenden  romp ; 
Daar  zinkt  hij  op  * t  water ,  in  ketens  gefloten , 

Een  vormlooze ,  dravende  klomp ; 
De  zaag  klieft  het  merg  \  zijne  Hevige  krachten 

Verleent  hjj  aan  't  fchip  op  de  reé ; 
Geboord  en  gefpijkerd,  ontvangt  hij  zijn  vrachten: 

Daar  zwiert  en  daar  zweeft  hij  op  zee ! 

Maar  nu,  met  zijn  vleugels  naar  'toost  en  naar  't  westen; 

Gelakt  hij  een'  bode  des  doods ; 
Zijn  roem  op  de,  zeeën  zal  dond'rend  zich  vesten ; 

Hij  wil ,  ook  geveld ,  nog  iets  groots  1 
Omgeven  door  bUkfems ,  bepurperd  met  lQken , 

Gehuld  in  een  vlammende  pracht, 
Moge  elk,  waar  htf  heers cht,  nog  de  vlag  voor  hém  ftrijken, 

En  beev*  voor  zflne  ijzeren  magt ! 

En  heeft  hij  verwonnen ,  en  is  er  geftreden , 

Men  roem'  hem  aan  haren  en  ftrand ; 
Zijn  werk  is  geëindigd ,  volbragt  hier  beneden : 

Wat  eischt  hij  nog  meer  van  zijn  land? 
Niets  meer  kan  een  koning  op  aarde  verlangen , 

Een  dichter,  een  wijsgeer,  een  held: 
Een  ftervende  naam  en  een  handvol  gezangen, 

En  dan  naar  den  grafkuil  gefneld ! 

Rotterdam.  B.  T.  L.  W. 

(Navolging  uit  het  Engehch  van  c  o  r  n  w  4  l  l.) 

MENGELW»  1835.  HO.  S.  M 


\ 
162  DWEEPEfctf  EN  LIGTZINNIOHJEID 

DWEEPERJJ   EN    LIGTZINNIGHEID    NIET    ZELDEN    ÜN    EN 
HETZELFDE.  , 


(Uit  de  Allgemeine  Kirchenzeitung ,  1834.) 


L»en 


vroeger  onbefproken  meisje  uit  eene  goede  familie  dien- 
de* aan  zeker  vorftelijk  Hof,  en  was  om  haar  karakter  zeer 
geacht*  Sedert  een  paar  jaren  begon  men  echter  op  te  mer- 
*  ken  f  dat  zij  tot  den  aanhang  der  zoogenaamde  vromen  over- 
helde. Zy  las  vlijtig  Traktaatjes ,  en  nam  in  elk  opzigt  den 
fchqn  van  ongemeene  gemoedelijkheid  aan.  Het  bedriegeljjke 
van  dezen  fchgn  bleek  intusfchen  ten  duidelqkfte ,  daar  zij 
in  den  treurigen  toeftand  geraakte ,  dat  zij  ongehuwd  moeder 
zon  worden.  Zoodra  men  aan  het  Hof  dit  vernam ,  werd  zij 
door  de  Vorftin,  die  goede  orde  en  zedelijkheid  bemint,  fpoe- 
dig ,  offchoon  niet  zonder  eenige  onderfteuning ,  verwijderd. 

Zij  trok  na  met  Hare  moeder,  die  mede  tot  verregaande 
dweeperij  is  vervallen ,  naar  eene  niet  verre  van  de  hoofdftad 
gelegene  plaats,  waar  zq  eene  woning  huurde  en  hare  bevalling 
afwachtte.  Daar  bezocht  haar  tot  dien  tijd  toe,  en  bezoekt 
haar  verder  nog ,  (leeds  een  fchoenmaker  uit  eene  nabijzijnde 
ftad ;  een  man ,  die  tot  de  zoogenaamde  vrome  gezelfchap- 
pen  behoort ,  het  land  rondreist  met  de  rokszakken  vol  Trak- 
taatjes ,  dezelve  overal  uitdeelt ,  en  voorts  zijn  best  doet , 
om  broeders  en  zusters  te  werven. 

Onder  de  leiding  van  dezen  dweepzieken  man ,  die  in  eene 
hooge  mate  den  geest  waande  te  hebben ,  bragt  de  gevallene , 
die  eerst  over  haar  ongeluk  zeer  bekommerd  fcheen  te  zijn, 
het  weldra  zoo  verre,  dat  zq  welgemoed  in  haren  toeftand 
zich  fchikte,  ja  zelfs,  in  overeenftemming  met  hare  moeder, 
aan  den  Predikant  der  plaats,  die  ambtshalve  haar  over  haar 
geval  onderhield,  onbewimpeld  verklaarde:  n  Wtf  verbid- 
den ons  (deze  waren  de  eigene  woorden  van  moeder  en  doch- 
ter) en  wij  danken  den  Heiland,  dat  Hij  ons  dit  lijden,  tot 
ons  heil ,  opgelegd  heeft ;  wij  willen  het  te  zyner  eere  dra- 
gen." In  de  kerk  kwam  zij  niet.  Dat  is  voor  haar  geene 
behoefte;  haar  vrome  vriend,  de  fchoenmaker,  bidt  met  haar 
en  hare  moeder.  De  Leeraar  predikt  in  een*  anderen  geest? 
bij  hem  kan  zij  dus  geen  zielevoedfel  naar  haren  fmaak 
vinden.  Omgang  met  menfchen  in  hare  tegenwoordige  woon* 
plaats  heeft  zij  ook  niet ;  de  lieden  aldaar  zijn  geene  dwee- 


NIET  ZELDEN  Ut*  SN  HETZELFDE.  168 

pert.  Zij  doet  echter  moeite,  om  anderen  tot  hare  inzlgten 
te  brengen.  Zij  zendt  te  dien  einde  Traktaatjes ,  doch  ont- 
vangt ze  meestal  ongelezen  terug. 

Als  moeder  zorgt  zjj  zoo  weinig  voor  haar  kind ,  dat  het- 
zelve in  de  vier  eerde  weken  alleen  om  de  12  nren  door  eene 
vreemde  werd  gereinigd.  Om  hare  fchoonheid  niet  tebenadee- 
len ,  weigerde  zij  aan  hetzelve  de  moedermelk.  Daarentegen 
zag  men  haar  dikwerf  voor  den  fpiegel  de  haarlokken ,  waar- 
op zij  niet  weinig  zich  laat  voorftaan,  in  orde  fchikken, 
en  de  kleederen  aanpaifen9  die  hare  geftalte.het  best  doen 
uitkomen. 

Deze  daadzaken,  op  welker  waarheid  men  kan  vertrou- 
wen ,  bewijzen ,  hoe  zeer  de  fchQn  van  vroomheid  foms  be- 
driegt; terwijl  de  verbijstering  zoo  verre  gaat,  dat  een  ge- 
vallen meisje  de  gevolgen  van  hare  eigene,  fchuld  niet  acht , 
en  haar  misdrqf  als  eene  befchikking  van  God  aangemerkt 
wil  hebben. 


OPMERKENSWAARDIGE   GEWOONTE* 

Aan  de  Elbe,  in  de  omftreken  van  Hamburg  en  Altonaf 
heerscht  het  algemeene  gebruik  onder  de  landlieden,  om 
des  zondags  met  een*  bloemruiker  in  de  hand  ter  kerke  te 
gaan,  en  daarmede  als  *t  ware  hunne  hulde  aan,  en.  er- 
kentenis van  het  regtseigendom  van  de  tegenwoordig  zijnde 
eigenaars  hunner  hoeven  en  landerijen  te  bewezen.  Ieder 
landman,  hoe  gering  zijn  tuintje  achter  ztfne  woning ,moge 
zijn,  zondert  een  plekje  daarvan  af,  't  welk  algemeen  dfe 'be- 
naming van  kerkbloemenperkje  of  bedje  draagt. 


AAHDOBNLCK  VOORVAL. 

Onlangs  verfpreidde  zich  door  Londen  het  gerucht  vtn  een 
fpook  in  vrouwelijke  gedaante,  dat  om  middernacht  tusfehen 
de  graven  op  het  kefkhof  van  St.  Gilet  rondwandelde ,  en 
bij  voorkeur  om  die  van  korteling  begravenem  Gedurende 
verfcheidene  nachten  waagde  het  niemand ,  de  zaak  nader  te 
onderzoeken.  Eindelijk  deed  zich  een  man  van  moed  voor, 
die  zich  om  dien  tijd  naar  de  aangewezene  plaats  begaf.  Het 
duurde  niet  lang,  of  het  fpook  verfcheen.    Terftond  greep 


M  *et  ai**  tn.w  <»Mdekte  tat/zfel*»  gat  .liet  Wie./^r- 
jfc^,  yroaw  was,  anna  macareth  a  .geteeteo.  D$  ar- 
me moeder  had  onlangs  baren  zoon  verloren;  en/  daar 
2ij  verpozen  had %  dat  de  opftandingsmannen  (dus  wordeh 
de  liifcdieven  genoemé>  dikwijl  4e  pas  geftdrvenen  dpgra- 
*ea*  om  derrelver  Inleen  fcetae1$k  aan.  4e  ontieedkamer  te 
mtoopen  , .«*>  dreef  moederliefde  haar  ♦  4&  nfrehts  naar  her 
kerkhof  te  gaan,  om  het  graf  haars  geliefden  ,eyen  trouw  te 
bewaken.,  als  zij  eens  deszelfs  wieg  had  gedaan ! 

PROFETISCHE  TOAST. 

Vorst  öEicflER  feragt  eens  aan  «te» Hertog  van  wel- 
ungtön  dezeo  toast:  „  Magten  de  vrachten,  door  de 
zwaarden  .der  legers  verzekerd,  door  de  vederen  der  Minis- 
ters niet  weder  vernield  worden!" 


BLADVULLINGEN. 

A 

TALLEYRAND  LEEPT  *TIL. 

Hoe  I  Talleynwd  leeft  (til  ? 
De  weerhaan  draait  niet  om  zijn  fpil? 
Europa !  Frankrijk ,  vreest ! 
Ifa  nrlk  een  ftllte  is  (leeds  de  ftorm  het  felst  geweest. 

Extempore.  l.  v.  l. 

HET  NOG  NIÉT  GECENSUREERDE  OP  NAGEDRUKTR  BOEK. 

Één  boek  bleef  veilig  nog  voor  nadruk  of  cenfuur: 

't  Is,  zoo  ge  't  weten  wilt,  het  Boek  van...  de  Natuur. 

oordeel  van  eenen  turk  over  de  europesche 
buwblukbn, 

Een  loterij,  met  luttel  prijzen  en  veel  nieten; 
Sultane*  bfl  de  vleet,  maar  weinig./****/*». 

DE   MEESTER   EN    ZJP*    KNECHT. 

..Sta  pp  /o  luiaard ,  die  gij  zijtr 
*  Klep  meester  Storm,  die,  ftrèng  en  ftraf, 

Zflüvoik  meer  werk  dan  eten  gaf; 
.    »  SU  opl  de  nwgenftond 
r   n  Heeft  goud  in  zynen  mond."  — 

»  Ochr  zucht  de  knecht,  „had  htj  voor  mJg  Hechts  een  ontbijtr 


MENGELWERK. 


DE  OVERBLIJFSELEN  DER  GOTHISCHE  TAAL  ,    ZOO 
VERRE  ZIJ  TEGENWOORDIG  BEKEND  ZtfN. 

Door 

j.  H.   HALBERT3MA, 

gewoon  Lid  der  Koninklijke  Sociëteit  te  Zoppenhagen 

en  der  Leidfche  Maatfchappij ,   buitengewoon  Lid 

yan  het  Friefche  Genoot  f chap^  corresponderend 

Lid  yan  het  Koninklijk  Nederlandsch  Inftituut 

en  der  Maatfchappij  yan  Weldadigheid  enz.  9 

Kerkleeraar  bij de  Doopsgezinden  te  Deventer. 

xjrothica  yerfionis  epistolarum  Diyi  Pauli  ad  Roma+ 
nos9  ad  Corinthios  prima ,  ad  Ephefios ,  qua  fu* 
perfunt  ex  Atnbrofiana  Bibliotheek  palimpfestis  de» 

'  prompta  cum  adnotationibus  edidit  carolus  o  o 
TAVius  CASTiLLiONiEus.  Mediolani9 Regiis 
typis.  1834.  hto.  pag.  64f 

Het  verdient  de  opmerking  der  Nederlanden  9  dat  de 
wieg  der  Gothifche  letterkunde  op  den  Nederlandfchen 
bodem  thuis  hoort.  Goropius  becanus,  met 
hoe  veel  regt  om  zijne  afleidingen  befpot ,  was  evenwel 
de  eerfte,  die  eene  proeve  van  het  Gothisch ,  hem  door 
Antonius  morillon  uit  den  Codex  Argenteus 
verftrekt ,  in  het  licht  zond.  (1569.)  Hem  volgde  b  o» 
KAVENfuRA  vüLCANius,  die  voor  het  eerst 
met  Gothifche  letteren  uit  de  gieterij  van  planten 
drukte ,  en  behalve  uitgebreidere  proeven  ook  nog  eene 
verhandeling  over  de  waarde  der  Gothifche  letteren  uit- 
gaf.  (1697.)     Arnoldus    mercator    leyerde 

JfSNGELW.  1835.  no.  4.  N 

•    r 


166    DB    OVERBLIJFSELEN  DER   GOTHISCHB   TAAL  9 

iets  van  denzelfden  aard  in  de  Infcriptioncs  van  orü- 
terüs.  (tól6.  Tom.  I.  p.  147.)  Eindelijk  verfcheen 
franciscus  jünius,  de  eerfte 9  die  al  de  tong- 
vallen van  den  Germaanfchen  taalftam  in  de  eerfte  en 
zuiverde  bronnen  opfpoorde 9  en  den  Codex  Argenteus 9 
een  gedenkituk  der  5de  eeuw ,  als  bij  wijze  van  wonder 
in  de  handen  der  verbaasde  letterkundigen  overgaf»    De 
grond  dan 9  dien  onze  voorvaderen  het  eerst  gevonden 
en  als   hun  eigendom    beploegd    hebben,    behoort  die 
grond  9  vraag  ik 9   door  ons  geheel  aap  het  beheer  van 
vreemdelingen  te  worden  overgelaten  ?    Ik  geloove  meer 
met  de  dankbaarheid ,   die  wij  aan  het  voorgeflacht  9  en 
met  den  eerbied ,   dien  wij   onazelven  fchuldig  zijn  9  te 
rade  te  gaan  9  zoo  ik  mij  ten  minfte  eea  kjeü)  boekje  op 
den  vedateneg  bodem  toeëigene,  «n  de    vruchten  van 
mijne  vlyt,    hoe   mager  anders  9    mijnen  landgonooten 
aanbiede.    Het  belangrijke  boek,  waaryao  de  titel  aan 
het  hoofd  dezes  prijkt ,  biedt  mij  eene  gefchikte  gelegen- 
heid tot  eene  herziening  niet  alleen  van  den  Gothifchen 
tekst,  maar  tevens  van  de  aanteekeningen 9  mét  wtlke 
dfc  edele  Graaf  d  e   castigliopi  diea  opgehelderd 
heeft*    Dit  is  het  onderwerp  eener  Latijnfche*  Commen- 
tatlo  9  waarvan  de  uitgave  in  Oud*Nederland  z$\  be- 
proefd worden  9   en  men  vleit  zich  9  ook  met,  buitenflui- 
ting  van  alle  waarde  voor  de  Germaanfche  taalftudie, 
dat  het  belang,   hetwelk  de  varianten  van  ulphilas 
voor  de  kritiek  des  Nieuwen  Testaments  bezitten  9  niet 
geheel  aan  de  aandacht  onzer  inlandfche  Exegeten  ont- 
glippen zal,    Ulphilas  vertaalde  uit  het  Grieksch 9 
en  wel  woordelijk;  hij  vertaalde  uit  Codices 9  ouder  dan 
ei  thans  eenige  beftaan.  —  De  onbekendheid  van  het  g*n- 
fche  onderwerp  bij  de  meesten  mijner  landgenooteo  heeft 
jpij  bedacht  doen  zijn  op  eene  foort  van  Inleiding  9  die 
het  onderwerp   dezer  bladzijden  zi\  uitmaken.    Ik  z*l 
fcier  <Jus  eerst  in  een  kort  overzigt  van  de  gefchiedenij 
der.  Gothcn  treden  9  om  daardoor  vervolgens  de  gefchie- 
jknis  der  vertaling  van  ulphilas  het  goedige  licht 
by  te  zetten. 


ZOO  VERRE  ZIJ  TEGENWOORDIG  BE&BHD  Zfllf •   167 

Het  is  bekend,  dat  de  Gothen  9  na  eerst  bet  Scan»» 
dioavüche  fchiereilaad ,  en  vervolgens  de  oevers  vso 
dea  Weichfel  bij  de  Oostzee  bewoond  te  hebben  ,  naar 
de  uitwateringen  van  den  Don  geweken  zijn.  Hier 
befioegen  zij  de  oevers  van  het  meer  van  Azof+  de 
Krim  ,  benevens  het  noordwesten ,  het  oosten  en 
noordoosten  van  de  oevers  der  Zwarte-zee.  Eenwel 
gig  na  het  midden  der  4de  eeuw  daagde  er  eene  na- 
tie uk  hare  moerasfen  op,  van  welke  men  voorheen 
niet  had  hooren  fpreken;  het  waren  de  Hunnen ,  wiqr 
woede  en  overmagt  aan  de  oostelijke  Gothep  geene  an- 
dere keus  liet  dan  tusfchen  dood  of  flavernij ,  en  de 
westelijker  .Gathen  met  zulk  een'  fchrik  vervulde  r  dat 
jtjjhwaenBisfcfcQp  ulphilas  afvaardigden,  omvpor 
hen  eene  fthuilplaata  te  fmeeken  binnen  de  palen  van  het 
Rameinfche.  gebied*  Keizer  valens,  nam  hen  op* 
en  tweehonderdduizend  gewapende  Gothen  trokken, dea 
Danau  over,  om  zich  met  vrouwen  en  kinderen  ïaSerr 
yi*  en  Bulgarii  te  zetelen.  Deze  gewesten  dróegeft 
toen  dea  naam  van  Moefiè;  eene  reden,  waarom  deze 
vlugtelingen  Moefogothen  genoemd  zijn.  .   . 

Bisichop  ulphilas  ,  dien  wij  hier  als  «gizant  aatf* 
treffen,  heeft,  volgen*  het  eenftemmig  beiigt  der  gev 
fchiederis,  den  gaofchen  Bybel  in  het  Gothisch  ver* 
taald.  Daar  nu  4e  Gothen  omftreeks  376  ia  het  Ror 
memfebe  rijk  overgingen,  en  reeds  ee^e'eeuw  vroeger 
gechristend  waren ,  zoodat  zij  in  325  een'  Bisfchog 
theophilus  op  het  Concilie  te  JViceên  zonden., 
zoo  is  't  hoogstwaarfchijnlijk ,  dat  ulphilaiS  ^ne 
vertaling  reeds  omftreeks  het  midden  der  4de,  eeuw  ver- 
vaardigd had-  Majus  en  castigljojȕv  meeqe& 
eme  verfterking  van  dit  vermoeden  te  vinden  in  de  bpt 
denking,  dat  valens  de  Gothen  onder  voorwaapd^ 
van  het  Arrianisme  te  zullen  omhelzen  opnam ,  w  & 
inderdaad  geen  fpoor  van  Arrianisme  in  de  vertaling  ysq. 
ulphilas,  zelfs  niet  op  Kom.  IX:  5,  te  yi«4en 
is.  Volgens  het  verhaal  van  philostorgus,  wien 
evenwel  zijne  waarheidlieftie  gegund  zij,  waren  de  vw 

N  2 


Ï68    D£  pVERftLUFJEJUfitl  pER  QOTHISCHE   TAAL  , 

oüdèrs  van  ulphilas  bij  eenen  inval  tier  Gorten 
gevangen  genomen,  en  hij  zelf  in  Capadocii  geboren 
en  opgevoed.  Indien  dit  berigt  waarheid  behelst,  zou 
hij  met  het  Griekfche  taaieigen  innig  bekend  moeten  ge- 
weest zijn.  Van  zijnen  Geheimfchrijver  selinas  is 
*t  zeker  ,  dat  hij  in  het  Grieksch  en  Gothisch  beide 
predikte,  en  dus  de  gefchikte  man  was,  om  de  Gothi- 
fche  vertaling  uit  den  mond  van  ülphilas  op  te 
vangen  en  te  boek  te  (lellen.  Hoewel  nu  de  vértaling 
van  deze  perfonen,  en  dus  de  taal  van  hunnen  tijd  zij, 
v  is  er  echter  geen  affchrift  van  die  eeuw  tot  ons  geko- 
men ,  hetwelk  bekend  is»  % 

Deze  Gothen ,  door  de  kflevelarij  der  Romeinfche  amb- 
tenaren verbitterd ,  floegen  weldra  aan  het  muiten  tegeh 
hunne  baatzuchtige  gastheeren;  maar  eindelijk,  beide 
door  den  dwang  en  de  weldaden  van  theodosius 
beteugeld,  hebben  zij  eene  reeks  van  geruste  jaren  on- 
der dezen  Vorst  in  hun  nieuw  vaderland  doorgebiagt. 
Dit  oorlogzuchtig  volk  was  evenwel  te  onrustig  van 
aard  9  om  lang  op  ééne  plaats  At  genoegens  des  vredes 
en  eener  door  vreemde  wetten  geregelde  maatfchappq  te 
(maken.  A  L  a  r  i  c  viel ,  aan  het  hoofd  der  Vifigo^ 
then ,  Italië  aan ,  en  nam  -in  410  Rome  in ;  doch  dit 
rjjk  was  van  korten  duur.  Nadat  hij  en  zijn  opvolger 
ataulpü  aldaar  gruwelijk  hadden  huis  gehouden, 
Verlieten  zij  Italië ,  rukten  door  bet  zuiden  van  Frank- 
rijk naar  Spanje  9  en  hebben  aldaar  het  rijk  der  Viji- 
gothen  opgerigt. 

De  Ostrogothen ,  van  welke  wq  hier  fpreken ,  volg- 
den later  dit  voorbeeld.  Aangevoerd  door  theodo 
me,  veroverden  zij  Italië,  en  ftichteden  aldaar  het 
Ostrogothifche  rijk,  hetwelk  men  rekent  dat  omftreeks 
480  eenen  aanvang  nam ,  om  in  553  door  de  dapperheid 
én  het  beleid  van  belizarius  geëindigd  te  worden. 
Hét  aanwezen  dezer  veroveraars  moest  noodwendig  diepe 
fporeri  in  de  landtaal  van  Italië  achterlaten;  en  inder- 
daad heeft  het  Italiaansch  niet  alleen  eene  menigte  Go- 
thifche  woorden,   in  Latijjisch  gewaad  verkleed,  opge- 


$O0  VERRB  ZIJ  TBOEI¥WOOftDl0  MIUWO  #ip.     109 

nomen ,  maar  ,  wat  moer  zegt,  de  pbrafc  ,  de  fyntaxis  , 
de  genius  der  fpraak  is  geheel  op  Gothifchen  voet  ge- 
fchöeid.  Ondertusfchen  behield  het  Latijn ,  hoezeer  ver- 
basterd ,  zijne  oude  plaats  gewoonlijk  in  publieke  akten 
en  bijzondere  overeenkomften.  Ook  was  het  verblijf 
der  beide  afdeelingen  van  het  Gothifche  volk  te  kort-» 
ftondig  en  hun  aard  te  krijgszuchtig ,  om  zich  eens . 
eigene  letterkunde  te  vormen»  Met  één  woord ,  het 
komt  mij  waarfchijnlijk  voor  ,  dat  de  vertaling  des  Bij* 
bels  en  van  eenige  Griekfche  vertoogen  over  de  Gods* 
dienst  den  garifchen  letterfchat  uitmaakten,  dien  dit  volk 
achterliet.  Uit  den  vorm  der  letteren  is  't  genoegzaam 
bewezen ,  dat  de  weinige  gedenkftukkert  der  Gothifche 
taal ,  die  onzen  tijd  bereikt  hebben ,  in  dit  land  en  tijd- 
perk thuis  behooren,  en  dus  in  I talie  omftreeks  het 
einde  der  vijfde  of  begin  der  zesde  eeuw  gefchreyea 
zijn.    Wij  zullen  die  gedenkftukkear  thans  opnoemen. 

Aan  het  hoofd  van  allen  Haat  de  Codex  Ar  gerit  eu$*. 
Hoewel  in  het  klooster  te  Werden  bij  Keulen  eerst  ge- 
vonden >  en  na  vele  romaneske  lotverwisfelingen  thans, 
als  een  heiligdom  in  het  hooge  Noorden  te  Upfal  weg* 
gefloten,  is  dit  prachtig  letterwerk  door  ihre  bewe- 
zen uit  Italië  afkomftig  te  zijn.  Het  is  onnoodig, 
hope  ik ,.  te  herinneren  ,  dat  een  ambteloos  perfoon  hier 
te  lande  op  eigene  kosten  matricen  liet  maken  voor  de 
Gothifche,  Runifche,  IJslandfche,  Deenfche,  Griek* 
fiche,  Romeinfche,  Italiaanfche  en  Engelfche  letteren, 
all<#  om ;  de  welftandigheid  op  den  pica-vorm  gefne* 
den,  en  dat  hij  met  de  letteren,  daarin  gegoten,  die 
«erfte  en.  beroemde  uitgave  van  den  Codex  Afgenteui 
Uet  drukfcep,  die  thans  op  vele  plaatfen,  wegens 
den  (leeds,  yeryall^nden  (bat  van  het  oorfpronkelijke, 
löve  voor ' , een'  Codex  te  bouden  is,  Francis- 
cü8  jumiüs  vereeuwigde  zijnen  roem  en  dien  van. 
het  QOTerg.eüjkbft^r  voQrgeflacht  door  de  uitgave  vsja 
dit  werk  Sn  1665  te  Dordrecht.  Het  zijn  de  Engel- 
fith$fi9:&%9  met  deze  Nederlandfche  matrhetn  door  ju*. 
niu.s: feegifr^d^naderl^jftd  in  (laat  zijn  gefteld*  om  de: 


170    Bfc  OVERBLIJFSELEN  DER   GOTHISCHE  TAAL  , 

groote  werken  hunner  Noordfche  taalkennis  met  zalkê 
nette- letteren  in  het,  licht  te  zenden. 
-  Dit  werk  bevatte  niets  meer  dan  de  Evangeliën ,  en 
zulks  nog  met  groote  gapingen.  Van  de  Brieven  was 
geen  enkel  fpoor  voorhanden.  Maar  omftreeks  eene  eeuw 
later  (1756)  zag  k  n  i  t  t  e  l  te  Wolfenbuttel  een*  O- 
dex  van  de  Origines  van  isidorus  hispalen- 
s  l  s  »  die  over  iets  anders  ,  hetwelk  de  copiist  had  zoe- 
ken  üit  te  wisfchen,  heen  gefchreven  was.  Knittel 
zag  toe ,  en  het  waren  brokftukken  van  den  Brief  aan 
de  Romeinen  in  het  Gothisch,  welke  hij  in  1762  met  pracht 
én  breedvoerige  ophelderingen  het  licht  deed  zien. 

In  1731  gaf  antoniüs  franc,  oorius  de 
Infcriptiones  van  donius  uit  9  waarondet  een  kort , 
maar  allermerkwaardigst  ftuk  voorkwam ,  hetwelk  in  eens 
aan  al  de  twisten  ,  of  de  taal  van  den  Codex  Argenteus 
Gothisch,  Frankisch  ofTheotisk  ware,  een  einde  maak- 
te. Het  was  een  Latijnfche  koopbrief ,  gehaald  uit  de 
archiefkas  der  kerk  teArezzo,  waarbij  een  Gothifche 
Diaken  outhilubs  aan  een'  anderen  Diaken  ala^ 
Mt o d s  een  ftuk  gronds  verkoopt.  Guthilubs  be- 
vestigt de  overdragt  door  een  eigenhandig  onderfchrift. 
En  in  welke  taal  ?    Van  den  Codex  Argenteus* 

*  Ee*  dergelijk  ftuk  verfcheen  in  1744  in  sabba- 
tini^  //  vetusto  Calendario  Neapolitano.  Het  ïsi 
weder  een  koopbrief,  gevonden  té  Napels  ,  waarin  de 
geestelijkheid  der  kerk  St.  Anastafia  te  Ravenna  een 
ftük  weiland  verkoopt.  Onder  de  onderteekenaars  veiv 
fehijnen  vier^ Gothifche  priesters,  die,  even  als  in- den 
koopbrief  van  Arezzo ;  hunöe  toeftemming  geven  in  dtf 
taal  van  den  Codex  Argenteus ;  een  tweede  bewijs-,  das 
de  Cod.  Arg.  m  detaaï  der  Gothen  vervat  is.< 

Zooveel  en  niet  meer*  waren  de  overblijffelflïï  dter  <ï^ 
thifche  •  taal.  Als  bi}>  g^l  uk  ^aètt  het  verderf  ontfnapt  y 
fcMnén  zij  hét  utterfte  te  zijn,  waarop  te  IKtwfcunat* 
gèn.mógtén  hopen."  Ook  ww^er  bijfcans-  eöne  fiaïve  eeuw 
vèflfoopen,  Waarin  -niets  ontdekt  werd,  toert  er  eens- 
klaps van  dèn  anderen  kant  4to  Alpen*  èm$ÊÈ&:te  op* 


ZOO  VERRE  ZIJ  TEGENWOORDIG   BEKEND   ZIJN.    171 

gfng,  dat  er  nienwe  overblijffels  gevonden  waren.  Het 
was  de  beroemde  angelus  mtajvs,  aan  wien  de 
kïasfifche  letterkunde  de  opwekking  van  zoo  vele  ver- 
lorene (takken  te  danken  had ,  die  deze  ontdekking  deed 
in  de  Ambrofiaanfche  bibliotheek  te  Milaan. 

Uit  het  klooster  van  den  heiligen  colümbanus 
te  Bobbio  ,  gelegen  in  het  tegenwoordig  rijk  van  Sar- 
dinië ,  op  de  grenzen  van  het  Hertogdom  Parma  ,  zijn 
eenige  alleroud/Ie  handfchriften  overgebragt  in  de  Am* 
brofiaanfche  bibliotheek  te  Milaan  i  onder  welke  het 
argusoog  van  majus  parkementen  ontdekte,  dfe  reeds 
eenmaal  befchreven  geweest,  door  de  monniken  zoo 
veel  mogelijk  uitgewischt ,  en  later  met  iets  anders  over- 
fchreven  waren.  Bezig  met  twee  dezer  Palimpfesten  > 
waaruit  hij  den  fronto  en  brokftukken  van  p la u- 
tus  opdielf,  na  te  gaan,  ontdekte  hij  in  het  onder- 
fchuilende  fchrift  ook  eenige  regelen  der  vertaling  van 
ulphilas.  Deze  yond  fpoorde  zijne  nieuwsgierig- 
heid. IJverig  zocht  liij  verder,  en  zie  hier  den  uit- 
flag  zijner  pogingen. 

Ouder  de  homilia  S.  Gregorii  Magni  in  Èzechielem  r 
in  4to.  Codex  [S.  36.  part.  fup.]  fchemerden  hem  de 
Brieven  tegen  van  pau  lus  aan  de  Romeinen ,  aan  de 
Corinthièrs  ,  de  Galaten  ,  Ephefiêrs  ,  Philippièrs  ,  Co- 
losfiërs,  aan  timotheus,  titus  en  phile- 
mon  in  het  Gothisch,  en  bovendien  een  gedeelte  van  eenf' 
Gothifchen  Almanak.  Het  laatfle ,  in  de  taal  van  den 
Codex  Argénteus  den  heiligen  dag  van  Gothifche  mar- 
telaren meldende,  heeft  den  laatften  twijfel  nopens- 
den  oorfprong  der  taal ,  dié  hier  voor  ons  ligt ,  in  de 
zekerheid  veranderd,  dit  zij  geen  andere  dan  die  der 
Gothen  is.  De  Gothifche  letter  moet  hier  zoo  flaauw 
doorblinken,  dat  ludov.  müratoriüs^,  'dfe 
dezen'  Codex  door  de  handen  liet  gaan ,  met  zijne  anders 
fcherpe  oogen  niets  bemerkt  heeft. 

In  den  tweeden  Codex ,  in  4to.  \JS.  45*  part.  fup.J 
hadden  de  monniken  de  Brieven  aan  dtCorinthièrs ■',  Ga- 
taten 9  Ephefiêrs ,  Philippièrs9  Colos fiers ,  Thesfalonictirs,  . 


172    DS  OVERBLIJFSELEN  DEQ  Q^THISCHB-  TAAL  * 

aan  timotheus  en  titcjs  in  het  Gothisch  begraven 
onder  de  noten  van  den  heiligen  hier  o  ny  mus  op 
jezaia.  Ik  zegge  begraven ,  zoo  dik  en  digt  is  de 
hieronymüs  er  door  hen  over  heen  gefchreven. 
De  ftoife  van  dezen  en  den  voorgaanden  Codex  dus  de* 
zelfde  zijnde,  geven  zij  eene  menigte  van  varianten, 
vooral  in  de  fpelling  en  in  den  vorm  der  woorden ,  op 
elkander,  en  verjosfen  dus  de  Gothifche  taal  uit  dat 
enge  cirkeltje ,  waarin  de^  Grammatici  onzer  dagen  hare 
vokalen  en  confonanten  lieten  rondwandelen.  Wq  vin- 
den hier  telkens  de  /  met  de  ai ,  voor  eene  vokaal  met 
de  ij  ;  de  e  met  een  ei  9  ja  fomtijds  de  th  met  4e  d  en  . 
t  gcwisfeld ;  de  h  telkens  geasfimileerd  aan  de  volgende 
confonant ,  ten  onloochenbaren  bewijze ,  dat  deze  letter 
onze  vaste  ch  was,  en  dus  niets  minder  dan  een  niets- 
beduidende naflag \tin unbetheutender Nachlaut.  Zahn> 
ulphilas,  Gram*  p .  .32.J  Paar  dan  ook  hier  ver* 
fcheidenheid  in  de  eenheid  heerscht ,  zal  het  vervolgens 
in  etymologifche  navorfchingen ,  waar  wij  de  taal  op 
een  vroeger  ftandpunt  onderftellen  dan  zij  ons  bekend  is  , 
geoorloofd  zijn ,  naburige  letteren  met  elkander  te  laten 
wisfelen ,  zonder  het  anathema  van  onwetendheid  over 
zijn  hoofd  te  krijgen.  De  talen  zijn  niet  in  eene  Na- 
tionale Conventie  gemaakt. 

.  De  derde  Codex,  in  4to.  [G.  82.  part.  /«/>.]  bevat  de 
boeken  der  Koningen  in  het  Latijn,  en  daaronder  de 
Blijfpelen  van  plautus,  benevens  een  gedeelte  der 
Medea  en  Oedipus  van  s  ene  ca.  Maar  nevens  dez& 
Romeinen  fluimerde  ook  een  Goih.  Zes  bladzijden  be- 
waarden in  het  uitgewischte  fchrift  (lukken  van  es- 
dras  en  nehemia,  volgens  de  vertaling  van  ul- 
philas. Ook  dezen  Codex  liet  muratoriu* 
door  de  handen  gaan*  zonder  te  bemerken ,  dat  bet  een 
Palimpfest  was, 

In  den  vierden  Codex ,  in  4lo.  [/.  61.  part.  fup.]  i$ 
een  alleroudst  handfehrift  der  Evangeliën  in  het  Latijn; 
maar  achter  bet  Evangelie  van  joannes  is  nog  een 
ouder    vel   aangenaaid ,    beftaandc  uit   vier  bladzijden  y 


ZOO  YERRB  Zy  TEGENWOORDIG  3B&fimi  ZJJH,    lff9 

waarop  het  laatfte  hoofdftuk  van  mattheus,  en 
daaronder  het  XXVI  cap.  matthei,  in  het  Go- 
thisch ,  met  groote  letteren ,  naderende  tot  den  vorm  van 
dié  in  den  Cod.  Argenteus.  Dit  brókftuk  begint  met  het 
38fte  vers,  en  eindigt  met  het  Ifte  van  het  27fte  hoofd- 
ftuk ;  de  Codex  Argenteus  begint  met  het  70fte  vers  van 
het  26fte  hoofdftuk ,  zoodat  de  Codex  Argenteus  met  33 
verzen  wordt  aangevuld,  en  de  zeven  overige  verzen,  in 
beiden  voorhanden,  aan  elkander  geljjk  zijnde,  bewijzen, 
dat  in  deze  Palimpfesten  dezelfde  vertaling  als  in  den 
Codex  Argenteus  vervat  is. 

De  vijfde  en  laatfte  Codex*  in  fol.[G.  W.part.fuply 
die  het  Concilium  Chalcedonen/e  bevat ,  is  misfehien  de 
opmerkenswaardige  van  allen  ,  dewijl  er  wel  Gothisch  , 
maar  geene  vertaling  van  den  Bijbel  onder  fchuilt.  U  l- 
phil^s  heeft  vertaald  met  zulk  eene  naauwgezetheid» 
ik  zou  bijkans  zeggen  bekrompenheid ,  dat  hij  niet  alleen 
woord  voor  woord  heeft  overgezet ,  maar  zelfs  de  fchik- 
king  der  woorden  gevolgd  is.  Zijne  vertaling  is  dus 
Grieksch  met  Gothifche  woorden  uitgedrukt.  Van  de 
phrafeologie  en  de  fyhtaxis,  dat  is,  van  den  echten 
genius  der  Gothifche  taal ,  kunnen  wij  alzoo  uit  zijne 
overzetting  weinig  of  niets  leeren:  hoe  oneindig  belang- 
rijk de  vorm  en  de  letterlijke  beteekenis  der  Gothifche 
woorden,  hunne  declinatiën  en  conjugatiën,  het  regi- 
men  der  praspoiitiën  ook  voor  de  Germaanfcbe  taalftu-» 
die  mogen  zijn,  is  dit  dan  evenwel  ook  het  voornaam* , 
fte ,  zoo  niet  alles ,  wat  ülphilas  ons  leert.  Hoe; 
verrasfend  is  het  dan ,  onder  dit  Concilium  Chalccdo- 
aenfe  tien  bladzijden ,  ieder  van  twee  kolommen ,  te 
vinden,  die  een  godsdienftig  vertoog  in  de  taal,  ja  in. 
den  juisten  lettervorm  van  den  Codex  Argenteus  aan-» 
bieden  1  Castiolioni  is  evenwel  van  denkbeeld ,, 
dat  de  ftijl  geheel  Grieksch  is ,  en  eene  vertaling  uit  het. 
Grieksch  waarfchijnlijk  maakt;  een  vermoeden,  zeer  goed 
ftrookende  met  de  geschiedkundige  daadzaak,  dat  c  hry- 
sostomus  door  Gothifche  priesters  in  het  Gothisch 
liet  voorlezen  en  prediken  in  de  St.  Pauluskerk»  te  Kon* 


\ 


17*  DB  DVÊRB-HJFSELEN  DER  GOTHISCHE    TAAL  , 

Jfantinopel;  ja  zichzclven  in  het  midden  van  de  Chris- 
telijke vergaderingen  der  Gothen,  in  eene  kerk  te  dien 
einde  voor  hen  afgezonderd ,  door  middel  van  een'  tolk 
hooren   liet*    Maar  zij  het  oorfpronkelijke  eene  Homilie 
van  chrysostomus,  dan  is  nog  de  bekende  over- 
eenkomst  der  Griekfche  fyntaxis  met  die  van  het  Ger- 
maansch  in  het  algemeen,  en  van  het  Nederduitsch  , 
waartoe  het  Gothisch  confonantisme  behoort ,  in  het  bij* 
zonder,   ons  borg,  dat  wij  in  deze  vertaling  veel  nader 
öan  de  Gothifche  conftructie  zijri ,  dan  in  de  vertaling  van 
het  bijbelfche  Grieksch,  hetwelk  eigenlijk  geen  Grieksch  i$, 
maar  Hebreeuwfche  ftijl  met  Griekfche  woorden  voorgefteld. 
-  Het  is  meer  dan  waarfchijnlijk ,  dat  het  de  monniken 
van  het  klooster  te  Bobbio  waren ,  die  deze  parkementen 
ukgewischt  en  weder  befchreven  hebben.    Daar  nu  dit 
laatfte  fthrift  van  zulk  een'  ouden  vorm  is ,  dat  het  on- 
mogelijk  later  dan  van  de  8fte  of  9de  eeuw  kan  zijn ,  en 
niet  vroeger  cfen  de  7de ,   omdat  het  klooster  in  het  be- 
gin dier  eeuw  gedicht  is ,  zoo  kan  het  Gothisch,  dat  er 
onder  fchuilt,   gevoegelijk  tot  de  6de  eeuw,   en  dus  tot 
het  tijdperk,  waarin  de  Ostrogothen  Italië  beheerschteri  y 
teruggebragt  worden ;    ten  zij  men  verkoos  op  te  klim- 
men tot  de  verovering  van  alaric  na  410 ,  hetwelk 
mij  minder  waarfchijnlijk  dunkt.    Voor,  het  overige ,  in- 
dien de  monniken  hunne  zaken  over  de  Respubtica  van 
cicero  heen  fchreven ,  hetwelk  in  allen  gevalle  La- 
tijn en  de  taal  dey  kerke  was,  zoo  zullen  wij  hun  gaarne 
vergeven ,  dat  zij  het  Gothisch  niet  fpaarden ,  waarvan 
de  letterteekens  hun  waarfchijnlijk  onbekend  waren. 

Met  het  uitgeven  dezer  fchatten  heeft  de  opdelver  an- 
gelu?  m  a  j  u  s  den  Graaf  d  e  castiolioni  wel 
witten  belasten ,  die  echter  in  achttien  jaren  tijds  Rechts 
twee  (lukken  geleverd  heeft ;  eene  langzaamheid,  waarvan 
onlangs  de  gegronde  redenen  door  mij  in  den  Kunn- 
en Letterbode  opgegeven  zijn.  In  1819  gaf  de  Graaf 
brofcftukken  uit  van  bsdras  en  nehemia,  van 
het  Evangelie  van  mattheus,  van  de  Brieven  aan 
cte  PhiHppürs ^  aan  titüs  en  frilemoi«,  eaae 


Z0O  VERRE  ZIJ  TEGENWOORDIG  BB  KB  ND  2JJN,     W5 

proeve  vtó  het  godsdienfflg  vertoog  Wj  den  öded  Codex 
vermeld,  den.  Gothifchen  Almanak,  een  klein  Glosfariuftr 
der  hier  voor  het  eerst  voorkomende  woorden ;  aHes  beflo- 
fen  door  fat  [miles  van  de  vijf  Palimpfesten  en  van  een 
Grieksch  vertoog  over  wiskunde  en  wiskunftenaars.  Tieil 
jaren  later  (1829)  gaf  de  Graaf  den  tweeden  Brief  aan  de 
Coriiithicn ,   verrijkt  met  een  breedvoerig  Glosfarium  , 
waarin  hij  de  tot  nu  toe  onbekende  woorden  zoo  veet 
mogelijk  met  dezelfde  woorden  uk  de  zustertalen  ophd* 
dert.    De-laatfte  gifte  is  van  het  vorige  jaar  en  de- 
ielfde, waarvan  de  titel  aan  het  hoofd  dezes  is  opgegeven. 
Het  is  overtollig ,   in  den  lof  des  Grèven  casti- 
clioni  uït  te  weiden.    Hij  wil  niet  rusten  op  de 
lavweren  vgn  het  voorgeflacht;  hij  wil  geen  offeraar  zfln 
der  vermaken,  waartoe  de  natuur,  die  hem  omrmgt,  zijn 
ftand,  zijne,  middelen  hem  uitlokken;  hij  w3  leven  in 
de  dankbare  nagedachtenis  der  Germaanfche  volken ,  door 
de   oudfte   gedenkftukken .  hunner  taal  uit  den  nacht  der 
vergetelheid,  waarin  zij  voor  eeuwig  bedolven  fchenen, 
met  opoffering  van  het  dierbaar  gezrgt  aan  den  dag  te 
brengen.    Zulk  een  adel  heeft '  noch  den  glans  van  bet 
voorgeflacht  noch   mijnen  lof  noodig,  om  zich  gewigt 
bfj  te  zetten.    Wij  meenen  den  edelen  Graaf  het  beste 
bewijs  onzer  hiilde  te  kunnen  geven  met  de  uitgave  der 
denkbeelden,  die  bij  het  doorbladeren  van  zijn  werk  inr 
Ons  opgerezen  zijn ,   en  door  hem  alzoo  te  toonen ,  dut 
wfl  zijnen  arbeid  met  al  de  oplettendheid,  dte  hij  ver* 
dfent ,  hebben  gadeflagen.   De  Graaf  denkt  te  verheven  , 
èxa  ent  hij  goedkeuring  zou  verlangen ,  waar  onze  over- 
ttógitag  die  niet  feftenken  kan.    Onze  pen  laat  zich  dus 
fatoren  door  eene  vrijmoedigheid,  die  tusfehen  de  twee 
klippen  van  flaaftche  navolging  en  berispenden  vitlcrst 
poogt  door  te  zeilen. 

\  Hoe  weinig  het  van  deze  plaats  zij ,  duistere  Gothi* 
fcha  woorden  toe  jté  lichten ,  weerhoud  ik  mij  echter 
ongaarne  van  eene  enkele  proeve ,  om  te  toornen ,  hoe 
vbortfëfltlijk  de  laatfte  (lukken  kunnen  dienen,  om  plaat- 
fen,  die  in  den  Cod.  Arg.  bedorven  zijn,  te  herfteïlen. 


s 


176    DB  OVERBLIJFSELEN  PER   GOTH1SCH*  TAAL  t 

Op  lucas  X:  21  vindt  gij  de  woorden  **ï.i*ê-. 
néXvty**  airk  vn*U*t9  ende  hebt  defelye  den  kinderkens  ge- 
oj>enbacrt ,    hetwelk  in  den  Codex  Argenteus  vertaald  i» 

JAH    ANDHULIDES    THANIU  RLAHAIM   [ja   Onthuldet    die 

voor  de  kinderkens  ]  Thaniu  klahaim  ,  wat  mag  dat 
zijn  ?  Daar  hebben  de  Heeren  Critici  weergaloos  in  om- 
gehaspeld:  Thaniu  is  geen  woord,  en  klahaim  komt 
nergens  voor  dan  hier.  De  een  las  thata;  de  ander 
Thaim;  een  derde  thatuh;  nog  anderen  wilden  zelfs 
klainaim  [den  kleinen]  vóór  klahaim  lezen.  Alles  duis-, 
ternis!  Maar  daar  komt  ca  s  ti  glioni  opdagen  met  de 
Gothifche  vertaling  van  I  Corinthen  XIII:  n.fct  W>vw<>4. 

ick  een  kindt  was  ,  farack  ick  als  een  kindt ,  was  ick, 
ge  fint  als  een  kindt  ,  overleyde  ick  als  een  kindt :  than* 

WAS    NIUKLAHS  ,    S WE  NIUKLAHS   RODIDA ,    SWE.NIU- 

KLAHè  froth,  swe  NIUKLAHS  mitoda.  Viermaal 
niurlahs  ;  dat.  plur.  niuklahaim.  Thaniu  kla- 
haim op  luc.  X :  21  moet  dus  maar  anders  ingedeeld 
worden ,  en  wij  hebben  tha  niuklahaim  ,  o£r«  mxUtq*. 
[Tha  behoort  't  te  zijn;  maar  u  l  p  h  i  l  a  s  gebruikt  al-: 
tijd  tho  voor  *£*»*•]  Zie  mij  eens,  welk  een  eenvoudig 
middeltje  kon  hier  den  tekst  genezen  hebben !  Dit  is 
juist  geen  fchitterend  bewijs  voor  de  groote  fcherpzin-r 
nigheid ,  met  welke  de  Critici  tot  heden  in  het  verbete- 
ren van  den  tekst  van  ulphilas  te  werk  zijn  ge- 
gaan. Maar,  zal  men-  zeggen,  wie  kan  een  bedorvex^ 
woord ,  dat  verder  nergens  voorkomt ,  herftellen  ?  De 
analogie ,  mijne  vrienden  !  Het  woord  was  niet  in  den 
Cod.  Arg. ,  maar  't  w^s  geheel  gevormd  van  hoofd  tot 
teenen  in  de  aanverwante  dialekten  aanwezig,  en  dewijl, 
castiglioni  even  als  alle  zijne  voorgangers  di& 
woord  heeft  voorbijgezien,  zal  ik  't  hier  bijvoegen.  T 
De  IJ  standers  zeggen  heden  ten  dage  nog  voor  uit- 
broeden ütklekia  en  ,at  klekia  üt,  excludere  pul^ 
fas.  Ek  klek,  ik  broed;  eg  klaKtj,,  ik  b^oe^de  uit. 
Part.   pasf.    klakinn  ,  uitgebroed,  hetwelk  ?  zamenge- 


ZOQ  VEAR&  ZIJ  TJtCENWOO&014  pfiJCSNB  ZJJSj.     ïtt 

A  '  A 

ftdd  mét  nt,  hieuwelihgs,  geeft  ny-klakinn  ,  een  woord, 

•dat  in  dit  oogenblikop //j/tf/w/nog  geldt  voor  een  w**, 

.-een  pas  geboren  kind;   eigenlijk  wil  het  zeggen:  zoo 

j  uistjes  uit  den  dop. 

.    Dit  IJslandfche  klekia  moet  in  het  Gothisch  geluid 

bebben  klihan;  imperfectum  ,  klah,  waarvan  klahs  , 

uitgebroed ,  en  niuklahs  ,  korteling  uitgebroed* 

. .    Oorfpronkelijk  beteekent  kllhan  breken ,   zoo  als  bij 

OTFRID,  KLB^EN  rumptfC^  en  bij  K  I  L  I  A  A  N,  KLICKEN 

trcpitare,  klacken  itnpingerc  cum  fragore,  findi 
turn  fragore,  ên  klack  fisfura.  Het  is  dus  oorfpron- 
kelijk de  fchil  van  't  ei  breken ;  htkémn ,  e  putamine 
pullos  excludcre.  Spottende  zegt  de  Hollander  van  een 
jong  mensch ,  die  een'  toon  aanneemt  boven  zijne  jaren  t 
hij  is  pas  vit  dep  dop.  Dezelfde  overgang  van  betee- 
kenis  heeft  men  in  bet  werkwoord  kippen ,  dat  eigenlijk 
liaan,  tikken  en  pikken  beteekent,  en  vandaar  het  pik* 
ken  door  de  fchil  der  eijeren.  Bij  kil i aan,  kippen, 
cadcre  ,  :ferire ,  ova  percudcre  rostello.  Sierlijk  heeft 
onze  groote  vondel  dit  woord  gebruikt  in  zijn'  Olyfi 
tak  oen  gustaef  adolf: 

't  Wik  vogelkijn  dat  zingt,  daer  *t  onbeknipt  is: 

n  Al  de  ope  lucht  is  mfin !" 

Noch  fteent  het  om  te  zijn 
By  't  lieve  nestje,  daer  het  uitgekipt  is. 

Usklahs  zou  de  Goth  gezegd  hebben.  En  dat  ik 
hier  op  den  regten  weg  ben ,  blijkt  uit  het  Engelfche 
chip %  hetwelk  johnson  dus  omfchrijft :  to  chip ,  to 
cutt  into  fmall  picccs.  An  egg  is  faid  to  chip ,  wfen 
the  joung  bird  cracks  the  /heli.  Niuklahs  wordt 
dus  ook  zeer  eigenaardig  vertaald  pas  gekipt.    ♦ 

De  analogie  wijst  ons  nog  op  een  dergelijk  voorbeeld 
in  het  Hebreeuwsch.  Gij  vindt  jezaia  XXXTV;  15: 
ende  [de  meer  Ie]  f  al  hare  jongen  uytbickcn;  waarvoor 
in  het  Hebreeuwsch    ftaat    njjjjjfl  van  J£p3,  hetwelk; 

fplijten  beteekent. 


178  Dül-aVBHtlflFSRLJR*  DER  QOT&ISCHJt  TAAL,  ÊNZ. 

*  Eiöddgk  behoeft  't  naauwelijks  herinnering^  dat  su+ 
HAir-:  en  klahjan,  breken ,  hetzelfde  is  als  der 
Grieken  xXdtw.  Het  Gothifche  behoorde  op  de  klanfc- 
ladder  chlihan  te  zijn,  of  liever  huhan.  £HIaAfanf 
lagthen ,  rumpi  rifu.  E-clat$  de  rire  ?]  Maar  we- 
gens de  groote  verwantfehap  tusfehen  k  en  <;A  blijft  de 
k  voor  de  liquidae  wel  eens  onveranderd.  Het  is  an- 
jters  in  den  regel,  dat*  wanneer  het  (tarmaaoseh '  en 
bet  Grieksch  beide  een  woord  met  dezelfde  confonanten 
hebben,  alsdan  die  woorden  niet  dezelfde  zijn.  E^n  de 
Etymologen  hebben  tot  heden  altijd  uit  de  gelijkheid  der 
ttrfte  tot  de  gelijkheid  der  laatfte  beüotenl 
,  En  hiervan  nu  genoeg.  Bc  zal  aflfcheid  van  den  leeef 
ncmeü  met  een  belangrijk  berigt.  Mijn  vriend  jacob 
gjlimm  fchrgftmi},  dat  massman,  te  Munvheny 
eeüe  Gothdfche  uitlegging  op  het  Evangelie  van  joan- 
k  e  s  heeft  uitgegeven*  (Hoe  men  daaraan  gekomen  zij , 
pn  wat  het  inhoudt  y  duif  ik  zelfe  niet  eens  gisfen ,  to6 
vreemd  is  mij  deze  ttjdifig.  Te  gelijker  tijd  verwittigt 
Prpfc  GRiMH  mij , .  (kt  hij  zelf  eene  Dirftfche  Mytho- 
logie onder  de  pers  heeft;  een  belangrijk  onderwerp  * 
waarin  waarfchijnlijk  alle  gebruiken,  die  wij  uit  het  Hek 
dendom  overhielden ,  gelijk  b.  v.  de  ignts  pafchales » 
hunne  uitlegging  vinden  zullen.    Valetel' 

Deventer,  12  Febr,  1835, 


dVER   DE    UITVINDING    VAN    BUSKRUID    EN   GROfr 
GESCHUT. 

Volgens  fchier  algemeene  overlevering  was,  in  1354 f 
zekere  Dultfche  Franciskaner  monnik  en  fcheikundige , 
BARTrioLD  schwartz,  toevallig  uitvinder  yan 
her  buskruid;  doch ,  zoo  men  dit  niet  geheel  voor  vef- 
dichtfel  verklaren  wil  ,  zal  men  alleen  kunnen  toeftaan  > 
dat  hij,  gelijk  meermalen  dezelfde  uitvindingen  op  ver- 
fchillende  pUatfen  en  tijden  gedaan  zijn,    lang  nadat 


DB   UITVINDING  VAN  BUSKRUID  ENZ.  179 

elders  tot  gezegde  kruid  bekend  was  en  gebruikt  werdf 
da  wijze  van.deszelfs 'zamenfteilipg  in  Duitschland  eerst 
ontdekt',  of  deszelfe  vroegere  uitvinding  verbeterd  heeft; 
Immers  met  vele  bewijzen   kan  getoond  worden,  dat 
men  er  zich  elders  veel  vroeger  van  bediend  heeft.   Zoo 
niet  het  zoogenoemde   Grlckfche    vuur    (hetwelk  om- 
ftreeks  670,  dopr  ca llinicüs,  eeq  Syriïr  uit  /fc- 
liopotis ,  werd  uitgevonden ,  en  waarmede  constant 
tinus  pogonatus  de  Sarraceenfc&e  vloot  in  braaf 
aette)  va*  denzelfden  aard  was*   het  is  genoegzaam  bet 
HtQsbftar,  dat  Chinezen  en  andere  Oosterfche  volken* 
lang    vóór    dat  mep    in  Europa  van  buskrtdf.   Wfó* 
daarvan ,  of  van  iets,  dat  hetzejve  zeer  natyj  kwam,  gCr 
bruik  gemaakt  hebben,    gelijk  wij  nader  zullen  -(Joep 
blijken,  —    M«n  heeft  wel  beweerd,  dat  zij  bet  fleebt? 
bezigden  tot  zoogenoemd  kunstyuurwerk,  hetwelk  Jneg» 
even  als  bij  ons,  bij  feestvieringen,  tot  verv^olijking 
van  toefchouwers ,  afbrandt ,  es  dat  hun  de  kennis  yap 
'  ons  buspoeder  uit   Europa  ia  aangebragt  j  doch ,   be- 
halve dat  dit  onbewezen  is ,  zoo  icbijnt  dit  voorgevep 
ook    zijne  eigene  wederlegging  met  zich  te  brengen; 
want  waaruit  Ueftaat  ons  kunstvuurvrerk  andera,  dan 
uit  buskruid  *  dat  flechts,  door  eene  grootere  bgmengfcjg 
van  f  alpeter ,  verzwakt  is  ?    Die  nu  dit  zwakkere  meng- 
fel  kende ,  fchijnt  bezwaarlijk  onderfield  te  kunnen  wor- 
den van  het  fterkere  onkundig  geweest  te  zijn.    Doch, 
wat  hiervan  zijn  moge,  met  Heilige  bewijzen  wordt  be- 
fliSt,    dat   BARTHOiD    schwartz,     icf  1354^ 
geen  eigenlijk  gezegd  uitvinder  van  het  buskruid  ia  ge- 
weest, en  dat,   zoo  Duitschland    zijne  aanfpraak  op 
deze  ontdekking  op  niets  anders  weet  te  gronden ,  £et 
zijn  pleit  deswege  evenzeer ,  als  dat  omtrent  de  uitvin- 
ding der  Boekdrukkunst ,  verloren  heeft. 

Hierin  fiemt  inzonderheid  met  mij  overeen  de  Heer 
j.  bosscha*  Hoogleeraar  aan  de  Militaire  Afcademie 
te  Breda ,  die ,  in  zijne  onlangs  uitgegevene  vijfde  Af- 
levering van  Netrlands  Heldendaden  te  land  \  op  bladz. 
96  eav,  9  aangemerkt  en  bewezen  heeft ,  dat  9  zoo  de 


130  OVE*  DE   UITVINDING 

{ 

ontdekking  van  het  buskruid  niet  reeds  veel  vroeger  in 
Europa  heeft  plaats  gehad,  dan  in  1354,  het  gebruik 
van  hetzelve  en  van  gcfchut  aldaar  langs  eenen  geheel 
anderen  weg,  dan  door  de  uitvinding  van  schwartz, 
ingevoerd  en  verfpreid  is ;  dewijl  het  9  wat  ons  land  be- 
treft 9  zeker  is ,  dat ,  reeds  in  den  jare  1328 ,  in  Gel- 
derland, lange  kanonnen  zijn  gebruikt,  en  dat,  in  1351, 
hier  te  lande  buskruid  is  gekocht,  om  daarmede  het 
Hot  Rozenburg ,  te  Voorfchoten ,  bij  Leiden ,  te  be- 
fchieten.  Zijn  Ed.  (laaft  deze  en  een  aantal  van  andere 
bijzonderheden  roet  onwraakbare  getuigenisfen  der  Ge- 
schiedenis. Wij  hebben  geen  oogmerk ,  om  zijn  berigt 
deswege  verder  na  te  fchrqven.  Liever  willen  wij  het 
door  hem  beweerde  met  andere  bewijzen  trachten  te  vol- 
dingen ,  en  te  toonen ,  dat  het  gebruik  van  buskruid  tot 
fchietgeweer  uit  het  Oosten  naar  Europa  is  afgeleid. 

Vooreerst  is  het  zeker,  dat,  voor  het  minst  zestig 
jaren  vroeger,  dan  1354,  waarin  de  uitvinding  van 
schwartz  gefield  wordt ,  het  buskruid  en  gefchut 
bekend  was  in  Engeland;  dewijl  de  Franciskaner  mon- 
nik, rooier  bacon,  die  aldaar  in  1292 ,  of  vol* 
gens  anderen  in  1294,  overleed,  hetzelve  reeds  befchre- 
ven  heeft*  „  Men  kan  (zegt  hij)  een  kunstvuur  zatnen- 
n  (lellen ,  dat ,  op  eiken  begeerden  afttand,  brand  (licht, 
„  beflaande  uit  /alpeter  en  andere  doffen.  (Namelijk  zwa- 
„  vel  en  houtskolen ,  wordt  er  in  een  ander  bandicbrift, 
-„  vermoedelijk  van  lateren  tijd,  bijgevoegd.)  Behalve  de- 
^  zep  brand  vertoonen  zich  verbazende  natuurverfchijn* 
„  felen :  want  men  hoort ,  even  als  bij  den  donder ,  een 
„  zwaar  gerommel  in  de  lucht,  en  ziet  vuurlichten, 
„  verfchrikkelijker ,  dan  die  door  de  natuur  verwekt 
„  worden:  want  een  weinig  (lof,  namelijk  van  alken 
n  een  vingergreep  (unius  pollicis) ,  maakt  een  vreefelijk  • 
„  geweld  en  een  vervaarlijk  weerlicht,  en  men  bedient 
„  er  zich ,  op  verfchillende  wijzen ,  van ,  om  fterkten 
'„  'en  krijgsbenden  te  vernielen."  • 
•  Ten  andere:  In  het  Glosfarium  mediae  et  infimaè 
'Latinitatis  van  c.  duprbsnb,  dom,  du  cancs, 


/ 


I 


VAN  BUSKRUID  EJN   GROF  GESCHUT.  ISl 

Tom»  I.  col*    1221,  vindt  men,  op  het  woord  &om- 
üarda,  het  uittrekfel  eener  rekening  van  den  Franfchen 
Krijgsthefaurier,  bartholomaeus  du  dr! ach, 
van    het   jaar    1338 ,    van  volgenden    inhoud :     „  Aan 
„  neNRi  de  faumachon  voor  buskruid  en  an- 
„  dere  behoeften  voor  de  kanonnen ,  waarvan  men  zich 
„  bediende  voor  Puy-GuilJaumc."  —  Te  zelfder  plaatfe 
gewaagt  du  c  a n  g e-  van  den  flag  bij  Cresfi^  tusfchen 
de  Engelfchcn  en  Franfchen ,  in  1346,  waarin  de  eer- 
{ten  gefchut  gebruikten,  waaruit  zij  ijzeren  kogels  febo- 
ten.  Opmerkelijk  is  hier,  dat  niet  blijkt,  dat  de  Fran- 
fchen ,  die  de  nederlaag  kregen ,  ook  gefchut  hadden  $ 
fchoon   uit  het  bovengemelde  zeker  is ,  dat  zij  er  zich 
reeds  vroeger  van  bedienden.    Maar  misfehien  bezigden 
zij  het  thans  nog  alleen  tot  het  b|fchieten  van  vestin- 
gen ,  en  war^n  de  Engelfchcn  hun  vooruit ;  door  het 
ook  bij  veldflagen  aan  te  wenden.    Wat  hiervan  zij, 
men  zou  dit  welligt  te  voorbarig  als  zeker  aannemen : 
want  het  kan  zeer  wel  zijn ,  dat  zij  het  thans  ook  wel 
degelijk  te  velde  met  zich  voerden ,  maar  er  zich ,  bij 
den  vermaarden  flag ,  niet  van  kónden  bedienen ,  omdat 
tq  het  in  hunne  legerplaats  hadden  achtergelaten ;  want 
het  ging  bij  hunnen  optogt  zeer  ongeregeld  toe.    E  d  «- 
ard  III,  Koning  van  Engeland 9  had,  met  een  leger 
van  veertigduizend man,  een9  inval in  Frankrijk  gedaan 
en  een  deel  van  hetzelve  verwoest.    De  Fran/cht  Ko* 
aing,  p  h  i  l  i  p  p  u  s  VI  van  Faloii,  een  leger  van  meer 
dan  honderdduizend  man  verzameld  hebbende ,  trok  te- 
gen tien*  op.    E d  u  ar  d  ,  zich  tegen  zulk  eene  over- 
magt  niet  beftand  achtende ,  toog  terug.  Philips  ver- 
volgde hem  met  zoo  veel  drift  en  fpoed,rdat  eduard 
zich  verpligt  vond ,  om ,  in  eene  fterke  ftelïing.,  bij 
Cftifi ,  ftand  te  houden •  en  hem  af  te  wichten,    Phi* 
lip  s  ,  hiervta  verwittigd,   aarzelt,  om  hem  daar  aan 
te  tasten ,  maar  laat  zich  daartoe ,  ondanks  zichzelven , 
door  zijne  legerhoofdén  overhalen.    De  optogt  gefchiedt» 
dan  in  overijling  en  wanorde,  en,  zoo  het  fchijnt,  dwa- 
fcïgk  op J  zijne  overmagt  Vertrouwende,  laat  men  hcj  gd* 

MENCELW.    1835.  NO,    4.  O 


18$  OVER    D&   UITVINDING 

fcbut  ,  dat  men  toen  nog  zoo  gezwind  niet  wist  te  vee- 
voeren als  thans ,  in  de  legerplaats  achter*  Het  treffen 
beeft  vervolgens  plaats ,  en  met  dat  ongelukkig  gevolg 
voor  de  Franfchen ,  dat  zij  den  (lag  verliezen ,  en  tus- 
fqhen  de  dertig-  en  veertigduizend  man,  waaronder 
een  aanzienlijk  deel  van  hunnen  Adel»  en9  benevens 
eenige  Hertogen  en  Graven ,  de  Koningen  van  Bohème 
en  Majorka ,  die  zich  bij  hun  leger  bevonden ,  in  den 
fteek  lieten;  terwijl  de  vijanden  daartegen  Hechts  een 
gering  verlies  leden.  Men  zie  hiervan  een  breed  en  uit- 
voerig vertfaal  bij  hum  e»  Historie  van  Engeland  9  in 
bet  Leven  van  eduard  III. 

Ten  derde:  De  Jezuit  mariana,  in  Hist.  de 
rebus  ffi/paniae,  Tom.  IL  Libr.  XVI.  Cap.  XL  p* 
m.  214 ,  fprekende  van  de  belegering  van  Algeziras , 
in  1343  9  meldt ,  dat ,  van  de  Spaanfche  zyde  ,  uit  het 
(chutgevaarte ,  tegen  de  ftad,  met  pijlen  en  fteenen, 
maar,  van  de  Moorfche  zijde,  uit  dezelve,  met  ijzeren 
tegels,  door  middelvan  buskruid*  met  vuurbraking  en  ' 
gebalder,  gefchoten  werd. 

Eindelijk:  (want  waartoe  verdere  bewijzen  aange- 
voerd?) De  geleerde  j  o, *o b lm chs  beeft,  in  zijne 
Gierman.  Litter.  Opuscula ,  QBremae  1772)  Tom.  1 , 
opgenomen  eene  Disfertatio ,  de  primis  Tatarerum  ves» 
tigiis  victricibus  9  orbem  Christianum  terrentibus  at  que 
ajfUgentibus*  vzn  jo.  christoph.  hia&inbbro, 
waarin  deze  een  uitvoerig  verflag  geeft  van  de  eerfte 
invallen  der  Tataren  (niet  Tartaren ,  zoo  als  nco  ge- 
woonlijk fchrfjft)  in  Hongarije ,  Bohème  enz*,  in  bet 
voorst  der  dertiende  eeuw.  Uit  dit  verflag ,  door  den 
Schrijver,  met  vele  geleerdheid,  uit  de  meest  gezag- 
hebbende oude  narigten  en  geloofwaardigfte  getuigenis 
fen,  opgemaakt,  blijkt,  dat,  omtrent  het  einde  der 
regering  van  tschinoischan,  die  in  1228  over- 
leed,  de  Chine/che  Veldoverfte  kianoch.in  een 
nieuw  fchutgeyaarte  (jmachinam  novam)  had  uitgevon- 
den, gefchikt.tot  het  uitwerpen  vm,  fteenen;  —  dat  de 
Mongufen  ,  die  het  pao  noemden , ,  bet  tot  het  fchieten 


.VAN  BUSKRUID    BN  GROF   GESCHUT.-  183 

Wt  f$ten  bezigden,  en  dat: zij,  te.  zelfden  tflde ,  van 
gefehut ,  met  buskruid,  hetgeen  reeds,  vïoeger  bft.cfc 
Chinezen  bekend  was,  geladen,  begonnen  gebruik  te 
maken,  enz.  Voorts  wordt,  omtrent  het  buskruid , 
aldaar  nader  berigt*  dat  het  (volgens  feri&chta, 
<en  Perziaansch  Schrijver ,  die  eene  Gefchiedenis  \  vaa 
Aziatisch  Indii  in  het  Perzisch  heeft  vervaardigd,  welke 
door  zekeren  p  o  w ,  een'  edelen  Brit ,  in  het  Engelse^ 
is  vertaald)  reeds  in  het  jaar  1008  bij  de  indianen  be 
kend  en  berucht  was ,  en  dat  daarin  wordt  gewaagd  van 
yuurbraktndt bombarden ,  in  het  leger  van  m  ah  o  jijt* 
emsifsu,  die  zich  met  veel  gebalder  ontlasteden ,  en 
melker  uitvinding  de  Indianen  aan  zekeren  lockmaün 
toefchreven.  Ten  flotte  wordt  hier  omftandig  het  ver- 
kaal  medegedeeld  van  den  veldflag  ,  die  op  den  9  Ajrfil 
1241  plaats  had,  in  de  vlakte  van  Lignïtz,  in  &ihziï\ 
tttsfehen  henrik,  Hertog  van  Sileziè ,  Krakau  en 
Pelen  9  «Q  zqne  bondgenooten ,  aan  de  eene,  en  ba- 
tou<jan,  kleinzoon  vta  tschingïsc  han^  aan 
de  andere  zijde,  waarvan,  onder  anderen,  het  volgende 
gemeld  wordt :  „  De  Tataren  kenden  de  kunst ,  om , 
H  üit  zekere  werptijtgea,  met  behulp  van  weinigen, 
„  eene  groote  menigte  vjiü  fteenen  en  pijlen  te;werpcö., 
»  waarmede  zij ,  aelf  buiten  het  bereik  van  vijandelijke 

*  pijlen  gefield,  ém  hémd  verduistenJen ,  en  den  vi^ 
n  ródea  gehoor  en  gejagt  benamea.  Ook  voerden  zij 
„  vaandds,  waarop  tffirhaweltfke  ttenfcbéngcftalteo  wa* 
»  fepafgpbeeid»  en  die,  ander  vreefe^krjjgsgefcirreeuw^ 
„met  getold  gedrild  en  gefchud  wordende,  eén'  zoo 
„  zwaren  en  affchöwetijk  ftmkènden  pek*  of  kraiddamj* 
„  verfpreWdeö  ,  dat  die,  den  vijanden,  door  den  wind, 

*  m  bet  gezigt  gedreven  zijnde,   hen  dwong  bet  hoofd 

*  af  te  wenden ,  ea  dog.  belette  vooruit  te  zien.  Ejth 
„  delijk  gebruikten  zij  vüurfp<*wend  fchutgevaarte  ,  dat 
n  niet  alleen  den  dikften  rook ,  maar  ook  langwerpige  en 
„  holle  yzeren*  kogels ,  met  buskruid  gevuld,  uitwierp, 
n  welke,  berftende,  een  gebalder,  als  van  den  donder, 

O  2 


184  DE   UITVINDING  VAN  BUSKBJJID  BNZ; 

„veroorzaakten;  terwijl  het  vuur,  zich  wijd  en  zljS 
„  vèrfpreidende ,  wanneer  het  op  den  grond  viel ,  den* 
„  zelVen ,  in  wijden  omtrek ,  in  brand  zette."  —  Geen 
wonder ,  dat  de  Slleziërs  enz. ,  die  van  dit  alles  niets 
hadden,  eene  vreefelijke  nederlaag  en  flagtlng  ondergin- 
gen !  Ondertusfchen  blijkt .  uit  dit  verhaal  9  (zoo  meff 
alles  als  waarheid  opneemt,  en  de  Schrijver  het  een  en 
ander  niet  zeer  overdreven  heeft)  dat  het  kruid,  waar» 
van  zich  de  Tataren  bedienden ,  van  het  tegenwoordige 
verfchilde,  en  inmengfels  had,  welke,  vuur  gevat  heb- 
bende ,  vervaarlijk  (lonken  , '  dikken  rook  verwekten ,  en 
niet ,  gelijk  ons  kruid ,  flechts  voor  een  oogenblik  vlam 
gaven ,  maar ,  even  als  het  zoogcnoemde  Griekfche  vuur, 
hun  brandftichtend  vermogen  tot  op  eenen  afltand  be- 
hielden* Ten  andere  is  uit  dit  verhaal  blijkbaar,  dat 
dè  Tataren  niet  alleen  bedoelden ,  om  met  hun  geweer 
te  wonden  en  te  dooden ,  en  door  hun  gefchreeuw  en 
gefchut  den  vijanden  het  gehoor  te  benemen ,  maar  dat 
zij  het  ook  op  twee  andere  hunner  zintuigen  gemunt 
hadden ,  namelijk  op  hunnen  reuk  en  hun  gezigt.  Het 
eerfte  moge  van  minder  gewigt  geweest  zijn ;  maar  het 
andere  was  gewis  van  meer  belang:  want  den  vijand  het 
zien  te  beletten,  is  zoo  goed,  als  hem  te  ontwapenen, 
en  zou  misfehien  nog  ligt  te  bewerken  en  van  dienst 
kunnen  zijn.  Ondertusfchen  herinner  ik  mij  niet ,  ooit 
van  andere  vroegere  of  latere  ftrijders  gelezen  te  hebben, 
die  het  zoo  bijzonder  op  de  neuzen  en  reukzenuwen 
hunner 'partijen  verzien  hadden,  met  uitzondering  van 
deta  kiefchen  Bisfchop  van  Utrecht .,  die ,  zekere  plaats 
belegerende ,  zijnen  foldaten  zorgvuldig  hunne  uitwerp, 
feilen  liet  verzamelen,  en  ze,  met  zijne  blijden ,  in  de 
benaauwde  vesting  fchoot.  —  Doch  dit  in  het  voorbij- 
gaan :  en  hiermede  genoeg  van  de  uitvinding  van  het 
buskruid»    Nu  van  het  fchict geweer. 

{Het  vervolg  en  flot  hierna^    „..,.•• 


TAFZUELEN  UIT  NOORD  *4MftR(KA.  MS 


TAFBRESLEIf    DIT     HET   MAATSCHAPPELIJK    LEVEN   DER 
NOORD-AMERIKANEN. 

(Fervolg  van  bL  77.) 
De  Togt  naar  het  Westen. 

Jtietgeoe  tot  hiertoe  is  medegedeeld,  berust  op  waarnem1*- 
g«D,  door  mQnen  Echtgenoot  gedaan  op  zijne  reizen  in  den 
Staat  Ncw-Tork.  Gecne  moeilijkheden  konden  bem  aflchrik* 
Jten.  Hfl  maakte. zich  tegen  tfe  lente  weder  gereed,  en  volg- 
de den  gewonen  togt  der  naar  het  Westen  trekkende  Euré* 
peanen ,  ten  einde  hunne  leefwijze  en  den  gang  hunner  on- 
dernemingen oplettend  gade  te  daan,  —  Ik  geef  de  nu  vol- 
gende berigten  met  zjjne  eigene  woorden. 

Terwijl  de  kolonisten  bij  honderden,  op  kleinere  en  groo* 
tere  fchepen  digt  opeengepakt  *  den  Hudfon  opvaren  v  plaats 
ik  mij  voor  vier  dollars  op  eene  fraai  bewerkte ,  prachtige 
ftoomboot ,  waarin  voor  het  meestmogetijke  gemak  der  rek 
zeiden  i»  gezorgd.  In  anderhalven  dag  doorvliegt  men  het 
fchopnfte  gewest  ,  en  haalt  de  verhuizende  landlieden  te  AU 
hanj9  zestig  Quitfcke  mylen  ten  noorden  \zn Nsw*Torky  we- 
der in.  Dit  is  het  aangenaamfte  gedeelte  van  de  reis  —  eea 
waar  vermaak.  De  vrouwen  verfchijnen  in  haren  fraaiften 
-opfcbik,  ten  deele  ook  de  heeren ,.  en  de  ftoomboot  fchijtt 
nu  de  plaats  der  Eurepefche  falons  te  vervangen ,  waar  men 
gezelfchap  ziet,  maar  niemand  de  honneurs  behoeft  op  te 
houden.  Intusfchen  beftaat  het  gezellig  genoegen  grootea- 
deels  in  bet  vertoonen  van  .kostbare  en  ftaatfe  kleed  tog, 
waardoor  ieder  wil  fchkteren.  Gefprojkeo  wenk  er  weinig, 
dewjjl  niemand  zich  blpqt.  wil  geven  d?or  onderhoud  mes 
^ enen  onbekende,  wiens  Hand  misfcbien  geringer  is,  da** 
men  zjjn  inkomen  niet  weet.  Doch  hiervoor  (lelt  het  heer- 
fökfte  uitzigt  de  reizenden  genoegzaam  fchadeloos.  Heeft 
men  4een  paar  uren  gevaren,  zoo  verwedt  de  rivier  zich  toe 
eene  waterkom  van  eenige  mijlen  in  het  rond»  en  krügt  hier 
den  naam  van  Tappan-mttx.  ,,  De  oevers  van :  dit  meer  zyn 
met  aardige  dorpen  en  gehuchten  bezet,  achter  welke  de 
grond  allengs  meer  en  meer  begint  te  rijzen.  Hier  vindt 
men  ftapelplaatfen  van  landelijke  voortbrengfelen  —  hier  ftaan 
de  eerde  handelhuizen ,    waar  de  ruilhandel  aanvangt»    Pe 


Mt  TAFEREEL*»  UIT  HET  MAATSCftA*fr*L$fc  XEVEN 

ftroom  wordt  vervolgens -wedernaauwer,  en  vloeit  dooreen* 
bekoorlijke  wouditreek ,  in  welker  eenzaamheid  men  weldra 
door  het  gezigt  van  een  prachtig  gebouw  op  den  linker  oever 
verrast  wordt.  Dat  is  JPistpbint,  eene  kadettenfchool.  Dit 
landfchap  behoort  tot  de  fchoonfte,  die  ik  ooit  gezien  heb. 
Eindelijk  bereikt  men  het  einde  van  de  vaart ,  het  ruime , 
uitgeftrekte  Albany.  Nu  komt  men  verder  op  het  Erie-k&- 
naal ,  dat  tot  aan  Bufah ,  aan  het  meer  Erie ,  zeventig  Duit- 
fcht  m^ten  «ver  loopt,  waarop  men  door  82  (luizen  tot  eene 
hoogte  van  600  voet  boven  Alban^  öpftijgt.  Dit  gedeelte 
van  de  i-reis v  dat  vier  weken  duurt,  is  zeer  onaangenaam  j 
want'  op  de  lange,  finalle  fchepen  worden,  voor  vtff  dollar* 
den  perfoon ,  zoo  veel  menfchen  zaamgepakt ,  *te  maar  mio* 
gelijk  is. 

In  alle  rlgtingen  vereenigeti  zich  gewöfce  wegen  of  flaer en 
fpoorwegen  met  dit  kanaal,  of  andere  kanalen  verbinden  hec* 
zelve  met  rivieren»  Men  ziet  echter  in  het  ganfche  kind 
flecftts  hier  en  daar  vèrftf ooide  boerderijen  of  enkele  hutten; 
Het  gezigt  van  zoo  verbazende  gewrochten  der  metffchelgkt 
vlflt,  welke  deze  omncteltfke  woestijnen  doorkruifen,  maakt 
iotusfchen  een*  ongemeen  (omberen  Indruk  op  het  gemoed. 
Het  land  toch  fchjjnc  niet  een  jong ,  maar  veeleer  een  uit- 
gtftorvtn  land  te  z^jn*  Hoe  zjjn  ze  ontftaan ,  deze  reuzen- 
werken  f  —  welke  HeUten  (Haven)  hebben  voor  dit  handel»* 
volk  zoo  verbazende  werken ,  tot  deszelfs  gemak ,  vervaar- 
digd 7  Geene  anderen,  dan  de  arme,  verblinde  Europefch* 
verhuizers ,  welke1,  nadat  zij  hun  laatfte  vermogen  óp  moètt 
Jelgke  togten  in  het  binnenland  verteerd  hadden ,  of  bij  het 
aankoopen  van  gronden  verfchalkt  waren ,  zich  ook  de  laatfte 
zweetdruppels  lieten  ukpeifen,  om  een  leven' te  rekken,  Alt 
geen  Negerflaaf  hun  benijd  zou  hebben*  Het  gerucht  VeA 
hoog  dagloon'  d#ft  duizenden  tot  den  arbeid;  dotii  wém 
neer  de  toeloop  vermeerdert ,  wordt  de  daghuur  vermindert  + 
en  hij ,  die  in  de  eerde  week  eiken  dag  cfeit'JMtar  verdiende, 
moet  weldra,  zich  tnét  eén  vierde  van  een*  dollar  vergenoegen  » 
dewgl  htf  geen  geld  meer  voor  de  verdere  relze  heeft.  Dé 
gene,  die  hem  werk  verfchaft,  verkoopt  hem  hét  too*d'*M 
duur,  dat  hfl  naauwttgh*  genoeg  kan  winnen  tot  levenstek 
dérhoud.  En  wordt  btf ,  dien  tén  gevolge ,  dan  zforir  en  w*1* 
dra  fcièk,  zoo  kruipt  hij  onder  den  naasten  boom ,  en  legt 
zich  neder ,  om  daar  den  laatften  adem  uit  te  Mazen.  Zöo 
ofttftondeft  die  wofidöMre  werken ,  welke  men  met  verft* 


.    ;  DEfc  «ÖQRD-AMtRIKANEtf.  18T 

stug  fr'de  *oeste  wildernis  aaafchonwt.  £eoe  .dooddoe 
fttlte  omgeeft  den  weetgierigen  wandelaar;  hier  en  daar  {leekt 
menTchetijk  gebeente  den  losfen  grond  uit ,  en  verraadt  het 
uitgebreide,  maar  ondiepe  graf  der  ongelukkige  arbeiders, 
heewteik,  aan  een  flagvekl  gelijk,  zich  langs  de  werken 
bonnet  handen  nkftrekc ,  en  den  Europeaan  de  hongerigen , 
welke  onder  zoodanigen  arbeid  in  kommer  en  ellende  bier 
omkwamen,  op  eene  treurige  wijze  herinnert. 

Deels  om  deze  ontzettend  belangrijke  toongelen  te  aan- 
schouwen, deels  om  landerijen,  die  te  koop  waren,  tè  be* 
zigdgen,  vergezelde  ik  den  avontuurlijken  togt.  Het  lang* 
zeam  vorderen  op  het  kanaal  gaf  mij  den  tjjd ,  om  noord-  en 
zuidwaarts  uitftapjes  te  doen,  zonder  mij  verre  van  tiaijne 
relagenooten  te  verwijderen.  In  de  eerfte  week  legt  men 
op  het  £r/*-kanaal  eiken  dag  omtrent  eene  Duitfche  uujjl  af, 
daar  men  alhier  door  ruim  twintig  Huizen  komt.  Ik  maakte 
van *de  gelegenheid  gebruik,  om  het,  eene  halve  dagreis 
noordwaarts  gelegene,  btdSaratoga  te  bezoeken.  De  genees- 
kracht  der  bron  heeft  zelfs  door  de  Amtrikaanfche  %ïqoi+ 
4|>raak  nog  weinig  vermaardheid  gekregen ;  de  landftreek  be- 
hoort ook  niet  tot  de  fchoonfte,  maar  de  herbergen  en  kost- 
huizen  zeker  tot  de  flecfatfte.  Geene  toonkunst,  laat  ziek 
hooren;  want  het  geraas,  dat  een  paar  Negers  foms  in  eene 
herberg  maken  ,  verdient  dien  naam  niet ,  offeboon  men  het 
hier  reeds  een  brillen*  bal  noemt,  waarbQ  echter  niemand 
daast.  Het  gezellig  onderhoud  is  er  nog  veel' minder,  dan 
in  de  kajuiten  der  üoombooten,  Intusfchen  wil  de  gebieden- 
de m$de9  dat  men  naar  een  bad  ga ;  en  zoo  flir  dan  de  fat. 
fbentyke  üandNvan  N*w-Tork  met  het  begin  der  zomerhitte 
naar  de  koelere  bergftreken  van  Saratoga;  hen  volgen  alle 
de  iljke  lieden,  welke  de  gele  en  andere  koortfen  van  New- 
Orteans,  Charieitown  en  in  het  algemeen  uit  zuidelper  ge- 
westen jagen.  Evenwel  hoort  men  weinig  fpreken.  Het  is» 
alsof  de  badgasten  hier  het  hoofd  nog  aitfld  vol  hebben  vaa 
handelzaken  en  groote  ondernemingen.  Den'  vreemdeling 
wordt  aanbevolen,  dat  hjj  niet  moet  verzuimen,  het  nabtf- 
getegene  Spa  te  bezoeken,  hetwelk  zijnen  naam  even  goed 
verdient,  41*  de  aan  het  kanaal  gelegene  zoogenaamde  (leden 
Rome,  Wemm,  rfmfterdam.  Onvoldaan  en  met  zeker  mis» 
neegen  vertaat  wen  de  beide  badplaatfen. 

Zoo  veel  te  belangrijker  en  aangenamer  was  het  laatfte  uk* 
ftapje,  dat  ik  naar  den  waterval  van  de  Magara  deed.    Te 


188  TAFBRBELBN  UIT  HBT  MAATSOUmUpC  LEVttf 

PendUton>  waar  bet  gegraven  kanaal  in  eene  bevaarbare  rfc 
vier  uitloopt ,  nam  ik  paarden  en  reed  naar  Manchester ,  dat 
niet  verre  van  den  waterval  ligt.  Reeds  op  grooten  afltand 
boort  men  gedruisch ,  dat  allengs  een  verfchrikkelijk  geraéa 
wordt;  en  nog  moet  men  uren  ver  rijden ,  eer  het.dadjei* 
bereikt.  De  naam  Manchester  past  hetzelve;  want  elk  buis 
b  eene  fabrijk  en  heeft  een  (loomwerktuig ,  dat  aan  het  ge- 
zin onderhoud  verfchaft.  De  vlijtige  inwoners  honden  zich 
enkel  met  hun  wfrk  bezig ,  zoodat  reizigers  hier  bezwaarlijk 
verblijf  vinden,  en  dus  meestal  aan  de  overzijde  rmiChippe- 
wa  gaan,  dat  Engelsck  eigendom  is. 

Eén  kwartier  unrs  van  Chippewa  is  eene  Engelfche  herberg 
zoo  aangelegd ,  dat  men  uit  de  zaal  het  verbazende  natuur  - 
verfchqnfel  in  deszelfs  geheele  pracht  en  grootheid  kan  aan* 
fchouwen.  De  grond  dreunt,  het  huis  fchudt,  en  men  ziet 
tenen  600  vademen  breeden  droom ,  in  wit  fchuim  en  (tof  op- 
gelost, met  een  onbeschrijfelijk  geraas  van  eenen  160  voet 
hoogen  rotswand  nederdorten.  Vruchteloos  zou  ik  beproe- 
ven ,  een  fchouwfpel  te  fchilderen , .  dat  alle  verbeelding  te 
boven  gaat.  Eerst  na  een  unr  lang  op  hetzelve  geftaard  te 
hebben,  werd  het  mg  mogelijk,  andere  voorwerpen  op  te 
merken.  De  kamer  was  intusfehen  vol  geworden  van  mei- 
fchen,  die  er  niet  aan  febenen  te  denken,  om  naar  de  glas* 
ramen  te  gaan  en  het  prachtige  natuurverfchïjnfel  te  bewon- 
deren. Zoo  veel  vérmag  de  gewoonte  1  ^  Ik  zag  uit  mfjn 
vender  regts  en  links;  overal  (laken  uit  de  venders  laarzefa 
en  fchoenen  naar  buiten ,  wier  eigenaren  achterover  op  de 
doelen  lagen  ,  en  over  handelzaken  of  verkiezingen  fprakeu. 
Onder  de  gasten  bevond  zich  een  Ier  —  men  noemde  hem 
jack  hond  —  die  alle  groote  watervallen  bezocht  had  en 
aldaar  zijne  fpring-  en  zwemkunst  vertoonde. 
.  Ik  liet  mij  weder  naar  den  Amerikaanfchen  oever  vair  de 
rivier  overzetten,  dewijl  van  daar  eene  brug  met  ftoute 
kunst  over  de  rots  gelegd  is ,  die  den  waterval  in  twee  ge- 
deelten fcheidt,  en,  te  midden  van  den  droom  een  eiland 
vormt ,  waarop  eene  kleine  herberg  ftaat ,  mede  het  eigen- 
dom van  een*  Engelschtnan.  Van  den  rand  dezes  eilands  zQn 
te  de  rots  trappen  uitgehouwen,  welke  naar  beneden  in  den 
afgrond  leiden;  Daar  nu  de  droom,  door  het  geweld  van  den 
aandrang  des  waters ,  in  een'  grooten  boog  voorwaarts  zich 
ntderdort,  kan  men  langs  deze  trappen  beneden  den  val  in 
de  bedding  der  rivier  afdalen.    Onwillekeurig  herinnert  men 


9SR  IIQ0RD  AMfiM*ANRN.  M$ 

tfch  bier  de  fcMMerlngen  van  denTartarus,  z<*>  a)»  ze  bij 
virgiliüs  voorkomen.  Het  benedende  van  den  trap  te 
een  weinig  moeijelijk  te  betreden;  maar  das  daat  men  geheel 
veilig  onder  den  breeden ,  nederftortenden  ftroom:,  en  bevindt 
zich  flechts  in  een*  zachten  Tegen,  als  in  een  druipbad« 
Twee  gentlemen ,  welke  naast  mij  Honden,  f cbreeuwden  elkan- 
der in  het  oor ;  ik  luisterde  met  de  meestmogelijke  infpaa* 
ning,  hopende  iets  belangrijks  te  vernemen,  en  ik  boorde  de 
woorden:  voor  tienduizend  dollars  geasfureerd  —  meer  kon  ik  < 
niet  verdaan,  en  dit  was  ook  genoegt         ~" 

Die  behalve  vpor  den  koophandel  ook  nog  voor  iets  ander* 
fmaak  heeft,  moet  hier  ten  minde  de  nietigheid  van  den 
mensen  gevoelen.  Zoo  veel  te  (louter  en  roekeloozer  ver- 
toonde  zifch  het  .waagftnk  van  den  reeds  vermelden  Ier*  De 
afgrond  fcheen  den  koenen  fpringer  nog  niet  diep  genoeg  te 
zjjn ;  bij  had  op  het  eiland  eene  dellaadje  ter  hoogte  van.  50 
voet  opgeflagen.  Terwijl  bij  naar  boven  klom,  plaat  de  zich 
z;jn  getrouwe  beer ,  welke  zoo  tam  als  een  hond  was ,  on- 
der de  dellaadje,  en  verloor  zijnen  meester  niet  uit  het  oqg* 
De  Ier  begroette  van  boven  het  gezelfchap  naar  alle  zijden, 
verzocht  om  eene  kleinigheid  voor  hem  b$een  te  zamelen, 
en  dortte  zich  nu  in  den  vloed  neder.  Toen  het  vallende 
iigebaam  den  maaidroom  bereikt  had ,  fprong  de  beer  fchie- 
l#k  na,  en  binnen  den  tijd  van  een  half  uur  kwamen  man. en 
beer  behouden ,  langzaam  en  bedaard  over  de  brug  op  de 
rots  dappen ,  plaatden  zich  aan  eene  tafel  en  aten  zeer  fma- 
kelQk.  Deze  echte  falto  mortale,  welke  misfehien  zijns  gelij- 
ken niet  heeft ,  werd  door  jack  in  den  loop  diens  zomers 
nog  meermalen  herhaald.;  doch  op  zekeren  dag  eindelqkN 
fprong  hij  tweemaal  achter  elkander,  zonder  te  wachten, 
dat  het  plankje  b&ven  op  de  dellaadje,  waarop  hij  dond, 
geheel  droog  was  —  hij  gleed  uit,  en  nog  in  den  val  hoorde 
en  hem  roepen:  Ik  kom  niet  weder!  Hij  hield,  helaas  1 
woord ,  en  zijn  getrouw  dier ,  dat  nooit  verzuimde  hem  na 
'jte  fpringen,  kwam  ook  niet  weder  ten  voorfchyn.  , 

Van  de  Niagara  begaf  ik  mij  verder  naar  Bufalo ,  alwaar 
myne  reisgenooten  in  deerniswaardigen  toedand  aankwamen. 
Verzwakt  en  moedeloos  waren  zij  den  vorigen  avond  tot  aan 
de  laatde  fluis^ gekomen;  doch  dewijl  deze  des  nachts  niet 
meer. „geopend  werd,  moesten  zjj  zoo  na  bij  het  doeleinde, 
waar  hun  Mjden  eindigen  of  althans  veranderen  zoude»  ver- 
nachten.    Te  vergeefs  fmeekten  zij,    om  binnengelaten  te 


ÏSÖ  TAFBtóBLEW  VIT  NOOKD-AMEHJKA. 

Wórden,  efe  witéen  zelfs  gaéritè  te  voet  naar  Atfifo  gaM| 
doch  hét  Is  nti  eenmaal  de  regel  —  alwat  in  Atbahy róói 
Bvfalo  ingëtfémen  worde ,  dat  moet  in  Bof  aio  en  mag  rflee 
eerder  gelost  worden.  Voor  koopwaren  moge  dit  goed  zijn, 
voor  ménfeheu  past  liet  niet ,  gelijk  de  uitkomst  hier  leerde ; 
want  van  de  honderdzeveneig  perfonen ,  welke  te  Albany  aan 
boord  gingen ,  waren  er  acht  op  reis  geftorven ,  en  in  dezen 
laatften  verfchrikkelijken  nacht  (Herven  er  nog  eenentwintig 
op  het  Tchip.  Toen  nu  de  overgeblevenen  te  Bufah  kwa- 
men ,  wilde  men  dezelve  niet  aan  wal  laten  gaan ,  dewijl 
men  vreesde,  dat  -er  eene  befmettelijke  ziekte  onder  hen  ötot- 
ftaan  was*  Eindelijk  werd  nog  zoo  veel  barmhartigheid  be- 
toond, dat  men  hun  toeftónd  aan  land  te  (tappen;  zij  moes- 
ten echter»  op  eenigen  éfftand  Van  de  ftad,  naar  delfde 
van  het  bosch  trekken  en  aldaar  zich  legeren,  om  quaran* 
tairte  te:  houden. 

Van  hfer  nu  zetten  de  kolonisten  op  het  meer  Erie  hunne 
réis  verder  voort,  en  verftrooijen  zich  dan  in  de  westelijke 
landen.  Wat  het  lot  der  meesten  moet  worden ,  is  uit  de 
reeds  vermelde  bijzonderheden  genoeg  af  te  leiden.  De  me- 
nigte dier  menfehen  wordt  met  den  vloed  naar  het  westen 
gedrongen ,  en  een  gedeelte  hunner ,  als  door  de  eb ,  naar 
het  oosten  teruggeworpen ;  en  tot  deze  weinigen  behoorden 
dfe  uitgehongerde  lteden,  welke  wij  op  de  kaaijen  van  jVbr* 
Tork  terftond  bij  onze  aankomst  zagen* 

r  ' 

(Het  v$rvolg  hierna.*) 


UITTREKSEL    UIT   EENIGE   BERIGTEN   EN    AANTBEILEN1NGEN 
OVER  JJZRREN  WEGEN,  ENZ. 

(Fervolg  van  bl.  568  des  vorigen  jaarsj  f 

$  2.  liet  vasteland  van  Europa  U ,  even  als  Noord* Amerika y 
voor  liet  grootfte  gedeelte  van  deszelfs  omtrek  door  de  zee 
omgeven.  Het  is  met  bevaarbare  ftroomen,  rivieren  en  kanalen 
doorfneden,  die  zich  in  alle  rigtingen  In  die  zee  uitftorten  j 
maar  het  ontbreekt  evenwel  nog  te  veel  aan  eene  onderlinge 
veibinding  der  bevaarbare  rivieren  en  ftroomen  en  der  voornaam* 
fte  handelwegen  in  het  binnenfte  der  Staten,  waardoor  het  han- 
delsverkeer in  't  algemeen  levendiger  zoude  kunnen  worden. 
In  Duitschland,   Frankrijk ,    de  Nederlanden  tn  Rusland 


OVBR  JJZBASV  WB6EN;  fiff 

waden  de  gedttchten  flnda  eentge  jaren  immer  levendiger; 
om  ijzeren  wegen  m  te  leggen..  Zoo  heeft  b.  v.  de  Ridder 
j.  yoN  baader,  in  zgne  boven  vennelde  ven  1822  tot 
1828  uttgegevene  gefchriften ,  eene  vereeniging  van  den  D^ 
nam  mee  deü  Afoi*  en  Rkéfn  door  een*  Ijzeren  weg  tosfchen 
Donauwerth  en  Afaritóréf /  voorgeflagen,  welke,  op  eene  lengte 
van  ongeveer  15  m$len,  ƒ  1,400,000  en  dus  f  100,000  per 
mjjl  zou  kosten.  Profesfor  f.  l  i  s  r  heeft  dit  ontwerp  in  1829 
niet  alleen  onderfteuod ,  meer  breidt  hetzelve  nog  verder  nic 
.  op  Beiftren  en  geheel  Duitseklènd  tot  een  de  kuiten  de* 
Noord*  en  Oostzee.  Dtze  Schrijver  (laat  voor  Bieren  drie 
hoofdrigtingen  voor:  K  Yen  B amber  %  naar  LindM.  2°,  Vta 
Kitzingen  naar  Munthen.  3".  Vah  Gunzhurg  naar  BÊtnchè* 
en  tot  aan  de  zuidelijke  grenzen ;  en  twee  zijtakken*':  »)  van 
Balrcuth  naar  de  hoofdrigting  No.  1 ;  b)  van  een  punt  a*rt 
den  firaétr  naar  de  hoofdrigting. No.  U.  HQ  zegt V  dat  alle 
deze  rigdngen  de  lengte  van  300  nren ,  en  de  költeü  van  9 
millioenen  guldens  niet  overfchrijden  zouden. 

Van  deze  Beijerfche  gzeren  wegen  moet  nft  Bétöerg  een 
hoofdweg  door  Duitschïand  gaan,  de  eene  regt  op  Brunsvffki 
Bremen,  Hamburg  en  Lubtck,  en  de  andere  van  Frankfort  over 
Got/ta  naar  Leipzig ,  zullende  deze  wegen  buften  Bef/eren  on- 
geveer 6  millioenen  guldens  kosten ,  en  in  korten  tijd  10  pcu 
Inkomften  geven.  (*)  Deze  ontwerpen  zouden  derhalve  te 
samen  15  millioenen  guldens  kosten» 

In  Oottenrijk  heeft  de  Ridder  yon  o  e  na  T  we  e  ;  in  zijne 
bovengemelde  van  1824  tot  1829  uhgegevene  gefchriften, 
fodrgeflagen,  om  den  Dtma*  met  de  Mofdau  en  de  Elbrtt 
verbinden,  door  middel  van  een*  ijzeren  wég  van  X/oar'naar 
BudiMs ,  en  eene  Maatfchappg  tot  Hand  gebragt,  wêike  de- 
ren jgzeren  weg  tusfehen  de  laatstgenoemde  plastfen  over 
16}  mijlen  grootendeels  laat  uitvoeren,  die  na  de  veitöèfyfi)& 
I*600,0Q0  guldens ,  of  gemiddeld  nagenoeg  160,000  gulden* 
per  ngl  kotten  zaL 

Tusfehen  Pilfcn  en  Prasg  werd  reeds  in  1827  etn  fcère* 
e»  bonten  fpoorweg,  voor  het  vervoer  der  natuurlijke  ptóL 
dokten  uit  het  gebergte  en  de  bosfehen  aan  de  MuUu  en  4e 
EJèe9  aangelegd.  . 

Volgens   de  openbare  nieuwspapieren  beeft  men  odk  fret 

(*)  Wij  meenen  op  goede  gronden,  dat  dit  veel  te  voor- 
deelig  wórde  vookgefteld.  -    y*rt. 


NS  JOVKK  VZSRBN.  WEGENi 

vooraeme*,  o»  de  bevaarbaarheid  van  den  Z>**M'van  tVèe- 
ntn  naar  beneden  door  Hongarije  toe  aan  de  Zwarte  Zee  te 
verbeteren ,  ten  gevolge  van  een  in  1833  gedaan  onderzoek., 
om  deze  rivier  met  ftoombooten  naar  Odesfa  te  bevaren. 

Volgens  berigten  nit  Leipzig  van  22  Nov.  1838  houdt  zich 
«ene  aldaar  bpgerigte  Maatfcbappij  bezig  met  het  ontwerp 
van  een*  ijzeren  weg  van  Leipzig  naar  Dresden;  terwijl  eene 
Commisfie  uit  Praag  en  JVeentn  aldaar  is  aangekomen,  om 
over  de  vereeniging  tnsfehen  den  Donau  en  de  Elbe  (waar- 
van  het  bovengemelde  Gerstnerfche  ontwerp  een  gedeelte  uit-  . 
maakt)  en  andere  verbindingen  tnsfehen  den  Bovenrhijn  en 
den  Donau  te  beraadflagen* —  Dtze  ontwerpen  (laan  derhalve 
met  de  bovengenoemde  Hanzeathch  -  Betjerfche  en  met  de 
Qettenrtjjtfohe  jjzerwegen  in  verband,  waaraan  zich.de  na* 
volgende  aanflniten: 

.  •  In  het  Groothertogdom  Baden  heeft  de  Commercteraad 
Wewha.use  in  1833  den  voorüag  gedaan  tot  de  uitvoering 
van  een*  Ijzeren  weg  met  ftoomwagens  tusfehen  Manheint  en 
faBedenzee,  waarop  eene  ftoomvaart  beftaat,  't  welk  by  de 
Regering  aldaar  bijval  gevonden  beeft.  Van  de  Bodenzee  af 
*ei  deze;  weg  zich  niet  alleen  door  Zwitferiand  naar  Qppef- 
Italii  en  tot  de  Adriatifche  Zee  uitftrekken ,  maar  ook  met 
het  in  Frankrijk  korteling  voltooide  Rhont-  en  AAgfo-kanaal 
en  met  de  ijzeren  fpoorwegen  in  verband  gebragt  worden ,  die 
van  Havre  en  andere  Franfche  zeehavens  over  Para's  naar 
Straatsburg  tot  aan  den  Rhijn  ontworpen  worden;  te  weiken 
einde  de  maker  van  den  weg  tusfehen  Liverpoolen  Manchet- 
ter*,  de vHeer  stephen*  on,  zich  in  den  zomer  van  1898 
in  Parij*  bevond. 

-  In  Keurhetfen  heeft  de  Heer  henschel,  te  Kasfel,  het 
maken  van  ijzeren  wegen  door  zgn  boven  aangehaalde  ge* 
fefcöft  weder  ter  fprake  gebragt.  Hij  begroot  de  kosten  van 
eerf  daar  te  maken  ijzeren  weg  met  vier '  fporen  op  95000 
(Puitfchè)  rijksdaalders  per  mijl,  en  derhalve  20000  rijks- 
daalders,  hooger,  dan  de  Pruisfifche  mijl  ijzeren  weg  van  2000 
Rhqnlandfche  roeden  tusfehen  Minden  en  Keulen  begroot  ge- 
worden is. 

De  Heer  hens chel|  merkt  op,  dat  hij  reeds  in.  1882 
itooeflagen  heeft  gedaan  van  ijzeren  wegen  voor  bergwerken 
enz. ,  en  dat  hij  den  aanleg  van  een*  ijzeren  weg  tusfehen 
Frankfort  aan  den  Main  en  Bremen  hééft  opgeworpen.  THzt 
rigting  zon  derhalve  van  Frankfort  a.d*M.>  door  HesfenyOtigt* 


OVER  QZEREN  WEGEN*  ifcfr 

r' 

veer  over  Hanau9  Fuldanack,  Kaïfel ,  en  van  cfcar  verder 
over  Hamoversch  Munden ,  GBttingen ,  Hannover  nitr  Jlre- 
**<**  enz.  loöperu  Zij  zou  van  Frknkfort  a.  d.  M.  toe  Lubeck 
ongeveer  60  poscmijlen  Tang  worden ,  en  zou  5,700,000  rijks- 
daalders,  of,  volgens  eene  andere  berekening,  4,500,000 rijks df 
kosten.  Een  ftoomwagen  zou  dezen  weg  in  24  uren ,  of  in 
2  dagen  tijds,  met  3  tot  4CO0  centenaars  afleggen.  —  Boven- 
gemelde lijn  zou  eene  foortgelijke  daarftellen ,  als  de  vroe- 
ger door  Prof.  list  ontworpene  rigting  van  een'  Hanzeatisth- 
Beijerfcken  ijzeren  weg  tusfehen  Frankfort  a.  d.  M.9  Bre- 
nen  ,  Hamburg  en  Lubeck  enz. 

Deze  dwarsverbinding  tusfehen  den  Main ,  den  Bovenrhyn, 
de  Wexer9  de  E/be9  de  Noord-  en  Oostzee  zou  een  aanmerke- 
lijk *  gedeelte  van  bet  zuidelijke  met  het  noordelijke  Duitech- 
land  met  elkander  vereenigen.  Om  het  beftaan  of  niet  bè- 
ftaan  van  dezen  ijzeren  weg  te  bepalen ,  komt  het  derhalve 
fl echts  daarop  aan,  of  het  vervoer  der  goedelen  toereikend 
zijn  tan ,  om  het  daartoe  benoodigde  groote  kapitaal  met  nut 
en  zekerheid  te  kunnen  aanwenden ,  en  of  de  verfchillende 
Staten ,  die  door  deze  lqn  doorfneden  worden ,  al  of  niet  een 
gemeenfchappelijk  handelsbelang  en  fystema  hebben,  omdeae4 
werken  te  bevorderen  en  toe  te  laten. 

De  Heer  henschel  gelooft ,  dat  de  door  den  Heer 
alexander  gordon  voorgeflagene  (toom wagens  voor 
gewone  wegen  geen  twijfel  overlaten  omtrent  hetwefgeluk- 
ken  van  dezelven ,  en  omtrent  derzelver  verkiesbaarheid  bo- 
ven het  gebruik  van  paarden.  Deze  meening  wordt  nog  door 
een  openlijk  berigt  uit  Londen  van  den  14  Dec.  1889-  onder- 
tfeund ,  toen  aldaar  eene  Maatfchappij  is  opgerigt  met  300,000 
pond  ft. ,  weike  thans  50  ftoomwagens  voor  getarone  ftraÉtwfe- 
gèfl  laat  maken.  Wanneer  het  gebruik  van  ftoomwagens  op 
'gewone  wegen  door  de  ondervinding  als1  goed  bevestigd  wordt  \ 
dan  kunnen  de  ijzeren  wegen  ook  zuiniger  gemaakt  worden. 
En  wanneer  her  doop  de  ondervinding  bewezen  wordt ,  dat 
Be  door  henschel  aangeprezen  luchtwagen  voldoende  is*; 
dan  zullen  deze  boven  de  ftoomwagens  de  voorkeur  ver- 
dfènen,  dewijl  zfl  geen  brandftof  kosten,  en  de  reizigers  ébbt 
ItbéÉihftte  noch  rook'  gehinderd  worden.  < 

Deze  zijn  de  voor  het  grootfte  gedeelte  vunDiitttt Mand  gei 
dane  voorfiagen  tot  het  aanleggen  va*  ijzeren  wegen ,  waar- 
door de  vooraaamfte  rivieren  en  (leden  met  elkènder  Jtoadén 
verbonden  wórden.  :  t'-- 

{Het  vervolg  hierna.') 


J9|  DB  LEEFWIJZE 


«^ZONDERHEDEN  UIT   DB  LEEFWIJZE  VAN  DEN  VOORNAMEN 
«TAND  IN  CHINA,   MEUWELINGS  MEDEGEDEELD; 

„  Uit  wonderbare  land  blijft  nog  (leeds  z|jne  belangrijkbeid 
n  voor  Europeanen  behouden ;  nog  telkens  hebben  de  berig» 
n  ten  van  daar  iets  nieuws ,  iets  ongewoons ,  iets  oorfpron- 
„  kelijks ,  en  geen  reiziger  keert  van  daar  terug ,  zonder  de 
„  bewijzen  mede  te  brengen ,  dat  wij  China  en  deszelfs  be~ 
„  volking  nog  geenszins  zoo  naauwkeurig  kennen ,  als  wen* 
„  fcbelijk  is  wegens  het  eigenaardige  van  beiden.  Dit  blijkt 
n  ook  weder  uit  het  Reisverhaal  van  dsn  Heer  Dr.  r.  j.  f. 
„me yen,  die,  in  de  jaren  1831—33,  met  hef  Konink- 
n  fljk  Pruisfisch  koopvaardijfchip ,  Prinfes  Louize ,  Kapitein 
„  wendt,  eene  Reis  rondom  de  Wereld  deed,  en  reeds  de 
„  beide  eerfte  deelen  van  zijne  Reisbefehrijving  in  het  licht 
n  gaf.  Uit  dit,  te  Berlijn  in  1834  verfchenen,  werk  nemen 
•„  wfl  het  volgende  verflag  over.** 

Woningen  der  rijk*  Kooplieden. 

In  gezelfchap  van  den  Heer  lindsay  bezochten  wjj  ver- 
fcbddene  voorname  kooplieden  >  welke  w|j  in  de  Engelfche 
Factorij  hadden  leeren  kennen,  en  wfl  bezagen  hunne  wo- 
pingen  zeer  naauwkeurig.  De  huizen  van  deze  handelaars  , 
getyjk  la  het  algemeen  die  van  alle  aanzienlijke  perfonerfyfctin 
mu  de  ftraatxijde  met  een*  hoogen  muur  omgeven,  waarin, 
behalve  de  deur ,  f  eene  opening  wordt  gevonden.  BJJ  den 
ingang  door  deze  deur  is  eene  voorkamer  met  eenen  portier» 
Somt  beftaat  deze  kamer  uit  eene  groote  zaal,  en  m&  bet 
einde  hangt  een  groot  afgodsbeeld,  met  gouden  fiepden  en 
fpreuken  daarnevens ;  onder  dit  beeld  Itatn  tinnes  offogereeoV 
fchappen,  terwjjl  er  dag  en  nacht  lichten  branden*  In  het? 
«elfde  vertrek  zjjn  ook  draagfioelen,  en  dragers  d^tzelven 
altijd  btf  de  hand»  Zijwaarts  van  deze  kamer  gaat  men  over 
een  voorplein  naar  de  woning  van  den  heer  en  diens  vrouw, 
Op  dk  kleine  voorplein,  dat  met  een*  zuilengang  in  het  rond 
voorzien  is,  vindt  men  vogels  in  groote  kooien  of  tod* 
ntsftn  der  wanden;  en  in- kleine  waterkommen,  die  onzent 
zet  duim  water  hebben  en  met  geel  zand  op  den  bodem  ge- 
vuld z$n„  z|et  men  eene  menigte  goudvkfchen ,  welker  Ue»» 
ren»  neer  mate  ven  den  ouderdom,  verfchMen  <*~  daar  z#p 


IN   CHINA»  106 

Kwarten  en  bonten,  zilverwitten  en  goudgelen.  Voos  deze 
wècerbakken  ftaan  heerlijke  bloemen  op  groote  fteenen  voet* 
ttukken,  en  tegen  de  wanden  van  deze  galerijen  ziet  men 
zitplaatfen  van  bamboes,  waarop  de  Chinezen  zich  in  de 
warme  zomernachten  vermaken  met  het  geplas  der  visfchen 
en 'het  gezang  der  vogelen. 

in  de  woonkamers  van  deze  Chinezen  ziet  men  de  grootftg 
overlading  van  zonderlinge  fieraden.  Dikwijls  zijn  aan  de 
zoldering  van  eene  enkele  zaal  50,  60,  ja  tot  100  groote 
lantarens 9  lampen  en  kroonen  opgehangen,  zoodac  er  geen 
ledig  vak  overblijft.  De  kroon  in  het  midden  des  vercreks 
is  gewoonlijk  zeer  groot,  en  gelijk  aan  onze  oude  glazen 
kroonen ,  alleen  met  dit  onderfcheid ,  dat  het  glas  verïchil- 
lend  gekleurd  is,  waardoor  het  geheel  zeer  Kont  wordt  en 
zich  bij  de  verlichting  ten  uiterfte  prachtig  vertoont.  De 
armen  zijn  (leeds  -  van  glas,  en  over  elk  licht  ftaat  een  lamp- 
glas,  ten  einde  geen  togtwind  in  het  branden  moge  hinderen. 
De  overige  lampen  en  bonte  lantaarnen  zijn  altijd  in  eene 
Jaiste  orde  opgehangen,  zoodat  men  telkens  twee  of  vier; 
van  dezelfde  foort  in  elk  vertrek  nevens  elkander  aangebragt 
ziet.  Gewoonlijk  zijn  dezelve  met  zijde  overtrokken,  en 
borduurwerk  en  heerlijke  verfieringen  van  franjes  en  kwas- 
.  een  maken  deze  meubels  zeer  duur.  Wfl  wilden  een  paar 
zulke  lampen  medebrengen  ;  maar  de  gemeenlten,  die  wij  te 
zien  kregen,  kostten  40  piasters.  Zeker  wordt  eene  verwon, 
dfrlqke  pracht  door  de  menigte  en  door  de  veelvuldige  ver- 
fcheidenheid  van  de  kleuren  dezer  lampen  ten  toon  gefpreid; 
maar  de  kostbaarheid  is  ook  bijkans  ongeloofeltik» 

Aan  de  pilaren,  welke  in  deze  zeer  groote  venrekken  tot 
fchraging  van  de  zolders, dienen,  hangen  groote  CAtnefckt 
afbeeldingen»  of  gedenkfpreuken ,  welke  laatfte  met  groote 
vergulde  karakters  gefchreven  en  In  den  vorm  van  onze, 
prenten  in  lasten  gevat  zjjn.  Kleine  en  groote  fpiegeia  ta[ 
zeer  zware  lijsten  van  donkerbruin  hout,  en  eene  menigte 
antieke  dingen ,  vindt  men  fteeds  op  de  tafelt  en  op  andere 
{takken  huisraad  tot  verfiering  geplaatst.  Aan  de  wanden 
dar  kamer  ftaan  houten  fopha's,  die  zonder  finaak  bewerkt 
en  ongemakkelijk  zyn ;  eene  gevulde  z$den  fprei  ligt  daar*, 
op,  en  maakt  dezelve  nog  eenigermate  zacht,  in  elke  groote 
kamer,  alwaar  men  bezoek  ontvangt,  wordt  ergens  eene. nis 
geponden,  die  met  een  venfter  voorzien  is;  op  deze  plaats 
zit  gewoonlijk  de  beer  van  den.  huize.    Hier  is  eene  hoogte 


196  DE  LEEFWtfZE 

van  2}  voec  aangebragt ,  waarop  eene  tafel  van  één  voec 
boogte  (laat.  Op  deze  tafel  wordt  altijd  iets  tot  verfiering 
gevonden,  b.  v.  eene  of  andere  kostbare  oudheid,  eene 
fraaije  Vaas  of  andere  potten  met  bloemen;  bij  zeer  rijke 
lieden  zijn  er  ook  nog  wel  andere  kleine  fieraden  nevens  ge- 
plaatst. Aan  beide  zijden  der  tafel  liggen  geborduurde  fprei- 
en,  welke  een  weinig  gevuld  zijn,  en  daarachter  groote, 
ronde  en  zacht  gevulde  kusfens,  met  rood  laken  of  met  leder 
overtrokken»  Nevens  deze  zitplaatfen,  digt  aan  de  wan- 
den der  nis ,  ziet  men  kapflokken  van  porfelein  of  van  fijn 
gevlochten  bamboesriet,  waaraan  de^mutfen  of  kleine  flu- 
weelen  hoeden  der  Chinezen  gehangen  worden,  zoodat  de. 
zelve  (leeds  bij  de  hand  zijn ,  wanneer  zq'  van  hunne  plaat- 
fen  opftaan ;  voorts  op  den  achtergrond  der  nis  insgelijks  fié- 
raden ,  hetzij  oudheden ,  hetzij  nieuwere  kostbare  vazen.  Dé 
zucht  voor  dergelijke  oude  kunstvoortbrengfelen  des  lands  — 
een  gevolg  van  het  verval  der  beeldende  kunden ,  dat  ver* 
oorzaakt  wordt  door  dekrijgsmansheerfchappg  in  den  lande  — 
is  daar  nog  grooter ,  dan  bij  ons  de  achting  voor  Romeinfcke 
en  Griekfche  oudheden.  Op  de  tafel  tusfchen  de  beide  ge- 
volde zitplaatfen  ziet  men  (leeds  de  Chinefche  waterpijp  van 
metaal  en  zeer  fijn  gekorven  tabak  daarnevens ;  de  overige 
lange  pijpen  met  zeer  kleine  koppen  worden  in  een*  hoek  der 
kamer  gevonden.  De  doelen,  de  fopha's  en  tafels  in  dé 
woonkamers  der  rijke  Chinezen  zijn  allen  van  een  zeer  hard 
bruinrood  hout  gemaakt,  en  niet  alleen  ongemakkelijk,  maar 
ook  zonder  eenigen  finaak.  Snijwerk  verfiert  de  kanten* 
Schoon  eenvoudig  zijnde,  kosten  dezelve  veel  gelds;  het- 
geen waarfchijnlijk  aan  de  zeldzaamheid  van  het  hout  is  toé 
te  fchrijven.  De  (loeien  hebben  gevulde  en  hoogé  rugleu- 
ningen ;  ook  zijn  dezelve  met  zijleuningen  voorzien ,  en  wor- 
den in  het  iriidden  der  kamer ,  in  twee  regte ,  acht  voet  vin 
elkander  verwijderde,  rijen  geplaatst,  maar  zoo,  dat  telketia' 
tusfchen  twee  (loeien  een  klein  vierkant  tafeltje  te  ftato 
komt.'  Treedt  men  in  zoodanige  kamer,  vdan  bevindt  men 
zich  terftond  tusfchen  deze  rijen  van  (loeien ,  en  wordt  ge- 
noodigd,  om  aldaar  te  gaan  zitten.  De  kop  thee,  welke 
doorgaans  onmiddellijk  wordt  aangeboden,  komt  dan  op  het 
tafeltje  te  (laan,  dat  ieder  naast  zich  heeft,  om  tevens  oök 
met  zijnen  arm  daarop  te  kunnen  leunen.  '  * 

'  De:  boekerijen  in  de  woningen  van  bijzondere  perfonen  zfen 
er  zeer  zonderling  uit.    Daar  de  Chinefche werken  tn  Wfë 


IN  CHINA*  197 

bladen  uitgegeven  en  niet  ingebonden  worden ,  legt  men  ze 
neder.  De  bergplaatfen  dezer  boekverzamelingen  zjjn  niet 
regelmatig  afgedeeld;  men  heeft  altijd  voor  elk  werk,  nit  hoe 
yëfcl  deelen  het  ook  beftaan  moge,  een  bijzonder  vak  inge- 
rlgt ,  waardoor  dezelve ,  nit  hoofde  der  zeer  verfchillende 
grootte  van  de  boekwerken ,  een  zeer  bont  en  onregelmatig 
voorkomen  hebben* 

Het  Middageten.  , 

Het  was  eenige  dagen  vóór  onze  afreize  van  Kanton ,  toen 
wij  van  den  /jfoȣ-koopman  young-mowqua  een  bezoek- 
kaartje .  en  tevens  eene  uitnoodiging  tot  het  middagmaal  ont- 
vingen ;  deze  kaartjes  zijn  veel  grooter ,  dan  de  b§  ons  ge- 
bruikelijke, en  van  een  bijzonder  fraaj  rood  papier.  Mow- 
qua  is  een  der  )ongte Öonguisten,  of  dier  kooplieden,  welke 
bijzonder  met  Europeanen  handel  drijven.  Hy  is  in  het  bezit 
vaneen9  witten  knop  op  de  muts,  welke,  naar  het  ons  toe- 
fcheen ,  van  ivoor  is  ,  en  die  den  vijfden  graad  van  Manda- 
rijn aanduidt.  De  zoon  en  broeder  van  mow qua  droegen 
Hechts  de  gouden  kogels  op  de  nimfen. 

Des  avonds  ten  zes  ure  begaven  wij  ons  naar  dezen  maal. 
tgd.  Bedienden  met  geweldig  groote  lantaarnen  gingen  ons 
voor,  en  eene  zekere  hoeveelheid  van  boomwol  werd  mede- 
genomen ,  om  het  trommelvlies  ten  minfte  eenigermate  tegen 
de  Chinefche  muzjjk  te  beveiligen;  De  ruimte  van  de  deur 
des  huizes  en  het  voorhuis  waren  vol  bedienden.  Overat 
brandden  lantaarnen ,  en  eene  geweldige  muzijk  klonk  ons  tegen. 

Toen  de  gasten  binnenkwamen ,  werden  dezelve  door  den 
gastheer  en  zijne  zonen  begroet,  en,  onder  velepligtplegingen, 
tot  aan  de  (loeien  in  de  woonkamer  geleid.  De  kleedingltuk- 
ken  van  deze  rijke  Chinezen  waren  voor  den  avond  van  heden 
ongemeen  prachtig.  De  jonge  mowqua  droeg  over  alle 
zijne  andere  zijden  kleederen ,  welke  met  eene  fraaije  zijden 
•fjerp  vastgemaakt  waren ,  nog  een9  zeer  kostbaren  pels.  Zij 
hielden  de  fluweelen  mutfen  beftendig  op  het  hoofd ,  en  na- 
men die  zelfs  bij  het  groeten  niet  af.  De  prachtige  haarbos 
van  ongemeene  dikte  en  lengte  gaf  aan  deze  mannen  een  eer- 
waardig aanzien. 

De  gasten  namen  plaats  op  de  doelen ,  die ,  zoo  als  reeds 
gezegd  is ,  in  twee  lange  rijen  (tonden.  Terflond  werd  thee 
toegediend,  en  wel,  gelijk  trouwens  van  zelve  fpreekt,  in 

MENGELW.  1835;  NO.  4.  P 


198  DE  LUt WJJZE 

echt  CMmtescA  poefelela.  Het  theegoed  beftaet  uk  groet* 
koppen  en  kleine,  vlakke  fchoteltjes ,  die  tli  dekfel*  die» 
non;  het  geheel  ftaat  op  een  gebogen  preTenteerbltd ,  ffat  va» 
dn,  zilver  of  goud  is,  naar  mate  van  den  rijkdom/des  be- 
zitters» De  Chinezen  f  even  als  de  Japanneaeu,  drinken  de 
thee  zonder  ruiker  ,  zonder  melk  en  zonder  rum ;  zij  werpen 
Hechts  wat  thee  in  het  kopje,  en  gieten  er  kokend  water 
over.  Dit  laten  zfl  een  weinig  (laan ,  fcheppen  dan  met  het 
vlakke  dekfel  van  het  kopje  dat  aftrekfel  af,  en  drinken  het 
zoo  heet  als  mogelijk  is. '  Daar  de  thee,  welke  de  Chinezen 
gebruiken,  uit  geheele  bladeren  beftaat  en  niet  gebroken  is, 
blijft  het  daarop  gegoten  vocht  (leeds  klaar. 

Onder  de  meubelen ,  welke  de  kamer  van  dezen  rijken 
koopman  verfierden,  waren  twee  groote  lantaamen  van  hoorn; 
dezelve  hadden  wel  drie  voet  hoogte  en  2|  voet  breedte; 
doch  nergens  konden  wij  eenig  flwor  van  zamenvoeging  be- 
merken. Een  groot  Engehch  fpiegelglas  zat  in  eene  gewone 
Chinefchef  zeer  lompe  lijst,  dewijl  de  eigenaar  door  het  ge- 
bruiken van  Europefche  goederen  geen  opzien  wilde  verwek- 
ken.—  In  de  naaste  kamer  bevpnden  zichdetoonkunftenaars, 
onder  welke  verfcheidene  voorname  zangers  waren.  Men 
(peelde  beftendig  gedurende  het  ganfche  feest,  en  voerde 
eene  fbort  van  opera  uit.  Het  geraas ,  dat  die  lieden  maak* 
ten ,  was  inderdaad  ontzettend ,  doch  de  Chinezen  zelve  fche- 
nes  er  geen  acht  op  te  geven ;  alleen  dan ,  wanneer  voor  een 
oogenbHk  het  getyrek  haperde,  luisterden  zy  naar  het  ge- 
zang ,  en  toonden  zekere  geestigheid ,  om  te  lagchen  of  aan- 
merkingen te  maken. 

Weldra  begon  nu  het  middagmaal.  Wjj  werden  in  eene 
andere  zaal  geleid,  en  namen  plaats  aan  kleine  vierkante 
tafels  voer  zes  perfonen.  De  tafels  (tonden  in  een*  halven 
kring,  en  bleven  aan  de  zijde,  naar  het  midden  gekeerd, 
onbezet»  Aan  de  middeifte  tafel  zat  de  gastheer ,  en  aan  elke 
andere  tafel  een  Chinees,  die  aldaar  de  honneurs  waarnam. 
De  ledige  zijden  der  tafels ,  waar  niemand  zat ,  waren  met 
fcharlakenroode ,  fraai  geborduurde  zijden  kieeden  behangen. 
Men  bad ,  met  goud  en  zijde  van-  verfchillende  kleur ,  Chi- 
nefehe  bloemen  van  niet  bijzonder  feboone  vormen  daarop 
afgebeeld.  Aan  de  voorzijde  waren  op  den  kant  van  elke 
tafel  heerlijke  vruchten  in  kleine  fruitmandjes  opgezet  en 
feboone  bloemen  daartusfehen  geplaatst.  De  ganfche  tafel 
flond  verder  bedekt  met  kleine  febaaitjes  en  bordjes,  welke, 


W  CHINA.  199 

wet  MMMfwtairig  te  r$en  verdecW ,  vruchten  ,  ingelegde  fpfi- 
*6»,  banket*  boterhammetjes  nee  fijn  kond  gevogelte  en 
hMderd  andere  dingen  beraamde*.  Men  had  bij  het  plaatfen 
va* dit  alles  «eer  veel  kuftst  aangewend;  onder  anderen  wa» 
ren  g&eefe  rijen  van  bordjes  mee  drie-  en  vierzijdige  pii** 
aitden  bezet,  welke  men  uk  kleine  (rukjes  van  fczancen ,  ge- 
tavdeevdt  genzen,  worst  en  andere  dergelijke  dingen  fierlijk 
opgebouwd  had.  Hier  ftonden  fchaakjes  nee  kleine  oranje* 
appels,  benevens  ingelegde  pruimen;  daar  borden  met  amande- 
len van  verfchillende  fborten,  die  allen  zeer  goed  (blaakten. 
Op  eenige  vlakke  fchotéls  waren  menigertei  kleine  zaden 
van  onderfcheidene  ktenr  zoo  knnftig  gelegd,  dat  elke  kleur 
een  blonder  vak  uitmaakte.  Wij  merkten  hierbij  eene  foort 
van  kwépetenpitten  op ,  welke  zeer  goed  finaakten ;  verder 
wikken,  die,  rijkelijk  gebruikt  wordende,  eene  zeer  nadee* 
lige  werking  doen ;  bovendien  kastanjes  en  hazelnoten ,  die 
de  onzen  veel  overtreffen ;  ook  drniven  uit  d?  noordelijke  ge* 
deetten  des  i$ks ,  citroenen ,  limoenen ,  ingelegde  en  drooge 
gember ,  enz. 

Zoodra  men  fleebts  tenigen  tijd  in  China  zich  opgehouden 
heeft,  «tet  men  dagel^ks,  ja  van  uur  tot  unr  telkens  meer, 
'dat  de  Chinezen  alles  anders  doen*  dan  wij.  Zoo  giög  het 
ook  hier  bij  het  gastmaal;  want  men  begon  met  datgene, 
wat  bij  ons  het  nageregt  zoude  uitmaken» 

Geen  tafellaken  dekt  den  disch.  Voor  elke  zitplaats  ftaaü 
drie  fchotekjes,  het  eerfte  ter  linkerhand  is  gevuld  met  foya, 
dat  de  Chinezen  bij  fchier  alle  Qrijs  gebruiken ;  bet  tweede 
dient  voor  het  gewone  eten ,  en.  in  het  derde  Jigt  een  porie- 
leinen  lepel ,  waarmede  de  foepen  genuttigd  worden.  Voor 
deze  drie  fchoteltjes,  welke  in  ééne  lijn  geplaatst  zgn,  lig- 
gen twee  ronde  ftaafjes  of  ftokjes,  waarmede  men  eet,  en 
welke  brj  r^ke. Heden  kundig  uit  Ivoor  vervaardigd  zij».  Het 
valt  den  vreemdeling  zeer  moeijetijk  s  met  éeze  twee  ftaaf  jes 
de  fpijzen  op  te  netaen ,  en  de  Chinezen  vermaakten  zich , 
dat  zg  on»  daarmede  zoo  onhandig  zagen  te  werk  gaan.  Een 
onzer  discfagenooten  zefde  zelfs  *  De  Europeanen  willen  zoo 
yerflandig  zijn,  en  zff  weten  niet  eens  fatfoenltfk  te  eten t 
In  plaats  van  fervetteti  lagen  voor  ieder  kleine  vierkante  ftuk- 
jes  papier,  met  roode  ftrepen  verficrd,  die  door  de  Chinezen 
werkelijk  tot  afvegen  gebruikt  werden.  Toen  het  gastmaal 
begon,  aoodigde  ons  de  gastheer,  om  van  de  fijne  fpijzen 
gebruik  te  naken ,  terwijl  bij  telkens  den  keuxigen  fmaak  of 

P  2 


200  DE  LEETWJJZE 

dè  zeldzaamheid  van  het  éenc  en  andere  deed  opmerken  j  ei» 
nu  kwam  het  er  op  aan,  om  met  de  twee  ftaafjes  de  fpijze 
uit  den  fchotel  in  den  mond  te  brengen!  Daar  de  Chine- 
zen geen  tafellaken  gebruiken ,  hebben  zij ,  in  de  plaats  daar- 
van ,  een  zeer  loffelijk  gebruik ;  er  liggen  namelijk  op  de  cafel 
groote  bladen ,  welke  zij ,  zoodra  eene  rij  geregten  afgedaan 
is ,  met  alles ,  wat  er  op  (laat ,  laten  wegnemen ,  waarna  ter- 
ftónd  andere,  met  nieuwe  fpijzen  voorziene,  bladen  opge- 
dragen worden. 

Muzijk  en  gezang  duurden  onder  den  maalttfd  onafgebroken 
voort,  waarbij  zich  inzonderheid  de^angers  onderfcheidden , 
welke  met  hunne  gillende  ftemmen  een  vreefelijk  leven  maak- 
ten; terwijl  de  groote  metalen  klokken,  gong-gong  genoemd, 
krachtig  daartusfehen  bromden,  —  Zoodra  de  eerfte  rij  ge- 
regten afgedragen. was,  werd  bfl  eiken  gast  nog  een  kleine 
kop. geplaatst,  om  den  heeten  famtfchu  te  drinken,  welke 
aan  eene  Chinefche  tafel  onzen  wijn  vervangt,  maar  in  kracht 
den  arak  gelijkt.  Het  is  een  uk  ryst  door  gisting  bereide 
drank,  welke  (leeds  kokend  opgedragen  wordt.  Bedienden 
gaan  mét  groote  zilveten  kannen  rond ,  en  fchenken  voor  de 
gasten  dezen  nektar  in ,  die  ook ,  bijzonder  door  zijne  hitte , 
zéér  fpoedig  begint  te  werken.  De  Chinezen  nemen  overi- 
gens bij  het  drinken  omtrent  dezelfde  regels  in  acht  als  de 
Engelfchen;  zij  nood i gen  om  mede  te  drinken,  vatten  dan  den 
kop  met  beide  handen,  wenfehen  elkander  geluk,  ledigen  den- 
zelvën  met  ééne  teug,  en  keeren  dan  de  binnenzijde  den  naas- 
ten gast  toe ,  om  te  toonen ,  dat  zij  tot  den  laatften  druppel 
uitgedronken  hebben.  Als  wij  eenmaal  onzen  kop  niet  uit- 
drinken wilden ,  hield  een  Chinees  ons  den  zijnen  beftendig 
voor,-  en  knikte  zoo  lang,  tot  dat  wij  den  onzen  ook  gele- 
digd hadden.  Soms  ging  de  gastheer  naar  eene  der  tafels ,  en 
dronk  .op  het  welzijn  van  het  gezelfchap,  dat  aan  dezelve  zat; 
foms  fchonk  hjj  ook  zelf  den  famtfchu  in. 

De  fpijzen,  gedurig  in  kleine  gedekte  fchotels  opgedragen, 
werden  telkens  aan  de  gasten  voorgediénd;  dit  althans  had  plaats 
bij  de  twintig  eerfte  geregten.  Het  aantal  dier  geregten  was 
bijkans  ongel oofelijk,  maar  de  fmaak  derzelven  niet  200  veel- 
vuldig verfcheiden.  Alle  vleeschfpijzen  waren  zeer.  fijn  ge- 
fneden,  en  kwamen  als  ragouts  op  tafel,  waartoe  de  faufen 
fteeds  met  Indifche  zwaluwennesten,  met  trepang  (*),  met 

{*)  Eene  foort  van  mollusken  of  weekdieren ,  die  in  de  In* 
difche  zeeën  wordt  gevonden.    In  China  en  Japan,  gelijk 


IN  CHINA*  201 

vinnen  van  haaflen  en  meer  dergelijke  zonderlinge  lekkernijen 
toebereid  waren.    Zoodra  het  eerde  gedeelte  van  het  gast- 
maal ,  dat  reeds  uit  zestig  geregten  beftond ,  was  afgedaan , 
kwamen  verfchillende  foorten  van  foep  ten  vóorfchijn;    Deze 
werden  in  kleine  fchaaltjes  op  het  midden  der  tafels  gezet, 
en   zoo  at  dan  ieder  met  zijn'  kleinen  porfeleinen  lepel  uit 
den  fchotel.    Men  draagt  gewoonlyfc  vier ,  vqf  of  zes  onder- 
scheidene fchaaltjes  op,  en  plaatst  daartusfchen  nog  in  klei- 
nere fchaaltjes  verfchillende  andere  fpijzen-,  waarónder  menu 
gerlei  foort  van  pasteden,  banket,  kratbcig^  hoendernac ,  waarin 
het  vleesch  zeer  fijn  gefchaafd  was ,  enz. 
-    Tusfchen    de   onderfcheidene  groote  afdeelingen  van  den 
maaltijd  werd  er  thee  toegediend  en  tabak  gerookt ,  waarbij 
men  een  weinig  kon  uitrusten,  om   daarna  op  nieuy  we- 
der aan  het  werk  te  gaan.    Nadat  men  eenige  malen  zoo* 
danige   verpoozing   had    gehouden,   werden   voor  den  hal- 
ven cirkel  nog  vijf  tafeltjes  geplaatst ,  welke  met  gebraden 
-  fpeenvarkens  en  allerlei  gevogelte  bedekt  waren.    Hierop  nu 
traden  er  tien  koks  in  de  zaal ;  zij  waren  allen  gelijk  en  keu- 
rig gekleed.    Voor  elk  der  vijf  genoemde  tafeltjes  plaatften 
zich  twee  derzelven ,  en  begonnen  met  lange  mesfen  de  hard 
gebraden  huid  van  dit  gebraad  te  kloppen,  hetgene  vrij  wel 
'op  de  maat  gefchiedde  en  ons  niet  weinig  verraste.    Andere 
bedienden ,  welke  voor  de  tafeltjes  Honden ,  legden  de  (tak- 
jes, waarin  het  gebraad  werd  gefneden,  op  kleine  borden , 
en  zctteden  die  dan  op  onze  tafels. 

Na  het  eindigen  van  het  gastmaal  kwamen  de  koks  nog 
eens  in  de  zaal,  om  te  bedanken  voor  de  eer,  welke  hun 
daardoor  was  bewezen ,  dat  zij  voor  een  zoo  aanzienlijk  ge» 
zelfchap  hadden  mogen  koken  en  braden.  —  Wij  hadden  volle 
zes  uren  aan  tafel  moeten  zitten ,  en  honderden  van  fpijzen 
laten  voorbijgaan,  zonder  die  te  proeven.  Zoo  groot  is  de 
verkwisting  der t rijken  in  een  laad,  waar  de  armen  met  elkan- 
der vechten  om  datgene,  wat  hunne  broeders  wegwerpen ,  en 
waar  bij  elke  fchrede  de  ongemeene  rijkdom  der  aanzienlij, 
ken ,  maar  tevens  de  diepe  vernedering  en  de  uiterfte  ellende 
der  behoeftfgen  den  vreemdeling  verbaasd  doen  ftaan. 

ook  op  verfcheidene  eilanden  in  den  Indifchen  Archipel  , 'eet 
men  dezelve  als  eene  lekkernij ,  die  daar  eenigermate  de  plaats 
van  onze  oesters  vervangt. 


102  d&  uutrwuzE 

i 

Qe  tuinen  der  Ckincutk  hebben  veel  eigenaardig*  „  en  ver- 
fchUlen  gebed  van  den  önaak,  die  b#  ons  beerschu  De  zorg- 
vuldigheid* met  welke  dezelve  behandeld  worden,  gaai  alle 
verbeelding  te  boven.  Aan  elk  takje,  dJkwqU  aaa  elk  blad 
v*o  een  boontje  of  ftntfk,  woedt  met  veel  moeite  eene  he- 
pnald*  rlgung  gegeven.  Gedurig  zitten,  de  tuinier*  nevens  de 
ptatfn,  en  «$9  bezig  met  binden  m  fufiden,  om  dezelve 
den  geweuaaobten  vorm  t»  doen  avwemea.  Het  voortbrengen 
'der  grootfte  kontraste»  van  kleuren  i*  hoofddoel  bjj  de  Hek 
hebbers.  De  Qhinezen  verfmadea  bet  ftilie  en  heerlijke  genet , 
dat  de  geur  van  welriekende  bloemen,  aanbiedt.  Z§  leggen  zich 
alken  toe ,  om  prachtige  kleuren  ea  zeldzame  vormen  te  ver* 
mees deren.  Lange  ea  regte  paden  doorkruifen  de  tuinen ,  en 
*Ün  a»  beide  kan«n  met  boompjes  va»  dezelWe  foort  bezeer 

W4  bezochten,  deze  tuinen  in,  November.  Digt  bij  den 
togW  jonden  grqote  partij  van  de  heetlijküte  winter^ 
aSfCers,;  QeiïryfientJkmvnü  welker  .bloemen  eene  zoo  ongemeene 
gWQttft  hadden  %  dat  ze  de  grootfte  herfst  *  asters  (aster 
Qhitenfii)  evenaarden  ^  dezelve  waren,  naar  de  verfchei- 
denhelji  der  kleuren,  in  djen  geplaaxsu  Hierop  volgden  g£- 
beele  bedden  met  citroen-  en  pompelmoes.  «.  boomen ,  welke 
ia  potten  gekweekt  en  met  vruchten  bedekt  waren.  Het 
viel  ons  in  het  oog,  dat  alle  deze  vruchten  ia  de  vrucht* 
kelken  Qoculamenta)  uitgewasfea  waren,  en  hier  eenea  ter 
gennatnurljpen  vorm  aannamen,  welken  mea  zelfs,  door  en- 
ting meer.  ea  meer  poogt  voort  te  brengen.  Door  deze  mis- 
vorming krijgt  de  vracht  dat  vingervormig  aanzien*  hetwelk 
OQk  in  Eurepefohe  trekkasten  niet  zoa  geheel  zelden  voor- 
komt* In  China  zoekt  men  door  kweekfng  die  gedaante  met 
de  meestmogetigke  vlijt  aaa  het  gewas  te  geven,  niet  alleen 
tot  fieraad  voor  de  tuinen,  maar  ook  om  daarvan:  die  gekonfijte 
produkten.  te  maken ,  welke  jaarlijks,  ia  groote  hoeveelheid 
door  den  handel  naar  buitenlands  gaan»  Men  gebruikt  hier- 
toe voornamelijk  de  kleine  vruchten,  welke  van  drie  tot 
vier  duim  lengte  hebben,,  en  in  fijne  witte  kandjjfuiker  ge- 
kookt worden. 

Verder  ziet  men  groote  bedden  %  met  cameli+Japanica  be- 
plant, ea  andere  weder  geheel  met  hanekammea,  witten, 
gelen  en  rooden;  de  gelen  waren  bijzonder  hoog  opge» 
-fchoten,  en  men  had  ze  meestal  zoo  gefchakeerd,  dat  de- 


m  cm**.  aos 

aelfd*  kleuren  btf  elkander  gevonden  werden.  In  bloempot* 
ces  zagen  wjj  btmboesriet ,  waarvan  de  (tengels  twee  tot  Mi 
voet  hoog»  doch  van  onderen  toe  boven  fpiraalvormig  ge* 
wadden  weren»  t  Onder  de  hooge  boomen  in  deze  tuinen  on* 
derfcheidde  ikh  de  pifatg  ;  om  «aderen  zag  med  flkgerplan* 
ten  zich  verheffen. 

Deze  tuinen  hebben  ook  groote  vijvers»  waarin  vele  zeer 
fchoone  visfehen  zijn>  welke  op  boogie  walgelijke»  doch  la 
China  zeer  gewone  wijle  gevoederd  en  vetgemest  wordea# 
De  zkpkttfen  in  de  lusthuizen  der  tuinen  zijn  meerendeels  van 
eene  gemeene  foort  van  porfelein,  of  beftaan  uit  groote  platte 
fteenen ,  die  op  eene  houten  (telling  liggen  ,  en  in  den  zomer 
regt  aangenaam  zijn  mogen»  als  men  daaraan  gewoon  is* 

De  randen  der  rabatten  zijn  veelal  van  palm  met  kleine 
bladeren;  en  heiningen  van  averrhoa,  olea  flagrant  en  andere, 
ons  onbekende ,  ftruiken  (laan  langs  de  hoofdpaden.  Overi- 
gens doet  de  regelmatige  zamenvoeging  van  prachtige  winter* 
asters  met  oranjeboomen,  carnet/ia's,  calmia*t  en  hooge  bane- 
katnmen  eene  vrij  goede  uitwerking ,  oftchoon  een  Eurtpé- 
aan  zich  daaraan  niet  ligt  gewennen  zal ,  dewijl  de  ganfche 
inrigting  te  zeer  ftrijdt  tegen  alle  bij  ons  geldende  regelen  van 
goeden  finaal*.  Horten/ia's  en  herfst-asters  fchenen  uit  de  mode 
geraakt  te  zijn;  wij  hebben  er  althans  Hechts  weinigengezlën. 

KUêding. 

De  Chin$zen  mogen  wapens  noch  (lokken  dragen  \  in  plaats 
daarvan  hebben  zij  wasJjjers  in  de  hand,  welke  zij»  als  de 
zon  niet  fch$nt ,  achter  in  den  halskraag  (leken*  In  het  ge- 
wone leven  dragen  zij  mutfen  van  zwarte  zjjde,  met  een 
-rood  of  zwart  knoopje  daarop ,  alleen  de  tolbeambten  heb* 
ben  een  klein  rond  fchild  aan  de  muts.  De  rijke  Chineu  gaat 
geheel  in  zijde  gekleed »  en  dikwijls  in  gebloemd  damast.  In 
bet  koude  jaargetijde  draagt  hg  eene  naauwe  zijden  broek  v 
welke  van  onderen  toegebonden  wordt»  doch  niet»  gelijk  de 
onze »  uit  één  (luk ,  maar  uit  twee  deelen  beftaat »  één  name* 
lijk  voor  elk  been »  en  van  boven  zaamgehouden  door  eene 
f  jerp »  die  tevens  nog  dient »  om  een  zakje  voor  het  horlo- 
ge, voor  tabak  en  opium  daaraan  te  hangen.  De  zijden 
bovenhuizen  zftn  in  den  zomer  enkel,  maar  in  den  winter  ge- 
watteerd»  en  worden  op  zyde  vastgemaakt  met  eenige  ronde 
knoopen ,  welke  bij  welgeftelde  lieden  gemeenlijk  van  goud 
zjjn.   Deze  buis  reikt  Hechts  tot  het  midden  des  ligchaams  * 


204  DË  LEBFWflZE 

en  is  bij  de  rijken  zeer  kostbaar.  Wij  hebben  dezelve  vatf 
fluweel  gezien,  geheel. zonder  naad  en  met  ingewerkte  bloe- 
men verfierd  —  ware  meesterftukken  van  de  Chinefche  zijde- 
weverij.  Handfchoenen  draagt  een  Chinees  nooit,  maar  trekt, 
als  bet  koud  is,  zijne  handen  in  de  wijde  mouwen  terug, 
op  eene  wijze ,  dat  men  hem  voor  wanfchapen  zou  aanzien» 

Het  grootfte  fieraad  van  den  Chinees  is  zijn  haarboa;  door 
het  aflbijden  van  denzelven  rekent  h\j  zkh  zoo  zeer  onteerd, 
dat  hij  zich  het  leven  beneemt.  Alleen  de  bedienaren  der 
tempels  dragen  dien  haarbos  niet ,  en  worden  foms  deswege 
met  minachting  bejegend.  Wanneer  men  mee  eenen  Chinees 
boert ,  en  hem  dreigt ,  dat  men  hem  den  haarbos  wil  aflag- 
den,  zal  hij  fteeds  antwoorden:  Liever  den  hals!  Die  haar- 
bosfen  bij  de  mannen  onder  de  Chinezen  zijn  zoo  ongemeen 
lang  en  fterk,  dat  dezelve  in  fchoonheid  niet  behoeven  onder 
te  doen  voor  het  feboonfte  vrouwenhaar  in  Europa.  Men 
verwt  die  mannelijke  fieraden  zwart.  De  pronkers ,  wanneer 
zQ  door  de  natuur  niet  mild  bedeeld  zijn ,  laten  zich  zwarte 
•lijde  in  bet  haar  invlechten ,  zoodat  de  haarbos  hierdoor  eene 
lengte  tot  aan  de  hielen  verkrijgt.  De  opfehik  van  het  hoofd 
is  bij  den  Chinees  eene  zaak  van  groot  gewigt,  en  vereischt 
veel  tj}d. 

De  Chinezen ,  gelijk  bekend  is ,  hebben  het  hoofd  tot  aan 
den  Cchedel  kaal.  Tot  zoo  verre  wordt  het  haar  afgefchoren ; 
hetgeen  echter  een  moeijelijk  werk  is ,  dewijl  het  gedurig  af- 
fnijden  de  haren  hard  als  eene  borftel  maakt.  Hierom  is  de 
klasfe  der  barbiers  in  China  ook  zeer  talrijk ,  daar  niemand 
zichzelven  kan  fcheren ,  en  het  bovendien  veel  meer  tyd  vor- 
dert, dan  bij  ons.  Men  ziet  de  mannen  van  de  kunst  gedu- 
rig rondloopen,  en  onderkent  hen  ligt  aan  den  toeflel  tot 
hunne  werkzaamheden,  welken  zij  gemeenlijk  op  de  fchouders 
mededragen.  In  1832  had  Kanton  alleen  7300  barbiers.  Aan 
de  arme  Chinezen  verrigten  zij  hun  werk  in  het  openbaar ,  op 
de  ftraat  en  op  vrije  plaatfen ;  de  kas ,  waarin  zij  hun  ge- 
reedfehap  bergen ,  dient  tevens  tot  ^ioel ,  en  in  een  ander 
kastje  hebben  zij  eene  vuurpan  en  een  bekken  met  heet  water. 
Deze  geheele  toeflel  is  aardig.  De  Chinefche  barbiers  fcheren 
niet  alleen  den  baard  en  het  hoofdhaar ,  maar  ook  het  geheele 
aangezigt;  bovendien  worden  dagelijks  de  haartjes  in  neus  en 
ooren  met  kleine  werktuigen  afgefneden ,  de  wenkbraauwen , 
gelijk  ook  de  lange  knevels ,  die  bijna  alle  Chinezen  dragen , 
opgemaakt',  en  de  haarbos  op  nieuw  gevlochten. 


\ 


IN  CHINA,  305 

-'  Vfbuwêii  vati  rang  feiet  toen  een  uiterrte  zelden  óp  Jtatat* 
e»  men  kan  dezelve  ia  Kanton  eigenlijk  «tleen  aan  den  oeyef 
der  rivier  te  zien  krijgen,  wanneer  zij  of  uit  de  fchepen  ka- 
men en  in  de  draagbaar  gebragt  worden,  of  fcheep  gaan:; 
om  naar  de  landhuizen  van  hare  .heeren  te  vaten.  Met.  hare 
kleine  voetjes  gaan  zij  dan  als  op\ fielten,,  ftn  dienstmaagden, 
welker  voeten  ten  minfte  iets  groóter  zijn,  moeten:  haar  aan. 
beide  zijden  oriderftetonen.  De  kleeding 'der  ainiienlijke  vrou- 
wen is  theatraal,  en  de  afbeeldingen,  welke» uit  China  tot 
ons  komen ,  zijn  nog  niet  bont  genoeg.  De  opïchik  van  het 
hoofd  inzonderheid  is  zeer  bont,,  en  met  godden  najdden  en 
bloemen  veriiend;  ook  veel  vafoeh  haar  wordt  daarbij  ge- 
bruikt. Wij  hebben  vrouwen  gezien*,  wier  ganfche  gelaat 
wit  geblanket  was,  tot  op  een  paar  roode'vlekkeft.na  op  de 
wangen  en  aan  de  kin;  anderen,  daarentegen 'waren  vleescb- 
rood  gekleurd ,  en  hadden  alleen  op  de  onderlip  eene  roze- 
roode  vrek  ter  gtootte  van  een  dubbeltje.    '  • 

Optogt  bij  het  fluiten  van  een  Huwelijk,  > 

Daar  de  (Iraten  van  Kanton  Hechts  eene  breedte  vin  vflf 
tot  5}  voet  hebben,  is  het  gedrang  in  dezelven  ongemeen 
groot ,  en  dikwerf  ontftaat  er ,  vooral  aan  de  hoeken ,  eene 
zoodanige  opftopping,  dat  men  niet  van  de  plaats  kan  kótóen. 
Nu  eens  trekken  lange  rijen  van  lastdragers ,  met  muzijk  aan 
de  fpits ,  voorbij ,  welke  groote  gefchenken  aan  de  voorname 
Mandarijnen  moeten  overbrengen  i  dan  weder  zijn  hét  lange 
feestelijke  optogten,  welke  den  prijs,  Waarvoor  de  bruid  ge- 
kocht is ,  naar  het  huls  van  hate  ouders  voeren.  Geweldige 
muzijk  en  de  bonufte  opfchik ,  -  gelijk  bij  ons  op  een  gemas- 
kerd bal,  behoorcn  bij  deafc  rijen,  met  gevulde  kisten ,>  man- 
den, fchalen,  fieraden  enz.  De  bomde  verfietfels,  van- fraai 
gekleurd  papier  gemaakt,  dikwerf  rijk  met'  goud  verfierd, 
en  foms  met  honderden  van  aardige  kleine  poppetjes  bezet , 
geven  aan  deze  optogten  wel  een  fchitterend ,  maar  tevens 
een  zeer  zonderling  aanzien.  Als  men  voor  de  eerfté  maal 
zoodanigen  optogt  ziet,  meent  men  werkelijk  eene  khicht  te 
aanfchonwen.  Doch  dezelfde  vertooning  komt  in  eene  zoo 
fterk  bevolkte  ftad  dagelijks  meermalen  weder;  en  daar,  waar 
zulke  optogten  elkander  kruifen ,  is  alle  geineenfchap  voor 
eenigen  tjjd  afgebroken.  Behooren  dezelve  aan  Mandarijnen 
van  hoogen  rang ,  zoo  is  er  een  geleide  van  krijgslieden  bij , 
welke  niet  dé  zweep  in  de  hand  nevens  den  öptögt  gain  en 


300  BA  LEEF.Wgft»  I*.  CHIWA. 

er  zeer  tiotóig  uitaten.  Deer  bef  overbrengen  vanden  koop*. 
prijs  der  Iwuid,  <eltfk  ook  van  de  biuidagefchenken ,  te  bc* 
openbaar  gefchiédt,  ia  de  weelde  *  die  de  Chinezen  deatbi] 
ten  coca:  fpreiden,  teel  grooter  t  dan  bj  de  voltrekking  de» 
huwelijks  in  andere  fanden.  Bij  zoodanige  gelegenheid  heeft 
de  trein  vaneen*  rflken  Hang-  koopman  dikwerf  de  leegte 
van  twee  uren  gaans;  duizenden  en  duizenden  iedigloopers  j 
kfndereo  en  lieden  Qic  bet  gepeupel  worden  daartoe  gehuurd 
en  in  boute,  meestal  geborduurde,  klèederen  geftoken,  welke 
de  armetèn  üecbtg  voor  eenea  dag  buren ,  naar  de  rij  ken 
nieuw  laten  maken.  Honderden  vao  vergulde  kasten,  die  aan 
de  zijden  open  zijn,  opdat  men  de  daarin  liggende  gefchen» 
ken  kan  zien,  worden  oiider  zoodanige»  optogt  gedragen» 
en  dolzenden  van  die  boste  papieren  verfieringen  moeten  aan 
bet  geheel  een*  febittereoden  glans  geven.  Daar  is  buiten 
twijfel  een  aantal  groote  ftbrijken  noodig,  om  zoo  veel  pa» 
pier  te  vervaardigen*  Men  kan  bezwaarlijk  alles  opgeven  > 
wat  er  van  gemaakt  wordt.  Vergulde  draagkasten  voor  zulke 
gelegenheden  zijn  ook  te  huur;  wij  hebben  daarvan  zeer 
groote  magazijnen  gezien,  die  geheel  vol  (tonden. 


TOONB&LANEKDOTEN  EN  BIJZONDERHEDEN  VAN  VROEOEREN 
SK  LATEftEN  T9P* 

-Lot  Je  yoortreffelijkfte  Tooneelfpelers  van  bet  Dretdenfche 
Tooneel  behoorde  christ.  Bijzonder  echter  muntte  hfl 
uit  hi  eene  rol ,  die  meer  nog  de  kunst  eens  koordendanfers  , 
dan  wel  die  eens  Acteurs  vorderde.  In  zeker  ftuk ,  de  firaf 
in  den  Afgrond  getiteld ,  ftortte  hqj  zich ,  namelijk ,  van  eene 
hoogte  van  acht  ellen  af,  buitelde  in  het  vallen  over  den 
kop„  en  kwam  zoo ,  in  hef  midden  des  tooneela ,  op  z?n 
achcerfte  neder*  Dit  kunatftuk  was  even  Jjfeiyk  te  asm» 
Schouwen,  als  gevaarlijk  te  volbrengen,  en  is  na  hem  niet 
wéér  vertoond  geworden*  Toen  ter  tjjd  waren  ook  de  meest* 
Acteurs  fterke  Balletdanfers*  De  meesten  van  hen  badden 
hunne  loopbaan  op  die  wijze  begonnen  en  lang  voortgezet , 
naardien,  tot  omfteeekt  den  jare  1780,  alle  fchouwburgen 
groote  of  kleinere  Balletten  gaven  y  en  dit  was  du*  ook  het 
geval  met  ch*.i&t* 

Geen  Tooneeldichter   fchreef  (naar  luid  dèr  verzekering 


vm  teven  Dmit&èër)  putimmn,  <b»  ijtfrisw*  ky  tor** 
tootetl  op  toaotel,  Boeder  zelf*  te  wetco,  wae  tfl  feet 
daarop  onmiddellijk  volgend*  zou  vooekooeiu  Ook  *  tsmtM 
lm's  Don  Carbt  ia  op  dergehjk*  wipte  entftaani»  en  eiiv 
digt  daardoor  geheel  ander»,  daa  het  *m  "t  begift  «f  aaa 
fchijnt  ce  zullen  afloopen. 

Ot>  ée  Mizftfippi  zfer  me*  tnarir  de  zteldzame  vartüoniflg 
rtfl  dravende  Theaters. .  Deze  fcbotiwburgzaien  ftaan  op 
groote  tewe»,  dfe  v*n  plantaadje  tot  plantaadje,  van»  fltid  rot 
fbd,  tan  ddrp  tm  dorp  den  ftróotn  langs  varen* ,  en  tWir 
venoeven ,  waar  bh»  eene  goedie  ontvwgse  verwacht.  Wkü- 
we*  dé-  toeloop  vermindert ,  ligt  men  net  airfcer,  etf  beproeft 
«flne  fernrin  ehfers.  Mifs  ca r ol:1ïte  c h a p at a n  is  eèrite 
Actrice ,  en  verrokt  de  Trftons  en  Wafaden  van  derr  grootëil 
fttootn.  Ai»  ztj  ffreeft,  Is  dé  BureanHst  altrjtf  tevreden. 
Bersft  viel  aan-  ket  eooneelgezelfchap ,  waartoe  zrj  feehoort, 
hl  zetter  opzigr,  hét  Monopolie  te*  cfeet  van  den  drljvenden 
ffehouwburgi  tegenwoordig  heeft  zij  reeds  tnededingètar. 

De  bekende  Duitfche  Tooneelfpeler  beckstai-tn  werd,  fa 
een  gezelfchap  van  kunstgenooten ,  door  een'  derzelven  %  met 
name  pohl,  gedrongen,  om  Iets  geestigs  of  grappige  tè 
vertellen,  hetwelk  óqz^  afwees.  Eindelijk*  toen  hem  diens 
voortdurende  aandrang  begon  te  vervelen  %  fprak.  hij  volgenr 
derwijze:  n  Ik  droomde  gisteren  nacht,  dat  ik  geftorvea 
was ,  en  voor  de  poort  des  hemels  .ftond.  Toen  ik  aanklopte, 
vexfcheen  petrus,  en  vroeg  mfl,  wat  ik  wilde*  „.Ik  wil 
^  in  den  hemel  F*  antwoordde  ik  kortaf.  n  Wie  zijt  $ijf\-r 
„  Ik  ben  de  Tooneelfpeler  beckmann  van  Merl%a/*  Pe- 
trus trok,  medelijdend,  de  fcbouders  op,  ea  zeide:.  ^Het 
n  doet  mij  leed,  dat  ik  u  niet  van  dienst  kan  zijn;  Tooneel- 
*  (peler»  komen  niet  bit  den  hemd."  Met  deze  woonte»  floot 
kfrdo  poort  ea,  liet  mi  ftaas.  ik  was  eerstee*  weinig hedreai» 
utftld»  maar  fchikte  m$  weldra  in  mijn  lot,  begaf  mij  w*ét 
naar  de  aa*de*  en  kroop  in  mijn  graf.  Ka  verloop  v*i  eewge 
dagen  werd  m&  dooi  eetf  anderen  do  ode  batig*,  dat  mijn 
Collega,  bqil  desgelijks  ket  tüdelpe  met. bet  eeuwige  had 
wcwisfeld,  00  werkeltfk  den  hemel  was.  bRuKngpkftaen, 
Daardoor  oathsatt,  vlieg  ik  andermaal  naisr  de  iMuntipoort, 
ktop  bet  au a  buiten,  en  vraag  hem ,  d*cp<  gskreakt  door 
die  achterftelling ,  waarom  hij  voor  mij  de  poort  gefloten , 


aOB  TOONEELAHEKDOTEN. 

£n  mijnen  kameraad,  den  Toooeelfcéler  pohl,  binnengela- 
ten had'?  „Goede  vriend  f'  antwoordde  petrus,  mij  op 
den  fchonder  kloppende,  „  maak  u  niet  driftig:  pohl  U 
n  in  zga- ganfcbe  .leven  geen  Tooneelfpeler  getf  eestl**  —  Mfln 
droom  is  uit,  JVÏijne  HeerenT* 

Bij  eene  openbare  proef,  in  een'  der  Schouwburgen  te 
Milaan  y  gaf  een  der  aanwezigen  den  nog  zeer  jongen ,  ver- 
maarden rekenaar  pugliesi  dit  voordel  op:  Eene  beroem- 
de zangeres  (hier  wendden  zich  aller  pogen  naar  Mad. 
malibran,  daar  tegenwoordig)  werd  door  een'  Tooneel* 
directeur  voor  30  ceprefentatiën  geëngageerd ,  en  wel  tegen 
3000  lires  telkenmale  als  zij  in  eene  tragifche,  en  2500 
als  zij  in  eene  komifche  Opera  optrad.  Bij  het  eindigen  dier 
30  reprefentatiën  ftelde  cje  Directeur  aan  de  hooggefchatte 
kunftenaresfe  de  fom  van;  85,500  lires  ter  hand.  Hoe  vele 
malen  heeft  nu  deSignora  in  de  Opera  feria,  en  hoe  vele  ma- 
len in  de  Opera  bufa  gezongen?  —  Het  kind  bezon  zich 
eene  halve  minuut  lang,  en  beantwoordde  toen  de  vraag  met 
deze  woorden :  „  De  Donna  heeft  21  ernftige  en  9  komi- 
fche partijen  gezongen/' 

Le  mier  re  had  een  treurfpel  vervaardigd  onder  den  titel 
Willem  Teil.  Er  was  echter  niets  van  dat  voortreffelijke  in'i 
waarmede  dat  onderwerp  door  den  voortreffelijken  schil-, 
ler  is  behandeld»  Het  publiek  nam  dus  ook  de  vertoo- 
ning van  hetzelve  niet  gunftig  op ,  en  er  lieten  zich*,  na  de 
eerde  reprefentatie ,  flechts  zeer  weinige  aanfchouwers  bij  de 
vernieuwde  vertooning  vinden;  te  welker  gelegenheid  de  be- 
kende Actrice  arnauld  tot  een*  harer  bekenden  zeide*: 
„  Het  fpreekwoord  zegt  wel:  geen  geld  geene  Zwitfers} 
„  maar  hier  zijn  meer  Zwitfers  dan  geld/9 

Lodewjjk;X1V  was  eens  tegenwoordig  bij  de  uitvoe- 
ring van  een  geestelijk  zangfluk,  waarvan  de  tekst  in  het 
Latijn  gefield  was.  In  hetzelve  herhaalde  een  koor  van  zan- 
gers zeer  dikwerf  het  woord  nycticorax  (eene  nachtraaf): 
Sicut  nycticorax  in  domicilio.  De  Koning  vroeg  nu  aan 
eenen  Prelaat ,  die  niet  ver  van  hem  verwijderd  ftond :  „  Wat 
„  beteekent  toch  dat  woord  nycticorax  tT  De  Prelaat  wist 
het  evenmin  als  de  Koning  zelf,  maar  bedacht  zich  evenwel 
niet  lang,  en  antwoordde  zonder  den  minden  fchroom:  „  Si- 


TOONBELANEKDOTEN.  .  200 

n  rel  dk  is  de  naam  van  een*  der  vooroaamfie  Hovelingen: 
n  van  Koning  david." 

Een  jongman  ftond  in  den  bak  der  Parijfcke  Opera.  Hij 
wil  op  z^jn- horloge  zien;  't  is  weg.  Hij  zoekt  in  vest-  en 
broekzak  %  vergeefs :-  't  moet  hem  ontftoien  zjjn.  Hy  ziet 
zijn*  buurman  aan ,  die  ,bem  te  zelfden  tijde  zqlings  aanziet. 
Dit  komt  hem  verdacht  voor.  Hij  maakt  korte  metten ,  en 
bijt  hem  op  een'  forfcben  toon  in  't  oor:  »  Mqn  horloge, 
of  ik  laat  u  arresteren  f*  —  n  Daar  is  't;  maar,  om  Gods 
wille,  maak  mjj  niet  ongelukkig!"  —  Thuiskomende,  was 
hy  niet  weinig  verwonderd,  zjjn  horloge  op  den  fchoorfteen'- 
mangel  te  zien  liggen,  waar  hy  't  vergeten  had,  en  —  een 
ander  in  z|jn*  zak  te  vinden,    o  Geweten ! 

Onder  lodewqk  XV  kwam  de  beroemde  Kastraat  ca  f- 
farelli  naar  Parijs,  en  zong  voor  den  Koning  en  het 
Koninklijke  Huis.  Ten  teeken  zijner  tevredenheid,  fchikte 
hem  de  Koning  eene  kostbare  gouden  fnuifdoos  toe.  „  Wat  1'* 
riep  CAFPARELLiden  overbrenger  toe;  „  de  Koning  van 
„  Frankrijk  zendt  mij  deze  doos?  Behoud  ze  maar;  want 
n  zie,  daar  liggen  er  dertig  bijeen,  allen  kostbaarder  dan 
„  deze.    Ware  zij  ten  minfte  nog  met  's  Konings  portret  voor- 

„  zien "  -*  „  Mgnheer!  de  Koning  vui  Frankrijk  fchenkt 

„  Hoogstdeszelfs    portret   niet   dan  aan  Gezanten.  . . . ."  — 
n  Wel  nu,  laten  dan  zyne  Gezanten  voor  hem  zingen]" 

Toen  lully  eens  een  zyner  Opera-aria's  met  bijgevoeg- 
den  Latijnfchen  tekst  in  de  kerk  hoorde  zingen ,  verzuchtte 
hij:  „  Goede  God]  vergeef;  ik  had  ze  niet  voor  U  ge- 
smaakt." —  Den  kenner  moeten  zulke  Opera-aria's  in  de  kerk 
zeer  (lichten  I 


BROU88AI8*  GENEESKUNDIGE  BRKEERING. 

Wie  heeft  niet  van  den  vermaarden  P ar  ij  f c  hen  Geneesheer 
BRoussAis  en  van  zijn  bloedzuigersftelfel  gehoord ,  dat  den 
kranken  alle  bloed  ontrooft,  en  hem  tot  een  ellendig,  bleek 
en  mager  geraamte  maakt,  opdat  hem  de  Dokter  nieuw  bloed 
bgbrenge,  ouderfteld  dat  hjj  niet  onder  de  kuur  ft  erve,  het- 
geen meermalen  gebeurt ,  doch  van  weinig  beduidenis  is ,  wijl 
het  hier  eeniglijk  op  het  fielfel  aankomt?    Wel  nri,  Dokter. 


tt&  BRoussAft'  *tnmmnmDio&  bbuering* 

EXotJfJAis  li  beheert!  be  wgetekUgt  padêueQ»  die  toe 
hiertoe  eiken  morgen  fidderden  en  beefde» ,  wanneer  de  man 
mee  zijn  gevolg  van  bloeddorftige  wormen  verfcheen ;  die  zelfs 
bij  nacht  in  hunne  droomen  die  zwmgroene  watervampyren 
zagen  «  fjsfeooé  klevend  op  hun  voorhoofd  roeiden  zwtl- 
len ,  en  ze  aan  en  achter  hnnne  ooren  en  ta  de  flapen  des 
hoofds,  ah  twafre,  leelijke  harpijenlokken ,  imnden  te  han- 
gen; de  fcerftelletoden,  die  tot  hiertoe  met  vermagerde,  feleeke 
en  beenige  handen  naar  krachtige  fpijzen  grepen ,  welke  de 
Dokter  ten  ftrengfte,  als  ware  het  vergif,  verbood,  —  stl 
déze  lijdenden  mogen  zich  verblijden ,  want  bloedzuigers  en 
dieet  van  den  Heer  broussais  zijn  niet  meer I  Op zekerefl 
dag  bevond  hfl  zich  zeïf  onpasfeïftk.  Terftond  eene  driedtfo- 
bele  dofis  bloedzuigers!  Vijftien  hier,  vijftien  daar,  twintig 
boven,  twintig  beneden,  dertig  van  voren  en  veertig  van  ach- 
teren. Daarbij  een  dieet ,  waarbij  eene  vlieg  van  hoqger  moest 
fterven.  Nadat  dit  een*  dag  zoo  had  voortgeduurd,  voelde  de 
Dokter  zich  den  pols ,  en  vond ,  tot  zijne  groote  verwonde- 
ring ,  dat  die  zwak  en  ongeregeld  floeg.  En  toen  hij  nu  de 
tong  in  hare  volle  lengte  voor  den  fpiegel  had  uitgefloten , 
knikte  hij,  en  fprak  kortaf:  „Goed,  ikverftauT  Een 
kwartier  uurs  daarna  liet  hij  zich  dertig  bloedzuigers  aan  ieder 
been  zetten ;  en  toen.  ze  afgevallen  waren ,  legde  hij  zich , 
zonder  iets  te  nuttigen ,  ter  rpste.  Des  anderen  morgens  — 
onbegrijpelijk!  nog  geene  beterfchap;  integendeel  gevoelde  de 
Dokter  eene  ongemeene  zwakheid  door  al  de  leden.  „  De 
bloedzuigers  hebben  nog  niet  genoeg  gezogen ,"  dacht  hij 
bij  zickzelven ,  en  liet  zich  wederom  twintig  in  den  nek  zet* 
ten»  Vergeefs  I  Gevolgeljjk  verfche  bloedzuigers.  In  *t  kort , 
koeits  ,  bloedzuigers ,  dieet  en  zwakte  hielden  getijjten  tred* 
't  Was  inderdaad  beklagelijk,  den  armen  Dokter  te  zien:  holte 
wangen  en  bleeke  lippen ,  als  een  doode.  Hij  bemerkte  ein- 
delijk zelf,  dat  hij  zich  op  den  regten  weg  naar  het  kerkhof 
bevond.  Daarom  dacht  hy,  op  den  vierden  dag:  „Welaan, 
daar  men  toch  eenmaal  fterven  moet ,  zoo  wil  ik  mij  vooraf 
nog  wat  te  goed  doen  en  met  eene  volle  maag  fterven !  Te 
fterven  aan  eene  overlading  der  maag ,  ziedaar  de  beste  wijze, 
otn  bloedzuigers  en  diëe?  in  eere  te  bonden !"  Nu  liet  h#  zich 
eene  fappige  kotelet  en  eene  flesch  bourgonje  brengen.  Toen 
hij  alles  georberd  en  de  flesch  geleegd  had ,  logde  hij  zich  om 
te  fterven  neder ,  en  fliep  terftond  is.  Maar  de  Dokter  had 
zich  verrekend,  want  des  anderea  morgens  ftondbij  veAwikt 


BROUSSAIS'  GMttfBIMDIGB  BEKEERING.  '  Hl 

op,  voelde  zich  ongeoeen  rerfterkt,  es  veel  beeei  dan  giste- 
ren.  „  O  ho !"  dacht  hij  ,  „  dat  it  de  zenuwfyanning,  die 
fteeds  den  doodrtrijd  voorafgaat;  niets  beter  dan  eene  dubbele 
dofis."    Andermaal  eene  fappige  kotelet  en  eene  flesch  bour- 

gonje.    Doch,  dat  ik  mjj  bekorte:  de  doodftï^jd  was  lang, 

acht  volle  dagen,  na  verloop  van  welke  de  Dokter  beter, 
gezonder  en  krachtiger  zich  gevoelde,  dan  ooit  te  voren. 
Thans  ging  hen  een  licht  op  wegens  zijn  eigen  ftelfel ;  hfl 
verliet  bloedzuigers  en  dieet,  en  nam,  in  flede  daarvan, 
zqne  toevlugt  tot  goed,  voedzaam  en  overvloedig  eten  en 
drinken. 

CARL  RAPPO.  (•) 

Jaf  'k  ben  bij  Rappo  ook  geweest, 
En  'k  zag,  wat  men  in  de  Oudheid  leest, 
Van  Herkules'  en  Simfon*s  magt, 
En  Titans;  groot  van  ligchaamskracht , 
.  De  Fabel  en  't  Gewijd  Berigt , 
Zoo  vaak  door  't  Ongeloof  betigt, 
Geftaafd;  —  'k  zag  menig  wonder  Huk 
Verrigten,  niet  bij  bloot  geluk, 
•      Of  van  een  loos  bedrog  ontleend: 

't  Was  kracht,  met  oefening  vereend.  — 
Dat  ballen-,  mesten-,  kogelfpel; 
Die  hand  zoo  vlug ,  dat  oog  zoo  fnel ; 
Dat  juistberekend  evenwigt; 
Die  last  op  neusbeen  en  gewricht; 
Dat  ftaafgetil  door  fp ierenkracht, 
Het  zwaartepunt  op  't  verst  gebragt; 
Dat  knodsgedril  door  mannenvuist, 
Die  't  zwaarfte  blok  te  morzel  gruist; 
Die  centenaars,  geligt',  gezwaaid, 
Dat  menigeen  het  brein  fchier  draait ; 
Dat  achterwaarts  gebogen  lp  f, 
Gelijk  een  eikenftam  zoo  ftijf , 
En  in  dien  (land  een'  last  getorscht 
Van  mensch  en  wigt,  op  hand  en  borst 
Geheven,  met  zoo  klein  bezwaar, 
Alsof  't  een  ligte  veder  waar' ; 
Dat  ftrekken  van  den  arm  in  't  lang 
Aan  de  opgerigte  ijz'ren  ftang, 
En  't  zwevend  flappen  in  de  lucht, 
Als  ware  't  flechts  een  looze  Klucht ; 
Dat  zwaaijen  om  een  molenas , 
Alsof  de  man  een  wiekzeil  was : 

CO  Ter  gelegenheid  dit  de  Dnitfche  Herkulei  bier  te  lende  eeve  bewon* 
dering  verwekte  en  eenen  indrok  (ebeen  te  «eken,  eleof  Mgcbaenf  kracht  iets 
YtriitnftWh  vut. 


212  CARL  RAPFO. 

Dat  alles ,  en  nog  meer  daarbfl , 
Wekte  n  verbazen ,  zoo  als  mij. 
Wij  zagen  met  bewondering, 
Dat,  wie  er  d'  aanleg  toe  ontving, 
Alleen  door  oefening  en  vlijt, 
Een  wonder  zijn  kan  van  zijn'  tijd. 
Maar,  peinzen  wjj  daarop  eens  door, 
Dan  doet  zich  dra  het  denkbeeld  voor, 
Dat  in  den  mensch  een  kracht  beftaat, 
Die  deze  ver  te  boven  gaat. 
Die  Rappo,  zóó  door  elk  gevierd, 
Wat  is  fajj  bij  het  woudgediert' , 
Wat  bij  den  elefant  en  't  paard, 
Die  Rappo's,  ons  ten  diende  op  aard', 
Die  dommekrachten ,  zoo  men  wil , 
Van  ons  beleid,  van  onzen  wil? 
Zwicht  hij  niet  hier  voor  grooter  magt, 
Die  menfchelijke  dommekracht? 
Is  hij  niet,  die  zichzelv'  bedwingt, 
Meer  fterk ,  dan  die  een  ftad  befpringt  ? 
Ligt  is  de  Herkules  een  kind, 
Ja  menig  ligt,  dat  hem  verwint, 
Wanneer  de  Rede  van  hem  vraagt 
Een  kracht,  die  ed'ler  ftempel  draagt*         a 
Morele  kracht  is  't  fchoone  woord,     • 
Dat  men  thans  daaglijks  leest  of  hoort; 
\  Maar  ieder  niet,  die  't  hoort  of  leest, 

Bepeinst  het  met  bedaarden  geest. / 
Het  is  een  kracht,  die  eiken  mensch 
Betaamt,  by  woord  en  daad  en  wensch; 
Een  kracht,  die  dwazen  wijsheid  leert, 
De  wijze  bovenal  begeert; 
Die  Salomo  zijn'  rijkdom  fchonk, 
In  armoe  vaak  met  luister  blonk,    . 
Den  (laaf  verheft  in  't  fmaadlijkst  lot, 
En  zelfs. met  boei  en  kerker  fpot; 
Die  huisgezinnen  zaiigfpreekt, 
Schoon  't  levenspad  flechts  doornen  kweekt; 
Die  kleine  Staten  magtig  maakt , 
Schoon  overmagt  van  woede  blaakt; 
m     Die  ons  Hem  nader  brengen  moet, 
~     Wiens  voorbeeld  ons  haar  kennen  doet; 
Die  eind'lijk  ons ,  in  't  ftervensuur , 
Doet  zegepralen  op  natuur.  — 
Ziet ,  -Vrienden ,  dit ,  dit  is  een  kracht , 
Verheven  boven  ligchaamsmagt  l 
Die  kracht  vermag  oneindig  vee*; 
Zij  valle  ons  meer  en  meer  ten  deel, 
Den  Vorst  en  't  lieve.  Vaderland ! 
Dan  zegent  ons  Gods  Vaderhand. 

a  j.  w.  jjntema. 


M  E  N  G  E  L  W  E  R  K. 


redevoering ,  btf  gelegenheid  der  feestvie- 
ring van   het  vjjftigjario  bestaan  der 
maatschappij:  tot  nut  Van  *t  alge- 
meen 9    DOOR    HET     DEPARTEMENT 
MBDEMBLIK,    OP    DEN  15  DEC. 
1834,    GEHOUDEN, 

DOOR 

S.  HOEKSTRA, 

Predikant  bij  de  Doopsgezinden.  (*) 
Koor. 

't  Is  feest  1  bet  loflied  rijz'  |  een  dag  mag  ons  befiralen , 
Zoo  fchoon  als  immer  is  geweest  lx 
Zingt  allen  met  ontboeiden  geest  t 

Ook  hier  weerklink*  de  toon,  die  Neérland  deed  herhalen:    ' 
*t  Is  feest,  't  is  feest,  't  is  feest! 

't  Is  feest ,  voor  wie  van  deugd ,  van  wetenfehap  en  kunden 
De  fchoonfte  en  rjjkfte  bloemen  leest; 
Die  't  nut  van  and'ren  allermeest, 

Zelfs  boven  eigen ,  zoekt.  De  Godheid  met  haar  gunften 
Beftrale  ons  broederf  eest ! 


H« 


Let  feestuur  heeft  dan  ook  voor  ons  geflagen.  Zou- 
den wij  alleen  zwijgen ,  waar  geheel  Nederland  juichte? 
Onze  inrigting  beftond  vijftig  jaren ;  eene  inrigting ,  die 
zulk  een'  fchoonen  naam  draagt  en  zoo  treffend  beant- 
woordt aan  dien  naam ,  die  werkzaam  is  zoo  geheel  over- 
eenkomitig  de  aandrift  van  het  welgeplaatfte  hart ;  eene  in- 
rigting ,  wier  doel  zoo  eenvoudig  en  verheven  tevens  is  5 
en  te  gelijk: zoo  gemakkelijk  te  bereiken;  eene  inrigting ^ 

(*)  De   Gezangen   zijn    vervaardigd  door  -a.  bee&pq. 
Lector  dan  het  Koninklijk  Inflituut  Ver  Marine. '" 
MENQELW.    1835.  NO,   5.  Q 


214  REDEVOERING. 

die  allerwegen  haren  weldadigen  Invloed  vertoont,  waar- 
van de  vruchten ,  bekoorlijk  zoo  door  haar  uitwendig 
fchoon  als  inwendig  zoet  ,  ons  dag  aan  dag  in  de  oogen 
•  vallen;  eene  inrigting,  zoo  als  er  nergens  eene  in  geheel 
Europa  beftaat  ,  echt  Nederlandsch  ,  zoo  overeenkomftig 
het  Nederlandfche  karakter,  de  voorname  oorzaak  en  (leun 
van  dien  innerlqken  welftand  ,  waardoor  Nederland  zich 
boven  alle  andere  landen  van  Europa  verheft*  Die  inrig- 
ting telt'  vijftig  jaren.  Wie  lid  van  dezelve  is,  jubelt; 
wie  door  dezelve  beweldadigd  is  en  wordt  ,  jubelt ;  wie 
belang  bij  dezelve  heeft ,  jubelt. 

Het  zou  gewis  overeenkomftig  onze  tegenwoordige  (lem- 
ming en  allezins  doelmatig  zijn,  zoo  ik  u  heden  voor 
den  geest  riep  den  oorfprong ,  den  voortgang ,  de  werk- 
zaamheden ,  de  lotgevallen  der  Maatfchappij ,  ten  ebde 
wij  in  onzen  hoogen  dunk  van  dezelve  nog  verflerkt  wer- 
den, en  wij  te  meer  (lof  van  vreugde  ontvingen  over 
derzelver  bellaan  en  bloei  tot  pp  dezen  dag.  Op  gelijke 
wijze  vieren  wij  andere  feesten,  Het  kiud  (lelt  bij  de 
verjaring  van  zyne  ouders  zich  voor  den  geest,  wie 
de.  ouders  voor  hem  zijn  en  wat  bij  aan  hen  is  ver* 
pligt ,  en  dit  bgart  hem  innige  vreugde  over  het  verlen- 
gen van  hun  leven ;  hij  viert  feest.  Doch  deze  herinne- 
ftïg  is  reeds  gefchied  door  hem ,  die  tijdelijk  afcn  het 
•hoofd  der  Maatfchappij  (lond,  den  zeer  verdienftelijken , 
in  dq  Maat(£happij  grijs  geworden'  m.  c,  van  hall* 
Sommigen  uwer  hebben  zelve  den  man  hooren  fpreken ; 
anderen  hebben  uitvoerige  uittrekfels  van  zijne  rede  ge- 
kzeii ;  openlijk  is  van  dezelve  ook  hier  te*  plaat  fes  ver- 
flage gedaan;  daarenboven  is  zij  reeds  in  druk  verfche- 
oen  9  en  zal  fpoedig  aan  een  iegelijk  uwer  worden  ter 
band  gefield.  En  wie  nog  vollediger  berigtea  moge  ver* 
kageü ,  dan  die  hier  gegeven  zyn  9  de  Gedenkfchriften 
der.  Maatfchappij  voor  de  tweede  vijfentwintig  jaren  van 
\lux<  taftaan,.  die  ook  reeds  in  druk  voorhanden  2ijny 
gullen  hfim  volkomen  bevredigen.  Neen,  ik  wil  niet 
in  herhalingen  treden ,  of  u  voorhouden ,  wat  gij  zelve 
tóett  fpoedig  lezen '?ult;  van  een  ander  ftandpunt  wil  ik 


REDEVOERING.  215 

Utre  feestvreugde  leiden,  en,  Is  het  mij  mogelijk,  die 
nog  verhoogen. 

Allen  kent  gij  de  Maatfchappij  ,  en ,  de  een  meer ,  de 
ander  minder ,  allen  weet  gij  toch ,  wat  zij  heeft  ge- 
daan ,  wat  goeds  zij  heeft  gefticht.  Hooge  ingenomen- 
heid met  de  Maatfchappij  mag  ik  bij  u  allen  vooronder- 
ftellen ,  en  daarom  ook  wanne  blijdfchap  over  derzelver 
vijftigjarig  aanwezen.  Maar,  is  er  nu  niets,  dat  deze  blijd- 
fchap kan  temperen?  is  er  niets,  dat  het  kind  verontrust, 
als  het  zijnen  ouderen  gelukwenscht  met  hunne  verjaring? 
Ja,  het  is  de  gedachte  aan  de  toekomst,  de  vrees,  of 
het  die  goede  ouders  nog  wel  langen  tijd  zal  bezitten  t 
Daarom  ftort  het  voor  de  ouders  h^t  vol  gemoed  in  wen* 
fcheö  uit,  en  heft  biddend  hart  en  hand  ten  Hemel.  Voor* 
steker  paart  zich  aan  de  zoo  genoegelijke  gewaarwording 
over  het  tot  hiertoe  beftaan  onzer  edele  Maatfchappij  de 
min  aangename  van  twijfel,  of  de  fcherpe  tand  des  tijds, 
cfie  alwat  menfchelijk  is  floopt ,  ook  eerlang  haar  vernie* 
tigen  zal ;  of  de  worm  der  vergankelijkheid,  die  alles  on- 
dermijnt ,  ook  eerlang  knagen  zal  aan  hare  grondvesten ! 
Deze  bekommering  zal  ik  trachten  weg  te  nemen ,  om 
aïzoo  te  bewerken ,  dat  ons  hart  geheel ,  van  vreugde 
gloeije ;  ik  zal  trachten  aan  te  toonen ,  hoe  ongegrond 
de  vreeze  zij  voor  eene  eïndeüjke  vernietiging  onzer 
Maatfchappij.  Ik  zal  u  de  Maatfchappij  voordellen ,  aïs 
uit  derzeher  aard  eene  duurzame  'inrigting. 

Wanneer  ook  menfchen  zich  immer  vereenigden ,  ahfjd 
hing  de  duur  der  vereeniging  af  van  het  doel ,  dat  zij 
zich  voorftelden ,  en  van  de  middelen  9  die  zij  aanwend- 
den ,  om  hetzelve  te  bereiken.  Betrof  dat  doel  zaken , 
de  bemoeijing  van  den  geest  eigenlijk  niet  waardfg,  of 
zaken ,  niet  beftaanbaar  voor  de  regtbank  der  ftrenge  ze- 
delijkheid ,  of  zaken ,  waarvan  de  verkrijging  <fe  krach- 
ten van  den  mensch  te  boven  ging,  —  of  gebruikte  men 
wt  een  op  zfchzefve  edel ,  betamend ,  bereikbaar  doel 
ongefchikte  of  ongeoorloofde  middelen ,  —  de  vereerd* 
ging  hield  fpoedig  op  te  beftaan.  Dat  leert  ons  de  on* 
dervinding ,  die  beste  leermeesteres  van  allen.  — *   Ooi: 

Q2 


"216  REDEVOERING. 

onze  Maalfchapplj  is  eene  vereeniging  van  menfchen, 
werkzaam  tot  zeker  doel;  En  wat  dit  doel  zij ,  wordt 
dadelijk  te  kennen  gegeven  door  haren  naam':  tot  Nut 
yan  9t  Algemeen. 

Nut  van  het  algemeen  is  dus  het  doel,  dat  de  Maat* 
fchappij  beoogt,  en  wel  nut  in  den  uitgebreidflen  zin 
des  woords ;  nut  of  voordeel ,  zich  niet  bepalende  tot 
enkele  betrekkingen  of  toeftanden ,  waarin  iemand  zich 
bevinde,  b.  v.  tot  het  bedrijf,  dat  iemand  uitoefene; 
maar  nut ,  volftrekt  tot  alles  zich  uitftrekkende ,  wat 
iemand  is  of  doet ,  nut  voor  iemand ,  geheel  zoo  als  hij 
beftaat ,  voor  zijn  geheele  wezen  als  men$ch.  Verlich- 
ting van  het  verftand,  die  ook  verbetering  des  harten 
werkt,  is  wel  de  voorname  zorg  der  Maatfchappij.  Groo- 
tendeels is  zij  dus  eene  wetenfchappelijke  vereeniging; 
niet  zulk  eene,  welker  leden  met  elkander  het  gebied 
der  wetenfchap  doorkruifen,  en  elkander  behulpzaam  zijn, 
om  dieper  en  dieper  in  de  zich  daar  bevindende  fchuil- 
hoeken  in  te  dringen:  de  Maatfchappij  beftaat  niet,  om 
zelve  zich  kennis  te  vergdren,  maar  zij  is  zulk  eene  we- 
tenfchappelijke vereeniging ,  waar  men  de  kennis ,  elders, 
op  wegen  buiten  de  Maatfchappij  verworven,  aan  ande- 
ren mededeelt,  opdat  zij  daarmede  hun  voordeel  kunnen 
doen.  Godsdienst  en  zedekunde ,  waarbij  de  mensch  wel 
het  hoogde  belang  heeft,  ftaan  aan  het  hoofd  der  we- 
tenfchappen,  die  op  deze  wijze  door' de  Maatfchappij 
behandeld  wordon.  Omdat  men  echter  on  dit  gebied  zoo 
ligteiijk  dwaalt,  wil  de  Maatfchappij  de  kennis,  die  an- 
deren godsdienïtig  en  zedelijk  verlichten  en  verbeteren 
zal  9  geput  hebben  uit  de  Openbaring ,  en  wel  uit 
tie  zoo  naauwkeurige ,  volledige  Christelijke  Openbaring, 
waarin  de  Schepper  zelf  zijne  natuur,  werkzaamheden 
en  gezindheid,  en  te  gelijk  den  aard,  de  vcrpligting  en 
de  beftemming  van  zijne  redelijke  fchepfelen,  ontvouwd 
heeft.  —  3oo  werkt  op  hechte  grondflagen  de  Maat- 
fchappij tot  uut ,  en  wel  tot  nut ,  niet  van  eène  bijzon-! 
fiere  foort  of  eene  bepaalde  klasfe  van  menfehen.  Gelijk 
zij  zich  in  de  wetenfehappen ,  tot  welke  zij  zich  bepaalt, 


RËDÊVOBJUNC.  %it 

geene  grenzen  heeft  géfteld,  indien  die  fiectits  wezenlijk 
nut  aanbrengen,  zoo  heeft  zij  zich  ook  geene  grenzerf 
gefteld  in  de  voorwerpen,  tot  wier  verlichtingen  ver- 
betering zij  werkt.  Allen ,  wier  toeftand  als  mensch  voor 
verbetering  vatbaar  is,  zijn  voorwerpen  harer  bemoeijing : 
zij  werkt  tot  nut  van  het  algemeen.  Het  fpreekt  echter 
van  zelve ,  dat  aan  verftandsverlichting ,  die  tot  uitwen- 
dige  en  inwendige  verbetering  leidt ,  de  burger-  en  ge- 
ringere klasfe  meer  behoefte  heeft,  dan  de  meer  aanzien- 
lijke (landen.  Daarom  wijdt  ook  de  Maatfchappij  vooral 
aan  de  eerften  hare  zorg.  Zij  wil  hen- wel  niet  tot  ge- 
leerden vormen,  maar  hun  'die  kundigheden  toededen, 
die  den  mensch  als  verftandig  wezen  volftrekt  betamen, 
die  hem  een  gefchikt  voorwerp  in  de  zamenleving  ma- 
ken, die  hem  het  ware  levensgenot  aanbrengen.  —  Nut 
van  het  algemeen  is  het  doel  der  Maatfchappij ;  en  wie 
zou  het  nu  beneden  de  bemoeijingen  van  zijnen  geest 
achten ,  om  tot  dit  doel  mede  te  werken  ?  wie  dit  doel 
flechts  eenigermate  als  onzedelijk  kunnen  afkeuren?  wie 
dit  doel  onbereikbaar  befchouwen? 

En  ook  de  middelen ,  die  de  Maatfchappij  aanwendt , 
zijn  allezins  gefchikt,  allezins  geoorloofd.  —  Wie  zich 
voor  die  taak  berekend  acht ,  bij  treedt ,  door  de  Maat- 
fchappij zelve  daartoe  uitgelokt,  als  fchrijver  op,  en 
ontvouwt  een  of  ander  vak  van  nutte  wetenfehap  in  de 
taal  des  dagelijkfchen  levens,  op  eene  wijze,  die  onder 
de  algemeené  bevatting  ligt  en  onderhoudend  is  voor  den 
lezer :  dan  worden  die  gefchriften  algemeen  verfpreid , 
en  het  kan  wel  niet  misfen ,  of  dit  is  van  gewenschte 
gevolgen.  Zoo  werkt  de  Maatfchappij  óp  allen.  Maar, 
om  in  haar  vöorgeftelde  doel  wèl  te  flagen,  heeft  zij 
met  volle  regt  gemeend ,  vooral  op  het  aankomende  ge- 
flacht  te  moeten  werken. 

Zij  heeft  alzoo  de  verbetering  van  het  onderwijs  op 
zich  genomen;  zij  heeft  dat  ingerigt  naar  de  vatbaarheid 
der  kinderen;  zij  heeft  eene  menigte,  naar  het  begrip  der 
kinderen  *  berekende ,  fchoolboekea  geleverd;  zij  heeft 
den   onderwijzers  gefchikte   handleidingen  gegeven ;    zij. 


218  REDEVOERING- 

heeft  zel?e  fchoten  opgerigt ,  vooral  om  da&rin  bet  kroost 

van  minvermogenden  te  ontvangen  en  geheel  naar  hare 
inzigten  te  vormen.  Zoo  regelt  zij  doelmatig  de  eerde 
verftandsontwikkeling ,  en  legt  vaste  gronden,  waarop 
naderhand  met  de  meeste  vrucht  ook  door  baarzelve  kan 
worden  voortgebouwd.  (*)  £n9  opdat  geen  bezwaar  de 
gunftige  werking  van  hetgene  zij  daarftelt  verhinderen 
moge ,  draagt  zij  zelve  de  kosten  van  alle  "bare  onderne* 
mingen ,  en  vordert  van  de  belanghebbenden  of  geheel 
geene  of  flechts  eene  geringe  fchadeloosftelling.  (t)  Doel* 
treffend  is  deze  maatregel  aan  alle  zijden;  dezelve  ftelt 
den  toegang  tot  de  harten  van  minvermogenden  geheel 
open  ,  en  werkt  ook  ten  gunftigfte  op  de  innerlijke  ge- 
fteldheid  der  Maatfchappij. 

De  Maatfchappij  is  daardoor  eene  vereeniging  niet  enkel 
van  menfchen  van  kennis ,  maar  eene  vereeniging  van  alle 
(landen ,  waar  ieder ,  wie  hij  ook  zij ,  met  zijne  vermo- 
gens tot  nut  van  het  algemeen  werkt ,  en  waar  ieder » 
betgene  hij  in  zijnen  (land  en  zijne  ervaring  ontdekt  heeft 
als  tot  algemeen  nut  kunnende  dienen  ,  openbaren  kan* 

Ja  9  dat  kan  ieder  9  en  mag  ook  ieder :  in  onze  Maat- 
fchappij hebben  alle  leden  gelijke  regten.  De  werking 
tot  nut  van  het  algemeen  gaat  niet  van  fommigen  in  d* 
Maatfchappij  uit,  zoodat  de  overigen  flechts  werktuige- 
lgke  hulpmiddelen  zqn  zouden.  Zij  zijn  het  niet  verder  > 
Ban  in  zoo  verre  zij  zelve  er  zich  toe  willen  verlagen. 
De  inrigting  der  Maatfchappij  vordert  het  niet  9  wil  het 
niet,  wil  het  tegendeel;  zQ  geeft  aan  elk  harer  leden 
zijne  (tem ,  en  wil  van  elk ,  dat  hij  zijn  gevoelen  ver- 
klare*  —  De  afdeelirigen  der  Maatfchappij ,  verdeeld  naar 
de  onderfcheideae  plaatfén*  waar  hare  leden  zich  bevin- 
den, houden  ieder  is  hare  plaats  hare  vergaderingen , 
om  te  overleggen,  wat  nut  zij  ftichten  kunnen  bij  de- 
genen ,  die  haar  omringen ,  en  zij  brengen  dat  onafhan- 
kelijk van  anderen  ten  uitvoer.    Ontdekken  zij  iets,  dat 

(*)  Zie :  Proeve  eener  beknopte  Gefchiedenis  van  het  lager 
Onderwijl  in  om  Vaderland>  door  a.  j.  b  e  r  k  m  o  ü  T,  bl#  18  enz, 
(f)  Zie  hetzelfde  w«rkj«,  bl.  20  en  91. 


R£OG  VOERING.  219 

ook  elders  nuttig  aöir  kanoen  zijn ,  zij  laten  hare  rtem 
gelden  in  den  kring  der  Afgevaardigden  van  alle  afdee- 
lingen ,  waar  het  geheele  ligchaam  der  Maatfchappij  ver- 
tegenwoordigd wordt.  Voorzeker  is  ook  deze  ifia&trc» 
gel ,  dat  alle  leden  gelijke  regten  hebben  ,  een  doeltref- 
fende maatregel ;  dezelve  geeft  kracht  en  leven  aan  de 
werking  der  Maatfchappij  tot  nut  van  het  algemeen* 
Aan  de  bemoeijingen  der  onderfcheidene  afdeelingen  heb* 
ben  leesbibliotheken,  volksonderwijs,  andere  (lichtingen 
voor  armen,  fcholen  voor  natuur-,  teeken-,  bouwkun- 
de, fpaarbanken,  en  wat  niet  al  andere  nuttige  inrigtin- 
gen ,  haren  oorfprong  te  danken.  (*)  En  de  vergade- 
ringen zelve  der  afdeelingen  mogen  als  een  algemeen  ver- 
fpreid  volksonderwijs  aangemerkt  worden :  de  redevoer 
ringen  en  bijdragen ,  vreemd  van  allen  geleerden  tooi  9 
en  ingerigt  naar  de  vatbaarheid  en  de  behoeften  der  me- 
nigte, fcherpen  het  verftand,  verfijnen  den  fmaak,  be- 
vorderen den  weldaad  van  ligchaam  en  geest» 

Allezins  gefchikt  zijn  dus  de  middelen  ,  die  de  Maat- 
fchappij aanwendt  tot  bereiking  van  haar  doel ,  eti  alle- 
zins geoorloofd  zijn  die  middelen  tevens*  Staatsvormen 
en  godsdienstgefehillen  liggen  buiten  haar  gebied ;  hare 
grondftelling  is ,  zich  daarmede  niet  (e  bemoeijen ,  maar 
bepaaldelijk  het  doel ,  het  nut  vaa  het  algemeen ,  in  het 
oog  te  houden ,  en  dat  doel ,  wat  ook  buiten  haar  om- 
ga ,  met  vasten  tred  te  naderen,  (f)  Wien  zouden  dan 
de  pogingen  der  Maatfchappij  eene  ergernis  kunnen  zijn? 

O ,  iil  welk  eene  heerlijke  geftalte  (laat  onze  Maatfchappij 
ons  voor  oogen!  Andere  Maatfchappijën  Hortten  in; 
zij  waren  door  beuzelgeest ,  onzedelijkheid ,  door  zwak- 
ke of  ongefchikte  handen  opgerigt.  Maar  de  onze  (laat: 
verftandigen  en  braven  hebben  haar  opgebouwd^  welbe- 
raden  en  doelmatig ;  verftandigen  en  braven  houden  haar 

(*)  Zie  4e  Gtdenkfchriften  der  Maatfchappij  voor  de 
tweede  vijfentwintig  jaren  van  haar  befiaan ,  bl.  228  enz, 

(t)  Zie  Wetten  der  Maatfchappij ,  Are.  2,  en  de  Feest- 
rede van  m.  c.  van  hall,  bl,  23. 


220     ,  REDEVOERING- 

in  waarde  en'  kracht ,  terwijl  alle  Handen  om  haar  aan* 
zijn  juichen  9  van  den  Koning  tot  den  landbouwer*  (*) 
Beftaan  zal  ongetwijfeld  de  Maatfchappij  tot  Nut  van  V 
Algemeen  9  zoolang  er  verftandigen  en  braven  in  Neder- 
land bèftaan.  Haar  aard  zelf  voorfpelt  duurzaamheid. 
Dat  Toon-  en  Zangkunst  die  voorfpelling  uitdrukken  in 
eene  taal ,  krachtiger  dan  de  mijne  9  opdat  wij  met  zelf- 
verheffing ons  leden  gevoelen  eener  Maatfchappij,  die 
vijftig  jaren  beftond  en  langer  beftaan  belooft ! 

Koor. 

Wat  verander*  of  bezwijk' , 
Wetenfchap  blijft  eeuwig  bloeijen : 
Hooger,  dan  de  (tonnen  loeijen, 
Praalt  de  fchoone  boom  der  kennis ,  Libans  cederkruin  gelijk. 

Aria. 

Recitatief. 

Als  de  Tijd,  het  kroost  der  eeuwigheden, 
Alverdelgend  heenftrijkt  over  de  aard' , 

Wolken  fiofs  van  Hulpen,  floten,  (leden 

Waaien  op  van  onder  zijne  fchreden ; 
Puin  en  bouwval  teekenen  zyn  vaart. 

Zang. 

Wat  dan  Zou  vernietiging  ontwijken, 

Zwakke  zoon  van  den  vergangb'ren  tfy'd! 
Vraag  't  beftaan  aan  de  uitgebloeide  rijken , 
Duurzaamheid  aan  de  eeuwen,  die  bezwijken, 
Zoon  van  't  (tof,  en  leer  dan,  wie  gij  zjjc! 

Duo. 

A. 

Ziet  gij  dien  boom,  wiens  bladerkroon 
Verkwikkend  lommer  biedt? 

B. 

In  heel  het  woud  niet  een  zoo  fchoon , 
Zoo  koel  een  febaduw  niet! 

(*)    Zie  genoemde  Feestrede ,  bl.  17  enz.  Gedenkfckriften , 
doorgaande. 


REDEVOERING.  22) 

A. 

Voorheen  was  de  omtrek  bar  en  'koud , 
En  lokte  niemand  aan. 

B. 

"Nu  mischt  der  vooglen  zang  in  't  hout , 
En  't  ooft  lachj  door  de  blaftn. 

Av 

Hoe  menig  ftorm  woei7  hem  om  't  hoofd, 
En  fchudde  ftam  en  lootl 

B.  f 

Toch  doofde  hij  geen  blad  of  ooft , 
Of  nieuwe  knop  ontfproot. 

A  en  B. 

En  als  de  winter  om  hem  giert, 

Dan  ftrooit  hij  zaden  rond; 
En  als  de  lente  hoogtijd  viert , 

Siert  nieuw  plantfoen  den  grond. 

A. 

Zoo  bloeit  die  ftam  in  Nederland , 
Orkaan  en  vlaag  ten  fpijt. 

B.  x  y 

H4  groeit  en  rijpt  tot  hemelplant , 
En  overwint  den  TJJd. 

A  en  B. 

Men  zing'  dien  boom,  in  Nederland 

Aan  *t  Algemeen  gewijd ! 
Hij  groeit  en  rijpt  tot  hemelplant , 

En  overwint  den  Tijd. 

Koor. 

Wat  verander*  of  bezwyk' , 
Wetenfchap  blijft  eeuwig  bloeden: 
Hooger,  dan  de  ftormen  loeijen, 
Praalt  de  fchoone  boom  der  kennis ,  Libans  cederkruin  gelijk. 

Duurzaam  zal   de  Maatfchappij  beftaan;  want  tot  het 
opgegeven  doel ,  dat  zij  beoogt ,  met  de  middelen ,  die 


\ 


£32  redevoering; 

zij  aanwendt  9  werkzaam  te  zijn  9  lid  te  zijn  van  deze 
Maatfchappij ,  \$  getncgetijk  *>  fligttnstigs  idcl,  roem- 
rijk 9  en  ook  voor  all*  geflachun  mogelijk. 

Hoe  vele  bronnen  van  genot  ook  voor  den  mensch 
vlieten  9  geene  bron  biedt  overvloediger  en  reiner  genoe- 
gens aan ,  dan  die  van  het  gezellige  verkeer.  En  de . 
mensch  is  gefchapen  voor  dit  genot;  naar  dit  genot 
haakt  zijne  natuur.  Maar,  hoezeer  ziet  de  beoefenaar  dèr 
wetenfehappen  zich  in  dit  genot  beperkt !  In  de  ge- 
wone gefprekken  kan  hij  niet  deelen ;  want  die  loopen 
over  onderwerpen  des  dagelijkfchen  levens ,  waarvan  hij 
minder  kennis  draagt ,  en  die  hem  minder  boeijen ;  en 
datgene ,  waarover  hij  zou  willen  fpreken ,  zijne  gelief- 
koosde wetenfehap  9  is  hun  onbekend ,  en  trekt  hunne 
belangftelling  niet.  Hij  ziet  zich  gedrongen  zijn  verkeer 
te  bepalen  tot  lieden ,  die  met  hem  de  wetenfehappen 
beoefenen*  En  aan  den  anderen  kant  vindt  ook  de  zoo- 
genaamde gemeene  man  zich  genoopt ,  alleen  met  lieden 
van  zijne  klasfe  om  te  gaan.  Zoo  beftaat  er  dan  af- 
fcheiding  tusfehen  lieden  van  kennis  en  den  gemeenen 
man ;  eene  affcheiding ,  bedroevend  voor  beide  9  daar  zij 
toch  elkander  dagelijks  ontmoeten  9  en  als  menfehen  van 
elkanders  verkeer  veel  genot  konden  hebben.  Doch  onze 
Maatfchappij  heeft  den  muur  der  affcheidiBg  afgebro- 
ken 9  en  te  zender  plaarfe  haar  eigen  gebouw  gedicht , 
welks  toegang  ter  wederzijden  openftaat  9  hier  voor  lieden 
van  kennis,  d*ar  voor  den  gemeenen  man.  De  man 
van  kennis  behoeft ,  ja  mag  zichzelven  hier  niet  verza- 
ken ;  hij  fpreekt  er  over  zyne  geliefkoosde  wetenfehap  9 
maar  doet  het  met  toepaafing  op  de  algemeene  menfche- 
lijke  behoeften  9  en  dit  is  wel  de  gewigtigfte ,  de  aan- 
genaamfte  zq'de  9  van  welke  eene  wetenfehap  zich  laat 
voordellen.  De  anderen  hooren  en  verdaan  en  vernemen 
met  vreugde  nieuwe  middelen  tot  vérbetering  van  hunnen 
toefland  9  en  geven  van  hunne  zijde  den  man  van  kennis 
nieuwe  ftoffe  aan  de  hand  tot  wetenfchappelijk  onder- 
«Kk,  Ziet  daar  dan  beide  vereenigd  in  éénen  kring  tot 
beider  ge**cgem!     Perfonoi  van  kanis  *  de  eigmlqke 


EJEDEVOERING.  223 

werkzaam  in  de  Maatfthapplj,  Wijven  door  faun  deel- 
nemen  in  dezelve  in  aanraking  met  de  menfbhen 9  en  Imt- 
ken  dikwijls  hier  meer  genoegen 9  dan  in  hunne  weten* 
fchappelijke  verenigingen.  (*) 

•  Doch  het  is  niet  enkel  om  het  te  (maken  genoegen, 
waarom  wij  gelooven  ,  dat  het  der  Maatfchappije  nimmer 
aan  leden  ontbreken  zal ;  het  moet  ook  door  ieder  pUgt* 
matig  worden  gehouden ,  lid  vin  dezelve  te  zijn. 

Dat  de  mensch  voor  zichzelven  alleen  zijne  verfchil» ' 
lende  vermogens  ontvangen  hebbe  9  zal  wel  niemand  dur* 
ven  beweren.  Wij  zouden  dan  den  Schepper  en  Albe* 
Huurder  van  onregtvaatdigheid  9  althans  van  willekeur 
befchuldigen ,  daar  wij  toch  den  een'  verre  boven  den 
ander'  met  dezelve  bedeeld  zien  9  daar  wij  toch  den  een9 
in  veel  gelukkiger  omftandigheden  tot  ontwikkeling  van 
zijn  verftand  geplaatst  zien  dan  den  ander' ,  daar  wij 
toch  den  lust  en  de  keuze  des  eenen  zich  tot  veel  edeler 
vakken  van  onderzoek  en  bezigheid  zien  bepalen  dan 
die  des  anderen,  daar  wij  toch  den  een9  veel  voorfpoe* 
diger  in  zijne  ondernemingen  zien  dan  den  énderen. 
Dit  zal  wel  de  Christen  het  allerminst  durven  beweren  9 
die  zulk  eene  opgeklaarde  kennis  draagt  van  den  Schep* 
per  9  van  zijne  daden  en  bedoelingen !  Neen  9  Wij  weten 
het,  dat  wij' onze  vermogens,  bezittingen 9  leven 9  alles 9 
voor  anderen  evenzeer  als  voor  onszelvén  ontvangen  heb* 
ben;  dat  het  daarom  onze  dure  pligt  is,  tot  nut  van 
anderen  evenzeer  te  werken  als  tot  eigen  nut.  En  zal 
na  het  welgellelde  hart  de  Maatfchappij  niet  toejuichen, 
die  het  nut  van  het  algemeen  ten  doel  heeft  9  en  daartoe 
met  vereende  krachten  door  de  gefchiktfle  middelen  werkt  ? 
Zal  dat  hart  niet  eene  onwederftandélijke  aandrift  gevoe* 
len9  om  aan  die  Maatfchappij  zich  aan  te  fluiten?  Ja, 
maakt  iemand  zich  niet  aan  dadelijk  pligtverzuim  fchul* 
dig9  wanneer  hij  dier  Maatfchappije  zijne  medewerking 
ontzegt  ?  Zoolang  er  dan  in  Nederland  menfehen  wo- 
nen 9  die  in  ijver  voor  hunnen  pligt  blaken  9  ftaat  ook 
ia  volle  kracht  de  Maatfchappij  tot  Nut  van 't  Algemeen. 

(f)    Zie  Geéenkfehriften,  bl.  U% 


224  REDEVOERING* 

:  Men  zegge  *  niet ,  dat  het  den  mensch  aan  innerlijke 
kracht  rmangelt,  om  met  zijne  vermogens  tot  nut  van 
anderen  te  werken ,  evenzeer  als  tot  eigen  nut !  Hij  be- 
zit daartoe  in  zijnen  boezem  de  derkde  aandrift ;  eene 
zucht  ,  die  van  den  adel  zijner  natuur  getuigt.  Ik  noem 
het ,  in  de  derde  plaats ,  edel ,  lid  te  zijn  van  de  Maat- 
fchappij  tot  Nut  van  't  Algemeen. 

Neen,  zoo  vermeestert  eigenbaat  het  hart  des  men- 
*  fchen  niet ,  dat  hij  in  zijn  denken  en  doen  (leeds  J.  jen 
voordeel  zou  beoogen.  Eigenbaat  is  fchandelijk  in  aller 
fchatting ;  aller  mond  verfoeit  den  zichzelfzoeker.  De 
mensch  is  zoo  geftemd ,  dat ,  al  bezit  hij  ook  de  uitne- 
mendfte  voorregten,  hij  zich  in  dat  bezit  niet  gelukkig 
gevoelen  kan,  zoo  niet  anderen  daarin  met  hem  (kelen. 
Niet  zelfverheffing;  maar  medelijden  is  doorgaans  zijn 
gevoel,  wanneer  hij  anderen  ziet,  die  van  de  voorreg- 
ten, welke  hij  bezit,  verdoken  zijn.  Gaarne  zou  hij 
willen,  dat  anderen  waren  even  als  hij.  Liefde  tot  de 
medemenfchen  is  de  edele  zucht  hem  ingefchapen ;  en 
die  zucht  drijft  hem ,  om  het  heil  van  anderen  te  willen 
en  te  werken.  Wien  bedroeft  het  niet,  dat  anderen 
rondom  hem  fl echts  fpreken  kunnen,  zonder  hunne  ei- 
gene taal  uit  letterfchrift  te  kunnen  verdaan ,  of  in  let- 
terfchrift  te  kunnen  uitdrukken?  Wie  gevoelt  het  niet 
met  deernis,  hoe  oneindig  veel  dezulken  moeten  mis- 
fen  ?  —  Wie  vindt  het  niet  beneden  de  waarde  van  een 
verftandig  wezen ,  dat  hij  van  den  grond ,  dien  hij  be- 
woont ,  en  van  de  verfchijnfels ,  die  zich  en  daar  en  aan 
de  lucht  en  aan  den  hemel  gewoonlijk  voordoen ,  of  in 
het  geheel  geene  kennis  draagt  9  of  daaromtrent  de  onge- 
rijmdfte  gevoelens  koestert  ?  dat  hij  geheel  onkundig  is 
omtrent  hetgene  met  zijn  eigen  gedacht ,  met  zijne  eigene 
vaderen  voorgevallen  is  en  nog  voorvalt  ?  —  Wie  noemt 
het  niet  beklagelijk ,  dat  iemand  in  zijne  eigene  werk- 
zaamheden afgaan  moet  op  berekeningen  door  anderen 
gemaakt,  op  regelen  door  anderen  hem  voorgefchreven  ?  — 
Wie  noemt  het  niet  ongelukkig ,  dat  iemand  verdoken 
is  van  700  vele  kundigheden,  die  den  mensch ,  zoo  naar 


RED£VOERING\  226 

het  uiterlijke  als. naar  het  innerlijke,  tot  mcpsch  maken; 
-die  zoo  krachtig  wijzen  op  de  heerlijke  eigenschappen  van 
den  Schepper  en  Opperheer,  en  dus  ook  zoo  veel  toe- 
brengen tot  vestiging  van  een*  godsdienftigen  zin  en  een' 
deugdzamen  wandel  ?  —  Wie  zich  daarover  niet  be- 
kommert ,  hij  is  een  ontaard  wezen ,  dat  door  eigenbaat 
de  oorfpronkelijke  waarde  zijner  natuur  gébeel  verkracht 
heeft;  —  maar  edel  noem  ik  het,  het  lot  dieroftgeluk- 
kigen  zich  aan  te  trekken  ,  verbetering  te  willen  en  te 
werken.  Dat  heeft  de  Maatfchappij  zich  ten  doel  ge- 
field ;  —  en  dus  ,  zoolang  er  edele  menfchen ,  wie  liefde 
tot  anderen  drijft ,  in  Nederland  gevonden  worden ,  zoo- 
lang zal  het  ook  der  Maatfchappije  aan  geene  leden 
ontbreken.  (*) 

Gelijk  de  mensch  in  zichzelven  aanmoediging  vindt, 
om  te  werken  tot  nut  van  het  algemeen ,  zoo  vindt  h\j 
ook  nog  aanmoediging  daartoe  buiten  zich.  Roemrijk 
noem  ik  het,  in  de  vierde  plaats,  lid  te  zijn  van  onze 
Maatfchappij. 

Als  drijfveer  eener  daad  wil  ik  u  de  zucht  naar  roem 
niet  aanprijzen:  wat  alleen  uit  deze  zucht  gefchiedt, 
mist  wel  alle  verdiende ;  zij  kan  echter  als  bijkomende 
beweegreden,  wanneer  wij  reeds  uit  zuivere  beginfelen 
handelen ,  onzen  ijver  krachtig  fterken ,  en  deze  werking 
der  zucht  naar  roem  is  dan  allezins  geoorloofd  en  heil- 
zaam. Roem  is  ook  verbonden  aan  het  lidmaatfchap  der 
Maatfchappij,  en  wel  de  alleen  ware.ea  wenfcfielqke 
roem.  —  Streelend  is  het ,  om  onze  kunde  hoog  aan- 
gefchreven  te  fhan  ifi  de  fchatting,  niet  van  fommigen 
Hechts  ,  maar  Li  de  algemeene  fchatting.  der  menfchen ; 
itreelerid  is  het ,  van  elkeen ,  dien  wij  ontmoeten ,  blij- 
ken van  hoogachting  te  ontvangen : .  maar  dan  moeten 
wij  ook  aan  hét  algemeen  proeven  hebben  gegeven  van 
onze  kennis;  en  daartoe  Helt  ons  de  Maatfchappij  tot 
Nut  van  '/  Algemeen  in  de  gelegenheid.     Doch   het 

(♦)  Wat  biertegen  wordt  ingebragt ,  en  de  wederlegging 
daarvan,  is  te  vinden  in  deGedenkfekriften,  bl.  251  enz.      t. 


286  JtBDRVOBJUlfC. 

(naakt  nog  een  zeer  groot  verfchil,  boe  wij  om  onze 
kennis  door  anderen  wordea  hooggefchat»  Wie  den  dus*» 
genaamden  gemeenen  men  een'  (boom  van  geleerde  woor- 
den in  de  ooren  doet  fuizen,  wordt  dikwijls  door  hem 
tot  aan  de  wolken  verheven.  Ook  loopt  de  gemeene 
man  dikwijls  weg  met  geliefkoosde  uitdrukkingen  en 
fchoonklinbeüdc  taal,  zonder  dat  hij  daarvan  iets  heeft 
begrepen.  En  voorzeker  dwaas  is  hij,  die  eenige  waarde 
hecht  aan  eerbetoon ,  op  die  wijze  verkregen ,  en  deu- 
nende op  zulk  eenen  grond  I  Maar  de  taal  ,  die  uit  de 
Maatfchappij  tot  den  gemeenen  man  gerigt  wordt,  isbe» 
rekend  voor  zijne  bevatting;  de  fpreker  of  fchrjjver  in' 
de  Maatfehappij  werkt  er  op,  en  wil  het  vülftrektetyjk, 
dat  deze  hem  kan  verdaan ,  en  dus  ook  beoordeefen ; 
en  heeft  bij  nu  op  deze  wijze  hem  een9  boogen  dunk 
van  zgne  begaafdheid  ingeboezemd ,  de  hoogachting  9  die 
men  hem  toedraagt,  zal  dan  op  hechte  grondflagen  rus- 
ten* —  Maar  nog  maakt  het  een  groot  verfchil ,  van 
welk  eenen  aard  de  kennis  zij,  om  welke  wij  algemeen 
gezien  zijn  bij  de  medemenfehen.  Gezien  zijn  wij  reeds, 
zoo  men  ons  als  lieden  van  kennis  bafchouwe;  maar 
meer  gezien  zijn  wij ,  zoo  die  kennis  zich  tot  nutte 
zaken  bepak,  en  oneindig  meer  gezien  zijn  wij,  zoo 
wij  met  die  kennis  ook  anderen  ten  diende  willen  liaan, 
en  tot  honne  inlichting  in  voorkomende  gevallen  gereed 
zijn;  zoo  wij  met  onze  tennis  het  voordeel  zoeken  van 
het  algemeen.  De  hoogachting,  die  men  op  deze  wijze 
bij  den  gemeenen  man  zich  verwerft,  is  niet  koel  en 
kond,  maar  hartelijk  en  innig;  men  is  niet  zoo  zeer  al- 
gemeen gezien,  als  wel  algemeen  bemind*  Voorzeker 
dit  is  de  alleen  ware  en  wenfchelljke  roem  ;  —  het  Ikfc 
maatfiehap  der  Maatfchappij  tof  Nut  van  't  Algtman 
brengt  denzelven  ontegenzeggelijk  mede ;  —  en  wie  zoa 
naar  dazdven  niet  bakent  Toehoorders!  zoolang  zucht 
naar  zulk  eenen  roem  blaakt  in  het  hart  van  deniVatov 
landcr*  zoolang  ftaat  ook  onze  Maatfchappij. 
.  Of  zou  er  ook  een  tijd  kunnen  komen,  dat  onze  Maat- 
fchappij, als  een  verfletcn  werktuig,  hadde  uitgediend; 


R&DBVORMNa.  127 

<frt  zij»  geffik  jmdefeMaaricbappSea»  als  van  zélve  vetw 
viel,,  omdat  zij  geacht  kon  worden  haar  voorgedekte 
doel  te  hebben  bereikt  ?  —  Neen  1  lid  te  zijn  van  onze 
Maatfchappq,  te  mogelijk  voor  alle  geflachten;  en  dit  ia 
het ,  wat  ik ,  in  de  vijfde  plaats ,  aanvoere  ten  bewijze 
van  hare  duurzaamheid. 

Stelt  u  den  gemeenen  man,  die  u  omringt ,  voort 
Hoe  verre  ia  het  er  af,  dat  zijn  toeftand  voor  geene 
verbetering  nog  vatbaar  zoude  zijn!  Bq  hoe  velen 
heeracht  nog  diepe  onkunde,  zoo  in  de  onontbeeilijkfte 
behoeften  des  levens,  als  in  hunne  wezenlijke  belangen 4 
Wat  ongemanierdheid ,  ruwheid  ,  onzedelijkheid  ontdekt 
gij  nog  l  Veel  moge  dus  de  Maatfchappij  gedaan  heb* 
ben  ;  veel  blqft  haar  nog  overig  te  doen. 

Denkt ,  hoe  de  omftandigheden  en  behoeften  der  men* 
fchen  aan  gedurige  verandering  onderhevig  zijn;  welk 
een'  verbazendep  invloed  de  loop  der  wereldfche  zaken  , 
de  heerfchende  tijdgeest  oefent  op  het  gemoed;  hoe  er 
dus  gedurig  nieuwe  gelegenheid  ontftaat ,  om  ten  nutte 
werkzaam  te  zijn!  De  Maatfchappij  kan  daarom  jure 
taak ,  ook  ten  opzjgte  van  dezelfde  menfchen  ,  die  één* 
voorwerpen  van  hare  bemoeiing  warm»  nooit  als  afga- 
daan  befchouwen. 

Denkt  aaft  de  wisfelingen  van  het  menfcbelijke  ge*, 
flacht !  Een  nieuw  geflacht  komt  telkens  ee  voorfthipi , 
geheel  onkundig ,  wel  met  verftandelijke  vermogens  toe* 
gerust,  maar  die  telkens  ontwikkeld  moeten  worden* 
En  is  die  ontwikkeling  het  voornaamfte  deel  der  zorgov 
van  de  Maatfchappij,  hare  taak  is  dan  niet  afgedaan 9 
voordat  het  ook  met  het  laatfte  menfchengeflacht  afge- 
daan isl 

Stelt  u  de  zaak  ook  van  de  zijde  der  Maatfchappij 
zelve  voor !  Denkt  aan  de  wetenfchappen ,  die  zij  be- 
arbeidt !  Is  wel  ooit  ééne  wetenfchap  zoo  geheel  uit* 
geput ,  dat  over  dezelve  niets  meer  te  zeggen  valt ;  dat 
uit  dezelve  geen  voordeel  meer  voor  het  menschdom  ge- 
trokken  kan  worden  ?  —  En  zijn  er  wel  grenzen  aan 
het  gebied  der  wetenfchappen?     Doet  de  menfcbelijke 


228  REDEVOERING. 

geest  niet  telkens  nieuwe  kundigheden  op ,  die  tot  groot 
voordeel  van  het  algemeen  (trekken  kunnen  ?  Ja ,  -is  de 
menfchelijke  geest  zelf  niet  voor  een  altoosdurend  toe* 
nemen  in  de  kennis  van  het  ware,  fchoone  en  goede 
vatbaar,  en  dus  ook  altoos  in  ftaat,  om  die  telkens 
aanwinnende  kennis  toe  te  pasfen  tot  nut  van  het  al- 
gemeen ? 

Hoe  wij  de  zaak  dan  ook  befchouwen ,  van  alle  kan* 
ten  wordt  ons  luide  gepredikt:  mogelijk  is  het  voor 
onze  kinderen  en  kindskinderen  en  alle  volgende  gedach- 
ten, tot  nut  van  het  algemeen,  gelijk  wij,  te  werken;  — 
en  gewis  zij  zullen  daartoe  werken ,  zij  zullen  met  na- 
druk leden  zijn  onzer  Maatfchappij ,  indien  zij  waar  ge- 
noegen willen  fmaken,  indien  hun  pligt  bun  ter  harte 
gaat ,  indien  zij  edel  van  gemoed  zijn ,  indien  zij  waren 
roem  willen  boogden ! 

Medeleden !  onze  Maatfchappij  prijkt  in  het  gewaad 
der  onfterfelijkheid !  Reeds  ftond  zij  vijftig  jaren ,  die 
uitnemende  inrigting,  en  vrolijk  vieren  wij  feest.  Maar 
hooger  klopt  ons  hart,  en  reiner  vreugde  tintelt  ons 
door  de  aderen ,  bij  den  blik  op  de  voor  ons  liggende 
eeuwen.  Zij  zullen  henenrollen;  maar,  wat  zij  ook 
vernielen,  onze  Maatfchappij  behoudt  hare  kracht  en 
luister ;  zij  ftaat  tot  aan  het  laatfte  menfchengeflacht. 
Wat  zeg  ik  ?  neen  1  het  laatfte  menfchengeflacht  neemt 
haar  met  zich  mede  in  betere  gewesten;  daar  verandert 
flechts  haar  naam ,  niet  haar  wezen.  Onder  den  titel 
van  eeuwigdurende  volmaking  ftaat  zij  tot  in  eeuwig- 
heid- —  Onbefchrijfelijk  heerlijke  gedachte  1  Vangt  haar 
op,  edele  Toonkunftenaars  !  drukt  haar  uit  in  uwe  ak- 
koorden 1  bezingt'  de  duurzaamheid  der  Maatfchappij  I 

Koor. 

Bij  den  ftrfld  van  alle  krachten , 

Bergden  wjj ,  in  't  noodgetjj' , 
't  Kleinood ,  dat  ,"in  fpijt  dier  magten , 
't  Sieraad  was  van  drie  gedachten : 

Leef  en  bloei ,  o  Maatfcbappfl ! 


REDEVOERING*  229 

Aria* 
Recitatief.  » 

Eerst  nietig  gruis  en  ruwe  fteerien, 

Steeg  hier  een  zuil  onmerkbaar  op  ; 
De  orkanen  loeiden  om  haar  henen. 

En  fchudden  haar*  verheven  top : 

Zatfg. 

Maar,  wat  er  ook  is  heenge varen, 
Zij  Schittert  nog,  na  vQftig  jaren, 

Met  ongefchonden  eerwaardij; 
Daar  zag  men  nieuwe  zuilen  dagen, 
Alom  den  fchoonften  tempel  fchragen: 

Dat  is  uw  beeld ,  o  Maatfchappfl  f 

Trio. 
A. 

In  dien  tempel  bloeit,  voor  allen, 
'  Rein  genoegen  op  hun  fchreên. 

B. 

JPligt  vereent  daar  duizendtallen1; 
*  Want  men  leeft  voor  't  Algemeen. 

C. 

Eigenbaat  voor  zich  alleen : 

A ,  B  ep  C. 

Liefde  leeft  voor  't  Algemeen!^ 

A. 

Eékl9  die  voor  axrïren  blaken, 
In  de  reinfte  zucht  ontgloeid ! 

B.  i 

'Roem  zal  hun  genot  volmaken ; 
Roem  i  uit  zuWre  bron  gevloeid. 

C. 

Menfchenheil  en  menfchenvreugd  > 
:  _;,  Bloegen  hier,  in  fchAuw  der  deu^d^ 

Zoolang  't  menschdom  de  aard'  verheugt! . 

MENGELW.    1835.  NO.   5.  R 


230  REDEVOERING. 

A ,  R  en  C. 

Zingt  die  bron  van  heil  en  vreugd ; 
Zingt  haar,  ouderdom  en  jengd ! 
Die  heel  't  vaderland  verheugt , 
O  vreugd  1 

Koor. 

Bij  den  ftrijd  van  alle  krachten , 

Bergden  w$,  in  Vnoodgetij', 
*t  Kleinood,  dat,  in  fpgt  dier  magten, 
't  Sieraad  -was  van:  drie  geflachtens 

Leef  en  bloei,  o  Maatfchappij  I 

Hulde  zij  toegebragt  aan  die  edelen ,  die  vóór  vijftig 
jaren  den  grondflag  legden  tot  onze  Maatfchappij !  Hul- 
de zq  den  verdienftelyken  Christenleeraar  van  Monniken- 
dam ,  jan  nieüwenhuizen,  in  wiens  brein  het 
ontwerp  tot  deze  ftichti&g,  die  het  geweld  der-eeuwen  kan 
verduren  ,  het  eerst  is  opgekomen !  Hulde  deszelfs  Zoon, 
martinus  nieüwenhuizen,  die  dat  ontwerp 
liet  eerst  ten  uitvoer  bragt !  Hulde  joannes  alber- 
tus  sjoerds  hoekstra,  die  het  eerst  in  de 
Maatfchappij  het  woord  gevoerd  heeft  i  Hulde  die  al- 
len, aan  wier  onvermoeide  pogingen  de  Maatfchappij 
haren  toenemenden  Moei  en  gezegende  werking  te  dan- 
ken heeft  1  Hulde  onzen  Voorgangercn ,  die  zoo  hoog 
met  de  Maatfchappij  ipgeqomen  waren,  en  zoo  veel 
voor  haar  en  doof  haar  hebben  gedaan!  Wij  zegenen 
hunne  asfehe. 

Nu  is  de  Maatfchappij  toevertrouwd  aan  de  zorg  van 
het  tegenwoordige  geflacht^  en  :het  aantal  harer  afdee- 
lingen  en  leden  getuigt,  hoezeer  de  lust,  om  te  werken 
tot  nut  van  het .  algemeen ,  m  geenen  deele  verdoofd , 
maar  veeleer  aangewakkerd  is :  tachpg  Departementen , 
die  vóór  vijfentwintig  jaren  beftonden ,  zijn  tot  honderd 
zesentachtig  aangegroeid ;  zevenduizend  driehonderd  vier- 
entachtig Leden  tot  -elfduizend4'  driehonderd  zesentwintig. 
O,  mogteft  nu  'ook  dié  allen  voortwerken  in  den  geest 
der  Maatfchappij',  allen  inet  ijver  ftrëvende,  door  de 


REDEVOERING.  231 

-   • 

voorgemelde  middelen  ,  naar  het  voorgemelde  doel !  Welke 
gezegende  uitkomften  mogeti  wy  ons  dan  beloven!  In 
welk  een'  bloeijenden  (laat  zullen  wij  dan  de  Maatfchapplj 
achterlaten  aan  het  nagedacht! 

Ik  vertrouw ,  dat  de  tegenwoordige  feestviering  ons 
op  nieuw  lust  en  moed  beeft  ingeboezemd,  om  tot  het 
soo  betamend ,  pligtmatig ,  edel  doel  werkzaam  .te  zijn  , 
en  in  otoze  vergaderingen  met  vereende  krachten  te  be- 
raadflagen  en  te  werken  tot  nut  van  het  algemeen. 

Ziet,  een  nieuw  tijdvak  heeft  zich  thans  voor  ons 
geopend !  Het  werk  ligt  voor  ons ,  zoo  in  den  engeren 
kring ,  waarin  wij  dagelijks  ons  bewegen ,  *ls  in  den 
jruimeren ,  die  door  de  grenzen  van  Nederland  omfchre* 
ven  wordt.  Met  lust  dan  weder  dat  werk  aangevat, 
met  ijver  hét  voortgezet,  zoo  veel  en  zoo  lang  onze 
krachten  dat  toelaten !  —  O ,  mogt  onze  uitnemende 
inrigting  ook  voor  onze  kinderen  eene  bron  van  rein  ge- 
noegen zijn ;  een  middel ,  om  zich  te  kwijten  van  hunne 
duurde  verpligtingen ;  een  middel ,  om  de  edelfte  zucht , 
die  in  hunnen  boezem  blaakt,  in  werking  te  brengen; 
een  middel,  om  alleen  waren  en  wenfchelijken  roem  in 
te  oogftenl^Mogt  eens  ons  nakroost  het  Eeuwfeest  vie- 
ren der  Maatfchappij ,  en  dan  onze  asfche  zegenen  1  Ge-, 
wis ,  dat  zal  gefchieden,  indien  wij  hun  de  Maatfchappij, 
als  een  kostelijk  erfgoed,  nalaten,  onverbasterd ,  in  ha- 
ren oorfpronkelijken  aard ;  want  uit  haren  aard  is  zij 
eene  duurzame  inrigting. 

Doch  het  is  ons  niet  gegeven,  over  de  toekomst  naar 
onzen  wensch  te  befchikken.  Dat  is  alleen  het  werk  van 
den  Eeuwige.  Ja ,  al  ons  pogen  en  doen  is  ten  opzigte 
van  Hem  flechts  planten  en  natmaken,  daar' de  wasdom 
van  Hem  moet  komen.  „  Eeuwige  Voorzienigheid !  be- 
n  waar  Gij  deze  Maatfchappij ,  door  onze  ouders  ge- 
„  {licht  en  door  ons  meer  volmaakt ,  voor  onze  kinde- 
„  ren  en  kindskinderen ,  tot  in  de  laatfte  nagedachten ! 
„  Zöó  bloeije  zij  door  inwendige  kracht,  en  zij  van 
„  eeuw  tot  eeuw  het  fieraad  van  Nederland!* 

R2 


23$  REDEVOERING. 

Slotkoor.  .       -**- 

Juicht  om  den  rijken  oogst»  dien  vijftig  zomers  boden  f 

4  Een  nieuwe  tijdkring  rijst  voor  't  oog*. 
Zie,  't  omgeploegde  veld  heeft  wéér  uw  zorg  van  nooden; 

Maar  wasdom  van  omhoog! 
Van  daar  dan  hulp  gewacht !  en  door  de  golvende  Aren 

Zal  eenmaal  wéér  de  fikkei  Haan. 
Gedachten  vallen  af;  maar  de  oogst ,  dien  wij  vergaren , 
Blijft  voor  oiis  kroost  beftaan.  (♦) 

(*)  Deze  GêZMfigen  iSjn  aftoaferlijk  te  b;koraen  bij  t.  c.  ^bikarbb, 

té  MetUmblik. 


LEVENSSCHETS  VAN  LORD  BYRON. 

VXeorg  gordon  NoëL 9  Lord  byron,  de  klein- 
zoon van  den  beroemden  Admiraal  en  de  eenige  zoon 
van  den  Kapitein  byron  bij  diens  tweede  vrouw  9  is 
geboren  te  Londen  9  den  22  Januarij  1788.    Zijn  vader  y 
een  dwaas  en  ligtzïnnïg  doorbrenger,  ftiprf  in  1791.    De 
moeder  van  den  jongen  byron,  destyds  te  Aberdun 
wonende  9  zond  haren  zoon  aldaar  het  volgende  jaar  ter 
fchole.    Reeds  in  dezen  jeugdigen  leeftijd  toonde  hij  eene 
trotfche,  eigenzinnige  en  opftuivende  geaardheid.    Ver- 
fcheidene  blijken  daarvan  worden  in  zijne  levensberigten 
vermeld.    Hij  kon  het  niet  gelaten  aanhooren,  wanneer 
mèn  van  de  misvorming  van  zijn'  eenen  voet  (hij  was 
met  een*  horrelvoet  geboren)  fprak ;   hij  floeg  eenmaal 
zelfs  naar  iemand  9   die  hem  aanzag  en  dat  ligchamelijk 
gebrek  fcheen  op   te  merken.    Ook  wierp, hij  verfchrik- 
kelijke  blikken  op  zijne  moeder,  toen  zij  eens  hem  een 
tam  kind  noemde.    Nadat   hij   in   1798  den  familietitel 
van  Lord  ontvangen  had9  begaf  hij  zich  naar  Ncwjlcad 9 
en   een  jaar   later  naar  Londen  9  alwaar  zijn  voogd  9  de 
Graaf  van  carlisle,   hem  onder  het  geneeskundig 
toezigt  van  Dr.  baillie  (lelde ,  en  hem  bij  Dr.  gien- 
£ib  ter  fchole  zond.    Door  zijn  deftig,  aanmatigend 
voorkomen  kreeg  hij  onder  zijne  fchoolmakkers  den  naam 


LEVENSSCHETS   VAN  EOKD  BYRON.  23& 

van:  de  oude Engelfohe Baron.  Evenwel1  beminden  hem 
zo*  wel'  leermeesters  als  medeleerlingen.  Hij  zou  aldaar 
in  de  wetenfehappen  grootere  vorderingen  gemaakt  heb- 
ben,  zoo  niet  de  onverftandige  teederheïd  zijner  moeder ,[ 
die  hem  verfcheidene  malen  voor  langeren  tijd  bij  zidt 
hield 9  hem  daarin  had  verhinderd.  Lord  carlisli? 
moest  hem  eindelijk  van  deze  lchool  nemen  en  naar  Har- 
row  zenden*  Geheel  aan  zichzelven  overgelaten,  bragf 
byron  alhier  eenige  van  de  gelukkigfte  jaren  zijns  Ie» 
vens  door.  Bij  zijn  vertrek  naar  het  Triniteits-Cöltegie 
te  Cambridge  betuigde  hij,  fpijt  te  gevoelen,  dat  hij 
geen  kind  meer  was.  Gedurende  zijn  verblijf  te  ffarrow 
verliefde  hij  op  Misf  chaw-ortth,  (de  marta  in 
zijne  dichtftukken)  en ,  offchoon  hij  eigenlijk  nooit  ge- 
gronde hoop ,  om  hare  hand  te  erlangen ,  mogt  koeste- 
ren, veroorzaakte  nogfans  deze  mislukking  hem  eenè 
wónde ,  die  nimmer  volkomen  heelde.  In  1805  vernam 
hij  haar  huwelijk  met  zekeren  mustbrs;  en  toen  hij 
haar  wederzfcg,  was  zij  reeds  moeder.  Wat  hij  daarbij 
gevoelde,  heeft  hij  treffend  uitgedrukt  in  de  dichtregelen , 
welke  beginnen  met  de  woorden: 

fVhen  fint  I  faw  tky  favourite  child.  <*) 

De  vrouw ,  aan  welke  dezelve  zijn  gerigt ,  is ,  even  als 
de  dichter  zelf,  reeds  overleden.  Toen  byron  Har- 
row  verliet ,  ftond  hij  bekend  als  een  niet  minder  braaf 
en  gefchikt ,  dan  zonderling  jong  mensch.  Zijne  mede- 
leerlingen uit  dien  tijd  herinneren*  zich  nog  zeer  goed , 
hoe  zijne  vuist  (leeds  gereed  was ,  om  elke  onbillijke  be- 
handeling ,  hemzelven  of  eetfen  zwakken  en  hulpeloozen 
aangedaan ,  te  wreken.  Aan  de  Hoogefchool  leefde  hij 
los  en  ongebonden.  Tot  in  1807 ,  toen  zijne  Uren  der 
Ledigheid  verfchenen ,  geloofde  niemand ,  dat  B y r on 
fmaak  vond  in  de  wetenfehappen.  De  zoo  even  ge- 
noemde verzen  gaven  aanleiding  tot  eene  recenfle  in  hét 
Édimbttrger  kritisch  tijdfehrift ,  waarbij ,   zonder  eenige 

(*)  „  Tóen  ik  voor  't  eerst  uw  dierbaai  kind  mogt  wen-" 


$Hfr  LEVENSSCHETS 

Ytffchoontng,  hem  alle  dichterlijke  begaafilheid  werd  ont- 
zegd,    Bvron  liet,    onder   den  titel  van  Mngtlfeht 
Dichters    en    Schot fchc   B^eccnfentcn  *  dajttop  een  niet 
minder  geestig  dan.fcfaerp  ftuk  volgen,  waarin  aHe  dag- 
Vl^fchrijv^rs  duchtig  gehekeld  werden.     Dit  geCchrift 
yerfcheen  kort  qadat  de  vervaardiger  fitting  iö.4e  {fotpgr 
der  Lords  had  genomen*  en  legde  den  grond, tot  zijnen 
volgenden  roem,   daar  men  hetzelve  pet  de  Dtmctyfc 
van.p^PE  gelijKftelde.    Nog  vtfór  dat  de  eer/te  uitgave 
was  uitverkocht ,  verliet  byron,  in  gezeifchap  van  dep 
bekenden  Parjementsredénaar  john  hobhouse,  >£#- 
geland  i  en  vervaardigde  op  rei^.overde  Middellandfche 
Zee,  in  Griekenland  en,  Klein- A%iey  de  beide  eerfte 
gangen  .van  zijnen  Cft/Afe  Har  o  ld.    Bij  zijne  terugkomst 
in  Engeland  9  in  Jujij  1811,,   ft$lde  hij  dit  ,werk ,  bene- 
yens eene  paraphrafeydXi  4e  Ars  Poitica  van.HORA- 
fpius,  aan  zijnen  vriend  dallas  ter  hand,  en  gaf 
daarbij  den  wensch  te  keupen,  dat  d$ze  #ijn  Jaatstge- 
noemde  werk  zoude  uitgeven.  Dallas  had  veel  moei- 
-  te/,. om  den  vriend  te  overtuigen,  dat  de  CAilde  Harold 
in  waarde  de  paraphrafe  zeer  verre  overtrof.,  en  hjj  dus 
veel  liever  het  eerfte  dichtftuk  uitgeven  wilde.    Eindelijk 
verfcheen  het  bij  den  aanvang  des  jaars  1612,  kort  na 
den  dood  van  Mistresf  byron,  en  nadat  de  dichter  in 
het  Hoogerhuis  voor  de  eerfte  maal  als  fpreker  was  op- 
getreden. Zyne  redevoering  verdient ,  in  vergelijking  van 
'zijne  verzen ,  naauwèlijks  vermelding.    Zijne  dichtftuk- 
ken  maakten  opgang ;   zijn  naam  werd  roemrijk  bekend , 
en  dal  las,  aan  wien   hij  het  handfehrift  had  gege- 
„ven,  verdiende    daaraan    eene    fom   van  600  pond  ft. 
Mo  ore  verhaalt,  dat  de  dood  van  zijne  moeder  op 
byron  een'  diepen  indruk  had  gemaakt.    Hij  borst  in 
tranen  los ,  en  betuigde .,  dat  hij  zijne  eenige  ware  vrien- 
din had  verloren.  ^Daarop  vorderde  hij  van  zijnen  knecht, 
dat  die  met  hem  moest  vechten.    Op  dezen  viel  hij  aan 
met  zoodanige  hevigheid,  en  bragt  hem  zoo  gevoelige 
flagen  toe ,  dat  hiidaardoor  zijne buitengemeene  gemoeds- 
beweging eenigzins  lucht  vèrfchafte*    Zijn  roem  (leeg 


VAM  LORD  »YEON. 

en  maer,  toen  hij  to  tël&~ tie  tUawr  e»  thè>B*4U*f 
Abjdoi  en  in  1814  the  Corfai*  in  bet  licht  gaf.  Men  wil, 
dac  min  het'  laatstgenoemde  werk  *p  *éa'  dag  14,000  exem- 
plaren verkocht  ztjn.  In  181$  hwwde  bij-  de  dochter  van 
&ALPH  milbank,  na  vroeger  reeds  twee  maten  vergeeft 
aanzoek  om  hare  hand  gedaan  te  hebben. :  Zijn  trouwdag  ver- 
vulde hem  met  eene  foort  van  bijgeloóvfge  vrees ,  niec  toö 
aeer  omdat  kij  zich  de  voorfpeHing  van  zekeren  ouden  waar- 
zegger herinnerde ,  die  hem  z#n  zevenemwinrigfte  jaar  .als 
vooi  bem  zeer  gevaarlijk  had  aangekondigd ,  maar  dmdit  de 
«rouwring  zijner  moeder,  welken  hij  vóór  eenigen  tijd  ver* 
loten  had ,  op  dezen  dag ,  juist  toen  de  huwelQksverbindte- 
nis  was  voltrokken ,  weder  werd  opgegraven  uit  den  grond , 
waarin  dezelve  lag.  Hy  meende ,  geljjk  hg  zelf  zegt ,  dat 
de  ring  hem  uit  hoofde  van  dezen  feestdag  werd  teruggege- 
ven; maar  dewijl  de  echt  van  zijne  moeder  niet  gelukkig  'Was- 
geweest ,  wilde  hij  daarin  een  voorteeken  vinden ,  dat  zijn 
huwelijk  nog  ongelukkiger  zou  worden.  Omtrent  tien  maan- 
den na  de  voltrekking  des  huwelijks  bragt  Lady  byroi* 
eene  dochter  ter  wereld.  Deze  fchijnbaar  gelukkige  gebeur 
tenis  werd,  na  verloop  van  eenige  weken,  gevolgd  dooreébe 
geheele  fcheiding.  Over  de  redenen ,  welke  de  eehtgeaeoufe 
tot  dezen  ftap  bewogen,  wordt  verfchillend  gedacht;  niemand 
weet  de  eigenlijke  oorzaak.  Hij  zelf  verklaarde,  dat  d* 
echtfcheiding  van  zijnen  kant  kwam ,  en  een  gevolg  was  van 
den  verwarden  toeftand  zijner  geldzaken ;  zijne  goederen  wer- 
den toen  geregtelijk  in  beflag  genomen.  Anderen  wijten  de 
fchuld  eeniglijk  aan  zijne  onbetamelijke  handelw#)te  omtrent 
de  Lady ,  en  willen ,  dat  zij  redenen  genoeg  had ,  om  eene 
echtfcheiding  te  vorderen.  Men  heeft  nameiy  k  verteld ,  dat 
bij ,  kort  na  hare  bevalling,  eene  pistool  onder  haar  venfter 
affchoot ,  en  in  zijn  eigen  huis  ongeoorloofden  omgang  met 
eede  beruchte  tooneelfpeelfter  bad.  Dit  wordt-  echter  Ook 
tegengefproken. —  Alle  pogingen,  om  hen  weder  té  vef- 
eenigen,  mislukten.  Lushington,  een  vriend  des  dich- 
ters ,  die  zulks  beproefde ,  verzekert ,  dat  hét  bèé  velftrékt 
onmogelijk  was,  en  dat  hij,  nadat  hem  omtrent  de  eigenlijke 
reden  der  fcheiding  ophelderingen  gegeten  waren,  ook  zeer 
wel  wist,  waarom  Lady  byron  niets  te  harer  fegtvaardi- 
ging  aan  de  wereld  medegedeeld  had.  Het  verbreken  van 
den  band  des  huwelijks  fcheen  Lord  byron  geenszins  fterk 
aan  te  doen*    Zoo  hij  misfchien  hierover  nog  eenig  verdriet 


M6  LSVENIéCHET* 

ontwaarde,  wtrd  deze  A&art  toch  fpoedig  door  dichten  «* 
andere  verftroo^ingea  verdreven. 

Byron  verliet  Engeland  weder  in  April  1816,  na  vooraf 
nog  uitgegeten  ie  hebben  zijn  beroemd  Faarwel  en  verfchei- 
dene  andere  dicbtftukken  ,  als  de  Belegering  van  Korinthe  9 
Lara  enz.    Op  deze  reis  hield  hij  ziel)  het  langst  te  Venetië 
pp ,  gaf  zich  aldaar  aan  buitenfporigheden  over ,  doch  ver- 
vaardigde tevens  de  beroemde  Ode  aan  die  ftad ,  den  Bepp*  % 
Tas  f  o's  klagt,  den  Manfred,  de  Gevangene  van  ChilUn%  den 
derden  en  vierden  zang  van-  den  Childe  Hareld.    Na  eenige 
meer  gemeene  minnarijea,  outftond  eindelijk  $ene  teederder 
betrekking  tusfehen  hem  en  de  Gravin  guiccxoll,  .  Deze 
vrouw  beval  *hem  bij  haren  gemaal  met  de  grootfte,  hoffelük- 
beid  aan ,  en  haar  vader  —  betgene  in  Italië  welligt  meerma- 
len het  geval  zijn  mag  —  Hond  haar  een  verblijf  in  zjjn  huis 
to$,  opdat  zy  de  bezoeken  des  minnaars  des  te  gemakkelijker 
moge  kunnen  ontvangen.    Byron  en  de  Gravin  deelden  nu 
wel  niet  dezelfde  woning  met  elkander ,  maar ,  nadat  zij  zich 
naar  Ravenna  begeven  hadden,  woonde  hij  in  de  ftad ,  en  zij 
met  haren  vader,  den  Graaf  gamba,  in  een  naburig  land* 
huls.  Een  opftand  der  Qarhonari ,  waaraan ,  zoo  al»  men  ver- 
moedt,  het   verliefde   paar  als  ook  de  gamba's  deel  na- 
men,  noodzaakte  hen,  van  Ravenna  naar  Pifa%  en  weldsa 
van  hier  naar  Livomo  te  gaan.    Waarschijnlijk  was  dé  gene* 
gepheid  van  byron  vooi  de  Gravin  aan  het  afnemen,  toen 
hij  ook  deee  ftad  verliet ,  en  in  den  herfst  van  1822  zich  naar 
Genua  begaf*    Ten  mtnfte  fchijnt  zjjn  beftuit ,  om  naar  Grie- 
kenland te  reizen ,  dat  kort  daarop  tot  rijpheid  kwam ,  mede 
ontdaan  te  zijn  uit  verlangen,  om  zich  op  eenmaal  los  te 
9iaken  van  eene  betrekking,  die  hem  lastig  en  vervelend  be- 
gon te  worden.    Evenwel  fcheidde  men  in  vriendfehap ,  $n 
de  broeder  der  Gravin  vergezelde  den  dichter  zelfs  tot  aan 
Cephahnia;   een  bewijs,   dat  byron 's  vertrek  geenszins 
verdacht  aan  de  familie  voorkwam. 

In  het  begin  van  Januarij  1824  kwam  de  zonderlinge  man 
te  Misfolunghi.  De  inwoners  ontvingen  hem  met  geestdrift. 
Zijne  eerfte  bemoeijingen  voor  de  Griekfche  zaak  hadden  ten 
*  doel ,  den  geest  vatorde  en  ondergeschiktheid  onder  de  troe- 
pen en  van  eenheid  onder  de  aanvoerders  te  brengen.  Geen 
van  beiden  gelukte  hem.  Ten  gevolge  van  fpijt  en  verdriet 
over  zijne  verijdelde  hoop ,  verviel  hij  kort  daarop  in  de  he- 
vige ziekte,  die  een  einde  aan  zijn  leven  ioude, maken.    In 


*      VAN  LORD  BYRON.  Stf 

k*t  begin  van  April  werd  hij  door  de  koort»  aangetast,  ta» 
den  12den  dezer  maand  af  bedlegerig,  en  zeven  dagen  later v 
den  19  April  1824,  eene  prooi  des  doods,  nadat  een  den 
dood  gelijkende  flaap  van  vierentwintig  uren  was.. voorafge* 
gaan,  Misfchien  ware  hij  nog  te  redden,  geweest;  docby 
daar.  hg  het  aderlaten ,  tot  dat  het  eindelijk  .te  laat  was,  (leeds 
Heilig  verbood,  en  In  het  algemeen  zich  beftendig  tegen  de 
voorfchriften  der  geneesheeren  bleef  aankanten,  zoo  veroor- 
zaakte dit  bij  dezelven  eene  al  te'grooce  befluHeloosheid.  De 
laatfte  woorden,  welke  byron  fprak,  hadden  betrekking  op 
«tjne  vrouw,  op  zijn  kind  en  op  zijne  zuster.  Hij  was  niet 
meer  in  (laat,  zqne  gedachten  behoorlijk  te  verzamelen ,  en 
aan  z^nen  bediende  nog  eenige  mededeelingen  te^doen;  dk 
icheen  zgnen  doodsangst  aanmerkelijk  te  verzwaren.  Hij  had 
zich  papier,  pen  en  inkt  laten  halen,  en  bedreigde  zijnen 
knecht  met  alle  mogelijke  ftraffen ,  indien  deze  niet  ftlptelijk 
zijne  laatfte  bevelen  ten  uitvoer  bragts  Hg  werd  allengs 
meer  onverftaanbaar ,  ten  wat  hij  nog  zeggen  wijde,  blijft 
dus  raadfelachtig. 

De  dood  van  den  Lord  maakte  veel  geruebts^in  de  ganfche 
befchaafde  wereld.  De  Regering  van  Misf$lungki  verordende 
eene  vereerende  lijkftaatfie ,  en  bij  de  menigvuldige  (lukken, 
welke  destijds  tot  zijnen  lof  in  druk  verfchenen ,  werd ,  be- 
halve, des  dichters  bekwaamheden,  al  het  andere  vergeten. 
Naderhand  evenwel  heeft  men  met  meerdere  bedaardheid  zijn 
karakter  befchouwd  en  beoordeeld ,  en  de  uitkomst  daarvan 
is,  wat  ook  moore  zeggen  moge,  ten  nadeele  van  byron 
uitgevallen»  Hierbjj  moet  men  in  aanmerking  nemen,  dat 
moore  uit  handen  van  den  Lord,  toen  deze  te  Venetië  zich 
ophield,  het  grootfte  gedeelte  van  diens  papieren  ontving, 
waarnaar  hg  eene  levensbeschrijving  van  den  dichter  wilde 
vervaardigen;  doch  op  verlangen  der  familie  werden  deze  (luk-, 
ken  voor  een  gedeelte  vernietigd,  waarby  moors  eene  per- 
foonlgke  opoffering  van  2000  pond  %.  deed.  Wat  hg  over 
.  byron  zegt,  is  dus  nog  onvolledig,  oppervlakkig  behan- 
deld en  geen  zamenhangend  geheel.  Bovendien  hebben  galt, 
m edwin  en  dallas  levensbefchrij  vingen  van  den  dichter 
gegeven.  In  het  algemeen  fchijnen  deze  mannen,  daar  zij  in, 
hoofdzaken  niet  wezenlijk  van  elkander  verfchillen,  meer  ge- 
loof te  verdienen,. dan  moors.  Doch  ook  deze  vermag 
flechts  zeer  weinig  aan  te  voeren,  dat  aan  Lord  byron 
eene  bQpgere  waarde  kan  geven  in  de  oogen  van  diegenen,, 


welke  deugd  1>#v«  vetnnft,  .  t*  man  tortiiswtyheid  fcbvar 
bloot  verftand  en  fcbranderheki  tellen* 

Trotsch,  tjdel  «a  haxtstogtelrjk  ,.tl*  B.uoif.Tru4  kweftte 
14  zich  in  ftifceiover  het  mistrouwen^  waarin  iiij  ftendJrijf 
de  wereld,  oflchcxm  hij  zich  geliet,  de  meening  van  anderen- 
te  verachten.  Terwip  hij  openlijk  zich  tfet  vertilden, -dat 
hjj  gaarne  de  gunst  der  menfchen  opofferde  voor  die,  welke 
het  noodkt  hem  in  zijne  geestvermogens  had  bewezen,  volgde 
hÖ ,  ter  voorkoming  van  alle  opzien,  dat  eene  buitengewone 
zwaarlijvigheid  verwekt ,  een*  (béngen  eetreget,  en  verdroeg 
liever  aan  zijnen  misvormden  voet  *  de  ongemakken  van  een 
kundig  werktuig ,  dan  dat  hij  die  mismaaktheid  aan  'het -ge- 
zigt  van  anderen  blootgefteld  zoude  hebben.  Omzijn*  voorname 
geboorte  liet  hij  zich  vee!  meervoorftaanjden-op'Ztnedtefcter- 
lijke  bekwaamheden,  en  hij  fcheen  aflne  vaardigheid  in  het  pis» 
toolfchieeen,  zijne  dapperheid  in  het  bokfen  en  zijnen  moed  \tt 
het  zwemmen  over  den  Heffespont  (hij  zwom  van  Settus  naar 
Abydus,  om  te  weten,  of  de  vertelling  aangaande  lrander 
waar  kon  zijn)  als  verdienden  te  befchouwen,  welke  zijne 
aanfpraak  op  een*  onfterfeiijken  naam  verhoogen  moesten*. 
E  enige  fchoone  en  edele 'trekken,  welke  men  van  hem  ver- 
haalt, geven  echter  reden,  om  te  onderftellen ,  dat  de  klem 
van  een  beter  en  verhevener  gevoel  niet  geheel  was  verftikt. 
{Steeds  toonde  hij  zich  bereid ,  om  anderen ,  die  gebrek  ha*, 
den,  met  geld-fetj  te  liaan.  Mogt  zgne  edelmoedigheid  min- 
der  op  vaste  grondbeginfelen  (leunen ,  en  veeleer  Hechts  door 
toevallige  aanleiding  van  buiten  opgewekt  worden,  zoo  toon- 
de hij  toch  bij  het  hefteden  van  zijne  weldaden  zekere  ftand- 
vastigheid-  en  wijsheid.  Hij  zelf  was  een  ongebonden  mensch  r 
maar  bij  ztjne  onderhoorigen  wist  hij  alle  uitfpatting  te  ver- 
hinderen ,  terwijl  hij  hen  meer  met  zachtheid  dan  met  ftreng- 
heid  behandelde;  weshalve  hij  door  ztfne  bedienden  ook  meer 
bemind  dan  gevreesd  werd. 

Indien  men  de  verzekering  van  shelley  mag  vertrou- . 
wen,  geloofde  Lord  byron  aan  de  waarheid  des  Christen- 
doms; maar  in  zyne  fchriften  is  niet  eene  enkele  plaats  te 
vinden ,  welke  als  bewijs  hiervoor  zou  kunnen  dienen.  Soms 
plagt  hij  zichzelven  een9  Christen  te  noemen;  en  zoo  het 
waar  is,  wat  fletscher  verhaalt,  dat  hij  in  de  laatfte 
acht  jaren  zijns  levens  eiken  vrijdag  vastte,  en  telkens  neder- 
knielde,  als  hij  eene  procesfle  ontmoette,  zoo  zoude  men 
moeten  overhellen,  om  te  vermoeden ,  dat  hij  een -Katholiek 


VMf  &0*l>,  BTfcON.  Mf 

geweest  w*re*  Zeker  is  het,  dat  htf  eene  netnurtflke  docfc» 
ter  van  hem  in  de  Roomfcbe  keifcteer'Uet  jQpvoeden?  iflaar, 
éfcwgl  wg  *erder  van  zijde  godadienftige  begrippen  niets Ure- 
ten,  ikuünta  w#  alleen  .z$ne  werken  dknaaógaanderaadpi*. 
gen,  .Zfcne  beroemdfte  dicbtftnkken  jfijn*  behalve  dè  reed* 
vertnelden,  de  areurffcetea  f&rner.,  Marjmo  'Faliera  ,/de  èeide 
Ftotari  ea  SaréaHapains  ,  de.Fatrsegging  van  Dante  9  Kato~f 
Hemden  Aarde*  Mazeppa*  JMn  Juan*  én  A&jengfte  Qerigt. 
Ondes r de  (Engelfcke7)  'dichters  de^  negentiende  eeuwireeft 
*  vit  on  zonder  :twqfcl  den  eerflen  Tang,  en  nadertiovrle 
ftokken  zelftsBAKESFEARE  eoMiLTow,  in  kracht,  -ük 
hartstogteUjke  fterkte,  in  verhevenheid  van  uitdrukking  en 
gedachten  mrenaart  hem  zeker  niemand.  Hij  verachtte  de 'be- 
wondering van  anderen»  en  evenwel  dwingt  hij  ons,  §e» de 
una  te  wijden,  «n,  zoodra  men: eenmaal  aan  de  wegflepez* 
lezing  zgner  liederen  en  gezangen  zich  overgegeven  heeft» 
ia  men  als  door  een  tooverwoerd ,  ofEchooen  dan.ntet  aittfd 
op  het  aangenaamfle,  daaraan  geboeid.  Waar.,  als  inen  \f  a* 
het  ftandpunt  der  zedelijkheid  uitgJat,  zoude,  mèn  zijne  fchtif- 
ten,  gelijk  dan  ook  door  ftr  en  ge  beoordeelaars  is  gèfch  led :, 
moeten  afkeuren .,  ja  verfcegen,  daar  men  dikwerf, m  dezehfe 
eene  redenering  aantreft,  die  hec  »#are  gevbei  befteedigtfen 
.zelden  goede  indrukken  achterlaat.  De  Hehreeawfebe  Mei* 
dien,  de  Gevangene  van  Chillon,  Tasfo's  iüógtxn  hét  mee*- 
terftuk  ,  de  CUUe  Harold ,  •  bevatten  echter '  niet*.,  dat  kwet- 
send is  voor  de  goede  zeden* 


ZKZ.QZAAM  GEVAi,  VAN  ZBNBN  MAN,   DlBIt  MSN 
IN  DB  MAAG.  KAN  ZIEN. 

De  beruchte  Baron  von  münichhauien  verhaalt  er* 
-gens,  in  zijne  avontuurlijke  reizen ,  van  menfeben,  die  een* 
fpiegel.  op  de  borst  droegen,  waardoor  men  in  het  haft  kon 
zien,  en  eeqe  opening  in  de  zijde  hadden ,  welke  naai" ver- 
kiezing kon  geopend ,  en  door  welke  de  voedfel»  naar  bin- 
nen gefchoven  konden  worden,  zoo  als  men  het. brood  in  den 
oven  fchuift. 

't  Scheelt  weinig,  of  een  gedeelte  van  dit  verdtehtfel  Verwe- 
zenlijkt .zich  in  Amerika  .bfl  eenen  perfoon,  in  è&Edinèurgk 
RevieW  en  elders  als  alezii  st.  martin  bekend  ge- 
maakt.   Deze  perfoon  heeft  eene  opening  in  de  linker  zijde, 


MO  21XDZAAM  GfcVAft 

door  welke  men  tot-  in  de  maag  kan  zien,  en  dat  gedeelte 
der  fpqsverteriiig,hetwelkJn  de  maag  plaats  heeft,  kan  nagaan. 

Dit  zeldzame  geval  ia  niet  .flechts.  een- voorwerp  voor  de 
nieuwsgierigheid  gebleven;  het  is  voor  de  wet enicbap  belangrijk 
geworden,  en  het  verdient  de  aandacht  der  natuurkundigen.  In 
de  vooronderftelling,  vooral,  dezen,  oofc  onder  onze  landge* 
nooten ,  geene  ondienst  met  eenige  mededeeling  daaromtrent 
te  zullen  doen,  wijlen  wij  korteüjk  opgeven,  wat  desaan. 
gunde  reeds  ter  kennis  van  het  publiek,  gekomen  is.  Wij 
vermoeden,  dat  de  verrigting  der  fpQ&vertering  door  de  met 
dezen  perfoon  .gedane  proeven  voor  het  vervolg  veel  licht, 
zal  ontvangen.  \ 

Een  jong,  uit  Kanada  afkomftig  perfoon,  in  dienst  bij  de 
Pelterijmaatfchappij  in  Amerika,  werd  in  de  maand  Junij  1882; 
door  het  afgaan  van  een  jagtgeweer,  zoo. gevaarlijk  inde  linker 
ztfde  gekwetst,  dat  niet  flechts  de  5de  en  6de  rib  verbrijzeld, 
maar  tevens  een  gedeelte  der  gekwetfte  long ,  van  het  ver- 
scheurde middelrir  en  van  de  doorboorde  maag  uit  de  wonde 
.zakten.  Hij  kwam  onder  behandeling  van  Dr.  beaum-owt. 
Het  gelukte  den  onvermoeiden  Arts ,  dezen  lijder  te- behou- 
den ;  maar  hem  geheel  te  genezen ,  dit  gedoogde  deze  later 
niet ,  weigerende  eene  daartoe  noodige  kunstbewerking  te  on- 
dergaan. Daardoor  werd  .hij  een  belangrijk  voorwerp  der  na- 
tyorende  wetenfchap. 

Met  goed  gevolg  werden-  in  den  beginne  dè  hevige  toevallen 
beftreden,  en  later  de  bezwaren  eener  langdurige  en*overvloe- 
dige  ettering  te  boven  gekomen;  de  diepe  wonde  vulde  zich, 
maar  de  opening  der  maag  had  zich  met  de  tusfchenribbige- 
fpieren  en  de  huid  zoo  vereenigd ,  dat  zij  eerst  ter  genezing 
zoude  hebben  kunnen  gebragt  worden ,  wanneer  zij  op  nieuw 
door  de  reeds  gezegde  kunstbewerking  van  deze  deelen  ge* 
fcheiden  was.  Dit  weigerde  de  lijder  (tandvastig.  Het  inwen- 
dige vlies  der  maag  vergroeide  verder  met  de  huid ,  en  ver- 
toonde eene  opening  naar  buiten,  als  die  der  lippen.  Deze 
opening  was  onregelmatig ;  zij  had  eenen .  omtrek  van  twee 
en  een*  halven  duim ,  en  bevond  zich  op  eene  lijn  tusfchen 
den  tepel  der  borst  (omtrent  twee  duimen  onder  denzelven) 
en  de  fpina  ant.  osfis  Hei  (de  voorde  graat  van  het  darm- 
been). Door  deze  opening  kon  men  tot  5  a  6  duim  diepte 
in  de  maag  zien,  zoodat,  wanneer  zij  zich  uitzette,  de  in. 
gang  van  fpijs  en  drank  door  den  mond  (cardia)  der  maag 
duidelijk  zigtbaar  was.    Door  de  pQpzwerig?  opening  vloei. 


ZELDZAAM  GEVAL.  211. 

den  2$  echter  ook  naar  buiten,  In  de  zes  eerfte  weken  na 
de  verwonding  werd  bijna  alles,  wat  genuttigd  werd,  langs 
dezen  weg  ontlast.  Na  de  genezing  werd  dit  door  een  flui- 
tend verband  belet.  Van  lieverlede  vormde  het  inwendig  of 
fltf  invites  der  maag  eene  föort  van  klap  vlier,  waardoor  de 
opening  zoodanig  gefloten  werd ,  dat  het  verband  niet  meer 
volftrekt  noodzakelijk  was.  —  In  de  lente  van  het  jaar  1823 
was  de  lijder  zoo  verre  gevorderd ,  dat  hij  wederom  ilgten . 
arbeid  kon  verrigten.  Met  het  begin  van  1824  had  hij  zijne 
vroegere  krachten  teruggekregen.  In  het  jaar  1825  begon 
Dr.  beaümont  proeven  met  dezen  perfoon  te  nemen.  Die 
proeven  fchenen  hem  echter  niet  gevallig.  HJj  verliet  heimelijk 
den  Arts,  en  het  duurde  tot  1629,  eer  deze  weder  iets  van 
hem  hoorde.  Hy  was  federt  gehuwd,  vader  geworden,  en  vol- 
komen in  Haat ,  zijn  onderhoud  door  den  zwaarften  handen- 
arbeid te  verdienen.  Het  gebrek  beftond  nog  zoo,  als  hij  er 
den  Arts  mede  verlaten  had.  Dr.  beaümont  haalde  hem 
over,  in  zijne  dienst  te  treden.  Hij  bleef  verder  bij  hem ; 
en  nu  nam  *  deze  op  hem'  een  aantal  proeven  over  de  fpijs- 
vertering ,  en  wel  bepaaldelijk  van  Augustus  1829  tot  Maart 
&831  en  van  November  1832  tot  Maart  1833.  De  uitkomften 
van  dit  op  genoemde  tijden  onafgebroken  voortgezet  onder- 
zoek worden  medegedeeld  in  een  daarover  opzettelijk  door  Dr» ' 
beaümont  uitgegeven  werk.  (*)  Hetzelve  draagt  geheel 
den  (tempel  der  waarheid;  alles  wordt  met  zulk  eene  edele 
eenvoudigheid  medegedeeld,  dat  men  aan  dit  gefchrift,  zoo 
wel. om  deszelfs  belangrijkheid,  als  om  den  invloed,  dien 
het  op  de  natuurkunde  van  den  mensen  zal  uitoefenen ,  eene 
blijvende  waarde  voorfpelt. 

Terwijl  de  lijder  nu  in  dienst  van  den  Heer  beaümont 
was ,  at  en  dronk  hij  als  ieder  ander  mensch ;  hfl  werd  zelfs 
voibloedig  en  lyviger  dan  te  voren.  De  proeven  >  welke 
de  Doctor  dagelijks,  ja  dikwijls  van  uur  tot  uur  herhaalde, 
fchenen  geenen  merkbaren  invloed  op  zijnen  welftand  uk  te 
oefenen.  Dr.  beaümont  ontlastte  dikwqls  de  genuttigde 
voedfels,  het  maagfap  enz.  door  de  opening,  terwijl  hij  an- 
dere door  eene  buigzame  fonde  in  de  maag  bragt ;  fomwijlen 

0 

(*)  Experiment*  and  obfefvatiom  on  the  gastric  juice  and 
the  phyfiology  of  digestion.  By  william  beaümont, 
Med.  Dr. ,  Surgeon  in  the  Ü.  S.  Army.  Boston ,  1834.  $vo. 
maf.  280  p. 


iML  ZELDZAAM  CEVAE. 

zeéfs  bragt  hij  een* thermoineter in  dezelve, en,  watmede^ed* 
belangrijk  is,  hij  floeg  de  maag  van1  dezen  man  zoo  wel 
gade  in  .de»  gezonden  toefhuid ,  ais  wanneer  hij  onpatfelijk  was. 

Tot  dusverre  zijn,  het  bijzonderheden , .  welke  meer  nog: 
door  her  vreemde  de  nieuwsgierigheid  wekken,  dan  eene  we- 
zenlijke, wetenfchappelijke  belangftelling  inboezemen,  indien 
dus  dit  gedeelte  voor  het  algemeen  bet  meest  belangwekkend 
de  w*«,  zal  welligt  een  kort  overzigt  der  genomene  proeven 
den  natuur*  en  geneeskundigen  niet  geheet  ongevaliig  zijn , 
tot  dat  het  werk  'zelve  ook  onder  ons  meer  bekend  worde,    ' 

Wat  de  voedfels  betreft ,  fchgm  Dr.  beaumont  van  ge* 
voelen  te  zijn,  dat  de  onbefchaafde ,  volgens  de  natuur  le- 
vende mensch  overal  een  voor  hem  gepast  voedfel  kan- vin- 
den; de  befchaafde  fchijnt  het  gemengde  plant-  en  dierlijk, 
bijzonder  toebereide  voedfel  meer  te  behoeven.  Bij  de  voe- 
ding moet  zoo  wel  op*  de  hoedanigheid,  als  hoeveelheid  der* 
voedfels  gelet  worden.  Het  te  veel  worde  doorgaans  de  oor- 
zaak van  inJigtftie;  ook  fchijnt  de  maag  niet  zoo  vele  voed- 
fels te  behoeven ,  als  haar  doorgaans  aangeboden ,  en  bij  kin- 
deren vooral  tegen  wil  en  dank  er  ingepropt  worden.  De 
voedingaftof  fchijnt  overal  nagenoeg  op  hetzelfde  neder  te 
komen»  hoe  verfchillend  de  voedfels  zijn,  waaruit  zq  bereid' 
worde.  VleescfaVQedfels  fehijnen  ligter  verteerbaar;  de  ver- 
teerbavhetd  kasr>  echter  door  vele  omftandigheden  gewijzigd 
worden;  b.  v.  hard  gekookt  eiwit  is  hoogst  moegelijk  te 
verteren:,  vloeibaar  worde  fpoedig  door  bet  maagfap  ontbon- 
den. Eeoe  fijne  vermaling  der  voedfels  en  eene  teedere  ve- 
zel zijn;;  hoofd vereisch ten  ter  bevordering  van  4e  ontbinding 
der  fpijzen.  Hoe  meer  punten  van  aanraking  zg  vertoouen , 
hoe  fpoediger  zij-van  het  maagfap  doordrongen  worden.  Het 
doordring*  nagenoeg  als  de  warmceftof  met  dezelfde  kracht' 
de  dappere  plancenvoedfels ,  als  de  ftevigere  dierlijke  zelf- 
ftandigheden. 

Uit  verder  genomene  proeven  bleken  melige  aardappels  een 
goed ,  zopgenoemde  glazige  een  onverteerbaar  voedfel  te 
zjjo.  De  aldaar  bekende  visfehen  waren  een  verteerbaar 
voedfel.  Zeuren  azijn  zijn  voor  de  maag  de  heilzaamfte 
fpecerijen ;  de  overige  prikkelen  te  zeer.  Sterke  dranken  en 
koffij  en  thee  werken,  om  dezelfde  reden,  nadeelig.  De 
dranken  worden  niet  verteerd ,  maar  gaan  onmiddellijk  in  den 
bloedsomloop  over  (door  imbibitio  en  volgens  de  wetten  der 
endosmofe?} 


ZELDZAAM  GSVAI»  W& 

Het  gevoel  vanden  honger  zonde  hoe  gevolg  z$»  ven  een* 
-uitzetting  en  fpanning  der  vaten,  welke  het.  maagfap  nitfchei- 
«den. .  Wanneet-roedfel  in  de  maag  komt,  ftprteo  of  zweeten 
-deze  vaten  een  overvloedig  maagfap  uit.  De  dorst  zonde 
onsffaura  door  het  verlies  van  vocht  uit  het  bloed, 

Wanneer  de  maag  de  behoorlijke  hoeveelheid  vöedfels  ont- 
vangen heeft,  zoo  moet  er  een  aangenaam  gevoel  volgen. 
Een  gevoel  van  zwaarte  in  de  maagftreek  ftrekt  ten  bewjjze  , 
dat  er  betrekkelijk  reeds  te  veel  genuttigd  is.  De  genietin-' 
gen  der  verfijode  kookkunst  luisteren  echter  zeer  dikwijls 
niet  naar  de  waarfchuwingen  van  de  maag.  Het  fijn  verma- 
len der  fpijzen-en  het  langzaam  eten  is  noodzakelijk,  ten 
einde  elke  beet  van  h^et  maagfap  behoorl$]c  doortrokken  wor- 
de. De  oplosfende  (ontbindende}  kracht  van  het  maagfap 
heeft  meer  *  overeenkomst  met  de  werking  van  zuren  op  me- 
talen ,  dan  van  het  water  op  de  zouten.  Het  is  eene  fchei- 
kundige  werking  »  welke  het  maagfap  op  de  fpyzen  uitoefent. 
De  temperatuur  van  de  maag ,  welke  van  98—103°  F.  afwis- 
felde,  nam  bij  de  fpgsvertering  niet  bijzonder  toe.  Bewe- 
ging van  de  maag.  heeft  er  gelijktijdig  plaats.  Zij  wordt  door 
beau mo nt  tweeledig  befchreven:  activty  opgewekt  door 
de  in  de  maag  gekomene  vöedfels,  en  onderhouden,  zoo  lang 
er  sfcich  fpftzen  in  de  maag  bevinden,  waarmede  tot  3|  uren 
gemoeid  zyu;  —  de  pasfirt  hangt  af  van  de  werking  der  fpie* 
een  by  de  ademhaling; 

Na  verloop  van  een  half  «f  is  er  dikwijls  reeds  eene  be* 
hooflSke  hoeveelheid  chgm  gevormd»  die  lichtgrijs  van  kleur 
is,  welke  echter  door  de  gebruikte  vöedfels  gewijzigd  wordt* 
Naar  mate  de  chym  vermeerdert,  worden  de  bewegingen  van 
de  maag  (motus  perhialticus)  levendiger. 

Het  maagfap  vloeide  fomwijlen  met  een*  ftraal  uit  de  be- 
ftaande  opening.  Het  vertoonde  de  volgende  eigenschappen : 
het  was  een  helder,  eentgzins  flijmaefctig  vocht;  het  fmaakte 
als  eene^  flaauwe  ontbinding  van  zeezoutzuur  in  water ;  het 
vermengde  zich  gemakkelijk  mets  water  en  wijngeest;  het 
bruisre  met  aicaliën  op;  eiwit  ftremde  fpoedig  door  hetzelve; 
het  ging  de  ontmenging  van  het  vleesch  tegen ;  op  onzui- 
vere, kwalijkriekende  zweren  gelegd,  werden  deze  door  het» 
zelve  fpoedig  verbeterd;  het  wordt  met  fpeekfel,  flüm,  gal 
en  alvleeschfap  vermengd,  waardoor  deszelfs  eigenfehappen 
gewijzigd  worden;  ook  wordt  het  daardoor  ligteraan  bederf 


244  ZELDZAAM  GEVAL. 

onderhevig;  zuiver,  bleef  het  mttnden  lang  onveranderd; 
het  bleek  bij  een  fcheikundig  onderzoek  uit'  azijn  en  zeezout- 
2unr  te  beftaan ;  ook  werd  in  hetzelve  gevonden  phospbor- 
iuur  en  zoutzuur  kali,  magnefia,  kalk  en  eene  eigenaar* 
dige  dierlijke  ftof,  oplosbaar  in  koud,  onoplosbaar  in  ko- 
kend water. 

Het  flijmvlies  van  de  maag ,  die  bron  van  zoo  veel  kwaad , 
geruimen  tijd  de  eenige  ziektezetel  der  nieuwe  phyfiologi- 
fche  fchool ,  was  in  de  ledige  maag  onregelmatig  geplooid , 
fluweelachtig  bleekrood ,  mee  een  dun ,  doorfchijnend ,  kle- 
verig (lijm  bedekt,  dat  niet  zuur,  maar  fomwQlen  iets 
Ziltig  fmaakte. 

Bij  ziekelijke  aandoeningen  van  de  maag ,  werd  zij  fonfwQ- 
len  rood  en  droog;  op  eenen  anderen  tijd  bleek  en  bleef 
zij  vochtig,  maar  verdween  het  fluweelachtig  voorkomen* 
Bij  ziekelijke  aandoeningen  vond  beaumont  fomwijlen  ook 
gal  in  de  maag. 

Het  voorkomen  der  tong  had  doorgaans  vele  overeenkomst 
met  de  inwendige  gefteldheid  der  maag.  In  zeker  opzigt 
kft*  dus  de  tong  als  de  fpiegel  der  inwendige  ligchamelyke 
veranderingen  befchouwd  worden. 

Dit  zjj  genoeg  voor  geneeskundigen ,  om  derzelver  voor- 
loopige  aandacht  bij  dit  bijzonder  geval  te  bepalen,  het- 
welk ,  op  eene  ongezochte  wijze  en  langs  eenen  natuurlijken 
weg,  ons  met  de  veranderingen  der  fpijsveftering  bekend 
maakt,  zoo  als  dit  welligt  nog  nooit  plaats  had.  Dit  on- 
jrfeTzoek,  en  de  mededeeling  van  hetzelve,  kan  tot  gevolg- 
'dekkingen  aanleiding  geven,  die  welligt  dienstbaar  kunnen 
frofcfen  aan  eene  nog  naauwkeuriger  kennis  dier  venigting , 
eene  der  gewigtigfte  in  de  dierlijke  huishouding  te  noemen. 

Door  den  beroemden  tiedemann  en  cmelin  is  in 
de  laatfte  tijden  veel  gedaan ;  desniettemin  blijft  er  nog  veel 
ter  verdere  nafporing  over ,  en  een  voortgezet  onderzoek ,  al 
moest  het  ook  flechts  dienen  ter  bevestiging  van  hetgeen  de- 
ze ijverige  geleerden  met  anderen  reeds  gedaan  hebben,  is 
mede  nog  noodlg ;  want  ook  hier  kan  men  niet  zeggen ,  dat 
de  handelingen  over  dit  onderwerp  kunnen  geacht  worden' 
gefloten  te  zijn. 

\  F.   S.   A.  '    , 


*t>G  «ENIGE  OPMERKINGEN  OVER  FEISSER**  GESCHRIFT.    245 


NOG    EEWOE    OPMERKINGEN,     AANGAANDE    FRISSER*  S    .GE- 
SCHRIFT:    LOTGEVALLEN   EN    LESSEN    VAN    ÜEN    ZALIG- 
MAKER ENZ.,    NAAR  AANLEIDING  VAN  HETGEEN  VÓÓR- 
KOMT IN  DEN  RECENSENT  ,    OOK  DER  RECENSENTEN  , 
1835.  NO.  1,  ANTIKRITIEK,  BL.  1-9. 

Onze  Recenfie ,  in  dit  Tijdfchrift  voorkomende,  No.  XIV, 
1834,  bl.  585— 590,  beeft  feisser's  gramfchap  tegen  ons 
opgewekt,  omdat  wfl  niet  hebben  goedgekeurd,  wat  wij  als 
gebrekkig  ter  goeder  trouw  meenden  te  moeten  manwijzen. 
Geene  bitterheid  heeft  onze  pen  beftuurd ,  en  zal  nu  ook  op 
ens  tegengefchrijf  geen  invloed  hebben.  Ben  Recenfent  mag 
Immers  afkeuren,  wat  verkeerd  is.  Men  noeme  dit,  zoo 
men  wil ,  veroordeelen !  Goedkeuren  van  hetgeen  blijkbaar 
verkeerd  is,  zal  ieder,  die  onpartijdig  oordeelt,  van  geen 
Recenfetu  vergen.  's  Mans  teleurgeftelde  verwachting  heeft 
hem  bitterheid  doen  proeven,  zelfs  in  de  onfchuldige  uitdruk « 
king  Doctor ,  een*  e*rnaam  voor  allen,  die  met  den  eernaam 
alleen  niet  tevreden  zijn.  Men  leze  zonder  bitterheid  bï. 
586,  waar  wij  dien  eertitel  zonder  erg  of  list  genoemd  héb- 
ben. Wij  fchelden  hem  intusfchen  al  de  onvoefezame  woor- 
den kwijt,  die  hij  tegen  on*  heeft  gebruikt.  Niets  van  dit 
aHes  trekken  wij  ons  aan.  Wij  kennen  Dr.  feissbr  vol- 
ftrekt  niet,  en  daarom  gaat  dan  ons  ook  niet  aan,  hetgeen 
zijne  onkunde  ten  onzen  aanzien  in  drift  gezegd  heeft.  Wij 
hadden  's  mans  werk  beoordeeld  fine  ird  et  ftudio>  zonder 
Ingenomenheid  voor  of  tegen,  aHeen  gedreven  door  zucht 
naar  waarheid.  Indien  wij  nu  verder  iets  mogten  zeggen, 
dat  hem  even  onaangenaam  is ,  dan  bedenke  hij ,  dat  wij  aan 
onszelven  en  aan  dit  Tijdfchrift  verfchuldigd  zijn,  aan  té 
wijzen ,  dat  wij  nog  meer ,  dan  wij  vroeger  medegedeeld  heb- 
ben, in  's  mans  boekje  hebben  opgemerkt,  dat  alzoo  niet 
behoort  te  wezen. 

Vooraf  zullen  wtf  iets  in  het  midden  brengen  tegen  het- 
geen, naar  fbisser's  doel  en  verlangen,  zal  ihoeten  dienen 
tot  wederlegging  van  onze ,  hem  niet  zeer  aangename  Reeen- 
fie.  1*.  Volgens  feisser  (Lotgevallen  en  Les/en)  bl.  296 
—298)  behooren  de  volgende  plaatfen  dèr  Evangelisten  bijb- 
een: Mt.  XXI;  12-16.  Mc.  XI:  15-18.  Lr.  XIX:  45, 
46.    Jo.   II:  14—22,  als  behelzende   allen  het  verhaal  der  , 

MENGELW.  1835.  NO.  5.  S 


jttf  NOC  EBNIGB  O  PM  B*  E  INGE  H 

uitdrijving  van  de  wisfelaars  enn.  uit  den  Tempel.  Dit  voor. 
val  zou  flechts  eenmaal ,  en  wel  op  het  laatst  van  's  Heilands 
leven ,  hebben  plaats  gehad*  Dat  gevoelen  werd  in  onze  Re- 
cenfie  betwijfeld  {Vadert.  Lettjtroef.  bh  587).  Ter  bevesti- 
ging jhi  v*n  .hetzelve  worden  (Antikritiek*  bh  3,  4)  de  vier 
volgende  j*denen  aangevoerd:  d)  Het  was  de  doorgaande 
gewoonte  van  den  Heiland ,  om  in  den  eerden  qjd  zijner  om- 
wandeling  vooral  in  Jeruzalem  zoo  weinig  mogelijk  opalen 
;e  ;wekken.  b)  JBft  ftUpwjjgen  aangaande  de  eerde  Tempel* 
futyuing,  .welke  toch  ook  qp  het  feest ,  -naauwelijks  tw.ee 
jaren  .geleden ,  in  tegenwoordigheid  van  duizenden ,  .gefchied 
zal  zyn.  s)  Jfc,z,u$  was  hij  .de  ^£r/?ir  verfchijning  als  Rabbi 
piet  zoo  bekend,  als  feu  U:  23*25  doet  vermoeden,  d) 
Ma  neus  xn  l.u.icas  (wjj  voegen  ctmattheus  ook  bij) 
brengen  deze  gebeurtenis  tot  het  laatfte  van  's  Heilands  le- 
ven. —  De  Lezer  zal  wel  dnsien,  dat  feisser  zich  jnog 
pi  gemakkelijk  va?  gronden  heeft  voorzien ,  waarop  hjj  ijjn 
hgt  en  los  gebouw  ,der  Harmonie  .heeft  opgeflagen.  Vooreerst 
(#)  toch  neemt  hy  aan,  ponder  eenig  bewijs  bij  te  brengen % 
dat  J.ft£U,s  in  het  begin  zijner  omwandeling  vooral  te  Jeru- 
zalem .geen  .opzien  wekte.  Men  leze  onbevooroordeeld  j  o» 
II:  I— IY:.5ft  als. een  aaneengefchakeld  verhaal,  dan  zal  men 
erkennen,  dat,  ja,' de  Heiland  geen  opzettelijk  opzien  wekte, 
fp*ar  -toch  ook,  dat  Hij- onwillekeurig  opgang  maakte ,  door 
j$jve  .wonderen,  bij  het  volk  H.  IJ: 23,  bij  njkodemus  en 
aderen  H.  UI:,2,^ij  GplUeën  H.  IV:  45,  Hij  begon  juist 
te  Jeruzalem  wonderen  te  doen  in  het  openbaar.  Slechts 
één  wonder  had  Hü  inGatilea,  niet  openlijk,  verrigt,  H.  II: 
i — ij.  Doch  dit  verband,  dat  zich  bij  het  lezen  der  geheele 
plaats  bjj  dep  Evangelist  zoo. tastbaar  voordoet,  wordt  door 
F&jSrS&n  wederom  willekeurig  uiteengerukt.  De  ontmoeting  t 
aiet  wik  o  de  mü.  s  (H.  IJl:  1—21)  wordt,  bl.  51— 55,  on. 
j^dd^llyk, geplaatst  achter  het  eerde  wonder  van  jezus  H.I1: 
*— mi»  en  achter  ,bet.gefprek  met  bovengenoemden  Farizeir$ 
H.  III:  21,  volgt  de  aanmerking  van  joannes  H.  II:  21— 
$>,  en  .daarop  wederom  het  verhaal  H.  III:  22*36.  Wat 
War  verder  .^Antikr.  bl.  4)  voorkomt ,  dat  zij  beraadjlaag- 
At**  hoe  ztj  Hem  .doeden  zouden ,  is  petitie  principii  van. de 
ftcgfte  fport.  Die  bijzonderheid  vindt  men  bjj,  joannes 
n}et.  Ma,rcus  alleen  verhaalt  dezelve,  H.  XI:  18,  met 
fcuic  $l t„  H.  XIX:  47.  Hij  neemt  dus  de  eenzelvigheid  (Jiden- 
jifcit}  der  yerhalep***,  door  beroep  op  marcus  ep  lu- 


0?£&  fJUSftftfc'*  GESCHRIFT.  2HI 

*.*sf  ~om  {$*.  B>)  iHe  jsenselvigheid  «e  Ae9$un*  —   BU- 
setffe  geldt  ook  van  de  (jf). vierde  reden,  welke #H8$*jl 
'opgetft*    Mar.c*t.s  *n  iVKAe  brengen  me(  amttu^jus 
Ai»  venhatl  atteen  toe  het  JatflEte  vim  '*  HeiVutfs  4ev.ep.    £k*oc 
/*0*'<?  priruipii  brengt  f  *  i  s  s  e  r  4U  te  h$i*  oflk  qp  fe$t  T^r 
haal  ?an  j,o  an,NjEs.  Xuik  bewjayoftren  is  gevolg  yan'siftam 
4rift ,  tapen  m.   Andere  ibt  fcet  er  wet  zijp  betoog*?  4% 
*it.    BtfK  -M  f*  1  s(s  e*.  4t  ,*W*r|gheid  Jpoetep  yfe  &«  weg 
tptaen*  <4pt  j  o  *«««  <r.s  ,  zyne  berigtfn  naar  volgorde  geven- 
4i^  rfn  rtrijd  met  het  overige  gedeelte  va*  zyp  Evangelie, 
hier,  rf*  ,htar  *ileefi,  ^en  geval  pA^am*  At  eoo  veel  later 
c»l  «P  YPPf©evallqp^  *ls  rste***  verkiest  a*n  «e  nepan,. 
Doe*  wö  *e<*W  djarop  w  i»}e$,  on&dat  jvy  4w  Heer  fris- 
ser niet  te  jpaeücdijk  wiUen  vallen,    /y*/;  jtsjTTiG  feee$, 
offeboon  .ntet  voidingend  en  flechts  oppervlakkig,  toch  nog 
beter,  dan  feisser,  hetzelfde  gevoelep  yoorgeftaan,  £&fcr 
«mr.  *?<?**•  /fcafc*.  Fm.  Jll.  pagg.  t&Hft»    W4j  n^en 
top  nu  .maar  opmerkzaam  op  volgende  :ve*fcbtipuntea  tuftr 
fchen  bfit  verbaal  w  joapnes  en  van  de  drie  overigen ; 
|o.  ^ij  de  drie  overige  Evangelisten  wagen  de  Oyeqyieatejg 
<*tr  bet  gezag  9  op  hetwelk  jezu.s  die  wisfolaars  uitgedreven 
bad ;  bü  j  p  A  n  js  e  «  vragen  zij  ^aar  44*  toeken*    %\  Het  t»er 
geerde  antwoord  woi;dt  .door  j ez us  ttfj  &  drie  «üto*n  nfo* 
gegeven;  map:  wat  gezegd  wordt  laat  genoeg  «perken,  ^ 
de  Heiland  de  bedoeling  der  vragers  vopd  ia  bet  vragen  naar 
het  Goddelijke  gezag ;   b$  joanne*  g*eft  jezus  hctzeffiU 
nut  woord,  $M|ar  met  een  ander  beeld,  .dat  Hij  op  dezelfde 
vraag  ook    volgen*  de  drie  anderen  .elders  heeft  gegeven* 
iflT.  XH::38.  (H.  XVI:  4),  Lk.  XI:  39,  40.  Cf.  borger, 
de  canftwtd  et  aequabili  J.  C.  inieie  doctr.  eet.  p.  95  ***• 
3°.  Volgens  de  drie  anderen  waren  de  Overpriesters  niet  aan~ 
.wezig ,  toen  j  e  z  u  s  den  Tempel  zuiverde.    Zij  hoorden  bet , 
zegt  m  c.  vs.  18.    Zij  vragen  .dan  ook  den  Heiland  eeret  de* 
wdgenden  dag,  verg.  vs.  19,  20  en  27  volgg.    By  joan- 
« es  vindt  men  hiervan  geen  fpoor.    Doch  die  vexfeheidenr 
beid  gillen  wij  nu  niet  verder  uitbreiden.    Wij  hebben  dit 
alleen  maar  aangevoerd ,  ohifeisser  oplettend  te  maken , 
opdat  bij  niet    onvoegzaam   zich  over    andeoer   meeningen 
uitkte;  iets,  dat  vooral  beginnenden  Schrijvers  zoo  weinig 
voegt.    Hij  vergelijke  ruin  o  el  ^  joann,  II:  14,  die 
eiE.GLER  wederlegt,  met  h.  van  herwerden,  over  hei 
EyangelU  van  joannes,   Ifte  D.  b\.  291  volg.  —    Het 

S  2 


248  NOG  BENIGE  OPMERKINGEN 

jW/airfr**,  O)  hetwelk  f  ei  ss  er  niet  bepaald  opgeeft,  is  tl» 
bewijs  voor  'smans  meening  even  min  voldoende,  als  het 
vorige.  Bedoelt  hfl  het  zwijgen  der  Evangelisten  ?  Op  die 
vraag  valt  het  antwoord  gemakkelijk:  zij  beginnen  hun  ver- 
haal aangaande  j  e  z  u  s  eerst  na  de  gevangenneming  des  Doo- 
pers.  Bedoelt  f  e  i  e  s  e  r  de  duizenden ,  die  het  zagen  en  er 
verder  niet  aan  dachten  of  er  over  Qnaken?  Dan  vragen  wtf 
op  onze  beun :  Is  dan  alles  verhaald ,  wat  gefproken ,  wat 
gedacht  is  f  En  bleef  alles  den  bevooroordeelden  Jood  altgd 
even  levendig  in  het  geheugen?  Dit  z|j  voor  dit  punt  ge- 
noeg. Hei  lust  ons  niet,  overal  het  min  doordachte- van 
•smans  denk-  en  betoogtrant  aan  te  wflzen. —  (c)  Nik  ode- 
mus fpreekt  van  eene  andere  bekendheid,  dan  die  van  Rabbi, 
joann»  III:  2:  „  Wij  weten,  dat  Gij  als  Leeraar  van  God 
„  zijt  gekomen ;  want  niemand  kan  deze  teekenen  doen ,  die 
„  GJj  dóet,  indien  God  niet  met  Hem  is." 

Over  de  behandeling- der  redenen  van  jezüs  door  feisser 
zullen  wij  ons  niet  zoo  uitvoerig  verklaren.  WJj  hebben  wel 
gezien ,  dat  hq  ,  geen  onderfcheid  makende  tusfchen  gelijk  fctf- 
nende  en  wezenlijk  gelijke  verhalen,  daarom  ook  de  Bergrede 
van  den  Heer  verwart  met  's Heilands  voordragt  luk.  VI. 
Ook  hebben  wtf  gelezen,  dat  hq  fommige  (lukken,  ook  van 
die  redevoering ,  heeft  geplaatst ,  zoo  ais  hij  zegt ,  waar  de- 
zelve (N.  B.)  beter  pasten  (dan  zoo  als  de  Evangelist  die 
plaatst).  '  Zoo  hebben  wij  gezien ,  dat  hij  met  de  meeste  re- 
denen van  jezus  gehandeld  heeft,  van  welke  niet  ééne  bij 
hem  ongefchondep  te  vinden  is.  Zonder  omwegen  hebben  wy 
dit  genoemd  willekeurig  vaneen fcheur en  y  zonder  dat  wy  daar- 
om hebben  gezucht  (Antikr.  bl.  7).  Och  neen  1  Het  boekje 
van  feisser,  doet  het  al  geen  goed,  zal  toch  bij  ons 
geen  kwaad  doen.  Wtf  zuchten  zoo  fpoedig  niet ,  al  wen- 
fchen  wij ,  dat  de  man  wat  minder  roekeloos  in  dat  vaneen- 
fcheuren  ware  te  werk  gegaan.  Synoptifche  misgeboorten  gel- 
den bij  ons  wat  zij  gelden  kunnen ,  en  worden  al  fpoedig  ter 
zijde  gelegd ,  zoodra  blijkt ,  dat  *  de  fynopfis  bare  geboorte 
aan  loutere  willekeur  verfchuldigd  is.  Wy  zijn  langer  dan 
feisser  in  de  gelegenheid  geweest,  om  de  Evangeliën 
zelven  met  voordeel  te  beftuderen,  waaraan  wij  dan  ook  een9 
geruimen  tjjd  van  ons  leven  befteed  hebben.  Om  feisser 
voor  zgne  beleefdheid  in  het  aanbieden  van  vreemden  kost 
eenige  wederdienst  te  doen,  raden  wy  hem  aan  te  lezen,  wat 
Prof.  heringa  Qover  de  Bergrede ,  niet  enkel  bl.  4— 6)> 


OVER  FfilSSftR'S  GESCHRIFT.  219 

Ut  NIRUBUUR  FRRF  (SpeC  CHt.TJteoL   vind.  MATTHAEI 

C  F— FII  contra  rvansonum,  p.  217—220,  Traiect.  ad 
Rh.  A\  1799)  en  w.  scholten  (Je  Parabolis  jrsv 
christi,  p.  127—149)  gefchreven  hebben».  Wfl  twijfelen 
dan  geen  oogenblik,  of  hij  zal  zien,  dat  hetgeen  hy  als  em 
trlpode  fchrijft  (Jn  tikrit,  bh  6  bovenaan)  meer  magtfpreuk 
dan  róarheid  behelst».     . 

Nu  zullen  wij  oog  het  een  en  ander  aanftippen,  dat  wij 
in  onze  RecenGe,  wegens  beperktheid  van  ons  bedek,  on- 
opgemerkt  hebben  gelaten,  'maar  nu  mededeelen,  opdat  het 
ook  aan  anderen  duidelijk  blijke,  dat  het  boekje  van  fris- 
ser meer  gebrekkigs  behelst,  dan  vroeger  door  ons  werd 
aangewezen* 

(Het  vervolg  en  pot  hierna.') 


s.    -  OVER   DE    UITVINDING    VAN    SCHIETOEWEER    DOOR  M1ÖJDEL 
VAN  BUSKRUID. 

(Vervolg  en  fiot  van  bl.  184.)  : 

loen  eenmaal  bekend  geworden  was,  welke  vreefeiyke 
kracht  het  ontvlamd  buskruid  had ,  om*  zware  ligchamen  in 
beweging  te  brengen ,  en  hoe  vlug  en  gemakkelijk  het  werk- 
te, was  het  ligt  te  voorzien,  dat  de  krijgskunst  weldra  mid- 
del zou  vinden ,  om  er  zich ,  ter  vervanging  van  haar  toe 
hiertoe  gewoon  werptuig,  van  te  bedienen.  2$  miste  dam 
ook  niet ,  er  fpoedig  gebruik  van  te  maken.  Vermoedelijk 
bezigde  zij  allereerst  klein-  of  hand-geiïeer ,  wat  later  ook 
Hgte ,  doch  allengs  zwaarder  wordende  veldflukken ,  en  ein- 
delijk zoogenoemd  grof  gefehut.  Van  het  eerfte  vond  ik  geen 
vroeger  gewag,  dan  in  het  verhaal  van  den  (lag  bfl  Lignitz, 
in  1241.  Bfl  rogier  b  a c  o n  ontmoet  men  reeds  gefehut 
vóór  1292  of  1294,  dewijl  hg  zegt,  dat  men  er  vestingen 
mede  beukte.  Volgens  du  cange,  gebruikten  de  Franfehen 
het  reeds  in  1338  en  de  Engelfchen  in  13M,  en,  volgens 
m  ariana,  de  Moor  en  in  Spanje  in  1343.  Doc>  bij  den 
Gefchiedfchrijver  van  Gelderland  %  pont  anus,  (bladz.  248) 
wordt ,  uit  het  handfehrift  van  eenen  onbekenden ,  doch  ver- 
dachten ,  gemeld ,  dat  reeds  in  1328 ,  op  den  24  September , 
vde  Gelderfchen9  in  eenen  (lag  bij  Hasfelt  tegen  de  Luikenaars 
en  Brabanders ,  zich  van  bombarden  bedienden ,  welke  f<r- 


230  OVER  DS  QTTWrmrtXQ  VAN  «öttfETCEWLE* 

penttfiun  en  vtperijneri  (/buigen-  én»  aidefftiHÊkèn)  genomf 
worden;  U  dtt  tfii'r,*  das  ia  dit  her  eerfte  gewag,  dfc  flt 
er>  na  vAOotf,  vtó  ontmoet  heb;  Doch,  Wtf  dierftn  alf, 
rtn  twéedë  berigt^  dar  mede  Van  éö»  vrtfêger  gebruik  fo  de 
Nédtrfüiidvn  %  liahi  baj  ceétgto.  anderen  Sfctiiijver ,  gewaagt  f 
ttodt  «mr  b$  f  HortfjARD,  (IL  c.  1€8>  vtrfgettf  wfeHe  <te 
Gentenaars,  onder  artevelde,  in  1339*  h$  een- beltfc 
tin  öuéiiumii'i  gefokte  gebruikten ;  geljjk ,  volgen*  J»*rr 
tfANilftL^  (flft*>  <ft  ft  JKfftfe  Aê  Franc*  <  p,  *99  r  bidden 
»éer  f  A  n  rtia*  in'  zijae;  £%r;  *i»  GtlAêftant,  f.  «*, 
460)  dlftYvfttf  »  lètteétfHe  jdtfr  otofc  gefefaffe  gtttatffcrwferil 
MJ  het  beleg  van  Puj  Güffïauutel  Xfatoret  meldt  w*  «ra  na»  ar, 
(tf*fcr/.  #fe/.  HL  279)  dat  men  in  1350,  bfl  hét  feteg  iw 
Voorburg ,  buskruid  en  gefchut  bezigde ,  en  berigt  de  Heer 
van  spaan  hetëéfttie ,  óxütrént  het  fretèg  van  Rozenburg , 
in  1351.  —  Het  is  noodeloos ,  hier  bijzonderheden  uit  lateren 
tijd  bij  te  voegen. 

Ma/ir >aii  ftelkéto  aard  was  ira  «f  vröégrte  géfttoWT  -*  Her 
kan  ztfn,  dat  men  allereeHt,  200  als  fommigen  willen,  A01J- 
/;*  buizen  beproefde.  Doch  dan  zal  men  weldra  de  onge- 
fchiktheid  van  zliflc  eéhe  ftgt  vuurvattende  én  fpljjtende  flof , 
af  Ware  het ,  jdat  men-  gzeren  /banden  om  de  buizen  legde  , 
e&dervoftden  hebben*  en  op  be*>  gebruik  ven  andere-  ftof  be- 
dacht geweew  i^jov  Rn  op  welke  dan  gereeder  <  ;dae  op  die 
vtftt  jjtfer  alteen  t  Maar  f  bet  butfengnten  eerst  lang  daarna 
«Önde*  uitgevonden-,  fe-hijnt  mes  wel  niet  ander»  te  hebben 
tostonen'  dornr,  dan  jf neten  fiaven  om  eeoen  houten  ftamY  of 
koker p  diear  men  daarna  kon  wegnemen,  zoodanig  te  zamea 
tt  voegen  en  ,ce  verbinden,  dat  zfl  een  ijzeren  ftuk  vorm- 
den y  en  de  kouten  /lont*  of  koker f  zal  dan,  denk  ik,  de 
éemftënü  (ef  faut)  geweest  z^fl,  waarvan  Mr.  o*  Mts*  9 
(in  de  Fatokfly  uitgegeven  door  den  Eerw.<  spreng er  var 
Btit#  We  jaargang,  bl«  119.  120»  ki  de  40*/»)  als  y*i»  #**r , 
gewaagt:  want  ik  heb  geeft  denkbeeld,  boe  mar  een-  ftuk 
(vaft  éfXer  of  metaal)  om  eene  ijveren  ftaaf  kan  gieten  ,•  (en 
van  gfefe*  fpttekt  *ijn  Ed.)  of  men  moet  hst  daarna  boren, 
en  dat  kende  men ,  in  den  tfld,  Waarvan  w$  f  preken,  gewit 
nog*  niet.  Ook  kwam  *  als  men  het  heren  kende ,  het  gfe- 
/«*  **»  w»^  ftaaf  niet  te  pas;  (MiöfChien  was  echter  bet 
giede»  om  eene  ijzeren  f&ng  ntfogelijk ,  als  de  laatfte  met  eede 
leem*  of  andere  (tof  ómkorst  was.)—  Hoe  die  s&beceerftö, 
opv  bovengemelde  w$»e'  veJvaoïdigd ,    gefchoc  zal  nog  wel 


DfOOtt  MIDDEL  VAW  0ÜfK*ÜIf>.  fel 

rnde  «pvi  0°«P  werk)  geweest  (zoo1  al*  f  o  n  t  v*  *a  ctt*- 
*tra  het  ergens  noemt)  en  dattne  verbeterd  afliy.  Althans 
zulk  een  Mt  fiaven  vervaardigd  Huk  géheugt  mtf,  in*  de* 
jnre  1788,  op  een  der  pleinen  vtn  Gent  tentobn  Hggetide 
gezien  re  hebben»  Men  verhaalde  mij,  dac  het  vtk  den  #1 
van  Keizer  ka  hél  was;  doch  vermoedefljk  was  het  reedi 
vrij  wat  onder.*  Het  was  zeer  lomp  érh  buitengewoon,  lang  , 
en  van  baicen  omkleed  niet  leder,  dat  zeer  veel  gelede* 
bad.  Mijn  tijd  was  te  bepaMd  en  het  weder  te  baseer  flecht, 
om  liet  nader  tte  kunnen  opnemen;  fit  denk,  dat  bet  gelijk- 
foortig  Was  met  het  (luk,  hetwelk,  volgens  /.  o.  >oai> 
bTer,  {Verfèheiienhedew  van  Landen  en  Steden,  IX  L  bl. 
139.)  in  het  oude  Tuighnis  te  Peter sènrg  bewaard  Wordt, 
uit  den  tijd  van  iwak  wasilewits,  en  21  voeten  lang 
was,  66  pondb  kogels  fchoot,  en  een  gewfgt  had  van  17MS 
Rusfifche  ponden.  Het  Gentfehe  was,  meen  ik,  van  minder 
kaliber.  —  Ondertusfchen  a4  bet  oudtte  ijzeren  gefchut  was 
doorgaans  veel  langer  en  zwaarder ,  dan  het  later  gebruikte. 
Obk  waren  de  pre/ecttlen,  welke  men  (ten  minfte  alt  de 
grooffte  (hikken)  fchoot ,  van  eèn  verbazend  gewigt,  in  vér. 
geïijklng  van  de  tegenwoordige.  Men  tre  die  vergelijking  la 
de  Fakkel,  (als  boven)  fchoon  ik  voor  de  jufetbeicT  délreelvt 
tiiet  ftrfta.  Volgens  berigt  aldaar  vfodt  men,  in  den  tijd  van 
toDBWjjK  XI,  den  tijdgenoot  van  karel  trtn  SfotN 
ten,  van  Hukken  gewaagd1,  die  500  ponden  fèboten  ,  waar* 
van  llraks  nader.  Dat  echter  de  300  Hukken ,  Waarvan  al» 
daar  gefproken  wordt ,  die  den  krijgsvoofraad  vair  voornoem 
den  Bourgondifehen  Hertog  zullen  hebben  uitgemaakt,  en  waar- 
door men  zware  (lukken  fcbfjrit  te  moeten  verftaan ,  dewijl 
de  eonleurrynen  en  haagbinfen  er  tan  Worderf  nitgtojrondfctrf , 
afflen  tot  die  van  het  zwaarfte  kaliber  behoord'  hebben ,  in 
filet  geloofbaar.  Zrj  zullen  dan  wel  meest  ferfentijnen  ge- 
weest zijn,  en  dan  nog  moeten  de  magazijnen  en  vestingen 
van  earbl  vrtf  wat  beter  voorzien  geweest  zijn ,  dan  ik 
van  eenigen  det  Vorften,  zijne  tfjdgenooten,  weet  gelezen  te 
hebben.  Van*  de  eerde  grootte  Waren  de  (hikken  zelfs  zeec 
zeldzaam ,  en ,  als  zjj  tot  het  befchieten  van  eenige  voor- 
name vesting  gebruikt  moesten  worden ,  moesten  zij  door- 
gaans  van  verre  worden  aangevoerd  uit  de  wefnige  Heden , 
die  ze  bezaten.  '  Ooit  te  velde  voerde  men  geen*  grooten 
trein  van  Hokken  mede.  In  1507  beftond  al  bet  grof  gefchut, 
bq  eene  Omtenrifkfche  legermagt,   die  in  Gelderland  krtfg 


HH  OVER  Jfr    UITVINDING  VAN   SCHISTOfiWEEft     * 

voerde,  volgens  wagbnaar,  (D.  IV.  bl#.36I.)  uk.nfer 
meer  dan  twee  kleine  tokken  eA  twaalf  of  veertien  valkenet- 
ten  Qfaucons.ï—  Hec  komt  mjj  voor,  dat  men  aan  de  eerfte 
üukken  vaa  e*nig  belang,  buiten  het  kleiner  geweer,  dat ^ 
men  alomme,  onder  verfchülende  benamingen,  vermeld  vhide, 
(waaromtrent,  men  onder  anderen  ook  zien  kan  de  Fakkel  ets 
boven)  den  naam  van  couleuvrijnen  en  ferpentijnen  .-gegeven 
heeft,  waarvan  de  eerfte  de  kortfte  waren.  Althans  die  namen 
komen ,:  gelijk  wij  zagen ,  in  het  berigt  wegens  den  flag  bij 
ffasjeft - y&n  1328  reeds  voor,  en  waren  zeker  van  de  ge. 
daaote  en  lengte  der  ftufcken.  ontleend.  Ondertusfcben  noemde 
pen  ze- foratijds  ook  bombarden;  ja  zelfs  vindt  men  het  klei- 
ner,  geweer,   als  haakbmfen  enz.,  dikwijls  alzoo,  of  donder* 
busfen ,  geheeten ;  fchoon  men  anders  den  naam  Van  bombar- 
den  mper  by zonder  flechts  aan  die  geweldig  groote  ftukken-, 
waarvan  wij  boven  reeds  eenig   gewag  maakten,  en  welke 
pjen-teregt  tn  on jl er -kanonnen  zou  mogen  heeten,  fchgnt  ge* . 
jeven  te  hebben.  — :  Hiervan  willen  wjj  nu  nader  fprekeo. 
:  .Welke  gevaarten  dit  waren,!  kan  men  zich  ligt  voorfteljen, 
daar  wij  reeds  hoorden,  dat  men  er, had,  die  500  ponden 
fthoten.  Als  ik  mg  niet  bedriege,  moesten  zij  de  zoogenoemde 
blijden ,  waarvan  men  zich  te  voren,  en -nog  lang  naderhand, 
gediende , ,  vervangen  \  dat  is ,  moesten  zij  dienen ,  om  .ge- 
weldig groote  en  zware  (leenen,  niet,  gelijk  uit  de  mindere 
ilukken,  regtuitcte,  fchieten,  maar  fchuins  in  de  hoogte  op  te 
drjjv^n ,  om ,  bij  hunnen  val ,  alles,  waarop  zij  wederkwamen,  ' 
op  eenen  afttand,  "je  verbrijzelen  en  verpletten.    Dit  deden, 
gelijk  bekend  is  ,*  de  voormalige  blijden ,  waarvan  men  eene 
keurige  befchrij ving  heeft  b\j  huydecoper,  in  zijne  Aan- 
teekeningen  op  melis   stoïe,  IX.   195.  D.  III,  bl.  281 
eny.    Dezelfde  Schrijver  meldt  ook,  op  melis  IX.  176, 
dat  men  met  die  blijden  niet  alleen  fteenea  wierp  van  300 
-  ponden,   maar,,  volgens  anderen,  indien  men  hen  gelooven 
wil,  zelfs  van  800,  1300,  ja  2000  ponden.    Ondertusfchen 
•drukken  de  Schrijvers  zich  fomtijds  zoo  dubbelzinnig  uit, 
4at  men  niet  weet,  of  men  hen  van  eene  blijde*  dan  van 
.eene  donrebus,  of  bombarde ,  verdaan  moet.    Zoo  zegt,  brj 
voorbeeld,  froissard,  ter  boven  aangehaalde  plaatfe,  dat 
de  bombarde ,  door  de  Gentenaars,  onder  artevelde,  in 
1338 ,  tegen  Oudenaarde  gebruikt ,  en  die  50  voeten  lang  zal 
geweest  zijn,  ah  de  klink  getrokken  werd*  bij  dag  5,  bij  nacht 
J0: mijlen  ver  gehoord  werd,  en  zulk  geweld  maakte,  dat  hei 


*»   0OOR  MIDDRJ,  VAF  BUSK*UÜ>.  .  JW 

/Met»,  dat  aUede.Juiyels.wid0  hel  waren  Ingebroken.  .  UJc 
dit  £*y*tf  zou  men  fchflnen  u>  moeten  opmaken.,  dat  bief 
waarlijk  van.  eene  bombarde  fpr aak  was ;  doch  het.  klinktrek- 
ktn>  hetgeen  bij  de  blijde  plaats  had  en  bij  de  bombarde 
niet. te  pas  kwam,  fchjjnt  debtffde  aan  te.  duiden;  tenzij  de 
oudfté  bombarden,  eene  foort  van  gefpannen  haan  badden , 
welken  men  itf«£  heette,  en  die,  losgetrokken  zijnde ,•  vuur 
floeg  en  het  *r*#V/  ontflak.    In  dat  geval  zoude  de  bombarde 
van  vroegere  uitvinding  zijn,  dan  wij  boven  onjterfteldeji , 
en    zouden  wij  hier  een  (luk  hebben  van  50  voeten  lapg, 
Dk  is  verbazend.    Van  welk  een  gewigt  zou  wik. een,  ftuk 
geweest  zijn,  en '  wat  kracht  zou  men  hebben  moeten,  aan- 
wenden y  om  het  te  vervoeren  t  Inderdaad  zoo  zon  het  min* 
der  ongeloofeijk  moeten  voorkomen,  hetgeen  men  bij  den 
AbtMiLLOT,  in  zijpe  Jlgemeene  fFereldgefckiedénii*  Du 
VII,  bl.  15,  en  elders,  vindt,  dat  ma homet  II,  by  het 
beleg  van  Konftantinopel ,  een  ftuk  gefchut  gebruikte,  zoo 
groot  en  zwaar,  dat  er  70 paar  os/en  nóodig  waren,  om  het 
te  vervoeren.    Men  mag  hierbij  echter  onderftellen,.dat  ;4k 
.zoo  gemeend  is ,  dat  de  onderfcheidene  fpannen ,  die  elkander 
natuurlijk  van  tijd  tot  tijd  verpoozen  moesten  r  te  geljjk  met 
die,  welke  het  kruid-  en  de  ammunitie  trokken,  het  geul 
van  70  paren  te  zamen  uitmaakten.  —   Wat  de  lengte  van  50 
♦voeten  aangaat :  het  fpreekt  van  zelf,  dat  deze  (lukken  lan- 
ger moesten  zyn,  dan  de  tegenwoordige;  want  men  gedenke 
maar,,  welke  eene  menigte  van  kruid  zij  behoefden,  om  hunne 
zware    ladingen    met   genoegzame  kracht  voort  te  dryyen, 
vooral  daar  dat  kruid  vermoedelijk  veel  onvolkomener  en  dus 
kracbteloozer  was ,  dan  het  onze ;  maar  voornamelijk ,  hoe 
veel  plaats  de  ladingen  zelve  moesten  innemen,  daar  het  eene 
dwaze  verbeelding  zou  zijn ,   dat  die  ladingen  enkel  uit  één 
eenigen  grooten  (teen  beft  ouden,  die  zoo  zwaar  woog,  als 
boven  gemeld  is:  want  de  gefchiedenis  getuigt,  dat  z|j,  ja, 
wel  eenen  voornamen  en  zeer  zwaren  (leen,  maar  tevens  vele 
kleinere  met  hetzelfde  fchot  wierpen ,  en  dat  men  de  (hikken 
met  allerlei  minder  wigtig  tuig  vol  dopte.    Voegt  mén  hier 
nu    bij ,   dat  zulke  onbehouwene  ladingen  onmogelijk  in  de 

1   even  onbehouwene  (lukken  zoo  vast  konden  (luiten ,  als  de 
.ronde  kogels  in  onze  geboorde  kanonnen,  dan  zal  men  ligt. be- 
vroeden, dat  dit  ook  te  grootere  hoeveelheid  kruids  noodza- 
kelijk maakte ,  en  te  meerdere  ruimte  in  de  (lukken  vorderde. 
• ,  Ik  wil  hier  aanmerken,  dat,  gelijk  deze  monfler-kanennen  en 


SM       '  over  0*  mmmttote  ya»  scunttoswB&a 

gr$otê  bombarde*  é*  '  vroege*  Mjtf*»  t**vthgjtti,  t%  zo*  <Wfc 
flfet  tóeeö  door  erftte  fttogtttoémde  *^r*fe^  vervttge*  z?tt 
gtwtotfeft,  fit*»  aelv*  dié*  naart  ***  t/tottteren  %  laüg  Vtfdr 
ctod*  tegenwoordige  jftiritèrtto  wei^if  aitgévoridiitir,  gedhr- 
gferi  ftébbérf ,  érf  da*  dié  naam  v*n  Vroegere*  tijd ,  dan  <fe  ge- 
nféllde  nitfrtadinfcv  Mtifend',  en  n*  dezelve  tfecftttfüfc  de ou- 
<*we  ki$gtf*eF  bqbelièütfeh  ft.  Aftban's  200  meen  ft  te  xtoeten 
btöeïte*  «ft  fetgéet*  ft  fctf  #ao«naar  iée*,  (7W.  ffhr. 
D.  IV.  66  219 ,  220)  dat  ***,  in  1462,  bfctf  Bhkfats  op  & 
rëétt  flêtf k  «et  kartouwen  (2ware  kanonnen-)  befchoöt ,  eü 
d*i  <fé  Bisféhep  vttd  Utrecht  detl  beleggeren  twee  groote- 
btwfeö  t&ezofii ,  mrtiere#  genaamd,  mét  Welke'  Mn-  tombe*. 
in*  bet  BMèhuiv  wië*p<.  Hij  voegt?  er  bij ,  dat  ook  van  £**"- 
jKfe»  dertfroarts  gëbragt  ww  eene  groote  btif,  die  «vennen 
Vleten  l«ng  #as,  eö  WdOten  fchoot,  wetófc  kfefaer,  dan  een.' 
UJrét&tscïi  halflfchepel  bevatten  kon.  Hter  ziet  men  den  naaih 
Vtft  mortfefen  lang  vóóf  dat  onze  bmketefs  of  Mortieren 
werden  uitgevonden,  étt  tev«fo  bevestigd  hetgeen- wij  boveh 
üeidéfr,  <fec  flechtt  weinig  .lieden  fttikken  van  bet  Zwsfcrfte 
fcttUter  bézatéö,  die,  tot  bet  beföhteten  vaè'ftéflfcen,  Mfe#- 
W  derwaarts  gëftttdéft  weMèa.  —  Wat  bombert  betreft, 
W**rv«n  Wa<*é'Naar  hier  gewaagt:  hij  voegt  er ,  fa  eene 
'rtatfteektnfng  y  bij:  „  Omtrent  dezen  tijd1  vindt  men  ook  de 
„  éeitte  feeltifflg  van  't  gebruik  der  £**»£;»  in  PronkrifXf 
én  verwijst  daarbij  gaaf  MoN*tfc£LET,  Tol.  IÏK  f.  KKk 
Doch*  daar  monjtrelet  reeds  in  149$  overleden  is, 
beeft  "bij  nietö  vatf  1482  kunnen  melden ;  mafar  zijne  Chrono 
que  werd,  dóór  een*  ander' ,  vervolgd  tot  15Kr,  en  met  dat 
vervolg  te  Parijs  uitgegeven  in  1572.  Wa  oei*  aar  zal  dk 
laftffë  bedoeld ,  en  of  hij ,  of  de  Schaver  zelf,  zal,  door  de 
gedsiehte  aan  onze  mortieren  misleid,  Somben ,  in  plaats  v*n 
f  tenen  i  gafchreveu  hebben.  Althans  dat  dé  bmbén  tttti  in 
1Ö88,  door  eert*  burger  van  Vénh*  *ifn  iikgévefl*n,  die, 
döór  eet?  verkeerdötf  worp,  zijne  eigene  ftad  e¥  door  te 
braèd  zette,  verhaak  j.  kniVpenbrrg*,  tö  2ijü<* /fo/. 
-.£&/#  2)**>,  G*  J#v  pi.  200 ,  en  lang  vóór  hé*  faMïaSus 
«tr^da,  (<fc  £dfr  Êetg.  Dec.  Sec.  Libr.  X.  p*£.  599,  594, 
totó*  fee,  Ed..  Rom.  «.  1650)  beiden  met  bgvoegftg ,  dat 
«#,-  wéinig  dagen  later,  allereerst  door  den  Graaf  van 
i«  a  tf  s  v  e  l  d  t,  van  de  Spaanfche  zijde,  gebruikt  werden-in  de 
.belegering  van  het  Geldersch  fteedje  Wachtendonk*  &f rada 
befcknjft  de  Jimtaf  zeer  naauwkeufig.  Waoew  A  ar(VIIL 


BOO*  MIDDEL  riUTftOSUOlD.  25} 


20fr}  tfildt  ér  niets*  vat*,»  itaar  vefwtfai  Aar  b  0*^  (B.  XXV* 

py  U.  (328)'  dfo  «ileetf  zéfct,  dmt  ik>AN^&UT  de  ftaA* 
behalve  mee  tweer  gtoofce  flufcken  4  ook  met  Vkrballen  fate 
fcitöót,  wwdocfc  bij  ongéflArgfWd 'dé  kmkbvn  terHeen»  heeft 

0e  Baron  van  ketf  PÉr*i£R#f  ro  iXs&*  VerkèndeHwg * 
welke  in  ttt»  do<W  de'  Kaninkhjké  Mmkntt*  pfBnt&ttHh, 
kroónd  is,  herlgf,  opbl.  99^  dat  dfe  uitvinding  derjsMr/iV* 
rwr,  in  1568,  door  G^AirtfA^erinüir  >am;andus^  toe* 
fefchrévW  wordt  aan  die  Tan.  's  Hertegenboxk  &fcA4fr 
M a'ije  uu,.  befdfaflvénde  hét'  beleg  ttiff  hel  flot  Ptoderéép** 
tusfehen  den  Bosch  en  GorincAem  +  gewaag*  vèl  van  eene 
nütiiwe'  ftwwt  van  werktnig,.  door  dé  Btnföhènaafs  tegeö  het 
flor  aangevoerd  ^hetwelk  kloeten  (pi/as)  en  Beet  gtóote  en 
Zware  fteenen  in  de  hoogte  wierp,  watordoof  dr  dake»  der 
geitouwen  verbrijzeld  werden;  maar  Wj  ontleende  dfenriernfe 
è  a  ft  l  a  ptd  ü  s ,  die  van  dit  fteenenwetyró'  niét*  mekfc  r  en 
f.  Van  DUDBFrfovE,  ftr  zfine  Befekrifving "tan de  Stad 
4iï  töeiferif  vari  *s  Herfogenboxh ,  ,  (eerde  ut tgsrve  van  1849 
ép  bh  94,)  Mk  van  deze  uitvinding  (gekende  4  fioeétt  het 
tWSrïfltfg  mortier  i  èodb  in  de  lateflé  en  veTbefe^dé  uftgaWe 
«V*n  Ï670,  op'  bl«  1$6,  iteet  fri|  \i<3i  tvtnfekMt.  Wfcvxfa 
deze  ufcvinötog  erf  tifi1  het  werktuig  «elf  te  Korte» zij,  wek 
fe  n1w.  Yïseelfttt  WMfch$ai$k,  dat  er  tótr  niéuw* 
Ret  raiflenftél'  óf  de  werking  dér  reed!*  vroeger  rtwgenbeimfe 
itóftfefen ,  w*a*v£ti  wij  boven  fprtóën ,  bij  was  ttftgedtfctrc ; 
dóefc  #*C,  blijkt  niet:  én  hetgeen  Wij  thanit  mortier  héat'eta, 
werd  eerst  later  bekend;  althans  dit  tóen  mét  het  wetkttitg, 
te  9s  Hertogenbosck  ufcgevonden,  gééne  efgenlflk  gelegde  B&M- 
ben  wierp  ,  zoo  al*  oüdenhove  4egt r  ü*  2èkef . 

Me*  zegt,  en  het  is  geloofelijk,  dat  de1  ultvinfdfng  van 
granaten  fpoedig  6p  die  der  bomben  volgde.  Döeh,  o»  nog 
Wën  tot  dé  gefchledénh  der  boinbarden  wede*  tè  ieeten :  nit 
h'étgéett  reeds  is  gezegd,  Is  geblékefl,  dat' diè  tiaa'tt  J  of  die 
V*ö  dondefbusfe*,  a!  aanftonds  aab  de  éeïfte  bui  f  en,  wattrnit 
men,  dóór  middel  van  kruid  y  fchoot,  (het  hendgëwfcér  zelf, 
tot  het  fchijrit,  niet  uitgenomen)  gegeven  is;  zootfet'men 
er  geenszins  altijd  die  groote  gevaarten  door  verdaan  móet. 
Welke  men  daarna,  in  de  plaats  der  blijden  *  gebrtikte.  Dit 
blijkt  daaruit,  dat,  daar  de  laat  (te  altoos  tittatttrlijk  zeldzaam 
bleven,  men  van  (leden  leest,  die,  al  zeer  vroeg,  een  aantal 
bombarden ,  of  donder  bus/en ,  oezaten.  Zoo  verhaalt  ha- 
r  A  e  v  s ,  (in  Annall.  Ducum  Brabant.    Vol,  I.  p.  333)  dat 


256       OVER  de  uitvinding  TAN  SGHIETCEWERR  ,  ENZ. 

<lé  Leuvenaars,  in  den  oorlog  tusfchen  Braband  en  Vlaande- 
ren ,  tén  jare  1356  ,  allereerst  bombarden  gebruikten,  welke 
zij ,  ten  getale  van  twaalf  >  gekocht  hadden.  Ja,  divaeüs, 
(fn  Annall.  Lovaniensf»  Libr.  III.  pag.  21)  van  denzelfden 
oorlog  (prekende,  maakt,  van  het  getal  van  twaalf \  twee- 
endertig. Zoo  bezat  ook  (volgens  den  Heer  van  spaan, 
in  zijne  Hist.  van  Gelderland ,  als  boven)  deftad  Arnhem* 
in  1359,  verfcheidene  donderbusfien.  Zoo  had  men,  volgens 
den  Heer  de  lange  van  wjtnoarrde,  (Befchr.  van 
Gouda 9  D.  1.  bl.  709)  in  1371,  op  het  flot  van  Schoonho- 
ven ,  eene  donfebus-kamer  enz.  * 

Wat  nu  het  kleiner  of  handgeweer  betreft:  omtrent deszelfs 
uitvinding  weet  ik  niets  bijzonders  te  berigten.  Een  band- 
geweer  zou  het  zekerlijk  geweest  zgn,  waarmede,  (zoo  het 
waar  was)  in  1371,  reinald  van  nassou,  derde. Her- 
tog van  Gelderland^  van  een'  zijner  hovelingen  verraderlijk 
werd  doodgefchoten ,  volgens  de  Chrontjk  van  aqüileüs, 
door  scRivERius  uitgegeven  achter  zflne  Batavia  Ilhutr. 
p.  33.  Doch,  volgens  van  slichtenhorst,  (Boek 
II.  p»  148)  was  het  niet  alleen  niet  reinald,  maar  zijn 
broeder  eduard,  en  werd  deze^  zich,  na  vermoedenden 
ftrijd,  met  ontbloot  hoofd,  wat  te  flapen  gelegd  hebbende, 
door  zijnen  hof  bediende,.  Jonker  bier  van  hese,  met  eett 
ijzeren  bout  zoo  geweldig  op  het  hoofd  geflsgen/dat  hg  het, 
twee  dagen  later,  bedierf;  waartegen  echter  pontan us 
(Hist.  Gein  L.  VIL  p.  291,  292)  fchrijft,  dat  hij  door  bier 
met  een9  pijl  werd  door  't  hoofd  gefchoten.  Zoo  weinig  kan 
men  fomtijds  op  bijzondere  berigten  (laat  maken. 

Mij  valt  nu  nog ,  omtrent  het  busfengieten ,  te  melden. , 
dat  men,  in  j.  reygersbergen's  Chronijk  van  Zee- 
land* vermeerderd  door.  boxhorn,  D.  IL  bl.  172,  het 
volgende  leest:  „  In  het  jaar  1993  wordt  allereerst  die  kon* 
„  (te  van  busfen  te  gieten  gevonden,  in  de  (lad  Augsburg 
„  in  Hooghdujschlant ,  van  eenen  monnik,  zoo  als  fommigen 
„  fchrijven ,  welcke  koude  noyt  vóór  deze  tigden  gheweest 
„  hadde."  —  Zoo  dit  niet  geheel  misverftand  is ,  durf  ik 
het  niet ,  dan  ten  meeste  van  ligte  busfen ,  die  men  echter 
Hgter  fineden  dan  gieten  konde ,  verdaan.  Maar  wat  er  van 
zij ,  laat  ik  aan  anderen  tot  onderzoek  en  beflisfing  over.  * 


V 


DE  FIUNIÜHE  ÖALAKTBfclE.  167 


DB  FRANSCHB  GALANTBRIE.     DOOf  HENRY  LTTTON  BULWER. 


—  Apprennez  qtfen  effet 
Le  Cocuage  tïest  que  ce  que  Pon  ie  fait. 

Moli&re,  PÈcole  des  Femmes. 


Op 


fp  een*  der  kleinere  Parij fche  fchouwburgen  worde  tegen- 
woordig een  (hik  gegeven ,  dat  den  titel  draagt  van  Pourquol. 
Het  heeft  veel  toeloops ;  ieder  wil  het  zien ,  en  elk  roept 
uit:  .„  Hoe  waar  1  hoe  natuurlijk!9*  Wat  mag  dat  voor  een 
link  zijn?  Luistert!  Twee  gehuwde  vrienden  wonen  bfl 
elkander.  De  vrouw  de*  eenen  is  voortreffelijk,  (leeds  ge- 
reed om  te  gehoorzamen  en  te  believen ;  de  wil  des  ipans  is 
haar  eene  wet ;  het  paar  leeft  in  volkomene  eensgezindheid , 
en  de  man  is  zoo  gelukkig  9  als  een  echtgenoot  Hechts  wen- 
fchen  kan.  Maar  nu  het  andere  paar  ?  Hier  nemen  twist  en 
gekijf  geen  einde;  de  vrouw  wil  haren  eigen'  wil  hebben, 
in  kleinigheden  evenzeer  als  in  hoofdzaken ;  ftuift  op  bij  we* 
derfpraak ;  in  't  kort ,  zij  doet  haren  knorrenden  en  toch  on» 
derworpen'  echtgenoot  zoo  veel  verdriets  aan,  als  mogelijk 
is.  Men  kan  geluk  en  ongeluk  niet  fcherper  of  (lerker  te- 
genover elkander  (lellen,  dan  in  deze  beide  huishoudens. 
Waarom  nu  is  de  eene  vrouw  zulk  een  voorbeeld  van  zacht- 
moedigheid en  ondergeschiktheid?  win*»  de  andere  zulk  eene 
verfoeilijke  twistzoekfter  en  ruziemaakfler  ?  Daar  hebben 
wij  het  pourquoi.  De  huisvrouw ,  voor  welke  men  zich ,  te 
regt ,  kruist  en  zegent ,  is  zoo  getrouw ,  als  eene  vrouw  zijn 
kan ;  de  echtgenoote ,  die  door  hare  lieftalig-  en  zachtmoe- 
digheid ons  zoo  zeer  gevalt,  is  een  listig  en  trouweloos  vrouws- 
perfoon.  Hoort  het  allen,  FranfcheMtniienl  denkt  toch  nimmer, 
dat  uwe  vrouwen  kuisch  en  beminnelijk  tevens  kunnen  zijn: 
dat  zqn  eigenfehappen ,  die  met  elkander  onbeftaanbaar  zijn! 
Gjj  moet  of  lijden  en  zwijgen ,  of  u  zeker  voorhoofdsfierfel 
laten  welgevallen!  —  Ziet  daar  de  klucht,  met  derzelver 
toepasfing ,  welke  te  Pari/s  zoo  zeer  bevalt ;  het  zedetafe- 
reel, dat  men  daar  „  zoo  waar,  zoo  natuurlijk"  vindt! 

Dit  moet  men  van  Engeland  zeggen  :  zijn  ook  de  Armen- 
huizen opgevuld  met  vondelingen;  wemelen  ook  de  (Iraten 
der  Hoofdftad ,  als  Grosvenor-fquare ,  St.  James- fquare ,  Hill- 
ftreet ,  Charles-ftreet ,  van  vrouwelijke  wezens ,  wier  beroep 


Sf0  DBFfcAKSQH.S  «AWWTüWfe. 

wij  hief  niet  nader  willen  omfchrijven  f  zoo  wordt  evenwel 
ontucht  door  het  openbaar  gevoelen  voor  eene  even  verach- 
telijke en  ftrafwaardige  misdaad  gehouden ,  als  eenige  andere 
in  het  zondenregis^er  van  NewgaJe,  Onlangs  klaagde  te  Lon- 
don  e$ne  vrouw  haren  man,  een  fchoorfteenveger,aan,  dewijl 
hjj  haar  mishandeld  >  dat  is  geflagen  had.  Wat  zeide.nu  de 
fchborfteenvegerf  Ontkende  hij  het  feit,  of  verontfchuldigde 
hg  zich?  Neen;  hij  vroeg  der  aanklaagfter,  of  zij  zichzelvt 
niet  een9  ongeoorloofden  omgang  met  zekeren  fchoenlapper 
bewust  was;  en,  daar  dit  helaas  bewezen  werd,  wendde 
zich  de  fchoorfteenveger ,  met  eene  zegepralende  houding, 
*o>e  den  Regter,  en  vroeg:  *  Nu,  wat  zeggen  Uwwel- 
edeleps?**  ~  In  Frankrijk  hebben  dergelijke  zonden  niets 
ergerlijk*  grf  pnteerends.  „  De  vrouw,"  zege  la  broyUe, 
„  die  flechts  éénen  minnaar  heeft ,  beweert ,  dat  zij  geene  Co- 
„  quette  is^  zij,  die  meer  dan  éénen  heeft,  zegt,  dat  zij 
v  flechts  eene  Coquette  is."  E  enen  minnaar  te  hebben ,  is  iets 
zeer  rgewpons ,  en  het  behoort  zoo ;  ook  neemt  men  door- 
teen  geenen  heftigen  hartstogt  te  baat ,  om  zulk  eene  zwak- 
heid ,te  verontfchuldigen.  Madetnoifelle  del'enclos,  wier 
yjjjze  van  zien ,  in  derzelver  volle  kracht  en  openhartigheid  f 
op  hej  jhans  levende  gedacht  is  overgegaan,  zegt:  „  Het- 
„  geen  iemand  aan  eenen  minnaar  boeit ,  is  niet  altijd  liefde , 
„'maar  veelal  overeenftemming  in  doen  en  laten  en  in  finaak, 
p  gewoonte,  .hem  te  zien  en  te  fpreken,  behoefte  om  zich- 
2  'zelye  te  pntvlieden  — ■  la  nécesfiti  (Tavoir  quelque  galan- 
-  terje."  —  Galanterie ,  zoo  heet  het  woord,  van  welks 
oeteekenis  wij ,  in  fpijt  van  al  onze  gezellige  verfijning,  toe 
dusverre  ons  geen  .regt  begrip  kunnen  vormen.  Laat  mg  be- 
proeven ,  hetzelve  te  omfchrijven  {  Galanterie  is  eene  foprt 
van  ljgtzinnige,  warme  9  onplatonifche  vriendfehap,  welke 
aan  het  bevallige ,  maar  beuzelachtige  karakter  der  Franfcken 
bgzonder  eigen  Is.  Wezenlijke  hartstogt  komt  daarbij  niet 
Jn  hqt  (pel,  en  vandaar  zijn  domme  of  dolle  (treken  daarbij 
Iets  uiterst  zeldzaams.  Van  honderd  gehuwde  vrouwen  zou 
tiet  é éne  den  echtgenoot,  'dien  zij  verraadt,  met  den  min- 
naar, ttfen  zij  foi-difant  aanbidt,  willen  ruilen.  —  Wat  de 
mannen  betreft ,  valt  mij  hier  eene  anekdote  te  binnen.  Eene 
Parij fche  vrouw ,  die  haren  man  meer  haatte ,  dan  men  an- 
ders hier  eenen  echtgenoot  haat,  of  die  veelligt  in  haren 
minnaar  meer  welgevallen  vond,  dan  anders  hier  het  geval 
is,  deed  laatstgenoemden  den    voorflag,  mee  haar  door  te 


DS  FJtAN&CHB  GAI<AN?ERIE.  jggf 

-gaan.  Toen  de  miauw,  .van  .zjjjne  verbazing  oyer  zulk  een 
verrasfend,  zondsrliqg  ycpiftel  «fittig&ips  bekomen,  zich  ver- 
zekerd had ,  dat  hqt  zijner  mingare&fe.  ten  vqlle  ernst  was , 
nam  hij  eene  ernftigej:  houding  aan,  dan  gewoonlijk,  en 
/prak:  „  Gij  wee**  ma  ,ctire9  uw  map  is  mijn  he%u  vriend. 
„  Ik  wil  u  .beminnen.,  zoo  lang  het  u  behaagt,  onder  zijn 
.n  dak  —  dit  doet  der  vriendfchap  geene  afbreuk ;  maar  hem 
„  zoo  trouweloos  te  behandelen  .van  jnet  u  door  tp  gaan  — 
„  neen ,  dat  gaat  niet  aan  1" 

(Het.  vervolg  enfiot  hierna?) 


BLIK  OP  OOSTERDUIN  ,  Bfl  HAARLEM, 


Ho 


loei  ginds  het  zilverblanke  Sparen, 
Dat  klatert  Ungs  bebloemden  boord ; 
Dd4r  *t  (Utfe  bosch  vpl  wandelaten , 

Door  filomele's  lied  bekoord? 
Alom  bevalligheid  en  leven  f 
En  — r  kerkhofïlilte  in  deze  dreven  ? 

o  Oosterduin  1  —  eene  eeuw  geleden  — 
Wat  z4jt  gü  thans,;  wat  waan  gjj  toen? 

Wie,  tfie  u  destyd*  mogt  betreden, 
Ha4  deze  vraag  u  mogen  doen? 

Tpen  duidde  een  luisterrijk  gefchitter 

Den  rijkdom  aan  van  uw'  bezitter. 

Helaas  1  thans  ftrekt  tiaauw  meer  uw  loover 
't  Gepluimde  zangkoor  ten  verblijf, 

En  't  füauwfte  fpoor  bleef  zelfs  niet  over 
Van  al  het  woelige  bedrijf; 

Bedrijf,  .dat  eens  u  mogt  omvangen, 

Toen  gij  weérklonkt  van  vreugdezangen. 

Uw  groptfche  poort  zien  wij  nog  prijken 
Met  teekens  van  verdwenen  pracht; 

Zij  doet  .nog  in  haar  opfchrift  blijken 
Uw'  naam  aan  't  latere  gedacht , 

Maar  in  dat  opfchrift  ook  ons  lezen» 

Dat  praal  Hechts  fchijn  is  zonder  wezen  1 


160  BLIK  OP  OOSTERDUIN. 

Wie  weet  de  plek  ons  aan  te  wijzen, 
Waar  eens  het  fierlijk  lusthuls  Hond? 

U  't  daar,  waar  distelftruiken  rijzen, 
Of  ginds  op  d'omgewroeten  grond  ? 

Helaas  1  dit  wordt  niet  uitgevonden ; 

Geen  enk'le  (leen  mag  't  ons  verkonden. 

Wat  zeggen  gindfche  kikvorschgalmen , 
Oprijzende  uit  het  drabbig  nat? 

Was  9t  eens  een  beek ,  omgeurd  met  walmen 
Van  rozen,  door  den  dauw  befpat? 

Bepurperde,  onder  't  bladgewiegel , 

Eens  't  avondrood  haar'  waterfpiegel  ? 

•     Welligt  mogt  ginds  een  heuvel  pronken  , 
Befchatiwd  door  eiken ,  trotsch  van  kruin, 
Waar  vaak ,  als  maan  en  ftarren  blonken 

En  't  zeenat  klotfle  tegen  't  duin, 
Het  minnend  paar  zijn  tooverwoorden 
Verfmolt  in  's  nachtegaals  akkoorden. 

Maar ,  Zangfier !  (laak  uw  ijdel  gisfen , 

En  leg  de  gouden  citer  neer: 
Deez*  plek,  verkeerd  in  wildernisfen , 

Heeft  niets  van  d'ouden  luister  meer. 
Vergank'lijkheid  is  't  merk  der  weelde; 
Zij  had  nooit  glans ,  die  duurzaam  ftreelde. 

-Gij ,  die  door  eenen  (loet  van  (laven 
'    Uw*  trotfchen  wil  volbfengen  ziet,  " 
In  Peru's  glinftefende  gaven 

U  baadt»  als  in  een'  gouden  vliet! 
Kom,  vest  op  Oosterduin  uwe  oogen, 
-  En  durf  dan  op  uw  aanzien  bogen  1 

Waar  zjjt  ge ,  die ,  ontzien  door  velen , 

Het  magtwoord  fpraakt  met  trotfchen  mond? 

O !  zoek  hem  onder  bekkeneelen  ; 
De  wind  blies  reeds  zijn  ftof  in  't  rond. 

Zijn  wapen  in  een  zerk  gedreven , 

Ziedaar  wat  over  is  gebleven! 


BLIK  OP  OQSTSUWIN*  Wt 

Moog' ,  toonbeeld  vtn  vervlogen  lniattfr 

Eertijds  zoo  heerlijk  Oosterduin! 
(Hoe  diep  ge  ook  wegzonkt  in  bet  duister) 

Uw  poorc  niec  gruizelen  tot  puin  1 
Geev9  zjj  nog  lang  uw'  naam  te  lezen, 
En  leer*  zij  trotfchen  ned'rig  wezen  f 


LA  TENDRE  flLLB, 
PlèCB  TKADÜITB  um 
FRAN90TSE  DB  BÓBR,      ' 
AVBC  LE  TEXTB  RN  REGARD*  (*) 

Het  teederhartig  Meisje. 


Hoe 


%  lief  heeft  mij  mijn  moeder  niet , 
En  hoe  bemin  ik  haar! 
Wij  zijn  altoos  zoo  weke vreén. 
En  leven  voor  elkaar. 

*k  Verloor  mijn  lieven  vader  vroeg , 

En  fchreide  bij  zijn  graf  9 
Maar  *k  dankte  ook  vaak  den  goeden  God, 

Die  mij  deez*  moeder  gaf. 

Hoe  leerzaam  is  haar  voorbeeld  mij , 

Hoe  edel  niet  haar  hart; 
Zij  jnicht ,  als  andren  blijde  zijn , 

En  weent  bij  hunne  fmart. 

o!  Als  zij ,  door  een  milde  gift, 

Der  armen  ziel  verheugt, 
Dan  zie  ik,  in  haar  yriendlQk  oog, 

Een  traan  van  dille  vreugd* 

(•J  Badacteur*  *»•  aan  r «.amcijmtjb  xtn  1011,  baren  fttod  «o  bij» 
nondero  betrekkingen  In  aanmerking  nenende,  gaarne  allen  lof  gent,  ii  ecbter 
ven  neeaing,  dat  hare  dicbtjea ,  alt  zoodanig,  op  de  eer,  van  bij  den  neem- 
«Taling ,  soo  niet  ala  model  ,  ten  minfle  als  proeve  te  (trekken  ,  on  ooae 
vordienften  ,  ook  in  dit  vak ,  buitenelende  te  doen  kennen ,  ge eöe  voldoende 
aasfpraak  kunnen  naken.  Wil  men  baron  nederigen  ftaet  ook  bier  doen  gal* 
den;  wat  gaat  snik  eane  csftatU  htntvobuti*  dan  eraendeling  aan?  Km 
énarom  verblijdt  bet  boni ,  er  te  mogen  bijvoegen,  dat,  naar  gty»  gevoel,  de 
bekwame  Overbrenger  bier  sifa  oorfpronkelijke  overtrof  Mogt  de  Heer 
cz.avab.bao  atns  sijne  on  terneene  begufitheid  in  desen' te  koate  leggen 
aan  de  too  geeedge  Rnnmijkhê  Lhéjit  van  onxe  iroiri  on  dbxeh,  ook 
bij  ona  op  verre  na  niet  in  verdiende  etre  gebonden  1 
MENGBLW.  1835.  NO.  5,  T 


SfiK  HET  TBEDERHAETIC  MEISJE. 

Wat  h  zfl  zaéht  en  gul  van  'aard ;, 
Hftar  voorbeeld  fpoort  mij  aan , 

Mee  hen,  die  minder  «rijn  dan  ik, 
Ook  minzaam  om  te  gaan. 

Ik  noem  haar-  Moeder  —  Moederlief, 

Naar  vaderlandfchen  trant; 
Zij  prent  mij  liefde  en  eerbied  in 

Voor  eigen,  vaderland. 

„  U ,"  —  «egt  Eg  dikwerf  —  dierbaar  kind ! 

„  Wier  aanzijn  mij  verheugt, 
„  ü  voed  ik  op  —  als  't  Almagt  wil  — 

„  In  vaderlandfche  deugd. 
» 

„  Word  eenmaal  toch,  vt  geen  moeder 4ioopt , 

.        „En  billijk  vab  u  wacht , 

„  Word,  dóór  uw  braafheid,  ook  eens  de  eer 

„  Vatt'  Hollands  fcfaoon  gedacht!" 

o,  Moederlief!  hoop  niet  vergeefs, 

Uw  Dina  mint  de  deugd , 
En  blijft  daardoor  gewis  altijd 

Uw  blijdfchap  en  uw  vreugd,  * 

F.  DE  BOER. 


La  tfwdre  Fille. 

(Jombien  ne  nf  aime  pas  ma  mêre ! 
Et  combien  je  Taime  k  mon  tour! 
1'Unfe  est  k  Tautre  toujours  chêre  •, 
Notre  existence  est  tout  amour. 

Bifcn  jeune  ie  perdis  mon  père; 
Je  pleurai  longtemps  fon  trépas ; 
Mais  pour  m'avoir  laisfé  ma  mére, 
Mon  Dieu,  que  ne  te  dois-jé  pas! 

'  .       Spn  exemple  inftruit  ma  jeunesfe $ 
7         .  Sou  noble  coeur  forme  Ie  mieu; 
/  Dans  Ie  phrffir  et  la  tristesfe , 

il  n'a  qu*un  but ,  er  c'est  Ie  bien ! 


LA  TENDRE  FILLE* 

St  main  fait-elle,  è  lt  mifére, 

Quelque  préfent  confolateur, 

Une  larme,  fous  fa  paupière, 

Vienc  m'asfurer  de  fon  bonbeun 

\t 

A  la  fols  bonne  ec  généreufe , 

Ses  le^ons  me  font  une  loi 
De  ne  jamais  écre  orgueilleufe 
Avec  des  gens  moindres  que  moi. 

je  Tappelle  Mère-cbérie , 
:  Cest  Fufage  fous  notre  ciel ; 
Ec  mon  amour  pour  ma  Patrie 
Est  nó  de  fon  coeur  maternel. 

n  Chére  enfant  I  dit-elle  fans  cesfe ; 
„  Toi  par  qui  uw-jours  font  heureux , 

n  Puisfé-je  élever  ta  jeunetfe 
„  Dans  les  vertus  de  nos  afeux ! 


» 


Tu  feras  alors ,  (fofe  croire 
Que  mes  voeux  feront  accomplls) 
Tu  (bras  1'honneur  et  la  gloire 
Du  beau  fexe  de  ton  pays!" 


Mére,  toujours,  toujours  chérie, 
Jouis  d'un  espoir  fi  flatteur; 
Car  ta  fille,  toute  fa  vie, 
Pera  ta  jole  et  ton  bonheurf 

AUGUSTE  CLAVA&ftAU. 


AARDIGE  WOORDSPELING  VAN  MEVROUW  DE  OENLIS. 

H»ene  zeer  bevallige  jonge  Dame ,  maar  die  weinig  verftand 
en  nog  minder  fmaak  bezat ,  beklaagde  zich  bij  Mevrouw 
de  genlis,  dat  zij  onophoudelijk  door  minnaars  werd  ge* 
kweld.  n  o ,  Mejuf vrouw  1°  antwoordde  deze  glimlagchende  , 
n  gij  kunt  hen  gemakkelijk  verwijderen  f  ge  keet  fleckti  té 
„ftrekenr 

klopstock's  eere  gehandhaafd. 
In  een  gezelfcnap  werd  eens  eene  nieuwe ,  ongemeen  fraaye 


Ififc  KLOPSTOCK'!  berk  gehandhaafd. 

Ode  van  klopstock  gereciteerd.  Een  der  toehoorden 9 
een  wijshoofd  zonder  fmaak  of  gevoel ,  gaf  zijnen  tw$fel  te 
verdaan,  of  deze  poëzij  wel  uit  de  veder  Van  klopstock 
gevloeid  ware.  „  Ik  wenschte ,"  fprak  een  der  aanwezigen  , 
„  dac  uw  vermoeden  gegrond  ware,  omdat  wij  alsdan  eenen 
„  klopstock  te  meer  bezaten  f 


SCHILLER**  KIESCH  GEVOEL. 

-De  Vorst  der  CDuitfche)  Dichters  «schiller,  werd  eens 
om  een*  bruilortszang  geplaagd.  Te  dier  gelegenheid  vroeg 
hem  een  aardig,  maar  onnoojtel,  aankomend  meisje:  -Maakt 
gij  dan  zulke  mooije  verzen?1'  —  De  befcheiden  Zanger, 
ten  einde  haar  de  ongepastheid  dier  vraag  aan  hemzelven  te 
doen  gevoelen,  vroeg  haar  op  zijne  beurt:  „  Zijt  gij  dan 
zulk  een  mooi  meisje?" 


AAN  DEN  REDACTEUR  DER  VADERLANDSCHE  LETTER- 
OEFENINGEN. 

Mijn  Heer  de  Redacteur ! . 

JN  a  het  afdrukken  van  mijn  berigt  wegens  de  overblijfle- 
len  der  Gothifche  Literatuur  heb  ik  het  bedoelde  werk 
van  Prof.  massmann  ontvangen ,  ten  titel  voerende : 
Skeireins  aimaggeljans  tkairk.  Jo kannen,  Munchen*  1834.  Da- 
delijk het  woord  niuklahs  in  het  achtergevoegde  Glosfarium 
opflaande,  vond  ik  aldaar  eene  aanhaling  uit  grimm's 
Grammatik,  II.  314,  die,  met  eene  kleine  letter  als  noot 
aan  den  voet  dier  bladzijde  voorkomende ,  my  ontglipt  was  , 
en  van  den  volgenden  inhoud  is :  „Da  klahs ,  in  der  ein- 
„  zigen  Steile  Luc.  X.  21,  mir  verdachtig  ist,  verauthe 
„  ich  ein  noch  dunkles  oder  entftelltes  niukl-ahs  mit  unferer 
„  Ableitung  aks ,  dass  den  (inn  des  Gr.  vtfsr«$  [infans]  wie* 
„  dergeben  foll ;  etwa  ni-ukl*ahs  f  un-mikil-ahs '  ware  zu 
„  kühn.  Oder  vergliche  fich  ntu-k/ahs,  dem  Altnördlichen 
„nj-kiakiun  \recens  natus]  neuklangig  ?"  Het  blqkt  hieruit,  . 
dac  ik  de  eerde  niet  ben  geweest ,  die  deze  twee  woorden 
met  elkander  heb  vergeleken.  Alleen  de  Etymologie  blflft 
de  mijne,  en  daar  heb  ik  genoeg  aan:  want  in  welk  verband 
ntuklangig  met  het  denkbeeld  van  kind  zonde  (taan,  beken 
ik  niet  te  begrijpen.  Eene  vergelijking  tusfchen  mijn  gevoelen 
en  dat  van  den  onfterfelijken  grimm  is  voor  mg  eene  al  te 
harde  proef;  in  dit  geval  vrees  ik  haar  echter  niet.  Dat  de 
kenners  beflisfen! 

k  Maart,  1835.  halbertsma. 

In  het  Mo  «o  boven  het  voorftuk  vtn  No.    3.  Mê*j.  ie  de  eigt  drukfout 
ingtflopen  Yin  r$yi*udr*  toor  4rvi**ira. 


MEN  GEL  WE  R*K. 


VERHANDELING,   OVER   HET  GEBRUIK  DER  EERZUCHT 

TOT   BEMOEDIGING  DER   DEUGD,    BIJZONDER   MET 

BETREKKING   TOT  HET  OPENBAAR   BELOONKN 

VAN  EDELMOEDIGE  EN  MENSCHLiEVENDS 

DADEN  DOOR  DE  MAATSCHAPPIJ:  TOT 

NUT  VAN  'T  ALGEMEEN. 


D 


Door 

N.   S  WART.   (*) 


e  liefderijke  Schepper  aller  dingen  heeft,  ter  bewa- 
ring en  opkwêeking  van  gevoelige  wezens ,  tweederlei 
prikkel  in  het  werk  gefield : "  dien  des  genoegens  en  der 
finarte.  Men  mag  het  er  voor  houden  t  dat  Hg  alleen 
den  eerften  zou  hebben  aangewend ,  indien  Hij  dien  voor 
alle  gevallen  toereikend  had  geoordeeld.  Maar,  zouden 
zoo  vele  dieren ,  als  hun  vöedfel  met  moeite  moeten  op- 
fporen  en  bemagtigen ,  daartoe  door  de  gedachte  of  het 
voorgevoel  van  het  aangename  der  verzadiging  gebragt 
worden  ,<  incjien  niet  het  onaangename  van  den  honger 
hieraan  te  gemoet  kwam  ?  Ook  ter  zedelijke  vorming 
van  den  mensch  bezigt  de  Opperfte  Liefde  niet  alleen 
het  befchuldigend  geweten ,  de  fchande  en  zoo  vele  kwa- 
de gevolgen ,  aan  de  ondeugd  verbonden ,  maar  ook  de 
opgeruimdheid  van  den  brave ,  het  vertrouwen  en  den 
moed  des  régtvaardigen ,  zoo  wel  als  het  gevoel  van  eer 
en  de  vele ,  rijke  vruchten  der  deugd.  En  zou  het  niet 
wenfcheüjk  zijn ,  dat  de  burgerlijke  overheid  en  allerlei 
ander  gezag  dit  voorbeeld  meer  kon  navolgen,  dan  men 
doorgaans  ziet  plaats  grijpen  —  dat  de  belooningen  ver- 
meerderd ,  de  ftraffen  verminderd  konden  worden  ?  Welk 

(*)  Voorgelezen  in  Amfitrdams  Eerfte  Departement,  op 
den  23  Maart  1835.    . 

MENGEL  W.   1836.  NO.  6.  U 


266     OVER  HE*  OBBRÜÏX  DER  EERZUCHT 

een  akelig,  bedroevend  fchouwfpel  leveren  de  laatften  op, 
hetzij  wy  deze  bi)  de  huifeltjke  opvoeding  der  min  be- 
fchaafden  uit  allerlei  ftand ,  bij  vlotelingen  en  krijgslie- 
den ,  van  vroegeren  tijd ,  of  op  fchavotten  en  in  gevan- 
genisfen ,  zoo  als  die  meestal  zijn  ingerigt ,  mogen  waar- 
nemen  t  Rekenen  wij  bet  niet  met  regt  tot  de  voordee- 
len  van  onzen  tijd  ,  dat  deze  ffraffen ,  in  de  meeste  der 
genoemde  omftandigheden  »  aanmerkelijk  verzacht,  en 
door  bemoediging ,  belooning ,  gepasten  lof  en  eer  groo- 
tendeels vervangen,  afgewisfeld  en  onderfteund  zijn  ge- 
worden? £n  is  het  niet  te  wenfchen,  dat  dit  fleeds 
voortga ,  dat  de  ftraf  meer  en  meer  wegvalle ,  en  gewil- 
lige gehoorzaamheid ,  met  vrolijken  moed ,  voor  flaaf- 
fche  vrees  en  zuchten  in  de  plaats  kome  ?  Is  het  niet 
een  oneindig  aangenamer  fchouwfpel ,  den.  braven  krijgs- 
man b.  v.  met  fierheid  de  teekenen  zijner  heldendeugd 
op  de  borst  te  zien  dragen ,  dan  een'  ander  (wat  men 
voorheen  toch  alleen  'zag)  de  flavenketen  en  het  merk 
zijner  fchande  treurig  te  zien  voortliepen  ? 

Ondertusfchen  vinden  wij  inenfchen,  die  deze  ver- 
betering niet  willen  erkennen  —  deels  lofredenaars  van 
den  ouden  tijd  en  de  voorvaderlijke  geftrengheid ,  deels 
vreesachtigen  ,  alsof  fierheid  en  eerzucht  onze  jongeling- 
fchap  te  zeer  zou  bezielen,  beflxijders  van  onze  Maat* 
fchappij,  of  althans  berispers  van  hare  daden,  omdat 
zij  de  vlijt  en  deugd  door  uitgeloofde  prijzen  bemoedigt 
en  uitlokt ;  omdat  zij  de  fchooljeugd  door  boekgefchenk- 
jes  en  loffelijke  getuigenis,  in  plaats  van  plak  en  roede, 
wil  aangewakkerd  hebben ;  omdat  zij  edelmoedige  bedrij- 
ven in  het  openbaar  beloont ,  en ,  met  meerdere  of  min- 
dere plegtigheid,  voor  het  oog  der  toegevloeide  menigte 
verheerlijkt,  f 

Het  is  mijn  oogmerk,  G.  T.,  over  het  eene  en  an- 
dere iets  te  zeggen ,  maar  mij  wel  inzonderheid  tegen 
de  Magten  en  bedenkingen  te  verzetten,  die  ten  opzigte 
der  bekrooning  van  edelmoedige  en  menschlievende  da- 
<}ea  hij  herhaling  zijn  in  het  midden  gebragt.  Bc  ftel  mij 
te  dezen  einde  de  beantwoording  van  drie  vragen  voor: 


TOT  BEMOEDIGING  DER  DEUGD,  267 

'0.  Is  het  raadzaam  en  veilig,  van  den  prikkel  der  eer* 
zucht  gebruik  te  maken,  om  het  goede  te  bevorderen? 

A.  1$  het  gepast  en  goed  te  keuren,  dat  dit  zoo  veel- 
vuldig gefchiede ,  ten  aanzien  der  redding  uit  allerlei  wa- 
tersnood, als  werkelijk  bij  de  Maatfchappfj  plaats  heeft? 

c.  Mist  dergelijke  bekrponing  haar  doel ,  en  kan  het 
zelfs  geene  deugdzame  of  menschlievende  daad  geacht 
worden ,  zoo  de  bedrijver,  wien  het  eerloon  wordt  toe«- 
gekend ,  in  zijn  doorgaand  levensgedrag  voor  geen  braaf, 
naauwgezet,  voorbeeldig  man  te  boek  Haat? 

Het  onderwerp  wordt  op  deze  wijze  wel  zeer  bepaald, 
en  in  veler  oog  misfchien  van  minder  algemeen  belang. 
Doch  men  neme  in  aanmerking ,  dat  het  evenwel  op  be- 
ginfelen  aankomt,  en  dat  alzoo  onze  Maatfchappij,  be- 
nevens andere  Maatfchappijen,  ons  landsbeftuur  zelfs,  en 
in  één  woord  onze  tijd  en  tijdgeest  er  in  betrokken  is- 
Ja.,  wanneer  ik  dit  in  aanmerking  neme,  dan  zou  ik 
fchromen ,  zoo  groote  zaken  in  het  openbaar  te  behan- 
delen, indien  ik  alle  ftraks  genoemden  niet  veeleer  als 
getuigen  voor,  dan  wel  tegen  mijne  zaak  had  aan  te  merken. 

a.  Is  het  raadzaam  en  veilig ,  van  den  prikkel  der  eer* 
zucht  gebruik  te  maken ,   om  het  goede  te  bevorderen  ? 

Hetgeen  mep  hiertegen  inbrengt,  zijn  de  gevaarlijke 
eigenfchappen  en  uitwerkfelen  der  eerzucht.  Van  de- 
zelve toch  beweert  men ,  dat  zij  doodelijk  is  voor  onze . 
tevredenheid  en  rust ,  dat  zij  tot  ligtgeraaktheid  en  wre- 
vel r  tot  nijd  en  wraak,  tot  heerschzucht ,  pronkerij, 
verkwisting  en  oneerlijkheid  verleidt ,  en  ons  onzen  toe- 
Hand,  als  afhankelijke  fchepfelen,  onze  verpligting  tot 
dankbaarheid  en  ootmoed  jegens  God  en  den  Verlosfer 
doet  uit  het  oog  verliezen.  Eene  zware  befchuldiging 
voorwaar,  en  die  wij  niet  geheel,  neen,  die  wij  geheel 
niet  willen  ontkennen.  Het  is  zoo,  de  ingenomenheid 
met  zichzelven,  de  trotschheid  en  opgeblazen  waan  be- 
hooren  tot  de  hatelijkfte  en  onnatuurlijkfte  gebreken  van 
den  mensch.  En  de  lieve  nederigheid,  de  eenvoudige 
kinderzin,  de  ootmoedige  godsvrucht-  zijn  eigenfchappen, 

U  2 


268     OVER  HET  GEBRUIK  DER  EERZUCHT 

welke  ieder  regtfchapen  man  moet  hoogachten.  Komt 
het  er  op  aan,  om  deze  in  hare  reinheid,  niet  als  fchtjn- 
en  klatergoud,  als  een  aangenomen  kleed  en  bijzonderen 
dekmantel  des  hoogmoeds  (gelijk  ze  dikwerf  zijn)  te  be- 
vorderen, niemand  is  eer  gereed,  dan  de  Maatfchappij 
zelve,  om  hiertoe  door  werkjes  over  de  zelfkennis  en 
allerlei  deugd  en  godsvrucht  vlijtig  mede  te  werken. 

Maar  men  neme  wel  in  aanmerking ,  dat  wij  van  het 
gebruik  der  eerzucht ,  niet  van  haar  beftaan ,  van  rig- 
ten  en  befturen ,  niet  van  opwekken  en  prikkelen  fpre- 
ken*  De  Algoede  Maker  heeft  het  noodig  gevonden, 
zekere  fterke  neigingen  in  onze  borst  te  plaatfen,  die 
zich  naarmate  der  omftandigfcden  ontwikkelen  en  de 
eene  of  de  andere  rigting  aannemen.  Ik  wil  niet  ont- 
kennen ,  dat  opvoeding  en  onderwijs  haren  groei  kunnen 
bevorderen  of  tegenwerken.  In  het  algemeen  zal  men  de 
eerzucht  (leeds  diir  het  krachtigst  en  het  werkzaamst  vin- . 
den ,  waar  het  leven ,  de  bedrijvigheid  en  infpanning  tot 
allerlei  doel  in  eene  maatfchappij  of  een  bepaald  tijdperk 
de  meeste*  opwekking  hebben  gevonden.  Doch  overal  - 
ontdekken  wij  fierheid  en  hoogmoed,  gevoel  van  waarde 
en  opgeblazenheid.  Deze  boogt  op  jeugdige  kracht  of 
fchoonheid,  die  'op  rijkdom  of  aanzien  en  oudheid  van 
gedacht ;  en  de  zucht ,  om  door  zulke  toorregten  hoo- 
ger  te  (tijgen ,  voert  menigmaal  tot  ligtzinnigheid ,  tot 
woestheid,  tot  ijdelen  pronk  en  verkwisting.  De  Vorst  wordt 
èen  dwingeland,  een  veroveraar,  een  monfler,  ja  de  ge- 
leerde zelf  een  laffe  pedant  óf  een  ondragelijke ,  die  zijne 
pen  in  galle  doopt,  en  de  eenvoudige  onderwijzer,  de  beftem- 
de' vormer  der  jeugd  een  dwaas!  En  letten  wij  bepaalde- 
lijk op  hen,  die  van  alle  befchaafde  opvoeding  en  on- 
derwijs verdoken  zijn  gebleven ;  die  met  foortgelijke  werk- 
zaamheid, als  onze  Maatfchappij  bedoelt,  den  openba- 
ren fpot  drijven  —  op  woeste  en  berooide  knapen 
(niet  altijd  uit  den  laagrten  (land) ,  bij  drinkgezelfchap- 
pen  en  plaatfen,  waar  de  kwade  zamenfprekingen  de 
goede  zeden  bederven;  wij  hooren  er,  boven  alles,  ijdel 
gefhork,  roem  op  beestachtige  onmatigheid  en  vroegere 


TOT  BEMOEDIGING  DER  DEUGD.  269 

Schanddaden,  wedftrijd  om  elkander  in  zulken  lof  te 
•overtreffen,  befchaming  van  den  minbedorvene  en  opwek- 
king zijner  eerzucht,  om  hem  in  het  kwade  mede  te 
liepen.  Zoo  groeit  de  plant  van  zelve ,  door  de  omftan- 
digheden  gevoed  en  geleid ,  niet  zelden  geheel  verkeerd 
en  averegts  op.  Ja,  de  jammerlijkfte  verwarring  wn 
denkbeelden  neemt  fchande  voor  eer. 

Dit  is  niet  het  gebrek  van  onzen  tijd ,  G.  T. ,  maar 
van  alle  tijden.  In  fommige  opzigten ,  zou  ik  zelfs  dur- 
ven beweren,  zien  wij  hier  groote  verbeteringen  tot  fiand 
gebragt.  De  onderfcheidène  rangen  en  (landen  in  de 
maatfchappij  zien  niet  meer  met  zoo  vele  verachting  de 
een  .op  den  anderen  neder ,  alsof  zij ,  naar  de  fabel  der 
Hindous ,  deze  uit  de  herfenen,  die  Hechts  uit  de  be- 
nedenfte  deelen  van  brama  gevormd,  en  niet  allen  kin- 
deren van  éénen  vader  waren.  Vorst  en  onderdaan ,  edel 
en  onedel ,  geleerde  en  kunftenaar  zijn  elkander  merke- 
lijk genaderd.  Waar  in  ons  rijk  de  landbouw  hoofdbron 
des  beftaans  is ,  d£4r  vooral  is  ook  de  landman  geacht 
en  die  achting  waardig.  En  de  fchoolmonarch  ,  gelijk 
men  hem  fpottend  plagt  te  noemen,  is  niet  meer  de 
vreefelijke ,  zoo  lang  de  fchooltijd  duurt ,  en  de  belag» 
chelijke,  na<fct  men  zijner  roede  is  ontwüsfen,  maar 
bij  en  na  den  leertijd  de  vriend  fijner  kweekelingen. 
Het  kan  zijn ,  dat  wij  hier  flechts  eene-  verandering 
en  geene  vermindering  van  verkeerden  waan  aantref- 
fen. Ik  wil  onzen  tijd  niet  te  zeer  boven  andere  ver- 
heffen. Het  ontgaat  mij  in  het  bijzonder  geenszins ,  d*t 
de  jeugd  niet  zelden  te  trotsch  het  hoofd  verheft ,  zich 
op  nietigheden,  ja  op  niets,  niet  weinig  laat  voorftaan, 
«n  al  te.  dikwijls  den  eerbied  uit  het  oog  verliest,  welke 
haar  jegens  ouderen  van  dagen  voegt.  Maar  (om  niet  te 
zeggen,  dit  is  het  ongelukkig  gevolg  van  den  overgang  uk 
minder'  tot  beter'  toeftand :  wanneer  er  geene  ouders  meer 
zijn  zullen,  die  het  verbeterd  onderwijs  misten,  dan 
zal  de  zelfverheffing ,  die  zich  hierop  grondt ,  van  zelve 
vervallen.)  och ,  mijne  tijdgenooten ,  Qaat  de  zedefchrif- 
ten  van  vroegere  dagen  op  —  let  op  den  hoogen  lof  ^ 
met  welken  de  "uitzonderingen  op  het  algemeene  gebrek. 


270  OVJ&R   HST   GEBRUIK  DER   EERZUCHT 

te  dezen  worden  ontvangen ;  ja  herinnert  u  uwen  etgtrh 
ttfd  en  jeugd.  Zou  ulomo  niet  nogmaals  regt  heb- 
ben :  hetgeen  er  geweest  is  9  dat  zal  er  zijn ,  en  er  is 
üriets  nieuws  onder  de  zon?  Ik  voor  mij  ten  minde 
ken  vete  edele  jongelingen  en  aankomende  mannen ,  wél- 
ken  ik  dat  verwijt  niet  gaarne  zou  toevoegen.  En  werd 
foms  mijne  verontwaardiging  over  hunnen  dwazen  over- 
moed gaande ,  niet  mindere  malen  althans  was  het  een  ge- 
heel ander  gevoel*  dat  hun  gedrag  mij  inftortte. 

Maar  het  zij  zoo ,  dat  de  eerzucht  m  dezen  tijd  bij- 
zonder opgewekt  zij.  Ons  vaderland  heeft  op  nieuw, 
een  eigen ,  onaf  hankelijk  beftaan.  Onze  jonge  manfchap  9 
geroepen  om  hetzelve  te  verdedigen ,  heeft  zich  van  die 
taak  zoo  ïoffelqk  als  voorfpoedig  gekweten.  De  herin- 
nering van  Nedrlands  oude  grootheid  is  bijzonder  op- 
gewakkerd.  En  zelfs  buitenlanders  hebben  den  lof,  zoo 
Tan  het  tegenwoordige  als  voormalige  Holland  9  verkon- 
digd. Handel  en  zeevaart  zijn  weer  in  drukke  werking , 
en  geene  kust ,  of  zij  aanfchouwt  onze  vlag,  geene  land- 
(treek  9  of  velen  on£er  ipeionderwezene  jongelingen  en 
mannen  bezoeken ,  onderzoeken  en  befchrijven  dezelve. 
Ovet  gansch  Europa,  en  zelft  verder,  is  bijzonder 
leven  *  woeling  en  ftreving  verfpreid;  en  wij  deelen 
daarin  alleen  ten  goede ,  om  Vorst  en  vaderland  bij  te 
Haan  9  en  van  Vorst  en  vaderland  het  allerbeste  te  den- 
ken%  te  fpreken  en  te  verkondigen.  Het  zij  ,  zeg  ik , 
200  9  dat  dit  alles  ons  tegen  de  kwade  gevolgen  der  eer- 
zucht moet  doen  waken ;  moet  zulks  dan  beftaan  in  het 
dooven ,  in  het  verfmoren  en  verdrukken  van  dezen  ede- 
len aanleg  ?  Ja ,  edele  aanleg  ,  G.  T. !  wam  menige 
andere  drift ,  in  de  menfchelijke  borst  befloten ,  moge 
op  gelak ,  op  huifelijk  en  maatschappelijk  geluk  en  wel- 
vaart doelen  ,  de  eerzucht  heeft  hooger  beftemming ;  aaj 
kan  alle  ftoffeigk  voordeel  verachten ,  iich  met  edelers 
dan  rijkdom  of  zingenot  voeden ,  de  volmaaktheid  ten 
onmiddellijken  voorwerp  harer  bejagingen  hebben.  De 
Bijbel  fpreekt  van  eene  eere  Gods,  als  het  doel  der 
fchepping  —  eene  eer ,  aan  c « r  i  s  t  vb  vocfrgeftdd , 
om  welke  Hij  het  kruis  verdroeg  en  de  fchande  £bij  dwaze 


TOT   BEMOBDIQ1NG  BtfR  MtUGft*  2Ï1 

vMtitbwO  verachtte.  Ja  ,  openen  w$  bet  woadeifeoek 
yto  joannes,  om  een9  bitkin  de  bemelfcbe  gewesten 
te  liaan ,  wij  zien  er  de  martelaren  voor  de  waarheid , 
met  feestkleederen  verfierd  en  palmen  in  de  hand,  de 
«er  der  Goddelijke  tegenwoordigheid  genieten.  En  wat 
wij  er  treffends  en  heerlijks  vernemen ,  dat  is  prqs  en 
eer,  lof  en  aanbidding,  die  zich  van  alle  kant  doen 
hooren  en  aanfehouwen.  Zoo  weinig  is  de  eer  bij  het 
Christendom  in  minachting.  Zoo  min  is  het  voor  den 
beelde  Gods  onvoegzaam ,  naar  eere  te  itreven.  Neen , 
-er  is  geen  zaad,  door  God  in  onzen  boezem  geftrfcoid, 
d*t  niet  welig  zou  mogen  opfehieten.  Wie  dacht  er  im- 
mer aan,  de  liefde,  van  welke  vo-ndbl  zingt,  dat 
geene  Gods  liefde  nader  komt ,  in  te  toornen  en  te  ver- 
zwakken ?  Wie  beftreed  niet  te  allen  'tijde  flechts  hare 
ontaarding ,  in  woesten  wellust  vooral ,  en  ftookte  het 
hemelsch  vuur  der  reine  min  flechts  te  meerder  aan  ?    • 

Ja ,  wat  ons  ter  dezen  eeniglijk  overblijft  om  te  doen  , 
dat  wil  de  Maatfchappij  met  hare  vereering  van  edel- 
moedige en  menschlievende  daden.  Zij  wit  op  de  ware 
eer  oplettend  maken ;  zij  wil  deze  aan  de  deugd.,  waaiu 
toe  zij  behoort ,  verbijten.  Zjj  wil  door  haar  de  men- 
fchenliefde  opwakkeren ,  het  behoud  vanu  menfchen  ea 
menfehengeluk  bevorderen ,  het  nut  van  't  algemeen  dun 
krachtigen  en  fchoonen  fteun  leenen»  Gewis,  de  ge- 
dachte kwam  bij  haar  niet  op ,  dat  zij  in  dezen,  te  veel 
kon  doen ;  dat  zij  eene  foort  van  i*zernqy  of  noem  het 
dweeperij ,  der  menfchenliefde  zou  opwekken  !  Neen , 
wanneer  zij  op  de  geringheid  harer  belooning  —  eenige  wei- 
nige guldens-,  of  een  eenvoudige  zilveren  gedenkpenning, 
welken  men  niet  openlijk  tér  fchouw  mag  dragen  —  hare 
oogen  floeg ,  dan  vreesde  zij  veeleer ,  dat  üchippers  en 
visfehers,  dienstmaagden  en  ambachtslieden,  die  veelal 
met  getuigfehriften  en  openbare  vergaderingen  weinig  op- 
hebben, daardoor  te  min  zouden  worden  aangemoedigd. 
En ,  is  dit  anders  uitgevallen ,  zien  wij  groote  waarde 
«an  ons  getuigenis  en  onzen  eerpenning  hechten,  het 
ss,  mijns  oordeels ,  omdat  het  gevoel  der  natie  meer  «n 


272      OVER  HET  GEBRUIK  DER  EERZUCHT 

meer  befchaafd  en  veredeld  is ,  omdat  onze  Maatfchap- 
pij ,  als  de  kweekfter  van  allerlei  goed ,  wijd  en  zijd 
hoog  geëerbiedigd  wordt*  Doch 9  dat  de  nationale  deugd 
hierdoor  zou  ontreinigd,  de  Christelijke  ootmoed  tegen- 
gegaan 9  de  ware  nederigheid  verbannen  wosden  9  Mede* 
leden ! ,  gelooft  het  niet :  de  brave  ziet  zich  door  elke 
vereering  ligt  befchaamd  en  tot  zijn  hart  bepaald;  wat 
bij  tot  ftandbragt,  het  was  met  Gods  hulpe,  en  wat  hij 
goeds  moge  verrigt  hebben,  o !  het  is  zoo  weinig  tegen 
zijne  fchuld ,  zijne  tekortkoming  aan  pligt.  En ,  zoo 
fomtijds  een  ijdele  pogcher  (fchoon  deze  zelden  iets  be- 
langrijks verrigten)  op  eene  ontvangen  medaille  doffen 
mogt ,  zoo  zij  hem  zelfs  tot  erger  kon  vervoeren  —  ei  i 
waar  groeit  geen  onkruid  onder  de  tarwe?  maar  wie  kent 
ook  de  waarfchuwing  van  den  wijsften  der  menfchen 
niet :  zorgt  9  door  te  veel  te  willen ,  niet  de  tarwe  met 
het  onkruid  uit  te  rukken  ? 

b.  Is  het  gepast  en  goed  te  keuren ,  dat  de  bekroo- 
itfng  van  edelmoedige  en  menschlievende  bedrijven  zoo 
zeer  algemeen  aan  redders  uit  het  water  ten  deel  valle? 
Ziet  daar  onze  tweede  vraag ,  op  de  aanmerkingen  ,  zoo 
niet  op  de  fpotternijen  van  velen  gegrond. 

Ik  weet  niet 9  of  de  voor-  en  inftellers  van  dit  gebruik 
aan  eene  bijzondere  foort  van  liefde  en  opoffering  voor 
den  medemensch  hebben  gedacht.  Ware  het  zoo  9  het 
Zou  onze  verwondering  niet  behoeven  op  te  wekken. 
Ieder  land  heeft  met  eigenaardige  gevaren  en  rampen  te 
worfteien.  Zwitfcrland  heeft  zijne  fneeuwvallen ,  en  de 
monniken  op  den  St.  Gothard  gaan  met  afgerigte  hon- 
den rond ,  om  verdwaalde  en  verkleumde  reizigers  op  te 
fporen.  In  fommige  ftreken  heeft  men  zich  tegen  allerlei 
fchadelijk  gedierte  in  acht  te  nemen;  in  andere  tegen 
woeste  roovers  9  en  in  de  Arabifchc  woestijn  beftaat  geen 
uitftekender  deugd  9  dan  die  der  herbergzaamheid.  Hier 
braakt  de  aarde  vuur  en  vlam ,  en  daar  verzwelgt  en 
verfmoort  zij  vele  nijvere  werklieden  9  die  de  kostbaarfte 
bezittingen  aan  hare  ingewanden  moeten  ontrukken.  Ons 
land  wordt  voor   een  groot  gedeelte  door  de  zee  bes 


TOT  BEMOEDIGING  DfcR  DEUGD.  273 

ipodd,  van  rivieren,  kanalen  en  grachten  doorfiieden, 
met  nieren  en  plasfen  afgewisfeld.    Zij  zijn  de  voorname 
.grond  van  ons  beftaan ,  onze  welvaart  en  roem  in  de  ge- 
schiedenis.   Zij  leveren  ons  vuur  aan  den  haard,  lek- 
kernij voor  rijk  en  arm  op  tafel ,  en  fchenken  ons  ligt 
die  kenmerkende  zindelijkheid,    waardoor  wij  in  onze 
lage ,  moerasfige  oorden  toch  zoo  gezond  en  vrolijk  le- 
ven.   Ja,  zoo    zeer  is  het  varen    bij   ons  dagfelijksch 
werk,  dat  welvaren  gezondheid,  welvaart  voorfpoed, 
maar  gevaar  ook  den  nood  aanduidt ,  die  ons  dreigt  te 
overvallen.    Waar  beftaan  gevaarlijker,    dan  onze  zoo 
druk  bezochte  kusten  ?    Nadert  wel  ooit  een  winter  of 
voorjaar,  dat    wij    niet  voor  algemeene  of  bijzondere 
overftroomingen  beven?    Loopt   er  bijna  een  jaar  ten 
einde ,   dat  zoo  vele  wateren ,   aan  wier  oever  wij  wo- 
nen ,  door  de  koude  geftold ,  niet  tot  ijsvreugde  uitlok- 
ken en  telkens  weer  vele  flagtoffers  vorderen?    Geen 
wonder  voorwaar ,  zoo  de  menfehenvriend ,  de  bedacht- 
zame op  het  nut  van  't  algemeen ,  de  oogen  bijzonder 
op  dezen  toeftand  had  gevestigd ;  zoo  hem  de  herhaalde 
berigten    van   jammerlijke    ongelukken,   van  vreefelijke 
nooden  zoo  wel ,  als  zeldzame   reddingen  en  edele  be- 
moeijingen ,   daartoe  hadden  opgewekt ,  om  dit  zoo  Veel 
mogelijk  te  bevorderen !    Het  ligt  toch  in  den  mensch , 
dat  hij   aan  alles  gewoon  rake  ;  en  zou  het  inzonderheid 
vreemd  zijn ,  zoo  de  ruwe  kustbewoner ,   die  al  zoo  me- 
nig fchip  en  zeeman  door  de  baren  zag  verflinden ,  zoo 
de  fchipper  en  anderen ,  die  vaak  met  eigen  nood  de 
handen  vol  genoeg  hebben,  met  zekere  koelheid  begonnen 
te  berekenen ,   of  er  voordeel  bij  de  toegebragte  hulp 
was  te  wachten  ?    Zou  het  zoo  vreemd  zijn ,  zoo  het 
gevoel  van  betamelijkheid ,  van  loffelijkheid  en  verdiende 
bij  dergelijke  lieden  veelal  te  zwak  bevonden  wierd ,  om 
eigen  nood  en  gevaar  voor  anderen  ten  beste  te  hebben? 
Zou  dit  vreemd  zijn ,   bij  de  ondervinding ,  dat  de  ge- 
redde,  even  als  hij   aan  duizend  gevaren  blootgefteld^ 
en  fchaars  met  zacht  gevoel  bedeeld,   zijne  verpligting 
vaak  al  fpoedig  vergat,   en  noch  belooning  noch  zélfs 


27%  OVJE&  BET  OEBRÜtK  2ME91  EERZOCHT 


hartelgke  loffpntak  uwer  Voor  hem  over  had?  Geeir 
wonder  dan ,  zeggen  wij  ,  oto  de  weofchenvriend ,  de 
urenfchènkenser  voorftcïde,  door  het  uitloven  van  eer- 
loon ,  in  het  openbaar  gefchonben ,  het  verdorven  ge- 
voel  op  te  wekken  ,  het  pügtmatige  en  betamelijke  van 
edele  daden  beter  te  doen  inzien ,  den  aarzelende  door 
den  opgehangen  krans  te  bemoedigen  en  te  fterken ,  en 
daar,  waar  jeugdig  vuur  of  ftoute  baatberekening  een9 
enkelen  ongelukkige  redde,  een'  wedftrijd  van  menscb- 
lievendheid  te  doen  ontdaan. 

Het  is  echter  even  mogelijk ,  dat  men  Hechts  in  het 
algemeen  edelmoedige  en  mensehHevende  bedrijven  heeft 
willen  uitlokken.  Althans,  reddingen  bij  brand,  uk 
diepe  putten  of  andere  gevaren ,  edelmoedige  bijftand  in 
het  ongeluk  en  opofferingen  van  verfchillenden  aard  zijn 
door  de  Maatfchappij  bekroond.  En  wanneer  befmette- 
lijke  en  kwaadaardige  ziekte  ganfche  fieden  en  landftre- 
ken  teisterde,  dan  fchonk  zij  gaarne  haar  eermetaal  aan 
beoefenaars  der  geneeskunde  en  zoo  vele  anderen ,  die 
trouwe  en  belangelooze  dienden  in  het  ongeluk  hadden 
bewezen.  Maar  de  ondervinding  zelve  heeft  het  veld 
aangewezen,  waar  zich  de  menschlievendheid  en  edele 
zelfopoffering  van  den  Nederlander  inzonderheid  kan 
doen  kennen.  Het  water  ,  het  water  is  het ,  dat  ons 
gedurig  beftrijdt  en  belaagt  —  gelijk  wij  het  op  onze 
beurt  beftrijden  ,  in  teugels  breidelen ,  in  gareel  en  fpan- 
nen ,  om  ons  de  onderlinge  gemeenfchap  en  die  met  de 
verfte  kusten  gemakkelijk  te  maken. 

c.  Mist  dergelijke  bekrooning  haar  doel,  en  kan  het 
zelfs  geene  deugdzame  noch  menschlievende  daad  geacht 
worden ,  zoo  de  bedrijver ,  wien  het  eerloon  wordt  toe- 
gekend ,  in  zijn  doorgaand  levensgedrag '  geen  braaf 
man  is? 

Ziet  daar  onze  laatde  vraag !  Ziet  daar  de  bewering , 
door  welke  men  inzonderheid  het  tegenwoordig  gebruik 
en  de  voorname  bepaling  tot  redders  uit  bet  water  meent 
te  moeten  gispen.  Het  is ,  beweert  men ,  veelal  niet 
dan  eene  opwelling  van  drift,   dan  zekere  éctut-  en  roe* 


TOT  MM0EDIG*NO  D^R  DBUCD.  275 

fcdooöheid,  die  fcoo  velen  aanfpooit»  om  leven  en  gö* 
«ondheul  voor  anderen  te  wagen*  En  menigeen ,  al  be* 
duidt  zijne  daad  ook  niet  veel,  beroemt  zich  daarop 
vervolgens ,  als  op  een  heMenftuk  —  hierin  geftijfd  dool- 
de eerkroon 9  welke  hem  de  Maatfchappij  toekent ,  om 
al  meer  en  méér  tot  roekeloos  zelfvertrouwen  en  ijdelen 
'waan  vervoerd  te  worden.  Ën  het  is  daarom 9  dat  men 
lof  en  loon  der  Maatfchappij  meer  aan  ftilte  deugd,  aam 
onopgemerkte  dienden  en  opofferingen  in  het  huifeHjk 
en  gezellig  leven  wil  hebben  toegekend 9  omtrent  welke 
geen  twijfel-  beftaat,  dat  zij  uit  eene  reine  bron  zijn 
voortgevloeid.  Staan  wij  bij  de  befchouwing  van  de- 
ze zwarigheid  en  nieuwen  voorflag  nog  eenige  oogeft- 
blikken  ftil. 

Onder  alle  verfchijnfelen 9  welke  ons  de  menfthenwe- 
reld  oplevert 9  is  er  voor  mij  naauweKfks  een  zoo  ver- 
blijdend 9  dan  dat ,  op  het  gezigt  van  nood  en  gevaar  9 
waarin  'zich  iemand  bevindt  9  meestal  de  geheele  wereld 
toefnelt9  om  hulp  en  redding  te  bieden.  Ja9  zie  ik 
daarbij  den  woesten  knaap ,  wien  men  bezwaarlijk  ééne 
machte  aandoening  zou  toekennen 9  zijn  lief fle  genot  ver- 
geten 9  om  onvermoeid  en  met  gevaar  zijns  levens  bijftand 
te  bieden,  dan  vervult  mij  eene  dubbele  vreugd.  Ik 
roep  dan  met  salomo  uit:    God  heeft  de  menfchen 

regt  gemaakt  l maar  zij  hebben  vele  wnden  gv- 

zocht.  Het  koude  nadenken ;  de  oplettende  berekening 
van  fchade  en  gevaar 9  bij  de  toegebragte  hulp  «e  lij- 
den ;  de  levendige  voortelling  van  ongemak  en  vermoeije- 
tos  9  —  ztet  daar  9  wat  velen  belet  9  dien  eerften  indruk 
te  volgen*  f  En  znllen  wij  dit  deugd  9  dat  ijdele  roeke- 
loosheid noemen?  Verre  van  ons  die  gedachte!  Het 
is  de  ftemme  Gods ,  die  ftem :  hebt  uwen  naasten  lief+ 
als  uzelven  9  en :  wat  gij  wilt  9  dat  h  de  menfchen  z%d- 
len  doen  9  doet  gij  hun  ook  desgelijks  9  welke  iil  de  eer- 
ften  Tpreekt.  Men  moet  echter  al  zeer  onbekend  zijn 
met  de  omftandigheden  van  vele  reddingen,  om  deze 
voor  eene  zoo  zeer  vlogtige,  haast  voorbijgaande  aandoe- 
ning te  houden.    En  zij    het  ook  fomtijds  het  geval  % 


276  OVER   HBT  GEBRUIK  DER  EERZUCHT 

dat  het  voorwerp  onzer  belooning  niet  tot  de  ftille ,  ge- 
regelde en  nederige   menfchen  behoort  ,  aan  welke    de 
Maatfchappij  zoo  gaarne  haar  loon  befteedt;  blijft  het 
bedrijf  daarom    niet    edel,    niet  aanmoedigingwaardig? 
Moest  geen  held ,  fchoon  hij  zijn  bloed  telkens  voor  het 
vaderland  gewaagd,  voor  het  vaderland  geitort  heeft, 
door   den  Vorst  met  ridderkruis  en  hoogen  rang  bekleed 
worden  ,  omdat  dat  bloed  hem  te  onrustig  in  de  aderen 
kookt ,  om ,  als  een  ftil  burger ,  alleen  de  zachte  ge- 
noegens   der  huifelijke   gezelligheid  te  beminnen?    Ja, 
? oo  de  eer  bij  deze  lieden  meer  dan  bij  anderen  geldt , 
zal  men  zulk  eene  krachtige  drift  niet  aangrijpen,  om 
hen  aan  de  deugd  te  verbinden ,  om  hun ,  zoo  zij  roem. 
willen  bejagen,  dien  diir  te  doen  vinden ,  waar  het  goede 
te  werken  is? 

Doch  men  bedriegt  zich  zeer ,  wanneer  men  waant  9 
dat  inzonderheid  zoo  luchthartig? ,  luidruchtige  en  win- 
derige lieden  de  mannen  zijn,  die  zich  onzer  bekrobnin- 
ge  waardig  maken.  Dat  wilde  vuur  flaat  maar  al  te 
veel  in  ijdele  vlammen  uit;  terwijl  de  koesterende  gloed 
van  ware  deugd  en  menfchenliefde  in  de  ftille  borst  huis- 
vest. Meestal  vergezelt  bet  getuigenis  van  onberispe- 
lijke en  zelfs  loffelijke  zeden  het  bewijs  voor  betoonde 
menfchenliefde.  En  wie  waant ,  dat  op  het  een  noch 
ander  veel  (laat  zou  zijn  te  maken ,  dat  luid  gefchreeuw 
bij  het  volk ,  ligtgeloovige  partijdigheid  bij  de  Departe- 
menten en  andere  Autoriteiten,  ligtzinnigheid  eindelijk 
bij  de  laatfte  beoordeelaars  rijp  en  groen ,  gelijk  men 
zegt,  onder  de  gewaande  helden  der  deugd  opneemt; 
hij  aanfchouwe  velen  der  bekroonden  op  onze  jaarlijkfche 
vergadering ,  en  zegge ,  of  ijdel  gefnoïk  en  ftoute  zelf- 
verheffing op  die  eenvoudige  gezigten,  bij  die  bijkans 
verlegene  menfchen  te  zoeken  zij ! 

Maar  het  zijn ,  gelijk  wij  zagen ,  eene  geheel  andere 
foort  van  daden  en  eigenfchappen ,  welke  men  door  open- 
bare belooning  vooral  meent  te  moeten  aanmoedigen.  Het 
zijn  de  zoogenaamde  dille,  huifelijke  deugden.  Van 
deze  toch  wordt  te  regt  beweerd ,  dat  zg  in  vele  op- 


TOT   BEMOEDIGING   DER   DEUGD.  277 

fcigten  de  wézerilijkfte  zijn.    Langdurige,  groote  opoffe- 
ring,  zonder    èenige  bekendheid,    zonder  eenige  praal 
naar  buiten ,  getuigen  van  de  grootfte  zuiverheid  van  be- 
ginfel ,   en  misfen  vaak  alle  loon.     Zoodanig  gedrag  in 
het  licht  te   Rellen,   zulk  een  hart  de  verkwikking  te 
fchenken ,  welke  de  goedkeuring  der  verftandigen  en  bra- 
ven met  zich   voert ,   dat  eerst  fchijnt  een  regt  verdien- 
ftelijk  werk ,  eene  noodige  en  nuttige  aanmoediging !  Zoo 
fchijnt  het  inderdaad ,  M.  H.    Maar  is  het  ook  een  val-* 
fche  fchijn,  een  vrome  wensch,  of  zelfs  zoodanig  dwaal-» 
licht,   als  ons  op  geheel  verkeerde  paden  zou  kunnen 
voeren  ?    Hetgeen  mij  hiervoor  doet  vreezen  9  is  vooral 
tweederlei.    Vooreerst,  hoe  ontdekken  wij  hief 'de  f egte 
verdiende?    Hoe  ontgaan  wij  partijdige  opgaven?    Hoe 
onderfcheiden  wij  ware  deugd ,  die  op  de  proef  beftaat , 
van  natuurlijke  goedhartigheid  en  andere  eigenfcbappen , 
welke  tfan  de  omftandigheden  eene  heilzame  rigting  ont- 
vangen ,   en ,   in  andere  betrekkingen  gebragt ,   foms  al 
haar  glans   en  goed   zelfs  verliezen  ?    Ten  andere ,  zoo 
het  inderdaad  deugd,  ftille,  onbekende  deugd  is;  zal  zij 
dan  haar  loon  misfen  ?    Zal  zij  dien  niet  grootendeels 
in  de  onbekendheid  zelve  zoeken?    En,  zoo  gij  haar 
van  uit  de  tfchaduw  des   huifelijken  daks  te  voorfchijn 
brengt,   om  ze  in  het  licht  te  doen  pralen,  zult  gij  ze 
dan  niet  befchamen  en  bedroeven ,  of  wel  van  harevoor- 
naamfte  fchoonheid ,   de  onkunde  harer  eigene  voortreffe- 
lijkheid ,  geheel  berooven  ?    Hier  toch  is  het  een  geheel 
andere  lof,  dan  welke  den  edelmoedigen,  redder  uit  oogen- 
blikkelijken  nood  te  beurt  valt.   Voor  zoo  ver  deze  laat- 
fte  uit  eene  zekere  natuurlijke  aandrift ,   zonder  dadelijk 
inzigt  van  het  gevaar ,  te  werk  ging ,  te  hij  zelf  terftood 
gereed,   een  goed  gedeelte  aan  de  oütvangene  loffpraak 
te  onttrekken*    Ook   gefchiedde  zijne  daad  in  het  open- 
baar :   het  eermetaal  en  de  plegtige  viering  van  zijn  be- 
drijf zijn  Hechts  eene  herhaling  en  wettiging  van  den  lof 
en  dank ,  hem  door  geredden  en  aanfchouwers  dadelijk 
toegebragt.    In  de  bedoelde  gevallen  daarentegen  is  de 
verandering  plotfelingj   de  vergetelheid  wordt  roem,  de 


278      OVER  HET  GEBRUI*  DER  EERZUCHT 

verachting  lift  egwbare  eer  •  • . .  en  waar  is  een  h^t , 
voor  zoodanig  iets  gevoelig ,  dat  er  niet  onder  lijde  % 
Ja,  bier,  hier  fchijnen  mij  die  gevaren  te  ontftaan, 
welke  van  de  bekrooning  der  edele  daden  in  het  alge* 
meen  wordt  gevreesd.  En ,  viel  er  ook  maar  een  tiende 
gedeelte  van  de  eerbelooningen  aan  zulke  ftille  deugd  te 
beurt  van  hetgeen  wij  gewoonlijk  aan  openbaar  moed* 
betoon  en  menfchenliefde  toewijzen,  ik  zou  vreezen, 
dat  het  met  waarachtige  deugd  bij  ons  te  niet  liep ,  en 
ijdel  gezwets  meer  en  meer  hare  plaats  ging  vervangen» 

Ziet  daar,  G.  NL,  wat  ik  niet  ongepast  vond,  u  bij 
deze  laatfte  fpreekbeurt  in  het  Departement  voor  te  hou- 
den !    Al  wat  eenigen  tijd  beftaat ,  dat  vindt  berispers , 
dat  ziet  zieh  van  eene  of  andere  zijde  (want  alwat  men- 
fchelijk  is ,  heeft  eene  zwakke)  bij  herhaling  aangev^J- 
kn.    Wél  den  voorftander  van  zulk  eene  zaak ,  die  deze 
berisping  niet  in  den  wind  flaat,  die  er  voordeel  mede 
doet  tot  verbetering;   maar  wee  den  onvoorzigtige  en 
karakterlooze ,  die  haar  daarom  dadelijk  omverre  werpt ! 
Het  is  den  menfirhen  maar  al  te  zeer  eigen ,  telkens  weer 
in  een  ander  uiterfte  te  vervallen.    Het  opkomend  ge- 
dacht ,  dat  de  beftaande  gebreken  ziet ,  maar  de  vroegere 
niet  voor  oogen  heeft ,  befluit  al  ligt  tot  herfcheppinr 
gen,   die  het  ergere  voor  het  gebrekkige  in  de  plaats 
(tellen,    Eene  halve  eeuw  geleden  fcheen  de  mensch  in 
allen  opzigte  te  diep  vernederd ,  te  fel  gedrukt  te  zijn ; 
vreefelijke   omwentelingen  waren  het  gevolg  van  deze 
overtuiging ,  die  nog  niet  ophouden ,   in  vele  landen  en 
hoofden*  der  menfehen  te  woeden.     Wij  deelden  voor 
een'  tijd  in  dezelve ,  maar  zagen  federt  lang  een  gelukkig 
evenwigt  herfteld.    En  vooral  die  mannen ,    welke  de 
mindere  (landen  door  onderwijs  en  aanmoediging  ter  deugd 
verheffen  en  gelukkiger  maken  wilden ,  bevalen  deze  taak 
eener  Maatfchappije ,  welke  door  het  ganfche  land ,  uit 
de  kundigften  en  besten  te  zaam  gefield,  een  aanhoudend 
opzigt  over  het  weik  houdt.    Geene  verkeerde  rigting, 
geen  te  welige  groei  van  het  een ,  noch  verachtering  van 
het  ander,  blijft  by  haar  onbemerkt  en  onbeftreden.    En 


TOT  MMOttDKMNQ  J>BR  DEUGD.  2179 

i 

wie  hier  den  «mwentetoar  wD'  fpelen ;  wie  mefem ,  ook 
dit  gebouw ,  als  een  werk  der  duisternis,  van  vroegere: 
verbijstering ,  te  moeten  omverhalen  of  in  een  geheel  an- 
der iets  hericheppen ,  die  toont ,  min  door  de  ondervin- 
ding en  onpartijdigheid  beftuurd ,  dan  door  allerlei  wind 
der  leering  geflingerd  te  worden. 

Ik  kan  niet  eindigen,  waarde  Medeburgers  ,  zonder 
nog  eens  op  het  bepaalde  punt  der  belooning  van  edel- 
moedige en  menschlievende  daden  terug  te  komen.  In 
Griekenland  kende  men  wedfpelen  van  hardloopers  en 
pftftfdenmenners  ,  van  worftelaars  en  anderen ,  die  h*  vlug- 
heid en  kracht  uitmuntten.  Derzelver  openbare  bekroo- 
nmg  trok  de  aandacht  der  geheele  natie ,  en  (leden  ver- 
hieven er  zich  op,  wanneer  haren  bewoner  de  lau- 
werkrans ten  deel  viel ,  ja  *zij  rigtten  daarvoor  wel  eens 
ftandbeelden  op.  Elders  zijn  het  de  kunilen  en  weten- 
fchappen ,  die  eene  ftrijdbaan  voor  bekwaamheid  en  vlijt 
openen.  En, het  eeregoud,  maar  vooral  de  faam,  die 
de  overwinning  door  heel  de  letterwèreld  uitroept,  (trek- 
ken ten  fpoor  en  loon  der  verdiende.  Doch ,  wat  voegt 
zoo  zeer  eener  Christenmaatfchappije,  eener  Maatfchapptje 
tot  Nut  van  't  Algemeen ,  als  der  menfchenliefÜe ,  den' 
moed  eh  der  volharding,  die  leven  en  bezitting  der  burgers 
redt ,  den  welverdienden  lof  te  brengen  ?  Wat  voegt  zoo 
zeer  eener-  Maatfchappije,  die  vooral  de  geringere  (landen 
verheffen ,  befchaven ,  tot  betamelijke  gevoelens  en  edele 
menfchelijkheid  wil  opvoeren ,  als  derzelver  groote  da- 
den ,  die  elders  weinig  loon  of  lof  ontmoeten,  in  het  liqht 
der  eer  te  (tellen  ?  Is  de  held ,  die  behoudt ,  grooter , 
dan  de  held ,  die  verwoest ,  waarom  zou  dan  de  krijgs- 
man alle»  op  zijnen  lauwer  mogen  verwijzen?  Neen,: 
G.  T*,  is  <te  menfchenliefde  in  ons  land  te  algemeen, 
om  gul  met  baar  loon  te  mogen  zyn;  is  het  van  belang, 
den  waren  held  der  deugd  onder  zoo  velen ,  die  flöchts 
bet  gewone ,  fchoan  daarom  niet  min  edele  ,  verrigtteo  , 
treffend  te  doen  uitkomen  — ■  welaan ,  men  wijzige  het» 
werk;  maar  wie  het  wraakt  en  weren  wil,  die  heeft  «tav 


280      OVER   HET   GEBRUIK    DER  EERZUCHT  ,  ENZ. 

geest,  die  kent  den  geest  der  Maatfchappfj  niet,  noch 
zal  haar  doel  helpen  bereiken. 

Aanmerkingen* 

(BI.  266.)  Schoon  een  bepaald  (luk  de  aanleiding  tot  deze 
Verhandeling  is  geweest ,  zoo  is  het  er  verre  af,  dat  ik  de 
inbrengers  daarvan  met  deze  namen  van  vijanden  enz.  be- 
doel. Men  kan  toe  zekere  mate  worden  medegefleept  in  eenen 
zin,  die  de  onze  geenszins  is. 

Mijn  oogmerk  is  ook  niet,  eenig  voordel  tegen  te  werken. 
Ik  wensebee  alleen  (perfoonlijk ,  fchoon  tevens  als.  Vriend  en 
voorftandèr  van  een  Genootfchap,  dat  ons  land  en  onzen 
tyd  vereert}  mijne  gedachten  te  zeggen  op  de  vraag:  of  de 
belooning  van  edelmoedige  en  mens c klievende  daden ,  zoo  als 
die  thans  bij  de  Maatfchappij  plaats  heeft ,  aan  het  doel  ha- 
ter  Injlelllng  wel  beantwoordt.  Ik  houde  deze  gedachten  geens- 
zins voor  onwederfprekelijk ,  maar  hoop,  dat  ze  even  min 
geheel  ongegrond  en  der  nadere  befchouwing  onwaardig  zul- 
len geoordeeld  worden. 

(BI.  275.)  Men  kan  mij  de  bedoeling  niet  toekennen ,  dat 
alle  deelnemend,  menschlievend  en  edelmoedig  gevoel  aan 
den  invloed  en  het  beftuur  des  verüands  zou  moeten  ont- 
trokken zjjn;  dat  de  huisvader  niet  zou  mogen  berekenen, 
of  hij  veelligt  oneindig  meer  menfehenheil  op  het  fpel  zet, 
dan  hij  kans  heeft  te  winnen. ...  maar....  wij  behoeven  de 
toepasfing  niet  te  maken. 


\^ 


GROOT   COUR,     TE  WASHINGTON,    BJJ   DEN   PRESI- 
DENT DER  VEREENIGDE  STATEN  VAN  NOORD- 
AMERIRA ,  JACKSON. 

JLk  bleef  niet  in  gebreke,  zoodra  ik  te  Washington  aan- 
kwam ,  den  Prefident  jackson  mijne  opwachting  te 
maken.  Hij  zeide  mij ,  dat  hij  zich  federt  eenige  dagen 
niet  wel  bevond;  en,  daar  des  volgenden  daags  eene 
openbare  opwachting  plaats  had ,  wenschte  hij  ^eden 
avond  vroegtijdig  zich  ter  ruste  te  begeven,  ten  einde 
tot  de  vermoeijenisfen  van  zulk  een  Cour  krachten  te 
verzamelen.  Ik  maakte  alzoo  mijn  bezoek  zeer  kort ,  be- 
gaf mij  des  anderen  daags  mede  derwaarts ,  en  vond  de 


GROOT  COUR  TB   WASHINGTON.  281 

zaak  belangrijk  genoeg,  om  een  kort  verllag  daarvan  open- 
baar te  maken.  r 

Bij  mijne  intrede  waren  reeds  twee  £  drie  groote  za- 
len met  menfehen  gevuld.  Nooit  nog  heb  ik  eene  bij- 
eenkomst gezien ,  zeldzamer  en  bonter  zaamgefteld.  Na- 
tuurlijk zag  men  hier  Generaals ,  Scheepsbevelhebbfers , 
Ambtenaren  van  allerlei  aard ,  vreemde  Gezanten ,  Le- 
den van  het  Congres ,  enz. ;  maar  deze  alleti  verloren 
zich  fchier  in  een' zwerm  van  vrouwen  ip  eiken  leeftijd , 
van  vrolijke  vijftienjarige  meisjes  tot  gekromde  weduwen 
van  70  jaren ,  waartusfehen  zich  (deels  uit  afgelegene  pro- 
vinciën gekomene)  Majoors  ia  kielen,  die  een9  zeer  on- 
gevalligen  brandewijns-  en  tabaksgeur  van  zich  gaven, 
-verdrongen ,  en  achter  hen  hunne  vrouwen  in  katoenen 
kleedjes ,  met  groote  ringen  in  de  o'oren  9  haren  bruinge- 
roosten  hals  en  nek  met  veelkleurige  glazen  paarlen  om- 
hangen. Verder  eene  menigte  welgezetene  boeren ,  des- 
gelijks met  vrouwen  en  dochteren  uit  alle  (treken  hier 
verfchenen ,  om  hunnen'  Prefident  hunne  opwachting  te 
maken ,  en  zich  op  het  fpektakel  van  zulk  een  gezelfchap 
te  vergasten.  Allen  kon  men  het  duidelijk  aanzien ,  dat 
zij  zich  hier  geheel  op  hunne  plaats  achteden.  Boven* 
dien  bevond  zich  hier,  int  de  (leden,  eene  even  groote 
meiiigte  rijke  kooplieden  en  kleine  kramers ,  tappers , 
Advocaten  en  handwerkslieden  van  allerlei  foort;  ja  zelfs 
het  Janhagel  fcheen  zijne  vertegenwoordigers  naar  deze  fchif- 
terende  verzamelplaats  te  hebben  gezonden.  Wel  had  ik  mij 
hier  eeft  buitengewoon  mengelmoes  van  menfehen  voorge- 
meld, maar  had  toch  dat  x  wat  ik  aantrof  ^  niet  kunnen 
droomen.  Ik  vertrouwde  na&uweüjks  ipijne  oogen ,  toen  ik 
hier  menfehen  zag,  die  niet  alleen  met  het  zweet  en  (lof 
vin  hun  dagelijksch  beroep  bedekt  waren,  maar,  zoo  't 
fcheen ,  opzettelijk  deze  loffelijke  blijken  hunner  arbeid- 
zaamheid eene  ganfche  week  lang  voor  dit  feest  hadden 
opgegaard.  Ik' zag  fmids,  die  blijkbaar  zóó  van  het 
aanbeeld  kwamen ;  ik  zag  molenaars  en  bakkers ,  die  aan 
elk ,  wie  met  hen  in  onvrijwillige  aanraking  kwam ,  een 

Bl&NCELW.    1835.  NO.    6.  V 


282  GROOT  COUR 

* 

#ail  van  faun  bedrijf  overdeden :  maar,  wat  mfl  ogder  al 
deze  verfchijnfels  het  meeste  trof,  was  een  groep  Ieren  , 
die  aan  een  kanaal  arbeidden.  Deze  lieden,  die  zeer  aan 
vrijheid  en  gelijkheid  gehecht  fchenen ,  hadden  blijkbaar 
voorgenomen,  hun  voorregt  op  eene  in  het  oog  vallende 
wijze  te  doen  gelden ;  immers  zij  waren  zoo  fmerig  mo- 
gelijk hier  verfchenen ,  en  ik  bemerkte  klaar,  dat  zij  er 
bun  wede  van  maakten  ,  zich  tusfehen  de  aanzienlijkfte 
perfonen  te  dringen ,  en  dezen ,  op  eene  onbefchofte  ma- 
nier, op  ribbenftooten  te  onthalen. 

Inderdaad,  men  kan  zich  niets  onaangenamere  verbeel- 
den ,  dan  zulk  een  gedrang  1'  De  hitte  in  de  zalen  was 
ondragelijk ;  een  walgelijke  reuk  belette  fchier  adem  te 
;  halen.  Ik  deed  echter  mijn  best  ?  om  door  de  mepfehen- 
masfa  heen  te  dringen.  Dit  was  eéne  zware  taak,  die 
niet  dan  uiterst  langzaam  konvolbr%gt  worden.  Slechts 
van  tijd  tot  tqd  konde  ik,  rugwaarts,  vooruitkomen;  en 
zoo  bevond  ik  mij ,  zonder  dat  ik  het  zelf  wist,  einde- 
lijk, in  de  laatfte  zaal,  bidden  Prefideiit. 
.  De  arme  man  bevond  zich  in  een9  afgematten  toeftand, 
en  het  kostte  hem  eene  zigtbare  fpanning,  de  pligten  van 
dezen  dag  te  vervullen ,  welke ',  ik  voor  de  lastigfle  en 
onaangenaamfte  houde,  met  zijne  hooge  waardigheid  ver- 
enden. Die  betrekking  dwingt  hem ,  met  menfehen  te 
fpreken,  welken  hij  (noch  z(j  hem)  niets  te  zeggen  heeft, 
•en  lieden  de  hapd  te  drukken ,  bij  wier  aanraking ,  in 
meer  d?n  ééne  beteekenis ,  eenige  voorzorg  even  noodza- 
kelijk als  wenfbhelijk  fcheen.  Hij  volbragt  evenwel  zijne 
"pijnlijke  verrigtingen  op  eene  bevallige  wijze  en  met  een9 
glimlach  pm  den  moqd.  Met  de  vrouwen  inzonderheid 
was  hij  zeer  aardig  en  voorkomend;  ep  dat  mag  hem 
dan  ook  wel  de  minfte  zelfverloochening  gekost  hebben, 
veelligt  zelfs  misfehien  eene  aangename  verpooziqg  ge- 
weest zijn ;  want,  zoo  ergens ,  hier  verdient  de  fekfis 
den  jiaam  van  de  fchoane:  eene  fraaije  tint  en  antieke 
vormen  vertieren  vele*,  zoo  wel  van  geringere*  ate  voor- 
namen (land. 


TE  WASHINGTON.  785 

Nadat  ik  mi  van  dea  Prefidcnt  op  «ae  geffasft  tfijze- 
affchejd  had  genomen ,  drong  ik*  zöo  goed  en  kwtód  dit 
gin;  ?  andermaal  door  deft  bomen  hoop  y  en  Wis*  bigde , 
dit  toaneel ,  ecnig  in  zijne  foort,  weder  te  kunne»  vaar** 
wel  zeggen-  Ik  moet  liter  evcnrtel  bijvoegen,  dat  ifc  bek 
fehaafde  kringen  ter  Washington  niet  dan  met  zekere  vori> 
ontwaardigmg  van  ditdeinokratifchefeeöt^efproten  wordu 
En  hoe  km  dit  ook  anders  zijnt  Ieder  welopgevoed 
mensch  toch  moet  een  pijnlijk  gevoel  omwaiten ,  akto 
door  hét  ftnerigfte  gepeupel  te  laten  dringen  en  ftootnk 
De  Regering  van  eene»  Staat,  <*e  eigenlijk  op  <fe  heer* 
fchappfj  des  gemeens  gegrondvest  is ,  kan  evenwel  suiker 
onhebbelijke  tooneeten  niet  weren.  De  Prefident  der  Ver- 
eenigde  Staten  weet  zeer  wel,  dat  hij  zich  in  de  gunst' 
des  gemeens  moet  handhaven',  900  bij  herkozen  wil-zijn,- 
Aan  de  welvarende  en  befchaafde  ftanden  behoeft  Mj  zich 
minder  te  bekreunen,  daar  deze,  in  vergelijking,  eenr 
onbeduidende  minderheid  uitmaken.  In  alle  landen  bdhmci 
het  eigenlijke  vefk  (dr  masfe)  uit  betrekkelijk  arme»  e* 
onkundigen;  etf  in  NtêrtLAmevika  noloet  meo,  juist  dw 
ze»  zoeken  te  winnen ,-  wanneer  men  bet  ongeluk  fceeft 
vair  door  fta*fköndige  eergierigheid  gekweld  te  wonden; 

Vanhfer  U  tet  onmogelgjk ,  de  Hoogmogende  Heeren 
van  dezen  Staat  van  zulk  een  Cour  uit  *r  fluiten.-  Elk , 
wlen  de  lust  bekruipt  zich  ia  <fc  zaal  te  drittgeo ,  moet 
toegang  veifeend  worden.  Generaal  j  a  c  k  5  o  ft  begrijpt 
zeer  wel,  dar  Mj  de  volksgunst  zou  verliezen ,  wumiöer 
hij  het  ongêftA  had,  ook  den  geringften  ie&t  doorluch- 
tige gasten-  té  belèedigen*  ÏWj  Mier  allo  Rurtpefche  vol- 
ken is  die  klasfe  Van  ingezetenen*,  die  aan*  het  hoofd  der 
ftaatzaken  zich  bevinden,  de  eerjiê;  in  Noord- Ame- 
rika daarentegen  nemen  de  armftea  en  onweceadftea  als 
't  ware  éerzélver  plaats  in.  Rijkdom  en  genie  mefetep 
zich  voctf  dbmheid  en  lompen  buigen;  de  befchaafiieii 
eïr  veiïichten  zien  zifch  genoodzaakt ,  in  fchijn ,  de  voor- 
oordeelen  der  ruwe, menigte  te  huldigen-;  ja  zij  moeten 
zelfs  hun  best  doen,  derzelver  manieren,  of  liever  onge- 

V  2 


284  GROOT  COVk  TE  WASHINGTON. 

manierdheden  ,  aan  te  nemen ,  zoo  zij  tot  eenig  gezag  in 
den  Staat  willen  geraken. 

Over 't  algemeen  is  mij  deze  dusgenaamde  nieuwe  We- 

^reld,  in  meer  dan  ééne  betrekking,  als  eene  vericeerde 

Wereld  voorgekomen : ,  de  wortels  des  politiekea  booms 

flingeren  in  de  lucht;   terwijl  de  armen  en  takken,  op 

de  tegennatuurlijkfte*  wijze ,  den  bodem  doorwoelen. 

Terwijl  ik  in  deze  avondbijeenkomst  des  Prefidents  mij 
bevond,  had  mijn  knecht  in  de  voorzaal  op  mij  gewacht. 
Des  volgenden  daags  vertelde  hij  mij  een  tooneel,  dat 
mij  buitengewoon  en  karakteristiek  genoeg  dunkt,  om 
hier.  nog  medegedeeld  te  worden.  —  De  bedienden  des 
Prefidents,  die  ververfchingen  in  het  gezelfchaps vertrek 
moesten  brengen ,  hadden  naauwelijks  de  eerde  zaal  be- 
reikt ,  toen,  in  weinig  oogenblikken ,  alles ,  wat  zich  op 
de  fchaien  en  borden  bevond,  verdwenen  was.  Zij  moes- 
ten derhalve  befluiten,  weder  naar  het  buffet  terug  te 
keeren ,  om  zieh  van  nieuws  te  voordien ;  —  andermaal 
werden  zij  van  alles  ontzet.  Eindelijk ,  overtuigd ,  dat 
het,  zonder  een'  buitengewonen  maatregel,  volftrekt  on- 
doenlijk was ,  de  ververfchingen  ter  beftemde  plaatfe  be- 
houden over  te  brengen ,  naardien  alwat  eet-  of  drink- 
baar was  terllond  door  de  woeste  Republikeinen  in  de 
voorzaal  verzwolgen  werd,  riep  de  kok,  een^/^r,  al  de 
Bedienden  des  huizes  té  hulp,  wapende  hen  met  (tok- 
ken ,  deed  zich  door  hen  omringen ,  en  beval  hun ,  ge- 
durende^ den  togt,  zoo  duchtig  met  hunne  wapens  in  het 
rond  te  flingeren,  dat  der  hongerige  bende  de  lust  tot 
plunderen  verging.  Dit  middel  gelukte ;  de  ververfchin- 
gen bereikten  werkelijk,  onder  het  gefchreeuw,  den 
fchimp  en  het :  gelach  'dergenen ,  wien  zij  ditmaal  ont- 
fnapt  waren,  ten  laatfte  hare  beftemming. 

Uit  deze  weinige  trekken  moge  men  zich  eenig  denk- 
beeld vormen  van  de  waardige  wijze ,  waarop  deze  vrije 
Republikeinen  het  vrij  gekozen  Opperhoofd  huns  ver- 
hevejpen  Vrijftaats  vereeren  ( 


NOG  EEN1GE  OPMERKINGEN  OVER  FEISSER*S  GESCHRIFT» 

.    : '—* ~^. 

W0G    SEtTCGE    GPMERKlKGEN,     AANGAANDE'    FRISSER' S     GE- 
SCHRIFT ,  ENZ- 

(Vervolg  en  fiot  van  bl.  248.) 

VYjjj  zullen  ook  nu  niet  alles  vermelden*  wat  wö  voor  on*- 
sejven  hebben  aangeteekend. 

1°.  Proeven*  hoe  feisser  de  Evangelisten  heeft  beoor- 
efuld*  d)  BI.  29.  aanm.  28.  leest  men  over  de-aanhalingen 
vit  het  O.  T.  door  mattheus  H.  IL:  »  Mattheus 
n  gaat  hierin  fomtijds  te  ver.  Beter  (N.  B.  beter)  war* 
n  het  geweest  9  als  hij  gezegd  had:  Zooidat  de.  woorden  van 
n  den  Profeet  ook  bij  deze  zs,ak  kunnen .  gebruikt  worden  f 
n  enz.V—  3) -Bi.  146.  aanm.  137.  leest  men*  ter  ftaving,  d^c 
de  woorden  van  jezus  matth.  XII:  40  niet  in  den  tekst 
opgenomen  behooren  te  worden  ,a  het  volgende :  .  n  Het  komt 
„  mig  voor 9  dat  de  woorden,  welke  hierop  volgen  bjj  mat- 
„  theüs  12;  40,  niet  door  jezus  zijn  gefproken,,  maar 
„  hier  ingelascht  werden  na  Dëszeifs  dood  en  opftanding.  Gg 
n  vindt  ze  ook  niet  bij.  luk  as  geboekt  H.  it:  80,  31*** 
Had  frisser  maar  eens  even  ingezien  hetgeen  Docc.  vin&e^ 
(Spec.  quo  vaticinia  j  e  s  u ,  de  perpesf..  mort  e-  et  in  vitam  re*- 
ditu ,  iUustrantur  et  vindicantftr  9  Traj.  ad  Rh.  1818.  pag*  00 
feqqS)  gefchreven  heeft,  dan  zou  hij  bier  wat  minder  roeke- 
loos zijn  te  werk  gegaan.  Hy  ziet  voorbij  de  vraag  om  een 
teeken ,  en  bouwt  op  hetgeen  j  e  zus  naar  aanleiding  van  dit 
voorval  vs.  41 ,  42  zegt.  Hiermede  in  ftrijd ,  handelt  hq  be- 
ter bl.  180»  aanm*  177,  ifraar.hij  het  woord  teekan  niét  uit 
het  oog  verliest,  en  aan  *s  Heiland*  ^*»<//»£  denkt,  fchoon  de 
Heer,  volgen»  matth.  XVI:  4,  van  die  opftanding.  zwijgt, 
en,  volgens  marc,  VIII:  12,  zelfs  den  naam  van  jon a  niet 
noemt;  —  e)  Bl.  250.  aanm.300.  f)  en 301.  drukt  feisser 
zich  dus  uit  over  luk.  XVI:  16—18.  (zonder  welke  verzen 
de  gelijkenis  van  dejr  rijken  man  en  Lazarus  niet  te  verklaren 
is):  .„  Deze  woorden  werden  vroeger  en  bij  eene  andere  ge- 
„  legenheid  door  onzen  Heiland  gefproken,  verg.  bl.  110,**  — 
„f  Vergelijkt  bk  90,  91,  waar  dit  zelfde  gezegde  in  een  dui- 
„  dêljjker  verband  voorkomt/*  —  „  Hoe  bet  z§ ,  zij  fchti- 
n  nen  m$  hier  niet  thuis  te  behooren.  Na  de  woorden  gru- 
n  wel  veer  God  (vs.  15)  moest,  mjjns  oordeels,  de  gelijkenis» 


(206  ÏJOG  BWlfifr  OBUfiRKINOftll  ' 

n  van  den  rijken  mtn  volgen."    Uit  is  kritiek  enkel  op  liet 
gevoel.    Zulk  eene  ArfoV*  behoort  in  ons  land  niet  te  huis. 

**>.  Proeven  van  *  g  1  s  s  fc  r'?  tifdrekenkundige  tehan&Hng 
der  Evangeliën,  a)  Bl.  47  is  de  tiende  uur,  j  o  a  N  n.  I:  40, 
W*r  uren  na  den  middag;  bi.  59  is  de  zesde  uur,  joann. 
IV:  6,  's  middag  /tf*rfjjf  uur;  fel.  868  taöet  men  de  derde 
uur  bij  marcus,  H.  XV:  25,  berekenen  van, de  zesde  uur 
**  tootgens  «F >  dat  is  dus  voormiddag  Mg**  trut 4  bl.  891  is 
de  zesde  en  negende  uur,  mt.  XXVIh45,46.  mc*  XVe  68, 
"34,  en  l  *.  XXIII*  4%,  *s  ftiddags  /w*//  en  's  namiddags  Urie 
«rèr.  Vofgefas  *kis9Rr  hebben  de  Evangelisten  ep  **dfe 
ptaatfen  dezelfde  uttrreHing  gebruikt.  Wat  is  dan  toch  <te 
ïtden,  dat  joannes,  In  drijd  alleen  met  ziebfcelven,  H. 
XIX:  14  (bl.  3B6)  en  H..IV:  «  (bl.  59)  mee  dezelfte  *,rW<r 
uur  op  de  eerfte  plaats  V  morgens  zes  uur  moet  aanwijzen," 
èn  op  de  andere  plaats  Umiddags  tvaatfnmï—b')  BU49vuk 
*  r  1 5  s  t  r  »  •zonder  dè  minfte  noodzakelijkheid ,  j  o  a  w  n.  Ifc  1 
in:  „Op  den  derden  dag,  (Jat  jezus  in  Galilea  gekomen 
„  was)  was  er  eene  bruiloft  te  Kana ,"  met  wegiating  van 
Gaülea ,  dat ,  volgens  deft  Evangelist ,  tot  het  woord  Kawa 
behoorde.  Het  tijdperk  van  drie  dagen  fiaat  terug  op  M.  I : 
46-62.  'Nu  zou  leedl  KATHANAëL^  die  van  Kana  «f- 
komlHg  waa  (je a wil.  XXI*  2),  grootere  dingen  Kien.  Die 
invulling  Is  das  louter  willekeur.  ~  <)  Op  hetgeen  Antikri- 
tiek >  U«  t  eti  8,  voöricomt,  zeggen  wfl  niets,  dan  alteen , 
dat  iRisSRR  Zijne  door  ons  (Fadert.  Letteroef.  bl.  587  ba- 
'  venaan)  duidelp  aangewezene  fout  heeft  voorbijgezien.  Wie 
éene  Harmonie  der  Evangelisten  poogt  te  vervaardigen,  geafc 
zorgvuldig  acht  op  de  tijdtnerken ,  in  de  Evangeliën  celven 
voorhanden.  Bij  «zijn  willekeurig  rangschikken  van  mat  T tt. 
XIII  en  warc.  IV  beeft  féisser  geheel  over  het  hooft! 
gezien:  Te  dien  dage  (h  21  *»$  wip? ,  ^^)matvh.X11I:  1, 
welke  tijdsbepaling  op  het  verhaalde  H.  XII:  46-50  terug- 
gaat* En  tpch  vettaalr  féisser,  bi.  157,  —  nadat  hf  .tua. 
fcbeh  H.  XI!  en  H.  XIII  bij  mattüéüs  eenige  brokken 
van  *s  Heilands  redevoeringen,  mt.  V.  Vï.  X.  XXIV  en 
lx.  XII:  1— 50  te  vinden,  geplaatst  heeft,  maar  met  weg- 
lating van  vs.  54—56  bij  lukas  -  alsof  matt*E0S  géén 
dag  genoemd  had.  Zoo  ook  ve*waarioost  bij  b$  ji  a  r  c  u  s 
H.  IV :  tó  de  tijdsbepaling ,  welke  wedeaom  den  tgd',  op 
welken  4e  gettkènlsfea  «Qn  vöorgedmgem,  tiaauwïetrig  aa*- 
wy« :    En  np  -denzelfdeu  dag-  («e  weten  v  op  welken' de  gel*- 


•  OVER  FEISSZR's  GESCHRIFT*  387  , 

kenisfen  *aren  voorgedragen)  als  het  nu  avond  wao  gewor- 
den (h  ènév$  rj  kfrép9>  ^b$  7^%)  en  kit,  zonder 
rich  om  bet  verbaal  van  uargvi  te  bekommeïen,  ,den 
Heiland  btf  eene  vroegere  gelegenheid  over  het  Galilefehe 
Meer  naar  bet  landfcbap  Gadata  overfteken.  Dit  alles  ge* 
fcbiedt  om1  lu kas  te  volgen*  Docb  bet  verbaal  van  dien 
Evangelist  begeert  voor  xicb  die  voorbeur  niet,  ten  koster 
der  twee  anderen.  Bij  naauwkeurige  vergelijking  van  dat 
gebeele  Evangelie  met  die  van  MAtTHEua  en  ma&cu» 
MÜkt  duidelijk  gOlOég,  dat  lür.  VIII:  Jl — 3  bet  flot  uit- 
maakt van  het  vorige  verbaal,  en  dat  vs.  4  een  njeuw  ver- 
baal begint \  zié  bl.  72,  73  van  frisser'*  boekje. 

3°.  Proeven  van  willekeurige  bijeenvoeging  en  verftkikking 
der  woorden  bij  de  Evangelisten.  \*ï)  BU  41,  42  wordt  als 
getuigenis  des  Doopers  bijeengevoegd,  eerst  joai?n.  1:29: 
„  Hij  is  bes  Lam  God»,  dat  de  zonden"  (de  zonde,  rj)v 
kpmprUtv)  „  wegneemt*'9  En  daarop  volgt  onmiddellijk  bet- 
geen  voorkomt  vs.  16—18,  dat  bigkbaar  behoort  tot  de  be- 
tuiging vatt  den  Evangelist  ter  inleiding  voor  zijn  boek. 
Daarop  deelt  fesssrr,  al*  getuigenis  van  den  Evangelist  r 
mede,  eerst  wat  vs.  1—5  gevonden  wordt;  laat  daarna  uit 
vs.  0,  met  veawaarloozing  ook  van  vs.  9,  welke  beide  ver- 
zen in  bet  boekje  van  f  eis  aft  &  nérgens  a$n  te  vinden.  Ein- 
„  deHJk  wordt  vs.  10*14  uit  de  inleiding  van  ja ar nes  me* 
degedeeid.— '  ti)  fel.  153.  aanm.  145.  leest  men  &  „He  veroor- 
„  loof  mij  bier  eene  verfchikking  van  verzen  enkel  op  mijn 
„  gevoel  afgaande/*  (Zulk  een  kritifche  leidsman.  U  wat 
onzeker,  indien  dat  gevoel  riiet  ddor  Mjd  gezuiverd  en  ge- 
oeftod  is;  zoo  denken  wy.  Böch  tranfeétiy  #  Ik  vaeg 
n  namelijk  vs.  57,  58,  59  van  Höofdft.  12  uit  bet  Evangelie 

*  Van  lu  ka  s  achter  vs.  15n  (moet  lijn  vóór  vs.  15.  achter 
va.  14»)   »  van  hetzelfde  Hoofüftuk.    Een  ieder  keure  zulks 

*  goed  of  niet  goed,  naarmate  bet  hém  wil  bevallen  of  niet 

*  bevallen. .  De  zaak  is  louter  wetenschappelijk  $  en  doet 
n  niets  af  tot  vermeerdering  of  vermindering  van  die  waar- 
„  heden ,  tfelke  ons  geruster  kennen  doen  leven  en  blijihoe*' 

*  diger  doen  Jlerven"  Hü  beroept  zich  op  borger,  en 
bad  ook  kunnen  aanbaten ,r  v.  w  a  s  s  a  nbe  r  g  h>  ^. Cl.rDi*- 
feHfjd*  Trofectianibut  in  N.  T.  tontextu  faepe  nocesfariis* 
praeR  Sèl.  vat  Cl.  Schok*  in  N.  T.  Vol.  II  f  zonder  dat  men 
mg  bet  noodzakelijke  dier  verplaatfingen  gevoelt  of  inziet». 

,Wjj  laten  frisser  ook  bier  zijn'  fmaak  en  gevoel,  maas 


288  NOG  EENIGE  OPMERKINGEN 

wftnfcben  hem  toch  eene  "betere  leiding  toe  bij  kritifche  oö- 
.  derzoekingen ;  dtn  zal  de  toon  zijner  woorden  aangenamer 
zijn,  dan  in  boven  aaogehaalde  aanmerking.  Niet  timide  han- 
dele  de  kritiek ,  maar  vooral  ook  niet  temere.  Men  zie  eem 
grooten  mannen  de  kunst  af.  Hiertoe  behoort  tijd.  Feissbr 
tootit  hier,  dat  die.  raad  voor  hem  hoognoodig'  is.  Over- 
fchreeuwen  geldt  in  de  kritiek  nooit. —  c)  BI.  336,  337. 
(voor  337  ftaat  339;  dit  loopt  zoo  voort  tot  het  einde)  voegt. 
FE  is  ser  tnsfchen  vs.  17  en  18  van  joann.  XIII  in,  het- 
geen luk  as  heeft  opgeteekend  H.  XXII:  24—30,  zonder 
de  minde  noodzakelijkheid.  Reeds  uit  feïs  s  er' s 'ophelde- 
ring blijkt ,  dat  dit  voorval  niet  heeft  plaats  gehad  op  het  tijd- 
(tip,  dat. hij  aan  dit  verhaal  toewijst.  Hij  vult  namelijk  va* 
24  dus  in:  „Er  was  (nam.  wel  eens)  twist  onder  hen  ge- 
„vreest"  Dus  was  dit  het  geval  toen  niet.  Waarom  dan. 
het  verhaal  van  joannrs  door  dezen  inval  uiteengerükt? 

4°.  Proeven  van  mislukte  vertaling  en  opheldering.  Vol- 
gens aanm.  3.  bl.  9.  werd  joannes,^  Dooper  door  het 
gebod:  wijn  of  fierken  drank  zal  hij  niet  drinken ,  tot  de 
sekte  der  Nazireers  beftemd.  Tot  diezelfde  sekte  (indien 
9»  mans  denkbeeld  hier  juist  Is ,  waaraan  ieder ,  die  maar  in 
ftaat  is  om  te  denken ,  grootelijks  twijfelt)  behoorde  dan  ook. 
simson,  Rigt.  XIII.  Hoe  is  het  mogelijk,  dat  de  man, 
die  ophelderen  wil ,  zoo  onbedachtzaam  fchrijft ,  en  niet  eerst, 
voor  zichzelven  licht  omfteekt,  voordat  hij  zijn  dwaallicht 
anderen  voorhoudt  t  Joannes'  alleen ,  en  dan  eene  fektè » 
en  (N.  B.)  door  god  hiertoe  beftemd ! !  V  Num.  VI  haalt 
hy  aan,  en  heeft  die  plaats  zekerlijk  niet  ingezien,  anders  is 
v$n  zulk  gefchrijf  onmogelijk  reden  te  geven.  -*-  „  Zalig - 
„  fpreken  (bl.  15.  aanm.  13,)  dat  is  j  grootelijks  vereeren  % 
„  geenszins  echter  aanbidden  of  vergoden."  Geen  van  beide, 
bedoelt  maria  met.  fjutxaptovoi  fis.  Zij  geeft  hate  hoop  te 
kennen ,  dat ,  van  dit  oogenblik  af,  alle  gedachten  haar  zou-" 
den  gelukkig  noemen.  Het  Grieksch ,  niet  "Rome's  taal  worde 
hier  geraadpleegd.—  Bl.  57  vertaalt  f  eis  s  er  joann» 
III:  31 :  „  Die  uit  de  aarde  is  ,  die  is  aardsckgezlvd"  Zou 
de  Dooper  wézenlijk  dat  hebben  bedoeld?  Dan  zou  hij  van 
zichzelven  hebben  gezegd  hetgeen  bezijden  <fe  waarheid  was. 
Aardschgezxnd  was  hij  nooit:  Zijn  verblijf,  kleeding  en  voed* 
fel  wezen  dit  anders  uit.  's  Mans  woorden  luiden  geheel- an- 
ders, als  men  woordelijk  vertaalt;  dan  komt  de  zin -op  bet 
volgende  neder:    Die  uit  de  aarde  is,  die  is  (maar)  uit  dé 


OVER  FRISSE^**  GESCHRIFT.    '  '289 

aarde',  en \  frrkekt  (dan  ooft  maar)  w't  de  aardt.  De  zamen- 
harig  der  woorden  en  het  doel  des  Doopers  pleiten  alleen  voor 
deze  opvatting, —  BI.  149  vertaalt  feisser  de  woorden 
van  Jezus,  luk.  XI:  44  en  matth.  XXLII:  2Ï,  tot  één 
geheel  zamengefmolten,  in  dezer  voege:  „  Wee  u,  gij  Schrift* 
„geleerden  en  Pharifeën  I  want  gif  zij  f  den  wit  bepleister  den 
i>  graven  gelijk ,  die  niet  open  zijn,  en  de  menfehen,  die 
„  daaroVer  wandelen,  weten  het  niet.  Dezelve  fchijnen  vnn 
„  buiten  <wel  Jcheon ,  maar  van  binnen  zQn  zij  vol  doodsbeen* 
„  deren  «af verrotting*"  Vooreerst  'merken  wij  aan;  dat  feu* 
ser  het-  Griekfche  woord  ^A»  bg  pvkas  vertaalt,  alsof 
het  in  tógenftelJing  was  met  éieuypAw.  Dit  woord  beteekent 
Rem.  III:  13  open,  geopend ,  in  tegenftelling  van  hetgeen-  ge* 
floten  is.  Het  woord  bfl  luk  as  is,  In.  tegenftellinj;  met 
Qnwpk,  openbaar,  zigtbaar.  Gij  zijt  als.de  bedekte,  niet  als 
zoodanig  bekende  en  zigtbare,'  graven.  En  de  menfehen,  die 
over  dezelve  wandelen,  weten  het  niet,  zoodat  ZQ  zich  on- 
wetende verontreinigen.  Jezus  zinfl>eelt  op  den  befmette- 
Ijjken  omgang  met  die  fchijnheïligen.  Ten  tweede  vertaalt 
feisser  xd<nK  fac*t*p&i*$ ,  m  t.  XXIII:  27.  (allerlei  on- 
reinheid, dat  is  alwat  den  Jood  verontreinigen  kan)':  „ver- 
„rotting."  Hierdoor  gaat 'het  eigenaardige  van  's  heiland* 
uitdrukking  geheel  verloren.  Ten ,  derde  laat  feisser  zich 
van- den  weg  leiden,  door  hetgeen  gelijk  fchijnt  als  wezenlijk 
gelijk  aan' te  zien.»  Van  graven  ontleent  jezus  op  beide 
phiatfen  zijne  vergelijking.  Doch  hoe  verfchillend  is  "het  punt 
van  vergelijking!  Bij  mattheus  zijn  de  graven,  als  gra- 
ven, bekend.  Door  op  (lering  vallen  zij  vooral  in  bet  oog. 
Zélfs  praalgraven,,  zegt  de  Heiland ,  blijven  graven,  vol  van 
doodsbcenderen  en  van  alles  wat  onrein  is.  Het  uitwendige 
fchöoo  neemt  de  inwendige  onreinheid  niet  weg.  Zoo  ook  de 
Earizeërs ,  al  vertoonen  zjj  den  menfcben  .  uitwendige  gods- 
vrucht ,  blijven  inwendig  fnood  en  boos.  Door  zulk  eene 
verkeerde  fynoptifche  opvatting  wordt  alles  ondereen  gehas- 
peld*, en  mist  men  misfchien  ook  niet  opzet  bij  feisser 
de  fchoone  gelijkenis  marc.  ÏV:  26—29.  —  BI.  170  wordt 
het  woord  xaivwv,  marc.  VII:  4,  vertaald :  flaapplaatfen. 
Er  worden  bedoeld  aanHgplaatfen  of  banken  ;  die  ook  beter 
dan  flaapplaatfen  aan  tafel  voegen.  Had  hij  maar  het  woord 
bedden ,  dat  in  onze  gewone  vertaling  voorkomt ,  behouden  y 
of  dè  aanmerking  vrfrt  den  Kantteekenaar  gelezen  |  -  BI.  244 
'wordt  xtpeforat  è*l ,  lui.  XV;  4 ,  in  plaats  van  gaat  naar  , 


190    NOG  EENfGB  OPMERKINGEN  OVER  FEMtER*S  GESCHRIFT. 

vertaald:  gaaiaektet*  1$  Her  miafchiefr  eetr  PrevtnciaJiimw» 
te  ontdekken  f  Dan  waa  het  *otb  belet  *dai  frisse*,  tlch 
aan  onze  gewone  vertaling  bad  gehtradtffi.  Voort!  merkt  men 
©p*  dat  otk  bier  wederom  een  gedeeke  van  *»  Heikndt  woor- 
den is-  uitgevallen*  Het  5de  vers  bij  Lt*K  As,  dfct  in; deze 
getijkeni*  *0o  fcfcoon  ii:  £*  */*  %'  het  gevonden  beeft,  legt 
htf  he$  verheugd  *p  zijns  fchoudéfs T  wordt  bij  fsissbr  te. 
vergeeft  gezocht»  —  BU  266  wordt  marc.  X:  3t>.  par* 
h&yptïh  vertaald 9  alsof  er  ftond  psv*  ï+#yP"h*  D.  h b in- 
si  u  *  heeft  wel  gegist ,  dat  -men  misfchieti  moet  leien  furh 
ÏHrypSv.  Doek  bet  oorfpt onkelgke  t  volgeft*  defi  aard  van 
bet  voertetfel  letterlijk  opgevat,  is  krachtiger ;  té  midden  van* 
vervolgingen.  Zoo  hetó  men'  noch  kritifck*  giifing  doodtg 
met  beinsivi,  noch  emaalkundige  vertolking  met  f  ei  e-' 
s»Rr  —  W*  992  geeft  frisser  vgn  park  r*v  fytpen  Avra», 
hetwelk  taalkundig  opgevat  alleen  de  epftandlng  ven  je*  va 
si/r**  aanwijst,  deze  vertaling:  'n  na  (derzelver)  opwekking 
„  door  je^üs"-  Hierbij  zullen  wij  bet,  hopen  wij, 
aligd  laten» 

Febr.  1835. 


*«AfcllilrHi|> 


OS  PREDIKANT  GOEDKOOP  IN  DE  BIjLoKÉ  ,  ÊEN  BüRGEKHfK 
HOSPITAAL,  TE  GENT* 

JtLen  ziekelijke  toeftand  federt  half  Nov.  1884,  die  toeliet» 
dat  Ds.  a.  goedkoop,  hoe  gebrekkig  en  moegelijk  d«ff 
ook, 'zijn  dienstwerk  verrigtte  én  zijne  herderlijke  reizen 
vöibragt,  werd  echter  daardoor  zoo  verergerd,  en  eener druk- 
king op  de  borst  nam  zoo  toe ,  dat  hij  den  1  Maart  (na  fe- 
dert  dert  22  Febr.  9  maal ,  zoo  re  ontwerpen ,  ala  Sr.  Per- 
nmrd%  PllYüQrden,  Dendermpndé,  Aalt*  en  Gent,  gepreekt  té 
hebben)  buiten  (laat  was ,  zijne  predikbeurt  in  de  gevangenis* 
té  Gent  te  vervullen ,  en ,  uit  hoofde  van.  zijne  huifelgk*  om* 
fendigheden ,  (zonder  dienstbode  en  zijne  echtgenoote  fcich 
nog  ziekelijk  te  Leyden  bevindende)  geene  oppasfing  en  ver-» 
zorging  hebbende,  die  zijn  ligcbaaffittoeftafld  votderde,  hec 
befiuit  nam ,  om  eene  vrije  kamer  in  de  BJjlokc  te  nemen  , 
waar  men  de  heerlijkfte  en  zorgvuldigfte  oppasfing  van  dé 
Zusters  van  Liefde,  de  geneeskundige  Ijtüp  der  Univerfitd* 
van  Gent ,  en  de  krachtfgfte  geneesmiddelen  in  het  gefticht 
vindt;  terwijl  Predikant  genist  was.,  dat  z§n  Froteatambmn* 


DE  PREMJU1IT  GOEDKOOP  IN  DE  BULOKE.  991 

•ku  k  vreezen  'nee*  te  ljjden  'zoh:fafcbei  van"  genoemde 
Zusrat,  die  in  hare  eenvoudigheid  geienen  anderen  weg* eet, 
Hertel  kamen,  den  dien,  welke  in  ten-Mecheifthe*Catfr 
cUsmst  bq  welken  zij  uweren,  opgegeven  wesdtt  Predil 
Jumt  verwachtte  zich  ectuer  op  die  pogingen  ite. eenvoudig* 
hèid,  ea  weTtocbte  daif  gelegenheid  te  hebben  ,  om  romig  ce 
ttjn  voor  jnenfohen  j  die  zich  van  defe  ligtzïnntgen  tijdgeest 
ooderfefceiden,  en  zfcfc  lasten  getroosten  of  itetf  gewilligheid 
torféhen ,  die  anderen  /welke  van  PWanrkpopie  den  mond  tol 
hebben,  mét  geen  vinger  aanroeren* 

Die  gelegenheden  bleten  ook  niet  achten  Den  eerfteti 
avond  ontving ,  Predikant  op  de  Vtage,  boe  vefe  Züsteri  er 
io  het  geftichx  werkzaam  waren  ten  nutte  der*  kranke»,  in 
plaats  van  het  werkelijke' getal  (62),  tot,  antwoord :  h  VeeJ 
te  weinig,  M$n  Heer,  voor  He  zware  dienst  'tan  het  ge- 
ftiebt:  doch  men  vindt  thans  -zoo  weinig  menfehen,  welke  ide 
wereld  willen  verlaten»'9  Dit  antwoord  fchonk  mg  genoe- 
gen $  ik  weidde  uit  in  den.  lof  van  hare  opofferingen  toe  heü 
van  krenken,  maar  zeide ,  dat  het  niet  te  verwonderen  w*t* 
dat  de  menfehen  liefhebbers  van  de  wereld  waren ,  hoe  gdd 
alle*,  wat  zij  geven  kon,  en  hoe  kortftondig.dat  genot  ook 
was ;  dat  het  'mens chdom  in  twee  deeleti  te  fchiften  was ,  en 
<dat  het  op  één  pont  aankwam ,  of  men  het  niet  God  etns 
was  in  de  groote  qpestie,  die  er  tusfehen  het  menschdom  en 
God  beftaat,  die  ons  allen  m  de  H»  Sehriftnre  voor  dood»- 
ficbuküge  zondaren  verklaart ;  en  dat  maar  Weinigen  nederig 
genoeg  z$n,  dit  te  Willen  toeftemmen  met  geheet  hun  hert. 
„  Maar  er,'  «zijn  nog  andere. '  punten ,  die  getokt  aioeten 
worden,9*  antwoordde  de  Zuster;  en  ik  voelde,  waar  bet 
heen  moest.  „  Ongetwijfeld ,"  zeide  ik :  „ais  een  zieke , 
-die  zich  verbeeldde  gezond  te  zijn,  gevoelt,  dat  kg  gevaar* 
lijk  krank  is ,  dat  zou  weinig  haten  op  zrchzelvë  ;  maar  als 
fc$  dan  tevens  verneemt,  dat  er  een  geneesheer  b$  de  hand' 
Is*  dan  wendt  h$  zich  tot  hem,  gebruikt  lijne  geneesmidde- 
len, en  ontwaart  vreugde  en  dankbaarheid  bij  het  gewoel  van 
de  aanvankelijke  heilzame  kracht  dier  geneesmiddelen;  en 
dat  is  dan  ook  voor  geestelijke  kraken,  die  zich  tot  onzen 
Heer  wendden ,  het  gevolg ,  dat  zij  de  moegelijke  dienst  der 
krenken ,  geüjk  gij  doet ,  de  voot keqr  zouden  geven  hoven 
de  ijdelheden  der  wereld;** 

In  den  nacht,  die'  volgde;  deed  m$  de  moegelijke  adem- 
haling  kermen,  en  het  geluid  daarvan  btagt  etne  der  Zusté*- 


292  *  D£  PREDIKANT  GOBDKOOF 

ren,  die  de  nachtwacht  had ,  tot  m&  met  de  vrage,  waarav 
ik  zoo  kermde.  Mijn  antwoord  was,  dat  ik  het  200  bè~ 
naauwd  had.  Dit  woord  gebruikt  men  in  het  Vlaamsen  al- 
leen van  zütsbenaaawdhedd ,  terwijl  men  hetzelve  in  de  be~ 
teekenis,  waarin  ik  het  gebruikte  ,  vervangt  door;  btt  woord 
bevangenheid  r .  bevangen  zijn.  n  Benafcnwd,"  zeide,  zij, 
-„  'waarvoor  ?  Zijt  gjj  benaauwd  te  fterven?**  Ik  zag  haar 
met  allen  ernst  aan,  en  zeide:  „  Wel,  Zuster!  Nu  onze 
Heer  door  Zijn*  dood  aan .  het  kruis  den  dood  overwonnen  * 
en  het  leven  en  de  onverderfeMjkheid  aan  het  licht  gebragt 
heeft  door  zyn  Evangelie,  zoude  een  Christen  nn  benaauwd 
,  zijn-  om  te  derven?  Waar  zijn  uwe  zinnen,  om  m$  zulk*eene 
vrage  te  doen?  Zijt  gif  benaauwd  om  te  derven?**  — 
„  Wel,"  zeide  zij,  n  ik  hope  in  den  Hemel  te  komen,  en 
bidde  van  God  de  gratie;  dat  Hg  mij  een  ziekbed  geven  mo- 
ge ,  om  mij  voor  te  bereiden ,  en  de  H.  Sakramenten  te  ont- 
vangen.** —  „  Nu ,"  p  zeide  ik ,  „  dat  is  wél ;  maar  hopen 
Is  wenfeheHy  en  hopen  is  ook  verwachten :  het  eerde  doen 
alle  menfchen,  die  aan  een  toekomftig  leven  gelooven;  maar 
het  laatfte  doet  de  ware  Christen,-  en  de  gedachte  aan  den 
dood  drekt  hem  tot  blijdfcbap."  —  „  Maar,  Mijn  Heer,** 
zeide  zij,  „  gij  zjjt  niet  Roomsch.**  —  „  Wel  neen  ik,  dat 
weet  ge  wel  beter ;  gij  kent  mij  wel ,  dat  ik  de  Dominé  ben 
van  de  Gereformeerden.  Maar  wat  zegt  dat?  Roomsch  ia 
maar  een  naam,  die  niet  zaligmaakt.  Die  honderden,  welke 
gedurende  de  Karnevalsdagen  dagen  en  nachten  zich  als  die- 
ren ,  in  plaats  van  als  menfchen ,  hebben  gedragen ,  en  zich 
zoo  bedronken  hebben ,  dat  gij  er  hier  drie  in*  de  ziekenzaal 
hebt,  die  aan. hunne  beddeden  moeten  gebonden  worden,  zijn 
Roomsch;  zal  hen  dat  in  den  Hemel  brengen,  als  zij  in 
dien  toeftand  derven  ?%*  (*)  —  „  Neen ,  men  moet  braaf  zijn. 
Maar  daar  is  maar  één  geloove.**  —  „  Wel,  dat  fpreekt  van 
zelve,  Zuster!  Er  is  maar  één  cimustus,  hoe  zouden 
er  dan  twee  gelooven  zijn  ?  Maar  het  geloof  van  den  eeneo 
kan  grooter  zijn  dan  d*t  van  den  anderen.  Gij  kent  het  geval 
van  dié  Cananefche  vrouwe  ten  tijde  van  onzen  Heer :  die 
was  eene  Heidinne ,  en  -buiten  de  toen  zaligmakende  kerk  ;  én 
j£ius  zeide,  dat  Hij  zoo.  groot  een  geloove,  als  die  vrouw 
had ,  in  hrail  niet  gevonden  had.**    Ligchaamsbenaanwdhe- 

(*)    Een  dier  ongehikkigen  is  werkelijk  in  den  nacht  vaa 
den  13  op  den  14  Maart  overleden.  . 


„  ÏN  DE  B<JLOK»»  293 

^enlnkea  dft  geleek  af,  waardoor  dier  Zuster  de  gelegen* 
hek!  benomen  werd,  "om  mij  tot  bekeering  tot  hare  allee» 
zaligmakende -kerk  op  te  wekken,  indien  ik  benaauwd  was 
om.  te  derven.  *Zg  ftond  verbaasd,  dit  zag  ik,  zulk  eene 
taf  1  uit  den  mond  van  een*  ketter  te  hooren  —  zfi  gebruikte 
dat  woord  nog  I 

Den  volgenden  avond  hadden  wij  hier  een  onweder  van 
4onder  en  blikfem.  Staande  hetzelve  kwam  dezelfde  Zuster 
(wanc  het  wat  de  tijd  van  hare  nachtdienst,  die  acht  dagen 
lang  door  dezelfde  Zusters  fchijnt  waargenomen  te  worden) 
mij  zien,  en  zeiden  „Mijn  Heer,  welk  een  flecht  wèêrl 
Zijc  gij  niet  benaèuwd  ?"  —  „  Ik,  Zuster,  benaauwd  f  Ik 
vind  het  een  zeer  fchoon  wéér.  'Welk  eene  prachtige  ver- 
tooningl  Indien  ik  niet  te  zwak  ware-geweest,  om  van 
mijn9  ftoel  naar  het  vehfter  te  gaan ,  ik  had  de  gordijn  .open- 
geschoven, om  die  fraaije  bttkfemftralen  door  de  lucht  te 
zien  drogeren;  de  bui  is  haast  gepasfeerd,  anders  zou  ik  van 
tt  die  dienst  verzoeken*"  —  „  Wel,  Mijn  Heer,  hoé  is  bet' 
mogelijk?  Ieder  is  benaauwd. van  Zulk  wéér."  —  „  Maar 
de  vriend  van  God  verblijdt  zich,  Zuster,  als  zijn  Hemel- 
fche  Vader  zich  in  zijne  magt  en  ^grootheid  vertoont;  de  god- 
deloózen  alleen  verfchrikken.  Ga  nu  door  de  ziekenzaal ; 
de  groötfte  monfters  van  goddeloosheid,  die  naar  Pastoor 
noch  Bisfchop  zelfs  luisteren ,  doen  thans  geen  mond  open ; 
gij  zult  ze  niet  hooren  vloeken,  nu  God  fpreekt  in  den  don- 
'  der."  —  „  Dat  is  waar,  Mijn  Heer,**  zeide  zij;  „  gy  zqV 
geleerder  dan  jvij."  —  „  Zuster,**  zeide  ik,.  „  daar  h  geen 
geleerdheid  toe  van  noode :  xpaar  zou  nu  een  vriend  van  God 
zich  niet  verblijden,  dat  zfln  Hemelfche  Vader  zoo  fpreekt, 
dat  de  goddeloozen  zwijgen?"  —  "„  Maar,"  hernam  zfl»  ' 
„  er  kunnen  ongelukken  van  dat  wéér  komen,  en  daarom 
ben  ik  er  benaauwd  af."  —  „  Dat  is  waar ,"  hernam  Ik ; 
„  maar  dat  zijn  uitzonderingen :  weinige  onweders ,  die  on- 
gelukken te  wege  brengen;  maar  geen  één  onweder,  dat  geen 
zegen  aanbrengt,  want  het  zuivert  de  lucht*  wie  weet, welk 
fraai  wéér  wij  morgen  hebben  1  (Inderdaad  was  dè  volgende 
dag  een  fcboone  dag.)  Daarenboven,  ongelukken  zijn  Hechts 
ongelukken-  voor  de  onbekeerlijke  goddeloozen;  voor  dé 
vrienden  van  God  zijn  er  geene  ongelukken  s  want  allé  din- 
gen moeten  medewerken  ten  goede  van  hen ,  die  God  lief- 
hebben of  zich  tot  Hem  bekeeren."  —  „  Maar,"  zeide 
zij ,  „  men  kan  door  het  weder  gedood  worden ,  en  dan  zoo 


29%  DE  PRJUHKANT  GOEDKOOP 

zander  H«  Sfbwwten  w  4e  eeuwigheid  te  gttr*»  -~ 
„  O,  Zuster,"  geide  ilt,;  „  welk  een*  weldaad  «autdet  voor 
mij  zijl»»  die  thans  zdo> v^el  l$de  van  de  bdlecte  ademhaling  , 
aft  nu  zoo. veel  nachten  bet  niet  in  bed  heb  kunnp*  honden  * 
itidleu  een  blikfemöiraal  mjj  zoo  óp  eens,  el»  zender  dat  ik.  er 
om  dacht,  van  mijn  lijden  verloste,  als  het  de  t$d  ware,, 
en  zoo  met  eetf  ElUl-wagen»  ten  Hemel  te  gaan.'*  -*♦  n  Met 
êen* Bftas-vage* l  wac  is  dat?"  vroeg  z$.  -*  „  Wel,  Zuster, 
weet  gij  dan  nie^dtt  de  oude  Profeet  e  lias  in  een  onweder 
ie»  Hemel  gegaan  fa?"  —  „  Mjjn  Heer,  gij  zijc  wel  ge. 
teerd.  Maar  daas  zau  ik  toch  benaanwd  af  zijn/9  «•-  „  Maar  y 
Zuster,  hoe  heb  ik  bet  dan  met  ulieden?    Gijsüt  Engelen 

.  in  menfcheljüke  gedaante;  gü  beoefent  eene  Heide  in  de» 
moeijeljjken  aftteid,  die»  gij  aan  zieken  van  allen  dag  be«4 
toont,  ook  aan  8flj,  dat  alleen  de  liefde  van  onzen  Heer „ 
die  voor  ons  aan  bet  kruis  ftierf ,  u  daartoe  kunne  aanfpo~ 
rep,,  en  g$  hebt  vreet;  dat  begrijp  ik  niet.  De  H.  Apostel 
joAnnks  zegt!  dat  de  volmaakte  liefde  de  vreeze  buiten* 
drjjfii  *  en  dat  &e  vreest  %  niet  volmaakt  is  in  ie  liefde.  Hoe 
zftt  gijliedeA  in  (t*at  tot  zulk  eene  lastige  dfenat ,  die  ik  mt. 
van  ntf>ij  teer  kennen  en  ho^g  waardere,  zender,  door  dét 
liefde  van  onsen  Heer  daattoe  gedrongen  te  worden?"  -*•» 
Oeen  antwoord  op  die  vrage,  daar  ook  hate  dienst  riep  m$ 
<e  verlaten* 

Eene  *ndera>  Z$stei ,  later  inkomende ,  fprak  ook  over  het 
0ecbt3  wéér  %  ep  in  denzelfden  geest  werd  het  bovenftaaud* 

'  fwnteodeeli  behaald*  Tot  deze  zeide  ik*  nog,  dat  de  geö* 
T rnêfeigen  ónder  de  oude  wet  bij  zulk  wéér  naar  den  tempel 
gtagea  f  W  den  God  hreek  te  verheerlijken  (i*„  89),'  eft 
4)at  nog  nimmer  je  blikfem  in  den  tempel  te  Jermzakm  ing»- 
(Ugen.  was;  e»  dat  de  Christenen  door  vreeze  ziek  niet  door, 
die.  oude  godvruchtige*  niesten  laten  befchamen. 

Den  volgenden  avond  echter  viel  er  iets  voor,  dat  ten 
»in(le  vooreerst  een  perk  fielt  aan  alle  godsdienftig  gefprek. 
Eene  der  Zusteren  van  de  nachtdienst  <—  dezelfde,  met  wie 
{k  het  gefprek  bad  gehad  over  de  Vreeze  des  doods  —  vroeg 
Ityji,  of  ik  nog  iets  noodig  had?  „  Ja,  Zuster,"  antwoordde 
i}tZ  j,  rpaar  ie$ ,  dat  gij  mij  niet  kunt  geven."  —  „  Wat  is 
dftf  dan  ?"  —  *  Ik  wenschte  wel  eens  een*  geheelen  nacht 
door  gerust  je  flepen."  —  „  Neen,**  hernam  zij,  „  dat. 
hangt  van  wft  njet  af.M  —  „  Dat ,"  zeide  ik ,  „  dat  kan 
alleen  de  Hemelfche  Vader  mij  geven,  en  van  Hem.  wil  ik 


IN  DE  ftJJLOKE.  $$ 

dtc  vttgen,"  Nu  tfe»  *8  uin  m  AWBd  met  uw  Heaelftfae 
Veder  I  Het  was  beier,  dat  ge  u  tot  betRoomfche  geloof  be* 
keerdet.  Uw  Hemelfehe  Vader..,,  •♦"  Eu  zoo  irok  ztf, 
M  yertatende  ,  de  deur  van  müne  kamer  toe. 

Die  bedroefde  mij  geweldig  van  dat  goede,  eenvoudig* 
menscb.  Mij  kon  zij  er  geen  kwaad  mede  doen ;  maat  ik 
zag,  dat  zij  geen  godsdienstige  taal  verdragen  kpn  in  den 
mond  van  iemand,  dien  zjj  voor  een9  ketter  hield*  Welligc* 
«la  zij  iemand  had  hoeren  vloeken  en  zweren ,  dat  *ij  de 
partij  gekozen  had  van  te  zwggen,4—  in  vele  gevallen  d* 
▼erftandigfte partij;, maar  nu  zü  eenen  Protestant  God  hoorde 
erkennen  als  den  Gever  van  alle  goed ,  ook  van  den  flaap  ~ 
zulk  eene  weldaad,  als  men  er  zépveel  nachten  van  berooft 
is  geweest  —  nu  zulk  een  uitvak 

Ik  deelde  dit  in  vertrouwen  mede  een  een*  der  bedienden 
of  leerlingen  in  de  Apotheek»  die  my  kwam.  zien  yoor  ge* 
ueeskundige  hulp,  en  die  liberaal  waf»  Hij  wilde,  dat  ik  er 
eene  kiagte  ven  doen  zou  aan  de  Superieur* ,  en  dut  die 
Zuster  zeker  zou  geftreft  worden,  naardien  zij  zelfs  qais~ 
doen,  als  zij  katholieke  zieken,  aanfporen  om  zich  te  laten 
beregten,  die  daaruit  welligt  opmaken»  dat  zy  erger  zijn, 
dan  de  Doctor  hun  gezegd  heeft,  en  alzoo  door  den  angst 
dce  doods  hunne  genezing  tegenwerken.  Ik  zeide,  my  wel 
daarvoor  te  zullen  wachten;  niemand  tegen  mjj  te  willen 
indisponeren,  en  vooral  niemand,  die  hare  godsdienftige  over* 
buiging,  hoe  dwaas  ook,  gevolgd  had,  onaangenaamheden  te 
veroorzaken ,  en  zich  eene  mertelaresfe  van  hare  opinie  te 
doen  geloovdu  Het  febynt  echter ,  dat  de  Superieure ,  eene 
jonge  perfone,  die,  door  den  Prins  van  Hohenhhe  —  te n 
minfte ,  door  zjrV  naam  en  roem    ah  wonderdoener  (*)  -r 

(*) ,  Te  Geraard$bergen  had  iets  van  dien  aard  plaats. 
Eene  Jufvrouw  van  crombrugge  had  eene  hypochon- 
drische ziekte»  waartegen  kruiden  noch  medicijnen  in  de  Apo- 
theek te  vinden  waren.  Een  harer  broeders,  die  nimmer  te 
kerk  ging,  raadt  haar,  om»  daar  4e m'en/cMifke middelen  niet 
baatten,  to;  de  Goddelijke  de  toevlugt  te  nemen.  £ij  ziet 
hem  aan,  e»  *figt;  „  Gjj  fpo*  met  uMJ."  —  „  Negn,  in 
ernst:  er  is  een  f  rins  van  Hohenhhe  *  die  u  genezen  kan; 
ik  zal  voor  u  aan  hem  fchrjjven."  —  Na  verloop  van  14  da- 
gen of  3  weken  fchrjjft  hij  haar ,  dat  zij  eene  Neuvaine  moet 
houden ,  en  wat  in  die  negen  dagen  te  doen ;  dat  de  Prins  op 


296  DK^  PREDIKANT  GOEDKOOP 

genezen  zijnde  van  eene  onherftelbare  ziekte ,  zich  aan  den 
geestelijken  (land  heeft  toegewijd,  en,  hoe  jong  ook,  dezen 
belangrijken  post  bekleedt,  er  eenig  berigt  vkn-  bekomen  heeft. 
Zij  althans  kwam  opzettelijk  mij  bezoeken,  om  mij  Heilig 
af  te  vragen ,  of  ik  geen$  klagten  had ,  en  dat  zij  in  de  Rzd 
had'  böotfen  zeggen ,  dat  ik  geklaagd  zou  hebben  niet  goed 
behandeld  te  worden,  en  wel  uit  verfchil  van  Religie.  Ik 
antwoordde ,  dat* ,  als  ik  kfagten  van  dien  aard  had  ,  ik  haar 
reeds  zou  hebben  doen  roepen  en  ze  haar  medegedeeld 
hebben ;  maar  dat  ik  mij  over .  niets  te  beklagen  had ;  dat 
niemand  mij  op  bet  punt  van  Religie  kwaad  doen  kon ,  en 
er  dus  geene  reden  tot  klagte  konde  plaats  hebben ,  terwijl 
de  oppas  fin  g  en  verzorging  boven  allen  lof  was. 

En  de  gehoudene  gefprekken  en  mijn  Verblijf  op  zichzel- 
ve  reeds  kunnen  niet  andera ,  dan  aan  .de  bevordering  der 
tolerantie  dier  Zusters ,  die  meest  van  landgemeenten  af kom- 
ftig  zijn ,  voordeelig  wezen.  Zoodra  mijn  verblijf  in  de  Btf- 
hke  bekend  was ,  kreeg  ik  eene  itfenigte  bezoeken  van  Gent- 
feke  vrienden,  waaronder,  die  zelfs  fommige  Zusters  perfoon- 
lijk  kenden,  welke  hun  hare  verwondering  te  kennen;  gaven* 
dat  zij  eenen  Heer  kwamen  bezoeken,  die  niet  Roomsen  was; 
waarop  dan  de  grootfte  loHpraken  betrekkelijk  mijn  karakter 
als  antwoord  volgden ,  en  de  aanbeveling ,  om  mij  toch.  goed 
op  te  pasfen ;  terwijl  déze  het  tevens  n^et  aan  verkwikkingen 
lieten  ontbreken,  die  men  zicbzelven  moec  aanfehafen,  als 
gelei,  chocolaad  enz.  Dit  alles  verbaasde  haar  zoodanig, 
dat'  zij  hare  verwondering  daarover  voor  mij  niet  konden  ver- 
-  bergen ,  en  begrepen ,  dat  ik  dan  toch  wel  een  Geus  van  eene 

hetzelfde  uur  mis  lezen  en  voor  haar  bidden  zal.  Zg  neemt 
dit  voor  goede  munt  aan;  op  den  8ften  dag  is  zij  nog  vol 
pijn,  en  den  9den  volkomen  genezen;  en,  offchoon  de  Prins 
er  niets  van  wist,  gelooft  die  Jufvrouw  toch  door  hem  ge* 
nezen  te  zijn,  heeft  iijn  portret  in  hare  flaapkamer,  en  is 
federt  gezond !  *  De  Doctors  (taan  verwonderd ,  en  verne- 
men van  den  broeder  de  pia  f  raus  i  welke  broeder  hun  reeds 
voorfpeld  had.,  dat  zij  zijne  zuster  met  geheel,  de  Apotheek 
niet  zdWen  genezen  van  eene  hypochöndrifche  ziekte ,  en 
men  op  hare  verbeelding  moest  werken.  Dat  voorts  de  Prins 
van  Hohenhhe  een  Magnetifeur  is  in  de  curen ,  die  hg  wer* 
keiijk  in  perfoon  deed,  is  bij  mij  buiten  twijfel. 


IN  BE  BtfLOKE.  297 

bijzondere  foort  moet  zijn ,  om  zoo  veel  vrienden  onder  dé 
Katholijken  van  verfchillenden  (tempel  en  denkwijze  in  Gent 
te  hebben. 


VERHAAL  VAN  HET  VERGAAN  VAN  HET  ENGELSCH  SCHIP , 
THE  EARL  OF  ELDON ,  DOOR  BRAND»  OP  ZEE* 


Q, 


den  24  Augustus  1834  begaf  ik  mij  ce  Bombaj  aan 
-boord  van  the  Earl  of  Eldon ,  van  Londen ,  groot  600  ton- 
nen, Kapitein  thearer,  met  oogmerk  om ,  verlof  bekomen 
hebbende  ,  naar  m|jn  geboorteland  terug  te  keeren.  Het  was 
een  der  fraaifte  en  (lerkfte  fchepen  in  de  vaart ,  allezins  he- 
iland tegen  wind  en  golven.  Het  was  geladen  met  katoen ; 
en ,  het  getal  der  pasfagiers  niet  groot  zijnde ,  was  de  ruimte 
tusfchen  deks  geheel  opgevuld  roet  balen ,  zoo  (lijf  en  digt 
ineêngeftuwd ,  dat  het  nog  bezwaarlijker  viel,  dezelve  te  los- 
fen,  dan  te  laden.  Wij  waren,  allen  bijeengenomen,  met; ons 
vijfenveertigen ,  waaronder  drie  Dames  en  een  kind.  Onge- 
tuttig  was  het  katoen  in  een'  (laat  van  uitdamping  aan  boord 
gebragt.  Waarfchijnlijk  was  het  in  een'  zwaren  regen  ver- 
voerd geworden,  en,  vóór  bet  (luwen,  niet  gedroogd  aan 
het  tolhuis.  Deze  bewerking  gefchiedt  door  eene  gewel- 
dige perfing.  Naastdenkeljjk  wordt  de  vuurftof  in  het  katoen 
voortgebragt  op  dezelfde  wflze,  als  zulks  het  geval  is 
met  een*  hooiberg,  wanneer  die  in  een9  vochtigen  (laat  wordt 
opgetast. 

Op  den  26  September,  na  afwisfelend  ftorm-  en  (lil  weder, 
en  zwaren  regen  met  windvlagen ,  bevonden  wfl  ons  op  7? 
27'  zuiderbreedte,  en,  door  den  pasfaatwind  begun(ligdf  na- 
derden wij  de  Kaap.  In  dop  vroegen  morgen  van  den  27(len , 
ten  half  zes  ure ,  begaf  ik  mij  op  het  dek.  Ik  vond  er  reeds 
een*  mijner  togtgenooten  ,  en  wij  zagen  een'  root,  die  fcbeen 
op  te  (IQgen  van  tusfchen  de  voorde  luiken.  Ik  zeide  toe 
H  *  *  * ,  dat  ik  het  voor  een*  vuurdamp  hield ,  die ,  niet  on- 
middellijk gefluit,  tot  brand  zou  overflaan.  De  Kapitein  kwam 
nu  op  het  dek ,  en  ik  vroeg  hem ,  wat  dit  was ;  hij  antwoord» 
de,  (loom,,  en  dat  dit  iets  zeer  gewoons  was  in  met  katoen 
geladene  fchepen ,  wanneer  de  luiken  geopend  werden.  Ik 
zeide  niets ;  maar ,  toen  de  rook  dikker  werd  en  eene  andere 
kleur  begon  aan  te  nemen ,  zag  ik  klaar ,  dat  het  niet  was 
zoo  als  't. behoorde,  en  werd  hierin  verfterkt ,  toea.ik«def 

MENGELW.   1835.  NO.  6.  W 


298  VERHAAR  VAN  HET  VERGAAN 

timmerman  gaten  In  het  dek  zag  hakken,  juist  boven  de  plaat*, 
van  waar  de  damp  fcheen  te  komen. 

Ik  ging  mij  kleeden ,  en  ten  half  zeven  tikte  de  Kapitein 
aan  mijne  deur ,  en  zeide  tot  mij ,  dat  een  deel  des  katoens 
brandde ,  en  dat  hjj  al  de  mannelijke  pasfagiers  op  het  dek 
verlangde  bijeen  te  zien.  Wij  verzamelden  ons  diens  volgens  , 
en  hij  (lelde  ons  de  zaak  aldus  voor :  dat  een  'gedeelte  der 
lading  uit  zichzelve  in  brand  fcheen  geraakt  te  zijn ,  en  dat 
hij  voornemens  was,  de  balen  te  verwerken,  tot  dat  men  de 
brandende  ontdekt,  en  dezelve  overboord  geworpen  had,  als» 
mede  die,  welke  aangeftoken  waren;  en  dat  hy  zich  verpligt 
achtte ,  te  zijner  verantwoording ,  de  zaak  voorgf  aan  ons 
bloot  te  leggen.  Wij  gedroegen  ons  eenparig  iq  alles  aan 
zijn  oordeel;  waarna  hij  de  manfchap  beval,  in  allenijl  te 
ontbijten,  en  terftond  handen  aan  *t  werk  te  flaan,  om  de 
bron  van  het  vuur  te  ontdekken  en  te  dempen. 

Kort  daarop  zeide  hij,  dat  er  geen  onmiddel!^  gevaar  fcheen 
te  zijn ,  en  dat  hij  hoopte  in  (laat  te  zullen  zijn ,  het  geheel 
«f  te  wenden.  Dan,  omftreeks  acht  ure  werd  de  rook 
veel  dikker ,  en  begon  zich  te  verfpreiden  naar  de  achterjui- 
ken.  £r  werd  een  oorlam  Rondgedeeld,  om  de  manfchap 
onder  den  arbeid  aan  te  fporen.  Verfcheidene  balen  waren 
reeds  weggewerkt;  maar  de  hitte  daaronder  werd  nu  on- 
dragelijk ,  en  de  rook  (leeg  op  in  verdikkend^  kolommen» 
Vóór  negen  ure  ontdekte  men,  dat  een  deel  van  het  dek 
brandde,  hetwelk  de  manfchap  noodzaakte,  hunnen  arbeid  te 
Haken.  Nu  beval  de  Kapitein,  de  luiken  digt  te  fmgtep,  om  het 
uitflaan  van  den  brand  te  voorkomen ;  al  de  booten  uit  te  zet- 
ten ,  en ,  voor  het  geval  van  nood ,  van  het  noodige  te  voor- 
sten. Dit  gedaan  zijnde ,  en ,  ongeveer  (en  half  twee  ure , 
werden  de  drie  Dames ,  twee  kranke  pasfagiers ,  een  kind  en 
eene  vrouwetijke  dienstbode  in  de  grooce  (loep  geholpen, 
met  216  gallons  water,  20  gallons  brandewijn,  en  befcbuit 
■▼oor  eene  maand ,  alsmede  zoo  veel  petten  conferf  en  inger 
inaakte  fpijs,  als  men  konde  bereiken,  benevens  het  voor  diep 
-êng  gereedgemaakte  versch  en  gezonten  vleesch;  't  Was  nu 
tMriftreeks  twee  ure.  De  luiken  , werden  weder  geopend,  en 
alle  handen  te  werk  gefield ,  om ,  zoo  mogelijk ,  den  brand 
te  blusfbhen.  Het  groote  luik  opgetild ,  en  -een  pikkleed  weg- 
genomen zijnde,  was  het  zeH  daaronder  zoo  heet,  dat  het 
Volk  het  naauwelijks  konde  opflaan ;  en  toen  werden  rook  ea 
Mtte  nog  veel  erger.    Dewijf  het  thans,  bq  onderzoek  bleek, 


TAN  EEN  INCELSCH  SCHIP.  2M 

dat  de  brand  onder  dat  gedeelte  fchuilde»  werd  er  bevolen  f 
de  hovende  balen  er  uit  te  hijfchen,  ten  einde  bij  die,  welke 
brandden,  te  komen.  Maar  toen  men  er  de  haken. wilde 
laflaan ,  bevond  men ,  dat  ze  van  onderen  reeds  doorgebrand 
waren ,  en  dat  de  haken  niet  bielden,.  De'  zaak  fcheen  mi 
hopelo6s.  Men  fneed  echter  eene  baal  open ,  pogende  de- 
zelve btf  handenvol  weg  te  mimen ;  maar.  damp  eo  hitte  na* 
men  zoo  zeer  de  overbaift! ,  dat  geen  meracb  het  daar  boven 
konde  uithouden.  Water ,  in  die  hoeveelheid  *U  men  durfde 
aanwenden,  fcheen  dezelve  flechta  te  vermeerderen;  wast 
bad  de  Kapitein  het  gewaagd,  watert  genoeg  in  het  fchip  tè 
pompen  om  het  vuur  te  blusfcben,  dan. zonden  óf  de  baleD 
zoo  zetr  gezwollen  zijn,  dat  het  dek  openbarst,  óf  zoo 
zeer  ia  gewigt  zyn  toegenomen ,  dat  het  fohip  zonk ;  aoöda* 
feogs  eiken  weg  vernieling  bet  gevolg:  *ou  zijn  'geweest. 

Door  deze  omüandigheden  overtuigd ,  dat  de  zaak  geboet 
hopeloos  Hond,  riep  de  Kapitein  ons  alten  op  detivctaerft*» 
ven,,  en  vroeg',  of  iemand  iets  konde  aan  de  hairit  gen», 
wat  eenige  kans  opleverde,  om  den  brand  te  ftwtfctn  en  het 
fbfcip  te  behouden;  in  welk  geval  hij  gereed"  was,  bet  uiterfte 
te  beproeven ,  alvorens  het  (chip  te  verlaten*  Eenparig  wa* 
ren  wij  van  gevoelen,  dat  alles  gedaan  was,  wat  gedaan 
konde  worden.  De  manfehap  was  volmaakt  huchteren,  en 
had  met  de  uiterfte  krachtinfpawiing  gearbeid;  maar  fcheeri 
nu  ook  ten  volie  overtuigd ,  dat  er  geene  kans  van  behoud 
overfchoot.  De  hitte  nam  intusfehen  zoo  zeer  toe ,  dat  btc 
gevaarlijk  werd  ,  den  aebterfteven  te  verlaten ;  .waarom  de 
Kapitein  ons  verzocht  in  de  booten  te  gaan 4  vervolgens  detft 
kg  zijne  manfehap  fcheep  gaan ,  en  ten  drie  ure  verliet  Ut 
zelf  het  febip ,  (zijnde  de  teatfte  man)  juist  toen  de  vlammen 
door  het  half  verdek  uitfloegen.  Wij  (lootten  nu  de  twee  boo* 
ten  af*  de  groote  floep  op  fleeptouw  nemende.  .De  gaag 
van  het  fchlp  was  bevoren*  reeds  gefluit  door  het  iwea  déf 
zeilen;  en,  toen  wq  op  ongeveer  eene  mijl  afftands  van  het- 
zelve ons  bevonden ,  ftond  het  in  volle  vlam ,  en  de  Asstled 
tonden  op  het  vallen.  Tusfchen  acht  en  negtib.  urer  wa- 
ren al  de  masten  ingeftort,  en  het  fchip  was  tot  op  bét 
water  afgebrand;  eensklaps  vertoonde  zich  een  Schitterend 
licht,  gevolgd  van  eene  doffe  en  geweldige  ontploffing:  bei  , 
vuur  bad  de  kruidkamer  bereikt.  Gedurende  eeofger  fecon* 
den  flikkerden  debftndetide  brokten  en  fplintert  in  dë>  lucht* 


900  VERHAAL  VAN  HET  VERGAAN 

toen  was  alles  duisternis ,  want  de  wateren  hadden  zich  ge- 
floten over  the  Barl  of  Eldon  i 

Akelig  was  ons  vooruitzigt.  In  de  groote  floep  bevond 
zich  de  Kapitein  met  25  perfonen,  daaronder  begrepen  een 
kindje  van  vier  maanden.  Zij  was  23  voet  lang  en  7{  breed* 
In  elke  der  andere  booten  waren  10  man.  Eene  der  booten 
borg  eenige  zakken  met  befchuit;  maar  de  yoornaamfte  voor- 
raad was  in  de  groote  floep.  Wij  bevonden  ons,  volgent 
eene  ruwe  berekening ,  meer  dan  1000  mijlen  van  Rodrigue 
en  450  van  Diego  Garctas,  het  grootfte  der  Ckagos-ellm- 
den 5  maar,  om  hetzelve  te  bereiken,  zouden  wij  door  de 
onftuimigé  breedten,  pas  door  ons  verlaten,  moeten  ftevenen, 
en  onderworpen  zjjn  aan  öngeftadige  winden  en  flecht  wéér 
of  ftilte,  tegen  'geen  van  rtelke  wij  in  onzen  tegen woor- 
digen  toefbmd  beftand  waren.  Naardien  wij  onzen  voorraad 
van  fpijs  en  drank  toereikend  achtten ,  befloten  wij  op  Rodri- 
gue aan  te  honden;  en,  ons  ootmoedig  bevelende  inde  befcher- 
ming  der  Voorzienigheid ,  op  welfce  alleen  wjj  ons  vertrou- 
wen vestigden ,  maakten  wij  de  booten  zeilree ,  en  aanvaard- 
den den  togt.  Op  den  derden  dag  van  onze  vaart  dreigde  het 
weder  te  veranderen;  maar,  wijl  wij  in  den  pasfaac  waren, 
meenden  wij  beveiligd  te  zijn  voor  tegenwinden.  In  den  loop 
van  dien  nacht  woei  het  frisch ,  met  regen.  Geheel  zonder 
befchutting  a$nde,  en  de  zeeën  over  ons  heen  loopende,  wer- 
den wij  telkens  als  overgoten ,  en  een  groot  deel  van  onze 
'  befchuit  bedorven,  hetwelk  wij  gelukkig  niet  ontdekten 
vÖór  dat  wij  dezelve  nagenoeg  niet  .meer  noodig  hadden» 
Het  wéér  Werd  boozer,  en  eene  onzer  kleine  booten,  waarin 
de  Heer  simfson,  de  Onderftuurman ,  met  negen  anderen 
zich  bevond,  werd  door  de  zee  als  vaneengefpleten.  Zij  kwam 
ons  op  zQde ,  en  wij  deden  den  timmerman  in  dezelve  over- 
gaan, die  ter  herftelling  deed,  wat  hJö  kon,  doch  met  ge- 
ringe hoop  op  goed  gevolg.  Wij  vervaardigden  nu ,  met 
veel  arbeids ,  eene  foort  van  afdak  van  zeildoek ;  en  dit  be~* 
fchutfel,  gebrekkig  als  het  was',  maar  dusdanig  ingerigt,  dat 
her  de  '  golven  •  eenigzins  afweerde ,  behoedde  ons  voor  het 
zinken;  en  echter  kregen  wij  nog,  van  tijd  tot  tijd,  zeeën 
binnen,'  zoo  groot,  dat  vier  man  onophoudelijk  bezig  werden 
gehouden  met  hoozen,  om  het  vaartuig  boven  te  houden.  Te. 
gen  den  avond  woei  het  hard,  met  eene  verbolgene  zee;  en, 
de  befchadigde  boot  niet  %ieer  houbaar  achtende,  namen 
wtf  het  volk  over,  en  lieten  .haar  drijven.    Wij  waren  nu 


VAN  EEN  ENGELSCH  SCHIP.  301 

met  ons  zesendertigen,  zoo  digt  opeengepakt  als  mogelijk 
was,  en  vonden  ons  genoodzaakt,  al  het  overtollige  buiten 
boord  te  werpen ;  en  evenwel  hadden  wij  Hechts  acht  duim 
boord  boven  water.  Nat,  donker  en  akelig  was  de  nacht; 
eindelijk  brak  de  dag  aan ;  en ,  fchoon  het  weder  nog  altijd 
zeer  Hecht  bleef,  fchepte  ik  nieuwen  moed,  (die  mij  nooit 
geheel  begeven  had)  dat  wij  den  ftorm  zouden  doorflaan. 
Gedurende  den  verftrekep  nacht  brak  de  zee  meer  dan  eens, 
in  hare  volle  kracht,  over  ons;  ééne  allergeweldigfte  kwam 
brullend  op  ons  aan,  en,  terwijl  ik  vol  fchrik  den  adem 
inhield,  brak  zij  regt  boven  onzen  achterfteven ,  dompelde 
de  arme  Dames  tot  aan  den  hals  onder,  en  nam  des  Stuur, 
mans  hoed  mede.  Toen  riep  de  Kapitein ,  op  een9  toon ,  die 
ons  vertrouwen  inboezemde  (fchoon  hij  mij  naderhand  zeide, 
dat  zijn  hart  daarin  niet  deelde):  „  't  Is  niets;  alles  welf 
„  hoost  uit ,  mijn  jongens  f'  Hij  dacht  niet ,  dat  wjj  dien 
nacht  zouden  doorkomen;  maar,  gehard  als  hij  was  naar 
ziel  en  ligchaam ,  Hond  hij  moedig  pal ,  en  nooit  verraadde 
hij ,  door  woord  of  daad ,  een  gevoel ,  dat  onzen  moed  zou 
hebben  kunnen  doen  zinken.  Hij  Hond ,  gedurende  dien  gan- 
fchen  verfchrikkelijken  nacht,  op  de  bank,  en  look  geen 
oog  in  nagenoeg  48  uren. 

Na  de  maansverwisfeling  begon  het  wéér  te  bedaren,  en  dit 
fchonk  ons,  betrekkelijk,  zekere  maat  van  kalmte.  Wij  kre- 
gen driemaal  per  dag  eene  kleine  portie  befchüit,  een  weinig 
conferf,  enz,  en  per  dag  drie  halve  pinten  water  met  bran- 
dewijn, voor  die  zulks  verkoos.  De  mannen  kregen  dage* 
lijks  een  musje  Herken  drank.  Voor  onze  noodwendigheid 
was  dus  voldoende  gezorgd ,  en  ik  fchrijf  aan  het  matige  in 
dezen  het  behoud  onzer  gezondheid  toe.  Wtf  hadden  over- 
vloed  van  cigaren,  en,  wanneer  wjj  eens  vuur  konden  Haas, 
rookten  wij ;  —  nooit  vond  ik  in  den  tabak  zulk  een  genot ! 
De  Dames  verwierven  zich  aller  medelijden  en  lof;  want, 
offchoon  zij  zich  naauwelijks  konden  bewegen ,  en  de  wei- 
nige verandering  van  gewaad,  welke  zij  konden  maken,  ach- 
ter eene  linnen  gordijn  moest  gefchieden,  uitte  geene  van 
haar  ooit  een  enkel  morrend  of  jammerend  woord. 

Tegen  den  avond  van.  den  dertienden  dag.  begonnen  wj} 
«aar  Rodrigut  uit  te  zien;  maar  de  Kapitein  vermaande  ons 
tot  matiging  van  ons  verlangen ,  daar  op  zftn'  tijdmeter  niet 
te  *  rekenen  viel ,  van  wegè  de  befchadiging ,  denzelven  we- 
dervaren» :  Dtf  nacht  kwam ,  en  ik  poogde  te  flapen ;  maar , 


802  VERHAAL  VA»  UT  VERGAAN  VAN  EEN  ENGELSCH  SCMf. 

omftreeks    12   ure»  werd  ik  gewekt  door  den  kreet  van s 

n  land!**  regt  voor  ons.  Ik  ftaarde,  en—  onderfcheidde 
eene  ftrook  landa  door  den  nevel  der  donkerheid.  De  Kapi- 
tein had  de  boot,  vóór  een  uur,  gefeind,  maakte  ver- 
volgens zeil,  duurde  er  op  aan,  en,  ten  half  drie  ure, 
liet  het  zich  nog  duidelijker  onderkennen.  Nu  flopten  wij  de 
vaart ,  tot  dat  de  dag  aanbrak.  Ik  trachtte  mijzelven  tot  be- 
daardheid en  rust  te  brengen;  maar  mijn  gevoel  was  te  ie* 
vendig ,  en ,  na  eenige  vrncbtelooze  pogingen ,  ging  ik  over- 
eind zitten,  en  rookte  met  gewaarwordingen,  welke  ik  in 
lang  niet  had  ondervonden. 

Met  den  dageraad  vertoonde  zich  Rtdrigue  vlak  voor  onsr 
op  eenen  afftand  van  zes  mijlen ,  en  ten  8  ure  ktiraraen  wip 
lien  behouden  aan  land !  Een  visfcher  kwam  naar  ons  toe,  om 
ons  den  weg  te  wgzen,  bragtona  vervolgens  naar  zijne  woning, 
maakte  fpijzevoor  ons  gereed,  en  gaf  te  zelfdes  tijcte,  door  eetf 
bode ,  aan  eenigen  der  voornaaatften  op  het  eiland  kennis  van 
onze  aankomst.    Twee  hunner  kwamen  terftond  tot  ons ,  en , 
«me  treurige  gefcfaiedenis  vernomen  hebbende,  zeiden  zij,  dat 
wij   wonderdadig   behouden   waren.     Zij   verdeelden  ons  in 
twee  partijen  —  gehuwden  en  oifgehuwden ,  terwifl  de  ma- 
trozen ginds  en  elders  bij  de  eilanders  werden  befteld.    Z$ 
gaven  onze  pakkaadje  over  aan  hunne  Negers,  en  geleidden 
ons   naar  hunne  buizen,    waar  alwat  zij  hadden-  edelmoe* 
digtijk  te  onzer  verkwikking  werd  toegediend;  zoodar  wij , 
gedurende  at  den   tijd  van  ons  verblijf  op  Rodrtgue,  eene 
bejegening  ondervonden*,  welke  ons  tot  de  Ie vendigfte  erkentenis 
drong  voor  zoo  veie  onverpligte  gunstbewijzen,,  zonder  dist 
wij  echter  de  oneindige  verpligtingen  vergaten  aan  Hem,  die 
ons  befcbermde  te  midden:  van  alle  de  gevaren,,  welke  ons  zoo 
lMg  en  bang  van  alle.  kanten*  hadden  omgeven* 


DE  FRANSCHE  GALANTERIE. 

(Fervotg  en  flat  van  bh  25&>    v 

In  ƒ}*#?  is  de  liefde  harwtógtelffk ,  onflufmig,  een  kind  der 
gloeijencte;  Bon?  in  Engeland,  gelijk  in  Bkimhlamf,  te  zfl 
femftnentetel ,  ideaal,  ontkiemt  nier  zoo  zeer  uit1  het  ban?, 
ah  uit  de  véTbeeldings«r^acht,.  Aan  de  oevers  van  den-  RAifH 
fo  de  Po*st  ottwèérft*anlft*r  -  aan  die  vso  dm  Tk*mt  ds 


t  DE  FRANSCIlfc  GALANTERIE.  3ÖJ 

Lord*  want  de  Lord  i*  eene  foört  vafi  Poëtf;  een  gedijd, 
mystisch  wezen  in  het  oog  van  haar ,  die  altijd  vbiï  WH 
droomen  en  zich  als  Lddiet  denken.  Het  rijk  der  verbeelding 
van  Ertgelfche  vrouwen  en  meisjes  is  de  world  of  faskioh  i 
den  hoogden  en  hoogmoedigften  zweven  Almacks*  en  DevóH* 
fkirt-koufe  als  fata  morgana  voor  oogen;  maar  ieder  dóip 
Keeft  zijne  klasfe,  om  welke  zich  een  tooverkring  trekt. 
Nooit  hoort  men  in  Engeland,  dat  een  predikftntsdochter  door 
een  bakkerszoon,  of  een  bakkersdochter  door  een  fchodr< 
fleenvegér  verleid  werd.  De  weelderige  zaakwaarnemer  ver- 
leide de  bakkersdochter ;  des  predikants  eenig  kind  loopt  mét 
den  jongen  heer  weg ,  die  erfgenaam ,  of  diens  jongere  broe- 
der ,  H  van  een  aanzienlijk  man ,  die  harddraverijen  aan  de 
nabnurfchap  geeft.  Neemt  een  Italiaamch  meisje  eenen  min- 
naar, dan  zwicht  zij  voor  een*  gloeijenden  hartstogt ;  doet 
het  een  Engelsen ,  zoo  gefchiedt  zulks  om  hare  zucht  naar 
rang  en  grootheid  te  bevredigen;  doet  bet  tenFransch,  zoo  is 
't  meestal  flechts  om  een  aangenaam  onderhoudend  gezel- 
fchapper.  Italië  is  de  bakermat  van  onftuimig  gevoel ;  Enge* 
landt  die  van  aristokratifche  aanmatiging;  Frankrijk ,  par 
excellence,  het  vaderland  des  gezelligen  verfceers,  en  eene  zeer 
levendig  onderhoudene  galante  betrekking  is  niet  zelden  eene 
reeks  van  èonmots.  Welligt  maakt  zekere  tint  van  fa tfo en  1  ijk- 
heid de  Franfchen  zoo  toegevend  omtrent  fooftgelpe  ver» 
bindtenisfen*  Zelden  hoort  men  van  noodlottige  gevolgen  van 
jaloezij ,  waardoor  echtgenoot  of  minnaar  in  eene  eenzamó 
ftratft  vermoord  wordt;  even  zelden  van  fchakingofvanfehi- 
vergoeding,  en  de  eere  van  het  huwelijks  bed  wordt  er  nooit , 
gelijk  in  Engeland,  in  de  beredeneerde,  handtastelijké  ge- 
daante van  een  20,000  p*  ft.  voor  oogen  gefteid.  Mèn  ziet 
een  welgekleed  man  bijzonder  aardig  en  oplettend  jegens  eené 
weigekleede  dame;  bezoekt  men  haar  des  mofgëns,  hij  tït. 
nevens  haar  werktaféltje ;  blijft  zij  eens  des  avonds  om  hoofd- 
pijn te  huis ,  -  hij  zit  naast  haar  op  de  fopha ;  ontmoet  men 
hadr  in  gezeiïlchap',  hij  praat  met  haar*  man;  en  vraagt  een 
Vreemdeling:  ;„  I*  die  Heer  met  Mevrouw  ***  vermaag;- 
fttoipt*"  dan  Antwoordt  de  gevraagde ,  zonder  eenige  aarze- 
Üftg:  ^  Neeh'^bij  te  heat  minnaar."  Deze  galanterie,  in  detf 
gtfihd  nietiT  neer  bï  talndér  dan  eene  vergedrevene  gezellig- 
heid, eene  magtige  neiging  tot  gezelfchap  en  onderbond,  I* 
over  afle  (Vaneen  verfpreid,    en  hééft  inderdaad  gevolgen,. 


304  Dl  FRANSCHE  GALANTERIE- 

welke  zich  mee  de  zucht  tot  gezelligheid  hoogstbezwatrljgfc 
laten  verfchoonen. 

In  een  land,  waar  de  fortuin  zoo  zeer  verdeeld  is,  heeft 
het  huwen,  hoe  zeer  ook  de  huwelijken  veelvuldiger  zjjo 
dan  bij  ons  (in  Engeland) ,  zijne  noodwendige  grenzen.  Dus 
behelpen  zich  de  arbeidende  klasfen  met  hunne  mariagei  £  la 
St.  Jacqve*  9  welke  onder  hen  zelfs  voor  zeer  refpectakel 
doorgaan.  De  ambachtsman  en  de  wasebvrouw  of  de  naai* 
lier  vinden  het  goedkooper  en  gemakkelijker ,  comfortabeler  9 
(want  de  Franfchen  hebben  hunne  eigene  begrippen  van  com- 
fort) zanten  te  wonen.  Zq  huren  eene  kamer,  meubeleren 
dezelve  met  beider  huisraad ,  de  vrouw  kookt ,  het  huishou- 
den gaat  voor  gezamenlijke  rekening,  en  de  liefde  van  het 
paar  duurt  ten  minde  zoo  lang  als  de  huur.  Lieden ,  die 
dus  leven,  zijn,  terwql  hij  Monfieur  t  hom  as  en  zij  Made- 
moifelle  clara  heet ,  a  la  St.  Jacques  getrouwd ,  en  deze 
verbindtenis  geldt ,  zoo  lang  zij  duurt ,  bij  buren  en  vrien- 
den voor  volkomen  eerbaar. 

Door    de    Vondelinghuizen  valt  de  eenige  hinderpaal  of  ; 
fchroomvalligheid    geheel  weg,    welke  in  een  land  zonder 
godsdienftigheid  de   losbandigheid  nog  in  eenig  bedwang  zou 
kunnen  houden;  en  alzoo  lijdt  het  geen  .twijfel ,  dat  in  Fr*»*- 
rijk  het  zedebederf  grooter  is ,  dan  in  eenig  ander  befchaafd 
land  in  Europa;  maar,  daarentegen,  leidt  hetzelve  ook  min- 
der ,  dan  in  andere  landen ,  tot  nog  al  grootere  verlaging. 
Naardien  ongebondenheid  van  den  vermelden  aard  in  de  open- 
bare meening  geene  misdaad  is ,  daalt .  daardoor  de  mensch 
ook  niet  tot  misdadiger.  Men  befchouwt  het  werkelijk  bloot 
als   eene  zaak  van  fmaak  of  verkiezing ;  en  zelden  zal  hec 
eenen  Framckman  in  den  zin  komen ,  bij  de  karakterwaarde- 
,  ring  eener  vrouw ,  hare  deugd  mede  in  aanmerking  te  nemen. 
Dit  is  zeker  erg,  zeer  erg;  maar,  men  moet  het  erkennen» 
het  heeft  ook  zijne  goede  zijde  (*):  in  Engeland,  w**t  overi- 
gens eergevoel,  regtfehapenheid  en  het  beste  hart  eene  vrouw» 
wie  kuischheid  ontbreekt,  niets  baten,  is  zij,  die  eennpal 
eenen  misftap  beging,    onherftelbaar  verloren;    en  dikwijls 
ligt  er  Hechts  een  half  jaar  msfehen  de  eerbare  dochter  van 
achtingwaardige  ouders   en  het  verworpen  fchepfel,  dat  met 
gaauwcjleven  gemeene  zaak  maakt  en  in  Bridewell  zweepfla* 
gen  ontvangt! 

(*)  Wij   laten  dit  redebeleleid  voor  rekening  van  tien  £*«- 
gehchman.  --    Fert*  ^ 


DR  FRANSCHE  GALANTERIE,  305 

Déze  ?ftó/?-wettlge  verbindtenis  (aan  welke  st.  jacques 
ïijnen  naam  moest  leen  en!)  is  de  Franfche  galanterie  in  naak- 
te, nieuwerwetfche,  refmblikeinfche  gedaante;  deze  gewoonte  ^ 
dagteekent  ongetwijfeld  van  de  Omwenteling  van  1789 :  maar  ' 
de  galanterie  van  hoogeren,  fijneren  ftijl,  welke  men  zoo 
wel  in  de  Champs  Ehffées  en  te  Belleville  ,.  als  in  de  prach  . 
üge  hotels  der  voorftad  St.  Germain  en  de  Chamfée  SAntin 
aantreft,  behoort  tot  de  aloude  Gefchiedenis  van  Frankrijk ;, 
en   is  in ,  het  volkskarakter  diep  geworteld.     De  bevallige 
ninon  geeft  ons  in  haren  afscheidsbrief  aan  den  .Heer  n e 
SEviGNi   een  (laai  van  Franfche  galanterie ,  zoo  als  zij  in 
haren  tijd  in  zwang  was  en  nog  beden  is :    „'t  Is  voorbij , 
yy  Marquis ;  ik  moet  n ,  zonder  eenige  bewimpeling ,  in  mjjn 
„  hart  laten  lezen ;  opregtheid ,  gij  weet  het ,  was  beftendig 
4  de  hoofdtrek  van  mijn  karakter,   en  ziehier    een  nieuw 
„  bewys J    Toen  wij  elkander  zwoeren,  b^j  alles  ,  wat  der 
„  liefde  heilig  is,  dat  alleen  de  dood  ons  zou  fcheiden,  dat 
^  onze  min  nooit  zou  vergaan ,  —  toen  'waren  onze  eeden , 
„  althans  van  mijnen  kant ,    zeker  opregt  gemeend.    Maar 
„  ach  1   hoe  wonderlijk  is   toch  het  hart  1  hoezeer,  is  het  in 
»  weérfpraak  met  zichzelf!  Met  dezelfde  opregtheid,  waar- 
„  mede  ik  toen  mijne  gelofte  bezwoer ,  verklaar  ik  u  thans , 
„  dat  het  met  de  liefde ,  welke  ik  gevoelde ,  over  is,    In 
„  ftede   van    te  pogen  mqzelve  en  u  te  bedriegen,  meen 
„  ik    ons    beiden    meer    waardig  te  handelen ,  wanneer  ik 
„  openhartig  zeg,  wat  ik  denk.    Dewijl  het  dan   nu  toch 
„  zoo  is ,  waarom  zou  ik  niet  zeggen :    „  Ik  bemin  u  niet 
„  meer!'9  en  wel  even  opregt,    als  men  zegt:     „  Ik  be- 
„  min  u!"  —    Mevrouw  de  se  vi  gn£  befchrijft  een  too- 
neel,  waar  de  minnaar  geheel  et  la  ninon  te  werk  gaat: 
n  De  Ridder  de  lorraine  kwam  onlangs  bi)  MaJemoh 
„  felle  F  *  *  *.    Zij  wilde  de  wanhopige  fpelen.    Toen  befloot 
%  de  Ridder ,  op  dien  wellevenden  toon ,  welke  u  bekend  is , 
„  op  eens  een  einde  te  maken  aan  de  vervelende  historie. 
„  „  Nu,  hoe  heb  ik  't,  Mademoifdk?"  zeide  htf:  „Waartoe 
„  „  die  geestvervoering  ?    Is  er  dan  zoo  veel  buitengewoons 
„  „  in  hetgene  ons  is  overgekomen  ?    Wij  beminden  elkan- 
„  „  der  —  wtf  beminnen  elkander  niet  meer.    -Standvastigheid 
a  n  is  geen  deugd  voor  onze  jaren,    't  Is  veel  beter,  dat  wij 
„  „  vergeten ,   wat  voorbij  .  is , '  en  dat  wij  den  gewonen  ge- 
„  n  zeU&hapstoon  wéér  aannemen.  Hé ,  w*t  hebt  ge  daar  een 
„  „  aardig  hondje!1*  —    „  En  hiermede,"  voegt  Mad.  job 


306  DB  PftANSCHB  GALANTERIE* 

sEvioNi    ër  fievéfls»    n  was  be*  gedaan  met  deze  bette 
„  pasfion." 

Hoe  veel  foortgëlijke  gevallen  uit  den  tegenwoordigen  tijd 
konde  men  verhalen !  —  Nog  onlangs  bezocht  zekere  dame 
eene  vriendin  ,-  die  d**  bitterfte  klagten  aanhief  over  de  on- 
standvastigheid der  mannen.  Verwonderd,  dat  hare  vriendin 
zoo  iets  zoo  zéér  zich  aantrok,  zeide  de  eerfte:  „  Bedaar  * 
„  onï  '#  Hemels  wil ,  bedaar  toch !  Zulk  een  onheil  is  immers 
„  fpdedlg  wéér  herfteld  en  vergeten.  Gij  herinnert  n  zeker 
„  dié  Monfteur  C  *  *  *?  Nu ,  die  handelde  omtrent  mij  even  zoo. 
„  In  hét  eerst  was  ik  ontroostbaar,  't  is  waar;  maar  thans  — 
yf  mon  Dieu I  thans  denk  ik  er  naauwelrjks  meer  aan ,  dat  hij 
^  nog  leeft!*'  —  „  Ach,  lieve!"  hernam  de  andere,  welker 
fchoonheid  reeds  begon  te  verwelken,  ri  er  is  een  groot  vér* 
„  fcMI  tusfchen  ons  beiden:  Mtmfieur  C***  was  nw  eerfte 
„  Ainnaar;  MwfiearR***  is  —  mijn  laatftel" 

6e  liefde,  die  diepe^  innige  liefde,  die  onze  Engelfché  dich- 
tefs  zoo  heerlffk  fchilderen ,  zoekt  men  in  Frankrijk  te  ver- 
geefs. In  elk  vak  eener  Franfche  amour  heerscht  groote 
pratfl :  hét  Voorweirp  der  minnevlam  wordt  aangebeden1 ,  ver- 
goed; maar*  bij  al  de  bevallige  wendingen  en  pofitiên  der 
galantérte ,  bg  al  de  fpreekwfjzen ,  welke  zij  doet  booren , 
is  geen  fpoor  van  die  gerustheid  en  innigheid,  van  die  diepe, 
zalige,  zieldoordringende  toonen,  welke  ons  de  volle  over- 
tuiging fdhenken ,  dat  hat  hart ,  hetwelk  het  onie  te  gemoec 
komt ,  wefkelij*  en  geheel  ons  toebehoort.  De  liefde ,  ge- 
Jijk  2ij  zich  in  Frankrijk  vertoont ,  is  eene  liefde  vóór  ge- 
zelfchap,  niet  voor  het  te  zamen  alleen  zijn;  eene  liefdevoor 
het  fehhrerende /!/**,  het  welriekende  boudoir;  eene  liefde. 
Welke  zich  mee  intrigugs ,  politiek ,  beroepsbezigheden  ver- 
mengt ;  eene  liefde ,  welke  bevredigt ,  ja ,  maar  niec  het  hart 
vtfvult ,  geene  tooverpaleizen  bouwt ,  maar  op  het  dagelflk- 
fcfce  pad  des  levens  meer  bloemen  ftrooit ,  dan  een  meer  ern- 
ftjg  tolk  Op  hetzelve  vindt.  (*) 

&été  liefde  is  der  gèheele  Gefchiedenis  van  Frankrijk  ingewe- 
ven. Zij  is  zoo  gêheefifcrionaal,  dat  dfegalantfte  Regeringen  vaa 
oudsher  altijd  de  meest  populaire  waren.  De  naam  van  h»n- 
ïifkifc  ötfN  IV  is  fchief  geett  meer  historifche  naam,  dan  die  der  ■ 
fchoone  (^^brulr;  en  de  achting,  waarin  dfezewijze-eng*- 

'  i  '  l  ' 

C^)  bófc   ék    üavfte    ond^föh rijft    geen'  «eht    fikiêrk*- 


DE  NtANfCHI  GALANTERIE.  tttt 

liefde  Koning  nóg  ftaat,  leed  daardoor  nietdettiflfte  afbreuk, 
dat  die  minnares  hem  in  den  Raad  verzelde,  én  hem  in  tegen- 
woordigheid des  geheeien  Hols  kuste  en  zich  Tan  hem  kusfen 
liet.  '  Neen ;  de  Franfchen  lagen  daarin  alleen ,  dac  hy  tout 
Francais  was ;  en  het  eenige  punt ,  dat  hun  daarin  opmer- 
kenswaardig fchijnt,   is,  dat  de  fchoone  ga  bh  iele  inder- 
daad fchoon   was.    Op  dit  punt  —  want  zij  befchouwen  de 
Matresf^n  hunner  Koningen  op  gelijke  Wijze  als  hunne  ei- 
gene —.zijn  zij  onverbiddelijk;  eriLoDEwijKDE:  XIV  ver- 
loor wel  door  niets  meer  van  zijne  populariteit ,  dan  door 
zijne  echtelyke  minnarij  met  scarron's  oude,  leelijke  we- 
duw.     Maar    niet    Hechts    in  de  minnarijen  hunner  Vorflen 
nemen  de  Franfchen   zulk  een  levendig  deel:    waar  is  een 
groot  man  in  Frankrijk  ,  wiens  naam  en  roem  zich  niet  met 
die  eens  teederen  wezens  zamenfmolt ;  eens  wezens,  dat,  wel 
is  waar ,  hunne  grootheid  niet  bevorderde,  maar  dat  de  ruwe, 
met  fteenen  bezaaide  paden  des  openbaren  of  ook  letterkun- 
digen levens  hun  effende?  Wat  is  volt  ai  re,  zonder  zijne 
Madame  de  chatelet?  —  en  toch ,  van  welk  eene  foort 
moet  de  liefde  óes  Dichters  jegens  eene  vrouw  ge  Wees  t  zijn, 
aan  wier  doodbed  hij  weende,    maar  teven*   2feide:    „  Ce 
grosfier  sT.  LAmbert   Pa  tuie  tn.444.kf*    Wét  is  mi- 
ra  b.e  au,    zonder    zijne   sophie    dü  rüffay?  —  en 
toch ,  van  welk  eene  foort  moet  de  liefde  des  Patriots  ge- 
weest zijn  jegens  een  tfezeü ,    dat  hij  opofferde  om  zijne 
fchuiden  te  betalen! 

Hoe  menige  teedere  epifode  werpt  haaf  zachter  licht  op  de 
bloedige  dweepzucht  der  Ligue ,  op  den  dollen  tuimel  der 
Fronde,  op  de  woeste  daden  en.  de  bloedige  gruwelen  der 
Omwenteling  1  Hoe  bevallig,  robespierre  ten  trots,  bleef 
de  Galanterie,  welke  het  Hof  had  opgeluisterd,,  ook  in  den 
kerker  voortleven,  ja  gaf  niet  zeiden  den  jongden  fnik  eerst 
op  de  guillotine ! 


AAN   BELLAMY. 

In  Neérland  zweeg  het  heilig  dichfrepfcoor , . 

Niet  mees  door  Gpdlyk  vuur  beweid  | 
't  YecbattCKL  lfed  verving  dep-  hemelvsi 

Der  Agrippsnfche  fna*rf„       „,  ,  ' 


806  AAN  BELLAMV* 

Apollo  fprak :  het  heilig  vuur  berleev' ! 

'k  Schenk  Nederland  een*  zanger  wéér : 
Voor  't'  reinst  gevoel ,  voor  Liefde  en  Vaderland 
Zal  bij  de  citer  daan! 

Toen  fchiep  hij  u ,  en  gaf  u  fchooner  lier , 

Dan  lang  in  Bato's  dreven  klonk. 
Gij  grijpt  haar  aan  —  gij  zingt,  en  Nederland 
Hangt,  luisterend,  aan  uw'  toon. 

Hoe  boeit  ge  ons  oor  aan  taal  en  melodij , 

Wat  wijs» ge  ook  op  uw  fnaren  zet! 
Gif  (laat  om  ftrijd  den  forfchen  Bardentoon, 
Of  kweelt  het  iiefdelied. 

Gij  zingt  —  hoe  gloeit  het  heilig  vrijheidsvuur ! 

Hoe  beeft  de  fnoode  dwing' landij ) 
't  Vliegt  al  ten  ftrijd  —  de  weeke  lafheid  zelfs 
Grijpt  naar  het  heldenzwaard! 

Gy  zingt  op  nieuw  —  hoe  roert  die  zachte  toon ! 

Hoe  weeklaagt  elk  bij  Roosjes  dood! 
De  zoetfte  fmart  ontlokt  aan  't  maagdenoog 
Den  dauwdrop  des  gevoels. 

Waarom  zoo  vroeg  werd  Neérlands  eed'le  telg 

Van  Neérlands  boezem  afgerukt  ? 
Waarom ,  o  Dood !  verbrak  uw  fchrikb're  vuist 
Zoo  vroeg  zijn  Godenlier  ? . . . 

Maar  neen !  o  neen !  —  het  Vaderland  zonk  neer , 
En  werd  eens  vreemden  dwing'lands  prooi !  — 
Die  aanblik ,  eed'le  Bard  f  had  u  de  ziel  doorboord : 
Ge  ontweekt  dien  in  het  graf. 

Maar  nu  —  blik  nu  van  uit  der  zaal'gen  kring 

Verheugd  op  't  Vaderland  ter  neer : 
Met  majesteit  heft  weer  dat  Vaderland 
Het  achtbaar  hoofd  omhoog ) 

Hier  kllnke  uw  lied ,  zoo  lang  de  vrijheidsmln 
In  Néderlandfche  boezems  gloeit! 

Hier  klinke  uw  lied ,  zoo  lang  het  Neérlandsch  hart 
Voor  't  goede  en  fchoone  klopt ! 


/  AAN  BELLAMY.  909 

Pat  elk,  wiens  hand  de  zilv'ren  fnaren  roere, 

Het  edelst  vuur ,  als  u ,  doorglaei' ! 
Mijn  Vaderland  roept  zijne  zangers  toe: 
Wordt  ona  een  Bellamy! 
*s  Hage,  1834.  K. 

— »i^—— ^— — — ■    ■  ■  —^■— ^"  ■  ■■  ■ '  ■       — — ■«— — — ■——■——— 

HET    8CHUNDOODB  KIND.  C*) 

Jl  leng,  moedert  pleng  uw  heete  tranen  1 

God  roept  uw'  liev'ling  af : 
Uw  hoop,  uw  vreugd,  uw  lust,  uw  leven 
Zinkt  in  het  gapend  graf; 
Maar  zwijg  en  bid ,  —  al  nokt  het  hart , 

God  lenigt  foms  de  felfte  fmart. 

't. 

Rust  zacht  en  zalig  in  uw  woning , 

Met  zorg  u  toebereid ; 
Slaap  9  kindje  1  tot  den  eeuw'gen  morgen : 
ü  wacht  onfterHijkheid.  » 

De  moedertrouw  vergeet  u  nier , 
Als  ze  u  den  fchoonften  lijkkrans  biedt,    j 

De  teecTre  bloem  prijkt  om  uw  hoofijje  — 

Een  frisfche  rozenkroon ; 
Want  aan  de  fchuldelooze  dooden 
Staan  ook  de  bloemen  fchoon. 
Nu  dekt  men  't  kistje  —  goeden  nacht  1 
Ook  u  bewake  eene  Eng'lenwacht ! 

Het  uur  is  daar  —  de  fomb're  mannen 

Staan  wachtend  op  hunn*  last : 
Pleng,  moeder!  pleng  uw  heete  tranen! 
De  hand  des  doods  grijpt  vast  I     ' 
Men  voert  den  lieveling  uit  uw  oog  — 
Hef,  arme!  nu  den  blik  omhoog! 

Daar  treedt  men  (lil  en  langzaam  verder, 

Naar  't  ruime  lijkenhufs , 
En  zet  er  't  flapend  kindje  neder, 
Maar  niet  in  de  enge  kluis  — 
Neen!  liefdes  zórg  en  wijs  beftier  , 

Hoopt  uit  den  dood  nog  't  leven  hier!     /    *,  ?% 

CO  Bt»e  89&Ke*kmfHK1  <fta<Uaak,:  te  Munchênt  in  Fftbrtyrij  dezei  jatrjj 
voorgevallen,  git  aanleiding 'tot  dit  dichtftukje.v        '    '  <J 


\ 

ttO  HET  SCHJJNDOODK  KIND. 

Wéér  treedt  een  lykftoet  naar  de  wonitig, 
Met  plegtig  zwijgen,  voprt; 

Daar,  waar  geen  lieve  lach  der  vreugde,  ' 
Maar  rouwklagt  wordt  gehoord. 

.  ;Men  treedt  den  burg  der  dooden  in  ; 

• .  Men  brengt  een*  broeder  bij  't  gezin  2  . 

Maar,  Godl  — -  te  midden  van  de  dooden y 

Een  vrolijk,  fpelend  kind, 
Dat  mee  de  blanke ,  poez'le  handje* 
Zich  bloemenkransjes  bindt, 
En ,  in  het  witte ,  lange  kleed , 
De  rozenbiad'ren  plukt  en  kneedt  I    " 

Het  zit  tevreden  in  zijn  kistje, 

En  werpt  de  bloemen  rond, 
En  glimlacht ,  als  de  roode  blad'ren 
Zich  roeng'len  op  den  grond } 
•  Of 't  wendt  het  hoofdje  hier  en  daar, 

Als  zocht  het  naar  zijn  oud'renpaar I 

Men  zag  het,  en  —  de  mannen  Honden 

Verftift  bij  dat  gezigt. 
Wie  heeft  de  zeis  des  doods  verbroken? 
God  redde  't  fchuld'loos  wicht ! 
En  't  kindje  roept  bun  toe:    „  Mijn  moeder!" 
En  angftig  weder ;    „  Moeder ,  moeder !" 

Juich ,  moeder !  juich !  uw  leed  wordt  jub'len  — 

Geen  bitt're  tranen  meer  t 
Gij  vindt  uw  kind  het  graf  onttogen, 
Met  bloetien  fpelend,  weêrl 
Aanbid  Gods  hand  —  Zijn  liefde  is  groot; 
Hier  febiep  Hij  't  rev*p  uM  den  dood  1 

Rotterdam ,  Maart  1834.  B.  T.  L.  W. 


ANEKDOTE  VAN  LOUW   PHILIPPE. 

Xwee  fpeïers  zaten  aan  de  fpeekafel.  Een  goudftuk  van 
20  franken  viel  óp  den  grond,' Een  van  hen  (ft  was  de  Her- 
tog van  Orüans,  thans  tours  ph  ut  pp*)  greep  terftoad 


ANEKDOTE  VAtf  LOUIS  PHILIP  Pt.  3U 

eene  de;  w^kaarftq,  qiq  heuelv*  op  hit  tapijt  te  ?Qtktat 
de  #nd?r  Ct  was  de  Britfche  Ambasfadsttr)  hield  deszelf* 
hand  f  ogen,  gette  4e  ka  ara  weder  op  bare  plaats,  en.,  uU 
zijn1  ?ak  eene  banknoot  van  75  pond  ftórl.  te  voorfchijn 
brengende,  ftak  hij  deaelve  aan  de  kaars  aan,  zeggende: 
„  Uwe  Hoogheid  vermoeije  zich  niet ;  ik  zal  u  bijlichten,'* 


VROüWELVKE    VJND1NGRJJSHEÏD. 

(Geheime  Correspondentie.} 

iliene  jonge  dame,  korteling  ongelukkig  gehuwd ± verpltgt 
aan  haren  achterdochtige»  echtgenoot  al  de  brieven,  welke 
zij  fchre^f,  te  laten  zien,  rigtteden  navolgenden  aan  taflfe 
vertrouwde  vriendin: 

Ik  kan  mij  niet  weerhouden ,  mijne  zeer  waarde  vriendin  , 
daar  ik  mij  in  mijnen  echtejlaat  zoo  gelukkig  gevoele, 
in  den  trouwen  boezem  der  innige  vriend [chap  over  te  gieten 
(Je  uwe  toch  floeg  altijd  zoo  eenjiemmig  met  den  mijnen) 
'de  vele  en  velerlei  aandoeningen  en  gewaarwordingen ,  welke 
met  het  levendigst  gevoel  van  jlr telend  en  innig  genoegen 
opbruifen  in  mijn  bijkans  overflelpt  hart.  Mijn  waarde 
echtgenoot  is  inderdaad  een  der  beminnelijkjie  mannen  +- 
ik  ben  nu  omtrent  zeven  weken  gehuwd ,  en  heb  fteeds 
nog  geene  enkele  reden  gehad,  om  voor  een  oogenblik 
den  fiond  te  betreuren ,  die  mijn  ht  befliste*  Mij*  man  is 
in  perfoon  en  manieren  juist  het  tegenbeeld  van  een 
leelijk ,  ongemanierd \  dwarsdrijvend ',  onhandelbaar ,  jaloersch 
wezen 3  dat  zich  alleen  door  dwang  wil  dom  gehoorzamen. 
Eene  vrouw,  is  zijn  ft  kregel,  moet  men  behandelen, aft  eewe 
boezemvriendin,  als  eene  vertrouwde,  en  geenszins  ,*h  lene- 
draadpop  ,  of  'als  eene  nietswaardige  huisftavinne»  De  >  vrouw  , 
die  hij  koos  >  zij  hem  e*ne%  lieve  gezellinnen  Geen^van,  beiden >, 
**&  bij*  behoort  onvoorwaardelijk  te  gehoorzamen  •  ;•*- 
maar  elk  van  hen  apderwerpe  zich  op  zijne,  beurt. 
Eene  oude ,  ongehuwde  moei ,  n/tbij  de  zeventig  jaren* 
eene  eerwaardige  ,  beminnelijke ,  altijd  vergenoegde  dajpe , 
woont  Wt  ons  in  hetzelfde  huist  Oprep  gelijk  dé  dnh 
ve  9  en  goeddoende  aan  velen ,  volgt  ieder  gaarne  haar  be- 
veJ  *—  voorzigtig   gelijk    de  flange  ,   is  zij  finds  lang  ver* 


312  VROUWELIJKE  VINDINGRIJKHEID. 

maard,  als  zoodanig,    in  ds  ganfche  nabuur fchap ,   en   ge- 
acht, naar  ver  dien  ft  en  ,    bij    rijk  en  arm,  groot  en  klein. 
Zoodat  men  te  regt  zeggen  kan:  hare  werken  volgen  haar. 
Mijn  echtgenoot  bemint  niets  ter  wereld  meer  en  hart stogte lij ker, 
dan  zijne  geliefde  vrouw.      Hij  vleit  mij  inderdaad  meer  9 
dan  het  glas,  dat  het  hoofd  doet  draaijen.    Zijne  dronkenfchap 
(want    zoo    mag  ik  de  overmaat  zijner  liefde  wel  noemen) 
doet  mij  dikwijls,  ja  dagelijks  blozen,  wegens  de  onwaardigheid 
van  het  voorwerp  zijner  min.    Mogt  ik  de  hulde  waardig  zijn 
van  den  man ,  wiens  naam  ik  thans  voor  altijd  drage !    Om 
u    alles    in    één    woord    te  zeggen,    mijne*  waarde,    en  om 
het  geheel  te  kroonen  —  mijn  vorige,  aangebeden  minnaar  is 
voor   mij   in  den  liefdevoljlen  en  infchikkelijkjlen  echtgenoot 
teruggekeerd.  —  Vaarwel l    Wees  gij  zoo  gelukkig,  als  ik  on-  . 
mogelijk  mij  gelukkiger  kan  wen/eken —  zoo  rijkgezegend,als  ik 
gelukkig   ben! 

MARIA    DWARS,    geb.    BDELING. 

Ten  gelukke  der  fchrijfller  van  dezen  brief,  was  haar 
echtgenoot  minder  gevat  dan  hare  vriendin,  en  gewisfelijk 
ook  dan  onze  lezers,  die  weldra  den  fleutel  des  geheim s 
zullen  vinden ,  door  den  eerfien  regel  des  briefs  en  terftond 
daarop  den  derden  regel  te  lezen ,  en  zoo  telkens ,  tot  aan 
bet  einde,  \m  den  anderen  regel;  waardoor  hun  de  onge- 
lukkige toeftand  der  jonge  vrouw  kenbaar  wordt* 


OP    DE    OMVERWERPING    VAN    HET  JONGSTE  BRITSCHE 
MINISTERIE. 

De  pijler  viel ,  door  f t  zwijn  te  fchendig  omgewroet ! 
Nu  baadt  het  zich  in  't  flijk  der  ultra-liberalen. 

Wat  afgrond,  trotfche  Britl  delft  gij  voor  uwen  voet! 
Thans  zal  op  eigen  erf  het  oproer  zegepralen ; 

Het  oproer,  (vreeslijk  woord !)  door  u  geftookt,  gevoed 
Alom ,  waar  prooi  voor  heb-  en  heerschzucht  fcheen  te  halen. 

Zoo  word'  door  eigen9  val  eens  al  het  leed  geboet, 
Dat  ge  op  ons  vaderland  ,•  ja  gansch  Euröop  deedt  dalen ! .  • . 

Doch  neen  —  de  vijand  zelf  vind'  liefde  in  ons  gemoed  f 
tol ,  God  des  vredes  I  * t  wee ,  dat  hij  zich  optast ,  palen ! 

Jr'W.  JJNTEMA, 


\ 


DE'XJALOMD*.  '  Hf 


DE    GALOFADE. 

vJevleugeld  van  voeten ,  al  hijgend  en  moé , 
Te  zwieren,  te  tieren #  lacht  bemélsch  ons  toe; 
Gefproogen ,  als  razend ,  in  fnellen  galop , 
Het  hartje  wipt  henen ,  al  kloppend : 
Hop,  hop! 

Gedraaid  en  gezwaaid  door  de  fchitt'reüde  zaal , 
Al  htfppMénd  v  wegfling'rend  en  balsdoek  en  fhawl , 
Al  blozend  en  z  weetend  in  fnellen  galop,;  / 
De  kieuhheid  fluipt  henen,  al  roepend: 
Hop,  hopl 

De  hahrïok  ontfhóefd ,  en  gehavend  en  los , 
Al  zwevend  dis  hekfen  in  gaaswitten  dos  y 
Met  oogeri  bagchantisch  in  wilden  galop, 
De  fchoonheid  vliegt  henen ,  al  roepend :  * 
Hop ,  hop ! 

De  boezem ,  al  zwoegend ,  wellustig,  in  gloed  r 
Al  de  aders  gezwollen  van  vt  kokende  bloed, 
De  blikken  vol  vuur  door  den  dollen. galop, 
ï>t  iieugd  vliegt  daarhenen,  al  /oepend: 
Hop,  hop! 

De  hals  en  de  wangen  riatdruipend'  van  zweet, 
Het  voorhoofd  helgloeijehd ,  dé  tong  droog,  en  htec, 
Verzwelgend  den  Bal-drank  in  heeten  gfrlop, 
Het  leven  ijlt  henen ,  al  roepend : 
Hop,  hop! 

Naar  het  HbogduiUckt  j.  van  harderwijk,  at. 

van  m.  o.  SAPHIER. 


DE    REIZIGER.  ., 

CNiir  het  &9g4*itsch.) 

Ecrrtpsigdn*  bid  den  Cbd  der  Goden*, 
BfcrtVd  te  z^n  van  ftort  en  noadeo; 
minoelw.  1835.  no.  6.  X 


3yA£  ]>B  REIZIGER* 

HU  bad  om  üilte  en  zonnetten. 
Vergeefs:  deez'  laat  zich  niet  bewegen; 
De  hemel  ftormt,  met  feilen  regen. 

Als  fpottend  met  zijn9  angst  en  pijn. 

De  pelgrim  zet ,  met  bitter  klagen , 
Dat  Ju  pit  er  hem  fchynt  te  plagen, 

Den  zwareü  togt  met  moeite  voort. 
Zoo  vaak  zich  't  (lortngeloei  laat  hooren , 
En  hem  in  zijnen  gang  komt  doren, 

Zoo  vaak  hoort  men  een  morrend  woord. 

Een  nad'rend  woud  lonkt  hem  reeds  tegen; 
Hy  fpoedt  zich ,  om  den  wind  en  regen 

In  't  digte  loover  ras  te  ontgaan; 
Maar,  eer  hem  't  woud  heeft  opgenomen, 
Ziet  hij  een' 'Houten  roóvef  komen, 

En  Wïjft,  vol  vrees,  daar.  buiten  (taan/ 

Reeds  «leed  Tiefc^ net 'den  boog  dóorweeken'; 
Doch  'sroovers  opzet  blijft  niet  (leken; 

flij  mikt,  legt  op  den  pelgrim,  aan; 
Maar  wind  en  (tortvlaag  zijn  hem  tegen ; 
Dra  l*J  de i  pijl  ter  aard*  gezegen 

Vóór  hem  t  dien  zij  door  't  hart  moest  gaan. 

Dwaas!  dus  liet  thans  de  God  zich  hooren: 
Wat  was  u  door  dien  pijl  bef choren, 

Die' 9t 'op 'uw  leven  had  gezet? 
;  Had  ik*  u  zonnefch'ijn  gegeven , 
Verloren  hadt  gij  't  dierbaar  leven ; 

De  ftorm  alleen  heeft  u  gered.     , 

MX,  W,   VAN  DER^GAAG. 


,  -  i. 


"    MOFFRtCANA. 


in  het  zeer  geachte  en-  achtingwaardige  tijdfchrifc :  Wiener 
Jakrbücher,  1834,  68 Band,  bet.— Dec.  1834,  (laat,  in  eene, 
ever  */  algemeen  zeer  gunftige ,  Recenfie  van :  Holland  in 
1831  en  1832,  door. zekeren  Bemr  der  Wijsbegeerte ,  wien- 
BE&g;  dié  hier-totte.^/**  fangi,   ten   huize  van  den  Deen- 


W0FFR1CANA.'  346*, 

fchen  Gezapt  in  óen.tfaag,   Huisoncterwijzer  gbw&est  is,  het 
volgende  te  lezen  (getrouw  vertaald); 

„  De  Maatfchappij  tot  Nut  ran  V  Algemeen  heeft  haar 
„  ontdaan  te  danken  aan  den  verdienfteüjlcen .Lu  .Generaal 
^  van  der  (den)  b  o s c h ,  die  op  Jara9  door  de  voor- 
„  treffelijke  huishpudelijkheid  van  een9  uit  China  gevlugten 
„  Mandarijn ,  tot  een  fchatrijk  man  is  geworden ,  en  van 
yy  zijne  miüioenen  iets  befteedde,  om  woeste  (breken  .van  zjjn 
„  Vaderland  naar  Ckinefche  grondftellingen  vruchtbaar  te  ma- 
„  ken,  en  wel  ten  voordeele  der  behoeftigen;  waaruit  de 
„  hier  zoo  weldadige  Armenkoloniën  ontdaan  zijn." 

„  Het  land  is  een  paradijs  voor  kraanvogels  j?n  kikvor* 
„  fchen.  Door  het  taaije  en  gladde  geduld  van  een  volkje , 
„  dat  kieuwen  in  plaats  van  Iongen  fchijnt  gehad  *e  hebben , 
„  is  hét  bewoonbaar  en  zelfs  flerk  bewoond  geworden.** 

„  Dat  in  Amfterdam , '  in  den  Haag  eene  verachtelijke  veil- 
„  heid  en  laagheid  van  zedelijkheid  heerscht,.  is  voor  eene 
„  wereldftad  f  niet  te  verwonderen  ;>•  maar  velen  willen  bewe- 
„  ren  ,  dat  het  zedebedcrf  diep  in  de  levensaderen,  geworteld 
„  is ;  dat  in  de  hoogere  kiasfen ,  onder  den  fchftn  van  $er- 
yy  baarheid ,  een  zedelijk  bederf  van  grondftellingen  is  inge- 
yy  Hopen ,  hetwelk  de  vernietiging  van  ware  zedelijkheid  in 
yy  frankrijk  zeer  nabij  komt."  .  . 

Vondel,  dien  de  Schrijver  vandel  noemt ,  wprdt  £o 
wonder  i)  geprezen ;  maar  hij  was  ook  een  geboren  Duitjcher , 
en  Hechts  door  verhuizing  zijner  ouders  een  Hol/ander v  (Even* 
alsof  deze  geene  jechte  Nederlanders  waren ,  flechts  kbrtfton^ 
dig  om  geloofsvervolging  naar  Keulen  gevlugti)  Ziehier  de" 
vertaling  van  twee  coupletten  uit  zijnen  Rhijnftroom  (•) : 

(*)  Gedichten,  Ifte  D.  Lierdichten ,  Ifte  Boek;  De  Rhfj*~< 
/troont,  aan  johan  wolterd  van  brederodb; 
coupi.  1  en  13: 

Doorluchte  Rbjjri,  mijn  zoete  droom,' 
Van  waar  zal  ik  u  lof  toezingeri? 

M\jri  trekkende  geboorteftroom , 
Gij  komt  uit  Zwitferfche  Alpen  fpringen  y 

Als  hobftaêr  der  begaefde  Euroop: 
De  Donau ,  uw  af  keerigh*  ^Broeder , 

Nam  oostwaert  op  zijn*  fnellen  loop , 
Gij  noortwaert,  toen  een  zfelve  Moeder,        .         ■ 

•Begort.van  regen,  ijs  en  fneeuw,  -  :-VT 

U  baerde  vóór  zoo  menige  Eeuw.  \ '"'}'  " 

O  zuiv're  en  blanke  Rhjjnmeermin , 
.Die  mij  tot  ftervens  toe  kunt  kittelen,        ,  .',  ,, 

Gij  helpt  veel. zielen  aen  gewin,  .'. 

En  menig;  graef  aen  eere  -  tittelen , 

En  Janden  aen  een*  hoogen  naem ; 
Hoe  menig  heeft  u  overtogen, 

En  met  uw'  rant  bepaelt  zjjn  faem!  -    .    < 

Hoe  dikwijls  zaeght  gij  met  uw  oogen 
.  ...    .:    _,......   \  7  .  Het 


fiC  MOfPRICANA. 

„O  /M#»ér  JtAtf*  ,  *r*A*  Jugendtrdum , 
Soll  ich  von  fern  dein  Leb  befingen ,  i 

Der  ich  gefpielt  on  deinem  SaumT 
Dukannu  au$  Schweizer  Alpen  fpringen , 

Du  Ader  von  dm  fcMnfien  Weib , 
Mruder  iet  Donam ,  du  toch  Norden, 

Nach  Osten  fit ,  aus  Einem  Leib 
.    t     •  Bntfprungen ,  wnd  fich  fremd  gewerden  , 

Fm  einer  Muffer  in  Eis  und  Schnee 
•  ..    Und  Regen  geboren  auf  der  Höh\ 

„  O  nmiftei  Rheines  leutere  Fluih  , 
Du-  Bis  zam  Tode  meine  Labe, 

Wie  Manehem  gabst  du  Ehr'  und  Gut , 
Wie  hehe  Titel  manehem  grabe  , 

Wetek  gfesfen  Namen  manehem  Land, 
Ber  Helden  uier  dich  gezogen , 

AufManzend  Rtèhm  on  deinem  Strand, 
Wie  efimh  theiiten  deine  Wogen, 
Whnnfe  Me  deutschen  Krieger  fakn , 

Ihr  Netdenglüh»  bey  ihrem  Nahnr 
i 

n  Een  tijd,  die  zulke  bloemengekken  fo  haren  fcboöt  gte- 
„'oragA  heeft,  [ils«de  zeventiende  Eeuw,  tofeti  de  TuipenlUti- 
n  dW  fa  Woei  waaj  i»  onbekwaam  geweest,  gróót*  publieke? 
„  ^omkeer»  voort  te  brengen,  (*)  en  elke  zoodanige  lief» 
^  htibberfidoet  vroeger  of  later  af  breuk  aan  de  ware  liefde;" 

-Maar  reedt,  genoeg ,  meer  dan  ce  veel !  Hoe  geduldig  i* 
het  papier  t  Hoe  geduldig  dfe  Hollander,  die  aan  zulke  vreetó- 
dafogfcn  aüae  kinderen  toebettouwt,  en  voor  de  dottte  her- 
fstvruchten en  de  fchadelijkfte  nieuwigheden  ia  Godgeleerd- 
beid,  Wijsbegeerte  en  andere  wetenfehappen  v  üir  eeh  land  *. 
waar  zoo  iets  gedrukt  en  geprezen  wordt ,  eerbiedig  den  hoed 
afneemt ,  en  ze  door  zijne  toekomftige.  Leeraren ,  in  alle  vak- 
ken, als  waren  hét  Godfpraken ,.  doet  beÖuderen  en  huldigen  ! 

Hét  hoogghebomr  hollantsch  Moet, 
En  voelde  in  %t  water  zijnen  gloet! 

Het  eerfte  caaplftt  is»  nog  al  redelijk  vertaald;,  maar  in  het 
tweede  is  een  Graaf  in  een  gfrf.  verkeerd  y  hetwelk  volftrekt 
geenen  zin  geeft  y  txt.  h&  HoUandfch*  bloed  wordt  veranderd 
in  Duitfche  krijgslieden! 

(*)    In    1637   leefde    FUtDER'iR    h^ndrir,   cats, 

PAUW,    A.    en   C.    BICKER,    JOAN  MAURÏTS  VAM  NAS- 
SAU,   TROMP,    DE    RUITER,    ÊVERTSEN,    W.    C  Z.    DR 

with,  hooft,  vondel,,  en  kort  daarna  j.  de' w itt, 

BEVERNINCK,  VAN  BEUNINGEN, VAN  HAREN,  eM. 

Welke  namen !   en  ons  land  was  onbekwaam ,  groote  publieke 
karakters  voort  te  brengen  f' 

l  n  ■ in n- f  i 

ia  fcec  M*wg*lwtrk  van  die  No.,  bL  a7«,  tcg.  s>  ft«"  wrét,  lcei  wrf» 


MENGELWERK. 


BEDENKINGEN  OVER  DEN  ZIN  DER  HERHAALDE  BEDE 
VAN  ONZEN  ZALIGMAKER  IN  GETHSEMANÉ.  ' 

Ue  wijze ,  waarop  zekere  ongenoemde,  zich  teekenende 
S.'  K. ,  mij  overigens  geheel  onbekend,  in  de  Boekzaal 
voor  Mei  1834 ,  bh  621—626 ,  den  zin  van  des  Zalig- 
makers bede  tot  God,  uitgeboezemd  in  Gethfemané , 
poogt  op  te  helderen  ,  draagt  even  min ,  en  nog  minder 
mijne  goedkeuring  weg ,  dan  de  Eerw.  adr.  stol- 
k  e  r  aan  dezelve  zijn'  bijval  heeft  willen  fchenken.  De 
Steller  van  dat  ftukje  fluit  hetzelve  met  dfcn  wensch ,  dat 
bevoegde  beoordeelaars  zijn  gevoelen  ter  zorgvuldige  toet- 
fing  in  datzelfde  maandwerk  (de  Boekzaal)  mogen  bren- 
gen. Aan  dezen  wensch  heeft  de  Heer  stolker 
voldaan  in  dit  tijdfchrift  (de  Vaderl.  Letteroef.  1834 , 
No.  15,  Meng.  bl.  681—693). 

De  verklaring  dier  bede ,  waarop  de  Steller  van  dat 
ftukje  is  gevallen ,  en  welke  hij  zich  vleit  meer  voldoen- 
de te  zullen  zijn,  dan  de  tot  hiertoe  algemeen  gevolgde, 
komt  hierop  neder :  dat  j  e  z  u  s  met  zijne  bede  niet  zal 
bedoeld  hebben,  om  van  het  lijden,  hetwelk  Hij,  als  de 
Christus,  moest  ondergaan ,  te  worden  bevrijd , 
maar  van  die  droefheid  en  angften ,  welke  het  vooruit* 
zigt  van  —  gefterkt  door  eene  hoog  opgevoerde  verbeel- 
ding van  de  zwaarte  deszelven  lijdens  in  Hem  veropr- 
zaakte.  Maar  hoe  de  Heer  sto l  k  e r  van  des  Stel- 
lers meening  nu  zóó  afkeerig  kan  zijn ,  als  zijn  Eerw. 
zich  in  welgemeld  tijdfchrift  betoont ,  is  mij  niet  helder } 
Alles  wèl  bezien,  komt  het  mij  voor,  dat  de  Stelleren 
de  Heer  stolker,  ten  aanzien  van  het  dpel  van  desi 
Zaligmakers  zielelijden  en  de  daaruit  voortvloeijende  bede, 
geenszins  daadwerkelijk  verfchillen.  De  Heer  stolker 
is  van  oordeel-,  dat  de  Steller  in  de  bede,  matt. 
XXVI:  39,  het  dusgenaamde  nieuw  uitgevonden  gevoe^ 

MENGELW.   1835.   NO.  7.  Y 


318       BEDENKINGEN   OVER   DE    BEDE    VAN  JEZUS 

len  (voorbijgang  van  de  toenmalig  hem  drukkende  be- 
naauwdheid ,  en  in  vs.  42  de  gewone  verklaring:  voor- 
bijgang van  het  geheele  lijden  en  fterven)  gelden  laat ; 
iets ,  hetgene  stolrer* voorkomt  eene  zonderlinge 
tegenflrijdigheid  te  zijn  én  volftrekt  onver ftaanbaar. 
Maar  men  dringe  Hechts  dieper  in  den  geest  des  Stellers 
en  plaatfe  zich  op  zijn  (landpunt ,  en  dra  zal  men  zien , 
dat  hy  het  dusgenaamde  nituw  uitgevonden  gevoelen  al- 
leenlijk aankleeft ,  en  dat  hij  vs.  42  aanhaalt,  omdat, 
het  zijn  zijne  eigene  woorden ,  „  het  gevoelen  9  hetwelk 
v,  ik  verdedig ,  mij  toefchijnt  nog  eene  nadere  bevestiging 
„  te  krijgen  uit  aanmerking  van  de  tweede  bede  naar  den 
„  inhoud  van  vs.  42."  Mij  komt  het  althans  voor  ,  dat 
de  Steller  Hechts  één  gevoelen ,  met  hetwelk  hij  inftemt  9 
te  berde  brengt ,  en  dat  de  Zaligmaker ,  volgens  het- 
zelve ,  met  zijne  herhaalde  bede  zal  bedoeld  hebben  „  be- 
„  vrijding  van  zulk  een  mateloos  leed,  als  zich  thans 
„  aan  zijne  droefgeestige  befchouwing*  en  fterke  verheel* 
„  dingskracht  voordeed»9'  Dezen  zin  vond  hij  in  de  bede 
van  vs.  39  9  en  geen9  anderen  zin  geeft  hij  aan  de  bede 
van  vs»  42  weder. 

Meer  nog,  dan  niet  te  hebben  ingezien,  dat  alhier  geene 
zonderlinge  tegenflrijdigheid,  zelfs  geen  verfchil  in  gevoelens 
tusfchen  den  Steller  en  den  Eerw.  stolrer  plaats 
griJPe  9  —  meer  dan  dit  heeft  het  mij  verwonderd ,  dat 
den  laatstgemelden  Geleerde,  die  het  in  den  Steller  gispt, 
dat  hij  de  uitdrukking  herhaalde  bede  met  beden  ver- 
wisfelt ,  —  die  hem ,  van  wege  zijne  vermeende  uitvin* 
ding)  zoo  oudsch!  eene  vingerwijzing  doet,  —  die  het  (en 
met  regt)  als  loutere  willekeur  in  hem  laakt ,  dat  hij 
het  woordje  dezen  rtffro  (dezen  drinkbeker,  vs.  39)  in 
eenen  nadrukkelijken  zin  wil  hebben  opgevat,  terwijl  hij 
aan  datzelfde  voornaamwoord  dezen  (rato,  in  vs.  42) 
dien  druk  niet  geeft :  meer  dan  dit  heeft  het  mij  verwon- 
derd ,  dat  den  fcherpzinnigen  stolker  niet  in  het 
oog  is  gevallen  het  fijngefponnene  van  hetgene  de  Stel- 
ler, in  de  laatfte  plaats,  beweert,  en  bl.  621  en  622 
uit  elkander  zet ,  en  met  Schriftplaatfen  zelfs  zoekt  te 


IN   GETBSfiMAfré.  319 

ftavfen:  „het  maakt/'  2egt  hij  aldaar,  „  gelijk  ge- 
„  makkelijk  is  in  (e  zien,  een  wezenlijk  onderfcheid,  of 
*  men  zegt :  uit  een9  drinkbeker  drinken ,  dan  of  het 
»  luidt :  eenen  drinkbeker  drinken"  Deze  bewering , 
voorkomende  uit  de  neiging,  om  Oosterfche  poëzij 
door  middel  van  Westerfche  kunsttermen  toe  te  lichten 
en  te  ontleden ,  zweemt  naar  eene  zifterij  9  welke  aan  de 
heilige  uitlegkunde  vreemd  moest  zijn  9  maar  daarin ,  he- 
laas !  zoo  menigvuldig  nog  heerscht ,  en  zoo  dikmaals 
tot  valsch  vernuft  en  tot  verwarring  van  denkbeelden 
aanleiding  geeft;  terwijl  ik  geloof,  dat  juist  deze  beuze- 
larij den  Heer  stölkbr  op  de  gedachte  zal  hebben 
gebragt ,  dat  de  Steller  aan  de  bede  in  vs.  42  een  ander 
doel  zal  hebben  toegefchreven ,  dan  aan  die  in  vs.  39. 
Alzoo  vervalt  dan  nu  ook  de  grond  van  des  Heeren 
stolrer's  aanwijzing,  hoedanig  de  omfchrijving  van 
vs.  42  had  moeten  zijn ;  en  deze  behoeft  zich  dan  ook 
geenszins  te  verontrusten ,  dat  de  omfchrijving  van  des 
Zaligmakers  bede ,  door  den  Steller  gefchied ,  de  zoo- 
genoemde  nieuw  uitgevondene  verklaring,  waar  stol- 
ker  zoo  veel  prijs  op  ftelt ,  op  losfe  fchroeven  ftellen , 
of  liever  geheel  omverre  zal  werpen;  mits  zijn  Eerw. , 
van  zijnen  kant ,  den  Steller  ontheffe  van  de  beschuldi- 
ging van  de  eene  de  andere  tegenf prekende  uitlegging 
van  de  beide  beden ,  of  van  eene  zonderlinge  en  onbe- 
gaanbare tegenftrijdigheid ;  —  van  welke  befchuHüging 
de  Steller  zich,  des  behoevende,  niettegenstaande  zijne 
mislukte  verklaring ,  wel  zoude  kunnen  vrijwaren ;  ter- 
wijl hij ,  in  dat  geval ,  door  den  Zaligmaker  beide  te 
lateti  bidden,  (en  voorbijgang  van  tegenwoordig  en  te 
gelijk  van  alle  toekomftig  lijden)  werkelijk  een  nieuw 
gevoelen  (immers  voor  zoo  verre  ons  bekend  is)  zou 
hebben  in  de  wereld  gebragt. 

Is  dan  nu  de  Steller  in  gebreke  gebleven  9  ztjrie  dus- 
genaatade  nieuwe  verklaring  nader  te  (laven ,  dan  door 
de  aanmerking ,  dat  men  op  het  aanwijzend  voornaam* 
woord  dezen  drukken  moet ;  de  Heer  s  f  o  l  k  e  r  vat 

Y  2 


320   BEDENKINGEN  OVER  DE  BEDE  VAT*  JEZUS 

dan  nu ,  ter  gunde  van  hetzelve ,  de  pen  op  ,  ten  einde 
de  meest  aangenomene  of  gewone  verklaring  te  beftrijden. 

Dan 9  hoe  aannemelijk  stolker  zijn  gevoelen  ook 
voordragen  ,  en  hoe ,  geweldig  zijn  Eerw.  het  gewone 
ook  moge  aanvallen  ,  veel  fchijnt  mij  nogtans  tegen  des- 
zelfs  betoog  te  kunnen  worden  ingebragt. 

En  wel,  vooreerst,  tegen  de  mjze  zelve,  waarop 
stolker  het  gewone  gevoelen  voordraagt :  immers . 
doet  zijn  Eerw.  hetzelve  alzoo  uitkomen  ,*  alsof  de  Za- 
ligmaker Heilig  gebeden  zoude  hebben ,  dat  Hij  niet  lij- 
den, niet  fterven  mogt;  iets,  hetgene  de  voorftanders 
van  dit  gevoelen  niet  zoo  gaaf  zullen  aannemen.  Ver- 
volgens wordt  hetzelve  genaamd  taalkundig  onjuist  9 
zonder  dat  zulks  bewezen  wordt,  of  in  bijzonderheden, 
aangetoond.  Daarenboven  worden  aan  hetzelve  toege- 
voegd de  niet  vereerende  bijvoegelijke  naamwoorden  hoogst 
aanftooteltjk  en  onredelijk.  Eindelijk  worden  uit  de  bede 
om  afwending  van  lijden  en  fterven  zoodanige  flotfom- 
men  getrokken,  alsof  de  Zaligmaker,  alzoo  biddende, 
het  geheele  oogmerk  zijner  komst  in  de  wereld  en  het 
groot  ontwerp  der  Godheid  ten  eenemale  zou  hebben 
willen  omverre  ftooten  en  vernietigen ;  —  maar  hier  gaat 
stolker  te  verre ,  gelijk  wij  ftraks  nader  wenfehen 
aan  te  toonen. 

Om  nu  niet ,  over  '  hetgene  stolker  hier  verder 
op  laat  volgen ,  en  in  geene  betrekking  (laat  tot  de  zaak 
zelve,  uit  te  weiden,  gaan  wij  liever  terftond  over,  om 
de  zaak  in  gefchil  ten  toet£  te  brengen,  terwijl  wij  de- 
zelve ,  eerst ,  aan  de  zijde  der  uitlegkunde ,  en ,  ver- 
volgens ,  uit  een  mensch-  en  zielkundig  oogpunt  zullen 
befchouwen. 

En  wel  wil  dan  de  Heer  stolker  hier ,  in  den 
eigenlijken  zin,  geen9  angst  aan  den  Zaligmaker  hebben, 
toegefchreven ,  en  meent  dien  angst  niet  te  kunnen  vin- 
den, dan  in  onze  overzetting.  Aan  het  woord  Unpomv, 
door  mattheüs.  (H.  XXVI :  37)  en  markus 
(IL  XIV :  33)  gebezigd ,  en  in  onze  overzetting  ver- 
taald door  zeer  beangst ,  in  die  van  v  a  n  der  palm 


IN  GETHSEMANÉ.  32 11 

«door  diep  beangst ,  wil  stolker  geene  fterkere  be- 
teekenis  hebben  toegekend,  dan  die,  waarin,  hetzelve 
voorkomt  in  den  Brief  van  paulus  aan  de  Philip- 
piêrs ,  (H.  II :  26)  en ,  waar  het ,  insgelijks  door  be- 
angst overgezet,  gevoegelijker  zou  luiden:  bezorgd  of 
bekommerd,  zijn;  gelijk  het  dan  ook  door  den  Heer  v.an 
pe/l  palm  hier  alzoo  vertaald  is.  Gaarne  ftem  ik 
den  Heere  stolker  toe ,  dat  de  Ovterzetters  aan  dit 
woord,  «vermits  de  afleiding,  liever. zeg  ik,  de  grond 
der  afleiding  van  dit  werkwoord  onbekend  is,  éene  ver- 
fchilloode  beteekenis  geven ,  naarmate  zij  best  met  den 
zamenfaang  meenen  overeen  te  komen ;  —  maar  waarom., 
daar  .het  begrip  fchuw  of  vrees  (i.  &fco«  van.  volk)>b§ 
het  woord  tenn**ï*  toch  ten  grondflag  fchijnt  te  liggen, 
dan  ook,  ten  aanzien  van  dat  akelige  tijdsgewricht, 
waarin  de  Zaligmaker  zich  in  Gethfemané  bevond ,  aan 
de  lterkfte  beteekenis  dezes  woords  niet  de  voorkeur  ge- 
geven ?  Schijnt  niet  stolker  zelf  met  de  beteeke- 
nis van  dit  woord  verlegen  te  zqn,  wanneer  zijn  Eerw., 
alles,  wat  flechts  naar  vrees  zweemt,  van  hetzelve  wil- 
lende hebben  verwijderd,  een  ieder  raadt,  zulk-eene  ver- 
taling te  kiezen ,  als  hem  gevoegelijkst  dunkt ,  en  zelf 
voorftelt  de  uitdrukking :  zeer  bewogen ,  zeer  ontroerd , 
zeer  fterk  aangedaan  te  zijn  of  worden?  —  Om  dan 
nu  op  eene  bepaalde  beteekenis  van  tew**»  terug  te  ko- 
men, zoo.  houd  ik  het  er  voor,  dat,,  de  evengemelde 
grondbeteekenis  van  dit  woord  aangenpmen  zijnde,  wij, 
naar  gelange  de  zamenhang  zulks/  vejreïscht ,  tusfehen  de 
verfchillende  graden  van  dezen  verontrustende*  toeftaod 
des  gemoeds  hebben  te  kiezen ;  als  van  zorg ,  bekom- 
mering ,  huivering ,  ontfteltenis ,  vrees ,  angst ,  fchrik. 
En  had  dan  (Philip.  II:  26)  de  getrouwe  epaphro- 
ditus.  zich  bekommerd ,  of,  gelijk  onze  overzetting 
het  heeft ,  was  hij  zeer  beangst ,  van  wege  de  bezorgd- 
heid zijner  Medechristenen  omtrent  den  afloop  zijner 
ziekte ,  — -  de  tot  in  het  binnenfte  zijner  ziel  geroerde 
Zaligmaker  werd ,  door  het  vooruitzigt  van  zijn  eigen 
op  handen  zijnde  uitgezocht  lijden ,  gewis  meer  dan  bc- 


322       BEDENKINGEN   OVER  DE    BEOS   VAN  JEZUS 

kommer d9  volgens  onze  overzetting  en  het  gewone  g*r 
voelen :  zeer  beangst.  Maar  hoe  wil  stolker  dan , 
dat  wij  de  ooizaak  der  hevige  aandoeningen,  die 'Hen 
in  Gethfemané  beftortnden ,  zullen  ontdekken  ?  —  alleen- 
lijk uit  de  bewoordingen  van  den  gropten  Lijder  zei  ven  i 
„  .zij  was ,"  zegt  stolker,  „ droefheid:  mijnt  ziel 
„  (zeide  Hij)  is  geheel  bedroefd  tot  den  dood  toe.  Hij 
„  zegt  niet  c  zij  is  teer  bevreesd  of  diep  beangst  ,  maar 
„  geheel  bedroefd"  Geredelijk  ftem  ik  het  toe,  dat  de 
Evangeliefchrijvers  des  Zaligmakers  betuiging  in  dezer* 
voege  wel  niet  hebben  geboelêt;  maar  dat  zijne  ziel  zoo* 
danig  is  gefteld  geweest ,  heeft ,  mijns  oordeels ,  althans 
markus  ons  verklaard,,  zeggende  (H.  XIV :  33) 
tró  4ré«ro  JMfop0f7a-é«i  udt  4J*pfttf7v.  Trouwens ,  welke  be- 
teekenis  zullen  wij  hier  aan  fetopprirfc*,  (van  tópfa, 
vrees)  door  onze  overzetting  vertaald:  verbaasd  worden^ 
hechten ,  anders  dan  die  van  ont fieltenis  en  vrees  ?  Im- 
mers wordt  ditzelfde  werkwoord  ook  door  denzelfden 
Evangeliefchrijver  gebezigd  van  de  vriendinnen  van  den 
Zaligmaker ,  toen  zij  in  het  graf  van  haren  Meester ,  in 
ftede  van  Hemzelven ,  eenen  jongeling ,  in  het  wit  ge- 
kleed ?  ontdekten;  welk  ontzettend  gezigt ,  volgén3  het 
berigt  van  luras,  (die  in  zijn  verhaal ,  H.  XXIV : 
&r&9  gewaagt  van  twee  mannen  in  blinkende  k teederen) 
op  het  gemoed  dezer  vrouwen  de  aandoening  van  vrees 
te  weeg  bragt :  immers  lezen  wij  daar :  en  als  zij  zeer 
bwreesd  vrerden  (lp$i$m). 

Daar  nu  de  Heer  stolker  niets  meer  bijbrengt, 
<kn  4k  negative^  om  zijn  gevoelen  op  uitlegkundige 
•gronden  te  vestigen ,  zoo  zullen  wij ,  vervolgens ,  de 
zaak  uit  een  ander  oogpunt ,  uit  dat  der  mensch-*  en 
zielkunde,  befchouwen. 

En  waartoe  zullen  wij  dan  nu  van  alle  deprimerende 
aandoeningen ,  welke  toen  het  gemoed  van  onzen  'Zalig- 
maker vervulden ,  die  der  vrees  uitfluiten  $  Hoe  kan 
men  het  gewone  gevoelen  als  zulk  eene  ongerijmdheid 
doen  voorkomen,  en  het  zoo  onredelijk  en  ergerlijk  noe- 
men ,   Hem  de  bede  om.  afwending  van  jjjn  nakend  lij- 


IN   GETHSEMANÉ.  323 

den  m  derven  in  den  mond  te  leggen  ?    Hoedanig  heb- 
bes vrij  dan  wel  te  oordeelen  over  de  gedachten ,  welke 
in  des   Zaligmakers   ziel  oprezen,  toen  Hij,  k  zijne 
veertigdwgfche  afzondering  in  de  woestijn,  tot  zijn  ge- 
wigtig  werk  zich  voorbereidde?  (matt,   IV.)      Of 
ailUen  wij  ons  dan  insgelijks  moeten  ergeren  aan  den 
ftrijd  der  verzoekingen ,  met  welke  Hij  toen  had  te  wor- 
fte}en;  .ftrijd,     „waarvan,"  gelijk  borger  zegt, 
„  zijn  behoud  of  verftoring(?)  «f  hing ,"  doch  welken  Hg 
gelukkig  overwon ,  door  het  wapen  van  Gods  Woord  ? 
Zullen  wy,  bij  de  lezing  hiefvan,  minder  aanftpot  ge* 
voelen ,  dan  bij  de  lezing  van  des  Zaligmakers  voorberei- 
ding tpt  zijnen  aanftaanden  dood  in  deze  dille  landhoeve, 
waar  wfl  Hem  zien  ftrijden  met  eene  doodelijke  droef? 
beid  niet  alleen ,  maar  ook  (gelijk  wij  ons  voordelig) 
met  een'  ter  neérflaanden  angst,  veroorzaakt  door  het  uit- 
sigt  op  zijnen  op   handen  zijnde  marteldood ,  waarvan 
zijne  menfcheljjke  natuur  met  afkeer  terugdeinsde;  maar 
welken  angst  Hij  insgelijks  gelukkig  overwon,  door  den 
bijftand  des   Hemelfchen  Vaders?   (luk*   XXII;  430 
Wij  behoeven  hier  niet,  gelijk  de  Heer  stqleer  meent, 
tot  ftaving  van  dit  gevoelen,  eene  verftandsverbijstering  U\ 
te  roepen ;   npch   hebben  wij  dit  gevoelen  zelve  noodig 
als  argument ,  om   zeker  fysUmatiscA  leerbegrip  te  on- 
derfteunen*    Verre  van  daar.    Wij  befchouwen  den  Z$- 
ligmaker  hier  gis  men&ch ,  als  voor  het  gevoel  van  fmari 
zoo  wel  als-  van  vreugde  hoogst  gevoelig  mensch;  als 
measch ,  wiens  ligchaam  niet  yerhard  was  door  groven 
arbeid,  wiens  zie)  zoo   helder,  zoo  reig,  en  zoo  edejj 
dacht,  en  wiens  hart  zoo  veel  te  inniger  gevoelde  als 
zijne  gewaarwordingen  levendiger  waren.    Als  toodanig 
hooren  wij  Hem  in  Gethfemané  bidden,  dat  ds  lydens- 
kelk  va»  Hem  mogt  voorbijgaan ,  eo  wij  vinden  in  deze 
bede  niets  4m  Zone  Gods ,  den  Zaligmaker  der  mensch- 
beid  onwaardig* ,  niets  jegeflftrijdigs  met  zijn  doorgaand 
karakter-  r-t-    Het  is  wel  zoo ,  j  s  z  u  s  had  zich  vry-r 
willig  aan  de  Woreld  overgegeven;  ook  wilde  Hij  ge^ 
heel  vrijwillig  zich  voor  haar  opofferen ,  en  oagetwijtekl^ 


324       BEDENKINGEN   OVER    DE   BEDE   VAN  JEZUS 

alle  lijden,  zelfs  den  dood,  tot  redding  van  zondaren  onder- 
gaan. Wij  gelooven,  dat  het  Hemzelv*  bewust  was,  dat 
Hij,  volgens  het  Goddelijk  befluit,  fterven  moest.  Zelfs 
lezen  wij ,  tot  onze  verwondering ,  hoe  Hij  allentwege 
niet  anders  dan  bedaard  en  gelaten  over  zijn  lijden  en 
fterven  kon  fpreken.  Nog  meer  —  toen  eens  de  gedachte 
aan  zijnen  aanftaanden  dood  Hem  deed  zeggen :  nu  is 
mijne  ziel  ontroerd:  en  wat  zal  ik  zeggen?  Vader! 
verlos  mij  uit  deze  ure  ?  toen  was  het  vast  beradene  z 
maar  hierom  ben  ik  in  deze  ure  gekomen !  d$  weer- 
klank op  deze  vraag.  (joan.  XII :  27.)  Maar ,  aan 
den  anderen  kant;  vinden  wij  er  ook  niets  vreemds  in* 
dat  Hij ,  die  toen  ontroerd  kon  zijn  op  de  gedachte  aan 
zijn  nakend  lot,  werkelijk  tot  in  het  binnenfte  zijner 
ziel  van  vrees  gefchokt  werd,  nu  het  verfchrikkelijke 
oogenblik  was  aangebroken,  waarop  Hij  aan  zijne  wreed* 
aardige  vijanden  zou  worden  overgeleverd.  Thans  al  het 
folterendst  lijden  en  den  fchandelijkften  en  fmartelijkften 
dood ,  welke  Hem  wachtten ,  in  alle  derzelver  akeligheid 
zich  voor  den  geest'  Hellende ,  wat  wonder ,  dat  Hij 
daarvoor  ijsde  en  gruwde,  dat  Hij  angftig  werd  en  ban- 
ge ,  en  dat  Hij  van  dat  lijden  en  van  die  fmarten ,  waar* 
voor  zyne  menfchelijke  natuur  zulk  een'  hevigen  af- 
keer ~  gevoelde ,  gaarne  wenschte  verfchoond  te  blijven; 
wat  wonder,  dat  Hij  dezen  zoo  natuurlijken  wensch'in 
den  gebede  aan  zijnen  Vader  voordroeg ,  en  dat  Hij  bad, 
niet  dat  het  geheele  oogmerk  zijner  komst  in  de  wereld 
mogt  vetijdeld  worden,  enz.  (gelijk  stol  kb  r  zulks, 
betrekkelijk  het  gewone  gevoelen,  wil  doen  voorkomen) 
maar  dat  Hij  bad  als  een  mensch,  wiens  vleesch  zwak, 
maar  wiens  geest  fterk  was  in  het  geloof  aan  God  en 
in  het  vertrouwen  op  *s  Vaders  wijsheid:  Vadert  in- 
dien het  mogelijk  is ,  laat  deze  drinkbeker  van  mij 
Voorbijgaan ;  doch  niet  gelijk  ik  wil  j  maar  gelijk  Gij 
wilt!  (ma  tt.  XXVI:  39.)  In  één  woord,  jb  zus 
leed  hier  als  mensch,  die  zich  wel  vrijwillig  aan  het 
lijden  des  doods  overgaf,  maar  wien  het.  veel  ftnjd  en 
moeite    en    eéne   buitengemeene   infpanning  van  kracht 


IN  GËTHSEMANÉ.  $25 

kostte,  zich  zoo  gewillig  en  gelaten  san  die  fchande  en 
taarten  te  onderwerpen.  Zoo  lang  de,  ieder  gevoelig 
wezen  ingefchapene,  afkeer  van  lijden  en  dood  met  kracht 
in  Hem  werkte,  zoo  lang  was  het  zijn  wensch  en  bede, 
dat  hetzelve  Van  Hem  tnogt  voorbijgaan;  maar  naauwe* 
lijks  had  zijn  geest  zich  aan  het  verheven  befluit  ge- 
hecht :  niet  mijn ,  maar  Gods  wil  moet  gefchieden ,  of 
helderheid  en  kalmte  keerden  in  zijnen  g^est  terug,  en 
Hij  ftond ,  vast  gelijk  eene  rots ,  met  dezelfde  bedaard? 
heid  en  gelatenheid  wederom  daar,  die  Hem  van 'alle 
kinderen  der  menfchen ,  vóór  en  na  Hem ,  zoo  Godde- 
lijk onderfcheidde ,  en  deze  rustige  taal  deed  voeren  :• 
den  drinkbeker ,  dien  mij  de  Vader  gegeven  heeft ,  zal 
ik  dien  niet  drinken?  (joan.  XVIII:  n.)  i   • 

Ter  beflisfing  kan  in  deze  zaak  wel  niet  het  beroep 
op  namen  en  mannen,  als  alles  afdoende,  gelden;  maar, 
meent  de  Eerw.  stolker  uit  de  aanteekening  van  den 
Deer  van  der  pa  lm  op  den  Brief  aan  de  Hebreen 
(H.  V:  Ij  te  kunnen  opmaken,  dat  ook  zijn  Hooggel.  den 
Zaligmaker  geene  bede  om  verlosfing  uit  den  dood  in 
den  mond  legt ,  mijns  oordeels  is  het  juist  door  even? 
gemelde  Schriftplaats ,  dat  zijn  Ed.  het  gewone  gevoe* 
len  boven  allen  twijfel  wil  verheven  hebben;  immers 
lezen  wij  in  's  mans  werk:  Bijbel  voor  de  Jeugd ^  22fte 
Stuk  (1883)  bl.  96,  97:  „  Welke  was  de  oorzaak 
„  van  dien  hevigen  zieleftrijd  ?  Het  was  het  drinken 
V»  van  den  beker ,  waarvan  Hij  den  Vader  bad,  dat  hij 
„  yan  Hem  mogt  voorbijgaan.  Er  is  geen  twijfel  aan , 
„  of  die  drinkbeker  is  niet  het  .lijden,  dat  Hij  thans 
„  ondervond ,  maar  dat  Hij  ftraks  ondergaan  zoude ,  het 
„  lijden  des  doods ,  gelijk  Hij  zelf  het  op  meer  dan  ééne 
„  plaats  (men  zie  Hechts  matl  XX:  22,  joan* 
„  XVIII:  n)  genoemd  heeft;  en  waaromtrent  de  Schrij- 
r,  yer  van  den  Brief  aan  de  Hebreen  (H.  V:  7)  alle 
„  onzekerheid  wegneemt."  —  Nogtans  vind  ik  geene 
voldoende  'reden,  om  het  gezegde  in  Hebr.  V:  7  (hoe 
zeer  ook  voor  het  gewone  gevoelen  pleitende,  naar  het 
oordeel  van  van   derpalm)  op  de  aandoeningen 


JQ9  BEDENKINGEN  0V$&  DA  BEDE  VAN  JEZUS,  ENZ. 

van  onzen  Zaligmaker  in  Gethfemané  te  laten  flaan.  Lig- 
telijk  laten  Uitleggers  zich  daar  benen  leiden,  wanneer 
zfl  door :  in  de  dagen  zijns  vleefches  zijne  laatfte  levens- 
en  ljjdeiisdagen  verdaan ;  maar  zoude  %  betgene  de  H. 
Schrijver  Aldaar  zegt ,  niet  op  een  ander  naargeestig  too- 
neel  uit;  des  Zaligmakers  leven ,  geenszins  in  de  E  van* 
geliëu  geboekt,  kunnen  worden  te  buis  gebragt? 

Eifldelflk  beeft  de  Eerw.  s  tolk  er  zich  ttrtgt 
geërgerd  over  de  bedenking  van  het  ongeloof,  tegen  de 
fterkfi  aandoeningen  van  den  Zaligmaker  in  deze  bange 
ure  ingehragt;  en  zoo  gebed  uit  bet  nienfcheüjk  hart 
gegrepen  is  de  fchocme  aanmerking  9  welke  zijn  Eerw.  * 
tot  wedtt&egging  dier  bedenking  f  in  het  midden  brengtt 
Vermits  nu  dezelve  zoo  geheel  gefchikt  is  tot  wegruk 
ming  van  alk  ergernis ,  welke  men  ook  aan  bet  gewone 
gevoelen  zot*  kunnen  nemen  9  zoo  neme  ik  de  vrijheid , 
met  het  laatöe  gedeelte  dier  aanmerking  9  als  komende 
der  aangevochtene  meening  zoo  feboon  te  ftade,  te  flui- 
ftQ :  „  Was  jbzus,  voor  eemgp  oegenbtikktn ,  zwak  ; 
»  zUm  wij  Hem  vervolgens ,  gedurende  zijn  lang  en 
n  gadoloos  Igden»  niet  ia  Goddelyke  kracht  P  Hier  heb- 
*,  ben  wfl  geen  voorbeeld ,  om  naast  het  zijne  te  ftel~ 
»  ten*  Eb  hier  bewonderen  wij  zijne  voorbeeldelooz* 
»  fterkte  met  te  meerdere  verbazing,  naar  mate  wtf  Hemf 
m  zoo  kort  te  voren,  zwakker  gezien  hebben,  ƒ  a  waar- 
»  lyk ,  zich  alzoo  en  zoo  fpoedig  te  kunnen  herftellen 
,,  en  verhefffen,  gaat  alle  denkbeeld  van  louter  menfehe- 
„.  l$ke  en  heldhaftige  grootheid  te  boven;  en,  «onder 
*  imderfteHing  van  bovennafuurlijken  invloed  *n  bjjftand, 
n  weten  wij  er  geen  begrip  van  te  maken.  Het  Evan- 
teg*lfe  meldt  dan  ook  uitdrukkelijk,  dat  de  Heiland 
H  deselve  ondervonden  beeft." 

-  Langezwaag^  Jan.  1835.         j.  s.  damstó,  Pred* 


i 


ÈfcSULTATEN  VAN  EENE   STATISTIEK  DR*  &R*VKr 
ZINNIOENHUIZBN  DOOR   PR*   FUCHS. 

n  de  meeste  landen  van  Europa  worden  meer  manna- 


RESULTATEN  VAN  ££NS.  STATISTIEK  ,   BNZ.     887 

lijke  dan  vrouwelijke  krankzinnigen  in  gezegde  huizen 
opgenomen,  Frankrijk  en  de  Nederlanden  ($}  maken 
hier  echter  eene  uitzondering;  dit  (laat  als  115:  100. 
Van  138,487  in  alle  de  landen  verpleegde  krankzinnigen 
worden  54,105  genezen,  dus  nagenoeg  \  deel.  De  gun- 
ftigfte  verhouding  te  dezen  leveren  de  krankzinnigenhui* 
zen  van  Italië;  daarna  die  van  Novrd-dsnerika  9  Frank- 
ryk9  de  Nederlanden*,  Grootbrittanjs ;  -*-  DviUchland 
en  de  Noordelijke  Staten  betrekkelijk  het  minst-  Ner- 
gens komen  de  aanleidingen  tot  waanzin  bij  vrouwen 
coo  veelvuldig  voor,  nis  in  Frankrijk;  ala:  bemoeiing 
in  het  openbare  leven,  tot  handelsfpeeulatiën  toe;  zucht 
om  te  behagen;  hartstogten  en  ontucht»  wier  zaden 
reeds  vroeg  in  het  vrouwelijke  hart  wonten  geftroold; 
terwijl  men  nergens  zoo  veel  veile  vrouwen;  nergens  zoo 
yeel  vrouwelijke  misdadigers  aantreft.  Te  Parijs  komt 
inzonderheid  federt  de  Omwenteling  (de  jongfte?)  de 
Kwaal  bij  vrouwen  veel  meer ,  dan  bij  mannen  voor, 

In  het  algemeen  is  krankzinnigheid  veelvuldiger  hij  oOr 
gehuwde® ,  dan  bij  gehuw<fen.  Dit  ia  vooral  van  toepas- 
fiog  op  het  mannelijk  gedacht:  ongehuwde  mannen  ge- 
ven zich  eerder  en  meerder  over  aan  alle  ftortnen  en  on- 
geregeldheden des  levens ,  en  de  echtelijke  betrekkingen , 
met  name  ook  het  verlies  door  dood  of  fcheiding ,  mar 
km  veel  minder  indruks  op  den  man»  dan  op  de  vrouw*  — 
Bij  het  vrouwelijk  gedacht ,  daarentegen ,  hebben  de  ge- 
■huwde  krankzinnigen  de  overhand :  zij  huwen  doorgaans 
«osger  \  worden  dan  eerst  in  burgerlijke  betrekkingen  4ü 
derzelver  wisfelingen ,  huifelijke  onaangenaamheden  »  zötf- 
geflf  jatoezij  enz«  gewikkeld  *  kramen  *  enz»  Vandaar 
de  betrekkelijk  zoo'  talrijke  weduwen  en  gefcheititge 
vrouwen  onder  dfi  waanzinnigen*  .-. : 

Onder  de  hoogere  (landen  (laan  groote  kooplied^  en 
flaatsheambten  het  meest  voor  krankzinnigheid  bloot.  Ge- 
leerden en  kunftenaars  worden  er  betreklwlyk  zdcUfflMP 
door  aangetast  ,  Allerminst  renteniert    . 

De  refuhaten  van  's  roaps  ondexzoek  z0a  9  behahr*  4fi 
reeds  genoemde,  dean 


338  RESULTATEN   VAN   EENE    STATISTIEK 

I.  Krankzinnigheid  is  geen  kind  der  befchaving,  ge- 
lijk mea  beweerd  heeft.  Zeldzaam  bij  de  Wilden  ,  is  zij 
veelvufdiger  bij  half befchaafde  volken ,  dan  in  de  meest- 
befchaafde  landen  der  aarde. 

-    2.  Zij  is  zeldzamer  in  Katholieke  en  Mohamedaanfche^ 
dan  in  Protéstantfche  landen. 

3.  Handèlftaten  leveren  de  meeste  waanzinnigen.  • 
■    4.  Zij  zijn  veelvüldiger  in  de  (leden  ,  dan  op  het  land. 

5.  De  gemiddelde  betrekking  van  krankzinnigen  tot  de 
bevolking  in  het  befchaafde  Europa  is  1:  900. 

6.  Krankzinnigheid  is  in  de  nieuwere  tijden  op  verre 
na  niet  zoo  zeer  toegenomen  ,  als  velen  beweren ;  ja ,  in 
vele  landen  is  zij  ftellig  -  verminderd. 

7.  Het  meest  in  het  oog  vallende  tijdelijke  toenemen 
van  het  getal  der  krankzinnigen  is  het  gevolg  van  alge- 
meehe  rampen,  hongersnood,  oorlog,  omwentelingen  enz. 

8.  Ze  worden  het  meest  tusfchen  het  30  en  50ite 
levensjaar  waargenomen ;  doorheen  vroeger  bij  mannen , 
dan  bij  vrouwen. 

9.  De  hoogere  ftanden  leveren  minder  krankzinnigen, 
dan  de  geringere;  en  bezigheden,  die  weinig  geest- 
infpanning  vorderen,  meer,  dan  de  omgekeerde. 

10.  Het  galachtig  temperament  is  het  meest  vatbaar 
voor  de  kwaal. 

I I .  Om  den  tijd  des  zomerzonneftands  ontwikkelt  zij  zich 
het  veelvuldigst ;  in  Januarij  en  Pebruarij  het  zeldzaamst. 

12.  Somatifche  en  pfychifche  invloeden  zijn  gelijke- 
lijk aanleidende  oorzaken ;  deze  meer  bij  mannen ,  gene 
bij  vrouwen. 

•  13.  Onder  de  ligchamelijke  oorzaken  (laan  voorafge- 
gane ziekten  —  bij  de  vrouw  met  name  verftoringen  in 
het  genitale  ftelfel  —  op  den  voorgrond. 
*r-  14.  Rampen,  armoede  en  huifelijk  verdriet  veroorza- 
ken haar  veel  dikmaler,  dan  eenigerlei  andere  pfychi- 
fche invloeden. 

15.  Bij  het  mannelijk  gedacht  zijn  manie  en  onnoo- 
zelheid  —  bjj  het  vrouwelijke ,  zenuwoverfpanning  en 
melancholie  de  veelvuldigfte  vormen  der  krankzinnigheid* 


A  DER   KRANKZINNIQENHUI2EN.  329 

16.  Van  100  krankzinnigen  genezen  doorheen  40. 

17.  Hpe  jonger  de  lijders  en  hoe  verfcher  de  gevallen 
zijn ,  des  te  talrijker  zijn  de  herftelden.  Meer  -dan  drie 
vijfden  der  genezingen  vinden  in  het  eerde  jaar  plaats. 

18.  Onder  de  verfchillende  vormen •,  geeft  de  manu 
de  meeste ,  melancholie  en  zenuwoverfpanning  eene  min 
gunftige ,  en  onnoozelheid  de  minfte  kans  op  herftel. 

19.  60  van  de  100  blijven  al  hun  leven  krankzinnig. 

20.  De  jaarlijkfche  fterfte  in  de  krankzinnigenhuizen  is 
gemiddeld  1:  10. 

21.  Onnoozelheid  telt  de  meeste  —  melancholie  de 
minde  dooden. 

22.  Gelijk  de  krankzinnigheid  in  haar  eerfte  tijdperk 
het  gemakkelijkst  genezen  wordt  ,  is  zij  alsdan  ook  het 
ligtst  doodelijk :  meer  dan  de  helft  der  fterfgevallen  vin- 
den in  het  eerfte  jaar  plaats ;  hebben  de  kranken  eenige 
jaren  doorgeftaan  ,  zoo  kunnen  zij  zelfs  een'  hoogen  ou- 
derdom bereiken. 

23.  Beroerte  en  ingewandskwalen,  tering  en  water- 
zucht zijn  de  ziektevormen ,  waaronder  de  meeste  krank- 
zinnigen bezwijken. 


BENIGE    BERIGTEN    AANGAANDE    BATTA.      Door 

j.  h.  domis  ,  Refident  van  Sourabaja.  (+) 

tSatta  ,  een  uitgeftrekt  landfchap ,  is  in  het  westelijk 
gedeelte  van  het  eiland  Sumatra  gelegen,  tusfchen  de 
rivieren  Sinkill  en  Tabyong  ,  zich  dwars  over  het  eiland 
tot  de  oostkust  uitftrekkende.  Wij  hebben  daar  geene 
bezittingen.  Te  Poudjan,  een  klein  eiland,  in  de  baai 
van  Tapanolie  gelegen ,  hebben  wij  een  post  en  bezit- 
ting. De  Posthouder  heeft  aldaar  het  gezag.  Op  den 
vasten  wal  bevinden  zich  eenige   Kampoongs,  door  ne- 

(*)  Wij  verzoeken  onze  Lezeresfen ,  dit  afgpjfelflk  ver- 
flag  ongelezen  te  laten ,  en  zouden  het ,  om  die  reden »  niet 
geplaatst  hebben,  bijaldien  ons  de  naam  des  Inzenders  de  echt- 
heid des  verhaalden  gruwels  niet  fcheen  te  waarborgen*  Rtdact. 


380         EENIOB   BBRIGTEN  AANGAANDE   BATTA. 

gen  Hoefden  geregeerd ,  die  zich  Radjas  noemen ,  een 
klein  penfioen  genieten ,  en  zich  als  aan  ons  verbonden 
hefchouwen* 

Ik  zal  hier  eenige  aanieekeningen  doen  volgen  van  hunne 
gewoonten,  welke  ik,  te  Padang  zijnde,  vernomen  heb. 

Het  is  eene  bepaalde  wet  onder  de  Bat t a's ,  dat  de 
dood  door  opeting  als  ftraf  zal  worden  opgelegd  ih  de 
volgende  gevallen:  1°.  In  overfpel.  2°.  Rooverij  des 
nachts.  3°.  In  belangrijke  oorlogen ;  dat  is  te  zeggen : 
wanneer  het  eene  District  tegen  het  andere  opftaat ,  wor- 
den de  gevangenen  opgeofferd.  4°.  In  geval  van  onder- 
linge huwelijken  in  denzelfden  (tam,  hetwelk  verboden 
is ,  omdat  zij  in  dat  geval  dezelfde  voorouders  hebben. 
5°.  Voor  verraderlijke  aanvallen  op  een  huis ,  dorp  of 
perfoon»  —  In  alle  de  bovenftaande  gevallen,  is  het  wet- 
tig ,  dat  de  voorwerpen  worden  opgegeten ,  en  wel  le- 
vend ;  dat  is  te  zeggen ,  dat  zij  niet  t$  voren  van  het 
kven  worden  beroofd.  Het  ilagtoffer  wordt  aan  een  ftok 
gebonden  9  met  zijne  armen  uitgeftrekt  9  terwijl  de  ver-» 
zamelde  Batta's  in  een'  kring  rondom  hem  geplaatst 
worden  en  het  Hoofd  het  bevel  geeft  om  het  eten  te  be- 
ginnen. De  grootfte  vijand,  wanneer  het  een  gevangene 
is ,  of*  de  beleedigde  in  andere  gevallen ,  heeft  de  eerfte 
keuze ;  en  wanneer  die  zijn  ftukje  heeft  afgefneden ,  kun- 
nen de  anderen  zoodanige  (lukken  affnijden,  als  watt- 
voor  zij  lust  en  {maak  gevoelen,  en  wel  tot  zoo  lang  als 
al  het  vleesch  is  afgepluisd  en  verflonden.  Het  wordt 
raauw  of  gebraden  gegeten ,  doch  meest  altoos  in  fam- 
bel  y  een  mengfel  van  Spaanfche  peper  (ristjes) ,  trasfie 
(verrotte  garnalen) ,  zout ,  uijen  enz. ,  gedoopt,  hetwelk 
zij  altoos  gereed  hebben.  Wanneer  de  man  een  gevan- 
gene is ,  in  den  oorlog  genomen ,  wordt  hij  op  de  plaats 
zelve  terftorid  opgegeten.  Zelfs  wanneer  hij  ook  reeds 
mogt  begraven  zijn ,  graven  zij  het  ligchaam  op ,  om 
het  vleesch  van  den  reeds  geftorvenen  te  eten ;  doch  die 
heeft  alleen  plaats  in  geval  van  oorlog.* 

Alk  geloofwaardige  Hoofden  getuigen  ook,  dat  het 


KftNtCK  'BERIGTÜN  AANGAANDE   BATTA.         381 

een  vast  gebruik  is ,  om  de  flagtoffers  niet  te  dooden  9 
vóór  en  aleer  al  het  vleesch  van  hen  is  afgefneden,  en 
wel  door  het  etende  gezelfchap ;  en  mogt  het  gebeuren  9 
dat  hij  zoo  lang  in  het  leven  blijft,  dan  treedt  het  Hoofd 
of  de  beleedigde  partij  voor  ,  fnijdt  zijn  hoofd  af  ,  het- 
welk hij  met  zich  als  een  zegeteeken  huiswaarts  brengt* 
In   geval  van  overfpel ,  is  het  den  beleedigde  vergund , 
om  één  oor  of  de  beide  ooren  te  néinen ;  doch  de  pleg- 
tigheid  mag  niet  plaats  vinden ,  of  de  nabeftaanden  ckr 
vrouw  moeten  daarbij  tegenwoordig  zijn  en  daaraan  deel 
nemen.    In  deze  en  andere  gevallen ,  waar  de  misdadiger 
veroordeeld  is  om  opgegeten  te  worden ,  wordt  hij  een 
i  twee  dagen  opgefloten  ,  om.  alle  de  inwoners  te  kunnen 
verzamelen  ,  (dat  is  te  zeggen  9  mannen.)    Alsdan  wordt 
hij  zeer  bedaard  en  in  koelen  bloede  opgegeten  9  met  even 
veel  plegtigheid,   en  misfchien  meer,  als  een  doodftraf 
in  Euhpa  wordt  ten  uitvoer  gebragt.    De  beenderen  9 
nadat  het  vleesch  is  afgefneden  9  worden  verftrooid  weg- 
gefmeten ;  het  hoofd  alleen  wordt  bewaard ;  de  hertenen 
behoorcn  aan  het  Hoofd  of  de  beleedigde  partij  9  die  de* 
zelve  gewoonlijk  in  eene  flesch  bewaart,  om  daarmede 
te  tooveren  of  iets  dergelijks  te  doen.   Zij  eten  de  inge- 
wanden niet  9  doch  houden  van  het  hart  9  en  verfchei- 
denen  drinken  het  bloed  uit  bamboezen.  De  palmen  der 
handen  en  de  zolen  der  voeten  zijn  de  fmakelijkfte  en 
gezochtfte  beetjes.    Hoe  affchuwelijk  en  verfchrikkelijk 
die  gewoonte .  ook  is  9  is  het  evenwel  de  ^waarheid  9  dat 
aan  de  uitoefening  en  de  veroordeeling  de  ernftigfte  over* 
weging  onder  hen  voorafgaat  9  en  dezelve ,  buiten  de  ge* 
vallen  van  oorlog  9  zelden  het  gevolg  is  van  eene  onmid* 
deüijke  of  perfoonlijke  wraak.    In  alle  criminele  geval- 
len worden  de   partijen  behoorlijk  gehoord  en  regt  ge* 
fproken,   en   geene  ftraf  kan  worden  uitgeoefend,  vdóf 
en  aleer  het  vonnis  op  eene  wettige  wijze  op  de  open- 
bare markt  is   uitgefproken.    Daar  verzamelen  zich  de 
Hoofden  van  de  naastbijgelegene  dorpen,  hooren  de  ge- 
tuigen ,  en  beraadflagen  over  de  misdaad  en  waar&hijnr 
IQke  fchuld  of  onfcbuid  des  aangeklaagden.  Wanneer  het 


332         EENIGK    BERIGTEN  AANGAANDE   BATTA* 

vonnis  geflagen  is ,  wordt  hetzelve  bekrachtigd  door  <te 
Hoofden  met  het  drinken  van  toeak  of  toddy  (een, 
zuur  vocht,  uit  het  fap  des  palmbooms  bereid  wordende)  j 
hetwelk  kan  worden  gelijkgefteld  met  de  onderteekening 
en  zegeling  der  vonnisfen  bij  ons.  Geene  voorbeelden 
zijn  er  bij  die  gelegenheid  van  dronkenfchap.  Het  volk 
neemt  rijst  met  zich  mede ,  om*  die  bij  het  vleesch  te 
eten}  doch  geen  gebruik  van  toeak  wordt  toegedaan. 
De  draf  wordt  altoos  in  het  openbaar  uitgevoerd.  De 
manneti  alleen  worden  bij  het  maal  toegelaten  ,  daar  het 
der  vrouwen  verboden  is,  het  vleesch  vanden  man. (men- 
fchenvleesch)  te  gebruiken  (denkelijk  uit  beduchtheid,  dat 
zij  daarop  zouden  verlekkerd  worden.)  Het  vleesch  mag 
van  de  plaats  niet  worden  weggevoerd ,  maar  moet  op 
het  oogenblik  verbruikt  worden.  Men  kan  vrij  geloo- 
ven,  dat  de  Battcfs  meer  aan  x  hunne  wetten  gehecht 
zijn  ,  dan  de  M ahorn  cd anen  aan  hunnen  Koran ;  dat  het 
getal  der  veroordeelden  zeer  groot  is;  dat,  waar  de  naam 
van  Batta  beftaat,  de  wetten  (lipt  worden  opgevolgd, 
en  dat  het  alleen  in  de  nabijheid  van  onze  bezittingen  te , 
dat  dezelve* meer  gewqzigd  of  veronachtzaamd  worden, 
hoezeer  men  echter  nog  vele  voorbeelden  zelfs  digt  bij 
onze  bezittingen  aantreft ,  getuige  het  groot  getal  fche- 
dels  van  flagtoffers ,  bijna  in  iedef  huis ,  door  een*  Batta 
bewoond,  opgehangen. 

Ten  opzigte  van  de  gretigheid,  waarmede  zij  het 
menfchenvleesch  verflinden,  is  het  gebleken,  dat,  afge- 
fcheiden  van  de  zucht  tot  wraak ,  die  wel  bij  de  eerften, 
onder  hen  beftaat,  de  helft  der  bevolking  het  vleesch 
met  fmaak  eet  en  daarover  met  genoegen  fpreekt ,  en  bij 
de  andere  helft,  hoezeer  deze  tegenwoordig  daar  geen 
deel  aan  neemt ,  menfchenvleesch  in  het  algemeen  wordt 
gehouden  fmakelijker  te  ztfn  dan  het  vleesch  van  eene 
koe ,  buffel  of  varken. 

•  De  ouders ,  wanneer  die  oud  zijn  en  zich  niet  meer  in 
ftaat  bevinden  om  voor  hun  onderhoud  te  zorgen,  wor- 
den door  de  kindere^  en  naastbeftaanden  opgegeten.  De 
Refident  van  Padang  verhaalde  mij ,  dat  zulks  niet  al* 


EENI&E    BERIGTEN  AANGAANDE    BATTA.         333 

leen  nog  het  gebruik  was  ,  maar  dat  men  de  ouders ,  die 
daartoe  door  den  familieraad  befchikt  waren,  in  een9  boom 
plaatfte ,  waaruit  <  zij  zich  dan  lieten  vallen ,  hetwelk  het 
teeken  was,  dat  de  vrucht  rijp'was  en  moest  gegeten  worden* 

Het  is  echter  ook  bij  hunne  gewoonten  in  gebruik, 
dat  de  veroordeelde,  door  den  beleedigden  perfoog  of  het 
Hoofd ,  kan  worden  vrijgefteli  van  den  dood ;  doch  dit 
(laat  geheel  aan  de  verkiezing  van  de  gegriefde  perfonen, 
die  hun  flagtoffer  kunnen  doen  opeten ,  of  wel  als  Haaf 
verkoopen ;  fchoon  de  wet  zegt ,  dat  hij  moet  gegeten 
.worden,  en  de  gevangene  dus  geheel  aan  de  barmhartig- 
heid van  zijnen  vervolger  is  overgelaten.  Wanneer  de 
veroordeelde  mogt  ontvlugten,  moet  de  zoon  dé  draf 
ondergaan.  De  Luit*,  poland  heeft  mij  verhaald » 
dat  hij  bij  den  Posthouder  te  Tapanollt  een9  jongeling 
had  gezien,  wien  dit  lot  moest  treffen,  doch  die  op 
verzoek  van  den  Posthouder,  die  zulks  vernomen  had, 
werd  vrijgegeven,  echter  onder  de  heilige  voorwaarde 
van  nimmer  weder  in  zijn  land  te  zullen  komen.  —  Vol- 
gens het  algemeen  gevoelen,  hetwelk  echter  blijkbaar 
op  eene  grove  dwaling  berust ,  lijdt  de  man,  die  gegeten 
wordt,  Hechts  eenige  weinige  oogenblikken,  en  geeft  hij  ge* 
woonlijk  maar  één'  fchreeüw,  als  men  hem  het  ooraffnijdt. 

De  Batta9s  worden  overigens  voor  eerlijke  lieden  en 
getrouwe  vrienden  gehouden.  —  Het  is  niet  onder  hen, 
dat  de  neven  rang  en  titels  erven*  Zij  trouwen  bij 
overeenkomst  der  ouders ,  en  de  oudfte  zoon  is  opvol- 
ger. Eigendom  wordt  verdeeld  $  aan  den  oudften  zoon 
en  §  onder  de  overige  zonen  en  dochteren.  Wanneer 
een  Batta  meer  dan  ééne  vrouw  heefc ,  treedt  de  oudfte 
zoon  van  de  eerfte  vrouw  op.  —  De  opperde  God  der 
Batta? s  is  genaamd  debatta  assi  a  s  s  i  ,  en  h(j 
wordt  voorondersteld  batara  goeroe  en  ma n<* 
gala  boelan  gefchapen  te  hebben ,  uitmakende  de 
mindere  perfonen  in  de  drieëenheid  van  hun  geloof.  Zij 
hebben  een'  geestelijken  Vorst,  die  algemeen  erkend  wordt-» 
ca  die  in  alle  zaken  van  algemeenen  tcgènfpoed  en  onge- 
luk geraadpleegd  wordt.    Zijn  titel  is  Sa  Singah  Mahè 

MENGELW.   1835.    NO*  7.  Z 


334  BENIGE   BERÏOTEN   AANGAAN»*    BATTA. 

Raja/2,en  hij  woont  te  Babara  in  het  District  7*4*.  Hi) 
10  een  afftammeling  van  het  oude  Mtnangkabouwfchc 
geflacht,  hetwelk  geen  beftuur  kent.  Hij  is  reeds  de 
dertigfte  afstammeling,  en  eet  geen  f  pek  noch  drinkt  toeak. 
Aan  hejn  wordt  eene  bovennatuurlijke  magt  toegekend.  — 
Het  alghabet  is  ^  door  oatabdatae  en  datae 
c  a  b  i  ingevoerd. 

Mr*  ward  zegt,  dat  hij  in  de  Batta's  een  vreed- 
zaam en  bedaard  volk  heeft  gevonden ,  en  veel  meer  aan 
pen  geregeld  beftuur  onderworpen ,  dan  velen  vooronder- 
ftellen ,  fchoon  hun  beftuur  van  eenen  zonderlingen  aard 
i$,  Hij  werd  aldaar  zeer  goed  ontvangen ,  en  heeft  zich 
intf  Mr.  bürtow  in  het  District  Salcndang  eenige  da- 
g«9  opgehouden.  Meer  dan  3000  raenfchen  waren  verza- 
meld om  hen  te  zien.  Zij  ftonden  vier  uren  lang  op 
eene  verhevene  plaats,  twaalf  voeten  hoog,  om  zich 
te  laten  befchouwen.  Dagelijks'  kwamen  er  van  onderfchei- 
deae  Districten  de  inwoners,  om  hen  te  komen  zien. 
3\j  befchouwden  hen  als  Goden,  vereerd»  hen,  en 
*jj  badden  over  de  behandeling  van  de  Batta%s  niet  te 
klagen.  Mr,  «urton  was  zoodanig  met  het  volk  en 
Und  ingenomen ,  dat  hij  zich  met  zijne  vrouw  en  kinde- 
ren aldaafr  heeft  nedergezet  en  er  fcholen  heeft  opgerigt ; 
doch ,  nadat  hij  eenige  fcholen  had  daargefteld  en  eenige 
vrucht  van  zijnen  moeijeljjken  arbeid  begon  te  pluk- 
ken, zijn  bij  en  zqn  gezin,  als  fl^gtoffers  van  het  kli* 
maat ,  bezweken. 

*.  Het  gunftig  onthaal ,  hetwelk  de  Heeren  w  a  a  d  en 
*  u  &  T  o  n  in  de  Battafche  landen  genoten ,  hebben  fe» 
dert  verfcheidene  Zendelingen  uitgelokt ,  om  ook  die  lan» 
den  te  gaan  bezoeken ;  maar  zij  zijn  zoo  gelukkig  niet 
geweest.  In  het  begin  van  1834  is  ee#n  Franfchc  Zen- 
dëtipg  naar  Tapan$lic  vertrokken ,  om  de  Basta's  te  be» 
keeren;  doch  is  aldaar  fppedig  geftorven,  en  men  onder- 
ftcjt^dat  hij  vergeven  is.  Een  ongelukkiger  lot  beeft  de 
twee  Amtrikaanfche  Zendelingen  henry  lyman 
eq  s a  m u £ l  muns o n  getroffen,  die  eveü  vóór  mijne 
komat  te  Padang  derwaarts  waren  vertrokken ,  en  die 


BENIGE  BEMGTEN   AANGAANDE   BATTA.  336 

in  de  maand  Juli)  van  dit  jaar  oók  aldiar  zgn  opgege- 
ten ,  hebbende  beiden  hunne  vrouwen  te  Batavia  achter- 
gelaten. De  jongen,  of  bediende,  die  gelukkig  ontko- 
men is,  heeft  mij  het  volgende  verhaald: 

Niejtegenftaande  dat  men  hun  dat  reisje  had  afgeraden  , 
en  de  Posthouder  van  Tapanolit  en  de  Radjas  van  de 
Kampoongs ,  op  den  vasten  wal  gelegen ,  hun  alle  moge- 
lijke gevaren  hadden  doen  zien,  die  met  hunne  onderneming 
zouden  gepaard  gaan ,  bleven  zij ,  als  verkondigers  van 
Gods  woord,  bij  hun  genomen  befluit  volharden,  daar 
zij  geen  ander  oogmerk  hadden  dan  om  goed  te  (lichten. 
Zij  kregen  dien  ten  gevolge  een  paar  oppasfers  met  zich 
en  volk  om  hun  goed  te  dragen.  Naauwelijks  een  dag 
reizens  van  Tapanolit  zijnde,  verklaarden  de  Hoofden 
aldaar  hun  ftellig ,  dat  zij  gevaar  liepen  van  vermoord  te 
zullen  worden,  wanneer  zij  hunne  reize  vervolgden ,  daar  hij 
hun  geene  de  minde  zekerheid  kon  bezorgen ,  omdat  de 
Districten  vijandig  waren.  Dit  echter  mogt  almede  niet 
'  baten ,  en  zij  gingen  op  reis.  ^ 

Naauwelijks  een  paar  uren  Van  de  Kampoong  verwij- 
derd zijnde ,  ontmoeteden  zij  eene  verzameling  200  k 
300  mannen,  die  op  hen  vuurden  en  één  der  Zendelin- 
gen troffen.  Zij  kwamen  toen  met  geweld  aanloopen , 
maakten  zich  van  hun  beiden  meester,  bonden  deneenen, 
en  verdeelden  het  ligchaam  van  den  anderen ,  die  getrof- 
fen was,  onder  de  aan  wezenden,  zoodat  ieder  een  (tukje 
van  hem  bekwam.  Dit  moest  de  jongfte  Zendeling, 
samusl  MUN80N,  aanzien,  die ,  nadat  men  daar» 
mede  gereed  was ,  werd  medegevoerd ,  om  terftond  in 
de  Kampoong  gemeenfchappelqk  opgegeten  te  worden. 
De  bediende  had  dit  alles  gezien  en  is  toen  gevlugt, 
hebbende  zijn  leven  te  danken  aan  de  bijzondere  be- 
moeienis, die  zij  met  den  Zendeling  hadden,  uit  vrees 
dat  die  zoude  ontkomen.  —  Dit  voorval  heeft  te  Pa* 
dang  diepen ,  indruk  gemaakt ,  en  de  algemeene  veront* 
waardiging  opgewekt  tegen  een  volk ,  dat  bij  elke  gele- 
gfifibtiid  toont,  dat  zij  ware  kannibalen  zijn*    Welk  een 

Z  2 


336         ERMGÜ   BSfUGTEN   AANGAANDE   BATTA. 

verfchrikkelijk  iets,  bij  zijne  volle  kennis  zijnen  vriend 
dien  wreeden  dood  te  zien  ondergaan ,  met  de  zekere  be- 
wustheid, dat  hem  datzelfde  lotte  wachten  ftond !  Hij  had 
zijnen  ouderen  vriend,  op  reis  zijnde,  nog  aangeraden 
om  terug  te  keeren ;  doch  deze  vond  zijne  vrees  niet  ge- 
grond, als  niet  kunnende  vooronderftellen ,  dat  zij ,  die 
in  vrede  Gods  woord  kwamen  verkondigen ,  gevaar  zou- 
den loopen  om  vermoord  te  worden* 

De  Heer  b'oyel,  te  Padang ,  ontving,  juist  toen 
ik  daar  was ,  hunne  goederen ,  en  ik  zag  nog  twee  brie- 
ven op  de  tafel,  die  zij /een  paar  dagen  vóór  hun  ver- 
trek van  TapanoliCj  aan  hunne  vrouwen  te  Batavia 
hadden  gefchreven ,  ,om  met  de  eerfte  gelegenheid  der- 
waarts verzonden  te  worden*  Welk  eene  tijding  voor 
die  echtgenpoten !  Hoezeer  zal  haar  alsnu  de  Christe- 
lijke Godsdienst  te  (lade  komen,  die  weldadige  leer , 
waarvoor  hunne  mannen  als  Martelaren  geftorven  zijn ! 


TAFEREELEN    UIT     HET   MAATSCHAPPELIJK    LEVEN    DER 
NOORD-AMERIKANEN. 

{Vervolg  van  bl.  190.) 
De  Boardings.    Weldadigheid.    Reis  naar  Pkiladelphia. 


Mijr 


jn  echtgenoot  had  mi)  naar  Pkiladelphia  befcheideo.  Wij 
zouden  aldaar  den  zomer  doorbrengen ,  en  dan  ia  den  herfst 
naar  het  zuiden  trekken ,  om  er  verder  ons  geluk  te  beproe- 
ven. Ik  had.  dus  met  den  eerden  Mei  onze  gehuurde  wo- 
ning verlaten.  Wij  namen  nu  vooreerst  ons  verblijf  in  eene 
dier  herbergen ,  welke  hier  in  menigte  zijn  en  boardings  ge- 
noemd worden*  De  boardings  verfchiilen  van  de  andere  lo- 
gementen flechts  daardoor,  dat  de  gasten  in  dezelve  onder- 
ling kunnen  verkeeren  en ,  behoudens  de  welvoeglijkheid , 
huifelijken  omgang  hebben;  terwijl  de  goede  toon  eischt,  dat 
•in  Amerikaanfeke  logementen  (hotels)  mannen  en  vrouwen1 
geftrengelijk  van  elkander  verwijderd  blyven.  Hoe  voornamer 
men  zich  voordoet,  des  te  meer  leeft  men  in  kloosterachtige 
afzondering;  en  bierdoor  omftaat  een  wedgver,  die  meer- 


/ 


TAFEREELEN  UIT  NOO&D-AMERIKA.  337 

malen  koddige  tooneelen  veroorzaakt.  De  vrouwen  be- 
wonen den  eenen  vleugel  van  hec  huis,  hare  mannen,  zo- 
nen, broeders,  vrienden  den  anderen;  twee  verfchillende 
farlours  dienen  tot  eetzalen  en  voor  gezellig  onderhoud.'  In 
de  boardings  is  een  vertrouwelijker  omgang  geoorloofd.  Ge* 
heele  familiën ,  en  dikwerfs  zelfs  de  rqkften ,  leven ,  gemaks- 
halve of  om  andere  redenen ,  jaren  lang  in  zoodanige  berber- 
gen ,  en  vormen  op  deze  wijze  meer  of  min  een  befloten 
gezelfchap.  Hier  is  het  mogelijk ,  kennis  te  maken*  In  de- 
selfde fpreekzaal  vergaderen  alle  de  gasten ,  en  zijn  van  den 
morgen  tot  den  avond  bij  elkander.  J)e  Dames  brengen  hare 
handwerken'  mede;  de  Heeren  kaauwen  tabak  en  lezen  de 
nieuwspapieren.  Soms  is  er  onder  dezelven  een  fnaak,  die 
door  eene  geestige  aanmerking  een  gefprek  weet  aan  te  van- 
gen. De  vrouw,  die  eenig  werk  medebrengt,  geeft  hier- 
door te  kennen,  dat  zy  tot  het  gezelfchap  behoort.  Ja,  dit 
is  een  teeken  t  dat  men  haar  aanfpreken  mag ,  en  zelfs  niet 
behoeft  te  fchromen ,  met  haar  te  boenen.  Een  Ameri- 
kaansch  Gentleman ,  die  zijne,  wereld  verftaat,  legt  het  er 
fteeds  op  toe,  dat  de  fchoone  telkens  gelegenheid  erlange, 
om  -met  hare  geestvermogens  te  fchitteren ;  waarvoor  hem  ge- 
woonlijk dan  ook  hare  dankbaarheid  tot  belooning  verftrekt. 
Eenige  oefening  is  voldoende,  om  in  deze  fóort  van  gees- 
tigheid zeer  bedreven  te  worden,  dewijl  veelal  dezelfde 
kunstjes  ter  bereiking  van  hetzelfde  doel  dienen.  Hier  worde 
niet  gebreid.  Met  borduurwerk  en  andere  fijne  vrouwen- 
bandwerkjes  overftroomt  Frankrijk  de  Vereenigde  Staten, 
zoodat  die  goederen  zeer  laag  in  prqs  zijn  en  voor  gemeen 
gehouden  worden ;  maar  het  naaijen  van  wit  katoen  en  lin- 
nen kost  veel ,  en  is  gevolgelijk  in  aaniien.  Fatfoenlijke  lie- 
den kunnen  er  zich  dus  mede  bezig  houden ,  hetgeen  dan 
ook  gewoonlijk  na  het  ontbijt  plaats  heeft ,  en  aan  de  Hee- 
ren foms  doffe  tot  een  boenend  gefprek  opleven,  „  De 
Ladies  zijn  heden  zeer  vlijtig,''  ?egt  een  Fashionable ,-  terwijl 
hij  voor  den  fpiegel  treedt  en  z^jne  broek  hooger  optrekt. 
Hfl  krftgt  geen  antwoord ,  doch  vervolgt :  „  Onze  Reve* 
renden  (Weleerwaardigen)  hebben  het  toch  r egt  goed;  ik  krijg 
zin*  om  ook  een  Geestelijke  te  worden.  Ik  bemerk  zoo 
even,  dat  de  draagbanden  mij  het  hemd  beginnen  door  te 
fljjten,".  De  vrouwen  zetten  een  ernftig  gezigt;,  maardefpre- 
ker  nadert  tot  eene  derzelven  en  grijpt  haar  werk  aan,  dat 
evenwel  hem  uit  de  hand  gqrukt  wordt.    Hierop  heeft.de 


388  TAFERHELEN  UIT  HST  MAATSCHAP PSXtyK    LEVEN 

volgende  woordwisfeHng  plaats:  „  Dat  is  zeker  eèn  hemd 
voor  Manheer  uw*  man?"  —  n  Neen,  Manheer  1"  —  „Dot 
voor  een*  Weleerwaarden  f*  —  „  Ook  niet;  bet  is  kerklin* 
nen."  —  „  L*aat  dat  zijn;,  het  is  toch  een  hemd,  dat  zie 
ik/1  •**»  „  Gij  vergist  u,  Mijnheer!  Gij  zijc  heden  in  eene 
vrolijke  luim."  —  „  Ik  ben  zoo  luimig,  om  te  willen  wedden, 
dat  bet  een  hemd  is."  —  „  Mgnheer!  gij  drijft  de  fcberts 
te  ver $  gij  wilt  mq  in  verlegenheid  brengen ,  maar  ik  zal  u 
befchamen :  het  is  noch  een  hemd ,  noeh  kerklinnen ,  maar 
een  kusfenfloop."  Terwijl  zij  deze  woorden  (preekt,  trekt 
zij  de  mouwen  van  bet  hemd  naar  binnen,  naait  fpoedig  met 
groote  (teken  de  halsopening  toe ,  fpringt  op ,  en  houdt  bet 
hemd  aan  het  opéne  ondereind  omhoog ,  om  met  een*  zege- 
pralenden blik  haar  werk  aan  het  gezelfchap  te  tooaen.  Eene 
luide  toejuiching,  onderfteuud  door  bet  daverend  (lampen 
van  dertig  gelaarsde  voeten ,  (trekt  toe  bewijs  va»  de  voile 
goedkeuring  der  mannen.  De  vrouwen  geven  aan  bare  fpot- 
zucht  lucht  door  een  gelach ,  dat  de  fchertfer  zeer  befchei- 
den.  zich  laat  welgevallen.  Eene  geheele  maand  lang  blijft 
deze  zinrijke  uitvlugt  met  het  boofdkusfen  het  onderwerp 
des  gefpreks.  Men  bewondert  die  geestigheid ,  bootst  dezelve 
met  eenige  kleine  wijzigingen  na ,  en  herhaalt  zulks  gedurig; 
tadegegevene  omftandigheden  was  bet  m|j  zeer  aangenaam , 
dat  ik  berigt  kréég,  om  naar  Philadelphia  te  vertrekken; 
waait  dit  gemeenfchappei$k  ieven  wilde  mij  vofflrekt  niet 
bevallen,  Ik  miste  fteeds  den  eigen  haard  en  den  kleinen , 
maar  aangewuacn  kring  der  gezelligheid,  dien  ik  eindelijk 
gevonden  had,  en  waarin  ik  ondervond,  dat  onder  de  Mn* 
Ttrken  ook  voortreffelijke  nenfehen  en  goede  gezelfchappes 
zijn ,  welke  ons  fchadeloos  dellen  voor  al  her  kwade ,  dfct 
men  onder  den  grooten  hoop  aantreft.  Hoe  meer  moeite  au 
het  gekost  heeft,  dezelve  op  te  zoeken,  des  te  fmartelijker 
valt  de  fchekUng.  Dar  het  hier  te  lande  zoo  moeflelfjk  fr, 
vrienden  te  maken,  ligt  in  den  aard  der  omftarnHghede»; 
wast  onder  de  menigte  vreemdelingen,  dife  telkens  aanto- 
men,  zijn  maar  al  te  veel  gevlugte  misdadigers  en  fortuin* 
zoekers,  die  wegens  hunne  bedriegerijen  niet  vertrouwd 
ktmpen  worden.  Deze  vinden  hier  wel  een  vrij  verWijf; 
maar  de  naam  van  vreemdeling  en  het  Amtrihaanfvhe  karak- 
ter maken  het  voor  hetr  zeer  moegelijk ,  om  voort  te  komen: 
Met  zoodanige  Heden  ito  éénexx  rang  geüeftf  te  wonfcn,  vaft 
zeer  hard,  maar  \%  tèn  deele  ook  toe  te  fchrfltefr  aan  dfc 


DER  NOORD'AMSRIKANEN.  319 

oifcftendigbeld ,  dat  niemand  naar  een'  pas  of  bewijs-  van  goed 
gedrag  worde  geVratgd.  De  Amerikaan  meent  fchieï  in  eiken 
vreemdeling  een*  ellendeling  fe  zien,  die  door  zijne  vlngc 
uit  zijn  vaderland  ftilzwijgend  bekentenis  van  zijne  fchuld 
doet.  In  een  geheel  ander  licht  befchou wc  men  de  inlandfche 
knfistvlijt ;  de  Amerikaan  meent  alle  de  ondernemingen ,  welke 
hg  met  uitzigt  op  winst  doet ,  te  kunnen  regtvaardigen  voor 
de  wet ,  waaraan  hij  zich  onderwerpt ,  en  daarom  hondt  &# 
dezelve  voor  betamelijk.  Mislukken  zijne  plannen  en  loopt  hec 
ten  ergfte ,  zoo  beeft  hij  zich  vergist  en  het  fpei  verloren) 
maar  ign  geweten  blijft  zuiver  en  onbevlekt,  als  zijn  naton. 
Zjjüe  bedoeling  wa»  geen  bedrog ,  maar  winst  ,•  en  daarin  ligt 
bet  onderfcheid ,  dat  men  op  alle  vreemdelingen  zeer  fcherp 
toeptst.  Evenwel  zqn  er  ook  reeds  gevallen  voorgekomen; 
welke  misfehien ,  herhaald  wordende ,  déze  nhvlugten  allengs 
minder  gemakkelijk  voor  bedriegers  zullen  maken,  eü  diü 
efcoe  betere  behandeling  van  den  eerlijken  vreemden  reiziger 
ten  gevolge  hebben. 

Alle  mogelijke  en  uitdenkbare  policiemaatregèlen  hebben  , 
toe  dnslange ,  de  ftraatbedelarij  in  Europa  fchier  nergens  kun- 
nen tffTebaffen ;  maar  de  Amerikaan  beroemt  zich ,  dac  men 
in  zfrt  land  geene  bedelaars  Vindt;  dit  is  letterlijk  waar,  cto 
heeft  zijnen  grond  alleen  in  hunne  vaste  gewoonte,  om  op 
ftraat  nooit  in  den  zak  te  tasten.  Niets  ter  wereld  w*ref 
in  ftiac*  hen  daarvan  af  te  brengen,  en  tegen  (louteren  ia- 
drang  befchennt  hen  de  wet;  waagt  de  ellenclige  aan  hunne 
detir  te  kloppen,  zoo  opent  zich  voor  hem  terftond  Het 
gevangenhuis. 

Ik  heb  veel  gehoord  e»  gelezen  van  de  weldadige  inrigtfo* 
gen,  welke  hier  zouden  beftaan;  mij  zijn  er  Hechts  weinige 
*  bekend,  welke  aan  het  doel  beantwoorden,  offchoon  er  geer 
vele  zoogenaamde  Maatfchappijen  der  Weldadigheid  beftaafe, 
welke  ónder  het  toeztgc  en  beftuur  van  vrouwen  gevormd 
worden.  Bij  de  Voorzatter  van  zoodanige  Committee  ef  CW* 
rit}  vergaderen  tweemaal  's  weeks  de  leden  van  het  getel- 
(fcbbp ,  welke  onder  elkander  als  eerfte  en  tweede  Vïte-preft* 
dmter  êeGretareife  >  fprekeresfen ,  opzieneresfen  enz.  eoz. 
titel  en*  rang  hebben.  Enkel  uit  liefdadigheid  verledigen  zty 
zich ,  om  uit  oude  lappen  kleedingftukken  van  den  zónder-' 
flngftett  fmurie  ce  vervaardigen.  Menige  vrouw  offert  cte  op 
feftoot  gettaakte  feekeningen  van  hare  dochter ;  eene  *nda* 
4mngr  Wlfs  een*  onden  kanarievogel  met  deszelfs  kool.   A8* 


840  TAFEREELEN  Ü1T  HET  MAATSCHAPPELIJK  LEVEN 

% 

deze  goederen  na  moeten  een  voordeele  der  armen  verkocht 
worden.  Bij  elke  zamenkomst  wordt  'berigt  gegeven. van 
alles ,  wat  er  ingekomen  is';  voorts  doet  de  Voorzitter  eene 
aanbeveling ,  om  naar  hulpbehoevenden  om  te  zien ,  en  zij 
fluit  de  vergadering.  Die  last  nu  ware  ligt  te  volbrengen ; 
want  ofTchoon  de  ellende  wei  niet  op  alle  flraten  in  het 
openbaar  rondloopt ,  zoo  verfchuilt  dezelve  zich  ook  geens- 
zins in  donkere fluiphoeken:  integendeel, de ongelukkigenJieb- 
ben  hier  hunne  verzamelplaats ,  en  dit  is  de  fchoonfte  en  be* 
koorlpfte  plek  in  New-Tork. 

Aan  het  einde  der  ftad ,  tegenover  de  groote  havenplaats , 
onder  de  lommer  der  boomen,   liggen  op  het  gras  honder- 
den menfehen,  die  in  langen  tijd  geen  brood  hadden,  om  te 
eten  —  ongelukkigen ,  welke  onbewegelijk,  met  de  wanhoop 
op  het  gelaat,  naar  den  hemel  ftaren,  en  dat  op  eenè  plaats, 
Bwling-green  genoemd ,  die  tot  eene  aangename  wandelplaats 
als  gefchapen  fchijnt.    Maar  de  Amerikanen,  zijn  geene  lief* 
hebbers  van  dit  vermaak.    Zelden  ontmoet  men  hier  eenen 
wandelaar ,  behalve  foms  een9  fchrijver  van  eene  kolenmijn- 
onderneming  of  van  een  kantoor  voor  landerijen',  of  een*  he- 
fteder van  dienstboden ,  of  welligt  een*  anderen  vaderlander 
(in  den  Amerikaanfchen  zin  des  woords),  die  fluipswijze 
door  de  lanen  gaat,  om  nieuwe  offers  op  te  loopen,  of  het 
beflaan  der  reeds  in  ellende  gedompelde  lieden  eenige  dagen 
te  rekken,  terwijl  hij  hen  door  een  paar  dollars  verleidt, 
om  naar  hun  land  brieven  te  fchrijven,  welke  het  hooge 
loon  en  den  gemakkelqken  arbeid  in  de  kolenmijnen,  den  be- 
nïjdenswaardigen  toeftand  der  landbouwers,  en  het  gelukkige 
lot  der  dienstbaren,   hunne  aangename  en  vriendfcfaappelijke 
betrekking  tot  kunne  peeren ,  of,   gelijk  men  het  hier  uit- 
drukt ,  van  de  helpen  tot  derzelver  verzorgers ,  fchetfen.  Een 
enkele  J>rief  van  dien  aard  kan  foms  twintig  en  meer  huis. 
gezinnen  tot  landverhuizen  bewegen.  Rekent  men  dezelve  door 
elkander  elk  op  vijf  perfonen ,  zoo  brengt  hunne  landing  een 
bedrag  van  driehonderd  dollars  ia  de  kas  van  het  Hospice  of 
Rtfuge;  en  wat  zij  verder  nog  medevoeren,  ftrekt  altijd  het 
land  tot  voordeel.    Tevens  wordt  het  arbeidsloon  lager  van 
wege  de  menigte  der  ledige  handen ,  en  de  Amerikaanfche 
nijverheid  levert  des  te  voordeeliger  uickomften. 
.  De  reis  naar  Philadelphia  is  op  een'  fchoonen  dag  zeer 
aangenaam.    Men  betaalt  vier  dollars ,  en  gaat  des  morgens 
«eigen  zes   ure  op  eene  welingerigte   ftoomboot ,  waar  men 


DE*  NOORD-AMfiRIKANRN.  341 

fteeds  «en  talrqk  geeelfchap  van  fraai  uitgedoste  Heeren  e» 
Dames  aantreft ;  want ,  gelflk  reeds  gezegd  is  ,  de  (loomboo-/ 
ten  vervangen  hier  de  plaats  van  fatons  ?n  «ijn  eene  foort  ^an 
ongemaskerde  redoutes.  De  kajuit  is  het  rendezvous  der  fc**- 
monde ,  en  fomwijlen  ook  der  verliefden ,  welke  gewoonlijk, 
bier  hnnne  avonturen  aanvangen,  die  dan  verder  in  de  bomer» 
dingt  voortgezet  worden.  Elk  dezer  vaartuigen  heeft  ,%be«i 
balve  de  fierlyke  tent  op  het  verdek ,  eene  kajuit,  voor  «ta 
Heeren  en  eene ,  voor  de  mannen  ontoegankelijke ,  voor  de 
Dames,  eene  gemeenschappelijke  eetzaal  en  een, paar  Jtleed- 
kamers ,  waarin  de  genen ,  welke  niet  behoorlijk  gekleed  aan 
boord  komen,  terftond  gaan,  zich  laten  feberen  en  het  haar, 
opmaken ,  bok  wel  van  linnen  verwisfelen ,  en  eerst ,  nadat 
zfi  de  meestmogelijke  zorg  aan  hunnen  opfehik  befteed  heb* 
ben ,  onder  het.  overige  reisgezelfcbap  verfcbijn'en. 

De  pakgoederea  worden  vóór  op  het  fqhip  op  eenen  J#op 
geplaatst.  Een  ieder  moet  dus  op  het  zijne  pasfen*  Daarop 
Js  dan  ook  op  de  plaatfen,  waar  men  aanlegt,. waar  er  rei* 
zigers  uitgaan  en  anderen  inkomen ,  het  gedrang  naar  dat  ge- 
deelte van  het  (chip  zeer  grpót,  en  eene  verwisfeling  vaa 
goederen  heeft  niet  zelden  plaats*  Deze  vermaningen  worden 
gewoonlijk,  fchoon  foms  eerst  na  verloop  van  maanden,  her** 
fteld ;  want  er  is  zeldzaam  een  voorbeeld,  dat  er  opzejteljjke 
ontvreemding  plaats  heeft.  Nooit  hoorde  ik  van  een*  echte» 
Amerikaan ,  dat  hij  geftolen  bad.  Daden ,  welke  voor  de  wet 
draf  baar  zijn ,  begaat  hij  niet  ligt.  Hoogst  zeldzame  geval* 
len  der  üitbarfttng  van  woeste  hartstogten  uitgezonderd,  big- 
ven  wil  en  bedoeling  bij  hem  in  zekeren  zin  (leeds  onder** 
worpen  aan  den  eisch  van  het  burgerlijk  regt ,  oflehoon  da& 
ook  zijne  zedeleer  daarbij  niet  die  van  eenen  confüciüs 
is.  Maar  de  Amerikaan  heeft  te  veel  zelfvertrouwen ,  #ip 
van  eenen  vreemde,  althans  om  van  eenen  Chinees  te  leeren,< 

De  Amerikanen  reizen  gaarne  met  de  ftoomboot.  M^n  be- 
merkt fpoedig ,  dat  zij  zulks  gewoon  zijn.  Ieder,  heeft  z^ne 
reisgoederen  in  een  klein  koffertje,  dat  mep  geroafck,eüjk;Opt 
der  den  arm  neemt.  Niemand  heeft  meer  linnen.,  b#  zj^fc, 
dan  een  half  dozijn  van  etks ,  en  flechts  één  pak  kteedsreaw 
Dus  zijn  dan  ook  alle  koffers,  tot  op  het  blikken  plaatje, 
waarop  de  naam  des  eigenaars  (laat ,  volkomen  gelijk.  Nier 
zoo  geheel  eenvoudig  en  natuurlijk  vercoonen  zich  de  Amtri^ 
Ju?nen ,  van  wat  gedacht  of  (land  zij  ook  zijn  stagesteen 
opzigte  van  de  zorg,  die  zij  aan  het  hoofd  hefteden; :' 2* 


3tt  TAFEREELEN  UIT  HET  MAATSCHAPMLUK  LEVEN 

doen  alle  moeite»  oni  te  verhoeden,  dat  de  verwotstingeti 
des  rijds  aan  dit  blootgestelde  gedeelte  des  ligchczms  merk* 
baar  worden.    Overal  in  het  land  ziec  men  derhalve  gladde 
tronièn  met  goede  tanden ,  en  nooit  iemand  zofader  hoofd* 
haar.  Barbiers,  tandmeesters ,  haarfngders  en  kappers  hebben 
een  voordeelig  beroep.    Deze  lieden  zijn  algemeen  geachc  es 
by  ieder  welkom.    Men  kan  met  een  goed  gevolg  esfenees , 
p&mades9  ctime  céleste,  eau  des  Odalitquet  en  vooral  haaf 
invoeren;  wam  het   vertier   van  deze  dingen  is  ongemeen 
groot,  en  de  kwistigheid  der  Amerikanen  kent  op  dit  pont 
gtaie  grenzen,  wanneer  de  waar  Hechts  aan  hunne  grillige 
begeerte  voldoet.    Ik  ken  Gentlemen ,  die  200  d&llars  voor 
een77/y#-coer  betaald  hebben,  en  ik  weet  van  Ladies  ttCaar^ 
ie$tewn9  die  zich  uNew-Tork  laten  fr$/eren9  dat  wil  zeggen, 
die  wekelijks  van  daar  met  de  pakketboot  hare  fierlijk  opge* 
maakte  lokken  es  krullen  krijgen,  en  ter  zelfde  (lede  weder 
hi  onfe  laten  brengen.    Daar  zullen  er  misfehien  rijft,  die 
hieraan  M)  de  duizend  dollars  in  het  jaar  te  kovte  leggeft. 
Een  Europeaan  zou  welligt  denken ,  dat  ffletf  voor  zoo  veel 
gtfds  de  beste  kamenier  kon  houden;  maar  die  zijn  kier  niet. 
Het  oatbreekt  wel  geenszins  aan  perfonen,  è\t  zoodanige 
dtenften  zonden  Willen  doen  *  doch  zulks  komt  niet  overeen 
met  de  gefteldheld  eener  Amerikaanfehe  huishouding,  en  de 
gewone  praalzucht  zonde  er  hare  rekening  ook  niet  bij  vinden. 
Men  weet  hier  van  geene  eigenlijke  kameniers  en  huis- 
knechts.    B$  buitengewone  gelegenheden,  bij  groote  thee* 
gezelfcfcappen   en    andere   partijen   bewijst  de  frifeur  zift» 
dlenften  bij  den  epfefeik  der  vrouwen,  en  wel  eens  meer, 
dan  begaanbaar  is  met  welvoegelijkbeW.    De  mannen  late* 
kunne  goederen  in  de  zoogenaamde  kleedkamer  brengen,  eü 
worden  hier,  naar  mate  van  de  mindere  of  meerdere  kost* 
baarheid    der  esfenees  en  der  overige  verjongingsmMdelefl , 
voer  een'  halven,  voor  een  of  voor  twee  dbitars  ht  mode- 
gefefeen  herfebapen.    Men  houdt  gewoonlijk  Hechts  een*  mor- 
figeo  Neger  —  ook  nog  wel  eens  eene  dienstmaagd;  dik* 
w%H   ontbreekt  deze.     Men  ziet  alsdan  wel  eens  de  rgk- 
ft* Ladfts,  met  eetf  fierlQken  rietbezem  in  de  zachte,  met 
fijne  landfthoenen  -  voorziene  hatid ,  in  den  vroegen  morgen 
l«r  ftof  van  <te  (baat  in  het  midden  derzelve  zeer  netjes  op 
etwnboop  -vegen;  terwijl   Mpheer,  haar  gemaal,  in  éètf 
gttoten  kerf,  vleeseh,  visdi,  kreeften,  oesters  enz.  vin  de 
iÜSrks  baak;  en  zoodanige  Heden  leven  alhier,  volgens  «te 


DftR  NOORD-AMERIKANEN.  3U 

beerfchende  den^wyze,  toch  op  een'  beogen  voet,  zoo  *# 
hun  gaofche  huis  maar  mee  konbare  tapeten  belegd  hebben, 
en  jaarlijks  eene  goede  Tom  aan  tandmeescer  ui  friftur  betalen. 

Niemand  verwonjdere  zich,  dat  ik,  van  eene  reis  gewa* 
gende  ,  weder  op  huifelijke  zaken  en  gebruiken  kom ;  men 
kan  met  regt  zeggen ,  en  zoo  worde  bet  ook  hier  befchonwd, 
dat  de  Amerikanen  op  de  üoomboot  eigenlijk  te  buis  zjjn.,  ' 

De  pakkaadje  der  Dames  vereischt  wat  meer  ruimte,  dia 
diederHeeren,  dewijl  de  vrouwen  gewoonlijk  eenige  hoeden* 
dooien,  bq  zich  hebben.  Den  fraaiften  hoed  heeft  elke  yro**rf 
op  het  hoofd,  wanneer  zij  op  het  verdek  komt;  maar-  zoo* 
dra  zq  naar  beneden,  in  de  kajuit,  gaat,  pakt  zq  denzelieen 
In  de  daarvoor  gereed  (laande  ledige  doos  %  al  is  het  ftecht* 
ook  voor  den  tjjd  van  vjyf  minuten.  Het  is  b^na  oogelarfet 
l£k,  hoe  dikwerf  een  pronkhoed  bier  weggeborgen  en  weder 
voor  den  dag  gehaald  wordt. 

Met  den  klokflag  van  zes  wovdt  er  gebeqgeld.  ~De  boot 
geraakt  in  beweging»  en  fnelt  (huig  voort  in  het  bogtige 
kanaal  tiisfchen  Staten-Isjawd  tn>New-J*rfe$*  Met  yerwojH 
derlUke  vlugheid  en  behendigheid  ontwijken  de  fQkepen.eb 
kander  'm  deze  enge  ruimte.  Wanneer  twee  ftoewboote* 
elkander  ontmoeten ,  ziet  de  verbaasde  nieuweling ,  die  vo<*f 
de  eerfie  maal  met  zoodanig  vaartuig  reist ,  hoe  ze  elkandft 
naderen  en  geweldig  tegen  elkander  fchqnen  te  zullen  bei» 
feo*  maar,  terw$l  hij  vol  verwondering,  op- het  hem  oaffft» 
wone  fchouwfpel  ftaart ,  z\jn  de  üchepen  reeds  met  vlugge 
vaart  ontweken.  De  reis  wordt  dus -ongehinderd  voortgezet» 
Verrukkelijk  is  het  gezigt  over  het  omringende  landfehap» 
waarin  vele  fraaije  buitenplaatfen  van  grooteren  of  kleineren 
ontvang  langs  de  rivier  liggen.  Gaarne  zou  men  beide  oevers 
te  gelijk  befchouwen;  maar,  terwijl  men  een  ©ogenblik  naar 
bet  westen  ziet,  heeft  men  aan  de  oostzijde  reeds  veel  vw> 
hMeo  ~~  men  zou  dan  hei  vliedende  landfcl*apr  wel  wilk3* 
Ophouden  en  de  kracht  van  den  (loom  verlammen*    ,  < 

Ne  verloop  van  een  paar  u*ea  komt.  men  te1  New^Mtum* 
*$k  eaa*  en  de  fchoonflte  nacnurtooneelen ,  welk*  een,  laodr 
Schap  van  rnim  zes  DmtCche  m$ien  (in  eene  rqgt*  $&  t> 
nomen)  kan  opleveren,  zjjn  voor  onze  oogen  voerhtygef&aj^ 
even  alsof  men  in  eene  kijkkas  had  gezien,  waarin  4e  ffr 
fèhUderde  voorwerpen  elkander  m*.  *pa  ve*l  fitheid  opioV 
gen,  dat  de  oogt*  eindelijk  vermoeid  wotdw  e»«eafe4M* 


844  TAFEREELEN  UIT  HET  MAATSCHAPPELIJK  LEVEN 


Men  heeft  op  dit  reisje  zich  over  niets  te  beklagen ,  dan  dar 
hetzelve,  bij  fcboon  weder  althans,  veel  te  fchielijk  gaat. 
-  In  New-Brurtswijk  ftaan  wagens  gereed,  die  ieder  negen 
tor  twaalf  perfonen  opnemen  en  met  vier  of  zes  paarden  be- 
fpannen  zijn.  Men  verheugt  zfch  over  deze1  afWisfeling,  en 
hoopt  nu,  bij  minderen  fpoed,  iets  meer  met  gemak  te  zul- 
len kunnen  zien.  Doch  men  vindt  zich  teieurgefteld.  Wa- 
gens en  wegen  zijn  Hecht.  Zoo  gaat  het  dan ,  onder  het  ge- 
raas van  vijftien  tot  twintig  rijtuigen ,  over  fteenen  en  ftrui- 
ken,  over  hoogten  eir  laagten,  op  een9  harden  draf,  tot  aan 
de 'naaste  pleisterplaats,  Kingston.  Hier  heeft  men  nu  we- 
der veel  moeite,  om  op  den  gereed  (taanden  wagen  de  regte 
plaats  te  krjjgen.  Het  fpeet  mij  geenszins,  dat  wij  van 
Bntóswtjk  zoo  fpöedig  móésten  vertrekken;  want  het  is  eene 
morfige  en  akelige  ftad.  Liever  zou  ik  in  Kingston  een  wei- 
nig vertoefd  hebben;  maar  dat  men  het  allériieffte  ftad  je 
Princeton,  hetwelk  naauwelijks  eene  Duitfche  mijl  vi&Kings- 
ton  ligt,  in  zoo  groote  haast  doorrijdt,  is  waarlijk  te  be- 
treuren. Dit  aardige  ftadje  bezit  een  prachtig  gebouw,  het 
Collegium.  Het  ruime  plein  voor  hetzelve  is  door  hooge, 
etfwaaféige  boomen,  overbljjffelen  van  Amerika1 s  oorfpron- 
ketijke  wonden ,  overfchaduwd.  Dit  gezigt  treft  te  meer , 
daar  men  Hechts  -  zelden  iets  van  dien  aard  in  dit  werelddeel 
atnfchouwt.  De  Amerikaan  duldt  nergens  boomen,  althans 
geene  ouden,  rondom  zijne  woning  of  in  de  nabijheid.  Deze 
afkeer  van  boomen  is  oorzaak ,  dat  de  fchoone  oevers ,  langs 
welke  tóen  op  deze  reis  komt ,  "nog  veel  fraaijer  en  fcbilder- 
achtiger" zouden  kunnen  zijn,  zoo  er  eenige  zorg  voor  plant- 
foen  wiérd  gedragen. 

«De  kapitein  van  de  ftoomboot  was  zoo  vriendelijk,  dat 
bij  mij ,  op  mijn  verzoek ,  met  mijne  beide  kinderen  in  den- . 
zelfden  wagen  en  op  dezelfde  bank  plaats  bezorgde.  Eene 
Engetfche  Dame,  welke  met  ons  reisde,  moest,  tot  haar 
groot  verdriet ,  gteheel  alleen  onde>  Negers  zitten.  Daar  dit 
rit!  hier  te*lande  vóór  een  teeken  van  de  uiterfte  minachting 
wordt  gehouden,  en  bovendien  niet  ieder  die  Afrikaanfcke 
tfitwafenHng  kan  verdragen,  was  de  vrouw  over  deze  be- 
Mndeüng  zoo  gevoelig,  dat  zij  tranen  Hortte.  Gaarne  zon 
*ty  een  afzonderlijk  rijtuffc  gehuurd  hebben;  maar  hiertoe 
Vond  zij  geen  e  gelegenheid,  daar  alle  paarden  reeds  voorde 
*tt*fgGrr,v  welke  zich  op  de  ftoomboot  bevonden,  waren  be- 


DZR  NOORD-AMERIKANEN.  345 

fproken.  De  gemeenfehap  tusfehen  New-Tork  en  Fhiladtl- 
phia  19  zoo  levendig,  dat  er  nog  eene  tweede  onderneming 
beproefd  heeft  kunnen  worden ,  die  te  lande  een*  aanmerke- 
1  ij  ken  omweg  maakt.  De  vracht  van  dezelve  is  een1 'dollar 
.  minder;  maar  de  vaartuigen  zijn  niet  zoo  goed  en  de  wegen 
nog  Hechter.  De  Engelfche  Dame  kon  geene  paarden  be- 
komen, noch  hare  fpijt  verkroppen.  Het  was  kwaadwillige 
en  kleingeestige  volkshaat  van  den  Amerikaan ,  die  haar  dit 
verdriet  aandeecj. 

Ik  had* het  beter  met  mijn  gezelfchap  getroffen»    Tegen 
mij   over  zaten  drie  Gentlemen ,   welke  een  ten  uiterfte  be» 
fchaafd  voorkomen  hadden.    Eerst  bleven  zjj  binnen  de  gren- 
zen van  koude  hoffelijkheid  en  van    zekere  welvöegelijke , 
eenigzins  (lijve  terughouding.    Allengs  werden  zij  vriende- 
lijker en  gemeenzamer.    Zij  zeiden  de  eene  aardigheid  na  de 
andere»  en  deden' blijkbaar  veel  moeite,  Om  zeker  doel  te 
bereiken.     Ik    bemerkte    zulks,    doch    hield  mij,  alsof  ik 
niets  begreep.    Hun  oogmerk  was,  dat  wij  over  en  weder, 
naar  Amerikaanfche  wijze ,  gebruik  van  elkanders  zitplaatfen 
zouden  maken.    Zij   verlangden  namelijk,  dat  ik  en  mgne 
kinderen  de  voeten  tegen  de  bank,  waarop  zij  zaten,  mog- 
ten  zetten ,  en  daarentegen  toeftaan ,  dat  de  drie  Heeren  op 
geiyke  wijze  een  fteunpunt  van4  onze  bank  maakten.  Maar  ik 
kon  tot  eene  voor  mij  zoo  ongewone  en  in  mijn  oog  zoo  onwel* 
voegelijke  plaatfing  niet  befluiten,  en  bleef  dus  onverbiddelijk. 
Eindelijk  breidde  een  der  Heeren  zijne  armen  naar  beide  zijden  . 
uit  ,v  vlak  voorbij  het  aangezigt  zijner  geburen ,  klemde  zijne 
handen  aan   beide  kanten  van  den  wagen  vast ,  en  bleef  in 
deze   zonderlinge  houding ,  tot  dat  wij  ftiihielden.    De  ach- 
ter diens  uitgeftrekte    armen    zittende    reizigers  verdroegen 
deze  onaangenaamheid  zondej^  het  minfte  blijk  van  verdriet. 
Ik  van  mijnen  kant  handelde  met  mijne  zitplaats,    als  de 
Amerikanen  met  hunne  huurhuizen  op  den  eerden  dag  vaa 
JYÏei ,   en  bewaarde  dus  mijn  regt ,  tot  aan  Trenton ,  aan  de 
rivier  Dalaware*  de  laatfte  pleisterplaats  te  land.    Toen  wij 
hier  kwamen ,  fchënen  onze  drie  reisgenooten  naanwelps  te 
.kunnen  gaan ,  en  zij  bereikten  met  moeite  de  ftoomboot ,  die 
ter  Hond  naar  Phiiadelphia  afvoer.    Een  hunner  ware  zeker 
ce.  laat  gekomen,  had  niet  een  der  Negers ,  die  hunne  refe- 
goederen  overbragten,  den  Gentleman  op  zijnen  kruiwagen 
genomen  en  zoo  aan  boord  bezorgd.    Nu  ftrekten  zq  zteh 
in  de  kajuit  op  de  zachte  zitplaatfen  uit ,  en  bielden  de  voe. 


M6  TAFEREELEN  ÜIT  HET  MAATSCHAPPELIJK  LEVEN 

een  regt  in  de.  hoogte.    Met  de  armen  krulfettngs  over  de 
borst  geflagen ,  bleven  de  drie  lijders  fn  deze ,  hun  behsj^e- 
lijke 9  zonderlinge  houding,   en  riepen  van  tijd  tot  tijd,    nu 
eens  om  rum ,  dan  weder  om  brandy ,  terwijl  zfl  herhaalde 
malen  eene  pnrtm  tabak  in  den  mond  (laken.    Zy  dronken 
lustig  en  werden  nu  allengs  weder  levendig. 
•    Hadden  de  vroeger  voorbijgefnelde  oevers  mij  verrukt ,  ik 
vond  die  van  den  Delaware  boven  alle  befchrijving  fchoon  ; 
en  evenwel  werden  dezelve  nog  door  de  boorden  van  den 
Susquehanna  overtroffen.  Daarbij  zijn  de  Amerikaanfche  ftroo- 
men  bijzonder  gefchikt  voor  de  fcheepvaart,  en  wel  met  na- 
me voor  de    ftoombootvaart.     Dezelve  hebben  eene'  onge- 
meene  breedte  en  diepte.    Nergens  ziet  men  zandvlakten  9 
die  tot  in  het  water  zich  uittrekken  en  voor  banken  of  on- 
diepten doen  vreezen.    Het  fchoonfte  plantengroen  fpiegelt 
zich  in  den  droom ;  langzaam  rollen  de  golven  in  de  diepe  , 
overal  gelQke  bedding,  en   er  is  flechts  geringe  infpanning 
van  krachten  noodig,    om  de  rivier  op  te  varen.     Zware 
vrachten  worden  ook  met  zeilfchepen  tegen  den  droom  op. 
gevoerd ,  en  de  Amerikaan  zal  nooit  de  hand  aan  iets  an- 
ders, dan  het  roer,  flaan.  Men  moet  het  bekennen:  Amerika 
is  een  fchoon  land  ,  en  Penfylvanii  zeker  het  fchoonfte  ge- 
deelte ,  alhoewel  New-Jerfey  voor  den  lusthof  van  de  Ver* 
eenigde  Staten  wordt  gehouden.  Wanneer  men  hier  de  groot- 
fche  natuur  befchouwt  en  dan  op  de  kleinheid  van  den  mensch 
ziet ,  roept  men  onwillekeurig  met  s  c  h  i  l  l  e  &  uit : 

/         Die  fVelt  is  f  voltkommen  überatt, 

IV*  der  Mensch  nicht  hinkommt  mit  ftiner  Quah 

Penfylvauiê  is,  volgens  opgave  der  aardrijkskundigen  alhier, 
bjjna  even  zoo  groot  als  de  Staat  New-Tork,  maar  heeft  om- 
trent een  derde  inwoners  minder.  Evenwel  fchijnt  het  den 
reiziger  meer  bevolkt  toe,  dewijl  het  aangename  lucbtgeftel, 
de  meestal  vruchtbare  grond,  de  menigvuldige  groote,  we- 
lige grasvelden ,  en  bijzonder  de  in  geregelde  bunnen  bijeen 
gebouwde  woningen  een  vrolijker  en  volkrijker  voorkomen 
aan  het  land  geven,  dan  de  enkele,  verftrooide  huizen  hl 
dan  Staat  New-Tork,  van  welke  men  niet  kan  gistën,  tot 
wat  dorp  ze  behooren ;  terwijl  er  ook  nog  (treken  zijn ,  waar 
men  dagen  leng  in  bosfehen  of  kale  woestenijen  kan  omdwa- 
len,  zonder  eenige  hut  te  vinden.    Onder  de  landelijke  ver- 


DER  NPORPfAMBRIKAMftfr.  $47 

t^lgven  aan  de  boorden  ven  den  Deiawart  munt  vooral  dat 
yan  den  Graaf  PR  survilliers  nit,  wat  aanleg  en  voor- 
treffelijke  bebouwing  aangaat.  Hec  park  is  fleeds  voor  ieder 
open,  en  worde  veel  door  lieden  ulc  Philadelphia  bezocht, 
naroeUik  door  de  aldaar  wonende  vreemdelingen.  Men  aan* 
fchouwt  de  fchoone  villa  %  wanneer  men  naauwelüks  een 
half  uur  van  Trenton  verwijderd  is ,  in  de  nabijheid  van  hec 
ftedekeu  Bordertown.  Die  (maak  voor  bet  landleven  heeft, 
fcjw  dit  oord  niet  doortrekken ,  zonder  te  denken :  Hier  h 
hec  goed  eene  hut  te  bouwen.  Doch  de  hutten  of.  hoeven 
alhier  zijn  ware  lusthoven ,  voorwerpen  van  de  grootde  weel* 
de ,  en  behooren  in  eigendom  aan  de  rijkde  lieden.  Die  zoo- 
danig landgoed  bezit ,  is ,  om  in  de  taai  des  lands  te  fpre- 
ken  ,  een  groot  man.  Brengt .  iemand  geen  vorftetftk  vermo- 
gen mede ,  zoo  moet  hij  dit  genot  zich  ontzeggen ;  wane  de 
jpr*J3  van  een  aldus  gelegen  landgoed  en  de  kosten  van  on- 
derhoud bedragen  eene  f  om,  waarvoor  men  tePsrifi,  Londen 
of  fV«non  ook  bij  uitftek  goed  zou  kunnen  leven» 

(Het  vervolg  hierna.*) 


CHINRSCHE  WtfZR  VAM  YISCHVANCtfT  DOOR  WATERRAVRN. 

13e  Cormortnt,  of  waterraaf ,  behoort  tot  een  gedacht  van 
watervogels ,  dat  wel  vijftien  verfchillende  foorten  telt.  Het 
onderfcheidende  kenmerk  derzelveu  beftaat  in  den  bijzonderen 
vorm  der  pooten.  De  voorde  teen  is  de  langde,  met  een  fmal 
Yliea  voorzien ,  terwijl  het  zweravlies  breed  en  dik  is ;  de 
achterde  teen  is  half  zoo  lang  als  de  middelde ,  en  alle  heb- 
ben  breede,  kromme,  doch  niet  fcherpe  klaauwen,  en  de 
middelde  teen  is  als  getand,  ten  .einde  de  gladde  prooi,  mee 
welke  zich  deze  vogels  voeden ,  hun  niet  ontflippe.  De  wa- 
terraaf is  een  uitftekend  zwemmer  en  duiker ,  en  vliegt  even 
goed ;  en  de  vraatzucht ,  van  welke  zij  zelfs  baren  naam  ont- 
leent ,  houdt  de  bijzondere  eigenfehappen ,  waarmede  de  na- 
tuur haar  heeft  hegaafd ,  om  haren  razenden  honger  te  ver- 
zadigen, in  gedurige  werkzaamheid.  Zoodra  de  waterraaf 
hare  prooi  ontdekt ,  fchiet  zij  op  dezelve  toe  met  verbazende 
fnelheid ,  en  heeft  die  terdond  gepakt ,  door  middel  van'  de 
zaagswgze  Inkervingen  van  den  middelden  teen.  Met  behulp 
van  den  anderen  poot  brengt  zij  den  visch  naar  de  opper- 


348  CHINKICHE  WtfZE  VAN  V1SGHVANGST 

vlakte  des  waters,  en  flingert  denzelven  behendig  omhoog  ^ 
een  einde  dien  bij  'den  kop  te  kunnen  opvangen ;  waardoor 
zfl  dien  kan  verzwelgen,  zonder  dat  de  vinnen  eénigen  weder- 
ftand  bieden.  Dé  ftrót  van  de  waterraaf  heeft  de  eigenfehap 
van  zich  aanmerkelijk  te  kunnen  uitzetten ,  bijaldien  eenige 

•#  hinderpaal  in  het  binrienflikken  zich  opdoe.  De  waterraaf  is 
Zeer  gezellig ,  en ,  behalve  in  den  paartijd  ,  ontmoet  men  ze 
meest  bij  troepen ,  dikwijls  ook  in  gezelfchap  van  andere  wa- 
tervogels ,  die  zij  niet  beleedigt ,  ten  zij  hare  gulzigheid  haar 
aanzet ,  om  aan  dezelve  hunne  prooi  te  ontgrisfen.  Van  wege 
haren  Jjver  en  goed  geluk  in  de  vischvangst ,  worde  van  de- 
zelve partQ  getrokken  in  een  ander  element,  op  gelijke  wijze 
als  van  die  van  den  valk.    Faber  heeft  zulks  befchreven. 

.  „  Wanneer  men ,"  zegt  hg ,  „  de  waterraven  van  de  plaats  , 
waar  men  baar  houdt  opgefloten ,  naar  de  vischwateren  wil 
overbrengen ,  blinddoekt  men  haar ,  opdat  z|j  onderweg  niet 
fchuw  worden.  Ter  beftemde  plaatfe  gekomen ,  ontdoet  men 
haar  van  de  kap ,  en ,  om  het  onderde  van  den  hals  een*  Ie-» 
deren  riem  gebonden  hebbende,  ten  einde  zij  den  gevangen* 
visch  niet  doorzweigen ,  werpen  zij  haar  in  de  rivier.  Zij 
duiken  terftond  onder ,  en  vervolgen  daar  den  visch  geruimen 
tijd,  met  verworiderlqke  vlugheid.  Denzelven  gegrepen  heb- 
bende ,  komen  zij  wéér  boven ,  en ,  dien  zachteljjk  mee  de 
fneb  drukkende  j  flikken  zij  dien  door.  Wanneer  elk  van  haar» 
op  die  wijze ,  vijf  of  zes  visfeben  binnen  heeft ,  roepen  de 
eigenaars  haar  wéér  tot  zich  op  hunne  vuist,  aan  welke  roep- 
ftem  zij  gereedetigk  gehoor  verleenen ;  en  de  een  na  den  an- 
der' geeft  nu. al  den  gevangen9  visch  terug,  alleen  eenigzins 
gekneusd  door  de  eerfte  neep  bij  het  grijpen.  Het  visfehen 
gedaan  zijnde ,  zetten  zij  de  vogels  op  bet  boord ,  maken  den 
ftrik  om  hunnen  hals,  los,  zoodat  de  gemeenfehap  met  de 
maag  herfteld  wordt ,  en  werpen  hun ,  ten  loon ,  een  deel  der 
prooi  toe,  namelijk  aan  elk  een  of  twee  visfehen,  welke  zij 
behendig  opvangen  in  den  val.'* 

De  vischvangst s  hier  door  faber  befchreven,  is  finds 
lang  in  onbruik  geraakt  in  Engeland  9  maar  wordt  nog  heden 
in  CMn*  uitgeoefend.  De  Chinefche  waterraaf  is  donker- 
bruin van  boven,  beneden'  wit,  met  bruin  gevlekt  en  witten 
hals.  Lr  comte  vermeldt  deze  vischvangst  der  Chinezen, 
op  hunne  nieren,  aldus:  „  De  Cormorants  zijn  daartoe  op- 
geleid* even  als  patqjabonden  en  valken,  en  één  manykanr 


DOOR  WATERRAVEN.  349 

gemakkelijk  een  honderdcel  befturen.  De  visfeher'  brengt  hen 
mar  bet  meer,  en  plaatse  ben  op  bet  boord  van  zijn  vaartuig, 
waar  'zij  (Hl  blflven  zitten  en  geduldig  zftn  bevel  afwachten. 
Op  de  gefchikte  plaats  gekomen,  vliegt  elk  hunner*  op  het 
eerst  gegeven  teeken,  naar  onderscheiden  kant,  ter  vervul- 
Ung  van  de  hem  opgelegde  taak.  Vermakelijk  is  het,  te 
zien ,  met  welk  eene  fchranderheid  zjj  het  meer  als  't  ware 
onder  zich  deelen,  wanneer  zij  aan  het  werk  zijn*  Zij  vliegen 
rond,  dompelen  onder,  komen  honderdmaal  weer -boven,  tot 
dat  zjj  eindelijk  hunne  prooi  betrapt  hebben.  Zij  grijpen  die 
dan  met  den  bek  in  het  midden,  en  brengen  die,  zonder  mis- 
fen ,  aan  hunnen  meester.  Als  de  visch  te  groot  is ,  ver* 
leenen  zij  elkander  wederzijds  bjjftand;  de  een  vat  hem  bjj  den 
kop ,  de  ander  bij  den  Haart ,  en  zoo  brengen  zij  denzelven  ge* 
zameniyk  naar  de  boot.  De  visfeher  (leekt  hun  na  een  van 
zijne  lange  roeiriemen  toe,  op  welke  zij  zich  nederzetten,  en, 
van  hunne  vracht  ontheven,  vliegen  zij  terftond  wéér  weg, 
om  hunne  jagt  te  hervatten.  Zijn  zij  vermoeid," hy  laat  hen 
-  eene  poos  uitrusten;  maar  nooit  worden  zij  gevoed  vóór  dat 
hun  werk  volbragt  is.  Op  deze  wijze  zorgen  zij  voor  een' 
rijkelijken  disch  ;  maar  hunne  natuurlijke  gulzigheid  kan  zelfs 
door  opvoeding  niet  bedwongen  worden.  Daarom  hebben  ztf 
altijd,  terwijl  zij  visfehen,  een'  ftrik  om  def  hals,  om  te 
voorkomen,  dat  zij  hunne  prooi  verzwelgen,  naardien  zij 
anders  op  eens  zicbzelve  zouden  verzadigen,  en  hunne  jagt 
(laken ,  zoodra  zij  hunnen  buik  gevuld  hadden." 


NIEUW  BEWJJS  VOOR  HET  BESTAAN  VAN  DEN  DUIVEL. 

Uit  JVurtemberg  wordt  berigt,  dat  zeker  Geleerde,  jus- 
tus  kerner  genaamd  en  vermaard  door  zQn  geloof  aan 
magnetifche  fpokerijen,  onlangs  zijne  ontdekkingen  in  de  Gees- 
tenwereld vermeerderd,  en  met  den  levenden  Satan,  die  in 
bet  ligchaam  van  eene  melkmeid  en  van  meer  dergelijke  per- 
fonen  was  gevaren",  eene  zeer  vertrouwelijke  kennis  heeft 
gemaakt.  Z\jne  ontdekking ,  dat  er  heden  ten  dage  nog  wer- 
kelijk van  den  Duivel  bezetene  lieden  zijn ,  wordt  door  hem 
in  zeker  gefchrift  openbaar  gemaakt ;  en  een  Profesfor  in  de 
Filozofie  te  Tubingen,  de  Heer  escrenmaver,  zoekt, 
in  een  bijvoegfel,  de  mogelijkheid  en  werkelijkheid  van  dit' 
mengblw;  1835.  no., 7.  Aa 


S&O     NIEUW  BBWtf*  VOOR  HIT  BESTAAN.  VAN  DEN  DUIVEL. 

bezetene  wSigeerlg  ie  beween.  n  In  de  natnur  ;•  zegt 
deze  bange  alles*  zeer  harmonisch  met  de  wetten  der  rede 
te  zamên;  doch  boven  de  natuur  woont  God  in  een  geheel 
eigen  licht,  werwaarts  de  rede  zich  niet  kan  verheffen.  Op 
gelijke  wijze,"  meent  hg ,  „  heerscht  onder  of  beneden  de  na- 
orar,  in  het  rijk  der  duisternis,  de  Duivel,  die  even  aria 
om  de  rede  zich  bekommert.  De  verfchflnfelen  derhalve, 
welke  de  Duivel  veroorzaakt,  wanneer  hg  in  het  iigchaam 
,**  een'  mensch  vaart,  hebben  alzoo  fteliig  plaats,  offchoon 
de  rede  die  niet  weet  te  verklaren.  Daar  zijn  dan  iuderdaad 
bezetenen,  en  de  wijsgeeren  hebben  ongeluk,  dat  zij  met  re- 
deneringen  daartegen  zich  verzetten." 

He  Heeren  rernrr  en  eschenma  ter  fchijnen  dos 
zeer  vertrouwd  te  zjjn  met  de  kringen,  welke  buiten  ózrede 
en  de  natuur  liggen.  Daar  echter  niemand  genoodzaakt  wordt 
hen  derwaarts  te  volgen,  is  het  waarfchjjnlijk ,  dat  verreweg 
het  grootfte  gedeelte  des  menfcbelijken  geflachts,  hetwelk 
niet  in  Bedtam  of  Charentm  te. huis  behoort,  weinig  gene- 
genheid  zal  betoönen ,  om  *ich  van  deze  nieuwe  getuigen 
dea  Duivels  te  laten  leeren,  maar  liever  binnen  de  grenzen 
der  natuur  met  een  weinig  gezond  menfchenverftand  willen 
blijven*  Iwusfchen  is  deze  bijdrage  niet  zoo  geheel  onbe- 
Hragrqk.  Één  ding  althans  kan  er  ons  ten  duidelijkfte  uk 
blijken;  namelijk,  dat  de  dikwerf  hoog  geprezene  verlichting 
en  beschaving  der  tegenwoordige  eeuw  waarlfck  nog  niet 
xeer  verre  zijn  gevorderd,  daar  zelfs  wgsgeeren  met  zoo- 
danige ftellingen  voor  den  dag  durven  komen.  Mogt  toch 
ieder  zich  wachten ,  en  nooit  van  bijgeloof  tot  ongeloof  of 
van  ongeloof  tot  bygeloof  overflaan  1 


JEZUITEN. 


Volgens  eene  in  hallê  uitgekomene  opgave ,  telt  het  Ge- 
nootfchap  der  Jezuiten  thans  4684  leden,  waaronder  992 
Priesters.  In  Zuid-  en  Noord-Amerika  (in  Mexico ,  Mary- 
land,  Misfiury  enz.)  bedraagt  het  aantal  hunner  zendelingen 
145.    In  Engeland  en  Ierland  werken  er  169. 


AAN  DEtf  RlDACtEUR.  ffl 

Aan  den  Redacteur  der  Faderümdfihe  Letteroefeningen* 

We!  Rdd  Heer!  -      } 

Bedrieg  ik  mij  niet,  dan  behaaMe  op  den  Mes  Mei  C9Q5  dt 
in  ons  Vaderland  zoo  hoog  gefchatte  Dichttreaf*  pet  HO- 
nel  la  mobns,  in  nog  jeugdigen  leeftijd ,  voor  de  eerfie 
maal  eeneti  uitgeloofden  gouden  eereprtfs ,  later  door  vele  an- 
dere openlijke  bekrooïiingen  van  haren  arbeid  opgevolgd. 
Voorzeker  is  het  weinigen  gegeven ,  aan  tiulk  eene  vérMjjc 
dende  omftandigheid  na  een  tijdsverloop  van  vijftig  jaren  te 
mogen  gedenken ;  en  hoe  genoegelflk  moet  het  der  achtiog- 
waardige  Jonkvrouwe  niet  zjjn  ,  dit  Hooggeqjde  te  beleven , 
en  op  den  blijden  feestdag  een  gedenkteeken  op  te  rigten  met 
het  opfchrift:  Tot  hiertoe  heeft  de  Heer  geholpen  t  Maar 
ook  voor  hare  betrekkingen  en  vrienden  ia  de  •  derde  dezer 
maand  een  aandoenlijke  feestdag;  en  waarom  zou  dezelve  bij 
onze  Landgenooten  niet  in  aangenatne  gedachtenis  zijn?  Aan 
boe  velen  toch  is  de  rijkbegaafde  Vrouw ,  door  hare  tak 
rijke,  altijd  onderhoudende,  leerzame  en  nuttige  gefchriften 
en  zangen ,  niet  dierbaar  geworden ;  hoe  velen  gevoelen  zich 
aan  haar  niet ,  in  menigerlei  opzigt ,  verpligt ;  én  wa^r  is 
het  Nederlandsch  huisgezin,  waarin  de  lieve  kleinen  den' 
naam  niet  ftamelen  van  haar,  die,  vooral  voor  de  jeugd, 
zoo  aanhoudend ,  zoo  doeltreffend ,  zoo  aangenaam  en  nuttig 
tevens  werkzaam  wast 

De  overweging  van  dit  een  en  ander  deed  my  hèÖuitén, 
het.  hiernevens  gaande  gedicht  Uw  Ed. ,  ter  plaatfing  ia  uw 
geacht  Tijdfcbrijft ,  aan  te  bieden.  Welligt  is  de  bijzondere 
gelegenheid,  die  tot  deszelfs  vervaardiging  aanleiding  gaf, 
ook  voor  het  algemeen  -niet  onbelangrijk,  en  zullen  velen 
onder  nujjne  Landgenooten  zich  vereenigen  met  de  gevoelens 
en  gewaarwordingen ,  welke  ik  in  dit  gedicht  heb  pogen  uit 
te  drukken.  Zeker  is  het ,  dat  velen ,  bij  wie  de  naam  vat 
moe ns  ia  zegenend  aandenken  is  en  blijven  zal,  zich,  ne- 
vens mij ,  zullen  verblijden  over  het  zeldzame  geluk ,  waarin 
de  waardige  Dichteresfe  zich  op  dezen  bigden  feestdag  maj 
'verheugen  ,  onder  de  dankbare  herinnering  vafl  zoo  vele  God- 
delflk*  gunstbewijzen,  die  het  treurig  gemit,  dat  Zij,  federt 
haren  jeugdigen  leeftijd,  in  het  cdetfté  onder  de  zintuigen, 

Aa2 


S53  AAN  DEN  REDACTEUR. 


ondervinden,  In  200  menig  opzigc  hebben  verzacht 
eo  drageltfk  gemaakt. 

Overigens  befchouwe  een  leder  de  nevensgaande  regelen 
alt  een  welmeenend  offer  der  vrlendfchap  en  kunstliefde ,  aan 
echte  verdlenften,  reine  deugd  en  ^arme  godsvrucht  gebragt, 
en  als  eene  opregte  hulde,  welke  wij  zoo  gaarne,  als  Ne- 
derlanders ,  aan  beroemde  Landgenooten  toewijden^ 

Met  alle  achting  heb  ik  de  eer  mij  te  noemen , 

Wel  Edel  Heeri 
Amfierdan  9  Uw  Ed.  dienstv.  Dienaar 

den  lften  Mei.  1835,  w.  h.  warnsinck,  bz. 


OP  HIT  VIJFTIGJARIG  HOOGGETJJDE 

VAN  MEJONKVROÜWE 

IBTRONELLA    MOENS, 

BEN  3den  bui  1835. 

vjTduk ,  driewerf  geluk ,  Vriendin  1    Sinds  vijftig  jaren 
Blinkt.  Phebus*  lauwer  om  uw  hoofd, 
En  't  welig  groen  van  tak  en  blflren 
Is  door  de  magt  des  Jpjds  niet  van  zijn  fchoon  beroofd. 

De  gouden  glans,  die  toen  uw  Her  omdraaide, 
Praalt  thans,  voor  aller  oog,  met  ongedoofden  gloed, 

En  de  eerepalm ,  die  eens  uw  jeugd  behaalde , 
Strooit  de  ouderdom ,  lofzingend ,  voor  uw*  voet. 

Nooit  trok  dat  fchoon,  nooit  trof  die  glans  uwe  oogeft; 

Voor  U  bleef  zelfs  de  dag  gehuld  in  donkren  nacht ; 

Uw  blik  aanfchouwde  nooit  de  Lente  in  al  haar  pracht, 
En  (traalloos  was  voor  U  het  goud  der  ftarrenbogen : 

Maar  *t  oog  der  ziel  zag  door  dat  nachtfloers  heen ; 
't  Gevoel  verhief  uw*  geest  ver  boven  de  aardfche  kluister  ; 
De  fcbepping  lag  voor  U  in  Eden's  morgenluister, 

Zoo  als  zij  fchaars  voor  't  ftoflijk  oog  verfcheen. 

Tot  Priesteres  gewijd  in  Phebus'  heiige  koren , 
Hebt  gy  de  lier  befnaard  voor  ftWare,  Goede  en  Schoon'; 

Voor  God  en  't  Vaderland  deedt  Gij  uw*  lofzang  hooren  \ 
Voor  Liefde  en  Vrlendfchap  klonk  uw  zllvren  citertoon. 


OF  HET  HOOG GETTJDE   VAN  P.  MOENS.  H>9 

Aan  Deugd  en  Menfcbenmin  bfagt  Gij  uwe  offeranden;. 

BU  't  ruifchen  van  uw  lied  verdwenen  leed  en  fmart, 
En,  deed  ukheemsch  geweld  hier't  vuur  des  krijgs  ontbranden,- 

Dan  zongt  Gij  Bato's  kroost  d'alouden  moed  in  vt  hart. 

Hoor ,  Edle !  hoor ,  hoe  U  de  grijzen  danken 

Voor  zoo  veel  troost,  voor  zoo  veel  levensvreugd! 
Hoor,  Brave!  hoor  die  kinderlijke  klanken  1 

Zij  prijzen  U ,  als  Leidsvrouw  voor  de  Jeugd. 
Zóó  kan  geen  goud ,  zóó  kan  geen  lauwer  kroonen ! 

Gg  hebt ,  in  *t  ftof ,  voor  hooger  fpheer  gezaaid ; 

Eens  rijst  de  dag^  eenmaal  wordt  de  oogst  gemaald  , 
En,  m oen s t dan  zal  *t geluk  van  duizenden  U  loonen. 

Thans  ziet  Gij  niét,  hoe  blijde  elks  blik  U  groet 
Op  't  gouden  feest ,  aan  uwe  zij9  verzameld ; 
Gij  hoort  alleen  het  lied,  dat  U  de  erkentnis  ftamelt , 

Alleen  d'opregten  wensch  van  't  U  verknocht  gemoed  :• 
Maar  eenmaal  zult  gij  zien ,  wat  hier  géene  oogen  zagen ; 
Eens  naakt  de  ftond ,  door  U  zoo  lang  verwacht ; 
Dan  fcheurt  voor  U  de  fluijer  van  den  nacht, 
En  ft  hemelscb  licht  zal  glansrijk  voor  U  dagen» 

Dal)  fiere  geen  lauwerkroon,  die  U  een  wereld  gaf,. 
De  kruin,  door  gouden  gloor  en  zilvren  glans  omgeven; 

Neen,willig  Haat  Ge  aan  de  aard',wat  de  aard'kon  fchenken^afv 
Dan  praalt  Gij  met  een4  palm ,   gekweekt  in  hooger  dreven , 

En  zingt  het  zegelied  op  lijden ,  dood  en  graf; 
Dan  erft  Gö,  't  ftof  te  groot,  onfterftfik,  eeuwig  leven, 

En ,  waar  de  Seraf  knielt ,  vervuld  met  hemelzin , 

Stemt  Gij  met  milton's  lied  en  k  l  o  p  s  t  o  c  k's  juichtoon  in ! 

Dat  uitzigt  zij  de  kroon,  die  meest  deez'  dag  kan  fleren, 

De  bron  der  zielevreugd ,  waarvan  uw  boezem  blaakt ,; 

De  hoop ,  die  U  dit  uur  voor  altoos  heilig  maakt ! 
Heil  U !  —  Eens  zult  Gij  't  feest  van  uw  verlosfing  vieren. 

Dan  is  het  leed  getorscht ,  dan  is-  de  fmart  verzacht , 
En  elke  wensch  vervuld ,  die  ziel  en  zinnen  llreelde ; 
Dan  is  uw  heil  volmaakt,  en,  in  die  zaalge  weelde, 

Dankt  Gij  Gods  liefde,  zelfs  voor  uwen  aardfichen  nacht» 

't  Weldadig  licht,  door  God  in  U  ontftokeü, 
Hebt  Gij  aan  't  Goede  en  Schoone,  aan  aller  heil  verpand; 


?ty  OP  Q£T  HOOGOETUPft  VAN  F,  1IQ&K*. 

Eens  wacht  U  daarvoor  't  loon,  tal  beier  Vaderland, 
De  fchooufte  bloem»  in  booger  fpheer  onUokea; 
Eens  zullen  daar  uw  geurig e  offers  rooken 
Van  dank  en  lof,  op  't  banaltaar  ontbrand; 
En,  wac  al  druks  en  leeds  U  hier  de  borst  doorgriefde, 
Hierboven  oogst  gij  't  beü  vim  Godsvrucht,  Deugd  en  Liefide. 

Daar  prangt  de  boei  der  f  man  't  gevoelvol  harte  niet; 
Daar  fma*kt  Gij  niet*  daa  vreugd»  verkwikking,  ruat  en  leven; 
Daar  zal  cqrnblia,  als  Rngol,  U  omzweven* 

Daar  zingt  uw  Hartvritndin  U  'c  zalig  welkomlied; 

Daar  zal  de  ryke  bron,  die  uk  Gods  liefde  vliet, 
Het  reinst  genot  der  aarde  in  vreugd  te  boven  ftreven ; 

Daar  juich  ik  eens,  ontboeid  aan  de  aardfche  rampwoestijn, 

En  voet  mee  U ,  Vriendin  1  dat  wij  onfterflijk  zijn. 

Vier  thans»  qtw  jubelfeest,  met  hemelvreugde  in  't  bart  I 
Gocfc  liefde  onthield  U  vee],  maar  heeft  ook  veel  gefchonken. 
Haast  Ls  de  Iftdenakerk,  door  U  ea  mij ,  gedronken, 

En  eindeloos  geluk  vervangt  de  korte  fmart. 
Haast  is  de.  pelgrimfchap  en  't  teed  der  reis  vergeten , 

En  't  driemaal  heilig  klinkt  van  harp-  en  citerfnaar. 
Een  onverftoorbaar  heil ,  een  vreugd ,  niet  af  te  meten , 

Heeft  Goé  on»  toebereid ,  en  wacht  ons  eenmaal  d*6r. 

ia,UHJHl  v    '!  \'\-  '>    ">  '     "  '  '    '  

TO0N£&LANgKJ?aieN  EJ*  BJJZQNDWMDBN  VAN  VROEGEREN 
EN  LATERE  TJJD. 

Uit  het  Album  van  talma. 

iedereen  k*P  uit  zichzelven  de  groate  bartstogten  beoordee* 
len ;  z\  liggen  in  het  binnenfte  van  alle  harten ,  de  Acteur 
doet  niets  anders ,  dan  dezelve  opwekken. 

Er.  ligt  ta  de  tragifche  uitdrukking  ik  weet  niet  welk* 
harmonie,  die  zich  niet  laat  befcbrjjven  \  een  Acteur  in 
het  Treurfpel  moet  een  gehoor  hebbeu,  zeer  gevoelig  voor 
harmonie. 

Wanneer  men  eene  rol  beQudeert ,  nadat  men  de  kleur  en 
het  algemeen  karakter  der  perfonaadje  wél  overdacht  heeft , 
en  nu  tot  de  bjgzondeië  deeiet*  overgaat,  moet  men  ftltfd  in 
het  oog  houden,  dat  er  in  elk  toooeel  een  doel ,  in  elk  qqu- 


\  TOONSEL4NKKOOTEN.  355 

plee  (om  het .  zoo  eens  te  noemen)  een  boofüvoorwt rp  is  : 
(leeds  moet  men  dat  doel  en  dat  voorwerp  vasthouden ,  bg- 
zonder  drukken  en  doen  uitkomen ,  wat  daartoe  betrekking 
heeft,  en  het  overige  lotjes  behandelen  (*).  Zoo  gg  alles 
wilt  doen  gevoelen,  zult  gjj  niets  doen  gevoelen»  Er  is  in 
alle  knnften  een  algemeen*  regel;  te  weten,  de  fieraden  «e 
doen  gelden  door  wijze  fpaarzaamheld.  Een  Acteur,  die  al- 
les doet  uitkomen ,  is  gelijk  een  bouwmeester ,  die  zijne  wan. 
den  bedekt  met  verfierfels ;  zij  zullen  elkander  vernietigen : 
een  kas-relief  op  een*  gladden  wand  doet  de  meeste  werking. 

Er  ztfu  onderfebeidene  goede  wjjzen  op  eene  zaak  te  i^g- 
gen$  maar  er  is  nog  altijd  eene  betere» 

Onze  tooneelvertooningen  zijn  natuurlijker,  dan  die  der 
Ooden,  maar  moeijel ijker  voor  hedendaagfebe  Acteurs. 

Naardien  alles  op  het  tooneel  kunstmatig  is,  fchermen, 
lichten  enz, ;  naardien  de  aanfehouwer  zelf  vreemd  is  aan  het 
hetgeeri  op  het  tooneel  voorvalt ,  zal  een  déclamateur  nooit 
doen  vergeten,  dat  men  eene  tooneelvertooning  bewoont. 
Maar  dat  een  Acteur  natuurlijk  zij ;  dat  hij  zijne  uitdrukking 
putte  uit  de  waarheid  der  hartstogten;  alsdan  verandert  al- 
les 1  Het  gefchilderd  doek  wordt  in  waarheid  een  paleis;  het 
fcfcjjnfel  der  lampen  wordt  daglicht;  de  Acteur  verdwijnt: 
'tisMANLius  of  Ntaol  De  aanfehouwer  ziet  geene 
medeSanfchouwers  meer  nevens  zich;  hjj  is  niet  meer  te 
Parijs i  hij  is  te  Rome  of  te  Athene,  en,  wanneer  hij  z&tr 
zulks  herinnert,  dan  is  het  om  u  zijne  tranen  te  verbergen  , 
welke  hjg  zich  fchaamt  te  ftorten. 

Er  zfln  maar  al  te  veel  voorwerpen  op  het  tooneel ,  fcher- 
men, poëtifche  taal  enz.,  welke  den  aanfehouwer  tot  eene 
poging  op  zichzelven  dwingen ,  om  begoocheling  te  erlangen, 
zonder  dat  men  daarbij  nog  behoeft  te  voegen  eene*  gezwol- 
lene  declamatie,  die  niemand  treft,  die  altfld  er  aan  doet 
denken,  dat  men  een*  Acteur  voor  zich  ziet,  en  die  ons 
belet  den  Acteur  te  vergeten ,  om  alleen  aan  het  fchouw- 
fpel  te  denken. 

Onze  tooneelzalen  z^n  te  groot.  Lkkain  zou  in  zulk  eene 

zaal  niet  hebben  willen  fpelen,  omdat  men  de  ftem  te  dikwerf 

> 

(*)  Deze  ftelling,  zoo  ligt  voor  overdrijving  vatbaar,  werd 
dotir  den  grooten  Acteur  zelven  derwijze  toegepast ,  dat  juist 
êit  zijne  zwakke  agde  mogt  heeten.  —  Redact. 


336  ÏOONEELANM0OTEN. 

moet  verheffen,  en  men  daardoor  dep  gewonen  fpreektootr 
verlaat;  wanneer  het  onmogelijk  is,  natuurlijk  te  zijn. 

De  jonge  naïve  rollen  hebben  het  nadeel ,  dat  ze  niet  wöi 
kunnen  gefpeeld  worden,  voordat  men  boven  de  jaren  is,  welke 
dezelve  vefeifchen.  Al  wat  warmte  ademt,  laat  zich  best 
uitvoeren  in  de  jeugd;  maar  deze  mist  de  berekeningen, 
noodig  om  de  jeugd  wél  voor  te  dellen*  Men  moet  de  ge- 
waarwordingen, welke  men  te  fchilderen-  heeft,  niet  gevoelen, 
maar  gevoeld  hebben :  wam  zoo  gij  ze  werkelijk  gevoelt , 
zult  ge  uzelven  niet  meer  meester  zijn ,  maar  weggefleept 
worden  buiten  de  perken;  u  zal  het  vermogen  ontbreken, 
om  de  noodige  berekeningen  te  maken ,  ten  einde  'de  uit- 
drukking der  gewaarwordingen  voor  te  dellen ,  in  zoo  verre 
z{j  tot .  het  gebied  van  het  fchoone  behooren.  Zoo  gy  tra- 
nen fchildert,  zij  zullen  u  verflikken;  gij  zult  niet  meer 
meester  zjjn,  om  ze  naar  welgevallen  te  verdeden,  ten  einde 
het  meeste  effect  te  doen.  Zoo  gij  de  gramfchap  fchildert,. 
en  werkelijk  in  gramfchap  zijt ,  zal  er  verwarring  en  hape- 
ring in  uwe  woorden  heerfchen.  't  Is  hetzelfde  niet  de  liefde 
en  andere  hartstogten.  Men  moet,  gelijk  ik  zeide,  alle  ge- 
waarwordingen ondervonden  hebben.  Maar  derzelver  herinne- 
ring alleen  moet  ons  te  (lade  komen  om  wél  te  fpelen.  De 
naïveteit  moet  geene  onmiddellijke  gewaarwording,  maar  een 
toeftand  der  ziel  zjjn.'  Daarom  kan  men  alleen  wanneer  men 
niet  meer  in  dien  leeftijd  is ,  maar  door  herdenking  van  de- 
\pyze,  waarop  zich  de  naïveteit  door  uiterlijke  teekenen 
openbaart,  aan  deze,  door  kunst,  de  juiste  uitdrukking  geven» 

Een  Acteur  moet,  te  midden  zelfs  van  de  grootfte  wan- 
orde, van  de  bartstogteljjkfte  uitfporigheid ,  altijd  zichzelven 
meester  zijn.  Er  zijn ,  om  zoo  te  f  preken ,  twee  wezens 
in  een'  .Acteur:  hét  gevoelige  wezen,  dat  uitdrukt,  en  het 
verftandeiijke  wezen,  dat  /beftuurt.  De  eene  hoedanigheid 
behoort  de  andere  niet  te  doen  vergeten. 

Dikwijls  heeft  de  Dichter  in  zijne  zamenftelling  bijzonderhe- 
den te  fchilderen,  die  hem  hoogdravende  en  overtollige  ver- 
zen opleveren,  welke  uit  de  omftandigh eden  voortvloeien , 
maar  niet  zelden  de  handeling  verlengen.  Maar ,  naardien  dit 
niet  de  eenvoudige  en  naïve  uitdrukking  der  natuur  is ,  heb 
ik  (leeds  waargenomen ,  dat  zulke  plaatfen ,  hoe  fraai  ook , 
geen  effect  voortbrengen.  Het  tooneel  eischt  eene  bijzondere 
poëzü '  't  is  de  kunst ,  om ,  in  harmonifche  en  tevens  een? 


TOONEELANEKDOTEN.  857 

voudfge  verzen,  alle  gewaarwordingen,  waardoor  de  harts- 
togtelijke  ?erfonen  worden  bezield,  uit  te  drukken;  hier,  meer 
dan  ergens  elders ,  moeten  de  arbeid  en  het  maakfel  van  den 
versbouw  verborgen  blijven.  De  Dichter  moet,  als  't  ware, 
den  Prozaïst  uitdagen ,  om  in  gewoon  proza  anders  uit  te 
drukken,  hetgeen  hij  in  bevallige  verzen  heeft  uitgedrukt. 
Het  vers  moet  zóó  eenvoudig  zijn  ,  dat  het  proza ,  om  zoo 
te  fpreken ,  gekunfteld  fcbQnc  bij  zijne  poëzij.  Ziedaar  het 
ganfche  geheim  van  corneille  en  racine  in  hunne 
meesterftukken ,  die  de  ware  modellen  zijn  in  het  vak ;  en , 
zonder  mg  te  mengen  in  den  twist  over  het  klasfieke  en.  ro- 
mantifche,  zal  ik  altgd  deze  twee  groote  mannen,  en  vooral 
den  eerstgenoemden ,  voor  modellen  houden. 

De  muztfk  doet  groote  werking  op  de  ziel.  Altqd  wenschte 
ik  wel  muzijk  te  hooren ,  vóór  ik  op  het  tooneel  verfchijne , 
dewijl  zij  my  in  eene  foort  van  opgewondenheid  brengt ,  gun- 
ftig  voor  de  ontwikkeling  mjjner  zedelijke  vermogens. 

In  de  (HIte  van  den  nacht  ontwerp  ik  (leeds  het  best  mij- 
ne rollen.  ____ 

/De  fchoone  clairon  werd  reeds  na  elke  gefpeelde  rol 
bezongen  en  met  loflpraken  overladen.  De  vleijerq  kwam 
haar  van  alle  kanten  te  gemoet.  Reeds  zag  zq  als  nit  de 
hoogte  neder  op  de  overledene  vermaarde  lkcouvreur, 
en  op  de  wegens  ziekelijkheid  van  het  tooneel  afgetredene 
de  se  Ine,  nu  zy  zelve  in  ét  Electra,  die  de  zegepraal  der 
laatstgenoemde  was  geweest,  de  luidde  toejuichingen  had 
verworven.  Om  echter  den  triomf  der  ijdelheid  in  volle  mate 
te  genieten ,  legde  zij  bij  hare  voorgangfter  in  die  rol  een  be- 
zoek af.  Zfi  vindt  in  haar  eene  vrouw ,  welker  fchoonheid 
verwelkt  is ,  die  niets  ontzaginboezemends  vertoont ,  die  door 
geen  toilet-klatergoud  fchittert,  die  onbeduidende  zaken  zoo 
onbeduidend  daarheen  zegt  als  een  onnadenkend  kind.  Reeds 
triomfeert  de  jeugdige  clairon  werkelijk.  Welstaanshalve 
alleen  verzoekt  zij  haar ,  eenige  verzen  van  haar  te  hooren 
voordragen ;  en  hare  ontfchuldiging  fcheen  haar  de  ftilzwij- 
gende  erkentenis  te  behelzen,  hoe  verre  zij  (de  sein  e) 
zichzelve  beneden  de  nieuwe  zon  aan  het  Parijfche  tooneel 
(clairon)  gevoelde.  Ten  laacfte  bewilligt  de  sein  e  hare 
bede,  en  reeds  is  clairon  bedacht  op eenig nietsbeduidend 
compliment  na  geëindigde  voordragt.  Deseine  fchikt  eenige 
floelen  derwijze,  dat  het  iets  van  een  theater  heeft,  en  — 


916  TQONBELAPEKDOTIIN. 

haaf  ganfche  wezen  ondergaat  eene  verandering. « . ,  *  „1**111 
herer  blikken,  gelaatstrekken  en  ledematen  eene  Koningin  f r 
konde  op  kaar  worden  toegepast»  De  toon  der  vertwijfeling  , 
'de  gramfchep  in  al  hare  gebaren,  de  edelfte  onderwerping  va» 
baar  gansch  beftaan  wedijveren  met  elkander ,  terwijl  zij  bet 
teooeel  der  Electra  in  het  derde  bedrijf  voordraagt.  Tranen 
vallen  thans  het  oog  der  fchoone  c  l  a  i  &  o»,  Zü  werpt  zich 
toI  berouw  der  aeestereafe  te  voet,  en  bekent  haar  rondhor* 
ftlg  de  befchaming  harer  ijdelheid/  Dat  die  bekentenis  opregt 
was ,  bewijst  ons  hare  mededeeling  van  dit  voorval  in  hare 
Gtdenkfchriften. 

Twee  vermaarde  Treurfpelfpeelfters  (duchesnois  en 
e  n  o  r  g  e  s)  wedijverden  té  zamen  gedurende  het  Franfche  Kei- 
zerrijk, Deze,  zoo  fchoon  als  gene  leelijk,  vond  befcber- 
ming  bq  napoleon;  maar,  hoe  teeder  men  wil,  dat  die 
betrekking  ook  geweest  zij ,  en  welke  vertelfelcjes  men  te 
dezen  ook  van  hem  opdisfche,  bij  was  geen  man,  om  in 
vrouweboeijen  te  (machten.  Op  zekeren  tijd ,  tot  zijne  tegen-' 
woordigheid  toegelaten  in  een  geheim  onderhoud ,  verftoutte 
lij  zich  tot  hem  te  zeggen :  „  Sire !  het  grootfte  geluk  van 
m$n  leven  zou  zijn ,  uit  uwe  hand  het  portret  van  mijnen 
weldoener  te  ontvangen/*  —  „  Is  't  anders  niet?"  hernam 
napoleon,  en  bood  haar,  op  eene  wijze,  welke  haar  deed 
Adderen  van  hare  eigene  vermetelheid,  een  vijf  franksftuk 
met  zijne  beeldtenis  aan. 

Een  jong  Tooneelfchr|jver  zou.  een  nieuw  gewrocht  van  zijn 
genie  aan  het  Comité  de  Lectu*e9ttPartfs,  voorlezen.  „Mijne- 
heerenl"  dus  begon  hij,  „het  tooneel  verbeeldt  een  digt 
woud  ;  in  het  midden  (laat  een  boom." .  Hier  barstte  de  ge- 
heeie  vergadering  in  een  fchaterend  lagchen  uit;  de  jopge 
Dichter  rolde  z|jn  handfchrift  zamen,  en  vertrok. 

De  minnaar  eener  danferesfe  van  de  Opera  te  Partfs  beklaag- 
de zich  b|j  haar  over  de  ongemanierdheid  van  haren  portier. 
m  Jaag  den  lomperd  op  (taanden  voet  weg  1"  zeide  hij.  „  Wat 
vordert  g|j  ?"  riep  zij  uit :  „  Onmogelijk !  Het  is  m|jn  vader!* 

B|j  eene  openbare  vermakelijkheid,  weinige  jaren  geleden, 
te  Weimar ,  was  de  vermaarde  Zangeres  catalanï  toeval- 
lig  naast  den  eerbiedwaardigen  cöthe  gezeten.  De  buiten, 
gewone  oplettendheid,  haren  nabuur  bewezen,  gevoegd  bij 


TOONEELANEttDOTÊN.  $)Q 

diens  indrukmakend  voorkomen ,  wekte  de  nieuwsgierigheid 
der  fchooae  Sirene ,  en  deed  haar  naar  deszelfs  naam  vra* 
gen.—  „  De  beroemde  go  the,  Mevrouw  I"  —  „Zoo! 
beroemd  f    Ik  bid  u ,  zeg  mij ,  w*t  inftruxnent  fpeelc  tij  f  * 

De  eerfte  Schouwburg  te  Parijs  vormde  zich  omftreeka  het 
eind  der  XlVde  eeuw.  Eene  geestelijke  Broederfcbap,  laGem* 
frèrie  de  la  Pasfion  de  Netre  Seigneur,  vestigde  *icl*  <m 
dien  tjjd  ia  eeae  voorftad,  rigtte  een  Theater  op,  en  vtfc 
toonde  —  de Lijdensgefchiedeni»  van  jszus.  De  boogeBo? 
Hcie  verbood,  in  1398,  den  inwoneren  van  Parijs  y  hetzelve 
te  bezoeken.  Maar  de  Broederfcbap  wendde  zich  tot  s  a» 
kb  l  de  n  VI ,  en ,  daar  deze  zelf  gaarne  bare  vertooningen 
bijwoonde,  fehonk  hij  haar,  in  1403,  een  patent,  om  /*  c* 
m  Parjfs  te  mogen  fpelen ,  en  in  tooneelkostunm  op  ftraat 
te  verfchijnen.  Men  begon  ten  een  en  eindigde  ten  v^/ure* 
Entree  —  twee  fous. 

De  door  zijnen  dramatifchèn  arbeid ,  met  name  door  zijnen 
Clavigo  naar  göthe,  allen  tooneelminnaren  bekende  Dichter 
bsaumarchais  was  de  zoon  eens  horologiemakers  te 
Parijs.  Reeds  in  zijne  prille  jeugd  verwierf  hij  zich  etsen 
naam  als  virtuoos  op  de  harp,  en  werd  vanhier  dikwfis 
naar  FerfaUk*  geroepen,  om  voor  de  toen  als  aangebedene, 
naderband  zoo  gruwzaam  mishandelde  Koningin,  is  aria 
antoinetta,  te  fpelen ,  welke  den  jeugdigen  kunfteimar 
bijzonder  genegen  was.  Dit  laatfte  ftak  eene  der  Hofdame* 
in  het  oog,  en  zij  befloot,  den  bewonderden  harpfpeler  op 
eene  of  andere  wijze  te  vernederen*  De  gelegenheid  daartoe 
deed  zich  weldra  voor.  Na  een  Concert,  waarin  aan  bbain 
marchais  de  grootlle  toejuiching  was  ten  deel  gevallen, 
Helde  de  tijdige  Hofdame  hem,  onder  een  fchimpend  lag-. 
cfcen,  een  kostbaar  horplogie  ter  hand,  met  deze  woorden: 
„Mijnheer  bsaumarchais,  wilt  ge  wei  eens  nazien, 
wat  er  aan  mijn  horologie  fchort ;  het  ftaat ,  finds  eenige  da* 
gen,  gedurig  ftil."  Bsaumarchais  nam  hetzelve  met 
eene  bevallige  buiging  aan,  hield  het  omhoog,  en  Het  het 
vervolgens  op  den  grond  vallen.  „  Vergeef  het  m^r  Me* 
vrouw  r  fprak  hij:  „Ge  hebt  u  thans  kunnen  overongeo 
van  hetgeen  myn  vader  mij  dikwijls  zeide,  dat  ik  voor  geen 
horologiemaker  in  de  wieg  gelegd  was ,  want  dat  ik  daarvoo* 
veel  te  onhandig  was !" 


360  GR U WEL y KB  BOOSHEID  IN  EEN*  GEESTELIJKE» 

GRÜWEHJKE  BOOSHEID  IN  EEN*  GEESTELUKE. 

(Uic  de  Allgemeine  Kirchenzeitung.') 

Op  den  4  September  1834  werd  te  Baden  een  Priester,  met 
name  welti,  onthoofd.  In  het  Frickdal  geboren,  (hij  wa» 
thans  36  jaren  oud)  bezocht  hg  de  Latgnfcbe  fchool  te  Ba- 
den, tn  werd ,  zoodra  hg  zijnen  curfus  in  de  Theologie  vol- 
bragt  had ,  te  Rakrdorf  als  Kapellaan  aangefteld.  In  den  be- 
ginne was  hij  daar  zeer  gezien ;  maar  vervolgens ,  nadat  hg 
allengskens  tot  een  flecht  levensgedrag  vervallen  was ,  ver- 
nam zyne  gemeente  met  blijdfchap  zijne  verplaatfing  naar 
WohlenfckwjL  Verpligt  zijnde,  zich  aldaar  velerlei  aan  ce 
fchaffen ,  maakte  hij  fchulden.  Deze  omftandigheid ,  gevoegd 
bq  zijne  drift  tot  het  fpel,  den  wellust  en  andere  nachte- 
lijke bultenfporigheden ,  bragt  hem  eindelijk  geheel  ten  ver- 
derve.  Door  zyne  fchnldeifchers  in  de  engte  gebragt,  be- 
klom hij,  in  November. des  vorigen  jaars,  tot  viermaal  toe, 
den  postwagen  van  Zurich  naar  Aarau ,  heimelijk ,  van  ach- 
teren, om  dènzelven  door 'braak  te  berooven,  hetwelk  bem 
tweemaal  gelukte.  Ook  had  hij ,  in  den  nacht  van  den  10 
Januarij  1832,  een  huis,  en  een  half  uur  daarna  een  ander,  digt 
bj  de  pastorij,  in  brand  gedoken,  met  het  doel,  dat  de  vlammen 
ook  deze  zouden  vernielen,  en  hij  daardoor  de  fom,  waarvoor 
zijne  meubelen  verzekerd  waren,  in  handen  krijgen.  Daarna 
poogde  hy  mede  de  pastorij  zelve  onmiddellijk  in  de  asch  te 
leggen.  Bij  deze  brandftichtingen  kwam  een  knaap  van  tien 
jaren  jammerlijk  om  het  leven.  Thans  ontftond  er  een  gerucht, 
dat  hem  als  den  dader  aanwees.  Om  de  verdenking  van  hem- 
zelven  af,  en  op  anderen  te  leiden,  (lichtte  welti  nu, 
door  angst  gejaagd,  te  Magenwyl,  niet  ver  van  daar,  op 
den  6  Februarij ,  een9  anderen  nachtelijken  brand ,  die  vjjf 
woningen  vernielde ,  en  andermaal  een  ménfchenleven  kostte. 
Een  meisje,  namelijk,  vlugtte  ongekleed  uit  het  ouderlijke 
huis;  maar,  hare  naaktheid  ontwarende ,  dreef  haar  de  fchaam- 
te  in  hetzelve  terug ,  en ,  daar  de  vlam  ook  dit  huis  aantast- 
te ,  werd  zjj  het  flagtoffei'  van  bet  reinfte  gevoel.  Toen  hare 
verminkte  overblijffelen  ter  aarde  befteld  werden ,  kon  zelfs 
welti  zich  naauweUjks  van  tranen  weerhouden.  Twaalf 
dagen  daarna,  echter,  legde  hij  weder  eene  fchuur  te  JVoh- 
Icnfckwyl  in  de  asfche ,   en  op  den  21  Februarjj  te  Birrhtri 

\ 


ttftVWILgU  BOOSHEID  IN  EfcN*  GEESTBUJKR.  361 

«ene  woning ,  beftendlg  met  oogmerk  ,  om  afleidende  vermoe- 
dens te  wekken»    Maar  de  maat  zijner  misdaden  was  gevuld  f 
Toen  hjj  eens ,  laat  in  den  nacht ,  met  zwijnenhoeders  in  de 
kroeg  zat  te  fpelen ,  verwijderde  hjj  zich  voor  eene  korte 
poos.    Terftond  na  zfln  wederkeeren  kwam  er  brand  in  het 
naaste  huis.    Nu  viel  het  vermoeden  op  hem.    Hij  werd  in 
de  pastorij  gevangen  genomen  en  naar  Baden  gevoerd*    In 
den  aanvang  ontkende  hy  hardnekkig.     Herhaalde  mislukte 
pogingen,  om  uit  den  kerker  te  geraken,  dienden  flechts  om 
den  argwaan  te  verderken.    Eindelijk  zou  men  (naar  de  wet- 
ten daar  te  lande)  tot  ligchamelijke  kastijding  overgaan.    Bfl 
het  Falen  der  derde  poging  ter  ontfnapping,  roen  verfchei- 
dene  geregtsdienaars  zijnen  kerker  kwamen  bezigtigen ,  vroeg 
hij  om  een  verhoor.    Thans  bekende  hij ,  roover  en  brand- 
dichter  te  zflnl    Hij  wist,  zeide  hij,  wat  hij  verdiend  had, 
en  dat  het  zwaard  des  beuls  hem  verbeidde.    Hij  verzocht 
om  eene  fpoedige  drafvoltrekking ,  opdat  hij  niet  tot  klein- 
moedigheid  en  wanhoop  mogt  vervallen,  daar  hjj  een  ver- 
worpen mensch  was,   en  daden  bedreven  had,  die,  in  zijnen 
ftand  als  Priester,  ongehoord  waren.    Met  name  erkende  hij 
zelf  zijne  laaghartige  boosheid  daarin ,  dat  hfi ,  na  een9  der 
gedichte  branden ,  met  die  misdaad  op  zijn  geweten ,  zelf 
eene  dankpreek  voor  genadige   bewaring  gehouden,  en  de 
door  hem  tot  armoede  en  ellende  gebragte  leden  zijner  ge- 
meente aan  het  mededoogen  derzelve  aanbevolen  had.  —  Hec  > 
uiteinde  van  dezen  mensch  was  zijner  boosheid  waardig  1  Tot 
aan  zjjn  jongde  oogenhlik  koud  en  gevoelloos ,  plaatfte  hij 
zelf  zich  op  den  doel ,  tot  de  voltrekking  der  dooddraf  be- 
demd ,  met  eene  houding  en  op  eene  wijze ,  die  nog  op  ge- 
mak fcheen  te  doelen ;   en ,   eenige  pogenblikken  vóór  den 
doodeljjken  flag ,  tot  weJTken  hij  zelf  het  teeken  wilde  geven , 
nam  hij  nog  een  fnulfje,  en  riep   een'  veldwachter,  zfin* 
bewaker,    tot    zich,    hem    de   doos,    tot  een  aandenken, 
fchenkende! 


MJJNE  BURGERLIJKE  BELJJDENIS. 

VVelk  een  glans,  wat  majesteit 
Rang  en  Adeldom  verfpreid' , 
Zijn  zij  niet  door  deugd  geheiligd, 
Niets  dan  dat  hun  roem  beveiligt; 


&t  MIJNE  BURGERLIJK*  BELtfDKNU. 

tjdél  2gti  ce  om  dat  gttois  • 
mt  1*  tftijn  belfidetlis.  — 

Al*  een  man  van  hoogen  (land 

Allen  ijdlen  trots  verbant, 
Als  zijn  vriendelijke  blikken 
D*  armen  onderdaan  verkwikken, 

Als  hij  roert  met  zachte  ftem, 

O ,  dan  acht  en  eer  ik  hem  l 

Maar  als  hij ,*  door  *t  lot  gefchraagd , 

Zich  tot  hoovaardij  verlaagt 
En  met  ftrakgefpannen  oogen 
Honend  neérblikt  uit  den  hoogen , 

Stout  op  aanzien,  rang  en  magt, 

Weet  dan ,  dat  ik  hem  veracht ! 

Neen ,  poch  niet ,  o  Adel !  op  rang  of  op  eer , 
Zoo  lang  gij  van  deugd  zijt  vervreemd ; 

Üw  teelt  is  Hechts  onkruid  en  geldt  ons  niet  meer, 
Dan  distien  cin  veld  en  in  beemd*  — 

Als  een  Hooggeleerde,  kloek 
in  het  daaglijksch.  onderzoek, 

Pallas'  fchat  weet  op  te  delven, 

Stil  en  needrig  in  zichzelven, 
O,  dan  blinkt  hij  in  mijn  oog 
Als  een  Har  aan  's  Hemels  boogl 

Maar  wanneer  hij,  flug  en  ftout, 
Naam  en  roem  op  ftelfels  bouwt, 
Schimpend  neerziet  op  de  leeken , 
Die  't  Latijn  en  Grieksch  niet  fpreken, 
Schoon  ik  zijn  talenten  eer, 
'k  Zie  met  weerzin  op  hem  neer. 

Wat  baat  u ,  o  Schoolvos !  geleerdheid  en  kunst , 
Als  't  hart  niet  in  gloed  er  bij  wint? 

Vergeefs  is  uw  beedlen  om  lof  en  om  gunst , 

Uw  magtfpreuk  als  ftaamlen  vsfa  't  kind)  — 

Vol  verrukking  zie  ik  hem , 

Die  vol  vuur ,  met  kracht  en  klem , 


IfIJNB  BUROB&MJU  BI14JDRNIS.  Stt 

AU  h«  de  onfctaid  tiet  betaedigd* 

In  de  pMtzacl  't  regt  verdedigt, 
Op  wiens  kruin ,  met  licht  omftraald, 
De  eerekroon  der  menschheid  prasit, 

Maar  als  hij  de  deugd  miskent, 
Trouwloos  eer  en  pligten  fchendc ; 

Wordt ,  door  goud  of  gunst  bewogen , 

't  Regt  in  zijne  vuist  gebogen, 
O ,  dan  krimpt  mij  't  hart  van  pijn , 
En  ik  ffchaam  mij  mensch  te  zflnl 

Een  fchandzuil  vermaart  hem ,  die  Themis  onteert  , 
Al  noemt  hy  zich  Meester  van  't  Regt; 

De  fchatting  des  braven,  die  deugd  flechts  waardeert, 
Is  eeuwig  zijn  aanzijn  ontzegd.  —  - 

Vloeit  de  wijsheid  uit  Gods  woord 

Over  9s  Leeraars  lippen  voort, 
Is  hij  trouw  in  't  werk  des  Heeren , 
Om  met  needrigheid  te  leeren, 

Biedt  hij  liefde  en  vree  de  hand , 

'k  Eer  hem  als  een  Godsgezant» 

M«ar  is  hij,  de  dienaar  Gods, 

Onverdraagzaam,  weeldrig,  trotsch,  ' 

Kan  hfl  d'  eerden  pligt  vergeten , 
Liefde  uit  onbevlekt  geweten, 

Preek'  hfl  *  t  woord  of  Ieez'  de  mis , " 

'k  Roem  nooit  z\jn  gedachtenis  I 

Wat  zegt  het,  of  't  ambtskleed  uw  ligchaam  verfierr, 

De  mijter  uw'  fchedel  bedekt , 
Wanneer  niet  de  Godsdienst ,  wier  luister  gij  viert , 

Tot  liefde  en  tot  eerbied  u  wekt  ?  — 

Prijken  op  der  Helden  dos 

Epaulet  en  vecierbos, 
Mag  er,  by  dat  praal vertoónen, 
Zedigheid  van  binnen  wonen, 

Eer  den  Held  dan ,  die  ze  corsebt ,    . 

Als  een  deun  voor  Land  en  Vorst  I 


9M  MUNB  BURGERMfKB  8BMJDBNM. 

Maar  wanneer  die  glans  en  gloed 

't  Hart  van  hoogmoed  kwellen  doet» 
Slechts  hem  kittelt  om  te  pralen 
En  op  burgerdeugd  te  finalen , 

Schoon  hem  lint  en  kruis  verfief , 

'k  Loof  hem  niet  al$  Batavier. 

Slechts  jjdel  ,  o  Krijgsman !  is  al  uwe  praal  ' 
En  nietig  het.  zwaard  in  uw  hand , 

Zoo  't  hart  daarbij  koud  is  als  't  blinkende  Haal , 
Niet  klopt  voor  uw*  Vorst  en  uw  Land!  — 

Schaam9  hij  zich,  die  niet  befeft, 

Dat  geen  rang  den  mensch  verheft, 
Maar  dat  elk  de  deugd  moet  eeren , 
Schoon  omhuld  met  ruwe  kleéren: 

Glorie,  niet  op  deugd  gebouwd, 

Is  gelqk  aan  klatergoud. 

Neen,  ik  buig  geen  leden  krom 

Voor  gewaanden  adeldom, 
Die  geen  adel  is  der  ziele ; 
Wie  voor  goud  of  grootheid  kniele , 

'k  Buig  mg  flechts  eerbiedig  neer 

Voor  den  man  van  deugd  en  eer» 

Wie  werpt  niet,  als  onkruid,  de  vrucht  van  zich  heen, 

Die  geuren  noch  Tappen  behield: 
't  Is  dwaasheid  te  buigen  voor  hout  of  voor  (leen, 

Door  licht  noch  door  leven  bezield. 

't  Z$  de  mensch  den  fchepter  zwjiaP , 

Of  het  aardrijk  ploege  en  zaai' 
En  het  zweet  druipt  op  zijn  fpade, 
Beide  flaat  de  Hemel  gade ; 

's  Hemels  gunst  daalt  even  zeer 

En  op  ploeg  en  fchepter  neer. 

-  IJdel  grootheid ,  rang  en  pracht  1 

Allen  zijn  wij  Gods  gedacht ; 
Kindren  van  denzelf&n  Vader; 
Deugd  alleen  brengt  ons  Hem  nader: 

Hij  ontaart,  die  ontrouw  is. 

Dit  is  mjjn  belijdenis. 
MeJembtik,  1834.  a.  langereis. 


MEN  GE  L  WE  R  K. 

ONDERZOEK  NAAR   DE   OORZAAK,  WAAROM  DE  STAP 
AMSTERDAM    EERST    IN    HET    JAAR    1578   IS  TOE- 
GETREDEN    TOT    HET    VERBOND     DER    NEDER- 
LANDSe HE    GEWESTEN   TEGEN  SPANJE. 

Door 

O,    VAN    ENST    KONING*    (*) 

JL/e  beoefenaar  der  Gefchiedeois  van  ons  Vaderland  ftelt 
het  zich  tot  eene  aangename  taak,  de  vruchten  zijner 
nafporingen  mede  te  deden  aan  tyd-  en  landgenooten  , 
die  het  hem  dank  weten ,  als  zijn  onderzoeklkvende  geest 
den  fluijer  heeft  weten  op  te  ligt  en,  welke  over  een  of 
ander  belangrijk  tijdperk  onzer  Gefchiedeois  gefpreid  hg; 
maar  dubbelen  dank  zal  hij  oogden »  wanneer  hij  van  uit 
het  (lof  der  eeuwen  getuigschriften  te  voorfchQn  brengt» 
die  den  roem  en  luister  van  het  oude  Nederland  kun* 
nen  verhoogen  ,  qf  wel  ons  doen  herroepen  het  ongun- 
ftig  oordeel ,  geveld  over  de  daden  en  bedoelingen  van 
miskende  landgenooten  en  over  gebeurtenisfen ,  die  de 
waarheidlierende  Gefchiedfchrijver  niet  dan  met  een  wee- 
moedig gevoel  haefl;  geboekftaafd. 

Zal  het  onder  anderen  bij  eenen  commelin, 
brandt  en  wagen  aar  geene  fmartelijke  gewaar- 
wordingen hebben  te  weeg  gebragt ,  toen  zg ,  bfl  de  be-: 
handeling  van  het  tijdperk  onzer  wordeling  op  leven  en 
1  dood  met  de  Spaanfche  moordtrawanten ,  moesten  ver- 
melden, dat  de  Stad,  voor  hen  en  voor  velen  de  dier- 
baarde  veste  ter  wereld,  het  langde  verwijld  had  in-  het 
afwerpen  van  het  Kastiliaanfchc  ilavenjuk? 

Geen  beoefenaar  onzer  Gefchiedeois  fchijnt  tot  dus- 
verre te  hebben  mogen  (lagen  in  het  ontdekken  der  oor- 

(*)   Voorgelezen  in  twee  Letterkundige  Genootfchappen. 
MENGEL W.  1835.  NO.  8.  -B  b 


366  GESCHIEDKUNDIG  ONDERZOEK. 

zaken  van  dit  verwijl ;  en  vandaar  dan  ook  de  aanleiding 
tot  het  maken  van  gisfingen  en  gevolgtrekkingen,  waar* 
van  de  meesten  in  geenen  deele  bevredigend  te  achten 
zijn  voor  het  Hol  land  se  h  hart  ,  hetwelk  zoo  gaarne  — > 
e&  vooral  in  de  tegenwoordige  eeuw  vin  miskenning  en 
verguizing  der  heiligfte  regten  —  de  roemrijke  bedrijven 
van  het  voorgeflacht  in  de  weegfchaal  legt ,  bij  elke  nieu- 
we ftaatkundige  verwikkeling  in  hét  geding  tusfehen  waar- 
heid en  logen ,  moed  en  lafhartigheid ,  getrouwheid  en 
verraad. 

Maar  niet  alleen  den  beoefenaar  der  Gefchiedenis ,  een* 
ieder  onzer,  die  belang  fielt  in  de  eer  van  zijn  Vader- 
land in  het  algemeen  en  van  zijne  Gebborteitad  in  het 
bt)2onder,  moet  het  fmarten9  dat  op  Am  fier  dam  de. 
vlek  blijft  rusten  van  Spaanschgezind  te  zijn  gebleven, 
zalft  toen-  nog,  toen  het  triomflied  der  vrijheid  geheel 
Ntdiriand  door  werd  aangeheven. 

Voor  mrj,  als  hoogfebatter  en  vereerder  van  mijne 
G*6oorteftad,  werd  het  dus  eene  bron  van  waar  ge» 
riöfcgen ,  toen  het  mij  te  beurt  mogt  vallen ,  uit  eenige 
oude  fchrifttiren  (*),  fommige  tot  nog  toe  niet  alge. 
meen  bekende  omftandigheden  te  kunnen  aan  het  licht 

i  (*)  Ik  bedoel  eene  grooce  verzameling  originele  Brieven, 
dóór  Kopinfc  Philips  tl,  den  Hertog  van  alva,  Don 

Fa.BDR.IK    DE    TOLEDO,    Don    JOHAN    VAN    OOSTEN* 

B  jjk,  mitsgaders  den  Grondlegger  en  Handhaver  onzer  Vrij- 
heid, Prins  willem  I,  gefchreven  aan  de  Regering  en  de 
Burgerij  de;  Stad  Amfterdam  ,  en  aldaar  op  het  Raadhuis  be- 
rustende; welke  (lukken  mij  zijn  bekend  geworden  uit  de  ge* 
wigtige  aanteekeniqgen  nopens  de  Gefchiedenis  onzes  Vader- 
lands, door  wijlen  mijnen  onderzoeklievenden  Vader,  den 
Heer  jac obus  koning,  nagelaten. 

Het  ware  te  wenfehen ,  dat  aan  deze  en  andere  niet  minder 
belangrijke  fchrifturen  eeqe  meer  algemeene  bekendheid  wierd 
gegeven,  ten  einde,  daardoor  een  nuttig  en  gewenschr  licht 
te  verbreiden  over,  meaige  gebeurtenis,  door  onze  Gefctaied- 
fchi^vejs,  by:  gebrek  aan  de  noodige  bouwftoffen,  flechts 
onvolkomen  of  onjuist  geboekftaafd. 


GESCHIEDKUNDIG  ONDER  ZOEK  •  36?. 

brengen ,  waardoor  de-  bhaJn  ,  op  AtnJUti  vest  gewbrv 
pen,  zoo  niet  geheel ,•  dan  toch  voor  bet  groótftege^ 
deelte,  aan  baar  zal  woorden  ontnomen;—  en  hieraan  zat 
ik  het  dan  ook  gereedel$k  dank  weten,  zoo  mijne*  voo&* 
drtgt  uwe  belangftelling  niet  geheel  onwaardig  wordt 
geacht, 

Wanneer  wQ  door  onze  Gefchiedfchrijvers  vinden  aan*' 
geteekend  ,  dat  de  ten  jdre  1521.  door  Keizer  k  aw 
rel  V  ingevoerde  Inquifitie  met  een  verregaand  wreetk 
aardig  en  bloeddorftig  geweld  alomme  werd  gehandhaafd,: 
dan  voorzeker  baart  bet  geene  bevreemding  y  dat  de  Hej> 
vorming  van  jaar  tot  jaar  meerder  bijval,  vond  ,•  en  zelfs 
werd  bevorderd  door  duizende  Roomschgezinden  *  welke 
.de  leer  der  Hervormden  daarom  nog  geenSziitf  waren 
toegedaan;  —  die  Hervorming  verbreedde  vaü  lievertede 
hare  grenzen*  en  zulks  niettegenftaande  ecne  woeste  y 
onberadene  fekte  dweepers,  bekend  onder  den  naam  vatf 
Naaktloopers  of.Wederdoopers,  na  de  Stad  Amfltrdtim 
met  fchrik  e&  fiddering  vervuld  ,  en  ,  inr  wfeerwil  vajor 
eenen  hardnekkigen  wederftand,  het  Raadhuis  te  hebben 
ingenomen  ,  dezen  hunnen  onbezonnen  moedwil  met  eeneir 
fchandelijken  dood  had  moeten  boeten ;  niettegenftaandft 
Keizer  kar  el  in  1550  de  plakkaten  tegen  de  Hervor- 
ming had  vernieuwd ;  en  niettegenftaande  de  fchandvlek» 
aller  Vorften,  de  wreedaardige  philips  H9  meteen: 
tijgerhart  en  tijgerklaauwen ,  meer  moordfchavótten  deed- 
oprigten,  dan  er  altaren  ter  eere  van  den  God  des  vredes 
te  vinden  waren;  —  ik  zeg,  niettegenftaande  dit  alles y 
bleef  in  Amjicrdam  de  zucht  tot  hervorming  toenemeti? 
de  Geestelijkheid  verloor  meer  en  meer,  bij  Roomsch 
en  Onroomsch  beide,  ontzag,  achting  en  vertrouwen^ 
en  de  Rederijkkamer,  uit  de  bloem  der  ingezetenen  zt- 
mengefteld ,  fchroomde  niet ,  bij  herhaling  tooneeftroór» 
(tellingen  te  geven ,  waarin  de  bedorvehe  zeden  der  gees- 
telijken werden  ten  toon  gefield  en  befchimpt. 

Philips  van  marnix,  die  boezemvriend  ?&n 
dén  Grondlegger  onzer  Vrijheid,  ontwierp  in  1666  een 

Bb  2 


3M  geschiedkundig  onderzoek; 

vtrbondffcbrift  tot  het  te  keer  gaan  van  wereldlijke  eé 
geestelijke  dwingelandij ;  en  meer  dan  «tweeduizend  in- 
gezetenen van  Amftcrdam  braveerden  door  hunne  onder- 
teekening  de  woede  en  wrok  der  Spaanfehc  overheer- 
fchers,  wier  vlammend  oog  en  dreigend  zwaard  zelfs 
ontzag,  noch  vrees  meer  konden  inboezemen ,  toen  de 
diep  vernederde  en  tot  volflagen  gebrek  gedoemde  Jagere 
klasfe  der  burgerij ,  met  eene  ongekende  en  onbegrensde 
woede ,  de  deuren  der  bedehuizen  vernielende ,  binnen- 
drong, beelden  en  kerkfieraden  te  morzel  floeg,  ea  de 
klelnooden  der  tempels ,  als  een  wettig  verkregen  buit , 
langs  ilraat  en  pleinen  met  zich  voerde. 

Dit  alles  durfde  men  in  Amftcrdam  beftaan,  terwgl 
de  banvloek  op  het  Vatikaan  gefchreven  werd,  en  de 
doodklok  luidde  aan  de  omheining  van  het  fchavoti 

Maar,  honderden  van  burgers ,  die  de  uitvoering  van 
het  tegen  hen  geflagen  doodvonnis  hadden  verqdeld  door 
hunne  vlugt  naar  de  overzijde  van  het  kanaal ,  moesten  .' 
weldra  ook  dit  'hun  eenigst  toevlugtsoord  weder  verlaten. 
Wij  zien  hen  herwaarts  keeren  met  eene  flecht  getuigde 
eb  zwak  gewapende  vloot.  Afhankelijk  en  ten  fpel  van 
wind  en  golven,  naderen  zij  onwillekeurig  den  mond  der 
Maas,  —  en  al v a's  ijzeren  roede  knakte  voor  het 
altaar  der  vrijheid,  in  den  Briel  door  de  Watergeuzen 
opgerigt. .  Amftcrdam  hoorde  die  mare ,  doch  zweeg , 
en  de  leus  der  overheerfching  bleef  op  hare  tórentranfen 
wapperen ! 

Met  gelijke  onverfchilligheid  werd  ontvangen  en  gele- 
zen de  brief,  door  Prins  willbm,  den  1  November 
1574 ,  aan  de  Stad  Amftcrdam  gefchreven ,  het  getuige- 
nis in  zich  dragende  van  's  Prinfen  edel  hart ,  onbaat- 
zuchtige bedoelingen  en  vaderlijke  bezorgdheid,  gelijk 
reeds  blijkt  uit  deszelfs  aanhef,  aldus  luidende:  „Ghij- 
„  lieden  moogt  verftaen  hebben  mijne  komfte  in  deze 
„  landen  van  Holland ,  alwaer  ik  gefint  ben  te  blijven 
„  en  neffens  de  goede  en  wel  geanimeerde  landzaten  mija 
*  leven  te  hazarderen  om  te  wederttaen  de  Albanifche 
„  Tiraruiije ,  en  't  gemeene  vaderland  wederom  te  ftellen 


GESCHIEDKUNDIG  ONDERZOEK.  360 

v,  in  't  gebruik  van  fijne  oude  vrijheden,  neeringe ,  wel- 
„  vaert  en  geregtigheden ;  foo  als  ghijHeden,  terwql  ik 
»  onder  u  converteerde,  aen  mijn  handel,  altijt  hebt  kun- 
„  nen  befpeuren  en  daervan  getuigenis  zoudt  kunnen 
„  geven,  indien  het  de  nood  vereischte.  En  gemerkt 
„  gbijlieden  toen  ter  tijd'  geweest  zijt  een  van  <fe  (leden, 
„  die  niet  (onderlinge  naerftigheid  ons  in  dit  voornemen 
„  fecondeerden  —  en  aengefien  dat  ons  gemoed  en  affec- 
„  tie  t'uwaerds  alsnog  niet  verminderd  of  gealtereerd 
„  is,  willen  wij  u  vermaend  en  gebeden  hebben  r  dat  ghij 
„  u  alsnog  wilt  overgeven  en  in  alles  voegea  met  de 
„  andere  (leden  defes  lands,  om  gezamenlijk  en  eendrach- 
„  tiglijk  het  goede  voornemen  te  effectueren,"  enz. 

A l v a ,  de  bloeddorftige  alva,  die. de  bezittingen 
van  duizenden  ter  dood  gedoemde  flagtoffers  in  ongebon- 
denheid verbrast,  die  de  aanzienlijkfte  burgers  hunne 
rijkdommen  ontroofd  had ,  de  met  fchuld  beladen  al- 
v  a  gaat  van  het  opzet  zwanger ,  om ,  als  een  bank- 
breuk] ge  lafaard ,  zijne  verblijfplaats-  te  ontvlièdea,  — 
en  Amftcrdam  ontgrendelde  voor  hem  hare  poorten,  de 
kus  der  overheerfching  torfchende ! 

Naarden ,  wier  (lerke  wallen  door  het  Spaanfchs  ka- 
non geteisterd,  wier  hechtde  gebouwen  in  puin  en  ascb 
verkeerd  waren,  moest  lijfsgenade  voor  hare  burgeis 
van  den  trotfehen  romer  o  fmeeken*  Die  lijfsgeaade 
werd  beloofd.  De  Spaanfchc  bevelhebber  nadert  de  nog 
rookende  puinhoopen ;  hij  eischt  van  de  uitgevaste ,  van 
have  en  goed  beroofde  burgers  een'  vernieuwden  eed  van 
trouw  aan  Spanjcs  Vorst;  die  eed  moet  ia  den  tempel 
Gods  worden  gezworen;  men  fpoedt  ter  deure  in;  de 
knieën  wil  men  buigen ,  om  den  Almagtige  te  danken 
voor  het  behoud  des  levens,  —  en  zie!  daar  branden 
uit  fakristij  en  bedecel  de  Spaanfchc  roeren  los,  om 
dood  en  verderf  te  verfpreiden  in  de  kerkgewelven ,  waar 
de  juichtoon  der  duivelen  den  laatften  jammerkreet  ver- 
dooft van  Naardtns  wreed  misleide  burgerij !  —  Am- 
ftcrdam zag  de  vlam  uit  Naardtns  veste,  (laan;  de 
meineed  der  Kastiliancn  bleef  voor  haar  niet  verholen^ 


$70  GESCHIEDKUNDIG  ONDERZOEK 

zij  loerde  den  ongehoorden  gruwel  kennen;  eene  kille 
hüivjeriog  ,bevirig*  hart  bewoners,  bij  bet  terugkeeren 
van  idee  ifnooden  ,  laaghartige^  Veldheer :  maar  Amfur- 
dus»  r-  ^4}  hoorde  en  zag  het,  en  zweeg,  en  duldde 
voortdurend  de  .leus  der  overheerfching  aan  de  boorden 
Van-  Amful  .en  IJ  !  Qok  ditór  hrak  het  uur  der  wraak 
niet  aan,  toen  Don  fredrir  in  Haarlems  wallen 
ten  xweede  voorbeeld  gaf,  hoe  Kastiliè  den  brief  van 
genade  en  zoen  bezegelde  met  meineed  en  moord  I  Ook 
dit  voorbeeld  oefende  geenen  gunftigen  invloed  uit  op 
Amfterdam ,  evenmin  als  de  brief,  weinig  tijds  na  Haar- 
lems vv\  in  Jmftels  muren  ontvangen,  van  den  Prins 
van  baan  je,  waarin  die  onvolprezen  Vorst ,  na  eenè 
opfomming  der  gruwelen,  door  de  Spanjaarden hier  te 
lande  bedreven ,  de  burgerij  aanfpoort ,  om  zijne  pogin- 
gen te  onderfteunen  tot  bevrijding  van  het  dierbaar  Va- 
derland ;  onder  anderen  het  navolgende  betuigende :  „  Ik 
>,  verfekere  en  beloye  bij  defe,  nemende  God  en  de 
n  trouwe-,  die  ik  Hem  fchuldig  ben,  tot  getuigen,  dat, 
„  in  foo  verre  als  ghij  u  in  defe  alfoo  gedraegt  en  kwijt 
„  als  getrouwe  burgeren  en  landfaten  voor  haer  vader* 
„  land  betaemt ,  dat  die  ftad  van  Amfterdam  wederom 
„in  haren  ouden  ftaet,  nèeringe  en  handteeringe  zal 
„•  herfteld  worden»  Ên  wilt  u  ook  niet  vermijden  goed 
„te  doen  op  't  point  van  de  religie ,  want  onfe  mee- 
„  ning  is  geenfins  iemands  confeiehtie  te  verflricken  of 
„  te  bedwingen ,  maer  met  een  geraeene  eendrachtigheid 
„  die  landen,  (laten  en  (leden  in  haren  voorfpoed  en 
„nèeringe  en  in  hare  goede  oude  wetten,  herkomen 
„  en  privilegiën  tegens  alle  moedwil  en  geweld  der  vij- 
„  anden  te  onderhouden  en  te  maintineeren ,"  enz. 

In  het  laatst  van  den  jare  1574  was  de  Zeeuwfcht 
Admiraal  boisot  het  uitgevaste  en  afgeftreden  Leyden 
nabij.  De  belegeraars  deinsden  terug  voor  hét  aanwas- 
fend  water  en  den  toenemenden  moed  der  Watergeuzen: 
Met  onderdrukte  fpijt  verliet  het  Spaanfche  leger  fchans 
eti  burgten,  en  —  Leydens  veege  veste  was  ontzet.  Het: 
^  Leve  willem  van  oranje!  leve  de  Vrijheid!" 


cftBcnntüKUNitt*  ttimfctöïK.  371 

dtfmg  üït  Lcjdeks  wfflen  ttit  fa  Xiïftels  tmtrehüoor^ 

en  bet  fiere  hoofd  der  waterleeuwen,  de  wakkere  BOi* 

iot  zelf,  poogt  deze  gelegenheid  dienstbaar  te  maken 

aan  het  voorbereiden  eener  otnkeering  van  zafkftn  alhier , 

door  het  fchrljven  van  eenen  brief  aan  de  Amfttrdèm* 

fche  burgerij,   aldus  aanvangende:     „  Ten  Ware,  goede 

„  vrienden ,    dat  uwe  oogen  bij  de  Spanjaarden  onze 

„  algemeene   vijanden .  verblind ,  en  zoo  men  zegt  be- 

„  goocheld  wartn  geweest ,  zoudt  ghij  over  langen  tijd 

„  gemerkt. en  met  der  waerheid  bevonden  hebbfeü,  dat  u 

„  dezelve  onfe  vijanden,   die  M  niet  anders  gebhiiken 

„  dan  als  inftrumenten  tot  kwalijk  varen  defefr  landen, 

„  niet  dan  brillen  en  rook  zoeken  te  verkoopen,  't  welk 

*  ten  laetften  u  bekend  moet  zijn ,  nu  Wij  met  de  hulpe 

„  Gods  alle  hare  geroemde  magten,  daerop  zij  zich  200 

„  trotfelijk  betrouwden,   tot  fchande  gemaekt  en  weg- 

„  gedreven  hebben.    En  hoewel  wy  met  véél  woorden 

„  't  kwalijk  varen  defer  landen  ganfchelijk  Zouden  mo- 

n  gen  bewijzen  alleenlijk  zijnen  oorfprong  te  nemen  door 

„  ulieder  hartnekkigheid ,  zoo  willen  wij  't ;  zelve  nog- 

„  thans  niet  alleenlijk  nalaten,    maar  ook  'ganfchelijk 

„  vergeten,  en  ons   met  ulieden  in   opregte  liefde  en 

„  eendfagt  vereenigen ,  zoo  ghij  van  't  voorgaende  kwaed 

„  wilt  afltaan,   en  gedenkende  de  fobere  ftaet  daer  ghij# 

„  u  zelven  in  vint ,   als  van  de .  navigatie  (niettegen- 

„  ftaende   wij  u  waters  genoeg,  luttel  tot  uwen  voor- 

„  deel ,  gedenken  toe  te  zenden)  zoo  zeer  vervreemd 

„  zijnde ,  dat  er  voor  ulieden  weinig  hoope  van  beter- 

„  fchap  is,"  enz. 

In  Amfterdam  werd  die  brief  met  koele  onverfchil- 
ligheid  ontvangen  en  gelezen ;  diit  nog  werd  de  (lan- 
daard der.  vrijheid  niet  geplant;  diir  was  het  Wilhel- 
muslied  nog  geen  geliefkoosd  volksgezang;  want  diir 
bleef  de  leuze  der  overheerfching  op  rondeel  en  bol- 
werk nog  wapperen ,  zelfs  vier  jaren  na  Leydem  V6f-  ~" 
eeuwigd  ontzet  1 

.  Vanwaar  toch  dit  verwql  in   de   omhelzing  der  hei- 
ligde zaak ,   de  vrijheid  van   het  Vaderland  ?    Was  ia 


372  GESCHIEDKUNDIG  ONDERZOEK. 

het  oog  der  Amftfirdamfche  burgerij  de  worftelilrijd 
tegen  Spanje  flechts  een  kamp  op  leven  en  dood  tot 
handhaving  of  ondermijning  van  Romes  kerkleer?  Neenl 
want  reeds  twaalf  jaren  vóór  de  afwerping  van  het  Spaan- 
fche  juk  bad  de  leer  der  Hervorming  aldaar  duizende 
belijders.  Roomsch  en  Onroomsch  waagden  het  te  wei- 
felen,  waar  het  de  uitvoering  gold  eener  bulle  van  het 
Vatikaan  ;  maar  Ket  Escuriaal  zag  zijne  bevelen  volvoe- 
ren met  flaaffche  onderworpenheid! 

Het  belang  van  den  koophandel  —  zou  dit  welligt 
eene  voortdurende  vriendfchappelijke  verftandhouding  met 
Spanje  wenfchelijk  en  nuttig  gemaakt  hebben  ?  Doch 
neen !  de  koophandel  9  bloeijende  onder  het  zachte  be- 
ftuur  van  den  jeugdigen  karel,  kwijnde  almede  ge- 
durende h^t  laatfte  tijdperk  van  's  Keizers  leven,  en 
moest  alle  voorregten  en  voordeden  derven ,  toen  Phi- 
lips den  fchepter  der  verdrukking  efi  al  va  de  toorts 
der  .verwoesting  zwaaide.  Getuige  die  fchare  van  koop- 
lieden >  gedurende  de  Spaanfche  overheerfching  der  Am- 
ftel-fad  ontvlugt ;  getuige  dat  tal  van  kooplieden  9  aan 
Amftels  boorden  teruggekeerd ,  na  het  ontrollen  van  het 
vendel  der  vrijheid  voor  Amftels  kapitool.  Neen  l  de 
koophandel ,  die  zenuw  van  den  Staat ,  die  bronaar  van 
Hollands  welvaart  en  luister  y  —  de  koophandel  wei- 
gerde aan  oranje  geen'  zetel  in  Amftels  muren. 
Neen !  zij  is  onverdiend ,  de  vlek ,  den  koopman  aange- 
wreven ,  dat  hij  een  laakbaar  egoïsme  tot  drijfveer  kiest  voor 
zijnen  handel  en  wandel ;  dat  hij  met  eene  koude  onver- 
fchilligheid  de  flaatkundige  ftormen  gadeflaat,  wanneer 
hern  flechts  het  gouden  anker  zijner  hoop  verblijft. 
Neen !  raadpleegt  de  gedenkfehriften  onzer  menigvuldige 
worftelingen  tegen  vreemd  geweld  en  onderdrukking; 
dddr  zult  gij  met  gulden  letteren  ook  de  namen  gèfchre- 
yen  vinden  van  hen,  wier  ijver  en  trouw  een  hecht  ce- 
ment geworden  zijn  voor  de  grondvesten  van  Amftels  beurs. 

Maar ,  tot  aan  den  jare  1578  verkeerde  de  burgery.  van 
Amfterdam  in  geheel  andere  omftandigheden ,  dan.de 
everige.  Steden   van   Holland.    De  Regering  dier  Stad 


GESCHIEDKUNDIG   ONDERZOEK.  373 

yas  Spaans  chgczlnd.    De  leden,   waaruit  die  Regering 
was  zamengefteld,  oogstten  voordeel  en  aanzien  en  magt 
uit  hunne  voortdurende  verknochtheid  aan  Spanje.  P  h  i- 
lips,  alva  en  de  overige  Spaanfchc  onderdwinge- 
landen fpaarden  eeene   middelen  ,   om  die  Regering  van 
zich   afhankelijk*te  houden.     Nog  heeft  de  tand  des 
tijds  een  drietal  brieven   gefpaard,  door  philips  in 
de  jaren  1573  en  1577  aan  de  Stad  Amftcrdam  gefchre- 
ven ,  waarvan  de  laatfte  onder  anderen  de  navolgende  zin- 
fnede  bevat :     „  Alzoo  wij  wel  en  in  *t  breede  en  dick- 
„  maels  door  onfe  Stedehouders ,  Gouverneurs  en  Kapi- 
„  teynen  generael   van  onfe  Nederlanden ,  en  in  het  bij- 
„  fonder  door  onfen  lieven  broeder  Heer  Jan  van  Oos- 
„  tenrijk ,   geadverteert  zijn  geweest  van  die  volftandig- 
„  heid  en  uwe  groote  getrouwheid ,   niettegenftaende  het 
„  groot    kwaed   en   fchade,   die    ghij   geleden  hebt  en 
„  nog  dagelijks  lijdt  ter  oorzake  der   troublen   en  der 
n  tweedrachten  ,  —  zoo  zullen  wij  niet  laten  ulieden  te 
„  hebben   in  alle  behoorlijke  en  favorabele  recommanda- 
n  tien  ,   om  u  in  tijd  en  ftonde  ,  en  nadat  die  occafie  en 
»  gelegenheid  ons  gegeven  zal .  Wezen ,  daervoor  groo- 
„  telrjks  te  recqmpenferen ,   uitwijzende  en  conform  uwe 
„  verdienden ,  dewelke,  zoo  wij  verftaen,  zeer  groot  zijn.** 
Ook  van  alva,  Don  f  red  rik   de  TOLEDoen 
Don  johan  van  oostenrijk  zijn  er  brieven  voor- 
handen ,  welker  inhoud  ons  de  overtuiging  geeft ,  dat  de 
anders   trotfche  ^Spanjaard  tot  de  laagfte  vleijerij  zijne 
toevlugt   neemt,   waar    het   hem  aan    gelegenheid  ont- 
breekt,  om   zijne  oppermagt   te  doen  gelden.     In  die 
brieven  is  Amfterdam  de  getrouwfte  Stad  des  Rijks,  — 
de  Regering  zal  eene  yorftelijke  beloonuig  erlangen,.—: 
aan  onderftand  in  geld  zal  het  niet  falen ,  —  men  oefene 
flechts    geduld,   want  Spanjcs  uitgeputte  kasfen  zullen 
fpoedig  gevuld ,    het  Spaanfche    leger  weldra   voltallig 
zijn;   de  Koning  zelf  zal  zijne  getrouwe  Stad  komen  be> 
zoeken ,  om   met  eigene  hand  aan  de  Regering ,   vóór 
bewezene  trouw  en  gehechtheid ,  het  getuigfehrift  pijper 
vorftelijke  genegenheid  en  genade  aan  te  bieden. 


874  CBSCHIftDKUNDIQ  ONDBR20KK. 

De  Geestelijkheid  en  de  Regering  beijverden  cieh  ra»- 
der,  om  het  volk  Roemschgezind \  dan  Spaamchgczmd 
te  houden.  In  naam  van  -den  Vorst  der  Kastilianen  9 
werd  door  den  Spaanfchen  krijgsknecht  van  de  burgerij 
met  geweld  gevorderd ,  wat  de  Geestelijkheid  aan  geld 
êf  goed  verlangen  mogt;  in  brooddronkenheid  werd, 
bovenal  in  het  Minderbroeders-klooster ,  de  zuurgewon-  ' 
nen  penning  verkwist ,  die  der  nijvere  burgerije  werd  a& 
geperst.  Aan  de  brasferijeh  dier  kloosterlingen  nam  de 
Regering  zelve  deel  ,  en  met  haar  werden  aan  den  rijk- 
voorzienen  disch  telkens  nieuwe  middelen  beraamd  en 
vastgefteld,  om  de  Amjlerdamfche  burgerij  in  de  Spaan- 
fche  flavenketen  geboeid  te  houden. 

Groot ,  wel  is  waar ,  was  het  getal  der  ingezetenen , 
die  deze  boeijen  konden  verbreken ,  —  aanzienlijker  de 
morrende  burgerij,  dan  de  Spaanfche  krijgsmagt;  maar 
grooter  dan  deze  het  getal  der  geestelijken ,  die ,  ont- 
vlugt  uit  de  overige  Steden  van  het  vrijgevochten  Va- 
derland, in  Amfterdam  een>eilig  toevlugtsoord  hadden 
gevonden.  Omgeven  door  zulk  een  legioen  van  wach- 
ters en  handlangers  der  dwingelandij  ,  kon  het  der  Rege- 
ringe  niet  moegelijk  vallen,  de  naar  vrijheid  hakende 
burgers  jaren  achtereen  in  toom  te  houden,  en  eiken 
kreet  van  verontwaardiging  met  gevangenis  en  dood  te 
ftraffen.  Wee  hem ,  die  het  wagen  durfde ,  zijne  regten 
als  mensch  en  als  burger  te  doen  gelden!  Wee  den 
vriend  van  oranje  en  het  Vaderland,  wanneer  hij  ter 
gunde  der  vrijheid  eene  enkele  verzuchting  deed  hóoren! 
Al  mogt  het  hem  ook  gelukken ,  de  onwraakbaarfte  ge- 
tuigen te  berde  te  brengen  van  zijnen  ftandvastigen  ijver 
voor  de  leer  der  Roomfché  kerk ,  als  ketter  werd  hij  in 
den  kerker  geworpen ,  en  als  ketter  naar  het  fchavot  ge- 
fleurd ,  zoodat  de  beroemde  simon  s  t  g  l  ,  in  zijne 
Opkomst  en  bloei  der  Nederlanden ,  teregt  heeft  aange- 
merkt ,  n  dat  een  iegelijk  zich  in  gevaar  bevond  van  zoo 
„  wel  op  valfche  als  op  ware  befchuldigingen  huis  en 
„  have ,  ja  het  leven  te  verliezen."  Neen  —  de  Inqui- 
fitie  hield   geene   zittingen  meer  tot  inftandhouding  van 


.qSJCHlfift&VNOIO  ONOftftZOB&.  376 

het  geloof;  zi)  was  in  Amftetdam  ,(«ec|s  met  den  saam 
van  Moardda&i  beftempeld)  een  ftaatkundige  Bloédmd 
geworden,*  tot  uitdooving  van  het  vuur  der  vrijheiden 
het  hart  der  burgeren  ontgloeid.  Aan  de  Geestelijkheid 
en  de  Regering  alleen  —  aan  de  burgers  niet  —  was  bet 
te  wijten ,  dat  Amfteedam  zoo  fpade  toetrad  tot  tiet 
verbond  voor  vrijheid  en  onafhankelijkheid ,  door  de  2\fo~ 
derlandfche  gewesten  gefloten* 

Eindelijk ,  en  wel  in  hét  begin  der  maand  Februari) 
1878  ,  brak  in  deze  Stad  het  gezegend  uur  der  verlos; 
fing  aan;  en  wij  zeggen  gereedelijk  den  grooten  Dichter 
a  nt  onjdes,  in  zijnen  IJftroam  ,  na : 

„  De  vrijheid,  t'  Amflerdam  zoo  lang  een  pjd  verfcboven, 
n  Stak  eindlijk  dus  haar  hoofd  met  groocer  aanzien  boven." 

Maar  niet  de  Geestelijkheid,  niet  de  Regering  opende 
vrijwillig  de  poorten  voor  oranje's  legermagt,  ver- 
fterkt  door  zeer  vele  Amfterdamfche  burgers,  die  de 
Stad  hunner  geboorte  van  tijd  tot  tijd  hadden  verlaten , 
ja  uit  dezelve ,  onder  anderen  in  den  jare  1567  ,  in  zulk 
eene  groote  menigte  waren  gevlugt ,  dat  er  gebrek  aan 
fchepen  was,  om  die  vlugtelingen  naar  elders  te  vervoe- 
ren. Het  gezegde  leger  had  reeds  federt  geruim  en  tijd 
den  omtrek  der  Stad  bezet,  en  allen  toevoer  van  levens- 
middelen derwaarts  verhinderd*  De  bezetting  en  de  Gees- 
telijkheid begonnen  reeds  te  deeleo  in  het  gebrek ,  dat 
de  burgerij  tot  wanhoop  bragt.  Op  nieuwe  beloften  uit 
Spanje  kon  men  rekenen ,  op  hulp  niet.  Eene  veeljarige 
ondervinding  had  dit  bewezen ,  en ,  hiervan  overtuigd , 
bragt  de  wet  der  noodzakelijkheid  de  Regering  tot  het 
,  befluit ,  om  onderhandelingen  aan  te  vangen  met  de  af- 
gevaardigden uit  het  Staatfche  leger ,  wier  woorden  en 
daden  getuigenis  gaven ,  dat  oranje  alleen  ter  be- 
vrijding van  het  Vaderland,  en  geenszins  ter  vervolging 
van  andersdenkenden  in  geloofszaken,  het  harnas  had 
aangegespt ;  en  vandaar  dan  ook  zijne  vrijgevigheid  in 
het  onderteekenen  der  Poincten  en  Artikelen  van  Satis- 
factie ,   aan  de   Regering  en   de   Geestelijkheid  den  8 


376  GESCHIEDKUNDIG  ONDERZOEK* 

Februarij  1578  geaccordeerd  9  waarbij  dezelve  in  hare 
verfchillende  betrekkingen  en  daaraan  verbondene  magts- 
oefening  werden  bevestigd.  Eerst  een'  gerunnen  tijd 
daarna,  toen  van  het  geduld  en  de  lijdzaamheid  der  in- 
gezetenen eene  te  zware  proef  gevorderd  werd ,  vernie- 
tigde der  burgeren  woede  den  zoenbrief,  door  oranje 
verleend  aan  eene  Regering,  die,  door  hare  voortduren^ 
de  gehechtheid  aan  Spanje ,  wille  m's  liefdevolle  be- 
fcherming  met  fnoode  ondankbaarheid  beloonde. 

Gelukkig  het  tijdperk ,  dat  wij  beleven !  In  de  (laats- 
orkaxfen,  die  wij  met  beraden  moed  en  onwankelbaar 
vertrouwen  op  den  God  onzer  Vaderen  verduren,  wordt 
met  hart  en  lippen  de  Vorst  gehuldigd,  die  ons  be- 
(luurt,  en  de  Regering  geprezen,  die  onze  belangen, 
behartigt.  Vruchteloos  is  elke  poging  van  buiten,  om 
hier  een'  fcheidsmuur  op  te  rigten  tusfehen  de  Rege- 
ring en  het  volk;  beider  belang,  beider  doel  is  één; 
en  waar  eendragt  in  paleis  en  flulp  gehuldigd  wordt, 
daar  breekt  een  zegenend  licht  de  uchtendnevelen  door  9 
om  vrede  en  welvaart  te  verfpreiden  over  den  aanbre- 
kenden  dag  ,  die  eene  rijke  belooning  zal  fchenken  voor 
trouw  en  volharding,  gehechtheid  aan  den  Koning,  en 
liefde  voor  het  Vaderland. 

Neen,  wq  (laan  den  bondel  pijlen 
Uic  ons  wapenfehild  niet  af: 
't  Was  de  Godheid ,  die  ze  on»  gaf. 

Moog'  de  vredeölijf  verwijlen , 
Eendrajt  zwaait  den  veldheersftef, 

Holland  buigt  het  hoofd  niet  onder. 

Met  verdeelden  burgerzin.  * 

Hoort  het ,  flulp  en  tempeltin  I 
Allen  treft  ons  de  eigen  donder , 

Daalt  een  noodweer  Holland  in. 

Breekt  (maar  nimmer  ongewroken) 
Vreemd  geweld  hier  (laf  en  flut , 
Door  geen  vriendentrouw  befchut, 

Dan  zal  't  puin,  dat  wij  zien  rooken, 
't  Puin  zrjn  van  paleis  en  hut. 


CESCHIEDKUNDIQ  ONDERZOEK,  377 

Maar,  van  uit  den  mist  der  tijden , 

Daagt  een  onbewolkt  verfchiet. 

Twgfel,  wijkl  bezwaren,  vliedt l 
Eensgezindheid  'bouwt  in  't  ftrijden 

Burgten,  fterker  dan  graniet. 

Hecht  en  hechter  wordt  de  pijler, 

Holland,  van  uw  ftaatsgebouw ! 

Dekke  Eurotrp  een  nacht  van  rouw  , 
Hollands  rotsmuur  wordt  te  (leiier  x 

Vorftendeugd  kweekt  burgertrouw. 

Tjjdttroom!  voer,  op  kalmer  baren, 

Kalmer  levensuren  aan; 

Kern  ze  glad,  uw  breede  baan; 
Gun  ons,  rustig  door  te  varen, 

Wie  uw  branding  doet  vergaan ! 

Op  verbeeldingsvleug'len  zweef  ik 

't  Vierfpan  van  den  tijd  voorbjj , 

Van  een  blind  vooroordeel  vrq; 
In  een  later  eeuwkring  leef  ik ; 

Zoete  mjjm'ring  boeit  me  aan  't  IJ. 

Rijker  is  eeen  bosch  aan  twijgen , 
Dan  die  droom  aan  dravend  hout ,    ' 
Met  ztfn*  looverdos  van  goud; 

Hof  kabaal  en  wangunst  zwijgen, 
Bij  den  feestzang  in  dat  woud. 

Zie ,  voor  Zeemanshoop ,  dien  grazen , 

In  het  oog  dat  jeugdig  vuurj 

Zie  op  Amftels  pallnuur, 
Op  het  woelig  dok  hem  wijzen, 

Als  op  's  werelds  voorraadfchuur  I 
« 
Hoor  met  geestdrift  hem  gewagen, 

Welk  een  eerpalm  Holland  droeg, 

Toen  de  Belg  aan  't. muiten  floeg, 
En  de  Schelde  een  boei  moest  dragen, 

Die  zij  voor  den  Jmfiel  vroeg  1 


378  GESCHIEDKUNDIG  ONDERZOEK. 

9  Driewerf  (z*gfc  hij)  Inid  geprezen. 
,,  HolUndt  eendragt,  Hollands  noM, 
„  Met  o  &  ^n-j.r's  legerftoet ! 

Zou  wel  Holland  Holland  wezen ,. 
„  Als  geen  willem  'c  had  behoed ?" 

GodJ  zie  gunftig  op  mijn  bede: 
.  Schenk  vervulling  aan  mjjn'  droom; 
Sterk. onze  eendragt;  ban  den  fchroom; 
Spaar  den  Koning;  geef  ons  vrede; 
Zegen-  IJ-  en  Amfiel-tixoom  I 


ATHENE  IN  AUGUSTUS  1833. 

J3ladat  Griekenland  het  juk  der  Turkfche  overheer- 
fching  had  afgeworpen ,  en  het  burgerlijk  beftuur  een' 
geregelden  gang  begon  te  nemen ,  werd  eindelijk  goed- 
gevonden ,  den  zetel  der  Regering  te  Athene  te  vesti- 
gen. Volgens  een  berigt  uit  Napoli  di  Komania  van  6 
November  1.  1.  hield  men  aldaar  zich  bezig ,  om  den- 
zelven  te  verplaatfen  naar  die  ftad,  aan  welker  naam 
zoo  vele  belangrijke  herinneringen  zijn  verbonden.  Reeds 
vroeger  was  derwaarts  eene  Commisfie  van  drie  perfonen 
gezonden ,  die  alle  bewoonbare  en  zelfs  een  aantal  nog 
onbewoonbare  huizen  in  beflag  moesten  nemen  voor  de 
huisvesting  der  ambtenaren  van  hoogeren  en'  lageren  rang, 
welke  fpoedig  aldaar  verwacht  werden. 

Welligt  zal  het  velen  onzer  Lezeren  niet  ongevallig 
zijn ,  iets  van  den  tegenwoordigen  toeftand  der  ftad  te 
vernemen,  die  tot  hoofdftad  van  het  herboren  Grieken- 
land werd  gekozen.  Wij  deelen  dus  het  volgende  be- 
rigt mede,  dat  wij  overnemen  van  eenen  reiziger,  die 
in  Augustus  1833  Athene  bezocht. 

Het  was  reeds  nacht,  en  de  fterren  vonkelden  helder 
aan  den  donkerblaauwen  hemel ,  toen  wij  den  Piraeus 
(haven  van  Athene)  binnenliepen-  Ten  twee  ure  na- 
middag had  ons  vaartuig  de  reede  van  Aegina  verlaten ; 
maar  er  was  zoo  weinig  wind,  dat  w(j  flechts  langzaam 


ATHENE.  379 

voortdreven.  Ter  linkerhand  lag  de  kust  van  Epidaurtu 
-co/ de  hthmus  met  zijne  bergen  —  voor' ons  en  regtsaf 
b«t  uitgeftrekta  ftrand  van  Attika.  Tot  dat  het  donker 
werd ,  hadden  wij  de  rots ,  waarop  de  Akropolis  der 
ftad  van  m  i  n  e  r  v  a  rust  en  de  laatfte  zonneftralen  fche- 
nen  y  in  het  gezigt ;  derwaarts  zagen  wij  verlangend  uit* 
Das  avonds  noodzaakte  de  wind  ons  om  te  laveren-, 
ten  einde  de  naauwe  haven  te  kunnen  binnenloopeu. 
Tweemaal  bevqnden  wij  ons  nabij  Salamis  en  aan*  den 
ingang  van  het. kanaal,  hetwelk  dit  eiland  van  het  vaste 
land  fcheidt.  Alhier  viel  de  ?eeflag  voor,  in  welken 
eetójds  de  magtige  Koning  der  Perzen  moest  onderdoen 
voor  het  kleine,  maar  heldhaftige  Griekenland* 

Eindelijk  hadden  wij  Porto-Leone  bereikt;  ons  ligt  vaar- 
tuig kon  digt  aan  het  ftrand  ankeren.    Het  was  te  laat , 
om  aan  wal  te  gaan.  Ook  zouden  wij  op  het  land  geene 
betere*  gelegenheid  gevonden  hebben,  dan  op  het  verdek*. 
alwaar  ik  mij  uitftrekte ,  gelijk  ik  reeds  dikwijls  had  ge* 
daan.    Hoe  ging,  hoe  vloog  de  gefchiedenis  van  het 
land,  welks  kusten   in  eene  flaauw  geteekende,  hier  en 
daar  door  enkele  lichten  afgebrokene ,  donkere  ftreep  voor 
mij  zich  uitftrekten  —  hoe  vlogen  alle  herinneringen  en 
droomen  van  Athene  en  Griekenland 'uit  den  tij4  mijner 
jeugd  voorbij   mijn  inwendig  oog!  Stilte  heerschte  rond- 
om  ons»    Nu  en  dan  hoorde  men  Hechts  de.  (tem  van 
eenen  bootsman  of  het  kabbelen  des  waters  tegen  een  na- 
derend vaartuig.    Anders  bemerkte  men  geen  geluid  op 
zee.    De  nacht  was  koel ,  ofichoon  wij  den  14den  Au- 
gustus hadden ;  er  viel  een  zware  dauw.    De  zeilen  wa- 
ren opgerold,  en  in  onze  nabijheid  ankerden  meer  fche- 
pen ,  om  insgelijks  den  dag  af  te  wachten.  t. 

De  morgen  brak  aan.  Voor  ons  lag  een  vlak  ftrand 
met  weinige  woningen  en  pakhuizen  —  alles ,  wat  er 
van  het  tweede.  Athene  hier  ter  plaatfe  was  overgeble- 
ven; De  tolbeambten  onderzochten  de  fchepen  en  de 
pakgoederen  der  reizigers.  Het  duurde  tamelijk  lang, 
eer  ik  vrijheid  kreeg ,  om  te  gaan,  waar  ik  wilde;  want 
gedurende  den  nacht  waren  vag  Syraf  van  Zca,  van 


380  ATHENE* 

Acgina  vaartuigen ,  met  timmerhout ,  met  vruchten  enz. 
beladen ,  aangekomen  9  en  omtrent  deze  moest  eerst  het 
onderzoek  gefchieden.  Eindelijk  kon  ik  naar  een  paard 
omzien ,  dat  mij  naar  Athene  zou  brengen ;  daar  Honden 
er  velen  gereed,  die  tot  rijden  en  lastdragen  beftemd wa- 
ren. De  Hechte  herberg  deed  mij  niet  lang  vertoeven. 
Door  eenen  geleider  vergezeld  9  begaf  ik  mij  fpoedig  op 
weg.  Ter  regterhand  hadden  wij  eenige  hoogten  en  ver- 
fchanfingén ,  waar  de  dappere  karaiskaki  deö  4 
.Mei  1827  op  het  veld  der  eere  viel.  Weldra  bereikten 
wij  het  olijvenbosch ,  dat  door  (Ie  vlakte  van  Attika  zich 
uitftrekt.  Door  de  openingen  van  het  bosch  9  en  zélfs 
over  de  boomen  heen ,  zagen  wij  de  heuvels  ,  die  de  ftad 
jnfluiteir;  voorts  de  Akropolis ,  den  Pnyx  (eenen  door 
solon  voor  het  houden  van  vergaderingen  beftemden  heu- 
vel), de  hoogte  van  het  Mufeum^  den  berg  Anchesmus9 
•in  een'  wijderen  half  kringvormigen  omtrek  de  fraaije 
bergketen,  uit  welker  hoofdgroep  de  honigrijke  Hymet- 
tus  ter  regterhand  zich  verheft.  Eene  wending  van  den 
weg  bragt  ons  voorbij  eene  kleine  kerk ;  de  ftad  lag 
voor  ons ,  en  digt  achter  hare  lage  muren  de  tempel-van 
t  h  e  s  e  u  s.  Beijerfchc  krijgslieden  hadden  de  wacht 
'bij  de  poort. 

Het  is  moeijelijk ,  den  indruk  te  befchrijven ;  welken 
Athene op  den  reiziger  maakt.  De  herinneringen  zijn  te 
menigvuldig ;  de  gewaarwordingen  verdringen  elkander  te 
zeer.  Eene  ganfche  jeugd  (tijgt  als  uit  het  graf;  maar 
zij  bevindt  zich  alleen  .en  verlaten  in  de  tegenwoordige 
wereld,  die  treurig  is  en  eene  woeste  ledigheid  vertoont* 
De  bouwvallen  van  het  nieuw  Athene  bedekken  die  van 
het  oude.  Elk  tijdperk ,  dat  na  Griekenland*  fchoone 
dagen  volgde  — het  Romeinfcke^  het  Byzantynfche ,  het 
Frankifche ,  het  Turkfche  heeft  zijne  puinhoopen  -op  dier 
van  het  naastvoorgaande  geftort,  en  boven-  deze  ver- 
woestingen verheffen  zich  de  eenzame  overblyffelen  van 
oud  -Griekfchen  roem  en  van  oud-Grsekfche  grootheid 
reeds  federt  eeuwen.  Dat  Athene  9  hetwelk  de  vrijheids- 
oorlog onzer  dagen  heeft  overgelaten,  gelijkt  meer  een 


ATHENE.  ~  381 

jgroot,  met  bouwvanen  bedekt  veld,  dan  eene  ftad.  Men 
komt  geheele  (Iraten  door,  alwaar hoopen  puin  de  plaats 
der  huizen  innemen  én  dikwerf  tien  weg  verfperren, 
zpodat  men  over  nedergeftorte  fteenen  en  laag  muurwerk 
moet .  hecnklimmen ,  -en  dan  niet  zelden  de  rigting  ver- 
liest ,  daar  men  foms  in  eene  engte  geraakt ,  door  welke 
niemand  te  paard  of  te  voet  kan  komen.  Over  inge- 
ftorte  huizen  en  open  gefclevene  voorpleinen  geraakt  men 
uit  de  eene  ftraat  in  de  andere.  Die  eene  Turkfohe  ftad 
gezien  heeft,  weet,  boe  onregelmatig  en  hoekig  daar 
alles  is ,  hoe  naauw  de  ftraten  zijn ,  hoe ,  naar  de  ftraat 
toe ,  de  woningen  dikwijls  fiechts  een  hooge  muur  fchij- 
uen,  *n  door  turnen  of  vrije  ruimten  omgeven  zij»;  nu 
verbeelde  men  zich  hierbij  de  verbindiags-  of  fcheids- 
muren  nedergeftort,  van  de  huizen  foms  niets,  dan  de 
naakte  wanden  ,  overgelaten ,  hoopen  van  fteenen ,  ge- 
broken balken,  de  halve  en  meermalen  de  geheele  breedte 
der  ftraat  gevuld  met  allerlei  verward  door  elkander  lig- 
gende overblijflelen  van  voormalige  gebouwen  —  zoo 
heeft  men  efenig  denkbeeld  van  den  doolhof,  waaruit 
het  tegenwoordige  Athene  grootendeels  beftaat.  '  Alles 
heeft  een  treurig  aanzien.  Door  vlammen  -en  rook  zwart 
geworden,,  ftaat  hier  en  daar  muurwerk,  dat  eik  opgén- 
blik  drejgt  in  te  (tarten.  Half  verwoeste  kerken  toonen 
hare  met  befchadigde  afbeeldingen  van  Madonna's  en 
Heiligen  bedekte  wanden,  met  vervalkne  dakgewelven  ^ 

>  met  deels  ftaande,  deels  ingeftorte  zuilen  en  bogen;  bij- 
kans geen  gebouw  is  -  onbefchadigd  gebleven  —  allen 
dragen  meer  of  min  fporen  van  geweldige  en  niets  fpa- 
rende  verwoesting.  De  Muzelman  brandde  en  moordde 
in  den  naam  van  a  l  l  a  h  en  van  den  Profeet ;  de  Griek 
op  zijne  beurt  vernielde  en  plunderde  in  den  naam  allef 
Heiligen  van  zijnen  kalender ,  en  de  minaret  moest  voor 
de  aan  kerken  toegebragte  fchade  boeten.  De  voor- 
malige  hoofd-moskee  is  den  krijgslieden  ingeruimd ,  en 
van  de  Akropoiïs  waait  de.  blaauwe  en  witte  vlag. met 
het  kruis. 

Zoo  vele  reizigers  hebben  Athene,  de  Turksch-Griek* 

MENGELW.    1835.  NO.   8.  C  £ 


JS2  ATHENE. 

fche  (tad  9  gezien  en  befchreven  9  dat  men  zich  het  uit* 
wendige  gemakkelijk  kan  voordellen.  Tuinen  met  ci- 
troen- en  oranjeboomen  en  de  menigvuldige  welriekende 
bloemen  van  het  zuiden  lagen  verftrooid  tusfchen  de 
woningen.  Het  oude  Athene  was  nooit  eene  bij  uitne- 
mendheid  fraaije  ftad  9  niettegenftaande  de  grootfche  en 
openbare  gedenkteekenen ;  het  nieuwere  zal  het  even  min 
geweest  zijn,  doch  zekere  welvaart  werd  er  genoten  9 
terwijl  %r  bedrijvigheid  plaats  had  onder  de  ongeveer  tien- 
duizend zielen  fterke  bevolking,  en  de  onderdrukking 
daar  geringer  was ,  dan  in  andere  gedeelten  van  Grieken- 
laad.  Van  dat  alles  kan  men  naauwelijks  eenig  fpoor 
meer  ontdekken.  Het  is  wel  waar  9  dat  er  enkele  goede  , 
zelfs  eenige  fraaije  nieuwe  huizen  gebouwd  zijn  gewor- 
den :  toen  de  Turken  9  uit  hoofde  van  verdragen  9  ge* 
noodzaakt  waren,  Auika  en  Negropont  te  verlaten, 
kocht  menig  Griek  voor  weinig  gelds  aanmerkelijke  be- 
zittingen en  verrijkte  zich  plotfeling;  maar  over  het  al- 
gemeen heerfchen  er  armoede  en  ellende.  Nederige  hot- 
ten en  armoedige  winkels  nemen  benevens  de  bouwvallen 
de  meeste  ruimte  in.  Met  moeite  vindt  de  vreemdeling 
een  verblijf;  want  er  is  flechts  ééne  herberg,  en  deze 
trekt,  ten  nadeele  des  reizigers ,  partij  van  de  gedwon- 
gene  nering.  De  onzekerheid ,  waarin  men  destijds  nog 
verkeerde,  of  Athene  werkelijk  de  hoofdftad  van  het 
nieuwe  Griekfche  rijk  zou  worden,  hield  de  meesten 
van  bouwen  terug.  Daarbij  kwam  bovendien  het  ver- 
moeden ,  dat  misfehien  het  grootfte  gedeelte  der  tegen- 
woordige plaats  verlaten ,  en  de  hooger  gelegene  vlakte 
?an  de  oostzijde  gekozen  zou  worden. 

Zeer  heet  waren  de  zomerdagen,  welke  ik  hier  door- 
bragt.  In  de  benedenftad  rees  de  thermometer  van  r  e- 
aumur  tot  bqna  32°;  de  enge,  mét  puin  gevulde  (ba- 
ten waren  als  ovens.  Honderdduizenden  muggen ,  eene 
vóór  de  verwoesting  onbekende ,  maar  federt  bijkans  on- 
verdragelijlce  plaag,  roofden  de  rust  bij  dag  en  nacht. 
Gedurende  de  middaghitte  waren  de  (Iraten  als  uitge- 
ftorven ;  eerst  tegen  den  avond  waagde  men  het  uit  te 


ATHENE,  333 

gtan.  Dan  vertoonden  zich  groepen  menfchen  voor  de 
woningen;  de  mannen  zaten  op  de  bouwvallen  en  rook- 
te* >  de  vrouwen  (hapten,  of  hielden  met  eenig  hand- 
werk  zich  bezig.  Als  ik  op  een9  zondagavond  van  een* 
wandeling  terugkeerde  over  de  heuvels  en  om  de  zuid- 
zijde van  de  Akropelss,  zag  ik  in  de  nabijheid  der  Lan- 
taarn van  demosthenes  eenige  jonge  mannende 
Romaika  danfen.  Viool  en  mandoline  begeleidden  de 
afgemetens  ,  ingewikkelde  bewegingen  van  den  bevallige* 
dans  9  die  de  Grlekfche  kleederdragt  vordert  f  gelyk  de 
Bolero  de  Spaan/de.  De  vrouwen  zaten  met  de  kinde- 
ren in  het  rond ,  naar  het  vermaak  ziende,  en  zich  ver- 
kwikkende met  de  verkoelende ,  geurige  meloenen ,  welke 
van  Thcbc  en  de  Cjcladifche  eilanden  in  groote  menigte 
aangevoerd  worden,  als  zqnde  voor  rijk  en  arm,  bij 
de  drukkende  hitte,  eene  zeer  welkome  en  heilzame  ver- 
fnapering. 

Daar,  waar  het  fraaije  gedenkteeken  der  Achamanti- 
den  —  zeker  de  kleinfte  tempel ,  die  er  is ,  eens  aan 
BAGCHus  gewijd  en  thans  onder  den  zonderlingen, 
naam  van  Lantaarn  van  demosthenes  meer  be- 
kend ,  (een  Engel schman  wilde  onlangs  denzelven  koo- 
pen  en  naar  zijn  vaderland  overvoeren ,  gelijk  een  zijner 
landslieden  den  Sibillen  -  tempel  te  Tivoli)  — .  ftaat ,  was 
nog  vóór  weinige  jaren  een  Franciskaner  klooster ,  het- 
welk deelde  in  het  algemeene  lot ,  dat  in  dit  gedeelte  dcj 
ftad  bijkans  alle  gebouwen  heeft  getroffen.  De  eenig* 
monnik ,  die  het  aldaar  tot  het  laatfte  uithield ,  bevindt 
zich  thans  in  Pera.  Dit  klooster  was  het  gewone  ver- 
blijf der  Frankifchc  reizigers ,  bijzonder  der  Engelfchen. 
Hier  vertoefde  Lord  byron  bij  zijn  tweede  bezoek  te 
Athene ,  tefc  jare  1811.  Men  kan  deze  verwoeste,  een- 
zame plaats  niet  befchouwen ,  zonder  zich  te  herinne- 
ren ,  dat  de  grootfte  dichter  van  het  hedendaagfche  En- 
geland hier  leefde ,  <*-  dat  een  gedeelte  yan  zijnen  Child* 
tïarold  hier  gefchreven  werd.  De  voortbrengfelen  van 
byron's  vernuft  behelzen  menige  herinnering  aan  deze 
plaats;   de  Pelgririfchap>  de  Vloek,  van  Minerva%  de 

Cc  2 


384  ATHENE, 

Giaur  leveren  even  getrouwe  als  levendige  fchilderingeft 
vzn^Attika.  In  alle  deze  (lukken  bemerkt  men  eene 
fombere  (lemming  ,  die  niemand  weren  kan  ,  welke  dit , 
thans  in  zijne  verwoesting  nog  zoo  belangwekkende  land 
voor  zich  uitgebreid  ziet.  Men  moet  deze  aandoeningen 
geenszins  met  die  vergelijken  ,  welke  Italië  verwekt, 
Italië  heeft  ook  zijne  fbmberheid  en  zijne  bouwvallen  , 
doch  het  <  heeft  tevens  iets  groots ,  zijnen  Moedigen, 
maar  verhevenen  middeleeuwfchen  tijd  —  het  heeft  zijnen 
roem  van  latere  eeuwen ;  *-  Griekenlands  bergen  daar- 
entegen fchijnen  door  den  adem  der  verwoesting  ver- 
zengd te  zijn;  in  deszelfs  vlakten  heeft  langer,  dan 
ééne  eeuw ,  de  barbaarschheid  gehuisvest ;  over  deszelfs 
(leden  is  de  doodsengel  heengegaan ;  tusfchen  den  vroe- 
geren ,  fchoonen  tijd  en  ons  ligt  eene  wijde ,  donkere , 
ijzingwekkende  klove,  jaar  op  jaar,  bijna  zonder  naam, 
zonder  herinnering ,  zonder  gefchiedenis ! 

Uit  mijn  veniter,  ten  huize  van  den  Rusfifchen  Con- 
fuly  dat  op  een  der  hoogde  punten  van  de  (lad  is,  zag 
ik,  in  eene  door  de  fteile  zijden  van  den  Hymcttus  in 
den  achtergrond  beperkte  vlakte ,  de  poort  van  h  a- 
drunus,  de  zuilen  van  eenen  aan  den  Olimpifchen 
jupiter  gewijden  tempel ,  welke  door  pisistra- 
tus  begonnen,  door  den  Syrifchen  Koning  antio- 
chus  epiphanes  voortgezet ,  en  door  Keizer  ha- 
drianits,  650  jaren  na  den  aanvang  van  het  bou- 
wen, voltooid  werd.  Een  nieuwe,  fchoone  tijd  was 
voor-  Griekenland  onder  de  Romeinfche  Keizers  van  de 
derde  eeuw  aangebroken  —  niet  meer  die  van  de  vrijheid 
der  oude  dagen ,  maar ,  na  de  gruwelen  der  laatfte  bur- 
geroorlogen van  de  Romeinfche  Republiek,  ,een  tijd  van 
vrolijker  levensgenot-,  van  liefde  voor  kunst  en  weten- 
fchap ,  van  dikwijls  verkeerden ,  maar  toch  ook  veel 
goeds  bevorderenden  lust  tot  wijsgeerig  onderzoek.  — 
Naar  dezen  kant  leidde  mij  gewoonlijk  vroeg  of  des 
avonds  laat  mijn  weg.  De  poort ,  welke  nog  (leeds  tot 
ingang  in  de  (lad  dient,  uit  roodachtig,  blinkend  Pen- 
'telisch  marmer  opgerigt,  fraai,  maar  evenwel  reeds  het 


\ 


ATHENE.  ,  385 


verval  van  den  zuiveren  fmaak  in  de  bouwkunde  bewij- 
zende 9  Js  aan  beide  zijden  voorzien  1net  opfchriften  9  die 
aan  den  eenen  kant  de  ftad  van  thbsbus,  aan  den 
anderen  die.  van  hadrianus  aanduiden.  Voor  da- 
zelve  en  tot  aan  den  tempel  van  den  OlimpifcAen- ju- 
piter  waren  dagelijks  eene  meüigte* landlieden  verza- 
meld, welke  hun  koren  door  paarden  lieten  uittreden ; 
op  deze  wijze  gefchiedt  namelijk  het  dorfchen  in  Grie- 
kenland. Slechts  zestien  van  de  honderdtwintig  zuilen , 
welke  eenmaal  dien  tempel  verfierdén  9  ftaan  nog  op  de 
grondflagén,   welke  eenen  omtrek  van   meer  dan  twee- 

'  duizend  voeten  fchijnen  gehad  te  hebben ;  tot  dezelven  9 
gelijk  tot  alle  Athetnfchc  gebouwen  9  leverden  de  groe- 
ven van  den  berg  Pentelieus  den  fteen  9  welke  door  zijn 
roodachtig  wit  eene  zoo  fchooné  werking  doet.  In  de 
nabijheid  droomt  de  llisfus  9  die  aan  den  voet  van  den 
Hymettus  ontfpringt ;  gelijk  de  meeste  9  in  de  fabelen  en 
in  de  gefchiedenia  vermaarde  rivieren  van  Griekenland^ 
is  ook  deze  onbeduidend  en  in  den  zomer,  bijna  zonder 
water.  De  zoo  beroemde  bron  Kallirrkoi  (de  fchoon- 
vlietende),  van  welke  reeds  herodotüs  gewaagt, 
daar  hij  de  ruwe  behandeling  9  door  Pelasgcrs  Atheen- 
fche  knapen  en  meisjes  9  die  water  fchepten  9  aangedaan  r 
vermeldt  9  doet  haar  beekje  in  den  llisfus  ftroomen.  Daar- 
bij fs  het  kleine  eiland  9  waarop  de  tempel  der  Zanggo- 
dinnen ftónd ;  dorre  ftruiken  en  distelen  bedekken  de 
weinige  overblijffelen  van  het  muurwerk.  Twee  hoopen 
(leenen  duiden  9  een  weinig  meer  noordwaarts  9  de  plaats 

•  aan  9  waar  eene  brug  <?ver  den  Aroom,  leidde  naar  de 
gjroote  renbaan  9  die  9  meer  dan  zeshonderd  voeten  lang  9 
oorfpronkelijk  aan  de  Panathenaetfche  fpelen  gewijd 
was,  doch  door  dien  her  odes  atticus,  die  in 
den  fchoonen  tijd  der  an tonijnen  Klein- A zit  en 
Griekenland  met  gebouwen  verrijkte  en  het  grootfte  ge- 
deelte van  zijnen  ongemeenen  rijkdom  tot  zoodanige  ein- 
den befteedde  9  met  zitplaatfen  van  Pentelisch  marmer  ver- 
fierd  \yerd,  en  thans  nog*  van  alle  fieraden  beroofd, 
door  den  wijden  omvang  en  door  het  ruime  uitzigt  ia  de 


385  ATHEWE. 

Attifcht  vlakte,  den  aanfchouwer  in  verbazing  zet. 
Dor  en  rotsachtig  is  de  bodem  aan  deze  ganfche  zijde* 
Van  het  Lyceum ,  van  de  waterleiding  van  hadria- 
nus,  welke  den  naar  den  Pentelicus  leidenden  weg  door- 
fneed  ,  en  waarvan  in  het  midden  der  vorige  eeuw  nog 
©verblijflfelen  beftonden  ,  ziet  men  nagenoeg  niets  meer* 
De  inwoners  der  ftad  moeten 'het  betreuren,  dat  dit 
grootfche  werk  der  Romeinen  niet  onderhouden  is  ge- 
worden ;  want  in  deze  dagen  zoo  wel  ,  al»  van  ouds , 
gevoelt  men  het  gebrek  aan  water  zeer  fpoedig ,  daar  de 
bronnen  niet  rijkelijk  vloeijen. 

Vruchtbaarder  en  liefelijker,  dan  de  oostelijke  vlakte, 
is  die  aan  de  westzijde  der  ftad ,  welke  door  den  van 
den  beig  Parnasfus  afftroomenden  Kephifus  (Cephisfas) 
en  door  eenige  aan  den  Anchtsmus  ontfpringende  beken 
wordt  befproeid.  Men  ziet  daar.  vele  Juinen  en  maaivel- 
den ,  en  benevens  olijf  boomen  ook  vele  woningen ,  waar- 
onder  een  landhuis  van  den  Engelfchen  Admiraal  mal- 
colm  bijzonder  de  opmerkzaamheid  trekt.  Hier  kan 
men  denken  aan  triptolemus,  vvien  cer.es  in 
den  landbouw  onderwees.  Derwaarts  liep  eens  de  Hei- 
UgeWeg^  met  de  grafteekenen  van  menigen  edelen -AA*- 
ntr  verfierdj  daar  was  ót.Akademie,  waar  voortrciFe- 
lijke  wijsgeeren  gewandeld  en  geleerd  hebben ;  daar  ziet 
men  nog  den  heuvel  Kolouos ,  alwaar  sophocles 
bet  tooneel  van  een  zijner  beroemde  (lukken  plaatst.  Elke 
voetbreed  grond*  heeft  hier  groote  en  roemrijke  her- 
inneringen. 

De  oudheden,  welke  de  tegenwoordige  ftad  binnen 
haren  omtrek  ihfluit,  zullen  er  bij  winnen,  zoo  het  plan 
tot  een9  nieuwen  aanleg  doorgaat.  Thans  zijn  dezelve 
ten  deel*  half  verborgen ;  nieuwe ,  met  afftekende  kleu- 
ren geverwde  woningen  belemmeren  al  te  zeer  de  fchil- 
deraehtige  werking  en  den  gunftigen  indruk.  Deze  ge- 
denkteekenen  zijn  meest  uit  den  tijd  der  Rmeinen.  De 
Twen  der  Winden*  zoo  als  men  het  Horolagium  van 
andronicüs  cyrriieses,  dat  eertijds  als  zon- 
newijzer en  als  wateruurwerk  tevens   diende,  naar  de 


ATHENE.  SST 

acht  niet  zeer  fraaije  beelden  van  de  Goden  der  winden ,  die 
hetzelve  omgeven ,  plagt  te  noemen ,  was  eenmaal  een  tekieh 
der  danfende  Derwifchen.  Offchoon  van  bevalligen  bouw 
zjynde ,  moet  dezelve  toch  onderdoen  voofr  den  Fanari  van 
demosthenes,  en  verliest  vooral  hierdoor ,  dat  de  bo- 
dem in  het  rond  te  zeer  werd  opgehoogd  —  dien  ten  ge- 
volge is  de  onderde  verdieping  beneden  den  grond  en  moet 
men  dus  afdalen.  Aan  eenen  muur  in  óp  nabijheid  herkent 
men  nog  de  overblijffelen  van  eene  voormalige  waterleiding, 
Niet  verre  van  daar  Haan  de  fchoone  Dorifche  zuilen  van  den 
onder  augustus  gebouwden  zuilengang  der  nieuwe  Agora 
(markt),  en  voorts,  op  geringen  afftand,  tien,  met  eenen 
muur  en  met  eene  kleine  kerk  verbondene ,  Kwrinthifehe  zui- 
len, waarfchijnlijk  de  overblijffelen  der  grootfehe  Stoa  of  zui- 
lengang van  Keizer  óadrianus.  Aan  het  westeinde  der 
ftad ,  digt  bij  dèn  muur  en  vrij  hoog  boven  de  naaste  wo- 
ningen zich  verheffende,  (laat  de  tempel  van  theseüj, 
die  onder  alle  de  gebouwen  van  Athene  het  best  bewaard  i» 
gebleven.  In  eene  kerk  veranderd  zjjnde,  ontging  dezelve 
de  verwoesting,  In  een'  fchoonen,  doch,  wat  de  evenre- 
digheden aangaat,  minder  edelen  ftijl,  dan  de  gedenkteekenen 
uit  den  tijd  van  pericles,  verrast  dit,  den  Atheenfehen 
held  gewijde,  werk  van  mik  on  ons  thans  daardoor,  dat 
hetzelve  meer,  dan  eenig  ander,  ons  een  volkomen  beeld 
van  een9  Griekfchen  tempel  geeft.  Men  zoude  zich  kunnen 
verbeelden ,  dat  nog  de  oude  tijd ,  de  dienst  der  oude  God- 
heden beftond,  ware  het  niet,  dat  de  Athener  van  onze 
dagen,  die  in  het  gebouw  treedt,  ons  de  werkelijke  wereld 
zoo  duidelijk  herinnerde.  Eenige  der  groote  fleenea  van  deu 
voorgevel  werden  vóór  weinige  jaren  door  eenen  Turk  uit 
moedwil  losgebroken  en  naar  beneden  geworpen  ;  daar  liggen 
dezelve  nu  nog,  beneden  aan  de  trappen,  als  wachtende  op 
herftelling.  Deze  is  de  eenige  fchade  van  beduidenis ,  welke 
het  gebouw  uitwendig  heeft  geleden» 

Om  de  Akropolh  te  beklimmen,  moet  men  verlof  van  den 
Beijerfchen  opperbevelhebber  vragen.  De  weg,  langs  de 
PANs-grot  en  de  bron  Klepfidra,  leidt  door  het  meest  ver- 
woeste gedeelte  der  ftad.  De  herhaalde  belegeringen  van 
den  burg  veroorzaakten  die  onheilen.  Aan  drie  zijden  looft 
de  rots ,  waarop  de  vesting  is  aangelegd ,  Heil  in  het  dal  ne- 
der ;  aan  derzelver  voet ,  tegen  de  zuidoostelijke  helling ,  lag 
eenmaal  het  Dionyfifche  theater;  een  gebouw ,  aan  fchouw- 


38$  AfHENËV 

fpelen  voor  hei  volk  gewgd,  en  thans  nog  kenbaar,  w»f 
vorm  en  uitgeftrektheld  betreft;  ten  tqde  van  a&schylu» 
werd  het  begonnen,  en  kon  meer  dan  30,000  toefchouwer» 
bevatten.  Aan  de  westzijde ,  alwaar  de  ganfche  breedte  niet 
meer  dan  16$  voeten  bedraagt ,  ia  de  rota  toegankelijk.  Bij 
^den  naar  de  ftad  gerigten  muur ,  welken  men  den  Pèlasgiföhem 
noemt ,  terwijl  die  op  de  zuidzijde ,  naar  den  bouwer -,  de 
Cimonifche  (muu^r  van  cimon)  heet ,  ziet  men  neg  over- 
buffelen  van  zuilen  des  ouden ,  door  de  Perzen  verwoesten  , 
tempel  van  m  ineava,  In  het  algemeen  dftet  deze  muur, 
met%  het  lapwerk  uit  alle  eeuwen  en  met  de  half  vervallene 
bastions,  eene  fchiidergchtige  werking*  Een  hooge  toren, 
die  aan  den  kant  des  ingangs  een  wezenlijk  gedeelte  der  ves- 
tingwerken  uitmaakt ,  herinnert  ons  den  tijd  der  middeleeu- 
wen, toen,  na  de  verovering  van  Konfiantinopet  door  de 
Kruisvaarders,  terwijl  willed  de  champütte  es 
gottfried  de  vuLE  h ar, d o u. i w  Morea  onderwier- 
pen, hier  eene  Hertoglijke  regering  door  den  Bourgondiër 
otho  i>b  la- r och  e  (die  in  den  beginne  den  titel  va» 
Grootheer  —  Megas-Kyros  —  aannam)  en  later  door  wou- 
ter  v  a»  a-R i e-n ne  gefticht  werd,  wiens  aframmeling  van* 
denzelfden  naam  tegen  de  Florentijners  (die  hem  echter  wel- 
dra, niet  finaad  en  fchande  verjoegen)  uittrok ;  toen  de  a  c- 
ciaiuoli,  eene  Florentijnfche  familie ,  in  1364  Hertogen» 
van  Athene  werden,  tot  dat  de  laatfte  derzelven,  fran- 
gesko,  in  1456* ,  zich  aan  M  ah  om  e d  PI  moest  onderwer- 
pen, ten  tijde  datdePALAEOLO&EN  Morea  verloren. 
'.'  Door  de  poort,  dooi  de  ook  in  de  verwoesting  nog  zoo» 
fchoone  Propylaeën>9  een  grootsch  werk  van  pericles, 
zoo  wel  tot  verfterking  als  tot  fieraad  van  den  burg  dienen- 
de, komt  men  op  de  vlakke  hoogte  der  rots;  links  heeft  men 
het  Erechteium ,  regts  het  bewonderenswaardigfie  tedenkftuk 
van  Griekfche  bouwkunst,  dat  tot  onzen  tijd  gebleven  is, 
het  Parthenon  (tempel  van  minerva).  Maar  Roe  geheel 
anders  ziet  bet  er  op  deze  met  puin  en  verdord  gras  en  ftrui- 
ken  bedekte  plaats  thans  uk ,  dan  weleer  in  de  dagen  van 
Griekenlands  bloei ,  toen  de  Pannthenaeïfche  optogt ,  met  het 
door  raderwerk  voortgedreven  vaartuig,  met  het  geborduurde 
vqorhangfel  voor  het  heiligdom  van  minerva,  hier  zqne 
pracht  ten  toon  fpreidde,  en  onder  den  helderen  hemel,  on- 
der de  vrolijke  zon  van  Griekenland  —  die ,  gelijk  de  dichter 


ATHENE,  300 

zegt ,  alles  is ,  wat  aan  hetzelve  overbleef  —  offerdamp  ev 
gebeden  deed  opdggeni 

Men  moet  niet  de  oude  Turken  befchnldigen  wegens  dé 
verwoesting  van  het  Parthenon;  de  Venetianen  onder  fran- 
cesko  morosini,  den  verdedigen  van  Candia  en  den  her- 
overaar  van  den  Peloponnefis ,  waren  het ,  wier  op  den  Pnjx 
en  op  den  heuvel  van  het  Mufeum+opgerigtz  batterijen  den 
28  September  1687  de  zuidzijde  van  den  tempel  in  puin.fcho- 
ten  —  het  was  morosini,  die  de  pilaren  fchond  —  het 
was  Lord  eloin,  die  het  gebouw  fan  deszelfs  fchoonfte 
fieraden  beroofde.  De  moskee ,  welke  het  middelde  gedeelte  . 
van  het  Parthenon  inneemt ,  is  thans  verlaten ;  de  eerdienst 
van  min  er  va  moest  voor  de  Christelijke,  deze  voor  de 
Mahomedaanfche  wijken,  en  nu  is  wederom  de  beurt  aan 
gene  gekomen,  Nedefgedort  onder  eenen  hoop  van  puin 
en  aarde  ligt  de  noordelijke  zuilengang  van  het  Pandro* 
fium  —  treurig  verminkt  zijn "  de  fraaije  Carjatiden  (*) 
des  tempels  van  minerva,  de  Befchermgodin  van  Athene. 
De  jongde  belegeringen  hebben  daaraan  veel  fchade  toegebragt* 

Heerlijk  is  het  gezigt  van  de  hoogte  der  Akropolis  op  de 
vlakte  vtnAttika.  Aan  de  zuidwestzijde  der  rots  geplaatst,' 
ziet  men  regt  voor  zich  de  nog  merkwaardige  overblijfleleri 
van  het  Odeum ,  dat  her  odes  atticus  ter  eere  van 
zijne  gemalin,  recilla,  naar  welke  het  dikwerf  ook  ge- 
noemd werd,' liet  oprigten.  Pausanias  befchrijft  het  als 
h*t  fchoonfte  gebouw  van  deze  foort  in  Griekenland.  Ver- 
der ziet  men,  door  eene  aanmerkelijke  diepte  van  de  Akro- 
polis  gefcheiden,  eene  eertijds,  even  als  het  dal  aan  de 
noordzijde  van  den  burg,  met  woningen,  doch  thans  ten 
deele  met  koren,  ten  deele  met  kreupelbout  bedekte  rij  van 
heuvelen,  waarvan  de  oostelijkfte  en  hoogde  die  van  het 
Mufeutu  is ,  met  het  gedenkteeken  van  antiochus  phi- 

,  (*)  De  inwoners  van  Carja ,  in  den  Peloponnefus ,  fpan- 
den  weieer  met  de  Perzen  zamen  tegen  hunne  landgenoo- 
ten ,  de  Grieken ,  welke ,  na  het  behalen  der  overwinning , 
eene  geduchte  wraak  samen.  Zij  doodden  namelijk  de  man- 
nen,  verdelgden  de  dad,  en  veroordeelden  de  vrouwen  tot 
levenslange  flavernij,  waarin  zij  echter  hare  gewone  klee- 
ding niet  mogten  afleggen.  Afbeeldingen  van  zoodanige  da- 
vinnen  heeten  Carjatiden.  Tot  een  aandenken  plaat  de  men 
dezelve  op  openbare  gebouwen. 


890  ATHENE. 

lopappus,  kleinzoon  vtn  den  laatften  Koning  van  Com- 
tnagene*  hetwelk  vespasianus  naar  Athene  verplaatfte. 
Nog  ziet  men  daarop  de  overblijflelen  eener  afbeelding  der 
zegepraal  van  trajanus,  en  de  ftandbeelden  van  puil  o* 
pap  pus»  van  diens  grootvader  antiochus  en  van  sk- 
leücus  nikator.  Noordwestelijk ,  doch  minder  hoog , 
ligt  de  heuvel  Pnyx ,  mee  een  in  de  rots  uitgehouwen  rede- 
naarsgeftoelte,  vanwaar  benedenwaarts  in  het  dal  de  groote 
ruimte  zich  uitbreidt ,  alwaar  het  Atheenfche  volk  plagt  te 
vergaderen,  om  over  de  belangen  van  den  Staat  te  beraad- 
dagen.  Op  deze  hoogten  vindt  men  velerwegen  nog  fporen 
van  den  ouden  ringmuur.  Nader  bij  de  Had  ziet  men  den 
Areopagus ,  en  achter  dien  heuvel  breidt  de  vlakte ,  teil  oos- 
ten en  ten  westen  dooreene  bergflreek  ingefloten,  die  aan 
den  eenen  kant  naar  Sunium  en  aan  den  anderen  naar  Mega- 
ris  loopt,  zich  verder  uit,  door  het  olij venwoud,  als  door 
eenen  gordel ,  omgeven ,  en  begrensd  door  de  Aegeïfcke  zee , 
uit  welke  de  donkere  heuvels  van  Salamis  zich  verheffen , 
terwijl  lipksaf  Aegina  is ,  en  op  den  achtergrond  de  kusten 
van  Morca  zich  vertooncn.  Op  zoodanig  landfehap  werpt 
de  ondergaande  zon  van  eenen  zuidelijken  hemel  haar  gloei* 
jend  purperlicht.  Van  alles  ,  wat  ik  in  Griekenland  heb  ge- 
zien ,  fchijnt  mij  flechts  één  gezigt  de  vergelijking  met  het 
hier  befchrevene  te  kunnen  doorftaan  —  dat  van  Palamid  bij 
Nauplia :  van  voren  de  zee ,  welke  hier  een*  zeer  grooten 
inham  maakt,  op  den  achtergrond  het  gebergte  bij  Astros9 
regts  de  vlakte  van  Argot  met  de  ftad  aan  de  helling  des 
heuvels.,  waarop  de  ojide  burg  Larisfa  Haat.  Doch  ontvolkt 
en  woest  is  dit  oord,  dat  eens  de  wieg  der  befchaving  van 
ons  werelddeel  was ;  geen  boom  prijkt  met  liefelijk  green , 
waar  eertijds  digte  olijvenbosfehen  fchaduw  en  voedfel  gaven. 

Sedert  eeuwen  is  de  zon  over  den  Hymettus  opgegaan , 
maar  heeft  enkel  tooneelen  van  gruwelijke  verwoesting  be- 
fchenen.  Alarïk  werd ,  gelijk  wij  lezen  bij  z o s  1  m u s , 
door  de  aegis  -  dragende  pal  las  en  door  den  dreigendei» 
blik  van  ach  il  les  afgefchrikt  van  de  vernieling  van 
Athene ,  even  .als  attila  van  die  der  ftad  Rome  door  da 
Apostelen  petrus  èn  paulus;  doch  te  allen  tijde  zijn 
er  Hunnen  en  Qothen  geweest,  die  zich  in  hunne  verfchrik- 
kelijke  roof-  en  plonderzucht  door  niets  lieten  doren. 

Een  beter  tijdperk  fchijnt  thans  weder  aan  te  breken  voor 
het  zoo  lang  onderdrukte  en  zoo  diep  vernederde  Griekfch* 


ATHENE.  991 

volk.  Moge  Hechts  «te  vreemde  ftaatkunde  geen  voedfel  aas 
wrokkende  partijfchap  geven  door  heerschzuchtige  bemoeiin- 
gen i  De  natie  heeft  behoefte  aan  rust  en  orde.  Heilzaam 
volksonderwijs  en  de  weldadige  invloed  des  Christendoms 
zullen  dan  verder  het  algemeene  welzijn  bevorderen. 


TAFEREEfcEN    UIT     HET    MAATSCHAPPELQE    LEVEN    DE* 
NOORD-AMERlKANEfi. 

(rervoig  van  bL  347.) 

"  Philadelphia. 

Hebt  gij  bemerkt,  hoe  ijdel  dit  volk  is?  De  Nttord- Ame- 
rikaan heeft  verregaanden  boogmped,  en  waant,  dat  geen 
ander  land  ter  wereld  met  het  zijne  vergeleken  mag  wordtin. 
Ook  Zuid-Amerika  wordt  door  hem  gering  gefchat.  Overal «, 
waar  ik  kwam ,  hoorde  ik  telkens  pp  gelijke  wijze  en  in  den*, 
zelfden  geest  fpreken.  Deswege  noem  ik  dan  ook. de  be- 
woners van  de  Vereenigde  Staten  veelal  Hechts  Amerikanen. 
Philadelphia  mag  de  tweede  ftad  in  Amerika  .genoemd  wor- 
den ;  volgens  de  telling  van  1831 ,  heeft  dezelve  106,000 
inwoners,  waarvan  een  vierde  gedeelte  uit  kleurlingen  be* 
(laat.  Eene  breede  ftraat,  de  Markt  genaamd ,  verdeelt  de 
ftad ,  van  het  eene  einde  tot  het  andere ,  in  eene  noord-  eo 
zuidzijde.  De  links  en  regts  van  dé  markt  af  loopende  ftraten 
worden  alleen  door  nommers  aangeduid;  de  eerde  ^uidzfl* 
ftraat  is  tegenover  de  eerde  noordzij  ftraat ,  eq  dus  gaat  het 
voort  van  No.  1  tot  50  of  60;  doch  het  levendigfte  gedeelte 
der  ftad  ft  re  kt  zich  Hechts  tot  No.  25  uit.  De  met  de  markt 
evenwijdig  loopende  kleine  tusfehenftraten  hebben  ook  geene 
namen;  men  duidt  .ze  alleen  aan  door  nommers,  en  zegtb.r. 
de  tweede  tusfehen  de  33fte  en  34fte  ftraat  noordzijde.  Wil- 
liam  penn,  de  ftichter,  had  het  niet  alzoo  bedoeld;  htj 
gaf  aan  de  ftraten  der  ftad  namen,  die  tevens  belangrijke 
herinneringen  waren.  Dezelve  zijn  nog  bekend ,  maar  loo* 
pen  Hechts  tot  de  achtfte  ftraat.  Na  zijnen  dood  kon  men 
geene  gepaste  benamingen  meer  vindéi ,  of  het  daaromtrent 
niet  eens  worden.  Daar  ontftond  twist.  Om  nu  de  fakkel 
der  tweedragt  in  de  ftad  der  broederliefde  (Philadelphia)  niet 
te  doen  ontbranden ,  vernietigde  men  de  oude  namen  op  de 


S9S  TAfBILEBLEff  UIT  HBT  MAATSCHAFPELQE  MCVEN 

/ muren  en  zette  nommers  op  allen.  Maar  dit  vermeerdert  de 
eentoonigheid  der  buitendien  zoo  regelmatige  ftad,  waarin 
bet  eene  buis  gelijk  bet  andere,  en  de  eene  ftraat  volkomen 
gelijk  de  andere  is. »  Hiermede  komt  ook  bet  karakter  van 
de  bewoners  overeen.  Philadelphia  beeft  niet  veel  bekoor- 
lijks voor  den  vreemdeling,  die  er  zicb  fpoedig  verveelt. 
Voor  alle  huizen  zijn  fchermen  van  zeildoek  gefpannen, 
welke  de  reeds  naauwe  (Iraten  nog  enger  maken.  Onder 
deze  luifels  zitten  de  neringdoende  lieden  den  ganfchen  dag 
en  zetten  de  voeten  tegen  de  pilaren.  In  bet  midden  der 
morfige  (Iraten  ligt  allerlei  vuilnis,  volgens  wettelijke  bepa- 
lingen, opgehoopt  en  wordt  niet  weggevoerd.  Ongehinderd 
wandelen  de  koeijen  door  de  (Iraten ,  zoeken  daar  voedfel , 
en  deelen  mede  in  het  genot  der  republikeinfchè  vrijheid, 
doch  gaan  uit  eigene,  beweging  tweemaal  daags  naar  de  wo- 
ning,'alwaar  zjj  gewoon  zijn,  voor  een  weinig  hooi  of  grtt, 
zich  te  laten  melken.  Even  zoo  vergenoegd  brengt  het  nut- 
tige varken  zijne  dagen  en  nachten  op  ftraat  door,  groeit 
verwonderlijk,  en  wordt  vet  zonder  kosten  van  mesten; 
niets  ftoort  deszelfs  rust. 

Men  heeft  hier  ongemeen  groote  watermeloenen.  Dage- 
tflks  wordt  er  eene  verbazende  hoeveelheid  gegeten.  De 
fchillen,  die  in  menigte  op  ftraat  liggen,  -maken  dezelve  tot 
eene  zeer  nuttige  veeweide,  waarvan  men  dan  ook  party 
trekt  —  een  verblijdend  gezigt  voor  oekonomisten !  Phila- 
delphia  heeft  in  de  Vereenigde  Staten  den  naam ,  dat  andere 
(leden  in  -  fraaiheid  en  reinheid  voor  ótze  (lad  moeten  on- 
derdoen. Zelfs  de  New-Torkers  laten  aan  de  mededingfter  dit 
regt  wedervaren;  doch  te  onregt,  want  New~Tórk  mag  in-_ 
derdaad  zoo  zindelijk  als  eene  Hollandfche  Had  genoemd 
worden ,  in  vergelijking  met  alle  de  overige  (leden  van  Ame- 
rika ^  en  heeft,  in  die  vergelijking,  zoo  veel  bekoorlijks , 
dat  men  fteeds  weder  naar  dezelve  verlangt ,  waar  men  ook 
in  dit  werelddeel  moge  rondreizen.  De  watermeloenen  leve- 
ren voor  Philadelphia  eene  voortreffelijke  vrucht  op ;  de  af- 
val, gelijk  reeds  werd  aangemerkt,  dient  voor  het  vee  tot 
voedfel ,  en  derzelver  fappig  vleesch  is  een  heilzaam  verkoe- 
lingsmiddel in  de  onverdragelijke  hette ,  die  hier  in  den  zo- 
mer meer  kwelt ,  dan  ergens  elders.  Hevige  zinkingziekten 
zijn  er  dan  ook  zeer  gewoon  in  de  warme  dagen ,  en  duren 
veelal  vier ,  vijf  of  zes-token.  De  meeste  kinderen ,  welke 
in  dezen  tijd  geboren  worden,  bezwijken. 


DftR  NOORD-AMERIKANEN.  38» 

•  De  Philadelpkiirs  maken  ook  aanfpraak  op  den  naam  vw 
nomen  der  Muzen ,  en  hebben  werkelijk  eenigen  roem  verkre- 
gen* Meestal  worden  fterrekundige  hypothefen  verzonnen  en 
verzen  gemaakt»  Ook  is  hier  een  fchonwburg ;  maar  het ' 
tooneel  maakt  weinig  opgang.  Zoo  veel  te  meer  wordt  er 
op  ftraat  in  hoogdravenden  (lij!  gefproken.  Van  tijd  tot  tijd 
Eiet  men  een9  koopman  uit  zijnen  winkel  voor  den  dag  ko- 
men ;  uit  al  zijne  magt  luidt  hij  eene  groote  bel ,  en  wanneer 
hij  meent  opmerkzaamheid  genoeg  opgewekt  te  hebben,  treedt 
zijn  deelhebber  op ,  om  eene  lofrede  op  de  -vindingrijkheid 
van  den  menfchelijken  geest  te  houden ,  waarvan  men  eene 
voortreffelijke  proeve  tot  zeer  billijken  prijs  kan  bekomen  in 
zijn  magazijn,  dat  waarfcbijnlijk  des  avonds  reeds  uitver- 
kocht zal  zijn.  Terwijl  deze  man  nog  fpreekt,  wachten 
raisfehien  meer  dan  twintig  kooplieden  .ongeduldig ,  met  de 
fchel  in  de  hand ,  naar  zijn  laat  (Ie  woord  ;  want  naauwelijks 
ia  die  redevoering  ten. einde,  of  men  wedijvert  onder  elkan- 
der ,  wie  de  eerfte  zijn  zal.  Die  zijne  fchel  bet  eerst  laat 
fcooren,  heeft  dit.  voorregt.  Nooit  ontftaat  hierover  twist; 
fchellen  twee  naburen  te  gelijk ,  zoo  beilist  het  huisnommer. 
De  een  wil  een  modeartikel  aan  den  man  brengen);  een  ander 
heeft  gcfld  noodig  tot  eene  belangrijke  onderneming ,  en.  zet 
nu  zijne  winkelgoederen  beneden  inkoopsprijs  af.  Ieder  be- 
denkt eiken  dag  een9  nieuwen  vond ,  om  menfeben  te  lokken. 
Onder  dit  marktgeschreeuw  komt  nu  de  melkboer-,  en  roept 
met  de  fchel  in  de  hand  van  huis  tot  huis  zijne  kalanten  bij 
zijne  kar.*  Bellende  en  klingelende  doorloopen  fchaarflijpers , 
fruitverkoopers ;  waterdragers  en  andere  lieden  met  hunne 
waren  de  ftracen.  Ook  de  meeste  koeyen  en  alle  paarden" 
hebben  fchelletjes.  Van  den  vroegen  morgen  tot  laat  in  den 
avond  hoort  men  dus  een  verdoovend  geraas  en  gedruisch. 

De  Zondag  daarentegen  begint  met  eerbiedwekkende  fUlte. 
Nog  plegtiger,  dan  in  New-Tork9  wordt  dezelve  hier  ge- 
vierd. Deze  rust  in  eene  zoo  groote  Had  is  bijkaris  ongeloo- 
flijk voor  den  vreemdeling ,  welke  hier  voor  de  eerfte  maal 
vertoeft  en  den  plotfelingen  overgang  niet  weet  te  verklaren. 

Dat  men  hier  te  lande  bij  het  bouwen  van  huizen  niet 
zorgt  voor  de  nakomelingfchap ,  is  reeds  te  kennen  gegeven; 
men  treft  dus  in  Amerika  geene  hechte  en  duurzame  wonin* 
gen  aan.  De  huizen  zijn  allen  naar  een  zelfde  plan-  ge- 
maakt, en  in  verfchillènde  fteden  bemerkt  men  Hechts  eene 
geringe  afwijking.    Philadelphia ,  waar  het-  drinkwater \  even ' 


SM  TAFEfcBELEN  UIT*  HST  MAATSCHAPfftMJK  LEVEN 

mis  te  New-Tork,  door  kundige  waterleidingen  tot  voor  de 
ftad  gebragt  en  dan  door  waterdragers  ia  de  ftraten  gevoenf 
en  tan  de  huizen  verkocht  wordt ,  heeft  in  de  laatfte  jaren 
eene  aanmerkelijke  verbetering  gekregen*  Aldaar  is  eene 
maatfebappij  gevestigd ,  die ,  voor  den  prijs  van  100  dollars 
jaarlijks ,  het  goed*  water  in  elke  woning  en  naar  believen 
op  elke  verdieping  leidt,  zoodat  men  thans  reeds  in  de  meeste 
huizen  op  de  eerde  en  tweede  verdieping  beftendig  toevloei- 
jend  water  aantreft.  Aan  deze  inrigting  beeft  de  ftad  den 
roem  van  zindelijkheid  te  danken »  daar  dezelve  de  reiniging 
van-  het  binnenfte  der  woningen  veel  gemakkelijker  maakt; 
want  bet  brakke  water  der  ftadspompen  neemt  de  morfigbeid 
niet  weg  en  deugt  niet  eens  tot  het  boenen  der  trappen. 

Ten  opzigte  van  de  huishuur  gaat  men  in  Phitadelpkim 
niet  zoo  wonderlijk  te  werk  als  in  New-Tork>  offehoon  bet 
er  ook  bijna  even  duur  is.  Men  verhuurt  bij  de  drie  maan- 
den, en  de  nieuwsgierigheid  van  den  huisheer  wil  ook  be 
vredigd  worden;  maar  het  is  toch  Hechts  nieuwsgierigheid* 
terwijl  in  New-Tork  hebzucht  zich  daaronder  verbergt.  Ik 
heb  bier  verfchejdene  woningen  bezien;  de  eerfte  vraag, 
welke  men  mij  deed,  luidde  telkens:  „  Wat  is  uw  bedrijf?'* 
Daar  wy  ons  oogmerk ,  om  landerijen  te  koopen ,  niet  aan 
ieder  konden  mededeelen,  antwoordden  wij,  dat  wij  geen 
bedrijf  hadden.  Op  zoodanig  antwoord  zou  een  New-Torker 
zijne  huisdeur  fluiten ,  om  verder  geen*  tyd  met  ledigloopers 
te  verliezen;  maar  de  Philadelphiër  leert  den  vreemdeling, 
hoe  men  dat  niets  doen  op  fatfoenlijker  wijze  moet  uitdruk- 
ken, daar  hjj,  op  vriendely ken  toon  verbeterende,  herneemt: 
„  Dus  een  familieleven'9  (Uil  of  huifelijk  leven).  Is  het 
een  eenig  man  of  vrouw ,  zoo  noemt  men  gebrek  aan  be* 
paalde  bezigheden  een  Centlemensrleven  of  een  Ladies-leven  ; 
men  fchijnt  dus  goedgunflig  aan  te  nemen,  dat  leven  ook 
bedrijf  of  werkzaamheid  is. 

Onder  de  ftadsgebouwen  zijn  eenige  voortreffelijk  te  noe- 
men wegens  de  hechte ,  doelmatige ,  zelfs  fraaije ,  oïïchoon 
nog  niet  eigenlijk  fmaakvolle  bouworde;  hiertoe  behooren 
vooral  de  Munt  en  de  Staatsgevangenis.  Laatstgenoemde 
inrigting  verdient  allen  lof.  De  orde ,  die  aldaar  heerscht  9 
is  voorbeeldig;  de  zindelijkheid  laat  niets  te  wenfehen  over; 
de  veiligheid  ia  volkomen  en  niet  kostbaar;  de  behandeling 
der  gevangenen  correctioneel ,  in  den  eigenlijken  zin  des  woords. 
Verbetering  mag  men  hei  doel  noemen,  waarnaar  men  ijverig 


/ 


DE*  NOOBD-AMERIIANtW.  985 

tracht»  en  dat  meestal  bereikt  wordt.  In  een*  mimen,  van 
boven  goed  verlichten  gang  zijn  aan  elke  zyde  twintig  ka- 
mertjes  in  den  dikken  mnur  zoo  fchnini  vervaardigd,  dat 
men  van  het  boveneinde  alle  deze  verblijven  op  eenmaal 
overzien  kan.  De  kamertjes  ontvangen  het  noodige  licht 
door  de  ijzeren  traliedenr ,  welke  van  den  gang  in  dezelve 
leidt.  Geen  gevangene  kan  den  anderen  in  zijn  vertrek  aan- 
fchouwen;  hij  ziet  flechts  den  oppasfer,  die  integendeel  alle 
zjjne  bewegingen  gadeflaat.  Twee  zoodanige  gangen  zijn  der- 
wijze tegen  elkander  over  gebouwd,  dat  dezelfde  oppasfer 
gemakkelijk  beide  overziet  en  dus  tachtig  gevangenen  be- 
waakt. Het  eerde  voedfel ,  dat  de  gevangene  krijgt ,  wordt 
200  karig  toegedeeld,  dat  hij  naauwelijks  het  leven  daarbQ 
houdt,  en  daarbij  kwelt  hem  dan  tevens  de  verveling.  Deze 
middelen  moeten,  onder  het  befpiedend  oog  van  den  oppas- 
fer, dienen,  om  bij  den  fchuldige  vatbaarheid  voor  aanvan- 
kelijke verbetering  op  te  wekken.  Men  zegt  nog  nooit  het 
geval  gehad  te  hebben ,  dat  niet  de  halsttarrigfte  mensch  bin- 
nen veertien  dagen  om  arbeid  heeft  gebeden.  Als  eene  gunst 
ftaat  men  hem  dan  toe ,  dat  hy  eiken  dag  één  uur  in  zijn 
vertrek  mag  werken.  De  arbeid  is  naar  ieders  gefchiktheld 
berekend ,  en  wordt  beloond ;  dat  wil  zeggen ,  men  maakt 
bet  voedfel  van  den  gevangene  wat  fmakeiqker,  en  vermeer* 
dert  dus  zijnen  eetlust ,  maar  voldoet  denzelven  niet  geheel. 
Intusfchen  (laat  men  aan  den  boeteling  toe,  dat  hij  door 
meer  te  werken  allengs  zijnen  toeftand  verbetere.  Ten  laatfte 
ertangt  hjj  dus  een  vrij  dragelijk  kloosterleven.  Hij  kan  in 
zijne  dagelij kfch e  behoeften  voorzien,  wanneer  hij  elkén 
dag  geregeld  vier  uren  arbeidt.  Heigene  men  hem ,  tot  be- 
looning voor  goed'  gedrag ,  nog  meer  toeftaat  te  werken  en 
te  verdienen,  wordt  op  rekening  gefield,  en  bij  het  eindigen 
van  den  draf  tijd  aan  den  ontflagene ,  als  uicgaanskas ,  ter 
band  gefteld.  Zoo  beeft  reeds  menigeen  een  aardig  fommetje 
opgegaard  en  daarmede  vervolgens  eenig  bedrijf  aangevangen. 
Velen  moeten  tot  het  aannemen  tan  hun  oncflag  als  gedwon- 
gen worden;  niet  één  is  als  misdadiger  teruggekomen  —  ie- 
der heeft  iets  verworven,  geleerd,  en  bij  eigene  ondervinding 
vernomen,  dat  men  met  matigen  arbeid  kan  voortkomen  in 
de  wereld.  Intusfchen  waakt  de  Staat  voor  de  eer  der  in* 
rigting,  fen  houdt  (leeds  het  oog  over  deze  meerderjarig* 
kinderen  der  Akademic,  gelijk  men  hier  dé  ontflagenen  met 
een  eigen  kunstwoord  noemt ,  opdat ,  zoo  hun  arbeid  mogt 


396     TAFEREELEN  UIT  HET  HAATSCHAPVKLVK  LEVEN 

ontbreken ,  hün  terftoud  werk  verfcbaft  worde.  Mogt  die 
gedicht ,  zoo  als  wel  te  verwachten  is ,  met  verloop  van  tijd 
eene  toevlu^t  voor  verongelukte  landverhuizers  worden,  zoo 
zoude  het  weldra  aan  ruimte  ontbreken.  Men  zal  dan  ver- 
moedelijk het  New-Torker  Hospice  of  Refuge  tot  voorbeeld 
nemen ,  en  op  eene  andere  wijze  voor  de  verarmde  vreemde- 
lingen zorgen. 

De  qmftreken  rondom  'Philadelphia  zijn  woest  en  le- 
dig, ten  deele  ook  zeer  moerasfig.  Deze.laatfte  omftandtg- 
beid  heeft  dikwijls  zeer  nadeeligen  invloed  op  de  gezondheid; 
doch  het  droogmaken  der  moerasfen  zou  eene  zoo  groote 
fom  kosten ,  dat  de  goede  burgerij  nog  niet  heefc  kunnen  be- 
fluiteu ,  geld  daarvoor  bijeen  te  brengen.  Maar  in  den  vo- 
rigen  winter  ftierf  hier  een  rijk  man ,  die  bij  uiterften  wil  aan 
de  ftad  de  noodige  gelden  vermaakte,  om  een  zoo  nuttig  werk 
te  ondernemen  en  te  volvoeren.  Die  perfoon,  girard  ge- 
naamd emin  Bourdeaux  geboren ,  had  als  een  arme  knaap  van 
naauwelijks  zestien  jaren  zijn  vaderland  verlaten,  en  was  ein- 
delijk ,  na  vele  ontberingen  en  beproevingen,  een  vermogend 
man  geworden. 

Wij  waren  juist  tijdig  genoeg  te  Philadelphia  aangekomen , 
om  het  Feest  der  Onafhankelijkheid  te  zien  vieren.  Met  de 
meestmogelijke  pracht  werd  er  groote  parade  gehouden,  en 
tevens  hadden  er  eenige  andere  vertooningen  plaats ,  welke 
van  den  natioaalen  fmaak  .  getuigen.  '  Tusfchen  de  afdeelin. 
gen  der  troepen  rijden  groote  wagens  met  ftellaadjen;  dezelve 
zijn  fraai  befchilderd ,  met  kostbare  tapijten  belegd ,  en  wor- 
den door  twaalf,  ook  door  zestien  paarden  getrokken,  welke 
vier  aan  vier  nevens  elkander  gefpannen  en  fterlijk  opgetooid 
zijn.  Op  deze  bewegelijke  ftellaadjen  bevinden  zich  de  werk- 
plaatfen  van  onderfcheidene  bedreven  en  daarbij  de  noodige 
werklieden.  Schoenmakers,  kleedermakers ,  hoedenmakers, 
fchrijnwerkers ,  draaijers,  goudfmeden,  juweliers,  flotema- 
makers,  blikflagers,  zadelmakers,-  wevers,  bakkers  met  kleine 
bakovens,  boekdrukkers  en  boekbinders  worden  arbeidende 
langzaam  door  de  ftraten  gevoerd.  Allen  vervaardigen  klei- 
nigheden, die  wel  geène  waarde  hebben,  maar  als  monfters 
der  voortbrengfeléb  van  inlandfche .  vlijt  toch  belangfteiling 
verdienen ,  en ,  wanneer  ze  voltooid  zijn ,  aan  de  toefchou- 
wers  uitgereikt  worden.  Bij  dezen  optogt  maakt  zekerlijk  de 
boekdrukkunst  de  meeste  en  beste  vertooning.  Daar  worden 
drie  volledige  drukkerijen  op  wagens  rondgevoerd.  De  eerfte , 


DER  NOORD- AMERIKANEN.  $9T 

itn  het  hoofd  van  den  optogt ,  zet ,  drukt  en  deelt  terftond 
kleine  gelegenheidsversjes  uit,  waarin  de  verworvene  vrij- 
heid ,  bijzonder  die  der  drukpers ,  wordt  bezongen.  De  mid- 
delde levert  allerlei  aardigheden  en  fnaakfche  gezegden.  Op 
den  laatften  wagen  wordt  eene  foort  van  dagblad  gedrukt, 
hetwelk  de  plegtigheden  van  den  dag  en  de  vreugde  des 
volks  befchrijft,  en  bovendien  gewoonlijk  een  paar,  zoo  het 
heet ,  toevallige  gebeurtenisfen  opneemt ,  die  onder  de  feest- 
viering plaats  hadden,  doch  mlsfchien  wel  opzettelijk  hier- 
toe  voorbereid  waren ,  en  veelal  op  befpotciüg  van  het  voor- 
malige moederland  uitloopen.  Onderweg  worden  er  brieven 
van  den. postbode  gebragt,  en  terftond  nog  een  paar  buicen- 
landfche,  zeer- bondige  artikelen  er  ingevoegd.  Dit  nieuws- 
blad wordt  ten  laatfte  uitgegeven.  De  ganfche  optogt  is 
werkelijk  fraai,  en  wordt  gehouden  met  éene  orde,  die  mis- 
fchien  in  Europa  veel  onkosten  van  Policie  zou  vereifchen. 
Hier  werkt  het  volkskarakter  mede,  om  alle  ongeregeldhe- 
den té  voorkomen ;  en  dit  eigenaardige  maakt  vooral  de  zaak 
bekoorlijk  en  wekt  belangftelKng.  Wil  men  vergenoegde  ge- 
zigten  zien ,  zoo  moet  men  op  dezen  dag.  te  Philadelphi* 
zijn.  Op  ieders  gelaat  is  de  vreugde  te  lezen;  en  toch  be- 
merkt men  nergens  uitgelatenheid,  nergens  iets  gemeens  of 
walgelQks.  Daar,  waar  de  halve  bevolking  van  den  Staat, 
bijeengekomen  is  en  zich  aan  de  vrolijkheid  overgeeft ,  vindt 

.  men  geen  enkel  lid  derzelve ,  dat  tegen  de  welvoegeUjkheid 
handelt.  Ieder  gedraagt  zich  betamelijk  —  ieder  werkt  mede, 
om  de  goede  orde  te  bewaren.  De  Amerikanen  zijn  toch 
een  zonderling  volk !  > 

Men  kan  niet  lang  6nder  hen  leven,  zonder  eenige  van 
hunne  gewoonten  ongevoelig  aan  te  nemen.  Zoo  beving  ook 
ons,  nadat  wy  zts  weken  in  Philadelphia  hadden  doorge- 
bragt,  de  lust,  om  een  uitftapje  te  doen.     Des  morgens 

'  vroegtijdig  zaten  wij  op  eene  fraaije  ftoomboot  en  voeren 
naar  Baltimore,  en  voorts  naar  het  westen  en  noorden. 
Overal  troffen  wij  lieden  aan,  die  eveneens,  als  wij,  deden. 
Eenigen  reisden  om  handelszaken;  de  meesten  werden  door 
zekere  onrust  voortgedreven—  zij  waren  op  weg,  om  nieuwe, 
woonplaatfen  te  zoeken  of  te  betrekken.  Nergens  vonden  wft 
aanmerkelijke  afwijkingen  van  de  reeds  medegedeelde  bijzon- 
derheden. Overal  hadden  wij  gelegenheid ,  om  de  varkens* 
fokkerij,  die  vooral  in  Cincinnati  fterk  gedfeven  wordt,  te 
bewonderen.  Deze  ftad  ligt  in  een  zeer  fchoon  oord;  fchiU 
menoelw.  1835.  no.  8.  Dd 


Z06  TAFERfifLEN  UIT  N00M>-AME*1KA. 

derachtige  groepen  van  bekoorlijke  keuvelt  omgeven  dezel- 
ve* door  de  kleine  dalen  kronkelen  ruifchende  beken  over 
eede  rotsachtige  bedding  f  en  het  murmelen  der  gplfjes,  het 
groen  der  weiden,  de  lommer  der  wouden,  het  verwachte 
gezang  der  vogelen  —  alles  noodigt  tot  wandelen  uit.    Maar 
de  wateren  der  beek  zijn  rood  en  als  met  bloed  geverwd; 
op  het  gras  liggen  afgefneden  (taarten  van  geflagte  varkens, 
wier  geweide  bij  hoopen  in  het  bosch  verrot  en  een*  aflchu- 
weipen  flank  verfpreidt.    Geen  zangvogel   kan  zich  doen 
hooreny    waar  de  kreet  van  dervende  varkens  gedurig  de 
lucht  vervult.    Hoe  veel  moeite  en  kosten  doet  men  dikwerf 
in  Europa*   om  door  kunst  eene  aangename  wandelplaats  bg 
eene  ftad  aan  te  leggen!  Hier  integendeel  heeft  de  Cincinnaii- 
feht  flagerskunst  de  natuur  bedorven.    n  Waarom  heeft  'men 
Jiier  toch  geeae  daartoe  beftemde,  afgelegene  flagtplaats  ?  waar- 
om geene  kuilen  voor  den  afval?  waarom  moeten  dan  de 
fcboonfte  9  ja  alle  wandelingen  zoo  jammerlQk  verontreinigd 
worden  ?"  zoo  vraagde  ik  de  goede  burgers.    De  heeren  van 
de  edele  flagerskunst  wierpen  over  den  fchouder  een*  mede* 
tyfdigen   blik   op    mij:     „Wil  de  vrouw  gaan  wandelen?" 
zetde  men ;    n  als  zy  anders  niets    te  doen  heeft ,  kan  zy 
immers  de  ftraat  wel  op  en  neder  ioopen,  tot  dat  zij  haar 
.genoegen  heeft/* 

Poëtisch  is  bier  ntett;  alles  is  prozaïsch  en  praktisch, 
even  als  de  zoo  even  medegedeelde  raad. 

(Het  vervolg  hierna**) 


UrmtKSfiL    UIT    EENIGE    BERIGTEN    El^  AANTEEEEN1NGBN 
OVER  IJZEREN  WEGEN,  ENZ. 

{Vervolg  van  bL  193.) 

Omtrent  de  verbinding  van  de;  Eems  met  de  Lippe  en 
den  Rhtjn  zie  men  No.  -14  van  den  Rheiniseh  •  fVestphdli- 
fctm  Anzeiger  van  18  Febr.  en  No.  16  van  25  Pebr.  1829, 
al?me<Je  een  gefchrtft  van  den  Schrijver  dezes  #  getiteld :  Der 
Rbein*  die  Lippe  und  Ems  und  deren  künftige  Ferbindung  % 
in  1822  te  Hamburg  uitgegeven. 

Een  Jjzeren  weg,  van  de  ftad  Kheina  over  Munfter  naat 
H#mm  ioopeode,  fou  ongeveer  10  Pruisf.  mijlen  lang  zjjn  , 


tui 


OVER  IJZEREN  WEGEN,  999 

en.»  tegen  75000  Pr.  rykid.  per  myi  gerekend,  750,000  Pr. 
i^ksd.  kosten.  .  Deze  weg  zon  door  een'  ftoamwagen  mee  75 
tot  100  latten  in  3  uren  tijds  afgelegd  worden, 

In  bet  Noordwestelijke  Duinekland  zijn  9ncwerpen  tot  ijze- 
ren wegen  voorgeflagen  ,  waaraan  zich  die  vin  vreemde  Sta- 
ten kunnen  aan  fluiten. 

In  bet  jaar  1832  vormde  zich  eene  Maatfchappij  voor  ijzeren 
wegen  te  Pruisfiscb  Minden ,  ten  einde  een9  ijzeren  weg  aan  te 
leggen  van  de  tVezer  tot  de  Lippe,  van  Minden  naar  Lippfladt, 
en  van  daar  naar  Keulen  tot  aan  den  Rhtfn.  Deze  weg  zou  van 
Minden  y  over  Rhem,e>  Herford  en  BiUfeld*  naar  Lippfiadt* 
en  van  daar  Aoot'fPestfalen  over  Elkerfêld  naar  &*/*»  gaan  , 
gelijk  de  mededeeling ,  op  laat  van  genoemde  IVfaatfchapptf 
vt  Minden  uitgegeven ,  nader  aanwijst  (*).  Deze  ijzeren  weg 
van  Minden  naar  Keulen  wordt  ongeveer  32  Pruisfifche  poat- 
mijVen  (van  2000  Rhijnl.  roeden)  laag,  en  in  zijn  geheel  op 
ongeveer  2§  millioen  Pr.  daalders  gefebat.  Deze  32  post- 
mijlen  kunnen  door  een'  Hoornwegen  in  10t&  12  uren  worden 
afgelegd;  zoodat,  bij  eene  behoorlijke  inrigting,  eene  ach- 
tereenvolgende reeks  van  wagens ,  met  3  tot  4000  centenaars 
beladen  9  in  een*  dag  tijds  den  togc  kunnen  doen ,  en  des  an- 
deren daags  met  een'  gelgken  last  tervgkeeren.  De  gewone 
vrachtwagens  hebben  tegenwoordig  6  toe  7  dagen  van  Min* 
den  tot  Keulen  noodig,  en  de  centenaar  kost  1  tot  1}  Pr.  daalder 
voor  transport,  terwijl  Bit  integendeel  op  den.  ijzeren  weg 
in  het  vervolg  flechts  16  filbergrefehen  kosten  zal,  wanneer,- 
er  jaarlijks  700,000  centenaars  getransporteerd  worden,  en 
gevolgelijk  van  \  tot  £  van  de  tegenwoordige  vracht,  en  6 
tot  7  maal  zoo  fnel.  Wanneer  er  echter  jaarlijks  100,000  cen- 
tenaars getransporteerd  worden ,  dan  kost  de  geheele  vracht 
fléchts  ISfilbergr.  Bpfenn.  per  centenaar  enSpf.  per  mijl.  (f) 

(*)  Mittheilungen  über  die  Anlage  einer  Eifenbahn  znr 
Verbindung  des  Rheines  mii  der  fVefer.    Minden ,  bei  f  iu 

ESSMANN. 

(t)  Volgens  de  tegenwoordige  kosten  van  1}  Pr.  daalder 
per  centenaar  voor  32  mijlen,  bedraagt  de  centenaar  nagenoeg 
l\' plUrgr:  jper  mijl,  en  bfl  gevolg  bijna  driemaal  zoo  veel* 
air  cte'  vracht"  op  de  ijzeren  wegen  a  bpf*  per  centenaar  eti 
per  mijl,  en  het  dubbele  van  de  vaart  op  denAAjfcBietftooin^ 
böotW,  't  welk  8 pf;  per  centenaar  en  per  mljrbedraagt.  * 

De  vracht  op  den  ijzeren  weg  tusfefcen  ^Jfeffl**  %frJBfsr*> 
Dd2 


400  OVER  UZEREN  WEÖEN* 

Aan  dezen  Khijntch  -  fVestfaalfchen  Jjzeren    weg  tusfcheo» 
dé  fVezer  en  den  Rhijfi  fluit  zich  te  Keulen  de  Pruisfisck- 
Nederlandfche  weg  aan ,  dat  is  die ,  welke  van  Amfierdam 
en  Rotterdam  naar  Keulen  ontworpen  is ,  zoo  als  zulks  in 
het  Amfierdamfehe  Handelsblad  van  12  Dec.  1833  enz.  nader 
aangewezen  en  behandeld  wordt.    De  ijzeren  weg  van  Am- 
fterdam  naar  Keulen  zal  ongeveer  240,000  Nederl.  ellen  lang , 
en  omtrent  \  korter  zjjn  dan  de  tegenwoordige  weg  te  water. 
De  rigting  wordt  opgegeven  te  zullen  gaan  van  Amfierdam 
over   Muiden ,  Naarden ,  Soest  dijk ,  Amersfoord  en  Ede  naar 
Arnhem ,  en  van  daar  naar  Westervoor t ,  met  eene  hangende 
brug  over  den  Ijs/el;  voorts  langs  den  Usfel  bezijden  JVerther- 
brück  en  Hannikeln  \  uur  boven  fVezel  over  de  Lippe ,  door 
middel  eener  hangende  brug ;  verder  bij  Dientlahen  met  eene 
gelijkfoortige  brug  over  de  Roer,  en  van  daar  bezijden  Duis- 
burg  tot  aan  Dusfeldorp ,  alwaar  dezelve  zich  met  den  van 
EJberfeld  naar  Dusfeldorp  ontworpen'  ijzeren  weg  vereenigen 
zal ;  en  van  dit  punt  af  zal  de  weg  op  Benrath ,  Rheindorf9 
Mulheim  en  Deutz  naar  Keulen  gaan.     De .  kosten  tot  den 
aanleg  van  dezen  .weg  worden  op  9  millioen  guldens  bere- 
kend.   Dezelve  zai   flecbts  met  twee  fporen  en  uitwijkings- 
plaatfen  worden  aangelegd.     De  kosten  zouden  door  eene 
Aktiemaatfcbappij  gevonden  worden»   zoo  als  in  Engeland 
en  Neord-Amerika  gebruikelijk  is,  en  tegenwoordig  ook  in 
Duptschland  ingevoerd  wordt.    Het  zuivere  jaarLgkfche  voor- 
deel wordt  in  het  Handelsblad  gefchat  op  ƒ  480,000,  of  meer 
dan  5  pCt.  van  het  kapitaal;  welk  overfchot   tot  aflosfing 
der  hoofdfom  zoude  overblijven.  (*)    Door  middel  van  een' 
ftoomwa  gen  ,  kunnen  de  reizigers  in   10  uren  tijds,  en  eene 
reeks  vrachtwagens  met  3000  tot  4000  centenaars  geladen  in 
12  uren  tijds  den  afltaod  van  36  mijlen  van  Amfierdam  naar 
Keulen  afleggen,  en  den  volgenden  dag  de  32  mijlen  van 

len  is  op  1  cent  per  centenaar  en  per  mijl  berekend ,  't  welk 
als  zeer  gering  wordt  aangemerkt. 

(*)  Men  zie  verder  hieromtrent  het  Handelsblad*  waar- 
van  wjj  de  berekening  geheel  voor  rekening  van  den  Steller 
laten.  •  Dezelve  is  ons  (leeds  voorgekomen  als  te  voordee- 
lig  voor  den  ijzeren  weg  gefield  te  zijn.  De  Heer  re  in- 
hol  d  zegt. dan  ook  te  regt,  dat  de  berekening,  omtrent 
deze  onderneming  yoordeelig-  is  >  wanneer  de  ondervinding 
die  %*l  beveltigd  htbke*<—    Vert. 


OVER  IJZEREN  WEGEN.  401 

Keulen  tot  Minden  doorloopen.  Deze  fnelheid  overtreft  die 
der  ftoombooten  op  den  Rhijn. 

In  No.  18  van  het  Weitphalifche  Gewerbblat  van  5  Mei 
1832  vindt  men  eenige  leerrijke  aanteekeningen  omtrent  de 
Pruisfifche  ftoomfcheepvaart  op  den  Middelrhijn  van  1827  tot 
1830 1  waarvan  wij  bier  een  uittrekfel  zullen  mededeelen.' 

In  1827  en  1828  voeren  er  voor  het  eerst  twee  Pruisfifche 
ftoombooten  tusfchen  Keulen ,  Mainz  en  Holland  op  den 
Rhifn,  namelijk  de  FriedrfchfPilhelm  en  de  Prinz  Friedrich; 
In  het  volgende  jaar  kwam  de  Öoncordia  hierbij.    • 

.  De  twee  eerfte  booten  dedeft  in  de  twee  eerde  jaren  97 
en  129,  of 226  reizen. 

De  drie  booten  deden  in  het  laatstgenoemde  jaar  210    — *~ 

En  in  1830 253     J — ;  - 

In  4  jaren  te  zamen   . 689  ; , 

De  Concordia  had  tot  eene  rei*  van  Keulen  naar  Cobtews> 
op  ongeveer  10  mijlen  lengte,  gemiddeld  11  uren  21  minu- 
ten noodig,  en  van  daar  naar  Mainz,  op  omtrent  even  zoo 
veel,  10  uren  49  minuten.  De  opvaart  van  20 mijlen  duurde 
derhalve  22  uren  10  minuten ,  zoadat  er  gemiddeld  2000 
roeden  RhijnL  in  een  uur  werden  afgelegd,  hetwelk  wij  op 
1  mijl  willen  ftellen.  De  fnelheid  van  1  mijl  of  24000  voe- 
ten Rbijnl.  in  een  uur  is  6}  voet  per  feconde.  DzConcvfdi* 
doet  de  vaart  r  naar  beneden  van  Mainz- mm. Keulen  terug  in 
9  uren  40  minuten,  in  welken  tijd  zij  dus  20  mijlen  af- 
legt, of  nagenoeg  2  mijlen  in  het  uur,  en  derhalve  met  eene 
fnelheid  van  13  J  voet  per  feconde.  De  geheele  reis  van 
40  mijlen  van  Keulen  naar  Mainz.  en  terug  duurt  derhalve 
81  uren ,  zoorfat  er  gemiddeld  1$  mjji  in  het  uur  wordt 
afgelegd. 

De  Friedrich  Wilhelm  had    van  Keulen 
tot  Coblenz  noodig    .    ...    ...    •    ;    12  uren  IL  min. 

Van  daar  naar  Mainz  .......    11    —    27    — 

Dus  voor  de  opvaart  23    —    38  — 
Voor  de  vaart  naar  beneden    .    .    .    •    .    9    —    40  — 

De  geheele  reis  van  40  mijlen  33    —    18  — 
De  Prinz  Friedrich  van  Keulen  naar  Coblenz      14  u.  22  m. 
Van  daar  naar  Mainz     . 14  —  11  — 

Voor  de  opvaart  28  —  SS  — 


402  .  ©VER  gZERSN  WEGEN. 

Voor  de  vaa*t  natr  beneden 10  ü.  39  nu 


De  geheele  reis  vin  40  mijlen    39  —  12  — 

De  gemiddelde  tyd  voor  de  drie  ftoombooten  is  derhalve, 
voor  de  geheele  reis  ,  34  uren  30  min. ,  dat  is  nagenoeg 
IJ  mtfl  per  uur,  of  ongeveer  8  voeten  Rhijnl.  per  feconde. 

Vergelijkt  men  nu  hiermede  de  fnelheid  van  een'  ftoomwa- 
gen  op  een'  ijzeren  weg,  b.v.  deSampfin,  dip  den  25  Febr. 
1831  op  den  Liverpoolfchen  ijzeren  weg  met  3020  cente- 
naars of  151  tonnen  Engelsch,  op  30  met  elkander  verbondene 
wagens,  31£ngelfche  mijlen,  of  omtrent  6|  Pruisfifche  post- 
mQlen,  in  2  oren 34  minuten,  het  oponthoud  daaronder  gere- 
kend, doorliep,  en  dus  eene  fnelheid  had  van  4f  Pruisfifche 
mylen  in  hét  uur ,  of  29  voeten  per  feconde ,  en  per  cente- 
naar en  Engelfche  mijl  Hechts  J  $  coaks  of  per  Pruisfifche 
mijl  lf  ffi  verbruikte,  dan  ziet  men,  dat  zulks  de  fbélheid 
der  ftoombooten  omtrent  viermalen  overtreft*  • 

Op  een  kanèal  of  rivier  trekt  een  paard  gemiddeld  Hechts 
480  centenaars  voort  met  eene  fnelheid  van  §  Pruisfifche  mijl 
In  een  uur,  of  5  tot  6  mijlen  in  een*  dag.  Op  een9  aarden 
weg  trekken  2  paarden  20  centenaars  Hechts  $  mijl  ver  in 
'ten  uur ,  of  5  mijlen  iu  de  10  uren  per  dag.  Op  een'  ftraatf- 
weg  trekken;  2  paarden  met  gelijke  fnelheid  40  centenaars-, 
to  dus  de  dubbele  vracht  als  op  aarden  wegen.  Op  een'  ijze- 
len weg  trekt  een  paard*  met  eene  fnelheid  van  2 J Engelfche 
mijlen  (of  omtrent  5  Pruisfifche  mijl)  in  het  uur ,  naar  be- 
neden, bij  eene  helling  van  ^  tot  TJ?0  der  lengte,  en  ook 
©p  een*  horizontalen  weg,  4  gféladene  wagens,  te  zamen  van 
300  centenaars,  en  eene  lading  zonder  wagen  van  220  een. 
«raars  voort.  Opwaarts  trekt  hetzelfde  paard  omtrent  '4 
ledige  wagens  i  20  centenaars  voort.  Een  paard  kan ,  b% 
eene  trekkracht  van  150  ©  en  eene  fnelheid  van  3  tot  3| 
voeten-  in  de  feconde,  (2  tot  2§  Engelfche  mijlen  in'  het  uur) 
met  efwisfelende  rust,  dagelijks  10  uren  tijds  met  bovenge- 
zegden  last  voortgaan.  De  fnelheid  van  een  paard  op  ijze- 
ren wegen  is  dus  nagenoeg  dezelfde  als  op  ftraatwegen  en 
kanalen;  het  transport 'is  echter  op  de  ijzeren  wegen  11  maal 
zoo  groot  als  op  de  firaatwegen,  maar  Hechts  half  zoo  groot 
als. op  kanalen.  Een  fioomwagen  trekt  op  ijzeren  wegen 
ongeveer '8  maal  zjjn  eigen  gewigt,  met  de  achtvoudige 
Tnelheid  van  een  paard.  - 

Volgens  wixbering,  heeft  de  Rhtjn  tusfehen  Keulen, 


OVER  IJZEREN  WEGEN.  403 

Maimt  en  Oppenheim  eene  fnelheid  van  2f  ,  3  tot  4J  Voeten 
in  de  feconde.  Derhalve  is  de  opvaart  van  ifc*/**  naar  Mainz 
natuurlijk  bezwaarlijker ,  dan  de  afvaart;  zoodat  er  bij  de 
iaatfte  flechts  \  van  den  tijd  gevorderd  wordt,  die  er  hij  de 
eerde  noodig  is:  het  gemiddelde  hiervan  weegt  evenwel  bet 
voor-  en  nadeel  op. 

De  boVen  .aangehaalde  fnelheid  van  de  /W#«-ftoombooten 
,  ia  iteeds  nog  meer  dan  dubbel  zoo  groot  als  die  van  een* 
vrachtwagen  op  een'  gelijken  ftraatweg;  en  het  transport  mee 
ftoombooten  is  voorzeker ,  als  niet  van  den  wind  afhangende* 
en  bij  voordeeligen  wind  dezen  tevens  gebruikende ,  op  .de 
rivieren  en  aan  de  zeekusten  voordeeliger,  dan  het  transport 
rtiet  zeilvaareuigen  en  dan  dat  per  as. 

(Het  veryplg  hierna.} 


*  OOSTERSCHE  JAGTTOONEELEN. 

De  Tijgerjagt  met  Elefauten. 

i^ord  combermere  en  negen  Officieren,  waaronder  ook 
ik  was,  —  dus  verbaalt  Kapitein  mündy  in  zijne  Iniifrh* 
Sehetfen  —  allen  op  elefanten  gezeten  en  vergezeld  doof 
twintig  ïndiétnen  ,  welke  twintig  andere ,  met  allerlei  voow 
raad  beladene,  elefanten  bereden,  trokken  ftatig  op  in  het 
lendfehap  Dousb ,  tusfehen  den  Ganges  en  de  Jumna.  Weidra 
begonnen  de  Indianen  te  jagen,  j&l  ook  wij  drongen  het  moe- 
rasfige  land  dieper  in ,  alwaar  men  bg  élke  fchjede.  beende* 
re»  van  buffels  en  andere  zoogdieren  aantrof,  welke,. door 
den  dofst  herwaarts  gedaeven,  de  prooi -der  tijgers  waren  geT 
worden.  De  grond  was  niet  xeer  oneffen.  Boomen  zag  men 
.  wein|g ,  maar  veel  kreupelhout  en  lang  gras ,  dat  welig  tier- 
de. Wij  hadden  dus  een  voortreffelijk  jagtveid  voor  ons.  Daar 
men  hier  nog  geen  verfcheurend  wiid  verwaebcee,  fteeg  een 
Officier  met  mij  af ,  en  wij  fchoten  eenen  vogel,  die  tpt  h?t 
geflacht  der  trapganzen  fcheen  te  behooretu  Zeer  kort  hier- 
na .  bemerkten  wij ,  dat  zoo  even  nog  twee  tijgers  n  aan  we* 
l$k*  honderd  fchreden  van  deze  plaats  zich  bevonden  moe*- 
ten  hebben.  Wij  rukten  intusfehen,  de  elefatoten  in  één* 
linie  gefebaard  hebbende,  voorwaarts,  zonder  iets  aan  te 
treffen.  Het  duurde  echter  niet  zeer  lang,  of  het  dier,  waarop 


404  OOSTERSCHE  JAGTTOONEELEN. 

ik  reed,  werd  eensklaps  onrustig,  hief  den  fnuit  in  de  boog* 
te ,  en  liet  daaruit  meermalen  een  lang ,  dof  gebrul  hooren. 
De  mahout  (geleider  of  berijder)  verzekerde,  dat  dit  een 
onbedriegelijk  teeken  was ,  dat  er  zich  een  tijger  tusfchen 
ons  en  den  wind  bevond. 

In  het  voorbijgaan  merk  ik  hier  aan ,  dat  de  elefant  drie 
onderfcheidene  geluiden  laat  hooren»  Het  eerde  is  helder, 
doordringend ,  gelijkende  naar  het  .gefchal  van  eene  trompet  \ 
het  komt  alleen  uit  den  fnuit,  en  is  een  teeken  van  tevre- 
denheid. Het  tweede  is  een  klagend  grommen,  en  geeft  hon- 
ger te  kennen  —  fom wijlen  ook  duidt  het  dier  daarmede  zy-- 
nen  troep  •  aan ,  dat  het  eene  rijke  weide  ontdekt  heeft.  Het 
derde  is  een  dreunend ,  vol  geluid ,  omtrent  als  het  brullen 
van  den  leeuw  — dit  is  het  krjjgsgefchreeuw ;  men  hoort  het, 
wanneer  de  elefant  aanvallen,  maar  ook  wanneer  hij  de  zqnen 
van  gevaar  verwittigen  en  hen  te  hulp  roepen  wil. 

Naauwelijks  had  alzoo  mijn  elefant  dat  teeken  gegeven , 
of   men  rukte  met  de  geduchte  linie  van  dertig  elefanten 
voorwaarts  in  de  rigting ,  vanwaar  de  wind  kwam.    Wij  wa- 
ren niet  meer  dan  driehonderd  fchreden  voortgetrokken,  toen, 
uit  eene  fompige  plaats,  het  jagers  woord  tayau!  tayautvxo- 
lijk  in  onze  ooren  klonk ,  en  te  gelijker  qjd  een  fchot  viel , 
dat  otra  de  nabijheid  van  een9  onzer  geduchte  vijanden  aan- 
kondigde.   Weldra  hoorde  men  een  luid,  verfchrikkelijk  ge- 
brali  en  cén  ongemeen  groote  tijger  wierp  zkh  met  felle 
wóedè  tegen  de  linie  der  elefanten.    Alle  elefanten,  uitge- 
zonderd alleen  het  ongemeen  groote.  en  ft erke  dier,  waarop 
Lord  cÓMttERMBRB  reed ,  verfcbrikten  voor  den  ttfger  en' 
liepen    weg,    niettegenftaande  de  makouts,   misnoegd  over 
hunne  vreesachtigheid ,  hen  duchtig  afrosten.    Eénen  elefant^ 
die  niet  fchieiük  genoeg  week,  bereikte  de  tijger,  en  fcheur- 
de  hem- het  vleesch.van  een*  der  achterpooten.    Een  andere  r 
nóg  banger  dan  zijne  makkers ,  fnelde  met  zoodanigen  fpoed- 
rugwaarts,   dat  wjj  hem,  offchoon  het  veld  vrij  effen  was, 
weldra  uit  het  oog  verloren;     Intusfchen  wendde  zich  de 
tijger,  met  bloedroode,  verre  uit  den  muil  hangende. tong ^ 
naar  den  moedigen  elefant  van  c  om  berm  ere;  maar  bet 
fchot ,  dat  wjj  in  den  beginne  hoorden ,  had  hem  reeds  eene 
doodelijke  wonde  toegebragt ,  en  bij  den  derden  fprong  bet- 
gaf  hem  de  kracht,  en  hg  viel  in  het  lange  gras  neder.  Mjjn 
elefant  was  een  der  eerften,.  die  tot  het  flagveki  terugkeerde; 
en  toen  ik  bij.  combermere,  wiens  moedig  dier  onver- 


OOSTft&SCHE  JAGTTOONEELEN.  405 

fchrokken,  als  eene  rots,  daar  Hond,  aankwap,  wis  de  . 
Lord  buiten  gevecht  gefield  —  hij  had  vuur  gegeven  eti  niet 
weder  kunnen  laden.  Ik  reikte  hem  een  geweer  met  dubbelen 
loop,  en  wij  brandden  te  gelijk  los  op  den  tijger  ,  die  verfchrik. 
keljjk  brulde»  en  zich  tot  een*  nieuwen  kampftrjjd  poogde 
op  te  rigten.  Hij  ftortte  evenwel  terftond  neder ;  maar  er 
waren  nog  meer  fchoten  noodig ,  om  hem  geheel  af  te  ma- 
ken* Nu  juichte  ieder ,  en  de  tijger  werd  op  eenen  elefant 
geladen.  Daar  Lord  combermere  eenige  minuten  ge* 
heel  alleen  het  dier  geilaan  had ,  wilde  men  gaarne  hem  den 
buit  toekennen. 

Men  laadde  de  geweren  weder  *  de  linie  «Jer  elefanten  zette 
zich  op  nieuw  in  beweging,   en  nu  drong  men  dieper  in 
xnoerasfen  vol  Hinkende  waterplanten.    Weldra  zagen*  Wfl ,  op 
eenen    aiftand   van  ongeveer  honderdtwintig  fchreden*    het 
gras  zachtkens  bewegen ,  en  terftond  verhief  zich  een  kloeke 
tjjger  met  kop  èn  fchouders  boven  het  heestergew*s ,  alsof 
bij  den  aanrukkenden  vijand  befpieden  wilde.  TayauJ  tajant 
klonk  het  wedder  langs  de  geheele  linie ;  men  drong  fpoedig 
voorwaarts»  en  zag  nu  twee  tijgers  langzaam  wegfluipen, 
Men  deed  verfcheidene  fchoten  op  dezel.ven.    De  groptfte 
werd  getroffen,  keerde  zich,  met  een  verfchrikkelijk  gebrul; 
woedend  om,  en  kwam,  met  den  (taart  om  zich  flaande, 
in  lange  fprongen  op  ons  af.    Ditmaal  werd  onze  geduchte 
eiefanten-linie  niet  gebroken.  De  tijger  waagde  geen*  aanval» 
maar  week  fnel  .terug  naar  dieper  moeras.    Wjj  allen  jaagden 
hem  na.    Alleen  hij,  die  een9  zeer  vluggen  elefant  had,  kon 
aan  deze  vervolging  deel  nemen;  en,  toen  het  dier  eindelijk 
zich  weder  tot  den  aanval  omkeerde ,  waren  Hechts  drie  on- 
zet  in  zijne  nabijheid.    Juist  toen  de  tijger  zich  op  mijnen 
elefant  wilde  werpen,  kreeg  hij  een  fchot  in  het  f<phouder- 
blad.    Twee  andere  kogels  velden  hem  neder.    Het  moedige 
dier  deed  nog  ééne  poging  om  op  te  fpringen,  maar  ftortte 
weder   op   den   grond  en  ftierf.     De  tijger  was  ongemeen 
groot  —  hij   had  acht  voet  lengte.    Nabij  de  plaats ,  waa* 
hij   opgejaagd  was  geworden,  vonden  wij  de  overblijfleleq 
van  eenen  eerst  onlangs  verfcheurden  buffel. 

Ondertusfchen  bad  een  der  jagers  den  tweeden  tqger  niet 
uit  het  oog  verloren.  Wij  jaagden  dus  rondom  de  plaats  t 
werwaarts  die  gevlugt  moest  zjjn:  het  was  een  fompig  veld, 
bedekt  met  doode  boomen,  zwammen  en  onderfcljeidene 
planten,  die  de  fungerende  ranken  verre  verfpreiden, .  Re^di 


406  OOSTERSCHE  JAGTTOONE1LEN. 

hadden  wij   twee  malen  om  die  plaats  rondgereden,  en,  na 
de  digte  Kruiken,  in  brand  gedoken  te  hebben,  om  het  dier 
er  nit  te  drijven ,  wilden  wij  de  ja  ge  opgeven ,  want  de  dag 
daalde;  toen  geeft  een  der  elefanten,  die  dt  aohterften  wa- 
ren ,  eensklaps  een*  -Magenden  fchreeuw  en  ftort  zich  mid- 
den onder  ons  ■—  daar  zien  wij ,  dat  de  tijger  hem  van  ach- 
teren op  het  kruis  gedrongen  is  en  mee  felle  woede  het 
vleesch  verfcheurt.    De  jager,  die  den  elefhnt  bereed,  be- 
vond zich  in  het  grootfte  gevaar.  Het  dier  fpande  alle  krach- 
ten in ,  om  zich  van  z^nen  vijand  te  ontdoen  ,  en  de  jager 
kon  van  zijn  geweer  geen  gebruik  maken ,  dewijl  hij  ligt  den 
ongelukkigen  co* AV '(dienaar  va»  den  mahoui)  zon  getroffen 
hebben,  die  van  fchrik  verftijfd  was,  dewijl  hij  achter  den 
hówdah  (ftoel  of  zitplaats  «*p  den  mg  van  dén  elefant)  naau- 
welijks  een'  halven  voet  Van  den  muil  dés  tijgers  zat.    Wfj 
(goedden  onzen  makker  te  hulp,  en  velden  weldra  den  woe* 
denden  vfland,  die  echter  niet  losliet,  vóór  dat  hij  acht 
kogels  in  het  lijf  had.    De  elefant  ftierf  na  verloop  van  tien 
dagen ,  misfehien  niet  zoo  zeer  ten  gevolge  van  de  door  dêh 
tijger  toegebragte  Wonden,  als  wel  van  de  fchoten,  wette 
hij  van  de  jagers,  in  hunnen  ijver,  om  hem  van  het  vreefe» 
lftk  roofdier  te  bevrrjden ,  bad  bekomem 

Zoo  hadden  wij  dan  in  weinige  uren  drie  tijgers  opge- 
jaagd ent  nedefgelegd ,  en  dit  is  voor  den  tegenwoordigen  tijd 
een  zeldzaam  geluk  op  de  jagt :  want  de  menseh  dringt  die- 
per In  deze  wilderttkfen  \  met  hem  vordert  ook  de  ontgin- 
ning, en  de  Engelfchen,  die  overal  hartstogtelijke  liefheb- 
bers van  de  jagt  zijn ,  hebben  de  tijgers ,  die  anders  in  het 
rustige  bezit  van  ètzt  woestijnen  weren,  bijna  uitgeroeid.  Des 
fcvonds  kwamen  vier'  jagers ,  welke  in  eene  andere  ftreek  ge-» 
jtfcgd<hfcdden,  bij  ons  gezelfchap  aan  —  zij  waren  vier  da- 
gen van  ons  verwijderd  geweest,  en  hadden  flechts  ééften 
ctyger  'gefchöteOé  Dezelve  wierp  zich  op  den  kop  van  eeften 
(ftéfhtit,  ijn  had  'met  nagels  eü  tanden  hem  reeds  duchtig  ge- 
havend ,  eer  de  jagers  het  woeste  dier  konden  vellen.  Ben 
ianvil  van  dezen  aard  is  bij  de  liefhebbers  vooral  in  eert , 
en  wordt  voor  de  gevaarlekke  zaak  bij  de  tijgerjagt  gehouden. 

De '  leeuw  is  heden  ten  dage  in  Indii  nog  zeldzamer ,  dan 
de  tijger.  Voorheen  vond  men  er  velen  in  de  wildernisfeii 
van  Pewur ;  thans  i*  het  gedacht  van  den  koning  der  diered 
bQfia  Uitgeroeid.  De  Regering  betaalt  aan  de  Indianen  roör 
erk  dezer  vreefeHjke  dieren,   dat  zij  dooden,  eene  goede 


OOSTZRSCHS  jAGTTOONBSLKN.  %07 

premie.  Volgens  zeggen  der  liefhebbers ,  gaat  er  niets  boven 
de  leeuwenjagt ,  en  kan  er  geen  edeler  vermaak  zjjn.  De 
leeuw  grijpt  meer  koen  en  onverfchrokken ,  dan  de  qjger , 
*ijnen  vijand  aan,  hetzy  dat  hjj  werkelijk  bet  edele  dier  is* 
waarvoor  h$j  federt  onheugelijke  tijden  doorgaat»  hetzij  d*t 
de  bodems  waar  hij  gewoonlijk  zich  ophoudt,  den  terugtogt 
niet  zoo  zeer  begnnftigt ,  als  de  rivieroever ,  of  het  zeeftrand, 
naar  de  tijger  meest  zijn  verbluf  beeft. 

Het  vangen,  der  Elefanten. 

Het  is  bekend,  dat  de  wilde  elefanten  gewoonlijk  met  be- 
hulp van  tammen  gevangen  worden.  De  elefant  vindt  er 
blikbaar  behagen  in ,  dat  hjj  met  den  mensen  gemeene  zaak 
maakt ,  om  zjjns  gelijken  te  verfchalken.  Hy  lege  bij  deze 
gelegenheid  zoo  veel  geduld ,  behendigheid  en  moed  aan  den 
dag,  dat  men,  bezwaarlijk  een  treffender  bewijs  van  de  heer- 
fchappij  des  menfehen  over  al  het  gedierte  zou  kunnen  vinden. 

Niet  zelden  ziet  men  zeer  groote  elefanten  van  het  manne- 
lijk gedacht ,  verre  van  eene  kudde,  omdwalen ;  en  het  is 
tot  heden  nogt niet.  volkomen  bewezen,  wat  aanleiding  daar- 
toe geeft.  Volgens  «TAjtFORD  raffx.es  (Reis  door 
Zuid-lndie)  meenen  de  inboorlingen,  dat  er  twee  foorten  van 
elefanten  zjjp*  gaja  berkanpong  (zoodanigen,  die  b$  troepen 
leven  en  zelden  jfchade  aanregten)  en  gaja  faktnggal  (eleff  n- 
zen,  die  alleen  of  ten  hoogde  bij  tweeën  of  drieën  omko- 
pen). Misfchien  zyn  deze  laatften  enkel  geheel  volwas(?ne 
elefanten  van  het  mannelijk  gedacht,  Eenigen  meenen ,  4*1* 
zjj  zich  eeniglgk  van  4e  kudde  verwijderd  hebben  >  om  betere 
weide  te  zoeken.  Daar  echter  deze  eenzaam  levftnde,  dierep 
zeer  boosaardig  zijn,  groote ' verwoestingen  aanregten  en 
overal  de  gewasfen  woedend  vertreden ,  onderftellen,  andere 
reizigers ,  dat  het  mannetjes  zijn ,  welke  door  tf er kere  mede- 
dingers van  den  troep  verjaagd  werden ,  en  dat  hunne  wild- 
heid dus  het  uitwerkfel  van  jaloerschheid  zijn  zoude. 

Daar  nu  deze  dieren  zeer  groet  en  fterk  en  deswege  het 
voordeeligst  te  verkoopen  zijn ,  leggen  de  jagers  hun  vooral 
lagen.  Zij  vervolgen  hen  dag  en  nacht,  met  zich  voerende 
twee,  drie  of  vier  tamme  wijfjes ,  koumkiei  genoemd.  Wor- 
den At  Indianen  bij  dag  zoodanigen  elefant  gewaar,  Zoo  ter- 
febütte*  tij  zich  op  het  zorgvuldige;  maar  de  lijfje*  gwafc 
ztthtlfaK' Aarf de  mamretje^eléfafttén  cbe^&tiftn'ritfK  aWbT 


406*  ÓOSTBRSCHK,  JAGTTOONEELEN. 

«ij  hen  niet  bemerken ,  en  komett'in  derzelver  nabijheid  .gra- 
den f  als  zochten  zij  naar  gewoonte  haar  voedfeh  Men  be- 
merkt fpoedig,  of  het  aan  de  wijfjes  zal  gelukken,  de  wilde 
elefanten  te  lokken  en  te  verleiden,  De  jagers  honden  zich 
{leeds  in  de  nabijheid  verborgen,  terwijl  de  ttwmkUt  den 
ongelukkigen  faun  (zoo  heeten  de  elefanten  van  die  foorc) 
allengs  meer  naderen,  Laat  hij  door  liefkozingen  zich  ver- 
bijsteren 9  zoo  is  hij  verloren.  De  jagers  flnipen  ongemerkt 
naar  hem  toe;  binden,  terwijl  de  wijfjes  hem  opzettelijk 
nog  meer  zoeken  af  te  leiden,  even  ftout  als  behendig  de 
voorde  en  achterfte  pooten  met  fterke  touwen  aan  elkander, 
en  verwijderen  zich  daarop.  Soms ,  wanneer  de  onhandig- 
heden het  toelaten ,  maakt  men  de  elefanten  ook  wél ,  door 
middel  van  (hikken,  aan  boomftammen  vast  f  doch  meestal 
worden  ffechts  de  pooten  zaamverbonden.  WeWra  verwijderen 
zich  nu  de  wqfjes ,  en  tban*  eerst  bemerkt  de  verfchalkte 
elefant,  wat  hem  is  overgekomen.  Ijlings  poogt  hjj  weg  te 
loopen  naaT  het  digtfte  van  het  woud;'  maar  wegens  de  tou- 
wen aan  de  pooten  kan  hij  ftechts  langzaam  voortkomen.  Nu 
fluipen  ook  de  jagers  toe,-  hemen  een  gefebikt  -  oogenblik 
waar ,  om  het  einde  van  het  touw ,  dat  nafleept ,  te  grijpen , 
en  maken  het  aan  eenen  boomftam  of  ander1  onverwrikbaar 
voorwerp  vast.  De  elefant  geraakt  in  woede.-  Hij  brult  ver- 
fchrikkelijk ,  wentelt  zich  op  den  grond ,*  en  flaat  met  den 
fnuit  neder  alwat  hjj  bereiken  kan.  Gelukt' het  hem  zijne 
bandeto  te  verfcheuren  en  in  het  bosch  te  vlugten,  zoo  wa- 
gen dé  jagers  het  niet ,  hem  verder  te  verontrusten ;  doch  is 
hij  vast  genoeg  gebonden,  zoo  mat  hij  zichzelvén  af  door  de 
uiterfte  infpanning  van  krachten.  Men  laat  hem  dan  honge- 
ren ,  tot  dat  hij  zoo  zwak  wordt ,  dat  men  hem ,  in  gezel- 
fthap  der- trouwélooze  wijfjes,  huiswaarts  tan  leiden;  en 
er  zijn'  gewoonlijk  Hechts  weinige  maanden  noodig,  om  hem 
volkomen  te  temmen. 


DB  VISSCHERS   DER  MBNSCHEN. 

(Matt h.  IV:  i9.    Mar c.  I:  17.) 

I^en  eerbiedwaardig  Geestelijke,  whitnbt  genaamd,  te 
Ctnnecticut,  ih  Noord- Amerika ,  befteedde  de  tusfehenurea 
van  z$n  Leeraarsambt  met  jonge  lieden  tot  de  Predikdiensc 


DE  V19SCBERS  DER  9JBKSCHEN..  W9 

op  cc  leiden.    Twee  denelven  hadden  te  geltyker  ttyi  hunne 
fttidién  volbragt,  en  (tonden*  gereed ,  hun  gewigtig  beroep  te 
aanvaarden.    Zij  waren  van  zeer  verfchillende  geaardheid  en 
begaafdheden.    Izaac  was  een  jongman  van  kunde  en  ge- 
leerdheid,   en    tevens    bij    uieftek  nederig  en  zachtmoedig, 
E  zscHiêL  bezat  minder  bekwaamheid», maar  was  vol  zelf- 
vertrouwen,   winderig   en  oploopend.     De   eerfte  was  ge- 
voelig, minzaam,  infchikkeljjk  en  verdraagzaam;  de  ander 
hardvochtig,  heerschzuchtig ,  (Ireng  en  onverbiddelijk.    De 
een  verblijdde  zich  in  het  vooruitzigt ,  om  zielen  voor  den 
Hemel  te  winnen ;  de  ander  had  vasteljjk  voorgenomen ,  om 
ze  er  heen  te  dryven ,  ja  te  zweepen.  ^  Met  zoo  verfchillende 
geaardheid  en  voornemens  aanvaardden  beide  hunne  loopbaan. 
Zij  leerden  en  predikten,  en  waren  onvermoeid  ia  de  uitoe* 
fening  hunner  beroepspligten.    Na  den  afloop  eener  zending 
van  ruim  twee  jaren  keerden  zij  tot  hunnen  Leeraar  terug. 
n  Wel,  izaac,"  vroeg  de  oude  man,  „hoe  zflt  gy  ge- 
daagd?"—    „  Doven,  mijne  verwachting,"  was  het  antwoord 
van  den  neder igen  kweekeling,  terwijl  men  het  ftille  verge- 
noegen op   zjjn  gelaat  kon  lezen.    „  Mijne  pogingen  hebben 
overal  in  liefde  ingang  gevonden ,  en  meestal  mogt  ik  nxy. 
verblijden  over  eene  gewenschte  geneigdheid  by  mQne  hoor- 
ders ,  om  van  mijne  vermaningen  en  waarfctrawingen  gebruik 
te  maken."  —    „  Gij  hebt.  dus ,    vooronderftel  ik ,    eenige 
bekeerlingen  gemaakt  ?"  —    „Ik  vertrouw,  dat  niemand  doojr. 
mtfne  prediking  verachterd  is  in  het  goede ;  ja  ik  vlei  mij , 
dat  ik  reden  heb  te  gelooven ,  dat  dezen  en  genen  van  den 
dwaalweg  zijn  teruggekeerd  tot  het  pad  der  regtvaardigheid."  — 
„  Dat  verblijdt  mij  van  ganfcher  harte,"  fprak  de  grijsaard, 
terwijl  hy  zijnen  nederigen  en  zachtmoedigen  leerling  de  hand 
drukte^  „  En  nu,    EZEcmëL,   laat  mjj  hooren,  welke 
vruchten  gij  hebt.  ingeoogstl"  —     „  Ach,    Eerw.  Heer!" 
zuchtte  deze,  „  in  \  geheel  geene,"  —    „  In  't  geheel  geë- 
nt ?    Het  bedroeft  mij  zulks  te  hooren."  —    „  En  mg  niet 
minder -zulks    te   moeten   zeggen,"    hernam  ezechi€i«; 
n  maar.  het  is  evenwel  zoo :  al  mijne  lesfen  zjjn  als  paarlen 
voor  de  zwanen  geworpen."  —    n  Gij  zflt  toch  niet  traag 
geweest  in  het  benaarftigen,  wil  ik  hopen r  —    „  Traag? 
o  neen!  ik  predikte  onvermoeid ;  ik  arbeidde,  als 't  ware,  dag 
en  nacht,,  om  de  zonde  en  hare  bedrijvers  te  gispen  en  te 
beftraffen;  nooit  fpaarde  ik  iets  of  iemand;  nooit  opende  ik 


410  D*  VISSCBE&S  DER  MENSCHEN* 

mijtten  mond,  dan  om  de  goddeloozen  bet  (hyf  bare  van  hunne 
dwaasheden  en  misdaden  voor  oogen  ce  honden»  en  hen  te 
wijzen  op  de  ellendige  gevolgen  van  hunne  vervreemding  van 
God  en  zflne  dienst ,  van  hunnen  halsftarrigen  voortgang  op 
de  paden  der  ongere&tigheid.    Ik  fchilderde  hun  al  de  ver. 

fcfarikkingen  der  Helle  met  de  gloeijendfte  kleuren;  ik " 

„Al  wel ,  al  wel  I"  viel  hem  de  Leeraar  in  de  rede.  „  Du 
het  u  aan  ijvervuur  niet  ontbroken  hebbe  f  zie  ik  thans  klaar, 
EZECHiêLl  Maar,  hoe  kwam  het  dan  toch,  dat  gij  niet 
beter  flaagdet?"  —  „  Dat  weet  ik  in  waarheid  niet,"  ant- 
woordde e  2  e  c  h  i  ë  l  ,  gemelijk  en  mismoedig.  —  „  Wil  ik 
het  u  dan  eens  zeggen?*'  hernam  de  grijsaard  met  waardig- 
heid. „  Beide  gij  en  izaac  aanvaarddet  uwe  roeping,  om 
visfchers  der  menfchen  te  worden.  Tot  vbfcfaen  zoo  wel , 
als  tot  alle  andere  bedrijven ,  worden  kunde  en  behendigheid 
vereischt,  om  wél  te  dagen;  en  ik  geloof,  dat  izaac  van 
u  beiden  de  beste  visfcher  is/?  —  „  Dat  mag  zijn,"  viel 
ÉZECHiêL  hem  driftig  in  de  rede;  „  maar  geloof  mij,  ik 
heb  al  het  mogelijke  beproefd,  en...,/'  „Toegedaan; 
maar  ik  wil  u  het  ondcrfcheid  tusfchen  u  belden  eens  aan. 
toonen.  Izaac  gebruikte  eene  zeer  dunne  lijn,  met  eea 
klein  haakje 9  aan  eene  lange,  fraaye  hengelroé,  die  zich 
voegzaam  in  elke  rigting  liet  bewegen;  hij  naderde  den 
(broom  zonder  eenig  gerucht,  voorzag  den  haak  van  een 
aanlokkelijk  aas,  en  vlijde  dezelve  zachtkens  in  het  water, 
den  (tok  beurtelings  doende  rijzen  en  dalen;  kortom,  hif 
ging  in  alles  te  werk,  gelijk  bekwame  hengelaars  gewoon 
zijn  te  doen.  {iet  gevolg  was  dan  ook ,  dat  de  visfthen 
oplettend  werden ,  zich  in  menigte  om  hem  heen  verzamel- 
den ,  het  lokaas  de  een  na  den  ander. aangrepen,  en  z%  ver- 
volgens door  hem  voorzigtig  werden  op-  en  binnengehaald. 
Hierin  nu  beftaat  het  ganfche  geheim  van  i  z  a  a  c*s  gelukkig 
(lagen.  —  Gij,  daarentegen,  naamt  een*  fchrikbarenden  tien* 
voets  dok.  Daaraan  hechttet  gij  eene  kabel  jaauwslijn,  en 
wapendet  den  geduchten  haak  nog  bovendien  met  een*  weer* 
haak ,  die  door  geen  aas  te  bedekken  was.  „  Nto  vang  ik 
hen  zeker r  dacht  ge  bq  uzelven.  Aldus  toegerust,  (taakt 
gij  aan  uwen  haak  een9  levenden  fchorpioen ,  vloogt  vervol* 
gens  naar  den  rand  des  (booms ,  wierp't  'uw  tuig  met  geweld 
in  den  plas,  en  vcrjoegt  daardoor  al  de  visfchen,  terwijl  het 
aas   zich  van  den  hoek  losfcheurde.    Nu  werdt  ge  gnittflo* 


OP  VISSCUERS  DER  MENS  CU  RN,  411 

rig,  haaldet  den  Hok  wrevelig  op,  voorzaagt  dien  vin  een' an- 
deren, grooteren  fóhorpioen,  en  wierpx  denzelven  op  nieuw 
uit  alle  magt  van  u,  fchreeuwende :  „  Bijt  of  ft  erf!"  Nu 
verwijderden  zich  de  verfchrikte  visfchen  verre  van  daar, 
ea  verfchenen  niet  weder.  Ziedaar,  vriend  EZEcmët.,de 
oorzaak  van  uwe  geheel  mislukte  vangst  f' 


HEERLIJKE    UITWERKING    HBS    CHRISTENDOMS  Bfl  EENBN  NEGER. 

£Lien  tot  het  Christendom  bekeerde  Neger,  (dus  een  lid  van 
dat  verworpen  tas ,  door  verfoeijelijke  hebzucht  of  geleerden 
waanzin  van  het  apengeflacht  afkomftig  verklaard  I)  die  het 
volle  vertrouwen  van  zijnen  meester  had  verworven,  moest 
dezen,  op  zekeren  dag,  naar  de  flavenmarkt  vergezellen, 
om  uit  de  ten  verkoop  aangebodene  (laven  er  eenigen  voor 
.zijnen  heer  uit  te  kiezen.  Daar  merkte  hij  onder  anderen 
een*  oud*  man  op ,  en  bad  zqnen  heer  dringend ,  dat  bij  dien 
ouden  mede  zou  koopen.  De  heer,  daartoe  niet  gezind f 
Uet  zich  echter  door  zijnen  geliefden  flaaf  overhalen.  De 
koop,  «werd  gefloten.  Na  verloop  van  weinig  tijds  kreeg  de 
oude  man  eene  zware  ziekte.  De  vrome  Neger ,  die  op  de 
markt  hem  had  uitgekozen,  verzorgde  nu  den  kranken,  diende 
hem  de  noodige  verkwikkingen  toe',  en  bewees  hem  eene 
kinderlijke  teederheid,  zoodat  de  heer,  bij  wien  zulks  niet 
onopgemerkt  was  gebleven ,  eindelijk  den  flaaf  vroeg :  „  Is 
deze  oude  man  miafchien  uw  vader?"  —  9  Neen,"  ant- 
woordde de  Neger;  „  mftn  vader  is  hij  niet."  —  „  Etan 
welligt  een  uwer, bloedverwanten,  of  uws  vaders  vriend  V  — 
„  Neen,  ook  dat  niet."  —  „  Welnu,  wat  is  h\j  dan?"  — 
„  Hij  is  mijn  vijand.  Hij  heeft  mij ,  toen  ik  nog  een  knaap 
was,  mjjtf  vader  en  moeder  ontroofd  en  in  flavernijj  ver- 
kocht. Nu  is  hij  zelf  flaaf  ep  ziek.  Maar  mijn  Heiland, 
dien  ik  heb  leeren  kennen,  heeft  mij  geleerd,  ook  mijnen 
vijand  wèl  te  doen ,  hem  te  fpijzigen ,  wanneer  hem  hon- 
gert, en  hem  te  drenken,  wanneer  hem  dorst.** 


412  OP  EEN  AFBEELDSEL  VAN  MINA* 


OP   EEN  AFBEELDSEL  VAN  DEN  SPAANSCHEN  GENERAAL  MINA* 

tien  monfter ,  evenbeeld  van  Alva  in  zijn  woén , 
Maar  wreeder  nog  dan  dees.  Zün'  wrok  en  wraak  ten  zoen, 
En  bij  verftek  van  magt,  moordt  hjj  zyn  landgenooten  l 
Hij  doet  den  vader  't  zwaard  in  't  fchuldloos  harte  ftooten; 
Den  vader,  wien  de  borst  van  weedom  wordt  verfcheurd, 
Wien  burgerkrjjg  den  ftaf  der  grijsheid  heeft  ontflenrd  1 
De  wreedaard,  niet  voldaan  met  op  natuur  te  woeden, 
Neemt  zelfs  het  lot  te  baat,  om  de  onfchuld  te  doen  bloeden: 
Hij  flagt  den  vjjfden  man ;  en  't  lot ,  zoo  wreed  als  hjj  9 
Treft  ligt  d'onnoozelften  uit  heel  de  onnoozle  ni ! 
Nog  meer:  hij  poogt  de  vonk  der  Godheid-zelv'  te  dooveny 
De  menschlijkheid  den  mensch  met  duivlenzin  te  ontrooven; 
Hij  ftraft,  wie,  hart  en  pligt  en  Christendom  getrouw, 
Zijns  naasten  wonden  heelt»  en,  bij  gemeenen  rouw, 
Naar  vriend  noch  vfland  vraagt,  maar  broeders  ziet  in  allen, 
Door  't  eigen  aas  verleid,  in  d' eigen  flrik  gevallen! 
.  Thans  vingt  het  monfter ,  doo|r  zijn  wroegingen  gejaagd  f 
Dat  Kaïn's  teeken  op  het  bloedig  voorhoofd  draagt  I 

j.  w.  ijntema. 


ROWLAND'S    MAKASSER  -  OLIE. 

.Dram  Wildzang  klaagt,  dat  hij  geen  baat  by  de  olie  vindt. 
Die  om  de  kale  kruin  een  nieuwe  haarvlecht  windt: 
Het  hapert ,  wil  men ,  niet  aan  Rowland's  olie ;  maar  - 
De  man  heeft  op  zijn  ganfche  hoofd  niet  één  goed  haar. 


BIBAZ  EEN  MENSCHENVBJEND, 


Ui, 


)k  menfchenmin  derft  Dibax  reeds, 
Naauw  veertig  jaren  oud,  het  leven: 

Op  and'rer  welzijn  klonk  hij  fteeds ; 
't  Gezoadheid-drinken  deed  hem  fneven. 
Wie  zijnen  naasten  dus  bemint, 
Is  dat  geen  ware  menfchenvrind  ? 
«5as=sasssssss=sss5ss====ssa9s^ 
No.  VII.  Jtfjfff.  bL  3si ,  reg.  u  v.  o. ,  lese  meo  Tijifkhrift^  en  bl.  3*4,  ng. 

17  ,  U/dtMSkiik. 


MENGELWERK. 


IETS     BETREKKELIJK    DEN   GEVOERD    WORDENDEN 

TWIST   OVER   DE  FORMULIEREN  VAN  EENIGHEID 

IN   DE  NEDERLANDSCHE     HERVORMDE     KERK. 


G« 


■"ij  verzocht  mij ,  mijn  Vriend !  u  mijne  gedachten  en  mijn 
oordeel  mede  te  deelen  over  c}e  Godsdienst-  of  lieve*  Godge- 
leerde twisten ,  die  zich  federt  de  laatfte  jaren  in  ons  Vader- 
land weder  vernieuwd  hebben,  en  die  van  beide  partijen, 
vooral  in  dit  en  het  vorige  jaar,  met  fchijnbaar  verontrustend 
geweld  worden  gevoerd.  In  het  bijzonder  begeerdet  gij 
te  weten ,  welke  de  loop  mijner  gedachten  zij  over  den 
gevoerden  twist  wegens  de  Formulieren  van  Eenigheid 
in  de  Nederlandfche  Hervormde  Kerk.  Gij  vraagt :  <ƒ- 
fchoon  Formulieren  van  Eenigheid  nimmer  banden  des 
Geloof s  mogen  wezen  ,  zijn  zij  echter  niet  noodzake- 
lijk ,  zijn  zij  toch  niet  banden  eens  Kerkgenootfchaps  ? 
Het  fchijnt.  misfchien  vermetel  voor  eenen  eenvoudigen 
Leeraar,  over  dit  onderwerp  zijne 'gedachten  mede  te 
deelen,  nadat  onlangs  twee  hooggeleerde ,: alom  in  ons 
Vaderland  geachte  Hoogleeraren  voor  hun  gevoelen  in 
openlijk  gefchrift  zijn  uitgekomen,  en,  bij- alle  overige 
zamenftemming,  *ten  aanzien  dezer  groote^ hoofdzaak  aan* 
merkelijk  van  elkander  verfchillen.  De  Leeraar  eener 
bijzondere :  Gemeente  ftaat  daarenboven  niet' op  dat  ftandr 
'punt ,  van  waar  hij  de  belangen  en  behoeften  van  alle 
de  bijzondere  Gemeenten  in  het  Vaderland^  van  de  vk- 
derlandfche  Hervormde  Kerk  dus  in  het  algQiheen ,  zoo 
Overzien  en  beoordeelén  kan ,  als  alleen  toti.een  gegrond 
befluit  in  dezen  kan  leiden i  Het  laat  zich  al  verder. ook 
moeijelijk'befli&fen,  wat  inzonderheid,  in' den  tegehwoor- 
digen.heftigeri  (Trijd  tusfchen  de  partijen  voor  eM  tegen 
deze  Formulieren  van  Eearighcid*  waarheid,  juiste,  zui- 
vere, onpartijdige'  waarheid  is.  En  echter  gevoelcle  ik 
mij.  opgewekt ,  mijne  gedachten  over  deze  uwe  vraa^  in 

mengelw.  1836.  no.  9.  £  e 


414  OVER  DEN  TWIST 

eenvoudigheid  op  het  papier  te  (lellen,  en  het  te  wagen, 
v  die  aan  uw  oordeel  te  onderwerpen. 

Verwacht  intusfchen  niet,  dat  ik  hier  treden  zal ,  noch 
in  "een  onderzoek  aangaande  hetgeen  wij  door  Formulie- 
ren van  Eenigheid  te  verdaan  hebben  >  noch  in  eene  ge- 
fchiedkundige  opgave  van  de  afkomst  van  diegene,  welke 
in  onze  Nederlandfche  Hervormde  Kerk  in  gebruik  zijn  , 
noch  in  eene  ontwikkeling  van  derzelver  inhoud*  Ik 
acht  dit  een  en  ander  toch  en  genoegzaam  bekend  en 
duidel|}k  voorkomende  in  onderfcheidene  gefchriften  van 
den  dag  ,  met  name  de  beide  ftraks  reeds  vermelde  ftuk- 
jea  van  de  Hoogleeraren  Heringa  en  Hofftede  de  Groot , 
en  9  hetgeen  het  meeste  ter  zake  doet ,  noodeloos  tot 
mijn  tegenwoordig  doel ,  ja  al  te  zeer  tot  min  doelma- 
tige,; omflagtige  behandeling  der  mij  voorgeftelde  vraag 
aanleiding  gevende. 

Ik  ga  dan  aanftonds  ter  zake ,  en  volg  geheel  de  vraag, 
welker  beantwoording  ik  op  mij  nam :  ik  deel  flechts 
mjjne  wijze  van  befchouwing  der  van  nieuws  opgewor- 
pene  tttistvraag  mede,  en  wil  gaarne  teregt  wijzing ,  waar 
en  zoo  veel  ik  u  moge  toefchynen  te  dwalen. 

Met  allen  eerbied  voor  de  Formulieren  van  Eenig- 
heid ,  in  onze  Kerk  in  gebruik ;  bij  alle  erkentenis  van 
derzelver  hooge  waarde  voor  den  tijd  ,  in  welken  zij  zijn 
Offgefteld  ,  ja  in  weerwil  van  alle  9  misfchien  als  welver- 
diend toe  te  üeinmen  loffpraak  op  derzelver  aard,  inhoud 
en  flrekkiag  ,  zal  ontwijfelbaar  de  ,'geheele  Nederlandfche 
Hervormde  Kerk  uwe  Helling  moeten  toejuichen :  ban- 
den des  Geioofs  mogen  ztj  nimmer  wezen,  Als  zooda- 
nige zijn  zij  ontwijfelbaar  ook  nimmer  opgegeven :  bet 
is  bekend,  met  welk  oogmerk  en  de  Nederlandfche  ge- 
loofsbelijdenis en  de  Heidelbergfcte  Catechismus  zijn 
öpgefteld.  Zij  bevatten  dan  in  zich  de  kenmerkende 
teetftukken  der  Protestantfche^  ia.tegenftcliiirg  der&oom» 
fcher  Kerk,  van  welke  meü  zkh  harfa%efc heiden;  en 
wel  voor  zoo  verre  men  dezelve  hield  als  uitdrukkende 
de  hoofdfqm  der  Christelijke  leer ,  gezuiverd:  tan  alle  de 
dwalingen  en  bijvoegfelen  der;RoomfcheKerk,  en  vervat 

x    


WEGENS  DE    FORMULIEREN    VAN  EENIGHEID.     415 

in  de  Schriften  van  het  Nieuwe  Verbond.  Maar,  wanneer 
men  dan  nu  art.  VII  der  Nederlandfche  Geloofsbelijdenis  , 
vergel.  met  art.  XXXTI,  naleest;  wanneer  men  op  menige 
vragen  van  den  Heidelbergfchen  Catechismus  acht  flaat , 
in  welke  telkens  uitfluitend  het  woord  van  Godalseenige 
regelmaat  des  geloofs  voor  den  Christen  genoemd  wordt; 
dan  wordt  men  van  zelf  gedrongen  tot  de  erkentenis , 
dat  de  opftellers  zelven  deze  (lukken  nooit  met  dat  doel 
hebben  vervaardigd ,  om  daarmede  het  geloof  der  Pro- 
testantfche  Kerk  aan  banden  te  leggen.  Neen,  nooit 
hebben  deze  eerde  Hervormers  bedoeld,  aan  deze  fchrif- 
ten  eene  waarde  toe  te  kennen ,  gelijkftaande  met  die  der 
Heilige  Schrift ,  of  dezelve  benevens  of  boven  deze  te 
ftellen  tot  eene  regelmaat  des  Geloofs.  De  ijverigfte  voor- 
ftanders  voor  deze  Formulieren  in  onzen  tijd  kunnen  niet 
nalaten  dit  zelfde  te  erkennen ,  en  zullen  dan  ook  de 
Dordfche  Vaderen  ftellig  vrijwaren  van  de  blaam  9  'alsof 
deze  met  de  door  hen  opgefteldc  regelen  ter  nadere  aan- 
wijzing van  de  zuivere  Hervormde  leer ,  gelijk  die  hun- 
voorkwam  in  de  Heilige  Schrift  gekord  te  worden  ,  zou- 
den beoogd  hebben,  de  Hervormde  Christenheid  aan 
nieuwe  banden  des  Geloofs  te  leggen ,  en  alzoo  anti-Pro' 
testantfche  gevoelens  in  te  boezemen.  Neen:  het  is  de 
Roomfche  Kerk  alleen ,  die  naast  de  Heilige  Schriften 
hare  onzekere  overleveringen  en  het  gezag  harer  Opper- 
hoofden (lelt  als  verbindende  regelen  des  Geloofs.  Wij. 
riteenen  dan  vrijheid  te  hebben,  om  vast  tê  ftellen:  al- 
wfe,  door  overdrevene  gehechtheid  aan  de  Formulieren 
én  zucht  voor  de  oude  Dordfche  regtzinnigheid ,  gelijk 
men  Het  noemt ,  vato  1618  en  1619 ,  deze  opftellen  wit 
aangemerkt  en  befchouwd  hebben-  als  eigenlijke  banden 
des  Geloofs  *  die  is  in  waarheid  niet  zuiver  Protestantse!^ 
niet  Hervormd  Christen,  niet  Dordsch  regtzinnig,  maar 
in  den  grond  der  zaak  eenftemmig  denkende  met  de 
Roomfche  Kerk  en  hare  Pausfen ,  die  ten  allen  tijde  eti 
ook  nu  nog  over  de  gewetens  der  menfehen  *  en  hetgeen1 
dezen,  al  dan  niet  vrijftond  te  geloovefi ,  hebben  willen 

Ee  2 


416  OVER   DEN    TWIST 

heericheii.    Maar  dit  behoeft,   ook  naar  hét  doel  uwer 
vraag 9  geen  verder  betoog  of  breedere  ontwikkeling» 

Gij   wilt  toch  vooral  ae  bedenking  beantwoord  zien  , 
of  dé  Formulieren  van  Eenigheid ,  al  mogen  zij  dan  ook 
geene  banden  des  Geloofs   zijn 9  toch  niet  noodzakelijk 
zgn9  als  banden  eens  Kerkgenootfchaps.     Zit  ik  wfl, 
dan  vraagt  gij  daarmede  niet :  was  het  vervaardigen  van 
zoodanige  opftellen  noodzakelijk ,   ten  tijde  toen  de  Her- 
vormers zich  afleheidden  van  de  Roomfche  Kerk?  en 
blijft  het  behouden  derzelven ,  als  uitdrukkende  het  ken- 
merkende ónderfcheid,  ten  aanzien  van  belangrijke  hoofd- 
'  zaken ,   tusfehen  de  Protestantfche  en  Roomfche  Kerk , 
zoo  lang  de  laatfte  aan  alle  hare  afwijkingen  van  de  zui- 
vere leer  des  Evangelies  en  hare  gehechtheid  aan  alle  de 
latere  bijvoegfelen   door  de  üitfpraken  van  Pausfen  en 
Conciliën  verflaafd  blijft 9  nog  en  ten  allen  tijde  nood- 
zakelijk ?  Ik  zou  toch  dan  niet  aarzelen ,  die  vraag  geheel  en 
al  toellemmend  te  beantwoorden ,  en  meenen  de  noodza- 
kelijkheid dier  opftellen  als  zoodanige  op  goede  gronden 
te  kunnen  betoogen.    De  Roomfche  Kerk  wil  zichzelve 
uitfluitend  befchouwd  hebben   als  de  eenige  ware  zalig- 
makende Kerk  van  Christus  op  aarde :  zij  fluit  alle  an- 
dersdenkenden daar  buiten.    Maar  dan  meenen  wij  Pro- 
testanten ook  de   vrijheid  te  hebben ,  —  hoe  zeer  wij 
allen,   die  de  leer  van  Jezus  gelooven  en  Hem  als  den 
Zaligmaker  der  wereld  belijden.,   ga  dan  ook  dit  geloof 
en  die  belijdenis  met  velerlei  dwaling  verzeld ,  als  be- 
hoorende  tot  de  Kerk  van  Christus  aanmerken  9  —  hen 
niet  in   gelijken  rang  tot   ons  te  plaatfen  met  die  ver- 
fchillende  Kerkgenootfchappen  der  Protestantfche  Kerk 9 
die  ons  met  hen  9  bij  alle  verfchil  van  meening  9  als  me* 
de-Christenen  achten.     Wij  zouden  dus  oordeelen,  dat 
er  wel  degelijk  Formulieren  van  Eenigheid  noodig  blij- 
ven ,   om  het  groote  en  belangrijke  ónderfcheid  tusfehen 
de  Roomfche  en  Protestantfche  Kerk  openlijk  uit  te  druk- 
ken.   Maar ,   gelijk   ik  zeide  9   de  vraag  fchijnt  mij  toe 
dit  niet  zoo  *zeer  in  te  fluiten.    Zij  bepaalt  ons  meer 


WEGENS  DE    FORMULIEREN   VAN  EENIGHE1D.    417 

bijzonder  bij  de  verfchillende  Kerkgenootfchappen ,  die 
er  in  de  Protestantfche  Kerk  nog  altijd  beftaan.  Maar 
ook  dit  fchijnt  de  vraag  mij  toe  uit  te  ilufcen ;  of  name- 
lijk die  Formulieren  van  Éenigheid  noodzakelijk  waren 
als  banden  eens  Kerkgenootfchaps ,  ten  tijde  toen  de 
verfchillen  onder  de  Protestanten  van  dien  aard  en  dat 
belang  geacht  werden ,  of  ook  andere  en  wel  politieke 
redenen  fcheüen  te  noodzaken  ,  dat  men  zich  van  elkan- 
der in  verfchillende  Kerkgenootfchappen  fcheiden  moest* 
Wie  toch'  zou  ook  dat  kunnen  weêrfpreken  ?  Elkq  dezer 
Kerkgenootfchappen  wilde  en  moest  toen  toch  uitdruk- 
ken, welke  wezenlijke  {tukken  hetzelve  van  de  andere 
onderfcheidden ;  -en  het  moest  openbaar  te  zien  zijn,  wat 
iemand  bewoog ,  zich  liever  bij  het  eene  dan  bij  het  an- 
dere Kerkgenootschap  als  lid  te  laten  aannemen ;  Leeraren 
en  leeken  moesten  weten ,  waaraan  zich  te  houden.  — 
Maar  wordt  er  nu  gevraagd :  zijn  die  Formulieren  van 
Éenigheid  werkelijk  nog  noodig  als  banden  eens  Kerkge- 
vnootfchaps?  dan  hangt,  dunkt  mij,  deibeantw&ording 
dier  vraag  af  van  eene  andere ;  of  wel  zij  komt  eigenlijk 
neder  op  deze:  „is  en  blijft  het  noodzakelijk ,  dat  de 
„  verfchillende  begrippen ,  welke  de  Protestanten  in  Ge- 
jj  reformeerden ,  Lutherfchen ,  Doopsgezinden  en  Re- 
„  monftranten ,  om  van  geene  andere  minder  hier  in  aan- 
„  merking  komende  te  gewagen ,  verdeelen ,  nog  heden 
„  ten  dage  en  ten  allen  tijde  worden  vastgehouden ,  zoo- 
„  dat  zij  van  elkander ,  uit  hoofde  dier  verfchillende 
„  meeningen,  zorgvuldig  gefcheiden  moeten  blijven?" 

Laat  ons  kortelijk  die  verfchillende  begrippen  ons  voor  ** 
den  geest  brengen,  en  wij  zullen  dezelve  allen  als  weinig 
beteekene&de  moeten  erkennen.  Op  den  voorgrond  moet 
dan  hier  ftaan  het  onderfcheiden  gevoelen  van  Luther  en 
Calvijn  vooral  aangaande  het  Avondmaal.  Daar  er  bij- 
kans niemand ,  noch  in  het  eene  noch  in  het  andere 
Kerkgenootfchap ,  is ;  die  niet  erkent ,  dat  beider  voor- 
Helling  dezer  eenvoudige  plegtigheid  geheel  ilrijdigismet 
de  duidelijke  inftelling  derzelve  door  onzen  Heer,  als 
gedachtenismaaltijd  van  zijn  lijden  en  derven ,  en  al  het- 


418  OVER  DEN   TWIST 

geen  wij  verder  a&ngaande  denzclven  in  bet  N.  V.  lezen ; 
daar  immers  allen  reeds  lang  hun  gevoelen  hebben  laten 
varen,  eq  dat  van  hunnen  mede-Hervormer  Zwinglius 
hebben  aangenomen,  —  zal  toch  wel  niemand  met  eeni- 
gen  grond  van  regt  kunnen  beweren  ,  dat  het  nog  heden 
noodig  zou  zijn  en  ten  allen  tijde  blijven ,  het  donkere 
begrip  van  Calvijn,  aangaande  eene  geestelijke  vereeni- 
ging  met  Christus' verbroken  ligchaam  en  vergoten  bloed  * 
tegen  de  nog  duisterder  voorftelling  van  Luther,  aan- 
gaande de  tegenwoordigheid  van  Christus9  ligchaam  en 
bloed  in  en  met  en  onder  de  teekenen  van  brood  en  wijn, 
te  willen  vasthouden*  ->-  Maar  ook  het  voorname  ver* 
fchil  msfchen  de  navolgers  van  Menno  Simons  en  de 
overige  Protestanten,  he$  al  of  niet  geoorloofde  van  den 
Kinderdoop:  hef  ligt  immers  reeds  in  den  aard  der  zaak, 
dat  de  fielling  van  het  geoorloofde  van  denzelven  niet  de 
volftrektc  noodzakelijkheid  of  ftellige  verpligting ,  om  kin- 
denen te  doöpen ,  in  zich  fluit ;  gelijk  dan  ook  'de  ge- 
tapte Protestantfche  Kerk  zich  juist  daardoor  van  de 
ftoomfche  Kerk  onderfcheidt.  Maar  dan  moet  immers 
daamit  ook  van  zelf  volgen ,  dat  ook  dit  verfchil  niet 
van  'zoodanigen  hoogstgewigtigen  aard  kan  geacht  wor- 
den, dat  men  zich  zorgvuldig  zou  moeten  waarborgen, 
dat  men  niet  van  het  eene  gevoelen  tot  het  andere  zou 
overgaan,  daar  de  zaak  zelve  meer  en  meer  erkend  wordt 
als  van  twijfelachrigen  of  althans  betwistbaren  aard ,  en 
de  een  zich  dus  met  des  anderen  gevoelen  gemakkelijk 
kan  verdragen.,  —  En  wat  zullen  wij  dan  nu  zeggen 
van  de  verfi?hilten  tusfehen  de  Remonftrantsch  en  Con- 
tm-Remonftrantsch  Hervormde  Kerk?  Wie  kan  het 
beden  ten  dage  in  goeden  ernst  beweren ,  dat  het  eene 
zaak  van  de  uiterfte.  aangelegenheid  zou  zijn,  dat  men 
de  itrenge  gevoelens  der  DordCche  Synode  aangaande  de 
bekende  vijf  artikelen  tegen  de  Remonftranten  moet  blij- 
ven aankleven,  wil  men  aanfpraak  maken  op  den  naam 
van  zuiver  Hervormd,  echt  Protestantsch  Leeraar  en 
leek?  Wie,  die  met  eenige  Bijbelkennis  deze  ftukken 
onderzoekt,  zal  niet  toeftemmen ,  dat,  in  die  tijden  van 


WEGENS  DE    FORMULIEREN  VAN  EENIGHE1D.    419 

beroering  der  Kerk ,  wedenrijdfche  driften  en  hartstog* 
ten  9  om  niet  meer  te  noemen ,  zoo  wel  de  eene  als  de 
andere  partij ,  in  derzelver  bewoordingen ,  uitlatingen  en 
bepalingen ,  tot  uiterften  hebben  doen  vervallen ,  welke 
van  weerszijden  hadden  kannen  en  moeten  vermeden  zijn? 
Wie  zul  het  niet  erkennen  9  dat  men  trad  In  dingen , 
die  uitflmtend  tot  den  verttorgenen  raad  van  God  behoo- 
ren ,  indringende  alzoo  in  hetgeen  niet  geopenbaard  is , 
noch  kon  worden  ?  Wie  zal  het  weérfpreken ,  dat  men 
ten  aanzien  van  andere  dier  punten  in  eenen  nietigen  woót- 
denftrijd  verviel  ,  zoodat  men  elkander  ligtelrjk  zou  héb- 
ben verdaan ,  indien  men  meer  bezadigd  vati  zin ,  on* 
bevooroordeeld,  en  niet  hatelrjk  en  haatdragend  van  weers- 
zijden had  gefproken  ?  Wie  eindelijk ,  die  eenigermate 
in  den  echten  geest  des  Evangelies  ingedrongen  is  9  moet 
het  niet  toeftemmen ,  dat  het  ten  eenemale  onnoodig  is , 
deze  heftige  verfchillen  fteeds  te  blijven  gedenken  en  voe- 
ren ,  of  aangaande  het  raadsbefluit  van  God  ten  aanzien 
der  verkiezing  en  verwerping ;  of  aangaande  de  vraag  * 
voor  wie  Christus  geftorven  is ,  in  hoe  verre  al  en  in 
hoe  verre  niet  yoor  alkn;  of  aangaande  •smenfcüenvrij* 
en  wil  en  den  onoplosbaren  knoop  voor  het  eindig  men* 
(chent erfland  rakende  het  verband  tusTchen  denztbren  en 
Gods  vrijmagtig  beftuur;  of9  nog  eens,  aangaande  het 
al  of  niet  mogelijke ,  om  de  genadewerkingen  van  Gods 
heiligen  Geest  te  wefirftaan;  of9  eindelijk  9  ten  aanzien 
van  hetgeen  men  wederzijds  fteldè  met  betrekking  tot  de 
volharding  of  afval  der  Heiligen  ?  —  Zijn  dan  nu  deze 
de  meest  voorname  bijzonderheden ,  aangaande  welke 
de  Protestantfche  Kerk  onderling  verfchilt  9  en  worden 
deze  hoe  langer  zoo  meer  befchouwd  als  van  dien  aard  * 
dat  men  elkander  ten  aanzien  van  dezelve  verdragen 
moest ,  en  niemand  den  anderen  zijn  gevoelen  opdringen; 
of  Bever  j  houdt  werkelijk  het  gefchilvoeren  over  deze 
bijzonderheden  op  onder  allen ,  die  meest  bevoegd  zijn 
over  het  wezen  der  zaak  te  oordeelen ,  —  hoe  kan  het 
dan  meer,  in  den  volften  zin  des  woords ,  noodzakelijk 
worden  geacht ,  dat  men  voor  deze ,  gelijk  men  het  ge* 


420  OVER  DEN  TWIST 

lieft  te  Doemen ,  kenmerkende  leerftukken  der  Gerefor- 
meerde, dat  zegt  uitfluitend  Dordsch-Gereformeerde  Kerk 
zou  ijveren,  en  daartoe  de  Formulieren  vanEenigheid,  als 
eigenlijke  banden  onzes  Kerkgenootfchaps,  zou  noodzake- 
lijk achten? 

Ifuusfchen  maakt  ligtelijk  iemand  de  bedenking  ,  dat 
niet  alle  Leeraren  en  leden  der  Hervormde  Kerk  in  ons 
Vaderland  over  die  verfchillen  tusfchen  de  Protestanten 
al/oo  oordeelen.  Er  zijn  er,  die  daaraan  nog  groote 
waarde  hechten ,  en  voor  de  gevoelens  der  Dordfche  Sy- 
node en  der  oude  leer  niet  alleen ,  maar  alle  de  'uitdruk- 
kingen ,  den  geheelen  vorm  der  Formulieren  ijveren.  Er 
zijn  er ,  die  dezelve  dringend  noodzakelijk  achten.  Ja  , 
ook  mannen  van  grooten  naam  hechten  nog  altijd,  zoo 
het  fchijnt ,  hooge  waarde  aan  de  Formulieren  van  Eenig- 
heid ,  al  is  het  dan  opk ,  dat  zij  niet  in  alles ,  dat  zegt, 
in  alle  fpreekwijzen ,  uitdrukkingen,  bewijzen,  enz.  met 
dezelve  inftemmetf.  Niet  alleen  Prof.  Heringa,  ook  de 
Profesforen  van  der  Palm  en  Clarisfe,  om  geene  ande- 
ren te  noemen,  hebben  er  zich  in  dien  zin  over  uitge- 
laten in  openbare  gefchriften  en  openlijke  gefprekken. 
Om  deze  bedenking  wèl  te  beantwoorden ,  dienen  wij 
oftderfcheid  te  maken  tusfchen  de  dolle  en  onverftandige 
ijveraars  voor  de  Dordfche  regelen  en  alle  de  verklarin- 
gen, opvattingen,  bewijsgronden,  enz.  in  de  Formulieren 
van  Eenigheid  voorhanden ,  —  en  deze  laatstgenoemden, 
mannen  van  grooten  naam  en  gevestigden  invloed  in  onze 
vaderlandfche  Kerk.  Wat  de  eerden  aangaat ,  zij  zouden 
ons  naar  en  uit  den  Bijbel,  volgens  eene gezonde,  zuivere 
uitlegkunde ,  het  groote  gewigt  der  leerftukken ,  welke 
wij  noemden, 'moeten  aanwijzen.  Zoo  lang  dit  niet  op 
goede,  gronden  gefchiedt,  houden  wij  ons  aan  het  ge- 
zegde, en  bltfven  wij  die  verfchillen  broederverfchillen 
noemen ,  om  welke  men  niet  had  behooren  van  elkander 
te  fcbeiden ,  noch  gefcheiden  zou  behoeven  te  blijven. 
Maar  wat  de  mannen  van  beproefde  kunde  en  doorzigt , 
van  grooten  naam  en  invloed  in  de  vaderlandfche  Kerk 
betreft ,  wij  zouden  allereerst  gaarne  van  hen  de  wezen- 


WEGENS  DE  FORMULIEREN  VAN   EENIGHEID.      421 

lijke  leerftukken  4  de  articuli  fundament  aks  der  Hervorm- 
de Kerk ,  zoo  als  wij  dezelve  van  groot  gewigt  achten , 
de  hoofdleer ,  in  de  Formulieren,  voorhanden  ,  wenfchen 
opgegeven  te  zien:  en  het  zou  ons  ten  hoogfte  bevreem- 
den ,  indien  niet  weldenkende  Remonftranten ,  Doopsge- 
zinden en  Lutherfchen',  even  zoo  wel  als  wij  allen, 
hoofdzakelijk  deze  zouden  willen  onderteekenen ;  ja ,  wij 
meenen  allen  .grond  te  hebben  om  vast  te  (lellen ,  dat 
wij  de  vermelde  terfchillen  tusfchen  de  Protestanten  niet 
als  wezenlijke  leerftukken  der  Christelijke  Hervormde  Kerk 
in  hunne  opgave  vermeld  zouden  zien.  Of  zouden  zij 
misfchien  wanen ,  en  om  der  zwakken ,  en  om  der  ijve- 
raars voor  de  oude  Dordfche  leer ,  en  om  der  te  ver  gaan- 
de ultra-liberalen  wil ,  geene  oude  palen  te  moeten  verzet- 
ten, geene  wezenlijke  leerftukken  van  de  minbeteekenende, 
in  de  Formulieren  voorkomende ,  te  moeten  affcheiden , 
en  aan  die  Formulieren  derzelver  hoog  gezag  van  vroegere 
dagen ,  behoudens  hunne  bepalingen  aangaande  de  vor- 
men ,  te  moeten  teruggeven  of  helpen  behouden  ?  Wjj 
zijn  niet  vermetel  genoeg ,  niet  te  willen  erkennen ,  dat 
het  mogelijk  is,  dat  wij  dwalen 9  en  zij  de  zaak  uit  het 
regte  oogpunt  befchouwen.  M?ar  men  zou  dan  toch  met 
verzaking  der  waarheid  moeten  fpreken  en  fchrijven.  Of 
zou  men  —  en  dat  voor  zoo  verre  met  regt  —  van  de 
hooge  waarde  der  Formulieren ,  wat  den  tqd  betreft , 
toen  zij  opgefteld  werden ,  in  derzelver  geheel ,  niet  al- 
leen ,  maar  ten  aanzien  der  wezenlijke  leerftukken ,,  als 
uitfluitend  voor  alle  tijden  9  kunnen  ,  mogen  en  willen  ge- 
wagen ?  —  En  wat  ,zou  men  anders  gewonnen  hebben  ? 
De  zwakken  zou  men  naauwelijks  kunnen  behouden ,  de 
ijveraars  voor  het  oude  overtuigen  noch  tot  zwijgen 
brengen ,  en  de  hoogverlichten  —  laat  mij  hen  neologi- 
fche  Leeraren  en  leden  noemen  —  alzoo  waarlijk  winnen 
noch  bekeeren. 

Men  vergunne  ons  alzoo  de  vraag :  waf  zwarigheid 
zou  er  in  gdegen  zijn,  indien  eens  de  gezamenlijke  Hobg- 
leeraren  onzer  Hoogefcholen ,  in  den  grond  der  zaak 
toch,   behoudens  verfchillende  wijzigingen,  eenftemmig 


<v 


422  OVER   DEN   TWIST 

denkende,  enJVolgens  hun  eenparig  pne-advis  ,de  hoog» 
fte  Kerkvergadering  der  Hervormde  Kerk  in  ons  Vader* 
land ,  overeenkomftig  de  overtuiging  hunner  harten  ,  ge- 
grond op  juiste  kennis  en  verlichte  oordeel-  en  uitleg- 
kunde  der  H.   S. ,  eene  openlijke  verklaring  aflegden  in 
den  boven  genoemden  geest ;  „  dat  namelijk ,  zonder  eene 
„  opzettelijke  vereeniging  der  Protestantfche  Kerk  bij  wijze 
„  van  traktaat  en  accoord  daar  te  (lellen,  de  verfchillen, 
„  die  hen  verdeelden  in  onderscheidene  Kerkgenootfchap- 
„  pen ,  door  verftandig  onderzoek  van  Gods  woord ,  in 
„  den  loop  der- tijden  gebleken  waren  niet  van  dat  hoog 
„  gevvigt  te  zijn ,  dat  men  dezelve  (heugelijk  behoefde 
„  vast   te  houden ,  om   zuiver  Hervormd  Protestantsch 
„  te  zijn ;  en  dat  het  alzoo  betaamde ,  dat  de  eene  broe- 
„  der  den  anderen  in  dezen  Christelijk  verdroeg ,  in  den 
„  geest  der  eerde  Christenkerk  en  der  Apostolifche  Kerk- 
„  vergadering  te  Jeruzalem ,  ja  naar  de  bedoeling  des  Hee- 
„  ren ,  die ,   ééne  kudde  onder  éénen  Herder  voorfpeld 
„  hebbende ,   zekerlijk  nimmer  kan  gedoeld  hebben  vol- 
„  maakte  overeenftemming  van  gevoelens  en  begrippen 
»  bij  allen ,  in  alle  voorftellingen  en  opvattingen ,  ook 
„  van  mingewigtige  leerftukken  van  Godsdienst  en  Chris- 
„  tendom."  ?    Wat  mogt  toch  wel ,  als  het  ergfte  ge- 
volg van  zoodanige,  in  deze  of  dergelijke  bewoordingen 
geftelde  verklaring ,   te  wachten ,  billijk  te  vreezen  zijn  ? 
Immers    niet,    dat,  uit  hoofde  van  dezelve,    de  Ge- 
meenten in  masfa ,  of  liever  de  groote  meerderheid  der- 
zelven,  daartegen  zou   opftaan,  en,  bij  voorbeeld,  de 
Clarisfes  voor  de  Detmarfen,  de  Heringas  voor  de  Kobl- 
brugges ,    de   Hofftede  de  Groots  voor  de  De  Cocks , 
de    Dermouts    voor    de    Molenaars,    de  Donker  Cur- 
tiusfen  voor  de   Lootsmahs   zouden  willen  ruilen,    of 
ook   daarom  dezen  uitfl  uitend  zouden  aanhangen  ?    Wij 
meenen  gunjliger  over  den  geest  onzer  vaderlandfche  Her* 
vormde    Gétaeenten   te    mogen*  oordeelen,    en    zouden 
niets  van  dien  aard  vreezen,  —  Maar ,  misfchien  zouden 
er  toch   velen   hier  en  daar  zijn ,  die  zich  ongaarne  aan 
zoodanige  verklaring  zouden  onderwerpen'.    Zekerlijk  dit 


WEGENS  DE  FORMULIEREN   VAN   EBNIGHElD.     423 

getal  zon  te  grooter  zijn ,  naar  mate  er  Leeraren  waren  9 
die  er  zich  tegen  aankanteden ;  te  geringer ,  naar  mate 
deze  eenpariglijk  die  verklaring  toejuichten.  Ik  wil  zelfs 
onderftellen ,  dat  er  eene  affcheidirig,  eene  fcheuring  plaats 
had :  maar ,  vraag  ik ,  heeft  die  dan  nu  niet  werkelijk  de 
facto  plaats  ?  En  wat  zwarigheid ,  zoo  er  eens  openlijk 
eene  Dordsch  regtzirmige  ,  zich  noemende  her  fieldt  Her- 
yormdc  Kerk  uit  ontftond,  indien  dezelve  maar  niet  van 
hooger  hand  wierd  erkend,,  noch  hare  Leeraren  9.  die  zij 
zichzelven  mogten  zoeken  en  onderhouden,  wierden  be- 
zoldigd? Het  gebouw  van  ijdelen  waan,  geestelijken 
hoogmoed  en  drieste  onkunde  viel  dra  van  zelf  in  dui- 
gen ;  het  kon  niet  duurzaam  blijven  beftaan. 

Zou  zoodanige  verklaring  van  de  grootfte  afdeeling 
der  Protestantfche  Kerk  in  ons  Vaderland  niet  daarente- 
gen eene  wezenlijke  winst  kunnen  opleveren  ?  Ik  geloof 
weinig  aan  de  mogelijkheid ,  immers  vooralsnog ,  om  de 
verfchillende  Kerkgenootfchappen  door  openlijke  verdra- 
gen geheel  en  onverdeeld  met  elkander  te  vereenigen ;  — 
en  echter,  welk  eene  toenemende  verbroedering  zou  uit 
zoodanige  ronde  en  welgemeende  verklaring  niet  tusfchen 
alle  de  Protestanten  ontftaan !  En  wie,  die  naar  den  geest 
en  de  behoeften  van  den  tijd  oordeelt ,  moet  niet  zooda- 
nige vereeniging,  om  elkanders  wederzijdfche  begrippen, 
zonder  eenigen  dwang  van  elkander,  liefderijk  te  verdra- 
gen ,  hoogst  gewenscht  en  belangrijk  noemen  ?  Ik  ver- 
heug mij  onuitfprekelijk ,  dat  ik  haar  daadzakelijk  bij 
aanvang  alom  meer  en  meer  zie  veld  winnen.  Maar , 
wanneer  dezelve  in  dien  geest ,  door  openlijke  verklaring 
van  'wettig  gezag ,  door  de  Hoofden  der  Protestantfche 
Kerk  tot  ftand  kwam ,  welk  een  krachtig  wapen  zou  die 
eenheid  der  Protestantfche  Kerk  niet  zijn  tegen  de  be- 
dendaagfche  woelingen  van  het  Pausdom  en  Jezuitisme , 
hetwelk ,  indien  het  zelfs  niet  onze  twisten  ftookt ,  al- 
thans zich  daarin  verblijden  moet !  Maar  ook  welk  een 
krachtig  wapen  zou  zij  niet  aan  alle  Leeraren  geven  te- 
gen de  drijvers  voor  eene  zoogenaamde  oude  regtziimig- 
heid,   die  de  Formulieren   van  JEenigheid  eigcnlflk   als 


424  OVER   DEN    TWIST 

banden  des  Geloofs  willen  befchouwd  hebben  en  mis- 
bruiken ,  tegen  den  geest  der  opfteilers  zelven ! 

Maar ,   meent  men  ,    het  zou  eene  te  groote  opfchud- 
ding  in  onze ,  vooral  groote ,  vaderlandfche  Gemeenten 
geven.    Het  komt  mij  voor,  dat  dit  voor  een  groot  deel 
zou  afhangen  van  den  toon  en  de  wijze,  op  welke  de 
gezamenlijke  Leeraren,  met  moedige  rondheid,  zonder- 
eenige  menfchenvrees  of  aanneming  van  perfonen,  zich 
over  zoodanige  verklaring  uitlieten.  Ik  heb  dit  reeds  doen 
gevoelen.  Was  die  toon  eenparig  dezelfde ,  ik  zou  geene 
groote ,  zekerlijk  niet  dan  eene  kortftondige  opfchudding 
vreezen.  —    Vraagt  men :   om  wier  wil  fchikt  men  zich 
en  zoekt  men  de  waarheid  te  bedekken  ?  om  wier  wil 
vreest  men  ?    Is  het  niet ,  over  het  algemeen  genomen , 
een  kleine  hoop  menfehen  van  luttel  beteekenis  ?    Men 
zondere  tegenwoordig  eenige  Landgemeenten  in  Vriesland 
en  Groningen  uit:  maar,  hoe  iveinig  talrijk  zijn  dan 
nog  daar  zelfs ,   waar   zij  het  meest  zich  bevinden ,  de 
ijveraars  voor  de  Formulieren  in  allen  deele ƒ  Geeft  dien 
kleinen  hoop,  door  denzelven  ontzag  te  betoonen,  overal 
Hoofden  ,  en  hij  zal  aanmerkelijk  aangroeijen.    Beneemt 
hem  daarentegen  meer  en  meer  alle  hoop ;  neemt  er  geene 
de  minde  kennis  van ;  toont  geenerlei  onrust  over  deszelfs 
beftaan ;  fioudt  u,  alsof  hij  niet  beftaat,  en  deszelfs  aan- 
hangers verminderen  in  elke  Gemeente  met  ïederen  dag. 
Maar  ik  vreeze,  dat  zij  juist  talrijker  worden  door  de  hal- 
ve maatregelen ,  welke  men  tegen  —  of  voor  —  hen  neemt ; 
gelijk  zij  ontwijfelbaar  ftoutmoediger ,  hardnekkiger  en 
boosaardiger  worden ,  'juist  door  de  vreeze ,  de  toege- 
vendheid en  de  groote   zorg ,  welke  men  voor  hen  be- 
toont ;  gelijk  zij  uitgebreider ,  meer  onderfteund  en  toe- 
gejuicht  zouden  worden ,  ipdïen  gij  hen  vervolgdet ,  of 
hun  de  eere  van  het  martelaarfchap  wildet  aandoen.  Voe- 
gen wij  bij  deze  vreeze  voor  de  ijverende  drijvers  der  For- 
mulieren angstvallige  toegevendheid  voor  de  zwakken  en 
de  opregt  gemoedelijke  en  eenvoudige  vromen ;  bemerken 
dezen  gezamenlijk    (en  zij  doen  het  elkander  opmerken, 
even  gelijk  de  Roomfche  Kerk  hare  leden  zoo  wel ,  als 


WEGENS  DE    FORMULIEREN    VAN   EENIGHEID.     425 

hare  begunftigers  ;  ik  verfta  onder  de  laatften  de  onge- , 
loqyigen ,  zich  noemende  liberalen^  maar  eigenlijke  vijan- 
den van  waarheid ,  Openbaring  en  Christendom)  ge- 
brek aan  overeenftemming  tusfehen  Leeraren  en  Hoog- 
leeraren, juist  dit  ftijft  de  hardnekkigheid,  bevordert  den 
tegenftand ,  en  doet  den  hoogmoedïgen  en  laatdunkenden 
waan ,  dat  zij  het  zijn  ,  die  voor  de  herileüing  des  ou- 
den feheidsmuurs  waken  moeten ,  hoe  langer  zoo  meer 
toenemen.  Mijns  bedunkens  bederft  men  alzoo  veel,  en 
vermeerdert  men  de  heerfchende  kwaal,  juist  door  te 
groote  bezorgdheid,  geftadige  toegevendheid  en  over- 
drevene  voorzigtigheid.  —  Nog  iets  daarenboven.  Moest 
men  ook  waarlijk  niet  meerder  denken  aan  die  verbazende 
menigte  menfehen ,  meer  en  min  waarlijk  godsdienftigen 
en  verlichten ,  welke  met  zoodanig  eene  verklaring  der 
hoogde  Kerkvergadering  bij  uitnemendheid  ingenomen 
zouden  zijn;  die  dezelve  allezins  zouden  toejuichen;  en 
wel  vooral  omdat  zij  dezelve  zouden  befchouwen  als  geheel 
overeenkomftig  met  hetgeen  hun  in  verfchillende  gods- 
dienftige  leerboeken,  door  bijkans  alle  Leeraren ,•  bij  het 
doen  hunner  belijdenis ,  werd  voorgehouden ,  zoo  wel 
als  geheel  in  den  geest  der  openlijke  verkondiging  van 
Leeraren  en  Hoogleerarep  in  bijkans  alle  Gemeenten ,  'die 
overal  met  goedkeuring ,  en  dikwerf  met  toejuiching  en 
dankbaarheid,  worden  gehoord?  Zou  eene  meerdere  cor- 
daatheid  ten  hunnen  aanzien  niet  in  vele  opzigten  hoogst  • 
wenfehehjk  zijn ,  en  voor  vele  zoodanigen  velerlei  nut 
kunnen  (lichten ;  eene  rondborftigheid ,  welke  toch  daar- 
om wel  degelijk  met  verftandige  maatregelen  eener  be- 
dachtzame en  geoorloofde  voorzigtigheid  zou  kunnen  ge- 
paard gaan?  En  het  is  de  vraag ,  of  men  nu  niet,  dodr 
overdrijving  van  de  voorzigtigheid  der  flangen ,  ook  wel 
eens  ten  koste  van  de  opregtheid  der  duiven ,  afbreuk 
doet  aan  waarheid ,  godsvrucht  en  deugd ,  en  het  rijk 
des  ongeloofs  en  bijgeloofs  tevens  in  de  hand  werkt ; 
terwijl  men  door  £en  meer  onbekrompen  beftaan  yeler 
wankelend  geloof  verfterken  en  ingenomenheid  met  Gods- 
dienst en  Christendom  aanwakkeren  zou. 


\ 


426  OVER    DEN    TWIST 


In  weerwil  van  al  het  gezegde ,  vraag  ik  mijzelven : 
Ware  het  niet  beter  geweest,  dat  men  gezwegen  had, 
en  nog  zweeg?    Waarom  niet,  zonder  beweging,  ftil 
en  rustig  voortgegaan  op  het  reeds  lang  ingeflagen  pad  , 
ook  ten  aanzien  van  het  al  dan  niet  eerbiedigen  der  For- 
mulieren van  Eenigheid,  op  hetwelk  zoo  vele  wijzen  en 
braven  ons  reeds  zijn  voorgegaan ;  zoo  velen  ook ,  die 
reeds  welgemoed  hunne  loopbaan  geëindigd ,  en ,  ontfla- 
pen  in  Christus,  zonder  eenig  bezwaar  over  hunne  meer- 
dere of  mindere  afwijkingen  van  de  Formulieren  in  hunne 
wijze  van  voordragt  en  de  voorftelling  der  geloofswaar- 
heden van  de  Hervormde  Kerk ,  gerust  hun  hoofd  heb* 
ben  nedergelegd  ?  De  Formulieren  van  Eenigheid  beftaan 
er.   De  Protestantfche  Gemeenten  onzes  Vaderlands  zijn 
nog  niet   zoo   geheel  tot  vereeniging  geftemd.    Velen  in 
de  Hervormde  Kerk  zijn  nog  altijd  meer  of  min  aan  die 
Formulieren  gehecht,  zonder  nogtans  daarom  den  Leeraren 
belemmering   te    veroorzaken    in  hunne  Eyangeliepredi- 
king,  naar  hunne  overtuiging,  overeenkomftig  den  Bij- 
bel, zotader  zich  om  de  uitdrukkingen  en  voorgedragene 
teer  zelfs  m.dé  Formulieren  zeer  te  bekreunen.  Zou  door 
dat  zwijgen  en  rustig  voortgaan  niet  meerdere  rust  be- 
vorderd zijn  m  de  vaderlandfche  Kerk  ?  —    Ik  kan  dat 
alles  niet  wefirfpreken.   Mën'had,  ook  mijns  bedunkens, 
beter  gedaan,    de  Formulieren   van  Eenigheid  te  laten 
rusten.    Men  had  dezelve  kunnen   aannemen  en  behou- 
den ,  als  uitdrukkende  de  hoofdleer  van  het  Protestan- 
tisme, het  zuiver  Hervormd  geloof;  of  ook  vrijmoedig, 
zonder  opzettelijke  verklaring ,  kunnen  voortgaan  te  ver- 
werpen,   wat  ons  in  dezelve  tegen  de  uitfpraken  der 
Heilige  Schrift  toefcheen  te  ftrijden.    Men  behoefde  im- 
mers niet  voor  derzelver  geheelen  inhoud  te  ijveren ;  men 
ka» ,  men  mag  dat  immers  niet  doen ,  wil  men  als  Pro- 
testanten niet  inconfequent ,  en  even  als  Roomfchen  han- 
delen,  die  alldén*  nevens  de  H.   S.  andere  kenbronhen 
der  waarheid  mogen  eerbiedigen.  Men  had  beter  gedaan , 
de  zwakken  en  ijveraars  voor  de  Formulieren  niet  als 
't  ware  uit  te  dagen ,  door  dezelve  geheel  te  verwerpen , 


WEGENS   DE   FORMUMERBN   VAN   EEN1GHEID.     427 

of  de  meer  doordenkenden  en  verlichten  niet  te  ergeren , 
door  dezelve  in  bijzondere  befcherming  te  nemen,  en 
zich  daardoor  in  verdenking  van  onopregtheid  te  bren- 
gen. —  Maar ,  gelijk  men  zegt ,  de  kogel  is  door  de 
kerk :  hetgeen  gedaan  is  9  kan  niet  herdaan  worden ,  of 
als  ongedaan  worden  aangemerkt.  En  nu  weet  ik  niet 
te  berekenen ,  hoe  men  zich  uit  dien  (laat  van  onzeker- 
heid en  verwarring  redden  zal  9  anders  dan  door  volko- 
mene  rondleid  en  moedige  openhartigheid.  Het  fchijnt 
mij  buiten  dat  toe ,  dat  men ,  door  dubbelhartigheid  en 
angstvallige  bedekking  der  waarheid  of  te  weinige  kloek- 
moedige belijdenis  van  dezelve ,  beide  p|*tijen  9  die  der 
drijvers  voor—  zoo  wel,  als  die  der beftrqders van  —  de 
Formulieren,  meer  en  meer  tegen  zich  in  het  harnas 
jagen  zal. 

Maar,  vraagt  dan  eindelijk  iemand,  heeft  men,  na 
derzelver  onderteekening ,  vrijheid ,  dezelve  ten  deele  te 
verwerpen  ?  fielt  men  niet  zonder  Formulieren  alles  op 
losfe  fchroeven  ?  zijn  zij  niet  de  beste  en  noodige  waar- 
borgen voor  de  Gemeenten  van  de  zuiverheid  der  Evan- 
gelieverkondiging door  hare  Leeraren?  —  Ik  zal  dezen 
mijnen  brief  met  de  korte  beantwoording  dier  ''vragen 
befluiten. 

Ten  aanzien  der  vraag ,  of  men  vrijheid  heeft ,  den 
inhoud  der  Formulieren  ten  deele  te  verwerpen ,  zeg  ik 
alleen ,  dat  er  wel  niemand  beftaat ,  die  dezelve  in  allen 
deele  ,  ten  aanzien  van  alle  derzelver  uitfpraken  9  verkla- 
ringen en  keringen ,  ten  volle  in  alles  aanneemt.  Dat 
doen  de  meest  dolle  ijveraars  voor  derzelver  hoog  gezag 
zetven  met.  Men  moge  zeggen ,  wat  men  wil ,  dit  ware 
ten  aanzien  van  vele  bijzonderheden  9  in  dezelve  voorko- 
mende, ligt  te  bewijzen.  Nemen  nu  dezen  die  vrijheid, 
waarom  zou  dezelfde  vrijheid  ons  ook  niet  toekomen? 
Gaat  het  u  als  mij ,  gij  hadt  dezelve  toch  ook  nimmer 
onderteekend,  indien  art.  7  en  32  in  de  Nederlandfche  Ge- 
loofsbelijdenis u  niet  hadden  aangewezen  9  in  hoe  verre  gij 
aan  dezelve  gehouden  wjaart.  En  wat  vergelijkt  men  die 
onderteekening  bij  eenenplegtigeneed;  terwijl  de  mannen 


428  OVER  DEN  TWIST 

zelven  ,  die  ons  deze  Formulieren  lieten  onderteekenen  , 
als  uitdrukkende  de  hoofdleeringen  der  Hervormde  Kerk 
in  ons   Vaderland  ,  waarmede  wij  ten  volle  inftemden  , 

.  ons  ,  door  hunne  uitlatingen ,  gefprekken  9  bijzondere  on- 
derwijzingen en  openlijke  leerredenen  9  het  voorbeeld  ga» 
ven,  dat  zij  ons  zoo  min,  als  zichzelven9  in  geenen 
deele  aan  zoodanigen  band  wilden  leggen  9  welke  ons 
verpligten  zou  9  in  allen  facie  9  en  ten  aanzien  van  alle 
bepalingen  9  ook  van  welke  in  de  H.  S.  niets  te  vinden 
is ,  of  die  met  dezelve  ftrijden  9  aan  deze  menfchelijke 
fchriften  een  gezag  naast  dat  van  Gods  woord  zelf 
te  geven ! 

Stelt  men  echter  eindelijk ,  zoo  -doende  9  niet  alles  op 
losfe  fchroeven?  Zijn  de  Formulieren  volflrekt  geene 
banden  meer  ,  welken  waarborg  heeft  men  dan  9  dat  de 
Leeraren  de  zuivere  Hervormde  leer  9  de  reine  Evange- 
lieleer aan  de  Gemeenten  zullen  blijven  verkondigen  ?  — 
De  Gefchiedenis  heeft  het  genoegzaam  bewezen,  en  het 
ligt,  uit  een  zuiver Protesttntsch  beginfel  en  ftandpunt 
befchouwd  9  in  den  aard  der  zaak ,  -dat'  Formulieren  ten 
dezen  aanzien  geene  waarborgen  'geven ;,  noch  kunnen 
noch  mogen  geven.    Of  zal  men  die  dan  voor  altijd  be- 

m  zworen  iiebben  9  als  een  gezag  nevens  of  boven  dat  der 
Heilige  Schrift  ?  Mag  men  menfcheUjke  fchriften  en  uit- 
fpraken  naast  de  Goddelijke  waarheid  'dellen ,  of  wél 
boven  dezelve  verheffen  ?  *->  ,  Maar.  waarlijk !  onze  Ge- 
meenten behoeven  ook  dien  gebrekkig»  itaarborg  niet* 
Zij  hebben  een'  beteren  en  krachtigere» ,  meer -afdoen* 
den  en  gerustfteUeoden ,  ^  in  de  inrigtóngm  onzer 
Hoogafcholen,  en  in  de  mannen*  die  daar  onderwijzen,  als 
mannen  van  beproefde  kunde,  helder  doorzigt,  eerlijkheid 
en  trouw  en  ongeveinsdeo  eerbied  voor  het  Goddelijk  gezag 
der  H»  S* ,  en  in  de  waarachtige  gehechtheid  van  alk 
hare  Leeraren  ook  aan  de  zuivere  Hervormde  leer  en  hace 
grondwaarheden,  en  in  den  heerfchenden  geest  in  alle 
de  Kerkelijke  Befturat  ten  aanzien  der  zorg  voor  de 
meest  wezenlijke  belangen  der  Gemeenten ,  bijzonder  ook 
in  de  aanneming  van  jonge  lieden ,  na  afgenomen  onder- 


WEGENS   DE  FORMULIEREN  VAN   ERNIGHEID.    42? 

« 

zoek  aangaande  hunne  kundigheden ,  hun  geloof  en  wan- 
del, en  in  de  braafheid  en  rondheid,  de  eerlijkheid  en 
goede  trouw ,  de  bekwaamheid  en  het  voortdurend  on- 
derzoek der  H.  S.  van  de  Leeraren ,  die  der  Gemeen- 
ten van  tijd  tot  tijd  gegeven  worden  door  hare  opzieners. 
Mogen  er  uitzonderingen  zijn ,  zij  zijn  ontwijfelbaar  wei- 
nige. Naauwelijks  noemenswaardig  kan  het  getal  dier 
Leeraren  geacht  worden,  welke  de  kenmerkende  leer- 
(hikken  van  het  reine  Christendom ,  dat  zegt  tevens  van 
de  zuivere  Hervormde  Kerk ,  het  echte  Protestantisme , 
betwijfelen,  verzaken  en  den  volke  onthouden.  Maar 
zoo'  vele  of  weinige  der  zoodanigen  er  mogten  beftaan , 
daar  zijn  wetten  en  bepalingen  voorhanden,  naar  welke 
deze  zouden  kunnen  en  moeten  te  regt  gebragt'  of  be- 
ftraft,  of  ook  des  noods  afgezet  worden.  Indien  maar 
allen,  die  daartoe  geroepen  zijn,  in  zoodanige  gevallen, 
moedig  en  onpartijdig  het  hunne  doen ,  dan  kan  er  geene 
vreeze  beftaan  voor  de  handhaving  en  bewaring  der  God- 
delijke waarheid ,  het  voorftaan  en  befchermen  van  het 
reine  Christendom  en  de  zuivere  Hervormde  leer ,  en  het 
weren  uit  de  Gemeenten  van  alle  wind  van  leering, 
ftrijdig  met  het  woord  van  God.  De  Formulieren  van 
Eenigheid  mogen  dan ,  wèl  verftaan ,  voor  den  tijd ,  in 
welken  zij  zijn  opgefteld,  hooge  waarde  hebben  gehad; 
zij  mogen  in  krachtige  bewoordingen  uitdrukken  de  hoofd- 
waarheden  der  zuivere  Hervormde  leer ,  vooral  ook  ten 
aanzien  van  de  reine  praktijk  des  echten  Christelijken  ge* 
loofs ;  —  even  min  als  zij  banden  des  Geloofs  kunnen 
of  mogen  zijn ,  even  min  behoeven  wij  dezelve  te  eer- 
biedigen als  banden  onzes  Kerkgenootfchaps ,  dat  zegt 
der  reine  Evangelieleer ,  gelijk  die  in  de  Protestantfche 
Kerk  beleden  en  verkondigd  wordt:  want  deze  heeft 
eenen  vasteren  grondflag  en  meer  onbedriegelijken  waar- 
borg in  het  onfeilbaar  woord  van  God  en  deszelfs  God-  • 
delijk  gezag,  en  in  de  heilige  gehechtheid  van  ons. en 
onze  kinderen  aan  deze  eenige  kenbron  der  waarheid, 
die  in  Christus  is,  en  welke  alleen  in  alle  eeuwigheid 
blijven  zal. 

MRNGELW.   1835.  NO.   9.  Ff 


kdO  UITTREKSELS  UIT  HET  DAGBOEK 


UITTREKSELS  UIT  HET  DAGBOEK  VAN  LODEWUK  XVI. 

Wad  J.ODEWJJK  XVI  in  een  rustig  tijdperk  zijne  dagen 
taogen  doorbrengen,  hij  zonde  kroon  en  troon  levenslang 
behouden  hebben  en  door  zijne  onderdanen  bemind  zijn  ge- 
worden. Doch  hij  geraakte  in  moegelijke  omftandigneden , 
waaruit  hg  zich'  niet  wist  te  redden.  Aan  een  bedorven  Hof 
opgevoed  zijnde ,  werd  hij  de  opvolger  van  eenen  Koning  f 
die  verfhmds  genoeg  had ,  maar  veelal  ligtzinnig  leefde  en  aan 
menigvuldige  buitenfporigheden  zich  oyergaf.  Lodewp 
XVI  werd  door  zijne  betere  neigingen  bewaard  voor  het  ze- 
debederf,  dat  hij  van  zijne  vroegfte  jeugd  af  (leeds  voor 
oogen  had  gehad.  Van  de  karaktertrekken  zijns  voorgangers 
was  hem  alleen  zekere  achteloosheid  eigen.  De  man  had 
goede  hoedanigheden.  Zijne  leefwijze  bleef  die  eens  eenvou- 
digen  Edelmans  van  onberispelijke  zeden;  maar  als  Koning 
ftond  hij  geenszins  op  de  hoogte  van  zijnen  tyd ,  en  wist  de 
wezenlijke  behoeften  van  zijn  volk  niet  te  vervullen.  Had 
hij  tijdig  eene  betere  (taatsregeling  toegedaan  en  getrouwelijk 
gehandhaafd ,  wettigt  ware  het  menschdora  bewaard  gebleven 
voor  de  gruwelen ,  welke  de  Franfche  Onwenteling  na  zich 
fleepte,  Lodewp,  die  zijnen  tijd  niet  kende,  werd  mis- 
kend door  vijanden ,  terwijl  hem  vrienden  niet  altijd  ten  beste 
rieden.  Onregt vaardige  regters  veroordeelden  hem,  en  hij 
viel  als  een  onfchuldig  flagtoffer,  dat  onftuimig  gevorderd 
werd  door  de  Iosgelatene  woede  der  driften. 

Deze  Vorst,  als*  tnensch  onberispelijk  in  gedrag,  maar 
ook  als  zoodanig,  en  hoe  veel  meer  dan  als  Kmtng^  een 
nletsbeduidend  wezen ,  was  gewoon ,  eiken  avond  zijne  ver- 
rigtingen  van  den  dag  en  datgene;  wat  bijzonder  zijne  opmerk- 
zaamheid trok,  aan  te  teekenen  met  eene  zorg,  die  van 
jammerlijke  kleingeestigheid  getuigt.  De  mededeeling  van 
eenige  bijzonderheden  uit  dit  Dagboek ,  dat  thans  bij  de  Ko- 
ninklijke archiven  te  Parijs  bewaard  wordt,  zal  den  Lezer 
in  (laat  (lellen,  om  den  ongelukkigen  vervaardiger  beter  te 
leeren  kennen,  dan  zijne  regters  en  verdedigers  hem  des- 
tijds' kenden. 

Het  dagboek  is  door  l  o  d  e  w  ft  &  XVI  met  eigene  hand 
gefchreven.  Het  begint  mèt  den  lften  Januarij  1766,  en 
wordt  van  dag  tot  dag ,  zonder  een'  eenigen  over  te  (kan , 


VAN  LODIWIJK   XVI.  431 

voortgezet  tot  den  31ften  Julg  1792 ,  dus  tot  tien  dagen 
vóór  den  lOden.  Augustus ,  vóór  zijne  afzetting,  vóór  zijne 
wegvoering  naar  den  kerker ,  welken  hij  den  21ften  Januarij 
1793  verliet;  om  het  fchavot  te  beklimmen. 

Men  behoeft  flechts  de  aanteekeningen  van  eene  enkele 
maand  te  lezen ,  om  over  den  inhoud  van  het  geheele  dag- 
boek,  dat  niet  dan  onbeduidende  herhalingen  bevat,  te  oor- 
deelen.  Uit  het  nog  rustige  tijdperk  zijner  regering  nemen 
wfl  hfet  volgende  over: 

Januapj  1785.  —  Zondag ,  1.  Ceremonie  der  Orde  van 
den  H.  Geest.    Vesper.    Grand  Couvert. 

Maandag,  2.  Kerkdienst  der  Ridders  van  de  H.  Geest- 
orde. Promenade  door  Clatignj  en  over  deBntte  dePicardie* 

Dlngsdag ,  3.    Vesper. 

Woensdag,  4.  Jagt  op  .klein  wild  te  Pisfaloup;  gefchoten 
219  ituks.  JEerfte  tooneelvertoóning  in  de  nieuwe  zaal.  Af- 
trek  van  porfelein. 

.    Donderdag ,  5.    Niets.    Het  eerfte  bah 
.  Vrijdag,  6.    Vesper.    Dooiweér. 
.   -Zaturdag,  7.    Niets. 

Zondag,  8.    Vesper. 

Maandag,  9.  Jagt  tyj  la  Croix  de  Noailles;  drie  (herten) 
gevangen. 

Dingsdag,  10.    Niets. 

Woensdag,  IL  Jagt  op  klein  wild  ltSantavry;  214  (tuk< 
geveld.   Bal. 

Donderdag,  12.    Niets.    Bad. 
'  Vttfdag,  13*    Herteujagt  bij  Ia  Muette,  drie  gevangen. 

Zaturdag.,  14.    Jagt  op  klein. wild;  171  ftuks  geveld, 

Zondag,  15.    Vesper.    Bad. 

Maandag,  16.    Niets.    Bad. 

Dingsdag,  17.    Hertenjagt  in  de  Loges  (*);  een  gev^ngpn. 
.Woensdag,  18.    Niets.    Vorst.    Bal. 

Donderdag,  19.    Jagt  op  klein  wild;  334  ftuks  geveld. 

Vrijdag,  20.    Wandeling  in  het  park  te  Meudon. 

Zaturdag,  21.    Niets.    Dooiweêr. 

Zondag ,  22.    Vesper» 

Maandag,  23.    Hertenjagt  in  de  Leges;  dijie  gevangen, 

Dingsdag,  24»  Jagt  op  klein  wild  te  Ckivreloup;  215 
ftuks  geve|d. 

(•)    In  het  bosch  bij  St.  Germain  en  Laje* 

Ff2 


432  UITTREKSELS  UIT  HET  DAGBOEK 

Woensdag,  25.    Niets.    Bah 
•  Donderdag ,  26.    Hercenjagt  in  de  Loges ;  twee  gevangen. 

Vrijdag,  27.    Niets. 

Zaturdag,  28.  Jagt  in  de  vlakte  van  Ckambwrey;  246 
(tuks  geveld. 

Zondag ,  29.    Vesper. ' 

Maandag,  30:  ~  Hercenjagt  in  de  Loges;  twee  gefchoten. 

Dingsdag,  31.  Niets.  Audiëntie  der  Ambasfadrice  van 
Zweden. 

Om  de  beteekenis  van  het  woord  Niets*  hetwelk  het 
geheele  dagboek  door  zoo  dikwerf  herhaald  wordt ,  wél  te 
vatten,  neme  men  in  aanmerking,  dat  hetzelve  nergens  ge* 
vonden  wordt  op  dagen,  wanneer  de  Koning  op  de  jagt  was. 
Zoo  leest  men  b.  v. :  Niets.  Audiëntie.  —  Niets.  Eer  ft  e 
bal;  doch  nergens  ftaat:  Niets.  Jagt.  —  Niets.  Eén  ge- 
vangen. Hieruit  blijkt,  dat  lodewjjk  XVI  grootbelang 
in  het  jagen  Helde. 

Het  dagboek  wordt  op  gelijke  wijze  vervolgd.  Men  vindt 
alleen  twee  uitzonderingen,  alwaar  de  Koning  van  zijne  ge* 
wone  kortheid  afwijkt,  en  vrij  uitvoerige  aanteekeningen , 
tot  zelfs  in  kleine  bijzonderheden ,  maakt  aangaande  de  ge- 
boorte zijner  twee  kinderen,  dé  Hertogin  van  angou- 
lAme  en  lodewjjk.  XVII,  op  den  19den  December  1778 
en  den  22ften  October  1781 ,  maar  welke ,  als  waren  het 
biAletint,  veeleer  die  van  eenen  koel  waarnemenden  arts  of 
hoveling,  dan  van  eenen  vader  fchjjnen,  ja  waarin  zelfs  geen 
zweem  van  gevoel  te  vinden  is» 

Wij  gaan  thans  over  tot  hét  jaar  1789;  en  geVenten  brok- 
(luk  uit  het  dagboek  voor  de  maand  Julij :  ' 

Donderdag ,  9.    Deputatie  der  Standen» 

Vrijdag,  10.  Niets.  Antwoord  *an  de  Deputatie  der 
Standen.      * 

Zaturdag,  11.    Niets.    Vertrelc  vtn  den  Heer  weck  er.' 

Zondag,  12.  Vesper.  Vertrek  der  Heef  en  m o nt mo- 
ren CY,  ST.  PRIEST  en  LA  LUZERNE. 

Maandag,  13.    Niets. 
Dingsdag,  14.    Niets. 

Woensdag,  15.  Zitting  in  de  zaal  der  Standen.  Te  voet 
naar  huis  gegaan ,  enz.  enz. 

Dingsdag,  28.  Niets*  Het  ongunftige  weder  belette^ mij 
uit  te  gaan. 


VAM  LODEWJJK  XVI.  433 

Woensdag,  29*  Niets.  Terugkomst  ven  den  Heer  weck  er. 

Donderdag,  30.    Niecs. 

Vrijdag ,  31.    De  regen  verhinderde  mij  uit  te  gaan. 

Hier  worde  de  boven  gemaakte  aanmerking  bevestigd ,  dat' 
de  Koning  Niets  aanteekende  op  die  dagen ,  waarop  hij  nier. 
ter  jagc  was  geweest ,  van  hoe  ernftigen  aard  anders  ook  de 
gebeurtenisfefl  zijn  mogten,  die  er  destijds  voorvielen.  Bjj 
den  Uden  ftaat  Niets ;  alsof  toen  de  Bastille  niet  beftormd 
werd ,  en  derZelver  val  het  Koningfchap  niet  op  deszelfs 
grondflagen  deed  fchuddenl  Men  moet  zich  verwonderen, 
wanneer  men  zijne  aanteekeningen  op  den  5  en  6den  October 
1789  leest  —  op  die  verfchrikkelyke  dagen ,  toen'  hij  met  de 
zijnen  van  Verfailles  naar  Parij's  werd  gevoerd  door  een 
woedend  gepeupel !    Hij  fchrijft  eenvoudig : 

Maandag,  5*  Voor  de  poort  van  Chatillon  jagt  op  klein 
wild ,  8L  fluks-  geveld;  door  omftandigheden  belemmerd , heen 
en  terug  gereden. 

Dingsdag,  6.  Afreize  naar  Parijs ,  ten  half  een.  Bezoek 
op  het  ftadhüis.  Dien  nacht  gegeten  en  geflapen  in  de  Tuileriën. 

Ook  uit  de  maand Junij  1791  deelen  wy  iets  mede,  waaruit 
men  met  verwondering  ontwaart ,  hoe  kalm ,  of  moeten  wtf 
zeggen  hoe  (lomp-  van  geest  de  Koning  te  midden  van  een 
woelend  en  oproedg  volk  bleef*  Offchoon  toen  zijne  vlugt 
uit  Parijs ,  de  reis  naar  Varennes  en  de  terugreis  naar  de 
gistende  hoofdftad  plaats  bad,  hield  hij  nogtans  zijne  aantee- 
keningen in  denzelfden  geest,  als  blijkt  uit  het  volgende: 
:    Vrijdag,  17.    Niets. 

Zaturdag,  18.     Na*  half  tien  gereden  in  het  bosch  van 
Bovlogne. 
•   Zondag,  19.    Vesper* 

Maandag,  20.    Niets. 

Dingsdag.,  21.  Vertrek  van  Parijs  te  middernacht.  Aan- 
gekomen en  aangehouden  te  Varennes  ?  ten  11  ure  des  avonds. 

Woensdag,  Vu  Vertrek  van  Varennet  tusfehen  5  en  6 
ure  des*  morgen».  Ontbijt  gebruikt  te  St.  Ménehould.  Aan- 
gekomen te  Chdlons  ten  10  ure.-  Aldaar  gegeten  en  geflapen 
in  het  voormalig  IntendantsJatote. 

Donderdag,  23*.  Te  balf  twaalf  werd  de  mis  afgebroken, 
om  het  vertrek  te>  befpoedigen.  Ontbijt  te  Chdlons.  Des 
jnttdifes.  gegeten,  te  Epernay*  .Aan  de  haven  té  Brinfm  de 
Xommisfarisftn  der  Asftmbiée  aangetroffen.    Te  Dormans  ge* 


434  UITTREKSELS  UIT  HET  DAGBOEK 

komen  een  11  ure*    Dts  nachts  gegeten-,  drie  aren  in  een* 
leuningftoel  geflapen.  ■* 

Vrijdag ,  24.  Vertrek  van  Dormans  ten  half  acht.  Des  mid- 
dag» gegeten  ce  La  Ferté-fous-Jo  narre*  Ten  10  ure  te  Mesux 
aangekomen.  Des  nachts  gegeten  en  geflapen  in  het  Bis- 
fchoppelijk  paleis* 

Zaturdag  ,  25.  Afgereisd  van  Meaux  ten  half  zeven.  Aan- 
gekomen te  Parijs  ten  acht  ure »  zonder  ons  op  te  houden. 

Zondag ,  26.  Niets.  De  mis  in  de  galerij.  Zamenkomst  mee 
de  Kommisfarisfen  der  Asftmbiée* 

Maandag ,  27.    Niets. 

Dfagsdag,  28.    Niets.    Wei  gedronken. 

Woensdag ,  29.    Idem. 

Donderdag,  30.    Idem. 

De  maand  Julij  1791  heeft  een  algemeen  opfehrift:  Na- 
genoeg  niets  deze  geheele  maand  dcor;  de  mis  in  de  g*~ 
Ier  ij.  —  Slechts  op  drie  dagen  (laan  bijzonderheden  aan. 
geteeketid,  welke  wij  mededeelen,  omdat  in  deze  maand  de 
krijgsttet  werd  afgekondigd ,  en  bloedige  tooneelen  te  Parij* 
plaats  hadden. 

Donderdag*  11»    Medicijnen  moeten  gebruiken. 

Woensdag ,  17.    Voorval  op  het  'veld  van  Maru 

Donderdag,  18.  Medicijnen  ten  zes  ure;  met  de  wei  opga» 
houdeq» 

De  £w?e  laacfte  maanden  van  liet  dagboek  zijn  Jong  ei 
Julij  1792.  Dezelve  moeten  te. meer  bekngftelling  wekken* 
daar  tien  dagen  daarna  de  Koning  mee  zijn  gezin  gevangen 
werd  genomen.  Uit  de  aanteekeningen  blijkt  niet  •  dat  t>  o- 
dewjjk  iets  kwaads  vermoed  hebbe.  Toen  het  hem  piet 
meer  vergund  was  Parijs  te  verlaten ,  om  zich  ,aan  «ü*  ge- 
liefd vermaak  over'  te  geven ,  fchreef  h$  nog  vfeel  meer ,  4an 
gewoonlijk  *  het  woord  Niets  'm  zijn  dagfcoek. ' 

Jun#  1792-  -*•  Vrijdags  U  Niets.  Ztirordeg,  2.  Niets» 
Zondag,  &  Vesper.  Maandag,  4.  Niets.  Diflgsdag,  &  Mitts. 
Wofensdég,  C.  Niets*  Donderdag»  7.  De  mis  gehoerd, <elf 
gewoonlijk.  Vesper.  De  pracesjte  Is  in  het  jftüei*  gekom*** 
ik  ben  er  niet  bij  geweest.  Vrijdag,  &  Mietfc.  Zaturdag,  fc 
Wandeling  in  den  ttfin.  Ten  negen  ure  ded  Zegen.  .  Vmrek 
v*e  de»  Heer  de  bats.  Zobdag,.D0*.  Vesper  en  Zeges. 
Maandag,  11.  Niets.  Zegen.  JHngsdëg,  12»  Ntetó.  £tgeo. 
Woensdag,  13,  Niets.  De  Heereft  Rot^K o,  éLffviBK  * 


VAN  LOMWJJK  XVI.  455 

s*a van  weggezonden.  Donderdag,  14.  Vesper.  Vrijdag, 
15.  Wandeling  in  den  tuin  ten  negen  ure.  Zaturdag,  16. 
Niets.  Affcheid  aan  den  Heer  dumouriez  gegeven.  De 
Heeren  chamb  onas  en  lajard  benoemd.  Zondag»  17. 
'  Vesper.  Benoeming  van  den  Heer  demontciel.  Maandags 
18.  Niets.  Benoeming  van  .den  Heer  de  beauiibü. 
Dingsdag,  19.  Wandeling  in  den  tuin  ten  negen  ure.  Woens- 
dag, 20.  Voorval  in  de  TuilerHV*  Donderdag,  21,  Vrijdag, 
22,  Zaturdag,  23.  Niets.  Zondag,  24.  Revue  van  het  zesde 
Legioen  in  de  Champi  Elifées.  Ten  elf  ure  Vesper  en  Ze- 
gen. Maandag,  25.  Na  de  mis  wandeling  mee  mijnen  zoon 
in  den  tuin,  om  de  Nationale  Garde  te  zien.  Pingsdags, 
26,  en  Woensdag,  27.  Niets.  Donderdag,  28.  Niets»  Komst 
van  den  Heer  delafayette.  Vrydag,  29.  Vesper.  In 
de  Champs  Elifées  zou  de  Revue  over.  het  tweede  Legioen 
pluts  hebben.    Zaturdag,  30.  Niets. 

Juiij  1792.  Zondag,  1.  Vesper.  Terugkomst  en  voortreffe- 
lijk gedrag  van  den  Heer  de  bats,  wien  ik  4e  512* ... 
fchuidig  ben.  Maandag,  ;2,  Dingsdag,  3,  Woensdag,  4, 
Donderdag,  5,  en  Vrijdag,  6.  Niets.  Zaturdag,  7.  Wande- 
ling in  den  tuin  kwartier  vóór  negen.  Zitting  in  de  Natio- 
nale Vergadering  ten  kalf  drie.  Te  voet  heen  en  terug  ge- 
gaan. Zondag,  &  Vesper.  Maandag,  9,  Dingsdag,  10, 
Woensdag,  11,  Donderdag,  12,  en  Vrijdag,  13.  Niets.  Za- 
turdag, 14.  Federatie  ia  bet  veld  van  Mars.  Heengegaan 
ten  half  elf;  bet  afleggen  van  den  eed  ten  vijf  ure.  Terug* 
gekomen  en.  des  nachts  gpgttei*.  Zondag,  15.  Vesper.  Maan- 
dag, 16,  Dingsdag,  17,  Woensdag,  18,  en  Donderdag,  19. 
Niets.  Vrijdag,  20.  Niets.  De  eed  afgelegd  door  de  Heeren 
boucüagb  en  champion.  Zaturdag,  2èI.  Niets.  Een 
onverwacht  alarm  des  namiddags.  Zondag,  22.  Vesper.  Maan- 
dag, 23.  Wandeling  in  den  .tuin  ten  half  negen.  Dingsdag, 
24,  Woensdag,  25,  en  Donderdag,  26.  Niets.  Vrijdag,  27. 
-Niets.  Den  ganfehen  dag  op  mijne  .hoede.  Zaturdag,  28. 
Niets.  Zondag,  29.  Vesper.  Maandag,  30,  en  Dingsdag, 
»•  Niets. 

Zoo  verre  loopen  de  aanteekeningen  van  het  dagboek.  — 
In  1775  nam  lodewjjk  XVI  de  gewoonte  aan,  jaarlijks 
een  overzigt  yan  het  gebruik,  dat  hij  van  zijnen  tijd  ge- 
naakt bad  9  op  papier  te  brengen.  Hij  zette  dit  geregeld 
voort  f#t  aan  het  einde  van  1791.  Hjj  telde  op,  hoe  veJc 
*Ml<n  in  een  jaar  hij  uitgegaan  —  hetgeen  bij  hem  gewoon- 


486'  UITTREKSELS  UIT  HET  DAGBOEK 

ltffr  beteekent ;  op  de  jagt  gegaan—  was ,  telkens  met  opgave 
der  plaats,   hoe  vele  jagten  op  herten  en  hoe  vele  op  wilde 
zwijnen  enz.   er  hadden  plaats  gehad,  hoe  dikwijls  en  waar 
hij  buiten  des  middags  en  des  avonds  gegeten,  hoe  vele  da- 
gen hij  op  reis  ~  dac  wil  zeggen ,  hoe  vele  nachten  hij  buiten 
Part/s  of  Verfaillety  en  waar  hij  die  doorgebragt  had.    Zoo 
ftaan  op  het  jaar  1775  als  flotfom  opgeeeekend  72  hertenjag- 
ten ,  14  zwijnenjagtfen ,  27  reejagten ,  4  hourailleriht ,  of  jag- 
ten met  kleine  honden ,  58  jagten  met  fchietgeweer.  Hij  had 
3  kleine  en   1  grooten  pleiziertoer  gedaan ,  en  21  maal  op 
de  jagt  des  -  middags ,  13  maal  des  avonds  gegeten.  —   Ook 
hield  hij  naauwkeurige  aanteekening  van  alle  zijne  uitgaven , 
tot  in  kleinigheden.    Zoo  vindt  men  b.  v.:  Foor  een  horlo- 
giegtas  12  fous.    Aan  testard,  voor  briefport ,   9  f  o  uu 
Foor  een   vel  papier   4   fouu     Aan   L*EPïftAY,    voor1  mij 
verfchoten ,  4  fous  3  deniers ,  enz.   Eene  fout  in  het  rekenen 
kón  hem  bijna  wanhopig  doen  worden.    Hij  noteerde  zelfs 
de  bijzondere  geldfpeciên.    Hij  maakte  voorts  aan  het  einde 
\Van  elke  maand  op ,  hoe  veel  gelds  hij  in  den  loop  derzelve 
'had  gewonnen  of  verloren.    Op  het  einde  van  October  1779 
ftaat:    ïh'  het  fpel  verloren  59,394  livres.    Gewoonlijk  bleef 
echter  whï3t  of  verlies  beneden  de  1000  en  meestal  beneden 
de  500  francs.  Bovendien  fpeeMe  hij  in  de  loterij ,  maar  niet 
hoog ,  ofTchoon  hg  dikwerf  won.    , 

De  grootfte  en  bij  herHaïlng  meest  voorkomende  fommen 
zijn  die,  welke  de  Koning  aait  de  Koningte  te*  hand  (lelde  of 
voor  hare  rekening  betaalde.  Op 'den  27ften  December  1776 
Haat:  Aan  de  Koningin  gegeven  25,000  livres 9  en  in  eene 
noot :  Deze  25,000  livres  maken  den  eerflen  termijn  uit  der 
f  om  van  800,000  livres ,  welke  ik  beloofd  heb  binnen  zes  jaren 
met  de  rente  van  het  kapitaal  aan  boe*  Her  ie  betalen 
'  voor1  oorhangers ,  die  de  Koningin  voor  348,000  livres  gekocht 
en  waarop  zij  reeds  48,000  livres  betaald  he$ft.  Op  den 
18den  Februarij  1777  vindt  men  deze  aanteekening  t  Foor  de 
Koningin ,  in  mindering  op  de  102,000  livres ,,  die  %ij  voor  dia- 
manten armgespen  fchuldig  is ,  24,000  livres  betaald.  B  o  eb- 
me  r  was  de  "hof juwelier ,  dezelfde,  die  later  de  zoo  be- 
ruchte collier  leverde. 

Malbsherb.es  en  d  e  s  i  z  e  verdedigden  met  veel  wel- 
fprekendheid  den  gevangen  Koning.  Hadden  z$ ,  in  plaatfe 
daarvan,  zijn  dagboek  voorgelegd  aan  -zijne  regters  en  aan 


VAN  LODBWQK  XVI,  W- 

het  volk ,  waarop  zij  zich  beroepen  wilden ,  misfchien  ware 
die  geregtëlijke  moord  voorgekomen.  Lodewvk  XVI  wat 
geen  flecht  menscta ;  maar  dat  hij  weinig  gefchikthefd  had  , 
om  te  regeren ,  biykt  ten  duideltjkfte  uic  zQrie  eigenhandige 
aanteekeningen.  Ongelukkig  een  volk,  wanneer  hcc  gehoor- 
teregt  eenen  Vorst  op  tien  troon  plaatst,  die  aijn  grootfte 
vermaak  in  de  jagt  vindt,  en  verder  zoo  veel  rijdt  met  beu- 
zelingen doorbrengt  I 


BEZOEK  VAN  POMPBJI  Bij  TOOfcTSLICBT. 

(Uic  het  Engitsch;*) 

Oinds  nagenoeg  vijf  Eeuwen  puiteden  zich  de  Geleerden  van 
Europa  uit ,  om  het  huifeljjk  leven  der  Ouden  ce  doen  ken- 
nen; om  te  doen  zien,  boe  de  scipio's,  de  cato's,  de 
c  i  c  b  a  o's ,  de  s  e  n  £  c  a's  geleefd ,  geflapen  en  gegeten  heb- 
ben. De  Oudheidkenner  zette  onvermoeid  en  onophoudelijk 
zijne  geleerde  nafporingen  voort ,  en  nog  was  de  juiste  vorm 
der  Rorneinfche  weegfchalen  niet  bepaald  opgegeven  1  Meer 
dan  één  Geleerde  had  zich  de  tering  op  den  bals  gehaald, 
met  bet  uitgewischte  opfchrift  of  bet  jaartal  van  een  mum- 
ftuk  te  hertellen  of  te  bepalen.  Toen  men  nu,'  over  het  oude 
Rome9  veel  inktt  gefpild,  en  eene  menigte  boekdeelen  had 
uitgegeven  t  kwam,  op  het  onverwachtse,  het  toeval  de  Do- 
vere Oudheidkundigen  te  h vip,  Eene  Rorneinfche  ftad ,  eene 
van  die ,  welke  Griekfehe  befchaving  met  al  bare  weelde  bad 
verfraaid,  Hcnulanum,  door  de  hedendaagfche  Remeine*  op- 
gedolven,  herrees  eensklaps,  voor  de  oogen  van  het  verbaasde 
Europa.  Zestien  Eeuwen  was  de  ftad  van  hercules 
begraven  geweest  onder  jodenlijm  en  lava.  Het  dekfel  van 
deszelfs  graf  was  digter  en  vjtfjter  dan  koper ;  jodenljjm  en 
zand,  ineengefmolten ,  hadden  hetzelve  verzegeld,  en  niet 
dan  met  de  uiterfte  iafpanning  gebikte  bet ,  een'  fchonw- 
burg  op  te  delven,  thans  het  voorwerp  der  algemeene nieuws- 
gierigheid. 

Weinig  tijds  daarna  bragten  andere  uitgravingen  eenige  doe- 
len van  eene  andere  ftad  aan  het  licht,  alleenlijk  bedol- 
ven onder  aseh,  flekken  en  fteeuen,  door  de;  nkbarfting 
des  volkaans  ^opgeworpen:  het  was  Pompt ji>  verder  van  den 
Vefwius  af  ggegen  op  do  helling,  van  eenen  heuvel  digt  bij 


438  BEZOEK  VAN  FOMPZJ1 

de  kusc  Deze  ftad,  geljjk.  ik  reedi  te  kennen  gif,  werd  slet, 
gelijk  Herculanum  ,  verwoest  door  een'  braadenden  en  ftroo- 
menden  zondvloed :  aseh ,  en  geen  lava ,  vernielde  haar,  Hoe 
groot  was-  de  algemeene  verbazing,  toen  de  fteeds  voorts 
gaande  opdelvingen  beurtelings  ftraten ,  voetpaden,  huizen,  do 
fporen  van  rijtuigen  enderzelver  wielen,  paleizen,  andere  gebou- 
wen, .baden,  fcbouwburgen ,  kortom  de  ganfche  ftad  bloot- 
leiden !  De  ontdekking  van  Pompeji  werd  eene  bron  van  for- 
tuin voor  dit  eenzaam  gewest.  Reizen  werden  ondernomen  , 
alleen  met  oogmerk  om  het  geraamte  dier  aloude  ftad  te 
zien.  Bouwkundigen  beproefden  om  ftrijd  de  ideale  hertel- 
ling dier  paleizen ,  van  welke  Hechts  eenige  brokftukken  wa- 
ren overgebleven ,  dier  amphitheaters ,  wier  trappen  in  puin 
lagen.  Eenige  der  fraaifte  werken ,  welke  oudheidkennis  en  ' 
graveerkunst  in  zestig  jaren  opleverden,  zijn  aan  Pompeji' 
gewyd.  De  onbeduidendfte  overblijffels,  het  meest  gewone 
huisraad ,  wat  men  op  de  eenzame  ftraten  der  Gnektch-Re~ 
meinfcht  ftad  vond,  werd  in  het  Mufeum  te  Napels  bewaard. 
Men  befchreef  dezelve  met  naauwiettende  zorgvuldigheid  \ 
eo  de  gevolgtrekkingen  dezer  üudie  weérfpraken  dikwijls  dei 
arbeid  der  Oudheidkundigen.  De  Dichters  bezongen  Pompeji  t 
de  vrouwen  zelve  vonden  behagen  in  deze  zonderlinge  eo 
eenigfoortige  overblijffels  van  de  huifelijke  gewoonten  de* 
Oudheid,  En  nog  zeer  onlangs  waagde  het  een  hedendaagscb 
geliefd  Romanfchrijver  (bülwer),  Pompeji  te  kiezen  tot 
het  tooneel  zijner  verdichting ,  en  onze  leeag ezelfcbappen  te 
vergasten  op  het  verhaal  van  het  lot  eener  ftad ,  welke ,  tier- 
wijl  hare  bewoners  (liepen ,  verzwolgen  werd  door  de  ont- 
trekkingen van  den  Vefuviuu 

Sinds  lange  ftond  het  beeld  van  Pompeji  vx  mijne  verbeel- 
ding geprent,  en  zoodra  ik  Italië  betrad,  was  müe  vurig 
verlangen  op  Napeh  en  den  Fefuviue  gevestigd*  Drie  dagen 
na  mijne  komst .  aldaar  deed  mij  bet  toeval  een'  Duitfchen 
Prins  ontmoeten,  dien  ik  in  Begeren  had  leeren  kennen,  en 
fl>et  wien  ik  foupeerde.  Weldra  verkreeg  onze  bekendfehap 
-zekere  gemeenzaam-  en  vertrouwelijkheid ,  te  opmerkelijker., 
daar  den  Prins  mijne  zeer  liberale  grondbeginfelen  niet  onbe- 
kend waren  gebleven.  Toen  nu  het  gefprek  viel  op  Pompeji, 
vierde  ik  myncr  geestdrift  vrijjen  teugel;  en  mijne  begeerte, 
om  deze  belangrijke  overbMjflels  der  aioudbeid,.  voor  en*e 
•dagen  als  door  een  wonderwerk  bewaard  gebleven,  te  beaig- 
tigétf,  deed  eene  zoo  levendige  werking  op  den  Prins ,  die 


Btf  TO0RTSLICHT.  439, 

mgne  wicht  voor  de  oudheidkunde  deelde ,  dit  hij ,  van  tafel 
opftaande ,  fpiak ;  „  Zoo  gy  wilt ,  zuilen  wij  op  Haandeo 
voet  die  wereld  der  dooden  gaan  bezoeken  bij  toortslichi 
en  te  midden  van  den  nacht ,  en  er  ons  begonrien  fmper  ten 
einde  brengen.  De  wegwijzers,  met  hunne  fchreeuwende  Item* 
men  en  hsnne  hebzuchtige  welfprekendheid ,  zonden  fleehcs 
uwe  begoocheling  vernietigen.  De  eerde  maal ,  dat  ik  deze 
heerlijke  ruf nen  bezocht ,  walgde  bet  mij ,  aan  een*  gemeenen 
kerel  cijnsbaar  ce  zijn,  die  mij  geene  enkele  gewaarwording 
vergunde ,  zonder  dezelve  te  bederven  door  zijne  eemoonige 
babbehudg  en.  zijne  van  buiten  geleerde  ellendige  fprookjes. 
Ik  was  toen  vergezeld  van  een9  onnoozelen  Neurenberg  f chen 
ftndent  en  eene  Engelfche  kamenier,  welke  haren  groe- 
nen fluijer  niet  eens  ophief,  en  hier  niets  anders  zag  dan 
oude  keidermuren.  Ontwijken  wij  zulk  vervelend  gezel* 
(fehap ;  laat  ons  Pompeji  als  dichters  gaan  befchouwen.  De 
bedienden  zullen  hunne  korven  met  mondbehoeften  vallen , 
en  met  wijn ,  die  evenwel  den  ouden  Falemer  niet  zal  even- 
aren. De  Koning  van  Napels  heeft  mij  eene  eerewaeht  ver- 
leend , '  die  ons  zal  vergezellen  en  de  toortfen  dragen.  Dé 
nacht  is  fchoon;  de  Mei-maan  fchenkt  ons  haar  zacht  licht \ 
hetwelk  zoo  wéi  ftrookt  met  de  aanroeping  eener  goede  Tooi. 
vergodeafe,  die  ons  hare  befcberming.niet  zal  weigeren.  WXj 
sullen  het  paleis  van  een*  der  voormatige  grooten  bfonemre* 
den ;  wij  zullen  ons  in  bet  bezit  (lellen  van  dien*  feestzaal  \ 
tan  het  vermaak?  gewijd ,  en  onze  offeranden  aan  lACcaet 
Zullen  daar,  onder  de  eenzame  gewelven,  den  weergalm  Ast 
weelde  en  des  vermaakt  doen  h  o  oren ,  die  er  in  geen  zeven* 
tien  Eenwen  heeft  geklonken  1" 

Ik  nam  het  aanbod  gretig  aan.  f  Wij  waren  met  ons  zesftft. 
Den  ganfchen  dag  had  de  ?on ,  als  bebeerfeberesfe ,  den  zet*. 
delijken  hemel  deorloopen  y  wiens  fchkcerende  helderheid 
geene  enkele  wolk  benevelde.  Op  eenen  warmen  fonemen- 
avond ,  zoo  als  Italië  alleen-dien  heeft ,  en  dien  fltfehts  -een 
claüde  lorhain  weet  té  malen,  volgde  4en  heU«ro>, 
doorschijnende  nacht ,  fchooner  nog  dan  de  dag  zelf.  Vgöix 
gelicht  door  onze  hars-flambouwen,  trokken  wij  door  PerHti^ 
Ré/toé  en  Ttrrt  del  Greco.  Na  eene  menigte  wijngaarden  *h 
ttfoen  cd  zgn  doorgegaan,  en  dtkwffls  hechooftiteliöbbefioftL 
gewend  naar  de  ellawko  Ifehia  enC^r/,  die  af*  nfi  "zeie*pL 
ï*t±xï%  en  wier  verhevenheden  fci  den  maaefetrijn  fifftfltefltetf', 
tiéfeflctfc»  *?,  op  «  mijten  afBandi  van  Napels,  het  Mêtf, 


#440  BEZOEK  VAN  POMPEI 

door  den  hoofdopzigt^r' der  werken  bewoond.  Hier  vertoef» 
den  wij  ,  en  beliegen  het  Italiaanfche  terras  dezer  woning  4 
ten  einde  het  uitzigt  over  het  omringende  itndfchap  te  genieten* 
Eenige  glazen  overheerlqke  lacryma-Christi ,  ons  door  den 
bewoner  gefchonken ,  verlevendigden  den  •  moed  der  reizi- 
gers ,  die  zich  in  het  gewest  der  verledenheid  en  der  ver- 
beelding gingen  verplaatfen.  De  hoogverheven  Titan  wierp 
een*  roodkleurigen  rook  uit.  Onze  geest  verhief  zich  meer 
en  meer ,  en  onze  dichterlijke  voortelling  leende  aan  alwat 
ons  omringde  eene  geheimzinnige  tint ,  in  overeenkomst  mee 
bet  oord ,  dat  ons  verbeidde.  Trapswijze  verduisterde  de 
maan ,  en  myriaden  Herren  ftrooiden  hare  vonken  door  het 
azuur  des  hemels.  Wij  togen  door  nog  eenige  wijngaarden , 
en ,  vergezeld  van  een  klein  beer  van  Lazzanmis ,  die  dag 
noeh  nacht  iets  te  doen  hebben,  en  van  toomdragende wach- 
ten ,  bereikten  wij  het  kleine  houten  traliehek  ,  hetwelk  te- 
genwoordig de  Had  der  dooden  affluit* 

1  De  foldaten ,  die ,  in  hun  wachthuis ,  belast  zyn  met  het 
bewaken  der  overblQflelen ,  bewezen  ons  krijgsman*  -  eere. 
Het  kletteren  der  geweren  was  het  laatfte  gedrnisch ,  dat  ons 
tan  de  levende  wereld  herinnerde:  wij  traden  in  de  ttraat  der 
Graven  —  een  zeer  gepaste  toegang,  om  den  bezoeker  voor 
te  bereiden  tor  de  plegeige  ftilte  der  onbewoonde  (tad.  Ge- 
kist ,  ais  't  ware ,  in  de  omringende  opheoping  van  grond 
ter  wederzijden,  geleidt  zij  zelve  naar  het  gebied  van  den 
dood ,  maar  van-  een*  lagchenden  en  Heidaafctau  dood*  Op 
bet  marmer  der  graffteden  blonken  van  aite.  kanten  bloemen 
in  marnier,  wél  bewaard  geblevene  festoenen* -bevallige  beel- 
den. Welke  herinneringen !  welk  eene  les  t  de  meewe  huizen 
zijn  verwoest ,  de  graven  beftaan  nog  9  en  die  gmven  gelijken 
paleizen.  Ziehier  dat •  van  scau&us,  en  venter  dat  van 
CALVENTiüB  qüietus.  De  ronde  iMMnbe,  waarvan  men 
niet  één  opfehrift  heeft  kunnen  ontcijferen ,  trof  ons  allen 
door  hare  ongemeene  fierlijkheid.  Wij  bezagen  naanwlettend 
eenige  dezer  beeldhouwwerken.  In  de  lustplaats  van  de 
overwinnaars  der  wereld  had  de  dood  zeif  eene  feestelqke 
houding.  Overal  Olimpifche  fpeien ,  lagohende  beelden ,  her* 
!nnering?n  des  vermaaks  en  dar  weelde.  Hier  breede  nisfen, 
in  welke  bedrukte  bloedverwanten  hunne  droefheid  kwamen 
botvieren;  daar  akaarbrokken,  deuren  met  bloem  werk  verfierd, 
door  welke  wij  in  de  grafkelders  drongen;  verderop  wer- 
keljgke  tempels ,  aan  de  gedachtenis  der  dooden  gewjjd»  waar- 


BIJ  TOORT5LIC0T.  441 

hl  de  Romein fc/ie  rouw  een  grootsch  karakter  vertoont;  elders 
een  trieUnïumy  zaal  voor  bet  doodenmaal,  waar  dezulken 
bijeenkwamen  ,  die  de  gedachtenis  der  afgeftorvenen  wilden 
▼ereeren ,  en  drankoffcrs  aan  derzélver  fcbimmen  plengen*  In 
een*    ruimen    grafkelder,    welks  donkerheid    onze   toortfen 

naauwelijks  konden  verdrijven,  ftonden  eenige  urnen  nevens 
elkander,  wier  marmer  ons  tegenbionk:  de  belangrijkftevoorJ 
werpen ,  aldaar  gevonden ,  waren  reeds  naar  het  Napelfthe 
Mufeum  overgebragt. 

Aldps  meldde  zich  de  geheimzinnige  ftad  bij  ons  aaneen 
telkens  meende  ik  ,  op  eene  tombe ,  een'  Komcinfchen  Raadt* 
lieer  van  den  aiouden  tjjd  te  zien  overeind  ftaan,  met  zynea 
tabbaard   door  den  wind  bewogen  en  zijn  gebiedend. handgè- 

.  baar.  Op  een  praalgraf  fielden  zeer  fraaije  bas-f$!iefs  eed 
gevecht  van  zwaardfchermera  voor;  en  de  <ttepe»fchftduw 
derzelven ,  de  beelden  fcherp  doende  uitkomen  ,  gaf  aan  h*t 
geheel  eene  buitengewone  kracht.  Te  midden  van  deze  dub* 
bele  geestbezwering  (fantamagarie)  van.  dood  en  nacht, 
naderden  wij  het  grafgefteente  van  aur.iuspjombd**. 
In  het  gezigt  van  hetzelve  bevond  zich  het  prachtig  lust- 
huis  diens  mant ,  wiens  naam ,  hoewel  geen  historisch  b*. 
lang  wekkende,  al  de  rnfnen  overleefde,  yen  ce  midden  der 
algemeene  verwoesting  gefpaard  bleef.  Maar*  welk  ook  uw 
beroep ,  uwe  zeden  en  uw  karakter  mogen  geweest  zijn.»  gjj 
bezat  rijkdom,  die  alles  afdoet!    Ziedaar  nog  rijen  iftonder» 

*lijke ,  overetadfoande'  kolommen  ;  ziedaar,  verwonderlijk .  fraai 
fchildérwerk  en  arabesken,  'fresco's  van  den  t^jd  v*n  Keizer 
titüj,  en  die  'door  don  Pefttrius  niet  Ttijn  tangei  oord ;  zie-  • 
daar  wijnkrtriken  ^ampfmrtn)  eis  in'ilagorde  gefehaaod  in. uwe 
onderaardfcke  kelders,  eir  heerlijke  overblgfTels.uwet baden, 
eenen  Koning  waardig;  ziedaar  uw  atrium  en  uw  trk/intvmt 
Hier  ftaae  uwe  tutopoórt,  bij  welke  men  twee  geraamten 
vond,  een  van  welke,  nog  den  fleutel  vasthield,  reeds  in  .bet 
(lot  gedoken,  en  gereed  om  denzelven  om  te  dr*aajen.  ter 
ontvlugting;  het  andere  op  den  grond  liggende  natst  een'  zak 
met  goud  en  eenige  zilveren  vaten*  Ongetyvjyfek}  poogde  de 
heer  des  huizes,  gevolgd  van  een!  flaaf ,  hef  algemeene  nood- 
lot te  ontkomen;  hij  vlugtte,  terwjül  z$ue(doobter  en, overig 
gezin  eene  wijkplaats  zochten  in  de  onderaa.rdfcbe  kelders 
des  gebouws.  Men  weec,  dat  derzélver  geraamten  gevonden 
zijn,  en  dat  de  vorm  vanden  boezem  eener  jonge,  vrouw, 
in  de  heete  en  vervolgens  verharde  asch,  in  welke  zfl  om- 


442  BE20EK  VAN  J?OMP^JI 

• 

kwam,  als  'c  ware  afgegotfcn,  de  werklieden, 'die  deze  k*ct- 
komben  opdolven,  met  verbazing  vervulde;  Zy  bragqen  de- 
zelve naar  Napth  ,  welks  Mufeum  thans  al  deze  overblijrTela 
bezit.  Arme  jonge  dame!  hare  gouden  en  zilveren  verfier* 
fels  bezaaiden  den  grond,  en  de  afdruk  barer  fcboonheid 
beftaat  nog,  na  verloop  van  zeventien  Eeuwen,  als  bewjjs 
van  den  jjfelijken  dood ,  dien  zij  ftierf ! 

Uu  de  villa  van  diomidu,  bet  laacfte  huis  der  voor- 
lied ,  traden  wij  de  Had  zelve  binnen.  De  enge  ftraten ;  de 
overblijffels  der  muren,  wier  fcherpe ,i  onregelmatige  lijnen 
zich  aan  den  hemel  afteekenden ;  de  voetpaden,  finds  zoo 
vete  Eeuwen  onbetreden;  de  uitgedroogde  fonteinen;  de 
pleinen,  eertijds  bezocht  door  eese,  bet  vermaak  najagende 
bevolking;  de  brood-  en  banketbakkers  winkels;  de  gaar- 
keukens ,  wier  ongerepte  fornuizen  nog  op  kalanten  fchjjoen 
te  wachten  ,  —  dat  alles ,  door  onze  toortfen  half  verlicht , 
trof  achtereenvolgend  onze  .opmerking :  hier  woonde  een  wa- 
genmaker, daar  een  fmid,  ginds  een  beeldhouwer*  Ongeluk. 
Jtige  kunfteuaarl  zoo  hij  de  maker  is  van  deze  frisen,  dan 
was  bij  een  man  van  talent ;  deze  opgegravene  brokftnkken 
-kenmerken  een*  bekwamen  .beitel;  deze  bloemkranfen  zjjn 
met  eene  bevallige  ftoutheid  gevlochten*  Het  uithangbord 
zijns  wirjkels  werd  ongelukkig  door  den  t|jd  niet  gefpaard; 
maar  hrj  bewaarde,  daar  naast,  eene  geit  Van  gebakken  aar- 
de, die  een  melkhuis  fctnjnc  aan  te  duiden»  Dit  deed 
fc$  desgelijks  de  kruiken  yol  oéir,  .welke  den  winkel  van 
beider  buurman  Qafteerden»  De  ronde  kringen  of  indruk» 
UU  der  vaten,  zijn  op  de  cooabenk  nog  te  zien;  bet  toeval 
beeft  aasi  ét  kruiken  van  een'  koopman  in  oKe  vergund  de 
eeuwen  te  verduren,  en  zulks  geweigerd  aan  de  werken  van 
Vit v  a  l  i  v i  us  en  van  t a  citüs  t  Wjj  zetteden  den  voet 
'öp  eenige  dwirsfteenen ,  beftemd  tot  gemak  der  voetgangers , 
-die  de  ftraat  wilden  overfteken»  De  rust  der  ftad,  de  diepe 
ftllte  rondom  ons  hadden  niets,  dat  verwondering  wekte: 
al  de  inwoners  fchenen  nog  te  flapen ;  en  wij ,  met  onze 
bedienden,  onze  toortfen,  onze  wacht,  onze  korven  met 
Wijn  en  fpijzen ,  wij  geleken  eenige  Jonge  üchtmiafen ,  die 
deti  toeéht  in  den  dag  verkeerden!  Deze  begoocheling  werd 
trog  vérfterkc ,  toen  wij  de  ftsande  geblevene  «uilen  en  Ju>- 
loftinen,  het  mozalkwerk  van  binnen,  en  het  woord  fatotl 
iOot  dé»  ingang  der  huizen  van  nabij  befchouwden.  D*s 
fcoderdea  wij  het  groote  gebouw,  **/  hui*<yan  sallu^ 


BIJ  TOORTS  LICHT.  '  448 

xm$  genoemd.    Onze  Vorfien  zelfs  zQn  niet  zoo  wèl  ge; 
hnisd:  er  ü  meer  fmaak,  neer  kunst,  eene  meer  uitgezochte 
tteeide  in  dit  iruis ,  dan  in  al  de  overige  van  Pompejl.    Ik 
verbeeldde  mij  in  denvoormaligen  bewoner  een  fcbatrijk  man, 
vriend  der  letteren  en  der  weelde,  die,  bet  gedniisch  van 
het  forum  moede,  zijn  vermogen  btd  te  koste  gelegd  aan 
het  verfraaien  dezer  bevallige  wijkplaats.    Hij  bad  eene  eet* 
zaal  in  zijnen  tuin ;  dezeiye  was  ais  overdekt  door  een9  wijn- 
gaard met  deszeifs  ranken;  eene  kleine  ronde  tafel  in  bet 
midden,  en  rondom  rustbedden,  op  welke  de  gasten  wereA 
-aangezeten ;  ter  zyde  eene  fontein  ter  koeling  van  den  wjj». 
Het  fchijnfel  onzer  flambouwen  gleed  langs  de  marmeren  mu* 
ren,  nu  eene  kroonlijst,  .dan  een'  pilaar  verlichtende,  of  aan 
den  lomberen  achtergrond  beelden  van  Nimfen  en  Muzen  offfc- 
xnkkende;  boven  ons  de  blaauwe  hemel ;  op  eenen  afltend 
de  Fcfuvius,  gekroond  met  eene  roode  koiqm,  die  ötfertfag 
niei  dan  eene  kolom  zwarte  asfcbe  fcheen. 

Wf  betraden  bet  venersum ,  of  geheim  b$»d&ir,  van  defc 
weelderigen  sallustius*  Een  vlerkante  Zuilengang  om* 
geeft  een'  kleinen  tuin ;  deszelfs  wanden  waren  eertijds  béi 
kleed  met  zwart  marmer,  met  goud  ingelegd»  In  een  der  aan- 
grenzende vertrekken  heeft  men  de  overblijfsels  van  eene  bed-t 
fpónde  gevonden,  beneven»  een  tfrouwegeraatnee,  verfierdniét 
hals-  en  armbanden ,  alsmede  drie  of  vier  geraamten  van  fle*. 
ven.  Ongetwijfeld  was  het  eerfte  de  dame  èt%  huizes',  wie , 
met  bare  ter  hnlpe  toegefkelde  bedlenden ,  bier  de  ijfelijkfte 
dood  verraste.  HM  v*le  barwerfcheurende  tooneelfefi  badden 
er  plaats,  welke  de  Oefchiedenii  niet  heeft  kannen  vermei* 
den!  Hoe  vele  trekken  van  grootmoedige  zelfopoffering  en 
van  laag  egoïsme  hebbeo  deze  onverwachte  ontzettende  om* 
keering  gekenmerkt!  Deze  en  dergel^fee  voorftellingen  ven- 
mengden  zich  in  onze  opgewekte  verbeelding  met  de  weel* 
derige  en  dartele  beelden,  welke  het  verblijf  van  sa  Ltus- 
tius  en  dat  van  den  Bouwheer  pan  sa,  hetwelk  wij 
vervolgens  bezoebten,  in  ons  verlevendigden.  Ik  zag  in  het 
titpelfche  Mufeum  de  fpiegelt ,  zilveren  en  gouden  vaten  i 
candelabres  van  groote  waarde,  heerlijke  ftandbeelden ,  enz. 
welke  déze  beide  woningen  verfierden.  Ik  wenschte,  dat  de 
Koning  van  Napels  eene  eene  dezer  aloude  Rmnemfche  wo- 
ningen deed  berftellen ;  dat  bij  de  zuilenrij  van  het  atrium 
oprlgtte,  en  aan  de  arabesken,  welke  de  wanden  bekleedeö, 
derzelver  oorspronkelijke  frlschheid  hergaf.  Ik  wenschte; 
dat  het  impluvium  en  de  fonteinen  met  zuiver  water  werden 


444  BEZOEK  VAN  POMPEJI 

gevuld;  dat  men  het.  altaar,  der  Huisgoden  in.  des  zelfs  luister, 
en  het  flavenvewek  en  tde  breetde  gordijnen  of  parapet4um*ta+ 
welke  de  binnenkamer  van  de.groote  zaal  fcheidde,  waar  de 
jalrijke  befcbermelingen  het  ontwaken  huns  patroons  verbeidden, 
herftelde. .  Hoe.  gemakkelijk  ware  het ,  mee  behulp  van  eénige 
kunstkenners ,  h,et  ganfche  ftoffelijke  leven  van  een'  Romein- 
fckenSybariet  van  nieuws  daar  te  (lellen  t  Meubelen,  keukenge- 
reedfehap,  amuletten  ~  niets  ontbreekt  er.  Ëen  enkel  bezoek 
in  zulk  een  huis  zou  over  de  oude  wereld  grootet  licht  ver* 
fpreiden,  dan  al.de  werken  van  cantelliwüs  en  justus. 
lipsius.  .De  Bouwheer  pansa.  leefde. in  nog  grootfeher 
trant,,  dan  s allustiüs:  met  zijn  paleis  waren  verfchei- 
deue  .winkels  yerbondeii.,.  welke  hy  .ongetwijfeld  verhuurde» 
^n  die  hem  zeker  goede. rente  gaven  (*).  Hetzelfde  Napel* 
fche  Mufeum,.. hetwelk  op  zijne  beurt  al  de  merkwaardighe- 
den van  .Pompejf  verzwolg,  bevat. thans  de  Jrist,  waarin  de 
penningmeester  d$  opbrengst  der  openbare  belastingen  en  in- 
kpmften  bewaarde.  Eene  opmerkelijke  bijzonderheid  verbindt 
zic)i  met'de  ontdekking, dier  kist.  Het  fchjjnt,  dat,  kort  na 
de;  noodlottige  uitharfting  van  den  Fefuvius ,  een  Ponpijisch 
inwoner ,  *an  de  ramp  ontkomen , .  op  de  gedachte  viel  T  ia 
den  grond  te  graven,  in  de  hoep. van  tot  de  plaats  te  gera- 
ken,, waar  de  openbare  fcbatkiit  flond.  Ongetwijfeld  be- 
fteedde  hij  verfcbejdpne  jaren  tot.  dezen  arbeid,  en  bediende 
zich  vooral  van  den  nacht*  om  geene  opmerking,  te  wekken. 
Toen  hij  nu  de  voorgenomene  uitgravjflg,  ha£  ten  einde  ge- 
htoglt  ontdek**  hö ,  dat,  de  door  hem  ggEpzepp  rjgdag  niet 
de  juiste  was»  en  dat  zijn  put  uitliep  op.eqn  vertrek  «aast 
dat , .  waar  de  fchat  bewaard  werd.  ■•  Maar  bjj  gaf. den  moed 
niet  verloren,  en  doorboorde  eeneo  muur,  door  .welken  hij 
in  de.  fchatkamer  wist  te  dringen,    Zone  volhardende  béb» 

(*J  Een  #groot  deel  der  archiyen  van  dezen  bewindsman 
zijn  wedergevonden,  maar  .zoo  vast  aaneenverbonden  en  ge- 
kleefd, dat  men  wanhoop;  dezelve  ooit  te  zullen  kunnen  le- 
zen. Welk  een  licht  zou  daardoor,  verfpreid  worden  over 
het  (ledelij k  beduur  der.  Romtinfche  (leden  1  Om  eenig  denk- 
beeld te  geven  van  het .  aanbelang  vtnPompeji,  halen  w{j 
een  biljet  van  verhuring  aan ,  gevonden  in  de  puinen  dezer 
ft  ad,  bij  hetwelk  julia  felicia,  dochter  van  spuejus, 
voor  den  tgd  van  vijf  jaren,  bare  goederen  in  buur  aanbiedt  » 
beftaande  in  een  bad  en  negenhonderd  winkels. 


BV  TOORTSLICHT.  %45 

«lacht  werd  beloond:  ttfdens  de  jongfte  opdelvingen,  vond 
men  op  den  grond ,  waar  finds  zeventien  Eeuwen  de  kist 
Aond ,  niets  dan  eenige  goudftukken  9  welke  tuifcben  de  me- 
talen platen  waren  gegleden»  waarmede  de  bodem  was  bekleed* 

Wij  gingen  met  'onze  toortfen  in  al  de  ledige  huizen  t  in 
die  van  iibliager  en  der  Nerétden;  namen»  aan  dezel- 
ve gegeven,  bij  gebrek  van  beter.  Na  trok  bet  dóór- 
fchgnende  van  een  masker,  in  albast  uitgehouwen,  dan  het 
juoude  mozafkwerk,  na  zoo  vele  Eeuwen  nog  fchh  terende 
van  frischheid,  onze  aandacht.  Eindelijk  bezigtigden  wQ  de 
Taverne  (de  kroeg) ,  en  vonden  er  niet  dan  onreine  voor- 
werpen ,  herinneringen  aan  gemeenevolMs  -  losbandigheden ,  * 
fchilderjjen ,  verbeeldende  «uippajttfen  van  (oblaten,  en  ma- 
trozen. Vervolgens,  een*  tuin  doorgaande,  fraaije  zalen, 
naar  't  fcbijnt  beflemd  voor  meer  "verfijnden  wellust.  Overtl 
leven,  overal  weelde  en  dartelheid  op  den  voorgrond  dezer 
groote  *n  geweldige  omkeering l  Ik  merkte  op,  dat  de  klee- 
dty  der  boeren,  zoo  als  de  fchiider  die  op  dé  wanden  iii 
kroeg  heeft  gemaald,  veel  gelijkheids'  heeft  met  die  der  hef 
dendaagfcbe  Nipolitaanfehe  vbfchers  en  boeren.  Btf  bet 
eigenlijke  volk  handhaven  zieb  de  overleveringen  van  kleeT 
ding,  taal,  en  zelft  van  denkwijze»  het  volftandigst.  De  kiel 
der  Qaulert  dekt  nog  de  fehouders 'der  Franfche  landllqdetf; 
de  kap  der  drinkers  van  Pompeji  wordt  nog  heden  ten  dage 
gedragen  op  al  de  kusten  der  MMdellandfchezee:  't  ir  de 
gewone  muts  der  matrozen. 

Vermoeid  van  de*  lange*  tögr,  tetteden  wfl  ons  eindelijk 
neder  in  een  ruim  huis,  onlangs  ontdekt  onder  het  öpzigt 
van  den  zoon  van  cÖTHt,  en  door  de  Cicerones ^gtdftn) 
gedoopt:  Huis  vmn  gÖïhe.  Datr  vindt  men  dat  fraaie 
raozaïk ,  volgens  de  Oudheidkundigen  voorfteltónde  den  veld* 
flag  van  den  Granicut  en  de  ylugt  van  dakivs.  Hei;  heden* 
daagfche  vernuft  heeft  niets  voortgebragt,  zoo  vol  uitdruk- 
king en  grootschbeid !  föj  konden  ons  niet  verzadigen  fn 
bet  bewonderen  van  de  zegepralende  en  trotfche  houding  dés 
overwinnaars  en  van  de  fombere  onderwerping  des  overwon- 
nelings,  de  verfchiilende  groepen,  met  groote  kunst  ver- 
deeld ,  en  die  levendige  kleurmengeling  9  dat  eeuwig  leven 
eens  tafereets  van  marmer,  hetwelk  de  zon  kan  veranderen 
noch  de  vochtigheid  bederven. 

Sinds  geruimen  tijd  verkeerden  wij  In  het  gewest  der  Too- 
vergodinnen;  de  begoocheling  werd  thans    verdreven  door 

mingïlw.  1885*  mo«  9.  *  G  g 


445  BR20EE  VAN  KOMÏEjl 

bat  gerits  des  porfelein»,  der  flesfchea  en  gtazen,  door  4e 
bedienden  uitgepakt-,  en  het  gerucht  van  het  opflaan  der 
etenstafel ;  welk  een  en  ander  ons  tot  de  grove  wazenigk- 
hdd'  tarugbragi.  De  lange  wandeling  en  de  nachtfocht  had* 
den  onzen  eetlust  opgewekt  en  gefcherpt.  De  Champagne- 
en  Rhijnfche  wfln  fchuimden;  en,  zonder  ons  te  beswaren , 
of  de  fchimmen  der  luculussen  en  apiciüssen  van 
voorheen  op  onze  kotdetcen  en  onze  macaroni  niet  veelligt 
mer  medelijden  nederlagen,  deden  wij  het  nachtelijk  maal 
tere  aan  j  't  was  een  waar  doodenmaal,  ats  gehouden  op  de 
'  grtnsfchekling  der  levfnden  'en  dooden.  Weldra ,  door  den 
wijn  opgewekt,  plengden  wij  'dien  ter  eerè  vanden  gastheer 
van  weleer ,  en  dronken  op  diens  gezondheid.  . 
,  Thans  begaven  wij  ons  andermul  naar  het  Forum  en  het 
Amphithiaur.  Wij  doorliepen  de  enge  (Iraten,  aan  welke 
de  Ouden  de  voorkeur  gaven,  omdat  ze  de  voetganger»  tegen 
de  Kitte  des  dtgs  befchermdén.  Wij  zagen  er  de  fporen  der 
rijtuigen,  dié  bet  voorkomen  hadden,  alsof  ze  gisteren  ge* 
mankt  warm.  Wij  kwamen  aan  hel  Forum ,  dat  brandpunt 
der  aloude  tofchavtag.  Hoeveel  paleizen  In  gruis !  hoeveel 
tempels  in  pain!  Wij  vonden  er  de  overblijflels  van  alte 
gebouwen,  welke  voor  een  befchaaffl  volk  behoefte  x^n. 
Lang  vertoefden  wij  bi)  den  tempel  van  venus,  bij  de 
fraaije  zuilenrij  en  de  marineren  trappen ,  eert^ds  geleidende 
naar  het  altaar  der  Godiane,  doch  thans  verbroken  en  on- 
bruikbaar. Wg  wendden  het  hoofd  om  t  verwonderif  k  tafe- 
reel l  eena  lange  reeks  van  witte  kolommen  teekeode  zich  af 
aan  den  horizon,  groots  zwutblaauwe  Tchaduwen  op  den 
grond  werpende;  vervnliene muren,  wier  ottegelmatige  lijnen 
de  maan  verzilverde;  ondermijnde  voorgevels,  die  als  fpeken 
zich  vertoonden  4  en  overal  op  den  bodem  Imitch  lijstwerk  > 
befchacttgefe  knpiteelen  enz.  enz.,  bedekt  met  dat  mot» 
zoo  heilloos  voor  de  ruïnen ,  welke  het  bemagtigt.  Wanneer 
ten  van  ons  gezelfchap  ons  voor  een  oogenbHk  veiïiet.,  en 
hij  dan  opdaagde  uit  de  duisternis,  welke  hem  omgaf,  fcheen 
hij  ons  een  wezen  oit  de  wereld  der  geesten ,  die  de  tegen- 
woordige kwam  bezoeken! 

Ik  zat  op  ten  brokOnfc  eeser  zuil  van  het  Forum,  toen 
mijne  medgezèllen,  mij  uit  mqjne  mijmering  opwekten,  om 
mij  naar  den  kant  van  het  Amphitheater  te  vergezellen.  Het 
beerlyk  gebouw  fcheen  bij  het  maanlicht  nog  grooter  en  on. 
gemeener,   Wtf  treden  -in  het  renperk:  van  hier  verhieven 


*u  Tooamicn*  •  W 

elch  rondom  ons  de  ckkeb  dier  hreede  en  gwdbere  Ppktfw 
mende  banken,  die  wél  bewaard  waren  pleten;  daar  jb^ 
ven  weren  groote  bogen,  die  aan  bei  ezwr  des  hemel*  4* 
het  zachte  licht  doorgang  verleenden;  terwijl  de  mean&c£ye» 
op  ooelndigen  afftand  als  opgehangen»  tot  nachtlamp  ver-i 
ftrekte  aan  het  Wnuenfte  dei  renperks,  hetwelk  zij  met  heat 
blaaewachtig  fcbijofel  beftraatde.  Het  midden  de»  ftrijdperks  f 
vgftlen  voet  diep  in  den  grond ,  wal  alzoo  beneden  deuaaw 
bijjijnde  banken,  en  dit  beveiligde  d*  eenfekouwers  tegen 
alk  gevaar,  in  het  middelpunt  des  ftrjjdperkl  ftond  eer$dt 
een  altaar,  aan  diana  of  pluto  gewijd,  maar  nog  meen* 
dere  malen  aan  juvitbr,  befekermer  van  £«//?»,  eene 
Godheid,  allee*  door  menfehenbioed  te  bevredigen.  Een 
aantal  holen,  hetzij  aan  het  «{pinde,  hetzij  onder  het  Am» 
pkitktattr,  diende  tot  doorgang,  200  wel  van  de  wilde  bees/» 
ten,  welke  men  bjj  duizenden  op  dit  bloedig  toonéti  4>ro<» 
br«gt,  ala  van  den  ftortvloed  van  water,  h#welk  fomw$le« 
het  repperk  in  een  groot  meer  kerfchiep,  waarop  ffehepen 
negen  eikander  ftneden.  De  bokken,  welke  de  isüde  of 
vreemde  dieren  hevafcteden ,  waren  geplaatst  onder  de  banken. 
Van  hier  kwamen  benrtelinga  (truisvogels,  wilde  nwjjuen* 
elefanten  opdagen.  Ruïnen  bedekten  dit  Amphitheattr  %  waarop 
nb&o  eertijds  ftof  van  vermiljoen,  borax  en  goud  deed  ftrofci- 
jen.  Dikw$l*  wafemden  verborgene  bakken,  door  middel  van 
onder  de  trappen  doorgaande  pijpen,  welriekende  geuren ,  die 
«Is  een  dauw  op  de  aanfchouwers  nedeidaalden.  De  ftand- 
beelden  zelve,  die  het  Amphtttoattr  verfitfden,  febenen 
reukwerk  te  2weecen4  wolken  van  wierook  bezwangerden 
de  la  ebt',  en,  wanneer  de  ion  zich  met  Itare  gloeiende  ftraleg 
wapende,  dekte  een  groote  fluijer,  die  riek  boven  aller 
beefden  uitbreidde ,  en  wier  zamenftelttug  de  hedendaagfeh* 
wferktnig»  en  oudheidkundigen  vrncfateioof  hebben  getracht 
na  te  fporen ,  de  ganfche  «vergadering.  £00  veel  weelde , 
zoo .  veel  wellust  ten  behoeve  eener  hebbelijke  wreedaardig- 
held  1  Daar  toch  was  het ,  dat ,  op  een*  wenk  des  volks , 
de  zwaardvechter  den  ewaardvechter  om  hals  btagt,  en  hij, 
zoo  hij  zich  van  zijne  rol  niet  kweet  met  zekeren  zwier 
van  vormen,  met  de  bevalligheid,  door  het  moordenaar*- 
wetboek  voorgefchreven ,  werd  uitgefloten ! 

Wij  bezochten  achtervolgen*  de  belde  andere  Theaters, 
waar  voor  't  minst  zulke  bloedige  herinneringen  ons  niet  pff* 
nlgden.    Ook  daar,  geltfk  te  het  Amphkheater ,  hadden  de 

Gg2 


448  BEZOEK  VAN  POMFSJI  BIJ  TÖORTSLICHT. 

vertooningen  onder  den  blooten  bemel  plaats  (*).  Welk 
weelde!  Welk  een  rijkdom!  Welk  «ene  uitwerking 
eertijds  die  kolosfale  ftandbeelden  van  wit  marmer ,  die  can- 
delabrcs  droegen ,  gedaan '  hebben !  Hoe  moet  de  ftem ,  de 
koperen  pijpen ,  waarmede  het  masker  der  Acteurs  voorzien 
Wiis ,  doorgaande ,  geklonken  hebben  door  deze  uitgebreide 
ruimte!  —  De  tempel  van  isis  ontving  nu  óns  nachtbezoek. 
Wij  zaten  op  de  vervallene  trappen  des  ouden  heiligdoms 
neder ,  toen  de  dageraad  zich  aan  den  hemel  verkondigde 
r  w  breede  lichtftrepen  9  die  den  horizon  doorfneden.  De 
tuortfen  verbleekten.  Nog  eenige  glazen  Rhijnfchen  wijn 
geplengd ,  en  dan  het  laatst  vaarwel  gezegd  aan  de  ftad  der 
verbeelding !  Ziedaar  reeds  de  moderne  btrliné  en  de  gega- 
lonneerde  lakkeijen !  De  verbeelding  zwggt ;  het  verlbdene 
verdwijnt»  De  roode  zuil  van  den  Fefuvius  verandert  in 
eene  kleine  grijze  rookwolk.  De  frischheid  der  morgenluchc 
roept  ons  terug  in  de  wereld  der  levenden.  Wij  beftggen 
*8  Prinfen  rijtuig,  en  keeren  nt*T  Napels,  gedompeld  in 
die  verdooving  der  gedachten,  in  die  afmatting  naar  ziel  en 
llgchaam,  onvermijdelijke  wederwerking  van  alle  levendige 
vermaken  en  buitengewone  opwekkingen. 

(*)  „  Sommige  Oudheidkundigen  (zegt  de  Franfehe  Ver- 
„  taler  van  dit  (tuk)  beweren,  dat  teiTkédtre-Comiqwe  over- 
„  dekt  was.  —  Verwondert  zich  veelligt  iemand  over  het 
„  groot  Aantal  gedenkteekens ,  in  dit  verhaal  befcbreven ,  zoo 
„  wete  hij,  dat  de  opdelvingen  gedaan  zijn  in  de  fraaüle 
n  wijken  van  het  aloude  Pompejs.  Deze  opmerking  wordt 
„  bevestigd  door  de  jongde  ontdekking  van  een  zeer  groot 
„  particulier  huis ,  nog  veel  kostbaarder  dan  die ,  waarvan  de 
„  Engelfche  Schrijver  gewaagt.  Drie  tuinen,  vijvers,  j&ui- 
„  lenrijen  en' gangen,  met  heerlijke  fchiidertjen,  waren  de 
„  voornaamfte  fieraden  dezer  woning/' 


NIEUWE    ONTDEKKING    VAN   EENE   GROEP  EILANDEN 
IN   DB  2UIDZEB. 

JJe  eilanden  in  de  Zuidzee  hebben  iets  ongemeens ,  dat  de 
reizigers .  treft  en  boeit.  Met  bijzonder  genoegen  bezoekt 
men  deze  gelukkige  verblijven ,  die  in  den  onmetelijken  Oce- 
aan verftrooid  liggen.    Op  eene  aangename  wyxe  rust  men 


NIEUWE  ONTDEKKING  VAN.  EILANDEN  IN  DE  ZUIDZEE.     448 

daar  uit,  verre  van  de  bemoeiingen  en  beroeringen  der  oude 
tarereld.  Dat  eenvoudige  leven  bekoort  denbefchonwer*  De 
Zeevarenden  fchijnen  in  bnnne  betrekkingen  tot  die  eilandeis 
den  invloed  van  zoodanige  verandering  zeer  levendig  te  out» 
waren.  Aan  lange  ontberingen  en  vermoeijenisfen  gewoon, 
verkwikken  zij  zich  op  deze  lagchende  eilanden,  en  kunnen 
het  gevoel  van  dankbaarheid  niet  onderdrukken.  Hebben  zfl 
aan  de  inboorlingen  de  weldaden  en  gebreken  der  befcha- 
ving  doen  kennen,  zij  drongen  dié  geenszins  met  geweld  op, 
en  hier  ten  minde  deed  de  overwinning  geen  menfchen. 
bloed  flroomen. 

Op  de  eilanden  der  Zuidzee  trekt  alles  de  opmerkzaam- 
heid van  den  befchouwer.  Hy  kan  duidelQk  zien ,  hoe  de- 
zelve gevormd  werden  en  ontftonden.  Men  weet,  dat  ze 
ophoopingen  van  koralen  tot  grondflagen  hebben.  ,  De  klip*, 
.pen,  die  dezelve  omringen,  fchijnen  zoo  vele  groote  muren 
te  zgn,  van  welker  hoogte  het  oog,  ter  diepte  van  eenige  ■ 
duizend  vademen ,  loodregt  in  eene  altijd  doorschijnende  zee 
nederziet. 

Om  zich  een  juist  denkbeeld  van  de  wording  dezer  eilan- 
den te  vormen,  is  het  genoeg,,  te  weten,  hoe  het  koraal 
ontftaat.  Dit  komt  van  eene  ophooping  en  zamenhecnting 
der  celletjes ,  welke  door  zekere  feort  van  pojiypen  gemaakt 
worden.  Deze.  diertjes  plaatfen  hunne  Jiuisjes  altijd  loodregt 
op  elkander ,  tot  dat  dezelve  de  oppervlakte  der  zee  bereikt 
hebben.  De  doffe  nu,  welke,  zoo  door  den  invloed  der 
lucht,  als  anderzins,  van  deze  celletjes  zich  afzondert, 
wordt ,  op  eene  bovftn  het  water  zich  verheffende  rots ,  het 
beginfel  van  plantengroei;  terwijl  dezelve  zaden,  door  de 
golven  .der  zee  aangevoerd ,  opvangt,  en  daaraan  gelegenheid 
tot  wasdom,  verfchafc. 

Welk  eea  lïuita  veld  voor  befpiegeMngenl  Langzaam, 
maar  zeker  is  de  gang  der.  natuur.  Deze  fctoone  wouden 
-ontftonden  op  het  graf  van  een  onbeduidend  infektl  Eiken 
dag  komen  er,  uit  den  boezem  der  uitgeftrekte  zeeën,  nieu- 
we huiejes  van  dit  diertje  oprijzen,  en  andere,  half  bedekt 
•jdeer  de  golven ,  jagen  dikwerf  den  zeevarenden  fchrik  aan. 
Welligr  zal  ^eenmaal  de  tijd  daar  zijn ,  dat  alle  deze  over- 
b^jflelen-  Vau X^olypen ,  verbonden  en  vereenigd  met  andere 
daar  ftnsfirijen  gevtoegde  ovefbHjffelen  uit  het  dieren-  en  plan- 
ten^ ,*eeTVHvètbazend*grootvai!tlam  vormen,  en  de  wate- 
ren, die  thans  de  eilanden  van  elkander  fcheiden,  noodza- 


460        NIEUWE  QNT0EKUM6  VA»  EINK  GftOtF  E1LAJIDUI  : 

ken;  in  endere  gedeelten  'der  aarde  eetae  nieuwe*  bedding  «* 
zoeken.  Eeuwen  tutten  er  noodig  zijn,  om  zoodanige  ohu 
keerin£  te  doen  plaats  hebben;  maar  wtt  zijn  eeuwen/  ea 
boe  groote  verandering  heeft  de  oppervlakte  van  denetrdbol 
reeds  ondergaan! 

Eenige  arme  Imiïanen ,  met  een  gebrekkig  vaartuig  ver» 
trolken  van  een  der  beide  vaste  landen,  welke  de  Atlantifche 
Oceaan  befproeit  ,  en  door  eenen  ftorm  op  een  dezer  eikn* 
den  geworpen ,  hebben  dezelve  waarfchjjnlijk  bet  eerst  be- 
volkt. De  bewoners  zijn  nog  weinig  in  getal  en  leven  ver» 
ftrooid.  Het  is  buiten  twijfel  niet  lang  geleden,  dat  hier 
het  eerst  mentenen  aankwamen.  Alles  geeft  aanleiding,  om 
dit  te  onderdellen/  Onbedrevenheid  in  de  .zeevaart  moest 
de  verhuizing  van  de  eene  plaats  naar  de  andere  zeermoejfe- 
lijk  nUken,  Ook  ontdekt  men  in  dit  halfrond  van  $d  tot 
tijd  nog  eilanden ,  welke  de  noodwendigheden  des  levens  is 
overvloed  aanbieden,  maar  geenszins  door  den  mensch  in 
bezit  genomen  werden* 

Ongemeen  fchilderachtig  en  bekoorlijk  zijn  deze  afgelegene 
en  onbewoonde  gewesten.  Dezelve  hebben  eene  teer  grOote 
vruchtbaarheid ;  de  warmte  is  gematigd ,  en  het  weder  niet 
veranderlijk»  Men  ademt  er  getonde  lucht  en  frisfche  Ie- 
venskracht  in.  Deze  vootdeelen  hebben  ondernemende  lieden 
uitgelokt.  Op  onderfcheidefie  punten  werden  kleine  volk- 
plantingen  aangelegd ,  en  men  heeft  alle  reden  ,  om  te  den- 
ken, dat  dezelve  gelukkig  zullen  dagen* 

Wij  willen  eene  korte  befebrijvtng  geven  van  eene  dier 
talrijke  groepen  van  eilanden,  die  nog  niét  algemeen  bekend 
Is.  Vooraf  tij  den  lezer  nog  herinnerd ,  dat  alle  eilanden 
In  de  Stille. Zee  veel  gelijkheids  onder  elkander  hebben. 

De  Kokos-Archipel  (zoo  werd  dezelve  genoemd  door  de 
genen,  die  dé  ontdekking  deden)  ligt  op  12  graden  ztiider 
breedte  en  97  graden  lengte.  Dezelve  beftaat  uit  een  dertig- 
tal  eilanden ,  Welke  meerendeels  eene  langwerpige  gedaante 
hebben  en  eene  waterkom  van  omtrent  tien  mijlen  middeltijo 
omgeven.  Van  het  eene  naar  het  andere  loopt  een  natuur- 
lijke weg  of  dijk,  die  bij  Itag  water  zigtbaar  worde  Desbe 
dgk  heeft  flechts  twee  openingen,  toaarvu.de  eene  den  In- 
gang tot  de  haven  of  waterkom  uitmaakt*  De  fohepen  kuö- 
nen  er  wegens  de  engte  naauwéijjke  door  komen;  decfa  eet» 
maal  in  de  kom  zijode ,  liggen  dezelve  Veilig  voor  dè  be- 
vigfte  ftormtoindeh. 


IN  Dft  ZUI0ZEE.  45  r 

Uk  deze  kom  of  haven  heeft  men  een  verrukkelijk  ge- 
zigc  Aan.  de  binnenzijde ,  tegenover  den  ingang ,  werpt  de 
golvende  beweging  des  waters  een  fijn  zand  op,  dat  door 
witheid  de  oogen  verblindt  en  doorzaaid  is  met  prachtige 
fchelpen,  waarbij  het  donker  groen  der  wonden  fraai  af- 
fteekt.  Kokosboomen  ftrekken  hunne  fraaie  takken  tot  aan 
de  alqjd  heldere  wateren  der  baai  uit.  Terwijl  in  deze  vreed*  . 
same  verblijven  eene  liefelijke  kalmte  beerscht,  doet  de 
echo  der  ftranden  in  de  verte  het  geraas  van  de  golven 
des  Oceaans  hoor  en,  wier  krachtetooze  woede  breekt  op 
deze  TOtfen. 

De  gewone  hoogte  van  deze  eilanden  boven  de  opper, 
vlakte  der  zee  is  van  vijftien  tot  twintig  voeten.  Eenigen 
derselven  hebben,  omftreeks  het  midden,  vrij  hooge,  kegel- 
vormige bergen  ,  die  rondom  geheel  met  liefelijk,  gjpen  be* 
dekt  zijn,  hetgeen  den  rykdom  en  de  fchoouheid  van  het 
landfcbap  vermeerden.  De  Kokoseilanden  hebben ,  den  naam 
van  de  menigte  dier  vruchten  9  welke  hier  groeijen.  Zij  zjjn 
In  de  geheele  uitgeftrektheid  bedekt  met  kokosboomen ,  welke 
er  digte  boscbjes  vormen.  Dé  grond  is  bezaaid  met  de  nor 
een,  welke  jaarljjks  in  groote  hoeveelheid  afvallen',  bren* 
gendë  één  boom  hier,  in  één  ftizoen,  meer  dan honderdtwin. 
tig  noten  voort. 

Als  men  onder  de  groene  gewelven  van  deze  ongerept* 
wouden  treedt,  wordt  men  weldra  door  een  onverwacht 
fchouwfpel  verrast.  Dezelve  dienen  namelijk  tot  nachtver- 
blijf voor  de  zeevogels,  die,  in  weerwil  van  den  platten 
vorm  hunner  pooten,  bij  duizenden  zich  op  de  takken  der 
boomen  komen  nederzetten.  De  tegenwoordigheid  van  den 
mensch  maakt  dezelve  niet  fchuw.  Dit  vertrouwen  wordt 
kun  dikwerf  noodlottig.  Men  vindt  hier  onder  anderen  een? 
seèr  fraatfen  vogel,  die,  in  gedaante  op  eene  groote  zwaluw 
gelijkende,  den  kop  zwart,  de  neb  rood  en  helder  witte 
vleugels  heeft»  Dezelve  legt  zijne  eijeren  in  de  holte  van 
een  kokosblad,  en  zit  onbevreesd  op  dit  broze  nestje  te 
broeden,  terwijl  de  wind  hetzelve  heen  en  weder  doet  fun- 
geren. Slechts  drie  foorten  van  vogelen  z\jn  hier,  welke 
niet  tot  het  geflacht  der  zeevogelen  behooren. 

Men  vindt  op  de  Kokoseilanden  geene  Hangen ,  noch  ander 
kruipend  gedierte;  doch  men  ziet  er  eene  groote  menigte 
krabben  van  een'  voortreffelijken  fmaak  én  kreeften  van  de . 
grootfle  tfeon ,  welke  door  zekere  bijzondere  eigenfebap  zich 

\ 


452        K1IUWE  OiNTDBKEING  VAN  BENE  GROEP  EILANDEN 

onderfchelden.  De  bewegingen  van  dezen  kreeft  zijn  langha- 
mer, dan  die  van  de  krab.  Wanneer  hij  zich  bedreigd  ziet, 
kan  bij  niet  on  t  vlugten,  maar  weet  zich  te  verdedigen.  H# 
rigt  zich  .namelijk  op,  en  opent  zijne  ongemeen  groote  fcha- 
ren,  Alzoo  op  zijnen  Üaart,  als  op  eenefpil»  ronddraaien- 
de* volgt  hi}  telkens  de  bewegingen  van  zijnen  vijand,  m 
wende  en  keert  zich  op  zoodanige  wijze ,;  dat  hij  den  aanval- 
ler alom  zijn  wapen  tot  tegenweer  aanbiedt.  Deze  kreeft 
heeft  onder  den  Gaart  zekere  hoeveelheid  olieachtig  vet,  dat 
zeer  £oed  is  voor  het  gebruik  in  de  keuken. 

Het  plantenrtfk  levert  alhier  weinig  verscheidenheden  op. 
De  kokosboomen  fchjjnen  alle  voedfel  van  den  grond  weg  te 
nemen.  Hier  en  daar  treft  men  eenige  boomen  van  een* 
andere  foort  aan;  doch  dezelve  zqn  weinig  in  getal  en  tieren 
niet  w^Jg. 

Deze  Archipel  heeft  nog  een  voordeel  boven  de  meeste 
eilanden  der  Zuidzee.  Overal,  waar  men  graaft,  vindt  me» 
zoet  water,  bijna  aan  de  oppervlakte  van  den  grond.  Var. 
fcens  en  gevogelte  vermenigvuldigen  en  groeijen  er  op  eene 
verwonderlijke  wQze.  Men  behoeft  ze  niet  te  mesten ;  on- 
der de  kokosboomen  is  voedfel  genoeg  te  vinden.  Deze  die* 
ren  worden  fpoedig  vee  en  fmaken  zeer  lekker*  Men  heeft 
op  onderfcheidene  plaatfen  tarwe  en  ander  koren  gezaaid; 
maar  deze  proeven  leveren  nog  geene  voldoende  uitkomften. 

De  bodem  Van  dezen  Archipel  is  zeer  ruw  en  oneffen ,  uk 
hoofde  van  de  koraalpunten ,  die  overal  zich  vertoopen.  Dezt 
zelfftandigheid  fchijnt  in  de  geheele  uitgeftrektheid  der  water- 
kom Reeds  te  blijven  voortgroe$en ;  men  ziet  dezelve  naar 
alle  (anten  zich  uitftrekken  en  takken  fchieten,  terwijl  het 
oog  tot  op  eene  aanmerkelijke  diepte  den  grond  kan  onder- 
fchelden,  die  met  allerlei-  zeeplanten  bedekt  is.  Het  over- 
vloedigst  echter  groeit  dat  gewas,  hetwelk  de  Engelfchen 
Surfte  -grasf  (f childpadden-gras)  noemen.  De  fehüdpaddén, 
die  zeer  gretig  naar  deze  plant  zjjn ,  komen  bij  geheele  troe- 
pen in  de  baai.  Drie  mannen,  flechts  met  (lokken  gewa- 
pend en  in  eene  kleine  boot  zich  begevende,  kunnen  er  op 
één'  dag  eene  groote'  menigte  vangen.  Om  op  deze  jagr  ge- 
Jukkig  te  dagen ,  moet  men  het  dier ,  dat  getroffen  is ,  on* 
ophoudelijk  vervolgen.  De  fchiidpad,  fchoon  zwaar  zynde» 
zwemt  zeer  fnel ,  maar  kan  het  niet  lang  volhouden.  Ia 
\weinige  minuten  is  dezelve  geheel  afgemat.  Andere  twee- 
dacht  ige  dieren  zijn  er  niet  op  deze  kusten ;  doch  men  vangjt 


IN  DE  ZUÏDZEB.  45$ 

hier  allerlei  visch  in  menigte ,  en  de  fcbepen ,  die  er  zich 
«enigen  tijd  ophouden ,  routen  gewoonlijk  eene  grooce  me- 
nigte in. 

Vóór  drie  jaren  lagen  deze  eilanden  toog  geheel  woest. 
Toen  kwam  de  Heer  hare,  met  een  fthip,  dat  heto  toe-, 
behoorde ,  Ten  Bomto  overvaren ,  dm  met  een  talrijk  gevolg 
Tan  Maleisen  van  beide  fekfen  zich  bier  te  vestigen  en  'den 
grond  te  ontginnen.  Hy  had  levensmiddelen  en  allerlei  be- 
noodigdheden  medegebragt.  Deze  eerfte  bewoners  verdeelden 
zich  op  drie  eilanden  en  floegen  eerst  hutten  op,  die  vervol- 
gens door  betere  gebouwen*  vervangen  werden.  Op  het  tijd- 
flip,  toen  de  fteller  van  dit  berigt  de  nieuwe  volkplanting 
bezocht,  genoten  de  eilanders  reeds  alle  de  aangenaamhedêti 
en  genoegens  v^n  het  landleven.  Ieder  bezat  in  het  klein 
alwat  uoodig  was,  om  eene  boerderij  behoorlijk  in  te  rig- 
ten  —  eene  woonkamer,  fchuur,  hoenderhok,  duivenvlugt, 
enz.  Niemand  ondervindt  in  zijne  vlyt  eenige  belemmering; 
4e  grond  behoort  aan  den  eerstkomenden ,  die  denzelven  in 
bezit  wil  nemen. 

Zij  hebben,  gedurende  hun  kort  verblijf,  eenmaal  eenen 
fchok  van  aardbeving  ondervonden ;  dezelve  was  echter  niet 
Jievig ,  noch  van  eenigen  duur.  Hun  gevogelte  en  de  over- 
vloed van  kokosnoten,  die  hun  geene  andere  moeite,  dan 
bet  opzamelen ,  kosten ,  zullen  hun  voorwerpen  voor  hfen- 
del  en  gelegenheid  tot  gemeènfchtp  met  JJuropefcbe  fcbe- 
pen kunnen  verfchaffen.  Maar,  zoude  dit  een  geluk  voor 
ben  zijn? 


TOONSELANEKDOTEN  EN  BIJZONDERHEDEN  VAN  VROEGERE*» 
EN  LATEREN*  TJJD. 

JDékend  is  bet,  boe  getrouw  de  onvergelijkbare  tooneelkum 
ftenaar  garrïck  de  menfchelijke  bartstogten  wist  af  te 
beelden.  Zijne  voortelling  der  krankzinnigheid  in  Koning  heat 
va»  de  vrucht  eener  diepe  ftudie  van  de  afdwalingen  van  den 
menfchelijken  geest;  doch  bij  vergenoegde  zich  niet  met  eene 
bloote  navolging  der  natuur,  gelijk  deze  zich  aan  hem  voor- 
deed, maar  nam  allerlei,  dikwijls  ook  grappige  middelen  té 
baat ,  om  de  meest  verfchiHende  hartstogten  in  den  metech 
op  te  wekken. 


4M  TO0NBZI»ANEK»O1£N. 

Beu*  met  «wee  zijner  vrienden,  de  Heerèa  wiM&HAri 
ea  monsey,  naar  de  city  gaande,  verliet  hij  hen  pk*fe- 
ling,  begaf  zich  naar  het  midden  der  zeer  breede  ftraat, 
eo  (tparde  onafgebroken  naar  J>öven,  Van  qjd  tot  tyd  zeg- 
gende ^  Nooit  zag.  ik  meer  dan  twee."  Dit  zoadecitag 
gedrag  had  natuurlijk  ten  gevolge,  dat  verfcheMene  menfebe* 
hem  vroegen,  wat  hjj  zag.  Hij  zweeg,  en  ging  voort  mee 
nu  en  dan  dezelfde  woorden  te  herhalen.  De  cerfte  gapers 
weiden  nu  weldra  door  anderen  gevolgd ,  en  onderfcheidene 
gfcfiugen  geuit ,  wat  de  Heer  toch  wei  zag.  Een  uit  den 
hoop  meende  Heilig ,  dat  garrick  twee  reigers  zag,  de» 
wjjl  men  zelden  meer  dan  één  dier  vogels  tèr  Zelfde  plaatfe 
zieu  Anderen,  echter,  wilden  dit  niet  gelooven,  dewijl  geen 
hunner  zelfs  één  reiger  ontwaarde.  De  menigte  weed  einde* 
lyk  zoo  talrijk,  dat  GAkaicz's  beide  vrienden  het  geraden 
oordeelden  zich  te  verwijderen,  vreezende  klappen  te  be- 
loopen ,  zoo  men  hen  voor  medelanders  in  eene  klucht  moge 
aanzien,  die  geen  ander  doel  fcheen  te  hebben,  dan  zulk 
een  aantal  menfehen  voor  't  lapje  te  houden.  Dit,  echter, 
was  geenszins  de  bedoeling  van  Garrick,  die  de  uit- 
drukking der  verbaasdheid,  bevreemding  en  nieuwsgierig- 
heid, in  verfchillende  trappen  en  karakters,  wilde  waarne- 
men ;  en  dit  gelukte  hem  volkomen :  want,  hoewel  omringd 
van  een*  grooten  volkshoop,  vond  zijn  fcherpe  blik  ge* 
legenheid,  den  kring  te  doorloopen,  en  al  de  onderfcheidene 
beelden,  welke  hij  rondom  zich  zag,  in  z$n  gelukkig  ge* 
heugen  onuitwischbaar  te  prenten.  Het  moegelijkte  was, 
zich  zonder  fchade  uit  het  gedrang  te  helpen;  maar  ook 
hier  kwam  hem  zijne  fchranderheid  wél  te  ftade. 

Op  een*  anderen  tijd  trad  garrick  midden  onder  een* 
hoop  knapen ,  die  zoo  uit  de  fchool  kwamen ,  en  deed  hun 
heftige  verwijten  over  hunne  onregtvaardige  handelwijze  om-- 
trent  één  hunner ,  dien  hij  met  den  vinger  aanwees.  Allen , 
en  ook  de  aangeduide  knaap,  verzekerden  eenparig,  dattett 
volftrekt  geen  ongeluk  was  aangedaan.  Niettemin  ging  ó ar- 
rick  voort  met  zQne  verwijten;  want  zijne  grondftelliag 
was :  „  de  mensch  is  flechts  een  groot  kind,"  en  hjj  wilde 
hier  beftuderen,  hoe  zich  het  gevoel  eens  vilsch  betigtet 
ia  de  gelaatstrekken  uitdrukt» 

Nog  éétoe  Anekdote  ten  bewjjoe,  t*>e  deze  beroemde  km*- 
ftenaar  zelfs  zijne  berijders  wegfleepte  door  z$n  onnavolfr 


TOÓlftELAltEtfÜOffclf.  466 

tfor  HHÊógtn.  —  Mts.  cli  vfc,  te  Londen,  bezat,  ils  too* 
itteffpeelAer ,  laag  vóór  dat  ó  A  r  R  l  c  k  het  tooneel  betrad  , 
ettf  oftverdedden  roem.  Nadat  echter  zijn  roem  zich  in  de 
gtóote  hoofdfad  had  verbrdd,  Ronden  weldra  tlle  tftdeit 
Acteurs  in  dé  fchaduw,  'én  fcelfs  Mtfs.  clï-v-r  Zónft,  Mj 
hem  tefgeleken ,  als  't  ware ,  fa  het  niet  wég.  Zij  was  vati 
een  heftig  temperament  en'  vrij  ruw  in  zeden  en  manieren. 
Onbewimpeld  en  in  de  fterkfte  bewoordingen  liet  zij  zich 
tointtènt  garrick  uit,  eü  gaf  Zelfs  voor,  Zijü  gadeloos 
kunstvermogen  gering  te  achten.  Op  zekeren  avond,  dat 
Ca it rick  deti  Lear  gftf,  ftónd  fcQ,  terwijl  hij  fpeelde,  tfls- 
fthén  de  fchermèn.  In  fpijt  van  haar  manhaftig  karakter, 
werd  het  haar  weldra  ondoenlijk,  de. aandoening  te  onder- 
drukken, die  haar  bjj  zyn  fpelen  aangreep.  Zij  zuchtte, 
fchreide  en  fchimpte  beurtelings.  Nadat  zij  alzoo  eenigen 
tyd  met  zichzelve  had  geftreden,  of  tranen  dan  verwen- 
fchingen  de  overhand  zouden  bekomen,  werd  zij  eindelijk 
door  haar  gevoel  overweldigd  ,  en  riep  uit :  „  God  verd.  •  • . 
mij!  ik  geloof,  de  kerel  zou  een  braadfpit  treffen T 

De  Maarfchalk  van  Sakfen  was  de  minnaar  der  fchoone  en 
vermaarde  Actrice  lïcouvrbur*  Zjjn  hartstogt ,  echter , 
verkoelde,  zoodra  hjj  van  hare  ontrouw  onwederfprekeUjk 
overtuigd  was  ,  en  hij  maakte  nu  der  Hercoginne  yanb, 
z^jn  hof.  Hoe  weinig  reden  de  eerde  had ,  om  over  haar 
verlies  zich  te  beklagen ,  zoo  vatte  xij  evenwel  een'  doode- 
lijken  haat  op  tegen  hare  opvolgfter ,  en  gaf  aan  denzelven 
eens,  op  het  tootieel,  op  de  tergendfte  w{j£ft,  htchu  In  de 
rol  van  F*ir*s  in  het  Treuttyel  van  dien  naam»  rigue  xfl, 
namelijk,  de  woorden,  die  zij  tot  hare  vertrouwde,  Ernm , 
tyreken  moest,  toe  de  Hertogin,  die,  vlak  tegenover  het 
looneel,  in  eene  loge  zat;  en,  terwijl  zij  haar  met  een*  blik 
van  verachting  aanftaarde,  fprak  zij*  met  onbefcbrjjfeMjkfln 
Indruk,  déze  regels  uit: 

Je  f  ais  mes  perfidies , 
Öenone ,  et  ne  fuis  point  de  ces  femmet  hardies , 
Qui ,  goutdnt  dans  te  crime  une  tranquille  paix , 
'  Önt  Ju  f  e  faire  un  front ,  qui  ne  roiigit  jamais. 

Een  gtoót  deel  des  publiek*  verftoud  deze  toedeling  vtfko» 
mtti ,  efc  gaf  zulks  door  een  onfttimig  handgeklap  té  kt*- 


456  TOONEELANBRDOTBW. 

Beo.  De  Hertogin  was  buiten  zichzeive  van  woede.  De 
Accrice  ftierf  kort  daarop  plotfeiflk  (20  Maart  1730),  ett 
het  gerucht  liep  algemeen,  dat  zij,  uit  wraakzucht,  ver- 
giftigd was  geworden*  Men  zegt,  namelijk,  dat*  een  ge* 
Vedge  van  bet  ontwerp  der  Hertogin,  een  Abbé  haar  eenigé 
konfituren  aanbood,  na  wier  gebruik  zjj  eensklaps  ziek 
werd  en  ftierf. 

De  Catilina  van  crébillon  behelsde ,  oorfpronkelp , 
de  acht  navolgende  fraaqe  regels ,  door  probüs  tot  f  u  l- 
vi a  gerigt,  en  wier  doorfchrapping  Madame  ds  pompa- 
ooua,  voor  een  jaargeld  van  1200  francs, wist  te  koopen: 

Cest  ainfi  que ,  tou jours  en  proie  &  leur  délire , 
Vos  par  ei  lies  ont  dü  foutenir  leur  empire; 
Car  vous  riaimcz  jamais :  votre  coeur  infolent 
Tend  bien  moins  &  Vamour  qu'A  gouverner  V amant. 
Qu*il  vous  laisfe  régner ,  tont  vous  paraltra  jutte  ; 
Mats  vous  mépriferiez  P  amant  Ie  plus  auguste^ 
S*il  ne  facrifiait  aux  charmes  de  vos  jeux 
Son  bonheur ,  Jon  devoir ,  la  justice  et  les  dieux. 

Toen  de  Italiaanfche  Komedianten  in  den  jare  1716  te  Pa* 
rijs  hun  tooneel  openden,  luidde  hun  aanplakbiljet  aldus: 
n  In  den  naam  van  god,  van  de  Jonkvrouw  m  a  r  i  a  ,  van 
„  den  heiligen  franciscüs  de  paula,  en  van  al  de 
„  zielen  in  het  Vagevuur,  zullen  wij  heden  vertoonen,"  enz. 

In  eene  landftad  in  Norfolk  werd,  ten  jare  1788,  op  den 
fchouwbiirg ,  de  fchoone  Boetelinge  vertoond. .  jn  bet  laatfte 
bedrjjf,  waarin  bals  sta  de  hand  op  een  doodshoofd  legt, 
werd  de  Actrice,  welke  deze  rol  vervulde,  Mistrefs  barry, 
eensklaps  van  eene  huivering  zoo  fterk  aangetast,  dat  zij  op 
den  grond  nederftortte.  In  den  daarop  volgenden  nacht  nam 
hare  ongefteldheid  toe;  maar  den  dag  daarna,  hare  fpfaak 
herkregen  hebbende,  verzocht  zij  den  Directeur  des  fchouw- 
burgs  te  fpreken ,  en  vroeg  hem ,  van  waar  hjj  dien  fchedel 
had  bekomen.  „  Van  den  doodgraver,9'  antwoordde  deze, 
„  die  mij  gezegd  heeft,  dat  het  de  fchedel  was  van  den  too- 
„  neelfpeler  n  o  r  r  i  s ,  die  vóór  twaalf  jaren  op  zijn  kerkhof 
„  werd  begraven."  Deze  nor  ais  was  haar  eerfte  man  ge* 
weestl  Zy  bekwam  van  dezen  nieuwen  fchrik  niet  weder, 
maar  ftierf ,  zes  weken  daarna. 


TOONEELANEKDOfEN.  4M 

De  vermaarde  tooneelfpeelfter  j  o  *  d  a  n  ,  te  Londen ,  was 
door  eene  andere,  riet  name  ros»,  gevormd,  welke  laatfte 
echcer  nooit  aldaar  was  opgetreden,  maar  in  de  kleinere  land- 
lieden alleen  bekend  was.  Ten  latdte,  echter,  eenige  voor- 
Hellingen  in  Coventgarden  gevebde  vwamtare  leerlinge  fitós 
lang  als  eene  (ter  van  de  eerde  grootte  fchitterde ,  zeide  men 
algemeen:  „Inderdaad,  zij  fpeelt  goed;  jammer  evenwel,. dat 
zij  in  alles  onze  jokdan  naiapt !" 

Tijdens  den  veldtogt  in  ha  //^verlangde  napoleon,  toen 
nog  Eerde  Conful ,  den ' beroemden  zanger  harcbesi  te 
hooren,  die  niet  dan»  na  herhaald  bevel  verfcheen,  en  wel 
met  de  houding  van  een  gcoot  man,  die  zich  beleedigd 
gevoelt:  het  eenvoudige  kleed  des  Eerden  Confuls,  zyne 
korte  gedalte,  zijn  toen  nog  mager  aangezigt  maakten  een* 
ongundigen  indruk  op  den  trotfchen  zanger;  zoodat  hij, 
verzocht  eene  aria  te  zingen,. fpottend  antwoordde,  dat  zich 
de  Conful  er  eene  in  zijnen  tuin  door  de  vogelen  kon  la- 
ten voorzingen  t  Dat  dit  zeer  euvel  werd  opgenomen ,  laat 
zich  begrepen.  Marchesi  bekwam  arrest r  en  bleef  tot 
de  terugkomst  van  napoleon  van  den  dag  bij  Marengo 
gevangen.  Thans  herinnerde  nten  hem  weder  aan  den  man , 
die  nu  verlof  kreeg ,  om  andermaal  voor  hem  te  verfchijnen  , 
en  zijne  aria  zjnder  wed/erfpraak  zong;  waarop  de  zoen  tus- 
fchen  de  beide  groote  mannen  getroffen  werd.    ., 


RABBI   MAYER. 


Ais 


't  gricvendst  leed  den  Christen  treft, 
Zijn  leer  kan  trotost  hein  bieden:     v 
Hij  buigt  ip  't  ongeval  zjch  neer; 
Doch  heft  het  hoo£d  bemoedigd  wéér.#  , 
En  zegt,  naar  't  voorbeeld  van  z^jn'  Heer: 
„  o  God,  Uw  wil  gefchiedeT 

Rukt  de  onverzoen'bré  hand  des  doods 

De  dierde  panden  neder , 
Geen  Christen,  die  dan  hooploos  treurt; 
ft  Vooruitzigt  houdt  hem  opgebeurd': 
Wie  hier  van  hem  wordt  afgefcheurd , 

Bij  God  ziet  hij  dien  weder. 


4gg  .      MBBI  MAYEfU 

Ii  onderwerping  niet  «e»  deugd, 

DU  we  ia  dep  CW*W*  rpcwien? 
Weitira,  deea  z%n-n  mg«wP 
Hem  ,  die,  ee**  Md'M  leer  Wiidf , 
Sq  twh,  de  *w*Mfte  wwp  t*»  fptft* 
#  God  blijft  4&|'  Vadtf  nptnftn ! 

Ja ,  'k  wil  aan  lot-  e»  leedg*t*oof 

Een  treffend  voorbeeld  geven 
Vao  Joodfehe  deugd  en  lü<fzamhdd.r 
ol  Ware  elk  Christen  üeeda  bereid, 
I»  *c  wee.,  dat  ken  worde  opgeleid, 
Dk  voorbeeld  n»  ce  dreven !  — - 

't  Wu  Rafrbi  May  et,  met  z^jn  gi,  '- 

Die  «leb  flndi  któg  verheugden 
4»  *t  éétdg  pand,  dat  God-hun  ft  bonk  $ 
Ben  zoon,  waar  fceel  ten  ziel  ia  blonk  $ 
Ken  toon,  wien*  lof  In  *c  ronde  kiottk ; 
Een  eoov,  teo  rijk  ki  dengden.  * 

Op  leerren  Sabbat  brage  die  zoon 
Den  grijsaard  derwaarts  benen , 
•Waar  hij ,  als  leeraar  wfld  vermaard, 
Het  Oud.  Verbond  aan  *t  volk  verklaart, 
Dat  in  Jehovah's  naam  verga&rt, 
Om  hem  bet  oor  te  leenen. 

Eens ,  onverwacht ,  na  kort  verwijl , 

Keert  de  etPle  jakob  weder ; 
Maar  't  is  dezelfde  Jakob  niet: 
HQ ,  wien  de  dood  uit  dè  oogen  ziet, 
Stort ,  bleek  en  bevend  ais  een  riet , 
Voor  moeder  Sara  neder. 

„  Mijn  jtoon!  mijn  kind!"  roept  Sa&  nit, 

„  Wat  is  u  overkomen?'* 
Poch  vruchtloos ,  wat  zij  vraagt  of  doet ; 
Wat  fmart  vervult  baar  teer  gemoed! 
Een  ftilftend  in  het  jeugdig  bloed 

Heeft  reeds  hem  't  licht  benomciu 


RABBI  MAVBR.  Ut 

n  Zoo  moeit  ik  alwat  ik  bezat 
„  Ontzield  ter  aard*  tien  zijgen  T ; . . . 

Dus  (hikt  ze ,  aan  Jakob's  Hjk  gehecht. 

n  Doch,  wat  God  doet,  ia  goed  *q  regt; 

n  En  wac  ojw  faiet  worde  opgelegd , 
n  Het  past  ons ,  Hem  ce  zwijgen, 

„  Maar,  hoe  't  mQn*  echtgenoot  gemeld? 

n  Hoe  hem  voor  fchpk  beveiligd  ? 
m  'k  Ga  hem  bereiden  tot  dien  flagv  -r 
„  Maar  neen!  ik  toef;  dit  kan  noch  mag: 
n  Het  is  de  groote  Sabbatdag , 

n  De  dag  door  God  geheiligd/* 

Het  ftoflqk  overGqfcoc  baars  200a»    . 

Bedekt  een  kleed  van  Honen; 
In  't  hnltvertrek  heerscht  fomb're  rest ; 
En  zoo,  van  't  onheil  onbewust, 
Terwijl  de  dag  zijn  iicbttooro  blus  dit , 

Treedx  Rabbi  Mayer  Mimen. 

n  Waar  Is  «Ma  cooê?  geliefde  vrouw!" 

Is  de  eèrfte  zijner  vragen. 
Die  vraag  wil  Sara  niet  verftaan,     , 
En ,  om  van  't  antwoord  zich  te  ontdaan , 
Biedt  zij  den  beker  wij»  tem  aan,  : 

En  zwijgt ,  en  fmoort  het  klagen. 

Hij  drinkt;  doch  peinst,  dat  op  zijn  vraag 

Geefa  antwoord  is  gegeven. 
Hij  eet,  wat  hem  wordt  aaagebodn^ 
Doch  vangt  wéér  aan,,  op  <T eigen  toon: 
„  GeHefUe  vrouw!  waar  is  m§n  zoon  f 

n  1/fraar  Is  ons  kind  verbleven?" 

Nog  wordt  door  Sara  't- leed  verkapt; 

Nog  bluft  z$  't  antwoord  fdraUig, 
Tot  May  er  Wien  dh  niet  ontgaat,  - 
Herneemt:  ^Mfln  Sara,  *t  wordt  reed*  laatl 
„  Waar  is  mijn  zoon?  *k  ben  Inderdaad 

„  Bedncht  en  ongeduldig." 


|0O  fcABW  Bf  AYBR. 

Nu  vangt  ztf  aan:   n  Geliefde  f  af 
„  Een  zaak,  die  mij  bezwaarde, 
„  Zij  eerst' beflist  door  u  alleen  I 
„  Een  magtig  Heer  ('t  is  lang  geleên) 
<     „  Vertrouwde  mij  een'  ed'len  Heen 
n  Van  ongekende  waarde. 


n 


't  Bezit  was  mij  een  zaligheid, 

„  Een  wellust  in  myn  leven , 

„  Een  fleraad  in  mijn*  ouderdom 

„  Dees  dag  wierp  heel  mijn'  heilftaat  om : 
„  Die  Heer  elscht  nu  den  (leen  Weerom  — 

„  Moet  ik, hem  wedergeven!"  . 

„  Gewis',  mijn  Sara !  zoudt  gq  ooit 

w  Eens  anders  goed  begeeren  ?  ' 
„  Hoezeer  u  ook  't  bezit  verheugt , 
„  Onwettig  goed  baart  ons  geen  vreugd; 
„  't  Zou  ftrydig  zijti  met  pligt  en  deugd 

„  En  met  do  wet  dea  Heereo." 

Nu  voert  zij  May  er,  waar  zy  't  Ugk 
r    Haars  zoons  had  heengedragen  y 
En  rukt  hem  't  doodkleed  van  de  leen, 
En  zegt;    „  Ziehier  dien  ed'len  ft  een  J 
„En  God,  God  is. die  Heer  alleen, 
„  Die  hem  terug  kwam  vragen!" 

De  Rabbi  fchrikt  en  deinst  terug, 

Barst  los  in  jammerkiagen , 
En  peinst,  en  wischt  4e  tranen  droog, 
Die  glimmen  in. zijn  vaderoog, 
En  zegt,  nu  met  den  blik  omhoogi 

Dan  op  zjjn  kind  geflagen; 

„  *t  Was  in  Gods  raadsbefluit  bepaald , 

„  En  moge  niet  anders  wezen. 
n  Die  raad  is  zegen  wit,  geen  ftrrf.. 
„  De  Heer,  die  eens  het  kind  ons  gaf, 
„  Diè  Heer  nam  ons  dat  kind  wéér  af: 

„  Zijn  naam  zij  dus  geprezen! 

„  Geprezen  tot  in  eeuwigheid ! 

„  Geloofd  zi>  's  Heeren  name  I" 
En  biddend  blijft  de  grijsaard  ftaan ; 
.  ,    Zijn  gewt  voelt  zich  van  't  ftof  ontdaan; 
fiij  ftaart  zijn  Sara  zwijgend  aan, 

En  beiden  zeggen:    „  Amenl" 

ys  Gr*ye*&sge.  M«  G«  V.  • • . . . 


MENGEL  WE  R  K. 


VERGELflKING  TUSSCHEN  ALEXANDER  DEN  MACE- 
DONlëR  EN  KAREL   DEN   GROOTEN. 

(Door  den  Schrijver  der  Vergelifking.tusfchen  «annibal 

fJlMARLBOROUOH.) 

W  anneer  een  Veroveraar  niets  dan  veroveraar  is ,  wan- 
neer hij  flechts  weet  te  verwoesten ,  te  moorden  en  (le- 
den in  puin  te  dien  zinken,  wanneer  hij  zich  flechts 
omverwerpen ,  niet  wtderopbot/wen  ten  doel  heeft  ge- 
field ,  zoo  rust  welverdiende  verachting  en  fmaad  op  zijne 
gedachtenis j  en  de  brennus?en,  de  alarik*, 
de  attila's,  de  gbncissen,  de  bajaze  t  s 
zijn  namen,  het  zij  vergeten,  (behalve  bij  den  opzette-  ( 
lijken  Gefchiedonderzoeker)  het  zij-met  het  brandmerk  der 
fchande  geteekend.  Maar  anders  wordt  het  geval  ,  wan- 
neer de  veroveraar  zijne  zopae ,  tegen  het  Menscbdom 
gepleegd,  door  eene  of  andere  weldaad  vergoedt;  wanr 
neer  hij  voor  de  Steden ,  die  hij  vernielt ,  andere  weder 
opbouwt ,  of  de  befchaving  uit  het  eene  gewest  naar  het 
andere  overbrengt,  gelijk  de,  beruchte  tamerlan 
uit  Per  zie  en  Klein-dzië  naar  Samarkand;  of  eindelijk 
(en  dit  is  het  hoogfte)  zynen  invloed  over  't  algemeen 
doet  itrekken  tot  bevordering  van  befchaving,  wetenfehap- 
pen  en  kunden.  Hoe  vele  misdaden  ook  bet  Romein- 
fche  Volk  ,  gepleegd  heeft ,  om  de  heerfchappij  over  de 
wereld  te  erlangen ;  nadat  die  eenmaal  gewonnen  was9  kan 
men  niet  ontkennen,  dat  Rqmes  invloed  naderhand,  onder 

AUGUSTUS,  TRAJANUS  endeANTONflNEN, 

voor  den  vrede  en  de  welvaart  der  wereld  vöordeelig  ge- 
weest is.  Het  onmetelijke  Rusfifche  Rijk  is  door  onregu 
vaardigheid  op  onregt vaardigheid,  verovering  op  verove- 
ring groot  geworden j  maar  het  heeft  zeer  veel  bijgedra- 
gen, om  aan  zuidoostelijk  Europa^  (de  Krim,  de  lalden 
aan  den  Dnieper  en  Dniester  enz.)  te  voren  woeste  of 
mengelw.  1835.  no.  10.  Hh 


462  ALEXANDER  DE   MACEDONIËR 

door  zwervende  Horden  bewoonde  gewesten ,  de  welda- 
den der  befchaving  en  van  den  landbouw  te  doen  genie- 
ten. Maar  ongelukkig,  wanneer  die  veroveraars  op  zich- 
zelve  liaan j  wanneer  zij,  als  voorbijgaande  luchtver- 
fchijnfels , '  als  blikfemftralen ,  tevens  in  vlam  zetten  en 
verlichten ,"  terwijl  na  hun  fpoedig  verdwijnen  naauwe- 
lijks  een  fpoor  hunner  ontwerpen  en  verrigtingen  over- 
blijft. .  Dus  zien  wij  ook  twee  dier  fchitterende  verheve- 
lingen  in  de  oude  en  nieuwere  Gefchiedenis ,  mannen  , 
wier  naam  aan  niemand  onbekend  is ,  die  eenige  aanfpraak 
maakt  op  befchaving,  die  Wereldmonarchijen  (lichtten 
en  nieuwe  tijdperken  voor  de  (laat-  en  letterkundige  Ge- 
fchiedenis beide  deden  geboren  worden ,  maar  wier  plan- 
nen zeer  kort  na  hunnen  dood  te  gader  met  hunne  Rijken 
onder  zwakke  of  fnoode  opvolgers  te  niet  gingen.  Wij 
bedoelen  alexander  en  karel  den  Grooten. 

In  beider  lotgevallen  zijn  treffende  blijken  van  over- 
eenkomst. Zonen '  van  ondernemende  mannen  en  Rich- 
ters van  aanzienlijke  Rijken,  (philippus  en  pipjjn 
de  Korte)  fchenen  zij  te  kunnen  voldaan  met  het  hand- 
haven van  den  vaderlijken  roem.  Doch  hiertnede  waren 
zij  geen  van  beiden  tevreden;  zij  breidden  hun  gezag  veel 
verder  uit;  alexander  over  de  landen  tusfehen  den 
Archipel  èn  den  Donau,  over  het  geheele  door  hem  ver- 
overde Pertifche  Rijk  en  over  Noordelijk  Indostan  tot 
den  Ganges  ;  —karel  Over  zuidelijk  Frankrijk  aan 
gene  zijde  der  Loire,  over  Italië ,  van  de  Alpen  tot 
Napeis  9  over  Spanje  tot  den  Ebro ,  over  DuitschlanA 
tot  aan  gene  zijde  de  Elve ,  en  diep  in  Hongarije  tot 
*an  de  Theiif;  landen ,  zekerlijk  niet  in  uitgebreidheid 
met  alexander's  veroveringen  te  vergelijken  ,  maar 
ook  door  geheel  andere  Volken ,  dan  de  verwijfde  Per- 
zen  of  zwakke^  Indienen  ,  bewoond  ,  —  doof  de  krijgs- 
haftige Sakfers  ,  dé  ftoute  Lombarden ,  de  woeste  Aya- 
fén ,"  dfe  veroverende  Sarracenen.  Het  was  voorts  beiden 
niet  genoeg,  de -landen  te  veroveren;  zij  wilden  die  ook 
tot  een  geheel  vormen.  Alexander  ham  tot  dat 
'einde  fcelf  de  kleeding  en  gewoonten  der  Perzen ,  (thans 


EN   KAREL  DB    GROOTE.  463 

het  meerendcel  zijner  onderdanen)  in  weerwil  zijner  Ma- 
cedoniêrs  ,  aan ,  om  daardoor  de  eerden  te  winnen ,  (van 
de  laatften  meende  hij  zeker  te  zijn)  én  alsdan  langst* 
merhand  een  Wereldrijk  te  Richten.,  waar,  door  \veder- 
zijdfche  toegevendheid ,  Gfiekfche  befchaving  met  Azia* 
tifche  pracht,  Babjlonifche  nijverheid  en  Phenicifche  han- 
delgeest  zouden  ineengefmolten  zijn.  Hij  vierde  zelfs  in 
het  laatst  van.  zijn  leven  een  feest,  waarin  Griekfchc 
Wigchelaars  en  Perzifcke  Magiërs  uit  éénen  beker  moes* 
ten  drinken ,  als  een  zinnebeeld  van  verbroedering.  —  Ook 
karel  wilde  zijn  Rijk  tot  een  geheel  vormenv&aar  langs 
èen'  geheel  anderen  weg.  Hij  meende  zulks,  dóór  het 
Christendom  (naar  zijne  begrippen)  en  door  de  eenheid 
der  Kerk  onder  een  geestelijk,  gelijk  van  den  Staat  onder 
een  tijdelijk  Opperhoofd  te  bereiken.  Tot  .dat  einde 
moesten  de  Heidenfche  Volken ,  die  hij  onder  zijn  gezag 
xvereenigde,  Sakfers ,  Friezen  en  anderen,  de  Christe* 
lijke  Godsdienst  aannemen.  Hoe  verfchillend  van  als x- 
a  n  d  £  a's  toegevendheid  ten  aanzien  der  overwonnelin* 
gen !  De  hardheid,  ja  wreedheid,  daarbij  gepleegd,  (hoe* 
zeer  dan  ook  door  herhaalden  afval  der  Sakfers  en  ver- 
woesting van  Christenkerken  veroorzaakt)  kunnen  niet 
worden  verontfchuldigd ,  en  (leken  zeer  ongunftig.  bij 
alexander's  verdraagzaamheid  af.  Maar  de  aanbid» 
delijke  Voorzienigheid  heeft  deze  verkeerdheid  .der  men* 
fchen  tot  de  heerüjkfte  einden  doen  uitloopen.  De  Noor* 
delijke  Duitfchers  zijn  Christenen  geworden ,  en  uit  hun 
midden  werd  zelfs ,  zeven  Eeuwen  na  karel's  dood , 
ten  fpijt  der  zelfde  Hierarchy^  die  karel  hier  meen- 
de te  vestigen,  de  banier  vkn  het  Evangelie  en  der 
Christelijke  vrijheid  opgerigt  voor  de  Volken. 

De  veroveringen  van  karel  den  Grooten  werden 
volbragt  gedurende  drieëndertig  jaren  j  die  van  albx* 
ander,  van  zoo  veel  grootere  uitgebreidheid,  in 
twaalf.  Doch*  men  moet  hier  de  gedurig  herhaalde  op* 
ftanden  der  overwonnene  Volken ,  vooral  der  Sakfers , 
in  aanmerking  nemen,  die,  terftond  na  hetvestrek  van 
karel  uit  hun  land ,  afvielen.  —    Albxandbr 

Hh  2 


464  ALEXANDER    DE  MACEDONIËR 

is  iriet  200  beroemd  om  den  ongewonen  fpoed  zijner  be- 
wegingen als  de  Frahkifchc  Vorst,  die,  met  eene  fnelheid  , 
welke  men  federt  vooral  in  napoleon  bewonderd 
heeft,  van  Spanje  naar  Duitschland,  van  Duitschland 
naar  Italië,  vloog.  Beiden  hadden  voor  't  overige  de 
gaaf,  zich  bij  hunne. troepen  te  doen  beminnen,  en  uit- 
nemende Veldheeren  te  vormen.  Maar  karel  droeg 
jeorg,  dezelve  niet  zoo  magtig  te  laten  worden,  dat  zij 
later  zijn  kroost  uit  de  Regering  konden  verdringen  en 
zijn  Rijk  onderling  deden.  De  fpoedige  ondergang  van 
karei/s  Rijk  had  andere  oorzaken,  —  een  zwakke 
opvolger,  en  de  kanker  der  landverdeeling  onder  de 
Vorftenzonen. 

Karel  was  niet  alleen  Veroveraar;  hij  was  ook 
Wetgever*  Behalve  de  wetten  der  onderfcheidene  Vol- 
ken van  zijne  heerfchappij ,  die  hg  deed  verzamelen ,  w 
ottfe  fchikken  en  voor  de  vergetelheid  bewaren,  gaf  hij 
ook  eigene  wetten,  de  Capltularia  voor  zijne  geheele 
heerfebappij.  Dezen  roem  heeft  alexander  nim- 
mer gezocht.  De  Macedonifchc  ftaatsregeling  was  eene 
door  gewoonte ,  niet  door  gefchrevene  wetten  (zoo  het; 
fahjjnt)  bepeikte  Alleenheerlching.  Alexander, 
wiens  fpoedige  overwinningen  hem  het  hoofd  deden  duize- 
len» wilde  .zich  voor  den  Zoon  yan  jupiter  hebben 
aangezien j  hij  deed  zich  daartoe  door  de  in  Zgypte  zoo 
vereerde  Godfpraak  van  a  mm  on  verklaren,  en  fchijnt 
daarmede  tevens  eene  onbepaalde  Monarchij  te  hebben 
willen  ftichten,  waartoe  de  Perzen  zeer  genegen  waren. 
.  Dit  ontwerp  leed  echter  gedeeltelijk  febipbreuk  op  den  man- 
nelijken  tegenftand  der  Macedoniër s.  Karel  riep  ge- 
trouwelijk zijn  Volk  op  ten  jaarlijkfchen  landdage  op  het 
Meiyeld  (dezen  tijd  veranderde  hij  flechts ,  in  plaats  van 
liet  Maartveld ,  om  dan  tevens  ten.  oorlog  uit  te  trekken). 
Hij  liet  ook  aan  de  overwonnene  Volken  hunne  eigene 
wetten,  en  verklaarde  die  voor  yry  5  onder  denzelfden 
Monarch,  en  met  gelijke  regten  als  de  Franken*  Van 
•het  denkbeeld,  zich  eene  bovenmenfehelyke  waardig- 
heid aan  te  matigen,  verwijderde  hem  zeer  verre  zijn  diep 


EN   KARRL   DB   0R00TE.  465 

godsdienftig  gevoel  als  Christen ;  maar  hij  liet  het  toe,  dat 
rijn  Vriend,  de  11  uwe  Paus  lbo,  hem  op  Kersdag  800 
de  Keizerskroon  op  bet  hoofd  zette ,  om  zoo  doende 
zich  als. den  perfoon  voor  te  dellen,  die,  als  Hoofd  der 
Christenheid,  de  Keizers  kon'  aanftellen.  Van  'meer  duoiw 
zaamhéid  was  deze  meer  befcheiden  titel  van  k  a  r  e  l  * 
dan  de  vermetele  en  lasterlijke  aanmatiging  van  al  ex- 
ander  :  de  laatfte  verdween  bij  zijn  leven ;  de  eerfle 
duurde  nog  over  de  duizend  jaren  voort.  En  toch  was 
het  een  noodlottige  titel ,  die  den  daarmede  gefcroonden 
in  de  magt  des  Paufen  en  der  Geestelijkheid  bragt. 

Voor  de  letterkundige  befchaving  deed  alsxandër 
zeer  veel.  Als  leerling  van  den  beroemden  aristo- 
t  e  l  e  s  ,  (lelde  hij  veel  prijs  op  de  wetenfehap.  Hij 
Helde  wel  duizend  jagers,  vogelvangers ,  visfebers  en 
andere  perfonen  ter  befchikking  van  dezen  zijnen  leer* 
meester ,  en  fchonk  hem  800  talenten ,  of  omtrent  ander- 
half millioen  van  ons  geld ,  om  de  voorwerpen  van  zifn 
groote  werk  over  de  Natuurlijke  Historie  te  leeren  ken- 
nen. De  darrekundige  waarnemingen  federt  eene  reeks 
van  Eeuwen ,  te  Babyion  gevonden ,  die  hfl  liet  afïcbrij- 
ven  en  aan  aristoteles  zenden ,  verbindden  hem 
meer ,  dan  alle  de  fchatten  dier  wereldftad.  Hij  was  zoo 
naijverig  op  de  van  zijnen  leermeester  verkregene  kun* 
digheden ,  dat  hij  wenschte  fommige  uitfluitend  te  be* 
zitten.  De  gedichten  van  homerus  beminde  htf  uicer- 
mate ,  en  voerde  de  uitgave  ctór  Ilias ,  door  aristo- 
teles bezorgd ,  in  een  kostbaar  kistje  op  alle  zijne 
togten  met  zich.  Hij  was  de  vrienden  hoogfehatter  van 
den  grooten  fchilder  apelles,  en  wilde  alleen  door 
den  eerden  beeldhouwer  van  zijnen  tijd ,  lysippö>s* 
in  (leen  worden  gebeiteld.  Ook  is  door  zijnen  invloed 
Oriekfche  kunst  en  wetenfehap ,  vooral  in  de  door  hem 
gebouwde  lieden,  tot  diep  in  Azië  en  in  Afrika  door- 
gedrongen ;  en  voor  de  Aardrijkskunde  dagteekent  van 
dien  tijd  af  een  nieuw  tijdperk.  —  Rarel's  verdien- 
den omtrent  de  wetenfehap  moeten,  om  billijk  te  zijn, 
jiiet  naar  het   ftandpunt  der  Eeuw  van  ARisTOtE- 


460         ALEXANDER  DB  MACBDOMCR 

u b $ *  maar . BW  dat  der  Eeuw  van alcuïj»  worden 
beoordeeld*  Ia  ejjQt'  Vader  pipun  vond  karel  ook 
geenen  kunst  en wetenfehap  liedenden  philippus.  En 
toch  was  h$,  uit  eigene  innerlijke  aandrift,  met  onver- 
adetykea  dorst  vervuld,  naar  kennis  en  wetenfehap.  Hij 
zdf  was  in  zijne  opvoeding  zoo  verwaarloosd  ,  dat  hij 
zelfs  geen  fchrijvcn  geleerd  had.  Dit  zocht  hij  in  zijnen 
ouderdom  te  verbeteren :  bij  beriep  de  geleerdfte  mannen 
van  zijnen  tijd,  onder  anderen  alcuïn,  aan  zijn  Hof, 
benoemde  den  kenner  der  zuivere Latijnfcht taal ,  egi^- 
hard  9  tot  zijnen  Geheimfchrijver ,  en  (lichtte  eenefoort 
van  Akademie,  waaraan  hij  zelf,  onder  den  naam  van 
mA  vid  ,  deel  nam.  Hij  liet  overal  in  de  kloosters  fcho- 
Jan  aanleggen ,  om  de  Latijnfchc  taal  en  de  beginfelen 
der  letteren  te  onderwijzen.  Met  edele  onpartijdigheid 
deelde,  hg  hier  lof  uit  naar  verdienden  ,  geenszins  naar 
denxaogder  leerlingen.  Ook  zijne  Duitfche  moedertaal 
verzuimde  hij. niet;  hij  begon  daarvan  eene  fpraakkunst 
ep  te  dellen  of  te  dóen  (lellen;  hij  gaf  inlandfche  namen 
aan  de  maanden  en  winden ,  en  deed  zelfs  oude  krijgslie- 
deren in  de  Duitfchc  tale  verzamelen.  Op  rekenkunde  , 
redeneerkunde  en  cedekunst  9  alsmede  op  de  (larrekunde  , 
ieide  hij*  zich 9  volgens  eginhard,  met  alle  vlijt  toe. 
Onder  alle  wetenfehappen  ging  hem ,  naar  de  zeden  van 
dien  «tijd,  de  Godgeleerdheid  het  meeste  ter  harte,  en  in 
de  Kerkvergadering  te  Frankfort  verklaarde  hij  zich  ten 
ijverigfte  tegen  de ,  destijds  in  volle  kracht  herlevende , 
feceklendienst.  Wanneer  men  dus  in  dit  opzigt  de  beide 
Vorften vergelijkt ,  zoo  toonen  zich  in  alexander's 
tijd  wei  veel  grootere  vorderingen;  maar  wanneer  men 
(laarbij  in  aanmerking  neemt,  hoe  hoog  kunden  en  we* 
tenfchappen  reeds  vóör  hem  in  de  Eeuw  van  zeüxis, 

PRAXITELESy.PLATO  en  DEMOSTHENES  fton- 

den,  en  hoe  zij   vöór  ka  hel  in  het  Westen  bijkans 
uitgeftorven  waren,   zoo  komt,  onzes. inziens,  aan  den 
laatstgenoemden ,  om  de  hoogte ,  waarop  hij  haar  bragt , 
normeer  lof  toe5  dan  aan  ajlexandbr. 
Keeren  wij  nu  tot  de  eigenlijke  Regentenpligten  terug, 


SN  KAREL  D£   GROOTS.  467 

zoo  zijn  beide  Vorften  geenszins  van  onnoodige  Oorlogen 
vrij  te  pleiten.    Die  tegen  Perzii  was  zekerlijk  eene  er- 
felijke veete  der  Grieken ,  en  de  Perzen  hadden  door 
kuiperijen  tegen   philippus  wel  aanleiding  . tot  den 
oorlog  gegeven ;  maar  door  de  aanneming  der  vooprflagen 
van  DARius,   die  den  overwinnaar  in  de  twee  eeriie 
véldflagen   het   geheele   land  tot  den  Euphraat  toe  aan- 
bood, zou  alexander  den  eerlijkften  en  zelfs  roem* 
rijk  ft  en  vrede  hebben  kunnen  verkrijgen ;  nu  moest  hij. 
niet  alleen  het  geheele  Perzi/che  Rijk  vernielen ,  maar* 
daarbij  ook  Scythiè ,   Sogdiana   en  Indii  bij  zqn  reus- 
achtig gebied  voegen,   tot  dat  zijne  troepen  hem  de  ge- 
hoorzaamheid opzeiden ,  toen  hij  naar  den  Ganges  wilde 
voorttrekken.  —  K  a  r  e  jl  de  Groote  kon  den  oorlog  tegen 
de  Sak/ers  even  bezwaarlijk  vermijden  alsALEXANDsit 
dien  tegen  de  Perzen ;  maar  hij  had  denzelven  mede  niet 
tot  dat  uiterfte  behoeven  te  drijven ,  waardoor  zoo  vele^ 
ongewapende  Sak/ers  van  het  leven  (eens  4500  te  gelijk) 
en  velen   van  hnn  Vaderland  werden  beroofd.    Ook  de 
oorlogen  tegen  de  Longobarde* ,  (alleen  ondernomen  om 
den  Paus  te  believen)  die  tegen  Spanje^  de  Slavon:ers% 
Beijeren  en   de  Ayaren  waren  niet  ftellig  noodzakelijk  j 
en   de  laatfte   was  toch  zoo  verfchrikkelijk ,  dat  daarin  ,, 
volgens   het  getuigenis  van   karel's  eigen*  Gefchied- 
fchrijver    eöinhard,    Hongarije  of  Pannoniè  vol* 
komen  van  inwoners  ontbloot  werd,  en  van  den  Rijks* 
zetel   der  Ayaren  zelfs  geen  fpoor  •  meer  overig  bleef. 
In  dézen  oorlog  werd  zware  buit  gemaakt,  en  men  mag 
wel   denken ,   dat  de  hebzucht  aan  denzel\£n  heeft  deel 
gehad.  'De  laatfte  oorlog  van  kar  el  tegen  de  Dcenen 
of  Noormannen  was  verdedigend,  en  waarfchijplijk  een 
gevolg  der  opruiingen  van  de  derwaarts  gevlugte  Sak/ers. 
Roemzucht  was  dus  eene  gewigtige  drijfveer  der  beide 
Helden,-*-  roemzucht,  verlangen  naar  krijgseer,  dat  hel- 
fche  fpook ,  hetwelk  in  alle  tijden  zoo  veel  menfchèn- 
bloed  heeft  doen  ftroomqn ,  en  zelfs  de  edelfte  Vorften , 
zelfs    eenen    trajanus    «n    joseph  II  bezield 


468  ALEXANDER  DB  MACEDONlëfc 

heeft I  Alexander  was  verder  (doch  eerst  later) 
tot  dronkenfchap ,  karel  tot  overmaat  van  fekfen- 
liefde  genegen ,  getuige  zijne  talrijke  bijzitten  en  onechte 
kinderen.  Van  andere  hartstogten  waren  beide  Vorilen 
aan  opvliegendheid  en  gramfchap  onderhevig ,  doch  alex- 
ander veel  meer  dan  karel,  getuige  de  moord  zij- 
*  ner  beste  en  getrouwde  vrienden ,  van  klitus,  par- 
men io,  philotas,  en  naderhand  van  den  wijs* 
geer  kallisthenes.  Ook  ftaat  tegen  de  ver- 
woesting van  Hongarije  en  de  wreedheden  van  karel 
in  Sak/en  alexande r's  verwoesting  van  Tyrus , 
Gaza  en  Perfepolis  over ,  het  laatfte  een  gevolg  zijner 
dronkenfchap.  Doch  beiden  hebben  die  vernielingen  doo^ 
opgebouwde  fteden  of  burgten  als  't  ware  weder  goed- 
gemaakt. 'Alexander  gaf  aan  zeer  vele  door  hem 
gebouwde  fteden  zijnen  naam ,  waaronder  echter  het  Egjp- 
tifche  Alexandrie  den  eerften  rang  bekleedt ;  eene  (lich- 
ting ,  die  de  geleerdheid  ,  kunst  en  fmaak  van  Grieken- 
land met  die  van  het  Oosten  als  in  één  brandpunt  ver* 
cenigd  heeft.  Zelfs  tot  op  de  uiterfte  grenzen  van  Sog- 
diana  en  in  lndii  werden  fteden  gebouwd;  waarbij  men 
zich  echter  niet  ontveinzen  moet ,  dat  vele  niet  meer 
dan  verplaatfingen  van  inwoners  waren,  gelijk  toen  ka- 
rel ^  Groote  eenïge  dnizende  Sakfifche  huisgezinnen 
naar  elders  deed  verhuizen.  Voorts  heeft  karel  Aken 
zeer  veel  vergroot  en  tot  eenen  waardigen  koningszetel 
gemaakt,  waar  hij  een  prachtig  paleis  ftichtte,  en  kas* 
tèefen  of  paleizen  gebouwd  te  Nijmegen  (het  beginfel 
van  de  welvaart  dier  ftad) ,  te  Ingelheim  bij  Mentz  en 
vele  andere  kasteelen  en  bisfchopszetels ,  die  beginfclen 
geworden  zijn  vair  aanzienlijke  fteden  in  Duitschland. 
Overal  deed  hij  de  kusten  door  wachtposten  tegen  zee- 
roovers  bezetten.  Had  alexander  het  groote  ont- 
werp opgevat,  om  te  Babyion  den  hoofdzetel  des  we- 
reldhandels te  vestigen ,'  en  de  fcheepvaart  van  den  Eu- 
fhraat  en  Tigris  daartpe  op  te  ruimen,  karel  had 
het  oogmerk,  om   den'  Khijn  met  den   Donau^  door 


EN   KAREL   DE   GR00TË.  469 

middel  van  den  Main  en  de  Altmühl ,  te  veteenigen , 
en  daardoor  den  handel  tusfchen  het  Westen  en  het  Oos- 
ten van  Europa  ,  ja  met  Konftantinopel ,  gemakkelijk  te 
maken.  Doch  beiden  worden  door  den  dood  in  deze 
ontwerpen  gefluit. 

Om  echter  beiden,  als  Helden  en  Regenten,  naar 
waarde  te  fchattèn,  moet  men  (leeds  in  het' oog  hou- 
den, dat  karel's  Regering  zesenveertig,  die  van 
alexander  niet  meer  dan  twaalf  jaren  geduurd 
heeft.  De  laatfle  was  terug  van  zijne  veroveringen ,  eri* 
zou  misfchien  het  overfchot  van  een  leven,  dat  hij  flechts 
tot  het  tweeëndertigfte  jaar  mogt  brengen ,  aan  de  inéén-' 
fmelting  en  de  welvaart  der  door'  hem  beheeröchte  Na- 
tiën toegewijd  hebben.  Dit  is  niet  gefchied,  maar— alteen 
door  zijne  eigene  fchuld.  Dè  man ,  die  zoo  vele  ande- 
ren had  overwonnen,  kon  het  zkhzelven  niet  doen. 
Door  drift,  toomeloozen  wellust  en  vooral  ongebonden- 
heid weggefleept ,  haalde  hij  zich  door  misbruik  der  ta- 
felvreugde  te  Babyion  de  ziekte  op  den  hals ,  die  een 
einde  .aan  zijn  leven  maakte.  —  Karel,  matig  ïn 
het  genot  van  fpijs  en  drank,'  bragt  zijne  jaren  tot  een- 
en-zeventig.  Hij  bleef  ook  in  andere  opzigten  aan  ziéh- 
zelven  gelijk ,  een  voortreffelijk  Regent ,  die  den  ftaf  des- 
gebieds  in  vaste  handen  klemde ,  zonder  daarvan  ten  aan- 
zien zijner  onderdanen ,  die  hem  en  zijne  Godsdienst  ge- 
trouw bitven ,  misbruik  tfc  maken. 

Zoo  wij  eindelijk  over  beiden  de  flotfom  zullen  op- 
maken ,  komt  het  ons  voor ,  dat  de  Regering  en  daden 
van  alexander  meer  fchitterend ,  die  van  karel 
meer  hecht  (folide}  waren ;  dat  alexander  volko- 
men verdraagzaam  was,  wanneer  men  flechts  hem  als 
den  Zoon  des  allerhoogften  Gods  erkende ;  terwijl  ka- 
rel, zeer  verre  van  zich  eenigzins  boven  den  rang' der 
ftervelingen  te  willen  verheffen ,  integendeel  voo*  zijm 
Godsdienst  eenen  ijver  zonder  verftand  betoonde ,  dien 
men  mag  laken ,  maar  toch ,  wat  het  beginfel  betreft , 
verre  boven  de  egoïstifche  verdraagzaamheid  van  den  zich 
.  noemenden  Zooh  van  j  u  p  i  t  e  r  moet  plaatfen.    In  den 


470  VERGELIJKING  TüSSCHEN  ALEXANDER  EN  KAREL. 

beginne  betoonde  alexander,  die  zich  zorgvuldig 
Van  alle  Oosterfche  weelde  onthield  en  de  vrouw  en 
dochter  van  da  mus  met  uitftekende  achting  behan- 
delde ,  zich  meer  zelfoverwinnaar  dan  karel,  diede 
dochter  van  zijnen  vijand  desiderius,  Koning  der 
Longobardcn ,  na  het  huwelijk  van  één  jaar  verftiet ; 
doch  naderhand  bleef  hij  veel  meer  verwinnaar  der  zin- 
nelijkheid (het  ftuk  der  vrouwen  uitgezonderd)  en  be- 
reikte daardoor  een'  vrij  hoogen  ouderdom  ,  terwijl  alex- 
ander  zijn'  eigen' dood  verhaastte.  Eindelijk:  alex- 
ander  heeft ,  door  gecne  befchikking  over  de  opvol* 
ging  te  willen  maken,  de  burgeroorlogen  in  zijn  Ryk 
zelf  veroorzaakt ;  karel's  ongeluk  was  het ,  dat  hij 
zijne  bekwaamde  Zonen  verloor,  en  het  Rijk  aan  den 
zwakften  en  minst  gefchikten  ,  lodewijk,  die  alleen 
was  overgebleven  9  moest  achterlaten. 


d  oc  tor  jenne  r. 
Met  'fc  Mans  portret.  (*) 

JUr.  e  d  wa  rd  jenne  r  werd  geboren  te  Berkelcy, 
Gloucestershire ,  op  den  17  Mei  1749.  Een  zijner  Le- 
vensbeschrijvers vermeldt ,  dat  het  lijden ,  door  hem  in 
zijne  jeugd  ondergaan  bij  eene  kwalijkbeftuurde  Kinder- 
pokziekte,  in  zijne  ziel  de  begeerte  opwekte,  om  die 
kwaal  uit  te  roeijen ,  of  ten  minfte  de  haar  vergezellende 
ellende  te  verzachten.  In  zijnen  vroegeren  leeftijd  was 
de  Natuurlijke  Historie  zijne  geliefkoosde  ftudie  9  en  zijn 
geest  als  van  nature  gehecht  aan  wysgeerige  nafporingen. 
Op ;  zijn  dertiende  jaar  werd  hy  geplaatst  onder  het  op- 

(*)  Wij  vermeenen  onzen  Lezeren  genoegen  te  verfchaffen, 
door  hun  in  handen  te  Hellen  eene  even  welgelijkende  als  wei- 
uitgevoerde  kopij  van  het  oorfpronkelijk  Engehch  af beeldfel 
van  dezen  Weldoener  der  Menschheid ,  wiens  open  en  minzaam 
gelaat  zoo  geheel  beantwoordt  aan  hec  karakter,  hemdoor 
tQdgenooten  en  leyensbefchrijvers  eenparig  toegekend. 


-X, 


DOCTOR  JBNNBÏU  471 

zigf.  der  Heeren  ludlow,  toenmaals  beroemde  Ge* 
neesheeren  te  Sodbury ;  en  9  ma  gepaste  inleiding  in  de 
yoorbereidende'  deelen  der  wetenfchap 9  werd  hij  huisleer- 
ling  bij  den.  vermaarden  johnhuntbr.  Bij  zijne 
terugkomst  te  Bcrkeley  befloot  hij,  de  praktijk  te  ^be- 
ginnen in  zijne  geboorteplaats  9  vervolgde  daar  zijne  ont- 
leed- en  natuurkundige  onderzoekingen  9  en  legde  een 
Mufeum  aan  van  Natuurlijke  Historie  en  vergelijkende 
"Ontleedkunde, 

Bij  zijn  graf  te  vermelden ,  dat  hij  de  uitvinder  was 
der  Koepokinenting  ,  is  genoegzaam ,  om  hem  9  bij  voort- 
during ,  aan  volgende  eeuwen  te  wijden ,  als  den  groot- 
ften  bevorderaar  der  ligchamelyke  belangen  des,mensch- 
doms 9  die  ooit  bij  zijne  of  eenige  andere  natie  beftond. 
Geene  vroegere  ontdekking  in  het  geneeskundige  kan  in 
regtftreeksch  nut  bij  deze  halenv  In  al  de  vier  wereld» 
deelen ,  waar  dezelve  verfpreid  werd ,  heeft  zij  onbere- 
kenbaar heil  aangebragt ,  zoo  wel  tot  behoud  van  men- 
fchenlevens  9  als  ter  voorkoming  van  lijden  en  misvor- 
ming. In  onze  (de  Britfche)  Oost  en  West 9  en  over 
het  geheele  vasteland  van  Amerika 9  werd  de  Kinderziekte 
algemeen  beteugeld  en  aanmerkelijk  verminderd.  Bij  de 
Europefche  volken  van  Rusland 9  Frankrijk 9  Pruis/en  9 
Oostenrijk  9  Zweden  en  Holland  zijn  de  Kinderpokken  9 
betrekkelijk  gefproken ,  zeldzaam  geworden ;  ja  bij  fom- 
mige  derzelven  9  met  name  Pruis/en  en  Zweden  9  volko- 
men uitgeroeid.  De  fnelst  en  fterkst  om  zich  heen  grij- 
pende epidemie  van  Kinderziekte  werd  op  ééns  als  't 
ware  ontwapend  door  het  vermogen  der  Koepokinenting. 
In  Grootbrittanje  en  Ierland  getuigen  de  fterflijsten  f 
de  opgaven  van  Gasthuizen  9  Hospitalen  en  van  bijzon- 
dere perfonen  9  *  eenparig  zeer  groote  vermindering  der 
gevallen  van  Kinderziekte. 

Zoo  er  immer  een  man  beftond  9  die  aanfpraak  mogt 
maken  op  den  naam  van  Naturalist  en  Phyfiologist,  't  was 
Dr.  jenner,  De  Natuur  had  hem  toegerust  met  ge- 
nie 9  fcherpzinnigheid  9  lust  9  ijver  en  volharding  in  de 
-beoefening  van  Natuurlijke  Historie  9  Phyfiologie  en  Pa- 


472  DOCTOR  JENNER* 

thologie  ,  en  zijne  nafporingen  waren  bondig  en  zatnen- 
hangend.  In  vroegeren  leeftijd  werd  bij  beftemd  tot  de 
ftudie  der  Heelkunde.  In  den  aanvang  derzelve  genoot 
hij  niet  alleen  den  omgang  met  een  aantal  vermaarde 
mannen,  maar  vond  zich  vereerd  met  de  bijzondere 
vriendfchap  en  befcherming  van  wijlen  Mr*  j.  hun- 
ter,  die ,  bewust  van  's  leerlings  buitengemeene  ta- 
lenten ,  hem  in  alles  zijnen  veelvermogenden  bijftand  aan- 
bood. Maar  Dr.  jenner  gaf  de  voorkeur  aan  het 
vast  verblijf  in  zijne  geboorteplaats  Berkeley ,  waar  hij 
niet  flechts  grooten  plaatfelijken  roem,  maar,  door  zijne 
openbaar  gemaakte  waarnemingen  en  ontdekkingen ,  hooge 
achting  verwierf  bij  de  beroemdfte  wijsgeeren  en  genees- 
kundige Hoogleeraren.  Na  eenige  minbelangrijke  mede- 
deelingen  aan  de  Koninklijke  Sociëteit  te  Londen ,  (van 
welke  hij  reeds  vroeg  lid  werd)  fchonk  hij  haar  eene 
volledige  Natuurlijke  Historie  van  den  Koekoek ,  wiens 
leefwijze  en  gewoonten  tot  duslange  onbekend  waren  ge- 
bleven. De  ongemeene  fcherpzinnig-  en  juistheid  van 
waarneming ,  in  dit  gefchrift  uitblinkende ,  deed  zijnen 
mam  in  de  geleerde  wereld  (tijgen ;  gelijk  mede  zijne 
ontdekking  van  de  innerlijke  ziekelijke  gefteldbeid  van 
het  hart ,  welke  de  angina  pcctoris  ten  gevolge  beeft , 
tot  dusverre  onbekend,  of  althans  flechts  op  gistingen 
(leunende. 

Na  een  lang  en  volijverig  onderzoek  der  ziekte ,  Koe-> 
pokken  genaamd ,  (eene  zeer  gewone  kwaal  bij  de  koeijen 
in  Gloucestershire  en  eenige  andere  Graafichappen ,  wd- 
ke ,  volgens  overoud  befcheid ,  geacht  werd ,  hun ,  die 
haar  door  het  melken  kregen ,  algeheele  vrijwaring  van 
de  Kinderpokken ,  hetzij  natuurlijke  of  ingeente ,  te  ver- 
fchaffen)  befloot  Dr.  jenner,  deze  daadzaak  op  den 
toets  der  proefneming  te  (lellen,  en  entte  diens  volgens  , 
in  1797,  eenige  jonge  voorwerpen  in  met  ftoffe,  van 
koeijèn'  genomen.  Door  de  ontwijfelbaarfte  uitkomften 
werd  Dr.  jenne  r,  in  1798,  gedrongen  ter  gemeen- 
making  derzelven.  Dat  hij  zulks  deed  met  al  de, een- 
voudigheid des  wijsgeers  zoo  wel ,  als  met  al  de  be- 


DOCTOR  JBNNER.  473 

fongeloosheid  des  menfchenvriends ,  wordt  algemeen  er- 
kend en  gewaardeerd.  Hadde  hij  deze  onfchatbare  wel- 
daad gehuld  in  het  kleed  van  een  empirisch  geheim ,  on- 
berekenbare geldelijke  winst  ware  hem  voorzeker  ttü 
deel  gevallen ;  maar  's  mans  zuivere  en  milde  gevoelens 
verwierpen ,  ja  verfoeiden  dusdanige  baatberekening ,  of- 
fchoon  zijne  inkomften ,  de  gelden ,  hem  door  het  Par- 
lement verftrekt ,  daaronder  begrepen ,  zeer  middelmatig 
waren,  in  aanmerking  genomen  zijne  uitgebreide  werk- 
zaamheden, zijne  briefwisfeling  met  gansch  Engeland 
niet  alleen ,  maar  met  al  de  vier  werelddeelen ,  alsmede 
eijn-  beftendig  verblijf  te  Londen  ,  ter  bevordering  en  tle- 
fturing  der  Koepokinenting. 

De  vaste  gropdflag,  op  welken  die  inenting  thans 
rust,  l^at  geen'  redelijken  grond  van  twijfel  over  aan 
derzelver  vermogen,  om  het  menschdom  te  bevrijden 
van  een  ligchamelijk  kwaad  van  den  grootften  en  ont- 
zettendften  aard ;  voor  welken  zegen  de  nakomelingschap 
aan  jenner  eerst  den  verfchuldigden  tol  van  erkente- 
lijkheid ten  volle  zal  betalen. 

Eene  ongemeene  oorfpronkelijkheid  van  gedachten  was 
's  mans  kenfchetfende  hoedanigheid.  Hem  fcheen  als  't 
ware  aangeboren ,  wat  bij  anderen  het  gevolg  is  van  de 
meest  gezette  ftudïe.  Zijne  denkbeelden  ichenen  uit  hem* 
zelven,  niet  van  elders  beftaan  te  erlangen.  Een  oog- 
opflag,  als  't  ware,  deed  hem  befluiten  vormen,  welke 
t>ij  anderen  een  langdurig  nadenken  vorderen.  In  de 
Ziéktekunde  van  mensch  en  dier,  in  de  vergelijkende 
Ontleedkunde,  in  de  Aardkunde  deden  zich  eensklaps 
daadzaken  aan  hem  voor,  en  vormde  hij  zich,  in  zijn 
onderwerp  vernuftig  doordringende,  theoriën,  welke dpn 
langzamen  gang  zelfs  van  meer  geleerde  mannen  als  be- 
fchaamden. 

Waren  's  mans  geestvermogens  buitengewoon,  de  ei- 
genfchappen ,  welke  dezelve  vergezelden ,  waren  inder- 
daad niet  min  gelukkig;  Hij  paarde  eene  bijzondere  min- 
zaamheid van  gemoed  aan  het  diepfte  gevoel,  eene  zeld- 
zame   eenvoudigheid  aan    een  ongemeen    rijk  vernuft. 


474  DOCTOR  JENNER. 

In  de  hoogde  onderfcheiding  en  verkeering ,  welke  zijne 
ontdekking  hem  verfchaften,  bleef  de  oorfpronkelijfee 
ftempel  zijns  karakters  onvervalscht.  Voor  de  grootfte 
Vorften  van  Europa ,  die,  in  Engeland  zich  bevinden- 
de, zijne  bekendfehap  verlangden,  verfcheen  hij,  geheel 
als  Dokter  jenner  van Berkeley ,  zonder  eenige  aan- 
matiging of  bevangenheid.  Ten  aanzien  van  andere  ze- 
delijke karaktertrekken,  waren  goedwilligheid,  vriend- 
fcfiap ,  menschlievendheid  en  mildheid  zijne  kenmerkende 
hoedanigheden;  engeene  fcherpheid  werd  ooit  in  hem  op- 
gemerkt, ten  zij  onzedelijkheid  of  onregtvaardigheid  zijne 
verontwaardiging  wekte.  In  het  godsdienftige  was  hfl 
even  verre  verwijderd  van  laauwheid  als  van  geestdrijve- 
rije.  Kort  vóór  zijnen  dood  zeide  hij  nog  tot  een*  ver- 
trouwd' vriend :  „  dat  het  hem  niet  bevreemdde ,  dat  het 
volk  ondankbaar  omtrent  hem  zich  betoonde  wegens  zijne 
ontdekking;  maar  het  baarde  hem  fmart  en  verwonde- 
Hng  tevens ,  dat  het  ondankbaar  was  omtrent  god  voor 
de  weldaad ,  tot  welker  gemeenmaking  hij  als  het  geringe 
\yerktuig  had  mogen  dienen*" 

Jenner  overleed  in  den  morgen  van  Zondag  26 
Januari)  1823,  na  een  zeer  kortftondig  ziekbedde.  Zijne 
Hoffelijke  overblijflels  werden  bijgezet  in  hét  koor  van 
de  kerk  der  gemeente  van  Berkeley. 


EGYPTE  ,    ONDER    DE   HEERSCHAPPtf  VAN 
MEHEMET-ALI. 


E. 


tgypte  had  teeds  zeer  vroeg  eene  talrijke  bevolking , 
en  was  tevens  andere  landen  verre  vooruit  in  aanvanke- 
lijke befchaving.  Die  aloude  luister  verdween ,  en  eeu- 
wen lang  heerschte  er  barbaarschheid.  Daar  fcheen  wel- 
eens  hoop  op  betere  dagen  zich  te  vertoonen ;  maar  die 
verdween  ook  weder,  en  het  ijzeren  juk  der  dwingelandij 
bleef  zwaar  drukken.  Is  welligt  mèhemet  de  man, 
welke  in  Egypte  befchaving  zal  brengen,  ontwikkeling 
van  den  geest  bevorderen ,  en  nieuw  leven  aan  het  volks- 


<?C4t/ 


J 


EGYPTE.  475 

beflaan  fchenken?  Onderkoning  in  naam,  regeert  hij 
geheel  naar  eigene  willekeur ,  en  toont  reeds  lang  door 
daden ,  dat  hij  den  Grooten  Heer  niet  vreest ,  van  vvien 
hij  heet  af  te  hangen.  Dat  hij  groote  ontwerpen  van 
hervorming ,  en  van  verovering  ook ,  in  den  zin  heeft , 
blijkt  genoeg  uit  zijne  handelingen.  Het  is  derhalve 
geenszins. te  verwonderen,  dat  fommige  lieden  in  Eu'ropa 
eerlang  groote  gebeurtenisfen  in  het  Oosten  verwachten, 
en  zelfs  de  wedergeboorte  van  Egypte  of  de  oprigting 
van  een  nieuw  en  uitgebreid  Arabisch  rijk  meenen  te 
mogen  voorfpellen.  Anderen  daarentegen,  die  mede  den 
loop  der  dingen  optaerkïaam  gadeflaan,  zien  in  mehe- 
met-ali  flechts  den  heerschzuchtigen  dwingeland, 
die  geenszins  het  geluk  zijner  onderdanen ,  maar  enkel 
het  .vestigen  en  uitbreiden  van  willekeurig  gebied  be- 
doelt — -  eenen  man ,  die  flim  genoeg  is ,  om  listiglijk 
van  de  omilandigheden  gebruik  te  maken ,  en  die  tot 
dusverre  flaagt  in  zijne  ondernemingen,  dewijl  hij  (leun 
vindt  in  de  ftaatkunde  van  deze  en  gene  der  Mogendhe- 
den in  Europa ,  welke  hem  nu  eens  begunftigen  én  dan 
weder  bedreigen,  naar  mate  hunne  vermeende  belangen 
het fchijnen  mede  te  brengen.  —  Ibrahim,  de  Zoon 
van  m*e  hémet,  was  met  zijne  Egyptcnaren  in  aan- 
togt,  en  fcheen  weldra  den  Sultan  in  zijne  eigene  hoofd- 
ftad  te  zullen  belegeren.  Door  eenen  brief  van  een*  Eu- 
roptfchtn  Gezant  liet  de  veroveraar  van  Syrië  zich  te- 
rughouden ,  en  Konftantinopel  was  vooreerst  van  gevaar 
bevrijd.  „  De  kanonfchoten  van  Navarino  hebben  een' 
vreefelijken  weerklank  gehad  in  het  Oosten.  Een  Tar- 
taar van  eene  enkele  Mogendheid  was  genoeg,  om 
ibrahim  in  zijne  veroveringen  te  (luiten.  Dit  be- 
wijst op  nieuw  de  meerderheid  der  befchaving,  die  heer- 
fchappij  voert  over  de  ruwe  Barbaren.  Zelfs  de  zege- 
vierende barbaarschheid  heeft  het  inwendig  gevoel  harer 
zwakheid.  Hieraan  blijkt,  wat  Europa  kan  doen,  wan- 
neer het  zijne  roeping  volgt.  Ibrahim  befchaaft 
niet  —  hij  verovert.  Aan  zijn  gcnU  en  aan  zijne  flout- 
heid  onderwerpt  hij  fidderende  volken ,  voor  welke  het 


476  EGYPTE. 

vrij  onverfchillig  is ,  hoe  hun  onderdrukker  heet.  Hij 
houdt  zich  flechts  met  zijne  foldaten ,  met  het  inwendig 
beftuur  van  zijn  leger  bezig;  terwijl  Egypte  en  Syrië , 
wat  al  het  overige  betreft  ,  in  dezelfde  barbaarschheid  ver- 
zonken blijven.  Hij  is  een  fchitterend  luchtverfchijnfel , 
dat  zijnen  weg  alleen  door  verwoestingen  kenmerkt ;  en 
bij  zijnen  dood  laat  hij  niets  achter,  dan  de  geheugenis 
van  het  gedruisch  en  van  den  verblindenden  glans  eens 
zoodanigen  verfchijnfetè.  Hetgene  weleer  het  oude  Rome 
deed  ,  behoort  Europa  thans  te  doen ,  maar  niet  door 
geweld  van  krijgswapenen.  Eertijds  fprak  men  van  het 
regt  des  fterkften ;  thans  moet  men  het  regt  der  befcha- 
ving  doen  gelden."  (*) 

De  ondernemingen  van  mehemet  en  diens  Zoon 
ibrahim  zijn  allezins  merkwaardig.  Wat  daaruit  een- 
maal zal  voortvloeijen,  is  met  geene  mogelijkheid  te  gisten. 
Intusfchen  achten  wij  het  volgende  verflag,  dat  wij  uit 
Engelfche  tijdfehriften  overnamen,  belangrijk  genoeg, 
om  het  hier  mede  te  deelen,  offchoon  wij  geenszins  met 
alle  de  redeneringen  van  den  (teller  inftemmen.' 

Egypte  is,  uit  hoofde  van  het  karakter  der  inwoners, 
bijzonder  gefchikt,  om  alle  magt  in  ééne  hand  te  brengen. 
Ook  heeft  mehbme  t-a  l  i  partij  getrokken  van  deze 
gefteldheid  der  zaken.  Hij  alleen  is  gebieder,  en  be- 
ft uurt  naar  eigen  goedvinden  het  uitgebreide  rijk ,  dat 
vooral  langs  de  boorden  van  den  Nijl  een'  ongemeen 
vetten  en  vruchtbaren  bodem  heeft.  Burgerlijke  zaken, 
krijgs  wezen,  fcheepsmagt  en  koophandel  —  de  Pacha 
regelt  er  alles.  Met  het  aanbreken  van  den  dag  is  hij  op 
de  haven ,  en  komt  aan  boord  de  vloot  in  oogenfehouw 
nemen.  Van  daar  gaat  hij  naar  het  tuighuis ,  alwaar  hij 
beurtelings  gehoor  geeft  aan  zijne  krijgsbevelhebbers ,  aan 
de  voornaamfte  ambtenaren  van  het  burgerlijk  beftuur  en 

(*)  Deze  gezegden  zijn  overgenomen  uit  eene  Aanfpraak 
van  den  Dichter  de  lamartine  in  de  Kamer  der  Afge- 
vaardigden te  Parijs ,  den  8  Jan.  1834. 


EGYPTE.  477 

*an  de  kooplieden.  Des  namiddags  begeeft  hQ  zkb  we- 
der naar  de  reede,  en  dan  ziet  men  hem  dikwerf  aan 
boord  der  fchepen ,  die  gereed  zijn  ,  om  onder  zeil  te 
gaan.  Het  overige  van  den  dag  is  gewijd  aan  het  werk 
en  aan '  de  pligten  van  eene  Godsdienst  ,  welker  voor- 
schriften hij  ,  wat  uitwendige  verrigtingen  aangaat ,  met 
voorbeeldige  naauwgezetheid  waarneemt. 

Meheme  t-a  li,  eerzuchtig  van  aard  zijnde,  had 
ongemeenen  voorfpoed,  en  wist  uit  de  geringheid  zich 
te  verheffep.  Te  Cavale  of  Cavalla,  een  vlek  in  Rö- 
mdiiy  werd  hij  {feboren,  en  verloor  reeds  vroeg  zijnen 
vader.  Nog  jong  trad  hij ,  als  invorderaar.  yan  de  fchat- 
tingen ,  in  dienst  van  den  overheidsperfoon  dezer  plaats. 
Het  aanzien ,  in  zijnen  post  verkregen ,  en  het  rijke  hu* 
weiijk,  dat  hij  aanging,  deden  hem  opklimmen  tot  den 
rang. van  Bimbafchi,  of  aanvoerder  eener  krijgsbende  van 
driehonderd  man,  welke  het  landfchap  CayaU  moest  leve- 
ren voor  het  leger,  dat  ten  jare  1798  naar  Egypte  te- 
gen de  Franfchen  werd  gezonden.  Van  den  eerften  dag 
af,  dat  hij  ontfcheepte  in  dit  land,  hetwelk  het  tooneel 
van  zijnen  roem  en  van  zijne  magt  moest  zijn ,  heeft  de 
fortuin  geen  enkel  oogenblik  opgehouden  hem  te  begun. 
ftigen.  In  dien  ftrijd  trok  hij  de  opmerkzaamheid  van  den 
Kapudan-Pacha ,  en  wist  vervolgens ,  te  midden  der 
algemeene  verwarring,  fteeds  hooger  en  hooger  zich  te 
verheffen,  terwijl  hij  de  genen,  die  hem, in  den  weg 
{tonden,  verfchalkte  en  vermoordde. 

Wreede  willekeur  en  bloedige  partijwoede  teisterden  het 
land,  toen  de  Franfchen  hetzelve"  verlaten  hadden.  Na 
den  dood  van  ali-%,  in  1799,  hadden  de  Turken 
en  Mammelukken  elkander  de  heerfchappij  van  Egypte 
betwist*  Meheme  t-a  l  i  was  dim  genoeg ,  om  de 
eene  partij  door  de  andere,  te  verzwakken.  Hunne  on- 
derlinge twisten  en  ftrijden  gaven  hem  gelegenheid,  om 
zijne  magt  te  vergrooten.  Aan  het  hoofd  van  eene  Turk- 
fche  afieeling  tegen  de  Mammelukken  gezonden  zijnde, 
vereenigde  hij  zich  met  ben,- trok  tegen  Cairo  top,  en 
verjoeg   den  Gouverneur ,  van  wien  hij  zijn  gezag  ont- 

MENGELW.    1835.  NO.    10*  Il 


478  EGYPTE. 

leende.  Later  dreef  hij  de  Mammelukken.  <yp  hunne  beun 
weder  uit,  en  riep  den  Gouverneur  terug,  dien  hij  ver- 
bannen had.  Weldra  ftookte  bij  heimelijk  den  opftand 
aan,  die  hém  in  deszelfs  plaats  deed  optreden.  Zes 
|aren  duurden  deze  worftelingen.  Eindelijk  kwam  bij 
alle  bdetfekn,  die  zijner  heerschzucht  in  den  weg  (tonden, 
te  boven,  en  de  Divan  ftond  het  Onderkoningfchap  van 
Egypte ,  als  leen ,  bém  toe.  Van  dien  tijd  af  had  zijn 
ijzeren  wil  flechts  één  doel  —  de  befchaving  (?)  van 
zijn  aangenomen  vaderland.  Alle  aanflagen  tegen  hem  , 
tegen  zijn  gezag  en  tegen  zijne  bezittingen  zijn  met  on- 
gemeene  kracht  en  met  ongehoord  geluk  afgeweerd  ge- 
worden ;  en  elke  overwinning  diende ,  om  zijne  raagt 
van  binnen  te  verfterken ,  en  zijn  gebied  naar  buiten  ver- 
der uit  te  breiden.  Hij  beftreed  de  WechabUen^  en  ver- 
overde op  hen  Mekka  en  Medina;  plaatfen,  voor  welke 
de  Muzelmannen  bijgeloovigen  eerbied  hebben.  Door 
die  ftoute  hervormers  (*)  te  overwinnen,  verkreeg  hij 
het  -vertrouwen  en  de  achting  der  genen  onder  de  Mo- 
homcdantn,  die  zich' ware  gelooyigen  noemen.  In  het 
zuiden  heeft  hij  zijne,  overwinningen  in  Nubii  uitge- 
ftrekt,  veel  verder,  dan  oudtijds  de  Grieken  en  f  er  zen 
gedaan  badden.  Op  eene  krachtdadige ,  maar  verfchrikke- 
lijke  wijze  vernietigde  hij  het  geweld  der  regeringloosheid 
trader  de  Mammelukken ,  en  maakte  een  einde  aan  hunne 
4&proerigheden. 

Zoodra  hij  de  oppermagt  in  handen  had,  zocht  hij 
de  Turkfchê  en  AÏbanefche  benden  op  den*  voet  der  Eu- 
ropefche  legers  tö  brengen.  Hoe  weinig  deze  verande- 
ring ftrookte  met  het  volkskarakter,  dat  afkeerig  is  van 
nieuwigheden ,  deze  inrigting  van  het  krijgswezen  hield 
'echter  eenigea  tijd  ftand;  dit  had  hij  deels  aan  zijne 
overwinningen,  deels  aan  de  ftrengheid  der  Oosterfche 
alleenheeifching  te  danken.  Maar  deze  ftrengheid  gaf 
echter  aanleiding  tot  verfchrikkelijke  weêrwraak.  In  1815 

'    (*)  De  IVtchabiten  wilden  de  volgelingen  van  mahoned 
tot  eenvoudiger  eerdienat  terugbrengen. 


Hoegen  de  krijgslieden  aan  het  muiten,  vermoordden  tfirane 
bevelhebbers,  plunderden  Cairo ,  en  noodzaakten  mb<> 
ftEMET,  zijn  levensbehoud  in  eene  overhaaste  vlug? 
te  zoeken*  Zoodra  de  ftorm  begon  te  bec&ren,  verfcbeen 
hg  weder,  en  gedroeg  zich  in  deze  moeijeüijke  omflan-i 
tligheden  mét  verwonderlijke  bedaardheid  en  kloekzinnigw 
heid.  Weiverre  van  ongepaste- vrees  te  toonen ,  trad  h% 
fier  voor  zijne  legerbenden,  en  gebood  hen,  dat  zij  tot 
hunnen  plfgt  zouden  terugkeeren;  terwijl  hij  van  zijnen 
kant  beloofde ,  dat  hij  hen  geenszins,  aan  de  krijgsge- 
bruiken der  Europeanen  zoude  onderwerpen  ^-  dat  hij 
de  kooplieden,  wier  winkels  geplunderd  waren  gewor- 
den, fchadeloos  zoude  (lellen  •,  en  eene  algemeene  ver- 
giffenis toèftaan.  Hrj  bleef  getrouw  aan  zijne  belofte , 
maar  verlangde  desniettemin  een  geregeld  leger  te  heb* 
ben.  Hij  deed  dus  geene  pogingen  meer ,  om  de  Tur- 
ten  en  Albanezen  aan  Eurvpefche  krijgstucht  te  gewen* 
nen;  maar  hij  zocht  onder  de  inboorlingen  van  Egypu 
voorwerpen,  waarmede  bij  zijne  oogmerken  kon  uitvoer 
Ten.  Hij  begreep ,  dat  het  mislukken  zijner  eerfte  proe- 
ven, ten  deele  althans,  was  toe  te  fchrijven  aan  zijne 
ftrenge  maatregelen.  Hij  trachtte  derhalve  zijne  plans  van 
verbetering  in  het  krijgswezen  fmakelijk  te  maken,  door 
den  foldatenffitnd  te  verheffen  en  te  doen  beminnen.  Zijne 
krijgslieden  worden  thans  goed  gekleed  en  wél  betaald. 
Eene  voortreffelijke  wet  beveiligt  hen  voor  mishandeling. 
Bekwaamheid  en  dapperheid  geven  aanfpraak  op  bevor- 
dering. Ieder  kan  tot  (leeds  hoogeren  rang  opklimmen. 
Hierdoor  bragt  hij  een'  geheel  anderen  geest  onder  zijn 
leger ,  en  boezemde  heilzamen  naijver  in.  Hij  heeft  thans 
wïl  geoefend  en  door  de  overwinning  krijgshaftig  ge*, 
worden  voetvolk ,'  behoorlijk  opgezetene  ruiterij,  waaron- 
der een  regement  Lanciers  van  eene  fchoone  houding  uit- 
munt ,  bovendien  voortreffelijke  kanonniers ,  en  een  aantal 
bekwame  lieden  voor  de  dienst  met  Congreyifche  pijlen. 

De  krachtige  wil  van- mbheme t-a l i  en  de  krijgs- 
kundige bekwaamheid  van  zijnen  Zoon  zouden  echter  op 
zichzelve  niet  toereikend  geweest  zijn ,  om  zoodanige  uit- 

I  i  2 


480  N  egvptje. 

komften  daar  te  (tellen;  maar  hij  riep  tot  zich  en  ver- 
bond aan  zrjn  lot  verfcheidene  mannen  van  ervarenheid  9 
welke,  ten  gevolge  der  gebeurtenisfen  van  1815  in  Frank- 
%  rijk  en  van  1823  in  Italië  en  Spanje,  (en  later  in  Po- 
len) hun  vaderland  hadden  moeten  verlaten.  Eene  me- 
nigte dezer  flagtoffers  van  napo;leon's  val  of  der 
opftanden  van  1820,  moedig,  vurig,  ondernemend  van 
aard ,  de  verfpreiding  van  liberale  begrippen  uit  beginfel 
toegedaan ,  kwamen  in  zijn  rijk  zich  nederzetten ,  en. wa- 
ren hem  welkom,  als  gefchikte  lieden,  om  zijne  plannen 
van  hervorming  te  helpen  uitvoeren.  De  Pacha  van 
Egypte ,  voor  ieder  toegankelijk  zijnde,  riep  hen  tot  zoo- 
danige posten,  waarvoor  zij  de  meeste  bekwaamheid 
bleken  te  hebben ;  hij  had  echter  het  liefst  zoodanige 
Officiers,  welke  zijn  nieuw  leger  de  exercitie  konden 
keren.  De  zoodanigen.  vonden  bij  hem  eenen  befchermer 
en  vriend  in  den  voórmaligen  Franfchen  bevelhebber 
séves,  die  thans  onder  den  naam  van  s'o liman- 
Sey  bekend  en  tot  de  waardigheid  van  Pacha  verhe- 
ven is.  Deze  onverfchrokken  gelukzoeker  heefc ,  in  weer- 
wil van  zijnen  overgang  tot  de  Mahomedaanfche  Gods- 
dienst ,'  zich  de  achting  der  Franken  en  der  Arabieren 
te  AUxandric .  wéten  te  verwerven.  Andere  in  Egypte 
gevestigde  Europanen  hebben  den  Pacha  hunne  dien- 
den aangeboden,  als  geneesheeren ,  apothekers,  koop- 
lieden, kunftenaars  en  zeevarenden.  Zonderling  is  het, 
dat  velen  hunner,  geroepen  tot  werkzaamheden,  die  van 
hunne  vroegere  oefeningen  en  bedrijven  grooteiijks  ver- 
fchillen ,  nogtans  zich  wonder  wel  fchikken  in  de  nieuwe 
betrekkingen.  Die  genen  echter ,  welke  na  eenige  proefdagen 
blijken  gaven ,  dat  zij  niet  de  min  (Ie  gefchiktheid  hadden 
voor  her  werk  >  dat  zij  voorgaven  te  kunnen  doen,  werden 
ponder  mededoogen  heengezonden.  Op  deze  wijze  is  het 
den  Pacha  gelukt ,  een  corps  van  Inftructie-officiers  te 
verkrijgen,  die  de  ellendige  Arabifche  benden  in  een  ge- 
regeld en  welgeordend  leger  hebben  veranderd.  Men 
moet   hier  geenszins  de  krijgshaftige  houding  noch  het 


ÊGVPrÊ.  tel 

fraaije  voorkómen  van  den  foldaat  bewonderen;  verbeeld 
xl  een'  troep  ongelukkigen ,  met  een  bronskleurig  gelaat, 
wier  havelooze  kleeding  (*)  uit  lompen  beftaat ,  terwijl 
zij  op  het  geluid  van  fluit  en  trom  met  verfnelde 
fchreden  voortftappen ,  hebbende  aan  hun  hoofd  een'  hun^ 
ner  landslieden,  die  met  een  zeer  groot  krom  zwaard  ge* 
wapend  is  —  zoo  zult  gij  een  denkbeeld  van  het  gere- 
geld leger  van  meheme t-a l  i  hebben.  Eén  foldaat ', 
die  op  fchildwacht  is  ,  blijft  niet  ftaan  met  het  geweer 
in  den  arm ;  hij  zet  zich  op  den  grond  neder,  en  brengt 
den  tijd  door  met  rooken. 

De  jonge  Arabifcht  krijgslieden  beginnen  méér  en  ifieer 
lust  voor  de  dienst  te  toonen.  Meermalen  ziet  men, 
dat  zij ,  na  onderwijs  van  den  drilmeester  ontvangen  te 
hebben ,  onder  elkander  zich  oefenen  in  de  behandeling 
van  het  geweer.  v 

De  ligting  van  manfehap  voor  de  land-  en  zeemagt  ge- 
fchiedt  op  eene  wijze^  zoo  als  alleen  plaats  kan  hebben 
onder  eene  geheel  willekeurige  regering  en  bij  een  volk, 
dat  volftrekt  geen  denkbeeld  .van  perfooniijke  vrijheid  heeft: 
Men  zendt  aan  alle  de  Sheiks^  of  opperhoofden  der  dor- 
pen ,  bevel ,  om  ieder  een  zeker  aantal  der  inwoners  bin- 
nen een*  bepaalden  tijd  te  leveren ,  en  ze  naar  Cairo  of 
naar  Alcxandric  op  te  zenden ,  ten  einde  btj  het  leger 
te  velde  of  op  de  vloot  te  dienen.  Kan  een  Sheik  bet 
hem  opgelegde  getal  niet  vol  krijgen ,  zoo  moet  hij  zelf 
met  zijne  nabeftaanden ,  in  de  plaats  der  wederfpannigen, 
uittrekken.  De  voor- de  krijgsdienst,  beftemde  lieden  gaan, 
aan  elkander  gebonden  met  touwen ,  die  het  wegloopen 
beletten.  Bij  hunne  aankomst  fchijnen  zij  weldra  geheel 
andere  menfehen  te  worden.  Deze  lieden,  welke  men  eerst 
zoo  moeijelijk  onder  de  vanen  kon  brengen ,  en  die  zoo 
hard  behandeld  moesten  worden  om  hunne  ongefchikt- 
heid,  vinden  fpoedig  behagen  in  hunnen  nieuwen  toe- 
iland  ,  zoodat  ze  ,  uitgezonden  wordende ,  om  ligtingen 
te  doen ,  er  een   vermaak  in  Hellen ,  om  hunne  nieuwe 

(*)  Hoe  is  dit  overeen  te  brengen  met  bl.  179». -<-  Vcru; 


482  EGYPTE. 

fcrggsmakkers  dezelfde  gewelddadigheden  aan  te  doenr  welke 
zij  zoo  zeer  verfoeiden,  toen  deze  hun  aangedaan  warden. 

De  perfon$n,  die  voor  de  zeedienst  beftemd  zijn  9 
worden ,.  op  den  Nyl  ingcfcheept.  Óm  hen  te  herken- 
nen, in  geval  van  wegloopena  prikt  men  hun  een  anker 
boven  op  de  hand.  Als  zij  aangekomen  zijn,  oefent 
men  hm  in  de  behandeling  van  zeilen  en  gefchut.  Ge- 
woonlijk leeren  zq  in  weigig  txjds  alles  met  veel  behen- 
digheids  verrigtQi,  Wanneer  een  nieuw  oorlogsvaartuig 
wordt  uitgerust,'  bemant  men  hetzelve  met  oude  matro- 
zen ,  die  hiertoe  van  de  vloot  uitgezocht,  worden.  Dus 
kan  de  Pacha  zich : van  het  fchip  bedienen,  zoodra 
het  gereed  is. 

Zoo  dikwijls  mehkmet  eene  ligtinjg  niet  voltallig 
kan  krijgen ,' zendt  hij  eene  bende  foldaten  in  de  groot  e 
fteden ,  om  daar  eene  presfing  te  doen.  Doch  dewijl 
zoodanige  handelwijze  eene  menigte  perfoneh  aan  de 
dienst  der  Europeanen  zou  onttrekken,  laat. men  alle 
die  genen  los  9  welke  door  hunne  meesters  teruggevor- 
derd worden.;  en  dan  (lelt  men  hun  eene  veiligheidskaart 
ter. hand,  welke  hen  vrijwaart  voor  nieuwe  kwellingen. 

Behalve  het  geregeld  leger,  heeft  de  Pacha  nog  on- 
geregelde troepen,  zamengefteld  uit  Albanezen  en  Kan- 
dioten  vopr  de  infanterie- ,  en  Arabifche  Bedoulncn  voor 
de  kavalleric.  Het  gezigt  der  eerften,  die  met  yata- 
gans .  en  lange  pistolen  zijn  gewapend ,  heeft  iets  ver- 
fchrikkelijks  voor  den  weerloozen  njensch ,  die  hen  ont- 
moet. Als  iemand  op  eene,  naar  hunne  gedachten,  on- 
befcheidene  wijze  hen  aanziet,  kunnen  zij  weleens  zeer 
onbefcboft  daarvan  verantwoording  vragen.  Er  zijn  geene 
Barbaren,  die  woester  aanzien  hebben,  dan  de  Albane- 
zen; zelfs  Bedouïnen  jagen  minder  fchrik  aan.  Deze 
ongeregelde  benden  doen  uitftekende  dienst  bij  eene  fcher- 
mutfeling  eu  op  eenen  terugtogt. 

■•  M.ehbm.et  heeft  zich  inzonderheid  toegelegd  op 
het  vormen  v*q  eene  aanzienlijke  zeemagt.  Zijne  vloot 
beftaat  thans  uit  zes  liniefchepen ,  vijf  groote  fregatten , 
vijf  korvetten,  acht  brikken  en  één  kotter;  bovendien 


EGYPTE*  J4£ 

zijn  er  oog  zes  branders  en  dettig  «raocportfchepen.  Det 
cwee  grootfte  oorlogsfchepen ,  de  Cairo  en  Akre ,  voeren  elk 
138  (lukken  en  zijn  beide  bemand  met  1500  koppen.  De 
Mahallet-Ekeby  en  de  Man/oura  hebben  elk  100  kanonnen 
en  1200  perfonen.  De  manfchap  der  gebeele  vloot  bedraagt 
13,155,  en  het  aantal  der  (lukken  is  1,302.  Men  (laat  ver- 
baasd over  zoodanige  zeem*gt ,  als  men  in  aanmerking  neemt, 
dat  de  Egjptifcke  vloot  aanmerkelijke  verliezen  in  den  dag 
van  Navarino  heeft  geleden,  en  dat  er  flechts  ééne  zeeha- 
ven, die  van  Alcxandrtë,  is.  Maar  welk  eene  drukte,  welk 
een  (Ireng  toezigt  op  de  fcheepstimmerwerf !  Het  is  weinig 
tijds  geleden,  dat  de  Pacha  flechts  twee  gewapende  en  be- 
mande liniefchepen  had;  thans  bezit  hij  er  ze$9  die  zee  bou- 
wen ,  en  vier  (laan  er  op  (lapel ,  waarvan  twee  van  100  en 
de  beide  anderen  van  80  (lukken.  De  werf  is  ruim  genoeg , 
om  vier  groote  fchepen  en  één  brik  of  korvet  te  gelijk  te 
bouwen.  In  den  zomer  van  1833  heeft  men  een  fchip  van 
138  (hikken  te  water  gelaten,  dat  terftond  naar  de  kusten 
van  Klein-Aziï  werd  gezonden.  De  zamenfteliing  van  deze 
vaartuigen  is  wel  niet  zoo  hecht  als  die  der  Engelfche  fche- 
pen, maar  voldoet  evenwel  aan  het  oogmerk,  waartoe  ze 
moeten  dienen.  De  haven  is  zoo  modderig ,  dat  men  genood* 
zaakt  is ,  de  groote  fchepen  van  (lapel  te  laten  loopen ,  yóér 
dat  ze  geheel  voltooid  zyn.  Bijkans  al  het  fcheepstimmer- 
hout  komt  uit  de  bosfchen  van  Klein-Azië.  De  Groote  Heer 
beeft  vroeger  het  vellen  der  boomen  begunftigd ,  welkt»  met 
weinig  kosten  op  Turkfche  of  Egjptifcke  fchepen  vervoerd 
worden.  De  andere  benoodfgdheden , ,  ak  kanon ,  kruid  en 
lood ,  worden  meestal  door  Engeland  geleverd. 

De  fpoed,  waarmede  men  fchepen  bouwt  te  Alexandriei 
komt  echter  niet  enkel  van  de  waakzaamheid  des  gebieders , 
maar  grootendeels  ook  van  de  menigte  werklieden.  Zoolang 
de  vloot  op  de  reede  is ,  laat  m  e  h  e  me  t  de  helft  der  ma* 
frózen  op  de  werf  arbeiden.  De  dag ,  waarop  een  fchip  te 
water  loopt,  is  een  feestdag  voor  al  het  volk,  Zoodra  het- 
zelve drijft,  hoort  men  het  gefchut  der  vloot  en  batterijen 
bulderen;  de  foldaten,  die  aan  de  haven  gefchaard  (laan, 
doen  eene  algemeene  losbranding,  en  de  Pacha,  die  zelf  al* 
tyd  de  hoofdperfoon  bij  het  feest  is ,  geeft  een  rgk  gefchenk 
aan  den  fcheepstimmerman. 

De  werkplaatfen  van  het  tuighuis  zijn  niet  minder  merk*' 
waardig,  dan  de  werf  voor  de  oorlogsfchepen.'   Men  ziet, 


481  .  adYPtit. 

dtt  mehemet^ali  zflne  onderdanen  wil  vormen  tot  be- 
kwame lieden,  en  men  bewondert  hunne  vorderingen  in  de 
werktuigelijke  kunden.  Daar  bewerkt  men  het  metaal  tot 
verfiering  van  het  fchip ;  timmerlieden ,  fchrijnwerkers  enz, 
beijveren  zich ,  om  ieder  ha  zijne  toe  te  brengen ,  terwijl 
fmeden  en  anderen  zich  bezig  houden  met  de  wapening.  De 
lijnbaan  is  vooral  bezienswaardig ;  men  vindt  er  weinige  zoo 
fraai  in  Europa. 

(Het  vervolg  en  fiot  hierna?) 


TAFEREELEN    UIT     HET    MAATSCHAPPELIJK    LEVEN   DEI, 
NOORD*AMERIKANEN. 

{Vervolg  van  bl.  398.) 
De  Zeereis.  —    Charlestown.  —    Affcheid  van  den  Lezer* 

1  egen  den  winter  kwamen  wij  vin  ons  ultftapje  in  het  bin- 
nenland weder  naar  Philadelphia  terug.  Wij  hadden  vele 
Hechte  wegen ,  maar  de  zonderlingfte  bruggen  en  karaten  ge- 
zien. Razend  huilden  de  winterltormen ,  en ,  gelijk  veelal 
ieder  menfchenkind  zich  fchtfnt  te  verbeelden ,  dat  zijn  eigen 
dierbare  perfoon  het  middelpunt  is ,  waarom  de  geheele  we* 
reld  draait ,  zoo  dachten  ook  w(j ,  dat  de  orkanen  ons  vertrek 
naar  het  zuiden  .wilden  beletten.  Maar  wij  hadden  niet  ver* 
geefs  zoo  langen  tfld  Amerika' %  lucht  ingeademd;  de  rei»* 
woede  had  ook  ons  nu  eenmaal  aangegrepen,  en  vrij  beflo- 
ten ,  den  ftrijd  tegen  de  hoofd  doffen  te  wagen. 

Behalve  de  aanftekende  ziekten,  zifn  hier  nog  twee  aan 
het  land  eigene  krankheden ,  namelijk  maagkwalen  en  borst- 
tering.  Voor  de  gele  koorts  is  geen  middel.  De  overladen 
maag  wordt  met  bevervet  gereinigd,  en  tegen  de  tering  fcfarqft 
de  Doctor  des  winters  eene  reis  naar  het  zuiden  voor.  Men 
kan  dus  verzekerd  zjjn ,  in  dit  jaargetijde  fteeds  een  talrijk 
gezelfchap  uit  de  zoogenaamde  groote  wereld  op  de  over- 
vaart te  zullen  aantreffen.  Om  evenwel  met  het  meeste  ge- 
noegen te  reizen,  moet  men,  althans  van  Philadelpkia,  eerst 
weder  een  weinig  noordwaarts  zich  begeven;  want  alleen 
van  New-Tork  varen  geregeld  pakketbooten  op  alle  havens  en 
terug.    Elke  week  zeilen  er  twee  naar  Charlestown  af;  men 


TAFKREfiLEN  ÜlT  NOOItD-AMBRlKA.  485 

betaalt  dertig  dollars,  waarvoor  men  dan  tevens  zeer  goed 
eten  heeft ,  maar  voor  den  drank  moet  men  zelf  zorgen ,  of 
dien  onmatig  duur  van  den  maltre  d*  hotel  koopen.    De  Ka- 
piteins van  deze  fchepen  zijn  zeer  aardige ,  befchaafde  men- 
fcfien  en  bekwame  zeelieden.    De  reis  duurt  gewoonlijk  om- 
ilreeks  de  acht  dagen;  dezelve  wordt  echter  meermalen  eerst 
in  vier  weken ,  en  foms  ook  in  vier  dagen  volbragt.    Daar 
is  gelegenheid ,   om  voor  minder  geld  de  reis  te  doen.    Men 
betaalt  dan  flechts  vijftien  dollars ;  doch  deze  fchepen  zijn 
kleine  brikken  —  de  kost,   welken  men  krijgt,  is  gelijk  het 
gezelfchap,   dat  men  aantreft,  en  de   bevelhebbers  van  de 
weleens  lekke  vaartuigen  kunnen  juist  geene  aanfpraak  op 
welgemanierdheid  en  kennis  maken.    Zij  geraken  foms  ver- 
dwaald ,   weten  niet ,  waar  zij  op  zee  zijn ,  komen  eindetijk 
nog  gelukkig  ter  beftemde  plaatfe  9:  en  verwonderen  zich  dan 
over  hunne  eigene  bekwaamheid.     Men  heeft  dus  eigenlijk 
geene  keus.    Ook  gingen  wij,   zonder   lang  bedenken,  aan 
boord  van  de  fraaije  pakketboot  Am  alt  a ,  en  zeilden  met  bet 
fchoonfte  weder  af.    Hoe  véél  een  vriendelijk  en  voorkomend 
Kapitein  tot  veraangenaming  van  zoodanige  reis  bijdraagt, 
zal  iedet  ondervonden  hebben,   die  ooit  zulken  togt  deed. 
De  Amalia  werd   gevoerd  door  Kapitein  perrtj  men  kan 
hem  niet  genoeg  prijzen  wegens  zijne  zorgvuldigheid  voor  de 
,  ïeizigers.    De  inrigting  op  de  fchepen  voor  deze  vaart  is  be- 
ter, dan  die  op  de  pakketbootert  van  Havre.    De  flaapplaat- 
fen  zijn  van  de  eetzaal  flechts  afgefcheiden  door  gordijnen, 
welke  men  naar  bfelleven  kan  vooruitfchuiven  —  een 'groot 
genfak  voor   de  genen,  die  ligt  zeeziek  worden,  en  voor 
allen,  die  de  inkerkering  in  eene  enge  kajuit  niet  kunnen  ver- 
dragen.   Men  leeft  hier  dus  in  geene  zoo  ftrenge  afzonde- 
ring ,  terwijl  echter  de  welvoegelijkheid  niet  het  minde  wordt 
verwaarloosd.     Ligt  iemand  een  weinig  krank  achter  zijne 
gordijnen ,   zoo  neemt  hij  evenwel  deel  .aan  het  gefprek  in  de 
zaal,   en  er  is  geen  beter  middel  tegen  de  zeeziekte,  dan  af- 
leiding en  foms  een  glaasje  porter-bier. 

Zelden  misfchien  komt  op  een  Amerikaanse  ft  fchip  een  zoó 
vrolijk  gezelfchap  bijeen,  als  wij  op  de  Amalia  aantroffen. 
Eene  jonge  vrouw  van  New-Tork ,  welke  de  tering  reeds  in 
zoo  hoogen  graad  had,  dat  de  zuidelijke  lucht  haar  niet 
meer  hielp,  was  door  de  geneesheeren  tot  een  aanhoudend 
verblijf  op  zee  veroordeeld  geworden.  Men  is  namelijk  van 
meening,  dat  deze  ziekte  in  hare  ontwikkeling  geheel  (HU 


%86  TAFEREELBN  UIT  HET  MAATSCHAPPEN*  LEVEN 

ftaat,  zoo  lang k  de  Ujder  of  Ijjderes  zich  op  zee  bevindt. 
En  de  teringachtige  vrouw  fcheen  ook  inderdaad  op  het  fchip 
zich  zeer  wel  te  bevinden.  Niet  tevreden  met  de  beweging 
van  het  vaartuig  alleen,  had  zij  baren  fchommelftoel  mede- 
genomen ,  waarop  zy  den  ganfchen  dag  zat ,  ten  einde  alzoo 
het  genoegen  van  eene  dubbele  flingering  te  hebben.  Z$  had 
bij  zich  hare  jeugdige  dochter ,  en  bovendien  tot  gezelfchap 
eene  vriendin,  die  beide  het  bare  tot  het  aangename  onder* 
houd  toebragten.  Eene  fchoone  Franfche  vrouw,  die  naar 
Florida  reisde,  alwaar  haar  man  het  opzigt  over  het  maken 
der  haven  van  St.  Auguttin  had ,  yervxolijkte  allen  door  hare 
levendigheid  en  geestige  invallen  zoo  zeer,  dat  een  rgk  £»- 
gelschman,  wien  de  miltzucht  op  zee  en  te  land  omdreef , 
zjjne  kwaal  geheel .  vergat ,  en ,  ten  gevalle  der  Franfche 
vrouw ,  eene  heuschbeid  toonde ,  die  het  ganfche  gezelfchap 
te  ftade  kwam.  Hij  had  zich  rijkelijk  voorzien  van  de 
fijnfle  wijnen  en  van  lekkernijen  uit  alle  werelddeelen ;  met 
den  Kapitein  deelde  hij  dus  de  rol  van  heer  des  huizes ,  en 
deze  overvloed  van  verfnaperingen  droeg  niet  weinig  bg ,  om 
de  vrolijke  (lemming  te  onderhouden  en  te  verhoogen.  On. 
uitpnttelijk  in  luimige  invallen  was  een  jonge  Schot,  Wan» 
neer  het  gezelfchap  verzadigd  van  vrolijkheid  fcheen;  wan» 
neer  het  vuur  van  het  gefprek  verflaauwde ,  en  flechts  fpaar- 
zaam  nog  puntige  gezegden ,  als  enkele  vonken ,  opglommen ; 
wanneer  men  flechts  zachtkens  en  niet  meer  hartelijk  lachte , 
zoodat  de  lever  kon  fchudden,  dan  nam  onze  Schor  zyoe 
guitar ,  en  zong  daarbij ,  in  den  tongval  van  zijn  land ,  met 
eene  voortreffelijke  ftem  ,  een  berglied ,  eene  oude  Schotfche 
romance,  zoo  als  hij  er  in  menigte  kende,  of  improvifeerde. 
Bovendien  niet  onervaren  in  het  buikfpreken ,  boot/ie  hij  alle 
inftfumenten  na,  en  gaf  ons,  onder  begeleiding  van  zijne 
guitar,  de  zeldzaamfte  concerten,  waarbij  het  noch  aan  oor- 
fpronkelijkheid,  noch  aan  harmonie  ontbrak.  Een  jong  Ame- 
rikaan, die  voor  een*  kenner  van  de  toonkunst,  en  bijzonder 
voor  een'  zanger  wilde  doorgaan,  viel  ook  dikwerf  mede 
in.  —  Zoo  ging  de  lange  avond  voorbij ,  en  men  legde  zich 
vergenoegd  ter  ruste. 

Drie  .dagen  'en  twee  nachten  waren  wjj  met  zoo  gunltigen 
wind  gevaren ,  dat  wij ,  ondanks  het  jaargetijde ,  —  het  was 
Dmftreeks  kerstijd  —  reeds  de  aangename  warmte  van  het  zui- 
den begonnen  te  ontwaren.  De  Kapiteins  hebben  niet  gaarne, 
dat  men  hun  vraagt,  wanneer  zij  denken  aan  te  komen;  het 


DER  NOORD-AMEWKAIWIf.  48? 

nieuwsgierig  verlangen  der  reizigers  blijft  das  altijd  onbe- 
vredigd,.  Intusfchen  deed  het  vergenoegde  gelaat  van  den 
Kapitein,  en  de  groote  beweging  onder  het  fcheepsvolk,  in- 
zonderheid het  affpoelen  en  opknappen  van  het  fchip,  ons 
befluiten ,  dat  wij  den  volgenden  voormiddag  wel  te  Charles- 
/w*  zouden  binnenloopen  \  want  de  Amerikanen  bevlijtigen 
zich  lteeds ,  om  eene  haven  zoo  binnen  te  komen ,  alsof  het 
fcbip  zoo  even  van  ftapel  geloopen  ware»  Alles  moet  er  zin- 
delijk en  netjes  uitzien.  De  matrozen  zijn  niet  gekleed ,  ais 
kwamen  zij  van  het  moegelijk  en  morfig  werk  eener  zee- 
reis ,  maar  alsóf  zij  ten.  days  gingen.  Toen  des  avonds  zelfs 
zeil  werd  geminderd,' om  de  fnelle  vaart  van  het  fchip  te 
vertragen ,  en  Kapitein  perry  met  Lord  marshal,  zoo 
als  hy  boenende  den  Engelschman  noemde,  reeds  aflpraak 
maakte ,  pm  een  feestelijk  avondeten  met  elkander  te  hebben, 
dacht  ieder  Heilig,  den  volgenden  morgen  op  bet  vaste  land 
te  ontbijten. 

Het  is  opmerkelijk ,  dat  eene  reis  over,  zee  zoo  veel  aan- 
trekkelijks heeft/  Velen  althans,  die  eenmaal  de  onaange- 
naamheden daarvan  ondervonden  hebben,  verlangen  er  toch 
weder  naar.  Ik  geloof  ?  dat  het  trotferen  des  gevaars  een 
eigen  genoegen  medebrengt.  Het  is  eene<ftoute  bewustheid, 
daar  op  de  golven  te  zweven  tusfehen  leven  en  dood,  en 
dan  met  een  opgeruimd  gemoed  .te  genieten ,  *  wat  het  oogen- 
blik  aanbiedt.-  Nadert  men  eindelijk  het  land  weder,  dit  ge- 
zigt  heeft  voor  een'  ieder  nieuwe  bekoorlijkheid,  en  reeds 
vooraf,  zoodra  men  de  landiucht,  met  de  aangename  uitwa- 
semingen van  grond  en  planten,  bemerkt,  begint  men  zich 
zoo  ligt,  zoo  vrolijk  te  gevoelen  —  de  onaangenaamheden 
der  zeeziekte  houden  op.  .  Evenwel  is  nog  niet  alle  gevaar 
te  boven.  De  zeelieden  verwachten  veelal  geenszins  het 
beste,  of  verklaren  zich  althans  niet  duidelijk;  onkundige 
reizigers  daarentegen  geven  zich  gaarne  aan  hun  gevoel,  over. 
Zoo  plaatften  ook  wij  allen  ons  .aan  den  avonddis ch ,  en 
waren  vrolijker,  dan  ooit. 

Terwijl  ons  gefprek  zeer  levendig  was ,  kwam  de  Huur- 
man binnen,  en  bragt  het  berigt,  dat  gebeele  troepen  van 
doifijnen  ons  kwamen  tegenzwemmen.  Men  liep  op  het  dek, 
om  ze  te  zien;  men  wierp  harpoenen ,.  en  ving  er  eenen. 
Daar  deze  dieren  gewoonlijk  voor  den  wind  af  zwemmen , 
was  hunne  verfchijning  niet  het  gunftigfte  voorteeken  voor 
ons  volgend  ontbot  in  Charlestovm ;  wij  lieten  ons  daardoor 


488  TAfEREELBN  UIT  HET  MAATSCHAPPELIJK   LEVE» 

evenwel  niet  doren  in  ons  genoegen ,  maar  fchenen  veeleer 
boven  alles  ons  te  willen  verheffen.  Het  was  Zatunfag- 
avond ;  de  Methodist  en  de  Kwakers  haalden  hunne  Bijbels 
voor  den  dag ,  legden  die  op  de  tafel ,  en  begonnen  zich 
voor  te  bereiden  tot  den  nabijzijnden  Zondag.  Van  tijd  toe 
tijd  kreeg  dé  Methodist  eene  krampachtige  trekking  in  de  vin- 
gers ,  en  vervolgens  ook  dergelijke  beweging  in  de  armen ; 
de  Kwakers  hoesteden,  maakten  de  keel  ruim  en  fnoten  den 
neus.  De  Methodist,  het  gevaar  ziende,  dat  men  hem  niec 
zou  hooren,  begon  terftond  luidop  te  lezen  en  voorts  te 
prediken.  Toen  hij  zijne  Hem  verhief,  was  ons  gefprek  zeer 
luidruchtig;  doch  plotfeling  werd  het  geheel  ftil  —  men 
hoorde  niets ,  dan  den  prediker ,  en ,  hetgeen  te  voren  ge- 
heel onopgemerkt  was  gebleven,  het  klotfen  der  golven  te- 
gen het  fchip.  Allengs  werd  het  geraas  fterker  en  het  fun- 
geren (leeds  geweldiger.  Schotels,  borden  en  glazen  vlogen 
op  tafel  door  elkander ;  de  oppasfers  raapten  de  overblijffelen 
bijeen,  ,en  kropen  daarmede  op  de  knieën  naar  hei  buffet; 
de  mannen  vielen  van  de  banken ;  de  vrouwen  hadden  Moeite» 
om  op  de  kooijen  te  komen  —  met  handen  en  voeten  klem- 
den zij  zich  daar  vast ,  en  de  fchommelftoel  flingerde  won- 
derlijk in  de  kajuit  om;  niemand  waagde  bet,  denzelven  te 
grijpen ;  ieder  ontweek  flechts ,  zoo  goed  hij  kon.  Eindelijk 
kwam  de  Kapitein,  die  federt  het  verfchijnen  der  dolfij- 
nen zich  niet  van  het  dek  had  verwijderd,  even  in  de  kajuit ; 
afgemat  van  vermoeijenis,  wierp  hij  echter  een  touw  om  den 
flingerenden  (loei ,  bond  dien  vast ,  opdat  hij  geen  glazen  of 
fpiegels  zou  verbrijzelen,  fprak  woorden  van  troost  en  be- 
moediging tot  het  gezelfchap ,  en  begaf  zich  nu  weder  naar 
boven  op  zijnen  post.  De  Methodist  zat  nog  (leeds ,  hield 
met  de  éene  hand  zich  vast  aan  de  bank,  met  de  andere 
den  Bijbel  benevens  een  licht  op  de  tafel ,  en  predikte  maar 
voort.  De  Kwakers  met  hunne  Bijbels  rolden  over  het  vloer- 
kleed. De  woede  van  den  (lorm  nam  meer  en  meer  toe; 
met  donderend  geraas  Hortten  de  golven  op  het  fchip \  in 
onze  kajuit  geraakten  een  paar  koffers  los,  die  met  touwen 
onder  de  flaapplaatfen  vastgemaakt  waren  geweest  —  dezelve 
werden»  in  ons  eng  jterblij f  geweldig  heen  en  weder  gewor- 
pen, zoodat  de  fraaifle  fpiegel  daardoor  in  (lukken  floeg. 
Eindelijk  brak  ook  het  touw,  't  welk  den  fchommelftoel 
had  bedwongen,  en  nu  fcheen  die  het  verzuimde  met  ver- 


DER  NOORD-AMERIKANEN.  469 

dubbelden  woeker  weder  in  te  balen.  Het  was  pikdonker 4 
de  lampen  waren  verbroken  en  de  lichten  uitgegaan. 

Drie  volle  dagen  duurde  deze  orkaan.  Waren  w\j  fpoedig 
tot  digt  bij  Charleitown  gekomen ,  nog  fchielijker  geraakten 
wij  veel  verder,  dan  wij  ooit  geweest  waren,  daarvan  ver- 
wijderd ;  want  als  de  wind  eindelijk  wat  ging  liggen ,  en  de 
zee  een  weinig  bedaarde ,  bevonden  wij  ons  in  het  gezigt 
van  Boston ,  130  mijlen  benoorden  New-Tork.  Een  frisfche 
noord  e  wind  bragt  ons  echter  weldra  weder  in  den  regten  koers. 

Als  de  wind  draait,  en,  gelijk  hier  het  geval  was,  de 
naar  het  noorden  bewogene  zee  dan  in  eene  tegenoverge- 
ftelde  rigting  zich  begint  te  bewegen ,  wordt  het  fchip  door 
deze  tegenftrijdige  werking  derwijze  geflingerd ,  dat  het  niet 
te  verdragen  is.  Tegen  den  avond  nu  liepen  de  golven  niet 
meer  zoo  hoog  als  bergen ,  maar  begonnen  vroeger  en  op 
geringere  hoogte  te 'breken.  Als  vuur  verlichtte  het  fchuim 
des  woelenden  waters  den  donkeren  nacht,  en  een  gloed 
fcheen  op  zee  te  drijven  —  de  Oceaan  was  als  In  brand. 
Zag  men  van  het  dek  in  de  diepte  neder,  zoo  aanfchouwdp 
men  eene  ontelbare  menigte  kleine  vuurklompjes ,  die  menig- 
werf  door  de  golven  op  het  fchip  geworpen  werden,  waar 
men  dezelve  dan  met  een  handvol  waters  kon  opnemen ,  zon- 
der dat  ze  den  glans  verloren.  Dezelve  fchenen  flijmige  ko- 
geltjes te  zijn,  zoo  glibberig,  dat  men  ze  alleen  met  eene 
hoeveelheid  waters  kon  houden.  Ik  hield  dezelve  voor  po. 
lypen ,  met  eenen  glans ,  gelijk  dien  der  bekende  glimwor- 
men, en  ik  deed  eenige  in  eene  flesch;  maar  noch  van  (lijm, 
noch  van  glans  was  vervolgens  eenig  fpoór  in  het  glas  te 
zien.  Deze  phosphorifche  zelfftandigheden  komen ,  zoo  als 
men  zeide,  veelvuldig  voor  in  den  Atlantifchen  Oceaan, 
vooral  wanneer  men  meer  noordwaarts  ftevent. 

Wij  ondervonden  de  verandering  van  het  luchtgeftel, 
waarin  de  ftorm  ons  geworpen  had.  De  koude  was  zoo 
fcherp  en  doordringend ,  dat  men  vuur  moest  maken ,  om  te 
verwarmen.  Hiertoe  bedient  men  zich  veelal  van  fleenkolen 
uit  Liverpool ,  die  overal  in  Amerika  in  groote  menigte  ver- 
kocht worden,  ik  heb  nooit  kunnen  begrijpen ,  waarom  men 
dezelve  bij  voorkeur  gebruikt.  Amerika  heeft  zelf  uitmun- 
tende fteenkolen,  die,  zonder  de  minfte  onaangename  lucht, 
met  eene  fchoone  blaauwe  vlam  branden ,  bijkans  geheel  ver- 
teren, eene  flerke  hitte  geven,  en  altijd  nog  iets  goedkooper 
komen,  dan  die,  welke  uit  Engeland  aangevoerd  worden.  De 


490     ;    TAFEREELEI?  UIT  HET  WAATSCfiAPPELIJK  LEVEN 

Uverpoolfche  fcolen  branden  ving,  maar  laten  een  vrij  groot» 
morfig1  overblijfTel  achter,  en  verfpreiden  eenen  flank,  die 
op  fchepen  zeer  gefchikt  is ,  om  de  misfelijkheid  te  vergroo- 
ten,  welke  door  het  onftuimig  weder  wordt  veroorzaakt. 
De  Amerikanen  en  Engelfchen  z  jjn  hieraan  gewoon ,  en  fchij- 
nen  zoodanige  lucht  gaarne  in  te  ademen;'  ik  had  liever  wat 
koude  verdragen,  om  den  onaangenamen  damp  te  vermijden, 
welke  volftrekt  niet  uit  de  kajuit  wilde  trekken.  Ik  ver- 
heugde mij  dus  zeer,  dat  de  Hevige  noordewind  ons  in  wei- 
nige dagen  zuidelijker  luchtftreek  deed  naderen.  Den  vijfden 
dag  bevonden  wij  ons  reeds  weder  voor  Charlestown ,  namen 
tegen  den  avond  eenen  loods  aan  boord ,  en  gingen  voor  an- 
ker ,  om  te  wachten ;  tot  dat  de  zee  wat  bedaarde ,  daar  het 
binnehloopen  van  die  ftad  wegens  klippen  zeer  gevaarlijk  is. 
De  loods  had  echter  niet  Wél  gerekend . —  een  nieuwe  ftorm 
was  in  aantogt,  en  dreigde  reeds  ons  van  de  ankers  te  ruk- 
ken. Wij  bevonden  ons  nu  te  midden  van  klippen;  (Je  zee 
begon  op  nieuw  vreefelijk  ce  woelen;  wij  moesten  de  haven 
binnenloopen ,  of  fchipbreuk  lijden.  Een  halfuur  van  daar 
is  eene  lange  bank  van  rotfen ,  die  de  haven  influiten ;  men 
noemt  dezelve  daarom  bok  la  Barre.  Groeit  de  roes  aan, 
of' zakt  het  water?  Hieromtrent  verfchillen  de  meeningen; 
intusfehen  is  het  zeker ,  dat  de  ondiepte  van  jaar  tot  jaar 
toeneemt.  Men  heeft  dus  reden ,  om  te  vreezen ,  dat  Char- 
lestown eindelijk  geheel  zal  ophouden  eene  zeeftad  te  zqm 
Tusfchen  deze  klippen  moesten  wij  thans  met  onftuimig  water 
doorvaren.  De  loods  hield  de  zaak  voor  onmogelijk.  Onze 
Kapitein  beweerde ,  dat  wij  het  buicen  de  klippen  niet  kon- 
den houden  en  dus  Heilig  vergaan  zouden,  weshalve  men  het 
uiterfte  behoorde  te  wagen.  Doch  de  loods  bleef  doof  voor 
«He  verftandige  redenering ,  tot  dat  de  Kapitein  eene  fiesch 
rum  nam,  daarmede  zijne  twijfelingen beftreed,  en  alle  tegen- 
bedetikingen  oploste. 

Met  angdige  bekommering  had  men  den  uitflag  van  dien 
ftrijd  afgewacht  —  met  ontzetting  zag  men  de  uitvoering  van 
het  genomen  befluit  te  gemoet.  De  ankers  werden  gelige ,  de 
zeilen  ontrold;  gelljjk  een  bal  werd  het  fchip,  herwaarts  en 
derwaarts ,  op  en  neder  geworpen  —  lucht  en  water  fchenen 
om  den  buit  te  kampen.  De  mannen  waren  allen  op  het 
dek ;  de  vrouwen  bleven  in  de  kajuit  —  hier  heerschte  eene 
doodfche  ftilte,  maar  de  zee  kookte  en  bruiste.  Daar  kwam 
plocfeling  een  verschrikkelijke  fchok ;  men  boorde  een  akelig 


DER  NOORD-ABtEEnUNEÏI.  491 

angstgefcbrei  en  bet  ftooten  van  betfcbrp  tegen  de  rots,  en, 
eer  tnen  zteh  kon  bezinnen ,  ftootte  het  vaartuig  nog  een»,, 
en  terftond  daarop  ten  derdemale.  Hoe  aangenaam  klonken 
In  aller  ooren  de  woorden  van  den  Kapitein:  Nu  hebben  vf  ij 
het  gewonnen  l  Zoo  riep  hij  na  eene  korte  poos ,  ijlde  naar 
beneden  In  de  kajuit,  eö  bragt  de  biijde  boodfchap  aan  de 
vrouwen ,  terwrjl  de  heeren  op  bet  dek  eikander  van  vreugde 
otoarmden  en  de  matrozen  een  luid  gejuich  aanhieven.  Had- 
den wij  al  geene  heldendaad  verrigt,  wij  hadden  toch  een 
ftout  waagftuk  volbragt.  WQ  voeren  dns  zegepralend  de  ba- 
ven  binnen ,  terwijl  de  woeste  zee  achter  onzen  rug  woelde. 
Niets  fchijnt  fpoediger  vergeten  te  worden ,  dan  het  leed , 
dat  men  op  zee  heeft  doorgeftaan.  In  eene  fraaije  hoarding 
(kosthuis),  bij  Mistr*  macdonald,  begaf  zich  het 
ganfche  reisgezelfchap  van  de  Amalia ,  en  daar  bragten  wtf 
een9  zoo  genoegdjjken  avond  door ,  als  ik  mij  maar  weinige 
in  m$n  leven  weet  te  herinneren. 

(JHet  vervolg  en  flot  hierna*) 


ZONDERLINGE    LOTGEVALLEN   EENER  PRINSES  UIT  HET  HUIS 
VAN  BRUNSWJJK, 

JL e Brusfei  woonde,  omflreeks  het  jaar  1760,  in  de  grootfte 
afzondering,  eene  bejaarde  Dame,  Mevrouw  d'aubant 
genoemd.  Hare  voornaamfte  bezigheden  beftonden  in  het 
waarnemen  van  de  Godsdienst ,  en  in  het  uitoefenen  van  eene 
uitgebreide  weldadigheid  jegens  de  armen  uit  hare  buurt ,  die 
haar  als  hunne  weldoenfter  befchouwden.  Eenige  jaren  had 
z\j  reeds  doorgebragt.met  het  betrachten  dezer  pligten,  zon- 
der  bij  de  grooten  en  aanzienleken  opgemerkt  te  worden ,  en 
fchijnbaar  zonder  eenige  betrekkingen  van  bloedverwanten  of 
vrienden  te  hebben.  En  echter  was  niemand  in  de  ftad  van 
hooger  afkomst ,  noch  door  een  aanzienlijk  huwelijk  tot 
fchoonere  verwachtingen  geregtigd;  niemand  der  ingezetenen 
had  waarfchijnHjk  zulk  eene  groote  afwisfeling  van  voor-  en 
tegenfpoed  gefmaakt ,  of  zulk  eene  ongeloofelijke ,  ja  roma- 
neske verandering  van  fortuin  ondervonden. 

Lodewijk  rudolf,  Hertog  van  Brunswtjk  JVolfenbut- 
tel,  huwde  met  christina  louisa,  Vorftin  van Oettin- 
gen ,  welke  hem  drie  dochters  baarde.    De  oudfte ,  eliza- 


ftft  ZONDERUKOft  LOTGEVALLEN 

ülth  christina,  trad  te  den  echt  met  üan  VI, 
Keizer  vtn.Duitsckland*  en. leidde  in  de  naauwgezette  eti- 
quette van  het  Ooïtenrijkfche  hof  een  onopgemerkt ,  weinig. 
beteekenend  piantenleven.  .  Zeer  verfchilleqd  hiervan  was  het 
lot  h*rer  jongde  zuster,  Prinfes  charlotta  louisa* 
(de  tweede  dochter,  antoiwetta  amrlia,  huwde  mee 
ferdinand  al  bert,  Hertog  van  Brunswijk  Bever») 
fchoon  ook  zij  beftemd  was ,  om  aan  een  Keizerlijk  huis  ver- 
bonden te  worden.  Den  25  Octpber  17 11  werd  zij  de  gade 
van  alexis  petrowïtz,  Grootvorst  vap  Rusland^  en 
oudfte  zoon  van  Czaar  peter  den  groot  en.  De 
buwely&splegtigbeid  werd  voltrokken  te  Torgau ,  in  Duittch- 
land.  De  jongeling  was  tweeëntwintig  jaren  oud,  van  een 
proest  karakter,  dat  door  zijne  gewone  buitenfporigheden  en 
jiitfpattingen  nog  woester  en  ontembaarder  was  geworden. 
Men  zegt  ook,  dat  hy  van  zijne  ongelukkige  vrouw  den^ge- 
weldigften  afkeer  had ,  ja  niet  minder  dan  driemaal  pogingen 
aanwendde,  om  haar  te  vergiftigen v  doch  door  fpoedigehulp 
ontkwam  de  Vorilin  telkens  het  gevaar*  De  barbaarfebe  echt- 
genoot ging  echter  voort  haar  te  mishandelen ;  en  er  was 
niemand  aan  het  Rusfifche  hof  toen  aanwezig,  die  desPrinfen 
onbeschoftheid  konde  beteugelen,  dewijl  peter  en  katha- 
rina  op  eene  buitenjandfche  reis  afwezig  waren. 

Eens  eiD delijk,  toen  de  Prinfes  in  de  achtfte  maand  harer 
zwangerfchap  was ,  viel  de  echtgenoot  haar  met  grooter  voe- 
de  aan  dan  ooit,  wierp  haar  ter  aarde»  mishandelde  baar 
deerlijk ,  en  liet  haar  badeude  in  bloed  achter.  Zonder  zich 
te  verwaardigen  eenig  verder  onderzoek  aangaande  zijn  ramp- 
zalig flagcoffer  te  doen ,  vertrok  hij  dadelijk  naar  een  zijner 
land  verblijven.  Het  gevolg  dezer  gewelddadigheid  was*~eene 
ontijdige  verlosfing,  waarvan  hare  dienaars  befloteo  gebruik 
te  maken,  om  haar  voor  altijd  uit  de  handen  des  onwaardigen 
gemaals  te  bevrijden.  Men  zond  hem  eenen  koerier  met  het 
berigt  van  den  dood  der  Prinfes.  De  Grootvorst  vaardigde 
dadelijk  een  bevel  uit ,  om  haar  terftond  en  zoo  eenvoudig 
mogelijk  bij  te  zetten,  daar  hij  door  fpoed  en  geheimhou- 
ding hoopte  voor  te  komen,  dat  het  publiek  zijne  handelwijze 
omtrent  haar  vernam.  De  begrafenis  had  dien  ten  gevolge 
op  die  wijze  plaats;  doch  in  de  doodkist  was  flechts  een 
houten  blok.  Ondertusfchen ,  terwijl  alle  Europefche  hoven 
rouwgewaad  droegen  over  haren  vermeenden  dood ,  ontfnapte 
de  Prinfes  uit  het  paleis,  dat  haar  tot  gewoon  verbluf  diende* 


PRiNSftt.  498 

-  Ata  het  bof  der  Vorftin  bevond  zich'  toen  juist  de  Gravin. 
van  Kênigsmark,  eene  der  gêwezene  matresfen  van  auguj^ 
tus  II,  Kfbning  van  Poten,  aan  wier  bij  (land  en  zorgde 
Prinfes  voornamelijk  hare  ontfnapplng  had  te  danken.  De 
Gravin  verzamelde  voor  haar  alles ,  wat  a*n  geld  of  juwee- 
len  in  het  paleis  gevonden  werd ,  gaf  haar  een*  bejaarden , 
vertrouwden  dienaar,  die  Franscb  en  Dnitsch  fprak;  en 
eene  kamenier  vati  hare  eigene  bedienden  mede.  Aldus 
begeleid ,  nam  de  Prinfes  de  reis  aan  naar  Parijs ,  en  be- 
reikte die  ftad  zonder  eenig  ongeval ;  maar  uit  vrees ,  dat 
men  'haar  in  deze  hoofdftad  zoude  herkennen,  nam  Zij  het 
befluk ,  naar  Amerika  te  vertrekken.  Met  dit  doel  begaf  zij 
zich  naar  Lorient ,  uit  welke  haven  de  fchepen  der  Weitlnï 
difche  Compagnie,  aan  welke  de  Koning  had  toegedaan  eene 
volkplanting  naar  Louifiana  te  zenden,  gewoonlijk  onder 
zeil  gingen. 

De  Vorftin  fcheepte  zich  in  op  eene  pakketboot  met  acht* 
honderd  andere  Duitfchers,  die  insgelijks  naar  de  pas  geves- 
tigde volkplanting  vertrokken.  De  getrouwe  knecht,  die  aan 
boord  voor  haren  vader  doorging , '  cu  de  kamenier  bleven  ' 
haar  vergezellen.  Behouden  bereikte  men  de  plaats  der  be- 
ftemming ,  waar  de  verfchijning  van  de  jonge  en  fcboone 
vreemdelinge  in  zulk  een  woest  oord  geene  geringe  ver- 
wondering baarde.  De  Ridder  d'aübant,  een  Officier  van 
verdiende,  die  te  voren  In  Petersburg  was  geweest,  om  naar, 
„eene  plaats  in  Rusfifche  dienst  te  dingen,  bevond  zich  toen 
ook  in  de  kolonie,  en  herkende  dadelgk  de  Prinfes.  Eerst 
konde  bij  het ,  getuigenis  zijner  oogen  ter  naauwernood  ge- 
looven ;  doch  na  haar  meermalen  gezien ,  haar  voorkomen , 
houding  en  gelaatstrekken  naauwkeurig  opgenomen  te  heb» 
ben ,  kon  hij  niet  langer  twijfelen ,  of  de  onbekende  balling 
was  dezelfde  perfoon ,  die  hij  vroeger  in  den  glans  van  een 
luisterrijk  hof  had  gezien.  Hjj  was  voorzigtig  genoeg,  deze 
ontdekking  aan  niemand  mede  te  deelen ;  doch ,  daar  hg  een 
levendig  belang  in  het  lot  van  zulk  eene  doorluchtige  bal- 
ling (telde ,  trachtte  hij  de  nadere  kennis  en  het  vertrouwen 
van  den  reeds  genoemden  ouden ,  getrouwen  dienaar  te  ver- 
werven. 

Eindelijk  gaf  de  oude  man  hem  te  kennen ,  dat  hij  en  zflh 
huisgezin  zich  gaarne  aan  de  oevers  der  Misflftppi  wilden  ne- 
derzetten, en  dat  hij  met  dit  oogmerk  eene  toereikende  fom; 
me  gelds  had  nedegebragt:  te  gelijk  fftlde  hij  den  Ridder 

kkngklw.  1835.  no.  10.  K  k 


AM  20NDEB44NG*  LOTGEVALLEN 

voor*  zich  mee  beo  In  deze  ondenwnjog  te  vereenigen. 
D'aüi  ant  nam  dit  volgaarne  aan,  voegde  zijne  fondfen  bij 
die  der  vreemdelingen,  en  nam  de  befturing  der  ganfche  zaak 
op  zich  ,  waartoe  hij  ook  door  veelvuldige  ervaring  bijzon. 
der  gefehikt  was.  Zoo  was  hij  dagelijks  in  gelegenheid  de 
Prinfes  te  zien,  allen  ijver  in  hare  dienst  aan  te  wenden,  en 
haar  bij  eü*e  gelegenheid  de  eerbiedigde  verknochtheid  en 
belangftelling  te  toonen.  Eens ,  dat  hg  zich  geheel  alleen 
met  haar  bevond,  konde  hij  zich  niet  langer  bedwingen  haar 
zijne,  ontdekking  mede  te  deelen ,  wierp  zich  voor  hare  voe- 
ten ,  en  beleed ,  dat  Jijj  baar  herkend  had»  Deze  bekentenis 
veroorzaakte  in  het  eerst  bij  de  Prinfes  niet  minder  verba- 
zing dan  bekommering;  maar  toen  zij  op  de  voorzigtigheid 
en  verknochtheid  lette ,  die ,  zij  bjj  den  Ridder  had  opge- 
merkt ,  (lelde  zq  zich  welhaast  gerust*  Zij  vergenoegde  zich 
echter  met  hem  voor  zijne  voorkomende  belangftelling  te  be- 
danken ,  en  hem  door  eene  plegtige  belofte  tot  de  diepfte 
geheimhouding  te  verpligten, _ 

Niet  lang  na  deze  ontmoeting  bragten  Europefche  nieuws- 
papieren te  Nieuw -Orleans  de  tijding  van  den  val  en  dood 
des  Grootvorften  alexis  petrowitz.  Daar  de  Prinfes 
M  in  Europa  burgerlijk  dood  was ,  en  zich  in  den  onbe- 
kenden ,  maar  gerusten  toeftand ,  waarin  het  lot  haar  had  ge- 
worpen, zeer  gelukkig  bevond,  verkoos  zy  liever  in  de 
Nieuwe  Wereld  te  blijven ,  en  hare  betrekkingen  in  het  an- 
dere halfrond  van  haar  beftaan  onkundig  te  laten.  Weldra 
was  zij  ongelukkig  genoeg ,  haren  getrouwen  dienaar  door 
den  dood  te  verliezen ,  die  haar  over  de  halve  aarde  was 
gevolgd.  De  Prinfes ,  door  droefheid  overftelpt ,  was  alsof 
Zij  haren  eenigen  vriend  had  verloren.  Maar  de  verdubbelde 
vlijt  en  werkzaamheid  van  d'aubant,  die  de  befturing  ba- 
rer  zaken  geheel  op  zich  nam,  gaf  haar  nieuwe  krachten, 
om  de  zwarigheden  door  te  wortelen.  De  eerbiedig -teedere 
gevoelens ,  door  den  Ridder  voor  haar  gekoesterd ,  ontfnap- 
ten  hare  opmerkzaamheid  niet :  hij  toch  fcheen  alleen  te  leven 
om  hare  wenfehen  te  bevorderen  en  te  volbrengen ,  zelfs  vóór- 
dat zij  dezelve  nog  geuit  had ;  hij  behandelde  haar  te  gelijk 
met  den  aan  Vorften  verfchuldigden  eerbied,  bragt  al  zytf 
ttf4  door  in  het  zoeken  naar  middelen ,  om  haar  de  fmarten 
it  doen  vergeten ,  en  alle  vertroostingen  en  genoegens  te  ver- 
fcbaffen,die  zulk  een  onbebouwd  land  kan  opleveren.  Zijne  ver- 
dienden, z|jne  bekwaamheden  en  zijn  ij  ver  maakten  eindelijk,  om 


EBNUL  PRJN«£.  M$ 


kort tegeMi^zuik  «tien indruk  op  de  Prtofea,  .dat .fjivhqfe  ty*| 
en  hand  fchonk.  Zoo  was  dus  etnePrinfes,  uil  tm  det**£fe 
rende  bui»» gcfproten,  de  weduwe  des  erfgenaam*  van fa*  ufo 
gebreidfte  rijk  der  aarde,,  de  zuster  ótiDuitfthe  Keizerin,  m 
verbonden  aan  eenen  Kapitein  der  Infanterie,  in  een  land 
door  Negers  bevolkt,  in  het  midden  van  barbaar  fefce.  volken 
gelegen.  Hec  pas  gehuwde  paar  leefde  gelukkig,,  en  worfteMs 
tevreden  door  alle  demogelijkheden  en  bezwaren,  ,aanbet  vtf» 
blijf  in  eene  pas  gevestigde  volkplanting  onaffe  beideUJfc  vetr 
knochtz  dePrinfes  rekende  bet  niet  beneden  zich,  .baren  man 
iü  het. arbeiden  de  behulpzame  baud  te  leenen.  De  tijd  fheU 
de  fpoedig  benen ,  en  de  Hemel  negende  hunnes,  eckt  met 
eene  dochter,  welke  Mevrouw  d'aü bant, zelve  zoogde,  eg 
haf  e  moedertaal,  bet  Duia%%  leerde.  .    .    .*       .,; 

Nadat  eenige  jaren  in  (lil  huifelijk  geluk,  op  die  wjjze  wa- 
ren  voorbijgegaan,  werd  d'aubant  door  eene  ongefteldheid 
aangetast,  die  heelkundige  hulp  vereischte.  H«  verfeoehf 
zjjnen  eigendofn  in  Louiftana ,  en  ging.  naar  Parjjj ,  om  den 
verlangden  bïj&and  aldaar  te  verkrijgen.  Mevrouw  o'AVr 
bant  verpleegde  haren  man  met  der  grqotfte  teederbeid..  Ter- 
wijl de  Ridder  herltelde,  ging  zij  fomw$len  jmpt  bare  doch* 
ter  in  de  tuinen  der  Tuileries  wandelen;  Terwijl  zij  nu  een* 
Duitsch  met  haar  Q>rak,  naderde  hen  de  Graaf  van  Saifyn9 
die  hetzelfde  pad  wandelde  en  door  den  klank  zijner  moeden 
taal  getroffen  werd.  Hoe  Hond  hij  verbaast}  *  inde.oudfte 
der  beide  vreemdelingen  de  Rusfifcfo  Prinjfea  te  herkepneu» 
die  zoo  wel  hij,  als  de  overige  wereld,  reed*,  vóór  ve>e  W-v 
ren  overleden  waande.  Hij  maakte  baar  zrjne>  ontdekking  be- 
kend; doch  Mevrouw  d'aubant  verzocht  fe$mr  dringend 
dit  geheim  te  houden ,  en  verhaalde  hem ,  op-  welke  wjjze  de 
Gravin  van  Konigsmark  hare  ontfnapping  tfit  Petersburg  had 
begunftigd.  De  Graaf  van  Sahftn  belootüe  baar  dit  teu  op- 
zigte  van  bijzondere  perfonen  in  bet  algemeen,  doch  gaf 
tevens  te  kennen ,  zich  verpligt  te  gevoelen ,  hiervan  aan  den 
Koning  berigt  te  geven.  De  Prinfes  fmeekte  hem,  dit  ten 
minde  niet  vóór  het  einde  van  drie  maanden  te  doen.  De 
Graaf  Hemde  er  in  tóe,  en  verzocht  verlof,  haar  nu  en 
dan  te  mogen  befcoeken,  hetgeen  hem  werd  ingewilligd,  on- 
der beding  van  nooit  dan  des  avonds  en  alleen  te  komen. 

Ondertusfcheu»  was  de  Ridder  d'aubant  herftoki»  doch 
vond  zjjn  vermogen  nagenoeg  verfmolten.  Hij  verzocht. e» 
verkreeg  van  de  Franfche  Oosttndifehe  Compagnie  de  aanfteL- 

Kk2 


496  ZONDERLINGE  LOTGEVALLEN  EENER  PRINSES. 

Ung  als  Majoor  op  het  eiland.  Bourbon.    Ondertusfchen  legde 
de  Graaf  vit*  Sak/en  nu  en  dan  bezoek  bij  de  Prinfes  af,  en , 
na  verloop  van  drie  maanden,  ging  hij  haar  zeggen,  dat  de 
tjjd  nu  daar  was,  om  haren  naam  aan  den  Koning  bekend  ce 
naken ;  doch ,  bij  hare  woonplaats  Komende ,  vernam  hij  mee 
de  grootfte  verbazing,  dat -zij   met   haren  man  en  haar  kind 
naar  Bourbon  was  venrokken.    De  Graaf  begaf  zich  nu  da- 
delijk naar  den  Koning ,  om  hem  de  geheele  zakk  te  verhalen. 
De  Minister  werd  oogenblikkelijk  gelast,  eeneJJVief  aan  den 
Gouverneur  van  Bourbon  te  fchrijven ,  met  bevV  om  Me- 
vrouw  d'au  bant  met  de  meeste  achting  en  oplettendheid 
ce  behandelen.   Ook  fchreef  zijne  Majesteit  eigenhandig  eenen 
brief  aan  de  Koningin  van  Hongarije*  fchoon  hy  juist  in  oor- 
log met  haar  was,  en  gaf  haar  berigt  aangaande  bet  lot  ha- 
ter tante.    De  Koningin  beantwoordde  dezen  brief  dankbaar , 
en  zond  tevens  eenen  anderen,  om  aan  Mevrouw  d'au  bant 
eer  band  gefield  te  worden,  waarin  zij  verzocht  werd,  haren 
man  en  hare  dochter  te  verlaten  en  aan  het  hof  te  komen , 
terwijl  de  Koning  van  Frankrijk  voor  beiden  zorg  zonde  dragen. 

De  Prinfes  floeg  dit  aanbod  eens  voor  altijd  af,  en  bleef 
tot  het  jaar  1754  op  Bourbon ,  toen  zij ,  na  verlies  van  echt- 
genoot en  dochter  beide,  als  weduwe  naar  Parijs  terugreisde. 
Van  daar  vertrok  zij  naar  Brusfei,  en  bleef  daar  tot  haren  dood 
in  hoogen  ouderdom.  Zij  leefde  van  een  penfioen  van  zestig- 
duizend gulden,  haar  door  het  huis  van  Brunswijk  gefchonken ; 
en  hiervan  befteedde  zij  drie  vierde  gedeelte  in  werken  van 
liefdadigheid  en  welwillendheid. 

[Die  belangwekkend  verhaal  deelt  Lord  dover  mede  op 
gezag  van  den  Heer  bossu,  den  Franfchen .  reiziger  in  Noord- 
Amerika ,  wiens  reizen  in  Louifiana  zeer  bekend  en  geacht 
zijn ,  en  die  in  de  provincie  zelve  met  de  omftandighedea 
van  deze  gebeurtenis  bekend  was  geworden.] 


UITTREKSEL    UIT    EENIGE    BER1GTEN    EN    AANTEEKENINGEN 
OVER  QZEREN  WEGEN,  ENZ. 

QFervolg  van  bl.  403.) 

Vóór  eenige  jaren  werden  er  in  Engeland  proeven  genomen 
met  zware  fchepen,  waarin  twee  (loomwerktuigen  van 
mansley  en  Co.  geplaatst  waren.    Deze  fchepen  voeren 


OVER  JJZÊRE**  *«£*.  49? 

verftbeidene  dagen  in  zee,  en 'doorliepen  2470  Engelfche 
mijlen  in  269  uren  en  4  minuten,  dat  is  9  Eng.  mijlen (bijna 
2  Pruislifcbe  mijlen)  in -bet  uur,  of  19}  voeten  in  de  fecon* 
de;   derhalve  nog  eens  zoo  fnel  als  de  ftoombooten  op  den 

'  Rhijn ,  maar  op  verre  na  zöo  fnel  niet  als  de  ftoomwagen 
the  Sampfon ,  welke  4 f-  Pruisf.  mijlen  in  het  uur  liep. 

Wij  hebben  boven  gezien ,  dat  de  genoemde  Rhijn-ftoom- 
booten  in  4  jaren  689  reizen  van  40  mijlen  deden,  't  welk 
in  het  geheel  27560  Prnisf.  mijlen  uitmaakt.  Er  werden  in 
de  4  jaren  in  het  geheel  147725  perfonen  en  449121  cente- 
naars aan  goederen  getransporteerd.  De  gezamenlijke  op- 
brengsb  van  alles  bedroeg  598509  rthlr. 

Niettcgenftaande  den  algemeenen  handelftilftand ,  werden  er 
in  1830  door  de  ftoomvaart  alleen  uit  Heiland  184616  cente- 
naars aan  goederen  naar  Keulen  gebragt ,  't  welk  door  eene 
ingevoerde  vermindering  van  den  vrachtprijs  van  de  Holland- 
fche  havens  naar  Keulen  a  ƒ  13:  -  per  last  (of  40  centenaars) 
waarfchijnlijk  nog  vermeerderen  zal.  Tot  de  gezegde  reizen 
van  2*1560  mijlen  en  transport  van  449121  centenaars  aan 
goederen  en  147725  perfonen  werclen  er  in  4  jaren  22191180 
fB  fteenkolen  gebruikt ,  welke  100869  rthlr.  hebben  gekost* 
Men  berekent  hiernaar,  dat,  «om  1  centenaar  1  mijl  ver  te 
transporteren  *,  er  nagenoeg  2J.  <$  ft&hkolen  gebruikt  zijn  ge- 
worden ,  waarbij  het  transport  der  perfonen  niet  medegere- 
kend  is»  Het  transport  der  goederen  kost  op  deze  vaart  na- 
genoeg \  filhergr.  of  8  pfenn.  per  centenaar  en  per  mijl ;  ter- 
wijl de  tegenwoordige  vracht  te  land  1  filbergr.  4  du  per  cen- 
tenaar en  per  mijl  bedraagt.  De  gezamenlijke  onkosten  dezer 
ftoombooten  bedroegen  in  de  4  jaren  ruim.  281072  rthlr. 

De  balans  van  1830  gaf  eene  winst  van  ruim  58221  rthlr. , 
die  totVefervekas  werd  aangelegd,  welke  daardoor  uit  1186Q3 
rthlr.  beftond.  Het  geheele  active  vermogen  van  de  Maat- 
fchappij  bedroeg ,  na  aftrek  der  fchulden,  ruim  892866  rthlr.; 
en  wanneer  hiervan  de  1174  actiën  met  234800  rthlr \  afge- 
trokken worden,  zoo  blijft  er  een  zuiver  overfchot  vam-uim 

'  1&066  rthlr.,  waarbfl  evenwel  eene  verminderde  waarde 
der  ftoombooten  van  140000  rthlr'.  moet  woUdenf  In  aanmer- 
king genomen.  —  De  Maatfcbappjj  heeft  de  ftoomboot  Prfnz 
Fnedrich9  welke  niet  zeer  fnel  voer,  en  89320  r/A/r.  ge- 
kost had,  voor  f  60000  verkocht  aan  de Nederlandfche Stoom- 
bootmaatfchappij ,  en  de  bij  joiar  N 'cVcyerill  gebouwde 
ligterè  ftoomboot ,  die  Prfnzetfin  Martattne,  aangekoctt; 


M8  •m.^ziitM  ytz&m. 

De  gefrof*  fcheepvttrt  vpn4t$  IM#».heeft  «oor  de  jtao»» 
vaart  niet  geleden,»  maar.  «elft  door  vermeerdering  van  versta 
langs  è&:Rhfn  gewonnen.  Door  den  gaesen  treg  echter 
iou  dezelve  mertoeljjk  kunnen  verliezen,  dewjjl  de  kosten 
der  vracht  billijker.  jtBitea .  zjjn.  Door  den  aanleg  'van  des 
ijzeren  weg  xuiMxem.UverpoaJ  en  Manchester  heeft  de  ka* 
naalvaart  aldaar  veel  "verloren,  en  de  ijzeren  weg  zon  dus 
ook  voor  de  fcheèpvaart  op.  den  Rhijn  nadeelig  worden. 

De  Nederlandfche  Stoombootmaatfefaappij  onderhoudt  eest 
geregelde  ftoomvaart  tuafchen  jfmfUrdam  en  Keulen  en  cos- 
feben  Rotterdam  en  Londen  9  't  welk  voordeelig  op  den  nrid- 
del-  en  boven-Rhifn  werkt.  :In  Holland  is  de  ftoomvaare  ai* 
gemeen. «eer  goed  iogerigt  en  ook  bij  de  Marine  ingevoerd: 

De  PrtJsfifche,.  Rhtfnlandfche  Stoombootmaatfcbappg  ee 
Keu/en  -heeft  de  beide,  ftcfiombooten  van  de  boven-RJujnfche 
Maatfchappi)  aangekocht  en.  alles  dienaangaande  overgeno* 
men.  Deze  Maattichappg  kan:  zeer  ter  navolging  worden  aan- 
geprezen.   * 

Er  befteae  een  voorloopig  ontwerp,  om  naar  den  tnafeken 
AmjUriam  en  Keulen  ontworpen'  Uweren  weg  eenen  zgtak 
aan  te  leggen  van*.  Rotterdam  over  Gouda ,  Montfoort  en 
utrecht,  naar  Soestdyk ,  die  op  2  millioenen  guldens  kosten 
van  daarfleiüng,  ƒ223000  jaarlpfche  inkomften  en  f  «MOO 
uitgaven,  berekend  wordt.—  Buitendien'  zijn  er  nog  twee 
zijtakken  geprojecteerd  van  den  •  hoofóweg  naar  de  koohmj- 
nen  aaq  ie  Roer  i  en  naar  de  lqalkgroeven  bij  Ratingen*  waar* 
van  er  één  on&evw.  ƒ  200000  kosten  zal.  —  De  geheeie 
aanleg  van  Amflerdam  en  Rotterdam  tot  Keulen  met  de  zfl * 
takken*  jtou:  ongeveer  11§  rtillioen  guldens  kosten,  of    . 

6,388888  Pr*  th* 
de  ijzeren  wfeg^  Van  Minden  naar  üfe*/«»  2,500000 - 


du*  vw  Afhalen  Qvtt  fau Jen  tot  slmfier  Jam  8?8888&  - ^ 

-  of  bijn*,9  itflltyfinep Pr*  thaleru  Waarlijk  eene  verbazende 
(pfiLt  dte  zoo  gemakkelijk  niet  te  vinden  is..  Eene  verminde- 
ring  van  .zulke  graote  kosten,  door  eene  verbetering  der$zê~ 
rfn  wegen  ep  Jpaarzame  aanwending  4  van  dezelve ,  is  derhalve 
ejne  der  eerde  behoeften.  . 

In  JJolland,  waar  alles,  wat  den  handel,  de .fcheepvaan-, 
den  la^dbou^w.f  de  nijverheid  en  kunden  kan  bevorderen» 
door  de  Regering  en.  d.OQr  bet  algemeen  wordt  aangemoedigd, 
heeft  d&BellandfcheMaatfetiajtfij  derfPctenfchappen  teHsar* 


OVER  VXULWt  WEMflU  109 

4mr  in  bet  jaar  1832  eene  vraag  uitgeschreven  omtrent  den 
aanleg  van  özeren  wegen  in  de  Nedenlandeti ,  welke  vóór 
1  Jan.  1834  beantwoord  moest  worden*  Intusfcheuis,  vóór 
de  openlijke  verfchijniog  van  eeo  antwoord ,  het  pntwerp  van 
een9  ijzeren  weg  van  Amfierdam  .en  Rotterdam  naar  Keulen 
fai  de  laatfte  maanden  van  1833  bekend  geworden  *  waardoor 
-een  gedeelte  van  deze  prijsvraag  als  van  zelve  opgehelderd 
werd,  dat  namelQk  een  ijzeren  weg  in  deze  rigting  voor  Htk 
land  nuttig  en  wenfcheiijk  zoude  zqn.  De  aanzienlijke  han- 
delftand  van  de  voornaarafte  hapdelfteden  van  Holland +  Am» 
fterdam  en  Rotterdam ,  zal  wel  de  noodige  kapitalen  er  voor 
weten  daar  te  fteilen,  zoodat  er  dau  alleen  bet  technifpht 
vraegftuk  overblijft. 

De  ijzeren  weg,  van  Antwerpen  mix  Keulen  ontworpen , 
is  op  15}  mülioen  franken  begroot,  en  zoude  omtrent  500QQ0 
franken  per  myl  kosten.  (*) 

Volgens  de  Haarlemmer  en  Keulfcbe  Couranten  van  19 
Dec.  1833,  zou  de  aanleg  van  dezen  weg  in  Keulen ,  by  bq» 
zondere  perfonen,  eene  toereikende  onderfteuning  vinden.  — 
Behalve  dezen,  zijn  er  nog  andere  wegen  van  Antwerpen  *n 
Ostende  af  ontworpen,  die  over  Charleroi  naar het  binnepfte 
van  Frankrijk  "zouden  loopen ,  waar  zJy  zich  mee  den  «van 
Havre  of  Calais  en  andere  punten  der  kust  aan  het  kanaal, 
naar  Straatsburg  geprojecteerden  Jjzeren  weg  vereenigen. 

Volgens  den  Franfcken  Architect  more  au,  waren  er  tot 
beden  toe  flechts  twee  ijzeren  wegen  in  Frankrijk*  oamelijk 
een  van  St.  Etienne  naar  Lyon ,  èn  een  van  daar  naar  Andri* 
zieux.  Hij  zegt,  dat  men  zich  reeds  in  1831  bezig  hield 
met  het  ontwerp  van  een*  jjzeren  weg  vap  Parijs naar  Or- 
leans  en  Tours  fur  Loïre  en  de  Middellandfche  Zee*  en  mee 
een*  anderen  van  Parijs  naar  Pontoife ,  welke  nog  voortge- 
zet zal  worden.  —  In  de  vergaderingen  der  Franfche  Ge* 
deputeerden  in  1833  zijn  er.  foortgeljjke  ontwerpen  van 
ijzeren  wegen  van  Parijs  naar  Calais ,  Boulogne*  Strooi*» 
burg,  Brusfel  enz.  ter  fprake  gebragt.  De  Heer  mor  e  au 
verwacht  van  de  daarfteiling  dezer  ontwerpen  een  groot  aqt 
voor  zijn  vaderland. 

(*)  Deze  berekening  is  Heilig  te  laag.  Men  leze :  Dé* 
fcription  de  la  route  en  f  er  è  ètablir  d*Anvers  a  Cologne ,  par 
simons  et  de  ridder.  BruxeJJes  >  1833.  Dit  werk  is 
mede  te  verkrijgen  bij  den  Boekhandelaar  jacob  te  Rotter- 
dam* —    Vert. 


$00  over  vzhmn  wkcsn; 

Volgens  den  Heer  hen  ze,  heeft  men  in  Rusland  mede 
groote  ijzeren  wegen  ontworpen;  zoodit  men  ook  daar  net 
den  tijd  zoodanige  verbindingen  tusfehen  de  Oostzee  en  de 
Zwarte  Zee,  van  Petenburg  over  Moscou  naar  Odes/a  en  naar 
andere  grenzen ,  voor  waarfcbrjnlijk  kan  houden. 

Een  tfzeren  weg  van  Petersburg  over  Moscou  naar  Odesflm 
zou  ongeveer  270  mijlen  lang  worden,  én  door  een*  ftoom- 
wagen,  die  dagelijks  in  10  tot  12  uren  Hechts  30  mijlen,  of 
2  graden  breedte r  het  oponthoud  daarbtf  gerekend,  aflegde, 
met  eene  vracht  van  ongeveer  3000  centenaars  doorloopen 
kunnen  worden.  Dezelve  zou ,  tegen  75000  Pr.  thaler  per 
mijl  gerekend,  in  't  geheel  20J  milHoen  Pr.  thaler  kosten. 

Een  ijzeren  weg  tusfehen  Petersburg  en  Amfierdam  zoo 
ongeveer  300  Dukfche  mijlen  lang,  en  door  een'  ftoomwa- 
gen  in  omtrent  10  dagen  doorloopen  kunnen  worden.  Deze 
weg  zou  omtrent  22  miüioen  Pr.  thaler  kosten. 

Het  is  dan  bij  zulke  groote  geldfommen  wel  doelmatig 
es  noodig ,  om  fpaarzamere  en  verbeterde  middelen  voor  èsze 
foorc  van  wegen  te  zoeken ;  want ,  volgens  de  voorgaande 
berekeningen ,  zou  een  ijzeren  weg  ten  minde  driemaal  zoo 
veel  kosten  als  een  gewone  ftraatweg  van  klinkerfteenen, 
zoo  als  die  in  Holland  gebhiiketltjk  zijn. 

$  3.  Uit  de  voorgaande  voorbeelden  blijkt  genoegzaam, 
hoe  vele  Staten  van  het  Europefche  vasteland  jjjzeren  we» 
gen  trachten  aan  te  leggen,  om  de  rivieren  en  kusten  te 
verbinden,  en  het  handelsverkeer  (heller  én  gemakkelijker 
te  maken. 

Naar  de  hierboven  aangevoerde  grootfche  plannen  te  oor- 
deelen,  zal  bet  dan  ook  niet  te  verwonderen  zijn,  wanneer 
het  aanleggen  van  ijzeren  wegen  op  ons  vasteland  meer  en 
meer  toeneme,  en  dat  in  het  Noordelijke  Duitschland  ook 
eenmaal  de  flzeren  weg  van  Keulen  over  Pruisfisch  Minden , 
en  voorts  over  Hannover*  Brvnswtjk9  Maagdenburg*  Ber- 
Ifn,  Frankfort  aan  den  Oder,  Thorn,  Koningsbergen  en  Me- 
mel geleid,  en  daardoor  eene  binnenlandfche  gemeenfehap 
van  den  Rhfjn  met  de  Wezery  Elbef  Oder  en  JVeichfel*  en 
met  vele  havens  van  de  Noord-  en  Oostzee ,  tot  ftand  ge- 
bragt  worde. 

Even  min  zou  men  zich  eens  in  Zuid-Duitschland kunnen 
verwonderen  over  een*  jjzeren  weg,  van  den  Rhjjn  omftreeks 
Manheintt  of  bij  Frankfort  aan  den  Maln ,  beginnende,  en 


OVER  flZERBN  WtOfcN.  ÜHfl 

loopeode  over  Mwncheu  naar  Linz  tv  Wenen,  waardoor  de 
Rhijn  met  den  Donau  ea  de  Zwarte  Zee  verbonden  werd.  De 
binnenlandfche  dwarsverbindingen  tusfehen  de  voorname  jj  reren 
wegen  van  het  noordelijke  en  zuidelijke  Duitschland  tonden  dan 
ook  waarfchytiHjk ,  ala  gevolgen  van  den  aanleg  der  beide 
hoofdrigtingen ,  ontftaan. 

(Het  vervolg  hierna?) 


ONVERDRAAGZAAMHEID  OMTRENT  SRPARATISTR*. 

In  het  Zwitferfche  Kanton  fPaadland*  alwaar  de  Hervormde 
Godsdienst  wordt  beleden ,  werden  federt  geruimen  tijd  lieden 
gevonden,  welke  van  de  algemeene  Kerk  zich  afzonderden, 
en  hunne  eigene  zamenkomften  in  de  woning  van  dezen  of 
genen  onder  hunnen  aanhang  bielden*  Reeds  den  20  Mei 
1&24  vaardigde  de %  Regering  een  ftreng  bevelfchrift  tegen 
de  zoogenaamde  Momiërs  uit ,  ten  gevolge  waarvan  wel  eens 
harde  eb  onbillijke  behandelingen  plaats  hadden.  Onder  meer 
anderen  wordt  ééft  geval  verhaald,  dat  ten  bewijze  ftrekt, 
hoe  ligt  de  burgerlijke  Overheid  aanleiding  tot  iets  kwaads 
kan  geven ,  wanneer  zjj  onvoorzigtig  met  hare  bevelen  zich 
mengt  in  zaken  van  Godsdienst  en  geweten.  Zeker  Vrede- 
regeer  had  vernomen ,  dat  in  een  bijzonder  huis  godsdienftige 
zamenkomften  gehouden  werden.  Hjj  begreep ,  de  vergade. 
ring  te  moeten  doren  en  de  Wet  van  20  Mei  1824  toe- 
pasfen.  Met  dit  oogmerk  trad  hij  de  woning  binnen.  Zoo- 
dra het  gezelfchap  hem  bemerkte,  zocht 'iedef  een  goed  heen- 
komen. Slechts  één  man  bleef  zitten.  De  ambtenaar  vroeg 
-hem,  wat  hij  daar  deed.  In  plaats  van  te  antwoorden, 
haalde  die  perfoon  een9  roman  van  walt  er  scottuU 
den  zak,  en  liet  denzelven  zien.  De  Vrederegter  fpraks 
„Dat  laat  ik  gelden;  doch  zoo  het  een  Bijbel  geweest  ware, 
zoudt  gij  met  mij  te  doen  gehad  hebben."  Een  roman  be- 
veiligde dus  voor  regterlijke  vervolging,  waaraan  bet  toonea 
eens  Bijbels  zou  blootgefteld  hebbent 


&Ofk  Pft.BIjDMtlfc... 


DE  BIDMNBE* 

(Naar  matthissqn») 

JLaura  bidcl  der  Eng'len  zangen 
Storten  haar  Gods  vrede  in  't  hart. 

Nu  beknelt  geen  leed  haaf  boezem; 
't  Vurig  bidden  bant  de  (mart. 

O,  zoo  Uom9  in  's  werelds  ochtend, 
Van  der  heuv'len  bloementop , 

Abel's  offer  voor  Jehova 
Naar  den  hoogen  hemel  op ! 

Zie  haar  knielen ,  zie  haar  bidden , 
Reeds  van  hemelglans  omftraald! 

Schooner  werd  zelfs  de  Onfchuld  nimmer 
Door  een*  Raphaêl  gemaald. 

'  Zij  verneemt  in  't  luizend  koeltje 
's  Heeren  tegenwoordigheid ; 
Schouwt  alreeds  de  heil' ge  woonplaats, 
Waar  de  zegekroon  haar  beidt. 

Vroom  en  kinderlijk  vertrouwen 

Zetelt  in  haar  kuifche  borst ; 
Engelreinheid  woont  in  't  harte, 

Dat  naar  't  eeuwig  leven  dorst. 

Wie  deez'  HeiPge  neer  zag  knielen, 

Werd  met  hooger  heil  bekroond; 
'  Zag  reeds  't  land ,  waar  eeuw'ge  vreugde 
Onder  hemelpalmen  woont. 

'sHagg%  1834.  K. 


VERLICHTEN  MEER  ,  DAN  AALMOES-GEVEN. 

Lieven  is  een  hoog  genot, 
Weldoen  zaligheid  van  't  leven; 

Geven  is  een  fprank  van  God , 
Weldoen  Jezus  na  te  dreven:* 


YiB^lCtf  Ttt*  ME*R  ,  BAN  M ^0»«-CIVEri.  508 

Amfterdam  l  gg  ken*  dit  heil;  ' 
Veel  hebt  gü  voor  jle  armoe  Teil* 

V. 

Treft Tte  roepftem  uw  gehoor:. 
„  Stadgenoot ,  gedenk  dep  armen  |" 

Gij  kw^amt  reeds  die  roepftem  voor, 
Mild  en  vaardig  in  't  erbarmen : 

Wie  Gods  beeld  in  't  harte  draagt, 

'Wacht  niet,  tot' men  giften  vraagt. 

Maar ,  hoe  zalig  *t  geven  zij , 
Smartlijk  is  *t,  een  gift  te  ontvangen; 

Schenk'  de  hand  ook  nog  zoo  blij , 
Drukkend  blijft  fteeds  de  aalmoes  prangen . 

Wanklank  is  ze  in  Gods  gebied ; 

't  Muschje  toch  kent  de  aalmoes  niet! 

Edeler  weldadigheid , 
's  Menfchen  adeldom  meer  waardig, 

Die  hem  hooger  vreugd  bereidt , 
Aan  Gods  beeld  meer  eigenaardig , 

Z\jn  wq  ,  elk  naar  ftand  en  licht , 

Den  natuurgenoot  verpligt. 

Die  weldadigheid,  zoo  fchoon, 
Slnit  de  fchepping  voor  hem  open  ; 

Wat  Natuur  hem  fpreidt  ten  toon, 
Kan  hij  voor  geen  fcbatten  koopén: 

Licht  en  kennis ,  in  den-nood , 

Schaft  hem  eigen ,  eerlijk  brood. 

Wat  toch  zijn  wij  zonder  licht  f 
Blinden ,  die  in  f t  duister  dolen ; 

't  Wezen  van  des  menfchen  pligt 
Is  en  T>ljjft  ons  fteeds  verholen : 

Licht  en  kennis,  zij  alleen, 

Heffen  over  't  dierrijk  heen. 

Hem  f  wien  beider  invloed  faalt , 
Spilt  de  zon  vergeefs  haar'  Juister.; 

't  Is  een  ronde  fchjjf,  dip  Maalt, 
Een  Sint  Maartens-.vivmje  in  't  duister; 

En  der.  nachtvorftiane  licht, 

piechts  een  menfdhen-aangezigt ! 


50fc  YgatlCHTEN  IISEl  ,  DAN  AALMOES -01 VKP, 

*t  Sjargewelf,  in  «1  zQn  pracht,  <■ 
Werelden,  die  om  ons  weemlen, 

Tuigen  vin  Gods  wondermagt, 
Die  hec  denkend  brein  verheemlen , 

Is  voor  bem  als  vonkjes  kruid, 

Die  een  fisfer  in  zicb  fluit  1 

Heel  onze  aardbol ,  met^zijn'  fcbat  y 
Heeft  voor  zijn  begrip  geen  waarde; 

Verder,  dan  hij  zag  of  trad, 
Kent  of  denkt  hij  aan  geene  aarde ; 

Wat  er  buiten  hem*  beftaat , 

Schenkt  hem  vreugde  r  nut  noch  baat. 

Voor  Gods  fchoone  fchepping  koel, 
Die  zelfs  't  pluimgediert'  doet  zingen, 

Mist  ze  alleen  bfi  hem  baar  doel, 
't  Stugge  hart  omhoog  te  dwingen ; 

't  Vee  gelijk,  door  hem  gemest, 

Heeft  zy  nooit  zijn'  blik  gevest. 

Voor  de  fraaije  kunden  dood, 
Streeft  muzijk  noch  zang  zfy'ne  ooren; 

Vruchtloos  zong  voor  hem  een 'Poot, 
Doet  een  Vrugt  zijn  toonen  hooren, 

Spilt  een  Douw  zijn'  fchilderfchat 

Hem ,  die  kleur  noch  klank  bevat. 

Wetenfchap ,  gefloten  boek , 
Dat  Befchaving  moet  omfluiten, 

Maakt  hem  nimmer  wijs  of  kloek ; 
Vrees  van  binnen,  angst  van  buiten 

Doen  hem  fpookfels  zien,  waar  wij 

God  gevoelen,  ons  naby. 

Onweer,  ons  een  weldaad,  hem 
Een  gerigt  van  Almagts-woede ; 

Rampen,  ons  een  Vaderftem, 
Hem  eens  Wrekers  geefelroede; 

't  Bijbelwoord,  ons  Hemelfchat, 

Hem  onvruchtbaar  raadfelblad. 


VERLICHTEN  MEER  ,  DAN  AALMOES-GEVEN.  9 

Liefde ,  ons  't  edeifte  genot , 
Hem  het  bloot  inftinct  der  dieren ; 
<  Huwlijkstain,  ons  't  zaligst  lot, 
Hem  bedwang  van  rond  te  zwieren; 

Kindren ,  ons  een  Hemelgaaf , 

Hem  de  kluister  van  den  Haaf. 

In  den  nntten  werkmansftand 
Arbeidt  hij  als  dommekrachten ; 
Ieder  werktuig  in  zijn  hand 
'  Is  fchier  zoo  vernuftig  te  achten; 
Minder  bruikbaar  dan  de  (loom, 
Niet ,  als  bij ,  vaak  lui  en  loom. 

Ook  als  krijgsman  automaat. 
Leer'  hg  vaardig  exerceren, 

En ,  .als  draadpop  in  den  Staat , 
Meé  het  vaderland  verweren; 

Maar  geen  zedelijke  kracht 

Heft  hem  boven  's  vijands  magt. 

Tuig  het,  jongde  wondertijd! 
Waar  de  Vorst  der  Duisternisfe 

Belgen  voorging  in  den  ftrijd, 
Schuw  van  licht,  zwart  van  gewisfe: 

Hollands  luister,  Hollands  gloed  ' 

Doofden  ftraks  hunn'  ftraatkei-moed ! 

o 

Wèl  ons,  waar  en  Vorst  en  Volk 
In  het  reine  daglicht  wand'lenj 

Licht  is  (leeds  een  waarheidstolk ; 
Kennis  ,  bron  van.  edel  hand'len : 

Beider  wachc  aan  grens  en  kust, 
<  En  de  Koning  fiaapt  gerust. 

Wél  deez'  ed'le  Maatfchappij !  (*)  * 
Eindloos  veel  mogt  zij  verrigten. 

Door  haar  voorbeeld  toonde  zij : 
„  Meer  dan  aalmoes  is  verlichten/' 

Zij ,  door  woord  en  febrift  en  daad , 

Biyft  een.fteun  voor  Vom  en  Staat. 

j.  w.  untema. 

(*)   Het  Nut  y*m  V  Algtmtn ,  wiar  dit  dichtftokje  werd  nitgefprokea. 


506  vkftffescttA»; 


> 


VRIEWD8CHAP/  ;; 

Amieut  certus  in  rt  incirta  cernitur. 

Als  bij  't  fchat'rend  feestgejuich 
Boordevolle  bekers  klinken , 

En  de  gasten ,  gul  van  hart  ,• 
Vriéndfchap ,  eeuw'ge  vriendfchap~drinken ; 

Is  dat  vHendfchap  ?  Neen ,  voorjaar ! 
Hoe  wëlmeenend  ook  beklonken,    ' 

•fis  de  vfeugdvan  't  oogenblik; 
Die  de  haften  doet  oritvonken; 

Morgen,  heeft  men  uitgerust, 

Is  dat  vuur  weer  uitgebluscht. 

Jong'ling!  als  uw  medgezei 
Tot  het  doen  van, flechte  kuren, 

Wijl  hij  uwen  vriend  zich  noemt, 
Listig  tï  tracht  aan  te  vuren; 

Is  die  knaap  uw  vriend  ?    O  neeat 
Die  u  doet  uw*  pügt  vergeten , 

Schuw  dien,  ja  veracht  dien  knaap, 
Schaam  u ,  hem  uw'  vriend  te  heeten : 
«    Vriendfcbap,  zoo  gij  't  wél  beziet, 

Zonder  deugd  beftaat  zij  niet. 

Als  ge,  omftraald  van  roem  en  eer, 
U  in  aanzien  ziet  verheven , 

En  elkeen,  die  u  omringt, 
Vrieödifchapsbltfken  u  wil  geven ; 

Is  dat  vriendfohap  1    Neen,  voorwaar! 
Hoe  men  ft  doel  ook  moog  verhelen, 

Eigenbaat  is  *t ,  anders  niet ; 
In  uw*  voorfpoed  wil  men  deelen; 

Maar,  ftort  uw  geluk  ter  neer, 

Straks  hebt  pi  geen  vrienden  meer. 

Doch ,  als  rampfpoed  u  verdrukt , 
En  gij  arm  zijt  en  verlaten, 


Hij ,  die  dan  u  blijft  getrouw 
En  u  helpt ,  wie  u  ook  haten , 

Hfl,  gewis,  bij  is  triv  vriend; 
Dat  is  vriend fchap  ,  die  aan  *c  leven  , 

Zelfs  bij  'c  lijden  van  de  (mart, 
Waarde  en  zaligheid  kan  geven. 

Vrienden,  zuiver  van  gemoed, 

Kenc  men  eerst,  als  't  onheil  woedt. 

f»  mab£,  jr. 


WELHEENENDE  WENK. 

Opaar ,  myn  vriend !  fpaar  toch  uw  jeugdig  leven ; 

Manlijk  u  de  Ytjmerzucht  ontzegd : 
Vruchtloos  is  uw  lievlingsdroom ,  uw  dreven, 

Dat  een  hen  het  gouden  ei  u  legt» 
Honderd-één  der  lyrifche  poëten 

Zijn ,  min  één ,  (leeds  met  fortuin  in  fbijd ; 
Onbeloond  en  onbekroond ,  verfmeten 

Zij  met  verzenmaken  al  hunn*  e\jd. 
Een  paar  Godenzonen  flechts  gaan  ftrijken 

Met  den  krans,  die  aller  oog  verblindt; 
Wil  een  dichter  nevens  hen  nog  prijken , 

Hij  moet  Koning  zijn  of  boer ,  mijn  vrind ! 


ZESTAL  ANEKDOTEN. 

lien  kwade  betaler  vroeg  van  eenen  vriend  22  fouiscTor  ter 
leen,  die  hij  tot  het  fluiten  van  een'  koop  beftemde,  waar- 
mede h\j  4  louistTor  konde  winnen.  Vast  verzekerd ,  dat  de 
geldopnemer  de  gevraagde  fom  nooit  zou  teruggeven.,  gaf  de 
vriend  hem  4  fouisfor,  zeggende:  „  Ziehier  hetgeen  gij 
hoopt  re  verdienen*;  terwijl  ik,  wat  mtf  betreft,  daarbij  te- 
ven» 18  lcuiuP$r  verdien.** 

In  zeker  dorp ,  (den  Hemel  zij  dank ,  niet  in  ons  vader- 
land 1)  waar  de  landlieden  de  tiende  moesten  opbrengen  a*a 
de  Geestelijkheid ,  kwam  de  vronw  eens  armen  boers ,  die 


508  ZZSTAL  ANEKDOTEN. 

reeds  negen  in  leren  zijnde  kinderen  haren  man  gebaard  had,  van 
het  tiende  in  de  kraam.  Bedrukt  en  bezwaard  nam  de  man 
het  kind ,  liep  er  mede  naar  den  Pastoor ,  en  bood  het  hem 
met  deze  woorden  aan:  „  Pater!  ik  moet  u  van  alwat  ik 
inzamel  de  tiende  brengen ;  och !  neem  dan  ook  mijn  tiende 
kind ;  ik  weet  niet ,  waar  ik  het ,  in  mijne  bittere  armoede  9 
van  zal  grootbrengen"  Ditmaal  nam  de  brave  Pastoor  de 
tiende  niet  aan. 

Een  reiziger,  door  Kampen  trekkende ,  vroeg  deü  waard 
fpottende :  of  de  Had  nog  even  veel  gekken  telde  als  wel- 
eer  ?  —  „  Wy  hebben ,"  antwoordde  de  man ,  „  ook  hier 
gekken,  zoo  wel  als  elders;  maar  de  meesten  crekken 
(lechcs  door;* 

Eenvoudige  myzjjk  maakt  zelfs  op  Wilden  indruk.  Een 
Kafersch  Opperhoofd,  met  name  enno,  bevond  zich  bij 
den  Landdrost  (in  Zuid-Afrika).  Eene  jonge  Dame  fpeeide 
een  eenvoudig  treurlied  op  de  piano.  Lang  luisterde  hij  met 
oplettendheid.  Vervolgens  trad  hij  plocfeling  naar  haar  toe. 
„  Houd  op !"  riep  hg ;  „  dat  herinnert  mij  den  dood  mijns 
„  zoons ;  ik  moet  naar  huis  gaan  en  weenen." 

Onder  lodbwjjk  XIV  riep  de  Dauphins ,  bij  het  zien 
binnentreden  van  eenen Officier  vol  likteekens ,  uit:  „Hemel, 
wat  is  hij  leelyk!"  —  „  Gjj  bedriegt  u,  Mevrouw  f'  her* 
nam  de  Koning  terftond ;  „  hij  is  een  der  fchoonfte  mannen 
in  mijn  Koningrijk,  want  hij  is  een  der  dapperfte," 

BQ  eene  feestelijke  gelegenheid  ten  Hove,  waar  zich  eene 
Dame  met  haar  zoontje  tegenwoordig  bevond,  zeide  deze, 
bij  het  zien  voorbijgaan  van  een  Militair  met  houten  beenen , 
overluid :  '  „  Mama !  ziet  gij  dien  Heer  zonder  beenen  f*  — 
*>  Ziet  gij  niet ,  mijn  kind ,  dat  hij  ze  aan  zijn  knoopsgat 
draagt?**  —    Hg  droeg  het  kruis  van  eer. 


r«= 


Meng.  No.  VIII.  bl.  375,  reg.  10,  (laat  1878,  lees  1578. 

Boekkefck.vui  dit  No.  f  bl.419,  reg.  14,  leze  men:  Mag*. 
Carbon, 


MENGELWERK. 

DANK-  EN  BEDEDAGS   LEERREDE  , 
GEHOUDEN  OP  DEN  21  JUNJJ  1835, 

door 

B.   T.   LUBLINK  WEDDIK, 

Leeraar  bij  de  Lutherfche  Gemeente  te  Rotterdam. 

Tekst : 
Jesaia  XXXI:  5,  6/ 

A.  tiet  is  niet  te  verwonderen ,  dat  men  zich  ten  allen 
tijde  met  groote  belangftelling  tot  de  Profeten  des  Ouden 
Verbonds  heeft  gewend,  om  door  hunne  krachtige, 
ftoute  en  gefpierde  taal  tot  moed ,  vertrouwen  en  geloof 
te  worden  opgewekt.  Hooren  wij  eenen  j  e  s  a  i  a  tot 
onzen  tijd  fpreken,  dan  is  het,  alsof  wij  ëene onbekende 
welfprekendheid  vernemen,  flechts  aan  den  ouden  tijd 
eigen ,  waarvoor  ons  tegenwoordig  krachteloos  geüacht 
onvatbaar  is  geworden.  Het  zijn  woorden  der  waar- 
heid ,  woorden  der  bedreiging ,  der  verpletterende  kracht. 
Maar  ook  bij  deze  Godsmannen  ging  de  geweldige  taal 
der  beftraffing  met  vriendelijke  bemoediging  gepaard.  De 
hand ,  die  in  het  ftof  nederwierp ,  kan  den  boetvaardigen 
weder  verheffen ;  de  gramfchap  des  Heeren  maakte  ein- 
delijk weder  plaats  voor  zijne  ontfermende  liefde.  In- 
dien gij  ons  tekst  woord  in  dat  licht  befchouwt,  is  het- 
zelve zoo  wel  eene  bemoediging,  als  eene  ernilige  aan- 
fporing  tot  bekeering.  Leest  het  begin  des  Hoofüftuks. 
De  dwaze  kinderen  van  Juda  hadden  zich  tot  de  Egyp- 
tenaar s  gewend  y  om  hulp  te  verkrijgen  tegen  het  aan- 
rukkend leger  dpr  jisfyriers.    Dit  keurt  de  Profeet ,  op 

MRNGBLW.   1835.  W>.    11.  LI 


510       DANK-  EN  BEDEDACS  LEERREDE. 

hooger  gezag,  af.    Indien  de  Heer  niet  helpt,  wat  zal 
de  Egyptenaar  ,  met  zijne  wagens  en  paarden,  helpen? 
„  Want  de  Egyptenaars  zijn  immers  menfehen  en  geen 
God,   (zoo  luidt  het)  en  hunne  paarden  zijn  vleesch  en 
geen  geest ;   als  de  Heer  zijne  hand  uitftrekt ,  dan  ftrui- 
kelt  de  helper ,  dan  valt  de  geholpene ,  en  allen  komen 
te  zamen  om/*    Zoo  was  het  vóór  eeuwen  in  Juda9 
zoo  was  het  (leeds ,   zoo  is  het  nog  in  ons  vaderland. 
Wat  waren  voor  ons  land  de  bondgenooten  geweest, 
indien  de  Heer  niet  geholpen  had?     Hoe  menigmalen 
ftruikelden   onze  helpers ,  en  wij  zelve  met  hen !  maar 
toen  de  Heer  zijne  hand  uitftrekte ,  kwam  er  licht  en 
hoop  en  uitkomst.    Zoo  bouwe  ons  vaderland  op  eenen 
beteren  bondgenoot ,  dan  die  op   aarde  is :  op  den  Al- 
magtigen ,  *  die  den  volken  een  gebit  in  de  kaken  legt , 
en  de  harten  der  Vorften  rigt  als  waterbeken."    En  deze 
Heer  der  heirfcharen ,   déze  Heer  Zcbaoth ,  zal  Jeru- 
zalem befchermen ,  „  gelijk  de  vogels  doen  metdevleuge- 
lep,  befchermen  en  verlosten,  uithelpen  en  redden/9  Welk 
een  aanminnig,  zacht,  bekoorlijk  beeld,  At    Onder  de 
vleugelen  .der  Goddelijke  liefde  geborgen ,  zal  geen  ge- 
weld de  dochter  van  Sion  kunnen  deren.    Hoe  befefien 
wij  de  zachtheid  van  dit  beeld  nog  fterker ,  als  de  Pro- 
feet in  het  voorafgaande  xvers  den  Almagtigen  vergelijkt 
b(j   een'  jeugdigen  leeuw ,   die  brult  over  zijne  prooi , 
en,  offchoon  de  herders  hem  toefchreeuwen ,  dezelve 
met  ijzeren  klaauw  vasthoudt,  en  zich  niet  laat  ofïchrik- 
£en.    En  wie  onzer  herinnert  zich  hier  niet ,  hoedanig 
de  Verlosfer    dit    zelfde  beeld  toepaste,  toen  hij  bet 
misdadige  Jeruzalem  aldus  aanfprak:     »  Hoe  dikwyk 
heb  ik  uwe  kinderen  willen  vergaderen ,  gelijk  eene  hen 
hare  kiekens  onder  hare  vleugels ,  en  gij  hebt  niet  ge- 
wild 1"    Maar  zoude  dan  nu  deze  mjigtige  Befchenner 
in  den  Hemel  het  bedreigde  volk  vtfi  Juda  willen  red- 
den ,  wanneer  deszelfs  inwoners  nogtans  op  menfchdgke 
hulp  bleven  bouwen,  en  zich  aan  de  toenmaals  heer- 
fchende  afgoderij  fchuldig  maakten?    Neen!  dan  zouden 


DANK-  EN  BEDEDACS    LEERREDE.  511 

deze  befchermende  vleugelen  in  fcherpe  geefólroeden  voor 
het  volk  herfchapen  worden;  want,  zoo  als  de. Profeet 
ftout  en  krachtig  bad  gezegd  ,  „  ziet  de  naam  des  Hee- 
ren  komt  van  verre ;  zijn  toorn  blaakt ,  en  heftig  is  die 
gloed ;  zijne  lippen  zijn  vol  brandende  gramfchap ,  en 
zijne  tong  is  als  een  verterend  vuur ;  zijn  adem  is  als 
een  watervloed ,  want  assur  zal  verfchrikken  en  ver- 
pletterd  worden  door  de  ftem  des  Heeren ;  zijn  (taf  zal 
hem  verflaan."  Wat  eischt  nu  deAlmagtige,  door  den 
mond  van  zijnen  tolk ,  dat  het  volk  van  Juda  zal  ver* 
rigten  ?  Gij  vindt  dit  in  ons  volgend  tekstvers :  „  Keert 
weder  tot  Hem  ,  gij  kinderen  Is  rails  9  gij ,  die  zoo  ver 
van  Hem  afgeweken  zijt!"  Ver  waren  zij  afgeweken, 
wantrouwend,  afgodisch,  oneenig.  Zoo  ver  van  den 
Heer  verwijderd ,  was  eene  fpoedige  en  dadelijke  terug* 
keering  noodzakelijk ,  wanneer  ook  zij  onder  de  vleuge- 
len der  Goddelijke  befcherming  zouden  mogen  rusten. 
Ziet  daar  alzoo  aanmoediging,  benevens  ernftige  verm*- 
ntDg.  Volgen  .wij ,  A. ,  den  Profeet  op  dit  voetfpoor , 
en  vergunt  mij ,  dat  ik ,  op  dezen  Dank-  en  Bededag , 
de  twee  volgende  vragen  met  u  beantwoorde :  Op  welke 
gronden  berust  ons  vertrouwen  op  den  Heer,  als  Be- 
fchermer  van  ons  vaderland?  —  Wat  eischt  de  Heer 
van  ons  allen  op  dezen  dag? 

B.  1.  Wij  erkennen  God,  den  Oppermagtigen,  in  zijne 
êigenfchappen,  dus  ook  in  zijne  rcgty  aardigheid  y  waar- 
door op  eene  volmaakte  wijze  het  goede  beloond,  het 
kwade  geftraft  wordt ;  en  het  is  de  ontwikkeling  dezer 
eigenfchap ,  welke  den  grond  voor  ons  vertrouwen  op- 
levert en  bevestigt.  En  hier ,  veroorlooft  mij  de  vraag : 
bij  welk  land  en  bjj  welk  volk  zal  rich  Gods  beloonenda 
regtvaardigheid  openbaren?  Eene  vraag  van  des  te 
meer  belang,  dewijl  wij  ook  op  dezen  dag  herdenken 
aan  de  verlosfing  vaft  ons  vaderland  uit  de  onreine  én 
bloedige  handen  van  den  gekroonden Geweldenaar,  wiens 
beenderen  op  het  eenzame  eiland  rusten,  bewaakt 
door  den  eindeloozen  Oceaan.    Laat  ons ,  M.  H. ,  eed 

LI  2 


J12       DANK-  BN  BEDEDAGS  LEERREDE, 

volk  voordellen,  en  met  enkele  trekken  fchilderen,  waar- 
van  wij  durven  verklaren :   dit  is  een  volk  Gods ! 

Aldaar  toch  heerscht ,  zoo  wel  in  de  hoogere  als  in  de 
lagere  (landen ,  opregte  godsvrucht.  Men  dient  God  en 
jRzus  daar  niet  met  de  lippen ,  maar  met  het  hart. 
Verdraagzaamheid  vereenigt  aldaar  de  verfchillende  ge- 
zindheden. Men  beoefent  daar  het  voorfchrift  van  je- 
z  u  s :  Zalig  zijn  de  vredemakers !  Men  neemt  geen 
ergernis  of  aanitoot  aan  de  godsdienftigc  denkbeelden  van ' 
anderen;  men  fpreekt  liever  woorden  der  liefde,  dan  der 
verdoemenis ;  men  koestert  liever  medelijden  dan  haat  in 
het  hart ;  men  is  er  overtuigd  van  ,  dat  de  Godsdienst 
van  jbzus  verwarmt  en  verlicht  als  eene  lentezon,  en 
niet  verftoort  en  verwoest  als  een  onbeteugelde  donn. 
Dit  volk  is  voorts  in  eendragt  vereenigd;  hetzelve  eert 
den  Kpning,  geeft  dezen  wat  hem  toekomt,  en  tracht 
den  bloei  des  lands  door  nijvere  vlijt ,  door  opregtheid 
en  zuivere  vaderlandsliefde  te  bevorderen.  Bij  een  der- 
gelijk volk  kan  dus  geen  heete  gouddorst ,  geene  ver- 
foeijelijke  woekerzucht  beftaan ;  men  kent  daar  hoogere 
belangen,  dan  die  dezer  wereld;  men  zoekt,  terwijl 
men  fomtijdsop  eene  regtmatige  wijze  naar  de  fchatten  der 
aarde  graaft ,  met  nog  meer  ijver  naar  de  fchatten  des  He* 
mels ,  die  „  door  mot  noch  roest  worden  verteerd."  Einde*- 
lijk  herkennen  wij  bij  een  dergelijk  volk  deszelfs  hooge  ze- 
delijke waarde.  Reine  en  zuivere  zeden  ontmoeten  wij 
daar  in  hut  en  paleis ;  losbandigheid  en  ontucht  blijven 
buiten  deszelfs  grenzen;  het  kind  ziet  in  zijne  ouders 
het  navolgenswaardige  voorbeeld ;  Christelijke  deugd  leeft 
daar  in  alle  (landen  en  rangen ,  en  omflingert  de  inwo- 
ners met  den  heiligen   en  vasten  bancj  der  liefde. 

Ziet  daar  ons  tafereel  met  weinige  woorden  voltooid,  en 
wö  vragen  thans :  Zal  de  Heer  der  heirfcharen  een  der- 
gelijk volk  niet  befchermen  en  fedden  op  den  dag  der 
beproeving,  waar  de  nood  dreigt  en  het  gevaar  toe- 
neemt? .  En  is  juist  hier  de  regtvaardigheid  van  het  Op* 
perwezen  geen  vaste  grond ,  waarop  wij  ons  vertrouwen 
vestigen  ?    Zoo  bemoedigde  onze  Profeet  zijn  volk ,  zeg* 


DANK-  EN  BCDEDACS  LEERREDE.        513 

gende:  „  want  de  Heer  is  onze  Regter,  de  Heer 
is  onze  Meester,  de  Heer  is  onze  Koning;  en  geen 
inwoner  zal  zeggen:  ik  ben  zwak!  want  het  volk 
zal  vergeving  van  zonden  erlangen."  Alom  dus , 
A.  9  waar  zich  een  dergelijk  volk  bevindt,  u  zoö 
even  gefchetst,  daar  helpt  de  regtvaardigheid  Gods, 
daar  nemen  welvaart  en  bloei  toe ,  daar  worden  de  zwak-*1 
ken  fterk ,  daar  heiligt  de  Geest  Gods ,  en  verbindt  al 
de  inwoners  tot  één  groot  ligchaam ,  welks  hoofd  is 
christus,  de  Heer.  Ja ,  daar  leeft  en  werkt  de 
regtvaardigheid  des  Almagtigen ;  daar  zien  wij  die  won- 
deren der  uitredding,  waaraan  de  geichiedenis  van  ons 
vaderland  zoo  rijk  is ;  daar  (laat  de  grondzuil  van  den 
Staat  onbewegelijk  vast ,  want  dezelve  is  gebouwd  op 
geen  grond  van  ftroo,  ftoppelen  en  hout,  maar  opeenen 
anderen  grond,  die  eenmaal  gelegd  is,  welke  is  je  zus 
christus*  —  Gij-  vraagt  hierbij ,  in  hoeverre  het 
volk  van  Nederland  op  de  regtvaardige  befcherming  van 
den  Allerhoogften  mag  rekenen  ?  Welnu  ,  A. ,  naar- 
mate het  volk  van  Nederland  waarlijk  meer  en  meer 
een  onftraffelijk  en  deugdzaam  volk  Gods  wordt ,  naar 
die  mate  zal  de  Heer  zijne  regtvaardige  hand  over  het- 
zelve uitftrekken,  en  den  ouden  roem  handhaven  en  ver- 
heffen. Op  welk  een9  trap  van  heiligheid  en  godsvrucht 
ons  vaderland  thans  ftaat,  zal  ik  niet  wagen  tebeflisfen. 
Oordeelt  zelve ,  M.  H. ,  of  wij  ons  de  groote  weldaad 
vóór  twintig  jaren  hebben  waardig  gemaakt.  Oordeelt 
zelve,  welks  Geestes  kinderen  wij  zijn.  Ik  behoor  niet 
tot  hen,  die  op  dezen  dag  uitroepen:  „  Wee  den  af- 
valligen kinderen,  fpreekt  de  Heer,  die  zonder  mijberaad- 
flagen,  en  zonder  mijnen  Geest  befcherming  zoeken, 
om  de  eene  zonde  op  de  andere  te  hoopen  I"  Neen , 
M.  V. !  het  land  onzer  vaderen  telt  ook  thans  nog  edele 
en  waardige  zonen.  Maar ,  wilt  gij  beweren ,  dat ,  fe~ 
dert  onze  verlosfing  uit  de  magt  van  den  vermetelen  Ge- 
weldenaar ,  ons  volk  tot  een  volk  Gods  geworden  «is , 
dan  is  de  ondervinding  tegen  ui  —  Laat  ons  naar  het  be- 
tere trachten ,  ons  oog  wenden  naar  de  Goddelijke  regt^ 


514  ÜAtfK-  Ëft  BEDÊ0ACS  LteËÜRËÖË, 

vaardigheid ,  die  den  waren  vaderlander  zegenen ,  en 
den  vgand  van  orde  en  rust  zal  achterhalen.  Laat 
ons  het  niet  ontveinzen,  maar  openhartig  bekennen, 
dat  er  nog  veel  aan  ontbreekt,  vóór  dat  men  van  ons 
zeggen  zal ,  wat  de  Profeet  van  Juda  voorfpelde :  n  Eü 
zij  zullen  mijn  volk  zijn  ,  fprak  de  Heer  ,  en  ik  zal  hun 
God  zijn.** 

2.  Een  tweede  grond ,  om  op  den  Heer  te  vertrou- 
wen ,  dat  Hij  ons  befchermen  zal ,  ligt  daarin ,  dat  onze 
God  een  God  da  yredes  is.    Maar  ik  gevoel  al  te  wel , 
dat  ook  hier  eene  nadere  ontwikkeling  wordt  geëischt , 
ten  einde    deze  bemoediging  hare  kracht  niet  verlieze. 
Slaat  de  oorkonden ,  de  gefchiedenisfen  des  menfchelijken 
geflachts   op;   befchouwt  die  reeks  van  eeuwen,  gedu- 
rende welke  het  menschdom  zich  ontwikkelde,  verfpreid- 
de,  en  den  aardbol  bevolkte.    Voorwaart  gij  vindt  daar 
geenen  vrede ,   maar  krijg  en  twist  en  moord.    Ziet  de 
eerde  twee  zonen  van  onze  ftamouders  in  het  gezegend 
Paradijs:  zij  openen  de  rij,  en  abel's  bloed  fchreeuw- 
de  vóór  zesduizend  jaren  om  wraak,   zoo  als  gedurende 
de  volgende  zestig  eeuwen  zooveel  fchuldeloos  bloed, 
dat     uit    heerschzucht    of    verkeerden     godsdienstijver 
werd  geftort.    Herdenkt  aan  de  verlosfihg  van  ons  zin- 
kend vaderland ,   door  de  meesten  onzer  met  dankbare 
vreugde  beleefd,  toen   er  voor   vrijheid,  voorleven  en 
goed  moest  geftreden  worden ,  en  de  welgeoefende  ben- 
den van  den  fnooden  Dwingeland  aan  onze  grebzen  (ton- 
den ,   gereed  om  het   uitgemergelde-  vaderland  op  nieuw 
in  ketens  te  Haan.    Gedenkt  ook  aan  dien  grooten  dag 
des  bloeds  en  der  overwinning ,  en  gij  zult  het  misfehien 
bezwaarlijk  kunnen  toeftemmen ,  dat  onze  God  een  God 
des  vredes  is.    Veelligt  komt  gij  tot  dit  befluit :  vrij- 
heid ,   orde  en  rust  kunnen  op  deze  wereld  niet  beftaan 
zonder  flagvelden ,  rookende  van  menfchenbloed ,  zonder 
zwaard  en  vuur.    Ja ,  misfehien  durft  gij  u  hier  beroe- 
-pen  op  het  woord  van  jezus;     „  Denkt  niet,  dat  ik 
gekomen'  ben  om  vrede  te  brengen  op  aarde ;  ik  ben  niet 
gekomen  om  vrede  te^rengeo,  maar  het  zwaard."  Wat 


DAK-  EN  BEDEDAG&  LEERREDE.  51  & 

wilt  gij ,  A.  ?  Zulten  wij  dezen  grond  van  ons  vertrou- 
wen, dat  God  een  God  des  vredes  is,   laten  varen? 
Zullen  wij  het  moordend  zwaard  met  lauweren  omkran- 
fen,   en  ztggen:   met  dit  wapen  in  de  hand  wordt  het 
rijk  Gods  op  aarde  gedicht  en  bewaard?    O!  nimmer, 
A.  9  eene  dergelijke  (lelling  verdedigd,  want  het  rijk  Gods 
eischt  andere  wapens.    „  De  lendenen  omgord  met  Waar- 
heid ,  het  borstwapen  aangedaan  der  geregtigheid ,  het 
fchild  des  geloofs ,  den  helm  des  heils ,  en  het  zwaard 
de$  geestes,  hetwelk  is  Gods  woord."    Ziet  daar,  wat 
den  Christen,  wat  den  vaderlander  nog  beter  zal  verde- 
digen, dan  het  zwaard  des  bloedsj  want  niet  God,  de 
Almagtige ,  wil  krijg  en  onrust  dér  volken ;  maar  de 
volken  zelve  verheffen  zich  tegen  dea  Eeuwigen  ^  ca 
wanneer  wij  den  roem  van  ons  vaderland  zullen  handhaven, 
dan  zoeken  wij  dezen  veeleer  in  de  godsdienftige  en  ze- 
delijke kracht  van  hetzelve ,  dan  in  legerbenden  en  krijgs- 
jnanseer.    Ja ,  God  is  een  God  des  vredes !    De  Alleen- 
heilige, die,  volgens  zijne  openbaring,  geen' behagen 
heeft  in  menfchenoffers ,   kan  ook  geen  behagen  hebben 
in  den  moord  van  duizenden.    Jezus,  na  de  opftan- 
ding  te  midden  zijner  jongeren ,  zeide  tot  hen :   „  vrede 
zij   met  ulieden !"  en  reeds  te  voren :    „  mijnen  vrede 
geef  ik  u,  niet  zoo  als  de  wereld  dien  geeft,  maar 
mijnen  vrede."    En  was  Hij  ook  hier  niet  de  Vertegen- 
woordiger des  Vaders ,  en  gelden  ook  zijne  woorden  niet 
in   betrekking  op  ons?    Gelukkig  volk,  waar  het  heit 
des   vredes  nederdaalt ,   en  de  zegen  Gods  op  allen  in 
alles  zigtbaar  wordt ,  te  midden  van  eene  woelèrtde ,  met 
bloed  bevlekte  wereld !    Daar  is  God  niet  verre ,  waar 
eendragt  en  liefde  het  volk  leeren  danken  en  bidden ,  en 
het  rijk  Gods  zich  meer  en  meer  ontwikkelt.    Of  twij- 
felt gij  aan  de  befcherming  des  Heeren ,  waar  de  zachte, 
liefelijke,  verdraagzame,  troostende  geest  des  Christen- 
doms zich  alom  openbaart;  waar  de  trouw  der  ingeze- 
tenen den  vorftelijkea  troon  onderfteunt ,  en  het  erf  der 
vaderen  door  zedelijke  kracht  groot  maakt?    OI  wan- 
neer zal  dat  tijdvak  aanbreken  ,  waarin  wij  met  den  P*o** 


516       DANK'-  EN  BEÖEDAGS  LËËRRËÖË J 

feet  kunnen  zeggen :     *,  Nu  rust  immers  de  geheéle  we- 
reld ,   en   is   ftil  en  juicht  vrolijk ;   want  de  Heer  heeft 
den  (lok  der  goddeloozen  gebroken,   en  de  roede  der 
overheerfchers."    Bidden    wij,    A. *    dat    eenmaal    die 
tijd  kome,  waarin  de  zwaarden  tot  fikkeien  gemaakt, 
waarin  het  rijk  des  gewelds  en<der  duisternisfe  zal  ver- 
nietigd zijn ,   waarin  de  God  des  vredes  over  vreedzame 
volken  heerscht.    Dan  bloeije  ook   ons  vaderland ,  be- 
fchermd  door  de  vleugelen  der  Goddelijke  liefde  1    Maar 
thans ,  ook  thans  zij  dit  een  grond  van  ons  vertrouwen , 
dat  de  Heer  ons  heil  en  onzen  vrede  wil.    Dat  zijn  wil 
dan  gefchiede  op  aarde ,  als  in  den  Hemel  1  dat  zijn  rijk 
kome  1  dat  zijne  genade  ons  allen  overfchaduwe ! 
.  3.  Een  derde  grond  voor  ons  vertrouwen ,   A. ,  vin- 
den wij  in  Gods  wijsheid;   wijsheid,  die  dikwijls  voor 
ons  te   hoog  en  te  diep   is,   zoo  als  de  Schrift  zegt: 
„  O ,  welk  eene  diepte  des  rijkdoms  beide  3er  wijsheid 
en  der  kennis  Gods !    Hoe  onbegrijpelijk  zijn  zijne  oor- 
deelen ,  hoe  ondoorgrondelijk  zijne  wegen !"   Het  is  niet* 
de  hand  der  Vorften ,  die  de  wereld'  beftuurt ;  maar  de 
hand  Gods   beftuurt  de  hand  der  menfehen ,  en  voert , 
in   zijne   onpeilbare  wijsheid,  het  menschdom  naar  des* 
zelfs  beftemming,  nu  door  duisternisfen,  dan  door  woes- 
tijnen ,  nu  door  beproeving ,  dan  door  verlosfing.    Zoo 
redde   deze  wijsheid  ons  vaderland ,  •  toen  ,  twintig  jaren 
geleden ,  alles  verloren  fcheen.     Wat  hadden  de  wijsheid 
en  de  krijgskunde  van  Vorst  en  Veldheer  geholpen ,   in- 
dien God  niet  gezegd  had  tot  den  aanrukkenden  en  bloed- 
dorftigen  Geweldenaar :     „  tot  zoe  ver  en  niet  verder  1" 
Daar  valt  het  Keizerlijk   purpfcr  van   zijne  fchouders; 
de  fchepter  ontglipt  zijne  krachteloos  hand,  en  de  man 
des ,  bloeds  draagt  zelf  de  ketens ,  die  hij  voor  anderen 
gefmeed  had!    Zijne  menfchelijke  wijsheid  berekende,  op 
gindfche  velden ,  eene  gewisfe  overwinning ;  Gods  wijs- 
heid bepaalde  zijnen  val.     Ziet  daar  den  trotfehen  fterve- 
ling,  alg  een  (laaf  zijner  vijanden,  gebogen  onder  de  hand 
des   Eeuwigen,  „die  den  hoovaardigen  vernedert,  maar 
den   ootmoedigen   genade  geeft !"    Wat  kan  ons ,  A. , 


DANK-  EU   BBDEDAGS  LEERREDE.       517 

bij  den  wisfelenden  loop  der  gebeurtenisfen ,  bij  deze 
ebbe  en  vloed  in  de  ftaatbgndige  wereld  ,  wat  kan  ons 
200  bemoedigen  en  troosten,  als  de  gedachte  aan  dit 
alwijs  wereldbeftuur?  Want  ziet,  zoo  luide  het  ook 
in  onze  dagen :  „  De  Heer  9  Heer  komt  géweldiglijk , 
en  zijn  arm  zal  heerfchen ;  zijn  loon  is  met  Hem ,  en 
zijne  vergelding  gaat  voor  Hem  uit."  Veilig  onder 
zijne  vleugelen ,  bloeije  het  heil  van  ons  vaderland !  Zijne 
wqsheid  befchikke  over  ons  beproeving  en  leed;*  die 
zelfde  Wijsheid  zal  te  zijner  tijd  wede^  licht  en  hoop 
geven*  De  Verlosfer  in  den  Hemel  leeft ■,  en  kan  de 
aardfche  banden  doen  fpringfen,  waar  godsvrucht  en 
liefde  de  volken  bezielen*  Zij  die  zegen  ook  toegedeeld 
aan  het  dankend  en  biddend  vaderland,  voor  ons  ge- 
flacht ,  en  eenmaal  voor  onze  nakomelingen ! 

C.  1.  Mogt  het  mij  gelukt  zijn ,  A. ,  uw  vertrouwen 
op  den  eeuwigen  Befchermer  al'zoo  te  bevestigen ,  dan  zij 
het  ons  ernftig  voornemen,  om  dezer  befcherming  waar- 
dig te  worden  ;  en  daartoe  wensch  ik  onze  tweede  vraag 
kortelijk  met  u  te  beantwoorden:  wat  eischt  de  Heer 
van  ons  allen  op  dezen  dag?  ~  Ik  zoude  bijna  niet 
aarzelen,  om  deze  vraag  met  de  eigene  woorden  van 
den  Godsman  te  beantwoorden :  „  Keert  weder  tot  Hem, 
gij  kinderen  Israèls ,  gij ,  die  zoo  ver  van  Hem  afge- 
weken zijt!"  ware  het  nie$,  dat  men  meermalen,  door 
een  weelderig  vernuft  geleid ,  eene  al  te  groote  gelijk- 
vormigheid heeft  meenen  te  ontdekken  tusfehen  het  oude 
Israël  en  het  hedendaagfche  Nederland ,  en  daardoor  al 
de  Godfpraken  en  voorfpellingen  van  den  ouden  tijd  op 
den  tegenwoordigen  heeft  toegepast.  Evenwel  geloof  ik , 
dat  het  nimmer  verwerpelijk  kan  zijn ,  een  volk  van  Chris- 
tenen tot  vernieuwd  geloof  en  vernieuwde  deugd  aantefpo- 
ren ;  en  in  dien  zin  moge  het  ook  heden  alzoo  luiden : 
„  Keert  weder  tot  uwen  God,  kinderen  van  Nederland  ƒ 
en  vooral  gij ,  die  zoo  ver  van  Hem  zijt  afgeweken !" 
Stemt  mij  dan,  ik  bid  het  u,  A. !  onvoorwaardelijk  toe, 
dat  ook  wij  in  vele  opzigten  van  den  Heer  zijn  verwijf 
derd ,  en  nemen  wij ,  dien  ten  gevolge ,  het  befluit ,  om 


518       DANK-  EN  BEDEDAOS  LEERREDE. 

tot  Hein ,  die  is  een  God  der  regtvaardigheid  ,  des  vre* 
des  en  der  wijsheid ,  terug  te  keeren ,  opdat  Hij  ook  ons 
befcherme,  „gelijkde  vogels  doen  met  de  vleugelen!'9  Kee- 
ren wij  tot  Hem  terug,  in  dankbare  erkentenis  zijner 
weldaden;  in  ootmoedig  bidden  om  zijnen  bijftand;  in 
ongefchokte,  Christelijke ,  vaderlandfche  trouw. 

1.  Zal  het  noodig  zijn,  dat  ik  u  herinnere  aan  den  tegen- 
woordtgen  toeftand  van  ons  werelddeel,  dat,  gelijk  aan 
een'  afgeftreden  krijgsman,  naar  den  adem  hijgt,  nog 
krachteloos  door  zijne  bekomene  wonden?  Zal  ik  u 
naar  dat  rampzalige  land  heenwijzen ,  waar  de  burger* 
krijg  met  altoos  nieuwe  krachten  woedt ;  naar  dat  heer* 
lijke  land,  dat  thans  met  het  bloed  van  zijne  eigene  kin* 
deren  wordt  gemest?  Of  naar  elders,  waar  het  regt 
van  Staat  en  Kerk  in  de  heen  en  weder  zwevende  weeg* 
fchaal  wordt  geworpen ;  waar  partijfchap  en  eene  heü- 
looze  ftaatkunde  den  wankelenden  troon  doen  fchudden ; 
waar  godsvrucht  en  zeden  openlijk  worden  ten  toon  ge- 
field ;  waar  de  ligtzinnigheid  en  het  ongeloof  hand  aan 
hand  door  duizenden  worden  bewierookt  ?  Dan,  ja  dan, 
met  het  oog  daarheen  gewend,  begroeten  wij  vrolijk  ons 
vaderland,  waar  godsvrucht  en  zeden  nog  niet  verbannen 
zijn  door  den  tuimelgeest  onzer  eeuw !  Dan  erkennen 
wij  dankbaar  de  Goddelijke  weldaden ,  dat  het  nog  met 
geheel  met  ons  gedaan  is,  dat  er  nog  vele  fporen overig 
bleven  van  waarheid  en  deugd  1  Maar  juist  deze  dank- 
bare erkentenis  moge  ons  aandrijven ,  om  geheel  terug  te 
keeren  op  den  goeden  weg  des  geloofs  en  der  heiligma* 
king.  Wat  zal  het  biddend  en  dankend  vaderland  heden 
fchooner  kunnen  verfierén,  dan  waarachtige  vroomheid, 
even  ver  verwijderd  van  onbeteugeld  ongeloof  als  van  blind 
bijgeloof?  Gave  God,  dat  elk  Nederlander,  die  heden 
met  ons  dankt  en  bidt,  de  weldaden  der  Goddelijke  liefde 
daardoor  erkende,  dat  hij  zich  verbond  aan  je  zus  on 
zijne  leer,  en  zich  voor  die  ondeugden  wachtte,  waar- 
mede helaas  I  ook  onze  vaderlandfche  bodem  bevlekt  is! 
Ging  de  ftemGods,  die  ook  tot  onze  dagen  zegt :  „doet 
boete  en  bekeert  u !"  niet  verloren ,  als  de  ftem  eens  , 


DANK-  ËN  ËEDBÖ^G*  LÉËfUt&fiÈ.  519 

roeperidcn  in  de  woestijn  ,  zoodat  ook  van  ons  gedacht 
mogt  gezegd  worden :  *  En  de  vrucht  der  geregtigheid 
zal  vrede  zijn ,  en  het  nut  der  geregtigheid  zal  eeuwige 
ftilte  en  zekerheid  zijn !" 

2.  Keeren  wij  tot  Hem  ,  die  is  genade  en  lankmoedig- 
heid, terug,  in  ootmoedig  bidden  om  zijnen  bijftand. 
Hij ,  die  in  den  Hemel  is  ,  verhoorde  zoo  dikwijls  het 
nederig  gebed  onzer  voorvaderen,   toen  de  nood  hoog 
geklommen  was;  Hij,  de  Ontfermer,  hoorde  ook  de 
Aneekingen,  toen  het  beflisfend  oogenblik  naderde ,  het* 
welk  over  de  onafhankelijkheid  en  de  vrijheid  van  ons 
vaderland  zoude  beflisfen;  en  is  dan  nu  die  tijd  voorbij, 
dat  ons'  gebed  den  Eeuwigen  welbehagelijk  is  ?  Gij  ver* 
meent  misfthien ,  A. ,   dat  wij  thans ,  wat  de  rust  en 
den  bloei  van  ons  land  betreft,  —  gezegend  met  eenen 
waardigen  Koning,  onder  een  verlicht  en  welgeregeld 
Staatsbeftuur,  —  geene  dadelijke  gebeden  behoeven*  Wel- 
nu, gij,  die  zoo  tevreden  zijt  met  den  (land  van  zaken, 
laat  mij  u  eene  andere  doffe  des  gebeds  aanwijzen.  Bidt 
ootmoedig,  dat  gij  zelve,  in  geloof,  hoop  en  liefde,  geheel 
en  al  tot  Hem,  die  de  Heer  is ,  moogt  terugkeeren !  Bidt 
en   fmeekt,   dat  Hij  u  de  geheime  en  openbare  zonden 
vergeye,  en,  ter  liefde  van  zijnen  Zoon,  eens  het  eeu- 
wige leven  fchenke !    Ziet  daar  het  gebed ,  het  Neder- 
landfchc  gebed  op  dezen  dag !    Dat  alzoo  het  ganfche 
volk ,  met  den  dankenden  en  biddenden  Vorst  aan  het 
hoofd,  tot  Hem  tèrugkeere,  tot  wien  wij  zeggen :  „  Heer, 
wees  ons  genadig,  want  wij  wachten  op  U;  uw  naam 
zij  geloofd  tot  in  eeuwigheid !" 

3.  Keeren  wij ,  eindelijk ,  tot  Hem ,  die  ons  befcher- 
men  wil ,  terug ,  A. ,  in  ongefchokte ,  Christelijke ,  va- 
derlandfche  trouw.  Verre  van  ons  de  waan ,  de  trotfche 
en  dwaze  waan ,  dat  onze  pligten  als  Christenen  en  va- 
derlanders volkomen  vervuld  worden!  Een  oogenblik 
van  geestdrift,  een  enke'e  Dank-  en  Bededag,  een  eak$l 
hartelijk  gebed,  een  ftil  burgerlijk  leven  —  dat  alles 
maakt  nog  gfeene  ongefchokte  trouw  aan  God,  aan  volk 
en  Vorst  uit.    Men  roeme  ons  vaderland;  hetzelve  is 


'520       DANK*  EN  BEDBOA GS  LEERREDE* 

vatbaar  voor  nog  edder  en  hooger  roem.  Men  bezitte 
al  deugden  en  goede  eigenfchappen  boven  den  nabuur  ; 
onze  deugd  en  vroomheid  hebben  waarlijk  den  vereischten 
trap  nog  niet  bereikt ,  en  wij  mogen  den  verblinden  lof- 
redenaar  van  onzen  tijd  met  regt  toeroepen:  „  Wee 
dengenen ,  die  het  kwade  goed ,  en  het  goede  kwaad 
noemen;  die  van  duisternis  licht,  en  van  licht  duister- 
nis maken!"  Met  één  woord:  drage  onzer  aller  wandel 
het  kenmerk  van  ware  godsvrucht  en  van  liefde  tot  het 
goede!  Dan  zal  die  vaderlandfche  geqst  bloeijen,  waar- 
door wij  de  zegeningen  Gods  genieten  naar  den  uit-  en 
inwendigen  mensch.  Getrouw  aan  God  en  pligt,  is 
immers  ook  getrouw  aan  Vorst  en  land?  Welaan,  laat 
ons  met  dat,  voornemen  onzen  korten  levensweg  bewan- 
delen! Hier  is  alles  voorbereiding;  ginds,  in  het  regte 
en  eeuwige  vaderland,  verbeidt  ons  een  ontfermend  God, 
een  liefderijk  Verlosfer.  Zegen  en  hulp  zjj  ons  allen 
op  dien  weg,  tot  dat  wij  eens  daarboven  elkander 
aldus  begroeten  :  „  Welkom ,  togtgenooten  der  aarde ! 
de  ftrijd  is  geëindigd,  het  doel  bereikt,  het  leven  be- 
krooiM,  de  vreugde  volkomen.  Geloofd  zij  God  in 
eeuwigheid!"    Amen!    • 


WIJSGEERICE   BESCHOUWING  DER   TOONKUNST. 

(Naar  het  Fransch  van  fétis.) 

Der  Wohllaut ,  den  das  menschliche  Okr  empfindet , 
und  den  die  Kunst  nur  entwickelt ,  ist  die  feinfie 
Mefskunst  r  die  die  Seele  dureh  den  Sinn  dun- 
kei  ausübt. 

HERDER. 

„  Jb  é  t  i  s  is  onder  de  Franfchtn  een  der  grootfte  ken- 
„  ners  van  de  theorie  der  muzijk ,  en  ook  als  zoodanig 
»  elders  bekend.  OfTchoon  nu  toonkunst. niet  eene  der 
„  fterkfte  zijden  van  het  Franfche  vernuft  is ,  als  waarin 
„  zij  voor  Italianen  en   zelfs  voor  Duitfchcrs  moeten 


WrjSGEERIGE   BESCHOUWING   DER  TOONKUNST.  521 

„  otiderdoen ,  en  het  eigenlijk  geen  betoog  behoeft ,  dat 
„  de  muzrjk  zoo  wel  wijsgeerig  befchouwd  kan  worden, 
als  iets  ter  wereld ,  zullen  toch  misfchien  fommige 
J  Lezers  wel  iets  leeren  uit  volgende  aanmerkingen,  of 
„  althans  door  dezelve  aanleiding  tot  verder  nadenken 
„  erlangen." 

Vóór  twintig  jaren  zouden  welligt  Geleerden ,  Letter- 
kundigen ,  en  veelmeer  nog  de  Staatkundigen ,  zoodanig 
opfchrift  zeer  vreemd  gevonden  hebben.  Filizofie  en 
muzijk!  kan  men  zotter  zamenvoeging  vinden?  Niet 
minder  zouden  de  dilettanten ,  met  name  de  vrouwen , 
zich  verwonderd  hebben ;  ieder  was  immers  gewoon  ,  .de 
muzijk  voor  een  aangenaam  tijdverdrijf,  en  voor  niets 
meer ,  te  houden.  Hedeü  ten  dage  zijn  wij  wat  ern- 
ftiger,  dan  toen,  en  wij  weten  wel,  waarom  —  wij 
willen  thans  de  dingen  'grondig  bezien,  en  wij  verfmaden 
de  wijsgeerte  niet,  zij  moge  behandelen,  wat  zij 
wil.  Misfchien  zijn  wij  hierom  nog  juist  geene  betere 
wijsgeeren;  maar  wij  bevinden  ons  toch  op  den  weg, 
om  het  te  worden.  Laat  ons  dus  een  weinig  van  de 
filozofie  der  muzijk  fpreken  —  laat  ons  beproeven  ,  het 
begrijpelijk  te  maken ,  dat  de  toonkunst  nog  eene  an- 
dere, ernftiger  zijde  heeft,  dan  bloot  klinkklank! 

Vele  lieden  geven  zich  voor  groote  liefhebbers  uit; 
en  wanneer  men  hen  hoort ,  blijkt  het ,  dat  zij  de  kunst 
uft  bloot  inftinkt  beminnen ,  en  niet  eens  de  toonfchaal 
kennen.  Niets  van  de  toonfchaal  te  weten ,  dit,  mee- 
nen  zij',  zou  in  de  muzijk  onmogelijk  zijn,  en  zij  ver- 
moeden geenszins,  dat  fommige  mufici  daarvan  even  zoo 
min  weten.  Hiermede  wil  ik  nu  juist  niet  zeggen ,  dat 
deze  niet  ut  re  mi  fafollaft{cdefga  K)  en  het 
ganfche  daarop  gebouwde  mechanismus  verdaan;  maar 
dit  alles  is  Hechts  het  uitwendige  van  een  hoogst  geheim- 
vol wezen ,  waarin  men  echter  geheel  moet  indringen , 
zoo  men  namelijk  van  de  muzijk  maken  wil,  wat  dezelve 
moet  worden  —  eene  eigenlijke  wetenfchap. 

Vraagt  men  bekwame  toonkunftenaars ,    vanwaar  de 


522  WIJS  GEB  RI  GE  BESCHOUWING 

toonfchaal  (jgammt)  is  gekomen  ,  zoo  geven  zij  gewoon- 
lijk tot  antwoord ,  dat  een  Italiaanfche  monnik  in  de 
elfde  eeuw,  met  name  gui  d'arrezzo,  delaagfte 
noot  der  toonfchaal  door  &t  Gr ickfcht  7  Qzittx  g^oï gam- 
ma*) aangeduid ,  en  dien  ten  gevolge  zekere  verbindingen 
dezer  toonfchaal  gamma* s  genoemd ,  maar  als  namen  der 
noten  zelve  gebruikt  heeft  de  aanvangsletters  van  eenen 
Latrjnfchen  hymnus  van  paulus  van  Aquileja : 

Ut  queant  laxis 

Arfonare  fibris 

Mxt%  gescorum  eet. 
Doch  dit  wordt  hier  geenszins  bedoeld,  in  de  vraag: 
„  vanwaar  komt  de  toonfchaal  ?"  liggen  de  volgen- 
de vragen  opgefloten:  „  waarom  zijn  in  de  opvolging 
(ter  noten ,  ut  re  mi  fa  Jol  la  ft  ut ,  de  tusfehenruimten 
{liet  tusfehen,  alle  toonen  gelijk?  waarom  moet  in  deze 
reeks  van  toonen  juist  ut  de  eerfte  noot  zijn  ?  en  waar* 
om  is  de  toonfchaal  niet  bij  alle  volken  dezelfde?"  Lou- 
ter vragen  ,  waarop  wel  de  meeste  mufici  bet  antwoord 
fchuldig  zullen  blijven.  Want  men  moet  weten  ,  dat 
niet  alle  volken,  die  zingen,  even  als  wij,  zeggen:  ut 
re  mi  fa  fol  la  fi  ut ;  daar  zijn  ook  eenigen ,  welke 
goedvinden  te  zeggen :  fa  fol  la  fi  ut  re  mi  fa ,  en  dit 
maakt  een  zeer  groot  onderfcheid.  Verder  zijn  er  ook 
nog,  wier  oor  geheel  anders  gevormd  moet  wezen,  dan. 
het  onze ,  dewijl  zij  zoo  vele  buigingen  der  ftem  waar* 
nemen  ,<  dat  zij  in  den  omvang  van  een'  octaaf  achttien 
toonen  ohderfcheiden ,  in  plaats  van  flechts  twaalf,  ge- 
lijk wij.  Ja ,  «eenige  Indifche  volksftammen  hebben  acht 
verfchillende  toonfchalen.  Welke  is  nu  de  ware,  echte 
toonfchaal  ?  Men  kan  ligt  denken ,  dat  ieder  de  zijne 
voor  de  beste  houdt. 

De  Jezuit  amiot  berigt  in  zjjne  Verhandeling  over 
de  Muzijk  der  Chinezen ,  welke  moeite  het  hem  gekost 
heeft,  zich  aan  de  melodiën  van  dit  volk  te  gewennen. 
Om  de  Chinefche  kenners  te  overtuigen ,  hoe  hoog  de 
toonkunst  der  Europeanen  boven  de  hunne  (laat »  zong 
bij  hun  de  Cyclopen ,   de  Wilden  en  andere  beroemde 


DER   TOONKUNST.  523 

mekKliën  van  n  a  mV  a  u  voor,  welke  bet  Hof  van  lo- 
b bw ijk  XV  opgetogen  van  verrukking  maakten;  doch 
zijn  auditorium  hield  zich  de  ooren  digt ,  en  verklaarde 
eenftemmig  ,  dat  dit  geen  muzijk ,  maar  een  mengelmoes 
van  valfche  toonen  was.  Hetzelfde  bejegende  in  Egypte 
eenen  reiziger,  die  zich  met  de  Arabifche  toonkunst 
wilde  bekend  maken,  en  daarom  te  Kairo  onderwijs  nkm 
bij  een'  Arabifchtn  meester.  De  Profesfor  zong ,  naar 
Arabifche  gewoonte,  hem  eene  melodie  voor,  en  de  rei- 
ziger fchreef  dezelve  op  naar  Europefchc  wijze ,  maar 
verbeterde  hier  en  daar  eene  noot ,  dewijl  hij  zich  ver- 
beeldde y  dat  de  Arabier  valsch  zong.  Doch  als  hij  zeff 
nu  het  opgefchrevehe  zong,  trok  de  leermeester  de  fchou- 
dérs  op ,  en  gaf  te  kennen  ,  dat  hij  daar  en  daar  te 
hoog  zong.  De  Europeaan  (treek  nu  een  paar  kruifèn 
door ;  doch  nu  merkte  de  Arabier  aan,  dat  hij  te  laag  zong. 
Na  lange  woordenwisfeling  kwam  de  reiziger-  eindelijk 
op  den  inval,  om  zich  eenen  eoud9  of  Oosterfche'luit, 
te  laten  vertoonen ;  en  nu  bevond  hij ,  dat  de  tooüfehaal 
bp dezelve  naar  derde  deelen  van  tooheh,  en  niet,  gelijk 
bij  ons,  mar  halve  toonen  afgedeeld  was.  Het,  van  der 
jeugd  af,  aan  deze  kleinere  tusfehenruimten  gewende  ooi: 
des  Ardbiert  kon  zich  aan  onze  maat  niet  gewennen ; 
doch  even,  zoo  min  vermogt  de  Europeaan  de  verdeelin^ 
gen  der  Oosterffhè  fchaal  te  vatten.  Nog  eens  derhalve, 
vanwaar  komen  alle  deze  verfcheidenheden  ?  welke  is  dè 
wre,  niet  de  natuur  overeenkomftigé  toonfehaai  ?  of  lie- 
ver .  nog  9  beftaat  er  eene ,  welke  men ,  in  eenen  vol* 
ftrekten  zin ,  beter  dan  de  anderen  kan  noemen  ? 

Men  zal  ligt  zien,  dat  deze  vraag  eenigzins  ingewik- 
keld is,  en  dat  de  oplosfing  niet  zoo  gemakkelijk  valt, 
als  misfchièn  menigeen  in  den  eerden  opflag  zich  ven- 
beeld zoude  hebben.  Weet  men  nu,  dat  de  ganfche 
theorie  van  melodie  en  harmonie  van  de  beantwoording 
desrer  vraag  afhangt,,  zoo  blijkt ,  dat  het  eene ,  der  wijs* 
geerte  niet  onwaardige,  taak  is ,  te  onderzoeken,  waarop 
eigenlijk  de  verwantfehappen  der  toonen  het  naast  ge- 
grond zijn ,  welke  deze  of  die  uitkomften  ten  gevolge 


524  WIJSGEERIGB   BESCHOUWINC 

hebben*  en  voorts  de  natuurlijke  en  noodzakelijke,  maar 
geheime  analogie  na  te  vorfchen ,  door  welke  ,  in  den 
geest  des  uitvinders,  in  de  muzijfc  de  kunst  datgene  werd, 
wat  dezelve  ginds  en  elders  is. 

Natuur-  en  .wiskundigen  hebben  zich  veel  moeite  ge- 
geven ,  om  door  proeven ,  waartegen  welligt  niet  wei- 
nig in  te  bfêngen  ware ,  en  door  berekeningen  ,  welke 
niet  ieder  voor  rigtig  Ijoudt  ,  te  bewijzen  5  dat  de  toon- 
fchaal  9  waarvan  wij  ons  bedienen ,  de  natuurlijkfte  of 
in  het  wezen  der  zaak  zelve  gegrond  is ;  en  zij  vinden 
in  de  verhouding  van  getallen  het  bewijs  van  de  rigtig- 
heid  der  jusfehen  ut  re  mi  fa  fol  la  fi  ut  aangenomene 
verhoudingen.  Onderftéld  nu  eens,  dat  men  in  deze  be- 
rekening niet  op  punten  ftuitte,  welke  met  onmiddellijke 
ervaring  in  tegenfpraak  (laan  ,  zoo  volgt  daaruit  nog 
geenszins  9  dat  deze  toonfchaal  noodwendig  met  ut  moet 
aanvangen  9  in  plaats  van  met  fa  9  gelijk  bij  de  Chine- 
zen ;  en  dan  moest  men  voorts  nog  verklaren  9  waarom 
eenige  volken  de  voorkeur  geven  aan  toonfehaieri  9  welke 
niet  natuurlijk  zijn.  De  vorming  van  elke  toonfchaal 
gaat  dus  noodwendig  van  eenen  anderen  grondflag  uit, 
van  bijzondere,  eigendommeüjke  hoedanigheden;  en  tot 
verklaring  van  deze  verhoudingen  geraakt  men  alleen 
langs  den  weg  eener  gezonde  wijsgeerte.  De  volgende 
aanmerkingen  zullen  in  het  algemeen  'misfehien  eenen 
leiddraad  daartoe  kunnen  geven* 

Befchouwt  men  de  algemeene  toonfchaal  der  Grieken , 
en  die  der  meeste  oude  volken  9  zoo  vindt  men ,  dat 
dezelve  aan  zekere  regelen,  welke  men  de  diatomfchc, 
chromatifche  en  enharmonifche  toonfoort  noemde,  on- 
dergefchikt  was ,  en  dat  deze  regelen  van  dien  aard  wa- 
ren ,  dat  men  nooit  goede  harmonifche  gevolgen  daaruit 
kon  afleiden.  Men  moet  dus  aannemen,  dat  die  volken 
bij  hunne  muzijk  de  harmonie  niet  konden  aanwenden; 
en  dit  wordt  trouwens  ook  bevestigd  door  de  Gefchie» 
denis  en  door  de  beoefening  der  Oudheidkunde.  Hier- 
mede wil  ik  echter  geenszins  zeggen,  dat  de  Grieken , 
dat  zoo  bijzonder  fijn  gevoelende,  met  ongemeenen  fchoon- 


DER   TOONKUNST.  526 

heidszin  begaafde  volk»  fleehts  eene  zeer  onvolkomené 
muzijk  gehad  hebben;  neen,  maar  hunne  üiuzijk  was 
eene  geheel  andere  kunst,  welke,  ineenederwelluidendfte 
talen,  die  ooit  op  aarde  gefproken  werden,  hoofdzakelijk 
\n  de  meest  verfchiïlende  verbindingen  van  den  póëtifchen 
rhythmus  en  van  toonplaatfing  ,  of  accent ,  beftond. 

Wanneer  de  Oosterfche  volken ,  met  name  de  Ara- 
bieren ,  Perzen  en  Turken ,-  zich  van  eene  muzijkfchaal 
met  tusfehenruimten  bedienen  9  welke  voor  ons  oor  niet 
waarneembaar ,  maaroroor  het  hunne  zeer  duidelijk  zijn , 
zoo,  komt  dit  buiten  twijfel  van  hunne  «meerdere  weeke* 
üjkheid ,  van  hunne  flepende  ,  veelal  chromatifche  tih* 
fpraak ,  alsmede  van  hunnen  weerzin  tegen  alles  9  wat 
Hechts  paar  harmonie  zweemt ;  want  met  dusdanige  toon- 
fchaal  is  alle  harmonie  onmogelijk. 

Zoo  de  choradt-fchi&l  eenen  vasten  vorm  heeft,  welke 
de  afwisfelingen  der  nieuwere  toonfchaal  niet  aanneemt, 
komt  dit  daarvan ,  dat  deze  haar  vorm  volkomen  over- 
•eenftemt  met  de  harmonie^  die  te  geiijker  tijd  met  de- 
zelve orttftaat ,  en  dat  deze  harmonie ,  als  natuurlijke 
uitdrukking  van  de  innerlijke  verhoudingen  dezer  fchaal, 
noodwendig  ontdaan  moet.  Vindt  men  eindelijk  in  de 
nieuwe  toonfchaal  zekere  harmonifche  verbindingen ,  wel- 
ke op  de  ckoraal-{c\w&  niet  voorkomen,  zoo  heeft  men 
dit  hieraan  toe  te  fchrijven ,  dat  deze  harmomen  voort- 
gebragt  worden  door  eene  noot,  die  alleen  op  deze  nieu- 
were toonfchaal  is  te  vinden. 

Dus  heeft  dan  elke  toonfchaal  hare  eigene,  noodwen- 
dige gevolgen;  en  naar  mate  de  volken  in  deze  of  die 
muzikale  verbindingen  fmaak  vinden ,  neemt  hunne  toon- 
fchaal zoodanige  wijziging  aan ,  als  voor  die  verbindin- 
gen past. .  Wat  den  tegenzin  der  volken  tegen  toon- 
fchalen,  die  van  de  hunne  verfchffien ,  aangaat ,  dit  is 
blijkbaar  niets  anders ,  dan  gevolg  van  opvoeding  en 
gewoonte.  Het  oor  van  den  Arabier  werd  wel  eveneens 
gevormd, .als  dat  van  den  Europeaan;  maar  de  indrük- 
Jcen ,  welke  hij  door  dezelfde  toonen  erlangt ,  verfchil*, 

men  oei*  w.  1835.  no*  11.  Mm 


$26  WflSGBBRIÖE   BESCHOUWING 

ten.  Bit  kan  riteen  bet  gevolg  vaftde  kunftige  vorming 
des  zintuigs  zijn.  Wij  moeten  dos  tot  bet  befluit  ko- 
men* dat  geene  toonfchaal  meer9  dtn  anderen,  een  voort- 
brengfel  der  natuur  is  —  dat  niet  ééne  op  zichzelvc 
goed  of  fleeht,  maar  dit  alleen  ten. opzigte  van  het  voor- 
werp is  ,  waarop  men  dezelve  tril  aanwenden.  En  wij 
erkennen  gevolgelijk ,  dat  de  muzijk  vatbaar  is  voor  eene 
menigte  van  vormen,  welke  geheel  verfchillende  beftand» 
deelen  vereifchen. 

Btfchouwen  wij,  een  ander  wezenlijk  beftanddeel  van  de 
muzijk  ,  maat  en  rhythmus  ,  zoo  vinden  wij  weder  de- 
zelfde verfcheidenheden ,  als  in  de  verbindingen  der  too- 
nen. De  tijdmaat,  of  takt9  is  de  duurder  toonen  of 
der  rust  tüsfchen  dezelven.  De  verfchillende  tijden  van 
den  duur  der  toonen  en  pauzen  vormen  te  zamen  den 
rhythmus»  Deze  rhythmus  nu ,  die  bij  de  uitfpraak  der 
nieuwere  talen  bijna  geheel  wegvalt,  was  in  de  oude  ta- 
len, vooral  in  de  Griekfcte,  hoogst  krachtig  en  har- 
monisch. Dezelve  beftond  in  een  zeker  aantal  poëtifche 
voeten,  die  ten  uiterfte  kunftig  en  op  de  veelvuldigfte 
wijze  afwisfelden  of  ineenfmolten ,  en  akao  eenen  in 
uitwerking  en  dichterlijken  gloed  overrqken  versbouw 
vormden.  De  maat  was  dus  zeer  ingewikkeld ;  en  voegt 
men  bierbij  nog  de  jrcii/tfi/zderonderfcheidene  dialecten, 
200  werd  hierdoor  uit  de  GrietfcAt  taal,  geheel  onaf- 
hankelijk van  de  werkelijke  muzijk ,  eene  eigenlijke  me* 
bdie.  Doch  juist  omdat  de  rhythmus  in  de  Grukfchc 
dichtkunst  zoo  veel  vetmogt »  kon  het  gezang ,  waar- 
mede  men  dichterlijke  voortbrengselen  begeleidde ,  on- 
mogelijk een'  eigenen  rhythmus  hebben;  en  hierin  is 
weder  een  hoofdonderfcheid  tüsfchen  de  Grukfchc  mu- 
zijk en  onze  hedendaagfche  gelegen.  Daar  de  laatstge- 
noemde alleen  met  talen  te  doen  heeft,  en  albenop  talen 
aangewend  wordt ,  aan  welke  maat  en  rhythmus  ontbre- 
ken, zoo  moet  dezelve  een'  eigenen  rhythmus  hebben, 
die  de  poëzij  beheerscht*  Doch  hieruit  wordt  eene  on- 
eindige menigvuldigheid  van  muzikale  rhythmen  gebo- 
ren, welke  niet  alleen  naar  verbindingen   van   maat. 


DER  TOONKUNST.  && 

maar  ook  naar  verbindingen  vai  phrafcn  eü  periode» 
onderfcheiden  zijn.  / 

Men  ziet  ligt  in ,  dat  uit  200  verfchillende  beftand» 
deelen .  noodwendig  ayeer  verfchillende  kunden  ontftaan 
moeten  —  verfchillende  in  doel  en  middelen.  De  na- 
tuurlijke refultaten  dezer  beftanddeelen  af  te  leiden  ;  uit' 
te  vorfchen ,  naar  welke  grondregelen  dezelve  verbonden, 
worden ,  —  dit  is  de  filozofie  der  miurijk  ,  dit  is  eene 
wetenfchap  van  zeer  wijden  omvang ,  van  hooge  hedni- 
denis  ,  en  in  volgende  tijden  zal  ieder  befchaafid  jnenseb. 
met  gezonde  zinnen  dezelve  in  den  kring  zijner  fttfe 
dien  opnemen. 


EGYPTE  ,    ONDER    DE   HEERSCHAPPIJ  VAN 
MEHEMET  -  ALT. 


jyJLanne 


{Vervolg  en  flat  van  bU  484.) 


tien  van  zeer  verfchillende  geaardheid  en  bekwaam*' 
heid  ftaan  aan  het  hoofd  der  zeemagt.  Wij  laten  hier 
eene  korte  fchets  volgen : 

Osman  noureddin,  Poeha ,  Admiraal  en  Mi- 
nister van  het  Zeewezen,  heeft  aan  het  toeval,  aan  ffim- 
heid  en  dubbelhartigheid  te  danken,  dat  hij  uit  den  ge* 
ringden  ftand  zeer  fpoedig  is  opgeklommen  tot  den  hoo» 
gen  post,  welken  hij  thans  bekleedt.  Zonder  vrienden, 
zonder  uitftekende  bekwaamheden ,  zonder  dit  gunfüg 
voorkomen,  hetwelk  dikwerf  zoo  veel  kjvloeds  heeft, 
wist  hij  tot  nu  toe  zich  (taande  te  houden.  Men  meent 
echter,  dat  zijn  val  welligt  even  zoo  plotfelijk  zal  kon- 
nen  zijn,  als  zijne  verheffing;  want  bezwaarlijk  aalh# 
zijne  onkunde  en  zijne  onregtvaardigheden  langer  voor 
zijnen  meester  kunnen  verbergen.  Te  Mitylenï  in  1798. 
geboren  en  zoon  van  een'  waterdrager  zijnde ,  had  o  s* 
man  het  geluk,  te  behooren  tot  de  kweekelingen , 
welke  de  Pacha  naar  Europa  zond  ,  om  hen  hier  tfe 
laten  opvoeden.    Hg  bragt  verfcheidene  jaren  in  UfiUl 

Mm  2  ■• 


53$*  EGYPTE*. 

en'  Frankrijk  tioor.    BQ  sijne  terugkomst  verftond  hij 
de  talen  dier  beide  landen  volkomen.    De  Pacha  zond 
hem,  met  den  rang  vaniky,  bij  het  einde  van  den  oor- 
log tegen  de   Grieken ,  naar  Kandia  ,  om  de  zaken  op 
dit  eiland  te  regelen.     Van  daar  teruggekeerd  zijnde, 
werd  hij  aangefteld  als  Minister  van  het  Zeewezen  en 
'tevens  als  Opperbevelhebber  van  de  Zeemagt,  offchoon 
hij  daartoe  de  vereischte  kundigheden  niet  bezat  en  die 
nog  niet  heeft.    In   1832  benoemde  mbheme  t-a l i 
hém  tot  Pacha ,   en  liet  hem  de  vloot  tegen  de  Turken 
aanvoeren.     Dé  uitkomst  heeft  genoeg  bewezen,  hoe 
onbekwaam  hij  was ,   om  aan  het  in  hem  gefielde  ver- 
trouwen te  beantwoorden.    In  Europa  zou  de  openbare 
meening  zich  luide  verklaard  hebben  omtrent  de  dwaas- 
heid van  zoodanige  verblinding ;  maar  bij  de  Turken  is 
dat  iets  zeer  gewoons  9  en  komt  dus  aan  niemand  vreemd 
voor.    De  gunst  van  den  gebieder  fchijnt  alle  gebreken 
te  vergoeden.    Men  ziet.  dikwijls  lieden  aangefteld  tot 
bedieningen,    waarvoor    zij   niet  de  minfte  gefchiktheid 
hebben.    Intusfchen  moet  men  zich  verwonderen,  dat  de 
zaken  dikwerf  nog  zoo  goed  gaan;  de  leerzaamheid,  waar- 
mede een  hoofdambtenaar  de  raadgevingen  van  eenen  of 
adderen  zijner  ondergefchikten  volgt ,  vergoedt  foms  dat- 
gene, wat  hem  ontbreekt.    Ook  zou  de  zeedienst  met 
zoo  veel.  benadeeld  worden  door  de  tegenwoordigheid 
van  osma tt-Pacha ,  indien  hij  naar  den  raad  van  de 
door  m  e  h  e  m  e  t-a  l  i  hem  toegevoegde  bekwame  man- 
nen luisterde,  en  zijnen  verderfelijken  trek  naar  fterke 
dranken 'wist  te  bedwingen. 

Mehbme t-a li,  die  er  belang  in  (lelt ,  om  zijne 
foldaten  en  matrozen  naar  het  voorbeeld  der  Europeanen 
te  Vormen ,  hééft  dikwijls  Officiers  van  Frankrijk  en 
Engeland  gevraagd;  maar  zijne  pogingen  mislukten  door- 
gaans ,  uit  hoofde  van  den  naijver  en  de  listen  zijner 
gunftélingen.  Hij  wil  gaarne  cene  goede  verftandhou- 
4)Qg  tusfehen  de  Franken  en  Arabieren  bevorderen ; 
maar  hunne  onderlinge  krakeelen  (laan  hem  daartoe  ge- 
4tfrig\  i»;  den  weg.    Osma  N-Packa  heeft  grootendeels 


EGYPTE.  629 

de  fchuld  van  deze  bneenigheid.  Dé  opvoeding ,  welke 
hij  in  Europa  heeft  ontvangen ,  Verheft  hem  boven  dé 
ïneesten  zijner  landgenooten ;  en  hij  vreest ,  dat  zijne 
bekwaamheden  verdonkerd  zullen  worden  door  vreemde- 
lingen. Dit  blijkt  maar  al  te  dikwijls ,  en  is  zeer  na- 
deelig  voor.  de  belangen  van  zijnen  meester.  Men  moet 
zich  verwonderen ,  dat  Europefche  Officieren  in  Egypti- 
fchc  zeedienst  nog  zoo  veel  gedaHs  hebben  bij  zijne 
onbefehofte  behandeling. 

-  Doch  müttü s-*Bey ,'  Luitenant jran  os^ian,  ftdt 
hen  eenigermate  fchadcloos  voor  tiet  verdriet.,  dat  zij 
onder  de  bevelen  van  dien  Admiraal  ftaan.  MutTOS- 
fiey  is  de  zoon  van  eeneji.  Béy  der  Mammélukken ,  welke 
in  de  verschrikkelijke  flagting  van  dit  wakker  volk  om- 
kwam. Meheme  t-a l  i  had  in  zijne  jeugd  welda* 
den  van  dien  braven  Offidier  ontvangen.  *  Offchoon  hy 
denzelven  aan  zijne  ftaatkunde  heeft  opgeofferd,  vereert 
hij  nogtans  des  mans  nagedachtenis  ,•  en  overlaadt  -des- 
wege diens  zoon  met  zijne  gunften.  M ut  t  v-s-ftiy fe 
xnisfehien ,  na  de  Europeanen  ,  de  beste  zeeman  op-  Sè 
Egyptifche  vloot.  Bij  zijne  bijzondere  bekwaamheden 
*  bezit  hij  tevens  die  overige  goede  éigenfehappen ,,  welke 
de  jongde  reizigers  aan  het  karakter  der  Ottomar.ncn  in 
het  algemeen  toefchrijven.  Evenzeer  geacht  bij  vreem- 
delingen >,  als  bij  zijne  Arabieren ,  is  hij  het  eqhter  nog 
minder  om  het  goede ,  dat  hij  doet ,  dan  wel  om  het 
kwade ,  waarvan  hij  zich  onthoudt.  Hij  heeft  eene  vreed- 
zame en  zachte  geaardheid,  zoodat  niemand  hem  be- 
nijdt, en  hij  tegen  niemand  zich  afguhftig  toont.  Hij 
is  omtrent  zestig  jaren  oud,  en  dient  van  zijne  kindsch- 
heid  af  op  de  vloot,  indien  men  den  naam  van  v/00/ 
kan  geven  aan  eenige  visfc  hers  vaartuigen ,  die  langen  tijd 
de  ganfche  zeemagt  van  den  Pacha  uitmaakten.  Hij  heeft 
zijn  eerde  bedrijf  niet  vergeten;  want  onlangs  nog  toon- 
de hij  aan  een'  matroos,  hog  men  moet  te  werk  gaan, 
om  een  oud  net  te  herftellen.  Eene  buitengemeene  zwaar- 
lijvigheid ,  een  zeer  groot  hoofd ,  eene  grijze ,  kleur  f 
twee  kleine,  ronde  oogen  en  een  lange,  witte  baard  ~ 


580.  EGYPTE. 

ziet  daar  het  portret  van  dezen  held.  De  achtbare  deftigheid 
van  den  -  Vice-Admiraal  blijft  zlchzelve  fteeds  gelijk  en  gaat 
alle  befchrijving  te  boven.  Niets  windt  hem  op ,  niets  (laat  hem 
neder.  Vindt  gij  hem  met  eerifge  zaak  bezig,  zoo  antwoordt 
hij  u  met  ja  of  neen ,  en  laat  n  gaan.  Hij  wil  even  min  zelf 
geftoord  worden,  als  anderen  doren.  Hij  boert  en  lacht 
hooit.  Op  zëe  zijnde,  houdt  hij  zich  bijna  den  geheeieo 
dag  achter  Op  dek,  met  de  pijp  in  den  mond,  doet  zijne* 
maaltijd  tegen  zonsondergang,  brengt  verder  den  avond  met 
drinken  en  rooken  door,  en  legt  zich  voorts  in  volle  kJee> 
dim  neder,  om  teflapen,  In  weerwil  van  zjjne  zonderlinghe- 
den,  is  muttüs-^  een  uitmuntend  mensch,  en  neemt 
nooit  deel  aan  de  pjagertfen ,  welke  men.  de  Europefeke  Offi- 
cieren aandoet.  Hij  moet  eerder  koelbloedig,  dan  dapper 
genoemd  worden.  Groet  is  God!  roept  hij'  uit  bij  elke  gele- 
genheid, zijnde  even  bedaard  in  de  Htte  van  het  gevecht, 
kis  wanneer  er  eeteflrhoten  gedaan  worden.  Hij  heeft  zich 
zeer  wel  gedragen  in  den  Gag  van  Navartno  en  bg  den  togt 
tegen  67.  Jean  fjcre. 

De  derde  perfoon ,  welke  hier  in  aanmerking  moet  komen  9 
te  Kapitein  mabmoud,  bevelhebber  der  branders,  de 
vriend  van  o^man-M/7,  en  de  deelgenoot  in  deszelfs  bui* 
tenfporigheden.  Toen  me  hem  et  zijne  vloot  tegen  de  Tur- 
ken zond,  plaatfte  hij  op  zflne  branders  zes  Kapiteins  en  een 
honderdtal  Griekjche  matrozen ,  die  in  den  ftrijd  om  de  onaf- 
hankelijkheid zich  reeds  onderfcheiden  hadden  onder  hunne 
htodgenooten.1  Kapitein  mahmoüd  is  waardig,  deze! ven  een 
te  voeren.  -  Men  verbeelde  zich  een*  waren  bandiet  van  on- 
verwonnen moed  en  kracht ,  gehard  tegen  alle  vermoeienis- 
fën,  een  uitmuntend,  zeeman,  een'  echten  dirkhatte- 
r  i  C,k  >  zoo  fielt  men  zich  dezen  Branderkapitein  voor ,  die 
alle  gedeelten  van  den  Archipel  naauwkeurig  kent.  Hij  wilde 
niet  zqn  hoofd  inftaan  voor  het  verbranden  der  Turkfchc 
vloot  f  als  hy  behoorlijk  werd  onderfteund  door  de  fcheeps- 
magt  van  den  Packa.  Hehemet  toont  veel  belangftelling 
in  zijde  dienden ,  en  belooft  aan  zQne  matrozen  eene  groote 
belootoing  voor  elk  in  brand  gedoken  fchip.  In  weerwil  van 
zijn  woest  voorkomen ,  heeft  mahmoud  toch  zekere  goed- 
hartigheid |  bij  ia  zeer  bemind  bij  het  fcheepsvolk,  en  *lt$d 
welkom  aan  boord  van  alle  vaartuigen,  zoo  dikwyis  het  hem 
behaagt,  dezelve  re  bezoeken.  jGetrouwe  medgezel  vin  alle 
de  ttkfpattingen  van  osman,  houdt  hg  foms  dag  en  nacht 


lOTPTli  SU 

met  hem  vol,  en  dikwjjii.  ziet  men  hen  tarnen  drinken  en 
zingen,  terwijl  onmatigheid  bun  gezigc  beeft  beneveld  — 
Wijn»  rem,  brandewijn,  porter,  alles  is  hun  goed.  Mtti 
btgtUpt  ligt ,  daff  zoodanige  leefwijae  heillooze  gevolgen 
heeft  hy  lieden,  welke  deeds  den  lust  der  zinnen  volgen 
en  zich  niet  weten  te  matigen»  Maar  deze  gefteldheid 
van  zaken  ken  ook  niet  lang  duren ;  mehemet  beeft 
reeds  het  gebruik  van  fterke  dranken  atn  boord  der  ffcfce- 
pen  verboden;  en  209  bij  mogt  vernemen,  dat  zjjne  beve- 
len niet  opgevolgd  worden ,  zal  hij  dezelve  wel  weten  te 
doen  eerbiedigen» 

Bjj  bevordering  in  de  zeedienst  komt  Wél  foms ,  oftfchèén 
niet  alqjd,  de. bekwaamheid  in  aanmerkte  g.  Men  beeft  ook 
eene  bijzondere  manier,  om  Officieren  te  maten»  Een  Bèy 
of  een  Kapitein  koopt  een*  jongen  (laaf,  maakt  hem  Muztl* 
mom,  neemt  bem  in  petfoonlqké  dienst  air  Jijf knecht  of 
pgpdrager,  vat  genegenheid  voor  denzeiven  op,  at*  voor 
een  sjjner  kinderen,  en  laat  hem  nooit  ftrtfMoo»  beleedi* 
gen;  aan  boord  verfchaft  btj  hem  gelegenheid,  om  lezen» 
fcfargven  en  een  weinig  «ardr^kaknade  te  leeren ,  en  eéfifgen 
tqd  later  ontmoet  gij  hem  als  Kapitein ,  die  n  te  voren  bi} 
den  Bey  kan  tafel  bediend  had. 

Men  kent  in  het  burgerlek  leven  geene  andere  onderfchei- 
dingen  en  eerbe  wijzingen,  dan  die  van  den  krijgamantdand. 
Zoo  mehemet  zijne  bijzondere  achting  tan  een*  teen  van 
verdiende  wil  doen  blaken ,  geeft  hij  hem  rang  en  titel  van 
Officier,  ml  heeft  dezelve  dan  ook  nooit  Wapenen 'gédragéft. 
Dns  hebben  zijn.  eerde  Geneesheer  en  de  man,  dié  hét  op- 
pertoezigt  over  den  fcheepabouw  böudt,  beide- den  (kei  ven 
Bey9  offeboon  zij  nooit  dienden»   -  

Op  de  vloot  ziet  men  voort*  eene  wonderbare  menge- 
ling —  Turken  uit  Europa,  Azië  en  Afrika ^  Arabieren >Gr te- 
ken, NuMërs,  Aèysfiniërs,  menfehen  uit  zeer  verfitfrilWtide 
luchtdréek  en  van  onderfcheiden  aard,  fomttigen  zwarten 
anderen  donkerbruin.  In  den  eerden  opflag  is  men  verlegen 
met  deze  verfcbeidenheld  van  gewoonten  en  fpnfben ;  'doch 
men  kan  zich  altijd  doen  verdaan  met  behulp  van  tolken , 
die  aan  boord  van  elk  fchip  gevonden  worden.  Men  heeft 
dezelve  noodig ,  daar  de  foldaten  Arabieren  zijn  en  de  Offi- 
ciers veelal  tot  andere  volken  beboeten;  doch,  om  alle  mis- 
vatting te  voorkomen,  bedieht  men. zich  in  het  commanderen 
van  ItaUëmifthe  woorden,  die  door  leder  verdaan  Worden. 


132  tams* 

Een  Engelsch  Officier,  tot  de  ambatfadt  te  Kmfiétotintpef 
behoorende,  Werd  naar  het  leger  van  ibrahim  geionden, 
toen  deze  onverfchrokken  krijgsman  zijnen  togt  naar  de  hoofd- 
ilad  van  Turkije  (laakte.    Eenige  bijzonderbeden ,  uk  diens 
dagverhaal  overgenomen,   kunnen  ons  eenig  denkbeeld  van 
de  landmagt  en  van  het  karakter  des  aanvoerders  geven: 
•  Omtrent  zes,  mijlen  van  Kintaich  is  een  dorp,  beroemd 
wegens  deszelfs  minerale  wateren,     Ibrahim  hield  zich 
aldaar  op  met  een  zeer  klein  gevolg  van   zijne  üjfwachu 
Admiraal  osman  en  nadir* Bej ,  Opperbevelhebber  der 
Ruiter^ ,  vergezelden  hem.    Toen  ik  (lil  hield  voor  het  ver- 
blijf van  ibrahim,  kwam  n ADiR-Bej  mij.  te  gemoet,  en 
vroeg  naar  het  doel  van  mijn  bezoek»    Zoodra  hjj  het  oog- 
merk van  mijne  komst  had  vernomen ,  haastte  hg  zich ,  om 
mig  binnen  te  leiden  in  een  klein  y   donker  vertrek ,  waar 
men  oude  tapijten  had  ultgefpreid.    Hier.  vond  Ik  op  eene 
eenvoudige  ottomane  dien  held  van  het  Oosten  zitten,  welke 
den  Sultan  in.  £ijne  hoofdftad  had  doen  beven ,  en  wiens 
overwinningen  zoo  veel  bezorgdheid  aan.  de  Kabinetten  m 
Eurêpa  veroorzaakten.    Ibrahim  »  van  eene  middelmatige 
lengte,  is  zeer  gezet,    en  heeft  een   gelaat,  dat,  zonder 
fchoon  te  zijn ,  «een  vlug  verfland  en  vastberadenheid  aan- 
duidt.    Hy  droeg  een  zeer.  eenvoudig  Arabisch  uniform.    Hij 
ontving  my  minzaam,  wees  mjj   eene  zitplaats,  en  begon 
een  gefprek  in  bet  Franseh ,  met  tusfchenkomst  van  een9  zij-  ' 
ner  Btp.    Hij  toonde  veel  feherpzinnigheids  in  het  opmer- 
ken ,  en.  drukte  zich  met.  veel  bitterheids  uit  tegen  de  Rus- 
fen9  wier  onverzoenlijker*  jvijand  bQ  zich  verklaarde,  er  bij- 
voegende, dat,  zoodra  heit  eerfte  kanónfcbot  in  Europa  het 
fein  tot  den  algemeen  en  oorlog  zou  geven,  bij  aan  bethoofid 
v*n  honderdduizend/ nnn  tegen  hen  wilde  optrekken,  om  hen 
uit  Azif.  te  verjagen  9  en  dat  hij  in  eigen  perfoon  ben  zo» 
bevechten,  tot  dat  hij  den.  ouderdpm  van  zestig  jaren  (hij  ia 
thans  vijftig)  bereikt  zou  hebben.    Hij  betuigde  eene  groote 
minachting  voor  den   Sultan  en  diens   leger ,   en  zeide  toe 
•  mij,  dat,  indien  de  andere  Mogendheden  niet  tusfebenbeiden 
gekomen  waren ,  hij  thans ,  in  weerwil  der  Rus/e» ,  te  K*n- 
flantinopcl  zou  z\jn,  alwaar  het  volk  hem  met  ongeduld  ver- 
wachtte.   Hij  heeft  bovenal  zucht  voor  oorlog  en  vrijheid. 
Toen  ik  toefpeling  op  den  laaiden  voorfpoed  zijner  wapenen 
snaakte,  zeide  .hij  tot  mgc    ^  Dit  is  nog  niets  7  in  vergelij- 
king van  betgene  ik  hoop  uit  te  voeren,  alvorens  mijn  zwaard 


EGYPTE.  533 

In  de  fcbeede  te  (teken.  Het  ontbreekt  mij  niet  aan  folda- 
ten ,  maar  aan  wapenen.  Wat  denken  wel  de  Mogendheden 
van  Europa  over  de  tegenwoordigheid 'der  Rusfen  in  den  Bos- 
pkorusl  Gelooft  gij,  dat  2e  al  het  gewigt  der  gevolgen  be- 
fieffen?  Het  Kabinet  van  Petersburg  heeft  zich  in  dit  geval 
met  veel  behendigheids  gedragen ,  en  ik  houd  hetzelve  niet 
voor  onnoozel  genoeg ,  om  eene  zoo  voordeelige  (telling  we- 
der te  :verïates.  (*)  Maar  ieder  hondt  zich  overtuigd,  dat 
de  oorlog  vroeg  of  laat  onvermijdelijk  is ,  en  dat  de  Mo-  * 
gendhedea  zich  vereenigen  zullen ,  om  Rihland  te  vernede- 
ren/* enz.  enz. 

Na  dk  gefprek  (telde  hij  mij  voor ,  om  hem  te  vergezellen 
naar  dé  baden.  •  Ik  deed  zulks  en  vermaakte  mg  wél.  ïn-: 
tusfchen  fpeelde  de  troep  muzikanten,  welke  ibrahim  uit 
Europa  heeft  doen  komen,  buiten  het  gebouw,  verfcheidene 
(tukken  nic  de  Frejfckufs,  den  Marfeillaanfchen  marsch  enz. 
Toen  wij  uit. het  bad  kwamen,  dischte  men  ons  fpijs  op  in 
de  kleedkamer  van  het  badhuis.  Het  maal  beftond  uit  rijst, 
ragouts  van  vleesch  en  groenten,  die  achtervolgers  op  tafel 
gebragt  werden  in  tinnen  fchotels ,  waaruit  wij  elk  op  zijrie 
beurt  namen.  Wij  hadden  geen  anderen  drank  dan  water,' 
en  alle  tafeiweelde  beftond  in  .zilveren  lepels.  Men  zegt 
evenwel,  dat  ibrahim  alleeh  in  het  openbaar  onthouding 
van  fterke  dranken  voorwendt,  maar  in  het  geheim  zich 
daarvoor  fchadeloos  (telt.  Zijne  manieren  zijn  eenvoudig, 
maar  deftig. 

Na  het  middageten  begaven  wij  ons  ondereene  tent,  welke 
in  eene  weide  nabij  de  baden 'wasopgeflagen.  Aldaar  ont- 
ving ibrahim,  op  eene  fofa  gezeten ,  de  perfonen ,  welke 
hem  eenig  verzoek  te  doen  hadden.  Verfcheidene  landlieden 
kwamen  binnen;  allen  deden  hunne  beden  voorafgaan  van 
kleine  gefchenken.  Het  gunftig  oogenblik  befpiedende ,  dat 
de  wachthebbeade  foldaat  zich  omdraaide,  wierpen  zij  zich 
aan  de  voeten  van  den  Poeha  neder,  kusten  (f)  het  bene- 
denfte  zijner  kleederen ,  en ,  na  hun  offer  nedergelegcf  te  heb- 
ben, gingen  zij  terzijde,  met  de  armen  krui&lljng  over  el* 
kander,  en  wachtten  aizoo  op  zijn  antwoord.    Een  dier  lie- 

(*)  Wij  behoeven  onzen  Lezeren  den  verderen  loop  van 
zaken  te  dezen  niet  te  herinneren.  —  Veru 

(f)  Een  (taaltje  van  likeraliteit  en  populariteit  bij i  den 
Egyptenaar !  —  Vert. 


584  EGYPTE. 

den  bragt  een'  fcfaoooen  reebok,  anderen  eone  mand  luutan- 
jes%,  eene  vilten  muts,  zoo  «Is  men  aldaar  draagt,  of 
zelfs  (lukken  ijs,  om  de  ferbett  ce  vffkoelea.  Ibrahim 
behandelde  hen  mee  welwillendheid.,  ep  allen  (ebenen  vol- 
daan, toen  zjj  heengingen,  J&en  arm  kind,  hetwelk  ook  tot 
de  baden  was  gekomen,  om  van  de  kinderziekte  te  genezen, 
(loop  mede  in  de  tent,  de  handen  met  linnen. omwonden  heb- 
bende volgens  landgebruik , .  ten.  einde,  alle  aanraking  te  ver- 
'  mijden,  die  de  befmeuing  zou  kunnen  verfpreiden,  Ibéa-  . 
him  riep  den  knaap  tot  zich,  deed  hem  naast  zich  op  de 
fofa  zitten,  en  liefkoosde  hem  zeer  minzaam.  Ibraüim 
verwijderde  zich  vervolgens  5  om  te  gaan  flapen ,  en  ik  ge- 
bruikte dezen  tgd,  om  z\jne  lijfwacht  in  oogenfehouw 
te  nemen.  • 

N  a  d  i  r  :  Bej  %  een  Pooi  van  geboorte ,  ia  een  der  bene 
raadslieden  van  ibrahim.  Deze  perfoon  diende  eerst  on- 
der de  Rus/e»  .  in  den  veldtogt  tegen  de  Perzen  ;  en  toen  de 
laatfte  op(Und  in  Polen  plaats  had,  voegde  hg  zich  we* 
der  by  zrjne  landgenooten.  Na  de  inneming  van  ffarfcham 
trad  hij  in  dienst  van  den  Snit**;  maar,  in  ongenade  ver- 
vallen zijnde,  veranderde  hij  nog  eens  van  vaandel,  en  liet 
zich  aannemen  onder  ibrahim,  die  hem  het  bevel  over 
zijne  kavallerie  gaf.  Hij  deelt  met  osman  in  de  gunst  van 
zijnen  mcetterv  en  verdient  dezelve^  in  onderfcheidene  op- 
zigten,  veel  beter.  Even  als  die,  Q>reekt  by  Italiaansch 
en  Fransch. 

Ibrahim  is  dapper,  kundig,  begaafd  met  groote  krtfgs- 
bekwaamheden ,  en ,  hetgeen  iets  zeldzaams  is  bfl  eenen  üf*- 
%clmsn ,  hg  ontvangt  gaarne  de  raadgevingen  van  zijne  Ettrv- 
pefche  Officieren.  Aan  de  onbepaalde  gehoorzaamheid  zijner 
troepen  en  aan  het  volgen  der  EurcpefcA*  krijgskunde  beeft 
hij  grootendeels,  zjjne  overwinningen  te  danken.  Zijne  magt 
werd  vooral  ook  vermeerderd  door  den  koenen  en  onderne- 
menden  aard  van  die  Arabifche  volksftammen ,  welke  hij  van 
de  watervallen  des  Nijls  tot  aan  den  voet  van  den  Taurut 
in  beweging  heeft  weten  te  brengen.  De  Europefche  manier 
van  oorlogen  deed  hem  minder  bloedige  en  meer  beflisfetfde 
overwinningen  behalen.  Ibrahim  toont  zich  overtuigd 
van  deze  waarheid;  maar  hij  lacht  om  de  fcteedij-hervormin- 
gen  des  Sultans  en  om  de  verkeerde  maatregelen ,  welke  deze 
beeft  genomen ,  ten  einde  z$n  Volk  te  bePchaven.  Hij  ver- 
eert de  nagedachtenis  van  se  mm  III,  dan  wQsftén  en  onge- 


EGYPTE.  Mft 

lokkigilen  der  SuUan$*  Ibrahjm  rekent, op  de  achting, 
welke  hij  onder  hei  volk  ia  Turkse  meent  ie  hebben.  De 
overwinning  maakte  hem  (fout  eor  onverfcbrokkea.  Hij  ver- 
beelde zich,  zijn.noodjot  in  benden  te  hebben,  ea  zoekt 
flechts  de  gelegenheid ,  om  zich  te  doen  gelden.  Ook  toont 
b4  veel  belangftelllng  in  de  zaken  van  Griekenland*  Daar* 
over  fprekende ,  gaf  hjj  onder  anderen  mjj  te  kennen ,  dat  4 
naar  zijne  gedachten,  Koning  otto  wel  binnen  een  jaar 
vermoord  zou  zjjo.  (*) 

(*)  De  moeüely  kheden ,  welke  ibrahim  later  ftèeds 
ondervindt ,  om  het  overwonnen  Syrië  in  bedwang  te  hou- 
den ,  bewijzen  genoeg ,  dat  zijn  Invloed  op  de  gemoederen 
niet  zoo  groot ,  en  zyne  magt  niet  zoo  onwederftaanbaar  is  , 
«Is  hij,  volgens  de  hier  boven  medegedeelde  opgave,  zich 
fchynt  te  verbeelden.  Welke  de  gevolgen  der  fpanning  of 
worfteling  m&tehsn  Egypte  .en  TurAye  zijn  zullen,  kan  niemand 
voorzien  of  berekenen.  .  Men  heeft  echter  nog  geene  reden  , 
om  van  de  bemoeiingen  der  ftaatkunde  aldaar  heil  te  ver- 
wachten. Mehemet-ali  moge  op  zijne  wijze  befchaven, 
en  te  dien  einde  forcuinzoekers  uit  Europa  aan  zich*  verbin» 
den ,  de  bedoelingen  der  heerschzucht  zijn  eigenbatig.  De 
Pae ha  doet  alles  om  zijne  vermeende  belangen,  en  laat  het 
volk  in  diepe  vernedering.  Zyn  Zoon,  ibrahim,  moge, 
met  behulp  van  Europeanen ,  het  verzwakte  turkfche  rijk  aan- 
vallen en  een  gedeelte  weten  te  veroveren,  hy  is  echter 
geenszins  de  achtbare  held ,  die  vrjjheid  en  geluk  komt  aan- 
brengen. —    Fert. 


TAFEREELEN    UIT  -  HET   MAATSGHAPPELgE    LEVEN    DER     . 
NOORD-AMERIKANEN.     i  -     '   • 

(Vervolg  en  (lot  van  bL  491.) 

Charlestown.  —    Affcheid  van  den  Lezer. 

K^harleitown  is  eene  bevallige  ft  ad;  de  huizen  hebben  niet 
dat  donkerroode  vernis ,  hetwelk  men  in  de  noordelijke  Sta- 
ten aantreft;  de  lichtere  kleur  doet  aan  Europa  denken,  en 
veroorzaakt  eene.  aangename  afwisfeüng.  Kelder»,  die  in 
New-Tork  ineesr  goede  woonkamers  zijn,  beeft  men  hier 


586  TAFEREELEN  UlT  HET  MAATSCHAPPELIJK   LEVM 

niet;  de  ganfche  (tad  is  óp  eene  korst  gebouwd,  die  zicb 
over  het  moeras  ukftrekt*  Wanneer' men  Hec^w  eenige  voe- 
ten diep  graaft,  komt  er  ftinkend  water,  en  de  dooden  wor- 
den hier  in  den  weeken  modder  begraven.  In  New-OrJeans 
is  het  nog  veel  erger;  daar  kan  men  geene  eigenlijke  graven 
in  den  grond  maken;  de  lijken  worden  in  kleine  gewelven, 
van  gedaante  als  bakovens,  geplaatst.  —  Men  heeft  moeite 
gedaan,  om  de  zoo  zeer  gezochte  varkens  ook  naar  Zuid- 
Carolina  over  te  brengen ;  maar  men  heeft  van  dat  voorne- 
men moecen  afzien ,  dewijl  deze  dieren  den  bodem  tot  de 
benédenfte  vochtige  lagen  omwoelen,  of  althans  kuilen  ma- 
keti,  waarin  het  regenwater  Haan  blijft,  hetgeen  hier  aanlei- 
ding tot  pest  kaft  geven;  De  veefokkerij  levert  er  in  het 
algemeen  geene  voordeelige  uitkomften.  fie  opbrengst  van 
melk  is  wel  groot;  maar  de  koeijen  eten  het  gras  nfet,  dat 
hier  groeit ,  én  wanneer  zij  het  uit  nood  moeten  gebruiken , 
geraken  ze  in  treurigen  toeftand.  ^Gewoonlijk  laat  men  voor 
dezelve  hooi  van  New-Tork  komen;*  dofch  tevens,  gaan  de 
koeijerj  des  morgens  door  de  ftraten ,  en  zoeken  begeerig  het 
daarheen  geworpen  afval  uit  de  keukens  op.  Zij  reinigen 
dus  de  (tad,  en  brengen  hierdoor  toe  tot  bevordering  van  de 
gezondheid. 

Chartestown  heeft  24000  inwoners ,  waarvan  verreweg  het 
grootfte  gedeelte  uit  Negers  beftaat.  Van  de  overigen  maken 
Franfcken,  dat  is  vlugtélingen  uit  St.  Domingo ,  wederom 
de  helft  uit.  Deze  drijven  den  kleinhandel,  of  leven  van 
handwerken.  Het  laatfte  vierde  gedeelte  is  van  Engelfchen 
oorfprong ;  hiertoe  behooren  meestal  rijke  planters  en  zee- 
handelaars. De  Franfchen  hebben  zich  nog  weinig  met  ƒ?*- 
gehch  bloed  vermengd ,  meer  met  Negers ;  en  dit  is  een  na- 
tuurlijk gevolg  van  den  republikeinfcben  geldtrots ,  welke  * 
hier  de  menfchen  van  elkander*  verwijderd  houdt.  Onder 
deze  kleinhandelaars  vindt  men  eene  leefwijze,  een'  fijnen 
toon,  waarover  men  verbaasd  ftaac  In  den  kring  der  zoo- 
genaamde groote  wereld,  onder  de  rijken  wordt  New-Tork 
nagebootst.,  alwaar  ook  dé  befchaafde  jeugd  hare  vorming 
ontvangen  moet.  Heeft  een  vreemdeling  de  eer ,  dat  hij  in 
een  gezelfchap  wordt  gebragt ,  zoo  valt  her  gefpf ek  wel  eens 
op  een  vies  onderwerp ,  daar  zij  (met  verlof  gezegd)  fchy» 
ften  te  meenen,  dat  alle  Europeanen  ongedierte  op  het  hoofd 
hébben.  Voorts  roemen  zij  hunne  eigene  welgemanierdheid, 
en  willen  voor  het  hoffelijjkfte  volk  der  wereld  gehóudea 


DER  NOORD-AMERIKANEN,  597 

worden.  Zij  durven  zelfs  zeggen,  dat  de  Eranfehen,  wette 
den  roem  van  befcbaafdheid  hebben,  door  de  Amerikanen 
reeds  lang  overtroffen  worden.  De  .Franschman  fpreekt  een 
gezelfchap  aan  met  de  woorden:  Mesfieurs  et  Metdames; 
maar  de  Amerikaan  zegt:  Ladies  and  Gentlemen,  en  wttt 
dns  beleefdelijk  aan  hec  fchoone  gedacht  den  voorrang 
te  geven. 

In  den  zin  van  dezen  nationalen  fijnen  toon  ,  lebben  di 
Charlestowners  de  fchoonfte  ftraat,  waar  de  aanzienlijke  hui- 
zen der  rq'ke  inwoners  Haan ,  Queenftreet  (Koninginneftraat) 
genoemd,  terwijl  de  met  Hechte  huizen  bezette  Kingsftreet 
(Koningaftraat)  de  tweede  in  rang  is.  Laatstgenoemde  ftraat 
wordt  bewoond  door  de  verdrevene  vingtelingen  van  St.  Do- 
mingo* Hier  is,  wegens  de  vele  winkels,  het  levendigfte 
gedeelte  der  ftad.  Vroeg  in  den  morgen,  tot  negen  ure, 
zou  men  gelooven  in  eene  Afrikaanfcke  ftad  te  zijn,  want 
dan  loopen  er  alleen  Negers  om ;  allengs  ziet  men  meer  en 
meer  Blanken  daaronder;  eindelijk  tegen  den  middag  verfehgnt 
de  fchoone  wereld  en  fkopt.  Men  noemt  to  /hop  het  b$ 
de  winkels  rondloopen,  de  koopwaren  betasten,  naar  alle 
prijzen  vragen,  en  dan  het  terugkomen  beloven,  op  AmerL 
kaanfcke  wjjze  namelijk.  Schopping  -hour  is  het  uur  tusfchen 
twaalf  en  een,  en  fchopping-day  heet  elke  dag,  behalve  den 
zondag;  eene  vermakelijke,  van  de  Engelfehe  geheel  afwij- 
kende fpraakleer  voor  de  arme  kooplieden ) 

Charlestown  is  op  een  fchiereiiand  tnsfchen  de  monden  van 
twee  riviertjes  gebouwd.  Niemand  wist  mij  derzelver  na* 
men  te  zeggen.  Trouwens,  het  gebeurt  wel  meer,  dütAme* 
rikanen ,  ofTcboon  zty  de  aardrijkskunde,  van  htfn  land  lee. 
ren,  den  naam  van  den  ftroom,  waaraan  z%  wonen,  niet 
kennen.  Zoo  noemt  men  in  Néb-Tork  den  Hudfon  veelal 
the  Nord-River;  de  Delaware  bij  Philadeiphia ,  de  Ohio  bij 
Pdttsburg  en  Cineinnati  heeten  eenvoudig  the  River*  terwijl 
flechts  weinigen  onder  de  inwoners  dier  lieden  de  eigenlijke 
namen  fchtjnen  te  weten.  Te  New-Oricam  geeft  men  aan 
den  Misfijfppi  nog  veelal  den  eigenlijken  Indiaanfchen  naam? 
de  Boodenvloed.  —  Kingsfireet  maakt  het  westetijk  gedeelte 
der  ftad  uit ;  midden  uit  deze  ftraat  loopt  regtlijnig  de  breede 
Queenftreet  naar  de  haven ,  waarvan  dezelve  echter  door  het 
ftadhuis  gefcheiden  is.  Het  doet  eene  fraaije  uitwerking ,  als 
men  van  het  boveneinde  der  Queenftreet  dit.  fchoon  en  prach- 
tig gebouw  ziet,  hetwelk  de  ftraat  fchqnt  te  fluiten.    Som- 


586  TAFEREELEtf  UIT  BET  MAaT6CHAP*BHJK  LEVEN 

mig©  der  overige  zijftraten  ztfn  ook  vrij  knap ,  en  véle  met 
eene  foort  van  acaciaboomen  bezet,  die  purperroode  bloetfte* 
dragen.  Om  de  Had,  landwaarts  in,  vindt  men  eene  akelige 
woestijn,  Hechts  moerasfen  en  bosfehen,  welke  bij  gedeel- 
ten, zonder  orde,  geplunderd  worden.  Daar  men  allee» 
hout;  om  te  bouwen,  en  iets,  om  te  koken,  maarniet,, 
om  te  verwarmen ,  noodig  heeft ,  vermindert  het  geboomte 
niet  veel. 

Weldra  verging  my  de  last,  om  de  landftreek  te  bezoeken» 
Eens  waren  wi|  tien  mijlen  ver  van  de  ftad  op  den  weg  naar 
Colwnbia  gereden,  om  een  bezoek  af  te  leggen  bij  eecea 
warmoezier ,  die  aldaar  federt  1814  eenzaam  met  eene  flavin 
leeft,  en  gezegd  wordt,  een  aanzienlijk  vermogen  verworven 
te  hebben.  Doch  gelukkig  heeft  het  hem  niet  gemaakt.  Hg 
is  een  ernsthaftig,  oud  krijgsman,  een  Veteraan  van  bet 
voormalige  Groote  Leger  der  Franfehen.  Ons  bezoek  febeen 
hem  niet  onaangenaam  te  zijn.  Boert ende  noemde  hfl  zich* 
zelven  la  caricatüré  de  Thermite  de  la  chausfée  éTAntin%  en, 
als  zoodanig,  gaf  hij  ons  in  weinige  uren  een  zeer  juist 
overzigt  van  den  eigenlijken  toeftand  des  lands.  Hadden  wij 
zelve  Amerika  niet  reeds  zoo  goed  gekend,  dan  zoude  00$ 
zijne  beoordeeling  te  fcherp,  zijne  fchildering  overdreven 
sQn  voorgekomen;  gelijk  misfehien  onze  fchets  denzelfden 
indruk  maakt  op  den  lezer,  wien  wij  in  een  kort  beftek  me- 
dedeelen ,  wat  eene  vierjarige  ondervinding  ons  leerde.  Toen 
w#  weder  naar  huis  reden ,  overviel  ons  de  nacht ,  en  w§ 
hoonden  plotfeling  een  vreeftlijk  geloei ,  als  van  dieren.  Ware 
dit  ons  in  het  noorden  bejegend ,  wij  zouden  gedacht  heb* 
ben ,  onder  eene  kudde  buffels  geraakt  te  zfln ;  na  echter 
wisten  wij  niet,  wat  wij  daarvan  moesten  denken.  Wij  kwa- 
men  op  eene  opene  plaats  in  het  woud,  alwaar  wij  etnige 
honderden  afgéhouwene  boomtronken  meenden  te  zien ;  doch 
weldra  bemerkten  wy ,  bij  het  maanlicht,  zeer  duidelijk,  dat 
de  vermeende  tronken  zich  bewogen  en  begonnen  te  fpiingen. 
De  Neger ,  die  den  wagen  wende ,  dreef  de  paarden  met  een 
verfchrikkelgk  gefebreeuw  en  gillend  fluiten  aan.  Wij  wer- 
den wonderlijk  te  moede.  Mijn  man  vroeg  den  voerman, 
wat  toch  die  hekfendans  te  beduiden  l»d.  De  Neger  begon 
luidkeels  te  lagchen.  Dit  kwam  mij  te  akeliger  voor ,  daar 
hij  niet  ophield,  v<5ór  dat  mijn  man  ongeduldig  werd,  en 
de  vraag  met  eene,  hier  te  lande  bij  flaven  gebruikelijke, 
nadrukkelijke  vermaning  herhaalde.    Nu  onderdrukte  by  z#n 


DER  NOiftD-AMfelUKANEN.  589 

ligtfhen ,  en  fprnk :  „  Och ,  Manheer  l  hoeft  UEd.  dm  nog 
nooit  padden,  gezien  ?  Ik  meende,  dat  UEd.  boertte/'  Wij 
Mgen  nu  ook  die  gédrogten ,  welke  eene  el  lang  en  even 
sqq  breed  waren,  zeer  duidelijk,  en,  het  zij  uit  afkeer, 
bet  zij  nlt  angst,  wij  verheugden  ons,  toen  wij  dezelve 
ffchter  den  mg  hadden.  Zx>o  menigvuldig,  als  de  hoenders 
inj^ Frankrijk  :omtoopen,  ziet  men  hier  de  reuzeapadden  en 
ln.de  Florb&s  de  ratelflangen.  Om  dtzé  reden  moet  men  in 
de  zuidelijke  landen,  niet ,  daa  in  de^  (Iraten  der  fteden , 
wandelen. 

Het;  rondflenderen  in  de  winkels  neemt  eiken  dag  omtrent 
anderhalf  uur  weg.  Toóneelvertooningen  heeft  men  ten  hoog* 
fte  Hechts  vier  weken  in  het  jaar,  wanneer  namelijk  de 
Franfvbe  tooneelisten  van  New-Orleans  den  zomer  te  New- 
York  gaan  doorbrengen ,  en  in  de  laatfte  wintermaand  hun 
geluk  ia  Charleston  beproeven.  Men  is  daarom ,  uk  ver- 
veling, 'iets  gezelliger,  dan  in  het  noorden,  en  een  vreem- 
deling krijgt  ligter  toegang  tot  zekere  kringen  —  maar  de 
geflachtregisters  moeten  in  orde  zfln. 

Wat!  '  in  de  vrije  Noord-Amcrihaanfche  Staten  zon  op 
geflachtregisters  gezien  worden!'  U  het  mogelijk?  Ja, 
lezer  of  lezeres!  het  is  zoo,  en,  zoo  gij  ooit  alhier  in  een 
gezélfchap  mogt  komen ,  rade  ik  u ,  zorg  te  dragen ,  dat 
g#  vooraf  u  van  een*  naauwkeurigen  ftamboom  voorziet, 
indien  gij  u  namelijk  niet  wilt  blootftellen  aan  de  onaange- 
name gewaarwording,  dat  ieder,  die  daar  is,  zoo  maar  zon- 
der omftandigheden  o ,  in  een*  letterleken  zin ,  bij  den  nens 
neemt;  en  wee  u,  wanneer  aan  het  kraakbeen  in  de  punt 
van  den  neus  de  noodige  hardheid  ontbreekt!  In  elke  fa- 
milie worden, de  geflachtregisters,  met  de  daartoe  behoorende 
btgken,  zorgvuldig  gehouden  en  bewaard,  om,  wanneer 
het  noodig  is ,  het  bewijs  van  eéne  reine  én  onvermengde 
afkomst  te  kunnen  leveren.  Zelfs  de  verfte  vermenging  met 
Neger- bloed  is  eene  onuitwischbare  fchandvlek.  De  ver*' 
achte  bastaard- aframmeling,  zelfs  in  het  vieide  lid ,  en  al 
ia  h\j  in  wettigen  echt  geboren ,  mag  nooit  met  een'  Blanke 
aan  dezelfde  tafel  zitten ,  ja  niet  eens  in  de  woonkamer  van 
«en9  Blanke  zich  nederzetten.  In  het  vierde  of  vijfde  lid 
zrjn  wel  alle  andere  kenmerken  van  iVégir-afkomsr  verdwe- 
nen; maar  het  kraakbeen  in  den  neus  ontbreekt,  gelijk  dé 
Kreolen  alhier  beweren , . en  d*  verraderlijke  punt  van  den 
neus  blqft,  Volgens  kon  zeggen,   ook  nog  wel  twee  of  drie 


540  TAFEREELEN  UiT  HET  MAATSCHAPPELIJK  LEVEN 

gedachten  week,  zonder  evenwel  den  platten  vorm  te  heb- 
ben. Die  alzoo  zijne  papieren  niet' in  orde  heeft,  moet  den 
neus  laten  onderzoeken.  Maar  iemand  zonder  grond  op  deze 
wijze  van  eene  bevlekte  afkomst  te  befcbuidigen ,  is  eene 
beieediging,  waarop  eene  zware  boete  bij  de  wet  bepaald 
werd.  Meermalen  heeft  .die  zaak.  aanleiding  gegeven  tot 
pleitgediqgen.  Heeft  de  beleedigde  geene  bewijzen ,  om  zich 
te  regtvaardigen ,  zoo  wordt  hij  geregtelijk  bij"  den  neus  ge- 
nomen. Wanneer  het  kraakbeen  tot  de  vereischte  hardheid 
aangroeit,  is  de  fchande  van  vermengde  afkomst  verjaard  en 
alt  uügewischu 

Oflchoon  de  Amerikanen  in  de  Vereenigde  Staten  overal 
in  hun  doen  en  laten  elkander  vry  gelijk  blijven ,  zoo  brengt 
toch  de  flavenftand,  in  landen,  alwaar  dezelve  gevonden 
wordt ,  eenige  verfcheidenheid  in  de  maatschappelijke  betrek- 
kingen. Wij  hebben  gezien ,  hoe  in  het  noorden  zelfs  voor* 
name  lieden  met  korven  naar  de  markt  gaan  en  zwaar  beia- 
den terugkeeren ;  in  het  zuiden  maakt  de  felle  hitte  dts  zo* 
mers  en  de  afmattende  laauwe  lueht  in  den  winter  de  af- 
rammelingen van  Blanken  ongefchikt  voor  eiken  arbeid,  die 
eenige  krachtinfpanning  vordert.  Hier  ontbreken  dus  de 
nopdwendigfte  handwerkslieden ;  alle  huisraad  wordt  in  het 
noorden  vervaardigd  en  van  daar  aangevoerd.  Men  is  der- 
halve ook  zeer  fpaarzaam  in  het  gebruik  van  meubelen. 
Slechts  de  fpreekkamer  wordt  zoo  wat  voorzien ;  de  overige 
vertrekken  in  het  huis  zijn  nagenoeg  ledig ,  behalve  dat  er 
tapijten  over  den  vloer  liggen.  Afrika' s  zonen  alleen  kun- 
nen, bij  zoodanig  luchcgefiel,  den  arbeid  verduren;  de  Blanke 
geeft,  half  gedwongen,  zich  aan  de  traagheid  over,  en 
zoo  is  het  allengs  tot  fchande  geworden ,  het  geringde  werk 
in  het  openbaar  te  verrigtes.  Al  heeft  men^>.  v.  een  nog 
zoo  onbeduidend  pakje  Hechts  een  eindwegs  in.de  ftraat  te 
bezorgen ,-  dan  moet  men  daartoe  eenen  vrijgelatenen  huren ,' 
al*  men  zelf  geenen  Haaf  houdt. 

•  De  behandeling  der  (laven  is  (tuitend  voor  het  menfche- 
Ujk  gevoel.  Om  zulks  te  vergoelijken,  beweert  men',  dat 
dezelve  voor  geene  betere  behandeling  vatbaar  zijn,  en  (leeds 
tot  gewelddadigen  opftand  zich  geneigd  betoonen ,  waarbij 
zij  dan  dikwijls  de  gruwelgkfte  wraak  oefetien.  '  De  'Zuldlah- 
ders  leven  in  gedurige  vrees  vóór  zoodanige  toönéclen ,  waar* 
toe  het  fein  gewoonlijk  door  brandftiebting"  wordt  gegeven. 
Bij   het  ontdaan  van-  brand  moeten  daarom  alle  Negers  %  op 


ÖEfc  NOORD-AMÉRtEANÊN.  64 1 

ftrtffè  ües  doods,  oogenblikkelijk  naar  huis  gaan;  alleen  de 
Blanken  mogen  blusfchen ,  en  de  ganfche  burgerij  komt  on- 
der het  geweer,  om  de -Mf£*r- bevolking  te  bewaken.  Hier 
is  brand  geen  feest ,  zoo  als  te  New-Tork ,  maar  een  ver- 
fcbrikkeiyk  iets ,  dat  nog  maanden  lang  doet  beven ,  en  ook 
niet  dikwerf  plaats  heeft. 

Ontmoet  een  Neger  eenen  Blanke ,  zoo  moet  hij  niet  al* . 
leen  wijken ,  maar  ook  bet  plaveifel  voor  de  voetgangers  ver- 
laten en  midden  op  de  ftraat  zich  begeven.  Dezt  burger- 
lijke verordening  heeft  het  voorkomen  van  fluipmoord  ten 
doel.  'Een  flaaf ,  die  wrevelig  zijne  hand  tegen  eenen  Blan- 
ke opheft,  om  het  even  tegen  wien-  en  om  welke  reden, 
verliest  de  hand.  Hier  loopen  genoeg  zopdanige  verminkten 
om ,  welke  hunne  gramfchap  niet  bedwingen  konden.  Deze 
kinderen  der  woestijn  hebben  meer  gevoel  van  eer,  dan  men 
gewoonlijk  zich  verbeeldt;  zij  lijden  ligchamelijke  fmart 
met  wonderbare  gelatenheid,  maar  hoon  is  hun  onver- 
dragelijk. 

Om  een  denkbeeld  van  het  lot  dezer  arme  fchepfels  te 
geven ,  willen  wij  eenen  blik  in  de  huishouding  der  kleine 
republikeinfche  tirannen  werpen.  Gewoon,  elk  bevef  te 
dóen  vergezeld  gaan  van  duchtige  (lagen,  en  uit  Ijdelheid 
door  veel  bevelen  hunne  grootheid  willende  toonen ,  leggen 
zij  de  zweep,  nooit  uit  de  hand.  Treden  wij  in  ót  parlottr, 
daar  zit  de  rijke  Lady  midden  in  het  vertrek  op  haren  fchom- 
melftoel  en  wiegelt  zich  veertien  uren  daags.  Met  de  lin- 
kerhand houdt  zij  eene  kleine  brandende  cigaar ;  in  de  regter 
heeft  zij  eene  lange ,  duchtige  garde ,  zoo  als  de  oppasfers  in 
de  kerk  teNew-Tork  gebruiken.  Tegenover  haar  is  de  deur  f 
bij  dezelve  (taan  aan  elke  zijde  drie  Negers ,  die  op  de  wen- 
ken der  gebiedfter  letten.  —  De  houders  van  Haven  geveir 
aan  deze  lieden  gewoonlijk  namen  naar  luim  en  verkiezing. 
Men  noemt  hen  naar  vloeden,  (leden,  dieren,  edelgefteen- 
ten;  dikwerf  worden  fpotnamen  uitgedacht,  om  hunne  hoe- 
danigheden of  gebreken  belagchelijk  te  maken*  De  liefheb- 
ber van  de  jagt  b.  v.  heeft  eenen  mylord,  eenen  b  e- 
cassb,  eenen  k a r  o ;  die  der  fraaije  letteren  hebben  hunne 

GARRICKS,    VOLTA1RES,    SHAKBSPEARES    —     Zelft 

heb  ik  eenen  zwarten  zondag  gezien.    De  Dame  van  góé- 
den toon  laat  zich  door  Goden  bedienen.    Twaalf  ure ,  het 
winkeluur,  (laat:  helios  met  den  platten  rieui  en  het  ver* 
MENGELW.  1835.  no.  11.  •  N  n      • 


H$  TAFERBELEff  UIT  HET  MAATS  CHAPPELJJK  LEVEN 

ifettfi  kleed  vm  iflnen  heer  bftpgt  de*  ouden  (ta%tfiew|gfQ 
voor*  venu s  en  diana  liggen  aau  de  voetep  der  ongedul- 
dige meesteres,  en  kunnen  haar  de  fchoenèn  niet  fchielijk  genpeg 
stptrekken  —  want  de  gebiedfter  heeft  haast ;  dit  blijkt  aam 
4e  levendige  beweging  van  hare  met  de  4weep  gewapende 
hand.  Tot  draf  voor  die  langzaamheid  neemt  de  Dame  twee 
doeken ,  bindt  hare ,  misfchien  een  weinig  onhandige ,  kame- 
niers den  mond  toe,  laat  haar  elk  in  een'  anderen  hoek  ne- 
derkuielejn,  en  zweeft  nu  henen.    Maar  midden  in  de  huis- 
deur  (laat  jvpitie  ammon  in  gedachten,  met  de  armen 
over  de  borst  geflagen,  kaauwt  tabak,  en  yerfpert  den  weg. 
Pe  Lady  roept  in  drift :   „  Zwart  beest  t  hadi  g\j  nog  geen 
dommer  plaats    kunnen  vinden  ?    Hier ,  kniel  neder  op  den 
grond ,  tot  dat  ik  terugkome  1"  Qp  baar  bevel  bindt  men  j  u- 
ut br  ammom  een9  vrouwe^boezelaar  om  den  hals;  eene 
papieren   kroon    met  lange  ooren  wordt  hem  opgezet,  en 
zoo  knlcie  htf   op  zrjne   ftrafplaats  neder*    Nu  ijle  de  Laéj 
naar  den  wagen ;  phebus  opent  het  portier \  bij  is  barre-, 
voets;   eene  korte  linnen  onderbroek  dekt  naauweljjks  het 
zwarte  vel  tot  aan  de  knieën ;  h{j  heeft  geen  hemd ,  maar 
een*  ouden  frak  aan  en  eene  muts  op,  door  hemzelven  «ie 
een  nieuwspapier  vervaardigd ;  h$  plaatst  zich  op  het  bankje 
achter  den  wagen,  en  nu  gaat  het  voorwaarts,  zoo  deftig 
en  feestelijk,  dat  men  foraj  bijkans  zou  twijfelen,  of  het 
rytuig  niet  (Hlftaat.    Buiten  rijde  men  rasend  foei  met.  de 
ligte  tilbury;  in  de  (rad  wordt  met  de  (laatGekoets  Hechts 
geflapt.  Nevens  den  wagen  gaan  de  drie  Gratit.n:  supbro- 
syfe  houdt  den  neusdoek  in  eene  met  paerlen  bezette  usch; 
40LAJA  en  thalia  dragen  eik  een  paar  fchoeneu,  opdat  de 
Lady  in  eiken  winkel,  waar  zjj  binnentreedt,  van  fchoeifei 
moge  kunnen  wisfelen,    terwijl  tisiphone  haar  telkens 
de  zweep  overreikt.   Dit  werktuig  wordt  evenwel  niet  altijd 
gebruikt ,  om  te  tuchtigen ;  het  is  gewoonte  ,  dat  de  gebied- 
der  hetzelve  in  de  band  neemt»  —    Doch  wij  willen  ona 
niet  langer  ophouden  met  eene  optelling  der  kwellingen  en 
tergingen,  die  men  tegen  deze  arme  menfehen  zich  veroor- 
looft.   Het    gaat  weleens  zoo  verre,  dat  velen  den  dood 
zoeken,  en  te  dien  einde  aarde  eten.    Ook   zet  men  ben 
wel  ftrengelijk  aan  tot  het  waarnemen  van  Christelijke  kerk- 
gebruiken ,  in  zoo  verre  het  overeenkomt  met  de  belangen 
der  planters.    Zy  worden ,  ja ,  gedoopt ,  als  men  zulks  doo* 
pgn  mag  noemen;  zij  vieren  den  zondag,  maar  zij  worden 


•      DER  NOORD-AMERIKANEN.  54& 

nóóit  getfoüwd ,  en  f  na  hunnen  dood ,  flechts  als  het  vee 
in  de  groeve  geworpen  en  onder  den  grond  gedopt. 

In  Columbia%  in  St.  Augustin,  in  New-Orlean% ,  overal  heb- 
ben wij  hetzelfde  gezien.  Over  het  geheel  zijn  de  Noord- 
Amerikanen  in  het  zuidelijke  gedeelte  meer  toefchietelijk,  ge- 
zelliger en  minder  wantrouwend,  dan  de  bewoners  der  noor- 
delijke Staten ;  evenwel  was  ik  zeer  blijde ,  in  de  lente  naar 
New-Tork  te  kunnen  terugkeeren,  alwaar  wij  thans  den  afloop 
van  eenige  zaken  met  ongeduld  afwachten ,  om  daarna  weder 
fcheep  te  gaan  en  over  te  (leken  haar  Havre ,  ten  einde  in 
Europa  te  blijven. 

Gewoonlijk  geven  reizigers  de  merkwaardigheden,  die  zij 
werkelijk  of  in  de  verbeelding  gezien  hebben ,  te  lezen ; 
maar  ik  wil  hier  nog  eene  bijzonderheid  vermelden,  iets,- 
dat  niet  te  zien  is ,  namelijk ,  dat  men  in  dit  ganfche  onme- 
telijk groote  land  geene  kreupelen  ontmoet ;  men  zonde  hier 
vergeten ,  dat  er  gebogchelden ,  krombeenigen  en  andere  mis- 
maakte menfchen  zijn  kunnen. 

Met  de  volgende  aanmerking  wil  ik  befluiten.  Als  in  hec 
zuidelijke  gedeelte  van  Noord -Amerika  de  lucht  niet  zoo  on- 
gezond ware;  als  in  het  noorden  de  hebzuchtige  en  bekrom-1 
pen  koopmansgeest  niet  zoo  algemeen  de  gemoederen  be- 
heerschte ;  als  in  het  westen  de  Indianen  niet  zoo  dikwijls j 
als  ongenoodigde  gasten,  den  landbouwer  met  hunne  bezoe- 
ken lastig  kwamen  vallen;  als  woekeraars  hunne  benoodigd- 
heden  niet  tot  ongehoorde  prijzen  bezorgden ,  en  dus  met  de 
voordeelen  van  hunnen  zwaren  arbeid  fchoot  gingen ,  —  zou 
Amerika  allezins  het  land  zijn,  waar  verhuizenden  uit  Eu- 
ropa niet  alleen  een  goed  bedaan  vinden ,  maar  ook  fortuin 
maken  konden.  Amerika  heeft  zeker  zijne  fchoone,  groot- 
fche  zijde ,  welke  echter  geene  plaats  konde  vinden  in  deze 
bladen,  beftemd  om  eene  fchets  te  geven  van  het  gewone 
leven,  hetwelk  nergens  een  ideaal  is,  en  waarmede  elk  in 
aanraking  moet  komen.  Ik  wensch,  dat  mijne  mededeelin- 
gen  den  lezeren ,  zonder  eene  voor  hen  fmartelijke  en  kost- 
bare ondervinding ,  tot  nut  mogen  (trekken ,  en  te  hunnen 
vóordeele  eenig  gewigt  in  de  eene  fchaal  leggen ,  daar  in  de? 
andere  tot  hiertoe  door  woeker  en  hebzucht  zoo  vele  lok- 
kende verdichtfelen  geworpen  werden,  dat  menigeen  zichf 
liet  verbijsteren ,  de  dwaling  te  laat  inziende.  Misfchien  zul- 
len, mijne  J)erlgten  tegengefproken  worden:  het  zij  zoo;  de 
(tempel  der  waarheid,  welken  dezelve  gewisfelijk  dragen', 

Nn2 


544  TAFEltEELBN  UIT  NOORD- AMERIKA. 

M  toch  hier  en  daar  een  offer  der  ligtgeioovigheld  aan  het 
verderf  ontrukken.  Dit  althans  is  de  bedoeling  en  dit  zal  de 
fchoonfte  beloonfng  der  Schrijffler  zfln. 


BEZOEK  VAN  LAMA&TINE  BJJ  LADY  ESTHER  STANHOPE.  (*) 

(rvjage  en  Oriënt,  par  alp  hon  s  b  d  b  lam  art  in  e.) 


JLady 


esther  stanhope,  nicht  van  den  beroemden 
ftaatsman  pitt,  verliet,  na  den  dood  van  haren  oom»  £»- 
geland*  en  reisde  Europa  door.  Daar  zij  jong ,  fcboon  en 
rijk  was ,  werd  zij  overal  met  die  achtipg  en  belangstelling 
ontvangen»  waarop  rang,  rijkdom,  vernuft  en  fchoonheid 
haar  aanfpraak  gaven.  Zij  konde  echter  nooit  befluiten ,  zich 
met  een*  harer  meestwaardige  bewonderaars  te  verbinden, 
bragt  verfcheklene  jaren  in  de  aanzienlijkfte  hoofdfteden  van 
Europa  door ,  en  vertrok  daarop  met  een  talrijk  gevolg  naar 
Konftantinopel.  De  redenen ,  waarom  zij  haar  vaderland  ver- 
liet, heeft  men  nooit  kunnen  opfporen:  fommigen  meenden 
dezelve  te  vinden  in  den  dood  van  eenen  jongen  Engelfchen 
Generaal ,  die  toen  in  Spanje  was  gefneuveld ;  anderen  fchre- 
ven  ze  toe  aan  de  zucht  voor  avontuurlijke  togten ,  die  aan 
het  ondernemende  en  moedige  karakter  van  Lady  esther 
niet  vreemd  fcheen  te  zijn.  Hoe  dit  zij,  zij  vertrok.,  ver- 
toefde eenige  jaren  tt  Konftantinopel,  en  reisde  eindelijk  op 
een  Engelsen  vaartuig,  met  het  grootfte  deel  van  bare  fchat- 
ten  aan  goud  en  juweelen,  naar  Syrië.  Het  fchip  werd  op 
de  kust  van  Caramanië,  in  de  golf  van  Macr$'9  tegenover 
het  eiland  Modus,  door  eenerj  ftorm  beloopen,  en  leed  op 
eene  klip ,  menige  mijlen  van  het  ftrand ,  febipbreuk.  In  wei- 
nige oogenblikken  was  het  vaartuig  verbrijzeld,  en  de  fchat- 
ten  van  Lady  esther  werden  door  de  baren  verzwolgen; 
ter  naauwernood  ontkwam  zij  zelve  het  gevaar,  en  werd  met 
de  overblijflelen  van  het  fchip  op  een  woest  eiland  gewor- 
pen ,  zonder  in  vierentwintig  uren  eenig  voedfel  of  eenige 
hulp  te  ontvangen.  Eindelijk  troffen  zij  fchippers  van  Mar- 
moriza  aan,  en  werden  door  hen  naar  den  Engel/eken  Con- 
ftü  op  Rhodus  gebragt. 

(•)  Na  de  overbrenging  van  dit  linkje,  en  terwijl  de  proef  onder  correctie 
ia,  ontvangen  wij  het  eerfte  deel  der  vertaling  van  bet  werk  zelve,  waamit 
liet  werd  ontleend ,  en  watrrae  het  dan  no  alt  voorproef  dieet*  —  fVf* 


BEZOEK  VAM  LAM  AlTIlfB  BQ  LADY  ESTHER  STANHOFZ.     $45 

Die  ongeval  deed  haar  geenszins,  vao  befluit  veranderen. 
Zij  begaf  zich  over  Makha  naar  Engeland*  verzamelde  het 
overfchot  van  haar  vermogen,  verkocht  een  gedeelte  harer 
goederen  m?t  nadeel,  belaadde  een  tweede  f  chip  met  rijk- 
dommen en  gefchenken  voor  die  (heken ,  die  z$  wilde  door- 
reizen ,  en  nam  de  reis  weder  aan. 

Na  eene  voorfpoedige  reis  landde  zij  bjj  Lat  aki ay  het  oude 
Laodicea ,  op  de  Syrifehe  kust ,  tusfehen  Tripoli  en  AUxan- 
drette.  Hier  vestigde  z$  zich,  leerde  de  Arabifche  taal, 
verzamelde  om  zich  alle  die  perfonen,  welke  bw  verkeer 
met  de  verfchillende  Arabifche  volkstammen  gemakkelijk  kon* 
den  maken ,  en  maakte  toebereidfels  voor  eene  ontdekking*- 
reize  in  de  ontoegankelijkfte  gedeelten  van  Arabië9  Mefopo- 
tamië  en  de  woestijn.  Toen  zjj  zich  met  de  taal,  gewoon» 
ten,  zeden  en  gebruiken  voldoende  bekend  had  gemaakt* 
buurde  zij  eene  talrijke  karavane,  belaadde  kameelen  met 
rflke  gefchenken  voor  de  Arabieren ,  en  reisde  geheel  Syrië 
door.  Het  langst  vertoefde  zjj  te  Jeruzalem*  Dama$cu$9 
Aleppo,  Ba/bek  en  Palmyra:  op  deze  plaats  werd  z\j  door 
talrijke  (lammen  van  zwervende  Arabieren ,  die  haar  den  toe- 
gang dezer  bouwvallen  gemakkelijk  gemaakt,  zich  ten  getale 
van  40  tot  50,000  verzameld  hadden,  en  over  hare  fchoon- 
beid,  aanminnigheid  en  mildheid  verrukt  waren,  tot  Konin- 
gin van  Palmyra  benoemd.  Zjj  gaven  haar  firmans,  op  welke 
ieder  Europeër,  die  door  haar  was  aanbevolen,  veilig  de 
puinhoopen  van  Balbei  en  Palmyra  kon  bezoeken,  mits  hg 
zich  verbond,  eene  fchatting  van  duizend  piasters  te  beu- 
len. •  Nog  beftaat  deze  overeenkomst ,  en  wordt  door  de 
Arabieren  getrouw  nagekomen,  zoo  mfti  hun  flechts  vol- 
doende bewijzen  der  befcherming  van  Lady  stanhop* 
kan  geven. 

Op  den  terugkeer  van  Palmyra  was  zij.  bijna  door  eenen 
vijandigen  (lam  der  Arabieren  opgeligt.  Bij  tijd*  gaven  de  be- 
geleiders haar  kennis  van  dit  plan ;  zij  had  har*  redding  ech- 
ter alleen  te  danken  aan  eenen  verkoelden  maersch  in  den- 
nacht,  en  den  fpoed  der  paarden,  die  in  vierentwintig. ur» 
eenen  verbazenden  weg  door  de  woestijn  aflegden.  Zij  bé- 
reikte  Damascus,  en  bleef  aldaar  eenige  maanden  onder  de* 
befcherming  van  den  Turkfchen  Pacha ,  aan  welken  de  Porie 
haar  op  het  nadrukkeljjkst  aanbevolen  had. 

Na  een  zwervend  leven  in  verfchillende  deelen  van  het. 
Oosten,    zette   zich  Lady  stanuopi  eindelijk  neder M 


&tf  BEZOEK  VAN  LAMARTINt 

eene  bijna  ontoegankelijke  en  onbewoonde  plaats  bp  een*  der  ber- 
gen van  den  Libanon,  mbij  Saïde,  het  oude  Si  Jon.  DePaebafA 
Acre,  a  b  d  a  l  l  a  h,  die  voor  haar  eene  groote  achting  en  genegen- 
heid koesterde,  fchonk  haar  de  bouwvallen  van  een  klooster  en 
het  dorp  Dfchioun,  dat  door  Druzen  bewoond  wordt.  Zij  liet  al* 
daar  verfcheidene  huizen  bouwen  en  met  eenen  Herken  muur 
omringen,  niet  ongelijk  aan  ètDuitfcke  vestingen  uit  de  Mid- 
deleeuwen.    Zij   lelde  er  eenen  kunftigen  tuin  in  den  7WvrV 
fcheh  (maak  aan,  roet  fraaije  kiosken,  met  beeldhouwwerk  én 
arabesken ,  droomend  water  in  marmeren  bekkens ,  fonteinen» 
prieeltjes   met  wijngaardranken ,  en   grotten,  met  oranje-  en 
dtroenboomen  omgeven,  verfierd.  Hier  woonde  Lady  stak- 
ho pb  vele  jaren  in  Oosterfche  weelde,  omringd  door  eei 
aantal    Europefche  en  Arahifche-  tolken,  vrouwen;   zwarte 
(laven ,   en   in  vriendfchappelijke ,  ja  zelfs  (taalkundige  be- 
trekkingen met  de  Portes  niet  a&d ALLAH-Pacba,  meeden 
Emir  Befchir,    Vorst  van   den  Libanon,    en  in  bet  alge- 
meen   met  alle  Arabifche  Sheiks  in  de  woestijnen  van  Sjriê 
én  Bagdad*    Weldra   echter  begon  haar  vermogen ,  door  de 
verwaarloozing  harer   belangen  gedurende  hare  afwezigheid , 
te  Verminderen,  en   zij   zag  zich  welhaast  tot '  30  &  40,600 
franken  inkomften  bepaald ,  welke  evenwel  in  dit  land  vol- 
doende zijn,  om  de  onkosten  te  bèftrijderi,  welke  Lady  s  t  a  n1 
hope  nog  verpligt  is  te  maken. 

Ondertusfch'en  (tierven  of  vertrokken  alle  die  perfonén, 
welke  haar  uit  Europa  vergezeld  hadden;  de  vriendfchap 
dèr  Arabieren  verkoelde  méér  ën  meer ,  en  moest  door  gè- 
fchenfcen  of  misleiding  onderhouden  worden;  de  betrekkin^ 
gen  werden  minder,  en  Lady  est  her  geraakte  in  dié  vttt» 
frrekte  afzondering  ,  in  welke  ik  haar  aantrof. 

Nu  eerst  bleek  de  heldhaftige  vastheid  van  baar  karakter , 
de  fterkte  van  hare  ziel  geheel.  Zij  dacht  aan  geen  teiüg- 
këeren ;  zij  wierp  geenen  treurigen  blik  op  de  wereld  en 
bèt  voorledene  terug;  zij  was  niet  ter  nedergeflagen  dóór 
bare  eenzaamheid,  door  hare  -ongelukken ,  door  den  naderen^ 
dèn  ouderdom,  door  het  In  vergetelheid  zijn  bij  deieven- 
den  :  zij  bleef  daar ,  waar  zij  nog  is ,  zonder  boeken ,  zonder 
riieuwspapieren ,  zonder  brieven  uit  Europa ,  zonder  vrien- 
den ,  zelfs  zonder  aan  haar  perfobnlijk  verknochte  dienaren ; 
alleen  omringd  door  eenige  Negerinnen ,  zwarte  flavenkirtde- 
reft  en  een  zeker  aantal  Arabifche  boeren ,  die  voor  Keren 
tuin ,   voor  hare   paarden  en  voor  hlré  veiligheid  zoff  dN' 


Bij  LADY  ESTHER  ^TANHOf E.  Hf. 

ge*.  M&n  gfttoeft  hier  algemeen,  en  mijne  ontmoeting  met 
haar  doet  mij  zulks  ook  denken,  dat  de  grond  van  hare 
fchier  bovennatuurlijke  fterkte  van  ziel  en  vastheid  van  be- 
fkklt  niet  Meen  ligt  !n  haar  karakter,,  maar  ook  in  overtytn- 
nené  godfcdienftige  denkbeelden,  in  weike  overdïevene  Eurè* 
pefeke  begrijpen  met  Oosterfche  voortellingen  en  de  ge-t 
heiinziüüigheden  der  flerrewigchelarij  vereenigcf  zijn.  Hoe  die 
zij,  Lady  stanhoï>e  U  in  het  Oosten  zeer  beroemd,  et» 
een  vóoftoêfp  van  bewondering  In  Europa. 

Mij  zóo  dtgt  in  hare  nabijheid  bevindende ,  wenséhte  ik 
vurig  haar  te  zien.  Haar  (maak  vóór  eenzaamheid  et  voor 
befpiégfelingèn  had  zoo  vele  Tchijnbare  overeenkomst  mee 
mijne  eigene  befchouwingen ,  dat  ik  gaarne  wilde  onderzoe- 
ken, in  wèlkë  pufotén  Wij  elkander  raakten.  Maar  het  is  Vööf 
eenen  Europeaan  ten  uiteïft*  moegelijk,  bij  haar  toegelaten  te 
worden.  Zij  ïiiït  elke  bijeenkomst  af  mét  Engtlfche  reizigers, 
ifcet  Vrouwen ,  ja  zelfs  toet  hare  bloedverwanten»  Ik  koesterde 
du*  Wefiiig  hóofc,  aan  hair  voofgefteld  te  zullen  worden; ook 
bezat  ik  gëenen  brief  van  aanbeveling ;  doch  daar  ik  wist  ,- 
dat  zij  nog  in  éenige  betrekking  tot  de  Arabieren  van  Mcfó- 
potamië  en  Palestina  flond,  en  dat  eétte  aanbeveling  van  hare 
-hand  mij  véii  veel  gewigts  bij  deze  volkstammen  voor  mijne 
roekomftige  teizen  konde  zijn,  zond  ik  eenen  Arabier*  met 
eenen  brief  van  den  volgenden  inhoud  -,  na&r  haar  toe : 

Mylady  1 

Reiziger  even  als  gjj ,  vreemdeling  even  als  gij  in  het  Oos- 
ten, kom  ik,  even  als  gij,  Hechts  om  het  tooneel  te  bezoe- 
ken, dat  deszelfs  natuur,  bouwvallen  *  en  de  werken  van 
God ,  aanbieden.  Ik  zoude  dien  dag  als  een9  der  merkwaar- 
digften  van  mijne  reizen  befchouwen,  op  welken  ik  eene 
ihrouw  mogt  leeren  kennen,  die  zelve  een  der  wonderen  U 
van  dat  Oosten ,  hetwelk  ik  thans  "bezoek.  Als  gij  genegen 
mogt  zijn  mij  op  te  wachten ,  laat  mij  dan  den  dag  weteri , 
en  of  ik  alléén  moet,  of  in  gezelfchap  van  eenige  vriendèff 
mag  komen,  die  even  grooten  prijs  (lellen  als  ik  op  de  eet 
aan  u  voorgefteld  te  mogen  worden.  Het  zij  er  verre  af, 
dat  dit  verzoek  u  eenigzins  zoude  nopen ,  uit  beleefdheid 
datgene  toe  te  (laan ,  wat  met  uwe  gewoonte  aan  eene  vól- 
ftrekte  afzondering  niet  mogt  overeenkomen.  Ik  ielf ,  My- 
lady ,  ken  de  waarde  der  vrijheid  en  de  genoegens  der  fcett- 


£40  BEZOEK  VAN  LAM  ART!  NI 

Zaamheid  te  zter ,  om  niet  uw  weigerend  antwoord  ttit  Mr 
regre  opgpum  te  befchouwen  en  te  eerbiedigen. 

Niet  lang  behoefde  ik  op  antwoord  te  wacbten :  ten  drie 
ure  des  namiddags  kwam  de  (talmeester  van  Lady  stan- 
h.op£»  die  te  gelijk  baar  geneesheer  is,  aan,  met  den  last, 
mij  naar  Dfchioun ,  bet  verbluf  dezer  buitengewone  vrouw  , 
te'  geleiden,  en  ten  vier  ure  vertrokken  wjj.  Ik  werd  ver- 
gezeld door  Dr.  leonhardi,  den  Heer  de  percival, 
eenen  knecht  en  eenen  wegwijzer;  wij  waren  allen  te  paard. 
Bene  halve  mijl  van  Berjtus  kwamen  wtf  aan  een  heerljjk 
bosch  van  pijnboomen,  door  Vorst  facardin  op  een  voor- 
gebergte geplant ,  van  hetwelk  men  aan  den  eenen  kant  het 
uitzigt  op  de  onftuimige  Syrjfche  zee,  yan  den  anderen  op 
het  beerlyke  dal  van  den  Libanon  geniet;  welk  een  bekoor- 
lijk tafereel  I  waar  de  rijkdom  van  het  plantenrjjk  in  het 
Westen,  de  wijnftok,  de  vijgeboom,  de  moerbeziënboom,  de 
Italiaanfche  populier  Zich  met  de  palmboomen  van  het  O  os- 
ten  vereenigén ,  wier  breede  bladeren  als  vederbosfen  in  het 
heldere  azuur  van  het  uitfpanfel  prijken.  E  enige  fchreden 
verder  komt  men  in  eene  foort  van  woestijn  van  rood  zand  , 
dat  in  hooge,  bewegende  golven,  als  die  der  zee,  opeenge- 
hoopt  is.  De  wind,  dien  avond  vrij  fterk,  fneed  door  deze  gol- 
ven van  zand  henen,  deed  dezelve  krullen,  en  hooide  ze  uit, 
even  als  de  baren  der  zee.  Dit  tooneel  was  nieuw  en  treu- 
rig, als  het  voorkomen  der  wezenlijke  en  grenzenlooze  woes- 
tijn, die  ik  weldra  zoude  doortrekken.  Geen  fpoor  van  eenig 
bezield  wezen  was  zigtbaar  op  de  golvende  zandvlakte:  de 
bruifende  baren  aan  den  eenen  kant,  en  de  verlichte  top- 
pen des  Libanon*  aan  den  anderen  flrekten  ons  tot  weg- 
wijzers. Weldra  vonden  wij  eene  foort  van  weg ,  met  groo- 
te,  puntige  fleenen  bezaaid.  Deze  weg,  die  langs  de  zee 
tot  Egypte  loopt ,  bragt  ons  bij  een  vervallen  huis ,  de  puin- 
hoop van  een'  ouden ,  verfterkten  toren ,  in  hetwelk  wij  de 
donkere  uren  van  den  nacht  op  biezen  matten  en  in  onze 
mantels  gewikkeld  doorbragten.  Zoodra  de  maan  opkwam, 
(legen  wij  weder  tè  paard.  Het  was  een  dier  nachten,  in 
welke  de  hemel  met  Herren  is  bezaaid ,  in  welke  de  zui- 
verde helderheid  H).  gindfche  Iuchtgewesten ,  die  wij  hier 
beneden .  aanfchouwen ,  heerscht ,  maar  in  welke  ook  de 
Matuur  om  ons  heep  in  fmartelijke  ftruiptrekkingen  fcheen 
te  zuchten.  Het  treurig  voorkomen  der  woestijn  verfterirte 
eenige  mijlen  lang  dezen  onaangenamen  Indruk.  Met  de  fche» 


BV  LADY  ESTH£&  STANHOPE/  **9 

mering  hadden  wij  de  fchoone ,  boschrijke  helMngen  en  de 
groene  dalen  van  den  Libanon  achter  ons  gelaten,  Heuvels, 
vol  met  zwarte,  witte  en  graauwe  fteenen,  overblijffels  van 
-aardbevingen,  omringden  ons  rondom;  aan  den  regter-  en  lin- 
kerkant ftnwde  de  zee ,  federt  den  morgen  door  eenen  ftorm 
in  beweging  gebragt,  hare 'zware,  dreigende  golven  voort; 
doof  de  fchaduw,  die  zij  van  zich  wierpen,  zagen  wij  ze 
reeds  van  verre  naderen ;  weldra  floegen  zij  tegen  het  ftrand, 
befproeiden  ons  met  haar  kokend  fchuim,  bevochtigden  tel- 
kens de  hoeven  der  paarden,  ja  dreigden  bij  wijlen  ons  weg  te 
rukken.  De  maan,  glansrijk  als  de  zon  in  den  winter,  ver- 
lichtte  met  hare  (balen  de  zee  genoegzaam,  om  ons  hare  woe- 
de te  doen  zien,  maar  verfpreidde  geen  lichts  genoeg  op 
onzen  weg,  om  ons  voor  derzelver  gevaren  te  hoeden.  Wel- 
dra vermengde  het  licht  van  eenen  brand  op  den  top  van 
een9  der  bergen  des  Lïbanom  Zich  met  de  treurige  witte 
morgennevels ,  en  verfpreidde  over  het  geheele  tooneel  een 
valsch,  bleek  fchijnfél,  dat  noch  dag  noch  nacht  is,  en  noch 
den  glans  van  den  eenen ,  noch  de  helderheid  van  den  ande- 
ren heeft.  Angstvolle^  nren  yoor  het  gezigt  en  voor  de  ge- 
dachte !  Strijd  van  'twee  verfchillende  krachten,  wier  treurig 
beeld  wij  zoo  dikwerf  in  de  Natuur  aantreffen,  en  nog 
meerdere  malen. in  ons  eigen  hart  wedervinden J 

Wij  *  verlieten:  Saïde,  het  voormalige  Sidon,  des  morgen» 
ten  zeven  ure,  toen  de  zon  hare  kracht  reeds  brandend  deed 
gevoelen,  en  beklommen  krijtachtige ,  kale  henvels,  die 
zich  van  trap  tot  trap  verhieven ,  en  zoo  naar  de  eenzame 
plaats  voerden  i  welke  onze  oogen  nog  te  vergeefs,  zochten* 
Elke  heuvel ,  dien  wij  -beliegen ,  toonde  ons  telkens  een* 
nog  hoogeren,  dien  wij  of  omtrekken  of  beklimmen  moes- 
ten ;  de  bergen  volgden  elkander  in  rijen  op ,  als  de  fcha- ' 
kels  van  eet9  ketting,  terwijl  zij.  in  de  tusfchenruimten  diepe 
kloven  vormden ,  zonder  water ,  en  met  graauwe"  rotsbrok- 
ken  bezaaid.  Deze  bergen  zijn  van  alle  groeikracht ,  Van 
alle  vruchtbare  aarde  verdoken;  ztf  zijn  geraamten  van  hoog- 
ten, federt  eeuwen  door  wind  en  water  als  't  ware  uitge- 
teerd. Ik  dacht  niet ,  daar .  de  woonplaats  eener  vrouw  te 
vinden,  die  de  wereld  bad.  gezien,  wie  de  keus  van  woon- 
plaats, op  den  ganfchen  aardbodem  vrijflond!  Van  deze  rotfen 
af  ontdekte  mjjn  blik  eindelijk  een  breed ,  diep  dal ,  van  alle 
'kanten  door  aanzienlijke ,  even  onvruchtbare  bergen  ingeflo- 
tem  In  het  midden  van  dit  dal  verhief  zich  de  berg  Dfchioum 


AM  •  JEZOBK  .VAR  LAMART1NE  ~ 

Bit  kringvormige  rotfen,  die  mee  hunne  toppen  tte 
ftieted  óo  eene  vlakte  van  ongeveer  600  voeten  breed  vorm» 
éen ,  welke  door  een  welig  groen-  was  verfierd*  Een  witte 
mtiur,  aan  wiens  eene  zijde  een  kiosk  ftootte,  omringde 
deze  vlakte.  Dit  was  de  woonplaats  van  Lady  esthei 
stam  hope*  Des  middags  bereikten  wij  dezelve.  Het  huis 
is  noch  naar  de  Europefche,  noch  naar  Oosterfche  wijze  ge* 
bouwd;  het  is  eene  ongeregelde*  zonderlinge  vereeniging 
van  tien  of  twaalf  huisjes»  die  ieder  flechts  eene  of  twee  kamers 
zonder  venfiers  bévfetteh,  en  door  kieine  binnenpiaaifen  of 
tnintjes  van  elkander  zijn  gefcheiden;  een  gezigt,  dat  mijter- 
ftond  de  armoedige  kloosters  herinnerde,  die  men  in  Italië  éa 
Spanje  op '  de  hOoge  bergen  aantreft ,  en  het  eigendom  der 
bedelmonniken  zijn. 

Volgens  hare  gewoonte,  was  Lady  stanhopb  vóór 
drie  of  vier  ure  des  namiddags  niet  te  fpreken;  men  bragt 
ons  dus  in  eene  foort  van  cel  zonder  licht  en  zonder  noe* 
menswaardig  huisraad*  Een  ontbijt  werd  ons  voorgezet,  en 
wij  wierpen  ons  op  een  clivan  neder ,  om  op  het  ontwaken 
der  önzigtbare  heldin  van  dit  romaneske  rotsdal  te  wacbtem 
Ik  Hiep  in;  Ten  drie  ure  werd  ik  gewekt,  met  het  berigt, 
dat  z£  mij  Opwachtte.  It  ging  door  een9  voorhof,  eerren 
tuin ,  een  kiosk  met  jasmijnen  omgeven ,  daarop  door  een 
paar  duistere  galerijen,  en  werd  vervolgens  door  een  Neger- 
kind van  zes  of  acht  jaren  in  hét  vertrek  van  Lady  bstbesl 
binnengeleid.  De  groote  donkerheid ,  die  hier  heerschte ,  Het 
mij  in  het  eerst  naauwelijks  toe ,  de  edele,  etnftlge  en  verhe- 
vene trekken  der  witte  gedaante  te  onderfchefden ,  die  zich 
fn  een  Öostersch  gewaad  van  den  divan  verhief  en  mij  de 
hand  reikte»  Lady  esther  fchijnt  ongeveer  vijftig  jaren 
oud  te  zijn;  hare  trekken  zijn  van  dien  aard,  dat  zij  door 
ggéfte  jaren  merkbaar  veranderen.  De  frischheld,  de  kleur* 
de  bevalligheid  gaan  met  <de  jeugd  verloren ;  maar  zoo  dé 
fchoortheid  in  den  vorm  zelven  ligt ,  m  de  zuiverheid  der 
gelaatstrekken,  in  de  waardigheid  van  het  gelaat  ééns  maftz 
of  êener  vrouwe,  dan  verandert  de  fchoonheid  wel  met  de 
tevenstijdperken ,  doch  vergaat  nooit  geheel;  Zoo  ir  de 
fchoonheid  van  Lady  s  tan  hope.  Zij  droeg  een' witten 
tulband  en  over  het  voorhoofd  een  purperen  lint,  dat  aan 
Weerskanten  tot  op  de  febouders  nederhing.  Een  lange ,  gele 
fhawi  uit  Cashmire,  eert  Tmrkseh  gewaad  van  witte  2fde 
fiiét  testis  mou Web  omhulden  hare  gedaante;  en  alleen  door 


Btf  LADY  E&TH&k  STA  NU  OP  fc.  t&b 

ee&e  opening  Van  taer  eerfte  kleed  zag  men  op  de  bof  st  efcft 
tweede  kleed  van  Perzifche  ftof,  dit  aan  den  Hals  met  feeft4 
gesp  fan  paatlen  Was  vastgemaakt.  Turk  ft  hè  fchóéneri  vafl 
geel  marokijn  *  mëc  zijde  gedikt,  voltooiden  dit  fchoüri 
Oostersch  kostuum,  dat  zij  méé  de  bevallige  losheid  van 
iemand  droeg,  die  federt  hare  kindsebheid  geen  ander  had 
gedragen» 

<  Gij  «ijt  wel  verre  gekomen ,  f  prak  zij,  om  eene  kluizenares 
te  zien ;  wees  welkom  !  ik  ontvang  wéinig  vreemden ,  naatiJ 
welijks  een  of  twee  in  een  jaaf ;  maar  nw  brief  geviel  mij , 
en  ik  wenschte  nader  kennis  té  makëfl  met  iemand,  dié j 
even  als  ik,  God,  de  Natuur  en  óp  eenzaamheid  bemint* 
Een  zeker  gevoel  zeide  mij  bovendien ,  dat  onze  gefternten 
'vrienden  waren,  en  dat  wij  in  elkander  wederzijds  béhageü 
xonden  febeppen.  Met  genoegen  merk  ik ,  door  mijn  vöör* 
gevoel  niet  bedrogen  te  zijn:  uwe  gelaatstrekken,  die  ik 
thans  zie,  ja  zelfs  uw  gang  in  de  voorzaal  hebben  iriij  féédê 
genbég  met  u  bekend  gemaakt,  zoodat  mij  dé  wenseh  niét bfc* 
rófiwr,  n  te  zien.  Laat  ons  nédersitten  en  praten;  wij  aijtt 
reeds  vrienden* 

Hbe,  Mylady!  hernam  ik,  vereert  gij  zoo  fpoedig  iemand  met 
den  naam  vdn  Vriend ,  wiens  naam ,  ja  wiens  beftaaa  tr  VÓön 
zeker  onbekend  is? 

Het  is  waar ,  hervatte  zij ,  ik  ben  even  min  bekend  ftet 
de  plaats,  die  gij  in  de  maatfehappij  bekleedt,  als  wat  gij 
gedurende  uwen  levensloop  hebt  gedaan ;  maar  ik  wéét ,  Wtft 
gij  voor  God  zijt.  Houd  tdij  niet  voor  eene  zottin,  zbö  als 
mij  de  wereld  dikwijls  noemt.  Het  is  eene  behoefte  YWk 
niij ,  geheel  openhartig  met  u  te  fpreken*  Er  is  eene  wetBöw 
fchap ,  hu  in  Europa  verloren  geraakt ;  eene  wetenfehap ,  dië 
itt  het  *Oosteii  tiiet  alleett  oorffcWftkelijk  is,  maar  hier  ook 
noMt  geheel  is  verwaarloosd  eri  er  tittg  beftaat.  Ik  bezit  dëv 
zelve.  Ik  vWfta  het  ïbbrift  der  Herren,  efa  lees  daarin:  #S 
allen  zijn  kinderen  van  een  dier  faemelfche  lichten  ^  die  b$ 
oüie  geboorte  tegenwoordig  zijn,  en  Wier  gunftige  of  onguur 
ftige  invloed  in  onze  oogen,  op  ons  voorhobfd,  in  offié 
gelaatstrekken,  in  de  lijöen  van  onze  hand,  in  den  vorm  van 
otföën  vbét,  in  onze  bewegingen  en  in  onzen  g*hg  gei 
fthrevèn  ftttn  Sedert  weinige  minuten  zie  ik  ü  (lèfchtt, 
en  tbeh  keti  ik  u  reeds,  Alsof  Wfl  eene  eeuw  te  zamen  Had*. 
dèr<fóotgèterIgt/  Wilt  gij,  dat  ik  ü  aatt  tffcelvbn  lëéïé  kê* 
itt i    Wllf  gij ,  dat  ik  u  uWé  lotgevallen  voorffcelié  * 

Doe  dit  niet»  Myladyt  antwoordde  ik  glimlagchend.    Ik 


562  BKZOfeK  VAN  LAMARTINE 

ontken  niec,  hetgeen  ik  niet  weet;  gaarne  ftem  ik  coc  ,  dat 
in  de  zigtbare  en  onzigtbare  wereld,  in  welke  alles  zich  aan.» 
eenfchakelt,  alles  zich  vereenigt,  wezens  van  minderen  rang, 
zoo  als  wij  menfchen ,  onder  den  invloed  van  hoogere  we* 
zens ,  zoo  als  fterren  of  engelen ,  kunnen  ftaan :  doch  uwe 
openbaring  heb  ik  niet  noodig ,  om  mij  mgne  gebrekkigheid  , 
mijne  broosheid ,  mijne  ellende  te  doen  inzien.  Wat  de  ge- 
heimen van  mijn  toekomftig  lot  aangaat ,  ik  zoude  vreezen  9 
de  Godheid,  die  dezelve  voor  mij  gefluijerd  houdt,  te  be- 
leedigen ,  zoo  ik  dezelve  van  een  gefchapen  wezen  verlangde 
te  «vernemen.  Wat  de  toekomst  betreft,  ik  geloof  aan  God, 
aan  vrijheid  en  aan  deugd. 

Geloof,  wat  u  goeddunkt,  was  haar  antwoord ;  ik  voor 
mij  zie  ten  duidelijkfte ,  dat  gij  onder  den  invloed  van  drie 
gelukkige ,  magtige  en  goede  (lerren  zijt  geboren ,  die  n  met 
gelijke  eigenfchappen  hebben  begiftigd ,  en  u  naar  een  doei 
geleiden,  dat  ik  u,  des  begeerende,  nog  heden  zoude  kunnen 
openbaren.  God  heeft  u  herwaarts  gevoerd ,  om  uwe  ziel  te 
verlichten.  Gij  zijt  een  dier  mannen ,  die  het  goede  ernftig 
willen  en  verlangen;  een  der  werktuigen  in  Gods  hand  voor 
de  wonderen ,  die  Hij  weldra  onder  de  menfchen  zal  werken. 
Gelooft  gij ,  dat  de  heerfchappij  van  den  MesGas  'reeds  ia- 
gekomen  ? 
•   ik  ben  een  geboren  Christen;  ziedaar  m$n  antwoord I . 

Een  Christen?  hernam  zij  op  eenigzins  weemoedigen  toon;, 
pok  ik  ben  eene  Christin ;  maar  heeft  niet  Hij  zelf,  dien  gif 
Christus  noemt,  gezegd:  Ik  fpreek  nog  tot  u  in  gelfl- 
'keuisfen;  maar  Hij,  die  na  mij  zal  komen,  zal  tot  n  fpre- 
ken  in  geest  en  waarheid?  Welaan  /dezen  verwachten  wfl. 
Die  is  de  Mesfias ,  die  nog  niet  is  gekomen ,  die  niet  verre 
meer  is ,  dien  wij  met  onze  oogen  zullen  aanfchonwen ,  tot 
wiens  ontvangst  alles  op  aarde  wovdt  voorbereid.  Wat  ant- 
woordt gij  daarop  ? .  Hoe  zult  gij  de  woorden  van  den  Evan- 
gelist zelven ,  die  ik  heb  aangehaald ,  loochenen ,  of  op  Hen» 
toepasfen?    Welke  zijn  uwe  gronden  voor  het  geloof  aan 

iCH&ISTUS? 

i  .Sta  mij  toe,  Mylady,  hernam  ik,  mij  niet  met  u  in  zulk 
een  onderzoek  te  begeven :  ik  doe  het  met  mijzelven  nieu 
Er  Mjn  twee  bronnen  van  kennis  voor  den  mensch ;  de  eene 
door  middel  van  het  verftand ,  dat  van  onderzoek  afhangt  en 
aan  twijfel  is  onderworpen,  ja  dikwijls  tot  dwaling  en  ver- 
keerdheden  voert;  «de  andere  is  die,  welke  het  hart  verlicht 


BIJ  LADY  £STHM  STANHOPE.  S53 

cn  nooic  bedriegt ;  want  deze  bron  is  tegelijk  waarheid  en 
overtuiging,  en  voor  ons,  arme  ftervelingen,  is  waarheid 
flechts  overtuiging»  God  alleen  bezit  de  waarheid  op  eene 
andere  wjjze ,  als  waarheid  zelve ;  wij  hebben  haar  flechts 
mis  geloof.  Ik  geloof  aan  Christus,  wijl  Hy  op  aarde 
de  heiligde,  vrnchtbaarfte  en  meest  Goddelijke  leer  heeft 
verkondigd,  die  ooit  menfchelijk  verftand  heeft  beftraald. 
Eene  zoo  Goddelijke  leer  kan  niet  de  vrucht  van  bedrog  en 
lengen  zijn.  Christus  heeft  dezelve  zoo  voorgedragen  als 
het  verftand  ons  haar  doet  erkennen.  Men  kent  de  leermees* 
ters  aan  hunne  zedekunde,  even  als  den  boom  aan  de  vruch- 
ten :  de  vruchten  des  Christendoms ,  niet  zoo  zeer  de  reeds 
gevallene  als  de  toekomftige ,  zijn  eeuwig ,  volmaakc ,  God- 
delijk; daarom  is  de  leer  zelve  Goddelijk,  daarom  derzelver 
Stichter  ook  een  Goddelijk  woord ,  zoo  als  Hij  zelf  heeft 
verklaard.  Daarom  ben  ik  Christen;  dit  is  mijne  godsdien- 
ftige  overtuiging;  met  anderen  laat  ik  mij  in  geen  onderzoek 
in:  men  kan  den  mensch  niets  bewijzen,  dan  hetgeen  hij 
reeds  gelooft. 

Maar,  merkt#zg  aan,  vindt  gij  dan  de  wereld  in  maat- 
fcbappelijke ,  (taalkundige  en  godsdienftige  opzigten  goed 
geregeld?  Bemerkt  gq  niet  de  door  de  ganfebe  wereld  ge- 
voelde noodzakelijkheid,  de  behoefte  aan  eenen  Verlosier, 
eenen  Mesfias ,  dien  wij  verwachten  en  reeds  in  'onze  wen- 
fchen  zien  ? 

O !  wat  dat  aangaat ,  hernam  ik ,  dat  is  e$ne  andere  vraag» 
Niemand  zucht  meer,  dan  ik,  over  het  algemeene  lijden  der 
natuur,  der  menfehen,  der  maatfebappij.  Niemand  erkent 
meer  de  grove  misbruiken  in  de  maatfehappy ,  in  het  (laats- 
beftuur,  in  de  Godsdienst.  Niemand  wenscht  en  hoopt  meer 
eenen  herfteller  van  deze  ondragelijke  rampen  der  mensch- 
beid ;  en  niemand  is  vaster  dan  ik  overtuigd ,  dat  deze  her- 
fteller alleen  van  Goddelijken  oorfprong  zijn  kan.  Zoo  g$ 
dit  met  den  naam  van  Mesfias-verwachten  beftempelt,  dan 
verwacht  ik  Hem  evenzeer  ais  gij,  en  ik  verlang  even  vurig 
als  gij  naar  zijne  fpoedige  verfchijning.  Even  als  gij ,  en 
meer  nog  misfehien ,  zie  ik  alle  kenteekens  eener  omwente- 
ling, en  fpoedig  daarop  volgende,  buitengewone  vernieu- 
wing, in  het  gefehokte  geloof  van  .den  mensch,  in  de  ver- 
waning  zijner  denkbeelden,  in  de  leer  van  zijn  hart,  in  bec 
bederf  van  den  maatfchappelijken  toeftand ,  in  de  herhaalde 
omverwerping  der  ftaatsinrigttagen.  Ik  geloof ,  dat  God  juiic 


55fe  BEZOEK  VAN  LAMARTINE 

in  dat  oogenblft  tusfchenbeiden.  *r*e4c*  gis  allé  menfchelijti 
vermogen  is  uitgeput ,  en  de  mensch  zelf  zijne  hulpeloos- 
heid  moet  erkenpen.  Zoo  ver  is  de  wereld  gekomen.  Daar- 
om  gelopf  ook  ik  aan  eenen  weldra  vexfcbjjnenden  Mesfias 
onzer  eeuw?  maar  in  dien  Mesfias  zie  ik  niet  Christus, 
dewijl  deze  ons  niet  meer  wijsheid,  deugd  en  waarheid  kan 
mededeelen  dap  Hij  reeds  gedaan  heeft;  ik  zie  in  denzelven 
juist  diengenen,  wiens  komst  door  Christus  voorfpeld  is; 
hep  is  dje  Heilige  Geest,  die  altoos  werkt,  altoos  den 
mensch  bij  ft  ast,  die  er  toe  geroepen  is,  hem,  naar  mate  van 
tjjdsQmftandigheden  en  behoefte ,  datgene  te  openbaren,  wat 
hij  noodig  heeft  te  weten  en  (e  doen.  Of  nu  deze  Heilige 
Geest  in  een'  mensch ,  in  eene  leer ,  in  eene  handeling  of  in 
•en  denkbeeld  verwezenlijkt  wordt,  doei  weinig  ter  zake. 
©£  ?iet  dus ,  dat  wij  elkander  kunnen  verdaan ,  ea  dat  onze 
gefteröcen  niet  zoo  verre  uiteenloopen ,  ais  gij  misfchien  uit 
dit  onderhoud  meent  te  moeten  befluiten. 

Z|j  glimlachte;  hare  oogen,  die  een'  eenigzins  verftoorden 
blik  hadden  geworpen,  terwijl  ik  mijn  Christelijk  Rationa. 
lisme  openbaarde,  fchitterden  nu  van  een#innige  veneede- 
ring  en  met  een'  bijna  hemelfchen  glans. 

Geloof,  wat  gtj  verkiest ,  zeide  zij ;  grö  zijt  evenwel  een 
dier  manpen,  die  ik  verwachtte,  die  de  Godheid  mjj  zendt, 
om  een  groot  aandeel  aan  het  door  mij  voorbereide  werk  te 
hebben.  Weldra  zult  gij  naar  Europa  terugkeeren ;  Europa 
beeft  geëindigd;  Frankrijk  alleen  beeft  nog  eenen  grooten 
la$t  te  volvoeren;  gij  zult  daaraan  deel  nemen;  ik  weet 
nog  niet  hoe,  maar  ik  kan  het  u  dezen  avond  zeggen,  als 
gij  het  verlangt ,  wanneer  ik  eerst  uw  geftemte  heb  geraad- 
pleegd. Ik  weet  nog  niet  de  namen  van  ben  allep,  doch 
Zie  er  nu  meer  dan  drie,  vier,  misfchien  vijf,  wie  weet 
boeveel  nog  meer!  Een  hunner  is  buiten  twijfel  mercu* 
R  ï  a  6 ,  de  fchenker  van  duidelijkheid  in  denkbeelden  en  juiste 
picdrukking  in  woorden.  Gij  moet  Dichter  zijn ;  men  leest 
hpp  in  uwe  oogen  en  pp  uw  voorhoofd ;  wat  verder  ftaat 
gij  onder  den  invloed  van  geheel  verfchillende ,  bijna  te* 
genftrijdige  gefternten ;  bet  is  een  invloed  van  werkzaamheid 
en  handeling;  —  ook  herken  ik  de  zon,  zeide  zg  plptfe* 
ihlg ,  in  de  houding  van  uw  hoofd ,  en  in  de  wijze ,  waar* 
op  gij  het  naar  uwen  linker  fcbouder  brengt.  Dank  daar* 
voor  God!  Weinigen  z|jn  <?nder  meer  dan  één  gefterate  ge- 
boren; weinigen  hebbeu  gelukkige  tierren ;  nog  mjnderes  v 


*  BV  LADY  ESTHER  STANHOfE.  5$) 

wier  .  anjers  gelukkig  gefterqte  nier  .door  den  ongunftigep  iu- 
Vloed  van  een  vijandig  fterrenbeeld  wordt  verpietigd.  G$  oo-, 
cjertusfchen  hebt  meerdere  fterren,  en  allen  zijn  in  volkoT 
mene  overeenftemming ,  om  u  te  dienen,  en  allen  helpen 
elkander  onderling  tot  uw  geluk.  Hoe  heet  gjj  9  (Ik  zei- 
4e  haar  mijnen  naam.)  —  Ik  heb  dien  n^am  nooit  ge- 
hoord ,  voegde  zij  op  den  toon  der  waarheid  dèarbij. 

Zie ,  Mylady ,  wat  de  roem  is  1  Eenige  gedichten  heb  ik, 
in  mijn  letfen  gemaakt,  die  mijnen  naam  duizende  malen 
door  de  geheele  geletterde  wereld  hebben  doen  klingen; 
ipa*r  die  klank  was  te  zwak,  om  over  uwe  zee,  door  uw 
gebergte  te  dringen:  hier  ben  ik  geheel  onbekend;  een  naam, 
die  nooit  is  uitgefproken.  Des  te  meer  ftreelt  my  de  door 
u  betoonde  welwillendheid.  Dit  heb  ik  alleen  aan  u  en  aas 
mjjzelven  te  danken. 

Ja ,  zeide  zy ,  Dichter  of  niet ,  ik  fchat  u  boog  en  hoop 
op  u ;  wij  zullen  elkander  wederzien ,  houd  u  des  verze- 
kerd 5  gij  keert  naar  het  Westen  terug ,  maar  gij  zult  niet 
dralen  naar  het  Oosten  weder  te  keeren;  het  is  uw  vaderland* 

Ten  minfte,  hervatte  ik,  het  vaderland  van  myn  dich- 
terlijk gevoel. 

Lach  niet ,  was  haar  antwoord ;  het  is  uw  wezenlijk  ya-t 
derland,  het  land  uwer  vaderen;  ik  weet  het  zeker;  zie 
maar  naar  uwen  voeti 

Ik  zie  niets  aan  denzelven ,  zeide  ik ,  dari  het  (lof  der 
zandpaden ,  over  hetwelk  ik  mij  in  eene  Europefche  zaal  zou* 
de  fchamen. 

Dat  is  niets ,  merkte  zij  aan ;  befchouw  uwen.  voet !  (Ik. 
had  op  denzelven  nog  geen  acht  geflagen.)  Ziet  gij,  uw  voet* 
is  zeer  fterk  gebogen;  tusfchen  den  biel  en  de  teenen  is,  btf 
het  ftaan  op  den  grond,  eene  genoegzame  tusfchenruimte, 
om  het  water  onder  uwen  voet  te,  laten  doorloopen ,  zonder 
u  t  e  bevochtigen.  Dat  is  de  vpet  van  den  Arabier ,  de  voet 
van  het  Oosten.  Gij  zijt  een  zoon  dezer  landftreek;  de  dagen 
naderen ,  op  welke  ieder  naar  het  land  zijner  vaderen  terug* 
keert.    Wij  zullen  elkander  wederzien. 

Een  zwarte  flaaf  trad  thans  binnen ,  wierp  zich  voor  haaf > 
neder ,  met  het  voo/hoofd  op  het  tapijt  en  de  handen  over: 
het  hoofd ,  en  fprak  eenige  Arabifche  woorden.  , 

•  Ga ,  zeide  zij  tegen  mij ;  er  is  voor  u  een  middagmaal  ge*' 
reedgemaakt:  eet  fpoedig,  en  kom  ras  terug.  Ik  wil  mij. 
Utugfchen   met  u  bezig  houden,  en  mijne  verward*  denfc.: 


556  BEZOEK  VAN  LAMARÏINE 

beelden  over  uwen  perfoon  en  uw  toekomftlg  lot  mldèr 
onderzoeken»  Ik  zelve  eet  nooit  met  iemand  zamen  en  leef 
zeer  matig;  brood  en  vruchten  zijn  voor  mij  voldoende ^ 
ik  mag  dus  eenen  gast  niet  tot  het  opvolgen  van  mijne  leef- 
wijze yerpligten. 

Men  bragt  mij  in  een  prieeltje  van  jasmijn  en  rozen.    Er 
was   voor  den  Heer  de  percival  en  voor  mij  aangeregt. 
Spoedig  aten  wij ;  doch  zij  konde  niet  tot  het  einde  van  on- 
zen maattijd  wachten,    en  zond  Dr.  leonhardi,  om  te 
zeggen,  dat  zij  mij  verwachtte.    Ik  fpoedde  mij  naar  haar, 
en  vond  haar  bezig  met  het  rooken  eener  lange,  Oosterfche 
prjp ;   ook  mij  werd  eene  aangeboden.    Het  was  niet  meer 
vreemd  voor  mij ,  de  bevalligfte  en  fchoonfte  Oosterfche  da- 
mes te  zien  rooken.  .  Niets  aanftootelijks   vond  ik  meer  ia 
deze   losfe,    bevallige  houding,   noch  in  den  weiriekenden 
rook,  die  in  ligte  wolken  uit  de  lippen  eener  fchoone  vrouw 
'opfteeg,  en  het  gefprek  afbrak ,  zonder m  het  te  laten  verkoe- 
len.   Op  deze  wijze  fpraken  wij  lang  en  voortdurend  over 
het  geliefkoosde  onderwerp  dezer  buitengewone  vrouw,  die 
mij  geheel  aan  de  vermaarde  tooveresfen  der  oudheid  herin- 
nerde.   Het  kwam  mij  voor ,  dat  de  godsdienstbegrippen  van 
Lady  bsther  eene  opzettelijke,  doch  tevens  verwarde  ver- 
menging der  verfchillende  eerdienden  waren,  in  het  midden 
van  welke  zij   zich  veroordeeld  heeft  te  wonen :  geheimzin- 
nig, als  de  Drvzen,  wier  verborgcnheden  zij  alleen  misfchien 
op  de  ganfche  aarde  kent ;  berustende  in  de  bepalingen  van 
het  Noodlot ,  even  als  de  Muzelman ;  den  Mesfias  verwach-, 
tende ,  als  de  Jood;  terwijl  zij  met  den  Christen  de  aanbid- 
ding van  jezus  en  de  uitoefening  zijner  weldadige  zede-' 
kundige  voorfchriften  deelt ;  —  men  voege  bij  dit  alles  nog* 
de  grillige  voortellingen  en  overfpannene  droomen  eener  O oa- 
terfche  verbeeldingskracht,  door  de  eenzaamheid,  door  het. 
peinzen ,  en  misfchien  door  eenige  verklaringen  van  Arabifche- 
fterrewigchelaars  ontvlamd ,  en  men  zal  zich  een  denkbeeld, 
van  dit  verheven  en  zonderling  geheel  kunnen  maken.    Ge-: 
makkelijker  is  het,    hetzelve  voor  zinneloos  te  verklaren,. 
dan  uiteen  te  zetten  en  te  bevatten.    Neen ,  deze  vrouw  is 
geene  zinnelooze :  de  heldere ,  open  oogopflag  verraadt  geen: 
enkel  teeken  van  zinneloosheid,  die  anders  in  de  oogen  zoo 
merkbaar  is:  de  zinneloosheid  in  het  fpreken,  door  welke 
de  zamenhang  telkens  door  de  zonderlingfte t  wildfte  en  on-, 
natuurlijkfte   afwijkingen   en  fprongen  wordt  verbroken,  is 


BJJ  LADY  BSTH9R  STANHOPE.  557 

niet  zigtbaar  in  het  verheven,  geheimzinnig,  maar  zich  ge* 
Igkblijvend  en  krachtig  onderhoud  vtn  Lady  bither»  All 
ik  mijn  gevoelen  duidelijk  moet  zeggen ,  dan  zoude  ik  heb 
eerder  er  voor  houden ,  dat  het  eene  vrijwillig  aangenomene 
zinneloosheid  is,  waarvan  z|j  zelve  zich  bewust  is ,  en  die 
zij  op  goede  gronden  als  zoodanig  laat  voorkomen.  De 
groote  bewondering,  die  haar  geest  heeft  voortgebragt  en 
nog  voortbrengt  bfl  de  Arabifche  (lammen  op  het  gebergte  * 
bewijst  duidelijk,  dat  deze  gewaande  zinneloosheid  Hecht* 
een  middel  is.  Voor  de  bewoners  dezer  landflreek  ven  won» 
deren,  rotfen  en  woestijnen,  wier  verbeelding  levendig,  maar 
ook  duister  en  omwolkt  is,  even  als  de  gezlgt einder  hun- 
ner zandvlakten  en  zeeën,  is  het  woord  vhdmabomkp 
of  van  Lady  stanhopb  noodig.  Men  moet  met  tierren 
omgaan,  voorfpellingen  doen,  wonderen  verrigten,  lg.de  toe- 
komst zien.  Lady  stanhopb  heeft  dit  begrepen,  eerst 
door  den  fcherpen  blik  harer  wezenlijk  buitengewone  bevat* 
ting ;  naderhand  is  zij  misfchien ,  even  als  meerdere  hoog* 
geftemde  geesten,  daarmede  geëindigd,  zichzelve.  van  het 
fpoor  te  leiden ,  en  de  eerfte  aanhangfter  van  de  geloofthe> 
lijdenis  te  worden,  die  zij  voor  anderen  had.  uitgedacht.. 

Dit  is  de  indruk,  door  deze  vrouw  op  mij  voortgebragt 
Men  kan  haar  niet  met  een  woord  beoordeelen :  zjj  is  een 
ftandbeeld  van  grooten  omvang,  en  kan  flechts  van  haat  ftand* 
punt  beoordeeld  worden.  Het  zoude  mij  niet  verbazen,  zoo 
een  gedeelte  der  beftemming ,  welke  zij  zich  voorfpelt,  werd 
verwezenlijkt ,  namelijk  een  koningrijk  in  Arabiê  en  een  troon 
te  Jeruzalem.  De  geringde  (laatkundige  beweging  in  het  Ooa» 
ten,  waar  zfl  woont,  zoude  haar  daartoe  kunnen  verheffen* 

In,  één  opzigt,  zeide  ik  tegen  haar,  heb  ik  uw  genie 
flechta  te  berispen;  namelijk,  dat  gij  niet  genoeg  party  van 
de  gebeurtenisfen  hebt  getrokken,  en  uwe  fortuin  niet  tot 
die  hoogte  hebt  opgevoerd,  waartoe  gü  haar  kondet  brengen. 

Gij  fpreekt ,  hervatte  zij ,  als  iemand ,  die  nog  te  veel 
scan  den  menfchelijken  wil  en  niet  genoeg  aan  de  onweder* 
(laanbare  krach;  des  Noodlots  gelooft.  Mijne  kracht  lig* 
daarin;  ik  roep  het  niet:  ik  word  bejaard;  mijn  vermogen 
la  zeer  verminderd ;  ik  ben  alleen  en  aan  mijzelve  overge* 
laten  op  deze  barre  rotfen ,  de  buit  van  den  eerden  ftone* 
moedigen,  die  mijne  deur  met  geweld  openbreekt,  omringd 
door  een  aantal  trouwelooze  bedienden  en  opdankbare.  flfu 

MENGELW.   1835.  NO.   11.  O  O 


558  BEZOEK  VAN  LAMART1NE 

ven,  die  mt)  dagelijks  iets  ontrooven  en  zelfs  mijn  leven  be- 
dreigen. Nog  onlangs  had  ik  mijne  redding  alleen  aan  dezen 
dolk  te  danken,  dien  ik  genoodzaakt  werd  te  gebruiken, 
om  my  tegen  een'  der  zwarte  (laven  te  verdedigen,  die  ik 
zelve  beb  opgevoed.  Onder  alle  deze  bekommeringen  ben 
ik  toch  gelukkig;  ik  (lel  er  alleen  het  heilige  woord  des 
Muzelman*  tegenover :  Allah  kerim  (bet  is  Gods  wil) ,  en 
wacht  met  gelatenheid  de  toekomst  af,  van  welke  ik  met  n 
heb  gefproken ,  en  waarvan  ik  u  zoo  gaarne  dezelfde  zeker- 
heid wenschte  te  geven. 

Na  verfcheidene  pflpen  gerookt  en  koppen  koffij  gedron- 
ken te  hebben,  welke  zwarte  Haven  ieder  kwartieruurs  brag- 
ten,  zelde  zij:  Kom,  ik. wil  u  in  het  heiligdom  brengen, 
waarin  geen  ongewijde  mag  treden ,  in  mijnen  tuin  1 

Wij  daalden  na  eenige  trappen  af,  en  ik  ging  met  haar 
vol  verrukking  door  een'  der  fcboonfte  Turkfche  tuinen ,  die 
tk  ooit  in  het  Oosten  had  gezien.  Donkere  paden  van  wijn- 
gaarden ,  wier  kronkelende  ranken  de  fchitterende  trosfen  van 
bet  beloofde  land  droegen;  kiosken,  in  welke  het  beeldhouw- 
werk met  jasmijn  en  klimop  en  dergelijke  planten  was  door- 
vlochten ;  waterkommen ,  waarin  het ,  met  veel  kunst,  meer 
dan  een  uur  ver  aangebragte  water  murmelde  en  in  mar- 
meren fonteinen  fprong;  lanen,  uit  alle  vruchtboomen  van 
Europa  en  van  dit  fchoone  klimaat  aangelegd ;  groene  gras- 
perken, met  bloembedden  als  bezaaid,  en  perken  met  mar* 
meren  bakken,  waarin  mij  geheel  vreemde  bloemen  prijk- 
ten, —  zoodanig  was  de  aanleg  van  dezen  tuin.  Van  tijd 
tot  tyd  rustten  wfr*in  de  verfchillende  kiosken,  dit  den* 
zelven  verGeren,  en  geen  oogenblik  liet  Lady  est  her. 
den  geheimzinnigen  toon  en  de  zaak,  waarover  zij  des  mor- 
gens had  gefproken,  in  hare  onuitgeputte  (tof  tot  onder- 
houd varen. 

**  Daar  de  Voorzienigheid ,  zeide  zij  eindelijk ,  u 'herwaarts 
heeft  gevoerd,  en  eene  zoo  opmerkelijke  overeenkomst  tus- 
fchen  onze  gefterncen  mij  toeftaat  u  toe  te  vertrouwen,  wat  ik 
voor  zoo,  vele  ongewijden  moet  verbergen;  zoo  kom  dan 
hier»  en  ik  zal  u  een  wonder  der  natuur  toonen,  welks  be- 
ftemming  alleen  ik  en  mijne  leerlingen  kennen ;  de  voorfpel- 

^  lingen  in  het  Oosten  hebben  het  federt  eeuwen  verkondigd, 
en  gij  zelf  zult  oordeeien ,  of  die  voorfpellingen  bewaarheid 
zqtv—  Zij  opende  een  poortje,  dat  naar  eene  kleine  binnen- 


ftf  LADY  KSTHZR  STANHOJPE.  .      550  ' 

plaats  voerde ,  en  nu  zag  ik  twee  heerlijke  Arabifche  mer- 
rifen  van  het  eerde  ras  en  bijzonder  volmaakt  van  bouw. 

Nader,  zeide  zij,  en  neem  deze  bruine  merrie  in  oogen- 
fchouw.  Heeft  niet  de  natuur  alles  in  haar  vervuld,. wat 
van-  de  merrie  gefchreven  (laat,  die  den  Mesfias  zal  dragen,— 
dat  zij ,  namelijk ,  gezadeld  zal  geboren  worden  ? 

Ik  zag  wezenlijk  op  dit  fchoone  dier  eene  fpeling  der  na- 
tuur, zeldzaam  genoeg,  om  daardoor  bq  deze  half  woeste  vol- 
ken op  de  verbeelding  te  kunnen  werken.  In  plaats  van  de  gewone 
buiging  der  ruggegraat,  had  dit  paard  eene  zoo  breede  en  diepe 
holte,  en  die  zoo  volkomen  de  gedaante  van  een  Turhch 
zadel  had,  dat  mert  wezenlijk  konde  zeggen:  deze  merrie 
is  gezadeld  geboren.  Het  dier  fcbijnt  gewoon  aan  de  be- 
wondering en  den  eerbied,  haar  door  Lady  stanhopecq 
bare  bedienden  bewezen.  Nooit  heeft  haar  iemand  beliegen  r 
en  twee  Arabifche  ftalknechten  verplegen  en  bewaken  haar. 
altoos ,  zonder  haar  uit  het  oog  te  verliezen.  Eene  andere  ► 
witte  merrie,  naar  mijn  gevoelen  nog  veel  fqbooner, 
deelt  met  de  eerde  den  eerbied  en  de  zorg  van  Lady  stam- 
hope:  ook  deze  is  door  niemand  bereden.  Lady  esthrs, 
zeide  het  mij  niet,  doch  liet  mjj  raden,  dat  de  beilemming 
dezer  merrie,  fchoon  niet  zoo  heilig  als  die  der  bruine, 
toch  ook  gewigtig  en  geheimenisvol  was :  ik  meende  te  be- 
grijpen ,  dat  Lady  stanhops  haar  bewaarde ,  om  op  dien 
dag  té  berden,  als  zfl,  aan  de  zijde  van  den  Mesfias,  ha- 
-ren  intogt  in  het  nieuwveroverde  Jeruzalem  zal  houden. 
Nadat  zij  beide  dieren  een  tijdlang  op  een  grasveld  even 
buiten  den  muur  had  laten  omvoeren ,  en  ik  hunne  bevallig- 
heid en  vlugheid  genoegzaam  bewonderd  had,  keerden  wij 
terug,  en  ik  vernieuwde  mjjnen  wensch  bij  Lady  esthbr, 
om**  my  toe  te  (laan , -haar  den  Heer  de  pbrcival,  mij- 
nen vriend  en  reisgezel,  voor  te  (lellen,  die  reeds  iedere 
den  morgen  vergeefs  op  deze  gunst,  waarmede  zjj  zoo  k»~ 
rig  is,  had  gewacht.  Eindelijk  (lemde  zij  toe,  en  wg  keer- 
den alle  drie  naar  de  reeds  vermelde  kleine  zaal  terug ,  om 
den  avond  daar  door  te  brengen.  Koffij  en  pijpen  kwamen 
weder  ten  voorfchijn  met  Oosterfche  kwistigheid;  de  zaal 
werd  alras  met  zulke  wolken  rooks  opgevuld ,  dat  de  ge- 
daante van  Lady  esther  ons  als  in  eenen  tooverdamp  ge- 
huld fcheen.  Zij  fprak  met  denzelfden  nadruk ,  met  de- 
z elfde  bevalligheid,   met  denzelfden  rijkdom  aan  woorden, 

Oo2 


660     BEZOEK  VAN  I^AMARTINE  BV  LADY  ESTHEBL  STANHOPE. 

doch  veel  minder  over  bovennatuurlijke  dingen ,  maar  «ver 
zaken ,  die  voor  haar  minder  heilig  waren  dan  die ,  welke 
zij  des  morgens  met  mij  alléén  had  behandeld.  Wij  gingen 
na  toe  onderwerpen  van  minder  gewigc  over.  Ik  fchertflre 
met  de  waarzegfterskunst,  waardoor  zij  iemand  bq  den  eerden 
blik  en  door  het  onderzoek  van  zijn  gefternte  konde  leeren 
kennen,  en  zette  tevens  hare  wijsheid  op  de  proef,  door 
iets  aangaande  twee  of^  drie  mijner  vrienden  te  vragen,  die 
baar  vóór  vijftien  jaren  bezocht  hadden.  Haar  volkome» 
juist  oordeel  over  twee  hunner  trof  mij :  zij  zette  onder  ande- 
ren het  karakter  van  deneenen,  dien  ik  bijzonder  goed  kende, 
miec  bewonderlngwaardige  fcherpzinnigheid  uiteen ;  een  ka- 
rakter, moeijélijk  om  dadelijk  te  doorgronden,  groot,  doch 
éttdtr  den  fchijn  der  eenvoudigfte  en  verleidelijkfte  goedaar- 
digheid verborgen.  Hetgeen  mij  het  meest  verbaasde,  en 
het  ftalen  geheugen  dezer  vrouw  deed  bewonderen,  was» 
dat  deze  reiziger  flechts  twee  uren  by  haar  had  doorgebragt, 
eb  d'at  nü  reeds  omtrenc  zestien  jaren  federc  dat  bezoek  waren 
vervlögefr.  De  eenzaamheid  verhoogt  en  verfterkt  alle  krach- 
ten der  ziel :  de  Profeten ,  ^Heiligen ,  groote  mannen  en  dich- 
ters hebben  dit  wel  begrepen;  daarom  zoeken  zij  de  woes- 
tijnen en  eenzame  plaatfen,  waar  geen  mensen  hen  bejegent, 
zoo  gaarne  op. 

ióo  verftreek  de  nacht,  terwijl  Lady  sta n hope  over 
aRe onderwerpen,  die  door  het  tiken  van  een  woord  in  eenlg 
gëfprek  dikwerf  worden  aangeroerd ,  met  losheid  en  onopge- 
Anukthekl  fprak.  Haar  inzigt  in  dezelve  was  juist :  te  groote 
fpannirtg  en  eenzaamheid  alleen  hebben  haar  gevoel  te  zeer 
overdreven. 

<  Ofls  «ffeheid  was  van  mijnen  kant  met  opregte  fpijt ,  van 
haren  kant  met  innemende  hartelijkheid, •  Geen  vaarwel,  zeide 
a^j;*  wij  zullen  elkander  nog  dikwerf  op  deze  reis  zien  ,  en 
nog  meermalen  op  andere,  die  gij.  nog  niet  voorgenomen 
hebt/  Rust  nu ,  en  denk ,  dat  gij  eene  vriendin  in  de  woes- 
tijnten van  den  Libanon  achterlaat.  —  Zij  reikte  mij  de  hand; 
ik  legde  de  mijne,  op  Arabifthe  wijre,  op  mijn  hart,  en 
*taj  vertrokken. 

F  RANSCH    BONMOT. 

JUfl  eene  der  jongde  zittingen  van  het  Hof  der  Pairs  (over 
het  dusgenaamde  Monfterpróces)  was  de  Heer  girod  de 


PRANSCH  BOHMOT:  S6I 

l*ain  aan  het  woord;  maat,  het  gedrulsch  v*n  een  incus- 
fchen  gevoerd  luid  gefret  hem  telkens  belettende  voort  te 
gaan,  riep  hij  eindelijk  uit:  „  Mijne  Hëeren!  gij  zult  mfl 
noodzaken  een  uur  langer  ce  fpreken."  —  „  Mijn  Heer  de 
Procureur  !"  verhfef  zich  «ene  ftem ,  „  dat  is  het  maximum 
der  ftraf !" 

HET  JU.IJNDJB   KIND* 
(B«oe  proef.TWTon^fdjrift,  in  «Jrsk,  ieq  bekotv*  fitn  blindt  Uodereu  ia 

JDe  vogel  in  fcijn  kleine  cel 

Verheugt  zich  in  zij*  lot; 
Hfl  klapwiekt  vrolijk ,  'fluit  zoo  fchél , 

Al  klemt  hem  *t  tralieflot ; 
Hij  huppelt  altijd  heen  en  wéér, 

Tot  aan  zijn  ftervensuur,  ' 
En  valt  de  laatfte  vale  véér, 

Dan  zingt  hij  nog  met  vuur. 
Zoo  leef  ik  in  den  duist'ren  nacht, 

Maar  toch  van  harte  Wijd;' 
Het  leven  wordt  mij  ligt  en  zacht ,' 

Van  zorg  en  fmart  bevrijd. 
De  vogel  zit  wel  naauw  bewaard; 

Hij'ftijgt  niet  in  de  lucht, 
Of  dartelt  door  eetf  'rozengaard, 

In  onbedwongen  vlügt ; 
Hij  fluit?  zijn  bèldYe  toonen  niet ,   ' 

Waar  *t  maanlicht  buiten  fchynt , 
Öf  zingt  aan  d*  oever  van  eten*  vlfet , 

Tot  dat  de  nachttoorrs  kwijnt'; 
Maar  toch  —  'hij  zingt  ook  in  zijn  cel 

Zoo  luid  als  in  den  beemd ; 
Hfl  voelt  zich  daar  zoo  goed  en  wel  — 

De  vrijheid  werd  hem  vreemd!  — 
Al  ziet  mijn  oog  geen  licht,  geen  dag, 

*k  6en  even  zob  gezind;        ' 
En  hoor  ik  ook  het  droef  beklag: 

„  Die  arme  knaap  is  blind  f' 
Toch  zing  ik  vrolijk  op  mijn  beurt , 

En  dartel  wel  te  moé, 
Waartoe  geklaagd,  geweend,  getreurd  f 

Ook  mij  flroonrt  vreugde  toe. 


969  H&T  BLIMDft  1I*D. 

.    Ik. zag  g*en  hemel  .en  geen  zee, 

Geen  groene  en  bloejjjende  aarf; 
Maar  *k  huppel  even  vrolijk  meê ; 

Ook  mij  iift  leven  waard. 
Beklaagt  niet,  vrienden,  wqd  en  zijd, 

Het  arme  blinde  kind ;  ^ 

'k  Ben  waarlijk  dikwerf  regt  verblijd , 

En  juist  als  gg  gezind. 
*k  Heb  ouders  —  o  f  die  koest' ren  mij  ; 

Ik  ken  hun  Hem  zoo  goed, 
En ,  ver  verwijderd  of  nabij » 

Die  melodg  is  zoetl 
.  Wanc  is  er  zon  of  fter  zoo  fchoon, 

Als  de  ouderlijke  (tem  — 
Die  zachte,  teed're  en  lieve  toon 

Van  haar  en  ook  van  hem? 
Ik  zag  mfln  vaders  aanzigt  nooit; 

Maar  leg  ik  foms  mijn  hand 
Op  't  voorhoofd ,  rimp'lig  zaamgeploold  , 

Dan  zegt  mijn  klein  verftand: 
Ach !  zeker  is  de  wereld  boos , 

Die  zoo  veel  rimpels  groeft; 
Er  zijn  opk  doornen  aan  die  roos! 

En  wordt  mijn  ziel  bedroefd. 
Dan  zet  hij  me  op  zijn  knieën  neer, 

En  wiegt  zijn  dierbaar  kind ; 
Hy  minde  mij  wel  niet  zóó  teer , 

Waar*  de  arme  knaap  niet  blind, 
'k  Zag  nooit  mijn  moeders  lieven  lach; 

Maar  wat  zjj  fpréekt  en  zegt, 
Gelukkig  dat  ik  't  hooren  mag; 

0,  dat  verfta  ik  regt!  \ 

Zij  treurt  niet ,  neen !  —  maar  fomtijd*  woelc 

Een  traan  in  *t  vochtig  oog; 
Dat  zag  ik  nooit  —  maar  'k  heb  *t  gevoeld, 

Als  't  leed  haar  ziel  bewoog ; 
Dan  kus  ik  haar  zoo  innig  teer; 

Ik  voel ,  wat  haar  ontbreekt  — 
Wat  wil,  wat  wensch  ik  dan  nog  meer  f 

Ik  hoor  toch ,  wat  zij  fpreekt !    . 
Mjjn  broeders ,  zusters  zjjn  zoo  goed ; 

Z|j  dulden  me  in  hunn'  kring; 
Daar  fpeeï  ik  altijd  welgemoed , 


HET  BLINDE  KINÖ.  $86 

En  dartel ,  huppel ,  fpring ; 
Zoodra  ik  roep ,  is  elk  gereed , 

En  leidc  mij  bij  de  hand ; 
Want  ieder  ziet  en  ieder  weet , 

Wat  mQ  het  meest  ontfpant* 
Maar  ach  1  dan  breekt  de  fchooltijd  aan ; 

't  Wordt  t'huis  zoo  Üil  en  naar: 
O!  kon  ik  met  hen  medegaan  — 

Hoe  gaarne  was  ik  daar ! 
,  Al  zag  ik  nimmer  dag  noch  licht  , 

Geen  hemel ,  zee  of  aard'  — 
Een  bock,  een  blad,  een  klein  gedicht» 

Dat  is  mij  alles  waard! 
Maar  nu  I  —  ik  lees  en  fehrtf  f  —  Goddank ! 

Wat  heil  voor  *t  blinde  kind, 
.   Dat  mi  in  teeken ,  vorm  en  klank  * 

Een'  nieuwe  Gereld  vindt  1 
En  dan  —  muzijk !  —  is  iets  zoo  fchoon 

Voor  *t  oog ,  dat  alles  ziet, 
Als  voor  het  oor  die  zuiv're  toon, 

Mijn  trobster,in  *t  verdriet? 
Ben  ik  dan,  als  die  vogel  daar, 

Gekerkerd  in  zijn  cel , 
Mij  valt  des  levens  last  niet  zwaar; 

Het  is  mij  goed  en  wél. 
Komt,  vrienden!  hoort  mfln*  klehen  zang; 

De  blinde  knaap  is  blijd ; 
S        Zoo  zing*  hfi  't  lied,  zfln  leven  lang, 

Der  dankbaarheid  gewijd! 

(Vrij  gevolgd  nitr  het  Emgtlteh  tiopark       LUBLINK   WEDDIK, 
i m ia Ht tl  *io  Boston,  No§rd-4wrika.)  Julij    1835. 


BLADVULLINGEN, 
SALOMO's  WISHEID. 

De  wijsheid  van  dien  Vorst,  voorwaar, 
Blijkt  allen  duidelijk  en  klaar, 
Daar  hg  met  zevenhonderd  vrouwen 
Ordentelijk  wist  huis  te  houên. 
Hoe  menig  wijs  en  deftig  man,   . 
Die  ééne  niet  regeren  kan ! 


$M  BLADVULLINGEN. 

BET    VIOOLTJE* 

Eenvoudig  van  gewild,  en  (tal,  en  kleur,  en  lof, 
En  vrij  van  eerzucht,  fchuil  ik  onder  *t  groen  der  weiden; 
Maar,  mogt  ik  op  uw  borst ,  o  fchoone!  mg  vermeiden, 
.  Het  nedrigst  bloempje  werd  het  fierfte  van  den  hof. 

RECENSIE. 

De  al  te  geftrenge  komt  gemeenlijk  van  een*  vgiad, 
En  de  al  te  zachte  van  een'  vriend ,  geloof  mg  vrij  ; 

Alleen  de  onzijdige  loopt  aan  geen*  laffen  leiband, 
Maar  kent  zich  zujver,  zoo  van  haat  all  vlefjerg. 

C0ED200PE    ELEEDING. 

Wat  kost  aan  Pronker  wel  zijn  kleeding  in  het  jaar?  — 
Geen  fpeld  1    Vraag  't  aan  zijn'  fogder  maar. 

GEMAKKÉLtfKE   DEUGD. 

Goed  wonen ,  goed  eten ,  goed  drinken ,.  goed  geld j 
De  deugd  des  bezitters  dient  naauwlijks  vermeld. 

DIEPE  ROUW. 

De  rflke  V.  liet  aan  zgne  erven 

Slechts  luttel  na,  toen  hij  ontfliep. 
ZJj  zijn  ontroostbaar.    Treurt,  by  't  derven 

Des  ooms ,  déérom  ook  neef  zoo  diep  f 

KOSTER   EN   B  I  L  D  E  R  D  JJ  K.  (*) 

Toen  't  feest  van  Koster  —  neenl  der  Drukkunst  —  werd  gevierd, 
Hoe  heeft  toen  Bilderdijk's  getrouwe  fchaar  getierd  S 
„Men  pleegde  Afgoderij,  waarom  Gods  volk  moest  huilen*.^' 
Thans  —  volt  men  Bilderdijk's  on  ft  erfelijke  muilen! 

(*)  In  JaH)  IL  werd  te  Bssrtsm,  tip  eeve  openbare  ▼erfcooping,  onder  de 
rubriek  van  Rsritêittn  (!)*  geveild  een  noemer,  ia  den  Catalogi* 
aldnt  oufcbreren:  «,  No.  82.  Een  peer  Schoenen,  sijnde  de  katfte,  welke 
„door  den  ohfterfel ijken  bildirdije  gedragen  xijn."  f  Eigenlijk  een 
paar  balfttetene  Doffen  of  knaerwuiïen  van  f  wart  ltken,  net  koordjes  of 
bandjes  op  den  voet) 


MENGELWERK. 

IETS  OVER   K.   A.   RÜTENICK's   GELOOFSLEER.   (*) 

Waarde  Vriend! 

VJïj  vraagt  mij  in  uwen  laatden ,  of  ik  het  werk 

van  rütenick  reeds  gelezen  heb ,  en  zoo  ja ,  wat 
ik  over  hetzelve  denk.  Gelezen  heb  ik  het ;  want  het  fys- 
tema ,  dat  hij  voordek  en  ontwikkelt ,  maakt  in  de  theo« 
logifche  wereld  te  veel  naam  en  opgang,  dan  dat  iemand, 
die  met  den  gang  der  wetenfchap  bekend  wil  blijven, 
het  zou  mogen  voorbijzien.  En  daar  de  taal  van  den-  • 
meester,  die  de  voorname  ontwerper  van  deze  wijze  van 
voordellen  is ,  niet  altijd  gemakkelijk  wordt  verdaan , 
z6o  grijpt  men  gereedelijk  naar  het  werk  des  discipels, 
die  in  meer  populairen  vorm  en  trant  dezelfde  leer  ver- 
kondigt. Men  mag  althans  vooronderftellen,  dat  een  boek, 
bedemd  voor  catechetisch  onderwijs,  voor  iemand,  ge- 
woon aan  theologifche  dudiën ,  wel  geene  moeijelijkhe- 
den  zal  opleveren.  In  dit  opzigt  heb  ik  mij  wel  eenig- 
zins,  maar  toch  niet  grootelijks  teleurgedeld  gevonden;, 
en  wanneer  men  eenige  geliefkoosde  wijsgeerige  termen 
♦uitzondert ,  waaraan  het  moeijelijk  is  vaste  en  duidelijke 
begrippen  te  hechten,  zoo  laat  zich  het  boek  van  dien 
kant:  vrij  wel  lezen.  Intusfchen  moeten  de  Duitfcht  ca- 
tccbifanten  op  vrij  wat  hoogeren  trap  van  geestont- 
wikkeling en  wetenschappelijke  befchaving  daan,  dan  de 
onzen ,  indien  zij  rütenick's  gefchrift  met  vrucht 
zullen  kunnen  gebruiken.  Ik  ten  minde  fyeb-er  nooit 
gehad ,  met  wie  -  ik  zoo  hoog  had  kunnen  vliegen ,  en 
per  analogiam  zóu  ik ,  dunkt  mij ,  wel  durven  bewe- 
ren ,  dat  de  zoodanige^  in  Duitschland  ook  dun  gezaaid 

(*)  Men  vergelijke  mee  die  (tuk*  de  beoordeelende  aankon, 
diging  van  het  werk  van  rütenick  in  dit  tydfehrift,  ifooh 
befch.  No.  X.  —   Redact. 

mengelw.   1835.  NO.  12.  Pp 


566  iets 

zullen  zijn.  Het  is  zeker  reeds  geen  hooge  lof  voor  het 
boek ,  dat  het  alzoo  het  opgegeve&e  doel  van  deszelfs 
vervaardiging  niet  wel  kan  bereiken;  doch  wij  willen  dit 
daarlaten ,  en  befchouwen  het ,  alsof  het  voor  ons  en 
onze  gelijken  ware  gefchreven.  Om  den  fchrijver  daarbij 
geen  onregt  te  doen,  beloof  ik  u  niet  te  zullen  klagen 
t  over  overtollige  duidelijkheid ,  te  breede  en  te  gemakke- 

j  lijke   ontwikkeling  enz.,  die,  indien  men  ze  vond,  met 

het  oogmerk  van  rütbnick  zouden  kunnen  worden 
veronrfchuldigd. 

.  Ik  heb  de  tweede  Duitfchc  uitgave ,  en  dus  niet  de 
Holland fcht  vertaling  gelezen,  en  daar  het  mij  thans 
ofet  zoo  zeer  te  doen  is ,  om  eene  eigenlijke  beoordee- 
ling van  het  geheele  werk  te  fchrijven,  zoo  zal  ik  mi) 
ook  met  die  vertaling  en  hare  noten  niet  ophouden. 
Heeft  de  vertolker  het  ons  in  goed,  zuiver  en  verftaan- 
baar  Hollandsch  wedergegeven  ,  zoo  beeft  hij  zeker  eene 
moeijelijke  taak  gelukkig  volbragt;  want  onze  moeder- 
fpraak  laat  zich  (bijna  had  ik  er  bijgevoegd:  Goddank V) 
nog  niet  zoo  gereedelijk  tot  vele  nieuwe  zoogenaamd 
wijsgeerige  vormen  en  zamenftellingen  van  woorden  pij- 
nigen ,  waarin  zij  zich  even  ftijf  zoude  bewegen ,  als 
wijlen  onze  grootmoeders  deden ,  wanneer  hare  jeugdige 
Ugchamen  voor  het  eerst  in  het  vreefelijke  keurslijf  wer- 
den geprangd. 

Maar  nu  vraagt  gij  mij,  hoe  mij  de  inhoud  behaagde, 
en  hoedanig  mijn  oordeel  over  het  boek  is.  Dat  is  niet 
gemakkelijk  met  een  paar  woorden  of  in  een  paar  blad* 
zijden  te  zeggen.  Ik'  zou  du4  over  het  geheele  plan  van 
het '  werk ,  over  het  fystema  in  het  algemeen  en  in  het 
bijzonder  moeten  handelen ,  en  zelf  haast  een  boek  gaa» 
fchrijven.  Ik  wil  intusfghcn  uwe  vraag  niet  geheel  on- 
beantwoord laten.  Ik  wil  u  niet  ontveinzen ,  dat  ik  het 
boek  alles  behalve  tevreden  heb  uit  de  handen  gelegd; 
dat  ik  mij  wel  eens  bedroefde ,  dat  het  was  vertaald ,  en 
daardoor  ook  in  handen  kan  en  zal  komen  van  men- 
fchen ,  niet  bevoegd  om  een  zelffiandig  oordeel  te  vel- 
len ,  düe  zich  gemakkelijk  laten  medeflepen ,  en ,  gewoon 


OVER   K.   A.  RÜTEMCfc's   GELOOFSLEER»         6*7 

V 

aan  het  jurare  in  verba -magistri  ^  door  de  hooge  aan* 
beveling ,  die  het  boek  medevoert ,  tot  omhelzing  van 
gevoelens  zullen  kunnen  worden  verleid,  wier  verfprei- 
ding  in  ons  vaderland  wij  voor  de  zaak  van  evangelisch- 
christelijke  waarheid  niet  kunnen  of  mogen  wenfchen» 

Ik  wil  u  dan  eenige  aanmerkingen  mededeelen ,  opdat 
gij  zelf  moogt  beflisfen ,  of  ik  tot  dat  gevoel  van  onte- 
vredenheid en  droefheid  règt  heb.  Oordeelt  gij ,  dat  die 
aanmerkingen  van  dien  aard  zijn,  dit  zij  ons  godsdienftig 
publiek  belang  kunnen  inboezemen,-  of  waarfchuwingen 
kunnen  geven ,  waardoor  de  oogen  van  eenvoudigen  wor- 
den geopend,  en  zij  met  voorzigtigheid  het  werk  van 
küTENiCK  leeren  lezen ,  zoo  hebt  gij  mijne  toeftem- 
ming,  om  dezen  brief  in  een  of  ander  tijdfchrift  te  doen 
plaatfen»  Ik  zal  mijne  aanmerkingen  tot  de  vier  volgende 
bepalen :  1*  de  fchrijver  is  in  zijne  redeneringen  friet 
zelden  inconfcquent ;  2.  hij  geeft  meermalen  verkeerde 
voortellingen  van  de  bijbelfche  gefchiedenis  9  om  daarop 
vervolgens  zijne  wijze  van  zien  te  gronden,  eq  verwaar- 
loost dikwijls  alle  regelen  van  gezonde  uitlegkunde ;  3» 
hij  behoudt  fchijnbaar  fommige  belangrijke  leerftukken , 
terwijl  hij  "ze  met  de  daad  door  zijne  verklaring  verwerpt; 
en  4.  hij  heeft  niet  zelden  zonderlinge  en  ongerijmde  re- 
deneringen en  begrippen. 

1.  Cij  zult  mij  gaarne  toeftemmen,  mijn  vriend,  dat 

ik,   indien  mijne  eerfte  aanmerking  gegrond  is,  reeds 

oorzaak  genoeg  van  ontevredenheid  zoude  hebben.    Wie 

toch  een  boek  tot  leering  van  anderen  fchrijft,  moet 

zichzelven  gelijk  blijven ,  en  niet  op  de  eene  bladzijde 

tegenfpreken ,  wat  hij  op  de  andere  beweert ,  en  dan  uit 

beide  tegenftrijdige  voorftellingen  gevolgen  afleiden,  die 

hij  ons  als  waarheid  wil  opdringen.  Dat  rütenicê 

op  verfchillende  plaatfen  zich  aan  zulk  eehe  ongelijkma- 

tigheid  fchuldig  maakt,  zal  mij  niet  moeijelijk  vallen 

door  een  paar  voorbeelden  u  aan  te  wijzen,  waarvan  het 

een  meer-  f  het  ander  minder  invloed  heeft  op  aijne  voor- 

ftelling  van  de  punten  des  gelooft. 

Zien  wij  reeds  het  eerfte  hoofdftuk  van  zijn  gefcfrrfft. 

Pp2 


568  ifcTt 

Het  handelt  over  het  geloof  aan  God.  (*)  „  De 
mensch  onderfcheidt  zich  daardoor  van  de  dieren,  dat 
hij  in  God  gelooft*  De  aanleg  daartoe  ligt  in  zijne  na- 
tuur ,  en  is  bij  het  kind  en  bij  wilde  volken  üechts  nog 
niet  ontwikkeld.  Er  zijn  als  't  ware  drie  trappen  in  de 
ontwikkeling  van  dat  geloof:  afgodendienst ,  (Götzen- 
dienst  ,  waar  onbekende  krachten  in  de  voorwerpen  en 
verfchijnfelen  der  natuur  worden  gediend)  godenyereering, 
en  het  geloof  in  ééne*  God.  Tot  de  beide  eerde  trap- 
pen komt  de  mensch  door  geregelde  ontwikkeling.  Tot 
den  l^atften  trap  van  geloof  heeft  zich  ook  de  fchran- 
derfte  onder  de  Heidenen  niet  met  zekerheid  kunnen  ver- 
heffen. Rom.  I:  19,  20  verklaart  ook  niet,  hoe  de 
jnensch  aan  dit  geloof  is  gekomen ;  want  Gods  openba- 
ring in  de  natuur  heeft  hem  niet  tot  den  hoogften  trap 
gebragt.  Vondelingen,  in  de  natuur  opgegroeid,  zonder 
gemeenfehap  met  menfehen ,  zijn  niet  tot  geloof  geraakt. 
Gemeenfchap  met  menfehen  wordt  dan  vereischt ;  maar 
van  waar  dat  geloof  bij  die  gemeenfchap  of  zamenleving  ? 
Het  fchijnt  door  enkele,  bijzonder  van  God -verlichte 
mannen ,  gelijk  door  abraham,  te  zijn  medegedeeld 
aan  anderen."  Ziedaar  genoeg  van  rütenick's  ge- 
dachtenloop ,  om  u  op  eenige  tegenstrijdigheden  opmerk- 
zaam te  maken.  Of  is  het  niet  reeds  vreemd ,  het  ge- 
loof in  God  als  het  onderfcheidend  kenmerk  van  den 
menscli  op  te  geven',  en  later  te  beweren ,  dat  de  aanleg 
daartoe  zelfs  door  Gods  openbaring  in  de  natuur  nooit 
regt  ontwikkeld  kan  worden?  Paulus  dacht  er  an- 
ders over,  wanneer  hij  in  de  aangehaalde  plaats  veifce- 
kert ,  dat  Gods  onzienlijke  dingen ,  van  de  fchepping  der 
wereld  aan,  uit  de  fchepfelen  verltaan  en  doorzien  wor- 
den, beide  zijne  eeuwige  kracht  en  goddelijkheid,  opdat 
zy  niet  te  yeronlfchuldigen  zouden  zijn.  —  M^ar  er 
is  «meer  in  deze  redenering.  Die  hoogde  trap  des  ge- 
loof* kan  niet  4>ereikt  worden  zonder  de  onderlinge  ge- 

(*)  Ik  vertaal  met  opzet,  zoo  veel  ik  kan,  btfna  letterlek; 
houd  mij  dus  hier  en  daar  eeoe  minder  fraajje  uitdrukking 
*eu  goede. 


OVER   K.    A.    RÜT^NJCkV  GELOOFSLEER.  569 

meenfchap  der  menfchèn ;'  maar  "  in  die  zamenleving  of 
gemeénfchap  is  het  medegedeeld  door  enkele ,  bijzonder* 
door  God  verlichte  menfchfcn.  Maar  wat  doet  dan  de 
gemeenichap  der  raenfchen  tot  dit  geloof?  Indien  abra- 
ham daarin  niet  geleefd  had ,  zou  hij  dat  geloof  dati 
niet  bezeten  hebben  ?  Was  dat  de  conditio  fitte  qua 
non  der  goddelijke  verlichting?  Die  gemeenfchafp ,  in- 
dien wij  al  de  laatfte  ftelling  van  rütenick  aanna- 
men',  was  het  middel  ter  verfpreiding  van  dat  geloof, 
hetwelk  eene  herhaalde  openbaring 'of  verlichting  onnoo- 
dig  maakte;  maar  nooit  kan  zij,  volgens  zijne  eigene 
redenering ,  als  het  onvoorwaardelijke  vereischte  tot  het 
verkrligen  van  hetzelve  worden  voorgefteld. 

Doch  genoeg  over  deze  plaats.  Ik  wil  u  thans  op 
inconfequeniies  van  redenering  wijzen  ,  die  dadeüjkeo'  in- 
vloed hebben  op  de  grondftellingen  van  RütBNtdVè 
geloofsleer.  'De  zaak  betreft  het^voorbeftaan  vanjR- 
2us.  Ik  zal  u  eenige  zinfneden ,s-die  op  elkander .vot 
gen,  (bl.  IÖ3>  vertalen:  „  Als- een  bouwmeester  <eene 
kerk  moet  bouwen,  zóo  zal' hij  Van  den  beginne  af  aan 
zijn  werk  anders  aanleggen ,  dan  bij  het  bouwefi  tfan 
een  woonhuis ;  want  hij  zal  zich  de  ftichting  zoekende 
vergadering,  de  gods vereering  der  gemeente  voorftelteff, 
en  daarnaar  zijn  werk  inrigten.  De  groote  bouwmeester 
der  wereld  nu  is  God,  en  in  Zijne  voorzienigheid -had 
Hij ,  bij  de  grondlegging  der  wereld ,  de  veriosfing  doot 
christos  in  het  oog ,  zoodat  men  zeggen  kan : 
voordat  iets  van  de  wereld  nog  als,  aardsch*  ^(loffelijk) 
beftond ,  beftond  voor  God  reeds  de  Verlosfer ,  voor 
wien  toch  alles  zoo  gefchapen  moest  worden,  dafhct 
door  Hem  verlost  kon  worden.  Voegt  hierbij,  wat  van 
Gods  eeuwigheid  is  gezegd ,  dan  is  voor  ons-  de  Zoon 
wel  eerst  geboren,  toen  de  volheid  der  tijden  was  ge- 
komen ,  maar  voor  God  is  alles  tegenwoordigheid  ^  en  ' 
wanneer  Christus  zich  in  zijne  gedachten  tot  deze- 
wijze  van  voorftelling  verhief,  zoo  kon  Hij  zeggen:. 
Eer  abraham  wa^,  ben  ik  i  Wildet  gij  hiertegen' 
inbrengen,   dat  ditzelfde  ook  van  alles  kan  gezegd  wor- 


6Ï0  i£T* 

den ,  daar  alles  dooi  den  Vader  in  eeuwigheid  vooraf  is 
bepaald ,  zoo  zoudt  gij  de  zaak  niet  waardiglijk  begre- 
pen hebben;  wam  indien  de  verlosfing  door  chrjs- 
t  u  s  her  eeuwige  raadsbeftuit  van  God  is  ,  zoo  is  de 
Verlosfer  in  Gods  gedachten  zoo  ver  boven  al  het  an- 
dere verheven»  dat  alles  gedeeltelijk  flechts  voorbereid 
ding  voor  Hem  is,  gedeeltelijk  datgene ,  wat  uit  Hem 
san  zelve  volgt,  gelijk  de  Schrift  zegt  Col.  I:  15,  16, 
d*t  alles  tot  Hem  (voor  Hem ,  om  zijneotwille ,  ataoo 
x>ok  eenigennate  door  Hem)  gefchapen  is.,  en  Gj&d  ziet 
in  alles  flechts   den  Zoon ,  of  Hij  ziet  en  zag  in  ecu-r 
wigbeid  alles  flechts  in  betrekking  tot  den  Vsriösfer , 
die  tot  God  zeggen  kon,  Joan.  XVII:  24:    Gij  bete 
»ij  lief  gehad  vóór  de  grondlegging  der  wereld."  — 
Ik  bid  u.,  lieve  vriend,  los  mij  de  tegenstrijdigheden  en 
pqverklaaxhaarUedea  van  deze  redenering  op,   et  efis 
mifri  magtms  apollo!    Ik  meende ,  dat  ik  eene pro*» 
«ivgaf  van,  logisch  te  redeneren,  wanneer  ik  mijn  fyllo 
giwus  aldus  vormde :    Chrjstüs' beftond  van  een* 
wigbeid  af  ^  omdat  Hy  van  eeuwigheid  in  Gods  gedacht 
%m  aanwezig  was  ;  de  wereld  was  ook  van  eeuwigheid 
«f  m  God*  gedachten  aanwezig ;   ergo ,  de  wereld  be» 
ftood  pok  van  eeuwigheid  af.    Maar  neen ,  dat  toont 
Atchtt,  dat  ik  de  zaak  niet  begrijp,  en  rütenice 
toeft  den  algemeen  erkenden  regel  op »  dat  gelgfce  oor* 
«aken  gelijke  gevolgen  hebben.    En  verftaat  gij  de  rest 
yftU  zijne  jutfpraken,  opdat  ik  niet  eens  van  de  fraiije 
tfi*gfi£c  van,  Col.   I:    15  fpreek?    Doch  gij  gevoelt  go- 
«oeg ,  op   w&kt  hechte  gronden  zijne  redenering  aaifa» 
gaande,  het  voorbeftaan  van  jezus  r*istl  I 

Met  nog  een  klein  ftaakje  van  tegenfpraak  met  zich* 
selvm  fluit  ik  jnijne  eerfte  aanmerking»  Het  vak  ons 
4»  bet  oog  bij  vergelijking  van  bl.  17  en  145*  Op  de 
«rfte, lezen  wij:  n  Hoe  de  dorftige  te  moede  i§,  daar- 
<y*A  kunt  gij  flechts  een  bewustzijn  hebben ,  wanneer  gij 
p  4e  ondervinding  van  eigen'  dorst  vertegenwoordigt, 
fH  d*  blindgeborene  he$ft  geen  bewustzijn  van  de  yrejjgr 
4e  van  anderen  over  het  opgaan  4er  Z0JQ-    Wie  o®0'* 


OVER  K.  A»   RÜTENÏCK'S    GELOOFSLEER.  öVl 

zljitéfi  vader  ha<J  gekend,  zou  géén  bewustzijn  hebben 
van  de  vreugde  van  andere  kiüderen  over  het  wederzien 
van  hunnen  vader  na  lange  fcheiding ;  zon  ook  geen  be- 
wustzijn hebben  van  de  vaderlijke  gezindheid ,  tenzij  hij 
zelf  vader  geworden  was,  waardoor  hij  toch  nog  geen 
bewustzijn  van  zijnen  vader  zoucle  hebben ,  omdat  daar- 
toe altijd  eigene  ervaring  van  de  inwerkingen  (invloeden) 
des  vaders  op  zijne  kinderen,  niet  öechts  de  algemeene, 
maar  ook  de  bijzondere  ervaring  behoort,  waardoor  men 
ook  het  eigendommelijke  zijns  vaders  niet  door  vreemde 
befehrijving ,  maar  onmiddelbaar  aan  zichzelven  onder- 
vindt ,  gevoelt.**  Maar  hoe  rijmt  zich  daarmede ,  wan- 
neer op  H.  145 ,  om  de  ftelling  fe '  verdedigen ,  dat 
christus,  die  geene  zonde  gekend  had ,  nógtafls 
den  toeftand  van  het  van  God  vervreemde  of  Gode  vij- 
andige gemoed  zou  gevoeld  hebben ,  wordt  gezegd ,  „  dat 
zich  juist  daarin  de  volkomenheid  der  menfchelijke  liefde 
toont ,  wanneer  wij  ons  geheel  in  den  toeftand  van  ah- 
deren  kunnen  verplaatfen,  oflchoon  wij  daarvan  geen 
zelfbewustzijn,  geene  eigene  innerlijke  ervaring  hebben."?. 
Ik  laat  de  opïösfïng  van  deze  ftrijdigheid  aan'  tr  over; 
mrj  is  zij  niet  gegeven,  en  ik  geloof  reeds  genoeg, 
gezegd  te  hebben ,  om  u  voorzigtig  te  doen  zijn ,  teft 
aanzien  van  de  juistheid  en  gelijkmatigheid  van  kütê- 
nick's  redeneringen. 

2.  Over  die  juistheid  znlt  gïj  nog  meer  kunnen  oor- 
deelen ,  wanneer  jk  u  in  eenige  voorbeelden  doe  ziett , 
hoe  verkeerd  hij 'dikwijls  bijbelfche  gefchiedverhalen  voor- 
ftelt  en  alle  regeïen  van  gezonde  uitlegkiffide  verwaar- 
loost, en  gij  dan  bedenkt,-  dat  hij  op  die  voorftclüngen 
en  verklaringen  zijne  verdere  redeneringen  bouwt  Gij 
zult  er  misfchieh  nog  wel  iets  nieuws  uit  leeren ,  Wat 
gij  met  mij  nooit  hadt  gedroomd ,  —  maai:  dat ,  vrees 
ik ,  ook  alleen  in  de  herfenen  van  rütenick  be*. 
ftaat.  Ik  heb ,  b.  v. ,  altjjd  gemeend ,  dat  de  roeping 
van'  abraham  naaf  het  land  der  vreemdelingfcfiafr 
vooral  ook  ftrekken  moest ,  om  dooi*  zijner  riakoitoelfti-' 
gen  afzondering  van  andete  volken  de  leer  vatf  deiïéénrtr 


572  mts 

waren  God  voor  geheele  vervloeijing ,  en  henzelve  voor 
het  gevaar  van  afgoderij  zoo  ve<4  mogelijk  te  behoede». 
Doch   neen ;  .„  het  voorbeeld  van  dezen  geloovigen  man 
leert  ons ,"   zoo  lezen  wij  bh  18 ,  „  dat  in  het  vrome 
zelfbewustzijn  een  drang  tot  mededeeling  ligt ,  waardoor 
eerst  de  betrekking  van  leeraar  tot  leerlingen  of  liever 
van  geestelijken  vader  tot  geestelijke  kinderen  ontftaat  9 
en  vervolgens  de  betrekking  van  geestelijke  maagfchap 
(GefcAwisier)  ,  waarbij  in  allen  met  het  Godsbewustzijn 
tevens  de  behoefte  wordt  geboren,   om  met  de  in  gees- 
telijken zin  naast  verwante  geloofsgenooten  in  eene  ge- 
meenfchap  van  wederzijdsch  geven  en  ontvangen  te  tre- 
den ;   ja ,  enkelen  voelen  zich  ook  gedrongen ,  om  ver- 
der dan  de  grenzen  van  hunne  vrome  gemeenfchap  bet 
geloof  te   verbreiden ,   en  aan  andere  plaatfen  dergelijke 
vereenigingen  te  itichten.    Zulk  een  drang  des  vromen 
zelfbewustzijns  mag  ook  wel  abraham  in  een  voor 
hem  vreemd   land  gevoerd  hebben."  ! !     Ik  heb  altijd 
abraha m's   offerande   als  een  bewijs   van  zijne  ge- 
hoorzaamheid en  van  zijn  geloof  hooren  befchouwea. 
Doch  neen ,  als  een  bewijs ,  dat  het  Godsbewustzijn 
ook  bij   de  beste  menfchen   vóór  Christus  of  in 
kracht   of  in  klaarheid  ontoereikende  was,  lezen  wij, 
bl.   76 :,  „  wie  was  in  dien  tijd  vromer  te  achten ,  dan 
abraham,   die^  het   eerst"  (?  ?)  „  van  den  eenigea 
God  leerde ,  èn  wiens  handelingen  en  geheele  leven  zijn 
Godsbewustzijn  getuigden  ?    Maar  wanneer  men  daarin 
het  grootfte  bewijs  van  de  kracht  zijns  Godsbewustzijns 
vindt,   dat  hij  bereid  was,   om   Gode  zijnen  zoon  te 
offeren ,  dan  moet  men  toch  zeggen :  dat  hij  meende ,  dat 
God  menfchenoffers  verlangde;  dit   kon  Hechts  met  een 
verontreinigd  Godsbewustzijn  beftaanbaar  zijn."     Had 
abraham   dan  dit  bewijs  zijner  gehoorzaamheid  den 
Heere  moeten  weigeren,  of  was  het  Hechts  inbeelding, 
dat  hij  tot  zulk  eene  proeve  werd  geroepen?  —   In  het 
algemeen  is  het  oordeel  van  rütbnick  over  het  O.  V. 
vreemd.    Hij  verliest  te  veel  uit  het  oog,  dat  de  voor- 
treffelijkheid van   Gods   geboden  en  openbaringen  ook 


OVER  K.  A-   RÜTENICK'S  GELOOPSLEER.  573 

daarin  vooral  moet  worden  erkend,  dat  zij  voor  de  tij- 
den en  menfchen  volkomen  berekend  waren  ,  waarin  en 
waaraan  zij  werden  gegeven.  Of  zou  hij  anders  kunnen 
zeggen ,  „  dat  het  fchoone  gebod :  eer  uwen  vader  en 
uwe  moeder  ,  opdat  het  u  welga  en  gij  lange  moogt 
leven  op  aarde!  eerst  naar  ons  reiner  christelijk  geloof 
moet  worden  verklaard ,  indien  wij  het  als  van  God  ge- 
geven kunnen  denken  ,  en  het  niet ,  gelijk  zeker  in  het 
O.  V.  dikwqls  is  gebeurd,  verkeerd  zullen  verftaan?" 
(bl.  77.)  Waarom  gaf  God  dan  zulk  een  bevel,  en 
niet  tevens  het  reinere  geloof,  waardoor  het  alleen  ver- 
ftaanbaar  werd? 

Doch  ook  in  de  verklaring  en  voorftelling  van  trekken 
uit  het  leven  van  jbzus  zult  gij  eene  foortgelijke zon- 
derlingheid ontdekken,   die   nu   eens   vermindering  van 
onze   bewondering  voor  de  goddelijke  grootheid  van  den 
Heiland  zou'  kunnen   te  weeg  brengen ,  dan  weder  lijn- 
regt  fchijnt  te    ftrijden  met  de  voorftelling  des  evangeli- 
fchen  verbaals  zelven.    Kunt  gij  u  vereenigen  met  deze 
woorden ?  (bh  103 :  de  Schrijver  handelt  ovef  jezüs'- 
kennis  van  de  natuur  en  haren  zamenhang :)    „  Als  hij 
aarde   vochtig    maakte,    haar   op  het  oog  des  blinden 
ftreek ,   en   hem  beval ,   om  zich   in  de  beek  Siloa  te 
wasfchen ,   zoo  kan  dit  geen  noodeloos  vertoon  geweest 
zijn ;  doch ,   hoewel  de  wonderen  geen  gewone  genezin- 
gen van  artfen  waren ,  maar  voornamelijk  uit  de  volko- 
mene geestkracht  van  den  Verlosfer  moeten  worden  ver- 
klaard ,  zoo  moet  de  Heer  toch  ook  de  natuurlijke  mede- 
werkende kracht  van  het  eenvoudige  middel  gekend  heb- 
ben.   Met  Jioe  eenvoudiger  middelen  de  meosch  heelen 
kan,   des  te   meer  moet  hij  de  natuurkrachten  kennen, 
indien  hij  zijne  wijsheid  niet  van  anderen  heeft ,  of 'in- 
dien   hij'  het   niet  door  toeval   heeft  gevonden."  .Tot 
welke  verkeerde  denkbeelden  kan  zulk  eene  voorftelling, 
die  wel  niet  nieuw  is ,  aanleiding  geven ,  en  hoe  geheel 
is  hier  het  doel  van  je  zus'  handeling  voorbijgezien, 
die  toch  wel  voornamelijk   beproeving  van  het  geloof 
des  blinden  zal  hebben  beoogd!    Zoo  zult  gij  het  ook 


574  ikts 

wet  geen  bewijs  van  fijne  opmerking  noemen  ,  wanneer 
rütenick,  bij  bet  verhaal  van  de  opwekking  van 
lazarus,   daarin  de   wijsheid  van  jezus  roemt , 

*  dat  Hij  (vs.  6)  nog  twee  dagen  bleef  in  de  plaats , 
daar  Hij  was ,  zijne  aankomst  niet  aan  allen  bekend  liet 
maken  (vs.  20) ,  en  zich  in  de  verte  hield  (vs.  30) , 
en  dat  alles  deed ,  om  geen  onnoodig  opzien  te  verwek- 
ken ,  waardoor  Hij  het  gevaar  Hechts  overmoedig  had 
vergroot."  Ware  het  dan  niet  verftandiger  geweest,  om 
lazarus  vtiór  zijnen  idood  te  genezen?  Liet  je- 
zus  niet  juist  die  dagen  verloopen ,  om  het  treffende 

'zijner  wonderdadige  opwekking  te  verhoógen,  en  ge- 
fchiecide  niet  alles  om  der  fcharen  wille,  die  rondom 
ftood,  opdat  zij  zouden  gelooven,  dat  God  Hem  gezon- 
den, had?  (vs.  42.) 

Ik  zou  meer  voorbeelden  kunnen'  aanhalen ,  maar  ik 
wil  u  liever  eenige  flaakjes  van  exegcfe  roededeelen,  <Se 
u  voorzeker  niet  tot  aanmoediging  zullen  (trekken  ,  om 
deze  wijzer  van  uitlegging  na  te  volgen-  Zij  is  toch  niet 
aüeen  willekeurig  9  maar  geeft  ook  aanleiding ,  dat  de 
woorden  der  H.  S.  tot  bevestiging  vtm  allerlei  Vreemde 
gevoelens  kunnen  worden  gebezigd.  Luc.  Vl:  19i  dnar 
ging  kracht  van  hem  uit ,  en  hij  genas  zevallen.  Het 
woord   kracht  (Ji/v«/w$)  wdrdt  hier  verklaard  (bh  31): 

*  de  geest  van  j  e  z  u  s  breidde  zich  uit  *n  drong  iir 
andere  menfehen  in ;  gelijk  krankte  eene  aannadering  tot 
den  dood  is,  zoo  is  de  geest  de  oorzaak  des  levens ,  en 
in  de  oorzaak  moet  de  kracht  gelegen  zijn,  welke  wij 
gewoonlijk  naar  de  werking  afmeten. "  BK  1*5  lezen 
wij  het  volgende ,  dat  ons  tevens  de  verklaring  van  r  ö- 
trnèck's  wijze  van  uitlegging  aan  de  hand  geeft r 
„  De«  grootfte  ftraf  zoude  zijn,  als  zich  de  mensch  in 
het  volfte  bewustzijn  zijner  fchuld  en  onwaardigheid -van 
God  verlaten  gevoelde ,  en  ook  deze  grootfte  ftraf  laadde 
Christus  in  zijn  medegevoel  op  zich ,  toen  H#  uit- 
riep :  Mijn  God,  mijn  God  ,  waarom  hebt  Gij  mij  ver- 
laten !  Want  wij  hebben  deze  woorden  vroeger  wel  an+ 
dt*i  verklaard ,   maar   dè&e  zin  kan  er  sfeer  wel  tok 


OVER   K.  A.    RUTEBXGK'S  GELOOFSLEER»  6?d 

^gfiUjk  in  liggend    Derhalve  is  de  vraag  niet  meer , 
wat  d$  fpreker  of  fchrijver  bedoeld  hebbe,  maar  wat -er 
uit  te  maken  is ;   niet  alleen  wat  de  geest ,  maar  wat  de 
letter  der  woorden  bevat ,    al   ftrijdt  deze  ook  met  het 
oogmerk!    Waar  gaan  wij  op  deze  wij-ze  henen?  *Ik 
zal  het  u  aantoonen ,  mijn  vriend  ,   in  een  voorbeeld  uit 
rütenick  zei  ven,  en  gij  zult  daarbij  gevoelen,  xlflt 
zich  alles  uit  de  H.  S.  laat  bewijzen  ,  —  indien  wij 
maar  met  hem  gelieven  te  verklaren.     „  Christus 
fprak ,"  zoo  lezen  wij  bl.   158 :     „  Volg  gij  mij ,  en 
laat  de  dooden  hunne  dooden  begraven!  (Luc.  IX:  60.) 
Wat  bedoelde  Hg  wel  daarmede ,  als  wij  op  het  woord 
dood  letten  ?    Ook  zij  ?ijn  dood  te  noemen  ,  die  de  (tem 
des  Verlosfers   niet  volgen ;  want  dat  kan  alleen  daaruit 
yerkiaard  worden,   dat  hun  Godsbewustzijn  dood  is  of 
ten  minfte  levend  begraven,"    Hebt  gij  ooit  grovere  mis* 
kspning  of  vergeestelijking  van  jezus'  woorden  gele-* 
zen?    En  weet  gij,  met  welk  oogmerk  dit  gefchiedt? 
Ter  verklaring  van  het  leerftuk ,   dat  j  e  z  u  s    komt , 
om  te  oordeelen  levenden  en  dooden ,  d.  i.  dus,' volgens 
rütenick,  beladers  en  verwerpers  van  zijne  leer. 
Doch  over  dit  laatfte  nader.    Met  nóg  eene  proeve ,  be- 
halve de  reeds  aangehaalde  plaats  Col.  I:  15,  eindig  ik 
deze  aanmerking ;    ik  had   anders  nog  genoeg  opgetee- 
kend.    In  het  doopformulier  (Matth.  XXVIII:  19)  be- 
teekent ;  in  den  naam K  des  Vaders ,  des  ZoonS  en  de$ 
Heiligen  Geestes  :    „  God  wil  het ,  christus  wil 
het,   de  Heilige  Geest  wil  het."    Heeft  de   man  dari 
nooit  de  Griekfche  woorden  gelezen,  en  op  tiet  *U  t*  hop& 
acht  gegeven? 

3k  Ik  kom  thans  tot  nog  gewlgtiger  bedenkingen-,  om-4 
dat  zij  de  hoogstgeyaariijke  zijde  van  dit  boek  betreffen* 
Ik  wil  u-,  namelijk,  in  een  paar  voorbeelden  doeb'  zien, 
hoe  de  fchrijver  algemeen  aangenomene  uitdrukkingen  be- 
houdt ,  maar  daaraan  een'  geheel  anderen  zin  heeht ,  erf 
daardoor  in  de  daad  punten  des  christelijker  geloofs  on- 
dermijnt r  terwijl  hij  ze  fchijnbaar  predikt.  Dat  gelde  m 
de  eerfte  plaats,  dan  van  datgene ,  wat  hij  over  toonder*! 


576  IETS 

vermogen  zegt.  Hij  fpreekt  (bh  179)  over  de  gaven 
des  Heiligen  v  Geestes,  gelijk  wij  deze  1  Cor.  XII  vin- 
den opgeteld  ,  en  daaronder  vind  ik  de  volgende  defini- 
tièn :  „  de  gave  van  wonderen  te  doen ,  met  geringe 
middelen  het  fchijnbaar  onmogelijke  te  volbrengen  (L  ex- 
TiiER,  franke  in  Halle) ,  de  gave  der  voorfpel- 
lingj  heldere  blik  in  de  toekomst."  Is  dat  de  bijbel- 
fche  beteekenis  dezer  beide  uitdrukkingen  ?  Wordt  daar- 
door niet  het  kenmerkende  des  wonders  en  der  voorfpel- 
ling  weggenomen,  dat  juist  in  de  noodzakelijkheid  van 
onmiddellijke  en  buitengewone  Goddelijke  medewerking 
beftaat ?  Reeds  het  opnoemen  van  luther  en 
franke  bewijst  dit.  Met  geringe  middelen  hebben 
zij  misfehien  het  fchijnbaar  onmogelijke  verrigt,  maar 
wonderen  in  den  zin  des  Bijbels  ,  en  gelijk  wij  ze  in  de 
Evangeliën  lezen,  deden  zij  wel  niet.  Of  meent  gij 
misfehien,  dat  hij  iets  anders  bedoelt,  dan  wat  wij  on- 
der de  wonderen  van  j  e  z  u  s  en  zijne  Apostelen  ver- 
ftaan  ?  Gewisfelijk  niet ;  want  wij  lezen ,  na  de  optel- 
ling van  deze  gaven  des  geestes,  dat  deze  zeldzamer 
gaven  veel  vermogen  ter  bevordering  van  het  rijk  Gods , 
gelijk  wij  reeds  daaruit  zien,  dat  christus  en  zijne 
Apostelen  daarmede  zoo  veel  hebben  gedaan.  Het  is  in- 
tusfehen  moeijelijk ,  zich  een  bepaald  begrip  te  vormen 
van  r  ü  t  e  n  i  e  k's  denkbeeld  over  de  wonderen  van 
jezüs.  Gij  hebt  er  reeds  vroeger  mede  eene  proeve 
over  gevonden ,  toen  ik  u  zijn  verhaal  van  de  genezing 
des  blinden  mededeelde.  Bij  dat  verhaal  vinden  wij  eene 
noot,  die  in  dit  opzigt  merkwaardig  is,  en  die  u  te- 
vens ten  bewyze  kan  ftrekken,  dat  ik  vroeger  den  voor- 
raad  van  zonderlinge  Schriftverklaring  niet  heb  uitgeput. 
„  De'  geest  is  het ,"  zoo  lezen  wij,  „  die  levend  maakt ; 
deze  uitfpraak  geeft  eene  handleiding  tot  verklaring  der 
wonderen,  wanneer  men  onder  geest  in  het  algemeen  de, 
den  mensch  en  alles,  wat  hem  gelijk  is,  bezielende  (le- 
vend makende)  oorzaak  verftaat,  zóodat  iedere  ziekte  van 
de  ziel  of  van  het  met  haar  vereenigde  ligchaam  op 
eemge  vermindering  des  geestes   (het   zij  dan  deze-of 


OVER   K.  A.  RÜTENICK'S  GELOOFSLEER.  677 

gene  bezielende  rigting  van  denzelven)  heenwijst;  hoe 
meer  men  nu  de  middelen  ziet  en  als  toereikend  erkent, 
waardoor  de  levensgeest  weder  opgewekt  wordt  ,  des  te 
'minder  vindt  men  een  wonder  en  omgekeerd.    Diensvol- 
gens  ware  het  eerst  een  volkomen  wonder,   wanneer  de 
werkelijk  doode,  d.  i.  het  ligchaam,  waaruit  de  levens- 
oorzaak  geheel  verdwenen   is  9    weder  levend  gemaakt 
werd;   want  dat  zou   (bijden  met  den  grondregel:  uit 
niets  komt  niets,   en  zou  eene  nieuwe  fchepping  zijn, 
door  welke  het  bewustzijn  des  vroegeren  levens,  in  het 
ligchaam  verdwenen,    door  'een  nieuw  wonder  weder 
moest  voortgebragt  zijn:    Daarom  neemt  men  ook  zoo 
gaarne  een  achtergebleven  vonkje  van  geest  in  hem ,  die 
opgewekt  wordt,  aan,  hetgeen  reeds  in  de  woorden  we- 
deropwekking ,   opftanding  ligt.    Het  bezielen  van  een 
werkelijk  lijk ,   hetgeen  een   volkomen  wonder  is ,  kan 
flechts    bewerkt    worden    door    eene  bovenmenfchelijke 
fcheppingskracht ,   voor  welke  de  regel :   uit  niets  komt 
niets ,   niet   geldt ;    en  wie   Christus   zulke  daden 
toefchrijft ,  die  ftelt  op  eene  wijze1,   waarmede  de  ware 
menschhtid  niet  vereenigd  fchijnt  te  kunnen  worden ,  de 
Godheid  in  Christus,  hetgeen  noodzakelijk  twijfel 
en   verwarring  en  daardoor  onzekerheid  der  overtuiging 
veroorzaken  moet  bij  den  nog  niet  vast  geworden  Chris- 
ten.   Daarom  is  het  catechctifcher ,   oflehoon  ook  niet 
voldoende,  de  zoo  even  genoemde  voorftelling  te  ge- 
bruiken."   Later  daarentegen,  bl.    124,  lezen  wij  bij 
de  opwekking  van  lazarus,  „dat  men  hier  de  geest- 
kracht van  jezus  voor  bovenmenfchelijk  moet  hou- 
den ,  en .  dat  de  pienfchelqke  natuur  hier  in  de  Godheid 
(het goddelijke) overgaat,  omdat  de  kracht  van  Chris- 
tus hier  eene  fcheppende  is,  die  zich  verheft  boven 
dé  wet,   waaraan  de  menfchelijke  natuur  is  onderwor- 
pen :   uit  niets  komt  niets."    Hoe  zal  de  ongeoefende 
lezer'  (of  ook  de  geoefende)  deze  beide  uitfpraken  nu 
rijmen ,  en  wordt  niet  juist  door  zulk  eene  handelwijze 
twijfel  en  verwarring  te  weeg  gebragt?    Ik  althans  raad 
haar*  geenen  catecheet  aan.  ~    Omtrent  de  voorfpellin- 


/  _ 

578  .  1ET8 

gen  blijft  de  fchrijver  zich  meer  gelijk ,  zoo  als  gij  zien 
kunt  op  bl.  100:  „Omdat  je  zus  wist,  wat  ia 
den  mensch  was ,  zag  Hij  den  zamenhang  van  het  te- 
genwoordige met  de  toekomst ,  voorzeide  Jeruzalem  en 
andere  (leden  haar  lot,"  enz. 

Maar  gelijk  door  deze  en  dergelijke  redeneringen  een 
gewigtig  punt  van  ons  geloof  in  j  fc  z  u  s  wordt  aan  het 
wankelen  gebragt .,  zoo  zijn  er  ook  andere  leerftukken  » 
bij  wier  behandeling  het  verraderlijk  behouden  der  ge* 
wone  uitdrukkingen  bij  de  gebeele  verandering  harer  be* 
teekenis  nog  duidelijker  zigtbaar  is.  Ik  bedoel  dat* 
gene ,  wat  door  rütenick  over  opftanding  des vlee* 
fches  en  oordeel  wordt  gezegd ,  waarbij  gij  u  een  ge- 
deelte van  het  vroeger  gezegde  zult  herinneren.  Oordeel 
zelf,  of  dit  eene  betamelijke  verklaring  is  ,  gelijk  wij  ze 
bl.  190  lezen:  „  Indien  nu  alles,  in  zoqyerre  het  niet 
door  den  heiligen  geest  veredeld  en  in  bezit  genomen  is  * 
als  iets  zinnelijks  ,  d.  i.  als  vleesch  moet  befchouwd 
worden ,  maar  toeh  ook  alles  deels  door  Christus' 
geest  bezield,  deels  tot  daarftelling  en  bereiking  der  vol* 
komene  gemeenfehap  der  menfehen  met  christus 
en  daardoor  met  God  en  onder  elkander  gebruikt  kan 
worden,  zoo  kunnen  wij  ook  de  woorden  onzer  ge* 
loofsbelijdenis :  opftanding  des  vleefches  en  een  eeuwig 
leven ,  in  ruimeren  zin  nemen ,  en  daaronder  verftaan  , 
hoe  niet  flechts  de  vóót  de  verlosfing  doode,  (Rom* 
VIII:  6)  vleefchelijk  gezinde  mensch  tot  het  ware ,  eeu- 
wige leven  verheven  wordt ,  welks  eerfte  (jongde)  dag 
of  aanvang  de  wedergeboorte  is  (Joan.  'III:  3) ,  maaf 
hoe  alles ,  ook  dat  in  de  natuur ,  wat  gewoonlijk  dood 
wordt  genoemd,  aan  dit  hoogere  leven  eenigerwijze mkt* 
dellijk  of  onmiddellijk  deel  heeft.  Zoo  zeiden  wij  vroe- 
ger,  dat  alle  gaven ,  ook  het  doode  geld  en  goed ,  in 
de  handen  van  hem,  die  met  geestdrift  voor  het  rijk 
Gods  bezield  is,  tot  middelen  ter  daarftelling  en  bevor- 
dering van  dat  rijk  dienen ;  is  het  niet  even  zoo  met 
bet  doode  .metaal,  dat,  uit  de  aarde  opgedolven,  In  den 
orgeltoon  tot  heilige  lofgezangen  ftemt,    en  met  den 


OVER  R.   A.    RÜTENICl'S    GELOOFSLEER.  579 

fteen ,  d^  tot  den  Godsterapel  behoort  ?  Indien  nu  het 
eeuwige  leven , dat  uit  de vereeniging  met  Christus^ 
uit  het  genieten  van  christus  (Joan.  VI:  48—58) 
ontdaat ,  niet  alleen  in  de  kerkelijke ,  maar  ook  in  de 
huifelijke  en  burgerlijke  betrekking ,  des  te  meer  is,  hoe 
meer  de  heilige  geest  de  menfchen  bezielt,  zoo  zult  gij 
in  de  voleinding  van  het  Godsrijk  of  hemelrijk  op  aarde 
de  opftanding  des  vleefches  en  het  eeuwige,  nooit  op» 
houdende  (Joan.  VI:  50)  leven  gevoelen  en  als  Christen 
gelooven ;  zoo  zult  gij  ook  verdaan ,  wat  door  de  woor- 
den Phih  III:  20 ,  21  wordt  bedoeld ,  waar  het  verne- 
derde ligchaam  het  zinnelijke,  door  den  heiligen  geest 
nog  niet  bezielde,  of  tot  deszelfs  werktuig  nog  niet 
verhoogde,  vergankelijke  wezen  dezer  wereld  beduidt, 
dat  meer  en  meer  tot  het  ware  leven  moet  worden  ver- 
hoogd of  dienstbaar  gemaakt."  Wordt  dat  nu  bedoeld, 
wanneer  wij  over  de  opftanding  des  vleefches  en  heteeu* 
wige  leven  fpreken?  Is  dat  bijbelfche  en  christelijke 
leer  ?  Wat  zal  er  van  het  zwakke  geloof  worden ,  dat 
hier  waarheid  zoekt ,  wanneer  het  nergens  iets  anders 
of  beters  over  deze  belangrijke  zaken  vindt,  en  ter 
naauwernood  met  een  paar  regels  over  de  onfterfelijkheid 
hoort,  fpreken? 

Hetzelfde  geldt ,  waar  de  fchrijver  fpreekt  over  het 
oordeel.  Wij  vinden  daarin  (bl.  157,  159)  geen  woord 
van  datgene,  wat  wij  onder  het  oordeel,  het  gerigt, 
door  jbzus  ten  jongften  dage  te  houden,  verdaan* 
n  Dat  jbzus  komen  zal ,  om  te  oordeelen  over  leven- 
den en  dooden ,  doelt  (bl.  157)  niet  op  een9  bepaalden 
tijd ,  maar  kenfehetst  den  geheelen  duur  des  tijds  na  de 
hemelvaart  als  gerigt.  Wie  christus  aanneemt, 
wordt  niet  geoordeeld ;  wie  Hem  verwerpt ,  is  reeds  ge- 
oordeeld. De  eerden  zijn  levenden ;  de  laatften  dooden. 
(zie  hierboven  de  verklaring  van  Luc.  IX:  60).  Zoo 
verre  de  eerden  nog  iets  onchristelijks  aankleeft ,  oordec- 
kn  zij  zichzelve  onophoudelijk ;  want  Zij  gevoelen  hui* 
nenafftand  van  christus*"  Wat  wordt  er  op  zulk 
cent  wijze  van  de  voortellingen  van  je  zus  en  «tjn* 


580  «TS 

Apostelen,  als  zij  over  den  dag  der  opftanding  en  de* 
oordeels  fpreken  ?  En  waarom ,  indien  tóen  eerlijk  en 
mannelijk  wil  handelen,  aan  algemeen  gebruikte  woor- 
den en  uitdrukkingen  beteekenisfen  gehecht,  die  zij  niet 
bezitten ,  en  die  gefehtkt  zijn ,  om  de  ongeoefende  me- 
nigte <te  blinddoeken,  alsof  men  naauwgezet  elk  leerftuk 
aafiaeemt,  terwijl  men  het  in  waarheid  verwerpt  ?' Ik 
zou  ook  hier  niet  lange  behoeven  te  zoeken,  om  mijne 
voorbeelden  te  vermeerderen ;  maar  als  proeven  zullen 
zij  u,  mijn  vriend,  doen  zien,  wat  gij  te  verwachten  hebt! 
4.  Ik  zou  u  thans  nog  in  de  laatfte  plaats  op  eenige 
meer  algemeene  zonderlinge  begrippen  on  redeneringen 
opmerkzaam  maken,  die  fomttjds  in  de  daad  zoo  vreemd 
zQn,  dat  wij  zouden  meenen  des  fchri}*es$<'  woorden  ver- 
keerd te  begrijpen.  Dit  geldt  b.  v.  van  zijne  teer  aan- 
gaande het  avondmaal,  die  geheel  eigenaardig  is,  maat- 
te  breedvoerig  wordt  ontwikkeld,  dan  dat  ik  ze  hier  kan- 
invoegen.  Slechts  een  paar  kleine  ftaakjes.  BI.  242 1 
„  Het  onderfchejd  tusfchen  het  avondmaal  en  de  gemeen- 
fchappeiijke  Godsvereering  beftaat  daarar,  dat  het  bij' 
het  eerde  noch  op  de  gave  des  predikers,  noch  op  de 
eigene  werkzaamheid  des  hoorders  aankomt*"  Het  eerfte 
heeft  misfchien  eenigen  grond;  maar  het  laatfte,.  •? 
Ten  zij  wq  aan  zekere  mystifchc  kracht  van  het  genot 
van  brood  en  wiju  gelooven ,  is  het  zeker  niet  waar. 
Wat  beteekent  het  verder,  of  is  het  meer  dan eene ijdele 
fpeling,  als  gezegd  wordt  (bl.  250),  dat  het  tot  het 
wezen  der  avondmaalsviering  behoort ,  dat  één  geeft  en 
anderen  nemen  *  omdat  hierdoor  onze  gemeenfchappelijke 
afhankelijkheid  van  den  Verlosfer  wordt  voorgefteld? 
Wilde  ik  verder  bet  vreemde  aanhalen ,  dat  hier  over- 
den  heiligen  geest  en  zijne  werking  bij  den  mensch  wordt 
gefchreven 9  mijn  brief  zou  nog  eens  zoo  lang  kunnen 
worden.  Een  paar  meer  algemeene  proeven  van  rede- 
neertrant mogen  dan  deze  be&houwingen  befiuiten.  BL 
64.  (Er  wordt  gefproken  over  den  zondenval :)  H  Het 
kwam  tot  een'  innerlqken  ftrjjd,  en  deze  ftrijd  tusfchen 
geest  en  zinnelijkheid  was  reeds  zonde.    Want  al  had 


-    OVER  K.    A.   RÜTEjaCft's  GELOOFSLEER.  581 

o<?k  Jn;  het'  einde  de  geest  de. overwinning  beha&ld,  «* 
de  mensch  de  vrucht  niet  geplukt  en  gegeten ,'  zoo  zot*- 
de  hij  zich  toch ,  wqnnqer  hij  zich  het  innerlijke'  we* 
derftteven  tegen  het  Goddelijke  bevel  was  bewust  gewor- 
den, voor  God  gefchaamd  hebben:  de  zonde  was,.. zoo 
niet  volbragt ,  in  't  harte  reeds  bedreven. .  • . .  Wél  is 
het  altijd  beter,  als  wij -zoo  gelukkig  uit  dien  ftrijd 
komen,  dat  de  zonde  niet  dadelijk  wordt  gepleegd ;  maar 
wanneer,  gelijk  hét  behoorde,  bet  hoogere  bewustzijn 
(Van  God)  ons  altijd  geleidde  en  geheel  doordrong,  dan 
kon  er  ook  geen  innerlijke  tweeltrijd  ontdaan."  Indien 
ik  mij  niet  bedriege  ,  200  is  deze  redenering  grootendèels 
valsch.  Het  ligt  in  de  natuur  van  den  mensch,  dat  er 
zulk  een  inwendige  tweeftrijd  moet  beftaan;'  het  is  daar- 
door alleen,  dat  bij. hem  deugd  wordt  geboren.  .Waar 
geen .  ftrijd  •  is ,  is  ook  geene  overwinning ,  geene  deugd, 
Het  toppunt  der  volmaaktheid  voor  den  mensch  is  zeker, 
dat  die  ftrijd  zoo  gelukkig  worde  gevoerd,  dat  de  zinne- 
lijkheid eindelijk  geheel  wordt  onderdrukt,  en  èr  'dus  ten 
(lotte  geen'  inwendige- tweeftrijd  meer  wordt  waargeno- 
men. Maar  deze  moet  vroeger  beftaan ,  indien  dat ,  wat 
wij  Mfchuld  noemen,  xor zedelijkheid  en  deugd  zal  woe- 
den verhoogd»  Ben  voorbeeld  zal  u  het;  ongerijmde  van 
des  fchrijvers  voorftelling  doen  gevoelen.  Verbeeld  u 
twee  menfehen,  den  een*  bedaard  van* natuur,  koel  ep 
koud,  zonder  levendige  hartstogten.,  den  ander,  bloed- 
rijk  van  ge  ftel,  vurig  van  temperament,  met  hevige. en 
geweldige  driften*  Verplaats  geiden  in  dezelfde  omftan- 
digheden;  zij  zullen  den  eerft en  ongevoelig:  en  koud  la- 
ten; bij  den  tweeden  zullen  zij  znmeltjke  lusten:  en  drif- 
ten opwekken  en  den  haam  van  verleidingen:  mogen,  dra- 
gen. Doch-  indien  hij  nu  met  mannóimoed  en  christe- 
lijke vroomheid  zijne  hartstogten  en  lusten  beftrijd«*n 
overwint,  zoodat  hij  zich  van  de  zonde  onthoudt, 
zoo  zal  hij  nogtans ,  volgens  rütenick,  zondfe  héb- 
ben gepleegd ,  .  en  -minder  ♦  veföfcflfft  -bfóitteri  f^éBF'dt 
üèrfte.;"  wam  Wj  'hemn  heeft  ftrija» plaatè  gehad^ttijt  a§n 
-*Sdiir  ntot.~  Waar-*lijftV%fèt *  'bij  'zuHr  'étfte'<lea"j>  mét 
mengel w.  1835.  NO.   12.  Q  q 


Btt  nn. 

*a&  gfatotf  in  Gods.  wgavaardiglmtH  *  w*M*  troost  b 
**  veer  hei»,  d*e  door  ^nei^  Schepper  mee  een  vurig 
tB  teipndig  geitel  ia  toegerust,  indien  zelfs  de  moetje» 
tijk*  *n  overwinnende  ftrgd,  die»  h4  met  zijne  zinne- 
lijkheid voert,,  hem  tot  sonde  wordt  gerekend?  De 
ftrijd  tnoet  bij  ons,  moest  bij  adam  en  EV4  beftaan, 
uriien  zij  in  de  daad  meafchea  zouden  zijn,  dat  is 
wezens,  beftemd  om  door  beproeving  m  oefening  te 
wor  ds»  geheiligd  f  en  hadden  ztf  dien  ftrqd  zegevierend 
verlaten,  zoo  waren  zij  zedelqker  geweest,  dan  vódr 
dat  iij  hem.  hadden  gevoeld,  en  de  herhaalde  overwin- 
ning alken  had  hem  kunnen  doen  ophouden  en  alzoo 
ben  tot  d»  volmaaktheid  opleiden* 

Maar  voel,  wee  de  fchrijvcr  ten.  aanzie»  va»  de  zonde 
taart,  iazoo  vreemd  en  ongerijmd,  dat  wij  oase  oogen 
4t  ooren  naauwelijks  geleoven*  Hij  fpreekt  in  het  ge- 
heel» werk  veel  over  den  ondertingen  zamenhang  vim 
riks*  gelijk  deze  door  de  Goddelijke  Voorzienigheid  is 
bepaald ;  eene  waarheid ,  die  wi}  geenszins  zullen  onr- 
kcnp»,  maar  die  niet  in  bijzonderheden  kan  worden 
«ttwikkekL  öf  uitgeplozen*  zonder  tot  ongerijmdheden 
«. /vervallen,  omdat.  ops.  eindige  rrarttand  hier  aan  te 
nauwe  grenzen  is  beperkt»  Hoezeer  dit  het  geval*  is* 
todns  taeüig  voorbeeld,  hetwelk  küvemicjl  in  zijn 
rgefchdft  van  dergelijk  eetfejtoepasfing  van  het  aigemeene 
öp.  het  hfcondire  gee£.  Waar  zal  bet  h.  v.  haaa, 
waaneer  hij ,  op  grond  van  dien  ouderlingen  zamcuhtieg 
van  alles ,'  waardoor  de ,  eene  fcpensch  met  den  andere*, 
hfct  vobdedene  «e*,  het.  tegenwoordige  en  toekomende 
in  de  wumwfte  vecbindrenis  (bat,  beweert,  (bh  141* 
M3)  »  dat  er  voor  ons  menfehen  zoo  min  bloot  pen- 
fomUjke  verdiende,  als  peffoonlijkefchuldbeflaatf  Waah 
neer  in  eene  fahool,  onder  alle  de  vüjrigen  en  oppasten- 
,4»*:  enkele  tragen  en  ongehoorzemen  zijn  en  blq^ea-, 
-deu  ia:  dit,  #n  ,  tewüs,,.  dat  de  goede  geest  ook  bg  4e 
overigen  nog  nfet  genokt  beer&heude  .is.  .  Ejke  VfKtieg-' 
.4fc,  guiten  de  ratóienffc'TO  au*.*  s  Tjua>  kojnt  niet 
fMe^jkn  4lMmi0minfllKUhO  toe»  «aar. ie  ook  ga- 


OVER  K.  a.  rütsnick's  gelqofslmr,        583 

oeenfchappelijke  vercüenfte  ,  waaraan  ailen  deel  hebben  $ 
*oo  moet  ook  elke  zonde  niet  alleen  dengenen,  die  ze 
pleeg*  9  (wee  hem ,  door  wien  zij  oritftaat  1)  toegerekend 
worden ,  maar  is  ook  eene  gemeenfchappelljke  fchuld;" 
Ik  behoef  wel  geene  woorden  te  gebruiken ,  om  u  het 
verderfelijke  van  eene  leer ,  alzoo  worgefteld ,  te  doen 
gevoelen.    Het  gaat  daarmede ,  als  met  vele  onwaarhe- 
den, aan  welke   in    zekere    mate  eeiiige  waarheid  ten 
grond  ligt.    Het  voorbeeld  van  anderen ,  de  geest  des 
tijds  enz.  kan  zeker  eenen  grooten  invloed  hebben  op 
de  daden  der  menfehen ;  maar  daarom  in  het  algemeen  te 
(lellen ,  dat  elke  zonde  als-  der  gebeele  menschheid  toe* 
behoort,  dus  dat  gij  en  ik  b.  v,  mede  fchuldig  zijn  aan 
al  de  misdaden,  in  de  plaats  onzer  inwoning  gepleegd, 
dat  zijn  toch  (tellingen ,  waartegen  het  gezond  verduid 
*kh  luide  verzet,  en  die,  eigenlijk  gezegd,  alle  begin-» 
felen  van  zedelijkheid  ondermijnen,  en  alle  perfoonlijke 
Verantwoording  tot  een  ijdel  fchrikbeeld  maken.    Kenden 
wij.  niet  uit  datgene ,   wat  wij  vroeger  aangaande  de  leer 
van  's  Heilands  voorbefiaan  zagen ,  reeds  de  inconfequen* 
tic  van  den  fchrijver,  zoo  zouden  wij.  geneigd  zijn  hem, 
te  vragen,  of  dan  ook  jezus,  die  toch  ook  mensck 
was  geworden  gelijk  wij ,  deel  had  aan  de  fchuld  zijner, 
tijdgenooten ,   en  of  dan  ook  bij   Hem  de  goede  geest 
nog  niét  genoeg  heerfchende  was,  daar  zijn  voorbeeld,, 
betrekkelijk  gefproken ,  op  zoo  weinigen  zijner  landge- 
nooten  den '  gewenschten  gezegenden  invloed  had  ?    Doch, 
reeds  genoeg  hierover. 

Ook  hier  zoo  min,  als  bij  mijne  vorige  annmerkin^ 
gen,  zou  het  mij  moeite  kosten ,  het  aantal  van  foortgc* 
lijke  voorbeelden  te  vermeerderen.  Maar  als.  ik  de  bla- 
den overzie,  die  ik  reeds  gevuld  heb,  begin, ik  te  vree?, 
zen ,  dat  gij  u  over  de  lengte  van  dezen  brief  zult  be- 
klagen ,  en  düs'  hiermede  punctum.  Dat  er  bij  al  het 
verkeerde  ook-  veel  goeds  in  het  boek  wordt  gevonden  , 
is  niet  twijfelachtig.  Maar,  gelijk  ik  gezegd  heb,  ik 
wilde  geene  eigenlijke  beoordeeling  fchrijven,  en  u  Hechts 
rekenfehap  geven  van  den  ongunftigen  indruk ,  dien  het 

Qq2 


584    IETS  OVER   K.   A.   RÜTENlCK's    GELOOFSLEER. 

op  mij  gemaakt  heeft.  Ik  heb  die  thans  met  bewijzen' 
gedaan*  en  u,  gelijk  ik  vertrouw,  genoegzaam  ge- 
toond ,  dat  het  boek  van  rüteniciI  voor  den  onge- 
oefenden  lezer  gevaarlijk  kan  zijn ,  omdat  het  valfche 
redeneringen  en  ftellingeh  op  valfche  exegefe bouwt,  om- 
dat het  gewigtige  leerflukken  fchijnbaar^  behoudt  en  in 
de  daad  verwerpt,  en  als  op  overtuigenden  toon  ver- 
keerde en  ongerijmde  begrippen  predikt*  Mogt  niemand 
het  dan  lezen ,  dan  met  hooge  voorzigtigheid ,  en  ,*  kan 
het  zijn ,  met  de  teregtwijzende  aanmerkingen  van  eenen 
meer  geoefenden!  De  zaak  der  evangelifche  waarheid  is 
te  belangrijk,  dan  dat  wij  hiet  met  bezorgdheid  alles 
zouden  befchouwen ,  wat  ons  hare  verduistering  en  ver- 
bastering zou  doen  vreezen.  De  zuivere  Evangelieleer , 
noch  door  menfcbelijke  bekrompenheid  bezoedeld ,  noch 
door  menfchelijke  waanwijsheid  ontreinigd,  wenfehen  wij 
in  ons  vaderland  te  zien  bewaren.  Dit  is  alleen  moge- 
lijk ?  wanneer  wij  hare  verkondiging  op  de  taal  der  Hei- 
lige Schrift  grondvesten ,  verklaard  naar  de  regelen  eener 
gezonde  uitlegkunde.  Dit  is  alleen  mogelijk,  wanneer 
wij  mannelijk  voor  de  waarheid  uitkomen ,  en  niet  door 
valfchen  fchijn  de  menigte  zoeken  te  verblinden.  Dit  is 
alleen  mogelijk ,  wanneer  wij  de  wijsheid  der  menfehen 
niet  boven  de  wijsheid  Gods  ftellen ,  en  de  eerfte  aan 
de  laatfte  toetfen.  Ook  wij  zijn  in  onze  betrekking  ge- 
roepen, om  daartoe  mede  te  werken;  en  wanneer  wij, 
naar  ons.  vermogen,  daartoe  de  dwaling  te  keer  gaan  en 
christelijke  kennis  en  godsvrucht  bevorderen,  dat  zal 
ons  perfoonhjk  worden  toegerekend ,  gelijk  het  verzuim 
daarvan  onze  perfoonltjkc  zonde  zal  wezen. 

En  nu  leg  ik  de  pen  neder,  u  en  de  uwen  alles  goeds 
toewènfchende ,  en  blijf,  als  altoos, 

Uw  vriend 
G.  S. 


,  OVER  QZEREN  WEGEN.  < 


,      UITTREKSEL    Ü1T    EENIGE   BERIGTEN   %tX    AAOTEE&ENINGEN 
OVER  JJZEREN  WEGEN,   ENZ. 

(Vervolg  van  bl.  501.) 

II.    Algemeene  voorfiagen  tot  verbetering  der  ijzeren 
wegen ,  ftoom-  en  vrachtwagens* 

5  4.  Hoe  zeer  de  ijzeren  wegen  en  ftoomwagena  la 
en  1830  in  Engeland  ook  verbeterd  zijn,  zoo  zijn  ze  echter 
verre  van  de  volkomenheid  9  en  er  ontbreekt  nog  veel  aan , 
dat  verholpen  zou  kunnen  en  moeten  worden.  Stephen- 
son  zegt  zelfs  ergens ,  » dat  beide  nog  in  hunne  kindsch- 
heid  zjjn.  > 

De  praktifche  middelen ,  waardoor  de  voordeden  vermeer- 
derd en  de  nadeelen  verminderd  kunnen  worden ,  aan  de  ver- 
beterde ijzeren  wegen  en  (loom wagens  thans  nog  eigen,  kun- 
nen in  het  algemeen  uit  de  navolgende  beftaan: 

1°.  De,  op  de  wijze  des  Liv  erpoo  l- Manchester  f ch  en  wegs, 
verbeterde  Hoornwegen,  met  de  door  den  Heer  rir kin*, 
haw  uitgevondene  fporen,  beftaande  uit  (langen  of  ftaven 
van  gefmeed  ijzer  (cdgerails) ,  vorderen  eene  groote  hoeveel- 
heid van  gefmeed  yzei  voor  de  fporen,  van  gegoten  ijzer 
voor  de  onderleggers  (chairs)  en  van  zandfteenblokken  en 
andere  kostbare  materialen ,  die  de'  kosten  van  aanleg  van 
zulk  eenen  weg  buitengemeen  verhoogen ,  zoo  als  uit  de  on- 
dervinding gebleken  is.  Daar  nu  de  groote  kosten  groote 
zwarigheden  tegen  de  uitvoering  opleveren,  zoo  moeten  alle 
middelen  aangewend  worden ,  om  de  kosten  van  den  eerften 
aanleg ,  alsmede  de  onderhoudskosten ,  zoo  veel  mogelijk  te 
verminderen ,  en  de  inkomften  er  van  te  vermeerderen, 

2°.  Het  doel  van  den  Liverpoel -  Mauchesterfchên  weg  is 
grootendeels  commercieel ,  namelijk  voor  het  transport  van 
goederen  en  perfonen,  en  deze  weg  is  minder  voor  ander 
gebruik  aangelegd,  en  niet  voor  postweg,  militaire  trans- 
porten, kouriers,  landbouw  enz.  gefchikt.  De  ijzeren  we- 
gen en  de  ftoom-  en  vrachtwagens  moeten  dan  meer  ook 
'daarvoor  worden  ingerigt,  om  van  meer  algemeen  gebruik 
te  worden ,  en  de  opbrengst  daardoor  te  vermeerderen. 

3°.  Hiertoe  behoort  verder ,  dat  de  jjzeren  wegen ,  welke 
tot  algemeen  gebruik  beftemd  zyn ,  zoo  veel  mogelijk  met 


886  öm  QZgrai  MM, 

de  voorhandene  kunstmatig  aangelegde  voorname  wegen  ver* 
bonden  worden,  waardoor  het  handelsverkeer  vermeerderd 
wordt ,  't  welk  de  opbrengst  der  Ijzeren  wegen  mede  ver- 
grooten  kan. 

4°.  Tot  bevordering  van  dit  doel ,  il  er  aan  de  verbeterde 
ivoren  van  birkinshaw  nog  veel  verbetering  noodig. 
Deze  foort  van  fporen  bij  de  Engelfche  ijzeren  wegen  {edge- 
raili)  onderfcheidt  zich  van  de  Duitfche  ijtf'amroadi)  daarin, 
dat  de  laatften  aan  de  buitenzijden  met  loodregt  opftaande 
fpoorribben  voorzien  zijn ,  en  de  eerden  niet  \  zoodat  bfl  de 
Engelfche  wegen  de  raderen  hol .  moeten  zijn ,  om  niet  vtn 
het  fpoor  te  glijden ,  en  op  de  Duitfche  niet ,  dewijl  de  ra- 
deren door  de  fpoorrlbben  voor  het  afglijden  bewaard  wor- 
den, Aan  de  eerde  manier  wordt  tegenwoordig  \ü  Engeland 
de  voorkeur  gegeven,  offchoon  nog  vele  wegen  van  de  twee- 
de fbort  voorhanden  zijn.  De  conftructie  der  Engelfche  ed- 
'gerath  bepaalt  het  gebruik  van  hoile  raderen ,  en  dit  is  dof- 
halve  niet  zoo  volmaakt ,  als  wanneer  beide  foorten  van  fa- 
deren  daarop  gelijkelijk  gebruikt  kunnen  worden. 

$  5.  Tot  befparing  van  een  groot  gedeelte  der  kosten, 
bunnen  en  moeten  de  ftavert  van  gefmeed  ijzer  (edgertrifï) 
'\h  derzelver  conftructie  zoodanig  verbeterd  worden,  dat  z$ 
"bij  een  gelijk  draagvermogen  een*  kleineren  Inhoud  van  facr 
Tiebben.  Bij  zoodanige  conftructie  kunnen  zïj  ^erf  Engel, 
fchéft  of  ook  een*  Duitfchen  ijzeren  weg  daaTftdlén ,  en  1n 
Tiet  laatfte  geval  beWer  doel  vervullen.  De  (teenen  of  Ijzeren 
onderleggers  moeten  dan  niet  vermeerderd,  maar  kunnen  veet- 
eer verminderd  worden.  Wanneer  de  edgeraik  flechts  voor 
holle  raderen  tot  bijzondere  doeleinden ,  en  niet  tot  algemeen 
gebruik  zijn ,  zoo  kunnen  zij ,  met  befparing  van  ijzer  enz. , 
Zoodanig  zamengeftèld  worden ,  dat  er ,  bij  meerder  of  ge^jk 
draagvermogen ,  zeer  veel  Sn  de  kosten  beflsaatd  wordt ,  naar 
Alt  de  vrachten ,  die  als  maximum  daarover  getransporteerd 
worden,  mëef  of  minder  zwaar  zfpi.  Tot  vermijding  van 
'ongelukken ,  gelijk  aan  dat ,  't  welk  den  Minister  hüskis- 
s on  den  15  Sept.  1830  het  leven  kostte ,  moet  de  verbinding 
der  ivoren  over  de  lengte  en  breedte  van  den  weg,  en  lood- 
regt met  de  onderleggers ,  tot  voïkomene  zekerheid  gebragt 
worden.  De  ijzeren  onderleggers  op  de  ztndfteenblokken 
moeten  desgelijks ,  volgens  eene  geheel  afcdere  conftrucrie , 
zoodanig  veranderd  worden ,  dat  zfl  volkomen  zeker  beves- 
tigd zgn,  niet  alleen  op  zandfteefiblokken,  die  men  niet  overat 


verkregen  kan,  maar  op  bardfteenen  blokken»  en.hy  gebrek 
daarvan  op  gemetftlde  teerlinged  van  goede  Hollandfche  klin- 
kers»  of  op  hout,  waarop  zy  even  zoo  vast  zullen  liggen* 
Men  gebrufke  dan  (leeds  ómi  materiaal,  wat  het:  semakke- 
lijkfte  en  onkostbaarfte  te  verkrijgen  is» 

$  6.  De  aanwending  van  flatiouaire  of  vaacliaatode  Hoorn- 
werktuigen  enz.  moet  geheel  vermeden  of  zoo  veel  mogelyl; 
verminderd  worden ,  vooral  op  de  groote  wegen ,  die  met 
regelmatige  ftraatwegen  getneenfchap  hébben.  Toe  toerfeiktng' 
Vin  4k  doel ,  tunnentfet  alleen  de  (fcören,  waarop  men  toeK* 
derlei  foort  van  raderen  gebruiken  kan,  maar  ook  de  ftoomu 
wagens  zoo  ingerigt  worden,  dac  de  veatftannde  fioQmwertu- 
tnigei  In  de  meeste  gevallen  geheel  ontbeerd  'kunneé  worde», 

$  7.  De  ftoomwagens  zelve  kunnen  in  derzeiver  gewjgt 
verminderd  worden  zonder  verlies  aan  tracht ,  en  z#  kunnen 
tevens  meerdere  zekerheid  tegen  ongelukken  «verkrijgen.  Hf* 
fffringen  der  ftoomketels ,  het  affyringen  der  raderen  van  dei 
fportu,  het  omvallen  der  wagens,  het  terugrollen  van  hoo£V. 
ten  fa$  het  breken  van  de  achrer  eikander  .gekoppelde  wa- 
gens ,  en  ^éle  andere  gevaarlijke  voorvnllen ,  kunnen  in  de 
meesie  gevallen  door  verbeterde  inrigtingén  vermedfen  woc-- 
den.  Wanseer  de  door  den  Heer  «en s  chel  afgebeelde  en 
befchrevtne  wagens,  welke  door  zamengeperfte  lucht ,  hk 
plaats  van  ftoom,. bewogen  worden,  door  de  ondervinding 
goed  favonden  worden ,  zoo  kunnen  deze  in  de  plasia  d*tN . 
van  worden  ingevoerd,  en  bet  is  derhalve  wenfcheltfk,  dac 
hiermede  proeven  genomen  worden. 

'S  8,  De  tot .  heden  bekend  gewordene  Engelfcbe  vradht- 
wagens  kunnen  almede  ten  opzigte  der  veiligheid  verbeterd 
worden.  Voor  het  algemeen  gebruik  in  oorlog  en  vrede 
moeten  er  bij  de  ijzeren  wegen  rijtuigen  van  verfchillende 
foorten  voorhanden  zijn ,  waarmede  niet  alleen  goederen  van 
verfchillenden  aard ,  maar  ook  groote  en  zware  zaken ,  zoo 
ah  tolken,  boomen,  molenfteenen ,  bergproducten ,  levende 
dieren,  en  zelfs  gewone  rijtuigen  en  gêfchut,  die  op  den 
tyzeren  weg  niet  fporen,  getransporteerd  kunnen  worden. 
Zoodanige  wagens  kunnen  zoo  wel  in  ;vredes*  als  in  oorloge» 
ttyd  van  het  grootöe  ait  *ön.,  en  op  zoodanige  wtfae 
wordt  het  nut  van  den  Stut  en  deszelfs  burgtts  op  de  elft*. 
mmo/ltt  wjjze  behartigd. 

QHtt  vervolg  én  Jht  hitmaS) 


v 


58$  HERINNERINGEN  AAI*  PARIJS 

\ 


.   ,  HERINNERINGEN  AAN  PARUS  .  EN  DESZ&VJ*  OKSTREKftN, 
•<   --\  -    1834,   VAN  £Ett'  JEUGDIGEN  GENEESKUNDIGE. 

De  Jutij -dagen,  27,  28,29  Jul$  18&. 

XJet  il  eene  zeer  oude  maar  niet  minder  ware  opmerking,  dat 
v^nidderitig  en  afwlsfeling,  de  kenmerken  xün  .van  alle  on* 
denöaanfche  dingen,  en  teregt  zegt  zekex  fchrtjyer:  niets  is 
hier  beftendig,  dan  de  onbeftendigheid,  BJj  de  feestvieringen 
van  de  drie  vermaarde  Julij-dagen  van  1830  reea  deze  op- 
merking dan  ook  weder  bij  mij  op;  en  gelijk  men  haar  kan 
toepasfen  op  alle  wereldfclle  zaken  ,.  zoo  paste  ik  haar  toe 
op  het  lot  van  Vorften  en  volken.  Nog  ftaat  het  mij  leven- 
dig voor  den  geest,  in  de  nieuwspapieren  gelezen  te  heb- 
ben ,  (en .  het  was  toen  waarheid)  dat  het  volk  op  onder- 
fcbeidëne  plaatfen  in  België,  op  eene  refce,  die  Koning 
willem  deed,  de  paarden  van  het  rijtuig  aflpande,  en  als 
in'  triomf  met  houra's!  en  leve  de  Koning  1  den  wagen. zelf 
voorttrok.  Een  jaar  Hechts  later  xiep  men :  weg  met  wil- 
lem en  het  Huis  van  Oranje I  en  men  zwoer  voor  eeuwig 
de  regering  van  hem  en  van  zijn  ganfche  gedacht  af. 
.  Na  den  val  van  napoleon  vernietigde  men  in  Frank- 
rijk t  zoo  veel  mogelijk,  alle  de  fporen  van  zyn  beftuur* 
men  befchouwde  hem  als  eenen  tiran,  Hjj  ,  die  eens  Europa 
deed  beven ,  fterft  als  balling  op  St.  Helena*  Nu  wordt*  hg. 
weder  vergood;  men  noemt  hem  den  anjlerfelijken  napo- 
leon, en  zijn  ftandbèeld  prijkt,  levensgrootte,  op  de. 
place  Vendóme. 
In   1827  fchreef  men  van   ka  rel  X:    »  Alles  voorfpelt. 

k  ons-,  bij  het  begin  der  regering  van  ka  rel  X,  niet  minder 
gelukkige  dagen.  Zijne  minzaamheid  heeft  alle  harten  ge- 
wonnen \  hij"  betoont  zich  inderdaad  als  de  vader  der  armen. 
ea  de  trooster  der  ongeiukkigen.  Wat  heeft  men  niet  te  ver- 
wachten van  een  beftuur,  dat  onder  zulke  heilfpellende 
voorteekens  begint  f*  En  na  is  die  zelfde  Vorst  onttroond . 
en  balling;  terwijl  lodewuk  pbilips  de  teugels  van  het 
bewind  over  Frankrijk  in  handen  heeft. 

.  \xl  den  aanvang  zijner  regering  wandelde  lodeWijk 
philips  eens  incognito  in  de  nabijheid  van  het  Pa lais  Royal: 
hij  werd  herkend ;  het  volk  droeg  hem  als  op  de  handen  $ 


pnéeiTvrtugdekrettn-  keerde  de  Kofttog  naar  de  tuilèritir-tè 
rog.  Ntr  begeleidt  hem  overal  eetfe  wacht;  dienaren  in  ge- 
wone kleeding  (hommes  gris  geheeten)  zijn  in  de  nabijheid* 
Het  volk  bewaart  een  diep  ftilzwijgen ,  en  de  degens  der  Ad- 
judanren  ligten  de  hoeden  af,  die  anders  op  de  hoofden  als 
vastgekleefd  zouden  blijven.  Ziehier  dus  weder  de  onbe-» 
ftendigheid,  en  wel  Inzonderheid  van  de  volksgunst!  *' 

Ik  vergeleek  de  aangekondigde  feestviering  met  dergelijke 
in  hef  vaderland :  welk  een  verffchil !  Zonder  voorafgaande 
annonces  9  affiches  enz.  bereidt  het  volk  in  Nobrd-Nedertarid 
Zichzelf  een  feest,  en  fchijnt  één  groot  huisgezin  te  vor- 
men ;  vlaggen  en  wimpels  waaijen  en  wapperen ,  en  geen  en- 
kel huis ,  hoe  gering  ook ,  dat  'des  avonds  niet  fchittert  van 
licht.  Hier  geeft  de  regering  de  feesten ;  iet  volk  gaat  ^ieri, 
doch  blijift  koel  en  onverfchillig. 

Inderdaad,  zoude  men  gelooven,  dat  ik  bij  de  zoo  veel 
gerucht  makende  Julij-feesten ,  die  men  in  Holland  naar  ééne 
groote  fchaal  afmeet ,  bijna  den  geheelen  dag  rustig  op'  m^jne 
kamer  zat  te  werken  1  Deze  zoo  hoog  opgevijzelde  fees- 
ten beantwoordden  geenszins  aan  mijne  verwachting,  en  zijn 
inderdaad  nietig  en  ellendig.  De  ondervinding  bevestigde 
ook  hier  weder ,  dat  men  zich  geheel  verkeerde  denkbeelden 
vormt  van  hetgeen  op  verre  van  ons  verwijderde  pla'atfen 
voorvalt.  Het  zien  of  b^jwonfe  van  plegtige  gebeurtenisfen 
of  feestvieringen  (lelt  onze  verwachting  dikwijls  droevig' te 
leur ;  want  zeer  zelden  gaat  iets  onze  verwachting  te  boven* 
Onze  verbeelding  draagt  hiertoe  het  hare  bij;  deze  toch  gaat, 
zoo  als  joüy  zegt,  altijd  verder  dan  de  wezenlijkheid,  en 
gelijk  zij  de  lagchende  beelden,  die  zij  toovert,  met  alle  be- 
valligheden verfiert,  zoo  overdrijft  zij  ook  aan  den  anderen 
kant  het  ijfelijke  der  tafereefen,  die  zij  ons  met.  zulke 
fterkfprekende  en  fchrikwekkende  kleuren  afmaait. 
'  Bij  het  lezen  der  Aankondiging,  en  bijzonder  van  de  vol- 
gende zinfnede,  (lelde  de  verbeelding  mij  iets  grootsch  voor: 
„Er  zullen  drie  groote  masten  opgerïgt  worden,  met  de' 
vaandels  der  nationale  kleuren:  gedurende  de  lQkdienst  zullen 
deze  masten  met  floejs  bedekt  zijn/9  Hoe  verbaasd  Hond  ik, 
tóen  ik  drie  leelyke  en  verfchotene  driekleurige  vlaggeA 
zag} —  Alles  if  voorts  rustig ;  een  weinig  meer  meiifchefi 
op  de  been ,  verwittigen  ons  alleen ,'  dat  er  iets  bijzonders 
plaats  heeft. 
•    Op  Maandag-morgen  is  er  groote  revue  vtn  de  Netkroafe 


Garde  en  de  troepen  <e:ADV/i.  Zei  ik  er  heengaan*  Neee* 
lieve  benei I  ik  eng  dezelve  reeds  tot  Walgen*  toe:  federt 
drie  jaren  maakte  ik  een  tverkeHjk  deel  ven  menige  revue 
uit;  de  sten.  alteen  ken  mij  doen  geeuwen*  Ik  ging  etee 
naar  bet  MM  Dien  ,  en  werkte  den  ganfchén  morgen ;  dei 
avonds-  echter  wen. ik  bertgteo  in  omtrent  »den  afloop  der 
Wapenfchoewiag, 

•  Wat  moet  men  denken  van  den  geest  des  volks,  bty  devrtj- 
iriUige  v*rfebënh»g  van  .meier  dan  24000.  leden  der  Nationale 
Cerde  op  4e  -wapenüehouwing  dtoKooings?  tk  zeg,  vqj- 
willige  veifcUijning.;  wam  geen  tammer  is  genoodzaakt  te 
komen,  en  de  afwezigen  ondengaan  geen  de  aünfte  ftraC  Ia 
de  grooce  menigte  volk,  waaruit  de  Nationale  Gerde  be- 
ftaat,  cop  zeer  ingenomen  «met  bet  -thans  befteende  Gouver- 
nement? De  zeer  fchaars  gekooide  kreten:  vive  U  RMi 
fetyn,  dunkt  m<j ,  een  ontkennend  antwoord  op  deze  vraag. 
Of  heeft  men  geteeijd,  dat  revolnctën  gelgk  z$n  aan  ete 
fcbekken  eener  hevige  aardbeving,  die  ooberftelbnre verwoes- 
tingen veortbraagtv  dat  ette  verandering  geeae  verbetering 
Ia-t  dat  mem 'dikwijls,  btf  ibet  vernietigen  of  hertelen  van 
bet  eene  kwaad,  tóe  een  ander  eb  nog  erger  kwaad  kaai 
eetrvalleuf  (btdMt  in \  $cyii?n ,  qui tmti  vitare  CharybMmS) 
Verfeb^jnt  deze  grooae  -menigte  burgers,  om  te  toanen*,  dat 
tri}  de  rvmt  liefhebben,  ee  geene  nieuwe  fchokken  meer 
willen? 

3,  De  gaefche  rfbaJ  beeft  een  air  éeftte;  een  200  gelukkig 
begonnen  dag  kan  niet  «dan  met  eeif  jpmchtvoltea  gvond  en*, 
ebgen.  Geene  wanorde  beeft  bét  volkavermaak  goêoogd* 
waasaan  men  zich  in  volte  geruttbeid  «veigeéft»"  Ziedaar 
fcetgeen  t*ee  dagbladen  op  den  M  jul^j  mehieifc  Wat  het 
mirieftoe  betreft,  ik  kon  alt  niet  zoo  duaielgk  opmerken», 
en  rust?  nu  ja,  -die  beenebaegeiekWgt  geen*  ongeregeld* 
Heden  bedden  frtaats.;  *dock  Mnde 'men  niet  kunnen  zeggen: 
èv**9  mine  *  wumvais  jeu  f  Het  valt  gemakkelijk ,  bet  Volk 
te  bedwingen  y  «Is  de  bajonetten  gifofteren;  en  daaraan  ba- 
fHBfde  bet  aiet.  'Groete  voorzorgen  zijn  genomen;  de  üal* 
daten  ^jn  overal  op  founne  posten.  L*#Ewq&  miL«* 
ligt  bet  gebeurt*  in  Afffil  LU  nog  verfcefc  In  fcfat  geheugen. 
Op  de  boeken  Van  alle  ftraten  z<jn  Municipale  Garden  te 
fenol  geposteerd;  <de  gr**-  en  btaeaHperken ,  deer  bekken 
afgefloten ,  zjj'n  met  foldaten  van  linie  bezet.,  die  «et  flefcer* 
fie  fëtronen  «voorzien  tjjnt  patrouilles  doorkretfen  de  And. 


-WttrUfk»  dtsè  mHitait*  vtnoontogen  nemen  i  «Mm»  city 
j^jf  veel  van  het  air  de  fit*  weg,  verradende  ongerustheid 
en  vrees  van  het  Gouvernement,  en  zijn  Wijten,  dat  de  to- 
svendigbeid,  het  gewoel  e»  de  vrolijkheid  van  het  volk  niet 
*rft  den  grond  des  harten  voortkomen.  Hoe  geheel  andera  è* 
het  in  Ntdtr landt  Bij  volksfeesten  ziet  men  geene  foldatm, 
of  deze  gaan  arm  in  arm  met  de  burgers  en  deden  in  de 
vreugde*  Het  verwondert  mij  niet*  dat  de  Hertogin  vaw 
-angoulAme,  bij  ftare  komst  teJtater4nft*  haae  verbazing 
4e  kennen  -gaf,  geene  foldaten  te  zien,  en  te  vernemen,  dat 
liet  ganfdie  garnizoen  uit  50  a  60  manfebappen  beftond».  . 
.  Men  zegt,,  de  ju  ligdagen  van  16S4  hebben  zich  geken* 
.snerkt  door  het  verdwijnen  van  aUe  twisten  en  partSfchapf 
pen;  de  reden  hiervan  ligt,  dunkt  mg,  in  het  bpven  ver-r 
melde*  Men  denke  toch  niet,  dat  de  partyen  hebben  opg*. 
iooden  te  bellaan  1  Nog  wemelt  /het  van  Carlisten,  Legi&fr» 
-misten,  Revolutionairen,  Republikeinen,  Reforintoen,  Pbir 
Jippisten  ,  Ultraliberalen  enz.  enz.  en  dagelijks  vertoorn  zich 
mog  nieuwen.  Ook  hierin  herkent  men  duidelyk  de  sucbt 
ider  Framfckm  naar  alles  «at  nieuw  is ;  immers  *  zoo  als  een 
-geacht  vriend  mij  vóór  eenige  dagen  fchreef ,  „  zonder  het 
nieuwe  is  de  Frantthmm  een  visch  op  het  drooge."  Het 
«Éeuwc,  hoe  zpt  en  beiagcbelijk  ook ,  wordt  met  gretigheid 
door  de  Frmtfohm  aangenomen  en  verflonden,  om  welhaast 
voor  ander  nieuws. pimats  te  maken.  Van  hier  gaat  de  eene 
mode  voor  »  de  andese  na  jak ,  en  verfpeeidt  zich  over  het 
gtfootfte  deel  man  Emvpa.  Hoe  zonderling  de  mode  ook  zij, 
saj  vindt  bijval,  omdat  zij  nienw  is.  Op  Parijs  is  toepaste» 
i&k,  hetgeen  ik  onlangs  laat  „De  Mode  treedt  met  het 
ieehjjkfte  gelaat  te  voorfchgn,  en  vraagt  trotsch  en  gebfe- 
jlefide  ètn  ik  niét  f  (hoen?  en  nederig  roept  ieder:  o  jaT 

Nog  niet  lang  geleden  zonde  men  zich  in  Frankrijk*  hoofd- 
Asd  wel  gewacht  hebbea ,  met  eene  cigaar  in  den  mond  over 
Araat  te  gaan;  thans ,  omdat  het  de  mode  is,  rookt  ook.  de 
eerde  élégant;  het  is  bon  t<m>  en  meer,  dan  op  eenige  open* 
harre  .plaats  in  Hoiis*d>  zit  men  hier  des  namiddags  voor 
de  rotonde  in  het  PaJass  Bjyai  ki  eene  wolk  van  tabaksrook. 

Met  even  veel  drift  loopt  ieder  naar  eene  nieuwe  xepre* 
Rotatie  in  .de  Opent,  (dit  zag  ik  hg  de  eerde  voortelling 
«aft  h  revele*.  **  Serail)  naar  bet  TkèAtr*  Je  Va*de*iü*p 
mm  de  fcbrikkeljjke  vertooningen  van  at* ai* in  en  zyne 
wilde  dieren,  naar  de  met  moorden  mi  misdrijven  venroJdf 


KÜ  HMUtfNE*I?iG&N.AAN  VAUJS 

drama^svaa  victor  h  u  óo.  in  bet Thèdtre  de  laporte  St.  Mar- 
tin, en  naar  de  voortellingen  van  de  pièces  laborieufei. 
Het  nieuwe  en  zonderlinge  is  hier  het  beste. 

De  leus  der  Republikeinen  was  nog  zeer  onlangs  eene 
roode  das ,  daarna  knevels  en  Henri-Quatre;  toen  ik  in  April 
hier  kwam,  lange  en  op  de  fchouders  hangende  haren;  na 
is  het  eene  roode  nagelbloem  in  het  knoopsgat.  Eén  jaar 
geleden  wemelde  het  van  St.Simonisten;  ieder  had  den  mond 
vol  van  het  St.  Simonisme ;  deze  hebben  nu  plaats  gemaakt 
.voor  te  Tempeliers  f  #van  wier  bjjeenkomften  ik  het  geluk  had 
eene  bij  te  wonen.  Deze  zucht  naar  het  nieuwe  en  zonder- 
linge zuigen  de  kinderen  reeds  in  aan  de  moederlijke  borst; 
fpeiende  op  ftraat  hoort  men  hen  over  ftaatkunde  fpreken, 
•Waarlqk,  ik  bedroefde 'mij,  toen  ik  jongens,  de  fchooljaren 
•nog  niet  ontwasfen ,  zich  hoorde  uitgeven  voor  Republikei- 
nen ,  fchoon  zg  ter  naauwernood  de  beteekenis  van  het  woord 
kenden.  Zoo  als  in  alles,  kenmerkt  de  zucht  naar  het  nieuwe 
de  'Franfchen  ook  in  hunne  itaatkundige  gevoelens ,  en  In  de 
'partijen ,  die  zij  zqn  toegedaan ;  die  zucht  is  oorzaak  van  de 
fcotfingen  9  die  hier  immer  zijn  waargenomen ,  en  getijk  men 
haakt  naar  de  nieuwe,  monftreuze  en  fchrikkelijke  voorfl 
brengfels  der  pen  van  vistor  hugo,  even  zoo  zeer  ver- 
langt men  naar  veranderingen  en  vernieuwingen  in  den  rege- 
ringsvorm. Dit  is  de  bron  der  buitenfporigbeden  van  de  he- 
vige Revolutionairen.  Iets  nieuws,  verandering,  ziedaar  de 
leus  der  Franfchen:  onder  eene  goede  zoo  wel,  als  onder 
eene  Hechte  regering  zullen  zij  naar  verandering  haken.  Bij 
de  laatfte  zullen  regtmatige  grieven  oorzaak  der  omwenteling 
Ztyn,  bij  de  eerfte  de  gelijkmatigheid,  die  den  Framchman 
weldra  verveelt;  want  even  als  op  het  leven  van  ieder  mensch 
in  het  bijzonder,  kan  men  op  (laten  en  volken  toepasten : 
Ie  bonheur  est  uniforme.  De  gefchiedenis  van  Frankrijk  leert, 
dat 'men  nooit  van  hetzelve  zal  kunnen  zeggen,  hetgeen 
montrsquieu  betuigt :  „ Gelukkig  het  volk ,  welks  ge- 
fchiedenis eentoonig  en  vervelend  is!1' 

Meer  dan  ooit  ziet  men  thans  een,  aantal  Julij -ridders.  De 
«rest  naar  dezen  afmetende ,  kan  men  zich.  een  denkbeeld  ma- 
leen  van  de  voorvechters  der  revolntie  van  1830.  Slechts 
hier  en  daar  ziet  men  een*  enkelen  'officier  met  het  Jul$- 
kruis ,  en  zeldzaam  iemand  daarmede  verfierd ,  die  door  hou- 
ding en  kleeding  befchaving  doet  blqken.  Het  zqn  metst 
perfonen  uit,  de  heffe  der  Parijfihe  bevolking,  die  met  dk 


EN  DÊSZELFS  OMSTRÉKE^.  59JJ- 

kruis  pronken,  benevens  een  aantal  der  gehate fergchts  de 
vitte.  Niemand  heeft  er  eenige  achting  voor;'  liever  ziet 
men  het  niet  dan  al ;  velen  uit  de  betere  en  befctiaafdere 
kringen ,  aan  wie  het  kruis  gefchonken  werd ,  dragen,  het 
niet.  Neen,  hoe  eenvoudig  ook,  het  metalen  kruis  prijkt 
fchooner ;  het  groot  de  gedeelte  der  Hollandfche  natie  ziet 
met  welgevallen  op  hen,  die  het  dragen;  armen  en  rij- % 
ken  zijn  er  trotsgh  op :  het  herinnert  aan  de  handhaving  der 
eer  van  oud-Nederlsnd. 

Op  den  29  Jtflij  gingen  myn  vriend  en  ik  des  namiddag* 
naar  het  Talais  Royal ,  om  toch  niet  geheel  aan  de  Ju  lij - 
feesten  vreemd  te  blijven.  Welk  een  verfchil  zag  men  nu 
bij  andere  dagen |  Zoo  aangenaam  het  hier  anders  is,  zoo 
onaangenaam  is  het  thans.  De  handwerkslieden,  door  den 
wijn  verhit  en  opgewonden,  voerden  den  boventoon.  Spoe- 
dig verveelde  ons  het  gezwets  en  gefchreeuw  der  reeds  tot 
losbandigheid  overflaande  menigte.  De  woorden :  „  a  Vhon- 
neur  de  la  rèvolution  d*Juillet?  maakten  op  mij  een'  zeer 
onaangenamen  indruk :  zy  toch  is  de  eerde  oorzaak  geweest 
der  ongelukkige  gebeurtenisfen  in  ons  vaderland.  Wijfpoed- 
den  ons  dus  naar  den  tuin  der  Tuileriën.  Juist  om  8  ure 
begon  het  drkest,  dat  uit  eenige  honderde  muzikanten  be- 
ftond ,  te  fpelen ,  en  als  eene  doorbraak ,  dié  alles  omver- 
werpt ,  droomde  de  ontzettende  menigte  naar  den  prachtigen 
muzijktempel ,  die  in  een'  der  groote  vijvers  was  opgerigt. 
Het  was  de  Marfeillaanfche  marsch,  die  zich  deed  hooren. 
Hoe  velen  zijn  er  bij  het  hooren  dier  toonen  den  dood  te 
gemoet  gaan!  Geheel  anders  waren  de  gewaarwordingen, 
die  mij  nu  bevingen,  dan  die, 'welke  mij  troffen,  als  ik 
„  wien  Neérlandsch  bloed"  van  tollens  hoorde  uitvoe- 
ren. Langzamerhand  begint  de  illuminatie :  het  effect  in  de 
Tuileriën  en  in  de  Ckamps  Elyfées  is  fchoon :  ik  heb  echter 
prachtigere  illuminaties  in  ons  land  gezien.  Men  heeft  de 
revolutie  van  1830  vergeleken  'met  de  vetpotten,  die  nu  in 
de  Tuileriën  branden :  zij  geven  eene  heldere  vlam ,  en  ein- 
digen met  rook  en  dank. 

In  de  Ckamps  Elyfées  is  alles  één  gewoel ;  overal  muzijk , 
overal  fpelen  van  verschillenden  aard!  hier  theaters,  waar 
men  pantomimes  geeft;  daar  hansworden,  die  met  hunne 
kuren  en  fratfen  het  volk  bezig  houden ;  op  verfchilleride 
plaatfën  wórdt  gedanst;  het  fchittert  van  licht,  en  wemelt 
voor  de  oogen  door  de  menigte  volks ;  Bet  is  eene  kermis; 


Mfc  BttiMHBEIMUI  AA*  PAR*}* 

Ten  bove  k  dlné;  bet  volk  vergenoegt  zich  met-danfetr  ew 
mnztfk.  n  In  den  tijd  des  Keizers»  zegt  zeker  dagblad  Qik 
meen  de  Ftgari)  „  gif  men  wijnfonteinen  aan  het  volk ,  nu 
MSft  de  wijn  geheel  voor  de  Ministers!"     . 

Niet  zonder  ftooten  en  dnwen  bereikten  wfl  de  kaai  voor 
den  tuin  der  Tuikrïn ,  digt  bij  de  Pont  RoyeL  Hoe  vele 
duizenden  hier  reeds  uren  lang  geftaan  hadden,  durf  ik  mét 
bepalen ;  aan  de  overzQde  toch  moest  het  groote  vuurwerk 
afgeftoken  worden»  Ten  half  tien  Het  men  eene  geïllumineer- 
de baltoo,  waarop  27,  38,  29  Juiikt,  opgaan;  deze  deed 
inderdaad  eene  zonderlinge  uitwerking  in  de  lucht.  Daarop 
bolderde  het  kanon ,  en  het  vuurwerk  nam  eenen  aanvang  — 
het  wil  prachtig»  Meer  en  meer-  werd  de  toeloop  \  meet 
dan  één  perfoon  brak,  zoo  als  ik  den  volgenden  dag  hoorde, 
door  bet  gedrang ,  een*  arm. 

Een  friet  zeer  aangenaam  denkbeeld  kwam  bij  mg  op,  ter* 
wfji  ik  mij  midden  in  den  vojkiboop  bevond ,  namelijk  onna 
gevsarlijke.  toettand ,  zoo  de  eene  of  andere  dolkop  deee  out* 
zaggqlQke  volksmasfa  eens  in  eene  oproerige  beweging  bragcl 
Vermoedelijk ,  zoo  men  niet  vertrapt  werd ,  zoude  me»  bloot* 
ftean  voor  de  kogels  en  bajonetten  «Ter  foldaten.  Ik  verweet 
mQceJven  en  mijnen  vriend  onze  onvoorzigrigbeid ;  deze 
was  mede  verre  van  hi  eene  vrolüke  luim  te  lijn  bjj  mijne 
opmerking.  Waarlijk  n  wihi  frigidus  horfor ,"  etc.  Gelukkig 
geraakten  wij  buiten  het  gedrang.  Nu  bezochten  wij  nog 
het  met  vlaggen  behangen*  en  verlichte  gedenkteeken  der  ge« 
fneuvekie  Jul^helden  ter  zijde  vau  de-£*#vr*,  waar  wfl  op-* 
merkten ,  dat  nieuwe  bloemen  en  kranfen  op  de  graffteenea 
waren  nedergeiegd  ,  en  begaven  ons  naar  onze  woning  met 
een  middelmatig  vers  „  *  la  glolr*  immtruUe  de$  hém  a\ 
Juillttr 
-Rustig  aedergezeteo,  dacht  ik  nog  eenigen  tQd  aan  loi>Ki 
w<vt  Philips  eu  KAïtEL  X.  Hoe  gaarne  zonde  ik  in 
beider  harten  lezen  1  Lodewp  zwoer  eens  eenen  dure» 
e#d  van  trouw  aan  het  regerende  Hamhuis :  hoe  Ugt  viel  het  v 
hem,  dien  te  verbreken!  maar  wat  zegt  ook  een  eed,  vooral 
in  Ff  ankrif  k  f  c*ett  fan  pwr  h  peupU9  zegt  lucicetia 
*o*cia  by  victor  Hpeov  en  zoo  daeht  misfthiefki*o* 
ittwijt  fh^ips  ook  over  den  eed.  Zeker  ia  hes,  den 
K<4**j.  X  geruster  te  firaq$  }»,  dan  lodewjjh  te  Panft* 
Wwdt  bjst  volk  op  nieuw  mewer  f  vm  dan  de»  UfttóftR* 
zJjjV  h*#»;  z*l   vnlle^    Apn*  Konipg;t  ik  batfd  .«>  f*l+ 


Welke  èriifr*t>óaèd.u»tac%<  mét  de*  kroon  gi#peo*a  te» 
gelukkig,  vreedzaam,  leven  vaarwel  zeggen*  Wist  gtf  niet» 
«at  men  vaneenen  Koningtvergfc?  My  dunkt,  na  de  lezjpg 
der  volgende  boorden  moest  de  drift  ven.  hem ,  die  zich  tot 
Konjng  wil  verheffen,  nrerkelyJc  verkoelen:  „  Diengenen 
noem  ik  Kaning.,  die*  gelijk  hg  door  x$ne  magt  het  afi» 
beeldfel  der  Godheid  op;  t arde  is.,  baar  nog* meer  door  «toe 
deugden  gelijkvormig  is;  die,  als  heer  zijner  harrstogten, 
zijn  hart  niet  minder  in  bedwang-  houdt ,  dan  de  hem  onder- 
worpene  volken; , die,  door  zijne  waardigheid  boven  andere 
menfchen  verheven,  die  waardigheid  zelve  nog  overtreft  door 
de  voortreffelijkheid  ayaer  talenten  /•  enz»  Maar  er  beftaat 
eene  drift,  de  eerzucht;  om  deze  te  voldoen ,  fluipt  en  kruipt 
de-  mensch ,  mee  •  gevaar  van  leven  en  deugd-,  langs  düizende 
bogtig*  wegen;  deze  deed  den  Hertog- van  Qrkans  lyn  AU 
leven  vaarwel  zeggen  i  om  op  eenen  troon  te  fchitteren. 

„  De  jaarltikfohe  terugkeer  van  den  28  Jnljj  fchgne  niet 
meer  de  feestdag  der  dynastie  te  zijn.  De  28  Julij  kan  «iet 
meer,  dan  ftnert*Hjke<  herinneringen  opwekken,  bfl  het  tegen- 
woordige hoofd -des  beftwrt,  aan  de  opofferingen  ^  die  hfl 
de  volgeode  maand  Augustus  moest  doen  van  zijne  zucht 
naar  rust*  naat'  eene  gelukkige  middelmatigheid*  naar  de 
zaehte  genoegens  van  een  voorbeeldig  en  (lil  huiftl$k  leven; 
aan-  opofferingen*  waarvan  hfl  zelf  zoo  dikwerf,  finds  vier 
jaren,  in  Konjafelqke  aanspraken  met  roerend  beklag  gewag 
beeft  gemaakt*  Men.  weet  het  immer»,  dat  de  Hertog  van 
OrJeans  bqj  het  aannemen  der  kroon,  die  hjj  niet  begeerd*» 
sioh<  aan  eene  loopbaan  beeft  gewijd,  zoo  vol  van  oaaeiige« 
naamheden,  ontberingen,  betangelooz*  moeiten,  dat  de  38 
Julij  door  alle  vrienden  van  het  huis  Orhom  onder  de  onge» 
lukkige  dagen  van  dit  Koninklijk  geflacht  moet  gerekend  wor- 
den. De  jaarUjkfcbe  terugkeer  van  den  28  Julij  is  «hans  even 
min  het  feest  van  het  regerende  huia,  als  van  het  leger,  vaa 
de  Nationale  Garde,  van  de  ftaatsmagten.  De  28  Julfc 
I8M  if  flecht*  de  vierde  en  treurige  verjaring  van  de  crifie, 
des  opltands,  zonder  weiken  da  Hertog  van  Orlemnt  nooit 
hes  ongeluk  wude  gehad  hebben  Koning  te  worden,  en  dat 
nog  wel  van  zulk  een  flecht  land  aU  Fïonkrifk!  En  wel 
verre  dat  die  28  Julij  het  blijde  herdenkingsfeest  zon  rijn  va* 
de  op  den  7  Augustus  Aanvaarde  Koninklijke  waardigheid*  i# 
deaofra,  naar  ons  oordeel,  do  dag,  waarop  men  hef  mees* 
Over  die  gebenrtenk.  licb  moet  bedroeven;  het~i*<fa*idfcb 


kte   U^R^NNE^lWGÜlJU^.PAI^K^««3a««WLf S  OMSTREKEN. 

d*%  inderdaad,  Tan^dieh  Woedden  i  dageed?  Affel*.,  Tta  w*i- 
ten.  alle  ongelukken .  van  den  jongften  tak  ó*r  Bmr&ont  zich, 
dagteekenen/'c  —  Ziedaar  een  der  bgtende  amkelet*,  welke 
LODKw^jK.rQiUBi  dagelijks  in  de  dagbladen  kan  leien; 
een  artikel,. welks  hoofdbedoeling  is  te  verklaren  3  zich  voor 
anderen  op  ie  .offeren  ^  J>eteekent  doocgaan*  niets  meer,  dmn 
xynér  .ydeineid  kostbare  .offers  ce  brengen.    4 

-    (/?*/  vervolg  hierna.^) 


OUDE  WONDERHOVBN  EN  NUUWE  CAAUWDIEVENWLAMrjIU 

Op.  de  i>Aw*  4/0  C^//vf,  in  de  wijk  5/.  Ejifiacbe  9  is  alle* 
thans  burgerlijk ,  ordelijk :  en  zedig  ,  vredig  %  e»  rustig ,  reia 
en  zintfelijk,  yoor  z**o  verre  men  dit  in  de  jlad  vm  g*ra*$9 
f  ijk  e»  r$qk9  Qvifa  fatntit,  de.  boueM  i*  fymfe)zoo  als. 
jjMN  JACQ.U.E&  hef  trptfche  Pari/snot**}*  ka*  vqrw«&« 
ten.    Overal  winkel  aan*  winkel,  Qyeral  noAtf  ruiw^.pjjr, 
verheid,  onophoudelijk  gewoel,  dat  den  vejrkoofw  van^kful- 
deniers-  en  andere  waren  yó.ór  den  üjd  het  boiofd,  kaal  maafcg 
en  zijne  jeugd  tot  moegelijken  arbeid  veroordeelt,  opdat  hit* 
in  den  zwakken  ouderdom»  welligt  op  z^jn  landgoed,  ge-. 
noegelijke  dagen  m<>ge  hebben ,  als    gunfieUug  der   fortuin. 
eenige    vertooning   maken,  en  misfchien  oog  eenmaal,.. als 
Afgeyairdigde ,  in  de  Kanjer  yerfcbünen*    Hjet  zag  ik  rond. 
naar,  eene.  der  plaatfen,  aan  welke  zieh  eene  der  mexkwaaj* . 
digfte  gefchledkundige  herinneringen,  die*  in  de.kraptffc.fgui 
Parijs  leven,  verbindt.-*  ik  vond  .niets  weer,  van  betowje, - 
en.  bet  „nieuwe,  zoo  als  je.  kennen  is  gegeven.  .  , 

Hier  was  eertijds  een  dier  merkwaardige cours,  desjuitvcles* . 
•Mus  genoemd  uit  hoofde  van  de.  zonderlinge. wonderen,. 4ie.. 
te^  <i^s;er  plaatfe  dagelijks  gebeurden.  En  wat  waren  dan  ei- 
gen lyk  die  wonder  hoven  ?  > 
..  Inl  fpmmige  wijken  van  Parijs,  z^g  men  eertijds  zich  plou 
fejing  van  eene.  ganfehe  fchare  mismaakte  lieden  omgeven  — ? 
dp^r  blinden,  lammen,  gebogchelden,  kreupelen,  frotteren^ 
4e^,,fkommen,  kortom  door  allerlei  gebrekkigen  en  krenken* 
zqo  lang  «n  zoo  walgelijk  maar  immer' de  optelling  van  me»* 
ftjhelijke  kw.alenzijq  moge.  Een  akelig  en  jammerlijk  tge» 
aigt»  waarvan  flechta  bü  zkh  een ig  denkbeeld  kanr  maken  j 
die.  in  .on$e  dagen,  het  wandelende  lazaret  voor  doe  woning 


OUDE  WONDMHOVBRrtH  NlStfWS'  GAAUWMEVENPRAKHJK.  3ffr. 

ven  da»  Wondervom  «oHtm^utce  Wwnhttg  gestal 
beeft.  Desa  herinnering  kwam  levencjig  bij  m$  of> ,  toen  ik 
ée  befcbfijvfag  der  ttmrt  des  miracies  in  de  Nttre  Dame  de 
Paris  van  victor  hogo  las.  Dtar  blijft  echter  nog 
alt$d  één  onderfcheid:  bet  toeneel  der  FrattfcèenUtttte  had 
iets  koddigs  ,  iets  kluchtig* ,  en  wat  njfk  aan  poez$ ;  bet 
beeld  der  ellende  b$  HOHBWLotr*  ff  flecbti  tfWgtfg  en 
walgelijk. 

Doch  zien  wij  naar  de  plaats  om ,  van  waar  zoo  veel  ge* 
Ipuis  komt.  Achter  in  eene  lange  ftraat,  die  voLfljjk  en 
zonder  plaveifel  is ,  (laan  vervallene ,  haif  in  modder  ver- 
zonkene  huisjes,  die  weinige  voeten  in  het  vierkant  heb- 
ben,  en  waarin  evenwel  meer  dan  vijftig  huishoudingen <e* 
eene  menigte  kleine,  echte  en  onechte  en  geftolene,  kinderen 
Wonen.  Over  de  vijfhonderd  familién ,  de  eene  op  de  ali- 
dere  gedrongen ,  huizen  in  dit  zoogenaamde  hof,  waarin  men 
van  roof  leeft  en  zich  aan  allerlei  misdrijf  overgeeft.  Zorg^ 
voor  de  toekomst  blijft  verre  verwijderd;  ieder  geniet  In' on- 
bekommerd genoegen  het  tegenwoordige,  en  verteert  des 
avonds,  wat  hij  des  daags  met  veel  moeite  en  dikwerf  met 
harde  flagen<  verdiend  heeft ;  want  wat  men  Jjier  verdienen 
noemt ,  *  heet  elders  ftelen ,  en  het  is  een  der  grondbeginfelen 
van.  het  wenderkof,  niets  voor  den  volgeoden  dag  te  bewa- 
ren* Alles  leeft  in  volflageae  ongebondenheid •  —  van  neg? 
en  wet,  van  betamelijkheid  en  goede  trouw  fchijnt  men  niet 
taf  weten  —  doop ,  huwelijk  en  huwelijksliefde  en  trouw  z§n 
onbekende  ^dingen. 

Meesterlijk  is  het  beeld ,  dat  hu g o  van  een  dier  bevoor-, 
regte  holen  der  ondeugd  fchetst,  hoedanige  er  op  .het  einder 
der  zeventiende  eeuw  nog  twaalf  in  Parijs  gevonden  wer- 
den. De  naam  dezer  plaatfen  kwam  van  de  wonderbare  ver- 
andering, welke  met  die  rondtrekkende  lieden  gebeurde,  zoo- 
dra  de  terugkeerende  fchare  de  grenzen  van  het  gewoue  ver- 
bluf bereikt  had.  Dan  werd  er  geen  kromme,  geen  lamme; 
geen  blinde*  geen  gebögcfaelde  meer  gezien;  verdwenen: ^was 
alle  leed,  alle  ziekelijkheid,  alle  gekerm  en  gejammer.  Lus-' 
dg  woelde- en  krioelde  de  vfolflkfte  uitgelatenheid,  die  dolt' 
door  ligtzirraigheld  en  zedebederf  kon  verwekt  worden*  Hier 
was  de  bedelaar  beveiligd  voor  alle  vervolging  —  hier  be* 
vond  hij  zich  onder  de  zijnen,  en  kon  hst  bedrieglijk  mas+ 
ker  afleggen ,  dat  hy  gedurende  den  dag  gedragen  had..  Nau- 
welijks binnengetreden  zQnde ,  ging  de  kreupelt  vlug  en  vaar*: 
mengelw.  1835.  no.  12.  R  r 


58$  OTM  WOHDttHOVlfl 

dig,  de  lamme  danfte,  de  bünde  weid  s4ende  e»  de  doove 
hoorende  ~  seifa  grijsaards  werden  jong. 
-•  Dit  volk,  zoo  ellendig  en  soo  begnnftigd,  zoo  arm  en  zoé 
fflk,  zoo  vreesachtig  en  zoo  te  vreezen  —  dit  volk,  d*t 
men  tri)  diisenden  telde ,  had  een*  eigen'  Koning,  dien  bet 
gehoorzaamde;  het  bad  zijne  inlteilingen ,  zijne  regcspleging  9 
zijne  redekunde ,  ]a  ook  zijne  bloedige  ftrafoefeningen.  Rn 
nu  (telde  men  zich  deze  menigte  voor ,  zoo  als  dezelve  «I* 
her  naofoetE  tear  voorfch^n  komt,  en  gedurende  den  nacht 
ester  het  fcfoier  onbewaakte  Parijs  zich  nitftort.  Men  denké 
aan  den  tijd»  toen  de  tinten  Tan  Parijs  nog  niet  behoorlijk 
varifcbt»  es  aller  maatregelen  eener  gebrekkige  policle  tegen 
deze  verfebrikkeltjke  tirannen  en  opgedrongene  leenheeren  on» 
toerekende  waren»  Yerfcheidene  eenwen  hadden  de  zooge» 
mfcmde  wonderhoven,  in  grootere  of  geringere  uitgebreidheid 
en  megc,  beftssn  in  Frankrifh  hoofdftad.  Tijdt  gewoonte» 
verjaring  en  vrees  bedden  sttengs  aan  derzelver  daarzijo  den 
fotójn  van  regt  gegeven.  Geen  burger  waagde  het  althans, 
deirover  Inide  te  klagen,  uit  vreeze,  dat  zfln  knecht,  zijne 
dienstmaagd  of  Iemand  ztfner  onderhoorigen  en  huisgenooten 
"  set  bet  grnote  en  ontzaggelijke  genootfchap  mogt  behooren. 
te  TtJnen  eigenen  onderdanigen ,  bekrompenen  zin ,  in  aange- 
boren eerbied  voor  elke  bèftaande  magt  erkende  hij  de  inge- 
voerde grondwet  der  wond*rfmr*ni  eb  zeker  kon  ook  niets 
geregelder  z$>,  den  derzelver  beftnnr  — .  niets  vaardiger, 
rtat*  derzelver  Tegtspleging ,  en  zoo  was  men  gewoon ,  de 
gedwongene  leeningen ,  die  de  gevreesde  fchare  nit  die  cours 
dn  miracks  deed ,  even  zoo  goed  onder  de  onvermgdelQke 
nftgaven  te  tekenen,  sis  de  Koninklijke  belastingen  of  tienden 
en  andere  opbrengften  ten  dienffae  der  leenheeren. 

'Doek  nieüv  dat  dichterlijk  fcfcoon  en  groot  is,  heeft  duur- 
^seemheld  In  deze  prozaftche  wereld.  Op  zekeren  dag,  toen 
de  Koning  ven  frankrijk  geen  genoegen  meer  vond  in  zijne 
frtatje  gebonwen  te  Verfallln,  in  zijne  fiertgke  insthuizen 
er'tsfeien,  in  zQne  maiMifim,  bn  kruipende  vte$ergen  en  in 
poétlfche  geestigheid  ~.  op  eenen  dag ,  toen  bet  krijgsgelek 
ilch  gewend  bad  en  de  verveling  du  onderdoms  begonnen 
tf#s  —  op  eenen  dsg ,  tóen  h$  niets  anders  tot  tijdverdrflf 
wist  nit  te  vinden,  viel  het  kern,  den  groeten  Koning,  is, 
asn  de  vurigheid  en  welvaart  van  ztfne  goede  ftsd  Paryt  te 
dérike*,  en  wn-  Roomklrjk  bevetfehrift,  dat  aan  de  krijga- 
tiftgt  bet  vereisebte  gezag  verleende,  maakte  aan  het  r^fk 


EN  NIEUWE  OAAUWDttVEKPRAKTflK.  999 

van  het  warnier  kef  eea  einde.  >  Een  gedeelte  der  bewoners 
werd  fa  bet  tuchthuis  opgefloten ,  een  ander  elders  tot  ge- 
dwongen*  irbeid  genoodzaakt,.  Kortom,  men  bragr  deze  fa 
een  hospitaal ,  wierp  die  In  een  krankzimrigenhuis ,  en  ver- 
dreef anderen  buiten  het  rtgtsgebied  der  ftad.  Verdwenen 
was  voortaan  alle  pracht  en  beerlijkheid  f 

Maar  dit  Koninklijk  beflnit  hajjt  fleebtt  lenen  mededinger 
in  de  oppermagt  verwijderd  •—  flechts  den  vo*m  verftoogd; 
de  zaak  zelve  wu  daarmede  geenszins  weggenomen.  Zoo- 
lang Parijs  beftaat,  met  ztfpe  verbazende  uiteriten  van  rijk- 
dom en  armoede ,  £at  liet  eene  zeer  groote  menigte  van  He- 
den herbergen ,  die  in  de  voormalige  wonderhoven  hunne  gs- 
fchikte  plaat*  zonden  gevonden  hebben.  De  allengs  toege- 
noraene  outwikkeling  van  magt  en  toezigt  der  policie  heeft 
het  flechts  zoo  verre  gebragt,  dat  deze  tak  van  nijverheid 
meer  op  ihipwegen ,  meer  in  het  gehefm ,  met  taeer  list  en 
flimheid  gedreven  moet  worden.  Het  aantal  van  bedriegerijen 
is  daarom  niet  geringer  geworden;  en,  oflehoon  in  het  alge- 
meen dat  poëtisch  aanzien  niet  meer  hebbende,  leveren  de- 
zelve foms  nog  treffende  voorbeelden  van  fcherpzinnighdd , 
doortrapte  gaauwbekl  en  verwonderlijke  vindingrijkheid  op. 

Wanneer  de  vreemdeling  in  Parijs  zQnen  zakdoek  ntta, 
op  het  oogenblik,  dat  hij  denzelven  het  meest  noodig  heeft, 
bij  het  uitgaan  van  den  fchottwburg,  of  na  eenige  uren  op 
de  Boulevards  gewandeld  te  hebben ,  zoo  moge  hij  bedenken , 
dat  het  eene  dar  oudfte  fchettingen  is ,  welke  de  Parij fche 
nijverheid  (industrie)  vordert  van  den  aangekomen9  gast.  Reeds 
bauval  maakt >  in  zijne  Oudheden  tan  Parijs ,  melding  vin 
de  zaak ,  als  van  eene  overoude  gewoonte.  Men  heeft  zelfs 
een  eigenaardig  kunstwoord  daarvoor;  iemand  den  zak' 
doei  te  ontfutfelen  heet  faire  U  mouxholr.  Het  \e  niet  te 
ontkennen ,  dat  fommige  Partjzènaren  het  verre  in  die  kunst 
gebragt  hebben.  Men  wachte  zich  wel ,  uit  het  thédtre  van 
het  Palah  Roysl  te  gaan ,  zonder  de  rokszakkeri  met  bekte 
handen  vaat  te  bonden*  Dacht  men  eerst  op  den  tweeden 
trap  daaraan ,  dat  het  niet  geheel'  onverfchiiHg-  ia  met  of  zon- 
der zakdoek  te  huis  te  komen* ,  zoo  ware  het  misfehied 
reeds  te  laat. 

De  Jardin  des  Plant  es  en  de  boulevards  bieden  een  ruim 
veld  ter  uitoefening  van  dit  bedrijf  aan ,  en  het  gewone  offer 
is  de  rekruut  of  de  nieuwelings  aangekomen  handwerksgezel. 
Terwijl  bij  met  ftijve  oogen  de  heerlijkheden  der  Menagerie 

Rr2 


.600  OUDE  W09D&RItoy«fi       '. 

befchouwt  en  naar  de  bewegingen  van  den  beer  martin 
*i£t:—  terwijl  bij  de  kuns.tftukken  der  vechtende  wonderman- 
nen  op;  den  fovkvard  du  Tempk  aangaapt. ,  en  van  verbazing 
over7bet  verilinden  van  (langen,  dolken,  zwaaiden  en. gloei- 
jende,  kolen  met  open  mond  ftaat  te  kijken,  wordt  hem  door 
iemand  naast  hem,  ter  regter  of  linkerzijde,  de  fpaarpenning 
nU.den  zak  weggemoffeld,  en  door  den  dief ,  in  gezelfcbap 
yaru  zijne  helpers,  verteerd  in  de  naaste  kroeg. 

In  de  ftraat  St.  Honorè  verzoeke  een  welgekleed  man  een* 
der  eerde  zakuurwerkhandelaars ,  na  verfcheidene  der  dnurfte 
hor  logies  bezien  te  hebben,  hem  naar  zijne  woning  te  verge- 
zellen, alwaar  hij  betaling  wil  doen..  Intusfchen  heeft  hij  de 
uitgezochte  horlogies  by  zich  genomen.  Na  iang  loopeit 
door  de  volkrijkfte  ftraten  van  Parys. ,  komen  kooper  en  ver- 
koopex  eindelijk  yoor  de  geflotene  deur  van  een  groot 
hótcl'.  Men  klopt  aan ,  en  nu  ontüaat  er  een  ftrijd  der  hoffe- 
lijkheid »  wie  het  eerst  zal  binnentreden.  De  vreemdeling  is 
ce  welgemanierd,  en  er  blijft  den  goeden  Parifzenaar  niets 
over*  dan  toe  te  geven  —  langere  tegenkanting  zou  den 
voornamen ,  rijken  en ,  naar  het  fcheen ,  zoo  milden  kooper 
misfehien  kunnen  mishagen.  .  Naauwelyks  is  de  handelaar  hec 
huis  binnen ,  of  de  vreemdeling  trekt  de  deur  achter  hem 
toe,  en  gaat  zynen  weg.  In  het  logement  kent  natuurlijk  hem 
nieipand.  De  portier  hoort  met  eene  hem  eigene  koelheid 
de  onftuimige  vragen  van  den  koopman  aan;  en  het  is  onmo- 
gelijk ,  iet*  anders  uit  den  man  te  krijgen ,  dan  dat  hij  van 
den  kooper  niets  weet.  Intusfchen  heeft  deze  tijd  genoeg , 
om  in  de  ftraten  van  Parij's  weg  te  komen,  of  in  den  eer- 
ften  den  besten  wagen  naar  eene  barrière  te  ontfnappen. 
m  Men  verlangt  van  een'  bekenden  pasteibakker  op  de  bonk- 
tqrdi>  dat  hij  eene  zekere  hoeveelheid  uitgezochte  lekker- 
nijen ,  op  een  bepaald  uur ,  in  een  behoorlijk  aangeduid ,  naar 
nömmer  en  bewoner  naauwkeurig  befchreven  huis  in  de  voor- 
ftad  St.  üenis  zal  laten  brengen.  De  beiteller  toonc  veel 
kennis  van  zaken ,  en  de  pasteibakker,  wiens  eigenliefde  daar- 
door geflreeld  wordt ,  dat  men  zijne  bekwaamheid  naar  waar- 
de weet  te  fchatten ,  geefc  zich  alle  moeite ,  om  zijnen  nieu- 
wen klant  eens  regt  goed  te  bedienen.  Op  het  bepaalde  uur 
zendt  hij  de  begeerde  waar,  in  eene  fier  lij  ke  mand  en  met 
fijn^  witte. doeken,  heen.  De  vrienden  van  den  befteller  moe- 
ten wei  zeer  ongeduldig  zijn ;  want  zij  wachten  niet  een- 
maal de  aankomst  der  lekkernijen  af.    Reeds  ter  halver  wege 


1 

Wf  R1E0WE.  ÖAAUWDIEVENPRAIT1JK.   -■   •  ^  fiÖÏ> 

treedt  dezelfde  heer,  welke  des  morgens  bij  dtfh  pasteibakker1 
wa*,  coc  den  drager,  en  vraagt  hem:  „  Komt  gij  nlèt  vati' 
den  Heer  N.  N.  en  wilt  uwe  waar  in  de  vóorftad  St.  Denis, 
N°.  zoo  en  :zoo  veel,  brengen ?V  —  „  Ja',n  is  hfet  anU1 
woord.  „  In  dit  geval ,  lieve  vriend !  geef  mij  de  mand  ,' 
keer  gij  fpoedig  tot  nwen  heer  terug,  en  haal  nog  eens 'zoo* 
veel;  want  hier  is  niet  genoeg.  Otö  ta  den  dubbelen  weg1 
te  befparen,  wil  ik  zelfde  mand  naar  mijne  woning  brengen;* 
gij  kunt  dus  te  fpoediger  wederkomen/*  Aanduiding  vati  het 
huis  —  opgave  van  den  naam' —  alles  komt  zoo  naauWkeurig* 
overeen,  dat  de  knaap  niet  den  minden  twijfel  kan  hebbetf ; 
hij  bedankt  den  heer,  dat  deze  hem  feen  gedeelte  van  den* 
hingen  weg  befpaart ,  en  keert  welgemoed  naar  zijnen  mees- 
ter terug.  Twee  uren  later  brengt  hij  eene  tweede  mand 
in  de  voorftad  St.  Denis  ter  aangeduide  plaatfe;  doch  aidaaf 
wil  niemand  iets  van  den  naam  enl  de  woning  des  beitel-' 
Iers  weten.  ^ 

Zoodanig  zijn  de  praktijken  der  dieven  van  de  lagefe  klas- 
%  fe  i  die  eiken  dag  en  fteeds  weder  op  nieuw  voorkomen ,  inf 
weerwil  van  duizendmaal  herhaalde  ondervinding,  welke 
bier,  gelijk  trouwens  in  vele  anderedingen,  den  menfcheir 
foms  weinig  fchijnt  te  baten.  Men  zegt,  dat  de  Parijzenaar 
wat  te  goedhartig  is  én  te  ligt  vertrouwt ;  laat  ons  liever 
'eggen',  dat  de  Parij  zonaar  in  het  algemeen  niet  zeer  fcherp- 
zinnig  en  gevat  is ;  daarbij  is  hij  zeer  hebzuchtig ,  zoadat 
het  begeerlijke  voordeel  hem  het  nabijzijnde  en  wisfe  gevaar 
doet  voorbijzien.  Men-zou  hiervan  treffende  voorbeelden  teil 
bewijze  kunnen  aanvoeren.  Meesterftuklten  van  bedriegerij- 
worden  vooral  aan  handelaar*  in  kleinooden  gepleegd;  Het 
volgende  geval  toont ,  hoe  verre  de  flimheid  foms  gaat. 

Bij  eenen  juwelier  wordt  een  keurig  en  zeer  dupr  fieraad 
.uitgezocht  door  eenen  vreemdeling,  welke  reeds  meermalen 
bij  hem  gekocht  en  betaald  heeft.  De'  man  bezit  dtfs  hdt 
volle  vertrouwen  van  den  verkooper.  Het  fieraad  is  het 
rftkfte-,  dat  de  koopman  bezit.  De  kooper  heeft  natuurlijk 
eene  zoo  groote  fom  niet  bij  zich ,  en  verzoekt  den  juwe* 
lier,  hem  met  het  gekochte  naar  zijn  hotel  te  vergezellen 9 
ten  einde  aldaar  betaling  te  erlangen.  Aan  hetzelve  gekomen 
zynde,  alwaar  de  vreemdeling  een.  fraai  vertrek  bewoont, 
betaalt  hy  niet  oogenblikkeHjk ;  en  geen  wonder  — -  hij ,  een 
vreemd  reiziger,  heeft  zijn  baar  geld  in  een  wisfelkantoor 


éfj/i  OUDE  WONDIAttOVZN  Ml  NIEUW*  GAAtfWMKffiattF&AKTgrf. 

nodergelegd,   cot   dat  hö  hetzelve  benoodigd  Sa.    Hij  wfl 
dus  neer  zijnen  bankier  gaan»    om  geld  te  halen.    „  Ia- 
tusfehen,"    aoo  fpfeekt  hij  tot  den  Juwelier,    M  ik  zal   u 
niet  lang  doen  wachten.     Zoo  gü  het   goedvindt,  bergen 
w$  dit    fiertad %  tot   uwe   en   mijne  meerdere  zekerheid  ^ 
la  dezen    febrjjöesfenaar."     Het    gekochte   wordt   in  den 
lesfenaar  gelegd  —  men  fluit  denzelven ,  en  de  vreemdeling 
verwijdert  zich*    De  juwelier  vindt  dit  alles  zeer  goed,  ea 
bewondert  de  Voorzigtige  manier ,  waarop  de  kpoper  de  be- 
langen van  bekie  partijen  weet  te  verzekeren.    Van  eenig  ge* 
vaar  voor  zijn  kostbaar    kleinood   heeft  hij  volftrekt  geca 
denkbeeld.    Wat  zou  hem  ook  kunnen  overkomen?    Hjj  be» 
waakt  immers  zelf  den  lesfenaar,  waarin  zijn  eigendom  ge- 
borgen is.    Daar  verloopt  één  uur  —  daar  verloopen  twee, 
drie,  vier,-  vflf  uren;  en  de  naam  van  den  bankier,  bij  wien 
de  kooper  wilde  gaan,  is  den- koopman  onbekend.    Zelfs  na 
zoo  lang  wachten  is  verwondering  nog  de  hoofdaandoeniog 
van  den  bedrogene ;  h$  heeft  geen  wantrouwen ,  dtar  hij  xrj- 
ne  kostbaarheden  in  veiligheid  rekent.    Doch  eindelijk,  al* 
fc#  verneemt,  dat  de  kooper  het  hotel,  waarin  hjj  met  een' 
ander*  vreemdeling  zich  ophield ,  op  denzelfden  dag  beeft 
verlaten ,  blijft  hem  niets  anders  over ,  dan  den  lesfenaar  te 
laten  openen,  ten  einde  zijn  fieraad  terug  te  nemen.    De 
lesfenaar  wordt  geopend  en  —  men  vindt  denzelven  ledig. 
Het  kleinood  is  verdwenen.    Waarheen  en  hoe?    De  leafe» 
naar  ftond  tegen  eenen  wand ,  welke  dé  kamer  des  vreemde- 
Hngs  van  die  zjjns  makkers  fcheidde.    Achter  den  lesfenaar 
was  de  wand  doorgebroken ,  en  in  het  achterfte  gedeelte  van 
den  lesfenaar  eene  losfé  plank  gemaakt.   Zoo  kon  het  gebet» 
ren,  dat,  terwijl  de  eene  hand  de  kostbaarheden  voor  in  den 
lesfeniar  legde,  de  andere  gereed  was,  om  dezelve  er  Van 
achteren  weder  uit  se  nemen  —  en  vgf  minuten  daarna  bad-» 
den  kooper  Of  dief-  én  handlanger  zich  reeds  verwijderd  op 
eene  w$ze ,  die  alle  uafporing  nutteloos  maakte. 

Men  ziet,  dat  meesterftukken,  als  deze,  alleen  op  te 
koogèfchoot  der  fchnrkeft  geleerd  Worden.  De  beide  vol- 
gende gevallen  lyü  minder  beftudeerd. 

(Hèt  9er*9lg  en  fict  hierna.} 


UftJütTB&ISTttBfc  TREK  VAN  NAPOLEON,  60& 


KARAKTERISTIEKE  ÏRE*  VAM  NAPOLEON, 

r  erfailles  was  op  het  punt  van  gebrek  aan  versch  water 
te  kragen,  door  bet  van  ouderdom  verllfl ten  der  beroemde 
Machine  van  Marty.  Napoleon  ontbood  den  eerften 
Ingenieur ,  vergezeld  van  eenige  geleerde  Leden  dei  InfH- 
tuuts,  en  vroeg  hun:  Welk  is  hét  beste  waterwerktuig?  — 
Sire,  dit  hangt  af  van •  omftandigbéden. "—  Öat  U  hier  de 
vraag  niet.  Welk  is  het  beste  waterwerktuig?  —  Maar» 
Sire,  wanneer  Natuur  de  beweegkracht  verfchaft....  — 
Dat  is  mijne  vraag  niet.  Welk  is  het  beste  waterwerktuig?— ■ 
Sire,  hét  vraagftuk  in  het  afgetrokkenebefbhouwd,  deiloonl- 
machine.  —  Maak  mij  eene  ftoommachine ,  en  laat  mij  er 
.  niets  meer  van  hooren. 

De  ftoommachine  werd  gemaakt ,  en  kost  2,500,000  francs. 


LENTEBESPIEGELING  OP  HET  SLAGVELD  VAN  BERGKRDÜlN.      * 

Xller ,  eensaam  aan  den  voet  van  Hollands  duin  gezeten , 

Kan  ik  der  deden  praal, 
Hoe  luisterrijk  en  grootsch ,  verachten  en  vergeten  : 

Niets,  niets  h*alt  bij  den  glans  van  lentes  morgenftraalJ 
*k  Beken,  't  zou  toij  niet  min  dan  anderen  bekoren, 

Mögt  ifc ,  verrukt  van  zin , 
Het  daverend  gebruis  dés  zilvren  Rhijns  eens  hooren  * 
Daar,  waar  bij  in  rijn'  val  rolt  van  der  Alpen  tin. 
Ook  ik  É(m  gaarne  langs  de  welige  oevers  treden, 

Göflerd  met  wingerdblad , 
En,  lang  genoeg  geprangd  door  grieven  van  't  verleden, 
*    Haar  fmoren  in  den  Rhijn ,  als  in  het  Lethe-nar. 
Ook  ik,  die  dikwerf  dwaal  in  eeuwen  lang  vervloden, 

Sloeg  gaarne,  in  «Favondftorid , 
Aan  Elves  bloemenboord ,  op  eene  bank  van  zoden, 

Bö  fomber  peinzen ,  't  oog  op  menig*  bouwval  rond. 
O  zoete  huivering,  die  dan  mij  zou  bevangen, 

Wanneer  ik  eenmaal  zelf 
Een'  ridderburg  betrad  met  zijne  aloude  gangen, 

En  helm  en  fpeer  aanfehouwde  in  't  Goehisch  zaalgewelf! 
Wé!  hem,  wien  't  gunserQk  lot  met  fchatten  overlaadde, 

En  'c  zalig  voorregt  febonk , 


GO*  LENTEBESPlEQSUHa.ttF.4U8  tt&QYZLO  " 

Dat  hij,  naar  wensch  en  lust,  zich  in  de  flroomen  baadde  I 

Van  al  't  verheven  fcboon ,  w4ér  *.(  ook  de  ziel  ontvonk'  l  j 

Maar,  fehoon  't  mijn  loc  niet  werd,  met  (lapelsgood  tefpelcp, 

'k  Zit  dat  ^emis  vergoed 
Door  't  beerlijk  lentefchoon,  dat  bier  mgn  op&jaagftreeleii, 

En  in  den  boezem  't  h,art  van  zangdrift  kloppen  doet. 
Ja,  bij,  die  van  zijn  luit  één'  galm  flechts  mogtdoen  vioerjen* 

Die  't  hart  verheffen  mag,  , 

Zweeg  in  de  lente  nooit;  zij,  zg. blijft  bem  ootgloeijeo, 

'  Het  zij  ze  aan  Tiber  bem  of  Amftel  tegenlagch'  I 
Dezelfde  zon  verguldt  den  top  der.gindfche  duinep, 

Die  de  Alpenfpitfen  fier* ; 
Het  bloemfluweei  en  't  groen  der  ftatige  eikenkruinen 
Is  bier  zoo  fraai  als  daar,  waar  Po  of  Seine  zwiert. 
Hoe  plegtig  ftil  is  't  hier,  bij  't  langzaam  avond  vallen!  . 

Alleen  de  leeuwrik  doet 
De  purpren  wolkjes  nog  zijn  liedren  tegenfchaUen, 
Terwijl  de  zee  het  ftrand  met  ftiller  baren  groet. 
Den  zalige  gelijk,  die,  bij  bet  blij  herleven 

In  hooger ,  reiner  oord , 
Geen  boei  van  (tof  meer  voelt  en  vrijer  rond  mag  zweven , 

Door  d'ongefchapen  glans  van  't  eep\?ig  Lfcbt  omgloord  , 
Is  't,  of  Ut  't  voorportaal  van  't  Godspaleis  daarboven 

Met  heugen  fchroom  betree;,  — 
't  Stemt  alles  hier  de  ziel  tot  danken  en  to$  loven; 
•    Want  alles  aémt  hier  zoete  en  fchaars  gekeilde  vree. 
Dek  mij  met  uw  gewelf  van  lispelende  blèren ,  \ 

O  fraai  doorglinftetd  bof  ch , :  j 

Welks  top  in  't  avondgoud,  dat  weggiwot  in  de  baren,. 

Als  gindfche  toren  glanst,  begroeid  met  ruigte  en  mos! 
Eerwaardig  prtfkt  ze  nog,  uw  torenfpits,  o  Bergen!    . 

Der  tijden  ftorm  ten  trota. 
Zoo  Haren  we  op  de  rots,  die  't.zeenat  kloek  .bleef  tergerjj 

Slechts  overfpat  met  fcbuim,  bij  davrend  golfgeklois. 
O  fprakelooze,  die  van  vroeger  tijd  blijft  fpreluen, 

En.  flom  getuige  waart  . 

Van  't  walmend  bloed, dat  gij  deez'  grond  eens  zaagt  doorweekea, 

Toen  ge  op  het  mulle  zand  de  (Irijders  zaagt  gefchaard  1 
O!  als  ik  op  u  ftaar,  en  nog  aanfehouw  de  blijken, 

Die  gij. toe  heden  draagt*  , 
Dan  wordt  door  't  peinzen,  dat  bier  duizenden,  van  lijken  - 
Verdwenen  onder  't  zand,  mjj  boiyclng  aangejaagd. 


.*     •  ?VMf  ftERGULMIII.  Ml 

\  W«9"frfer,  €*v  &  admlerideeeuwyzoo  bloedig  ia  haar*  avottd^ 

..  V;...   ~    Eer  ze*  in  den  nacht  verzonk, 
Zichzelv'  grf^jkën  bleef,  en,  als  haar  roeping  (lavend, 

Nog  de  Harde  voor  het  laatst  een  bloedig  fcbouwfpel  fchonk. 
Nog  heugt  bet imij»  fris  kind,  hoe  ik,  met  luistrende  ooren^ 

Eens  ftond  op  Amfte|s  wal, 
Om,  aan  thtjpê  vaders  hand,  den  donder  aan  te  hooien, 

Die  langs  dit  flagveid  klonk  met  daverend  geknal  1 
Hier  (treden  Rus  en  Brit  met  Gal  en  Batavieren, 

Als  leeuwen,  t>m  den  krans 
Van  lauwren,  die  de  kruin  der  dappren  zou  berderen  y 

Die  't  veld  behielden  bjj  zoo  hagcheljjke  kans ! 
O  wijsgeer!  die  200  gaarne,  in  diep  gepeins  verzonken.,  .. 

Dringt  in  't  geheimenis ; 
OntraadCelaar!  ontfteek  mij,  door  de  heldre  vonken 

Van  nw  fcherpzinnig  brein,  een  licht,  waar  't  donker  is! 
Hoe  kon  de  Batavier  zijn  heldenbloed  verfpillen 

En  naast  den  Gaaler  daan? 
v  Blonk  hem  dan  in  het  doel  van  dat  vereenigd  witléo, 

Door  zinbedrog. misleid,  een  betre  toekomst  aan? 
Moest  hij  hier,  met  den  Gar,  de  dapperen  beftrijden, 

Die  traden  op  ons  ftrand, 
Om  flaven  vad  de  boei  heldhaftig  te  bevinden  f 

Moest  hij  door  eigen  bloed  bezeglen  eigen  fchand'  ? 
Los.  mg  het  raadfel  op  der  wondre  wisfelingen 

Op  't  ondermaansch  gebied  1 
Gij  toch  (laat  gft  den  loop  en  zamenhang  der  dingen , 

En  fcheidt  gewrochten  van  de  werkende  oorzaak  niet. 
Of  «zege  het  niets  voor  n,  dat  Bato's  fiere  telgen 

Hier  dapper ,  mee  den  Gal , 
Den  Brit  bevochten ,  die  Iran ,  op  den  grond  der  Belgen , 

Zoo  kloek  voltooijen  hielp  Boonaparte' s  val? 
Niets,  dat  door  ons  de  Rns,  die  hier  zich  zag  bedraden, 

Na  weinig  tijdsverloop, 
Als  middeloöTzaak  van  het  einde. van  ons  lijden, 
Ja  als  verlosfer  werd  gehuldigd  door  Euroop? 
Niets,  dat  eens  op  ons  erf  met  Juister  zou  herbloefyeir        < 

Oranje'*  beldenftam  y 
Met  wien  Oud-Nederland  de  welvaart  weer  zag  groeijen      w 

En  in  der  (laten  rij  zijn'  achtbren  rang  hernam? 
Niets,  dat  men  jublen  zou  aan  IJ-  en  Amftel-öroomen , 
Na  naauwlijks  zestien  jaar , 


mm  LENTBBR»PI£GKJNO'Or  «T  IfcAOTtLD  VA»  BEaGRHDüUf. 

• 

Bü  d'aaablik  der  Vorfito,  gekweekt  aan  Newa's  zoomen, 

Door  wie  zich  Nssfira  zag  vennaagfefcapt  aan  den  Czaarf 
En  gij ,  o  twijfelaar  f  die  hoost  den  Albefchikker 
Door  flelfela,  die  *k  veracht,     .... 
G$  ziet  alleen-  de  zon  in  't  morgenrood-gcAikker , 

Ik  —  Hem,  wient  enkle  wenk  't  Heelal  heeft  voortgebragt; 
Hem,  die,  fchoon  ongezien,  toch  vaak  doe  t  zien  Zijn' vinger, 

Die  werelden  in  *t  ruim 
Heenftrooit  alt  dwarltnd  zand ,  maar  óok  den  werelddwinger 

Met  al  zijn  magtvertoon  wegblaast  als  ijdel  fchuim,  - 
Als  fchnim,  waarmee  de  orkaan  fpeelt  naar  zijn  welbehagen, 

Wen  * t  zeenat  kookt  en  bruist ! 
Of  was  't  Gods  vinger  niet ,  toen  barre  wincervlagen 

Den  (taf  ontweldigden  aan  Bonaparte' s  vuist?  — 
Ja ,  't  is  de  vinger  Gods ,  die  volken  doet  hertzzet* 

En  volken  ondergaan  I 
Zfin  Albeftuur»  geftaafd  dóór  roerende  bewijze», 

Doet  vaak  waarachtig  heil  uit  blinde  woede  ontdaan. 
Maar  bfl  de  tranen,  die  gewit  om  n  hier  vloten, 

Van  menig  vriend  en  maag, 
Pleng  ik  er  op  uwe  asch,  heldhafte  kndgenoocea  I 

Ze  ontwellen  'tHollandsch  hart,  dat  "kinden  boezem  drang. 
Ja,  'k  wijd,  o  dappren!  hier  thans  aan  uw  aller  fchinmeo 

Zelfs  mqn  bewqndering; 
Maar  hooger,  booger  nog  zou  die  bewondring  klimmen, 

Sierde  eereloof  uw  graf,  dat  mee  geen  t$d  verging! 
Iets  anders  was  het  toch ,  bij  Quatrebras  te  vechten , 

Waar  Nasfau's  veldbanier 
Aan  d'ouden  gloriekrans  een*  nieuwen  krans  zag  hechte», 

Die  't  heldenhoofd  omgeeft  met  een'  benijden  zwier ! 
Maar,  als  de  lente  zich  mee  bloem  en  loof  zal  fleren» 

£b  wéér  haar  fiille  pracht 
MS  toeft  in  deze  ftreek,  zal  'k  uw  gedaefctnis  vieren  > 

Schoon  ik  de  zaak,  waarvoor  gij  eerl$k  ftreedt,  veracht  $ 
En,  met  een  voorgevoel  van  onverganklgk.  leven» 

Zal  'k,  bij  de  diepe  rust. 
Die  op  dit  flagveld  heerscht,  het  aardsch  gewoel  ootzweve»» 
Terwijl  ik  de  oogen  vesx  op  'i  Hemels  vredekust. 


m  scsoiiQimfti'wmtam  109 

il  '  '  K  * 

DE.  S CftOftttM ARERS-AUDlëNTIB.  (*) 

Juritfenjes  Koning  bad,  geperst 
Door  dwazen  raad,  in  zijne  Staten 

't  T*oj#janfehe  Paard  ,  niet  ingehaald , 
Ma***  wwjh  9  »ijnj  ondank»,  togelaten. 

Het  Vollr,  dat  Conftituties  maakt,  " 

Maar  ze  even  handig  weéc  ie  breken , 

Schoon  't  voor  vermeende  Regten  ftrfjdt* 
Hoorc  noodft  van  zijn  Pligten  fpreken. 

Hec  vordert  eerbied  voor  de  Wet, 
,  Maar  weigert  dien  aan  zijnen  Koning; 
Het  zweert  aan  Oppermagt  den  dood, 
Maar  fpeelt  voor  DwingMand  in  zijn  woning. 

$n  brengt  het  zijnen  Vorst  een*  groet, 
Zoo  fans  fagon ,  gehuld  in  lompen , 
Dan  zit  's  Volks  Dienaar  op  den  troon, 
-  De  Majesteit  verfchqnt  op  klompen  | 

Dus  kwam  ook  *t  Schoenenflikkera-gild 
Onlangs  zijn  Koningin  begroeten, 

Met  eigen  fchoenen  in  de  hand 
En  eigen  laarzen  aan  de  voeten. 

John  Buil  (had  hij  geen9  witten  voet, 
De  ftoutfte  fchoen  fcheen  hem  te  pasfen) 

Nam  ftraks  het  woord ,  op  fermen  toon , 
Als  was  hij  reeds  de  leest  ontwasfen. 

„  Mevrouw r  (want  Sire  ging  niet  aan; 
Sirene  kon  hij  ook  niet  zeggen) 
~    „  Mevrouw  I"  begon  h\j ,  „  *k  heb  een  grief: 
n  Gjj  moogt  die,  zoo  ge , kunt ,  weerleggen. 

„  Bezie  dees  fchoenen  van  nabfl , 
n  Deea  voor  de  mans ,  die  voor  de  vrouwen ; 

„  Gewast  en  veeleer,  ftpf ,  fatjju: 
„  Waar  kunt  ge  er  fraaijer  ooit  aanfehouwen? 

(4)  Jmfiirdamfehê  C*nr*m  van  n  Wei  UI.  irt.  Londen,  o  Ifeit  ,•  Eeoe 
„  bezending  der  Schoenmaker!  van  Brittot  i$  dezer  dagen  bij  H.  M.  de  Ko- 
„  ningin  ia  gehoor  toegelaten  geworden,  om,  ingevolge  ban  te  kennen  gegeven 
„  verlangen  daartoe,  hunne  belangen  in  te  brengen,  ontren  thee  ven  lieverlede  in 
„  zwang  komen  van  hec  gebruik,  om  aan  fchoetfelf  van  buitenlandeen  maakfel 
„  de  vofeifctqr  boven  de  inlapdfcne  ie  geven.  Ali  een  bewije  van  boooe  be- 
M  kwaamheid  in  hun  werk ,  vertoonden  si}  een  dozijn  paren  door  hen  ge* 
„  maakte  fchoeneq  en  laarzen*  en  tevent  een  paar  pantoffel!,  alt  een  gefcheak 
„  voor  Z.  M.  étn  Koning.  Oeza  bezending  ia  op  het  minzaamst  ontvangen 
„  geworden  door  H.  M.  de  Koningin  •  die  verklaarde  hard  verwoode- 
„  ring  nlec  genoegzaam  ce  kannen  aan  den  dag  leggen,  dat  de  Engelfche 
„  vrouwen  ,  uit  een  nietsbe  duidend  begrip  van  moih ,  de  voorkeur  zonden 
,,  geven  aan  vreemde  fcuoeifeli,  terwijl  men  Üaarencegen  buitesalandf  de  En. 
„  ajelfche  fchoenen ,  om  derzelver  deugdelijkheid,  zoo  zeer  getrokken  saga 
„'Hare  Majesteit  beloofde,  op  de  meett  {Heilige  wijze,  al  den  invloed  van 
*  kaar  vooitoeiii  te  sollen  aanwenden,  om  die  gebruik  te  ktejr  te  gaan,* 


Pft  êCBO&H*AKK%B~AVi>lëïiTlM4 

„  Wat  baat  het  ons?    De  Franfche.  leest 
n  Is  ook'Oud-Eng'land  iqgeflopeu;  : 
„  En  past  de  Drommel  ons  zijn'  fchoen, 

•  „  Dan  moet  men  't  met  een  been  bekoof>en. 

„  Ons  koat  het  daaglijksch  brood $  en,  kjjk, 
n  Wy  kunnen  van  den  wind  niet  leren: 

„  Wij  vord'ren  das  van  n ,  Mevrouw , 
„  Dat  ge  uw  clandifie  'ons  wilt  geven." 

De  Koningin,  in  't  eerst  onthutst», 
Kwam  nu  een  weinig  tot  bezinnen, 

Keek  onvrijwillig  naar  haar'  voet,    . 
En  trok  behoedzaam  dien  naar  binnen. 

Of  zedigheid  haar  drijfveer  was, 
Dan  wel  de  Franfche  vorm  van  't  fchoentje? 
Men  zegt ,  dit  laatfte ,  en  dat  zjj  't  deed 

*  Uit  vreeze  voor  John  Bulfs  fermoentje. 

„  Mijn  Vrienden  f"  fprak  ze,  „gij  hebt  regt. 
„  Ik  da  verbaasd :  wat  moet  ik  hooren  f 

„  Verfmaadt  men  't  Britfche  fabrikaat  ? 
„  Geen  fraaijer  kwam  mg  ooit  te  voren. 

„  Gaat  heen ,  gerust  en  wel  te  moé ! 
„  Ik-zelve,  ik  zal  hier  't  voorbeeld  (lellen; 

„  Ik  duld  geen  Franfche  fnede  aan  't  Hof, 
„  Opdat  geen  grief  u  meer  moog'  kwellen."  — 

„  Mevrouw !  gij  fpreekt  gelijk  betaamt ; 
„  fVij  geven  fchoenen  naar  elks  voeten. 

„  Neem  dees  pantoffels  voor  uw'  man, 
„  En  wil  hem  van  ons  allen  groeten  f 

De  Koningin  werd  rood  en  bleek. 
Wat  moest  dit  fraai  gefchenk  beduiden? 

Gold  het  den  Koning,  of  haar-zelv*  ? 
Was  't  meenens,  of  een  fchimp  dier  lulden? 

Pantoffels  zijn  het  beeld  der  vrouw. 
Die  naar  haar'  wil  den  man  doet  wandMen : 
Dat  beeld ,  hem  dus  ter  hand  gefield , 
*   Was  't  Ook  een  wenk,  dat  hij  moest  hancTlen? 

Of  was  't  een  les  van  't  muitziek  Volk, 
Die  't  zinnebeeldig  wilde  otnfluij'ren , 

Dat  nu  de  Koningen  voortaan 
Op  hunne  muiltjes  kunnen  kuifren?... 

Hij,  wien  de  fchoen  past,  trekk'  dien  aanl 
o  Gij,  geroepen  tot  regeren, 

Vereert  bet  Volk,  maar  ftaaft  de  Wet! 
Zoo  zal  't  de  Wet  en  ü  vereeren. 

»  * 

Mei,  1835.  j.  w.  untkma. 

'  Mtmg.  Mo.  X.  bl.  484.  reg.  9  v.  o.  leie  men,  roor  kmmt , Oltwm Itidmi. 


MENGELWERK. 

■  .  ■  I  ■  ■       ■ 

VERHANDEUNG    DVBR    DS,    VOORTREFFELIJKHEID 

VAN    DE    HEDENDAA<?SCHE   BEOEFENING  DER 

NATUURKUNDIGE   WETENSCHAPPEN. 

Door 

J.  VAN  DER    HOEVEN»  (*) 

Under  de  meest  geliefkoosde  denkbeelden  der  wart 
menfchenvrienden  beflaat  voorzeker  eene  eerde  plaats  dat 
der  trapswijze  toeneming  van  het  menschdom  in  ware 
befchaving  en  in  kennis ,  de  zopgenoemde  volmaakbaar- 
heid  van  het  menfchelijk  gedacht.  Één  band  van  ge* 
meenfchappelijke  en  vereenigde  werkzaamheid  verbindt 
vroegere  en  latere  gedachten ;  de  dwalingen  zelfs  van  het 
voorgeflacht  dienen  tot  waarfchuwing,  en  er  wordt  door 
een  voorzigtiger  nageflacht  eene  vuurbaak  opgerigt  op 
dezelfde  klippen,  waarop  vroegeren  omkwamen»  Een 
zelfde  gebouw  rijst,  er  op ,  waaraan  duizenden  werken ; 
en,  wat  ook  de  hand  des  tijds  verbreken  moge,  of  de 
adem  der  vergankelijkheid  veriluiven  doe ,  op  eene  lieen* 
rots  gegrondvest,  Haat  dat  gebouw  vast  en  veilig,  en 
wint  fteeds  aan  in  omvang,  in  orde,  in  ware  fchoonheifl. 
Maar,  is  dit  ook  een  droom,  een  waan,  een  ijdele 
wensch?  Is  het  ook  veelligt  met  de  ondervinding,  met 
het  getuigenis  der  gefchiedenis ,  met  heilige  waarheden 
van  de  Godsdienst  in  tegenfpraak?  —  Wat  anderen  hier- 
van denken  mogen,  wij  kunnen  er  ons  niet>an  over- 
tuigen, dat  het  menfchelqke  gedacht  beftemd  zou  zijn, 
in  eenzelvigen  kring  zich  om  te  wenden ,  en  flechts  zou 
fcheppen  om  te  vernielen ,  en  vernielen  om  weder  voort 

(*)  Uitgefproken  in  eene  openbare  Vergadering  van  het 
Departement  Leiden  der  Nederlsudfche  Huishoudelijke  Aftat* 

fchapptjï 

MENGELW.   1835.  NO.   13.  S  S 


610         OVER  DB   HEDBNDAAGSCHK   BEOEFENING 

te  brengen.  Het  getuigenif  der  gefchiedenis  fpieekt  hier 
luid^  en,  ZPQ  er  al  hier  4>f  <laar  fHlftand  of  teruggang 
plaats  heeft ,  zoo  het  licht  der  befchaving  zich  van  de 
eene  ftreek  dér  aarde  naar  de  andere  verplaatfen  moge , 
dit  alles  fean  ons  de  algemeene  waarheid  niet  doen  in 
twijfej  trekj«n*  welke  evenwel,  dit  erkennen  wij  gaarne, 
zoo  men  haar  misduidt  of  verkeerd  toepast,  tot  vele  on- 
gegronde opvattingen  aanleiding  geven  kan. 

Van  die  vorderingen  des  menfchelijken  geflachts  le- 
veren ons  bovenal  de  natuurkundige  wetenfchappen  een 
overtuigend  voorbeeld  op.  De  Nederlandfche  Huishou- 
delijke Maatschappijn  in  wier  aanzienlijke  af  deeling,  te 
dezer  ftede'  gevestigd,  ik  thans  de  eer -heb  het  woord  te 
voeren,  ftêlt  zich  ten  doel,  om. deze  wetenfchappen  op 
de  nijverheid  toe  te  pasfen ,  en  daardoor  algemeene  wél- 
vaart te  bevorderen.  Ik  acht  het  daarom  niet  vreemd  van 
deze',  plaats ,  om  in  dit  uur  tot  ü  te  fpreken  over  de 
voortreffelijkheid  van  de  'hedendaagfche  beoefening  der 
natuurkundige  wetenfchappen*  Wanneer  ik  uwe  toege- 
vendheid inroep  ,.  M.  H. ,  verzoek  ik  u  ernftig,  zulks  - 
niet  als  eegè  gewone  pligtpleging  te  befchouwen;  ik  ge- 
voel levendig,  hoezeer  ik  dezelve  behoef, .  Niet  gewoon  in 
het  openbaar  te  fpreken,  zou  ik  ook  thans  den  Cchroom» 
dien  ik  daarvoor  heb ,  niet  ter  zijde  hebben  gezet ,  ware 
fiet  niet ,  dat  vereerend  en  dringend  aanzoek  my  bewo- 
gen had,  e$ne  proeve,  althans  van  mynen  goeden  wil,  te 
geven.  Schenkt  mij'  dan  uwe  toegenegene  aandacht ,  die 
ik  Van  mijne  zijde  door  geen?  langgerekte  rede  op  de 
groef  zal  ftellen. 

Befchouwen  wij  in  de  natuurkundige  wetenfchappen, 
zoo  als  zij  thans  beoefend  worden,  haren  grond/lag  9 
hare  leerwijze  en  hare  toepasjing*  In  al  deze  drie  op* 
zïgten  zal  ons  hare.hooge  voortreffelijkheid  .blijken^ 

De  bron ,  waaruit  onze  kennis  der  natuur  voortvloeit , 
^wfarner^ng.  Hoe  eenvoudig  deze  opmerking  is,  men 
zou  zich  echter  vergisten ,  wanneer  men  meende ,  dat 
hare  waarheid  altijd  even  levendig  gevoeld  was  *  en  dat 


DER.   NATUURKUNDIGE  WBTBN SCHAPPEN.        ftU 

ztj  altijd  tot  rigtfnoer  van  bat  onderzode  der  narmufken- 
.  oers  had  verftrekt.  Er  is  een  tijd  gerteé* ,  toot  men 
filet  uit  waarneming,  maar  uit  het  gezag  van  beroemde 
mannen  de  kennis  wilde  afleiden ,  als  ware  hun  door  de 
Godheid  bet  uitfl  uitend  regt  opgedragen,  om  hunne  oogea 
en  verdere  zintuigen  te  gebruiken ,  en  als  ware  het  o  w 
rige  aieaschdom  fleebts  met  die  zintuigen  begiftigd  r  om 
het  werk  van  enkele  menfchen ,  niet  om  de  werken  dei 
Scheppers  zelven  te  onderzoeken.  Van  dezen  verkeerden 
weg  riep  de  onfterfelrjke  facü  de  geleerdeil  téfug;  en 
inderdaad,  hoe  te  op  dtazelven  voortgang  mogelijk  l 
Even  min  ais  in  afgeleide  fpringfomeinen  het  wafer  hoc* 
gèr  Hijgen  Man  dan  het  ftaat  in  de  hoofdbron ,  even  min 
kan  ztdke  geleende  kennis  meer  bevatten  dan  hetgeen 
reeds  vroeger  bekend  was.  Wq  ontkennen  het  niet,  dat 
velen  nog  niet  geheel  van  dien  dwaalweg  zijn  teruggen 
keerd;  men  vindt  nog  menfchen,  en  men  zal  nog  wel 
altijd  zoodanige  vinden ,  voor  wie  het  licht ,  dat  van  de 
natuur  afftraalt ,  niet  zoo  bekoorlijk  is  als  dat,  hetwelk 
door  een  blad  papier,  nadat  het  onder  de  drukpers  gelegen 
heeft,  wordt  teruggekaatst.  Maar  het  zijn  ook  dezen 
niet ,  aan  welke  wij  den  tegenwoordigen  bloei  der  na- 
tuurkundige wetenfehitppen  te  danken  hebbed. 

Doch  bet  is  niet  genoeg ,  dat  men  de  natuur  en  harp 
werkingen  gadefla ;  zullen  onze  waarüemiögen  werkelijk 
leerzaam  worden ,  San  verlangen  wij  in  dezelve  de  hoogst 
mogelijke  naauwkeurigheid.  Het  is  deze  naauwkeurighéid 
der  waarneming  bovenal ,  waardoor  de  latere  natuurkun* 
de  belangrijke  vorderingen  heeft  gemaakt.  Om  een  Ver» 
fchijnfel  naauwkeurig  te  kennen ,  moeten  wij  het  ontdoen 
van  al  het  toevallige;  wij  moeten  trachten  hetzelve  naar 
willekeur  te  wijzigen,  en  daaruit  ontdaan  de  zoogenoêm» 
de  proefnemingen.  '     N 

Om  dezelve  te  kunnen  bèwerkftelligeri,  heeft  men  ver» 
fchiltende  werktuigen  uitgedacht.  Door  deze  werictui- 
gen  heeft  de  wetenfehap  vorderingen  gemaakt  9  waarvan 
de  Oudea,  die  van  dat  hulpmiddel  verftoken  wattn, 
zich  geen  denkbeeld  konden  vormen.    Gaan  w^  toch  de 

Ss  2 


612        OVER  DE    HEDENDAAGSCHE    BEOEFENING 

rij  der  natuurkundige  werktuigen  door,  dan  ftaan  wij*, 
bij  eene  gefcfaiedkundige  befchouwing,  verbaasd  over  den 
nieuwen  oorfprong  van  fchier  allen.    Welken  invloed  de 
drukking  der  dampkringslucht  op  den  toeftand  der  lig- 
chamen  uitoefent,  kon  men  uit  waarneming  niet  afleiden, 
ten  zij  men  de  ligchamen  ook  zoo  veel  mogelijk  van  die 
drukking  kon  ontheffen ;  en  eerst  in  het  midden  der  ze* 
ventiende  eeuw  vervaardigde  otto  van  guerickr 
de  eerfte  luchtpompen.  —    De  waarneming  leerde  wel, 
dat  de  ligchamen  door  de  warmte  worden  uitgezet ;  maar 
hoe  kon  deze  uitzetting  de  maatftaf  van  den  graad  van  warm- 
te worden,  zonder  de  uitvinding  van  den  thermometer,  die 
eerst  op  het  eind  der  zestiende  eeuw  plaats  had ,  ja  zelfs 
zonder  dat  dit  werktuig ,  door  de  gelijkmatige  verdeeling 
van  eene  tusfehen  twee  vaste  punten  in  liggende  ruimte  , 
algemeen  vergelijkbaar  geworden  was  ?  eene  verbetering  , 
die  niet  dan  tot  het  begin  der  vorige  eeuw  teruggaat , 
en  welke  biot  aan  newton  gelooft  te  moeten  toe- 
febryven.   —    Welke  denkbeelden  kon  men  zich -vormen 
van  het.  wezenlijk  weeffel  van  planten  en  dieren ,  welke 
ontdekkingen  doen  in  de  gefchiedenis  van  derzelver  wor- 
ding en  ontwikkeling,  wanneer  niet  de  beperktheid  van  ons 
gezigt  geholpen  werd  door  het  mikroskoop ,  mede  eene 
uitvinding  van  lateren  tijd ,  maar  die  tot  op  onze  dagen 
toe  {leeds  verbeteringen  ondergaat,  zoodat  zich  de  gren- 
zen van  liet  heelal  in  de  rigting  der  kleinite  ruimte  (leeds 
verder  en  verder  voor  den  waarnemer  uitbreiden? — Dat, 
om  van  niets  meer  te  gewagen ,  gewreven  barnfteen  kleine 
ligchaampjes    tot  zich  trekt,    fcheen  eene  zonderlinge 
waarneming ,  doch  die  op  onze  natuur*  en  fcheikundige 
wetenfehappen  zekerlijk  buiten  invloed  gebleven  zou  zijn, 
bad   men  niet  op  werktuigen  nagedacht ,  om  die  ver- 
fchijnfels  te  verfterken ;  en  echter  de  invoering  van  zoo- 
genoemde  electrifeermachinen  in  den  werktuigkundigen  toe- 
ftel  def  natuurkunde  dagteekent  eerst  van  het  midden  der 
vorige  eeuw. 

„  Van  fcheikundige  werktuigen  behoef  ik  niet  te  gewa- 
gen;  want  dat  deze  wetenfehap  eerst  in  het  laatst  der 


DER  NATUURKUNDIGE  WETENSCHAPPEN.    613 

vorige  eeuw  in  hare  grondflagen  verbeterd  en  als  op 
nieuw  gefcbapen  is,  weet  gij  allen. 

Wij  «zien  derhalve  de* oorzaken  blootgelegd,  waaraan 
de  tegenwoordige  'toeftand  der  natuurkundige  wetehfchap- 
pen  deszelfs  hooge  voortreffelijkheid  te  danken  heeft.  Is 
waarneming  de  eenige  ware  en  zekere  grondflag  onzer 
kennis  in  het  wijduitgeftrekte  gebied  der  natuur ,  dan  zal 
deze  kennis  zich  noodwendig  moeten  uitbreiden  in  de- 
zelfde mate  als  de  waarnemingen  naauwkeuriger  en  veel- 
vuldiger  worden.  Het  gebruik  van  werktuigen  opent  eene 
onuitputtelijke  bron  van  kennis-  Men  vormt  zich  van 
dezelve  een  verkeerd  begrip,  wanneer  men  meent,  dat 
derzelver  nut  zich  beperkt  tot  het  verzinnelijken  van  ei> 
,  kele  natuurverfchijnfels ,  of  tot  het  doen  van  zoogenaam- 
de proeven ,  die  tot  veraangenaming  van  natuur- 'en  fchei- 
kundige  voorlezingen  moeten  dienen.  Wij  ontkennen  niet, 
dat  er  zulke  werktuigen  zijn ,  en  wij  zijn  ver  van  de- 
zelve alle  als  onnuttig  en  beuzelachtig  te  befchouwen ; 
maar  tot  uitbreiding  van  kennis  bij  reeds  geoefende  na- 
tuurkenners dienen  zij  niet ,  en  zij  vertoonen  ons  daaren- 
boven dikwerf  de  verfchijnfels  met  eene  van  hunne  inrig; 
ting  afhankelijke  onvolkomenheid,  welke*  bij  jeugdige  aan- 
vangers  fomtijds  wantrouwen  in  de  waarheid ,  tot  wier 
bevestiging  zij  moeten  dienen ,  kan  opwekken.  Mep  kan 
het  zelfs  als  een  kenmerk  der  hedegdaagfche  natuurkunde 
aanmerken ,  dat  zij  in  dergelijke  werktuigen  armer  is  dan: 
die  der  vorige  eeuw,  en  dat  modellen  van  natuurver- 
fchijnfels (vergunt  mij  deze  uitdrukking  !)*meer 'en' ntëet 
tot  de  gefchiedenis  der  wetenfchap  beginnen  te  behooren. 
Maar  wy  bedoelen  hoofdzakelijk  die  algemeene  werktut* 
gen  van  waarneming  of  proefneming ,  welke  ons  de  wer-, 
king  der  natuur  in  verfchillende  omftandigheden  leerenr 
nagaan ,  en  welke  dagelijks  tot  nieuwe  ontdekkingen  aan- 
leiding geven ,  van  welke  de  eerfte  uitvinders  dier  werk-, 
tuigen  dikwerf  geen  denkbeeld  hebben  gehad.  —  Welk 
gedeelte  is  er  bjjkans  in  het  wijduitgeftrekte  gebied  der 
zuivere  en  toegepaste  natuurkundigevvetenfchappen,  waar 
men   van  den  barometer  en  thermometer  niet  het  yecl- 


OU        0V&R  D£  HEDBNJDAJLGSCII&  BftOBFSNIIfO 

tuttigst  gebruik  maakt  9  Zij  vergezellen  defi  natuurkenftuv 
die  der  bergen  toppen  beklimt,  en  dienen  hem,  omderzefoev 
hoogte  te  bepalen;  en,  zonder  die  weinige  kwik ,  in 
een'  glazen  bol  opgefioten,  wat  sou  de  onderzoeker 
van  bet  leven  aangaande  de  eigene  warmte  der  dienen  » 
wat  de  onderzoeker  van  het  zamenfld  onzer  aarde  van 
de  warmte  onder  hare  oppervlakte,  van  de  gemiddelde 
warmte  der  verfchülende  landftreken  kennen  ?  Heeft  met 
eene  gelukkige  en  vernuftige  aanwending  van  dit  werk- 
tuig aanleiding  gegeven  tot  eene  hoogst  eenvoudige  wij* 
ze  *  cm  de  meerdere  of  mindere  hoeveelheid  wateidamp 
te  bepalen ,  waarmede  de  dampkringslucht  bezwangerd 
is?  •—  Gebeele  hoofdftukken  vaa  onze  natuurkundige 
wetenschappen  danken  hunnen  oorfprong  aan  die  een* 
voudige  werktuigen,  en  uit  de  zalen  der  natuurkundige 
fcholen  zijn  zij  als  verhuisd  in  de  talrijke  werkplaatfen 
van  honderden  verfchillende  kunftenaars. 

Maar  wij  noemden  in  de  tweede  plaats  de  verbeterde 
terwtjfs,  en  denken  hierbij  vooral  aan  de  eenvoudiger  ver- 
klaringen, die  in  de  natuurkundige  wetenfehappen  meer 
en  meer  veld  winnen.  Eenvoudigheid,  (het  was  de 
waarachtige  fpreuk  van  onzen  onfterfeltjken  boerhaa- 
vjO  eenvoudigheid  is  het  kenmerk  der  waarheid.  Ea 
gelijk  het  ware  eigenlijk  alleen  is ,  terwijl  het  valfche 
Hechts  fckijnt  ^zoo  is  ook  elke  onware  verklaring  der 
tttuurverfchijnfels  flechts  waan  en  eene  fchijngeftalte  9 
die  bij  helderder  licht  verdwijnt.  Ik  behoef  uit  de  ge* 
fchledenis  dcf  fcheikunde  flechts  het  phhgiston  éttStah- 
liamn  te  noemen,  hetwelk  men  meende,  dat  bij  de  ver- 
branding der  ligchamen  en  de  zoogenoemde  verkalking 
der  metatol  ontfnapte ,  zoodat  dit  ligchaam  de  zonder* 
Rnge  eügenfchap  moest  hebben  van  de  zelfftandfghedcn  9 
waarin  hetzelve  aanwezig  was ,  ligter  te  maken  dan  zij 
anders  zijn  konden !  Doch  de  dwaling ,  voor  zoo  ver  zij 
geleerde  dwaling  is ,  heeft  nog  een  wezenlijker  kwaad  ten 
gevolge  dan  loutere  onkunde.  Zij  verftikt  bet  onder- 
zoek ,  en  wiegt  den  geest  in  flaap  met  eene  fchijnbare 
bevrediging   van  zijne  zucht  \  naar  dieper  inzigt.    Waar 


DER   NATUURKUNDIGE   WBTAWQJIAWfttf»        615 

raen  meqpt  reeds  gevonden  te  hebben,  naoekjjiaen  niet; 
en -is  bet  hieraan  niet  toe  te  fchrgven*  dat  de  ongerijaadr 
fle  .begrippen  eeuwen  lang  van  geflacht  «ot,  geüa<;ht  -zijl 
voortgeplant ,  als  ware  het  ons  ter  waarfchtiwing,  t)*t 
Oiet  alles  voor  zuiver  goud  te  houden  is,  wat  door 'het 
gezag  der  eeuwen  als  zoodftnig  gfcSkt  is?  .Wanneer 
6HARRSPE  ajce  fijnen  hamlet  deze  woorden  ia 
den  mond  legt:  „Er  zijn,  ji oratio*, meer  dingen 
op  aarde:  en  in  den-  hemel ,  dan  waarvan  in  uwe  wij&e» 
geerte  gedroomd  .woedt ,"  helaas !  dan  mogen  wij  er  wei 
euchtende  bijvoegen ,  dat  er  in  onze  wijsbegeerte  ook 
vete  dingen  zijn,  waarvan  op  aarde  en  in  den  hemd 
niets  te  vinden  is.  Daar  evenwel ,  zelfs  inde  verfte  toe* 
komst,  voor  den  beperkten  mensch  de  kennis  der  natuur 
wel  altijd  ftukwerk  blijven  zal ,  zoo  moeten  wij  ons  ge? 
troosten,  dat  er.  aan  onze  wijsbegeerte  vele  dingen  om 
bekend  blijven,  die  ito  hemel  én  aarde  beftaan,  wanneer 
zij  zich  Hechts  ontdoen  kon  van  alks  ,  wat  in  hemel  en 
.aarde  niet  beftaat* 

Terwijl  er  duizend  wegen  zijn,  die  tot  dwaling  Yóe* 
ren ,  zoo  is  er  Hechts  één  weg ,  die  tot  de  waarheid  ge» 
leidt.  Vanhier  de  veelvuldige  verklaringen  der  oude  w^Sr 
geeren ,  die  bij  het  licht  van  latere  dagen  als  dwalingen 
erkend  zijn.  Behoef  ik  hier  te  herinneren  a&A  de  ftelling 
van  aristoteles.,  dat  er  ligte  ligchamen  waren , 
even  gelijk  zware ,  omdat  fommige  oprijzen  ?  Wanneer 
er  Ncrcïdcn  waren,  en  zij  vervaaxdigden  eene  natuur* 
kunde  volgens  die  grondftelling ,  gelijk  tor  KI orl Li 
liet  zich  voorftelde,  dan  zouden  «ij  veel,  't  geen  wij  on- 
der  de  .zware  ligchamen  tellen ,  ligt  noemen ,  zop  al* 
was,  hout,  olie. 

«.  Het  noemen  van  torricellj  herinnert  mij  .hier 
aan  die  yrus  voor  het  ijdel ,  waaruit  de  Ouden  de  wer- 
kingen van  zuigpompen  en  der  hevels  verklaarden,  zoo» 
dat  het  water,  hoezeer  andets  niet  geneigd  om  op  te 
klimmen ,  liever  opklom ,  dan  eene  ledige  ruimte  over  te 
laten.  Men  had  eenmaal  in  eenen  tuin  te  Fk^ctict  eene 
«er  lange  pomp  vervaardigd  ;  toen  men  echter  met  yen» 


«16        OVKR  DE   MDKNDAACSCHE   BBOEtttXlirC 

tazing  ng9  dat  hef  water  flccbts  tot  de  hoogte  van  38 
voet  te  brengen  was,  vervoegde  men  zich  Mj'ga li- 
las i,  die,  het  zij  dan  fchertfend , . het  zij'om  zkrfc 
van  de  vragers  te  ontdaan  ,  tot  antwoord  gaf,  dat  de 
natuur  Hechts  tot  de  hoogte  van  32  voet  toe  affchuw 
voor  het  ijdel  had  i    Althans  het  was  voor  het  vernuft 
van  zijnen grooten  leerling  torricelli  bewaard,  om 
aan  te  toonen  *  dat  kwikzilver  in  eene  glazen  buis  9  die 
gan  bet  eene  einde  gefloten  was ,  en  welke  daarmede  was 
opgevuld,  nadat  men  de  buis  met  het  geopende  einde  naar 
beneden  in  een9  kwikbak  plaatst ,  niet  hooger  ftaat  dan 
omfireeks   28  duim ,  zoodat  men  zeggen  moet ,  dat  in 
met  kwik  gevulde  buizen  de  affchuw  voor  het  i#el  flechts 
tot  eene  hoogte  van  28  duim  gaat;  ten  zij  men  liever, 
met  torricelli^   de  drukking  der  lucht  voor  de 
oorzaak .  van  beide  verfcbijnfels  houden  wil ,*  zoodat  de 
hoogte  van  water*  en  kwikkolom  beantwoordt  aan  beider 
foortelijk  gewigt,  d.   i»  juister  gefproken,   omgekeerd 
evenredig  is  aan  hetzelve.    Pascal  kwam  op  de  ge» 
lukkige  gedachte,  om  dezen  ftrijd  te  beflisfen  door  de 
proefneming ,  of,  bij  verkorting  van  de  drukkende  ko- 
lom der  dampkringslucht ,  ook  de  kwikkolom  nederdaalt; 
«n  PER&1EA  beklom  met  torricelli's  buisden 
Puj  de  DSme  *  en  zag  op  deszelfs  top  werkelijk  de 
kwik  omtrent  3  duim  lager  ftaan."    Van  dien  tijd  af  was 
er  geen  vrees  voor  het  ijdel  meer  in  de  leerftelfels  der 
natuurkundigen,    en    tqrricelli's   werktuig,    de 
reeds  vroeger  vermelde  barometer  ,   werd  algemeen  inge- 
voerd ,  om  de  veranderingen  in  de  drukking  der  damp- 
kringslucht op  eene  gemakkelijke  wijze  te  kunnen  waar* 
nemen.    In  zijne  vernuftige   Gefprekken  over  de  yeeJ- 
hèid  der  Werelden ,  ftelt  fontenelle  zich  voor, 
dat  die  oude  wijsgeeren  eene  hedendaagfche  toonfeelveï* 
tooning  bijwoonden ,   en  in  de  Partjfche  Opera  f  a  ë- 
ton  naar  omhoog  zagen  ftijgen,  en  dat  zij  de  koorden, 
waarmede  hij  werd  opgetrokken,  niet  konden  ontdekken, 
noch   wisten,   hoé  het  achter  de  fchermen  gefield  was. 
De  een  zou  zeggen ,  het  is  eene  verborgene  eigenfehap , 


ê 
DER   NATUURKUNDIGE   WETENSCHAPPEN.        617 

die  fa&'fon  opheft*  Dé  ander,  FAëTON  beftaat  uit* 
zekere  getallen ,  die  hem  doen  opftijgen.  Wederom  een 
ander,  pacton  heeft  eene  zekere  liefde  voor  het  bo 
venfte  gedeelte  van  het  tooneel;  hij  is  niet  op  zijn  ge- 
mak ,  ^  wanneer  hij  er  niet  is,  Een  vierde,  f  act  on  is 
niet  gemaakt  om  te  vliegen ;  maar  hij  wil  echter  liever 
vliegen,  dan  het  bovenfte  gedeelte  van  het  tooneél  ledig 
laten;  en  duizend  andere  herfenfchimmen  meer,  door 
welke  het  te  verminderen  is,  dat  de  hooggeprezene  Ou- 
den niet  finds  lang  hunnen  goeden  naam  verloren  hebben. 
Eindelijk:  komen  descartes  en  eenige  andere  latere 
onderzoekers,  en  zeggen,  faïton  rijst,  omdat  hij 
met  touwen  getrokken  wordt ,  en  omdat  een  gewigt , 
zwaarder  dan  hij,  naar  beneden  gaat.  Zoo  gelooft  men 
thans  niet  meer,  dat  een  ligchaam  zich  beweegt,  ten 
zij  het  getrokken  of  voortgeduwd  worde  door  een  an- 
der ;  en  hij ,  die  de  natuur  zag  zoo  als  zij  is ,  zou  als 
't  ware  de  inrigting  zien  van  het  tooneel  achter  de 
fchermen. 

Meent  niet,  dat  door  deze  eenvoudige  verklaring  het 
fchouwtooneel  der  natuur  iets  van  deszelfs  fchopnheid 
of  aantrekkelijkheid  verloren  heeft.  Het  is  zoo ,  bij  eene 
tooneelvertooning  zou  het  de  illufie^  gelijk  men  het 
noemt ,  verftoren ,  wanneer  men  alles  'zag  zoo  als  het 
gefchiedt;  en  hoezeer  men  weet,  dat  het  geene  wonde- 
ren^ zijn ,  men  fchept  vermaak  in  de  begoocheling ,  en 
k|t  het  voor  den  werktuigelijken  kunftenaar  over,  om 
over  het  raderwerk  en  den  geheimen  toeftel  na  te  den- 
ken. Maar  in  de  natuur  is  het  geheel  anders.  Hier 
wil  men  geene  begoocheling ;  men  zoekt  waarheid.  En 
wanneer  ons  nu  het  naauwkeurigst  onderzoek  tot  eene 
fpaarzaamheid  van  middelen  geleidt,  waarvan  men  geen 
denkbeeld  had,  wie  zal  zijne  bewondering  niet  hooger 
voelen  opklimmen,  als  hij  de  vele  en  verbazend  ver- 
fchlllende  uitwerkfelen  ziet,  die  door  deze  eenvoudige 
beginfelen  eq  krachten  worden  te  weeg  gebragt  ? 

Inderdaad  het  is  niet  het  aantal  van  bijzondere  daad-* 
zaken    alleen,   het  is  dit  zelfs  niet  hoofdzakelijk,  %,t 


618        OVER  D»    HEDENDAAGSCHB    BEOEFENING 

welk  den  waren  rijkdom  der  wetenfchappen  uitmaakt» 
Onze  redelijke  geest  vraagt  naar  eenheid;  en  het  is  in 
geenen  deele  een  kenmerk  van  's  menfchen  beperktheid»  maar 
veeleer  van  zijnen  voonreffelijken  aanlegt  dat  bij  alge* 
meene  begrippen  zoekt  door  het  opfporen  van  betrekkin* 
gen  en  menigvuldige  vergelijkingen.  Is  het  dan  wonder, 
dat  verfchijnfels,  die  in  't  begin,  als  enkele  bijzonder* 
heden  *  dikwerf  zonder  zamenhang  met  alle  andere  na* 
tuurverfchgnfels  zich  voordoen,  veelal  de  zaden  zijn 
van  allergewigtigfte  en  op  de  meest  verfchiHende  be- 
fchonwingen  inyloeijende  waarheden  ?  Wij  maakten  reeds 
melding  van  het  eigenaardig  verfchijnfe]  ,  dat  gewreven 
barnfieen  kleine,  ligte  ligchaampjes  tot  zich  trekt.  Eeu- 
wen moesten  er  verkropen,  eer  men  van  dezelfde  kracht, 
die  dat  verfchqnfel  te  weeg  bragt,  zulke  verbazende  uit- 
werkfelen  zag,  dat  men  ze  met  den  blikfem  vergeleek, 
tot  dat  franklin's  ftoutmoedige  hand  het  blikfem* 
vuur  uit  de  wolken  trok,  om  deze  overeenkomst  te  be- 
wijzen. Diezelfde  electriciteit  was  het ,  welke  wederom 
als  een  vreemd,  op  zichzelf  ftaand  verfchijnfel  zich  bij 
dierlijke  ligchamen  fcheen  tevertoonen,  toen  gal  van i 
zijne  eerfte  ontdekkingen  deed;  maar  volta's  doorzigt 
zonderde  het  toevallige  van  het  wezenlijke  af,  en  leerde ,  dat 
de  werking  alleen  van  de  aanraking  van  twee  ongelijksoortige 
metalen  of  ftoffen  afhangt ,  dat  de  fpier  daarbij  flechts 
als  geleider  befchouwd  moet  worden ,  en  dat  het  Galva- 
nismus  niets  dan.  electriciteit  was ;  tot  dat  het  hem  ge- 
lukte ,  de  beroemde  kolom  uit  te  vinden ,  waardoor  deze 
electrieke  verfchijnfels  verilerkt  werden,  en  waardoor, 
even  gelijk  door  de  in  het  midden  der  vorige  eeuw  uit- 
gevondene Leidfche  flesch,  de  hevigfte  fchokken  konden 
worden  voortgebragt ,  met  dat  verfchil  alleen,  dat  de 
fchokken  aanhoudend  zijn ,  en  niet ,  gelijk  die  der  Leid* 
fche  flesch,  plotfeling  voorbijgaan.  Het  was  de  uitvin- 
ding der  Vohafche  kolom ,  met  welke  de  negentiende 
eeuw  die  ichoone  rij  van  ontdekkingen  opende,  welke 
tot  op  onze  dagen  niet  ophouden.  De  fcheikundige  wer- 
kingen van  dien   toeftel  gaven  tot  de  proeven  van  n*» 


DBA  NATUURKUNDIGE   WETENSCHAPPEN.         619 

chomon  aanleiding.  Zij  deden  davy  bewflzen,  't 
geen  reeds  lavoisiêr's  genie  bad  gegist,  dat  loog- 
zouten  en  aarden  met  zuurflof  verbondene  metalen  wa- 
ren. Oeustsdt.  ontdekte  nu  voor  het  eerst  den  merk- 
waardigen  invloed,  die,  door  een'  de  beide  polen  der 
kolom  verbindenden  geleidraad,  op  de  magneetnaald  wordt 
uitgeoefend.  Eene  rij  van  nieuwe,  electro-magnetifche 
verfchijnfels  werd  bekend;  eene  voorbijgaande  magneti- 
fche  kracht  wordt  als  door  een'  tooverflag  opgewekt , 
zoodat  een  ftukweekyzer,  't  welk  anders  in 't  geheel  geen 
aantrekkend  vermogen  uitoefent ,  nu  eensklaps  verbazen- 
de gewigfen  draagt;  en  faraday  leerde,  omgekeerd, 
in  onze  dagen ,  door  de  magneet  zelve  electrifche  von- 
ken en  andere  verfchijnfels  voortbrengen.  Wie  (laat  niet 
verbaasd,  als  hij  deze  volgreeks  van  ontdekkingen  na* 
gaat,  die  ik  u  hier  met  -vlugtige  trekken  heb  afge» 
fiche tst?  En  nu  keeren  wij  in  onze  gedachten  terug  tot 
den  barnfteen,  waaraan  thales,  of  wie  het  dan  ook 
zijn  moge,  het  eerst  het  vermogen  van  aantrekking  op» 
merkte,  en  zien  den  eerften  fchalm  van  eene  onafzien- 
bare keten  1 

Leert  dit  voorbeeld  ons  overtuigend  den  tegenwoor- 
digen  voortgang  der  natuurkundige  wetenfchappen ,  het 
doet  zulks  vooral  door  het  verband,  hetwelk  latere  ont- 
dekkingen in  vroeger  onzamenhangende  daadzaken  heeft 
gebragt.  En  deze  twee  eigenfchappen  zijn  het  voorna- 
lijk, —  eenvoudiger  verklaring  van  de  verfchijnfelen  en  die- 
per inzigt  in  den  zamenhang  tusfchen  de  onderfcheidene 
werkingen  der  natuur,  —  waardoor  zich  de  natuurkun- 
dige wetenfchappen  thans  meer  dan  ooit  ondèrfcheidem 
Intusfchen  valt  het  niet  te  ontkennen,  dat  men  zich, 
bij  het  herleiden  van  verfchillende  verfchijnfels  tot  ééne 
en  dezelfde  oorzaak,  voor  overijling  hoeden  moet,  en 
dat  zelfs  de  latere  tijden  ons  van  deze  overijling  waar* 
fchuwende  voorbeelden  opleveren.  Wanneer  gewigttge 
ontdekkingep  den  toeftand  eener  wetenfchap  als  herfchep- 
pen,  dan  ontftaat  een  nieuw  licht,  hetwelk  dikwerf  zoo 
helder  fchijnt ,  als  ware  er  nu  geene  duisternis  meer* 


620        OVER   DE    HEDENDAAGSCHB    BEOEFENING 

Latere  ontdekkingen  doen  dikwijls  twijfelingen  ontdaan. 
Heeft  het  vorige  licht  iets  van  deszelfs  helderheid  ver- 
loren?    Voor  zoo  ver  het  wezenlijk  licht' der  waarheid 
was,  kan  het  niet  verloren  hebben;  maar  het  is  alsof 
de  oogen ,  langzamerhand  aan  hetzelve  gewoon  gewor- 
den ,  nu,   met  behulp  van  dat  licht  zelve ,  (leeds  fcher- 
per  en  naauwkeuriger  zien.    Ik  behoef  hen ,  die  met  de 
gefchiedenis  der  wetenfchappen  bekend  zijn ,  Hechts  aan 
lavoisier's    ontdekkingen,    aan    de    buitengewone 
klaarheid  van   het  ftelfel  der  grondvesters  van  de  anti- 
phlogistifche   fcheikunde  te   herinneren.    Was  het  niet 
alsof  alles  ontdekt  was  ?    De  zamenftelling  van  alle  zu- 
ren ,   de  ware  aard  der  verbranding ,  de  ademhaling ,  de 
dierlijke  warmte  en  wat  al  verder !    Of  willen  wij  een 
voorbeeld ,  dat  in  onze  dagen  valt ;  fcheen  het  niet  alsof 
de  fcheikundige  werking  der  Voltafchc  kolom  overtui- 
gend aantoonde ,  dat  fcheikundige  verwantfehap  één  was 
met  electriciteit ;   en  was  men  niet  een  nieuw  tijdperk  , 
dat  van  het  electro-chemismus ,  ingetreden,  tot  dat  pa- 
ra da  y  ook  hier  twijfelingen  opperde,  die  aantoonden , 
dat  men  het  doel  nog  niet  bereikt  had  ? 

Ontleenen  wij  uit  deze  laatfte  gedachte,  dajt  het  doel 
nog  niet  bereikt  is ,  geene  twijfeling  aangaande  den  bloei 
en  de  hooge  voortreffelijkheid  der  natuurkundige  weten- 
fchappen in  onze  dagen.  Voortreffelijk  noemen  wij  dien 
toeftand ,  M.  H. ,  maar  het  is  in  vergelijking  met  vroe- 
gere tijden;  want  op  het  uitgeftrekte  gebied  der  na- 
tuurkundige wetenfchappen  zijn  wij  nog  flechts  en- 
kele fchreden  voorwaarts  gegaan.  Ontmoedigend  moge 
deze  gedachte  voot  ijdelheid  en  vadzigheid  wezen ,  die 
zich  gaarne  in  het  bezit  der  wijsheid  zouden  wanen  ; 
bemoedigend  is  zij  voor  den  waren  onderzoeker,  die, 
overtuigd  van  het  onvolkomene  aller  menfcheüjke  ken- 
nis, de  hoogte  beftemmmg  van  het  menschdom  hier 
op  aarde  in  oefening  der  krachten  en  vermogens  van  den 
redelijken  en  onfterfelijken  geest  gelegen  acht. 

Maar ,   zegt  men  veelligt ,  die  naauwkeurige  kennis  is 
voor  den  geleerde  van  beroep  bewaard ;  op  het  gemeene 


DER  NATUURKUNDIGE   WETENSCHAPPEN.        621 

leven  en  op  de  algemeene  welvaart  heeft  zij  geen*  in- 
vloed.   Het  getuigenis  der. ervaring  zou  deze  (telling  ge- 
noegzaam wederleggen ,  al  ware  bare  ongegrondheid  ook 
niet  overtuigend  door  uit  den  aard  der  zaak  ontleende 
redeneringen  reeds  vooraf  aan  te  toonen.    Wanneer  toch 
de  natuurkundige  wetenfchappen  de  grondflagen  uitmaken 
van  alle  onze  kunden,   waarbij  wij  de  voorwerpen  der 
natuur    naar  onze    behoeften    gepast  aanwenden,  hare 
krachten  tot  onze  bewerkingen  bezigen  ,  —  en  het  is  over- 
bodig ,  huttelooze  bewijzen  voor  eene  ontwijfelbare  zaak 
aan  te  voeren  >  ~  wanneer  dan  de  natuurkunde  op  nijver- 
heid en  welvaart  in  het  algemeen  invloed  heeft,  wat 
dunkt  u9   M..  H. ,   zal  die  invloed  niet  ruimer,  niet 
weldadiger  zijn ,   hoe  volkomener  de  wetenlchap  zelve 
is ,  waarvan  hij  uitgaat  ?    Maar  ook  het  getuigenis  der 
ervaring   fpreekt  hier  luid.    Wanneer  onze  vaderen  9  die 
vóór  veertig  of  zelf?  vóór  dertig  jaren  geftorven  zijn , 
konden  opzien  uit    hunne  graven,   of  andermaal  deze 
aarde  betraden ,   zouden  zij  voor  hunne  verbazing  naau- 
welijks  woorden  weten,  wanneer  zij  niet  Hechts  op  onze 
(faroomen  de  talrijke  fchepen  zagen ,  die  de  Ouden  veel- 
.  ligt  bezield  zouden  noemen ,  omdat  zij  door  inwendige 
beweging  worden  voortgeduwd;   maar  wanneer  zij  die- 
zelfde, door  den  adem  van  waterdamp  voortgedrevene , 
tyelen   ook  de  zee  zagen  ploegen ,  en ,  van  den  invloed 
der  winden  onafhankelijk ,  het  eene  werelddeel  aan  het 
andere  nader  verbinden ;  wanneer  zij  dienzelfden  damp  in 
onze   fabrijken  thans  datgene  zagen  verrigten ,  't  geen 
te  voren  door  honderd  menfehenhanden  met  groot  tijd- 
verlies moest  ,gefchieden ;   wanneer  zij ....  maar  ik  wil 
thans  niet  herhalen ,  hetgeen  de  meesten  uwer  zich  her- 
inneren zullen  gehoord  te  hebben ,   toen  een  onzer  Me- 
deleden ,  met  rijke  keuze  van  zaken  en  in  levendige  trek- 
ken, den  voordeeligen  invloed  der  natuurkundige  weten- 
fchappen op  de  nijverheid  afTchetde,   als  die  haar  van 
aard  hebben  veranderd,  haar  hebben  verbeterd »en  uitge- 
breid,  en  nieuwe  bronnen  voor  de  volksvlijt  hebben 
geopend. 


622         OVER  DE   nEDENDAACSCHE   BEOEFENING 

Doch  niet  tot  de  .bevordering  der  nijverheid  alken  is 
de  invloed  der  natuurkundige  wetenfchappen  beperkt ; 
zij  hebben  eene  ruimere  toepasfrog  op  alwat  tot  veraan- 
genamïng  van  het  leven ,  tot  beveiliging  onzer  bezittin- 
gen behoort.  Behoef  ik  andermaal  van  het  nut  der  af- 
leiders te  fpreken,  die  toch  aan  geene  loutere  gtefthg-, 
dat  de  blikfem  een  electriék  verfchijnfel  zijn  kon ,  maar 
aan  dadelijke  waarneming  hunnen  oorfprotig  verfctmfttigd 
zijn  ?  Zoo  er  nog  bewijzen  voor  hunne  nuttigheid'  <mt> 
braken,  Doesburg!  kerktoren  zou  in  ons  vadeAand  aife 
twijfelingen  kunnen  wegnemen,  als  waarin  te  voren  her- 
haalde malen  de  blikfera  floeg  en  groote  fchade  aanregt- 
te ,  maar  die  nu  finds  vijftig  jaren  door  de  zorg  van 
k'raijenhof*  beveiligd  werd.  En  ook  in  dit  be- 
langrijk werktuig  bragt  later  tfld  gewigtige  verbeteringen 
aan ,  zoo  als  het  beveiligen  van  het  onderde ,  ouder  den 
grond  verborgene  en  aan  het  gezigt  onttrökkene  gedeelte 
des  geleiders  ,  door  het  rhrinetfelen  in  eeü  fleenen ,  «et 
houtskool  gevuld  kanaal ,  waardoor  voorkomen  worde  * 
dat  het  beveiligingSQiiddel,  waarop  men  zich  verliet,  bö- 
driegeltjk  en  gevaarlijk  zoü  worden.  —  De  Galvamfche 
electriciteit  gaf  aan  davy  een  middel  aan  de  hand,  om 
het  koper  der  fchepen  tegen  de  werking  van  het /zee- 
water te  beveiligen,  door  het  in  aanraking  te  brengen 
met  zink ,  tin  of  ijzer ;  en  dit  zelfde  middel  bezigde  hij 
ook  met  goed  gevolg ,  om  de  ijzeren  ftoomketete  voor 
oxydatie  en  gevaarlijke  afflijting  te  bewaren. 

Hoe  kan  in  Nederland  iets ,  dat  tot  de  zeevaart  be* 
trekking 'heeft,  anders  dan  algemeene  belangftelling  wek- 
ken? Onvermeld  mag  dan  ook  de  ontdekking  van  bar- 
low  niet  blijven,  om,  door  middel  van  eene  ijzeren 
plaat ,  de  miswijzing  van  het  kompas ,  welke  door  den 
invloed  van  het  fcheepsijzer  veroorzaakt  wordt ,  te  ver- 
nietigen, waarvan  de  groote  nuttigheid,  vooral  bi)  rei- 
zen naar  de  Noordpool ,  gebleken  is.  in  élk  (chip  kan 
het  ijzer,  hetwelk -zich  op  hetzelve  bevindt,  wat  des- 
zelfs  werking '  op  het  kompas  betreft ,  als  in  één  punt 
vereenigd  gedacht  worden,  zoodat  men,  aldaar  een9  $ze* 


DER  NATUURKUNDIGE   WETENSCHAPPEN.!       623 

r 

ren  bol  van  genoegzame  grootte  plaatfende,  dezelfde  wer- 
king op  het  kompas  zoude,  waarnemen,  als  door  de  ver* 
eenigde  krachten  van  het  fcheepsijzer  op  hetzelve  wordt 
uitgeoefend.  Door  eene  achter  het  kompas  geplaatfte 
ijzeren  plaat  wordt  de  magneetnaald  nu  blootgefteld  aait 
twee  krachten  van  tegengeftelde  rigtïng,  welke  men  door 
proefneming  van  gelijk  vermogen  maken  ,  en  alzoo  de 
aantrekking  van  het  fcheepsijzer  bg  alle  rigtingen  van 
het  fchip  nagenoeg  vernietigen  kan.  -*■  Welke  behoeft 
ten,  eindelijk,  zijn  algemeener,  dan  die  van  zich  tegen 
de  koude  te  befchntten  en  zich'  te  voeden  ?  Maar  welke 
verpligtingen  heeft  dan  niet  hfet  menschdom  aan  weten- 
fchappen ,  die  ons  leeren  hier  alles  te  befparen,  "die  door 
den  invoer  van  meer  voedende  planten  in  den  landbouw 
den  grond  als  uitgeftrekter  maakt,  en  die  een9  rum- 
ford  in  ftaat  fielden,  om  met  weinige  penningen  Ar- 
men te  voeden ,  en  om  dus  met  geringe  middelen  de  wel- 
daden uitgebreider  en  algemeener  te  maken !  —  aan  we* 
tenfehappen ,  die  de  lucht  leeren  zuiveren ,  zoodat  de 
vernielingen  van  den  oorlog ,  bij  opeenhooping  van  ge-* 
kwetften  en  lijken  in  groote  (leden ,  geene  pestkoortferi 
meer  na  zich  flepen ;  die  het  onzuivere  water  drinkbaar 
en  helder  maken ,  en  het  op  lange  zeereizjen  tegen  be- 
derf leeren  bewaren;  die  > eindelijk  de  voor  de  gezond- 
heid fchadelijke  vervalfchingen  doen  kennen,  waarmede 
de  hebzucht  zich  niet  ontziet ,  zelfs  de  eerde  benoodigd- 
heden  des  levens  te  vergiftigen !  —  Welke  behoefte  is 
grooter  en  algemeener  in  befchaafde  landen ,  dan  die  van 
het  vuur;  maar  welke  middelen  heeft  men  niet  uitge- 
dacht, om  deszelfs  werking,  met  befparing  van  brand* 
ftof,  te  vermeerderen;  en  hoe  nuttig  is  niet  in  onze 
dagen  de  verwarming  van  groote  gebouwen  door  warm 
water,  zoo  wel  in  uitwinning  van  onkosten,  als  in  ver- 
mindering van  het  gevaar  van  brand?  Had  men  deze 
wijze  van  verwarming  meer  algemeen  ingevoerd ,  dan 
zouwaarfchijnlijk  het  Engel fche  Parlement  zich  niet  be- 
rooft! hebben  gezien  van  eene  vergaderzaal,  in  welke 


624         OVER   DB  HEDENDAAGSCHE  BEOEFBNINC 

oude  herinneringen  liefde  voor  oude  en  eerwaardige  in- 
(tellingen  konden  opwekken  of  aankweeken* 

t)och  wij  kunnen  ons  pleit  voldongen  achten.  Ééne 
opmerking  nog  ten  befluite.  De  weldaden,  die  de  na- 
tuurkundige wetenfchappen  aan  het  menschdom  bewij- 
zen, zijn  algemeen  en  blijvend.  Niet  tot  een  enkel 
volk  beperkt,  breiden  zij  zich  over  alle  volken  uit,  zon- 
der iets  in  waarde  te  verliezen;  en,  welke  menfchelijke 
inftellingen  ook  verdwijnen  mogen,  zij  blijven  beftaan 
tot  de  laatfte  nakomelingen.  Wat  menfchelijke  dwaasheid 
en  dwaling  ook  afbreken ,  wat  de  woede  van  verdoolde 
volken  ook  vernietige^  dit  goede  zaad  wordt  nooit  verdikt, 
maar  draagt  (leeds  overvloediger  en  heerlijker  vruchten.  In 
welk  een  fchoon  licht  verfchijnt  ons,  bij  die  waarachtige 
overtuiging ,  de  kennis  der  natuur ;  en  de  namen  van 

FRANKLIN,    RUMFORD,   LA  VOISIER,  BB  R- 

t-h  ollet,  davy  en  zoo  vele  anderen,  zijn  het  niet 
fte  namen  van  weldoeners  des  menschdoms?  Het  is  zoo, 
M.  H.,  de  beoefening  der  wetenfchappen  vordert  niet  in 
de  eerfte  plaats,  dat  men  zich  om  nuttige  uitkomften  be- 
kommere ;  zij  eiscbt  waarheidsliefde ,  en  hex  is  haar  om 
bevrediging  van  de  zucht  naar  kennis ,  niet  om  voordeel 
tè  doen.  Maar  wij  moeten  daarom  niet  meenen,  dat  of 
eene  afzonderlijke  beoefening  der  wetenfchappen  uit  zui- 
vere waarheidsliefde ,  zoo  zij  gelukkigen  uitflag  heeft , 
ooit  onvruchtbaar  voor  bet  menfchelijk  geluk  wezen  kan, 
of  dat  eene  echt  wetenfchappelijke  toepasfing  op  nuttige 
kunften  en  bedrijven  ooit  den  waren  geleerde  tot  oneer 
zou  verftrekken.  Gewoonlijk  echter  geeft  de  wetenfchap 
flechts  den  eerften  wenk ,  en  de  uitvoering  van  het  ont- 
werp laat  zij  aan  anderen  over ;  zij  ftrengelt  waarlijk  den 
algemeenen  band,  die  menfchen  aan  menfchen  bindt , 
(leeds  naauwer  en  vaster.  Zoo  heeft  men  het  gezien, 
dat  Duitfchc  geleerden,  die  veelligt  nimmer  een  zeefchip 
aanfcbouwden ,  de  zeevaartkunde  verbeterden ,  en  daar-» 
voor  door  zeevarende  Mogendheden  beloond  werden. 
In  eene  welgeordende  maatfchappij  heeft  de  mensch 


DER   NATUURKUNDIGE   WETENSCHAPPEN.       025 

in  dezen  toeftand  van  befchaving  verfchillende  klingen 
van  werkzaamheid.  Het  fchiJHt  wel  ,  als  had  elk  Hechts 
zijnen  akker  te  bedellen  ,  en  als  waren  die  krin- 
gen buiten  aanraking,  zoo  lang  niet  eigentfelang  ze  ver- 
der uitzet  en  botfingen  te  weeg  brengt ;  —  maar  het  is 
flechts  fchijn,  Onwillends  en  onwetends  bevordert  elk  , 
die  met  waren  ijver  en  met  goed  verftand  flechts  zijn 
eigen  geluk  wil  bevorderen,  tevens  dat  van  anderen. 
Door  ijver  en  nuttige  werkzaamheid  van  elk  burger  bloeit 
de  geheele  Staat.  Gelukkig  hij ,  die  dat  regt  gevoelt , 
én  die  niet  flechts  onwillends  en  tegen  zijne  bedoeling 
eenig  algemeen  goed  fticht  ,  maar  daarentegen  ,  met  ver- 
ftandig  overleg  en  wijze  keuze,  alles  doet,  wat  men- 
fchengeluk  rondom  hem  kan  bevorderen !  Gelukkig  de 
maatfchappij  9  waar  kennis  en  wetenfchap,  door  vereenig- 
de  pogingen  van  allen ,  het  beeld  dragen  der  weldadige 
zon ,  en ,  even  als  zij ,  niet  licht  alleen ,  niet  warmte  al* 
leen ,  maar  licht  en  warmte  tevens  verfpreidèn ! 

UITTREKSEL    UIT    EENIGE    BERIGTRN   EN    AANTSEKENINGEN 
OVER  UZEREN  WEGEN,  ENZ. 

(Vervolg  en  fiot  van  bh  587.)  \ 

$  9.  Voor  enkel  commerciële  belangen,  fabrijken,  bergwer- 
ken  enz.  kunnen  en  moeten  dé  ijzeren  wegen  zoo  eenvou- 
dig en  oeconomiscb  mogetijk  worden  aangelegd. 

Onderfcheidene  ijzeren  wegen,  en  bijzonder  de  zijtakken, 
tonnen  meestal  geheel  befpaard  worden,  wanneer  de  daar- 
heen  loopende  ftraatwegen  gefchikt  zfin,  om  door  den  Gor- 
donfehen  ftoomwagen ,  die  ook  op  gewone  ftraatwegen  loopt, 
bereden  te  worden.  Hiertoe  zouden  de  Hollandfche  klinker- 
wegen (*)  wel  het  beste  gefchikt  te  maken  zjjn. 

(*)  De  Heer  reinhold  heeft  de  Hollandfche  klinker- 
wegen ook  in  Duitsehland  meer  bekend  gemaakt,  in  eene 
door  hem  uitgegevene  Verhandeling :  Befchreibung  und  Ab- 
lildung  einer  Holtöndifchen  Klinker ftrasfe  9  mlt  Bemerkungen 
über  den  Bau  der  Kumtftra$fen ,  dfren  Fahrbahn  mit  ZiegeU 
fleinen  befestigt  ist ,  im  1  und  2  Hef  te  des?  Bandes  detj<wrn#k 
fiïr  die  Baukumt  von  Dr.  cjlrllr  ,  Berlin%  1833. 

iuhgelw.  1835.  no.  13.  Tc 


06  OVER  IJZEREN  WEGEN. 

%  101  De  bedoelde  verbetering  in  de  conftructie  4*r  f  po- 
ten van  gefmeed  ijzer  geefc  ook  nog  een  befparingsmiddel 
a^n  de  band ,  om  daarvoor  hangende  en  ftaande  ijzeren  brug» 
gen  ce  bouwen,  die  minder  ijzer  vorderen,  dan  de  gewone 
ij?eren  bruggen,  of  om,  bij  de  zamenvoeging  van  ijzeren 
wegen  mee  flraatwegen,  de  op  de  laatften  zich  bevindende 
brnggen  te  verlengen ,  en  de  beide  wegen  naast  elkander  daar- 
over te  kunnen  leiden.  De  invoering  van  zulke  bruggen  ge- 
looft iften  dat  zeer  is  aan  te  bevelen.  Voor  den  ijzeren  weg 
niafehen  Amfterdam  en  Keulen  wil  men  ijzeren  hangbruggen 
Qv*r  den  UsfeJf  de  Lippe  en  de  Roer  vervaardigen.  (*) 

De  verreweg  geringere  kosten  van  aanleg  en  onderhoud 
van  hangende  brugge? ,  en  de  weinige  zwarigheden  %  om  ze 
ook  ,dwr  aan  te  leggen,  waar  de  localiteit  den  bouw  van 
fteenet*  of  houten  bruggen  hoogst  moeijelijk  en  dikwijls  on* 
mogelijk  maakt,  doet  aan  de  ijzeren  hangbruggen  in  vele  ge- 
vallen de  voorkeur  geven.  Daar  men  nu  de  kettingbrug- 
gen bok  zoo  inrigten  kan,  dat  de  doorvaart  met  ftaande 
masten  kan  plaats  grijpen,  zoo  zijn  dtzt  bruggen  ook  op 
bevaarbare-  kanalen  zeer  wel  aan  te  wenden.  De  vaste 
bruggen  van  (leen  en  hout  zijn,  wel  is  waar,  in  vele  ge- 
vallen onontbeerlijk;  de  groote  kosten  van  fteenen,  en  de 
geringe  duur  van  houten  bruggen ,  zyn  echter  gewigtige  be- 
weeggronden, om  aan  de  ijzeren  vaste  of  hangende  brug- 
gen ,  bijzonder/  Voor  de  ijzeren  wegen ,  de  voorkeur  te  ge- 
v^en^  Het  u  daarom  dan  ook,  dat  de  ervarene  en  kundige 
WÏ4erUu}d[che  Ingenieurs  de  ijzeren  hangbruggen  verkozen 
hebben,  (f) 

t  $  ii.  De  bier  in  het  algemeen  aangeduide  verbeteringen  der 
jyzeren.  ^egea„  (toom-  en  vrachtwagens ,  en  der  bruggen  % 
hebben»  ten  4°d»  eeae  aanmerkelijke  befparing  voor  alle  ge* 
v^üew,  een$,  vermeerdering  van  het  gebruik,  ,eo  dus  ook 

-  (*>  Zie  onder  anderen  over  de  hangbruggen!  üeèer  dm 
Bau  der  H&ngebrüoke*  *ou  Eifendr*ht>  nach  stèvensok, 
seguin,  düfoür,  navier  und  andern ,  yen  Bt  f ,  w. 
BERG,w//7  Kupfertafeln.    Leipzig  ,  1824. 

1  (f)  Men  zie  over  de  ijzeren  bruggen:  Theorie  der  Brücienbogen 
und  Forfchldge  zu  eifern<n  Brücken  in  jeder  beliebigen  Grotfe, 
vom  Qirector  georg  Jutter  vón  Reuhenbach,  mit  5  Knp- 
firn.  München>  1833.  En  over  de  vaste  bruggen  eene  Ver* 
handeling  van  Dr.  rbinhoLd:  Beitr&ge  zur  Beftimmung 
der  Bbhe  der  Gtvfilbfttiu*  und  der  Sterke  der  fPiderlsgermd 


OVER  IJZEREN  WEGEN.  tütt 

der  inkomften,  en  eiodplijk  ook  eene  vermeerdering  der  vei- 
ligheid voor  reizigers  en  goederen  daar  te  Hellen,  De  Schrij- 
ver vleit  zich  dan  ook,  dat  het  goede,  't  welk  in  zijne  voor- 
Hagen  mogt  zijn  opgeflotefl,  zich  befcheiden  moge  aanfluit'en 
aan  het  goede ,  door  andere  zaakkundigen  reeds  gevonden , 
waardoor  de  zaak  zelve  te  yolkomener  zal  worden.  De  af- 
beeldingen en  befchrijvingen  van  een  en  ander  kunnen  hier 
niet  geleverd  worden ,  en  hij  moet  het  bij  deze  algemeene 
opmerkingen  laten  berusten;  maar  wanneer  deze  of  gene 
Maatfchappij ,  ter  befparing  van  aanzienlijke  kosten  bij  den 
aanleg  van  qzeren  wegen,  hiervan  werkelijk  gebruik  mogt 
willen  maken,  zoo  is  hjg  genegen,  om,  op  daaromtrent 
ce  kennen  gegeven  verlangen,  deels  ceekeningen  en  befchnjj vin- 
gen, deels  modellen  van  genoemde  verbeteringen  in  de  zanten- 
Helling  door  deskundigen  te  doen  vervaardigen ,  zich  alleen 
eene  billijke  vergoeding  van  onkosten  voorbehoudende. 

Dé  zaak  fc  op  zichzelve  voor  het  welzijn  der  handelvolken 
van  hec  Europefche  vasteland  te  gewigtig ,  om  de  opmerk* 
zaamheid  der  Vorften  en  volken*  te  ontgaan,  en  om  die  der 
kunstbeoefenaren  in  eenen  wecenfchappeüjken  en  praktifchea 
zin  niet  tot  zich  te  trekken. 

D.  REINHOLD. 

Leer,  in  Oostvriestand  9    Königl.  fFasferbau»InfpecHr9  Hff* 
Maart  1834.  ter  des  Kon.  Weder  l.Uwenordens. 

MittelpfeiUr  grosfcr  masfiver  Brücken  ,  durch  viele  Beifpiete 
erlauttrt  und  ins  befondere  fur  Praktiker  gefammelt.    Vol- 

gené  BELIDOR,  PERRONET,  GAÜTHEV  en  RODER. 


HET    ONTWAKEN. 

Een  Gefprek. 

(Vrij  gevolgd  naar  het  Hoogduitsch  van  Dr.  ?r.  there* 

min's  Abendftunitn,  door  ab".  des  amor!e  van 

der  roeven.) 

*k  Heb  aan  der  kranketi  veege  fpoode, 

Als  Jezus  dienaar,  vaak  gellaan; 
Dan  goot  ik  balfem  in  hun  wonde , 
Eu  wees  bun  uit  Gods  woord  het  eeuwig  leven  am« 

Tt2 


V 


Ci8  UW  ONTWAREN. 


*k  Zag  den,  boe  angst  en  kommer  weken 
Voor  blijde  hoop  op  Hem,  die  met  zijn  bloed  ons  kocht ; 
En  boe  bun  blik  nóg  vaü  den  dank  wou  fpreken , 
Dien  mtf  hun  mond  vergeefs  te  ftaamlen  zocht, 

GQ  wilt  mij  danken ?.....  Hoort,  gij  vrome  vrinden, 

Die  't  levens  ftrijd  hebt  doorgeftreén ! 
Als  ge  in  den  kring  der  zaalgen  haar  mogt  vinden , 
O  zegt  haar,  dat  ik  altijd  om  haar  ween! 


/jq. 


Gtf  bebt  goed  geflapen? 
Hg.  Zoo  als  nooit  te  voren Mk  geloof  niet,  dat  ik  zelfs 
in  de  dagen  mijner  kindscbbeid  zoo  diep,  zoo  zacht,  zoo 
verkwikkend  geflapen  heb.  De  oude  Vader  —  bet  beugt  u 
nog  wel  —  als  hjj  9s  morgens  in  de  woonkamer  trad ,  waar 
wy  hem  opwachtten,  dan  plag  hij  op  onze  vraag:  hoe  hij 
geflapen  bad  ?  te  antwoorden :  Als  een-zalige !  —  Als  een 
zalige  —  mogt  ik  ook  wej  zeggen  —  heb  ik  geflapen ;  of 
liever,  als  een  zalige  ben  ik  ontwaakt.    Ik  gevoel  een  nieuw 

-  leven  in  mij;  het  is9  als  had  ik  alle  vermoeidheid,  alle  be- 
hoefte aan  flaap  voor  altijd  afgelegd. .  In  mjjne  ledematen  i§ 
eene  frischheid,  in  mfine  bewegingen  eene  gemakkeiy kbeid  1 
Mij  dunkt ,  ik  kon  vliegen ,  zoo  ik  wilde. 
Zy.  En  het  bevalt  u  hier  in  dezen  oord  ? 
Hy.  Nu ,  ik  moet  zeggen ,  in  menige  fchoone  ftreek  zijn 
wij  te  zamen  geweest»  maar  deze  is  dan  toch  uitnemend 
en  onvergelijkelijk  fchoon.  Welke  boomenl  Waarlijk,  hemel, 
hoog  1  Zij  dragen  bloefems  en  vruchten  tevens.  De  takken 
worden  door  den  morgenwind  bewogen ,  en  het  klinkt  daarbij 
zoo  liefelijk  uit  de  toppen ,  alsof  zij  door  een  gansch  heir 
van  gevederde  zangers ,  welke  ik  echter  niet  befpeuren  kan , 
bewoond  waren.  Achter  de  boomen  verheffen  zich  bergen , 
wier  verhevene  gedaanten  zich  duidelijk  in  de  reine  lucht  ver- 

*  toonen;  en  foms  draven  wolken,  met  al  de  gloeiende  kleu- 
ren der  rijzende  en  ondergaande  zon  geteekend,  voorbij  de 
belling  of  boven  de  toppen  dier  bergen.  Op  den  hoogüen 
top,  uit  een  melkwitten,  doorfchijnenden,  glansrijken  nevel, 
verrijzen,  naar  het  mij  voorkomt,  de  poorten,  torens  en  pa- 
leizen eener  groote,  heerlijke  Sud.  Van  diezelfde  fpits  droomt 
een  breede  rivier,  welke  ik  eer  een  zee  zou  noemen,  en  die 
echter  niet  met  ontzettend  geklater,  maar  met  een  zacht  har- 
monisch gelold  van  de  bergen  aflchler.    Wijd  en  zijd  val/en 


HET  ONTWAKEN*  02ê 

de  droppelen ,  die  de  boomen  en  bloemen  befpipefjen  eo  eene 
aangename  koelte  verfpreiden,  die  door  de  bom  mee  wellust 
worde  ingeademd.  En  die  perk  hier,  waar  w$j  ftaan,  wac 
is  het  vol  en  digt  én  met  wonderfchoone  bloemen  bezaaid  l 
Wij  wandelen  er  over,  en  echter  buigen  de  grashalmen 
en  de  bloemen  zich  niet  onder  onze  treden.  Eenzaam  is  deze 
plaats ,  doch  aan  alle  zijden  openen  zjeh  de  heerlQkljte  ver» 
fchicten;  de  blik  reikt  ver  en  verder  en  de  gezigts^inder 
breidt  zich  altijd  nit. 

Zy.  Hebt  gij  dit  alles  dan  reeds  meer  gezien  ,  of  ziet  gtf 
het  heden  voor  de  eerde  maal  ? 

Hy.'  Oflchoon  ik  mij  hier  zoo  regt  te  huis  geroele  ,  en 
alles  een  zoo  bekend  en  bevriend  voorkomen  beeft  —  nog. 
tans,  als  ik  het  wèl  bedenk»  dan  moet  ik  zeggen:  neen,  nog 
nooit  ben  ik  hier  geweest. 

Zy.  En  bevreemdt  het  u  niec,  mij  weder  aan  uwe  zgde 
te  zien? 

H<j.    Zyt  gfl  het  dan  niet  altijd  geweest? 

Zfl.  In  zekeren  zin  wel,  maar  in  een  anderen  niet.  Uwe, 
oogen  hebben  mfl  finds  lang  niet  aanfehouwd.  Eens  werd  ik 
uw  gezigt  ontrokt. 

Hy.  Ja,  ik  herinner  my...  't  is  als  een  duistere  wolk ? 
die  voor  mijne  verbeelding  ryst  •  •  •  bange  dagen ,  in  waken 
en  weenen  doorgebragte  nachten;  —  maar,  terwijl  ik  mfj  an- 
ders zoo  gemakkelijk  in  treurige  gedachten  en  gewaarwordin- 
gen verdiepte,  kan  ik  die  thans  niet  regt  meer  vatten  en  ge- 
voelen *  't  is  of  ze  mij  vreemd  zijn  geworden. 

Zy.    Denk  aan  den  31ften  July. 

Hu.  Nu  wordt  mij  alles  helder,  't  Was  in  den  vrpe- 
gen  morgen  van  uwen  anders  zoo  vrolyken  jaardag.  Lang 
hadt  gij  gekwijnd.  Weken  aaneen  waren  wy  tusfehen  hoop 
en  vrees  geflingerd.  Plotfeling  overviel  u  eene  doodelijke 
zwakte.  GS  gaaft  my  uwen  laatften  afleheidsgroec  Met  uwe 

ijskoude  hand  ftreeldet  gfl  mij  de  wangen gij  boogt  het 

hoofd  en ... .  ttierft.  —    Ja,  het  is  zoo:  gij  zyt  geftorven. 

Zy.    Ik  ben  geflorven,  en  ziet  ik  leef. 

Hu.  Als  gij  geftorven  zftt  en  ik  u  zie,  droom  ik  dan 
welligt? 

Zy.    Gij  droomt  niets  gij  waakt. 

Hy.  Of  zyt  gif  mij  van  den  hemel  op  aarde  toegezonden* 
opdat  ik  u  voor  een  korten,  tyd  zou  wederzien,  om  dan  pp 
nieuw  lange  jaren  achtereen  uw  verfcheiden  te  beweenen  ?  . 


680  H£T  OOTWAKIN. 

Z&*  Neen,  thans  fcheidenwtf  ntet  méér.  Wil  ben  ik  tm 
u  gezonde*,  m*ar  niet  mar  beneden  op  de  aatde.  Zie  toék 
een  goed  rondt  Waar  hebt  gij  op  aarde  ooit  zulke  boomen, 
zulke  bloemen,  zulk  een  Aroom  gezien?  Befchouw  n  zei* 
ven!  Zorg  en  droefheid  hadden  uwe  krachten  ondermijnd; 
thans  tijt  gö  verjongd;  gij  gtat  niet,  gij  zweeft;  nwe  oogeo 
zien  filet  Hechts ,  zft  «ien  onmetelijk  wijd.  Keer  tot  uw  bin- 
jtenfté  in :  waart  gij  wel  ooit  200  te  moede  als  thans  ? 

Htf.  *t  Is  daar  binnen  in  mij,  als  een  diep,  onpeilbaar, 
fteedft  bewogen,  en  toch  kalm  en  effen  meir,  Ja*  ais  ik  om 
mij  heen  zie,  als  ik  mij  zelven  befchouw,  als  ik  een  blik 
fla  in  mijn  bfnnenfte  ,  als  ik  uwe  hand  de  m§ne  voel  druk- 
ken— dan  zou  ik  zeggen:  ik  ben  zalig;  ik  ben  in  den  hemel* 

Zjj,    Gij  zijt  het. 

Htf.    Maar  —  dan  moest  ik  geftorven  ztfn? 

Ztf .  Gij  aijt  her.  Hebt  gij  dan  niet  krank  gelegen  op  de- 
zelfde plek ,  waar  ik  geftorven  ben ,  en  waarheen  ook  gij 
verlangdet  gebragt  je  worden  fr  Heeft  uw  oudfte  Zoon  niec 
dag  en  nacht ,  zonder  van  uwe  zijde  te  wijken ,  u  zoo  trouw 
en  Hefderijk  opgepast?  Hebt  gij  niet  dag  en  nacht  de  blaauwe 
oogen  uwer  oudfte  Dochter  open  gevonden ,  waarin  lij  dé 
opwellende  tranen  zocht  terng  te  dringen  ?  Heeft  niet  een 
graan  we  fchemering,  een  ondoordringbare  nevel  ten  laatfte 
ons  dierbaar  achttal,  en  al  wat  u  omringde,  aan  uw  ge- 
zfgt  ontrukt? 

Hg*  Ik  ben  geftorven.  Heer  van  leven  en  doodl  Op  fflgfNi 
knieën  dank  Ik  U ,  dat  Gij  iets  200  groots  ook  tan  mij  vol? 
bragt ,  dat  Gij  ook  aan  mij  het  onfchatbaar  geluk  -en  de  hooge 
waardigheid  verleend  hebt  van  geftorven,  en  zalig  geftorven 
re  zijn.  Gij  weet,  o  Heerl  hoe  dikwerf  dit  oogenblik  voor  m# 
Itond;  hoe  dikwerf  ik  U  gebeden  heb,  dat  Gij  zelf,  daar  ik  het 
niet  vermogt,  mij  daartoe  wildet  voorbereiden  en  m$  een 
Jtechten,  zaligen  dood  befchlkken.  Nu,  Heer  1  Gij  hebt  die  bede, 
gelijk  al  de  overige,  verhoord)  GQ  hebt  U  hier,  als  altijd t 
heerlijk  en  boven  bidden  en  denken  genadig  en  barmhartig 
betoond  1  Hetgeen  ik  te  gemoet  zag,  is  nu  voorbij.  Ik  beb, 
#el  is  Waar,  fchoon  zelf  geftorven,  niet  geleerd,  wat  de 
dood  eigenlek  is ;  maar  zopveel  weet  ik :  de  dood  is  zoec» 
Gelijk  men  een  flap  end  kind  uit  de  donkere  kamer  in  den 
Ichoonen ,  vrolijken  bloemhof  draagt ,  zoo  hebt  Gij  mij  van 
de  aarde  naar*  den  hemel  gedragen.  —  Nu ,  Lieve  1  houd  *V 
thans  niet  langer  op. 


HST  ONTWAKEN*  8gl 

Ztf;    Waar  wik  gij  heen? 

Hy.    Kunt  g?  het  vragen?    Tot  wies  endeté  dan  tot  Hemt 
Alles  il  hier  fchoon  en  heerlijk:  die  boomen,  die  bloemen» 
die  heldere  droom,  die  liefeipe  lentegeuren,  die  ons  tegen* 
wangen;  gfl,  uw  Wjjztfn,  waarin  ik,  na  zoo  lange  ft  helding, 
Da  200  vele  tranen ,  mg  weder  mag  verhengen.    Maar  dat 
alles  i*  mij  niet  genoeg.    Hem  zelven  moet  ik  zien»    Hij  mag 
sfnen  hemel  zoo  fchoon  opfierea  alt  Hg  wil,  dat  (telt  mij 
niet  fcbadelaos  voor  het  gemis  van  zQne  tegenwoordigheid» 
Het  onmogelijke  heeft  Hij  mogelijk  gemaakt ;  zoo  lang >  coo 
onvermoeid ,  zoo  trouw  heeft   Hij  aan  mij  gearbeid ,  dat  ik 
zalig  heb  kunnen  worden.    Reeds  eer  Ik  geboren  werd ,  heeft  - 
Hjj  zich  mijner  aangenomen.    Waar  is  zij ,  de  kleine  aarde? 
Daar  wentelt  zij  zich......  hoe  ver  van  hier!    in  welk  een 

nevel  gehuld!  Ik  zou  niet  gaarne  daarop  terugkeeren.  En... 
Hjj  is  op  die  aarde  nedergedaald,  Hij  heeft  zijne  heilige  voet- 
(lappen  in  haar  (tof  gedrukt ,  heeft  honger  en  dom  geleden 
—*  is  geftorven  1  Acfa !  dat  Hij  mij  vergunde ,  de  diepte  Zij- 
ner  ladende  en  dervende  liefde,  den  afgrond  zijner  doods* 
angften  te  peilen  1  Daar  heeft  Hij  zich  mij  ten  eigendom  Ver- 
worven, en  opdat  ik,  zoo  dütif  door  Hein  gekocht*  niet 
weder  zou  verloren  gaan,  heeft  Hij  van  mfc'nte  vroegfie 
kindschheid  af  zijne  teedere  liefdezorg  onafgebroken  aan  m| 
befteed.  Veel  van  hetgeen  Hij  voor  mij  gedaan  heeft,  wist 
ik  reeds,  toen  ik  nog  daar  beneden  was.  Meer  weet  ik 
thans ;  nog  meer  zal  ik  later  inzien ,  al»  wij  alles  met  elkan» 
der  befpreken.  Thans  echter  heb  ik  daartoe  geen  t^jd.  Het 
hart  klopt  mij  zoo  hevig;  mijn  borst  hjjgt  van  verlangen)  ik 
moet  tot  Hem  gaan;  ik  moet  Hem  zien,  Hem  danken,  als 
ik  nog  in  ftaat  ben  Hem  te  danken,  als  in  de  overweldi- 
gende bljjdfchap  ook  het  gevoel  van  dankbaarheid  zich  niet 
verliest. 

Zij.  G#  zult  Hem  zien,  maar' niet  eer,  voordat  Hij  zelf 
tot  u  komt*  Tot  op  dien  ftond  moet  gtj  uw  verlangen  be+ 
dwingen*  Ik  ben  u  te  gemoet  gezonden,  om  u  te  zeggen  * 
dat  dit  zijn  wil  il. 

H9.  Nu  eerst  bemerk  ik  klaar,  dat  ik  in  den  hemel  ben  — 
want  mijn  wil  voegt  zich  zonder  tegenftreven  naar  den  zij- 
nen. Ik  zou  gedacht  hebben ,  dat  het  voiftrekt  onverdrage- 
irjk  zijn  moest ,  Hem  hier  niet  te  zien.  Ik  draag  het  niet 
flechu;  ik  draag  het  met  blijdfcbap.  Hij  wil  het*  ik  wM 
het  ook.    Iets  anders  fchijnt  mij  niet  meer  mogetyk.    Zo* 


tSS  SET  ORTWAKESr* 

gemakkelijk  badden  wy  het  daar  beneden  niet !  —  Maar ,  in- 
dien  gQ  mij  door  Hem  zijc  toegezonden ,  dan  heeft  Hij  ook 
waarfchjgnlylc  met  n  gefproken?'  Misfchien  heeft  Hij  zich 
reeds  meermalen  met  u  onderbonden  t 

Zij.    Reeds  meermalen* 

Hv»  o  Gtf  in  nadrnk  zalige!  Kunt  gjj  ntf  zeggen,  hoe 
gtj  te  moede  waart,  toen  H$  de  eerfte  maal  met  u  fprak? 

Zq.  Zóó  als  ik  vervolgens  ieder  keer  geftemd  was.  Ik 
fpreek  thans  nog  met  n  in  aardfche  taal ;  daarin  laat  zich 
zoo  iets  niet  befcbnjjven. 

Hg.    Toen  gij  Hem  voor  het  eerst  zaagt,  hebt  g$  Hem 
.  toen  terftond  herkend  ? 

Zo.    Terftond. 

Htf.  Welligt  aan  een  glans ,  luisterrijker  dan  dien  van  al 
de  Engelen  ? 

Zg.  HJj  heeft  niet  noodig  zich  met  een  glans  te  omge- 
ven ;  men  herkent  Hem  buitendien. 

Hg.  Meent  gjj ,  dat  ook  ik  Hem  terftond  zon  kennen  , 
zonder  dat  mij  iemand  zeide ,  dat  Hij  het  was  t 

Zg*    Uw  hart  zal  het  o  zeggen. 

Hq.  Hoe  zal  Htf  wel  jegens  mty  zjjn  ,  minzaam  of  ge- 
firengf  Als  ik  daar  beneden  in  de  donkerheid  des  aardfehen 
levens  met  Hem  fprak,  heeft  HJj  mtf  dikwQJs  regt  emftig  e? 
geftreng  geantwoord. 

Zy.  Daar  beneden  moest  Hij  het  doen  tot  ons  eigen  wel- 
z}jn.  Hier  is  dat  niet  meer  noodig;  hier  behoeft  Hij  zijn 
hart  geen  geweld  meer  aan  te  doen;  H$  kan  aan  zijne  liefde 
den  vrijen  tengel  vieren.  Zfl  is  oneindig ;  d*4r  konden  wq 
ze  niet  doorgronden ,  en  hier  eigenlijk  even  min» 

H9.  Zyn  er  hier  onder  u  verfchillende  trappen  van  heer* 
4'kheid  en  zaligheid? 

Zjf.  Die  zijn  er,  jal  Doch  daar  de  hoogften  onder  de 
gezaiigden  ook  alqjd  de  ootmoedigften  zqn ,  buigen  zg  zich 
fieeds  tot  de  laagften  neder.  En  dat  kan  H$  hnn  niet  wel* 
geren ,  want  Hjj ,  die  boven  allen  is ,  is  te  gelijk  de  nede* 
rigfte  van  allen.  Zoo  wordt  het  verfchil  weder  opgeheven  f 
en  wfi  zijn  allen  één  in  Hem. 

Hy.  Zie  I  ik  heb  dikwijls  bij  mij  zelven  gedacht :  als  ik 
Hechts  in  den  hemel  kom ,  flecbts  niet  onder  de  vijanden  dea 
Heeren  leven  moet ,  in  den  hemel  wil  ik  gaarne  de  laatfte 
van  allen  zfln.  Gy  zoudt ,  zoo  dacht  ik ,  in  veel  hooger 
fferen  verwijlen,  en  onze  kinderen  ook,  als  zjj  de  aarde 


HIT  ONTWAKEN.  68$ 

verlaten  hadden.  Wanneer  gij  dan  ook  maar  alle  honderd 
jaren  ééns  toe  mij  nederkwaamt ;,  wanneer  ik  maar  ééns  in  de 
duizend  jaren  verwaardigd  wierd  den  Heer  te  zien  —  mij 
dacht:  ik  zou  niets  meer  begeeren. 

Zij.  Stel  u  gerust.  Wien  Hij  aanneemt,  dien  neemt  Htf 
met  eere  aan.  Weet  gij  niet ,  hoe  Hij  dat  ons  beiden  door 
zijn  woord  op  eene  zoo  wonderbare  wijze  heeft  toegeroepen? 

Hu.  Wel  weet  ik  dat ;  ook  zie  ik ,  hoe  Hij  n  met  eer  en 
heerlijkheid  heeft  overladen.  Tusfchen  uw  beeld  in  uwe 
laatfte  ziekte,  dat  mij  thans  duidelijk  voor  den  geest  (laat, 
tusfchen  die  verwelkende  bloem  en  dezen  hemelfchen  bloei 
— -  welk  een  onderfcheid !  Neen  t  dit  rood  op  uwe  wangen 
kan  niet  verbleeken ,  dit  licht  uwer  oogen  niet  verdonkeren. 
Nooit  kunnen  de  fporen  des  ouderdoms  uwer  gedaante  wor- 
den ingedrukt.  Zóó  zult  gij  hier  mee  m\j  wandelen;  gij  zult 
mq  de  heerlijkheid  dezer  hemelfche  woning  toonen ,  en  mij 
ook  tot  de  anderen  geleiden ,  die  mij  dierbaar  zijn. 

Zij.  Gij  zult  hen  zien,  zoodra  gij  den  Heer  hebt  aan- 
fchouwd. 

Hu*  Hoe  fchoon  was  het  toch ,  als  wij  voorheen  den  ou- 
den Vader  op  zijn  dorp  bezochten  I  Onze  wagen  hield  (UI ; 
daar  traden  allen  het  huis  uit,  en  onder  allen  zochten  wij 
altijd  het  eerst  zijn  dierbaar,  eerwaardig  gelaat.  Hoeveel 
fchoonet  zal  het  z\jn ,  hem  hier  wéér  te  zien  i  Hij ,  wien 
de  geringde  vreugde  met  dankbaar  gevoel  voor  den  milden 
Gever  bezielde;  hij,  die  een  grashalm  bewonderde,  die  een 
helderen  zonneftraal  la^chend  toeknikte;  hij,  die  zoo  gaarne 
onder  den  fterrenhemel  wandelde ,  en  den  Schepper  van  al  die 
werelden  aanbad :  wat  zal  hij  hier  gevoelen ,  waar  de  won- 
deren der  Almagt  open  en  ontfluijerd  voor  hem  liggen !  Hij » 
die  onophoudelijk  in  zijn  hart  den  Heer  voor  zijne  genade 
dankte  en  voor  de  geringde  verkwikking ,  die  hem  op  zijnen 
moegelijken  levensweg  ten  deele  viel  —  welken  dank  zal  hy 
thans  zijnen  Verlosfer  betalen  1  „  WJj  zullen  elkander  we- 
derzien9' —  zoo  fprak  hij  nog  tot  mij  in  zijne  laatfte  ziekte , 
terwijl  hij  met  al  de  kracht ,  die  hem  was  overgebleven ,  mij 
de  hand  drukte  .-»-  „  wij  zullen  elkander  wederzien ,  en  God 
te  zamen  voor  zijne  genade  danken  1** 

Ztf.    Weldra  zult  gfj  hem,  weldra  ook  uwe  Moeder  zien. 

Hu*  Mqne  Moeder,  die  mij  zoo  onuitfprekelyk  beminde, 
en  die  ik  niet  gekend  hebl  Drie  jaar  was  ik  oud,  toen  ik 
haar  verloor.    Zij  lag  te  derven;  ik  fpeelde  in  den  tuin  voor 


fiM  HET  OCTTWAKUt. 

het  hels*  *  Wac  zal  «r  vfen  mijn  arm  kind  wónfen?"  feou 
sg  toen  gezegd  hebben.  Goede  Moedert  Alles,  wart  et 
ren  een  mensch  worden  ktn ,  is  van  uw  kind  geworden  — - 
een  bewoner  des  hemels.  Door  de  genade  des  Heeren  is  het 
gefchied»  en  ook  door  middel  vati  uwe  gebeden.  Is  het 
niec  zoo? 

Zg.  Zoo  i*  het.  Ik  heb  dikwijls  mee  Vader  en  Moeder 
van  n  gefproken* 

Hij.    IH ..hier? 

flty»    Ja* 

Hij.  Dat  had  ik  niet  gedacht.  En  toch  *-  hoe  kon  Ik 
het  anders  verwachten  ?  Ik  zelf  ben  immers  hier !  —  Maar 
de  geliefden,  die  ik  op  aarde  achterliet,  21I  ik  tijding  van 
hen  bekomen ,  of  —  verneem  ik  niets  van  hen  tot  op  den 
ftond  des  wederziens? 

£ij.  Deze  vraag  zult  gQ  u  zelven  dadelijk  kunnen  beant* 
woorden.    Sla  den  blik  derwaarts! 

Hij.    Ik  doe  het  \  maar  ik  zie  niets. 

Zij.  Vestig  uw  oog  nog  langer  op  dezelfde  plek  —•  eö 
wil  zien.    Ziet  gtf  üu  ? 

Hij.  Klaar  en  duidelijk.  Welbekend  is  mjj  de  plaats*  Het 
kerkhof  is  het,  waar  ik  uw  ftoffelijk  óverfchot  ter  mat» 
bragt*  De  plek  was  mij  zoo  dierbaar ;  dikwijls  ging  ik  er 
heen,  en  biddend  op  uw  graf  hief  ik  de  oogen  opwaarts, 
naar  den  hemel  9  waar  wij  thans  beiden  zQn.  Onder  fchoonfe 
boométo  en  bloemen,  dacht  ik,  zal  zij  daarboven  wandelen  $  <— 
onder  boomett  en  bloemen  moét  ook  haar  (loffelijk  omkleed-» 
fel  rusten.  Zoo  ontftond  een  bloemhof  en  een  haag,  en  al 
het  liefelijke»  wat  het  jaargetijde  opleverde  ,  verfierde  uwe 
laatfte  rustplaats. 

Zij.  Ik  wist  het  «reh  Sla  thans  ginds  etn  blik  naar  bö- 
naden.    Wat  ziet  gij  ? 

vHij*  Naast  uw  graf  is  een  ander  gedolven.  De  denr  vin 
het  ketkhof  gaat  open;  men  draagt  een  doodkist;  onze  Kin* 
deren  volgen.  Gij  weent ,  mijne  Lievelingen !  gij  weent  zoo 
bitterlijk?  o!  Kondet  gij  ons  zien,  gelijk  w*  u  tien,  gg 
Zoödt  niet  weénen,  of  het  moest  van  verlangen  zijn.  De 
kist  worde  in  den  kuil  nedergelaten ;  zy  werpen  er  een  hand- 
vol aarde  op.  Nu  is  het  graf  digt ;  daar  rust  nu  mijn  ftof 
naast  het  uwe.  Gaat  heen ,  lieve  Kinderen  1  en  een  voor- 
finaak  van  den  hemeUbhen  troost,  dien  w$  hier  genieten* 
verk wikke  uw  hart!    Keert  intnsfdjen  dikwql*  weder,  * 


HET  ONTWAKEN.  Wt 

béfcóekt  bét  graf  tower  Ouders  f  All  gfl  daar  weent  en  bidt  f 
willen  wij  u  omzweven ,  en  o  hemelfche  gaven  brengen  van 
den  Heer.  Wandelt  fteeds  aati  tijde  hand !  Hij  is  een  goed* 
Leidsman.  Uwe  Ouders  hebben  het  ondervonden.  En  ééns 
brengt  Hij  ons  hier  allen  te  zamen. 

Zij.    Amen!  zoo  zal  het  zijn. 

Hij.  Hoort  tf  die  klanken  f  Wat  b  dat?  Vreemd  tti 
wonderbaar,  als  uic  het  bruifen  der  baren  en  liefelijke  ha#» 
pentoonen  gemengeld ,  komen  zij  van  gindfchen  kant  en  rol- 
len den  hemel  door.  Hoor!  o#k  van  de  andere  zijde  een 
hemelsch  gezang ,  gansch  verfchiliend ,  maar  even  zonderling 
en  verrukkend.    Wat  is  dat? 

Zij.  Het  zftn  Engelenkoren ,  die  elkander  op  ónmetelijkea 
afftand  antwoorden. 

Hij.    Wat  zingen  zij  dan? 

Zij*  Altijd  ter  eere  van  den  Êénigen ,  die  de  ftof  oplevert 
tot  eindeloozen,  eeuwigen  lof. 

Hij.    Reeds  eenigen  tijd  wandelt  daar  eene  gedaante. 

Zij.  Befchouw  haar  van  naderbij ,  en  zeg  mij ,  waarvoor 
gij  ze  houdt. 

Hij.  Gij  zult  my,  daar  ik  pas  aan  de  aarde  ben  onttogen, 
eene  aardfche ,  kinderlijke  vergelijking  wel  willen  vergeven*. 
Digt  by  het  huis,  waar  ik  geboren  werd  —  gij  weet  het, 
oflchoon  gij  toen  reeds  niet  meer  op  aarde  waart  —  had  ik 
een  hof  geplant.  Als  dan  de  lente  kwam ,  begaf  ik  mij  in 
den  hof,  en  verheugde  mij  in  den  wasdom  van  mijn  jong 
plantfoen.  Vele  boomen  waren  daar,  vele  (buiken,  vele 
bloemen ;  ik  kende  ieder  gewas ;  ik  had  het  immers  zelf  ge- 
plant en  verpleegd ;  elk  werd  door  mij  naauwkeurig  opgeno- 
men; en  als  het  regt  liefelijk  groende,  heerlijk  bloeide,  fte~ 
vig  opwies  -*»  dan  gaf  mij  dit  een  onbefchrijfelijke  vreugde* 
Zoo  fchijnt  mij  ook  gindfche  Man  de  hovenier  in  deze  he- 
melfche dreven  te  zijn.  Hij  gaat  daar  heen ,  zoo  (lil  en  on- 
merkbaar; maar  men  kan  het  hem  wel  aanzien,  dat  alles  hem 
naauwkeurig  bekend  is.  Naar  alle  kanten  werpt  hij  eeta  op- 
geruimden ,  vrolijken  blik ,  en  hij  fchijnt  zich  hier  in  deze 
ganfche  fchepping  regt  te  verheugen.  —  —  Hoe  ben  ik  eens- 
klaps zoo  vreemd  te  moede?  Tot  hiertoe  was  ik  z*o  kalm) 
niet  dan  zachte  gewaarwordingen  doordroomden  mijne  borst. 
Thans  beJint  het  hier  binnen  te  ftormen ;  mijn  hart  klopt  ei 
jaagt;  mijl  gezigt  fchemert;  de  hemel  met  al  zijne  heerlijk- 
heid verdwijnt  uit  mijn  oog;  ik  zie  flecbts  kem9  hem  alleen* 


/ 


696  HET  ONTWAKEN. 

Btfkans  is  bet ,  of  ik  weder  fmart  gevoele ;  maar  in  die  fmarc 
ligt  eene  hoogere  zaligheid.  Ik  brand  vanverlaqgen  om  hem 
ie  naderen»  Een  bekende  is  het  zeker,  en  echter  heb  ik 
hem  nooit  met  ligchamelijke  oogen  gezien.  Daar  keert  hi} 
zich  om ;  hij  ziet  ons  aan*  HU  fchijnt  zich  over  ons  te  ver- 
blijden, 't  Is  of  een  vreugdetraan  in  zijne  oogen  glinftert. 
Ik  kan  mij  niet  langer  bedwingen ;  ik  moet  hem  tegenfnellen  ; 
ik  moet  hem  zeggen ,  dat  ik  hem  lief  heb ,  zoo  als  ik  nooit 
iets  heb  bemind.  Hij  heft  de  handen  op  —  hoe?  Inde 
handen  een  lidteeken;  uit  het  lidteeken  eeü  fchitterend  licht  f 
Ja,  dat  z^jn  ze,  dat  zijn  de  doorboorde,  zegenende  handen! 
Hij  zegent  ons !  Diep  in  mjjn  binnenfte  voel  ik  zijnen  ze- 
gen. Thans  weet  ik ,  dat  ik  in  den  hemel  ben ;  thans  weet 
ik ,  dat  hij  het  is. 
Zjj.    Ga  —  ga  tot  Hem! 


SULTAN    MAHMOÜD. 

(Naar pontanier]  vorigen Franfchen Conful te TrapezundS) 

Voit  Vhomme  en  Mahometl 

VOLT  AI  RE. 

L/mftreeks  het  midden  van  1830  fcheepte  zich  de  Heer  fon- 
tanier  weder  naar  Konflantinopel  in.  Sinds  zijne  afwezig, 
held  waren  er  weinig  veranderingen  in  de  hoofdftad  des  Turk* 
fchen  rps  voorgevallen.  De  door  den  Grooten  Heer  inge- 
voerde hervormingen  hadden  alleen  de  kleederdragt  zijner 
onderdanen  ten  doel  gehad ,  en  deze  werden  daardoor  in  hét 
belagchelijkfte  volk  verkeerd.  De  kostbare,  mime  klceding 
en  het  fraaije  hoofddekfel  gaven  den  Turken  een  ernsthaftig 
voorkomen,  en  bedekten  hunne  ligchaamsgebreken ,  zoodat 
zij  zelfs  voor  een  fchoonmenfchengeflacht  doorgingen.  Maar 
nauwelijks,  hadden  de  buis,  de  Kozakkenbroek,  de  roode 
muts  en  het  zwarte  fchoeifel  de  oude  dragt  vervangen ,  of 
xie  begoocheling  nam  een  einde,  daar  zij  thans  niet  meer 
hunne  kromme  beenen ,  hunne  vlechten  en  de  magerheid  hun- 
ner domme  aangezigten  kunnen  verbergen.  Deze  treffelijke 
herfchepping  hebben  zij  hunnen  Souverein  te  danken ,  die  voor 
zichzelven  daarin  zoo  getrouw  voorgaat,  dat  zijnen  onder- 
danen gcene  oorzaak  van  beklag  overbluft.    Font anibr 


SULTAN  MAHMOÜD.  63t 

ontmoette  hem ,  toen  hij  uit  de  Moskee  van  Therapia  kwam ; 
hij  zat  te  paard ,  en  droeg  een9  appelgroenen  rok ,  overdadig 
met  gouden  boordfel  bezet ,  omtrent  gelijk  eene  liyerei  bfl 
ons;  zijn  baard,  te  voren  lang  en  zorgvuldig  gekamd,  had 
pas  een9  duim  lengte ,  en  geleek  dien  van  een9  galeiboef,  die 
Eich  niet  kan  fcherefl;  op  zijn  hoofd  de  algemeen  ingevoerd* 
roode  muts ,  waarvan  een  gouden  eikel  afhing.  Dus  reed 
bij ,  door  twee  Ministers  vergezeld ,  door  eene  dubbele  r|j 
foldaten ,  welke  de  Keizerlijke  Garde  verbeeldden  ,  en  onaf- 
gebroken hou  1  hou  t  fchreeuwden ,  terwijl  zij  het  geweer  pre* 
Tenteerden.  De  Sultan  wierp  regis  en  links  een*  vrij  dommen 
blik ,  en  in  zijne  matte  gelaatstrekken  waren  fporen  van  on- 
gerustheid  en  losbandigheid  kenbaar. 

Om  den  roem  eens  hervormers  te  verwerven ,  is  het  niet 
genoeg ,  dat  een  Vorst  het  kostuum  zijner  onderdanen  ver- 
andere ;  dat  hij  hen  naar  deze  of  gene  manier  late  manoeu- 
vreren: hij  moet  inzonderheid  daarnaar  dreven,  om  in  de 
onderfcheidene  takken  des  beftuurs  en  óqs  regts  verbeterin- 
gen in  te  voeren.  In  dit  opzigt  is  men  in  de  zeVen  jaren , 
federt  de  Janitfaren  uitgeroeid  werden,  eer  achter-  dan  voor- 
waarts gegaan.  Men  heeft  gewaagd  van  talrijke  hindernisfen, 
van  verflaafde  gewoonten,  van  godsdienftige  vooroordeelen 
enz. ;  maar  het  volk  is  niet  in  (Vaat ,  der  regering  eenigen 
tegenftand  te  bieden ,  en  het  hing  fl echts  af  van  des  Sultans 
wil,  elke  nuttige  inrigting,  naar  zgn  welbehagen,  in  te  voe- 
ren. Van  de  Janitfaren  alleen  had  hij  een'e  oppofitie  teduch-' 
ten ,  die  thans  vernietigd  is.  Nooit  werden  de  firmans  der 
Porte  ftrpter  vólbragt;  maar  deze  hebben  nog  altQd  geen 
ander  doel ,  dan  geld  af  te  perfen ,  de  eene  of  andere  mono- 
polie te  verzekeren ,  een  of  ander  ligchaam  of  bijzonder  per- 
foon  in  deszelfs  voorregten  afbreuk  te  doen.  Had  men  ver- 
beteringen bedoeld ,  deze  zouden  den  bijval  der  ganfche.  be± 
volking  hebben  weggedragen.  De  Sultan  heeft,  wel  is  waar; 
eene  Ridderorde  ingefteld ,  welke  men  eerekruis  noemt ;  maar 
het  woord  eer9  en  het  bij  ons  daarmede  verbonden  denk- 
beeld ,  zijn  den  Turken  te  eenemale  vreemd. 

De  bijzondere  leefwijze  van  ma  hm  oud  heeft  nog  minder 
loffelijks,  dan  zyn  openbaar  leven.  Als  Moslem  moet  htf 
zich  fpenen  van  alles ,  wat  de  zeden  en  de  Godsdienst  zijner 
'onderdanen  kwetst.  De  Koran  verbiedt  wel  ftrengeljjk  de 
dronkenfchap  t  het  is  algemeen  bekend ,  dat  zijne  Hoog* 
beid  zelden  nuchteren  is.    De  Kofan  verpiigc  toe  huifeUike 


0QS  SULTAN  MAHMOUD. 

deugden  ea  eens vaderlijke  zeden :  finds  drie  jaren  huist  de 
Sultan  niet  meer  met  zijne  vrouwen  en  is  van  ligtekooijen 
omgeven.  De  vertrouwelijke  omgang  met  Ongeloovigen  is 
verboden :  de  Sultan  ziet  hen  dagelijks.  Geeft  hij  den  vreemr 
den  Gezanten  een  feest,  dan  verfchijut  hij,  wel  is  waar, 
incognito;  maar  uaauweltfks  zijn  de  gasten  vertrokken,  of  hy 
ÏÊMtGritkfcke  danferesfen  tot  zich  komen,  en  geeft  zich  over 
aan  de  fcbandeiijkfte  ontucht*  Eindelijk,  en  dit  is  in  de  oogen 
der  regtzinnige  onderdanen,  niet  eene  zijner  geringde  overtre- 
dingen ,  hij  brengt  den  meeaten  tijd  mei  visfchen  door  aan 
de  baai  van  Therapia ,  waar  hij  in  het  midden  van  Grieken , 
Armeniërs  en  Franken  zjjn'  hengel  uitwerpt.  Bij  de  Turken 
is  de  meening  heerfchende,  dat  den  Christenen  drie  dingen  bij- 
sonder eigen  zijn :  zich  dronken  drinken  >  varkensvleesch 
eten  i  en  gemeenfchap  van  vrouwen.  Vanhier  hunne  verach- 
ting van r de  Christenen;  en  die  verachting  valt  natuurlijk 
op  hun  Opperhoofd  terug ,  daar  bij  hen  in  zoo  vele  opzigten 
«aaapt.  ( 

De  gedragingen  der  Ministers,  die  den  Sultan  omringen , 
«Jgn  geenszins  gtfqhikt ,  on»  der  regeriqg  achting  te  verfchaf- 
fen.  Men  dwaalt,  wanneer  men  meent,  dat  het  Ottomannifche 
t$k  door  Ministers  beftuurd  wordt ,  wier  werkkring  naanw~ 
keurig  i$  bepaald,  en  die  hunne  departementen  naar  hunne 
inzigten  kunnen  leiden.  Het  Ministerie  is  niets  anders  dan 
eene  familieregering,  op  den  Staat  toegepast.  Op  gelqke 
rtqze  is  dè  Divan  zamengefteld.  't  Is  dus  klaar,  dat  de  Mi- 
nisters geenerlei  zelfltandigfceid  bezitten ;  terwijl  hunne  magt 
geen*  anderen  (leun  heeft,  dan  de  gunst  van  hunnen  Heer, 
meestal  ten  koste  van  die  des  volks. 

De  vreemde  Diplomaten  poogden  de  welwillende  gezind- 
heid der  Porte  **n  de  bevordering  der  befchaving  dienstbaar 
te  maken.  Elk  hunner  wikte  daartoe  medewerken ,  en  zich 
tevens  daardoor  invloed  bezorgen ;  allen  beijverden  zich,  hunne 
dienden  aan  te  bieden.  De  Italianen  leverden  musijk  i  de 
Franfeken  boden  zich  aan  tot  het  onderwas  der  jeugd  \  de 
Engelfchen  kwamen  met  hunne  ftoombooten ;  eik  beval  zijne 
gunftdingen  aan.  Officieren  van  elk  wapen ,  van  eiken  land. 
aard,  fpecuhmten  van  velerlei  foort  kwamen  bijeen-  Aan 
Memorién  over  allerlei  onderwerpen,  aan  ontwerpen  voor 
allerlei  farigtingen  was  geen  gebrek.  De  Turken  namen  ai 
deze  voorliegen  aan ,  welke  fomw(len  tot  den  Sultan  zelve? 
kwamen;  maar  heimelijk  ifcottedeo  zij  onder  elkander  nee 


SULTAN  MAHMOUD.  639 

denetee ,  en  geen  vtn  die  alle  kwtm  tot  ftand.  Na  Mie  ver; 
geeflche  pogingen  gaven  de  oogeroepene  raadgevers  hunne 
bervórmingsontwerpen  eindelijk  op.  Onder  de  vernuftige  mid- 
delen, welke  men  aanwendde  toe  befchaving  dezer  Barbn* 
ren ,  behooren  almede  de  feesten ,  welke  men  hun  gaf.  De 
Britfche  Gezant  was  de  eerfte,  die  op  dit  denkbeeld  viel* 
hij  noodigde  de  Heeren  bg  zich  op  een  Engelsch  fregat. 
Generaal  guilleminot  volgde  diens  voorbeeld,  en  was 
te  dier  gelegenheid  bijkaris  in  uiterst  bedenkelijke  ongelegen, 
beid  geraakt  met  den  Minister  van  Buitenlandfche  Zaken. 
Deze,  namelijk,  was  een  klein,  gebogebeki  man  van  een 
gemeen  voorkomen.  Verpligt  een  feest  bij  te  wonen ,  door 
Qngeioovigen  gegeven,  hetwelk  hij  heneden  zijne  waardig* 
beid  achtte,  begaf  hij  zich  eerst  naar  zijnen  Apotheker, 
waar  hij  het  middagmaal  hield,  nam  vervolgens,  toen  het 
donker  werd,  eene  kleine  fakkel,  en  wilde  nu,  zelfs  door 
geen9  bediende  vergezeld ,  bet  Hotel  des  Franfchen  Gezant- 
fchaps  binnenfluipen.  Dit  heet  in  Turkije  quis/t,  dat  is 
incognito  uitgaan,  gelijk  men  eene  kroeg  of  een  verdacht 
huis  bezoekt.  Ongelukkig  zag  een  bediende  zijne  Excellen- 
tie voor  een9  gaauwdief  aan,  en  joeg  hem  de  deur  uit. 
Maar  de  Generaal  vernam  zulks  nog  bij  tijds,  baalde  den 
Minister  in,  en  geleidde  de  doorluchtige  gebrekkige  perfo- 
naadje,  als  in  zjjne  armen,  binnen. 

Men  moest  toch  eindelijk  inzien ,  dat  met  zulk  een*  Mo* 
naroh  en  zulke  onderdanen  niets  is  aan  te  vangen.  Men 
werd  overtuigd,  dat  alle  bewijzen  van  achting,  welke  zij 
Zich  verwaardigden  den  Vertegenwoordigers  der  EuropefcMc 
Mogendheden  te  geven,  geen  ander  doel  hadden,  dan  ge* 
fckonken  te  bedelen,  en  dezulken  te  vleijen,  die  hun  vreea 
inboezemden.  Het  eenige  voordeel ,  hetwelk  de  vreemde  Ge* 
zan*ea  uit  dit  alles  trokken,  was,  dat  zij  hunne  lieden  leerv 
feu  tean«e. 


OUDp.WOpDEREtOVgN  EN  NIEUWE  GAAUWDIEVgNPftAKTgit, 

(Phrwlg  tn  fiot  fan  bU  602.) 

VYq  bevinden  ons  in  een  thédtre  op  de  boulevard*.  Op  eene 
der  dwarabanken  bij  het  orchest  zit  een  dik ,  rond ,  glimjaf -> 
chend  man.    Geheel  zijn  voorkomen  verraadt  aan  het  geoe- 


640  OUDE  WONDERHOVEN 

fende  oog  van  den  Partfzenaar  iemand,  die  onder  de  landlie- 
den ce  huis  behoort.  Alles  is  voor  hem  een  onbekend  genot. 
Het  melodrama  roert  hem ,  en  doét  een'  traan  aan  zijn  oog 
ontrollen»  Hem  behaagt  voorts  alwat  hem  wordt  aangebo- 
lerf,  zoo  als  oranjeappels ,  limonade ,  bier ,  taartjes  ,  gebra- 
den appelen ,  zelfs  het  Magafin  pittoresque  en  de  avondbladen 
van  verfchiüende  foort  —  hy  geniet,  men  kan  hét  hem  aan- 
zien, met  de  gretigheid  van  eeneh  nieuweling.  Alles  verrukt 
hem ,  het  parterre  en  de  loges  *  de  gordijn  en  het  tooneel , 
en  hij  laat  zijne  vergenoegde  blikken  oyeral  in  den  fchouw. 
burg  ronddwalen.  Nu  bemerkt  hjj  in  de  btneóenüe  loges  twee 
heeren  en  eene  dame,  welke  hem  zeer  vriendelijk  groeten. 
Eerst  meent  hij ,  dat  hij  zich  vergist ;  want  hij  is  eén  vreem- 
deling in  Parijs ,  hij  kent  niemand ,  en  herinnert  zich  ook 
niet ,  deze  aangezigten  ooit  onder  zijne  bekenden  aanfchouwd 
te  hebben.  Evenwel  kan  hij  eindelijk  niet  meer  twijfelen ,  dat 
de  vriendfchapsbetooningen  en  groeten  hem  gelden ,  daar  de- 
zelfde buigingen  en  gebaren  herhaald  worden ,  zoo  dikwerf 
h$  daarheen  ziet.  Hij  beantwoordt  dezelve  alzoo  beleef- 
delijk; want  de  man  uit  de  provincie  zou  om  niets  ter' 
wereld  ongemanierd  willen  fchqnen  in  de  groote  wereldhoofd- 
Aad.  Voorts  geeft  bij  met  veel  welgevallen  zich  over  aan 
ztfn  kunstgenot ,  tot  het  einde  toe ,  waarbij  het  zoo  tamelijk 
laat,  ja  omtrent  middernacht  wordt.  De  nieuwe  vrienden  heb- 
ben onzen  man  niet  vergeten.  Terwijl  deze  langs  de  boule- 
vard* naar  zqn  logement  gaat ,  ziet  hij  eensklaps  zich  aange- 
houden door  de  drie  perfonen ,  welke  hem  gedurende  de  ver- 
tooning reeds  met  de  teekens  hunner  vriendfchap  verrast  had- 
den. „  Hoe  gelukkig  zijn  wij ,  waarde  neef,  u  eindelijk  aan 
ce  treffen!  Onder  het  fpelen  was  het  ons  niet  mogelijk,  bij 
n  te  komen ,  en  bij  het  uitgaan  hadden  wij  u  uit  het  oog 
verloren."  —  „  Maar,  Mijne  Heeren...."  —  „  Hoe  lang 
zijt  gij  reeds  in  Part/s ,  en  waarom  hebt  gij  ons  nog  niet  be- 
zocht? Hoe  vaart  de  waarde  familie?  Waar  hebt  gij  uw'  in- 
trek genomen  V*  En  nu  volgt  nog  een  droom  van  vragen  % 
die  allen  de  harteiykfte  blijdfchap  over  het  wederzien  van  een* 
waarden  bloedverwant  fchijnen  aan  te  duiden.  De  drie  per- 
fonen roepen  als  uit  éénen  mond :  „  Herkent  ge  ons  dan 
niet  ?  Laat  ons  u  omarmen !"  Zij  vallen  te  gelijk  hem  om 
den  hals.  „Ach,  Mijne  Heeren!"  herneemt  de  vreemdeling,  die 
door  zes  armen  bijna  verdikt  wordt ,  „  hier  heeft  zeker  eene 
misvatting  plaats;  ik  ben  niet  degeen,  dien  gg  meent."  — ' 


EN  NIEUWE  GAAUWDIKVKNMIAKTUK.  041 

*  Héél»,..  In  dit.  geval  moecen  wQuom  vergiffenis  vra- 
gen^  u  ioo  lang  opgehouden  te  hebben.**  —  Verdwenen 
zjjn  de  nieuwe,  vrienden»  Terwijl  de  vreemdeling  hen  ver- 
wonderd naoogt,  fchemeren  hem  de  oogen.  Werktuigelyk 
grüp*  hij  naar  zijn'  bril  —  hij  is  weg;  de  vrienden  hebben  hem 
«Hen  ontöolen,  omdat  de  glazen  ia. goud» gezet  fchenen.  De 
beflolene  troost  zich  daarmede,  dat  de  dieven  gefopt  zijn; 
want  de  \»ril  was  van  geel  koper.  Maar  nn  zoekt  hjj  zijne 
ftwifdoos ,  die  werkelijk  van  goud  is ;  ook  deze  is ,  helaas  I 
verdwenen» 

Er  k  een  punt  in  Parijs,  van  waar  men  wel  een  panorama 
nn  deze  groote,  woelige  Had  zou  kunnen  teekenen  — *  de 
Pont-muf.  Zeker  fpreekwoord  zegt:  „  Men  gaat  niet  over 
den  Pmt-neuf,  zonder  een*  fcbimmel  (paard  van  de  ftedelyke 
wacht),  een*  geestelijke  en  een*  foldaat  te  ontmoeten.**  Dit 
Spreekwoord  is  Vaar ,  doch  zeer  onvolkomen.  Op  hetzelf- 
de hebben  nog  twee  klasfen  van  menfchen ,  aanfpraak ,  na- 
ocUjk  de  openbare  meisjes  en  de  bedelaars.  Zonder  dezelve 
ware  de  Pont-muf even  zoo  min,  wat  dezelve  inderdaad  is, 
*ls  zonder  zonen  hinri  IV.  Daar  er  niets  ter  wereld  wordt 
gevonden-,  dat  niet  op  den  Pont'neufte  zien  ware,  kunneu 
wtt  er  op  rekenen ,  ook  hier  overblijffelen  van  de  oude  vner* 
Étrhwtn  te  zullen  zien.  Eene  onlangs  voorgevallene  gebeur- 
tenis  heeft  de  herinnering  daarvan  verlevendigd.  Ik  fpreek 
flecbts  van  een  enkel  geval ;  want  wie  zou  ze  allen  kennen? 

Btf  het  opgaan  der  brug,  aan  den  kant  der  Louvre9  daar, 
waar  de  menigte  der  voetgangers  het  meeste  gedrang  veroor* 
zaakt*  lag  een  arme  kerel ,  vol  builen,  en  wonden ,  krank  en 
afgemat,  klagende  en  kermende,  buiten  ftaat  om  verder 
voort  te  komen.  Alle  plagen  fchenen  over  hem  uitgeftort  te 
ztfn.  Oftchoon  nu  het  publiek  in  het  algemeen  aan  menfche- 
l$ke  ellende ,  zelfs  in  de  afzigtigfte  gedaanten ,  gewoon  is  en 
-daarbij  ongevoelig  blijft ,  zoo  konden  toch  velen  deze  over» 
maat  van  lijden  niet  zonder  innige  roering  voorbijgaan»  Me- 
nig penningsken  was  reeds  in  den  hoed  des  ongelukkigen  ge* 
vallen ,  wanneer  een  oudachtlg  heer  door  den  kring  der  om- 
ftanders  heendrong.  Hij  was  in  het  zwart  gekleed ,  had  een 
«acht ,  goedaardig  uitzigt ,  en  fcheen  een  dorpgeestelijke  uit 
den  omtrek  van  Parijs  te  zijn.  Zoo  veel  ellende  trof  zjjn 
aefelQdighart,  en  h$  herinnerde  zich  de  geboden  des  Chris- 
tendens.  Doch  op  het  oogenblik,  toen  hij  den  krenken 
éenige  (ruiven  geven  wilde ,  hield  een  der  ontflanders ,  e** 

■DffttLW.  1836.  no.  18.  V  v 


$42  oude  woNDERaorra    ' 

man  uit  de  geringe  fclaafe,  hem  terug,  ea  zeide:  „  Gelooft 
jij  hier  een9  werkelijk  kranken  voor  u  te  hebhen?  Houdt  gg 
dagene,  wat  gij  daar  op  zijn  ligcbaam  ziet,  voor  ware  won* 
den  en  zweren  ?  Meent  gij  r  dat  deze  mensch  inderdaad  zoo 
zwak  is  en  niet  gaan  kan  ?  Dat  is  alles  leugen  en  bedrog  — 
aiJesteunftlge  misleiding.  Ik  verzeker  u.»  d^ze  man  is  ere» 
Wéó  min  krank ,  als  gij  en  ik  —  hij  kan  even  aoo  goed  {aan, 
als  wij  allen ,  die  hier  rondom  hem  (taan.  Om  het  u  te  be- 
wijzen, zal  ik  hem  fpoedlg  op  de  been  helpen».  Met  nw 
verlof,  Eerwaardig  Heer  !.../*  Met  deze  woorden  grijpt 
de  fpreker  den  rotting  van  den  Pastoor,  weiken  deee  hem 
gewillig  overgeeft;  en  nu  begint  de  onbekende  mm,  Jnfchgn* 
geweldig  op  den  kranken  los  te  (laan,  die  plotfelijk  zijne  , 
kracht  wederkrijgt,  opfpringt,  en  den  ilaanden  perfoon  aan* 
vak,  op  de  viugt  drijft  en  nazeu  Maar.de  rotdag. met  den 
gouden  knop,  liet  eerwaardige  erfüuk,  oog  van  den  grooo- 

wder   hcitonftig  f Ver fchiilende  aandoeningen  .volg* 

den  eikander  op  bij  den  -  geestelijke  -*  mede$den  .en  erbar- 
men, -verbazing,  verontwaardiging,  hartelijk  lagchen,  ange* 
matheid,  vreoze,  ongeduldig  verlangen.,  eindelijk. luid:  kift* 
gende  wanhoopt  daar  hij  vruchteloos  naar  het  terngkcere» 
van  zijnflH  1*00  ved  vermogenden  waodelftok  bleef  wachom. 
De  beide  «bedriegers  *  -de  krank»  en  zijn  iieeltneeoer.,  wesdi 
verdwenen ,  om  waarschijnlijk  dén  genaakeen  buit  te  deelenu 
Vaffl  de  menigvuldige  k«nita»r$én ,  welke  de  lagere  Pur*}* 
fche  nijverheid  uitoefent,  om  eene  meer  evenredige  verdee- 
ling der  geiuksgoederen  te  bewerken,  wil  ik  nog  een  enkel 
voorbeeld  bijbrengen.  Gedurende  dejuiij-dagen  van  heLvo» 
rige  jaar  was  er  wederom  een  groot  zoogenaamd  volksvfr* 
maak  in  de  Ckamps  B/yfées.  Het  k  treurig  te  zien,  waar- 
mede het  goede  volk  zich  vermaken  moét*  Eenige  dier  ipe* 
len  fchqoen  meer  met  de  befchaving  der  .Middeleeuwen  over* 
een  te  komen.  Datgene,  waarvan  ik  fpreken  wil,  zzl  echv 
ter  eene  uitzondering  moeten  maken;. want  men  vindt Jiet 
bjj  alle  üanden  ia  het  Pars/fcèe  leven  ais  ee  bak»  In  qetf 
grooten  kring,  meerendeela  door  landlieden,  foldaten  en  jon*, 
ge  boerenmeisjes  gevormd,  zag  ik  eene  vrouw,  welke  op 
een'  ftoel  üond,  ea,  door  middel  van  een' tangen  fpreefc» 
hoorn  of  fpreektrompet,  met  een  trechtervormig  beneden* 
einde 5  eene  hupfehe  jonge  boerin  iets  in.  het  oor  ftuie* 
terde.  Het  was  eene  waar^egfter ,  die ,  in  plaats  van  den  Def> 
fhifeben  drievoet,  een'  gewonen,  matten  Aotl  beklommen  Jtad* 
zoodat  de  boerin,  met  den  trechuaf  at*  het  <for#  de^ehei- 


EN  NIEUWE  OAAUWMZVENHIAKTQK»  643 

mankten  oog  altf*  tb  van  boven  vernam.  Ik  befcfeouwd* 
de*  fpei  togen»  tigd*  Qpmerkejp  kwam  mtf  inzonderheid  yoor 
de  ernst  en  belengftelliflg ,  waasmede  een  ieder  ftondte  kfl* 
ken».  Ik  nam  de  gezjigteu  vaut  de-  verzamelde  menigte  op  — 
geen  fpoor  van  fpotterng,,  geen  gelaatstrek,  die  twijfel  of 
minachting,  aandqÜde  $  alles  w«l  aandacht  en  oplettendheid* 
Om  ziek  hiervan  te  overtuigen,  behoefde  me*  ftechts  acht 
ie  geven,  met  welk  ongeduld  ieder  bet  OogeabKk  te  gemoet 
zag,  wajmeer  de  beurt*  om  zijn  geluk  te  vernemen*  aan 
hen*  «ou.  komen*  Zijn  het  maosper fonen ,  deze  nemen  eer- 
biedig <fan  hoed  af»  trekken  den  zakdoek  uk ,  om  zich*  heb 
zweet  van  het  voorhoofd  te.  wisfehen ,  en  luisteren  dan  me* 
open  oor  en  mond,  met  een  onbewegelijk  oog  en  ingehou- 
den adem*  naar  de  bolle  toonen  der  Sibille.  Zqq  het  jjonge 
vrouwen,  een  fpotachtig  glimlachje  ia  het  doorgaande  gevolg 
ven  het  vernomen  owkeL.  > 

Ieder  reikbal&t,  om  zijn  geluk  te  vernemen;  want  beft 
(paeekt  van  zelve»  dat  de  waarzegger  gemeenlijk  enkel.  heft 
en  zege»  aan  de  luisterende  menigte  verkondigt»  Slechts-  09 
het  meer  of  minder  komt  bet  aan*  <n  dit  haagt  daarvan  -af^ 
pp  boe  veel  de  vragende  %  vódr  h/et  begin  dee  orakels ,  doo* 
klinkende  mum ,  al&  't  ware ,  aaufpsaak  h$eft,  gemaakt*  pi; 
alles  ziet  en  boort  bij  wen  zoo  goed ,  als  elk  vreemd  aan*» 
fchouwer}  evenwel  dringt  hij,  begeerig  toe,  ea  laat  zich, 
uren  lang;  bet  wachten  welgevallen',  zoo  wel  hier»  als  vopr 
den  ingang  der  tbèttm. 

Merkwaardig  is  verder  de  {iqutheid,  waarmede  deze  be* 
driegeigke  ptfesteresfen  der  v«rt*>rgeee  tpekomsi  haar  fpet  in 
het  openbaar  draven*  Slecht*  de  nog  grootere  domheid  dea 
volks  maakt  die  osbefchaarad*  misleiding  megelük*  Hoe  vee* 
de  weetgierige  ongevqeff  getale»  kan  of  wil  %  boe  veel  geluk 
hij  gevolgsfajk  te  w*cb«»  beeft»  d«*  ziet  4e  fUmme  waar-* 
?eg(ter  bea*  wel  #e»,  of  zij  teidi  bet  af  uit  eenige  vaag**» 
welke  zij  hem  doet»  Daarnaar  werden  dan  de  kleuren  ge- 
kozen en  gemengd,  waarmede  ?S  zijne  toekomfiige  lotgeval 
len  hem  als  aanfchouwelyk  voor  oogeu  ftalt*  Dezelve  zifr 
meer  of  minder  bont,  het  berigt  wordt  uitvoeriger  of  korte; * 
qasrmace  bij  milder  of  kariger  betaalt*  Is  eenmaal  de  waar, 
zeggersbootn  aan  oor  en  mond  gehragt  en  de  fpreekmaebinp 
opgedraaid,  90a  gaaf  de  zaak  haren  vasten  gang*  e*v  de 
wijze,  pp  welke  de  waarzegfte*  op  haren,  zetel  hare  bükk$ft 
Y9tfcto)4  bw  rwdgw>>  WW  dwdelijk,  dat  zij  aa*  febw) 

.—7  ■'  '•    VVS&  :    .--:■• 


644  OUDE  WONDERHOVBlf 

iets  anders  denkt,  dan  aan  den  verborgen-  levensloop  dei  ge- 
nen ,  die  in  ligtgeloovige  eenvoudigheid  meent ,  voor  de  ge* 
fiyge  opoffering  van  vier  of  vijf  duivers  in  de  toekomst  te 
kunnen  zien.  Waarlijk,  men  moet  bet  gezieii  hebben,  om 
fcr  zich  een  begrip  van  te  kunnen  maken,  hoe  dom  het  geés- 
tigfte  volk  der  wereld  is !  Maar  hetzelve  fchijnt  onverbeter- 
lijk, en  doet  zelfs  voor  de  fpotternfj,  dir  anders  voor  den 
Framchman  zoo  geduchte  wapen,  niet  onder.  De  eene  helft 
der  Partffche  bevolking  lacht  om  de  andere ;  intusfchen  vol- 
gen allen  met  flaaffchen  geest  (leeds  fleur  en  gewoonte  — 
de  eene  doet  het  Hechts  met  wat  meer  zwier  en>  op  be- 
fchaafdere  wijze,  dan  de  andere. 

Na  het  zoo  even' aangeduide  geval  in  de  Champ*  Etjfées , 
heb  ik  dikwerf  met  vermaak  eene  karikatuur  van  charlet 
befchouwd,  die  aan  een  dergelijk  tooneel  haar  beftaan  te 
danken  heeft.  De  boerenknaap  in  den  foldatenrok,  de  rekruut* 
is  in  frankrijk*  gelijk  ook  trouwens  eldters  we!,  het  onnoó- 
zelfte  en  ligtgeloovigfte  fchepfel  onder  de  zon.  De  hoofd- 
trek  in  zijn  karakter  is  veelal  eene  onbeperkte ,  bijna  ongè* 
loofelQke  ijdelheid  op  zijn'  rok  en  perfóon.  Hij  neemt  de 
öitgerijnwlfte  vertellingen  voor  waarheid  aan,  zoodra  Hechts 
z^jne  eigenliefde  wordt  geftreeld.  In  vredestijd  droomt  hij  te 
Parijs  van  voorname-  vrouwen,  van  Gravinnen  en  Prkifesfen, 
dié  op  hem  verlieven,  en  hem  tot  den  gelukkigfteri  der  Ver- 
velingen maken.  Ondertusfchen ,  terwijl  h$  óp  het  rijzen 
van  zijne  gelukszon  wacht,  oefent  hij  zich  vlijtig  inden 
wapenhandel,  (lapt  moedig,  en  brengt,  om  de  trage  fortuin 
te  helpen ,  van  tijd  tot  tijd  zrjn  laatfte  twee  francs-foak.  naar 
eene  waarzegger  of  kaartenlegfter.  Hier  ontbreekt  het  nu 
'natuurlijk  niet  aan  Gravinnen  en  Prinfesfen;  htf  kan  te  keur 
gaan.  De  karikatuur  van  charlet  verbeeldt  een*  jong* 
foldaat  voor  eene  waarzegger,  die,  gedost  in  bonten,  ge- 
heimzinnigen  opfchik ,  met  veelbeduidende  gebaren  hem  zfln 
toekomftig  lot  voorfpelt  in  de  volgende  bewoordingen:  „Eene 
voorname,  rijke,  magtige  Prinfes  verlieft  fmoorïflk  op  een* 
jongen  blonden'  Franfchen  Korporaal  op  de  parade.  Zij  laat 
kern  opligten  en  in  hare  Staten  voeren ,  waar  hfl  woning , 
eten  ei?  wasch  vrij  heeft ,  als  de  Regering ,  op  kosten  der 
Vorfttn."  En ,  terwijl  de  jonge  Korporaal  met  veel  Welge- 
vallen naar  de  aankondiging  van  ztfne  toekomftige  grootheid 
luistert,  en  zich  verblijdt  over  zijne  aanftaande  verheffing 
boven  zijne  kameraads,  on  t  ft  eelt  hem  de  hansworst  ztfn*  zak- 
doek uit  den  ckacot,  welken  hQ,  uit  eerbied  voor  de  waar- 


EN  NIEUWE  GAAUWDIEVBNPRAKT1JK.  64$ 

zegfter,  heeft  afgenomen,  ofTchoon  hij  anders  niet  ligt  het 
hoofd  ontdekt,  alsof  hij  vreesde,  hierdoor  aan  de  foldaten« 
eer  te  kort  te  zullen  doen.  \ 

Ia  de  tuinen  van  Tivoli  komt  in  de  liefelijke  zomeravond 
den  een  groot,  fchitterend  gezelfchap  van  de  Parij fche  team 
monde  bijeen.  Daar  vergadert  eene  fchare  van  bupfche  en 
aardige ,  ofTchoon  op  verre  na  niet  altijd  ftreng  deugdzame 
vrouwen.  Men  ziet ,  er  fpelen  van  -allerlei  aard  —  theaters  i 
'marionetten,  goochelaarskunften ,  fchjjflchieten ,  riqgfteken, 
muzijk  en  dans ,  zoodat  ieder  zijnen  fmaak  voldoen  kan.  In 
een'  bijzonder  ingerigten  hoek  van  het  pack,  op  zekeren  af- 
fland,  welke  iets  ongemeens  aanduidt,  zit  een  waarzegger, 
met  kabbalistifche  teekenen  bedekt  en  van  een*  tooyergordel 
voorzien.  Zijne  kunst  is  op  een  aangeplakt  biljet  te  lezen. 
Wanneer  de  wonderman  een  teeken  geeft  of  laat  geven  % 
dringt  de  menigte  naar  hém  toe,  om  te  zien  en  te  hooren* 
gelijk  dezelve' zoo  even  bg  het  marionett^nfpel  gezien  en 
gehoord  heeft.  In  'de  Champs  EJyfées,  onder  al  het  gemeene 
volk,  zich  voor  den  (loei  van  een*  lompen  bedrieger  te  plaat- 
fen,  om  zich  voor  een  franc  zjjn  noodlot  verkondigen  en  z$a 
geld  ontftelen  te  laten  —  dat  is  onfatfoenlijk,  onnóozel,  be* 
lagcheüjk;  maar  in  den  tuin  van  Tivoli ',  in  voornaam  gezel- 
fchap, bij  muzjjk  en  fpel  en  fcbitterende  verlichting,  is  he; 
geheel  iets  anders.  Behagelyker  vormen  fchgnen  het  zotte 
en  ongeremde  te  veranderen  en  verlchoonlijk  te  maken.  Ook 
denkt  welligt  menigeen,  dat  men  toch  eigenlijk  niet  regt  weteq 
kan,  of  de  man  foms  niet  inderdaad  ieu  meer  weet  en  dus  wer- 
kelijk waarzegt.  ' 

Gaan  wfl  nog  een*  trap  hoqger.  In  de  rue  de  Tournon ,  in 
de  voorftad  St.  Germain,  kan  men  eiken  dag ,  op  een  bepaald 
nur,  eene  menigte  lieden  zeker  huis  zien  ingaan  en  zelfs 
fraajje  rijtuigen  voor  hetzelve  zien  ftilhouden,  even  als  voor 
bet  paleis  van  den  Minister,  wanneer  er  gehoor  wordt  ver- 
leend. In  dit  huis  woont  de  vermaarde  kaartenlegfter  lenor» 
mand,  die  gansch  Parijs  door  bekend  is,  en  haar  bedrijf 
geheel  openlijk  uitoefent,  als  een  gewoon  beroep.  Zg  noem£ 
zich,  ja,  boekhandelaresfe ;  maar  zy  is  niets' anders  dar* 
kaartenlegfter,  en  zQ  bedient,  als  zoodanig,  klein  en  groot 
voor  geld  en  naar  mate  zfj  betaald  wordt.  In  de  voorkamers 
van  haar  kostbaar  en  met  veel  fmaak  ingerigt  verblijf  worde* 
de  binnentredenden  ontvangen  dpor  hare  bedienden,  welkt. 


1W  OtTDt' WOftDtt&ltoVSlt 

te  kennen  geven,' dat  ieder  z§ne  ïcboenen  behoorlijk moet 
reinigen,  ten  einde  de  tapijten  fatnmer  meeateresfe  niet*  te 
'bezoedelen.    In  een  fa/on  zit  de  wondervrouw  zelve  tipte 
waditen.    Htre  eerde  vraag  fat    „  Vodr  hofc  veel  wilt  «gfl 
toe  fpM  'gemaakt  hebben  f'   "Naar  urne  nu  iier  antwoönl  uk- 
valt,  voor  tien,  twintig,  dertig,  vqf tig  oï  honderd  frames  9 
Worde  ook  liet  fpel  eenvoudig  t>f  meer  ingewikkeld  aange- 
legd.   Dat  vindt  het  voorname  publiek  even  *oo  goed  ia 
den  haak ,  als  de  rekruut  -dergelijke  Traag  van  de  waarzeg* 
lier  in  de  Champt  Elyfées.    Voor  tien  of  vfiftien  francs  -i 
dit  ia  ligt  te  begrijpen  —  heeft  men  Hechts  een  zeer  middel- 
matig geluk.    De  meeste  bezoekers  van  Madame  L&AOfc- 
M  and  z$n  rijke  lieden  van  hoogen  rang.    De  ijdelheid  doet 
ook  hier  het  hare.    Men  betaalt  góéd  —  men  belooft  rijke- 
lijk, en,  wat  nog  veel  opmerkelijker  is,  men  gelooft  werke- 
lijk  de  niüfpraken  der  kaarteuiegfter.    Korte  opgaven  omtrent 
namen  en  vaderland  des  vragenden ,  omtrent  zijne  hoofünd» 
gingen ,  omtrent  dieren  en  kleuren ,  die  hij  het  Heflte  heeft , 
een  blik  op  de  ftrepen  in  de  handpalm  —  meer  h  er  niet 
fteodig,  óm  de  donkere  toekomst  te  onthullen,  en  b.  v,  een* 
Jong*  kavallerij- officier  te  voordellen,  dat  hg  binnenkort 
eetf  roemrijken  veldtogt  *zal  doen  tmtot  den  rang  v*n  Overfte 
opklimmen.    Men  kent  dames  in  Parijs ,  welke  fcich  voor 
elke  gewigtige  aangelegenheid  van  haar  leven  —  en  wat  iê 
niet  gewigtig  in  het  leven  eener  zoodanige  dame?  —  de 
kaarten  laten  leggen.    Onlangs  vertelde  mij  zeker  Ttantth- 
nan  in  allen  ernst ,  dat  hij  eiken  morgen  zqn  dagwerk  be- 
gon met  de  kaarten  te  raadplegen ,  en  dar  dezelve  federt 
tiea  jaren  nog  nooit  gefeild  hadden.    De  man  betuigde  mjj 
tevens ,  de  allezins  merkwaardige  bijzonderheid  opgemerkt  te 
hebben,  dat  hem  federt  langen  tijd  altijd  een  ongeluk  was 
overgekomen ,  zoo  dikwerf  hij  nieuw  finnen  had  aangedaan. 
ik  vroeg  hem ,  waarom  hij  dan  nog  nieuw  linnen  aandeed.  — 
Waarlijk,  het  geestigfte  volk  der  wereld  is  tevens  her  Wjge- 
ioovigfte!  Doch  men  oordeele  niet  te  ftreng  over  den  rekruut 
In  de  Champt  Eiyfées ,  noch  over  de  behaagzieke  fchoörre  1a 
de  tuinen   van  Tivoli ,  noch  over  de  voorname  lieden  b§  de 
wiatzegfter  lenohkand  in  de  rue  de  Tournon.  Men  ver- 
fcete  niet,  dat  de  kronijk  van  Parijs  zelfs  fpreéfct  v*n  een 
toftoék,  hetwelk  **tt  -en  MtK&Btt*ü,  b$  den  aanvang 
Oer  Franfeüe  Rev^Mtie  \  aan  de  toenmaals  fa  groot  -aanzien 


ftfctnde  Jcaartenleg fter  gaven ,  waarbfl  de  beide  groote  ftaats*' 
BHMMeti  elkander  onder  hetzelfde  dak ,  en  wel  onder  bet  dak 
van  stedftnfge  vröüW,  ontmoet  hebben. 


*GOHBfcLAlttïï>0*£tf  feil  fctfZONDERHEDE*  VAN  VfcOEGfeRStf 
EN  LATEREN  T^D. 

(L/nder  de  regering  ven  Koningin  elizabetb  werd ,  doof 
t>fc  sewfiNNiT,  Directeur  van  hef  Koninklijk  Beermfpef, 
ten  verzoekschrift  ingeleverd.  Hy  beklaagde  zich,  hl  der- 
zelver  naam,  dat  de  {tukken  van  Eekeren  wix  Li  aks  söa- 
kespea&e  zoo  veel  volk*  trokken,  én  het  publiek  ver- 
vreemdden van  het  edel  nationaal  fpektakel  van  de  Beereb» 
danfen  en  Beerengevechten ,  hetwelk ,  van  onheugelijke  tij- 
den af,  door  de  Koningen  werd  befchermd.  Dit  verzoek- 
schrift der  klaafiekt  Beeren  luidde  aldus:  ' 

*  Die  oude  overleveringen  eetier  ukfpamiing;  rwelké  dei 
roem  oneer  voorvaderen  heeft  gevefttigd:,  ioopeu  gevaar  ver» 
leren  te  genkem  door  den  indraag  vitl  wtafaaak  en  £tr* 
baarochheid;  en  welhaast,  bijaldien  uwe  Majesteit  ote  Hoogh* 
derselvet  magdge  befchermittg  niet  verleent  r  zal  het  publiek 
tpfcf»uden:zkh  .te  begeven  nar  het  eenige  es  echte  nattenaM 
fatouwlpelv  ten  einde  ellendige  venopnisgea'en.  feiuchtoi 
bgte  wonen.,  die  bet  EhgeJfitJu  tooneel  Verlagen.  "  -•'•"'• 
v:#£en  wekere  william  s^AKsspa^ia  heeft-  *lch 
TWrfton*,  (hikken  zamen  xe  Arïlen  Tan  etbe  geheel  -nieuw* 
(o0H  -9  en  «teds  ftroonu  men  mee  geestdHft  naar  zijn  fpektt* 
Jwd;  terwijl  wij,  wqi  de  Beeren  van  bet  Gouvernement)  ver*, 
laten  worden,  en  gedwongen,  met  de  armee' wet  *Ifc*tid«r» 
werkeloos  te  blijven ,  of  als  in  de  eenzaamheid  te  danfen., 

„Ia  onze  diepe  droefheid  komen  wij  ons  aan  dfe  toeten 
vim  uwé  Majesteit  nederwerpen,  -en  Haar,  met  ver&hut- 
éigdeftetifbie<l,  de  -middelen  aanwijzen,  om'  een  zót>  groot 
fehtndaal  te  «aftellen,  Haar  ftneekende  te  willen  beve- 
len ,  dat  éè  ftekfcen  van  a  h  a  é  e  s  *  e  K\  t  *n  <Nb  der  jonge 
Schrijvers  van  zgne  fchool  fcuHen  worden  onderworpen  esfll 
eene  Cenfuur.,  .  door  een  onzer  uitgeoefend ,  en  dat  .geen 
iranner  werken  vertoond  worde ,  zonder  vooraf  door  onzen 
klaauw  Ngeteeiend  te  zijn. 

„  Onze  bekende  gematigdheid ,  onze  zachte-  en  eenvoudige 
zeden  z$n  een  waarborg,  dat  die  Cenfuur  met  goedhartig. 


tt$  TOONEELANEKDOTZH. 

en  welwillendheid  zal  worden  uitgeoefend.  Wij  znilen  ons 
bepalen,  die  werken  te  zuiveren  van  alle  bukenfporigheden 
en  zotternijen,  welke  het  publiek  zoo  zeer  behagen,  en  die 
men  bij  ons  nimmer  ontmoet. 

„  Uwe  Majesteit  zal  gevoelen,  hoe  gevaarlek  het  zijn 
zou,  den  volksgeest  onyerhinderd  zich  te  laten  bezig  hou- 
den ,met  ftoute  en  vernuftige  tooneelftukken 5  Zq  zal  de 
noodzakelijkheid  gevoelen,  om,  goed-  of  kwaadfchiks ,  de 
menigte  te  doen  terugkeeren  tot  het  Beerenfpekeakel ;  en  wij 
zullen  alzoo  weldra  Haar  onzen  verfchukiigden  dank  mo* 
gen  toebrengen  ,  dat  Zij  de  nieuwigheden,  welke  h.et  eenige 
nationale  tooneel  dreigen  te  verbannen,  heeft  beteugeld. 

„  Met  diepen  eerbied  noemen  wij  ons 
„Uwer  Majesteit*  zeer  onderdanige  en  zeer  gehoorzameBeeren." 

(Volgen  de  onderteekeningenJ) 

Van  wtjlen  den  Engelfchen  Treurfpeler  cooki  worde  ver- 
haald, dat  hg  eean  als  kind  gekend  heeft ,  en  toen  reeds 
het  nog  flapende  talent  in  hem  had  opgemerkt.  Op  zekeren 
ejjd,  Richard  de  Derde  in  eene  kleine  ftad  in  Engeland  fpe- 
lende,  (de  woonplaats  van  eean,  te  dien  tijde  een  knaap 
van  14  jaren)  en-,  naar  gewoonte,  befchonken  zynde,  vond 
hij  zich,  in  het  midden  van  het  (tuk,  buiten. ftaat  om  door 
te  fpelen.  Zonder  pligtplegingen  trad  hij  voor  op  het  too- 
neel, en  zeide  toe  het  publiek,  dat  nQ  zich  niet  wel  be- 
vond, en  zijne. rol  niet  konde  vervolgen ;  „  maar,"  zeide 
hg,  naar  de  galerg  wijzende,  „  daar  (laat  een  knaap,  dfé 
dezelve  voor  mij  kan  opnemen,"  Waarop  de  jonge  e  e  ah 
werkelijk  werd. gehaald,  en,  onder  de  gtootfte  toejuichingen, 
bet  ftuk  ten  einde  bragt. 

Lodewijk  X.IV,  den  beroemden  bo.ssuet  eene  ftrtk- 
vraag  willende  voorleggen ,  vroeg  hem,  of  het  geoorloofd 
was,  den  fchouwburg  ee  bezoeken. .  n  SireT  antwoordde 
de  even  gevatte  als  welfprekende  prediker,  m  men  heeft 
„  grooce  voorbeelden,  die  vóór,  en.onomflooteljjke  bewijs- 
n  gronden,  die  tegen  het  tooneel  pleiten." 

Te  Femej  werd  eene  vertooning  van  de  Zafrt  gegeven  op 
een*  grooten  zolder ,  'die  naauwelflks  de  helft  der  van  alomme 
samengevloeide  nieuwsgierigen  konde  bevatten*    Alles  ging 


TÖONEtlANEtDöTBtf.  <*• 

wortréffélflliV  *>t  öp  bet  oogenbfik,  dat  L'trsioHAif  ver- 
f ebeen,  leunende  op  den  arm  van  chatil^on,  en  met 
«ene  klagende  ftem  vroeg  z  > 

Oü  fomms-nous ,  feigneur  f  Aiêez  mes  fqtbles  $tux  ! 

De  Acteur ,  die  op  deze  vraag  moest  antwoorden ,  haperde ; 
waarop  een  vrolijke  fnaak  in  den  bak,  op  een*  belagchelij- 
ken  tréurfpfeltobn ,  uitriep : 

Seigneur ,  e* est  U  grenier  du  maltre  de  ces  lieuxl 

'•>  Volta ire  was  zóo  zeer  voldaan  over  het  jonge  meisje, 
dat  de  rol  van  Zaïre  had  vervuld ,  dac  hij  haar  beleefdelijk 
eén  exemplaar  vaö  zijne  werken  toezeide*  waarop  z&,  zee* 
naff ,~  antwoordde:  „  Ach,  Mijuheer !  zfl  zijn  zoo  fchoon; 
n  ik  mag  er  ü  niet  van  berooveu." 

.  te  Nautet  werd  onlangs  gefpeeld  het  tooneelftuk,:  Ie 
Mart  *  bonnes  fortunes.  Men  weet,  dac  de  metaal  van  het 
Huk  gelegd  te  in  den  mond  der  moede*  ,  en  .wgMn  deze 
vier  regels  r 

Dites-lui ,  fi  jamais  il  fonge  'au  marioge , 
*     Dé  ne  pas  oublier  ce  mot  heureux  fun  fage. 
Bont  malheureufement  Ie  mm  myest  échappé: 
„  dut  négligé  fa  femme  est  &  moitié  trompé" 
Hét  geheugen  der  Actrice,  welke  de  rol  der  moeder  ver- 
gulde, haperde  insgelijks;  zij  zeide: 

.   #    #    .    , U  mot  fun  fage  * 

Bont  malheureufement  Ie  nom  m'estJmmami 
„  Qui  négligé  fa  femme  est  è  nitritii. . . ." 
Hier  hield  z$  op ;  maar  het  publiek  voltooide  het  rijm. 

Een  Ridder  der  Orde  van  St.  Louis  liet  zich,  tegen  d** 
Vermaarden  l  e  ka  in,  in  de  veracbteUjlrte  bewoördttgeif 
uit  over  het  beroep  der  Tooneelfpelers ,  terwijl  hjj  met  4* 
hoogfte  verorit^aaidigidg  hunne  Jaarwedden  en  overige  voor* 
deelen  in  vergelijking  bragtl  met  bet  pover  traktement  een* 
ouden  Krtfgsmans,  die  jaarlgks  600  franfcs  ontving  vafi  den. 
Koning,  fchoon  hfl  de  beste  helft  zijns  levens. in  z0ne  diens* 
bad  befteéd,  „  Rekent  gij  dan  voor  niets,  Manheer,"  hbr* 
nam  LkiAiN  zeer  bedaard,  n  het  regtv't  welk  gfc meen* 
a  té  hébben,  van  mij  dit  alfes  te  «eggea??  -  •  <  ,< 


690  TOQ»BfcJLAKWMX>TBNr 

De  vermaarde  Eugelfche  Tooneelfpeler  cookiwm^.., 
eto  dronkaard.    Zelden  verfcheen  hij  nuchtere*  een  tooneeie, 
en  beging  dan  dikwijls  de  groftte  onwelvoegeljjkhedep  om- 
trent zijne  medefpelers ,  zoo  wel  ■  als  omtrent  het  PubliekL 
Eens  bevond  hft  zich  te  Boston.    De  eeflte  maal ,  dat  hq  in 
Amerika  zou  optreden,  had  hij  de  roL  van  Richard  dem  II f 
gekozen ,  en  zich  te  dezer  gelegenheid  zoo  vorftelijk  be- 
zopen, dat  hij  zich  waarfchijnlijk  voor  den  gebogchelden 
Monarch  zelven  hield.    Immers ,  *  in  (lede  van  zijne  rol  aan 
te  vangen,  verlangde  hij,  nadat  het  terfte  'hatMigéklaf»  be- 
daard was,  op  beleefden,  maar  vMten  toon,  dat  het  Orkest 
God  f*y*  At  JCtog  zont  fpelen.    In  het  b<gin  hielden  da  A*, 
*men&  dezen  ..eis^h  voor-eene,  hoeseer  eeoigzios  oncjjdige, 
grap,:  en  lachten  luidkeels*  waar  toen  nu  de  Actepr  ver* 
klaarde :    „  God  f  ave  the  Kingy  of  geen  JUcfardF  verkeerde 
hunne  vrolijkheid  in  woede,  en  er  ontftond  een  flora,  zoo 
ftis  welügt  nog  nooit  in  eeuigen  fehouwburg  wi*  beleefd  , 
waaiW}  echter  cookb  zoo  bedaard  ftaao  bleef ,  alsof  hem 
de  gahfche  zaak  in  *t  geheel  niet  aanging.    Eindelijk  begon 
het    geraas,    uit   vermoeidheid  der  razenden,   te  bedaren, 
en  men  te  begrijpen,  da;  men  den  man  wel  mishandelen, 
ja  doodflaan,  maar  niet  dwingen  kou,  den  Richard  te  fpe- 
len;  men  had  evenwel  daarvoor  zija  geld  betaald,  en  het 
verlangen ,  den  vermaarden  Tooneelfpelejr  in  zijn$  beste  rol 
te  zien,  bleef  inmiddels  onvervuld.  In  't  kort,  de  hooghartige 
Republikeinen  moesten  ten  laatfte  befluiten ,  zich  het  volks- 
lied hunner  erfvijanden,  hutmer  voormalige  verdrukkers ,  tt 
laten  voorfgelen,  <en  wel  over  eind  ft aande ,  wjan*  ook  daarop 
ftond  de  Tiran  +  terwijl  hij,  de  staat  met  de*  vou  foande, 
van  4jd  tot  tijd  oeafnuifje  nam* 

Men  verhaalt,  dat ,  op  zekeren  tijd ,  de  Engelfche  Acteur 
IMK  mt>  talüa  <pr*tepde,  pik  hupper,  met  natiQQftien 
•rw*  d*  ftWJYen  vm  zijn  land  optelde.  Tegen  eiken  ver*, 
maarden  mat,  dien  talma  noemde,  ftelde  de  Brit  een'  andereu 
even  beroemden  naam  over.  Eindelijk  noemde  talma  mo- 
LiitiLB.  „  Of1  hernam  keaw,  „  die  is  geep  Fransci* 
mm"  Talma  Haastte  fcich  te  (preken  van  dien»  geboorte 
ftt  Paré/t  r:  van  diens  hols  aan  de  pilaren  der  Hal ,  van  dien* 
vader,  defi  behanger,  .eu.  „  Hoor  etful"  antwoordde 
maii,  „  God  fchjep  m,o*i**e,  wierp  faepi  de  wjjdft 
9  wereld  In  f  en  hg  vlet  m  Jfaatfr  jftinedtt."  —    Indctdtid t 


TQQNEE&AffEWWCEtf.  Ml 

molière  behoort  aan  «11e  ftholen  en  **n  *Ue  .tanden :  het 
menfcheiyk  hart  is  bet  eenfefte  geweat»  dttt  bij  bewoond  9  en 
dat  hij  doorkruist  heeft» 


"'S  KONINGS  VERJAARDAG,  24  AUGUSTUS  1835. 

JNeérlanda  fees;  is  «angelpoken* 

't  Plegtig ,  heilig  uur  is  daar ; 
Ziet]  da  altaren  zijn  outftoken  *—        . 

Kniel  en. bid,  verheugde  fcbwl 
Neêrlands  Koning,  aller  Vadier,  . 

Viert  hef  feest  van  wg«t)99^>, 
En  bi  Godgewijde  te weis 

Wordt  éfa  wensck  m  beé  gehooKj. 

Waar,  in  groene,  vruchtbare  dreven, * 

't  Vorstfijk  Loo  ryst  in  't  verfchiet, 
En  najtuur  haar  fchoon  en  leven 

Door  de  kunst  vérhoógen  ziet ;     ■    l 
Daar,  waar  trotfche  en  achtbare  eiken 

Fier  verheffen  kruin  en  top  5 
Daar  klimt  naar  de  azuren  bo^en , 

Neérland ,  uwe  bed*  ook  op  I 


A 


Daar,'  aan  hof  en  ftad  ontweken, 

Waar  natuur  in  luister  troont,  '■  - 
En  in  lagchend  groen  en  beken 

*t  Beeld  van  's  Scheppers  aftrntgt  woont ; 
Daar,  omringd  van  Gade  en  Telgen :, 

Knielt  uw  Vorst  eerbiedig  neer : 
„  Zegen  Neérland!"  is  zijn  bede,  -  • 

En  hij  rijst  bemoedigd  weërv 

Komt,  vereent  u,  landgenootenj  : 

Aller  zieiwensch  uitgeflortl 
Dat,  uit  rein  gevoel  ontfproten, 

Hier  ons  ftaamleri  bidden  word' !  * 

God  der  liefde  1  fpaar  den  Koning ! 

Rek  en  ftafc  zijn'  levensdraad , 
Voor  zjjn  Gade ,  Telgen ,  Nakroost , 

Voor  het  heil  van  volk  en  fiaat  I 


t6&  's  KWttffe*  VÉRJAAKBAG. 

Moge  *t  oproer  elders  woeden, 
•   •    Volken  dreigen  mee  huil  val: 
Wil  het  vaderland  behoeden; 

*t  Staat  in  nood  onwrikbaar  pal! 
Dat  wtf  onzen  Vorst  beminnen, 

-  Eendrfcgt  onze  leuze  zij ,  ' 
*t  Voetfpoor  onzer  vad'ren  drukken  I 
Magtig  zijn  wij  dan  en  vrq. 

Hoor ,  hoe  Vorst  en  volk  te  gade* 

Heil  en  zegen  van  U  fmeektl 
Gtf,  Gij  weet  het,  Hemelvader! 

Wat  er  in  die  bede  fpreekt. 
Hjj ,  hy  bad  voor  ons ,  zijn  kind'ten ; 

>tfem  rees  Uwaarts  hart  en  hand:  ' 
Neem  onze  offers  aan  in  liefdel 

'Zegen  Vorst  en  vaderland  f 

Ja,  't  is  feestdag,  landgenooten J 

Smoreti  we  onze  vreugde  niet. 
Ónder  knallende  eerefchoten 

Waait  de  vlag  door  't  vrij  gebied. 
Komt,  het  volkslied  aangeheven; 

't  Stroome  uit  ieders  volle  borst; 
Zingen  wfj  met  Neérlands  zanger: 

„  Heil  zij  vaderland*  en  Vorst  I" 

Ja,  zelfs  van  het  barre  Noorden,    .< 

En  van  Zuid-  en  Westerboord , 
Ruischt  de  golfflag  naar  onze  oorden 

Heil  en  bede  met -zich  voort  I 
En  waar  Neérlands  vlag  in  't  Oosten 
>  Wapp'rend  golft  van  fchip  of  ftrand , 

Daar  knak  in  't  kanongedonder : 

„  Heil  zy  Vorst  en  vaderland  f' 

Dordrecht.      .     .  p,  m.  la  goidt  DiLLii, 

2de  Luit.  M  het  ifie  Bof.  3de  Afd. 
Mobiel*  Schêtttrij  vt»  Zuidfollsnd. 


MENGELWERK. 

LEERREDE  OVER  JOANN.    XXI:    15. 

Door 

B.     VAN     WILLES, 

PreJikant  te  Lekkerkerk  (*). 

Toen  zij  dan  het  middagmaal  gehouden  hadden ,  zeide 
jezus  tot  simon  petrus:  Simon  jona's 
zoon ,  helt  gij  mij  liever  dan  deie  f  Hij  zeide  tot 
Hem:  Ja,  Heer e ,  Gij  weet ,  dat  ik  U  lief  heb*  Hff 
zei  Je  tot  hem  •    IFeid  mijne  lammeren. 

W  ie.  het  ambt  van  Evangeliedienaar  begeert ,  die  be- 
geert voor  zich  een  aangenaam ,  voortreffelijk  en  hoogst* 
gevvigtig  werk.  Geen  wonder  dus ,  dat  zoo  velen  naar 
dit  ambt  ftaan ,  zonder  dat  de  moeijelijkheid  ,  om  in  de  , 
bediening  te  geraken ,  iemand  fchijnt  af  te  fchrikken.  Zij 
zijn  nog  onkundig  omtrent  de  bezwaren  en  moeijëlijkhe- 
den,  welke  aan  dit  ambt  verbonden  zijn,  die  men  in 
rijpere  jaren  bij  ondervinding  leert  kennen ,  maar  in  den 
leeftijd  van  hoop  en  verwachting,  die  alles  het  fchooüfte 
kleurt  en  optooit ,  naauwélijks  kan  vermoeden.  Van  zórg 
nooit  ontflagen  is  de  Evangeliedienaar,  die  den  Heer. fteeda 
voor  oogen  houdt ,  altijd  in  zwaren  ftrijd  met'  het  men- 

(*)  Deze-Leerrede  werd  door  my  uitgefproken  den  IQ  Au- 
gustus 1834  te  Berkenwoude ,  ter  bevestiging  van  den  Kandia 
daat  a.h.  c.  vansenus,  Op  verzoek  van  Ringbroeders 
vraag  ik  voor  dezelve  eene  plaats  in  de  Faderlandfchè  Let* 
teroefeningen.  Aan  dit  verzoek  voldoe  ik  nu  eerst ,  nadat  ik 
heb  mogen  vernemen ,  dat  mijne  Leerrede  over  j  o  a  n  n.  IM  i 
29\  30.  (Vadert.  Letteroef.  1834.  Mengelwerk,  bl 629-646.) 
eenigen  bijval  beeft  gevonden.  De  wenscb ,  dat  ook  dit  niet 
ontijdig  woord  hier  of  elders  nut  moge  (lichten,  wórd* 
vervuld  f 

MENGELW.   1835.  NO.   14.  W  W 


654  *  -  LEERREDE 

fchdijke  in  zichzelvfltt,  maar  vooral  met  hetgeen  der  ge- 
meente eigen  is.  Indien  geen  fterke  aandrang  uit  het  bin- 
nenfte  des  harte  den  dienaar  als  voortduwt ,  om  hem 
met  verdubbelde  krachten  zijn  werk  te  doen  doorzetten  , 
dan  rigt  hij  met  Veel  moeite  weinig  uit.  Doch  wijdt  hij 
-zich  geheel  aan  zijn  ambt ,  dan  (ik  roep  ook  uwe  onder- 
vinding in  ,  veelgeachte  Ambtsbroeders !)  levert  hem  zijn 
ambt  ook  alles  op  ,  wat  hij ,  om  trouw  te  zijn  in  zijne 
bediening ,  mogt  noodig  hebben.  Dit  laatdp  is  het ,  wat 
mij  tot  de  keus  van  mijn  onderwerp  bragt ,  omu,  Eer- 
waardig Heer,  die  de  bediening  heden  zult  aanvaarden, 
niet  te  ontmoedigen ,  maar  te  verderken  en  met  moed  te 
vervullen  dpor  de  gedachte ,  dat  wij  alles  vermogen  door 
j  e  z  u  s  ,  die  ons  kracht  geeft ,  en  dat  wij ,  bij  allen  en 
allerlei  tegendand ,  meer  dan  overwinnaars  zijn  door  Hem, 
die  ons  heeft  liefgehad. 

Mijn  voornemen  is ,  te  fpreken  over  de  liefde  voor  on- 
zen Heer  ,  als  noodig ,  maar  ook  voldoende ,  voor  den 
Evangedienaar ,  om  zijn  ambt  trouw  en  met  ijver  te 
vervullen.  I.  In  de  eerde  plaats  zal  de  verklaring  van 
den  .tekst  ons  den  aard  der  liefde  doen  kennen ,  welke 
Jezus  eischt.  II.  Ten  tweede  zal  ik  aanwijzen ,  dat 
die  liefde  noodig,  maar  ook  genoegzaam,  is  voor  den 
Evangeliedienaar,   om.  zijn  ambt  trouw  en  met  ijver  te 

vervullen. 

I.  Het  was  thans  de  derde  maal ,  dat  j  e  z  u  s  zich 
alleen  aan  discipelen  openbaarde ,  nadat  Hij  uit  de  doo- 
den  was  opgedaan.  Door  geen  bevel  van  j  e  z  u  s  nog 
aan  Jeruzalem  gebonden ,  waren  's  Heilands  leerlingen 
huistoaartë  gekeerd.  Eenigen  van  hen ,  met  petrus 
aan  het  hoofd ,  begaven  zich  tot  hunne  gewone  kostwin- 
ning.  Zij  hadden  toen  den  ganfehen  nacht  met  visfchen 
vruchteloos  doorgebragt.  In  den  vroegen  morgen  ftaat 
dé/Heer  aan  ftrand.  Zij  wisten  echter  niet,  dat  het  je- 
Zuq  was.  Hij  vraagt  hen  om  visch ,  en  zij  konden  aan 
dit  verzoek  niet  voldoen,  omdat  zij  niets  hadden  gevan- 
gen. .  „  Werpt ,"  zegt  hun  nu  j  e  z  u  s  ,  „  het  net  aan 
de  regterzijde  van  het  fchip ,  en  gij  zuk  vinden."  Z§ 


over  joann.  XXI:  15.  6&5 

gehoorzamen ,  en  vangen  nu  zulk  eenen  overvloed  ,  dat 
het  net  niet  kon  worden  opgetrokken*  Joannes, 
door  vroeger  voorval  (luk,  V:  1—11)  opmerkzaam 
gemaakt  ,  fluistert  petrus  naauwelijks  in :  n  het  is 
de  Heer ,"  of  deze  Apostel  werpt  zich  over  boord ,  on) 
opperkleed  noch  visfchen  zich  bekommereode.  Zóó  ver- 
vulde hem  de  liefde  voor  zijnen  -  Heer  ,  dat  hij  de  na- 
tuurlijke nieuwsgierigheid  van  den  visfcfaer,  bij  zoo  groote 
vangst ,  na  langdurige  teleurftelling ,  op  eens  en  geheel 
verzaakte  ,  en  fchip  en  net  en  visfchen  en  medeleerlingen 
verliet  ,  om  maar  fpoedig  bij  ja  zus  te  zijn.  De  zes- 
overige  discipelen  komen  intusfcheö  met  her  fchip  naar 
wal  ,  flepende  het  net  met  de  visfchen,  n  Brengt  van 
de  visfchen,  die  gij  nu  gevangen  hebt,"  (vs.  10)  be- 
veelt daarop  de  Heer ;  én  p  e  t  r  u  s  is  niet  enkel  de 
eerfte,  maar  ook  de  eenige,  die  het  net  optrekt  (vs.  11). 
Wat  den  zes  Apostelen  onmogelijk  was,  dat  maakte 
groote  liefde ,  welke  alles  mogelijk  maakt ,  voor  den  har* 
telijken  petrus  tot  tfen  aangenaam  en  gemakkelijk 
werk.  Weldra  is  de  maaltijd  gereed,  en  zitten  met  den 
Heer  de  zeven  discipelen  aan.  Allen,  overtuigd,  dat  het; 
de  Heer  was,  durfden  zij  het  Hem  echter  niet  vragen. 

Na  het  eindigen  van  den  maaltijd,  aan  welken  met  den 
Heer  deel  geftomen  hadden  petrus,  thomas, 
nathanaSl,  bij  velen  dezelfde,  met  b  a  r  t  h  o  l  o-. 
m  e  u  s  ,  joanne  s ,  diens  broeder  jacobus  en  nog 
twee  ongenoemderi  9  rigt  zich  je  zus  alleen  tot  pb-> 
t  R u  s  ,  met  de  vraag :  „  S  i m on ,  zoon  van  j  cxn  A, 
hebt  gij  mij  liever  dan  deze?"  Uit  toon,  gelaat  en 
houding  van  den  Heer  begreep  petrus  gewisfclgk  % 
wat  de  Heiland  bedoelde.  W#,  die  alleen  het  verhaal 
bezitten,  behooren  ^uitvoerig  onderzoek. te  doen,  al- 
zóo  het  taaieigen  niets  kan  beflisfen.  ^  Bemint  gij  mijt 
Théer  dan  uw  vischtuig  en  fchip  en  kostwinning  ?"  Met 
den  vinger  zal  de  Heer  hebben  aangewezen*  wat  Hij  be- 
doelde. Het  vernuft ,  dat  noodelooze  zwarigheid  vindt  in 
bet  zeggen  van  petrus:  „Ik  ga  visfchen "  (vs. 3),: 
zoekt!  zich  te  redden;  maar  vergeet,  dat  juist  deze  Apos-. 

Ww2 


656  LEERREDE 

tel  de  eenige  is ,  die ,  door  liefde  tot  j  b  z  u  s  gedron- 
gen, zich  over  boord  werpt,  en*,  mét  achterlating  van 
alles  ,  naar  den  Heer  (nek.  Die  vraag  ,  dus  opgevat , 
geldt  zekerlijk  petrus  van  allen  het  minst.  En  toch 
moet  die  vraag  zóó  worden  verklaard,  dat  duidelijk  blijkt, 
waarom  alleen  tot  petrus  die  vraag  werd  gerigt.  — 
„  Bemint  gij  mij  meer ,  dan  gij  deze  ,  uwe  medeleerlin- 
gen ,  bemint ?"  Zou  jezus  thans  dit  werkelijk  kun- 
nen bedoeld  hebben  ?  Ieder  beminde  den  Heer ,  niet  en- 
kel, de  Apostelen ,  ook  allen ,  die  Hem  kenden ,  hunne 
hoop  op  Hem  hadden  gefield,  en  bij  het  wankelen  dier 
hoop  toch  hunne  liefde  voor  Hem  hadden  bewaard.  De 
Heer  was  allen,' die  thans  bij  Hem  waren,  dierbaarder 
dan  het  leven  zelte.  Pit  wist  Hij ,  die  hun  in  het  hart 
las.  En  zou  Hij  dan,  is  dit  plegtig  oogenblik,  zoo 
koud  en  koel ,  zoo ,  om  het  maar  met  den  regten  naam 
te  noemen ,  onbeduidend  hebben  kunnen  vragen  ?  Vragen 
Vooral  aan  petrus,  die  weinige  oogenblikken  te  vo- 
ren getoond  had,  hoezeer  de  Heer  bij  hem  gold  boven 
medeleerlingen  ?  In  zijn  gedrag ,  tpen  hij  zich  over  boord 
wierp  en  alléén  het  net  op  het  land  trok ,  miskende  de 
Heer  de  hartelijke  liefde  van  petrus  niet.  —  De 
derde-opvatting,  welke  geenszins  het  gemakkelijkst  is  op 
te  helderen,  komt  mij  evenwel  als  de  gefchiktfte  voor: 
„Simon,  aoon  van  jon a,  bemint  gij  mij  meer,, 
dan  deze,  uwe  medeleerlingen,  mij  beminnen?9'  Pe- 
trus antwoordt,  maar  Hechts  gedeeltelijk:  „Ja,  Hee- 
re',  Gij  weet,  dat  ik  U  liefheb."  Hij  laat  het  oordeel 
over  het  meerdere  of  iiindere  over  aan  de  kennis  zijns 
Heeren.  Zelfs  dit  opzettelijk  ontwijken  van  het  aütt- 
woord,  dat  j« z us  fchijnt  tcliebbèn  willen  uitlokken , 
wordt  het  eenvoudigst  verklaard ,  indien  men  de  mee- 
ning  omhelst,  volgens  welke  j  é  2  u  s  den  Apostel  vraagt, 
•of  hij,  meer  dan  zijne  medeleerlingen ,  den  Heer  thans 
liefhad.  In  tegenwoordigheid  vooral  van  joannes, 
den  discipel,  dien  jezus  liefhad,  die  den  Heiland, 
aonder  Hém  te  verloochenen,  volgde  tot  aan  het  kruis, 
en  daar,  uit  liefde  voor  den  Heer,  diens  Moeder  in  liefde 


over  joann.  XXI:  15.  '■    657 

opnam ;  in  tegenwoordigheid  van  allen ,  uit  wier  oog , 
gelaat  en  houding  de  hartelijkfte  liefde  voor  den  Heer  te 
.lezen  was ,  durfde  p e tru s  niet  antwoorden :  „  Ja, 
Heere,  ik  bemin  U  meer,  dan  zij  U. liefhebben/*  Tot 
zulk  een  antwoord  gevoelde  zich  petrus  thans  niet 
in  ftaat.  „  Gij  weet  het ,  Heer ,  dat  ik  U  liefheb ," 
was  alles ,  wat  hij  met  woorden  kon  uitdrukken.  —  Maar 
kon  jezüs  dan  zulk  een  antwoord  vergen  ?  Ik  meen 
ja,  indien  hier  niet  wordt  voorbijgezien,  hoeveel  meer 
reden  petrus  had ,  dan  zijne  medeleerlingen ,  om 
jezus  lief  te  hebben.  Hem  was  veel  vq;geven ;  daar- , 
om  had  hij  ook  hartelijk  lief.  Ook  hier  is  dit  gewigtig 
gezegde  des  Heilands  van  uitnemende  toepasfing.  P  e- 
trus,  in  het  beloven  ftout ,  dacht  niet,  dat  het  zijner 
liefde  aan  volharding  en  moed  immer  zou  ontbreken , 
toen  hij  verklaarde  ;  „  Ik  zal  nimmer  geërgerd  worden." 
Zijne  liefde  deed  hem  hét  zwaard  trekken,  om  den  Mees- 
ter te  verdedigen.  Zijne  liefde  dreef  hem  tot  in  het  Hoo- 
gepriesterlijk  paleis,  maar  bezweek,  helaas!  daarvoor 
een  o  ogenblik,  De  liefde,  welke  eene  geheele  gewapende 
bende  trotfeerde,  bezweek  op  de  enkele  vraag  eener  dienst- 
maagd. Gewaarfchuwd ,  verloochent  hij  zijne  betrekking 
tot  jézus.  „Ik  ken  Hem  niet,"  had  alleen  petrus, 
had  niemand  der  overigen  gezegd.  Door  het  gekraai  van 
den  haan  •  uit  zijne  iluimering  ontwaakt ,  werd  hij  door 
den  Heer  aanfchouwd ,  maar  met  een  oog ,  dat  den  toen 
zwakken  petrus  deed  ruimen ,  om  met  hittere  tranen 
zijne  misdaad,  welke  hij  vooral  niet  verkleinde,  te,be- 
weenen.  Daarop  fterft  jezus,  en  petrus  zag  of 
fprak  Hem  niet  meer.  Wie  fchetst  ons  het  hamleed 
van  den  Apostel,  gedurende  's  Heilands  flaap  in  het 
graf?  Zekerlijk  vergaf,  zich  de  Apostel  zijne  zwakheid 
niet.  Maar  toen  petrus,  volgens  bevel  des  Heeren , 
na  drie  dagen  de  tijding  van  's  Heilands  opftanding  be- 
kwam^ (marc.  XVI:  7),  jen  nog  dienzelfden  dag.cfe 
Heer  hem  verfcheen  (luk.  XXIV:  34),  viel  hem  reeds 
daardoor  een  zwaar  pak  van  het  hart.  Die  verfchijning 
van  den  Heer  aan  petrus  vermelden  de  Apostelen, , 


658  LEERREDE 

In  hunne  vrolijke  luidruchtigheid ,  als  bewijs ,  dat  de 
Heer  waarlijk  is  opgedaan.  Maar  bijzonderheden  geven 
zij  zoo  min  op ,  als  naderhand  paulus  (1  Cor.  XV ': 
6).  Zou  hem  niet  de  verzekering  zijn  gedaan,  door  den 
Heer 9  dat  zijn  vergrijp  vergeven  was?  Door  den  Heer, 
die  hem  vroeger  had  vermaand:  „  Als  gij  zult  bekeerd 
zijn,  verfterk  dan  uwe  broederen"?  Door  den  Heiland, 
die  gebeden  had ,  dat  's  Apostels  geloof  niet  zou  op- 
houden (luk.  XXII:  31,  32)?  Toen  hij  dan  uit 
's  Heilands  mond  de  ftellige  verzekering  had  bekomen, 
•dat  alles  vergeven  was,  moest  immers  natuurlijk  's  mans 
liefde  voor  den  Heer  grooter  zijn ,  dan  die  zijner  mede- 
leerlingen, omdat  hem  zoo  veel  was  kwijtgeicholden  ? 
Is  niet  's  Apostels  gedrag  in  dit  oogenblik  hiervoor  be- 
wijs? Zonder  deze  Heilig  ontvangene  vergeving  blijft 
mij  onverklaarbaar  de  hartstogtelijkheid ,  met  welke  p  s- 
trus  zich  over  boord  wierp ,  de  infpanning  van  ai 
zijne  krachten,  door  welke  hij  alléén  het  net  op  lirand 
trok.  Hoe  grooter  de  zelfveroordeeling  was  van  pe- 
trus, bij  het  gevoel  zijner  misdaad ,  hoe  grooter  ook 
natuurlijk  de  liefde  was' voor  den  Heer,  die  eerst  ern- 
flig  waarfchuwde ,  en  naderhand  toch  zoo  volkomen  ver- 
geving fciionk.  Daarom  was  petrus  zoo  overvloe- 
dig in  liefde,  omdat  hem  zoo  veel  was  vergeven.  Dit 
zag  de  Heer,  dien  dag  nog,  in  de  daden  van  den  ge- 
liefden leerling.  Dit  las  Hij ,  die  de  nieren  proeft ,  den 
ongeveinsden  Apostel  in  het  hart.  De  Heiland  wilde  dit 
-ook  den  overigen  doen  opmerken.  Dit  komt  mij  voor 
het  blijkbare  doel  van  j  e  z  u  s  geweest  te  zijn  met  de 
driemaal  herhaalde  vraag. .  Deze ,  tot  driemalen  herhaal- 
de ,  vfaag  moge  al  bij  petrus  de  gedachte  hebben 
opgewekt  aan  die  noodlottige  verloochening;  de  Heer, 
die  den  Apostel  alles  reeds  vergeven  had,  vraagt  niet 
-om  te  verwijten ,  om  te  grieven ,  of  zelfs  iets  onaange- 
naams te  herinneren.  Petrus  vergat  die  misdaad 
nooit.  Hij  wilde  den  Apostel  in  de  gelegenheid  ftellen 
zijne  liefde  te  betuigen,  welke  de  Heer,  <iie  alles 
wiet,  buitendien  hem  in  het  hart  las  en  in  's  mans  da* 


over  joann.  XXI:  15.  659 

den  opmerkte.  Ik  waag  bet  niet ,  den  toon  op  te  ge* 
ven,  op  welken  de  liefderijke'  Heer  deze  vraag  deed* 
Zekerlijk  was  het  niet  het  vragen  van  iemand ,  die  niet 
vooruit  reeds  het  antwoord  wist.  Mij  komt  het  zoo 
voor 9  dat  reeds  de  toon,  op  welken  jizus  vroeg, 
door  hartelijkheid  en  minzaamheid ,  ook  dep  overigen  een 
voldoend  en  treffend  antwoord  deed  wachten.  Bij  elk  ant- 
woord ,  dat  PETRusopde  vragen  zijns  Heeren  gaf 5 
gevoelde  ook  de  Heer  innige  vreugde,  beval  althans  den 
Apostel  zijne  fchapen  aan ,  opdat  hij  de  liefde ,  welke 
hij  nu  betuigde ,  betoonen  zou  in  trouwe  zorg  voor  het- 
geen den  He  ere*  op  aarde  dierbaar  was  ,  en  gaf  hem  te 
kennen ,  met  welken  dood  hij  God  zou  verheerlijken  ett 
zijne  liefde  den  Heiland  bewijzen.  —  Met  meerdere  uitvoe- 
righeid, dan  bij  de  plegtigheid  van  dit  uur  anders  ge- 
bruikelijk is ,  hebben  wjj  ons  bij  het  verklaren  van  den 
tekst  opgehouden ,  opdat  wij  te  duidelijker  gouden  zien 
den  aard  der  liefde ,  welke  j  e  z  u  s  voor  zich  in  p  e* 
trus  verlangde,  en  welke  Hij  nog  zoo  gaarne  ziet  in 
ieder ,  wien  de  zorg  voor  's  Heilands  fchapen  wordt  aan? 
bevolen.  Die  liefde  is  dus  niet,  in  het  algemeen,  die 
hartelijke  genegenheid ,  welke  de  Heer  van  allen  verdient 
.  te  ontvangen ,  maar  wederliefde  voor  vroeger  ondervon- 
dene  gunst ,  zoo  als  die  liefde  zich  openbaart  in  trouwe 
zorg  voor  de  gemeente  des  Heeren. 

Die  liefde  eischt  jezus  nog  van  ieder ,  die  over 
zijne  gemeente  als  herder  en  leeraar  wordt  aangefteld.  De. 
fchapen  zijner  weide,  door  zijn  bloed  gekocht,  vertrouwt 
Hij  hun  het  liefde  toe,  die  Hem  liefhebben,  en  die 
liefde  toonen  in  trouwe  en  onvermoeide  zorg  voor  zijne 
gemeente.  Al  is  het  niet  zoo  opzettelijk  als  aan  p  e- 
trus,  toch  Wordt  dezelfde  vraag  aan  allen ,  die  in  de 
bediening  komen ,  voorgehouden.  Wie  de  meeste  liefde 
ontvangen  heeft ,  moet  ook  de  meeste  liefde '  toonen. 
Daartoe  is  echter  niet  noodig,  dat  de  dienaar  des  E  van- 
Hes  zich  vroeger  vergrijpe,  opdat  hij  meerdere  liefde 
toone,  hoe  meer  hem  is  kwijtgefcholden*  Het  zwakke* 
oogenblik  van  p*  t  a.u  s  noch  het  tijdelijke  vooroordeel 


860  LBRRRKDE 

van  paulus  -mag  men  hier  te  baat  nemen*  •  Zoo  iets 
is  reeds  mindere  liefde  voor  den  Heer  ,  dan  den  dienaar 
voegt.  Hierop  zich  te  beroepen,  is  Godslastering,  alsof  de 
grootfte  zondaar  de  beste  dienaar  van  Christus  zou 
wezen.  Zoo  leert  ons  Gods  geest  niet.   Wie  zich  in  zijne 
jeugd  in  zonden  verliep ,  dien  zouden  wij  aanraden ,  zijne 
meerdere  liefde»  op  eene  andere  wijze  te  toonen,  dan  door 
het  ambt  van  Evangeliedienaar ,  tot  welks  trouwe  ver- 
,  vulling  hij  zich  ongefchikt  heeft  gemaakt.  Hij  is  de  echte 
vijand  der  zonde  niet,    die  ooit  met  lust  haar  vroeger 
diende.    Neen!  de  dtenaar  des  Evangelies  heeft  buiten 
dat  reden  genoeg ,  om  den  Heer  meer  lief  te  hebben ,  en 
In  liefde  de  gemeente-  te  overtreffen.    Gods  woord ,  dat 
hij  geftadig  onderzoekt,   leert  hem  telkens  meer  inzien 
de  hoegrootheid  en *affchuwel ijkheid  der  zonden,    van 
welke  ook  hij   vergeving  heeft  ontvangen.    Zorgt  hij, 
gelijk  dit  behoort,  dat  hij,  terwijl  hij  anderen  zoekt  te 
behouden,  zelf  niet  verwerpelijk  wordt,  dan  ziet  hij 
hoe  langer  hoe  meer ,  wat  hij  boven  anderen  geniet ;  dan 
vergeet  hij  nooit ,  hoe  zijn  ambt  zelf  hem  voor  verlei- 
ding ,  zijn  geloof  voor  fchipbreuk  bewaart ;  dan  gevoelt 
hij  telkens  meer,  hoe  groot  jegens  hem  de  liefde  d^s  Hee- 
ren  is ,  die  hem  heeft  getrouw  geacht ,  en  hem  daarom 
heeft  gefield  in  de  bediening ;  dan  oogst  hij  in  voor  zich- 
zelven  ftille  vreugde  en  blijvenden  troost ,  zoo  dikwerf 
hij ,  in  zijn  ambt  bezig ,  ondervindt ,  dat  Gods  woord 
ook  voor  hem  is  licht  en  baak  en  hulp  des  levens.  .Al 
de  weldaden ,  die ,  bij  het  onderzoek  van  Gods  woord  , 
en  onder  het  verkondigen  der  blijde  boodfehap  aan  zon- 
daren ,  hem   voor  den  geest  komen ,  en  bij  aanhoudend 
genot  in  waarde  en  menigte  toenemen ,  al  die  weldaden  , 
welke  hij  boven  zoo  velen  geniet ,  moeten  immers  den 
dienaar  des  Heeren  tot  meerdere  en  altijd  toenemende  lief- 
de voor  jezus  als  met  geweld  dringen.    Moet  de  meest 
beweldadigde  ook  niet  de  meest  dankbare  zijn  ?  Hij  voor- 
al ,  die  ook  in  liefde  voor  jezus  der  gemeente  een 
voorbeeld  moet  wezen?    Ongelukkig  de  dienstknecht, 
die,  by  het  verrigten  van  rijn  gewigtig  werk,  zich  nooit 


over.joann.  XXI:  15.  661 

de  vraag  voorftelde :  „  Heb  ik  nu  den  Heer ,  meer  dan 
de  anderen ,  lief,  omdat  mij  meer  en  grootere  weldaden 
van  Hem  zijn  geworden  en  nog  dagelijks  toevloeijen  V* ! 
Ongelukkig  hi} ,  die  de  treffende  vraag ,  door  jezus 
aan  petrus  gedaan,  nooit  op  zfchzelven,  als  dienaar 
van  den  .  Heer ,  heeft  toegepast !  Ongelukkig  ,  die  deze 
vraag  verzuimde ,  omdat  hij  met  petrus  nooit  durfde 
of  kon  antwoorden:  „Heere,  Gij  weet  alles,  Gij  weet ^ 
dat  ik  U  liefheb"!  Ongelukkig  zij  allen,  die  enkel  om- 
dat de  nood  dringt ,  en  niet  met  een  bewogen  en  liefde- 
rijk hart ,  bezig  blijven !  Het  noodigfte  misfen  zij  toch 
voor  zichzelven,  voor.  de  gemeente,  voor  het  werk 
des  Heeren. 

II.  Bie  liefde  toch ,  welke  jbzvs  ook  van  ons  nog 
eischt ,  is  den  dienaar  des  Evangelies  volftrekt  noodig , 
maar  dan  ook  genoegzaam ,  om  zijn  ambt  trouw  en  met 
ijver  te  vervullen. 

.  Deze  liefde  is  den  dienaar  van  het  Evangelie  voor  zijn 
ambt  hoognoodig.  Zonder  liefde  voor  den  Heer  is  het 
hem  onmogelijk,  al  de  zwarigheden  te  overwinnen,  welke 
ziqh  van  alle  kanten  opdoen.  Ik  zal  ze  niet  allen  op- 
tellen. Thans  ben  ik  niet  geroepen  om  te  ontmoedigen. 
Hoeveel  infpanning  is  er  noodig ,  om  al  den  raad  Gods 
goed  te  verftaan !  Hoeveel  gevaar  dreigt  ons  bij  dit  on- 
derzoek, om  ons  hoofd  alleen  bezig  te  houden,  en  ons 
hart  daarbij  te.  laten  influimeren  !  Wie  weet  niet,  dat 
wetenschappelijk  onderzoek ,  indien  daarbij  het  hart  geen  < 
honger  gevoelt ,  tot  kennis  leidt ,  welke  alleen  opgebla- 
zen maakt?  Hoe  moeijelijk  is  voor. ons  ónze  zelfkennis, 
niet  zoo  zeer  bij  minachting,  als  wel  bij  het  inoogften 
van  roem  en  eer ,  welke  wij  zekerlijk  het  minfte  verdie* 
nen ,  als  zij  ons  het  meeste  veelal  door  onkundigen  wor- 
den gefchonken!  Hoe  moeijelijk  is  voor  ons,  die  geen 
hartekenners  zijn ,  de  kennis  van  de  menfehen ,  aan  wier 
verbetering  en  heiliging  door  geloof  wij  arbeiden ,  en  diè 
hunne  deugden  uittrompetten ,  maar  hunne  ondeugden  en 
gebreken  voor  ons  oog  opzettelijk  bedekken !  Wij  zaaijen 
en  planten ,  en  de  wasdom  en  vrucht  openbaart  zich  aan 


662  LEERREDE 

ons  niet  altijd*    Wij  fmeeken  de  menfchen,  en  bidden 
hun  van  Christus  wege ,  dat  zij  gelooven  en  zich 
met  God  laten  verzoenen.  Niet  altijd  vindt  men  gehoor, 
dikwerf  zelfs   onwil  en  ondank.    Waar  wij  de  meeste 
trouw  toonen,  in  den  (Irijd  tegen  zonde,  door  de  ligt- 
zinnigheid   als  deugd  opgehemeld,  tegen  het  levenlooze 
geloof,  en  woorden  zonder  daden ,  daar  ziet  men  van 
alle  kanten  afkeuring,  minachting,  en  alles,  wat  maar 
grieven  kan.    Het  is    zoo ;   dit  alles  komt  van  men- 
fchen, —  maar  toch  van  zulke  menfchen,  aan  wier  be- 
Jioud  en  zaligheid  wij  .zoeken  te  arbeiden  en  al  onze 
krachten  van  ligchaam  en   geest  onverdeeld  toewijden. 
Dit  zijn  flechts  eenige  der  bezwaren ,  met  welke  wij  te 
worftelen   hebben,    zoo  lang  wij  in  die  dienst  des  Hee- 
ren   (laan.    Maar  wie  is  in  (laat,  aan  dit  alles  moedig 
het  hoofd  te  bieden,   en  bij   hardnekkigen  wederftand 
nooit  te  vertragen ,  maar  altijd  pal  te  (laan  ?    H'4  voor- 
zeker alleen ,  die  met  petrus  den  Heer  bemint ,  kan 
en  zal  deze  en  alle  andere  bezwaren  overwinnen  en  zelfs 
het  leven  opgeven ,   omdat   hun ,  die  j  e  z  ü  s  liefheb- 
ben *  zelfs  het  derven  gewin  is.  —    Zonder  liefde  voor 
jezus   rigten  wij  niets  uit ,  dat  Hem  welgevallig  is. 
Al   fpraken  wij   al  de  talen ,  zelfs  die  der  Engelen ;  al 
boeiden    wij ,   door  kracht   van  taal  en  fierlijkheid  van 
woorden ,   alle    menfchen   aan   hetgeen  van  onze  lippen 
Vloeit ;  al  hielden  wij  in  bewondering  dfcgetogen  de  hard- 
vochtigften,  menfchen  met  (leenen  Harten;  al* waren  wij 
in  hun   oog  de  geleerdrten ,  de  beroemdilen  van  allen , 
die   Gods  woord  verkondigen;  al  ging  onze  roem  van 
mond  tot  mond ;   al  •  kwamen  tot  onze  prediking  ook 
zulken,   die  anders   niemand  hooren:  wat  is  dit  alles 
nog ,   zonder  liefde  voor  c  h  r  i  s-t  u  s  ?    Alleen  genot 
van  voorregten,   zonder   iets   meer  te  zijn;, genot  van 
voorregten,   die    men    voor    zichzelven    en  voor  eene 
ijdele  eer  bedriegelijk  aanwendt,  met  verzaking  van  Hem, 
die  ook  bij   ons  werk  te  meer  van  ons  moest  worden 
bemind ,  hpe  meer  het  blijkt ,  dat  dit  alles  gaaf  en  ge- 
fchenk  van  Hem  is ,  om  hiermede  te  grootere  winst  te 
doen  voor  zijne  zaak.    Al  putteden  wy  al  onze  krach- 


over  joann.  XXI:  15.  663 

jen  naar  ligchaam  en  geest  uit;  al  lieten  wij  ons  ver- 
branden; (hoeveel  doet  men  om  ijdele  eer  en  ingebed- 
den  roem !)  zonder  liefde  voor  christus  zijn  wij 
onnutte  dienstknechten  ,  die  naar  de  letter  niet  met  liefde 
gehoorzamen,  en  misfen  dan  ook  de  goedkeuring  van 
Hem ,  die  liefde  eischt  ,  geen  hoogmoedig  pronken  met 
gaven  en  daden.  Hij  begeerde  immers  den  kruisdood 
van  petrus  niet ,  maar  liefde ,  omdat  die  Apostel 
zoo  veel  liefde  vroeger  had  ondervonden.  Die  dood 
moest ,  even  als  al  de  arbeid ,  tot  welken  de  Apostel 
geroepen  werd  ,  de  vrucht  zijn  van  de  liefde  voor  zij- 
nen Heer.  Liefde  is  de  hoofdzaak  ,  welke  jezus  ver- 
langt ;  al  het  overige  Hechts  hulpmiddel  of  aanleiding , 
om  die  liefde  te  toonen.  —  Waar  die  liefde  ontbreekt, 
daar  ontbreekt  de  hoofdzaak.  Niets  heeft  waarde,  in- 
dien niet  door  jezus  liefde  ontdekt  wordt.  Noch 
aanzienlijke  ftandplaats ,  noch  uillokkende  omftandighe- 
den  kunnen  aan  een  dood  werk  leven  en  kracht  fchen- 
ken.  Doch  waar  Hij  liefde  ontdekt,  (en  hoe  fcherpziend 
is  Zijn  oog!)  daar  worden  daden,  van  geene  beduidenis 
bij  menfehen,  door  Hem  goedgekeurd  en  eens  heerlijk, 
beloond. .  Petrus  toonde ,  zonder  dit  zelf  te  we- 
ten, zijne  groote  liefde  voor  den  Heer,  door  het  wer- 
pen van  zichzclven  in  zee,  en  het  trekken  van  het  net 
op  ftrand.  Die  liefde  juist  voor  den  Heiland  heiligde 
en  verheerlijkte  die  daden  in  het  oog  van  Hem  ,  die  op 
het  hart  ziet.  Wat  ook  onze  roeping  is ,  groot  of  zeer 
beperkt  zij  de  kring,  dien  God  ons  onder  menfehen 
aanwijst,  in  Zijn  huis  zijn  allerlei  vaten;  groot  zij 
flechts  de  liefde  voor  christus;  deze  alleen  zet  dè 
lcroon  op  ons  werk.  Zonder  die  liefde  zijn  wij  onnutte 
dienstknechten ,  of  klinkend  metaal  en  luidende  fchellen 
zonder  geest  of  verwachting.  Zonder  die'  liefde ,  einde- 
lijk ,  voor  christus  zullen  wij  nooit  flagen  in  ons 
ambt ,  zullen  wij  nooit  vrucht  op  ons  werk  zien.  Het 
doel  van  ons  ambt  kan  nooit  zijn,  de  menfehen  te  ftree- 
len  en  te  vleijen,  of  hun  te  dienen  tot  uitfpanningen 
vermaak ,  of  hen  zachtelijk  in  zorgeloozen  flaap  te  wie- 


664  >  LEERREDE 

gen.  Bij  trouwe  behandeling  der  zaak ,  ons  toebetrouwd, 
fparen  wij  nooit ,  wat  den  -  zondaaf  lief  en  aangenaam 
is  ,  vallen  wij  aller  en  allerlei  zonden  aan ,  en  rusten 
nooit  in  dien  geftadigen  ftrijd.  Wie  de  menfehen  ont- 
ziet bij  hunne  dwalingen  en  boosheden,  die  bedenke, 
of  hij  christuS  dan  dient  in  liefde.  Hij  kome  er 
dan  maar  voor  uit,  dat  hij  den  menfehen  behagen  wil 
ten  koste  van  de  liefde  voor  zijnen  Heer,  die  geheel 
anders  is  voorgegaan,  om  zich  een  volk  te  heiligen, 
ijverig  in  goede  werken.  Ieder,  die  ons  hoort,  moet 
ontvonkt  worden  in  liefde  voor  dejj  Heer,  die  allen  be- 
mint ,  die  op  Hem  hopen.  Die  liefde  in  het  hart  moet 
de  geftadige  en  overvloedige  bron  worden,  uit  welke 
bij  ieder  voortvloeit  va$t  geloof,  onwankelbaar  vertrou- 
wen ,  kinderlijke  onderwerping ,  en  ongeveinsde  gehoor- 
zaamheid aan' alles,  wat  de  Heer  gebiedt  en  eischt.  Kan 
men  dit  bewerken  doorftreelen  en  vleijen  en  zachte  be- 
handeling van  ondeugd  en  ongeloof?  Heeft  dan  de  mensch 
overal  de  liefde  voor  de  zonde  afgelegd?  Behoeft  zelfs 
de  beste  nog  niet  telkens  opwekking,  om  (leeds  voor 
de  geboden  van  de  wet  in  de  leden,  gelijk  het  behoort, 
doof  te  zijn  ?  Die  tot  deugd  opwekt ,  moet  immers  zelf 
deugdzaam  zijn?  Hoc  kan  hij  met* nadruk  fpreken  over 
hetgeen  hij  niet  kent ,  of  aandringen  op  beoefening  van 
hetgeen  hij,  zelf  verwaarloost  en  nalaat?  Zoo  ook,  wie 
liefde  gevoelt  en  liefde  toont  voor  den  Heer,  hij  alleen 
kan  tot  liefde  opwekken  en  voeren.  Dat  gevoel,  dat 
men  liefde  voor  j  e  z  u  s  heeft ,  kan  men  niet  huiche- 
len ;  want  in  de  woordeö  zelfs  klinkt  dan  hoorbaar  de 
valfche  toon ,  dien  de  huichelaar  hier  niet  kan  afleeren. 
De  hartelijke  toon  treft  alleen,  maar  telkens  toch,  waar 
men  fpreekt  en  handelt,  omdat  men  gelooft  en  den  Heer 
liefheeft.  Die  treffen  wil ,  moet  zelf  getroffen  zijn.  Die 
liefde  wil  wekken  bij  menfehen  voor  j  &  z  u  s ,  moet 
vooral  in  die  liefde  niet  achterlijk  zijn.  De  vriend  van 
j  b  z  u  s  kan  het'  best  en  het  meest  uitwerken ;  hij  ver- 
maant onvermoeid,  prijst  onophoudelijk  de  zaak  zijns 
.  Meesters   aan,  fchroomt  geene  moeite,  en  eischt  geene 


OVER  JOANN.  JlXI  ï    1{>,  '  '     665 

vergelding;  want  gelijk  liefde  hem  drijft  tot  alles,  zoo 
is  het  ook  die  liefde,  die  zijn  geluk. vergroot ,  en  daar- 
om ook  zrjn  ftteven  en .  werken  in  's  Heilands  dienst 
zqo  aanhoudend  doet  zijn.  Al  heeft  men  de  fraaifte 
woorden,  de  fierlijkfte  uitdrukking,  en  alles,  wat  den 
fmaak  ftreelt;  voor  het  arme  hart»,  dat  hongert  naar 
iets  beters ,  is  het  alleen  een  zoet  geftreel ,  bij  hetwelk 
men  vergeet,  wie  men  is,  en  wat  men  eens  zal  worden. 
L iefde  voor  Christus  moet  fpreken.  Liefde  voor 
christu?  moet  handelen.  Waar  men  dat  niet  vindt, 
gaat  het  woord  uit  den  mond  tot  het  oor,  niet  uit  het 
bant  tot  het  hart,  waar  het  alleen  vruchten  kan  voortbren- 
gen. Hoe  ftreng  men  ook  beftraft ,  hoe  regtzinnig  men 
ook  leert ,  hoe  bijbelsch  men  ook  fpreekt ,  zonder  liefde 
voor  Christus  in  het  hart ,  welke  aan  alles  gloed 
geeft,  rigt  men,  ook.  met  veel  moeite,  niets  uit,  al- 
thans niets  voor  den  Heer.  Geen  bekoorlijk  tafereel  tfan 
deugd  en  » godsvrucht  zal  nut  (lichten,  indien  niet  de 
liefde  des  fprekers  aan  alles  glo^d  en  leven  bijzet.  Doch 
waartoe  meer ,  daar  de  zaak  duidelijk  genoeg  is ,  en 
ieder  die  kan  opmerken?  Gelijk  het  ligchaam  zonder 
geest ,  het  geloof  zonder  werken ,  zoo  is  ook  de  pre- 
diking des  Evangelies  zonder  de  liefde  voor  jezus 
Christus  dood. 

Die  liefde  voor  Christus  is  den  Evangeliedienaar 
ook  genoegzaam,  om  zijn  ambt  trouw  en  met  ijver  te 
vervullen.  —  De  liefde  voor  christus  geeft  hem 
krachten  r  door  welke  hij  het  fchijnbaar  onmogelijke  (loet. 
Liefde  toch  ftelt  tot  alles  in  ftaat ,  wat  «onder  liefde 
geheel  onmogelijk  fchijnt  te  wezen.  In  het  dagelijkfche 
leven  kan  men  dit  opmerken.  Hoe  meer  het  voorwerp 
dier.  liefde  die  liefde  waardig  is,  hoe  meer  kracht  die 
liefde  bezit  en  behoudt.  In  tegenwoordigheid  van  het 
voorwerp  dier  liefde  beltaat  niets ,  dat  tegenhoudt ,  niets, 
dat  niet  wordt  overwonnen  of  verdragen.  Wat  kan  niet 
de  zwakke  vrouw,  wier  eenige  fterkte  moederlijke  liefde 
is  ?  En  zou  die  liefde  dan  minder  kracht  en  invloed 
hebben ,  wanneer  jezus  het  voorwerp  en  de  getrouvye 


666,  LEERREDE 

getuige  dier  liefde  la  ?  Dat  men  de  werking  niet  meer- 
der ontdekt,  is  niet  omdat  het  dier  liefde  aan  kracht  of 
vermogen ,  maar  ^ mdat  het  ,  helaas !  bij  velen  aan  die 
liefde  ontbreekt.  —  Wat  moet ,  maar  wat  kan  ook  fter- 
ker  werken,  dan  de  liefde  voor  Hém,  die  de  moeder,  in 
liefde  voor  haar  kind,  verre  te  boven  gaat?  Die  ftierf 
aan  het  kruis ,  opdat  zijne  vijanden  zijne  vrienden  zou- 
den worden?  Die- in  den  henjel  niemand  der  zijnen  ver- 
geet, maar  allen  nabij  is  tot  aan  de  uiterfte  einden  der 
aarde  ?  Kan  dit  alles  niet  tot  liefde  ontfteken ,  welke 
bet  leven  niet  te  dierbaar  acht,  om  het  op  te  offeren, 
en  daarom  alle  krachten  infpant ,  en  wonderen  doet  ia 
het  oog  van  hen,  die  die  liefde  niet  kennen?  Getuigt 
het,  petrus  en  paulus!  (opdat  wij  niet  met 
vragen  dus  voortgaan)  getuigt  het  door  uw  gedrag  en 
leven ,  dat  alles ,  ook  het  moeijelijkfte ,  u  mogelijk  werd 
door  uwe  liefde  voor  den  Heer ,  die  u  .zoo  veel  heeft 
vergeven !  Bij  dreigende  tegenftanders  kalm  en  bedaard , 
na  en  onder  geefelflagen  opgeruimd  en  verheugd ,  de  be- 
wijzen ,  dat  jezus  vermoord  is  geworden ,  in  het 
ligchaam  omdragende ,  en  uit  liefde  voor  chMstus 
pijn  noch  fmart  gevoelende ,  ftonden  zij  altijd  pal ,  even 
als  rotfen  te  midden  der  vreefelijke  golven,  maakten  zij 
de  wijsheid  der  wijzen  befchaamd ,  en  deden  zij  het 
krnis  van  christus  over  alles  zegevieren ,  hoezeer 
men  daaraan  ergernis  zocht  en  dwaasheid  daarin  meende 
te  vinden.  De  liefde  voor  christus  drong  hen  tot 
alles ,  waarin  zij  maar  toonen  konden ,  dat  zij  geheel 
»  leefden  voor  Hem ,  die  pok  voor  hen  is  geftorven.  :  In 
hun  eigen  'oog  voor  zichzelven  dood,  gevoelden  zij,  dat 
christus  in  hen  leefde,  en  openbaarden  zij  dit 
in  alles ,  wat  zij  fpraken  en  deden ,  zoodat  zij  geheel 
leefden  en  zich  bewogen  in  en  door  de  liefde  voor' 
Hem,  die  hen  had  liefgehad  en  zich  voor  ben  bad 
overgegeven.  —  De  liefde  voor  christus  geeft  den 
Evangeliedienaar  ruime  fchadeloosftelling  voor  elke  ont- 
bering en  opoffering:  Hetgeen  van  de  Apostelen,  ze- 
kerlijk nooit  tot  hunne  fchade;  gevorderd  werd,  wordt 


over  joann.  XXI :  15.  667 

ons  niet  opgelegd.    Voor  hen  was  en  bleef  het  gevaar 
altijd  groot.    Maar  niets  fcheidde  hen  van  de  liefde  des 
Heeren.  Integendeel  hadden  zij  de  blijdfchap  op  hun  ge- 
laat ,   omdat  liefde  voor  jezus  in  hun  hart  heerschte ; 
en  nu  was  hun  alles  welkom,  wat   hun  maar  eenige 
gelegenheid  kon  verfchafFen',   den  Heere  liefde  te  bewij- 
zen.  Wat  men  met  vreugde  en  liefde  doet ,  loont  reeds 
zichzelve.     Zij  waren   daarenboven  verzekerd  van   huü 
heerlijk  loon.    Zij  verloren  alleen  ^  wat  toch  niet  te  be- 
houden was  ,  en  behielden ,  wat   zij   niet  konden  ver- 
liezen.   Die   vergoeding   verfchafte   hun  de  liefde  voor 
Christus   in   hunne  daden.    En  zou  dan  bij  min- 
der leed  en  gevaar  die   vergoeding  ons  ontgaan  ,  welke 
wij  alleen  kunnen  verkrijgen  door  liefde  voor  jezus 
Christus?    Oogst  de  Evangeliedienaar ,  bij  trouw 
aan  en  liefde  voor   den   Heer,    de   ondankbaarheid  der 
menfehen  in  bij  alles ,  wat  hij  fpreekt  of  doet ;  wat  ver- 
liest hij  daarmede?  Genegenheid  van  menfehen,  ja,  maar 
van  zulke   menfehen,  wier  prijs  en  lof  hem  nooit  tot 
eer,  wier  verachting  en  veroordeeling  hem  nimmer  tot 
fchande  kan   ftrekken.     Hoe  groot  is  de  winst  dan  aan 
de  andere  zijde  1     Goedkeuring  van  den  Heer ,  die  nooit 
verandert ,  en  wiens  genade  voor  alles  en  voor  allen  ge- 
noeg is.    Nemen,   door  arbeid  en  geftadige  zorg,  de 
krachten  des  ligchaams ,  de  vermogens  des  geestes  fpoe- 
dig  en  zigtbaar  af,  en  gevoelen  wij ,  dat  de  uitwendige 
mensch  verzwakt ,  dan  verzekert  orfs  de  liefde  ,  aan  j  e- 
zus  betoond ,   dat  de  inwendige  van  dag  tot  dag  toeT 
neemt ,   om  nooit  te  bezwijken.    Geleerdheid  en  weten* 
fchap   nemen   met  de  jaren  af,  bij  vermindering  van  ge- 
heugen.   De   geleerde ,   enkel  met  het  hoofd ,  blijft  de 
geleerde   niet,  indien  niet  liefde  voor  Christus  al 
die  heerlijke  hulpmiddelen  van  geleerdheid  en  wetenfehap 
nuttig  aanwendt.    Welfprekendheid,  ten  minfte  datgeen, 
wat  de  zinnelijke  mensch  daarvoor  houdt ,  vervliegt  bij 
zwakker  ftem>  flaauwer  oog  en  minder  vaste  houding. 
Roem  en  eer,  hiervoor  bij  menfehen  *ingeoogst,  veran- 
dert met  die  menfehen ,  die  gewoonlijk  naar  iets  nieuws , 


668  LEERREDE 

naar  iets  anders  hunkeren,  zonder  zich  om  het  deug- 
delijke te  bekommeren.  Dan  vooral  gevoelt  de  dienaar , 
dat 'liefde  voor  christus  voor  al  die  verliezen, 
Indien  zij  dien  naam  verdienen,  fchadeloos  (lelt.  Die 
liefde  in  het  hart,  en  (men  zij  dan  misfchien  minder 
geleerd,  maar  is  toch  zeker  in.  wijsheid  toegenomen; 
ja,  al  wordt  dan  de  ftem  ons  zwak  en  fchor,  het  oog 
minder  helder,  onze  taal  eenvoudig  zonder  pronk,  dan 
heeft  men  ondervinding  van  alles,  wat  heerlijks  is  be- 
loofd ,  roert  door  eenvoudigheid ,  en ,  boven  alle  wel- 
fprekende  opfieririg,  werkt  op  fpreker  en  hoorder  elke 
hartelijke  uitdrukking  des  diepen  gevoels.  Zoo  roert  ons 
telkens  nog ,  indien  onze  finaak  niet  bedorven  is ,  de 
taal  van  joannes:  „  Laat  ons  Hem  liefhebben : 
Hij  heeft  ons  eerst  liefgehad."  En  wat  zal  het  zijn, 
wanneer  j  e  z  u  s  oordeelt  en  beloont  al  de  werken  der 
liefde,  die  men  voor  Hem  altijd  gedaan  heeft!  —  De 
liefde  voor  j  e  z  u  s  opent  den  dienaar  des  Evangelies 
een  heerlijk  uitzigt  in  de  toekomst.  Thans  bedoel  ik 
niet  het  heerlijk  loon,  dat  allen  te  wachten  hebben, 
die ,  op  welk  ecne  wijze  dan  ook ,  hunne"  liefde  voor 
den  Heer  hebeen  aan  den  dag  gelegd.  Mijn  oog  ves- 
tigt '  zich  op  de  toekomst  voor  den  Evangeliedienaar , 
die  zijne  liefde  voor  j  e  z  u  s  betoond  heeft  in  het  trouw 
volbrengen  van  hfct  hem  opgedragen  werk.  Indien  onze 
voordragt  door  die  liefde  is  bezield ,  en  ons  gedrag  be- 
wijst ,  dat  wij  fpreken  omdat  wij  gelooven  en  liefheb- 
ben ,  dan  zien  wij  het  niét ,  hoeveel  zulk  eene  predi- 
king op  anderen  uitwerkt.  Echte  liefde  voor  chris- 
tus .fchuwt  alle  pralerij ,  is  nooit  met  zichzelve  hoog 
ingenomen,  en  telt  nooit  de  daden  op,  welke  voor 
Christus  zijn  gedaan.  In  de  toekomst  komt  alles 
eerst  aan  het  licht.  Hoc  heerlijk  wordt  dan  onze  liefde 
beloond  /  wanneer  onder  het  oog  des  Heeren  verfchijnen 
die  geloovigen ,  die ,  zonder  dat  wij  dat  toen  merkten  , 
door  onze  woorden  voorgelicht,  door  ons  gedrag  en  voor- 
beeld gedicht ,  en  door  den  harteljjken  toon ,  op  welken 
onze  liefde  voor  christus  tot  hen  fprak,  getrokken 


over  joann.  XXI:  *15.  669 

werden   tot  dezelfde  liefde!    Hoe  heerlijk  is  dan  ons 
loon ,  wanneer  wij  dat  alles  eerst  in  de  eeuwigheid  ont- 
waren !  —    Er   is  nog  iets  ,  dat  ik  niet  wil  overflaan , 
en    dat    ons    tot  toenemend    betoon    van    liefde  voor 
Christus  moet  aanzetten,  Hoe  hartelijker  de  toon  is 
van  ons  fp reken,  en  hoe  inniger  die  liefde  voor  Chris- 
tus  in  onze  daden  fpreekt,  hoe  minder  wij  de  bewij- 
zen hiervan  bij  onszelven  zullen  opmerken.     Die  liefde 
werkt  in  ftilte ,  maakt  nooit  gedruisch  9  en  zij  weet  het 
zelve  het  minst ,  hoe  zij   voor  Christus  leeft  en 
werkzaam   blijft.    Liefde  wordt  dan  het  levensbeginfel ; 
men  kan  niet  anders  9  omdat  men  niet  anders  wil  hande- 
len.   Niemand ,  dan  jezüs,  merkt  die  liefde  op ;  Hij 
is  het  9  die  in  het  hart  ziet ,  en  niemands  getuigenis  in- 
roept 'of  behoeft.    En  als   dan  j^zus  loon  uitdeelt , 
ook  voor  het  laven  en  drenken  van  dorftenden  ter  liefde 
van  H^m,.en  voor  elk   werk- der  liefde ,  dat  Zijn  oog 
niet  ontgaat  9   maar  dat  door  ons  mindef  gefchat  werd  9 
toen  wij  het  verrigteden ,  en  dat  nu  door  ons  reeds  lang 
vergeten  is ,   omdat  ons  hart  ongemerkt  en  van  zelve , 
door  de^  alles  bezielende  liefde  voor  den  Heer ,  tot  die 
daden  geleid  werd ;  hoe  zalig  zal  dan  voor  ons  die  ver- 
rasfing  zijn !    Dan    zal   men    eerst   inzien    de   dwaas- 
heid dier  ongelukkigen ,   die  9  bij  gemis  van  liefde  voor 
Christus,  door  hetgeen   van  waarde  ontbloot  is , 
in  den  roem  bij  menfehen  hun  loon  zochten ,  maar  nooit 
voldoende  vonden.    'Ongelukkig ,   die  zich  daardoor  be- 
roofden van  het  uitzigt  op  hetgeen  het  oog  niet  ziet, 
het  oor  niet  hoort  ,  het  hart  niet  bevroedt ,  maar  toch 
bewaard  blijft  in  den  Hemel  voor  hen ,  die  in  alles  j  e-* 
zus  hebben  liefgehad!     Wat  wij  aan  den  minften  der 
zijnen  doen,  dat  zal   Hij  beloonen  ,  alsof  het  aan  Hem 
ware  gefchied.    Die  den  Heer  het  meeste  bemint ,  die  is 
de  trouwe   en  gelukkige  herder  Zijner  fchapen ;  die  wïl 
en  kan  en  zal   ook  alles  gelukkig  volbrengen ,  wat  zijn 
Heer  van  hem  verlangt.  (*) 

(*)  Hierop  had  de  bevestiging  plaats.  De  volgende  aatiQ>ra-» 
ken  zullen,  hoop  ik,  den  lezer  ook  hier  niet  onwelkom  zjjn. 

mencelw.  1835.  no.  14.  Xx 


670  LEERREDE 

Waarde  Medebroeder  en  Medediena*r  van  onzen  Heer 
jezus  Christus!  Gij  hebt  dan  nu  de  heerlijke 
bediening  des  Evangelies  aanvaard ,  gelijk  ik  vertrouw  , 
met  alle  toegenegenheid  en  liefde  voor  den  Heer.  Heb 
Hem  bartelyk  lief*  en  weid  de  fchapeq  Zijner  weide! 
Schroom  niet  met  alle  vrijmoedigheid  te  fprefcen,  te 
vermanen,  te  troosten;  gij  dient' den  Heer  Christus, 
dien  men  te  gemakkelijker  dient-,  hoe  meer  men  Hem 
bemint  en  liefheeft*  Gij  komt  hier  met  een  goed  ge* 
ruchte.  Algemeen  werdt  gij  hier  begeerd ,  en  gij  aan- 
vaardt uw  werk  tot  aller  genoegen,  Befchouw  dit  a\s 
gunftig  voortreken.  Uwe  voorgangers  hadden  nooit  re- 
den ,  om  zich  over  de  genegeaheid  dezer  gemeente  te  be- 
klagen. Dit  (laat  pok  u  te  wachten ,  indien  gij  de  ken- 
iys ,  welke  u  werd  medegedeeld ,  de  liefde  ,  weike  u 
voor  jezus  en  Zijne  heilige  za^k  werd  ingeboezemd, 
aanwendt  tot  voordeel  en  troost  zijner  gemeente.  Reeds 
dit  belooft  u  lopn  en  vergelding ;  en  waneer  de  Heer 
zal  yerfchenen  zijn  ,  qnj  u  te  vergelden  wat  gy  goeds 
mogt  hebhen  gedaan,  hier  of  waar  H\j  u  verder  mogt 
roepen ,  dan  behoore  ook  deze  gemeente  tot  uwe  kroon 
qi  vermeetere  uyve  blijdfchap !  Volhard  in  *Ues ,  wat 
H?m  aangeiwajn  is ;  predik  het  woord  Gods ,  met  ver- 
werping van  alle  paenfchenvonden  en  ijdele  leeringen! 
Houd  ?an  in  het  vermanen  en  beflraffen  naar  eens  iog^- 
Ujks  behoeften,  als  dienaar  van  Hem,  bij  wien  geene 
aanneming  des  perfoons  is  !  IJver  in  alles  naar  de  mate; 
des  geloofs,  hetwelk  u  vervult,  naar  de  liefde  vat* 
Christus,  dien  gy  dient;  zoo  zult  gij  in  dien  gro<K 
ten  dag ,  die  ons  allen  wacht ,  met  eigene  oogen  zien  , 
dat  gij  uzelven  hebt  behouden  en  allen,  die  n*gr  u  hoor- 
den !  Daartoe  verleene  u  de  Heer  Van  *lle  barmhartigheid 
Zijne  genade  tot  in  eeuwigheid ! 

Broeders  in  de  heilige  bediening  {  De  gelegenheid  des 
tijds  wekt  ons  nadrukkelijk  op  tot  waken  en  bidden  e» 
werken.  Bijna  overal  befpeurt  men  neiging  tot  twisj  en 
fcheuring  in  de  gemeenten.    Menfchen,  in  hunne  jeugd 


over  joann.  XXI :  15.  671 

vciiuimd,  botzfl  wkeerd  opgered,  hetzQ  opgegroeid 
ate  een*  pknt  in  het  wild,  yoecfen  dit  kw*ad,  en  zaaien 
wantrouwen  tégen  ons ,  als  predikers  van  Gods  woord. 
Grievend  moge  dit  fomtjjds  voor  ons  zqn ,  die  Gode 
meer  dan  menfchen  moeten ,  maar  ook  willen  gehoorza- 
men ;  befchouwen  wfl  al  dien  tegenftapd  als  gelegenheid 
voor  ons,  om,  ter  liefde  van  onzen  Hee?,  pal  te  (taan* 
en  ijveren  wft  te  meer  voos  j  e  z  y  s ,  hoe  mee*  men 
poogt  ons  tegen  te  werkenJJ    Beklagen  wij  da  fchapen  , 
die.  herdcqfa  willen   z^jn,   en  als  fchapen  de  weide  niet 
eeaa  kennen  ,   op  welke  zij  *lle$q  kuflneq  gyoqjen  $\ 
tieren !    Het  is  de  Heer ,  dien  wg  in  liefde  poetep  die* 
nen ,  dien  wij  ook  hierin  als  voorbeeld  behoo^en  te  vol- 
gen.   Als  trouw  herder  het  meest  bekommerd  oyer  de 
afgedwaalde  fchapen  van  Isracl,  zocht  Hij  ben  min-, 
zaam  op ,  om  hen  te  regt  te  brengen  en  overvloed  hup 
te  verfchaffen ;  arbeidde  Hij  onophoudelijk  ,  opdat  zq 
den  verlaten,  weg  zouden  wedervinden,  ook  met  gevaar 
van  Zijn  leven ,  dat  Hij  ook  voor  zulke  fchapen  veil 
had.  Die  dwalenden,  al  meenen  zö  Qok  alleen  op  de$ 
regten  weg  te  zijn ,  moeten  ook  dqor  ons  worden  te 
regt  gebragt.    Van  ons  wordt  daartoe  geëiscftt  4!  0439 
t>emoe$ng  en  infpanning.    Toonen  wg,  door  minzgmg 
tpefpraak  en  zachtzinnige  behandeling,  ook  aan  zulken, 
dat  wij  hen  zacht  willen  voeren  tot  den  opperden  Hpr- 
der ,  wiens  zorg  hen  bewaken  wil ,  wiens  liefde  werk-* 
zaam  blijft  9  dat  zij  niet  door  wolvejn  verfcheurd  wor- 
den i  Toonen  wij ,  dat  wij  van  Hem  komen ,  die  zacht- 
moedig was  en  nederig  van   harte !    Maar  toonen  wij 
éok,  als  dit  noodig  is,  den  moed,  die  den  huurling  bij 
het  naderen  van  den  wolf  ontzinkt !    Spreken  wij  du*  * 
ook  tot  zulke  weêrfpannigen  de  taal  der  liefde  en  ?$€ht* 
moedigheid ,  maar  zoo ,  dat  wij  onbewimpeld  zeggep  , 
dat  zij  dwalen,  die,  voor  Gods  woord  doof,  een*  g£- 
fnakkelijken  weg  kiezen  voor  het  vleesch ,  op  welken 
niet  valt  .te  ftrijden ,  maar  ook  geene  overwinning  of 
kroon  is  te  behalen  1   Zeggen  wij  hun ,  dat  zonder  goe? 
de  werken  zoo  wel,  als  zonder  geloof,  de  Hemd  geT 

Xx2 


672  LEERREDE 

floten  blijft ,  die  niet  voor  dwazen  waan  of  zondige  aan* 
matiging  ooit  zal  worden  geopend !  Laat  ons  dit  ieder- 
een  doen  opmerken ,  iedereen  uit  Gods  woord  duidelijk 
en  onvermoeid  voorhouden !  Misfchien  hooren  ,  zonder 
dat  wij  het  weten ,  de  hardhoorenden  ,4  die  door  ons  aam- 
houdend  geroep  te  regt  komen  en  zich  bekeeren.  Ze* 
kerlijk  zullen  de  beter  gezinden  en  beter  ondenigten  ons 
dan  volgen,  en  zich  door  niemand  laten  medeflepen* 
Door  onzen  moed  en  voorgang  kan  veel  onheus  voor  de 
gemeente  worden  afgewend*  Doch  welk  fchaap  zal  hoo- 
ren, indien  de  herder,  uit  vtees  voor  verlies  of  gevaar, 
zijne  ftem  niet  uit  volle  borst  durft  verheffen  ?  Dit  al- 
les zeg  ik  niet,  omdat  deze  gemeente  zoo  velen  van 
deze  foort  oplevert.  Wanneer  de  vijand  elders  in  de  ge- 
meente des  Heeren  onkruid  zaait,  dan  is  waken  voor 
ons  pligt.  Of  moeten  wij  eerst  hiermede  beginnen ,  wan* 
neer  reeds  bij  ons  de  akker  des  Heilands  geheel  bedor- 
ven is?  Uitgediende  zondaren,  wien  de  wereld  met  hare 
zonde  en  begeerlijkheid  ontvallen  is ,  planten ,  meer  en 
minder'  bedekt ,  hunne  verderfelijke  leer  voort ,  en  zou* 
den ,  indien  men  niet  bidt  en.  waakt ,  alles  met  zich  ten 
verderve  flepen.  Vreezen  wij  d"e  magtelooze  vijandfchap 
niet  tegen  geloof  en  goede  werken;  maar  zeggen  wij 
aanhoudend  en  met  allen  aandrang:  zonder  heiligmaking 
zal  niemand  God  zien.  Zien  wij  hierin  voor  ons  deo 
weg  aangewezen ,  op  welken  wij  kunnen  toonen ,  dat 
wij  jezus  liefhebben,  omdat  Hij  ons  heeft  liefgehad, 
en  zich  ook  voor  ons  heeft  overgegeven  i  J  e  z  u  s  zij 
altijd  en  in  alles  onze  verwachting  en  hoop !   ' 

Gemeente  van  BerkenwoucU  /  •  U  wensch  ik  hartelijk 
geluk  met  het  voorregt ,  dat  u  thans  te  beurte  valt ! 
Ontvang  uwen  leeraar  als  uit  de  hand  van  jezus 
Christus,  die  in  hem  u  Zijne  liefde  bewijst  1  Beje- 
gen hem  met  die  zelfde  genegenheid ,  welke  zijn  voor* 
ganger  zoo  onverdeeld  en  algemeen  van  u  allen  heeft  mo- 
gen ondervinden!  Gedraag  u  jegens  den  dienaar  des  woords 
als  door  den  Heer  tot  u  gezonden,  als  die  in  Zijnen 
naam  tot  u  fpreekt !    Ho\id  u  aan  de  woorden,  die  hij 


OVER  JOANN.  XXI :  ■  15.  -      -  v  673 . 

tl  irit  de  heilige  Schrift  voorhoudt!  Onttrek  u  nooit  tan 
de  onderlinge  bijeenfcomften  ,  maar  laat  elke  gelegenheid, 
om  Gods  woord  te  hooren,  u  aangenaam  en  hoogstbe- 
geerlijk  zijn!  Bedenk,  dat,  zoo  uw  leeraar  u  behoort  te 
onderwazen  en  te  vermanen ,  gij  hem ,  tot  uwe  eigene 
(lichting  en  ter  bevordering  van  uw  geloof,  behoort*  aan 
te  moedigen  door  vlijtige  bijwoning  van  de  godsdienst- 
oefeningen ,  door  ijverige  betrachting  van  hetgeen  u  als 
pligt  wordt  voorgefteld !  Hoe  overvloediger  gij  in  dit 
goede  werk  zrjt,  hoe  meer  aanmoediging  de  leeraar  vindt, 
en  hoe  meer  nut  en  voordeel  gij  zult  trekken  uit  alles, 
wat  onder  zijne  dienst  u  zal  te  beurt  vallen.  Ook  gij 
behoort,  als  deel  van  's  Heilands  gemeente 9  den  Redder 
uwer  zielen  hartelijk  en  met  daden  lief  te  hebben.  Ver- 
geet nimmer ,  hoeveel  ook  u  vergeven  werd ,  opdat  "gij 
altijd  en  in  alles  uwe  liefde  bewijst  jegens  den  Heiland  J 
Zoo  ondervindt  gij  reeds  hier ,  hoe  zalig  het  is  Hem  te 
beminnen ,  en  naderhand  ontvangt  gij  het  leven  met  al- 
len ,  die  Hem  in  onverderfelijkheid  liefhebben. 

Gij  allen ,  die  van  elders  kwaamt ,  om  'de  plegtigheid 
van  dit  uur  bij  te  wonen !  Waardeert  toch ,  bid  ik  u , 
het  voorregt ,  dat  u  door  jezus  christus  ge* 
fchonken  is !  Het  woord  Gods ,  dat  uwe  leeraren  u  voor- 
houden ,  nadrukkelijk  aanprijzen ,  en  zoo  veel  in  hun 
vermogen  is  voor  u  ophelderen  en  verklaren ,  dat  woord 
van  God  zal  uwe  zielen  zalig  maken,  indien  gij  het 
met  zachtmoedigheid  ontvangt,  met  getrouwheid  bewaart, 
en  met  ijver  voorftaat  en  betracht ,  wat  n  daarin  wordt 
beloofd  en  bevolen.  Sluit  uw  oor  en  hart  voor  wan- 
trouwen tegen  uwe  leeraars  l  Wat  voordeel  kan  het  u 
toch  geven,  dat  gij  voor  menfchelijke  beloften  en  ver* 
zekeringen ,  welke  nooit  vervuld  zullen  worden ,  «op- 
geeft die  leer ,  welke  alleen  eene  kracht  van  God  tot  za- 
ligheid is  allen,  die  gelooven?  Uwe  leeraars  mogen  u 
niet  dienen.  Zij  zullen  dit  ook  nooit  doen ,  als  die  ge- 
voelen, dat  zij  hunne  roeping  niet  van  u,  maar  van 
boven  ontvingen.  Zij  Willen  niets  anders,  dan  hetgeen 
jezus  hun  heeft  opgelegd ,  volbrengen."   Met  alle  te- 


674  LEERREDE   OVER  JOANN.  XXI  :   15. 

géËfpraak  werkt  gij  bij  hen  niets  uit.  En  voor  uzelvefc 
zoudt  gij ,  boven  Gods  kracht  tot  .zaligheid ,  menfebe* 
Hjke  keringen  omhelzen ,  die  tot  dekfel  van  fchande  die- 
toen  moeten,  maar  zelfs  daarvoor  ongenoegzaam  zijn. 
Onderzoekt  veeleer  dagelijks  Gods  woord*  en  leert  daaxitt 
hoe* langer  hoe  meer  de  gave  kennen,  die  u  geworden 
is  van  den  Vader  der  lichten  zotider  verandering  of  fcha- 
duw  van  omkeering !  Proeft  de  geesten  *  of  zij  uit  God 
zijn 5  maar  proeft  ze  naar  Gods  woord!  De  geesten, 
die  uit  God  zijn ,  kan  men  dan  gemakkelijk  onderfchet- 
den  van  hen*  die  een9  fchijh  van  godzaligheid  vertoonen , 
maar  derzelver  wezen  in  hunne  daden  verloochenen.  Die 
ongelukkigen  hebben  geen  ooren  voor  de  waarheid  ,  om* 
dat  zij  hun  hart  ontoegankelijk  houden  voor  hare  ftem  , 
zoo  dikwerf  op  daden  van  liefde ,  op  gehoorzaamheid , 
op  betoon  van  goede  werken  wordt  aangedrongen.  Spie- 
gelt u  aan  hunne  groote  onkunde  omtrent  het  gewigtigfte* 
omtrent  Gods  woord!  Ontwijkt ' hunne  gevoelloosheid 
voor  de  toekomst,  hoeveel  zij  hierover  ook  fpreken! 
Neemt  geen  rèad  in  noch. gebruikt  geneesmiddelen  van 
hén ,  die  voor  zichzelven  geen  raad  en  middel  tot  blij- 
vende gezondheid  weten !  Houdt  u  aan  den  troost ,  dieri 
Gods  Woord  rijkelijk  fchenkt  J  Die  dien  troost  zoekt , 
zal  dien  troost  zeker  vinden.  —  De  liefde  vooral  van 
onzen  Heer  j e z u  s  chrïstus  vërbinde  ons  allen, 
hetzij  wij  onderwijzen  of  onderwezen  worden ,  tot  de 
dienst  van  onzen  dierbaren  Zaligmaker!  De  liefde,  Hem 
betoond ,  merkt  Hij ,  ook  zonder  woorden ,  in  de  daden 
op ,  en  beloont  Hij  eens  heerlijk.  Daa  zülkn  zij  b$ 
Hem  dé  eerften  zijn ,  die  met  hunne  woorden  en  d*deé 
voor  zichzelven  nooit  waren  ingenomen ,  en  die  daaroïö 
meenden  de  laatften  te  zullen  wezen.    Amen. 


N. 


IETS  OVER   DE  BEHANDELING  DER  JICHT. 


og  vóór   omtrent  veertig  jaren   mogt  de  jichtlijde* 
weinig  van  de  Geneeskunde  verwachten.    Bg  fommigea 


IETS  OVER  DB  BEHANDELING  DER  JJCHT.     ;6^6 

hield  zich  de  hoop  alleen  aan  geduld  en  baai  vast;  terwijl 
anderen  te  vergeeft  in  dé  onzekere  baden  hulp  zochten* 
Eindelijk  werd  het  Eau  medicinale  ontdekt,  en  nu  fcheen 
allé  zVvarigheid  overwonnen.  Dit  zoo  hoog  geroemde 
middel  tegen  Jicht  en  voeteuvel ,  met  zoo  vele  van  des* 
zelfs  opvolgers ,  is  zijne  werking  veffchuldigd  aan  bet 
Colchicum ,  hetwelk  met  het  Veratrum  eenö  eigenaardige 
werking  {fpecifiek}  in  deze  ziekte  fchijnt  uit  te  oefenen* 
De  vreugde  in  het  gild  der  jichtigen  was  in  den  beginne 
onbegrensd ;  men  vleide  zich ,  eene  geneeswijze  gevon*. 
den  te  hebben  tegen  de  jicht,  en  tevens,  bij  eene 
hebbelijkheid  voor  deze  ziekte,  de  vermaken  de*  hoo- 
gere (landen  te  kunnen  blijven  najagen.  Maar  deze  vreug- 
de was  van  korten  duro!  Geene  rozen  zonder  door- 
nen ;  ook  het  Colchicum  heeft  de  zijne.  Een  of  twee 
jichtaanvallen  mogen  voor  dit  vermogende  middel  wijken, 
fconder  nadeelige  gevolgen ;  te  dikwijls  te  hulp  geroe* " 
pen ,  gelijkt  het  Colchicum  aan  de  Geesten  in  dé  Oos- 
terfche  vertellingen,  welke  derzelver  onverduldrge  ofzor- 
gelooze  bezweerders  onverhoeds  'Verflinden.  De  aanval- 
len worden  menigvuldiger ,  en  de  bleekgele,,  uitgeteerde 
lyder  fpoedt  naar  het  graf;  het  zij  dat  dit  middel ,  ge- 
lijk men  vroeger  vooronderftelde ,  de  ziekte  te  fneï  on- 
derdrukt, waardoor  de  ziekteftof  niet  behoorlijk  uitge- 
fcheiden  wordt,  waartoe  alle  deze  pijnlijke  gewaarwor- 
dingen fchijnen  vereischt  te  worden ;  het  zij  dat  het  fcherp, 
giftachtig  middel  *  de  Vtratrine^  eene  flepende  ontfteking 
in  de  fpqsverteringswerktuigen  voortbrengt ,  waardoor , 
inet  -dezen  belangrijken  tbeftel ,  het  geheele  geftel  onder- 
mijnd wórdt.  Terwijl  het  moeijelflk  valt  dit  te  beflisfen* 
zijn  zulke  ongelukkige  gevallen  meer  dan  eens  gezien , 
vooral  wanneer  lijders  op  eigen  gezag  tot  dit  middel  der- 
zelver toevlugt  genomen  hadden,  en,  flechts  met  het  tegen- 
woordige tevreden,  onbewust  de  gevaarlijke  toekomst  te  ge- 
moet  gingen.  Indien  gezond  verftand  een  algemeen  goed 
was ,  indien  het  gehemelte  en  de  buik  ooren  hadden  en 
de  Artfen  dwingelanden  konden  *ijn ,  de  jicht  zoude  ge- 
makkelijk te  genezen  zijn,  vooral  indien  de  overvloed 


676  IETS   OVER   DB   BEHANDELING 

rm  de  tafels  der  ryken  naar.  de  wijken  der  armen  mogt 
gezonden  worden».  Maar  ,  dewijl  dit  nu  eenmaal  niet  zoo 
is,  zal   de  «jicht,    door  het  Colchicum  beftreden,  maar 
niet  ten  ondergebragt ,  in  de  vergulde  zalen  blijven  huis* 
vesten ;  terwijl  de  armen  zich  kifnnen  blijven  vertroosten 
over  het  gemis  van  zulk  finartelijk  euvel  (*)♦    De  jicht 
is  eene  ziekelijke  wijziging  van  het  geheele  geftel ,  het- 
welk vruchteloos  enkel  door  plaatfelijke  middelen  beftre- 
den  wordt  (f).    Te  vergeefs  heeft  men  dit  door  het  uit- 
verkoren middel,  de  Vcratrine^  getracht;  het  alkaloïd ', 
waaraan  ook  het  Colchicum  zijne  kracht  verfchuldigd  is. 
Over  het  algemeen  behoorde  het  althans  niet  aangewend  te 
■  worden  in  het  eerfte  tijdperk  der  ziekte,  wanneer  de  pijn 
zeer  hevig  en  de  deelen  zeer  #od  zijn  (derhalve  in  het 
tijdperk  der  ontfteking ,   wanneer  ook  eene  geheel  andere 
behandeling  te  pas  komt).    Het  moet  befchouwd  worden 
als    een    tijdelijk  verligting  verfchaffend  middel  (pallia- 
tief); maar  het  -tast  de  kwaal  niet   bij  de  bron  aan» 
Het   Colchicum  i$  een  krachtig  middel ,  (met  zeer  vele 

(*)  Men  ziet  ia  een  Ziekenhuis  (in  Engeland  9  van  waar 
deze  mededeeling  af  komftig  is)  in  de  cwee  jaren  Hechts  dénen 
Iflder  aan  het  voeteuvel ,  die  dan  doorgaans  een  kroeghou- 
der of  een  bekend  keldermeester  is:  de  laatfte  lijder  van 
dien  aard,  door  ons  ontmoet,  was  de  koetfier  van  wil» 

li  AM    PI  TT* 

(f)  Men  zoude  hier  bijna  twijfelen,  of  de  (teller  wel  een 
Geneeskundige  is ;  want  het  Colchicum ,  inwendig  gebruikt , 
moet  wel  op  eene  dikwijls  plaatfelijke  aandoening  werken, 
welke  echter  van  eene  algemeene  ziekelijke  gefteldheid  afhan- 
kelijk is ,  en  door  het  Colchicum  alleen  langs  dezen  weg  be- 
ftreden wordt.  Op  de  uitwendige  aanwending  volgens  turn- 
bull  fchijnt  het  niet  te  doelen.  Dit  gezegde  zoude  eerder 
toepasfelijk  zijn  op  de  genen,  wejke  in  het 'podagra  Hechts 
eene  plaatfelijke  ontfteking  zien,  en  het  derhalve,  als  elke 
andere ,  met  plaatfelijke  bloedonttrekkingen  behandelen ,  maar 
met  de  bloedzuigers,  geene  minder  ongunftige  gevolgen  ver* 
wekken.  Het  fpreekwoord,  het  podragra  moet  uitgevierd 
worden,  rust  op  eene  betere  ondervinding,  dan  de  theorie, 
welke  van  geene  ziekteftof  wil  hooren.    Vcrt. 


DER  JICHT-    ,  $77: 

wijzigingen  en  uitzonderingen)  hetwelk  echter  geenszins 
kan  aanbevolen  worden  met  het  zeer  bekende  gezegde : 
indien  het  al  niet  baat ,  het  fchaadt  niet. 

Aanmerking  des  Vertalers.  —  Gij  wenscht  van  mij 
te  weten ,  mijn  Vriend !  of  de  vertaling  van  dit  vlug- 
tig  (tukje  over  de  behandeling  der  jicht  eenig  nut  kan 
{lichten  ,  en  of  het  iets  wetenswaardigs  behelst  ,  hetwelk 
tot  hiertoe  onbekend  was  ?  Dit  laatfle  is  minder  het  ge* 
val.  Hetgeen  de  fchrijver  zegt,  heeft  de  ondervinding 
meer  dan  genoeg  bewezen.  Door  eeüe  werkzame  en  gere- 
gelde leefwijze  zoude  de  jicht  ,  met  Jiet  aan  haar  verwante 
vopteuvel,  enz.  zeer  dikwijls  voorgekomen,  en  door  geduld 
en  matigheid  ,  indien  al  niet  overwonnen ,  althans  zeld- 
zamer en  dragelijker  kunnen  worden.  Öe  beoefening  de- 
zer beide  ^deugden  valt  echter ,  volgens  den  fchrijver. , 
niet  onder  ieders  bereik ,  en  de  matigheid  wel  het  minst 
van  de  genen,  die  de  genoegens  des  levens',  en  vooral 
die  eener  welbezette  tafel,  najagen.  Indien  men  zich  opN 
deze^  wijze  zelve  konde  helpen ,  waartoe  had  men  met 
den  Arts  van  doen  of  geneesmiddelen  noodig  ?  En  gaat 
niet  elke  aankondiging  van  een  nieuw  gevonden  onfeil- 
baar middel  tegen  de  jicht  en  het  podagra  van  een  dantal 
getuigfehriften  vergezeld ,  van  welke ,  wel  is  waar ,  de 
ftellers  verre  te  zoeken  zijn  en  bij  een  opzettelijk  onder- 
zoek niet  gevonden  worden ,  of  foms ,  ondanks  derzel- 
ver  aangekondigde  'beterfchap  of  geheele  herftelling ,  nog 
op  het  bed  der  fmarte  of  met  den  pijnlijken  voet  op  den 
podagraftoel  zijn  te  vinden?  Indien  die  getuigfehriften 
de  genezing  al  niet  verzekeren,,  zij  beloven  haar  toch , 
en  enkele  gevallen  bevestigen  tusfehenbeiden  de  fpoedige 
ophoudibg  der  aandoening ;  duurzame  genezing  kan  im- 
mers ook  geen  Geneesheer  noch  eenig  Apotheker  bewerken  ? 

Niet  het  middel,  hetwelk  den  aanval  tegennatuurlijk 
onderdrukt ;  niet  de  leefwijze ,  welke  de  fpoedige  terug- 
keering  tevens  bevordert,  heeft  de  fchuld,  maar  het 
luchtsgeftel  en  de  ongelijk  liggende  keijen  der  ftraat  zijn 
de  oorzaak ,  dat  zelfs  het  laatst  aangeprezen  middel  van 


IETS  OVER  BE  BEHANDELING  DER  JICHT. 

den  Apotheker  b  o  ü  a  &  e  fó  A*ch  ,  wiens  Itroop  tegea 
dertig  franken  por  flesth  ook  in  Amftefdatn  verkrijgbaar 
is,  eene  fpoedige  en  aangename  geneeswijze  belooft,  tegen 
de  herhaling  van  voeteuvel  en  jicht  te  kort  fchiet,  ofTchoon 
iöen  voor  zoo  veel  gelds  iets  beters  mogt  Verwachten. 

Wanneer  ik  mij  den*  grooten  hoop  vertegenwoordig, 
die  den  koetfier  van  eenen  Arts ,  die  zich  door  drie  jaren 
lang  waargenomene  betrekking  .tot  de  uitoefening  der  Ge- 
neeskunde geroepen  dacht ,  de  rüimfte  broodwinning  ver- 
fchafte,  terwijl  fledits  de  verftandige  minderheid  den  Doc- 
tor bleef  aankleven  ,  dan  zal  ook  deze  waarfchuwing  wei- 
nig afbreuk  doen  aan  de  middelen ,  welke  tegen  deze 
ziekte  door  onze  nieuwsp&pieren  met  meer  andere  uitge- 
vent, en  niet  zonder  nadeel  door  velen,  ïn  de  hoop 
éener  betere  toekomst ,  verorberd  worden ;  maar  indien 
Hechts  een  enkele,  die  anders  zichzelven  nadeel  berokkend 
had,  door  deze  mededeeling  behouden  wordt,  wiw 
werk  al  wederom  niet  te  vergeefs  geweest  zijn. 

Ik  teeken  deze ,  met  bijzondere  hoogachting,  onder  de 
,  tytenk  t  Simplex  veri  figiüum. 

-Nafchrift.  -»- Nadat  ik  deze  reeds  gefchrevea  had,  köttt 
itoij  in  brandett :  'Onderzoek  naar  de  belangrtfke  uityrerk* 
Jblen  van  htt  uitwendig  gebruik  der  Vefatrtne  in  onder- 
fcheidene  ziekten,  naar  het  Engehch  van  a.  türh- 
b  u  l  l  ,  door  j»  turk,  Med.  Br*  Ik  zie  daar  bet 
gebruik  der  Veratrine  ook  uitwendig  tegen  rheumafismus 
en  jicht  aangeprezen.  Het  (laat  te  bezien,  wat  de  onder- 
vinding te  dezen  opzigté  leeren  zal.  Dit  riteen  ik  hier 
nog  te  mogen  bijvoegen,  dat,  Wanneer  eene  weidfche 
aankondiging  van  ,  het  een  of  ander  geneesmiddel  bet 
vertrouwen  nog  meer  tracht  uit  te  lokken  door  het  b$* 
toegfel ,  dat  heft  Hechts  uit  plantaardige  beftaöddeelen 
is  zamengefteM ,  zulks  nog  geen- waarborg  oplevert,  dat 
er  geene  bedenkelijke  beftaöddeelen  in  hetzelve  aanwezig 
kunnen  zijn, 


HERINNERINGEN  AAN  «AAgt  «f  IHM2BLFS  OMSTREKEN.    #f9 


HERINNERINGEN  AAN  PARIJS    EN  ÖESZELFS  OMSTREKEN, 
1834  9   VAI*  EEN'  JEUGDIGEN  GENEESKUNDIGE. 

(fèrvotg  van  bl.  596.) 

Speelhuis  in  hit  Palais  Roya!  en  Pratcati  in  de  firaat 
RÊchelieu. 

Het  was  op  dei  1T  Junij  1834 ,  dflt  tk  voor  Set  eerst  mijne 
toeten  op  den  drempel  van  een  huig  zette ,  waar  aan  rust  efl 
menfchelijk  geluk,  waar  aan  alle  deugd  en  grootë  gevoelens  * 
die  den  mensen  kannen  bezielen*  de  bodem  wordt  ingeflagétt, 
en.  waar,  onder  duizenderiei  fchokken  en  kwellingen /voor 
hem ,  die  zicfc  laat  verleiden  een  drok  bezoeker  te  worden , 
de  weg  wordt  geopend ,  die  eindigt  met  manflag ,  wroeging 
des  gewetens,  zelfmoord,  of  het  fchavot !  Nimmer  beminde  ik 
het  fpel ;  het  had  mij  vw>r  geene  aantrekkelijkheden ;  en,  fchooh 
Ik ,  gedurende  mijne  militaire  betrekking ,  dikwijls  met  grove 
fpelers  in  aanraking  kwam,  was  ik  immer  flechts  aanfchouwtr 
van  een  zoogenaamd  tijdverdrijf ,  dat  mij  diegenen  met  mede- 
tijden deed  aanzien  %  die  er  zich  mede  bezig  hielden  \  ia  één 
woord,  ik  had  een*  afkeer  van  het  fpel,  en,  God  dank) 
dien  afkeer  heb  ik  nog ,  en  hoop  denzelven  tot  het  einde 
mijns  levens  ie  behoeden.  —  Reeds  lang  hadden  mijn  vriend 
en  ik  het  plan  gevormd ,  om ,  zoo  wij  goed  bij  kas  waren  , 
in  een  der  fpeelhuizen  van  Parijs  een  20  fr.  te  wagen  s  mét 
het  vaste  voornemen »  om  in  geval  van  verlies  dadelijk  heen 
te  gaan  ,%in  geval  van  winst  dat  geld  nuttig  te  hefteden.  Het 
doel  Van  dit  voornemen  was  voornanvelijk ,  bij  onfce  terug- 
komst In  het  vaderland  ook  te  kunnen  zeggen-,  dót  Wij  in  een 
der  geelhuizen  van  Parijs  feenfe  hadden  medegefpeeld*  Töt 
nog  toe  echter  verfchoven  wij  ons  plan  van  dag  -tot  dag,  en 
wei  voornamelijk  daarom,  dat  ik  mijn  geld  op  eenandere  wtfafe 
nuttig  kon  belleden,  en  niet  genoeg  voor  de  Volvoering  van 
hetzelve  overhield.  Op  den  Vr  Jéfifl  eehter  ontmoette  tójft 
vriend  toevallig  in  de  Louvrt  een*  bekende,  Officier  bij  de  iVMfcr* 
landfche  armee.  Dez^  beminde  het  fpel ,  en  des  avonds  èelde 
hij  voor,  in. No.  129  eens  te  gaan  zien  en  —  wagefew  Ik  ton 
natuurlijk  niet  anders  dan  töeftemmén ,  en  daarenboven  was 
ik  (inds  lang  oegeerig,  van 'nabij  eene  dergelijke  bijeen- 
bonst  te  zien.    Bij  het  intreden  echter  van  dit  htofs ,  eerst 


690  liejUNNERItfOÊN  AAN  fARJJS 

in  eene  foort  van  voorvertrek ,  waar  hoed  en  (tok  tegen  een 
kaartje  met  nommer  worden  afgevraagd,  greep  mij  eene 
koude  rilling  aan ;  het  was  alsof  ik  eene  grooce  misdaad  ging 
bedrijven ;  ik  fchaamde  mi>  voor  mij  zei  ven ,  en  voor  den  dooi- 
dringenden  blik  der  handlangers  en  bedienden  van  de  helfche 
plaats  beefde  ik  terug.  Nog  hooger  klom  mijne  angftige  be- 
klemdbeid ,  toen  een  dier  wezens ,  die  allen  in  eene  foort  van 
liverei  gekleed  zijn ,  mgnen  vriend  en  mij  onzen  onderdom 
afvroeg;  want,  hetgeen  ik  nog  niet  wist,  men  moet  den  ou- 
derdom van  22  jaren  bereikt  hebben ,  om  toegang  te  kunnen 
verkrijgen ,  en  aan  den  Heiligen  toon ,  waarop  de  vraag  ons 
gedaan  werd ,  en  den  twijfel ,  waarin  men  fcheen  te  verkee- 
ren ,  ons  al  of  niet  binnen  te  laten ,  (daar  wg  er  beide  zeer 
jong  uitzien)  bemerkte  ik ,  dat,  het  Gouvernement ,  dat  ove- 
rigens, fcbandeljjk  genoeg!  deze  huizen  beffhermt,  dewijl 
bet  daaruit  groote  voordeelen  tfcekt ,  ftreng  dezen  maatregel 
handhaaft.  Ik  haalde  tot  overtuiging  mijn  paspoort  uit ,  en. 
de  deuren  gingen  open!  Ik  zag  nu  drie  vertrekken,  ruim  ge- 
noeg om  150  menfcben  te  bevatten,  zeer  net  verGerd,  fraai 
verlicht,  met  groote  groene  tafels  voorzien,  waaraan  verfchei- 
dene  menfchen  zaten.  Revange  Praag  en  Trente  ans ,  ou  la 
vie  <Tun  joueur ,  Honden  mij  op  dat  oogenblik  levendig  voor 
den  geest ;  mijn  hart  was  als  ineengekrompen  en  mijn  denk- 
vermogen  bij  tusfchenpoozen  verward.  Tot  meerder  kalmte  te- 
ruggekeerd ,  liet  ik  nu  hier  dan  daar  mijne  blikken  gaan.  In 
eene  der  kamers  fpeelt  de  ronkt ,  en  wordt  beftenfiig  door 
den  croupier  rondgedraaid ;.  in  de  twee  andere  waren  het  de 
kaarten,  die,  door  middel  van  Rouge  et  noir >  het  lot  der 
ongelukkige  verdwaalden  beflisten.  Eene  doodelyke  ftilte 
heerschte ,  mi  en  dan  alleen  door  de  beweging  van  dezen  of 
genen  en  door  het  fluisterend  gefprek  afgebroken.  Allen ,  die 
rondom  de  lange ,  fchrikkelijke  tafels  zaten ,  fchenen  als  ver- 
zwolgen door  het  fpel,  en  voor  niets,  wat  om  hen  gebeurde, 
óogen  te  hebben.  Welk  eene  verfcheidenheid  in  de  gelaats- 
trekken der  aanzittenden !  Deze  lacht  en  ibhraapt  verheugd 
met  eene  der  harken  zyne  winst  naar  zich ;  een  ander  zet  on. 
verfchillig  eenige  vijf  franksftukken ;  een  derde  prikt  kramp- 
achtig op  eene  kaart  de  kanfen  van  het  fpel ,  en  waartoe 
toch?  want  geene  andere  kans  is  hier,  hetzq  winnende  of 
verliezende,'  dan  ongelukkig  te  worden.  Den  weg  des  ver-* 
derfs  in  te  flaan,  ziedaar  de  eenige  kans,  die  hier  beftaat! 
Onder  de  perfonen,   die  bijzonder  mijne  aandacht  trokkeff, 


EN  DESZXLVI  OMSTREKEN.  föl 

waren  deze  de  voornaamften:  Een  der  bankiers,  croupiers,  of 
hoe  men  hen  ook  noemt.  . .  •  Is  het  waar «  dat  rood  haar  een 
valsch  karakter  verraadt?  Ik  geloof  het  niet;  althans  voor 
een9  doorgaanden  regel  kan  men  het  evenmin  honden ,  als  het 
breede,  hooge  voorhoofd  voor  een  teeken  van  verftand  en 
dergelijke ;  dagelijks  toch  ziet  men  hierin  werkelijke  en  in  het 
'oog  vallende  uitzonderingen.  Hoe  het  zij ,  de  man  in  qnestie 
bad  rood  haar ,  fcherpe  gelaatstrekken  en  eene  foort  van  dui- 
velfchen  lach,  die  mij,  als  hij  zijne  gelaatsfpieren  bewoog, 
eene  ijskoude  rilling  deed  gevoelen.  Als  tijgerklaauwen  werk- 
ten de  harken ,  door  zijne  handen  beftuurd ,  en  met  een  fa- 
cansch  genoegen  zag' men  hem  de  vijf  franksftukken  op  elkan* 

-  der  ftapelen.  Gaf  deze  of  gene  hem  goudgeld  of  bankbiljetten 
tot  verwisfeling  voor  zilverftukken ,  dan  wierp  hij  ze  met 

1  eene"  foort  van  verachting  den  ongelukkigen  fpeler  toe.  Het 
was  een  tweede  van  posert  uit  Revange  Praag ,  behalve 
dat  hij  beide  oogen  had ,  en  deze  als  blikfemftralen  heen  en 
wéér  liet  gaan.  Verfoeijelijk  handwerk ,  door  dien  man  uit- 
geoefend ,  dat  heri  verfoeijelijker  maakte ,  dan  de  hartstogte* 
lijke  fpelers  zelve  rondom  de  tafel ;  want  bij  dezen  was  het 
een  ongelukkige  hartstogt ,  met  welken  men ,  hoe  misdadig 
ook ,  medelijden  moet  gevoelen ,  die  hen  in  dit  huis  deed  ko- 
men ;  bij  hem  zit  de  koude  rede  voor ,  en  hoe  meer  flagt- 
offers  er  vallen ,  des  te  meer  genoegen  (maakt  hij.  Ellendige ! 
gij  ztjt  den  raóg  van  mensch  onwaardig;  alle  menfchelijk  ge- 
voel moet  bij  u  uitgedoofd,  uw  hart  moet  koud  zijn  als 
fls,  en  uw  geweten  in  een'  diepen  flaap  gedompeld;  ver- 
fchrikkelijk  zal  deszelfs  ontwaken  voor  u  zijn  1  —  Een  tweede 
perfoon  is  een  jong  mensch  van  23  a  25  jaren ;  hij  ziet  er 
,  bleek  en  verwilderd  uit ;  zijne  kleeding  verraadt  overvloed  en 
te  gelijk  wanorde;  zijn  rok  is  tot  aan  den  hals  toegeknoopt; 
de  das  zit  flordig,  met  een9  grooten  ft  rik,  die  geheel  naar 
de  eene  zijde  is  gefchoven ;  een  lorgnet  aan  een*  gouden  ket- 
ting; eene  doos  naast  zich,  waaruit  hij  dikwijls  en  bij  groote 
hoeveelheden  iYiuift ;  goud-  en  zilverftukken  voor  zich ,  die 
langzamerhand  verminderen ;  hij  zit  met  beide  handen  onder 
het  hoofd;  naar  mate  het  rood  of  zwart  beflist,  wordt  hij 
doodbleek ,  of  een  levendig  rood  bedekt  zijne  .wangen ;  hij 
drinkt  verfcheidene  glazen  koud  water,  die  hij  zich  laat  bren- 
,  gen.  Hoe  beklaagde  ik  hem  I  Zijn  toeftand  is  als  die  eener 
felle  koorts;-  koude  en  hitte  wisfelen  zich  af;  zeker  klopt 
zijn  hart  bfi  tusfchenpoozen  met  zware  dagen,  of  fchflnt  op- 


0O  IiWMMSftUfGBN  AAM  1AIJS 

gebonden  te  hebben  het  hlotd  voort  te  duwen.  <*enoc£  w* 
hemj  —  Hoe  vele  grgaaarda  zag  ik  Mar!  Zeker  waren  zjj 
allen  oude  fpfltrs  *  hm  fivngflroii  deed  mij  dit  geloovw  $ 
noch  winst  noch  verlies  feheen  invloed  op  hen  te  hebbes; 
19  fpeelden,  zo*  ajs  men  «egt,  ay*c  raifim*  Ik  be,kla?s«lc 
pf  liever  ik  verachtte  hen  diep:  want  in  m^u  oog  fckgift*  *$ 
niet  waardig  grijz$  baron  te  dragen.;  eeeken  des  onderdo^*  „ 
dat  wen  asbten  en  vereeren  moei  >  maar  hen  de*  te  wacfc- 
lelijke*  maakt*. 

N^  $ï,  zew  bet  btfaengeiegde  g*M  van  tïd  MH  34  op  4e 
tafel ,  bij  een  of  twee  vijf  franksftukken  te  gelgk.  Nu  eens 
wonnen,  dan  weder  verloren  .wij.  Het  dot  echter,  en  ^t 
om  zouden  wy  hier  eene  uitzondering  gemaakt  hebben  t  wei 
i— .  verliezen*  Dikwijl  het  is  waar,  befteedde  ik  mijn,  geld 
op  eene  onnutte  wijze ;  nimmer  echter  beklaagde  ik  bet  zo* 
zeer  ais  thans  %  wij  verloren  ieder  28  franken*  Ziedaar  bet 
ongelukkige  van  het  fpel:  wint  men,  dan  wü  men  mee?; 
verliest  mep,  d^n,  wil  men  het  verlorene  herwinnen.  £ea 
van  ons  wilde  nog  meer  wagen;  de  redenen  van  de  beide 
andere»  bielden  hem  terug.  Het  werd  mij  benaanwd  in  è\\ 
huis,  en  met  verrukking  ademde  ik  weder.de  vrije  lucht  in» 
Ik  nam  het  vaste  befluU »  nimmer  ook  zelfs  geen  vnf  franke» 
meer  te  wagen,  en  ik  geloof  woord  te  zullen  houden.  Ai* 
les ,  wat  ik  gezien  had ,  had  een'  diepen  indruk  op  m$  ge* 
maakt ,  en  met  .w  e  i  s  s  herhaal  ik :  „  &éne  klip  voor  onze 
zedelijkheid  i$  bnzonder  te  vermijden :  het  is  bet  Spel ;  een 
verwoestende  bertstpgt ,  dien  men  bij  de  geboorte  moet  ver* 
(likken;  want  niet  alleen  vernietigt  zij  alle  kracht  van 
denkvermogen  en  bevatting,  maar  dooft  het  gevoel  van  eer 
uit ,  en  (telt  ons  bloot  aan  twist,  haat  en  faeftendig  gevaar; 
geen  fpeler  ken  op  ziehzelven  geeoeg  (leunen,  om  te  vee* 
zekeren ,  dat  er  geen  noodlottig  oogenblik  $al  komen,  waarin 
hü,  door  het  verUes  buiten  ziehzelven  gebiagt,  het  niet 
^Hiz^ndvqudig  zal  vergrOQten ,  dQor  middelen  v*i  hertel  «ab 
te  wenden,  die  hem  vaar  altijd  in  het  ongeluk  (tarten." 

Ziehier  min  of  meer  eene  beschrijving  van  een  fpeelhuia. 
Pr  z\jn  er  nog ,  waar  meer  dan  één  harotogt  te  gel$k  opge- 
wekt woodt ,  en  waar  de  zwakke  mensen ,  met  kracht  aan 
den  eenen  weéffland  biedende,  voor. den  anderen  bezwijkt, 
of  wel  (en  dit  is ,  geloof  ik ,  meest  het  geval)  zich  aan  beide 
overgeeft ,  of  van  het  eene  tot  het  andere  pvergaat ,  tot 
zoolang  en  geld  en  krachten  en  zielerust  en  ge&opdbeid  voor 


SN  Mi  XlLFi  OUtTOBKEJf.  Q& 

*kg4  o&hefjMbffr  «üu  gevl^kn*  jtaft  eege  pHet*  vfo* 
men  ook  in  /Vsrffc ,  wwr  $pe}  eq  WeJluH  d|e  misdadige,  hai*» 
doo  taeengeflageu  e?  zicb  v^rzusc^rd  hebben ,  om  met  elkan- 
der geiden  tred.  ts  houd^Q.  Men  noemt  die  l*uis  Fra%c*H* 
lp  de  ftraat  Richdlié*.  Ik  be*  er  eenmaal  geweest,  maar  heft 
•r  Oiet  gefpeeid;  in  bet  Pffais  Royet  *o*h  h*d  ik  leergeld 
bét*ald.  Op  be*  fpel  aldaar  is  alles  van  {oepacfing,  wal  ik 
reod*  gezegd  heb,  Ep  lokalen  en  bediening  zijn  hier  echter 
pp  een*  grooteren  vo$t.  Bij  het  binnentreden  zou  men  zich 
verheelden  pp  een  <Jer  fcbuterendfte  foirées  te  zijn ,  doe*  de 
feboonfte  vrouwen  opgeluisterd.  Inderdaad  ik  bejammerde 
het ,  dat'  *ulbe  fehoone  Engelen  *  omhulfeji  buiiveating  ver. 
Isandeq  wn  de  ziel  van  Furiën)  Aan  dit  bui»  ontbreekt  fleebte 
\w  luitig  rondgaan  ven  den  champagnebeker ,  om  de  drie 
proeven  ,  waaraan  de  zwakke  menscb  zich  te  dikwijls  bloot- 
geeft, eq  waarop  bjj  helaas  |  niet  zelden  fohipbreuk  ljjdc, 
yereenigd  t*  hebbent  Spel»  Wyn  en  Wellust.  De  vrouwe*» 
14jke  wezens  9  die  men  hier  zint ,  in  prachtige  en  kostbare 
toiletten,  zijn  zoogenaamde  4em*vertlfsi  gentstelqk  zoo 
men  *r  echter  een  lelijker  woord  yoor  kunnen  gebruiken  » 
zonder  te  overdrijven,  Deze  wezens  fpelen  mede ,  of  zitten 
bier  en  daar  in  geiprek  met  de  perfonen ,  die  met  hen  keo- 
nis  willen  maken.  Een  half  uur  omtrent  bleven  wij ,  en  mee 
btt  voornemen ,  om  e?  nimmer  weder  te  komen ,  (lapte  ik  er 
WC  Ik  ha4  echter  yoor  mijzelven  leering  opgedaan,  en  be* 
klaagde  quj  du*  ptei  over  mw  bezoekt 

(Het  vervolg  hierna*} 


PAGANINIawTALIflA. 

JJe  dpod  van  p  a  p  a  n  i  n  i ,  door  Piri/fcfe  dagbladep ,  op 
brieven  pit  Cwtua  afgaande,  bij  herhaliqg  aangekondigd f 
heeft  zich  niet  bevestigd,  Inttg^ndee}  vermeldt  4*  Eehp  van 
ffllaaux  4»t  hij  aldaar  in  goedeq  welftend  is  aangekomen, 
Iutusfcbeq  heeft  <te  bekende  jul^  jAtyiN  die  tijding  te 
baat  genomen,  om  een*  belangrijken,  indien  dan  ook  al  niet 
geheel  onperpjdigen ,  blik  op  paganini's  leven  te  flaan, 
welks  aanleiding  deze  flphynts  Toen  janin  eens  voor  d$ 
flagtoffer*  van '  eeneq  zwarep  brand  in  eene  Franfch*  ftad 
milde  giften  inzamelde,  en  alle   kunftenaars  der  Parij fch* 


684  PAGAN1M  EN  TAIMA. 

ffchouwbürgen ,  velen  zeker  om  den  wille  des  even  geduchte» 
als  vereerden  naams  des  inzamelaars ,  hem  gereedelijk  ten 
diende  (tonden,  waagde  het  paganini,  hardhartig  ge- 
noeg ,  hem  een  Concert  voor  die  ongelokkigen  af  te  daan. 
Hij  fiad ,  zeide  hij ,  reeds  zijn  Armenconcert  voor  dat  jaar 
gegeven!  En  nu  maalde  jan  in  het  beeld  diens  grooten 
Virtuoos  met  trekken ,  die  paganini's  roem  te  Parijs  ver- 
nietigden. Hij  verloor  dien  werkeltfk.  Men  fprak  van  hem 
niet  meer,  tot  dat  de  valfche  tijding  van  'staan*  dood  zijnen 
naam  weder  •  te  voorfchijn  riep.  Ziet  hier,  hoe  jan  in  die 
mare ,  waaraan  hij  zelf  geen  volkomen  geloof  floeg ,  opnam : 
„Paganini,  wil  men ,  is  té  Genua  aan  de  Cholera  ge* 
Horven.  Hij  laat  zeven  millioenen  na.  Die  zeven  millioe- 
nen, brengen  zij  niet»  dezelfde  -werking  te  weeg,  als  het 
goud  der  beide  echtellngen ,  haes,  die  onl&ngs  in  hunne 
groote  geldkist  (want  dus  tnag  men  hun  huis  wel  noemen) 
op  zoo  ontzettende  wflze  vermoord  werden  ?  Bij  eiken  tred 
toch ,  dien  het  Geregt  in  dat  huis  deed ,  vond  het  goud  en 
bloed  —  goud  in  den  tuin ,  goud  in  den  kelder ,  goud  onder 
de  fteenen  van  den  huishaard ,  goud  zelfs  in  den  ouden  hoed 
éts  (lagtoffers ;  overal  goud ,  overal  dat  heillooze  goud ,  dat 
aan  die  rampzalige  oude  lieden  het  leven  had  gekost !  Dus  ook 
paganini,  Zeven  millioenen,  in  korten  tijd  gewonnen,  — 
meer  dan  een  louisd'or  voor  elke  vioolftreek!  De  zeven 
millioenen  van  paganini  hebben  diens  mans  leven,  dat 
zoo  fchoon  had  kunnen  zijrf ,  geheel  verdorven.  Deze  zeven 
millioenen  hebben  dezen  zcldzamen  geest  verftikt ,  die  iets 
zoo  groots  had  kunnen  voortbrengen.  Deze  zeven  millioe- 
nen ,  hoe  fmartelyk  moeten  zij  gedrukt  hebben  op  de  laatfie 
oogenblikken  van  dien  armen  rijke ,  die ,  na  zoo  veel  waar- 
achtige bewondering  verwekt,  zoo  vele  zoete  tranen  te  heb- 
ben doen  vloeijen ,  zoo  vele  gevoelige  harten  hooger  te  heb- 
ben doen  kloppen,  ftervend  tot  zichzelven  moest  zeggen: 
„  Ik  fterf  met  alles,  wat  aan  en  in  mij  is;  ik  fterf  gelqk 
eert  toon' van  mijne  Cremoner  viool;  ik  fterf,  en  neem  met 
mij  al  mijnen  roem,  al  de  volheid  mijner  gedachten,  het 
ganfche  geheim  van  mijn  genie,  en  laat  niets  achter,  dan 
deze  zeven  ellendige  millioenen !"  Weet  ge  wel ,  dat  het 
een  treurige  dood  is  voor  -eenen  kunftenaar ,  te  fterven  zon- 
der ergens  een  fpoor  van  zijnen  wandel  op  aarde  achter  te 
laten?  Dit  was  de  grootfte  fmart  van  den  grooten  talua, 
dien  wij  nog  dagelijks  beweenen.  Dikwijls ,  het  toppunt  zgns 


FAGAtOm  BN  TALMA.  665 

roems  beftegen  hebbende,  zeide-  hij  tot  zichzelven  met  een 
bitter  gevoel ,  dat  al  die  roem  aan  éénen  ademtogt  hing ;  dat 
die  groote  naam  vergankelijk  was ,  en  dat  alles ,  wat  hij  aan 
ftadie,  verftand,  kennis  en  geest  had.  te  koste  gelegd,  om 
de  grootfte  Tooneelfpeler  van  zjjnen  tijd  te  worden,  ééns. 
zou  verloren  gaan,  en  hem,  talma,  een  korter  beftaan 
zou  vergund  zijn ,  dan  zijn  oudfte  Romeinfche  mantel !  Dan 
kwamen  hem  de  tranen  in  de  oogen ,  en  hjj  weende  als  een, 
kind.  Maar,  hoe  gul  en  mild  gaf  zjch  ook  talma  gedu- 
rende zijn  leven  voor  allen  ten  beste !  Hoe  was  hij  te  aller 
ure,  als  by  nachte  en  bjj  dage,  op  de  planken,  werkzaam, 
onvermoeid,  hartstogcelijk ,  zich  der  menigte  verwonende,, 
zoo  dikwijls  ook  die  menigte  hem  verlangde  te  zien  1  Want 
zij  en  hij  verftonden  elkander  volmaakt.  Wist  t  a  ü  m  a  regt 
goed,  dat  die  menigte,  wier  gebieder  en  afgod  hij  was,  voor 
hem  ,  als  't  ware ,  de  geheele  nakomelingfchap  was ,  —  ook. 
zij  gevoelde  van  hare  zjjde,  dat  zij  geen9  tweeden  talma. 
meer  zien  zou.  Vanhier  beijverden  beide  zich  ,  om  op  alle 
mogelijke  wijzen  met  elkander  in  aanraking  te  komen  en  te 
blijven,  door  middel  van  een*  cornbille,  racine, 
volt  ai  re,  door  proza  en  verzen,  door:  het  drama  en  de. 
komedie ,  ja  fomwijlen  door  de  nieuwfte  rqmfmeders  uit  de 
masfa  van  poëten  des  Keizerrijks;  want  alles  was  talma; 
welkom ,  wanneer  hij  zich  Hechts  aan  zjjn  volk  konde  mede-, 
deelen.  Hij  leefde  daardoor  zijn  kunftenaarsleven  ook  zoa 
geheel  uit,  als  immer  mogelijk  was;  hij  maakte  zijn  genie 
zoo  vruchtbaar,  als  het  immer  te  maken  was;  hij  gunde 
zich ,  tot  aan  zQnen  dood , .  geen'  enkelen  dag  rust.  ■  HJj 
wise,  dat  zijn  ontzaggelijk  talent  flechts  een  vlugtig  ver» 
mogen  was ,  welks  kapitaal  hij  aan  niemhnd  kon  legateren ; 
h$  haastte  zich  daarom ,  deszelfs  onmetelijke  inkomften  ala 
een  milddadig  man  te  belleden,  opdat  geen  naberouw  hem 
op  zijn  fterfbed  mogt  bezwaren.  Zoo  dacht,  zoo  leefde 
talma.  Met  ziel.  en  ligchsam  was  bfl  aan  zijne  kunsc 
verknocht ;  en ,  daar  hij  zijne  kunst  als  kunftenaar  en  niet 
als  fpeculant  uitoefende ,  was  bfl  de  toegankeUjkfte  van  allen* 
Voor  zeer  weinig  gelds  zag  men  hem  dagelijks  fpeleo ;  men 
betaalde,  om  hem  te  zien,  nier  meer,  dan  om  den  ellendig- 
ften  figurant  te  zien ;  h$  fpeelde  overal,  en  altijd ,  voor  eiken 
prijs ;  hij  fpeelde  in  de  kleinfte  lieden ,  ja  de  geringfte  dor- 
pen ;  hij  zou  zelfs  in  eene  fchuur  gefpeeld  hebben.  Of  hfl 
yeel  gelds  inoogstte,  of  niett  wat  kon  hem  daufchden?  Hij 
mengblw.  1835.  no.  14.  Yy 


Ö8&  WLQAXWl  £N  TMJIA% 

Witëe faIlma  cóonenj,  eer  talüa  de  wereld  vesUec;.  1$ 
wilde,  dit  er  geen  boek  in  Fnmtrifk  zou  zijn»  die  niet  de 
hertnneribgzon  bewapen  aan  die  zoo  welluidende  Hem,  dka 
zoo  edeled  blik,  dien  zoo  gepasten  hanategt;  hij  wilde;  dit 
er  geen  boer  in  Frankrijk  zon  ztyn ,  die  niec  toe  zijnen  zoon 
kon  zeggen:  Ik  heb  talm  Ac  gezien ,  even.  zoo  als  men 
zegt:  Ik  heb  den  Keizer  geniën.  Hij  wfct,  dat  populariteit 
de- vestiging  en  duurzaamheid  van  den  roem  dezer  wereld  U; 
hg  wist,,  dat  er  geene  groote  talenten  beftaan,  dan  die, 
welke  zich  aan  ellen  verftaanbaar  weten  te  naken;  hij  zon 
veer  ongelukkig  geweest  zijn,,  bijaldien  bij  verpligt  was  ge- 
weest,  zich  op  fommfge  dagen  te  verbergen  #  ten  einde  op 
andere  zich  met  des  te  meer  éciat  te  vertoonen;  zich  zelcU 
zaam  te  maken  %  om  des  te  grooter-  te  febijnen ;  de  openbare 
oplettendheid  doos  al  die  kleingeestige  hulpmiddelen  van  het 
gemeene  Charletanbnras  te  prikkelen.  Hi}  had  des  roem 
lief,  en  begeerde-  dien  in  deszelfs  volten ,  onbegrtjotden  om- 
vang r  in  het  booge,  in  bet  nederige,  rondom  zich,  overal» 
Gaarne  had  fcfl  als  Iroprovifator  op  markt  en  ftimttp  ge- 
fpeeld.  Hóe  dikwijls  bleef  de  goede  talma  bij  die  'ftraat- 
▼irtueftn  ftaan,  -die  op  derzelver  hoeken  het  volk  met  hen 
fptl  en  gezang  verlustigen!  —  Pacanini  was  in  zijne 
knust  even  zoo  groot  als.  talm a;  maar  h$  bouwde  ksnst 
en  roem  beide  op  de  ellendigfte,  geheel  valfche  berekeningen. 
T'JtLifrrfs  hart  niet  bezittende,  bedeche  hi>  niet,  gel*k 
f  ax.ua,  det  ook  zijn  talent  een  haast  voorbijgaand  en  ver, 
gankelijk  iets  was,^iat  met  hem  voor  altijd  vergaan  en  geene 
fporeo  zon  achterlaten ,  even  als  een  welluidende  toon  9  die 
hr  de  Incht  vervliegt.  Paoanini,  een  groot  Mufictis, 
foor  wten  vQjt  even  veel  als  natuur  heeft  gedaan ,  had  zijne 
kunst  «et  vele  ontberingen  en  pijnlijke  moeken  betaald* 
Zijn  hoofd  hed  zich  lang  over  zijne  viool  gebogen ,  eer  het 
htm  getokte ,  haar  naar  zijnen  geest  en  wil  te  doen  /pre- 
ken ,  —  zéó  lang ,  dat  zijn  hoofd  dien  gebogen  vorm  be* 
hield.  Zijne  ijzeren  vingeren  hadden  lang  de  (naren  gedrukt, 
eer  het  hem  gehikte,  ze  zoo  welluidend  te  maken  y  —  zd6 
lang,  dkt  zqne  hand  daardoor  langer  en  too  uitgemergeld 
werd ,  alsof  zfl  op  de  pijnbank  gefpannen  geweest  was-  Hoe» 
ireet  genie,  maar  ook  hoeveel  geduld  was  er  noodig,  om 
die  tours  de  ferce  zich  eigen  te  maken,  thans  hem  zoo  na* 
ttrariijk  en  gemakkelijk!  Men  bedenke,  (kt  hij  niet  alieen 
*l!ei  op  de  vierde  fnaar  alleen  fpeelde,  maar  herionere  zicky 


PACAN1N1  E!f  TALMA*     ;  603 

%<fót  h|  zelft  deze  vierde  fnaar  met  dot  pink  lil  tweeen  rtr- 
deelde ,  en  dan  op .  liet  eene  deel  detzeive  met  den  ftrftkfto^ 
fpeelde,  terwjjl  hfc'  op  het  andere  fchitterende  arpeggio's  deed 
klinken !  En  hoe  geraakte  hij  tot  dat  toppunt  van  volmaakt- 
heid en  zuiverheid?  Zeker ,  het  moet  hem  veel  gekost  heb? 
ben!  Hij  heeft  er  zijne  klndschheid,  zijne  jeugd  en  een  ge- 
deelte zgns  manndijfcen  leeftijd*  aan  opgeofferd.  Toen  hjj  aft 
eindelijk  tot  het  fchier  ongetoofeljfjke  meesterfchap  >  dat  hem 
in  zQne  droomen  voor  oogen  zweefde ,  was  gekomen,  toen 
hQ  zijd  ideaal  bereikt  had»  verbeeld  ik  mjjj  hem  te  zien  glim* 
legcfaen,  alt  zeide  hij  tot  ztehzéiven:  „Hoe duur  zal  mg 
de  wereld  mijnen  arbeid  en  mfln  geduld  betalen  !**  En  on 
begaf  hg  zich  op  rek ,  om  in  gmnsch  Europa  dat  wedecfpa*»* 
nige  inftrument  op  woeker  te  zetten,  welks  gedweemaking 
hem  zoo  zwaar  gevallen  was. 

(Het  vervolg  en  Jkt  hier***) 


.      V*RB*At   VAK   M»    W&JB    DQ9R-   B*N   OEDE*LïB   VA»  • 
*N0BLAND   BW    WALBS  ,    Hf   MEI    183&  GBDAAJ9   DQOft 
DUB  lODBBLAMOB&S  ,  BR  MBDEGSDBBLI»  feOOB.  SBB* 
DEftZBLVEtf. 

X  oen  Ik  in  het  laatfte  gedeelte  dei  vorigen  jaars  een  reisje 
naar  Londen  deed  9  bekroop  mjf ,  na  het  merkwaardigde  vaft 
deze  verbazende  fiad  gezien  te  hebben,  de  lust,  om  eetf 
uitftap  naar  IFalet  te  doen,  ten  einde  ook  de.  heerlijke  n** 
cnnnooneelen,  welke  dit 'gedeelte  van  Engeland f  zoo  mgnig* 
vuldig  aanbiedt,  te  genieten;  maar  eensdeels  het  vergeycgv 
derde  jaargetijde ,  (het  was  't  midden  van  October)  anden» 
deels  gebrek  aan  t$d ,  dat  voor  den  reiziger  volftrekte  ver- 
eischte,  betetteden  mg  zulks,  en  ik  zag  mij  genoodzaakt* 
mtfne  uitüippen  vit, Londen  tot  deszelfs  omftreken,  zoo  als 
tPïndfor  y  Richmondy  Greemrici,  enz.  enz.  te  bepalen*  Thai* 
weder  eenigen  tijd  in  de  groote  wereldfiad  zij  ode,  befloot 
ik,  met  twee  Jmfterdamfcke  vrienden,  eenige  dagen  af  ie 
zonderen  tot  bet  bezoeken  van  Noord-Wales.  Wfj  gaven  <fc 
voorkeur  aan  dit  gedeelte,  dewijl  Zuid  -  Wales  y  laget  et 
veel  minder  bergachtig  zijnde,  ons  niet  zoo  vele  fetoefe 
heden  beloofde,  ala  wfl  meenden  in  het  Noorden  te  zulle» 
aantreffen» 

Yy  8 


688  VERHAAL  VAK  EEN  REISJE 

Hec  was  dan  op  Dingsdag,  den  19  Mei  1835,  dat  wij, 
des  morgens  ten  6  ure ,  Londen  verlieten.    Wij  hadden  daags 
te  voren  onze  plaatfen  genomen  op  dè  ftagecoach  de  Tele- 
grapi,  afrijdende  aan  de  Buil  and  Mouth,  een  der  belang* 
rqkfte  koets-etablisfementen  van  Londen,  ten  einde  zeker  te  zijn 
van  goede  zitplaatfen ,  *t  welk  op  eenen  togt  als  die  van 
Londen  naar  Manchester  gansch  niet  onverschillig  is.    Tot 
onze  teleurftelling  vonden  wij  des  ochtends ,  aan. het  post- 
hnis  komende 9  de  meeste .  plaatfen  reeds  bezet,  en  moes- 
ten ons  dus  met  het  overfchot  vergenoegen.    Hier  geldt  het 
fpreekwoord ,   „  die  9t  eerst  komt ,  *t  eerst  maait ,"  in  vol- 
le kracht ,  en  wij  prezen    om  het  zeerst    de  inrigting  bij 
ons  te  lande,,  waar  elk  pasfagier,  het  nommer  van  zijne 
plaats  wetende,  zeker  is,  goed  gezeten  te  zullen  zijn.  Door  de 
zorg  van  den  Conducteur  bekwamen  wij  echter  drie  plaat- 
fen btf   elkander  buiten  op,    en  fchikten  ons  weldra  naar 
deze  gewoonte.    Het  weder,  hoewel  de  ochtend  koud  was, 
liet  zich  vrij  gunftig  aanzien,  en  beloofde  eenen  fraaqen  dag. 
Met  het  Haan  der  St.  Pavlt-klók.  riep  de  Conducteur  zjjn 
all  rightl  den  voerman  toe,  en  terftond  fnelden  wij  in  ge- 
ftrekten  draf  de  ftratèn  door,  en  hadden  in  korten  tijd  het 
rookerige  Londen  achter  den  rug.    De  eerfte  plaats,  welke 
wij   kort   daarna  doorreden,  was  Finchlane,  een  allerliefst, 
welvarend  dorp ;  hierop  volgde  fpoedig  het  ftadje  ïfhetftone, 
de  eerfte  plaats ,  waar  wij  verfche  paarden  kregen;    De  land- 
(breek,  welke  wij  doorreden,  begon  meer  en  meer  heuvel- 
achtig te  worden ;  ter  wederzijden  van  den  weg  verloor  het 
oog  zich  in  de  bekoor  lij  kfte  valleijen;  het  heerlijke  jeugdige 
groen  droeg  niet  weinig  bjj  tot  verfraaijing  der  gezigten ,  en 
daar  wij  door  uitftekend  weder  begunftigd  werden ,  zoo  was 
tins  genot  onuitfprekelijk.   Wij  pasfeeideu  vervolgens  Barnet 
en  St*  Albans.   Hier  verwonderden  wQ  ons  over  de  ongeloo- 
felijke  fnelheid,  waarmede' de  paarden  af-  en  verfche  aan- 
gefpannen  werden;  op  het  horloge  ziende,  hield  zolks  bier, 
gelijk'  verder  op  alle  wisfelplaatfen ,  nooit  langer  dan  ééne 
minuut  op.   Vervolgens  kwamen  wij  door  Marigyate ,  £)»•• " 
ftabhy  Ocklife  en  JVóbourne.   De  wèg,  welke  (leeds  over 
heuvelen   van    meerdere  of  mindere  hoogte  geloopen  had, 
voerde  ons ,  eenigé  mijlen  vóór  wfl   laatstgenoemde  plaats 
bereikten ,  langs  het  beroemde  park  van  den  Hertog  van 
Bedford,  (vader  van  john  rv  &sRLL)JPbbourne-4bbey 
geheeten.    De  gezigten ,  welke  wij  van  onze  verhevene  zit- 


IN 'ENGELAND  EN  WALES.  499 

.  plaatfen  over  den  fteenen  muur  ,  waarmede  het  ganfche  park 
omgeven  is ,  op  hetzelve  hadden ,  waren  uitmuntend ,  en  be- 
vestigden ten  volle  al  hetgeen   wjj  er  vroeger  van  gehoord 
of  over  gelezen  hadden*    Het  behoort  tot  de  uitgeftrektfte 
parken  van  Engeland,  en  mag,  zoo  óm  deszelfs  ligging  als 
aanleg,  onder  de  fraaifte  gerekend  worden.    Wij  reden  ver- 
volgens door  Newpoartpagnell ,  en  pasfeerden  weder  een  uit* 
muntend  park,  niet  zoo  uitgeftrekt  als  het  ftraks  genoemde, 
maar  even  fraai  van  aanleg;  het  is  Trigham-park  geheeten  , 
en  behoort   aan   den  Heer  pr  ai d,  een  bankier  te ^ Londen  % 
die  er  zich  echter  flechts  zelden  zien  laat.    Wjj  pasfeerden 
nog  eenige  kleinere  plaatsjes ,    en  kwamen  ten  elf*  ure  te 
Northampton ,  hoofdftad  van  het  Graaflchap  van  dien  naam 
en  66  Eng.  nlijlen  van  Londen.  JAitt  werd  het  ons  vergund, 
een  kwartier  uurs  af  te  flappen  tot  bet  nemen  van  een  ont- 
bijt ,  hetwelk  wij  in  het  hotel  the  Angel*  waar  de  koets  aan- 
kwam, gereed  vonden;  brood,  ham,  lamscoteletten ,  ejjeren 
en  kaas ,  met  koffij  en  thee ,  maakten  er  de  hoofdbeftanddeelen 
van  uit ,  en  wij  betreurden  den  korten  tijd ,  waarin  hetzelve 
moest  genuttigd  worden.  Na  ons,  itiettegenftaande ,de  groote 
haast,  toch  een  weinig  tegen  de  vermoetfenbftn  van  den  dag 
gefterkt  te  hebben ,  ftegen  wij  weder  op.    Wij  pasfeerden 
bet  grootfte  en  voornaamfle  gedeelte  der  ftad*  dezelve  kwam 
'ons  zeer  oud  en  gansch  niet  bevallig  voor,  doch  er  heerschte 
veel  levendigheid.  Wjj  kwamen  fpoedig  hierna  te  Bfixwoarth* 
een  uitmuntend  gelegen  ftadje.    De  landflreek  bleef  by  aan- 
houdendheid fraai;  alles  zag  er  even  welvarend,  frisch  en 
vrolijk  uit,  terwijl  hier  het  met  grazend  vee  als  bezaaide 
weiland  eene  aangename  afwisfeling  aanbood*    Wij  pasfeer- 
den Brixwoarth  juist  bij   het  afgaan  der  beestenmarkt ;  het 
gewoel  der  kooplieden,  het  geloei  der  runderen  en  het  vxo- 
ljjk   geblaas    van  onzen  Guard  (zoo  noemt  inen  hier  den 
Conducteur}  deden  eene  aardige  uitwerking.    Onwillekeurig 
maakten  wy  eene  vergelijking  tusfchen  tmt  Noordhollandfche  ♦ 
beestenmarkt  en  déze;  enoflchoon  de  eerstgenoemde  in  aan- 
tal moet  onderdoen,  zoo  wint  dezelve  het  verre,  wat  het 
voorkomen  der   beesten  betreft;  over  het  algemeen  waren 
overal  de  runderen  zwart  of  rosfig-van  kleur;  een  groot 
gedeelte  zonder  hoornen ,  klein  en  mager ;  alleen  in  de  fcha- 
penfokkerij  fcbjjnt  men  hier  uit  te  munten.    Menigmaal  ver» 
oorzaakt    de   markt  van  Brixwoarth  ongelukken,  doordien 
men  de  beesten  niet,  geMjk.  bij  ons  te  Jande,  aan  palen 


990  VE&HAAL  TAK  EEN  REISJE 

Wndc »  maar  hen ,  de  geheele  ftad  door,  op  eene  r# 
de  finten  Hechts  las  daarheen  set,  zoodat  er  ter  ntauwer- 
öood  plaats  voor  een  Tij  ruig  overblijft.  WQ  hadden  gelegen- 
beid,  om  de  handigheid  van  onzen  kóetfier  te  bewonderen, 
die  in  vollen  galop  met  zijne  vier  jeugdige  paarden  er  flink 
doorheen  reecL  Vervolgens  pasfeerden  w$  M*rkgate-Hmr~ 
hwwgky  Kipsworthj  Grtat-gUnn  * Oadby  ,  en  kwamen  te  lei- 
(grfer,  hoofdftad  van  het  GraafTchap ,  98  mijlen  van  Londen* 
aan»  Leicater  eene  zeer  oude  ftad  ztfnde,  verwonderden  wq  ona 
over  bet  aantal  wijken,  allen  met  het  kenteeken  der  frisfche 
}engd  voorzien.  Onze  Guard  helderde  het  ons  echter  fpoe- 
dig  op ,  ons  verzekerende  v  dat  Leicester  in  de  4  of  5  laatfte 
jaren  ongeloofelQk  in  bloei  was  toegenomen  en  nog  toeneemt, 
zoodat  men  in  den  geheelen  omtrek  fteeds  nieuwe  ftratea 
bouwt.  De  voornaamfte  bron  van  beftaan  is  de  fteenkolen- 
handei,  en  wfl  zagen  ook  ontelbare  vrachtwagens,  met  dit 
vooribrengfel  beladen ,  de  Had  doorkruifen.  Al  verder  kwa- 
men «ij  door  Belgrave,  Movntforret,  Loughborough  en  Keg~ 
vtrth ,  allen  plaatsjes  van  geen  bijzonder  aanbelang.  Wg 
zagen  hier  voor  het  eerst  weder  een  riviertje ,  namel$k  -de 
Sibre;  hetzelve  doorfh$dt  de  kndftreek  In  velerhande  rigtia- 
gen ,  en  geeft  door  deszelfs  vrolijk  gekabbel  eene  nieuwe 
bekoorlijkheid  aan  dit  bevalHge  oord.  Eindelijk  bereikten  w$ 
Derby  i  aan  de  rivier  de  Trkt.  Even  vóór  wij  deze  plaats 
binnenreden,  pasfeerden  wij  de'  goederen  van  den  Graaf  v*w 
H-^aaiNGTON,  een  Pair  van  Engeland,  die,  met  eeae 
Actrice  gehuwd  zijnde,  meestentijds  het  gewoel  derhöofiUbd 
ontvliedt,  en  zich  geheel  aan  de  belangen  zijner  ónderhoo- 
rigen  toewijdt.  Het  gedeelte  der  goederen,  door  ons  door-» 
gereden,  zag  er  dan  ook  zeer  bioeijend  uit,  en  aan  de  vro- 
Hfke  aangezigten  der  landlieden  konden  w#  duidelijk  zien, 
dat  wfl  geene  Ierfche  of  Duitfcke,  door  hunne  landheerten 
üftgezogene,  boeren  voorhadden.  —  Te  Derby  fopten  wfl 
weder  èenige  bogenbllkken  af.  ik  had  vroeger  den  Gnmrd 
gevraagd,  waar  wjj  zonden  middagmalen.  „  Nergens/*  had 
de  man  mij  geantwoord ;  „  wij  hebben  geen  tijd  te  verlie- 
zen/* Bij  het  naderen  der  ftad  zeide  hij  mij  echter  ,  er  wat 
langer  te  zullen  toeven ,  en  ik  verheugde  mfl  reeds  met  eene 
welbereide  tafti.  „  Hoe  lang  welf"  vroeg  ik  hem.  „  Art 
mtwuta  exacrJj ,"  antwoordde  de  vent  met  een  droog  gehot. 
Weg  waren  mtfne  gedroomde  foepen,  rtastèeefs  en  pto> 
en  ik  dacht  niét  teders,  of  wjj. zouden  weder  even  hongerig 


IN  SKGtLAND  EN  WALES;  flW 

plaats  verlaten  als  wij  dezelve  binnenkwamen ;  Maria 
bedroog  ik  mQ  echter ;  naanweüjkt  van  den  wegen  afgetopt* 
werden  wij  door  eene  alierlieffte  fcaseeteinesfe  lecterlftk  de 
herberg  ingeduwd ,  op  doelen  nedergezet ,  en  met  eene  alleer 
overtreffende  gedienstigheid  onze  boxden  met  vieeach  en  groen* 
een  overladen;  wat  er  meer  op  de  tafel  was,  Uet  de  tjjd 
niet  toe  te  zien ,  veel  min  om  het  een  of  ander  te  vragen* 
Ben  weinig  gefterkt  verlieten  wij  te  fpoedig  dete  plaats  vaü 
verkwikking,  en  bereikten  weldra  bet  febóoufte  gedeelte  vah 
onzen  togt.  voor  dien  ^dag;  wij  naderden  Ashborn.  "Nadat 
de  weg  ons  4enf  geruimen  tijd  langs  eene  zachte  helling  op; 
waarts  gevoerd  bad,  lag  plotfellng.bet  fraaije  ftadje  A$hè*ru 
in  eene  vallei  aan  onze  toeten;  voor  óns  uk  verhieven, 
zich  de  zeer  hooge  en  fraai  begroeide  heuvelen  van  Stwffvrd* 
f  kir  e;  ter  wederzijden  van  den  weg  hadden  w#  de  heer» 
jykftè  gezigten  door  de  valleden  van  het  beroemde  Der* 
tyfhirc.  De  avond  begon  te  vallen;  de  ondergaande  zon 
verbreidde  een  beerlek  licht  over  de  ons  omringende  voor* 
Werpen,  en  in  de  natuur  was  alles  doodfiii;  alleen  hoorden 
wfl  het  gelul  der  kerkklok  uit  de  diepte  Voor  ons.  Nooit 
f  ergert  ik  het  indrukwekkende  van 'dit  gezigu  Onze  Gutré* 
een  StaftrJsman  van  geboorte ,  giinfterde  van  genoegen,  tóeH 
hij  onze  verrukking  bemerkte,  en  ontwaakte  plotfeiing  nit 
den  fleperigen  toeftand ,  waarin  hij  bijna  den  ganfeben  dag 
geveinsd  had'  te  verkeeren.  „  Tes"  riep  bij  onderfcheldene 
maten  uit,  „is  mot  thët  betuHfuif"  Hij  wees  mQ  hierop 
mee  den  vinger  eene  witte  ftreep,  welke  zich  langzatan 
door  het  groen  van  den  zich  aan  de  overzijde  van  At)é*i4i 
bewindenden  Siafords  thrtt-mik-Ull  (dus  genoemd  naar  des* 
zelfs  höfegte)  naar  boven  kronkelde,  als  zQnde  het  pad,  hngs 
hètweljr  wij  ons  verder  te  begeven  hadden.  'Gaarne  hadden 
wij  ons  op  dit  heerlijke  punt  langer  opgehouden ;  maar  de  rijd 
tffteef  óns  voort,  en  in*  vollen  galop,  mét  gedorde  wielen, 
gteg  bet  de  hoogte  af,  tot  dat  wij  beneden  in  het  midden 
tan  Ashbtrn  (inhielden;  hier  we*d  de  wagen  een  weinig  1n 
deszelfs  loop  gefluit  door  het  onder  de  wielen  werpen  van 
half  ronde  (lukken  hout ,  welke  hunne  uitwerking  niet  mis- 
ten ,  maar  juist  geen  aangenaam  gevoel  aan  de  pasfagiers 
veroorzaakten.  —  Aihborn  is  een  lief  hmdftadjê,  echter  zonder 
eenige  andere  belangrijkheid  dan  deszelfs  ligging,  om  welke 
de  plaats  dan  ook  zoo  beroemd  is ,  dat  zich  duizenden  van 
reizigers  jaarlijks  daarheen  begeven  tot  het  genieten  van  de 


692  VERHAAL  VAN  EEN  TtllSJE 

heerlijkheden,  welke  de  natuur  hier  zoo  ruimfchodts 
biedt.  Wij  kregen  nu  weder  verfche  paarden ,  en  wel  ze», 
omdat  de  (teilte  van  den  te  p^sferen  Staf or ds- heuvel  het 
overtrekken  met  vier  paarden  ondoenlijk  maakt.  Stapvoets 
■  ging  het  opwaarts ,  hetgeen  .ons  regt  welkom  was;  wij  ge- 
noten alzoo-  het  uitmuntende  gezlgt  andermaal,  en  wel  ruim 
een  half  uur;  men  kan  dus  nagaan,  'dat  de  hoogte  van  dezen 
heuvel  vrij  belangrijk  moet  zijn;  onze  Guard  verzekerde  ona, 
dat  dikwijls  in  de  laatje  dagen  van  de  maand  Mei.de  top  m 
denzdven  nog  met  fneeuw  bedekt  is<  Met  de  gewone  fnel- 
heid  rolde  de  .wagen  eindelijk  de  hoogte  weder  af,  en  met 
eenen  tooverflag  was  het  alsof  wij  ons  in  een  geheel  ander 
land  bevonden;  boömen,  vee,  huizen,  alwat  naar  vrucht- 
baarheid geleek  en  wat  het  vorige  tooneel  zoo  veel  luister 
had  bijgezet,  waren  verdwenen,  en  de  ganfche  natuur  fcheen 
als  uitgeftorven ;  de  grond  beftond  grootendeels  uit  lijmfteen, 
en  was,  volgens  den  Guard ',  „  goodfor  notking"  Hier  en 
daar  zagen  wij  enkele  hutten  van  arbeiders ,  zeer  verfpreid 
in  de  door  de  heuvelen' of  liever  bergen  (*)  ingeflotene  vlak- 
ten Hggende;.de  landelijke  eigendommen  dezer  menfehen  zijn, 
even,  als  bij  ons  door  flooten ,  door  muren ,  ter  hoogte  van 
8  k  4  voet',  van  los  opeengeftapelde  ft  eenen,  afgedeeid;  deze 
doorkruifen  in  alle  rigtingen  het  land ,  en  leveren ,  zoo  geen 
fraai,  ten  minfte  een  vreemd  en  aardig  gezigt  op.  Wij 
reden  eenige  uren  door  èezt  zonderlinge  en  wilde  (treek  , 
en  bereikten  vervolgens  Leak,  de  laaf  (te  plaats  van  eenig  aan- 
belaag,  welke  wij  op  onzen  togt  naar  Manchester  te  pas- 
feren  hadden.  Leak  is.eene  vrij  uitgebreide  (tad,  beerljjk  ge- 
legen en.  in  een9  zeer  frasen  ftjjjl  gebouwd.  Juist  kwamen  wij 
dezelve  door,  toes  er  kennis  was;  deze  fcheen  bijna  even- 
eens ingerigt  als  bij  ons;  wij  zagen  er  een  paar  fpelJeu,  ver- 
fcheidene  kramen  enz.,  en  de  jeugd  van  Leak  vermaakte 
zich  met  het  vrolijke  carrousfel-rijden.  Na  weder  verfche 
paarden  bekoipen  te  hebben*  ijlden  wij ,  zoo  mogelijk  met 

nog  grootere  fnelheid ,  naar  het  doel  onzer  reize  voor  dien 

f 

(*)  Zonderling  is  het ,  dat  men  in  Engeland  deze  verba- 
zende hoogten ,  waaronder  er  zijn  van  1000  en  meer  voeten , 
(leeds  heuvelen  noemt.  Toen  ik  den  Guard  vroeg:  „Zoo 
gij  dit-  fl  echts  heuvelen  noemt,  wat  noemt  gij  dan  bergen  f* 
antwoordde  hij  mg:  »  Engeland  heeft  geene  bergen,  niet 
dan  heuvels»*' 


IN  ENGELAND  BN  WALES*  693 

dag;  het  .was  vrij  donker,  en  er  begon  een  hevige  wind  pp 
te  (leken;  wij  bemerkten  nu  ook  de  fcbaduwzijde  van  de 
p.laatfen  buitenop^  maar  het  genot  van  den  ganfchen  dag 
deed  ons  deze  laa'tfte  uren  met  geduld  dragen.  Ten  half 
twaalf  kwamen  wij  te  Stockport,  eene  fabrijkftad ,  als  *t  ware 
door  Manchester  ingefloku  Men  komt  niet  meer ,  tusfchen 
uit  de  huizen ,  en  bemerkt  niet,  waar  de  eerde  plaats  eindigt 
of  de  tweede  begint,  even  gelijk  zulks  het  geval  is  met 
FHichtane  en  andere  plaatfen  in  den  omtrek  van  Londen*  Ein- 
delijk juist  te  middernacht  reden  wij  Manchester > binnen;  ea 
Hapten  af  in  het  logement  the  Star*  in,  het  midden  deuifad  ge- 
legen. Zoo  hadden  wq  in  éénen  dag  eenen  weg  afgelegd  van 
198  Eng.  mijlen  (63  Holl.  uren),  hadden  27  malen  van  paar- 
den gewisfeld  en  6  malen  v*n  koetfier  (alleen, de  Guard  blyfc 
den  wagen  (leeds  bij);  alles  was  zoo  gemakkelijk  en  tange- 
naam ingerigt ,  dat '  wij  ons ,  den  afïland  in  aanmerking  ne- 
mende, bijna  niet  vermoeid  bevonden;  de  vracht  met  dezgn 
.wagen  is  niet  te  hoog ,  maar  dezelve  wordt  aanmerkelijk  .be- 
zwaard door  de  fooijen ,  welke  bijna  eene  verpligting  gewei- 
den zijn,  en  waarvoor  men  van  velen  niet  eens  het  „ik  be- 
dank u"  hoort:  aan  eiken  voerman,  namelijk,  geeft  elke  pas- 
fagier  eenen  Eng.  fchelling,  en  aan  fan- Guard  gaven  wjj 
voor  drie  pasfagiers  9  fchell.,  dat  is  ƒ  5-  40  Holl.,  "5n  de  man 
was  nog  maar  ter  naauwernood  tevreden»  Een  goed  vuur, 
hetwelk  wy .  in  de  algemeene  kamer  van  ons  hotel  aanvon- 
den ,  kwam  ons  regt  van  pas ;  hetzelve ,  vereenigd  met  het 
gebruik  van  eene  fikfqhe  kom  punch,  verwarmde  onze  eenig- 
«ins  vefftrainde  ledematen  geheel,  maar  deed.  ons. ook,  te 
fpoediger  naar  het  dons  verlangen ,  hetwelk  wij  bij  onze  aan- 
komst in  oogenfehouw  genomen  hadden,  en  reeds  ten  een  ure 
bevonden  wij  ons  allen  gerustelijk  in  de  armen  van  mor* 
pheus.  Den  volgenden  morgen  bemerkten  wij  fpoedig,  dat 
bet  fraaqe  weder,  van  den  vorigen  dag  plaats  gemaakt  had 
voor  regen  en  wind.  Dit ,  gevoegd  bij  de  geweldige  en  on- 
befchrijfelijke^masfa  rook,  welke  de  ftad  te  allen  tijde  over- 
dekt en  geftadig  in  een'  digten  nevel  hult ,  maakte  het  ver» 
blijf  hier  verre  van  aangenaam.  Wij  beflpten  dus ,  Hecht*  de 
voornaamfte  '  (traeen  der  ftad  en  ééne  of  twee  fabrijken  in 
oogenfehouw  te  nemen,  en  hierna  onzen  togt  hoe  eer  hoe  beter 
voort  te  zetten.  Onder  de  merkwaardige  gebouwen ,  welke 
wjj  aantroffen ,  behoort  in  de  eerde  plaats  het  gasthuis  ver- 
meld te  worden.    Hetzelve  ligt  in  het  midden  der  Had,  is 


69%  VERHAAL  VAN  EEK  REISJE 

omringd  door  eene  breede  gracht,  en  in  een*  voomeflel$ken 
inodernen  ftfll  gebouwd  ,  hebbende  meer  bet  voorkomen  vu 
een  paleis,  dan  van  eene  verpleegplaats  van  behoeftige  ste- 
ken. In  het  centrum '  van  dén  gevel  ia  een  uitmuntend  uur* 
toerk  geplaatst,  hetwelk  den  naam  van  regulator  bekomen 
heeft ,  doordien  men  finds  ettelijke  jaren  alle  klokken  van 
Manchester  naar  dit  regelt.  Verder  zagen  wij  het  ftadfcul* , 
de  Italiaanfche  Opera ,  en  een  groot  gebouw ,  alleen  Inge» 
rigt  voor  nationale  tentoonstellingen;  de  Lancaaterfche  fchool 
konden  wij  niet  te  zien  krijgen.  Voor  het  overige  levert  de 
fted  niets  bijzonder  merkwaardig*  op ,  en  Hechts  het  verba* 
zende  aantal  fabrijken  van  allerlei  aard  maakt  dezelve  ten 
hoogde  belangrijk.  Inderdaad ,  de  nijverheid  heeft  hier  eebé 
hoogte  gereikt  t  welke  men  overal  elders  te  vergeefs  zoeken 
zak  Gadfche  (traeen  zijn  huis  aan  huis  met  ftoommachtaeriën 
opgevuld;  de  ontzaggelijke  masfa*s  Hoorn  en  rook,  welke 
door  derzelver  fchoorfteenen  luchtwaarts  gevoerd  worden, 
verdonkeren«de  ftad  zoodanig,  dat  het  iets  zeer  gewoons  fs, 
tot' op  het  midden  van  den  dag  het  gaslicht,  zoo  op  ée  ftftu 
ten  als .  in  de  winkels ,  te  zien  branden ;  deze  laatften  rijm 
van  geen  bijzonder  aanbelang,  de  magazijnen  daarentegen  van 
ontzettende  uirgeftrektheid.  Jaarlijks  wordt  Manchester  ver- 
groot; jaarlijks  rigten  de  onmetelijk  rijke  Engelfchen  er  nieuwe 
fabrijken  op.  Wie  geen  verbazend  kapitaal  befchikbaar  heeft, 
kan  er  niet  aan  denken ;  maar  die  in  het  bezit  van  zulk  eed 
aanzienlek  vermogen  zijn,  fchrikken  ook  niet  terug  voor 
de  zorgen ,  de  werkzaamheden  en  de  gevaren ,  welke  deze 
uitgebreide  etablisfementen  zonder  twijfel  in  ruime  matt 
met  zich  voeren.  Op  dit  punt  mag  men  de  Engelfche  natie 
Veilig  tot  een  voorbeeld  Hellen ,  dat  aller  navolging  waanlig 
Is.  —  Wij  begaven  ons  eindelijk  met  eén  omnibus  (welke  foort 
yin  rijtuigen  hier ,  even  als  te  Londen ,  de  ftad  doorkrulCen) 
naar  den  fpoorweg ,  met  oogmerk  om  met  den  eerstrQdenden 
ftoomwagen  naat  Liverpool  te  vertrekken.  Wij  kwamen  zoo 
tijdig  aan  het  kantoor ,  dat  wij  vóór  ons  veryek  den  aanleg 
van  den  weg  zelven  op  ons  gemak  konden  opnemen.  Bene 
befchrijving  van  dit  meesterftuk  van  menfchelijk  vernuft  te 
geven,  is  mfln  oogmerk  niet;  dit  zoude  ook  mijn  beftek  te 
buiten  gaan.  Wie  er  zich  een  goed  denkbeeld  van  wenscht 
te  vormen,  fchaflfe  zich  het  werkje  van  den  Heer  van  hou* 
ten  aan,  die  zich  de  moeite  gegeven  heeft,  er  eène  uk. 
gebreide  en  naauwkeurige  befcfargving  van  te  geven.    Des 


'1M  ZNGBLAW»  UI.  WALES*  603 

namiddags  een  twee  ure  namen  wij  onze  plaatfen  in  een*  der 
fnelwagens;  deze  zijn  enkel  voor  pasfagiers,  en  doen  den 
togt  fa  IJ  uur;  terwijl  andere,  voor  vrachtgoederen  tevens 
gefchikt  ,  twéé  uren  onderweg  zijn.  Defnelheid,  waarmede 
wij  «voortgingen,  gaat  alle  befchrijving  te  boven;  bet  is  niet 
mogelijk,  de  zlcb  nabij  bevindende  voorwerpen  té  oftdér- 
fcheiden,  ep  fleebts  die  op  een'  verweerden  afltand  gelukte 
het  ons  te  onderkennen ;  op  de  helft  van  den  weg  ftopte  de 
wagen  een  oogenblik ,  en  werden  ons  door  de  bedienden  ufc 
éen  fraai ,  korteüng  hier  opgerigt  hotel  eenige  ververfebingen 
aangeboden.  Terftond  hierna  ijlden  wij  weder ,  met  zoo  mo* 
gelijk  nog  grootere  fnelheid,  voort,  en  ontméétédén .  kort 
daarop  den  wagen,  .van  Liverpool  afkomende;  dit  had  iet* 
fchrikwekkends ;  het  geraas  en  de  zuiging  der  lucht  deden 
bfl  ons  voor  een  oogenblik  geene  aangename  gewaarwording 
ontftaan;  maar  mefde  fnelheid  des  blikfems  was  alles  voor- 
bij, niettegenstaande  het  eene  reeks  van  17  grootë  vrachtwagens 
was , ,  Velke  naar  Manchester  voortftoomde.  '  (Wij  hoorden 
zulks  naderhand  te  Liverpool;  want  op  het  oogenbfik  zelf  ce 
zien ,  wat  ons  pasfeerde ,  laat  ftaan  de  wagens  te  tellen , 
was  onmogelijk.)  Ten  half  vier  ure  bereikten  wij  den  *groo* 
ten  tunnel  voor  Liverpool.  De  wég,  welke  ons  eeri*  gerufc 
men  tijd  tusfehen  loodregte  rotfen  had  gevoerd,  liep  nu  önl 
der  dezelve  door;  de  öoom wagen  werd  hier  afgefpannen, 
en  aan  de  koecfen  groote  touwen  gehecht,  welke  den-gan- 
fchen  onderaardfehen  weg  doorloopen  over  ijzeren  katrollen^ 
tan  deze"  zijde  van  den  ingang  weder  te  voorfchijn  komen^ 
en  opgelat  worden  dooi-  eene  biet  gebotiwde  ftoömmacbtoe* 
Welke,  de  touwen  opwindende,  ons  met  Vftj  gfóote  ïbelftdd 
door  den  gang  henen  voerde.  Dtze  gang  is  overigens  zeer 
rijkeigk  met  gas  verlicht,  't  welk  ons  ten  tninfte  eenige  ver- 
gbèdihg  Vóór  het  gemis  van  het  zonlicht  verfchafte.  Bij  bet 
inkomen  van  Liverpool  vonden  wij  weder  omnibusfen  gereed , 
om  de  pasfagiers  naar  hunne  logementen  te  brengen;  ons 
was  fFaterloo-liótel  aanbevolen;  wtf  begaven  ons  daarheen fc 
met  klokflag  van  4  ure  waren  wij  in  deszelfs  algemeene  ka- 
mer, en  hadden  dus  juist  fa  twee  uren  eenen  afftand  vtn  S4, 
Eng.  feilen  afgelegd. 

(Het  vervolg  kierna.) 


696  BEDRAGE  TOT  DE  KENNIS  VAN  HET  KARAKTER 


BgDRAGE    TOT    DE    KENNIS    VAN    HET    KARAKTER.    DER 
ENGELSCHE  RADICALEN. 

Urne  de  Engelfche  Radicalen  ,  niet  voldaan  met  de  van  tijd 
coc  tijd  reeds  ingevoerde  hervormingen  in  de  aloude  inrigtin- 
gen,  met  fteeds  grooter  hevigheid  voortgaan  in  hunne  po- 
gingen ,  .om  bijna  al  het  beftaande  omver  te  werpen ,  en  mee 
verbittering  ftrijd  voeren  tegen  allen,  die  hen  in  hunne 
dolle  vaart  willen  beteugelen ,  en  wel  met,  des  te  grooter 
onbefchaamdfeeid ,  naar  mate  deze  hunne  tegenftanders  hooger 
rangen,  bekleeden,  is  algemeen  bekend.  Onder  degenen,  die 
.  in  hunne  ongenade  deelen,  bekleedt  de  tegenwoordige  Ko- 
ningin adelaIde,  geboren  Prinfes  van  Sakfen-Meiningen% 
eene  voornam.?  plaats;  ten  beröjze  waarvan,  en  tevens  van 
de  uitgeftrekte  vrijheid,  tot  losbandigheid  opgevoerd,  die 
de  Engelfche  drukpers  geniet,  een  brief  kan  ftrekken,  in 
April  van  dit  jaar,  kort,  na  den  val  van  het  Ministerie  peel, 
en  vóór  de  hertelling  van  het  Kabinet ,  in  het  Zondagsblad 
JVeeklj  Dispatch  opgenomen  en  aan  die  Vorftin  gerigt ,  waar- 
van wij  hier  een  gedeelte  laten  volgen,  dat  inzonderheid 
berekend  is ,  om  den  geest  te  kenfehetfen ,  door  weiken  bq 
Js  ingegeven:  . 

n  Aan  de  Keningi*.  —  Mevrouw  1  De  eerbied  en  onderda- 
nigheid Jegens  hunne  Koninginnen ,  van  welke  de  Eurepea- 
pen  vroeger  doordrongen  waren,  en  die  zelfs  de  Aziaten  en 
Afrikanen  fomtqds  verbaasden,  hebben  in  Engeland  opgehou- 
den; Eene  der  voornaam  (Ie  oorzaken  hiervan  ligt  in  de  barbaar* 
fche  en  onzinnige  wet,  die  onze  Vorften,  op  eene  tirannieke 
wijze,  van  het  gevoel  voor.  de  inboorlingen  des  Lands  ver- 
vreemdt, ien  hen  dwingt  zich  metbuitenlandfche  Vrouwen  in 
het  huweljjk  te  verbinden,  welke,  in  hare  grondbeginfelen  en 
zeden,  in  hare  denkwijze  en  geheele  bedaan,  weinig  of  niets 
met  de  Engelfche  Natie  gemeen  hebben;  Of  is  het  niet  be- 
wezen ,  dat  de  uitlandfche  Vrouwen ,  die  onze  Vorften  naar 
Engeland  hebben  overgebragt ,  om  later  Koninginnen  over 
een  vrij  en  zedelijk  Volk  te  zijn ,  zeer  weinig  gedaan  heb- 
ben om  achting  te  verwerven,  zop  min  voor  baar  per- 
foonlijk  karakter,  als  voor  dat  van  den  rang,  dien  zij  be- 
kleedden? 
„  Het  aanftootelijkfte  van  alles,  wat  voor  het  Brittch  ge- 


DER  BNGBLICHB  RADICALER  Cfft 

voel  atttftootelflk:  kan  zfln,  is  eene  Koningin,  die  zich  mee 
de  politiek  bemoeit.  De  teederheid  en  eerbied,  de  aan  dwee- 
perij  grenzende  geestdrift ,  welke  den  Man  voor  de  Vrouw 
bezielen ,  zal  den  Engehehman  fteeds  verpligten  de  Vrouw 
van  de  Koningin  af  te  fcheiden;  derhalve  fpreek  ik  tot  Uwe 
Majesteit  alleen  in  deze  laatfte  betrekking.  Wanneer  bet  pu- 
bliek niet  op  de  fchandelijkfte  wijze  door  bet  gerucht  is 
misleid  geworden,  dan  is  het  inzonderheid,  indien  niet  enkel 
en  alleen ,  Uwe  Majesteit ,  aan  welke  het  Volk  den  fmaad  9 
de  fchande ,  de  kfenking  moet  wijten  ,  dat  onlangs  het  roer 
van  Staat  in  handen  der  7Vry-paqj  gefteld  is;  van  eene 
bende  politieke  misdadigers,  yan  eene  zamengeraapte  menigte 
kteine  en  grootere  roevers ,  die  zich  met  den  openbaren  roof 
behangen,  en,  om  zich  dien  te  verzekeren,  alle  beginfelcn 
van  eigendom  en  maatfchappelijk  verdrag  zoozeer  verdraaid 
en  verward  hebben ,  dat  een  groot  gedeelte  des  Volks  thans 
duchten  moet,  dat  alle  eigendom  in  gevaar  verkeert,  en 
zich  inbeeldt  %  dat  het  éénige  middel,  om  het  te  behouden  en 
te  befchermen,  in  voortdurende  onderwerping  aan  de  heer- 
fchappij  der  Tories  en  in  eerbied  voor  hunne  misbruiken  ge- 
legen  is.  Dit  kwaad  wijt  het  Volk  aan  Uwe  Majesteit,  en- 
gij  hebt  bet  in  zijne  meening  bevestigd ,  door  u  te  omringen 
van  Mannen ,  wier  éénige  onderfchéiding  daarin  beftaat ,  dac 
zij  voorname  leden  zijn  der  bq  hetzelve  zoo  zéér  gehate  par* 
tij.    Is  dit  voegzaam  ?    Is  dit  wijs  ? 

„  Een  welfyrekend  Schrijver,  de  populairfte  en  meest  ge- 
liefde van  den  dag ,  (*)  heeft  eene  welwillende  poging  aan» 
gewend ,  om  het  gedrag  van  Uwe  ülajesteit  te  vergoelijken* 
„  „  Ik  ben ,"  zegt  hij ,  „  als  man  van  eer ,  te  ridderlijk  ge- 
zind, om  aan  Vrouwen  dwalingen  te  laste  te  leggen,  die  men 
naauweiyks  in  haar  vooronderftellen  kan,  en  van  wier  ge- 
volgen zq  zich '  ongetwijfeld  geen  regt  denkbeeld  vormen. 
Veeleer  (lel  ik  mfl  voor ,  dat ,  wanneer  de  Gemalin  des  Ko- 
nings  of  het  vrouwelijk  gedeelte  zijner  familie  werkelijk 
eenigen  invloed  op  de  ftaatsaangelégenheden  uitoefent,  de 
drijfveer  daarvan  geene  andere  .is  dan  eene  liefderijke  deeU 
-  neming  in  den  Koning  en  de  zorg  voor  zijne  waardigheid*. 
De  inzigten  der  Vrouw  zjjn  noodwendig  binnen  een*  engen 
kring '  beperkt.  Zelfs  in  de-  lagere  Handen  der  maatfchappQ 
is  de  Vrouw  angftig  bezorgd  voor  de  belangen  desgenen,  met 

•>    > 
(*)    Denkelijk  bulwir,    Fèrt. 


108     BEDRAGE  TOT  DR  IZMMS  VAB  BET  KARAKTER 

wtenzft  verbonden*  ia;  en  dit  zet  niet  zelden  aanban  oordeel 
eene  ziekelijke  ijverzucht  bij ,  zoodra  hun  luister  of  hunne 
magt  dechts  in  het  geringde  fcbijneo  af  te  nemen»  Het 
denkbeeld ,  dat  de  troon  eens  Monarctis  te  Taster  ftaat,  naar 
mate  hij  flerker  aan  zijne  voorregten  gehecht  bljjft,  is  eene 
dwaling,  het  vrouwelijk  gedacht  als  aangeboren/*"  —  Dan, 
die  voorvechter  Uwer  Majesteit  fchokt  den  troon  in  zgne 
grondvesten  I  Derhalve  moet  het  Briifche  Volk  een  Hecht 
beffaur,  eene  verkwistende  ftaats huishouding,  flechte  wet- 
ten, een  onzeker  eigendom  en  onderdrukte  hervormingen, 
toet  één  woord  een  rory-Goovernement  hebben  of  gedurig 
met  een < ftry-Gouvernement  bedreigd  worden,  omdat  een 
Koning  onder  den  invloed  eener  Vrouw  ftaat,  omdat  het  ia 
den  aaxd  der  Vrouw  ligt,  hare  gedachten  binnen  een*  engen 
kring  te  beperken ,  omdat  bare  denkbeelden  van  de  konink- 
Hjke  voorregten  eene  aangeboren  dwaling  van  het  vrouwelijk 
gedacht  zQn !  Moet  Uwe  Majesteit  op  deze  wfjze  verde- 
digd worden? 

-  „  Indien  Uwe  Majesteit  kinderen  had ,  dan  zouden  lij  het 
Engeffch*  Volk  jaarlijks  zestigmaal  de  fbm  gekost  hebben, 
waarmede  Amerika,  zijnen  Eerden  Staatsman  bezoldigt.  Maar 
zelf*  nu,  de'voordeelen  medegerekend,  welke  eene  Konin- 
gin, weduwe  vin  Engeland  geniet,  zal  de  geduldige  En- 
gêkckmau  u  jaarlijks  ten  minde  dertigmalen  meer  betalen» 
dan  hetgene  veertien  millloenen  onzer  Anmihumfcbe  afram- 
melingen voor  de  handhaving  van  den  besten  Regeringsvorm 
uitgeven.  De  gedachte,  dat  eene  Vrouw,  dat  zelfs  eene 
Inboorlinge ,  dat  zelfs  'eene  Vrouw  van  talenten  bet  Amtri- 
kaamfche  Volk  zou  vermogen  te  benadeelen ,  of  invloed  uit- 
oefenen op  de  aangelegenheden  van  den  Staat,  zou  dat  wjjze 
en  fiere  Volk  even  belagcheljjk  toefchtfnen  9  als  dat  de 
Ftefident  alle  openbare  aangelegenheden  naar  het  barder 
of  zachter  koken  van  zijn  theewater  wilde  beflisfen.  Lm 
Uwe  Majesteit  derhalve  erkentelijk  z$n  voor  de  dwaze  ver- 
f>illing ,  met  welke  bet  Engelftht  Volk  de  vrachten  van  zg<* 
nen  zuren  arbeid  aan  uwe  voeten  heeft  geworpen;  en  moet 
of  wilt  gy  u,  het  koste  wat  het  koste,  midaellqk  of  on- 
middellijk,  met  openbare  zaken  bemoeien,  zoo  vertenfe 
uwe  inzigten  met  die  des  Volks ,  en  neem  bet  vermoeden 
weg  r  dat  gq  in  verbond  ftaat  met  eene  partij ,  dit  ieder 
Engelschman ,  wanneer  bij  de  taal  zijns  harten  fpreekt ,  met 
den  naam  eener  bende  misdadigers  beftempelt,  die  alleen  de 


»ER  ENCRLSCHB  RADICALEN 690 

ganfcbe  fciutld   vtn  rite  onheilen-  dxaget»*   welke  ook  dit 
L*ud  getroffen  hebben*"  —    Publicola* 

Wie  is  deze  Publlcolat  Een  der  talrijke  onbekenden,  die 
ziek  door  de  uitgevers  der  dagbladen  hooge  fommen  laten 
betalen,  om  ze  mee  foortgelijke  artikelen  te  vullen,  gelijk 
verzekerd  wordt  dat  voor  bovenftaanden  brief,  door  de  re* 
dactf*  der  WeekJj  D/spatck,  twintig  guinea*  befteed  ztfn. 

En  wat  beeft  Koningin  adilaIde  na  het  lezen,  van 
dezen  brief  gezegd?  Zulks  weet  de  Heller  van  dit  Ouk 
niet ;  maar  wel ,  dat  hjj  haar ,  twee  dagen  nadat  die  in  het 
licht  was  verfchenen ,  in  de  Diergaarde  heeft  zien  wande*» 
ten,  en  een  zeer  opgeruimd  gelaat  venponen;  dat  het  Volk, 
gedurende  zQn  verblijf  in  Engeland,  geene  gelegenheid  liet 
voorbijgaan  om  haar  en  den  Koning  te  zien  en  aan.  beide 
zijne  gehechtheid  te  betoonen. 

Overigens  ia  het  in  Engeland  niets  zeldzaams,  dat  men 
arich  hoogst  vrijmoedig  over  den  Koning  en  de  Koningin  uit., 
Wat,  en  alles  vertelt  en  beoordeelt,  wat  tot  hunne  huishou* 
di$g  betrekking  heeft»  Toen  Sir  r.  peel  in  November  dea 
vorigen  jaars  tot  Eerden  Minister  benoemd  was ,  liet  aipl* 
zekere  gallowav,  in  eene  groote  bijeenkomst,  onbe« 
wimpeld  dus  uit:  „  Ik  ontzeg  den  Koning  zijn  voorregt 
aietj,  om  zijne  Ministers  naar  welgevallen  te  benoemen  en 
te  ontdaan ;  hq  bezit  het :  maar  het  Volk  Haat  het  gebruik 
gade ,  dat  hij.  er  van  maakt.  De  verantwoordelijke  Ministers 
bundelen  ia  naam  van  den  onverantwoordelqken  Koning ,  qa 
4esre  blijft  Koning,  zij  mogen  goed  of  verkeerd  handelen^ 
Wie  wint  er  bij,  wanneer  zij  goed,  —  wie  verliest  er  bij., 
wanneer  zQ  verkeerd  handelen?  {iet  Volk  en  altijd  alleen 
bet  Volk,  Wiens  belangen  zijn  derhalve  in  de  verandering 
van  Ministers  meer  betrokken,  die  des  Konings  of  die  van 
bet  Volk?  Ongetwijfeld  die  des  Volks!  Derhalve  moge  de 
Koning  het  regt  hebben  te  zeggen:  „  dezen  of  dien  wemch 
ik  tot  Minister;"  bet  Volk  heeft  het  regt  te  zeggen:  „dezen 
Willen  wij  tot  Minister;99  en  het  ware  ontzettend,  indien  de 
zaak  omgekeerd  ware ,  want  dan  lag  het  welzijn  des  Volks 
in  de  hand  des  Konings  alleen*  En  welken  waarborg  hebben 
Wjj  ?  In  mijnen  leeftijd  zjjn  er  drie  Koningen  geweest :  de 
eerfte  is  krankzinnig  geworden;  de  tweede  was  een  z wierbol i 
de  derde  is  een  .wankelende  rieritaf !" 
<  Deze  voorbeelden,  uithonderde  van  foortgelijke  gevallep, 
mogen*  ten  bewijze  (hekken,  dat  eerbied  voor  den  Koning,  de 


700  BIJDRAGE  TOT  DB  KENNIS  VAN  HST  KARAKTER 

Koningin  en  het  Koningfchap ,  en  elke  diepe  vereerf ng  vt* 
alles ,  wat  daarmede  in  verband  ftaat  of  daaraan  zijn  aanwe- 
zen re  danken  heeft,  met  het  karakter  der Engelfchen ,  vooral 
zoo  als  het  zich  in  onze  dfegen  vertoont,  niet  naauw  ver- 
want is.  Nogtans ,  —  en  dit  is  in  dit  alles  de  zonderlinge 
fchijnftrijdigheid ,  —  waar  wordt  wel  de  naam,  de  perfoon, 
de  familie  des  Konings  dieper ,  men  zon  bijna  zeggen  mee 
meer  naanwgezethefd  van  geweten  gehuldigd,  dan  juist  in 
datzelfde  Engeland?  Toen  de  Hertog  van  Ghcester,  Neef 
des  tegenwoordigen  Konings ,  geftorven  was  en  het  Hof  den 
rouw  had  aangenomen ,  fcheen  ieder  bemiddeld  inwoner  van 
Londen  een  bloedverwant  verloren  te  hebben.  De  mannen 
droegen  zwart  krip  om  hunne  hoeden ;  de  vrouwen  gingen 
van  bet  hoofd  tot  de  voeten  in  het  zwart  gekleed ,  en  die  in 
gekleurde  kleederen  1n  een  gezelfchap  verfchenen  ware,  zoo 
welligt  het  verwijt  gehoord  hebben,  dat  hij  geen  rouwklee- 
ding  betalen  kon.  Zoo  dikwijls  zich  een  aantal  vrienden  tor 
een  klein ,  of  de  deftige  inwoners  eener  ganfche  ftad  tot  een 
groot  gezelfchap  vereenigd  hebben,  —  al  bevinden  ziek  daar- 
onder eenigen,  ja  fomtijds  velen,  die,  wanneer  zij  in  bet 
openbaar  als  redenaars  optreden ,  even  zoo  fpreken  als  gal- 
loway  en  zijns  gelijken,  —  dan  is  het  tafelkleed  naauwe- 
lijks  weggenomen  en  zijn  er  nieuwe  flesfeben  en  fchoone 
glazen  aangebragt ,  of  de  Gastheer  en  de  verkozen  Voorzitter 
zeggen :  „  the  King  /"  en  allen  (laan  op ,'  allen  drinken  met 
ftillen  eerbied  op  's  Konings  welzijn.  Hem,  den  eerden  in 
den  Staat,  komt  het  eerde  glas,  de  eerde  toast  toe.  (*) 
Wie  nooit  getuige  was  van  de  plegtige  dilte,  die  op  deze 
twee  korte,  maar  eene  der  fchoonde  kroonen  der  wereld 
inüuitende  woorden  volgt,  heeft  nooit  de  eenvoudig  fchoon- 
de uitdrukking    der  echte  verkleefdheid  gehoord,  (f)    De 

(•)  .  Daarom  heeft  het  zelfs  erkende  Radicalen  gehinderd, 
dat  men ,  aan  het  feestmaal ,  in  September  1.  1.  te  G/asgew  , 
ter  eere  van  den  Volksleider  o'connell,  aangeregt ,  van 
deze  als  geheiligde  gewoonte  is  afgeweken ,  en  eerst  op  de 
Souvereiniteit  des  Volk* ,  daarna  op  den  Koning  heeft  gedron- 
ken; en  de  oneenigheid,  die  dezen  maaftijd  ontijdig  heeft 
doen  afbreken ,  wordt  ten  deele  aan  deze  omftandigbeid  toe- 
gefchreven.    Vert. 

(f)  De  Schrijver,  uit  Wiens  mededeeling  deze  bijdrage 
is  samengetrokken,    is  een  Duitfcher,   geen  Nederlander $ 


DER  ENOELJCHE  RADICALEN.  Wl 

l  . 

perfoon  dei Kooings  u  cbeilig ;  hem  geldt  dos  de  eerfie dronk:, 
nraar  hij  ksn  daden  verrigten,  die  over  de  Welware  of  het 
onheil  van  een  groot  ra  magdg  Volk, befliafen.;  en  daarom 
is,  naar  hunne  wijze  van  denken,  aan  ieder  individu  vut 
dat  Volk  een'  vrijmoedig,  openlijk ,  onbelemmerd  oordeel 
over  deze  daden  geoorloofd.  Hoe  opmerkelqk.  en-  fchijnftrii- 
dig  hét  zijn  moge,  den  perfoonen  de ,  familie  des  Koniogs 
fcoogvereerd  en  nogtans  zijne  daden  aan  de.fh?erigfte  kritiek 
onderworpen  te  zien,  zoo  laat  zich  zulks  eenigennate  daar» 
uit  verklaren,  dat  de  Engei$chman*z\ch ,  dooreen  aard  der 
ftaatsregeling ,  er  aan  gewend  heeft,  den  perfbon  van  de 
zaak  af  te  fcheiden ,  en  den  Koning  eensdeels  als  den  Ver. 
tegenwbordlger '  de*  Volks,-  anderdeels,  als  deaz<lfs£erften 
Dienaar  te  befchouwen. 

wie©  die  toast  9  bij  meerdere  beftaanbaarheid  met  zicbzelven, 
evenzeer  ter4»rte  gaat*    Fert. 


IETS  ,    OVER  DE  ,    IN  EEN  GEDEELTE    VAN  NOORDHOLLAND  , 
-     THANS  HEERSCHENDE  KOORTSEN.      DOOr  W.  RGEUNG, 

Med.  Doet.  te-  Haarlem.  (*) 

Sedert  eénige  weken  heerfchen ,  in  een  gedeelte  van  Noord* 
holland,  epidemifche  najaarskoortfen.  Ook  hier  en  in  den 
omtrek  zijn  die  zeer  menigvuldig.  Meestal  zjjn  het  blikbaar 
tusfekenpoozende  koortfen  ,,  met  duidelijke  aanvallen  en  koorts- 
vrije  tijdperken ;  terwijl  zij  dan  óf  geenerlei  bijzonder  karak- 
ter aannemen,  óf  een  eenigzing  galachtig  aanzien  hebben; 
waarbij  het  mij,  in  beide  gevallen,  opmerkelijk  voorkomt, 
dat  he;  bij  cusfehenpoozende  koortfen  gewone  bezinkfel  in 
de  urine  zelden  wordt  aangetroffen.  Doch  fomtijds  is  de 
ziekte  van  meer  aanbelang  *  zij  is  dan  dikwijls  min  of 
meer  "bedriegelijk  van  aard.  en  van  ongewoon  beloop,  In  dit 
geval  neemt  zü  den  vorm  aan  van  eene  aanhoudende  koorts, 
en  gaat  daarbij  foms  met  gastrifebe  of  bilieufe  verfchijnfelen 
vergezeld.  De  zieke  is  dan  nooit  vrij  van  koorts ,  en  deze 
remitteert  Hechts ,  intermitteert  nimmer. :  Dé  remisfie  zelve 
is  foms  bijkans  onmerkbaar ;  en  alleen  door  een  naauwkeurig 

(*)  De  itrd  dexer  bijdrage,  eertc  laat  ingezonden,  Vorderde  eene  fpoe* 
dige  plaatflng;  vanhier,  dat  dezelve  ia  dit  No.  oiec  neet  op  hare  platte  heeft 
laooen  worden  logevoegd.    SU'dact.  .      >  -. 

MENGBLW.    1835'.  NO.  14.  Zz 


702  iiti 

onderzoek  ontdekt  men,  dat .  er  zich ,  dagelijks ,  of  om  den- 
anderen  dag ,  eene  verheffing  opdoet ,  die  óf  door  rillingen 
én  daarop  volgende  vermeerdering  van  alle  toevallen  zich  ken- 
baar  maakt,  óf,  zonder  zoodanige  huiveringen,  alleen  door 
een9  fnelleren  pols,  meerdere  benaauwdheid ,  hoofdpijn  enz. 
wordt  opgemerkt*  Deze  verheffingen  zelve  houden  niet  altijd 
een  geregeld  beloop,  en  komen  nu  vroeger  dan  later  dan  de 
voorafgaande;  hare  regelmaat  verloopt  zelfs  wel  geheel.  Inhec 
begin  der  ziekte  zijn  de  verheffingen  duidelijk,  of  is  de  koorts 
zelfs  blikbaar  eene  tusfchenpoozende ;  terwijl  vervolgens  het 
vr|je  tijdperk  allengs  minder  duidelijk  wordt ,  en  de  koorts- 
aanval  in  eene  koom-verheffing  ontaardt.  In  fommige  ge- 
tallen' hebben  hierbij  geene  galachtige  verfchijnfelen  plaats; 
in  andere,  daarentegen,  vindt  men  eene  geelachtige  kleur  van 
het  aangezigt,  volflagen  afkeer  van  voedfel,  geelachtig  he- 
ilagen tong,  bitteren  fmaak,  walging,  eene  enkele  maal 
brakingen ,  foms  zelfs  fpruW ,  en  meestal  eene  donkerkleurige 
urine.  In  één  woord,  de  zieke  vertoont  het  beeld  eener 
aanhoudende  remitterende  koorts,  het  zij  van  eenvoudlgen 
aard ,  hetzij  gastrisch  of  bilieus.1 

Deze  ziekte  is  nogtans ,  naar  m|jne  gedachten ,  meestal 
geene  ware  aanhoudende  remitterende ,  noch  gastrifche  of 
bilieufe  koorts.  Het  is  inderdaad  eene  tusfchenpoozende ;  doch  ' 
met  zoodanige  verlengde  paroxysmen ,  dat  de  eene  niet  ge- 
ëindigd is,  vóór  dat  de  andere  aanvangt.  Naar  het  we* 
zen  is  het  eene  ĥ  intermittens ,  naar  den  vorm  eene  ĥ  con- 
tinua  remittent.  En  wat  betreft  de  gastrifche  verfchijnfelen, 
deze  boude  ik,  meestal,  voor  louter  Symptomatisch;  terwijl 
de  fchijnbaar  bilieufe  toeftand  niet  het  wezen  der  ziekte  uit- 
.maakt ,  noch  de  oorzaak  der  koorts  is ,  maar  alleen  als  een 
bijkomend  verfchijnfel ,  of  wel  als  het  gevolg  van  deze» 
moet  befchouwd  worden. 

Dit  een  en  ander  blijkt,  mijns  inziens,  vrij  duidelijk* 
Vooreerst ,  uit  het  heerfchend  karakter  der  epidemifche  koort- 
fen ,  dat  blijkbaar  intermitterend  is.  Ten  andere,  uit  de  wij- 
ze ,  waarop  de  bedoelde  aanhoudende  koorts  meestal  uit  eene 
tusfchenpoozende  ontftaat  en  in  eene  aanhoudende  ontaardt. 
Ten  derde ,  uit  het  van  zelf  verdwijnen  der  gastrifche  ver- 
fcüijnfelen ,  zoodra  de  koorts  is  weggenomen,  zonder  dat 
losmakende,  noch  braak-  of  purgeermiddelen  daartoe  gebruikt 
z|jn;  terwijl  ook,  bij  het  vrijwillig  of  door  kunst  verwekte 
braken ,  zeldzaam  zuivere  gal  wordt  uitgeworpen ,  maar  het 


•     OVfit  0E  THANS  tfEERSCHENDE  KOORTSEN*  »  703 

Opgegeven  vocht  meestal  beftaat  uit  den  genoten'  drank ,  met 
een  weinig  flijm  of  geringe  hoeveelheid  gal  vermengd.  Ein- 
delijk blqkt  het  boven  gefielde  vooral  uit  de  gelukkige  en 
allervoorfpoedigfte  genezing  door  het  gebruik  van  het  fpeci- 
fiek  middel  tegen  tutfchenpoozende  koorts. 

De  fpoedige  genezing  toch  der  bedoelde  koortfen  door 
middel  der  fulphas  chin.  is  mij ,  tot  hiertoe ,  in  geen  enkel 
geval  mislukt.  In  het  begin  der  epidemie  was  ik  wel  eenig- 
zins  huiverig,  bij  zoo  fchijnbare  contra-indicatie,  dit  middel 
toe  te  dienen;  maar  het  vermoeden,  dat  ik  eigenlijk  met 
eene  ƒ.  intermittem  te  doen  had ,  bragt  mij  fpoedig  tot  dat 
befluit ,  en  gaf  mij  hoop  op  een*  gelukkigen  uitflag ;  waarin 
ik  niet  werd  teleurgefteld.  Ik  zag  de  koortsverheffingen  fpoe- 
dig minder  worden,  en  weldra  geheel  ophouden;  terwijl' all? 
ziekteverfcbflnfelen ,  tegelijk  met  de  koorts ,  allengs  verdwe* 
nen,  en  weldra  voor  het  aangenaam  gevoel  van  terugkeerende 
gezondheid  plaats  maakten.  Eenig  fchadelijk  gevolg  van  bét 
4niddel  heb  ik  nimmer  opgemerkt.  En  moge  dan  ai  de  koorts 
naderhand  recidiveren,  zij  zal  fpoedig  voor  het  beproefde 
middel  wijken;  terwijl  het  mg  nog  zeer  twijfelachtig  voor- 
komt, of  deze  recidiven,  in  het  algemeen,  meer  plaats  heb- 
ben na  het  gebruik  van  dit  middel ,  dan  daar,  waar  de  koorts 
zonder  hetzelve,  door  natuur  of  kunst,  genezen  is. 

Meestal  geef  ik  gr.  8,  in  eens,  of  in  2  &  3  giften  ver- 
deeld ,  gedurende  de  remlsfie. 

Niet  Alleen  in  die  gevallen ,  waar ,  niettegenftaand?  het 
fchijnbaar  gastrisch  karakter  der  ziekte ,  een  middel ,  dat  de 
koorts  (luit,  uit  hoofde  van  de  hevigheid  en  het  aanhouden 
def  koorts,  hoogst  welkom  is;  niet  alleen  in  die  geval, 
len  geef  ik  het  koortsverdrijvend  middel ,  maar  ook  bijkans 
in  alle  zuiver  intermitterende  koortfen ,  het  zij  die  al  of  niet 
een  gastrisch  aanzien  hebben ;  en  even  als  bij  de  genoemde 
aanhoudende ,  zoo  heb  ik  ook  bij  de  tusfchenpoozende  de  be- 
wuste verfchijnfelen  tegelijk  met  de  koorts  zien  verdwijnen  y 
en  tot  nog  toe  daarvan  geenerlei  onaangenaam  gevolg  befpeurd. 

In  het  voorbijgaan  merk  ik  hier  aan ,  dat  ik ,  meestal  ge- 
woon zijnde ,  ook  in  andere  epidemiën  van  gewone  zuivere 
intermitterende  koortfen,  fpoedig  het  fpecifrek  kooftsvef- 
drflvend  middel  toe  te  dienen,  mij  niet  herinner,  daarop 
ooit  eenig  ongunftig  verfchijnfel  te  hebben  zien  volgen. 

Het  fpreekt  van  zelf,  dat  er  altijd  voor  behoorlijke,  en 

Zz  2 


704  IETS   OVER  DE  THAKS  HEUUCHSJ9DE  KOORTJE*, 

naar  ómftaridigfeeden  ibmg:  zeer  rtime9  ftoefoncksitiigeo. ge- 
zorgd ttrordt» 

Ik  voeg  hier  wél  uitdrukkelijk  bij,  du* al  het  gezegde  flechts 
in  het  algemeen ,  en  van  de  thanr.  alkier  én  in  den  tmtrdt 
heerfchende  koortfen,  geldt;  hoezeer  ik  voqronderftel ,  dat 
ótxt  niet  veel  zullen  verfchillen  van  die ,  welke  tegenwoor- 
dig in  de  overige  (treken  dezer  Provincie  worden  aangetroffen. 
Ik  ontken  niet,  dat  er  uitzonderingen  knnnén  plaats  hebben.  Zoo 
heb  ik  zelf  een  paar  malen  gezien,  dat  de  koorts  meer  zuiver 
gatachtig  was ,  en  door  het  overvloedig  braken  van  gal  of 
zeer  ruime  ftoelontlastingen  genezen ,  of  althans  in  hare  kracht 
gebroken  werd.  In  zoodanige  gevallen,  en  ook  in  die,  wüit, 
van  het  begin  der  •  ziekte  af,  vol  ft  rekt  geene  intermisfie  of 
periodieke  remisfie  moge  te  bemerken  geweest  zijn,  durf  ik 
bec  bedoelde  middel  niet  aanraden.  Ik  wil  derhalve  hiermede 
ook  volftrekt  niet  het  gebruik  van. bet  in/,  interm.  fpeci- 
fiek  werkend  geneesmiddel  hebben  aangeprezen  in  de  gewone 
/.  c$utinua>  van  welken  aard  dan  ook,  daar  het  in  deze, 
tfaar  mqne  gedachten ,  doorgaans  nutteloos ,  zoo  al  niet  fcha- 
delijk,  is.  ' 

Ik  kan  die  gefebrgf  niet  eindigen,  zonder  te  zeggen,  dat 
ik  huiverig  geweest  ben ,  deze  opmerkingen  aan  het  genees, 
kundig  publiek ,  in  dit  Tijdschrift ,  mede  te  deelen.  .Het  kan 
toch  den  fchijn  hebben ,  als  vond  ik  er.  behagen  in ,  anderen 
eenig  onderrigt  te  geven  omtrent  de  behandeling  der  bedoelde 
koortfen.  Ik  zou  het  dan  ook  piet  gewaagd  hebben,  dien 
fchgn  op  mij  te  laden ,  ware  het  niet ,  dat  het  mij ,  uit  ge- 
fprekken  met  andere  Geneeskundigen ,  en  uit  menige  onder- 
vinding, vooral  op  het  platte  land,  herhaalde  malen  gebleken 
is ,  dat  de  behandeling  van  velen  zeer  afwijkt  van  die,  welke 
ik,  bij  ondervinding,  zoo  heilzaam  heb  bevonden.  Alleen  de 
gedachte ,  dat  de  mededeeling  van  het  bovengaande  misfehien 
niet  geheel  onnut  zou  zjjn,  heeft  mij  daartoe  kunnen  doen 
beflulten ;  en  het  is  ook  daarom ,  dat  ik  hiertoe  dit  zoo  alge- 
meen gelezen  Maandfchrift  heb  verkozen ,  hetwelk  het  licht 
lal  zien,  waarfchijnlijk  vóór  dat  de  epidemie  zal  geëindigd 
f  $n;  boezeer  zulks,  mijns  achtens,  anders  beter  in  een  eigen - 
$k  Geneeskundig  Tijdfchrift  zou  gevoegd  hebben. 

20  Óctöber. 


fittlfl*  AAN  DEN  MBMICB.  705 


/   HYMNE    AAN   O  EN-  M  ENsS  CB. 

Z/ai  *k,  edel  wezen!  u  ter  eer  den  lofzang  zingen? 
Het  evenbeeld  van  God ,  deü  Schepper  aller  dingen , 
In  u  erkennen ,  die ,  bleeft  gij  uwe  afkomst  waard* , 
De  tolk  van  Zijne  liefde  en  zorg  moest  zijn  op  aard'? 
Of  zal  *k  mee  weemoed  uwe  oorfpronkeiijke  grootheid 
Aanfchouwen?  of  het  zien,  door  welke  ondankbre  fnoodheid 
Ge  uw*  adel  eens  verloort?    Zal  'k  Isrels  Harpenaar 
Thans  volgen,  die  't  vermeldt,  hoe  ge,  aan  der  Englen  fchaar 
Vermaagfchapt ,  en  cot  eer  en  heerlijkheid  geilegen,  ;   - 
Een*  weinig  mindren  rang  dan  de  Englen  hebt  verkregen? 
Of  zal  ik ,  fchepfel  Gods !  mee  diepgeroerd  gemoed^:  • . 
U  fchUdren*  zoo  «1»  gij ,  bevlekt  met  fehukUoos  bloed , 
Daar  voor  mij  ftaat ,'  met.  dat'  ontzettend  Kaïns  teeken,    * 
Èat  van  den  broedermoord  zoo  luid  mij  toe  komtlffveken? 

Ja!  waar  ik  de  oogen  rigt ,  in  eKten  levenskring 
.Zie  ik  u  groot  in  zonde  en  deugd,  o  ftervelingl' 
Maar,  hoe  gezonken  ook,  of  met- wat  kroon  ompereld, 
Mijn  oog  bewondert  u  ileeds  als  een  kleine  wereld, 
Waar  hier  een  lustwarande  ons  vrolijk  tegenlacht,     • 
Met  bloemen  rijk  van  geur,  met  kleuren  vol  van  pracht; 
Waar  beemden  mild  bezaaid ,  waar  vruchtbare  akkerdreven , 
Bij  echte  levensvreugd ,  genot  en  zegen  geven ; 
Maar  waar  ook  ginds  een  reeks  van  vuurvolkanen  zijn , 
Wier  vlammen  *t  heerlijkst  oord  zoo  vaak  in  een  woestijn 
Verkeeren.    Ja  l  waar  'k  u  aanfehouw  op  't  pad  des  levens , 
Groot  zrjt  en  blijft  ge  in  deugd,  maar  groot  in  zonde  tevens. 
Groot ,  groot  in  deugd  zweeft  gij,  met  's  hemels  Englenftoet, 
Den  troon  des  Eeuwigen  lofzingend  te  gemoet; 
En  't  Godgeheiligd  hart  ftemt  in  de  hallelkoren, 
Die  't  jublend  Geestendom  ter  eer  van  Hem  doet  hooren , 
Die  *t  al  te  voorfchijn  riep  door  't  levenwekkend  woord, 
En  die  uw*  dank  en  lof  met  vadergoedheid  hoort. 
Maar  groot  in  zonde  zie  'k  in  d'  afgrondspoel  u  zinken , 
Waar  gij  der  Duivlen  vloek  en  angstkreet  fteeds  hoort  klinken, 
En  waar  gij ,  aan  uw*  rang  en  hoogen  adel  vreemd , 
Uw  plaats,  als  Duivel,  in  den  Raad  dier  Geesten  neemt! 

o  Wonder  zamenftel !  o  onverklaarbaar  wezen  I 
Vereeningspunt  van  (tof  en  geeft ,  aan  't  niet  on  t  re  zen ! 
Dat  lier  met  eigen  kracht  naar  't  eeuwge  onzigtbre  ftreeft', 
Maar,  aan  't  verganklijke  en  aan  't  zlntijke  verkleefd, 
Nu  benrtllngs  't  burgerregf  der  heemien  af  durft  wijzen, 
Of  dan  'c  wéér  aangrijpt ,  om  toe  Serafszang  te  rijzen ! 
Mensch  !  in  wier  borst  de  kiem  ligt  der  onder 6 ijkheid , 
Half  dier,  half  Engel  ztft  ge!  —    Door  uw*  pligt  geleid , 


W6  HYMNE  AAM  DEN  MRNICH. 

Zien  we  u,  als  beeld  van  God,  de  kroon  der  fchepping  dragen, 
Of,  door  uw  drift  vervoerd,  verbeestlijkt ,  u  verlagen; 
Hier  Engel ,  die  vertroost ,  die  zegene  en  verlicht ; 
Daar  Duivel ,  die  in  't  rond  verderf  en  jamren  (licht ! 

Jal  Engel  zijt  ge,  o  Menschl  vereerens waardig  tevens, 
Wanneer  de  hemelvonk,  op  't  kronkelpad  des  levens, 
In  uwe  borst  ontvlamt ,  waardoor  ge  in  eiken  kring 
Het  goede  en  fchoone  fticht ;  door  zelfopoffering , 
Door  menfcbenliefde  endeugd,fteeds  bloemen  rond  wilt  ftrooqen, 
Waarmede  eens  't  nagedacht  uw  grafgefteent'  zal  toorjen; 
Terwijl  de  menschheid  weent  en  rouwt  om  uw  gemis , 
En  uwe  weldaAn  fchrijft  in  haar  gefchiedenis. 
Maar  Duivel  zijt  ge ,  als  oog  en  hart  van  wraaklust  gloeien, 
Wanneer  gfl  't  ftrijdzwaard  wet  en  ftroomen  bloeds  doet  vloeijen, 
Of  huichlend  een  gevoel  vertoont  van  menschlgkheid , 
Maar  't  ftriknet  fluw  en  loos  ten  val  der  onfchuld  fpreidt ,  . 
Haar  regt  verkort,  en  juicht,  bij  leed  en  tranenplengen , 
Als  ge  in  haar'  levenskelk  Hechts  doodljjk  gif  kunt  mengen  j 
o  Sterveling I  die  zelf  uw  grootheid  niet  waardeert, 
Nooit  hoog  genoeg  door  't  lied  der  Engelen  vereerd ; 
Verdwaalde,  (laaf  van  drift,  worm,  made  in  't  ftofgewemel! 
Waarom  verfchopt  ge  uw' rang,  als  burger  van  den  hemel? 

Verkwistend  uitgerust  met  al  wat  u  deze  aard' 
Kan  vormen  tot  genot,  ten  rijken  bloemengaard , 
Volgt  gij,  in  wijsheid  rijk,  door  'tmaatloos  ruim  derbeemlen, 
Waar  duizend  werelden  om  't  eigen  aspunt  weemlen , 
Den  Schepper  voet  voor  voet  in  Zijne  werkplaats  na,. 
En  flaat  met  aadlaarsblik  't  geheim  der  fchepping  g&. 
Met  vlug  verftand  begaafd,  om  't  kwaad  van.' t goed  tefchiften, 
Zijt  gij  in  wilskracht  fterk,  om  't  woedend  heir  van  driften 
Te  teuglen  met  een'  wenk,  env  als  met  oppermagt, 
Den  vijand  neer  te  (laan,  die  u  te  kluistren  dacht. 
Vermogend  z}jt  ge  in  kunst',  wanneer  gij  deugd  en  fchoonheid  f 
Bevalligheid  ep  kracht  in  elk  tafreel  ten  toon  fpreidt, 
Dat  uit  uw  banden  groeit  door  beitel,  verw  of  (lift, 
Waarop  de  naneef  eens  het  merk  uws  kunstroems  grift: 
Wie,  Heer  der  Schepping!  wie  zal  u  naar  eisch  bezingen? 
Gehuldigd  ziet, ge  u,  waar  Natuur  u.  moge  Omringen; 
Gebiedend  (trekt  ge  uw  hand ,  en  't  weemlend  dierental 
Gehoorzaamt  ui  —  gij  dwingt  en  zee,  en  berg,  en  dal, 
Heel  't  aardrijk ,  om  zijn  vrucht  en  fchatting  u  te  geven , 
Dat  u  een  lusthof  wordt  van  vreugdgenot  en  leven. 
Maar  fterker ,  magtiger ,  verheven  boven  't  ftof , 
Praalt  ge,  als  het. voorwerp  van  der  Engten  lied  en  lof, 
Daar  't  Godlijk  licht  der  rede  u  opvoert  tot  een  waarde. 
Die  u  naast  de  Almagt  plaacu ,  als  Opperheer  der  aarde. 
Gij  wenkt:  een  milde  droom,  die  alles  voedt  en  drenkt, 
Een  droom  van  wetenfehap  ,  die  licht  en  leven  fchenkt , 
Ontfpringt,  waar  ge  u  aan  't  heil  van  duizenden  wilt  w$den. 
En  vreugde  fticht  op  aard',  die  Englen  kan  verblijden. 


HYMNE  AAK  DEM  Mllf#CH.  t07 

o  Wezen»  dat  gevoelt  en  denkt  en  oordeelt  1    Hoog 
Staat  gij  in  rang  en  eer  voor  aller  fchepflen  oog. 
Hier  leidt  u  't  redelicht ;  daar  voert ,  op  breede  vleuglen , 
Verbeelding,  ftout  in  vlugt  en  opvaart  niet  te  teuglen, 
U  in  der  eeuwen  nacht ,  als  door  een'  tooverflag , 
En  wat  verdween ,  rijst  Wéér  voor  't  oog  in  vollen  dag. 
Nu  houdt  u  menfchendeugd  en  grootheid  opgetogen ; , 
Dan  voelt  ge  u  over  't  woest  geweld  des  krijgs  bewogen , 
Of  fiddert  op  't  gezigt  des  dwinglands ,  die  ten  fchrik 
En  geefel  was  voor  de  aard'.    Nu  werpt  gy  wéér  den  blik 
Op  *t  meir  der  eeuwigheid ,  wiens  kusten  reeds  u  wenken  , 
Om  onverftoqrbre  rust  onfterfiijk  u  te  fchenken. 
Groot  zijt  ge,  als  needrigheid  en  ootmoed  u  bezielt, 
Als  gij  voor  't  altaar  van  den  Hoogverheevnen  knielt , 
Om  Hem ,  in  't  ftil  gebed ,  uw  nooden  op  te  dragen , 
Die  Vader  is  en  blijft  in  vreugde  en  onfpoeds vlagen ; 
Dan  rijst  uw  waarde ,  o  Mensch  1  ver  boven  't  nietig  ftof. 
Stijgt  uit  "uw  dankbre  ziel  de  toon  van  dank  en  lof, 
Dan  hooren  we  in  dien  -toon  d'  onzigcbren  Engel  fpreken  9 
Die  in  uw'  boezem  troont,  uw'  hemelrang  een  teeken. 

o  Mensch  1  o  bloem  der  aard' I  maar  vrucht  der  eeuwigheid  9 

Wien  eens  der  Englen  rang  en  grootheid  is  bereid ; 

Hij  flechts ,  hij  kan  uw'  lof  in  'tgloeijend  lied  doen  ruitenen, 

Die ,  hoe  verderf  en  zonde  ook  in  uw  binnenst'  huizen , 

De  Goddelijke  vonk  in  al^  haar'  gloed  aanfehouwt , 

Die  voor  onze  oogen  hier  zich  nog  verborgen  houdt. 

Wacht  eensmijn  lofgezang  in  (louter  harp-akkèorden, 

Wanneer  'k  als  Seraf  u  zal  groeten  in  die  oorden , 

Waar  gij ,  omgeven  door  het  miriadental 

Van  Geesten ,  wandlen  zult ,  bij  Englen-lofgefchal , 

In  't  licht,  waarby  ge  een'  glans  én  luister  zult  doen  blinken, 

Waarvoor  alle  aardfebe  glans  en  luister  weg  zal  zinken , 

En  waar  den  Christus  Gods ,  de  kroon  van  uw  gedacht , 

Die  u  uw'  rang  hergaf,  het  danklied  wordt  gebragtl 

("Het  prozt  tmi  den  Schrijver  der  Gêischt**  #»  Buliên  gefolgd.) 
Rotterdam.  j.  van  harüerwqk,  rzw. 


DE    LINDE    OP    HET    KERKHOF. 

vlij ,  die  my  uwen  avondgroet 

Zoo  fomber  ruifchend  geeft, 
Op  graven  rust  met  uwen  voet 

En  naar  de  wolken  zweeft, 
o  Linde  1  welk  een  tranenvloed 

Befproeide  dezen  grond ; 
Hoe  menig  diepgewond  gemoed , 

Dat  hier  een  rustplaats  vond ! 


706  DB  XINDE  X»  «ET  KERKHOF. 

Die  Hit  zoo  menig  dierbaar, pand 

4  Beweenden  aan  uw  Mj* ,  o 
De  meesten  hunner  dekc  dat  zand; 

Zij  flapen  digt-  er  b$. 
Helaas !  er  worde  geen  droef  geween 

Meer  bij  bun  ftof  geboord; 
Gij,  Linde!  roischt  geheel  alleen 

In  fomb're  huiv'ring  voort* 

Vergeeft  ftrooit  ge  uwen  bloefemknap 

Daar  op  hun  groeve  neer; 
Vergeefs  klinkt  uit  uw1  hoogen  top 

't  Gezefig  van  't  vog'lènheer ; 
Zij^allen  fluim'ren  rustig  toorc: 

Maar  gij  ftreelt  iedere  oog; 
Gij  9  die  u  door  de  graven  boort» 

Welriekend  ftijgt  ge  omhoog. 

Zoo  grenst  het  leven  immer  hier 

Aan  't  ftille  doodsgebied. 
Maar  eeuwig  draagt  ook  gij  zoo  fier 

*    Die  kroon  van  blad*ren  niet.; 
Uw  jeugdig  fap  verdroogt  reeds  zacht; 

't  Verderf  doorknaagt  uw'  voet, 
Tot  dat  het  uwe  laatfte  kracht 

Op  graven  zinken  doet. 

Maar ,  hoort  men  op  dees  kille  zerk 

Uw  fluisteren  ook  niet  meer, 
Het  westen  brengt  op  rozenvlerk 

Een  nieuwe  lente  weer: 
ZÖ  geeft  het  veld  zijn  jeugdig  groen, 

De  bloera  haar  fierlijk  fchoon; 
Zy  wil  uw  fpruitje  groeijen  doen 

Met  fiere  bladerkroon. 

Wel  ons !  al  roept  de  dood  ons  af, 

't  Is  geenszins  voor  altoos: 
De  hoop  verzelt  ons  over  't  graf; 

Daar  leven  we  eindeloos! 
'k  Hoor  gaarne,  o  Linde  1  aan  uwen  voet 

Het  ruifchen  uwer  blaan : 
Dan  zegt  me  uw  plegtige  avondgroet, 

Dat  ik  weer  op  zal.  ftaan.. 

Naar  jacobi.  g.  ten  brüggencate,  hz. 


Memgiinirk  •  No.  XII ,  bU  59*  ,  f  eg.  8 ,  (bat  fi*U* ,  lees  jhto. 


«*M*^^MPW*lp»B«M**** 


MENGELWERK. 


HET    ONGERIJMDE,    TEGENSTRIJDIGE   EN    SCHADE- 
v      LJJRE  ,     OM    DE     GODSDIENST     ZELVE  ,    WIER 
OOGMERK  IS  DE  MENSCHEN  TE   VEREBNI- 
ÓEN  ,  TOT  EENE   OORZAAK   VAN  VER- 
WIJDERING ÉN  AFKEERIGHEID  TB    * 
DOEN  DIENEN» 

HoeJ  begeert  gij ,  die  een  Jood  zift,  van  mij  te  drin- 
ken ,  die  eene  Samaritaanfche  vrouw  ben  t 

De  Samaritaanfche  Vrouw. 

IJekend  is  de  haat',  die  er  hfeerschte  tusfchen  de  oude 
Joden  en  Samaritanen.  De  Samaritanen  fchijnen  een 
gemengd  volk  uitgemaakt  te  hebben,  fchoon  zij  kinderen 
van  jakob  zich,  noemden ,  en  hunne  godsdienst  beftond 
ook  uit  eene  vermenging  van  Joodfcbe  en  vreemde  pleg- 
tigheden.  Meer  misfchien  dan  de  Joden  tot  afgoderij 
geneigd ,  behoorden  zij  echter  over  het  geheel  tot  de  aan- 
bidders van  den  eenen  waren  God.  Zij  verwachtten  daar- 
enboven den  Mesfias ,  doch  namen  alleen  de  vijf  boeken 
van  mozes,  en  niet  die  der  Profeten,  voor  goddelijk 
aan.  Maar  het  voornaam fle  verfchil  was  gelegen  in 'de 
onderfcheidene  plaatfen  van  aanbidding  of  openbare  Gods- 
vereering.  De  Samaritanen  hadden  hunnen  tempel  op 
den  berg  Garizim ,  de  Joden  den  hunnen  te  Jeruzalem» 
De  verbittering,  hieruit  ontgaande,  was  tot  zulk  eene 
hoogte  geklommen ,  dat  dezelve  genoegzaam  alle  gemeen- 
fchap  tusfchen  de  beide  volken  of  gezindheden  affneed, 
zoodat  zij  menigwerf  elkander  de  burgerlijke  beleefdheid, 
de  onderlinge  dienften*  der  zamenleving,  en  de  gemeene 
» pligten  der  menschheid  weigerden.  Vanhier ,  dat  de  Sa- 
maritaanfche vrouw  (wier  woorden  wij ,  als  een  motto  ; 
aan  het  hoofd  van  dit  betoog  geplaatst  hebben)  vreemd 
opzag,  dat  de  Heiland^  een  Jood,  zich  bij  haar  vervoeg- 
mengelw.  1835.  no.  15.  Aaa 


71Q  DB  GODSDIENST  GBSNB  OORZAAK 

de  cm  te  drinken.  Zij  geeft  hem  uitdrukkelijk  deswege 
hare  verwondering  te  kennen ,  vragende ,  misfchien  half 
fchertfende  en  hajf  verwijtende ,  naar  de  reden  van  zulk 
een  ongewoon  gedrag :  „  Hoe !  begeert  gfl ,  die  een  Jood 
„  zfjt ,  van  mij ,  eene  Samaritaanfche  vrouw ,  te  drin- 
„  ken  ?  Ik  dacht  niet  ,  dat  een  Jood  in  zoo  verre  zich 
„  met  iemand  ,  die  op  Garizim  aanbidt  9  zou  willen  in- 
n  laten ,  maar  veeleer ,  dat  hij  zich  vernederd  en  ont- 
„  heiligd  zou  achten ,  wanneer  hij  een*  dronk  waters  uit 
»  eene  Samaritaanfche  hand  ontving.  Immers  (voegde  zij 
„  er  bij)  de  Joden  houden  geene  gemeenfchap  met  de 
^  Samaritanen"  (Joan,  IV:  9.) 

Nog  meer  moet  men  zich  verwonderen,  hoe  Chris- 
tenen  9  wier  godsdienst  bovenal  ten  doel  heeft  de  men- 
fchen  te  vereenigen  en  door-  onderlinge  liefde  en  ge- 
meenfchap te  verbinden,  juist  ter  oorzake  van  gods- 
dienst ,  of  van  verfchillende  begrippen  omtrent  fommige 
bijzonderheden ,  van  elkander  af  keerig  zijn  en  verwijderd 
blijven.  Dit  overblijffel  van  den  ouden  haat ,  en  vervolg- 
zucht  in  vroegeren  tijd ,  is  in  onze  dagen  ginds  en  elders- 
nog  zigtbaar  genoeg ,  om  het  niet  voor  overtollig  te  ach- 
ten, het  dwaze,  ongerijmde,  tegenftrijdige  en  verderfe- 
lijke, zoo  voor  de  godsdienst  zelve,  als  voor  de  za- 
menleving,  aan  tetoonen. 

Volgens  de  wet  der  natuur  heeft  ieder  mensch  een  on- 
betwistbaar regt ,  om  in  zaken  van  godsdienst  het  licht 
van  zijn  eigen  oordeel  en  geweten  te  volgen.  En  wel 
verre ,  dat.  de  Openbaring  dit  regt  zou  intrekken  of  eeni- 
germate  beperken,  wordt  hetzelve  daardoor  ten  volle  be- 
vestigd ,  met  aandrang  tevens ,  dat  wij  dairvan  gebruik 
moeten  maken,  prat  te  (laan  in  de  vrijheid,  waarmede 
christus  ons  heeft  vrijgemaakt,  de  Schriften  tg 
onderzoeken ,  en  als  redelijke  wezens  zelven  te  oordeelen* 
Maar  even  natuurlijk  en  bijkans  onvermijdelijk  moest  hier- 
uit  volgen ,  dat  de  menfehen  over  alle  bijzonderheden , 
ook  over  die  van  de  geopenbaarde  leer ,  niet  eenerlei 
dachten.  Niet  aan  allen  vertoonen  zich  de  dingen  van 
denzelfden  kant;   ieder   heeft   zijne  bijzondere  wijze  van 


VAN  rERWJJDBMNO  «N  APKMRICHBID.         Til 

tien,  QD  zijne  te  voren  opgevatte  begrippen  of  vooroor- 
deelen ,  die  hij  uit  de  opvoeding  beeft  medegebragt  y  en 
onder  den  invloed  van  toevallige  omftandigheden ,  waar- 
in hij  leefde,  in  hem  geworteld  zijn.  En  hoe  onpartij- 
dig en  opregt  hij  moge  te  werk  gaan  in  het  eigen  onder-* 
zoek  der  zaken ,  ongemerkt  heeft  dikwerf  het  een  of  an- 
der van  verouderde  denkbeelden  eenigen  invloed  op  de 
uitkomst ,  op  zijne  gevoelens  en  befluiien» 

Op  die  wijze  is  het ,  dat  zelfs  de  welmeenendfte  waar* 
heidsvrienden  van  elkander  kunnen  verfchillen»  zonder  dat 
het  een  van  beiden  tot  verwijt  kan  {trekken.  Een  van 
hen  dwaalt  zeker  nopens  de  zaak,  die  in  gefchii  ftaat| 
misfchien  tasten  zij  beiden  mis.  Maar  wie  zal  het  kunnen 
of  durven  beflisfen,  aan  welke  zijde  de  meeste  fchuld  ligt? 
Of  liever,  heeft  er  wel  eenige  fchuld  in  't  geheel  plaats, 
waarom  die  verfchillend  denkenden  eenige  reden  souden 
hebben,  elkander  met  minder  vriendelijkheid  aan. te, zien* 
met  minder  toegenegenheid  en  vertrouwelijkheid  ie  bejet 
genen?  Kan  een  bloot  verfchil  van  begrippen  (zoo  er 
geene  perfoonlijke  beleedigingen  bijkomen)  ooit  befthouwd 
worden  als  eene  wettige  oorzaak  van  kleirachting ,  vaü 
wantrouwen,  van  afkeerigheid  en  verwijdering?  —  Ja* 
(zegt  misfchien  iemand)  het  gevaar ,  dat  uit  verfchil  van 
gevoelen  hooge  woorden  voortkomen,  de  driften  gaan* 
de,  en  alzoo  verbittering,  haat,  partijfchap  en  verre- 
gaande beleedigingen  worden  geboren,  (gelijk  in  zooda- 
nige gevallen  menigmaal  gebeurt)  kan  eene  genoegzame 
reden  opleveren,  waarom  men  liever  elkanders  omgang 
en  gezelfchap  vermijdt ,  dan  zich  aan  de  evengenoemde 
heillooze  gevolgen  blootftelt.  En  daarenboven  kan  de  ge* 
meenfchap  met  iemand ,  dien  men  befchoüwt  als  gpoote* 
lijks  te  dwalen  in  het  ftuk  van?  godsdienftig  geloof  en 
fchadelljke  leeringen  aan  te  kleven,  in  andere  ppzigtea 
geer  gevaarlijk  worden ,  eveneens  als  het  lezen  van  ket- 
terfche  boeken.  Veelligt  zou  de  gemeenfchap  met  de  zoo* 
danigen  ons  verdacht  kunnen  maken  bij  de  ledenvaneigen 
kerkgenootfchap ,  onze  eigene  gevoelens  inderdaad  aan  het 
wankelen  brengen ,  ons  uit  onze  vastigheid  rukken ,  tot 

Aaa  i 


712  DB  GODSDIENST  OEENE  OORZAAK 

dezelfde,  dwaalleeringeh  overhalen  ,  en  ons  van  lieverlede 
snede  doen  verketteren.  "  _ 

Wat.  het  fcerfte  gedeelte  van  deze  .tegenwerping  aan- 
gaat „  dezelve  is  meer  gegrond,  op  de  fchadelijke  uitwerk- 
fels  van.  twistgierigheid,   dan  van  het  vdfchil  in  gods- 
cjta^ftige  gevoelens.     Iemand,   twistgierig  van  aard,  en 
daarenboven  geene  tegenfpraak  kunnende  verdragen,  zon- 
der in  drift  ontdoken  te  worden  en  den  tegenfpreker  fma- 
delijk  te  bejegenen ,  is  om  die  reden  weinig  gefchiktvoor 
<Jen- omgang  met  menfchen.     Maar  de  zooc&nige  moet 
niet  fpreken  van  een'  godsdienftigen  ijver  voor  de  waar- 
heid ,  of  zuiverheid  der  heilige  leer.     Htf  wordt  eigenlijk 
beheerscht  door  een'   boozen  geest  van  haat  en  partij- 
zucht.   Laat  hij   zijne  twistziekte  genezen,  zijne  heêt- 
hoofdigheid,  ligtgeraaktheid  en  bittere  onverdraagzaam- 
heid afleggen,  die  hemzelven  en  anderen  zoo  veel  onrust 
brouwen  en  de*  verbreking  der  gemeenfchap  wel  noodza- 
kelijk- kunnen  maken;  laat  hij  leeren,  met  meer  gema- 
tigdheid en  befcheidenbeid,  meer, in  liefde  en  in  den  geest 
van  zachtmoedigheid  over  zijge  naasten  te  denken,  — 
hunne.  .verfchïHende  denkwijze  voor  het  overigfe  zal  hem 
minder  ergeren ,  en  hij  zal  gemakkelijker  met  hen  kun- 
nen bmgaan,   zonder  dar  de  onderlinge  vrede  en  vriend- 
fchap   daarbij  lijden.  ""Wat  regt  toch  kan  ooit  een  feil- 
baar fterveling  voorwenden  , .  om  het  eenen  anderen  kwa- 
lijk, te  nemen,   dat  hij  van  hem  verfchille,  en  wel  in 
.  foramige  befpiegelende ,  meestal  twijfelachtige,  duistere  , 
en  daarom 4e  minstaangelegene  ftukkenv^n  de  godsdienst? 
Is  het,  omdat  hij  zich  verzekerd  houdt,  dat  hijdewaar- 
'heid  gevonden  heeft,  en  de  alleen  zuivere  en  regtzinn/ge 
leer  voorftaat?  Maar  de  ander  gelooft  hetzelfde  van  zijne 
begrippen,  en  zou  dus  hetzelfde. regt  hebben.    Laat  bet 
waar  -zijn ,  dat  deze  wezenlijk  op  den  dwaalweg  is ,  hij 
dwaalt  dan  ter  goeder  trouwe,  ,en  ten  hoogde  genomen 
is  hij  een  voorwerp  van  medelijden  en  geenszins  van  haat 
en  kleinachting.     Rekent  men  zich  verjpligt,  den  dwa- 
lenden öf  andersdenkenden  te  regt  te  brengenen  ware  het 
mogelijk   tot .  onze  gevoelens  over  te  halen ,  nooit  voor- 


VAN  VERWIJDERING  *TI  4*K£RRJGJÏfllD.         713 

'  zeker  zal  dit  kunnen  gefchieden  door  roeesterachtigheld  , 
door  gezag ,  door  bitterheid ,  door  teekenen  van  verach- 
ting ,  door  ftrenge  veroordeelingen ,  en  door  hen  als  bij 
voorraad ...  uit  het  rijk  der  genade  en  der  zaligheid  te  ver- 
bannen. Alle  dusdanige  middelen  van  zoogenaamden.  ijver 
voor  het  ware  geloof  zullen  altoos  verkeerd  werken,  en1* 
in  ftede  van.  de  breuke  te  heelen,  dezelve  vergrooten, 
in  ftede  van  het  rjjk  der  waarheid  voort  te  planten ,  hei> 
zelve  verwoesten.  Het  is  meermalen  en  teregt  aange- 
merkt 9  dat  de  godsdienst  meer  nadeel  geleden  heeft  van 
zoodanige  ijveraars  zonder  verftand ,  dan  van  de  open- 
bare aanvallen  harer  vijanden.  Neen !  wil  men  anderen 
bekeeren ,  dan  moet  men  vooraf  hun  vertrouwen  zoeken 
te  winnen ;  eti  dit  kan  niet  anders  gefchieden ,  dan  door 
minzame  onderrigtingen ,  door  uitlokkende  gemeenzaam- 

.  heid ,  of  door  den  geest  van  zachtmoedige  wijsheid,  die 
jten  eerde  zuiver ,  daarna  vreedzaam ,  befcheiden  en  ge- 
zeggelijk  is ,  vol  van  barmhartigheid ,  ongeveinsd  en  niet 
partijdelijk  oordeelende ,  welke  de  geest  is  der  opregte 
menfchenliefde  en  van  het  ware  Christendom  ,  toonende 
alzoo,  dat  het  waarlijk  hun  behoud  en  geluk  is ,  dat 
ons  ter  harte  gaat. 

/  Wat  nu  het  andere  gedeelte  der  ftraks  voorgeftelde  te- 
genwerping aanbelangt,  het  gevaar  namelijk  der  befinet- 
ting ,  wanneer  men  de  gemeenfchap  onderhoudt  met  lie- 
den van  eene  andere  kerkelijke  gezindheid,  dit  zou  inder- 
daad eene  zwakheid  van  zijne  eigene  overtuiging  verra- 
den. Gelooft  iemand ,  dat  zijne  gevoelens  op  goede  gron- 
den fteugen,  dan  behoeft  hij  ook  niet  te  fchromen,  de- 
zelve aan  tegenfpraak  te  onderwerpen  en  alzoo  nader  op 
de  proef  te  (tellen*  Zijn  ze  wezenlijk  welgegrond ,  dan 
zullen  zij  ook  de  proef  der  tegenbedenkingen  wel  kunnen 
doorftaag,  en  zelfs  des  te  meer  bevestigd  worden.  De 
waarheid  wint  er  doorgaans  bij  ,  wanneer  zij  wordt  te- 
gengefproken ,  en  zal  telkens  weder  bovendrijven  in  het 
vroom  gemoed,  dat  hare  eenvoudigheid  veel  meer  bemint, 
dan  de  ingewikkelde  fpitsvindigheden  van  het  dartelend 

^vernuft  of  de  ggltehnzinnighfiden  van  een  duister  en  ver- 


4       • 

214  db  godsdienst  anzrtz  oohzaak 

ward  geloof.  Maat  wanneer  men  integendeel  akh  oiet 
durft  verlaten  op  de  hechtheid  der  aangenomene  leer* 
(tellingen ,  dan  zou  de  verkleefdheid  aan  dezelve  mets 
anders  jqjn,  dan  blinde, vooringenomenheid;  en  bet  ge- 
vaar ,  van  mee  andersdenkenden  om  te  gaan ,  zou  alteen 
daarur  beftaan ,  dat  zij  ons  betere  gronden  van  geloof 
leerden  kennen  en  eene  verlichtere  overtuiging  in  het  ge* 
moed  voortbragten.  En  om  die  reden  de  gemeenfchap 
te  fchuwen,  zou  hetzelfde  zijn  als  te  verklaren,  dat  wij 
vreezen  voor  het1  Hebt  der  waarheid,  en  ftijfzinnigin 
oude  dwalingen  of  het  aangenomen  leerftelfel  willen  vol* 
harden ,  hoe  zwak  ook  volgens  eigen  gevoel.  Meestal 
is  het  een  ongunftigtetken  van  welmeenendheid  of  van 
de  vastheid  onzer  beginfélen,  bijaldien»  men  het  niet  durft 
wagen  9  de  gevoelens  van  anderen  te  hooren  en  daarmede 
de  zqne  te  vergelijken. 

Maar,  behalve  dit,  is  bet  dan  altoos  juist  noodig» 
waaneer  men  over  gocfedienstzaken  wil  fpreken,  daartoe 
de  gefchilpunten  uit  te  kiezen  en  deswege  elkander  het 
bloed  warm  te  maken,  alsof  van  deze  alken  de  zaligheid 
afhing?  Waarom  let' men  niet  veel  liever  op  die  dingen  * 
waarin  alle  belijders  van  het  Evangelie ,  althans  Protes- 
tanten 9  bet  onderling  genoegzaam  eens  zijn;  dingen,  die 
de  Vader  der  lichten  zijnen  kinderen  duidelijk  geopenbaard 
heeft,  als  ontwijfelbare,  krachtig  vertroostende  en  zalig- 
makende leeringen ,  en  als  noodzakelijke  pligten  van  ge- 
loof en  léven?  Weinig  of  niets  inderdaad  zal  er  bij 
verloren  zijn,  al  laat  men  de  gefchillen,  na  de  tijden 
der ,  Apostelen  door  den  fektengeest  van  dweepachtige  of 
onverdraagzame  drijvers  van  eigene  begrippen  ter  bane 
gebragt,  onaangeroerd,  als  bloot  menfchelijk  Werk,  Moe- 
ten deze  gefchilpunten ,  die  het  oorfpronkelijk  aposto- 
lisch geloof  niet  raken,  de  menfehen  als  fchuw  voor  elkan- 
der maken  en  eeuwig  op  eencn  afïland  verwijderd  hou- 
den? Buiten  dezelve  zal  er,  genoeg  overblijven,  dat  den 
onderzoekiust  kan  bezig  houden  en  rijke  ftoffe  verfchaf- 
fen  tot  heilzame  overdenkingen  en  ftichteltfke  gefprek- 
ken*    En  op  die  wjjze  -aal  de  eenigheid  de»  geestes, 


VAN   V*&WtyD£Rnf4  BN  'Af  RBBMGBftlD.         715 

die  de  band  der  volmaaktheid  is,  veiliger  bewaard  kun-* 
üfen  blijven. 

Blijkbaar  toch  is  het  groote  oogmerk  van  de  godsdienst, 
inzonderheid  van  de  christelijke,   om  de-  menfchen  met 
elkander  200  wel ,  als  met  hunnen  Schepper  te  verzoen 
Ben  en  op  het  mauwde  te  veitenigen.   *  Bit,  die  het 
Evangelie  leest  9  zal  dit  eigendommölijke ,  deze.  bedoeling 
terftond  moeten  opmerken ,  of  anders  sou  hij  een  ebrfte 
vereischte  van  regtzhmlgheid,  van'  een'  waar  geloovige 
misfta ,  namelijk  de  onpartijdigheid.    Jezus  chru- 
Tüi  en  zijne  Apostelen   verklaarden  uit  éénen  mond, 
dat  zij  geene  namen  van  menfchen 5als  paulus,  cb- 
p  h  a  s   en  a  pol  los,  noch  van  eenige  gezindte ,  als 
gelóofsleuzen  wilden  arkend  hebben.    Zij  wilden  de  af- 
fianden  tusfchen  menfchen  en  menfchen ,  althans  het  er- 
gerlijke en  aanftootelijke  daarvan,  wegnemen,  de  harten 
voor  het  minst ,  zoo  al  niet  de  hoofden ,  vereenigen , 
Hellende  flechts  één*  (landaard  vast,  waarom  allen,  die 
waarheid  en  deugd  liefhadden ,  zich  fcharen  konden.  Te 
dien   einde  predikten  zij ,   d?t  God  de  algemeene  Vader  , 
was,  en  Zijn  Zoon  de  algemeene  Verlosfer  der  menfchen* 
Bij  God  is  geene  aanneming  des  perfoons ;  maar ,  het 
zij  Jood)  het  zij  Samaritaan  of  Heiden,  elk,  die  Hem 
vreest  en  geregtigheid  werkt,  is  hem  aangenaam.  Zij  bnr-. 
ken  dus  den  muur  des  aflcheidfels  af,  drukkende  bij 
herhaling  en  met  den  meesten  ernst  op  de  gemoederen' 
de  lesfen  van  algemeene  verdraagzaamheid,  van  toegevend- 
heid, van  liefde  en  onderlinge  gemeénfchap.  Alleen  maak- 
ten zij  hunne  geloofsgenooten  behoedzaam  omtrent  lie- 
den van  fnoode  beginfelen  en  ergerlijke  zeden,  die  óf  met- 
baldadige  fpotternifen  het  heilige  aanrandden ,  óf ,  met  het. 
bedriegelijk  maéker  van  godsdienftigheid  omhangen,  zich1 
in  hunnen  kring  wilden  indringen*    De  zoodanigen  wa- 
ren het ,  die   zy  door  ketterfche  menfchen  veritonden , 
voor  welke  de  leer  des  geloofs  en  van  reinheid  des  har- 
ten als  paarlen  voor  de  zwijnen  zijn  zoude,  en  met  welke 
zr)  geene  te  naauwe  gemeenfthap  onderhouden  of  die  zij 
wel  uitgeworpen  wilden  hebben ,  hoewel  ook  niet  dan 


71ft  pa  GOMDlKtff T  .  ORftffS  OOÈ&A&K 

qa  zachtmoedige  en  vruchteloos  bevondenevennanioge& 
Doch  voor  het  overige  (lelden  zij  de  deur  der  genade  en 
der  zaligheid,  voor  alle*  open  ,  eifchende  zelfs ,  dat  men 
den  zwakken  ,  den  andersdenkenden  ,  den  dwalenden  in 
liefde  zou  verdragen  en  als  eenen  broeder  behasdelen. 

Als  men  dit  alles  ,M,  L.  I  in  aanmerking  neemt,  kas 
er  dan  wel  iets  worden  uitgedacht ,  waarover  men  neer 
verwonderd  moet  ftaan»  iets,  dat  ftrijdiger  is  met  het 
ware  wezen  van  het  Christendom  ,  dan  dat  juist  diezelfde 
godsdienst ,  welke  zoo  zeer  op  vereenigen ,  op  verbroe- 
deren toelegt ,  gediend  heeft ,  -om  de  gemeenfchap  af  te 
fiujden,  de  menfehen  van  elkander  te  fcheiden  en  in  par- 
tijen te  verdeden,  die  eikander  haten,  en  eerder  als  vreem- 
delingen en  vijanden ,  dan  als  vrienden  en  broeders  aan- 
zien %  Het  kan  dus  onmogelijk  de  zuivere  geest  der 
evangelifche  leer.  zijn ,  noch  eene  opregte  zorg  voor  harp 
regtzianigheid ,  wat  zulke  dwaze ,  tegen ftrijdige  en  ver- 
derfelijke uitwerkfels  onder  het  menschdom  voortbragu 
Dit  diende  alleen,  om  den  geest  .van  partijzucht.»  van 
twistgierigheid ,  van  meesterachtigbeid  en  dergelijke  drif-s 
ten,  die. heimelijk  het  twistvuur aanfiookten,  te  verbergen 

\  Js  waar,  ia  onze. dagen  is  dit  kwaad  aanmerkelijk 
verminderd,  Hoe  zeer  anders  de  openbare  gebeurtenis* 
feu  van  onzen  leeftyd  meestal  van  een'  treuügen ,  verne- 
derenden en  drukkenden  aard  waren ,  bezitten  wij  nog- 
tans  een  vooraegt  van.  onfehatbare  waarde,  op  hetwelk 
onze.  eeuw  te  regt  zich  beroemen  mag ,  de  toenemende 
verdraagzaamheid  namelijk  in  het  kerkelijke»  Als  wij  hier 
de  vergelijking  .  te  werk  ftellen,ntet  de  gefchiedenis  der 
vroegere  tijden,  zal  dezelve  grootelijks  te  onzen  voordeele 
uitvallen-  Niet  alleen  Joden  en  Samaritanen ,  niet  alleen : 
Christenen  en  ongèloovigen ,  maar  ook  de  belijders  van 
denzelfden  naam,  van ..  denzelfden  Vader  en  Verlosfer, 
van  den  Vorst  ties  vredes  hebben  openlyk  tegeji  elkan- 
der de  vervloeking  uitgefproken ,  haat  en  v^andfehap -ge- 
predikt en  vervolgingen,  aangeregt  ter  dogd  toe,  Toen^erd 
het  zelfs  voor  eene  misdaad  gehouden,  algemeene' ver- 
draagzaamheiden broederlijke  liefcje  te  verkondigen,  febonn 


VAN  V*Mtffb8Hir«£  EN  AtfftSMtfimfftlD.         i\1 

de  boofidleer  van  het  Evangelie ,  zonder  welke  *ntemtaAl 
een  goed  Christen  zijn  kan.  Maar  wi|  willen  nier -ho- 
pen, dat  onder  Hervormden  deze  bekrotnpene  en  on^ 
christelijke  denkwijze  m  onze  dagen  nog  langer  plaat* 
heeft  in  zoo  verre ,  dat  het  on»  kwalijk  genottén  zétf 
worden ,  op  algemeene  verdraagzaamheid  en  btüederifef- 
de  openlijk  aan  te  dringen.  Neen!  die  tijden  van  ver*- 
blindheid  en  gfcestdrijvënde  woede  zijn  voorbij.  Efc  God 
geve ,  dat  zij  nimmer  terngkeeren  !  Van  dien  kant ,  hoe 
veel  het  tegenwoordig  gedacht  voor  het  overige  te  lijden 
heeft  gehad,  beleven  wij  gerustere  dagen.  God  geve, 
dat  zij  beftendig  mogen  zijn,  en  ook  de  nog  overgeble- 
vene en  verborgene  zaden ,  waaruit  het  oude  kwaad  we- 
der zou  kunnen  voortfpruiten ,  geheer  vernietigd  wor- 
den !  Want  niet  alle  overblijfiels  dier  verftandelooze  ijver- 
zucht of  van  den  fektengeest  zijn  thans  verdwenen.  De 
fporen  der  overheerfching,  die  dezelve  eenmaal  uitoefende, 
liaan  ginds  en  elders  nog  diep  ingedrukt,  tot  ergernisfe 
der  weidenkenden,  en  tot  groot  nadeel  van  kerk  en  (laat. 
Zelfs  laat  een  hoop  war-  en  woelzieke  duisterlingen  itt 
oftze  dagen  niet  onduidelijk  blijken ,  dat  men  den  ouden 
religiehaat  en  hierarchij  wel  weder  zou  terugwenfchen , 
wroetende  en  wrijtende,  zoo  veel  men  kan,  tegen  de  vorde- 
ringen van  toenadering,  van  verlichting  en  befchaafi§heid. 
•  Mfcnfchen  ook,  die  voor  het  overige  niets  tegen  eilan- 
der hebben ,  die  zelfs ,  uit  hoofde  van  eene  gelukkige 
overeenftemming  van  geaardheid,  van  liefde  voor  het 
goede  en  (bhoone  en  menfchengeluk ,  voor  vriendfchajr 
berekend  waren ,  of  weêrkeerig  genoegen  zouden  vinden* 
in  den  gezelligen  omgang ,  naderen  elkander  nog  vaak 
met  huivering  en  eene  foort  van  fchroomvalligheid  j  in- 
dien zij  al  niet  de  gemeftifchap  in  't  geheel  fchuwen.  En 
wat  is  de  reden  ?  Geen  andere ,  dan  omdat  zij  behooren 
tot  verfchillende  kerkelijke  huishoudingen.  Hunne  gods- 
dienst (zoo  als  men  het  noemt)  laat  de  gemeenfchap  niet 
toe.  Deze  ftelt  een'  fcheidsmuur  tusfchenbeiden ,  boe- 
zemt hun  niet  zelden  onbillijke  vóoroordeèlen  tegen  de 
karakters  in ,  geeft  voedfel  aan  het  wantrouwen  ',  madkt 


TW       .    be  QoosBiSNrr  gebet*  oo&xaak 

beo  kod  ,  «f  keerig  ,  fchuw ,  en  foms  wel  norsch  en  on- 
bescheiden ,  bij  eene  toevallige  ontmoeting.  Daarom  alleen 
blqven  zq  op  eenen  afftand  ,  zonder  gelegenheid  te  vin- 
den of  te  zoeken ,  om  elkander  te  keren  kennen.  Ik 
zwijg  •  vw  die  onverftandigen  en  onbarmhartigen ,  die  te 
dezer  oorzake  hunne  veroordeelingen  omtrent  lieden ,  die 
z$  misfehien  nooit  gefproken  ,  nooit  gehoord  of  gezien 
hebben»  wel  durven  uitftrekken  tot  in  de  andere  wereld, 
en  alzoo  in  het  gezag  grijpen  van  den  opperden  Regter. 
Maar  ook  anderen  va»  eese  gematigder  denkwijze  kunnen 
zich  bezwaarlijk  boven  dit  vooroordeel  der  onkundige 
menigte  verheffen  ,  latende  dikwerf  eene  afkeerigheid  big- 
ken,  die  met  den  wensch  van  hun  eigen  hart  moet  ftrij- 
den,  maar  die  een  blind  ontzag  voof  inftellingen*  die  ge- 
boden van  menfehen  zijn ,  of  een  verkeerde  fchroom  voor 
het  nog  bitter  en  verketterend  oordeel  der  finaüe  ge- 
meente ,  noodzakelijk  fchijnt  te  maken*  Een  dronk  wa- 
tera ,  neen  ,  zullen  zij  elkander  misfehien  niet  weigeren  ; 
maar  zoodra  zij  ontdekken-,  dat  de  onbekende  verzoeker 
tot  eene  andere  kerk  behoort ;  kunnen  zij  niet  nalaten , 
zich  over  deze,  hoe  geringe,  gemeenfchsp  te  bezwaren, 
en  de  toediening  gefchiedt  dan  vaak  met  minder  hartelijke 
genegenheid»  Ook  dit  overblijffel  des  ouden  zuurdeefems 
behoort  weggenomen  te  worden*  —  Nog  eens ;  wat  is 
de  oorzaak  van  zulk  een  gedrag  ?  Godsdienst  —  godsdienst 
(hoe  vreemd !)  houdt  dus  de  menfehen  van  elkander  ver- 
wijderd ;  terwijl  zij  volgens  hare  natuur  beftemd  is  r  om 
hen  naauwer  met  elkander  te  vereenigen,  en  bet  genoegen 
der  vertrouwelijkheid  in  de  zamenleving  te  vergrooten*  om» 

„  Al*  in  bet  huis  van  eenes  vaders  zonen» 
In  (lillen  vrede  en  eendragt  zum  te  wonen , 
Daar  zich  gelijkheid  van  gemoed 
Vermaagfchapt  heeft  met  eenigheld  in  *t  bloed , 
Daar  hart  aan  bart  verdeeldheid  in  *t  verftand 
Verfmelten  doet  in  Hefdebrand." 

Nooit  voorzeker  zal  er  een  tijd  komen ,  dat ,  in  dezen 
feilbaren  (laaf,  allen  gelqk  denken  over  alle. befpiegelende 


VAN  VERWgOEEJHG  BN  ATKftBRIOHBlD*        ÏM 

gedeelten  der  godsdienstleer.  Eene  zoodanige  geraeen- 
fchap  onder  de  Christenen  ,  of  eene  zoodanige  aigemeene 
kerk ,  dat  geen  verfchil  van  gevoelens,  geene  ondeirichei- 
dene  huishoudingen  meer  beftaan  ,  behoort  waarfctajnlljk 
onder  de  vrome  wenfehen,  die  vast  vervuld  kunnen  wor- 
den. Te  vergeefs  zoekt  men  dezelve  in  die  kerk,  welke 
zich  bij  uitnemendheid  de  KathoUtke  moemt.  Voor  zoo 
ver  men  daarin  denkt  of  denken  mag,  openbaart  zich 
aldaar  ook  eene  verfchillende  denkwijze.  En  hare  uit» 
wendige  eenigbeid  beftaat  alleen  daarin,  dat  tot  hare 
hoöfdÜelüng  behoort ,  niet  te  denken ,  nht  te  ondtrzöe» 
ken,  niet  te  lezen,  zelfs  niet  het  boek,  dat  de  grondwet 
van  het  Christendom  is ,  maar  alles  blindelings  aan  te  ne- 
men, hetgeen  de  Opperpriester,  die,  fchoon  een  mensch  gelijk 
andere  menfehen,  voor  onfeilbaar  gehouden  wordt,  bepaalt. 
Maar  achJ  hoe  ongelukkig  is  zulk  eene  domme  eensge- 
zindheid f  hoe  nutteloos  worden  dan  de  beide  eenige  ken-' 
bronnen  van  godsdienftig  geloof  en  levenswijsheid ,  welke 
de  goede  Schepper  zijnen  meest  beweldadigde  fchepfelen 
hier  heneden  gefchonken  heeft ,  namelijk  het  redelijk  ver- 
ftand  en  de  Openbaring^  Beklagenswaardige  menfehen ,  > 
die  beiden  moeten  verzaken,  en  dat  in  dingen,  die  hunne 
eeuwige  zaligheid  betreffen !  Hóe  weinig  verdient  zulk 
eene  dwangzieke  kerk  den  naam  van  Moederkerk,  en  haar 
willekeurige  oppergezagvoerder  dien  van  Gods  Stedehou- 
der! Maar  laat  ieder  vrij  denken,  gelooven  en  fieltjden, 
zonder  voor  verdrukking ,  voor  misnoegen ,  of  voor  ver- 
lies van  gunst  of  vriendfehap  te  vreezen  te  hebben ;  la- 
ten daaruit  verfchillende  gedachten  nopens  fommigé  be- 
twiste leerftukken,  en  onderfcheidene  afdeelingen  ont- 
daan ,  —  wat  zwarigheid ,  indien  zij  elkander  in  liefde 
verdragen ,  indien  de  een  boven  den  anderen  geen  gezag 
wil  voeren,  geeöe  aanftootelyke  voorregten  wil  genieten, 
noch  aan  bijzondere  geloofsartikelen  zijne  naasten  bin- 
den, (hetgeen  hetzelfde  zijn  zoude,  als  Gode  wetten 
voorfchrijven ,  om  in  zulke  dienst  en  geene  andere  beha- 
gen te  nemen)  indien  men  gewillig  aan  anderen  dezelfde 
vrijheid  van  onderzoek  en  geweten  toefla ,  die  men  voor 


7190  PÖDSDIBïfST  OBBlfB  OOREAAK  VAK  VERWIJDERING. 

zichzelven  begeert  ?  Dit  is  mogelijk  ,  dit  eischt  de  regt- 
vaardigbeid,  en  bovenal  de  broederlijke  liefcle,  of  de 
geheele  inhoud  van  de  godsdienst,  welke  wij  belijden. 
Allen,  die  tot  zulk  eene  gemeenfchap. medewerken,  zijn 
de  ware  ijveraars  voor  regtzinnigheid  en  voor  het  be- 
lang en  de  eer  van  Christus*  kerk. 

Gaat  voort,  edeldenkende  menfchen vrienden,  die  de 
Schriftuur  tot  uwen  eenigen  regel  van  geloof  en  l$Kn 
aanneemt,  met  teriijdefteüing  van  menfchelijk  gezag;  die 
de  hand  van  broederfchap  toereikt  aan  allen  »  die  de  wet 
van  jezus  Christus  als  goddelijk  edoennen ,  — 
gaat  voort,  zonder  om  te  zien,  in  de  bevordering  en 
onderhouding  van  deze  christelijke  gemeenfchap!  Tcregt 
moogt  gij  roemdregen  op  dit  ware/begiqfel  van  Chris- 
tendom en  Hervorming.  Oordeelt  voor  het  overige  nie- 
mand over  zijne  bijzondere  gevoelens  1  Gelijk  anderen 
de  uwe ,  zoo  kunt  gij  die  van  anderen  beproeven  en 
het  goede  behouden,  niet  uit  het  oog  verliezende,,  dat 
vde  echte  vrucht  des  geloofs  is  vrede ,  gercgüghcid  en 
-tttfde.  Zoo  behooren  en  kunnen  alle  aanbidders  van  dqn 
God  des  vredes ,  alle  dienaars  van  Deszelfs  Zoon ,  den 
Verlosfer  der  wereld ,  de  gemeenfchap  met  elkander  onder- 
houden ,  zonder  eenig  gevaar ,  zonder  eenige  fcbroomval- 
ligheid.  Zoo  maken  zg  gezamenlijk  de  ware  algemeen* 
kerk  uit,  fchoon  in  verichillende  genootfehappen  ver* 
decld  en.  over,  de  geheele  aarde  veripreid.  Zoo  kunnen 
en  behooren  alle  geloovigen  één  hart .  en  ééne  ziele  te 
zQn,  en  den  naam  des  Allerboogflen  uit  éénen  mond 
op  aarde  te  verheerlijken,  gelijk  die  in  den  Hemel  ver- 
heerlijkt wordt. 

Harlingetu  r.  hoekstra.» 


IETS  OTftR  1»  LEVBRTRiWUf.  tti 

IETS     OVBR    DB     LEVERTRAAN     (OUufU    Sctimris 

Afellï).    Door  p*  s.  alexander,  Af*J. 
Z>r.  *«  Profesfor  ,  Eerfte  Officier  van  Ge- 
zondheid bij het  groote  Rifks-Htfspitaal 
voor  het  Onderwijs  te  Utrectit. 


M, 


Lijne  aandacht  -tot  de  ziekten  der  adetóhalings werk- 
tuigen fteeds  bij  voorkeur  bepaald  hebbende,  vond  ik, 
gedurende  m#n  verblijf  alhier,  overvloedige  gdegeaheid, 
mijne  nafporin gen  te' vervolgen.  Offchooiv  inde  kennis 
dezer  gebreken  vorderende ,  werden  mijne  p^gtegen  ter 
genezing,  vooral  van  die  vormen,  Tering  QPhthiJis) 
genoemd,  ntet  met  geëvenredigden  vporfpoed  bekroond. 
Indien  in  fommige  gevallen  de  uitkomst  <de  verwacb- 
ting  overtrof,  dqze  ziekte  verijdelt  op  den  duur-  de  po- 
gingen van  den  Arts,  en  ftelt  diens  en  des  lijders  wen- 
fchen  te  leur. 

Door  borstziekten  wordt  de  gezondheid'  van  Vele  mto- 
fchen  niet  Hechts  verwoest ,  de  ihéesten'  hunnef"  dalen 
ontijdig  ten  grave;  lijders,  mét  zulk  eene  kwaal  behebf, 
komen  in  de  Hospitalen ,  althans  in  het  onder  mijne 
leiding  (taande  (*),  doorgaans  eerst  onder  behandeling, 
wanneer  de  kwaal  zoo  verre  gevorderd  is ,  dat  de  Ge- 
neesheer aldra  tot' de  droeve  overtuiging  geraakt  van  met 
eeöe  ziekte  te  doen  te  hebben ,  \vier  uitgang  reeds  be- 
flist  is.  Intusfchen  ,  waar  men  zulke  lijders  vroeger  ont- 
moeten mag,  bevorderen  zij  niet  altijd  door  volgzaamheid  de 
pogingen,  om  den  voortgang  eener  ziekte  te  fluiten,  waar 
dit  fomwijlen  nog  mogelijk  kon  zijn.  Gelokt  het  foms 
in  eön  dier.  gevallen ,  waar  de  hoop  fcheen  geweken  te 
zijn ,  den  lijder  als  van  den  rand  des  grafe  in  den  kring 
der  herftelden  terug  te  brengen,  en  heeft  men  dit  doel 
door  een  middel  bereikt ,  hetwelk  van  deze  zijde  minder 
onder  de  aandacht  valt ,  dan  gevoelt  men  zich  gedron- 

(*)  Hec  Ryks-Hospiwal  voor  het  onderwijs  is  inzonder- 
heid beftemd  voor  langdurige  gebreken  (morbi  ckronici.) 


711  ȕir 

gen y  zulk  eenen  welkomen  ufcflag  mede  te  deelen,  of 
van  «ulk  een  blonder  geval  ook,  eenig  meer  algemeen 
nut  te  trekken  ware»  Dit.  gevoel  brengt  mij  tot  de  be- 
knopte mededeeling  der  volgende  gefchiedenis  van  eene 
lang  aangehouden  hebbende  ziekte,  waartoe  ik  echter 
met  eenigen  (chroom  overga,  dewijl  misfchien  uit  een 
bijzonder  geval  terftond  te  algemeene  gevolgtrekkingen 
afgeleid  en  toegepast  pullen .  worden ,  waaruit  meer  na- 
dan  voordeel  ontftaat.  Tot  dusdanig  einde  wordt  zij 
door  mij  niet  medegedeeld.  .  Mijne  bedoeling  n*et  de  ge- 
meenmaking  der  aanwending  van  de  levertraan  tegen  eenen 
vorm  van  tering  moet  noch  als  algemeene,  noch  als  on- 
bepaalde, aanprijzing  van  dit  middel  tegen  dezelve  be- 
fchouwd  worden ;  dit  zoude  der  ruwe  en  roekelooze  Em- 
pirie de  hand  geboden  zijn. 

Dat  echter  de  levertraan  welligt  van  eenige  meerdere 
toepasfing  kan  worden,  dan  dit  tot  biertoe  het  geval 
was ,  houd  ik  voor  niet  onmogelijk.  Hierover  op  eene 
andere  plaats  welligt  iets  meer. 

Dit  meen  ik  desgelijks  te  mogen  vooronderfyellen ,  dat 
proefnemingen  met  de  .levertraan,  waar  derzelver  gebruik 
in  eenige  aanmerking  kan  komen ,  op  verre  na  zoo  ge- 
waagd niet  zijn,  als  die  tegenwoordig  met  middelen  wor- 
den genomen ,  welke ,  naar  mate  zij  de  krachten  der  ge- 
neesmiddelen meer  ineengedrongen  bevatten ,  ook  des  te 
meer  do  bewerktuiging  aantasten.  Terwijl  de  levertraan 
hier  ter  fprake  komt ,  mag  ik  niet  onopgemerkt  fatten , 
dat  aan  het  Provinciaal  Utrccktfchc  Gcnortfchsp  v*« 
Kunften  tn  Wcttnfchappen  de  eere  toekomt ,  door  eene 
prijsvraag  de  aandacht  der  Geneeskundigen  ook  bij  de 
levertraan  bepaald  te,  hebben,  waardoor  de  Geneesheer 
galama  aanleiding  heeft  gekregen,  door  een  welge- 
fchreven  antwoord,  voor  zich  eere  te  verwerven,  en 
te&algemeenen  nutte  een  aantal  belangrijke  waarnemingen 
mede  te  deelen.  Toevallig  ftel.de  de  welwillendheid  van 
den  Heer  galama  mij  in  (laat ,  reeds  in  zijne  Ver- 
handeling ook  eenige  waarnemingen ,  offchoon  van  ande- 
ren aard  f   mede  »te  deelen  ter  bevestiging  van  de  natte 


OVER  DB  LEVERTRAAN.  W 

werking  der  levertraan  bok  bij  eene  andere  ziekte  —  te* 
gen  de  Jicht.  (*)  * 

Ziektcgefchiedenis. 

Arnolous  ƒ•••>  oud  21  jaren,  ongehuwd,  ge- 
boren te  Amftcrdam,  van  een  oorspronkelijk  zwak* 
klierachtig  geftel,  zegt  evenwel  eeije  goede  gezondheid 
genoten  te  hebben  tot  in  de  maand  Augustus  1830.  In 
Staatsvlaanderen  gekantonneerd ,  werd  hij  door  de  al- 
daar heerfchende  koortfen  aangetast ,  welke  zich  onge- 
regeld en  onder  verfchillende  vormen  vertoonden.  Eene 
geneeskundige  behandeling,  waarbij  veel  Kina  fchijnt  ge- 
bezigd te  zijn  ,  had  niet  het  gewenschte  gevolg ;  wes- 
halve men  eindelijk  geraden  vond,  hem  naar  het  DépAt 
te  Lcydcn  over  te  plaatfen.  Aldaar  zijnde,  duurde  hpt 
niet  lang ,  of  de  koortsaanvallen  verminderden  en  bleven 
.eindelijk  geheel  wég;  doch  nu  ontwikkelde  zich  langza- 
merhand eene  opzetting  in  de  regter  bovenbuikftreek , 
gepaard  gaande  met  aanhoudend  hevig  (lekende  pijnen  in 
dezelve.  Het  was  hem  onmogelijk ,  op'  eene  der  beide 
zijden  te  liggen ;  alleen  de  regtopzittende  houding  in  het 
bed  was  hem  gemakkelijk.  Hij  werd  in  de  Garnizoens-  v 
Infirmerie  te  Leyden  opgenomen  den  7  Februarij  1834, 
Men  behandelde  hem  aldaar,  zoo  als  men  uit  zijne  ge- 
zegden kon  opmaken,  ftreng  antighlogistisch ,  deed  hem 
verfcheidene  aderlatingen,  en  zette  rijkelijk  bloedzuigers  in 
den  omtrek  van  de  zwelling,  welke  daarna  met  verzach- 
tende pappen  bedekt  werd.  Na  eenigen  tijd  begon  de 
zwelling  langzamerhand  te  verminderen ;  terwijl  de  lij- 
der, volgens  zijn  zeggen,  door  hoesten  etterachtige  (lof 
opgaf,  welke  van  tijd  tot  ttfd  met  bloed  vermengd  was, 
In  de  maand  Junij  werd  hij  naar  het  tijdelijke  Hospitaal 
te  Delft  gezonden ,  alwaar  hij  tot  in  de  maand  Augus- 
tus, met  geringe  beterfchap,  bleef.  De  lijder  ging  nu, 
tot  verder  herftel  zijner  gezondheid,  van  daar,  met  twee 

(*)  Verhandeling  over  de  Levertraan ,  door  $.  j.  galama; 
Utrecht,  bij  j.  alt  heer,  1832,  bh  41. 


781  .  1  :   l»T3 

maanden  rerlof,  naar  Utrecht ;.  doch  flechts  twintig  da- 
gen mogt  hij  hiervan  gebruik  maken ,  wanneer  zijn  toe- 
ftand  weder  verergerde,  en  hij  genoodzaakt  werd  zich 
onder  geneeskundige  behandeling  te.  begeven.  Den  3  Sep- 
tember 1834  werd  hij  alhier  in  het  groote  Rijks-Hospï- 
taal  opgenomen.  Van  dien  tijd,  tot  den  20Januarij  1835, 
wanneer  ik  hem  onder  mijne  doorgaande  behandeling  nam, 
leed  hij  herhaalde  malen  aan  bloedfpuwing ,  die  telkens 
door  eene  overvloedige  etterachtige  fluimlozing  werd  ge- 
volgd ,  wanneer  het  uitgeworpen  vocht  meestendeels  nog 
fterk  door  bloed  gekleurd  bleef.  Hij  vermagerde  zigt- 
baar,  zag  bleek  geel,  kon  over  dag  het  bed  weinig  ver- 
laten, hoestte  des  nachts  veel,  en  wierp  gedurende  de 
vierentwintig  uren  eene  aanzienlijke  hóe  veelheid  (lijm  en 
etterachtig  vocht  uit ,  hetwelk  (leeds  min  of  meer  met 
bloed  gemengd  was. 

*  In  de  maand  September  werd  hij  met  (lijm-  en  olieach- 
tige middelen  behandeld ,  en  gebruikte  tusfchenbeiden  ge- 
ringe giften  Opium ,  terwijl  hem  omtrent  \tt  midden  der 
maand  de  Aqua  Lauro  Cerafi  werd  voorgefchreven.  Te* 
gen  het  einde  werd  de  puh.  herb.  Digitalis  purp.  mee 
Nitrum  voorgefchreven  en  tot  het  begin  van  October 
gebruikt ,  wanneer ,  door  eene  hervatting  van  bloedfpu- 
wing, ook  dit  middel  moest  ter  zijde  gefield  worden. 
In  eenen  aanval  van^  bloedfpuwing  werd  het  Oleum  Te- 
rebinth* ,  doch  mét  een  zeer  ongunflig  gevolg ,  aange- 
wend ;  weshalve  ik ,  den  lijder  toevallig  ziende ,  van  het 
gebruiken  van  dit  middd  liet  afzien  en  inwikkelende  en 
olieachtige  middelen 'ten  gebruike  verordende,  welke  la- 
ter door  kleine  giften  der  Tinct.  Acida  aromatica  In 
eene  oplosfing  van  Salep  vervangen  werden.  Dit  middel 
werd  in  klimmende  giften  en  zonder  bezwaar,  doch  ook 
zonder  'eenige  verandering  in  den  toeftand  des  lijders  te 
bTengen,  gebruikt.1  Des  avonds  kreeg, de  lijder  telkens 
een  grein  Opium. 

'■'  Gedurende  de  maand  November  behandelde  men  den 
Jijder  gedeeltelijk  palliatief,  en  beproefde  men  het  Extr. 
ïiyoscyami  met  de  Radix  Cor?/oUda9  het  eerde  in  klim- 


OVER   DE    LEVERTRAAN.  726 

mende  giften,  doch  ook  zonder  gevolg;  wegens  de  (leeds 
door  hoest  verontruste  nachten,  werd  nü  des  avonds 
eene  ons  Syriip.  Diacodii .  gegeven.  In  de  maand  De- 
cember nam  men  nogmaals  de  toevlugt  tot  de  Confolida 
major ,  met  Aq.  Laur.  Ccras*  .  Oj>  het  zamentrekkend  " 
vermogen  der  mispels  indachtig  gemaakt,  dacht  ik  .met 
deze,  in  geen  geval  hadeelige,  vrucht  eene  proef  te 
kunnen  nemen;  en  ziet;,  met  zulk  gevolg,  dat  d$ fluim* 
lozing  wel  niet  veel  verminderde,  maar  de  (leeds  aan* 
houdende  bloedontlasting  fcheen,  te  (laan  en  als  geheel 
ophield.  Spoedig  werd  echter  deze  aanvankelijk  goede 
verwachting  te  leur  gefteld;  de  bloedérigheid  keerde  te- 
*rug,  en,  niettegenltaande  van  den  16  December  tot  het 
einde  der  maand  de  pimpels  doorgebryikt  werden,  en 
men  nog  in  het  begin  van  Januari]  tot  vier  daags  klom , 
bleef  alles  nu  in  denzelfden  toeflatod.  Wegens  vermeer- 
derde blóedaffcheiding  werden  in  de  maand  December  nog 
eenige  bloedzuigers  aan  4e  borst  tusfchêü  de  ribben  ge- 
zet, die  den  aandrang  van  het  bloed  eenigzins  matigden; 
intusfehen  namen  krachten  en  vleesch  meer  en  meer  af. 
De  geprezene  Watervenkel  verergerde  de  getjeldhdd.  De 
nachtrust  moest  telkens  door  Syr.  Papaveris  alb%  c.  OJcto 
Amygd.  bevorderd  worden. 

Den. 20  Januarij,  wanneer  bij  voor  het  klinifche  onder- 
wijs werd  overgenomen ,  teekende  men  van  hem  het  na- 
volgende op:  (lerke  vermagering  vanhetgeheeleHgchawa, 
vooral  vaa  de  borstholte ,  zoodat  de  ribben .  duidelijk 
doorftaken;  geelachtige  kleur  van  het  aangezigt;  hoor- 
bare ademhaling,  van  hoest  vergezeld  gaande,  met  uit- 
werping van  roodachtig,  door  bloed  gekleurd  (lijm ;  door- 
gaande gemakkelijke  fluiralozing;  pijnlijke  ligging  op  dé 
regterzijde,  met  pijn  ter  hoogte  van  het  dsap Ar agma; 
des  morgens  iets  verfoeide ,  kleine ,  zachte ,  regelmatige 
pols,  tellende  78  dagen  in  de  minuut;  fpijsyertering 
goed ;  tong  zuiver ;  doorgaans  eene  ontlasting  in  het 
etmaal ;  de  buik  zacht ;  voelbare  uitzetting  der  lever , 
geelbruine ,  half  doörfchijnende  urine  ,  met  tigchelfteen- 
achtig  bezinkfel. 

mrncelw.  1835.  no,  15.  Bbb 


726  iets 

22  Jan.  De  lQder  had  dezen  nacht  buitengewoon  goed 
geflapen,  na  het  gebruik  van 

Syrup.  papay.  alb. 
OM  Amygdal.  a.  dr.  IV. 
f.,  op  eens  te  nemen. 

Tegen  den  margen  had  echter  eene  aanmerkelijke  fluim- 
lozing  plaats ;  de  opgegevene  fluimen  waren  beden  meer 
met  bloed  bedeeld  en  fcbuimend. 

23  Jan.  Geene  verandering  in  des  lijders  toeftand. 
Tot  dusverre  van  de  reeds  genoemde  middelen  geen  gun- 
ftig  gevolg  ontwaard  hebbende ,  achtte  men  het  navol* 
gende  weljjgt  niet  ondienfiig  te  zijn : 

H  Oh  Jccor.  Afcll.  unc.  I. 
vier  malen  daags  een  eijerlepeltje. 

'$  Namiddags.  Iets  verfnelde  pols ,  tellende  90  (Ia- 
gen  in  de  minuut ;  weinig  gehoest ,  en  ook  weinig  flui- 
men geloosd* 

24  Jan.  Iets  verminderde  fluimlozing. 

25  Jan.  De  fi et ho scoop  op  de  regterzijde  der  borst* 
holte  onder  het  fleutelbeen  geplaatst  zijnde ,  hoort  men 
een  dof  gemurmel  der  ademhaling; 'daar  ter  plaatfe  fchijnt 
eene  uitholin g  te  beftaan ,  terwijl  naar  beneden  hepati- 
faiic  vQoronderfteld  wordt,  waardoor  het  indringen  der 
lucht  in  de  benedenfte  kwab  voor  het  grootfte  gedeelte 
belemmerd  fchijnt;  de  fluimlozing  verminderd;  heldere 
urine*  .Men  klimt  met  de  01.  Jecor.  Afelli  viermaal 
daags  tot  een  paplepel  vol. 

26  Jan,  De  lijder  heeft  zeer  goed  geflapen ;  de  fluim- 
lozing iteeds  gemakkelijk  en  aanmerkelijk  verminderd. 

27  Jan.  Het  uitwendig  voorkomen  beter;  de  gele  kleur 
yan  het  gelaat  wordt  levendiger ,  de  ademhaling  gemak- 
kelijker en  ruimer,  de  hoest  zeldzamer,  de  pols  gere- 
geld; bet  uitwerpen  der  fluimen,  oflehoon  nog  met 
bloed  vermengd,  tot  omtrent  de  helft  verminderd;  de 
tong  zuiver;  de  fpjtjsvertering  geregeld;  de  urine  (leeds 
zeer  doorfchijnend ,  helder  en  ligt  ftrookleur.  . 


OVER   DE   LEVERTRAAN.  72(7 

28  Jan.  De  lijder  flaapt  tegenwoordig  zeer  goed ,  hoest 
en  loost  bij  tusfchenpoozing  eenige  fluimen ,  welke,  min- . 
der  met  bloed  vermengd  zijn;  de  pols  wordt  meer  en 
meer  normaal. 

30  Jan.  Meerdere  verheffing  van  den  pols  *  anders  ge- 
regeld; de  flijmuitwerping  tot  J  verminderd;  flechts  wei» 
nige  bloederige  doorzijpeling ;  het  gelaat  krijgt  meer  de 
vleeschkleur. 

2  Februarij.  De  expcctora$ie  beftaat  tegenwoordig 
flechts  in  eene  geringe  hoeveelheid  üijm;  de  hoest  aan- 
merkelijk verminderd ;  de  ademhaling  gemakkelijk  en  zol- 
der pijn.  i 

4  Febr.  De  lijder  flaapt  bij  voortduring  des  nachts,  zeer 
goed;  de  pols  en  ademhaling  normaal;  de  expcctoratlc 
zoodanig  verminderd,  dat  er  nog  maar  van  tijd  tot  tijd,  en 
alleen  des  nachts,  een  weinig  flijm  wordt  opgehoest.  Men 
laat  den  lijder  nu  viermaal  daags  een  eetlepel  van  boven- 
genoemde olie  gebruiken.  Hy  gebruikt  tevens  eene  SaJcp- 
oplosfing  met  fuiker. 

6  Febr.  Er  yertoonen  zich  hierendaarophetligchaam, 
doch  voornamelijk  in  den  omtrek  van  den  neus,  gele, 
verhevene ,  buitachtige  plekken  van  onderfcheidene  groot- 
te ;  men  zoude  ze  in  het  Duitsch  Lebcrfieckc  noemen» 

16  Febr.  De  lijder  heeft  iets  meer  gehoest ,  en  eenige, 
meerder  door  bloed  gekleurde  etterachtige  (lof  opgegeven. 

20  Febr.  Weinig  hoest;  lozing  van  eène  zee*  geringe, 
hoeveelheid,  nu  wederom  bloederig  gekleurd  flym;  meer- 
dere ontwikkeling  van  het  uitilag;  toenemende  krachten; 
gunftig  voorkomen.  De  levertraan  werd  eenige  dagen 
geftaakt,  van  wege  eene  bijkomende  verkoudheid.  Eene 
op  den  arm  gezette  fontanel  kan  tot  nog  toe  niet  in 
werking  gehouden  worden. 

21  Febr.  Niets  opgegeven  gedurende  den  nacht;  wei- 
nig gehoest. 

27  Febr.  Bij  afwisfeling  worden  op  den  duur  flechts 
enkele  fluimen ,  in  de  laatfte  dagen  nog  met  een  weinig 
bloed  gekleurd,  opgegeven;  de  pijn  in  de  borst  gering; 
voor  het  overige  bevindt  de-  lijder  zich  wel. 

Bbb2 


728  iets 

Den  27  en  28  Febr.  echter  meerdere  hoest ,  met  even- 
wel geringe  fluimlozing ,  doch  meer  met  bloed  door- 
trokken; de  fontanel  werkt  beter;  het  huiduitflag  breidt 
zich  nog  (leeds  uit. 

Gedurende  het  eerfte  gedeelte  van  Maart  bleef  de  toe- 
ftand   des   lijders   nagenoeg  dezelfde;    later  fcheen   het 
ruwe  weder,  welligt  onvoorzigtige  blootftelling  aan  togt, 
wederom  eenf  öngunftigen  invloed  op  hem  uit  te  oefe-, 
nen;   hij  werd  fchor,  hoestte  meer,  en  de  flijmlozing 
van  het  gekleurde  vocht  nam  wederom  toe.    Ik  had  van 
tjjd  tot  tijd  het  gebruik  van  de  levertraan  geftaakt ,  en 
meer  verzachtende  middelen  voorgefchreven.    Den  18  en 
19den  nam  de  fluimlozing  zoo  zeer  toe,  dat  er  in  de 
24  uren  wederom  een  halve  kamerpot  geloosd  werd.    Ik 
keerde  den  6den  tot  de  levertraan  terug;  er  werd  in  24 
uren  eene  ons  genomen.  Den  22  was  de  opgegevene  hoe- 
veelheid tot  op  eenige  fluimen  verminderd»  Den  9  Maart 
werden  er  meerdere  congestièn  naar  de  longen  befpeurd, 
met  een'   geprikkelden  toeftand  der  ademhalingswerktui- 
gen.  Ik  ftaakte  tot  den  18den  het  gebfuik  van  de  lever- 
traan, liet  voetbaden  gebruiken,  en  fchreef  Dccoctum 
Altha*   unc.   VIII  c.  Extr.  Hyoscjami  gr.  IV  voor, 
•  Gelijktijdig  had  ik  eene  fpaanfehevlieg  laten  leggen  ter 
plaatfe  van  de  meeste  pijnlijkhefd  in  de  zijde ,  welke  zich 
mede  wederom  verhief.    Den  18den  waren  deze  toeval- 
len geweken ,  wanneer  ik  tot  de  levertraan  terugkeerde , 
waarvan  nu  des  morgens  en  des  avonds  eene  halve  ons 
gebruikt  werd. 

Tegen  het  einde  van  Maart  keerde  alles  zoo  zeer  ten  voor- 
deelt des  lijders,  dat  hij  in 'de  laatfte  dagen  van  Maart 
een  Hechts  weinig  door  bloed  gekleurd  (lijm  ophoestte. 
In  het  begin  van  April  gaf  hij  den  4  volftrekt  niets  op, 
hoestte  ook  niet ,  klaagde  over  geene  pijn  meer ,  begon 
er  wèl  uit  te  zien ;  ook  was  het  vermelde  uitflag  geheel 
verdwenen,  latende  (lechts  enkele  roode  vlekken  achter. 
Het  Olcum  Jecinoris  Afelli  werd  tot  het  einde  van 
Maart,  en  gedeeltelijk  nog  in  April,  genomen.  Sedert 
fchijnt  de  lijder  welvarend* 


OVER   DE   LEVERTRAAN,  729 

Gedurende  Januarij  zijn  gebruikt  van  het  01.  Jccinoris  8 
oneen,  in  Februarij  28 oneen,  in  Maart  18cncen,  in  April, 
tot  den  12den  ,  nog  10  oneen ;  te  zamen  64  med.  oneen. 

Tegen  het  einde  van  Mei  verliet  hij  het  Hospitaal ,  * 
toen  geheel  herfteld. 

Welke  de  eigenlijke  veranderingen  in  de  bewerktuiging 
geweest  zijn ,  durf  ik  niet  beflisfen ;  de  lijder  was  Hechts 
voor  een  gedeelte  zijner  ziekte  alhier  en  later  onder  mijne 
behandeling,  en  omtrent  derzelver  begin  is  niets  zekers 
gebleken.  Mij  van  den  waren  aard  des  gebreks  zigtbaar 
te  kunnen  overtuigen ,  is  door  eene  voor  den  lijder  ge- 
lukkige, mij  aangename  uitkomst  belet  geworden.  Ver- 
moedelijk heeft  er  aanvankelijk  leverontfteking  en  welligt 
ook  longontfteking  plaats  gehad,  is  de  eerfte  in  ettering 
overgegaan,  en  heeft  zich  misfehien  de  etter  eeneq  weg 
door  de  regter  long  gebaand  (*).  Hoe  het  hierbij  met 
het  weeffel  der  long  is  gefield  geweest ,  durf  ik  mede 
niet  bepalen ;  van  eene  vrij  aanmerkelijke  uitholing  ge- 
durende ecnigen  tijd  meen  ik  mij  door  de  fiethoscoop  dui- 
delijk overtuigd  te  hebben.  Wat  er  van  zij ,  het  behoud 
van  den  lijder,  wiens  toeftand  geruimen  tijd  hopeloos  fcheen, 
fchrijf  ik  alleen  aan  de  gebruikte  levertraan  toe.  In  foort- 
gelijkfe  gevallen  zoude  ik  zeker  wederom  mijne  toevlugt 
tot  dezelve  nemen.  Ik  ben  voornemens  haar  verder  te 
beproeven.  Hare  werking  is  ftellig  minder  gevaarlyk , 
dan  die  van  fommige  zeer  geprezene ,  maar  voor  het  ge- 
(lel  zeker  vreemdaardiger  middelen.  Hiervan,  het  zij  met 
ongunftig  of  gunftig  gevolg,  bij  eene  andere  gelegen- 
heid de  verdere  mededeeling. 

(*)  Vergel.  hieromtrent  j.  b.  morgagni,   de  fedibut 
et  caufis  morborum ,  Epist.  anat.  mcd.  Ep*  36  art*  4,5,6» 


EENIGB    BIJZONDERHEDEN    WEGENS    EEN*    JONGEN  OURANG- 
OUTANG  AAN  BOORD  VAN  EEN  SCHIP. 

—  \Jp  deszelfs  terugreis  uit  Indil  vertoefde  het  fchip,  dat 
den  armen  kleinen  Ourang-Outang  overbragt  naar  een  kli- 
maat ,  zoo  noodlottig  voor  diens  geflacht ,  eenigen  tijd  op 


930    BIJZONDERHEDEN  WEGENS  BEN' JONGEN   OURANG-OUTAKG. 

Istê  Je  Franc* ,  om  verfche  proviand  in  te  nemen.  De  Ourang 
vergezelde  de  matrozen  bij  hun  dagelijks  bezoeken  der  kost, 
en  bij  de  houders  *  van  herbergen  en  winkels.    Naar  een  van 
dezen  ,  eene  oude  vrouw,  die  koffij  enz.  verkocht,  was  de 
Ourang  gewoon ,  alleen  ,  eiken  morgen  te  wandelen ;  en  door 
teekens,  gemakkelijk  te  verdaan,  vroeg  hij  haar  om  zijn  ge- 
wone ontbijt,  hetwelk  hem   getrouw  gewierd.    De  rekening 
werd  dan  ook  door  den  Kapitein  betaald  vóór  zijn  vertrek.— 
Er  was  één  perfoon  aan  boord ,  voor  wien  de  Ourang  batig 
was.    't  Was  de  flager.    Hij  had  dien  man  osfen  en  fchapen 
zien  dooden ,  en  duchtte,  naar  't  fcheen,  van  hem  voor  zich- 
zelven  een  dergelijk  lot ,  als  hij  zfine  desgelijks  ftomme,  maar 
niet  zop  vernuftige  makkers  zag  ondergaan.    Evenwel ,  met 
oogmerk  om  de  vriendfchap  te  winnen  van  dien  gevreesden 
doodflager,  kwam  hjj  hem  telkens  te  gemoet,  maar  geheel 
op. zijne  wijze,    Hy  naderde  hem',  b.  v«,  met  groote  omzig- 
tigheid ,'  onderzocht  zijne  handen   vinger  voor  vinger,   en, 
geen  mpordwerktuig  ontwarende,  deed  hij  alwat,  hij  maar  kon, 
.  om  zijne  opmerking  te  trekken.  Met  de  rest  van  het  fcheeps- 
volk  ftond  hij  op  den  vertrouwelij  kft en  voet ,  en  fcheen  zich 
geregtigd  te  achten  rot  allerlei  voorregten ,  ja  zelfs  tot  be- 
rooving    zijner  vrienden,    uit  wier  hangmatten  hij  datgene 
zich  toeeigende ,  wat  hij  vermeende  tot  zijn  eigen  gemak  te 
behoeven,  en  dat  hjjj  zich  niet  zonder  heftig  tegenftreven 
wéér  liet  ontnemen.    Z#n  gedrag  aan  tafel ,  waar  hij  gemeen- 
zaam werd  toegelaten,    was  fteeds  welvoegelijk.     Schielijk 
begreep  hij  het  gebruik  van  mesfen  en  vorken ,  maar  gaf  de 
voorkeur  aan  een'  lepel ,  welken  hij  op  dezelfde  wijze  han- 
teerde,   als   eenlg  kind  van  zeven  of  acht  jaar  zulks  kan 
doen.  —    Bij  zijne  komst  in  Engeland  begon  hij  weldra  te 
kwijnen.  Gedurende  zyne  ziekte  werd  hij  vervoerd  naar  Bru- 
A?f?-ftraat,  waar  een  zijner  gunftelingen,  ik  meen  de  kok, 
hem  verpleegde.    Hij  hief  van  tijd  tot  tijd  zijn  hoofd  van  bet 
kusfen   op,    en   wendde    de    oogen  naar  zijnen  verzorger, 
met  eene  uitdrukking,  als  fmeekte  hij  hem  om  eenige  verlig- 
ting.    Ten  zelfden  tijde  Haakte  hij  een  klagend  geluid ,  maar 
vertoonde  niets ,  dat  naar  onverduldigheid  of  kwaad  humeur 
zweemde,   zoodat  eik,  die  hem  zag,  met  medelijden  werd 
aangedaan.  Zoo  leed  hij  eenige  dagen ,  werd  trapswijze  erger 
en  zwakker,  qn  ftierf,  tot  werkelijke  fmart  van  zijnen  oppas - 
fer  en  van  ons  allen. 


VERHAAL  VAN  EEN  REU  JE  IN  ENGELAND  EN  WALES.      731 


VERHAAL    VAN    EEN    REISJE    DOOR    EEN    GEDEELTE    VAN 

ENGELAND    EN    WALES  ,    IN   MEI    1835    GEDAAN    DOOR 

DRIE  NEDERLANDERS  ,  EN  MEDEGEDEELD  DOOR  EEN* 

DERZELVEN. 

(Fervolg  van  bU  896.) 

1  erftond  ot  onze  aankomst  te  Lirerpoot  begaven  wg  ons  op 
weg,  om  het  merkwaardigfte  van  de  ftad  te  b&igtigen.  Wij 
voorzagen  ons  van  eenen  geleider,  die  ons  eerst  .naar  de 
beurs  bragt.  Tot  onze  verwondering  was  dit  geen  afge- 
floten gebonw ,  maar  eene  groote  opene  plaats ,  aan  drie 
kamen  met  galergen  voorzien ;  het  front  worde  gedekt  door 
den  achtergevel  van  het  ftedhuis  (een  fraai  gebouw,  op 
hetwelk  een  uitmuntend  ftaodbeeld  vanMiNRRVA  prijkt); 
op  het  midden  der  plaats  ftaat  een  fraai  en  kolosfaal  metalen 
ftandbeeld  ter  nagedachtenis  van  den  Admiraal  nels  o  N,  dien 
beid  voorftellende  op  het  oogenblik,  dat  hij,  bij  den  aanvang 
van  den  (lag  van  Trafalgar,  de  woorden  üitfpftekt  j  „Epgtand 
expecs  thi%  day  every  man  t$  do  hit  dut]"  Eene  der  galessen 
doorgaande ,  komt  men  in  eene  buitengemeen  groote  zaal , 
the  nevn-room  geheeten ,  weiken  naam  dezelve  dan  ook  ten 
volle  verdient.  Men  vindt  hier  niets  dan  nieuwspapieren  uk 
aile*oorden  der  wereld  (onder  dezelve  ook  onzt^Haarkmfch$ 
Courant) ,  en  menfehen ,  welke  geheel  in  het  lezen  derzelven 
verdiept  zijn.  Zoo  groot  is  de  politieke  leeslust  hier,  dat  er 
aan  geene  ververfchingen  gedacht  wordt ,  welke  er  dan  ook 
niet  te  verkregen  ztyn.  Aan  het  eind  der  zaal  is  eene  zeer 
groote  lei  geplaatst,  op  welke  alle  de  digt  bjj  de  kust 
z|jnde  Engelfche  fehepen  genoteerd  worden;  hiermede  is  bo- 
ven de  zaal  een  obfervatoritom  in  verband,  op  hetwelk  gedu- 
rende den  ganfehen  dag  wakers  zijn ,  het  oog  houdende  op 
eene  fbprt  van  telegraaf,  welke  aan  de  overzijde  der  rivier 
de  Merfeyy  digt  bjj  New-Brighton*  is  opgerigt ,  en  met  welke 
de  in  Liverpool  bekend  zijnde  fehepen  weder  hunne  corres- 
pondentie uk  zee  houden.  Om  toegang  tot  deze  zaal  te  ver* 
krijgen,  moet  men  ingefchreven  worden,  hetwelk  door  een 
onzer  bekenden  gereedelgk  voor  ons  gedaan  werd;  Van  de 
beurs  begaven  wq  ons  naar  de  dokken ,  welker  uitgeftrekt- 
heid ,  alsmede  het  aanzienlijk  aantal  fehepen ,  welke  dezelve 
bevatteden,  ons  evenzeer  verbaasden,  als  vroeger  van  de  ver- 


732  VERHAAL  VAN  EEN  REISJE 

fcbUleode  dokken  in  Londen.    Ook  hier  kan  pen  zich  over- 
tuigen, dat  men  zich  in  het  midden' van  een  volk  bevindt, 
welks  handel  de  grootfte  en  uitgebreidfte  van  den  aardbol  is. 
Onmiddellijk  voor  de  dokken  ftroomt  de  rivier  de  Merfey, 
welke  Liv-erpool  menigmaal  met  overftrooming  bedreigt ;  doch 
de  ftad  is  hiertegen  beveiligd  door  een9  fteenen  muur,  welke 
dezelve  aan  den  rivierkant  omgeeft.    Achter  dezen  muur  le- 
vert de  droom  eene  uitmuntende  wandeling  oJ>;  men  heeft 
fteeda  het  uitzigt  op  de  fraaije  kusten  van  CheUer ,  en  de 
rivier  ia  meestentijds  als  bezaaid  met  üoombooten,  zeilfche- 
pen  enz.  enz.   Van  hier  .deden  wij  eene  wandeling  door  het 
b  fon  en  gedeelte  der  ftad.  Dezelve  Is  fraai  gebouwd ,  zeer  ruim 
en  luchtig;  de  ftraten  zijn,  even  als  te  Londen,  zeer  gemak- 
kelijk voor  voetgangers  ingerigt,  en  des  avonds  ruimfchoots 
met  gas  verlicht.    Wij  bezochten  de  St.  J'hrfs-market,  mis- 
fchien/de  grootfte  overdekte  markt  in  Europa;  het  dak  be- 
ftaat  uit   glaswerk,  en  rust  op  44  hard  fteenen  pilaren;  op 
deze  markt  vindt  men  alles  vereenigd ,  wat  voor  de  dageJrjk- 
fche  behoeften  des  levens  vereischt  wordt ;  dezelve  was  als  be-  . 
zaaid  met  dienstmeisjes,  welke  hier  en  daar  hare  benoodigdhe- 
den  zochten,  en  de  fraaije  wijze  van  uitftalltng,  door  de 
meeste  kooplieden  in  acht  genomen,  maakte  het  geheel  tot 
eene  aardige  vertooning/  Des  avonds  begaven  wij  ons  naar 
den  grooten  fchouwburg ,  the  Rójal  theatre  ;  de  zaal  was  vrij 
goed ,  doch  muntte  niet  bijzonder  uit ,  ja  viel  ons  allen  zeer 
tegen,  zoo  met  betrekking  tot  derzelver  grootte  als  inrig- 
ting.    Wy    zagen  er  een  gedeelte  van  shakbspeare'i 
Othello  verknoeijen ;  hierop  volgde  eene  'Arlequinade ,  welke 
men  te  Amfterdam  ook  beter  en  fraaijer  zien  kan.    Ten  half 
een  (de  fchouwburgen  eindigen  overal  laat)  begaven  wij  ons, 
weivoldaan  over  onzen  dag ,  naar  huls ,  met  het  voornemen , 
den  volgenden  dag  onze  reis  naar  JVaht  per  ftoomboot  voort 
te  zetten.  Des  morgens  ontwaakten  wij  vrij  wel  uitgerust  vso 
de  vermoeijenisfen  des  vorigen  dags ;  wij  begaven  ons  ten 
half  elf  ure  aan  boord  van  de  ftoomboot  de  Prins  Llevefyn, 
welke  ons  naar -de  beroemde  Menai-brvg  zoude  voeren,  en 
begnnftigd  door  eenen  heerlijken  dag  verlieten  wij  Liverpooh 
De  vaart  door  de  rivier  de  Merfey  was  zeer  aangenaam ;  de 
kust  van  Chester  aan  den  eenen ,  en  de  ftad  en  haven  aan 
den  anderen  kant  leverden  voortreffelijke  gezigten  op.   Aan 
boord  was  eene  bende  muzikanten,  welke  de  pasfagiers  met 
het  fpelen  van  eenige  gelief  koosde  Engelfcht  melodiin  ver- 


,  IN  ENGELAND  EN  WALES.  733 

maakte ;  wij  badden  aangefifeam  gezelfcbap ;  de  zee  was  fpie- 
gelglad,  en  toch  woei  er  een  Hefelyk  zuidewindje,  —  alles 
maakte  dit  tot  een  alleraangenaamst  zeetogtje.  Ten  drie  ure 
kregen  wij  reeds  de  kusten  van  IVales  in  het.gezigc,  en  wjj 
verheugden  ons  weldra ,  de  verbazende  bergketen ,  welke  ons 
nu  in  de  verte  voor  oogen  was ,  meer  van  nabij  te  zullen 
befchouwen.  Kort  daarop  pasfeerden  wij  groot  en  klein  Orms- 
head9  twee  rotfen,  welke  zich  tot  op  eene  aanmerkelijke  hoogte 
loodregt  uit  zee  verheffen.  Hier  hoorden  wij  eene  zeer  fterke 
echo;  een  der  muzikanten  blies  akkoorden  van  drie  en. vier 
toonen  op  de  bazuin,  welke  geheel  door  de  echo  werden  we- 
dergegeven ;  hierop  volgde  de  bekende  Pentnaen-mawr ,  eene 
rots ,  welke  zich  tot  de  verbazende  hoogte  van  1550  voeten 
uit  zee  verheft.  Schrikverwekkend  is  het ,  deze  drie  ontzet- 
tende fteenmasfa's  langs  te  varen ;  met  Hecht  weder  of  tegen- 
wind  pasfeert  men  dezelve  dan  ook  op  veel  verderen  aflland 
dan  wy  nu  deden ;  niet  lang  geleden  was  er  eene  ftoomboot 
tegen  aangeflagen  en  met  man  en  muis  vergaan ;  doch  met 
een  luchtje,  gelyk  wy  troffen,  en  eene  effene  zee,  verliest  dit 
toóneel  veel  van  deszelfs  verfchrikkelijkheid ,  ja  draagt  inte- 
gendeel niet  weinig  bij  tot  veraangenaming  en  verfraaijing  van 
den  togt.  Hierop  doomden  wy  de  baai  van  Beaumarit  in. 
Alle  de  fchoonheden  van  deze  te  befchrijven,  is  niet  moge- 
lijk. De  heerlijkfte  oevers, 'fraai  bebouwd  en  begroeid  met 
digt  geboomte ,  hier  en  daar  afgewisfeld  met  fraaije  kastee- 
len  of  andere  kleinere  gebouwen ,  Beaumarit  zelve ,  het 
fraaije  Bangor ,  —  alles  vereenigt  zich ,  en  doet  eene  betoove- 
rende  uitwerking  op  den  ftecds  meer  en  meer  opgetogen7  rei- 
ziger* Bij  den  mond  is  de  baai  vrij  breed ,  maar  wordt  van 
tijd  tot  tijd  naauwer ,  zoodat  men  zich  verbeelden  zou  de- 
zelve geheel  toe  te  zien  loopen;  maar  d*ér  is  het  punt, 
waar  de  oevers  van  fVales  en  het  eiland*  yfnglefey  door  de  be- 
roemde Menai  of  kettingbrug  -  aan  elkander  verbonden  yor- 
den.  Wij  pasfeerden  eerst  het  eiland  Priestholme  of  Puffin* 
islanJ,  een  klein  eilandje,  bijna  geheel  uit  een'  zeer  fraai 
bewasfen'  berg  beftaande ;  op  hetzelve  zijn  flechts  weinige 
kleine  gebouwen ,  welke  voormaals  tot  verblijfplaats  aan  den 
kluizenaar  seiriol  en  eenige  gevlugte  monniken  dienden. 
Aan  de  linkerhand  pasfeerden  wij  Penrhyn-cattle  en  het  fraaije 
Bangor.  Vóór  wij  deze  plaats  naderden,  kwamen  wij  aan 
Beaumarit ,  hoofdftad  van  yinglefej ,  fchuins  tegenover  Ban- 
gor gelegen.    Hier  hield  de  ftoomboot  eenige  oogenblikken 


734  VERHAAL  VAN  BEN  RfclSJE 

op,  tot  bet  uit-  en  Inlaten  van  pasfagiers.  Wij  hadden  hier- 
door gelegenheid ,  om  het  aan  het  flrand  gelegene  en  nieuwfte 
gedeelte  van  deze  plaats  te  bezigtigen:  het  is  prachtig  ge- 
bouwd ,  en  de  ligging  onbefcbrijfelijk  fraai.  Jammer  flecbts, 
dat  wij  er  niet  langer  van  konden  genieten.  Eindelijk  nader- 
den wij  de  Menai- bridge.  Reeds  van  verre  was  ons  dit 
meesterftuk  van  menfchelijk  vernuft  In  het  oog  gevallen,  en 
wij  reikhalsden  naar  het  oogenblik,  dat  wij  hetzelve  van 
nabij  konden  befchouwen.  Spoedig  werd  aan  dit  ons  ver- 
langen voldaan:  na  nog  een  kwartieruurs  door  de  baal  ge- 
ftoo^d  te  zijn,  kwam  de  boot  regt  voor  de  brug  ten  an- 
ker, en  werden  wij  in  kleine  booten  op  het  eiland  Anglefey 
aan  wal  gezet. 

Wij  begaven  ons  natuurlijk  terftónd  naar  de  zoo  beroemde 
hangende  masfa.  De  eerfle  indruk,  dien  dezelve  op  ons 
maakte,'  was  verbazing.  .Geen  denkkracht  is  in  ftaat,  zich 
de  grootschheid  van  dit  pronkftuk  voor  den  geest  te  brengen. 
De  Menai-ftrect ,  hier  ruim  1000  voeten  breed ,  maakte  de 
gemeenfchap  met  Anglefej  vroeger  zeer  moeijelijk,  dewijl 
hier  dikwijls  zware  ftormen  woeden,  die  den 'overtogt  me- 
nigmaal ganfche  dagen  ondoenlijk  maakten.  De  Heer  tel- 
ford,  een  allerbekwaams t  Ingenieur,  opperde  een  plan, 
om  eene  brug  geheel  van  ijzer,  aan  kettingen  hangende,  in 
den  fmaak  van  de  brug ,  welke  bij  Hammerfmith  over  den 
Theems  hangt,  te  vervaardigen.  Spoedig  deden  er  zich  deel- 
nemers genoeg  op ,  welke  de  kosten  dezer  ftoute  onderneming 
wilden  helpen  dragen ,  en  in  zeven  jaren  tijds  was  het  eiland 
Anglefej  een  fchiereiland  geworden.  Door  twee  groote  en 
zeer  hooge  fteenen  poorten  betreedt  men  de  brug.  Over 
deze  poorten  'hangen  de  reusachtige  kettingen  met  eene  be- 
vallige bogt.  Deze  kettingen  zijn  niet  uit  fchalmen ,  maar 
uit  vierkante  ijzeren  Haven  zaamgefteld.  De  hoogte  der  brug 
is  van  120  tot  150  voeten  ,  naftr  mate  het  hoog  of  laag  water 
is.  De  geheele  lengte  is  1000,  en  het  onmiddellijk  over  bet 
water  zwevende  gedeelte  590  voeten.  Een  rijtuig ,  een  bard- 
loopend  mensch ,  of  eene  kleine  windvlaag ,  doet  bet  ganfche 
gevaarte  fidderen,  en  er  ontftaat  zelfs  eene  zacbtgolvende 
beweging.  Voormaals  was  deze  beweging  zcct  ongelijk, 
doordieö  alle  vier  de  hoofdkettingen  niet  evenzeer  aangedaan 
werden.  Om  dit  voor  te  komen ,  zijn  op  verfchillende  aflhn- 
den  ijzeren  (laven  over  de  kettingen  gelegd ,  welke ,  deze 
zaamverbindende,  veroorzaken,  dat,  oflchoon  de  beweging 


IN  1NG&LAND  EN  WA  LEI.  135 

flechcs  op  één  punt  ontftaat,  dezelve  zich  aan  de  ganffche 
brug  mededeelt.  Over  de  ijzeren  (laven,  welke  den  grond 
uitmaken ,  zijn  planken  gelegd ,  welke,  door  dik  zand  aan 
elkander  verbonden,  een  zeer  effen  pad  opleveren.  Twee 
paden  voor  heen  en  weder  gaande  rqtuigen  en  vier  paden 
voor  voetgangers  maken  de  breedte  uit.  Nadat  w$  de  uit- 
wendige gedaante  der  brug  zoo  naauwkeurig  mogelijk  be- 
fchouwd  hadden ,  begaven  wij  ons  met  een  der  tol-ontvan- 
gers  naar  de  plaats ,  waar  de  einden  der  hoofdkettingen  in 
den  rotsgrond  gewerkt  zijn.  Naar  deze  plaats  voert  een  on* 
deraardfche,  geheel  in  de  rots  uitgehouwen  gang,  welke  om- 
trent tien  minuten  gaans  lang  is.  Deze  weg  is  vrij  naauw 
en  zeer  laag ,  zoodat  het  licht  van  eene  lantaren  ons  zeer 
goed  te  ftade  kwam.  Toen  wij  eindelijk  op  het  voorname 
punt  gekomen  waren ,  beving  ons  allen  herzelfde  gevoel  van 
verbazing ,  als  vroeger  bij  het  aanfchouwen  der  brug.  Ont- 
zaggelijke masfa's  ijzer  dienen ,  om  de  vier  reeds  op  zich- ' 
fcelve  zoo  reusachtige  kettingen  te  ontvangen.  Deze  laatfte 
Zijn  hier  zaamgefljsld  uit  vijf  (laven ;  terwijl  dezelve  boven 
den  grond  Hechts  vier  (laven  dik  zijn.  Men  kan  zich  geen 
denkbeeld  maken  van  de  moeijelijkheden ,  welke  men  met  het 
bouwen  van  deze  brug  te  doorworftelen  heeft  gehad ,  en  het 
geheel  mag  veilig  onder  de  door  menfchenhanden  voortge- 
bragte  wonderen  gerekend  worden. 

Wij  begaven  ons  vervolgens  over  de  brug  ,  en  deden  alzoo 
onze  eerde  intrede  in  het  prinsdom  Wales.  Hier  wachtte 
ons  eene  zeer  gemakkelijke  foort  van  rijtuig ,  car  genaamd , 
hetwelk  ons  dien  avond  naar  Carnaervon  zoude  voeren.  *  Wij 
namen  echter  den  odb  nog  overig'  zijnde  tijd  waar ,  om  eerst 
eene  wandeling  te  doen  naar  eene  der  fraaifte  punten  in  dezen 
omtrek ;  het  is  een  bergtop ,  Pennrofe  genaamd ,  van  waar 
men  een  uitmuntend  gezigt  heeft  op  de  heerlijke  Welfche 
bergketen ,  in  welker  midden  de  doorgaans  omwolkte  Snow- 
don  prijkt,  over  de  Menai-ftrcet,  een  gedeelte  van  An- 
gl* fa*  het  Monument  voor  den  Marquis  van  dien  naam, 
en ,  doordien  het  een  zeer  heldere  dag  was ,  zagen  wij  ook , 
hoewel  flechts  flaauw,  den  bekenden  vuurtoren  van  Holyhead* 
en  verder  de  kettingbrug  en  de  baai  van  Beaumaris;  het 
was  een  der  fraaifte  Panorama's ,  welke  wij  op  den  geheelen 
togt  aangetroffen  hebben.  Wij  (legen  eindelijk  op  onzen 
car ,  en  reden ,  langs  een'  heerlijken  weg ,  nu  over  hoogten , 
dan  door  diepten ,   meestentijds  onder  vrij  zwaar  geboomte , 


736  VERHAAL  VAN  EEN  REISJE 

't  welk  ons  nu  en  dan  het  gezigt  op  4e%vrg  druk  bevaren 
wordende  Menai-ftreet  vergunde ,  tot  dat  wij  des  avonds  -ten 
half  negen  Carnaervon  binnenreden.  .  Wip  flapten  af  aan  het 
logement  the  SpQrtsman-,  een  zeer  fraai  hotel,  digt  bij  de 
groote  ruïne  gelegen.  Mijn  eerde  werk  hier*  was,  eenige 
inlichtingen  te  vragen  omtrent  den  'gefchiktden  tijd  tot  het 
beklimmen  van  den  Snowdon.  Men  raadde  ons ,  zoo  wij  niet 
tegen  vermoeienis  opzagen ,  dezen  togt  bij  nacht  te  doen  9 
om  het  genot  der  opgaande  zon  op  het  hoogde  punt  van 
Engeland  en  Schotland  te  hebben»  Dit  plan ,  offchoon  niet 
geheel  zonder  gevaar ,  beviel  ons  allen  zeer ,  en  wij  befloten 
er  des  te  gereeder  toe,  dewijl  alles  ons  een*  fchoonen  nacht 
voorfpelde.  De  tijd,  welke  ons  nu  nog  overig  was,  be- 
deedden wij  tot  het  bezoeken  der  zoo  even  genoemde  groote 
ruïne  van  het  (lot ,  door  edüard  den  I  gedicht  en  onder 
cromwell  verwoest.  Wij  doorwandelden  deze  overblijf- 
felen  van  menfchelijke  grootheid ,  bezagen  onder  anderen  de 
kamer,  waar  eduard  de  II  geboren  werd,  en  begaven  ons 
ten  tien  ure  weder  logementwaarts ;  hier  vonden  wg  een  lekker 
fouper  gereed ,  't  welk  ons  de  noodige  verderking  tot  den 
ophanden  zijnde  togt  bijzette ;  ten  half  twaalf  dapten  wij  in 
eene  postkoets t  met  twee  paarden,  en  fnelden  in  een*  fik* 
fchen  draf  Carnaervon  uit,  en  den  weg  naar  Llanberris  op. 
Zooveel  de  duisternis  ons  toeliet  op  te  merken ,  was  dezelve 
omringd  door  kale  bergen ,  allen  met  groote  dnkken  rots  als 
bezaaid,  welke  hier  *n  daar  de  zonderlingde  vormen  had- 
den. Spoedig  kwamen  wij  aan  het  fra^e  meir  van  Llan- 
berris ,  en  reden  langs  hetzelve ,  tot  dat  wij  ten  half  twee 
de  herberg  bereikten,  welke,  bijna  onmiddellijk  aanxien  voet 
van  den  Snowdon  gelegen,  een  gefchikt  punt  oplevert,  om 
de  beklimming  aan  te.  vangen.  Wij  bedelden  dadelijk  eenen 
gids  enponeys,  (eene  kleine  foort  van  paarden,  welke,  lang- 
zaam maar  zeker  voortdappende ,  den  bergbeklimmer  van 
groot  nut  zijn)  vertoefden  nog  eenigen  tijd,  ten  einde  niet 
vóór  het  opgaan  der  zon  boven  te  zijn,  en  begonnen  om- 
dreeks  twee  ure  onzen  eenigzins  romanesken  togt.  Wij 
hadden  den  gids  van  den  noodigen  brandewijn  en  drooge  be- 
fefcuit  voorzien;  iets,  waaraan  wij  niet  zouden  gedacht  heb- 
ben, maar  hetgeen  ons  op  den  togt  zeer  goed  te  dadekwam, 
In  het  eerst  liep  de  weg  vrij  zacht  opwaarts  \  maar  fpoedig 
werd  dezelve  deiier,  hetgeen  wij  vooral  aan  den  vertraag- 
den dap  van  onzen  gids  bemerkten.    Na  omtrent  anderhalf 


IN  ENGELAND  EN  WALES.  737 

uur  geklommen  te  zgn,  verdeelde  zich  de  weg,  van  welken 
een   gedeelte   eenigzins    lager   en  zijwaarts    af  voerde  naar 
eenige  thans  uitgegravene  kopermijnen.  Wij  vonden  hier  eene 
heerlijke  eo  veel  waters  gevende  wel.    Onze  gids  gebruikte 
dit  punt  tot  het  vullen   van  eene  blikken  flesch ,  welke  hij 
aan  een'  lederen  band  over  den  fchouder  hangende  had ,  en 
tot  het  nemen  van  eenige  oogenblikken  rust.    Na  ons'  door 
eene  teug  brandewijn,  met  het  zuivere  welwater* vermengd , 
tegen  de  koele  nachtlucht  beveiligd  te  hebben ,  ging  de  togf 
weder  opwaarts.    De  gezigten  ,   welke  wy  ,  voor  zoo  verre 
de  fchemering  zulks  toeliet ,   op  de  ons  omringende  voorwer- 
pen hadden,  waren   onbefchrijfelfjk   fraai.    De  veffchillende 
kleuren  van  het  ons  omringende  gebergte ;  de  heerlijke  vai- 
leijen,  bezaaid  met  bergfchapen;  de  ftiite  van  den  nacht, 
alleen  afgebroken  door  het  gedruisch  der  zich  in  de  diepte 
Hortende  watervallen ,  —  alles  vormde  een  voortreffelijk  ge- 
heel.   Na  weder  eenigen  tijd  geklommen  te  zijn ,  waren  wQ 
op  het  punt ,  waar  wij  van  onze  porteys  moesten  afftappen , 
dewijl  het  pad  te  Heil    en  dus  voor  paarden  te  gevaarlijk 
werd;  deze  werden  in  een*  ouden  bouwval  geplaatst,  welke 
op  een  overhangend  (luk  rotstt^en ,  een  weinig  zijdelings  van 
den  weg  af,  gevonden  werd.    Nu  werd  de  togt  meer  en 
meer  vermoeijend;  maar  het  vooruitzigt,  weldra  aan  het  doel 
onzer  reis  te  zijn ,  daar  wij  den  top  reeds  duidelijk  voor  ofts 
zagen,  gaf  ons  nieuwe  krachten,   en  eindelijk  oinftreeks  vier 
ure  bevonden  wij  ons   op  eene  hoogte  van  4000  voeten  bo- 
ven de  oppervlakte  der  zee.!    Eene  befchrijving  van  de  heer- 
lijke tafereelen,  welke  de  natuur  hier  aanbiedt,  te*geven, 
gaat  elke  pen  te  boven.    Wij  troffen  eenen  morgen  uit  dui- 
zend.   Onze  gids ,  die  zelf  verrukt  was ,  zeide :    „  Snowdon 
kas  lts  days ,  hut  this  is  one  of  them?    De  zon  fteeg  met 
majestueuze  pracht  uit  de  kimmen ,  en  verfpreidde  een  pur- 
perkleurig  licht  over  de  hoogden  der  ons  omringende  berg- 
toppen ,  terwijl  lager  alles  rondom  ons  nog  in  dikke  duis- 
ternis gehuld    lag}  honderden  voeten  beneden  ons  trokken 
eenige    wolken    het  gebergte  door,   en  deden  verfcheidene 
punten  eenige  oogenblikken  voor  ons  gezigt  verdwijnen ,  om 
naderhand  met  vernieuwde  pracht  weder  te  voorfchijn  te  ko- 
men ;  langzamerhand  werd  nu  ook  het  lager  liggende  door 
de  zonneftraleri  verlicht ,   en  van  oogenblik  tot  oogenblik  de- 
den zich  nieuwe  fchoonheden  voor  ons  op.    Wjj  allen  waren 
diep  getroffen  door  dit  fchouwfpel,  en  met  aandoening  Ie- 


738  VERHAAL  VAN  EEJ4  REISJE 

dlgde  eik  van  cos  den  beker  met  eene  luide  herinnering  t» 
achtergelatene  betrekkingen  en  vrienden*  Na  omtrent  eea 
half  uur  hier  vertoefd ,  en  onze  namen  ih  een  Huk  lei , 
't  welk  hier  lag,  gegrift  te  hebben,  vingen  wij  den  terugtogc 
aan.*  Zeer  fpoedig  verliet  ons  de  fneeuw ,  welke  wij  menig- 
vuldig op  den  top  gevonden  hadden,  en  bemerkten  wjj  weder 
(paren  van  groei.  Onderweg  werden  wij.  door  den  gids  ver- 
fcbeidene  malen  oplettend  gemaakt  op  den  door  ons  afge- 
legden  togt ,  en  hier  en  daar  hadden  wij  waarlijk  reden  om 
dankbaar  te  zijn,  dat  wij  denzelven  zonder  eenig  opgeval 
volbragt  hadden.  Bij  den  vroeger  genoemden  bouwval  von- 
den wij  onze  poneys  weder ;  de  beesten  verwelkomden  ons 
met  vrolijk  gehinnik.  Wij  liegen  wéér  op ,  en  kwamen  ten 
acht  ure ,  geheel  verrukt  over  deze  reis ,  weder  aan  onze 
h'erbejg,  Digt  bij  dezelve  is  de  groote  waterval,  welke» 
lang^amerheid  van  het  midden  van  ótn  Snowdon  in  kleine 
beekjes  afltroomende ,  zich  hier  tot  eene  aanzienlijke  masfa 
verzameld  heeft ,  en  nu  met  een  donderend  geraas  tusfcben 
vervaarlijke  Hukken  rotsdeen  in  de  diepte  ftort.  Gaarne  had- 
den wij  de  bier  gelegene  groote  leigroeven  bezien ;  maar  de 
tijd  liet  zulks  niet  toe;  wij  zagen  alleen  het  uitwendige  der 
werkzaamheden,  welke  eene  groote  levendigheid  aan  het 
tooneel  bijzetten.  Wij  namen  vervolgens  aflcheid  van  de 
vriendelijke  en  gedienftige  bewoners  van  dit  logement,  en 
keerden  langs' denzelfden  w<g  terug,  welken  wij  den  vorigen 
avond  gepasfeerd  waren,  Verfcheidene  heerlijke  gezigten 
deden  zich  nu  voor  ons  oog  op ,  welke  ons  door  de  duis- 
ternis van  den  nacht  ontfnapt  waren.  Onder  anderen  zijn  de 
gtsigten  langs  het  Llanberrifche  meir  uitftekend.  Nog  tijdig 
genoeg,  om  vóór  het  vertrek  der  fiagecoaeh  naar  Banger 
een  ontbjjt  te  nemen,  kwamen  wij  weder  te  Camatrrouy 
alwaar  wij  met  het. wél  volbrengen  van  onzen  togt  door 
den  kastelein  geluk  gewenschc  werden.  Hij  verhaalde  ons, 
gelijk  vroeger  op  den  terugtogt  ook  de  gids ,  dat  bet  be- 
klimmen van  den  Snowdon  finds  eentgen  tijd  zeldzamer  werd , 
en  dat  vooral  des  naehts  weinigen,  uitgenomen  eenige  be- 
woners van  het  bergachtige  Schotland*  zich  aan  de  moge- 
lijkheden, welke  deze  togt  onvermijdelijk  met  zich  voert, 
blootftelden.  Toen  ik  hem  zeide,  dat  w$  Hollandtri  waren, 
fchudde  hij  ongeloovig  het  hoofd.  Op  onze  herbaalde  ver- 
zekering echter  geloofde  b$  zulk*,  er  bijvoegende,  dat,  zoo 
iemand  hem  verhaald  had ,  dat  drie  Hollanders  bij  nacht  den 


IN  ENGELAND  EN  WALES.  730 

Snowdon  beklommen  hadden ,  bij  gerujtelijk  had  durven  zeg- 
gen: that  is  a  /*V.  Deze  vooringenomenheid  tegen ,  of  liever 
onbekendheid  mee  de  Hollanders  9  heb  ik  op  den  geheelen 
cogc  door  IVales  waargenomen.  In  het  eerst  ergerden  wij 
er  ons  over;  doch  later  werd  het  ons  ftof  tot  lagchen,  en 
niet  zelden  vermaakten  wij  ons  met  deze  (taaltjes  van  dom- 
heid. Ten  tien  ure  beliegen  wjj  te  coach  naar  Bangbr9  al-, 
watt  wij  ten  half  twaalf  aankwamen.  —  Bangor  is  een 
fraai  ftadje ,  heerlijk  aan  de  oevers  van  de  baai  van  Beau- 
maris  gelegen  ,  en  voor  het  overige  geheel  door  bergen  in. 
gefloten.  Van  hier  wordeq  ontelbare  ladingen  fteenkolen  en 
lei,  voornamelijk  naar  Liverpool,  afgefcheept,  en  deze  han- 
del maakt  het  voornaamfte  beftaan  der  plaats  uit,. 

Qlet  vervolg  en  ftot  hierna?) 


RACAHOCUT  DES  ARABES. 

Daar  men  thans  in  vele  onzer  (leden  by  confitnriers  enz, 
tè  koop  vindt  eene  uit  Parifs  komende  waar,  welke  Raca- 
hout  des  Arabes  heet ,  en  waaraan  de  ligtgeloovig*  menigte 
al  ligtelijk  eene  groote  waarde  en  buitengewone  eigenfehap- 
pen  zou  toekennen;  zoo  kwam  het  een*  vriend  van  waar* 
held,  die  daarom  tevens  een  vjjand  van  alle  kwakzalverij  is, 
niet  onbelangrijk  voor ,  aan  het  Nederlandfche  publiek  be- 
kend te  maken  9  hetgeen  hij  onlangs  Over  die  waar  in  een 
geacht  Duksch  tydfehrift  vond  opgeteekend.  Mogt  het  (trek- 
ken ,  om  althans  het  Hollandfche  geld  niet  in  handen  van  op 
de  dwaasheid  hunner  medem^nfeben  fpeculerende  Franfchtn 
te  doen  komen! 

Vooreerst  vindc  men  in  dat  Journaal  (b  fi  c  h  n  e  r*  s  Re- 
pertorium fur  die  Pharmacie ,  2te  Keihe%  Bd.  L  Heft  2.  S. 
251—253,  1835)  het  volgende  bedgt  van  den  Heer  se l- 
ler,  Apotheker  te  Dillingen:  n  Onlangs  werd  mij  een 
poeder  tot  onderzoek  gegeven,  hetwelk,  onder  den  naam 
van  Racahout  des  Arabes ,  door  zekeren  de  langrbnier 
in  Parijs  verkocht  f  en  in  eene  afzonderlijke  brochure  (Ra± 
cahout  des  Arabes ,  feul  aliment  étranger  approuvè  par  deux 
rapport*  de  r  Académie  royale  de  médecine  et  par  Us  Profeu 
feurs  de  la  faculté  de  Paris  etc')  als  dat  middel  aangeprezen 
-wordt ,  aan  hetwelk  de  Sultan  en  zyne  talrijke  familie  hunne 


740  RACAROUT  DES  ARABES. 

vaste  gezondheid,  frischheid  en  lijvigheid  te  danken  hebben» 
Aan  het  hof  des  Sultans  wordt  het*  naar  luid  van  het  boeks- 
ken,  als  een  groot  geheim  bewaard;  en  echter,  hoezeer 
Z.  H.  er  de  doodftraf  op  gezet  heeft,  werd  het  door  een' 
Derwisch  van  den  Harem  verklapt,  zoodat  het  door  een 
waar  wonder  aan,  den  Parijzenaar  bekend  werd,  die  het 
.  thans  aan  de  gelukkige ,  magere  wereld  voor  8  francs  par 
chaque  flacon  aanbiedt.  Het  wordt  vooral  als  déjeuner  ge- 
nuttigd ,  is  veel  aangenamer  dan  chocolade  of  koffij ,  en  ont- 
heft elk,  die  het  koopt,  Van  het  noodlot  om  ziek  te  wor- 
den ,  van  het  ongeluk  om  te  vermageren ,  enz*  Die  middel 
nu  beftaat,  volgens  mijn  onderzoek,  uk  een  fijn  meel  (mis- 
fchien  rijstmeel  of  arrowroot),  chocolade,  fuiker,  kaneel 
en  vanille,  maar  wordt  ook  zonder  fpecerijen  bereid.  Het 
wordt  in  melk  of  water,  even  als  chocolade,  gekookt, 
waarvan  <  het  zich  als  èen  fijn  poeder  van  eene  geelbruine 
kleur  onderfcheidt.  Ik  heb  dit  poeder  nagemaakt,  en  de 
Heer  de  langrenier  zou  waarfchijnlijk  moejte  hebben, 
om  het  van  zijn  poeder,  zelfs  jja  zorgvuldig  onderzoek,  te 
onderkennen.    Het  verfchil  beftaat  flechts  in  —  den  prijs." 

Volgens  l.  a.  büchner  (in  hetzelfde Tijdfchrift ,  S.255, 
256)  is  de  Heer  de  langrenier  door  dit  middel  reeds 
een  rijk  man  geworden.  Hij  geeft  een  voorfchrtft  op,  om 
een  poeder  te  vervaardigen,  dat  met  Racahout  volkomen 
overeenftemt;  namelijk:  2  ons  gerooste  en  gefchilde  cacao- 
boonen ,  10  ons  witte  fuiker ,  §  ons  falep  en  16  grein  va- 
nille worden  tot  fijn  poeder  gemaakt  en  met  4  ons  aardap- 
pelmeel (JBear  A/iw/)  vermengd.  Kaneel  kon  hij  in  het  echte 
poeder  niet  waarnemen,  en  hij  betwijfelt,  of  rijstmeel  of 
arrowroot  er  een  beflanddeel  van  uitmaakt ,  daar  hij  van  de 
grondftelling  der  Parijzenaars :  „  weinig  koopen ,'  veel  ver- 
koopen,"  volkomen  overtuigd  is.  Salep  heeft  hij  er  daarom 
bijgevoegd,  dewijl  anders  het  poeder,  met  melk  gekookt , 
geene  gelijRe  masfa  zou  uitmaken. 

De  Racahout  is  dan  een  onfchadelijk  mengfel  van  meel  en 
chocolade ,  in  het  Oosten  veelligt  onbekend.  Of  evenwel 
dit  berigt  lien,  die  altijd  iets  nieuws  en  vreemd»  moeten 
hebben,  af  zal  fchrikken,  om. aan  de  mode  toe  te  geven, 
weten  wij  niet.  Er  zijn  toch  genoeg  menfehen,  die  dit  alles 
maar  voor  goede  munt  opnemen.  Zij  zalven  hun  hoofd  met 
Phyothrix  uit  Griekenland  (uit  Parijs);  zij  ontbijten  met 
Racahout  des  Arabes  (uit  Parijs) ,  en  zouden  er  ook  wel 


RACAHOUT  DES  ARABES.  Ï4I 

toe  te  brengen  zijn ,  om  voor  zich  en  hunne  familie  eene 
partij  elegante  doodkisten  uit  Parijs  te  laten  overkomen, 
wanneer  dit  eens  de  mode  werd. 


PAGANINI  en  TALMA. 
(Vervolg  en  (kt  van  tl.  687.) 

„  Men  herinnert  zich ,"  dus  vervolgt  j  a  n  i  n  ,  n  welk  een 
luid  geroep  zich  verhief:  „Paganini  is  in  Frankrijk 
aangekomen  r  —  hoe  zijne  vermaardheid  reeds  gevestigd 
was,  eer  hg  nog  zijne  viool  geftemd  had*  Gansch  Parijs 
ftroomde  naar  zijn  Concert,  en  het  regende  geld  van  alle 
kanten.  Op  gelijke  wijze  overlaadde  Engeland  den  gropten 
vioolfpeler  met  eere  en  goud.  Toen  hg  andermaal  Par  ij  $ 
bezocht,  was  de  ftad  der  Cholera  ten  buit;  duizendvoud 
ftierven  de  menfchen;  de  Dood  had  zijnen  fchrjkwekkenden 
mantel  over  de -groote  ftad  uitgefpreid.  Alles  vlugtte9  alles 
yerfchool  zich ,  alle  fchouwburgen  waren  verlaten ,  alleen  de 
groote  Opera  werd  bezocht ,  ja  opgepropt ,  wanneer  de  too- 
nen  van  paganini's  'ftrjjkftok  lokten;  ieder  kwam,  om 
bij  zijne  goddelijke  akkoorden  de  verfchrikkingen  des  dags  te 
yergeten*  Ik  zag  eenen  mensch,  dien  eensklaps  de  Cholera 
aangreep ,  onder  het  gebed  van  m o z e s ,  door  hganini 
gefpeeld ,  den  laatften  fnik  geven.  Dat  heet  ik  bijval  f  Wat 
geen  kuuftenaar  van  Parijs  vermogt ,  vermogt  faoanini 
mét  zijne  viool:  hij  alleen  vulde  eenen  fchouwburg.  Dat 
noem  ik  geluk  I  Ik  ken  niets  feestelijkers ,  dan  de  Concer- 
ten ,  die  hij  gedurende*  de  pest  gaf.  Men  kwam  fidderend ; 
men  had  des  middags,  zeer  matig  gegeten ;  men  wilde  de  fom- 
bere  denkbeelden,  de  vertrekken  vol  kamferreuk  ontvlieden, 
om  zich  in  de  groote,  fchoone,  met  waskaarfen  verlichte  en 
met  bloemen  vètGerde  zaal  der  Opera  eens  te  herhalen ;  men 
zag  elkander  aan,  en  ftond  verfteld,  die  zoo  vol,  ja  nergens 
eene  ledige  plaats  te  vinden*  Daar  zag  men  dan,  van  uit 
den  achtergrond  des  tooneels,  den  geheel  in  't  zwart  geklee- 
den  man ,  als  een  fchaduwbeeld ,  optreden.  Zijn  bleek  ge- ' 
laat  kwam  donker  te  voorfchijn  tusfcheo  het  lange,  gladde^ 
hair,  dat  onordelijk  langs  beide  zijden  nederhing.  Zyne 
lange  armen ,  nog  verlengd  door  ftrjjkftok  en  viool ,  fchenen, 

BCENOELW.   1835.  NO.   15.  C  C  C 


742  PAGANINI  EN  TALMA, 

den  grond  te  raken;  men  zag  hem  niet  gaan,  men  voelde 
flechts ,  hoe  hij  floop !  Zoo  de  Cholera  zelve  eene  men- 
fchengedaante  konde  aannemen,  zij  had  zeker  geene  andere 
gekozen*  Men  gevoelde  eene  rilling,  wanneer  men  hem 
flechcs  aanzag.  Wanneer  hij  dan  de  verbeeldingskracht  der 
aanfchouwers  naar  eiich  opgewekt  en  naar  beide  kanten 
heeft  gekeken  had,  of  de  ontvangst  groot  genoeg  was,  be- 
gon hij.  Te  befcbrijven,  welke  bevalligheid ,  vaardigheid, 
zniverheid  van  toonen ,  welke  melancholie  en  aangrijpende 
hartstogtelijkheid  in  deze  viool  verborgen  waren,  is  onmo- 
gelijk. Het  genie,  gefchraagd  door  de  kunst,  en  de  kunst, 
gefchraagd  door  de  onbegrijpelijkfte  infpanning,  hebben  nooit 
iets  grootfchers  voortgebragt.  En  met  welk  eene  bedaard- 
heid, met  welk  eene  fcbynbare  koelbloedigheid  bragt  hij  al 
deze  fchfctten  der  harmonie  nit  vier  (tukken  hout  en  eene 
(baar  te  voorfchflnt  Men  luisterde,  ftond  verbaasd,  weende 
—  alle  f/nart  week ;  men  vergat  den  dood  en  de  vrees ,  er- 
ger dan  de  dood;  en,  wanneer  hij  ophield,  wilde  men  gaarne 
geroepen  hebben :  „  Nog  eens ,  o !  nog  eens  1"  Maar  de 
zwarte  man  was  onverbiddelijk.  Alles ,  tot  zijne  laatfte  noot 
toe,  had  bij  berekend;  hg  wist,  hoeveel  ftreken  hg  derver- 
gaderinge  fchüldig  was,  en  gaf  haar  niet  ééne  minder,  niet 
ééne  meer.  Vervolgens  verwijderde  hij  zich  gelijk  hij  ge- 
komen was,  eene  buiging  tot  aan  den  grond  makende,  mee 
een  altyd  wederkeerend  glimlagchen,  en  als  wégfluipende. 
Men  kreeg  onwillekeurig  medelijden  mét  den  grooten  toon- 
kunftenaar,  als  men  hem  zoo  glimlagchen  en  zoo  diep  bui- 
gen zag.  Faganini  (en  daarom  kan  ik  het  berigt  van 
zijnen  dood  niet  gelooven)  zag  te  Pari/s  de  Cholera  even- 
moedig onder  de  oogen  als  dupuytren  deed,  en  ge- 
meenlijk fpaart  de  pest  dezulken,  die  haar  niet  vreezen. 
Maar,  zfl  dat  berigt  ook  verdicht,  waar  is  het,  dat  van 
den  dag  af,  dat  elke  noot  zijner  viool  gelds  waarde  verkreeg, 
faganini  door  eene,  voor  fchier  eiken  kunftenair  onbe- 
grijpelijke, hebzucht  werd  aangegrepen;  hij  werd  gierig  met 
Zijne  viool ,  gelijk  de  gierigaard  het  met  zijn  geld  is.  Be- 
zwaarlijk gunde  hfl  zlchzelven  het  genot  der  verwonderlijke 
zegepraal  van  zynen  geest.  Hij  nam  zijne  viool  niet  meer 
nit  hare  kast ,  dan  om  -  er  geld  mede  te  winnen.  Was  hg 
verpHgt  haar  voor  zich  te  hanteren ,  dan  (loot  hij  zich  zorg- 
vuldig in  zijn  vertrek  op ,  liet  de  gordijnen  zakken ,  grtn- 


FAGAtfINI  EN  TALMA.   '  743 

dekte  alle  deuren,  ja  zette,  ten  overvloede 9  een'  tóondem- 
per  op  zgn  inftrument,  opdat  niemand  daar  buiten  hem  zon 
hooren,  zelfs  niet  de  dienstmaagd  des  huizes,  .die  haar  oor  te- 
gen het  fleutelgat  hield ,  noch  de  arme ,  die  aan  de  huisdeur 
bedelde;  dus  beroofde  hij  zich  van  het  ftreeiend  genoegen, 
zichzelveu  te  hooren ,  uit  vreeze ,  dat  hem  eenige  noten 
gratis  mogten  ontfnappen,  of  dat  hij  eenige  noten  mogt  ver- 
fpillen  t  Dus  hield  hij  getrouw  zichzelven  woord ,  dat  hfl 
zich  elke  vioolftreek  zou  laten  betalen ;  en  zijne  vioolöreken 
verden  hem  betaald,  en  wel  duur  —  zeven  millioenenl  Men 
denke  echter  niet ,  dat  ik  deze  fom  te  groot  acht  voor  een* 
z©o  groot'  meester.  De  Hemel  beware  mjjr  dat  ik  immer 
de  kunst  ais  te  duur  betaald  zou  rekenen  1  De  kunst  is  het 
feestgewaad  .der  befchaafde  volken,  de  eer  der  (leden,  de 
roem  der  natiën;  zjj  verfraait,  betoovert,  vertroost,  ver- 
eenigt  de  menfcben.  De  kunftenaar  z%  rijk ,  zeer  rq'k ,  op- 
dat hij  niet  enkel  in  den  droom  zijner  verbeelding  den  voor- 
wmften  ter  zijde  fta !  Bovendien  heeft  elk  het  regc ,  on 
zichzelven  naar  zijne  wezenjpe  waarde  te  fchatten,  waarbij 
bü  zich  flechts  in  acht  neme  zich  te  laag  aan  te  flaan,  opdat 
hfl  niet  misbruikt  worde,  noch  ook  te  hoog,  want  de  wereld 
betaalt  de  menfchen  naar  dat  zij  waard  zijn,  en  niets  meer. 
Wat  mij  in  paoanini  tegen  de  borst  öoot,  is,dathü 
zigoe  millioenen  van  de  rijken  ontving,  zonder  tot  de  armen 
te  zeggen:  „  G|j,  die  arm  zyt  en  de  muzjjk  bemint.,. komt 
tot  mg;  wil  ztfn  broeders;  ik  fpeel  voor  u  om  niet  f  Dan 
had  hij  voor  zijn  vermogen  en  tevens  voor  zijnen  roem  ge- 
zorgd ;  dan  had  hg  even  zoo  vele  herinneringen  achtergela- 
ten als  talma  zelfs #  en  zijn  naam  had  zich  aan  den  ge- 
lukkigen en  geliefden  naam  aangefloten,  wiens  gedachtenis 
b$  den  volke  leeft.  Hoe  heeft  deze  mensch  de  fchoonfte 
gelegenheid ,  om  zich  beroemd  en  bemind  te  maken',  ver- 
waarloosd!  Tot  de  verzamelde  menigte  f  preken,  zonder 
vreemde  tusfchenkomst ,  in  die  éénige  algemeene  fpraak, 
welke  onder  alle  hemelftreken  wordt  verdaan ;  overal  dezelf- 
de geestdrift,  hetzelfde  gevoel  opwekken;  reizen  als  een  Vorst, 
om  wien  zich  de  Grooten  als  verdringen ;  edelmoedig  genoeg 
zjjn,  om  de  geheimen  zijner  moegelijke  kunst  niet  uitfluitend 
voor  zich  te  houden,  maar  integendeel  dezelve  aan  elk  mede 
te  deelen ,  die  in  (laat  i$  ze  te  bevatten ,  en  zóó  kunftenaar* 
en  broeders  achter  te  Uten ;  fpelen  ea  zingen  gelijk  de  vogel 

Ccc2 


'344  FAGANlM  EN  TALXA. 

onder  den  vrjjen  hemel;  zich  aan  eiken  edelen  aandrang tnr er- 
geven  ^  een  uur  van  den  dag   aan  de  eerzucht  toewijden, 
maar  den  overigen  tijd  een  kinderlijk  kunftenaar  zijn;  mij- 
nenthalve  ook  eiken  dag  een  uur  aan  zijn  vermogen  denken , 
maar  al  de  overige,  aan  den  roem  —  dat  heet  leven ƒ    Wan- 
neer men  faganini's  talent,  wanneer  men  zyn  onuitput- 
telijk inftrument  bezit ;  wanneer  men  zeker  is ,  dat  hec  om 
nimmer   aan   idéen,  aan  fantazie   en  fcheppingskracht  ont- 
breekt, wat  ligt  er  dan  aan  gelegen,  wanneer  dat  alles  meer- 
malen overloopt ,  en  uit  de  overvolle  fchaal  eenige  droppelt 
Vegvloeijen  ?    Overvloedig  toch  werdt  gg  reeds  beloond  door 
de  algemeene  hoogfehatting ,  door  al  de  harten ,  die  n  tegen- 
kloppen,  zonder  dat  gij  nog  daarenboven  de  hand  behoeft  op 
te  houden!    Wie  gij  ook  zijt,  groote  kunftenaarsl  bedenkt, 
dat  de  Hemel  u  de  kunst  niet  fchonk ,  alléén  om  die  tot  per- 
foonlgk  gewin  aan  te  wenden.    De  kunst  behoort  aan  ieder- 
een ;  zij  is  het  eigendom  van  allen ,  de  onuitputbare  bron , 
aan  welke  iedereen  het  regt  heeft  zich  te  laven.   Verkoopt 
daarom  van  de  uwe  aan  elk,  die  koopen  kan  en  wil;  maar, 
tobt  gjj  genoeg  verkocht,  geeft  dan  het  overige  weg;  er  zal 
«nog  altgd  meer  overblijven ,  dan  gij  hebt  weggefchonken! 
„  Ziet»  wat  paganini  is  overgekomen!    Naardien  hfl 
Hechts  geld  verzamelen  wilde,  in  (lede  van  roem,  was  zijne 
eerzucht  weldra  bevredigd.    Hij  had  zijne  fortuin  gemaakt 
met  eenen  fpoed  ,  die  hèmzeiven  moest  verbazen.    Toen  nu 
zijne  millioenen  binnen  waren ,  moest  hy  trachten  dezelve  in 
-veiligheid  te  brengen ;  dit  drukte  hem  neder ,  ja  overftelpce 
hem;  hij  had  zünen  ganfehen  oogst,  als  't  ware,  in  éénen 
dag  binnengehaald.     Daar   hfl   eene  waar  ter.  markt  bragt, 
die  te  duQr  was  om  vele  en  gedurige  koopers  te  vinden , 
ttond  de  man  eensklaps  aan  het  einde  zijner  kunstbaan.    De 
voorbeeldelooze  deelneming,  welke   hij  verwekt  had,  was 
verdorven ;  de  geestdrift  was  door  zijn  goud  verdikt.    Enge- 
land wilde  <hem  niet  meer  hooren ,  niet  meer  geneigd  zijnde 
hem  met  guinjes  te  fpijzen.    Frankrijk  wilde  hem  niet  meer 
hooren ,  geene  Napoleons  meer  voor  hem  hebbende.    Thans , 
daar  de  rijken  niet  meer  van  hem9  en  hij  niets  van  de  armen 
weten  wilde,  moest  hij  zijne  fchoone  dagen  terugwenfehen ; 
die'  der  bewondering,  van  het  vrije  genie,  en  —  der  armoe- 
de 1  —    Dunkt  u  niet ,  dat  een  Napelfche  Improvifator ,  die 
te  paard  fteden  en  dorpen  doortrekt ,  onder  den  oudften  boom 


PAGANINI  EN  TALMA,  74» 

tens  dorps  lialte  houdt,  zingt  wat  het  opwekkende  de* 
oogenbliks  hem  -ingeeft ,  naar  wien  men  met  lagchen  of  met 
tranen  luistert,  en  die,  wanneer  hij  zijn  hart,  hééft  uitge- 
ftort,  met  een9  zijner  landelijke  toehoorders  het  maal  deelt 
en  in  diens  hut  flaapt;  dunkt  u  niet,  dat  deze  altijd  armer 
maar  altijd  gelukkige  mensch,  die  heden  uitgeput,  morgen 
onuitputtelijk  is,  deze  dichter  zonder  eerzucht  of  pretenfle, 
die  zich  z$ne  verzen  niet  eens  weer  te  binnen  brengt ,  en 
die  ze  elkeen  toewerpt ,  die  er  naar  verlangt ;  dunkt  u  niet  f 
dat  hij ,  die  het  volk  verlustigt ,  zonder  van  hetzelve  Iets' 
anders  te  vorderen  dan  brood  en  nachtverblijf,  duizendmaal 
gelukkiger  is  dan  die  kunftenaar ,  zijn  broeder ,  die  te  midden 
van  een  vermogen  van  millioenen  derft?  Zijn  dood,  zoo  de- 
zelve zich  mogt  bevestigen ,  ware  eene  dubbele  ramp ,  daar 
die  ons  een  groot  Violist  en  een  groot  Componist  tevens 
ontrukt.  Zijne  werken  zijn  verloren ,  gelijk  al  het  overige ; 
want  hij  heeft  voorbedachtelijk  nagelaten  zijne  idéen  op  te 
fchrijven ,  opdat  zij  hem  niet  zouden  ontvreemd  worden.  (*) 
Telkenmale ,  ais  hem  het  orchest  accompagneerde ,  gaf  hQ> 
eiken  muzikant  eigenhandig  zijne  partij.  Was  het  Concert 
ten  einde ,  dan  verzamelde  hij  andermaal  zelf  zijne  gefchre- 
vene  muzijk.  Aan  niemand  vertrouwde  hij  zulks  toe,  zoo 
bezorgd  was  hij ,  dat  hem  ook  Hechts  het  kleinfte  deeltje 
van  een  idéé  mogt  ontkaapt  worden  f  Dus  zal  men ,  dank 
zij  deze  verwenschte  maatregelen  van  voorzorg!  niet  eens 
te  weten  komen ,  hoe  veel  verder  p  a  6  a  n  i  n  i  de  viool  ge- 
bragt,  noch  op  welk  ftandpunt  hij  haar  gelaten  heeft,  f  Kan 
men  zich  een'  algeheeler  zelfmoord  verbeelden ?  Is  paga- 
nini  niet  dood,  zoo  zal  hjj,  bij  het  vernemen  van  den  ge- 

(*)  Het  aanwezen  en  de  handelingen  van  dezen  Virtuoos 
fchijnen  als  met  duisternis  omgeven.  —  Een  Duitsch'&ig- 
blad  gewaagde  onlangs  van  niet  minder  dan  36  zijner  Com- 
pofidën/als  het  licht  ziende.  Wat  daarvan  zij,  is  ons  niet 
bewust;  maar  welligt  zijn  het  niet  die,  welke  paganini 
gemeenlijk  voordraagt ,  voor  zoo  verre  dit  gefchrevene  mu- 
zijk moge  zijn. 

Nog  lazen  wij ,  zeer  onlangs ,  een  berigt  uit  Genua ,  dat 
voor  hem  aldaar ,  reeds  bij  zqn  leven ,  een  Monument  zou- 
worden  opgerigt,  en  dat  zijn  borstbeeld  er  plegtftatig  wa* 
ingewijd!  —    Vert. 


746  PAOAKINI  EN  TAL>!A. 

tingen  indruk  zijner  doodmare  in  Europa,  en  van  de  onver-* 
fchilifgbeid,  waarmede  zij  werd  opgenomen,  welligc  nog  in- 
zien, hoe  veel  nadeels  zijne  baatzucht  aan  zijnen  roem  heeft 
berokkend; —  inzien,  welk  'een  Hechte  rekenmeester  Gie- 
righeid is^  dat  populariteit  voor  *t  minst  zoo  veel  waarde 
beeft  als  geld ,  en  dat  het  fmartelflk  gevoel  bij  het  veffchei- 
1  den  eens  geliefden  kunftenaars  «Hes  te  boven  gaat ;  dat  het 
beter  is,  zijne  heerlijke  idéen  en  het  geheim  zijner  kunst 
achter  te  laten ,  opdat  tijdgenoot  en  nakomeling  zich  daarin 
verblijden,  dan  al  deze  fchatten  met  zich  te  nemen  in  kei 
ftomme  graf;  dat,  eindelijk,  na  zich  zoo  lang  tot  de  b$un 
fijner  medemenfcben  te  hebben  gewend,  het  meer  dan  rijd 
is,  zich  ook  tot  hun  gevoel  te  wenden.  Weliigt  heeft  pa» 
sanini  op  Zijn  krankbedde  zich  reeds  beklaagd,  niet  wel» 
dediger  jegens  het  ongeink  te  zijn  geweest,  en  zuchtend  be- 
kend, dat  onder  zijnen  geidfchat  menige  daalder  zich  be- 
vindt, die  daaronder  niet  behoorde  te  zgn,  —  de  znurver- 
worven  penning  eens  «rmen  muzikant*,  die  zich  driemaal 
bet  middageten  ontzelde,  om  zijnen  kunstge&oot  te  hoeren! 
Pagaüini  toch  is  een  man  van  te  groote  talenteb,  dan 
dat  h|J  niet  o'ok  een  man  van  verftand  zijn  zou ;  en  verftand 
geheel -zonder  hart,  hoe  laat  zich  dit  denken?** 

Dusverre  jules  jinin.  Zijne karekterfcbets  (dus (preekt 
zijn  Duitfche  Vertaler)  des  grooten  kunftenaars  beeft  inder- 
daad levendige ,  wegflepende  trekken ;  en  toch ,  wanneer  p  *- 
OANiNi,  nadat  men  dezelve  heeft  gelezen,  eensklaps  voor 
ons  flond,  ons  aanzag  met  zijnen  demonifcben  blik,  en  zij- 
nen tooverftrjjkftok  bewoog,  zou  deze  ganfche  Ipiciek  als  in 
ftof  wegzinken,  vernietigd  door  den  alles  overweldigenden 
indruk,  die,  als  uit  een  heilig  donker  opgeroepen ,  het  ge- 
voel  geene  keus,  het  verftand  geene  ftem  overlaat I  Niet 
baatzucht  alleen  kan  een  paganini  nopen  oen  ggpec  kun- 
ftenaar  te  worden;,  immers  geene  millioenen  zyn  in  Haat, 
een*  enkelen  ademtogt  van  dien  geest  te  verwekken ,  die  pit 
paganini's  viool  fpreekt]  Janin  kent  alleen  den  ?aga- 
nini,  zoo  als  hij  in  de  Parij fcke  falons  en  aan  de  Parij* 
fche  farobank  verfcbeen ,  en  Hechts  met  goud ,  veel  goud  in 
de  hand  kon  verfchijnen.  Hij  kent  alleen  den  paganini 
na  dep  zondenval.  De  blik  in  zijn  Paradijs  bleef  voor  hem 
verborgen.  Hg  zag  den  knaap  niet ,  zoo  als  bfl  ,  onder  den 
1   harden,  gierigen  vader,  honger  en  flagen  leed,  opdat  bjj 


PAGAN1N1  Etf  TALMA.  7^T 

des  te  eerder  een  groot  Muzikant  wierd,  en  hoe  desniette- 
genflaande  zijne  hartstogtelyke  geestdrift  voor  muzijk  nog 
de  bovenhand  behield;  —  hjj  zag  den  knaap  niet,  wien  het 
bloed  in  het  aangezigt  ftttg,  toen  hij  vernam,  dat  m 02 art 
reeds  in  zijn  zesde  levensjaar  een  geheel  uitgewerkt  klavier- 
concert gefchreven  had;  —  hij  zag  den  negenjarigen  paga- 
nini  niet,  hoe  hij  op  den  grooten  fchouwburg  van  Genua 
allen  wegfleepte  door  zijne  variaties  op  de  Carmagnolej 
(*t  was  in  17931)  —  Jjy  zag  niet,  hoe  de 'veertienjarige  Vir- 
tuoos, dien  rolla  en  paer  bewonderden,  door  balies 
(leden  trok,  ongehoorden  bijval  oogftende,  lang  voordat  de 
klank  zftns  naams  tot  ons  was  doorgedrongen;  •—  hy, zag 
hem  niet,  hoe,  aan  het  Hof. van  Lucca9  waar  elisa  bo- 
naparte fchittarde,  liefde  en  eerzucht  hem  denflrjjkfiok, 
op  zijne  zeldzame  wijze,  langs  twee  en  zelfs  ééne  fnaar 
leerde  bewegen;  ~  hij  zag  den  trotfchen  Italiaan  niet, 
die,  fiods  lang  de  roem  2ijns  vaderlands,  gedurende  dertig 
jaren  niet'  kon  befluiten  over  de  Alpen  te  gaan,  om  hier  es 
elders  vreemde  kritiek  over  zich  te  gedoogen ,  Fransth  geld 
naar  stah  te  ftryken,  en  hfct  aan  Parij fcke  fpeeltafel*  of  in 
den  drang  van  ztnneUJken  bartstogt  wéér  weg  te  werpen* 
Paganxni  had,  toen  ja*in  hem  zag,  zijn  ganfche  leven 
reeds  doorleefd*  Hjj  was  te  Parijs  een  vreemdeling  onder 
vreemden ,  die  hij  niet  kende  ♦  niet  beminde ,  flie  hem  niet . 
kenden ,  niet  beminden ,  en  die ,  zoodra  de  indruk  zijns  in» 
ftmments  voorby  was,  Hechts  daaraan  dachten,  welke  link» 
fche  complimenten  hg  maakt  en  hoe  haveloos  ztja  hair  er 
uitziet.  Hij  kon  even  min  eigen  worden  op  dien  bodem, 
«Is  de  Stiermarhtr  ep  Tiroler  zangers,  met  wier  liederen 
vol  reine  natuur  eens  de  groote  wefreld  van  Parijs  zich  ge» 
liet  hoog  te  loepen ,  om  hun  daarna  de  bnfchuld  en  met  da» 
zelve  alle  fchoonheld  te  rooven.  Het  korte  qjdabeftek, 
waarin  paganini  zich  te  Parijs  ophield,  is  dus  het  ftaod» 
pnm,  van  waar  de,  anders  in  hare  foort  meesterlijke,  ijjk* 
rede  van  jan  in  moet  befebouwd  worden* 


7*8  Dft  LULfDft  SN  DS  VDELlttlD. 


DE- LIEFDE  EN  DE  IJDELHEID. 

.      ;  — -  ff 9»  ü  fltri  nota 
Tenendc' U  pur  ocehi  qua  giufo  alfonpo; 
■     -  .  Ma  guarda  i  eerehi  fino  al  piü  rimoto , 

Tanto  che  veggl  feder  la  Reglna , 
■  •      '  Cui  questo  regno  i  fuddlto  e  dlvoto  l  (*) 

D anïe,  la  dhr.  cm.  farad.  c.  SI. 

Be  gèwenschte  Mei  was  terug,  en  de  kriekende  morgen 
verdreef  langzaam  en  öatig  de  danpen  des  nachts.  Hier  en 
daar  reeen ,  als  eilandjes  op  bet  ftille  meer ,  de  gefchakeerde 
koeien  uit  den  nevel  op  de  weide.  Vogels  en  kikkers  ont- 
waakten» en  cjüpten  en  kwakten  elkander  'den  morgengroec 
toe*  Haan  en  hond  wekten  het  landvolk,  en  de  rookeöde 
fchoorfteen  verkondigde  het  naderend  ontbot,  Eindetyk  Gebit- 
terde ook  in  vollen  luister  de  fcoNino ,  en  de  nacht  was  ge* 
woest»  Lustig  begaf  zich  de 'landjeugd  aan  den  vrttfijken 
ubeid;  terwijl  de  liefde,  verzadigd  vooralsnü  vanfteedfcfce 
zegepralen,  het  groenende  Land  kwam  bezoeken.  De  ge- 
veinsde zochten,  het  liegend  gelaat,  nu  teeder,  dan  eraftig* 
dan  weder  hartstogtig,  en  het  gevoelloos,  gefnap  der  ftadge- 
lieven  verveelden  hem ;  derhalve  had  hij  fluweel  en  zijde  ver* 
wJtfeU  met  het  eenvoadiger  boerentoilet:  een  breedgerande 
hoed  beschermde  zijn  gelaat ;  eene  bont  gekleurde  das ,  luch- 
tig den  hals  omgevend ,  liet  hem  vrij  adem  halen ;  een  lange , 
ruime  rok  zwierde  hem  om  de  leden ,  en  de  zilveren  gesp 
^an  den  fchoen  weérkaatfte  de  ftralen  der  zon,  Eenen  fcnoea* 
tigen  flok  in  de  handen ,  knijerde  h$  fluitend  over  dé  een- 
zame wegen,  toen  hem  zeer  onverwacht  eene  Schoone  oüt* 
moette,  die  in  haren  gang,  hare  kleeding  en  manieren  niets 
van  eene.  veldbewoonfter  had.  Een  doorfcMfnend,  fneeuwwk 
gewaad,  tot  op  den  voet  neder  vallend, -bewimpelde  verra- 
derlijk de  ryke  geftalte;  een  los  omgeworpen  fhawi  bedekte 

(*)    yy  Het  zal  u  onbekend  blijven,  zoo  lang  gij  deoogen 
hier  beneden  rondom  u  houdt  gevestigd ;  maar  doorloop  de 
kringen,  tot  op  den  allerverften;  da* ir  eerst  zult  gjj  de  Ko*- 
ningin  zien  .zitten.,  aan  welke  dit  alles  onderworpen  is  cé 
gehoorzaamt." 


Ot  LlftFDE  KW  Dl  QDEiHEIO.  ï%9 

tcti  halve  den  pralenden  boezem  ,  ten  halve  den  vollen ,  fat^- 
nigen  arm.  Een  groen  line  omving  begeerig  het  wijkende 
middel ;  gitzwarte  lokken ,  door  den  Zephir  gewiegeld ,  vie- 
len telkens  lief  kecend  terug  op  den  fchoonen  hals ,  wiens  wit 
Hechts  door  de  hier  en  daar  kronkelende  ligtblaanwe  aders 
van  dat  des  kleeds  verfqhüde.  Een  hoed  met  in  kunstvolle 
achteloosheid  fpelende  linten,  gioea  als  die  dés  gordels,  be- 
fchaduwde  neérwlppend  hare  oogen  ,  hun9  glans  nu  eens  ver- 
bergend ,  dan  weder  doorlatend ,  als  de  waterwolken  de  zon. 
Zoo  zweefde  zij,  bewust  van  hare  «fchoonheid,  door  de 
bloeijende  landftreek. 

De  lief  BK,  verwonderd  dé  bekoorlijke  nhnf  ia  d4t  veWi- 
ten  oord  alleen,  te  ontmoeten ,  fpoedt  zich  nieuwsgierig'  naar 
haar  toe ,  en,  groet  haar.  Sierlijk  laat  zjj  de  ftrmen  lang*:  de 
zijden  vallen,  en  buigt  zich  met  zwier.  Hoe  vind  ik,  begint 
amor,  zoo  vele  fchoonheid  in  zoo  eenzame  (beken:?  Zijt 
gö  welHgt  eene  bedrogene  geliefde,  die,  da  ftadvermzfcen 
vliedend,  op  de  matige  velden,  in  dit  weldadig  lommer, 
uwe  ftnart  komt  verbergen?  —  De  nimf,  verontwaardigd 
dat  haar  naam  hem  onbekend  was ,  antwoordt  met  bitfe  lip* 
pen  en  trotfche  gebaren:  Mij  kent  de  geheele  weneld;  geen 
hart ,  of  het  U  door  mij  overwonnen  en  gekluisterd ;  ik  ben 
eene  Godin,  en  ij  d  e  l  h  e  i  d  is  mijn  naam.  Overal  op  aarde 
wordt  mijne  magt  zoo  erkend  en  aangebeden,  dat  mijne  dienst 
die  van  j  u  p  i  j  b  r  overtreft ;  van  de  leeroen  hot  tot  aan  den 
troon  tyeelt  mijne  geheime  magt ,  naar  welgevallen ,  met  alle 
harten.  Lagenend  zie  ik  den  Redenaar  n  over  alles  en  nog 
wat  anders9*  zich  verfchorren;  den  Geletterde  de  geleerde 
boeken  doorwormen ;  de  Schoone  onvermoeid  in  het  hetftei» 
len  van  de  verwoestingen  der  jaren;  den  Fat  hagend  in  de 
feestzaal,  om  zich  met  bevalligheid  naar  de  viool  te  ver» 
draaijen.  Door  m$  leven,  voldaan  en  tevreden,  zij,  die 
zich  het  meest  over  de  Natuur  te  beklagen  hebben ;  mfln 
tooverfpiegel  vergroot  bon  hunnne  talenten  zoodanig ,  mijne 
fchalen  behagen  hun  dermate,  dat  *ij,  zkb  altijd  op  dezelve 
.beroepend ,  flechts  hunne  een  w  ooregtvaardig  noemen.  Ik  ben 
het,  die  de  prachtige  paleizen  en  de  trotfche  gedenkceekenen 
doe  bouwen*;  ik ,  die  ten  laatfte  de  koude,  eenzame  woning 
ader  dooden  tooi,  en  vergulde  logens  op  de  grafzerk  febrijjf 
■en.  befteU  terwijl,  in  fpijt  der  rondom  verfpilde  praal,  der 
temen  In  vergetelheid  bleven.  Zelfs  in  het  hart  van  hem » 
♦die  mij  hekelt,  (luip  ik  ter  fteela ,  met  een  welgevallig  be* 


750  DE  UEFDE  EN  DS  IJDELHEID. 

drog;  4e  Wegeer  zuivert  en  flijpt  en  fiere  den  ffijjl  du 
fchrifts ,  waarin  bij  mij  aanvalt ,  om  lof  te  behalen  5  en  de 
nietsbeduidendfte  Schrijvers  beheerscb  ik  in  voege  ,  dat  2$ 
zich  allen  eenen  eeuwigen  mam  beloven.  Ik,  (zie  eens  boe 
ver  mijne  magt  zich  uitftrekt  Q  ik  jpeb  aan  eepe  foort  van 
menfehen  wijs  gemaakt,  dat  zjj  niet  van  adem  afftammen, 
gelijk,  de  gewone  menigte,  bij  toeval  geboren;  maar  van 
eenen  veel  edeler  tak.  Ik  behang  mijne  aanbidders  met  Uu* 
ten  an  kruifen,  met  Vlies  en  Koufeband,  met  Adelaars  e» 
Leeuwen»  met  Valken  en  Olifanten;  ik  noem  hen  Ridders  en 
Commandeurs ,  hen ,  die  nimmer  paard  noch  wapen  aanroer- 
den;  zie,  hoe  zij  den  liefelijken  rook  influrpen,  terwjjl  de 
pp  goudzakken  troonende  bep  met  benijding  aangiet  en  hun 
net  ijdele  zelfverheffing  zijne  dakaten  toeduwt.  Ik  ben  het, 
die  den  furrènu  zoodanig  opblaas,  dat 'bij  zich  verbeeldt  heel 
wet  ce  s$d  geworden,  en  dat  hij  den  banknootloozen  ge- 
teelde, of  krijgsman,  of  ambtenaar  magtig  vereert  door 
hem  gemeenzaam  (lomp)  te  behandelen;  ik,  die  den  uk 
**  vadera  ftal  gezwollen  bediende  (pennelikker)  zijn*  achter* 
vliering  doe  vergeten,  en  de  te  poecfen  lamp,  en  £e  te  ge» 
fcnorzamen  fchd;  die  he»,  van  zün*  kantoorbank  ontflagen9 
met  lorgnet  en,  vergeld  koper  uitgedost,  neuriënd  en  trip- 
pelend het  koffijhuis  doe  doorpaauwen,  de  jongens  toefnaan* 
wend  mee  een  vaisch.Engelsch  accent  gebieden ,  majestueus 
«1  de  Courant  voor  den  neus  wegpakken ,  en  zich ,  vol  van 
sichzeiven ,  op  een  paar  doelen  doe  nederfiommelen.  Het 
T$k  van  amor  zelvea  werp  ik  omverre,  en  om  mijnentwil 
zoekt  de  zotte  hoop  der  Fatten  bq  de  Schoonen  niet  zoo 
zeer  hare  gunden,  als  wel  den  fchijn  van  dezelve,  en,  mee 
lonkjes  en  knikjes  tevreden,  is  het  hun  genoeg»  dat. ieder- 
een hen  voor  gelukkig  houdt*  Maar  bovenal  behaagt  liet 
mij ,  met  onverdeeld  gezag  over  de  vrouwen  te  heerfchen; 
zft  verdringen  zich  aan  mijne  altaren ,  en  niemand  offert  er 
vuriger  en  opregter:  zoodat  het  ganfche  vronweogeflachc 
voor  mij  alleen  leeft ,  door  mij  alleen  ademt* 

Nu  kon  de  liefde  zich  niet  langer  bedwingen:  Zwiig, 
sekte  hij ,  en  grijp  niet  in  mijne  regten ;  erken,  (hief  toonde 
feti  boog  en  koker)  erken  onder  dit  nederig  gewied  den  Geri 
der  Liette:  regeer  weer  gij  wilt;  maar  ik  alleen  beheersen 
het  vrouwelijk  gedacht.  Over  die  gevoelige  zielen  ,  over  die 
teedere*  hanen  bezat  ik  immer  een  onverdeeld  gezag;  aqj 
bewezen  z$  ftecde  hare  eerfte  vereering;  en  Indien  go  baic 


DE  LIEFDE  EN  Dl  tfDELtfEID.  ttl 

oogen  en  gedacnten  wel  wilt  gadeffaen ,  zult  gij  altijd  on» 
dubbelzinnige  fporea  mijner  magt  ontdekken.  In  desÉe  fchoone 
voorwerp}**  U  bot  Liefde  dat  leven  (tart,  ziel  en  beweging: 
befchouw  het  oanootele  bart  van  het  jeugdige  meisje ,  alvo- 
rens ik  baar  bekend  ben;  met  bare  pop  alleeft  ia  jrtj  bezig, 
en  fpeelc  en  lacbc  en  babbelt  en  treurt  met  dezelve.  Maar 
naauwelijks '  heeft  mijn  vuur  baar  de  kiel  ómflpkeft,  of  zij 
wordt  ernftig ,  en  ftil ,  en  droomend ;  bare  blikken ,  bare  ge* 
baren  heeft  zij  geleerd  te  beheerfchen,  maar  te  vergeef) 
poogt  zij  de  wellingen  der  Hefdekoorts  te  verbergen!  zfe; 
boe  zij  reeds  bij  den  naam  des  geliefden  van  kiem  veran- 
dert !  In  bet  matte  vuur  der  onrustige  oogen ,  Op  de  gloei* 
jende  wang,  op  den  zweltenden  boezem ,  die  iidh  met  be- 
fpoedigde  golving  door  kwalijk  weérhoüdene  zncbten  lucht 
geeft,  op  bet  gelaat,  nu  bloedrood,  dan  bleek,  ftaét 
bet  kwijaend  verlangen  geteefcend.  Zoo  ontbranden  drooge 
bahnen ,  getroffen  door  eene  gloeiende  vonk ;  de  vlam 
verfpreidt  zich,  verflindt  den  oogst,  en  woedt  teugelloos 
in  den  omtrek;  digte  wolken  van  rook  en  -vorikeft  (tijgen 
hemelwaarts. 

Zelfs  in  dën  boezem  der 'oude  juffers  dring  ik  door,  en  fleep 
ze ,  beladen  met  blanket  en  pluimen  en  bloemen  en  jeugdige  tooi. 
fels ,  kan  mijn»  kar  mede ;  alle  fcheidsmuren  werp  ik  omve*; 
geene  tfotschheld  is  tegen  mij  beftand»  De  fiere  ros  aura, 
die ,  fteeds  vol  van  bare  fchoouheid  en  de  fcfcatten  des  va- 
ders ,  nimmer  glimlachte  f  noch  fprek  mee  iemand ,  die  niet 
bij  tonnen  telde;  ros  aura,  eindelijk  door  mijnen  pijl  ge* 
troffen,  denkt  aan  praal  meer  noch  goud:  zie,  hoe  zij,  on- 
der. mijne  noodlottige  magt  gebukt,  hare  waarde  vergeet,  en 
de  nederige  flevin  wordr . . .  van  wien  f . . .  van  haren  ftal- 
knecht)  Zoo  verliest  een  kleed  met  goud  en  zilver  doorwe- 
ven, de  pracht  weleer  der  rijkfte  fchouders,  verlieten  en 
gevlekt,  alle  fporen  van  zijnen  vorigen  luister,  en  vak  ten 
taatfte,  gefcheurd  en  veracht,  in  de  morflge  zakken  des 
kleerkoops! 

Met  verfinadende  trekken,  als  uit  den  ongelijken  ftrfjd  niet 
veel  eer  verwachtende,  hoorde  de  trotfche  Godin  hem  aan? 
etafclgk  viel  zij  de  liefde  fpottend  in  de  rede,  en  zeidét 
G$  pocht  op  eetf  onbepaald  gezag  over  de  vrouwen,  omdat 
uw  vuur  baar  fbmwijfen  ontfleekt;  maar  gij  bebeersebt 
baar  flechts  nu  en  dan ,  en  uw  rijk  is  kortftbndig.  Ik  inte- 
gendeel zit  haar  van  den  terften  dag  tot  den  leatftea  ia  den 


752  DS  LIEFDE  IN  DE  JJDSLHK1D» 

boezem,  eo  vrees  niet  ze  ook  te  verliezen.  Het  kleine 
meisje ,  dat  nóg  onzekere  klanken  ftemek  eu  naauwelijks  op 
de  voleen  wankelt  ,  doe  ik  reeds  genoegen  fmaken  wanneer 
zQ  zich  Schoone  hport  noemen ,  doe  ik  reeds  elk  oogenblik 
naar  den  fpiegel  terugtoeereji.  Zie,  met  welke  verrukking 
zij  Üch  het  nieuwe  kleed  met  kaneen  ftrooken  ziet  aantrek- 
ken ,  met  welke  afgunftige  Wikken  zfl  de  glinfterende  fteenen 
in  haar  -moeders  lokken  bewondert,  of  de  heldere,  klearvolle 
paarl  aan  den  bals  der  voiwasfen*  zuster,  en  hoe  (machtend 
»j  naar  den  dag  verlangt,  wanneer  ook  zij  in  dergeijjken 
pronk  zal  fchitterenf  Van  dan  af  aan  is  zij  wijne  Qavin; 
maar  Liefde  kent  zij  nigt;  zg  weet  niet  eens,  wat  dit  woord 
beteekent:  intosfehen  groei  ik  met  de  jaren  in  haar  hart,  en 
yerzelvig  mij- ten  laatfte  met  haar-;  zoodat,  betzij  zjj  fpreke, 
of  lagche ,  of  toorne ,  ik  'bare  lippen ,  ik  haren  lach  of 
ïoorn  beftuur.  Lang  zon  het  zjjn,  indien  ik  u  alle  offert 
wilde  verbalen,  die  de  vrouwen  dagelijks  aan  mijn  altaar 
brengen.  Wie  zon  .den  langen  en  pijnlijken -arbeid,  van  het 
tolkt  kannen  vermelden,  en  de  geheimvolle,  weldadige  kunst 
in  woorden  begrijpen  I  Wie  de  fehakeringen  en  fpelingen 
der  lokken  I  Wie  de  hervormingen  van  grjjs  in  blond  of 
gitzwart  haart  Wie  doen  gevoelen,  welke  uitdrukking  een 
hoofd  aan  zijn  kapfel  ontleent  1  Wie  de  diepe  wetenfehap 
van  l*  peigne  of  millbboücles  (*)  k  umi  en  verkla- 
ren I  Eer  zou  rowlanb  opnoemen  alwat  er  vereischt 
wordt  tot  zrjn  heilig  Kaljdor ,  dat  jeugdige  veerkracht  her- 
geeft aan  den  verlepten  boezem,  dat  den  valen  ouderdom 
met  zjjne  rimpel*  verdrijft,  en  het  vel,  als  de  zon  de  lelie, 
doet  herbloeyenj 

Overal  zult  gij  taliooze  fcharen  zien ,  zich  toewijdend  aair 
mQne  nederigfte  dienften;  ik  feberp  het  vernuft  en  verfijn 
de  kunst;  half  Engeland  en  byna  geheel  Frankrijk  zijn  door 
mij  gehuurd  om  het  fchoone  gedacht  te  dienen*  Hier  wed- 
ijvert de  kundige  naald  met  de  naarftige  fpin  in  doorfcbQ- 
nend  borduurfel;  di&r  (teelt  het  penfeel  de  kleuren  van  iris, 
om  ze  aanzie  zijde  te  geven;  deze  vlecht  de  zilveren  dra- 
den ,  of  tooit  het  fluweel  met  fchitterend  goud  \  een  ander 
bereidt  de  fteenen  voor  oo^en  en  boezem,  terwijl  gene  zich 
in  zee  werpt,  om.der  mosfel  hare  fchatten  te.  ontrooven ,  en 
weder  een  ander  ijs  en  fneeuw  doorwaadt,  om  het  prach- 

(*)  Beroemde  kappers  (pnfesfmn  ie  coiffurï). 


DE  LIEFDE  KM  DE  QBELHK1D.  7W 

tige  bont,  Maar  werwaarts  gij  ook  de  oogen  wendt ,  overal 
zult  gij  de  vrouwen  aan  mij  onderworpen  zien;  en  dikwijl* 
tal  het  gebeuren,  dat  gij  gelooft  ze  in  uwe  kluiatew  te 
hebben,  terwijl  al  de  beweging,  die  gij  haar  zich  ziet' ge- 
ven en  u  toerekent,  voor  m«  alleen,  gefchiedt.  ^ 

Zie  ah  na  ginds  met  zoete  blikken  en  tartende  gebaren 
otto  lokken;  gij  gelooft  baar  verliefd?  abna  wil.**» 
inededingfter  vernederen:  zij  heeft  otto  verioren;  ahma 
valt  in  onmagt;  niet  uit  liefde  -uit  Ijdelheid.  Mfafehien  her- 
innert gij  u  wel,  hoe  dikwijls  ik  o  dwong  fchaamrood  te 
vlieden?  hoe  het  bekoorlijkfte ,  het  edelfte  wezen,  bet  in- 
nigfte,  kieschfte  gevoel,  voor  eenen  fchitterenden  titel,  voor 
eenen  klinkenden  geldzak,  voor  eenen  prachtigen  fhawl  we«I 
vergeten?  Tnsfchen  ferdinawd  en  rudolf  dobberde 
ethosa;  toen  nam  uudolf  zijne  toevlugt  tot  mij;  ik 
ried  hem,  den  gouden  band  zijner  liverei  te  verdubbelen;  en 
(zoo  weinig  wordt  er  verelscbt  om  een  vrouwenhart  te  win- 
nen!) naauwelijks  had  hij  het  gedaan,  of  ethos  a's  hart 
was  veroverd.  Emma  is  wij»  om  mijnentwil ,  want  harer 
liefde  keurt  zij  geenen  fterveling  waardig;  om  mijnentwil  valt 
ctoRiNDE  in  de  vleijende  armen  hares  fchatrijken  min- 
naars: deugd  zoowel  als  ondeugd  is  dikwerf  niets  dan  Ik, 
Doch  om  «Hes  In  weiuig  woorden  te  bevatten,  boe  menig- 
maal hoort  men  niet  zeggen,  dat  het  hart  der  vrouw  onver- 
klaarbaar is,  vermits  zij  zonder  reden  wil  en  niet  wil ;  onftaod- 
vastieer  dan  de  Wimpel,  die  geenen  wind  getrouw  Wuft, 
maar  nu  her-  thans  derwaarts  fladdert.  Ik  ben  het  kompa, 
op  die  zee;  ik  beftuur  in  het  verborgen  elke  harer  hande- 
Ihfeen;  ik  ben  de  reden  van  hetgeen  gij  grillen  noemt,  iets 
dat  een  gevolg  zijn  zou  zonder  oorzaak:  wanneer  gij  bare 
daden  niet  begrijpt,  raadpleeg  mij,  en  gij  zult  alles  weten. 

Zoo  zetteden  zij  hunnen  twist  voort;  *n  de  liefde,  die 
„otsch  en  koppig  is ,  Koorde  zich  niet  alleen  aan  geene  re- 
denen ,  maar  zeide:  Laat  ons  die  ijdele  woorden  daar  latea, 
r  om  een  einde  ».n  het  gefchü  te  maken,  liever  onze 
wapenen  tegeti  elkander  beproeven.  Juist  naderde  uit  het 
nabijgelegen  dal  het  allerlieftte  mientje,  wier  fchulde- 
looze ,  eenvoudige  blik  een  ongeflepen  ban,  eene :  nog  na- 
tuurlüke  ziel  teekende,  en  derhalve  een  zeer  gefcMkt  voor- 
werp voor  de  bedoelde  proef  aanduidde.  In  de  ftad  was  ^ 
nimmer  geweest,  en  jaap  Hechts  en  hoip  hadden  haar  na 
en  dan  boersch  weg  gezeid,  dat  z«  fthoon  wa*.  Hier,  zegt 


754  DE  LIEFDE  EN  DE  IJDELHEID* 

Am  o  ft,  Itar  zka,  *ie  «eer  vermag;  Indien  gij  deie  tege* 
tn{jne  magt  verdedigt,  twist  ik  niet  langer,  en  geef  mij  over- 
wonnen, Oftcfaoon  de  pang  ongelijk  had  kunnen  fchjjnen, 
nam  de  Godin  de  uittarting  aan :  zij  ging  naar  het  meisje 
toe,  en  vatte  haar  vleijend  en  kozend  de  hand,  terwijl  de 
liefde  onder  zijne  pijlen  den  fcherpften  en  gevaarlijkfteit 
uitzocht.  Den  boog  gefpannen,  toont  hij  haar  een  bevallig 
veertje ;  ce  getijker  (Jjd  fnort  de  gevederde  fchicht,  en  raakt 
het  meisje ,  dat  den  winnaar  opmerkzaam  gadeflaat ,  naanwe~ 
lijk*  de  borst ,  of.  de  Godin  houdt  haar  in  hetzelfde  oogen- 
btffc  eenen  helderen  fpiegel  voor.  Met  ganfeher  ziel,  onbe- 
wegelijk, in  verrukking,  ftaart  de  omroozele  hare  fchoonbeid 
aan,  en  heeft  geene  blikken  meer  voor  den  bevalligen  jon* 
:n.  De  Godin  lachte,  en  de  liefde,  met  fchaamrood 
lekt,  vlood  overwonnen. 


de  afgevaujwe  bladeren* 

Omringd  door  afgevallen  bladren, 

Staan  wq  in  't  lagchend  uur  der  jeugd  ; 
Maar  nimmer  ftoort  het  dorrend  loover    • 

De  dartle  en  ongezochte  vreugd; 
Wij  zweefden  vrolijk  langs  de  velden , 

Wanneer  de  fcherpe  herfstwind  woei, 
En  fpeelden  met  de  fletfe  bladren, 

By  *s  levens  eerften  lentebloei; 
De  vlugge  voet  was  huplend  vaardig, 

Al  werd  het  buiten  bar  en  ruw ; 
Geen  zorg  omknelde  't  juichend  harte; 

Het  kind  Hechts  kent  een  zalig:  nu. 

Wij  ftaan  omringd  door  gele  bladren , 

Wanneer  des  levens  zomer  naakt, 
Wanneer  de  hoop  met  arendsvleugels 

Het  ligt  ontvlambaar  hart  bewaakt. 
Bewust  -van  kracht  en  wilsveraegen , 

Befchouwen  wij  den  dorren  boom ; 
Maar  't  tintlend  vuur  brandt  op  de  wangen, 

Het  hart  des  jonglings  kent  geen  fch'room; 
Dan  wenfchen  wij ,  dat  nooit  de  grijsheid 

Die  kracht,  dien  gloed,  dien  wil  ontnam, 
En  dat  de  lieve  dag  der  vreugde, 

Der  priifte  jeugd  ,  eens  wederkwam ! 

Omringd  door  afgevallen  bladren, 
Staat,  in  zijn  volle  kracht,  de  man; 

Hij  droomt  van  langvoorleden  tijden, 
En  fpreekt  er  fotns  weemoedig  van  ^ 


DE  AFGEVALLENE  BLADEREN.  Wft 

Hö  zucht,  dat  jaar  aan  jaar  ontglipte, 

Sinds  bti  op  't  krakend,  dorre  btaé  • 
Gewandeld  heeft,  en  veel  genoten, 

Maar  ach !  ook  veel  verloren  had! 
Hij  denkt  aan  vrienden,  ver  verouderd, 

Vergeten,  of  in  't  ftiUe  graf; 
,    Dan  teekent  elk  gevallen  blaadje 

Zijn*  levensweg  zoo  treffend  af! 

Omringd  door  afgevallen  bladren , 

Staan  wij,  in  *s  levens  herfstdag,  wéér, 
En  bevend,  wanklend  gaan  wij  verder; 

Het  vuur  der  jeugd  ontvlamt  niet  meer ! 
Wij  zien  niet  om  —  reeds  lang  geleden 

Verloren  wij ,  wat  eeuwig  rust ; 
Wij  zien  niet  verder  —  al  ons  hopen 

Wordt  immers  fchieiijk  uitgébluscht  ? 
Maar  voorwaarts  gaan  wjj  —  Uil  en  treurig; 

Vergeefs  naar  't  heil  der  aard'  gezocht! 
De  kindschheld,  zonder  vreugd,  keert  weder,  — 

Dit  laacfte:  nu  befhiit  den  togt. 

Rotterdam.  B.  T.  L.  W. 

Navolging  uit  het  Lngekch  van  Misf  n  out  on.  , 


AAN    MJJNE    GADE,    NA    DE    BEVALLING    VAN   EEN    BV  DE 
GEBOORTE  GESTORVEN  OINDJE. 

JN  een !  'k  weerhoud  mijn  fmart  niet  langer , 

Bij  V herhaald  en  droef  gemis; 
Neen!  het  harte  (laat  ijteeds  banger, 

Wen  't  gevoel  befloten  is. 
Klinkt  geen  danklied  van  mijn  fnaren , ' 

*k  Smoor  den  toon  der  droefheid  niet. 
Wat  aan  andren  vreugd  kan  baren, 

Baart  dan  ons  Hechts  ziels  verdriet! 
Schoon  door  hoop  zoo  vaak  bedrogen, 

Thans ,  thans  fcheen  zjj  meer  dan  fchijn ; 
Maar ,  helaas  !  't  is  wéér  vervlogen  , 

Wat  wij  waanden  wis  te  zijn. 
't  Wiegje,  dat  ons  kind  verbeidde, 

Werd  alweer  zqn  treurig  graf; 
't  Groene  wiégkleed,  dat  men  fpreidde, 

Gleed  er  als  zijn  lijk  kleed  af. 
't  Ligt  daar,  door  dat  groen  omgeven,* 

Kleur,  helaas i  die  ons  misleidt, 
Als  een  roosje  zonder  leven,    ' 

Afgeplukt  voor  de  eeuwigheid. 
Ja,  daar  ligt  het  ftil  ter  neder, 

Door  den  dood  in  flaap  gefust; 


15%  AAN  WJHB.  GADE. 

't  Wiegje  gaat  noch  heen  noch  weder  9     . 

Want  geen  ftervüng  ftoort  zijn  rusu 
Stil  is  alles  1  —  neen ,  mijn  waarde , 

Hopen  we  op  't  ontwaken  niet: 
Jezus  is  niet  meer  op  aarde. 

En  geen  mensch ,  die  redding  biedt, 

• 
Goeden  nacht  dan,  dierbaar  wichtje I 

Teedre  lievling  van  ons  hart! 
Ongekrénltt  is  't  lief  gezigtje : 

't  Kende  ook  nog  geen  aardfche  fmart ; 
't  Zag  geen  ènklen  traan  nog  vlieten; 

't  Kende  ook  nog  geen  ziels  verdriet ; 
't  Kan  dus  ongeftoord  genieten : 

't  Zag  zelfs  onze  tranen  niet. 
Slaap  dan  zacht,  gij  vreugd  mijns  levens» 

Onze  hoop  (fchoon  hier  in  fchijn) , 
Maar  voor  beter  wereld  tevens» 

Wen  uw  doodflaap  uit  zal  z$n! 

Kom  dan,  lieve!  laat  ons  hopen, 

Normaals  hopen  op  't  verfchiec 
Aardfche  vreugd  mag  tegenloopen, 

Deze  hoop  bedriegt  ons  niet. 
D6ér,  bij  't  eeuwig  groot  ontwaken, 

Toeft  on*  't  zalig  wederzien, 
Dat  ons  reiner  vreugd  doet  fmaken, 

Dan  deez'  wereld  aan  kon  bién. 
Tranen ,  houdt  dan  op  te  vlieten ; 

't  Oog  heeft  reeds  genoeg  gefchreid: 
Wat  we  op  aard*  dan  niet  genieten, 

Hoopt  ons  bare  van  de  eeuwigheid. 
Of,  mogt  eens  ons  lot- nog  keeren, 

Schonk  het  ons  nog  vreugd  voor  pijn , 
Mogt  de  fchat ,  dien  wy  waarderen , 

Hier  ook  nog  eens  de  onze  zijn ,  — 
O I  dan  zjj  voor  blijder  klanken 
•    Wéér  m}jn  gulden  lier  geftemd; 
'k  Zal  den  God  der  liefde  danken, 

Met  ons  kroost  in  d'arm  geklemd! 

Emkhuizeny  s.  van  oudkbrk  pool» 

Oct.  1835. 

■  ■  — "■■<t"1" ■■'■■  ■  —  "■■"  ■ ■■  -■ —\  ■  ^        '  "   ■ 

TOEPASSELIJK    BIJSCHRIFT    OP    ZEKER  MAGAZIJN  VAN 
GOEDKOOPE  BOEKEN. 

(jTeld,  fthaamte,  kracht,  deugd,  eer,  beftemming,  rust  en  hoop 
Verruilt  men  bier  voor  gif,  en  juicht  nog  in  't  goedkoop* 

v.  R. 

No.  XIV.  Meng.  bl.  679,  reg.  14,  leze  men:  voor  mij. 
No.  XV,  hier  boven,  hl.  721,  reg.  1,  moet  ztjn:  Jecinoriu 

K 


MENGELWERK. 


IETS  OVER    DE   SAMARITANE   VAN  FRANS  BALTENSZ. 

JL/at  is  op  zijn  Frans  Baltensz.  hoorde  ik  menigmaal 
uitroepen ,  wanneer  men  iets  buitenfporig  gek  of  ver- 
ward gefproken,  gefchreven  of  uitgevoerd  vond.  Vroeg  ik 
opheldering  van  deze  fpreekwijze,  inzonderheid  te  Dordrecht 
in  gebruik ,  dan  vertelde  men  mij  vele  wonderlijke  dingen 
van  eenen  frans  baltensz.  en  van  zijn  zonder- 
ling boek ,  de  Samaritane.  Later  kreeg  ik  dit  boek  in 
handen,  en  vond  het  inderdaad  een  potfierlijk  voort- 
brengfel  van  "de  eerde  helft  der  zeventiende  eeuw.  Ik 
raadpleegde  tevergeefs  degeachtfte  en ongeachtfte Schrij- 
vers van  vroeger  en  later  tijd  ,  of  zij  ook  iets  nopens 
dezen  baltensz.  en  zijn  zonderling  gefchrift mogten 
opgeteekend  hebben :  en  had  ik  geen  toegang  gekregen 
tot  de  Handelingen  van  derf  Kerkeraad  der  Hervormde 
Gemeente  te  Dordrecht ,  dan  zoude  ik  welligt  nimmer 
in  de  gelegenheid  zijn  gekomen ,  nadere  kennis  met  beide 
te  maken.  —  Daar  bet  mij  gebleken  is,  dat  eenige  let- 
terkundigen van  dezen  tijd  hunne  opmerkzaamheid  op 
het  ,  thans  zeldzame ,  boeksken  van  baltensz.  ge- 
vestigd hebben,  meen  ik  hun  door  de  mededeeling  der 
volgende  bijzonderheden  geen  ondienst  te  zullen  doen. 

Frans  baltensz.,  Dordrechtenaar  van  ge- 
boorte ,  Boekverkooper  en  Boekdrukker  van  beroep ,  had 
in  het  midden  der  zeventiende  eeuw  zyne  woning  en 
drukkerij  bjj  dé  nieuwe  Kerkftraat  te  Dordrecht.  Hij 
was  heimelijk  de  leer  van  den  befaamdea  daviix j o- 
r.is  ,  die  tot  in  het  midden  dier  eeuw  te  Dordrecht  nog 
eenige  weinige  vereerders  en  navolgers  had,  toegedaan. 
Zijn  vader  was. baltes  frakszoon,  een  ijverig 
Calvinist  en  Ouderling  der  Hervormde  Gemeente  te  Dord- 
recht ,  bij  welke  hij  in  hooge  achting  ftond.  Hij  werd 
meermalen  door  zijne  medebroeders  naar  Duitschland  ge- 

mengel w.  1835.  no.  16.  Ddd 


758  IETS  OVER  DE    SAMARITANE 

zonden  9  om  Predikanten  te  hooren  en  uit  te  noodigen , 
om  hunne  gaven  aan  de  Gemeente  te  Dordrecht  mede  te 
komen  deelen. 

Nadat frans  baltensz.  zich  door  het  uitgeven 
van  eenige  kleine  ,  en  thans  bijna  vergetene  ,  gefchriften 
zijner  Stadgenooten  had  bekend  gemaakt  ,  liet  hij ,  in  het 
jaar  1635 ,  een  door  hemzelven  opgefteld  boekje ,  geti- 
teld: Gulden.  Kleinoodt  ,  ftreckende  tot  verclaringhc 
van  het  13?  Capittel  des  Euangeliums  Johannis9  bij 
nicolaes  centen  drukken  ,  en  gaf  aan  zqoe 
Medeboekhandelaren,  troyen,  brullaert  en 
reinier,  n  een  riem  van  exemplaren" ,  om  dezelve 
onder  de  Gemeente  te  verfpreiden. 

Daar  hij  dit  zonder. voorkennis  en toeftemmtng van  den 
Kerkeraad  had  gedaan,  werd  ef  in  deszelfs  vergadering, 
den  27  December  van  dit  jaar  gehouden , .  over  gehandeld. 
Men  las  er  eenige  perioden  en.  af  deelingen  uit  voor ,  en 
bevond,  „  dat  het  een  hers-  en  fuweloos  fahrift  was, 
„  daer  wt  geen  verftant  int  alderminfte  kon  gevat  ofte 
„  gereept  worden,  noch  vin  deaEvangeliste ,  noch  van 
„  zynen  wtlegger  felve ,  en  daer  geen  ander  vrucht  van 
»  kon  genoten  worden ,  als  een  openbare  befpottinge 
„  van  christelycke  religie."  —  •  „  Overfulcx,  naedién 
„  eenighe  Broeders  alvorens  hadden  geraden  gevonden 
„  den  auteur  van  dat  boexken  voqt  de  vergaderinghe  te 
n  doen'  ftaen,  en  hem  daerover  te  hooren,  is  hy  voor 
„  defejve  gecompareert,  en  naer  eenighe  .ondervragingbe, 
„  foo.over  de  meyninge  van  zyn  boexken,  als  over  de 
»  gelegentheydt  van  het  drucken  pi  verfpteyden  van  hetzel- 
„  ve,  heeft  hy  de  Broeders  zyn  ooghmerck  en  intentie  gbeo- 
„  pent,  mitsgaders  eenighe  verMaringhe  vin  fyne  vremde  en 
.  „ .  ongehoorde  panieren  van  fpreken  gedaen."  Nadat  zij  die 
intentie  en  vtrklaringhe  gehoord  hadden,  verklaarden  de 
Broeders  eenftemnrig  „  dat  hy  een  perfoon  was  f  eer  /woei 
„  ende  kranck  van  hersfenen ,"  en  befloten  „  de  gedruckte 
„  exemplaren  in  Mt  trecken,  om  de  ontwyfelbare  belpot- 
*;tinghe  van  Gereformeerde  kereke  te  voorkomen."  Ook 
vernamen  zij ,  „  dat  hy  noch  over  de  andere  Capittclcn 


VAN   FRANS   BALTENSZ.  759 

„  y an  den/elven  Evangelist  gelycke  Concepten  by  ge- 
\  fchrifte  hadde,"  die  h\j  echter  beloofde  niet  te  zullen 
drukken  ,  of  laten  drukken.  Eenige  dagen  hierna  liet 
de  Regering,  op  verzoek  van  den  Ketkeraad,  de  afge- 
drukte exemplaren  van  het  Gulden  Kkinoodt  ophalen , 
en  verbood  bal  ten sz.  de  uitgave  zijner  overige  aan- 
teekeningen  op  dien  Evangelist,  zonder  toéftemming  van 
den  Kerkeraad. 

In  weerwil  zijner  belofte,  gaf  f  r  a  n  s  baltensz,, 
dertien  jaren  later,  in  het  laatst  van  1648,  het  vervolg 
van  zijn  Gulden  Kkinoodt ,  of  de  verklaring  van  het 
viefdé,  èerfte  ,  dertiende ,  derde ,  vijfde  ,•  zesde  ,  .ze- 
vende ,  achtfte  en  negende  Hoofdftuk  van  het  Evangelie 
vanjohannes}  in  het  licht.  Men:noemt  dit  boeksken  in 
de  wandeling  de  Samaritane ;  niet  omdat  dit  de  alge- 
meene  of  hoofdtitel  is ,  maar  omdat  de  titel  van  het  eerffe 
HQöfdftuk  met  dit  woord,  begint.  ~ Voor.  de  verklaring 
van  elk  HQöfdftuk  ftaat.  eea.  bijzondere  titel,  b-  v. : 
„  Samaritanen  ofte  fpieghel  der  Gódtsvtfeefentheydt  en 
„  Eerbaerbeydt  ofte  ghefpreck  van';  den  Heere  mpt  het 
„  rechtgheloovighe  wyf  van-  Samaria ,  oft  uyt  Jacob  van 
,*  Ephraim  vanSichac,  befchreven  iü  het  vierde  Capittel 
„  van  den  Evangelist  Johanne ,  iïrprys  voorgeftelt ,  die 
w  met  vergeldinghe  vergolden  wordt,  volghens  d^woor- 
„  den  des  Heefen  enz.  —  ofte  een  woordelycke  vercla- 
H  ringhe  van  het  vierde  Capittel  des.  Evangelist  Johan- 
„  tie."  —  „De  eerlyckheydt  desHeereh:  inopenbaringe 
„  de  Heere  hem  in  die  in  Cana  de  Recht-gheloovighe  by 
„  hem.  OfBefchryvinghe  de  eerfte  verclaringhe  de  Heere 
„  hem  daer  de  Rechtgheloovighe  by  hem  ,  in  fyne  Eer- 
„  lyckheydt  of  wydtheydt  van  fyi*  feyndinghe  van  Godt 
„  de  Heere  in  Galilea ,  de  recht-gheloovighe ,  buyten  af- 
„  beeldinghe  (dat  is ,  dat  die.  hem  door  geheel  Galilea  de 
n  rechtgheloovighe  buyten  af-beeldinghe  was)bij  de  Recht- 
*  ghdoavighe  Houwelycks-lüyden ,  en  Recht-gheloovighe 
„  diep  uit  Galilea  van  'daen  (eer  hij  dieper  in  Galilea 
„  tradt)  enz.  —  of  woordelycke  verclaringhe  van  het 
„  tweede  Capittel  in  Johanne."  .-*■>:* 

Ddd.2 


760  IETS   OVER   DB   SAMARITANE 

Op  den  titel  yolgt  meestal  eene  even  zonderlinge  Foor- 
reden  tot  den  Lefer ,  waarna  baltensz.  op  deze 
wijze  den   Evangelist  opheldert :     „  Want   soo  lief 

„  HEEFT  GODT  DE  WERELDT  OHEHADT  ,  DAT  HY  SYN 
„  EENIGH  GEBOREN  SOON  GEGEVEN  HEEFT  (*)  :  dat 

„  is ,  oorfaecke  met  fulck  een  beminnen  hebbe  Godt  de 
„  Heere  of  de  Godtheydt,  Beminner,  of  Ghever  de 
„  Godtheydt  de  recht-ghelóovighe ,  tot  zyn  die  tot  goedt, 
„  dat  de  Godtheydt  t'famen  ghemeen  is  of  daer  die  een  is, 
„  de  ReCht-gheloovighe  van  de  Recht-gheloovighe  Adam 
„  en  Eva  aen  tot  de  Rechtghèloovighe ,  die  over  den  ge- 
„  heekn  A%rdtbodem  zyn  zullen,  tot  de  recht-gheloo- 
„  vighe  in  de  eyndinge  van  Hemel  en  Aerde ,  bemint  dat 
„  hy ,  die  van  alle  eeuwigheydt  de  Godtheydt  bemint,  of. 
„  gegeven  van  de  Godtheydt  de  Recht-gheloovighe  tot 
„  zyn,  die  die  tot  gaet  bemint  of  gegeven,  of  gefchoDC- 
„  ken  of  ghedaen  heeft  tot  zyn  die  tot  gaet ,  of  tot 
„  wereken  ,  die  de  Godtheydt  tot  maken ,  die  die  een 
„  afmalinghe  hem  in  vereerlyckinghe  hierna." 

Op  deze  wijze  zijn  315  bladzijden  gevuld !  Hoogst- 
zeldzaam  ontmoet  men  een9  verftaanbaren  volzin. 

Baltensz.  had  van  den  Kerkeraad  vrijheid  ver- 
zocht, om  zijne  verklaring  te  mogen  drukken.  Toen 
dezelve  hem  geweigerd  was,  wendde  hij  zich  tot  de 
Clasfis  van  Zuidholland,  die,  na  herhaalde  pogingen  om 
hem  van  zijn  plan  af  te  brengen ,  den  Burgemeester  met 
hetzelve  bekend  maakte.  Het  verkoopen  en  verspreiden 
van  dit  boeksken  (want  het  was  onder  de  hand  gedrukt) 
werd  baltensz.  daarop  verboden ,  en  eerst  vele  ja- 
ren daarna  hebben  zijne  erfgenamen  het  voor  een'  zeer 
geringen  prijs  beginnen  te  verkoopen.  In  mijne  jeugd 
was  de  Samaritane  in  het  geheel  niet  zeldzaam ,  en  voor 
4  &  5  duivers  op  elk  ftalletje  te  koop ;  maar  federt  het 
op  een  paar  Catalogi  van  beroemde  boekverzamelingen 
als  raar  is  voorgekomen ,  heeft  men  tot  6  k  &  guldens 
voor  dit  vod  der  vodden  gegeven. 

(*)    Balten vr.  gebruikte  de  Staten-overzectiog  niet 


VAN  FRANS   BALTBNSZ.  761 

Sommigen  meenen  ,  dat  balteniz,,  een  goed  werk 
vervaardigd  hebbende  9  en  geen  kans  ziende  om  het  aan 
den  man  te  brengen  ,  eindelijk  befloot ,  zich  zoo  veel 
mogelijk  voor  zijne  moeite  te  dekken ,  en  hetzelve ,  zoo 
verward  mogelijk ,  deed  drukken.  Anderen  willen-,  dat 
baltbnsz.  de  aanteekeningen  van  zeker9  Geleerde 
op  het  Evangelie  van  Johannes  ,  op  deze  wijze ,  in  een 
fcefpottelijk  daglicht- heeft  zoeken  te  (lellen,  vooral  door 
de  herhaling  der  woorden  niet-ghehovighe  en  reeht-ghe~ . 
loovigAe,  die  in  de  aanteekeningen  van  dien  Geleerde  dik- 
wijls zouden  voorkomen.  Enkelen  zijn  d\vaas  genoeg 
geweest,  om  te  beweren,  dat  baltbnsz.,  zijne  bij- 
zondere gevoelens  over  godsdienftige  waarheden  willende 
verfpreiden ,  dezelve  in  dit  gefchrift  heeft  geopenbaard , 
en  dat  er  een '  fleutel  op  deze  dierbare  verklaring ,  het 
zij  gedrukt ,  het  zij  in  handfchrift ,  het  zij.  bij  monde- 
linge overlevering,  aanwezig  is  geweest.  Ik  voor  mij 
geloof,  dat  de  eerwaardige  leden  van  den  Dordfcheü  Ker- 
keraad,.  in  de  jaren  1635  en  1648,  den  fpijker  op  den 
kop  floegen,  toen  zij,  merkende,  dat  de  mondelinge 
verklaring  even  dwaas  als  de  fchriftelijke  was ,  den  eer- 
zamen  pran.s  baltbnsz.  voor  feer  fwack  en 
kranck  van  hersfenen  en  zijn  bocck  voor  een  hen*  en 
finneloos  fchrift  verklaarden. 

Zonder  de  zotheid  zoude  men  geene  wijsheid  onder- 
fcheiden  kunnen. 

LageZwaiuwt,  o.  D.  j.  schotbl, 

14Nov.  1835.  Predikant. 

Zoo  er  fom*    hier  of  ditr  nog  eeo  exemplaar  van  het  eerde  GmMêm  Kkt> 
m—ét  mogt  aanwezig  si  jn  ,  zonde  ik  het  gaarne  eena  ter  inzage  erlangen. 


DBRDB  BRIEF  AAN   HILLBTJB  ,   OVBR  DB   TEEKENEN 
DBS    TJJDS. 

Ik  zal  weder  eens ,  onbekende  vrierdin ,  na  een  lang- 
durig ftilzwijgen,  mijne  fpectatoriale  pen  opvatten,  en 
u  met  mijn  gefchrijf  lastig  vallen ;  lastig ,  zeg  ik ,  want 
ik  fla  weder  op  het  rmde  aanbeeld:   de  teekenen  de* 


762  DERDE    BRIEF   AAN   HILLETJE  , 

tij  ds.  Sedert  onze  laatfte  briefwisfeling ,  wel  te  ver- 
ftaan  van  mijne  zijde ,  zijn  er  weder  vete  dergelijke  tee^ 
kenen  gezien ,  die  zekerlijk  aan  opmerkzame  oogen  niet 
ontfnappen.  Zonderling  genoeg,  vond  ik  de  aanleiding, 
om  u  te  fchrijven  ,  in  eene  grove  ,  maar  merkwaardige 
drukfout.    Voorleden  maand  lazen  wij  (gij  leest  toch 

%  ook  de  Couranten  ?)  in  het  Haarlerosch  dagblad ,  onder- 
aan de  laatfte  kolom  ,  dat  men  in  de  annonce  van  zeker 

,  gefchriftje ,  over  zekere  twee  zich  affcheidende  gemeen- 
ten in  ons 'vaderland,  de  letters  had  misplaatst  —  men 
las  niet ,  de  dolerende  gemeenten  van  G.  en  D.  —  maar 
de  dolende  1  Eene  dergelijke  vreefelijke  drukfout  moest 
verholpen  worden;  en  ik  kwam  aanftonds  op  de  ge- 
dachte ,  of  de  letterzetter  ook  een  fatyricus  ware ;  want 
door  het  weglaten  van  twee  letterkens  wordt  hier  nog  al 
wat  gezégd Het  is  toch  erg ,  dat  men  zulke  druk- 
fouten begaat,  die  onder  zoo  vele  duizend  oogen  ko- 
men !  Wij  zullen  het  niet  beflisfen ,  verftandige  Hiïle- 
tje !  ,  in  hoever  deze  dolerende  gemeenten  ook  werkelijk 
dolende  zijn;  men  zoude  bijna  op  die  gedachte  komen, 
want  als  ganfche  gemeenten  beginnen  te  doleren ,  zullen 
zij  dat  niet  zonder  zekere  redenen  doen ;  —  gefteld  nu 
eens,  dat  die  redenen  weder  gevonden  moesten  worden 
in  de  ontfteide  rede  van  een  enkel  woelziek  prediker', 
dan  volgt  hier  van  zelf  uit,  dat  de  dolerende  en  dolende 
herder  ook  de  dolende  en  dolerende  gemeenten  op  het 
fleeptouw  heeft.  —  Het  is  erg  genoeg,  dat  het  zoo  ver 
heeft  moeten  komen ,  dat  de  wereldlijke  gewapende  arm 
zich  iq  het  gebied  der  vredemakers  heeft'  moeten  vertoo- 
nen  en  ontblooten;  cktt  er  niet  alken  gedoleerd  en  ge- 
doold is  ,  maar  ook  .gedreigd ,  en  dat  er  zelfs  klappen 
zijn  uitgedeeld.  —  Wat  zullen  wij  van  dit  teeken  des 
tijds  zeggen?  Wij  zullen  er  waarlijk  niet  om  lagchen, 
juist  ook  niet  om  weenen ,  maar  ons  bedroeven,  dat  er  in 
het  rijk. des  vredes  en  des  lichts  allerlei  nachtgefpuis , 
uilen  en  vleermuizen  zijn  ingedrongen  ,  die  itiet  hunne 
vale  vleugels  het  licht ,  dat  er  brandt ,  trachten  uit  te 
4óoven.,    Hoe  vurig  wensch  ik,  dat  die  woelzieke  man, 


OVER  D£    TEEKENRN   DES    TJJD5.  7.63 

(wiens  naam  ik  niet  noemen  wil)  wanneer  ht)  toch  niet 
(til.  kan  zwijgen,  maar  naar  elders  heen  trok,  waar  het 
meer  pas  geeft,  om  openbaar. zich  tegen  het  gevestigd 
gezag  aan  te  kanten,  b.  v.  naar  Engeland  of  Ierland* 
als  een  tweede  o'gonnell  in  het  geestelijke,  want 
aldaar  zijn  voor  dergelijke  fprekers.qog  maaltijden  en  bul- 
derende toasten  te  verkrijgen  —  bij  ons  te  lande  loopt 
bet  toch  eindelijk  met  een  p?ar  geldboeten  of  een  klein 
confinementje  af;  die  volksvergaderingen  nemen  bij  ons 
zoo  tterk  niet  op ,  en  al  (tonden  een  paar  honderd  boe* 
ren  rondom  eene  ton ,  waarop  een  zwarte  man  ftaat  te 
kanfelen,  zoo  is  daardoor  de  ware  oude  Hervormde 
'  leer  nog  niet  gered,  —  Ik  vergeleek  den  woelziekea 
man  fomtijds  bij  de  komeet  van  halley,  die  wij 
dezer  dagen  hot  genoegen  hadden  te  begroeten:  zij  is 4 
nü  hier,  dan  daar,  lokt  de  aandacht,  en  men  teekent 
haren  loop  in  de  gefchiedboeken  op;  maar  men. heeft 
immers  ook  ontdekt,  dat  de  wandelende  fier  eigenlijk 
geene  kern  heeft,  en  dus,  in  geval  van  boosaardige  bot- 
fing,  niet  zoo  heel  veel  kwaad  kan  doen ;  ook  loopt  de 
komeet  eenzaam  aan  den  hemel ,  en  verdmjnt  naderhand 
weer.  Onkundigen  zeggen ;  dat  is  een  mr  en  wonder* 
lijk  ding ;  wat  beteekent  het  eigenlijk  ?  Nu  zult  gq , 
waarde  Hilletje,  de  punten  van  vergelijking  wel  verder 
kunnen  ontwikkelen.  —  Er  zijn  fommigen  ,  die  fielten , 
dat  al  dat  gehaspel  in  de  geestelijke  wereld  daaruit  voort- 
fpruit,  dat  de  menfchèn,  die  in  ons  vaderland  thans  in  * 
vrede  en  rast  leven ,  toch  iets  willen  te  doen  hebben , 
wat  naar  oorlog  of  krijg  zweemt,  volgens  het  begrip 
van  zekeren  Wijsgeer  hobbe^v  die  van  meening  was  , 
dat  de  menfchèn  altoosdurend  -  in  eenen  ftaat  van  oorlog 
tegen  elkander:  waren  (Jbellum  omnium  contrq  otnnei). 
Vergeef  dezen  geleerden  uitval,  Hilletje!  het  was  zoO 
kwaad,  niet  gemeend.*-»  Dat  onze  tqdgenooten  et  ge- 
weldig genoegen  int  vinden,  om  zich  op  allerlei' wijze  bfl 
de  ooren  en  den  kop  te  krijgen ,  is  duidelijk  voor  ieder* 
Spectator.  —  Denk  rnaaj:  eens ,  als  al  die  duizende  Rus- 
fifche  en  Oosterfche  ruiters ,  die  te  Kalisoh  het  Cirque 


764  DERDE   BRIEF   AAN    HILLfcTjfi  , 

Olympiqu*  voor  de  Vorften  vertoonden,  in  masfanaar 
'Frankryk  of  Spanje  of  België  gepirouetteerd  waren  \ 
om  de  ftekkunde  van  de  noordfche  hoven,  y entre  ó 
terre ,  te  bevestigen  —  wat  zoude  er  alsdan  te  doen  zijn 
voor  de  Ingenieurs ,  voor  de  Courantiers ,  voor  de  Dich- 
ters en  Couriers !  Het  heeft  zich  nu  nog  maar  tot  een 
bloot  fpelletje  bepaald,  tot  eenige  maaltijden,  enkele 
duels ,  eènige  doodgereden  paarden ,  en  voor  de  refpec- 
tive  herbergiers  zeker  hoogstbelangrijke  rekeningen  — 
maar  wat  er  nog  gebeuren  kan ,  Hilletje !  daarvoor  (laat 
uwe  en  mijne  wijsheid  ftil.  . .  ♦  Als  het  hier,  bij  ons 
te  lande,  maar  (lil  blijft,  ieder  hét  zijne  daartoe  doet, 
den  Vor^t  en  het  volk  liefheeft,  en  in  zijnen  wijngaard 
arbeidt,  —  dan  hebben  wij  een  duchtig  bolwerk;,  dat 
niet  zoo  gemakkelijk  te  overrompelen  is.  Erg  genoeg 
is  het  altijd ,  wanneer  men  zich  in  de  geestelijke  wereld 
niet  verdraagt,  en  van  vrijheid  der  gewetens  fpreekt, 
alsof  achter  dat  fchiid  allerlei  gevaarlijke  en  dwaze  din- 
gen mogen  gebeuren.  Als  ik  mijne  overtuiging  u  niet 
kan  opdringen,  dan  2al  ik  waarlijk  niet  de  boeren  gaan 
opruijen  en  in  het  vrije  veld  preken.  Is  mijne  over- 
tuiging de  ware ,  dan  zal  zij  eenmaal ,  zonder  dergelijke 
veldpredikaties  en  dolerende  gemeenten,  zegevieren,  en 
men  moest  waarlijk  ook  de  Advocaten  en  Procureurs 
buiten  de  geestelijke  wereld  laten ;  zij  maken  daar  ïleeds 
eene  ongunftige  figuur ,  en  zullen  toch  nooit  zoo  ver 
komen ,  om  den  Bijbel  als  het  Code  te  behandelen.  Ik 
vertrouw ,  dat  gij ,  mijne  Onbekende !  daarover  juist  zoo 
depkt  als  ik ;  want ,  als  eene  vrouw ,  mint  gij  den  vre- 
de, en  zult  zeker  wenfehen,  dat  het  alom  juist  zóó 
toeging  als  in  uwe  woning.  —  Vroeg  of  iaat,  als  er 
weder  wat  op  te  merken  valt,  zal  ik  u  met  mijn  ge- 
fchrijf  komen  plagen.  Ik  wil  heden  befluiten  met  eenige 
fchoone ,  treffende  regels  van  den  Franfchen  Dichter , 
die  u  wel  bekend  is ;  regels ,  die  ik  nimmer  zonder  aan- 
doening lees  en  herlees: 


OVER   DE  TEEKENBN  DES   TIJDS.  766 

„  Esprits  dégénerésf  ces  jours  font  une  épreuv*, 
-  Non  pour  la  vérité  toujours  vivante  et  neuve » 
Mats  pour  nous  que  la  peine  invite  au  repentir ; 
Témoignons  pour  Ie  Christ  *  ma  is  furtout  par  nos  vies  • 
Notre  moindre  verfu  c  on  f  on  dra  plus  iïimpies 
Que  Ie  fang  d*un  martyr. 

„  Ckritiens ,  fouvenons  nous  que  Ie  Chrêtien  Suprème 
N*a  lêgué  qtiun  feul  mot  pour  prix  d*un  long  blasphême 
A  cette  arche  vivante  oü  dorment  fes  Ie  f  ons  &> 
Et  que  Phomme ,  outrageant  ce  que  notre  dme  adore , 
Dans  .notre  coeur  brifé  ne  doit  trouver  eneore 
Que  ce  feul  mot;  AimonsT 

DS  LAMARTINE. 

En  hiermede,  vaarwel! 
R m.  Spectator. 


VERHAAL    VAN    EEN    REISJE     DOOR    EEN    GEDEELTE    VAN 

ENGELAND    EN    WALES,    IN   MEI    1835    GEDAAN    DOOR 

DRIE  NEDERLANDERS  ,  EN  MEDEGEDEELD  DOOR  EEN* 

DERZELVEN. 

(Fervolg  en  fiot  van  bl.  739.) 

JMa  eenigen  tijd  rondgewandeld  te  hebben ,  .namen  wij  we- 
der, gelijk  verder  op  den  gebeelen  togt  door  Wales*  een* 
fraagen  en  gemakkelijken  car  aan ,  welke  ons  tot  Capel  curig9 
ook  fomtijds  Capel  cerrig genoemd  *  zoude  brengen.  Vol- 
gens de  befchrjjvingen  was  dit  het  fraaifte  gedeelte  van  het 
geheele  Prinsdom.  Wij  verzochten  dus  onzen  voerman ,'  zich 
niet  te  zeer  te  haasten ,  dewijl  wij  alle  de  bekoorlijkheden 
van  dezen  rid  op.  ons  gemak  wenscfaten  te  befchouwqgr. 
Reeds  onmiddellijk  nadat  men  Bangor  verlaten  heeft ,  begijpt 
dè  landftreefc  wilder  te  worden.  Na  omtrent  een  uur  gere- 
dden te  hebben ,  bereikten  wij  Nant  Prangen ,  of  de  vallei  der 
bevers  (dnsgenoemd ,  dewijl  men  deze  dieren  hier  in  aanfal 
pleeg  te  vinden).  Hier  was  de  natnur  bet  rijjkfte  aan  fchoon- 
hedéri,  allen  van  een'  Houten,  en  wijden  aard.    Aan  onze  Lta» 


766  VEAHAAI,  VAN  EEN  REISJE 

kerhand  hadden  w$  hemelhooge  en  zeer  fteile  bergen ,  mee 
groote  rotsftukken  als  bezaaid.    Deze  op  de  helling  der  ber- 
gen als  't.  ware  hangende  masfa's  hadden  de  zonderllngfte  ge- 
daanten,   en  werkten  onbefchrijfelijk   op  onze  verbeelding. 
Hier  en  daar  fchenen  dezelve  flechts  door  eene  kleinigheid 
tegengehouden  te  'worden ,  en  onwillekeurig  verhief  zich  bij 
ons  het  denkbeeld ,  dat  zelfs  de  dreuning  Van  ons  rijtuig  tin 
den  voet  der  bergen  voldoende  zou  kunnen  zijn ,  om  deze 
gevaarten  naar  beneden  te  doen  ftorten.    Ter  regterzijde  had* 
den  wij   hét  boven  befchrijving  fraaije  dal.    Hetzelve  wordt 
door  het  riviertje  de  Ogwen,  hetwelk,  zeer  helder  zijnde, 
toelaat  deszelfs  rotsachtigen  bodem    te  ontwaren,  doodbe- 
den ;  en  wederom  zeer  hoóge  bergen ,  met  boomen  en  hees- 
tergewas  begroeid,   'maken  den  gezigteiuder  uit.     De  weg 
loopt  in   tallooze  krommingen,    zoodat  men  van  oogenblik 
tot    üogeriblik   nieuwe  voorwerpen  en  nieuwe  fchoonheden 
ontdekt.   Wi}  kwamen  vervolgens  aan  den  zoogenaamden  pasf 
Ogwen.    Deze  doortogt ,  ofïchoon  zeker  nog  200  voeten  bo- 
ven de  vallei ,  loopt  tusfehen  den  voet  van  twee  zeer  hooge 
bergen,  den  BraUh-du   en  den  Trivaen.    Op  den  top  van 
dezen  laatften  bevinden  zich   twee  groote  brokftukken  rots , 
welke  bijna  de  gedaante'  van  menfehen  hebben ,  en  van  verre 
eene  aardige  uitwerking  dóen.    Het  ftoute  voorkomen ,  het- 
welk de 'landftreek  nu  had  aangenomen,  gaat  de  verbeelding 
te  boven.    Wij  allen  waren  huiverig,  een  enkel  woord  te 
uiten ,  en  genoten  in  genoegzaam  fprakelooze  verbazing  de 
menigvuldige  wonderen,  welke  de  natuur  nietten  töbn  fpreidu 
Te  midden  van  al  het  woeste ,  dat  ons  omringde ,  moesten 
wij  tevèrts  déö, aanleg  van  den  weg,  langs  welken  w$  reden, 
bewonderen,    De  breedte ,  de  gelijkheid ,  de  voorbeéldelooze 
zorg  voor  deszelfs  onderhoud,: de  fteenen  muur  aan  den  katt 
der  vallei,  alle*  draagt  bfl  ,  om  den  reiziger  op  eéne  gemak- 
kelijke, aa^genafne  en  veilige  Wijze  door  deze  trotfehe  too* 
neeten  Tiëen  te  voeten.     Den  boven génielden  pasf  doorzijn* 
de,  befloten  wij,1  op  voordragt  van' óföftn  voerman,  niet  te 
Cèpel  eurig ,    welke   plaats  i  uitgenomen  derzelver  Hgging, 
niet*  bijzondere  ó^léVerc,  inaêr  aan  een  postaals,  hetwelk 
verder  op  den  weg  naar  Llangotten  ligt,  van  paaiden  eti  rQ* 
tuig  te  verwisfeleu.  'Maar  dit  posthois  voerde  ons  een  niet 
druk  bezochte  weg  ,'■  Welke  ons ,  door  deszelfs  liefelyke  na- 
mrrtóoneefen,  eene  heerlijke  4f wfefeling  met  den  zoo  even 
vérlatenen  aanbood.     Hier  ademde  alles   vruchtbaarheid  en 


IN  ENGELAND  EN  WALES*  "767 

groef*  De  bergen  waren  bfina  tot  den  top  met  geboomte 
voorzien.  Van  tijd  tot  tijd  zagen  wij  watervallen  van  meer- 
dere of  mindere  belangrijkheid ,  en  ook  de  gevederde  lucht-  ( 
bewoners  fchenen  zich  hier  liever  op  te  houden  dan  in  bet 
midden  der  reusachtige  (treken,  welke  wij  pas  doorgetrok- 
ken waren ;  ten  minfte  waren  wij  nu  fteeds  door  een  heir- 
leger  van  deze  lieve  diertjes  omringd,  welker  gezang  eene 
onbefchrijfelijke  vrolijkheid  aan  dezen  omtrek  mededeelde. 
Spoedig  kwamen  wij  aan  het  bedoelde  postbuis,  the  royai 
Oak  genaamd ,  hielden*  er  ons  niet  langer  op,  dan  tot  het 
infpannen  van  een  ander  rijtuig  noodig  was,  en  reden  in  een 
aangenaam  draf  je  den  weg  op  naar  Gernioge.  Hier  befloten 
wij  een  landelijk  middagmaal  te  houden,  waartoe  de  een  wei- 
nig zijwaarts  van  den  weg  gelegene  herberg  ons  uitlokte. 
'Deze  herberg,  oflchoon  niet  met  de  hotels,  welke  wij  op  on» 
zen  togt  aantroffen,  te  vergelijken,'  is  zeer  fchoon  gelegen •, 
en  was  met  regt  een  fraai  buitenverblijf  te  noemen.  Voor 
het  huis  op  een  open  plein  wemelde  allerhande  pluimgedierte 
door  elkander;  ter  wederzijden  van  het  huis  waren  alleriieffte 
bóscbjes  van  fraai  hakhout,  terwijl  de  ingang  Van  hetzelve 
werd  befehaduwd  door  drie  zeer' oude  ahöfnboomen ,  welke 
ons  als  't  ware  uitnoodigden ,  om  op  de  onder  hunne  breede 
takken  geplaatfte  bank  eenigê  óogenblikken  rust  te  genieten. 
Dewijl  wij  dien  avond  nog  te  Lhngollen  wenschteri  èé  zfltt', 
konden,  wy  'niet  lang  op  dit  héérlijke  plekje  vertoeven,  maar 
moesten  fpoedig  weder  tnsfchen  de  wielen.  Wij  reden  fteeds 
door  eene  alléraangenaamfle  landouw,  én  kwatnen  eindelijk  des 
avonds  ten  9  ure  aan  het  uitmuntende  hotel-,  the  Kingshead, 
binnen  Ltangollen ,.  aan.  Onderweg  Waren  wij  den  door  ve* 
Jen  hooggeprezen*  waterval  Rhaiadjr y  JPenol;  door  de  ri- 
vier de  Lugwy  gevormd,  gepasfeertï.  Wij  hadden  *r  éenïge 
óogenblikken  ftil  doen  houden ;  docli  dezelve  kwam  mij  voor, 
deszelfs  roem  niet  in  200  eene  hooge  mate  te  verdienen.  In 
het  geheel  overtrof  echter  Llangollen  onzer  aTler  verwach- 
ting. Het  is  een  net  en  zindelijk  landftadje,  in  een*  aangé- 
namen  ftij!  en  vrij  ruim  gebouwd.  Langs  hetzelve  ftroonft 
de  rivier  de  Dn,  welke  vlak  bfl  de  groote^  op  vijf  fraaie 
-Reenen  bogen  rustende  brug  een'  uitmuntenden  waterval  vorflit, 
échter -meer  beroemd  om  deszeïft  breecfte,  •dan^ël:bm:tfe 
fcoogte  van  den  val.  De  geheele  nartior  is  hier  milder  Vrén 
ademt  liéfelijkhèid.  De -bergen,  waarmede  het  gan'fcire 'dal 
omgeven  is ,   hebben  het 'grootüe  deel  van  derzelver  woest- 


766  VERHAAG  VAN  EEN  RWjE 

held  verloren ,  en  derzelver  hellingen  zfjn  toe  aan  de  toppea 
met  boomen  en  fommige  zelf»  met  bloemen  begroeid ;  ter- 
wijl aan  het  geheele  tooneel  door  de  Dee ,. welke,  in  ver- 
*  fcbillende  bogten  en  krommingen ,  hier  en  daar  kleine ,  maar 
fraaie  watervallen  vormende,  door  het  dal  bruifend  been- 
ftroomt,  groote  luister  wordt  bijgezet.  Bekoorlijker  piek 
zal  men  bezwaarlijk  in  geheel  Noordwales  aantreffen ,  en  niet 
ten  onregte  bezoeken  duizenden  gedurende  den  zomer  dit 
heerlijke  dal  en  bergftadje ,  welk  laatfte  ook  hieraan  grooten- 
deels deszelfs  welvaart  te  danken  heeft.  Vergezeld ,  als  weg- 
wijzer,  door  e?n'  goedwilllgen  en  aardigen  knaap,  welke 
('t  geen  in  Walet  anders  eene  zeldzaamheid  is)  tamelijk  goed 
Engelsch  fprak,  begaven  wij  ons  op  weg,  om  de  fraaifte 
omftreken  in  oogenfehonw  te  nemen,  en  onvermoeid  wandel- 
den wij  fteeds  in  het  rond.  Waarljjk ,  de  natuur  fpreidt  hier 
zoo  vele  fchoonheden  ten  toon ,  dar  wjj  van  oogenblik  tot 
oqgenbiik  meer  en  meer  in  verrukking  geraakten.  Eindelijk 
begaven  wij  ons  naar  het  bekende  lusthuis  en  park,  Plas 
Newjdd  -geheeten,  waar  voormaals  de  twéé  wijd  en  zijd  be- 
roemde maagden,  Lady  butler  en  Lady  ponsonby, 
leefden.  Deze  beide  waren ,  nu  omftreeks  vier  jaren  gele- 
den, geftorven;  maar  er  hadden  zich'terftond  twee  andere 
buweiykshaatfters  opgedaan,  Lady  .lawley  en  Lady  an- 
drbws,  welke  het  park  en  lusthuis  Kochten ,  en  waardige 
opvolgfters  der  eerstgenoemden  wenschten  te  worden.  Voor 
de  beide  eerstgenoemden  mag  deze  afzondering  een  meester- 
Huk  genoemd  worden :  zjj  beide  toch  verlieten  de  aanlokfelen 
eener  fashionable  Londenfcht  wereld  in  het  prille  der  jeugd 
(de  eene  telde  18,  de  andere  19  jaren) ;  der  laatstgenoemden 
'zal  zulks'  wel  niet  zoo  moeijelijk  gevallen  zijn;  ten  miofte 
Lady  andrews,  welke  wij  het  geluk  hadden  bq  het  be- 
zigtigen  van  het  park  te  ontmoeten ,  fcheen  ons  eene  dame 
toe  van  tusfehen  de  40  en  50  jaren.  De  lusthof,  oïïchoon 
voor  een  Engelsch  park  niet  groot ,  is  echter  zeer  fraai  van 
aanleg,  vol  fchoön  houtgewas,  en  daardoor  zeer  fchaduw- 
rfik;  iets,  wat  men  anders  in  de  kleinere  parken  dikwijls  mist. 
Het  htrfs  js  fmaakvol  in  een*  Qothifchen  ft  ijl  gebouwd ,  maar 
had  toch  een  fombér  voorkomen.  Na  een'  geruimen  tijd  mee 
wandelen  doorgebragt  te  hebben,  begaven  wij  ons  weder  ftad- 
waarts ,  en  naar  het  gefchiktfte  punt ,  om  den  voornamen  val 
der  rivier  te  bezigdgen,  zjjjnde  eene  kleine  herberg  in  het 
midden  der.ftad;  hier  voerden  ons  eenigt  trappen,  in  den 


IN  ENGELAND  EN  WALES.  769    . 

rotsgrond  uitgehouwen ,  toe  aan  de  bedding  der  rivier,  en  nu 
lagen  wij  de  Dee  in  derzelver  ganfche  breedte ,  welke  mis- 
fchièn  80  k  100  voeten  bedraagt  ,  van  eene  hoogte  van  om- 
trent  12  voeten  afïtorten.  Dit  op  zichzelve  reeds  zoo  fchoone 
gezigt  Wordt  hier  nog  bovenmate  door  de  verfchillende 
fchoonheden  der  oevers  verfraaid,  en  veilig  mag  men  de. 
zen  onder  de  aanzienlijkfte  watervallen  van  Wales  teilen. 
Den  volgenden  morgen  befteedden  wy  weder  grootendeels  aan 
het  doen  van  verfchillende  uitftappen ;  zoodat  wij  eerst  ten 
half  elf  ure  op  het  rijtuig  (lapten,  en  niet  zonder  aandoening 
afleheid  namen  van  het  bekoorlijkfte  aller  bergftadjes.  Nog 
een*  geniimen  tijd  reden  wij  door  het  dal  van  Llangollen  9 
en  overal  was  "hetzelve  even  fraai  en  even  boomVyk.  Om- 
trent een  uur  van  de  ftad  zelve,  digt  bij  Pont  y  Cyfylltaw, 
loopt  eene  uitmuntende  waterleiding  dwars  door  het  dal  en 
over  de  rivier  de  Dee9  welke  zich  bij  aanhoudendheid  in 
honderden  bogten  gekronkeld  blijft  vertoonen,  ruim  twintig 
zeer  fraaije  fteenen  bogen  dienen,  om  het  kanaal  van  Efles- 
mere  over  de  diepte  der  vallei  te  geleiden.  Dit  meesterftuk 
van  bouwkunst  heeft  men  weder  aan  den  on  (Ier  fel  ij  ken  bou- 
wer der  Menaibridge,  den  Heere  telford,  te  danken. 
Hetzelve  werd  in  1795  aangevangen  en  in  1805  voltooid. 
Het  kanaal  is  geheel  door  kunst  daargefteld,  en  dient,  om 
de  vrachtgoederen  van  het  noordelijkfte  deel  van  Wales  af 
tot  Shrewsbury  toe  te  vervoeren.  Omtrent  een  uur  verder 
digt  bij  CUrk9  is  eene  tweede  waterleiding,  niet  zoo  breed 
als  de  vorige ,  tot  hetzelfde  einde ,  en  even  als  de  vorige 
onder  opzigt  van  den  Ingenieur  telford  ,  gebouwd.  Na 
eerst  het  zoo  even  genoemde  kanaal  op  twee  punten  over 
de  vallei  heengevoerd  te  hebben,  heeft  men  hetzelve,  een 
weinig  verderop,  nog  meer  dan. een  kwartier  uurs  onder  den 
grond  doorgeleid.  Ook  dit  is  weder  een  pronkftuk.  Het 
deed  ons 'echter  leed,  geene  gelegenheid  te  hebben,  hetzelve 
naauwkeurig  op  te  nemen ;  de  tijd  ontbrak  ons ,  en  wij  moes- 
ten *t  bij  het  befchouwen  van  den  ingang  laten  blijven.  Lang. 
zamerhand  begon  de  weg  minder  bergachtig  te  worden,  en 
verloor  dus  veel  van  deszelfs  vroegere  fchoonheid. 

Na  het  vrij  droomerlge^ftadje  Oswestree  gepasfeerd  ,te  zijn, 
bereikten  wij  tegen  den  avond  Shrewsbury ,  of  Salop ,  hoofd- 
ftad  van  het  Graaflchap  Salop.  OfTchoon  Shrewsbury  eene 
vrij  uitgebreide  en  zeer  bevolkte  ftad  is,  levert  dezelve 
echter  niets  merkwaardigs  op;  de  bouwtrant  is  er  zeer  oud; 


770      '  VERHAAL  VANE1N  REISJE 

de  ftraten  misfen  de  faeeriyke  Inrlgtiag,  welke  wjj  in  Mfkans 
tile  andere  (leden  van  Engeland  vonden ;  het  is  er  doodetyk 

Uil;  handel  is  er  niet,  fabrijken  zijn  er  niet,  en  de  winkels 
moeten  geheel  hun  bedaan  vinden  door  het  voorzien  in  de 
behoeften  der  ftedelingen.  Even  buiten  de  ftad  levert  een  groot 
en  fraai  aangelegd  park,  the  Quarries  geheeten,  eene  aange- 
name wandeling-  op.  Bjj  den  ingang  van  hetzelve  ligt  de 
hoofdkerk  der  ftad ;  deze  is  zeer  bezienswaardig ;  de  ligging 
en  bouwtram  zyn  voortreffelijk;  van  binnen  is  alles  even 
net  en  z§lfa  niet  zonder  pracht;  de  glazen  zijn  met  zeer 
fraaie  fchilderftukken  voorzien;  de  predikftoel  is  van  een 
bijzonder  bout  vervaardigd  en  met  uitmuntend  beeldhouw- 
werk verfierd;  een  fraai  orgel,  enz.  Nadat  wij  ons  eenigen 
tijd  in  the  Quarries  verlustigd  hadden,  begaven  wij  ons 
vroegtijdig  huiswaarts ,  dewijl  wij  voornemens  waren  bij  het 
aanbreken  van  den  volgenden  dag  naar  Birmingham  te  ver- 
trekken. Des  zondags  ,  namen  wij  affcheid  van  onze  post* 
paarden  en. tin,  en  weder  plaats  op  de  ftagecoack,  welke 
uit  bet  logement  the  red  Lion9  waar  wij  onzen  intrek  ge» 
nomen  hadden ,  afreed.  Even  na  het  verlaten  der  Had  maakte 
onze  voerman  ons  opmerkzaam  op  een  zeer  fraai  Monument 
ter  fiere  van.  den  dapperen  Lord  hill,  denzelfden,  die  zich 
ook  bij  JVaterloo  zoo  zeer  heeft  onderfcheiden.  Wij  reden 
door-  eene  aangename  doch  vrij  platte  landftreek,  werden 
(leeds  door  uitftekend  weder  begunftigd,  en  bereikten  al  vrij 
fpoedig  Bilftene ,  beroemd  om  deszelfs  ijzerwerken  en  kool* 
mijnen.  OflchQon  het  zondag  was,  was  men  toch  in  zeer 
vele  fabrijken  aan  het  werk  >.  hetgeen  wij  voornamelijk  aan 
de  bijna  overal  rondom  ons  hoog  uit  de  fchoorfteenen  flaande 
vlammen  ontdekten.  Bjj  avond  moet  dit  een  ongemeen  ge- 
zigt  opleveren ;  nu  hadden  wij  er  niet  veel  aan.  Met  onzen 
voerman  9  een  zeer  aaudig,  befchaafd  en  befchetfen  jong 
mensch,  over  dit  (taaltje  van  werkzaamheid  fprekende,  zeide 
hij  mij,  (jat  er  tyjna  geene  plaats  in  Engeland  was,  waar 
men  zoo  weinig  achting  voor  den  zondag  had,  ^U  hier. 
Over  het  algemeen  hebben  wij. de  JLngelfchen  overal  zeer  naauw- 
keurig  in  het  yieren  van  dezen  dpg  aangetroffen,  en. zelfs 
de  mindere  klasfe  legt  hierin  eene  naauwgezetheld  aan  den 
dag,  welke  ons  ,trof».  Met  gemelden,  voer  man.  o  ver.- de  Engel* 
fche  nationale  iiederen,  fprekende,,  roemde ;h\j  er  vele,1  en 
reciteerde  één  uit:  dezelve.  •  „  Jammer»"  .zeide  hij,  »  da* 
het  zondag  is;  ik  zoude  4iet  n,  andere  gaarne  eens  voor- 
zingen."   Nu  was  hij  er  niet  toe.  te  bewegen.  —  De  gehee- 


IH  BWGELAHD  EN  WALE.S.  .  771 

Ie  omtrek  begon  thans  weder  bet  volkomen  yin  fretig- 
heid  aan  vce  nemen  v  overal  wtren  vlammende  fcboprlteepen , 
fpoorwegen,  ftoommachines  enz,  door  het  land  verfpjeid,  en 
w$  bemerkten  duidelijk,  weder  in  eene  provincie  te  zijn, 
Waar  het  &br$kwezen  in  .grootten  bloei  was.  Wij  kwamen 
vervolgens  te  JVednesbury,  berucht  om  des  zelfs  (Reren,  en 
hanengevechten,  welke  hier,,  gelijk  op.veteplaatfen  de  races 
oï  paarden. wèdtoopen,  het. volksvermaak  uitmaken. 

Een  paa*  uren  verder  berdkten  wdjj  JVulverhamptm ,.  eene 
aanzienlijke  fabrjjkftad*  Reeds  van. verre  hadden  wjj ,  temid- 
den van:  eene  menigte  rookesde  en  Aoomende  fchoorfteenen  % 
een  aanttl  vlaggen  ontdekt  valt  verfchilknde  vormen  en  kien* 
ren,,  welke  wij 'dadelijk  gisten  toe  de  verkiezingen  iu  betrek, 
king  tes  ftaan.  By  het  inrijden  der1  flad  werd  dit  Vermoede^ 
terftdnd  zekerheid 4  'bijna  op  elk  hnia  vonden  wij  eéne  vlag, 
uk  drie  breede  horizontale  ftrepen  beftaande,  zijnd©  de  bö- 
venfte  en  otiderfte  groen,  die  in  /het  midden  wit;  op  vele 
was  deze  witte  (Jreep  gevuld. met  den  naam-  jLtf&ott , :  zijnde 
de  kandidaat  der  Whigu  Op  enkele  huizen  tfagtfn^wij  ook 
de  3>f3-ylag,  namelijk  rood,  blaauw  en  geel,  in  onderfcheU 
dene  vojrmen,  met  den  naam  godericke,  zgnde,de  Tory- 
.  kandidaat.  Daags  te  voren  had  hier  het  oproer  plaats  gehad  '9  van 
hetwelk  wij  naderhand  in  alle  papieren  een  uitgebreid  verflag 
lazen,  hetwelk  bijna  niets  verfchilde  met  het  verhaal,  't  welk 
onze  voerman  ons  gaf;  deze  verzekerde,  dat  het  geheele 
geval  aan  het  gedrag  der  Tórfs  zelven ,  en  de  treurige  ge. 
volgen  aan  de  troepen  moesten  worden  toegefchreven.  „God 
zö  met  de  fchurkenf  riep  hij  uit,  „  zoo  zy  |ang  hier 
moeten  blijven."  Thans  was  alles  wecler  rustig^  'Wjj  pa$-[ 
feerden  het  geplunderde  hotel , ,  en  zagen  dan  ook  de  treu^ 
rige  fporen  van  wanorde  en  .baldadigheid.  [  Over  het  alge- 
meen moet  men  bekennen  ,,  dat  de  geest,  in  de  Graaflchappen, 
Montgomery  cn  Salof  2eer  JP&fc-gezind  w>  en  <Je  gefprek- 
ken,  welke  wij  onderweg  hoorden,  waren  alle  van  ftaatkun- 
digen  en  wel  van  zeer  hevigen  aard.  . 

Eindelijk  des  namiddags  ten  5  ure  reden  wij  het  fraarjej 
Birmingham  binnen,  en  (lapten  af  in  JS(etfpt!%-h6tel.r  een  uit- 
muntend  gebouw ,  op  het  midden  der  gfoote  markt  gelegen,* 
Reeds  dadelijk  viel  ons  het  bekende  ftandbeeld  van  nelson 
in  het  oog,  't  welk  een  der  ftaaifte  ftandbeeldén ,  voor. dien 
held  opgerigt ,  mag  genoemd  worden.  De  zondag  was  ons  hier 
ter  ftede  andermaal  in  den  weg,  zoodat  wij  geene.fabrijken 
te  zien  konden  krijgen;  wij  moesten  ons  dus  met  het  uiter- 


772      VERBAAL  VAM  EEN  REISJE  Hl  ENGELAND  EN  WALM. 

Hjke  aanzien  dér  Md  vergenoegt»;  de  bouworde  is  er  zeer 
modem ;  wfl  vonden  ook  bier  de  heerlijke  breede  pavementt 
of  voetpaden  weder,  welke  Londen  tnldverpool  zoo  gunttig 
onderfcheiden ,  terwijl  des  avonds  de  ftad  ook  ruimfchoots 
door  gaz  verlicht  wordt.  Gaarne  hadden  wij  nog  eenigen  tijd, 
ja  zelfs  %en  paar  dagen,  in  deze  bloedende  fabrijkftad  door* 
gebragt;  maar  onze  bezigheden  riepen  ons  naar  Londen  te- 
rug. Wy  namen  dan  des  avonds  nog  plaats  op  de  fiagecoach  , 
welke  ten  half  zeven  ure  vertrok ,  reden  den  ganfchen  nacht 
door,  voor  een  groot  gedeelte  langs  denzelfden  weg,  wel- 
ken  wij  vroeger  naar  Manchester  gereden  waren,  en  bereik* 
ten  des  maandag-ochtends  ten  8  ure  de  ftad  aller  Heden.  W$ 
allen  waren  meer  dan  voldaan  over  dit  heerlijke  togtje.  „  GQ 
hebt ,"  zeide  een  Engelsckm'an ,  wien  ik  ons  reisje  mededeel- 
de, op  de  koets  tegen  mij,  „  gij  hebt  ons  Paradijs  gezien." 
En  waarlijk,  de  menigvuldige  en  verfchillende  fchoonheden, 
welke  wij  als  't  ware  van  oogenblik  tot  oogenblik  aanfeboo wd 
hebben ,  doen  ons  nog  (leeds  uitroepen:  Wij  Meen  een  Pa- 
radijs gezien  ! 


HERINNERINGEN  AAN  PARUS    EN  DESZELFS  OMSTREKEN, 
1834,   VAN  EEN9  JEUGDIGEN  GENEESKUNDIGE* 

(Vervolg  van  bL  683.) 

Verfailles. 

Wjy  badden  een  bad  aan  de  font^nenf  genomen ,  en  keer- 
,  den  door  de  rue  Dauphine  naar  ons  hotel  terug',  ten  einde 
te  ontbeten.  n  Les  eaux  jouent  &  Verfailles ,"  zegt  een  on- 
zer kennisfen,  (een  Engelschmari)  dien  wy  toevallig  ont- 
moetten. Spoedig  is  ons  befluit  genomen,  car  il  faut  pre 
fitcr  de  Vinftant  >  en'  niet  eiken  zondag  brengt  men  de  ma- 
chines in  beweging,  die  met  groote  kosten  bet  water  van 
St.  Qermain  tot  aan  Verfailles  opvoeren ,  ten  einde  de  me- 
nigte voor  eenige  oogenblikken  *  te  vermaken.  „  Wij  zullen 
trachten  nog  plaats  op  een9  der  wagens  te  krijgen."  Deze 
zijn  by  fchoon  weder",  zoo  als  het  heden  was ,  opgepropt 
.  vol,  en  de  plaatfen  daags  te  voren  reeds  befproken.  Spoe- 
%  dig  waren  wij  -in  de  kleeren ,  begaven  ops  naar  de  place 
du  Carrwfel,  en  waren  onder  de  gelukkigen,  'die  nog 
een  plaatsje  kregen.  Het  was  beerlek  weder,  en  ik  was 
wel  te  moede ,  Part/s  achter  mij  te  zien  „  voor  eenige  uren 


HERINNERINGEN  AAN  PARUS  BN  DRS  ZELF*  OMSTREKEN,     773 

uit  dien  grooten  bajert  ce  zijn,  en  mij  in  de  lieve,  vrije 
natuur  te  bevinden.  Ik  weet  niet,  welke  zachte  en  aangename 
gewaarwordingen  ik  ondervond;  dit  is  zeker,  dat  zij  geheel 
verfchilden  van  die ,  welke  mij  huizen  van  7  en  8  verdie- 
pingen, waartusfchen  men  rondkruipt,  en  flechts  langwer- 
pige vierkanten  van  den  lieven  blaauwen  hemel  ziet ,  ver- 
oorzaken. Wij  zaten  met  ons  beiden  op  de  Imperiale;  overal 
konden  wij  onze  blikken  wenden,  en  ons  verzadigen  met 
het  gezigt  van  de  heerlijkfte  en  bevallig  afwisfelende  land- 
fchappen.  Verre  van  het  gedrnisch  der  (leden  en  van  de 
woelige  vermaken,  die  deze  rustelooze.en  ijdele  maatfchapptf 
oplevert ,  gaan  wij  naar  het  land ,  om  het  zuiverde  genot  te 
(maken,  en  de  lucht  der  gezondheid,  der  vrijheid  en  des  vre- 
des  in  te  ademen.  De  weg  naar  VerfailUs  door  de  barrière 
de  Pasfy  levert  de  fraaifte  gezigten  op :  wij  doorreden  heer- 
lijke lanen;  aan  de  eene  zijde  fchoone  heuvels,  zoo  over* 
vloedig  met  boomen  beplant,  dat  derzelver  takken  als  't  ware 
een  groen  veld  vormen.  Welk"  eene  werking  doen  de  fcha- 
keringen,  nuances  en  contrasten  der  verfchillende  kleuren 
van  groent  Aardige  landhuisjes,  kleine  tninkoepels  vormen 
de  meest  romaneske  partijen.  Aan  de  andere  zijde  van  den 
weg,  althans  aan  deszelfs  begin,  de  Seine,  aan  wier  over- 
zijde weder  levendig  en  helder  groen  prijkt.  In  het  iand , 
(gelyk  tollens  zingt) 


„  Vérfcholen  in  moerasfen , 
„  Uit  wier  en  dras  geweld,91 


geboren  en  opgevoed ,  is  mij  immer  een  landfchap  fchooner , 
wanneer  ik  er  kabbelende  golfjes  4<>or  zie  (troomen.  Wij  reden 
Sivres  door,,  waar  de  fchoone  porfeleinfabrijk  is,  een  fraai 
dorp,  maar  te  vergeefs  zoekt  men  er  het  nette,  zindelijke, 
echt  landelijke  der  Hoïlandfche  dorpen.  Kan  ik  de  heerlijke 
ligging  van  St.  Cloud  befchrij ven?  Fraai  is  het  inkomen  van 
Ferfailles.  Eene  groote  breede  laan  opent  het  uitzigt  op 
het  kasteel,  dat  door  l  ode  wijk  XIII  gebouwd  werd,  en 
waarachter  zich  de  groote  en  prachtige  tuin  met  zijne  beel- 
den en  waterwerken  bevindt.  Ik  kan  u  het  balkon  van  wit 
marmer,  de  kolommen,  die  het  onderfteunen ,  en  het  beeld- 
houwwerk ,  dat  het  gebouw  verfiert ,  niet  naar  èisch  befchrij- 
ven.  De  vleugels  van  moderner  bouworde  werden  door  l  o- 
d  e  w  ij  k  XIV  gebouwd.  —  Tegenover  het  kasteel  is  een 
mengelw.  1835.  no.  16.  Eee 


774  HERINNERINGEN  AAN  PARIJS 

ander  groot  en  fchoon  gebouw ,  met  een  Ijzeren  hek  omgeven. 
Met  verwondering  las  ik  aai*  den  hoofdingang :  Ecuriet  du 
Rot.  Zij  kunnen  meer  dan  honderd  paarden  bevatten.  Geluk- 
kige beesten  I  dacht  ik;  gij  huisvest  in  een  paleis:  hoe  vele 
duizend  behoeftigen  moeten  u  niet  benijden! 

Hec  was  een  zeer  gelukkige  en  verftandige  inval  van  109. 
nen  vriend,  voor  te  (tellen  om  eerst  te  gaan  eten,  daar  men 
later  vermoedelijk  niets  of  weinig  goeds  zoude  kunnen  krij- 
gen. Was  het  de  heldere  frisfche  buitenlucht ,  die  onze  ma- 
gen ra  meerdere  werkzaamheid  had  gebragt,  dan  gewoonlijk? 
het  was  half  3,  en  wij  gevoelden  goeden  eetlust.  Ziedaar 
ons  bij  borsa,  café  restaurant !  E  ene  opmerking  ,  die  wei- 
nig waarde  heeft,  maar  waar  is,  is  deze:  hoe  verder  van 
Parijs ,  des  te  flecbter  eten ,  maar  des  te  beter  wijn. 

Is  FerfaiHes* in  eene  kazerne  veranderd?  het  wemelt  van 
Officieren  en  foldaten,  voorzigtigheidsmaatregel  van  het  pen jh 
immuabie , alias  loüIs  philippb.  In  Parijs  is  het  den 
Officieren  verboden ,  buiten  dienst  en  tenue  te  zijn ;  in  Per- 
failles  prijkt  men  om  het  zeerst  met  de  twee  zilveren  of 
gouden  fchouderlaft'es ,  waarvan  dunnere  of  dikkere  franjes 
afhangen ;  met  die  fchouderdekfels,  die  men  epauletten  noemt, 
en  die  in  den  militairen  (land  zoo  veel  beteekenen ,  en ,  boe 
ftrijdig  ook  met  de  gezonde  rede ,  zonder  aanzien  van  de  in. 
eerlijke  waarde  des  perfoons ,  die  dezelve  draagt ,  deszelft 
waarde  bepalen.  Iloe  veel  fchponer  is  de  Nederlandfche  ar- 
mee ,  bij  de  Franfche  vergeleken  J 

'Van  den  regelmatig  en  prachtig  aangelegden  tuin  kan  men 
zeggen:  hij  is  grootsch  en  Hout.  Heerlijke  beelden  vertieren 
denzelven.  Stoute  groepen!  wat  was  de  eerde  oorzaak,  dat 
dekunftenaar  u  te  voorfchijn  bragt?  De  ijdelheid,  de  weelde 
van  éénen  man,  van  l  ode  wijk  XIII.  Ontzettend  moe- 
ten de  kosten  geweest  zijn,  aan  dezen  tuin  beileed:  men  zegt, 
dat  de  Koning  dezelve,  om  deze  reden,  nimmer  heeft  witten 
bekendmaken»  Deze  zucht  tot  weelde  en  ijdettiefc^  zoo  zeer  te 
misprijzen  in  eenen  Vorst ,  wanneer  zij  ten  koste  dea  volks 
fcevredigd  wordt,  heeft  echter  ook  hare  goede  zijde:  zonderde» 
zélve  hadden  de  ^meesterftukken  der  Griekfche  en  Romeinfche 
bouw- ,  beeldhouw-  en  fchilderkunst  nimmer  beftaan.  De  ver- 
nietiging der  weelde  en  pracht  is  het  middel ,  om  de  fchoone 
kunden  te  verbannen:  want,  zoo  als  een  mgner  lieveling** 
fchtijvers  zegt:  „  Les  arts  ne  produ$fent9  comme  la  nature* 
qtfautant  qu'ou  confomme  kurs  producthns" 


EN  DES  ZELFS   OMSTREKEN.  '    775 

Het  zoude  my  onmogelijk  zijn,  de  fchoone  groepen ,  zoo 
van  marmer  als  metaal ,  te  befchrijven.  Die  befchrijving  zou» 
de  ook  in  allen  gevalle  een  doe  geraamte  zijn.  Verrasfend  zijn 
de  gezigtpunten ,  die  men  overal  vindt.  Alom  hoort  men  het 
ruifchen  van  de  langzaam  in  beweging  gebragt  wordende  fon- 
teinen ,  van  welke  de  e$ne  de  andere  in  fchoonheid  overtreft. 
Hoe  de  weérkaatfing  en  ftraalbreking  af  te  malen,  door  de 
zon  op  de  als  diamanten  fchitterende  en  in  de  lucht  zich  ver* 
beffende  droppels  water  te  weeg  gebragt !  De  begoocheling 
is  zoo  groot,  dat  men  dikwijls  in  den  waan  geraakt,  een 
vuurwerk  in  plaats  van  een  waterwerk  te  zien ,  zoo  vele  en 
zoo  verfcbillend  zijn  de  kleuren*  die  elkander  om  ftrfld  ver-* 
vangen,  van  welke  de  eene  nog  meer  fchittert  dan  de  an- 
dere, zoodat  zy  dikwqls  het  oog  veimoeijen. 
-  Wil  gij  uwen  reuk  vergasten?  welnu,  ga  op  de  balustrade, 
die  het  ufezigt  op  de  groote  en  fchoone  oranjerie  heeft.  Voor- 
treffelijk zjjn  de  geuren,  waarmede  meer  dan500oranjeboomen 
van  de  grootfte  foort  de  lucht  balfemen  en  vervullen ;  en  dan 
nog  het  heerlijk  vergezlgt ,  dat  zich  opent  t 
'.  Wilt  gij  de  kracht,  gramfchap  en  zegepraal  van  den  leeuw  zien, 
wanneer  hij  zQne  prooi,  ter  aarde  geworpen,  door  de  zwaarte 
zijns  ligchaams  verplet,  en  door  de  fterkte  zijner  klaauwenals 
ineenperst?  befchouw  de  fontein  van  diana:  twee  leeuwen 
zult  gij  zien»  van  welke  de  een  eenen  wolf,  de  andere  een 
wild  zwijn  overmeestert.  Deze  dieren  fchynen  te  leven ;  en 
huiverend ,  alsof  zij  dit  -werkelijk  deden ,  bluft  de  aanfehou- 
wer  op  eenen  afttand. 

Verrasfing  volgt  op  verrasfing.  In  het  bosqmet  de  la  Co* 
hmnade  nedergezeten ,  bewonderde  ik  de  fchoone  vormen  der 
marmeren  kolommen,  die  het  ronde  gebouw  uitmaken,  en 
vereenigd  zijn  door  bogen  van  de  Corinthifchê  orde ;  een  ge- 
bouw, waarvan  het  blaauw  des  hemels  het  dak  vormt.  Eens» 
klaps  hoort  men  een  gehiisch  en  gefuis ,  en  rondom  fpringen 
regtopgaande  waterzuilen  uit  32  marmeren  vazen,  en  vallen 
weder  in  deze  neder.  Dan ,  de  menigte  droomt  reeds  naar 
het  groote  waterbekken  van  apollo,  en  fleept  ons  mede. 
In  het  midden  van  hetzelve  ziet  men  den  God,  gezeten  op 
zijnen  zonnewagen ,  en  als  uit  de  baren  der  zee  te  voorfchyn 
komende.  Zijn  wagen  wordt  door  vier  paarden  van  het  edelfie; 
ras  getrokken.  Trkons  en  dolfijnen  omgeven  denzelven.  .  Als 
door  eenen  tboverftaf  aangeraakt ,  blazen  de  dolfijnen,  de  tri- 
ton en  verfehülende  foorten  van  zeeraonfters  ftroomegt  wa- 

Eee2 


776  HERINNERINGEN  AAN  PARIJS 

ters  uit ,  en  door  een*  regen  van  pareldroppen  en  duizende 
veelkleurige  regenbogen  ziet  men  apollo.  — -  Ten  5  nre 
verdrong  men  elkander,  ten  einde  bet  grootde  en  voor  het 
algemeen  daarom  het  fchoonde  der  waterwerken  te  zien; 
't  is  het  basfin  van.  nept  un  us.  Behalve  de  verfchillende 
groepen  en  beelden,  die  het  omringen,  verdienen  de  volgen, 
den  buiten  twijfel  met  regt  de  aandacht  van  den  vreemde- 
ling, In  het  midden  tusfchen  de  oevers  der  groote  water- 
kom ziet  men  de  kolosfale  beelden  van  neptünus  met 
zijnen  drietand  en  van  zijne  ecfatgenoote  amvhitrite;z| 
zjjn .  omgeven  door  tritons ,  nimfen  en  zeegedfogtën.  Aan 
het  linkereinde  van  het  langwerpig  ronde  bekken  is  pro- 
tbü8,  de  herder  der  kudden  van  den  God  der  Zee ;  aan 
het  regtereinde  de  allegorifche  voortelling  van  den  Oceaan, 
gezeten  op  eenen  eenhoorn.  Ter  wederzijden  van  deze  beide 
groepen  zijn  twee  ontzettend  groote  draken.  Ten  5  nre  out- 
fprongen  uk  al  deze  groepen  zeer  fchoone  dralen,  bogen, 
kranfen  en  kringen  van  water  j  hoog  wordt  hetzelve  opge- 
voerd; het  vormt  in  de  tucht  als  't  ware  een  wit  gaas* 
waardoor  men  het  blaauw  des  hemels  ziet ;  het  valt  als  (lof 
neder, -en  dit  dof ,  door  den  wind  voortgejaagd,  befprengt  en 
bevochtigt  op  de  aangenaamfte  wijze  allen,  die  bij  het  bek- 
ken  zich  bevinden,  in  de  fchoone  kunden  is  het  eene  vaste 
waarheid ,  dat  hare  voortbrengfels ,  hoe  meer  aan  de  natuur 
gelijkvormig,  des  te.fchooner  zijn.  Dit  ondervond  ik  ook 
thans.  Cewisfelijk ,  de  opgenoemde  beelden  -en  beeldgroet 
pen ,  en  de  kundige  wijze ,  waarop  men  in  duizenderlei  vor- 
men het  water  uit  dezelve  doet  fpringen,  zijn  fchoon,  en 
doen  on« '  verbaasd  daan  over  's  menfchen  vernuft ,  dat  dit 
alles  daardelde;  maar,  het  is  de  fchoone,  lieve  'en  onna- 
volgbare natuur  niet;  deze  zoekt  men  te  vergeefs  —  het 
is  •  alles  kunst.  Hetgeen  mij  dus  het  fchoonfte  en  het  meest 
bewonderenswaardig  voorkwam ,  was  dat  gedeelte  der  water- 
werken, waar  de  kunst  de  natuur  had  nagebootst,  en  dat 
wel  op  eene  voortreffelijke  wjjze.  't  Is  het  loiquet  desBains 
fjpolkn.  Dit  is  het  meesterduk  van  beeldhouwkunst,  dat 
het  park  van  VerfailUi  bezit.  Men  ziet  eene  kundige  rots, 
maar  zoo  volmaakt  naar  de  natutor  gevormd ,  dat  men  zich 
uaauwelijks  kan  verbeelden,  dat  dit  het  geval  niet  is.  Ge- 
heel in  het  wilde  en  op  de  grootfche  wijze  der  natuur 
deekt  hier  en  daar  een  ftruik  of  plant  of  boom  op  en  tus- 
fchen de  kloven  en  fpleten  der  roti  uit;  hier  en  daar  ver- 


.  ip  Dftsz&LFS  omstreken;  W7* 

beft  zich  het  kltmop ,  eü  wordt  befproeid  door  enkele  wr- 
terdroppels ;  hier  en  daar ,  maar  zoo  juist  geplaatst ,  dat  meti* 
fteeds  de  natuur  voor  zich  meent  te  zien ,  eene  heideplant , 
en  weder  op  eene  andere  plaats  graszoden ;  uh  de  kloven  en 
{pleten  fpringt,  fpat  en  fpuit  het  water,  nu  eens  ais  wilde 
het  alles  met  zich  in  een'  breeden  droom  medevoeren,  dan 
weder  zacht  langs  de  groeven  en  fpleten  der  klippen  heen- 
vloeijende  en  de  planten  bevochtigende;  daar  bruist  het  te- 
gen eene  klip ;  deze  breekt  deszelfs  kracht ;  het  wordt  te- 
ruggeworpen ,  en  valt  weder  op  andere  klippen  en  rotspunten 
neder ;  nu  vloeit  het  weder  langzaam  door  duizend  e  bogtige 
en  kleine  kanalen ;  lager  verzamelt  het  zich  in  eene  groete 
kom ,  en  dan ,  door  de  vereeniging  zijne  kracht  terugkrijgen- 
de, die  op  zoo  vele  wijzen  gebroken  was  geworden,  (lort 
het  weder  plotfeling  ruifchend  neder.  De  maker  van  dit  mees- 
terftuk  heeft  zeker  meer  dan  eenmaal  met  verrukking  eenen 
door  de  natuur  daargeftelden  waterval  gadegeflagen:  hoe  was 
het  anders  mogelijk,  dat  wilde  en  toch  zoo  fchoone  en 
grootfche  qa  te  boptfen? 

Inderdaad ,  het  park  van  VerfailUi  is  grootsch ;  maar  het 
Is,  niettegenftaande  de  groote-  kosten,  die  er  aan  befteed 
zijn ,  ver  beneden  het  fchoon  der  natuur.  Het  voor  de  eerfte 
maal.  ziende,  is  men  opgetogen  en  verrukt,  maar  flechts, 
voor  eenige  oogenblikken ;  dan  wordt  men  koel  en  koud  en 
onverfchillig.  Hoe  geheel  anders  is  het  met  uwe  liefelijke 
en  door  de  goede  moeder  natuur  gevormde  dreven ,  o  heerlijk 
en  betooverend  Montmorency !  Twee  uren  van  genot  fmaak- 
te  ik  in  den  tuin  te  Verfailks%  en  ik  was  verzadigd ;  dagen,  ja 
maanden  zoude  ik  kunnen  rondwandelen  in  het  bosch ,  waar 
jean  jacqües  en  gr£try  gewoond  en  geleefd  heb- 
ben ,  en  altijd  zoude  ik  nieuw  genot  gefmaakt ,  elke  voetftap 
bij  mij  eene  nieuwe  zalige  gewaarwording  opgewekt  hebben* 
Maar  op  dit  bosch ,  op  die  heerlijke,  lanen  en  nu  fombere, 
dan  weder  levendige  partijen  is  ook  toepasfelijk  hetgeen  dü- 
paty  zegt,  in  wiens  befchrqving  men  den  tuin  van  FerfaM» 
les  kan  wedervinden :  „  Zij  zijn  verre  van  op  die  .afgeme- 
tene  tuinen  te  gelyken ,  die ,  op  bevel  van  dea  hoogmoed, 
door  de  (lijve  kunst  zijn  aangelegd;  die  tuinen,  waar* de 
fchaar,  de  hark  en  regte  lijn  een  ëentoonig  en  ftreng  gezag 
uitoefenen , .  waar  ieder  perk  Hechts  ééne  bltfem ,  iedere  laan 
Hechts  éénen  boom  aanbiedt ,  waar  elke  ruimte  Hechts  een 
groote  weg  en  alles  een  ëentoonig  geheel  vormt;  die  tuinen^ 


TTfl  HERINNERINGEN  AAN  PARIJS  EN  DEtZ&LÏS  OMSTREKEN* 

in  één  woord,  die,  hoe  groot  zij  ook  zijn,  echter  fiecht* 
aangelegd  fchijnen,  om  mee  eenen  oogopflag  overzien,  in 
een  honderd  fchreden  doorwandeld ,  in  een  enkel  uur  geno- 
ten te  kunnen  worden." 

Met  eene  cabriolet  reden  wij  naar  Parijs  terug,  lieten  ons 
aan  den  jardin  des  Tuileries  afzetten ,  gingen  naar  den  bou- 
levard des  Italiens ,  en,  onder  het  gebruiker*  van  gldces  en  bet 
befcfaouwen  der  wemelende  menigte  voor  htt>  café  de  Paris  %. 
rustten  wij  uit  van  de  vermoeijenisfen  óe$  zoo  aangenaam 
doorgebragten  dags.  Ten  half  elf  keerden  wij  naar  het  pajs 
Latin  terug,  ten  einde,  door  den  flaap  verkwikt,  des  an- 
derendaags weder  aan  ftudie  en  opzameling  van  kennis  te 
denken. 

(Het  vervolg,  kiemt.*) 


DE  LES  DER  VOORZIENIGHEID. 

Ik  had  eene  godsdieriffige  opvoeding  ontvangen.  De  oude 
gewoonte ,  om  des  morgens  en  des  avonds ,  bij  en  na  het 
gebruik  der  fpijze ,  den  Bijbel  te  lezen ,  was  bij  ons  huis- 
gezin nog  niet  in  onbruik  geraakt.  En  bet  was  op  den 
Bijbel,  als  op  het  woord  van  God,  dat  bij  elke  vermaning, 
waarfchuwing  en  bfeftraffing  werd  verwegen.  Hierbij  voegde 
zich  het  goede  voorbeeld  mijner  ouderen  en  hunne  oplettend, 
held  op  de  geringde  afwijking ,  om  mij  en  mijne  broeders 
en  zusters  bij  tamelijke  reinheid  van  gedachten,  woorden  en 
"werken  te  bewaren.  Ik  zeg  tamelijke  reinheid:  want  de  om- 
gang met  anderen ,  fch  ooi  makkers  ,  fpeelgenooten  eo  otider- 
'gefchikten  van  onB  huis,  ftrooide  wel  eens  een  kwaad  zaadje 
«onder  de  goede  tarwe ,  en  verzwakte  ten  minde  eenigermate 
dien  afkeer  van  alle  zonde,  welke  {ie  opvoeding ,  indien  zij 
allen  vreemden  invloed  kon  4nr!tenfluken,  in  de  opgegevene 
ómftandigheden,  welligt  zou  hebben  te  weeg  gebragt. 

In  vervolg  van  tijd  naar  elders  gezonden ,  om  voor  mijne 
betrekking  in  de  maatfchappij  bekwaamd  te  worden-,  verloor 
'ik  al  meer  van  de  indrukken,  welke  mij  waren  bijgebragt. 
De  tijd ,  dat  de  knaap  tot  jongeling ,  de  jongeling  tot  man 
'aangroeit,  die  gevaarlijke  tijd  der  ontluikende  driften  en  be- 
geerten, waarin  men  ons  zoo  gaarne  te  gemoet  komt,  om 
Onzen  lust  In  gezelligheid ,   in  vreugde ,  in  fpel  en  dam  en 


BK  Lftft  OU  VOORZIENIGHEID.  ?9& 

vermakelijkheid  te  bevredigen;  waarro,  bet  hart,  val  ver» 
trouwen»  voor  elk  openftaat,  die  deszelfi  lusten  op  eene 
voorzigtige  wijze  weet  te  vleijea;  —  die  gevaaprlijte  tijd  was 
ook  voor  mij  niet  zonder  kenbare  fporen  voorbijgegaan» 
Nu  riep  mjj  mjjne  beilemming  naar  Amfterdam ,  en  wel  ia 
diervoege,  dat  ik,  een  jongman  van  twintig  jaren,  in  tame- 
lijk onbekrompene  omflandigheden ,  geheel  aan  mqzelven  was 
overgelaten. 

Ik  had,  gelyk.het  gaat,  veel,  fomtya's  vergroot  en  opge- 
fierd ,  van  deze  wereldftad  gehoord.  Vreemd  waren  mjj  in- 
zonderheid twee  zaken  altijd  voorgekomen.  De  eerde  Was , 
dat  men  daar  zqns  lyfs  vaak  niet  veilig  zoude  z\jn,.maar 
dat  zoogenoemde  zielverkoopers  zouden  op  den  loer  liggen , 
om  u,  onder  een  of  ander  voorwendfel,  in  bon  buis  teiok» 
ken ,  en  u  vervolgens ,  als  matroos ,  op  een  fchip  naar  Oost* 
of  Westindiê  te  werpen ,  zonder  dat  biertegen  iets  te  doen 
ware.  Het  andere  betrof  de  openbare  fpeelhuizen ,  ais  pu- 
blieke en  van  faooger  band  befcbermde  plaatfen  van  ontucht. 
Ik  kon  bet  een  en  ander  met  mjjne  begrippen  van  eene  wei- 
geordende  maatfcbappij  niet  overeenbrengen ,  en  wist  niet, 
ho.e  men  vop  zulk  eene  plaats  gerust  leven ,  of  de  regte  ach- 
ting voor  zedelijkheid  en  tucht  bewaren  kon. 

Bij  mijne  komst  intusfchen  wist  men  van  de  zielverkoopers 
niet  meer.  De  grootelijks  gedreinde  handel  en  zeevaart  mo- 
gen dezelve  wel  geheel  hebben  doen  verdwijnen,  nadat  ze 
misfchien  (altijd  in  kleinere  én  min  vreefelijke  mate ,  dan  ik 
mij  voorftelde ,  hebbende  beftaan)  door  de  voortgaande  be- 
fchaving  al  zeldzamer  geworden  waren.  Maar  de  fpeelhuizen 
beilonden  —  en  bij  zekere  gelegenheid  liet  ik  injj  overhalen, 
om  dezelve ,  in  goed ,  vertrouwd  gezelfchap ,  eens  te  bezoe- 
ken. Dezelve  vielen  mij,  in  alle  opzigten,.  bitter  tegen». 
Ik  vond  er  noch  eenige  pracht  en  ftreeling  der  zinnen ,  noch 
de  minde  bekoorlijkheid  in  de  voorwerpen ,  die  zich  hier  veil. 
boden,  maar  alles  even  gemeen  en  ellendig;  en  de  indruk y, 
dien  bet  bij  mjj  achterliet,  was  droefgeestigheid  over  de 
diepe  vernedering  van  den  mensch  en  het  rampzalig  lot  der* 
verleide  fchepfels ,  die  zich  in  deze  akelige  gevangenis ,  jl: 
meer  dan  gevangenis ,  vonden  opgeiloten. 

Doch ,  waarvan  ik  minder  gehoord  had  en  hetgeen  mij  meer- 
trof,  waren  de  priesteresfen  der  ontucht,  welke  men  in  vele 
der  meest  bezochte  (faraten  en  (legen,  hetzij  voor  de  deur t 
voor  geopende  ramen,  of  met  eenige  meerdere ,  fchoon  tocfe- 


780  DB  LU  DER  VOORZIEMOHIfD. 

zeer  doorfchijnende  zedigheid ,  achter  halfgeflotene  gltsgor* 
dqnen ,  vond  ceo  toon  -gefield.  In  den  beginne  ergerde  mij 
die  niet  weinig;  ik  vermeed,  zoo  veel  ik  kon,  dergelijke 
'plaatfen,  en  fpoedde  mjj  doorgaans  zoo  veel  mogelijk ,  om 
toefpraak  en  aanraking  te  ontgaan.  Maar,  de  gewoonte 
verfiompte  eenigermate  dit  gevoel ;  de  kwade  zamenfprekia- 
gen  deden  er  het  hunne  toe ;  met  der  tijd  kon  ik  de  fchoon- 
heid  vooral  derzulken,  die  eenigzins  meer  bedekt  en  van 
verre  hare  pijlen  aflehoten,  van  harte  bewonderen;  en  ein- 
delijk was  er  eene,  die  mijne  verbeelding  inderdaad  boeide, 
en  het  bloed  fomtijds  met  verfnelde  vaart  door  mijne  ade- 
ren joeg. 

Zij  bevond  zioh,  op  den  weg,  dien  ik  dagelijks  ging, 
voor  het  raam  van  een  klein  huisje.  Ik  gevoelde ,  dat  zij 
telkens  onweérftaanbaarder  voor  mij  werd.  Mijne  lusten  wa- 
ren reeds  met  mijne. goede  beginfelen  in  onderhandeling  ge- 
treden. Doch,  de  eerfte  (lap  kost  den  welopge voeden ,  on- 
bedorven jongeling  veel.  Ik  befloot  eene  laatfte  poging  te 
doen,  —  mij  geheel  aan  het  gezigt  der  Sirene  te  onttrek- 
ken ,  door  dezen  weg  te  vermijden.  Helaas  1  het  middel  kwam 
te  laat;  als  het  aangefchoten  hert,  voerde  ik  den  pijl  mede; 
en,  met  een  kloppend  hart,  floeg  ik,  na  ééne  week  van 
volfiandigheid ,  den  ouden  weg  wéér  in ,  getroost ,  kon  ik 
den  fiorm  niet.  weêrftaan,  in  's  Boozen  naam,  fchipbreuk 
te  lijden. 

Daar  de  weg  niet  zeer  breed  was ,  kon  ik  het  voorwerp 
.mijner  wenfehen  niet  zien ,  aleer  ik  mij  ten  naastenbij  nevens 
haar  bevond.  En  mijn  verfnelde  tred  volgde  het  vooruit- 
loopend oog  daartoe  inderdaad  ook  te  fpoedig.  Ik  wierp 
dus  op  eens  mijn'  blik  op  het  raam*. .  •  •  doch  verftijfde  bgna 
op  dit  gezigt.  Het  buis  was  van  bewoner  veranderd.  Het 
zijkamertje ,  waar  de  verleidelijke  .fchoone  had  gezeten ,  was 
in  een'  kleinen  boekwinkel  herfchapèn.  En ,  in  plaats  van 
op  het  rozengelaat  en  den  lagchenden  mond ,  fiuitte  mijn  ge- 
zigt op  een  groot,  opengeflagen  boek,  met  het  opfehrift: 
biblia.  Het  was  een  groote  Hu  is  bij  bel,  juist  zulk  een,  als 
in  onze  woonkamer  op  den  lesfenaar  plagt  te  liggen,  en 
waaruit  vader  ons  dagelijks  voorlas. 

Ik  kan  niet  befchrijven ,  wat  ik  op  dat  oogenblik  gewaar- 
werd; Mijne  ganfche  opvoeding .  in  reinheid  en  tucht ;  de 
grondflag,  waarop  mijne  geheele  wyze  van  denken  en  ge- 
voelen in  die  vroegere  dagen  rustte ;  mjjne  ouders  en  hunne 


Dl  LES  DftR  VOORZIENIGHEID,  781 

vermaningen  (tonden  m$  al  tezamen  voor  oogen.  En  boe 
meer  ik  btf  mtfzelven  over  de  zaak  nadacht ,  hoe  blikbaar- 
der  mjj  dit  geval  als  de  (tem  van  God  zelvep  en  het  befte) 
Zijner  voorzienigheid  voorkwam,  om  mij  op  den  weg  des 
verderfs  te  duiten. 

Ik  heb  deze  gedachte  ook  nimmer  opgegeven ;  en  iy  is 
genoegzaam  geweest,  om  mij  mijnen  weg  voor  altijd  te  doen 
zuiver  houden.  E&  gelukkig  huwelijk  is  mijne  belooning 
geworden.  Toen  mijne  zonen  de  volwasfenheid  naderden» 
heb  ik  hun  de  ontmoeting  verteld.  En  gelijk  ik  vertrouwen  . 
mag,  dat  dit  niet  zonder  gelukkig,  uitwerkfel  bleef,  zoo 
heb  ik  eindelijk  befloten ,  dezelve  op  deze  wijze  nog  meer 
bekend  te  doen  worden.  Moge  het,  onder^  Gods  zegen, 
(trekken,  om  ieder  op  den  vinger  Gods  aan  zijnen  eigen  le- 
vensweg opmerkzaam  te  maken  en  hem  wisheid  te  doen 
leeren ! 


IETS    UIT    DS  VROEGS  JEUGD  VAN  DEN  VERMAARDEN 
SCHILDER  WEST. 

JLoen  benjamin  west  ongeveer  acht  jareü  oud  was, 
lelde  een  troep  zwervende  Indianen  hun  zomerbezoek  af  te 
Springfield  (Penfyhanië) ,  en  fchepten  veel  behagen  in  de 
ruwe  fchetfen ,  welke  de  knaap  vervaardigd  had  van  vogelen , 
vruchten  en  bloemen,  daar  velen  der  wilde  Amerikanen 
fmaak  en  kunde  in  zulke  teekeningen  vertoonen.  Zij  lieten 
hem  het  een  en  ander  van  hun  eigen  werk  zien,  en  leerden 
hem  de  roode  en  gele  kleuren  bereiden,  waarmede  zij  hunne 
wapenen  verwden ,  waarbq  zijne  moeder  Indigo  voegde ;  en 
dus  kwam  hij  in  het  bezit  van  de  drie  .hoofdkleuren.  De 
Indianen ,  een  zoo  fnedig  jongsken  niet  onkundig  willende 
laten  van  hunne  verdere  kundigheden,  onderwezen  hem  in 
het  boogfchieten ,  waarin  hij  welhaast  geöoeg  bedreven  werd, 
om  vogels  te  vellen  ,  welke  zich  op  geene  andere  wijze  lie- 
ten naderen ,  om  hem  tot  model  te  dienen.  De  toekomftige 
Voorzitter  der  Britfche  Akademie ,  les  nemende  in  het  fchil- 
deren  en  boogfchieten  van  eenen  (lam  Cherokezen,  ziedaar 
een  onderwerp,  het  penfeel  waardig! 

De  behoeften  van  west  namen  toe*met  zyne  kennis.  Hij 
kon  nu  frbilderen,  en  hg  had  kleuren  bekomen;  maar  hoe 
dezelve  naar  eisch  te  gebruiken  ofaan  te  leggen,  wasfaemnof 


982  UT»  UIT  OE  VROEGE  JEUGD 

gebed  vreemd*  Een  buurman  onderrigtte  hem,  dtt  dh  gefchiedde 
met  penfeelenvan  kemelshaar;  mar,  er  waren  geen  kameelen 
In  Amerika ,  en  dus  nam  bij  zijne  toevlugt  tot  de  kat ,  ten 
koste  van  wier  rug  en  ftaart  hij  poogde  in  zrjne  behoefte  te 
voorzien.  De  kat  was  een  lieveling ,  en  de  haveloosheid  en 
fcbrale  toeftand  van  haren  pels  werd  aan  ziekte  toegefcbre- 
ven,  tot  dat  de  bekentenis  van  den  knaap  de  zaak  opklaarde, 
tot  groot  vermaak  van  den  vader,  die  hem  evenwel  berispte, 
doch  meer  in  liefde  <lvn  in  toorn»  'Er  werd  betere  raad  ge- 
fchaft.'  Zekere  pennington,  een  koopman,  vond  zoo 
veel  behagen  in  de  fchetfen  van  zijnen  neef  benjamin, 
dit  hij  hem  eene  doos  met  verwen  en  penfeelen  zond ,  met 
doek,  voor  den  ezel  toebereid,  en. zes  prenten  van  greo- 
ling.  West  plaatfte  de  doos  op  een*  ftoel  voor  zjjn 
bed,  en  kon  niet  flapen.  Met  den  dageraad  ftond  hij  op, 
bragt  doek  en  verwen  naar  de  vliering,  hing  de  prenten  op, 
maakte  eene  palet  gereed,  en  begon  te  kopijéren.  Zoo  ge- 
heel was  hy  onder  het  beheer  van  deze  foort  van  betoove- 
ring ,  dat  hij  uit  de  fchooi  wegbleef,  en  heimelijk  en  onaf- 
gebroken  gedurende  verfcheidene  dagen  arbeidde ,  tot  dat  de 
bezorgdheid  des  fchoolmeesters  zijne  moeder  in  zijn  heilig- 
dom voerde ,  met  het  voornemen  om  hem  eens  ter  dege  door 
tè  balen.  Maar  hare  gramfchap  werd  terftond  ontwapend, 
toen  zij  zijn  werk  aanfchouwde.  Hö  bad  ai  fpoedig  bet 
kopijéreft  vaarwel  gezegd,  eti  uit  twee  prenten  ééne  fchil- 
éerij  zamengefteld ,  een  nieuw  onderwerp  of  geval  daarftel- 
léude,  en  dezelve  gekleurd  ipet  een  overleg  en  efiekt,  die 
baar  verbaasden.  „  Zij  kuste  hem,"  zegt  galt,  die  het 
voorgevallene  van  west  zelv*  heeft,  „  met  vervoering  van 
teederheid,  en  beloofde  hem,  dat  zij  niet  alleen  zijne  voor- 
fpraak  bij  den  vader  zou  zijn,  wegens  zQn  eigendunkelijk 
wegblijven  uit  de  fchooi,  maar  bok  bfl  den  meester/'  Zeven- 
enzestig jaren  daarna  zag  de  befchrijver  van  zijn  leven  die 
{ruk  ïn  dezelfde  zaal,  waar  zgne  overheerlijke  fcWlderij, 
Christus  verloochend*  prijkte ;  bij  welke  gelegenheid  de-fchilder 
bem  verklaarde,  dat  er  in  deze  zijne  eerfte  kinderlijke  proeve 
trekken  van  kunstvinding  aanwezig  waren ,  welke  bij ,  met 
al  zijne  verder  verkregene  kennis  en  ondervinding,  niet  in 
Haat  was  geweest  te  overtreffen. 

Iets  dergelijks  wordt  er  van  ca  nova  verhaald»  Hij  be- 
zocht, namelijk,  zgne  geboorteplaats,  nadat  h$  den  hoogften 
trap  zijns  roéms.  had  bereikt,  bekeek  oplettend  de  voort- 


TAN  Olfl  VERMAARDEN  SCHILDER  WEIT,  78fc 

brengfels  zijner  jeugd,  en  zeide  bedifukt:    „  Ik  ben  ***r/- 
gewandeld9  maar  niec  geklommen  F* 

■       ■  - 

DE  GEDENKSTEEN  BJJ  ARBESSAN.  (*) 

Daar,  waar  eens,  in  gadeloos  roemrijken  ti}d, 

De  keur  van  Germaniëns  helden, 
Des  dwing'lands  Vazal  en  zijn  Gaulers  ten  fpijt  , 

.  Zich  wrekend  en  ftraffend  deed  gelden, 
Daar  tuigt,  bij  Arbesfan,  "het  Hevig  graniet, 
Wat  toen  voor  de  vrijheid  en  't  regt  is  gefchied. 

In  't  eenzaam  en  heuv'lig  en  boschachtig  oord , 
Staat  daar,  in  de  fchaduw  van  boomen, 

Een  huisje,  dat  niet  door  zijn  aanzien  bekoort* 
Ja  naauwljjks  door  't  oog  wordt  vernomen, 

Bewoond  door  een'  dapperen  grazen  foldaat, 

Die  waakzaam  het  oog  op  't  .gedenkteeken  (laat. 

En ,  wien  was  die  zorge  wel  beter  betrouwd , 
Dan  hem,  die  eens  zelf,  in  dees  (treken, 

Niet  flechts  de  verbitterde  worft'ling  aanfchouwd 
En  't  bloed  had  zien  vloeijen  bij  beken, 

Maar  ook ,  onder  de  eigen  roemruchtige  vaan , 

Als  dapp're  had  onder  de  dapp'ren  gedaan?    .. 

Op  plekjes,  aan  grootfche  herinnering  rijk, 
Ziet  hij  vaak  het  fchiw'rend  verleden  — 

Der  zonne,  die  glanst  door  de  dampen,  gelijk  — 
DodrgHnfPren  de  nevels  van  't  heden; 

En ,  als  hij  de  fikkels  in  't  koren  ziet  (laan , 

Wfldt  hij  den  gemaalden  door  ''t  zwaard  nog  een'  traan. 

Zij  (treden  en  vielen  voor  vrijheid  en  regt, 

En  vloekten  de  Gallifche  zeden, 
En  wilden  zelfttandig ,  en  niet  meer  als  knecht, 

Den  bodem  van  Herman  betreden ; 
Nooit  dachten  ze,  dat  voor  hun  landaard  eerhing 
Welluidend  zou  zijn  't  Marfeillaanfche  gezang. 

(*)  De  oörlfcrong  van  dit  llukje  ligt  in  hét  verhaal,  door 
de  nieuwsbladen  medegedeeld ,  van  het  bezoek  der  Monar- 
chen ,  tijdens  hun  jongde  verblijf  te  Tdplitz ,  bij  den  Inva- 
lide, met  het  bewaken  van  bovengemelden  Cedenkfteen  belast. 


Weemoedig  flaac  hg  zijne  blikken  In  \  rand, 

Terwijl  reeds  de  berfstwind  de  bltan 
Doet  dwarlen  in  't  luchtruim  en  jaagt  langs  den  gronde 

Die  't  heldengebeent*  mag  bewaren ; 
En  peinzend,  hoe  alles  hier  wisfelt  en  keert, 
Aanfchouwt  btf  den  Heen,  die  de  dapp'ren  vereert. 

„  Qp  zegt  hy,  „wie  ook,  van  zijn' oorfprong ontaard r 

n  Gekluisterd  in  fchand'Iijke  boegen , 
„  De  glorie  ontfiere ,  in  *t  gefchiedboek  bewaard , 

„  De  lauw'ren ,  die  't  graf  hier  ombloeijen , . 
„  Nooit  fcheide  ik ,  o  helden  1  nooit  van  uw  gebeent* , 
„  Dat  haast  met  het  mijne  te'zaam  word9  vereend!" 

Zoo  fpreekt  hij,  en  keert  naat  zijne  eenzame  kluir...» 
Maar,  welk  een  gerucht  fchijnt  te  nad'ren? 

vt  Is  geenszins  't  eentoonig  en  (omber  geruisch 
Der  dorrende  en  vallende  blad'ren; 

*t  Is  rosfengetrappel  —  't  is  wagengefpan  — 

't  Ztyn  posthorens  —  de  omtrek  weerklinkt  er  reeds  van» 

Wat  fchouwfpel!  het  zijn  de  Monarchen,  die  hier 

In  beévaart  de  fchimmen  vereerén, 
Wier  eerzuil ,  wat  glans  ook  hun  fchedel  omzwiei* , 

Ze  als  parel  der  kroone  waarderen; 
Zfi  nad'ren,  als  traden  ze  op  heiligen  grond, 
Doorgloeid  van  't  beginfel ,  dat  allen  verbond. 

Dat  ziet  hij ,  de  grijze ,  de  dapp're  foldaat ; 

Hjj  ziet  het  met 'innige  ontroering: 
Wie  fchetst  zijn  gevoel ,  en  hoe  't  harte  hem  flaat 

Van  hgogere  en  edf Ie  vervoering  ? 
De  heerfchers ,  gewoon  aan  een  prachtvolle  zaal , 
Begeeren  van  hem,  in  zyn  huisje,  een  onthaal! 

Zij  treden  er  binnen;  zfl  'eten  zqn  brood; 

Zij  maken  hem  gastheer  van  Vorften ! 
En  nooit  was  hun  rust  aan  den  maaltijd  zoo  groot, 

Sinds  dat  zij  de  ftaatszorgen  torschten; 
Maar  nooit  fpreidde  ook  hun  diadeem  op  den  troon 
Een*  luister ,  als  bier  in  dit  öplpje,  ten  toon! 


DE  GEDENKSTEEN  Btf  AKBESSAN.    ;  *     785 

Het:  »  vivat  Monarchen \"  ontv loeide  den  mond 

Des  grijsaards ,  op  't  mildfte  befchonfcgn.  , 

Wij  roepen  't  hem  na ;  want  bun  innig  verbond 

Dekt  zorgzaam  de  glimmende  vonken , 
Die»  moest  bet  een*  zijn .  wéér  de  vlam  op  doen  gaan,' 
Waarmede  de  volkeren  vallen  of  ftaan. 


AAN    MQNEN    VRIEND***,   BJJ   DESZELFS    VERTREK    NAAR 
BATAVIA. 

Waan  niet,  Wanneer  ge  uw9  blik  op  d'Oceaan  laat  rusten, 

En  baar  op  baar  verfchijnt,  doch  even  ras  verzwindt, 
Daar  't  rollend  golfgegolf  u  ftuwt  naar  verre  kusten  i 

Dat  onze  vriendfchap&band  zich  even  fnel  ontbind9 ! 
Een  ligtgetuigde  kiel ,  door  wind  en  tij  gedreven , 

Voere  u  de  yresterpoort  van  d'Indus  in  't  gemoet ; 
Toch  blijft  gij,  dierbaar  Vriend!  in  mijn  gedachten  4even , 

Al  bruist  ook  tusfchen  ons  een  breidellooze  vloed. 
Geen  ruimte  of  tijd  ontfnoért  de  hechtgeknoopte  banden, 

Geftrengeld  in  het  prilst  van  onzen  jonglingstijd , 
Drukkeook  myn  hand  voorplaatst  ligtdeuweaanHollandsftranden, 

Nu  gq  't  gevaart'  beftflgt,  welks  boeg  den  rug  doorfnijdt 
Der  baren ,  om  den  koers  door  d'Oceaan  te  vinden 

Naar  Java's  vmchtb'ren  kreits ,  in  't  dagaanbrengend  Oost , 
Waar  tamarindenloof  u  groet ,  voor  eik  of  linden , 

En  't  gloeijend  zonnevuur  het  welig  aardrijk  roost. 
Streef  dan ,  ver  over  zee ,  't  gewenscht  Jakatre  tegen , 

Waar  Indiaan ,  Chinees ,  Maleijer ,  freger  woont ; 
Oogst  daar,  voor  noeste  vlijt,  een'  ongedachten  zegen, 

Die  mijnen  wensch  vervult  en  uwe  hoop  bekroont  1 
Zoo  wij  't  gevoel  in  ons  door  ontrouw  nimmer  krenken, 

't  Zij  In  des  levens  nacht  ons  vreugde  of  fmart  verbeid' , 
Dan  is  de  zee ,  mijn  Vriend  \  wen  we  aan  elkaar  gedenken , 

Geen  klove,  die,  als  't  graf,  den  dood  van 't  leven  fcheidt, 
'sLands  vlag  zal,  't  blijft  mijn  beé,  heur  banen  eens  ontplooien 

Op  't  vaartuig,  dat  u  wéér  naar  Hollands  duinen  voert, 
Vóór  de  ouderdom  ons  hoofd  met  winterfneeuw  zal  tooien, 

Of  't  alverflindend  graf  ons  in  zijn  kluisters  fnoert ! 
Zweef  dan,  het  oog  op  God,  door  ftormgeweld  en  golven! 

Betrouw  Hem,  fchoon  uw  hoop  in  't  njjpendat  wee  verflaauwt ! 


766  AAN  MQNBN  VRIEND. 

Zwerft  ge  op  den  Oceaan  ,  Tan  baren»  da  bedolven, 
Gij  weet ,  Zijn  fchepter  reikt  zoo  vee  de  hemel  blaauwt. 

Streef  dan,  op  Hem  gerust,  waar  u  de  zee  moog9  fling'ren, 
Het  geurig  Morgenland  bemoedigd  in  't  gemoet  I 

Neem  aan  dit  jongst  gefchenk ;  't  mogeuden  Vriend  herin'ren! 
Hem  blijve  uw  vriendfehap  bg;  u,  dees  zqn  afTcheidgroet  f 

Amfierdam,  .  joh*,  hilman. 

29  Sept.  1835. 


EENZAME  KLAGT  OVER  MJJN  CELIBAAT.  (*) 

\Jfod !  wat  is  eens  Priesters  leven 

Aaklig,  treurig,  fomber,  flill 
Is  bet  ongepaarde  leven 

Op  deze  aarde  dan  Uw  wil  ? 

Neenl  in  Edens  weelgen  lusthof 

Gaaft  Gij  Adanx  eene  gi , 
Die  hem  ftreelde,  die  hem  kuste, 

Die  hem  troostte  vroeg  en  fpi. 

En  moet  ik  verlaten  blijven, 

Omdat  ik  Uw  dienaar  ben  ? 
Neenl  zij,  die  dit  durven  eifchen, 

Smoren  (leeds,  Natuur!  uw  (tem. 

1    Waarom  moesten  ilugge  grijsaards, 
Zonder  merg  en  zonder  gloed, 
Voor  altijd  het  lot  beflisfen 
Van  den  man  met  jeugdig  bloedt 

Moet  ik  dan  een  drift  verzaken , 
Die  mijn  oog  toch  (leeds  verraadt? 

Moet  mijn  tong  fchijnheilig  liegen, 
Als  mijn  hart  voor  liefde  flaat  ? 

(*)  Dit  roerend  beklag  eens  Priesters  over  zijnen  onge- 
huwden (laat ,  fchoon ,  naar  wij  vreezen ,  de  (lem  eens  roe- 
penden in  de  woestijn,  ruifden  wij  volgaarne  het  verzochte 
plaatsje  In.    Redact. 


EENZAME  KLAGT  OVER  MQN  CELIBAAT.  7S7 

Attea,  alle»  mint  op  de  aarde. 

Plant  en  kruid  en  dier  en  mensch. 
't  Visehje,  dac  in  't  water  fparteit, 

Vindt  het  voorwerp  van  zijn'  wensch. 

o!  Zie  ginds  dat  ftuifineel  vliegen 

Op  de  vleog'len  van  den  wind! 
't  Is  het  zaad  van  plant  of  bloempje , 

Dat  voldoening  zoekt  en  vindt. 

Ook  de  worm  gevoelt  de  liefde. 

Zie ,  hoe  *t  diertje  woelt  en  beeft 
Big  het  nad'ren  van  zfln'wtffje, 

Dat  naar  zjjne  omhelzing  ftreeft ! 

Hier  kirt  doffer  om  ztfn  duifje, 

Dat  htf  onverhoeds  verloor; 
Daar  verkwijqt  op  't  eenzaam  nestje 

't  Vinkje  in  't  lustig  zingend  koor : 

Vooglaaf  floeg.  haar  gaaiken  neder 

Met  het  listig  warrend  net; 
Niets  geeft  baar  de  vreugde  weder» 

Schoon  zgzelv'  zich  vindt  gered. 

Godt  zon  dan  de  beer  der  aarde 

Wreed  verdoovën  't  Godigk  vuur, 
Dat  in  al  Uw  fchepflen  gloeide, 

Van  het  eerfle  fcheppingsuur  ? 

Neen !  dat  mag ,  dat  kan  niet  wezen. 

Ook  de  Priester,  U  gewijd ^ 
Kan  bepinnen  en  U  dienen, 

Zonder  ftrenge  pligten  flrjjd. 

Geef,  o  God!  dat  voor  verlichting 
Eenmaal  wijke  's  nachtuils  vlerk, 
Die,  finds  zeven  vlugtende  eeuwen, 
,  Loodzwaar  hing  op  Romes  kerk! 


788  EENZAME  KLAGT  OVER  MIJN  CELIBAAT. 

Waarom,  wreed  en  dwaas,  Uw'  dienaar 

't  Eerlijk  huwelyk  ontzegd* 
Wil  hem ,  in  Uw  gunst ,  hergeven 
.  Aller  menfchen  heilig  regt  1 

God  I  hoe  zon  mijn  ziel  U  loven , 
Als  ik,  bij  de  lichte  maan, 

Aan  de  zijde  van  een  gade 
Uwe  fchepping  gi  mogt  daan! 

'k  Zou  haar  op  Uw'  hemel  wijzen , 
Op  de  werken  van  Uw  hand, 

Die  het  gansch  heelal ,  door  liefde ,         • 
Houdt  in  't  fchoonst  en  juist  verband. 

Zij  zou. mij  de  wrange  .zijde. 

Wéér  verzoeten  van  mijn'  (laat, 
Ja  mij  de  aard'  ten. hemel  maken, 

Tot  m$n  jongde  (tonde  (laat. 

En ,  zoo  zij  me  een  kind  mogt  baren , 
Pand  van  reine  huwlpsmin  , 

God  1  dan  kende  't  heil  geen  palen 
In  ons  zalig  huisgezin! 

'k  Zou  mijn  zoon  of  dochter  leeren , 
U ,  met  '(tamelenden  mond , 

Voor  de  grootfte  weldaad  danken , 
Die  Uw  gunst  den  vader  zond. 

Ach!  verleen,  die  ons  regeren, 
God  der  liefde,  een'  milder  zin! 

Leid ,  Algoede ,  d'armén  Priester 
Eens  den  echtehemel  inl 


AAN  DE  KERKELIJKE  SCHEURMAKERS  ONZER' DAGEN. 

Wat  zaait  ge,  ontzinden!  waar  gij  kunt,  inK^rk  en  Staat? 
Verkett'ring ,  oproer,  twist,  verbitt'ring,  broederhaat! 


INHOUD 

MENGELWERK. 


R. 


Ledevoering,  ter  viering  van  het  Vijftigjarig  Beftaaif 
der  Magtfchappij  r  Tot  rfut  van  V  Algemeen ,  gehou- 
den te  Haarlem 9  op  den    17  November  ]  834  9  door 

Mr.  P  IE  TER  MABÉ  ,  JUK.  BL   I 

Het  Aar-Dal.  18 

Tafereelen  uit  het  Maatfchappelijk  Leven  der  Noord- 
Amerikanen.  —  De  Overvaart  uit  de  Oude  naar  de 
Nieuwe  Wereld»  (JTerrolg  van  bi.  707.. des  yorigen 
JaarsO  23 

Mijne  ViooL  K  .     .29 

Het  noodlottige  Nachtbezoek.  Gcfchicdkundig*  Ver- 
haal. 38 

Herinnering  aan  het  Vijftigjarig  Beftaan  der  Maatfchappij  r 
Tot  Nut  van  't  Algemeen. .  Door  j.  w.  jjntbma* 
Dicht  Rukje.  44 

Tooneelanekdoten  en  bijzonderheden  van  vroegéren  en 
lateren  tijd*    {Wordt  van  tijd  tot  tijd  tèrlotgd*}  :.46 

Moederangst.     Eene  ware  Anekdote.  W 

Over  de  bijzondere  Geaardheid  der  Nederlanders^  Du*  t~ 
fchers ,  ook  blijkbaar,  iikcknsdver  Taal,  Küuften  m 
Letteren.  Voorgelezen  in  ednen  Letterkundjgeo&ring* 
Door  Prof.  n.  g.  van  kampen.  53 

Twee  Toefpraken  aan  de  Gevangenen  in  het  Tuchthuis 
te  Spandau,  gedaan  dóór  thomas  shillito*,  van 
Londen*    Eer  Re  Toefpraak..  .67 

Tafereelen  uit  het  Maatfchappelijk  Leven  der  .Noord- 
Amerikanen.  —  Toeftand der  Kolonisten^  wann&r \$ij 
zich  gevestigd  hebben  9  om  land-  te  ontginnen.  Qfar+ 
volg  van  bh  28.)  .     /. . .   73 

Tweede  Brief  aan  hh,lrtiev  over.de  Teekec^^des 
Tijds.  .....  77 

Philippe  rameau,  Toonkunftenaar  uit  de  vorige  Ee»w# 
Een  Verhaal.  T       81 

Tooneelanekdoten  en  Bijzonderheden  van  vroegerea  en 
lateren  tijd.  '  '    9Jx 


INHOUD. 

De  Diplomaten  Melkboeren.  v  Door  j.  w,  j^ntema. 
BicMftukie.  99 

Naar  .het  AllcmanrAsch  van  hebel.  Door  j.  brester  , 
az.  'I.  Bc  Zomeravond.  II.  Bc  Zondagochtend.  [1H. 
Bij  een  Graf*  ■  •  102 

Invallende  Gedachten  bij  aénhoudenden  Regen*  Catfiaansch 
Bichtftukjc.  109 

Bfl  het  lezen  van  Z.  Mf.  Befluit ,  dat ,  bij  de  Stedelijke 
Schutterijen ,  eene  witte  bies  de  tegenwoordige  ftreep 
zal  vervangen.    Door  h.  c.  dresselhuys.  111 

De  Galg  op  de  Sandwich*Eihndtn  ingevoerd*  112 

Verhandeling,  over  den  Aard,  den  Oorfprong  en  den 
Stichter  van  het  St.  Simonismus.  Door  n-s wart.  113 
Twee  Toefpraken  aan  de  Gevangenen  in  het  Tuchthuis 
te  Spandau.  Tweede  Toefpraak.  {Vervolg  en  Jlot  van 
•  bl.  /3.)  129 

De  Grijsaard  te  Calais  in  1688.    Verhaal.  135 

De  Duëllist.    Eenc  ware  Gebeurtenis*  149 

Engelenwacht.    Bichtftukjc.  158 

Ontboezeming  bij  de  Herftelling  van  Ncérlands  Kroon- 
prins, Aan  de  Belgen.  Door  holle,  LK  Kol.  in 
den  Brielle.    Bichtftukjc.  169 

De  gevelde  Eik.    Bichtftukjc.  161 

Dweepeqj  en  Ligtzinnigheid  niet  zelden  één  en  hetzelfde. 
Eenc  echte  Anekdote.  162 

Opmerkenswaardige  Gewoonte.  163 

Aandoenlijk  Voorval-  163 

Wofetifche  Toast.  164 

TalLêvr and  leeft  ffiL  164 

Het  nóg  niet  gecenfureerde  of  nagedrukte  Boek.         164 
Oordeel  van  eenen  Turk  over  de  Europefchc  Huwelij- 
ken. 164 
De  Meester  en  zijn  Knecht,  164 
De  Overblijffelen  der  Gothi/ckc  Taal ,  zoo  verre  zq  te- 
7  genwoordig  bekend  zijn.    Door  j.  h.  halbertsma  , 
Kerkleeraar  bij  de  Doopsgezinden  te  Deventer ,  enz. 
\  enz*                  * ■                                                     165 
Over  de.  Uitvinding  van  Buskruid  engrof  Gefchut.    178 
Tafereelen  uit  het  Maatfchappelijk  Leven  der  Noord- 
Amerikanen.  —  Bc  Togt  naar  het  Westen.  (JVcrvol& 
'vanbl.  77.)  185 
Uittrekfd  uit  eenigfe  Berigten  en   Aanteékeningen  over 
IJzeren  Wegen  T  enz.   (JVcrvolg  van  bh  568  des  vort- 
:  genjaars.')  ':  190 


INHOUD. 

Bijzonderheden  uit  de  Leefwijze  vanden  voornamen  Stand 
in  China ,  nieuwelings  medegedeeld.  194 

Tooneelanekdoten  en  Bijzonderheden  van  vroegeren  en 
latexen  tijd.  208 

BaoussAis'  Geneeskundige  Bekeering.  209 

Carl  rappo.  Door  j.  w.  jjntema.  Dichtftukjc.     211 
Redevoering,  bij  gelegenheid  der   Feestviering  van  het 
Vijftigjarig.  Beftaan  der  Maatfchapprj :    Tot  Nut  v&n 
Tt  Algemeen ,  door  het  Departement  Medemblik ,  ge* 
houden,  door  s.  hoekstra,  Predikant  b$  de  Doopt* 
-  gezinden.    Met  4e  Gezangen ,  door  a*  bïeloo.    213 
Levensfchets  van  Lord  byron.'  232 

Zeldzaam  Geval  van  eenen  Man  ,  dien  men  in'  de  Maag 
kan  zien.  239 

Nog    eenige    Opmerkingen,   aangaande  fbisser's  Ge- 
-  fchrift ,  enz.  •    "•  •  •  245 

Over  de  Uitvinding  van  Schietgeweer  door  middel  van 
Buskruid.    (Vervolg  en  fiot  van  bl.  184.)  249 

De  Franfche  Galanterie.    Door   henry   lytton  bul- 
i  wm.  '/••■■    *msi 

Blik  op  Oosterduin ,  bij  Haarlem.  —  Dicht fiükjc    269 
La    tendre  Fille ,    pièce   traduite  de  fran<?oise  de 
boer  ,  avec  te  texte  en  regard,  par  auguste  clAt 
..  vare  au.  \"\        261 

Aardige  Woordfpeling  van  Mevrouw  de  genlis-      263 
Klopstock's  Eere  gehandhaafd.  263 

Schiller's  kiesch  Gevoel.  264 

Aan  den  Redacteur  van  ék  Tijdfckrift.  264 

Verhandeling ,  over  het  gebruik  der  Eerzucht  tot  bemoe- 
diging der  Deugd ,  bijzonder  met  betrekking  tot  het 
openbaar  beloonen  van 'edelmoedige  en  menscMieveiide 
daden  door  de  Maatfchappij:  Tot  Nut  van  'r  Algemeen. 
Door  n.  swart.  "....'.   'v    ■.   265 

Groot  6our9  te  Washington  ,  bij  den  Prefident  der  Ver- 
eenigde  Staten  van  Noord-Amerika ,  jacks  on.  \*  280 
Nog    eenige    Opmerkingen,    aangaande  peisser's  Ge- 
fchrift ,  enz.    (Vervolg  en  flot  van  bl.  249.)       285 
De   Predikant  goedkoop  in  de  Bijloke,  een  Btirgöflijk 
Hospitaal,  te  Gent.  ■>    •>  290 

Verhaal  van  het  Vergaan  van  het  Engelsch  Schip,,  the 
Earl  of  Eldon9  door  brand,  op  zee.  297 

De  Franfche  Galanterie.  (Vervolg  en  flot  tan  bl. 
259.)  302 

Aan  bellamy.  307 

Het  fchijndoode  Kind*  309 


INHOUD. 

Anekdote  van  loui*  philippe.  310 

Vrouwelijke  Vindingrijkheid.  (Geheime  Corresponden- 
tie.) 311 

Op  de  Omverwerping  van  het  jongde  Britfcht  Ministerie. 
Door  j.  w.  ijntema.  312 

De  Galopade.    Naar    m.  o.   saphibr.    Door  j.  van 

HARDERWIJK,   RZ.  .  313 

De  Reiziger.    Door  w.  van  der  gaag.  313 

Mofrkana.  314 

Bedenkingen  over  den  zin  der  herhaalde  bede  van  onzen 

Zaligmaker   in   Gethfemané.    Door  '  j.    s.  damsté  , 

Predikant  te  Langezwaag.  317 

Refultaten  van  eene  Statistiek  der  Krankzinnigenhuizen 

door  Dn  fuchs.  326 

Eenige  Berigten  aangaande  Batta.    Door  j.  h.  domis, 

Refident  van  Sourabaya.  m    329 

Jafereelen  uit  het  MaatfchappeHjk  Leven  der  Noord- 
r  Amerikanen.  —  DeBoardings.    Weldadigheid.    Reis 

naar  Philadelphia.  {Vervolg  yan  bL  1900  33* 

Chinefche  wijze  van  Vischvangst  door  Waterraven.  347 
Nieuw  Bewijs  voor  het  Beftaan  van  den  Duivel.  349 
Jezuiten.  350 

Op  het  vijftigjarig  Hooggetijde  vau  Mejonkvrouwe  pe- 

tronella  moens  ,  den  3den  Mei  1835.  Door  w.  h. 

warnsinck,  bz.  351 

Tooneelanekdoten  en  ^Bijzonderheden  van  vroegeren  en 

lateren  tijd.  354 

Gruwelijke  Boosheid  in  een9  Geestelijke.  360 

Mijne  Burgerlijke  Belijdenis.  .  Door  a.  langereis  ,  te 

Medemblik.  361 

Onderzoek  naar  de  oorzaak,  waarom  de  Stad  Amfierdam 
.  eerst  in  het  jaar  1578  is  toegetreden  tot  het  Verbond 

der   Nederlandfche    Gewesten    tegen    Spdnje.    Door 

G.   VAN  ENST  KONING.  36& 

Athene  in  Augustus  1833.  378 

Tafereelen  uit  het  MaatfchappeHjk  Leven  der  Noord- 
Amerikanen.  —  Philadelphia.  (Vervolg  yan  bl. 
347.)  391 

Uittrekfel  uit  eenige  Berigten   en  Aanteekeningen    over 
IJzeren  Wegen,  enz.    {Vervolg  yan  bl.  193.)        398 
Oosterfche   Jagttooneelenl  —    De  Tijgerjagt  met  Ele- 
fanten.    Het  vangen  der  Elefanten.  403 

De  Visfchers  der  Menfchen.  408 

Heerlijke  Uitwerking  des  Christendoms  bij  eenen  Ne- 
ger. 411 


INHOUD. 

Op  een  Af  beeldfel  van  den  Spaanfchcn  Generaal  mina. 
Door  j.  w.  ijntema.    Dicht ft  tikje.  412 

Iets  betrekkelijk  den  gevoerd  ^wordenden  twist  over  de 
Formulieren  van  Eenigheid  in  de  Nederlandfche  Her- 
vormde Kerk.  413 

Uittrekfels  uit  het ,  thans  in  da  Koninklijke  Archiven 

;  te  Parijs  zich  bevindende ,  Dagboek  van  lodewijk. 

XVL  430 

Bezoek  van  Pomteji  bjj  toortslicht.  437 

Nieuwe  Ontdekking  van  eene  Groep  Eilanden  in  de 
Zuidzee.  448 

Tooneelanekdoten  en  Bijzonderheden  van  vroegeren  ea 
latereri  tqd.  453 

Rabbi  maybr.    Dichtfiukje.  .  467 

Vergelijking  tu$fchen  alexaï*der  den  Macedoniër,  en 

KAREL  OEN   GROOTEN.  461 

Doctor  jenner.    Met  Portret.  470 

Egypte  9  onder  de  Heerfchappij  van  mehemet-al!.  474 
Tafereelen   uit  het  Maatfchappelijk  Leven  der  Noord- 
Amerikanen.   —      De  Zeereis.      (Vervolg  van  bl. 
398.)  484 

Zonderlinge  Lotgevallen  eener  Prinfes  uit  het  Huis  van 
Brunswijk.  491 

Uittrekfel    uit  eenige  Berigten  en  Aanteekeningen  over 
IJzeren  Wegen ,  enz»  (Vervolg  van  bL  403.)        >*96 
Onverdraagzaamheid  omtrent  Separatisten.  .  501 

De  Biddende.    Naar  matthisson.  502 

Verlichten  meer ,  dan  Aalmoes-geven.    Door  j.  w.  ijn- 
tema. Dichtfiukje.  602 
Vriendfchap.  Door  p.  mabé  ,  j*  Dichtfiukje.  506 
Welmeenende  Wenk.          #  507 
Zestal  Anekdoten.                                                      507 
Dank-  en  Bededags  Leerrede,  gehouden  Op  den  21  Junty 
1835 ,  door  b.    t.   lublink  weddik  ,  Leeraar  by 
de  Luthcrfche  Gemeente  te  Rotterdam.                  500 
Wijsgeerige-  Befchouwing    der    Toonkunst.    Naar  ré- 
tis.                                                                        520. 

pte9    onder  de  Heerfchappij   van  mehbmet  -  ali. 
"(Vervolg  en  jlot  van  bl.  484.)     ,  527 

Tafereelen  uit  het  Maatfchappelqk  Leven  der  Noord- 
Amerikanen.  —  Charlestown.  AJTchcid  van  den 
Lezer.   (Vervolg  en  {lot  van  bU 491.)  535 


£x 


INHOUD. 

Bezoek  van  lamartine  bij  Lady  esthêr  stanhope.  544 
Fransch  Bonmot. .  '560 

Het  blinde  Kind.  Eene  proef  van  vormfchrift,  in  druk; 

ten  behoeve  van  blinde  Kinderen  in  Noord-Amerika. 

Door  b.  t.  lublink  weddik.  Dicht/tukje.  561 

Salomó*s  Wijsheid*  563 

Het  Viooltje.  564 

Recenfiê.  564 

Goedkoope  Kieeding.  664 

Gemakkelijke  Deugd.  564 

De  diepe  Rouw.  564 

Koster  en  bilderdiJk.  564 

Iets  over  k.  a.  rütenick's  Geloofsleer.  565 

Uittrekfel    uit  eenige  Berigtcn  en  Aanteekeningen  over 

IJzeren  Wegen,  enz;  (Vervolg  van  bh  601.)  585 
Herinneringen  aan  Parijs  en  deszelfs  omftreken,  1834, 

van  een'  jeugdigen  Creneeskundige.  —  De  J ulij-dagen, 
r27,  28,  29/a/y  1834.  è88 

Oude  Wonderhoven  en  nieuwe  Gaauwdievenprakttjk.  596 
Karakteristieke  Trek  van  napoleon.  603 

Lentebefpiegeling  op  het  Slagveld  van  Bergerduin. 
.   Dicht/tukje.  '  603 

De  Schoenmakers  -  Audiëntie.  Door  j.  -w.  ijntema. 
;,  Dicht  ft  ukje.  607 

Verhandeling  over  de  voortreffelijkheid  van  de  heden- 
'    daagfche  beoefening  der  Natuurkundige  Wetenfchap- 

•  pen.  Door  j.  van  der  hoeven.  609 
Uittrekfel  uit  eenige  Berigten    en  Aanteekeningen  over 

•  IJzeren  Wegen,  enz.  (Vervolg  en  pot  vanbl.bti7.)62& 
Het  Ontwaken.    Een  Gefprek.    Vrij  gevolgd  naar  het 

•  Hoogduitsch  van  Dr.  fr.  the  re  min 's  Jhendfanden, 

•  dOOr  AB*   DES  AMORIB   VAN  DERi  HOEVEN.  627 

Sultan  mahmoud.  Volgens  fontanïer  ,  vorigen  Fran- 

fchen  Conful  te  Trapezund.  €36 

Oude  Wonderhoven  en  nieuwe  Gaauwdieveopraktijk- 
v   (Vervolg  en  jlot  van  bl.  602.)  639 

Tooneelanekdoten  en  Bijzonderheden  van  vroegeren  en 

tateren  tijd.  ,647 

*a  Konings  Verjaardag ,   24  Augustus  1835.  Door  p.  m. 

la  oord?  dillié  ,  2de  Luit.  bij  het  \ftt  Bat.  3de 
"•    Af A.  Mobiele  Schutterij  van  Zuidholland.  &>l 

Leerrede  over  joann.  XXI:  15.  Door  b.  van  willks. 

Predikant  te  Lekkerkerk.  ™* 

Iets  over  de  Behandeling  der  Jicht.    .  ™ 


I    N'H  .0:  UlDrf 

Herimsnteen  ata  Berijd  ep  deszdfs  omftrekca,  18ftk» 

van  een*  jeugdigen  Geneeskundige.  —     SpeeHkijÜ\  in 

••  AavPaJaiwRojtal  en  Frascaii  in  de  ftroat  Richelicu. 

-  QMriólgvan  bl.  6G2.)  \.   /  r679 

Pagan^i  en  TALMA.  .     v  -.  «83 

Verhaal  van  een  Reisje  door  een  gedeelte  van  Engeland 

tri  Wales,  in  Mei  1835  gedaan  door  drie  Nederlarh 

dc*s,  $n  medegedeeld  door  een9  derzelyeq..         *     687 

Bijdrage  tot  de  kennis  van  het  Karakter  der  Engelfche 

>    Radicalen.  096 

Iets V óver. de,  in  een  gedeelte  van  Noordholland',  thans 

heerfchende  Koortfen.  Door  w.  egelino  ,  Medi  Doet. 

.    fe  Haaficm.        '  •  701 

Hymw  aan -den  Mensch.i  Door  j.  van  harder  whk, 

.    rz»     .'■•  •  •      '•.'.:.'...;•  -.'705 

De  Linde  vop  het  Kerkhof;- Naar  jacobi.  Door  o.  ven 

:     BRUOGENCATE,  HZ.    DicktftukjC.  707 

Het    ongerijmde,   tegenftrijdige  en  fchadeüjke,  om   de 
*Go~3sciïënst~ zelve,  wier  oogmerk  is  de  mehfehen  te 
.:  .^ereenigtn  r  tot  eene;  oorzaak  vtn  verwijdering  en;af- 
keerigheid  te  doen  dienen.    Door  f.  hoekstra.,  te 
Harlingen*  709 

Iets  over  de  Levertraan  (Oleum  Jednoris  Afellt).  Door 
p.  s.  alexander  ,  Med.  Dr.  en  Profesfor ,  Eer/ie 
Officier  yan  Gezondheid  bij  het  groote  ÉJjks-Hospitaal 
voor  het  Onderwijs  te  Utrecht.  721 

Eenige  Bijzonderheden  wegens  een'  jongen  Ourang-Ou- 
tang  aan  boord  van  een  Schip.  729 

Verhaal  van  een  Reisje  door  een  gedeelte  van  Engeland 
en  Wales ,  in  Mei  1835  gedaan  door  drie  Nederlan- 
ders ,  en  medegedeeld  door  een9  derzelven*  (Vervolg 
yan  bl.  695.)  731 

Racahout  des  Aïabes.  739 

Paganini  en  talma.  (Vervolg  en  /lot  yan  bl.  6&I.*)7±l 
De  Liefde  en  dé  IJdelheid.  748 

De  afgevallene  Bladeren.  Dicht  f  tukje.  754 

Aan  mijne  Qade ,  na  de  Bevalling  van  een  bij  de  ge- 
boorte geftorven  Kindje,  Door  s.  p.  oudkbrk  pool  , 
te  Enkhuizen.  Dichtftukje.  755 

Toepasfelijk  Bijfchrift  op  zeker  Magazijn  van  goedkoope 
Boeken.  756 

Iets  over  de  Samaritanc  van  frans  baltensz.  Door 
o.  d.  j.  schotel,  Predikant  op  de  lage  Zwa- 
luwe.  757 


■M