Skip to main content

Full text of "Vaderlandsche letteroefeningen .."

See other formats


Google 


This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves before it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world’s books discoverable online. 

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the publie domain. A public domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that’s often difficult to discover. 


Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book’s long journey from the 
publisher to a library and finally to you. 


Usage guidelines 
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 


publie and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 





We also ask that you: 


+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individual 
personal, non-commercial purposes. 





and we request that you use these files for 


+ Refrain from automated querying Do not send automated queries of any sort to Google’s system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 


+ Maintain attribution The Google “watermark” you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 


+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we cant offer guidance on whether any specifie use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book’s appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 






About Google Book Search 


Google's mission is to organize the world’s information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world’s books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 
al[http://books. google. com/] 

















KE KAL 
0 








As - 





Oe en sn. en — _ en . . wanne ven ven 





Tw HAY eK 
0 


— 


_ 
ON 


/ 


LETTEROEFENINGEN, 
voor | 


1êo% 


LETTEROEFENINGEN, 


vóÒoR 


1lo% 





Dd 
« : 
‚ * ' 
tee nm : 
a A se + 
Nt ei 
# 1 ë ke 
ad …e … % „ $ . A : 
< 
* putte” Md id 
Á EE, 
Pl kad … 3 P LN - - 
- FN - 
LG 
„ En r - * ". qe 
N rat 5 Ù. . . 
ERE 
Ll 
. Lj - 1 NN 
: kes í * 
| 


Le a En à . 
» 
Pr 5 d - p « 
ie - s\ aá \ r=5 ” : 


PTA oe Ar 


‚+ . 
IE CS « 
‘ d « 


. 
hal had ee. 
e : hd 
* ke 
: 
DN 
- 
. . a 
ï + . 
1 
‘ 
B 
Av 
AR ahldhelde 
ed LJ - . 
* hd hed 1 e 
* 
. 7 tt ts * 
7 4 ‘ * n 
* S hl T 
To . é ' ' 
ve A 
id Ld had Lj] „ 
* „& Ì a Ta 
Md ’ . ', 
ud Ed sr 
… 
EN " LP 
"dt 
% . « 
\ * £ 
* EP es 
» re - „ ve 
En AS a: 


„4, en 
ee er bh 
hid 
had 
« 
- hs 


a hel 
kl vab 

ATA 
1 ä 


„Le 
' 
etend 
Pd 


ALGEMEENE 
VADERLANDSCHE 


LE TTER-OEFENINGEN, 


WAARIN DE 


BOEKEN : En SCHRIFTEN, 


DIE DAGELIJKS IN ONS VADERLAND EN 
ELDERS UITKOMEN, OORDEEBEKUNe 
DIG TEVENS EN VRIJMOBDIG 

 VERHANDEKD WORDEN, 


B E NE VE N Ss 


MENGELWERK. 


eet Praaije Lneren Kunflen en Wat 
’ í efagpen ’ 
| BERSTE STUK 
__ VOOR 
18 08. 
Me Platen. 


7e AMSTERDAM, bij 
G. S. LEENEMAN VAN DER 'KROE 


J. We INTE MA EN COMP. 
:3e6 
























































ALGEMEENE 2 
VADERLANDSCHE : 


_ 


LETTER-OEFENINGEN: 





Vekiorisse van Paulus Brief aan de Romeinen, door 
P. BOSVELD , Rustend Predikant te Dordrecht. Alden 
Deels ode en laatfle Stuk. Te Dordrecht, bij P. van 
Braam. 1807. Zn gr. 8vo. 354 Bl. | 


Deer den Uitgever wordt ons berigt , dat, met dit 
Stuk, de Verklaring van den Brief aan de Romei- 
nen door sosveLD wordt befloten , zijnde de vier laate 
fte Hoofdftukken van dit Apostolisch Gefchrift door den 
Dordfchen Kerkleeraar niet voor de Drukpers beärbeid» 
Dat moeit ons5 niet zoo zeer, omdat wij, van oordeel 
zijn, dat de Eerw. Schrijver overal „ of wel doorgaans , 
waar hij van ’t gewone fpoor afwijkt , de ware meening 
van Paulus beter getroffen „ en over. ’t geheel over dezen 
Brief zoo veel meer licht’verfpreid heeft dan alle zijne 
Voorgangers , maar dewij!- dit uittegkundig Werk , ne- 
vens andere dergelijke vruchten van ’s Mans groote are 
beidzaamheid en fchrander brein, ongetwijfeld tot die 
Schriftenabehoort , waardoor gezonde Bijbeluitlegging , 
in de laatfte jaren , bij velen meer en meer fmakelijk gen 
maakt is, en verfcheidene, ook wel eens door anderen 
peöpperde ‚ bedenkingen omtient deze en gene , veelal uig 

et N, Verbond afgeleide en als onbetwistbaar aangenoe 
mene legsltukken, ginds en elders verder in omlaop ges 
braet zijn. ” ' , . 

Dit Stuk’ bevat dan alleen de Verklaring van het ne« 
gende, tiende en elfde Hoofdftuk van des Apostels Brief. 

ij taan, naar ’t oordeel van BOSVELD „ op zichgele 
vên, en bevatten eene afzonderlijke Verhandeling , of 
Disfertatie, die van ’t algemeene Evangelifche Leerftel+ 
fel onderfcheiden is, zoodat men een goed, en zelfs 
ten in geloof en wandel gevorderd Christen zijn kan, 
al leest men deze Verhandeling niet, of al verftaat 
men daarvan naauwelijks een eenig woord, ’t Zal eeng 
‚Twistrede zijn tegen de ongelgovige Joden van dien 
„ETT. 1808, NO. ze tijd, 


* 


s P. BOSVELD 
tijd, die het Evangelie met kwaadaatdigheid verwiere 
n, en hardnekkig weigerden tot het géloof in den 
eere Jezus Christus over te komen; die dus van een 
geheel ander karakter en denkwijze waren, dan die 
Christenen uit de Joden, die de wet van Mozes met het 
Christengeloof wilden paren ,en tegen welken de Apostel 
Hoofdft. VIl. redeneerde. H. IX. behelst, in ’t bijzon= 
der, een betoog, dat God niet onregtvaardig handelt, - 
als Hij de Joden, onder de Evangelifche Bedeeling on= 
geloovig blijvende ‚ verwerpt of voorbijgaat en laat. 
varen. H. X, zal de Apostel zieh voornamelijk toegen 
legd hebben, om de redenen aan te toonen , Waarom 
het groote gros van ’t Jodendom zoodanig verworpen 
is, als boven gezegd was. H. XI. zal eindelijk hoofd. 
zakelijk dienen, om over de verdere, zeer witgeftrekte 
oogmerken, welke God toch.ook nog omtrent het ongee 
“Joovig Jodendom heeft, te redeneren, | 
De verklaring van bijzondere plaatfen, en beöordeeling 
van ’t geheele redenbeleid , hetwelk mren, omdat Paulus 
niet zeer methodiek fchrijft , niet wel in deelen en on- 
derdeelen fplitfen kan, is op deze wooronderftellingen 
gegrond, en wijkt dikwijls af van ’t gewone. Bos- 
verLD bekommert zich daarover niet, hoe zulk en zulk 
eene plaats bij die of bij gene Gemeente, en in dit of dar ’ 
leerftelfel verftaan wordt; maar onderzoekt alleen, op 
de hem eigene wijze , welke , naar zijn oordeel, de 
ware meening van den heiligen Schrijver geweest zij. 
Zie hier eenige weinige ftaaltjes. H. IX: 5. verftaat hij 
de laatfte woorden van Christus, den boven allen , of bo- 
ven alles zijnden God, geprezen tot in eeuwigheid ; maar 
verklaart dit van den (taat van ’s Heilands verhooÁ= 
ging, die nu met alle magt in hezuel en op aarde bekleed 
was, en als zoodanig God genSemd wordt, geprezen toë 
‚in eeuwigheid. Vs. 13. bedoelt Paulus, onder de bena= 
mingen van Jakob en Efau, de Joden en Edomiten, 
nakomelingen van beiden. Vs, 14-23. wordt geenszins 
van der men{chen eeuwigen ftaat, noch van Gods be= 
fluit omtrent bijzondere menfchen ; maar van Gods 
uitwendig beftier in deze wereld, en wel met opzigt 
tot de Iptgevallen van geheele volken, gehandeld. Vs. 
16. wordt met MICHAELIS achter vs. 13. verplaatst, 
Vs. 18. moeten de woorden: Hij verhardt, dien Hij wil, 
uit den Oosterfchen' (tijl în Mozes tijd dus verftaan 
worden: Hij laat toe, dat ondeugende menlchen Mon 
. . ' . : os 


OVER DE ROMEINEN, 3 


boos opzet tot ’t uiterfte doorzetten. Vs. ag. wordt 
de gewone lezing verdedigd, maar de woorden, wijs 
knde zijnen toorn bewijzen en zijne magt bekend maken , 
in eene parenthefe ingelloten „en de woorden willende enz. 
dus verklaard , omdat God wilde , omdat Hij bedoelde, 
en, bij ’t flot, deze of dergelijke woorden uit de, 
gedachten van Paulus ingevuld: „, Zult gij Hem dit 
regt betwisten? Zult gij daarop iets in te brengen hebe 
ben?” — H. X: 3. wordt door regtvaardigheid Gods, 
even als dikwijls elders in dezen Brief , ce genadige. 
handelwijze van God verftaan , waardoor Hij den in ziche 
“zelven fchuldigen mensch vrijfpreekt van alle de nadeee 
lige gevolgen zijner zonden, en hem daarvan zoo gans 
fchelijk ontheft, alsof hij zich altoos onberispelijk gee 
dragen had. == H. Xl: 15. is de verzoening der wereld die 
verandering , welke in en onder de volken gekamen is, 
waardoor zij , van vijanden „ vrienden Gods geworden zijne 
Vs. 25. beteekent Werborgenheid, zoo min als ergens in 
het N. V.', eene onbegrifpelijke Leer. Paulus fpreekt vé. 
o5—32 van detoekomitige bekeering der Joden , die, 
vóór de bekendmaking derzelve, eene diepe verborgen= 
heid was, maar nu geopenbaarde waarheid werd, 

* Komt ons voor, dat de geleerde BosverLp in. dit 
Stuk meer, dan in fommige anderen, met de beste Uite 
leggers, die hem vóórgewerkt hebben , heeft geraade 
pleegd. Er is veel partij van getrokken. Evenwel 


gaat hij ook hier doorgaans zijn eigen weg, en wekt: 


meer en meer Ons verlangen op, om, al wat nog vere 
der door-den waardigen man voor de pers mogt gee 
recd gemaakt zijn, aan 't publiek medegedeeld te 
ZIEefe . Ml 





De Tweede Brief van Paulus aan die van Corinthen. Door 

We E. DE PERPONCHER, Te Utrecht, bij J.van Schoon 
hoven. 1807. Zn grs 870. z12 Bl. behalve eene Voors 
rede van LXII bl. À 


Mir se ‚ vân de wijze van vertalen en uitleggen 
der Apostolifche Schriften door den kundigen De 
PERPONCHER „ verllag gedaan hebbende, rekenen wij 
te kunnen volftaan , met ook dit uitlegkundig werk van 
dien arbeidzamen Schrijver alleenlijk aan te kondigen; 
terwijl wij er kunhen bijvoegen ‚ dat de Autheur zich 

7 br | Zele 


ve” 


4 WE. DE PERPONCHER, OVER I[ CORINTHEN. 


zelven , in de wijze van behandeling » fteeds gelijk 


‚Dé Voorrede betreft voornamelijk onze aanmerkingen, 


‘bij de beöordeeling van ’s mans voorftellingen omtrent 


Mervormers het Christendom w 


het leerfluk der verzoening, die hij in de Voorrede voor 
den Brief aan de Galatiers had voorgedragen. Deze ga- 
ven hem aanleiding , om ’t door hem aangenomen leer= 
ftelfel nog meer te verdedigen, door, op zijne wijze, 
op onze gemaakte bedenkingen te antwoorden. ’t Lust 
ons niet, nu ook op nieuw ’t onze daartegen te zeggen. 
Dit zou ook met het voornaam doel van ons Maandwerk 
weinig ftrooken. De Heer DE PERPONCHER heeft zijn gee 
voelen duidelijk gezegd, en ook getracht dat met bewijs 
zen te ftaven. Ons bleven eenige zwarigheden onopge- 
lost over; en of nu deze, in dit verdedigfchrift, op eene 


allezins voldoende wijze , zijn uit den weg geruimd, - 


willen wij gaarne door onbevooroordeelde en van de ver= 
eischte kennis wel voorziene Lezers laten beflisfen. ’t Zal 
den Heer DE PERPONCHER njet onbekend zijn, met hoe 
veel fcherpzinnigheid nog onlangs over dit onderwerp is 
gefchreven, en wat, in ons Maandwerk, te dezer gele- 
genheid , is in ’t midden gebragt. Men vervalt al ligt, 
onder ’t redetwisten , tot uiterften , tusfchen welke de 
Goddelijke waarheid Mn ’t midden ligt. 








Redevoering van BELCO TINGA. == Benevens Onderzo:k van 
M. BENGEL .in Marbach, over het Ksfeisinus. Te Groe 
. singen, bij J. Oomkens. 1807. Zn gr. &ro. 93 Bl. 


e Hoogleeraar TiNcA had, hij de aanvaarding van 
het Hooglecraarambt in de Godgeleerdheid te Gro- 


ningen, eene Redevoering gehouden over een belangrijk . 
ing jn 8 


onderwerp. De Predikant van Twijzel , L, FOCKENS « 
heeft de moeite genomen, om deze kort daarna, in °C 
óorfpronkelijk Latijn, uitgegevene Intrerede van zijnen 
Vriend , tot algemeener nut, in de Nederlandfche taal 
over te brengen, en er, op raad van den Hoogleeraar , 
eene Verhandeling van den Diaken M. BENGEL, Over de» 
zelfde ftoffe , uit het Hoogduitsch vertaald, en uit j. Ps 


FLATTS Magazin fan Dogmatik und DNoral overgegomen , 


bij te voegen. ide ftukjes maken een fchoon gneel 
uit, en ftellen het Esfeismus, gearuit fommige niëuwe 
illen afgeleid hebben, in 


8 . ’ rege 


Add 
ee On On Eras fe KR oe Or oe 


/ 


E. TINCAEN M. BENGEL, OVER HET BSSEÏSMUS. 8 


N regte licht voor, als geheel ongepast , om er de 
voortreffelijke Leer van Jezus mede in vergelijking te 
brengen. 9. | 

In de Redevoering vàn den Heer -TInGaA wordt be= 
weerd , dat Jezus, hetgeen hij heeft geleerd, niet aan 
“ onderrigt van aardfche meesters , en wel bepaaldelijk 
niet aan de Esfeers, heeft te danken gehad, maar regt. 
Greeks van God ontvangen heeft , door wien hij tot 
Lecraar van den Godsdienst aangefteld en afgevaardigd 
is, om zijne leer, die niet door menfchen uitgevonden, 
maar van God geopenbaard is, -aan fiervelingen te vere 


kondigen. Ei Erop zich , tot bevestiging „ vooreerst „ 


Op de vóortrêffelijkheid der leere van Jezus, vóór wien 
er nooit een Leeraar is geweest, die een, in alle opzig- 
ten , zoo volmaakt onderrigt gegeven heeft, eù na wiens 
komst er ook niemand opgetredenis, die , hetgeen daor 
Jezus was gedaan, verbeterd heeft: waardoor het reeds 
hoogstwaarfchijnlijk wordt, dat hij door God zelven 
onderwezen is; en dat te meer, als men ín aanmerkin 

neemt, uit wat volk, op welken tijd, en uit hoedanig 
huis hij is te voòrfchijn gekomen. Vervolgens wordt 


met een woord gemeld , dat ’t een oud verdichtfel is, 


dat Jefys uit de fchool der Esfeers zou zijn voortgekos 
men, en dan breedvoerig aangetoond , dat hetzelve (trije 


hd 


Ad 


dig is met de gefchiedenis van zijne geboorte, opvoe , 


ding en geheele levenswijze , én geenszins ftrookt met 
den aard zijner leere , tusfchen welke -en die der Esfaers 
geenszins zoodanige Overeenftemrhing plaats grijpt , waar-= 
uit men zou kunnen opmaken , dat de eene uit de andere 


noodzakelijk ís voortgevloeid; én eindelijk uit de ver - 


klaringen van Jezus zelven bewezen, dat hij zich voor 
een Gezant van God, die niet anders leerde , dan hete 
geen hij zelf van God geleerd had, wilde erkend hebe 
ben. — De aanfpraken , bij de Akademifche plegtigheid 
gedaan, zijn met goed overleg weggelaten. ’ n 

In de Verhandeling -van BENGEL wordt iets meer gee 
zegd van de voorltanders der- overeenkomst van het 
Chtistendom met de leer der Esfsers , de ware gefteld= 
heid van het Esfwisme breedvoeriger voorgedragen, en 


het groot verfchil tusfchen hetzelve en het oorfpron=, 


kelijk Christendom in de bijzonderheden aangewezen, 


zoo ten aanzien van de algemeene inrigting van het ge _ 


vootfchap der Esfwers, als van derzelver zedelijke 


__grondregelen ‘en godsdienftige gebruiken, Wij prijs 
| | A 3 zen. 


3 


, 


Kd 


6 B. TINGA EN M. BENGEL , OVER HET ESSEÏSMUSe 


sen den bezadigden. en tevens vrij onderzoekenden 
oor die in dit (tukje heerscht. Zie hier het befluit, 
t welk wij de moeite zullen nemen, tot een ‘(taaltje der 
fchrijfwijze van deu geleerden BENGEL, en van de vloei= . 
baarheid der overzetting, onzen Lezeren mede te deelen. 
‚… Wanneer dus gevraagd wordt: hoe wasde verfchijs 
ning van zulk eene volkomene godsdienst- en zedeleer, 
gelijk de Christelijke, in dien tijdkring en onder dat volk, 
wanneer en waar zij en ontftaan is, mogelijk? — 
dan kan ter natuurlijke oPtosfing' van dit vraagftuk het 
te voren ont{ttan en befchaafd Esfeïsmus bezwaarlijk in 
aanmerking komen. | | | 
„Of in het algemeen eene oplosfing van dezen aard ta 
zoeken zij,en of men met waarfchijnlijkheid hopen kune 
ne, immer zulk eene te vindens is eene andere vraag , 
welker beantwoording hier niet behoort. Ik veroorlove 
mij nog maar alleen, zonder alle perfoonlijke bedoelin- 
gen. deze eenige aanmerking, dat de pragpatifche bee 
andeling van de gefchiedenis der menschheid in geen 
opzigt veel fchijnt te winnen , wanneer elk zonderling 
verfchijnfel in den loep harer godsdienftige en zedelijke 
befchaving, met verwaarloozing der gefchiedkundige grone 
en van waarfchijnlijkheid , in den rang van alledaagfche 
verfchijnfelen met moeite overgehaald, en de vrije werke 
‚ dadigheid vanden menfchelijken geest zoo wel, als de 
werkzaamheid. van,den oneindigen Opvoeder des mensch» 
doms doer eene angítige nafporing van den regelmatigen 
invloed wan uitwendige-hulpmiddelen en drangredenen 


binnen al te enge grenzen bepaald wordt.” 4 





Zeerrede tot: gedachtenis:van. des Weleerw. zeen Gel. Heer 
‘As VAN DEN BERG ,' daor. deszelfs Ambtgenoot E. Te 
‚Post. :7e: Arnhem , bij J. Tronst en de Wed. C. 

Nijhoff. 1807. Zw gr. bvo. 38 Bl. : 


Á, et het loffelijk doel „ om eene aangename en nuttige 
M nagedachtenis van den, geachten Kerkleeraar , AHA= 
ZUERUS VAN DEN BERG bij de Arnjpemiche Gemeente , 
welke hij in de laat{te achtentwintig jaren zijnes altijd 
bij vitftek werkzamen, levens; heeft bediegd, en bij zijne 
Vrienden in ’t bijzonder, te ftichten, heeft de Eerw. 
rosT zich laten overhalen „ om deze over. zijnen waar. 
digen Ambtgegoot. door hema. witgefproken. Leerrede in ik 

De et, Cat 


E. J. POST, LEERREDE. 7 


Ticht te geven. Hij zelf fchijnt wel aan dit opftel niet 
zoo veel waarde te hechten, om het openlijk in druk te 
laten verfchijnen ; maar elk bevoegd oordeeler zal er 
vertrouwen wij, gunftiger over denken. 
Naar aanleiding van ’t geen Lukas, Handel, XVIII: 
2sb van Apollos meldt, En vurig zijnde van geest, fprak 
hij, era leerde naarftiglijk de zaken des Heeren , wordt vaN 
DEN B ERG , als iemand , wiens karakter met dat van Apol- 
los zeer veel gelijkheid had, in deze voortreffelijke Lijk» 
rede, befchreven; en wel als Leeraar en Herder van de 
Gemeente , als Lid van Kerkelijke Vergaderingen, en als 
Mensch en ‘Christen, Van *s mans bekende bedrevenheid 
in de Nederduitfche taal, en‘ dichterlijke bekwaanrheid, 
van de hulde , door geleerde Maatfchappijen en vele bij- 
zondere Geleerden daaraan gedaan , van zijne ijverige 
medewerking in verfcheidene înrigtingen, die het wel« 
wezen des Vaderlands of de voorthelping van ongeluke 
kigen beöogden, van menig gefchrift, dat door hem is 
opgefteld of door hem uitgegevén, of waartoe hij meer- 
der. of minder het zijne: heett toegebragt, vân dit àlles 
heeft de Redenaar niet willen fpreken , als niet behooren- 
de tot het oogmerk, waarmede men van eenen afgeftor= 
ven Leeraar tot de Gemeente behoort te fpreken.. Dit 
fchijnt hem toe alleen hierin gelegen te zijn, dat men 
haar trachte te erinneren , wat hij voor haar was, opdat 
zij gelegenheid krijge om na te denkeri, of zij zich zij- 
nen arbeid behoorlijk heeft ten nutte gemaakt, én opge 
wekt worde, om dit zoo veel mogelijk nog, na zijnen 
dood te doen. Overeenkomftig dit denkbeeld laat hij, 
op de erinnering der roemwaardige hopdanighedgn van 
VAN DEN BERG', in de genoemde betrekkingen, welges 
aste overwegingen volgen, die het genot van zijn vers 
ijf in de Gemeente bij dezelve behoort te verwekken. 
Zij zijn deze: dat zij het goede’, °t welk hij aan haar ge- 
daan heeft, niet vergete 5 dat'zij , ‘bij het herdenken 
van’ “t geen’ hij voor haar was, aan God hare dankbaar- 
heid toebrenge; dat elk ,bij deze gelegenheid, naga , 
of hij zijnen arbeid , aan de ‘térègtbrenhging van onftere 
felijke zielen befteed, zich bêhoorlijk heeft ten nutte gee 
maakt; dat allen, in het fterven van hunnen Leeraar, 
een nieuw bewijs van de \vefgärikelijkheid van het tègen- 
woordige leven opmerken, dat hen dringe , om daarop 
met ernst te denken; en eindelijk , dat zij in den Man, 
dien zij verloren hebben, de veelvuldige goede hoeda- 


nigheden , die hij bezat, zich ter navolging voorftellen. 
A 4 Dit 


8 B. Je POST, LEERREDR 


Dit-alles wordt angekunfleld, ergftig en deftig, en 
zoo als men het van eenen opgeklaarden en meer dan. 
dagelijkfchen Prediker uroest verwachten, voorgedragen. 
In eene verzameling van Kerkredenen van.dergelijken 
inhoud verdient deze.Redevoering, die Zoo wel het-hart 
als de bekwaamheid van den Eerw. Post cere aandoer, 
geene geringe plaats, 





Uitvoerig ‘Onderwijs in den Christelijken Godsdienst. Door 
J. W. STATIUS MULLER, Leeraar bij de Evang. Lu- 
therfohe Gemeente te Haarlem. Aldaar, bij F. Bohn. 
ar, Zn gr. 8vo. 354 Bl, behalve het Voorwerk: van 


1 Eerw, muLLer reeds twee. leer 
ikt voor Godsdienltig onderwijs, in 
daarop uu dit derde, meer uitvoce 
Christelijkep Godsdienst, volgen , 
; een vierde, welk een kort Begrip 
ehelzen zal, te wachten. 5 
door den Schrijver zoo, ingerigt, 
n Handboek voor Onderwijzers, eu 
k Buisboek voor valwasfene Chrise 
‚ De Amfterdamfche. Kerkleeraar , 
fche Gemeente, a. NOORDENHOUT ‚ 
ide Voorrede voor geplaatst heeft, 
zelve groote nuttigheid, zao voor 
als voef verder gevarderden, ook 
en Katechifeermeestes. Het bevat 
regeld oziderrigt. omtrent de meest 
1e geloofsbegrippen , maar tevens 
‘dragt ‘der levenspligten; die de 
rfchrijft 3 allas in den.oudén trant, 
rvotge vaorgedragen’, dat men gees . 
voor inboezeming van faîn of meer 
»ude Kerkgelóof afwijkende, denke 
e zich van dit leerboek bedienen 
aebben. Intusfchen vereenigen wij 
“met die van den ecr.waardigen Váors 
ebruik oak van dit leerboek zeer. . 
En Dn veel, 


„(© Eerfie Onderwijs in den. Godsdienst vaar Kladeren QA 
Re Gefohiedenis vaar de Feugde x 


®, pn 
\ 


Je We STATIUS mELLER, vievornio ONDERWIJS. ‘$ 


veel moge ‘bijdragen tot meerdere bevordering der voor 
lk hoogstbelangrijke kennis van de Christelijke waars 
heid tot godzaligheid ‚in de hope des eeuwigen levens „ 
en alzoo tot verdere uitbreiding van het zedelijk Rijk van 
onzen Heer en Zaligmaker jezus Christus. Elke foort, 

\___van leerlingen en aankomelingen, díe zich tot het doen 
van belijdenis det Christelijke Leer voorbereiden , heeft, 

‚waar mate van reeds ontvangen onderwijs , zijne bijzon= 
dere vatbaarheid , {maak en behoefte, , 





ij 


Stichselijke Gedichten en Gezangen, met eenige Aanteeken 
singen; door R. WOUTERS. Te Amfleldam, bij P. Ja 
Lijfenbroek. 1807. Zn gr. 8vo. Behalve de Voorrede „ 
Tir óh | 


ser iets, hetgeen de geftrengheid des oordeels ontwas 
Ï penen zoude bij ons, die op de bevordering van Zedee 
lijkheid en Godsdienst den hoogften prijs (tellen, dan 
heeft de vereerenswaardige arbeid van zoodanige Dich 

» ters ‚ welke-hun fpeeltuig aan de ftichting des naasten toe- 
wijden, daarop de meest regtmatige aanfpraak, Doch 
van den ander\n kant is dat onderwerp zoo verheven en 
gewigtig, dat, zelfs het erkende :edelaardige oogmerk 
van eenigen opfteller van fFichtelijke Gedichten en Gezan= 
gen » Onzesinziens, tot geene verfchooning dienen Kan 
voor het gebrekkige of zwakke der behandeling; en vin= 
den wij ons hierom te meer verpligt tot eene waarlijk 
onzijdige toetfe, _ 

Dit bedenkende , zal, vertrouwen ‘wij, de Hr. wou- 
TeRs zelve niet anders van ons vorderen , dan dat wij, 
zijne bedoelingen toefuichende , ons echter door geene 
vooringenomenheid laten zwaaijen. Immers , Bank zij. 
de godvruchtige ftemming onzer Natie! bijkans alle on= 
ze Vaderlandíche Dichters der twee jongstleden eeuwen 
hebben , de een meer , de ander-min ,' bunne lier aan: Bije, 
belftoffen , vaan Godsdienst en Zedelijkheid geheiligd: 
en zeer onjangs werd ook de Kerk , boven den fchat der; 
keurige Psalmen , met den regtzinnigen bundel verrijkt 
der Evangelifche Gezangen. ij zien derhalve geens- 
zins, dat er behoefte was:, die den Heer wouters dririe 
gen konde , om zijne [tukkerr, gelijkfoortig met de bete 
ren, welke ter deering en ftichting voorhanden zijn, in 
het licht te zenden, Men, wijte het daarom ook aan de 

. 57 Î 


> 





‘ 
WW. … "KRK. WOUTERS 


Jigtzinnigheid of ongodsdienftigheid der tijden niet, 
waarmede onze Vromen weleens zeer ongepast voor den 
dag komen , wanneer dit Boekdeeltje weinig koopers vond. 
Wij ten minfte durven ons geene {terke aanbeveling ver- 
oorloven van dit middelmatig Dichtwerk.. Verfcheidene 
beid van-ftoffen en kortheid der ftukken behaagden ons 
daarin het meeste. Niet alle herhaling evenwel van 
dezelfde gedachten , en nagenoeg gelijke bewoordin- 
gen, wist de Opfteller te vermijden , bij de naauwe 
verwantfchap vooral der onderwerpen. Dus fchijnt 
het ade Gedicht, welk dandacht op Gethfemané en Gol- 
otha „ of Overdenkingen over, Jezus. lijden , ten op» 
chrift draagt, op ééne leest gefchaeid te zijn met een 
Gezang op PFezus lijden., dat bl. 79 voorkomt. Ook - 
hebben wij zekere geliefde uitdrukkingen, onkiefche 
zinfpelingen, eenerlei loop van denkbeelden , en fome 
mige vreemde rijmklanken , meer dan eens ontmoet bij 
onzen Dichter. Ten voorbeelde beroepen wijf ons op 
zijnen Aanhef van het Gedicht, God de Vader verheerlijkt 
ín has Werk der Verlosfing. EK | 5 


4 Godt in uwen Zoon mijn Vader f r f 


Vergun mij dat'ìk tot u nader’, 
Geteekend met des Heilands bloed. 
Ik voor u gansch melaafsch bevonden, 
_ Vol etterbuilen , flriemen, wonden, 
Val, diep aotmoedig,:u te voet, 


„Door Jezus wigtige voldoening, 

Verwierf Hij, bij u, fchuldverzoening 
Voor Adams afgevallen kroost. , 

Hoe diep’ gedompeld jn ellenden 

Mag zicir e/k zondaar tot u wenden, 
En wordèn in zijn’ druk getraast.” . enze 


Waarnevens wij, ter vergelijking , behalve de Bede 
toe den Heiland, bl, Gi navolgende eerfte regelen adne 
6 


halen uit een ander Gezang , Zuchten sot Jezus bee 
titeld. 


& Dierbre Heiland, zie mij aan, 
Daar ik belast met zonden, 
Niet voor mijn’ Regter kan beftaan, 
à Wiens wet ik heb gefchonden, 


' Wat 


STICHTELIJKE GEDICHTEN. it 


Wat ben ik waiglijk en onrein, - ; 
In “t oog van God, zoo heilig! 

Ik vlugt tot u, ó Heilfontein | 
Bij a zijn zondaars veilig, 


Tweemalen ook (op bl. 7 en 50) ergerden wij ons 
aan het rijm, welk onzen Dichter „ van den Heiland 
fprekende , dit zonderling denkbeeld aart de hand gaf: 


Betreurt gij dan niet uwe zonden, 
Die Hem aan ‘'t fchândlijk kruishout Aondén ? 


Ook fchijnt de Hr. wouters derwijze verkuischt 
met zijne begrippen omtrent de zoenofferande van 
Christus , dat hij zich niet onthield, in een en ane 
def kort begrip van Evangelifche Zedelesfen , overigens 
niet ongevallig te zamengebragt , almede van dar Jeerftuk 
een woord te zeggen. , 

Mogelijk is er ook, die in het gezegde bewijs meent 
te ontdekken van eene niet: rijke dichtader en van gee 
brek aan vinding : en wij onderftaan niet, tegen dat 
vermoeden den Heer wogTers te verdedigen. Zijne taal 


is over het geheel zuiver; echter, de aanmerkingen om» 


trent de fpelling daargelaten „ getuigt dezelve hier en 
daar van zoogenaamde doch niet gewettigde dichterlijke 
vrijheden, e verzen desgelijks , weinigen uitgezon- 
derd, zijn vloeijende; maar wederom de ftijl, fchoon 
deftig, verheft zich luttel boven het pro/a , waartoe hij 
meermalen afdaalt, Trouwens indien voung, ter plaat- 
fe van onzen Dichter in de Voorrede bijgebrägt , „een 
‚, ftouter gezang mogt wenfchen, en zich beklágen we= 
9, gens de koelheid: van zijn harten de koude van zijn 
… lied,” wat moeten wij dan , de verhevenheid der 
Godsdienftige onderwerpen, en den hoogen toon of het 


vuur nadenkende , waarmede een David en de Profeten 


gefchreven hebben, wegens dezen arbeid oordeëlen, 
dien de Hr. wouters in het licht zendt? Koelheid van 
gezang ‚en armoede aan ftoffe, fchijnt zich reeds te open- 
baren in het eerfte Gedicht, bij het prijzen van ‘Gade 


Grootheid. Naauwelijks eenen wenk geeft’ hij van de 


Onmetelijkheid der fcheppinge ,-zoo der hemelen als 
der aarde ; of hij wendt zich van de Natuur tot de Opene 
baring „ en, wart de denkbeelden dooreen van de hooge 
fte Majelteit, en der zedelijke Volmaaktheden van het 

. SC - . pe 





N 


Ik 5 Re WOUTERS 


Opperwezen , die wij toch onder gezegden gite/ niet 
regiftreeks bevatten zouden ; kwalijk althans gevoe- 
len wij de Grootheld Gods op de wijze , waarop de 
Dichter daarvan ten (lotte gewaagd ‘heeft. Weder- 
om, hoeveel leering er te halen is uit de overden- 
king van het fchielijk affterven eener gelukkige en. 
brave Moeder , wier kraambed in dat des doods vere 
wisfeld wordt; ongelukkig moeten wij ’s Mans bijzon- 
dere keuze noemen , om eenen wellustigen wereldling op 
zulk een zacht aandaenlijk tooneel te wijzen ter zijner 
opwekking tot Godsdienst. Door zulk eene zamenvoe- 
voegin namelijk , en wisfeling van oogpunt , mangelt het 
ìn dit ftuk aan eenheid van tafereel, die beter konde bes - 
waard zijn , wanneer het plotfelijk affterven eenszondaars 
Ín zijne losbandigheid: weggerukt , vooraf gezonden 
ware , of meer a/gemeene lesfen en bedenkingen achter den 
dond van ZEDELIEF gelezen wierden. 7 
Íntusíchen, wat er ook in dezen bundel minder onze 
goedkeuring wegdrage , wij willen evenwel den Hre, 
WOUTERS gaarne regt doen, met eene kleine proeve té 
geven van beteren ftempel; en wenfchen wij vóoral daar= 
edé te toonen, dat onze aanmerkingen geenszins aan 
vooringenomenheid ‘tegn’ ’s Mans Godsdienftige denk- 
wijze haren corfprong verfchuldigd zijn. .Wij kiezen 
daartoe het Gedichtje ep de Schoonheid der Zonne. 


& Gouden Zon, zoo rijk van luister! 
Verdrijfiter van het aklig duister ! 
E Pateis des Nchts! 6 wondre kloot! 
Wat zijt gij niet verbazend groot | 
… … Wie kan naar waarde uw fcHtoonheid malen, 
Daar ’t oog zich blind ziet op uw ftralen ? 
Wanneer gij, in uw rijkst gewaad, 
In ‘te zuider aspunt (*) glansrijk ftaat, 
‚Dan doet ge ans in uw’ omtrek lezen s Sn 
» Hij , die mijn Schepper is , moet eeuwig zijn geprezen. 


… De Aanteekeningen , waarvan de titel fpreekt , kon- 
den‘ meerendeels van den Schrijver befpaard zijn, 
nadien zij weinig dienen ter toelichting, of doorgaans 
Lo: a Ee. 
‚rn , | 
- (*) De Zon vertoont zich nimmer in het Zuider of Noorder 
Aspunt, blijvende van beiden meer dan 66 Graden en bepaald 
tusfchen de Keerkringen. : De Dichter wilde, den widdagfland 
des Zonne aan den Hemel befchrijven. ‘0 


hand 


“STICHTELIJKE GEDICHTEN, ‚ Î3 


bekende zaken behelzen. Meest gevielen ons eene en 
andere plaats uit den Britfchen Rhapfodist, of cELLERTS 
verre dezen althans boven de gezochte Befpiegelingen 
van HERVEY , woorden veelal zonder, redelijken zin { 
Wij vergasteden ons ten laat{te aan eerfen Rei uit von- 
peLs Lucifer, en de Dichtftukjes van PATER En GEL- 
LERT , ep Jezus. Maar kaatfen ‘dezelven wel een 
guattig licht terugge op den bundel, dien wij beoore- 
deelden ? ‘ 
\ 





Ernst en Falk. Gefprekken voor Vriimetfelaren, Naar 
het Hoogduitsch. Amfterdam, bij J. S- van Esveldte 
Holtrop. 1807, Zn kl. 8v0.50 B/. 


D: talrijke alom verfpreide èn alom vereenigde Broe. 
derfchap der Vrijmetfelaren trok reeds eeuwen lang 
een’ ieders opmerkzaamheid ; en nog blijft derzelver doel 
voor den ongewijden een raadfel. Het gelukte, naar 
het fchijnt , den fchranderften waarnemer nog nooit, 
den fluijer op.te ligten , en, offchoon het Genootfchap 
toch ook wel een en anderen valfchen Broeder gehad 
heeft en hebben zal , nog nooit werd door een van 
deze het geheim verraden; of het moet dan ‘al aanftonds 
gelukt zijn, omtrent zoodanige ophelderingen het alge= 
meen weder in-de war en in her onzekere te helpen. Zoo 
is er dan misfchien in het geheel geën geheim, noch be= 
doeling ? maar daartoe telde de Broederfchap en telt zij 
rog een te groot aantal verlichte waardige leden onder 
zich: en deze ontwijfelbare daadzaak doet ook het ver- 
moeden vervallen van verkeerde , zedelooze bedoelingen; 
terwijl de groote hoop , het grootfte gedeelte der Metfela- 
ren, losheid van zeden en beginfelen bij velen, die toch« 
ook Broeders zijn, als Broeders aangenomen en op den 
duur geduld warden, het ernftige , algemeen nuttige 
en zedelijke dezer (tichting toch ook wel zeer doen betwil.- 
felen. — Het moet wel waar zijn, dat er eenig doel, 
een_groot en gewigtig doel ; met deze ftichting werd 
_beöogd 5; maar dit doel moet flechts aan zeer weinigen 
bekend geweest zijn en nog zijn; omtrent dit doel moet 
men niet alleen de Broeders van den minften , maar zelfs die 
“van den hoogften graad , onkundig kunnen houden, des 
begeerende, of althans hen kunnen misleiden; en er is 
Jmisfchien menig Grootmeester van den Stoel, die om. 
: " trent 
\ 


\ 


14 ERNST EN FALK, 


trent het echte der Metfelarij en hare bedoeling even 
onzeker is als wij, die niet zijn ingewijd, Het is een 
groot werktuig, door weinigen bewogen, en waardoor 
men dan zoo nu en dan eene algemeen nuttige „ fchittee 
rende daad kan &icvoeren , zonder dat zulks voor de eere 
fte en oorfpronkelijke bedoelingen nog iets bewijst. Nae 
deel voor Kerk of Staat wachten wij van zoodanige mae 
chine niet 5 de Mensch is toch geen enkel ’werktuig , en 
verlaâgt zich daar maar zelden toes iets van het plan en 
de {trekking van hetzelve wordt dan vóór Áe uitvoering 
aan een te groot aantal bekend; ieder: beeft zijn bijzon. 
‚der inzigt, betrekking , en beginfel, dat bem terug- 
houdt ; het plan lekt noodwendig uit, en moet misluk= 
ken. Om even dezelfde redenen wachten wij er ook het 
goede, bij de beste bedoeling , maar weinig van; of zou 
men dan alle harten eenmaal voor het goede kunnen win-= 
nen ? zoo moest men de ondeugden verkeerde beginfelen 
geheelenal kunnen uitroeijen. De ondervinding heeft , 
dunkt ons , ten aanzien van de Metfelarij, ons gevoelea 
eok reeds overvloedig bevestigd. Het goede eindelijk , 
dat altijd verlichting en veredeling vooraf vereischt, 
behoeft, wordt eenmaal verlichting en veredeling daar 
gefteld , geene zoo verborgene râderen ; bedoelt de Broese 
derfchap dit, daaraan werken ook buiten dezelve , Gode 
zij dank ! nog duizenden 5 zij arbeiden daaraan, door allerlei 
middelen , openlijk. Wij voor ons laten alzoo de Vrije 
metfelarij in derzelver waarde, vreezen of hopen er weis 
nig van 5 een verlicht Beftuur , in het Burgerlijke en 
Godsdienftige , verzekert ons tegen ieder gevaar, en 
geeft onze hoop een,‚meer vasten grond. Wij vere 
„eenigen ons met iederen vriend van verlichting en vere - 
edeling, arbeiden daaraan openlijk, en wenfchen ieder 
bij zijnen arbeid zegen en voorfpoed. Deze aanmerkine 
gen vloeiden ons uit de pen; de Lezer houde ons dee= 
zelve ten goede! Nu nog een woord over het voor‘ons 
liggende boekje. | | 
Dit gefchrift is het eerfte over de Vrijmetfeláren niet , 
en zal ook wel het laat{te niet zijn; wij verwachten van. 
zoodanige werkjes geene. voldoende opheldering , en 
waren alzoo niet onder die genen, welke in hunne ver= 
wachting werden te leur gefteld., Fark is een fchranr 
der werver voor de Broederfchap, is daarin zeer ijverig 
werkzaam , offchoon hij daarvan in het geheel den fchija 
niet heeft. ledign dit boekje waarheid bevat, is, onzes 
| ‘ __Îte 





GESPREKKEN VOOR VRIJMETSELAREN. 18 


inziens, Wereldburgerfchap het doel van de Metfelarijs 
de echte Metfelaar heeft dan met den echten Werelde 
burger dezelfde oogmerken en pligten. Burgerlijke 
Maatfchappijen, (en wat misfchien al meer!) zijn nut= 
tigen noodig, maar toch een noodzakelijk kwaad; aan 
dezelve zijn uitnemende voordeelen, maar ook groote 
madeelen verbonden; zonder nu die dingen’ weg te ne= 
men de nadeelen af te leiden , te verminderen, zou dan 
de bedoeling dier Broederfchap zijn. Burgerlijke wete 
teftrekken zich niet verder uit dan de grenzen van den 
Staats de Staat kan alzoo zoodanig eene afleiding noch 
bevelen ‘noch bewerkftelligen 3; dit is een meer dan overe 
plig werk; de verftandigften en besten van elken Staat 
(de Vrijmetfelaars) nemen dit werk op zich. Zij met- 
felen eigenlijk /ehoorffeenen , om den rook af te leiden, die 
onaffcheidelijk is van het nuttig en onontbeerlijk vuur , 
maar die toch lastig is; en zoodanige fchoorfteen - uite 
vinders en fchoorfteen - makers zijn immers zeer nuttige 
menfchen! Men kan dus een echt Vrijmetfelaar zijn , 
zonder het te weten of ingewijd te zijn 5 men kan ingee 
wijd zijn, en zelfs den.hoogeren en hoogften graad hebe 
ben, zonder echt Metfelaar te wezen. Dit is intusfchen 
maar iets en niet he: geheel der Metfelarij. Dit (taat 
nu, onzes inziens zeggen wij opzettelijk, in dit boeke 


je; want met volkomene zekerheid zeggen wij het niets. 


deze Zamenfpraken zijn toch „gelijk zoo menig ander gee 
fchrift over dit onderwerp , overigens opgevuld met 


donkere , raadfelachtige magtfpreuken , die de Lezer. 
zelve mag ontcijferen : b.v.” „, Die weinigen, die we 


ten wat Metfelarij is , kunnen ket niet zeggen. De Vrijs 
metfelarij is niets willekeurigs, niets ontbeerlijks ; maar 
dels zeer noodzakelijks » dat in het wezen van den mensch 
en van de burger ijke maatfchappij is gelegen. — Zij 
heeft door alle tijden henen beftaan. = Zij is iets, dat 
zelfs de genen, die het weten , niet kunnen zeggen. — De 
ware daden der Vrijmet/elaars zijn zoo groot, zoo,verre uit- 
ziende , dat geheele eeuwen kunnen voorbijgaan, vóór dat 
ien kunne zeggen: …… dat hebben zij gedaan,” Nietten 
genffaande dit, hebben zij al het goede gedaan, wat nog 
sn de wereld is , — det wel: in de.wereld ! — en zif gaan 
voort met aan al het goede te arbeiden „dat nog in de wereld 
komen zal, — fet wel: în de wereld! == Geede daden s 
welke daar henen zijn gerigt om goede daden onbehoevend 


te maken.” enz. De vonk had bij gRNsT vuur sevtj 


« 


rn 


Pd 


86 , ERNST EN FALK: 


hij werd Metfelaar; en wat hij daar în den beginne 
ontdekte , wordt ons in een volgend boekje betoofd, 
Wij hopen, dat dit berigt verltaanbaarder wezen zal dan 
het Voorberigt van eenen derden , voor dit boekje gee 
plaatst, waarin wij lezen, dat de vraag, waarom, iìn- 
dien wij hier het ware der Vrijmetfelarij vinden’, men dat 
niet reeds lange met zulke ronde woorden gezegd heeft, 
elijk is aan die & waarom în het Christendom de fifthematifche 
beerboeken 200 laat in het licht zijn -verfchenen + waaroin 


“er zoo vele en goede Christenen zijn geweest , die hun geloof 


op eene verftandige wijze noch konden, noch wilden Openba- 
ren? ‚, Ook dit, dus befluit de Voorberigter, „ zoude 
in het Christendom nog altoos te vroeg zijn gebeurd „ dewijl 


“het geloof-zelf misfchien (misfchien ®) daarbij weinig hebbe 


gewonnen; indien Christenen flechts niet ín het hoofd had. 


den gekregen, hetzelve op eene geheel tegenovergeftelde wij= 
’ | 


ze te willen openbaren.” 

‚_‚Wij befluiten onze aankondiging met den wensch, 
dat zoodanige daden van Vrijmetfèlaren naar buiten, om 
met den Schrijver te fpreken „ als in dit boekje worden E 
aangeftipt ‚zich mogen vermenigvuldigen, en vele nayol 
gers vinden, ook buiten de Broederfchap: en dat hunne 
daden, als Vrijmetfelaren , naar binnen (en ook naar 
buiten), zoò deze niet Onder de herfenfchimmen behoo. 
ren, daaraan mogen gelijk zijn. ‘ 


_ 





De Kruifiging van MATTBIËU LOVAT , aan zicheelven vol- 
bragt te Venette in den jare 1805. Medegedeeld door Dr. 
CESAR RUGGIERI, Profesfor der Heelkundige Genees= 
_ kunde aldaar, Volgens de Hoogduitfche Overzetting naar 
hes Fransch, met de Aanmerkingen van J.H. G. SChLr- 
GEL, MZ, D. enz. te Pena; en ook van den Nederduita 
Jchen Vertaler. Te Amfterdam, bij J. S. van Esveldt=. 
-. Holtrop. 1807. Jmgr. 8ro. 47 Bl. | 


Mrrmee LOVAT , ten Schoenmakersknecht té Zee 
netie, bij wien reeds eenmaal de zonderlinge gea 
dachte was opgekomen om zich te kruifigen , deze zelf= 
de denkbeelden van nieuws ‘ópvattende , begon nu dages 
Jijks aan zijn martelaars-werktuig te arbeiden, fchaffen- 
de zich de noodige materialen, als fpijkers, een door= 
nenkroon, lisfen en touwen aan, Toen hij vooruit zag: 
- „4 t 


: 
: 
Ld 








| 
| 


E. RUGGIERI, KRUISIGING vÁN LOvAT. Íj 


det het hem niet mogelijk zoude zijn, zichzelven ges 
hoegzaam aan het kruis vast te maken , kwam hij op de * 
gedachte, om een wijd net te vervaardigen , hetgeen 
lekken konde om hem regtop te hòuden,,in gevalle de 
overige touwen niet beltand mogten zijn, Dit net maaká, 
te hij, deels aan het onder(te, einde van, het regte kruis- 
hout, onder Yet (teunplankje voor zijne voeten, vast 
deels agn - heide kanten der dwarfche kruishouten , wel 
ke de armen van het:kruis uitmaakten „ zoo dat hetzelve 
de gedaante had van eenen kegelvormigen omgekeerden 
ut. Van lret midden van het bovenst buitente ges 
delte van het dus vastgemaakt net liep een fterk touw, 
ts wel in, dezer voege, dat een tweedq touw van dezelf 





de ; dwarshautga vere, 
bonder Zijp“ | tetten mik > Ane varghguign ver, 
tader. einde 

gemaakt wa 

den balk, h 
met eene Ja 
heide vouvg 

en.gror 

Nad ou 
loopen was, 
welke. drie 
drongess,. I _ 
ipnamen.;.: van „welke hij zichzelven voor eenigen tjd 
iet het mes beroofd had, bedekte hij met eenen , door 
touwen: am, zijne heupen en fchenkels vastgeïmaakten 3 
wizten „zakdoek ; hierop, voor.’t overige naakt, zijne 
beenen tusfchén het net &n kruis geftoken, op hetwelk, 
hij zich zittende plaatfte, nam hij een* der, voor zijne 
handen beftemde, gladde en fpitfe (pijkers, eu (fak dien 
midden door de inwendige vlakte der regter hand, ftoö= 
tende die zoo lang naar den kop van den tpijker tot dat 
dezelve daardoor, over de helft boven de buitenzijde der- 
hand uitkwam, … Bindelijk lag hij zijne voeten op het 
hiertoe dienende dwarsplankje ‚ den regter voet over: ded 
linker: oor de buitenzijde van den bovenften (loeg hij de 
punt van.een gladden en puntigen fpijker, ter lengte van 
15 duimen, en 5 lijnen Parijfche maat; en zoodrà zijne 
Tinker krand den fpijker, in eene loodlijuige rigting bad ges 
bragt: doorboorde hij dezelve met gen flag van @cneú 
hamer „dieg hij in zijne regter hand hield , tot dat hij ict. 

:ARTT. K 5 NO. Ii N ì beis 








Dd 





28 é. RUGOIERI 


belde voeten in het gat gedrongen was, dat hij tee 


…. het plankje gemaakt ‘had. Het doörborend ijzer was 


genoegzaam doorgedrongen om vast te blijven zitten. 
Nadat hij den derden fpijker door zijne tinker hand geflae 
gen had, hetgeen hij met zijne regter ter oikvoer bragt, 
en zoodra hij doar middel van eene lisfe , die hij tot dit 
einde vooraf in gereedheid gebragt had, zich over het 
midden van zijn ligchaam aan het Kruis had vastge- 
maakt, bragt hif zich eene wonde toe in de zijde met 
een fchoenmakers mes „ hetwelk hij opzettelijk bij zich 
genomen had. Dan óp-het oogenbhik , tóen Hij zich deze 
wonde toebragt , had hij geene genopgzametegenwoordi g- 
heid’ van geést, onrte begrijpen , dat de wond de regter 


_€n niet de linker zijde zoude treffen , en zulks wel ín de- 


borstholte , maar ‘niet în bet onderlijf. Hij-kwertfte 


zich fchûains twee duim onder het linker Zypochondriun’,- 
nâar den inwendigen hoek der buikholte ‘roe , doch 


zonder de in dezelve voorhanden deelen’ te beleedigen… 
__Na den afloop dezer bloedige bewerkingen :was hee: 
tot de‘volkomene volbrerging van het opgevat voornês 
men noodig , dat rovaT zich voor het oog van het algee 
meen gekruifigd ten toon ftelde. Zie hier ‚ hoe hí 
daarmede'te werk ging: — Het kruis Tag korizontaa 
met den grond, het benedenst gedeelte aan de glooijing - 
‚der venfterbank: van het raam , hetgeen reeds als zeer 


laag is befehreven. Tèrwijl hij zich met de buitenzijde 


van de voorfte Iéden der.vingeren van iedere hard Rerk 
opbeurde , (de fpijkers, welke dezelve doorboordert , 
beletten hem, zich metde geöpende bf geflötene hand te 
ftutten) rigrte hij zich herhaalde nralen op , em hief tn 
dezer voege het kruis en zijn higchagm omhoog, dat 
daarop was vastgemaakt ; iedere póging, die -lrij aan-= 
wendde, bragt een groot gedeelte van het Kruis: verder 
ten venfter uit, tot dat het buiten op de borstwering 


…_ kwam, en door deszelfs eigene zwaarte het nog binnen’ 
« het venfter zijnde gedeelte medefleepte. ‘De gekruiste 
gleed nu geheel ten venfter uit, beneden hetwelk hij 
met het kruis „door middel van, de twee touwen ‚in cene 


hangende geftalte werd gehouden , waarvan Wij gezegd 
hebben dat beiden door het eene omhoog werden ge- 
houden, het eene aan het boveneinde van hret'nét, het 
andere dwars dm het kruis heen , en beiden door het am- 


dere einde van het kruis aan den balk , binnert in hes 
vertrek. In dezen toeftánd hief zovar pijne-twee ar-- 


KRUISIGING VAN LOVAT, “89 


fen omhoog en-een weinig.maar achteren , met oog: 
merk om de nagels, die zijme handen doorboorden, té 
brengen in de daartoe gemaakte gaten „ aan de boide uits 
einden van het dwarshout, dat het kruis uitmaakte: De 
voorbijgangers, echter, dië hem des’ morgens ten. acht 
ure ontdekten, vonden hem met de linker hand alleen 
vastgenageld, en met de regterlangs het ligehaam bale 
ten het net afhangende. Haastig maakte men:hem los, 
ta bragt hem te bedde. k . 

Om de‚zbaderlingheid dezer Kruifiging deelden wij 

dzelve als zoodanig mede. De-daad zelve moet men ons ' 
grwijfeld houden voor het: uitwerkfel def krankzinnige 
heid „ hetzij dan uit:godsdienttige dweeperij of eene 
andere oorzaak af te leiden; en nu ftaat in dit opzigt 
onze beklagenswaardige Lovar gelijk met alle andere 
krankzinnigen; die op de gedachten vielert om aan hun 
leven een Einde te maken, door de handen aan zicha 
gelgen te flaan ; met dit. onderfcheid , dat hij, met het, 
denkbeeld van Martelaarfchap , zoo ’t fehijnt , geheel 
vervuld; van hunze gewone wijze, om zich ton fpoes 
digfte var/het leven te berooven, afweek, en zifn ‘bns 
fteid brein eene voorzeker allerfimartelijktte: bewerking 
verkoos, Dn : : 

Maar of deze daad nu zoo:hetangrijk , zoo dezes en 
overdenkenswaardig zij, is bij ons meer dan twijfelach- 
tig. Welk nut meet toch de mededeeling vam zoodanig 
daad bewerken? welk maatfchappelijk heil zal daarui 
voortvloeijen ? Ls het om óns de rampzalfge ‘gevo 

en der dweeperij en der daaruit ontftane krankzinnige 

id te doen kennen; of zal het: tot een middet kunnen 
ftrekken om deze krankzinnigheid: tegen ze gaan? De 
eerfte zijn ors. overvb 
tot het Îaat{te is zulks 
Maar hévat welligt « 
at nuttige ?° == Dez: 
ijnlijdéndë detlen me 
n , naderhand in he 










n brood met melk „' 
om den vobrarm g 
ht wierden; ter 
diaca opiata , van tú 
ppe Kmonade, de et 
mn ig, gedûr 
ie Maar òok di 


hee RR RET va oe 


ed €. RUGGIERI, KRUISIGING VAN LOVAT. 


în zichte bevatten; en wij zien. ook omtrent die gene» 
zing verder niets gemeld ; terwijl wij zijnen dood aan uite 
tering inden jare 2806 opgeteekend vinden. 
Sommige Aanteekeningen bij dit Werkje, die meest 
le van sCHLEGEL zijn , zijn welligt voor G:neeskundie 
gen van eenig belang. Wat de Pe/agrifche ongetteldheid 
aangaat ,. waarvan gewag gemaakt wordt „ en-waarmede 
LovaT' vóór de uitvoering zijner kruifiging zou aanges 
tast geweest zijn , willen wij gaarne toeftemmen, dat 
deze, als de gevoelloosheid vermeerderende, kan aan- 
genomen worden ; maar dat zij den perfoon, door dee 
zelve aangetast, en dus ook Lovar, tot wolflagene 
krankzinnigheid voert en gevoerd hebbe , komt ons no, 
zoo aannemelijk niet voor; en ons zouden omtrent de: 
Milaneefche landkwaal zekerder , dat is pathologifehep 
berigten ‚ moeten medegedeeld zijn , om ons tot die 
gevoelen over te halen 3 gelijk wij ook gezonde pkyfiologie 
Jèke bawijzen voor de ftelling, dat krankzinnigen zeer 
pngevoelig ‚ zeer onprikkelbaâr zouden worden, onder 
andere, door het gebrek aan zenuwvocht, dat in de 
zenuwen behoorde rond te loopen, zouden verlangen, 
om en aân Zenuwvocht en aan deszelfs rondlooping 
geloof te flaan: een gevoelen, dat de Heer RUGGIERE 
ens als het zijne mededeelt. 





Geheime Brieven , over de inwendige gefteldheid van. het 

… Pruisfifche Hof, na den dood van FREDERIK DEN IL, Uig 
hes Hoogduitsch. Ile Deel. Te Amfterdam, bij J. Allast. 
1807. dn gr. 8vo. 437 Biz. 


g aan den fpijker het gefchil 

lof onbevoegdheid der. Ge’ 

Gebeurtenisfen van hun eigen 

ijkfchrijvers , die (lechts van 

1 gewagen, zonder dezelve te 

beoordeelen , komen hier in geene aanmerking. Veel valt 
er voor te zeggen, veel daar op aan te merken. Het is 
hier de plaats niet, om over dit gefchil uit te weiden, 
en nog minder onze zaak, hetzelve te beflisfen. Zoo 
> veel in den mensch vallen kan onpartijdige, juiste, en 
met eene fpaarzame hand medegedeelde’ Aanmerkingen 
wens gelijktijdigen Schrijvers zullen veelligt vag den bee 
7 - Ss voege 


Pi \ 


GEHEIMNK BRIEVEN, &i - 


voegden Regter'in dezen niet gewraakt wordens terwijl 
hij zeker zalsafkeuren het partijdige, het gezochte en 
het overtollige beoordeelen, ‘t geen aan den Lezer bee 
hooit gelaten te worden. 
. In hoe verre deze algemeene aanmerkingen doel treffen, 
ten opzigte van het voor ons liggend Boekdeel, zal mise 
fchien twijfel baren. Het is eigenlijk , zoo men wil, 
geene Gefchiedenis: dan Geheime Brieven, over de gee 
fteldheid van eenig Hof, im een opgegeven tijdperk , nae 
- deren tot de Gefthiedenis met groote fchreden. EK 
‚ De naam des Schrijvers is eene verborgenheid; der 
Brieven herkomst niet, Den Lezer wordt door den Uite 
gever berigt: „Een mijner Vrienden, die Berlijn op 

en Ongelukkigen dag verliet , toen de treurige tijdin 
van het verlies van den veldflag bij Jena aankwam , heeft 
mij deze belangrijke Brieven toegezonden , welke ik zons 
der vertoef aan het Publiek overgeve, inzonderheid dee 
wijl mijn Vriend dezelve reeds uit Ssettin en Graudentz over 
de latere gebeurtenisfen vervolgd heeft.” En de Schrijver 
zelve deelt ons omtrent zijn Werk het volgende mede: 
„> Mijne Brieven zijn gedrukt 5 zullen zij benadeelen ? zul« 
den zij nat te wege brengen ? zullen zij beleedigen ? dit vraag 
ik mij zelven. Aan den Pruisfifthen Staat heb ìk veel te 
danken ; hoe zou ik hem dan willen benadeelen? Vóór 
den Oorlog zou ik deze Brieven nooit hebben laten druke 
ken, dewijl zij gebreken ontdekken , waarvan de vijand 
gebruik had kunnen maken. Maar thans, nu de Pryise 
fijche Staat ontbonden is;-waarom zou men nu de oore 
zaken van zijn’ val niet blootleggen ? Wat fchaadt het 
den dooden, dat bij tot onderwijs van anderen ontleed 
wordt? Het geldt niet de Pruisfifche Natie en derzelver 
burgerlijke gefteldheid 5 nswar den Staatsvorm en deszelfs 
grondbeginfelen. Deze moet na den Vrede beter gèora 
gapifeerd worden; en zou een goed onderdaan daar zijn 
gevoelen niet over zeggen? | ‘ 

‚‚ Ik heb niemand wilten beleedigen, allerminst die 
perfonen , welke het roer van. Staat in handen hebben 
gehad; ik zag in hen den mensch en den ftaacsman; ik - 
heb flechts fomtijds den laatíten berispt. 

‚‚ Het hartzeer over den bijna vernietigden Pruisfifthen 
Stáat en over de ongelukkige Hokenzollernfche Familie 
heeft mij deze Brieven in de pen gegeven; geen haat of 
boosheid , maar zuivere Vaderlandsliefde , was er de aans 
leiding toe: ben ik hier Sn daar wat fcherp gewenst. 

| 8 


3 ' 


28 GEHEIME. BRIEVEN, 


ftelt dit ,- mijne: Tijdgenooten , op rekening dér-Vaders 
landsliefde; trouwens gijlieden denkt en ‘voelt als ik.” 
Aan die Brieven heeft de Schrijver eehige ophelderen. 
de Bijvoegfelen voegevoegd. Deze gaan vergezeld van Aans 
teekerinpen van den Zetter , (toch wel niet: de Letterzete 
ter!) die der Lezeren aandacht dubbel verdienen , deels 
Drekkende om het vermeldde te ftaven , deels onm zijns 
bedunkens begane misflagen te-regt te:brengen ; ’t geen ook 
nu ep gan in eene Aanteekening aan den voet der bladzij- 
den gefchiedt. Zulks geeft aan vele bijzonderheden licht ; 
en ‘is, <ls °t ware, eene beoordeeling des Brieffchrijvers. 
Wij zouden dezelve wel verlvuldiger gewenstht hebben , 
dewijl er vele uitlokkende gelegenheden toe voorkwae 
men, Ook-zou de Nederduitfche Vertaler, op het weie 
pige, ‘t geen er met betfekking op. Holland in voorkomt, 
et grond wel iets hebben kunnen zeggen 3 dan mis- 
fehien oordeelde. hij ‘zulks- genoegzaam bekend aan deu 
Nederduitfchen Lezer. 
. Een geheel ruim tijdvak , vol gewigtige gebeurtehise 
fen ,. bevat het aantal van XLIV Brieven, in dit: Boeke . 
deel begrepen, de eerfte 1756 uit Berlijn, en de laatfte 
gt Dec. 1806. gejaare en gedagteekend.’ De Briefwisfe- 
ling neemt ten tijde des doods:van FREDERIK DEN GROOS 
TEN-cenen aanvang. Zeer is hij met dien Vorst ingenoe 
men. Hij legt diens Regeerings-Systema bloot; dit hande 
baafde hij door zijnen graaten geest, dien hij tot de Die 
plom8tick „aanwendde, Hoor. zijn ftaand Leger, ’t welk 
weder zijnen grondf{teun had in het welingerigt Pruisfisch 
Finantiewezer, Biind ts hij echter niet voor gebreken. 
z, Wanneer men „’fchrijft hij onder andere, „het krijgse 
zamenftel federt 1/go tot heden bij het dicht hezict, en 
overdenkt wat FREDERIK tot deszélfs voltooijidg gedaan 
heeft , zoa vindt men dat hetzelve, bij de inrigting van 
vroegere eeuwen vergeleken, zeer verbeterd ts , maar dat er 
nog veel te doëén overblijft.” "Die voordeelen opgeteld hebe 
bénde, vervolgt de Schrijver: ‚‚ Schoon wij nu op deze 
wijze vooruitgegaan zijn , en cr zeker regt van oorlog 
onder de Mogendheden is ingevoerd , waar naar men oorlog 
voert en vrede maakt , welke door het wederzijdsch even= 
wigt en het belang van allen tegen éénen geguarandcerd 
wordt , evenwel heeft toch dit zamenftel ook vele kwads 
volgen na zich gefleept. :e. Deze zijn openbaar s (1 
at (taande Legers in vrede zoo wel als in oorlog onder- 
houden mogten worden, waarvan de last en kosten den 
Wig- 


nd 


GEHEIME BRIEVEN. ‘ 23 


‘winnenden.burger drukken. (a) Dat de Mogendheden 
van Zaropa deze (taande Legers geftadig, zonder acht te 
"flaan op de evenredigheid van *s Lands inkomften, vere 
meerderen , in plaats dat zij dezelve behoorden af te dan- 
ken, en dus ook daardoor in hun Finantiewezen achter- 
uitgaan, en-door het jaarlijksch te kort komen bezwije 
ken moeten. (3) Dat de Soldajen enke] en alleen ver- 
teerders zijn , weinig of niets winnen, en op ’g Lands 
kosten gevoed worden , daar evenwel de arbeid alleen 
den grordflag maakt van den Volksrijkdom , die de wel. 
wart des Staatsburgers ten gevolge heeft. (4) Dat de 
Soldaten doorgaans weetnieten zijn, door welke geene 
wetenfchap bevorderd wordt, welke echter de mensch- 
heid nader tot derzelver beftemming , de ontwikkeling 
der geestvermogens , behoorde te brengen. 5 Dat door 
deze ledigloopende Soldaten de zedeloosheid en ongere= 
elde weelde dagelijks vermeerdert, waardoor aan alle 
lasfen en geflachten eene verdorvenheid wordt medege-= 
deeld, die eene ontbinding van alle tot hiertoe beftaan- 
de vormen moet na zich flepen.” — Dit en meer wordt 
vervolgens breeder ontwikkeld. E 
Gansch ongunltig fleeket de fchilderij van FREDERIK 
WILLEM DEN ÏÌ af bij die, welke de Schrijver van rate 
DERIK DEN GROOTEN Opbing. Volgende Brieven vere 
meerderen de ongunftige trekken, door de Staatsgee 
beurtenisfen , ten zijnen tijde woorgevallen , te vermel- 
gen. Voluit verklaart de Schrijver: „, De heide laatfte 
levensjaren van: FREDERIK WILLEM waren geen tijdper= 
ken van regering , maar van ontbinding van alles, wat 
FREDERIK DE ÏÌ zes-en-veertig jaren lang met moeite ge= 
fchapen had.” Verfchrikkelijk -was het levenseinde dee 
zes wellustelings, en de fchiidering daarvan fterk, manen 
Treffend zijn de Karakterfchetfen der Perfonaadjen , die 
onder de Regering van dien Vorst de meeste magtenine 
vloed gehad hebben. Allernadeeligst zijn de flotfommen 
der Regeringe van dien Koning. — Dezehad „negenen 
een half jaar leng,” zegt de Schrijver, „, alleen tot 
vernietiging der Staatsmachine gearbeid5”” en, vraagt 
‘hij, zal de tegenwoordige weder goedmaken, wat de 
eerfte bedorven heeft? = Hij antwoordt: „, Ik twijfel 
er aan: FREDERIK WILLEM De (ÍI heeft de flechtfte op voee 
‘ding gehad; zoo bovenmatig flecht , als een Kroonprins- 
"soit hebben kan.” Dan hij bezit goede hoedanigheden 5 
, 4 en 


„ 


84 - „GEHEIME BRIEVEN. 


| A 
en worden die der Koninginne hoog geprezen. … Ook leeren 
wij die hem omringen kennen. Met dit alles. toont hij, 
hoe de Pruisfifèhe Staat zijne ontbinding te gemoct 
gaat. ° | 
Wij kunnen ons niet wederhouden, hier een. gedeelte 


„eens Briefs over te nemen. „, De Koning, zoo wel als 


zijn Kabinet , is het menschlievendfte , hetwelk ooit 
beftaan heeft ; men wil alles door liefde. uitvoeren, en 
vat daarom maar halve maatregelen. Maar de: Natie is 


door de voorgaande regering, door de drift ‘der omwen= 


teling , door de fteeds driftiger rondtastende weelde, 
met derzelver gevolgen , zoo zeer verdorven , dat alleen 
volkomene krachtige maatregelen haar in ’t regte fpoer 
brengen kunnen. On 

„> De regering handelt als een aandoenlijk geneesheer. 
De lijder heeft de kanker; er behoorden regt frisfche ine 
fnijdingen in het gezonde vleesch beproefd te worden, 
pn den voortgang der kwale te ftuften; nu zet men wel 

et mes aan; maar de lijder fchreeuwt geweldig ; men 
werpt het mes weg , en legt er verzachtenden balfem 


‚op; men hecht de wonde toes het vergift vreet in, en 


op eens is het geheele ligchaam befmet. Dus zal het 
met den Pruisfifthen Staat gaan. 


L] 


/ 
>, Men zou denken, dat de zuiver zedige , eenvoudi- 


ge „fobere levenswijze der Koninklijke Familie , de groote 
eerlijkheid van den Koning, zijne grenzenlooze goedheid , 
de deugden der Koningin, het voorbeeldige in het ge 
drag van eenen KÖCKERITZ, van eenen MENKEN. op 
het Hof, op de Hofftad, op de Provintien zouden heb. 
ben moeten werken? Geheel niet! 

‚‚ De Natie is reeds al te zeer bedorven. De bras: 
fers in Berlijn fpotten met de foberheid. des Konings. 
Zij vlasfchen en zoeken naar eene of andere daad van 
het Koninklijk Paar , of er niet een vonkje van onge- 


„regeldheid bij hen is , of de Koning.of zijne Gemalin 
‚geen geheimen minnekrandel aanhouden ; en zij zouden 


wel van kwaadheid berften, dat zij op dit Spiegel geen 


vlakje vindên kunmen. 


‚… De groote gemeenzaambeid van FREDERIK WILLE 


ftuit hen.tegen de borst; bij moest zich met eenen 


luister omringen , en een fchitterend Hof houden, waar- 


bij wat te verbroederen valt , waarbij kuiperijen en kabalèn — 


plaats hebben, waarbij men iets nieuws verneemt. ni 


d--d 


GEHEIME BRIEVEN: ns 


Berlijnfche Hof, zeggen zij, ia het vervelendfte-dat er 
is; daar loopt de eene dag als de andere voorbij; meg 
zou van verveling kannen ftérven, : 

‚In de Hofítad heeft men het natuurlijk genot 
zoo verfijnd, dat het leven bij het Hof daarbij-regt 
fcherp affteekt. Daar is hier eene menigte lieden uit 
den krijgs, burger- en handelftand,. die er eene wars 
fludie van gemaakt .hebben ,om het leven te genieten’; 
‘smorgens worden de Zfalianen bezocht,de delicatesfen 
van vreeinde landen naar de verfchillende jaargetijden 
frisch weg gebroikt , en de fijnfte wijnen uit de ware 
me luchtítreken daarbij genoten, om de maag in fpane 
ding te ‘houden. 

> ’s Middags neemt men een weelderig maal bij eenen — 
Franfchen kok , die aan elk geregt zulk eene kruiding 

‚weet te geven, dat het enkel eene vaorbereiding en ine 
Ípanning der fmaakzenuwen voor het naastvolgende 
maakt. Men toeft daarbij zoo lang, tot het tijd is, 

in den fchouwburg , op een fpeele of thee « gezelfchap 
te gaan. == In den fchouwburg en onder de thee bee 
ftelt men eene zamenkamst met ‘verliefde vrouwen , of 
vangt nieuwe minnarijtjes aan; bij het fpel zet men het * 

__hoogfte punt, om of zijne bezitting te verdubbelen , 
of te verliezen. Tegen to of rz. ure gaat men. naar 

de fpeelhuizen of naar het Lief. 

. > De Vrouwen zijn zoo verdorven , dat zelfs voors= 

name adelijke Dames , eene. F. V, C., zick tot: koppes 
daarfters verlagen, en jonge vrouwen en meisjes van 
fatfoen tot zich trekken, om die te verleiden; waarbij 
zij de kunst verttaan, om ligte befmettingen te gene= 
zen ‚ en voor zwangerheid: kuaftigë- voorbehoedmidden 

len te verkoopen. 7 OO 

+, Menige kring van buitenfporige vrouwen van ftaat: 
vereenigen zich wel, en huren in-kompagnie een geftofe 
feerd verblijf , waar zij hare minnaars befcheiden, en 
zonder bedwang Bacchanalenen Orgyen vieren, die zelfs 
voor de regeerders van Zrankrijk. onbekend en nieuw 
zouden geweest zijn. - ee re 

‚…… Men vindt dikwijls in de eerfte H... huizen. nog 
ware ‘Vestaalfche- Briesteresfen , vergeleken bij menige 

‚fatfoenlijke Berlijnfche: Dame, die in het publiek als 

Toongeeflter figureert. …= Daar zijn voorname vrouwen 
in Berlijn (eene G. K***,) die zich niet Schamen, in 
den Schouwburg op de HL . „bank te gaan zitten , zien 
D 5 | aa 





» 


16 GEHEIME BRIEVEN) 
Ëuar ‘gafants te bezorgen, en met dezen naar huis te 


an. : 
‚‚ Ik wil u dit tafereel niet uitvoeriger fchildeeen 3 
gij zoude niet gelooven dat het wezenlijk zoo is , en 
meenen dat mijte verbeelding mij misleidde, … - 
‚‚ Dewijl Berlijn:het middelpunt der Pruisffche Moe 
ie is , vanwaar alle goed en kwaad zich over de 
Provintien ‘verfprêidde , zoo heeft.zich deze verdorvene 
heid ook daar allengs uitgebreid. . ij 
: …ss De Herfstmanceuvres en Revuen trekken uit alle gare 
nizoenen vele Offielers naar Berlijn; uit het civile komen 
de Referendarisfen. tot het groot Examen herwaards; de 
geneesheeren moeten hier, zoo wel als de landbouw-be- 
dienden , bunne doopbaan voleinden 5. menig rijk jongen 
ling (nelt hier heen:om het vermaak te genieten: zoodát 
zich hier eene verzameling van vele leden uit de Provin 
tien bevindt, die zich maar al te ligt in de verborgenhe= 
den der Berlijnfche vreugde laten inwijden, dwarin deels 
te grond gaan, deels het vergift mede naar huis nemen, 
en: het daer aan hunne ondergefchikten mededeelen, 
‚… Het Zedenbederf heeft op die wijze alle ftanden bè- 
fmet. De Officiersftand, die al vroeger aan den ledig» 
gang geheel overgegeven, aan de wetenfchappen geheel 


…… _Omtvreemd. was , heeft het onder allen het verst gebragt 


in hebbelijkheid van genot. Deze gepriviligeerde vrede 
verftoorders treden. alles met voeten , wat. voorheen 
heilig genoemd werd : ‘huwelijkstrouw , alle de huisfer 
lijke deugden der ouden. unne vrouwen:zelve zijn 
Onder hen een gemeen goed geworden, die zij verkoopen 
en verruilen en over en weder verleiden. . Het andere gee 
flacht, tot de diepfte Jaagheid gezonken , toopt in de 
Hofftad zoo wel, als in de Provintielteden , alleen doe" 
ze jonge lediggangers na, bij welke zij eene krachtige 
voldoening van hare geitheid verwachten , doch zeer dike 
wijls flechts verflapte fpieren vinden, welken men ‘door 
opgepoctfte knappe kleeding, door broeken: met watten 
gevuld , en valfche kuiten een fchijn weet te geven. 
‚‚ Geen eerlijk burgerman, geen deftig. burger - beambe 
te kan meer eerie vrouw bekômen ,. welke deze gwarte 
vliegen niet al ‘verontreinigd , of , z00 zij onfchuldig in 
het huwelijk trad , niet gepoogd hebben te verleiden. 
Hoe zulle deze ontzenuwde , naar ziel en ligchaam be- 
vlckte , jonge grifsagrds, de moeffelijkheden van- eenen 
oortog: dooritaan , elf, die kwalijk in ftaat zijn om het 
en eine 





GEHRIME BRIEVEN, ar 


kleinfte reisje té voet te doen, of het minfte te onderne= 
men, wat moeite en infpanning vordert? Ik ken eervolle 
gitkonderingen ; maar het is het miníte getal, _ 

- Zelfs de boerenftand is door de weelde bedorven ge= 
raakt; aan hoererij en brasferij, dan het fpel en alle on= 
deugden- overgegeven , acht de boer geene zedelesfen van 
zijaen Predikant meer; de wetten zijn hem een {pot ge. 
Worden 5 alle banden, die het volk verbonden, zijn 
losgemaa kt.” EE 

‚De overige Brieven van dit Zerflen Deels EerfteSsuk 
loopen ower de gedragingen Van FREDERIK WILLEM DEN 
ten opzigte van den Oorlog , door den dood van Kein 
&r PAUL verhinderd, en wat de inwendige Staat doar 
den Vrede won, dan teffens hoe het bedreigd werd ; met 
kenfchetfen der voornaamfte Staatsdienaren , en eenige 
bijzonderheden , het huisfelijk leven des Konings betrefe 
erde. — Wij moeten tot eene volgende gelegenheid 
bet verflag van het Tweede. Stuk dezes Eertten Deels 
verfchuiven, De 





Redevoering over de Brieven van PIETER CORNELISZOON 
HOÔOPT , door Jr. JACOBUS SCHELTEMA. Te Ampere 
‚ dam, bij J. ten Brink Gz, 2807. Is gr. 8v0. ja Bl. 


n een’ tijd, waarin bij alle de ftaatkundige verande- 
ringen, die wij ondergaan hebben, trotfche.en on» 
undige Vreemdelingen nog de onbefchaamdheid voe» 
gen, van openlijk, en als teg aanhoorén van geheel Zu- 
ropa, met minachting van onze taal te fpreken , als 
òf (*) die zachtjes aan verbannen raakt bij de laagfie fian- 
den, en er mischien binnen vijftig jarpn niet meer van over 
gal blijven , dan eene foort van patois, dat men, zoo als 
het behoort , alleen overlaat voor dienssbhoden , werklieden en 
matrozep; în zulk een’ tijd is zeker voor den regtgeaâre 
den Nederlander ieder verfchijnfet dubbel welkom „ dag 
de voortreffelijkheid onzer taal ef door het voorbeel 
van andere meesterffukken Gaaft, ef door eigen’ ftijl, en 
voordragt vertoont, of wel beide deze eigenfchappen 
vereenigt, Dit laarfte is het geval mét de aan het hoofd 


dezer genoemde Redevoering van den verdienftelijken 
: SCHEL- 


(*) Zie Je Moniteur, An. XIIE. N. 268, 


s. Je SCHELTEMA 


SCHEÉLTEMA , wiens grondige ervarenheid in onze ftaats 
kundige Gefchiedenis uit zijn uitmuntend Werk, hee 
flaatkundig Nederland (*) , reedsf.voldingend is ‘bes 
“wezen, en wiens gemeenzaamheid met onze letterkun- 
“dige gefchiedenis ook" uit dit ftaaltje blijkt. Doors 
drongen van de lezing derebeste Nederlandfche Schrijs 
wers van den besten tijd, en vooral der fchriften van 
den Drosfaard r. c. goorr, heeft hij in deze Rede 
voering de waarde van deszelfs Brieven ontwikkeld ineen” 
fijl, die den oordeelkundigen bevefenaar van HooFT’s 
Schriften kenmerkt. Een bewijs hiervan is, dat de 
Schrijver , op zeer vele plaatfen opzettelijk of de eigene 
“woorden van den Drosfaard of van bekende Schrijvers „ 
hem aangaande gebezigd, gebruikende , echter daardoor 
‘zoo weinig aan zijne voordragt een kakelbont àanzien 
heeft gegeven, dat wij integendeel, waren die overge= 
nomene woorden. niet met andere letters gedrukt, en tele 
‘kens de bron aangewezen, in de meeste gevallen geene 
aanieiding zouden krijgen, om aan zulk eene.overneming 
te denken. 

Na eene algemeene aanmerking over de beiangrijkheid 
‚van, brieven van wijze en geleerde mannen , vooral gee 
. Sfaafd door derzelver getoofwaardigheid , en de onopge. 
fmukte opregtheid van gevoelens, daarin te vinden, - 
en in het bijzonder op de verzameling der brieven van 
DT st, verdeelt de, Schrije 
om Hoort’'s wadrde alg 

doen kennen, zijne rijke 

Ì een ‘kort berigt van de 

len aard en de algemeene 

van deze brieven. IIs 

dezelven bij van de ver- 

lil, Staaft hij daaruit 

arakterkundige bewijzen 5 

leze verdienften voor zijs 

ijnèn roem kortelijk op- 

UCFKEN - , 
leder deskundige Lezer zal den Heer SCHELTEMA 
gaarne gelooven , warineer bij, na deze verdeeling zijner 
voorgenamene taak opgegeven te hebben, betuigt, met 
niets meer verlegen te zijn geweest, dan met den aver= 
vloed; niet alleen „ dewijl hij vreezen moest, zijn 
k wer! 


‚© Zie Letteroefiningen voor 1806 én yv. 





geven „ doch zich 


hand 


REDEVOERING OVER P. C, HOOFT. ay: 


werk met fleraden te overladen , maar vooral om het 
moeijelijke van de keus uit zoo weel goeds. Dog voegt: 
bij er befcheiden: bij , dat hij hoogstwaarfechijntijk vele 
weardiger voorbeel n voorbijgezien dan ingevlochten 


Dezelfde rijkheid van ftoffe, die het den Sehrijver moeîije= 
jk maakte , om in het kort beftek eener Redevoering 
s zakelijks voor zijn oogmerk voorbij te gaan , maakt’ 
het ons. onmogelijk, om in het nog oneindig kleiner bee: 
fkkeener Recenfie het verbazend aantal bijzonderheden! 
pie geven , die hier zijn aangeftipt. Wij vergenoegen 
os dus met te verklaren, dat HoorT hier uit zijne bries 
en gekenmerkt wordt ‚ten aanzien van zijne huisfelijke,” 
burgerlijke en ftaatkundige betrekkingen , als een teeders: 
Binpend echtgenoot „een liefderijk vader , een hulpvaardig: 
bloedverwant , een getrouw vriend , een regtgeaard ins 
gezeten , en een,verftandig ijveraar voor verdraagzame 
. heid in ftaatkundige en godgeleerde verfchillen , terwijk : 
tevens over zijne waarde als geleerde, en vooral als 
voornaam (tichter en opbouwer onzer moedertaal „ niet 
weinig lichts verfpreid wordt. | 
De aanmerkingen en bifvoegfls , achteraan geplaatst, 
zijn mede allerbelangrijkst , zoo ten aanzien vari: het 
hoofdonderwerp der. Redevoerfnp ‘in ‘het bijzonder, als: 
algemeen voor de Letterkunde van ons Vaderland’ in 
derzelver íchitterendst tijdvak , namelijk ‘de eerfte helft: 
der zeventiendeeeuw. In de eerfte derzelven vinden wij 
een uitvoerig berigt van de Handfchriften der Werken: 
van den Drosfaard , in XI Deelen ,door Mr. GERARD VAN 
PAPENBROEK , Prefident-fchepen wan Amflerdam, aan de 
Bibliotheek van het Athenaeum illuffre gefchonken , en 
ep bl, 323 van den Catalogus ‘dier Bibliotheek vermeld. 
Gelijk de Heer SCHELTEMA zijnen dank aan Heeren: Cies 
ratoren woor de verleende vrijheid, om deze Handfchrife: 
ten te mogen gebruiken , betuigt, zoo zal elk beminnaar 
der Vaderlandfche Letterkunde en derzelver Gefchiedee 
pis zich aan den Schrijver voor dit berigt verpligt rekenen. 
Eene gelijke erkentenis komt hem toe voor de veels 
vuldige berigten , in de overige aansmerkingen.te vinden „ 
vooral aangaairde des. Drosfaards geteerde tijdgenooten. 
en vrienden; alle welke berigten zoodanig gefchreven zijns 
dat men duidelijk ziet , dat hij. nog veel meer had kunnen 
uit vrees voor wijdloopigheid heeft 


% : 


“4 


36 je SCHBELTENA 


Isten wederhouden. Een fprekond bewijs daarvan levert- 
de 48lte aanmerking , bl. zio te vinden, op, Van ANNA- 
CH MARIA TESSELSCHADE VISSCHER „in ‘den tekst ge. 
noemd, nader zpllende fpreken „zegt de Sehrijver 1. 
», De aanteekening over de waarde van dit edel zusters} 
oodenig 

vorden. 

en loop. 

hien haa, 

aorraad: 

tanden 

le vrouw, 

mij in 

andfche: 

tan haar, 

gen (,}: 

zdig. te: 

voering 

m welt 

ne heuw 

ne (kul 

nne 

_ aile vân: 

BoorT’s hantfchrift, zoo van loopenden als Italiaan! 
fchen letter, ’t welk. den liefhebbereri niet dan aangen 
naam zijn kan. st 
„Jammer , dat dit Schoone ftuk door eenige (lordigheid, 
in de. taat en de inserpun@ie ontfierd is, Nergens zeker) 
is zulks minder te verwachten of te verfchoonen, dan 
ia ftukken van dezen. aard. In de boven overgenome 
aanmerking is daarvan eene en andere proeve te vinden, 
Dag troffen wij bl. 31 en 123 dan voorals, en'daatey= 
tegen:bl, 67 ls voor dan, Bl. e2 lezen wij bewijzen in» 
ruimen vOOT aan bewijzen. plaats inruimen. Bl. vinden, 
wij met. bevreemding de Hoogduitfche uitdrukking aan iete 
herinneren. Op dezelfde bl. ftaat zdmistendums Wij 
twijfelen of maorT niet gefchreven hebbe adnitendumg, 
Dir kan eene drukfout zijn, gelijk het èr zeker eene is ; 
dat bl. 114. het 3 (tukje „ im plaars van het 2, van den 
Sckosswbarg wordt aangehaald. Bl. -zo7 wordt het woord 
don verkeerdelijk als vrouwelijk gebezigd. Bl. 125 erm 
volg.slezen wij driemaal als voor alsde. Immers 
het" meet heeten: HonsT wordt voorgedragen, als da 
eattteker enz. Bij de opgave dezer mistlagen , die juist aant 
on- 


REDEVOERING OVER Ps C, HOOFT. st 


ene ingenómeuherd met dit (Euk..zijn toe te fchrijven , 
voegen wij nog de aanmerking, :dar het voor He: 
zers. niet duidelijk zijn zal; dat ‘bl. go volgg. ven des 
Dreefsards Vader gefproken wordt , én ziet van den 
Drosfaard zelvene: ‘Dit had voor of bij de waarden 
MRANDT zegt met een enkel woord. voorgekomen kun 
ten worden.” ' AE es is 
Indien onze Natie: dit ftuk ongelezen mogt laten Ct 
gren wij ons: als onmogelijk voorfteiten) , terwijl zoa 
vele buitenlandfche vodden: gretig worden verfbonden 
‚den is zij de fchande ‘waardig, die men op: de gee 
melde wijze onzer. saat: heeft pogen aan te doen. » dhfe 


4 . 
t 7 
: 


ik ’ ' Ek el ' ’ ' bt 4 Di 1 





JarEMIAS DE DECKER; door JERONIMO DE VRIES. Te 
dinfserdam , bij de Wed. G. Warnars en P. den Hengst, 
‚1807. In gr. Bvo., E12 Bladz. oi … 

N vol van het genoegen; door:de lezing der Reden 
Ni: voering van den Heer soHBE EMA bij ons verwekt, 

ramen wij, om die aangename fteimming te doen. voorts 

duren, dit ftukie. van den Heer j. pe vries ter hands 
eu bereikven. volkomen ens oogmerk. Én zeker:ds pm 
pecKER een der beste. vernuften. uit: den besten tijd 
anzer Letterkunde; vooral muat ‘hij uiet, gelijk: De 
vRrgS in eeh ‘kort Voorberigt-te rege aabmerks: «:im 
eenvoudige en mavuurlijke-fchoonheden; Dan, gelijk. het 
gaat, het: tegenwoordig gellacht, meerendeels doûr ane 

mm uarlijk) voedfel verlekkerd en verwend, kan im dezes 

esnvoudigen kost geen’ {maak meer vinden , en kent „ one 

der zoo vele andere oorfproukelijke. wernuften „ ‚dezenf 

Vaderlaadfchen: Dichtec alleen of naauwelijks bij naam 

Verdienftelijk is dus:de poging van den Heer DE vRikan 

van ‘wien brize:: groote BILDERDIJK ontangs naar waarhêid 

getaigd heett (*), dat hem de zucht voor de oude Grizkh 
fthe en Romeinfohe , gelijk ook voor de Vaderlandfche 

Bichtkunde, inr het bloed zit, om , door de nitgaveras 

deze ganeengefchakelde: bloem ting ‚ de wer vaak 

se Vreken in het :licht te (t - A: 
a ME 4 R N ii , ‚ oo Wij 
.' Dn « , H 7 : en) 
(In eene Aapscekening op ziju iongfte Wesks de ajstra 

der Geleerden. | nrg 


. ò . 
we 
- \ 





\ 


ep Á Er … Je DE NRIES - | 


‚ Wij zeggen opzêttelijk aäneengefthakelde bisemiezinp + 
want niet alleen: geeft DE VRIES :in zijn Voorberigt te: 
kennen , dat ‘het zijn oogmerk geweest is, oni:eené: 


Bloemkezing. der Rijmoefeningon van DE DRCKER te' geven, 


waarin tevens' de voornaarmfte levensbijzonderheden van hem 
vervat waren , maar Wij zijn hem ‚de geeuigenis fchuldig 4: 
dat hij hierin uitmuutend is geflaagd., Het.moet hem, 
zoo wij ons niet bedriegen ,“graöter ‘môeite gekost heb= 
ben, dan het ‘zich Oppervlakkig-laat adnzien , om alle: 
deze uitgekipte (rukken zao:té ordenen, dat wij, met: 
eenige ophelderende en aanlerding gevende tusfchenvoegd. 
felen van den Uitgever , eene leversfchets van.DE Dr.Cs 
KER , uit zijne gedichten ontworpen, hebben.” De ops: 
helderingen verfpreiden inderdaad licht over de aange- 
haalde dichtftalen , ende aanteidtngen zijn meestat zoo 
eigenaardig, uit, den loop der zaken ontleend, dat maar 
Qp weinige plaatfen het oogmerk dootfchijnt, om een. of 
ander (luk aan té voeren. nos oe, 
Daar zachtheid van aard en aandoenlijkheid des ‘harte 

evéral in de:gedicdhtenr van DE DECKER witblinkèn; en des 
ze eigenfclrappen den Heer:pr vaIES , blijkens zijn Vopre 
berigt”, fot zich trokken , selijk zij: ieder. , „die gevoet- 
beeft , bekoren maeten; zijn' natuurlijk de meeste aange 
voerde ftalen van dich aard „dat men „bij.de verwondering. 
over des Dichters: rijk ‘veruuft „… groote, kunitigkheden 3: 
ongekanftelden. zwier en gemakkelijke zoetvloeijendheid 
den mensch lief krijgt „in: wien men’overdl den teedermins 
genden: zoon en broeder erkent.’ Echter ontbreekt het 
eok niet aan zulke proeven, die des Dichters talent in- 
het. ftoute. en „krachtige kenmerken, gelijk ook zijne 
kunst ;; om «de versmaten naar vereisch. der. zaken te fchik=, 
ken, en, als ’t.ware,: van fnaren ‘te verwisfelen „ ters 


wijt eenige puntdichten en een brok uit den tof der geld= 


fscht zijn luimig vernuft doen kennen. 
Om den Lezer op deze proeven belust te maken „ wils- 
dem wij-cene derzelven ‘hier mededeelen; doch wij-zijm 
met. de keuze verlegen. geweest „ dewijl alles hier 
witmuntend is, . Bindelijk.toch hebben. wij tot ons oog 
merk.uitgekipt her gedicht: aen mijnen Broeder, op Bas 
tavie in Oost- Indien overleden. Het is een der vijf gedic hee: 
fen, door DE DECKER op het affterven van zijnen Va- 
der vervaardigd, en te vinden D. II. bl. gor==306 def 
uitgave in*4to wan DE DECKERS Rifmoefèningen „door 
BROUËRIUS VAN NIDEK; 1746. ‘ . ” . 
6 Sâ- 


JEREMIAS DE DECKER. ; 


Ô Saligh ghy, die ons-.verdrfet, « 
Ons’ bitt'ren huys=rou niet en fiet, 
En niet en hoort ons’ lyckgebaren ; 
. Maer {acht en vreedfaem uytgeftreckt - 
In ’t uyterst end'der Oosterbaren , 
Ligt van ’t Javaenfche fand gedeckel . 


Dit, Broeder, was ’t, dat.tck ufeyde - 


Ten dage doen ghy van ons fcheyde: 


Dat ghy wel gingt in groat gevaer, . 
Maex grooten rou ontgingt.met tenen, 
En vry foudt a van Vaders bser 
Te volgen op befweke beenen, … 


Ver af-fyn hiel uyt ow geficht 
Soe fchadelyck een blixem-lichts 
En om den donder niet te hooren , 


Heeft oock de dood gedaen het haer, 


En gunflelyck by tyds uw” ooren 
Geftopt voor een foo drpeve. maer. 


Maer ach! die bittre: en ongetrouwe 
Ruckt ons alhier van rou in rouwe: 
Wij hadden nau aen u volbracht 
Des weur-gewaeds vereyschte plichten , 
Of fy en loost op ons geflacht 
’ van haer felfte fchichten 5 


Flucx. weer een 
En treft (6 onverfetlyck Kruys!) 
Het Hoofd en deere van ore huyss 
Sy fchiet de groote fpil in ftucken , 
Waer op het hing als op fyn’ as; 
An komt den kinderen ontrucken 
Den besten Vader die oyt was, «man 


‚ Die. mond helaesl die t'elckemael 
Plag op ons Noen en Avondmael 
Des Heere (egen uyt te fpreken 
Heb ick op een’ te droeve wijs 
. _Rúym eenen tijd van drypaer weken 
“__ Sila quyaen fonder treck toe fpyss 


Die lippen, .die beleefde lippen, - 
Die noyc een woord en plag r'ontglippen, 
Dat njet na tucht en reden roock, .- 
Heb ick door *t ftadig opwaerts wellen: 
Van eenen heeten galle-{ufooek 
Peckfwert feu uytllaen en:vervellen, 
LETT. 109, Noe Ie C 


Die 





hd 
Pi | 


Die tong, die tot ons onderwys « “> 

Soo dickmael (ong des Hemels prys; 
Die ftem, die ons de Wetenfchappeu 

kn deugden pleg te. preken aen, : 
Heb ick alleneken hooren flappen, 

Allencken flaeuwer. hooren gaens 


Dac hengeficht, det.eériyck wefen;,: 

Waer uyt d'oprechtheyd was telefen, 
Dat vroom en ongemaeckt gelzet, 

Soo aengenaem, foo waerd by allen, 
Heb ick uilentken fyu.cieraad „ 

Syn verwe en valtieyd fen: ontvallen 5 


Heb Ick alteneken origedaen, 
Allegcken -dor-én' doodsch fien ftacu , 
En derven fien fyn\oade wecken; . : 
a endelyck (Ò biter kruys!): : 
Geheel van fterf-mist fien bedecken 
Die Son en glory van ons huys, 


Ick heb die handen ften verffyven „ ° 
Die onfen huys-ftaet deên beklyven 3 
Ick heb die beenen , die foo vast 
Den gantfchen Igst der huys-forg droegen; 
Sien beven onder 's lichaëms last, 
En yskoud fich tót fterven voegen. … - 


Ten leëcften heb ick ’t waerde Iyek 

Sien domp'len onder ’t fwerte flyck, 
Sien in den duystren grafkuyl douwen 5 

En nogh, en nogh fie ick den dag, 
Nogh derf ick harde ° licht aenfchouwenk 

Hoe? beu ick oock nogh die ick plag ? 


’ Doght my een: bebstigheyd toor defkn , 
a een’ onmooglyckheyd te wefen , * 
Te recken ’t teven na de dood '' 
Des genen, die ’t my heeft gegeven ; 
En (Ô verfteentheyd ul te groott). 
Ick fie ‘hem dood, en blyve. in ’ leven, 


Ô Brava Tels ‘va Mortpenfiert 
‚Wat wierd uw hert door edel vfer - 
Van roemenswuerden rou gedreven, 

Doen ’« niet atieen wat tränen gaf, | 
Maér met fyn’ tazen oock fyn leven, 

Uytgoot op't vaceriycke graaft 

… Er 


"Och 


JEREMIAG BE DEOKERS — … $ 


Och oft och:of! myn. treurig herte …. 
Oock aen foo glory-ryck’ een’ fmerte,. . 
_… En eed’len rouwe waer geftickt , . 


Doen ick de Vaderlycke wangen » 
Nae ’t versch verfcheyden al verfchríkt , 
Met doodfweet drupp'len fag behangen: 


Soo mocht ick onder eenen fteen 
. By kem ontfchuylen all. myn ween 5. 
En all’ de droeve en donckre dampen 
Ontduycken in dat ftíl vertreck, ’ 
‘Die grof en fwanger van weel rampen” 
My hangen over hoofd en neck: : 1 


Soy tage ick-vry em ongeftagen … —— «- 
Van vreefe en hoop, en fou myn’ dagen 
Niet meer vervliegen‘ fien in fmert , ' 
‘Nogh rusteloós myn’ nachten (lytent 
Maer ’t hart was al te boersch en hard „ 
Om aen fo edien rou te Iplyten, mem: 


é Saligh ghy, die ohs verdriet, © …… '{ 
Én niet en hoort ons’ igckgebarens' ° f 


“_«- Maer fùchten vreedfaem uytgeftreëke- 

In ‘t uyterst end der Oosterbaren , « * t 

. Lige van ’t-Javaenfche' fd gedectt: …… N 
‚ Achteraan is als Bijlage gevòegd een uittrekfel uit 
eenige brieven van onzen Dichter aan JACOB. WESTERe 
BAEN » Jleere van Brandwijck. Zij loopen over een 
godsdienftig gefchilpunt,tusíchen. DE DECKER ent was. 
TERBAEN Ontftaan , bij gelegenheid wvan..zeker Punte 
dichtje ‚door den eer{ten gemaakt, Zeer war he, ’t geen 
DE vries over deze brieven zegt, bl. 47 én“ #8. ,, dat 
ieder „, die dezetven leest; niet weet , “Waarover hif 
zich meer Zal verworderett , Over DR DECKERS kundi 
heden, dan over zijhe zedigheid ; en dat belezenheid. 
verdraagzaamheid , vrijmoedigheid en ernst iedere blad- 
zijde derzelven kenteekenen.”” De Heer De vaikS heeft 
dus, naar :ens -oordeel, zeer wel gedaan , :met dit bee 
Jangrijk -uietrekfel uit die brieven meer bekend temaken, 
daar eet boeksken „ kost verloren genaamd, waarin dee 
teven te vitiden zijn, zeldenam 28, ; 
_ Het tieélblad pronkt met des: Dichters pibetlann, Ke 
Sraveerd maar cene vroegste” ot; welkk verhard hd 

Ld 8 , 


„ 


& 


6 J. DE VRIES, JERBMAS DE DECKER. 


is naar het oorfpronkelijk. fchitderij Van REMBRANDT 
VAN RHIJN , “en waaronder men deze twee regels van 
BROUËRIUS VAN NIDEK OP:DE DECKER , ook hier door 
DE vaas overgenomen, leest : 


Voor wien der Dichteren, voor wien heeft 1 te zwichten? 
Natuur, verftand en kunst valmaken zijn gedichten. 


Dat op den titel pe DEKKER ïn plaats van pr DECKER 
te lezen is, Zal wel eene vergisfing zijn. Hieren daar 
is ons ook een  mistag” tegen ‘de interpunêlie vôorge- 
komen. 





L , 

De Ziekte der Geleerden, door. Mr, witvem BiuDERBIJK. Ge- 
druke ten voordeele der Stad Leijden, Te Anflerdam en “Gra= 
venhage „bij J. Allart en de Gebroeders van Cleef. teg. in 

„ gr 80. 241. Blads. behalve het Voorwerk, 


Heee: en viReILIUS bezongen den Landbouw; LUCRE- 
Tus ‚ @n in Idter tijd zijn tegenfchrijver DE ‘POLIGNAC , 
bet Zamenftel der Natuur; ovrpaus de oude Fabelleer ; varE- 
RIU FLACCUS der Argonauten Togt; MANILIUS de Stèrrekunde; 
PALINGENIUS, hetzij onder echten of verdichten naam, den 
zedelijken Levensregel; Heinsius de Verachting van den 
Dood ; GIANNETAsIo de Visfcherij; Young Dood en On- 
flerfelijkheid; puscu de Wetenfchappeo ; zicuTwenR de 
Regten des Verftands; sALChLI hec Kwaad; EsMENARD 
de Scheepvaart ; peur.Lt het Buitenleven en het Mededoo- 
gen ‚ern Onze Hollandfche siLperpijk de Ziekte der Geleer- 
den. leder Dichter kenmerkte door zijne ftofe den tijd en 
dandaard „waarvoor hij zong, en in dit opzigt is de keuze des 
of meer in het oog loopende voor 

1, als die welligt daaruit het on- 

en afleiden , dat Ziekte in onze 

ad der Geleerdheid ware, Doch 

perkt de,vlugt van des Dichters 
er hooge flerren - gewelf, of tot- 

r geheiroen van natuur en kost, 

uishouding bépaeld worde? Ge- 

_ _ n het ffaat den Recenfent alleen 
rij ‚ over den vorm en de wijze van uitvoering te oordeelen, Eene 
andere vraag zonde bet kuunen zijn: Of de Hr, siLpERDIJK 
nd eenen gepasteren titel voor zijn dichtftuk had kunnen vin- 
den, daar toch het hoofdonderwerp zijner zes Zangen bepaal- 
delijk gewijd Schijnt aan de Ziekten der Geleerden, en. bijkans 
vier 





ü 


‚We BILDERDIJK, DE ZIEKTE DER GELEERDEN. 37 


vier geheele Zangen ten einde loopen , eer heezelve door hem 
enderfcheidenlijk wordt behandeld? Immers, beheizen de 84 
eerfté bledeijden eene zeer algemeene befchouwing der Ziek- 
ten en van haren oorfprong, Eerst op bladz. 88 is de eìgen- 
lijke overgang tot den ftand der Geleerden bij uitzondering , 
en het vijfde en zesde Gezang Kan dug, na eene voorloopige 
melding van eenige oorzaken in het (loe des vierden Zangs, in 
den waren zin des woords, op dezen aanzienlijken Kring wor= 
den toegefpeeld. Doch, ook aan deze beaugttigende.titel-keus 
wil zich de Recenfent in geenen deele bekreunen 5 hij wil niet 
zoo zeer Îettén op hetgeen anders had kunnen gezegd worden, 
wel op hetgeen door den Hoflendfchen vireiLtvs geleverd is , 
eddan moet hij ronduit betuigen, dat hij zich bijkans verliest 

‘jo het aantel van fchoonheden, van dichterlijke fchoonheden , 
wetke alle fouten, waarvan naauwelijks eenig konstwerk van 
s'menfchen hand vrii is, zeer verre overtreffen. 

Onder alle Dichtfoorten is die, ‘welke men het Leerdicht 
noemt, gewis eene der moefjelijkfte in de bewerking. Niec- 
flechts moet de Dichter zijn onderwerp zoo geheel meester zijn „ 
det men in hem eenen fteltiger betoogtrant opmerke , dan bij eene 
andere manier noodig is; maar hij moetzich met zijnen toon 
verheffen boven dat dagelijkfche , wat zich in elke goed gen 
{chrevcne profalfche verhandeling voordoet, Eene vurige wel= 
Sprekendhêid moet de warmte van zijn hart kenmerken, wasar- 
door hij ‘zich als Dichter onderfcheidt; de rijkdom van voor= 
ftelling , dien zijne gerbeelding (chiep, moet overal kenbaar 
Zijn, en de invloed, dien het onderwerp van den zang in de 
ziel des dichters zelve-had te weeg gebragt, behoort met de- 
zelfde kracht in het hart van den lezer of hoorder te worden 
overgeftort, dee dezelve even zoo denkt, redeneert, fpreekt „ 
zingt , gevoelt, als de oorfpronkelijke fpreker of (chrijver zelf. 
Het zijn dus niet flechts alle de gewone wijzigingen of wen- 
dingen der kunst , wefke ter bereiktinge van dit oogmerk gel= 
den 5; maar de ganfche voorftelling en het onderwerp. zelf moet 
zoo geheel in verband komen mer' de gevoelens van het hart, 
dat hij, die leest of hoort, zich tot edeler aandoeningen ver= 
heven, en slzoo het zedelijke nut, als het hoofdoogmerk des 
Leerdichts, in zijne ware kracht werkzaam gevoele, 

Toetfen wij nu het Dichcftuk van den Hr. BILDERDIJK van 
deze kunstregelen, dan zulien wij van dezen kant eene uitmun= 
tende overeenftemsming vinden. Immers, de oorfprong, de 

„fard, de voortgang , het geweld en de uitwerkfelen der duie 
zenderlei zickten , welke het meafchelijk ligchaam folteren , 
worden naar dat redenterkundig betoog voorgefteld , welk den 
denkenden lezer tot overtuiging en alzoo totde waarheid voert; 
de geneeswijze, te midden der menigte van foortelijke heel. 
middelen „ wordt even zoo eenvoudig voorgedragen , dat de 
lezer heren-aatd en invloed. niet. kan leachenen ; de vinding 

. 3 ” er 


St We BILDERDIJK - 


der ‘least woert, bijkans overal, hare fieraden aan, die niet / 
fiechts de-eenzelvigheid, het droog befchrijvende „ dar in den 
ard van het onderwerp zelf ligt, wegnemen , maar met belang= 
rijke vaorfteltingen aanvullen 5 de overgangen tot behoud van 
het verband, de wendingen van vergelijking en tegenoverftel- 
ug , de uitweidingen van voorbeelden , uit natuur en ge 
fchiedenis ontleend, de. leenfpreuken , vaa overal uit oudheid 
en later tijden, uit fabelleer en betere godsdienst - kennis op» 
gedolven, vragen en uitroepingen : alles voegt zich overal zoo 
ongezocht en. ongekunfteld tusfchen; het rijm gelf , zonder 
@enige angstvalligheid gekozen, leent zulk eene konftige be= 
goocheling, det men bijkans hoort, in pladtfe van te lezen 3 
de kracht, eindelijk, der digheerlijke voorftelling overftrowuc 
zoo geheel hes zinnelijk en zedelijk gevoël tevens, dat eer 
bied veor de gezondheid, zorg voor haar behoud, voor z00 
veel die bij den mensch zelf kan ea moet werken, affchrik te= 
gen ongebondenheid en misdrijf „ troost in het lijden, en tij- 
dig gebruik van geneesmiddelen , het natuurlijke witwloecifel 
moeten zijn der ovestuigingen. eu, gewaarwordingen , in het 
hart-des niet geheel verbasterden lezers verwekt, … … 

De kunstmatige zorg, door ‚den Dichter zelf gedragen, om 
den inhoud van zijn werk op te geven in alle deszelfs hoofd» 
en ondere deelen , tot in de kleinfte bijzonderheden toe 
hefpaart den Recenfent de mpeite , pm denzelven te zoes 
ken en ook mede te deelen. Gelijk hij dit Leerdicht in hau- 
den wenscht van ieder, die prijs flejt op wetenfchap en 
kunst, zal ook de lezer zeer gaarne den Schrijver voor zulk eene 
naauwkeurigheid zijnen dank, betuigen. Even dankbaar ver- 
dienen de ophelderingen te worden aangenomen , welke da 
Heer BipeRDIJK in Naberigt en: Aanteekeningen voordraagt. 
en waarin de aanleiding tot ket. bezingen dezer ftoffe den 
Schrijver wel eens. meer van zich zekf doet fprekeg, dan de 
betrekking gedoogt , in welke hij, als zoodanige, tot het Pu- 
bliek (taat3z doch ook, wederom aan den anderen kant, een 
aantal fchoone dichrplaatfen , waartoe de kiem in hoogere oud. 
heid of latere kunst lag, met ak dien rijkdom van echte ge= 
leerdheid en zuiver poëtisch genie worden verluistesd, die. in 
onzen Dichter woont. Onwaerrdig zoude bij zulk een Meese 
zerftuk de vitlust zijn, waarmede enkele uitdrukkingen en 
beelden aan den geltrengen toets der kunst wierden onderwors 
pen. Dus, bij voorbeeld , de anderzins voortreffelijke aan» 
merking, dat de zieke nimmer moet wanhopen aan. genezing, 
ep bladz. 93 in deze dichtregêlen voorgedragen : - 
® ' : 


Dan , als *e vijandig kwaad zijn throon heeft opgeflagen , 

Dan , als de kracht ontbreekt , zijn prooi hem weêr te onijsgen , 
…_Dan zelfs is weârftand niet ontijdig, niet onnut, 

Wanneer hij tx geen u rest voor de overmacht befchut. 


ed 


Joue 





DE ZIEKTE DEK CELEERDEN, sp 


zoude weltigt geoordeeld worden, geen voegzeam beeld te 
ontmoeten ia den #roon des kwaads, waaraan de proof niet kam 
éntjaagd worden uit gebrek aan &racht; ook zoude welligt 
twijfelachtig zijn de leeofpreuk van pijnen , die nimmer rustdag 
vieren (bladz. 47) en de woordfpeling aldaar van fchuldelog= 


ze deelen , | 
Die ’t zichtbdaarst lijden, en , door ’t lijden , tijden telen; - 


ook de uitdrukking van het fekokkend hoofd bl. 99; de tuse 
fchenftelling op bl. 129, ua de aanprijzing van Oraajefchit en 
Oanjebtaden : 


(Ik zou, verzweeg ik u, mijn eigen hart verraden) 3 


voorts de gelijkenis op dezelfde bladzijdes Kk e 


Voor wie de koorts zich buigt, gelijk mijn zwanenveder. « 


op deze en foortgelijke plaatfen zoude zich de krítiëk kúnnen 


fpitfen : maar hoe zoude zulks alhier în aanmerking mogen. 


komen. bìj zoo vele duizende fcboonheden, welker aântel de 
keuze beangftigt voor ons, die gaarne eene of andere plaats tot 
eene proeve wenfchen aan te voeren ? Overfehoon îs alzoo'de 
befchrijving van de waakzaamheid der natuur zelve, wanneer 
zij ons tijdig waarfchuwt tegen woelende ziekte ftof , zonder 
dat zij eehter altijd zoo dankbaer door den mensch wordt op= 
gemerkt, als wel behoorde (bl, 15-17): 


Doch , als ’t onbandig kind, dat doof îs voor vermanen , 

Zijns vaders tranen ziet, maar dartelt met díe tranen , 

Flem ’t hoofd ziet buigen van de zorgen voor zijn kroost, 

Naar wuipfche dwaasheên ftelt voor vaderlijke troost, 

Of de infpraak van zijn hart in zwelgen eu rinkinken 

Verdooft , als liet zich °t kwaad gelijk de zorg verdrinken 3 

Zoo flaat het meuschdom , tot genoeglijkheên gezind, 

De flem dier wachteres baldadig in den wind, 

Of poogt haar door °% vergif van artfenij te fusfen , 

Die ’t vuur,dat opvlamt, fmoort, maar zonder ’t uit te blusfchen. 

Natuur fpreekt ín haar; maar als moeder, zacht, gedwee; 

Ontbloot geen felle roê, geen’ fabel , fcherp van fneé, 

Geen fnerpend foltertuig bij 't nietigfte overtreden; 

Zij gruwt van woest geweld en roekloos krachtbefteden, 

Zij fpreekt, zij waarfckouwt , maar met naauwlijks hoorbre fpraak, 

SoMmwijlen is een zucht genoegzaam tot haar wraak, 

Jr dikwijls zwijgt ze, en, vreemd van ftraffen en kastijden „ 

eperkt ze flechts haar gunst, als de eerfte graad van lijden. 

C 4 __ Het 


Pad 


hf 


Ld 
4e We BILDERDIJK 


Het lachje ontbreekt dan op haar aanfchijn, en “t gelaat 
Staat flatig , laat omwolkt, maar dreigt of fpelt geen kwaad, 
tiet fchijnt een fombre dag, gelijk in ’t rijk der fchimmen 
Het dichepenfeel ons maalt aan de onderaardfche kimmen 5; - 
Maar % is geen ftormweêr, ’t is geen onweêr nog dat broeit. 
Het lichaam voelt zich flap, de ftroom des levens vloeit, 
Maar traag, maar kwijnênd, door de werkelooze (pieren. 
De vadzigheid des flaaps fchijat de aders door te zwieren, ’ 
En teelt een ongevoel, een’ wondren tusfchenftand 

Van lust. en onlust, die den herfenvezel (pant, . 

*t Gebruik der leên vermoeit, en doet den boezem zwoegen. 
Het zintuig, wars van lust, onttrekt zich aan ’t genoegen. 
Verveling treft de ziel , misnoegdheid , wrevelzin ; 

En de anders zoete rust heeft geen verkwikking in. 


$ 


En op eene andere plaats, alwaar de gevaarlijkheid van flaap- 


_ wekkende middelen met alle de fieraden der kunst wordt ge 


maald, ap bladz, 157. 


“Waar mooglijk , door faffraan- en andre geur te mengen, - 
Bedwelming , fchijnbren flaap , voor (luimring voort te brengen. 
Doch wee een middel, zoo gevaarlijk| Neen, & neen, 

De faap is ’t werkfel van geregeld bloed alleen. 

Dat vliete ,.een beek gelijk , die uit zijn’ wel ontfptrongen;, 
Deor * hellend zandbed glijdt, en, vrij en onbedwongen, 
„Hier ’t tachend bloemperk kust, en daar de weiden baadt, 
Ginds door het rietbosch ruischt, daar klatert langs een plaat, 
En elders ’t wilgenwoud, waardoar de Zefir dartelt, 

In kronklende armen vat, of door de wortels fpartelt, 

En eindlijk zich verliest in ruimer waterkom: — | 
Dat buldere als een ftroom, wiens grommig golfgebrom 

Zijn (luizen daavren doet; die, beukende op haar deuren, 
De naven loswringt, eo de grondvest dwingt te fcheuren: — 
Dat beelde een zachte vlam van zuiver maagdenwasch 5 == 
Of zwarten pekftok, die het knappende uilgekras 

Ju ’t branden nabootst, af: = het brein zal rust genieten , 
En de ongeziene hand het luikende oog befchicten ; 

Of giudloos woeden en onvatbaar zijn voor heul. 

Helaas! bedwelmingflaap is niet dan s°lichaams beul. 
Hij voedt niet, maar verteert, herftelt niet van 't vermoeien, 
Maar ftookt den geest te niet, door onbezadigd gloeien! ; 


Tot hiertoe nu hebben wij het werk van den Heer BILDER- 
Bijk alleenlijk van de zijde der Dichtkunst befchouwd, Niet 
“zoo guaftig zal welligt het oordeel zijn van den kant der-Ge- 
neeskunde, tot ‘welker rubriek het onderwerp, als zoodanig , 
behoort, De Recenfent , zelf géen Geneesheer zijnde , kan. 
alzoo wimmer van eenige partijdigheid verdacht worden; hij 

. wi 


à 





DB ZIEKTE DER- GELEERDEN, 4ï 


‚wil dus, ook met den Schrijver, in zijne beoordeeling, het: 
A'vrodsdanros yae dps Van HOMERUS op zichzelven toepas- 
fen: snaar hij moet openhartig belijden, fn vele opzigtén te 
verfchijlers., Vergelijk: hij de betuiging van den Hr. BILDER DIJK 
(bladz. 17 van het IVaderigt): Weinig heb ik gebruik ge= 


‚‚ maakt van geneeskundige fchriften. Men zal wel gelooven : 


„ willen , dat ik de werken van 7isfot in later, van Remazzint 


» En anderen in vroeger tijd, over de Ziekten der Geleerden, 


„bij den titel kenne; doch dit is ’t ook al, Mijne Genees= 
„kunst rust op weinig boekbeoefening:” vergelijkt de Re- 
Ctafent deze beruigiag met den ganfchen omvang der patAoloe 
fiche en_therapeutifche kennis , in de behandeling dezes on- 
derwerps overal ten toon gefpreid , dan moet hij zich bij elke 
fchrede verbazen over de natuurlijke fchranderheid, waar= 
mede de Schrijver dit-alles alleenlijk uie zichzelf geput 
beeft. Vergelijkt de Recenfent met die betuiging , des Schrij= 


. Vers zoo gelukkige praktijk in Engeland en Duitschland, wan= 


neer hij „ lieve Schoonen, door lichtzinnige Artzen tot uite 
» teering gedoemd, fombere Staatslieden, der galziekte ten 
» roof gegeven ,-en- zijne eigene Gade aan de verdelgende 
» hand eener moordende Empyrie ontrukt heeft,” (bl. 19.) 
dan rijst zijne verbazing nog hooger, daar de Hr, BILDERDIJK 
waarlijk eene uitzondering moet heeten op den regel der erva- 
ringe , die tot hiertoe bewees, dat er bijkans, temidden der 
verfcheidenheid van geftellen, geene moeijelijker kunstbeoe= 
fening voorhanden is , dan juist die der Geneeskunde, uic 
hoofde der verfchillende #heoriën en ftelfels , die, van Va- 
der HIPPOCRATES af tot op den tegenwoordigen BROWN, alle 
de aandacht der Geleerden tot zich trokken ; en welk eene 
fchrikbarende neokogie zoude er welligt uit zulk een voorbeeld, 
als dat van den Heer BILDERDIJK > ter vernietiging van allen 
dogmatisch onderwijs op de hooge Scholen , kunner ontftaan f 
Maar, vergelijkt dan de Recenfent zulk eene ongeoefendheid en 
zulk eenen afkeer van de Empyrie, als de Schrijver zelf be 
tuigt , met zijne beflisfende uitfpraak wegens buitenlandíche 
Arden, waarvan hij zegt, (bl. 56' der Aanteek.) „, nergens 
s‚ bijna gevonden te hebben, die niet in het beftek (éndicatie) 
> van hunne genezing wankten ;"”. vergelijkt dan de Recenfene 
eene andere betuiging van den Schrijver , (bl. 18.) dae hij 
» de in zijnen leeftijd zich verdrongen hebbende ftelfels van 
> Geneeskunst.heeft kunnen zoetfen , en hunne moordende 
» nieuwigheden waardeerens”” leest dan de Recenfent den 
Zoo zonderlingen uitval : (bl. 18) ‚ Vindt men mij ook in dic 
… vak wat ouderwetsch;ik weet dat het de Veologen zijn, die 
» Zich thans de Zeguifisje in alle vakken aanmatigen. Maar men 
« brengt er.tot nog (hoe lang moet men afwachten) het leven 
» met bun af , en voor Domkop gefcholden of uitgejouwd 
„te worden, ís al wat meo waagt. Ea ook dit belloort tor 


» de 


3 


d 





42, _ W. BILDERDIJK, DE ZIEKTE DER GELEERDEN. 
‚a de beste wareld , de vrijheid, de vwerdraagzadmheid , ‘de 


_e Verlichting: ” dan moet hij zich inderdaad bedraeven over. 


de utiterften van tegenfpraak , waarin een anderzins groot 
Maàn vervalt, wanneer bij de teugels der rede los geeft, en „ 
zijner verbeeldinge geheelenal botvierende , magtfpreuken in. 
piaatfe van betoog tèr neder ftele. Of wie toch wroet meer in, 
4ijne eigen ingewanden, dan hij, die, in éépen adem de ver- 
lichtiog met alle hare gezellinnen gispende, zich zelf be- 


‘roemt, een dvrodidaxros , vrij van vooroordeel te zijn, alleen 


zijn eigen licht te volgen®tenz.? Of is het- geen volkomene on= 
zin, wanneer de Schrijver, van de Geneeskunst fprekende „ 


‚(bl 20) haar de dienares der Natuur naemt? Is het niet, in 


K 


duizende genees- heel- en vroedkundige gevallen , de pligt 
van den Arts, om de natuur, niet te volgen , maar te bedwin= 
gen ? Én: wie nu, die alleen aurod(daxres ware, zoude dau 
Niet, in zoodanig geval, wanneer b., v. de verhoogde levens= , 
Kracht eane oorzaak van ontfteking mogt zijn, gelijk niet zel= 
den voorkomt, alsdan near den regel van den Geneesheer BIL. 
RERDIJK „ om de natuur te dienen of te volgen, die levenskracht 
ROZ al meer doen toenemen? Is alhier hee verfchil niet noode 
zakelijk op te merken tusfchen de pogingen zelve der natuur; 
hutzij ze bij het aneftagn der ziekte, of nadat derzelver he= 
vigheid geweken is, kenbaar worden? En wie anders kan albiet 
de bevoegde regter zijn, dan hij alleen, die voor zichzeltven, 
na de beoefening van de onderfeheidene gronden def genees= 
kunst, en dus, na de kennis der ftelfels, eene op theorie en 
praktijk rustende kunstbehsudeling in acht neemt, zonder Rier- 
in naar oudheid of nieuwheid om té zien, zonder zich aan 
kerterjtgende merktfchreeuwers te ftoren „ en nog veel min= 
ger zich zelf aan kettermakerij te willen fchuldig maken? 

_ Het fmart inderdaad den Recenfent zeer, zulk eene voorne 
me vlek in dit andeszins voortreffelijk werk te hebben gevon= 
den, en hij wil foortgelijke beweringen. en uicvallen Kever op 
tekening zetten van een ziekelijk geftel , dat welligt tot zwarte 
galligheid overhelt, ook dasrom, bij eene rijke verbeelding , 
bloocftaat voor uiterften ,' en alzoo meermalen ‘in herhalingen 
valt dierzelfde Jerersiades, waarvan de toon:in alle de (chrife 
ten van den Heer BiLpeRDijK dezeifdejis. . 

Ondanks deze gebreken, echter, wenscht de Recenfent de 
Hollandíche Natie geluk met het bezit van een klasfiek Dicht- 
Stuk, dat uitmunt door zijne eenheid, welke een gansch leen= 
ftelfel in baar poëtisch gezigtpunt bevat, en daarom welligt , 


_ zoo al niet den voorrang verdient, ten winfte zeer zeker gelijk 


flaat met de waarde dier Heldendichten, door wier verdienften 
letere Natiën zich vaak het meesterfchap in de kunst toeêi 
genden. En , 


/ 
1 1 


er , 


« . . hi ko ) Hez 


C‚, PEREBOOM, HET LEGGEND WATERRADe «3 





Het leegend Waterrad. Door Dr, CORNELIS PEREBOOM. Met 

‘Plaaten. Voor reekening van den Auteur , en te bekomen 

bij Age Volkerfe, te Monnickendam. MDCCCVIII. Zn gre 

4 Oa 14 Bladz. 
Wi hebben, onder den bovenftaanden tieel, heden den 14 

December des jaars 1807 voor ons liggen een fraai uits 
gevoerd {tuk in groot 4to, waarbij ecn viertal bijzonderheden 
zijnop te merken: 

i) Dat het in het aanftaande jaar gedrukt is. > 

2) Dat het de voordragt van eene nieuw uitgevonden® 
verbetering op den gewonen Scheprad-Watermolen behelst. 

3) Dat het ín eene nieuwe Hollandfche Taal , niet beruse 
tende zelfs op de algemtenfte taalgronden , gefchreven isj 
en eindelijk : | 

4) Dat het Dog eenige zeer nieuwe en bijzondere Stellingen 
voor de aandacht des nadenkenden Lezers oplevert, 

. Onze pligt, als Recenfent , vordert van ons ‚dat wij, bij de 
beoordeeling wan dit Werk, onzen Lezer eenige ophelderin= 
gen over het een en ander dezer vier Artikelen mededeelen. : 

Wat dan, ten eerfte , het Zonderling verfchijnfel van een 
Werk, dat in bet aanftaande jaar gedrukt is, en ons dus den 
toekomenden tijd met den tegenwoordigen en voorledenen tevens 
doet beleven, aangaat, daerop kunnen wij alleen aanmerken, 
dat zulks ons toefchijnt zijnen grond te hebben ín het finan=” 
tieel wezen des Boekhandels ; ’t welk de Uitgevers van 
Boekwerken dikwijls noodzaakt , den Tijd, in zijne fuelle 
vaart, vooruit tc vliegen, ten einde hunne uitgaven niet te 
zien verouden , vóór dezelve algemeen bekend en in ieders 
handen zijn, Hiertoe nu moet hij fomtijds de Talaria of 
Hielvleugelen van den Handelgod Mercurius, en zelfs daarbij 
nog de vleugelen, van zijn Petafus of Frygifche muts ontiee- 
nen, ten einde níet alleen naast en met den ouden Tijd , wiens 
groote Vlerken hem eene fnelle vaart verfchaffen , voort- , maar 
kem zelfs nog vooruit te komen. Zekerlijk zullen de Boek- 
verkoopers deze aloude Vliegmachinen, in een tijd als deze, 
waarin Mercurius niet vele togten! te doen heeft, ‘voor een 
klein douceur (immers Mercurius dget nooit iets gratis) nog 
al gemakkelijker kuanen bekomen ; en wat zijne hoedvleu- 
geltjes betreft , die zoude hij op den koop toe, kunnen af- 
ftaan, wijl die hem veelal meer hinder veroorzaken dan nut 
doen, daar zij hem fomtijds in het onaangenaam geval bren= 
gen „om zijn vluggen hoed zelven een geruim eind weegs door de 
lucht te moeten navliegen; hetgene zijne reis, zoo de hoed 
toevallig eene andere rigting neemt dan zijn weg vereischt ‚, meer 
Vertraagt dan verfaelt, rek 


hd 


“+ CH EEREBOOM 


Ten tweede: Het Werk behelst de voordragt- van het ont’ 
werp eener nieuwe verbetering op den Scheprad-Watermolen, 
— Álle wis- en werktuigkundige Vernuften in dit zoo wa=' 
terrijk Land verdienen den hoogften lof , bijaldien zij hunne 
Onvermoeïde pogingen aanwenden, om de bereids in gebruik 
Zijnde werktuigen tot ontlasting van het dikwijls door op- 
hooping zoo lastige als nadeelige , en niet zelden voor vele ine. 
gezetenen gevaarlijke water,te verbeteren, ten einde het heit 
Zaam oogmerk , daarmede bedoeld , fpoediger en op de minst 
kostbare wijze te bereiken. Zulk een voor zijne Landgenooter 
arbeidend Vernuft heeft voorzeker bif het Vaderland in het al- 
gemeen, en bij hen,die door de ophooping des waters dadelijk 
Chade lijden, wel verdiend , en is de Burgerkroon waardig 3 
zelfs ook dan, wanneer de uitwerking in het groot niet vols 
komen beantwoordt aan de verwachting , welke men daarvan, 
bij de gelukkig geflaagde proefnemingen ‘in het klein, opge: 
vat hadde; wijl men het verfchil der wrijvingen en krachten 
in de kleine Modellen, met die in de groote Werktuigen, 
naar °t fchijnt, niet altijd zoo naauwkeurig berekenen kan , dat 
het oogmerk, “*t welk men zich met de ontworpene nieuwe 
verbetering voorgefteld hadde, dadelijk bereikt kunne wor- 
den, In dit geval geldt alweder, zoo als in verfcheidene vere 

_ hevene menfchelijke pogingen ,de troostendesfpreuk: In mage 
nís vollisfe fat est, ontleend uit den Griekfchen versregels 
pa 
ee A'pxu év peyaAors nan To Bena povov. 
eN . 

Dat ondertusfchen het, naar deze nieuwe aitvinding ver- - 
vaardigd , en in dit Werk naauwkeurig befchreven Model 
op de voldoenendfíte wijze aan deszelfs oogmerk beantwoord: 
heeft, kunnen de Heeren Leden der aanzienlijke, kunften en 
wetenfchappen oefenende, Amfterdamfche Maatfchappij: Ze= 
lix Meritis, waarin de Auteur deze Verhandeling voorge= 
lezen , en zijne gronden met hetzelve geftaafd heeft, ten, 
overvloede getuigen; wijl de kleederen van velen huúner, 
zoo als ons berigt is, door de aanmerkelijke en ongemeen 
fpoedige ontlasting van geheele flroomen waters , zelfs op 
een verren afltand, doornat geworden zijn. Dit immers is eeu 
onwraakbaar bewjis van den uitmuntenden en nuttigen dienst, 
dien zoodanig een verbeterd werktuig , ingevalle het in ’e 
groot flechts half zoo welflage, den Landlieden , wier dagelijk 
fche kleeding toch zoo kostbaar niet valt als die der aanziene 
lijkfte Stedelingen , zoude kunnen verfchaffen. … 

Ten derde , merkten wij op, dat dit Werk in eene nieu- 
we Hollandíche Taal gefchreven is, Dit is een allerbelang- 
rijkst verfchijnfel; niet juist zoo zeer vaor’Wis- en Werktuig- „ 
maar voornamelijk voor Letterkundigen, Een bewijs hiervan 
vält ons reeds in het oog, zoodra wij flechts de oerreden 

’ n= 


e NET LEGGEND WATERRAD, = às 
inzien. -{mmers de hedendaags aangenomene taal verfchii 
zeer aanmerkelijk met die, weike in diet Werk gevonden wordt3 
gelijk wij door eenige voorbeelden zuilen trachten te toonen, 

Men zegt in de nog gebruikt wordende taal , fn ders belang 
peilen ; de taal dezes Werks echter fchijnt ve vorderen , dax men „- 
aan iets belang flellen,fchrijve, Ook in de buiging der naam-en 
lidwoorden is dezelve verfchilend met ‘dechans nag Jo gebruik 

zijede; immers de Auêteur fchrijft bij v. derzebve beoefening ; 
io lede van derzelver. Wij gebruiken tháas nog het voore 
zetel over in den taekomenden tijd , en bet woord ser: ouk 
ieu voorledens aan te wijzensdit is. zoo niet in de taal dezes 
Werks, waarin wen vindt dat de Schrijver reeds oven oamrrent 
denig jaren zekere ondervinding gehad heeft. Wij -onder- 
fcheiden , in onzen eenvoud , nog het dadelijk werkwoord 
leggen van het onzijdig werkwoord iggen; deze nieuwe taal 
gebtuike alleen hee dadelijk werkwoord, Schrijvende deewend 
Waterrad. Wij hebben altijd gemeend, dat er tusfchen eén 
lichten dag en een liet gewigt eenig onderfcheid op te merken 
ware ; de Auteur echter fpreekt van de liehtheid van zijn Mfv= 
lenwerk , alsof hetzelve eenig /icht van zich af gave. In de ge= 
lachten der naamtvoorden vinden wij insgelijks in deze nieuw» 
fte taal de ongemeenfte afwijkingen: zoo onderwerpt b. v. de 
Aueur dezen fchets aan de’ beoordeeling der Geleerden 5 
als ook , ós den eerflen plaats-enz. Daarbij vinden wij nog, 
dat dezelve geene wisfelletteren heeft, althans dezelve. niet op 
die wijze bezigt als onze gewone taal: zulks vereischet, en er 
geene zwarigheid in vindt om de » zelfs voor den harden rae- 
„deklinker ste plaatfen, en dus ze/ys te (chrijven, Eindetijk tref= 
fen wij in dezelve eene. aanmerkelijke bezuiniging ven letten 
ren aan, blijkbaar in het (pellen van word voor ward}, eu 
d elijken. 
en vierde, hebben wij nog opgemerkt, dat er ook eenige 
nieuwe en vreemde Stellingea in de Voorrede dezes-Werks 
.doorftralen 5 zij zijn , onder andere, deze: 

3) De Waterwerksuigkunde (Hydraulica) en de Waterweegksin= 
de (Hydrostatica) zijn eene endezelfde Wetenfchap, Dit akthens 
blijke reeds in den eerften regel der Voorrede, nit de woore 
den; Om te willen bctoogen, dat de Waterwerktuig- en 
> Weegkunde , eene belangrijke en nuuige weten/chap zij.” — 
Wij meenden", dat beide deze Wetenfchappen ânderfcheiden 
waren ; doch welligt verbindt de nieuwfte Hollandíche Tzal 
twee door het koppelwoord en aan, elkander verbonden zaken 
met het enkelvoud des werkwoords. 

2) Het heeft zwarigheid in , om:de beoefening der Warer= 
werktuig- en weegkunde (hoe, nuttig die Wetenfchappen 
ook voor den lande zijn mogen) aan te prijzen ; omdat meu 
in dezelve nooit voor zichzelven , maar alleen voor het Publiek 
veel kan uitvoeren, en derhalve afhankelijk is van Grooten . 

Ad 


P aad 
han! 


mn 


46 C. PEREBOOM, HET: LEGGEND WATERRAD, 


die- menigmaal door vaguoftige rapporten worden terag gee 
houden. (Wij.voegen er bij , hetgene in den nieuwften Hol 
landfchen Stijl niet noodig fchijots om fommige nieuwe uitvin= 
dingen in gebruik ts brengen.) «em Wij vinden, dat juist daar= 
om te meer de beoefening der bovengenoemde Wetenfchappeun 
ten hoogfte:aan te prijzen is, wijl men met dezelve niet alteen 
yYoor zichzeiven, matr‘vaor het Publiek veel kan uitvoeren 's 
en det het allernoodzakelijkst is, dat de ‘beoefening derzelven 
algemeen , en dus ook zelfs en. wel vooral aen die Grooten, 
wier bijzonder vek ket is , over deze: zaken te moeten vor 
deelen , worde aaûgeprezen, ten einde dezen zich niee door 
merkeerde rapporten zouden behoeven te fatèn misleiden. 
- 3) Wijsdegcerteien eene nieuwe witvinding is eene en de- 
gelfde zaak. De:Auteur meldt ons, dat hij, Ingevolge eeni- 
ger verkeerde berigten , die men aan de Grooten gegeven had , 
genoodzaakt werd: zijne Wijsbegeerte voor zicitzelven- te 
moeten hoasen, - Wij ureemen uit den zenrenhang en ‘uit dè gee 
goude rede te moeten. befluken , dat het woord nieuwe witvin= 
ding inde nieuwfte Taat door: wijsbegeerte overgezet wordt. 
dmmers-anders zouden wij hier geene reden zien, waarover de 
Schrijver zich goude belveven te beklagen: want wie toch 
houdt niet gaarne zijne wijsbegeerte voor zichzelven , fchoo 

hij de vruchten daarvan gaatne álom Verfpreide? * en 

‚Zie daar:iets: van hetgene wij ter opheldering van het Kier 
voren opgenoemde viertal vreemde verfchijnfelen hadden arn 
te merken. Uit hoofde ‘vân ons kort‘belftek , tulten wij het nu 
Jrierbij moeten laten berusten 3 hoewel wij ons alleen bepaalden 
aot:de Voorrede, en het Werk zelve: nog een rijken fchat- van 
deedenkelijke nieuwigheden in de Redeneer- Taal- en zelfs Rede= 

kunde bevat, met :‘welkêrs navorfching en: ontwikkeling ‘wij ’ 
wel een boek zouden kunnen vullen. Alleen nog zullen wij, 
ter proeve van het ongemeen vlug vernuft des Schrijvers , 
overnemen „ wat hij, flechts als én °F voorbijgaan, en alleën 
om over den geleerden twist , waartve de Verhandeling des 
Heeren HESSELINK (in de taal des Schrijvers HESSELING) âan= 
dJeiding gegeven heeft, iéfs ve zeggen, Zegt: waaruit wij tevens 


nog leeren, dat water geen vocht is. „ Ben ledig Flesch- 


…, je weegd immers in water, en een Fleschjé met water weegd 
„‚ daarin swaarder, eindelijk mee kwik gevuld, alderzwaarst: 
ij, wanneer bet Fleschje , in water gehangen, gewogen word , 


‚ ‚se VErliest het In vocht Zijne zoortelijke Zwaarte” Zie daar, 


«Leser, daar hebt ge-nu. eenvoudig dat geheele geval! Zoo kan 
een groot Vernuft dikwijls-{n hef voorbijgaan , én alleen om er dets 
„=pyer ie zeggen, eenen twist beflisfen , waarover zeer geleerde, 
en om hunne kunde algemeen beroemde Mannen , onderfcheidefie 
Verkrandetingen , van wedetzijden met groote uaauwkeurigheid 
beärbdeid, Im Hec Ieht gegeven hebben ! 
e . Wa 


. … „a * 


WARE KUNST VÄN ONBRANDBAARHEID. 








On : EN : -) 
«Ware kunst dan onbrandbaarheid ; of kort en’ adkelijk’ inter. 
wijs, zot het doen der vuùrproeven, Stdnan doorde Beren 
ROGER En LIONNET, Se Amflertam, Aldaar, bij H. Mivoten- 
ijzer, An vs, n ° 
adat de Heeren'w. en j. w. vÂN BARNEVELD „in «de Mig. 
Kunst- en Lester-bode „ voor 1867, No, 6 eú'7,:en het 
Natuur- en Scheikundig Genooefehap- te Groningen, doof de 
Jeden van hetzelve sTRATINGH en WICHERS, in het Ma 
Jhrift „ tot nut van't Algermeen, „voor Zomermaaud 1 » 





“proef vitden wij däarenbowen cenè waarfchuwing, om „wân- 
Smeer de wegen zeer glad zijn, niet zachtjes maar auwer 


fchrokken een wéinig fchielijk, een flijle luis of brug af te Japen, 
Om piet zoo veel seraar ed pe Je a el Bij mea 
ten beflaite nog iets heeft wegens het zoogenaamde fleenseten , 
dat noch in belangrijkheid, doch in ftijl en fpelling, welke 
beide in dit flnkje allerellendigst zijn, iets vooruit heeft. 


Ce 


48 R … CATALOGUE, 





Catalogue de la Bibllotheque et du Cabinet de Medailles „antie 

…ques et madernes, &c. Dat ist Casalogus der. Bibliotheek an 
van het Kabinet van oude en lotere Medailjen ;. alsmede van 
eenige gegraveerde Steenen, Oudheden , enz. Nagelaten door 
den Heer PIRTER VAN DAMME, Direkteur van het Zeeuwfche 
Genoosfthap , Lid van de Societeig van Gottingen, enz. In den 

. Haag „ bij.Thierrij- Menfing en P. van len Wetters. 

1 1807. 11 Deelen, in gr. 8vo, De Catalogus der Boeken c3o 
bl. en die der Medailjen 340 Bl 


Wik vermaard, nict flechts hier te lande, maar ook in an- 
- “ dere Gewesten , wás al ints lang de Boek- en Munt-verza- 
melfng vn den Heere PIETER vAN DAMME ; cen Man , die. niec 
“door eene algemeene zucht voor het oude, kostbare en zelde 
zamie toc het maken van zoodanig eene Verzameling werd aan- 
“gezet , maar daarvoor berekend was doór zijne langdurige 
"oefening eù uitgebreide kunde; waarvan, onder andere, ge- 
‘tuigenis kan dragen ’s Mans met goud bekroonde Prijsverhán= 
“deling ‚op de Vraag van reyLERs Tweede Genootfchap , in 


“den ‘jare orfprong der Wapen- 
“s, fchilc en? èn wanneer zijn 
*”  dezel fopeefche munten,” 
tenz,? V de Heer vAN DAMME, 
“die în d t van achtenzeventig 
jaren „o had, is de verkoopiag 
-aangella art dezes jaars, 
opfteile: » Be Je VAN WESTREE- 
NEN, te. Orde van Holland, 
“Vriend » en‚door dénzelven 
“niet lan 1willé tot die mod! 
«lijke en ar het ons voorkomt, 
heeft hi téne, het onderwerp 
“waardig, xeningen en opheldee 
„ringen, ‘zoó' van’ bóeken afs 


“medailjen en andere voorwerpen, gevoegd, verfpreiden zeer 
veel lichts over dezelve , genoeg althans voor de zulken, die 
“van dezen tak van ftudie hun werk maken, Daar het den Heen 
Te VAN DAMME heeft goedgedacht, de Maatfchappij : Tot Nue 
van 't Algemeen, tot zijne Erfgename aan te (tellen ‚ts bet te 
“wenfched, dat door een rijkelijken opbrengst der Verzame- 
“linge de allezins loffelijke werkzaamheden dier Maatfchappije 
: gefchimgd » En tÈr verdere uitbreiding gelegenheid gegeven 
“worde, , 


- 


ÁLGEMEENE 
VADERLANDSCHÊ 
LETTER-OEFENINGEN: 


ol 





Ls 7 





Handboek voor fonge Predikanten , dbôr CAROLUS BOERS »- 
Hoogleeraar der Heilige Godgeleerdheid aan de Koninkà 
ïüjke Hooge School. Te Leijden, bij Haak en Comp. 
1807, Je gr. Bvo.-XVIen 240 27 


He dikwerf dè herderlijke Godgeleerdheid , zoo uls 
zij op de Schole heer, door onderfcheidene Man» 
nen van vroeger en later tijd behandeld zij „ had echte 
elke behandeling haar nut, van wege des Schrijvers bijs 
zondere oogpunt, Het kart toch der Christenheid niet 
Onverfehittig zijn , dat zíj, die here Leeraars zullen 
heeten, wel onderrigt en toegerust zijn tot den arbeid 
dien zij , nâdr het goedvinden hunner Ouderen , naderhand 
door eigene vrije keuze Bevestigd, aan de belangen der 
mfienschheid. heiligen. Maar dam ook zoude de Recena: 
fent wenfchen, dát de ftúüderende Jongeling reeds van: 
deze Waarheden doordrongen ware, eer hij het gewigtië: 
ambt van Christenleeraar aanvaardde, Van daat 
Had hij dok Rever gezien, dat de Hoogl, soErs zijn 
Hlandboek niet voor fonge: Predikanten , maâr voor de in 
dat Vak ftuderende Jongelingfchap beftemd had, Dan 3 
welligt is ook die: herhaling naderhand ntet overtollig ; 
Omdat tiet Zelden fommige jonge Godgeleerden'in den 
waan verkeeten’, dat zij, met het eindigen hunner loop 
baan aän de Hooge School , tevens een einde hebben gee 
maakt, of behooten te maken, var hunne ftudiën. 
_ Dit Handboek verdeelt zich in drie Deelen, woervatt. 
het ifte, in twee Hoofdftukken , over de vereischter 
des Leetaars handelt, zoo vóór als bij de aanvaarding: 
zijner bedieninge; het ade, in zes Hoofdftukken en dere 
zelver Onderdeelen , de dadelijke vervulling derzelve 3 
en het derde, in tiert Bladzijden, des Leeraars gedrdg 
fthetst bij de verandering van Standplaats , nederlege 
ging van Dienst, en eindelijk bij zijn Sterven, . Waard 
dan, bij wijze van toegift, volgt het Franfche Dik 


kre 


ABTT, 1808, No: à. it 


id 


50 C. BORRS, HANDBOEK VOOR JONGE. PREDIKANTEN, . 


ftuk van Vader sSANLECQUR , over de verkeerde. Gee 
baren van hun, die in het openbaar fpreken. 

Hoe zeer de Recenfent erkent, in dit Werk niets 
nieuws te hebben gevonden, moet hij echter den ftich- 
telijken ‘ inhoud prijzen » vooral met aanbevelinge dier 
befcheidenheid en liefderijke zachtmoedigheid , welke 
des Leeraars kdrakter boven alles moeten verfieren. Ook 
verdient de Hoogl. daarin lofprijzing, dat hij den ge- 
zagvoerenden toon der oude regtzinnigheid voorzigtiglijk 
matigt , en in zoo ver hulde doet aan den voortgaanden - 

eest eener verlichte vrijheid in de Kerk van Christus. 
‘Enkele ftellingen, echter, moet de Recenfent af keu- 
ren5 bij voorbeeld, op bladz. ESq in de Aanteekening „ 
alwaar de Hoogl. wil, dat het Gebed op de Strafplaats ,- 
bij het ter dood brengen van eenen misdadigen, door 
de Leeraars der publieke Kerk gefchiede, De Recenfent 
kent , onder het Koningfchap van eenen Katholieken. 
Vorst, geene publieke Kerk meer. Ook het Gebed. 
zelf op het fchavot moet de Recenfent om vele redenen 
afkeuren , én wel daarom vooral, omdat zulks juist de 
éénige nuttigheid , welke er in de doodftraf tot affchrik 
van anderen gelegen is, geheelenal wegneemt. Enkele 
anecdoten. af bijzonderheden , Onder de paragrafen aan 
gevoerd , hebben ook den Recenfent mishaagd , als niet 
altijd ftemmende met dien ernftigen toon, welke in dit 
Handboek. heerscht, en eigenaardig moet heerfchen. 
Ook daarom ware het welligt beter geweest, dat Poëmer 
für les mauvais Gestes , welk tot bijtage dient , achterwe= 
ge te:laren, omdat ook daarin het ernftige door boert. 
wordt afgewisfeld. Zoo de Hoogl. met dit gedicht 
geene pligtpleging aan de Franfche befcherming der Gem 
reformeerde Kerkleer op de Koninklijke Hooge School’ 
heeft willen maken , — en dit mag noch wil de Recen= 
fent vermoeden „ — dan had zulks veel beter in een 
Holtandsch Werk kunren wegblijven; te meer , daar wij 
inderdaad van Hollandfche Schrijvers veel beter bewerk 
te ftukken over de uiterlijke welfprekendheid bezitten. 


p. je RESLER, OVER DEN INVLOED VAN DEN ite GEEST. Bi 





De invloed van den Heiligen Geest op de sware Godsdienflig- 
heid, geen Geestdrijverij. Door P.J. RESLER, Predie 
kant se Mlaasfluis. Te Amflerdam , bij W. Brave, 
1807. Jn gr. Bro. g20 Bi. , ‘behalve het Voorwerk von 
XXIV bh. e | 


T een voorgaand flukje had de Eerw; RE$LER getracht 
te betoogen , datde ware godsdienftigheid eene dweee ° 
perij is, In-de Inleiding van dat wer 

voornemen mede, om, in eene volgende verhandeling , 
deze godsdienttigheid meer in bijzonderheden te befchous 
wen „ volgens de bepalingen''van het Christelijk Ge- 
nootfchap , op gronden van: rede:en openbaring; aane 
gaande:den oorfprong der ware godsdienftigheid , en het 
alvermogend middel , waardoor dezelve verwekt wordt ; 
ten einde het vooroordeel ,:alsdf hierdoor dwseperij on 
geestdrijverij begunftigd wierden, tegen te werken; Meri 
had hem tot volvoering van deze taak opgewekt; în 
een aan hem gefchreven en in ’ licht gegeven Brief over 
de werking van den H, Gp 2s menfchen hart, . Dit gaf 
‘aanleiding tot eene briefwisteling met den Schrijver vari 
dezen Brief „met wien ResLar ook in nadere kennis ges 
raakt is, en van wien hij ook , op deszelfs verzoek ; 
hog twee Brieven mededeelt. « De: inhoud van ‘dit ges 


fchrijf is hem ook ; bij de vervaardiging van dit werke 


je, telkens voor oogen geweest, Hij neemt dan nu de 
verdediging van. een lang betwist deerftuk, ‘zoo als dit 
inzonderheid bij. ’ Hervorrid. Kerkgenootfchap hog 
fteeds wordt ftaande gehouden, op zich. Wat hij ei- 
genlijk zich voorgefteld hebbe , willen wij, met ’s mand 
eigen Woordens hier laten volgen, Oe 
‚, De belijders van den Christelijken Godsdienst gee 
looven , op voorlichting der Goddelijke Openbaring , dh 
de Heilige Geest den mensch bewerkt, en fn ftaat ftelt 3 
Um ware Godsdienftigheid te verrigten 3 doch hetgeen 
ons de H. Schrift hieromtrent leert, is aan verfchillens 
de verklaring en bepaling onderworpen’, en wordt varl 


de zoogenoemde Geesudrijvers Op eene zeer ongerijmde 


wijze begrepen em. misbruikt; dit heeft aanleiding geges. 
ven; dat fommigen de ganfche leef , aangaande de wers 
king van den Geest.op 's menfchen hart, als Geestdrijs 
verij befchouwen , en dezes met eênen redelijken: et 
cht. 


je deelde hij zijn - 


À 


bd 


z2 P; J. RESLER 


dienst onbeftaanbaar achten; verwarrende dus de.leere 
met het dwalend begrip en misbruik van dezelve, Ik 
wil derhalve trachten te Onderzoeken — nyet, wat de 
leer van den Bijbel hieromtrent is, dan zouden wij in 
vele maeijelijkheden komen, de onderfcheidene gedache 
ten moeten toetfen, in uitlegkundige gefchillen treden „ 
en de beflisfing, welk Kerkgenootfghap die uicfpraken 
van den Bijbel het best begrijpt, zou achter wege blij- 
ven — waar, of het begrip, ’t welk de Hervormden 
zich van die leer vormen, ongerijmd zij, (trijdig met 
het gezond verftand , gelijk aan de befpoctelijke ftellin- 
gen der Geestdrijvers en bedorvene Myftieken: dan of 

it begrip integendeel alle kenmerken heeft van gezond 
verftand , en. met de redelijkheid van onzen Godsdienst 
overeenkomt. De Lezer merkt derhalve, dat. hij hier 
geen betoog te wachten heeft, dat de leer der Hervorm- 
de Kerk, aangaande de werking van den H. Geest op 
den mensch, de ware is , maar alleentijk „ dat dezelve 


niet ongerijmd is, niets gemeens heeft met de denkbeel- 


den der Geestdrijvers.””- . 
Eerst doet hij dan’ oriderzoek naar ’t voorname Iralp= 
middel, waardoor bedorvene menfchen tot het kiezen 
en beoefenen van ware deugd en godsvrucht geraken ;, 
dat algemeene hulpmiddel, waaraan alle andere hulpmid- 
delen ondergefchikt zijn. Hij beweert, dat wij dit 


middel niet in onze magt hebben , dat de opvoeding 
- daartoë niet genoegzaam ís, dat de voorfchriften der 


rede ook niet voldoende zijn, en dat het woord van 
God alleen geenszins die kracht heeft, Dit brengt hem 
dan tat de leer van den. H. Geest, Wiens invloed hij met 


‚de Hervormden ftelt dat. daartoe het krachtigst hulpmiddel 


is. Vaoraf gaat eene. nadere verklaring van dien hooge 


“ren invloed, volgens ’t leerftelfel der Hervormden , dîe 
„hij ontleent deels uit hunne zoogenaamde Symbolifc he 


Schriften, den Heidelbergfchen Katechismus, de Ne- 
derlandfche Geloofsbelijdenis , de gebruikelijke For. 
mulieren bij de bediening van Doop en Avondmaal: , 
en de ftellingen der Nationale Dordrechtfche Synode, 
deels uit de- voorftellingen van eenige hedendaagfche 
met lof. bekende Goedgeleerden , G. BONNET, J. HINe 
LÓPEN , KLINKENBERG ; NAHUIS, VAN HAMELSVELD En 
anderen. | 

Vervolgens zoekt hij te bewijzen, dat dit kerftuk 
niet ongerijmd is, eu beweert „ tot dateinde, deze gier 
‘ e 


_—_ 


> 


OVER DEN INVLOED VAN DEN H. GEEST. 53 


fiellingen :& 1. Dit gevoelen behoort geenszins tot de 
geestdrijverij. a. De invloed van den H. Geest ftrijde 
niet met de. vrije werkzaamheden van den mensch. g. De 
leer van zulk een invloed ftrijdt ook niet tegen de deug- 
den van God, maar verheerlijkt dezelven. 4. De ware 
godsdienttigheid wordt er niet door benadeeld , mdar 
zeer bevoordeeld. K eN | 

Daarna ftaat hij nog {til bif de gewone uitwerkfes 
len van dit hulpmiddel , bekeering en geloof, tracht 
de redelijkheid en betamelijkheid derzelven aan te too= 
Men , en orderzoekt, of die. uitwerkfelen altijd dee 
elfde , eni welke derzelver echte kenmerken zijn. 

Of nu de Berw. RESLER zijn ftuk voldongen hebbe , 
willen wij niet beöordeelen , maar kunnen niet ont 
veinzen „ dat wij ten minfte aan de wijze, waarop hij 
zijn ftuk bepleit, wat hij ook, tot verdediging derzel- 
ve, in ’t midden brenge, onze goedkeuring niet kun= 
nen geven. Want waartoe toch dit geheele boek , ine 
dien het leerftuk eens niet waar , niet gegrond zij in. 
den Bijbel? Dit betoog aan anderen over te laten, en 
zich intusfchen alleen, en dat wel zoo breedfprakig, | 
bezig te houden met een betoog van deszelfs betame- 
lijkheid, dit heeft ons niet kunnen bevallen. Wij heb- - 
ben ook nog tegen de wijze van behandeling deze aane 
merking , dat het leerftuk , waaromtrent de Schrijver 
wil bewijzen , dat het niet ongerijmd is , niet behoorlijk 
wordt bepaald, Eenige woorden en fpreekwijzen uitgee 
zonderd , die aan onderfcheidene verklaringen onderhee 
vig zijn, is er vrij wat verfchil tusfchen de wijze van 
voorftelling in de Dordfche Kanòns en bij de Godgee 
leerde Schrijvers van dien-tijd , en tusífchen die ‘der 
meeste aangehaalde latere Godgeleerden en van den 
Schrijver zelven. Men doet mogelijk best, met dit niet 
zoo naauw uit te pluizen. Maar waartoe dan zulke gee 
fchilpunten wgdef“ter bane gebragt, en daarvoor geftres 

gen, als voor de grondleer van-het Christendom ? 


f 


Ds Pier 





Z4 ‚PD. VAN DER BREGGEN PAAUW 


had 





Vier Brieven van P. VAN DER BREGGEN  RAAUW , oven 
de beoordeeling zijner Belijdenis-rede, en derzelver ver= 
dediging , geplaatst in No. 5. pan het II Deel van den 
„Recenfent ook der Recenfenten, aan M. STUART. Te 
Leijden, bij D., du Mortier en Zoon. 1807. Ju gr. 
Bv. GEB OO S & 


N° de Eerw, VAN DER BREGGEN PAAUW zijne veel 
$ geruchts gemaakt hebbende Belijdenis-rede, tegen 
de beöordeeling derzelve,; in de Bibliotheek van Theokgie 
Sche Letterkunde, verdedigd had, over welk gefchrift 
men zich ook ons verflag nog wel zal erinneren (*), 
onderging deze Verdediging zoo wel, als de Belijdeniss 
rede zelve, nog eene nadere toetfe wan den Recenfent ook 
ger Recenfenten , waarover hij zeer te onvreden is, en 
waartegen hij zich , in deze Brieven aan zijnen Ambtss 
broeder STUART, die hem daartoe fchijnt opgewekt te 
hebben , met vrijmoedigen ijver verantwoordt. 

‘t Was dien Recenfent bedenkelijk voorgekomen, hoe 
de Leeraar, offchoon. hij, in zijne Verdediging , bl. 46, 
zegt, dat de Remonftrantfche Broederfchap geene be- 

lde verklaring of belijdenis aangaande deze en gene 
Feerftukken, uit haren aard, heeft, noch hebben of ge= 
ven kan, evenwel in zijne Leerrede, hl. 33. had kune 
nen beweren, dat het daar geftelde, aangaande den dood 


…_ yvan Christus tot vergeving der zonden, de roeping tot 


zaligheid door Christus , enz. voor algemeene Leer van ’t 
Genootfchap der Remonttranten kan aangemerkt, worden. 
Hierover is zijn Eerw. zeer gebelgd, ’t Komt hem one 
begrijpelijk voor, hoe iemand ter goeder trouwe hem 
zoodanige lompe tegenfpraak tegen -zichzelven heeft kune 
nen te last leggen. n nu {chrijft hij dan de eigene 
woorden , waarvan hij zich bediend heeft over: ‚‚ Men 
kan u wel zeggen, wat zij, de Remonitranten names 
lijk , in Aet algemeen gelooven. Zij gelaoven alzoo” 
enz.» en toont uit den geheelen geest van zijn gefchrijf 
aan, dat deze geenszins zijne meening kan geweest zijn ; 
die de Rec, hem te last legt. Hij bekent evenwel edel» 
moedig, zich niet dwidelijk , niet bepaald , niet beflemd 

ge 


CY Ag. Vads Letteroef. 1807; bla, 226, 





VIER BRIEVEN 55 


‚genoeg geuit te hebben, terwijl hij alleen heeft willen 


zeggen, dat zij dit een en ander over ’t geheel, dat is, 
giet volftrekt allen, maar evenwel hoogst waarfchijn- 


lijk meest allen, gelooven. Maar ook dit, zegt hij, 


is nog niet voldoende’, om mijne meening uit te druk- 
ken. „, Ík gebruikte niet alleen te duistere en onbepaalde , 


„maar oOk te weinige Woorden. Ik wilde dit zeggen: 


men kan u wel zeggen, wat de Remonftranten , zoo al 
niet voltrekt allen , dan toch waarfchijnlijk meest ale 
len, als nog gelooven wegens die leerftellingen , waare 
over zij voorheen met de Contra -Remonftranten voore 
namelijk getwist hebben , die men nog doorgaans inzone 
derheid voor Remonftrantfche leerftellingen houdt, en 
waarom zij hoofdzakelijk veroordeeld werden. Zij gee 
Jooven alzoo enz.” Hij voegt er de verzekering bij, 
dat de Remonftranten „ zoo van dem tegenwoordigen , 
als van den verledenen tijd, voor zoo veel hunne gevoen 
dens hem bekend zijn, tot één toe, allen de leerftelfingen 
gelooven, welken hij heeft opgegeven; hoewel hij er 
niet voor kan inftaan, dat alle Remonftranten , wegens 
de opgegevene leerftelltingen , dezèlfde denkbeelden vor- 
men. Hij neemt het vervolgens den Rec, kwalijk, dat 
bij datgeen, hetwelk zonneklaar enkele opgaaf was 
van de leer der algemeene genade, kunftiglijk verdraaid, 
gefplitst en alzoo voorgedragen heeft, alsof het opgave 
svare. van de leer der verzoening of voldoening; om nae 
melijk de Remonftranten in verdenking te brengen , als= 
ef deze, immers de meeste hunner, de leer van Chrise 
tus dood tot vergeving van zonden, niet voor leer , 
«maar flechts voor leerwijs der Apostelen houden 5 al= 
‘thans dat- dit, uit aanmerking van ’t gezegde door 
V. D. BR. PAAUW , voor het minst bedenkelijk was, 
En nu antwoordt hij nog op de vraag, of dan een Ree 
e 


« monftrant vrijheid.zou.hebben, om vierkant tegen de 


genoemde leerftellingen te leeren? „, Ja; die vrijheid 
zoa hij hebben, als hij dat oorbaar , en voor de belan= 
gen van de Christelijke waarheid, die naar de Godzáe 
ligheid is, bevorderlijk hield” Voorts verklaart zich 
de Leeraar op nieuw over °t ware grondbeginfel der 
Remonftranten. „, Volftrekt niets anders is het, eie 
genlijk , Remonftrants te zijn,’ zegt hij, dan te meee 
nen, te beweren, en, des noods ten koste van goed 
en leven; te meenen, te beweren en taande te houden , 
dat ieder belijder des Christendoms vrijheid moet heb- 

‘ 4 ens 


"156 P. VAN DER BREGGEN PAAUW 


‘ben, om te gelooven en te belijden, hetgeen men , als 
‘geloovige in het Evangelie van Christus , door God 
zelven der Gemeente tot cen hoofd gegeven , meent 
waarheid te’ zijn; en gevolgelijk die zelfde vrijheid in 
een iegelijk , die Jezus voor den Christus ‘houdt, niet 
flechts te erkennen, maar ook te eerbiedigen.” De Ree. 
had beweerd, dat alle Christenen het daarin eens zijn, 
en wel bijzonder ook de Hervormden; en daartoe eeni- 
ge verklaringen aangehaald uit de Nederlandfche Geloofss 
êlijdenis, die hij met de eigen woorden van vAN DER 
“ BREGGEN PAAUW hag vergeleken. Deze antwoordt hiere 
op met warme geestdrift , dat, hoèzeer alle Protestant 
fche Genootfchappen , en alzoo ook de Hervormden , 
dit voorgeven, zij het echter in de beoefening voorbij- 
zien; en dat de Remonftranten daarin van alle Christee 
lijke gezindten onderfcheiden zijn, dat zij alleen eerie 
Onbepaalde godsedienftige vrijheid genieten en voorftaan. - 
Hij daagt’, op dien grond, zijnen Tegenfchrijver uit, 
Om, 200 hij kan, datgene te geven, hetwelk hij ge- 
zegd heeft , dat hij mogelijk nog wel eens nader geven 
_$oLs te weten , de Geloofsbelijdenisfen of Verklarin= 
gen der Engelfche, Duitfche, Zwitferfche, Poolfche 
én andere Protestanten , om daaruit te bewijzen, dat 
de Leeraars aan de daarin vervat zijnde leeringen niet 
‘wèrbonden zijn. *t Slot van den hatften Brief betreft 
dé bekende Belijdenis , of Verklaring van het gevoelen 
_ der Rernonftranten, om te doen zien, dat het geene bee 
Hijdenis is geweest van of op naam van het geheele Ge- 
niootfehap, maar Van eenigen,:om zich te verantwoor= 
den tegen den laster , waarmede zij in het begin der 
geventiende eeuw: werden bezwaard , zonder daardoor 
Femand een rigtfnoer des geloofs, of regel van. leere, te 
hebben Willen woorfchrijven. | 
" Wij vergehoegen ons met deze opgave van den hoofde 
gakelijken inhoud van deze Brieven. Eenmaal onze ge= 
dachten gezegd hebbende over ’s mans Belijdenis-rede en 
Verdediging , die wij geene reden vinden na al * gefchre= 
yene over dezelve te herroepen, achten wij onnoodig , 
óp nieuw onze goed- of afkeuring ook van dit gefchrift 
open te leggen.” Wij voegen hierbij alleen den harter 
lijken wensch , ‘dat men toch ophoude, over de onders 
cheïdene Geloofsbelijdenisfen , die de een en ander 
gieent té kunnen of ook wel te moeten afleggen, en nog 
eer over de bedoelipgen van hun, die verklaren, zich 
eerde ON nm met 


VIER BRIEVEN, 2 


met andere Christenen niet in een en ’t zelfde Kerkgee 
nootfchap te kunnen vereenigen, zich een meesterache 
tig en liefdeloos oordeel aan te matigen , en liever werk 
make van dadelijke oefening van eerbiedige gehoorzaame 
heid aan het Hoofd der Christelijke Gemeente, dan van 
onvruchtbare twisten over den voorrang , «dien ’t eene . 
Christen - Genoetfíchap boven ’t andere moge fchijnen te 
verdienen, : 





* . + … . 


lijkrede op den ongeervaardigen HEERE OOSTERBAAN, 
Hoogleeraar bifshet Kweekfchool der Doopsgezinde Ge- 
meente te Amflerdam , en laats gewoon Leeraar bij de 
Doopsgezinde Gemeente te Harlingen. Door FREERK 
HOEKSTRA, Leergar der laatstgenoemde.Gesneente. Met 
het welgelijkend Silhouet des Overledenen. Te Amfter= 
damn, bij J. W. Yntema en Comp, 18e7. Zn gr. 8vo. 
a . 


MS geen klein genoegen lazen wij deze Lijkredes 
zoo wel den Redenaar als den Overledene is zif 
overwaardig , gelijk allen met ons gaarne zullen gee 
tuigen , die wijlen den Eerw. OOSTERBAAN, in dese 
zelfs zoo algemeene als bijzondere hoedanigheden van 
vertand en hart, gekend hebben, , De, Eerw. HORK- 
STRA , eerst deszelfs leerling, naderhand ambtgenoot „ 
fpreekt allerwege de taal van het hart, ín eenen ftijl , 
op fommige plaatfen treffende en roerende , overal 
klaar en zuiver, met eene voegzame ronding der zine 
{neden — eenen ftijl, in één woord, welke älle dusdae 
bige Opftellen behoorde te kenmerken, daar het niet 
zoo zeer te doen is, om kunstmatig, als wel, om, 
met behoorlijke deftigheid en befchaafdheid, in de taal 
van het niet vleijende hart de nagedachtenis des Ge-. 
ftorvenen te vereeren, En dit meenen wij door den 
Eerw. HOEKSTRA met alle vereischte naauwkeurigheid 
W zijn in acht genomen. 
| Op eene beknopte, doch zeer zakelijke en welge. 
" felde verklaring van dep tekst, Hebr. XIIL: 7. Zije 
uwen voorgangeren gedachtig , enz. laat dp Eerw. HOEK- 
STRA eene uitvoerige fchets van het karakter en de 
hoedanigheden des Overledenen volgen, in de onder 
Ígheidene betrekkingen van Leeraar, Mensch en Chris: 
A 5 dens 





8 F..HOBKSTRA 


sen: eene fchets, die, verre van alle-laffe vleijerij verwijs . 
derd, in allen opzigte zuivere waarheid bevat, zoo als 
wij met volle ruimte kunnen verzekeren op de geloofe 
waardige getuigenis van mannen , die, om wijlen den 
Hooge Eerw. OOSTERBAAN Van nabij te leeren kene 
nen, in de beste gelegenheid zich bevonden hebben. 
Verfcheiden treffende plaatfen zouden wij kunnen overe 
nemen. Tot het flot der Leerrede willen wij ons bes 
palen; het trof ons bij de eerfte, en niet minder bij 
gere tweede lezing. De Hoog-Eerw. OOSTERBAAN 
was geltorven kort voor dat het H. Avondmaal in zije . 
rie Gemeente zoude bediend worden, Daarop doelen= 
de: „, Ô! Nooit zult gij vergete ‚ W.!* fprak 
de Berw., HOEKSTRA, 9, de gefteldheidy- waarin wij 
«> toen Avondmaal hielden. Het Rouwgéwaad (?) 
der aanzittenden; de ledige plaats van uwen oudften 
‘Leeraar ; de eenzame uitdeeling der gedenkteeke- 
> nen5 — dat alles moest ons gedurig herinneren aan 
9, den zwaren (ag, welke ‚deze Gemeente getroffen 
3, had, Ik vermijdde , zoo lang ik kon, de verfche 
wonde aan te roeren, om uwe en mijne gedach- 
ten, zoo veel mogelijk was, bezig te houden met het 
groote oogmerk onzer bijeenkomfte. Maar ik kon 
„, toch niet geheel zwijgen. En toen ik op het einde 
‚ het droevig Aertenval begon te noemen „ beante 
‚‚ Woordde Gif‘&ân alle kanten mijne bevende ftem met 
‘tranen 5 tranen, die U tot eere ftrekten 3 want zij 
, waren mede aan de godsvrucht gewijd, aan eenen der 
‚.waardigfte navolgers van den Goddelijken Heiland, 
wiens lijden wij -befchouwd hadden.” 

Daar de Letrrede zich inzonderheid tot het karaktere 
matige bepaalt, ontmoet men in dezelve weinige levens- 
bijzonderheden van den waardigen Man. De voornaame 
ften derzelven worden ineen Voorberigt verllaald. Vol- — 
gens “hetzelve, werd hij te Harlingen, in Friesland, ge= 
boren, in den jare 1936; oefende zich in de verhevener 
Wetenfchappen „ eerst aan het Hier Hoogefchool „ 
en vervolgens aan het Kweekfchool der Doopsgezinden 
te Amfterdam ; bekleedde, tot Proponent bevorderd , ruim 
anderhalf jaar het Leeraarambt te Makkum: werd tot 
Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte beroee- 
pen aan het ftraks genoemde Kweekfchool; vertoefde al- 
daar, in die hoedanigheid , tot in den jare 1786, wanneer 
hij vrijwillig van dien post afftand deed, om , als gewoon 


2 


Cere 





gan; Ia Tracht u de wagrheden van den Chriscen- 


LIJKREDE OP He. OOSTERBAAN. „89 


Eeeraar, in zijne geboorteftad, de plaatste vervullen van 
zijnen Oom, den geleerden JOANNES STINSTRA , die , om 
zijne booge jaren, zijnen dienst had nedergelegd. Met 
lof en eere bekleedde.hij dien post, tot in September 
dezes jaars, wanneer hij, in den ouderdom van 71 ja 
ren en 8 maanden, overleed, | 
Achter de Leerrede ontmoet men twee Lijkdichter: het 
eene vàn den Eerw. JAN BROUWER, dienend’ , het andere 
van den drieëntachtigjarigen Grijsaard K. TIGLER , TrUS= 
tend’ Doopsgezind’ Leeraar te Leeuwarden , den laatften 
een vriend , den anderen tevens een leerling van den Over- 
kedene 5 Lijkdichten, in welke het offer van pligtmatigen 
eerbied en hoogachtinge aan wijlen hunnen leermeester 
en vriend wordt toegezwaaid, 





Á. BRINK, Godsdienftige Opwekking bij het doen der Bee 
lijdenis. Te Leeuwarden, bij J. W. Brouwer. 1807. 
n gr. 3vo. 36 Bl. | . 


hit loffelijk is de gewoonte în fommige Gemeenten 
van ’t Hervormd Kerkgenootfchap , om de genen, 
die belijdenis van hun geloof afgelegd hebben , in % 
bijzijn der Gemeente , eenige vragen te laten beantwoore 
den, en, dit volbragt zijnde , openlijk tot Lidmaten aan 
te nemen. N ‚ 

Bij zoodanige gelegenheid fchijnt deze Opwekking 


van den Eerw. BRINK uitgefproken te zijn. ” Zi bevat 


gepaste aanfporingen , om het afleggen: der belijdenis 
toch , met een godvruchtig oogmerk en Christelijke ge= 
moedsgefteldheid , te verrigten , en de keuze, die men, 
bij deze gelegenheid , met goed overleg , behoort te 
doen, op den duur te bekrachtigen , en er dagelijks 
aan te beantwoorden. In ’t bijzonder drukt hij de nas 
volgende lesfen, met gemoedelijken ernst, op 't hart: 
Befchouwt den’ Christelijken Godsdienst, als de bron- 
wel van den besten troost; laat u door denzelven dage- 
lijks tat eenen godzaligen wandel opwekken; en wendt 
alles aan, om u in het geloof aan de waarheid en gode 
delijkheid van het Evangelie te verlterken , en tegen 
het ongeloof te wápenen. Tot betrachting van het 
Jaatstgenoemde , prijst hij deze gepaste hulpmiddelen 


ge 


« 


Ba A. BRINK,-GODSDIENSTIGE OPWEEKINGe 


Godsdienst, waarvan gij belijdenis gedaan hebt, meer 
eigen te maken. 2. Legt er“uop toe, om de waarheid 
in derzelver eenvoudigheid nader te leeren kernen. 
g. Laat u nimmer door het gezag van auderen vervoe= 
ren „ maar tracht zelve de waarheid onbevooroordeeld te 
Onderzoeken. 4. Onderzoekt het Evangelie , om daare 
in vervulling van uwe menigvuldige behoeften te vin- 
den „en gij zult niet onvoldaan terug keeren. gà Tracht 
meer bekend te worden met het uitmuntend karakter van 
den Zaligmaker, ’t welk op u den gewenschten invloed 
hebben zal. 6. Streeft meer en meer naar reine deugden 
dit zal u tegen het ongeloof op uwe hoede doen zijn. — 
Een vijftiental belangrijke aanmerkingen zijn achteraan „ 
tot opheldering , uitbreiding en bevestiging van deze en 
gene gezegden, gevoegd. 

_ Ook dit kleine fchrift.doet ’t verltand en hart van den 
geachten Kerkleeraar BRINK eere aan, Wij wenfchen, 
bet in veler handen, 

\ 


nej nn gg nj 


De arme Lazarus. Uit het Hoogduitsch. Te Amfterdam 3 
bij W. Brave, 1807. Jn 8vo. 196 B 


et belangrijk onderwerp en de aangelegene inhoud 
van dit gefchrift maakt hetzelve de aandacht waare 
ig, niet alleen van iederen Geestelijken, maar van ieder 
Christelijk hart. Het bevat wel niets , dan hetgeen reeds 
meermalen gezegd is, doch het herinnert-aan waarheden , 
die maar al te dikwijls vergeten worden,en waaraan de 
herinnering noodig is , zoo dikwijls men die vergeet ; het 
vindt juist niet bij allen, in ieder opzigt, toeftemming 3 
ook wij verfchillen wel hier en daar van den Schtijver 5 
doch in de hoofdzaak verfchillen wij niet „en ieder Chris= 
telijk hart voelt gedurig het ware en goede, Het boekje 
befchaamt ons, geeft overvloedige toffe tot nadenken , . 
en men legt het voorzeker niet dan opgewekt ten goede 
uit de hand. | 
De arme Lazarus is hier de lijdende menschheid : het 
moet de voornaamfte bronnen der menfchelijke ellende en 
kommer , en tevens de krachtigfte middelen tegen dezelve 
opgeven; en het treft doorgaans den regten toon voor 
ons hart. 
Wij herhaalden de lezing, en gunden onze- Lezers 
eene gaùwijzing van de vele hier gegevene bijzonder” 
' : ee 


! 


t 


DE ‘ARME "LAZATUS) ét 


heden eit wenken , doch wij wonden dit ondoentijk ; wij 
moeten het werkje aanprijzen, en trachten de nieuwss= 
gierigheid uït-te lokken, van hun althans, die nog fmaak 
hebben voor men{chenwaarde en Christendom; anderen 
willen ‘wij waarfchuwen ; zij zouden het boekje befpote 
ten, voor ’t minst zij zullen het-fmakeloos en vervelens 
de vinden. 


Naar den Schrijver, is gelukzaligheid het doel onzer , 


beftemming, en heeft de mensch hooge waarde en aanleg 
wt dit: doel , als mensch, maar vooral als Christen::- en 
deze mensch is toch zoo dikwijls ongelukkig! Men kan 
deze telling overdrijven , maar dit ís toch zeker, er is 
onder ons op verre na zoo veel goeds niet aanwezig, als 
er zijn'kon en moest. Daarvan ligt de {chuld niet in het 
Goddelijk plan bij onze fchepping , ‘maafWde mensch zele 
ve; zijn gedrag is de oorzaak, == Zeer veel wardt hier 
opgefomd van de menfchelijke ellende ; en wie telt dan 
nog de ftille, verborgene, onbekende lijdenden % en hoe 
veel zedelijke ellende is er daarenboven nog! Het verval 
van den echten Christelijken Godsdienst is van alle deze 
ellende de bron. De treurige teekening, die wij hier vine 
den , heeft, helaas ! maar al te veel waarheid , doch , Gode 
zij dank! in den volften nadruk is zij op ons Land nog 
niet toepasfèlijk. Liefde, de geest van ’t Christendom , 


is het element-woor den mensch. Opregte liefde tot God 


js de ziel der menfchelijke kennis, der menfchehjke deugd « 
der menfchelijke werkzaamheid , der menfchelijke vreugde 
en gelukzaligheid. Liefde tot God door J. C., in wel 
ken de volheid der Godheid ligchamelijk woont. De 
« Schrijver ontwikkelt , op zijne wijze , dit denkbeeld, 
Hij vervolgt: wie den Verlosfer bemint , bemint zichzel- 
wen; en wie God lief heeft ‚ bemint ook den naasten. Doot 
het Christendom wordt alzoo de ellende geweerd en de 
gelukzaligheid gegrondvest. Meet de kominer en ellende, 
die in de wereld is, verminderen ; dan meet het Bijbelfcht 
werkdadige Christendom uit zijn verval herfleld, het moet 
tot zijne krachtvolle zuiverheid terug gebragt, in alle lan- 
den op den troon geplaatst , verder uitgebreid , en overal 
met erhst en ijver beoefend worden. Maar nu de midder 
len: „, Niets doet het Christendom en het welzijn der 
‚, menfchen-meer nadeel dan flechte Zoeken.” De Schrijs 
ver wenscht beperking der drukpers, boekcenfuur, == 
De hooggeklommeneen nog hooger ftijgende weelde is voor 
‘Christendom en menfchengeluk een allerfterkst beletfel. 

f ang s 


. 


62 DE ARME LAZAR (ss 


Lang, Zeer lang, ftaat de Schrijver ftil bij het verona 
achtzamen der opvoeding. Hier vinden wij fterken , hare 
telijken aandrang, en vele algemeen nuttige herinnering 
en waarfchuwing — flechte opvoeding vormt flechte 
dienstbaden ; en flechte huwelijken ; hier vonden wij 
zeer veel goeds, dat toch.nog voor zeer veel uitbreiding 
vatbaar is. Nu komen wij tot de Scholen; breed ftaat- 
de Schrijver hier bij het Schoolonderwijs in den Godss 
dienst {til 5 ook dit wilde de Vertaler niet weglaten, at 
is dan. ook hier te lande het onderwijs in het leerftellige 
van den Godsdienst in de Scholen verboden ; de vele 
hier. voorkomende waarfchuwingen en wenken kunneuy 
den Katechifeermeesteren, en, naar zijne meening, mise 
fchien ook fommigen Predikanten , van dienst zijns; Hij 
vordert voor de Schoolmeesters beter onderhoud, eers 
waardiger naam, betere kleeding, regt goede vrouwens 
In dezen ftaat der zaken godvruchtige weníchen !) 
ooral dringt hij ook. aan op eene naauwere verbindtenis 
van den Schoolonderwijzer met den Predikant. Nu is 
het Godsdienftig Leeraarambt aan de beurt; treffend 
wordt het nut voorgelteld, dat dit ambt nog werkelijk 
. fticht , en de regt{chapen prediker vindt hier roerende 
aanmoediging ; echter de leeraar kon meer nut nog 
doen, meer ellende verminderen 5 de taehoorder, maar 
vooral de leeraar, krijgt menige befehamende les, aans 
‘wijzing in ieder deel van det ambt. Het voorbeeld , dat 
hij geven moet, en de voorbereiding tot dat ambt, wordt 
mede niet vergeten. Eindelijk de Staat, de beheerfchers 
‘van den Staat kunnen, moeten medewerken en zeer veel 
goeds ftichten. 
… Ziet daar eene kórte fchets , en tot dit alles befteedt de 
Schrijver nog geen 2oo bladzijden 5 en dit.maakt het on 
mogelijk ftil te ftaan bij iedere bijzonderheid , en alles 
voor onzen Lezer aan te {tippen en te toetfen. Ook wils 
len wij geen den minften fchijn geven door eenige tegen- 
{praak, alsof wij het goede en-algemeen nuttige van dit 
boekje miskenden en wilden tegenwerken. Menfchelijke 
gelukzaligheid is, ja wel, ook bij ons het gevolg en het 
uitwerkfel van het Christendom, maar daarom het doel, 
het &énige doel, althans het groote doel onzer beftent- 
ming? voor ons de veilige toetsfteen ? — doch daar wij 
het in de zaak eens zijn, waarom zouden wij over woor- 
den twisten! De Vertaler verfchilt hier.en daar van der 
swaardigen Schrijver, en doorgaans voegen wij on bij 
Me 


he 


DE ARMRB LAZARUSe 64 


hem. Hij houdt zoo min als wij van die doekeem 
fuur , die de Schrijver aanprijst. Wij verlangen geene 
ijzeren eeuw , en zoodanig werk kwam, vreezen wij 4 
daar , waar het met 't Christendom ’t ellendigst gefteld 
is, doorgaans juist in de flechtíte handen, Wij verblije 
den ons over de pogingen van iederen edelen menfchene 
en godsdienstvriend, en als zeer doelmatig merkten wij 
meermalen op , dat men thans ook dat foort van ge 
fchriften , hetwelk zoo menig nadeel gefticht heeft en 
nog fticht , gebruikt als een voertuig ter bewaring en 
voortplanting van echte, edele , Christelijke beginfee 
ken. — Het wáre en goede in de aanmerking van den 
Vertalef „waar hij ons opmerkzaam maakt op den Herne 
hutterfchen geest În dit boekje, viel ons al mede in hes 
oog 5 met:dat al is er waarheid in het denkbeeld: „, liefs 
de tot Christus is liefde tot God, en deze liefde tox 
God door J. C. is voor ons zinnelijke menfchen hee 
hoefte.” Alleen het overdrijven van den Hiernhuttere 
fcheú broeder zouden wij verwerpen: De aanmerking 
had dit wat meer moeten: aartwijzen , tot voorkoming van 
misverftand. — Nog iets. — Waar is het , dat de Schrije 
wer zegt aangaande de weelde; maar moet die eerst weg , 
eer het Christendom werken kan?. of moet zij weg door 
hét Christendom ? Wat keert, voorel in dezen tijd, dien 
alvernielenden (troom? nog al greötere en eindelijk. algee 
heele behoefte, die de weelde onmogelijk maakt? moeten 
de Christen - Natien ‘nog dieper zinken? had iedere: vere 
mindering onder -Ón$ niet nog altijd de tegengeftelde wers 
kimg? Zij moet weg, zal de ellende verminderen 5 maar 
zij moet weg door *t Christendom, dit is voorzeker ook — 
des Schrijvers bedoeling. Dan dít zagen wij gaarne 
meerder uitgewerkt, opdat de vriend , de hoogachter van 
het Christendefn Zich mogt onderfcheiden., =— Maar. 
genoeg: wij eindigen onze aankondiging van dit nuttig 
gefchrift met deze opwekking van den Schrijver : 

‚, Gij goede men{chen allerwege ! waar gij ook woont, 
wie gij ook zijt! Aanbidders van jezus van Nazareth, 
buiten wien geen heil is! Gij menfchenvrienden, wordt . 
niet moede van het gelukbevorderend ftreven , om mene 
Schelijke ellende te verminderen , en menfchelijk welzijn 
te bevorderen, voor eeuwig te bevorderen. Zoekt, gee 
voelt haar, die hooge, Goddelijke zaligheid, die het 
weldoen fchenkt; gevoelt die altijd levendiger in hare 
verhevene, Goddelijke grootheid. Bedefent dezen Bis 


64 DE ARNE LAZARUS&. 


feeds vlijtiger. Geeft den armen miet flechts aalmoezen ; 
want dat ‘zijn de minfte' weldadeu 5 geeft hun imeer: 
Geeft hun goede, troostrijke gezindheden, vergenoegda 
heid, vertrouwen op God { -geeft han werk , gelegene 
heid , om, door te werken, hùn levensonderhoud te “vin= 
den: houdt hen te rug van ledigheid « liederlijkheid ; 
dhtrouw , enz. Leert hen fpaarzaamheid en geduld. 
Verligt de bezwaren van hun beroep: Zorgt voor de 
Opvoeding van bunne onverzorgde kinderen; zoo doet 
gij hun wel, op de fchoontte wijze; zoo geeft gij hun 
seer dan aalmoezen, meet dan geld, Verbindt u, uit 
liefde , onderling. tot hetzelfde doel, op het hartelijk fte 
en onverbrekelijkfte. Booze menfchen.hangen aán elkan= 
deren ; en gij goeden! gif wilt het niet met elkanderen: 
houden, gij wilt 'u van elkanderen (cheyren, en door 
die Scheuring verzwakken? Weest in 't goede ijverig , 
srijs; voorzigtig, moedig. Met moed moet men de boos-. 
heid te:keer gaans zal zij overwonnen worden, Zoudt 
gij in de groote zaak, van welke nieta: minder, dan het 
welzijn det menfchen en de eer van God afhangt, 
traag, vreesachtig en befluiteloos zijn ? Snelle, koene 
ftandvastigheid is"niet zelden de fterk(te , de eenigfte 
‚ drijfveer der beste en lofwaardigíte daden. Houdt u aan 
de. goede gezindheden en voprnemens, die in u opkomen 4 
en voer die fpoedig uit; want onze beste Bezindheden en 
voornemens blijven dikwijls flechts voor een’ zeer korten 
tijd in onze zielen : zij ijlen vaott, en.komen zelden 
weder terug, — - Volgt het groote voorbeeld van Hem 4 
die-leefde, leerde „ bad, wonderen deed, leed, ftierf a 
die. nu op den troon der hoogfte majcfteit en genade re 
geert , om het leven van alle menfchen tot de heiligfte, 
‘werkzaamheid, tot de verhevenfle waarde en bevallig- 
heid , tot de volkomenfte gelukzaligheid, tot de levens 
. digfte onfterfelijkheid te verheffen.” ‘ 





W. VAN REES, KATECHISMUS DER VERLOSKUNDE, 65 





Katechismus der Verloskunde , ten dienfle van Vroedyrou« 
wen en eerstbêgzinnende Kunstbevefenaren : de Leérwijze 
van BAUDELOCQUE „ OSIANDER , VON SIEBOLD en der 
verdere nieuwfle en beroemdfte verloskundige Schrijveren 

evolgd , door WILLEM: VAN RERES, Medic. Dot. Te 
terecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon. 1807. 
Ip zr. 8vo. 2ga BIJ. OO | 


()stoon het welligt bij fommigen een vooroordeel 
zal genoemd worden , wanneer Recenfent ver- 
klaart, geen lief hebber te zijn van zootlanige werkjes, 
die uit vragen en antwoorden zijn zamengefteld , vooral 
dan, wanneer zij de wetenfchappelijke kennis van dat- 
gene betreffen, hetwelk wij thans als een voorbeeld in 
den- voor ons liggenden. Katechismus voorgefteld zien 3 
zal hij echter , san den anderen kant, velen vinden , die 

met hem daarin avereenftemmen; Dat men de fchriften 
voor jonge kinderen zoodanig inrigte, hiertegen heeft 

Rec. niets 5 maar dit omtrent dezulken in ’t werk te 
ftellen , bij welken men voorzekèr meer gevorderde jae 
ren, en geene geringe mate van ontleedkundige kennis, 
gevoegd bij die, welke ‘ons den mensch in den gee 
zonden ftaat doet befchouwen, moet onderftellen , is 
dunkt hem, ‘te fchoolsch , wetende welk een. verkeerd 
gebruik niet zelden van zoodanige Katechismusfen ge= 
maakt wordt , in dier voege dat men zich van eene bloo- 
te van-buiten leering bediende, zonder opzettelijk na te 
denken, of de' aangehaalde fchriften na te lezen, mm 
Dezé aanmerking behogrt echter niets te onttrekken aan 
de waarde van dezen Katechismus; wij (cheiden zaken van 
voorftellängswijze af; en dit gedaan hebbende, kunnen 
wij niet dan denzelven volmondig aanprijzen. 

e Grondbeginfelen der Verloskunde van BAUDELOC= 
Que uitwerkocht zijnde. werd de Vervaardiger van dezen 
Katechismus door de Uitgevers aangezocht om een der- 
gelijk beknopt Handbdek te ontwerpen 5 hetgeen dan 
ook de bekwame vAN KEES op zich nam. De orde der 
Hoofdftmikken en Afdetlingen, zoo als die in BauDg- 
Lucquge voorkomen, is behouden ; terwijl de Schrijver 
tevens de (chriften vän OSIANDER „ VON SIBBOUD „ BBERe= 
MAIER en anderen gevolgd heeft. ee 

Nadat hij de verlosfing en de verloskunde in ’t algen 
LETTe. 1808, NO, 3e E meen , 


DN Ï 


66 ‚We. VAN REES 


meen, de vereischte hoedanigheden en kundigheden van 
eenen verloskundigen behandeld heeft, gaat hij tot eene 
ontleedkundige befchrijving van-het bekken, de harde 
deelen, en Wan de zachte deelen ter voortteling over. 
Daarna eenige algemeene bepalingen mededeelende, 
verdeelt hij de werlosfingen, in het 4de Hoofdítuk, en 
onderzoekt de oorzaken en teekenen derzelven; han- 
delt, in het 5de, over de regelmatige verlosfing in het 
algemeen , dat is „die, welke door de krachten der natuur 
alleen voltrokken wordt; in het 6de, van hetgene de 
vroedvrouw bij eene regelmatige verlosfing heeft ín acht 
te nemen , zoowel gedurende als na dezelve, alsmede 
over de behandeling van het geboren kind, en over de 
nageboorte; in het 7de, over de verlosfingen, welke 
niet aan de krachten der natuur kunnen overgelaten, 
maar alleen door de hand kunnen’ volbragt worden; in 
het 8fte, over de werktuigelijke verlosfingen, dezuike , 
wier volbrenging, ter fparing van moeder of kind, of 
van beiden , het aanwenden van eenig werktuig vor= 
dert; in het gde , over de weeën, de miskraam , de 
valfche bevruchting , de fchuinfche ligging der baarmoe- 
der , de verlosfing van verfcheidene kinderen , en de 
„keering. , ’ . 
Deze behandeling komt voor het grootfte gedeelte 
overeen met die, door den Heer BAKE, in zijn Leerbsek 
der. Verloskunde, gevolgd; met dit onderfcheid echter, 
dat het Werk van dezen vollediger moet geacht wor= 
den, en alzoo, volgens VAN REEKS zelven , tot breede 
voeriger uitgewerkte vraagbaak kan verftrekken. Wij 
befchouwden eerst de uitgave van een’ Katechismus der 
Verloskunde, juist door het bovengenoemd Leerboek „ 
als overtollig 5 terwijl het ons bevreemdde , dat des. 
zelven Vervaardiger dat Leerboek zoo laat is ter hand 
gekomen, als de Voorrede: ons meldt; hetzelve kwam 
immers reeds in 1806 van de pers , terwijl deze Kate- 
chismus. op het einde des afgeloopen jaars het licht 
zag. Dan wij gelooven , dat de Vervaardiger reeds 
‚aan denzelven de hand gehad hebbe , voor dat het Werk 
van BAKE in druk verfcheen, daar de Uitgevers reeds 
voorlang den Schrijver berigtten , dat de zoo zeer ge= 
wilde Grandbeginfelen der Verloskunde van BAUDELOCQUR 
uitverkocht waren , en door gedurig tusfchenkomende 


beletfelen het afdrukken van dezen hunnen plaatsvere 


vullenden Katechiamus telkens is vertraagd’ geworden, 
’ or € 


KATECHISMUS DER VERL@SKUNDE: sj 

P. 
Wil verre echter van denzelven als overtollig. te be= 
fchouwen, durven wij dien gerustelijk , met name aan 
Vroedvrouwen en.eerstbeginnende Kunstbeoefenaren „ 
aanprijzen; daar wij ín denzelven eene duidelijkheid en ge- 
makkelijkheid van betoog vinden , welke de vereischten 
zijn van onderwijs in eene wetenfchap, die zoo zeer de 
naauwkeurigfte aanwijzingen behoeft. De Vervaardie 
er, reeds door andere Werkjes als een man van oore 
deel en bekwaamheid bekend , verdient dus onzen dank; 
terwijl wij hopen , dat geen minder vertier van dezen Kate= 
“__chismus,als weleer van de Grondbeginfelen van BAUDELOC® 
(VvE, zijnen wensch ‚om nuttig te zijn , moge bekroonen. 





Huconis ororTii epistolee ineditse &c. _Onuitge 
brieven van HUGO DE GROOT aande OXENSTIERN'S, 
den vader en den zoon, en aan andere Zweedfèhe Staatse 

“dienaars gedurende zijne zending en verblijf in Franke 

rijk, in de Lincbpfthe: boekerij bewaard , en naar eek 

- affchrifs , onder opzigt van j. LINDBLOM vervaardigd » 

__8hans in het licht gekomen ait de boekerij van MEER 
MAN. 7e Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. Ju gr. 8vd. 

‚ 278 Bladz. 

1) Heer j. MEERMAN heeft niet weiriig bij de Gee 

fchied- en Letterkunde verdiend door zijne zorg 
voor de uitgaaf dezer brieven. Dezelve lagen welbee 

Waard , maar onbekend ‘in de boekerij der Lincipfche 

kerk. Te vergeefs in: de Zweed/che boekerijen naar de 

twee eerfte boeken zoekende van de Vergelijking der Gee 
meenebesten door pe GROOT, en wat er van dit werk’ 
meer dan het derde deel mogt gefchreven zijn, bood hem 

J. LINDBLOM , toeu Opziener dier kerke , thans. Aartsbise 

fchop van Up/al, een affchrift van deze brieven aan, 

voor welks naauwkeurigheid hij: zelf zou zorgen. De 

Heer MEERMAN zag terftond , bij de ontvangst, derzel 

ver hooge belangrijkheid in,en deelde zijnen gevonden 

fchat mer deze uitgaaf der geleerde wereld aiede, De 
brieven zijn vier-en-negentig in getal, allen in het 

Latijn gefchreven , behalve één in het Fransch3 zij Zijn 

de Ítaatsbrieven van pe GROOT , als afgezant van het 

Zweedfèhe aan het Fran/che hof, van den jare 1633 tat 

1645 „eerst onder de regering van Lodewijk XIII, daarga 

Onder die der Koningiapa- moeder van den orapndiged 

à | - 


hd 


68 He GROTII 


LODEWIJK XIV, en alzoo gedurende het aanmerkélijkst 
gedeelte var den dertiejarigen krijg, die met den West: 
faalfchen vrede van Munfter en Osnubrupg eindigde. Daar 
hef beleid der handelingen tot dien vrede ten naauwtfte 
verbonden ging met de veelvuldige wisfelende krijgskan- 
fen der bondgenooten, die ter verkleining van het gezag 
des Keizers van Duitschland zamenfpanden ; daar Zrank- 
rijk vooral het fluiten van dien vreüle hét: allerlangst. 
‘door de vele vonden van den listigen MAZARIN- ophield ;: 


én daar het hof van Zweden, hetwelk ‘den vrede wensch= ° 


te, nevens onzen Staat, de voorname bondgenoot van 
Frankrijk was, wiens invloed op defbalans des vredes , 
die de ftrijdigfte belangen,in evenwigt moest breggen , het 


allermeest vermogt, == doet deze herinnering alleen ons ° 
het overgroot belang inzien der ambtsbrieven van eenerl - 


afgezant, als DE GROOT, in wien zich. wijsheid en deugd 
vereenigden met zoo veel (taatskennis , regtskennis en 
algemeene geleeräheid , als zich nooit in eenig ander 
‚heofd te zamenvoegden. In deze brieven komt pE GROOT 
dan oek voor als een afgezant, die de eer-van zijne zen- 
ding meer daor den luister zijner talenten, dan.door 
dien zijner hof fiouding ophield ; die niets. onbemerkt liet 
aan het hof , waar hij gezonden was, en. alle berigten 
gadefloeg , die er van elders inkwamen; die de belangen 
en neigingen , de driften'en denkwijzen van allen oplets 


tend gadefloeg en diep doorgrondde, wier aangêlegen= - 


héid ‘voor zijne zending flechts van het minfte belang 
kon geacht worden; die, zelf indringende in den geest 
erin het hart der Jistigíte ftaatkunde en huichelendfté 
eerzucht , zichzelven wist vrij te' ftellen van allen 
„ vreemden indrang 5 en die, eindelijk , zonder eenig vertoon 
váân zoo’ uitftekende bekwaamheden , de eenvoudige 
houding aannam van den blooten berigtfchrijver , die , met 
yoorbeeldelooze vlijt, al, wat hij verneemt, overbrieft, 
en dat alles naauwelijks met eenige aanmerking verge. 
zelt. De meesten zijner brieven zijn volkomene tafee 
réclen van den ganfchen ftaat van Zuropa, in enkelde 
trekken vervat, zonder het minfte licht of donker, maar 
keunelijk , fprekend en waarachtig; tafereelen, zoo als 
zij den Staatsman dierbaar zijn, die, met het algemeen 
‘beloop der zaken bekend , niet meer behoeft noch: ook 
smeer vermag ,' dan een blik té flaan op de algemeène go- 
Reldheid-van den dag. Voorzeker maakt dit de lezing 
dezer brieven niet overal even aangenaam, en vereist 

: € 


pe aaad 


hd 


EPISTOLA INEDIT A. - 69 


het in den lezer tbvens eene meer dan oppervlakkige 
kennis van het tijdvak, waarin zij loopen; maar het útelt 
_ dezelven tot de heerlijkfte voorbeelden van ambtsbrieven, 
vooral in gelijkfoortige om(tandigheden , daar de gang 
van het vredewerk afhing. van de dagelijkfche gefteld.e 
heid fchier der veelvuldige omftandigheden. Het is er 
echter yer vanaf, dat deze brieven tleehts drooge (chetfen 
zouder opleveren van den achtervolgenden., ftaat der zae 
ken van oorlog en vrede; deze fchetfen zijn doorgaans 
fechts gedeelten van brieven, die overigens vol zijn van 
d meest onderhoudende zoo wel als algemeen betangrijke 
onderwerpen , doormengd met aanmerkingen „ die zoo 
vele gulden fprenken mogen heeten, Men weet, dat 
de vrijheid van Duitschland het voorwendfel was van 
den dertigjarigen krijg ©: DE GROOTS aanmerking is: 
> wilt sij de menfchen bunnes ondanks vrij maken , gij 
> zult ze niet. vrij maken s wijl de vrijheid beftaat in te 
s>doen.hetgeen men zelf wil ,nier hetgeen anderen wile 
ss len.”’--De lof der Fran/che regtsgeleerdheid is altijd 
zeer groot geweest; DE GROOT zegts- „, in Frankrijk 
ss Zijn de allerbeste wetten; flechts ééne ontbreekt, die 
ss de Overigen doet nakomen.” Wanneer DE GROOT 
het gefchil van de Sorkonne met de gefiiten mededeelt 
over de vraag: of het, na eene doodzonde, beter zij, 
het Avóndmaal te gebruiken , dan zulks uit te (tellen en 
intusfchen boëte te doen, fpreekt hij; als hadde hij zelf 
nooit iet in zaken van Godgeleerdheid gedaan. Gewae 
gende van den ftaat zijnés vaderlands, heerscht in zije 
nen ftijl dezelfde onverfchilligheid, als ware hij een ge= 
boren Zweed geweest; alleen merkt hij op: „, dat de 
»» toenmalige traagheid van raadpleging de gebreken 
> Alrèeds aantoonde van het gemeenebest, hetwelk meer 
s, den fchijn ‘dan de klem der ware en hechte vrijheid 
s had.” Dat de Paus verfcheidene Cardinaals benoemd 
had , die volttrekt onkundig waren in de Latijnfthe taal, 
welke toch aan den eerdienst geheiligd was, gaat zonder 
eenige aanmerking, onder vele kleine berigten , voore 
bij; — dat de Cardinaal MAZARIN ziek werd van teleur= 


geflelde hoop op de paufelijke kroon, wordt als meer- 
an waarfchijnlijk voorgefteld;.=» bij het gewag der — 
gefchillen in Zngeland, die ten laatfte aan KAreL [ het 


hoofd kosteden , en‚in deze brieven zorgvuldig worden 
Vermeld , “als bopgstbefangrijk zijnde voor den gang des 


Vredewerks, laat zich DE GRÓUT óp zekere plaats met 
‘ . E 3 | eehe 


— 


gó B. GROTII EPISTOL® INEDITA. 


etne geleerdheid hooren over den titel der-Bisfchoppen 
‚als hadde :hij de gefchiedenis der kerke met de oogen 
van eetïer eerzuchtigen kerkvoogd gelezen. Alzoo nam 
deze uitmúntende afgezant alzins het karakter aan van 
zijne ftaatkundige zending, met terzijde ftelling van alle 
eigene inzigten „eigen fmaak en eigene: gevoelens , ‘zonder 
nogtans ooit eigend beginfêlen ‘te verlochenen of tegen - 
dézelve aan vreemde inzigten dienstbaar te wordem. Ope ° 
merkelijk en treffend is het, bij het allerlevendigse gevoel 
van de aangelegenheid van zulk eenen afgezant voor het 
Zweedfchë hof „ de ongelegenheid te vernemen; waarin 
Zich zijne eerlijkheid bevorid wegens -truïsfelijke fchaarss 
‚heid, door achterlijkheid er karighefd zijner zenders in 
zijne bezoldiging ; eene ongelegenheid. zoo.groet , dat De 
ROOT ‘bidden ; om Godswíl bidden moest, dat men 
fem. tia de itputting van: zijne eigene gereedej middee 
Jen ‚ niet în gevaar liet voor den drang van fchuldeifchers, 
oo groote oneer ‘als dit doet aan de ftaatsdienaars van 
het Zweedfche ‘hof, zoo groote eer doet het:echter aan 
het karakter van eenen man, die,: te midden van zule 
ke ongelegêliheden , veilig genoeg geacht kon worden 
fegen alle emkooping van eenen listigen Franfchen ftaats- 
dienaar , wiens ganíche ftaatkurde in Cabinetskunfte- 
nn ; 


marij gelegen was. 


. . * 3) ® id id 


Geheime Brieven , over de inwendige geReldheid van het. 
Pruisfifche Hof, na den dood van FREDERIK DEN IE, 
If € Deel. e 7 ] 


( Tweede Aankondiging ) 


e uitvoerigbeid, waartoe het veelvuldig met ondere: 
fcheiding merkwaardige ons wegfleepte, deed ons 

e pen nederleggen bij de Afdeeling van*het Eerfte Deel 
ezes Werks, om vervolgens verflag te geven’ van het 
Tweede Stuk, in dit Boekdeel begrepen, Hét heeft zé 
Ker, om ’t vertier te-bevorderên , geene herhaalde Aan- 
kondiging noodig, daar van het oorfpronkelijk Werk, 
volgens berigt, meer dan zo,ooo Exemplaren verkocht 
zijn,en-er van de Vertaling reeds een ‘Tweede Druk het 
cht ziet; dan wij mogen, om ‘het veelvuldig zondeèrlin- 
ge en treffende, daaraan geene herhaalde voordragt ont» 
MEE SH 


c …___ Hoe. 


‘ te 


GEHEIME BRIEVEN , OVER HET PRWISSISCHE HOF. 7E 


Hoe nader men den tegenwoordigen tijd Romt , wordt 
onze belangftelling grooter , deelnemender ; en de XXVIII 
Brief , waarmede deze Afdeeling begint , is van den jare 
1805. In dit en * voorgaande jaar trof Hongersnood de 
Pruisfsfche Landen, door onvruchtbaarheid en de ledig- 
heid der Landsmagazijnen. De Oorlog van Frankrijk 
met Oostenrijk en Rusland borst uit , en poogde het 
Rusfifchre Kabinet het Pruisfsfhe tot den Oorlog te bepalen, 
Dan FREDERIK WILLEM liet zich van zijn aangenomen 
ftelfel van Onzijdigheid niet aftrekken. Het doortrek 
ken van het Anfpachfthe'door NAPOLEON , hetwelk gele- 
genheid gaf dat hij mack, bij Ulm, tot eene dadiging 
noodzaakte , maakte een onaangenamen indruk op den 
Pruisfifthen Vorst. Zijn Hof was in twee partijen , een 
Engelsch- Rusfisch en èen Franschgezind , verdeeld. De 
Schrijver fchildert ons de Perfonen van beide de Pare 
tijen. Allerongunftigst is de karakterfchets van Prins 
LOUIS PRRDINAND, het tegenbeeld des Konings. Keizer * 
ALEXANDERS komst te Berlijn bewerkte , nevens ane 
dere oorzaken, eene geheele verandering, De En: 
gelsch- Rusfifche Partij nam toe, naar gelange de Fran 
Jihe verzwakte; en om dit te wege te brengen , fpaarde 
men geene middelen. Dit geeft ons de XXIX Brief te 
lezen. De XXX, XXX en XXXII ontwikkelen. dit 
verder. | 

De berigtgevingen van de verlorene veldflagen 
bij Pena en Averftad, in den XXXIII Brieve voore 
handen, zijn die eens ooggetuigens , en vol karaktere 
fchetfen der hoofdperfonaadjen, die daarin deel hadden, . 
NAPOLEON is de Held, die zegepralende boven allen uit- 

fteekt. De Koning en de Koningin van Pruisf/en worden 
eer beklaagd dan befchuldigd, De last der fchuld valt 
op anderen. ‚, Het gebrek aan eenen Opperveldheer „°” 
Vinden wij onder andere , „, dië met de eeuw mede voorte 
gegaan was, kan als de voornaamfte reden van ons on. 
‚geluk aangezien worden. De Koning is een eerlijk 
man, dit weten wij allen, maar geen Veldheer 5 ook 
Ontbreekt hem het oordeel, wie onder zijne Generaals 
daar eigenlijk toe gefchikt is, Hij oordeelde naar de 
uitkomst. Ilij wist, dat men den Hertog VAN BRUNSe ’ 
Wijk als een der eerlte Veldheeren genoemd had , en 
daarom fchonk hij hem zijn geheel vertrouwen. De 
Hertod kan wel, in vroeger tijden , eenige Begaafdheden 
gehad hebben, maar federt hij het beruchte Manifest in 

> 4 


179a 





72 „ GEHEIME BRIEVEN … 


1793 onderteekende , hield hij opdie geen te zijn, waar 
men hem voor gehouden had, Dit was een gedenk{tuk 
der grootfte zwakheid van verftand. — Thans was hij 
een ziekelijk oud man, die fteeds tusfchen willen en niet 
willen dobberde, die nog wel over eene fchikking praten „ 
maar ze volttrekt niet meer uitvoeren kon, en wien de 
nieuwe krijgskunst , de fnelheid van uitvoering in de 
nieuwe wijze van oorlogen, volftrekt vreemd-was. De 
naast ouder hem gebiedende Generaals hadden geene ach- 
n :n konden die niet hebben. Zij waren 
' d3 een ieder handelde naar zijn eigen 
Ì 5 met den anderen; en er was bij Jena 
î 2 Armée, maar alleen verfchcide Divi- 
E velken geen verband was. Met één 
Severn ve eeen ak een hoofd, of eene kleine Commis- 
fie, om de krijgs-operatien te ontwerpen en te leiden. 
= Het ontbrak aan‘ verfpièders en nan zekere berigten 
van de bewegingen des vijands. Men had daar veel 
over gefproken , veel gefchreven , maar niets uitgevoerd. 


— Het ontbrak aan éene, talrijke Referves Men had, on- 


det de ndam van eene Landmititie, daar vele fchike 
“kingen over gemaakt, maar niets tot ftand gebragt. — 
Het ontbrak aan een doelmatig verzorgingsmiddel voor 
de Armée, of aan een „bekwamen Intendant vaor dezel- 
ve; zij leed meer van den honger , dan van den vijand, 
— Het ontbrak zelfs aan eene goede. kennis van het 
terrëin „ waar op men ftohd en werken wilde. 

‚‚ Bedenk nu ‘deze verwarring tegen over eenen NAPO= 
LEON ‚ met een leger, het welk vijftien jaren lang in de 
oorlog geoefend was , en het was ligt te voorzien, wie 
zegevieren zou. — Wat de Spionnen aanbelangt, men 
‘had er volftrekt geerte, in plaats dat NAPOLEON elk woord 
van den permanenten krijgsraad te Weigsar wist, en hoe 
men elk uúr werken zou. Men zeide, dat de Koning 
tegen’ dlle'fpionneren ing 
zijné zedelijkheid (treed? 

__ Die en de naaste oorzaken vinden wij breeder ontwik- 
keld; en zegt de Schrijver ‘vervolgens : „, NAPOLEON 
Kent, even als FREDERIK , ‘zijne partijen; zijne (tappen 
zijn met uitzigt op hún karakter of hunne karakterloose 
heid berekend, = Hoe zullen onze nakomelingen ver- 
baasd (taan, als zij van de veldflagen bij Jena en Aucrflad 
zullen lezen , alwaar een oud Veldheer , die in den zevenjae 
rigen oorlog eenige gelukkige lagen uitvoerde , vervolgens 

lots 


enomen was, omdat het met 











| 
t 


| 





; 


OVER HET PRUISSISCHE HOF. 73 


Holland veroverde , en Frankrijk veroveren wilde , thans 


_zulke onvergeeflijke misflagen begaan kon , die men naaue 


welijks aan eenen Vaandrig vergeven zou.” 

De vier volgende Brieven behelzen een Krijgsverllag , 
met de beoordeeling van de voornaamfte Perfonen, die 
er deel in hadden. : De XXXVII Brief geeft ons een 
uitvoerig verflag vol karaktertrekken van de openlijke 
femming in Berlijn voor en ua den flag bij Auerf?ad „en de 
worftelling der Partijen. — Alleropmerkelijkst zijn de 
XXXIX en XL Drieven , opgevende , wat twee van 
sSchrijvers Vrienden , gedurende zijne afwezigheid 
bt Berlijn en de aanwezenheid der Franfchen aldaar , 
ftmeld hebben. Beiden bearbeidden zij het zelfde on« 
derwerp, en befchouwen: het van verfchillende zijden. 
Hoe aandoenlijk, hoe treffend wordt deze gebeurtenis 
befchreven ! Dan het moet in het Werk zelve gelezen 
worden, Met welk een oog een dezer Brieffchrijveren 

NAPOLEON te Berlijn zag , en diens oordeel over den 

eld, mogen wij niet onvermeld. voorbijtreden. „, Daar 
een Man, federt jaren herwaarts, beftraald door den 
glans zijner daden, op eene ontzagwekkende hoogte „ 
voor ieders pezige ftond, is het te begrijpen, hoe men 
dezen man thans — niet befchouwde, neen, aanftaare 
de, bijkans verzwelgde. Als.het geheugen in het voor- 
ledene teruggaat, en nu, het fpoor zijner daden volgene 
de, hem.naar Zialie, Egypte, Oostenrijk , Duitschland „ 
Pruisfèn , tot in de voormalige Koninklijke Hofftad 
Warfchau vergezelt, hem alle verhinderingen ziet over- 
winnen „ hem overal als overwinnaar , met laurieren 
bekranst, befchouwt === dan is de pen te zwak, om 
den indruk te fchilderen , welken de verfchijning van de. 
zen Held op de gapende volksmenigte maakt. - 

‚‚ Vervolgens vestigden de oogen zich eerst op zijn 
uitwendig voorkomen. Ook hierover iets. Zijn postúur is 
klein; hij heeft een embonpoint , hetwelk hij, volgens 
de afbeeldingen , welke hem vroeger vertoond hebben, 
eerst federt kort moet gekregen hebben. Zijn tint 
is olijfkleurig , en de fpieren van zijn aangezigt 
zijn droog; het een en ander geeft hem een donker gee 
laat, Het blaauwgrijs en bruinachtig oog is wel niet 
vurig te noemen, maar zijn blik is doordringend en 
navorfchende. Lieftaligheid ontbreekt wel aan dezen blik , 
maar.niet houding en vastigheid ; je ‚ als iemand , die one 
voorziens van hem wordt aangekeken , niet fchrikt , dan 
is hijeen moedig man ; zijne gelaatstrekken zamengno rn 

5 , zijn 


re GEREIME BRIEVEN 


zijn harmonisch en ontzagbarend. Zijn oog isin eeuwige 
durende beweging „en fpreekt de fteeds opgloeijende werke 
zaamheid van zijn eigen Ik uit. Maar zelden wordt de 
ernst van zijn gelaat met een lagchje afgewisfeld ; maar 
het is een hoogst zeldzaam wonderbaar lagchje , het- 
… welk de naastbijftaanden verbiedt ,„ zutiks insgelijks te 
doen. Dit lagchje is als de blikfem; men kan zich over 
den ftraal niet verblijden, Zoo heb ik hem dikmaal zien, 
lagchen , als, bij zijnen intogt, in den roep zijner fóls 
‚ daten:: Vive FP Empereur! ook een troepje Berlijners — 
400 als men zeide , een deel der lieve jeugd — in{temde, 
Zijne uiterlijke gedaante is onderfcheidend ‚zoodat de goed 
nabootfende kunftenaar hem doorgaans treffen moet 3 
ook zijn alle de platen en fchilderijeu , welke men hier 
van hem. gemaakt heeft, meer of min getroffen te noee 
Ben,”’ — Men is dan te Berlijn daarin gelukkiger ge= 
weest, dan te Parijs of elders, Althans wij hebben uit 
den mond van vericheidenenz die NAPOLEON gezien had 
den, gehoord, dat, onder de van hem uitgaande veele 
verse af beeldingen „ niet ééne treffend gelijkende voors 
wam. … 

Dé Schrijver, die, in den eerften tijd na liet inruke 
ken der Franfchen in Berlijn, niet tegenwoordig was, 
keerde welhaast derwaarts terug, en geeft zijne eigene 
waarnemingen op ‚zoo onder den weg als in Berlijn zel- 
ve, Wij moeten ;, reeds zoo veel overgenomen hebe 
bende , tot het Werk zelve: wijzen. Alleen fchrij= 
ven wij het flot des laatften Briefs uit het Tweede 

„> Groot waren , federt X jaren, de plannen van den 

roaten NAPOLEON; thans (de Brief is van 31 Dec. 1806) 
is de fluijer nog niet opgeligt, die de nieuwfte bedekt. — 
Tot hiertoe heeft hij ze alle volbragt. Als Pruis ftreel 
ik mij zelven met de hoop , dat cen zoo groot verftand , 
als hij Engelands Handel - monopolie vernietigen, en den 
Noordfchen Reus, die zijne handen naar het Zuiden uit 
ftrekt; op de vingers tikken wil , zich daartoe beter van, 
een Koning van Pruisfen,dan van een Marguis van Bran- 
genburg zou' kunnen bedienen.” 

Soms zijn de Aanteekeningen bevestigend en uitbrei- 
dend, foms wederfprekend. Hier treffen wij de volgende 
aan: „… Heeft de Schrijver wel berekend , hoe groot 
een Koning van Pruisfen zou moeten zijn, als hij den 
…__Noordféhen Reus op de vingers wilde tikken? — Heeft 
hij.de Pruisfifche Legers met de Noordfihe vergeleken jun 

. er 





OVER HET RRUISSISCHE HOF. 5 


derzelver Ínnerlijke kracht , derzelver getal tegen-elkâne 
der gehouden? — de hulpbronnen onderzocht, die 
Préisfen Zou. moeten hebben , om met een goed gevolg 
tegen dezen Reus op te treden% — Zouden de Zand 


‚mannen het lang tegen de Sneeuwmannen kùannen uîte 


houden ? — Deze vragen zou men in overweging moeten 
nemen , Eer men aan vingertikken denken wilde, mm 
Puntige woorden zijn toch. geene Bajonetten , en het 
Nerdfche ijzer zal heel koud zijn.” == =— Wij hebs 
ben bedrijven gezien , welke deze vragen beantwoorde 
de, op eene wijze, die de Vrager ntet dacht. 

Een enkel Bijvoegfel is er op dit gedeelte des Werks, 
getiteld s over het Korakter der Berlijners. —- Het 
frekt , om hetgeen wij des, in onze vorige Aane 
kondiging, uit het Werk overnamen’, te ftaven. 


°° ee 


Viustize Waarnemingen op eene Reize van Petersburg , over 
Moscau , Grodno, Warfchau en Breslau , naar Duisschland, 
in den jare 1805. An Brieven, door G. REINBECK. Jie Deek, 

‚. Te Haarlem , bij A, Loosjes, Pz: 1807. Jn gr. 87e 

"229 Blz, EEn | 


Ver gebeurt het, dat een wéidíche Titel, even als een fraaf 
Uithangbord,’ veel belooft, doch dat ‘het Werk daaraan 
weinig , of geheel niet, beantwoordt ; Zeldzaam heeft een Tie 
tel te.luttel aanprijzends, Dic dunkt ons echter het geval te 
wezen , ten opzigte van het Werk, welks Eerfte Deel wij 
thans aankondigen.  Vlugtige Waarnemingen! Bedoelt de Heer 
BEINBECK daarmede’, det hij piet lang en tiepluizend ftilftaat 
bij een aantal bijzonderheden, die wij veelmaal in Reisbe- 
fchrijvingen aantreffen, dan moge hij gelijk hebben; doch zije 
he Waarnemingen op de Menfchen, op de Volksgebruiken , en 
Wet van dien aard meér is , zijn verre van vAugsig : hij , 
ò die , gedurende eene lange reeks van jaren, gelegenheid 
v kad om Rusland te leeren kennen,” vestigt veeleer een 
naauw oplettend oog, in een juist gezigtpunt geplaatst, om 
alles te overzien, eu de voorwerpen van meer dan ééne zijde 
te befchouwen. OO, 

Ten ftavenden bewijze van deze onze aanmerking kan diee 
hea, dat de Hertaler, die, tén jare 1796 , In Petersburg gen 
weest is, en ook de Reize van daar naar Moscau en weder te- 
rug gedaan heeft, in zijne achter aan gevoegde Aautee= 
keningen „ bijkans alles bevestigt, wat REINBECK als zijne 
Waarnemingen opgeeft3 met zoo vele wóorden verklarende, 
» zelden een Boek over eenig Land of Volk, dat bij gezien 

se EE: „ AAO, 


) 


‘ 


”. 26, ok ze tEINDE GK: Cu 


p, bad , gelezen te hebben, ’tgeen-hij zoo beamen kon als 
_$ dít tegenwoordige „ ‘t geert bijna alles, voor zoo ver hij, 
„ over dezelfde ouderwerpen oordeelen kon, als uit zijve 
es Ziele gefchreven is’? (*) ° ee 
Het doorlezen van het Werk zal bij elk onze aanmerking. 
wettigen en ftaven. Hert is Briefswijze ingerigt. Eene vrije 
pen ftelt de Waarnemingen te neder, Wij zallen een én ander , 
tft her veelvuldig fchoone en treffende , aanftippen. OO 
……Veél goeds van de Bewoönders tusfchen die Hoofdfteden 
aan te treffen, ken men zieh niet beloven ; zij zijn als doorde 
Hoflucht verpest, en worden door Baatzucht beheerscht.. Ees 


lange reeks van jaren, in veelvuldige ingewikkelde en uitgee 


teide verbindtenis(eu en betrekkingen, had REINBECK te Peters= 
\_Aurg doorgebragt ; ea durft hij, zich , “uit dien hoofde , beroes 
men, die Stad wel te kennen. Tot onbepaalde toftuitingen be= 
tuigt hij geen kracht te voelen: „ want.in der daad er be- 
»‚ hoort niet weinig‘toe, om onvolkomenheden op‘ te merken , 

„…‚ en niet-alleen daarvan te zwijgen, maar ook zelfs den lof 

>, Van volkomenhedsmr daaraan zoe te kennen ; om alles heer= 
m lijk , alles verwonderenswaardig voor te ftellen, wanneer 
‚, men toch, verfcheide gapingen,eun gebreken ziet, en zoo 
„‚ Aecl te duidelijker, naar mate men meer gelegenheid heeft , 

je zelf nabij te treden, en de geringfte om{tandigheden na;te 
9, Zaan, Die daartoe kracht heeft , moge zich daar wel bij 
‚‚ bevinden; omtrent mijzelven , waarde Vriend! ben ik ver- 
»„-zekerd, dat ik, ook zonder acht te flaan op de zwakheid 
van mijn penfeêl, geene orders en titels alièen daarom aâl 
verwerven 5 dewijl ik.er mij niet op verfta, om een leelijk, 
‚‚ wezen met sen felicon blankerfgl op te fchilderen” aars 
heid is zijn, doel, Harde waarheid ontrolt ‘veelmalen zije 


e 
v ee 


ne peDe A. en . | 
“ Dan.laten, wij,- zonder van Brief tot Brief te gaan, het een 
en ander vermelden. e Volkplantingen , door. CATHARINA 


omftreeks Petershurg-aangelegd, trekken bijzonder zijne aans 
dacht, en hij vermeldt des bijzonderheden , die men elders te 
vergeefs zoekt, tevens van de misbruiken der opkoopingen 
ìn Rusland gewagende, — CATHARINA DE 11 ftaat, ondanks 
hare gebreken, hoog bij bem te boek, Haar perfoon befchrijft 
hij met deze woorden: „ Zij was van middelbare graotte3 
‚> Eén weinig zwaar, zonder daarom onbehouden of wanftaltig 
‚> te zijn; de opflag van haar oog was onbelchrijfelijk zacht 5 
»… haar blaauw vriendelijk oog had met de jaren zijn vuur niet 
s Verloren; waardigheid en verhevenheid hadden hare zetels 

ae „> OP 

Nn 


2 (*) In eene der Aanteekeningen geeft de Vertaler te verflaan, on- 
‚langs, van een Heer, die REINBECK zeer wel kende, en hem federt 
diens aankomst uit Rusland zeer dikwijls ìn Dresden geïproken had „ 
verfiaan te hebben, dat de Schrijver een teer onderzeek- En waarheid. 
Uevend nran was, zonder charlasanncrie. 


Dd 





REIZE VAN PETERSBURG NAAR DUITSCHLAND. „y 


op hêt hooge met grijze lokken bedekte voorhoofd gevestigds 
„haer vel was zeer blank ,en flechts het hooge rood kunttigt 5 
» een klein kanten hoofdfieraad bedekte hare haren ‚en op den 
„ fchedel blonk eene kleine kroou van brillanten ; hare opfchik 
„ Onderfcheidde haar van alle de Hofdames, ja van alle Vroue 
„wen van haar Rijk (behalve de Vorftin paskow, hare Vriene 
„ din); dezelve was een mengfel van den Oosterfchen en Eu- 
„topefchen , welks fatfoen de mode nimmer veranderde , maar 
„200 gemakkelijk als vol fmaak, en , als ik mij zoo mag. 
„titdrukken , regt voor eene matrone gefchikt was; op de 
„linker borst fchitterde de fter van brillancen der Andregs- 
„orde ; het blaauwe lint herinnere ik mij niet gezien te heb- 
„ben5 — op dunne witte zijden koufen droeg zij fchoenen 
„van wit atlas 5 zij ging nog! zeer regt op, met een tamelijk 
„vasten tred} over haar geheel voorkomen was vrouwelijke 
» majeftueufe bevalligheid verfpreid.’” — Om haar nader te 
leeren Kennen , moet men haar op een Bal, híer befchree 
ven , zien } doch de uitvoerigheid verbiedt ons die kennise 
geving. - d 
Het Lusthuis Zarskoje- Sselo wordt verrnkkend befchreven, _ 
Hoe zeer fteekc hierbij af , hetgeen wij van de Herbergen op 
den weg van Petersbirg naar Moscau aantreffen; de flechtheid 
der. wegen; het verwaarloozen der bos{chen. De onbehouwen= 
heid der Rush/che Voerlieden geeft ruime ftoffe tot klagten, 
Zeldzaam ontmoet men breede befchrijvingen van de gefteld-= 
heid des Pfatten-lands in de Reisbefchrijvingen ; dan bier wor- 
den wij in de armzalige Rusfifche Dorpen geleid, waar men nog 
iets vreemds aantreft, Wie bewondert niet, ’t geen hier 
van de Badítoven vermeld wordt. , Zij zijn gemeenlijk , uit 
„vreeze voor brand , van de huizen afgefcheiden, op het- 
» voorplein zelf geplaatst ,of op eene of andere vrije plaats , en 
„ waar eene rivier voorbij ftroomt , liefst aan derzelver oever, 
» omdat zoo wel vrouwen als mannen uit de gloeijende bad= 
„ftoven zoo fchielijk in de koude rivier {pringen , dat deze 
… daarvan rookt. Zelfs ín het ftrengst van den winter komen 
» Zij dikwijls geheel naakt uit de badftoven , en loopen rondom 
„ inde Meeuw, of rollen zich in dezelve, Dit fchijnt hunne 
» gezondheid geen oogenblikkelijk nadeeltoe te brengen }maar 
„over het. geheel genomen wordt de Rus niet oud, en in hee 
‚‚ oogloopend fpoedig veroudert vooral het vrouwelijk gek 
„flacht. Eene vrouw van veertig jaren is în Rusland reeds 
» grijs. Weest dus, lieve Dames! niet op Rusfifche zweet= 
„baden belust: want daaraan fchrijft men dit verfchijnfel 
„toe. Op eenige geftellen evenwel heeft het niet den mirte 
 ften,nadeeligen invloed, In en bij Crasnoje= Sselo, een Kete 
»zerijk Lustfiot omftreeks Petersburg , moeten verfcheide 
» Vrouwen gevonden worden, die over de honderd jaren oud 
se 0 „ Zijde 


5î | … 6e REINBECK 

>, zijn. Bene derzelven beroemt zich van onder de derwaartê 

à, verplaatfte Rusfi/che Boeren de-ecrfte Bruid geweest té 

‘9 Zijn, en met PETER den Grooten op hare bruiloft gedanst te 
ze hebben. Weinige jaren geleden had zij nog goede tanden 

»» Eu was zeer. lustig.” 

Nowgorod , omtrent welk het trotche fpreekwpord bekend 
is: wie kan tegen Gon en Groot Nowgorod! is thans eene groa= 
tendeels vervallen Stad, Petersburg en Moscau lokken alles op; 
Ellendige wegen heeft men in deze ftreek te doorreizen , eer men 
te Walday komt, beroemd wegens fchoone Vrouwen. „Hier 
> heeft,’ merkt de Reiziger op, ‚… de grootfte losbandigheid 
9, Plaats, hoewel ook de Rusffèhe Meisjes over het algemeeu 
», Vooral niet onder de wreedete tellen zijn, Als het onbepaald 
se Eigendom harer Heeren , dienen zij alle tér involging hunnef 
> lusten, die rchielijk alleen door verfcheidenheid kunnen be- 
»» Vredigd worden, De onbe{chaafde wellusteliog laat, zone 
»s der er zich over te bedenken, de vrouwen en meisjes, dit 
„‚ hem behagen , ten zijnen huize komen; en geen knopje 
»‚ ontluikt er „ dat hij- niet plukt.”” De Rusfifche zedeloosheid 
te dezen opzigte wordt met zoo fterke trekken gemaald , dat 
de Vertaler, die altoos de waarheid en goede trouw des. Rek 
zigers onverdacht hield, hier wantrouwen begon op te vate 
ten; dan nadere herinnerieg deed hem de geloofwaardig heid 
van REINBECK ook in dit geval, hoe verregaand ook, erken= 
nen en ftaven. 

Van der Rus/en Godsdienst vormt zich REINBECK zeer lage 
gedachten... , De Godsdienst, geachte Vriend! waaraan gij, 
s‚ naar uwe denkbeelden, de heilzaamfte kracht, toefchrijft , 
s, die het menschdom over het dierlijke doet zegepralen, 
s, ‘het fchoonfte gefchenk der Godheid in de hand van deù 
s» Wijsgeer, worde wel nimmer een zwaard ín de hand van 
s‚ den Rus, maar ook geen teugel van zijne zinnelijkheid. 
s, Met wankelendé fchreden treed ik toe, om met eene be-= 
», vende hand het gordijn even op te ligten , ‘dat dezen af= 
s> grond bedekt houdt. Elke Godsdienst, welke de vereering 
s‚ des Scheppers, de vervulling onzer piigten als mensch, en 
> Verdraagzaamheid leert, is eerbied waardig; en in dezen 
» Zin komt het mij voor, dat er geen Godsdienften, maar 
se flechts één Godsdienst kan beftaan , hoe verfchillende de 
2 Zinnebeelden ook ziju , waaronder de eeuwige waarheden 
p» vOOrgefteld worden. Wij gelooven allen ia eeneh Gop!.Maar 
», wanneer niet de in Zinnebeelden gewikkelde eduwige waar- 
») heden, maar de zinnebeelden zelve, die, de zwakke. hand 
se van een mensch. ontwierp , de hoofdzaak worden , wanneer 
», de geheele Godsdienst in eene bloote eerbewijzing ‘ont- 
pe aardt, en als ‚deze alleen op het grove zinnelijke gemoed 
je poogt te werken, zonder den geest, buiten welken er gen 
8 3, WOoie 





‘ 


REIZE VAN PETERSBURG NAAR DUITSCHLAND, âg 


‚‚ Godsdienst kan Beftaan , in aanmerking te nemen, dan ís 
„ dezelve weinig dienstbaar tot de menfchelijke befchaving, 
», ja veeleer hinderlijk.” 

De treffende befchrijving van het Heilige Beer voert den 
Reiziger tot godsdieoftige verrukking op. — Treffend be- 
fchrijft hij de vereeniging van binnenlandfche Wateren , door 
PETER DEN Ï begonnen , door CATHARINA voltooid, Zeldzaam 
houdt de Reiziger zich lang op met reisontmoetingen te vermel- 
den; dan eene, waarin zijn leven gevaar hep door de fnood- 
en flechtheid des Voermans , en díe tot opheldering dient 
van ket karakter eeniger Ausfen, Îs uitvoerig en treffend, 

De befchrijving van het bevallig Torshok wordt afgewisfeld 
door een ftaaltje van Rusfifche ruwheid. Het levend begraven 
eener Dame dodet ons de ruwfte inhaligheid zien. Onder die 
alles naderen wij Moscau , waar de Reiziger ons niet om leer- 
zaam onderhoud verlegen laat. Die woelig drukke groote-Sted 
», ziet er over ’t geheel anders dan andere Steden uit. Het 
‚‚ nationale is hier veel minder door het buitenlandfche ver- 
» dreven, dan te Petersburg, en de oude Oosterfche weelde 
e‚ in ftukken van innerlijke waarde vertoont zich hier veel 
‚‚ meer.” == In de bevallige ommeftteeken leide hij ons on- 
derrigtend rond, In de Stad zelve is doorgaans gebrek aan 
openbare vermakelijkheden. s 
… Reeds hebben wij aangeduid, dat de Heer REINBECK ons 
bovenal Menfchen leert kennen; dit doet hij inzonderheid ten 
opzigte der Inwoonderen van Moscau, Hij rangfchikt ze in 
dezer voege: de voorname Adel, de geringere Adel, de Rusfi- 
fche Koopman ‚de Mushík (het Volk), de Duitfcher „de Fransch- 
man, de Geleerde, Hoe veel verbazends treffen wij niet aan 
‚bij den Adel, groote en kleine! welke verteringen! — hoe 
zeer fteekt er de Koopman bij af! hij is als ’t ware het tegene 
beeld. Treffend zijn de Karaktertrekken, hier gemaald, van 
oud- en nieuw-modifche Rus/en; van de laatstgemelde foort 
vindt men er veel meer te Petersburg dan te Moscau , en zij 
zijn doornen in ’t oog van voorvaderlijke Rus/en. Onder deze 
klasfe wordt men dikwerf eene overhelling tot Dweeperij ig 
het Godsdienftige gewaar ; terwijl daarentegen hieromtrent bij | 
„den Adel, bijzonder den- hoogen, de volkomenfte onverfchil- | 
ligheid heerscht. ’ | 

Vrii uitvoerig is ’t geen de Reizigerte boek flaat van de lee . | 
penswijze der Geleerden in Mfoscau, en bijzonder wegens de | | 
buitenlandfche hier beroepen Hoogleeraren , Zoo van vroege. | 
zen tijd als latere aanftelling. Bij het verhaal wegens de ope 
rigting der Moscaufche Hoogefchool , en ’t geen tot die inftele 
ling behoort, geeft hij op , hoe de Hoogleeraars zelve denken 
wegens hunne belftemming, en de verwachting, welke zij | 
daaromtrent in *t algemeen koestefen. Bijzonder toont bij, | 
hoe weinig die-Geleerden bij den Adel kunnen uitrigten, ee | 





Ne 








lo G. REINBECK, REIZE VAN PETERSBURG NAAR DUITSCHLANDe 


daar het aan e&a derden Stand gezegd mag worden in Rusland 
ze ontbreken , hoe gering de vorderingen kunnen wezen, 
> De Rusfen kunnen zichzelven,” toont hij duidelijk, „ tor 
„s geen hoogen ap verheffen 5 men vindt Onder bun wei= 
>» nig oorfpronkelijke Denkers, hoewel misfchien vele bijzone 
9, dere Karakters.” em De Boeken-cenfuur drukt te Moscau 
zwaarder dan te Petersburg; zij flaat der uitbreiding van kun= 
digheden in den weg. —- De befchrijving van het vijftigja- 
rig Jubile der Moscaufche Univerfiteit , door REINBECK bijge- 
woond en in den laatften Brief dezes Deels befchreven „ 
gecft ons geen voordeelig denkbeeld van de daar gemaakte vore 
deringen , eu ftaaft de vorige afzonderlijke aanmerkingen des 
Schrijvers , het vervolg van wiens arbeid wij met verlangen te 
gemoete ziene ° 


a 





Nieuwe Bedenkingen over de Foden, en bijzonderlijk over die 
van Amfierdam en Frankfort , door den Heer GREGOIRE , Oud- 
bisfchop van Blois, Senateur enz. Uit het Fransch. In den 

* Haag, bij Belinfante en Comp. 1807. Zn gr. 8vo. 3e Bi, - 


De oud-Bisfchop van Blois , GREGOIRE , die , reeds twintig jaren 
geleden, over de natuurlijke , zedelijke cin maatfchappelijke 
Verbetering der Joden de pen gevoerd ,en ten hunnen voordeelë 
in Frankrijk (ints ‚met vrucht , gearbeid , en nedere Bedenkingen 
deswege opgegeven had (*), voert wêder de pen. De Oproe= 
ping van het Franche Gouvernement tot eene foort van Vere 
tegenwoordigende Vergadering der Joden, van Frankrijk en Zralie- 
geeft daartoe gelegenheid. Te dezen aanzien hebben, gelijk 
‘_ GREGOIRE zich uitdrukt, ‚, de onwetendheid en kwaadwillig= 
ss heid zich , gedurende eenigen tijd , onledig gehouden over dee 
»» Ze Zamenroeping ; zij hebbener de oogmerken van vermomd 
6, of gelasterd, terwijl het flechts zake was, bij de Poden al 
se le de zedelijke eigenfchappen, alle foorten van bekwaam= 
ss heden te ontwikkelen ‚ hen tot de volheid der burgerlijke 
ss voordeelen roepende.” 

De vorming van het Yoodsch Congres, en vervolgens die 
van den Grooten Sanhedrien, wordt befchreven zen daarbij op- 
gemerkt, boe de raadplegingen dier Vergaderingen bewijzen , 
dat de Rabijnfche Joden genaderd zijn tot de Kargïten; hoe 
ook de Portugeefche en Hooeduitfche Joden elkander genaderd 
zijn. Dit verrigtte in Frankrijk heefteen fpoorflag aan Vreem- 
: - - een" 


*) Ven dezelve is eene Nederduisfche vermling bij de Uitgevers 
va Jie Stukje te. bekomen, fi ! eer 


1 
df 


GREGOIRP) OVER DE JODEN, Sf 
delingen gegeven. Van âllerwegen kwamen Afgevaardigden 
óp het Congres te Parijs. _ 

Hij vermeldt, dat in Molkand zestig duizend Portugeefche en 
Hoogduitfche Joden verfpreid zijn, en Amfterdan: misfchien 
tweederden daarvan bevac. Hoe zeerdaar te lande begunftigd, 
in vergelijking met andere Landen, bleef echter de roede 
der verdrakkinge over dat Volk opgeheven, daar, gelijk de 
Schrijver vermeldt, Burgemeesters van Amfferdam hun een 
Kerkelijk Reglement oplegden, ’t welk de Parnasfijnen vol= 
frekt meesters over hunne Geloofsgenooten maakte, — One 

dnks dié verdrukking maakte de verlichting voort- en op= 
g; boveral na de door Frankrijk daargeftelde Omwente- 
Ingin ons Land, wanneer eene nieuwe Gemeente, d/dath 
Jsfurun genaamd, te Amflerdam werd opgerigt. Groot we= 
a de tegenflgevingen der Parnasfijnen , hier vermeld. En 
beklaagt zich de Schrijver ‚dat deze Genmteente nooit eene kracht» 
dadige onderfteuning bij de Tusfchenregeringen in Molland ge= 
vonden heeft , den Raadpenfionaris sCHIMMELPENNINCK Uitz 
gezonderd. | OO, 

De behandelingen, dier nieuwe Gemeente, getreel uik Hoog= 
duiefche Foden zamengefteld, door de Parnasfijnen aangedaan , 
worden aarigeftipt (*). De Schrijver beklaagt zich over de 
uitzonderingen, ‘welke nog ten opzigte der Soden in Holland 
plaats hebben, met name dat zij uitgefloten zijn van het Ge- 
pootfchap 7ot Nut van ’t Algemeen, alsmede van de Maate 
fchappij Felix Meritis, | OO OO 

Met welgevallen haalt hij op, hoe een en ander dier ver- 
drukte Gemeente Volksvertegenwoordigers geweest zijn, met 
mame DE LEMON, BROMET, €en DA COSTA ATHIAS, die ter Ver= 
gaderinge ket Voorzitterfchap bekleedde (tf). Hij fpreekt ie 

Je 


\ . . EK} , . - ° 
.(*) Het bevreemdt ons eenigzins, dat de Vertalers , die ‚blijkens het 
Voorberigt, op enkele in het oorfpronkelijke voorkomende plaatfen, 
eenige veranderingen gemaakt hebben, niets vermelden, als tot de Gee 
fchiedenis der Joden in dit tijdvak betrekkelijk , van het Schandbord, 
iq de geodfihe Kerk te Amfierdam opgehangen, waarop de namen der 
Jeodfthe Volksreprefentanten Da LEMON en BROMET zich geplaatst vonden, 
ea het'des voorgevaïlene. Zie Dagverhaal der Handelingen der Con- 
Pirmeerende Vergadering, IX D. bl. 147. RECENSENT. 

(9 Og, denzelfden grond als onze voorgaande Aanmerking rust de- 
ze: De Vertslers, hadden kunnen vermelden, hoe de Direfteuren der 
Jeodfche Nieuws Gemeente te Amfierdam een Adres toefchikten aan de. 
Conflisweerende Vergadering, reprefenteerende het Bataaffche Volk; 
daarin vertnel 


dende, dat die Gemeente , op het voorftel van den Prefi- - 


dent m. s, ASSER, in hanne Kerk; onder het helligfte der gebeden „ on- 
der het aanroepen van een Alwetend GoD, den Eed van onveranderlij- 
ten Afkeer van hes Seadhouderfchap , Arifocragie, Federalisme en Re« 
Beringloosheid, had afgelegd. Zie Dagverh, der Houdèl. van hèt 
| Deerend Ligchaam , VIII D. Dl, 469, . 

7 FE 


err. 2808. No. 25 


ar 








32 GREGOIRE, OVER DE JODEN. 


Joden hier te- lande, dié, in een en ander vak, der Maat-- 
fchappije tot nut en luister ftrekten. L[loe vereerende de bij 
gebragte voorbeelden voor de Joden Xn Holland zijn, des te 
onteerender oordeelt hij ze voor hunne vervolgers. „ Alle 
Synagogen bevatten lieden van verdienften ; doch het overheer= 
fchend gezag der Pas gasfijnen heeft de begeerte’, welke zij aan deu 
dag legden,.om na den Grooten Sanhedrien af te vaardigen , 
onderdrukt; zij hebben, zonder huune Gemeenten te raadpie= 
gen, ontkenunenderwijze geantwoord; hebben de weldenkende 
flen hier tegen geprotefteerd, Zij hebben hunne pogingen vere 
dubbeld, ten einde de Bezending te beletten der Nieuwe Ge- 
meente, de eenigfte , welke hun juk heeft afgewarpen. — 
Gelukkig heeft zij vermogende befchermers gevonden, dank 
zij haren ijver; het Gouvernement van Holland, welk door eea 
zeer wijs Decreet deszelfs wil aan den dag heeft gelegd, dat 
de Foden gelijk de Christenen zouden behandeld worden , heeft 
het verirek der drie Afgevaardigden der Nieuwe Gemeente 
‘op eene eervolle wijze, toegeftaan ; de Heeres! Asser de Zoon, 
Advocaat, DE LEMON , gewezen Wetgever eh Do&tor, en LITTWAK , 
Wiskunftenaar., te Parijs, waar zij de algemeene achting wegge=’ 
dragen hebben, gekomen ‚ hebben, in naam hunner Committenten, 
de uitfpraken des Grooten Sanhedriens toegeftemd. De Advocaat 
MEIJER werd door eenige andere Synagogen van Holland ge- 
last E dezelfde toetreding ‘aan het Hoofd van den Staat aan ze 
bieden.” 

Bij dit verflag van de handelingen der Nieuwe Gemeente 
en wat men verder tot vernedering van dezelve gedaan heeft , 
maakt GREGOIRE eenige bedenkingen ten opzigte van de Poden 
te Mrankfort aan den Mein, en wijst aan, welk eene verdruk- 
king zij daar nog te lijden hebben. Met een kort woord vermeldt 
hij der Joden lot in Engeland, Denemarken en Portugal, 

Dan genoeg hebben wij gezegd van deze bijdrage tot de 
Gefchivdeuis des Fodendoms ten dezen tijde, In het Voorberigt 
brengen de Nederduitfche Verzalers den Lezer eene aanmerking: 
onder ’t ooge, welke zij oordeelen aan de waarheid. verfchul= 
digd te zijn, namelijk „, dat niet al hetgeen. omtrent ‘de 
Hovgduitfche Joodfche Reglementen te Amfterdam in dit ge 
fchrift gemeld wordt,’op die der Portugeefthe Joden toepas 
felijk kan worden gemaakt.” . 

De vertaling van het oorfpronkelijk fraaije Eranschzou veel 
vloeijender hebben kunnen zijn; en had men voor vele druk 
feilen betere zorge kunnen dragen. es 


„ 


WERKEN DER BAT, MAATSCHAPPIJ VAN TÀAL- EN DIHTEKUNDE. 83 


rd … …k . e tte . 


De | ik 

Werken der Bataaf) che Maatfchafpij van Taal- en-Dichthunde, 

. Jide Deel. Te Amfterdam, zijt. Allert. 3807, dn gr 874. 
260 Blad. | . 


Ed 





Wanneer eene geleerde Maatfchappij , als zogdanige ‚…bareh 
| arbeid io hetlicht geeft, dan heeft het Publiek vegt om 
te vorderen, dat deze arbeid uitmunte boven elken: vreemden , 
dien atderen , aan dit zelfde vak toegewijd, gewoon zijn te 
leveren. Zeer ligtelijk., immers, hecht zich aan zoodanige 
toortbrengfelen het gezag der Schole, en wanneer nu hier of 
daar eenige inìnderheid , eenige fouten tegen de algemeen-aans 
gevomene konstregelen plaats hadden , zoude zulk een voors 
beeld in de gevolgen welligt zeer gevaarlijk kunnen worden voor 
de warë kunst. , 
oetfen wij nu bet hier boven ‘aangekondigde Werk aan dee 
ze gemaakte bedenking, dan zal ieder Lezer met ons, nu en 
dan , moeten twijfelen, of daarin het bevoegde radikaal der caate 
kundige en dichterlijke Schole te vinden zij. 
… Vooreerst, bevreemdt het ons, dat de geachte Maarfehap- 
pij, den arbeid van eenige jaren leverende, geen enkel (tuk 
mededeelt, hetgeen de Taalbeoefening betreft, welke toch, 
overeenkomftig haren titel, aan hare zorge uitdrukkelijk was 
aanbevolen, En 
‚Voorts, ontmoeten wij aan het hoofd eenige dichterlijke Nq= 
\eaurbèfchrijvingen uit het Boek Job, van den Hoogleeraar vaN 
DER PALM. In hoe verre dit met de Hollandfche Dichtkunde 
ftrookt, vatten wij uiet. Men veront{chuldigt zich wel dese 
wege in de Woorrede:; maar wij oordeelen, dat; hoe fchoon 
deze Verhandeling ook zij, dezelve voor het Publiek niet bee 
langrijk genoeg is, na de voortreffelijke werken van scHur=" 
TENS, LOWTH ; CHAPPELOW , HERDER E@en anderen, die aan alle 
echte.beaefenaren der dichtkonst niet onbekend zijn „ althans 
piet behporen te wezen. On 
be Verhandeiing van den Hoogleeraar sSIEGENBEEK , over de 
dichterlijke verdienflen van JOOST VAN DEN vonperL, heeft hier 
… en daar vogrureffelijke plaatfen , daar zij deszelfs ftout en aor= 
fpronkelíjk vernuft, levendig ea fterk gevoel, vuor en foelie 
yerbeeldingskracht ontvouwen : maar de Inleiding ‚ op zich 
zelve reeds te lang, komt hier niet te pas; het overzigt van 
zijn leven is alhier niet doelmatig en ook te algemeen, eu 
de ware grootheid van vonpeL , dat hij de Grieken en Ro- 
meigen met oordeel had beoefend, is flechts met een enkel 
woord gangeroerd, en behoefde daarom nog eene Bijlage. ver 
aanvyllinge; terwijl, anzes inziens, het gezag-van.gezand ver=. , 
Hail. ‚Eg oordeel, waaraan vereeldiag » Vernmit en (maak 
3 ons 


Ze j 
„8 WERKEN DER BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ 


onderworpen worden ‚ in den grooten en waren Dichter Altes 
eflist, . | 
Het Prijsvers van den Heer imMerzeer : Godsdienst, de 
n der Burger -maatfchâppij, heeft uitmuntende gedachten 
n beelden, tot het echte esthetisch (&hoone der Kunst na- 
deren; doch heeft eene groote verwarring van beelden , waar- 
door Godsdienst nu eens de krachtige voorftelling van Gods 
beftaan- en voorztenig Beftuur in den menfchelijken geest met 
derzelver zedelijken invloed, dan weder de openbare Gods- 
vereering bij onderfcheidene Volken , en dan-de godgeleerde 
ftelfels van Heidenen, Joden en Christenen beteekent; welke 
verwarting, natuurlijkerwijze ‚eenen verkeerden indruk op her 
hart des Lezers moet oefenen. Het was, onzes oordeels’, de 
zorg der Beoordeelaren van dit Prijsvers, welke deszelfs be- 
krooning aan de verbetering dezer fouten had behooren te 
verbinden. NN | 
De beide Prijsverzen: fot lof van HuiG ve GROOT , hebber, 
feder op zich zelve, hunne zeer onderfcheidene verdienften. 
Dat van den Heer rLoors is vol van krachtige voorfteliingen „ . 
van buiten aangevoerd, waarin de grootheid des voorwerps 
telken reize getoetst en verheven wordt; terwijl dat van den - 
Heer ToLzens meer den grooten man doet kennen op ket toò 
neel , waarop hij openlijk verfcheen, De eerfte heeft atzoe 
meer fpeling van vernuftz van waar nu èn dan ook wel eers 
het gevaar ontftaat van valsch vernuft , zoo als in let vole 
gende couplet: 


Gij zet uw vingren op de fnaren, 
En doet een galm ten hemel varen, 

Die tot der glanfen oorfprong ftreeft 5 
De godsvrucht ziet op nevlen neder 
Van priesterwaan, als ze op de veder 

Van uwen zang in ’t zonkcht zweeft. 


ek 
Ea 


Hoe alhier de dichtkunst en godvrucht , galm en glans, nevelen 
van priesterwaan en veder van den zang , harmonisch zamen- 
ftemmen voor den eisch ‘des gezonden verftands, vatten wij 
niet, = De tweede Dichter is overal natuur „ en behoedt zich 
alzoo tegen de Mruikelingen van zijnen mededinger. Het is - 
uit zijnen Zang, dat de Lezer, offchoon met pe GROOT onbe= 
kend, dezen man in alle zijne waarde kan leeren kennen: het- 
geen van den eerften niet kan gezegd worden. Deze zweeft 
enkel rond in de gewesten der verbeeldinge, ‘zonder zich aan 
tjd of volk te verbinden. Van. hier zoude het vers van dert 
Heer TOLLENS, in ons oog, den voorrang boven het endere 
verdienen. 

Het Vers van den Heer M‚ C‚VAN HALL Op E. BEKKER Er As 

DEKEN is een uitmuntend geheel, Alteenlijk kome het ons voor 
n ta 


ee” 


VAK TAAL EN DICHTEUNDE. … 65 


té hoog, of, mogen wij het zeggen, te ftout geftemd voor de 
gelegenheid „ waarbij de verdienften van twee Vrouwen wer= 
den vereerd, en waar dus de zachte toon, die in den aanvang 
van het eerfte couplet heerscht, veel gepaster zoude geweest 
zijn, Immers , de toon ís veel heldhaftiger , dan voor het 
vak der fraaije. kunften en wetenfchappen behoort , waaraan 
zich beide Vròuwen alleenlijk hadden overgegeven. 

De Lierzang op de Inenting der Koepokken, daor den Heer 
B. MEIJER JRe, voldoet geheel aan zijn oogmerk, en (telt het 
onderwerp , door vinding ea oordeel, in zijne ware kracht, 
Alleenlijk mishaagt ons een Lierzang van dertig firaphen. Het 
is niet mogelijk, dat één adem dezen zang bezield heeft, Wij 
Verlangen, dat andere Dichters zich hoeden, om tegen dezen 
gel der kortheid in het Lierdicht niet zoo dikwerf te zon- 

gen. ’ IE 

De Zang van den Heer BILnERDIJK , bij sijne intrede in de 
Maatfchappij , is boven alle kritiek verheven. Zijne nederige , 
betuiging aan Leidens ret van kunftenaren mag dus wel niet 
hooger dan als eene-pligtpleging gelden , wanneer Jupiter den 
Goden op den Olimp een bezoek geeft. 

Eiadelijk levert.de Heer TOLLENS. eêne fbort van Romance, 
getiteld: Aan een gevallen Meisjes ‘welke zoo veel eenvoudig 
fchoon , zoo veel waar dichterlijk genie, ‘zoo vele bevallige 
heid van maat en rijm, met het edele natuur - gevoel veree= 
nigt, dat wij afet fchtouten, dezefve den: naasten rang van 
het faatstvoorgaande toe te wijzen, en als meesterftuk alhier 
over te nemen, 


Ed - 


Meisje lief! uw tranen niet; 
Laat ze vrij uw wangen groeven: 
Waartoe zoudt gij fchoon behoeven? 
Al uw vreugd verftoof als kaf... 
’t Roosje brak ín ’e'bloëtjen af. ° 


Eens der mdagden roem en eer, 

Nu der masgden roem niet meer 5 
Eens:der knapen ziel en zucht, 

Nu van elken knaap: ontvlugt, 

Nu gefchandvlekt, waar gij vliedt . 
Neen, weêrhou uw tranen niet. 


Neen, weêrhou, în ’t bang verdriet, . 


Teelt dan, kemel! ’t gruwzaam gift , 
De:-ingefchapen tooverdrift, 
Die het jeugdig hart doet jagen, 
Zulk een’ naren fleep van plagen ? 
Baart den de onuitdoof bre gloed , 
Die zijn vlam fprelde ‘door ons bloed, - E 
3 R 


& 





pee Bn verltand kent noch geweren: 


e, 


WERKEN DEK BATAAPSCHZ MAACSCHAPPIJ 


‚En de wered doet vergeten, ’- ” 


me en A 
N57 : 


Ad 


« 
í: 
ep: > . 
Ed at hd 
eN 
, ! 
_ … 
.  * ef 


di / 


- 
. 


En deh noot te waft verdeht,. :. … 
…* Zulk een doodfche jammerdragt ? * - 


: 
fb 


. Meisje lief! uw traden: niets 


: “Laat ze vrij uw kbontjes vlekkens, … “°° 


Waartoe zou ú*t blosje flrekken? +* … 


* Zonder ‘onféhald' ts er geene ° 


SAL úw 'Dloeijerd fchóon verdween! 


» Schqamrood voor. het.pag. der. buren, … 


ee 
. , deden 


es * 


', 


{ A | 


de 


Li 


. £ 
vr ee 
$ w jd 


En‚u wegdringt langs de. muren ; 
…Als.uw fpeelnaore u.ontmaet, … 
re p, uw fpeclnoote u niet- groet, ….. 
En haar oogén af laat dwalen, 


es „Of gr loeps dè neêr faat delen, … 


a met. deernis op u ziet... 


Vel 


ld 
4 


‘Neen, weérhou, In ’t bang verdriet, 


[|] Ld 


‘ 


Dl Era its gan 
ur Schrei dan simeisie! 't geve, nJnchta …. 
Schrei, als ge omdwaalt door 't gehucht, 


bend Cee i dán 13, ‘ ‘bio ; A RAE, 
zi dei y FED. CDs, MEIS) b „Qos En Weg 
die tok Als. ge, met uw {chasde alleen; … 
Kûapén, die u liefde'zwoeren, en 


Schimpende om u rond ziet loeren; 
Als sr. gder neen ontwijkt,: , 
Erf ‘é“ dfar, éen, bekijke,  … … 

En een ginder Wijst en Auistert, … 

En een, vaast,„bêem gluute,en luisterg 
En id fchampren glimlach Gchiet. „… 
Neen, Weerban uw,tramen heks. …, 
Schrei dan, meisje !. fphrei, dan Ini 
áls de jeug “het kransje it de 

Waar u'dè eerkraon werd eboden ej 

En u thats vergeet te aooden ;, …, 

Als ze (peelt en zZijdgt en danst, 
En der maagden lokken krans, 

En haar ramen ‘op doet flijgen), 7 

Maar den uwen.blijft- verzwijgen; … 
En' een anderde eerkroon biedt ‚« , 


« 


Neen, webiligu uw, canen:nieg … 


- 


te - 


. 
_ 


De 


_e 


Maar, berdenke ge, ia al. die Caast nn 


Aan den moorder van uw her, 


‘‚ 4 


— ere « 
‘2 A a oe & 


” 


t a.  * e 


a. ohNsep, Webrhou bw. tranen Rie ies 


4 


. 
4 
Ed 
és - 
Ld 
5 
. 
1‘ 
4 
LI 
âe 
í 
Ld 
Cs 
E. 


Die 


. 
A 


… Voor geen: 
NJ; 





VAN TAAL= EN DICRTKUNDE, 


Die uw zwakheid loos verrasté, 

Aan uwe onfchnid zich vergastte, ’ 

“En , verzadigd, u verftiet... 
Neen , weêthou uw wrâakbet niet, 


‚ Vreeslijk zij u zoen beloofdt … . 
Schande brandmerk’ hem voor 't hoofd, 
En verraad’ alfa “helfche-tagekj: °--- 5 
ampen teeknen all° zijn dagen; … 
Wreegtng vijt’ zijn harevan-eën, …- 
Wanhaop:ffrekk’ haar klantrw erheen’, 
En vervolg” hem wodt zijn tPohde:- & 
Dreigendifpeke- uw beeld: Ze. it 't ronde, E 
En uw rodwkreet,-diën hij hoor’, «+ 
Huile cep Wert zijd grawlen voort 


pi 


seshmte sd ie de we 


Heur ftrekk’.*3 hämels' wraifk ter fat! … 
U rek’ ras de: fmere- maar «graf:  '- 
Leg er ’t saattè hoefd te rdstéh:- 7 
Waartoe zoú u ’t leven lusten ? 
Al'uw:rijkage wis. uwe der, …, 
Wat toch keeft een meitje meer? 
Kn, … 
‚ Maar, als.ge' san geziwollen:borst, … … 
_ Blade, "et: zuigend wiektje'tarvelr, 
Dat u denkbgar. poot e& Wózetp jd 9: > 
En u koontjes Hietdetan bogey» : 7 
En om moëderkusjes wiek, 21 0 … cu: 
En u aanlugehe, els gîf Tehteie;. :°’ 
En zich vasdlieeft om tw mider, *° 
En om liefde fchijnt te bidden, 
En het lonkje „dat ge ’t kwist 


es n 


ds Re! e is 


‚ Maar „als ge, :in.de ziel werrakt, :* "' - 


Vurig: den 't in de armen drukt, 
En een :wrauigde in ‘et hart voel dhiken, 
ie geb dmaagden-boezems (maken; 
: Als:gas. ontgloeid in. tefde er 'Tust An 
d'Adem %e van de lipjes kast, í 


ef, 


„Onverzaadkijk van verlengen, : Me 


“In vw borst zoekt în: te prangen, 
En van *t hast, wearsth- het fchullt, 
‚Mee gecu” vorftenfolrt het rain ; 
Wiscie den , wisch dan ’s fetireijend oog. ” 
Wisch dan 'ewichsjee kooutjes droog, - 
De 4 


koningskróonen mísér.  « 
nb BEE 


LE + 
B 


8: WERKEN DER BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ 


Door uw tranen nat bekreten ; Ì 
Leer dan {pot en lot vergeten. \ 
Waar de nood u daag’ ten ftrijd, 


Moedermoed verwing altijd 3 
Waar u jammren overvallen, 
Moedertrouw doorworffelt ze allen 5 
Wipar verleidiag knaagt aan de eers 
Moederliefde heelt ze weêr, 


hed Bend 


Wisch dan.de oogen, ben de Smart, 

Hoor een hooger drift int hare.5 
Moog’ geen wereld zich erbarmen, 

Sluit, getroost, uw kind in. de. armen, 
oep het, ‘iu verrukking, toe: 

‚‚ Wichtjef ziju wij wel te. m08’s…… . 
„> Schoon verfchopt door een’ verrader, 
‚‚ Kind{. hierboven hebt ge een’ vader; 

IN volgt de fchande ona hier in ’t graf, 

‚‚ Kind! de. hemel rekent ze afs”: . 


Schep dan, fchep dan hoop úit nood: : 

*t Maedeshars ia 't kot te groot,: 
Als ze ’t kind er vast mag presen , 

Dat hare eigen bosften;lesfchen. - 

Wees „dan , droeve! 't leed getroost, 

Tot de bjijdfchap, die ‘t verpoost, … * 
Nog uw rampegcdoé benijden; … … …. 
Tot in 't gift vap’t bitter lijden, 

Waarmeê,’t Jot uw beker ‘volt;.-: : - 

Nog een iwramgeerraantje-rokt, … te: 


: Ld 


1 A t ' 
A 
Aan het oordeel nu, welk wij ons verptigt achteden over 
dezen Bondel te vellen, hebben wij maar weinig toe te voe= 
gen. In alle ftukken-koren meesterlijke: plastfen vqor, die 
ons bewijzen, dat wel in de zangers die hoogere kunstvermo- 
gens liggen , wier vlijtige-beoefening volgens gepaste regelen 
hen tet den harmonifchen toon der waarheid-en fchoonheid 
zoude voeren ; doch, de, opmetking , dat nu eens mangelt de 
eenheid van behandeling , dan weder het karakteriftieke van 
den toon, die naar elk yoor- of onderwerp onderfcheiden be= 
hoort te wezen; nu eens-de gepastheid van overgangen, dan 
het ongezochte of ongekunftelde; nu de ordonnantie, dan het 
ftoffeerfel; nu de juistheid van,beeldeu en leenfpreuken, den 
de zuiverheid van denkbeelden , terwijl de edelfte der kunften 
geene valfche voorftelling. gedoogt:.de opmerking van deze 
gebreken , die onze oordeelkundige Lezers zelve , bij eigen 
‚ ‘ / \ aan- 





VAN TAAL- BR DICHTKUNDE. 8 


aandachtig inzien , in de meeste ftnkken-zulleù ontmoeten , 
verbiedt ons, om dit Deel als een kumst-tafereel der Schole 
te erkennen, hetgeen voor: jongere Dichters in alle opzigten 
tot een gepast model zoude dienen; gelijk wij zulks van de 
Maatfchappij , als zoodanige , gehoopt,en na eenige jaren ftit= 
sittens gewacht hadden: Ten aanzien der Prijsverzen vooral, 
zij het ons vergund den beoordeelaars gan te bevelen die gee 
firengheid, waarvan Horatius zegt: in Merit descendat judicis 
avres; daar zij het is, welke alleenlijk tot de waarheid voert. 
Dap, misfchien is dit tweede Deel de laatfte Bondel „dien wij 
in zoodanigen fmaak van de Maatfchappij ontvingen, daar zij 
haren titel van Taal- en Dichtkunde in dien van fraaije Kanten 
ss Wetenfchappen herfchapen, zich alzoo in het ruimere gee 
bied der Zanggodinnen begeven heeft, en nu voortaan, zod 
wij vertrouwen, alle de regelen eener gezonde oordeelkunde 
op de vruchten van haren arbeid met eene onverwrikbare ge= 
ftrengheid zal doen werken. - 


ed 





- E 
Amfterdam bij den nacht befthouwd , boertig Dichtflak, door 


A. Le. BARBAZ5 voorgelezen in de Moaifchappij: Felíx Meri- 
tis, den aften van Wijnmaand, 1807. Te Amflerdam, bij 
P. J. Uiflenbroek. Zw gr. 8vo, 27 Bh 


Fiene wandeling bij nachc, en wel eene onzigtbare wandeling. 

De Zangnimf des Dichters kon echter niet alles bezoeken 
zij moest natuurlijk eene kenze doen; en ditmaal heeft zij 
hare wandeling zoodanig gerigt, dat hetgeen zij befchouwt 
juist voor Amfterdam niet zeer vereerend is + behalve eenen 
enkelen menfchenvriend en nog eenen armen braven, zag zij 
toch niets dan fchandelijkheid. Is dit ernst of boert? em» Over 
het geheel konden wij de aanwijzing: … Boertig Dichtfiuk Rid 
voor geen overtollig bijvoegfel op den titel rekenen, Dichefluk 
kan er door; immers van dichterlijke waarde is deze befchou- 
Wing niet ontbloot; zij bevalt bij de lezing, en heeft eene 
leerzame ftrekking; doch grootendeels vinden wij het ftukje 


meer in den ern/figen dan in eenen boertenden trant; offchoon- 


wij, nu wij het voora6 weten , hier en daar het een en ander, 
dat naar boert zweemé’, kunnen opmerken, en ook het denk- 
beeld, Amfterdam eens bij nacht te befchouwen , boera 
tg en luimig genoeg is. Van de nu flille eenzame ftraat 


treedt des Dichters Zangnimf allereerst een fpeelhuis in: 


Waar ‘ piepen van de fluit 
En * krasfen der viool, door ’t akligst toongelaid , 
De nachtbachanten noodt ter dansbaan op te treden ; 
Waar ® fchuim van ’t fchoon geflacht, door zich met praal 
te kleeden | nn 
' Ea 


è 


go A. Li BARBAZ 


‚ Et op te kleuren, ”t oog: der dwazen tot.eich trekt, °, 
Wie ’t, in hun wulpíchen lust, de beurs ligt en begeke.-, 
Slecht vrouwvolk, lechte wijn; flecht tijdverdrijf in wasrheist, 
Het, is hìêr alles flecht;: de vreugd is *« beeld der naarheid.: 


Van bier gaat zij doar eenen duistèren gang eenen trap op; 
@n vindt oo , ere, 


‚Een kamer opgepropt met allerhande lisden, On, 
…_ Wies razead ongeduid het bloed van drift doet ziedens 


‚ kortom, het allerfchandetijkst grof hazardfpel, ne. 
Vaorts- koms zij in een änder gezelfchap, 'e welk zij dudr 
bezingt: - , en 
. „De vrouwen en. da mans » 
- Zijn bustig.hier bijeen; ’t vermaak gaat hier ten dens. 
De tafel , overlaên met keur van. wijn en‘fpijzen, ° : 
Waar’, voor den lekkerbek , wel waard in dicht te prijzen; 
De meeste gasten zijn betooverd door het nat, 
‚ Dat reeds op Noächs brein zoo veel vermogen had , 
En zwaaijen door de zaal, of liggen dof te.ronken, 
- „Hier laat de dartelheid zich door den wijn ontvonken $ 
De Nimfjes zijn ten prooi.aan Bachus heldeaftoet;s 
Haar wit gewaad is rood van ftroomend druivenbloed 5 
Het kusfen, ’t ftaeijen, gaat pu paal en perk te buiten; 
Geen zedigheid kan meer de wulpíche driften fluiten; 
’t Geheim des minvermaaks wordt openlijk befpor, 
En, fehaamtloos, is Prigap hier de aangebeden Gad, 


Verontwaardigd gaat het zedige Zangnimfje van hier, veroors 
lovende zich echter eene korte. verdediging van den tegene 
woordigen tijd en zeden, als zijnde in dezen niet erger da 
de vroegere, en blijft (tilftaan voor een huis, waar naâr de 
brand{puiten toefchieten; zij treedt eene kamer in, waaruig 
men Arand hoorde roepen“, dach vindt daar niets dan eeu 
dichter, die zijne rijmen uitgalmt: 


Zijn dichtftuk, indedaad, is dpller dan galant, … … 
En ieder referijn behelst het woord van „, brand!"® 


Nu gaat zij regelregt naar ’t fchrijfvertrek van een’ Recen- 
fent in een of ander Maandwerk (misfehien wel het onze), 
en , wat wil het geval ! de man heeft juist des Dichters 
> Veldtogt der. drie Keizers’ onderhanden; het fpreekt van 
zelve, dat hij eeu tik om de ooren, ende eernamen: van een 
Awibys en, 3s krijgt, het zij dan in ernst of in boert; @n „ 
in ernst of fcherts, de Dichter neemt deze gelegenheid waar, 
om melding te doen van zijntn naam en verdiegften, en- be- 

= ist 


{ „” 


{ 


‘ 


AMSTERDAM BIJ NACHT, q5 
rigt in eene aanteekening, dat het genoemde Dichtftuk- deor, 
de Letterkundige klasfis van het Nationaal ln/lituut van Ergnk- 
rijk is aangenomen „en in de boekerij van het Inftisuut geplaasst;; 
— E@n alzoo verheven is boven iedere: berisping % Ik: 

Nu gaat het naar eenen gierigen woekeraar , wien de Zangnimf „ 
met behulp van Febus, eene aardige pots fpeelt; en eindelijk 
treft zij daarop toch in Amfterdam ook Eèns een’ edelaardig’, 
mensch aan: 


Een man, die eerbied wekt door jaren en gelaat, ne 
Neemt hier, opdat hij peinz’, den (tillen nacht te baats 

Hij fchrijft, berekent, niet wat woeker hij zal drijven , 
Maar wat tot ’s naasten hulp hem ’s jaars moge overblijven 5 
Ik zie, hij fchude het hoofd, en toont zich onvoldaan , 
Dat zijn weldadigheid te weinig kan beftaan: «* 

‚‚ Ô Wreed verval des lands 1” dus hoor ik hem zich uiten: 
‚, Moest gij mij, in ’t voldoen der eêifte pligten , ftuiten 1 
‚ 'k Weet flechts dees kleine (om op te offren , en weleer... 
‚> Behoeftigen! vergeeft me: ach! ik vermag niet méér.” 


Na eene korte melding van verfchillende droomen, bevinde 
zij zich in een kuis, waar alles in diepe rust ligt. | 


De man,de vrouw, zijn oom, haar zuster ‚zeven kinderen, : 
Drie meiden ‘en een knecht, twee katten en een hond, 

Zes vogels, ín hun kooi, *t flagpt ailes regt gezond ; 

Dit vier-en -twincig tal, elk op zijn wijze bezig, - 
Vergeet de wereld, en fchijnt daar niet meer aanwezig, 

De ratten flapen niet: zij fnuffelen overal, 
Gaan deeglijk hier te gast en houden feest en bal, 


Zoodanig ziet men ook, als vorst en overheden, 
‚En mindere ambtenaars, niet lauger vlijt befteden , 
Maar ieder, zorgeloos , aan rust zich overgeeft, 
Dat alle fchelmerij den ruimen teugel heeft; 

’t Staat even in een land als in dit huis gefchapen s 
De ratten ftelen vrij, dáár waar de katten flapen, 


In het huis van den buurman ziet zij den deugniet, wien zelfs 
de flaap geene rust veroorlooft op het bed van dons, terwijt 
de nabij wonende arme brave man dezelve volop geniet. De 
Zangnimf befpiedt voorts het huis van een jeugdig paar ; zij vinde 
âfzonderlijke bedden, en de echtgenooten bijna een mijl van 
elkander verwijderd; en, bij de volkomenfte huwelijksvrede 
een aardig kameniertje in de plaâts van Mevrouw. Nog legt 
Zij in eene achterftraat een bezoek af bij fijn Machteltje, die 
Zij onder de dekens mer een’ broeder kwezel vindt, en verder 


een’ ftichtelijken droom toewenschjt. Na de opmerking bat ee 


{ 


/ 


Ts. 


ga A. Le BARBAZ, AMSTERDAM Bij NACHT, 
Ook de achterklap nagenoeg rust heeft, en alleen nog bij eent= 
ge waakfters voor een krankbed; of bij baker en kraamvrouw 
welkom is, brengt de Dichter deze ftilte van den nacht met 
het gewoel en geraas bij dag it geen onaardig coutrast, leide 
Zijne Zangnimf eindelijk nog în een nachthuis, waar mer gel 
kent, en zij eindigt (denkelijk toch na het gebruik -van eenige 
ververfchingen) dus haren Zang, in ernst of boert ? 
Zoedanig is, bij nacht, dees ‘koningin der fteden, 
Gelijk zij wierd genoemd, in blijde omftandighedenì ; 
Toën vrede en koopvaardij haar vestten op den troon ; 
En zij nog was gehuld met eene wereldkroon. 
Een eindelooze nacht heeft haar, Zoo ’t fchijnt , bimtogen ; 
Haar hoofd , met floers bedekt, is magtloos nêérgebogen 5 
En in haar’ doodfchen kreits, ontbloot van werkzaamheid; 
: Is tusfchen nacht en dag bijna geen Oonderfcheid; 


Mogt ‚na den nacht van rouw , die de Amftelftad doet kwijnen 3 
Eerlang de dageraad van haar gelük verfchijnen! _ 

Ja, wierd de beldre dag van dat gewenscht geluk _ 
Nooit weder opgevolgd door eenen nacht van druk ! 


Met dien wensch vereenigen wij ons ván harte, en voegeft 
er ons verlangen nog bij, dat ons fpoedig een Tegenhanger tef 
hand kome van dit grootendeels zoo treurig tafereel , hetwelk 
voor Amfterdams te regt geächte burgerij meer vereerend is! 


« 





De Framfche Parfumeur , leerende het bereiden van alle foorters 
van Room of Crèmes, IJs, en alle bij de Toilette gebruikt wor= 
dende Poeders, Pommade, Blankesfel, Waschwater, Tand= 
poeder , Tin@uur , Opiaat , Mondwater, enz. Door J. ja 
MACHET € J. G. KLETTe Amff, bij J. S. van Esveldt-Holtrop. 
1807. Zn 8vo. 8o Bh 


& 


| HH goede Hollandfche vrouwtje van den Recenfent, wien 


dit boekje ter hand kwam , weigert maar ronduit deze 
voerfchriften en bereidingen te beproeven. Wreemde kost, 
vreemde fchoonheidsmiddelen , en zoodanige vreemde luchten; 
aijn, zegt zij , én haar huis contrabande, Hierover wil Rea 
Cenfent nu volftrekt met haar niet twisten ; hij was nog altijd. 


‘ te vrede met de gôede vaderlandfche fpijzen en de frisfche 


Hollandíche lucht; en op het aangezigt van zijn vaderlandsch 


vrouwtje verlangt hij even zoo weinig eenig vreemd blanketfel 


als iets dergelijks bij haar rein en onfchuldig vaderlandsch harte, 


‘Hij zendt dan ook dezen Fran/chen Parfumeur , zonder eenige 


beöordeeling, aan zijnen Vriend , den Reda&eur der Vader= 
fandfche Letteroefeningen, terug; verklarende zich , om het 
baven gezegde , meer of min vooringenomen, eu alzoo over 
denzelven geen’ bevoegden regtere 


_ 


ALGEMEENE 


SVADERLANDSCHE — 


LETTER-OEFENINGEN: 





Leerredenen van C. ROGGE, in leven Leeraar bij dé 
Christelijke Gemeente der Remonflranten te Leijdene 
Na zijnen dood uitgegeven. Te Leijden „bij D. du Mora 
tier en Zoon, 1807. Zn gr. Bro. XXXL en 173 bl. . 


Di dubbeld genoegen maakten wij bij het lezer vat 
dezen bundel , zoo om de innerlijke waarde def 
Leerfedenen zelve, als omdat wij in de keurig gefchree 
vene Voortede, met het zedig opfchrift: Zets over dez 
Leerredenen en haren Zamenfteller , door den bekwämen. 
Amfterdamfchen Leeraar, C, W. WESTERBAEN, gege= 
ven , een overzigt erlangden ván de verftandelijke er 
zedelijke waarde van Rocce, en van deszelfs verdien=’ 
ften als Schrijver; welke laatften, hoe veel achting wijf 
ook immer voor den ijver en den kiefchen en klarerr 
fchrijfftijl van den Overledenen gevoed hebben, onze 
verwachting overtroffen. _ 

Wij verheugden ons vooräl hierover , omdat óp zulle 
eene wijze , door eenvoudige verhalen der verrigtin= 
en van Schrijvers, uit de pen van wel onderrigte 
Vrienden gevloeid, een ledig vak in onze Letterkunde 
het best kan aatigevuld worden. Hoe dikwijls worde 
er verwaarloosd , om de verdienftelijkfte Schrijvers 4 
Öiet ons midden Weggevallen , naar behobren te gedens 
Ken! Niemand der verpligte tijdgenooten fchijnt zicht 
daaraan gelegen te latem liggen; en hierdoor is hets 
dát niet alleen de beoefenaars van onze Letterkundige 
Gefchiedenis, later, bij pogingen tot dankbare vermelt 
ding , dikwijls: veel en vruchteloos moeten zoeken; 
maar tijdgenooten en nakomelingen maar ál te veel Vers 
ftoken worden van het kennen van vele goede en nüttige 
bedrijven. Zoo zZàgen Wij onlangs het affterven wart 
CASPÁRUS RENSING, PIETER VAN: WINTER NicotÂàë 
BIMONSZOON „JAN JACOB VERBEÜL ; ENGELBERT MATs- 
"RTT, 1898: Ns PL @ „tAs 


t 


04 | €. ROCGE 


TRIAS ENGELBERTS en anderen ; dan wie heeft nog 
bunne waarde en verrigtingen in het licht gebragt ?. Zij 
zijn reeds bijna vergeten. Mogt deze of gene door ons 
worden opgewekt, om hunne Landgenooten doer eenig 
volledig berigt te verpligten ! Hoe gaarne zouden wij 
ons -Menpebwerk hiertoe aanbieden , waarin wij zoo dike 
wijls Levensfchetfen of Levensbefchrijvingen van Buj= 
tenlanders plaatften, … 

Onze tegenwoordige befchouwing deelt zich van zel 
ve în tweeën. Omtrent het eerfte gedeelte, het Zefs oves- 
ROGGE , zullen wij zeer kort zijn. | | 

Billijk heeft WESTERBAEN , bij het vermelden van het 
bedrijf van den- nèderigen Rocce , den hoogen toon der 
Lofrede vermijd; overal is de (tille ernst der bedaarde 
Levensbefchrijving; hier en daar is dezelve echter door 
den zachten gloed van Vriendfchap merkelijk verwarmd. 
De levensloop van ROGGE wordt nagegaan; dan deze- 
was {lil en eentoonig. Door zijnen Vader tor den dienste 
bij het Remonftrantsch Kerkgenootfchap opgeleid , werd 

j Leeraar, en bleef het tot aan zijn overlijden. De- 
Gemeenten te Noordwijk, Berkelen Leijden werden door- 
hem. geleerd en gefticht. Inmiddels verzuimde hij geene 
gelegenheid om nuttig te zijn. Zijne verfchillende ver 
dienften, als Godgeleerd en Wijsgeerig Schrijver, als- 
Gefchiedfchrijver, als Burger, en als bevallig en bevate 
telijk Schrijver voor de Jeugd , worden hierop breed 
voerig ontwikkeld, zoo wel als zijne andere pogingen 
voor het Rijk van Wetenfchap en Smaak, voor den 
Godsdienst, het Vaderland, en het verbeterd School- 
onderwijs in het algemeen ; ook die voor de Remon= 
ftrantfche Broederfchap, en {lotte wordt zijn zache 
eu zedig Karakter en zijne Godsvrucht bij een zwak 
en ongelukkig Ligchaamsgeftel gedacht. Na berigt 
van de hulde , door de gemelde Broederfchap aam 
Ps mans nagedachtenis bewezen , te hebben gegeven „ 
wordt alles met eene gepaste azamentrekking geëine 
digd. Wij nemen dit flot van WESTERBAEN gereede= 
lijk over, en vereenigen ons gaarne en van ganfcher 
harte met denzelven. „, Onze woorden behoeft ROG» 
> GE niet, wiens werken, zelve leven en (preken, en „ 
„zoo wij wenfcher en bidden „ nog lenge voor de 
», Christelijke waarheid en deugd — voor den vrede: 
»‚ En de vrijheid der Christelijke Kerk — voor de op= 
9» voeding der Jengd — voor de verlichting, befcha- 

VIG 





LEERREDENEN, hi) 


5 Ving en gelukzaligheid des Menschdoms, leven er 
>, fpreken zullen. God zegene zijnen volbragten arkeid, 
s, doe zijne asch in vrede rusten, en vereenige zijne 
‚‚ Vrienden éénmaal met hunnen gezaligden Vriend , vaat 
» de Eeuwigheid ! OO 

Wat de Leerredenen zelve betreft s tot betere bee 
vordeeling diene , dat dezelve: ‘niet opgefteld zijn 
met het oogmerk van algemeene uitgave. Men 
wachte dus geen prank van. geleerdheid , aok : geene 
breedvoerige Íchriftverklaring, welk laatfte anders met 

de verlangd zoude worden, en waarin rocce zeker 

r weinigen behoefde te wijken. Het zijn meerendeels 
gedekundige Verhamdelingen , voor zijne Gemeente ge= 
fchikt , en hoogst nuttig om bij huisfelijke voorlezingetk 
gebruikt te worden , gelijk wij reeds bij eigene ondervins 
ding weren, Uit dit oagpunt hebben wij ze gaarne tert 
verzoeke des Uitgevers aangemerkt. 

De bundel beftaat uit zeven Leerredenen; De eerfte 
draagt tenopfchrift: {: De waarde van GodsdienfAige Geloft 
ton. De Tekst Regt. XI: 394, (De ontmoeting van JePHTA 
en zijne Dochters) IL Over de Geldzucht. Hand. VIII: aas, 
MI, Over den fuvloed van het Burgerlijk Beftuur op den 
Godsdienst. Joh. XVIIl:-36d. IV. Over de Opvarding 
der Kinderen. Ephef. Vl: 4. V. Over de echte waars 
dering der lagere Standen. Luc.XIX:g. VL. Over de Be 
keering van Paulus. Hand, IX: 18%. * VIJ Over da ops 
wekking van eenen gergeling te Nain. Luc. VII: 1t=tze 

Gaven wij van den loop van elke Leerrede een afzons 
derlijk berigt , dan zouden wij ons beftek geheel te 
buiten gaan. | / . 

Wij vergenoegen ons dus met te Zegge, dát de. eer{tè 
En zesde , naar ons inzien, in bewerking uitfteken ; dat 
de laatstgemelde vooral eene afdoende proeve is van de 
befliste hoogachting van den Leeraar voor de Chrístée 
telijke Openbaring, als Gods-eigen werk 3 dat in allert 
de bevallige klaarheid en reine eenvoudigheid van rooce’s 
denksen fchrijfwijze bijzonder kennelijk is , en dat derijks 
heid en het gewigt van zedekundige leeringen alleen ges 
evenaard worden door de treffende juistheid def aans 
merkingen ‚ en door derzelver allezins menschkündige 
toepasfing op de behoeften der onderfcheidene rangert 
en (tanden des menfchelijken tevens. > 15 

Tot eene kleine proeve diene de befchrijving wan de 
Zedelijke gemolgen der Geldzucht: 5; .Waar zij hetihart 
ss bekeerseht , verfmoort zij âlle edele neigingen. Iù 

G 4 35 ZU% 





/ 


96 C‚ ROGGE 


ss zulk een hart moet gij geene echte liefde tot God 
‚9, zoeken: die de wereld lief heeft, ‘de liefde des Va 
2, ders is niet in hem 5 die den Mamwmon dient, kan 
s‚ God niet tevens dienen.’ Die alte zijne hoop ftelt opde 


‘9 Ongeftadigheid der wereld, en alleen op zijne eigene 


> krachten bouwt, hoe zou hij zich op de fchikkingen 
> der Voorzienigheid durven verlaten ? Het goud is 
9, Zijn God, waarop hij al zijn vertrouwen ftelt: deze 
‚‚s hem verlatende , vervangen mismoedigheid en wans 
„> hoop de plaats der vorige trotschheid en baldadig» 

‚ heid. Alles aan zijne eigen krachten verfchukdigd 

»s rekenende, is hij onvatbaar voor eenig gevoel van 

»s dankbaarheid voor de zegeningen zijnes weldoenden 

s, Vaders, Niemand dankt hij zijnen voorfpoed dan 
“es Zich zelven. Ziec daar dan ook den grondflag tot 
s> Een hardnekkig ongeloof, zoo wel in de beoefening 
> ls befchouwing. Hij leeft alleen voor deze werelds 
s, hij werkt alleen, om eens tot zich zelven te kunnen 
2» Zeggen: so ziel, gij hebt goederen , die voor vele 
> jaren zijn opgelegd: neem nu rust, eet en drink 
‚es En zijt vrolijk ;°” en buiten dien bekommert hij 
> zich over de vruchtbaarfte, troostrijkfte waarheden 
> van den Godsdienst even weinig , als af zij voor hem 
«5 niet beftonden. 

‚> Bij zulk eene zielsgefteltenis Taat zich ook wete 
…‚ nig menfchenliefde verwachten. Zijne. overdre= 
» vene eigenltefde vereelt zijn hart. voor alle gevoa= 
„) lens van menfchelijkheid. Zij maakt hem doof voor 
ss de (tem des medelijdens , onvatbaar voor de ftreelinve 
s, gen der vriendfchap. Alles wat tot zijne winzucht 
s, geene betrekking heeft, is hem onverfchillig: wee 
2, hem, die ‘haar beleedigt, of in den weg ftaat! Gee- 
ss nie toegeeffijkheid kan hem tot verfchooning van den 
> laatften 5 geene zachtmoedigheid tot verzoening met 
2, den eerften bewegen: al waren zij zelfs zijne beste 
ss weldoeners, geen gevoel van dankbaarheid kan zijne 
2, woede bevredigen. Ook dan zelfs, wanneer hij de 
s grootíte weldaden ontvangt , berekent hif aMeen de 
s‚ voordeelen ‚maar waardeert nooit het hart van den 
9, edelmoedigen gever. Laagheid met trotschheid verees 
3, nigende, kunnen geene gefchenken , hoe-vernederend 
», ook in bedoelingen, hem doen blozen; kunnen gee= 
s‚ ne beleedigingen zijne gevoeligheid fcherpen , z00 
py flechts de eerfte. zijne hebzucht bevredigen , de 


9 rí 


» 








_ LEERREDENEN. 97 


3, laatfte hem niet benadeelen. Het was deze zielsges 
„s fteltegis , welke de doorzigtige PETRUS onzen SIMON 
„, Eene enkele bittere gal en een zamenknooping van 
», Ongeregtigheid deed noemen; en nog verdienen allen 
‚> deze zelfde befchuldiging , die zich aan deze drift gee 
„> heel overgeven.” - 

Wij twijfelen geen oogenblik of de uitgave van dit een 
en ander zal dus welkom zijn aan vele Godsdienftigen 
Onder onze Landgenooten ,'en vooral aan zulken, wier - 
taak het is, eene keuze te moeten doen voor eerbeloo= 
Bingen aan leerlingen bij kerkelijk onderwijs. Wij we= 
ten, hoe moeijelijk het dikwijls is , ten dezen eene goede 
keuze te doen: Seftengeest , hooge geleerdheid , donkere 
befpiegelingen , geven hierbij niet zelden onoverkomelijke 
ftruikelblokken. Niets van dit alles vindt men hier : 
ouden en jongen kunnen zonder groote infpanning 
voedfel erlangen voor geloof , verftand en hart; en hoe 
zelden is dit bijeen! 


} 
d 





Verhandeling over de vegemwoordige laauwheid en onverfthil= 
ligheid in den Godsdienst, derzelver oorzaken en genees= 
middelen , door W. VAN VLOTEN, Predikant te Bare 
neveld; met eene Voorrede van L. BGELING, Predikant 
ze Leijden. Te Leijden, bij A. en J. Honkoop. 1807. 
dn gre8vo. 134 Bladze Voorrede VIll. 


Es Prijsftoffe , door TeEyvLER’s Godpeleerd Genoot= 
(chap in 1804 opgegeven , betreffende „, de plaatse 
s‚ hebbende onverfchilligheid omtrent het Godsdienftige 
2, de oorzaken dezer jammerlijke ontaarding, en de mid- 
‚> delen om een regtfchapen ijver op te wekken,” heeft 
den Eerw, VAN VLOTEN aanleiding gegeven tot het 
fchrijven dezer Verhandeling. Hij heeft dezelve bij Tey- 
ler's Genootfchap ingeleverd , maar zij is, zoo min als 
enige andere over dit onderwerp, bekroond. Dus bleef 
de gewigtige vraag, voor het Publiek , onbeäntwoord. 
Dit ging den Eerw, Schrijver ter hacte, uit befef van de 
hooge aangelegenheid des onderwerps Te dier oorzake 
vond hij zich opgewekt, zijn opftel nòg-eens bedaarì na 
te zien , hetzelve zoo veel hem mogelijk was te volma- 
ken, en aldus verbeterd in het licht te geven. 
Voorloopig zegt de Schrijver het een en ander, wegens 
E et 


hd 





« 


68 W. VAN VLOTEN 


het Belang der vraag. Doch het is ons als:tene in ‘het 
Oog loopende Onnaauwkeurigheid voorgekomen, wans 
‚ neer hij zich, over de bedoeling der Vraag , dus uitlaat 2 
a, Wat den waren aard van het opgegeven Vraagftuk bee 
5» treft, elk , die hetzelve oplettend gadeflaat, zal fpoe« 
> dig bemerken, dat in hetzelve bedoeld wordt, een 
3, onderzoek naar de oorzaken van verval, en naar de 
s, middelen tot herftelling van den ijver in den witswendie 
s» Zen Godsdienst; enz.” Dit bijvoegelijk woord sitwens 
digen is curfyf gedrukt , doch Komt in dien zamenhang 
geheel niet te pas. Teyler's Genootfchap «begeer- 
de, klaarblijkelijk , niet eene opgave yan de oorzaken 
van verval , enz. van den gitswendigen Godsdienst, maar 
van de onverfchilligheid omtrent den Godsdienst, zoa 
als<deze in het harte moet plaats hebben en zich voorts 
naar buiten werkzaam betoont. Dan wij befcheuwen dit 
enkel als eene onnaauwkeurigheid van uitdrukking , wele 
ke ook ‘geen invloed heeft op ’s Mans verdere redeneringe 
Mogelijk bedoelde de Schrijver den Godsdienst ondera 
werpelijk genomen , fubjeif, in tegenfteling van voorwere 
pelijk, objeöif. 

Naar aanleiding der gemelde Prijsvraag, is de Verhana 
deling gefplitst in drie Hoofddeelen. Het eerfte behelst 
gen Tafereel van de toenemende laauwheid en onverfchiliiga 
heid in den Godsdienst Bij het fchetfen van hetzelve gaat 
de Eerw. VAN VLOTEN achtervolgens na, de denk- en 
handelwijze der Gouvernementen ; «> der Leeraars en 
Hoogleeraars , — der Wijsgecren en Kunftenaars — en - 
eindelijk der Menigte, bij de meest bekende Volken van 
Europa. Dit droevig Tafereel. vervat vele juiste treke 
ken, en helaas! maar al te ware bijzonderheden. Doch 
het komt ons voor, dat de Schrijver niet juist redeneert , 
waar hij de verminderde gehechtheid van fommigen aan 
het Kerkgenootfchap , waartoe zij behooren, doet dies 
nen tot een bewijs van afnemende belangftelling in den 
Godsdienst. Bij voorbeeld , wanneer hij, bl. ag, als een 
blijk van onverfchilligheid in het Godsdienftige, bij= 
brengt, „, dat in groote plaatfen ín Duitschland meer= 
a> Malen leden. van den Protestantfchen Kerkenraad 
2) Roomfche vrouwen namen, en ook weder leden van 
os den Roomfchen Kerkenraad zich met Protestantfche 
> Vrouwen in den echt begaven; het welk (volgens zijn 

‚, Eerw.) ten minfte van de CNB.) groote koopftad 
3, Manheim waarheid is,” Huwelijken vaa Roomfíchen 


VERHANDELING: 99 


enet Onroomfchen mogen om andere redenen niet zijn 
oed te keuren, maar een bewijs van onverfchilligheid 
an het Godsdienftige leveren zij „ onzes inziens, even 
min op , als hetgeen de Schrijver, bl, 38, vermeldt s 
ss dat de Protestantfche Jongelingfchap te Heidelberg , aan 
as de Roomfche Procesfie de eer der begeleiding wiilende 
2 aandoen, dezelve is vooruitgetrokken.”” em Gereede- 
lijk ftaan wij toe, dat eene verminderde verkleefdheid 
aan het Kerkgenootfchap wel eens het gevolg is van 
onverfchilligheid omtrent den Godsdienst ; maar dat 
zulks a/tijd het geval zoude zijn, zoo dat men uit het 
gemis van verknochtheid aan eenig bijzonder Kerkgee 
nootfchap tot onverfchilligheid omtrent den Godsdienst 
zou kunnen befluiten , komt ons geenszins bewijsbaar 
voor. Integendeel wij zijn van gedachten , dat eigen 
oefening in Godsdienftige kennis , (uit het beginfel van 
belangftelling) inzonderheid in de Historia Dogmatica, 
die gehechtheid wel eens kan doen verminderen, in eene 
omgekeerde rede dat de belangftelling in den Godsdienst 
toeneemt. Trouwens die bedoelde gehechtheid is meest- 
al niet anders dan Sectengeest, welke plaats kan hehe 
ben, en metdedaad veeltijds plaats heeft, zonder eenige 
de minfte ware Godsdienftigheid. i 
Doch de Schrijver fchifne er zeer op gezet, dat de 
Orderfcheidene Leerftelfels in waarde gehouden worden; 
althans hij telt het niet prediken overeenkomftig de vaste 
geftelde en aangenomene Leer van het Kerkgenootfchap , 
waarbij iemand Leeraar is, geen als die Leer in de fym- 
bolifche Boeken van dat Kerkgenootfchap vervat is) 
Onder de oorzaken van verflaauwing omtrent den Godse 
dienst; bl. ar en 22. Gelijk hij ook in het derde deel , 
bij het verhandelen der middelen om den verfiaauwden 
ijver te verlevendigen, er op aandringt, dat elk Leeraar 
zich -bij de Leere van zijn Kerkelijk Genootfchap houe 
de; bl. 116. —» Maar zal dan het (taande houden dier 
Onderfcheidene Leerftelfels, in de verfchillende Genoote 
fchappen der Christenen , dienen om de belangftelling 
in den Godsdienst op te wekken? Zou men niet veeleer 
mogen onderftellen , dat juist het gezag, ’t welk men 
aan die onderfcheidene Stelfels heeft toegekend , eene 
der oorzaken is van laauwheid en onverfchilligheid „ 
althans bij dezulken, welke zich niet overtuigen kunnen 
van de gegrondheid der voorouderlijke leerftelingen van 
dat Gerootfchap , in hetwelk zij werden opgevoed, il 
: ‚ 4 





toe Wi VAN VLOTEN 


wijl ’t hun aan gelegenheid «ontbreekt om van de denke 

wijze van andere Gezindheden onderrigt te worden ? 

Indedaad , moeten de Leeritelfels , in tijden van partije 
fchap ontworpen, en door wereldlijke magt ingevoerd , 

gehandhaafd wofden, wat uitzigt is er dan, om het 

Zamenftel der Leere terug te brengen tot de oorfpronkee 
lijke zuiverheid en eenvoudigheid der Apostolifche tije 
den ? Integendeel , men onderfcheide ‘het meer- van het 
minder gewigtige , drukke de hoofdwaarheden van het 
Evangelie , welke door de verfchillende Kerkgenoota 
fchappen, ja, onderfcheiden verklaard, maar toch een= 

arig aangenomen en beleden worden, der jeugd op ’t 

arte; men make een iegelijk opmerkzaam op zijne gees= 
telijke behoeften en wezenlijke belangen, en trachte hem 
de hooge aangelegenheid der kenmerkende leeringen van 
het Evangelie, afs eene kracht Gods tot zaligheid, te doen 
gevoelen : zulks zal veeleer ftrekken tot bevordering 
eener regtfoortige belangftelling , dan de handhaving der 
onderfcheidene Leerftelfels. wm Zonderling is hets dat 
een Leeraar der Hervormde Kerk den Paus. beklaagt, en 
zich over de handelwijze der Roomschgezinden, onder 
andere, bl. 41, dus uitlaat: „, Welk een verachting en 
„> vervolging heeft de Heilige Vader van de kinderen der 
Kerk, althans in naam, ondergaan? en hoe is daar 
[in Italië] alles wat heilig en geestelijk genoemd werd, 

ehandeld? Ik beken dat vele Roomschgezinden dit 
met het grootfte ongenoegen aanfchouwd hebben, en 
9, dat ook velen door de drift hunner voorgangers ver= 
„, voerd zijn, gelijk van achteren blijkt uit het gedrag 
s‚ van een groot aantal , die, bij de op nieuw verkrege= 
as De vrijheid , zijn wedergekeerd tot hunnen Gods- 
«, dienst; enz,” —- De E@rw. vaN VLOTEN heeft, 
dit fchrijvende , zekerlijk niet gedacht aan het gedrag der 
Gereformeerden ten tijde der Hervorming, ten opzigte 
van „, den Heiligen Vader en alles wat in de Moederkerk 

„> heilig en geestelijk geächt werd.” En hoe vreemd 
klinkt het, dat Aij het gedrag veler Roomfchen, in heg 
wederkeeren tot hunnen Godsdienst , prijst ! 

Het tweede Hoofddeel handelt over de oorzaken van het 
gamsmeslijk verval in, het Godsdienflige. Als de voornaamae 
fte af haofdöorzaak ftelt de Schrijver de Ligtzinuigheid , 
welke hij befchrijft „, als het tegengeftelde: van werk= 

« zaamheid naar vaste aangenomene grondbeginfelen.”* 
Wij zijn het met den Berw, Schrijver ten volle eens 
at 


U 


2% 
Ed 
5’ 
„3 


| 

“VERHANDELING: Ter 
dat de Ligtzinnigheid als de hoofdoorzaak wan de ver- 
flaauwing omtrent het Godsdienftige moet worden sane 
gemorkt, doch zouden verkiezen de Ligtzinnigheid te 
fchrijven , als iemands gebrek van nadenken“over zijn 

nen toeftand en de gevolgen zijns gedrags, of ook a 
tene onverfchilligheid omtrent hetgeen voor den mensch 
Van belang is of worden kan. Voorts heeft ons uitnee 
mend bevalien, ’t geen de Schrijver zegt, wegens de 
wijze „ waarop de Ligtzinnigheid zich in de Huisgezin- 
nen en bij de opvoeding van het aankomende geflacht 
openbaart ; vooral ook , de voordragt der redenen , 
waardoor de heerfchende Ligtzinnigheid, in de laatíte 
helft der verloopenq Eeuw , meerder gelegenheid verkreeg 
em de belangftelling in den Godsdienst te verkwakken5 
gelijk mede, de aanwijzing van de eigenaardige gevolgen 
der Ligtzinnigheid. Dit alles wordt bondig beredeneerd N 
en men Ontdekt in dit gedeelte des Werks niet dat ver= 
langen om de onderfcheidene Leerftelfels ftaande te hous 
den, welk ons in de eerfte Afdeeling hinderde. Integen- 
deel de Schrijver fpreekt „, van de befangrijkfte leerftellùge 
2, waarheden , welke de Goddelijke Openbaring voore 
ss ftelt, als die in elk Kerkgenootfchap behooren voor= 

> gedragen te worden 5” bl. 86. 

et derde Hoofddeel handelt over de middelen tet vere 
betering. Als het eenvoudigst en krachtigst ‚ * welk 
door Menfchen kan worden ter han genomen, fielt de 
Schrijver voor , dat elk, die belang ftelt in den Gods. 
dienst, in welk een ftand geplaatst, zich toelegge om 
de te voren befchreven oorzaak der toenemende verfiaau=. 
Wing, te weten de heerfchende Ligtzinnigheid, tegen 
te werken. — Na een gemoedelijken aandrang der alge. 
meene verpligting , wordt nu voorts enderfcheidenlijk 
opgegeven , wat de Ouders en Meesters bij de opvoe= 
ding , wat de Overheden , wat de Leeraars van den 
Godsdienst, wat de Hoogleeraars, wat de Wijsgeeren , 
Kunftenaars en Dichters, en ook wat de Schrijvers van 
Recenfiën ,„ Maandwerken en Dagbladen tot dit einde: 


_ kunnen en behooren te doen. Wordende dit ftuk beflo- 
ten met eenige drangredenen ter aanmoediging, ontleend 
zoo uit het vertrouwen op Gods genadige goedkeuring 


en zegen , als uit de vordering in Godsdienftige kennis , 

welke, “onaangezien de toegenomene ligtzinnigheid , in 

onze tijden plaats heeft, en van welke de Schrijver reeds 

te voren, bij den aanvang Mij het eerfte Hoofddeel , me 
| 


< 


16% W. VAN VLOTEN ; VERHANDELING. 


lof gewaagd had. Ook dit gedeelte des Werks is ons voore 
gekomen wél en met veel hartelijkheids gefchreven te zijn. 
Uit de Voorrede taat ons nog dit aan te teekenen , dat 
de Eerw. Heer EGELING , nevens de Verhandeling van 
‚Ds. VAN VLOTEN, ter lezinge aanprijst zeker ge 
duitsch werkje over ’t zelfde onderwerp , getiteld: Se 
Lauheit des Zeitalters gegen Religion und Schrift, Leipzig 
1805, welks onbekende Schrijver de voorname oorzaak 
der laauwheid en onverfchilligheid ftelt „, in de geheele 
, afwijking van de oude manier van opvoeding en onder- 
ss Wijs, die, hoewel in vele opzigten verkeerd en ge- 
s> brekkelijk , echter minder oppervlakkig was , meer 
‚> vastheid van karakter te wege bragt, en eene meef 
, Ernftige en Godsdienftige (temming mededeelde,”’” mn 
Van dit werkje is eene vertaling aangekondigd, 





Brief van Philadelphus, aan den Opfteller van het ARes N 
en _Te Leijden , bij J. van Ihoir. Jn gr. 8vo. 
45 Die 


Ee welmeenende Brief , waarin den Opfteller van het te 
voren doar ons aangekondigd Adres aan alle de Syno- 
dale Vergaderingen dezer Landen, tot redres van de voors 
komende gebreken in de nieuwe Evangelifche Gezangen „ 
nog al het een en ander , met vrijmoedige befcheidenheid „ 
wordt onder het oog gebragt , 't geen hem, zoo hij 
niet te zeer met zichzelven en zijn gefchrijf ingenoe 
men is, wel zou kunnen doen verlangen , hetzelve 
onder zich gehouden te hebben, De Briefichrijver bee 
weert , en ftaaft dit met redenen , dat hij, misfchien _ 
evenwel zonder opzet, heeft medegewerkt, om onrust 
en tweedragt , onder de Hervormde Christen - gemeene 
ten , aan te {token , om vele lofwaardige Leeraars te: 
beleedigen en in verdenking te brengen , en, daare 
door , de fnoode bedoelingen van het ongeloof , tot 
groot nadeel van de Hervormde kerk , te begunftigen „ 
terwijl hij zich , met de daad, verzet tegen die ordening „ 
waarvoor hij zoo driftig fchijnt te ijveren. ’t Komt hem 
voor, dat de Adresfchrijver zijne gevoelens en mee= 
ningen niet zeer duidelijk voorgefteld , en deze twee gee 
fchilvragen met elkanderen verward heeft, of namelijk 
de invoering van nieuwe gezangen goed is, en of de in= 

k ge 





BRIEF VAN PHILADELPRHUS, . Tog 


gevoerde gezangen aan het hoofdöogmerk voldoen. In ’ 
voorbijgaan maakt hij gewag van cen gerucht, volgens welk 
de Adresmaker gezegd wordt, ook eenige dichtproeven 
aan de Commisfie aangeboden te hebben, die afgekeurd 
Zijn, waarom het dan zou kunnen fchijnen, alsof hij 
daarvoor nu zeker foort van wraak heeft willen nemen, 
Hij laat daarop deze drie aanmerkingen volgen. zr. Het 
is niet te. verwachten, dat ooit eenige zangftukken zul= 
len opgefteld worden , die geene gebreken hebben. a. Het 
is onbillijk , het Evangelisch Gezangboek af te keuren of 
te verwerpen ‚ om eenige gebreken , terwijl men moet 
erkennen „ dat het over ’t geheel , aan het hoofdöoge 
merk van deszelfs vervaardiging, op de uitnemendfte 
Wijze , beäntwoordt, g. Om te betfisten, of hetzelve 
met de leerftellingen der Hervormden overeenkomt , moet 
men geene woerden uit hun verband rukken, noch eenie 
ge losfe gedeelten daaruit nemen, maar het werk, in 
zijn geheel, nagaan, en den ganfchen inhoud raadplee 
gen. Dat de Adresmaker dit niet gedaan , en misíchien 
wel opzettelijk verzuimd heeft, toont de Brieffchrijver 
vervolgens aan, Geene door hem ingebragte bezwaa 
ren , waarvan hij een geheel zevental onderfcheidenlijk 
opneemt , komen hem voldoende voor. Sommige ante 
woorden zijn wat zwak, en minder doelmatig; maar, 
over ’t geheel, verdient dit verdedigfchrift van hun, die 
voor overtuiging vatbaar zijn, gelezen te worden. 





Verhandeling , betreffende eenige merkwaardige bijzondere 
heden van het lijden, flerven en de opflanding van onzen 
Heer en Zaligmaker JEZUS den CHRISTUS, uit een gee 
neeskvandig oogpunt befchouwd ; door CASPARUS REN 
SING , Med. DoBor. Tweede Uitgave. In taal en fpel- 
ling verbeterd ; met eenige Aanmêrkingen en eene aanprijs 
zende Woorrede van IJSBRAND VAN HAMELSVELD. Je. 
Amfterdam, bij EL. van Ks. 1808. Jn gr. 8v0. 


M*: korten tijd heeft de verdienftelijke RENsING het 
genoegen gefmaakt , de vrucht te zien van Zijnen 
voortreffelijken arbeid aan den grondflag van der Christee 
sen geloof 3 hij overleed.reeds op den rgden van April 
1807 , na dien arbeid in 1806 gemeen gemagkt te hebben 
goor de ‘uitgave dezer Verhandeling, welke niet lang 


na zijnen daad voor de tweedemaal is uitgegeven. …Zij® 
vere 





zo} ‚ C‚ RENSING, VERHANDELING, 


verfchijnt nu in fpelling vooral verbeterd , hetwelk zij 
behoefde. De Hoog Eerw. VAN HAMELSVELD heeft zich 
* daartoe de moeite getroost ; hartelijk inftemmende met 
de algemeene goedkeuring en toejuiching van des Doêors 
werk ; hij heeft ook eenige aanmerkingen tot hetzelve 
toegevoegd , doch zoo weinig beduidend van inhoud als 
gering in getal, zoo dat de bezitters der eerfte uitgave 
bij derzelver- gemis niet geächt kunnen worden veel te 
verliezen. Dat nogtans de naam des Hoogleeraars be= 
vorderlijk zij aan het verder ruim vertier van deze be= 
hangrijke Verhandeling, is des Recenfenis welmeenende 
wensch, me 


< 





Jafereel der Stad Haarlem en derzelver Gefchiedenis , van 
de vroegfte tijden af tot op den tegenwoordigen toe. Door 
CORNELIS DEB KONING, LD. Z. Je Deel. Met Pla 

' ten. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1807. Jn gr. 
Sro. 437 BIJ. | 3 | 

Gredebefchrijvingen zijn, fints lange , een geliefd vak 

geweest van, den leeslust onzer Vaderlanderen, zoo 
zeer als eenig Volk aan eigen Land en Plaats gehecht. 

Van hier troffen de meeste Steden van eenige aanmerkee 

lijke.beduidenis Mannen aan, die ter befchrijvinge de 

pen leenden. Zoadanige konden ín het Kunst- en Lets 

terminnend Haarlem niet ontbreken. Een AMPZING , 

een SCREVELIUS hebben, in vroegeren tijde, daarmede 

eere ingelegd 5 een VAN OOSTEN DE BRUIN in lateren 
dage des een Werk aangevangen , °t geen bij het Eerfte 

Deel gebleven is, en waarvan het overige, fchoon, 

200 men zegt, zeer ver afgewerkt, niet te wachten 

aat. 
Eene volledige Befchrijving dier Stad was dus, als °t 
ware , eene. behoefte geworden. Aan deze tracht de 
„Heer DE KONING te voldoen , en levert ons het Eer{te 
\Deel zijns Tufereels van de Stad Haarlem. Dewijl de Be- 
fchrijvingen der opgemelde Heeren in veler handen zijn 
én wel in de meesten. van hun, die zich dit Werk zulke 
‘Jen aanfchaffen , heeft hij onderfcheide zaken en bijzon= 

derheden , bij deze Schrijvers in ’t breede behandeld , 

of kortelijk voorgefteld , of ook geheel achterwege gelae 

ten. Dan hog veel is er in die Stad veranderd en voor= 

. : _ gee 





\ " e 


C. DE KONING, TAFEREEL DER STAD HAARLEM. TO%9 


vallen, fints' een AMPZING En SCREVELIUS zich met 
e Befchrijving onledig hielden ; terwijl vaN OOSTEN 
DE BRUIN zijn Werk , althans voor de Drukpers, heeft 
laten (teken, en het dus zeer onvoltooid gebleven iss 
Vooral heeft DE KoORING zich bevlijtigd, om min algen 
meen bekende, of door die Schrijvers kortelijk of ge. 
heel niet aangeteekende bijzonderheden , eenigzins breede 
voeriger dan andere op te geven. En van deze foorte 
is er geen geringe voorraad , blijkens het voor ons’ lige 
gend Deel, °t welk voornamelijk loopt over Haarlems 
oudften Staat , Uitleggingen , voormalige en tegen= 
woordige Gebouwen, en eindelijk derzelver Regeringse 
vorm en Schutterij. | 
Deze ‘opgave van den Hoofdinhoud wijst genoegzaam 
uit, dat de Schrijver in dit Deel het minst levendig deel 
zijns TÀfereels te beärbeiden had. Behalve dit, geldt 
hier eene aanmerking, door den Schrijver zelven in zijn 
Voorberigt gemaakt. „, In eene Plaatsbefchrijving ko= 
men natuurlijk zaken voor, die, fchoon zij voor liee 
der, buiten dezelve wonende, kleinigheden zijn, of 
£chijnen , echter haar foortelijk en wezenlijk gewigt hebe 
ben voor derzelver Inwoners en de zoodanigen, welke 
in eenige naauwe betrekking tot die plaats ftaan.”” Dit 
ís althans het geval van vele der in dit Deel befchrevene 
liefderijke Geftichten of zoogenaamde Hofjes, welker 
aantal in Haarlem verbazend groot is; dan in derzelver 
bijzondere befchrijving komt veel voor ,’t welk de Oude 
heid en de zeden onzer Voorvaderen toelicht; en ’t zijm 
deze lichtgevende punten, bij welke men zich met ge= 
noegen ophoudt; terwijl latere breedvoerig befchrevena 
inrigtingen ons toeven doen bij Tijdgenooten 5 dit fchenkt 
eene gevallige afwisfeling. | 
Schreven wij den Inhoud af , wij zouden , door de 
Naamlijst der Gebouwen en Stichtingen van onderfcheie 
den aard , eene groote verfcheidenheid, ten bewijze van 
ket gemelde , bijbrengen ; dan hiermede zouden wij onze 
Lezers niet zeer verpligten. De medegedeelde bijzone 
derheden door hun , in wier beheer de Gebouwen en 
Stichtingen ftaan , zoo van oude als van latere en de 
hedendaagfche tijden, bewijzen, dat het den tegenwoore 
digen Befchrijver van Haarlem aan geene bereidvaardige 
huipbieding ontbroken hebbe, van welke hij een erkentee 
telijk gebruik maakte. 
Veel zouden wij des kùnnen aanvoeren ; dan liever 


t 


206 ©. DE KONING 


willen wij hier en daar iets bijzonders uitkippen. Wara 
het niet te breedvoerig, wij zouden met lust affchrijven , 
Wat DE KONING vermeldt wegens de. voorregten , in de 
School van het Roomsch Catholijke Godshuis St. Sacob 
door de welwillendheid der Regenten en hu!p eener Come 
misfie uit het Maarlemsch Departement der Maatfchappije 
Toe Nut van 't Algemeen, daargefteld; ’t geen tot een 
voorbeeld van. verltandige bevordering der verlichting 
mag ftrekken. . 
an onderrigtend aanbelang , en dus hier plaatfensa 
waardig, is, ’t geen vermeld wordt wegens de Kapelje 
van St. Facob, reeds in den jare 1r31g gebouwd , en met 
eene bulle van den A. Lazarus vereerd, dienende tot heé 
fchouwen der Lijders , aan de Lazerij krank zijnde, 
Deze Lijders werden în het Ziekenhuis geplaatst, ’t geen 
daarvan zijnen naam ontleent. Alle Lijders in Holland en 
Zeeland moesten naar deze Kapelle komen , om zichte lae 
ten fchouwen , blijkens een hier bijgebragten Brief van 
Schout, Schepenenen Raden van Maarlem. Hierbij voegt 
de Schrijver : ,, De Lazerij was eenc afzigtelijke ziekte 4 
waardöor het geheele ligchaam werd aangedaan; reeds , 
door de Kruisvaarders was zij uit het Oosten overgebragts 
en in deze Landen verfpreid. Om dezelve te genezen , was 
shen oudtijds in den waan’, dat de Lijders, tot herftel van 
dezelve, eenigen tijd gebedeld brood moesten eten: om 
zoodanige' Lijders van anderen te'onderkennen, gaf men 
hun eene klep ‚met het wapen der Stad Haarlem gebrand; 
waarmede zij zich aan de huizen hooren deden „en op welke 
men zijne gift nederlegde , zonder immer iemand met 
eene Lazarus-klep ongetroost henen te zenden; — Het 
even van zoodanig eene Klep was een voorregt aan 
aarlem vergund, en van ouden tijd herkomftig: daa 
daar , volgens het oordeel van kundige lieden , deze ziek= 
te hier te lande geheel is opgehouden , heeft ook het gee 
ven dier Kleppen niet meer plaats , hebbende het Commíte 
zé Provinciaal van Holland , in Maart des jears 1997, in 
voldoening aan het verzoek van het Stadsbeftuur , befloù 
ten , om geene bedelbrieven , waarbij dan ook de Laza« 
rus-klep was, meer af te geven. Men kan dus veilig. - 
allen, die zich met dergelijke kleppen: aanmelden, als 
bedriegers befchouwen, voor welke men zijne handen 
fluiten moet”” — Wij voegen er bij, hoe, in gevolge 
hiervan, de Lazarus kleppen met het Bijfchrift Lepro/de- 


pis van het Gebouw zijn weggenomen, Ns 





TAFEREEL DER STAD HAARLEM, _ tof 


Na de opgave en befchrijving der Hofjes en liefdadige 
Geftichten, wier getal de Schrijver niet gelooft dat in 
eenige Stad onzes Vaderlands zoo aanmerkelijk is als in 
Haarlem , laat DR KONING volgen: , Wij zien hieruit met 
een waar genoegen de zorg, door onze brave en werks 
same Voorvaders gedragen, om aan oude en behoeftige 
lieden, en aan de zulken, die anders veelal tot last der 
Stad’, der Gemeenten , of van de hunnen komen zouden, 
huisvesting, onderftand en hulp te fchenken , daardoor 
hunne rarpen te lenigen, en den weg naar het graf ef« 
fen en vrolijk te maken. Duurzame erkentenis zijn wi 
derhalve aan deze Godvruchtige Stadgenooten verfchul« 
digd, die ‚in de gelukkige dagen van voorfpoed en overe 
vloed , de vruchten hunner vlijt en fpaarzaamheid tot zulk 
ke edele einden befteden wilden; waardoor zoo velen, 
waarop wij betrekking hebben, den ouderdom met gen 
noegen zien aannaderen, en de kroon der grijsheid mee 
blijdfcheap dragen.” — Treurig is de fchets, welke hij 
ophangt, van het verval der meesten dezer Geftichten ; 
de Hofjes van STAATS, NOBLET , TEYLER en andere 
van dien aard uitgezonderd ; hij geeft dezelve , ,, opdat 
de nakomelingfchap daarvan kennis dragen zou, en met 
juistheid kunnen oordeelen over de nadeelige gevolgen 
der algemeene rampen, welke het Vaderland treffen, en 


_… waardoor Haarlem zoo zeer gedrukt wordt.” 


‚ Verre het grootfte gedeelte van dit Deel is aan den 
oudften Staat, Uitleggingen , voormalige en tegenwoor= 
dige Gebouwen, gewijd; de Regeringsvorm en Schute 
ferij beflaan het kleinfte,, = De verandering, in de 
Stadsregering , terwijl wij dit fchrijven , voorgevallen , 
zal eene plaats moeten beflaan in de toevoegfels en vere 
beteringen, welke de Schrijver belooft achter het laat- 
fte Deel eene plaats te zullen inruimen. — Over de 
Schutterijen is hij zeer kort. Het bijgebragte dient al 
Jeen om aan te toonen, van wat gewigt men de gewa 
pende Burgermagt, in die tijden , rekende , en hoe nute 
tig zij in vele opzigten geweest is voor het. Vaderland in 
% algemeen ‚ en voor Haarlem in °t bijzonder , gelijk 
dit in ’t vervolg ten opzigte van dit laatífte zal. wopr. 
den aangetoond. 

Een aantal Bijlagen, tot den laatften tijd behooren» 
de, en de hier vermelde Gettichten hoofdzakelijk. ber 
treffende, fluit dit Deel, °t welk opgefierd is met drie 
Platen: ’ gezigt op de Kruispoort, vóór de uitlegging 


| g68 C. DE-KONING, TAFBREEL DER STAD: HAARLEES 


der Stad ; ’t gezigt op het Heiligen Geestehuis, en van 
Teylers Hofje. Alles is keurig uitgêvoerd. 

De Schrijver verzoekt voor de gebreken zoo in ftijf 
ais taal verfchooning, daar toch ook vele der behan= 
delde zaken van dien aard zijn, dat zij niet alleen voor 
eene eenigzins fierlijke inkleeding ongefchikt zijn, maar 
zelfs „ duidelijkheidshalve , met zoogenaamde genatue 
ralizeerde woorden, van eene vreemde af komst, best 
worden befchreven. = Niemand zal hem deze billijke 

« verfchooning weigeren , te minder , daar hij, in die 

. voor zoo verre wij weten zijn eerfte proefftuk , hier ern 
daar, waar de (toffe zulks medebtagt of leed , eenige 
zins, zijner penne een vrijer loop laat. — De fchiikkings. 
des Werks hangt zeker te eenemaal van den Schrijver 
af; op deze zouden wij mogen aanmerken, dat eene 
verdeeling , waarvoor zeer voegelijke ftandpunten zickt- 
danboden , ons beter zou bevallen hebben , dan dat 
het ftuk ín éénen adem als ’t ware wordt voorte 
gezet. ® 





Statistiesch Overzigt van Oostvriësland en Sever; door SER« 
VAAS VAN DE GRAAFF. Jn den Haag, bij Belinfante 


* 


en Comp. 1808, Zn gr. 870,88 Bl. 


95 aar Oostvriesland en Jeverland, eerst federt ons 
‚ss langs , met het Koningrijk Holland zijn inges 


ss lijfd, begreep ik , dat het mogelijk voor fommigen 
s‚ mijner landgenooten , welke deze landfchappen alleen 
> maar bij naam Kennen , niet overbodig, nutteloos 
‚noch onaangenaam zou zijn, om hen met dezelvent 
5, Eenigzins nader bekend te maken.” Zoo fchrijft de 
er VAN DE GRAAFF in Zijn Voorberigt, tevens zijn 
voornemen aankordigende , om zoo. wel eene ftatise 
tiefche topographie , als eene beknopte maar zaakrijke - 
gefchiedenis der lotgevallen , opkomst en bloei dezef 
merkwaardige landfchappen eerlang te leveren: Als 
gene zaak van groot belang befchouwt de Schrijver de 
vereeniging van Oostvriesland en SPeverland met het Ko= 
Ningrijk Holland, en wel, zoo ten opzigte van derzets 
ver voordeelige ligging tot den köophandel, als om de 
vruchtbaarheid der meeste landerijen en den rijkdom 
der inwoneren, van meer belang, dan dat het voorma: 


at 


Pad 





OOSTVRIESLAND EN JEVERe 208 


lige Bisdom JZunfler , fchoon viermaal zoo groot én driee 
„naal meer bevolkt; aan Holland ware ten‘deel gevallen, 
Zie bier dèn korten inhoud. Ligging en Grenzert, 
Grootte en Bevolking. Luthts- en grondgefteldheide 
Rivieren en Wateren. Voortbrengfels, Middelen van 
beftaan. Godsdienst en Geestelijkheid. Inkomtten. 
Voormalige Regeringsvorm en Regenten, Verdeeling. 
Voorname plaatfen. — De uitgeftrektheid van Oostvriese 
land wordt berekend op 9! Duitfche mijlen van het Zuie 
den naar het Noorden, en g mijlen van het Oosten naar 
het Westen. De bevolking bedroeg , in den jare T805 , 
120,000 zielen , zijnde bijkans 18,5oo meer dan in den 
jare 1780. Men rekent dat er thans zes negende dee- 
len lands bebouwd zijn, dat twee negende deelen uit 
moers of turfland beftaan „ err een negende deel heigrond 
bevat. Men rekent dat Oostvriesland ruim 1oo,ooa (tuks 
hoornvee oplevert, 28,0oo paarden , 40 of 45,000 fchae 
pen, en 2o,ooo varkens. Uit het plantenrijk levert dit 
land rogge, tarwe , garst , haver , raapzaad ‚ boonen , boeke 
weit , erwten en aardappelen. Men vindt er uitmuntena 
de pijpaarde , welke deels hier tot pijpen verarbeid , deels 
ruw naar-Zolland wordt verzonden ; alstmedeg zeer goee 
de potaarde , die voor de Engelfche niet behoeft te wij= 
ken. De middelen van beffaan zijn : landbouw en 
veeteelt 5 fabrijken en ‘trafijken, bepalende zich inzondera 

eid tot fijn: en grof linnen , onderfcheidene wollen ftof- 


e” 


en en koufen, lederfabrijken „ olijs, pels en koornmoe 


lens, branderijen , brouwerijen en azijnmakerijen ; voorts 
turfveenen 3 koophandel, Zeevaart en visfcherij. Wee 
gens de oprigting eener Oostindifche Maatfchappij onte 
moet men hier een vrij uitvoerig verflag. De gezamen- 
lijke inkomften uit Ooszvriesland werden, tn den jare 
1803, op ruim een millioen Rijksdaalders begroot. De 
Voornaamfte plaatfen zijn Aurich, de Hoofdttad, Ame 

‚ Norden, Leer, enz. Ook behooren tot Oostvriesa 
land eenige eilanden :-Borcam, Juist, Norderny, Bal- 
trum, Langeroog „ Spiekeroog en Nesferland. —. 

Feverland is drie Duitfche mijlen lang en.twee mijn 
len breed , en heeft eene oppervlakte. van vijf vierkante 
Geografifche miften ; de bevolking wordt op ruim 
I7,oce zielen gefchat. ‘Het land is laag , en beftaaf 
grootendeels uit een vetten vruchtbaren kleigrond; 
voortbrengende raapzaad , tarwe, garst , erwten éla 
boonen. Het rundvee ‘valt er tamelijk. jwaat. Met -heaft 


‘ ARTT, 1808, No. 3 hier 


haand 


xr OOSTVRIESLAND EN JEVERe 


hier vele welgeftelde lieden ; volgens geloofwaardige Berfg'e 
ten zouden er landlieden gevonden worden, die een vere 
mogen bezitten van roo tot aoo,oco gulden. De geldfom- 
men „ welke deze Heerlijkheid jaarlijks opbrengt „ wordt op: 
130,0op gle begroot. De weg, langs welken Peverkomd aan 
het wijd van daar gelegen Rusland is gekomen, zal velen 
niet bekend zijn. Te weten, de Heerlijkheid , die wele 
eer behoorde aan het vorftelijk huis van Anhalt -Zerbsé, 


‘kwam, bij het overlijden van den laatften Vorst uit dae 


huis, ip den jare 1793 ‚ bij erfregt aan KATHARINA 
pr IÌ, Keizerin van Rusland, en vervolgens aan haar 
Zoon. PAUL DEN ll, en daarna aan den tegenwoordigen 
Keizer ALEXANDER DEN Ï, welke dezelve, bij den vree 
de van Tilffs , aan den Koning van Holland afltond. De 
ftad Pever, de eenige in het ganfche land, is geheel in 
den Hollandfchen fmaak , met groote en hechte huizen, 
‘en niet onbevallig gebouwd. Men heeft er eene Lu 
therfche , Gereformeerde en Katholijke Gemeente, aise 
mede eene Joodífche Synagoge, en voorts eene Loatijne 
fche School, die wel bezocht wordt. Bekend zijn de 
apgezetenen van het eiland Wangeroge, twee uren van 
SFeverland gelegen, als ftoute Zeelieden, die mer kleine 
vaartuigen „ Snikken genaamd , in tijd van vrede, op 
Holland, Engeland en Frankrijk varen. — Uit dit ak 
les blijkt genoeg, dat het Koningrijk Holland „ door de 
vereeniging van Oostvriesland en jeverland met hetzelve „ 
geene geringe aanwinst heeft bekomen. ‘ 





Reis wit Egypte door Sennaar naar Abysfinie , en van daar 
naar de Kaap de Goede Hoop , door een Fransch Emie 
grant; vertaald naar zijn handfthrift, en begeleid van 
aanmerkingen des Vertalers. Ifte Deel. Met eene Kaart. 

Pe Amflerdam, bij W. Holtrop. Jm gr. vo. 210 Blze 


Aen zonderling Voorberigt leidt ons tot dit zonderhag 
Werk in. De kortheid doet het ons grootendeels 
affchrijven. „‚ Dezelfde redenen, die den Schrijver bee 
wogen hebben, zijn Werk niet in het Fanseh Uit te gee 
ven , maar enkel den Vertaler te vergunnen , daarvan 
zulk een gebruik te: maken , als hij raadzaam zou eordeo. 
len; even dezelfde redenen vorderen ook. de gehefmhoue 
ding der Namen van Schrijver en Vervaler; en, waarin 
die gedegen. baftaan „zal. door den. oplettenden Lezer cwom 
| - if 


…! À àÁ 








_ BEÊS- NÀAR A9YMINIRE tad 
gemakkelijk worden ontdekt „ als uit het laabfte gèdeeldd. 


vaa dit Werk blijken zal, langs welk een Zamenloop var … 


dingen de Vertaler her vertrouwen van den Schrijver ist. 
zoo verre won, dat deze hem de beféhikking over zijnen: 
arbeid overliet,” . 
Waarlijk men is met het lezen dezes Werks niet verne- 
gevorderd , of de redenen dier Naamsgeheimbouding. 
doen zich kenuelijk op t Wat het andere betreft, des 
kunnen wij niet oordeelen, voordat. wij het laatíie gas: 
deelte dezes Werks zullen -gelezen hebben. oe 
. De Reiziger , de oorfpronkelijke Schrijver, is een Mapa. 
frilliaan , die te dier Stede eene. uitgebreide Fabrijk had 
en daar kenuis met den bekenden Keiziger sRUCE maake 
te, Reislust werd in hem ontftoken, De woelingen in 
Frankrijk deden hem befluiten zijnen reislust te voldoem 
en naar Smyrna te vertrekken ; waar hij verudm op de Lijst 
der Emigranten geplaatst te weezen. Tot Leeraar ondett 
de Protestanten in Frankrijk, sloor zijn Vader, die ade 
daar Leeraar was, eerst beftemd, had hij Latijn 
Grieksch en een weinig Hebreeuwsch geleerd 5; welke taata 
kennis hem den weg baande om te Sasyraa het Arabisch 
te leeren verftaan eu (preken. Dan, eer hij die taalkene 
nìs opdeed, maakte de naam van Zesigrant velen zijner 
Landgenooten te Smyrna zoo af keerig van. hed „ dat- hij 
ten jare 1797 beftoot naar Scanderië over tefteken. Scanmw 
derie is de naam van Alexandrie bij de Zgypsenaren; zoa 
heet bij hun Rosette Rasjid, en Kairo Masr. De Schrij 
ver verkiest die Zeyptifche namen te bezigen; en ook de 
vreemde in andere. gevalfen te gebruiken 3 wij kunnên. 
niet zeggen dat zulks tot klaarheid (trekt, Een Griek „ 
dje het Arabfsck uitmuntend verftond; was zijn Reisge« 
noot en Leéidstaan., Ee 
‚De komst-van BONAPARTE in Eeypte ftoorde den Reis. 
siger in: zijne eerfte nafpenringen van, de Oudheden, die 
hij eér met het oog vaneer VoLNew en een BUPUIS, dar 
met dat van:een BAH,LY befchouwde. Hij ontdekt zich hij 
de Turken als een vijand der gelande Fran/chen. Hij ges 
raakt in kennis met MOERAD-bei , nadat deze den flag 
Hij. de Piramideri verloren had zen in diend guulte ; zoekt 
bij dezen Gezant naar Semmauar dn Abysfânie te worden , ‘6 
een hem. gelukt. DO EE 
mn de Reis door de groote Woestifn att: Nubie Kottte 


| en’ weg met de verhalen zijner Reisgenovret. Dije 
tier: beeedvoertg is de vermeldiig hét fever End 
6 4 


„ 


1 


Ira REIS NAAR ABYSSINIE. 


 Hasnadars , dat is Schatbewaarder , Hofmeester , ssMaër , 
een kind van Christen-ouders, doch als flaaf weggevoerd 
en een Muzelman geworden, thans tot dien hoogen post 
opgeftegen. Deze ftandwisfel gaf den Schrijver gelegen= 
heid om op dit ftuk na te denken, en , na zijne aankomst 
aan de-Kaap de Goede Hoep een Bijbel bekomen hebben= 
de, zijn gevoelen over ABRAHAM , ELIEZER En ABRA® 

“BAMS Zonen mede te deelen. Bijzonder is zijn gevoelen 
over JOZEFS wegzenden naar Sichem ; hij befchuldigt den- 
Aartsvader van eene onbedachtzaamheid, die, zijns be 
dunkens, vrij wat naar onverfchilligheid zweemde, en 
vindt daarin den fleutel voor het volgende gedrag van 

jozer, hier in een gansch ander dan het gewone licht 

voorgedragen : of het juister zij, willen wij hier niet 

Onderzoeken. 

‚ Aan het Hof van Dongola gekomen, fchetfte hij de Ber 

werkers der Omwenteling in Frankrijk met de zwartfte- 

verwen af , en won het vertrouwen, van ABOELBACHIR » ° 
zoodat hij van hem geleide kreeg naar Sennaar en Abysfr= 
nie. Op deze reize ontdekte hij, dat BRUCE den Aflapus- 
der Ouden, ten onregte, voor den Nij/ gehouden had. 
In deze bijzonderheid wederfpreekt hij diem anders bij 

_ hem zoo hooggefchatten Reiziger. 

Hij'ontdekte , dat. te T'sjendi nog eene vriendin van 
BRUCE „ met den titel van Sistina of Beheerfcheresfe , 
beftond, reeds zes-en-zestig jaren oud. Na een ondere 
zoek wegens den tijd , waarop Meroë door de Arabieren 
werd bevolkt, en iets over den duisteren oorfprong der: 
Abysfiniers gezegd te hebben, komt de gemelde Sitting 
ten tooneele , en fpeelt eerre zoo vreemde rot, dat dem 
zelve naauwelijks in vreemdheid.kan overtroffen worden, — 
of het moest wezen door die des Franf/then Reizigers, 
die op haar fmoorlijk verliefde. „, Hij veroerloofde _ 
zich,” ’t zijn °s Reizigers eigene weorden, „, dezelfde 
vrijhefd, die BRUCRE weleer bij herhaling genomen had, 
om namelijk eene hand der Sittina te kusfen (*); nier 


om= 


C°“) Wij worden hier gewezen op prRuCr's Reise, Nederd. 
Rert. D. IV. bl. 145. Wij fchrijven hier af , hoe BRUCE die 
Sittfna afteekent. , Zij was eene Dame van omtrent veertig … : 
».jeren, van meer dan middelmatige grootte; had eeu rond 
se Plomp gezigt, een. tamelijk grooten mond, zeer roode lipe 
pa Pes en de (choonfte tanden en oogen, die ik ooft gezien, 

OO En bels 





N . vt 
REIS NAAR ABYSSINIE. rig 


@mdat derzeiver olijf kleur mij bekoórde „of omdat ik fuist 

door derzelver uitnemende poezelheid werd uitgelokt; maar 

omdat dit mij juist het gereedtte middel fcheen „om mij als 

een’ Vriend van BRUCE bíj haar bekend te maken, en gee 

legenheid tot eenig nader gefprek met eene Vrouw, die 
Voor BRUCE.zoo belangrijk geweest was, te verwere 
Ven.” =— Welhaast bevond ni zich alleen bij de zes-en- 
zestigjarige Dame, die hem al duidelijker en duidelijker 
begon toe te lonken. Met ontroering trad hij, als arts 
genoodigd , in hare flaapkâmer.. Welk een ‘tooneel!, De 
Sittina drong hem, toen hij bij haar op eene fofa was ge- 
zeten , tot eene wortteling, „, waarin hij onderrönd „ 
hoe veel krachten gloeijende watmte zij nog bezat; ja 
hij wèrd door dat gevoel en het rozenrood, dat zich 
over hare bolle wangen verfpreidde, en hét vuur, dat 
ook uit hare fchoone oogen fchitterde , geheel ‘buiten 

zichzelven gebragt.” — Zoo vreemd deze ontmoetin 

ís „zoo vreemd is het gefprek over sarA’s bevallig hei 
in het oog van ABIMELECH, en wat verder tot die ge. 
{chiedenis behoort , gehouden …— niet in de flaapkamer, 
waaruit hij verzocht had te mogen gaan, haar zeggen= 
de, , dat hare lieve lonken hem in de uiterfte verwar. 
ring bragten.”’ =» Een en ander deel van ABRAHAM’S 
gefchiedenis ‘wordt hier als ingelascht verworpen, waare 
op meer te zeggen valt dan ons beftek toelaat aan te-voe- 
TCN. ame Onder deze wel vreemde gefprekken ftelde de 
Sittina hem voor te fpijzigen. Des Reizigers ante 
woord fchrijwen wij, om:de. vreemdigheid , af. „, Ik 
ben in alles tot uw dienst , zoo gij ntijne geneeskunde 
fechts niet in uwe Baapkamer op de proef ftèle, : Hiertoe 
leen ik: mif niet gaarne: want God alleen is mijne toe- 
vlugt, en-hoe kan Kk op Nem vertrouwen als ik tegen 
hem zondige ?.-Nu gij zijt wel ‘geene getrouwde Vrouw, 
zoo als die van POTIPHAR 5 maat evenwel zou ik, bij 
een herhaald bezoek in uwe flaapkater , met Joussour moes 
ten zeggen : Hoe zou ik zoo groot een kwaad doen, er: zondigen 
tegen God! Ik:kan immers uw echtgenoot miet worden, 
Oe, se -___Ane 


… heb, Aen het fpics van baren neusen tusfchen de wenk- 
„ brasuwen had zij kieine vierkante plekjes „ ter grootte van 
»‚ de kleine fchoonheids --pleistertjes onzer Dames, en een ane 
‚oo der meer langwerpig plekje op haar kin, Deze plekjes wâe 
e ren door middel van ancimgnie, gemaakt” 

| 3 





Ey REIS NAAR: ABYAHNHE,T - 


anders: gaf: ik ‘mij- gaarne in uwe armen evêr.as eénomt 
wellust , welken ik nog nunmer ondervond; maar. nu 
zou God mij vroeg of laat hiervoor ftraffen.…. Laat ons 
dau zijn alziend oog eerbiedigen!” == Hierop volgde ns 
bet eten een gefprek over. HAGAR en de lotgevallen van 
die- Mareder der- Natie- y. waaruit de. Sistina afltamde. —e 
Hij toont gich ean. Sshriftuitlegger van eene. vreemde 
foort „en. wij twijfelem; niet- of hij heeft dit tuk nadere 
hand vrij. wat wirgebraid: woor eene voetttootfche ophel= 
dering kan ‘het nist wel doorgaan, Dan de Sistina was 
er hoogst..mede voldaan. [uiers bij de dankbetuiging 

‚> Vatte'zij 's Reizigors, hayd mer eene gloeijende han 
van haar, terwijl hare oogen onbefchrijfelijk fonkerden., 
en: zog hem zijne deugdelijke vgornemens misfchien 
hebhen doen. vergeten , indien er niet juist eene bediem- 
de aan ide :deur getikt, en. dezelve. ftraks op het bevel 
der Sitting geopend had. 7 De : 
:_Aatideenlijk was bet -affcheid- van dit .vaor den Reizie 
ger -betooverend. memsch. Voor altons meende hij haas 
vaarwel gezegd te hebben, Een akelige droom wegens 
_de Sitsina ah:ruat den Reiziger. — Hij words. weder bij 
haar; ontboden, omdat-zij. ziek was, en geneesmiddelen 
van hem. bageerde., Even zonderling als de vorige: is 
deze: ontmoetings doch eindigt met hér-gefchenk van de 
goudenrketen van baar bals , die zij het apperkleed des 
Reizigers loemakende,: daaronder: hing, -Teedere omheke 
zing. Beloofâc en toegesondtne geneesmiddelen. m— „Dit 
gefcheuk: vinden. wij dat dem.Reiziger veewolgens in vele 
gevallen te fladenkwame:; «+ - | rr 
. Naá:Zoo vreemd eene ‘ontmoeting werd de reis voortge- 
zet tatiMderbadfj! , waar ‚:na eenige min gunltige ontmoe- 
gingen j de halskoten vitnemenden dienst deed. Eindelijk 
koms:dt Reiziger bijde zongenoende Nubiers „ onderdete 
‘nen, des -Konings: van: Sesnase,. Daar pnrmaeten zij de 
Perfamar eens vroeger: gezonden Gezantfchaps van 
MORRADWLE NK Been Gat nog toe weinig of hiers had uitge. 
siet Het ‘verzoek aanden; Reiziger, om:als Arts- ten 
„Hove te komen, baart hem veel verlegenheids. Groot 
waren de toebereidfelen voor een plegtig gehoor bij deu 
Koning, -dâr, san» en afgezegd , eindelijk plaats greep … 
gdech vruchteloos afliep,” Gunftiger keer nam hunne 
zaak, nadat de Reiziger, om de- gunst des Grootviziers 
“te winmen , ‘zich-biad:laten owerhalen om er als Arts to 
verschijnen, In dit geval ,werkte'de gauden keten van 
te. ** eà 


Pi 


tis 


êe Strina als een toovermiddel : daarmede omhàngen , 
$rad de Reiziger , voor ’t eerst zijns levens, een eigen 
lijk Vrouwenhuis binnen. Hier ontmoette hij, te mid- 
den van vijf zwarte Wijven, de fchoone Dochter van 
MDELE , die BRUCE weleer zoo bekoorlijk fcheen en er 
nog zeer bevallig uitzag, hoe donker bruin hare kleúr 
wezen mogt. Over BRUCE liep het onderhoud ; het 
HiálsGeraad werd bezigtigd; bijzonder liet hij zich in mes 
de ‘gemodde Schioane, die, ondanks haren veerrigjarigen 
ouderdöm, het meest begunftigde wijf des Grootviziers 
‘was , wien hij opbelderingen gaf wegens de Vijanden 
van MOERAD-bei. De braskmiddelen flaagden, en hj 
Wòn dë gunst van de fchoone ArsiETsJ „ die zijne zaak bij 
haren Echtgenoot bevorderde. Zij en de andere Vrou= 
wen namen penningen van hare haïsketens ,* om die ajn 
zijne keten te hechten. N 
In afwachting van den gehoopten gelukkigen uit- 
Mag , koitten zij den tijd met de berigten van eenige 
Nubifthe Priesters, wier Vooroùders geacht wêrden over. 
‘gebleven te zijn uit een Waterv 
‘zuiden van die bergketen was v 
zonderlinge aanmerkingen aan „ 
bij: Mozes vermeld, en de nie 
gelven. ‘De pogingen van de ft 
tot ’s Reizigers voordeel „en hij} 
finiete mggen vertrekken. Dant_ - 
Kine, nog, braakmiddelen aan ’s Konings Vrouwen’ toes 
7 ke hikken: - Zijn voorraad , en“geen wonder! was bìje 
ans Op... : . - En … 
Eer dereis aanving, hield hij een en ander ‘gefprek , 
Onder andere. met ee: Koor ores de Let van het beftaan 
des Duivels, èn verfcheide bijzonderheden, Abysfinie bee 
treffen de, DA „pptogt des wel tot de reis voorzienen Afge= 
zants krijgt een breedverhaal. De gefprekken met de hem 
* toegewoêgde Reisgenooten vloeijen over van aanmerkin= 
en , die ndar vrijgeesterij fmaken. Bij den 
eila kwam hem het halsfieraad weder zeer 
Deze ís een verdediger der Veelwijverij , end 
geen fterk tégenfpreker, daar hij dien Sjek v 
dat zijne Wet daaromtrent niets bepaalde. 
orilustei in Arsfinie vinden wij vermeld. W 
komt hem weder de kennis aan BRUCE te pas, hier be- 
kend onder. den naam van JAKOUBE. In B 
De veelvuldige Aanteckeningen des Vertalers en Uite 
° 4 Ke 


REIS NAAR ÁBESSINTE. 


„316 hd „REIS NAAR. ABYSSINIE. 


t der bladzijden zijn meestal gen den- 

de denkbeelden des Reizigers. Veel 

segronds , durven wij fchrijven , wordt 
* nedergefteld ; fchoon alles blijk van 
d: inzonderheid in de Schriften vap 
je: » drage. . . Rn 
Noodeloos, na al het bijgebragte, is bijkans het yere 
‘maan, dat dit Werk mèt den behoedzämen geest der on» 

derfcheidinge moet gelezen worden. Wij kunnen niet af- 
‘zijn, nog, ten flat, aan te merken „ dat de fchikking eu 

wending des Werks ons ou en dan is voorgekomen van 

dien aard te wezen, dat ze ingerigt zijn om juist,van 

Onderwerpen tè‘ handelen , die de Reisbefchrijving 

, Jehans niet in die uitgebreidheid, ,— 

é geloofwaardigheid veler bijzonderhê= 

Reize getwijfeld ; ‘is die twijfel , one 

zen te werk gefteld heeft om denzetven 

nlangs in Eageland weder opgekomen , 

sier en daar, ook ftoffe van verdenking 









e, maen 


2 zich van den dank des Publieks „ 
an den aanvang dezes Werks te koste 
snoggzaam kan verzekerd houden, dan 
verige, in denzelfden trant bewerkt , 
, gaen. volgen. . 
„Arnold. Ge eranue en Sufünna van Oostdijk „ door a. 
tree Teen Zij An Loosies, Pa. Boz. 
dn ge Bra. 218 Bh: : 





A. LOOSJES PZ.) ARNOLD GEESTERANUS. II? 


de moeite van zijn onderzoek nutteloos maken, de denke 
beelden zijner meeste lezers verwarren, en herf buiten 
ftaat ftellen , om over het gebeurde naar waarheid te oore _ 
deelen. — Men laat jonge lieden deze boeken lezen : 
zij zetten zich het verdichtfel , als waarheid , in het 
hoofd : hoe vele moeite zullen zij naderhand hebben 
om er de waarheid alleen in te huisvesten , en welke gee 
fSchiedkundigen zullen zij er door worden? — En wierd 
men dan nog altijd eenigzins fchadeloos gefteld door de 
fraaiheid der bearbeiding-zelve ! … Wij willen dit boek: 
nu, als Drama, in: zijn geheel niet beoordeelen, maar 
toonen ‚ dat het, zonder genoegzame voorbereiding , 
vlugtig is opgelteld , en een aantal onwaarfchijnlijkheden , 
onnaauwkegrigheden en onwaarheden bevat. 

Wat de onwaar fchijnlijkheden betreft: de Meer Loosjes 
laat.de gebroeders ARNOLD En CORNELIS GEESTERANUS , 
zooras zij , door het te Gouda vergaderd Zwidhollandsch 
Synode; van hupne ambten ontzet waren , met overhaas= 
ting de vlugt nemen. (Voor zulk een overhaast vlugten 
is in da gefchiedenis geen grond; doch wij willen hier 
niet bij ftilftaan.) Jr den nacht gaan zij beiden van Schek 
duinen, ARNOLDS flandplaats , naar den Nieuwen Dijk, 
begeven zich daar. te fcheep , en varen tot voorbij 
„Rotterdam , alwaar CORNELIS, die zich naar geme 
de tad begeven wilde, aan deze. zijde van Deiftsha- 
ven , aan een buiten-waard wordt :uitgezer. Dewijl 
‚men bekommerd was, of hij, op den waard, ‘het pad 
wel zou vinden , omdat het nacht en donker was , en 
flecht weder-maakte, wachtte men , tot dat hij, op den 
dijk , wuifde. (Het fpreekt van zelf, dat hettoen, voor 
één oagenblik , cht was!) Nu voer men voort naar 
den Brief, Daar binnen gekomen, liep ARNOLD , onder 

waren wind en regen, meer dan een uur lang , de ftraten … 
Ópen neder. (In eene herberg durfde hij zekerlijk niet gaan , 
uit vrees van ontdekt te worden. Ook waren die, 
hoogstwaarfchijnlijk , allen lang gefloten,) en aan het 
huis van zijne sUsANNA Wilde hij niet kloppen, uit zorg, 

dat hij daardoor, vooral aan de’kranke moeder, ontftele 
tenis mogt veroorzaken. Maaf hij zag eindelijk, ruin 
Jes half twee uren „licht op een boven- voorskamer. (Hoe 
Jang of hij anders nog wel zou geloepen hebben! Vóór 
den dag evenwel diende hij toch van de ftraat. Ter 
oeder uur viel hem waarfchijnlijk in, dat sUsANNA en 
are moeder zoo swak niet waren van zenuwgeftel , dat 
bij haar , door het kloppen in den nacht, grooten fchrik 
Í ne Zon 


& 


ed 





AIS -- +: ‘Ap BOOSJES, PZ. C° ' 
zou aanjagen, zoo afs. hij eerst vreesde.) . Hij geeft derù 
halve nu gen, Aarden flag, die door den gang klonk , op de 
huisdeur, zoodat SUSANNa (in weerwil van zijne vere 
beelling) met de daad (chrikte. Hij herhaalt zijn klop 
pen nog tweemalen , maar zachter. SUSANNA opent hef 
venfter „ herkent hem, en helpt hem binnen, enz. Laat 
bus nu eens rekenen. == Toen het broederpaar van Schef. 
duinep ging, was het reeds nacht. Wij witlen onderttelá 
len, dat die, bij den-Heer Loosjms, reeds des avonds 
ten tien uten geacht werd te beginnen. Zij wandelden 
naar den Nieuwen Dijk , begaven zich daar t° Fcheep, en 
zeilden naar.den Brief. Hier had ARNOLD , ‘ten half twee 
uren , reeds:een aM langs.de ftraton geloopen * zoo dat 
hij van den Nieuwen Dijk tot Bride: den: anderhalf uät 
onderweg geweest zal.zijn. Dar heetrik: knap zellen 4 
Yoen zijne Vriendin SUSANNA hem, eerftge jaren later, 
op Zoeveftein ging bezoeken, waren wind en getij hagy. 
gok melijk mede; maar zij zeilde toch zoo voorfpore 
uigte : sn ' 15 
. Paags na:de sankamst van:ARNOED aan het huig ván 
SUSANNA, komt er een, brief van een-ongenoemden , ref. 
. dende dat zijne kamst hekend was , dat men: het-huis zon 
‘komen onderzoekens enz. ARNoLD verlaat derhalve het 
pis en tevens den Brie/. Nu krijgt 8USARNA eén bezoek 
van zekeren jougen.Heer ROZENBURG; die den brief’, 
wit naam, zijnes vaders, gefchreveri ‘had. . Hij vrat 
haar, waar-ARNOLD heen is, en zij zegt hem daarop niet 
alleen hoe en wáer. naar toe hij is gereisd, maar ook bij 
wien hij aijn inteek gaat nemen. —: Wie roept hier niet 
mits onbefcheiden vrager, die weet, dat, hetgeen gij 
vraagt, een geheim.zijk. moet! en‘ Owvoorzigtige fnape 
Ster , die uwen minnaar „ door het verradén van zijn: gen 
heim, aan gevasr.gaat blootftellen! “ 
Op het einde wan het boek heeft AMRBLIA VAN SOLMS) 
emalin van den Stadhouder FREDERIK ‘HENDRIK , operle 
fik op de (traat « in °s Gravenhage , eên langdurig ar 
derhoud met sysANNA, toen.gehuwd met ARNOLD , 'díî 
kort te voren wan Zoeveftein ontkomen is. né betùigt 


haar hare blijdfchap aver hares mans bevrijding en zijne 

bevordering in de hofplaats, dewijl zij gaarne brave liee 

den,‚in bare nabijheid heeft, en verzekert haar, dat dit 

haren gemaal ook niet onverfchillig ie. ’Zij laat zich ha- 

re kinderen brengen , kust die , enz. Recenfènt vraagts 

met welke waerfchijnlijkheid dit alles, daar haar gemaa 
| ze 


ARNOLD. GEESTERANUS, E39 


zalf zich zoo ' weinig durfde. bloot geven, dat hij aan 
giemand der Remonftrantfche Leeraren , zelfs in het 
diepst geheim, wilde toeftaan hem te {preken ? 

Nu een: woordje over ennaauwkeurigheden en onwaare 
Arden. — Op bl. 1o wordt gezegde, dat NANDNIUS (lees 
NANNINGIUS) GREESTERANUS. vruchteloos de A&e van 
fifland geteekend heeft, en.in. den nacht. den, Briel heeft 
moeten verlaten, Van dit inr. der; pacht weet Ge. BRANDT » 
uit wien dit gettokken is (D. IV, bl. 6a) zoo min-iefs. 
als van de hindernis, die aan het-hawelijk van sUsANNA 
Met ARNOLD ,;-Ook daor den dood.man. heren. Wader, vern 
oorzaakt was, zoo als vervolgens geapgd-wordt. - (Zie 
BRANDT , Ill, 933.) Op bl, 17 laat: men ARNOLD ; án het 
jar 1619, zeggen, dat de leden der Amflerdamfche Rae 
gering bekend (taan, als. verdraagzame mannen, wien de 
vervolgingen tegen de Remonffrantes zeer tegen de borst 
waren. Elk weet, dat, ten dien-tijde, niets Onwaarach= 
tiger was; fehpoa men het, in volgenden tijd, van de 
meesten der Amfferdamfihe Regenten met waarheid zeg 
gen kon. — Valgers: bl. 36 env… wil sysanna volftrekt 
van haar woord doar ARNOLD niet ontflagen zijn 5 maar, 
volgens BRANDT (Ger laatst aange, :pl‚) kewilligde zij , 
ben haren aanzien, in de ontflaging „ madr werd häre genta 
genheid hemwaards niet veranderd. ve. Volgens den Heee 
LOQSJES , NAM ARNOLD, te Amferdem , zijn intrek , en 
werd vervolgena-gevangen, bij dem Leeraar ANT HEUNiSe 
Men mogt vragen. of die;leeraar, die, buiten twijfal , 
san Remosffrantsch.leeraar zijn moet, dan te Armflerdams 
paer zoo-vele Remwonftransfche lecraars gevangen werden, 
zoe veilig wonen kon? Of hij dan. ook de ABe van (AF 
fRend geteekend had, en daardoor, in gemelde (tad, ge» 
suster zijn verblijf kon houden, ‘dan NANNING GEESTE4 
BRANUS in den Briel,-of te Delft? Doch het antwobrd is s 
dat deze ANTHEUNIS , of , gelijk zijn naam eigenlijk was, 
ABRAHAM ANTQNISZOON, Van e&nkaarfen-makerin deu 
keeraar herfchapen is; gelijk men-aien kan bij waa» 
NAAR, in zijn. Am/terdom, (D. IV. bl. ello en 347 van 
de uitgaaf in 8vo4) waarin, op meer plaatfen, van: bem 
gefproken wordt. ve In het verhaal der: gevangenaaming 
Vall GEBSTERANUS, Op bl, 76 £0Y4s Ontmoeten wijs: bij 
herhaling, de gevegtsdienaars, als die pijn verblijf onte 
dekt, en zoo np het doorzaeken van hetzelve , alg veer 
volgens ap het vervoeren van den gevangenen riagr Lees 
veflein, <Augedrongen hadden: Fa men verwondert zich 

ver 


\ 


50 A. LOOSJRS, PZ, 


over de vrijmoedigheid , waarmede ‘deze geragtsdiee 
’NAATS , AAN BURGEMRESTEREN VAN AMSTERDAM, dere 
zelver gehoudenheid onder het oog brengen ,. om aan de 
Plakaten tegen de Remonffranten de hand te houden ; 
doch, volgens het verhaal van GEESTERANUS zelf (ín 
dien Schouwburg van in- en uit-landfche Letter- en Huishoud- 
‘kunde voor 1805 ‚N°, 2. bl. 75 env.) zijn de welbekende 
„Onderfchouten HAAN en vrLas hier in gemeene dienaars 
der fuftitie getransformeerd, — In ’t berigt der vervoe- 
ring van GEESTERANUS, op bl. rra, heet het, dat men; 
-de buitengrachten. (van Utrecht namelijk) ow gevaren zijne 
‘de, door de vaart VAN Vianen kwam. Zoo ítaat ook in 
den Schouwburg op bl. 79; /doch dit is onverltaanbaar, 
In mijn affchrift , door jusTUS GEESTERANUS, Zoon 
‘Van ARNOLD, Vervaardigd , ftaat door de vaast VOOR Vîa- 
nen, dat is: men kwam, na buiten Utrecht om gevaren 
te. zijn , door de zoogenoemde en bekende vaart, aan 
welker mond Preeswijk ligt , en door dit dorp en de 
daarliggende fluis, in de Lek, en, deze overgeftoken 
zijnde , VOOR Jianen, mm Op bl. 144 vertelt vEsEe 
KIA , die van huisvrouw van den Leeradr vEsEKIUS 
tot zuster van GEESTERANUS gemaakt wordt, dat dé 
Remonftrantfche Leeraar curus, de medegevangene van 
ARNOLD , zich BENIGZINS hevig uitliet, Omdat FREDE- 
RIK HENDRIK zich de zaak der ongelukkige Remonffrane 
sen riet fterker aantrok, en dat hij wesmschte, dat er on= 
der de Nederlanders maar dén BRUTUS-opftond. Recenfens 
zou meenen , dat hij zich, dus doende , al ZOO STERK 
ALS MOGELIJK WAS ZOU hebben uitgelaten. — Hoe! 
Te wenfchen „ dat-de gematigde FREDERIK HENDRIK s 
die flechts niet doen kon, wat hij wilde „of Cmisfchieà 
juister) niet doen durfde, wat hij konde, doch aan wiens 
invloed de Remonffranten toch het flappen der vervole 
ing, die onder zijn broeder MAUunrrs woedde, te dare 
Ee hadden , — te wenfchen (zeg ik) dat hij’ door: de 
hand van een BRUTUS vallen mogt! Hoe dwaas en hos 
ondankbaar zou zulk een wensch in zich zelf geweest 
zijn! En welk een wensch in den mond van een Leeraar, . 
al ware. FREDERIK HENDRIK zelfs nog zoo veel geftrenger 
geweest , dan mauarrs, als hij gematigder was! En 
zulk een wensch , zachtmoedige , vreedzame curus ! 
wordt U in den mond. gelegd! Gruwelijker konde men - 
uwe gedachtenis niet onteeren , noch uw kargkter be= 
vlekken, Hoe gansch anders fpreken de brieven, does 


ARNOLD GEESTERANUS. | raf 


U met eigen hand, in den Zoeveffeinfthen kerker zelven, 
gefchreven, die ik, met zoo vele andegen van uwe gee 
vangene medebroederen , en van den grijzen en achtens- 
waardigen HOGERBEETS,als gouden kleinooden beware , 
en vaak met verrukking las, om den geest van liefde en 
van lijdzaamheid , dien zij ademen! — Op bl. 159 env. 
komt PASSCHIER DE FIJNE voor, als de (chipper „ die 
SUSANNA ef VESEKIA Van den Brie/ naar Zoeveftein bragt 5 
doch het is alleen de Heer roosjes, die hem tot fchipper _ 
heeft bevorderd, Gelukkig voor de beide meisjes , dat 
‚ hij er zichzejven bij haar niet voor opdrong , dewijt 
daar ongelúkken van hadden kunnen komen, alzoo uit 
zijn leven bekend is, dat hij zich op ’t varen zoo wete 
nig verftond, als GEESTERANUS, — Op bl. 170 en elders 
Vinden: wij den Leeraar BOMAN, zekerlijk een Remone 
Brant, en zoo het fchijnt een medegevangene 3; doch in 
de gefchiedenis is hij volftrekt onbekend, ten ware het 
THEODORUS BOMIUS zijn moest, die lager voorkomt. — 
Volgens bl, 171, had de Remonffrantfche Leeraar SIMON 
LUCAE BYSTERUS , EET GEESTERANUS nog met SUSANNA 
trouwde , al Bijna tien jaren op het flot gezeten. Hij 
werd daar heen gebragt 7 Oâvber I6àr , eri GEESTERANUS 
trouwde aa December 1627. Nu kan élk de rekening 
maken. — VESEKIA Zingt aan GEESTERANUS, Op zijne 
bruiloft , toe: . - | ‘ 


« 


„, Ô ArNorp, die reeds menig jaar 
>> Op deze vesting hebt gefleten ! °” 


hij zat er echter flechts even drie jaren, federt 7 Decem: 
ber 1624. Doch de tijd-orde is, bij den Heer Loosjes, 
geheel in de war. Volgens zijn verhaal, zou GEESTE- 
RANUS reeds in F62o gevangen en naar Loeveftein gevoerd 
moeten zijn, zekerlijk omdat hij onkundig was van zijne 
lotgevallen en bedrijven tusfchen zijne ontzetting en 
gevangenneming, en Recenfnt weet daarvan ook uicts 
te berigten , dan dat hij de Remonftrantfche Gemeenten 
Onder het kruis diende, zoo als onder andere die van 
Kampen „ in de drie laatfte maanden van het jaar 1Óaï, = 
Volgens bl. arr, werd hij, na zijne ontkoming , den 
jzen UITENBOGAART , als Leeraar der Remonflrantfthe 
meente van ’sGravenhage , toegevoegd; doch UITEN. 
BOGAART was nooit Leeraar dier Gemeente; fchoon hif 
enige maten voor haar predikte. De voorganger en' 
‚voor weinige maanden ambrgenoot van ORKOTERANDE» 
sy _ 2 


Ld 


ì 
322 A. LOOSJES, PZ. ARNOLD GEESTERANUS, 


die , in Maart 1632 „als Leeraar aan den Haag werd toes 
gevoegd, Was ASSUERUS MATTHISIUS, — Het gefprek , 


‘dat, Prinfes AMELIA , Op bl. arg euv. verdicht wordt 


EN 


met SUSANNA gehouden te hebben, komt voor als van 
1631, , en daar bij komt een zoontje van ARNOLD op 
het tooneel , CORNELIS geheeten , dat reeds zoo aardig 
fnapt, dat men het niet wel minder , dan een jaar of vier 3 
kan geven. Maar ARNorp had nooit gen zoon CORNBe 
LIS; en het eenig zoontje, dat hij thans had, was o 
den 3r December 1631 maar acht en een halve maand oud. 
iet hier den aanvang der Geflachtslijst, met ARNOLDS eie 
en hand gefchreven , welké Recenfent thans voor zich 
eeft. , 
AKNOLDUS GEESTERANUS is geboren 8 Nov. 15 
. SUSANNA PIETERS VOSTDIJCK (zoo fchrijft hij , niet 
SUSANNA VAN oost DIJK) is geboren 4 O8. 1597. 
gE sSeptemb. 1628 is op Loevefdein geboren ons eer(te 
kind, zijnde een dochter. Stierf 24 Sept. , 
„16 Sept: 1629 is op Loevefteig geboren onze tweede 
dochter: is genoemd jupiTH.. | | 
14 April 1631 is op Loevefdein geboren onze eerfte zoon 
en is. genoemd JusTUS. 5 
Behalve deze kinderen , verwekte ARNOLD bij zijne 
SUSANNA (om dit, ter dezer gelegenheid, te melden 3 
fchoon het tot het boek van den Heer Loosjes niet.ber 
hoort) nog drie zonen, alle in hunne kindschheid ge- 


ftorven , en twee dochters „ MARGARITA EN JOHÂNNA. 


Van de laatíte is niets aangeteekend. MARGARITA is 
eerst gehuwd geweest met MICHIEL VAN EDEN , en na 
zijn dood met JOHAN SLUIJTER. De vroeger genoemde 
uoiTH heeft tot echtgenoot gehad JACOB De ROI 4 
Rentmeester van Middelharnis. . 

Ten befluite betuigt Recen/ènt zijn leedwezen, dat dit 
boek , als er dän toch zulk een drama zijn moest, niet 
met meer oplettendheid bearbeid is, dat men geen ge» 
bruik heeft gemaakt van hetgeen in druk is uitgegeven, 
om het onderwerp meer té verfraaijen , en dat men, tef 
dezer gelegenheid , geene belangrijke bijzonderheden , wee 
gens andere op Loeveflein, ten zelfdeu tijde , gevangene 
Remonftrantfche Leeraars. en Wegens hunne huishouding 
op dit flot , heeft medegedeeld, daar zij uit oude 
brieven euze „nog voorhanden, hadden kunnen getroke 
ken worden, én niet moeijelijk te bekomen geweest, zouw 
den zijn. — Mislchien zal. Reconf/ans-ae nog wel eens 
opzamelen en doen drukken, s 


gi 


‘ 


U. A. SPANDAW5 DE VROUWEN. ee | 
\ Jee 





De Vrouwen, Dichtfluk, door Mr. nij A. SPANDAW, Te Groá 
ningen on Amfterdam, bij W. Wouters en J.F. Nieman, 
T807. An gr. 8ve, Behalve het Voorberigt , 92 bi, 


W ij behoeven, als menfchen, elkanderen niet te zeggen, 
Y hoe lastig en verdrietig het valt, verijdeld te worden in 
voornemens of ontwerpen , waartan men zich had uitge- 
foofd, en die geheel onze ziel, om zoo te fpreken , vervule 
len. De Hoveling, wiens eerzucht vlamde op eenig aanzien= 
lijk Eerambt, dat onvoorziens aan eenen ander door Konink= 
lijke gunst wordt wefgefchonken ; de Koopman, wien eene 
vette winst ontgaat, of die zijnen Nabuur de gehoopte 
nering ziet trekken ; de Wijsgeer en Konftenaar , welken, 
een onbekende den roem eener nieuwe ontdekking of uite 
vinding , te gelijk met de voordeelen daaraan verknochts 
veor de voeten wegwmaait; met één woord, elk, die op 
tarde leeft, draagt getuigenis van zoodanige harde gewaar- 
wording. Hartelijk beklagen wij dus den Heer sPANDAW, 
die ons berigt , dat, reeds in 1804, de eerfte Zang van het 
thans uitgegeven Dicheftuk volkomen gereed was, en. het 
geheele ontwerp van dezen zijnen erbeid daar,lag , toen 
hem: De verdienfte der Vrouwen, door B. NIEUWENHUIZEN » 
saar het Fransch van Leeouvé, op het onverwachtst in 
baaden kwam, mm Bijzonder fterk moet zulks onzen Land- 
genoot en Dichter getroffen hebben; of wij zouden den 
eer SPANDAW, in perfoon ous onbekend, voor koelbloedie 
er moeten houden „ dan veelal die genen zijn , die het 
boeerrui behandelen en met hun vernuft en verbeelding wer- 
ken. en tweetal jaren ten minfte ftaakte dit zijne ondere 
neming „ die nu, hervat zijnde, niet zonder beraad met 
Konstvrienden in druk uitgaat. Wij verblijden ons intuss 
fchen, hierbij de edelmoedigheid van den Heere sPANDAW te 
mogen opmerken, die aan de fchoone verzen en geheel het 
ftuk van gezegden zijnen Voorganger, of, zoo gij wilts 
Mededinger, allen regtmatigen lof toekent, en dus, veree- 
tende woor hemzelven , gelijk voor NIEUWENHUIZEN » ONnZ@ 
vroegere en gunftige beoordeeling van diens Werk (Zie Lets. 
voor 18os bl, 228 ens.) volmondig bekrachtigt, Zeer gepast 
teekent ook de Heer sPANDAW aam, dat, hoewel beides 
Dichttukken, den lof der. Sexe behelzende, in vele ope 
zigten noodwendig overeenftemmer , zij echter in wijze vam 
behandeling. hunce eigene onderfcheidene verdienften heb= 
‚ in houding vooral én tallooze bijzonderheden dikwerf 
wiceenloopen ;. beluive det bet Onderwerp zeive ‚Let bemin 


Î 


sa4 … He As SRANDAW 


neoswaardig Geflacht , overwaardig is, door een tweetal Diette- 
ters- uit verfchillende oogpunten befchouwd en bezongen te 
worden, == Wij magen ons niet daartoe inlaten, omde vere 
gelijking van dezen dubbelen arbeid tof eere der Vrouwen s. 
door SPANDAW aangeflagen , naauwkeurig uit te werken in 
onze beoordeeling: zulks koude ligt onbedoelden aanftoot ges 
ven aan eenen of anderen onzer Landgenooten. Alleen wat 
de zedigheid des laacften Dichters verzwijgt, en toch, ver- 
trouwen wij, de opmerking des Lezers niet zal ontgaan » 
vinde hier eene plaatfe, SPANDAWw verdient den lof van meer= 
dere oorfpronkelijkheìd en eigen vinding, en is misfchien rijs 
ker dan NIEUWENHUIZEN in aangehaalde voorbeelden van prijs 
zenswaardige Vrouwen. Juist daarom, en wijl het enkel 
noemen vooral der Griekfche en Romeinfche, of andere be- 
roemde uitheemfchen, niet genoeg is om derzelver uitne= 
mendheid te doen gevoelen bij het gros onzer Vaderlândfche& 
Lezers en Lezeresfen , mogt hij wel , op het voorbeeld var 
NIEUWENHUIZEN , eene en andere Aanteekening aldaar hebber 
bijgevoegd, waar zijne lier voor het algemeen gehoor min 
duidelijk klinke. Voorts in zoetvloeijendheid en losheid var 
verzen , en wat verder tot het werktuigelijke der Poëzij bes" 
trekking heeft, kennen wij beiden geene geringe verdienfte 
toe , doch zouden evenwel , over ’t geheel genomen, den 
Heere NIEUWENHUIZEN nog den prijs toewijzen; ook behaagt 
Ons de fchikking Ber ftoffe, zoo als dezelve bij dezen behan= 
deld is, ruim zoo veel, als hect ontwerp door sPANDAW ges 
: volgd, Inzonderheid gevalt ons niet, dat, na den onafge= 
broken lof der Sexe, eefst tegen het einde, aan het flot var 
den vierden Zang, meldinge is van Bacchanten, ontuchtigem 
en fchandvlekken onder de Vrouwen ; wadrdoor het geheel 
met minder liefelijken indruk afloopt, en betere Namen, bij 
gemis eener opzettelijke tegenftelling , te weinig uitkomen. 
‚Hoe gaarne wij nu den inhoud des Werks in sPaNpaw's ei 
gene Dichtregelen (uic den laatften der Zangen op bl. 63) Wil 
den mededeelen , wij moeten ruimte fparen voor andere fchoo= 
ne plaafen, en ons das vergenvegen met te zeggen, dat wij 
doorgaans met uitnemend vermaak zijn tafereel gelezen heb= 
ben van de voorrreffelijkheid der Schoenen, wier gedaante , 
teest , begaafdheden , en bevalligheid van ligcbaam, beide 
vernuft en geest, naar eisch (in Zang I) geroemd worden ; dae 
ook de moed en Vaderlandsliefde der Sexe (în Zang II), ges 
lijk hare uitftekende vatbaarheid voor hoogere wetenfchappen 
en konften (in Zang III), door kracht van verheven Voor= 
beelden ís aangedrongen; fchoon hier en ginds een droogere 
Naamlijst aan ’s Mans arbeid , onzes inziens, een eenigzins ftijf 
en gedwongen voorkomen geve, Dan bovenal en met harte 
lijkheid prijzen wij den aanhef en het eerfte deel des IVden 
Gezangs , waarin hij de hulsfelijke voorweffelijkheid, en deug- 
£ …e j | 





PE -VROUWEN, 1 1354 


den der Masgd „der Gade en Moeder; met wara en behagelijke, 
verwen afmaalt, | _ , 
Uit diep vierden Zang vooral zulten wij nu onze Lezers ont=; 
halen op eenige proeven, die wij inzonderheid fchoon durven: 
voemen. De keurige , regt dichterlijke vergelijking van den Man 
en de Vrouw, met opzigt tot derzelver natuurlijken aanleg , bij= 
zondere beftemming , en kenmerkende betrekking tot elkander „; 
ig den eerften Zang, konden wij hun echter niet onthouden, 


Maar deze zwakheid — zou zij de ooit de Vrouw verlagen ® 
Neen | ze is haar fieraad en zij mag er roem op dragen. 
Het vrouwelijke alleen ftaat voor de Vrouwen (choon; 

Eene enk’le (preide vrij geleenden glans ten toon, 
Eene enk’le moog’ door, kracht den Man op zijde ftreven , 
Flaar moed en fterkte.doe de koenfte Helden beven, . 
Wij ftaan verwonderd, als ons oog die fierheid ziet N 
Maar ’t hart blijft koel en zegt: tis haar beftemming niet, , 
De Vrouw, die fterkte toont, zal nimmer Mannen boeijen 5 

De Man, die vrouwlijk is, doet nooit de Vrouw ontgloeijens 
Natuur , die liefde ftookt , en beide zamen paart, ’ 
Volbrengt haar werkingskracht naar d'onderfcheiden’ aard. r 
De Man gelijkt een’ ftroom, die alles doet bezwijken , r 
Geweidig in zijn’ vaart, verbrljz’lend dam en dijkens 

De Vrouw een’ ftille beek, die *t dorftig veld befproeit ; 

En over:ftruik en bloení met Zacht gemurmel vloeit; * 

Hij (chijnt een fiatige Eik, die de eeuwen durft trotferen , 

En door de wouden zich als Koning ziet vereeren 3 _% 
Zij ‘ct ned’rig Klimop’, dat aan zijne fchorfe. kleeft, 

Zich fling'rende om zijn’ ftam , met zijne fappea leeft, 

De fterkgefpierde Man mag fteeds zijn fierheid toonen , 

Maar niets dan zachtheid moet in ’t hart der Vrouwen wonen, ': 


al 


“Wien betoovert niet het Tafereel van Huisfelijk Getuk , * 
door sPANDAw met zoo veel natuurlijk gevoel als dichterlijke 
kracht gemaald ? | | 
e e _& _« __… Dat ik de Vrouwen zing’, D 
Waar zij 't eerwaardigst zijn — in dien volzaal’gen kring 
Van 't ftil, eenvoudig en gelukkig hutslijk leven. 


Eh hl 


Wat ooit den fterveling genoegen moge geven,’ ‘ ' 
Hier is *t verblijf der rust, de zetel van de vreugd, 7 . 
De, wijkplaats voor de fmart, het oefenperk der deugd, n, 
De am, waaruit de fchoonfte en heeselijkfte loten’ * : an 
Van kunde, grootheid en verdienfte zijn gefproten ,- f 


De grpnd , waar heldenmoed en burgerdeugd op groeit, . ; 

De bron, waaruit de mage en ’t: heil der Volken vloeit, . . 

De wieg van kunsten fmaak , vangodsvrucht , trouw en zeden 

De kiem van ’t ed’le en fchoon sm de Hemel bies beneden. - : 
DER 1899 No. Je NE : So A van ‚Wordt « 
Ne | , “ee ? . ' - 


126- is B. A. OPANDAW 


Wordt ooft de flerw'ling hier met Hemelvreugd gevleid, 

Dan is het in den kring van ftille huislijkheid, 

Hoe kleen die kring ook zij, hoe ned’rig ook de woning „ 

Wie liefde's zegen oogst, ruilt nimmer met een’ Koning ; 

Hij heeft geen’ wenfchen, die hij níet bevredigd vindt; 

… Hij draagt geen’ diadeem — maar mint en wordt bemind ; 

Hem fiert geen purper maar hem kwellen ook geen’ zorgens 

Hij praalt niet maar hij leeft voor’t oog des nijds verborgen 5 

Hij viert geen fchat'rend feest a maar ieder dag bereide 

Een’ feestdag voor zijn hart van zoete eenftemmigheid ; _ 

Voor hem bruist geen pokaal, waarin de wellust fchitrermt mame. 

Maar hij drinkt ook geen’ teug, door naberouw vepbicrerd 3 

Neen , ieder vreugde wordt geheiligd door de min, 

En efk eenvoudig maal een gastmaal voor ’t gezins 

Verbeelding toevert meê: men zweeft zelfs boven de aarde „ | 
Elk voorval, hoe gering , verkrijgt eene ed’le waarde , | 
Elk voorval wardt een’ bron van nieuwe zielenvreugd …. 

En 't léven is gewijd aan God, aan liefde en deugd, 


En == nog ontbreekt er iets = ‘t heil is nog onvolkomen! 


Wat doet het hart der Vrouw van zaal’ger toekomst droomen® 
Wat is bet, dat haar vleit, terwijl haar boezem hijgt? 
Ô Heilig voorgevoel! …… Zij wenscht , zij bloost en. . zwijgt. 


Haar“ wenfchen zijn vervuld … ze is Moeder! enz. 


Hee krachtig is het Vaderlijk gevoel gefchetst in. deze 
ftoute dichtregelen ! 


Zie den verrukten Man met zijne kind’ren fpelen 3 | 

De vreugd , die de onfchuld ftreelt, kan ook zijn’ boezem-ftreelen 3 

Hoe edel is ’t gevoel, dat op zijn wezen blinkc! 

Hoe rein ’t genot, dat hij met volle teugen drinkt! 

Hier heft.hij °t hoofd omhoog — hier voelt hij al zijn” waarde „ 

Als Man, als Vader en gebiedend Heer der aarde; 

_t Verfchiet is opgeklaard = beftemming, doel en pligt, . 
Wat hem eens donker fcheen, wordt helder voor ’t gezigt; 

Hij leeft .….. en met zijn’ dood gaat ’t leven niet verloren , 

Zijn bloed vloeit in zijn kroost — hij ziet zich zelv’ frerboren 5 

Zijn boezem zwelt, — hij juicht in 't zaal’ge van zijn lot; 

Fier op ziju’ ed'len rang, als Schepper onder God. 


Hoe treffend „eindelijk „de Moederliefde voor den-Zuigefing® 


Ik om een lagch van ’ct kind , dat aan haar’ boezem dartele , 

ergeet zij ‘ct angttig uur, toen ’t zich heeft losgefpartelds. 

Wanneer de moedermelk voor *t eeeder pandjen vloeit, 

Klopt ook het moederhart, dat voor den zuig’limg gloëit 3 

Zij leeft geheel voor hem, flopt niet uit laffe weelde 

De milde bronwel , die Natuur zoo rijk bedeelde ; : 

Zij huurt geen’ fappen, waar miet zelden gift ìn fpeett, 

% Welk vaak in latten tijd: de groorfte jamavren toét, ne 
aar 


kj 


ed 








DE VROUWEN. u 


Waar vreemde drifken en onedel vuur in gloeljen, 
Die niet uit liefde, maar alleen uit winzucht vloeijen 5 
Neen, de èd'le Moeder wil, in fpijt van koorts en pija 
Bij 'c moederlijk gevoel als.-Moeder zalig zijn | 


Noode breken wij hier af, en beletten onze pen. om sndere 
bekooslijke tafereelen over te nemen uit eenen Dichter , dien 
bet woorz&ker niet aan gunftigen aanleg mangelt, en wiens 
VederlandegeZindheid wij evenzeer als zijnen welverdienden 
lof der Sexe hartelijk toejuichen. Te meer leed is het ons hiere 
om ‚te: maefen: zeggen, dat, alhoewel het Werk van _den Heer 
SPANDAW (wegens boven gedachte onaangename toevalligheid) 
jaren lang op ket. getouw.bleef, dearin nagtens , onzes in» 
ziens, die: valledige befchaving, en beärbeidiog, ten aanzien 
van het werktaigelijke der Poëzij, niet gevonden wordt, welke 
wij in Meesterftukken tereifchens: Dadelijk bij den aanhef, in: 
den eerftên régel , hindert, ons eene ftootende hardheid en 
bijkans profmisch begins “… :.……. EE 


„ Vati'etijd8ig af, das ’k in de wereld mogt werkoeren” , 


Doorgaande „… zelfs midden onder de keurigfte befchrijvingen , 
treffen wij verzen aan, In welke kerte lettergrepen verlengd 
zijn, ende vereischte klemtoon nu eens geheel ontbreekt , dan 
wederam. verkeerdelijk valt, Den oplettenden Lezer zalde ge- 
grondireid dezer zenmerkinge niet kunnen ontgaan , en hij behoeft 
‘zoo min als de Heet sPANDAw zelf onze bijzondere aanwij= 
Zing: « Alleen. doen. wij nag opmerken, dat men de aangeduise 
de gebreken, .of liever onachtzaamheden , mfnst van alle 
vihdt irr-de adngevoerde proeven , die wij ook daarom, als 
kiefcher bewerkt, hebben uitgekipt. Gelukkig , konden wij deze 
en foortgefijke ‘miindere feilen in dit fraai Gedteht van den Heer 
SvANDAW: geheellijk overzien , eu voldingen, dat bij ter be- 
Íchaving wán. betzelve. alle vlijt -en vermogen der konst heefk 
&ingewend ; zijn: Werk tot eer: der sanminnige Sexe zou dan 
io ons de hartklijktte verdedigers aantreffen ; wij zouden hem, 
ter vrijpleitirig tan alle fchald, volvaardig henenwijzeu tot 
de bekende plaats van noraATIUS ,’ De A. B, v. 351353: doch 
vreezende of dit gezegde des Meesters genoeg tot ’s Mans 
veronrfchutdiging dieren moge, verzenden wij herh liever vaa 
Onze Regtbank tot die der Vreuwen, waarop hij zich ten flotse 
Van zijne: Zangen bérotpt in deze regelen ; 


% Heb uw voortrefijkheid , ap duister afgeimaald 
Naar *t licht, waarmeê de God der :Dichtkunst mij beftraate 5. 
En zong ik-at 2e mes uw lof op Jege toonen, 
Gij zuk.em ’t edel doel de swekke kunst verfchoonen: 
lk vrees“tuw oordeel niet, féhoon ik *t eèrbiedig wacht. 
Waar Gij de vieríchaar (pant, daar valt het vonnis aacht. 

3 


ret LONDEN," , ” 





Londeas. ‚wpd zafvretlin van derzelf Zeden, Handel, Bes 
JSchaafdhetd „… Letterkunde , enz... Door eenen. vsijmoedigen 
Befchouwer, Uit het Hoogduitsch vertaald, Amflerdam n bij 

: de A. C. Hesfe, 1807, In gr. 870. 166 Bh - 

EE Mi A 
an /aatheid omtbreekt het=niet, om deze Tefereelen :de 
nieuw/te te mogen noemen; immers te midden van Wijte 

Maand 1806 werden den ongenoemden Vervaardiger beldngtijké 

Staatszaken naar Engeland toevertrouwd , en reisde. bij daar heen 3 

Voormaals was hijer nog eens geweest. ‘Doch vraagt de’ Lezer , 

of ze gewigtig en sreffend zijn ? dan zullen wij Neen moeten 

autwoorden, En kunnen zij „ die het Werk wan GOEDE gelen 
zen hebben, dit wel ongelazen ldten liggen.  - 

* In de zes: Afdeelingen, waatuit het. Werkje. beftaar , ontmaet 
goen éene menigte kleinigteden: ‚ En: fteeds ‘den -Daitfcher , 
met zijn Land ingertomen ; ook heeft de Vertaler efweel Hedge 
ae in laten blijven. De Schrijver zegt, bij den aanvange, 

dat. ij: eene genoegzame kennis van de Zyigdlfche Taal be= 

5 zat” Dat hij er in *t /preken mede te regt kon, wilten ” 

wij zeer wel gelooven; doch’ best Iíeo hij het /chrijven ach= 

terwege , dewijl: hij , in eenige Engelfche aanhalingen van 
swoorden en fpreekwijzen, «op verre na alle ritet noédig , dik- 
wijls eene fpellimg bezigt, die:“s Mans onbédsevenheid in het 

Engelsch. (chrijven werraads: het kunnen niet” wel alle druk 

feilen wezens 

‚ Breed i is hij over den heerfchenden fmaak in de Dewit fche Lite 

teratuser. « Wat deze bevordert en ophemdle,-ontmoët lofs 

wat.hierin uiet naar.’s Duitfchers wensch handele, blaam. Bij 
voorbeeld ‚daar hij eene Lijst èn beoordeeling opgeeft van dein 

Engeland uitkomende Maandwerken „fchrijft hij: ,,7he Monthiy 

„3, Review. Als het oude Review, heeft een grooten naam, en 

is, bezit nog altijd bekwame medewerkers; maar ik wist ‘niet 

os cen eenig vak, waarin het boven.zijne mededingers uit= 

5 muntte, : In het: Appendicibes vinde men thans oog maac 

‘sy Zelden een. Duitsch boek dangehoatd, Dit ie ‘gierigheid, 

… $, verachtelijke gierigheid; want het Angelsch algemeen weet; 

iss dat de Duiefchers goede ‘gefchriften , en_niet weinige , druk- 

'9e- ken. ‘Ook ontbreekt het in. Engeland niee gan Mamar, 

oss «die. zeer goed Hoogduitsch verftaan”® « : “71: 

‚‚ De Kening” (dien onze Tafereeclfchrijver. fleches van verze 
gezien heeft) vermeldt hij, „ fpreekt beter Hoogduitsch dan 
…‚‚ Fransca,' en bezit vele goede Duidche. Boeken, die vot 
so de. gef hiedenis ; het.ftaatsregt, de Godgeleerdheid , edt. 
‚‚ behooren. De Koninklijke: Famitie {preekt altijd Hoog- 
» duissch , wanneer men bijeen is, en de Koning-wag van al 

» le tijden gaarnêé ja. hee: vertrek: der Koningin, wanneer Zij 

KEE PEES PE {° De „is ziek 


_ Í 
e 1 


we …, 


hi ij . - . mn . … 
ed band K . _ hi _ pi LONDENS ' a et … zag 


3» Zich en de Prinfebfen Duitfche Boekën let voorlezen” — 
Voorts wordrer breeder van der Koninginne Hoogdwitfche Leen 
Euúr gefproken, == Het fs ons voorgekomen, dat die zucht 
voor Hoogduitsch een gunftigen indtuk bij den Schrijver teh 
opzigte van den Koning, de Koninginen de Prinfesfen verwekt 
heeft; althans de laarstgemelden komen ‘er „ondanks hare gee 
breken , doorgaans wel af, == , De Prinfesfen zijn, vòölgent 
„‚ bet algêmeen gerucht , ‘goede Meisjes. - De Koningin 
»‚ boudt het firéngite opzigt over häar.” Waarlijk? — Wat de 
woch de Laster wel niet verzint! …… Dan /uficir! ' ns 


Bad ee 





De: Brooskeid van het Menfchelijk Verftand, of Levensgefchiae 
 denisfen van Kranksinnigen; door K. Hs spiess.- … Uit. het 
»: Hoogduitsch. “Te Haarlem, bij A” Loosjes, Pá 1807. Ze 
=gr Bvo.taos Bh - ee Ü et 
CUE : born EO ve 
ader alle de menfchelijke ellende is voorzeker:geerie treu- 
, riger dan het gemis onzer redelijke vermogens, en dstar= 
voer liggen wij, helaas! al mede bloot: Wij mogen indedead 
het oog wel. eens flaan. op zoodanige ongelukkigen , opdat wij 
onze voortegten ‘befeffen en beter: waarderen: Zij zijn „ans 
daarenboven. waarfechuwende voorbeeiden; bij derzelver be= 
{chouwing zinkt arize hoogmoed. Zij Zijn de meestgeregtigde 
voorwerpen van ong werkzaam niedelijden 5 affchuweligk: wa= 
re het, zoodânige eugelukkigen te mishandeleu. Mear daaren= 
boven wekken zij ons op tot ernftig nadenken en wijze.voor- 
zigtigheid: want boewel wij, ons niet -ir zekerheid kunnen - 
fteiten tegen foortgelijk. ellendig lot, veel is er toch in onze 
magts ook hier zijn gevaren ; die wij kwnneu en moeten vere 
mijden, en door eene. verftandige. waakzaamheid over. onse 
zelven en iederen: hartstogt' kunnen wij altlrans ook in desen 
‚ ons behoeden tegen.zelfveroorzaakt angetuk. : * . 
‚Uit dit oogpurit befchouwd, zijn-de Gefchiedenisfen , die 
thans voor óns liggen , leerzaam ; zij behelzen zeven Verha- 
leren vertoonen” ons” zes Ongerukktgens detaarfte gefthte- 
deúis. toch is vaa de gaastvorige het vervolg, of liever de 
opheldering. Die vân FREDERIK R… en zijn huisgezin bevelen 
wij vooral de aandacht van ieder’, die ooit in het geval kan 
kamen van misdadigers te moeten onderzoeken en vonnjs= 
fen ;..de onfchuldige man verloor. zijn verftand niet anders 
dan door zijn. aogeluk;.= door den drang der omftandighe- 
den werd jasern. KAREL, wiens gefchiedeuis hier al mede ver- 
haald wordt, tot een ambacht gedrongen, en in het opzame- 
Er, van kundigheden, waartoe hij allen aanleg en de fterkfte 
geerte had, belet; dit was de oorzaak zijner dwaasheid: 
maar de overige ongelukkigen , die wij hier aantreffen, wer= 
den-een van kunne .zignen keroofd door:bedrogene eu-te 
leur getelde liefde',; dien slvermogeadene hartstogt, de brok 
a: 3 


PAI K. He SPIESS, BROOSHEID VAN HET MENSCHELIJK VERSTAND. 


gan zoo velt levensvreugde, maar helaas! ‘ogk niet zelden- de 
bron yan jammer en ellende, Jongelingen en Meisjes mogen 
yrij.deze Gefchiedenisfen ter hand nemen; zij moeten hem: 
waarfchuwen ,  waarfehuwen,van het. gevaar, waaraan. zij 
gich -blootftellen „ dgor het. aankweeken ei te zeer zich toes 
geven eener zop zoete, welligt ook voor hun geöorloofde 
peiging, maar welker bevrediging misfchien. onmogelijk , hoe 
peloos althans , of al is ’t dan ook maar geheel wisfelvallig 
en. onzeker is. , Wanneer ik u de Levensbefchrijvingen van 
‚‚ deze ongelukkigen verhaal,” zegt spiess, ‚» zooswil ík niee 
s‚ alleen uw medelijden opwekker , maar inzonderheid u be= 
9 Wijzen, dat elk “hunner de bewerker van zijn ongeluk Wiâs 5 
spriet. hee dias in Onze magt (laar, foortgelijk ongelik voor te 
ss\komen., Zekerlijk kan ik den fnellen room niet lauger 
sa weerltand bieden, wanneer ik -mij-ftout in deszelfs diepte 
> Wage; maar dankbaarheid en hulde verdient hij toch „die 
‚e, mij door voorbeelden van deszelfs diepte overtuig, Ens 
zs eer ik dén oever verlaat, voor hét naderende gevaar’ weibp 
, Schuwt.”. Zeer: hartelijk weufchen. wij „dut de Schrijver 
Bijn oogmerk moge bereiken 5: en deze Verhâlen mogén dan 
_ Asfchien gedeeltelijk verdicht, voor “ct minst een weinig opges 
Gerd zijn , toch rekenen: wij deze Verzameling onder de ‘nuts 
eigite 5; zij wenden ín allen gevalle de aandache tot een-wózaur 
lijk.gevaar , tot eene.daadzaak, waatvan de, waarheid doar:de 
ondervinding bevestigd worde. Men doe toch flechts ondere, 
zoek naar den oorfprong der krankzinnigheid bij zoo vele-ome 
gelukkigen; negen tiende deelen voorzeker hebben dezelve te 

_ danken aan hunzelvénz:en het voeden ‘en toegeven van eeùe-of 
andere drift, het niet beheórlijk waken over hunne begeerten 
en neigingen, en ver het graotfte gedeelte van dezen zijn 
buiten twijfel de flagzoffers eener ongelakkige of onbevredigde 
liefde, — Deze Verhalen tezen niet akelig ;:zij geven menige 
‚ goede les, en lateú-Zuche tot het goede en edele achter; ook 
git die oogpunt verdienen zij alzeo aanprijzing. 7 
GE en Et ee 


Verzameling van zedige Verkeering- of Vrijagie- brieven, Een èn 
" verfcheidene omftandigheden dienflig Hünd--en Hulp -boekje 
voor verliefden van beide Ruünnen, Behelzende Middelen eh 
Voorfchriften , om, met bedoeling op een_ gelukkig Huwelijk, 
dijne genegenheid aan het voorwerp zijner wenfchen op eene 
“vordelijke wijze fohriftelijk voor te dragen. Alsmede: zeer ge= 
” paste soeftemmende en afwijzende Antwoorden van het fehsont 
‚ Geflacht. En ten flotre: een’ enkelen Brief, bijzonder ook voor 
Gerrouwden, Te Amfterdam', bij J. Tiel, 1807. ‘dn 8re, 
. EE Vrijer is’zóo niet, of hij fchrijft wel gaarne eens aan 
ee zijn Liefje „en een Meisje heeft ook bijzonder gaarne een 
ee nine 





VERZAM. VAN ZUDIGE VERKEERING-" OP VUIJAGIE-BIIEVEN, CSE 


pinnebrief: maêr zoo menig Jongheer is dan meur verbazend 
verlegen, als hij eens ordelijk {chrijwen moet, en voor zoo 
enig Jongjuffertje is het antwoord, dat zij dan toch ook zens 
den moet, een zeer erg geval, Met dit Zand- ef Huip= 
boekje wenfchen wij daarom zoo menig Heer Schaapshoofd en: 
Mejuffer Duifje van harte gelukt! Voor de Juffer is het bijzone 
der gemakkelijk} zij behoeft toch den Jongeling maar met een 
enkel woord naar bladzijde zoe veel of zoe veel te wijzen , waar 
bij haar antwoord vinden kan; en, gelijk het tien tegen één is 
dat een Meisje A zegt, heeft de Heer opfteller of verzamelaar 
de meeste antwoorden toeflemmend ingerigt. En wat de waar= 
fchuwing in het uitvoerig Voorberigt betreft, dat men de brie= 
ven niet woordelijk volgen moet, daarin zien wij geene goed=e 
zake; integendeel , wij zouden het raadzaam vinden, dat hij, 
die dit boekje behoeft, zich ook maer getrouw aan de letter 
hield, De gemelde bekorting durven wij echter.den Jongeling 
Riet aanraden 3 refpeâshalve moet hij den brief, zoo goed bij 
kan, affchrijven , of des noods doen affchrijven, Bij eenen 
herdruk intusfchen , en het uitvoerig vervolg, waartoe van 
een’ ieder’ bijdragen franco verzócht worden, (want de rijke , 
onuitputtelijke (toffe , zegt het Voorberigt , is bij ver of na 
NB. nog oiet uitgeput) wenfchen wij hartelijk dat ten zija 
nen behoeve ieder brief op fchrijfpapier met eene goede lees- 
bare fchrijfletter afzonderlijk zel gedrakt worden; dan heeft 
hij flechts zijnen paam te teekenen, en dit ís dan even gee 
makkelijk. h 

„Bij heet gebruikmaken van dit boekje moet men intasfchen 
niet maar voor de hand weg toetasten, maar eene keuze doen , 
@n daarbij een weinig oordeel gebruiken; een weinig zeggen 
wij opzettelijk , want de verzamelaar zorgt, en belooft verdes 
te zorgen , dat men 4e hooge gefpannenheid, overdrevenheid ;. 
koode gemaaksheid, en walgelijke vertoedering, niet dari maar 
fehaars als befpottelijk karikatuur zal aantreffen; zoodanig ken 
riksteur valt dan ook eenen onnoozelen van zelve in 't oog, 
en ssisfchten vindt hij er dan nog wel een NB, bij, gelijk hier. 
bij den 37 {ten Brief de aanteekening gevonden wordt, dae hee 
esa brief van een’ fnaakf/chen Minnaar is, En daar wij zoo 
een’ (haakfchen brief (mits bet zootje waterbaars, dat er bij- 
’ behoort, znaar niet vergeten worde) een lief Meisje van harte: 
Stenen, Zoo willen wij dien overnemen , en lederen Vrijer ten 


gferkfle aanprijzen. ' 
‚» Mejuffer ! 


Ik neem de vrijheid U te vertellen dat de helderheid van 
Uwe oogen, die ik zoo dikwijls, zoo ik meende met reden „ 
geroemd heb, mij nu zeer gevaarlijk geweest zijn, Gisteren 
tvoad toen ik voor uw venfter eenigen tijd bad geftaröogd oe 

. et 


« at 


\ 


833 VERZAM,. VAN ZEDIGE VERKEERING= Of VRIJAGIE-BRIEVANy 


Det heen en-weer gaan’ van dat paar dwaallichtjes, moet ik er. 


heel verblind van geworden zijn, althans in het achter- of 
vooruitgaan „ ik weet niet meer van den (ehrik hoe het,bij, 
kwa, glipte ik uit en viel in den vliet voor uw huis, Of gij, 
het aok gehoord hebt? waat, doordien ik vol vuur was (ges 
lijk’ wij minnaars gewoon zijn) gâf mijne indompeling eene 
fisfiag zoo als van een ftuk gloeijend ijzer in het water. Het 
was tien tegen een, of ik ware verdronken , want alle de genen. 
die op dat gefis uit nieuwsgierigheid kwamen aanloopen , 
legchten mij uit in plaats van mij te helpen, Maar eer ik nog 
mijzelven weer aan het vaste land bragt, zag ik eenige vis= 
fchen, mede zekerlijk uit nieuwsgierigheid mij genaderd, om. 
te vernemen wat ík in hun element te doen had. Dewijl ik ze- 
kende als’ van eene foort, die, als zij gekookt zijn, de eigen=- 
fchap hebben van wel te fmaken, ving ik er eenige handvol 
fen van op, en biede dezelve hiernerens U, Mejuffer, aan , 
als getuigen van de ramp , die overgekomen is Er 


| Uw’ diepverëerenden en altoos bereide 
‘ willigen DienaAr,’’ | 





Verzameling van eenige zinledige uitdrukkingen, welke dikwijls 
ín gemeenzame gefprekken voorkomen. Voorgefield in Zamen-' 
fpraken. Door AREND FOKKE, SIMONsZ. Met eene Carica=: 
t ‚ Te Zaandam , bij H. van Aken. 1807. Jn gr. 
„8vo0. 96 Bh , 7 
‘ - Ld 
ie Vaderlandsch Vernuft is toch, -zoo als men zegt, var 
alle merkten thuis} Wat deze Schrijver onderneemt ,--hees. 
gelukt hems en hij beproeft het zelfs in uiterften. Wanpeer - 
men zich den flaap wit de oogen houden wil, hij leverde ons. 


‚Een groot aantal naar het fchijnt daartoe opzettelijk verwaar=t 


digde Gefchriften ; en ecne proef daarmede is ons bij onszele” 
ven en ons huisgezin nog nooit mislukte, “Dit Werkje heeft ma: 
weder eene juist tegenovergeftelde rigting;, het bewijst ons cot 

Gen middagflaapje de uitnemendfte dienften; zoodst.wij deze: 
Kerzameling van zinledige uitdrukkingen , bij eene herhaalde. 
leging althans, als een overheerlijk flaapmiddel kurmen aan. 
prijzen. . s 


ALGEMEENE 
VADERLANDSCHE 
LET TER-OEFENINGEN. 





Bekroonde Verhandeling over het veilig toevlugtnemen tot den 
heilrijkften groost in alle wederwaardigheden, enz. Te 
Amfterdam, bij W. Brave, aJn kl. Övo. 6o B). , 


M= beijvert zich thags meer en meere om den ge- 
mreenen man voor te lichten; oak door zoodanige 
fchriften te vervaardigens.dje hurt, in een eenvoudigen 
toon, met allerlei wetenswaardige zaken bekend makene 
Onder dezen verdienen vooral dezulken geprezen te wore 
« den , waardoor. bun godsdienttige begrippen ingeboe. 
zemd „ Eén op zoodanigen trant voorgedragen worden „ 
dat zij er ’t belang van leeren gevoelen , ter bevordering 


van tijdelijk en eeuwigdurend geluk. Dit heeft ook °c . 


Amfterdamfche Gezelfchap , onder de ziùfpreuk , Zoe vere. 
soeerdering van kunde op Godsdienst gegrond „ met het 
laten vervaardigen en uitgeven van daartoe betrekkelijke, 
Verhandelingen , ten:doel. Op eene uitgefchrevene Prijse, 


vraag , omtrent den -heilrijkften troost, dien de Christee, 
lijke Godsdienst in allerlei wederwaardigheden aan de: 


hand geeft, zeven Antwoorden ontvangen. hebbeade „ 
oordeelde zij dit van den Eerw, C. A. VAN DEN BROEK , 
destijds Predikant te Oudbeijerland, thans. te Hoorn 


meest vòldoende, en bekroonde betzelve. met deh uitge - 


loofden eerpenniing. De opgegevene ftoffe wordt dagrin „ 
ep eene hevattelijke wijze, geleidelijk, in drie Afdeee. 
lingen , behandeld, : 3 
Eerst wordt kartelijk gangetaand, dat de Leer van 
Jezus waarlijk , in rampen, de beste middelen aan de 
and geeft tot.troóst en.…onderwerping; daarna ondere 
zoek gedaan, waarbij het toekome, dat zeeg velen , in 
fmertelijke omftandigheden , dit geheel uit het oog vere 
“liezen. Men kent den Godsdienst niet; men heeft ale 
thans geen juist begrip van den invloed, dien de waar= 
heden van den Godsdienst op ons hart en gedrag-hebben 
moeten ; men koestert ook veelal verkeerde denkbeelden 
omtrent de hoognoodige verbetering van hart en wan 
LETT, 1608, NO, 4. K dels 


hd . x 











‘ id 


134 BEKROONDE VERMANDELING. 


del; men is over ’t algemeen meer geneigd, em ín zard- 
fche dingen zijn grootst geluk te zoeken; men laat zich 
door dwaze eigenliefde verblinden; men heeft een weere 
‚zin in alles, wat onrust, hekammeripg of treurige denk. - 
beelden zou te weeg brengen, en ís ongenegen 9m gud= 
vruchtig te leven. Zoo beantwoordt de Schrijver dit gee 
deelte der vraag, eù voegter ook nog eene aanfpraak aart 
goede vrome menfchen bij, die in voorfpoed veel met 
den Godsdienst fchijnen op te hebben, maar in tegen= 
fpoed..de bronnen van troost fchijnen te vergeten , tère 
‚wijl het hun ook al aan regte begrippen en vastigheid 
in goede’ grondbeginfelen mangelt. Nu vólgt de derde - 
afdeeling 3 die ernítige aanfporingen tot een beter beftaan 
behelst, met de opgave van gepaste hulpmiddelen en 
- drangredenen tot dat einde. Eerst wordt de mogelijke 
heid van vereischte verbetering aangewezen, offchoon. 
%* wâar is, dat wij daartoe Gods akmagtige huip noodig 
hebben; eh dan nadrukkelijk beweerd, dat men zich op 
meer kernis en befere begrippen van den Godsdienst be= 
hoort toe te leggen , en vooral werk te maken van de boe 
trachting der gekende Leer. Men moet tot dat einde 
‚ meer in den Bijbel lezen, den openbaren Godsdienst veel 
bijwonen „ en meer aan God denken, en van God met 
de huisgenooten fpreken 5 verder ijverig gebraik maken’ 
van alles , wát goede denkbeelden van den Godsdienst , ers 
de pligten , die dezelve ons oplegt „kan inboezemen „(waar = 
bij, met name, het waarnemen van de Catechifatien der 
Leergren;, het lezen van goede en leerzame boeken, en 
dagelijkfche’ oefening wordt aangeprezen) ; -vooral ook 
weel denken aan de noodige: woorbereiding voor hee 
toekomftig leven. Bekalve deze algemeene: bulpmiide- 
Jen , worden nog bepaaldelijk,’ met opzigt tot de ramp. 
fpoeden des levens, de navolgende raadgevingen mede. 
edeeld : Bepaalt dikwijls uwe gedachten ‘bij de. oorza- 
ben uwer rampen; overweegt veel het nut der tegenfppe= 
den ; maakt veel gebruik van het gebed „en voorts vas 
alles, wat' u tot gadsdienftige gedachten kan opleiden. 
Dit alles wordt dan, efndelijk , met ernftige eri gemoee 
delijke aanfpormgen , in ’t bijzonder gerigt: tot lijders „ 
die nog geen genot van den troost des: Ohtisterdoma 
hebben, befloten. … 4 en ef 
Men zou kunnen wenfchen , dat de Sehrijver de eerfba 
Afdeeling , die toch de grondflagen voor al het volgende 
dieut te bevatten, wat zorgvuldiger had bewerkt, waar 
ee tee 


- BEKROONDE VERHANDELING, is 


toe hem de uitmuntende Verhandeling van REWHARD ; 
ever de voorsreffelijkheid van den Christelijken Godsdienst 
in het troosten van rampfpoedigen, ook in 't Nederduitsch 
vertaald , van zeer veel dienst zou hebben kunnen 
zijn (*). In de tweede ontbreekt ook eere aanwijzing 
van *t wrij algemeen gebrek aan regte begrippen ouitretit 
de bijzondere troostgronden der Christelijke leer , alá 
zijnde eene der voornaamfte redenen , dat vele mentchen 
er zich „ in lijden, niet behoorlijk ván bedienen. De 
derde zou ook met verfcheidené ziel- en menschikundige 
aanmerkingen en daarop gegronde teregtwijzingen kun- 
nen aangevuld worden, -Men nente dan nu evenwel *t 
boekje’, zoo dls het is, en 200 als men iets van dezen 
aard uit den fchoot.van het Gezelfchap, óndét de zina 
fpreuk ::7be vermeerdering van kunde , op Godsdienst ges 
grond, waatvan de Anifterdamfche Kerkleerar P, Ae 
VAN DER SCHEER Secretaris is, kon verwachten. Elke 
poging, om den zegen van ’t Christendom te verfprei= 
den , verdient lof, Ieder doe. wat hii kan. Dé kä 
kroonde Verhandeling v 

kan voor een aantal lez: 

ten, die men hun anders 

te nuttigheid zijd, Die 

vinden , voelen welligt 

fterkende fpijs. 


Men tie ónze aankondiging derzetve In de p) . Pad, 
LOF fBos. bl. 97. ie. Vats 








Leerredenen van MARTINUS RUMMERINK , rüstehd Predi- 
kane ze Dordrecht. Aldaar, bij P. van Braam, 4807, 


. Jn gr. 890. 452 BI. 


D's gaarng godsdienttige fticl 
van Deerredenen , en te 
hebber s? om genoegen te nem: 
CLARKE „2PILLOTSON , BLAIR , : 
of ook Ift-dievart eench HINLÓP: 
VAN DEN DOORSLAG , VAN DE! 
gelijken} EN 'evènwef ook met di 
LENDROËK, BEUKELMAN € &1 
meer kudnen:te regt komtén, zt 
ze proeve van- den rmstenden | 
: Ka ca 


136 “ar. RUMMERINK, LEERREDENEN. 


dankbare goedkeuring, ontvangen. Voor zülken, die 
altijd rigtige Bijbeluitlegging , en daarop gegronde re= 
delijke vooritellingen der. ware Godsdienstleere „en zoo 
wel verlichting voor ’t vertand , als beftuur voor ’t hart , 
verlangen, zijn deze Leerredenen niet. Zij zullen met 
ons de lezing derzelven voor hun, die er den Leeraar 
toe aangezocht hebben , of althans voldaan zijn ‘met 
zoodanig zielenvoedfel , gaarne overlaten. 

Behalve eene affcheid- en intree-rede, bevat deze bun- 
del , waarop nog eer tweede (laat te volgen , zestien 
Leerredenen over de volgende tekften: (1) Jeremn. X: 16. 

“Ca, 3-) Luk. Vl 47-49. (4). Matth. XIX: a5, 26. 
65) vs 27-29. (6) Hand, XVÍ: 14. (7) Rom. Vs: er. 
8) Mark. Vil: 17. (9) PA CIX: 25.: (10) vs. 196. 
zi) Gal. II: 13. C1a) Jef. LV: 3, (13) Hand. Ilf: 
À (z4) Hebr. Vils o5. (z5) Hebr, XI: 6. (16) -x Joh. 
Nile ne EE 





,. 
… B g vieren van onzen geboortedag, de fchub- 
_ ip elken Christen ; zoorgefield dr H. POT- 
ten plegtigen Verjaardage van LODEWIJK 
eni. Te Amflerdam, bij A. B. Saakes. 
‚ Bro. 28 BIJ. en 
Gomis: vrienden van den Predikant PoTTER , thans 
den predikdienst te Amlterdam waarnemende „ wensch= 
ten‘deze korte Kerkelijke Redevoering, die zij met ge» 
noegen aangehoord hadden , nog wel eens te lezen. Daar 
dezelve nu gebrekkig en voor anderen geheel onleesbaar 
„ Was gefchreven, beeft hij er eenige exemplaren van laten 
Brukken , wel voornamelijk ten hunnen gevalle, maar 
ook voor anderen, die dezelve zòuden kunnen in han= 
den krijgen. tn, 
° Men leest bier eerst de voorgezongene verze, zoe 
als ook den nazang aan ’t Jot, Dan volgt eene kom 
te inleiding over de gelegenheids. bij welke de Ger 
meente was zaamgeroepeu , eq voorts de behandeling 
wan den tekst. - Dn 
De woorden van Paulus, Perblijdt w alaetijd; bide 
zender. oplouden; dankt God in alles, worden ten grond- 
flnge gelegd van de volgende overwegingen. zt. Welke 
zelenen wij in het algemeen hebben tot het opvolgen za 


H. POTTER, LEERAEDE. 187 


deze vermaning van Paulus? s. Hoe wij meer bljzonder 
daartoe verpligt zijn, op onze geboortedagen? —… Over 
de redenen , die wij hebben tot dankbare blijdfchaps, 
als wij ons befchouwen als menfchen, en wel als men- 
fchen die in eene befchaafde maatfchappij leven, en 
vooral als Christenen , en over onze verpligting tot bids 
den en danken, wordt flechts ’t een en ander kortelijk 
gezegd , en dit dan , in ’t tweede deel, in % bijzonder 
betrekkelijk gemaakt tot de wijze , op welke wij, als ree 
delijke wenfchen, en als Christenen , onze geboorteda- 
gen, met vreugde, dankende en biddende, behooren te 
vieren. Dit alles wordt met deze aanmerking bell>ten , 
dat, terwijl zoodanige godsdienftige viering van onze 
geboortedagen cen heilzdânt middel is ter bevordering van 
Ons waar geluk , wij zulk eene verrigting billijk en pligte 
matig moeten oordeelen, en erkennen , dat onze Koning 
een fchoonen pligt betracht, met de godsdienftige vie 
ring van zijn geboortedag te bevelen ,en zulk eene ftreke 
king aan dezelve te geven , dat zij voor ons nuttig wore . 
den kan in waarlijk belangrijke gevolgen, en dat wij 

zijn- voorbeeld voor prijsfelijk moeten houden, en, wat 

het godsdienftige betreft, onze navolging waardig keus 

ren, en, daar Hij ín onze tempelen het Opperwezen 

laat bidden en danken voor genotene en om vernieuwe 

de zegeningen „ zijn voorbeeld ons moeten ten nutte 

maken, door eok onzen geboortedag » op de gezegde 

wijze , godsdienftig te vieren. 

Vij kunnan niet ontveinzen , ons over de uitgave de= 
zer Leerrede eenigzins verwonderd te hebben. Op zicha 
zelve heeft zij niets bijzonders; of ’t moest dit zijn , 
dat zij algemeene pligten betrekkelijk maakt tot de wij- 
ze , op welke men die op geboortedagen behoort te 
betrachten. Maar ’t geen de Leeraar hiervan zegt, zal 
elk nadenkend Christen zich van zelfs tot pligt rekee 
nen , en heeft bovendien. in de voordragt ook niets 
uitmuntends. Als eene proeve , of handleiding ‚ hoe 
men ’s Konings geboortedag ; in onze godsdienftige 
vergaderingen , behoort te vieren, kan dezelve ook niet 
wel optreden; of ’t moest zijn, om des Leeraars fnee 
digheid aan den dag te leggen, in zoodanige wending. 
aan dè plegtigheid van dezen dag te geven. Had de 
Leeraar zich zijne gebeden, bij.die gelegeûheid , nog 

nnen erinneren , en waren deze dan hjer ook bijge= 
voegd geweest, dan zouden wij denkelijk een. beter 8e, 

. 3 ee 


…… 


{ 


588 \ a POTTER, LEERAEDE, 


beel gehad hebben. Maar hij zegt, in het Voorberigt: 
s‚ Niet gewoon zijnde mijne gebeden te beftuderen;, 
nog minder op te fchrifven , (zoo min, als mijne leer- 
redenen , hoewel deze laatíte eens enkel bij bijzondere 
gelegenheden) is dit de reden , waarom gebed en dank- 
zegging uiet in druk achter het voorftel volgen.” 





f 


Godsdienftige herinnering aan Leijdens Ramp , in drie Leer= 
redenen, ter voorbereiding , ter viering en ter nabes 
trachting van den onlangs aldaar gehouden Dank- ey 
‘Bededag. Door NICOLAAS SCHOTSMAN, Predikant te 
Leijden. Aldaar, bij J. van Thoir. 1808. Jn gv. 
8vo. 7! . B! e d 


Zeerrede ter lichtelijke nagedachtenis van en herinnering 
aan de Verwoesting te Leijden, op den 18 van Louws 
maand Bor, op den eerfden plegtigen Gedenkdag van 
dezelve , binnen die Stad, uit efproken door den Chrisa 
Pen. Leeraar}. ROEMER. Je Leijden, bij de Gebroe- 
ders Murray. 1808. Jh gr. 8v6.' Behalve de Voore 
rede van XVI,*51 bl. | 


DD opfchriften dezer Leerredenen tonnen genoeg de 
elegenheid bij, en het oogmerk waartoe zij were 
den uitgefproken. Beide Leeraars, de eerfte van het 
Hervormde, de andere van het Remonftrantfche Kerk- 
genootfchap , ftemmen hierin overeen, dat zij ten doel 
ebben, hunne hoorders tot nadenken , tot berouw 

over zedelijke onvolmaaktheden , en +ot levensverbetering 
man te fporen. Bij beiden ontmoet men herinneringen, 
_ uit het gezond verftand en ‘den geopenbaarden Gods- 
dienst ontleend, welke, indien zij toegepast en ten ge- 
bruike worden aangewend , Leijdens ramp , hoe vere 
fchrikkelijk in zichzelve, van den zedelijken en gods- 
wienftigen kant befchouwd , nog voor velen tot eenen ze- 
gen ‘kunnen dóen gedijen. Bij bijzonderheden kunnen 
wij niet flilftaan.  Teder’dezer Leeraren , overeenkom= 
ftig met zijne opleiding en genoten onderwijs , heeft zijne 
bijzondere leiding. Terwijl de Heer ROEMER, naar de 
wijze ; bij zijn Kerkgenoottchap weelal gebruikelijk „ zij 
nen Tekst meer uitbreide dan verklaart, is de Heer 
SCHOTSMAN in zijne Tekstverklaring tamelijk uitvoe= 
zig, in zoo verre selfs , dat hij aan den voet der blad 
, Al - 


A 





N. SCHOTSMAN EN J. ROENER, LEERREDENEN, 139. 


zijden een reeks van Latijnfche aanteekerlingen goedge. 
vonden heeft te plaatfen: iets, waarmede wij ons niet 
kunnen vereenigen, Want indien deze aanteekeningen 
ever den Tekst meer en nieuw licht verfpreiden, waare 
toe dan den Nederduitfchen Lezer van dat licht ont- 
bloot gelaten? . Wij weten , dat er onder de leden van 
het Hervormd Kerkgenootfchap velen worden gevone. 
den, die het verftand der gewijde fchrtften op. prijs 
Schatten , en eene uitlegging van eenigzins duistere tek- 
ften gaarne in eene Leerrede hooren ; en gewisfelijk moe. 
ten de zulken eenige fpijt gevoelen over het misfen der 
vermoede fchatten , die nu, ín eene hun onbekende 
taal, verborgen liggen. Om den wille van deze ach- 
tenswaardige klasfe van menfchen hopen wij, dat de 
Eerw. SCHOTSMAN, indien hij vervolgens Leerredenen 
in her licht geve, deze vestooning van geleerdheid ache 
terwege late. Voor het overige , terwijl des Heeren 
ROEMERS ftijl, hier en daar, zwellende en zwierig is, 
walt die van den Heer SCHOTSMAN Meer în het gemeen= 
zame, zonder, echter, in dat platte te vallen, welk 
menig eène Kanfelrede , ook door den druk gemeen ge- 
maakt, ontfiert , om niet te zeggen onteert. Wij twija 
fclen niet, of gelijk met de mondelijke voordragt , ‘zoo 
eok met de uitgave, zullen de beide Zeifdenfche Leer. 
aars, bij hunne onderfcheidene Gemeerten , dank bee 
haald hebben. | 





De Christen in de Boerenwoning. Een Boekje voor hat 
dieve Landvolk en voor alle isselijk denkende Mena 
fihen. Van GEORG GESZNER, vertaald door G. BEN 
THEM REDDINGIUS. Ze dAmflerdam, bij W. Brave. 
2808, Zn kJ. 8vo. zdo Bladz. ; 


en klein, maar in zijne foort voortreffelijk Boekje, . 
regt in den geest van °t Evangelie gefchreven, en 
bepaaldelijk ingerigt om te toonen, hoe eene Christelijs 
ke geäardheid , een ieder in zijnen kring, voor zichzel. 
ven gelukkig en voor anderen nutrig maakt. Zulks worde 
voorgedragen in den vorm eener Gefchiedenis van een 
Boeren-huisgezin. Het Werkje is verdeeld in vijf. 
Afdeelingen. | 
De eeríte Afdeeling , ten opfchrift hebbende, het fenn 

| 4 , Ád 








140 G. GESZNER 


ge gezaaide , verhandelt de pligten der opvoeding op- 
eene eenvoudige maar treffende wijze, en vermeldt ver- 
fcheiden gewone gebreken bij de opvoeding plaats hebe 
bende , inzonderheid betrekkelijk het bidden der jonge kin= 
deren ‚ welks verkeerdheid en fchadelijke gevolgen ten duie 
delijkite worden aangewezen. De tweedé Afdeeling 
heeft tot opfchrift, de vruchtbare wijnrank, en íchetst 
de verdere vorming der opgroeijende kinderen, en meer 
uitvoerig de aanneming vâp den oudften zoon tot lid 
der kerke, op eene wijze, onzes inziens , geheel overe 
eenkom{tig met den echten geest des Christendoms. De 


derde Afdeeling, onder het opfchrift, de rijpende Zon 


ser , vermeldt de -huwelijksverbindtenisfen der volwasfen 
ne kinderen , en fchetst verder, op eene zeer tref= 
fende wijze, de: kracht, welke Geloof en Godsvrucht 
den mensch verleenen in het ondergaan van de rampen 
des levens. Dit belangrijk onderwerp wordt in de vier- 
de Afdeeling verder verhandeld, die ten opfchrift heeft , 
de fehoone Herfst; in dezelve wordt het ftichtelijk fter-= 
ven van den ouden,‚landmau befchreven , en dat van 
de oude vromw vermeld. De vijfde Afdeeling fchetst „ 
onder het opfchrift, de geruste Winters den verderen le= 
vensloop van den thans reeds hoogbejaarden ouditen 
zoon der overledene landlieden , en Zijner vrouwe 3 
befchrijft de gouden bruiloft van dit paar, en de ftich- 
telijke gefprekken bij die gelegenheid gehouden; vers 


‘meldt wijders het godvrùchtig ontflapen der vrouwe, 


en wordt befloten met eene befchrijving van de ziekte en 
van het zalig. levenseinde van den man, wiens echt 
Evangelifche lesfen aan zijne afftammelingen, van het 
fterf bedde gegeven, ons bekaord en getraffen hebben. 
. Wij oordeelen dit Boekje allezins gefchikt voor de 
blasfe van Landlieden , waarvoor hetzelve inzonderheid 
vervaardigd werd , als vervattende vele nuttige leerin= 
gen en aanmoedigingen, Jammer maar dat zulkfoortige 
waarlijk leerzame en (tichtelijke Werkjes zoo weinig gee 
lezen worden, en veeltijds niet komen in de handen der 
genen „ voor welke zij eigenlijk gefchreven werden ! 

an heeler hafte vereenigen wij oris daarom met het 
voorftel van den achtingswaardigen Vertaler: ,, Velen 
ss uit den Boerenftand kennen die eenvoudige lieve 


‚4 Boekjes met verhalen niet, die er nu al verfcheidene 


s> in onze taal voorhanden zijn, en die zoo goed voor 
s‚ bun zijn , en velen uit denzelven zien er tegen op où 
n ze 

bk } 


Ld 


DE CHRISTEN iN DE BOERENWONING. BI 
4 


>, ze.te koopen. o Gij, die ze kent en van God met 
>> middelen gezegend zijt, voor eenige weinige guldens 
‚ s‚ zoudt gij eene menigte van dezelve onder de gerin- 
> gere klasfen kunnen uitítrooijen , en de Engelen Gods 
», zouden zich qver u verblijden , als medewerkers der 
‚‚ ware blijdfchap uwer natuurgenooten.”” 





Onderwijs in het woodzakelijkfte der Leer en Pligten van 
den Godsdienst, bij verkorting gevolgd waar de Hdofd- 

. flukken van hee Kort Begrip der Christelijke Religie, 
in andere en meerdere vragen en antwoorden begrepen. 
met de bijgevoegde Inleiding over de He, Schrift , en 
vragen over de Christelijke Zedekunde , door D.„BROE- 

‚ DELET , Evangeliedienaar te Velfen, Te Haarkm, bij 
J. L. Augustini. 1807. Zn 1amo. . 


* 


et opfchrift zelve van dit Stukje-leert, dat het in 
H den grond niets anders is, dan eene verkorting 
vam een, in ons Maandwerk voor het jaar 1806. No. 8 
bl. 338. gerccefifkerd Vraagboekje , van hetwelk wij 
aldaar loffelijké melding hebben gemaakt. De verkore 
ting wordt echter eenigzins ‘te gemoet gekomen door 
‚ tenige weinige tusfchengevoegde aanmerkingen, dienen- 
‘de om den onderwijzer hier en daar aanleiding te geven 
tot verdere opheldering. Een iegelijk ;die het opfchrift, 
het oogmerk en den inhoud van dit en het vorig Stukje 
gadeflgat, zal zeer wel begrijpen ,' dat hetzelve nict 
voor fne Christengezindheden gefchikt is noch wezen 
kan. ‘De opfteller, Leeraar bij de Hervormden zijnde, 
moet dus ook in dit licht beöordeeld worden , en alzoo 
verdient ook dit Werkje in dat Genootfchap alle aan- 
prizins, zoo van wege geleidelijke orde; als duidelijk» 

eid in het ganfche opftel waargenomen. 





Geneeskundig Magazijn, door A. VAN STIPRIAAN.LUIS- 
CIUS, C. G. ONTIJD En M. Je MACQUELIJN. Jden 
Deels Zde Stuk. Te Leijden, bij A. en J. Honkoop. 
3807. Zn gr. 8vo. 352 Blade. met het aanhangfel van 
eene aiphaberijche lijst van nieuwe uit- en inlandfcne 
Geneeskundige Boeken. : . 

M= eene zekere ingenomenheid voor dit Genees- 

kundig Magazijn, nenten wij dit (tuk in handen, 

…/ K 5 en 


\ 


/ 
48 GENEESKUNDIG MACAZIJN,. " 


en zien, bij zijne verfchijning, en bok meer bijzonder 


uit de Voorrede , dart onze vrees voor de ftaking van 
hetzelve, in onze vorige beoordeeling kenbaar, ongee 
grond was,daar wij met genoegen lezen „dat de bekwame 
Schrijvers wederom een deel ondernomen hèbbén , met 
die verandering nogtans, dat ‘zij iëder ftuk, in het ver- 
velg, in drie kleinere (lukken fplitfen , waarvan het 
eerfte de Verhandelingen , het tweede de Ziektekundige 


Historien, en het derde de Beoordeelingen , Uittrekfelé ' 


en Boektitels enz. zal bevatten. 

Met eene nuttige bijdrage tot de inenting met de Koc 
pokítof , door y. wAs, Chirurgijn te St. Maartensdijk „ 
wordt dit ftuk begonnen; daarop volgt eene belangrijke 
waarneming ter bevestiginge van het úitmuntend nut des 
_+ Arnica- Wortels en van de Campher , ter afweringe en 

beteugelinge der plaatfelijke rotting (sangraemg ES fphace= 
dus), door c. G. oNTIJD 5 voorts volgen. de waarnemige= 
gen van den Hoogleeraaft THOMASSEN A THUESSINK ‚== 
de aanmerkingen omtrent de meting der holligheid van 
het vrouwelijk Bekken , daor G., BAKKER ,—. de waarnee 
mingen omtrent de ziekten „die van Sept. 1799 tot 1799 in 
het Nofocomium Clinicum van de Hoogefchool te Gronia= 
gen door den reeds genoemden Hoogleeraar zijn hehane 
deld, — het vervolg der waarnemingen van J. BODEL ome 
trent de te Dordrecht geheerscht hebbende Ziekten; ter= 
wijl de Beoordeelingen van de Akademifche Verhandee 


lingen van de Geneesheeren VAN DER BREGGEN te Ame, 


fterdam, Morr te Nijmegen, STIERLING te Hafrlem , 
PARADIJS te Rotterdam, en van de werkjes van Doétor 


‚ CRAANEN te Rotterdam over de ter toetfe der gezonde _ 


rede gebragte Verhandeling yan DELLA LENA, van de 
vertaling van het werkje van LANGENBECK over de een- 
voudige en zekere manier van Steenfnijden door vAN 
INGEN ‚ benévens van de Verhandeling van den Hr. A ROY 
te Amfterdam over de behoedmiddelten tegen de Kinder. 
ziekte , en eindelijk een Brief aan de Redacteurs van 
den jongen Geneesheer MIRANDOLLE in ’s Hage, dit (tuk 

befluiten. | 
Allerwegen fchittert , gelijk -wij zulks van het vorige 
ftuk reeds hebben gezegd, de ware pratifche geest, 
die den weg der ondervinding beredeneerd bewandelt, 
en zich op geene bijpaden van befpiegeling laat aftrek= 
ken. Deze aanmerking willen wij in *t bijzonder op 
die waarnemingen toegepast hebben, welke de verdien 
/ ê. 


and 


‘ 





Pd 


GENEHSKUNDIG MAGAZIJN. 149 


ftelijke Hoogleeraar THUESSINK ons zoo bereid vaardig me= 
dedeelt van de ziekten, welke in het Akademisch Nofoe 
comium zijn voorgevallen; en het kan niet anders, of 
het moet allerbelangrijkst zijn voor de ftuderende jeugd , 
. onder het geleide van zulk eenen Leermeester , de geneese 
kundige loopbaan te mogen bewandelen. Wij wenfchen 
„den werkzamen Mar, die reeds op nieuw, blijkens het 
“_ Voorberigt, zijnen yoorraad voor een volgend Deel gee 
leverd heeft, bij voortduring eene ruime mate van lust 
en krachten. Mogt zijn voorbeeld ook door Hoogleers 
aars op andere Akademien gevolgd worden! 

Zijne waarnemingen bepalen zich tot de Phleemaftae 
Contitekingen), en wel bepaaldelijk tot die der oogen 
en der borst, Door derzelver mededeeling zagen wij 
ons op nieuw in onze aangenomene denkwijze verfterkt „ 
dat men de borstontftekingen ten onregte tot eene te 
eenvoudige verdeeling in eenéffrhenifche en asthenifche 
heeft zoeken te brengen. Wij vonden met den Hoogleer- 
aar, dat dezelve meermalen eene verfchillende complicas 
tie hadden, verwonderen ons met zijn Ed, dat velen dee 
ze verdeeling zoo maar voetftoots hebben aangenomen , 
en twijfelen of de zoedanigen wel ooit het fraaije werk 
Van BIANCHI (Historia Hepatica), dat zekerlijk meer 
dan eene halve Eeuw oud is, gelezen hebben. Kenden 
zij hetzelve niet, dan zouden wij hun deze waarnemine 
gen in handen geven, welke hun overtuigend konden 
doen zien, dat ontftekingen op.onderfcheidene wijzen 
zamengefteld , alzoo gastrisch ‚rheumatisch , galachtig ‚ en 
juist daarom een (henifche met eenen asthenifchen toe 
ftand kan vereenigd zijn; — men zoù alzoo deg waar= 
heid te kort doen, indien men ,ook in dit opzigt aan ftel- 
felzucht gehecht, de wezenlijkheid daarvan wilde onte 
kennen. Deze wasrnemingen zijn ook te belangrijker, 
omdat zij, geen fpoor van die zucht volgende, de on- 
dervinding raadplegen , en het ziekbed, geenszins de 
ftudeerkamer , waar het theoretisch handboek vervaare 
digd wordt, als den besten leermeester erkennen. \ 

De bijzondere waarnemingen, van denzelfden Hoog- . 
leeraar in dit (tuk geplaatst, zijn die van den Waterkan-. 
Ker, (ulcus nomae) , eene door Geneeskundigen dikwijls 
niet zorgvuldig genoeg behandeld wordende ziekte, wel« 
ke men, volgens aijn gevoelen, niet als eene plaatfe- 
Hijke, maar als eene ziekte van het geheele geftel moet 











- 


144 GENEESKUNDIG MAGAZIJN. 


befghouwen , èn dus te regt, na de zuivering der eerfte 
wegen, den koortsbast, de minerale zuren, en bijzone 
der het zeezoutzuur, vereischt; de eerfte als best het 
bederf tegengaande en de veerkracht der fpiervezolen 
hberftellende, de laatften als de fpecifique fcherpte dezer 
ziekte vermogend tegengaande. EE 

Het tweede. geval bepaalt zich tot de vergiftigidg door 
het eten van de wortels der Warerfcheerling (cicuta aqua 
tica of virofa Lisnaei). De behandeling van hun, die 
door deze plant vergiftigd waren , beftond in een braake 
‘middel; daartoe zouden wij bijzonder de witte vitriool 
ganraden, vooral wanneer men fpoedig genoeg bij den - 
lijder gehaald wordt, omdat dit braakmiddel zeker het 
fchielijkst en zekerst werkt; daarna prijzen wij een rij- 
kelijk gebruik van azijn aan , hêtgeen wij met den Hoog- 
leeraar-boven de olie en melk zauden verkiezen. => Dât 
nu een waakzaam geneeskundig toevoorzigt alle die mid- 
delen beboort in het werk te ftellen , welke hunne me- 
deburgers bij het leven en de gezondheid behouden en 
bewaren kunnen, lijdt geene tegenfpraak 5 maar in hoe 
verre aan den wensch des Hoogleeraars, die hem echter 
tot eere (trekt, om de opzoeking, het verzamelen en de 
begraving dezer aan onze {looten, grachten , moerasfen 
en meren groeijende planten door dat Beftuur geboden 
te zien, kan voldaan worden , durven wifniet bellisfen ; 
‘van gedachten zijnde dat iet dergelijks te veel gevergd , 
‘te om(lagtig, misfchien te weinig beteekenend voor het= 
zelve zijn zou. 

Ook de waarneming van den bekwamen oNTIJD , om 
het bitmuntend nut des Arnica- wortels met de Came 
pher, ter afweringe en beteugelinge der plaatfelijke rot- 
ting , aan te tQonen, verdient niet alleen om hare bee 
langrijkheid in de gemaakte geneeswijze , maar ook om 
de daarin verfpreide aanmerkingen, eeng aandachtige 
lezing ; terwijl meu overal den fchranderén , voorzigtigen 

en tevens [touten Geneesheer ziet dooritralen. : 
Wat de waarnemingen van dem Heer oper betreft, 
omtrent de in Dordrecht geheerscht hebbende ziekten , 
waarvan deze ten vervolge op de voorgaande ftrekken , 
zij het verre van Qqns, dat wij derzelver nut en belange 
rijkheid , in haar geheel genomen, willen verwerpen; 
maar men houde het ons ten goede , wanneer wij voor 
ons verklaren, dat de, kundige Schrijver beiden meer 
zon bevorderen, indien hij éenige der voornaamlie 
| zieke 


Ld 


- é - 
GENEESKUNDIG MAGAZIJN. | 145 


ziektekundfge’ ‘historien met defzelver geneeswijze mede: 
deelde, dan waarteer bij, zoo alg veelal, enkel de namen 
van zielksten opgeeft „ en flechts hier en daar eenigzins 
eene breedvoeriger: befthrijving levert. 
Wij eindigen met de verzekering aan de Redaäeurs N 
dat wij hun werk nech te oud nach te humorgiistisch 
befchouwen „ met”dea wensch voor de meerdete ver- 
fpreiding des Magazijns, mert de.velmondigite betuiging 
van onze goédkeuring waarvan z zij ook in bijna alt 
buitenland{che Journaten de fprekendfte bewijzen gevann 
den -hebben „ ên eindelijk met de ftreelende -hop:, daé 
eok de Vreemdeling, door deze en andere openbare 
blijken, meer en meer overtuigd zal worden, dar de 
Kunst hier ook gekend en geleerd wordt. 


_ 





nd Waless Jerland : en. Schotland ; door €. A.G. 
GoEDB, Jllde Deel, -Uit-het Hoagdutssch vertaald. Te 
Haarlem „ bijt. „Bohn, 1807, Án gr Bs. 467 Bh 

"Oft ne 


… Reize door 7 stand édadn in de Jaren 1602 en: 
Hilde Deel. p zr 8 5: 


DD: reden van: dezen. tweevondigen- ‘Fitel is voor de: 
Lief hebbers van goede Reisverhalen, waaronder: 
dit Werk, blijkens onze voor reaande Baoundeclingen Cs 
met regt behoort gerangfchikt; te:“worden ; . bedroes 
vend... Eew kort Voorberigt maakt onsdezelve bekend. : 
De dood heeft dern::Schrijwer „dader: den nrbeid, verrast, 
en het is onzekerof:-het Werk:uit ’s Mans magelatene 
papieren: zal. kunnen volkaoid warden, ‘Ingevalle ech- 
ter onder dezelwve ‘ook’ de befchrijviug Wan Zerlend:.an: 
Schotland mogt: gevonden worden, belooft de Vertalers 
deze ook , in 't verdolg , te zulfen mededeelen. Dan „{ 
daar de Reis door: Engeland , met dit Deel, volkomen is. 
afgedaan ; en hij, in “ larfte Hoofdttuk:, gereed (taat, 
om naar Zerland over te teken „ hebben wij ‚ in 300 vere 
Rr, een volkomen Werk van ’s Keiaigers hand, met ben: 
Register befloten. . 

Een oogflag op den inhoud ontdekt ons, dat, in dit, 
Boekdeel, eene veelvuidige en breeite- opgave van Kunste 
verzamelingen, en bovenal van Schilderukken 3 gevon. 

en. 

(”) Zie onze Vaderhe Lurf voor k806. bl, 253, en spor. 
e7. bl, 347. 

« 


146 | €: A He GOEDE 


Î 


den wordt, Derzelver breedvoerigheid deel. zoo wel 
Vertaler als Uitgever lang: aarzelen „of zij die af dan nies 


in de Nederduitfche uitgave zouden inlasfchen; dan te 


kn 


de fchoone Landgezigten befchouw 


regt hebben zij hiertoe befloten , uit overweging dat dee 
zelve den Kunstvrienden niet onaangeneam, en welligt , 
in het toekomende, den eenen of anderen. Reiziger van 
dienst kon zijn. Hierdoor vermeden zij teens allen verwijt 
van verminking des-oosfpronkelijken Werks. Daarenbo= 
ven zijn de Engelfche Kunstverzamelingen „ binnen de 
Jaatfte jaren , zeer aanmerkelijk vermeerderd, daar de 
Lief hebbers van elders, tot ongehoorde prijzen, Schile 
derftukken deden opkoopen , waarvan in het Werk ftetke 
Sprekende voorbeelden worden bijgebragt. ‘ e 
Het XIX, XX en XXI Hoofdítuk voeren ons ini de Gae 
lerij des Konings in Buckingham-houft , ìn de Schilderijs 
verzamelingen vàn de Heeren AcAR en Hope te Londen ; 
het XXII doet ons de Schitderftukken te Che//èa befchoa= 
wen. Na eens lucht gefchept ; te Highgate en Hampftead 
> en verlustigende 
watertogtjes gedaan te hebben, treedt men , ten Landhui- 
ze des Hertogs VAN DEVONSRIRE , weder ter kunstkamer 
in, en daarmede is men reeds fn het XXIV Hoofdít, 
Wij ftippen dit enkel aan , en na ’s Reizigers klagten ge- 
lezen te hebben over de verhaaste wijze , waarop de 
Kunstaalen , onder het geleide van een Huisbediende, 
ontfioten ei vertoond warden, hebben wij ons vaak vera 
worrderd over de waardigheid:van het kunstoog des Heee 
ren. GOEDE , en de fterkte van zijn geheugen; ’t geen te 
Zim weder gelegenbeid vindt om proeven te nemer. 
Dan-.hier wisfelen de Schilderftukken meer af met ‘dadee 


‚ lijk beftaande Pesfanen „ daar wij dem Koning en de Koe 


minkbijke Familie aantreffen en befchrewen vinden „ em 
wet zeer gunftig. ,, Ér is,” vinden wij hier aangatées. 
kend, ‚in het geheele Koningrijk geene beminnense 
‚‚ waardiger Familie ‚dan die , welke , wat. Rang betreft 5; 
‚> de voornaaméte is.”’. Allen warden.-door velen met: 
zulk een oog niet samgezien, inzonderheid de Priôns ven 
WWalet niet. Van dezen:treffen wij een feboan Af beelde 
fel aan , en wordt hij hier als de fchoonfte Man im 
eland befchreven. er 

| Het prachtig Hospitaal te Greenwich; met de Scho 
voor jongens van. arme Zeelieden „ het onderwerp : 
XXV H., toont in dit opzigt Engelands grootheid en bee 
aosgdheid voor de welverdiend hebbenden bij ket Vader 


e 
el 


” ‘ 


ENGELAND , WALES  ENZe 147 
land. Eene fraaije Afbeelding van het Hospitaal vergee 
‘zelt de befchrijving. . : 


De binnendeelen van Engeland. worden, hoe helang= 
rijk ze zijn mogen , door de,lhuitenlanders niet dan zelde 
‚ zaam bezocht , en uit dien hoofde misfen wij, fchoon 
_ het aan befchrijvingen der Eneel(theu gelve niet onibree 
ke, de oordeelvellingen van Vreemdelingen. Goepe 
vult eenigermate. dit gebrek aan, op zijne reize naar Bath 
en vervolgens. Belangrijk is zijnebefchrijving van Bash 
en tevens verlustigend.;.trouwens -‘Badplaatfen dienen 
niet alleen tot herftel der gezandheid ;- men zoekt er vere 
maak. Een gevatletje zal: men hier niet zonder lagchen 
lezen. Te Bath wardt, gelijk.onze Reiziger opmerkt , 
> door een Verfijnden opfttiik,--en,. wat meer van diem 
aard is , der vróuwelijke ijdelheid menig offer gebragt. 
In den winter van het jaar, 18oa.had hier een kluchtig 
geval plaats , waarbij, de door weelde ontaarde zucht om 
zich te verfraaijen eene berde beftrafing onderging. Eene 
Engelfche dame had zich de afmen „ de handen, den 
boezem en het aangezigt met zoogenaamde. par}. pairder 
wit geblanker.. Dit witte-blankerfet-beftaat grootendeels 
uit Bismeuth- kalk; en nu verbeelde men zich den toeftand 
dezer Schoone, toen. bet blanketfet bij het baden in def 


minerale bron gebeeh zwart wetid , en. de fchitterend 
blanke Europifche Vrouw voog!eher. aagen in cene Nen 
gerin verandetdet”. fi. - 


„In het XXVI H. reist GoRDR. van Bash naar Wars 
minffer. De voesman, die hem:derwaarts reed , ,, waa 
een klein ventje met eene ronde zwarte pruik op ’e hoofd „ 
en een gelaat, waarover dich geen Gestraal der Jelaie 
ten zou behoeven;::te fchamen 5, da zijne lang ingehlouds 
me welfprekendbeid lier. hij-daapaag: dew. vrijen loop en 
begon te prediken. … Hij: ipsa zeer groote gàlving van 
de goddelijke. genade, en van het bederf en de onmags 
der menfchen. Dit. bragt hem op de menigvuldige aanvectie 
tingen’ des duivels, de ijsfelijkheden der verdoemenis ; 
de bekering der Joden, en eindelijk op het duizendjas 
grijk. Over deze onderwerpen predikte de kerel twee 
eneen Balf-wurlang onafgebroketi voort, en hoe langs 
wijltg ook zijne predikatie was , moest ik echter zijnen. 
engemeenetr gijkdom van uitdrukkingen en onuitputtes 
lijken Kroom wan woorden, bewonderen. De man was, 
zoo als-de lezer reeds zal hebben kunnen gisfen ,; eeu 
Mesherlist „ ern — zoo als, ik in de herberg te Wnterinder 

OO vers 








148 CT. A. C+ GOEDE 


vernam ==>» Als een welfprekend apestel dezer fecte-niet 
onberoemd.”” — Zich te Warsminfter bevindende „ 
deed hij een uitftap naar Zongleat, . het prachtig Land- 
goed ‘van den Merquis vAN BATH , aangelegd door 
den grooten tuinkunttenaar BROWNE 5 dit- geeft tiem: ge- 
Fegenheid om over de Engelfche tuitien te Spreken, en de 
echie te verheffen. ,, Hoe onbeduidend,” roept hij uit 
9, Zijn niet het park en de tuinen van st. Cloud , als ook 
het wereldberoemde. Trianon, vergeleken met Zonpteat *- 
Hier is alles groot, ongedwongen en fchilderachtig 
fchoon 5 terwijl op de eerstgenoemde plaatfen alle de 
gezigten beperkt zijn , en , bij al het zigtbaar ftreven naar 
menigvuldigheid, in deffgeheelen aanleg eene onaangenae 
me eenvormigheid heerscht” 
. Het verval van het door cakpe bezochte Salisbury , dat 
zeer verarmt , igeeft hem aanleiding tot eenc wat breede « 
Ritweiding over het ZEngelfche Armenwezen , een ftuk in 
Engeland in de laatfte jaren @o veelvuldig en onders 
Scheiden behandeld. Opmerkelijk is het flot. - „, Zoo: 
als in vele andere zaken, kan men ook hierin niet-wek 
eene geheele hervorming in Engeland verwachten: wanr 
_het {chijnt, federt een gerutmen tijd , een grondregel van 
het Bnpelsch Ministerie te-zijn, om „in den warmen zone 
nefchijn eener luisterrijke magt en grootheid , geen acht te 
ftaan op de onweerswelken „ die Zich rondsom dan den 
horizon vertoonen,.en het nog veel ininder der moeite 
waardig te achten ; om -het:trotfche en práchtige hatioe 
nale gebouw in tijds door goede afleiders voor den blike 
fem te beveiligen.” 7 É 
„- Het oude Sarum en de vlakte van.Salisbury in het 
XXVIJL Hoofdft. befchreven hebbende, bezoekt hij 
het vermaarde Stowehenpe, waarover zoe: vele : gisfingenx 
gemaakt zijn, en welks fteenen, volgens de heerfchen= 
‚de meening in den omtrek , door den Duivel uit Zerland 
zijn overgebragt, doch die: hij, toen zij-hem watte 
zwaar: vielen, verftrooid liet valken. Met moeite lag 
GOEDE het bezoek af bij die Steenhoopen, en vond ze 
verre beneden zijne verwachting; de befchrijving vera 
fchilt veel van die wij elders deswegen aamrofen. — 
Onder het reizen bezocht hij Ponthi/f, het Landgoëd van den 
Heer WILLTAM' BECKFORD , waar grootschheid en kunste 
Stokken zijne Aandacht boeijen. Dit is ook zijn geval op 
het prachtig Landgoed van den eb À VAN NORPOLK. 
Op Wilton -houfe bezag hij de kunsttehasten des. Gra- 
ven - 


ENGÈLAND » WALRS ,”ENZe ‚ #49 


GEN VAN PEMBROKE 5 ‘dezer voordragt beflaat het XXIX 
Hoofdft. Briffol verfchaft voor de. Lezers in 'talgemeen 
belangrijker fkoffe, die in het XXX Hoofdft.-verveerket 
wordt, Het waelig Brif?ol ziet er over °t algenreen fome 
ber uit. ’s Reizigers aanmerking over de Armen ale 
daar. heeft iet zonderlings. ,, Wamneer men ,”’. fchrijfe 
bij; „te Brifo/ de naauwt .dobkere ftraten. doorgaat 
welke door het Briftolfche gemeen bewoond :warden, 
200 ontmoet men vele menfgahen met verfcheurde: kleedee 
ten; doch zeldzaam worde:de wreemdeling-om eéne ‘aale 
moes aangefproken. Dikwijls Zal-men bij hen de: blijken 
van. vrolijkheid en kortswijk-ontdekken , en mét verbaasde 
heid eene: blijmoedige armoede ia de duistere hoeken 
ener groote,Stad ontwaren. - Vrolijkheid is gewoonlijk 
alleen het gelukkige lot der armoede op het tand, waar 
de mensch, in de vrije natuur, met weinig te vreden — 
iss in de {tedén daarentegen:is gebrek de moeder der bee 
geerte, en de gedwongene ontberingen veroorzaken ale 
daar: menfehenhaat en .droefgeestigheid. Om:deze:: re= 
den heeft de. armpede in de Steden veelal: een: treuri 
voorkomen: en des te meer werd ik daarom menigma 
verrast door het vrolijk gelach, het welk ik dikwijls 
hoorde in de.duistere woningen van het Briftoifche. ge= 
meen, wear geen {traal van vreugde ooit fchijnt te kune 
nen doordringen” Hij geeft er eene optosfing van 3 
doch. voor ons te breed, == ‚In vergelijking: van dit 
veelvuldig gemeen, ziet mên in. Brifte/ weinig ‘lieden van 
aanzien: zij misfen verzamel ep vermaakplaatfen. “Waar 
krijgt men de: zoodanigen dau'in t oog? Goepe zegte 
‚ De Dames in de Kerk, en de Heeren op de Beurs,” 
Hier treffen wij een breed verllag aan wegens den: ftaat 
der Engelfche Wisfelbanken. — Het fabriceerend en koppe 
handeldrijvend Brifkel is Schaars în vermaken en in lettere 
oefeningen. ’t Gemis daarvan kan de vreemdeling, zich 
hier eenigen tijd onthoudende ; vergoeden ín. de: veel gee 
nots aanbiedende ommeftrekan. . Onze Reiziger genoot 
dit geluk ; het XXXI Hoofdft. kan daarvan getuigen. 
Andere dan verlustigende aandoeningen welden bij hem 
op, in het--.vervalene Birmisgham, het ondarwerp van 
het XXXII Elaofdft. Het Gemeen is daar van een ane 
deren ftempel-dan te Briffo/ en heeft een allerfomberst 
voorkomen. Op de vraag , wat.mag hiervan wel de oot« 
zaak zijn? autwaardt GOBDE si; s.Ik voor mij’ getoof’, 
dat men de Merhodistiföhe duivsd-en.vreugdebanners geen 
IKETTe 1808, No: 4e L- om 


Kad 


15e \.Ca A.G. GOEDE 


onregt doet, warineer men hen voor de bewerkers vii 
dit. verfchijnfel. houdt. * De duistere geest. dezer Sew 
heeft gereeden ingang-gevonden in de meeste groote 
werkplaatfen te Birmingham.’ Geweldigen haat drager, 
zij het Tôoneel toe:, en zoeken het uit de Stad te wes 
ren ; eén’ en anderwerf-kochten zij gebouweén:, ‘tén Toôv 
peel. gefchikt, om er Kdpellen van te ftichten.. Een 
Schouwburg verbrandde er, en de Methodisten zeiden f 
5, Het is Gods vinger !*’ «Dan des onaangezien moeten 
zij dolden:, dat er thans een Schouwburg is. Voorts 
vindt men er weinig uitfpannings en hebben de Werke 
tuigelijke Kunften aldaar fteeds eene beflisfende heers 
fchappij over de Schoone Kunften uiegeoefend. Echter 
is ér een “Mufeum der Schoone Kunftenís doch welk 
een, vermeldt ons GOEDE. — Warwick wordt bij wije 
ze van uitftap bezocht en befchreven. ee 
Op de reis naar Shrewsbury wordt de tritgebreide Fes 
brijk vaer den Heer sour TON befchreven ; voorts het in vele 
opzigten: zeldzame Shrewsbury zelve. De zeis naar ZA 
golien val het XXXIIF Hoofdft, : Groet is het contrast 
ustchen Engeland en Wales , °t welk wij, met vele refs 
ommgetingen, in het XXXIV Hoofdft. befchreven. Virit 
den. Ván gelijken aard zijn de XXXV- en XXXKVÉ 
Hoofdftukken. Penigzing weide hij uiet over het Kae 
rakter en de Zeden der Iuwoneren van Moord -WWalese 
Inde groote Steden moge , door de ínvoeting der Engtlfche 
zeden en levenswijze, die der oude ‘Inwonéren bink 
geheel verdwenen zijn, ,, in de kleine Steden en Dor 
pen heeft de ude natiónale geest zich nög fteeds ftaande 
gehouden Ônder de middelbare burger -klasfe en de land- 
lieden, die afgezonderd voortleven in den ouden’ kring 
van denkbeelden, welke zij van hunne Voorvaders heb= 
ben overgeërfd. Deze klasfe van menfchen is nog tée 
genwoordig een bijna onverwinnelijke fchrik voor alle 
vreemdelingen eigen, als vok eene afkeerigheid van dè 
Engeljtlien, die zij minder benijden — want zij zijn 
met hurfnen ftaat zeer goed te vrede — dan wel, uit 
hoofde van derzelver trotschheid, hatën. De Inwo- 
fiets van dit land zijn hartelijk’ aan elkander verkleafd 3, 
Spreken met elkander niet anders dan de“ oudé ‘landtaal , 
terwijl hun nog altoos het ‘aaitdenken dier tifden Boven 
alles heilig is, waarin de Barden dé ffíinneliederen 2u 
menftelden „ die door de jeugd, in derzelver vrölijke 
Gren , nog tegenwoordig bezongen ch op de 'hetp Betpedie 


- or 


% 





ENGELAND; WáLiS, ERZ. 15t 


worden. De droomten èij belden van -de glórierijke da: 
den: rufnér' Voorvaderen zijn als het ware -de poëzie 
huns levéns.” " - OO 

Gorpe’'s gereedheid om naar Zerlend over te fteken 
fluit , om ‘bovengemelde: reden , dit Werk „’t : geef 
ons de lezenswaardigfte- betigten wegens Engeland vere 
fchaft, SE 


_… tet UR) 





) Zin 


Zedehundi Ë. Schoönheden ‘Ber. Ouden ‚ of‘keur van, Spreur 
ken „ Gezegden en Verhalen „ getrokken uit Lötijnfche 
Schrijvers , door N. G. VAN KAMPEN. De, Deel. 

Haarleins, bij F. Hoka > „1807 Zn 27e 8vo. 324: Bl. EE 


*a 
. 
Li 


B bet in banden krijgen dezes Boekdeels en het op» 
{laan des Titels herinnerden. wij. ous aan een Lien 
velingshoek. pmzer Jeugd; getiteld: Zifdeire de la Phikg- 
fiphie. Peyonne , -pu. Sentimens:des Philofophes „ at- des Peu 
pies. Payans. Jes plus celêbres, far. Dien, fur:F-Ame et fur 
les devoirs. de} Hamme ‚in twee Deeltjes , ten jare'zyag , int 
den Hage bij Pierre Gosfe en Pierre dle Mauds, uitgege= 
ven. Wij beloofden ons , hij die herinnering, veel gee 
noegen uit een-Werk van dezen. aard in onze tqle. ge zullen 
fcheppen. De verwachting hiervan groeide aan,na het 
lezen des Voorberigts , waarin de. Vervaardiger zijn plan 
ontleedt, Met dit plan moeten: wij onze Lezers eenig= 
zins bekend. maken. TE 
De Heer vaN KAMPEN beklaagt het gemis. van goede 
Overzettiegen der oude Schrijveren in onze mopderíprae 
ke, en gaat de denkbeelden:te keer, welke hoogwaar= 
fchijnlijk aanleiding gegeven en medegewrocht hebben tqt 
dit gemis;. Dan, opgemeekt hebbende, hoe, jn de gau- 
den Eeuw der Zfoliaanfthe., Franfche en Engelfihe Tuctter 
kunde, aldaar de eeríte Vernuften en doocwrochtfte Ge= 
leerden „gelijkgjdig , zoomel. de edelfte Schaonheder.vän 
Griekenland en-Rome-op-den-Vaderlandíchen. bodem vere 
plantten ; hoe, toen de:beste Dichters „ Redgnaars an 
Gefchiedfchrijvers in die. gewesten bloeiden, te gelijk de 
beste. overzettingen der Ouden en de keurigfte ùitgaven 
huoner Werken te-voorfchijn kwamen. Voorts markt hij 
op , dat , “200 ‘drain Dustschland:een maer gezpiverde 
Ímaak,begen door tabeeken, ook, Vornslend. van sa Aland 
d a aides | 


“ee 


® 


he. X 


152 N. Ge VAN KAMDEN … | 


ken der Ouden te voorfchijn: traden ; dat ook, met de 

herftelling onzer vervallene Díchtkunde, de maak voor 

de Ouden onder ons meer algemeen js geworden, … _ 
Hiervan voorbeelden. aangetogen hebbende, vaart hij” 


wr 


woort ,” nader tot het doel zijns. Werks komende: „, Het 


‚Ìs er echter verre af „ dat:door deze Vertalingen onze 


Natie met die onzer naburen omtrent dit ffuk zou zijn 
gelijk gefteld. Welk een overrijke oogst fchiet ons in 
dat veld niet over ! Opmerkelijk is het, dat Gefchiede 
en Dichtkunde , zoo het fchijnt bij uitfluiting , onze aane- 
dacht tor zich getrokken hebben, en dat men den uitge- 
breidén tak der oude Wijsbegeerte en Zedekunde bijne 
geheel niet in onze taal heeft ingeënt, en zulks fuist in 


„ten tijd, wanneer eene geheel nieuwe Wijsbegeerte elks: 


opmerking wekt, en eene vergelijking met die der Ouden 


te dringender fchijnt te vereifchen. Hoe vele Zedekune 


dige Schoonheden vertoonen’ echter niet de Ouden! H 
rijkelijk vloeijen niet levegswijsheid en grondbeginfé 
van echte deugd uit hunne Schriften ! Het kwam mîf 
daarom riet overtollig woór ,‘în- ofze moederfpraak een 
bundel -uitgezochte Spreuken , Gezegden er.ttukywijge 
Verhaudefingen betrekkelijkde: zedelijkheid uit de. beste 
Klasfieke Schrijvers bijen te vergaderen.” .s … 
Uitgeftrekt-kwam hemivoor en was ín de daad dit 
Plan, ‘als’ bij Griek/che-&ú:-Latijnfche Schrijvers wan ge= 
meldêén- ftempel tot dit einde raadpleegde; ‘,, doch wel 
bewust, ** gelijk de’ 2#ch niets aanmátigetide ‘Schrijver 
‘zich uitdrukt; „ van mijne geringe vermogens, durfde 
ik mij zelv’ noch het publiek wagen aan eert werk van 
‘zoo veel flags, te minder sdahr zulks Kgrelijk ‘als eene 
fpeculatie van den Uitgever zou hebben kunnen misduid 
worden.’*— Hij befloot derhalve , zich alleen tot de Za= 


_ gijnfèhe Letterkunde te bepalen. Te meer oordeelde hij die 


te moge doen, daar eem en ander der Zatijnfche Selfrije 
‘veren het pit en merg’ uit hunnè Griek/che voorgangers 
poogden. bijeen te zamelen, OO 
__Bepaalder drukt zich de Schrijver uit over de ftoffe 
zijns Werks en derzelver’ bearbeiding. Wij mogen 
niet nalaten: zulks met *s Mans eigene wóorden voor 
te dragen, en te minder zulks ónzen Lezeren onthet- 
den , daar het geene opgefmukte voordragt, en ors bij 
de doorlezing des Werks:gebleken is, dat Hétaan ket _— 
hier té nedergettelde beantwoordt. Te meer ‘wérkiezen 
wij die: mededeeling , dewijl zij ons van zelve de geke- 
DO, | gen 











ê 


ZEDEKUNDICE SCHOONHRDER. 153 


‚ genheid aanbiedt om van die beantwoording met een kort 
woord te gewsgen. Sn - 
‚4 Waarteer ik „°° luidt zijne taal, „, wan Zedekundige 
Schoonheden Spreek „ bedoel ik geene bloote koude zedee 
lesfen , maar pok datgene, hetwelk aan dezelve kracht 
tu levendigheid bijzet; de meer of min volledige kennis 
aan het; Opperwezen , en de. Onfterfelijkheid der Ziele. 
Met de gedgchten, welke de Ouden over die verhevene 
onderwerpen koesterden „ zal ik mijne taak beginnen. ík 
weet wal, dat de invloed hunner Godskennis op de ’ 
Zedelijkheid..niet zeer groot was, maar door dit te cr- 
kennen , moast jumist de Christelijke Openbaring , welke 
de Zedelijkheid door dieu invloed zoo zeer kan verhoogen „ 
te meer waarde in ons oog verkrijgen.” — Allezins, dit 
mogen wij hier tof VAN KAMPEN'S lof. aanmerken , be 
toont bij. zich een warm Vriend. en verftandig. Voorltan- 
der, der Christelijke Openbaring. In veelvuldige. aanteen 
keningep aan den voet der bladzijden wijst hij foms het 
zwak der Ouden en de verkleefdheid aan hunne wijsgee. 
rige ftelfels aan, brengt die in tegenftelling met het meer. 
der., helderder eh beftendiger licht der Openbaringe; ter. 
wijl hij elders de aauminnige overeenkomst doet opmer- 
„ken. ij hadden wel lust om van ’t een en ander {tan 
vende voorbeelden bij, te brengen, die den Schrijver tot 
eere zouden ‘ftrekken 3 dan ons bepaald beftek, er ’t 
geen wij nog te vermelden hebben , duldt zulks niët. 
. > Na;de-denkbeelden. omtrent cop té hebben aange 
voerd , ga ik.aver- tot den Mensch, deszelfs Natuur, - 
Beftemsming ,…Onftesfelijkheid ‚en. het geluk , ’t geen 
hem de Deugd, verfchaft.”. == - Dit zijn de onderwerpen 
Belen Deel hans voorhanden 5-zij voeren pj opfchriften s 
eBean van een Opperwezen. — Eigenfchappen van heé 
e= Schepping der Wereld door de Godheid. wan 
ops Voorzienigheid. — Invloed van den Godsdienst op der 
Menfchen daden. Gewetèn. — Dankbaarheid van den 
Mensch aag het Opperwezen. == Navolging van GOD door 
Weldadege. — Beste wijze van tot God te bidden. = Oor- 
ron der Afpoderij.  Gedsdiensten Bijgeloof. — De 
ensch «zijn wezen en voorbreffelijkheid. boven de Dieren, ma 
'sMenfchen Beflemming als verflandig en als zedelijk Wezen, == 
Uismunsendkheid der, Ziele bover. het Ligchaar. De Onfter= 
felijkheid. der :Zielk — DBelooning der Deugd en fraffe der 
Ondeugd is.iten ander:.Jjeven. v— Geluk der Deugdzamen 
is dle Leve. Tancopelgte ven, alle die hoofdbi wonder: 
- EE 7 3 ge 


d 


154 ID Ns Ge VAN KAMPEN & 
heden worden de uitgelezenfte plaatfen aâagevoerd ‘en 


van ’s Menfchen verpligtingen de” afzoinderhijke taferee. 
Jen der Deugden en Z 


den anderen: kant oordeelde hij het hiët onnut, den Lee 
zet, in beknopte aanmerkingen, tan fommige daadzáken 
te herinneren, of ‚waat hém eent plaats bijzonder tYof , 
hem een wenk ‘tot nadenken te geven, … Die wenken 
. zijn veelal belangrijk. ea tovlichtende’, ‚fchoen hij nu ern 
dan, oftzes înziens, meer uit de gezegden als daárin' ope 
gefloten aanvoert „ dan er wezenlijk in ligt; ‘doch hij 
doet het met de hem eigene zedigheid; afs , bij voor= 
beeld s-over de Zowaarfekrachs bij ovintus , bi. ya, en de 
Wielkie der WerelderBij CICEROS bl. 77. «7 °° 
Niet ‘onnoodig keurde her de Schrijver „ een kort ‘vere 
flag te geven van het Lieven: en de Schriften dier Mane 
nen, waákvarf men witctekfels in dezer Bundel zántteft „ 
om datgene, waardoor huù geest als Behrijver zich bij- 
aander kertfchetst , ‘aan “te -duiden: == ‘Hieruit is de 


‚ voorafgiande” opgave: der: Sthtijveren geboren, Hie' vi 
, 5 viijGe 


\ 


ZEDEKUNDIGE SCHOONHEDEN. 155 
“vrijelijk. een Meesterftuk mogen heeten, van- wegen de 


‘s VIRGILIUS , HORATIUS , TIBULLUS, Ovi- 
DIUS, PHAEDRUS, VALERIUS MAXIMUS, PATERCULUS, 
SEHECA 3, LUCANUS , PERSIUS, JUVENALIS, MARTIALIS 
PLINIUS SECUNDUS, TACITUS, Q. CURTIUS én CLAÙU- 
DIANUS, Uit dege Schrijvers ontleent hij de fchrijfltoffs , 
en bij de opgave des inhouds wijst hij de plaatfen aan 
der Werken „waaruit hij dezelve puttes emmer, ia de 
daad , dat de Schrijver niet overal gefchikte Vertalingett 
van de gebruikte Lasijnfche Dichters gangetroffen , of. 
die plaätfen zelvé niet in Dichtmaat geleverd „hebbe, 
% Geen in eene Aanteekening bl. 158, ten opzigte 
der Vertalinge van virgiuIus , zegt, zal aok elders 
toepasing vinden. . - 

at verder de Vertaling betreft , daarin heeft hij, 
naar zijne verklaring , gepoogd, zoo veel de aard en da 
Kracht onzer tale toeliet, het oorfpronkelijke zoo nabij 
tekomen als hem mogelijk was. Dit houdt hij voor 











eene goed ’ t men dit niet,” merkt hij 
in eene. A » 5» 300 is het geene Persaling „ 
r een Ik leer door zulk een (tuk we: 
niet den mn, waarom het mij te doen is, 
maar den … …… —arom ik mij weinig bekommeré, 





Dit denkbeeld is et tegenwoordig Werk ten:rigt= 
faoer geweest” — Wij mogen er bijvoegan, hij heeft 
het gevolgd: en over ’t geheel zal men zen arbeid in 
dezen welverdienden lof niet weigeren ; fchoon men hier. 


en dass ’ording de voorkeus 
zou ge: m, althans eenige, 
en wan: n ’e ourfpronkelijke 
zijn, d an. 

Geno Deel gezegd, om cen 
billijk » nde bij de Lezers, 


wor welken deze arbeid voornamelijk beflemd is, op te 
wekken. Wij fluiten onze Aafikondiging met het zeggen 
van den Kerkvader LACTANTIJS : Jodien er ienand 
wor den dag trade, die de Waarheid „ bij enkele CHeiden- 
Sche) Schrijveren’ of bij de Aanhongen der Wijsgeeren vera 
reid , bijeenverzamelde en tat een Ligchaam bragt, die 
u van ons (Christenen) niet verfchillen. LacT. Lib. Vl. 


n La 7 - Eet 


156 GG. HESSELINK 





Hollandfche Dichtinaat en Profodie, toegepast.op het ryihe 
sus en metrum gier Ouden, in zod verre beiden in onze 
… Hollandfche Dichtkunde zoaden kunnen worden ingevoerd. 
Door G;: HESSELINK , A. L. M. Phil. Do@. en Hoog- 
deeraar in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte bij de 
Doapsgezinden te erdam. Aldaar ‚bij de Wed. G. 
_ Warnars en J. W. Ynteba en-Comp.' 1808, ‘Zn gr. 
“8vo. Xen 366 B. | ER : 


aaroni heeft de kunstfmaak der oudheid zich zelf 
V den dwang opgelegd, om de lettergrepen regele 
matig in korte en lange te verdeelen, en daarop zekere 
voetmaat te’gronden? Het autwoord op deze vraag ligt 
gewisfelijk in het- oogmerk ‚om dé :vöorftelling door 
klank- nabootfing meer en meer'‘te verzinnelijken , de taal 
„zelve voor de muzijk meer gefchikt te maken , het ge- 
voel te verlevendigen en den indruk te verfterken ; hoe 
zeer middel alhier’ aan- doel hebbe. beantwoord , is door 
de ervaring: genoegzanm bewezen. Latere volken hebe 
ben in ‘het rijm nog een hulpmiddel té meer gevonden , 
@m de zinnen te gemoet te komen, nadat zij In de on= 
derfcheidene foorten van voetmaten het karakter van het 
dichtftuk- zelf , het zij dan teederheid of grootheid, fta- 
tigheid- of ‘vrolijkheid, boert: of ernst ‚gepoogd ‘hadden 
uit te drukken. à 
… Bekend. zijn de voetmaternr , welke de Oosterlingen , 
de Grieken en Romeinen, aan hunne verzen hebben gele’ 
gevens het gebruik heeft die naar zekere aangenomene 
regels gewettigd; dan, het is nog niet uitgemaakt, in 
hoe verre -de diehtrrant van latere volken, bijzonderlijk 
der Hoilanders , zich van die regelen en dat gebruik 
der- ouden. ín de bepaling van kortheid of ‘lengte der 
lettergrepen zoude râogen bedienen. De Maatfchappij 
van fraaije Kunlten en Wetenfchapsen hier te lande heete 
dit vraagttuk ‘tot onderwerp eener.prijsvrage opgegeven , ” 
naar welker beantwoording ieder kunstminnaar verlangt. 
De verdienftelijke Hoogleeraar HESSELINK , in dit vere 
band van denkbeelden een meer algemeen overzigt der 
Hollandfche dichtmaat-noodzakelijk keurende, heeft dit 
onderwerp meer: uitgebreid , «en geeft alzoo deze VWer- 
handeling in druk , daar zij, uit hoofde dier meerdere 
uitbreiding , niet ‘wel als: mededingende in aanmerking 
_ konde komen, - De. 


HOLLANDSCHE DICHTMAAT EN PROSÓDIE, 157 








6. HESSELINK... …. es 





-N@LLANDSCHE DICHTMAAT,ED RROSODIE. , 439 


Pembameters gefchied is, waartoe de ovéreenkomêt der. 
talen zelve welligt eene niet ongemakkelijke aanleiding 
zal geven. … 

Om nu de guensiteit der lettergrepen voor de Hollande 
fche profödie te vinden, dienen, in de lmaefte plaats, de 
algemeene en. bijzondere regels , deer den Hoogl. opge- 
geven , welke wij alhier kortelijk zullen voordragen , zon= 
der de gronden en voorbeelden mede te deelen „ wiarme- 
“de ieder dezer regels. op zich zelf geftaafd is. 

… Er Alle Lettergrepen „ waarop, de Klemtoon valt, zijn 

vit haren aard lang. . 

‚GI alle zamengeftelde waarden blijft die Letter- 

„greep lang, welke oorfpronkelijk den toon bezit , 

jEichoon zij ook in. de zamenftelling den Klemtoon vers 
te Ï ae € De ' 

Alle zulke weorden, die doorgaans zoo kort mo- 
ge ijk worden uitgefproken , zijn lang, wanneer zij om 
bijzondere reden den Klemtoon ontvangen. 

“nde Alle éénfyllabige zelfftandige en bijvoegelijke 
Naam- en Werkwoorden „ die uit hoofde van hunne eene 
voudige zamenftelling niet lang zijn, moeten lang ge= 

acht worden. ER 
“5. Alle Lettergrepen, waarin/een dubbelde Klinker 
voorkomt, zijn uit baren aard lang, fchoon er de Klem- 
tvon- niet op valle, - 5 

6. Alle Twee- en Drieklanken zijn uit ‘hunnen aard 

ang. _ 

7e ‘Alle zamengetrokkene Lettergrepen zijn uit haren 
aard lang. - Jo 7 
> 8. Wanneer een Klinker, in dezelfde lettergreep , ‘van 

Twee Of meer Medeklinkers wordt gevolgd , wordt dee 

zelve daardoor hange °° 
„ Twee of’ meer: Cohfonanten , eene Vokaal voore 
grande in. dezelfdì Igteergreep , maken dezelve lang. 

… ro. Wanneer op eene Vokaal twee of meer Confonan- 
ten volgen, doch niet in-dezelfde Lettergreep , maar de= 
ze tov de volgende behooren, geeft dit aan de vorige 
Lettergreep geene-de minfte vertraging. | | 
zr. ‘Wanneer op.de Vokaael twee of meer Corfonanten 
volgeri, zoodanig dat de 6éna tot dezelfde, de andere 
wt de volgende Lewergreep of Woord behoort, maakt 
zulke de Lettergreep niiet lang. 

: 13. AlleLerttergrepen , waarin flechts ééne Vokaal voor. 
komt „en die niet: met eenige Cohifônsne , of niée mèt een 
. Mi 





€68 Ga HESSELINK, HOLLANDSCHE DICHTMAAT ENZe 


"Of mieer Confonanten bezwaard zijn, zijn kort, ‘mits 
&r de Klemtoon-niet op valle, 
15. Alle Lidwoordjes blijven.altijd kort. 
- 14. Alle kleine woordjes, waarop om bijzondere ree 
‘den geen Klemtoon valt, zijn kort., Oe 
15.-De zachte uitgangen e, (che, er, en enz. zijn 
kort, met uitzondering van de zoodanige„ waarop de 
-Klemtoon valt. _ À - Ì 
‚ Deze is des Hoogleeraars arbeid, ter verrijkinge der 
Hollandfche Dichtkunst met:de proeve eener Profodie. 
‚Niemand, offchoon ook hier en daar in gevoelen ver- 
ASchillnde, zal den.gewigtigen dienst miskennen , door 
__ deze behandeling aan de kunst bewezen. De Recenfent, 
echter , fchort thans zijn oordeel op „in afwachtinge der 
beantwoording , welke. wij van de Maatíchappij van 
fraaije Kunften en Wetenfchappén te gemoet zien. Het 
‚is de vergelijking der grondregelen , welke ons ook hier, 
zoo als altijd in het vak van wetenfchap , tot de waarheid 
‘moer voeren , zonder dat wij met den Hoogleeraar alhier 
Jrunnen inftemmen tot het toekennen van eezig gezag aam 
‚ éénof meer kundigen-in dit vak. ’ Or 





Bibliotheek van oude Letterkunde. IVde Stuk. Te Amfler 
dam, bij J. ten Brink, Gerritsz.” Jp qr. 80, 

K Jan de vorige Stukken dezer Bioliotheek hebben wij 
met verdienden lof melding gemaakt, en ons alleen 
beklaagd, dat dezelve zoe traag werd voortgezet. Thans 
ontvangen wij, wederom na lang wachtens , dit vierde 
Stuk , waarmede eindelijk het eerfte Deel van. dit 
„Werk ‘compleet is, =—t Welke is-toch:-de reden,-van 
zulk een tragen gang? Recenfent kent fommíigen der 
Mede-arbeiders , en aan hun zeker hapert het .niet. 
Ook de Uitgever weet te wel, dat dit verwijl hem geen 
voordeel kan aanbrengen, dan dat wij dit aan hem zou- 
den wijten, en er blijft:dus niets over dan te onderftel- 
Ten , dat de weinige omderfteuging van de zijde des pu- 
blieks daarvan oorzaak is ‘Maar zou dan inderdaad. de 
{maak var onze Natie zoo zeer verbasterd, hare. geest 
drift voor de fchoone @verblijffelen der; Oudheid. zon 
„zeer verflaauwd zijn, dat, terwijl niet weinige vlugtige 
voortbrengfelen van den dag met eene bijna ongeloofelij. 
Le e 


é 


BISLIOTHEBK VAN OUDE LETTERKUNDE, 36E 


ke graagte ontvangen worden, alleen de voortbrengfe 
wan geleerdheid Sa waren fmaak geene onderlteaning zou 7 
den vinden? == Dis avertant omen | 
Ten bewijze tén minfte dat het niet aan de uitvoering 
der onderneming hapert, kan wederom dit vierde Stuk 
Nrekken, van welks inhoud wij nu een kort verflag zule 
len geven. . \ 7 8 
Hét eerlte , wat wij in dit Stuk ontmoeten, is de twee 
de Verliandeling, door den Heer JERONIMO.DE VRIES 
if het Genootfchap Concordia es Lipertate te Amfterdam 
voorgelezen , over den Wijsgeer ANAXAGQRAS. ‘Alles „ 
‘wit tot lof der éerlie. Verhandeling door ons en anderen 
gezegd is, geldt ook van deze tweede, Dezelfde vlijt 
en geleerdheid in de ontwikkeling ‘van zijn onders 
werp „dezelfde bevallighéid in ftijl en voordrage, ‘en 
dezelfde rijke belezenheid in de Aanteekeningen „ dienen. 
ook, tót aanbeveling dezer Verhandeling, waarin het 
Täätfté gedeelte vän-het leven dezes beroemden mans en 
de gefchiedenis van ‘Zijnen dood behandeld wordt. Mogt 
het den kundigen Schrijver , wiens ambtsbezigheden hem 
“Zóo Zeer van allen letterkundigen arbeid verwijderen , 
en in wien dus deze grondige en.uit de echte bronnen 
_geputte geleerdheid, eene dübbele verdienfte is, niet aan 
“tijd ‘ontbreken , om onze letterkunde met meer dergelij- 
‘ke fchoane. gefchenken te verrijken } . | ee 
… Met geenen minderen lof moeten wij van het tweede 
ftuk , in dezen bundel voorkomende , gewag maken. 
Het is eene Vertaling der drie Redevoeringen door pe- 
„MOSTHENES gehoyden , om de. Arhenienfers aar te Zite 
ten, om, tot eene krachtdadige befcherming der Olyn= 
thiers en tegen de aangroeijende magt van den Macedo. \ 
nifchen Koning Philippus , de‘ waperien op te vatten; en 
daartoe den besten weg în te flaan, — De kracht en 
Schoonheid ‘dezer’ bèroemde ‘Redevoeringen in het oor « 
fpronkelijke is bekend. Dezelfde kracht, dezelfde 
{ehoonhesd is, zooveeldit mogelijk was , in deze {choô= 
ne vertalingen bewaard gebleven 3 en zoowel de zoetvloel. 
jJendheid derzelve , als de rijke belezenheid en de gron- 
“dige geleerdheid , welkede Vertaler in de Aanteekeningen 
‚zonder praal.ten toon fpreidt, bewijzen volkomen , dat 
. ook de Hoogleerfar TEN BRINK, aan: wien wij insgelijks 
eenê fchoone vertaling van de Apologie van socrATgS 
vóor een groot gedeelte dank weten, ea naar wiens ver= 
- taling van aanopmons Gefchiedenis van den Krijgstogt Cr 


Me 


RÒA BIBLIOTHEEK VAN OUDE LETTEREUNDE. 


Cyrus wij refkhalzënd uiezien , wolkomeh berekend 14 
oi der ouden roem der Nederlanders ‘ten aanzien der 
Griekfche letterkunde“ftaande te houden. - en 
- Ook. de proeven ván dèn Heer DORN SEIFFEN , tegen 
woordig Praeceptor aan de Lâtijnfche School te Utrecht , 
Om fommige ‘Lierzangen van ‘HoRATIUS ‘în dezelfde 
Latijnfche. maat in het Nederduitsch ‘over tezetten; 
zullen’ zij , welke de Noordfche talen voor ätze 
feórt vân dichtmaat gefchikt houden’, met genoeger Ies 
. kèn, ens;-hoexeer Recenftùt daaronder niet behoort’, 
kan hij echter: den Heer DORN SeIeFEN den roem niet 
öntzeggen ; van zoowel het oorfpronkelijke zoo getrouw 
als ‘mogelijk was; overgebragt, als ook de regelen: def 
Latijiche ‘versmáar met een goed gevolg in acht geromen 


te: hebben. - Er . 

: Mogt âlénog eene grootere begunftiging wan: de' zijde 
des publieks -den Uttgever in-ftaat ftelter , om met deze 
féhoone onderneming voort te gaan! 5; 


! 


LE EE. 
een u 


ed 





. En ve SS 
MGockinea , Disfertatio Juridica inaugurälis „de ratione, qua,s 
tex Juris éum Romani tum Groningani principils,.ab bitinte 
": wôluntate testator expresfis verbis rgcedst. (Dat is 9 Ovér 
de wijze, waarop ‚' volgens de bepinfelen zoowel van het,RD- 
"hamelnsch Áns Groninger regt , de erfiater Wtlrukkellk van zijn 
‚ 'Astansent kan afZAUB Oe ET , 


De Heer GoCHINGA behandelt In dege Verhandeling een zeer 
hf. gewigtig onderwerp. Zeer dikwijls zoch gebeurt het „dae 
Jemand, ne het maken ván zijnen -uieerften. veil, weder-:ven 
-befluit verandert; en de vraag: wat wordt er vereischt , ‘om 
het vorige testament te vernietigen of te veranderen ,: en ‘ap 
““boevelerlei, wijze kan die gefchieden? is dus ook natuustijk 
van zeef veel belang. Oe, Er 
De Schrijver “behandelt echter deze vraag niet in haren ge= 
“heeleù omvang. Want, hoewel deze wilsvérándering. of uite 
“Ërukkelijk -door woorden of ftilzwijgend door daden kán vère 
-klaafd' wórden, heeft echter de Schrijver zich alleen bepaaldiet - 
rêe uiedrukketijke ‘wijzen „wesrop die gefchieden kan, Hij vete 
‘dbelt.ten dien einde zijn onderwerp: in vwee Hoofddeelen „ 
„Waarvan :het eerfte over het Romeinsch, het tweede over het 
aproninger Regt handelt. a , : 
-‚‚in bet eerie Hoofddeel- toont bij san, det een allen: dijde 
‚blj de Romeinen iemand zijn casamagt heeft hymnen. veras 


er) 
hd 





HE GOCKINGA) ‘Dissekrätto. . 1847 
deten , mltsbij flechts testment kon ‘miken, èn dar ‘dez 
vrijheid nocki door Iemand, anders noch door den testacèu 
zelven kon beperkt ‘wordenb bij kón dus ten dllen tijde-eé 
tweede testament maken, waardoor het eerfle vernietig 
werd. De gevolgen van dergelijk een tweede testament wor- 
den vollédig ‘én naauwkeurig In de eéríte 24 paragraphen op- 


Yan verandering en vernietiging diet dan aán beiden gezaïmeng 
lijk toekent. Niet het zelfde echter bevestigt de Schrijverg 
volgens Groninger Regtén, van de Huwelijksvoorwaardei 
deze zijn uit haten hafd, volgens de Gfoninger wetten „ öntver” 
reekbaar, én benemen derhalve ab ‘de echrgenooten het reg, 
Van hadere befctilkking, zonder dat daartegen kan aangevoë 
worden het 27fte Art. van het Gronlager Stadsregt, als hets ( 
walk, volgens den Schrijver „ over ech geheel ndr, geva) 
Vandel. we vt 7 wij 
ij 


N 


«64 „Ro-GOCEING Ag .DISSERTATIO. 

Wij hebben, deze, Verbandeling., waarvan ook ftijl en taal 
Jof verdienen , met genoegen gelezen, eh de Heer GocgINGA 
heeft ongerwijfeld Sdaardoor bij. alle…deskundigen eere ine 

geleg En : 


















De Ring van-Èyges wedergevöndin, of Verzijrhieliig s 
« “'landfche Karakters, Illde Deel, Niet vertaald, 
… dem, bij F. Bohn, 2808, da gr. 8vo. 332 Bl, 





sferen ae en en eene mee 


B - - € 
Boo vele menfchen, ‘díe In alle de voorvallen des menfchel 
î en 


H 


DE RING YAN GYGES. 165 


ken levens niet van onverftand, van roekeloosheid, of van 
onvoorzigugheid te befchuldigen zijn, dikwijls zoo verme- 
tel, zoo onberaden handelen in het uitkiezen van eene echt- 
genoote , waarmede zij tot den dood toe wenfchen verbon= 
den te zija? Die zelfde menfchen koopen noch paerden , noch 
ruoderen , noch landerijen , of zij doen op het allernaauw- 
keurigfte daaromtrent onderzoek; -zij gaan tot den koop niet 
over, zonder den raad van goede vrienden en buren te heb= 
ben ingenomen; zij koopen geene woning, of zij doórkrui- 
fen dezelve herhaalde reizen; zij laten zich daaromtrent door 
deskundigen in alles onderrigten. En die zelfde voorzigtige , 
verlftandige , overleggende menfchen kiezen voor zich op eene 
zeer onvoorzigtige wijze eene echtgenoote , waarmede zij 
alle de dagen bunsges levens zullen moeten doorbrengen, die 
de moeder en voed(ter zijn zal van hunne geliefde kinderen , 
die altoos met hun zal moeten verkeeren , die geluk en ongeluk , 
die voorfpaed en rampen , die gezondheid en ziekte met hun zal 
moeten deelen! e= Deze verregaande onbeftaanbaarheid met 
zickzelven vonden wij hier geenszins in hare oorzaken nage 
fpoord of toegelicht, maar alleen bevestigd door het afgeluister= 
de gefprek van eenige paren, die op bet Raadhuis waren bije 
eengekomen ‚om in ondertrouw te wordeu opgenomen , waarvan 
eenige Bruidegoms elkander in vertrouwen over hunne Meise 
jes onderhouden, terwijl eenige Bruiden elkander even open= 
hartig haar hart ontfluiten, Zoo floeg een aardig Meisje een 
ouden Grijns aan, om een gemakkelijken dag; eene andere 
eenen jongen Lummel, om hare 36 jaren, Enz. „ Bij aile 
weer en wind!” riep een Stuurman eenen anderen Zeerob 
toe, ‚> Zijt gij. even zoo gek als ik , om hier bij eene Hol= 
lendfche meid voor anker te gaan liggen?” same Wat zal ik 
zeggen ‚ Stuurman Jurrien 3 een mensch moet in zijn leven 
ééns gek zijn. En wat'is toch een Zeeman, die geeu vriend of 
maag in de wereld heeft, als hij voet aan land zet? Voor het 
overige is wijce takelegie al vrij wat gefleten, vriend CoEn= 
RAAD Javar} ík ben jichtig , aamborftigen knorrig ; ik beu thans 
zoo wrak als wijn {chip zelf; wie zou ik ook al beter krije 
EEN? om Maar jij, vriend COENKAAD JEVER, wat heb jij voor 
een flagje opgedaan? Heb je nog al moeite moeten doen, om 
dat Fregatje te enteren?”’ enz.. Eene andere Bruid , door 
here Vriendin gevraagd, hoe zij toch aan zulk een ouden Vrek 
zich-had kunnen verkoopen, fprak- met verrukking van zijn’ 
tijkdom5; ‚, daarenboven,” zeide zij, ‚‚ hij is eeu man van 

nen dag, om zoo te fprekens hij is niet vrij van aanvallen 
Van beroerte; ook hebben de baren mij verzekerd, dat hij 
op den duur niet beftand is voor zulk eene moeijelijke afeire , 
(de man was Vroedmeester) dat al dat nachtbraken zijne gezonde 
beid.fierk moet ondermijgen, en dat ik niet moet verfchrikken . 
‚ LATT, 1809, No 4 M _ als 


166 DE RING VAN GTGESI, 


als hij eens dood haar huis Wordt gedrigen. Ná bid ik we, wac 
kan dk meer verlangen?" — Ditftukje eindige met eene kod- 
dige befchrijving. van (ommige der paren, die, ne hee aftos- 
pen der plegrigheld , ândermaut de’ sesvme pastedren ; hetwelk. 
echter meer grappig dar wel leerzaam of (Hehtende fs, 
III, Men léers hét Kaárdktèr van zeer vele Menfthen Resinen 
Bij Ziekte of hevige Pijsien, Bîj Zwaar of lángdurig Itgchaams-- 
lijden bezwijkt gemeenlijk de kunst, of IÌever de Taët , ‘ont: 
zijne gebreken te verbergen of larger te velkten:. Aan het 
Krankbedde doet men dus níet Zelden echté Menfchenkennis 
‚ Een esntal ereffende , zoo wet treurige en verhevene 
afs belagchelijke en afkeer wekkende Voorbeelden vêrievendi= 
gen dit ftukje, ‘hetwelk wij met zéer veel genoegen lèzen. 
Alleen kunnen wij den Schrijver ván ovêrdrewéntieid in foiú- 
mige Karakcerfchetfen niét: geheel -vrijpleitetr de wel eens 
Karikaturen worden ín zijne altijd fchilderende band, 
IV. Teleurfteliingen. Ben Gezelfchap verhtalt elkan dér hun= 
né lotgevallen, deels van treùúrigen , deels var #onderlidgen 
aard, Vliefjerde: hope wás de fchering, grievende eeleurftel- 
ling de inflojg van alle, Om vén één derzelvèn jets te miele 
den ; bij den Heer vAN ROERMONDE en Zijne Echtgenoote liepeu 
ae wenfchen uit op één pürts ene Buiteriplases Eiche buir 
de hoogfte sardfche gelukzaligheid. Ne vele jaren ven ange 
ftige bezuiniging, bereikten zij eindelijk het copptnt van hun: 
ftreven, Máar helaas | ’tis alles geen goud , wat meer blinkt, == In 
vervoeting. van: vreugde , hadden zij de dwansheid , Het hun tan- 
geboden Landgoed bij den eigenaar zelvén zoodanig ve vere 
effen , dut zij bijna de helft té veel voor: hetzelve moestétr 
betaleme= Zij betrelkken liet. =- Dén eerften mhorgeri den besctin 
moest men onder het lommêér der boomen het ontbijt nemen 3 
doch naauwelijks was men gezeten, of er viel eene zter groote 
groene rups iù de melkkan, en eenige kleine hoatwurmen in 
de theekopjes; op de boterhùmmien, die reeds gefineerd fton-- 
den, kroop tene Zwarte (pinnekop, die zich langzêkus langs 
zijnen fijngefponnen- draad had neergelaten , en een Péijzer , 
die over het plein vloog „ wierp zijn drek úit boven op het- 
bloote hoofd van fijn oudfte. kind, dat met ijver bezig west 
om fchelpen van ‘dèn grond te raperi. Men zag efkander met 
Cen veelbeduidend gelast aan, en droeg het ontbijt in diepe 
Mlte weder naar hets. Tegén den avond op eent bank va: 
groene zoden ten ende van het bosch gezëten , dreef eëtt 
zwerm van venijnige mupgen hen weldrì wedef near binhèn, 
Hun oudfte zoontje kwam den: belhamel vet Eene kudde hé 
pen te na, en het boozë diet ftoortte herh drie táriden dit deur 
mond ; een tweede werd voor dood uit één’ vijver gehahid $ 
terwijl een jonger kind van zes jaren , het wraalkzaaft oog: der 
Kindermeid ontfnept, de- guiche Farkilie in den gioocteik 
. , se He âÉSR 


DE RING VÁN ÖYGEN ‘167 


mgst overs! vergeefs 
ftekende tót san de arn 
je wilde eene Kapel 
lijke wijze op eene dik 
men het írme kind uit 
rige burifém tigtte eer 
rie ; de oriachtzäfne 
fchikte volgde hem of 
honnen, Red ven koof 
vleet ledîgto' le v 
froomd ; Geraklwer ki 
dadigheden ín boogaas 
de eene kamenier; he 
vrouw „ doof drukte 
vertéring. zonder eení, 
lijk beftslen ; overhaa. 
het fchòone Boiten vc 
Zie daâr eén zamenk 
ven, door andere ver 
uit TERENTIUS beflote… . 
V. Vergelijking tusfchen de Zevenijze der Griekfthe Prou: 
wen en Hollandfche Dames. Een Vader kapittèlc zijne belde 
Dochtets , de eéne over flordigheid , de andre ovèr pronk- en 
fpeelzucht enz, — twee uiterften , door opgemelde vergelijktig 
met de Oodheld geerd en tteffend gegispt; leerzaaû voor 
vele Meisjes. en Vrohwen; inzonderheid in den tegenwöordi- 
gen tijd. -Ook de jonge Heeren ‘krijgen ‘een welverdiende 
veeg. . " 
VL, De kracht 
gekomen, valc he 
omtrent veelvuldig 
der fruifdoos het 
alseen uurwerk 
ten derde adh zi 
wandeling; een : 
zonder kaaften ‚eh 
kortelijk ‘doortoój 
Woonte geestig 
„ber onde door á 
beeld afgemaald} 
oude meiden; rê 
€, hoe podagreu. 
Îk nog de vlugfte 
ooren moet ik di 
too verbazênd bo 
zeer traag ên flec 
affcheid te geven. 





me ge 


168 DE RING VAN GYGES, 


&ewoon, dat ík geloof, dat ik het befterven zon, als dit be= 
vallig drietal door. drie jonge fpringers wierd opgevolgd. Mijn 
hond en mijne kat, die beiden, voorsl in den kouden winter, 
als de hagel, of de fneeuw , of de regen zoo met kracht tegen 
mijue venfiers gellagen wordt, en wijn vuurtie dan zoo vrolijk 
Brandt en knapt, met het vergenoegdfte gelaat dar men immer 
kan fchilderen, aan den warmen haard liggeu, zijn door hoo- 
gen ouderdom (fram en afzigtig geworden; maar ik ben zoo 
woon aan hun gezelfchap , dat ik hen voos geen dozijn 
Jonge osfen zou willer verrnjlen. Dit zelfde gevoel Ik ook 
Omtrent mijne meubelen, In mijn groot vierkans ledikant Naap 
äk reeds meer dan eene halve eeuw zoo gerust, alsof de gor- 
hd “__*__uitgeperfte vocht van papaverbollea waren ge- 
»uderwerfche ftoelen zijn ftevig en gemakkelijk ; 
ja hecht en fleck; men kan er eens op leunen „ 
‘zen dat alle vier de pooten te gelijk zullen bre= 
lijoe kabinetten, die ten tijde des regering van 
IM door eene kunftige hand gemaakt zijn, en 
1 ralmte in zich bevatten, dat men er des noods 
ampt zijne huisgenooten in zou künnen wonen „ligt mijn linnea 
€u wollen-nog op dezelfde plaats als in mijne prille jeugd, 
zoodat Ik alles in den donker zoo goed kan vinden als op dea - 
helderften deg.” —Ook de Vrouwtjes krijgen haar befcheiden 
deel. „ Wanneer de geduchte tijd daar is. ge begint de 
Hr. VELBENBLOEM zijn verhaal) dat het gewigtig werk van het 
fchoonmaken ‚ hetwelk ’s jaarlijks op den zften Maart epa” 
aanvang neemt, moet verrigt worden, gelijkt mijne lieve zuse 
ter naar geen menfchelijk wezen meer; hare oogen ftaan als- 
‘dan verwilderd in haar hoofd , hare muts (taat (cheef, hare 
anders zoo doodschbleeke wangen gloeijen , hare paarfche 
Vanden zijn met bezems gewapend, zij vliegt als eene onzin= 
nige CAssANDRA van kamer tot kamer; nu vertoont zij zich, 
met een gezigt als van eenen verjaagden vlugreliug, die de 
handen der moordenaren zoekt te ontkomen, vaar het kelder= 
‘venfter ; een oogenblik daarna zwerft zij op den boogften zol- 
der rond, en tuurt fchichtig uit het dakvenfter, evén alsof zij- 
nog beducht was voor wreede vervolgers, Hare drie dienst 
maagden , ak mede met zemenlappen , bezems en boenders. 
gewapend, loopen van beneden naar boven, van boven naar 
beneden - eg volgen, om haar te behagen, haar zonderling 
voorbeeld na; zij zijn dan niet ongelijk aen de drie beminne- 
lijke Dochters van den Nacht en van den akeligen Afgrond: 
ALECTO, TYSIPHONE RN MEGZEBRA, — Op dien tijd had ik cens 
het ongeluk, haar een bezoek ze geven, lk naderde het huis ; alle 
de fchuiframen waren opgefchoven ; met de uitertke moeite was 
ik over een berg van opeengeftapelde ftoelen , tafels enz, tot . 
op de helf van den gong doorgedrongen, toer eea geduchte 








DE RING VAN GYGEB, 169 


hoop fchilderijen van het ganl 
wijnen verderen doörtogt op hei 
belemmerde, Ik had plaats om 
€n fprong , vóor'mljne jaren toy 
heen; doch ik had het ongelul 
aan hare Overgrootmoeder te 
@enen hevigen: fmak op den ms: 
kin neer, en verrekte “rog daa 
die federt dien tijd onophoudeit 
gebleven.…lk voer hevig uit 1 
kens zij grimlagchte, en zeide 
den gewoonwas opdien dag te bi 
anverfchilligkeid der Mannen ‚en 
hetwelk door het vinnig uitklop 
jes werd veroorzaakt, nam zi 
hand, en vloog, zonder affchi 
naar mij om te zien, als:een vt 

VII, Eenige grappige Brieven 
Deze. moeren in hun gehèel gelezen worucue 

‚Vilt, Mes miskaagt gemeenlijk door te veel moeite doen om te 
behagen. Nuttige lesten van e&t verftendigen Vader aar zijne 
gevaelige Dochter, die zich ‘doot’ te ver gedrevene begeerte 
am te behagen, kaars ondanks, wel eens van het fpoor der 
rede en der opregtheid liet afleldén, door leerzame voorbeelden 
verlevendigd en bevestigd, lj 
_ 3 De Glerigaard,. Bene (hérk gekleurde teekening van een 
verachrelijken Vrek en zijae beminnelijke, doch ongelukkige 
Dochter, die; in een treffend onderhoud, te vergeefs heren 
‘wreeden :Vader „of liever hear Beul , poogt te verbeteren, 
Tot eer der Menschheid--evenwet wilten wij hopen, dat deze 
(hets eenigzins:overdeeven zij. 

Xe De Fage, De onmatige gehechtheld san dit landvermaak , 
in het woorbeeld van den He, stasenvrersen , niet onaardig 


eegispt. ie 

‚Thans eer belfte van ons doorloopeftd verflag van dit mensche 
kandig ea onderhoudend Werk gekotnen, moeten wij het ove= 
tige tot een volgend N°, fparen. Het nief vertaald, op het 
wrclhledt „en het reeds ‘aangevoerde’ , zal, vertrouwen wij, 
Indien dít noodig zij, voor die ongewone breedvoerigheid ge= 
aRgzame wesfchooning zijne … * 


1e, WED, 0, VAN STREER 






Bibttotheek vobr de fehooné Sèxe, door’ BRÍNKMAN , wad. . 
°C. VAN STREEK. In den Haag, bij H. S. de Groot. 1807. 
fn gr. Svo, ‘184’ Blo D 8 Me N 


nde vronw - 
het (chrije 
boeken ko- 
Ich, daaraan 


Ene VTOUW » 
op.se flaan 
VAN STREEK 





dog contra- 
et verfchul- 


_ „eene proeve 
is van de meest onmenschkundige ongerijmdheid. Wij ver 
genoegen ons met Mejuffrouw de Wed, vAN sTREEK te vra= 
gen , wat toch deze cure bijzonderheden , door haar uit de 
vier werelddeelen verzameld, en de tusfchenvoeging van die 
losfe ftukjes, waardoor zij telkens den vermoeiden aandacht 
een weinig wilde afwisfelen, kunnen bijdragen tot het verbe 
teren van het verftand en hart van cen beminnelijk vrouwtje ? 

: en 


IHACTEBAK FOOR DE: SCHOPNE CREE Er 


nak ander genoegen „ dan dat van een harzelijk’. gelach, 

koödantge berigeen gn.opftellen, ala wij daar aanftiptens ver 

fchaffen kunnen’ ùan het meisje van eenige befchaving en oes 

fening? — en ook dege vragen zouden wij terughouden, bis 

aldien zij nier. wroesden dat cene nisLioTdeeg voor het fchoos 
ne Geflaéht niet, met, een enkél boekdeel: compleet, zal zijns 

weshalve. wij. dan ook lever uu een weinig:wilden te kort ko= 

men ‘aan de piigten van galanterie, daû aan die van opregtheid, 

jegens eene Dame, aan welke wij wezenlijke verdienGeg „ oak 

als Schrijffter , teekennen , wanneer zij maar niet alleen 
oor Dames fchrijft; terwijl wij hoar verzekeren , dat wij, na 
jer bpmèrken vah de. gemelde eneen gansl andere. bijonr 

derheden, nog ens opzettelijk haar, werk, hebben doerlezen» 

èn dee wel'nu op geren winterfchen avond „ bij het brandend 

veen en den vlammenden eik gezeten „terwijl het voorsbrengfel der 

nijvere bij” (neen, dit laatfte hadden wij niet bij de hand, 

het was maar fmtef der müttige koe) „ons verzrek verlichtte, 

en het druivenfap ten boorde toe in ons glas vloeide,” enz. 

geheelenál op: ouze- »yè. alzoo eù' Ir teen: roeden tuim', 

en dar wij haar wólmeenend' onzen „dank ber en voor haar 

icht_op de. Onfterfelijkheid , en het daarop volgende Fràn- 

fche, waarmede dit werk befloten wordt, welke beide ftakjes 

wij den druk overwaardig rekenen. K 

- Das deze Biblietkeak voor de fchvone Se: 

zal wel viemagd bevreemden, die met o 

gat, gelijk de ‚vrouw onuicfprekelijk vèe 

wmag, de fchoone ‘Sexe alzoo döor ons : 

kan en ook het liefst wil geinftroèerd:len , 

eene voor omg Geflscht zoo. zangeusme 

Be, pus, metale refpeêt voóreem 

zi 






je, dezelva door. Mejuffrouw de:Wed 
s-laten uit de hand hemeng waatbij de 
lijk.aok verliezen abu; ten bewijze waarv 
a posten; der den ens er En 
tel ;, Aes fchopnlle- gedeelte der fdheppin, 
i k.in-zoodanig tene Bibhiothieh 
en mond van: eenen m 





wan den man:san; en dit voegt t 
} kpnpen wij die werk nlet ter zijde leggen, alvorens 
e eer B. 9 DE GROOT ermftig te hebben” aargemaand 
„bijaldiep esne zefpeftabele vronw”zijd pérs eens weder 
am vereerde-met de zruchtek van haren: geest , hij dan zor= 
&@ voar eenen beteren Cortètor, . Wij zetten ‘een gantal ond 
naanwleurighedpn, die her wesk oftfieren, op' rekerilng van 
Heer Sloddervos s- en wid weet welke misftellingén E] 
heêfs varopslaofd!, Zogdanig- een earn althans, ue» 
rade 





ke die ap; deze. wijze foor vrouwe 











bier onder zullen affchrijven, vloeide, oser onze gedachten , 
miet uit de nette pen van eene vrouw: bla 73e 


„7 ‚‚ Hier, bloeit het vol geladen _ 
„ Dáár, zwelt het fhp der druiven: trotfen , ‚ 
‚‚ Gints,-ftroomt het water uit de rot{ëd , 
‚6 Elk fucheftreek brengt den mensch zijn mikde fchatting aan” 


En bh 21. 


\7à ED. C. VAN STREEK, BIBLIOTHEEK. | 
| 


e N „ tf ] - hd 


„‚ De landlieden van dit oord: plegen: wanneer zij dezen vloed 
wilden overzwemmen „ zich op, opgeblazene botkenvellen en 
aranneer zij overgezwommen zijù, ledigen zij den wind wedes 
uit dezelven,” et | 





\ \ 


De. Onde en. Jonge. Janns, of. Gedachten. ap den Onden- os 
* Nieuwen-jgarsdag. Door A. FOEKR, SIMONSE. Met Cerda 

catuurplatthe Te Amflerdam, bij He Gartmon. 1807. Ju gr. 
- 8e. 76 Bde : ee 7 EE : Í , 


it kleine gefchrift is vermakelijk en over:het geheel van 
leerzamen inboud, zoodar het bij de vele foorsgelijké „ 
van, dezen geleerden Grappenmaker eeneptaats verdient, en; 
waar ons oordeel, bowen (ommige wen dezelven niet: on- 
voordeelig uitkomt, … Behalve eene uitlegging der aardig gee 
kozene Karikatuurgplaten, (waarvan de-eerftè de -onderfchtie 
Gene vreugde der oude Volken op den Nieuwjaarsdag ; -de 
„ $weede twaalfderlel ‘foort van tijdverdrijf , zoo als de Sehrij- 
ver het noemt ; en.de derde onze hedendgagfche Nieew- 
jaarsdrukte geestig genoeg’ afteekent) bevst het Voorbe- 
rigt zoo het voornsamfte, dat er van jANus te zeggen vak. 
Voor den laatfien dag van % jaar ontvangen wij daarop 
gene Verhandeling. in: °6 mans bekenden trant , over de 
wraag: waar blijft de tijd? en eene aanwijzing der wijsgee- 
rige bepalingen van vroegere en latere Wijsgeeren aangaande 
denzelven ; daerop de tijdverdrijvers op Plaat 14 - afgebeeld , 
en eene. foort vah opwekking tot het beoefenen der kunften 
en letteren, naar gewoonte met eenige dichtregels gefloten. 
De tweede Verhandeling is voor den eerften dag van het 
jaar, en vol geestige fcherts, Wij hebben hier eené opgave 
der vreugdebedrijven op Plaat 1 ons voorgefteld, derzelwer 
‘oorfprong en.-beteekeniss voorts komt de Schrijver op onze 
woelige drukte, den oorfprong van de Nieuwjaarsgefchenken, 
en {luit met een wenschje, si mede daarop, in rijm gebragt; 
welken wensch , den besten, dien men vinden kan,de Schrij- 


va 


A. BOEKE SZ; OYBE EN JONGE JANUS, 173 


ver -zegt geleerd te: hebben, sies in de Scholen der. Wijsgee- 
ren, noch van den Goddelijken PLATO, nqch var den weleer 
alles beflist hebbenden ARISTOTELES, noch van den wiskundigen 
WoLF, noch van den Jcherpainnigen KANT; maar van een’ ar= 
men ouden Jood, die semana bedelende een hadve gracht ach 
Ber aan liep, en eindelijk toch niets opdoende , hem zeer fhotek 
Joeriep: … NAHI BLIJF GHESOND |” 





De Vrouw is de Baas. Eene geheimzinnige Magtfpreuk, ver= 
_ klaard door A. FORKE, SIMONsZ, Te dAmfierdam, bij He 
“__Moolenijzer, 1807. Ju gr. 8ve. 160 Bh. 

’ > 


W/ anneer wij een boek ter hand nemen, weten wij gaarne 
„door den titel of een voorberigt, wat de Schrijver be= 
oogts bij dit boek was dit ons eene volftrekte behoefte; wij 
zouden, bij mangel van dien, volftrekt onkundig gebleven 
zijn van des Schrijvers bedoeling, en waartoe hij het in de 
wereld zond, Nu zijn wij onderrigt , (en fchoon wij er van 
dit alles weinig of niets ia vinden, wij laten het goed zijn , 
mits de Schrijver het dan ook bij den Lezer verantwoorde :) 
», het is een lufus imaginationis, of een fpe] der verbeeldingse 
kracht, een gedeeltelijk zedelijk, gedeeltelijk taalkundig, ge- 
deekelijk witlegkundie , gedeeltelijk onderhoudend en geessn 
epfcherpend werkje,” hier of daar ook wel doormengd met 
‚‚ Cen en andere Fronfefchetrek „” waaruie voorts een ieder nemen 
kan, wat hem su/ftig, leerzaam en wetenswaardig toefchijnt, 
gerustelijk verwerpende wat hem niet bevalt, (dit was -door= 
gans) of hetgeen hij niet verftaat, (dit was dikwijls ons 
geval) en weder welligt door anderen als gebruikbaar zal op- 
enomen worden, Wij voor ons namen niets, en zetten 
et de meesre Lezers in zesfen, om bij een aantal bladzijden 
iets belangrijks te grijpen: wij vonden naar onzen (maak 
niets, dan hetgeen over en over elders te winden wss. Die 
lust heeft, kan Íntusfchen toetastên! — Eene breedfprakige 
Inleiding leert ons, wat een axtoma is; en, zeer geleerd , met 
Hebreeuwsch, Grieksch, Angelfaxisch, en wat niet al$ dac 
het gezegde: „, de Vrouw ís de Baas,” ook doe kan worden 
Uitgedrukt: „ de krachtig vervrolijkende hulp ts de voedfel aan- 
brengende vriend.” In de eerfte vrij uitvoerige Afdeeling er= - 
langt men eene Phyfiologifche of Natuorkundige Befchogwing 
Van de Vrouw. Zes Hoofdftukken. Twee tegenftrijdige be- 
Sinfels „ een vochtig en koud en een ëroog en heet, worden ver- 
@scht tot voortbrenging van jeder ftoffelijk wezen. De 
roode klef, waaruit de oudfle Gefchtedflnkken zeggen dat de 
Mensch gevormd is — was eene warme en drooge fofe met eene 
Vochtige en koude vermengd, ent, De nwensch werd in twee dee. 


_ 


& 


874 - A FOKKE 02;; DE VROUW IS DE BAAN 


den geftheiden ‚ welks eene ‚door de meerdere diooghetd en kette, 
de meerdere werking , en het ondere , door de meerdere vocht on 
houde, de mindere werking of lijding te wieg bragt. Zoo 
werd. dan Man en Vrouw. Zacher ou Nekepha baara othan:, 
flèrk eri zwak vormde hij hem. Man en wijf fchiep hij ze! Hoe 
daarnu door de gemoedsaard en uitwendige gedaante der Vrouw 
geboren worde, Aare geftalté korter en tengerer dan die vun 
den Man; het hoofd en aangezigt kleiner en ronder, enz. enz. 
leze men zelve trdte product van tret 1pet-van FORKE SIMONSE. 
verbeeldingskracht. De tweede Afdeeling befchouwt de Vrouw 
zielkundig, ín vier Hoofdftukken „ mar ‘net geen minder ges 
IEerdkeid,— vertoon van geleerdheid althans t De derde einde=, 
lijk bevat de Polidfche befchouwing. “Tien Hoofdftukken , 
alle aangaande de opvoeding. Lippis ef tonforibus nota. _ Op; 
pervlakkig, madr ectiter geleerd genbegt à… Kortom bij Behaal . 
dit Maakwerk beviel ons wel het mèest, dat het vervaardigd 
is opeeneaan den Maker gedane onbepaalde opgave, om over 
de fpreuk, de Prouw Is de Baas, een wetk van ten minfte :4b Á 
150 bladzijden te fchrijven; weshalve wij: voor geen verder 
vervolg in dezen zelfden tant bedacht zijn, Van een Tegen 
k gaat de Schiijver toch zwanger; er misfchien wil bij 
fdoor die Lezers, die nu, even als wij, door kem gefopt 


„zijn, eenige vergoeding doen, , 





Nieuwe Zedelijke Vertellingen, door 3. F. MARMONTEL._ Uit Ket. 
Fransch vertaald, dl en Illde Deel. Te Leijden, bij P. H. 
Trap. An kl. 8vo. Te zamen 611 Bl D 


DE 


Je Fe MAKMONTEL, NIEUWE VERTELLÍNGEN. 199 


De HERDENKINGEN IN HET AORKJE VAN DEN HAARD. Dé 
s» jeugd. leeft, door: hoop, de ouderdom door herdenkingen 4 
s‚ En de tijden zijn voorbij, waarin men omringd en geacho 
s Van zijn gëfincht grijs werd” Zoo dachten en fgralten eéni- 
ge ouden; zij vormden eenen vriendenkring , en fleten dew 
tijd met dierbsre herinneringen onderling; terwijl hunne leer= 
4amie verhalen aanleiding ‘gaven sot de ondeshouderndfé 
en nuttige gefprekken. Onder dezen titel ontvangt men hier 
van dezelve eene e. Hen gezeifchap werd chëidbasr; 
dn het begin wiss Aat een voorregt voor den ouderdom, daarin 
toegelaten te worden, Weldrá verkregen rijpe jaren, en ongen 
voelig de jeugd zelve, dè gunst, daarin toegelaten te worden : MER 
maakte een eervitèl vaan de algenieene achting uit; en indien het 
misbruik, det aich overal indringt, dezen adnwasfênden kring 
nies was komen verfloren , dan zóu‘hij voor onde eeuw de beste 
fchool der zeden trgemaaks hebber, | 

DE scarnPBRS WAN BESONS: Een gelukig huisgezin in ecne 
arme hut ; man , vader en vrouw verhalen hunne lotgevallen ; dià 
verhaal is onderhoudend , maar tot hetzelve wordt geen minder 
fterk gelóöf AAT COEU& Duizend en EN Arabifehe Nacheverteliingen 
vereischt. Wij kunnen het nies bekorten, ,, De menfchen zij 
se» Als drijvend hout; hier blijft het eene dak, daâär hèt ander 
2» hangen, tot dar de flroom hen met het vlot weder verce- 
 nigt3”, dit moer het bevestigen. _ _ 

ENSCHLIEVENDHEID EN VRIENDSCHAP, OF DE GOEDHARTIGE 
BRETAGNIER. Leerzaam en treffend; nimmer was iemênd mêer 
belangeloos menschlievend; nimmer werden weldaden beter be= 
fleed ;en noolt was de dankbaarheid grooter en edeler ‚en väor 
den weldoener zelven meer verkwikkend en weldadig. 

De TWEE AAN ZICHZELVEN ONBEKENDE GELIEVEN. Mevrouw 
BE BLOSEL wilde vooreerst hare dochter niemand tot echege 
moot geven, dan die haar behaagt; ten tweede wilde lij, - 
dat zij hem beminne, zonder hem gezien te hebben; en eiu= 
delijk begeerde zij, dat bij haar tevens qok , zonder haar ge= 
zien te hebben, boven het fchaonfte nieisje , dat hij immes 
gezien heeft, verkieze; — dit was in haar oog het eenigs 
middel, om zich, van eene duurzame genegenheid verzekerd 
te houden. Gelukkig was er in de buurt een jong heer , wien 
Vader met Merrouw BLOSEL tot zulk een plan medewerkte. 
Het kwam aljes wel uit; en men leze in het Werkje zelve , 
hoe men het heeft aangelegd. | 
‚ Her DoRPs-. MORSEN ONTBIJT.» OF DE VERHALEN DER ON= 
SCHULD. Eene oude dame verhaalt hare gefchiedenis ; eene, 
onfchuldige liefde , na- veel lijdens eindelijk bekroond door den 
gelukkigften’ sche. . o 1 : 

PaLEMON. Eene Herdersvertelling. De herder verhaalt zija 
ne treffende rampen, … den dood van den minnaar van zijn 
eenig kind, dat daarop verkwijnde en ftierf , terwijl de moe 

Ne ’ 


176 5. TY. MARMONTEL, NIEUWE VERTELLINGEN. 


der, nog eer dan zij, door droef heid ten grave ging. Een 
jeugdig paar kiest hem.hierop ten vader, en verkwikt zijnen 
ouderdom, n , 

De drie Verhalen, waarmede het Werkje befloten wordt 
zijn ook reeds bij onze Landgenooten bekend ; dit herinneet 
het Naberigs. Het zijn: DE KLUIZENAARS IN MURCIA; welk: 
ftakje door den Heer kisseLrus flechts een welnig verhanfeld 
Ìs: DE SCHOOL DER VRIENDSCHAP; in het rsde Deel der be- 
kende Zedelijke Verhalen ; en? HET KOFFERTJE ;onder den naam 
van Hortenfe en Vervanne, of de gevolgen eener kwalijk opgen 
vatte achterdocht, in het 3de Deel van de Stads- en Lands 
Bibliotheek, en, onder denzelfden titel als hier, in het sde 
Deel van het Magasijn van Gefchiedenisfen , Romans en Verha= 
den te vinden. Intusífchen meende men, det men dit Werkje 
daarom, door het terughouden van dezelve, niet verminken 
mogt. Wij lazen ook deze Verhalen nogmaals met genoegen , 
en durven met den Vertaler vooral wel De School der Vriend- 
fchap aanprijzen. | 





Brief van eenen verlichten Jood, die’ gekijktijdig geleefd heeft 
met Jezus, van Nazareth, en waarfchijnlijk een van zijne 
Apostelen geweest is sem gevonden in de nagelaten Papieren en 
Gefchrifsen van een Lid van het Food/che Sanhedrin te Pae 
rijs. Vertaald naar het Hebreeuwfche af/chrift van eenen 
voornamen Hoogleeraar, Aan alle Joodfche en Christen Ge- 

( sindheden, zonder onderfcheid opgedragen , door eenen Vriend 
van bijbelfche Waarheid en redelijken Godsdienst. Te Am- 

* flerdam, Bij A. B. Saakes. 1807. dn gr. 8vo. 46 Bl, 


H° Lid van het Joodfche Sanhedrin te Parijs, hetwelk die 
‚LK oud gedenkftuk onder zijne papieren rusten liet, deed 
indedaad verftandiger dan de voorname Hoogleeraar, die het 
ter vertaling uit zijne handen gaf; dan welligt dat de vriend 
van bijbelfche Waarheid en redelijken Godsdienst iemând is, 
die een leugen om bestwil voor geen zonde houdt. Over het 
geheel is de titel van dit geheele boekje verreweg nog het 
Onnoozelfte , de gisfing, namelijk dateen van Jezus Apostelen 
de Schrijver wel weten kon; want door deze aanwijzing 
voelt men den inhoud reeds veorsf, én menig nieuwsgierig 
kooper treedt daarop aanftonds terug. En die is ook wel van 
hem gedaan; want wij kunnen Jood en Christen verzekeren , 
dat hij hier niets zal vinden, hetwelk hij niet even goed, js 
zeer veel beter in de Evangelien lezen kan, — Bedrog! 
maar bitter onnoozel bedroge Misfchieg de vinding van ecn 
Christen -_ Smòusje, ' 


, n N 7 ® 7 a 


(ALGEMEENE “' 
VADERLANDSCHE 
LET TER-OEFENINGEN. 


En 





Verhandeling , over de witfforting van den Heiligen Geest , 

“op het vermaarde Pinkflerfeest ; ter hevestiging vooral 

van de waarheid en Goddelijkheid der Leere van Pezus 

. én (vari) zijne Apostelen. Door J. W. Ce TENCKINCK, 

Predikant bij de Gereformeerde Gemeente van F.C, ze 

Oostzaandam. Amfterdam , bij P. den Hengst en 
Zoon. 1808. Jr gr. Bro. 467 Bl. 


Hr Genootfchap tot verdediging van den Christelijken 
Gadsdienst gaf in den jare 1804 onder andere deze 
Prijsvraag op: Welk denkbeeld heeft men , van de uitftor= 
ting des H. Geests „ op den eerften Pinkflerdag , te vore 
men „ en hoe flreks dezelve, ten bewijze van de waarheid en, 
Goddelijkheid der Evangelieleer? In de Programmáta der 
wolgende jaren wordt van deze Prijsftoffe niet verder gee 
waagd, zoo dat het Publiek’ onkundig is gelaten‘ of bij 
het Genootfchap eenig. voldoend Antwoord is ingeko=, 
men , en dit ’t:geval niet zijnde, gelijk men onderftellen 
moet „ of de Vraag dan is ingetrokken , of wel op nieuw 
ter mededinginge voorgefteld. Dit ftilzwijgen is eene one 
aangename telearftelling voor alle vrienden van gods. 
dienttig onderzoek , welke eene doorwrochte Verhandee 
ling over dit belangrijk onderwerp, door zulk een aan 
zienlijk en eerwaardig Gezelfchap in licht gegeven „ 
met: verlangen te gemoete zagen. Wij zijn ook in * zee 
kere ‘onderrigt , dat eene Verhandeling over deze ftoffe „ 
ter mededinginge naar den Bereprijs , vóór den bepaalden 
tijd, bij den Secretaris des Genootfchaps , Ds. A. VAN 
ASSBNDELFT ,. Predikant te Leijden, is ingeleverd, 
Ook voor den Schrijver dier Verhandelinge moet het 
onaangenaam wezen „: wegens het lot van zijn ftyk ia 
het onzekere te:verkeeren , en zich inmiddels buiten 
ftaat gefteld.te zien, om van hetzelve op:eene andere 
wijze gebruik te maken. Oe 
De Eerw. TENCRINEK berigt. ons in de Inleiding, van, 
bet Werk voor ons , „, dat men te-vergeeis „ ter bee, 
LETTe 1808, NO. 5. N ‚, pasle 


„178 Je We C. TENEKINCK 


s‚ Paalder tijd, op eene voldingende bean‘woording gee 
„> Wacht heeft,” Dit moet zijn Eerw. zekerlijk onder 
de hand vernomen hebben; want, gelijk wij reeds heb= 
ben aangemerkt, het Publiek is daaromtrent door het 
. Genpatíchap in het onzekere gelaten. „, Ja,” voegt 
bij er bij, ‚> mij is ook zelfs niet gebleken , dat temand 
2» der Geleerden , in of buiten ons Vaderland , daartoe 
9» Zijne loffelijke pogingen heeft aangewend ... Genoeg, 
2, deze onzangename teleurftelling , gevoegd Bij mijne vol- 
… ss komene overtuiging van. het uiterst groot aanbelang 
> des onderwerps, waarover men eene opzettelijke be- 
s, handeling begeerde , ‘en van bet gewenschte nut, dat 
9 daaruit , onder den Goddelijken zegen , vóort kan 
ss Vloeijen, heeft mij genoopt , om zelf: eens handen 
s, aan °*t werk te flaan, en mijne pogingen , hoe gering 
», dezelve dan ook mogen zijn, aan te wenden, om in 
bs dezen eene kleine proeve te leveren.” — Zijn Eerwa 
berigt ons verder: „, Indien ik de herhaling van deze 
2, te voren vruchteloos uitgefchreven Vraag , tegen 
‚ ss ten nader bepaalden tijd , uitgedrukt had gezien , zou 
‚, de ik % welligt. eens gewaagd hebben, om deze mije 
‚> ne Verhandeling ter beoordeeling. in te zenden, er 
‚ af te wachten, hoedanig men daarover zou gelieve 
ss'te denken. Daar dit nu niet gefchied is , heb ik mi 
‚> verpligt geoordeeld , mede op raad van eenigen mije 
s‚ ner vrienden .., om dezelve aan het Publiek ter: lee 
> Zing gan te bieden.” — Zoo veel van de gelegenheid „ 
waarbij dit Boek in ’t licht verfchijnt, 
Naar aanleiding der gemelde Vraag , is hiet Werk eikens 
aardig verdeeld în twee Hoofddeelen, Het eerfte ftreke 
ter beantwoording van het eerfte lid der Vraag: Welk 
denkbeeld heeft men, van de uitftorting des: H. Geests;, ops 
den eerften Pinkflerdag , te vormen? —— ‘t Zij ons vere 
gund, voorloopig aan te merken , dat dit voorftel duise 
ter, ‘tn aan verfchillende opvattingen onderworpen is. 
De- uitdrukking: uisforring vet H. Geests , is klaarblij- 
kelijk leenfpreukig, zinfpelende op de overftorting of 
het doopen met vuur. Dit in aanmerking nemende, zou- 
men de Vraag dus kunnen opvatten: swat heeft men te 
sverftaan door — de uisftorting des H. Geests, op den ech 
Plen Pinkflerdap? Het amtwoord zou dan, naar het ge- 
meene gevoelen der Christenheid, moeten zijn: de me= 
dedeeling' van de wendergaven des H. Geests; en de Ver. 


handeling moeten behelzen , eene opgave van de bovene 


VERHANDELING. 279 


hatuarlijke gaven van ingeving en wonderkracht „ welke 
de bedeelde perfonen ontvingen , opgemaakt zoo uit, de 
toezeggingen des Zaligmakers zelven , als uit ‘de ge» 
fchiedkundige berigten wegens de Apostelen, Dan men 
zou de meening der Vrage ook kunnen opvatten, als, 
betreffende de wijze waarop die mededeeling gefchiedde, 
me niet de zigt- en hoorbare aanduiding der uitftortinge . 
des H. Geests door windgedruisch en vuurvonken, — 
maar de mededeeling zelve, dat is, de werking der God- 
heid op de zielen der bedeelden. In dit geval zou de 
Vraag aldus moeten worden omfchreven : welk denk- 
beeld heeft men te vorn ST 7 
gaven des H. Geests wer 
op den eerften Pinkfterd: 
is de Vraag onbeantwoor: 
ve ‚dat het Genootfchap 
der Vraag bedoeld heett; 
fchijnlijk voor, dat het 
zoude hebben eene uitle, 
fchiedverhaal, Hand. II. 
het vuurdoopfel waren a 
de uitftorting des H. Ge 
Deze wordt gemeld in « 
vers: zij werden alle ver 
men.nu hetgeen Lukas . 
reken met andere Talen, 
reken, aanmerkt als 
Voorafgaande Zinfnede ; d 
geftelde Vraag dit volgen 
de perfonen in vreemde * 
Jammer is ’t, dat het Ge 
voeging bépaald heeft, 
geven Vraag wilde. ver! 
woorden „de eigenlijke m: 
denkbeeld heeft men te ù 
Geests? n 
De Eerw, TENC 
gevat, als vorderer 
het gefchiedverhaal 
hij zijne Lezers it 
Hoofdftuk zijns W. 
befluit , uic deze. v 
„Ven, is dit: ,‚ da 
‚nen eenig Wú h 
d ‚ Ns : » € 


380 JW. CG. TENCKINCK 


‚> En 29, dat geen mensch in ftaat is, dezelve natunre 
ss lijk te verklaren , maar elk zich verpligt fnoet reken 
> DEn, == Om, Of . . alles te loochenen , — of hiere 
> in een groot .………. Wonderwerk te eerbiedigen.” 

De tweede Afdeeling is ingerigt om dit nader te fta- 
ven. De Eerw. TENCKINCK bewijst het wonderdadige 
der Pinkfter -gefchiedenis regtftreeks , en wederlegt de 
gevoelens van eenige Hoogduitfche Geleerden , welke 
getracht hebben deze gebeurtenis natuurlijk te verkla= 
ren; met name: BAHRDT , EICHHORN , PAULUS , HERDER 
€n anderen. De flotfom van alles is deze: de Pinkfter= 
geïchiedenis is een groot wonder , en a/s zoodarrig heeft 
men zich dezelve voor te ftellen. Weshalve, volgens 
den Heer TENCKINCK, het antwoord op de voorgeftelde 
Vraag: welk denkbeeld, enz. dit zijn moet : dat zulks 
was een groot Wonderwerk, mm Of de Schrijver de ei« 
gelijke meening der Vraag gevat heeft , komt ons twije 
elachtig voor ; doch wij kunnen niet anders zeggen, 
of hij heeft de ftelling : het voorgevallene’ op den vere 
gnaarden Pinkfterdag is eigenlijk wonderdadig , voldoene 
de bewezen , en tegen de Neologen bondig verdedigd. 
Dan, wij herinneren ons eene Verhandeling, getiteld: 
Toelichtingen rakende het gebeurde op het eerfte Christen 
Pinkflerficst » bijzonderlijk de gaaf der Talen , gefchree 
ven, gelijk wij in ’t zekere onderrigt zijn, door den 
zeer geleerden Heere w.pe vos, Predikant bij de Doops- 
gezinden te Amfterdam, en geplaatst în het Nieuw Algen 
meen Magazijn van Wetenfchap, Konst en Smaak, gde 
Deel, No. 1, 1796. Jammer ís ’t, dat de Heer TENC- 

INCK deze uitmuntende Verhandeling niet'gekend heeft: 
indedaad zijn Eerw, zou daarin vele zeer: belangrijke eu 
oorfpronkelijke ideën hebben aangetroffen: en daaruit 
hebben kunnen overnemen , zoo ter opheldering van 
het verhaal Mand. IL, en ter wederlegging der zooges 
naamde nieúwe Verlichters , als wel inzonderheid ten 
aanziene van de Talen-gaaf, hoèdanig men zich deze 
hebbe voor te ftellen, tot wat einde dezelve verleend 
werd , en welk gebruik de bedeelden daarvan maakten. 
== Wij achten ons verpligt , deze Verhandeling onzen 
Lezeren ter vergelijking met die van den Heer TÈNC- 
KINCK ernftig aan te prijzen. 

Het tweede Hoofdft. des Werks van den: Heer TENC« 
KINCK dient, om te voldoen aan het gevorderde bij het 
tweede lid der Vraag, dus luidende: Moe fireks ig 

‘ ta 


Ld 


ij VERHANDELING. … … rr 
Cte weten, de uitftorting des H. Geests) sen bewijze 
van de waarheid en Goddelijkheid der Evangelieleer? mn 
Natuurlijk hangt de behandeling hiervan af van het ante 
woord op het eerftelid der Vraag. Vat men .de meening 
van dat gedeelte derzelve (zoo als wij boven gezegd heb= 
ben dat ons waarfchijnlijkst dunkt) dus: ‘wat heeft meu 
te verftaan door — de uitfforting des H. Geests ? waare 
op dan eigenaardig het antwoord is: de mededeeling der 
wondergaven: dan zou de behandeling van het tweede 
lid des voorftels ongeveer dus dienen te worden inge- 
rigt. De Christelijke Leer is, in de eerfte Eeuw , door 
vele Landen uitgebreid , en door ontelbaar vele men- 
fchen, zoo Heidenen als Joden, omhelsd. Dit heeft 
plaats gehad, onaangezien veelvuldige belemmeringen : 
vooroordeelen des Volks , tegenítand der Overheden, 
enz. Zulks heeft diensvolgens niet kunnen gefchieden 
zonder eene bovennatuurlijke toerusting der Apostelen 
en eerfte verkondigers „ dat is, door Goddelijke tus- 
fchenkomst en medewerking. De mededeeling der wone 
dergaven van den H, Geest , waardoor zij tot het ge= 
melde einde ín ftaat gefteld werden , met name, de ga 
ven van ingeving en wonderkracht , leveren derhalve 
een voldingend bewijs van den Goddelijken oorfprong 
der lövangelieleer, — Doch, gelijk gezegd is, de Eerw. 
TENCKINCK heeft het eerfte lid der-Vraag anders opge 
vat , en van daar is de behandeling betrekkelijk het tweee 
‚de ook anders ingerigt. 

In de eerfte Afdeeling ftelt zijn Eerw. als een eerfte 
bewijs van de. Goddelijkheid der Evangelieleer voor , 
eene vergelijking van de Pinkíter-gefchiedenis met de 
Wetgeving op Sinaï, ‚‚ Deze was allerplegtigst , en gee 
fchiedde onder zulke ontzettende teekenen, dat de Gode 
delijkheid dier Wetgevinge niet in twijfel kon getrokken 
worden. Tereg: derhalve oordeelen de Joden zich van 

deze Wet niet ontflagen , zonder even blijkbare teekenen 
van Goddelijke tusfchenkomst , tot vernietiging dier 
Wet en invoering eener nieuwe Bedeeling. Deze nu 


hadden plaats op den eerften Pinkfterdag,” enz. Wij: 


kunnen niet nalaten op te merken „dat dit bewijs Ons zeer 
zwak is voorgekomen. Immers er hadden: bij de Pinke 


+ 


fter-gefchiedenis niet plaats zulke vreeswekkende tees 


kenen van donder , blikfem „aardbeving , welke alle tee 

genfpraak moesten doen verftommen ,- noch eene voor 

hee geheele Polk hoorbare en van wetgeving , als op 
3 | 


Pd 


Âs TJ. W. C. TENCKINCK 


Sinaï.’ Veel liever zoùden wij zulk eene vergelijking „ 
in navolging van den Eerw. De vos , doen dienen ter 
aanwijzing van het onderfcheiden karakter der tweederlei 
Bedeelingen. 

Als een tweede bewijs brengt de Schrijver bij; het 
getuigenis van Joannes den Dooper; dat de Mesfias zou 
doopen met den H. Geest en met vuur, waarmede hij dan 
de Pinkfter-gefchiedenis vergelijkt. Dit bewijs zou 
klemmen, indien men de Profeti(che waardigheid van _ 
Joannes konde bewijzen , buiten het gezag der H. 
Schrift, 

Tot een derde bewijs verhandelt de Eerw. TENCKINCK 
‚de verklaringen van den Zaligmaker zelven, aangaande 
den H. Geest , welken Hij den zijnen van den Vader zou 
zenden. Wij befchouwen de uitfpraken des Verlosfers 
met diepen eerbied ; doch in het verband, Waarin de 
Eerw. TENCKINCK dezelven voordraagt , kunnen zij 
door vergelijking met de Pinkfter-gefchiedenis, onzes 
inziens , tot geen bewijs van de Goddelijkheid der E vane 
gelieleere verftrekken. Immers hetgeen bewezen moet 
worden, wordt dan onderfteld, Veeleer ‘zouden wij, 
bij eene Verhandeling over deze ftoffe, die uitfpraken 
bezigen , om .uit dezelven af te leiden , wat het was , 
dat met de belofte des H. Geests, dien Jezus van ‘den 
Vader zenden zou, bedoeld werd; ’t geen dan blijken 
zou te zijn, de mededeeling van onderfcheidene gaven, 
als gefchiktheid om zich: onbefchroomd te verantwoore 
den voor de Overheden , eene onbedriegelijke herin- 
nering van ’t geen Jezus gezegd had, enz.5; ten einde 
_ daaruit op te maken , welk denkbeeld. men zich te vormen 
heeft van de uitftorting des H. Geests. 

n de tweede Afdeeling wordt, als een vierde bewijs 
voor de Goddelijkheid der Evangelieleer uit de Pinkíter- 
gefchiedenis , gehandeld over de gefteldheid der Apostelen 
vóór de uitftoriing des H. Geests. Uit hunnen toenma- 

ligen toeftand namelijk , en eenige bezwarende om{ítan= 
digheden , ‘wordt hunne ongefchiktheid tot het groote 
werk „, waartoe zij verordend waren, zonder de meere 
gemelde bovennatuurlijke toerusting, overtuigelijk bewe- 
zen. … Het bewijs alzoo opgemaakt, fchijnt ons. het ééni- 
ge voldingenda. Doch wij zouden van de inrigting deszel= 
ven met den Werwe TENCKINCK eenigzins verfchillen. 
…_ "Ten befluite vindt men eenige bijzonderheden verhan-= 
‚deld, betrekkelijk de onfeilbaarheid der, Apostelen An 
d Ce 











‘_ VERHANDELING. _ 183 


Accommodatiën ‚ het tijdelijke en plaatfelijke in de fchrife 
ten des N. V., de zakelijke en woorde ijke Ingeving, 
en de Talengaaf, Doch de uitgebreidheid dezer Recene 
fie verhindert ons, den Schrijver in deze bijzonderheden 
te volgen. Het Werk is methodiek gefchreven, doch 
verre van bekopt en zaakrijk. De opeenftapeling van 
fynonyme woorden , en de menigte van gezochte en 
niet zeer gelukkig gekozen Epitheta , maken den (tijl 
langwijlig en vermoeijend; ook zijn vele volzinnen tot 
eene onmatige lengte gerekt, Ginds en elders vindt men 
uitbreidingen; die niets ter zake doen: en de overgroo-« 
te menigte Aanhalingen van andere Werken en Gefchrif= 
ten , fomwijlen met teregtwijzingen die niet te pasf{e 
komen , zoude misfchien aanleiding kunnen geven tot 
het vermoeden, alsof de Schrijver met eene buitenge= 
meene belezenheid heeft willen pralen. . 





Gefthiedenis der Poden. Sedert de verwoesting van de Stad 

“en Tempel van Jeruzalem, tot den tegenwoordigen tijde 
Door LSBRAND VAN HAMELSVELD. Ze Amfterdam, 
bij J. v. d. Heij. 1807. Zn gr. 8vo. Xllen 378 bl. 


De onvermoeide arbeidzaamheid van. den geleerden 
VAN HAMELSVELD geeft aan‚hun, die gaarne ge= 
leidelijke beknopte gefchiedenisfen lezen, wederom een 
nuttig werk in handen , dat tot hiertoe ontbrak. Er 
zijn vele boeken voorhanden over de lotgevallen der Jo-= 
den, van den eerften oorfprong van dit volk af, tot 
kort voor de verwoesting van Jeruzalem door de Rôe 
meinen, zoo als die, in de gewijde Bijbelboeken, zijn 
befchreven, Men heeft ook de uitvoerige befchrijving 
‘Van de Joodfche Gefchiedenis door FLAVIUS JOSEPHUS ‚ 
(door meer dan eene hand in onze Nederiandfche taal 


he À 


overgebragt) het Vervolg van BASNAGE, en eenige ane _ 


dere hier en daar verfpreide berigten omtrent den. toe= 
{tand des Joodfchen volks in onderfcheidene landen, in 
de achetien federt verloopene eeuwen. Maar nu levert 
de Hoogleeraar VAN HAMELSVELD een aaneengefchakeld, 
doch tevens beknopt , berigt van de voornaamfte lotge- 
vallen en omftandigheden dezer natie , federt den on- 
dergang van den Joodfchen (taat tot den tegenwoordi- 
gen tijd , «welk hij als een Vervolg wil aangemerkt 

| che 


/ 


\ 


184 Y. VAN HAMELSVELD 


hebben van zijne Bijbelgefchiedenis, In 1797, in twee 
Deelen uitgegever. 

Vooraf gaat eene korte Inleiding tot de onderfcheidene 
behandeling van de latere gefchiedenis der Joden, waar- 
in de Schrijver , de tijdorde valgende, van.eeuw tot 
eeuw voortgaat, tot op den tegenwoordigen tijd, ein- 
digende met de laatfte merkwaardige gebeurtenis, het” 
‚groot Sanhedrin te Parijs gehouden , en den afloop 
daarvan tot dusverre. 

De Hoogleeraar zou een wezenlijken dienst aan velen 


zijner Lezeren gedaan hebben , met hier en .daar de 


voornaamfte bronnen te noemen, waaruit hij gefchept 
heeft. *t Zou ook den prijs van het werk niet merkee 
lijk vermeerderd hebben , indien hij bad kunnen goede 
vinden, uit fommigen , die hij toeh fchijnt gekend te heb- 
ben , iets meer over te nemen, bij voorb. over de gee 
Áfchiedenis der Joden in Turkije , Egypte , Arabie, 
Abysfinie, China, Barbarije, op de kust van Mata- 
bar , te Cochin en elders. Ook zou het berigt: vau 
de lotgevallen der Joden în de Nederlanden nog wet 
tene aanmerkelijke aanvulling hebben kunnen tijden. 
Wij wenfchen hartelijk , dat dit alternuttigst werk 
zoo gretig zal gezocht en gelezen worden , dat de Hoog= 
leeraar worde opgewekt , om er eerlang eene tweede. 
merkelijk vermeerderde uitgave van te bezorgen. 


Zeer merkwaardig is *% flot van dit boek, waarin de 


‚Schrijver zijne lezers oplettend maakt op de voortdu 
ring dezer natie, in weerwil van aanhoudende verdruk= 
kiten, die dit volk reeds lang fchenen van de aarde te 
zullen moeten uitroeijen , en derzelver aanhoudende afe« 
zondering van alle andcre volken , niet flechts als een 
godsdienftige aanhang , maar als een volk van ondere 
fcheiden-oorfprong, van andere zeden en gewoonten, 
dat zijne eigene wetten heeft, hun door Mozes voorge- 
fchreven, op lasten in den naam van God, waaraan zij 
zich in alle landen , waar zij, federt vele eeuwen wijd ent 
zijd verftrooid, leven , geftrengelijk houden , en waar= 
door zij onderling vereenigd blijven, en zichzelven ats 
vreemdelingen aanmerken în de landen , welke zij be« 
wanen. Hij is voor zichzelven overreed, dat, en m 
het Oude, en în het Nieuwe Testament , voorzeggin=- 
gen en verzekeringen voorkomen , dat de Joden , als 
volk, niet ondergaan noch verdwijnen, maar altijd af- 
gezouderd bewaard zullen blijven, en meent, dat oek: 

’ AQ 


+ 





GESCHIEDENIS DER JODEN. 188 


in het Oude Testament plaatfen voorhanden zijn, wele 
ke aan de Joden eens eene wederkeering naar Palestina 
fchijnen te beloven. Voornamé Bijbeluitleggers ftonden 
reeds lang in dit gevoelen , welk ook aan fommige 
Wijsgeeren van den eerften rang aannemelijk is toege= 
fchenen. De grootfte menigte der Joden blijft er op ho- 
pen. Wat daarvan zij, het fchijnt althans onloochen- 
‚baar te zijn, dat de voorzienigheid van den oneindig 
Wijzen , met dit volk , gedurende zoo vele eeuwen, van 
alle andere volken afgezonderd te doen blijven , voor ons 
Ondoorgrondelijke bedoelingen heeft , die de uitkomst 
eenmaal zal aan ’t licht brengen, en geene beraadflagin= 
gen van menfchen , hoe groot en onweerftanelijk die an- 
ders zijn mogen , eenigzins zullen kunnen verijdelert. 








E. A. BORGER, Oratio de modesto ac prudenti Sacra. 
rum Literarum Interprete. ‘“Publice habita die V Dec, 
MDECCCVII, quum Leêtoris Hermeneutices Sacrae, 
in Academia Hollandiae Regia , munus folenni ritu adi- 
ret. Lugd. Bat. apud Maak et Soc. 1808. pp. $6. 4to. 

Bi Onze aankondiging (*) van het Specimen Hermes 

-neuticum inaugurale exhibens interprêtationem Ep. 

Pauli ad Galatas , door den Heer BoRGER gefchreven 

en in het openbaar verdedigd , hebben wij ons hoogst 

genoegen betuigd , en ons met anderen vereenigd in het 
woebrengen van den verfchuldigden lof aan de bekwaam. 

hèden van dezen jongen Geleerden. Vanhier was ’t 

ons aangenaam, zijne bevordering tot Leftor in de ge- 

wijde Uitlegkunde aan de Koninklijke [loogefchool te 
vernemen , en wij verlangden federt , onder het oog te krij= 
gen de plegtige Redevoering, bij dic gelegenheid gehou- 
den. mm Dit verlangen werd voldaan , en wij haasten 
ops, van dezelve verflag te doen. - 
Den zedigen en verftandigen Uitlegger der H.S. wile 
lende fchetlen , en het belang aantoonen, dart hij 
niet door ijdele inbeelding , hoogmoed en dwaas- 
heid vervoerd. worde „ geeft BORGER op , dat het 
werk des Uitleggers beftaat , zoo in het beoor. 
deelen der ware lezing en in het fchiften van 
, et 
(*) Ne. AIV voor 1807. 


N 5 


Î 


_—_ 


{ 


t 


‚ r86 | ‚ Ee A. BORGER. 


het echte uit het onechte , als in de verklaring van 
woorden en zaken. DO, 

_ Belangende het eerfte en minst voortreffelijk gedeelte 
der Oordeelkunde , °t welk ten dosl heeft de ware lezing 
van deze en gene plaatfen der H. S. te herftellen , hiere 
toe behoort niet flechts eene ongemeene geleerdheid en 
fchranderheid , maar ook langdurige oefening en voor- 
zigtigheid. Te dezen opzigte toch heeft men vooreerst 
te doen met eene menigte van oude handfchriften, die 
gelezen , vergeleken, en wier oudheid zoo wel als echte 
heid moet beoordeeld worden, Ten andere moet men 
zich bemoeijen met oude overzettingen. Voorts dient 
men zich te bedienen van de zoogenaamde Kerkvaders. 
Bij al hetwelk, behalve een helder doorzigt, zeer veel 
zedigheid en omzigtigheid te pasfe komt, °t welk velen 
ontbreekt , die, half -geleerd , en echter met hunne 
kundigheden willende fchitteren , zoo ftout als vere 
waând „ naar hunne eens aangenomen vooroordeelen 
vele plaatfen veranderen en verminken, in plaats van 
dezelve aan de regels eener gezonde Oordeelkunde te 
toetfen , en daarmede overeenkomftig te verbeteren. 
Dan , niet alleen behoort in dezen eene roekelooze ftout= 
heid , maar daarenboven, naar aanwijzing van RUHNe 
-KENIUS , zekere oudwijffche bijgeloovigheid vermijd te 
worden , op welke laàtfte de Zulken Schipbreuk lijden, 
die , fchriftuur en geopenbaarde leere niet onderfchei= 
dende, en niet in het oog houdende, hoe de meeste 
affchriften in de Monnikentijden geboren zijn , den 
Godsdienst zelven in gevaar befchouwen , als zij flechts 
van criticeeren hooren reppen. 

“Ten aanzien van het ander meer verheven gedeelte der 
Oordeelkunde, ’t welk over de echtheid of valschheid 
van geheeie boeken of voorname ftukken van dezelve 
beflist, is geen minder verlftand en zedige voorzigtige 
heid noodig. Wat al kennis van zeden ‚ gevoelens, 
oudheid en gefchiedenis wordt hiertoe gevorderd? 
kennis niet terloops opgezaureld, maar met onvermoei= 
de en langdurige vlijt uit de beste bronnen geput. Elk 
boek , zal men gerustelijk op hetzelve den ftempel der 
eththeid zetten , moet met den tijd overeenkomen , waar 
in het geacht wordt gefchreven te zijn. In het beoore 
deelen der Profetifche fchriften , en het toetfen van dezele 
ve aan gemelden regel, hoe deerlijk heeft men misgetast , 
en hoeveel meesterachtigs heeft men zich veroorloofd „- 

| | £00» 








‚ ORATIO, « 167 


zoodra men hier is afgegaan van zedige voorzigtigheid 
en verftandige toepasfing der gefchiedkunde., Bevoor= 
oordeeld tegen de Goddelijke ingeving der voorfpellingen, 
heeft men, bij voorb. , zich niet ontzien te beweren de 
onechtheid der fchriften van jesArA, als geleefd hebben=" 
de vóór de Babylonifche gevangenis; op welken grond? 
omdat het, huns inziens, ongeloof baar is , dat yrSAIA 
de lotgevallen zijner landgenooten zoo naauwkeurig 
zou hebben befchreven, als wij zulks vinden: in het 
boek, ’twelkop zijnen naam wordt uitgegeven. Soorte 
gelijke vooringenomenheid met eens omhelsde begripe 
pen heeft niet alleen tegenftanders , maar ook voor= 
ftanders van het Goddelijk gezag der H. S. tot dwa- 
lingen verleid, Meermalen toch heeft men hierdoor 
ftrijdigheid meenen op te merken in den inhoud der 
verichilleride boeken, welke, als van Goddelijken oor« 
fprong, niets ftrijdigs kunnen bevatten. Maar hadde 
men zich laten leiden door het licht eener voorzigtige 
Oordeelkunde, en ware men alzoo ingedrongen in den 
geest en het oogmerk der H. Schrijveren , men zoude : 
deze (trijdigheid zien verdwijnen, en zich, bij voorb. « 
niet met den anders grooten LUTHER geneigd gevoeld 
hebben, om den Brief van Apostel jacoBus een Brief 
van flroo te noemen. | 
Gelijk daarenboven in alle ongewijde boeken zeer 
te letten valt op den ftijl en trant, waardoor zich de 
Schrijvers kenmerken 5 zoo is dit ook bijzonder het 
geval met de gewijde gedenkftukken , naardien het ge- 
ting getal van (tukken, door dezelfde Schrijvers in 
het licht gebragt, eene meer dan gemeene oordeelkune 
de en verftandige voorzigtigheid vordert. Het gebrek 
hiervan is de bron van zoo verfchillende gevoelens 
nopens de echtheid van (ommige H. Schriften ; waaruit 
blijkt , hoeveel ook in dezen de gezonde Uitlegkunde 
aan den regten Critifchen fmaak verfchuldigd zij. — 
Om niet te herhalen ’t geen van het eerfte deel der 
Oordeelkunde, op het tweede insgelijks toepasfelijk, gee 
zegd is, gaat hier de Heer BORGER over tot het tweede 
deel zijner Redevoering, loopende over het werk van 
den Uitlegger der H. S., voor zoo verre hct de verk/ae 
ring van woorden en zaken betreft. ‘ 
ok hier kunnen de zwarigheden niet dan door grons 
dige geleerdheid uit den weg worden geruimd; geléerd. 
heid , blijkbaar in eene juiste kennis van de ver chillen 


rt 


235 E. A. BOR GER 


de dialeéten der Oosterfche talen, van den aard der 
Oosterfche dichtkunde , en der wijsbegeerte van dien. 
tijd. - 

Wegens het naauw verband tusfchen het O. en N. 
Verbond , is , ter verklaring van het laatíte , de zoo 
even gemelde peleerdheid onontbeerlijk , en behoort tee 
vens vergezeld te gaan van eene kennis der Griekfche 
taal, waardoor men den ftijl dezer fchriften „vol van het 
Oostersch taaleigen, van het zuiver Grieksch weet te 
onderfcheiden „ren , door hulp van bedrevenheid in Oude 
heid-, Aardrijks- en Gefchiedkurde, den waren zin der 
woorden en fpreekwijzen open te leggen. == Wie zou 
daarenboven willen beweren , dat men bet zou kunnen 
itellen buiten de wetenfchâp van ’t geen de gevoelens en 
begrippen van dien tijd kenmerkte, om te beoordeelen 
in hoe verre zich Jezus en zijne Apostelen naar dezelve 
geïchikt hebben? — Maar wijl er dan, behalve dit al- 
jes, nog zoo veel is in acht te nemen, ’t geen door 
RRNESTI en andere Geleerden is herinnerd, en door den 
Redenaar, om niet langwijlig te zijn, niet kon worden 
opgenoemd ; zoo blijkt, hoeveel gevaar van dwaling 
ook in dezen, voor den Uitlegger, door zedige voor- 
zigtigheid moet vermijd worden,. Hierop gaat de Heer 
BORGER over , om, ten befluite, met afzigtige kleuren - 
te fchetfen de verwaandheid der Uitleggeten, die, niet 
voorzien van de aangewezene hulpmiddelen, hunne on- 
befchaamdheid aan hunne onkunde doen evenaren, het gee 
zag der rede misbruiken , alles naar hunne gewaande wijs- 
begeerte willen verklaren, ’t geen iets verborgens heeft, 
even als al het wonderdadige , vermetel verwerpen, en 
de eenvoudige waarheid aan hunne eens aangenomene 
begrippen opofferen. [ 

Uit deze opgave der Redevoering zullen onze Lezers 
over derzelver inhoud kunnen oordeelen. Wij willen 
niet ontkennen, dat de keuze der ftoffe zeer gepast was, 
bij de plegtige aanvaarding van den post, den Heere 
BORGER opgedragen. Het onderwerp is echter niet op 
eenen belangwekkenden trant uiteengezet. Wij vinden 
weinig- meer dan bekende algemeenheden; en hetgeen 
de zedigheid des Uitleggers betreft, ten aanzien van vere 
fSchilpunten enz. , hieromtrent hebben wij te vergeefs 
gezocht, ’t geen wij volgens den titel der Redevoering 
kadden mogen verwachten. Er is bovendien ’t geen 
ens mishaagd „en te meer bedroefd heeft , alzoo, wij 

aare 


;  ORATIO. 89 


daarin meenden te vinden de zaden van wanfmaak en 
ijdele pralerij met geleerdheid , die, krijgen zij onge- 
lukkig voedfel en wasdom , niet anders dan verderfee 
lijke vruchten kùnnen voortbrengen. Zouden, dach- 
tea wij , de verdiende loftuitingen en de ongemeene 
eere, den jeugdigen BORGER betoond, hem welligt ver= 
bijsterd hebben? Vanwaar anders , dat hetgevoel van bee 
drevenheid boven anderen ,misfchien , hem 1u reeds vere 
leid hebbe , om , door trekken van valsch vernuft en zeer 
ongepaste aardigheden , het wezenlijk fchoone cener 
deftige Redevoering te ontluisteren ? Vanwaar anders, 
dat deze er zoo kakelbont uitziet , door het onvoeg- 
zaam gebruik van veelvuldige fpreekwijzen , gezegden en 
dichtregelen der Ouden ? Moet men op deze wijze too- 
nen , de Griekfche en Larijnfche Schrijvers op zijn 
duimpje te hebben ? Hoezeer, bij voorb., is het beneden 
den ftijl eener plegtige Redevoering, wanneer hij van 
berookte en wormftekige handfchriften gewagendce, bla 
4, zich dus hooren laat : ,, Antiquitatem odorari ex 
‚, fulvo te charte colore putas: vide vero ne torris 
s, eam cespitisve fumo callida rufaverit manus !. Aft 
9, dilaceratus eft: codex, plenusque rimarum, et, here 
‚> Cle! nullam non habet vetutti figaificationem zevi! 
9, Quafi vero bibliothecarum majeftate percellantur ti- 
s‚ nearum agmina. Per eneos repere ferreosque can- 
> Cellos vorax blatta folet, feeculique labentis tardica 
stem prevertens , dapes delicatisfimas, ut decet Epi 
> Cuream , mordicus fibi vindicat,-. Vider convivii re- 
‚‚ liquias osfaque Criticus rofa; cumque Tempori putat 
> hanc menfam fuisfe inftrutam, fedet inter forores 
s>'fibilatque fatura vaftatrix, nec defipit hortari: rí/ins 
» teneatis amica |’ —m In eenen gemeenzamen brief 
zou men zoo iets met genoegen lezen , indien hetgeen 
valsch vernuft, gelijk dit, bevatte: want; eene mot of 
beekworsmpje tot'eene Epicyriste te maken, en haar het 
bekende rifum ‘teneatis éSc. in den mond te leggen, We 
laf.en zot tevens. aen 
Dan er-is nog meer. In de Aanfpraak faan Curatoren 
Zegt BORGER , zich niets anders voorgefteld te hebben, 
dan Predikant te zullen worden op een dorp 5 en hij 
had reeds het hoofd vol van akkers, weilanden „ vruche- 
ten en NB. boeren -kermisfen. In die aan de Profesfa- 
ren betuigt BORGER , Da zijne Promotie, met weerzin 
an hun te zijn gefcheiden terwijl hij niet wisc, waaro 


Pi 


190 . E. A, BORGER 


hij het meest geftoord zoude zijn , op zijn Fortuin, of 
op den Oceaan (d. f. de Zuiderzee). Maar als Fries 
was hij toch niët te houden; hij moest naar den over= 
wal. -Daar komende, was ik, zegt hij, „‚ Perfarum 
„, rege beatior, familiaresque jubens falvere, Virgilia= 
2, num illud ufurpo: 


2 eeens MC eeese nofiris Deus appulit Oris.” 
Jammer dat BORGER hier met zulk eenen fchat van 
geleerdheid aanlandde , daar hij ze op den Vaderland= 


fchen bodem niet kon uitkramen. Want, zegt hij, 
s in Friesland hoorde ik zoo min van de Letteren , als- 


2, Of ik op Nova Zembla balling was.” — Indedaad een - 


geestige zet ! — Nu „hij zat alvast in dat nare Friesland te 
huilen.en te pruilen, volgens zijne eigen getuigenis — 
want dé Virgiliaanfche Muze had de vriendelijkheid , hem 
het afgezaagde. O mihi preteritos referat fi Fupbiter annos ! 
in het aor te bijten — en terwijl Leijden alleen voor zijnen 
geest gefchilderd ftond , wat was er ook anders voor 


hem overig dan zuchten en ftenen ? Immers hij vere 
klaart: 


"Talia fundebam lacrymans ‚ longosque ciebam 
Incasfum fietus. 7 


‘ 


Maar ‚mogen wij hier zeggen , nihil Jacrymd citius arefèit 


=> En.tot het opdroogen dier tranen was ’t beroep te Leije 
den probatum. … Na hierover dar zijn genoegen be- 
tuigd , en:zich în de vriendíchap der Profesforen aart 
bevolen te ‘hebben, eindigt hij deze zijne Aanfpraak met 
een beklag over het verlies , ’t welk de Leijdfche Hoogen 
fchool in ’t vorig jaar heeft geleden , door den dood 
van drie Hoogleeraren, welker laatfte, te weten Prof. 
S. FP. J. RAU, hier bijzonder gedâcht wórdt, op eenen 
toon, die, hoewel veel te winderig en awellende, ech= 
ter ten oogmerk fchijnt te hebben ,' de gemoederen te 
roeren; en terftand daarop behaagt het den Heere BOR» 
GER , de ftuderende Jeugd aldus te begroeten: „; Vos 
>> 2utem, Juvenes, Sodales, Amici! fs valetis béne èf? 

> €20 valeo.”’ Wie heeft ooit iets dergelijks gehoord? 
Weik een contrast maakt deze Ciceroniaanfche brievene 
groet met de deftigheid eener Oratie! — Toen wij 
dit lazen, verbeeldden wij ons, in eene deftige Rede- 
woering in onze moedertaal, dezelfde Aanfpraak te. hode 
ren beginnen: ,, Jongelingen , Metgezellen, Vrienden ! 
Ì 9 Î 

J 








 orafrio. 19t 


ss ik ben gezand, hope van u het zelfde, ware het anders 
„> het zou mij van harte leed zijn.’ =m= Wij kunnen niet 
denken, dat de Heer BoRrGER den Hoogleeraar wyTe 
TENBACH heeft willen navolgen, die ook op gemeenza- 
men trant, doch altijd regt geestig , iteeds in eigen zuie 
‚ver Latijn, en nooit anders dan waar het pas geeft , 
maar dan ook verwonderlijk aardig zich weet uit te 
drukken. Heeft BORGER hiervan de proef willen nee 
men „ dan indedaad is dezelve zeer ongelukkig uitgee 
vallen. 
Ten befluite merken wij aan, dat'wij, ‘t geen door 
ons gegispt is, liefst willen toekennen aan het weelderig 
vernuft van den jeugdigen Schrijver , en wenfchen ‘van 
harte , daar wij zijte meer dan gemeene verdienften ope 
regt erkennen „ dat òns , zekerlijk fcherp , fnoeimes het 
zijne moge toebrengerts om dat weelderige in tijds gee 
heel weg te nemen. | : 





Ontwerp van eene volledige Gefchiedenis der oude Oosterfche 
Wereld , waarin de Bijbelfche narigten daaromtrent eine 
delijk eens boven alje Lijdrekenkun {ge Bezwaren mogen 
kunnen worden verheven „ door middel van hunne volken 
mnêne vereffening onderling, en met de Gefthiedenis van 
China, Kespte, Asfyrie, Babylon, Tyras, enz. . Ten 
voordeele van het ongelukkige Leiden (Leijden) uite 
- gegeven. door GERBRAND BRUINING, Ze Leijden, bij 
Herdingh es du Mortier. 1807. In gr. Övo. 192 Bh 
DD: geleerde BRUINING, voornemens zijnde , ‘eene 
volledige. Gefthiedenis der oude Oosterféhe Wereld „ 
tot het op den bovenftaanden titel opgegeven ooge 
merk , te fchrijven , heeft dit kort Ontwerp daarvan, bij . 
gelegenheid van den geduchten ramp , aan Leijden overe … 
gekomen , in allerijl opgefteld , en ten voordeele der. onw 
gelukkige Zeijdenaren , op het bekende voorbeeld van 
BELDERDIJK, uitgegeven. Hij vleit zich, dat herzelve 
bern minfte eenige Geleerden’ nopen zal, om hein met hunne 
aanmerkingen en bijdragen , ter bevordering van de :naauw= 
kewrigheid en volledigheid van het aangekondigde IPerk , 
te begunftigen (bl. 6.) , verder verzekerende „dat elk wel 
geprond gefthrijf, al worden zijne , thans ontwikkelde „ gew 
veelens , daarin, misfchien ook nog zoo regtfrreeks tenen 


192 G. BRUINING 7 
fproken, hem hartelijk welkom zijn, en naar vereischvan 
zaken in dank benuttigd worden zal. Deze verzekering 
ftrekt hij daarna ook nog uit tot zijne fellingen, in vroe- 
gere werkjes en verhandelingen , die eenigen invloed op het - 
voorgenomen Gefchiedverhaal hebben kunnen. Wij hebben 
onze Recenfie met de bovenítaande uitnoodiging willen 
beginnen , om, zoo mogelijk , het doel des Schrijvers 
daardoor te bevorderen, welks vervulling wij voor de 
Gefchiedkunde van belang rekenen, en gaan nu overs; 
om den Lezer den inhoud van dit zaakrijk Werkje eenige 
zins nader te doen kennen. 

, __Hetzelve beftaat uit Wijf Afdeelingen , behelzende 
I. Het begin van alles. 1. Den Zondvloed. II. Veref= 
fening van de Tijdrekening der Chinezen snet.de Bijbelfche. 
IV. Behandeling. der voorkomende narigten , wegens de 
Babylonifche, Asfyrifche en IWedifehe Gefthiedenis, en V. 
Beknopse opheldering der oude Leyptifche en Tyrifche Gee 
fchiedenis. -— 


„Om den rijken inhoud der genoemde vijf bijzondere 
Afdeelingen , zoo veel mogelijk, op te geven, weten wij 
geen beter middel, dan denzêtven , miin of meer, Jémma’s 
gewijze te fchétfen. 

IL. Volgens ARISTOTELES en anderen , is-het een , van 
de oudfte tijden af algemeen gevestigd , begrip , dat de 
wereld een begin heeft genomen. Dit begrip, het zij 
dan uit verfchillende bronnen ontfproten, en dus door . 
een groot aantal van onderling onafhankelijke getuige= 
faisfen bevestigd , het zij uit eene enkele overlevering ont- 
ftaan , en dus voor eenen. algemeenen oorfprong der on- 
derfcheidene natien pleitende , is waarfchijnlijk ‚daar 
het noch bij den mensch zelven kon opkomen , noch 
uit de algemeene onderftelling van Gods aanwezen kan 
afgeleid worden, te gelijk met de bekendmaking van 
dat aanwezen aan meer of min ontwikkelde Goddelijke 
‚ epenbaringen toe te fchrijven, en in allen gevalle cen 
verfchijnfel , waarvan men geene reden gcven kan, ten 
zij men Onderftelte , dat de wereld eenmaa} werkelijk 
eer’ aanvang nain, Tot de onderftelling van zulke opene 
baringen geeft het verhaal aanleiding, ’t welk aan het 
hoofd van den Bijbel (taat. Uit eene oorkonde van den 
hoogften ouderdam ontleend „en door deszelfs inhoud gee 
loofwaardig , moet het voor eene juiste opgave der wee 
seldfchepping gehouden, en niet enkel betrekkelijk ge= 
maakt worden tot een herftel van onzen aardbol uit 
oe | eene 


ta 


… ONTWERP. Oe 293 


eené allesvernielende overltrooming , gelijk de Hongleer- 
aar MUNTINGIIE doet, en gelijk-men moet doen ,- wan- 
neer men in het algemeen aangénomene begrip (taat, dat 
€r tusfchen het zesdaagfche fcheppingswerk en_den zonde 
vloed niet meer geflachten wan meníchon zijn::geweest, 
Van er in Gezef. V worden opgeteld, Doch in de, geflacht= 
lijst, aldaar te vinden, en die door dezelfde hand ont= 
worpen is, als degene, welke men Geref. XI leest , ‘is, 
‘ter bewaring van een evenredig tieutal in beide. de. lijse 
ten, indar de gewoonte der; Hebreën-en. Arabieren , een 
onbepaald getal van perfonen weggelaten. „Op. deze 
onderftelling kan men aannemen, dat de. Zodiak, op: die 
Wijze , als de vermaarde puruts beweert, reeds in 
Egypte voor.tzooo jaren is yitgevonden, ea dat dus 
de formering der aarde en des menschdoms nog oneindig 
vroeger hebbe plaats gehad. “Doch , daar bet niet ze» 
ker is „ datde flandverwísfeling der teekenen van den 
Dierenriem altijd met een’ geregelden tred.zij voortgee 
’_ gaan, en.dus, gelijk puruis zelf erkent, de uitvinding 
van den Zodiak veel jonger kan gerekend worden ;.zoo 
is het genoeg, ‘Staande te houden, dat er tusfchen de 
fchepping der. wereld en -den::zondvloed hoogstwaare 
fchijnlijk meer geflachten plaats: gegrepen hebben, dan 
, Gene. V vermeld worden. Dit -zoo zijnde, behoeft … 
men het zesdaagfche {cheppingswerk. niet langer , met 
den Hoogleeraar MUNTINGHE, bij een enkel herftel van 
onzen aardbot uit eene alfesvernielende overftrooming te 
“bepalen , noclr onder de wateren , waarover zich, vpl= 
gens Genef. I: a, een hevige wind bewoog , eene zee.te 
verftaan , Waarmede onze planeet, eeuwen en eeuwen 
ma de aanvankelijke fchepping van hemel en aarde, door 
ftormen , onweders en regenvloeden, overdekt, zou zijn 
geweest 5 integendeel doet het volgende aan de Zowwfbof 
der wereld denken. Want niet alleen wordt die bouwe 
ftof in den Keren beftendiglijk water genoemd , maar is 
ook het fteifel,.dat de wereld uit water geboren wierd , 
volgens ARISTOTELRS, het oudffe gevoelên nopens den oors 
gron . der wereld; gelijk , volgens sTRABO, de Indifche 
aminer hetzelfde koesterden, die het evenzeer van de 
Egyptenaren oùtleenden , als HOMERUS En THALES. Dee 
ze benaming beteekende evenwel in den mond van. hun „ 
die dat begrip het eerst verbreidden , een’ vloeibaren 
Mengelklomp van allerlei bouwftoffen: onder een gemengd. 
Hieraan moeten wij ook niet alleep-;Gene/, I; a , maar:ook 
LETT, 1808. NOe Ze @) rb 


194 €. BRUINING 


y. denkén, Zijnde aldaar de wateren onder hèt altypan 
‚ de mengeiklomp , waaruit onze aardbol ís geformeerd , 
en de: wateren boven het witfpanfel de maengelklonv 
pen „ wasruit de hemelligehamén, of althams eenigen 
derzelven', zijn voortgebragt. Hèt eerffe vers van Gemef. - 
L. moer dus niet van het sweede en volgg. gefcheiden „ . 
en: van ‘bene aanvankelijke formering van alles, welke 
eeuwen enieeuwen voor het zesdaagfche fcheppingswerk 
voorgevallen zou.zijn, verftaan worden , maar behelst 
enkel eene hobfdzakelijke aanduiding van hetgeen in het 
vervolg breedvoerig zou worden verhakid. Ondertus. 
Íchen: kan.ons zonneftelfel, eeuwen en eeuwen veor het 
zesdaagfche fcheppingswerk , fn verwarring Zijn geraakt , 
en dos is. het mogelijk , dar hetzelve door dat fehep- 
pingswerk uit die verwarring herfteld zij geworden , zor 
der dât het werk zich verder uitftrakte, De mogelijke 
heid hiervan fchijnt in dadelijkheid veranderd te worden , 
wanneer men de verfteeningen en de over de gunfche 
aarde verfpreide zeedieren în aanfnerking neemt; welke 
verfchijnfelen geenszins ‘als gedenkteekens wan den zond. 
vloed ‘kûnren aangemerkt wotden. Of het heelat eere 
maat:door God. uit niets voortgebragt ‘zij, daaromtrent 
beflist de Bijbel triets „doch ook niets ointrent hèt tegen 
evergeftelde gevoelen. ‘Ten aanzien van den affoep van 
het zesdaagfche fcheppingswerk , getijk ook ten aingielk 
var de. lotgevalten der eerfte menfchen eh die van hunne 
kinderen , wordt de Lezer naar het gefehiedverhaat verf 
eh naar elders verwezen., Alleen wordt zangemerkt ; 
dat het flot van Geref. IV, volgens vENtMA , van de 
kerftellimg der fcheuring onder het treaschdom vere 
ftaah , met den aanvang Vin Cap. VI zamwengevoeird , er X 
en men aldaar ys. 9 en # leest, tot den tijd der gea 
dörte VânENos te huis gebragt worden moët. Na het 
… genoemde vierde vers is ér-eëne'gaping van eene onbepaat= 
de uitgebreidheid, even als in de geflachttijst Cap. Vo 
_ Deze gapirig kán niet wel boven NOCH giplaatst wore 
‚ den, omdat die in den Brief van JUDAS ,- 95. 14, ke zee 
vende van ADAM Wordt genoemd ; ‘maar men*dient de. 
zelve tusfchen METHUSALAH En EAMECH gelegen te BC bra 
ten, dewijl anders de eetfte ‘nog tien twaarfdén na het 
begin van den zondvloed zou moeten geleedfd hebben. Men 
map'dus in de berekening van den leeftijd der Aartsva= 
derefi nièt verder, dan tot'de geboorte van zLaAwECH te= 
rug twedön, terwijl ‘Wet -wevemtal gedachten , dát, rijd . 





UNTwWErR®; “d 98 


de häkofnelimgichap van het eerfle paar Menlehen, wopr 
_ LAMECH," Geref. V. wordt opgeteld, ‚door den opftelier 
dier lijst „ even als een ander Zevental „waarvan gAïN bet 
hoofd ‘is; gevanden , en, gelijk:reeds aangemerkt werd ; 
ter bewaring van een evenredig::getal'ín beide de ge. 
fDachthijsten ‘voor en.na den zondvloed, als tamgou's 
Omiddetlijk voorgeffacht opgetaakend ís, Sthogn er tus- 
Schen dezen ‘en MATHOUSALAH ‘een. onberekenbsar aantal 
van gellachten kan hebben plaats gehad, _ …-. … « 
II, De Heer DE SAINT prerie heeft in zijne Etudes de 
Ja’ Natuwò eene fraaije ontdekking aangaande het: gewone 
verfchijnfet van Eb ien Vloed-woorgefteld „ welke : ever 
de verkhatén der oudheid wegens den Zondvloed een uit- 
nemend Feht Verfpreidt.. Dach, gelijk: dosrgaans dé 
witvindingert ‘door derzelver osttdekkers nief tot een’ gem 
hoegzamfiët trap wan volkomenheid gebragt worden „zag 
inoet ook ft DE-SAINT PIERKE's nieuwe theorie van Eb 
en Vloed, zov wel als in. zijne. daarop rustende hegnips 
pén wegens den Zondvloed, kaf en koren. wan. san ge- 
Ácheiden- werden. Hetis; door veelvuldige waariemias 
gen van kundige zeewarenden, bêwezen , dar het getij 
der see, gedurende onzen zomer, van het Noorden naar 
het Zuiden, en, gedurende. onzen winter, in. eene tee 
gengftelde tigiing loopt: ‘Dit wordt werootzaakt;. deorà 
en'in het eerfte geval het ijs der Naardpool „ en in:het 
tweede Bâr der Zuidpool fmett. De ftroaní van water ; - 
uiet dit fmeltend ijs woortyloeijende , wardtdoor Zort e 
Maati naar den Evenaar gedreven, en geftadig door vole 
ä wter woortgeltiewd.-Wanuser dezelwe san .het Zit. _ 
n konrt , ontlast het water zieh gedeeltelijk’ in de file 
Je Zuidzee, - Hier noch Gosts nach Noordwaarts een’ 
wek vindende, on door Zon en Maan ook nhar het Wege 
ten gertökken-, vereenigt het zich met het watert; dát 
vän de Zuidpool regtuit ndáér de Zuidkmusten;van- Azië 
en Afrika vloeft; en, daar geftuit , insgelijks. (Weste 
waarts hepen ‘Stroomt. ‘Dit wormt den Ooster »Mousfon 
in den IndifChen:Oceaan , welke, langs-de Kaap de-Goö- 
de’ Hoops hénert vloeijende , zieh wederom met dat water 
verkerigt ‚dat ten: zelfden tijde van de Zuidpool zegts 
ftreeks naaf deri Aclantifchan Oceaan loopt: Al dat. gee 
Zattientijke water vloeit ‘längs dien ‘Oceaan hant. dert 
Evenaar „en van daar Noörtwasrts naar het Hoolijë; … 
waardoor het'‘woórdt opgeflorpte : Wanneer daatearegen : 
de firyon van het Noorder komt; hoop alen Ì 


Ee seo bel 1. MEE, 








196 . 6. BRUINING 


den Acttantifcherf Oceaan , onder de Lúnie door, en 
brengt, in de engte tusfchen Guinee en Brafilie bello 
ten , twee keerftroomen voort, welke Noordwaâarts hee 
„nen terug vloeijen. Dit maakt , dat onze zomerfche 
gerijen ‚ even als de winterfche, uit het Zuiden komen. 
De Noordelijke ftroom: wordt voorts ; ten Zuiden van 
„den uicfpringenden hoek van Afrika , door Zon en Maan 
‘gedeeltelijk naar en in de bogt van Guinee getrokken , en 
Vandaar om de Kaap de Goede Elaop henen, langs de 
kusten van: Àfrika en Azië naar de Zuidzeegerdreven. Dit 
vormt den Wester-Mousfon,gedurende welken, vooral zooe 
dra hret ijs der Zuidpool weder begint te fmelten , her water 
langs-de kusten van Azië en Afrika , alwaar het door derzele 
ver bogtige kromming sich geftuit vindt, tot eene buie 
-tengewone hoogte wordt opgeftuwd „ eer het bij. den 
‘Ooster = Mousfon weder Westwaarts vloeit. Nu. r ° 
‘de het ten-tijde van den zondvloed, dat ecne ftaartiter „ 
van het:Noorden des Hemels opkomende „ de. Zon z00 
nabij kwam, als of zij die wit here (tandplasts verdrijven wile 
de. Zij fnetde dezelve echter wel vdorbij ‚ dochaverd door 
‘die nabifheid zoo verhit , dat zij , in haren verderen loop, 
het zuidelijke gedeelte van: onzen aardbot jammerlijk 
verzengde , eneen’ rookenden wafer deed oprijzen, die 
vervolgens in onophoudelijke plasregens weder neder. 
_ daalde. Tevens :deed dezelfde fter het ijs der Zuidpool 
geheel fimelten , en wel op een’ tijd, dat anders aldaar 
de winter heerschte. Dus liepen de (troomen van beide 
‘de Polen tegen elkanderen in , en het water „ van de , 
Zuidpool komende , nw door den Noordelijken (trounr 
uit den. Atlantifehen Oceaan geweerd, en doer de ge= 
melde plasregens woz vermeerderd „bedolf de Zuidkust 
van‘Azië onder eene hemelhooge zee, en. wierp van daar, 
Over. de oppervlakte van Neder- Egypte, Argbie en Pa= 
Jestina „'een’ vloed in de Middellandfche Zee, welke al 
hare boorden overdekte, en aldaar, even: als in menig 
ander oord der wereld , waar de zee, door. de gelijke 
{melting van het ijs der bèïde Polen , en door foortgelijke 
plasregens , als waarvan gefproken is ‚buiten hare gewo= 
ne Devers gedreven was, menigerlei onvergankelijke ge= 
_ denkteekens van deze ontzaggelijke emkeering der oude 
wereld oprigtte, Hieruit is toen en naderhand de vrees 
voot onheîten bij de verfehijning van dergelijk een luchte 
verfchijnfel geboren, en-is. aan hetzelve-van: tijd tot tijd 
al meer en meer het voorkomen van zulk een kwaadaare : 
dig wezen bijgezet, welke evenbeeld men in den war4n 





ONTWERP ___19p 


der latere Jodem vindt. Doch deze sATAN is in de 
oudfte boeken des Bijbels onbekend , en dus heeft de 
Schrijver van Genefis het noodig kunnen oordeelen , our 
het hemelligchaam , ’t welk de eerfte aanleiding tot het 
denkbeeld van een’ SATAN gegeven had , bij zijn verhaal 
van den zondvloed onaangeroerd te laten , gelijk hij er 
in de oude berigten , die hij volgde , ook niets van vond; 
zie Gend). VL: ge14, I7—aa, Cap. VIT: Zg, IIr5p 
het eerfte gedeelte van vs. 16, vs. 18, het laatfte gedeel. 
te van vs. 0, 95. QI, 22, 24, Cap. VIII: IJ; 1519, 
en Cap.lX: zerï5. Dit ftilzwijgen bewijst dus niets tee 
gen de ftelling omtrent de verfchijning en uitwerking . 
van meergemelde hemelligchaam , terwijl dan ook de 
oorzaak vanhet {meltén ‘van al het ijs des aardbodems , 
_ met DE SAINT PIERRE , niet gezocht moet worden in 
eene vetandering van den loop der Zon, die den Evee 
naar zou doorkruist, en langs de beide Aspunten henen 
geloopen hebben. Ook is de zondvloed niet algemeen, 
noch zoo hoog geweest, als Genef/. VII: 19, en het eer= 
Îte gedeelte van vs. 20. gelezen wordt, Die plaats is een 
later bijvoegfel bij de gQpde oorkonde, ftrijdig met het 
Overige verhaal vah den zondvloed. Ware de vloed zoo 
hoog gerezen, dan zou hier dieren- en plantenrijk daare 
door verdelgd zijn geworden. Nu lezen wij niet, dat 
er na den zondvloed een geheel herftel uit eene alles- 
vernielende overftroomting hebbe plaats gehad ;en Noacst 
beeft in zijn fchip niets anders geborgen, dan zulke 
_dierfoorten , die zich in de omftreken van zijne woonplaats 
bevonden, en uit het plantenrijk ook flechts voedfel voor 
deze weinige dieren en voor zijn gezin. Gelijk er diee 
Ien , zoo zijn er ook menfchen behouden gebleven, 
b. v. in Egypte, en waarfchijnlijk ook in de hooge bin= 
genlanden van Afrika , Europa en Azië , ja zelfs op - 
‚ eenige eilanden van Auftralie. Wat Amerika betreft; 
fommigen doen deszelfs bewoners van sEM, anderen 
Van CHAM , wederom anderen van jAPnHET afftammen. 
Doch er is geen meer grond hiervoor, dan voor eene 
iegenoverltaande onderftelling , dat de’ bewoners van 
‚het Noordoosten van Azië zelve van Amerikaanfchen 
oorfprong zijn, De verhuizing uit Amerika naar Azië 
kan na den zondvloed, of ook reeds woor denzelven 
hebben plaats gehad. De laatfte onderftèlling ‘ftrooke 
Wet een verhaal bij PLATO, aangaande het oude Atlan= 
Us , door fommigen voor de Westkust van Afrika , door 
: e 3 Tr Alle 


at €. BrUINING 


anden gehouderi, en voor 
mgezien. Het gevoelen, * 
ie gelegen zij geweest, is 
1 Gémef. beflist niets, Al 
zulke armen , als wears 
vordt, dàn is nog onze- 
te reeds bij de fchepping 
@ntvingen : en ‘ys. Het ís voor eene inlasfching te 
houden, wier fteller weinig aardrijkskunde bezat. Het 
Paradijs kan dùs zeer Wel aan den: voët: vän een’ der 
hoogfte bergen yan Peru te zoeken zijn. Dit aännemen= 
de, vindt men de rêden van het woord pt ({dam) voor 
mensch, in de rogde kopetkleur , den ‘Amerikanen oor- 
fpronkelijk eigen, doch naderhand bij derzelver verblijf 
in andere gewesten verbleekt, gelijk ‘ok de reden van 
evereenkomften, tusfchen Hebreeuwfche én Amerikaane 
Íche gebruiken, door fommiger opgemerkt. 

Ul. Het verblijf van Israël in Egypte moet, met 
MICHAËLIS En MURTINGHE, vólgens Zzod. Xf: 40, niet 
op 430 Jaren gelteld, maar, met VENEMA, moeten van 
de geboorte van 1$AÄK tot aan den uittogt van Israël uit 
Egypte, volgens Genef/: XV: 33, 400 jaren gerekend 
worden, Het vierde geflacht nà datgene, *t welk in 
Beypte gekonjen was, is, volgens Genef. XV: 16, bee 
westigd door Exod, VI, van daar weder uitgetrokken, 
en, volgens Galat. Ill: 17, zijn tusfchen de belofte, aan 
ABRAHAM getlaân, en de wetgeving op Sinaï, 430 jaren 
verloopen, Op deze tijdruimte doelt de Schrijver van, 
Bxodus, Cap. Xil; 41, rekenende dus bij de 4oo jaren, 
waarvan hij Genef. XV: 13 geiproken had, nog 36 jas 
rên ‚ die tusfchen het véftrek van ABRAHAM uit Ur en 
de geboorte van I8Aäk verloopen Waren, terwijl vs. 49 

TTT “"jvoegfel is van iemand, die de 
schrijver nlet begreep, gelijk het, 

Zande). XIII: ao voorkoménde 
zeer eén bijvoegfel is van ie- 
oelde tijdperk verwarde met eein; 
: Boek der Rigteren, van dé eer= 
’tâan den good van eu: verliep 
le tijdsbepaling van 40 jaren voo 
. xlr an Dat getal , gevoegd bij 
n, overtreft dé Com van 480 ja= 
tusfchèn: den ‘üfttogt van fsraët 
t jaar van saLOMO , uitdrukkelijk, 
ge- 


hd 


ONTWERP. 103 


gefteld , en door JRPHTA’s gezegde, Rien Xl 16, nog 
meer bevestigd wordt, dewijl diens oagmerk.niet medee 
bragt, het verloopen tijdperk te verkleinen. Micuaë- 
Lis leest, op de aangehaalde plaats, z Kow. VL 1, 592 
jaren 3 dach ‘dan moet men waor het tijdperk . waarvan 
EPHTA fprak, veel meer dan 30 jaren (tellen, . Hierbij 
omt, ter bevestiging der gewone lezing van 480 jaren , 
tegen de verandering van MICHAËLIs, dat dat getal, in 
vereeniging-met de s1o jaren , bij welke het verblijf van 
Israël in Egypie, volgens VRNEMA, bepaald maer ware. 
den, met drie geflachtregisters uit 1 Charon. Vk fp 
en met het geflgchtregister van vaviD 1 Chron, ll; 9-15, 
aan het einde van het Boek van, Ruth, in het begin van 
Mastheys ‚en Luc. Ills 3533 uitmuntend overesns 
komt. Men moet dan flechts rekenen , dat saLMA kort 
voor het einde van het veertig - jarig verblijf der Israëla 
lers in de woestijn geboren, en BoAz, om een bepaald 
aar.te noemen, Qo, OBED IÖa, ISAI 274, En DAVID 366 
jaren na het einde van dat tijdvak. Bij dit getal voege 
men de 49 jaren van het verblijf in de woestijn, de 7aq 
van het leve van DAVID , en de 4 der regering van 
SALOMO , en men heeft juist de fom van 480 jaren. De 
groote affland tusfchen den geboortetijd der genoemde 
perfonen (teunt op vier onderfcheidene geflachtregisters ; 
Onder welken men niet onderftellen kan, dat geen een 
volledig en onverminkt zijn zou. Ook wordt de zaak 
door het voorbeeld van ABRAHAM veeleer bevestigd dan 
in twijfel gebragt. Nog komt het gemelde geral van 
489 jaren met de afzondérlijke jaargetallen van ondere 
fcheidene kleine tijdvakken, in het Boek der: Rigteren , 
het 7 Boek van Samuel enz. volkomen overeen. Dit zal 
in het gefchiedverhaal , van plaats tot plaats , aangetoond 
warden. Eindelijk helpt de aanneming van dien tijde 
kring, en van de ato jaren, welken vENEMA voor het 
verblijf der Israëllers tin Egypte ftelt , de Bijbelfche gé« 
fchiedenis met die van China en Egypte vereenigen. Om 
ze begrijpen, hoe de wereld ten tijde van Mozes reeds 
zoo bevolkt kon zijn, dat er, bij voorbeeld , alleen in 
Egypte, uitgenomen de Egyptiers zelve, nog een volk 
van meer dan twee millioenen menfchen gevonden wierd , 
hetwelk vit Egypte uitging, om Palestina te veroveren, 
en aldaar volkeren vond , veel talrijker, dan het zelf 
was; om dit te begrijpen , behoeft men dus, met MICaAëe 
LIS Cn MUNTINGHKE , geen guinger getal van jagen aan te 
- 4 ne. 


d 


É 


goo G. BRUINING 


nemen ‚noch , mét veankM , volgers het betoog van zee 
keren DU TEMPS 4 te ítêtlen , dat er in eene eeuw uit de 
drie zonen van NOACH T5oe,ooo menfchen zouden heb- 
ben. kunnen-voortípruiten, - Het gezegde nopens den _ 
zondvloed. maakt dit onhondig „ en de ralrijkheid der 
Israëllers, bij hunnen @ittogt uit Egypte, kan op ecne 

andere wijze opgehelderd ‘worden. Uit het voorbeeld 
van. KENATH , den zoon van Levi, wordt , volgens 
Exod. Vl: 17 en volg., bewezen, dat jakoB'’s éigenlijke 
afitammelingen geene 6ó0,000 (trijdbare magnen kunnen 
hebben opgeleverd. Meu vindt dus dit getal alleen door 
‚ bijrekening der ingelijfde flavenen vreemdelingen : welke 
‘ánlijving- reeds van ABRAHAM'S tijd af had plaats gegre= 
pén. Uit dit alles wordt heflaten , dat Israël (lechts aro 
Jaren in Egypte heeft gewoond, en dat er in het geflacht- 
‚register van Geref. XI geene uitlating , met MIOHAËLIS en 
MUNTINGHE , te ftellen … maar em. het tiental „ aldaar 
voorhanden , een:onbepaald' getal van perfonen in de 
lijst wan: Cap. V overgeflagen is, Wat de Chinefche 
gefchiedenis betreft 5 SkE-MA-TSIRN, de Livius der 
Chinezen, die 104 jaren voor onze jaartelling fchrecf , 
begint zijn werk met de regering van HOANGTY : en tot 
wan dezen eigenlijken wetgever van China is er zekerheid . 
in de Chinefche gefchiedenis, en overcenftemming tuse 
fchen de Chinefche en gevolgelijk aok tus{chen de Euroe - 
pefche berigten. Omtrent’ het vroeger tijdperk is er . 
integendeel veel fabelachtigs en veel verfchtl. Volgens 
SLE -MA- TCHIN , die meer dari zes eeuwen na SEE -MA= 
TSIEN leefde , was rouut de eerfte Chinefche Keizer, 
die, naar fommiger berigt, 1954, naar dat van anderen , 
469 jaren voor den tempelbouw den troon beklom. In 
‚beide gevallen moet hij echter lang voor den zondvloed 
geleefd hebben. Die dus meenen, dat de zondvloed al- 
gemeen zij geweest, en het menfchelijk geflacht daarna 
alleen uit alftammelingen van Noaca hebbe beftaan, 
vervroegen den zondvloed , door de:ondertftelling ec= 
ner uitlating in de geflachtlijst Gene/: XI, of door de 
Griekfche overzetting boven den Hebreeuwftchen gronde 
tekst te volgen 5 of zij zoeken den eerften Monarch van 
China in den perfoon van vau, en trekken, al wat ten 
aanzien van deszelfs voorzaten verhaald wordt , in twijs 
felz of zij zoeken NOACH in YAU, ADAM in FOUHI, En 
KAÌN’sS ZOON HANOCH in HOANGTY., Na eene korte wes 
derlegging van die alles „ (telt de Schrijver in wav in. 
. an tide 





T ONTWERP. aot 


tijdgenoot van NOACH, en zou, volgens eene aanteeken 
ning, overhellen, om FoUHI , CHENNOUNG en de vol- 
gende Monarchen van Chinefchen bloede, als een’ tak 
der nakomeling{chap van KAÏN te befchouwen , indien hij 
geen’ grond meende te hebben, om het Paradijs niet ia 
Azië , maar over den Oceaan, gelijk boven gezegd is, te 
plaatfen. Deze vau nu heeft , even als NOACH, den 
zondvloed overleefd , die: in het 61 zijner regering is 
voorgevallen , fchoon dat jaar , naar de tijdrekening der 
Chinezen, niet meer dan 1298 jaren voor den tempel- 
bouw ingevallen zou zijn … terwijl de Schrijver den 
zondvloed op het 1333 jaar voor den tempelbouw meent 
te moeten ftellen. Dit verfchil van 34 jaren wordt weg- 
genomen , gedeeltelijk door de aanmerking, dat de Chi: 
nezen volle zonnejaren van 365% dagen rekenen , en in de 
andere tijdrekening flechts jaren van 360 zijn , en ge- 


deeltelijk door een berigt van De PAUW „dat de Chinezen __ 


dikwijls , door eene verkeerde intercalatie , aan de jaren 
13 maanden geven, hoedanige jaren van 13 maanden 
er onder de gezegde 1298 verfcheidene kunùen zijn gee 
weest. 

Hiermede ftapt de Schrijver van de Chinefche ge- 
fehiedenis en van zijne derde Afdeeling af , en gaat in 
de sierde Afdeeling tot eene andere gefchiedenis over, 
in welke wij hem nader zullen volgen , nu voor eene 
poos de pen nederleggende, om den Lezer en onszelven 
eene verademing te verfchaffen. ’ 





Eenvoudig onderwi js in het lezen van den Bijbel, enz. Te 
Rotterdam , bij N. Cornel. Js kl. 870, 


T er van het Nederlandsch Zendeling-Genootfchap niet 
A zooveel, tot bekeering van Heidenfche Volken, te 
verwachten, als velen er zich van voorgefteld hebben , 
het is evenwel niet te loochenen , dat er menige goede. 
zaak, tot bevordering van Godsdienftige kennis, onder 
de arkne meestal te vel verwaarloosde Volksklasfe, in _ 
Ons eigen Land door tot (tand gekomen ís. Daartoe bee 
hoort ook de vervaardiging en uitgave van kleine boekjes , 
tot onderrigt van zoodanigen, voof een geringen prijs. Ook 
dic Stukje , tot aanprijzing en befturing vâh het lezen 
der gewijde Schriften ingerigt, kan tot dat einde van 
veel nut zijn. Men zou echter deze foort van gefchrif- 
| 5 ten … 


$09 EENVOUDIG ONDERWIJS, 


“ten mogelijk nog wel meer algemeen nuttig kunnen mâ 
_ ken, door eene meer bevallige en oordeelkundige fchrijf+ 

wijze. "Er zou bepaaldelijk , bij dft opftel, gebruik 
kunnen gemaakt zijn van ’t uitnemend Werkje van ROSENe 
‚ MULLER, over ’t nuttig lezen des Bijbels. 


md 


Kort Historisch Perhaal van den eerften aanleg , lotgevallen 
en voortgang der particuliere Colonie Berbice, gelegen in 
Bet Landfchap Guiana, in Zuid- Amerika; in het kbije 
zonder behandelende het onderwerp der Private Eigendom 
men) der Societeit van Participanten in die Colonie, en 
wel allerbijzonderst de zoogenaamde Akkergelden. Met 
eene openlegging van het Pagulier en Contrasteerend ger 
drag vanden Heere ABRARAM JACOB VAN IMBXZE VAN BA® 
TENBURG , als Civil Gouverneur der Colanie, Door een 
_ Caonist, in Augustus 1895. Met eene gekleurde Af- 
beelding. Te Amflerdam, bij C. Sepp, Jansz. 1807. 
Jo gr. Bro. 319 BJ. 
Tr de Volkplanting Berbice fpreekt man veelal En 
A gefsch. Des Schrijvers Motto op de rugzijde van 
den Titel, Uit SHAKESPEARE ontleend, 


PWhilst I can vent clamaur from my thraat > 
FI sell thee thou dost evil ! | 


deet ons geen malsch Stukje verwachten 5 trouwens de 
bijnamen van fingulier en contrasteerend , op den Titel 
zelven, kundigen dit aan. Het Voorberigt fchetst ons 
reeds het doorgaand eigenbaatzoekend gedrag des Gou= 
Verneurs VAN BATENBURG. ‚, Men zegt, of hij zegt 
»‚ dat het Brisfche Minifterie aan hem deszelfs verwon- 
„‚ dering heeft betuigd, dat, na zoo vele jaren Gou- 
„‚ Verneur over eene Colonie geweest te zijn, hij niet 
»‚ ZOO rijk als gen Nabab is; hij merkt dit aan als eem 
«, Wenk „en maakt zich. dien thans kostelijk ten nutte.”* 
‚_Dan zien wij het Werk zelve in,- HARTSINCK’s Be/thrijn 
ving van Guisga volgt hij meest, om ons de oprigting 
en vraegere lotgevallen dier in foort zonderlinge Volk» 
planting te leeren kennen. Voorts vermeldt hij de 
verfchillende, gevoelens van Gouverneur en Raden, en 
van Direéteuren „over het Akkergekó. Der Engelfthen, en 
OO ort 














HISTORISCH VERHAALs so 


kort daarop der Franfchen bemagtiging dezer Volkplane 
ting , behelsden, ten opzigte der. Eigendommen, het 
zelfde; dan de Koning van Frankrijk herftelde , bij 
eene Kabinets-order, de Societeit in hare private eigen- 


dommen en bezittingen, ‘met verklaring, dat de So= 


cieteit, die te voren, en door de Engelfchen, en door 
de Franfchen bij de bezitneming was uitgefloten, in 
hare private eigendommen en bezittingen , even als par- 
ticuliere Ingezetenen, zou moeten worden gehandhaafd ; 
en geraakte de Volkplanting in 1784 weder onder de 
Souvereiniteit van den Staat. Bij de Onwenteling de 
jaars 1795 werd de Volkplanting wel onder het behe 
van het Commissé tot den West-Indifchen Handel en Be- 
zittingen gebragt; doch dit maakte geene verandering in 
den privaten Kigendom der Societeit. : 

Na de vredebreuk met Engeland , verviel de Volk- 
planting in 1796 weder in handen van de Engelfchen, 
op zeer gunftige voorwaarden. De Heer VAN BATEN 
BURG, federt den jare 1789 Hollandsch Gouverneur over 


de Volkplanting , bleef aan als Civil Gouverneur Onder: 


Brisfche vlag, en bewees tot genoegen der Brisfche Be- 
welthebberen, dat de ongecultiveerde en onuitgegevene 
Landen, de Plantaadjen , die ten koste der Societeit wa- 
ten aangelegd, en de Fabrieken, als de Scheepstimmer= 
werfen wat daartae behoorde , waarlijk bijzondere Eigen- 
dommen waren; waarin het Britfche Gouvernement bee 
rustte. | 

“Bij het overgaan der Volkplanting bij den Vrede van 
Amiëns keerde dezelve op den ouden voet weder onder 
de Sauvereiniteit der Bataaffche Republiek. Na de ras 
volgende vredebreuk pereake Berbice op nieuw in han- 
den der Engelfthen; dan ook toen werden:de bijzondere 
Eigendommen der Societeit als die van particulieren aan- 
gemerkt. De Heer VAN BATENBURG , Op zijne reis naar 
Helladd genomenen in Engeland upgebragt , werd aldaar, 
door een Minifterieelen Brief, gevolmagtigd, om het 
Civile Gouvernement over Berbice weder op zich te 
nemep , en werd, bij zijne wederkomst, in die hoeda- 
nigheid gehuldigd, = Dan die overzeefche reize had, 
volgens het betigt van den Schrijver , de gevoelens van 
dien Heer , nopens den bijzanderen Eigendom der Socis= 
teit „ zeer doen veranderen, Hij verklaarde in den Raad , 


dat hij denzelven , in aaam des Konings , onder zijne Ad- | 


miniftratie zow dvernemen. - 
- Als 





x 


ao4 HISTORISCH VERHAALS 


. Als zoodanig ingehuldigd , trad hij geheel in de be- 
langen: der Engelfèhen, en verklaarde , dat de Ingezete= 
nen nog: groote fommen aan het Kantoor van den Onte 
vanger- Generaal verfchuldigd, waren 5 onder die fchule 
den telde hij het Akkergeld , als een voorwerp van groot 
gewist. … Tegenverklaringen vermogten niets 5 doc 

bij. aanhoudend niet gehoorzamen deed cene Publikatie 


_ even weinig uit. Hij verliest. ’s volks achting. « De 


Burgerij , des moede, beraamt conltitutioneele midde- 


Jen , om de klagten voor den Souverein te brengen. 
Hiermede worden Gelastigden naar Zonden afgevaardigd. 
Dit wekte zijnen haat ten fterkfte, en, den gewonen 
weg van Regten ter zijde'ftellende , matigde bij zich 
de Regalia van Parate Executie aan , tot invordering der 
Akkergelden, Hierin vond hij medeftanders. De ingefla= 
‚gen weg van Regten baatte niets, Hij voer voort tot 
de dadelijke Executie , en bedreigde de wederftrevenden 
met den Militairen arm. Op deze wijze drong vAN Báe 
“TENBURG zijn gevoelen door, en bragt zijne herhaalde 
Publikatien nopens het Akkergeld ten uitvoer. Breed is 


de. Schrijver in ’t betwisten van de eigendunkelijke gron- 
‚ den, op welke die Gouverneur bouwt. Dezelve vere 


dienen in het Werk zelve gelezen te worden. 

„Veel meer dan de helft, van dit Boekdeeltje beftaat uie 
Bijlagen van oorfpronkelijke Stukken, waarop de Coloe 
nist zich beroept. - 

Behalve het hoofdeinde , waartoe dit Stukje gefchre« 
wen is en in °t licht gezonden wordt , zai het, naar. ’s Co- 
Jonists gevoelen , van eenigen dienst kunnen zijn voor 
hem, die het ooit mogt ondernemen , eene volledige Bee 
fchrijving van de Volkplanting. Berbice te geven , welke 


tot nog toe niet voorhanden is, en waaruit de Nederlans 


der zou kunnen zien, dat deze Volkplanting van groo= 
ter ‘aángelegenheid voor: het Moederland is, dan het 
grootfte gedeelte der Natie dezelve alsnog befchouwt. 
Indien dit Stukje een tamelijken aftrek hebbe , verklaart 
de Schrijver niet ongenegen te zijn, om, van. tijd tot 
tijd, zijne Landgenooten met meer echte bijzonderhe- 
den , Berbice betreffende , bekend te maken , alsmede een 


‘echt verhaal van het Oproer, onder het Bataaffche Guar- 


nìfoen „ aldaar in pril 1803 uitgeborften. . 

De gekleurde Afbeelding, op den Titel vermeld, is 
eene uitflaande afgezette Plaat, gevende een Gezigt van 
de Stad Nieuw Amflerdam a Rio de Berbice. Be 

6. 


» 


BEROEP. 05. 
„Beroep aan de Eer der Mogendheden’ xan het Vaste Land. 


(Mer opheiderende. Aanteekeniagen.) Uit het Fransch. 
Comte bekomen. Jn gr. 8vo. 30 Bl. 


&e 


e ontwerpen en bedrijven-der Engelfthen, genoe 
zaam over den geheelen aardbodem , doch hier bi 
zonderlijk in het jongstverleden rin iu Denemarken , 
‘van de zijde van’ derzelver wettefoosheid en affthuwe- 
„lijkheid , met levéndige kleuren te teekeneu ; de Mo- 
gendheden van Europa de rampen en onheilen onder het 
oog te brengen, indien zij niet, ieder in het bijzonder, 
en allen gezamenlijk , aan de meer en meer doordringen 
de gewelddadigheden paalt en perk (tellen ; die Mogende 
heden tot het waken voor eigen veiligheid, en. het bieden. 
“van moedigen ‘tegenftand ‚in vereeniging vooral met den 
Franfthen Keizer , krachtdadig op te wekken: deze zijn, 
hgofdzakelijk , de bedoelingen van dit klein gefchrift, 
ig ewek in de maand September des voorgaanden jaars 
_tê Parijs in het licht verfcheen , aldaar vlijtig werd gé= 
lezen, en, is het.te denken, ook ónder ons nog. ak 
Lezers zal vinden ,- vooral onder de genen , die met 
den Schrijver van oordeel zijn, dat in de beteugeling 
en vernedering van Groot - Britannie het herftel van 
Koophandel en Zeevaart , en alzoo de verlosfing uit 
den kwijnenden ftaat , onder welken thans een groot 
„gederlie van het menschdom zucht „ moet gezocht 
“worden. OON 





-Fygfereelen van Vhlentia, door C. A. FISCHER. Te Haarle , bij 
‚ Bohn. 1807, JAngr. êvo, 277 Bh … EE 


He gunftig. ontvangen der Zuféreelen van Madrid, door 
FISCHER met Hoogduitfche verwen gemaatd , en met Neders 
duitfche voor onze Landgenooten opgehangen, hecft den vera 

“vaardiger der laatfte bewogen, ook de Zafereelen van Valena 
fia ons aan te bieden, — Merkten wij , ten opzigtavar de 
eerstgemelde, aan, „, dat ze luchtig en geenszins elkarnder 

» verdringeáde waren opgehangen (®),” ook dit gelde ten op= 

“zigte van de Tafereeten thans voor ons. Niet minder dan 96 
| ; wore 


Pe 


€) ze Faderl, Lurersef. soer 1006 bi 4450 


go6 Ce A, FISCHER 


wordén ons voorgehouden, Dit en-’t gemri der bladzijden +i 

aanmerking genomen „ alsmede dat een tiental Aankhangfel 
gok dezelve vullen; doet van geifs ín-oog vatten , dat verve- 
tende uitvoerigheid geene efgenfchap is der voargedragene 
Stukken, Of ze aile ge@thike zijn om den naam van Zaferce- 
den te dragen, welk woord iet fehilderachtigs voor onzen 
„geest oproept; is een ander geval; daa de Schrijver. heeft ze 
Zoe gelieven te noemen, _ - a. 

Aan de dorre. Naamlijst der’ hier’ voorkomende Stukken; 
welke, om verftaan te wordén zonder het Boek zelve, 
zeer noodig verklaringen zou behoeven, zou gewis onze Lé- 

wefnig „en wij het Verdriet van uitfchtijven hebben. Geen 
sverdriet ondertusfthen” zel het ons baren ; ‘en zeker genoëgen 
aar onse Lezers: gövên, wenmmeer wij een ef ander Tafereelde 
van verfchillende foar hier. opbaugen. . Deze mogen tat proe: 
ten van de meeste overige dienen. , r Ds 

… Kramnar. Men Ia bet oog op de. Kaart, en fchielijk zel 
am@en het klimaat van dit bevallig dal kaasen:raden; Agqn drie 
ijden deor gebergten. ingelloten, flechts in het Zuidoossen 

» tegen de zee , bij. gevolg voor alle gure winden pe- 
{chut , moet dan deze Feheele heerlijke kust niet een land Jan 
“ebútwige lente wezen? ” OAN 

‚, En waarlijk, elke ‘onaangename verwisfeling ‘der jharge= 

tijden , elke onophoudelijke ftrijd der-hoofdftoffen ; %e--bier 
geheel en al otibekénd ; &êne beftendige Kélderheid en eere ok- 
wersnderlijke zachtheidkenmerken het Alíavat:van Vadenste, 
' 1e Om hiervan nog iers meer se zeggen: de gemiddelde 
Apogte van den, Barameter is os. duin , zijne graotfte verande 
ving. 53k linie, zooa;dat dezelve, menigmaenl in acht-ensvaestig 
aren, naauwelijks 1f linie bedsaagt, — De. Thermometer. is in 
den Zomer doorgaans tusfchen de 17 eu eo, en in den Winger 
tusfchen de 7 en {3 graden. Beftendige Zeewinden tempee 
ren de hette, en eene koude van 3 graden boven nul is eené 
zeldzaamheid. 

‚la den Zemer heeft men zeker manigvuldige onweders ; 
doch met eenige weintge flagen is het doosgaans gedgan5 in 
’_ den Winter heeft men federt 5oa jaren naar tweemaal rijp en 

nevel apgemerkt. - - en, : 

». De heerfchende Winden zijn de Zuidoosten , bah: 
‚neer de hemel altoos helder en vrolijk ‚Gaat. Slechts op 
den «ijd der eveniugea voert een Westewind eenige. regene 
walken mede ; anders telt men in ’t ‚gehgele jaar ter ‚naan- 





wernood 18 of ao regendagen. Over her,geheelvis de lucht 


‚zoo zuiver en droog, det zout en fuiker maanden lang onde 

den blooten hemel kuanén blijven, zander.de minfte vochs 

tgheid te moeten vreezen. Zoodanig is het klimaat vàn Vas 

bentia, waar alle natuurlijke verfchijnfels fraaijer. en liefelij. - 

ker, alle werktuigen ‚des bewens erker au frisfoher zijn. Dat 

eeuwige (lingeren tusfchen gezondheid en ziekte ; dat tu 
| € 





‚ TAFEREKLEN VAN VALENTIA, aoÎ 
fche heirleger van flepende kwalen uit het Noorden, fa ‘hiaf 


‚ Hier hée 
digheid, die 
did ons nogn 
âlles vol zul 
noegen ;bier 
werkzaamst ( 
»» Aanbidd, 
meer dichter! 
het leven fd 
vriendelijker , 
zelfs ‘her oòg 
deelte van zi 
‘a Peil der 
heeft voegetta 
uitgang zal o: 
Weufchen, vi 
afgefchelden , 
onderwerptog 
‘men , onder Ì 
fche Lente o 
Vande inw 
Fi8CaeR her, N 
Land op, Pli 
het karùkter 
honderd gev: 
de Palentlane, 
‘naar ziel, op 
vloed van de 
» De Valen 
Zoidlander te 
aandoenlijkbe 
Noorman, en vurig wis cen rrovencer 
„ Met de Vrouwen is hét hier. eveneens gelegen. ‘ Bij bare 
Fade kleur, lichtkleurig haer, bevellige gezetheid, zou men 
aan dochters van het Noorden Benkens maär hare Jiefelijkheld , 
vuur en levendighetd , ja elles herinner ons gan een Zuiden 
lijk tand. Watrde zedelijke ‘zijde beelt — ook hier is de ine 
vloed van dezen Ingchenden’ bemt{ nlet ze miskènnen. Bij de 
Mannen bebeurt mén die frlsfche en vrolijke werkzaamheid, 
Dieheere Zuidelijke levenskracht, — bij de Vrouwen die beval 
lig berooverende vriendelijkheid „ dien gevoelig dweependen 
hartstocht, —bfj de belde kunnen die opgeruimde en wel: 
nende ijdelheid” ìs dit wel het regte woord?) . „‚ zoo wel a 
len vrolijken Tust ia * leven ;die de bron vande uitmuntendite ET 


zo8 … CG A FISCHER 


zelligheid Is, mm» Maar niets befpeurt men hier van den ernftigen 
Castiliagen en zijne koelheid, zoo min als van den valfChen 
‘Andalufier en zijnen overlast, ‘Even weihig van den doore 
trapten Biscajer,' dén lompen Galiciaan, of den ftijven Cata- 
lonier, Maar. wilt gij de. welmeenendíte en vrolijkfte Inwoners 
wan «Spanje leêren kennen, ga dan naar Valentia,” 
„In-dit Valentia gaat de wijze vän bewatering met veel moei- 
té vergezeld , en een kostbare toeftel is dadrtóe noodzakelijke n 
‘Om dit alles genoegzaam als in een punt bij elkander te zien, 
moet-men naar het net en nijver Vlek Creviilent zich begeven. 
Doen wij zulks , brengen wij onze Lezèrs derwaarts, 
ze Eveneens als de mijnwetken in eene (tad, ean hooge bergen 
gelegen, zoo behandelt men in Crevi/lent de waterwerken ‚met 
7 2 27 5 waarlijk’ 
1s (put- 
1 hoort 
er fpre- 
n groor 
n doore 
oorraad 
1woners 
Luite 
rfeesten 
revillent 
ierd bij 
ven alle 








vaterlei- 


_ .- oe . el. Na 
hunne aankomst fchikken zij zich langs hec kleine kanaal in 
erde, en de Alcalde GHoofdfehout) gaat met de ondernemers 
tot de ‘noodige plegtigheden over. * 

» Nog is de wel ‘door eene kleine affchurting afgefloteù „ 

doch iu de rondte met kranfen en groene rakken verfierd. De 
‘Alcalde geeft baar eenen naam, bepaalt de grensfcheiding, en 
ftelc daarvan een behoorlijk bewijsttuk op. 
«Op eens wordt eene vlag ingeftoken, en plotfeling ftort 
zich de kleine firoom , in eene fchuimende opborreling, ia 
het kanaal neder, Thans weergalmt alles van gejuich en vreug- 
dekreeten; trompetten , pauken ,„kanon{chooten, alles ver= 
mengt zich tor het vorm@n van een geraas, dat geene befchrij= 
‘Ying noodig heeft. ©”, i 

» Zoodra het water Ia het kanaal vliet, (poeden zich de 
Inwoners om het zeerst met hoeden, bekers, glazen en potjes 
dear heen; ieder wil her eêrst fcheppen; ieder verwacht er 

: an : een 


« 





TAFEREELEN VAN VALENTIA 809. 


Ren bijzonder voordeel van ; de grijsaards bevochtigen mec 
hetzelve hunne ongeftelde oogen; de meisjes befchouwen het 
als een uitftekend middel voor de fchoonheid;s de vrouwen’ 
drinken het ter bevordering der vruchtbaacheid; de.jonge kna= 
pen houden het voor een uitftekenden gezondheidsdrank ; 
met één woord, alles weelt en dringt door elkander „: waarbij- 
aan Allerhande kortswijt geen gebrek is. - - E 

2, De dag wordt voorts befloten in vrolijkheid , genoegen en 
blijdfchap. In triumf keert-men teerug, dapst ander: de.lJome 
merrijke Algarroden- boomen ; en wat het water in geest en 
„kracht, te kort fehiet , wordt door de heerlijke muskadel ver= 
goed." De 

De Provincie Valentia levert eene menigte van voortreffelij= 
ke Wijnen op, waaronder die van Alicante en Benicarlo uit- 
munten, - Wat daervan, alsmede. van de Olie, gezegd wordt, 
aan wij over ; dewijl het vermelde Waterfeess qns nitokt,- 
om, wat FISCHER van de Waterdieven zegt, als zeêr zonder- 
ling, mede te deelen, , Ik weet niet, of de vlijtige LiesNius- 
ook iets over de Waterdieven verzameld heeft; doch ik weet. 
wel, dat men dezelve op alle {chepen, en. nog meer in Va= 
dentia aantreft, ginds om het te drinken , bier om de bee, 
watéring. … OR De, 

‚Men herinnert zich de regeling der kagalen ; de kosthare 
zroeftellen ,- de ganzienlijke uitgaven „ die daaraan verknoche 
zijn ; men weet „ dat het water hier’ onfchatbaar , -deszelfs. ver. 
deeling geregeld „en de prijs in vele ftreicen ontzettend is 
Zal men zich: nw nog germonderen, als men hier -van Water= 
dieven leest; daar wetet dikwijls duurder is dan goede wijn? 
- > Daar fuipt bij heen, de arme-vindingrijke Waterdief , die 
zijn fober ftukje lands door de droogte ziet- verfimachten, 
Daar fluipt hij heen in den ftillén middernacht „ met emmers 
‘en kalabasfen behangen, om deze onfchatbare vangst te--doen. 
Met een kloppend ‘hart kliske hij den fteilen berg naar.de 
“vreedzame ‘wel op; fidderend wult bij zijn vaatwerk; bmisen 
adem. keert hîj naar zijne wachténde vrouw terug. vs 

‚‚ Doch hij-is:geflaagd, hij heeft de flapende wachters, we- 
ten te mijdeh „en zijneikleine regenbak is weder voor eenige 
dâgen met water voorzien, n | 

‚, Op eenen anderen tijd is hij bij de Pantano in het kreupel= 
hout verfeholen. Ongemerkt weet hij eenige gootjes 
aan het hoofdkanaal vast te krijgen, en lustig loopt het water- 
nu ih zijne dieperliggende tonnen afi ee De onderneming is 
gevaarlijker ‚en veronderftelt oog{chijnlijk eene verftandbouding 
met de wachters 5. maar de berckenende Waterdief offert gok 
gtarne Een piaster op, Waat hij dezelve tienvoudig: weder, kan 
inwinnen, — Roekeloozer doar dezen goeden uitlag , doet hij 
eindelijk een waagftak, en leidt zelfs een van de duizenderlgf 
zZij-kanalen.af.. Dryk is zijne huishouding hu bezig „met kes 


- „LEIT, 1808. NO; 5e | \_ ter 


tv 


e 
hd N 


210 C.A. FISCHER, YAFERELLEN WAR VALENTIA, 


ter In tonen, kannen en eramers naar den verhelen regenbakeea . 
brengen , ‘térwijl men eën uut verder vergeefs: naar:de gewone 
bewatering wácht.’” OE NE 

Ten beffuite nog een Tafereelsje van eenen. anrtesen- aard 3 
het voert ten opfchrift: ZUIDELIJKE LIEFDE:  v, Bven als de 
patuurlijke levenskracht , zoo ontwikkelt zich hier sie kvache 
van den geest, in de grootst mogelijke volmackeheid, Weser: 
alles den ‘Roogften graad van fterkte:en fchoonheid bereikt, 
daar nroet ook de liefelijke bloefem van het gevoel vqlmaakted 
en züiverder wezen. Ó Liefde aanminnig kind der lente: van 
ons leven! Wie u in alte uwe bevelligheid wil beeren. kennen „ 
die fpoede zich naar uw Vaderland , naar het betooverend 
Valentia! es ee , 

„» Die geheime neiging, waardoor de natuur beide kunnes 
aan elkander verbindt, werkt hierin hare geheele. levendigheid. 
Het moge een gevoel van den geest of van de: zinnen wezen 4 
Jet moge ult beiden ook zamengefteld zijn « genoeg, het 
tooit zich hierop met alle de betooveriag van dweeperij eni 
romaneske geestdrift, : : 

= 9, Maar fchijnt bet hoogfte , bet hertelijkfte gevoel der lief 
de, fehijnt het niet die kunne aangeboren te wezen, die doos 
de natuur tot het heerlijkst model harer heerlijkheid werd gee 
fchapen. , Bij de Vrouwen is atles meer zachs en teëder, meer 
zuiver en hemelsch, dan bij de Mannen; aftes beeft op haar 
eenén meer ‘hartelijken „ liefelijken en dichteetijken indruk. 

h dan de zuidelijke „ de’ Áwlentiaanfshe Vrouwen. is hier 
Rok eene uitlegging uoadig:! Haar -hemelsch:: kitmaat, bere 
dicheerlijke : godsdienst , harê' romaneske Legenden:, sies 
fchenkt hare verbeelding eene…vlugt ,- eenen srijkdaan , eene 
" werkzaamheld , die onbefChrijf baar ziju, Marti en de hemel „ 
de bemiride en zijne ombelzing we alles wiiet bij hear ireen, 
‚ alles vereenigt zich tot eeu genot, hetwelk alleen: door cen 
vrouwelijk hârt kan bereikt worden, » Tot een génott => 9 
dat toch niemand onderneme deze tooverachtige sisleiding: 
. weg te nemen t dat niemand het wage eenen fiuijer weg te- 
fehaïven , die het fchoonfte geheim der natuur bedeket Maar ’ 
gelukkig: zij, die onder dezen: hemel beminnen t, Driewcef ges 
lukkig zij, die van deze Vrouwen bemind kunaon:worden!” » 


had 


De 





Jes(2)us messts,of de Eulv)angelien en Apostel» gefohiedenis 
in Gezangen van Je C. LAVATER 3 z0(0) na doenlijk in °t Nem 
derduitschgevolgd , door M. Je DE JONGE Jie Deel, Te Amfler= 
dâm, bij J. Re Poster, 1807, Js kl, sto. AVT en aop. bh 


Eorveren's Mestade zo) na doenlijk in 'e Nedordoinch | 
velgd! Waartoe dit wantrouwen van eigeue kracht op en 


‘ 


be Ce LAVATES JEZUS MESSIAS, Ati 


WWAIRGICHTIJVEL In OIEDLEAE meert OPgEWOrpen, 
: Pa Dan, 


ara * HC DAVATER 


malèt heeft ons die 
den wel gewemschi, 
was hij vermoedelijk 
wtaling ‘bewijst, dac 
Hoogduitfche taalel- 
uitscht, en de voet- 
fchièn (men vergeve 
dele gehomên. Wij 
d over de invoering 
hekunst, lever naar 
verlangen , en eene 
zalkundige vereisch= 
% lastfte gan de eer 
tetden Vertaler ntet 
il tegen alle regelèn 
rvaù geene noodza- 
; iets als opzertelijke 
e phhats „ welke ons 
ten bewijze, Zoo' van 
“aanmerkinge, De 
Weld datde Dichter 
orftek als den Jon- 
welks gezigt de Je= 
Fee rug houdt. De 
leRëtt triec hét fchoo- 
»,‚-én bij bet avorrde 
zich zelve anderzins 
druk n-de verkeerde 


zägen 

rlichien fchönheit 
Immlifchen weisheit „ 
hlich dahergieng: 
‘hrer. : 
vempürhub, N 
anblick der Schônen 
Aren deo faden, 
ânden,-” 


ler‘ filirgiriröthen 
mn Sj 

ler Jhimmel! 
shidle farben,* 
ut finde, 

vakan er 


Bege 
„hand er; 
is Knies* 





_ 


WZUS MESSIAS … . . 313 


Kuief- en din zur feite, da ihr das opfer der ehrfurcht 

Brachtet dem Gotte der Götter , dem Vater Jefus Blesfias ! 

Erd und himmel und vater und mutter und tempel und altar, 
(Bilder alles von dem , den jedes bild und doch kein's zeigt „) 
Alles verfchwand ihm jezt, was bild war, — | 


Waarvan de Hotlandfche veraling aldus luide: 


em Alles ftond (til bij ’t overfchoon Kind, en geen’ oogen 
Konden genoeg naar dat beeld zien van godlijke fchoonheid „” 
Aan die onfchuld in menfchengeftalte, aan die hemelfche 
wijsheid , En, 
Die, als een Jougting gevormd, dog (doch) bovenmeaschlijk — 
daar heen ging. 
Om den goudlokkigen Jongeling ftonden de Leeraars van Isrel , 
Toen ‘de Priester den (de) bijl, om her offer te flagten, om 
° hoog hief, 
Hield hij in, midden in ’t zwaaijen, weerhouden door d’ Âarte 
blik der {choone - 
Hemelsch - (hemels) heerlijke onfchaid, Gefprekken verloo= 
"gen den volgdraad, ' . 
Daar hij, met ‘langfame fchreden de handen nedergevouwen » 
Alles om zig vergetend, madr oogenblikken zig ophield, 
(fleehts een oogenblik teefde.) ‘ | 
Zo (zoo) is, bij d'aankomst der lente, het fchoonfte rood van 
. den morgen , a « 
Zo (zoo) is het avondrood heerlijk ook, na een helderen 
__ herfstdág ; 
Of, hebt zij fchooner iets nog, gij alles-teelende Hemel? 
_Aiiés voortbrengende Aarde? zo (zoo) toon het rij „ dar ík 
de verwen , 
Beeld en. geftalte mag vinden, voor dien „aan Englen gelijken 
„(der Goden gelijken) ! 
schooner zaagt gij hèm nooit Maria! Godlijker kwam hij 
ekerlijk telkens“uw (u), afs gij hem wederzaggt, te ge 
‚moet wel: ° ‘ 
Maar ”t alierfchoonfte, hee ftittfte (ftilfte) het hemelsch-(he= 
mels) verhevenfte ftond hij, ° 
Kuielde hij aan uwe zijde, toen gij het offer der (van) eerbied 
Brak, den God alter Góden, den Vader van Jefus Mesfias! 
Aarde en hemel, en. vader, en motder, en témpel en altaar , ° 
(Beeldnisfen aile ‘van hem, dien elk, en dog (ch) geen beeld , 
bete(e)kend(t) ,J | . 5 
Alles verdween nu voor hem, wat beeld is, — 


kk Onze Lezers. zullen uit dit opgegevene voorbeeld ‚ zoo wij 
Dn 0 nd 0 TET ver. 


et. 


ats 5 LAVATER;, JEZUS MESSIAS, 


. vertrauwen , genoegzaam kunen oordeëlen , Wortder det wij 
hunne aandacht behoeven te vestigen op de fo'uren tegert gee 
lacht (zoo als reg. 5 den bijt en teg. ry der eerbied) en fpete 
ling, die hier en caar verbeterden ; cerwijd' Zij alsdan Zele 
ve zullen opmerk&t, hoe zeer eere at te Hlztfièhe overzelting 
dikwerf duisterheid veroorzaakt, zoo als in reg, ra, 19 en 
99 ‚in welken Jantften hee woord Aeseekent GHlopgd, zeigt) door 
aanduiden, kenmerken , moest worden overgebragt: Beelda 
gis/en alle van hem, dien elk wijst, geen echter, uitdrukt, 





Tafvreelen van Wroùwelijke Opvoeding ‚ door CAROLINE RUDOLPEN. 
‚Je Deel. Te Haarlem, bij F.:Bahn, «807. 4 qr: wa 
Behalve de Vaorrede, 248 lade. | De, 


Oer de Opvoeding in het algemeen.tmangelt het ons geeuse 
# ‘zins aan vele en uitmuntende Boeken. Mannen van Ge 
leerdheid en Naam lieten zich, voorul In de jóngstverloopen 
eeuw, zoo in ons Vaderland als elders, aan de rigtige behane 
deling gelegen zijn van dat meest belangrijk onderwerp voor 
het menschdom., Omtrent de leiding evenwel en vorming van 
het aankomend Vrouwelijk geflacht ig echter tot hiertop zeer 
weinig, althans met opzet, gefehreven. Trouwens Natuur en 
Rede fchijnen ons deze taak aan de teederheid der Moeders en 
het eigen toezigt der Seae inzonderheid te hebben aanbevolens 
weshalve wij ook geene pen beter gefchikt achten om haaf terì 
dezeu voor te lichten , dan dic eener fchrandere en ervaren 
Vrouwe. Als zoodanig nu befchouwen wij dezen letterafbeid 
van Mej. RUDALPHI, dien wij dus harcelijk welkom groeten op 
onzen Vaderlandfchen grond. Wij doen zulks te meer, dewijl 
de Vertâter zich de moeite getroost heeft, om het tooneeldet 
Gefchiedenis, en wat er voorts bijzonder op Duitschland toe- 
pasfelijk hem voorkwam, over te brengen op Hollaùdfchen- 
bodem , en naar onze behoeften of leest te fchoeijen, Die 
Werkje , vertrouwen wij, brengt wegens zijnen inhoud dua 
zijne eigene aanprijzing mede bij onze geëerde Lezeresten , 
- zoo die bereids Moeders zijn, of eeuig dadelijk deel hebben 
aan de opkweeking der Jeugd van hare Sexe,als die zich Voor 
die taak wenfchen te bekwamen, in het ftreelend uitzigt om 
zich eenmaal van dezelve naar eisch harer beftemming te zullen 
saogen kwijten. Gaarne intusfchen bewijzen wij die hulde aan 
de verdienften der bevallige Schrijfiter , dat hate pen, zelfs bij 
eene herhaalde lezing, ons vermaakt, gefticht, en ook ondere 
wezen heeft. 

Laat het zijn , gelijk Mej. RUuDoLPE, tot háre ontfchûldie 
gitg. in de Voorrede aanmerkt, „ dat de burgerlijke betrek 
‚‚ King van de famille, die In deze tafereeleù voorkdmr, cen 
‘a Weinig verheven, en derzelver vermogen boven de gewone 

D : as W a 


C. RUDÓLPEI, TAFEREELEN,. hie 


1» Welgêfteidhefd gênomen Is /°° =» Zulks maakt hare hàndteidins 
gen, és inziers, geenszins , onbruikbaat voor den ache 
sj Ongweerdigen middelffand, geltjk zij het Aeopse,” en wij, 
dans voor dit ffté Deel, vêrtekeren mogen aan det meest 
rijk en zeer dungelkgen gedeelte der Maatfchappije. „ De 
» geest toch van dit Werkje „vervolgt de Schrijftter, „„ moet dane 
„ tEmérkt wórden , éÌs ons ankelijk té Zijn van alle tusfchèns 
» komende omitandigheden, en alléen met het wezen van de 
7 Zaak te doen te hebben. En dé grondtegelen, waarop’ al 
» het volgehde gebouwd is, blijven wel altoos eeuwige waare 
„ beden, die zijn: Laat uwe kindeten menfchen wórden, en 
»» wederitreeft hen niet, maar zijt hun vol liefde behulpzaam 
» tot het ontwikkelen én verbeteren bunner natuurlijke vermo= 
„gens. Trekt de een toch niet op eene ongefchikre wijze 
y voor de andere, en dwingt noch de krachten van hunnen 
” peen moch die van hun ligchaam, gelijk de planten în eene 
s, broelkas, maar taat dezelve ontfpruiten in de zuivere lucht 
‚‚ van het levén, en zich frisch én Krachtig ontwikkelen, Dee 
»» ze waarheden gelden voor alte tijden, voor dite ftanden en 


‚‚ voor belde gellachten.” En dé toepasfing van deze algee … 


fneene waarheden op bijzondere voorwerpen, en bij de om= 
ftandigheden, die zich sanbodeù , maakt de féhefing en jne 
flag uit van dit Werkje, welk de Schrijffter zelve ons kénneén 
eert in de aangehaalde regelèn. | Oe 

“.Nogtans levert zij ons geene Zedekundige Verhandeling of 
dor en regelmatig betoog; maar, om den leestuúst harer Sexò 
te beter gaande te houden en uit te lokken, verkoos zij fare 
huttige rasdgevingen en lesfen in gemeetizamé Brieven voor té 
dragen , en in eene Opvoedings - gefchiedenis jn te kleedén, 
Zeer eenvoudig en weinig zamengeftetd, gelijk trouwens vere 
eischt wierd, Ìs de afloop van dat verhaal, wetk alleen ten 


voertuig dienen zoude , en met dè geboorte van Zia zijnek 


aanvang neemt. OO | 
In hare eerfte on teederfte jaren Diijft deze , berlevens iten, 
Karen Broeder , onder bet toezigt van derzelver Moeder Erms, 
Eene aanzienlijke, verftandige en regtgeaarde Vrouwe, die van 
elma, hare Vriendin, in eene reeks van brieven menigerlet 
Onderrigt en voorlichting ontvangt ter leiding en behoorlijke 
Óntwikkdling van Pda's gunftig ontluikende vermogens van lig= 
Chaam èn geest. Niet altoos evenwel treedt onze fchrandere 
Raadpeeftter in het gewone bij velen te zeer geliefkoosde 
fpoor, en krachtig onder andere verzet zij zich tegen het on- 
jdig of te vroeg gebruiken van zootendamde kinderboekjes, 
Wuaronder zij, éen enkel der besten uitgénómen, weinig bruik 
bare wear vindt. „ Een geduldig wâchten betaafnt,” volgens 
Baar,  deh opvoeder, even als den tuinman,” en hef ge= 
Teide der Nätùlr Wwaár te nemên, hitbmer vooruit te loopen , 
Botàr van ce grijpen ed verfbendiglijk te volgen, ‘is dus bij heat 
4 


Cene 


% 


a ’ ©. Kuporrar N m 


tene. doorgaande les. Niet zonder overleg met Selma worde 
voorts een Mentor voor Willem uitgekozen, waartoe de kune 
dige en brave Bartens zich aanbiedt, Eveneens raadt deze’ 
van Emma, om Ida nu in den ouderdom van bijkans zes jaren 
tene beftendige gezellin van hare eigen fexe toe te voegen; _ 
€n neemt alzóo de zeer vermogende Moeder aan, voor Santje , 
een weeskind, van weinig meer gevorderden ouderdom , geheel 
lijk te zorgen, en deze met hare Dochter op te voeden, In» 
middels, door de bevordering van haren Echtgenoot tot een 
ganzienlijken cerepost te Petersburg, wordt Emma verpligt hem 
derwaarts te volgen, en bij haar vertrek uit Holland hare lie= 
velingen aan het opzigt van Selina over te geven, Van dien 
tijd af krijgen dus hare Brieven gene andere houding, en be- 
helzen zij een rijken“voarraad van aangelegen berigten aan de 
afwezige Vriendinne Mpeder, 

Nu fchetst zij de iorigting van haar huisfelijk leven met dé 
kinderen, dan meldt zij derzelver vorderingen in onderfcheiden 
weten{chappea. -Tallooze verfcheidenheid van kleine , daa 
toch voor do pvoeding gewigtige, voorvallen en gebeurtenis- 
fen vlecht zij tusfchen bare berigten in; en het verfchil bo'= 
venal tusfchen de karakters, van /da en Santje, ìn vele op» 
zigten, zoo wel in aard als vroegere vorming, uiteenloo- 
pende, verlevendigt niet weinig haar onderhoud. De tee» 
dere, openhartige en aanminnìg liefdadige Jda vereischte toch 
tene geheel andere leiding, dan de hoogmoedige, rerugbouden= 
de, en in velerlei zin van de ftemming der nature door averegte 
beleid ontwende Santje. Bijzonder worden ook deze buisfc- 
lijke tafereelen veraangenaamd door herhaalde bewijzen van 
der kinderen onderlinge liefde , gelijk door het inmengfel van 
menig blijk der gulle edelmoedigheid van Willem, voordecli- 
Ee eeds uitkomende onder het wijs beftuur van Bartens, 









… et eu 


TAFEREELEN,' aij 


fen der Opvoedin 
‘werking gebragt € 
Het lust ons hu 
‘ke wij hier aantr 
&inde onze Leze 
de aangename en 
uieftek leerzanie 
“Na het affchét 
néer zij, in gez 
van deze vetrelsd 
@n de dronkenfcha 
toos den fterkften 4 
“en het aznmoedig: 
lie ook tusfchen , 
“ter bane, dat wij 
Jbúiten het beftek 
als zoodanig niet: 
„Jongeling dan vro 
js ‘die'toch niet 4 
„… bij eqnig ong, 
“s,.vraag om @n 
» dat men allee 
"s, de kaars te dî 
„ » dat ligt vlam” 
„2 zou dan dît kit 
“ss moeten wordet 
“‚, En waarom ni 
» deed, — Bart, 
‘» tijne pijp dé 
»‚ wat zoudt gij dà 
“» “ogenblik „ en 
„Barten : Maar 
„seven ‘min ‘wat 
» dronkaard ‘is: v 
‘„ ber onbelentm: 
mn: 


„ 














ip werkt, — Ba 
„ven van verfte 
“j,fchutd en’ firät 
's, hoewel: men + 
“ysteer bij met v. 
“Vermelden wij - 
“gichzelve en gemeen in het dagelijkfche leven, gan”dè Wijee 
: Selma nogtaus: overvloedige hanlelding gaf, om de meéwbrig- 
“heid van ‘hare kweekeling tot regtfchapen- Deugd en verftäne- 
ge Liefdadigheid-op te voeten, ‘en ook- ten fpoorflag ce be- 
ee ve zi- 


af C‚ RUDOLRHI . 


: n » Een 





PN great err én. 
afhaalt, hert denm allen erom aan rde. % 
kij.wel mogt bedanken, mer ‚dr-klgine niet -vlatignds: 
: '… De Hemel vergeide het. ns Mg, ee Waren. 
„woorden deeomtden:pn verminkten: le Aard 
e Vens (loeg hij peo-oog oaar boven, dat hes klad aap hld 
a hart raakte, Nadenkend zag da den ouden na, en hup 
bede vervotgens: met mij near-boven. Ne; 





Heve-Fentey 
hielijk „ geef mij gu kergen om te beeijen. Zij, kr 
t, deelde met Sande, en Zij, agu te gelijk. dm À 
‚oe Detreurde lets bij dit alles, das. zij den ouden lendrik na 
ss niet alle dagen kon zien; mij ‘integendeel ís het teer aan- 
s» genaam, dat hij nu eenmaal if de week Wpmt, zoo kan 
nes hee genoegen in deze zaak hist ‘zoo } langer nieuw 
lijven.” WA a 
” Meer voordeels wist Seime te trekken uit de hier werhglde 
entmoeting én volgende b, ken van den ‘ongetakklgen Men 
drik, altoos door haer: t ser vornng ven ‘Jd’ j Wart té 
welbeftuurde goedwilligbeid, Noode zelfs wederhouden Md 
onze pen om dasrover uit te weiden, en andere fchoone ge- 
fprekken of lesfen én vermaningen, waarvan in:deze Taferee= 
len van Vrouwelijke Opvoeding: een-ruime «oorraad en vers 
fcheidenheid woorhanden is, voor onté Legers'over te fchrij- 
ven. Maar ons beftók gehêngt zulks niet; en zoo de gegen 
ven proeven hiet voldoende mogten zijh om dezen arbeid 
wan Mej. rooeuta bij teder deftig Vederlandseh gezin cot een 
huisboek voor dé Jufferlijke Opvoeding ingang £e doen vin= 
den , zouden wij met rède twijfelen , of wol het overige, en, 
oo gij wilt, onze warmfte loffpraak, iets bsten zoude, mm 
het verlangen zien.wij uit naarhet ttweede eu -Jaatie Diet, 
Beseids ter perfe, " 











Vi, ezochte Bijbelfche Verhalen, tot een Leesboek, oor de Ze d. 
ie het / itsch. Mes Platen. Tweede Druk, legt 
Hope bij We van.Vliet. dn &, 8ve. 154 Bl . 


ate _ UITGEZOCHTB:BIJSEISCHE VERHALEN, 


den wi} op stijn tjd loffelijke melding; thuus heeft men, ges 
ilk wij verlangden , er eene aanwijzing der Bijbelplaatfen „ 
git welke de Verhalem ontleend zijn ; ingevoegd; ook ís hex 
doorgkans naar de tw adngenofnene fpelling-veranderd, Des- 
‘zelfs danleg en inhoud vooronderftellen- wij reeds bekend, en 
twijfelen geen oogenblik-of het heeft ook nu wederom een 
g onthaal , gelijk: wij dit hertelijk:-wanfvhen. «Het oor= 
nkelijke is vah den Hoògleeraar FaNKK , de overzeutn 
verzorgde de Leeraar REICHE , En Onzeberoenmule MARTINET he 
‘het miet een aanpfijzend. Voorberigt vereerd. 





Het Spreeuwtje flùitende en zingende allerhande ledjes op bee 
T_ kende oude en nieuwe wijzen. Te Haôrtem, bij A, Loostesy 
‚Pz, 1808. An gr. Bru 77 B _ * " De 
O. DEN WILLE VAN HET SMEER 
LIKT DE KAT DEN KANDELEER. « 


. 
© --tr de 


Ter proeve hoe dic Spreeuwtje zingt, gevea wij het 
Ker het Deuutje , 'e welk die bekende Spreuk ten opfchritt- 
eert: . hr i , . 


. „ Zoo gaat het op dees’ wereldkdoot ,_ 5 
ese 3 CA wen seen’ anders wanfchen) 

‚_„ :. Hoe rijk:of arn, hoe klein-of.- groot » 

Wij blijven alle snenfchens … 
‚Men iks, in waarheid of in /chijns . 
= … __ Om *s fineer, dat laat zich vatten, = 
 « En, vrienden). alia men/chen zijn 
. Soms Kandelaars of Katten, 


_ Renige fraaije Vernuften hebben, uit tijdverdrijf gaar: kk 
fchijnt,zulk een diertje afgerigt tot vermaak van het Publieks 
en de proef genomen wat men een Spreeuwtje al leeren 
kan. Wij bewonderen-het geduld van deze Heeren -en-de 
leerzaamheid van het vogeltje; het fluit en zingt 31 Onder- 
‘Îcheidene deuntjes ; en wat de kunst’ bertreft, kan men: ve 
“reden zijn. Het:fehijne intusfchen dat dit Spreeuwtje wel 'e 
gemakkelijkst den toon en fmamk var“Var het onbefchwvafd 
gemeen ; maar dit kan men de leermeesters niet kwalijk a 
‘Maen s dit zal zoo in den aard liggen van het beestje. rb 
‘enkel ftukje.is van betere faort , en dásrom hopén wij dat 
deze leeren pij ledigen tijd ook wel eens eenèn anderen vo- 
Áel voor het meer befchâafd Pabliek zwlen gelicven te on- 
„errigten. en EE, 
"5 En, hlarmede laten wij dit Spreeuwtje vliegen | … In eene 
dgor win poëtisch vöórberigt krijge feder Röcénfunt (en dfs 
° wij) reeds vooraf zijn befcheiden deel, 


ALGEMEENE 
5 VABEKLAND SCHE 
LETT ER-OEFEN IN GEN. 








vt e 


De Mensch: Is onflerfelijk 1 Na 








Jaar het ' Hoogduitsch: van 
LC. F. BINTENiS. Inden Haag, bij Immerzeel en 





“ Comp.1Bof. „Jm: gr, Bro. ZX. en a4B bl. 
é Schrijver vän dit werkje hepft zich ten doele ge= 
fteld, om,aan zedelijk goede en regtíchapene mene 
Tehen 7 “voortduring , 
Sòmtij 1, aangaande 
dit ge ertuiging dese 
‘aanga nâken , door 
hun. ï de fteunfels 
„van C ij heeft daar- 
toe d adat, die, be= 
halve id, ook no, 
die € en dus óo! 
‘de tw dezelven, uit 
meer ne : 
“Ger ‚zijn de per- 
fonen, ner verwach. 
tingen houden. Pa- 
‚ lemon ige twijfelin- 


en „… fan den dood: 
zwaar makèn. „Hij ontdekt ze aan zijnen vriend, die 
ze hem , tot zijne volkomene gerustítelling, zoo be- 
Antwoordt „dat hij, vier dagen na ’tlaatfte gefprek ‚mer 
getroosten múed, in de armen van Geron den adem uit- - 


aar vn dr sieren  } 


hoofdgronden voor. de. zekerheid van gle eze, verd « 
wachtingen. « © AE Ad 
Het laatstgenoemde heeft inzonderheid onze andacht 
getrokken, „Drie hoofdgropden voor "t geloof san. onze 
gnlerfel kheid {wordeh daarig- aangevoerd gen get veel 
éherpzinnigheid beredeneerd, De eerfte is ontleend van 
de gnwoorwaardelijke noodzakelijkheid der geheele vere 
vulling van de zedewet, of wel van de onvoorwaarde 
lijke naadzakelijkheid van eenen eindeloozen voortgang ter 
aannaderingsaân deze geheele vervulling; de tweede van 
onze oörfpronkelijke zucht naar gelukzaligheid , die wek 
nimmer de’ drijfveer van ns zedelijk ‘denken, willen en 
handelen zijn moet, maar die toch door den eisclr.der 
redewet aan zinnelijk redelijke wézens gebiHijkt 6, 
en dus ook volkomen bevredigd moet worden, Kad 
minfte in ’t oneindige moet aanwasfen ; de derde van 
het beftäan van een hooger wezen, hetwelk wij, in d, 
volften zin, God kunnen: noemen , en welks beftaan sí 
Onze anfterfelijkheid zod innig en onaffcheidelijk ver 
‘bonden is. dat geen mensch, zonder tegenftrijdig te . 
denken , dit beftaan beweren , en tevens de onfterfe- 
lijkhcid der ziel ontkennen kan. Dit alles wordt peflo» 
ten met eene loffpraak op Jezus, wiens leer nu eerst, 
op de aariwijzing van Geroh, aan zijn vriend regt dier- 
« Haar wordt. Zif fcheen hem tot hiertoe, enkel wat de 
zedelijkheid betreft-, aannemenswaardig , redelijk en 
fchatbaar te zijn; ten tanzien nogtaus van het befpise 
gelende behelsde zij voor hem geene bewijzen, zonder 
welke hij evenwel niets voor waar kon hotden. Al 
viel hem ‘dus ook , in die oogenblikken , wanneer Zwake 
ke vermoedens met bange twijfelingen in hem ftreden, 
deze of gene van zijne uitfpraken in, zoo miste zijn verftand 
den grond en de oorzaak van © 7 7 
wat hij er bij denken konde 
heeft hij dit zoo volftrekt , 
ning, kunnen beweren? Ma: 
« dat Jezus zijne onderrfgting 
leen“ niet bewijzen konde, : 
hetwelk hij in de eeïfte plaat 
Yijk befchaafder en verlichter 
hij ook nog veel meer, ter b 
daan heeft, terwijl hij gek 
uitwerkt , dan bewijzen, nz 
‚Het binnênfte vanden mensch 





' tt BE MENSCH 1s-oNsTERDeLijK! - … #48 


Nu ziet hij, weten is ftukwerk ,. maar het ge/ogf is 
voleinding. Daarop is hij dan volkomen gerust. De 
deugd is zijn heiligst eigendom , God zijne hoogte bee 
hoefte; beiden ftrekken hem tot baak, die hem de haa 
ven toont, betden zijn, de akker zijner hopes en de 
zots van zijn: geloof hooger dan alle rede (*).. 
Men dient wel eenigzins bekend te zijn met hét zedee 
kundig ftdlfel en de grondbeginfelen van den Koningse 
berg{chen Wijsgeer, om alle voorftellingen wel, te vate 
ten.: Soms neemt des Schrijvers navorfchende geest 
zulkieere- hooge vlugt; en is de uitdrukking goo diepe 
Kinnfg, dat het moeite koste, bem in zijne gedachten;en . 
tedekavelingen te volgen. De Eerw. VAN HULST» 
Leeraar der Boopsgezinden ‘te Kampen , die: zich’, als 
Vertaler, ‘in %e- Voorberigt bekend maakt, heeft, ook 
die moeifelijkheid gevoeld , en daarom , ten einde evenwel 
den ftijl en redeneertrant van. den Schrijver te bewaren: 
hem veeltijds, vooral in zulke volzinsen ,, waar. zijng 
fcherpzinnige redeneringen zulks volftrektelijk vereische 
Ven's woordelijk vertolkt „'-en‚;-opdat de zaken zelve 
‘doot de'ovenzerting geen riadeel leden , liever hier. en 
“daar de vloeibaarheid ‘der. Nederduitfche taal, dan de 
“duidelijkheid , of de kracht en-den nadruk, der. zaken 
opgeofferd; re , ’ 
Hoe duidelijk’ ondertusfchen de vertaling moge & 
maakt zijn, dit werkje si zeker :niet gefchikt voor 4 
gemeenen man, die aan zulke afgetrokkene.redenerine 
‘gen , waarvan zich de. Schrijver bedient „ giet gewoon 
"ís. Voor dezen echter is ‘ook het geloof aan de one . 
fterfelijkheid der ziel behoefte. Is‘deze dan evenwel 
de eermige weg, om daaromtrent tot gerust{tellende 
‘Ôvertuiging tegeraken , dien Geron in deze - 
‚ken aanwijst? Is dat het geloof, dat Jezus vordert ? 
Geloof zonder bewijs? En moest dan nu eerst, aan ‘Cc 
flot- van ’s mans fcherpzinnige redeneringen, deze 
foort van hùlde aan Hem ,-die het leven en de: onfterfe. 
lijkheid heeft aan ’t licht gebragt , achteraan komen? 
Wij voor óns ‘zonden onze Grijsaards , dan den rand 
van ’t graf, niet gaarne in zulke: doolheven omleiden. 
. . . an 
 (*°) De akker luidt hier wat vreemd, tusfchen Zake en 
‚rots. Zeu men gok liever moeten lezen het anker? (Adnu. 


Yan :den Aca)--. - A: 
ar, Qs 


Bai €. F. SINTENIS; DE MENSCH IS ONSTERPELIJK | 


Van heeler harte onddrfchrijven wij, hetgeen dè Vere 
taler zegt : „, Het Christendom, wel is. waar, overa 
tuigt ons op eéne ofitegenzeggelijke wijze van onze one 
‚fterfetijkheid ,:en vertoont ons een zalig verfchiet aam 
gindfehe: zijde des.grafs 5. intusfchen kan het den war 
ren Christen, die zoo wel op het gebruik. zijner rede, 
als ‘op het bezit der-openbaring behoort prijs. te (tellen „ 
niet alleen ten hoog{te aangenaam zijn „de onderrige 
tingen’ des’ Christéndoms met de uitfpraken ‚der re 
te zien overeenftetmmen 3 daar bij in deze overeen{teme 


ming" enen grond te: meer vindt voor. aijn. getoof aan . 


deszelfs waarheid en goddelijkheid ; maar hij gevoelt 
zich tevens aangefpoord , om, verfterkt door het dicht 
‚des Euangelies.,. op geleide der rede „ verder voort te 


gan ‘a eénen blik in.de toekomst tè werpen, en den 
wije 


r weg te fchuiven , welke dezelve nog voor zijn 
‘eog verbergt; terwijl hij zijne befcheidene gisfingen 
en hoogtte wenfchen , door wijsgeer e redeneringen 
en juiste gevolgtrekkingen „zoe 
dat dit het doel geweest zij van deze Gefprekken, zoo 
‘als hij ér op laat volges, dit hebben wij, zoo min utt 
de Voorrede van den Schrijver , als uitde Gefpreke 
‘ken zelven , kunnen opmaken. ‚‚ Het geloof „’° zegt Goe 
ron bl, Ta, »s het geloof , hetwelk onze heiligite be- 
langen betreft’, wordt..niet zoo zeer uit boeken „ als 
veeleer uit een deugdzaam ‘hart, gefchept. Dit brengt 
Hèt, door hulp der.rede , uit zich zelf voort , ea 
"bevestigt: het voor de eeuwigheid,” Wij vrágen 

nog, eens „, is. dit ok het geloaf , dat Jesus vor. 
erde Lo > 





Ed 


Verhandelingen „ uitgegeven door TEYLERS Tweede Gee 
nootfchap. APde Stuk , bevattende een gelthiegkaar 
dig. onderzoek omtrent de lotgevallen der  Dichtkonst , 
onder de meest bekende „ zoo. oude als hedendaag/che 
befchaafde Volken. Te Haarlem , bij J. J. Beets. 807. 


D: verpligting. , waarin de Leden van TEYLERS 
Tweede Genoetfchap zich gefteld vinden, om, uit 
krachte van den uiterften wil des Stichters , in ondere 
fcheidene Vakken Vragen uit te fchrijven „ act, als de 
‚ e- 


t te ffaven.’”” Maar 


AMS er 





TEYLERS TWEEDE GENOOTSCHAP, m5 


Beantwoording gelukkig volgt, aan de Verhandelingen 
eene groote verfcheidenheid bij. Hetis te hopen, en-ook 
te verwachten, dat geen dezer Vakken, uit eenige bijs: 
komende of gezochte oorzake, zal overgeflagen of met 
minder hartelijkheids behandeld worden , om voor een 
ander , meer geliefd , plaats te maken. Hadde men althans 
dat der Dichtkunde er uit weten te fchuiven, wij zouden 
het Deel derven, °t geen wij thans aankondigen, en der 
Stichtinge tot geene geringe eere ftrekt. 

Het Voorftel, waarop het Genootfchap , in het-Diche 
terlijk vak, thans een Antwoord verlangde, namelijk , 
» Een gefchiedkundig onderzoek en beknopte maar 
> grondige opgave van de lotgevallen der Dichtkonst 
3. ZOO onder de meest bekende oude als hedendaagfche 
‚‚ Volkeren, federt den tijd, ‘dat zij verdienden onder 
… de befchaafde Volken gerangfchikt te worden „°”. is veel 
bevattend, Het vordert, om naar eisch beantwoord te 
worden , een’ man van geleerdheid , van taal- en ge= 
fchiedkunde, van fmaak. Bij het ophangen: dezes 
Vraagftuks hoorden wij reeds, uit den mond van des-be- 
voegde oordeelaren, over de moeijelijkkeid fpreken, 
en het wantrouwen uiten ,ten aanziene var eene voldoen= 
de Beantwoording. Groot ook fchijnt het aantal der 
Mededìngeren naar den Gouden Eerprijs niet geweest te’ 
zijn. Genoeg, dater één zich opgedaan heeft, die een 
voldoend Stuk inleverde; terwijl men zich voorts met 
oen Fragment heeft moeten vergenoegen.’ Thans gaan 
wij verflag geven van het bekroonde Antwoord, en , 
voorzierade dat het te breed zal uitloopen om iets van 
het Fragment te zeggen, zullen wij dit tot eene vole 
gende gelegenheid uitftellen. 

Van goederhand zijn wij onderrigt, dat de Heer van 
KAMPEN (*) geen eigenlijk gezegde Geleerde îs „ wane 
heer mem door eenen Geleerden iemand verftaat , die op 
de Hooge Scholen zich geoefend, en op die marktplaate 

fen van Geleerdheid en Wetenfchap voortaad opgedaan 
heeft. Dan men treft foms Perfonen aan , die, door 
eigen lust gedreven „ zich vlijtig beoefenen , en daarin 
zoo gelukkig (lagen „ dat zij velen der zoogenaamde 

. | | 4e 


(© Dezelfde Heer, wiens Zedekundige Schoonheden der 

Ouden wij hier boven, bl, IST, aangekundigd en met lof vere 

meld hebben, | : Ì 
| Q3 … 





226 " VERHANDELINGEN: ’ 777:7 
Akademie- Geleerden, op éenen wijden affând, achte 
zich laten, De zedige VAN KAMPEN houde het ons’ 
ten goede, dat wij hem onder die zeldzamen range 
fchikken. , 

%. Vermogen der Dichtkunfte ontvouwd, en ondere 
zocht hebbende, of de Befchaving al of ‘niet ‘voórdeelig 
zij voor het Dichtvermogen , leidt eene beantwoording 
ten voordeele der Befchaving den Schrijver tot de groo 
te zaak in dezen, en Melt hij zich voor „ de Gefchiedee 
nis der Dichtkunst zelve bij de meeste oude en heden» 
daagfche Natien, zoo kort als heergewigt der zake en 
de overrijke (toffe hem’ toelaten, te doorloopen, — en 
daarna eenige âlgemeene befluiten en regelen uit het vere - 
haalde af te leiden , betrekkelijk het onderlinge verband 
„van, Dichtkunde en den toeftand der Vojken in allerlef 


opzigten,- , 
Schoon piet onbekend met de gronden, waarop fom» 
uwen den naam van, éen befchaafd Volk 

hij met dit oude Volk aan, Hoewel 

Dosserling te wezen , heeft hij, met oore 

:n van terlingen in dit vak gelezen „ 

wel kort „ doch genoegzaam verflag ; im: 


ing. : 
le „de Grieken ten opfchrift voerende, 
L3  Begeven wij ous nu van de ftae: 
t hoogen ernst vergezelde , gezàngen 
Ï huivering en godsdienftigen eerbied , 
zen fomberheid inboezemen , tot de lie” 
deren der Grigken „dié alle de hartstogten der menfchelije 
ke ziel op het edetst weten uit te drukken , die ons: 
n, wegflepen,, in moed doen ontbrane 
1e bevallige toonen Boeijen, die „ door 
der verbeeldingskracht ingegeven ; daor ! 
el van gepastheid befchaafd, de hoog+ 
zuiverlte natuur paren, en wier een- 
segelop de waarheid hunner gevoelens 
r_wij meer in ’t bijzonder de Dichte 
1gëwone vorderingen onder deze Natie 
ee _, ullen wif èerst een vlugtigen blik op 
den toeltand der oude Grieken, ten tijde van het mor= 
genraad-hunner befchaving, werpen.” Ons beftek dulde 
wiet, de largevallen der Griekfche Dichtkunde , van den 
Stamvader HOMERUS af „ door de hier onderfcheidene * 


tijdperken van bloei en verval, na te gaan. Mén zou,” 
‘ N ten 


VAN TEULER& TWEEDE. GENOOTSCHAP. 492 


ten aanziene-van- bet een en-ander , wel iets-uitvoerigers 
erlangen;; doch het wijde berte. % geen de Verhandps 
aar had af te loopen, gebood hem kortheid, 

Deze zelfde aanmerking geldt omtrent de Romeinen, 
in de Derde Afdeeling ; Schoon er „ over *t geheel, alles in 
voorkome , ’t welk ter beantwoording der Vrage dient. 
Wij, heringeren ons hier eene door den Schrijver eldera 

jemdakte aanmerking, welke ook hier te pas{e komt, 

t het Genootfchap geene Ge/thiedenis Dichters ; 
maar wet eeae der Dichtkunde vordert. Hoe fraai be- 
fchrijft hij het luisterrijk(te tijdvak dier kunfte, ten 
tijde wan Aucusrus | Aan welke Perfonen, aan wel- 
ke dichterlijke begaafdhedep herinnert hij ons op het 
eeffendst. 


_ Met het Tweede Hoofdftuk tot de Gefchiedenis des 
Dichtkunde bij de hedendaagfche Volken overftappen- 
de, treden eerst de Jsalianen ten voorfchijn „in derzelver 
onderfcheidene tijde ** vr 
ontftond, en „ reeds 
rezen, eensklaps, 
ken , bijna geheel w 
t der Ouden ba, 
poger luister, da 
ders haer verbaster 
deeltelijke herftellin 
zigte van de jaa 
gere , toont de Schr: 
De Spanjaarden er 
der, zoo zeer daor 
fehaarschheid aan g 
lijk, worden, in 
voegd, en ten Hott 
Zangewezeu. D 
en rijke en bijkans onuitputbare ftoffe verfchaffen , 
integendeel „de Franfchen, die in de Derde Afdeeling ten 
woorfchijn treden. Schoon zich de Verhandelaar der 
kortheid bevlijtige, fchetst bij de voornaamfte Dich- 
ters, derzelwer invloed op hunne tijden, én de omwen- 
telingen van den Dichtgeest. Doorvlochten is deze ont- 
vouwing. met vrij uitvoerige aanmerkingen, inzonder- 
heid om te toonen, van waar het bijkome, dat de 
Pranfche Dichtkunde in hare trapswijze vorderingen 
veel overeenkomst bad met de Romein/che; terwijl in- 
tegendeel zoo wel de Grieh)ihe als Jraliaanfche SE 
. 4 7 je 


228 „0 VERHANDELINGEN: … … 


fchillènde tijdvakken van bloei en afmeting hadden ; 
geheel onafhankelijk van de beoefening der Kunften en 

stenfchapoen in die Landen, á à En : 
- Vrij witvoerig is het deel, ’t geen de Engelfthen in 
de Vi Afdeeling: krijgen ; et het flot Beheel niet 
gunftig. — Eén vlugtigen blik flaat de Schrijver „ 
om’ bijgebragte reden, ‘in de Vijfde Afdeeling, op dé 
Noordfche Volken. Zijne onkunde in: dé’ Rüsfifche taal 
belet hem , hierover uitvoeriger te weze. AN KAMÉ 
PEN's belezenheid in ‘de Dichtwerken dêt, Duitfchers 
baart, in de Zesde Afdeeling , ‘waat deze: behandeld 
worden , integendeel eepê breedvoerighéit, Wêlke in 
een niet genftig oordeel ‘owér den tegéhwoordigen toes 

… he 





ftand ein t dreigend verval dier kunfte aldaar 
voorftellende: meen hd - 
Met de Z Vere 
randelaar tot verd 
klaart hij, « geert 
bij oordeelt. "hij 
‘onderlteilen : le in 
Nederland m tem 
fche, en du den 
lotgevallén t be 
tuigen, dat v "ge 
zien hebben ; Teen 
hoofdtrekken mde 


zwakke hanc - \enis 
van Nederlands Zangberg zal pogen te fchitderen.” 
Veel bijvals en goedkeurings zal het gedeelte, onze 
vroegfte Dichters betreffende, wegdragen , maâr, ten 
opzigte:van de datere, het oordeel meer verfchiHen „ 
‘zoo Ómtrent de'gekozene ter vermeldinge, als het des 
beoordeelde. Zoo bevreemdde het ons onder andere , 
dat hif, van ELIZABETH WOLFF fprékende, hare Kunst- 
en Boezemvriendin AGATHA DEKEN geheel onvermeld 
daat , die toch als Zede- en Leerdichteres naam ’ge= 
maakt heeft. Zoo deed het ons wonder, dat hij ser= 
zAMYy befchrijft ‘als een Dichter , , wiens zaak het 
Torfche en ftoute geheel niet was;” immers de Ver- 
‘zen, door hem onder den naam van ZEELANDUS uit- 
‘gegeven, zal niemand voor „ zachte liefdetoonen ” 
nemen. ‘ : 
“Hoe veel groots én fchoons er ook van. de Dichtets 
RHIJNVIS FEITH &n Mr, WILLEN BUDERDIJK, mEt “ 


VAN TEYLERS TWEEDE OENOOTSCHAP, aeg 
le reden, te melden valle, als Dictiters van de eerfte 
grootte , ware het misfchien beter geweest, van hun 
te zwijgen , dan „, met buivering, het te wagen om 
een paar woorden ván hun te fpreken,” —” Buften het 
Sentimentele , *t welk in eenige der vroegfte Dichtwers 
ken van rarTH heerscht ,. vindt de Schrijver niets in 
hem te berispen. — Bnpeepijk loopt van alle berise 
ping vrij; dan diens Jeremiades, waarvan de toon, in 
alle fchri ten dezes Dichters, zoo aarihoudend dezelfe 
de ís, mogten ruim zoo wel, als het -Sentimentele 
van FEITH, Opgemerkt zijn. — Een en andere , daare 
bij vermelde , mede nog levende Dichters hebben 
zoo veel erkenden’ voorrangs in verdienften niet, 
dat zij, daar de Schrijver anderen, hun ten min 
île gelijk, verzwijgt, behoorden Vermeld te worden. 
Wie denkt hier niet om een overgellagenen j. LE FR. 
VAN BEBKHEY? © 7 


Bij eene ‘opfo: shandel- 

de Volken valt | d aller 
„gunftigst uit, n e Poëzij 
thans , zoo niet initte jm 
eenen betrekkeli: ropa ìA_ 


fchgontieden ig” …… — 

let Derde Hoofdftuk houdt zeven algemeene Aan- 
markingen in , ter.aentooninge „in:hoe verre zekére oor. 
smaken op onderfcheidene Volken, in verfchillende tijde 
vakken „ dezelfde, werkingen oefênden. Wij fchrijven 
ze af , als (trekkende „ om. deh uitflag van ’s Schrijs 
vers nafpeuringen, in Éénen opflag, te doen kennen. 
Elke Aanmerking gaat met eene overwijzing op het . 
voorgaande èn gder bevestigende. bedenkingen. verge- 


zeld. we EE 

1. De Dichtkunde, nu: langzamer, dan fpoediger, 
bij een Volk verrezen zijnde, hield zich zelden lang 
op.een hoogen.trap van luister faaride; maar daalde 
weldra weder, em verbasterde van hare oorfpronkelijke 

. fchoonheid, Ve ee an 

1. Veeltijds kwijnt de Dichtkunst iindangdurigen vrede 
ven.rust,.en neemt, in tijden van:onlusten en: burger= 
twisten, een nieuw leven aan. “b: En 
…_ KIL De gunst, befcherming en aanmoediging van een 
Ppperheer draagt zeer veel. bij tot den glans der Dicht- 
‚Kunde. Jt. k - 


n Qs IV. 


#53 „TEVLERS TWEEDE CRNOOTSCHAP. … 


‘beelden ,. wetten en gebruie 
lerfcheidentë. Natìen grooten ins 


begrippen’ ;der ‘onderfcheidené 
» Dichekunde' merkelijken ine 


ig de befchavende Wetenfchap- 
vergezelde ‘haar fomtijds , of 
ilkepe Pe: 
eeft over het algemeen meest 
wanneer zij het toppunt van 
n luister bereikt hadden; en 
denbederf „ het‘vérlies van zee 
te vrijheid, en van nationale 
doorgaans het bederf van dem 


handeling’ gevoerd , “is doors 


gaans : wijlen aan het zwel- 
Tende ; worden toegefchrev 

aan de die den geest verhef- 
fen: vi “het niet vreemd, dat 
in dev :s mengde. , Se 





An En i En 
Over den Doop en hes. Avondmaal: venó handleiding voór 
Farsi » or nendn so, ij Lredikant fe 
Vaardenburg en ijnen. e. Amfler. í 
- We Brave. 1807. Je ew. Ds Bh adt: 


it: boekske heeft een ouderwetsch aanzien ; het ie 
“gedrukt met eene zoogenaamde Duitfche letter, op 

die wijze ala Theölogifche en andere ftichtelijke boe- 
ken in de 17de Beuw werden uitgegeven. Dit zou u 
doen denken, Lezers, dat het een oud fukje was met 
tcn nieuwen titel. Maar dat Ís-zoo niet. moderne 
ftijl bewijst onwederfprekelijk dat het nieuw is; ook de 
fpelling, het papier, enz. Vermoedelijk heefo-de Eetw. 
brijver zijn werkje ‚door dit middel „denzulken willen 
gnprijzen » die.; ‘uit wooroordeel. of gewoonte, geen 
ftichtelijk boek lezen, ten: ware gedrukt met zulk eene 
onderwetfche lester. : Wij kunnen deze eerlijke list,‘ om 
het werkje. onder zekéré klasfe var tenfchen te brente 
gen, niet wraken. De kleederen toch maken den De: 
A , Ni nm 


G. B; REDDINGYUS, OVER DOOP EN AVONDMAAL, Ásif- 


En wie weet niet, hoe het vooroordeel nog werkt , ten 
aanziene van de Pruiken, Hoeden, Mantels en Beffen 
der Predikanten? = Wij hebben daarom wel eens gee 
dacht „of het niet goed zoude zijn, dat de Maatfchap- 
pij: Tot Nut van % Algemeen , eenige harer werkjes ook 
met eene Duitfehe letter liet drukken. 

_ Diegenen intusfchen , welke , uit hoofde van dat oudere 
wetsch aanzien, een vooroordeel tegen dit boekje mog- 
ten opvatten , Kunnen wij verzekeren , dat het niet dan 
werltandige ,„ geen ‘dweepachtige , godsvfutht ademt, 
en een redelijk. Christendom aanprijst. Het is leerzaam 
zoo wel als ftichtelijk , en bijzonder gefchikt voor den 
zoogeriaamden gemeenen Man. =- Wat de inrigting be= 
treft, het boekske behelst , onder 14 epfchriften betref= 
fende den Doop ,en even zoo vele betreffende het Avond. 
maal, Alleenfpraken , Gebeden, ook een enkel Gefprek 
en een paar Liederen, betrekkelijk de genoemde ptegtige 

ftellingen, 





Geneeskundige Waarnemingen , door H. VAN DEN BOSCH, 
 Pra@iferend Med. DoBor te Rotterdam „ en Lid van 
de Departemensale Commisfie van Geneeskundig Onder- 
- zoek en Teevoorzist , vefidmende in den Haag , enz. Te 
. eerden 9 bi P, olfteijn. 1808. Zn 87 8vo, 


h\ Vp wij den wetenfchappelijken (trijd van zoo 
vele beoefenaren der Geneeskunde, in het vore 
teu; voorftaan en volgen van bijzondere geneeskundige 
ftelfels „, ’t welk niet zelden met eene roekelooze verwer- 
ping van de door anderen aan-het ziekbed waarge- 
nomene verfchijnfelen gepaard gaat , befchouwden ; wan- 
neer wij daarbij in eanmerking namen, dat de genees- 
kundige wetenfchap, door theorie alleen gefchraagd en 
witgevefend ‚ zoo dikwerf veranderen en vallen moet „ 
als deze veranderde en viel; en dat geen. middel zekera 
der gaat, dan de kunst, om, op eene beredeneerde wije , 
ze, aan het ziekbed op de uitfpraken van de hoog(te, 
regthank , die dèr ondervinding , aandachtig het oog te 
vestigen; dan wenschten wij meermalen die dagen van 
naauwkeurige| waarneming te beleven , van welke HIPPO» 
crATzs het: tveffendst voorbeeld hoeft opgeleverd. Wet 


6 — 


 mamenad 


232 He VAN: BEN BOSCH 


is waar , wij bezitten een rijken. fchat- van zulke met 
naauwkeurjigheid opgezamelde waarnemingen „ maar 
wenschten echter gaarne dien rijkdom , met -tegenwoor= 
dige vermeerderd te zien , hoezeer, men zich federt eenie 
ge jaren , bijzonder ín naburige landen, op de vervaar- 
diging van onderfcheidene theoretifche handboeken heeft 
toegelegd , die wel eens van de oorfpronkelijkheid van 
der Schrijveren denkbeelden getuigden ‚ waar die ook. 
weelal reeds bekende , nu echter in eenen meer hoog- 
dravenden , woordvermeerderenden, natuur wijsgeêrie 
en zin verwisfeld , bevatren. 
lIoogstbelangrijk blijft alzoo voor de Geneeskunde en 
bare. beoefenaars de uitgave van naauwkeurige en aan 


bet ziekbed opgezamelde waarnemingen 5 en aangenaam 


is het voor ons, het geneeskundig werkje van den Rote 
terdamfchen Arts als zoodanig te kunnen aanvoeren, 
bevattende hetaelve zijne waarnemingen, omtrent eene 
Wlierziekte met opgevolgde abfcesfen , gedeeltelijke -onte 
wrichting van het linker heupbeen en uitzetting vaa 
fommige andere gewrichten ; em van eene hevige 
ftuipziekte bij eene vrouw , bijna twintig jaren oud; — 


aângaande den fpasmas cynicus , bij drie onderfcheiden&_ 


lijders, binnen den tijd van vijf maanden, telkens met 
eene. ongunftige uitkomst; == :ván tene verzwering in 
de longen, door een uitwendig ontflaan gezwel, na gee 
maakte opening ontlast; — van kuóbbelachtige gezwel- 
Jen aan den hals van den uterus en vernaauwing wan bret 
darmkanaal, bij de opening van het lijk eener vrouwe 
ontdekt; — met opzigt tot het beveiligend wermogtn 
der koepokftolie tegen de kinderziekte, door:een aan 
merkelijk voorbeeld bewezen , en iets. over.de ingeënte 
kinderziekte aan 140 voorwerpen te Wageningen in bet 
jaar 1801; —-voorts. omtrent het roodvonk of de: fchar= 
lakenziekte, thans meer algemeen heerfchende ; =… het. 
nut vaa het extraum Byofesami nigri tegen verfchile 
lende foort van hoesten , vooral tegen den kinkhoest ; em 
dat van het fuiphuretum calcis tegen loodkolijken; =n 
en eindelijk van eene gunttige werking van het Semers 
Phellandrii Aguatici bij kinkhoest, met opgevolgde ver=. 
ettering in de longen: E ee 
Uit het vooraf gezegde kunnen orize Lezers reeds op= 
„maken , dat wij deze waarnemingen ter lezing en over= 
weging aanprijzen, -Waren dezelve eenvoudig als ziek 
tekundige historien Opgegeven, ook dan nog zouden 
Zij, 


"tn manen 





\GENEESKUNDIGE WAARNEMINGENe 653 


zijn nagr- ons oordeel, bare nuttigheid bezitten. Daar 
echter de Schrijver ook, bij elke „waarneming „zijne ge- 
volgerekkingen, tar opheldering der ziekte zelve en ter 
verklaring zijner in bee «werk geltelde geneeswijze, ger 
goegd heeft, wordt dit aut ‚nog. aanmerkelijk verse: 
derd; hoezeer wij ook, gan den anderen kant, ons. vers 
pligt vinden, hjer bij te.voegen.…, dat men, wel eens bij 
zulke gevolgtrekkingen meerdere zekerheid en grondiger 
bewijzen zou kunnen verlangen. De waarnemingen. op 
zich zelve befchouwd,als zoo vele daadzaken „aan gee- 
ne Recenfie kunngnde onderwerpen, willen‘wij die ge- 
volgtrekk’ 7 7 7 mn 
‚ bijzonder 
vonk of de 
De Sch 
vonk of d 
dige ftofft 
neemt „en 
mededeeli 
bekennen: 
zit, om | 
Ons belte 
- tot (tavin, 
deling ov: 
‚ne het .m 
woord op - - 
der Wetenfchappen -te Middelburg ; - maar wij zou- 
den intusfchen meerdere en grondiger bewijzen voor 
zijge telling „welke ook:die van;sToLL;L 
en is, verlas ‚om van gevoelen t 
dat de ware,:niet, zamengeltelde , ont 
Scharlakenziekte, die alzoo door geene for 
„Wegen ontftagn is, alleen door eene aang 
Roffe, hetzij door onmiddellijke aanraking 
tusfchenkomst van weofchen en zaken . die « 
fe met zich voeren gg:aan anderen, 
bad hebben „ mededeelen , haren c 
ke ftoffe zich op het levensbggin 
vochten ; in.welke- zij door midde 
„vaargeltel opgenomen wordt, we 
kan Ímmers, en hiervan getuigt de 
ding, de verfpreiding dier ziekte d: 
voorkomen. Van waar toch 4 
. ER vee : 














àss 7, VAN DEN Boser’” ° 


gen af te leiden dier middelen, welke tot voórbehoe. 
ing zoo wel, als om de fmetftoffà ‘te vefnietigen of 
te' verdelgen , gebezigd worden? De Heer vAN DEN 
goscH leest voorzeker het Geneeskundig Magazijn 3 
daarin, dunktons , kan’ het geplaat!te vaft den Hoogleert 
aar THUBSSINK ‘hem doen-zien „ dat dië middelen , irt 
het gebruik ‘van zekereopgegevene poeijers efi der betoós 
kingen beftâande , toereikende waren; om de Toechoorù 
ders des Hoogleéraàts van de ziekté te: bevrijderi'; en Rel 
cenfent zelf en meer’ zijrer vrienden ‘hebben dobr zooe 
danige’ middelen het roddvonk voorgekoimeri. — Dat 
iitúsfchen de Schrijver in zijne praktijk, benevens ane 
7 7 7 “vonk: ziekliggenden oms 
nog ‘niets ftelligs tege 
tar ef ‚ook naar onze gea 
id voor deze” ziekte verk 
aar even Hkwijls datgeà 
zet dén Reéerfent in dé 
jk, dat velen, die zich 
ezig’ hielden, en zelvö 
len, vrij Zijn gebleven 3 

jkheid ‘der kinderziel 
en ‘haren oorfptong -uft 
eerfte Wegen té willen 
ene beredeneerde gevolgs 


ing door braakmiddelen’, 
- _ ziekte, Vooral wantieer 

‘men overtuigd is dat ef nadeelige ftoffen in de nraap 
voorhanden zijri, als zéer heilzaam ‘aanbevelen, plisk 
deze niet voor de meening des Schrijvers 9 hetwelk 
zijn Ed, zelf fchijnt te kennen te geven. Maar zou men 
“dan, omdat braakmiddelen dikwijls veél‘hulp in ondèf. 
fcheidene ziekten toegebragt hebben ,tot het befluit moes 

ten komen, dat die ziekten haren oorfprong ín de maá, 
of de eerfte wegen hadden ? Is dan dé kinkhòest , bij 
voorbeeld , waar zij, en vooral de Jpecacuanha,, 200 
veel nur te weeg brengen , eene ziekte der maag of er 
eerfte wegen? Ìs haré zitplaats niet; gelijk de kundige 
VEIRAC zoo onwederlegbaar heeft aangetoond, de ver= 
tenging der opperhuid, welke het [trotténhoofd , de luchte 
pijp en hare takken enz. bekleedt ; en ontftaat zij niet. uit 
„tere prikketendé ftoffe, welke deze deelen aandoet, én 
“eene vermeerderde affcheiding van flijm veroorzaakt } Zou 
' ic 


esnzëskunbiee WaAnweiitnoen. bij 


EET IE FEZT METKT OE HEEF VAN DEN BOSCH 420, GAT 
elk Geneesheer, alá hij maar éenigen grond heeft oma 
“het befmertelijke van eenige ziekte in tej te trekken, 
jachten moet, daarin dóof naauwkeùrige waarneming, 
k gen 


N 


836 : „Be VAN DEN BOSCH, s 


_ , waja 


hand 


GENEESKUNDIGE WAAKNEMINGRENe er 


\ wijl allen in. groot gevaar verkeerden , zoodanig zelfs 
dat VAN DEN BOSCH aan het behoud van drie hynner 
Wanhaoptee. , ‘ 

Bijzondere opmerking verdient het , (en dit pleit niet zeer 
voor de voorbehoedmiddelen in de Kinderziekte, vooras, 
al niet voor dat, hetgeen de Schrijver vruchteloos be= 
zigde) dat een der kinderen, dat gedurende vier maanden 
de voorbehoedende poeders van wijlen den Haagfehen 
Geneesheer IMAN JACOB VAN DEN BOSCH gebruikt had , 
juist de meeste eruptie van allen gehad, en in een dreie 
gend levensgevaar verkeerd heeft, 

Zeer verftandig handelde de Schrijver, dat hij bij 
de fterke befimetting, die er te Wapesingen plaats had, 
niet dadelijk de inenting der koepokftoffe in het werk ftelde 
of aanprees ; daar het kind , dat met die (toffe zou ingeënt 
worden , ligtelijk door de kinderziekte konde befmet 
geweest zijn. Zeer ten nadeele dus dezer nieuwe ont= 
dekking zou dit geftrekt hebben, indien zich , one 
danks die inenting, de natuurlijke kinderziekte geapen« 
baard hadde. | | 

Dan wij zouden te wijdloopig worden, indien wijf: 
de belangrijkheid van deze waarnemingen door verdere 

“ proeven wilden ftaven. Wij wenfchen, dat eene rui= 
se practijk den Heer vAN DEN BOSCH in ftaat (telle , 
ons fpoedig eenige nieuwe te leveren, 





Handboek der Aardrijkskunde , ten-dienfle van alle Voors 
landers dier Wetenfchap; benevens eene Inleiding in de 
Wise en Nataurkandige Geographie, gevolgd van een vol- 
dedig Register;.door J. EB. FABRI, og eeraar te Er= 
dangen, enx. Vertaald ‚ met onderfcheidene Bijvoepfelen 
en Aanmerkingen tot heden vermeerderd , en van de noon 
dige Kaarten , naar de nieuwfte bepalingen, voorziens 
door j. VAN WIJK, ROELANDSZOON. fie Deel. Te 
Haarlem, bij F, Bohn. 1807. Zn gr. 8vo. Dehalve hep 
Voorwerk; 994 bladz. 


. i / 

et hoe veel lof ook oudtijds nuaner het vak der 
Staatkundige Aardrijkskunde behandeld heeft, en 
deszelfs Werk, vooral door den -arbeid, die daaraan 
door BACHIENE en CRAMERUS befteed is, zeer danzien- 
lijk is verbeterd; valt het echter niet te ontkennen, dat 
hierin veel te verbeteren valt, zoo om de groote-veran-= 
deringen , die de verdeeling der. Landen „Statenen Rea 
LRTTe 1808, No. 6, R Re . 


En 


; 


«8 ‚ Je ER. FABKT 


geringsvormen ondergaan hebben, als utt hoofde van de - 
uitgebreider en naauwkeuriger kennis van vele gewesten 
des Aardrijks federt de latere ontdekkingen. Met ge= 
noegen. kondigden wij reeds voor meer dan vier jaren 
aan, den arbeid van den kundigen j. DE GELDER, bee 
fteed aan het beroemde Werk van cuTHRY3 ’t welk 
echter eenen tragen vóortgang, fchijnt te hebben , en „ 
indien zulks misfchien aan gering vertier ís toe te fchrijs 
ven , een gunftiger onthaal allezins verdiende; ten mine 
fte is het wiskundig gedeelte der Aardrijkskunde doer. 
den Heer DE GELDER met veel oordeel en juistheid bee 
handeld. - 

Het nu aangekondigd Werk is eene uitbreiding van de 
met lof bekende Beknopte Handleiding Jos de Aardrijksa 
befthrijving van denzelfden Auteur, mede bij den Druk- 
ker dezes F. BOHN , 1805 , in de Franífche en Nedere 
duitfche talen , ten dienfte van het onderwijs op de Schoe 
len, uitgegeven. Dit uitgebreider Werk des Hoogleer= 
aars J. E‚ FABRIÍS in Duitschland met veel graagte onte 
vangen; en het is naar den negemden verbeterden Druk „ 
dat deze Vertaling het licht ziet. J. VAN wijk, zeer 
verdienftelijk Onderwijzer der Jeugd op eene der Dee _ 
. partementsfcholen der Maatfchappije Tee Nut van 'e 
Algemeen te Amfterdam , heeft daaraan zijne kunde, 
vlijt en arbeid wet willen befteden , ten dienfie zije- 
ner Landgenooten; en verdient hij hierin te meer tofs 
daar hij niet als bloot Vertaler te voorfchijn treedt. Hi 
heeft zelf de moeite genomen , nieuwe berigten van Rei 
zigers na te flaan, die ten voordeele gebruikt, en bij elk 
Land deszelfs Maten , Munten en Wisfelhandel aange= 
toonde. Met betrekking tot ans Vaderland vooral wenscht 
hij uitvoeriger en neauwkeuriger berigten mede te dee 
len, om dit Werk voor onze behoeften meer gefchikt te 
maken, en hoopt daartoe door medewerking en bijdra 
gen van kundige lieden in ftaat gefteld te warden 3 tot 
welken verdienftelijken arbeid wij hem lust en krachten 
toewenfchen. 

Het is uit den aard der zake, gelegen niet alleen in 
de wisfelwalligheid der menfehelijke dingen , aan gedu 
rige afwisfelingen onderhevig, maar ook in de menigvuk 
dige Oorlogen, welke nieuwe verdeelingen der Eanden 
ten gevolge hebben, dat alle Staatkundige Aardrijksbe- 
fchrijvingen door den tijd geheel onbruikbaar worden. 
Thans vooral wordt de gedaante van Europa, zoo ten 
epzigte van de verdeelingen der Landen , als met betrek 





HANDBOEK DER AARDRIJKSKUNDE. Â5g 


king Cot derzelver Staatsinrigtingen en Regeringsvormen, 
zood#nig veranderd, dat van dáar de tegenwoordige tijd 
min. gefchikt fchijnt voor dusdanigen arbeid. De’ Heer 
VAN wijk heeft zulks zeer wel ingezien, maar Ìs van 
oordeel , dat de behoefte van een gefchikt Aardrijkskun= 
dig Werk , vooral bij de befchouwing der gewigtige ges 
beurtenisfen van onzen tijd en bij het lezen: der nieuwspas= 
pieren en gefchiedenisfen, nu meer dan ooit dringende iss 
ij meent ook deze zwarigheid te zullen ontgaan, met 
niet te beginnen met ons Vaderland en her middenfte gee 
deelte van Europa, gelijk hij arfders zoude gedaan heb: 
ben „ maar met de Noordelijke Landen , welke in dit 
Deel ‘worden afgehandeld, en ,, in welke men,” gelijk 
hij zegt, „, geene gewigtige veranderingen te vérmoee 
‚ den hebbes’ terwijl hij hoopt , dat , bij de uitgave van 
et tweede Deel ‚de Staatkundige Verdeeling van Europa 
de. gewenschte vastheid en beftendigheid zal hebben vere 
kregen. Hoe het zij, wij hopen, dat de ongunst der 
tijden op dezen arbeid eenen min nadeeligen invloed mos 
ge hebben, en voegen onzen wensch bij dien des Verta» 
lers,-dat „, deze overweging elk weldenkenden te eere 
>, der aanfpore , om eene zoo kostbare onderneming 3 
s, ten algemeenen nutte begonnen, te helpen bevorders 
s> lijk zijn, Zekerlijk valt deze ònderneming kostbaar 3 
inzonderheid ook uit hoofde van het fraai ftel geheel 
nieuw in het koper gebragte Kaarten , waarmede dit Werk 
verfierd wordt, Deze Kaarten zullen ook afzonderlijk 
en ongeplooid in Omflagen op best velin Rojagl papier 
bij den Witgever te bekomen zijn. en 
Ten einde de Aardrijksbefchrijvingen duurzamer, erk 
niet telkens van de fteeds afwisfelende Staatkundige bes 
trekkingen afhankelijk te doen zijn, is mischien de vole 
Bende woorflag niet geheel te ‘verwerpen : dat men de 
Staatkundige betrekking, benevens alles ,’t geen daartoe 
behoort, geheel van de Aardrijkskunde afzonderde ; be= 
alende zich eeníglijk tot de ligging der Landen’, Steden 3 
lekken , derzelver aanmerkelijkheden ,; koophandel 3 
voorthrengfels , inwoners, zeden, bedrijven , enz. Mert 
zou dan de Landen moeten vefdeelen , niet naar eenigen 
Staatkundigen omtrek , ‘dewijl deze zoo dikwijls veran= 
lert, maar volgende voorname Zeeboezems en loop van 
ivièren , waartoe zij het naast kunnen gebragt worden: 
Daar Duitschland in zoo vele afzonderlijke Staten ver= 
deeld is , hebben fommige, Aardrijkskun igen ten opti, 
Oe | 4 t 


ay 7 Je Ke FABRI 


„te van dit Land iets dergelijks federt lang gedaan, ew 
hetzelve verdeeld in Landsn aan den Rijn, aan den 
Main enz. De groote rivieren zouden voor de hoofd= 
verdeelingen, de kleine, waarvan overal een genoegza-_ 
me voorraad voorhanden is, voor onderdeelen kunnen 
dienen ; volgens welke verdelingen men algemeene en 
bijzondere Kaarten zou kunnen ontwerpen. Men zou 
ook eene Wiskundige verdeeling kunnen volgen „en. naar 
de graden van Lengte en Breedte de geheele oppervlakte 

YY _X car willekeur in verfcheiden ftukken - 

dezelve afzonderlijk afhandelen, 

erp zouden intusfchen de Kaarten 

hebben. Men zou voorts een af« 

“zao vele men noodig achtte, kun- 

r den politieken toeftand van dien 

van de gebruikelijke Namen der 

e het groot ftel Kaarten ook niet 

rden door nieuwe ftaatkundige vere 

ke flechts aan de Kaarten (opdat 

en), ons voorftellende de Landen , 

r den naam van Oostenrijkfche Ne- 

alzoo bleef noemen , fchoon vele 

lang tot Frankrijk of de Vereenigde 

len : al hetwelk groote verwarrim- 

n der Aardrijkskunde geeft. Bij 

caatkundige verdeeling der Landen 

voorftellende , zou, bij wijze van Aanhangfel, al hete 

geen tot het eigenlijk ftaatkundig gedeelte der Aardrijks- 

unde behoorde, kunnen verhandeld worden; en zou, 

bij merkelijke veranderingen in het ftaatkundige , alleen 

dit Aanhangfel, benevens de daartoe behoorende Kaar 

ten, kunnen veranderd worden. Recenfent wil echter 

piet ontkennen, dat zoodanig een plan ook in de uite 

voering zijne zwarigheden zou ontmoeten ; weshal- 

ve hij, hiervan afltappende, de Lezers met het Werk 
voorhanden nog iets‘nader wil bekend maken, 

Vooraf gaat eene Wiskundige befchouwing des Aard. 
kloots , welke wel kort, doch over het geheel met ver- 
eischte naauwkeurigheid behandeld is, met aanwijzing 
echter op de meer uitgewerkte Inleiding van den Heer 
J- DE GELDER, boven genoemd. Men kan echter, on- 
‘zes achtens „ deze voor voldoende houden; fchoon wij 
moeten erkennen, dat dezulken, die.daarin geen uitvoe 
ziger onderwijs genoten hebben , die gedeelte beam 


„ 


Ed 


, 


YANDBOEK DER AARDRIJKSKUNDE, 241 


lijk uit zulk een opftel zouden leeren, Meer moeten 
wij het houden voor eene handleiding , waarvan, een Ont 
derwijzer zich gevoegelijk. kan bedienen. Daar er van 
alle Lijnen, die- men gewoon is op de Globen te treke _ 
ken , eenig verllag gegeven wordt, had er ter plaatfe , 
alwaar er van het kompas en de windftreken gefproken 
wordt , eenige befchrijving kunnen bijgevoegd worden 
van de Loxodromifche Lijnen, die mede op de Glaben 
voorkomen. 

Hierop volgt eene Natuurkundige Aardrijksbefchrijk 
Ving, waarin Verflag gedaan wordt van den Dampkring , 
Luchtverbevelingen , Winden, gefteldheid van, de op- 
pervlakte des Aardbodems, inwendige Voortbrengfels , 

ineralen , Bergen, aard der Landen, Bronnen , Riviee 
ren „ Meren , Zeeën , Diepten , voortbrengfelen der 
Aarde, Menfchen, Dieren. Deze Wis- en Natuurkun- 
dige befchouwingen des Aardbols beflaan flechts 74 
bladzijden. , 

Than$ volgt de Staatkundige Aardrijksbefchrijving , 
als zijnde het eigenlijke doel des Schrijvers. Men moet 
echter onder het woord #satkundig zich een veel groo- 
ter omvang voorftellen, dan hetzelve aanduidt: want 
hieronder is ook begrepen, ’t geen in andere Aardrijkse 
befchrijvingen daartoe gebragt wordt, als Natuurlijke 
ligging, Zeeboezems , Rivieren, aard der Gronden, - 
derzelver Voortbrengfels , Klimaat enze. Volgens het 
ontwerp , door Recenfent boven kortelijk opgegeven, 
zou dit alles tot de eigen/ijke Aardrijkskunde moeten gee 
bragt worden, en het Staatkundig. gedeelte , afzonder 
lijk befchteven , zou meer aan deszelfs opfchrift voldoen, 
en van veel kleiner beftek zijn. 

De Schrijver begint met de verdeeling van Europa, 
telt ten Noorden Grootbrittanje en lerland , Noorwes= 
en, Denemarken , Zweden , Rusland, welke Landen in 
it Eerlte Deel worden afgehandeld, zijnde daarbij de 
noodige Kaarten gevoegd. Tot Rusland is mede geree 
kend deszelfs uitgeftrektheid in Azië en Amerika. Bij 
elk Land is eene aanwijzing van de beste Kaarten, De 
lijl is ingerigt, om in weinig woorden veel te bevatten, 
waardoor zij in wloeibaarheid wel verliest, doch in rijke 
heid van zaken ‘wint. Overal is van de nieuwfte'berig= 
ten gebruik gemaakt. Gelieft de Lezer over het een en 
ander zelf te oordeelen, zie hier, wat van Londen ge- 
zegd wordt. „, Londen aan den Theems (middelbare 
__RK3 “> hoog- 


\ 


< 


= 


942 Je E.-FABRI) HANDBOEK DER AARDRIJKSKUNDE. 


, hoogte boven de oppervlakte „der Zee 40 Voeten) de 
9, Hoofdftad van het geheele Rijk, de grootfte Koopfítad 
„, der geheele Wereld. Lengte 20° 25’ 45". N. Br. 
2» 51° 35’ 49". — Zij is omtrent 1 mijl lang en meer 
z dan eene halve mijl breed , heeft op éene(n) vlakken) 
„‚ inhoud van 4ooe Acres (ieder van 5356 Eng Voe-= 
aa ten) Soco groote en kleine ftraten (waaronder Cheap= 
95 ‚ door de menigvuldige en kostbare Kramerijen „ 
2 en de woonplaatfen der voornaamfte Grosfiers , waar® 
2» fchijnlijk de rijkfte ftraat van de Wereld) , 4 Mark- 
a> te, 7E Opene plaatfen , 162,000 Huizen enz, Verder 
2, Waren er in 1796, 742 Taverns, 580 Inns (Herber« 
2 en), 822 Koftijhuizen , 7994 Openlijke Kroegen ( Ale- 
> houfes of Public houfes), waar alleen door het werk- 
as volk 36 Millioenen Guldens jaarlijks verteerd wordt 5 : 
2» 30,000 Modekramers en Sieraad-verkoopers(,) 25 à 
2» 26,000 Kleerenmakersknechts en T2,ooo Nachtwachts. 
„» Ín 1377 telde men nog geene 43,000 Inwoners, en nu 
ys rekent men dezelve des winters op 1,1ro,ooo(,) des 
s) Zomers op Q6o,ooo. Volgens eene telling op last der 
aa Tegering gedaan, en in 180 aan het Lagerhuis voore 
as gelegd , blijkt, dat het getal der bewoonde huizen in dat 
2» jaar is geweest 12a1,22Q, en dat der onbewoonde 5185, 
> En toen 864,845 Inw. zonder Krijgs(-) of Zeelieden 
aa te rekenen , daar het met deze de goo,ooo overfteeg. 
s> In 1791 werden eP 16,540,000 ponden Boter en 
2à SI,660,000 ponden Kaas gebruikt.” enz, enz. 

_ Hetgeen wij niet kunnen nalaten nog opte mere 
ken, is, dat de zinfneden doorgaans zeer flecht eeijtere 
pPunâueerd zijn , °t geen zekertijk aan onnaauwkeurige 
correétie moet worden toegelchreven , maar dikwijls in ’t 
lezen ftuit. Ook zijn de Latijnfche benamingen fom wije. 
len kwalijk gefpeld , als zosae torrida , frigida ‚doorgaans „ 
collum voor coelum. Onder de onhaauwkeurigheden dee 
hoort ook: „, De Zon blijft 8 dagen langer in de Noora - 
‚> delijke dan in de Zuidelijke Teekenen , dewijl zij 
2» (NB. Zon) in de eerfte de Zon nadert.” — „, Alle 
1» 34 'uren draait zich dé Aarde êén$ in zichzelven 
> (zelve) rond.” ‘Eigenlijk iets minder: want: als de= 
zelfde’ -Ster wederom in den Meridiaan verfchijnt, heeft 
de Aarde ééne omwenteling volbragt. Deze zinfnede is 
bök:zuiver Hoogduitsch met Nederduitfche woorden. 


Í 
„mer 4 » 
Amers 
t 


EE | __ Proe- 








hl 


r , 
M. SIEGENBEEK , HOMERUS ILIAS, &4$ 
mgee et 


Proeve eener Dichterlijke Versaling van de Ilias Y4R NOME 


RUS, door MATTHIJS SIEGENBEEK. Te Amfierdam, bij 


_J. Allart. 2807. Zn gr. 8vo. Bl. LIL. 138. 


N 


T° eene Opdragt , die tevens gedeeltelijk tot Woorrede 
trekt, en aan den Heer JEBR. DE BOSCH gerigt is, 
doet de Hoogleeraar SIEGENBEEK , Onder andere, hulde 
aan de hagedachtenis van RICHEUS VAN OMMEREN , zije 
nen gewezen’ Leermeester aau! het Am/ferdam/the Gym- 
mafium , en betuigt, dat hij alles, wat hij is, aan de op= 
leiding van dien. voortreffelijken wvormer der jeugd in de 
eerfte plaats te danken heeft. Gelijk deze betuiging het 
hart van den Heer SIRGENBEEK tot eer verftrekt , daar ze 


volkomen den ftempel der waarheid draagt, en alleen. 


uit dankbaarheid kan voortkomen; zoo moet ook ieder, 
die , even als SIEGENBEEK, het geluk gehad heeft , en 
wist te waarderen , van door VAN OMMEREN Onderwezen 
te worden , de loffpraak , hier aan hem gegeven, van 
harte toeftemmen , en daarin den weêrgalm zijner eigene- 
dankbare herinnering vinden 5 terwijl de overige Lezers 
op het aantal van VAN OMMEREN 'S leerlingen ziende , die 
thans in onderfcheidene kringen aanzienlijke posten bee 
kleeden , ook zullen moeten erkennen , dat SIEGENBERK 
niet te veel zegt, wanneer hij verklaart, „, dat in bee 


gdafdheid , om de verborgene-kiem van een’ voortreffelijn 


ken aanleg in jonge lieden op te merken en te ontwikkee 
len, em. hun fmaak voor de wetenfchappen in te boezen 
men , en eenen onverdoof barenelust tot derzelver benee 
fening bij hen te ontvonken, VAN OMMEREN's weder. 


gade niet ligt zal gevonden worden.” Wij twijfelen er 


dus niet aan, of dit gedeelte der Opdragt vooral zal doór 
allen met genoegen, door velen met toeftemming gelezen 
worden. Na verder zijnen anderen Leermeester, den 
alom wvermaarden WYTTENBACH , met den vereischten 
lof vermeld te hebben, geeft de Heer SIEGENBREK de re» 
denen op ‚ waarom hij deze Proeve aan den Heer pz BOSCH 
opdraagt ; welke zijn , deszelfs bekende hongachtirg 
voor- en diepe ervarenheid in de fchriften van den Vader 
der Dichtkunst, SIEGENBRBEK'S erkentenis voor al den’ 
ràad en de hulp, hem door DE BOSCH in het voortzetten 
dier ftudien bewezen , wier liefde VAN OMMEREN het 


eerst bij hem verwekt had , en eindelijk beider meer en 


meer toenemende overeenkomst van gevoelens omtrent de 
R 4 meest 


ê44 "Me SEEGENBEER 


meest gefchikte middelen , om den bloei en luister der 
Vaderlandfche, Letterkunde te bevorderen. Daar deze 
middelen in de beoefening en navòlging der Ouden gelee 
gen zijn , zoo voelde sSIEGENBEEK zich genoopt, om 
zijne krachten aan de vertolking van een’ Dichter der 
oudheid , en bijzonderlijk van Homerus, te beproeven 
ten einde langs dien weg der Vaderlandfche Letter= 
kunde , ware het mogelijk , eenig nut te bewijzene 
Wij moeten niet alleen dit doel loffelijk , maar ook het 
’ bij de ‘hand genomene middel gepast noemen. Hoe lan= 
ger wij toch op dit ftuk nadenken, des te meer worden 
wij overtuigd , dat het bezorgen van goede vertalingen 
van de meesterftukken der oudheid niet alleen op zich 
zelf eene verrijking onzer eigene Letterkunde is, maar 
vok zulke beoefenaren derzelve, die door hunne opleie 
ding buiten de gelegenheid gebleven zijn, om de Ouden 
in het oorfpronkelijke te lezen , eenigzins voor dit gee 
mis fchadeloos ftelt, en aan onze Dichters , voor zoa 
ver zij zich in hetzelfde geval bevinden , den weg opent, 
om, door het gepast overnemen van de fchoanheden der 
Ouden , hun kunstvermogen te verhoogen en te veredelen. 
Niet minder keuren wij de bepaalde keuze van den Heer 
SIEGENBEEK goed , waartoe hem de algemeen erken 
vitmuntendheid van HOMERUS boven alle latere Dichte= 
ren, en de gedachte, dat er van geen zijner werken in 
onze moedertaal eene maar eenigzins dragelijke vertaling 
xoorhanden is , met regt bepaald hebben. Meer bijzonder 
viel zijne keuze op het XXIIfte Boek der Zas , als meer dan 
andere op zich zelf ftaande , en niet met de minfte fchoone 
heden prijkende; vervolgens voegde hij er het XXIVfte 
of laatfte' Boek nog bif, daar hetzelve hem roefcheen 
met het eerst vertaalde een fraai en gevoegelijk geheel : 
uit te maken. Ten aanzien dezer meer bijzondere keuze 
vertrouwen wij, dat niemand , die HoMERUS kent, met 
den Heer SIEGENBEEK verfchillen zal. Hiervoor zou 
nog minder te vreezen zijn, indien wij ons vleijen mog= 
ten, dat wij door den tijd de geheele //fas „ dezelfe 
de wijze bewerkt , van dezelfde ‘hand te verwachten hade 
den, Doch daartoe verbindt de Heer sreGRNBEEK zich in 
het geringtte niet, zoo uit eene befcheidene geringfchate 
ting van zichzelven , die hem niet toelaat, zich voor 
die moeijelijke taak berekend te achten, als omdat hij , 
bij zijne gewigtige béroepspligten, tegen de. verbâzende 
witgeftrektheid van zulk eene onderneming opziet. Ook 
twijfelt hij, of de fmgak dezer eeuw in de:kuastgewroche 
‘ N ten 


HOMERUS ILIAS, } 243 


ten van HOMERUS genoeg behagen zal vinden. Wij hoe 
pen , dat het onthaal; ’t welk dit werkje bij onze Land. 
genooten ontmoeten zal, niet alleen dezen twijfel moge 
wegnemen ‚ maar ook den Heer SIEGENBEEK meer zelfs. 
vertrouwen inboezemen, terwijl wij hem den noodigen 
tijd, lust en gezondheid toeweníchen, om de, vertaling 
der geheele ZJigs te kunnen voltooijen. Wij willen gaar- 


ne er wat na wachten , te meer, dáar de aard van het 


werk bij eene langzame behandeling ons des te grooter 
volkomenheid belooft. 

Aan het (lot der Opdragt berigt de Heer sIEGENBEEK , 
dat hij aan den eenen kant gepoogd heeft, de eenvoudi- 
ge Homerifche uitdrukking te bewaren , en zich ten dien 
einde te onthouden , van iets tot het oorfpronkelijke toe 
te voegen , of de ongezochte en kunítelooze uitdrukkingen 
van den Griekfchen Dichter met meer gezochte en zwiee 
zige te verwisfelen, (in welk opzigt hij de vertaling 
van de Zlias door Porr niet geheel vrij van gebreken 
acht,,) doch ook aan den anderen kant, om den heden= 
daägíchen lezer niet te mishagen, zich hier en daar ver= 
fcheidene weglatingen en verkortingen heeft veroorloofd „ 
zich echter vleijende , dat hierdoor van het wezenlijke . 


‘niets verloren is gegaan. Op dezen middenweg hoopt 


hij, en het kenfchetfende van HOMERUS dichttrant bee 
houden te hebben, en den veranderden fmaak onzer tije 
den eenigermate ‘te gemoet gekomen te zijn. Wij moes 
ten, na doorlezing der vertaling, getuigen , dat de Heer 
SIEGENBEEK , naar ons gevoel, vrij wel over het geheel 
in dit oogmerk is geflaagd, fchoon wij niet ontveinzen 
willen , dat wij voor ons liever meer getrouwheid aan 
het eerfte en meer opoffering vanhet laatfte doel zouden 
hebben gevonden. Men vatte dit echter zoo niet op, 
als of wij eene. geheel letterlijke overzetting , hoedanige 


de Hoogduitfche van STOLBERG en voss mogen genoemd 


worden, goedkeuren. Neen: wij gelooven „dat indien zin … 
HOME RUS Oonvertaalbaar ís, gelijk men hem wel eens gee 


noemd heeft ,en dat men alle hedendaagfche talen door zul. 


ke overzettingen openbaar geweld aandoet. Uit ditzelf= 
de oogpunt draagt het ook onze goedkeuring weg, dat 
de Heer sIEGENBEEK aan onze gewone , berijmde Alexan- « 
drijnfche voetmaat- de voorkeur boven de nieuwerwete 


.fche, onvolkome nabootfing van deh hexameter der Ou- 


den gegeven heeft. Wij hebben-even min, als hij, 
eenige bevalligheid in dar halfflaehtige monfter kun= 
5 . nen 





nd 


246 | Me SIEGENBEEK 


‚nen vinden, en verklaren niet te weten, hoe een echt 


Nederlander, vooral indien hij behalve onze Diche 


. ters oovk.de Ouden kent, en het onderfcheid tuse 


fchen de guantiteit eù het accent der’ lettergrepen inziet , 
tien Alopflockiaanfche' hexamesers zonder verveling lezen 
kan. Wij kuonen het niet. 

Na deze Opdragt volgt iets over HOMERUS en zijne 
Schriften , waarin Ee Heer SIEGENBEEK wijsfelijk dat al= 
les onaangeroerd laat, wat tegenwoordig, vooral in 
Duitschland, over de echtheid van deze fchriften wordt 
beweerd , zikh alleen bepalende tot datgene, ‘t welk 
noodig en dienftig fcheen, om den minbedrevenen in de 
Griekfche oudheid de lezing der- hier vertaalde Boeken 
aangenamer, belangrijker en onderhoudender te maken, 
Hij {preekt dus eerst over HOMERUS, als mensch; dan 


befchouwt hij hem , als dichter. Het eerfte gedeelte 


kon , bij de weinige en onzekere berigten, die wij ome 
trent de levens-omttandigheden van HOMERUS hebben, 
nief dan zeer kort en onbepaald zijn; het belangrijkfte 
daarvan is de opheldering omtrent het hooge aanzien , 


waarin de Dichters of Zangers voor en in den tijd van 


HOMERUS ftonden.' Het tweede gedeelte is naar evenree 
digheid veel uitveeriger. Na vermelding van den hooe 
gen prijs, waarop de fchriften van HOMERUS, door alle 


tijden heen , gefteld zijn , wordt de vraag, waaraan men 


denzelven toe te fchrijven hebbe, met voorbijgang van de 


__Odysfea , en dus bijzonder ten aanzien der Zas, beante 


woord , en de reden daarvan gefteld 1) in de verheven- 


heid van noMmeRUS Ífcheppend vernuft , waardoor hij 


van het eenvoudigst onderwerp een dichtftuk van die 
uitgebreidheid heeft weten zamen te ftellen, en daaraan 
bij al deszelfs eenvormigheid zoo vele verfcheidenheid te . 


gevens; 2) in de gave, die hij bezat „om alles te bezie- 


len, aan alles leven en beweginge mede te deelen , voar= 
al heerfchende in de befchrijvingen van gevechten ,in de 
menigte zijner vergelijkingen , en in de dramatifche voore 
ftelling; 3) in zijne diepe en uitgebreide kennis van het 
menfehelijke hart „ niet alleen blijkbaar in zijne fchildee 
sing der menfchelijke aandoeningen in ’t gemeen , maar 
ook bijzonder in de fcherpe en krachtige teekening van 
de karakters zijner onderfcheidene perfonens eindelijk „ 
dewijl de verdienfte van Homerus, als den vader der 
dichterlijke uitdrukking , gelijk ook zijne wonderbare 
zoetvloeijendheid en de betooverende Aarmonie zijner 

vere 





MOMERUS ILIAS, 247 


werzen buiten het oogmerk en beftek dezer Verhane 
deling lagen, 4) in zijne eenvoudigheid, zoo ten aan= 
zien van ftijl en voordragt, als van de voorgeftelde zae 
ken. Gelijk de woorgaande punten, zoo wordt bijzon« 
der dit laatfte nader ontwikkeld , en uit de denkwijze 
en zeden van HOMERUS leeftijd en meer nog van dien 
zijner helden opgehelderd , en , zoo veel noodig, tegen 
den hedendaagfchen fmaak verdedigd , ook met betrek- 
king tot de zedelijke onvolkomenheden, die in de kas 
rakters en bedrijven zijner helden ei Godheden doorftra= 
le. Uitmuntend is dit geheele ftuk naar ftof en form, 
zoodat niet alleen de min kundige Lezer , voor wien 
het eigenlijk gefchreven is, hetZelve met nut lezen zal, 
maar ook de kundigere daarin ongetwijfeld groot genoee 
gen moet vinden. Oe 

Nu volgen de beide vertaalde Boeken, benevens eenie 
“ge Aanteekeningen , zoo ter opheldering van het een en 
ander, als ter kennisgeving van de hier en daar gebruikte 
vrijheden , en tot ftaving van het gebruik eertiger Nes 
derduitfche woorden. ij hebben de vertaling van het 
XX IIfte Boek met het oorfpronkelijke vergeleken , en laten 
hier eenige weinige aanmerkingen tegen fommige plaat- 
fen volgen, alsmede eene enkele proeve van welgelukte 
behandeling. « 

Het begin van gemelde Boek luidt in de vertaling: . 


Dus hier en ginds verfchooid , als hinden, door de ad, - 
Verkoelden zij hun zweet, en laafden , moede en mar, 
Hun’ dorst, terwijl de wal bun tot een fleunfel trekte. 


‘Het moede en mat in den tweeden regel is een bijvoegfel 
van den Vertaler, ’t welk echter, daar het zeker tegen 
de meening van HOMERUS niet ftrijdt, ‘ligt geduld kan 
worden. Van meer belang komt hetons voor , dat in den 
„derden regel door het woord fZeunf2/ het Griekfihe wend 
péves niet goed fchijnt uitgedrukt te zijn. PorPHyrrus 
verklaart hetzelve door het woord segsexógeres , in zeflo- 
ten, ('t welk hier zoe veel als befthut te kennen geeft 
en ftaaft die beteekenis met eenige voorbeelden, Wij 
zouden dezelve verkiezen boven de gewone, die, naar 
het fchijnt, door SIRGENBEEK gevolgd is, doch die min 
eénvoudig is, en met den eerlten regel niet overeenkomt. 


oe 


e49 | M. SIEGENBEEK 


Hoe toch konden de Trojanen, door de ftad verffhooid, 
zich tegen den wal fleunen? Liever lazen wij dus: 


ae terwijl de wal knn tot een borstweer (trekte, 
Bladz. 4. reg. 3 volgg. 


Reeds heeft „door uw verzuim uw vreeslijk zwaard ontkomen , 
Het heer der Trojers in hun fted de wijk genomen, 
Terwijl gij mij vervolgt, onkwetsbaar door uw flaal, 


De woorden door uw verzuim moeten zeker ter vergoe. 
ding rekken van den weggelatenen regel : 


"A vó ros'ërs mêm Teer móroe, ös éDéBnoas. 


- doch zij drukken bij ver het bijtende niet uit, ’t welk , 
naar Ons gevoel, daarin ligt, Wat toch kon ACHILLES 
meer treffen , dan het verwijt, dat hij de Zrojanen, die 
hij op de vlugt gedreven had, nu varen liet, eu den 
ftrijd tegen hen niet vervolgde ? Even zwak komt ons de 
laátíte regel voor , om het nuttelooze van ACHILLES pO» 


gingen in het najagen van APOLLO uit te drukken. Het 
Grieksch: 


Ov és pe zravtuc, Ewel Gros mipeijnds- olp 


is zeer krachtig: Gij zult mij echter niet dooden, dewijl 
ik aan het lot der flerfelijkheid niet onderworpen ben. 


Bladz. ro. reg. 6. 


Nadat Achil dóor mij zijn trotschheid zag vernebren. 


Deze onbepaalde uitdrukking , voor het bepaalde : sa Achil- 
les geveld te hebben, heeft te veel vân eene vertaling van 
den gewonen ftempel, Choedanige die der: Fr 
Treurfpelen meestal zijn) om ons niet in dit werk te 
. mishagen,. | | 

Bladz. ra. reg. 3. van Ond. 


Waschkamers tuim en breed mamma emmen 


De Heer SIEGENBREK erkent zelf in eene aanteekening , 

dat hier eigenlijk swaschhakken of waschvaten , (het wôord 

vat in zijn’ raimen zin genomen) had behoorenteftaan, - 

naardien hier gewisfelijk geene overwelfde kamers be, 
oe 





‚ 7 MOMBRUS ILIAS, : sys 


doeld worden : doch hij meent , dat beide woorden 
waarfchijnlijk; in den dichterlijken ftijl bet kiefche oor 
mishaagd zouden hebben. Dit kan’ zijn : doch waarom 
dan niet het woord waschvonten gebezigd ? 


Bladz. 14. reg. 3. 


Of werkloos aan te zien, dat bem Achil vermoord’. 


‘Het Grieksch (preekt niet van swerkeloos aanzien, maar, 


wan doen omkomen, - 


mn mn mn ae ÁÉ GV BN 


Inetdn'Aoghn: dapdoooper. 


De Heer siecEnBERK (chijnt deze vertaling, als uitleg« 
ging van de eigenlijke meening des Dichters, gekozen 
te hebben , als waren de Goden inderdaad werkeloos 
bij de uitvoering van iets, dat door het Noodlot toch 
bepaald. was. Doch zoo doet juPirTER het hier niet 
voorkomen. Waartoe anders het voorftel, om HEeCTOR 
te redden? Dit wordt immers niet in fcherts gedaan, 
gelijk fommigen uit het wederäntwoord van JUPITER 
aan MINERVA verkeerdelijk opmaken , (doch.’t welk door 
den Heer SIEGENBEEK, naaf de uitlegging van POR- 
PHYRIUS , goed vertaald is,) maar om eens te zien , 
of het bij de Goden geen’ tegenftand zou ontmoeten; in 
welk geval, volgens de Theologie van nOMERUS, de wil 
der Goden het Noodlot wel eens opfíchortte. 

Deze weinige aanmerkingen op bijna 2oo verzen ftreke 
ken veeleer ten bewijs van de uitmuntendheid der ge- 
heele behandeling , „dan zij derzelver waarde vermindes 
zen. Om dáarvan alsnu eene proeve te geven, kiezen 
wij de hartroefende klagt van ANDROMACHE, HECTOR'S 
gade , op het vernemen van deszelfs dood. Oe 


s, Ô Hettor! Ô mijn gât acht ik rampzaalge vrouw ! 

Wij werden bef tot (mart en eindeloozen rouw, 

Gij binnen Priams hòf, ik in t paleis geboren 
Van Eëtion, die, toen ’k naauw mijn’ voet kon fchoren, : 
Mij beeft tot ramp gekweekt: ach, ware ik nooit verwekt ! 
Gij daalt thans af naar ’t rijk , door duisternis bedekt, 
En laat mij weduw hier, in bittren rouw verzonken. ' 
Het teêr ‚nog ftaamlend kind , de telg, aan de echt gefchonken * 
Van ons rampfpoedigen , zoekt vruchteloos een’ ftuc | 
En toeverlaat in u, moch fchenkt a vreugde of aut, == Hij 





Ba oe 
20 M. SIEGENBEEK, HOMERUS ILIAS, 


Hij mege al'dezén krijg, deez’ droeven krijg ontvlúgtens 
Toch heeft hij in ’t vervolg ftsâg ’t wrangst verdriet te duchten ; 
Daar bij door vreemden zich zijn erfgaed ziet ontoofd. 
De dag, die ’t levenslicht eens trouwen vaders dooft , 
‚ Ontbieet den atmen wees van vrienden en van magep. 
Zijn wang is nimmer droog, zijn oog [teeds neërgeflagen $ 
Bij ’s vaders vrienden zoekt hij laafnis in zijn leed, 
Vat bij den mantel d'een, den ander bij het kleed: 
Die zich erbarmt, laat hem wat vochts ten monde invloeijen ; 
Da flechts de lippen, giet 't verhemelt, kan befproeijen. 
Met flagen drijft een knaap, op bef zijne oudren fier, 
Hem van het gastmaal af ‚en maalt: „, weg, weg van hier, 
Uw vader is met ons niet aan deez’ disch gezeten,” u = 
Tot zijne moeder, ach teen weduw, keert bekreten 
Astyanax dan weêr, die, op zijn vaders kniêo, 
Zich voarmaals niet dan ’t eêlst der lammeren zag biên5 _ 
En, als hij, moé gefpeeld, wetd door den flaap bevangen 
In ’s voedfters armen (Kep, met rogen op de wangen, 
En in het zachte bed geftreeld werd ea geftoofd, 
Nu wacht kem niets dan leed, van 's vaders:zorg beroofd; 
Hem, mijn’ Astyanax, als hem de Frojets noemden ; 
Wijl ze u, mijn gade, alleen als hunn’ befcermer roemdens 
Thans eet bij ’s vijands vloot, ver van uwe audren af, :. - 
- Nadat het eerst naar lust den honden voedfel gaf, 
’ Gewormte uw bloote lijk 5 terwijl gij in uw. woning 
Veel kostbre kleedren hebt, totijdte praalvertooning. 
Ik werp die alten ftraks ter prooi der vlammen heen; 
Want nimmer zullen ze u, Ô dierbre, meer bekleên'. 
Dat zij dan door: hun wlam een offer u bereiden.” 


Dus klaagde He&ors gâ , en Trojes vrouwen fchreidena 


ï 


. donne sang hi nn 


De Ring van Gyges wedergevonden , enz, 1llde Deel. Fe Haars 
lem, bij F. Bohn. Zn gr. 8vo, | , 
XI. e hoogmoedige Kikvorfchen, — Hoogmoed is miet ate 
leen een zeker kenmerk van weinig verftand, maat 

ook voornamelijk van een flecht bart. Een longe fnoeshdan , 
op adel en vermogen prat, wordt diep befchaamd door eene 
geestig volgehoaudene droomverdelling; welke afdeeling echter 
niets met den zoogenaamden Ring van Gyges heeft uitftaans 
XII. De folteringen der Liefde, ma De zon daalde, en be= 
fcheen. nag voor het laatst de hooge daken der huizen en fchu= 
ren ; hamderde runderen, die even te voren gemolken waren , 
verlieten wederom de plaats , waar zij gewoon waren dat 
hare volle uijers werden ontlast, en , achter malkanderen met 
logge weden voortygandelende , verwijderden zij zieh verre van de 


woe 


/ so 
DE RING VAN GYOES. ds 


Woningen. De vermoeide. landlieden keerden van hunne aks 
kers terug; en de boerenmeisjes verrigtten met ijver en al zina 
gende het huiswerk, =e ’t Wasavond dus sen onzen wandelenden 
Schrijver bekroop de lust, om, onzigtbaar, twee jonge Hees 
ten, zittende op het voorpleiù van dene Buitenplaats , te-be- 
luisteren. Dit gefprek, en wat er bij behoort, is ons niet zeer 
belangrijk noch vernuftig toegefchenen. 

XIII, De Brièl ens Hellevoet, am Onderfcheidene, deels af« 
geluisterde , doch niet veel geheims of bijzonders behelzende 
gefprekken , op een reisje; in een van welke de Zeevaart, ons 
zes inziens , in een gansch verkeerd licht wordt gefteld. Dé 
Schepper der Natuur heeft gewild, dat elk mensch zich op+ 
kouden zoude op de plaats , waar hij het eerfte licht aanfchouw= 
de, of dat bij ten mintte zich niet zeer verre van daar zoude 
verwijderen. Hij heeft, om daardoor het verhuizen naar an- 
dere Landen te’ verhinderen en moetjelijk te maken , aan elk 
Land eene verfchiltende taal gegeven; dit belet de Volkeren „ 
om niet, dan door de gewigtigfte redenen gedrongen , han 
Vaderland te verlaten, Doet iemand zuiks echter, hoe vele 
ftraffen ontvangt hij dan niet voor zijne vermetelheid ft enz. 
Doch is men vermetel geneeg, alles te trotferen op het vaste 
land; wordt men noch door de taal, noch door vreemde wet 
ten, noch door andere inrigtingen of gebruiken, noch door 
den geefel van een geheel verfchillend klimaat afgefchrike, 
hoe hevig wordt men dan niet gefträft voor zijne vermetelheid, 
als men den Ocesan, dien verfchrikkelijken fcheidsmuar, die 
ons van de overzeefche Volken afweert, gering durft achten ? 
enz. De vermetele„ baatzuchtige mensch werpt nogtans alle 
deze kluisters en flagboomen weg, hij fpat met alle gevaren, 
als hij flechts fchatten kan vergaderen, en zijn Land opvullen’ 
met goederen, welke men misfen kan ,-en die alleen door de 
weelde , door onmstigheid , of door gulzigheid zijn inge= 
voerd, en thans bijna onmisbaar fchijnen geworden te zijn, 
en waarvan er vele zijn , die met regt onder de vergiften 
kannen worden gerangfchikt.. Intusfchen worden alle de mil 
lioenen redelooze fchepfelen door hunnen vaderlijken grond 
mildelijk. gevoed , eene.kleine weide geeft voedfel aan vele 
runderen , het woud verbergt en voedt eenige duizende wil= 
de dieren : de onverzadelijke mensch alleen is met het voedfel ; 
hetgeen zijn Vaderland henrmgeeft , niet te vredel ten koste 
van zijn leven haakt hij naar eenen vreemden overvloed, die 
zijne gezondheid als een langzaam werkend vergif ondere 
mijnt! =» Dit is zoo de geest van dit (tukje, waarin deze een=r 
zijdige, en daardoor verkeerde voorftelling, eensklaps worde 
afgebroken door zwaar weder , hetwelk. ons om die' reder 
gansch niet welkom was. _— an 

XIV. Trotsheid en Armoede, me Een der Iuimigfte en grap=+ 
pigíte Verhalen in dit Deel. Wij willen de hoofderekken Ms 

d ele 


aja DE RING VAN GYGÉô 


hetzelve, ten vermake van onze Legers, opzamelen. In het 
Ravefteinfche werd de Schrijver ter” maaltijd genoodigd bij den 
Hr. VAN ROZENMULLER die ongelukkiglijk , op eene reize 
door Duitschland , vele kleine Duitfche Hoven bezocht, ent 
yvan daar eenen val(chen fmaak voor pracht eén praal naar 
zijn kasteeltje had overgebragt, te midden van welke nogtans 
eene nijpende armoede op de contrasteerendíte wijze overal: 
doorkeek. -—r ‘Bij het oprijden der-taan, met lage boomptjes 
beplant, wijl de hoogere, nog váór den tijd, te gelde waren 

emaakt, werd de klok met veel kracht geklept, en. de grootá 
Aaedeuren der poort door den portier, die te gelijk koetfier, 
lijf knecht en palfrenier was, met veel ijver eu drift opengewor= 
pen. De kleeding van Mijnheer en Mevrouw , origineel gee 
noeg, gaan wij voorbij ; die van hunpe beide lang opgefcho- 
‘ten Zonen beftond in groene , met breede gouden boorden 
omzette, rokjes; en derzelver lang uicftekende handen, knieën 
en zeer lange fchtale beenen fchenen met kracht. om eene 
nieuwe kleeding te roepen. De Kamenier, die tevens den post 
van Gouvernante en Keukenmaagd in ééne perfoon vereenigde 
fcheen in bet kappen der Freules zich beijverd te hebben , om zoo 
veel magelijk van den tegenwoordigen natuurlijken {maak zich te 
verwijderen; derzelver bruine haarlokken waren ontfierd door 
eene laag van poeder en reuzelpomade, ea hare roode geraspte 
banden en armen gaven te kennen, dat zij met hare Gouvere 
nante de zorge van het huishouden en der keuken bereidwillig 
op zich hadden genouten. De Gouvernante zelve was op zooe 
’ danig eene wijze geleed, dat men haar zonder lagchen niet. 
konde aanfchouwen ; zij was opgefierd met alle die kleeding 
ftukken, welke door de moeder en de beide dochters waren, 
verworpen en afgekeurd, en welke van tijd tot tijd aan haar 
tot een gefchenk waren gegeven; zoodat zij eer (cheen toege 
rist te zijn om eene Maskergde bij te wonen, dan om mes 
hare kleeding en opfchik tot een voorbeeld van fmaak voor 
‘fare Eleves te kunnen verftrekken, Op de borst' van elke Da= 
me was eene zeer groote bouguef van tuinbloemen geplant, 
welker geuren zij van tijd tot újd, door hare hoofden neder= 
waarts te buigen , met kracht en met eene foort van geluid op= 
fhoven., De meubelen , waarmede de hooge zalen verfierd 
waren, fchenen te gelijk met het Kasteel het eerfte daglicht 
danfchouwd te hebben; alles, wat met eenig regt verguld kon 
worden , fchitterde van’ goud; fchoon het grootst gedeelte van 
den inboél door den alles-vermielenden Tijd ,die met zijne pij- 
dige tanden zoo wel aan het levenlooze knaagt als aan alles 
wat adem heeft , onbegrijpelijk veel had moeten lijden. Zoo 
zat het gezelfchap neder op hooge en wijde leuningftoelen „ 
waarop ten minfte drie of vier geflachten hadden neérgezeten. 
Na het gebruik van eenige ververfchingen , ging men de broei= 
jerijen bezigtigen , beltaande uit eenige weinige Glasramen , 
‚ uig 





DE RING VAN OYGEs. 253 


ult den hoogen tofea van het adelijk flot uitgebroken, welke 
Onschtzaam op vier palen: rustten , waaronder zich eenige 
planten vertoonden , die even goed , zoo niet beter, in de 
Open lucht hadden kunnen opwasfen , enz. Het bosch was 
van hetzelfde allooi, en de ftal,.,. Eene zeer oude, zeer bee 
‘daarde , zeer magere merrie „- die , voor eene ledige kribbe 
flaande , door zijn seêrhangend hoofd fcheen te kennen te ge= 
ven, dat bij deze wereld juist nier voor de beste wereld erkon= 
de; naast zijge zijde ftond cen zwartbonte hit in dezelfde gee 
ftalte , het geliefd rijpaard van Mevrouw VAN ROZENMULLER , 
en niet verre van dezen verwijderd lag eeu varken van eeue 
ongemeene:graotte, doch zeer mager en {chraal, en hetwelk, 
te vergeefs met zijnen fhuit den ledigen trog omwerpende, zl 
zuchtende , even als zijne geburen , zijn noodlot fcheen te 
vervloeken, De mekagerie lag op een zoogenaamd Eilandje, 
naar hetwelk eene Chinefche brug, ven elzenhout en boonen. 
ftaken luchtig opgebouwd, de eenige ‘hagchelijke toegang was. 
In owde hokken zaten mistroostig eenige duiven , gene honge= 
Fige bende kippen en eenden, en in eene groote voliere een 
Oude kalkoenfche. haan , een jonge ooijevaar, drie zwartbonte 
„konijnen en een ekfter, Nadat zij deze ongelukkige dieren , 
die van honger togen de tralien opvlogen , nu-eens met 
deernis , dan s met eenen grimlach befchouwd hadden , 
ftapten zij wedetom met angstvalligheid en ingetrokkene Jeg— 
denen over de bouwvallige brug. em Aan tafel gezeten, kwam ' 
het Mevrouw eerst in de gedachten, dat de klok.niet was gem 
mid; zij vloog daerop met drift op, en luide met eigen han= 
’ den eenige minguten , even alsof een groot gedeelte van 
hef gezelfchap of een aantal dienstboden zich op ‘eenen 
grooten afitand van het Kesteel vjrwijgerd hadden. Zon 
derling was voorts het ganfche onthaal, De eene gast prijkte 
met een (chrikverwekkend mes van twaalf duimen ín de lengte, 
erwijl zijn buurman het zijne met de palm van zijne hand kom 
bedekken. Het glas van den eenen fcheen een bokaal te zijn „ 
gerwijl dat van den anderen met weinige druppelen tot aan den 
fand werd gevuld. De verfchillende geregten , hoezeer ook 
met vreemde Daifche namen beftempeld ‚en met bloemen , palme 
en tijm mildelijk beftrooid of omwonden,-beftonden uit niets 
anders, dan uit fchrale taafje hoenders en duiven, of uit een= | 
voudige ftukken van’ magere runderen en hoogbejaarde fcha= 
pen; en de gewone en fijne wijnen... verfchilden aileen in de 
‚ gedaante der flesfchen. Het de/ert was van denzelfden ftem= 
pel, en thans begon er wiju te ontbreken ; angst en verle 
genheid ftonden kenbaar op het gelaat van den armen Gastheer. 
geteekend; den de behendigheid vaa zijne Echtgenoote hielp 
kem uit den nood, == Na nog een en ander grappig befchreven 
_Yoorvalletje, kwam eindelijk de tijd van fcheiden, en de Hr. 
VAN ROZENMULLER ftelde zijne Gemalinne voor, het gezelfchap 
LETT. 1808, NO. 6, 8 te 


0 





t 


254 |___DE RING VVN GYGESs 


te peerd tot halfweg uitgeleide te doen,. Mee driót vloog zfj 
naar ‘boven „om haar rijkleed aan te.doeu ‚ en de koetfier aar. 
den flal,somde oude merrie en de zwartbonte hit‘op te zades 
len,” Beider kleeding, hier befchreven, was regt :potfig. Het 
gezelfohap. in de rijtuigen geftegen zijnde, :nam: de Gastheer, 
om :sen ‘bewijs te: geven dat hij eenige tesfen in: de Msnege 
genomen: had, zijnen grooten dtiekanten hoed ‘mee plegtigheid; 
voor: ond: uf, en‘ fteeg te-paand, drukkende belde. zijme fcherps 
ote ‘tiretaten fporerr, waarmede: hij het vel ven:een’ Rinas 
ceros zou hebben kunnen doorboren , in de itgewsnden van df 
mertte ; die „zonder-eegen ‘duim: wanden grordk opte (pringen » 
hark fenartert-flechts te kennen: gaf-met.een diepen zachte. Zijne 
Gadevolgde: zijn ;voorbestd ‚enz. Eindelijk „tot aan een” 
driefFrong gekomen , groatteide. Hr, VAN ROZENMUELER ONK 
plegtig, Hoeg herhaalde reizen de: fporen în de tibben van zijer 
ne beklagertswaardige merrie , eh reed opeen (lammoa en. 
moefjetijken galop naar zijne woning terug: de haidhaftige buisf 
vrouw „die het gelaat aannam van eene PENTHESILEA ‚de Koaingd 
inne der zfmazonen, floeg driemaal haren zwambanten hit met 
de: tange vweep, en trippetde haren Gemaal: val.moaed en ijver” 
van verre aghiter ne. me Heêt-ovérige der historie. van dit zou 
derling piar is zoo léerzaam als weffends: dan. wij. moeten tot 
bet Werk zelve overwijzem En 
-NV; Dé Befluitelooze., —, Een-weluitgeweskt Karakter. « 
‚XVI, Fadraa. —— Eene Zelfmoorderes uit wanhopen liefde. 
Be: Gefchiedents meer ijdingwekkende en aandaenlijk , daù wel 
matuúrlijk: en-teerrijk zijnde, willen wij liewér bets ruimer zijn 
omtrent het daarop volgende ftukje. .: ,, 
XVIL. Over de keuze der Kinderen ten opaigte van een Boá 
roep. —. Ouders hebben geen regt, begaan eene: dwaasheid „ 
en berokkenen zichzelven en hunnen kinderen niet zelden ona 
heil envellende , wanneer zij-derzelver levensftend voorbarig 
en eigendunkelijk beflisfen. Treffend bleek zulks in het voor= 
beeld van den Hr. samMIus en zijne Echtgeuoote, welke laatfte 


hunnen ‘cudften Zoon , reeds vóór zijne geboorte, door eene» 


dwaze gelofte , aan den Geestelijken (tand had gewijd. One 
gelukkig echter had. de Natuur zelve, zoo ’t fcheen, hem tot 
den Zeedienst gevormd. Geêne geringe misrekening waarlijk 
woor de vrome Moeder! Tranen , gebeden, bedreigingen , de 
hardfte dwang zelfs vermogt niets meer, dan dat de Jongeling, 
tegen. zijnen wil, naar de Univerfiteit vertrok. Zijn gedrag 
was zeer zedelijk, zijne ftudien voorbeeldig ín alie vakken „ 
welke e&nige betrekking hadden tot de Zeevaart ,=mdstrologie „ 
Mathefis , Gefchiedenis, enz. ; dan, zijne meeste Theologan= 
ten had hij verwisfeld in Reisbefchrijvingen van COOK, ANSOM 
_enz., en, io plaats van pourtraiten van beroemde Profesforem 
in de. Godgeleerdheid , waren de wanden van zijne kamer bee 
kangen met die van een’ DE RUITER, TROMP, PIET HEIN» 


eum Hij maakte eene: Digfèrsatie over den Zeeflag van nul 


Te 











En ;DE RING VAS GYGES. «55 
Tros, en tad.mu:een-opftel onderhanden over de: Praggen:en 
Wimpels der:Grléken en Romeinen, — De tweede Zoon, die 
voor de ftadte der ‘Medicijnen eene. beflisfende neïging vere 
toonde „maes Lakenkooper worden. Maar 't was den :MPsoe 
gewasichewt. Zijn patrooù beklaagde zich weldra biterlijk, in 
een’ hiet medegedeelden brief, over de ouachtzaa:nheid van den 
andérs braven :er vlijtigen Jongelfng. Hij werwdarleosde:den 

= winkel, ow: Anatomifche lesfen bij te wonen, de: Stijkamer 
te bezigtigen , of/met Chirurgijnsknechts in de Gasthuizen om 
tte-dwalen,. „„-Zoodra ik uitga, Of om noodzakelijke afistres 
» uit de ftad moet,” zoo fchrijft de goede man, ,‚ befveed: 
» hij den genfchen dag met honden en karten levendig te v:= 
» ten, of vres-vogels op te zetten; meer dan vier ftastkaarcen 
» Zijn door zijne bebloede vingers bedorven ; en in plaats van in 
7 Het himtsdëkedetellen of halve ek kwart ellen op te'fchrij= 
» vèn, Zet'hij gewôorlijk drachmen of grefen; en niemänd, 
“Jp dit er Wat bleek oitziet, kome In-den winkel; of bij vraagt, 

Wwat’Hiëtvan de oorzaak zij; mêër den drie malè ‘heb Ik hem 





„5 betrapt ; ‘Cat hij, In plaatsvan het gekochte laken ‘af te 
Ge khipDER',: druk Bezig: wis met‘ de tong der koopers te be- 
»» kijken, of hunnen pols te: Voelen, “of hun-een'Rétept voor 
» te Schrijven.” 7 OO 
was ven gebdren 
mBezjetde tedar een 

=gijn. zijne” zakken 
“werken ; hij ’wof 
rgeene arenfcherigt 
“houden: “Dien>y 
hetbekker betjid 
vvan-dén Övrfiepri 

- bunker ;° ‘bleterko 

“lijk. vermtorsté” eh 

“de der fekanfotr 
“wagens enz. Terr 

… welgemaektjóngt 
“moed forkerdefi” 

tpeod van fChARE_ 

"Watsmieel zat ie'-vijne gr 

7 braden; 






e weérkbfrauwen “en Zwäre bakk 
is me ""Moezéer nu òok, onzes oordeels, hiet in atle 
villen ‘de kindetfijke „genêlgdheden beflisfende zijn, err een 
“bijzondere ‘trek tot vechten, vernielen en foldemjefpelén den 
Eeronden Knaap meestal bezielt, 16E éctiter nier mider waar „ 
„dat er zekere ihgefchapene neigingen voorkomen, welke de 
‘Ouders -zfck Eer nùtte bêhoorem: te niekeh, door zulke húnnee 
kinderen , káh 't zijn, te pladtfét'in eenen levensftand , 
zoo veel mogelijk “Óvereenfteiidtende met dezen wenk: der 
‘Narare „ die zich niet ongeffaft laat honen’, en welken 
wenk de Voorzieiigbeid wijtulijk dem Ouderen geeft; ter Bee 
: 8 \ wie 














256 DE RING VAN GYGES. 


waring van zeker evenwigt in de keuze van 300 gânseh, vere 
fchillende beroepen, allen noodig ter infiaadhouding van eene 
Mastícheppij; even gelijk Zij, om foortgelijke redenen , ge= 
zorgd beeft, dat niet alle menfchen denzelfden (maak zone 
deo vinden in hetzelfde voedfel , dezelfde vrouwen begeee 


TED , enz. . A 

XVIII. Wat awllen er de Menfchen van zeggen? —m XIXe 
De rampen der volkrijke Steden, en de genoegens van het 
Buitenlenen, == XX. Reise waar Cleef, Allen geer lezense 
waardig. Maar wij zijn, naar ons beftek , seeds veel te ruim 
geweest. ‚ ; 


_ 





Aanmerkingen over eenige. beleedigende uitdrukkingen, voorie 
mende in de Vaderlandfche Lettersefeningen van den gepasen 


feerden Jare 1807. NI, IIe Pe 464 En No. Tae P. Siás ter 


verdediging inzonderheid van de Eer der E. Class van Fram 

neker. Aan den Recenfent medegedeeld ie eonen Brief door 
J. VAN ASSEN , Predikant te Harlingen, Te Franeker, bij 
D. Romar. 1808. Jn gr. Bro. 


D' plaats in ons Maandwerk, waartegen de Eerw. VAN Af= 


SEN voornamelijk opkomt, is de eerfte op den citel van 


‚Zijnen Brief aangewezen. Gaarne erkennen wij, dat dege one 
ze gezegden (waarin het gebeurde met den Eerw. sRUINING in 


krachtige taal gefcherst, en niet zonder keuuglijke aanduiding 
van bug, die betrokken waren In de ounengensamheden dien 
Man bejegerid, werd wûorgefteld) eenigen sanftoot verwekken 
kouden bij Heeren bewerkers van den ontrezen-Kerktwist. Wij 
vleiden ons evenwel, dat déze onbewimpelde bebondeeling van 
eene Geestelijke vervolging, die, nagenoeg op het punt van 


uitbarfting , dileen door bet wankelen en bijdsaeijen van den 
„gedaagden geftuit was, niet dan door eeu dof gemor zoude 
‚ gevolgd zijn, en dat niemand zich verftoutea zoude, om de= 


gen pennetrek in een Maandwerk,als het onze, tw willen tee 


_ genfpreken. Immers de waarheid der daadzaak was zeker, em 


uit een aantal uitgegeven ftukjes wereldkundig, Ten meesten 
soest bet gefchil op eenen woordenftrijd nederkomen , bij wel= 
ken onze wederpartij gltaos het onderfpit delven zoude, ter 
zake van het bekende Pudet hee dici potudsfo. at non. pornisfe 
vefelli, — Te meer verbeeldden wij ons, dat niemand, tegera 
de heldere waarheid en rede aan , over de uisdrykkingen , door 
ons gebezigd , zich beklagen zoude, alzoo aan elk bedaard 
Lezer van den zamenhang blijken konde, dat wij, behalve de 
mannelijke teekening van, de zaak , onbetamelijk in zich zelve „ 
giemand ‚althans geene Eerwaardige Klasfis , perfoanlijk te beleedi- 
gen, bedoeld hadden, Wij vlochteden immers deze mischien 

. te 





Je VAN ASSEN, AANMERKINGEN, 257 


et zeer fprekende of al te-getrouwe fchetfe in eene redekaveling 
-Ín voor de wijheid van fchrijven over zaken van den Gods- 
dienst, waarin wijsongaarne zien, dat iemand der Proteflant- 
fche Leeraren door eenigerlei Kerkördening gebreideid worde, 
Hoogelijk ‘derhalve moest het ons verwonderen, terwijl nu de 
wonde zich aam het heelen zettede, dezen Brief aan onzen 
Mederecenfent gerigt te zien door den Eerwì VAN ASSEN. Om-= 
fireeks een jear na het gebeurde viert hij daarin bot san zijne 
gevoeligheid , uift hij op in eeve zoo felle gramfchap, als 
wij evenzeer onbetamende keuren, en aan zijnen.genoeg bee 
kenden auderdom , en aan zijnen waarlijk achebaren (tand 5 
maar die bet, minst van allen voegt aan den eerffen Aanlegger 
des nu gedempten Kerktwists, of san den Christen, wien eigen 
fehuid , uiet onze benaming van Aijfsinnig Grijsaard , oneere 
aandeed. Voormeals heeft °s Mans onberaden ijver ; bij de 
aanklagte ven SRUINING , bet zaad der Sociniaan/che Leerftellin= 
gen. met eene milde hand, voor min ervarene Lezers, uitge= 
ftroeid ih zijn Gefchrift: thans wederom (men wijteé. zulks. 
aan zijne onvoorzigtigheid en bliaden toorn) ontdekt hij den 
naam en de Vergadering van Perfonen, die, kwalijk misfchien 
verkuische met zijne gewaande verdediging , voor. het minst 
aan onze hesschheid mogten dankweten, dat wij van han, niet 
Zonder eenige bewimpelimg, voor het gros onzer Lezeren ge= 
fproken hadden, en nogmaals fpreken zullen. Wij behoeven 
alchans, goo wij achten, ons daarover (hoewel dit VAN Assen 
Ouder andere wil) geenszins te verontfchuldigen, zoo wij , al= 
IKén met blijkbare toepasfing op het onderhavig geval, den 
Eerw. BRUINING een jeugdig loshoofd noemden. Fong toch , 
vermeenen wij , is deze Leeraar , in tegenftelling van onze 
Grijze tegenpartij; en deze zelve heeft tot hiertoe siet op zich” 
enopen , dien Ambtsbroeder ‘vrij te pleicen van jeugdige los- 
kig. door bem begaan, met alzoo over de Leere der Verzoen 
Bing , als Hij deed, de pen te voeren, Dit wachten wij daar= 
om nog van de hand des Eerw… van AssEN; en dan zullen wij 
hem kwijcchelden „ dat bij het ondubbelzinnige woord Jose 
beofd, van ons gebezigd, door het meer onteerende van /osbel , 
op eigener gezag , beeft opgehelderd; Maar de verdediging 
van de- Eere der Eerwaardige Klasfis, door ons, gelijk mea 
voorgeeft, gefchenden, gaat den ouden Man (daartoe genooe 
digd of orngeaoodigd , zulks blijke niet) inzonderheid ter hara 
te. In zijnen befchaafden en keurig afgedeelden flijl, vraage 
hij den Recenfent: , Weet Gij wel, dat het NB. werkwoord 
„ zemenfcholen niet van de beste beteekenis is. (?) Moest 
» Gij een , naar oproer fmakend , woord bezigen van eene 
e Eerw. Vergadering, die verpligt is Wet en Orde te handha= 
$, ven! dan waartoe fchoolde geheel tene Klasfis te zamens 
»» (?) om dit uw geliefdekoosde woord te gebruiken, (:) was 
s‚ het om een inquifitie Raad te ípannens (?) diet zegt Gij. 
3 en Miel; 





258 Je VAN.ASSEN 5 / 
» niets (;),magr om fchier vermolmde leerbegrippen te hande 
‚, havea tegen de af padigheid vanden Berw. sRuINING.” 
… Wij-getroosteden ons, deze geheele aanklagte:over te fchrije 
ven , omdat zij de hoofdzaak der befchyldiginge. vah den 
Eerw. VAN ASSEN: tegen-ons behelst. Maar. wie tach „ vragen 
wij op onze beurt, bragt. hem het vermoeden in het hoofd, 
dat wij aan de wettigheid dez Klasfikele Vergadering twijfelden? 
Was dan het oogmerk, door ons aangeduid, niet voldoesde ; 
om ons van het woord zamerfchoten te bediefen ?, Ea waarom 
het bijgevoegde in dien làgeften volzin, de woorden, „, met 
s» allen nadruk <e handhaven” achterwege gelaten? Waarom 
eindelijk de inboezeming- van eenen Inquifiie Raad ons zeges 
beter weten aan voorgewarpen? Of is dezelve misfchien: den 
Grijsaard „aaugeweaid uijsden bekenden Brief des Hoogg.. Rea 
GENBOGEN aan die. Klasfis ?-Nf, Wij willen-ean «dè zwakhèden 
des Ouderdoms taegeven…' dat: zich het geheugen verwasde 5 
te meer, daar: zijne gevoeligheid.soo hoog: geftegen :was. Lies 
ver onwikkelen-wij eenîgzins nader onze eigenlijke bedoeling 
met het woord zamenfchelen.: Wij wilden deermede aanduis 
den „_ dat: men. vergaderde; sief tot een loffelijk. of..voor hee 
welzijn. der Kerkelijke Hutishouding aangelegen oogmerk 3 niet 
em de zaak der Waarheid bedaardelijk ze onderzoeken, 
leerbegrippgn ‚ door SRUINING voorgefteid., als “regefchapen 
Pratoftantfhr' Leersars , aan Gods woord, .… den eenigen 
» toetsfteen: van Geloof en: wandel ,”. te toetfen, em bet voor 
of tegen koelzjanig te bepleiten; ook met pr den verdoolden 
minzgasBlijk te regt te.brengen, ep‚.zoo doenlijk, van: dwa= 
Ung te overtuigen uit dèn- Bijbel, m teneinde „ fticking 
9, Gutrijzen tmogte, die’ uit: het-Getoof ie,’'.em Neen! het 
lear.zách uit VAN KserN's aanteekening zelver.ap bl,-8 ,dufdee 
detijk.opmaken, dat het was, om den inhoud der Foranstieren , 
gelijk-die yoor bijkans-een tweetal Eeuwen bij de Dordíche 
Kerkvergadecing ontworpen sijn , met. allen nadruk van 
Achwbaarheid..des Voorbeelds, van Gezag „ en .des noode 
van Bedreiging enz. te-kraadhaven. En welke Leerdegrip. 
pen hebben wij vermolmd durven noemer? Die des Bijbels „ 
aangaande, den. dood des Verlosfers, en wegens dien „, Rijke 
s. dom der Genade „die, ‚‚ in de verzoening eener. voor God 
n: verdoemelijke wereld:deor Christus en-zijn fterven te wege 
… gebragt; ‘uitnemead betoond, of aan den dag gelegd, is 
s inw aftén nutte van ; de toekomemde eeuwen 5” zoo als de 
Apastel tret leeraart? (*) em * Dit zij verre: went daarover 
oet, Or jn "was 


„ad Pre d ' Á M * 

(*) Zie Efef. IL, vs. 7.'en; merk aldaer op de. onderfcheiding deg 
Apostels tusfchen de eigenlijke voorwerpen van Gods Genade, de sijde, 
gcngpten van, Paulus. en de tocdanigen der Geloovigen van lateren: tijd 
wk die uittckerde weldaad des Hemels aanftaren, niet onmiddellijk 
ebdehviaden zoudt: of konden, Verg. overigens TAYLoR's Sleusel der 


Apostolifeke Schrifsen, 











AANMERKINGEN, 839 


was tusfchân de Kiasfis en den Berw, BRUINING geen. eigenlijk 
verfil ; vent tin{te niet alvorens. Hij, door Haar-gezag buiten 
de Gemeenfchap en” Kerkelijke “Huishouding -der Hervormden 
gefloten, en tot die der-anders denkende Christenen verzonden 
was; tot zdohupe waren de: aanhenomen ‘Formu#erensde wee 
„zenlijke proeffteen der onregtzinnigheid. Of bedoëlden wij , 
iet’ dt boveâgedacht en te-euvel opgenomen woord, die las 
tere gevoelèns-vau Vaderland(ebe of Uitheem(che, van Here 
vormde of NB. echtere Remonftrautfche Godgeleerden, over 
hes Leerftuk der Verssening , gelijk. Gij zuiks die (lärkfche wen 
ding geeft P: Maar-federt Wanneer toch zijn deze nieuwere fel= 
‘lingen iniíner het rigefnoer geworden, waarnaar de Regrzinnig- 
heid bij eene Synhödale of Klasâkale Vergadering in ons. Vader» 
Tand wordt aYgemeiwen? In onze oogen: hadden dezeive alsnog 
geen hooger verbindend gezag-dan dat van eene vrije en Chtise 
telijke overräfgings maaf niet om duergan de meerdere of min= 
dere àfpadfghètd Vn dezen of gewen openbaren Leeraar te bez 
roeven. Of tijn berèlds de afwijkingen van de ftellingen dep 
ormuiferen inhet Hervormd Kerkgenootfchap zeo menigval= 
dig geworden; dát then eenen andeten, hoe zeër, ons tot.dus 
verre onbäkèfidén , regel des Geloofs begonnen is aan te new 
men? .,,dan verfchoone men onze-önkundette dezen , in welkd 
wij niet déze nieuwere, maar de oudere Leerbegrippen: vers 
Molmil, dat is verouderd, noemden; ja men vergunne ons :nog 
te beweren , dat dezen door den knageriden worm destijds: 
ijk alle andere arbeid van men/then ‚ krachtiglijk aangegrepen. 
en doorboord zijn ; zoodat men: bijkans twijfelen .muge „of 
wel door velen de hardere ftelliigen van de Dordfche Vaders 
thans'op den Predíkftoel, en in de Gefchriften dèr hederidaage 
fche Hervoftmden , gelêeraard worden. Atthans Gij zelve , 
fegtzinnige VAN: ASSEN ! erkent ‚ geen flaaf van fckoolfche 
„ ftelfels te Zijn: en,‚ hoe weinig wij zulks uit deze proeve 
Óntwaren ‘mogen , Gij aegf ons, „, dat uwe Bekende Vriens 
„ den weten, dat Gij ‘gematigd zijt, în uwe denkwijze ten 
# tanzien van hun, die in hunne Godsdienttige denkwijze niee 
_s met ons (t Hervormd) Kerkgénbotfchap inftemmen”” Wij, 
daerentegen „ tèn betodge , dat’ oh$ geen vooroordeel , o 
SeQengeest; beziele tegen dat aanzienlijk Kerkgenootfchap , 
beroepen óns,‚'ín het voorbijgaan, op'de Recenfien, waárbij 
van de verdienftelijke Werken van'eenen. BROES, KIsT,:VAN, 
VLOTEN , MÚNTINGHE, VAN DER PACM, HERINGA,-BRINK, En 
menigte andere Godgeleerden is verflag gedaan in dit ons 
Maandwerk. Maar, wat Recenfent, wat Eettéroefenaars, in 
U, eerwaardig bij ons ter zake van uw Beroep, ontzien uit 
aanmerking van uwen Ouderdom ,‚“verdragen, en welken hoon 
Wij, als Christegen, U kunnen vergeven; wij mogen den lase 
WT. op ons niet laten hechten, dien Gij, afgaande a//één op 
enze reeds genoeg verklaarde of verdedigde uitdrukkingen , 
AeBa ein © 8 4: … Se « … "Îêe- 


< 


Ld 
ae J 


s6e Je VAN ASSEN 


tegen ons uitfchiet fn uwen Geestelijken toorn, of ijver zon 
der verftand. „, Ik ben een vijend (dus sege Gij!) van iemand 
_o» diefdeloos te veroordeelen; masr zal men uwe denkenswijze, 
2, haar uwe sifdrukking beoordeelen, zoo fchijnt men U te 
a, motten rangfchikken onder die seogenaamde Christenen „ 
>, welke hun vernuft en verkregene kundigheden” (elders 
was Rec. een weetniet, die mogelijk onbekend was met 
eenen MOSHEIM, MICHAËLIS, LIMBORCH EN DRIEBERGE)  2a0= 
s, leggen , om NB. het Chrfstendom op de flranden van het 
> Deisme te doen fchipbreuk lijden,” enz. Zullen wij her= 
halen, dat deze aantijging enkel daarop rust, omdat wij het 
leesbegrip „ van Gods wrekende Geregtigheid-en des Hemels 
„> Vloek en toorn tegen den onfchuldigen Jezus, bij diens 
‘se kruisdood in helfche pijnen losgeborften,” en wat van dezen 
euderwetfchen ftempel meer is, een vermolmd Leerbegrip 
moemden ; of mogelijk daarin van onzen Zedemeaster verfchil= 
len, dat wij nergens in onzen Staten- Bijbel den Heere onder 
den zonderlingen titel van tegendeeldig Offerlam aangeduid vin= 
den ? Neen { onze verontwaardiging verbiedt ons, met U in 
eenigerlei geding over deze aantijging te komen. Alvorens Gij 
den Predikftoel betreden hebt, althans in uwe tegenwoordige 
Gemeente , was bereids de roem gevestigd van een Tijde 
fehrift , welk Gij, naar °t ons toefchijnt, almede poogt in vere 
denking te brengen. En waar, kwalijk beraden Vervolger van 
uwen Broeder BRUINING! waar hebt Gij in Pl Lessergefenin= 
Ren iets gelezen , hetwelk dien Naam, of de Goddelijke zene 
ding onteerde van Hem, ‚ die boven allen Naam verhoogd 
e» En verheven is;’’ dien Naam, in welken wij alleen, ja ook 
met U , „ de Zaligheid verhopen,” en deze ook U, onzen 
Beleediger, met eene Christelijke hartelijkheid toebidden. On= 
ze denkwijze sangaarde de bevrijding eener geheel verdorven 
wereld , en hare verlosfing uit de flavernij der zonde, is ge= 
noegzaam kenselijk uit vroegere Recenfien , bijzonder uit die 
ever 't XXlfte Deel van TEYLERS Godgeleerd Genootfchap (*)e 
Ten minfte wij keuren het overbodig, ons hierover voor U , 
of te dezer gelegenheid, ten bewijze van onze niet Deistifche 
ellingen , breedvoeriger te uiten. Ook wij bopen ten jonge 
” ften dage „, te taan of te valten onzen eigenen Heere," wiene 
verrijzenis uit het gref wij, met Paulus, ten groudflag van 
Ons Geloove gelegd hebben. 
Het Is genoeg ; onze Christelijke Liefde herinnert U, ten 
otte , deze weinige regelen van den beroemden CAMPHUISENe 
PG CXLI. vs, Jang.) ’ 


dk ben niet aks de teere zinnen, 
Die , door een averegsfche suche, 
| Hee 


{ 


| ©) Zie de Vederlandfche Lenerogfeningen veer 1Ses, 


» AANMERKINGEN, as. 


Het vleijen lieven boven tucht. 
Ce Js wijze minn’ het nutst te minnen) 


Veel zachter zullen flagen vallen, 

. Die een regtvaardig mensch mij doet, 
Dan all de woordjes, henigzoet , 

Die gladde vleijer - monden kallen, 


's Zijn lagen: ja, maar vriendenflagen: 
Haar woord heeft zout ; maar zout voor zond: 
Haar reden bijt ; maar maakt geen wond: . 
Het is een last; maar zoet te dragen, 
$ 


d î ’ - 


Niewwe Tafelen ter berekening van den zijd der Watergetijden, 
door J. DE KANTER, PHIL. Ze, Le8or sn de Natuur- en Ster= 
rekunde in het Mufeum ze Middelburg , enz, Te Middelburg, 
bij S. van Benthem. 1807. Jn gr. 8vo, e 

Jededaad nuttige en tot onmisbaar gebruik dienende Werken , 

in welke kunst of wetenfchap het ook zij, verdienen allen 

lof en aanprijzing ; en nog des te meer , wanneer dezelve 
door Vaderlandfche Geleerden, en wel ten nurte van een der 
Voornaamfte , zoo niet , zonder eenige uitzondering , den 
Yoorntamften tak van 's Lands welvaart, ingerigt zijn. De 
Zeevaart= en Stuurmanskunst zal niemand kunnen ontkennen , 
datde eigenlijke bron onzer voormalige welvaart mag ge 
noemd worden ‚en ,zoo wij hopen, bij een zoo Tang verlang- 
den ed eindelijk tot heil van geheet het befchaafde mensch- 
dom te verwachten Vrede, altijd blijven zal, In dezen hoofd- 
tak onzer nuttige kuudigheden is de kennis en gemakkelijke 
berekening der Watergetijden, en dus ook de arbeid van den 
kundigen Zamentfteller dezer zoo beknopte als gemakkelijke Ta- 
felen, van het allerhoogst belang. 

Vooraf laat de Schrijver, als eeu grond van zijnen arbeid, 
Cene Theorie der Watergetijden gaan ; ten einde hun, die zijne 
berekeningen uit een mathematisch-phyfisch oogpunt kuns 
nen befchouwen , daartoe de gemakkelijkfte gelegenheid te 
Verfchaffen , en zijn doel ook voor Geleerden en onder= 
'zoeklievende Lezers zoo veel te klaarder te maken, wijl er 
zeer vele bijzonderheden in de toepasling der algemeene rege- 
len, op de rijzing en daling der wateren, voorkomen, die 
niet dan door een behoedzaam opmerken van fommige plaat= 
felijke omftandigheden aan te wenden zijn; daar men dikwijls 
daaromtrent verfchijnfelen ie de natuur ontmoet, die met dt 

ST ale 











zó Je DE KANKEX, NIEUWE TAFELEN. 


algemeene vaste wis-"ef natuurkundige ‘wétten fchijnen te 
ftrijden, hoezeerzij in den aard der zaak wolkomen met de- 
zelve overeenftemmen; doch welker betoog zij, die geen an 
der dan werkdadig nut op het oog hebben; ju her gebruik de- 
zer Tafelen, zonder hinder kunnen voorbijgaan, Dit weten- 
fehappelijk voorwerk is befloten binnen de eerfte 37 SS de- 
zes nuttigen Werks. * Met de 38 S neemt de-zanwijzing van 
het eigenlijk gebruik dezer Tafelen eenen.aanvang, et wordt 
met onderfcheidene opgegeven voorbeelden ten duidelijkfte 
verklaard, - " dn M 
WIj hopen, dat. de kundige Schrijver welhaäst, door het 
algemeen in gebruik komen van dit zijn zoo gemakkelijk als 
„zeker Handboek , zal aangemoedigd wordeh, om zijnen Land- 
genooten ook, in het beloofde tweede Stukje, de berekening 
wan de hoogte der Watergetijden, vooral der Springtijen, mee 
de te deelen, =m Het Werk is, tot algemeener nut, ook met 
eene tegenover gedrukte Vertaling in het Fransch verrijkt, 














Wree Tafelef , dienende , òm door eenvoudige Optelling te vin- 
dez, hoe veel Beus, Francs en Centiemes men kan heb; 
“svor een begeerd getal Guldens, Sruivers en Penningen; e® 
emgekcerd , hoe veel Guldens , Stuivers en Penningen men kan 
“hebben voor ten’ begeerd getal Ecus, Fhancs en Centiemess 
naar 81 verfchillendeWisfelcourfen in elke Tafa, berekend „ 
zeer ‚1, De Kor. In't Nederduitschen Fransch. Te Utrecht , 
bij G, T, van Paddénburg en Zoon. An 8vo. 8 Bl. 
Er Koopmans Handboekje ín de talen: van de beide Vol=! 
ken, die belang‘in' eene gemakkelijke en terftond in € 
oog vallende, uittekening der op den titel getelde, Geld(pe-' 
cien hebben,” Eene Vóottede dent, ot deb Gebruiker dé 
verkorte Teekens, tot nanwijzig der bedoêlde Geldfpecien „ 
tedoen kenrien, en, teffens van de fchikkíng van het Werkje 
te onderrigten ‚en doot voorbeelden op te helderen, hoe mea 
van deze Tafelen een nuttig gebruik kàn maken. — In 
Handboekjes van dezen aard kort het voornameliik aan op d 
naauwkeurigkeid der ie vei en de zorgvuldigheid ó 








geene Drukfeilen in de veelvuldige getallen se laten blijven 
== ’t Lustte ons niet, om ee 
na te gaan, Wij vertrouwen 
felen in. het Berit geval gee 


en ander ‘dezer vereischted 





€n dat het oog der Corre 

hebbe, om In het yweede nú ad 
neer’ de Perfonen', tor wie » 
reden zuilen vinde ,.om de 5 


mene moeite dank té Wereit, 


VERHALEN > ENZ VAN JONGE JUFVROUWEN, 263 





Verhalen, Vertelfels. Gefkhièdentsfen , echte Anecdotes, Zeden * 


“en 


bliek, en vonden: dearbij Hier en daar, in ‘het Voorberigt 
vooral, zulk een’ toon, zalk een zelfgevoel, dat wij waar= 


Mjk vreesden, det deze Jufferties, zoo haer dit niet bij tijds - 


En een weinig voetbaar wiefd onder het-oog gebragt, bij al 
hare liefhebberij en goeden aanleg, welligt konden. opgroeis 
jen tot ondragelijk. halfgeleerde nufjes, vol aanmatiging, en 
alzoo voorwerpen var welverdienden fpot. Wij kozen tot 
dat einde boert en fcherts, zoo wij meenden en nog mee= 
nen in den meest befchaafden toon. Meer dan eens hadden 
wij opgemerkt, dat zoo iets voottreffelijk werkte’bij een 
verftandig, wel opgevoed en door vleijerij nog niet bedor- 
ven meisje, waarvoor een wenk genoeg was , en ontvingen 
taderhand de ondubbelzinnigfte bewijzen van erkentenis. 
Doch nu bedrogen wij ons; in zoo verre althèns hadden wij, 
naar het fchijnt, met zeer slledaagfche, zeer gewone meis- 
‚Jes te doen, dat zij doof zijn voor, en zich beleedigd rèke= 
nen door iedere berisping, en als men niet aan alles, ook 
aan Metgeen leelijk ftaat, naar ligehaam en geest denkelijk „ 
(zoo zijn gewone meisjes!) den lof: en wierook van 
laffe vleijerij toezwaaic, in hare oegen te kort fchiet aan 


de verfchuldigde eguards voor hare Sexe, Dit (mart ons; 


Waar aan den anderen kaat verblijden wij ons wederom , ‘dat 
in één opzigt onze Wenk niet geheel en al verloren wes3 zij 
erkennen ; dat zij ‘(vergeeft ons, lieve Dames! dit misfchien 
wat barde woord) zich verftout hadden, detservruchtfent 
van haren eerflen tijd, toen zij de kinderfèhoenen pas hadden 
Bitgetrokken, te plzatfen in ‘het eerfte Deel, en dragen daar= 
voor- nu betere zorges En wij erkennen , het zou onbefeheië 
dene: vitlust ten wanziën van’ jonge Melsjes zijn, zoo'wij In 
dit:-opzigt:hier nu wederom wilden berispen, De Dichtftukjes- 
zijn oneindig beter, ook in het min Kundig oog, en wij mogen 
in het vervolg het -uitmuntènd goede met vertrouwen vèr= 
wachten. Deze onze getuigenis doet bij de Dames waurfchi ju 
lijk welnig afs zij twijfelen toch, of wij met kunstkunde be- 
garfd zijn, : Zij zakten dus op dezen lof niet 'troxsch worden. 
ellae | } 3 


pe 





eúg En \_ VERHALEN, ENZ. -. 3 
Zij vermoeden bijna, dat de haard, waar de Oostindifche geen 


hagjens bij elkander komen, (welken haard wij toch vertrou= … 


wen ‘dat dese Dames nimmer bezoeken) meer ons element is „ 
dan de achtbare cirkel, in welken men de-zedelseraars en wijse 
geeren. zoeken moet, en zulks omdat onse toon , zeggen zij, 
niet zeer befcheiden îs tegenover vrouwen. Zij fchijnen ons te 
noodigen , om, als Kortswijlend bootsgezel op de fluurplecht van 
hes fchip , een zeetogije met haar te doen, Dit voorttel ne= 
wen wij aan, en beloven haar gezoute fcherts en veel geootf- 
Joofd vermaak , mits de Dames dan ook op de reis zoo ‘veel 
tijds van hare letteroefeningen afzonderen , dat zij voor ons 
een fteekje breijen en een gaatje in onze koufen (toppen 3 tea 
haren genoegen zullen wij dan een zotskap wet bellen opzet 
ten, en bare Eer, dit verzekeren wij haar, gal bij ons veel: 
minder gevaer loopen , dan bij menig man met eenen philofophie 
fchen baard en philofophifchen mantel. Dan fcherts verftaam 
deze jonge Dames niet; wel nu, de Leger veroorlove ons 
dan ean haar.nog een ernftig woord, . | EE, 

Gíj meldt ons, waarde Yongejulfrouwen ! fommigen uwer 
Stukjes zijn nit Turkfche , Arabifche en Persifche handfchrife 
ten bijeenverzameld; gij maakt eene gisfing ten aanzien der 
beteekenis van een Turksch woord; gij fchrijft bier en daar 
in uwe aanteekeningen een Hebreeuwsch en Grieksch woord, 
‚met Hebreeuwfche en Griekíche letteren, Wij willen eens vers 
ouderftellen , gij, lieve jonge Meisjes! zijt zoo bijster geleerd: 
en verftaat die talen en dat alles; maer voelt-gij °t zelve'niet ? 
daarmede zoo te pronken, voegt u toch niet, u, voor wie, 
gelijk te regt zeker Schrijver zegt, de bloemen der weten= 
{chappen en der kunften zijn. Wilt gij dat alles leeren en on= 
derzoeken , het is wel , verzamelt wat gij kunt, en laet een- 
maal, nog niet eeus opzettelijk, maar ongezocht, een waar= 
dig echtgenoot uwe kunde merken, en hij, zal , bijaldien gij 
anders ywe huisfelijke en moederlijke pligten mede kent en 
beoefent , u. liefhebben en eeren, emdat gij zpo boven an- 
deren pitmunt. aar ook dan , als gij er mede pronken 
wilt, wordt gij uitgelágchen ; en, dit doet nu gewis een ieder , 
den vleijer uitgezonderd , en dat te meer, als hij geleende ve 
deren vermoedt. , 

De wijze, waarop gij van het werk van LE PLAT fpreekt , 
is welverdiend ; maar er was tóch reeds overvloedig genoeg 
van gezegd, en in den mond van Jongejuffrouwen voegt die 
toon.„toch niet; men moet het u vergeven, want naar het 
fchijnt heeft hij ook u leelijk hij den neus gehad; maar in die 
zelfde aanteekening, lieve Meisjes | veroorlooft gij u iets, 
hetgeen in het geheel niet door den beugel kan; gij geeft 


daar eenen zet (het overige gaan wij met ftilzwijgen voore . 


bij) op het invaeren van eene algemeene {pelling in onze 
moedertaal op hoog gezag. Gij moogt hooren en toetfen , wat 


— 


Kd 


Mas. 


Eend 








VAN JONGE JUFVROUWEN, 77 a6s 
3 


„mannen vân na4m en taalkennis daarvan zeggen ; gij moegt 
er het uwe van denken: maar dat zoo duâr ter nefler re fchrije 
ven, zoo maar met een pennetrek !,.., Fiks weg 4 jonge Meïsa 
jes ! jonge Meisjes !gijzóudr beter doen.dat gij u zelpe althans 
in die aartgenomene regels oefende en daar naar fchikte3 indee 
daad hier zije 2 op: eenen ‘verkeerde) weg, ame Eindelijk, 
feest “nog eens het berigt vobr uwen eMar 5 leest het mee bee 
daardheid’, — en-zoo: gij het gezochte en gekunftelde, dat 
alcijd. tegenflwat-,:- Rob gij den sanntacigertden onvoegzamed 
toon (dien alleen jekgd en fchoonheid, waarvan men gaerne 
jets verdragen wil veérontfehuldigen - ken) niet gevoelt; ‘zoó 
- hebben wij u niets meer te zeggen. . 

Het zij genoeg F am ‘misfchien zult gij-oók nu wederom Beos 
Zijn ‚nu bver onzen ernst, Wij kunne héEriiet helpe; scha 
ting. en, liefde voor awe Sexe gaven ons de-woorden in de pén, 
Het halfi-geleerde of ook wel -heelvgeleerde meiste van 
fasaak: wordt een” tuisge was „ wanneer ‘het zich afrs geeft, en, 
zoodra jeugd.en Cchoonheid ‘geweken zijn ; het voorwerp vàä 
{pot en minachting, en is. doórgaans verloten voor hare waa 
zenlijke pligten. Maar de befchaafde , geoefende vrouw, 
vol befcheidenheid , erkent men gêarne in hare waarde, er 
eert mens zij wordt de verftandige moeder, en de dengena- 
me’, boven alles dierbare, en indedaad altijd vereerenswaar- 
dige gezellinne van eenen braven echtgeneot, Dit Jaasfte ginden 
wij u hirtelijk; het ís nog tijd, gij kunt kiezen. Dikwijls 
is zij dan ook voor het pubiiek eene zeer geliefkoosde: fehrijf= 
fter ; zoodenig eene vrouw althans kust.leder man," We ge 
voel heeft voor vrouwelijke waarde, (eu,dit heeft iedere Bra= 
ve) ook wanneer zij oud en grijs geworden is, gaarne eerbie- 
digd den zoom van haar kleed,  . 

Wij hadden Zoo’ veel met deze Dames te verkandelen’, dat 
er weinig ruimte voor het Publiek ovêrfehiet; gelukkig, wij 
hebben nu ook plets meer dan alles goetls te zeggen. . Dit 
Deel is op dezelfde leest gefchoeid als het vorige ; het ver= 
fcheft eene afwisfelende onderhoudende, leerzame ietture: en 
onder de vele gefchriften van dezen tijd verdient het eene 
vereerende onderfcheiding. Hier en daar ontmoet men wel, 
behalve den OMAR, (di toch lief bearbeld Is) eene oude bee 
kende ; maar men leest het over ’t geheel met genoegen , 
@n vindt zich hier en daardoor eene onverwachte wending en 
vernuftigen trek aangenuam verrast, 5 

Zie hier een paar Anecdotes ter proeve, am ,, Mevrouwé de 
Hertoginne van Bourgondie fprak eenmaal tot Mevrouwe van 
Maintenon , terwijl de Koning er bij ftond’, deze woorden : Weet 
&ij, mijne Tante, waarom de Koninginnen van Engeland. beter 
. Tegeren dan. de Koningen? Het komt daar van daan , dewijl 
onder de regering der. vrouwen de maanen het gebied woee 
stu, en onder de.heerfchappij der maunen de vrouwen.” Ne 

. . . 9, 8 





Li 


‘ 
<< 


66 VERHALEN , ERE. VAN JONGE JUINROUWEN, 


> e Na den bloedigen veldflag van Hochtted, herkende de 


‘Hertog. van Marlborough , onder de gekwesfte krijgsgevangeneng 


eenen Franfchen Grenadier, dien hij. ia bat hevigfte van den 
ftrijd als eenen getergden leeuw: had zien: vechten. Achting 
voedende voor brave mannen, -evenveel van welken (und, 
fprak hij hem aaan, en vereerde hem mer deze lofwoorden 
‚ Indien uw. Meegter-vsls. zulke foldsten bezat, als gij ereen 
zij, mijn Vriend, hij zoude opverwialijk,wezen.” Neen, 
Generaa) (hernam de dappere brijgskaecht,. met, zedigheid 
tene groote waarheid uitdrukkende), bet hapers mijven Mees- 
ter.aan geene zulker{oldaten. als mij , maar wel san:zulke be- 
velhebbers als u.” Ne eee de AN vn 
‚ De .Poëzij rzeiden. wij reeds d3t-die in het vorig Deel- verre 
avyertrof ; gaarne gaven wij hier het Bloempjen op het graf van 
gen. klein Hondjen,- aam mijn jongen meester, hergeen- in 
ons oog niet onaardig. is, en ans aan een paar Legt: lieve 
ftukjeg van wijlen Mayr, BENNERT herinnerde; maar wij be- 
palen ops tot het volgende, omdat hes kotter-is. Ofijfblasdjes 
ap het graf van KAREL NABOLEON. © volg 0 Oe 


Ki * 


er 


“Helaas! hoe ijdel zijn verwachtingen en-wenfchen ! bew 

Hes fohhoonst woorwiszigt is een Jchitderenide fehijn, _* 33 

!__ Dees jonge Réizer daor de bigtige Gardwoestijn ©» 
_… Hadde over viermaal tien van milliachen menfchen 

>, andens de oppermagtige Gobieder,moegen vijne IN 
__ Ben Telgjen pas, werd hij als Korst.veedsaangebeden, 
Eén windfen ; frbsyche- Roosi! ontrukt vaan uw”: fleel, 'Y 
“Uit aârd gewrochh', keers gij tot aarde , en wordt het deel, 
Verheven Koningskind, des wormse dien wij verreden, 
Ged, wat.verbgzende verandring van-topneell a 
… Ach! hoe onzeker zijn de dingen hier beneden, nf 


ON: EE ES 


u 


a 
PN 





De Slavin is % verlichte Noerden ‚ of gevolgen der Coqweteen 
. rie. Tooneplfpel … door J. F. De EBERSTEIN. Je Amfietdaon;, 
‚hij P.J. Wijlenbroek. 1908. An 8vo, 129 Bladss …… rn 


n= N so : 3 

Meererlen heeft men de Febel of Gefchiedenis , git een--ef 
Á anderen’ Romen.ontleend , niet Zonder wrucht im den vorm 
vaa een Tooneelfpet verkaeed. © Ook dese Eerfteling van dh 
Heere ERERSTEIN is: zoodanig eene gedeanteverwisfeling ; over- 
genomen uit een’ Datefchen Roman, betiteld Der Flach dar 
Gebeurt, ader Uberreste. der gefetslichen. Rohheit , waarvan ta den 
jere 1801 eene Hollaadfche verraling door de Boekverkoopess 
U. VAN AEEN te Westzaandam en j. F. NIEMAN 6 Amfardem 


7 DE SLAVIN IN °F VERLICHTE NOORDEN. 


wlggezeven en is. Way het Tooneelmatige vag ji Stuk en des- 
zelfs uitwerking bij de verooaig aangaat, dearover Kunaen 
wij geen oordeel vellen „ het ons gnbewust is, of daar- 
van bereids eenige proeve ergens hier fe lande genomen zij; 


des tegenwoordigen tijds van de werkwoorden ; dat echter 
weder op andere plaatfen vermijd wordt. Op bl, 2 vinden wij 
vergiftigd en knaagt in dezelfde periode; bl. 4: dar loopt en 
rend, en zoo door het geheele Stuk. Somtijds ook de weg- 
lating-der # op het einde dier woorden, als op bl. 3: gij word 
bitter, Wij zouden gaarne gezien hebben, dat de Auteur in 
zijn Voorberigt ten minfte eenigen grond voor deze zijne , 
maar * fchijnt, op eene voorbedachte keuze rustende, vreem= 
de fpelling gegeven hadde, 


NA- 


hed , NABERIGT. 





NABERIGT. 


e Reeenfent van het Werk vari den Eerw, HeereseNCKinck , 
h Predikant te Oostzaandam , getiteld: Verhandeling over de 
wieftorting des H. Geests enz. , fchreef in opgemelde Beoor= 
deeling, ‚„ dat er ip de Progranimata van ‘het Genootfchap zoe 
»» verdediging van den Christelijken Godsdienst, na 1804 uit- 
» gegeven, van de PrijelgdBe: Welk denkbeeld heeft men van 
7 - 7 den eerften Pinkflerdag te 
agd werd” — Sedert ie 
afzonderlijk blaadje toege= 
r het jaer 1806 , waarin 
Ide Vraag , wel verfcheis 
omen, maar geene vol- 
ten Eereprijs toe te wije 
5, benevens eene andere, 
om beantwoord te wor 
:r 1807” mr Gewooùe 
ta der onderfcheïdene ge- 
in de Courant of in'den , 
1 komen hem die afzon- 
anders dan van Maatfchap- 
lan, te regt meeriende zich 
1de openlijke Acnkondigine 
Genotfchap gedaan , ín de 
teerbode (}), en daario van 
woord gerept vindende „ 
iven den hij deed, daar hij 
de onderftellen, dat’hec 
bladen niet volldig, maar, 
tst was. 


_ (*) Baar!, Conrams van Satmrdag 6 Sept. 1806. No, 107. 
C+) alg. Konst- en Lesterbode voor 1606, Ne. 37e 


ALGEMEENE 
SVADERLÄÁNDSCHE- 
LETTER-OEFENINGEN. 





. In : Ea 
Joannis wiiLmer Oratio de Arabum meritis:in Lite- 
ris medio aevo inftaurandis, êc. 4to: pp. go. 


D: geleerde WILLMET , Onlangs bij ’t Hoogleerambt 
in'de Oosterfche talen ook nog vereerd met de aan 
flelling , Om onderwijs te geven in de ‘Oosterfche Gee 
fchicdenis, zoo: Burgerlijke als Letterkandige, heeft 
dezen gehel ‘nieuwen , tot hlèrtoe’, zoo veel meti weer; 
_ t deze voors 
‚ Op de hem, 
‚ ook in dat 
Ben’ nú „ san 
telijk ondere 
1merkt, een 
hande, dae 
nder-zal be- 
delingen zijn 
gere die der. 


fúiegeftrekte 

Wig fer oude 

1 etterkunde , 
' Idgefchiede. 
tet Eene kor- 

kunde in de 

. aken. “ Deze 
in hare eerfte beginfelen nafporende, ontdekt hij in den 
Zrootften bloei der wetenfchappen zelve din eefften 
eorfprong vân der zelver verval, Gelijk het toch met demen. 
gehelijke zaken in *t algemeen gelegen is , die „ eenraaal 
aren hoogften trap van volkomenbeid bereikt hebben: 
‚ LETT. 1808, mo. 7. TT ' de, 


aje T. Wirrukr 
de, geween zija allengs in varvel te.raken, zoo bee 
fpeurt * meh vok ih de goden eeuw vàn Á gustus „ 
toen kennis en befchaving tot ’t hoogst mogelijk top= 
punt van bloei en luister hopen opgeklommen te zij 
en kert deama, seeds de eerfte voorbereiding tèt micek 
val en ontluistering. Grieken en Romeinen vertoonert 
lijker tijd, het nadeelig gevolg van de al te 
groote verfijning van {maak en fteeds toenemenden roem, 


ve ORATOC Ov: an 


NS R 
eer , wel dets. van -den- ouden: fmsak en warme zucht 
voor de’wetenfebäppen hadden overgehouden , maar ’c 
ontbrak hun aan genoegzame verlichting: en aanmoedi= 
ge, terwijl.de. & orfteling der onkunde en bar- 

eid fteeds te bleef, om iets van belang vot 
herftelling toe te breagen. ee 2 
Deze begon eerst onder de Aralsieren; zoe als de Re- 
denaar nu verwolgeus uit de. Ougeerficie Gefchiedenis be- 
wijst, en ging.cerst, in later eijd , van dezen tot de 
‘Grieken ‘en :Romeinen- over, De-Abbafiden weren tret „ 
die, reeds in het midden der"achtfte eeuw, in on : 
figs tijdsomttendigheden terwijl aties , door de Obere 
heerfching van Mubommed en opvolgers, hw M- 
dert twee-ecuwek , in diep. verwal geraakt was „ eh 
@ecits weinige. Dichters nog tees wan den ouden maak 
da wetenfchappen en fraaije kunftea wertoonden , altereerst 
‘den weg tot berfteiling openden, en daurmede rwakher 
voootgingen tot in de derriende eeuw. De onderfchei= 

„dene verdienlten der roemwaardige. Vorten , van de- 
zen ‘flan , worden met fchuidigen lef vermeldg van 
Maufur ‚die dit werk begon, de beoefening der 
Wijsbegeerte en Wiskunst te doen herleven; wan Mol- 
dius, die den fmaak in de Dickekunst ‘opwekte; van 
„Harun Rafchid,. die de wuckt doer beiden vereeriigde , 
en door zijn fchitterend: ‘voorbeeid van uitftekcnde 

- deugdzaamheid veredelde ; vooral vän Maaar , “die aj. 
Be VOO ‘in alle opzigten verre: overtiof „ en 
wieus geleerdheid en voor de-lettenoefoningen verrigte 

„heldendaden door alle volgemds:-venwel zoo befoenrd 
geworden zijn, dat men zich naderhand aleen: groet 


xs hoe. 


27 J. WILLMET, CRATIG, 


hoe zij kweekfcholen van geleerdheid te Bagdad, Bar 
wmascus , Kairo, Alexandrie en elders oprigteden , 
uitgeftrekte boekerijen , gefchikte inrigtingen voor de 
beoefening der Geneeskunde, Sterrenwachten, en wag 
meer dienen kon tot aanmoedigìng: en opwakkering 
der letteroefeningen , daarftelden „ -meetknadige em 
fierrekundige- wasrmeirnidgen lieven :opteekentn ; en 
meer andere verordeningen „ook ten ructe.van volge 
de gefiachten , maakten ‚ waaromurent. zij: sileen de eer 
ebben. van allen Isteren „die: het ‘op bün voelfpoor 
“daarin. varder:bragten ; “den weg gewezen ter hebben. . 
- De vrucht en uittperking: van alle. déke bemoeijie- 
. £ beweert de Hoogtoeraar deze gewtent te zijn, dat 
do geheel het Oosten ‚en zoo wel bij .meer afgele 
‘gene , ala wel vooraamelijk en allereeròtiobij mabee 
zige Volken „ een: werkdadige ijver tot navolging van 
"deze roemwaardige ondernemingen opgewekt, eehe 
- te meni van nuttige, Schriften: in 1de wereld 
ragt» ED en elders veel goeds gefticht is: « Hier 
hadden. wij ‘teer bijzonderheden verwacht, en ons 
voorgeftald. „dat eok nu uit de Gefchiedenis, zou zijn 
Gangewezen,7 hoe wit-.deze begin@len vervolgens de 
geheele rftelling der Letseten woortgefproten en tot 
„Stand .gebtagt zij. … Maar welligt heeft de Hoogleer- 
vaar dit, als buiten zijn bepaald doel liggende , voor 
tene volgende gelegenheid willen befparen. Wij dan- 
ken, hem voor deze eerfte in dit vak--gegewene proe- 
vé „die hem Ki nleuw aanfpraak geeft op den 
geen van onze Vaderländfche Geleerden van den eer= 
_r&Dg- Pete te 0 





=wud 


T. A. DERESER, HET DOEK RUTH. 2753 


_ 


wordt: gehandeld over de nutsigheid van dit Bijbelboek ; 
tot: Godsdienftige ftichting- , inzonderheid voor Lande 
lieden ; em verder iets gezegd wegens den naam „ den 
onbekenden Schrijver, de oudheid, den fchrijfftijl en 
het Canoniek gezag. ’t Gedurig afwijken van de Hes 
breeuwfché Taalregels: houdt de Profesfor „ voor eene 

‚, gezochte Nabootfing van de taal ten platten lande , 
‚9, z00 als zij, in het Kanton Zfrata , gemeenlijk gee 
> fproken werd. . Ook fchijnen hem eenige woorden, 
…‚ die alleen in dit Boek voorkomen , provincialismen 
ss. Van den Betlebemitifchen Tongval.”” 

‚ De Overzetting: door zijn Hooggel. uit het Hee 
breeuwsch , is getrouw , nasawkeurig en duidelijk, 
(Doorheen MICHAËLIS gevolgd.) Aan den voet der 
bladzijden vindt men Ophelderingen , (meest van den 
Nederduitfchen Vertaler) die deels Taalkundig zijn , 
deels: de Zeden der Hebreërs betreffen , en dienen om 
het welvoegelijke in het Pd Ons vreemde gedrag van 
Naömi, Rutben Boës, Zân te wijzen. Gegrond en ge 
past is ons onder andere voorgekomen de aanmerking. van 
„Aen Eerw. TENCKINCK, dat men de vraag van Naömi , 
Hoofdft, Il: 16. Wie (of wat) zijs gij, Choe is *t ,) 
sijne Dochter? niet verftaan moet, zoo als Prof, DERRe 
SER , in navolging van micHaëris , wil : Zijs gij de 
vrouw van Bedsal of niet? maar dus: Hoe is °t u gegaant 
Zijs gij gelaagd in uwe, onderneming P 

‘De. vrije Vertaling „door den Rerw. TENCKINCK hier bij. 
gevoegd, „, naar het Hebreeuwsch , vrij gevolgd, en 
s… meer gefchikt naar onze Westerfche, Nederlandfèhe 
‚… Manier van-verbalen „””’ is eigenlijk eene uitbreiding of 
s‚ omfchrijving van den Tekst, in eenen vloeijenden 
»» flijl.”” Dezelve heeft ons wel bevallen en voldaet 
aan ‘ct oogmerk. Meer hebben wij er niet van te 
zeggen. 

Op deze beide Vertalingen (de letterlijke van Prof, 
DERESER , En de omfchrijvende van Ds. TERCKINCK) 
volgf een Verhandeling van den Hoogd. Hoogleeraar, 
zonder opfchrift , behelzende „ eenige Proeven, hoe 
'<, men zich van het Boek Ruth, bij de openbare Godse 
‘ss dienstoefening „ vooral ten platten lande, zou kune 
2, nen bedienen.” Voorloopig prijst zijn Hoopgel. ter 
pavolging aan , de gewoonte , ginds en elders ín Duitsc 
Jand ingevoerd , ow een. zamenhangend gedeelte of ad 
tuk uit het N, V. der Gemeente van den Predik. 

, 3 | 


* 


/ 








274 B. As DEKELER, NET BORK RUTM. 

voor te lezen en te verklaren , Ìri-den trant vas 
Homiliën der oude Christenen. Even zoo wil hij, 
dat men op eenen Zondag, vier weken vóór den Oogst, 
de Gefchiedenis van het Boek Ruth der Gemeente in 
ééns geheel voorleze, met invoeging van korte opheldee 
singen, == en op de volgende Zondagen verklare. Hoe 
| gi in te rigten , daarvan geeft hij de noodige fobetfen , 
ij welker overbrengitg in het Nederduitsch de Vertae 
ler zegt », hier en daar eenige vrijkeid te hebben genoe 
2, men, Welke bij nuttig oordeelde en. vertrouwt dat 
‚ niemand hem zal misdriiden.”’ De eerfte fchets eener 
Homilie handelt over de lijdende en onder: haar Hijden 
geduldige Naömi, De tweede „over de vlijsige en door vlij 
zich verheffende Ruth. De derde, over den Bond harvisen 
en bij zijne geedhartigheid ernflig deugdzamen Bojs. Dee 
ze korte Leerredenen zijn ingerigt , ot het leerzame en 
Atichtelijke „ ’t welk de Gefchiedenis van Ruth in ruime 
mate aan de hand geeft, voor te dragen ; ter aanfporing 
tot de dadelijke betrachting Pan vele Christelijke deug» 
deu. Wij hebhen dezelven met genoegen zen , -en 
kengen het Werkje Geleerden ecn Ongeleerden , inzone 
brijeen Predikanten ten ptatsen dande, met tuimte aan 

pr zen. : É _ En so. 





Her licht des Evangeliums, of de woorden van Ferus, zon- 
‚der eenig bijvoeg fel , ads de owftilbaarfie Gadsdienssteer , 
òn de eenige weg ter zaligheid. Ben Zakboekje voor 
alle Christenen. Uit hes Fhoopdsitsche Te Leijden ‚ bij 
‚ J.van Their, Jw:8vo. tpy Bh 


even weinig als ‘de Vertaler , iets van het bepaalde 

oef en plan, ’t welk hij zich, in de bewerking, voor- 

gefteld had, mede. Wij zien afteeh wit den titel, dat 

ij en kort opftél van de Christelijke Leer , opgemaakt 

aiëdeéigen woorden van Jezus , zonder eenig bijvoeg fet „ 

Heeft Willen vervaardigen. - Eene grooté menigte van 

gezegden van Jezus wordt uit de Evarigelien, ook in 

% Aanhargíel uit de Openbaring van Johannes, bijeen- 

| verzameld , en tot zekere Hoofdftukken gebragt „behal 

’ ee: het, Aadhisgfelz ‘zes-enezeâtig In getal. En eze 
“a “ . _ * 


Ì D: ongenoetnde Schrijver van dit boekje deelt ons, 





MRT LICHT DES EVANGELIUNG. 25 
“verzameling zal dan de onfwilbaarfe Godsdienstleer be- 


aar welke regels de Schrijver de aangehaalde ge 
ds, 


„37: 


nieuwe geboorte uit » het iedrine 
gen.deor de enge poort „ hat vertrouwelijk gebed, de gen 
esdige werlichting $ het huwelijk en de onthouding, e 
IE ,.84» 260 170 48, hoe zullen zijde meeste ginds en 
sldera ingevoegde gelijkenisfen verfaaa? Hoe veel gee 
Vaar zullen zij-loopen, om ookepele andero gezegden, 
af deel ome de everbui, ag van zeudgren 
r san Jezus, de tegenwoordigheid van Jezus 
in het Koningrijk Hemelen, de verpligting om dje : 
zes se blijven, de inwening van den Drisëenigen God is 
rar as gain de ae dens Ban Ee 
NS, enen le. tijden, El. 3e 57» 
gore, 3, verkeerdelijk wie te laggen Wij ace 
%oak niet. geedkeuren , hoewel onze Schrijver de eerfte 
piet is, die züilks beproefd heeft, dat men uit de woor= 
den van Jezus alleen gen volledig zamenftel van de Christee 
Tijke leer arache-te vervaardigd. Hij zelf heef ’s Ee 
. 4 zegd, 


‚276 BET LICHT DES RVÁNGELIUMG. 


« zegd, det zijne Apostelen vele dingen nader verkla 
ren en verder uitbreiden zouden. En dat hebben zif. 
immers gedaan. Verfcheidene , naar *t oordeel ‘van den” 
Schrijver, ware leeringen van het Christendom, die 
hij daarom ook Jezus, hoewel zeldzamer En min dai- 
delijk , laat voordragen, b. v. over de uitflekend groese 
mienfchenliefde van God door Jezus Christus openbaar gemaakt, 
over de gewone werkingen van den Heiligen Geest op de 
harten der menfchen, H. XT, 3, 56. deze en andere lece 
ringen zijn door de Apostelen meer opzettelijk behan= 
deìd en nader. uitgelegd, Waarom deze eigene uite 
. Tegging der Apostelen er niet bijgevoegd , opdat zij, 
‚voor welken dit Zakboekje gefchikt is, de onfeilhaar= 
Be Godsdienstleer en’ eenigèn weg ter zaligheid er niet 
twijfelachtig en flechts ten .halVe uit teeren ‘kennen î 
Men zou deze aanmerking te ‘ver trekken, als mént 
zou willen beweren , dat wif de eigenlijke leer var 
jezus geenszins uitde Evangelien, maar alleen uit de 
Handelingen en Brieven der Apostelen, kunnen leereul 
kennen. Wij erinneren ons de gewigtige bedenkingen, 
daartegen onlangs, ip ons Maaridwerk (*), in ’t mids 
den gebragt, en houden Ons verzekerd, dat de Aposs 
telen geene nieuwe, door Jezus geheel voorhijgegane ; 
veel min thet die van Jezus zelven ftrijdige , keerins 
n voorgedragen hebben.” Maar wij ftellen ‘riet mine 
er wast, dat in de 'Apostolifche Brieven ‘en ‘in dé 
Handèlingen' zoo wel de leer van Jezus vervat is als 
In de Kvangetien, er dat wij die, doot verftandige 
vergelijkìng van de -voordragt der Apastelen met 'E 
geen: jezes zelf geleerd heeft, veel deter , in haren 
eheelen omvang „ verftaan , beoordeeleù en gebruie 
en kunnen , dan wanneer wij ons dan. de Evangelien 
alleen houden. eN e 
Veel zou verder op verfcheidene gehêet' ongepast 
aangehaalde plaatfen aan te merken: valfen, : indien 
wij de moeite wilden nemen, om. dít geheele opftél van 
bladzijde tot bladzijde tiet dat oogmerk door te gaan. 
Foe ongefchikt wordt b.v. , om fiechts-twee plaatfen 
e noemen, H. 53, vàn dem. heiligen doop ,: *t zeggen 
van Jezus aangehaald, Mätth. x% es. Kart gij met 
den deap gedoöpt worden, waarmede Ik gedoòpe wordet 
' . ig NE . . ea 


C°) Algem, Zeiveroef. 806, IL bl 15 ea vers. 


LJ 
Pd 


MET LICHT DES RVANSELIUMS. 877 


‘ 


te H: 54. van het heilige avondmaal , veen gezegde uit 
Openb. Il: so. le al met hees svondmeal houden } 


_ Andere daarentegen zijn achtergebleven „ die ons vere 


feheidene leeringen van Jezus, als door hemzelven in 
oefening gebragt , in ’t-voortreffelijkst licht vertoonen, 


Wij bedeelen hier: inzonderheid de meesten van ’s Heie 


lands laarite woorden. 

… Men ziet uit deze aanmerkingen „dat wij.met dit 
‚ boekje, hoe goed anders ’t oogmerk van den Schrijver 
moge geweest zijn, niet wel te vrede zijn. Een vole 
edig opftel van de Leer van Jezus, zaamgebragt uit 


diens eigen: woorden, en een dergelijk van de Leer der 


Apostelen , opgemsakt. uit hunne fchriften, en. wel ’e 
eer: en ander zoo ingerigt, dat, alwat daarin algemeen 
bruikbare leer is , decor duidelijke verklaring van den 
fpreektrant dier tijdén , nader bepaald, en ’t geen al= 
leen voor hunnen leeftijd behoord heeft , achterwege 
gelaten werd , zou eene behoefte vervullen, die door 
velen erkend , maar waaraan nog door niemand vole 
daan .is.- Of onze Schrijver voor deze niet zeer ge= 
makkelijke taak wel berekend zij, laten wij anderen 
eordeelen: - 





Herinnering aan de waardij en de vereischten van het be- 

roep eenes Heelmeesters 9 en Schets van eene Gefihiede- 

nis der. Ontleedkunde; in twee Redevoeringen , gehouden 
‚ deor G, BAKKER, Med. Dr. Anat. Chirurg. et art. 
‚ eb}. PracleBor te Haarlem, in het Theatrum Anatomie 
‚ cum aldaar , bij het begin der Ontleedkundige Zomers 
". Winserlesfen , rr 18c6 , €n 9 En io: eb. 1807. 
Te Haorlers , bij A. Loosjes, Pz. Jngr. 8vo. 77 Bl. 


Fen aan dea. titel volkomen ‘beantwoordend Werkje 


hetgeen.de geoefende welligt, bij een bloot inzien , 
zou kunnen ter zijde ftellen,, hetzelve als onbelangrijk en 
overtollig voor zijne weteníchappelijke kennis befchou- 
wende , maar hetgeen zeer nuttig zal moeten gezordeel 
worden ; wanneer men. in aanmerking neemt, tot welk 
êinde en voor wie de Lettor fprak ; immers. voar hun, 
die zich tot de kennis der: Heelkunde voorbereiden , 
om wie hoofdzakelijk zijne ontleedkundi e lesfen daar- 
geteld wierden, en tot welke, zoo wel nu als in het 

5 ì - vers 





bd En Ge BAKEER 
vervolg, zijne rede. voornamelijk ingerigt, an-natt de 
bij hun onderftelde „dat is naar de gewone menschetije 
ke, doch ongeoefende vatbaarheid geftemd moest zijms 
Naar ons inzien heeft de Le&tor zijne taak loffelijk vols 
bragt, en wij zagan deze Redevveringen gaarne in ham. 
den van alle leeriogen der Heelkunde , hun verzekeren» 
de dat zij in dezelve rijke ftof tot madenken kungen ap» 
Zsmelen. Om anze Lezeren hiervan te overtuigen, wil= 
ren et] den inkeud: van beide Redevoeringen kortelijk 
anmwijzen. … N : 
‚Na eenige opmerkingen , dat het enberekenbaar belang 
van leven en gezondheid fteeds helder. voor den geest 
En diep in het hart moet gegraveerd zijn van elk, die 
im het geneeskundige werkzaam is; dan, offehoon de 
levendigheid van dit denkbeeld niet zelden in.ftast is, 
em het hartstogtelijk gevoel van dan Heelmeester zoas 
danig op te wekken, dat de werkihg van zijnen geest , 
in de belangrijkfte oogenblikken , daardoor eenigermatg 
geftoord worde , dat hartssogtelijk gevoel, echter, door 
de Reds behoorlijk beftuurd, een t voorregt, een 
noodsakelijk vereischte is voor den meester „ — geeft 
de bekwame BAKKER de moeijelijkheden op , met weke 
ke de Heelkundigg in de beoefening zijner kunst te ftrij- 
den beeft, om welke uit d : : 
dikwijls verzuimde algemee: 
die vorming vereischt wor 
mensch noodig is, waarbij 
raad van gegronde kennis 
wetenfchappen „ in zoo v , 
Heelkunde meer regtitreekt 
moet: de ontleedkundige 
zamenttel des menfchelijker 
den levenden mensch, of - 
algemeene Natuurkunde, der Scheikunde, de Pharma- 
eeutifche , die der Natuurlijke Historie en van de 
tries Chirurgica, — Voorberefdertge taalkenis noem 
te regt de Leêtor onontbeerlijk voor den Heetkundigen , 
3ls die der Franfche , Hoogduitfche en Engelfche Talens 
effchoon hij de Latijnfche en Griekfébe finder van bel 
oordeelt dan de opzenoemdc. Wat de Latijnfche an 
gaat, vergunne ons de Heer makrEn , dat-wij dezelye 
met allen nadruk ganbeyelen, Aner eik Heelkundige des 
zelve behoeft, en Recenfent onder de-zoodartigen vers 
fcheidene kent, die zich ny nog in hunnen Vergevom 
ere 


REDEVOERINOEN. … 9 


derden leeftijd over het.gemis dezer belangrijke taalkene 
mis beklagen. - 

‚ Deze was de haofdinhoud der eerfte Redevoering. 
De tweede bevat eene Schets van eene Gefchiedenis dep 
Omnsleedkunde, welke, onzes inziens, zeer naauwkeue 
zig is 5 gevende de Leétor dearin de gewigtigfte. oute 
dekkingen op, belluitende met eene korte aanwijzing 
tan de hedendaegs voorhanden zijnde gelegenheid en 
middelen, om kundigheden in de Ontleedkunde te were 
krijgen; ontleedkundige preparaten, plsten en wasche 
baetfeerfels , offchoon bezwaarlijk en kostbaar in de 
uitvoering , als zoo vele hulpmiddelen aanvoerende, 





Bereidingen der Reagentia , in de Phormac Batavae 
voorkomende , met aanmerkingen en verklari gen der 
gerfchijnfslen , welke er bij het reageren plaats hebben, 
noor bescfenaren. der drifomijmeng kende door BÀ. STIT» 
ZINGER , Phare. Stud. Te Amflerdam, hij L. van 
Es. Js gr. 80. 37 B. 


Wi kunnen nict ontkennen, det in dit Werkje veel 
goeds gevonden wordt; hetzelve zou allezins vole 
doende aan bet oogmerk zijn geweest, en voorzeker 
den Heere sTITzrNoRR geene oneer hebben aangedaan, 
indien geene aenmérkelijke en zeer în ’t oog loopende 
misftelling daarin geflopen ware; offchoon wij niet kun- 
nen begrijpen , dat dezelve door den Sehrijver niet 
emerkt iss. lets, dat ons nog te meer bevreemdt , daar 

wij meenen dat de Nederduieíche vertaling der Pharma- 
c Batava reeds het licht zag, eer STITZINGER 
zón Werkje , en äaarín zijne misftelling, tegen de blijk-, 
bare bedoeling der Schrijveren van die Pharmacopoea , 
onder de bogen van het publiek bragt 5 daardoor im- 
mers kad hij gelegenheid , om zijne verminkte vertaling 
set die van de Bataaffche Apetheek te vergelijken, Op 
bladz. 1e nem. ze van zijn Werkje wertaatt hij: de in 
de Pharurac. Batav. voorkomende waorden: Acidum Ni- 
pricum Arifmem + 48 acidem Phosphoricum et Tartaroe 
fam a in s felinis vervefdrihus et metal- 
dels prascipitatis dignoftantur, aldus : „, Zeer zuiver 
ss Salpeterzuur , gelijk ook Phosphorzuur en: wijn- 
. 33 eee 


> 


‚(© Zie onze Lesseroef. voor 1806, bl. zan on 529. 


hed 


6Bo K. STITZINGER,- BEKEIDIRGER DER KEAGENTIAe _ 


2 ftéeníg Zuur, worden in zout en: sardachtige zee 
…, menftelfels en Metaal -oxyden gekend door Zwavele 
‚9 ZlUr,*” ween Wie ziet intusfchen niet duidelijk in, 


‚ dat dirregeftreeks tegen de bedoeling van den Latijnfchers. 


ekst aanloopt; daar immers de Schrijvers der genoemde 
Pharmacopoea het zuiver Salpeterzuur gebruikt willen 
hebben, om in zamengeflelde aardachtige zouten en neder 
geplofte metálen het phosphor- en wijfnfteenig zuar van 
twavelkuur te onderkennen. Deze vertaling immers kam 
niemand ontkennen, dat-met den Latijnfchen tekst overe 
eenkomte Dezelve dan-nu met die van STITZINGER vere 
gelijkende , blijkt, dat hij daardoor geheel tegenoverges 
ftelde denkbeelden opgeeft, wijl, naar hare aanleiding 
de Schrijver niet hét zuiver Salpetereuur als middel zer 
onderkenning van hef phosphor- , wijnfteen- en zwa 

zuur, maar juist dit Joarfte als reagens van falpeteres 


_phosphor- en wijnfteenzuur wil befchouwd hebben ! 


‚De jeugdige STITZINGER trekke uit dezen misflag 
deze goede fes; dat hij niet altijd op eigene kradh= 


. gen fteune , maar den raad van meer geoefenden ine 


nemee 


e _ 


„* 





Natuurlijke Histarie van Holland. Door y. LE FRANCQ 
VAN BERKHEY , Med. Do. en Prale@or in de Nat. 
Hiss. aan °s Lands Univerfiseit te Leijden , enz. Vien 


. Deels ode Stuk. Te Leijden, bij P. H. Trap. Zrere 


8ve. — Of, voor die dit 2e een Werk op zichzelve 
verkiezen , oyder den Titel: 
Aas Rundvee in Hellasd , ens. 


Wi behoeven naouwelijks te melden, dat dit Stuk 
volftrekt in denzelfden fmaak is als de voorgaan= 
de, het Hollandsch Rundvee betreffende (*). Hét zelfde 
valt er dus in ‘t algemeen van te zeggen, zoo om den 
veelvaldigen eo onvermoeiden arbeid des Schrijvers te 
rijzen „ als om in zijne Wijze van voordragt te wrakens 

choon: de aard der Îtoffe , hier bij voortzerting behan 
deld, hem even min aanleiding gave tot afwijkingen en 
mitweidingen , dezen veelwetenden Schrijver 2400 edn 
= N gen » 


Nosusrlijke Historie van 


. EN 
SERKNES, NAT. MIBP, van mortactn. de 

Ben, en die, om zoo te fprekem, het karskteriftieke van 

meest alle zijne Werken uitmaken, : 

- Het voor ons liggend Stuk: vangt aan met het Vierde Md 

Hoofdftuk der Tweede Afdeeling „en heeft ten opfchrift z 

Vervolg op de: Verhandeling over het herfengefdel , zoo als aft 

deszelfs verlengd merg , het ganfche werfjel der zenuwen, 

door de uit" ert inwendige deelen en ingewanden zich ver 

Pii mit euwe vAf beeldis lam: Zonder deze 

ennen mij ós riete vermelden”! :*… ° - 

‚…Ruimèr 

waarin, velgen: 

ÈASSERUS PLCAC 

‘beterinpen , hot. 

ven; Het voor 

aardig zot de el 

het zintuig:.de 

defdende uitwet 

Ran: zijnen vaor 


pels „ Oorlellen- 
deren „ Zenuur 
demi ie Dat. 
je. Plaat: 
affchrijven, 't _ 

‚@0 ONS BERKHEY , fchoon zijn naam niet voor het -Wetk 
ftond , zou‘doen kennên. —. Verfcheide zaken „.:het 
Gehoor der: Dieren in ’t algemeen. betreffende „aange 
togen hebbende, fchrijft hij: „;:Watis-au dit alles, waare + 
toe brengt gij;-vraagt mijn Lezer, dit te berde? kunmen 
Hoeijen Muzijkanten , Kapelmeesters ‚Componisten zijn ? 
Jawel, zij-zijn.het in hare foort, niet om, even als 

Mensch , toten op te teekerien , of muzijk te Rellen , 
die gefchiktiis woór. den‘ mensch; maar haar geftel is , 
aar haren aard ; vatbaar voor geluiden, die een andér 
“wezen niet nandoen : een. Paard bemint het geluid van 
de trom en trompet, en wordt er moedig door ;. eene Kot 
Amtégendeel wordt er angftig, dol, razend-en woedend 
om, dermate, dat als men in Stierengevechten een trom 
voert „ dan worden de Stieren: waedenide. „Men vindt ger 
meld, dat Hamrasas en verfcheiden andere Veldoverften, 

voor 


ste ‚Je LE PRARGQ VAN BRAEKEBSE 


voors]. de oude Germasen, de Osfen en Koeijen in de 
fpitfen ftelden , en bij des aanval met geweld van trome - 
mielgeluid en gefchreeuw „ en ook met brandende toorte - 
fen , vooruit dreven om in des vijands gelederen‘te valk 
Jen. Deze vrees voor zwaar gebrom en geluid is , bee 
halve aan de Koeijen KR ook sea leer beaamd 
ee eigen: uiefche Jagers jagen de ang erten 
‘een fehrik san door de troc en den toet: e Het 
’ behoeft flechts een wejnig opmerkisg, eis aen, bij het - 
exerceeren onzer Soldaten in en omtetst.senig Kamp of 
Buurt, alwaar Koeijea zijn, er op let, zoodra hoort bet 
Vee geen geratel van sene trom en het afvuren der Pelot- 
tons, of.alle de. Koeijen loopen als orntzind en wild doos 
eens de Paarden daarentegen {taan er weeltijds naar ae 
luisteren 35 evenwel bemint eene Koe het: zathte 
luid , en die fchijnt alle herkaauweode Dieren fnsge 
gigen: de Arabieren geleiden en befturen huane Kemeelet: 
geor gezang en gefluit , de Hertebeesten zijn vatbaer vaar 
en nieuwsgierig om naar fluisgefpeel te luisteren. be- 
hoeft den Herders-dichteren flechts te vragen, ef een 
‚Schoon Landgedicht zonder herders-fiuit: welluidend sijs 
de Keeifen zijn er-zeer vatbaar veors maar het deuntje 
van de Melkmeid' of Beerenknecht ftaan zij (til ee Luite 
teres voor *t gebef.van cen hond werfchrikken zij, Ig 
mijn buitenleven heb ik mij menigmael vermaakt , in dé ' 
vroegen niorgen of den vallenden zemeravend op de 
dwarsfluit te (peten , wanneer een genfche koppel Koek 
jen al zachtjes toetrad en fhilftond or dit aan ve hoettns 
al hetwelk dan , met een Nwijsgeerig denkbeeld overge 
bragt » genoeg bevestigt „dar hoe groot, breed ert kafe 
zig de uitw eoren der Koeijen zijn, zij echter teer 
lig zijn veor al te fterke aandoesing, en san hun 
eeh meer oplettend dan weefijnd gehear is toe te ken= 
hen: dit zoo zijnde, zou het zeer wel met de Aristetd- 
lifche gevoelens der Ouden en de fpeculatfen der Gd- 
Jaadtuadigem ( Prryfronomisten) overeenkomen , dewelite 
Stelten , dat graote oarft of telten. een dommelig en 
dom gehoor, doch éen goed geheugen teekenen; hierom 
wordt een Ezel om zijke- groote ooren wel een domme 
Eat genaamd; maar om zijn geheugen, dat, gotijk men 
ek ij een Ezel zich seen Dweenmaul ri dend 
Gok teffens cen goed sverltand toegekend. Ek -behaef 
niemand ontwer Landzeten. te verklaren, wat beu door 
ACR demoor Verftaar, vooral ook door: cen Becltaor, cen 
4e 





NAT” KIST. VAN OLLAND bane Ee | 


dedonan Bals maer ook wid. weet siet, dat meu Ran 
sckere foôrt van ftroeve, fhompé: en breedgeoorde men 
Schren den naaar geeft van Doman ot Before 


Ô Hoes wil. one veriosfen N a 
yn dese Deenfche Oefen. vac 

n breng ons, naar ons w ea 
‚ Ia Holland bij. de, menlchen. … 


wee en ís nog bij òfis , “zo men wil, een Vondel de - 
Sche inval o $ rtolhpe vernuften of dl, een Va ie 
Brauer ascfit t flot dezes Hoofdftuks eenige. ope 
losfingen betrek ‘den învlòed' der fucht op het de. 
hoor, en ook ap hét geheugen der Kosijen. 
“Het Zesde Hoofdltuk dezet Tweede Afdeeling voert tef 
apfchrift ; Uitvoerige en meest vervieuwde Onsleedkunde vas 


Ber Ong en de Gez Het der Koeijen tzelwe heftaät 
‘ rik legging ban, de ‘Figuren op, Plsét 
xl welke Sesam, ken rig zl ontzeggen. 
cil ver bena houdt BERKHEY hj eld bij (tuk, £n v ie 
‘earlooft zich w inig uitff Hiapb | onthot 8 


„zieh des niet. , Van pet zi ijlings. “Taddérachtig zien, 


en geag wagende „ daet hij voór de. oee jn ä 
oe eV rlandsch uitftäpje : me Misfchien is h 
ogen wel ontleend. vi het zi ling s of lodderachtij 
gatos aka zen ge it ‚bij vergelijkin 
kaa vene lonkende gede ge Gole ae Ifsoogen toefchrij 
ven; immers w emelkóningfh june bl dauwe 
Dskenoog en toegsle eee doet haar woor h 


Sea JorLzEk y ijnen als Jaak is met, hare haddern 


op verni de 
He, rn et 8 Ë iets ih sen goel ks in 


hare oogen, vooral als zij in rust en vergenoegd hérkâade 
mena. Onze _Landjeugd en Herderdichters weten ook 
van het pinkoogen te fpreken : immers zeker Dichter 
WIA ROGELIJNK oogjen vaert zijn Herder Aus, hik 
keode, in: 

7 Als mijn 5 Rozelijutje lookt' - 

En een zijlings wenkje vonkt 
Uit de bruine weukbraamboogjes 
‘Pinkende uit haar Osfenoagjes EE 
Dan verftaan wij allebei) | ú . 


Deze lieve lodderlje” 
Meere 


883 | BERKSET , NAT. MIST, VAN MOLLANB, 


Meermálén deelt de grijse seaxrmv, dáar de onde 
‘tinding in alle zaken de groêrfte teermeesteresfe ís, dém 
leerlingen af _weetgierigende eenvoudiger ‘kunstgrepen 
mede, door dezelve hem verfchaft. Zoo treffen wij hier 
aan een kunstgreep om Oogen te eritledenên'de Vliezen 
te droogen 5 ’t geen: den fongen Leerlingen niet dan 
aangenaam en nuttig kan wezen, 

oo wel met Kunst- áls VaderlandHievendén ifver deele 





Gefthiedenis- van: der 'Franfchén’ Oorlog , in -de Jaren 1806 
en 1807. Je Deel. Met Afbeeldingen en Kaarten. 
Amflerdam , bij J. S. van Esvelde-Holtrop. Jn gre 
Bro. 461 Bl. IN : 


HS hoogst wenfcheli het voor den regtfchapen 
Menfchenvriend oo! zijn moge dat de Oorlogen 
geen groot deel. der Gefchiedenisfen uitmaakten, gelijk 


zij tot nog toe gedaan hebben, en dat vOLTAIAR’S zeg= 


gen , 


* 


é 


1 


GESCHIEDENIS VAN DER PRANDCHEN oÒRLOG. 485 


gen, ‘ss de Gelthiedenis is een verhaal van de: Wreedhes 
», den en Dwaasheden des Menschdoms „” eenmaal doot 
de ondervinding , ineene Eeuw , die op verlichting boogt s 
gelogenftraft tàogt wotden3 blijft zulks , helaas! onder 

e vrome wenfchen berusten , en de Ondervinding 
fchreeuwt er tegen met luider:keele. Pennen, op het 
vermelden van Oorlogen afgerigt, vinden “toffe om zich 
ftomp te fchrijven,. De eene Krijg volgt den anderen’, 
ín .onze dagen. Vertoont zich eens de Vredezon , het 
ís aan een hetel, waar men în de kimmen nieuwe vor= 
logswolken ziet groeijen, die dreigen te verdikken, za= 
men te pakken, en uit te barften"tot ’s Menschdoms 
amp. Le 

Bigenuardig fchotèn deze gedachten òntèn géest in, 
bij het ontvangen der opgemelde Oorlogsgefhiederis ‚ gee 
vloeid uit dezelfde pen, welke ons de Ge/thiedenis van 
sen: Gorlog der: drie Keizers Schonk (*). — Het onte 
werp was reeds beraamd „ om dit Werk te achtervole 
gen, met betrekking tot den zeer zonderlingen Krijg 
welke, in ’t einde des voorleden jaars , door Pruisfen 
onverwâcht werd aangevangen. Dan, in den aanvange 
des jaars- 1807, verfcheen er te Parijs teker Werk van 
foortgelijken aard , welks fpoedige levering de verlan- 
gens’naar een echt berigt vervulde, De Boekhandelaar 
J- S.-VAN ESVELDT - HOLTROP kundigde de vertaling dee 
zes Werks aam De veel meerdere fpoed , waarmede die 
Vertaling in ’t licht kon komen , dan een oorfgpronkelijk 
Gefchrift, ’t welk gewis het vertier van het laatstgee 
melde , hier: te: lande , grootelifks zou benadeelen , deed 
tene ‘Onderhandeling ontftaan tusfchen den Boekhandee 


_ Jaar J- ALLART, die hetandere Werk had in ° licht gee 


zonden, en den tegenwoordigen Uitgever , met wien de 
Schrijver beraamde , van het Pranfihe Werk , als zijnde 
enkel eene Verzameling van Staatspapieren en Liegerbee 
rigten ; zonder eene aaneengefchakelde voordragt, in 
zijne besrbelding dat gebruik te maken, welk hetzelve 
naar zijn. cogmerk toeliet, en wel ter overneminge van 
openbare bewijsftukken; a» Vele andere ontbrekende heeft 
de Schrijver gepoogd van elders aan te vallen, en le- 
vert dus! de aanleidingen „den voortgang en het einde des 
Oorlogs van 1806 en 1807, met alle die echte Kabinets. 

. Od 


. ) Zie ónze Lersgrsef. veer 18e6 bl. 583. 
‚a LRTTe 1808. DNO e rb Vv 


286 | BRSCHIEDENS ” 


_ 


_ ftekken, welke het hem niet zonder weel moeite gelnke 

is te bekomen. Hij hoopt deze Gefchiedenis in drié 
Deelen te bevatten. : \ 

Het 1 H. voert ten opíchrift: Overzigs sen de gevok 
gen des Fresh Ghen Vredes, den 26 van Wintermaand 1806, 

Schrijver klimt, ter zamenfchakeliug, tot den „Aken= 

fchen Vrede, 1748, op ; doch is kort, er wijst, ten aan= 
ziene van latere gebeartenisfen , om onnoodige herhaline 
gen te vermijden, tot zijne Gefchiedenis van den Oorlog 
der drie Europea Keizers. Bij het vermelden van den 
Vrede te Pres ‚ die 200 groot eene verandering; niet 
flechts in Duitschland, maar in geheel Zuropa te wege 
bragt, vindt men eene Tabèl van het gewin of verlies, 
door de enderfcheidene Magten, in dit Verdrag begree 
pen, dadelijk genoten of geleden. Bij 't selve fcheen 
Rusland die op zichzelve (taande Mogendheid te blije 
ven, welke niets gemeen had met de Verdragen der ove- 
‘rige Earopsefche agten5 doch werd in de zaak inge 
wikkeld, Zurkijen deelde er diep in. Denemarkens en 
… Zwedens ftaatsgelteldheid wordt in oogeufchouw geno= 
men, en het Zeebeheerfchend dJbion, als de aan 
van den Oorlog op het vaste land , afgemaald. 


Over de Vredesonderhandelingen tusfèhen Frank jk en 
met 


Engeland loopt het ITH, Hoe zeer dit Hoofdftu 

piet minder dan zeven-en-dertig Kabinetsftukken, tuse 
Schen Frankrijk en Engeland ewisfeld , voorzien is, 
„vond de Schrijver, zich des bediend hebbende , reden 
‚om te betuigen : ‚‚ Het twistgeding der Natien voor het 
 Pog van gansch Zerepa blijft , ten allen tijde , allermoeie 
jelijkst omte beflisfen.: Zelfs de opmerkzaam(te befchoue 
wer. dig geleerd heeft, uit den. zamenloop der gebeur= 
tenisfen een gevolg af te leiden tot de beginfelen , «die de 
Ondericheidene Kabinetten beheerfchen, en wederkeerig 
uit de openbaar erkende gronditellingen tot de gedragin= 
gen zelve, vindt zich dan nog buiten ftaat, om zijn 
oordeel te vertrouwen, daar hem veelal die mondelinge 
voordragren onbekend zijn , welke, even als de fchan 
duwen in teekening of fc tiderij ‚ zooveel invloeds heb 
ben op de werking van ’t geheel,’” Wat hij er nogtans 
“ran make, geeft het flot dezes Hoofdftuks te lezen. 

. De Vredesonderhandelingen tusfchen Frankrijk om Rear 
Band verfchaffen de (toffe tot het II H. Alle deze One 
derhandelingen medegedeeld, en het zonderling en one 


beftaanbaar gedrag van Rus/snd gefchetst hebbende, be 


Ed 


‚- — VAN DER PRANSCHRN GORLOO, "887 


‚tuigt de kundige Schrijvert „, De gevolgen hebben dit 


heim der Hoven genvegzaam opgeklaard , en de geheele 
inhoud van dit Manifes6 konde door #yankrijk niet an- 
ders befehouwd worden , dan eene regtítreekfche uitdae 
ng , welke niet de taal der Ministers, maar den tegen: 
and vorderde der overwinnaren van Ulm en Aufterlita ; 
‚ten einde zoodanige Kabinetten, wier beginfeleni en ges 
dragingen elken dag de kleur des Kameleons sannemen ; 
tot reden en billijkheid terug te voeren.” nn, 
_… De optvouwing van de Onderhandelingen susfthen Franks 
ijk en Pruisfin, in bet IV H., gaat vergezeld met cent 
_»smenigte ooripronkelijke ftukken. Bij de vermelding vaii 
den beflisten Oorlog tusfchen Brmisfen en Mrankrijk ont- 
„moeten wij eene tegenoverftelking dier twee Mogendhe= 
den in veelvuldige opzigten: wij hadden ze ter overnee 


minge gefchikt; doch de breedveerigheid gebiedt, dit 


wij ons tot eenige welnige trekken bepalen: „, franske 
A ‚ door éépen Held beftuurd , die alles aret zijnen cie 
genen geest bezielt, alles tot één doel rigt; en Pruisfen 
met dén besten Vorst aan *-hoofd, aan de verdeelde 
gevoelens en belangen van een aantal onervarene Hove. 
lingen en: trotfehe Edelen ter prooije : Frankrijk, de 
fchrik van gansch Europa en van vele Volken buiten ’t 
zelve; Pruisfèn , magteloos in zijn ondoelmatig beftuurs 
en gehaat bij alle Mogendheden, die zich nreetmalen op 
deszelfs bijftand verlieten. ”’ =- Na de opfomming van 
veelvuldige tegenftellingen , die alle ten voordeele van 
Drankrijk- Brekken, befluit de Schrijver: … Hij, die in 
deze vergelijkingen een gewoegzanten grond kan vinden , 
Om, in eene zelfde krijgs -onderheming , op gelijke uits 
kemtften te durven rekenen , heeft zichzelven reeds te zeef 
in de zvontuurfpelen der verbeeldinge verdiept, en alie 
aanfpraak op onpartijdigheid verloren. Geen geheit 
verdrag, derhalve, van Potsdam, Schoon op het grafs 

van den grooten FREDERIK bezworens geene 
aanblazing van vermetelen, wier kunde en ervaring de 


alugt van eenen dagvlinder kenmerken; goene witdaging- 


van ijdeen)trots, zonder grondflag vanechten roem; geest 

atti zonder kehnis van het terrein ; geene zoutelooze 
Scherts welke napoaat om te pogchen;s geen voornémern 
wonder doel. geen oogmerk zonder middelen i maar bes 
lang , sen :goede belzinnige itizigten, aan grijzë 


g emwaarféhijnlijke uitkomften getoetst; dit. 


*. d 


wvarin 
alleen had het befluit mosserl doen opmaken ; of ; la 
| | s | 


Ad 





488 GESCHIEDENIS VAN DER BRANSCHEN- OORLOE. 


tegenwoordige omf{tandigheden , een oorlog van Pruisfen . 
met Frankrijk raadzaam ware? De uitkomst zelve, wel. 
ke ons eene opeenvolging van belangrijke voorvallen aan 
de band geeft , zal ook , in het vervolg dezer gefchiedenis, 
‚de ftelligfte ontknooping van dit (taatkundig raadfel lee 


veren. ' 

De Teebereldfelen tot den. Oorlog tusfchen Frankrijk enn 
Praisfin vermeldt ons het Ven laat{te H. dezes Boekdeels 5 
en vinden wij het aandeel , °t geen ons Land in dien 
Krijg. nam , met deze woorden voorgedragen : ;, One 
der des Keizers Bondgenooten , die. den aanval van 
‚Pruisfen , als vijandig voor de algemeene en zoo lang 
begeerde rust van geheel Europa, krachtdadíglijk wil= 
den helpen beftrijden, en niet minder door het zeer moe 

lijke gevaar van hun eigen Land, dan door de betreke 

gen van bloedverwantífchap, tot een dadelijk aandeel 
in deze. oorlogsbedrijven werden aangevuurd , moet in de 
eerfte plaats geteld worden LODEWIJK NAPOLEON, Koe 
ning van Helland. Gelijk hij het van zijnen ptigt rekene 
de, om. ’s Lands Staten van de nb nd es gevaars 
te verwittigen , even zoo was eene tijdige voorziening 
het eerfte kenmerk van ftaatkundige, wijsheid , en zeer. - 
juist gefchikt , zoo wel ter dekkinge der grenzen ,- 
als om den belangrijken pligt van bondgenootfchappee 
lijken bijftand te vervullen. De zorg , om in alle de 
oorlogsnoodwendigheden-, en tevens in het fonds te 
voorzien, waaruit zoodanige buitengewone kosten, bij 
den neteligen toeftand der geldmiddelen , zouden voldaan 
worden , verfpreidt een helder licht over zijne doelmae 
tige regering, en levert ook- voor de toekomst van de- 
zen voortgaanden oorlog een grootsch verfchiet van de hele 
denrol , welke. de dappere Mellanders in Sasen en Poken 
zullen fpeleu.”” | 

Dit Deel fluit met den 9 van Wijnmaand, wanneer de 
Legers elkander in ’t gezigt (vonden , en Frankrijk het 
tooneel des oorlogs aanvallenderwijze opende. 

Het Werk ftaat verrijkt te worden met de noodige Plans 
en Kaarten , met de Beeldtenisfen van Staatsmannen en 
Krijgsbevelhebbers. Twee (lechts komen erin dit Deel 
te voren; die er verder toe behooren, zulten bij.het vol= 

de. worden afgeleverd; het zijn de Beekdtenisfen van 
Keizer NAPOLEON' €D CHARLES Fox. Over de gelijkenis 
kunnen wij niet oordeelen; doch ds uitvoering b 
Gus niet. re 


an 
- 


hann 


Ga. 


Y. We SORDON, TAFEREREL, 809 





, 


Gefchied- en Staatkundig Tafereel der Losgevallen van 

ankrijk „ van de vroegfie tijden af, tot aan den dood 

van. LODEWIJK BEN XVI, vergezelt(d) mes eene vlug- 

- zige befcheuwing der Wetenfchappen , Kunfien en Gebrui- 

ken In die Eeuwen , door Mr. FRED. WILH. GORe 

. 2JONe Te Zutphen , bij H. C,. ÀA. Thieme, dn ge 
8vo. 343 Bl. 


een mensch. zal den Heer GORDON betwisten, dat. 
een terugzigt op het voorledene gemakkelijker eu 
zekerder toegaat , dan zich te wagen in-het wijde en 
onafzienbare veld van bet toekomende. ’t Was de over= 
weging hiervan, welke hem aanporde, om de Gedenke 
boeken der eeuwen op te flaan „ten einde die Natie , 
welke. thans de hoofdrol fpeelt op dat treffend Tooneel, 
x welk wij ìn ZEurgpa vertoond zien , nader te leeren 
kennen. — Hij voelde daartoe een nieuwen prikkel, : 
nadat hij dezelve , als ’t ware , in haar eigen element bee 
fchouwd, en hare Nationale voortbrengfels , in den 
loop der eeuwen uitgeleverd , van nabij bad. gadegen 
flagen. = Hieruit nu, zegt hij, werd eene korte fchets 
. geboren, welke door eene bijzondere aanleiding in een 
uitgebreider tafereel hervormd is, en daarbij tevens bee 
ftemd werd , om doar den druk in de wereld te vere 
fcbijnen, 
Na , in weinige bladaijden , iets vermeld te hebben 
van de oude Landse, Volks- en Regeringsgefteltenisfe „ 
geeft hij eene Tijdrekenkundige Tafel der Koningen, die 
het Rijk der Franken bijkans veertien eeugen heftuurd 
hebben; zij maken het getal van zes-en-zestig uit, en 
zijn uit drie verfchillende Stammen voortgefproten; met 
het jaar van den aanvang en de opgave van de jaren , in 
welke de drie Stammen, de Merovin jie, de Karlovin= 
gie en de Kagetifche , geregeerd hebben. | 
„Voorts verdeelt hij de ten toonfpreiding van ranke 
rijks Lotgevallen ia vijf Tijdperken, — Het eerfte Ti 
perk bevat het aanwezen van den eerften Arenkift 
Stam. — Het tweede vangt aan met PEPYN, het.hoofd 
des tweeden Stams, en ftrekt zich uit tot aan den dood 
Van LODEWIJK .DEN. V , den laatften Koning van dien 
Stam. -— Met de troonbeklimming van tUGO KAPET 
*_ vangt het derde Tijdperk pn, en loopt af met de regan 
. 3 ting 


t 


. 
® 


‚ : P; We GORDON: 7 , 


ring VEN-RAREL DEN SCHOONEN, «= FILIBG-VAN Vân 
vols opent, als de eerfte Vorst uit een’ nieuwen tak, 
het sierde Tijdperk, ’ welk met het verdorren van dieu 
tak befloren wordt. — Het vijfde neemt een begin met 
» de troonverheffing van H@NDRIK DEN IV, den eerften 
Koning uit de Familie van Bvarbon, en loopt af met hee 

‘ombrengen van LODEWIJK DEN XVI. N 
Welk een voorraad van fchrijfftoffe leveren bijkans 
veertien Eeuwen en zes-en-zestig Koningen opt Zukks 
DO OE eft voor *s hands te 
lrongen moet zijn, 
tappen , Kunflen en 
waarheid den naam 
hoeveel verfchilten 
ROBERTSON Ons in 

je 

‘ingen, er niet 
Trees ene of 
len verdienden eene 
ng, zou het Tafee 
1E De fore Aehess, 
hier in een uitgee 
1 zeer kort geweest 


en Vorften voegen. 
en de Prouwen er 
te wij hier ontmoe= 
wel verre van te 
‘hten, bedient zich 
2g ware dit in den 
rvan ophelderende 
\zijden, om dit ale 
m door Anecdotes 
aken. Dit zal het 
gevallen ; die faus 
akg anderzins in 
Sraatkutdig Fafe 
ze vraag, waarop 
zou antwoorden, 
trijvers lets toe te 


Iragt betreft, deze. 
s deftig en aan den, 
e De taal is ver’ 

’ re 


SESCHIED- EN STAATKUNDIG TAFEREEL. 89! 


Eure ven geuischt, De gellachgen zijn geenszins zoo 
zeer in acht genomen, als men hedendaags donrgaaus 
aantreft én met reden verlangt, daar de hulpmiddelen 
om zich voor. grove misflagen in dit geval te hoeden, 
zoo geréed voorhanden zijn, en niet mogen verwaar- 
doosd worden van eenigen Schrijver, Te meer heeft 
‘deze ongelijkheid van ftijl en onzgiverheld in taal ons 
getroffen , dewijl de Heer coRDoN uit een en ander 
Ors is voorgekomen, den aanleg , om eenpariger en 
zuiverder werk te leveren, uiet geheel te ontbreken. 





Reis naor Bankrijk, door vit, Zij 
genheid van ] nner 
eizerlijke Maj gigi l raad, 
an met Aamsoskeningen vi THRANT, 
Roomsch Priester. Met | van Piùs 
VIL) Te Amfierdam, 2e 1807, 


dn kJ. vo. 230 Bladz. 

€ befchrijving van d 
-van bet der Ì 

op zijne Reize derwaarts 
belangrijk. niet alleen v 
maar voor iedereen , u 
de groote: eogmerk van 
beurtenisfen ‚ welke tot 
even, — Veel intusfchen 
Bami is op zijn tú 
end geworden. och 
waarde van het Gefchrift 
vindt men hier alles bij 
en, ten twoede , meel 
Volgens het Voorberigt il 
fte gedeekke , cene vertali 
Werkje , doeh *t welk d 
saar van onnaauwkeurig 
Vermeerderd heeft , heb 
echte bronnen bediend, 
aan geplaatst, behelzen e 
Geftichten door den HJ 
zen om eenig denkbeeld 


BA REIS NAAR FRANKRIJK. 
zonder merkwaardige , ’t welk Parijs voor Reizigers 


oplevert, . 

Pest Werkje is verdeeld in zeven Afdeelingen , die zoe 
vele bekwame rustplaatfen voor den. Lezer werfchaffen , 
-en- waarvan wijden aakelijken inhoud kortelijk zuilen 
opgeven. - 

7 e eerfte Afdeeling behelst een berigt van de plegtige 
‘heid van het zalven en kroonen der Koningen en Koe 
ninginnen van Frankrijk, benevens eene opgave van dier 
genen onder dezelven , welke door Paufen zijn gezalfd 

eworden. == Onder den eerften Stam-der"Franfche 
Koningen beftond de inhuldiging alleen in eene Militaire 

OET 1 7 Talks „altoos Bevelhebe 
úld rondgedragen en 
€ fotdaten hem trouw 
tRIN zal, naar men 
geweest zijn. welka 
Ig dezer plegtige vera 
en. Salt end het 
arom in de H, S. de 
'EPIN voerde dit gee 
hetzelve heeft tot nu 
nginoen van ‘Franke 


het uiterlijk voarko« 
icht èn: deugden van 
gunftigfte befchre- : 
flellingen der Gebo. 
Paufen voorfpoedige 
Voorts. ’s Paufen 
rie „ betreffende zijne 
vs 't geen verder zija 
ndelijk zijne Reis tot 
mpe werd de H‚, Vaa 
ster onthaald. Men 
omen , om den Paus 
iderheid den overtogt 


len verderen Reistogt; 
gedaan ;-de doad van 
ergezelde; de komst 
“van den H, Vader te Fonrainebleam en te Parijs, bene» 
waus de bezoeken, die vóór de kroaning plaats hadden. 


REIS NAAR PRANERIJE. ans 
Te Tarin „was de geestdrift , die het Valk ‘bezieln 
9, de, am zijne Heiligheid. te zien , zoo groot, dat de 
s‚ Wacht ,- welke de poorten van het Paleis bezette, 
„> Overweldigd werd, en de Paus zich eensklaps ouder 
s, de menigte vermengd en gedrongen zag, zonder dat 
39 nograns daaruit eenig ongemak voor zijnen Perfoon 
» volgde,” 

De sierde Ardseling befchrijft de plegtigheid der Zale 
Ying van hunne Keizerlijke Majetieiten. en vindt hier 
den voorafgaanden oeftel ‚ de kleeding , optogt en 
plegtigheden niet alieen uitvoerig en naauwkeurig bee 
schreven, maar onk opgegeven den woordelijken inhoud 
der Gebeden en Aanfpraken , door den Paus bij deze 
huitengemeene gelegenheid gedaan; iets, onzes inziens, 
in zeker opzigt zeer belangrijks ; weshalve wij den Zoe 
gen en het Gebed , bij-de Zalving gedaan, zullen overe 
nemen. , Onze Heere Ged jezus CHRISTUS , de Zoon 
»s des levenden Gods, die van zijven Vader gezalfd is 
2 geweest met de Olie van blijdfchap en zegepraal, op 
», Eene veel verhevener wijze dan alle anderen , die in 
9» Zijnen luister deelen , doeg door het uitftorten van deze 
», Heilige Olie den zegen des Heiligen Geests over uw 
„> hoofd nederdalen, en late dien tot in uw hart door= 
»» dringen 5 opdat gij door deze zinnelijke en tastbare 
9 gave moogt verdienen deel te hebben aan de onzigte - 
» bare goederen ; en dat si na met eene billijke beza- 
‚,‚ digdheid een tijdelijk Rijk te hebben beftuurd, waare 
s, dig moogt zijn, om met Hem te heerfchen , die al- 
», leen de Koning der Kaningen is, en zonder zonden 
‚…. leeft en verheerlijkt wordt-met God den Vader, in 
„‚ de eenigheid des Heiligen Geests in alle eeuwen der 
9, Geuwen., Amen! == Almogende en eeuwige God! 
„,'die door :zLras den Profeet , HAZAËL over Syrie 
‚‚ en JEHU over Israël, als aok sAuL en pAvio door 
», den Profeet saMvër tat Koningen hebt doen zal 
s, ven. (bort ook, bidden wij U, door onze handen 
‚‚ de fchatten uwer genade en zegeningen uit over 
‚‚ twen Dienaar NAPOLRO, dien wij, onaangezien on- 
s> Ze eigene onwaardigheid , heden met de Heilige Olie 
s‚ tot Keizer zalven, en deel hem de kracht en uit 
>, Werking daarvan mede! Stel hem, Ó Heer! magt op 
> Zije fchouderen £ Geef , dat hij dit Rijk en zijn 
9 gerief Volk met den geest van fterkte, regtvaar- 
» digheid , getrouwheid , voorzienigheid [waakzaam- 
: | Vv 5 ‚, heid?) , 


er REIS MAAR FRAKKRIJKS 


‚> beid? }, moed en ftandvastigheid befture; dat hij eest 
2 beftrijd r des dn bemianaar der Ge A 
9 tigherl , een ve er der n €n een geefel} 
) > der kwaden, een verdediger Van uwe Heilige Kerk ‘ 
‚…‚ En een tvoorftander van den Christelijken Godse 
‚‚ dienst zij; dit alles tot eer en lof van uwen roems 
> rijken naam , door jezus cuHaIsSTUS uwen Zoen « 
‚‚ onwen Heer, enz.” De Keizerlijke Sieraden were 
den door den Paus gezegend, een Gebed daarover uite 
gefproken ‚ Een vervolgens onder toepasfelijke Aanfprae 
en overhandigd. Doch de Kroon nam NAPOLEON 
van ’t Altaar en zette zieh die zelve op ’t hoofd, (gee 
Hjk bekend is,) waarbij echter de Pans eenen t 
‚lijken Zegen uitfprak, me Verdere bijzanderheden dient 
men in het Werkje zelve na te zien, == Deze Afdees 
Îling wordt, onder. het epfchrift, Panfslijke Kapel ve 
Rome, befleten met eene befchrijvlag vaa de ple 
tigheid , welke er în die Stad. plaats heeft, als de 
Vader in de St. Pieters Kerk den Dienst waarneemt. , 
De vijfde Afdeeling vermeldt de verdere Godsdiene 
_fige verrigtingen van den Paus te Parifs , bijzondere 
lijk în onderfcheidene Kerken ; voorts de overhandie 
ging van KardindalsWoeden aan twee daartoe beftemde 
perfonen , en onder andere bijzonderheden ook de bee 
diening des Doops aan den nu overledenen Zoon van 
zijne Keizerlijke Hoogheid, Prins Lobewijx , thans 
Koning van Holtand, . 
De zesde Afdeeiing vervat berigten van onderfcheidene 
Gehoorverleeningen ; van het bezoeken van verfchillene 
de Geftichten, Kunstvefzamelingen, Fabrijken, en an 
dere merkwaardige plaatfen, mitsgaders van de aanbie 
ding van verfcheidene Kunstwerken , te veel om hiep - 
opgetelá te worden.: Doch kunnen wij niet nalaten 
plaats te geven aan de. volgende Latijnfehe Dichtregee 
Jen van den beroemden Proteftantfchen Leeraar MA&e 
RON , En door denzelven den Paus toegezonden. e 
Pontificî , eriptex furgit cui fronte eorofa 3 
Emula quem Ttalicse , Gellica terra colit , 

Et Christi venerator ego, Christigae fscerdos , 
Cuique bdem in conos petore fpirat amor , 
‘Jefaetmm bec mits posfint qug ceramina colum 

Testari, tanto pignora digna virol * 


REIS NAAR FRANKRIJK. 5 


' De zevende Afdeeling behêlst eene opgave van de Ge 
fchenken door den H. Vader van hunne Majefteiten ontvan. 
& „gelijk mede van die door den Paus aan de Keizerlijke 
{Òficieren gegeven. Verder de terugreis van Pius VII 
naar Rome, met vermelding der ontmoetingen op dien 
togt, zijne komst en plegtige ontvangst in gemelde 
Stad, de Feesten aldaar ter zijner eere gegeven ‚ Ea 
def Aanfpraak door hem in een geheim Conliftorie ge. 


Over het geheel blijkt : de Paus 
slomme met blijken van w en harte. 
lijke genegenheid ontvange wok zijne 
waardighefd , door eene d, zeer 
wel heeft (taande gehoudér fpotzies 
ke Franfchen geen [tof tot 1den. _- 

Voorts hebben wij in dit ‘offen , ’t 
welk den Proteftantíchen Lu tr hetzele 


ve in eenen goeden (bijl vervat en niet onbevallig gefchree 
ven is, kunnen wijhet den Lief hebberen van Historifche 
Reisbefchrijvingen met ruimte aanprijzen, Taal en 
Pet Logten van belang hebben wij ook niet ontmoet. . 

Heen heeft het ons Bevreemd , len naam des Frans 
fchen Monarchs telkens naor go gefpeld te vinden; zijs 
ne Majefteit zelve toch Schrijft gAPOLEON. 





Freur)pelen van tr. scumLER, Ile Deel, doot Mr. je KINKER, 
Of ook onder den Titel: Phalie en Mielpomene , 17de Deel, 
bevattende : De Maagd vax Orleans , en : Maria Stuart „ieder 
in vijf Bedrijven, Amflerdan, bij Je S. van Esvelds-Hol« 
top. Is kh 8vo, XIV en 398 Bh, 


Wederom eene proef van Hollandfche versmast In den fmsak 
‚\Y_der Ouden in ontijm, en wel {n het Treurfpel ; maar eene 
"Proef, den Heere Kinksa volkomen waardig! Reeds lang prijkt 
Zija vaam met glans op de rol dier Dichterea, die, tot den . 
echnen geest der kunst doorgedrongen , aldaar van her alge-. 
meere oordeel durven verfchillen, waar gezag alleen, met 
gpofferiog van waarheid, zich doer gelden; en de uitkomst, 
bewijst den naauwkeurigen toets, waartan bij gewaânde 
Kunstregelen onderworpen heeft, Wien is het onbekend, hoe 
de Franfche School bijkans overal in het Tooneelwegen 
voornamelijk {n her hooge Treurfpe), de Alèxandtijnfche of 
Hexametrifche verzen , met uitzondering nu en dan der ko- 
Teng te gelijk mer de rijmklanken, ingevoerd, en den lijfbe- 


286- Je KINKER 


d enden of foldaat even knnstzwelledde heeft doen fpreken „ 
"als den vorst te midden der grootfche handeling, waarin de 
laatfte alleen als hoofdperfoon verfchijnen moest? Het gezag 
dier Schòle wás dertate gevestigd, dat het naauwelijks ie- 
mand waagde aan dat meesterfchap: te twijfelen, veel min 
daarven af te wijken. De Duitfchers echter,-met de wijsgeë 
rige verlichting van bonnen tijd voortgaande, fchuddedem: 
eindelijk de kluisters af, die voor de vrije geestkracht on- 
dragelijk zijn. Zij vormden zichzelwen nieuwe Tooneelwera 
‚ten, san hect ware, fchoone en goede verbonden, en offerden 
hd 7 7 te aan het oogmerk-op om 
lezen aard zijn. vooral de 
D SCHILLER, die nu eens 
dan weder de versmaat in 
Ijm „ derniaté bezigde, dat. 
1e echte karakters te voors 
äng de volle waarheid der 
- _ n ook de belde Treurfpe- 
‘ten, alhier geleverd,: Dezelve zijn bij alle kanstminnarem 
zoo. zeer bekend eo te regt bewonderd , ‚dat eene uicvoer 
zige ontwikkeling geheel overtollig zij, -. Het kan ter-dezer 
laatfe alleen in aanmerking komen, .of en in hoe ver de 
ertaler de fchoonheid des oorfpronkelijken werks hebbe- 
Witgedrukt? En dan moet de Recenfent, na eene naauwkens 
rige vergelijking „ den. Heer wiNKER dank zeggen, en het 
Hollendíche Tooneel geluk wenfchen met de levering eener 
proeve, welke aar het oorfpronkelijke niet alleen niets toe» 
geeft, maar hier en daar zelfs dadelijk overtreft. Immers, 
de vertaling is geheel vrij; zij behoudt alleen de volle kracht 
der voorftelling, zonder zich aan de woarden te bindene 
en bet jambifche vers heeft ook in de overzerting diezelfde 
dangename tolling ‚der toonen , welke den tooneelfpeler en 
zijnen kunsthoordeten ongemeen dienftig is, zoó wel am de 
ware klem aan de ‘meest krachtige woorden te leenen 
om de kracht zelve der denkb nn 
dan het omgezochte rijm niet « 
, evereenkomftig zijnen zingend 
dient om de werking der tus 
Krachtigen. De volgende proef 
den gedeelte der overfchoone 1 
aanvang van het vierde Bedrijf, 
négenbeid voor den Hertog v. 
eenige jambifche verzen in den _ : 
eenige kortere in den fimaak der oude fpondëifche offerzan=- 
en, wier flepende maat de weeklagt der muzijkgoonen vale 
omen evenaart; 





Wee 





SCHILLER's VUEUR SPELEN, EE, 


Pl Wie wir! Weicht' söne, 
Mie verführen fie mein chr! 
ledêr ruft mir feine nme, 
Zaubert enir fein-bild hervor! 
Daf; dr flurm der fchlacht wich fäfste, 
Speere fau)end mich umtönten! 

An des heiften flreites wath 

Miiedár fönd ich meinen mash) 


_ Diefe ftmmen, dlefe töne, 
Wie umfricken fie mein hers! 
dede kraft in seinen bufen 
Lien fie in wiichem fehnen, 
Schmelzen fie In wehmuths sArdnen! 


Wee, Ô wee mij, welke toonen, 

Hoe betoovreú zij mijn oort 

ê Zij ftellen mij de trekken 

Van der Franken vijand voor! | 
Krijgsrumoer , gefuis der fpeten, iN 
Komt (wilt) dit denkbeeld van mij weren? 
Overwin, Ô krijgersmoed (heldenmoed), 
Deez’ onzaalgen liefdegloed ! 


\ 


Deze (lemmen, deze toonen, 

Hoe doortintlen zij mijn bloed! 
ledre kracht van mijn gemoed 

Losfen ze op ia ftille zuchten, 
Smelten ze in een’ tradenvloed! 


De Recenfent verlangt zeer, dat dit voortreffelijk tuk’ eer= 
lang ten tooneele oerd en naar de kunst moge gefpeeld 
worden, ten einde onderfcheidende in de bearbeiding „ook 
door de uitwerking kenbaar worde, en alzoo de Hollandfche 
Dichters worden aangevuurd , om ook hunne krachten in zulk 
eenen uiverden {maak te oeven, waartoe wij bun dê 
herlezing van het Woorberigt des kunstervarenen Vertalers te 
regt darven aanprijzen, In de Mería Seuart heeft ons al- 
tijd het flot mishaagd , gelegen in het berigt door den Graaf 
van Kent aan Koningin Elisabeth, dat Leicester, dien zij bij 
zich entbood, naar Frankrijk geweken is. De Recenfent gee 
voelt, dat de houding en gebaren der Koningin alhier kunnen 
aanvullen , wat de sabfchouwer ter ontknoopinge verwachts 
doch bij had wel gewenscht, dat dit laac{te coonecel. geheel 
weggelaten „ dat deszelfs denkbeeld in de voorafgaande gee * 
rustítelling van Talbot ware iogevlochter geweest, en dus de 
heuding der Koningians det zelfde had uirgedrukt, wat haas 
En . ' et 


he) 


98 > te KINKER 


het gebrekkige moet sanvalien, De aafchouwende hoorder 
moge nu door deze plocfelijke afbreking sot verder nadene 
ken gevoerd worden, en dit was mlsfchien het oogmerk des 
Dichters ; maar wie, dan de kenner def gefchiedenis alleen, 
is biertoe ín fiaat? De wer des toeneels vordert, dat de ge= 
maakte indruk vooral bij het einde niet verzwakke, en dit loopt 
gevaar, wanneer men louter sen sijne bepeinzing wordt over= 
gelaten. Het komt bier miet zoe. seer san op de gefchiedenis , 
als zoodanige , maart op haren invloed , dien zij, naar des 
Dichters oogmerk, op bet hart van den aenfehouwer behoort 
te maken, Zonder met deze aanmerking de fchoonheid van het 
overige te verkleinen, lasen wij het aan de nijkomst zelve over „ 
wanneer dit ftuk ten tooneele, zoo als wij mede verlangen , 
mogt verfchijneà, em de waarde of onwaarde onzer aanmer= 
kinge te beflisfen. De krachtige alleenfpraak van Elizabeth 
uit het vierde, en de geruste onderwerping van Maris in het 
vijfde Bedrijf, zullen door haar contrast al wederom eene 
proeve leveren, hoé grooten voorrang de Jambifche versmaat 
in onrijm boven de. gewone Alezandrijnfche in rijm verdient „ 
en tevens hoe uitmuntend de vertaling zij ten aanzien det 
kunst, daar zij zich zoo geheel door hare waarheid aanbee 
veelt, dat het thans niet noodig zij het ooffpronkelijke ter 
vergelijkinge hierbij. te voegen. 


volksdwinglandij! Verachtlijk flevenjuk 
Voor Vorften! ’k Ben het moede, om dezen Afgod, 
Dien ik vervloek, nog langer te believen, 
Wanneer ik eens vrij zijn zal op mijn’ Troon! 
’k Wil langer hunne meeningen niet diëten; - 
Hun lof niet bedelen, mij naer de menigte , E 
Die door den fchifn begoocheld wordt; niet fchikken ® 
Hij, die de wereld moët behagen, is 
Geen Konisg! Neen, hij is 't, die, handelend , 
Niet noodig heeft, dat men zijn daden goedkeurte 
Ik heb eltijd regtvaardigheid bemind 
En ’ willekeurige gezag gehaat. . 
Wat deed ik daardoot anders, dan taijn handen 
In ketens fluiten, mij beletten em 
Deze eerfte en o(n)vermijdelijke dead van 
Geweld te plegen. ’t Voorbeeld, dat ik zelf 
Eerst gaf, veroordeelt mij, Was ik gelijk 
__ Mija voorzaat op den Troon, of uls Maria 
Van Spanje, wreed geweest, dan koride ik, zondet 
Af keuring, thans het Koningsbloed doen firoemen | «ue 
Maar was ik dan uit vrije keus regtvaardig ? 
… _ Neen, de almagt ven het noodlot, die de vrije 
Wil aller Vorften dwingt, dwong sei} et toe 
Van oversi door vijenden omriegd, … 


& 


SCHILLER'S TRRURSPELEM . - Pd 


‚ Behield de gunst des volks mij op den Troon. 
‘Heel ’t vaste land drong op mijn’ ondergang: 
Het onverzoenlijk Rome flingerde over 
Mijn hoofd de blikfems van het Vatikaan, 
De Frank biedt mij een’ valfchen broederkus 5 
Tot een verdelgingskrijg op d'Oceaan 
Maakg Spanje zich in ’t openbaar gereed, 
Zoo fta ik, wereloze vrouw, alleen, en 
Beftrij een ganfche wereld ! 'k Moet de zwakheid 
Mijns regts, de fmet van mijn geboorte, door 
Een fchitterende deugd bedekken, — Vruchtloos! 
De Staat ontbloot die weér, en (telt me een Stuart, 
‚Gelijk een eeuwig dreigend fpook, voor oogen, == 
Weg, met die vrees! Haar hoofd zal eindlijk vallen}. 
Die Ragzernij, door *t noodlot aan mijn’ Troon 
Gekluisterd, zal vergaan! Ik haak naar rust! 
Nooit koesterde ik eeu (tille hoop, een vreugd, 
Die mij dees helfche flang niet heeft vergiftigd. 
Den Bruidegom , den minnaar rooft zij mijs ’ 
Elk onheil, dat mij rreft, draagt haren naam, 
Maria Stuart blinkt in elke traan, 
Haar dood alleen kan mij in vrijheid ftellen, 


(Hier valgs een kors flilawijgen.) 


Met welk een oog zag zij mij aan! Als wilde 
‚De msgtooze mij ter neder blikfemen! 
Mijn wapens treffen beters zij zijn doodlijke 


(Schielijk gaas sij naar de tafel, en neemt de pen op.) 


Gij noemt mij een bastaard, ongelukkige ? 
Dit ben ik, ja , zoolang gi) keeft en ademt} 
Met U werdelgd ik iedere ewijfel, die mijn 
« Geboorte onzeker maakt. Zoodrs de Brit 
Niet tusfchen mij en u meer kiezen kan 
‚Dan fpruit ik ook uit Koninklijk geflacht. 


(Zij onderteekens hee blad met òen(e) vaste hand, doch Jed 
aas de pen vallen , en treedt mes fehrik terug.) 


&  & 


MARIA, wet fille waardigheid, ziet in 't rond naar den 
kring , die zich om haar gevormd heeft. | 


‘___ Wit klaagt gij ? Waarom weent gij ? … Neen , verheugt u 
Veelger met mijt 's Eând van mija lijden nadert Mij 
ijn 


Ae DN 


got Je KINRER, SCHILLER s TREURDPELEN, 


Mijn kerker opent zich, mijn kluisters vallen, 

Mijn blijde geest zweeft reeds op englenvlerkeg , 

Zijn eeuwige vrijheid te gemoet: zoo lang 

Ik, In de magt van mijne vijandin, ’ 

Haar trotschheid en mijn leed gedyldig moest 

Verdragen en, onwaardig mijnen rang, 

Mishandeld wierd me toen was het tijd van klagen tf 
De dood Is mij een vriend: weldadig keelt hij 

Mijne wonden! Met zijn zwarte vleugelen 

Verbergt en overdekt bij mijnen hoon: 

Het laatfte tijdftip geeft den wreed vertrápten 

Zijn’ adel welr. Mijh ziel verheft zich ftour , 

En 'k voel de kroon weêr op mijn Vorstlijk hoofd # 


(Zij gaat eenige treden. voorwaarts) 


Hoe? Eedie Melvil! Dus geknield? Sta op! 

De dood van uwe Koningin toch bragt u 

Niet op dees plaats? Neen, ’t Is haar zegepraal ! 
Zulk een geluk bad ík niet kúnnen hopen: 

Mijn nagedachtenis ís niet geheel 

In °t wreed geweld van mijne vijendins 
Ik zie hier een’ geloofsgenoot, een’ vriend, een’ : 
Getuige van mijn’ laatften levensftond, man 





Dichsyruchten van den Prio) ndénkring , onder de Zinfpreuk ? 
KUNST DOOR VRICE)NDSCHAP VOLMAAKTER. Pde Inszamekinge 
Te Arnfleldam , bij P., J. Uijlenbroek. Ju gr. 8v0 


Â* den disch der vriendfchap genoodigd , laten wij zeer 
gaarne deszelfs geheele toerusting aan den gastheer: over. 
Hoe keuriger de regeling der tafel, de bereiding der fpijzen , 
het edele druivenfap en het onderhoud zij „ dat den disch bet 
beste kruidt , des te aangenamer vinden wij onzen (maak geftreelde 
Zelfs wanneer de kok een enkel geregt of niet gaar genoeg 
gebrader , of buiten zijne kracht geftoofd , of mer eone zeer 
vreemde, voor ons onfmaketijke (aus mogt hebben overgoten , 
of wanzeer gebrek aan overeenftemming van hart ef {raak nu 
en dan een ledig oogenblik in de verkeering overig laat ‚dringt 
ons, de wellevendheid, zulks onopgemerkt te laten, en ons lie- 
ver in bet goede te verheugen , dat de’ tafel. ens aanbiedt. 
Wij fcheiden zelfs niet , dan nedat een glaasje van vriend. 
fchap onzen dank aan den minzamen gastheer zal hebben vere 
zekerd „ waardoor hij zich alsdan vindt opgewekt, aar zijne 
uitnoodigiag. van tijd tot dijd ee heshalen, In dit zalfde seven. 
ei, 


DICHTVRUCBTEN. ger 


bevindt zich de Natie, en met haar de Recenfent, ten opzigte 
van den Vriendenkring , ‚die ons op zijne Dichtyruchten vere 
gast. Over het geheel moeten wij erkennen , dat de keur 
van vruchten eene vrij goede kunstkennis em gevoel aan deu 
dag legt. Er ís eene afwisfeling van onderwerpen, van ernst 
en boert , van dichtfoort en versmaat, rijm en onrijm , welke 
niet kan nalaten te behagen, Hier en daar ontmoet men kunste 
verdienften vanode echté foort, waarbij de kracht van dich» 
terlijke voorftelling, vindingrijk vernuft en een juist oordeel, 
het voorwerp ia: al zijnen luister doen uitkomen. Oorfpron. 
kelijkheid en navolging dingen om ftrijd naar den prijs der 
eer, mmm Doch ook, aan den anderen kant, vinden wij hier 
en daar enkele platheden , welke door ‘de aanwijzing der’ 
kunst- min geer ligtelijk hadden kunnen verbeterd worden. 
Zoodanig, bij voorbeeld, is uít hec befchrijvende Leerdicht ,' 
getiteld: Begoocheling , de volgende zin(nede: 


"De fchijn is dikwerf teer verkieslijk dan het wezen: 
Bij voorbeeld , eer autheur, die waant te zijn geprezen 
Om zijn vermeende gaaf van geest en kloek verftand „ 
(Schoon bij, des onbewust, veracht wordt in zijn tand „) 
“ Is door die dwaling zeer gelukkig, naar mijn oordeel; 
« Want zou de ontblinding hem wel ftrekken tot zijn voordeel ? 
Gansch niet! Hij ftemde nooit dat zijn gefchrijf niee deugt: : 
' In zijn begoocheling beftaat al zijne vreugd. enz, 
En eene andere uit bet ftukje, getiteld: Werdienfle , de bron 
des geluks, alwaar de verdienfte‘van afgeftervene wijzen bij 
eene ondergaande Zom. wordt vergeleken, als welker pracht 
nog ua haren ondergang voortduurt, beftaande mm waarin? 
in de erinnering. | Oe En | 
Betreed, Ô tijdgenoott door eerbied aangedreven, 
In uw’ verrukten geest der vadren levensbaan 
Zie nóg hen onvermoeid naar eenaurieren ftreven , 
, Door ftouté en grootfche’ daên, 
Zie na een’ heldren dag de zon ter westkim* dalen, 
‚ _ _” Daaral het fchepstenheir haar Roestring ondervond 3 
Met welk een pracht verdwijnt ze, en fpreidt haar Faac(te (tralen 
. Nog fchittrend in bet rond h 
Haar aanfchijn fpiegelt zich in kristallijnen beken, 
En loket het vischje om zich te bakren ín haas’ gloeds 
Een wijl nog, en geheel is zij het oog ontweken, 
Als °t maanlicht de aard” begroet. 
De Zefyr dartelt dan of ‘Tchommelende bladren, 
En fpreidt der bloemen geur als wierook over ’t velds 
De waterval ‘Ituift ‘neer „daar hij in kronklende adren 
Al kabblend henenfnelt, . | 
-MEIT. 1808, NO. 7. N __Na 


N 


} 
hd 





zer. BICHTYBUCHTEN. 


Ma *t wijken van de gon, bij 't ftaÂg vermedrend duister, . » 
… Is ’t hare erinneriugs die nog de zinnen (treekt : 
Zoo Is dat heerlijk licht, die groorsch verdwenen luister , 
Der vadren achubaar beeld, LO 


Welk Lezer gevoelt hier niet zekeren onlust bij den dagelijke 
fchen platten profa-ftijl in het eerfte, mepter zijde felfing zelfs 
van het geheele voorbeeld, dat in zijneg zamenhang niet juisg 
gekozen en aan. vele bedenkingen onderhevig is; en bij hes 
fpiegelen der zon in krissellijnen keken , het lokken der vischjes- 
eu zich te bakeren in haren gloed, NB, nadat zij reeds vere 
dwenen is, en dan het /preiden van der bloemen geor ali wiee 
rook over het veld door de sefyrs, nadat seeds het maane 
licht de aarde begrbet, te gelijk met de Baauwe werking van 
het -ganfche beeld, alleenlijk tot erinnering, in het tweede 
Ruk? Dan, foortgeliike kleigere gebreken magen in geene 
&anmerking komén bij de vergelijking van het geheel, dat 
door zijns menigvuldige: fchoanbeden welligt greoce bundels 
van Apollo's geweuigde Kunstkaren overtreft, Veeleer bê= 
tuigen wij onzen dank aan het zestien -tal Dichtvrienden , die 
ons op eenen zoo keurigen disch wel hebben willeu omche= 


‘len, en bevelen ons zeer gaarne tot eene herhaalde uitnaodie 


ging Van genot, bijzonderlijk aan de Heeren TOLLENS, MAUG » 
SCHONCK, STRICK VAN LINSCHOTEN , WITSEN GEYSBEEK, VOOR- 
MAN CU VAN DE WART, als wier ernst en boert, bij winde= 
re en hoog:re vlugt, ons de lezing zeer veraangenaamden. De 

olgende Fabel- van den Fleer naRBAZ, getiteld : De Kemel an 
% Olifant , levere eene kleine ongezochte proeve! 


In een woestijn van * Oosterland 
Sprak. zekre Kemel dus met zekren Olifant sz 
» Och, arme dikbuikf ocht! wat moet ík u beklagen! 
Aan vorftenhoven wordt gij doorgsans niet geacht, 
Maar meest in * oorldgsveld verflijt ge uw levensdagen 3 
Terwijl mijn adelijk Geflache 
Des Sultans Vrouwen zelfs op zijnen rug mag dragen, 
En billijk groousch is op die vracht,” == 
9 Gewis . Heer Langhals, (liet nu de Olifant zich hooren #2 
U is zoo fchoon een lot befchoreu , ie 
Dewijl gij buigzaam Zijt van knidn ; 
Ik ben, io tegendeel, een lompert, zonder voordeel 
Dan flechis wat (terkte, en boveudien 
Een weinig kracht van oordeel, 
Gij overtreft mij ver, (ten minfte naar gij t geemt,} 
Al waar’ °t flechts om uw flappe pooten ; 
Gij knielt zeer wél; *t niet vreemd, 
Dat gij fortuin maakt bij de grooten lt" 


ad _ 
- 
. 
, 


Nh KIJSELIUS) LETTERVRUCHTEN,’ 1493 





ketter - vruchten , ingezameld door 5. KisseLIus. Dordrecht, bij 
E. Bonte. 1807. Jn gr. bvo, 5 BÁ ° | 
eeds de namen alleen der vervaardigers van de ons bier 
aangebodene ftukken verzekerden ons van derzetver in- 
nerlijke waarde ,’ terwijl het doorbladeren ops al aanffonds 
overtuigde , dat zij overgebragt waren op\onzen waderland= 
-fchen grond door eene zeer bekwame hand, Daar goede wijn 


geen krans behoeft, zouden wij ons van alle verdere beöom | 


deeling ontflagen rekenen, zoo wij piet het onze moesten bije 
dragen , opdat deze fchoone verzameling, Ônder de dagelij 
Rog aangroeijende menigte van goede eu flechte vertalingen, 
iet wierd over het hoofd gezien. 
Eerst ontvingen wij hier een uitmuntend Fragment van 
WIELAND , door hem beftemd tot eene epifode in een profaisch 
dichswerk , hetwelk kij echter niet heeft voltoofd. Het is de 
-teekening van eene wereld met onfchuldige menfchen , indee 
daad bekoorlijk gefchetst , en befloten met zoodenige overt 
gende opmerkingen en wenken, als den bewoner dezer fchute 
dige wereld te vreden moeten houden met zijnen: tegenwoor. 
digen toeftánd „en geheel en ul ftemmen tot dankbaarheid aan’) 
@n der lof van God. 
_ Twee Fragmenten Vvân ZACHARIA volgens voortreffelijke 


dichtftukken , fout en krachtig , iu deu geest van MILTON, 


van wiens beroemd gedicht ZACHARIA mede eene overzetting 
beproefd had, De Dichter koos hier den hexameter; Kissge 
Lius geeft ons uitmuntend dichterlijk profs, Wij meenden hier 
gedurig Kropsrocx té hooren. De onderwerpen zijn: De 
Schepping der Hel; én : De onderwerping van (eenige) gen 
vallene 
(nu vooreerst) beftemd zijn tot Befchermgeesten van het 
Menschdom, Eene fchoone dichterlijke vinding, . 
De geestverrukking van LAS CAsas, door den beroemden 
J..Je ENGBL, wordt voorafgegaan doot eene korte herinnering 
aan ’s mans gefchiedenis, ontleend uit ROBERTSON. Het fluk 


brengt ons bij den waardigen man op zijn doodbed, daar hij - 


zijn leven nadenkt. De voortreffelijke menfchenvriend eg 
‘echte Christen ligt daar in diepen: ootmoed, vol gevoel van 
kiine zwakheden en vol berouw. In-den droom bevindt híj 
zich in de hoogere gewesten, en (taat voor eenen Eigel, dis 
hem rigten zal; maar die eindelijk , (geheel deze gerigtshandel 
fs treffend en leerzaam) op hoog bevel, zijne zondenrol. vers 


‚febeurt, en ook het bittere der herinnering aan begane mise 


Rappen vernietigt , door hee openbaren der vefborgeoheden 
van de eeuwige liefde, E 
eem is oen (uk van j. Ge MULLER 5 GEB welgee 

| Xa kee 


me 


ngelen, die, op hunne boete en opregt berouw, - 


846 Je KIESELI GN, KETTERVRUCHTEN, 
—Im de eene, en den troffel in de andere hand, onze arured here 


“böuwden , en onze - 
“tot op’ Tkus „hebben 
hankelijkbeid en vri 


-akaren herftelden ? —- Van dien tijd af, 
wij, zonder ophouden, voor onze onaf 
ijheid geftreden, Onze pogingen werden 


“dkwerf glorierijk bekroond; en ik twijfel zeer, of men bij de 
WGrieken of Romcinen grooter, echter, en aan bun vaderland 
„puwiger helden vindt, dan onze Makkabeërs.” 

“Indedend hierop konden wij toch ook eene fchoane Jodin 
Nwel-uter anders antwoorden » dan met den: Heer FLORIAN: 


vrabw! ik ben fn 'b geheel 
Natie, Hie 4 geen 
“vak ° …e Hoorem, 


vijand van de Hebreeuwfche 
Sema iet f Phálfstijn, die do eer had 





Bases EN SALDORFe 
} lem, bû F. Bobo. 


Door AUGUST LAPONTAME,' 7e Haars 
Ju gr. Bv. ä Deelen, Fe zamen 586 bl, 


moelichijk, ‘de gefchrifken van 
uitmuntenden Sobrijver in dit, 
»te melding voldoet toch mies 
‚tig, en hergene wij waa het 
genoeg ‚ als omtrent de owe- * 
mr hetzelfde te herhalen, zou 
die LAPONTAINE toch uitmua- 
rt, het wordt den Lezer wel 
oegzaam:slle verzwagerd zijn ; 
xj de lering reeds het cen em 
ruieziens met det al bedrieg: 
‚ tear altés bs zoo onderhoe- 
euw zoo weal deelneming in, 
‘timmer Jesig wordt , maar 
in'zeodanige leâure, Ml aan 
efchrift van hem omziet, met 
genoegen. Bij de lezing van 
tgeval.niet zijn, en wij @rij+ 
LAFONTAIRE te dezen aanzien 
eén zakelijk wistrekfel bezoe- 
kondiging eenige :verfdheiden- 
il mede: moeijelijk; zoa gat 
t veel goeds en voortreffelijks 
wat ots Boo zeer in zijn ger 
n asndoerthjke seffiende zede 
doen ons’, veel weer dan het 
verhalen boven wete anderen 
ogijelijk-sen-ze-uitvoerig voor. 
gefehem-pdeerhalen sijn nies 
alte zeer angen ; de gefohie- 
4 en de zedekuadige paer, 





A. LAFONTAINE, BARNEK-RN SALDORP, zoep 


heid doer intringou fn het hart, Zoodamige fchetfen nemen 
ok wel eens den leeslust weg, daar zij de nieuwsgierigheid 
bevredigen, vooral bij de zoodanigen, die daarom eeniglijk 
Roimans lezen, omdet het Romans zijn , en voor welken al- 
zoo, ter veredeling van werftand en hart, ’s mans gefchriften 
vooral nuttig zijn, dearet op die wijze menige waarheid en nat= 
tige les als*“t ware toch bij hen influipt, terwijl bij ieder andet 
: gelchrift oor en hart voor dezelve zouden gefloten zijn. Bij een 
nog onvolledig gefchrift getroosten wij ons echter doòrgaant 
voor onze Lezets die moeite: daar toch niet ieder het Werk » 
dat bij eenmaal las,in eigendom bezit, mogen onze Letreroefke 
gingen dan dieten tot hulp voor het geheugen, en hem bij 
het volgend Deel den draad van het Verhaal wederom in de 
hand gevens dan is, zoo als nu, de gefchiedenis geëin= 
digd, zoo is dit oonoodige moeite. Deze bevallige Schrije _ 
ver is reeds, ook. onder ons zoo bekend en geliefd, dat 
2 Wederom een Werk van hem” den leeslust genoëgzáam 
opwekt, en wij alzoo door eenig uittrekfel een aantal Le= 
gers voorzeker ondienst doen, Dit zij verontfchuldiging ge= 
noeg voor hetgene eigenlijk geene verontfchuldiging bek 
hoeft; en wij zeggen alleen , dat alles, wat bij vorige gee 
legenheden tot lof van ’s taans gefchriften door ons gezerd 
is , hier wederom met nadruk door ons bevestigd wordt, ef 
dat hea bij de lezing eet onfchuldig genoegen, en.voóral 
ook eeBen goeden voorraad van lesfèn van deugd en levense 
wijsheid, die het verftaend overtuigen ep ‘het hart. róeren', 
zal aantreffen. “BARNEK €en 'SALDORF, twee zeer uitmuntende 
mannen, zijn ‘hèt. voorbeeld der edelfte, zuiverfte, fterkfté 
vriendfchap 3 hunne , echter hier en daar een weinig on= 
waear(chijnlijke „ lotgevallen zijn treffend; hunne karakters, 
hoezeer die ufteenloopen , geven elkanderen in wezenlijke 
grootheid niets toe , en hun welgevestigd geluk Aan het 
eind des verhaals verblijdt den Lezer hártelijk ; — hun wel 
gevestigd geluk, het fpreekt van zelve, alzoo huïsfelijk -ge- 
luk; zij zijn: beiden aan de edelfte 9rouwen gehuwd, …Al- 
Jeon wij vertâthen nog niet van kinderen, den besten zee 
gen toch van het Huwelijk, e Nu, in een Roman ftelt 
men zich. ook. dikwijls zonder dezelven op het toppunt vad 
aardfehe genoegens; dit geld: toch de Romans van LAFen- 
TAINE niet, en ook hier Ís.een aangenomen zoon en doch- 
Ser, waaruit een regt gelukkig paar wordt, voor den Le 
zer althans , eeù& genoegzame vergoeding. Het ontbreekt 
ia dezen Roman al mede niet aan waarfchuwende ‘voerbeele 
gen en wenken, ‘ a 
' Hetgene wij bler affehrijven, zal wel voldoende zijn ‘br, 
eenig denkbeeld te geven van beide de waardige erfenden : 
het is de sangenomen zoon van BARNEK, die fpreekt, wieu 
men heuen zond om ou zijne opvoeding te ‘voltooijen, eù 
ko X4 _ Woe 


,. 


4 


Pd 


goë - “€ … « Âe LAFONTAINE 


womag. verzorgd had in het zelfde huis, dear de vrienden ° 
hunne genoegelijkfte jareh der jeugd hádeden doorgebragt, - 
en. waar bem den'zijn. leermeester of opvoeder verzellen zou 5 
mischien moésten wij zeggen, daar men ter verdere ontwike 
keling hem aan zichzelven overliet, 
. ve Ik werd uitgerust als de zoon van een rijk man. Daags 
voor mijn vertrek nam de Kapicein mij aHeen, „Gij tweede 
‘dra:de wereld in, mijn zoon. Ik heb u echts een woord 
ze zeggen: wees deugdzaam! Dit is veel, zeer veel ; maar 
minder mag het toch siet zijn. De menfchen om u heen em 

ìk wenschte dat zij beter waren ; mpar bemin hen; mija 
goon, zoo als zij zijn. God bemint tech. u, zoo. als gij 
Zijt, en tusfchen u en God ligt eene oneindigheid. Menig- 
malen {chijnt mij geftrengheid de noodzakelijkfte deugd te 
zijn , wanneer ik zoo op het gedrag der fchurkea om mij 
heen zie. Maar dan denk ik: duldt God hen in het levens 
waarom ik, eardworm, piet ? En dus vergeef ík hun alle 
hunne fouten en bemin hen. - Jk beb mij daar wel bij bevone 
den. Als het zijn kan, zoo doe dat ook. Haat de ondeugden 
der menfchen , maar de men/chen nier, Ziet gij een droevig 
Peg.of een gewond hart, zoo help, eer gij vraagt: wie zijr 
gij? OF nog heter , laat -dat vragen liever geheel blijven. Aan 
geld zal het u niet ontbreken, zoo lang ik nog een’ pen- 
_piog heb, Denk heel dikwijls aan God; want dat geeft een 
goed mensch moed, em niet nier menfchen te vragen. —e 
En nu ga bij-saLporge Ik heb hem veszocht, u ber gewe- 
ten een. weinigtefcherpen; wantik, mijn zoon „kan dat in bet 
uur van affcheid daar droef heid niet doen, Gehoorzaam ook ; 
hetgene hij uzeggen gal! En komt gij in het tis daar te **r4 
zoo. zulc gij in.den, tuin drie lindeboomen, zien. Onder 
dezelven floten wij, ALEXANDER en ik, euze vriendfchap „- 
en; daar deelden wij onze kleine geheimen; meg- -melkânder. Ik 
wenschte wel, LODEWIJK ‚dat gij even zoo’ gelukkig waart. 
Houd die Jindeboomen.-in, eere [°° 
5% De Kapitein kon van droef heid niet verder fpreken . 
en, liet mij met een handdruk gaan, - ‚Maar ik kon van 
tranen geen woord, uitbrengen , en ging «werktuigelijk naaf 
SALDORF. ;‚ Vader zendt. míj, zeide ik , nog.el weenend.” 
. «… Ik zel,” begoa hij, ‚ u zeggen, wat ik van: het lee 
ven denk. Ik beb. het beloofd, alhoewel ik wel inzie , dat 

men er‚niets over zeggen kan, waartegen PRASER (de op= 
voeder. of leidsman) ‚‚ geene tegenwerpingen zaude kunnen 
maken. . Den Zusgusen zult gij niet uit het hoofd praten , dat 
watvischtraan de lekkerfte drank: is, en-verrotge visch de fmar 
kelijkfte (pijze, De Oosterling houdt ons voor zotten, als hij 
ons:ziet. . Turban, haed, een muts van bont, een ordenslint 
eene fireep in de hand geprikt £, ZOO ais gij dat bij de Wilden 
gezien hebt; dat alles, jong mensch, is een en hetzelfde. opene 
- Pe 

\ 


f 
Ed 


al il 


BARNEK EN SALDORFs : 309. 


fpel, Heb achting voor den mensch, en allermeest voor tuzeke 
ven, Wat zal ik u zeggen? Gij Zijt vrij geboren; fpan uzele 
ven dan riet ‘aan de keten der wellust, der heb- of der eere 
zucht. Het hoogfte in het leven is, Onafhankelijk te zijn.” =e 
‘Hier fond híj fomber op, en ging heen en weder. — „ Denk 
er naarftig aan, dat alles een einde heeft, de finart ‚ de wit- 
‚ lust, atles, atles! En befchouw dus het leven dikwijls.als een 
fchouwtooneel , wasrin gij de klegende rol hebt, of den eer» 
ften minnaar , of den verdrakten deugdzamen. Des avonds 
gaaf gij gerust naar huis, en bettudeert tegen den morgen eene 
nieuwe rol. Drijf den fpot met het leven ; er Îs niet veel aan. 
Zelfs eene deugd, die plegtig rondgaat, en eenen omgang of 
procesfie houdt, of In verzen fpreekt, is niet veel waardig. 
‘Zie , ik peins op woorden, om u iets vernuftigs te zeggen. 
Maar «ls gij niet voelt, wat deugd is, dan zal eene bepeling 
(definitie) het u niet leren, en nog minder u deugdzaam mas 
ken. Geloof mij; alles , wat de menfchen goed noemen , goud , 
juweelen , lust, vermaak , is niets meer dan goud, en zoe 


= 


voort, Indien er in uwe ziel geene oogenblikken zijn, in 


“welke de grootheid der natuur, de grootheid van God, ven 
uwe eigene zielen der toekomst u zoo aanvat, dat gij de aarde 
en het leven veracht als tof : zoo moogt gij vrij een Pood/che 
fchagcheraar worden. En, mijn zoon, ‘In zulk een oogenblik 
aan zichzelven met achting te kunnen denken: dat is het groote 
‘fte en fchoonfte,” == De oogen fchitterden hem, zijn borst 


verhief zich.== ,, Verdien het , eenen vriend te-hebben, zoo als - 


ik heb, dan hebt gij het geluk des levens; doch enke/ des lee 
vens! Maar leer met opgeheven hoofd, met eene geruste ziel, 
op het Opperwêzen zien, een vriend der natuar, een zoon der 
toekomst te zijn; en u zal niets ontbreken, zelfs wanneer u 
alles ontbreekt, Wat is dit leven? Ik weet het niet. Maar al 
ware het flechts een droom der zinnen, gij zijt toch ‚en God, 
Verftaat gij, watik zeggen wil?’ — Ik verfta het, zeide ik „en 
mijne oogen fchitterden als de zijnen. Het leven is een oogen= 
blik : maar ik blijf,” 

* Geef mij dikwijls tijding vân u, Loprwijk, Wees goed; 
als uw vader, en u zal niets groots ontbreken, Meak van de 
deugd geen fehouwfpel voor anderen, geene {tatelijkheid, De 
mensch ís buitendien’ nergens meer toe geneigd , dan tot 
huichelen, Zoo als gezegd Ìs, drijf veel den fpot met hee 
leven: dat is het regte middel om het ernftig op te vatten. 
Voor het overigé, houd uzelven onafhankelijk , dan hebt gif 
de lesfen der vreesachtige fchranderheid niet noodig. Gij hebe 
Mechts aan uzelven van uwe lotgevallen rekenfchap te geven, 
wìànneer gij menfchelijke hulp ontberen kant; maar van uw 
geweren zijt gij aan elken deugdzamen, aan God en de toes 


omst rekenfchap fchuldig: eene eeuwige rekening, die nooit \ 


geloten wordt. Kaor minder over de menfchen, dan gij oven 





Pal 


2 A. LAFONTAÏNE, BARNEK EN -SALDORF, 


ben lagcht. Het beste is % wat Ík ‘niet beb kunnen doen 
wanneer gij hun, zoo als u'v vader, vergeeft, zonder té lege 
chen of te koorren. Uw vader is het beste mensch dat ilk 
ken. En nu vaarwel!” mm Hij verliet (chielijk de kemen 

‚ De Uitgever heeft gratis bij dit Werk algemeene ‘Fitels voor 
ieder der bij hem uitgekomene, Stukken van LAFONTAINE gee 
voegd, van Wiens FAMILIE- GESCHIEDENISBEN alzoo ons hiet … 
bet zeventiende en achttiende Deel geleverd wordt. 





Juua REINHART, Eene Holland/che Gefthiedenis.' Te Gronin 
gen, bij W. Zuidema, 1858. An gr. 870. 272 Bl, 


Te meer dan één opzigt lazen wij dezen kleinen Roman met 
een uicftekend genoegen, en wenfchen ouze Lezers met die 
voortbrengfel cener Vaderlandíche pen van harte geluk, Wij 
youden hier oude, echte, vaderland{che deugd, oude , echte, 
vaderlandfche , Awis/elijke zeden, JuLiA REINUART is en als 
Kind, en als Jonkvrouw, als Echtgenoote , Moeder en Wedu- 
we, een voorbeeld ‚waarvan wij de navolging hopen. In iee 
dere omftandigbeid, in voor- en tegeufpoed, bij de gewone 
en ook bij de zwaarte pligten, bij de keuze van een’ minnaar 
en echtgenoot, bij ‘t verlies van den minnaar en bij *t graf van 
den echtgenoot, in één woord, in iedere betrekking in hazen 
langen leeftijd, vinden wij haar nagenoeg boven iedere beris- 
ping 3 en, hoe fpade ook , zij ftierf voor hare kinderen en 
vrienden.en voor de maatfchappij nog te vroeg. Deze hooge 
volkomenheid , die toch wel moeijelijk voorkomt in de werkee 
lijke wereld , kan ons echter in eea Ideaal ven vrouwelijke 
deugd, tér navolging voorgefteld , geenszins mishagen3 geene 
Mindere volmaaktheid toch moet het doel zijn, waarnaar onze 
dochters ftreven , en waarvan zij zoo veel indedaad kunnen 
bereiken, Doorgaans leest de gefchiedenis ook zeer aange= 
naam en is onderhoudend genoeg; hier en daar was wel eene 
tanmerking te maken ; doch, wegens de uitmuntende zedelijke 
waarde van dit Boek voor onze romanlezende Meisjes, hou= 
den-wij die gaarne terug, daar wij van harte verlangen, bere 
zelve in vele fchoone handen, en deszelfs lesfen en voorbeeld 
in vele fchoone harten diep ingeprent te zien; en alzoo, oma 
bij niemand eenig vermoeden te verwekken alsof bij zich de 
Bezing beklagen zou, willen wij liefst eenìglijk prijzen , waara 
toe de floffe hier zoo overvloedig is. Alleen vragen wij deer 
geächten Schrijver, of hij, wangeer hij de Levensgefchiedenig 
Van FREDERIK, een@u der Zonen van juLta , ons mededeele 

waarop hij ons hoop geeft) , de welmeenende Raadgevingen aan 

ongelingen en Mannen wel zoo afsouaderlijk , en zóó, dag 
Rea die bij de lezing kaa overdaan, zal iarpegen in jo verz 


N 





JULIA KEINGAKT, E an 


heal, als bij die aan de fehoone Sexe gedaan heeft in Fonsa’s: 

chiedenis? en of bet niet beser ware voor zijn Rubliek, (da 

omenfchrijver heeft toch zijn eigen Publiek) dezelve, daag 
% pas gaf, in den toop des verhaals, en kleine tus(chen inge- 
voegde verhalen es voorbeelden, die den leeslust uittokken » 
in te vlechten? ,v= ee. . 

Wij zochten te vergeefs naar een of ander genoegzaam. ap. 
zichzelve ftaand ftuk, dat wij konden mededeelen , om onze 
Lezers zelve te lasten oordeelen over da wezenlijke waarde en 
ftrekking van dit Gefehrift; het moet in zijn geheel gelezen 
worden, betgeen wij san fterkite aanraden; oerze jonge lieden , 
immers die voor goede indrukken vatbaar zijn , daarvan genoee 
gen en nut belovende, ee: 





Algemeene Geheisnregels der Geleaskhunde , dienende sat aen Honde 
boek voor den Menfchenkenner en Teekenaar , van}. ©. LAVA= 
TER „ in leven Christen -leeraar te Zurich, Uit hee Hoog= 
duitsch vertaald door ISAÏC VAN MAASTRRT. Diet Afbeeldtnma 
gene Ni nd hij A. en J. Hlonkoap. 1807. Zw kk 
Bo. 85 BA , 


\ 


Geheimregels, die men aan den kiepel hamgs! Gretig tastten 


wij naar dit boekje; waar wij vonden ons teleurgefteld.. 
Het is enkel gefchreven voor LAVATERS goede vrienden: en dâ 
zuilen vrienden en kenners der kunst.zijn, Hij verzaekg 
kun, deze regels els een pand der vriendíchap voor vriene 
dan te bewaren. Het mistte daarvan „ zegt bìj, is woar alten3 
ket zijn meerendcela gebeime regels, en die (dir voegen wij 
er bij ondervinding bij) geheim blijven ook na eene aandache 


ige lezing, indien men niet van de vrienden en kuuscbroe- 


ders zij. Dis zal zoo bekooren tot het wezen dezer wetene 


fchap, en dh je ook wel het beate: de Vertaler waerfchuws’ 
ans ook van de onzekerheid des Gelastkunde , als zij bee 


flisfend (preken wil, en prijst dezelve voornamelijk ook maar 
den teekenaar en dichcer sans en wAVATER zegt aan hee fors 
„… geeft het heilige den honden niet, noch werpt uwe paare 
len piet voor de zwijnen! deu rcinen ís alles rein, en de 
waarheid is eensgezind met de vrijheid!” mm Honden en Zwijn 
nenP Indien dit de zoadanigen zijn, wien dit boekje ‘wete 


nig wijzer meakt, dan hebben wij de ger, ons hier onder deu’ 
ae beestjes gerangfchike te vinden, Hes doet er weinig toes 


Bes omnia pasfumas omnes ;en wij twijfelen geen oogenblik, of 
Sen aantal Lezers zullen zich hunne plagts dan ook hier nee 
vens ons aangewezen vinden, Gelukkig Íntusfchen, die, bij de 
meest mogelijke zekerheid dezer gelaatkundige regelen ‚en het 
meest mogelijk aantal van kenners dezer kuost, zich zijner 


de 


Li 
Od 


Ax Je TC. LAVATER, GELAATKUNDE, 


inneriljke watrde bewust-, naar geen masker behoeft om te” 
glen, daar zijn doorgaand karakter door daden voor meerde. 
Fen nog open ligt! En hij, die, met- deze regels in de 
band, voor den fpiegel (leat , en dan meer ziet den wij, 
worde maar uiet hoogmoedig , noch al te zeer ter: neerge= 
drukt, maar zij, bij al zijn geloof aan de waarde der gelaatse 
leer, gedachcig aan de wijze fabelles:  -: 


Quotidie-fpeculo vos uti vole, 
Tu formam ne corrumpas nequittae malis; _ 
- Tu factem ut istam moribus vincas bonis. 





ú 


Zedelijke Tafereelen voor Kinderen, door voc. zanee. Naar 
het Hoogduitsch, met Plasen. Te Leeuwaarden ey Amflerdam , 
- bij P. Wiarda, J. W. Brouwer en J. F. Nieman. 1808. Js 
‚Al. 8ve. 240, 4. | 


Zee brengt men den zoodanige Hollandíche waar ook ín 
|_Duitschtand ter markt! Onze Natie is echter doorgaans 
eerlijker; het vertaald op den titel toont toch, bij zoo me- 
nig gefchrift , dat de Hollander met geen vreemde veren 
pronken.wil, =» Zoo dachten wij bij het doorbladeren van; 
dit boekje, want wij ontmoeteden zoo voor den voet. weg 
niet dan oude bekenden, Een onnoogele Vertsler heeft dus. 
uit bet Hoogduitsch vertaald hetgeen te voren reeds uit het. 
Hotlandsch in het Hoogduitsch was overgezet, en alzoo den 
Heer zance leelijk san de kaag gezet. Bij het opnemen der 
eltendig flechte Plaatjes verbeelden wij ons, dat deze Heer 
ZANGE, Wanneer hij ontdekt hoe men hem hier heeft betrapt, 
nagenoeg denzelfden bek zal trekken „als die jongen ‚aan wien 
| defchoolmeester „bl. 57 (zonderling genoeg) eerst en vooral zijne 
loffpraak fchijnt te rigten: „„{k lees wit uwe wogen dat gij gevoel 
van cer bezis” Wij leiden het boekje ter zijde, om eens in de 
Bibliotheek van onze kinderen onderzoek te doen; maar juist, 
van pas werden wij door onzen Collega , den Recenfent oek 
der Recenfenten, genoegzaam ingelicht. Dit zelfde werkje 
kwam op den naam van Mad, de V...e in 1790 bij Ronse 
& Comp. te Maaflricht uit onder den titel Bistortettes et Con= 
verfations a lufate des Enfans €&c‚.en ìs reeds in 1792 en 1793 
bij Wild, Altheer, Metjer en Brave in onze moedertaal în 
5 Deeltjes (Gefprekjes en Vertellingjes voor jonge Kinderen enz.) 
uitgegeven, mm Een ieder zij alzoo ook door ons gewaare 
fchuwd en moge zich voor fchade wachten ! 
‚ 





ALGEMEENE vr 
VADERLANDSCHE 
LETTER-OEFENINGEN. 





: Gefthiedenis der Wenschheid naar den: Bijbel, door HERMAN, 
MUNTINGHB. Wde Deel. Te Amfferdam , bij J. Allart. 
. 1807. Js gr. Bvo. LXX en 898 bl. 


D' vijfde: Deel van het voortreffelijk Werk van Mun 
TINGHE , waarvan wij, bij de uitgave van alle de 
vorigen, telkens niet lof en roem melding -gemaakt heb 
ben, wordt voorafgegaan door een Onderzoek nopens het 
Mjshifthe in de Schriften van hes Oude Verbond , waare« 
toe-eenige fteltingen van den Heer P, VAN HEMERT, in 
het vijfde en zevende Stuk van zijhe Lektuur bij het Ont 
bijs en de Theetafel, de voornaamfte aanleiding fchijnen 
gegeven te hebben. . Deze heeft echter, zonder daar= 
oor eenigzins van gedachten veranderd te zijn , dit on= 
derwerp nog nader voortgezet , in het negende Stuk van 
het. gemelde gefchrift,. Ons bleven , bij het lezen van 
beiden en van anderen , ‘bedenkingen over, die wij-door 
eene meer opzettelijke bewerking van het ware gefchite 
Pua ‚ waarop eene door de Deftuurders van TEYLERS 
odgeleerd Genootfchap daaromtrent uitgefchrevene Vraag 
goede hoop geeft, tot volkomene voldoening wenfchen 
Opgelost te krijgen. | . 
_… Wat den voortgang van de Gefchiedenis der Mensche 
heid zelve aanbelangt, in dit Deel wordt het tweede gee. 
deelte van het vierde Tijdperk, san Mozes toe op Jezus 
Christus , aangevangen, bevattende de gefchiedenis der 
menschheid , onder het beftier van Jofua, der Regters ,. 
en der Koningen tot op de Babylonifche gevangenis. 
Het gebeurde onder Jofua en de Regters wordt alleen, 
in dit Stuk, afgehandeld , en bevat in de daad eere aan- 
gename verfchetdenheid van onderwerpen, die, naarf:’ 
wijdloopig plan, dat zich de Hoogleeraar, tot opheldee 
ring der Bijbelfche gefchiedenisfen , heeft voorgefteld, 
ook niet wel korter konden behandeld worden. - Een 
aantal bijgevoegde Aanmerkingen „ tot nadere verklaring 
en bevestiging van deze en gene gezegden, verfiert ook 
” LATTe 1808. NO. 8. / Y dit 








314 : B. MUNTIVOUR … A 
dit Boekdeel , en ftrekt op nieuw ten bewijze, hog verre 


zich ‘de | uifftrelt, en 
hoe diep 2 voorkomen- 
de zaken gaeijelijke 
doorgzan zatfen wor, 
een held: eg gewezen, 


em de zwarigheden „dig in dezelwen liggen, uic den 
weg te ruimen of te verminderen; het vreemde en ftrije 
dige, dst lommige op goddelijken laat, of met delá 
ke goedkeuring, uitgevoerde zaken fchijnen te hebben, 
wordt daaruit veelal geheel weggenomen, en alles: in 
zoodanig verband Sphatst en uit zoodanig oogpunt bee 
fehouwd, dat men Gods wijs en hietderifk etter , ij 
de opvoeding van bet mensthdom, ook .gedurendé di 
tijdvak , moet bewonderen. De 
vi Willen bij dit algemeene nog een kort overzige 
van de vaarngamlie, in dit Deel bebandelde , bijzondere 
beden voegen. Berat wordt gehandeld over het karaká 
ter en de bedrijven van Jofua, en bij die gelegenheid ge- 
wigtige aanmerkingen, tot regtvaardiging van den krijg 
der. Israëliten tegen de Kanaäniten, en der bezitnerming 
van Kanaän , medegedeeld; daarna over het godsdienftig 
en zedelijk onderwijs der Israëliten , en den (taat det 
Wetenfchappelijke befchaving ten zijnen tijde ; vervol 
ns over het voorgevallene door en ondes hot beftier dee 
gteren. De fabel van Jeths Rigt. IX: 7 ens., hew 
readfel van Simfon, Rigt. XIV: 1rg=18, de liederem 
van Debore en Hanna, de vreemde daden van Ehud, 
Samger, Gideon en Simfan, de gelofte van Jephta, de 
Profetenfchool door Samuël opgerigt, al het groote er 
gede: dat door deze en alle de owerige zoogenaamde 
egters is wigevoerd 5 in één woord, al wat, in die: 
elte der Bijbelfche gefchiedenis, eenigzins aanmer- 
Eijk is, ontvangt hier gepaste opheldering. Het on- 
genoegen van Jehova over het volk van Israël, omdat 
vele der afgodifche volken onder hen overgelaten wa 
Ten, wordt op te voren gelegde gronden gebitlijkt , hee 
verval. van godsdienst en zeden „ gedurende dit tidver- 
loop, en de trap van befchaving ‚ waarop de Jsraëlizen: 
thans ftonden, met veel juistheid beödrdeeld, en hee 
dpelmarig beftier van Jehova in de leiding vaa dit volk. 
duidelijk aangewezen, E : 7 
„Mea kan niet ontkennen, dat dit.alles, en wat vore 
dar, in de gelnhiedenig van dit tijdperk , voorkomt, tar 
- - "eene 


GRSCHIEDENTS DER BeNSCHIEEID, Weg 


eene geregelde orde wordt. behandeld, "© N eVérrwel 
dikwijls moeljelijk , alwat men daarover geleen weete, 
daarna weêr te vinden, Dé Hoogleermar zou tengig 
ebruík van dit Werk merkelijk hebben bevorderd , door 
ij elk Deel een kort Register van behandelde zaken te 
voegen. Wij hopen althans, daf zoodanig Register op » 
% reeds afgedane niet tot de voleindiging vah t 
Werk zal worden verfchowen. ’t Zou, vertrouwen wij 
den Schrijver , zulks vertangende , niet ontbreken dn 
de noodige hulp van dezen of genen kundigen vriend; 
wien dit kon toevertrouwd worden, ? 
In de beöordeeling van deze en gene eurtenisfen en 
karakters, en alzoo ook in de uitlegging van {ommige 
daartoe behoorende Schriftuurplaatfen, zouden wij ve; 
den Heer MUNTINGHE verfchillen $ maat dit benee 
niets van de waarde des arbeids , aan dit wel dooge 


dacht Werk bij aanhoudendheid befteed. 





Es der vopfnaamfte en meest g 
tegen den Goddelijken oorfpr 
wordt omtleend uit de ónheilen, 1 
werfpreiding der Evangeliesleere c 
zou hebben aangerigt, ter oorzak 
onverdraagzaamheid en wreedheid 
beweren dat ‘het orrderfcheidend k 
doms zoy uitmaken, en eindelooz 
oorlogen en vervolgingen hebben 
den Geleerden hebben hunne penr 
Christendom van die blaam te zuiv 
aangetoond, dät-de Christelijke 
“was van die droevige jammeren, maar het voorwendfel , 
waarvan Heerschzucht en Heblust TE 
Bereiking: van verfoeijelijke vogmer! 
„ftaanbaar en frijdig met den geest 
Onder andere is dit zoo beknopt al 
\gawezen door defi Eerw. mates ih 
’ s 


sie Ee PORTEUS En 


fchrift „ grield: Overzigt van de bewijzen voor het Chris 
ende ‚…IIde Deel , bladz. 314 env. der Holl. verta- 
ís . — Eene andere niet minder gewigtige tegeribe- 
denking wordt afgeleid uit tret geringe nut, ’t welk de 
verfpreiding der Evangelie-leere zou hebben te weeg 
gebragt. Ook deze is door beroemde Mannen voldoende 
wederlegd ; en vervalt , wanneer men in aanmerking 
neemt, dat men den heilrijken invloed des Christendoms 
miet moet zoeken in de openbare en geruchtmakende ge 
beurtenisfen, welke door Historiefchrijvers vereeuwigd 
worden , maar in den (tillen kring van het huisfelijk em 
gezellig leven van bijzondere perfonen, wier gefchiede= 
vis door niemand befchreven wordt. Ook dit is op eene 
uitmuntende wijze ontwikkeld in het ftraks genoemde 
Werk van PALEY, Ide Deel, bl. 386 env. — Dan de 
Lord Bisfchop porTEUS , door meer andere Schriften 
beroemd , heeft zich bepaaldelijk voorgefteld, om aan - 
te toonen, dat de Christelijke Leer , niet alleen uit 
haren eigenen aard ftrekt ter bevordering van vrede , 
welvaart en vertroosting , maar ook met de dead dit 
zegenrijk uitwerkfel gehad heeft; dat zulks in meerdere 
of mindere maie zigtbaar is door de geheele Christelijke 
wereld henen „en dat gevolgelijk de verkondiging en 
uitbreiding van den Christelijken Godsdienst , ook voor de 
belangen van dit leven, moet worden befchouwd als den 
grootften zegen, dien de Hemel aan de kinderen der 
menfchen immer fchenken kon.” — Dit oogmerk heeft 
eene voortreffelijke wijze bereikt, bepa 
tot eene eenvoudige opgaaf van daad- 


» Afdeeling, den weldadigen invloed des 
op het Auisfelijk leven aanwijzende, doet 

verken’, 1. ten opzigte van het Huwelijk 

te der huisfelijke omftandigheden , invioe: 
’s menfchen geluk of ellende. De hoofd. 
welijk verdriet, de Veelwijverij , is door 
om geltopt, en de gevaarlijke vrijheid der 
5 tot één enkel geval bepaald (*). De in- 
-__ voc- 


CJ Eene aanmerking zij ons geöorloofd. De uftdrucking 
Hopvera CHoererij) Matth. V: za en XIXe 9, ziet niet alleen 
op overfpelige daden der Vrouwe ftaande het Huwelijk , maar 
eek op kaar ontuchtig gedrag vóór hetzelve , waardoor Nij 
: a Ee he 


UITWERKSELEN VAN MET“CHRISTENDOM. 317 


voering van het Christendom heeft het lot dèr Vrouwen 
niet alleen verzacht, maar grootelijks veraangenaamd. =e 
8. Ten aanziene der ouderlijke betrekkingen. Het Chrise 
tendom heeft het -ftraffeloos ombrengen van Kinderen, 
‘van welke de ouders zich wilden ontdoerm, afgefchaft , 
en het vaderlijk gezag binnen juiste grenzen beperkt. «» 
Ss. Met betrekking tot den Aaat der Dienstharen. Allere 
Ongelukkigst was de toeftand der (laven onder de meest- 
befchaafde volken der oudheid. Het Evangelie leeft 
wel niet uitdrukkelijk den flavenftarid’ afgefchaft (als 


x welk bij de eerfte verkondiging. de allernadeeligfte gen” 


volgen zou gehad hebben ,) maar den toeftand der flaven 
zeer aanmerkelijk verbeterd „door het infcherpen van 
billijkheid en menschtievende gevoelens bij de Heeren , en 
het mededeelen van troost aan de-Dienstbaren : zoa dat 
zij °t veel dragelijker hadden onder Christen - Méesters 
dan onder Heidenfche. Doch de flavenftaad onbettaanbaar 
zijnde met den geest van ’t Christendom; zoo had het 
overhand nemen deszelven tén gevolge , eerst (tellige were 
ten ter begunftiging der (laven , en naderhand eene gane 
fchelijke vernietiging der huisfelijke flavernij in. Europa, 
Ook die der: Afrikaanfche Negers în de Coloniën. mag 
meu hopen „datdoor den invloed van dien menschlievene 
dem geest, welken het Christendom: ademt, alomme zal 
worden afgefchoft, gelijk zulk reeds: ginds en elders 
heeft plaats gehad. Oe 
In de tweede Afdeeling wordt de heilzame invloed des 
Christendoms op de openbare aangelegenheden voórge= 
dragen. 1, Zender eenige bepaling aangaande den vorm 
van: Regëriag voor te: n, is het Christendom voor 
‘ den ftaat der burgerlijke fchappij heilzaam geweest, 
door de Overh billijk en goedwillige gevoelens in 
te boezemen, en. de ingezetenen tot onderdanigheid en 
gehoorzaamheid te verpligten. a» Het Despotisme , 
oudrtijds heerfchende , en in het Oadten nog ftandhoudene 
de, is afgefchaft , alomme Waar de Christén= Godsdienst 
nationaal geworden ie. à, Even. zoo hebben opgehju 
é ‘ : . : en 


a 


bere eer verloten had , en de phyfieke teekenen van on- 

beviekte kuischheid ontbraken, se Ook dit -lastfte ‘maakte 

den Man ; volgens -’s Heilands, uisfpraak ‚zedelijk bevoegd » 

zich van-aijne Vrouw tg oorllaan, „Zie micmadjss,. Mlezalsch 

Regt s $ Je: . r EE en R > a : A 
Y 3 . ae . 


add 





\ ' 
bd Mi . nn 6, "De RORTEVS Ek. à …. ' 


der de verdtukkingen:, welke bijzondere , vooral afgeie= 
gene, Gewesten van de Landvoogden moesten verduren, 
c. Het zamenftel van werst is zeer aanmerkelijk verbe. 
terd, Tot ftaving hiervan worden eenige_ wetten van 
LVCURGUS, SOLON en anderen bijgebragt. d. Het leven 
ger kinderen is beveiligd , en de vaderlijke magt be. 
ikt, we Onder de Romeinen kom een Vader zifnen 
oon dtiemalen tot flaaf verkoopen , hem opflgiten , 
geeelen ‚ verbanneir, ja zelfs ter dood brengen: allek 
buiten verantwoording ;en onder befcherming der Wet ! «ae 
Zijne Dochter kón hij noodzaken; baren Man, dien hij 
Relf tot (dhoonzoon begeerd had, te laten varen: en 
Mijne eigene Huisvrouw: „de Moeder zijner kinderen , 
was ‘aan ken. pelijkfóortig:. willekeurig gezag Onderwork 
ns e Het Regt wordt: meer. gemoedelijk bediend, 
en hefinnere zièh de vandisfen3z geveld over soCra» 
WEG EN ARISTIDES, eh hoe het eenen arntën haauwe 
Vjks sogekijk was tegerl,vérongelijkingen beveiligd te 
worden en daarvoor mg 1e erlangens 
- Het Christendom heeft de rampen des Oorlogs graoe 
eetijks vermindend , zóó wek als de beweegredenen tot 
kes: voeren van dorlóg: Het odriogen was oudtijds alge» 
meen en-altijddurénd „/ dewe natioriale bezigheid, onregte 
vaardig aimgowantgen ; Wresdeat dig voortgezet , vergezeld 
rau opaettelijke verwaesting etl bloedftoreing. De ktijgse 
gevangenen werden als flaven verkocht.of gedood: dé 
Overwoimen: ftedan ‘weerden. geploúderd,. niegemaord en 
afgebrand, ses Het verbed van wraakneming; in hek 
Evangelie . gegeven rdt hert oorl en -onder de 
Christen. Volken. chielijker gemaakt: en doorgaans 
worden de overworinesken :zachtaatdig behandeld. 

1.3. Het Christendous heefd de Ie hen ofers onder de 

Gade Volker gebraikelijk:, ze rog hedendazga onder des 
Witden ij stand, volkomen:äfgefehaft.. … … Dn 
- E'de derde Afdeeling wondt zangeteond;.-dat de zee 
hrkkije: verandering in' deer daat vari zalen, in de vorie 
ge. AGtpelingen ivaargedréherk, niet bet uigwerkfel ia 
Gerer menfchelijke Wijsbegeerte, maar bepaaldelijk van de 
verkondiging en uitbreiding der Christelijke Leer. Tat 
dae elder deet: de: Lösd opmerken ; 1. dat de Heidens 
Rewi meren, > haewet geenszins miünder in. aatwurs 
 verftade ett“ verkregêri kennis dn de bedendaagfthe , 
Elger ‘peedbin8-zúlRe-mefisehtevende grondtieginfelen „ 
als het Christendom predikt a bebben in praktijl€ gebsdge 
maar 


UITWSESDENN Van, det GfkIPBemon. 19 





3 SGHRIFTUYRLIJK VRAAGBORK.. … - 








Schrifuurlijk eogbeek vaar Kinderen, miet eene Voors — 
"rede voor Bejaarden. II Stùukjes. Te Zwolle, bij 


M. en H. Tijl. t8or, or. In kl. 8va. Behalve het 
„ Voorwerk , te zamen 183 bl. 


XII: 36. De twee eerfte geheel uitgefchreven, de laat- 
„Re alleen aangehaald , om „verder opgezocht te or 


NEL) : [r: De 





‚ SCHRIPTUURLIJK VRAAGBORK. 8x 


den. —— 8. Waar wordt geraig ‚ dat het woerd Gods 
ges kon zalig maken? Antw. P{. XIX: 8. Joh. V: 39. 
a Tim. lll: 14, is. Nog aangehaald Jak. I: or, eme 
3e Hoe bewigst-gij,. dat wij , om zalig te worden, sieg 
alleen moeten hooren « maar ook doen, 't geen ons in de 
Schrift wordt bevolen? Antw. Matth. VIl: or, 24) 25, 
26, 27. Jak, [: 22-25, Nog aangeh. Rom, út: 13è 
2 Joh. Ills 7. De derde Afdeeling handek ‘over 
Gods natuurlijke eigenfchappen , zijnde geestelijkheid, 
alomtegenwoordigheid , eenheid , eeuwigheid „ onverane=. 
derlijkheid , almagt en alwetendheid.. De vierde over 
Gods zedelijke:eigen{chappen of deugden, zijne heili 
heid , wijsheid , liefde „ langmoedigheid , getrouwheid, 
vergeellijkheid „ voorzienigheid, (dit komt hier vreemd 
tusíchen in,‚).en regtvaardigheid. De vijfde over eenie 
ge bijzondere pligten der kinderen in.hunne jongheid ;, 
omtrent hunne ouders , omtrent den ouderdom in ‘t algen 
meen , omtrent:gebrekkigen , en. omtrent vreemdelingen 3 
vesder over het: vermijden van (lecht gezelfchap , de 
noodzakelijkheid om in de jongheid aan God te. geden- 
ken, en den naam van Ged niet ijdelijk te gebruiken: 
moch te zweren. De zesde over eenige andere gebo 
den, die in de dagen der kindsheid veeds- kunnen on- 
derhouden. worden , behelzepde 't geen wij verfchûldigd 
zijn aan God, aan ‘onze naasten en onszelven. De zee 
vende over. den dood, de opftanding;-.het oordeel en 
de toekomende vergelding. 0 AE: 
… Het tweede Stukje bevat vijf Hoofddeelen: r. Over 
de leer-en de, gefchiedenis van onzen bleere Jezus: Chrise 
tus. 2, Over;de waardigheid van onzen Heere Jezus 
Ghristys. 3e Over. ders. Heiligen Geest. 4. Over de 
haofddeugden van een’ Chtisten, en over 's menfchen 
zermogen. 5, Over den Doop: en-'c. Avondmaal. De 
behandeling is dezelfde ;, een aantal. wengen , met fchrib- 
zyurplaatfen beantwoord. … - …777:: rs 
‚ ke de Voorrede uit de Schrijver ‘den welmeenenden 
wensch , dat zaodanig- fchriftnarlijk onderwijs doot 
Christenen van. allerlei gezindheden mag worden nage 
volgd, rn hij,zich verzekerd; houd: , da daardoor 
vele leerltellingen , ‘als niet genoegzaam door getuige. 
nisfen der H. Schrift kupnende Oonderfchraagd wordem, 
en die nu nog de, Christenen vaneenfcheiden „sande 
wegvallen, wagsdoor,de ware: leerlingen van Jezus, in 
geloof en liefden: geer merkbaar. oek: elkanderen spuien 
B, s nae 





ses SCHRIF TUIR KIJK VRAAG, 


aaderen.- Oak verântstoórdt hij-sieh daar ;oefitrentde 
ae, Waarop hij Zich ofer de waardiglreit. van jezus rh 
3u8, lo II, Heëft verklaard , als ter goeder trouwe ovef- 
tuigd -mijnde ; d&tr -dazroumitrent niets nieer Een niets 
‚Ginder (taat in ‘de.H. Schrift; en dar Hij zelf ‚in 
’ alge moane werdidgetigt, het gédrig soo: wel van Hume , 
che Plem in dit leven gevleid „ als did Hein gëlasterd 
hebberi.; in ’t openbadr zal veroordeelen.” Wit zou hét 
gan ook: den gentoedelijken man ten kwade kuiinen duit 
dien s.:dat, hij déze en gone plaatfên , ‘die tnén: aders 
slaorgaans , bij dd behandeliig vant dit leerftuk , bij 
tengt-, heeft achtérgelaten pe bs Vv, Hand, NX: 28, 
akK: se z Tim. Els 16. rJoh. Vs so? Hij zegt, 
ir-gedaan te hebben, op grond van de Ásitwerkingeh 
gan-SROTIUS, die hek hidden oteftuigd’, dat de drie 
tille door de Affohrijvers zijn bedordens, et dat We 
atfte niet in dien zin, wellten de: Nederdeitfche Verte. 
lize oplevert, ken verftaan worden. :Bh-tvEfieers si 
ij voor hem voldoende redenen geht Hebben , ra GEK 
án °c Hoofdd. over der #/, Geest Af bé-gaun Var Uik 
gewonen flemter, Te 
„Hee goed :ondertusfehenr het oogknerk: Wiet-derf Séhrij 
var moge geweeat zijh; en mèt INE veél Matirwgezel- 
heid’ hij ook hetzebse geu'scht' hebbe el BELENEN ; “200 
deunrin wij evenwel aan. deze Wättiet Van godsdierttig 
onderwijs nog onge. volle goeäkeurifig hiet déVEn; Wikt 
alleen jonge Kinderen, maar.wok de Aitetté hefberden -, 
vod welken dit! oideftigt gefohike ie „ ‘ester: té Weie 

sig. r:doutere fdhriftaarpiuaten, . Men: Aferideer:, 
de nieesten , wel. iets. vor werkkarkag: bij) 6: wbegen „ otk 
stiet: mlpkeerd verfldan en. kwalijk aft te Witder. 
NU em dan heeft de Schrijvek Rid & ‘dei: behoêfte Ph 
oeld ; en ef. iets:tot opheldering Bijgevoegd: triaat 
Sers over °e geheel, der verklaring: Aiden sim over. 
gelaten aan de onderwijzers. . Hoe'tulieg de Iéérlingea 
‚st behoedlijk onthouden? DE: moter wij : alleen weórde 
klanken ; wier, bäjdobends ‘zij. niët. ver tRar5 vin -'t 2EhEU- 
gen prexten Is zoedboiid: onder dol ke :kiirfekt Benpehilijke, 
meer …gledkehijk ?Wijtkannen ork” daal dani’ Hitt overtef= 
g8ûs. Zoo Wij nog:teofden In sie: tijderp 3: úblen: Per us Eh 
de ‘Apostelen sob fprakeh , als: elf iii Ge- emelten’ dts 
BNiouwen Verbelnds zamreffen, of o0l n9p WOUGH, tér tijde 
sean David, Jafaimiën dndesen „uteohnatotstMten Ok 
rvóle geaegdén sijn saugekmdla; dae: tart tob Heet fctie 
3 EE. vere 








SCHRIETUURLIJK VRAACMbEK. Wh 


verklaring van :aile hunne gedegderi , Övä@inkoittig 
orize manier van denken en fpreken, noodig. Maar nú 
worden dezelve , zonder zoodanige uitlegging, óf in % 
geheel niet veritaan , of kwalijk begrepen. Welligt 
J&at de Schrijver, op deze eerfte proeve, wel eens eene 
tweede meer bruikbare , of althans meéf gemeen núttig 
volgen, waarin dan ook deze én gene; în beide Stu 
jes, begane misfiagen, zoo in ’t aanhalen van plaat 
fen , en in de hier en daar bijgevoegde aanmerkins 
gen ‚ Als in de geheele wijze van uitdrukking en rangs 
kking ‚ wel 'eesige verbeteristg zouden kunnén erà 
langen, ä . , , ' … 
=, ë 
Kan het Christendess zegevieren ? OF Berkch(o}s van ‚oge 
‚ MondgefpreÂkon , met den Schrijver van het Tike 
… vaxtur,; des. Heere SV. Le ; door BERK CORNELIS VAK 
‚ VOoRST, Pradikant te Amflérdam. Te Amflerdam , Dy 
… A, B. Saakes. 1808. Zn er. 8ve. 97 B, - 


ak 





ij gelegenheid dat wij zoo menig woerd over detr bea 
cuchten Lierdang: „, Leidens Ramp geene Godsflraf;” 
zen en hooren moesteh, viel ons de Tweeftrijd rus 
{chen cystnasTES eh Kapitein rrrtrr uit den Zrissrons 
gedurig ii; en wij vefelnigen. ons kravtelijk toet voriëk , 
als hij zegt: JR weewschte wel, dât ef Niet een polemisch 
Gedgekerde in. het Koningrijk was; con onte Hes 
Gedgtkeerdheîd. ik mier waardig dan eene gelieete fiMvopsre 
Vading van aller; dat ham Wel Berwaardens: gen Wij voe 
gem er Zn Wet Brlelens bij) èn stjfrig faròn Runen fehrije 
pes; «« Br moët verteld zijn, das de Heer Van voonsr 
een mordgefprek „ ingetolge. zijde: witnoodigig: daate 
tot, over den genoemden Eierzang gehouden hed, ef 
daarin af sefssinn son Jara wia rebragt hij vindt zieh 
Werpiigt;s dit gerucht te logenfträffch. « Mat E: S, , de 
ichter van dien-Liërzang , fchijnt de smak nog nied vf. 
geloopen; hij is-nog- niet kodderl opdâgen , en; 200 tif 
gich niet aanmelde ; zal de He, vÂN voorsT (zie Dl, 13} - 
ten zifneri aanzien hoogstwaarfchijnlijk bij eene of tam 
gere Regtbank of het Gouvernemerrt. repuratie var eek 
zoeken, hierin beftaande , dad Nij verpligt worde tot een 
mondgefprek „ en wanneer blijkt dat Mij ‘'s sans o 
walfchelijk heeft. befshuidigd jidae Mani: dagrover -pten 
av kwaads 
\ 


884 °° … Br €: VAN VOORST 


kwaads moge wedervaren , dat het hem vergeven worde „ 
terwijl de Hr. vaN voorsT (en zoo bij vertrouwt zijne 
geheele orde) voldaan zal zijn , wastneer de man verklaart: 
„ de Christen- geestelijken zijn geene huichelaars.” 

In het thans voor ons liggend boekje berigt ons de 
Hr. vaN vooRsT, dat hij eerst een onverwacht bezoek 
ontving van dén Heer S. yv. L., Dichter van het Pana= 
keion , Een nog een vriend W,‚ G.5 (dit cerfte gee 
fprek kon intusfchen weinig afdaen;) dat er vervolgens , 
jn eene vrije kamer in een -Koffijhdis in de:Kalverftraat , 
gen nader mondgefprek gevolgd is,:waarbij, behalve 
de genoemden, de Heeren J. F. H. en Mr. J. K'tee 

enwoordig waren, gelijk ook de Hr. vaN voorst 
drie vrienden , doch enkel als getuigen , medebragt, 
terwijl men ook zijn’ zoon daar bij toeliet. Dan ook: 
au werd er niet véel belangrijks verhandeld, Men bee 
Ide het onderwerp des gefpreks, … het Panakeion , 
etwelk VAN: VOORST .zoU.aantoonen dat van allen 


naar vooroordeelen gefchikt; leefde bij wa , hij zouw gehel 
anders. fpreken. — Ik flelje mij èn de--plaats van E. Ss 
gij hehk: dien uitgenoadisgd’, derhalve gi maer dit mijn Reifel 

en.” Over deze verpligting van den Hr. vaN 
yooRsT kwam men nu in woordenwisfeling, Ibtuefchen 
was het reeds bij elf ure in den nacht geworden 5 en 


hoewel de Hr. vAN voorsT zich ongehouden rekende, 


go).met Me. J.K, , vooral thans , een móndgefprek over 
den Lierzang van E. S. te houden, zoo verklaarde hij 
Zich daartoe op eenen anderen tijd genêgens: en men 
maakte affpraak: Mr. J. K. zou in zijne Brieven van s0- 
MA met de pen die Sellingen aanwijzer: welke men 
andelen, zou; de Hr, vAN vonRsT zearzijne bedens 
kingen daartegen in gefchrift-opgewen ,»en:dan zou mem 
met den eerlten den tijd bepalen tot;eed miader mondge- 
Sprek.. VAN vonrsrT heeft intusfohen nog riicts ont» 
vaagens. hij dringt er.ny wederom nader op aan, cn 
s «f s/ _ vere 











EAN HET CHRISTENDOM ZEORVIERER? dof 


verlangt zeer ernftig zoodanig een mondgefprek , ook’ 
met den Heer J. F. H. en den Heer S. v. L., in ‘t 
openbaar „ of althans onder vele getuigen 5 hij vere 
trouwt , de Confiítoriekamer in de Nieuwe Kerk zal 
hem daartoe wel worden vergund, a 

Dit is, voor zoo veel wij ons na de pas geëindigde 
lezing herinneren kunnen , nagenoeg de inhoud van dit 
Berigt; had het gerucht dan vermeld, dat de Hr. vAn 
vooRsT overwonnen was, hij meldt ons het tegendeel 
wat het Panakeion en den Heer S. v, L. betreft, im 
mers zoo deze Heer en £. S, zich aan geen enader mond- 
gefprek wagen 5 híj zal dan blijven uitroepen: „, Hee 
Christendom heeft gezegevierd, de Christen- geestelijken zijn 

eene huichelaars » aanvallers op dezelven, E.S. en 
. v. L. met de hunnen „ zijn totaal verflagen! * 

De Lierzang van E. Y. en de ftellingen van. Mre 
J. K., die het voor E. S. opnam , werden alzoo nog 
niet behandeld; en hoewel wij de redenen, die de Hr, 
VAN VOORST opgeeft, waarom hij in den laten avond 
daar niet aan wilde, laten gelden, zoo is dit toch jam= 
mer voor zijn E., die op zulk een mondgefprek zoo 
bijzonder gezet is. Want het „, Fronte capillata , cet” 
zal hier nu ook wel bewaarheid worden, zoo als wij 
vermoeden. Mr, J. K. had zich reeds in postuur gee - 
fteld , en wilde volftrekt dien avond nog aan den flag; 
dan de Hr. van voorsT had dien avond geleerd , Awe 
zulk een mondgefprek moest gehouden worden , wanneer 
men waarheid zocht, dat de punten duidelijk moesten 
opgegeven , en-dan een juist verbaal van het mondgee. 
fprek moest, gemagkt worden , opdat men dan, door. 
eeuwig te retireren , niet alles ontduiken kon. Ook 
was het toen reeds te laat; de Hr. van vaoRsT wilde 
piet door ontijdig uitblijven ongerustheid in zijn huis 
verwekken, en een flecht voorbeeld van ongeregeldheid 
aan zijne huisgenooten geven. 

Het verband tusfchen den: titel , an het Christendors 
zegevieren?” ef den inhoud van dit baekje, is ons duise 
ter; maar în zoo verre men, bijaldien bet nader meer 
openlijk mondgefprek , tegen ons vermoeden, eenmaat 
nog gehouden wierd ,'en bijaldien de Hr. van voorstT- 
in hetzelve, ongedacht en onverwacht, dit fpreekt van 
zelve, eens mogt te kort fchieten , — in zoo verre men, 
peeeen wij, in dat geval, zich bevoegd ‘mogt rekenen 
het befluit op te maken ; „, het Christendom kan nies zegevien 
…f De ren s 





8e  MAr-ume Onis BuDOM ZehEVisKEn DP 


wen °°. verklaren wij nw voor alsdan daartegen wel 
ernftig te doen protest, met verzoek on bet van dezelfdé 
kraeht en. waarde te rekenen , alsof het in het daar te 
kauden Verbaal ware ingevoegd, terwijl wij het hief 
in onze Lesteroefeningen veeds vooraf bij het geëerd 
Publiek aanmelden. | OO ‘ 





« 
n EEE, CSE: RS 2 URS SNE Sn enn Ì 
+ La . 


Hondleiding tot de kennis en genezing van de Ziekten der 
Kinderen. Door: JOZEF JAKOB VAN PLENK, Raad van 
zifne Keizer). Koninkl, Majefdeit van Oostenrijk , Geheime 

"Schrijver en rustend Hoogleeraar aan de Genees- en Freek: 
kundige Hoogefthoo} van Yezef, alsmede Eerfte Geweesheet 

' bij hos Krijgswezen. ie het Latijn vertaald. 
dmfterdam AN bij W. van Vliet. 1808. Zr 81e ves 

\ 946 Blade. ' 


e met regt beroemde en nu bijna fsdert twee jareth 
der Genees. en Heelkunde door den dood ontrukte 
Duitfche Hoogleeraar VAN PLENK , levert door dit Werk 
hetgeen Rec. reeds met het grootíte genoegen in het 
oorfpronkelijke las, een nieuw bewijs ‚ hoe zeer h 
immer in zijn vak rusteloos voortwerkte. Zijne ondere 
heidene gefchriften vertoonen ons den man, dien het 
fteeds om waarheid te doen wass die, offchoon , in den 
eigenlijken zin, zich zelf met het uitvinden van genees» 
_ kundige theorien of geneeswijzen niet bezig houdende ; 
al het door anderen ontworpene wist te toetfen , doelmae 
tig te bezigen, en zich aldus voor eerstbeginnenden ern 
reeds ver geoefenden nuttig te maken, Van deze kentere 
ken getuigt diet zijn laatífte: Werk. Er is ongerwij: 
feld reeds. zeer veel over de Ziekten der Kinderen 8 
fchreven , en te regt heeft men sich daarop bijzondee 
toegelegd; de kinderen maken immers, om dus te fpre 
ken , eene. bijzondere klasfe van menfennijke wezens 
uit; hunne bewerktuiging onderfcheidt zieh jn meer dan 
één opzigt van die der volwasfenen; zij zijn in eene gee 
durige ontwikkeling , en, ever als derzelver moreële 
behandeling „ 200 is ook de phyfieke van deze laats 
ften zeer verfchillende, … Maar hoedanig is nu het 
onderfcheid in derzelver behandeling ,- wanneer men dé 
voorichriften der ouden met die der lateren vergee 
ijkt? =— De onpartijdige zal moeten erkennen, dag 
in beiden de gseotite misflagen heerschtens dat, hetgeen 
' e 


1 …. 


DN 





Je Je VAN PLEBE; ZIEKEN GER KINDEREN. 08 
d-eerlten wie faherpien wan onderfcheidenen aard-meert. 
len te moeten verklaren, en daarop hunne geneeswij 
vestigden , de laátften niets dan zwakte zagen, en dia 
tegen opwekkende vorfterkende middelen aanwendden ;= 
beiden dwaalden waorzeker, en men ‘zal zich, tot z00 
tang de theorie'der Geneeskunde grondiger bewerkt Ss, 
em daardoor de geneeswijze zekerder grondlagen te ver- 
fohafer, tot eene bepaalde bijsenvoeging en vereeniging 
van Ziekte-kenteekenen gedrongen zien, om deze ‘hs 


, 


se 6; BRUINING 5 


Ontwerp van eene volledige Ge jedenis der oude Ooster fche 

_ Wereld , waarin de Bijbelfche narigten daarombrent eine 

elijk eens boven alle Tij rekenkundige: Bezwaren mogen 

annen worden verheven „ door middelvan hunne volko- 

_ gene vereffening onderling „en mes de Gefthiedenis zan 

China, Egypie, Asfprie, Babylon » Tyrus, enz Doer 
GERBRAND BRUINING. 


| (Tweede Recenfies) 


Wi hebben te voten (Alg. Vad. Letteroef. voor 1808. 
| o. V.) den inhoud der drie eerfte Afdeelingen van 
dit Werkje , zoo kort ons mogelijk was, opgegeven, ER 
aan nu over, om de twee laatíte Afdeelingen op ge= 
lijke wijze te behandelen. 

IV, De nakómelingfchap van NOACH breidde zich, n« 
den Zondvloed , uit over het westelijke gedeelte der 
Zuidkust van Azië, en over eenige naburige oorden van 
Afrika en Europa. Dit gefchiedde op deze wijze- 
'NoacH, naden vloed op de bergen van Kurdestan woe 
“pende, daalde vandaar , met zijn vermenigvuldigd ge- 
zin, af naar de grazige weiden van Mefopotamie, Hier 
woonden zij of în tenten, of in hutten van biezen , die 
de rivieren hufi opleverden , en van welke toen de naam 
van Babylon aldaar, en daarna die van Bybjus in Phenie 
_cie zijn” oorfprong ontleende. Aanvankelijk leefden zij 
vereenigd onder'het beftuur van hunner aller vades s 
welks magt ; zonder wreed of baldadig te zijn , echter 
onbeperkt en willekeurig was , tot dat een gedeelte hem 
de gehoorzaamheid we gerde. NoacH namelijk; dòor 
den overvloed der noodige bouwftoffen , dien. hij vond , 
__itgelokt, wilde een gebouw van foortgelijken aard op= 
‚__vigten,als de Chinefche Pagoden of de Egyptifche Pirae 
miden, om zich weder in het aanfchouwen van zulk een 
gefticht te verlustigen , als de voornaamfte praal der 
vorige wereld had uitgemaakt, en om tevens aan zijne 
onderhoorigen „ wanneer zij zich door de uitgeftrekte 
wlakte van Mefopotamie verfpreidden , op een’ verren afe 
Gand de plaats van zijn vaste verblijf aan te wijzen , €ù 
Hen aldaar van tijd tot tijd weder bijeen te brengen. Ia 
het eerst ging de arbeid goed voort ; doch welhaast deed 
tegenzin in desaelfs ongewone moeijelijkheid , en de ge 
Cn. 


* 


ke 








“ ONTWERP ëg 


dachte ‚ dat het aangevangene werk Gode -mishaaags 
de, omdat bet eenmaal door een ongemeen onwedér bea 
fchadigd werd , hen niet alleen het bouwen fteken , maar | 
zij verwijderden zich ook in verfchillende horden. van 
elkanderen. . Hieruit ontftond de bevolking der aarde , 
‚die het tooneel van den Zondvidêd was geweest,en hee 
verfchil wan talen: JaprHeT week naar den berg Caacan 

, CHAM daarentegen naar dat gebergte , waar .zijns 
nakomeliagfchap onder den naam van Amalek woonde ; 
en vanwaar het naburige Palestina en Arabie.bevolkt 
zijn, Dit een en ander is in et: vroeger Werkje door den 


‚ Schrijver aangetoond, Een ander deel van cHanis naa 


komelingfcháp toog daor Arabie naar Babylon, en wes 
der een ander. overmeesterde menig: oord van Afrika: 
Van sms kinderen (taken: waarfchijnlijk reeds toen fonda 
migen over den Tiger, en léiden de grond tot die (tad , 
die , naverloop van eeuwen; onder den naam van Ninus 
pf Ninive. de hoofd(tad der Asfyrifchd heerfchappij werd s 


_aldaár en te Babylon heerschte misfchien van toen’ af, 


terwijl Noacm uit mistroostigheid naar het gebergte 
Kurdestan terug week , een afzonderlijk Opperhoofd of 
zoogenaamde Koning. Althans in en omftreeks Babylon 
was zulk een Koning $ want in eenander Werkje heeft de 
Schrijver , uit.meer dan een oud narigt bij syNceLLUsS 3 
bewezen , dat aldaar eerst zeven: Chaldeeuwfche , en 
servolgens zes Cufitifche of Arabifche Koningen geree 
geerd hebben, onder welker laattten Babylon door. eene 
overftroowing vernield moet zijn geworden; en tot aan 
de dagen vau-SEMIRAMIS in puinhoopen moet hebben blijs 
ven liggen In hét zeltde Werkje heeft de Schrijver den 
eerften der zes Arabifche Koningen in NiMKop of BELUS 
gezocht ; en plaatst thans den eerften der zeven Chals 
deeuwfche Koningen ten tijde. der geboorte van verec 

terwijl de derde. der zes Arabitche Koningen „ Gene): 
XIV. onder den naam van Amiraphe) bedoeld kaa dijn ges 
weest: Omtrent den leeftijd-van sémrmamts:en harer 
Gemual , die niet den raand van Ninus gedragen heeft, 
gelijk ook over de opkomst van het rijk der Meders, heeft 
de Schrijver elders gehandeld ; en.gaat dus hier dadelijk 
over tot den ondergang der Asfyrifche heerfehappij, weld 
ken hij, met VENZMA Een DBS VIGNOLES , niet-tot Cras 
KARES EN _NABGCODNOSOR , maar tot den eerstgenoeinden 
en NABOPULASSAR brengt, Het bewijs voór het éerikd 
gevoelen , Hit HERODOTUS ontleend ‚ wordt wederlegd 


b 'LETT, 1êo8. NO, %, doer 





830 | 6. ERUIKING 


door de aartmerking, dat neRoporus in het verhadi-ace. 
gaande datgene , wat onder de regering van CYAKARRS 
voorviel „op de orde des tijds niet gelet heeft „en dus het 
innemen van Ninus ligtelijk na het al farige gebied der 
Scythen over Azië heeft kunnen plaatlen , zonder det 
daaruit .volgt , dat zulks juist na dien tijd zou gebeurd 
zijn. Deze verwaarloozing der tijdorde bij maRoporus, 
gelijk over bet algemeen het gebrekkige en verwarde zij 
per berigten nopens de gefchiedenis der Meders , wordt 
vervalgens door een ander voorbeeld geftaafd , en aan de 
_ Egyptenaren , van welke hij zijne marigten ontvangen 
had, toegefchreven. Men kan dus (tellen , dat craxa» 
RES , nog gedurende het zoogenaamde gebied der Scythen 
over Azië, het beleg van Ninus , waarvan hij eerst had 
afgezien, weder heeft hervat on ten einde gebragt. Ook 
het bewijs , uit het flot van het boe van TOstA ontleend , 
gaat niet door: want gelijk de aldaar genoemde assux- 
Rus dezelfde is, die Elders CYAARES genoemd wordt, 
zoo wordt MABOPULASSAR , gelijk ook bij andere Joode 
fche Schrijvers , met NABOCODNOSOR verwisfeld ; ter 
wijl, in plaats van 127 jaren volgens de Griekfche uite 
geve , flechts 95 jaren , gelijk de Latijnfche sitgave heeft , 
voor den leeftijd van TOBIA moëten gefteld worden. 
kan de verwoesting van Ninus niet later vallen, dan bet 
gerfte jaar van NABOPULASSAR., Van dit eerfte jaar tot 
gan het einde der regering van BRLZAZAR , of het eerie 
jaar der regering van NABONADIUS, is cen tijdperk van 
jaren verloopen; van welk tijdperk bij symsara, Capa 

Suu: 15, Onder de bewoording de dagen sons Konings 
Schijnt gelproken te worden, dewijl, in den (tif! der 
breeuw{íche Profeten, verfcheidene Koningen van cen? 
en denzelfden ftam als déw Koning plagten to worden 
voorgefteld. Ook Jeremia doelt, XXV: sr, op 
dit zelfde tijdperk, gedurende hetwelk de Chaldeewure 
$che (lam regeerde, die in BELZAZAR eindigde, Nog 
kan men a Chron. XXXVI:- or, en Denie/EX: o , hiertoe 
brengen. De Gefehiedenis der Chaldeeuwfche Koningen 
gederende dit tijdperk , vooral die der opvolgers van 
NABOCODNASOR ‚ Wordt vervolgens uit onderfcheidene 
berigten van oude Schrijvers. opgehelderd ; en het fchijne 
baar verfchil der berigten vereffend ; belowende de. Schwrij. 
ver het een en ander in eenige ‘aanteekeningen op zijn 
Gefchiedverhaal te zullen aanvulten.… : 

'V. Na aangetoond te. hebben, hoe DES IGNOKES En 


" ORTWERK..: _ sat 
jne Ohvanbhgit ett. de Dmarrien vin nhieerens, teot 
hd: AFRICANUS uit Er ptifche gefchiedenis ari 
MANKETHO uitgetrokken „ en door synceLLus bewaard, 
met andere lijsten van Egyptifche Koningén , "dié b 
denzelfden syncELkus , bij gUseBIUS en bij arideren 
woorkömen , van de XXI, tot de XXVI. , vereffend; ed 
op. grond daarvan der aanvang der régering van deri eers 
n. Koning (en XXI Dynastie op het 362à jaar van dek 
uliaanfchen tijdkring , of het gj voor den: Tempelbouw } * 
efteld hebbe; bepaalt ‘de Schrijver, op denzelfden voet 
5 de Eéyptifche tijdrekening van APRICANUs nog al vers 
der terug tredende, den aanvang der XX Dynastie, wief 
hoofdfom door AFRICANUS op 135 jaren berekend worde 
bij het 289 jaarvoor den Tempelbouw: Dach zoo mel 
de overige: Dijnattien voortgaande, zoü de XVL réedd 
voór den Zondvloed moeten hebben aàngevangen, en dé 
XV. zou tot dan den leeftijd van HOANGTY reikeny 
Hierom neemt de Schrijver", in navolging var andèré 
tijdrekerlaars , de vrijheid , ofn eénigen dier aten 
mevéns elkendeten te plaatfen , en gelooft doo geflaagd wé 
Sijn, om alleb onderling, en met de Bijbélfche ett tu= 
dere gefchiëtenisfen, wel ineen te doen fluiten, An ge 
volge hiervan fehuift hij'de XIX eetfte astien 290 ik 
&lkanderen, dat de Î en Kl te gelijk geteld, en gerekend 
worderi, begonnen té zijn in het jaar 9454 voor den Ten 
elbouw, datis tise vodr den Zondvloed: Daat dé 
chrijver zelf over dit alles zeer kort is, kuhnén wij inf 
éen nog korter beftek van zijrie redenen geer voldoend 
berigt geven, maar gáan met hem, ten laatfte, tot: Ty- 
zus óver. … Elders heeft de Schrijver bewezen, daë 
‘Tyrus; nägenoeg 348 jarch voor den Tempelbbuw 
door eeige handeldrijvende burgers var het volkrijk 
Zidon gebouwd is, op twee nevens elkanderen en digt 
aen het vaste land gelegene rotfen, die deze (tad voor 
koopkandel en fchecpvaaft zeer gefchikt 7 
waarrs werd vervolgens de zetel der 
Zidon overgebragt, gelijk äldaár, tert 
zekere ram regeerde ; niet dezelfde , a: 
2 Chrón: Hs „fehrijft , (want dar ged 
Waaruit zulks wordt opgemaakt , is é 
later band) noeh óbk deszelfs vader 
desdelfs grootvader: Althans de nig 
is } volgens zöskprs: en gere oude 
5 î 





33 Ge BRUINING- 


Zoon van een’ zekeren ABIBAL , die.so jaten Jarig over 
Tyrus en gansch Phenicie geregeerd heeft, Hrram IE, 
werd opgevolgd door zijn’ Zoon BALBAZAR , die níet 7 „ 
gelijk josepmus zegt, maar 17 jaren. heerschte, gelijk 
in andere lijsten gevonden wordt. Deze 1o faren, die 
bij josePnus ontbreken , gevoegd bij nog 8 , die aan? 
andere Zonen der Voedfter van ABDASTARTES , behalves 
den genen , die bij yosepnus voorkomt. als za jaren geren 
geerd te hebben , toegefchreven worden , vullen de gaping; 
van 18 jaren aan „die bij josgprus is, zoodat hij nu met 
zichzelven en andere berigten overeenftemt , en het getal 
van 155 jaren en 8 maanden van het begin der regering 
van HIRAM ÏÌ. tot op de ftichting van Carthago als zeker 
kan gefteld worden. Vervolgens wordt nog eene andere 
lijst van Tyrifche Koningen en Regters, insgelijks bij 
josePRUS voorhanden , vereffend en geftaafd , en volgens 
dezelve „ van de belegering van Tyrus. ander 1THOBAL 
tot het achtíte jaar der regerijng van-cyaus, gefteld een 
getal van 54 jaren en 9 maanden. Na de gemelde belee 
ering, die 13 jaren geduurd heeft , werd het eiland van 
yrus geheel verwoest, .doch van de landítad, reeds ‘te 
voren op de tegenoverliggende kust van Phenicie ge= 
‚ bouwd, en door een dijk met het eiland vereenigd , werd 
een klein gedeelte gefpaard, en door de Koningen en 
Regters der laatstgedachte lijst beftuurd. Dit Tyrus, 
… wiet het ciland , wordt door scvrLax bedoeld, omdat het 
laatstgenoemde ten zijnen tijde nop niet hefbouwd was. 
Dit echter in later tijd gefchied zijnde, is de fand(tad 
het oude Tyrus genoemd, en komt bij sTRARO en PLre: 
Nius onder dien naam voor. — Ten aanzien der Syrie 
fche Koningen wordt eindelijk naar DRS VIGMOLES ver- 
wezen , doch tevens erkend , dat de aanvang eu duur 
van derzelver regering zich niet juist bepalen laat. 
__De Schrijver heeft achter aan zijn Werk gevoegd zes 
Chronologifche tafels, waarvan de eerfte, na ópgave der 
687 jaren , die van hec eer(te jaar der Schepping tot op 
de geboorte van METHUSALAH verloopen zijn, en na. 
overfpringing van een onbekend getal jaren na METHUe 
SALAH , met het jaar 2454 voor den Tempelbouw. begint „ 
en de laatíte met het faar 4189 der Juliaanífche Periode, 
dat is, met het jaar 473 na den Tempelbouw eindigt. 
De zes tafels bevatten dus, behalve de eerstgenoemde 
687 jaren , eene tijdruimte van 2927 jaren , en zijn. zeer 
, ge 


ONTWERP. ° $33 
gefchikt,-om.den Lezer dat alles in tens te doen over= 
Ben, Wat de Sehrijver in ‘het: Werk zelf breeder onte 
\ikkelt. ‘ 

Wij vertrouwen , dat deze korte inhouds-opgave, 
_âle ons niet weinig moeite gekost heeft , onze Lezers, 
_eok' zonder nog het Werk zelf ingezien te hebben, 
eenigzins Án ‘taat zal ftetlen , om zich een begrip van 
den. arbeid des Heeren BRUINING te maken , en in allen 
gevalle Hrekken zal , om velen tot ust lezen en on- 

rzoeken van ’s Schrijvers hafporingen en, betoog op 
te wekken. se Dt. 
‚Wat wij nú van dienarbeid denken? — Voor ieder bee 
eefenaar dêr Gefehiedenis , die gaarne ook in derzelver 
donkerte gedeelten tot eêrrige waärfchijnlijkheid of gee 
pasten zansenhang' komt, en die overtuigd is, dat hiere 
in geene wiskundige zekerheid kan gevorderd of vere 
wacht worden, getijk ook voor elk, ‘die gaarne het ge. 
‘zag des Bijbels geftaafd ziet, en erkent, dat zulks ia 
dezen tijd niet enkel door mag:fpreuken te doen is, kan 
git Werk van den Heer BRUINING niet anders dan zeer 
belangrijk en hoogst zangendam wezen, “En uit dit 
ovgpunt, waaruit wij voor. Ons het (tuk befchouwen, 
en ’t welk wij , als Gef hiedenis- en Bijbel-minnaars , voor 
het eenige ware houden, juichen wij dezen arbeid toe 
terwijl de lezing van het Werk ons tevens overtuigd 
heeft, dat de Heer BRUINING , zoo door zijne uitgebreie 
de en grondige geleerdheid , als door zijn verlicht en 
fchrander oordeel , voor dé door hem, opgenomene\taak 
wel berekend is. Alleenlijk zij het Ons vergund , ke . 

e bedenkingen tegen deze en gene bijzouderheid Mier 

ij te voegen. a 

‚ EL. Bl 3x. verftaat de Schrijver door de wateren Joe 
ven het uitfpanfel , Genef. I: 7, de mengelklompen , waare 
uit de hemelligchamen zijn voortgebragt , dewijl vs. Tg. 
Is eg 17 de zon, maan en fterren in het uitfpanfel gee 
plaatst worden , en das, indien men de wateren boven 

t wisfpanfel voor de wolken van onzen dampkring hield, 
deze wolken, als boven zon , maan en fterren gelegen , 
zouden moeten geacht worden. Het komt ons voor, 
dat de Heer BRUINING hier ‘aan den opfteller der oude 
oorkonde, aangaande de fchepping zijne eigene hoogere 
kundigheden leent , en niet ín her oog houdt , det die op« 
feller geen wijsgeer van later’ of. van den tegernwoordie 
gen tijd was, maar zich deze aarde voorftelde als cen 


43 v 


Pr BRUINING 


vlak, op: zijne:fondamenten rustende, Bnwan sondom 
dear de lucht „ als door een, kleed, omringd, vanwaar 
ook het woord sit{panfel voortkomt. Jn enaan en koen Ce 
welk al.hetzelfde beteekent) dit uit/panftl-nu waren 
on, maan en fterren geplaatst, en ook de wolken, 
ze voorftelling, uit de zinnelijke aanfchonwing onts 
eend , en niet door wijsgeerige redenering verbeterd, 
out ‚onzes inziens, veel meer met de kinderlijke denks 
Wijze der vroegfte tijden overeen , dan het meer verlicht 
begrip. aangaande den lageren Îtand der walken beneden 
zon, maan en fterren, Wij zoùden dus hier liever den 
Hoagleeraar MUNTINGHg volgen. : 
- Bl, 41. wordt gezegd, dat de gaping in de geflachte 
lijst van ADAM tot NaacH niet wel boven ENacu ken 
Worden geplaatst, omdst deze im- den Brief van Jupas 
v1. Ike de zevende van ADAM wordt genoemd. Dit bewij 
doet „ ‘naar ons oordeel “weinig af, dewijl de Schrijver 
van dien Brief zeer wel, zonder het gezag des Bijbels in 
het minst.te kort te doen, kan onderfteld worden, vaú 
‘ben geweten; of vermoed, 
erkelijk vroeger te (hellen „ 
eggen, of, indien het meg 
CH den nependen. van ADAM 
Veinig meer klemt het bex 
J8ALAH die gaping te (teln 
nog tien, maanden na bet 
a moeten geleefd hebben, 
spgave der jaren een misA 
2 bewijsredenen van BRUIw 
susten op de onderftelling 
waren toch jaren en maas; 
% De onkekerbeid hiervan 
opr, oim alle bewijs, daag; 
te verwerpen. ' 
ns het verhagl aangaanda 
chte ftaast{ter , als de oor- 
fabelachtig en in zich zelf. 
pmen, beriacen. Wij ache, 
tfter, als een ongewoon; 
ronder de ondervinding var, 
slgen , bij de bijgelaovige, 
is, om tot de verdichtfe- 
enz, aanleiding te geven: 
„verdichtelep in gemelde, 
cht= 


ONTWERP. | 335 


Jachtverfehijnfel zoeken moet. Eu dat zulk eene fier Van 
de nabijheid der zon zoo vele hitte zou ontleend hebben , 
als noodig ware geweest, om het zuidelijk gedeelte. 
van onzen aardbol te verzengen, en het ijs der zuidpool 
ontijdig ta doen fmelten , komt ons geheel ongerijmd 
voor, dewijl de medegedeelde hitte dan, zoker de Kon 
raeet zelve zou hebben doen fmelten en in de hemels 
ruimte verdwijmen. . , . | 
Wat Chinefche Gefchiedenis besreft ; da 
Schrijver erkent zelf , bl. rit , dat er voor den tij 
van HOANGTY veel fabelachtigs en veel werichil in 
de berigten heerscht, en brengt dus ook den genoemden. 
BOANGTY als den eerlten Chinefchen Monarch op zijne 
Chronologifshe tafels. Gelijk wij dit laatfte. goedkeu- 
zen, ZOO meenen Wijs dat de bekende zucht van alle 
oude Volken, om hunnen oorfprong tqt het vroegfte 
Wjdperk terug te brengen „ en zelfs tot boven den aan- 
vang. van het historisch tijdperk te verheffen, reden. gee 
noeg aan de, hand geeft, om ook ig het vroeger gedeelte 
der gefebiedenis van GEB - MA - PSIEN eena yrij lange 
reeks var jaren voor louter verdicht te houden, "Hierbij 
komt ten aanzien der Chinezen bepaaldelijk nog dit, 
dst alles, wat wij daarvan weten, ons uit de tweede en 
derde band is toegekomen , en dat wij geheel niet zeker 
aijn „ of die handen ons getrouwe en onvervalschte ben 
rigten hebhen willen of kunnen geven. Wij zien dus 
geen’ voldoenden grond, om de Chinezen ajs niet van 
NOAGH af komftig te rekesen, of ten miníte zoo oud te 
Rellen, als hier gedaan wordt, Zoo het al wear is, 
dat het gevoelen aangaande de hooge oudheid van dit 
“Volk onder hetzelve het gewigt van een geloofsartikel 
beeft , dan bewijst zulks nog niets meer „dan „hetgeen wij 
gek eader vele andere Volken zien en gezien hebben, dat 
eens dwaling diep ingeworteld en algemeen kan zijne 
Hoe vele goorbeelden zouden hiervan kunnen worden 
rag: En 
V. Bl, ra7. volg. wordt, met beroep op een ander 

Gefchrift van den. Heer BRUINING ; gefteld , dat er eerst 
geven Chaldseww{che Kaningén: over Babylqn ger 

ebben , en vervolgens zes Caufiufche of Arabifche., 
wier eerfte NIMROD of BELUS zou geweest. zijn, Dit 
daatfte gevoelen omtrent NIMROD is het algemeene, en 
komt ons ook het waarfchijnlijkfte voor. Doch hoe 
kunnen er voor hem nog zeven andere Koningen , gedue 
n , 4 Tens 


sac G. BRUINING, ONTWERP.  ° 


‚ zoodat hij bijna en tijdgenoot van ABRAHAM zon 
hij ook op ‘de Chronologifche ta- 


jker, met aan al zulke bee 
ronder dat men, na alle de 
met veel arbeid en overleg 
imd, ‘een evenredig nut aan 
eeft.‘ Dit willen wij vooral 


-de rangfchikking: der. Dye 
edragen wordt, Ren groot 
eft zich: te voren met he 
en: wij bleven even ver , ge» 
eee mieuwk poging van den 
allen blijven. Een ander kan: 
rdragen, en zoo tot in het 
er. Die Dynastien behelzen 
Onbekende Koningen, die 
laten, waar men wil, doch 
dichters , niet anders dan 
laatst worden. Waarom ze 
geen Zij zijn, namelijk voor 
kbaar oogmerk verzonnen „ 
: boven díe. van ‘alle andere 


„Wij zouden deze bedenkingen nader kunhen ontwike 
kelen én: nog met eene en ändere. vermeerderen , doch 
one’ beftek gedoogt zulke niet: wij latén.ze dus; zoo 
‘ats-zij zijn „ mét alle‘beftheidenhkid , aam de överweging 
„priéer Lezers, en vooral aan die van den Heer BRUR 
NING, ver, A on : 








H. Ce SBRRURIENR, KRONIJK. €37 





Kronijk , of korte opgaaf der gewigtigfte Gebeurtenisfen „ 
bijzonder met opzigt tot de Franfche Retolutie en hara 
° gevolgen , fadent het laatst van :1788 ,. voornamelijk zen 
Srokken. uit de Franfche Leidfthe Courant, door MR. C. 
SERRURIER. Xide Stuk. 's Hege, bij de Gebroe- 
ders Vosmaer. 1808, Zn gr. 8e. ne oo 


ICFROy-Over de Wijsbegeerte en de verfchillende gee 
C voelens der menfchen;(prekende, zegt met regt: da 
3ijd wischt de dwalingen der meeningen uit; de waarheid 
blijft (*): maar hbeczelfde , wat men van;de gisfingenr 
der Wijsgeeren, in het Natuurlijke , kan zeggen, laat 
zich ook toepas{en op de meeningen , gewoelens , ges 
volgtrekkingen en voorzeggingen, welke de wijsgeerige 
Gefchiedfchrijvers.niet zelden gemaakt hebben, en die. 
wij thans in rook zien. verdwesen; echter zijn er bij hun 
ook zulke meeningen aan te treffen, wier dwalingen niee 
door den tijd kunnen-uitgewischt worden, maan, bij 
gebrek van gelijktijdige berigten van verfchillende Schrij= 
vers, van tijd tok tijd voortgeplant en vereeuwigd wore 
den. — Zulke, door de waarheid onuitwisfchelijke „ vleke, 
ken. in de Gefchiedboeken aller Volken zijn. juist die op< 
gefierde , die fchoon voorgedragene, die geheel herfenr _ 
fchimmige vindingen , waarmede men van ouds de ge- 
brekkige overleveringen pleeg aan te vnllen en te verfies 
rens deze deden de eerfte fabelen ontftaan; maar deze 
ftrekten ook niet zelden in de latere Gefchiedenis, oma 
min belangrijke tijdvakken , waarvan weiuig of niets in 
het. geheugen gebleven was, aan te vullen en tot een 
waarfchijnlijk geheel te vormen5 ’t welk ‚niet zelden 
daarenboven, met befpiegelingen en overpeinzingen van 
de bedoeling ‚ beweegredenen en karakters der per(anen,. 
wier lotgevallen. men te boek telde, willekeurig vere 
meerderd werd. — ‘Dit zelfs was doorgaans de toon, 
waarop de uitgebreidfte, de wijsgeerigfte en uitvaerigfte - 
Gefchiedfchrijvers hunnen alam, beroemden arbeid Îtems 
den, fints mERODOTUS. de Westerfche wereld’ met den 
Historifchen fehrijfltijl verrijkte. .-r Vóór en ná het , 


bij alle Volken , die niet hunne overleveringen, maar de 
| En OA jn 
C° Ópfnionum commenta delet dies} veritas manes, 7 


Zs5. Í 


ss6 50E AERKURAAR 
in buu eigen 


meling van gebeurtenisfen „ niet van meeningen , die 
door den tid. 


Tijd 

Yen: beleefd hebben en nog beleven; een Tijdvak, dat, 
wegens -desselfs ‘rijkheid van voorbeeldetooze lotgevale 
len , de pennen der wijsgeerige Gefchiedfchrijvers zou= 
&e verftampen , en welks gedurige opeenftapeling van 
de gewiatigfte lotveranderingen het (terkfte brein doeg 
duizelen ; een Tijdvak „ în één woord, dat rijke ftofs 
fit voor de arbeidzaamheid van de wijsgeerige Gefchiede. 
fchrijvers nog Ìn vele volgende Eeuwen opleveren'kan.. 
‘Zulk een Tijdvak laat zich niet gedurende deszelfs 

. Joop in uitvoerige ‘Tafereelen malen. Naauwelijks neemt 
men voor, tene der honderde belangrijke Gebeurtee 
nisfen met veel moeite eri onderzoek in een holder dag- 
_ Héht te flellen, of „ zie daar, terwijl men nog niet half 
zijn” arbeid voltooid heeft, komt eene veel gewigviger 
Gebeurtenis het. belan der vorige verflaauwen, en dee 
gelve bijna geheel uit het geheugen wisfchen 5 nieg 
_éngelijk aan de baren van den geduchten Zeeftorm , wek 
ken ovipips op de reïze naar. zijne banplaats Pontus zoa 
fchilderachtig befthrijft, en elk’ Gefchiedfchrijver met 
hem doet uitroepen: : nn 
° Sri venit hic- BubBtus, fru@us fuperemines onmes 

"… Posterior nono est, undecimogue prior (*). 


: Gelukkig, zoo wij in die onftuimige Zee der Gebeure 
tenîsfen nog. een’: Schrijver aantreffen „ die zich de moeis 
te getroost ‚om , uit cen der geachtfte dagelijkfche en gee 
koof verdienende Nieuwspapieren , eene eenvoudige Kres 


nijk 
-_(°) Elegia 1. Ù 


De Galf die ginder ciist, beheergoht al de sud're beren, 
En dreigt met vreeslijkec. ep nieuwe zeegevaren. __ 











KRONIJK. s 


pijk ap te flellen, Hoe zeer die @ehrijver ook wiet door 
dezen arbeid naar den roem der ROBERTSONS, der nue 
MES, der WAGRNAARS Kunne dingen, echter kan zij 
be poging dat nut ftichten , dat.dezelve eenmaal ten 
groud(lag van welligt nog zoo veel fchooner Gefchiede 
boeken zal kunnen dienen, als de ROBERTSONS , HUMES 
N WAGBNAARS der volgende Eeuwen rijker (toffe in deze 
euw, dan hunne Voorgangers in de Eeuwen die zif 
befchreven hebben, zullen aantreffen, 
. Wat de behandeling wan dit Dagboek betreft, desa 
is zeer een vaudig ‚en kan even min als eenige andera 
nijk , waarin flechts het dagelijks voorvallende, zon= 
der zwier van waorden af uiterlijke fieraden van ree 
degeerkunde en welfprekendheid , opgeteekend wordt, 
ten onderwerp.eener aesthetijihe critiek verftrekken. 
Dit is ook de reden, waarom wij deszelfs aankandin 
ging tat heden vertraagd hebbem, ten einde af te wachs 
\en, welk eene behandeling de Schrijver doorgaans in 
acht zoude nemen, en wat nat er eindelijk uit dezen ar« 
beid te wachten ware. ‘Thans. begint dit nut, door het 
gehruik , dat wij er bereids zelve van gemaakt hebben , 
zich voor ons klaarder te openbaren. . Wij konden dus 
ny niet langer nielaten , om, van dit thans reeds tot 85 
Stukjes uitgebreide. Werk, onzen keezeren eenig verflag 
te geven; daar het alle onge Luandgenooten , maar in» 
zonderheid hen, die aan het roer des Beftuurs geplaatst 
zijn, op eene zoo gemakkelijke wijze aan de voornaamfte 
tsekken uit. de Gefchiedenis onzes wondervollen tijds 
herinnert, dat het hun, in huune belangrijke en mogije= 
ke posten, den dierbaren tijd „ tot het nazoeken van 
vele reeds vergetene en verftrooide Dagbladen, befpa» 


ren kan. 





MN PF. A. NITSCH, Befhrijving van het huis P)hijk leven , 
: de wetenfthappen , ie ‚ den Godrdanse ’ en 
…krijgskundigen soefand der Romsinen, naar de verfchit- 
Jens tijdperken der Natte. Ulis het Hoogduitsch, door 
H. WEIJTINGH , Reêtor der Latijnfthe Scholen te Cam- 
pen. Ie Deel, Te Zuiphen, bij H.C. A. Thieme, 


n het jaar 1288 kwam het eerfte deel in het licht van 
het werk „ waarvan ons in: het woerleden jaar deze 


- 


A -!, ) vere 





$40 P, F.A. NITSCH 


d werd geleverd ; men verlangde toen ernftig „- 
d 


vertalin 
uit-hoofde van deszelfs aangelegenheid , dat het mogt 


…_ woltogiëd worden. Dic gefchiedde reeds in het jaar 1790 4 


maar een ontijdige dood nam: den Schrijver weg, teres 
wijl bìj den tweeden en’ verbeterden druk van zijn werk 
verzorgde, waarvan het eerte deel in 1794 uitkwam , 
het tweede in-1796 onder opzigt van J. B.M. ERNESTI, . 
Hoogleeraar te Coburg. De aangelegenheid van dit werk 
beftaat voornamelijk in deszelfs aanleg, oaa:de oudheden 
van’ Rome onderfcheidenlijk op.re geven waar de tijdsope 
volging , welke zoa groote veranderingen. jn het huisfee 
lijke: leven , de wetenfchappen , de zeden, den gods. 
dienst en de ftaat- en krijgskunde der Romeinen heeft te 
weeg gebragt. Op zulk ecne wijze weren de Romeinfèhe 
oudheden te voren niet behandeld, en zulk eene ondere 
fcheidende kennis derzelve was nogtars allezins noodig 
tot regt. verftand van de oude Zasijnfthe Schrijvers en 
tot: eene ‘duidelijke voorftelling van enkele tafereelen uit 
de: Roneinfthe gefchiedenisfen voor sden dichter , redes 
naar.en. kunftenaar. De Schrijver gevoelde nogtans het 
boogstbezwaarlijke eener: juiste" uitvoering van dit onte 
werpevenzeer, als. de blijkbaarheid van: deszelfs nut, 
uit hoofde van bét inieenloopende van fchier alle gebruie 
ken en zeden , die toch met geene fprongen overgingen, 
maar zich. ongemerkt en langzamerhand rigteden naar de 
geoote veranderingen in den uitwendigen ftaat van’ het 
Romeinfthe gebied. Mij verdeelde zijn ganfche werk in 
negeu:boeken, Elet Ie is door hem ‘aan de pJaatsbe= 
fwijving van Rome gewijd; het Ilde aan de befchrijving 
van de vaderlijke magt, van de Aawelijken, den- flaven- 
Rasd ; de leefwijze en de bezigheden. der Romeinen; het 
IIlde vermeldt het Awis/elijke ‚ waartoe baden, maal 
tijden , vermaken, oefeningen , kleeding , huisraad, weel- 
en begrafenisfen worden te huis gebragt; het IVde be= 
belst de gefchiedenis der befdhaving of der Aunflen „ weten. 
fchappen en Jetteraefeningen ; het Vde handelt over het 
zedelijk karakter der Romeinen; het Vlde over den gods- 
dienst ; het VlIlde over het inwendig faatsbefduur; het 
Villfte over de regtsbediening , en her FXde over het 
drijgswezen. Elk dezer boeken heeft twee afdeelingen „ 
waarvan de eerfle de gefchiedenis des Romeinfrhens volks 
met betrekking tot de ftoffe des boeks in chronologifche orde 
opgeeft , de zweede. behelst de eigenlijke en oitvoerige 
opgaaf-dier oudheden zelve , met: zorgvuldig ragzigt op. u 
id Ujae 


( 





N 


De ROMEINEN. ut 


tijdperken, die in de gefchiedkundige opgaaf aangewezerk - 
jn. De Schrijver zelf wenschte niet, dat zijn werk: 
zou. worden aangezien als een volledig en in allen opzigte 
voldoend werk over de Romeinfche oudheden, maar 
flechts als cen handboek , tot het geven van een algemeen 
overzigt gefchikt, en ter handleiding dienttig voor hun „ 
die verder zouden willen doordringeu tot eenige.bijzon- 
derheden , waartoe dan ook latere zoo wel als vroegere 
Schrijvers rijkelijk worden aangewezen. —… De twee 
eerfte boeken van diet werk zijn nu vertaald door den _ 
ReBor.der Latijnfche Schoten te Campen, die alzoo gee 
acht mag worden: eenen belangrijken dienst gedaan te 
hebben. aan hun, wien de. Romeinfche oudheden aangele- 
gen zijn, het zij door liefhebberij alleen voor de lette= _ 
ren, het zij door meer gezette beoefening der gefchies 
denis ten gebruike: voor hunne bijzondere weteníchap of 
kunst. — Recenfent , zich over de vertaling van dit 
werk verheugende , zag met bijzonder genoegen , dat 
zich daartoe de hand geleend had van eenen man, die 
door zijn beroep gefchikt Icheen, omde kleine gebre. 
ken, welke bemin het oorfpronkelijke wel eens. zijn 
voorgekomen , te verbeteren: maar de Fleer WEIJTINGH 
heeft hieraan weinig gedacht, Dit blijkt, daar het tweee 
de boek ook in de vertaling drie afdelingen heeft behou= 
den, ftrijdig met het opgegeven ontwerp van den Schrij= 
ver , die in de analyfds van, zijn: werk meermalen de on. 
derverdeelingen met zijne groote afdeelingen verward 
heeft. Gaarne gaf nu Recenfènt een overigens gun- 
fig berigt van de vertaling zelve, de zedigheid des Vere 
tulers liefst voor de eenige reden houdende zijner zorge 
vuldige onthouding van alle verandering aan dit werk : 
doch hier-moet hij zich ongumftiger laten hooren. Dat 
het den Re&or niet behaagt, de (pe 7 
voor de openbare Nederduitfche Sche 
bewind is aangenomen, in een wer 
leerlingen der Latijnfche Scholen b 
js , zou flechts verdrietig zijn, 1 
fpelling en taal maar geregeld en zu: 
ter niet alzoo zijnde , verdient de 
Eene ern(tige opmerking. Bv. muu 
welijk op dezelfde bladzijde 98. ha . 
haastte op bl. 40. vlak voor vlek op bl. 45. Sehrf’ voor 
Shroefde op bl. 91. jok voor júk op bl. 13o: Ook aag 
miet worden voorbijgezien het overgroot aantal druk” 
: ou 


sis Î. Ff. Á. NITSCH, DE ROMEINEN: | 
fouten, waarvan wel eene lijst van anderltalue bladtijs 
de is aangewezen, maar waarvan er nòg zeer vêlen one 
verbeterd zijn. B.v, geen gedeehe befchrijving , waar der is 
vergete , op bl. XI der Voorrede 5 diminitiva voor diminge 
Piva op bl. 2f7; M. MANIUS VOOr M’. MANIUS op bl. 216; 
waarvoor de foutverbetering zelve opmeérkelijk is in de 
lijst der drukfouten, wijl men aldaar vindt blade. ox 
reg. II van boven flaat M. MANIAS „Jees M. MANIUS , terwijl 
er zeer wel MANIUS (taat in den tekst, maar de foüt 
legen isin de M. die MARCUS beteekent, terwijl het de 
M'. MOESt zijn, die voor MANIUS gebruikt wordt. Het 
is te wenfchen, dat het vervolg van dit werk zich vooë 
den Nederduisfchen Lezer van deze zijde veel meer zal 
aanprijzen. Recenfent vindt zich ook verpligt ket vera 
keerd begrip voor te komen, hetgeen.ontítaan zóu uit 
hetgeen op bl. #5 en 76 gezegd wordt: , Berst w{f]erd 
j, het water gewogen , om te beproeven of het goed was 3 
s‚ Om nae (naar) Rome gevoerd te worden, … Was 
ys het water een eind wefelgs geloogpen, zogo) liet 
>, men het in gro(o)te waterbakken vloeigjjen , op dat 
), het zich daarin zuiveren , en , als ’c-ware , meer zwaard 
3, te verkrijgen zoude.” Hieruit immers zou mer dere 
ken aan de f/oerselijke zwaarte van het water, terwijl ef 
seniglijk aan het evenwigt des waters bij de Romeinen ges 
dacht werd, wanneer zfj hunne waterleidingen met eest 
hellend waterpas naar Rome bragten. 


® 





Een blik op Holland, of fehiiderij van dat Koningrijk in 
1806. Mfde Deel. Amfterdam, bij J.S. van Esveldre 
Holtrop. Jr gr. 8v0. 16e Biz. 


55 Wi kunnen niet fchrijveu, naar het Tweede Deal ta 
verlangen „”* luidde het flot onzer Beoordeeling: 
van het Eerfte Deel dezes Werks (*). Het is echter get 
komen en ons ter hand gefteld; Mogelijk, maar njes 
waarfchijnlijk, was het, dat wij eene aanmerkelijke: bee 
terfchap , in een en ánder opzigt, zouden aantref 
Die onwaaríchijnlijkheid hebben wij allezins bevestigd 


ge 
(*) Paderl, betteroef. voor 1807. bl. 334 . 








EEN BLIE OP HOLLAbDe 4% 


gevonden. Dezelfde ‘ormaauwkeurigheid , dezelfde: me- 
nigte van verkeerde opgaven , dezelfde ongelijkmatige 
verdeeling des behandelde zaken, ontmoeten wij ale 
Jerwegen. Hoe veel zouden wij niet moeten affchrijven 
wilden wij dit ons oordeel met de ftukken (taven! == 
Wij hebben er noch lust, noch plaats toe. Dan wij 
mogen onze Lezers zoo niet afzetten, maar, hun ten 
behoeve, hieren daar een blik op dit Tweede en gelukkig 
daatfte Deel werpen. 

…. Elk der Dephrtementen krijgt een deel; doch een zeer 
ongelijkmatig del. In ruim drie bladzijden zijn wij het 
Departement Gr en door. In het Departement Friesa 
dand houden wij ans langer op ; dan het is voornamelijk 
bij de kleeding der Vrouwen, die omftandig , doch verre 
van duidelijk, befchreven wordt. Twee bladzijden zijn 
genoeg, om ons geheel Overijsfel te doen kennen. Het 
Landfehap Drenthe met het Eiland Schokland beflaat even 
veel plaats ; terwijl aan de kleeding der Schoklond/che 
vrouwen ruim drie bladzijden worden ingeruimd. lets 
uitvoeriger is de behandeling der Departementen Geldere 
Jand en Utrecht; doch dezelve krielt van misflagen» 


Holland krigt de breedfte beurt. Na eene algemeene. 


befchrijving „ vestigt zich ’s Schrijvers blik eerst op 
„Noerdkolland. ‚Het oog van den Heer BaYER (nu, hij is 
gen Framschmarnr!) is altoos, met onderfcheiding, op de 
Vrouwen gevestigd, Laten wij onze Lezers met hem 
de Noordhollandfche Vrouwen doen bekijken; „, Er is 
iets treffends en bekoorlijks in de kleeding der Boerinnen 
van Noordholland ‚en vooral uit den omtrek van d/kmaar. 
Met gedeelte van hare dragt, dat haar het meest ondete 
Scheidt „ is het Noordhollandfche Kapfel, weinig uitgee 
trekt. Hetzelve zou niet gefchikt zijn voor alle aangas 
zìigten , maar ftaat zeer fraai, wanneer het gepaard gaat 
met een eenigzins rond gelaat „eene ‘buitengewoon frisfche 
kleur en fraaije oogen; en de natuur fchept , in geheel 
Noordholland , bijna geene anderen.” =e Wij hebben zeker 
meer Noordhollandfche tronietjes gezien dan de Schrijver , 
@n willen aan dezelve geene treffende fchoonheid oute 
zeggen 3 doch de algemeenheid hebben wij niet aangetrof« 
fen: en waar wordt die gevonden ? em Dan laten wij, 
zonder verder hier op ftil te (taan, her kapfel dier lieve 
isjes , met saYER Ss woorden , opgeven: „, Eene 
Noordhoilanderin bedekt eerst haar hoofd met eene foort 
Yan wicte Hul, verfierd met zwaste bloemen en bordaur- 
WEIKgs 


hma,! 


| 





$u4 BEN BIJIK OP-HOLBAKD; 


werk, die juist het geheele hoofd in(luúie, en het haar bee 
dekt, uitgezonderd een paar kleine lokken , die aan bete 
‘de zijden van het voorhoofd uitkomen, om opide waas 
gen te prijken. Over deze Hul hebben zij eene breede 
tunne gouden plaats die, van achteren den omtrek van 
het hoofd: volgende , voor de ooren uitloopt, in twee 
foorten van voetftukken , van eene langwerpige, vier- 
kante gedaante.” Zoo verre gaat het camelijk wel, om 
het zoogenaamde Oorijzer , bij de Rijken van godd, doch 
bij minvermogenden vanzilver „te betchrijven. Duisterder 
en bijkans onverftaanbaar is de befchrijving van die deelen 
des hoofdfieraads , welke onder den aam vân Maarngaldeke* 
An Noordholland bekend zijn , doch welke onze Franschman 
niet gekend heeft. =— ,, Op deze twee voetftukken rusten, 
met het breedfíte einde, twee andere krom-gebogene ple 
ten ‚, minder breed , en vrij gelijkende naár bladén.van- wite 
‘gen, die, met de punten elkander nedereiide „over de 
‘Huì van voren heengaan, Aan deze Hal is vastgemaakt 
een ander wilgen-blad van het zelfde metaal, hetwelk , 
in de fchuinte, een gedeelte van het voorhoofd bedekt , 
en waarvan de punt, die gezien werdt, aan het einde, 
foms met paarlen of diamanten verlierd is. Dit alles is 
bedekt met het eigenlijk gezegde Hukfel , beftaande in 
"eene muts, Waarvan de bodem, van Zeer doorfchijnend 
gaas, naauwkeurig de eerfte verdieping-van het kapfet 
bedekt, zonder iets van het borduurfel en al het goud , 
waarvan wij gefproken hebben , voor het oog te ven 
‘bergen. Het voorfte van de muts: vormt een zeer prach 
tig bindfel , verfierd met een wit borduurfel , en het 
‘achterfte -kunílig geplooid en omzet met eene fraaije 
‘kant, floddert, in eene groote ftrook , over den nek en 
de fchouders.”” — Wij gelooven, dat een kapfel , vol 
gens deze befchrijving, door eene: Banfthe Mode: 
kraamfter opgemaakt, er vreemd zou uitzien! a» Dan 
genoeg. ‘ 
“Hoe weinig of liever niets zou er in jaren:te Hoorn of 
än Westvriesland te mesten vallen, indien de- Beesten uit 
Denemarken moesten komen! — De Traankokerijen im 
Edam zijn niet voorhanden. | 

In Zwidhollands befchrijving ftaat Amfterdam boven aanà 
Het is waarheid , dat men den grond , waarop: Amfferà 
dam gelticht is, als op zichzelven te los om groote ge 
bouwen te dragen , met palen verfterkt. Dan hoe kam 
men aldaar een Werkje drukken , waarin men, va de 

vere 





ERN BLÌK-OP HOLLAND, 345 


vertielding van dit heiwerk:, leest : ‚, Deze zamenftels 
ling is de eenige , waarvan men zich te Amflerdam kan 
bedienen; de ítraten zelve hebben geene andere. Om 
dit heiwerk té fparen en het fchudden der huizen voor 
te komen, maakt men hier ook, naar eventedigheid , 
minder gebruik van rijtbigen op wielen dan elders. In 
plaats van dezelve heeft men ingevoerd het bovenftel 
van eerie koets op eene flede gefteld, die door één paard, 
getrokken , en door een koetfier of fleper vergezeld - 
wordt, die zedig en bedaard te voet volgt,” — Van 
jemand,; die dit fchrijft, kan men niet dan iet allezins 
gebrekeigs verwachten; en zoo is ook de geheele bes 
$chrijving van Amflerdann, Wij willen noch onze Lee 
zers noch onszelven vervelen niët de aanwijzing. Een 
vlugtige Blik geeft aanleiding tot eene’ menigte van 
misflagen; daaraan hebbe men zeker toe te fchrijven, 
‘dat ‘de, Maatfchappij Zot Nut van *t dAlgemten , de 
Zon of het Licht ten zinnebeeld heeft °! 

Zaandams befchrijving is ééne bladzijde, vol duitlatin= 
gen en misllagen. lets breeder beurt krijgt Rottardam ; 
doeh de Rotterdammers hebben geene reden om zich. vols 
daan te vinden ; even min de Hagenaars. De: Leijdes 
naart zullen , fchoon hunne Stad uitvoeriger. vermeld 
wordt , reden vinden om zich over misftellingen te be= 
klagen. Die van Haarlem mogen het desgelijks doen. Korte 
om, dit is het geval van alle de verder befchrevene Stee 
den en plaatfen in Holland , alsmede in de Departementen 
Braband en Zeeland. | | 

Genoeg hebben wij, in deze en dé voorgaande Aan- 
kondiging , gezegd, om de onwaarde van dit Werk te 
doen kennen, 





Ssatistiefche Befchouwing van Portugal , door srrnvAAs VAN 
DE GRAAFF ; Crolgens de nieuwlle en beste berigten) Inu 
den Haag, bij Belinfante en Comp. 1807. An gr.-8v0, 
139 è . 


De Heer sERVAAsS VAN DE GRAAFF, Wiens Statistifche Bee 
fechouwiog van OasAyriesland en Jever wij onlangs aankon= 
digden , en op welker naauwkeurigheid , gelijk ons federt van 
goederhand is gebleken, men zich mag verlaten, levert: hier 
weder een€ foortgelijke Befchouwing van Portugal; een Rijk , 
ep hecwelk,. (ats hee onlangs aldaar voorgevallene, en in 
‚ RTT, 1808 NO. Ôe Aa _ het 


346 s, VAN DÉ crAAFÉ ' 


het uitzigt op hesgene er nog verder zal gebeuren , thans de 
algemeene aandacht fs gevestigd. En daar Portugal wisfchiea 
bet minst naauwkeurig en minst algemeen bekende Rijk in 
Europa is, twijfelen wij niet, of dit Werkje zel door velen 
met genoegen ontvangen en greug gelezen worden. De te- 
enwoordige toeftand: van zaken deed den Schrijver eenigen 
poed maken in het uitgeven van zijn Werk, hetwelk, bij 
den eerften aanleg, beftemd was om in eere andere gedaante 
in het licht te verfchijnen, 

Het Werkje is verdeeld in Rubrieken , wijftten in getal, 
van welke deze de Opfchriften zijn : ‘Ligging, Grenèen en 
Verdeefing. Lucht-'en Grondgefteldheid, Bergen, Rivieren , 
enz. Grootte en Bevolking, Bijlanden of Baitenlandfche * 
Bezittingen, Korte fchets der Gefchiedenis. Regout, Re- 
geringsyorm, Grondwetten, enz. Godsdienst en Geestelijk 
heid, . Staat en.karakeer des Volks. Kunften en Wetenfchap= 
pen. Voortbrengfelen. Koophandel en Zeevaart. Fabrijkea 
eu Trafijken, Voorname Handeliteden des Rijks, Inkom(ten „ 
Uitgaven en Staatsfchulden. Land- en Zeemagt. Het Postwe- 
wezen , Geldfpetien , enz. De ° 

Uit fommigen dier Rabrieken willen wij het een en ander 
overnemen. De grootte des Rijks wordt bepaald op r9oo 
vierkante geografifche mijlen, en het getal der inwoneren op 
3,500,000' zielen, De oorzaak dezer geringe bevolkinge „ naar - 
geiange van de uitgeftrektheid en wruchtbaarheid des lands, 
„moet deels gezocht worden ie de hitte van hee klimaat, deels 
ip de buiterffporige levenswijze der inwoners, ‚ Het heete 
‚‚ klimaat is oorzaak eener buirenfporige onwederftaanbare drift 
_s tot het mire vermaak , welke men bij alle jonge Portuge- 
9, zen, van beide kunne, waarneemt. Niet zelden ziet men 
», Mannelijke jongelingen van 15 jaren, en: huwbare dochters, 
‚‚ die met han (haar) rode of rade jaar' reeds moeder zijn. 
‚‚ Dikwerf boeten zij reeds in dezen ouderdom hanne vroegere 
‚> buitenfporigheden met ongeneesbare ziekten , en pog meer 
‚, malen ontdekt men, dat de kinderen bij de geboorte reeds 
“, met het venusgif befimet zijn.’’ Bij deze komen nog an- 
dere oorzaken , onder welke de menigvuldige moorden en roo= 
verijen geteld worden, welke er wog niet lang geleden vooral 
te Lisfaden plaats hadden,am Menigveldig zijn de buieenland= 
fche Bezittingen van Portugal; zij zijn’ gelegen im den Ar- 
lantifchen Oceaan,op het vaste Land van Afrika, in de Oost= 
Indiën, en in Zaid- Amerika. Tot de eerfte behooren, onder 
andere, de.Azorifche of Wlaamf/che Eilanden, negen in getal 5 
de Madeiralche Eilanden, van welke Madeira het voornaarh- 
fie is; en de Kaapverdijche Eilanden, tot welke Sant Fage , 
met eene tad van dien naam, behoort. En de Oost - Indiërs 
hebben de Portugezen flechts eenige weinige plaatfen-en fac- 
torijen, weurige overblijflels huaner voormalige grootheid. fa 


BESCHOUWING VAN PORTUGAL, ° 3Â7 
Azië, behoüder. De voornaamtte buitentandfche Bezitting: 


is Brasilien, onder welke algemeene becaming veeltijds wore — 


den begrepen het Amazoneland , het zuidoostelijk deel van 
Peru, een oostelijk gedeelte van Paraguay, en een gedeelte 
van Gaiang. Vele goudmijnen zijn er in dit gewest. Men 
rekent, dat er verd het jaar 17oo tot 1800 reim vijftienhon- 
derd millioenen piasters san goud uit Brasilfen naar Pôrtuz 
gal zijn verzonden, van welke het grootfte gedeelte maar. 
Engeland is gevoerd, Behatve diamanten, fuiker en andere 
‘goederen, levert Brasilien zoo veel hoornvee ‘op ; det er; 
alleenlijk om de huiden te verzenden; jaarlijks 20,000 ges 
lacht worden. De gezamenlijke bewoners der onderfehei= 
dene Butvenlandfche Bezittingen vinden wij begroot op: 
1,150,006 zielen, == Het gezag der Koningen van Porsugaf 
wordt hier opgegeven als volftrekt willekeurig , gekijk blijke 
uit de inleiding van elke nieuwe Wet, luidende woordelijk : 
» Ik de Koning, uit kracht van mijne eigen en aekere wee’ 
» tenfchap , mijne begeerte en Kkoninklijken Wil, en van. 
3, Mijne volkomene oppermagt, welke ik alleen van God. 
s‚ houde , en waarvan ik geene fekenfchap aan eenig 
s‚ mensch op aarde fchuldig ben, gelast en beveel ikk enz.” 


Schoon de Inquificte-geregten in Portugal nog aanwezig. 


Zijn, ís derzelver gezag niet meer gevaarlijk; een vreemd 
Proteftant of Jood heeft voor dezelve niet te vreezen. In 
den jare 1778 had te Lis/abon de laatfte 4uto da fé plaats, 
Ten blijke dat de verlichting hier te lande insgelijks merke- 
lijken opgang heeft gemaakt, züllen wij van de Regisgea 
leerde ftellingen, aan de Univerfiteit van CvimBra, onder 
voorzittiug van den Prins. van Brazilien, in den jare 1787 
openlijk verdedigd, eenigen affchrijven: „,Alwat de kerk in 
‚> den Straat bezit, bezit zij door de gunst van den fouverein 3 
‚, derhalve kunnen de donatien aan de kerk door den fouve- 
„… Fein gedaan , ook, indien zulks moodig is , zónder suse 
„> fchenkomst van het kerkelijk gezag,” wederom naar goed- 
‚; vinden herroepen worden,”  ‚ Deiopenbrre oefening 
»‚ Vân wat godsdienst het ook zij, wanneer de veiligheid van 
»‚ den Staat daardoor niet benadeeld wordt, kan niet alleen in 
», den Staat geduld, msar ook, zoo zulks tot algemeen wel 
», Zijn dienftig 1s, zonder eenig vermoeden van ongodsdien: 
>, tigheid door de wetten: geregeld worden.” mr … Deun ges 


»> loovigen kunnen door de kerk alleen geestelijke ftraffen - 


»‚ Worden aangedaan.’ 


Het algemeen karakter der Porsugezen wordt äldus voorge 


_ dragen: ‚, De Portugees is uit den aard fchrander, ernftig , 


s5 voorzigtig, fpaarzaam en matig in het gebruik van fpijs en : 
+, drank ; hij is medelijdend en liefdadig voor behoeftigen, en , 


», zelfs het- gros van het gemeen, beleefd, verpligtend en 


ey godsdienftig, maar bij is plet zoo bijgeleovig als de Span- 
. as 


js jaar= 


Ld 


a: 





s48 8. VAN DE GRAAFF ° 


9, jaarden ; ondertusfchen wil men , dar deza deugden. mes. 
>» groote ondeugden zouden verzeld. gaen ; als eene alles over 
» treffende trorschheid , wockerzecht en gierigheid; eene on- 
 tembare huitenfporigbeid omtrent de Vrouwen „argiistigheid 
‚‚ En cemen wreedaardigen minnenijd, die zelden anders den met 
‚‚ het bioed van zijaen medevrijer ken gekoeld werden,” Hoe= 
wel van de wetenfchappen , federé da laactte dertig jecen , in Pore. 
2ugal meer werks dan voorheen wordt gemoakt, is derzelver 
opgang nog .‚niet zeer groot, Io de Sterrekunde, met name, 
is men et bìj andere: Volken. verre tea achteren, Vag 1797 
tot 1798 was er te Lisfabon geene Aftronomifcha waarneming 
gedaan, en de lengte dier. hoofdftad was nog doar geen Aor- 
Zugees bepaald, =m» Portugal, hoewel uit zijnen aard-zoe vruahte 
baar als eenig land in Zurepa, levert ; echter , op. verse na nies 
uit, voor hetgene die vruchtbaarheid berekend. is; (lechte 
wetten en verkeerde inrigtingen zijn daarvan de voernaemfte 
oorzaak. „Er is geene genoegzame mest voorhanden, wel. 
s‚ ke bijna alleen uit verrotte planten beftaats er zijn geene 
» behoorlijke waterkeeringen,, tegen het veelvuldig overfiroo= 
»> men der rivieren; anderen zijn te laag en doorwaadbaar 5, 
s) de landwegen zijn niet genoeg onderhouden; geen paarden 
genoeg om den ploeg te trekken, en het aantak boesen is 
>» te gering; de landbouw is hier te verachtelijk , om den= 
», zelven zonder de krachtisfte medewerking der regering 
«‚ weêr te doen bloeijen.”’ Met dit alles ontbreekt hetrer 
niet aan uitmuntende voortbrengfels. Behalve den wijn en de 
olie, hegft Portugal aan fijne vruchten, die uitmuntend zijn , 
beste honig , wasch , kaftanjes , (amak, kork, laurierbla- 
den en andere kruiden, meer owerviotd dan aan aardappelen 
en keukengroenten. Dearenboven heeft men ef onderfchei-n 
_ dene rijke bergwerken ; doch gebrek aan hoet in de eera 
fte plaats, en vervolgens de rijke mijnen in Brasilien zijn. 
oorzaak , dat dezelve weinig bearbeid. warden. De voornaam-, 
fte handel - artikelen , welke Portugal oplevert , beftaan in wol. 
le, ofie, wijn, zout en vruchten , alsnrede citroenen „ ofeuje=. 
appelen , vijgen , eng. Uit de Volkplantingen ontvangen de Por-. 
tugezen diamanten „ paarlen, goud, katoen, leder, tabak „ 
faiker, peper, indigo en verf hout , ‘alsmede rijst, ‘wasch 
zijde, koffij, olie, zout, huiden, falpeter, enz. En de oars. 
tigfte en auontbeerlijktte handwerken zijn de Portugezen bij. 
meest &lle andere Europifche Nerien nog verre ven. achteren. 
Lisfabon, eene in vele opzigten merkwaardige Rad „ ,, de refi-. 
» dentie van het Hof en des Gouversemeats „van den patriarch 
‚ En van de hooge landskollegien , (trekt zich van het oosten : 
‚‚ naar het westen in de vorm van. een amphitheater uit, en 
» levert, uit zee gezien wordende , een fchilderachtig gezigt. 
2 OP , maar inwendig ís dezelve ver af wan behagelijk te. 
‘go Zijt. verm Volgens Lins heeft zij medstel ueapwe en morij= , 
: 2% ed 





\ 


‚_” SESCHOUWING VAN PORTUGAL. - 49 


” ge framen , even zoo. gevaarlijk ‘door hare fiijtee (fteitte) 
»… ats om de moorden , welke, vooral in de lente , uit jaloe= 
9 Zij en wraakzucht, -menigvuldig ín dezelve plaats hebben. 
‚> Bijna elken nacht gefchiede hier een moord en fomtijds op. 
s> klaren dag. ‘Voor berooving is men veiliger op de pubtie= 
s‚ ke wegen dan te Lísfaden, onder het oog van den fouve- 
‚, Kein. ede Deze onveiligheid oncftaat grootendeels dopr de 
2 menigte vrije negers, welke hier werkeloos als bandieten 
se Tondzwervên,. en door het verkeerd medelijden der Portu= 
» gezen, welke den misdadigers het omkomen der juftitie gee 
9 makkelkk: maken.” En ‘ ° 

Zoo veel oordeelen wij tot: ons oogmerk genoeg „ om dea 
Lezer met dit Werkje van den Heere vAN DR GRAAFF té doen 
bekend worden , welken wij, van heeler harte , leven eu 
lust toewenfchen , om nog meer andere landen en gewesten 
van Europa op de zelfde wijze (laciitisch te befchouwen, 


ene 





_N 


Disputatio: Juridica inaugurelis, exhibens quaedam de testa- 
mento nullo ec: rapso.et ‚de hujus doâringe ufu in foro. Quam 
‚st publica et: folemni examini fubmittit M. G. DE JONGE. 
amen Regtsgeleerde Proeve, bevattende eenige aanmerkin= 
… Aen over de nietige en verbroken testamenten der Romei= 
' sens en her gebrisik der loere daaromtrent voor obze regte 


Kee zeer goede Akndemifche Verhandeling , welke wij met 
het grootst genoegen hebben gelezen, wordt den Regts= 
geleerden in deze proeve aangéboden. Het is bekend, hoe 
gitftekend het Romeinsch regt de vrijheid van testamentma= 
king beguanftiget; en echter ìs er bijna geene wetgeving moge= 
tijk, welke deze vrijheid ten aanzien der kinderen meer be= 
‘perkt, dan juist dít zelfde Romeinsch regt. Geene kinde= 
ren’ mogen bij uiterften witle ftilzwijgend worden voorbijgee 
gaen, geene onterving kan plaats hebben zonder gewigtige re= 
deren , en bet cestament is volkomen nietig, wanneer kinden 
ten, welke zieh in de vaderlijke magt bevinden, met (tile 
Zwijgen zijd voorbijgegaan; gelijk zelfs een wettig testament 
verbroken wordt, wanneer na de testamentmaking , of oa 
den dood des testateurs, kinderen geboren worden, van wela 
. Ken in het testament geene melding gemaakt is. Bij deze 
twee laatfte bijzonderhêden bepaalt zich de Schrijver deter 
fchoone proeve , welke în twee Hoofddeelen gefplitst is, 
waarvan het eerfte over de Romeinfche regten te dezen aan= 
zien handelt; terwijl hee tweede bij de vraag ftilftaat, of en 
in ‘hoe verre deze zelfde beginfeten van het Romeinsch regt 


aog heden ten dage bij ons geldig aija. ……. 
: Aa 3 Men 


\ 


s5e M. Ge DB JONGE, BISPUTATIO JURIDICAe 


Men verwachte echter hier geene bloote opgave van here 

een hieromtrent in elk leerboek van het regt te vinden is, 
Des Schrijvers bedoeling was ‚iu deze Verhandeling „de oorza= 
ken, den aorfpropg en den voortgang der Rameinfche regts= 
leere te dezen aanzien op te fporen, ten einde daaruit vervol 
gens de bijzandere wijzigingen opte helderen , welke te dezen 
opzigte bij de Romeinen plaats vonden; terwijl hij tevens uie 
het verfchit der beginfelen , -waarop-dit regt tegenwoordig 
sust, de afwijkingen van het hedendaagsch regt poogde vast 
ve fleljen en op te helderen, 

De Schrijver heeft dit oogmerk ten vólle bereikt; en met — 
alle gerusthieid kunnen wij deze Verhandeling , welker inhoud 
geene breedere opgave toelaat, aanbevelen aan allen , welke 
op de grondige en. wetenfchappelijke beoefening der Regts- * 
geleerdheid eenigen prijs Rellen. . 


- 


+ 
à 





Natuurkunde der Ziel, door Jon. CHRISTOP. HOFFBAUER , Hooge 

- deeraan in de Wijsbegeerte te Halle in Saxen. Uit het Hooga ° 

… Mzitsch vertaald door ARN. NIC. VAN: LOON , dd. L. M. & 

‚ Phib, Doâ. Te Amfterdam, bij W. Brave, 1808. Zn Al, 8voe 
so4 en LIV. bh | SN 


IN“froriog van den gard en het wezen der.menfchelijke Ziel 
was van opdsber bij den Wijsgeer geliefd , omdat de ken- 
nis van zichzélven voor den mensch inderdaad kan gezegd 
worden de belangrijkfte van aile wetenfchappen te zijn, En 
zij echter was het, die, der Wijsgeer în bet bovengzinnelijke 
te zeer verdiepende, eene reéks van afgetrokkene redenerin= 
gen en (helfels voortbragt, waarván het eene al ongewisfer en 
onzinniger. was dan het andere, en waarvan. de Botfom zich in 
het opgemeten vak der lowgere voorttellingen verliest. Verplig= 
tende is alzoo ten allen tijde de arbeid dier Geleerden , dig , voor= 
Relling ev ervaring zorgvuldig fchiftende en vrij van (choolsch 
“ voorogrdeel, juist daardoor toonen , eene nadere (chrede in bet 
rijk der waarheid te willen en te kunnen doey, en hunne tijd- 
genooten tot juistere waarnemingen op te leiden, Onder de= 
zech rangfchikken wij met volle goedkeuriog den Mallef/chesn 
Hoogleeraar HOFFBAUER, ten- opzigte van-zijnen boven gemel= 
den-arbeid. Immers, al dat gene, wat gewoonlijk aan de 
Ziel, in onderfcheidinge vaa ket Ligchaam , paer eene wijse 
geerige voorftelling, worde toegekend, em gewaarwording 
aanichouwing, zin, kenpend germoger:, verlland , vernuit . 
verbeeldingkracht, «r en daarna, wederom in verband met ber 
Ligokaam-, wordt aangenomen , els eandoening, hartstogt „ 
taal, zingelijkheid , genoagen , miend&gen , begeerten , afkeer »: 
vermaak, weiging, temperameur en kordieter, in alle. derzelver 
Ô 7 . kn E - nutz 


ed 


End 








Je C,‚ HOFFBAUER, NATUURKUNDE DER ZIEL. St 


nuttige en madeelige wijzigingen : diet altes worde in dit Werkje , 
en wel in eene reeks van 99 gemeenzame Brieven, zoo een= 
voudig, en, voor zoo ver het onderwerp zulks toelaat , zoo 
duidelijk ontvauwd „ dat wij den Schrijver daaromtrent den 
welverdienden lof geenszins kunnen ontbouden,== Is de behane 
deling der (toffe naauwkeurig? Is het betoog voldingend? me 
Wie zal hier beflisfen omtwent de waarheid? Mag de Recenfent, 
die openlijk belijdt vrij te zijn van alle ftelfelzucht , naar 
sijne befchouwing oordeelen, dan is er vele, zeer vele waár- 
heid in begrepen, en op tens wijze voorgedragen, welke 
zich van rondom aanprijst. Dank zij dus den Vertaler voor zij= 
nen goeden inval, omm dit Werkje in een Hollandsch gewaad 
te kleeden ‚daar zeer velen onzer Landgenooten.paar zulk eene 
duidelijke ontwikkeling van eene allegins duistere zake gretig 
zullen verlangen. Alleenlijk {mart het ons, dst in den @ijt hier 
en daar eene Hoogduitfche taaleigenheid ingeflopen , en mee 
nig Latijnsch kugpstwoord , vooral in den goften tot g4ften 
Brief, alwaar over de taal wordt gehandeld, onvertaald is gee 
bleven , welk intusíchen „ overeenkomftig het oogmerk, waare 
toe zulks gefchreven werd, voor menfchen , die niet tot den 
geleerden {tand behooren , een noodzakelijk vereischte was, 
“ Wij verlangen hartelijk , dat de leeslust weldra eene tweede 
Hollandfche uitgave zal vorderen, ten einde alsdan zal kunnen 
yermeden worden dat eantal van drukfouten, welk, hotzeer 
de voornaamfte ftellig zijn opgegeven en verbeterd, deze vers 
taling zeer ontfiert, 





Lof der Kwaad/prekendheid. Boertig Diíchtfluk, dodr A. L. BAR= 
BAZ. Te Amfterdam , bij W. van Viiet. 1808. Zn gr. 
‚ 8re, 18 Blad, | Oe | 


nder de Vaderldadfche Dichters van onzen leeftijd kennen 
wij gaarne eere plaatfe toe aan den arbeidzamen BARBAZ, 
Zeer onlangs hebben: wij nog in ons Maandwerk *s Mans luis 
mige Befchouwing van Amfterdam bij den nacht beoordeeld (*) , 
en na die latere Voarlezing zendt hij thans eene vroegere in het 
licht, wier opfchrift alleen genoegzaam toont, eene navolging 
te zjja van den Lof der Zotheid, en Lof der Geldzuche „de 
eerfte door: den grooten ERASMUS, de andere van onzen be- 
gaafden Dichter ER. DE DECKER gefchreven. Niec dat wij hier- 
mede willen aanduiden, als zochten wij dezen Lof der Kwaad- 
Jprekendheid in eenige vergelijking te brengen met die ver- 
maarde Meesterftukken van gezegde zijne Voorgangeren, al- 
reede bekroond met den roem der Eeuwen; zulks toch, ver- 
trouwen wij, laat zich onze Dichter zelve niet voorftaan; en 


wij 
(*) Zie beven, bl, 89, . 
‘ De . As 4 


à 


FR ET TT 4D BARBAE. 


' 9 
wij ‘alleen hebben. daerom gewaagd van die vroegere wijsgeen 
rige en geleerde Hekelfchriften, om zoo den geëst en toon s 
waarop deze Dichterlijke Voorlezing van dep Hr, BARBAX 
geftemd is, beter te keofchetfen voor ouze Lezers. Voor hes 
overige moeten wij hies. met VOLTAIRE zeggen : 7 


« Tel brillie au fecond rang, qui s'échipfe au prenter. 
5 LE …: í At ' : ‚ 
- Wij berhaten onze vorige aanmerkingen niet, wegens de bee 
naming van'-Zeesrtip Dichtfiuk op den.ritel, hoezeer daartoe op 
nieuws: 'aanleldinge Ìs,:en fchoou de eenvoudigheid der Ou- 
den, kariger in bet beloven , milder in het geven , feeds beter 
Ons gevalt, en wijcherer door gezoute fcherts verrast wors 
den , dan eene abnkondiging van doert op den ticel lezen. 
Maar wij berwisten. ouzen Dichter ongdatue, in eene zoa 
ktetne zaak naer eigen luim te kandelen , even: :weinig ate 
zijne fpeling , -hoe' wraakbaatr in een en ander opzigt. 
Zijne: verzen zijn dobrguans los, -roetwfoeljerde en zuiver ; je 
wanneer men den :enkelen regel uitzondert, fn welken al ze 
vn Janp , dus afgebroken, rijmen moet op geflalte , zou=* 
de het kwaadfprekendheid kunren fchijnen, dezelve inw di 
opzigt te gispen. Aan. vernuft en de noodige bekwaamheid 
om de -hekelpeu' ve voeten ‚ ontbreekt het, gelijk onzen Lande 
_ genooten reeds bekend Is, den Hre. BARBAZ niets en betuigt 
hij «te regtop den omgekeerden titel, geene perfonen, maar 
wel: de gebreken en het belagchetijke der-zeden, te hebben 
willen ten toon ftellen. Het gelust ons, kortelijk dit Dichte 
| ouze Lezets door te lodpen. 7 En 

. Niet ongevallig is-de- boertehde. aanhef van den lof -der 
Kwaadfprekendheid , die zich: BARBAZ voorftelt te bezingen, 
dls-de moeder van het gezellig vermaak , rijk în vinding, eene 
vijandin der zelfsverveling ,en eene troosteresfe tevens in ramp 
en verdriets De mensch heeft wel in dit tranendal zoodee 
nig iets noodig tegen neerflagtigbeid : ef’ boven Godsdienst 4 
Reugd, Rede, Wijsbegeerte en Kunften, me zoekt men, 
om zorg en walg te mijden, 

Een zoeter bron van ftreelend zielverblijden : 
‚ Kwaadfprekêndheid, ook achterklap genoemd, 

Baart meest die vreugd, en dient het meest geroemd. 


‚ Een norsch Filofooph bijt hem hierop tegen, dat dit geheel 
eene verkeerde ftoffe is, en hij die pest van goede zeden eer= 
der wraken , dan roemen moest. Doch de Man onderfcheide 
niet tusfchen den laster, uit baatzucht ontftaande, en kwaad- 
fprekendheid , of achterklap „- en praatzucht, veelmeer eene 
telg van gewoonte en vernuft , en als zoodanig zeer welkom 
bij de vrouwtjes. Zij vermaken (zegt BARRAZ gan de Jurn 

or A chsp 





me npe ene 





‚LOP DER: KWAADSPRENENDERIDA « … 353 


Gehap in vertrouwen): zich lustig daarmede ommrent afwezigen 3 
en komt het gefnap dezelve ter ooren, 


Ld 


En dan heet men ’ logentaal, nr 
En haar vernoegt het wrindlijkst kuschonchaal. 


Na deze boesterij bezoekt zijne Zangfter, onder geleide der 
Codin, een en ander kransje, waar Zij vereerd wordt, en tele 
kens de aangeflagen toon iu dien van tof- en achting-betuigin= 
gen veraûdert, wanneer de Man of Vrouw zelve, die over de 


tong rolde , verfchijne ìn den -zoogenaamden Vriendenkring. - 


De verkeering der fijnen of fchijnvromen , die der Akteurs en 
Aktrices, van Vrienden altzoo.en Bloedverwanten in, het alge- 
meen, bijzonder’ ook de redenen en het oogmerk, waartóe de 
praatzieke Sophie na het heeftel van hare-gezandheid een feest= 
maal aanrigtede, maken eene niet ongevallige verfcheidenheid 
uit, en worden tot nustige leering naar verdienfte befthimpt: 
waarna de Dichter, om alles eene meer bóertende houding te 
geven , ted fott& WiEhZelven' niet fpaärt, en eenen rijmes 
jaar , taalggleerde , en Pedant , te samenbrengt, die one 
derling aan hunnen, viclust tegen hem deu teugel vieren, maat 
eok bij zijne komst geheel} eene andere en vleijende tâal voe- 
ten. Ous beftek gebengt niet , dat wij in deze bijzonderheden 
oos islaten , of daarvan, proeve geven, ‘waasbij toch het ge 
heel zoude gemist worden. Liever zenden wijdus den nieuws 
gierigen Lezer toe het Dichtftukje zelve „ allezins gefchikt om 
te vermaken „zoowel als te onderwijzen, Dat eentoonige nog- 
tens der gedurig herhaalde afwisfeling van de cual der kwaads 
fprekendheid in het efzijn , mee die des tofs in de zegenwoor- 
digbeid der bedoelde perfonen, geviet ons wel het minfte; er 
Zonden wij almede verlangd hebben , dat het onderwerp inr 
meesdere: bijzonderheden ware behandefd geworden, Geew 
woord ás hier toch (opde wij een voorbeeld toonen) van mee: 
nigerleì kwaadíprekendteid, die tusfchen mededingers of lie= 
den van één beroep en ftand zoo dikwerf heerscht 5; geen 
woord wederom van het beoordeelen der openbare gebeurte= 
nisfen, en daden van het beftuur, waarover toch een iegelijk 
fchier te allen tijde en onder elk Volk zoo gaarne en doorgaans 
engunftig zich uitlaat, Ten minfte in zijne Zedeprint-teekent 
_€r noemt HUYGENS Ónder andere den Koning D. 


‚‚ Een doel van ondancks pijl, en achterklappers roers 
‚‚ Een aller voorfpoeds eer en fchades fchande draeger” 


OË zouden mogelijk wij Hollanders nog te weinig gewoon 
2ijn aan den Koninklijken fcepter, en te zeer ingenomen ‘met 
‘deszelfs nieuwheid , om fchuldig te worden-aan het kwarid ; 
Waarsan de Nadien ziek liggew ,-en waarvan HUYGENS fpreêkt 2?! 
Hoe het zij, wij- herinneren ons wel ver hede het flot, wai 

‚ mee 


\ AN 


_ 


hed 


854 _ Ae L- BARBAZ, LOF DER KWAADSPREKENDERID. 


mede onze Dichter eindigt, en, niet gezind om zijnen gevál= 
ligen arbeid met de uicerfte ftrengheid te gispen, bedwingen 
wij onze foappende pen, en deelen liever die laatfte regelen, 
als een niet ongevallig ftaalrje, onzen Lezeren nog mede, 


Kwaadfprekendheid! ô voorwerp van mmijn® lof! 
Ik koos te recht(gt) u tot mijn grootfche (tof 5 
Doch dit gedicht (ik wil ’t wel onderfchrijven)) 
Zal ook niet vrij van uw bemoeij(ijng blijven $ 
Goed zóó)! dat zich dasrop uw anget fcherp’ f 
Dic zelfs belooft me op nieuw een onderwerp; 
Hoe meer gij (aapt, hoe meer ik ftof zal vinden 
Mij, jegens u, iets grooters te onderwinden. 
Vaar, midlerwijl, vrij voort in uwe taak: 
Verftrek de liën tet fchadeloos vermaak ; 

En geen van hen, zo(o) lang ze u vlijtig eeren, 
Zal tegen kerk, of taat, ooit zamenzweele)ren f 





Een voorfpellende Droom , verteld door w. GOEDE , ‘den 7 Oâober 
_ 1807, ín eene Vergadering van het Departement Rotterdam 
… der Maatfchappij: Tot Nut van’t Algemeen , in de Zaal van 
het Genootfchap : Verfcheidenheid en Overeenftearming : zijne 
de de eerfle der Redevoeringen „die „op befluit van dat Departes 
- ment, in de zes Wiântermaanden ‚van elk jaar , zullen gehouden 
‚ worden, Te Amfterdam , bij J. F. Nieman. An gr. 8vo. 71 Bh 


aar, na het beflgit des Departements te Rotterdam tot hee 


‚Sf houden van Redevoeringen , de eerfte fpreekbeurt den 


Heere omne te beurt viel, dacht hij ten onderwerp te moeten 
kiezen, den pligt, den werkkring en het vrolijk uiezigt van 
een lid der Mastfchappij 7oz Nut van °s Algemeen. Eene reeds 
afgebezigde ftoffe, Hij begreep, zou men bem met welgevale 
len hierover hooren, zoo zon de vorm zijner rede het voor+ 
naamfte moeten doen. Dus befloot hij te droomen, Hij houdt 
zich alsof bij na een flaapje van ettelijke jaren eene morgen= 
wandeling deed, en tot zijne verbazing alles in zijne ftad gee 


… heel anders vond, Onder het geleide vaneen’ ouden man naa? 


het oog , maar efgenlijk , gelijk in het vervolg bleek, van den 
geest van Vader NIEUWENHUIZEN, nam hij alles vaauwkeurig 
op, vond alles, in Zijnen fmaak, verbeterd, en iedere verbe- 
tering, van welk eenen aard ook, was door die Maatfchappij 
en wel bijzonder door-het Rotterdamsch Departement, ge= 
fticht: be ves, Kijk, kijk, kijk f wat vliegt daar in de lucht? 
dus viel ik, verbaasd over hetgeen ik zag, mijnen gids in de 
de, am Het zijn luchtbollen , met fenepén daaronder , her= 
nam bij koeltjes , die waarfchijnlijk met goederen of Pasfagiers 


. uit China, Peking, Batavia, de Kaap de Goede Hoop of 


Australie komen. Zij zullen ftraks wel in de (tad, bij bet bul 
e en. 


W. GOEDE , VOORSPÉLLENDE DROOM. Bs4 


entandfche luêhtbol kantoor , nederdalen,”” Een lid van hat 
Rotterdamsch: Departement had hee middel uitgevonden, om 
den bol, tegen wind-en luchtftroom in, eenen vasten koers te 
doen houden, en federt voer. men fpoedig-en geregeld, wer- 
waarts men wilde, Zoodat, deze Voorlezing bevat des Schrij= 
vers vrome, en dikwijls vrij onwaarfchijntijke , vooruitzigten 
en wenfchen | == : 

Het komt ons voor, dat men nog al gemakkelijk soe als de 
Heer GOEDE, ea nu ook mef hem eens droomen kan, Wij wen= 
‚fchen intusfchen hartelijk ,' dat noch de Heer eoepe, noch de 
overige leden des Rotterdamfchen Departenrents zich met 
‘droomen zuilen vergenoegen, maar wakkerarbeiden , om were 
kelijk daar te ftellen iedere wezenlijke verbeterìng in den geest 
der Maatfehappij; waaraan wij ook geenszins reden: hebben 
te twijfelen.: De weldadige Maatfchappij kan indedaad reeds 
zoo vele daadzaken aanwijzen, dat men ‚ook zonder te droo= 
men, voor de toekomst hét meerdere en grootere overtuigend 
kan berekenen. Het droomen en droomen verhalen verhinde= 
re dan maar te Rotterdam de werkgaamheid niet, ==» Van kee 
Aelen toch komen geene eijeren, gelijk het fpreekwoord zegts 
-en moet het Departement. dat alles ook maar gedeeltelijk uic= 
‘voeren, wat GOEDE gedroomd heeft, zoo valt er niet te tale 
men. — De Redensar meent, hij gaf hier het een en ander, 
dat ook wel elders van nut kan zijn. 


ee | 
| ANTIKRITIEK. 


F4 


AAN DEN 0 _ | 
… RECENSENT 
OOK DEAR | 
RECENSENTEN, 


_Jeeerfrepas anfer olores! Maar wie durft het wagen, onder 
het aarifchijn te naderen van den Apollo ,*die , op den Hole 
lahdíchen Ollmp, alle kuustregters aan zich onderwerpt, en 
zich daarom „met den weidfchen naam van Recenfent ook der Re= 
cenfenten „boven allen verheft! En echter verftout zich de be= 
oordeelaar des Iden Deels van de Werken der Bataaf/che 
Maatfchappij van Taal- en Dichtkunde (Alg. Vaderl. Letteroef. 
voor 1808. Noe Il, bladz, 83 enz} een enkel woord te (pre- 
ken, — Het heeft, namelijk, dien gebaarden Pythiër, vol= 
gens zijne alom genturpeerde regten op deg Helikon, be= 
baagd, ia Deel Ill, No. 3. zijner godfpraken, bl, 216 ear, 





856 <tr ANTSKRITIEË, 


den voófhoemdef beoordeelaar,. als onbillijk, aëhrelsor of 
onkundig , te gispen, én kem alzoo zijne. meesterlijke plak in 
aile bare kracht te doen gevoelen, see De beoordeelaar 
gìndt echter voor als: nog geene reden om zijn gevoelen 
te veranderen , dat hij. over het bewusse Ilde Deel gen 
ait heeft, Fet komt: hew: nog voor, dat het eerfte der 
twee ftukken (wie ook daarvan de (tellers: mogen zijns 
zaai en hoedanigheid doen in: dit “geval niets af:) ges 
heet niet voegt bij de uitgave der werken eener Bataafjche 
Maatfvhappij van Taal= en Dichtkuude , als welker titel van 
zelf bewerking van Mlollandfehe kunstte kennen geeft ‚en dat in 
het tweede (tuk, bij de opgave van vonpeL’s verdienften, eert 
der voornaamfte veteischten „ het gezag uameltijk van gezond 
werftand: en oordeel, is overgeflagen; een gemis, dat bij eene 
Maatfehappij, die als kunstregtfter te voorfchijn treedt , níet 
mag worden voorbijgezien. « Voorts blijft de beoordeelaar , op 
Sroniden , die- voor lrem allezins voldoende sijn „ zieh vereenfgen 
met het gevoelen van een aantal bevoegde regsers in dit vak, 
dat ber Prijsvers van den Heer TOLLENS boven dat van den 
Heer Loors daarom uiemunt, omda her eerfte meer getrouw 
is aan de natuur; dat ie, omdat HUie DE GROOT daarin ges 
maald wordt, zoo als hij waarlijk beftond: terwijl in het 


tweede de bedrijven des beroemden mans bijkans ovetal ges 


huld worden in voorftellingen , welke. de ‘aandacht meer. tot 
eigene kunst, dan tot het eigenlijke voorwerp van den zang 


’ Jokken, Het zon fall auxillo nec defenfortbus istis eget, kân 


even zoo goed op den Recenfent te rug ftuiten, daar de bes 
oordeelaar twijfelt ,-of de Heer Loors zich gaarne van eenen 
fcheldenden Advokaat zal bedienen , en hij zich veeleer de gul= 
den fpreuk herinnert: Sedu/itas autem ftulte quem diligit, ùr= 
get. De beoordeelagr althans scht zich verheven boven den 
viclust van eenen Recenfent, die denkbeelden en voorftellins 
gen met opzet verwart en verdraait, waartoe in eene befchei= 


. dene beoordeeling geen gtond was, en die zich gisfingen ver— 


oorlooft van kwade luim of wraak van eenig wezenlijk of ingen 
Beeld leed. Zoodanige gisfingen zijn den befchaafden 
Man onwaardig , daar zij die teedere gevoelens van hee 
hart kwetfen , waarover de mensch zich zelf alleen bot 
regter beeft. De beoorteelaar kent zich zelf vrij ‘vam 
allen verkeerden harrstogt in dit opzigt, endet zoo veel te 
meer, daar hij toe de bewuste Maatfchappij, ‘welker (lukken 
hij voor zich had, en tot beide bekroonde Dichters , volftrekt 
În geene andere betrekking taat, dan als beminnaar:der kunse, 
zonder eenige de minfte voorivgenomenheid wan perfonens; Mi 
vindt alzoo veeleer in deze ‘beoordeeling van. den Recenfent oe 
der Recenfentón eenen nieuwen fpoorflag , om op deszelfs - 

reijdigheid voortaan: war mauwkeuriger te letten „eu de 

uret, Met. hate. waarheden. Cokhoonbeid, vegen vernieuwde 
stavalien te verdedigen, 





‚ AL ven PE N E Lope 
VADERLAN:D s CH Be: 
LETTER-OEFENINGEN, 











Verhandelingen van het Genootfhap tot verdediging vak den 
Christelijken Godsdienst „ opgerige In ’s Hage. Voór' het 

jaar 1804. Pie Stuk. Te Amflerdam en in 'r Hape, bij 
7 5. Allart en B. Scheurleer. Jw-gf. 8yo. 470 Bl. 


il . A IT WEREANPELIMGEN 75 
EN de behandelde godfpraken , ook tijds Hi 
1 Boeren aaps: va Beb hed 
En hrijver vindt dezelve Gen, XLIX: zo. Jef. Xl: 1. 
en ip doos, hand , waarin de Profen da; 
van g8woÒn zi bfektn. ae derde oofdhak 4 
efst het hv) at het Profetisch dee bande 
len Mesfias , vervat in_ de behandelde odfpraken, in 
lezus ristus Îs vervuld geworden. Trel wordt be- 
weerd, dat de geha van het N‚ T, in hunpe verhe- 
„len van Jezus lever den. enz. zoo volkomen met de 
“voerzeggingen der rófeten, aangaande het leven , lijden 
Enz. van den Meafias, inftemmende, over 't geheel gen 


TAN:NET HAAGSCH EBNOOTSCHAR, Vp 


saonder zou deelen; ‘et geen’ zith-biet. gedrakhélijkop den 
geringen ftaat van Jezus laat taepgsfen.  Evenkwet ook 
„deze bedenking meent hij te kunsien' optosfen, door te 
Ontkeenen , dat de Mesfias -alleem als eoodanig door de 
„Profeten is aangekondigd, en bunse voorzeggingen van 
den luister wen het Mesfiaanfche rijk te doen-voorks. 
soen, als maauw verbonden met atdere „ die. van sijne 
vernederingen melding maken, waarom geene. Jette ne 
wervulling. der oerstgenocende zal te verwachten 
terwijl het ook onredelijk: zou. zijn:te, te. onderfellen * 
dat al het voorfpelde reeds zijme. vervulling gsvet ben 
komen hebben. Met veel fchranderheid ‘bediend. zich 
de Schrijver voor van deze daarfte aanmerking , met 
opzigt tot de voorsegging van uitwendige tijdetij ke 
Yoortegten , die zekerlijk geenszins tetverlijk “en dan 


| ‚ ok neg maar pe deele, vervuld zijn. 


äm een bijgovoesr. Aanhangfel wordt , uit de overe 
eenfbemsing der gelfehiedenis van Jezus met--de voor 
Cpellingen aangaande den Mesfias , een bew, ewijs ont- 
3eend woar de waarheid en -geddelijkheid der age 

…Meù gioët den Eerw. FOLMER het regt doen, van 
zijn o zp wel doordacht, en met: grondige kermis 
-hegleit te hebben. «Of evenwel zijne vedeneriagèn 
en wel bijzonder de oplosingen der ingebra pre bedene 
kingen, in hee derde :Hoofdfruk , genoeg fleck ‘houden , 
daarover willen jmif geene uitfpraak doen. Die, met den 
Koagleertor: KONIJNENBURG „ deze geheele zaak uit erm 
ander vegpuat:befchouwen , -zuiten er tè mintfte ao 
wel: °t een en ander in aamtreffen dat zij dusverre nì 
zoo ngelien hadden , en waarover Rog aader verdient 
„megedach: te worden, 


\ 





… Keervede ver vobhberziding tof het: He Avondmaal. « Door 
D. Fe Vs KEINBARD, Aenrfalkfisch Oppenlfprediker en 
Kerkenraad. Naar het Hoogduirsth. Te Leeuwarden > 

- Bij J. W. Beouwer. r8oy. „Jn 47° Bro. 38 B 


1 wederom eene Leerrede van den waardigen REIN» 

HARD , En wel, zoo wij meenen, eene der laatst 
uitgegevene van dien voortreffelijken Schrijver , die , hoe 

dikwijls hij ook, over denzelfden tekst , en bij dezelfde 

gelegenheid , moet prediken, telkens eene zekere nieuw, 
an ei 


„2 


ed 


‘GB, KEDYINGEDS, KANDLEIDDG 


RLC STIER A VI DR EUURS. 1563 


ont sijnt: 1hêer7 don - gewens kendhieid:, Wiers: 

sats douwe Gemueris  welkerhij: als: Leeraar teld 

zier “reyes wordt: betreurd; erf :cheewélk der Hoo 

felioie br.eenen VAN: DER ‘Pabst ‘voorzeker op deibes. 
kende wergoed. worden: Met zoo veet: ertoe 


ben alst deze! Bieetrede wal zij; Bebbeh wi 
velwè geen "Ork: ari! geftigen: en ‘matirië re 
Mijl ‘wiet “tè ‚ "vertoom uderetver dert eh 


Redénan ; alie -zrfrd onderwerissnvorkemen Teebter Ís), 
en Valt das werdterfters „doel Ovatedanseri d6ordrohgen'; 
| eng kia in En onderfcheidene. gewigtige betrek kie 
fond Arp verf Altin nenfk diehe vere 

„Den indeed j: dt eden) Redertar vrame 
dsmme verdiedhe ‚vals wijler de ‘Hoet 


hd Erten „rake ker: uli ddn Hbss (aoe art TK see. 
men MêefdiDellomdat +0) ca tasin isol 

19’ 20, an Tg 20029 „JAA alaxa „5 tot 
borg Gelis „Por cuN shi as „eg dlg oro. „eh 





n: Te Hasskm, bij}. ge 
- . 266 Bi. Jr us 127 3EISJO IS Tobie e9 fr0103 
“ Ct RAE tt EA visi as ar. ci hbe ij 
; mider devjsermneriijke Verdjestri Twetke kunbt:en we- 
O tenfchan tim, eenigen: tn dit: Laad: gelesien 
heksben ; mig. te regt gëteld deHeoglcerusr RAU, 
fieraad Her: Letjerche Ho cógefchate, uivartntende door 
kaalgeleerdheid ,- welfjprekeridheilëy éh brafheid van ka- 
rakter: - Bij voors! verdiekde:1o oazije zeid. 
idamé hóedanigbeden , erk de: VA hap w trema 
“bok ‘hare hulde: niët. Die Miaefchappij, vain Sowel lod dri 
helfeern zoo wasrdig Lit was ; @ntring door &én: 
van:‘twee : harer zanzientijke Deden’; 
die- dpenlijke ‘Verdering’, „weten tan) 
behoort don beat … „sig og Ee 
In de Tiófredte: ontwbewt de’ Meer enen oden. 


Weerps, van den Weiftek it 
wite gen aabriehiijk gef ella! RS is ob- 


‚voeding ein jeú dóoif LULIERIREN Eken Neten, 
‘door de ng de Fran s raid. 
# Chap , 










% NANGREN. BILDEP.DIJK 


GUSANNA- SEBINA-REYTSMA „ Vart-Friefcbe en Amfter- 


wr r vnlteen@s :eerigen ‚Zooi èn... Broeder. 
aReedeintsijge: kindsheid-gafs hij onderfcheidene 
Dijken wan. tbaarheillVan-begcip., fijn 


uit Md aat kene 


Lorne EN LIJKZANG,. … x, 


Kennera:als. eén meestèsftuk : gefchat' is; en ten dien tij 
te sheer Hofs verwekte „'daar-hét ‘geheele werk door den 
Jongeling réeds. was voltooid. : veger 
„ Bene refze:met. zijne Ouders naar zijne Grootinoeders 
te-dlerborn in Het Nasfaufche, in dat.zelfderijdpérk van 
zijatleven, gaf-aen)eiding.tot de bepaalde keuze ván het 
Jeeeraaraambt- bij …het.:Walfche „Kerkgenvotfichap:: Bens 
nebpsige -Gegteeate, van -Franteba: Vlugtelingen ; dea 
dienst. bares. Prièdikers door ziekteumisfende ,verzachbd 
onsen Student tot deszelfs verveling; In de volvoering 
dezer taak Oaagde bij, doa ongemeen gelukkig „ dat hij, 
&n aldaar „ en bij zijne terugkomst te- Utrecht, den 'flerke 
fen aandrang verwierf, om zich :bij uitzondering aart 
den. predikdienst in:de Franfehe taal te-wijden:, gelijk 
bij dan ook, na eene. voleindigde. loffeli; die,-Op.a 
September 1785, bij de Walfche: Symotle te Zeijden tot 
Proponeot werd beyerderd, : De- roem „.qverâl van hem 
uitgaande, bezorgde. hem: weldfa het beroep te Harder- 
zik alwaar. hij. op 28 Janij 1786 zijde intrede hield, 
leenlijk het vertrek van den, ROBERT van Leijs 
den naar Amfterdam ;ìn hetzelfde jaar , véroorzaakte fleehts 
een kort verblijf:op zijne eesfte Mandplaats; wordende 
bij tot deszelfs, opvolger, te Leijden beroepen en aldaar 
op :19. November-1986 ingehuldigd , en wel onder-guaftie 
ge. dispenfatie. der Staten van Holland omtrent de. wet 
van 13 April s6p7 „. welke .bet-beroep vam de. Walfche 
Predikanten regtfireeks tot den. vollen ouderdom van:2g 
Jaren bepaatden, > en EE 
‚ Den predikdienst te Leijden met ongemeene ficheing 

en toejuiching waarnemende „ koude het niet misfen , 
‘eg geopend tot hoogere bee 
e 1787 te Utrecht als Hoogs 
d en: Taalkunde beroepen, 
eftrijd- met een gelijkbesoep . 

ss ‘geweon. Hoogleeraar. in 
End opgedrigen; med 
wer gens waasdm 
amen ei ige bediez 
ven ngeling van geestigheië 
en blijdfchap „-op ze April 2788 'met aft» plegtige- seder 
Vogting aanvaardde. en Aaf woef 
‚Ia 1794 tot Hoogleeraar in de--Oosterfclie Talen eu 
„ Joodfche Oudheden zijnde aangefteld ‚ert‚zijne taak zelfs 
met: eene openlijke-res vorkng: hebbende san vaard „our 
Pa 7 5 Gere 


ee) __ L'4MAEEN BFLBERDIK 


dtrvond ‘hij Ín- dert jard: ro si-cônigen wederftand ter: det 
vernietiging zijner: aanftelling en: hee ‘beroep van den Heer 
VAN DER PALM in zijne plaatss hij keerde steoë tot het 
qndesueijs der’ godgeleerdheid te rug, dodh-alet zonder 
. eene dekgre vergoeding wan dekte grief bij de cerstkomens 
de golegenhetd ; terwijl hij, in 1799, Warnieer ber (taáte 
buadige daeflaic ser affchebding. van: Kerken Scaat wijweel 
dienst kelbaar/fchsen ze maken , tot Hookloersar Mei 
de gewijde Dichtiren-Redekuude anngeftéid en ulzoo op 
nieuw han de ‘Akademie werd verbonden; wordende 
zuiksrterlang nog nader. gevolgd. deór-den twdede vereel 
pend befiuit van: Uuwaterer „dat Weij sds phaars ward 
Foogleerdar'van DÉr:paLm , intdicfaar tot Agam : 
Nationale Opvoedisg verkozen „geheel zonde vérvars 
gen rot p:disaglfs:ter vgkonmst „als wanneer beide Hoogú 
leeraard deze taak met onidetting goedsinden orkter elkdtys 
derèn zouden verdelen: zatten anetr.l het de 
_ detwijs in de. godgelee niogd wegvallen „ zoude 
den rang en ‘titet' defi facuiedit- behouden eh met der 
_ zelven overgaan tors wijsgeerige vak , Waart AIF: 
voor alsdan ‘ge weit gelijk dair ook , IR. en Are 
2306 „wanneer do: Elòogleevaar: VAN) DEK- PALM en 
Akademie te rug. keerde „de bepadlie:verdbering wart 
onderwijs gevolgd werd, Dew ontzettende versp / dàn de 
îtad Leijden op 1à-Januàrij 2607 te Geurt gtvallen, Kors 
de niet’ nalaten den gevoefigeh Kau Weweldigst ta treft 
| ens daar hij „ niet. den: met zeer: vld: moeiet ,- zijnd 
chtgenoote en Kinders van onder de pufehèopeén verd 
toste: , ‘en. zijne aanzienlijke Boeker ijo:twee cen ‘“urital 
kostbase handfehriften „eg daaronder wear sttet door hl 
wolteoige Arabifche.werk wan TEIFASG „Duet de ganted. 
kenidgai van andere gökerdes ; en: teke 1obfrede 
Hoogleeraar pest; aan de v ting der:VL 
_ ter-próoije zag. Gelenigd, ’t is waar, "twerd dêze fin: 
_ door de tegenwoordigheid en deelwemiag! ven Z.' M, 
Koning van. Hold, die hem, toe bierflel var: 
fchade , eene foms. van tien deszend guides honk; 
Bog daarenbowen: efne: veorsdurcnde fharwedde wart 
duizend bemendigen elek er Zij de deer peen 
van dezen a ichk'toor zijns geze id. 
baarde zich 1 fterk , om niet ookrdanrgit de u 
Jijkfte. gevolgen”te wreebens … Eene. réis, ‘echter; af 


| sán de vakantie dewes jaars, : gelijk: hij te 
Tro amar den Bme <5 a rg wand Begeland ge. 


NE daan 








ZOFREDE EN LIJKZARG. … % 


daat had, Scheer! sti alte de kracht van Nigehiearm var 
geer re -hefgever,” zoodat hij-zijne werkzaamheden te 
Nerfst eb vernieuwden moed wederom amving: 
Dekh- eene ‘nieuwe ramp bedreigde ‘hem ín O&tober;' Hij 
emil ge vatar volten oeftand zijner Kinderen, die herh eerrèn 
em tijd. tasfchen hoop èv erees «deed -dobberèn, 

ne ‘verkoudheid op -27- November, In den eerflen op> 
deg-zoo weinig gered, dat de: tiensrijverende Leertar 
mièt-dan met moeite door zijndn Geneesheer werd te: Nigt 
gehoüden ‚om tine beurt op detì’ eerbtvolgenden? Zon= 


Hap var nop andere: drie Kibet 
Vranke en cakes de 


har. 


Zaag-op. deu dood wan dew beeddmdenr beter Amt ; inert 
wie He k 
* 


1004 


268 L'ANGE. EM. MILDER RIJK 


hartelijkfte vriendfchap op den duur: hach-aangdkweelst s. 
‘eene Qde aan den Dood, en amdera meer. Fans het is niet 
dez met de opsegefte. welmeestendhpid.y: det.wij ook ons. 
verlangen bij den- wengeh des Lofredenenes.; panen , : dar, 
alle--deze , vporal.de nag onuitgege vene « meestertkukken, 
in eenen. bundel zullen worden. publiek-geuaakte. Doek 
oek deze voortbrangfelen levoren;zulke doerflaende blijn 
ken. van een fijv vernnft ; van ki Smaak en edel: 
gevpe) voor: het; ware en- (choone doos, letserkunde en. 
oprdeek befehagfd , dat zijne verdientten; ongetwijfeld, 
met -de--dankbaarfte erkentenis doors volgende geflache, 
ten, zallen wprden vereerd. Hele, DE 
‚ ‘Datgene vooral , wat, den vromên,‚BAm. -bijzenderlijk 
kerumerkte ,‚ was- de, getrouwe waptnemiag: Nan, zijne; 
Qst‚y als Hoogleeraar ;: in het ondeswijs der-Oosterfche; 
Falen en. Dichtkunde naar de kogtfteren beste regelen 
in dat, der: Hebrepuwfehe Oudheden, en bizonderlijk 
in, de; zoogeueemde harreslijke Godgelersdheid, doom 
hem cm‚de.swee; jaren, in:het Fragséh gehouden. . Der 
voortreffelijke Jongplingen-s : die. gis zijne -School zijns 
‚ vaorsgekomen „ en-nog beltendig, smet dem. Lofredengar 
zelf „ de nagedachrgnis van hunnen,Meuster zegenafng 
zijn zoo: vele fprekende, bewijzen abide. ijver en‚gem … 
lukkigen invloed, waarmede. bij ‘de jhelengrijk fte. legfen: 
aan bet verltand.en ‘haet zijner leerlingen. wist mede te, 
Beelen. Ook vans daar was.het eogpunt… wadruit hijs 
de godgeleerdheid hebandelde , ‚meer „aedelijk „geeft: 
Bend , danwel teerfkellig., offchoen -hij-anderzins in de 
voprdragt van het- godgeleerde Rel(el: gan de gevoelens. 
aijner Kerke getrouw bleefg beijverends- hij zieh goo Roek, 
te meer inhet onderwijs. der, zadehnndige godgeleard. 
heid „als welke. dew Christelijkep Gadetlienst ân sijee 
oosfpronkelijke fchoonheid en frekkâeg, des. tel fterker 
woest sanbevelen , zonder echter zijne met de 
nieuwere leerftelfele der zedekunde onbrhend te laten, : 
Buitengewoon Merk en elgemeen was. bowenal:de ine, 
druk, dien kij maakte met zijne gewijde redevoeringen 
als-Christen-leeraar, … Dichter en redenaar: gebaren , en: 
doordrongèn van dea geest van. Jezus, de€r;:smiste: hij op- 
den kanfel nimmer, zijn doel van oversuiginge wegens 
de voorgeftelde waarheid.en van ovetredinge ter verieh 
tering van bet hart. -Houdieg, (lem, gelaat, gebaren, 
maar bijzonderlijk. de vaordragt zelwerv-avermebsterdén 
aop geheelcnal den hoorder ‚das :onsg-Redenaar als het 
3 | voore 


‘ 








A LTOPREBE EN LIJGENNG, : 36 


voorbeeld -waii: gewijde welfptekendheid alomme: werd 
toegejuicht „én ‘ook-buiten- ’5 lande; ofdet andere: bij 
‘zijn verblijf t& Parijs in Jdfij 1867, ‘uit dezen hoofde de 
nadrukkelijkfte: góëdkeurirg ondervond. > s 
Bij alte dese. voortreffelijke gaven paarde: zich een al. 
fezins braaf en ‘innemend karakter, da: hem de achting 
en tiefde verwierf) van alien , die hem van. nabij leerden 
kennen; van waar dan de fpoedige bevordering. in :zije 
‚nen hoogen post, de vriendfchap van Vele voorname 
Mannen: uit allerlei (tanden, het lidmaatfchap van‘aane 
zienlijke Maatfchappijen „ de vereerende taak der ontcij- 
‘fering en vertaling van officieele ftukken, bij het Gou= 
Vernement uit Turkije em andere Oosterfche: Landen 
Ontvangen , de uitlegging van Waerner’s Legaat ten.ihee 
hoeve der ftaderende jeugd ; het Curatorfchap van het 
-Stolpiaanfche Legaat , de hooge zorg over het Watfche 
Kerkgenootfchap … het toezigt over de (tedelijke Scholeu 
te Leijden , en bifzonderlijk de rigting werd opgedragen 
der Schilder. en Teeken - Akademie in, dezelfde Stad , 
‘welker roem hij, -áls- kenter ‘en ‘beoefenaar dezer kune 
Aten, bij uitnemefidbeid. handhaafde en uitbreidde. In 
alte deze berrekkitgén , en bopaatdelijk in:het beftuar 
der Akademifche:zdNen-, aam hen-toevertrouwd „-ge- 
droeg hij: zich :met alte did waardigheid , welke siet kone 
de nalatén de“achting voor: zijn perfbon en zijpe pane 
tot .eerbled te vérteffen. . Geet:wonder alzoo ,: der kie 
voordiefiklijke wa , ook in dé benoeming ‘als: Rid: 
wan de Orde der :Unit, ‘een openlijk bewijs ontving van 
des: Konings bijzondere véreering , welke nog zelfs na 
zijnen dood voortduurt , daar 'Z.: M. rde Koning: zelf , 
in een elgeghandig -bijfchrift van het Antwoord ep: den 
RKouwbrief , door de bedroefde’ Weduwe aan Hoogste 
denzelven toegezonden, dân haar.de helft der toegeseg- 
jaarwedde verpligtand heeft aangeboden. «# a 
… Ten {lotte van dit witerekfel, kunnen wij niet afzijn 
de: korte befchrijding! mede. te deelen van de uiterlijke 
gedaante: de: waardigen- Mans „die geheel orvereenttemt 
met! zijne beeldtenis: in sezep tinsó „ door den Kunstfchite 
der: HoDGes- voor eênige jaren mervaardigd , en tevens 
eene proeve oplevert van’ de bijzondere zorg , welke 
de Lofredenaar, door andere vereerders van *s Mans 
naatn geholpen , heeft: aangewend, om zijne nagedaeh= 
tenis kêenmelijk en dierbaar te maken voor vijdgedooten 
en nakomelingen: …: oer te 
‚‚ De 


„AN 


470 L'ANGE: EN SIhDEADIJK 


t … De -geftalte van. zr. J…. RAU was rijsig an buitege 
ss ‘gewoon lang, zonder waoftaltige onevenredigheid der 
5, deelen, wies vorm ea betrekking zeer-regelmstig en 
‚, over het geheel {choon was. Su had een breed , 
>; matig gebogen en verheven voorhaofd3 zijne oagen 
3, Weren groot „ blaauw „ {prekend., vol zachtheid. en 
8, kracht 3 zijn neus had veel van den gepresen. voren 
ss der Antiekens.de gedaante van zijnen mond -was liefe 
» talig , de (luiting zijner lippen ftil en edel , zijne kin 
s> langwerpig rond. In de houding vaa zijn hoofd en 
>» in zijne geheele gettalte heerechie;epse groote beval 
> li beid „ lose zwier, md lierbzid an innemeuske 
… Wwelft gheid. ; zijn preken „Im aijn groeten en 
in alle zijne: manieren „ herkende men dadelijk de 
„, Vruchten van cene. goede opvoeding en van zijnen 
»s Zefheenzamen omgang mot de befchaafde wereld ; tere 
03 wijk dik. ftreelend uiterlijke den verkevenen. invloed 
9 ende van eenen edelen , zachtmoedigen en waar 
„s lijk grooten geest.” | „ 

…… Dew lof van zuik semen grooten Man te melden , viel 
den Heere L'anom ten deel, en hij wolvoerde deze vaak 
op eene waardige wijze. Of: wel de Reder 
vaar ‚ in dit moeijelijke vak der kunst, niet die hooge 
vlugt bereikt, welke zij, bij ecne voreering van haren 
lieveling , verlangen. mogt ; of{choon: de: Modevoering 
overvloeit. van plaatfelijke bijzanderkeden , welke door 


kare dorre befchrijving te zeer aflteken- bij «den andeseins 


hooger toon , dien. eker in den- aanvang fcheen 
te; wilen flemmen; jas offeheon 8, door het gemis 
van orde in de voorftelling ,„ aan het geheele (tuk. die 
eenheid mangele , welke aan de Lofrede eigen behoort te 
wezen „ vindt men echter op vele plaatfen dat eenvoudig 
fcheone, fomtijds gelfs dat verhevene ; welk de fchil 
der in zijne familie=groep even krachtig zoude, witelrudge 
ken , en het oogptint , om ons dem waren geleerden , den 
man van oen fijn en kiesch gevoel, den beoefenaar der 
kunst , den vlijtigen waarnemer van zijnen pest, den 
wanrdigen zoon en vriend van allen, rondom hem 
waren, te doen kenne, beminnen en navolgen, veste 
dient , met alle de gebreken in deszelfs wijziging, eene 
dankbare goedkeuring. [ 
- De Lijkgedachtenis van deg Heere str DERDIJK , achter 
deze Lofrede geplaatst , kenmerkt den Dichter , diep 
treurende over het gemis van eenen waardigen vriend ; 
van 


LOBREDB €N LAJKSANG. tE 


van waer dar de jammerklagt-over „wargenkelkikhel 
dood , beroep opde hen ei eaed : At 
Schap, verheffing van der verdienfbelijken, man in zijn 
nen nuctiglten Band. voor dit laven, als raar van 
het Christendom, em de uitsigten op zijne veredeling 
in een ander - bettaan „- als den bêsten sroost wegens 
zijae ontbering. Bij zulk eene Meraming , waarin de 
Dichter dikwerf tot aichzelven keert, en uit deze 
lijking aMerlei- droevige tooman. lokt, is juist die 
weeklag: van het overftelpte gevoelte wachten, welke 
zich niet kreunt sam zegelmatige voorftellingen of uin- 
drukkingen, waer. alloenlijk de mgevingen volgt eener 
door hartstogt.gefchokte verbeelding. Te vergeefs zal 
de Lezer dus alhier die hooge-kunst zoeken, welke hij 
anders. in den erkenden meester gewoon. is te bewour 
ren. z'n . B B - ORE 
Het volgende Greftchrift wan den Vrigud des Qverlo- 
deéherr, den Heere HINLOREN „in het Frensch gefteld , zij 
tevens de tolk dier vereezing ‚welke: wij, als Letter= 
Gefenaars, aaa wart verdienftem: zijn varfchuldigd: 
1 Cr air RAU, DE:SOR: siECLE ET. o'es) T L& GLOIBEG: : 
! Ure DÉMOSTAÈNE EN CHAIR } :AU!LYCÉR UN PLATON 5 
C_\La scteNce, Les Ants Counònkent:sÂ' MEMÓIaEs 
*_I vóva ses SrAUx Jougs Ath mÈriGIor - 




















van van min kostbare Sluizen, 
er bekende Sluiten bezitten, en 
brekende , meer uitgebreide nup 
rvulfen kunnen; door J. BLAN= 
» de Koninklijke Orde van flol= 
freeur der maritime Werken, 
vs en Zeegaten. In *s Graven- 
1 Cltef. t808. Zw gr; Bo. 





in Tand, als hét onze; 
dijken en Muizen beftaat, en, van zijnen alouden oom 
tong, tot op den huidigen dag, aan alle andere Lan. 
den „al mede door zeeën , rivieren en ftroomen behaauwd’, 
de rreffelijkfte lesfen van Waterwerkkunde gegeven heeft, 
is het cenigzins vreetnd „; dat flechts een klein getal vat 





jat altéenlijk door zijne 





sr “Ye BUANKEN, JE 


Sn die: wak ervarerentahrien ; en-dikwerf nög:orkemde. 
ingen, gevonden: werden, Welke de oorzaken daarvan 
ook mogen geweest zijn , hetzij de foederalistifche geest „ 
die niet dan oret de uiterlte fchro@mvalligheid zijne gee 
waande geheimen openbuarde ,' hetzij de jaloerschheià 
wan hun, aan “welken het beftuur -was- toevertrouwd „ 
‘hetzij de-aard der afgetrokkerie ftudie, of wel het genris 
‘van openbaar onderwijs jn-dit zoo Onmisbaar vak; goe 
noeg , de ondervinding heeft‘bewezen, dat de Sluizene 
bouw federt meer-dan-eene eeuw. in denzelfden toeftand, 
bijkans is gebleven, zonder eenig nut te hebben getroke 
‘ken van de voortgaande verlichting ; welke andere weten» 
fchappen en kunften gróetelijks hecft-doen bloeijen ; welk 
alles nog te. zonderlinger moet voorkomen, daar in het 
vog loopende belemmeringen de allerwezenlijkite gebreken 
deden kennen, en enkele geleerde Genootfchap; de 
aandacht op dezelven -dikwerf bepastiden. oe 
1 Te midden dezer ontmoedigende: ervaring ; ondere 
fcheidt zich-de: Heer BLANKEN, door zijne kunde en ijver 
in ’s Lands dienst ten aanzien van Werktuig-en Water. 
bouwkunde beroemd , door den voorflag eener verbetó» 
ring ‚welke ziel door-hare eenvoudigheid reeds van 
zelve aapbeveelt. “Immers , met.den gewanen bouw one 
zer Sluizen , zijn zij, in hooge watervloeden en. verftop= 
pingen van ijsdammen euz., volftrekt van geen het min, 
fte nut, om de daaruit ontftaande gevaren op eeniger= 
hande wijze af te keeren, terwijl men geen middel bij de 
hand heeft om 
kiezing „en zij a 
geweldigen aanc 
delijk zelve. ove 
den. Hiertegen 
envoudig , alle: 
gewone puntdeu 
een paar waaije 
z00 veel breede 
fpuij-deuren “za 
waaijers , door 
voorhbarren der 4 
Eene Sluis, 
wordt door den 
ten grond, de n 
dragen , met die 
aan welken zulk : 
kun- 


“NIEUW ONTWERP. “873 
konnen nalâten „deswege eenig, er alsdan gewis goed. 
keurend , oordeel te vellen. Het ís hier de plaats niet’, 
om ons breeder over dezen voorflag uit te laten , daar 
wij alsdan dit geheele ftuk zopden moeten overnemen „ 
en zulks zonder afteekening nog onvoldoende zoude wee 
zen. Wij uiten veeleer onzen wensch , dat het ondere 
zoek van deze nieuwe zamenftelling van hooger hand - 
worde aanbevolen aan alle die genen, die ambtshalve in 
de verpligting zijn om ’s Lands behoud op de meest nae 
drukkelijke wijze te verzekeren, en, wanneer wij een= 
raal zullen vernemen, dat deze voorflag zal zijn goed 
bevonden, vereenigen wij ons gaarne in de dankbaarfte 
Erkentenis aan den waardigen Uitvinder ; terwijl wij ook 
alsdan ons zullen verheugen in het genot der veelvuldige 
nuttigheden , welke door hem als onmiddellijke gevolgen 
van zijn nieuw Ontwerp zijn opgegeven, zoo als , bij 
voorbeeld , het daarftellen van konstmatige overftroomin= 

en, het overftorten van overtollig opperwater en alzoo . 
de verhoeding van geweldige overftrooming, het voore, 
komen van doorfteking der dijken enz. bevordering der 
fcheepvaart met eene fpoediger fchutting of doorlating 
der vaartuigen , beveiliging tegen de opflibbing der da- 
gelijkfehe vloeden , en het voorkomen van het zoo na 

eelig kloppen der Sluisdeuren, door het aaudruifchen 
der golven veroorzaakt. Bij welk alles dan nog ten laat- 
fte komt de onvergelijkelijk mindere kostbaarheid, wele 
ke aan den bouw, het onderhoud en de beheering van 
zulk eere Sluis eigen is, en het voordeel, dat zij op 
alle groote of kleine Sluizen en Verlaten, met enkelde 
regt- toeflaande of puntdeuren, toepasfelijk is. 





Verhandelingen , witgegeven-door TEYLER’s Tweede Genoot- 
fehap. XVde Stuk; bevattende een Gefchiedkundig on- 
. derzoek omtrent de lotgevallen der Dichtkunst, onder de 
meest bekehde, zoo oude als hedendaagfche bhefthaafde 


Volken. , 
Ì (Tweede Berigt.) 


Hen wij oordeelden te moeten zeggen van de bee 
kroonde Verhandeling des Heeren VAN KAMPEN , 
over het onderwerp op den Titel uitgedrukt, voorzagen 
wij, dat, hoezeer wij ons der kortheid bevlijtigden, te 

LBTT. 1808. NO. 9, Cc reed 


LZ 


$74 VERHANDELINGEN 


breed. zou uitloopen, om ook iets te vermelden van eem 
Fragment tot Antwoord op die Prijsvrage. Dit ftuk 
kon, wegens zijne onvolledigheid , niet mededingen naar 
den Prijs; maar het is, als bevattende een uitgewerkt 
Stuk over den gang der Dichtkunst bij de Grieken tem 
tijde hunner befchaafdheid „ door Direéteuren en Leden 
wan TEYLERS Stichting waardig gekeurd om onder hunne 
uitgegeven? Werken opgenomen té worden. | 
el waardig was dit Bragment eene zoo onderfchete 
dende behandeling. Het heeft ons gevoelig gefpeten , 
dat de Schrijver niet verder het werk voortgezet en ecne 
volkomene Beantwoording geleverd hebbe, Was vaN 
KAMPEN geen Akademie -Geleerde , dit Fragment, twijfe 
len wij niet, komt uit de hand eens Mans ; ‚die de Ge- 
kerdheid en Fraaije Letteren tot zijne hoofdbezig- 
heid gemaakt heeft. Wij willen het {tuk nader doen 
kennen. 

De Schrijver merkt zeer gepast op , hoe de twee door 
dit Genoot{chap , in het Dichterlijk vak , bekroonde 
Verhandelingen (*) , over den invloed der Dichtkunst , 
voornamelijk in de vroegere Eeuwen, op de befchaving 
van het menfchelijk verftand, zeer natuurlijk aanleiding 
„gegeven hadden tot de Lag, welken invloed de Dichte 
Éunst vervolgens op de befchaafdheid , en de gefteldheid 
der Volkeren ten opzigte van hunne Zeden , Godsdienst 
Staatsbeftuur en Wetenfchappelijke kennis, gehad heb 
be, Dezen gang der Dichtkunst en derzelver invloed na= 

efpeurd te zien bij de meest bekende oude en hedendaag= 
che Volkeren , federt het tijdftip , dat zij onder de be- 
fchaafde Natien gerangfchikt mogten worden, is eene 
ftoffe, welker belangrijkheid niet minder groot , dan zij 
zelve rijk, en in die uitgeftrektheid , als het uitgefchre= 
ven voorftel inhoudt, geheel nieuw is. Dit ontwikkelt 
de Schrijver nader; en zulks geeft hem gelegenheid ous 
bepaalder van het doel des gevraagden arbeids te fpre- 
ken, als zich alleen bepalende tot de meest bekende Vol 
ken , zoo van vroegere als van latere eeuwen, fints den 
tijd, dat woestheid en barbaarschheid van dezelve zijm 


ge- 


. (*) Van D. TIEDEMANN En J. DE ROSCH, in het Xlde Stuk 
der Verh. van TEYLaRs Tweede Genootfchap te vinden, eu door 
ons, Ia As Vadérl, Letteroef. voor 18eg. bl, 586 enz. be= 
erdee 





VAN TEYLER'S TWEEDB:GENOoTsCHAP. dy} 


geweken, en voor befcliaafêhefd erì’ dachtere zeiler plyäts 
gemaakt hebben. . rie 
Een minder raieg veld, daa Wij van samen zegen 
afloopen „: ftele zich deze Sehtijwér wor , “daur' ‘hij oore 
deelt , buiten de meening. en ‘het'beftek der voorgeltelde 
foffe te zijn: ‘dat hier in aanmerking :woudén moetén kov 
men de lotgevallen der Pichrtkunst bij de Hebreërs én -únie: \ 
dere Aziasifhe Volken, en even:ttlin de Mtáat der Dichte 
kunst 'bij ‘de Bggpsanaren » de Indianen ; ende otide 
Noordfche en andere Volken , :bhîën: de Grieken en Ros 
meinen, Te weinig , oordeelt hij ,:1s:Berl‘onderrift’ vant 
de ‘lotgevallen der Dichtkunst én-de Dichtwerken dezêt 
Volken, eit binne Gefchiedenis , #óö”thert-alleen dié det” 
Hebreërs uiezondert , is teduister } te ‘veel met ver= 





Na deze ontwikkeling van het , zijns oordeels , ‘pee 
paalde doel des voorftets., zet hij zich tothet ordersoek 
naar en de opgave van de Jotgevallen der Dichtkunst ‘bij 
de meest. befchanfde oude en hedendaagtche Volker ; zon 
der zich in te luten-in wijsgeerige-navorf{chingen naar de 
eur zaken: van den” afwisfelenden feat! der Diehtiunst 
daar het Gemootfchap een gefchiedkaridig,'geën wijsgees 
sig onderzoek: begeerde. Zijn -plan-#$ „ in’ de eerfte 
plaats, de lotgevallen der Diehtkuinst'bij dé- Grieken rè 
befchouwen ; daarna die der Larifnfehe PoEzij ; vervolgens 
de lotgevallen der Dichtkunst bij de’ hedendaagfthe voors 
naamfde en meest befthaafde Natich, — en eïndelijk ‘nés 
het een en ander in ”t midden’ te-brenger, bétteffend, 
den vorm: ofhet werktuigelijke der Dichtkunst. Ve 
Geen gering Onderfcheid doet er'2ich dus op tusfchen 
ket plan door VAN KAMPEN gevolgd:; en ’t geen Zich dee 
ze Geleerde voorftelt. Zoo verre’ hij zijn plan Afgewêrke 
heeft , ’t geen hij niet verder dan töt. de Grieken brehgt-, 
toont hij allezins foor de opgenomene taak berekénd: té 
gijn „ afthans wat de Ouden betreft: of hij, ten aan- 
ziene def HedendangfAhen „den Heer VAN KAMPEN ZOU: 
oe. ca ge 


des:zeggen, dat de Griokfche Priesters sap: veel gezag 
bij de Grickfihe Keizers hadden , dat deze, ten hunnen 
gevalle, céne menigte geheele Werken-der-oude Griekfche 
ichteren hebben doen :verbranden „waarin.van minna= 
xijen en fchandelijke en onreine liefde -gefproken werd. 
Op deze wijze zijn de Blijfpelen van MENANDER , DIPHI= 
LUS, APOLLODORUS „ PHÌLRMAN En ALBXIS, mitsgaders 
de Gedichten van SAPPH0,;ERINNAs ANACREON, MIkfe 
NERMUS, BION, ALCMAN CB ALC2US verloren gegaan „ 
en vervolgens daarvoor in plaats gefteld de verzen van 
‘onzen NAZIANZENUS „ dic, hoezeer zij in onze gemoes 
deren wel eenen vuriger Godsdienstijver verwekken , ons 
: Griekfche woorden ex 

leeren.” . 
tkenland goone Heldene 
eldichters , geene Lier- 
namen waardig waren „ 
van Poëzij, de Elegie 
enige weinige Dichtere 
en’, en blijken geven, 
roeden fmaak hunner 
ch van dichterlijk vere 
‘orden opgeteld en be. 
edeud verflag worden, 
lalen. Een algemeener 

* voegen. 

had de Griekfche Poëe 
eleken. De erhande- 
t eenige aanmerkingen „ 
pzigt, van dien Geleer= 
anger verdeeling op= 
Griekfche Poëzij is met 
em hare Lente ooemen 5 
elijkst was. …— Zij was 
en tijde van PERICLES, 
« PINDARUS en andere 
was hare Zomer. — Zij 
IMACHUS , „APOLLÓNIUS 
ar nog ‚ en, fchoog 
groote Dichters des vor 
zen zij echter nog op 
n._ Dit heeten wij hay 
*zij zeer merkbagr ng 
Heuwen weinige Dich. 


VAN TEYLERS TWEEDE GENOOTSCHAP, 379 


ters voert, waarvan de meesten nog niet den naam van 
middelmatige Dichters zich waardig maakten.. Dionx- 
SIUS PBRIEGETES en OPPIANUS, die in dat tijdperk leefs 
den, verdienen wel eéne gunftige uitzondering , doch 
mogen bij de Dichters van het vorige tijdperk niet in 
vergelijking gebragt worden. NoNNus , GREGURIUS 
NAZIANZENUS, QUINCTUS CALABER , en meer anderen, 
bevestigen maar al te zeer, dat dit tijdperk, met het 
grootfte regt, de Winter der Griekfche Dichtkunst ge 
noemd worde.” — Dit breeder uitgewerkt hebbende, 
treedt hij tot de befchouwing des (taats van Grieken- 
and , zoo ten aanziene van hare Burgerlijke , Zedelijke en 


Gods als ten opzigte van de Kun- 
ften deze onderfcheidene Tijdper- 
ken , is te kunnen opmaken, welk 
cen v :e allen en de Dichtkunst be- 
ftaan tafereel hangt de Schrijver 
op v. ingen, en bovenal van Athe- 
ne, 1 in andere takken van weren= 
fchar 1 Godsdienst en Zeden in de- 
ze Ee ‘dient hij zich van het zwart 
tafere THUCYDIDES: ‚, Daar was 
toen, regtvaardigheid, geen goede 
trouv r;men zocht elkander gedu- 
rig te rvolgde, met de bitterfte woe= 


de; niets was meer bekwaam om de gemoederen tot elk- 
ander te brengen, geene belofte, geeneeeden; men was 
wantrouwend „” enz, == In later tijdperken was Grie= 
kenland het tooneel van inwendige verdeeldheden. Het 
ging van de Macedoniftche overheerfching over in die der 
Romeinen „ en Griekenland verloor-voor altijd geheel zij- 
ne vrijheid en onafhankelijkheid. Met het verval van 
den Staat verviel ook de Dichtkunst; terwijl andere 
Kunften nog groote Mannen telden. De ftaat der Zee 
delijkheid en Godsdienftigheid bleef even flecht; noch 
de Wijsbegeerte, noch het Staatsbeftuur bragt zede- 
beterfchap voort, — In het laatfte tijdperk. toen Grieken- 
land in een Romeinsch Wingewest verkeerd was, vervin- 
gen de Latijnfche Dichters de Griekfche , welke nu naan- 
welijks meer in eenige aanmerking komen. , De ftaat van 
Zedelijkheid en Godsdienst verbeterde of verllimmerde 


„miet. 
Genoeg hebben wij bijgebragt , om dit Fragment te 
: Ce4 doen 


580 VERHANDELINGEN VAN TEYLEN’S TWEEDE GEN. 


doen kennen, en het leedwezen over het niet volvoeren 
van ’s Schrijvers plan te wettigen. 

De Schrijvers, zoo van de bekroonde Verhandeling „ 
als van het Fragment, bebben reden om.zich over de 
veelvuldige Drukfeilen te beklagen. 





Theorie der Statistiek of Staats-kunde. Naar het Hoogduitsch 
YANA. Le VON SCHLÖZER , Hoogleeraar se Göttingen , enza 
Ni Stuk. Inleiding, Te Groningen en Amfterdam, bif 

‚ Wouters en J. F. Nieman. 18c7. Zngr. 8vo. 188 B/. 


De Schrijver van deze TheoriPinogt het ter verante 
woording laten van zijnen Vriend CH. DE VILLERS, 
aan. wien hij dezelve opdroeg , dat hij bij de Stae 
_tistifche Boeken en Boekjes van allerlei foort, welke in 
de laattte ro jaren , uit alle befchaafde Europefche 
Rijken, zelfs ook geheel uit Spanje te voorfchijn wae 
ren gekomen, nog het rooofte voegde ; de Vertaler van 
dit Werk mag op de algemeene erkentenis rekenen, dat 
hij de eerfte proeve van wetenfchappelij®. behandeling 
der Staatsgeleerdheid in het algemeen en het begin eener 
“volledige Theorie der Statistiek aan zijne Landgenooten 
in hunne eigene taal heeft geleverd. Hooge goedkeuring 
verdient bovenal de wijze dier levering „ daar zij met 
het fchranderst oordeel , de grondigfte kennis van zaken. 
en de vlijtigfte toepasfing op eigene betrekkingen des 
Vaderlands is bearbeid , voor welk alles de naam van 
den Hoogleeraar H. W‚. TYDEMAN te Franeker genoegzae 
me waarborg zou geweest zijn , indien het hem behaagd 
had, denzelven op den, hier boven afgefchreven , titel 
te plaatfen , zoo als wij dien aan het einde zijner Voorre= 
de lezen. Acht Afdeelingen maken de Inleiding tot, 
deze Theorie , en daarmede het eerfte Stuk van dit Werk 
uit. Daâr deze Inleiding tot eene proewe (trekt, om Aeg 
denkbeeld , de wezenlijke deelen . (dus , den omvang en de 
enzen) en de Methode of leerwijze der Statistiek (Staats- 
Bande) te bepalen , behelzen hare Afdeelingen, I. Het 
begin en den naam dezer wetenfchap; Il. Het nut en de 
noodzaak der bepaling van haren omvang, grenzen en 
leemwijze; III. De verfchillende meeningen van anderen 
daarover; IV. De bepaling van bet eigenlijk aankan 
. A ) 


\ . 








A. L. VON SCHLOZER, STATISTIEK. 9ôt. 


der Statistiek , met de gevolgen , daaruit afgeleid 3 Ya Hae 
re hoofdverdeeling en rangichikking ; VI. De verfchil= 
lende wijzen harer behandeling 5 VI. Hare betrekking 
tot de gefchiedenis , politiek en reis-kunst; VII. Hare 
eigene gefchiedenis alreeds bij andere Volkeren , en de. 
wijze ‚ waarop men haar gemis tot dus verre bij ons. 
getracht beeft te vergoeden. Zij, die zich verbeelden, 
t deze ganfche wetenfchap ‚ welke federt eene halve 
eeuw eerst is gevormd en onlangs eerst bij naam bekend, 
geworden in ons land, eene ijdele fy(temati{che vertoo= 
ning maakt, daar het vóór dien tijd nimmer elders , noch 
hier vooral , heeft ontbroken aan zeer groote Staatsmau= 
nen , mogen zich niet onttrekken , om een oplettend oog 
in deze Inleiding te flaan, indien zij de fchande en fchas. 
de van eenen ijdelen waan. vreezen 3 en zij inzondere 
heid, die door hunne betrekkingen tot het bewind des 
Lands . of door hunne opleiding tot belangrijke posten in 
dezen Staat , onverantwoordelijk zouden worden bij eene 
opzettelijke onkunde van hetgene bij andere Staten al- 
reeds als :wetenfchap noodzakelijk wordt gehouden „-mo- 
gen deze Inleiding zeer dankbaar aannemen en zich has. 
ren inhoud wel geheel eigen maken. Al, wat voortreffee 
lijks in een Werk van dezen aard kan geacht worden, lokt 
zelfs den blooten liefhebber, die flechis den gang der 
' weterfchappen in het algemeen wenscht bij te houden, 
genoegzaam aan,om deszelfs lezing ten einde te brengen 
met een genoegen „, hetwelk naar het volgende Stuk 
daarvan doet verlangen. De Hooggeleerde Vertaler heeft 
hetzelve niet flechts zoo geheel verhollandss „ dat het 
als een geheel eigen Werk voor ons land is geworden „ 
maar tevens zoo aanhoudend toegepast ook op de aller=, 
longfte omftandigheden zelve van onzen Staat , dat het van 
die zijde eene nieuwe belangrijkheid verkregen heeft. 
Hoe moeijelijk het anders valle , om uit een fyflematisch- 
Werk eenige bijzondere proeven mede te deelen van be-- 
‘handeling in Schrijver en Vertaler , vindt Recenfent 
zich echter niet buiten: (taat, om een en ander (taaltje, 
bij te brengen, en doet hij dit gaarne ‚om zijn gevoelen 
„wegens dit Werk te bevestigen. De Schrijver gezegd, 
hebbende: „, Het doel van ieder messch op zich zel-, 
ven, is zijn geluk op aarde. Millioenen, zich tot eenen 
ftaat vereenigende, brengen dit doel, ’t welk ieder van 
‚hun, op zich zelf ftaande, reeds had, in hunne veree- 
niging mede ; of liever, om dit zijn deel te kunnen bes, 
Ce 5 rei 





sta A GEVÓN SCHESZER 


Seiken, welk de mensch, op zich zelven ftaande ‚en ir 
dien ftaat zoo zwak, rièt konde, ‘voegt en verbindt bij 
zich ‘dan ‘milifoënen ‘vat. zijne medemeníchen, op dat 
eerie ‘verzamelde ftetkte- van millioenen krachten ontfta 5°” 
voegt er de Vertaler deze aanmerking bij: „, Zij, die 
tot ‘het doel dés #ndividwelen menfchen willen (tellen ‚het 
bettachten- der’ Zedelijkheid , enkel om dat ze pligt is, 
zullen mogelijk lag vallen op deze belijdenis, van een” 
zoo beroeúd man ,- omtrent het doel der StaafsVereenis 
ging. Ik moet hierom doen opmerken „ 1. dat de Schrij- 
ver hier openhartig en zonder komplimenten fpreekt, 
miet naár *t geen riten vän den rédelijken en voor zede- 
lijkheid vátbaren mensch vergen mogt maar volgens 
de leer. der menschkunde en der beftendige ondervin- 
ding , volgens welke ook (zonder a priori te redeneren, 
uit en tot hetgene geen wezenlijk beftaan heeft) hij ftraks, 
de uitfpraak valgen laat, „, dat het grootfte deel der 
menfchen onverftandig òf flecht îs„”” a, daf ook de Schrijn 
ver Hier piet fpreekt- over de wijsgeerige grondbeginfen 
len van'algemeen Staatsregt, maar, hoe men in de Sta- 
ten, (niet, die men zelf gefchapen heeft of eerst zou 
wilten vormen , máar: ==) die', en' zoo als men ze vindt, 
Statistiek , Cvoötlóoplter , grond en geleidfter der Staats 
huishoudkunde én goede Regeerkunde) werenfchappelijk 
bepalen eit vormen kan.” De Schrijver ‘eldets gezegd 
hebbende: De DOuitfchers , eene der drie grootft Nae 
tien , vaster van karakter dan de Fran/the, befchaafder, 
dan-de Rusfifche., zijn bij hunne ontzettende masfä van 
krachten , in de laatfte twee jaren de {pot van geheel Eu- 
ropa geworden — eenig en alleen van wege hunnen Re- 
ringsvorm. Zxortare aliguis NOSTRIS. ... [Kom! 
edder úit ons bloed! ,.….}*” merkt de Vertaler aan, 


‚ dat des Schrijvers Voorrede gedagteekend is ao April 


r®o4 , en voegt daarnevens: „Sedert is’t , helaas! niet 
béter geworden. Ook onze vernedering en verfmading 


kwam van onze Staats-regeling (of liever , me ongeregelde 


heid) niet alleen in eù na 1795 == maar de gebeurtenise 
fen voor 1787 haddën ook haren oorfprong in de og- 
de Conftitutie zelve. Weshalve het regretteren en te- 
sug wenfchen dier Conffitutie zelve , om de gelukkige 
dagert mes haar beleefd , meer een vrome dan wijze. 
wensch is.” En 

Om van'de Statistiek zelve, tet (lotte dezer aankon= 
diging, eche zamenigesrökkene fchets te geven , levert . 

.” ‚ En e 








STATISTIEK, N ses 


de Schrijver ous eenen paragraaf, -Welks mededeeling- in 
zijn geheel ons te gelijk eene volkomene proef van de 
ganfche bewerking levert; dezelve is de 18de van de 
geheele Inleiding ‘en de laatfte van: derzelver Vde Afdeee 
ling. ‚, Het wezen van elken Staat drukt zich volkomen 
uk door de: farmule : VIRES-UNITA-AGCUNT (krach. 
ter ==» vereenigd ve werken; of, krachten, véreenigd 
werkzaam]. En alle mogelijke en bedenkelijke vere 
fchillende voorkomende dingen laten zich zonder genie 
gen den minften dwang plaatfen onder deze drie hoofd. 
deelen, niet meer en niet minder : derhalve 
' l. Vires , Maat van de Krachsen van eenen 
Staat, als van de bron van al het algemeene wel- 
zijn 5 ’t zij natuurlijke , ’t zij door kunsé ver 
worvene krachten , Grondmagt. Ik telle ‘vier 
Plasfin dezer krachten 2: Tr. Men/then , a. Lánd, 
3. Produkten, 4. omloopend (circuldrend) Geld. 
U. Umsra , wijze der vereeniging: dezer 
prrachten » Regeringsvorm , Con)ilsutie , Staatsregen 


in Aoun , werkelijke aanwending der vere 
eenigde masf/z van krachten , inrigting vän dê 
ering en van hare werkzaamheden , Staatse 


5 Fe 

‚ Of , en hoe alje voorwerpen der Statistiek , om 
dwongen ‚ Onder deze drie hoofd-deelen gebragt kune 
meh worden; waar b. v, Kultuur , Koophandel en 
Hospitalen , Ridderorden ‚ Eere-Enterbijlen (eene voor 
Recenfent onbegrijpelijke vereeniging) en- Meteorolo= 
gie , Enz. moeten komen; dit moet de: nadere onts 
wikkeling (het detai/) naderhand uitwijzen. Maar 
dat uit deze rangíchikking een volledig en zamenhan- 
gend geheel veortkome, ziet men reeds op den eer- 

n aanblik.” 1 


Rat- 


Ld 


ss Ce F.-RENKOWITZ 





Reizen in-de omliggende fhreken van Napels, en van daar 
… 38 kugt naar Duitschland , door C. F: BENKOWITZ, Kom. 
…Pruisf. Kam. Seeres.- Uit het Hoogduissch vertaald , 
" door, P. G. WITSEN GEYSDEEK: Te. Amflerdam , bij 
‚.H. van Kesteren en N. Geysbeek. An gr: 8pe. 


Ld 1 La 


vj sidzaam, gebeurt het, dat een Schrijver, te midden 
van zijn Werk, als't ware, eene af beekding van 
zichgelyen ophangt Dit zeldzame troffen wij-aan in het 
opgemelde Boek , en -piaatfen °t zelve bìf dén aanvange 
onzer Aankondiginge. …- … 

_ In de Villa Borghefede kunstítukken bezigtigende, ge= 
waagt hij met atkeuring van de beroemde groep vân BER= 
NINIà APOLKO en DAFNE voorftellende. „, In de ftande 
beeiden zelve,” Schrijft bij, „ is iets, dat-hen in vele 
opzigten vòor het geoefend oog onbehagelijk maakt. Zij 
zijn fchoon , maar gemaniereerd, Velen mijner lezers 
zullen deze uitdeukking'veelligg niet verftaan; ik zal dus 
trachten dezelve te verklaren. == Mij fchijnt het gema= 
niereerde in de kunst bijng datgene te zijn, wat het gee 
maakte (geaffeâeerde) bij meníchen is. Een mensch kan 
eene fchoone gedaante, fchoone wormen hebben; maar 
door een trotsch gedrag, of door de poging om deza 
voordeelen in een gunftig licht te.ftelten „en door kleinig= 
heden te behagen, zeer verliezen. Zoo ís het mede in 
de kyfist: eene zekere fpanning , eene geweldige poging 
der ‘voorgeftelde dingen , die:van het eenvoudige, bew 
fcheidene der natuur afwijkt, brengt het gemaniereorde 
te weeg. « Het gemaniereerde wil ons dwingen om beha- 
gen in de daarfítelling te vinden, wil dikwijls door iets 
behagen , wat niet în de natuur is3 het niet gemanierger= 
de laat het aan onszelven over, welk een indruk het op 
ons maakt, en wil ons geenszins vóórkomen.” 

Dat dit eigenfte gemaniereerde zoo wel in ’t fchrijven als 
jn de beeldende kunften kan piaats hebben, bewijst de 
fchrijftrant des Heeren BENKOWITZ in de voor ons lige 
gende Reizen. Hoe veel zouden wij niet kunnen affchrij= 
ven , om de waarheid hiervan te betoogen en met de ftuk= 
ken aan te toonen; dan ns lust die arbeid niet, en is 
dezelve te minder nodig, daar zulks onze Lezers, bij 








REIZEN. °°" Bs. 


. . Ld 
de voordragt van het een en ander, uit deze Reizen onte 
leend, in de'oogen zal fpringen. RN 

_… In:onderfcheidene Afdeelingen, met daaraan woegende- 
opfehviften , draagt. hij ons zijne bezoeken in de omme 
ftreken van Napels voor. -Onregt zouden wij den Schrij- 
ver doen, indien wijf, ondanks het aangemêrkte wegens: 
de wijze va vöordragt, nieterkenden, dät eenige: Zij=" 
nier. waarnemingen en befchrijvingen ons behäagden; vant 
dien aard ishet voorgedragen em vaak niet in acht geno=’ 
men onderfeheië tusfchen de twee Ontdekte bedolven Ste= 


den Herculanam en Pompeji. Doorgaande ‘zal men hem. 


met genoegefi vergezellen op den driedaagfehen uitftap 
naar het Graf van vireïkius ; naar Capo di Monté en 
maar Puzzuolo. De Reis naar Caferra is vol afwisfelingen. 
Meermalen deden zich’ aan ons trekken van fpotlust op 
met hetgene anderen’ voor heilig houden5 wij deelen hier 
een mede. „, Te Cafèrta hield -zieh om dezen tijd een 
merkwaardig man op; namelijk de Kontng van Sardinie, 
Hij woonde niet in ‘het groote en: nieuwe flot, maar in 
een oud, bij 't welk een onbeduidende tuin îs „ én leefde 
zeer eenzaam 5 zijne meeste befigheid en uitfpanning 


fcheen bidden te zijn: hij zocht in gene wereld , wat hij 


in deze verloren had : maar’ met- de Hemelfche kroon 
moet het toch eene geheel andere zaëk zijn, dan met de 
aardfche; want er zijn zoo veel, die aan{pfaak daar op’ 
maken ! °° En: 
De fpotgeest beheerscht den Reiziger geweldig. Niet 
zonder afkeuring zal-men bij de beklimming van den 
Vefuvius het volgende lezen. ,, De inwoners van Portícé 
boden ons hànne dieren aan , en’ wel met een’ drang , dat 
wij ons naauwelijks wisten te bergen ; zij trokken ons 
bij den arm, zij hielden ons ‘bij ‘de kleederen vast; en 
jeder prees zijn dier, Om eindelijk van den overlast ofte 
flagen te worden, fprong ik fnel op een ezel, en vond 
eindelijk eene fchuilplaats op den rug van dit lijdzaam 
dier ; in korten tijd zaten wij allen te ezel, en de rit 
ging voorwaarts, niet in galop, niet op een draf, maar 
op een deftigen ftap. Zoodanig eene vertooning, van 
fatfoenlijk gekleede lieden , zou în eene Naordfche (tad 
een geweldig gelach verwekken , en alle ftraatjongens 
eene gewenschte gelegenheid tot een’ kleinen moedwil ge-. 
ven ; hier in Portiéi reden wij zeer eerbaar tusfchen de: 
gapende Portictanen door. Mij viel gedurig de fpreuk 
8 >> Segger de dochter Zion: fiet.uwe Koningh korit 
Jr ‚ tot 


_- 


\ 





806. C. F, BENKOWITZ 


s tot u fachtmaedigh ende gefeten op. een ezelinne, 
, Ende een veulen zijnde cen Jonah eener jockdragende; 

vezelinne. (Matth. XXI: 5.)” Hier waren vijf zulke 
Koningen, en ieder had een’ ezeldrijver. met een dache 
tige zweep achter zich. Palmtakken had. men ons ook 
niet geftrooid; doch daarentegen gingen genige jongens 
naast ons, die brood, kaas en braadworst woor ons op 
den Vefiwius wilden dragen.””- Dit is iets, zelfs meer: 
dan gemaniergerd. wm Spottende zetzen van.dien aardt: 
zijn door de Reis heen verfpreid. Om ewnog uraar één. 
van op te balen; te deifpruk de Guskifche Standbeelden 
hefchouwende „zag hij onder, andere. eopErRor vaar 
BOUILLAN „ die in de eerfte kruistogten Yeruzalem ine 
nam 5’ deze draagt:een doernenkroon en een geweldigen 
baard, zoodat men hem voor ouzen Heiland houden kon 
maar hij heeft een kleed met franje aan, en ik geloof niet 
dat cuaaisTus ooit een kleed met franje gedragen heeft. ””. 
== Hoe gezocht! hoe onvoegelijk { welk eené lage geese 
tigheid , waarvoor men het echter wil doen gelden! . 

in ergerend zijn andere geestigheden, op de Zrame 
féhen gemunt; bij voorbeeld, het Graf van viroiLzus 
bezoekende , vermeldt hij: Het ganfche verwulift is 
van boven door langheid van tijd met aarde bedekt, en’ 
uit deze aarde zijn voormaals layriertakken opgefchoten3 
maar de Eranfthen , die liefhebbers van lauweren zijn , 
hebben deze (truiken tot op den wortel tot een aandenken: 
medegenomen.”’ = Het Koninklijk Kasteel op Capo dí 
Montse bezoekende , waar men eene groote fchilder-gaterij 
aantreft , merkt de Reiziger op: „, In mijn tijd was 
niet alles in deze galerij voorhanden wat anders dezelve 
verfiert , en veertien der beste fchilderftukken waren „ 
uit vrees dat de Fran/chen hunne handen er naar. uit{tee 
ken mogten, naar Palermo gebragt: want menfchen „ 
ftandbeelden en fchilderijen vlugten voor deze krijgshele. 
den ; en gelijk eens de Griekíche goden naar Zeypte 
vlugtten , toen de woedende Tyron hen vervolgde , red= 
de al het voornaamfte in Zta/ie zich in eene veilige fchuile 
plaats, toen de Franfchen naderden.” 

Wij ftaan toe, dat de onzinnighedendes Bijgeloofs , ier 
vollen dag: befchouwd , verontwaardiging moeten vere 
wekken , en elken Schrijver , daarvan vervreemd, een 
afkeerigen toon doen aannemen; dan: hij zal liever met 
korte woorden zulks vermelden , dan er breed bij ftilftaan 
en zich als bevlijtigen om het reeds belagchelijke in het. 


REIZEN. EE 387 


allerbelagchelijkst licl 
zich de Heer BENKOV 
in; als, bij voorbeelc 
Hemelvaart van CHR] 
Dores de H. MARIL 
appig mogelijk voc 
ber ttelijke gevallen 
te hebben, bevreemd 
talers, die, na eenigt 
fchrijft: … Tot du: 
ge ijk het Gód- en m 
eb ik hem gevolgd : 1 
Katholijken Godsdier 
ik een paar bladzijde 
welken fommige leze: 
en dit is wel verre va 
ling te zijn.’ In ons land, waar de eene godsdienftige 
gezindheid niet meer ten koste van de andere bevoorregf 
wordt, ware zoo iets ook zeer ongepast, onbillijk em 
beleedigend; en behalve dat begeer ik ook geenszins de 
tolk te zijn van hetgeen een ander nadeeligs van eenen of 
anderen vorm van godsvereering zegt, daar ik dit voor 
wijzelven nimmer gedaan heb en nimmer doen zal, - 
zeggende met VOLTAIRE . 


Se ne ddcide poins entre. Geneve at Rome” ° 


„ ‘Wij hebben het oorfpronkelijke Werk niet , anders 
zouden wij gaarne die overgellagene bladzijden gelezen . 
hebben, om te zien, hoe zij in ruw aantasten en grof 
Spotten nog de vertaalde overtroffen, . Dit moeten- zij 
gewis gedaan hebben, daar de Vertaler, al het andere 
epgedischt hebbende, dit achterhoudt. Een vreemd 
Mag van kieschheid in den Vertaler zeker, dat hij voors 
geeft, den Schrijver gevolgd te hebben, zoo lang hij eis 
enlijk het God- en mensch-onteerend bijgeloof be, 
Îree en nu, ten wille van den Roamsch-Catholijken 
Godsdienst „de vertaalpenne terughoudt! Bij welken an- 
ders, dan bij de Roomsch-Catholijken daar te lande, trof 
hij de andere ftaaltjes van verregaande Bijgelaovigheden 
aan? Wij verftaan zulk een redeneertrant , zulk eene 
verfehooning niet, 
Daar wij bij den aanvange opmerkten „ dat de waar 
ne 


s98 C. F. BENKOWITZ, REIZEN. 


nemingen des Schrijvers hieren daar ons behaagden , gelde 
zulks inzonderheid Ztakie , ‘waar hij zich vijftien maare 
den onthiëld : dan of het Werk , gelijk de Vertaler wil , 

‚ de eef der overzetting verdiend hebbe; eene eer, die, 
In Onze dagen „ ontelbare Moogduitfche produêten onver= 
diend te beurt valt,” zal velen onzer Lezeren,, zoo uit 
het aangeftipte Bemaniereerde van den Schrijver , als an= 
derzins , hoogstbedenkelijk voorkomen, — Men heeft 
het Werkje trachten op te fferen met eene gekleurde Afe 
beelding van den’ We/uvius, in den nacht van za Aug. 
1805, waarvan in een Aanhangfel berigten gegeven wore 
den. In dit aanhangfel doet zich het gemaniereerde ‘des 
Schrijvers op nieuw kennen. De-ontzettende Aardfchoke 
ken, op ekn ontzettenden trant , vermeld hebbende, laat 
hij volgen : ,, De Vefuviut bleef bij deze gebeurtenis 
‚ fEÉl: want zijne woede openbaarde zich op éene andere 
wijze „en enkêl dampwolken drongeri uit zijn’ krater. Nea 
den tweeden aardfchok hoorde men nogtans van zijn’ kant 
een tweevoudigen fläg „als van twee kanonfíchoten : mise 
fchien fchoot hij viktorie, dat hij, bij verftopten krae 
ter, zich toch zoo werkzaam toonen kon.” 

De reis geeft-den Heere BENKOWITz dikwijls gelegen= 
heid om Daitschland en Italie met elkander te vergelije 
ken; de hoofdfom zijner vergelijkinge komt hier op nee 
der: ,, Men zal bevinden, dat de Natuur wel meer voor 
Jtalie gedaan heeft, maar dat daarentegen in Duisschiand 
de menfchen meer voor hun Vaderland doen , en. dat 
daardoor de fchaal ten voordeele van Duitschland doore 
 flaat , wanneer de hoedanigheden van beide landen ge= 

wogen worden,” - En 

De Vertaling van deze Reizen draagt allezins blijk 
van in haast vervaardigd te zijn , en de Drukproeven 
fchijnen met dezelfde vlugtigheid overgezien: van hier 
zoo vele duistere en naar het Hoogduitsch {makende plaatse 
fen 5 van hier de oritelbare , zelfs zeer zìinftorende 
drukfeilen. ’ 


{ 


. - Land. 





nn 





P, C. H. L. POUQUÊVILLE , LANDREIS DOOR, ÖRIEKENLAND. 939 





. r 
Ad _‚f 


Landreis door Griekenland, met name den Reloponnefus, naar 
Konflantinopel, Albanien en andere gedeelten des T: urkfchen 

Rijks, door F.C. H. Le POUQUEVILLE, Med. Do. enz, ge- 
daan in 1798emi8or. Met Platen. 1llde Deel. In den 
Hage, bij |. lmmerzeel, Jr. 1807. Jn gr. 3vo. 277 Bi, 


N° het uitvoerig verflag , dat wij in den vorigen jare onzen 
"et Lezeren hebben medegedeeld van de twee eerfte Deelen 
dezer Reize (*), zouden wij ons berigt wegens dit derde of 
‚ Jaacfte bekorten mogen, zoo deszelfs belangrijke inhoud , 
en de zeldzaamheid van geloofwaardige Betchrijvingea over 
dAlbanien, audtijds Epirus, ons tot geene meerdere uitvoerig- 
heid verlokten , dan wij ons anders zouden veroorloven. 
Aangaande dit vermaard en krijgshaftig gewest, waar’ oud- 
tijds de Godípraak van jupiTER te Dodona gevonden 
werd, dst ook het tooneel was van menigvuldigen oorlog , 
en dat bovenal roem draagt op de geboorte van den grooten 
PYRRHUs , plaatst de Hr. POUQURVILLE eenc korte Befchrijving , 
en de Gefchiedenis van Epirus, op den voorgrond van dit Deel. 
Hij noemt als Schrijver van dezelve den Hr. gARBIE DU Boe 
CAGE, meest bekend door zijne keurige Landkaarten enz. 
tor de Reizen van den jongen Anacharfis behoorende; en 
loopt dit aangelegen narigt omtrent gezegde Koningrijk tot 
deszelfs verovering door den Proconful L. A. ZMILIUS PAUL= 
Lus, waarna het land een wingewest geworden is van Roe 
me. Overigens, gelijk het verbaal der lotgevallen vande 
Heeren: BEAUVAIsS Een GERARD, Van huone reizen en harde onts 
moètingen, een aanmerkelijk gedeelte uitmaakt des vorigen 
Deels, zoo behelst dit laatfte de gebeurtenisfen , mishandes 
lingen en waarnemingen van drie andere zijner lotgenooten , 


de Heeren POITEVIN, CHARBONNEL En BESSIÈRES,door hun aan - 


POUQUEVILLE ter Uitgave medegedeeld en opgedragen. Gaar- 
pe zouden wij gewenscht hebben , dat onze Schrijver, en hier 
en bevorens, nasuwkeurig aangeduid en onderfcheiden hade 
de, wat hij op eigen gezag of dat van anderen, zijne vrien= 
den, in het licht zendt, daar wij nu te meermalen onzeker 
zijn, uie welke bron hij puttede, en of hij ook (misfchien 
wel bij de algemeener befpiegelingen omtrent de Griekfche 
Gebergten, opgedroogde Meren, en den huidigerr’ toeftand 
der Spelunken, Cin H. XXIX)) iets van minder allooi daar 
onder mengde tot tooifel van zijne reizen: maar welke bee 
denking die achteloosheid van PouqueviLre baren moge bij 
eenen meer fchroomvalligen- Lezer, dezelve belet ons.niet, 

(©) Zie Lest. voor 1807. Dl, 32, 29 eN G64e 

LETT, 5808. NO, 9e D 


ed 








had 


a 


390 F.C. Ke Le POUQUEVILLE 4 


deze Bijdrage over Albanten, waardoor zijn Werk volkee 
meter geworden is, op hoogen prijs te fchatten, 
Toen de Heeren BEAUVAIS en GERARD, van den Turkfches 


Zeeraaver aan capim-Bey, den Admiraal der Vioot voor. 


Corfu, uitgeleverd, niet terug kwamen op den Kaper CC) 
verlangden wel de medegevangen Heeren PoOITEVIN en beide 
zijne lotgenooten, dat orouCcns hen desgelijks voorftelde aam 
den Turkfchen Vlootvoogd. Maar deze begeerte kwam hun 
geer duur te ‘ftaan, en porde den lagen én baatzuchtigen 
roover jegens bun tot eerie barbaarfche wreedheid, Weldra 
noEtans ontvangt hij last , de ankerplaats te verlaten , en 
paar de bijgelegen haven van Burrinto (voorheen Buthre- 
2u, waarvan VIRG. Aen. Lib, ITE) te verzeilen, alwaar toem 
ALt-Pacha met een leger Albanezers lag. Hier, aan hee 
vaste land vertoevende, worden zij fpoedig verlost vit zoe 
deerniswaardigen toeftand, terwijl de Zeefchuimer, met een 
bezoek van den Pacha vereerd , zijn hof bij dezen maake, 
door hem de Franfche Officieren ten gefchenke aan te bieden. 
Weinig goeds evenwel fcheen die Verwisfeling van banden aaf 


de ongelukkigèn te voorfpellen , daar zij niet onkundig waren 


van ArLr’s bloedvergieten na den flag bij Prevefa, en van zij 
ge trouweloosheid jegens hunnen landgenoot , den Adjudant 
ROSE , welken hij onder fchijn van vriendfchap naar Janina 
gelokt, en voorts geboeid naar Konffantinopel had opgezon= 
den. Intusfchen belde nu de Pacha , verontrust wegens de 
nabijheid der Rusfen aan zijn gebied, en de Turken even zeer 
wantrouwende, naar de zijde der Franfchen over, en wisten 
Onze gevangen Officieren, mannen van veel krijgskundige be= 
kwaamheid en verdienften, allengs zich belangrijk te maken 
bij den magtigen en (chranderen Art. Aanvankelijk nogtans 
hadden de gevangenen met veelvuldige hardheid , ín het lee 
ger, en te midden onder een woest en oorlogzuchtig volk . 
te worftelen. Dra werden zij opgezonden naar Janine , de 
Hoofdftad des Rijks, de Hr. CHARBONNEL naar Agio Saranta 
“En vonden zij aanleiding , met name de laatstgenoemde door 
gijne ervarenheid ín de artillerie, om den ftaatkundigen Pacha 
krachtig aan zich te verpligten, en veilig deszelfs uitgebreide 
heerfchappij (of Pacheltk) te doorreizen. 
Gelegenheid hadden zij dus, om Art, zoo berucht in de 
gefchiedenië van den aanvang dezer eeuw , grondig te leeren 
ennen ; om het volkskarakter, krijgswezen en de zeden det 
Albanezen waar te neren ; vele bijzonderhédén noperis den flag 
van Prevefa eh andere veldtogten in die oorden op te doens 
je-òm, gedurende eea verblijf van ruim twee jeren in dat 
. vere 
(*) Zie PougDEviLw, Deel IL bl. 16 en 17. Ook eenen wenk 
Kieresntrent in ense verige Regentie, voor 1867. bl. 656. 


end 


( 











LÄNDREIS DOOR GRIEKENLANER 8. 


vermaard eb kläsfisch gewest, de lu@khrgefteltenis , lieging - 
van rivieren , bergen en fteden, zoo wel als de ruwe fehoog- 
beden of gunftige vruchtbaarheid der weinig bebouwde lame 
‚den, naauwkeurig gade te flaan , en zich wegens uitzigten tot 
eenen voor Fraukrijk aangelegen handel te vergewisfen. Zees 
lange ftonden wij in twijfel , wat wij uit dezen rijken woors 
Taad , waatfop POUQUEVILLE zijne lezers vergast in enderfchei- 
deue Hoofdftukken dezer Reize , (vân H. Illes XXI) voor eene 
Jaatfte proeve van zijnen reeds bij ons bekenden fchrijfttijt 
zouden mededeelen, De flag van Prevefa , ongunftig voor 
Frankrijk, door de ontrouw voornamelijk der Grieken , ver- 
maard even zeer door heldendaden, die zelfs de overwinnaar 
prees , en bezoedeld tevens door den moord van driehonderd 
{lagtoffers, aan welke zich 's anderendaags de wraak van ALE 
koelde , trok bijzonder onze aandacht. Dan wij bepaalden 
Ons, om uft H. III, een’ en anderen trek te ontleeneu, wels 
ke den Pacha kenteekent, wiens daden geheel Europa door 
kebben geklonken, die zichzelven gaarne den naam van den 
hedendaagfchen pYrRuus geeft, en aan wiens Hof onze krijgse 
gevangenen door ongunst van het lot zich geplaatst vonden: 
Geboren ian eon dorp bij Zeelen: , of Tebdelem , eene Stad 
în bet oude Zhesprotie, 34 uren. ten Noorden van Farina, 
erfde hij van zijne moeder, eene inbaorlinge der plaats’) 
welke met een’ Pacha van twee paardeftaarten gehuwd was, 
den moed, die hier te lende zoo wel aan vrouwen als mane 
nen gemeen is. Immers, na het overlijden zijns vaders, bce 
fette deze heldin , welke de teugels van het beftuur opvatte, 
en zich aan de fpitfe der Albanezers ftelde, dat haar zoon van 
het bewind beroofd wierd. me [n het midden dezer geveche 
‚ ten, waarin zij over hare vijanden zegepraalde, vormde zich 
Arr tot Krijgsman en Veldheer; hij was reeds foldaat , zoos: 
dra hij een geweer kon hanteren. Zoo doorliep hij achter= 
volgens alle de rangen van den oorlogsftand, was dapper bij 
witttek onder de dapperen, en gaf aan zijne makkers geene 
bevelen, dan wanneer hij zich door heldendaden hunner ge- 
negenheid had waardig gemaakt. Alstoen verving hij zijne 
moeder; din hij was er verre af van fteeds voorfpoedig te 
%ijns nimmer begaf hem zijn moed, vaak de fortuin. Eens 
werd hij uie Tebelens verjaagd , van bijna aHe dorpen van ziin 
gebied beroofd, em was, ter betaling van zijne bende , van 
niet meer dan 6o parts voorzien. Dan hij bood den tegen. 
Ípoed hardnekkig het hoofd, wist zich hulpmiddelen te ver. 
Tchaffen , en deed den moed der Albanezers ontvlammen, 
dernam zijne gehuchten, en keerde in zegepraal naar Tebelend 
terug. Sedert dit-oogenblik breidde hij zijnt magt uit, bee 
gon gretige blikken voorbij den engen gezigteinder, waartoe 
hem zijne geboorte fcheen te bepalen, op de omliggende gée 
westen te flaan, en gijn eplukltar verhief hem dra tot den 
- dz post 


393 . Fe. C. He Le POUQUEVILLE 


st van Pacha van Albanien, in welke hoedanigheid hij wen 
anina, den tegenwoordigen hoofdzetel zijner magt, bezit 
nam, AÂri, te midden van den voorfpoed omzigtig , dacht op 
middelen, om zich op den glibberigen , bebloeden zetel „’ zoe 
even door hem beklomtnen, te handhaven;”begunftigde den 
Griekfchen Godsdienst; floot verbindtenisfen met de Aga’s 
van Thesfalien; gaf zijne beide zonen deel aan zijne magt, 
door hen tot Pacha's te doen benoemen ; en ontving einde 
lijk de waardigheid der drie paardeftaarten, toen hij in 1798 
van de onderneming tegen Widdin terugkeerde. Schoon hij 
thans 48 jaren oud is, merkt men bij hem geene fporen eens 
naderenden ouderdoms ; zijn edel, open , door fterke treke 
* ken uitgedrakt gelaat , getuigt fprekend van de driften, 
die ín ’s mans binnenfte huisvesten. Doch wanneer hij wil „ 
js hij mekster over zijne gelaatstrekken; alsdan risleidt zijm 
oógöpflag , en zijn gemaakte lach is bet mom, achter ’t welk 
ten geheel ander gevoel zich verfchuilt; wanneer hij echter 
ftraft , kau hij zijn’ toorn niet bedwingen, die zich dan door 
vreesfelijke , krampachtige beweging zijner trekken openbaart » 
en zijnen gewelddadigen aard verraadt. Voorts is hij uitere 
mate dappers zijne geftalte is hoog, ja reusachtig , en hij kan 
borst noch armen ontblooten, zonder dat men eerlijke wone 
den Ontwaar worde, 

Hij is ftandvastig în zijne ontwerpen , en ‘heeft een plaa 
wan gedrag gevormd, waarvan de omftandigheden hem echter 
wel eens hebben doen afwijken , fchoon hij ’t oimmer uit het 
gezigt verloor. Verzekerd, dat men de gunst van het Turke 
fche Hof fteeds voor geld behouden kan, heeft hij nooit ver= 
zuimd de fchattingen te betalen, terwijl hij zich met er daad 
Onaf hankelijk gemaakt heeft, en toch de uiterlijke welvoege= 
lijkheid ten opzigte van zijn’ Gebleder zeer wel in acht neemte 
Zijne kundigheden verheffen hem boven de meeste Pachas 5 
hij vestigt fteeds een oplettend oog op ’t geen In Europa 
voorvalt, doet zich de nieuwspapieren vertalen , heeft gaarne 
verlichte lieden rondom zich, en is geen vreemdeling omtrent 
gebeurtenisfen , van welken aard ook , die invloed op de twise 
ten of verzoeningen der Hoven hebben. Niet minder oplete 
tend befchouwt hij de binnenlandífche woelingen des Turk{chen 
Rijks > maakt, als een behendig ftaatkundige, van de zwak=. 
heid dier Regering gebruik, om zijn gebied te vergrooten 5 
en wist hij zich , door invloed in de Turkfche Raadzaal , 
zoo geducht bij de Porte te maken, dat deze zeer veel be= 
lang ftelt om hem tot vriend ‘te houden. Doch weinig met 
eene Regering te vrede, die met zijn leven zal, eindigen, 
heeft aur zijne blikken ook op de toekomst gevestigd, ten 
einde zijn Pachalik aag geen vreemdeling over te laten. 
Hij beeft dan ook voor zijne beide zonen de waardigheid 
van Pacha bekomen, en de Porte , die anders na den dood 
er 





LANDREÍS DOOR GRIEKENLANDe 393 


der Pachas weder in hare Regten treedt , mag nu wel op het 
verlies van Albanien {taat maken, / 
Te laag hebben wij ons opgehouden bij dezen belangrijken 
Man, om wegens zijne onderdanen , landen en flaten , waare 
vana ons PQUQUEVILLE zeer vele gewigtige pn weinig bekende 
‚berigteu mededeelt , eenig , hoe kort, verflag te geven. 
Hiervan dus zwijgende, en onze Lezers tot het Boek. zelve 
verwijzende, keeren. wij tot de krijgsgevangen Oilicieren we= 
der.. Zij leefden ten Hove van Au1, togen af en aan.dogr Zija 
bewind , verkeerden met hem ia de Hoofdftad en in het leger, 
zagen zich door de onguast, waarin erovucas bij den Pacha 
verviel ‚en bij zijne doodftraf, op dezen Roover gewroken , 
maar bleven ‘de Vrijheid verlangen of hunne flaking , die wel 
gevraagd en beloofd , doch niet gegeven werd. Dus wagen 
zij het ten laatfte, eu ondanks menigerlei zwarigheden, om 
__hoofd voor ‘hoofd uaar Corfu te ontvlugten, gelijk hun ook 
gelukte. Ar, hiervan verwictigd, borst in woedenden toorn 
uit, verklaarde hen vogelvrij,’ en bewerkte bij den Turkífchen . 
bevelhebber van ’t Eiland. tegen hun_een’ geheimen aanflag ter 
opligting der gevangenen , die dit alleen ten gevolge had , dat zij 
door de Rusfen naauwer bewaard ,en tegen regt en rede, eerst 
op eea Fregat dier Natie, daarna in de Citadel opgefloren 
werden, waaruit zij ook landwaarts - in weten te out{nappeoe 
De opfchadding evenwel en verwarringen , die zulks baarde 
bij den Senaat, eenen opftand of zamenfpanning met de mise 
noegden vreezende, en de maatregelen, welke’ hij nam tegen 
hunne begunftigers en vrienden, op wier onfchuldig hoofd het 
onweer dreigde neder te komen, noopten onze edelaardige 
Franfchen, die zich ou in de Kerk van S#. Dinsitrf onthiels 
den , om zich te openbaren, en, onder voorwaarde van vrij=’ 
latiog der Corfiers, in hechtenis weder te keeren; waaruit zij 
ten laatfte, door de laf harcigheid der Rusfen, naar Konffenti= 
sepel werden opgezonden. (H. XXlee=XXII.) Dus ontmoe= 
ten wij hier wederom het verhaal eener zeereize rondom Mo- 
rea en door-den Archipel; CH. XXIV.) en zien wij eindelijk 
CH. XXV.) de Heeren POITEVIN , CHARBONNEL en BESSIÈREsS iu 
die Taurkfche Hoofd(tad aanlanden , waar hun ongunftiger lot 
te wachten fcheen, dan hun ten deele viel, door betere wen= 
ding der tijden, en werkzame tusfchenkomst der Engelfcke en 
Rusfifche Afgezanten , die zij ter bekoming van Hunne vrije 
‘beid voor zich. wisten te winnen. Met den 8 Maart 18ar ne- 
men alzoo gedachte Heeren, hiertoe van een Firman der Por- 
te voorzien, door de binnenlanden van Turkije, den blijden , 
maar toch gevaarlijken, hertogt aan naar ‘het Vaderland. (H, 
XXVI.) Op hunuen weg over Adrianopel ‚door Bulgarien, Ser- 
wien en Milyrien op Scutan, over het fchaats bezocht en onge 
baaad gebergte den Scardus of Prisrendi ‚en langs oorden weinig 
. - Dd3 | meer 


« 





394 FP, C. H. Lo ROÚQUEVILLE 


meer hebergzeam dan vele ftreken van Albanien, hadden zij ve 
worftelea met zwaren en fchier onoverkomelijken hinder, (HK, 
(XXV lmerXXX) gedurende den tijd van nagenoeg drie voe we- 
ken. Van Seutari ten laárfte vertrokken zij, langs de zeekust 
varende, naar Ragufa ‚en voorts op Italie, alwaar zij de Fran- 
fche vanen en den ftandaard des Vredes tot hunne vreugde 
ontwaren mogten. (H. XXXI en XXXII) 

Wij vergenoegen ons met dit overzigt der lotgevallen van 
onze Reizigers; ons beftek gehengt niet, det wij ondernemen , 
onze Lezers uit hun verhaal bekend te maken, of met Alba- 
. niem, of met de Landen en plaatfen, die zij, op hunnen te= 
rugtagt naar Frankrijk, gezien en doorkruist hebben. Tegen- 
over den titel vinden wij de Afbeelding geplaatst van eenen 
Albaneefchen Soldaat. Daar wij evenwel deze Plaat, zoowel 
als die bij de vorige Deelen, niet voor belangrijk houden, en 

er kwalijk eenige nuttigheid in vinden, behalve voor de too- 
neelkleeding , hadden wij dezelve liever verwisfeld gezien te= 
en eene weluitgevoerde Reiskaart, te mger noodzakelijk bif 
it Werk, vermits de Hr, POUQUEVILLE zich gedurig beklaagt 
over het gebrekkige en verkeerde in de meesten, die voor 
banden zijn, van deze weinig bezochte gewesten. . Best evene 
wel konden wij ons dit wezenlijk gemts vergoeden met eene 
Fragfchie van den Elr, Dê LA MARCHE, die op een ruim beftck 
de ommelanden vertoont der Zwarte Zee, en te Parijs in 1788 
gedrukt werd, Op haar gezag nogtans en dat van anderen , 
durven wij den Hr, vouQqveviLLe kwalijk van onnaauwkeurig- 
heid verdenken, die aanteekent (bl. 263) dat onze Reizigers 
bij hunnen laatffen Zeetogt, van Antivari naar Ragufa, Du/s 
.eigno voorbijzeilden , hoewel dat Zuidelijker te liggen 
fchijnt , dan hunne koers vereischte, Maar deze en foort= 
gelijke twijfelingen daarlatende , doet het ons leed, dat wij , 
oiúdanks ons vroeger beklag over den Vertaler (*), alsnog 
niet af kunnen, eenen Man, die elders blijk van velerlei gee 
leerdheid aan den dag legt, op nieuw te befchutdigen wegens 
eene en andere grove achteloosheid, Zoo rangfchikt hij , 
bl, 135, »» de vermaarde sAPPnO, onder de ijlhoofdige sin 
9 haars, die. hun leven eindigden, door zich in zee te wer= 
s, pen van de rots van Leucadien (nu Sf. Maura)” En we 
derom , fchoon POUQUEVILLE, bl. 143, rondborftig belijde , 
en wij zulks door de vingeren zien, dat zijn'Werk „ van de 
3, Zijde des flijls niet uieblinke;” komt echter miet: Hem , 
maar zijnen Vertaler te laste, dat wij, bl. 162, van de derde= 
daagfche en vierdedaggfche koortfen (fievrès tierce © quarte) 
gewaagd vinden’, ja dât nog vreemder klinkt, in ftede van een” 
engemctfelden muur , bl, 267 lezen, dat „, Ragu/a van eene 
9, Sree- 
d 


(©) Lein voor 1807. bl. 84 - 





LANDREIS DOOR GRIEKENLAND, 495 


drooge muur (mureille féche) voorzien îs” Overigens wem 
fehen wij onzen Landgenoot geluk, dat hij nu zijne taak af= 
gewerkt , eù ons met deze zeer aangelegene narigten over het 
Europisch Griekenland befehonken beeft, waarvoor wij hem 
enzeg dank betuigen, en dem verdienden lof ‘nief onthouden 
mogen , wegens meer dan eene welgepaste aanmerking, oud 
„den tekst geplaacsp, en voor het bijgevoegd Register op. de 
drie Deelen. 


‚A 





Beknopte Gefchiedenis.der voornaamfle Landen, Volken en Voors 
vallen in de Wereld. Een Lees- en Leerboek voor de Schoo'- 

_ deugd. Vrij naar het Hoogdüitsch bewerkt, en in het licht 
gegeven, door een Vriend der Sous , Ze Zutphen, bij H. C. 
A. Thieme. 1807. An 8vo. 221 Blz. | 


ltoos hebben wij ons wel bevondèn bij eenen regel, ong 

<A gegeven door onzen Leermeester, onder wien wij in de 
Aardrijkskunde one oefenden , om in eene Kaartverzamelin 
‘eerst in te zien de Kaart van ong eigen Land, en wanneer wij 
deze vol gebreken of niet naauwkeurig bevonden, tot de gee 
brekkighcid en oyvolkomenhefd. der overigen te befluiten. —e 
Wij hebben dezen regel vervolgens overgebragt op âe beoor- 
deeling van Werken, op welke wij dachten denzelven te mo= 
gen overbtengtú en toepasfen, Oe 

Naar dezen regel, het opgemelde’ Boekje ter begordeeli 
ppvattende , te Werk gaande, floegen wij eerst de Afdeeling 
open, ten opftchrift. voerende: Het Koningrijk Holland, Niek 
lang hield dezelve ons op; in ruim drie bladzijden was dit 
afgehandeld, Bij deze Kortheid ontdekten wij eene verrees. 
gaande gebrekkelijkbeid. Wij chrijven. het (lot af ‚ en laten 
onze Lezers oordeelen , of wij ongelijk hebben met den 
Zempel van gebrekkelijkheid daar op te zetten. = „ In t vere 
„, volg geraakte WiLLEM II op den troon van Engeland , en 
>, fleepte hij ons Gemeenebest in een oorlog tegen Frankrijk, 
»» die gedurig werd hervat en°bij een groot deel der natie 
> eene hardnekkige verbictering tegen de Franfchen te weeg 
ze, bragt, In hoe verre men nu de gevolgen „, welke die vere 
p, bittering in onze dagen heeft gehad, aan zichzelven te wije 
es ten heêft, zal de nakomeling{chap best kunnen beoordeelen, 
__s Wij fteken thans over naar het naburige Grooëbrittanje” 

Hadde de Vervaardiger van dit Boeksken het enkel uit hee 
Hoogduitsch vertaald , deze kortbeid en gebrekkigheid , ten 
opzigte van ons Land, zon misfchien eenige verfchooning 
kuunen vinden; inaar in het Voorberigt krijgen wij de wete, 
dat een van ’s Uitgevers kundige Vriendên de moeite genomen 
heeft om een Hoogduitsch Aukje ten grondflage te leggen , 
maar dat hjj hetaelve, ten dien der Hellgoefche Jeugd, zoo 
a 4 | 








306 BEKNOPTE GESCHIEDENIS. 


danig omwerkte, dat het bijkans geheel een oorfpronkelijk 
Nederduitsch Werkje geworden is. — Bij zulk eene omwerking 
Zou men van °s Uitgevers kundigen Vriend, ten aauziene van 
ons Land, iets beters verwacht hebben. , 

*t Is wadr, in eene Beknopte Gefchtedenis moet men zich 
der kertheid bevlijvigen; doch men kan kort en niet hoogst 
onvolkomen wezen. De kortheid is anderzins niet zoo zeer in 
acht genomen; bij voorbeeld, Chína, waarvan ‘wij, althans 
wat de oude Gefchiedenis betreft, zoo weinig met zekerheid 
weten, beflaat meer dan zien bladzijden, _ \ 

Deze ongelijkheid in het aandeel der Volken, hier befchre- 
ven, ontdekt zich allerwegen. De Hoogduit)che Schrijver en 
diens Nederduitfche Omwerker fchijnen beiden meer op het 
oude en verafgelegene dan op het latere en nader bij liggende 
gefteld, ° 

Bij. wijze van een doorgaand Verhaal is het Stukje vervagr- 
‘digd. Dien trant keurde men beter, dan bij Vragen en Ant- 
woorden de Gefchiedenis te behandelen, Ectkter ontbreekt 
het niet aam Vragen; deze vindt men achter iedere Volks- 
afdeeling. Wij behooren onder die, welken de Vragen watte 
‘menigvaldig voorkomen. Wij willen onze Lezers niet onte 
“houden de reden, voor deze menigyuldigheid gegeven; „ zij 
zijn opzettelijk zoo veel in getal, om den eenvoudigften Boe- 
rèn=fchoolmeester zelfs te gemoet te komen , en hem dít 
onderwijs niet allben. gemakkelijk fe maken , maar ook als tè 
dringen om alles te vragen wat in den tekst opgefloten, ligta”’ 
In de daad, de Vragen maken bijkans zoo veel als de Tekst 
vie. En gelijk er in den laatften zoo veel gebrekkigs is, dee= 
len ook die Vragen in dezelfde gebrekkighefd, | 





ï 


_ Het Onze Vader, van P. T. KLOPSTOCK. Uit het Hoogduitsch 
vertaald. Amfterdam, bij L. A. C. Hesfe. 1806. - 


Vee waar het is bijgekomen , dat dit ftuksken reeds zoo tang 
onzer aandacht ontflipt zij, weten wij ntet behoorlijk op 
te losfen. „Genoeg ; wij Voldoen ‘thans gaarne eene oude 
{chuld, te meer, daar overzetting en uitgave welligt alleen 
het ofter zijn, door een van KLOPSTOCK's vereerders aan zijne 
vroomheid en zijnen roem toegewijd. Vraagt iemand bij deze 
gelegenheid , of de Zanger van den: Mesfias tot den geest is 
doorgedrongenvan dat körte formulier gebed, welk de geze- 
gende Stichter des Christendoms, în tegenovergeftellinge der 
lange en langdradige gebeden van de gewone Joodfche Leer- 
aren, 400 voortreffelijk heeft aan de hand gegeven? dan’ zou- 
den wij Zulk cehe vradg volftrekt ontkennenderwijze moeten 
beantwoorden, Veeleet leent de Dichter aan dac eenvoudig” 

Aas, ' fchoo= 


hand 


a 


FP. T. KLOPSTOCK, HET ONZE VADER, 397 


fchoone formulier alle denkbeelden van eenen wijsgeerigen 


geest, zoo als die, niet ten tijde van Jezus, maarin de achte 
Hende eeuw , beftond. Dus, b. v, reeds in den aanvang 


Om waereldbollen wentlen. maanen, 

, Om zonnen waereldbollen , 

En Het talloos keir van allen zonnen wentelt 

‚ Om ééne groate zon: 
God! == Onze Vader! God ,die in den heemlen zijg « 


A = 


raakt det overfchoone denkbeeld verloren , welk onze Heiland 
wegens God, in diens aanbidding, daarftelt, als der menfchen 
altijd zegenenden Vader; verbeterende daarmede de rampza= 
Tige begrippen en voorftellingen der Joodfíche Leeraren wegens 
‘Jehovah, als eenen toornenden Wraakgod, die nimmer ap- 

ield.te ftraffen en de zonden der vaderen te.wreken in het 
nageflacht. Dan ,ieder,“die kLorPsTock kent, is tevens bewust 
van de hooge vlugt van zijnen dichterlijken geest, en ver= 
geeft zulk eene afwijking aan zijne , dikwerf ongemnatigde, 
verbeelding; terwijl, althans in dit Onze Wader , de voorftellin= 
gen zelve zeer Zuiver zijn , zonder dat inmengfel van myftie= 
‘ken onzin , welk den godsdienftigen man zoo dikwerf eigen 


was, Wat ons het meeste aangaat, is de vertaling, en, voor - 


zoo veel wij ons uit eene voormalige lezing van bet oorfpron- 
kelijke meenen te erinneren , daar wij dat ftuk zelf niet bij de 
hand hebben, moet dezelve allezins getrouw heeten , overeen. 
… komftig met de verfchillende vers maat, welke de Dichter aan 
Zijn oorijm heeft willen geven. Enkele dichterlijke vrijheden 
omtrent néamvailen enz., zoo als ín het bovengemelde voors 
‘beeld alien zonhen, den heemlen, en op eene andere plaats het 
bijwoord daaglijks voor het bijvoegelijke deaglijksch braod, 
“hadden wij gaerne gezien dat bij de overzetting waren achter= 
wege gebleven, Voor het overige beveelt zich deze uitgave 
door de pracht van druk en papier; den voor het gebruik van 
de oud-nederduitfche letter, die thans te regt , bij de koo 
gere vlugt onzer gieterijen en boekdrúùkkonst, als geheel ver- 
Meten wordt verworpen , hebben wij geene de minfle reden 
-kunneu vinden, Sn | 


ld 


Dd s De 


| 


Ed . A POKEE) SZ 


Dorus, of het Wonderkind , eene Dofokomifche Geestvrucht, 
voorgelezen in het Gezelfchap Dolrina et Amicitia, den 
asten Jan. 1808. Door A. FOKKE , SIMONsZ. Ile Stukje. 
Met eene blaag Te Amflerdain:, bij J. van der Hey. In 
gr. Svo, 56 Bh … . . 





Acteer dit eerfte Deel var dit, wie weêr hoe uitvoerig, Werk 
ontvangen wij eenc welgelijkende afbeelding van het uit- 
wendig vaorkomen des Schrijvers, en in hetzelve eene teeke- 
ning van zijn inwendig, of liever van het inwendig karakter 
7 7 DO ns wel wachten even welge- 

man zelve zijnen Dorus daag- 

» jonge Heer!” heeft toeger 

erigt daarenboven oog melde, 

“van den innerlijken aard der 

! van den Jchiju had leeren 

DpoRUS, of ‘het Wonderkind, 

zeval, alleen bet geval, niet 

ft u ap eene fchaars beue- 

arop ge iodedaad. vreemd zijt, 

1 zoo zeldzaam met voordeel 

Satire verdwaald, terwijl de 

r het pad der Wijsbegeerve en 

€, mmm. Zonder den leiddraad 

2- of Profesforaal - opderwijs „ 

‘t wijduitgebreid Labyrinth dar 

Gij hebt n daar, in de onder- 

8 Een poos tijds opgebonden, 

ne derzelve volkomen bekend 

am zoo veel van elk derzelve 

uwe dronjen Fomtijds gen ijdel 

erdheid hebt weten te geven.” 

wezenlijke geleerdheid in den 

fen anders en guufiger , en 

zijne Dorus, gedurende eene 

n eenen nog gwakken toeftand 

gn de hend geeft, waaruit wij 
_. ‚terwijl wij het te oupas rekd- 
nen, die uit ’s mans andere Îchriften, bij de aankondiging van 
dit zijn werk , voor onzen Lezer op te zoeken. Intusfchen 
loopt, naar her fchijnt, de Schrijver met dit zijn gefchrift vrij 
hoog; van Dorus toch heeft hij zoo veel geleerd, gelijk wij 

fttaks hebben aangeftipt. 

Wie is dan deze porus toch? dat moge de Lezer raden „ 
ons bleef het duister, gelijk ons over het geheel het fraaije en 
„fchoone van deze Voorlezing duister is. Hetgene de Schrijver 
vont : e- 


DORUS. « ‚ so 


betoogen zou, was: JFIj allen stjn de grootffe: BEDRIEGERS, 
die ooit op voeten, flslten of krukken gegaan hebben, neg gaan, 
vl imsner gaan zullen ; en van deze bedriegerij is onnoozel- 
id, ja. zinneloosheid, de grondflag. .Ineusfchen had de Ree 
denaar, naar ’t fchijnt, een kinder-hahfopje uit den zak gee 
haald, en dit ftaat hier nu ook in de Redevoering afgebeeld 
Voorts verklaart hij, wat hij door de grootfle Bedriegers vers 
laan wil hebben; zelfbedriegers, Daarover redeneert hij watò 
Dan zegt bij, wat dar banfopje eigenlijk voor zijn’ geest is, 
ten minfte hij beloofde dit, doch * blijft bij 't algemeene: bif 
de uitwendige wanftaltige gedaante befluit het inwendig een 
verheven wezen. Zinneloosheid, zegt hij vervolgens, is bij bem 
een {taat van extafis. Nu moet her bewijs der opgegevene 
flelling volgen , en dit beftaat uit eenige woorden aver voorà 
werpelijke en onderwerpelijke waarheid, Het hanfopje, dat de. 
Redenaar vertoont, is, zegt hij, alleen in ’t verftand der aan- 
fchouwers aanwezig; men kan alles wegdenken, zonder dit 
popie nog weg te denken , want deszelfs beftaan als wezen i 
van alle andere wezens onafhankelijk; doch niet het herfen 
fchimmig fchepfeltje, Als een knecht hef verbrandde, was 
het ware, maar niet het denkbeeldige Aanfopje weg. Het denke 
beeldige is op vele plaacfen , het echte is maar één. Nieman 
kan zich overtuigen , dat hij *t zelfde popje ziet als die naa 
hem zit. Een (goud Horologie en een Hanfopje zjjn in der= 
zelven eigen aard Broeders, volmaakt gelijke wezens, En alg 
gene kat in de kamer kwam en beiden zag, kan uiet bewezer 
worden dat deze beide dingen in hete- kartenziel een gelijk 
denkbeeld zouden opwekken als ín het onze, Dit is het bee 
toog! Nu volgt bet verhaal, hoe dit popje in handen van dèr 
Schrijver kwam. Zijn E‚ was oog+ en oorgetuige van eene- 
fchrikkeltjke kijfpartij in de Krommê-Elleboogfteeg. ‘Terwijf 
bij daarover met zeker man in gefprek was, tikte een jong 
knaapje » zoo naar gis omtrent 15a 16 jaren oud, hem op der 
arm, moest hem eêns fpreken, en hij ging met dien jongen 
heer eens. wandelen. Deze onderrigtta. herh van de ware 
inborst van den man, met wien hij gefproken: had, en van de 
perfonen , die hij had hooren kijven, veorfpelde hem: zijne 
ziekte, en gaf hem °s namiddags een nader bezoek. Toen gaf 
bij hem de boven opgegevene fchcts van het karakter zijner 
fehriften ; beval hem bij zijne Voorlezing in Do@rina het han= 
fopije bij zich te nemen en te vertoonen, dan zou hij hem _ 
‚ helpen; de infpraak van dit beeldje moest FOKKE SIMONsZ, al= 
jd volgen; hij zou hem meermalen bezoeken, en opheldes 
ring geven over belangrijker onderwerpen en gewigtiger za= 
ken. Hij gaf bet hem over, er bijvoegende: „, Zoodra het 
wie mijne hand in de uwe overgaat, zult gij e@ne vreemde.gee 
waarwording gevoelen,” 0 


, , 
Pi …. Er Ed 
‘ . Ik 


t « 


400. Ae FOKKERE:S Zes DORUSe 


„ Ik greep verbijsterd toe, en, zooals ik ‘t ontving, . 
‚‚ Bevond ik mij alleen: == weg was-de jongeling 1” 


Deze Voorlezing nu heeft of aan de Leden van DOCTRINA of 
gan den Redenaar zelven zoo. bijzonder behaagd, dat hij ook 
vervolgens het Amfterdamsch Tweede Departement, en ook dat 
san Nieuwer - Amftel, op dezelve heeft onthaald , en ze daar- 
Eenboven nu nog in druk doet uitgaan. Bij het opftelten en 
nitfpreken was de Schrijver nog niet volkomen herfteld; wes- 
halve kij vooraf verklaarde, dat het hem niet bevreemden zeu, 
Zoo men in zijne Verhandeling nog eeriig gebrek van denkver- 
mogen en Jcherpzinnigen geest ontwaarde. Wij weten niet, wat 
de. Hoorders ontwaard hebben, maar wenfchen hem hartelijk 
beterfehap , en durven dit gerust mede in naam van verre zijne 
meeste Lezers zijn E. toewenfchen, 





FERDINAND, door Je Ge MULLER Schrijver van den SIEGFRIED 
‚ VAN LINDENBERG. Jide Deek, Te Haarlem, bij F. Bohn. 
‚ dn gr. 8ve. 334 Bl ‚ 


De Gefchiedenis neemt een zèer treurig einde. FERDINAND 
komt wel terug in het dal , echter niet omdat hij het boe 
ven eene fchitterende rol in de wereld verkaos, hoewel dit’ 
buiten twijfel het geval zou geworden zijn; maar zijn Vader 


leidt hem derwaarts terug, door eenen fluikmoordenaar zwaar 


gewond ;.hij vond er, en dit was hem reeds te voren berigt, 
den vader van zijne THERESE vermoord, en zijne geliefde krank= 
zinnig. Hij ftierf een jag daarna aan de tering. Mu hebt gij 
volkomen tijd tot berouw , Zeide de vriend, die hem trouw ge= 
waarfchuwd had, tot den ouden, Het verhaal , „hoe treurig 
eok, leest men toch met genoegen; en het geheel, hoewel 
wat overdreven , geeft voortreffelijke lesfen, Ook omtrent 
dic Deel hebben wij dezelfde aanprijzing en dezelfde waar- 
fchuwing. 

Eene aanteekening onder andere bevat eene herinnering voor 
de opvoeding, die ook onder ons misfchien niet genoeg. bee 
hartigd worde; wij willen die gaarne affchrijvén :- „-Er zijn 
niet vele ernftige onderwerpen, wangeer men de hoogere 
‚‚ wetenfchappen uitzondert, van welke men niet met kinde 
sjen zou kunnen /preken: doch er is bijna geen één, over 
st welk men in 's bijzijn van kinderen zich kan en mag 


> onderhouden. Het is iets anders, met, iets anders ín 't bij-. 


s Zijn van kinderen te fpreken; iets anders, /preken, iets 
s anders zich onderhouden, — Een kind is zeker bij een ta= 
se melijk verftandig bediende beter bewaard dan in éen gezele 
‚s Íchap. Bijna alles, wac het daar hoort, zijn dingen, die 

: - 9 t 


__ 


\ 





KE 


’ är 


- JG Wor, 


‘nlet voor zijne jaren voege, u keen 
„ de aanwezende jeugd nog U ue E 
Wallen? En kunt gi werk tum eten, * 





eer in el ven. 
s» fant, die-zijne invallen des ae, heers een 
‚de == of zelf, een inderdaad DE den 
„ heeft, om tijdig en ontijdigre wgn, à 
% den zal?” Ne inert u 
‘Om onze Lezers eenig vermaak te Ad 
mededeelen uit het verkeer der reizigen NS Wen wij Ld 
geleerden, verftandigen en braven man in &&% wij wet : 
overigens een ieder en alles à /a Abdera w, eat, 
waren eenparig van gevoelen , dat deze Hem °*v GN 
eenigfte dwaas In de geheele flad en derrey 
was, dewijl hij in alle opzigten anders dach 
handelde , dan de Heeren en Dames in de ft 
regtsgebied, die zich voor de verftandigfte m 
ganfchen aardbodem hielden. Men belasterde, me? ien 
te, men haatte bem. De wijsgeer vernam-dat aleen 
hij liet de lieden zeer gelaten hun wegje gaan, liet he 
hartenlust babbelen en lasteren, en wond alles in Nite 
tót dat hem na verloop van vier of vijf jaren het zonden? 
wen groot genoeg voorkwam; dan haspelde hij af, bees 
deze zedelijke patlenten, die hem zoo. liefderijk beoordent. 
den , met verlof gezegd, het water een-welnig, zettede Zich 
grimlagchend neer, en ftelde in een Blijfpel of eenig aardi, 
deuntje een paar henderd abderitismen jammerlijk ten toon, 
geefelde elke dwaasheid of fchurkerij ten bloede toe,en drong 
smet zijne bittere fpotternij, waarmede kij beter te.regt wist 
te komen, dan de zotten ‚die hem tergden „der eerloosheid tot 
in het snerg van het gebeente, Aan iedere dwaasheid, iedere 
‚ot ode gewordene zedeloosheid, iedere verachtelijkheid gat 
ij haar befcheiden decl, zonder iemand.te na te komen, zoo 
Bat de armzalige hoop, gelijk werkelijk het geval was „uit de 
kikvorsch-floot van LATONA gedreukt moest zijn, om niet ten 
minfte de nuuigp en zeer heilzame les voor zich er uit af te 
leiden » die een glazen dak heeft , moet toch vooral niet naar 
hes pannen dak van andere lieden met leenen werpen! — 
Wanneer men nu maar wéet, hoe het in dit ftadje mee 
hee een en ander gefteld was, zoo voelt men gemakkelijk , 
wat en hoe een man als de Heer HeiLBRON van zijne mede- 
burgers denken en fpreken moest, Het zag er daar zoo uitals 
in die ftreken van Duitschland, waar de uitgewekene eerwaare 
dige Pranfche Adel, die om zijne deugd het land moest rui= 
men , in de eerfte jaren der omwenteling , aan de vrouwen en 
meisjes de Parijfche befchaafdheid met goed gevolg incgtre. 
Maar een fluijer voor dit morfig tafereel! Van eene waakzame 
Policie was er volftrekt geen fpoor; zelfs de eerfte Magie 
Araatsperfonen wisten op de vraag „ wat is Policie? geen or 
. woort 





d , 


Zes Je Ge MULLER 


Woord. Die geld had, durfde doen wat Mij wilde, en die 
geen geld had, ten minfte alles wat hij kon. De uitgelatenfie 
teugelloosheid was daar aan de orde van den dag; trouwens, 
waar de mannen der eer afgeltorven zijn, fterven de vrouwen 
der fchaamte af, en omgekeerd, Ieder leefde en hande{de 
în X *** volftreke naar Zijn eigen hoofd; geen mensch hine 
derde hem daarin; de ftruisvogelmaag verduwde iederen /ar= 
Easmus als een oester. De Overheid geloofde alleen aanwe- 
zig te zijn om de lasten in te vorderen, en ván den gemee 
nen man met executte af te dwingen; de leges en jura in te 
Bakken enz. De beftrating was jammerlijk; zekere persra- 
Bente bergen lagen bijna voor ieder huis als eerezuilen der po- 
ticie, Men had wel een fonds voor de verlichting der ftad 
bij nacht, doch kooplieden en winkeliers konden de lantaar= 
hen niet dulden, en waren op de lichte maan geweldig boos , 
Wegens het fluiken, Met de veiligheid (tond het even zoo, 
Het gemeen zwierf dan, wanneer het ’t zelve behaagde, den 
ganfchen nacht de ftraten rond; geene eerbare dienstmeid, 

geene vrouw van rang was veilig; de honden haalden van tijd 
tot tijd een eerstgeboren kind uit een’ of anderen mesthoop , 
zoúder dat er een haan naar kraaide , hoewel men algemeen 
Zeer wel wist, wie op dien en dien tijd haar embanpoint 
verloren hadden, —-» Menig een, die zijn huis voor brand 
had laten asfureren, teerde het fparwerk en de latten: van zijn 
dak, vulde zijn zolder met ftroo, en wekte op een gefchike 
tén nacht dé ftad door brand uit den flaap 5 =e bij dit al= 
les fliep de Policie haren rottenflaap.- „, Het is een waar 
woord, alleen 't geen van den Hemel valt, kan de Policie niet 
beletten ; gevolglijk is zij voor al het overige volftrekt wer= 
@Antwoordelijk, ’t welk niet van den Hemel valt; en hetgene 
deze doet nedervallen , moet zij dadelijk doen wegnemen. 
Doch in X was dsrgene nog altijd het dragelijkfte, dat van 
Qen Hemel viel,” enz. Ziet daar het een en ander om- 
érent dit merkwaardig ftadje, echter met veel bekorting. Die 
onder mijne Lezers, zegt de Schrijver, maar een weinig be- 
reisd is, zal datgene, wat de [leer mieILBRON buitendien nog 
berispte, reeds op de eene of ândere plaats zelf gezien hebben , 
îndien hij zoo gelukkig was, het niet in zijne geboorteftad te 
vinden, Intusfchen hield zich dit volkje voor het wijste , 
ktoekzinnigfte, vernuftigfte , verlichtfte en verwonderenswaar- 
digfte onder de zon,en men had er juist nu het projet om hee 
Srmhartig Parijs door eene nationale Opera op zijde te ko- 
men, Onze Geleerde geloofde zeker’, dat zij de gekheid doot 
Zouden zetten , juist dewijl dezelve zoo extra dwaas was. 
Want, zeide hij, mijne zeer verlichte medeburgers zijn onbe- 
grijpelijk hardnekkig in het doorzetten van vene buitenfporig- 
heid, en geven alleen verftandige voornemens fpbedig op. … Wi 
hadden , voegde bij er bij, eer, in zijne foort, zeer goe 

et: za- 





FERDINAND, Pl 


Zamêngefteld Tiefbebberij-tooneel; het ging te niet uit ge= 
brek aan een locaal ! want:-ik kon den hooizolder, dien ik 
‘bun tot hunne vertooningen geleend had, niet langer misfen. 
‘Het fpel ging daar zeer goed; in den zomer was het wel een 
weinig warm onder het pannen dak, doch in den winter des 
te koelers en wanneer men maar eerst de ladder opgekiom= 
men was , dan behoefde men voor niets in de wereld dan 
voor het af klimmen bevreesd te zijn, mm Indien de Opera 
Ô niet tot fland kome, zal het om ‘dezelfde reden zijn , die 
aau het lief hebberij- tooneel een einde maakte. Hier is nie= 
mand, die er een ftal of eene fchuur toe leenen wil. Ik ried 
hun, de St. Anna-kapel daar toe te verzoeken , die in bet 
geheel jaar maar één dag gebruikt wordt; ik was van oor= 
deel, dat, zoo de Predikant, die op dien dag eene redevoe- 
ring houden moet , lets goeds zeide, het immers voor het 
goede X *** het zelfde was, of hij van een kanfel of van 
een tooneel fprak, mm Zij voelden het bittere van dit epé= 
ram niet, en maakten indedaad ernst van de zaak. Bij de 
Regering zouden zij het denkelijk doorgezet hebben, want 
er zijn Raadsheeren, en wat nog meer zeggen wil, vrouwen 
van Raadsheeren onder de Opera- zangers ; doch onze Sue 
. perintendent, de Heer sLABBERBAST , verzette er zich unguis 
dus et.pugnis tegen. Deze, Hoog-eerwaardige man, die de 
Jronie niet zoo goed wist te beoordeelen als eene fuippen= 
pastei, wilde mij a|s een onteerder van het eerwaardig Predik= 
ambt te lijf; hij riep bet Ministerse bijeen, en verwonderde 
zich zeer, gelijk ook meer van zijne Collegen, toen een uic 
hun midden, de Heer scHMELZER, opftond , en hun bewees, 
dat ik, wiens deùkwijze hij kende, met dezen bloedigen far= 
casmus niets anders bedoeld had, dan om aan deze lieden te 
verftdan te geven, dat, het zij de zedeleer hun van den kan= 
fel of van het tooneet gepredikt wierd , het een zoo wel als 
hes ander voor menfchen verloren was , welken alleen die 
vreesfelijke zedeleër baat, die door galg en rad en goede 
tuchthuizen gepredikt wordt, eme voor menfíchen, die allecn 
dat nalaten , waartegen de Fiscaal pligtshalve handelen moec.”” 
— Toch hoopte hij, dat dit documentum ineptiae tot ftand zou 
komen , om *t genoegen te hebben , Mevrouw vaN IJDEL- 
KNECHT , die geene enkele noot kende, en de andere Dames, 
die zich tot zangeresfen hadden angeboden , ieder in here 
bijzondere manier , bij eenige krasfende bier- violen, hare 
sria di bravura te hooren opkraaijen, En dus befloot hij, 
en. wij met hem 3 MViers és fchooner „mijne Heeren! dan iets 
regt doms. . ‚n 


Over 


44 Je HESS, VEREISCHTEN IN BEN’ ORGANIST, 





Over de wereischten in eenen Organist, door yoîcmim mess, 
Organist en Klokkensst te Gouda, Te Gouda , bij W.Verblaauw. 
1807. Zn gr. 8vo. 96 Bh, 


He moet voorzeker den aankomenden Organist hoogst aan= 
genaam zijn, in zijn vak.een' bevattelijk en leerzaam on= 
derrigt te ontvangen van eenen Man van eene zoo langdurige 
ondervinding als welgevestigden roem. Dit onderrigt is in 
dertien Gefprekken vervat, zoodanig gefchreven , dat ook hj ‚ 
die enkel Lief hebber ís, dezelve met genoegen lezen zal. Zij 
handelen: Over de waarde van het Ambt eens Organists. Over 
het behoorlijk befpelen des Orgels, zoo vóór, onder als na den 
Godsdienst. Over het befpelen des Orgels buiten den openbaren 
Godsdienst. Over het gewoonlijk flellen der Kerkargels. Over 
het opflellen yan een Orgelbeftek. Over het examineren van een 
Orgel. Over het onderfcheid der oude en hedendaagfche Orgels. 
Over het onderwijzen in de Muzijk, Over het examineren van 
Organisten , die naar eene plaats flaan. Over het befpelen en 
zerfleken van een Klokkenfpel, Over het vervaardigen eens be- 
fleks voot een nieuw Klokkenfpel, Over het examineren van cen 
nieuw gegoten Klokkenfpel, En, over het gieten en flemmen der 
Staven en Klokken, EE, 

In geheel dit gefchrift ftraalt het godsdienftig gevoel van 
den Schrijver door, eu hoe hij de Muzijk bij den Eerdienst 
dienstbaar wenscht aan het groote doel. Wij wenfchen den 
waardigen Grijsaard vele navolgers onder zijne jongere Ambts= 
broederen, en dat hij nog lange door zijne lesfen en voor= 
beeld în dezen anderen leeren , en veel moge bijdragen tot de 
ftichting van die Gemeente, welke hij met het Orgel dient. 





Modus procedendi , of algemeen Register op de generale ordone 
nantie en reglement van Zrgcedeeren bit de invordering der 
middelen: te lande, enz, Door j. GREEVEN. Te Amfterdam, 
bij G. Roos. Zn 8vo, : 


| Ds nieuw bewijs, dat het maken van goede Registers niet 
Jd ieders zaak is, De Heer GREEVEN zal waarfchijolijk aan 
ket verzamelen van dit boekje veel moeite gehad hebben, em 
bij gebruik zal het Publiek waarfchijnlijk even min als Recen- 
fent met zijn werk te vreden zijn. Wij raden elk , die tot de= 
ze foort ven zaken eenige betrekking heeft, zich het Alge- 
meen Register, bij VOSMAER €n DEN HENGST uitgegeven 
aan te fchaffen, en al dit gebrekkig ftukwerk te laten liggen. 


/ 





: AL GEMERNE 
…VADERLANDSCH Ër 
LETTER-OEFENINGEN. 


„ 





J. N. F. BRAUER, Gefeimnraad van den Groothertog van 
Baden, Kes Christendom eene. Rifksregeling. mr Ken 
… swoord voor onze tijden, — Uit het Hoogduitsche Te 

Amfterdam, bij W. van Vliet, 1808; 4n gr, &vos a18 
‚ Bl, behalve cen Koorberigs van NIT Bh … -— d 


Niers gelijkeijdie met bovéirgedachte Verhanden 
ling van den Geheimraad BRAUER; Kwam ars hae 
re beoordeeling in een geacht Vaderlandsch Maande 
fchrift, naar de oorfpronkelijke uitgave , in- hancède 
“Wij. bedoelen. het verflag , dat inzonderheid. wegens 
‚deh korten inhoud van dit Boekdeeltje gevonden wordt 
in de Bibliotheek van Theologifche Letterkunde, (D. Vi. 
No. 3: bl. 421) én waarbij men zieh met alle tede bee 
klaagt over de duisterheid van.den Schrijver, zoo wel 
als daarover , dat hij zijn ondefwêrp veel meer wijs-= 
geerig dan uitlegkundig behandeld hebbe. ;5; Eey 
5, woord” evenwel , ook. naaf het gevoelen van den 
Vertaler , 5, zoo belangrijk, en zoo juist gepast voor 
‚‚ Onzen tijd „’” vereischte alle onte aandacht, en dat 
wij, hoe weinig daartoe aangemoedigd, ons deszelfs 
Jezing getroosteden, die wij dan ook meer vermoeijens : 
de voór den geest, dan: verlichtende voor ons verfland 
en ftichtelijk voor het hart bevonden hebben. Had men 
‚ons wegens de overzetting tot raadsmannen ingeroee 
pen, wij zouden een Gefchrift, opzettelijk voor, onze 
traburen gefchreven, van eene zbo ingewikkelde, voors 
dragt, en voor onzen Luandaard van geene bijzondere 
aangelegenheid , liefst de eere der. Vertaling geweigerd 
hebben. Watt fchoon wij niet mogen twijfelen, of de 
Smet der Neologie zij dezen en genén onzer Landge- 
nboten uitde: Hwodduitfctie en;oget het algemeen te 
zeef geprezen uitheemfche fchriften aangewaaid; het is 
nogtans verre daarvan af , dat dit geinaskerd Deismus 
“onder ons openlijk durft optseden ; of het Goddelijke 

LETT, 1808. No, IO: * :- 8 u. vad 


46 TN Ye NSF: BEAUER | 

van *% Heilands- ing beftaat te loochenen, en wee 
ert“, ín dire eigenlijk gezegden Koning, 
etgever, Heere, en Regter over zijne Kerk, te ere 
enteh_ Ten miste het ontbreekt hier te tande aan ge- 
vâchte“en ‘oûdete ‘Godgeléerde werken niet, waarbij de 
Heiland als een geestelijk Oppervorst voorgefteld, en de 
_metueur-of id ven-zijn Rijk getoetst, en uit den 
Bijbel geleeraard wordt. Nog vereenigen zich almede 
onze Genootfchappen,: Tijdfchriften , en Vaderlandfchre 
‘Schrijvers , om den: ‘Christehijken Godsdienst te hand- 
‘haven, en deszelfs hemelfchen ‘oorfprong op. Evangelie 
fche: gronden te voldingen , ondanks den verfchillenden 
denktrant over deze en gene ‘min.aangelegen onderwere 
pen. De behoefte , om kort te gaan, die mogelijk el- 
ders was , otm dit Boek als ;,, eén woord: voor onzen 
os tijd” in het licht te zenden, willen wij des geens= 
zins ‘hebben toegepast op het Nederlandsch Publiek „ 
dm , federt lange gevestigd in zijn geloof „ „, niet ligt 
“es gedreven wordt door allen. wind van nieuwerwetfche 
s) Jeere.”” Of is het nuttig onder ons, voor het oud 
‚gevoélèn omtrent de waardigheden wan Christus, en 
dfens Koninklijk Ambt in het bijzonder, te pleiten s 
men poge ons dan niet.,, als eenen roof,” langs de 
duistere paden der -Phitofophie , van het navorfchen der 
eenvoudige waarheid, die in Christus ís, „, te vervoee 
ss reti; ” men wachtt zich , hetgeen men in anderen wraakt, 
den Bijbel raar een vooruitgefteld gevoelen te zwaaijen 5 
_ ‘mers hate: dit: oochtijpel, ‘gelijk orize Schrijver van zijne 
partijen (preekt, zelve geheellijk daar; en bewijze 
ons uitlegkundig , dat ís:met aanmerking ook op tijd 
"en tpraakgebruik, welke de redelijke leere zij vay het 
IN. Verbond , aangaande den Heere Jezus, verhoogd 
‘gelijk hij is, tot onzen Koning, Wetgever en Regter. 
ant dat er in de Evangelifche voordragt te dezen, 
en in de befchrijvingen des laatften Oordeels zelve, al- 
daar voorhanden , zeer veel. gevonden worde, van toene 
malige gewoonten: ontleend , en in figuurlijke taal tot 
nut'der Hoorderen ingekleed , achten wij ten volle ze. 
Ker (*) ; weshalve het gezag der doode letter in dit 
gefchil niet gelden mag bij eenigew. Christen - Wijse 
’ | SECF; 


: _(° Verg., onder andere. war” gelezeh ‘wordt ia TEYLERS 
'Gadgel. Gen. Deel XIL, bla 12ommikde 





HRT CHRISTENDOM EBNE-KIJGREGELING. dba 


geer; of :wiél waarheidminnenden en otoren Zelfdeideers 
=: Doch, fchoon wij den. ophief “waarmede de:citet 
van dit werkje pronkt, afkeuren; : deszelfs: verras 
Hag overbodig achten , en in de behandeling zijnee 
"het geenszins met den Heere :BRAUER c&as E] 
wij betwisten hem echter zijne: vesêienften niet, erken» 
nen volmondig , dat hij in velen de waarheid voor heeft , 
doorgaans eifne denkbeelden wel. orderfcheidt en ont 
wikkelt, en met een fcherpeinuig vernuft de Teere: van 
Christus verdedigt tegen de drogredenen , waarnrede 
men ín Duitschland het gezag der Schrifture zoehv.re 
ondermijnen ;:en derzelver fihoud: naar de fteltingen 
‘Ber Kanslaanfche Achole heeft witten giegijen. ke. 
-_…In een vweetal Afdelingen Aphitst:hij zijne Verhands- 
Sog ‚bij welkehij fteeds de gefthieskandige waarheid 
“der Ewangeltfehe verhalen ten grondflagslegt. De cer 
afte , ven ‘onzes ‘inziens meest duidelijke en voldingende 
Afdeeling tobmt. aan, dat het Chfistendom , dat ie 
hier, de inrigeing van onzen gezegenden Godsdierst, 
“geenszins een bloot ontwerp van Ketldleer, maar wel, 
svolgens‘Christûs , naar de bedoelitg van den ‘Stichter, 
eene Rijksregelìng, of vestiging was ceher Geestelijke Regên 
“ring:voor het menschdom, onder het beftuur van Koning 
‘Jezus, naat :zijne Wet en Rijkegeboden $ aan welke 
‘ftichting dun'oók;de Heere: na ziju verhoogitig de kad 
shouät, en:diërhij ten jongften Gtge dijne onderdanen: zal 
oordeelen; + Dè tweede Afdeeling dfene ten -bejoogë, 
“dat wij „, het Christendom volgens het oogmerk en de bee 
> doeling van deszelfs Stichter , geen Leerontwerp ‚maar 
> een Rijksönrwerp of regeling 
“95, aânnêmien „ of het geheel ser : 
‚> dien wij geêne zedekundige g 
Smet EEn woord , dat hetzelve 
„zijn „ hetgeen :t volgens ‚den 
antwoordt de Schrijver een wv 
eerst ten doel hadden aan onze. 
dan wij gaam-dezelve ‚als. zeer in 
bewoordingen voorgefteld , ‘met 
bepalen ons bij voorkeuze tet 
dit deel, zoo. als de Heer wRaugk denzelven hedftiza-' 
mengetrokken tegen ‘het eimde-vah zijn ftuk, ‘Wij vere 
kiezen te meer deze plaats, die ook bij-de Bitfiothekk- 
NEhrijvers gevbyden wordt, ndâr. hunne aanhaling over 
“te nemen, ten“tinde het verfchit Aer Vertalingen ín het 
e2 voore 


45 : F Ne AF BRAUER « 


voorbijgaan ®, te merken en deswege ‘iets aan ce 
teekenen (*). Ziet hier dan , volgens BRAUER, de flote 
fomvan zijnen arbeid: „, Christus ‘wilde, eene Zovenren 
swurlijke: Rijksinrigting , geene aard{che- inrigting van 
onderwijs (t) grondvesten ; dit bewijst de uitdrukking 
zoó wel als de bedoeling ande zamenhang zijner zedenen; 
zoodra zijne iorigting, niet uit dit gezigtpunt bezien 
wordt (1), verliest zìf niet alleen hare doelmatigheid, 
maar zelfs hare zedelijke waarde, en wij moeten haar 
dus of geheel verwerpen „… of voor datgene nemen , 
waarvoor hij ze hiegae “Christus kon ook zulk eene inr 
rigting kennen, en verordenen-($), daar bij , behalve ab 
le de vroegere overtuigende blijken (**) van zijne zeer 
uitftekende wijsheid, ook-dat bezat, dat hij: terugkeer- 
de vit het rijk der dooden (+4), en bij gevolg: bij eigene 
ondervinding van den zamenhang der bovennatuurlijke 
met de hatuurlijke wereld fpreken kan: Hij wilde ook 
zeker niets anders dan reine en zekere (44) waarheid 
ap zijne jongeren, en door dezen op oms voortplantens 
men vindt daarbij niets in-alle opgaven over de natuur 
en imrigting van zijn Rijk, over de daaria werkende . 
„krathten , en bet doel van-hetzelve (0, dat met onze 
‘overige Waarnemingen, die wij uit de befebouwing der 
zinnelijke wereld rondom ons, en uit.de geestelijke in 
zons. opzamelen (***), flrijdt, en ‚dat «niet. veel meer 
Idaaraan volgeas de wetten van: overeenkomst volledig 
SeitoChti)z ja de befchouwing van bee Chgissendona 
- en eten ee Uit. 
ae - De ETA ee 
oemde zijn, om het verfchil van.beïder- 
et oog. te doen vallen, dar wij uit die, 
velen zouden, en welke wij voor meest 
Rige. der voornaamfte afwijkingen van de 
laagfen, , 

te Rijksregeling en. geen aardsch Ieeca 


gtpunt- verplaatst: wordt, * , 
thikklúg kennen:eú gronden, hd 
tgere begunftigigen., …- >» . 
I:der graven, … vee 


zeker. gekende. 
zszelver. verbinding 


pen, …„ , en 
tel metr volkomen’ naar de wetten wam 
zabogie) harmonisch daarmede overeenftenat, 


HET CHRISTENDOM RENE RIJKSREGELING, 409 


wit dit oogpunt, is alleen gefchikt, om ons over vele 
waarnemingen en ondervindingen (*) zulke oplosfingen 
_ te geven, welke aan dezelve In eene zamenhangende rei 
(lees rif) van oOrzaken en uitwerkfels (+) eene vaste 
plaats geven , en waarbij zich ons verltand tot eene éen= 
heid van overzigt der lotgevallen: van de wereld ver= 
heffen kan, zender ‘naar de nieuwe mode de gebeurtdé. 
misfen uit een zelf gekozen gezigtpunt te befchouwen ({), 
en daardoor dien fchoenmaker te gelijken , die „opdat zijn 
Gerlijk. gemaakte ‘féhoen mogt kunnen ‘gedragen wore 
den, zijnen kalant danfpoorde ($), om zich de voeten 
te laten affchaven; en —:dat nu uit dit alles -van zelfs 
voortvloeit, == wij- moeten het Christendom voor dat= 
gene , waarvoor Jezus het'gaf , ook werkelijk aanne- 
men , zoodra wij het ook' mear z00 veel aehting (**) 
en geloof bewijzen willen, als wij elke andere minder 
gewigtige en minder bewezene gefchiedenis der vroegfte 
of latere wereld (+4) Éclfenken, niet onszelven onver- 
ftandig willen behandelen (44) , en niet befchaamd wore 
den in den dag van Jezus toekomst.” 
Meer te zeggen wegens het beloop dezer Verhande- 
ling: van den Heere BRAUERG ingewikkeld en duister in 
‘het oorfpronkelijke, nog duisterder (gelijk wij uit de 
bijgebragte proeve geneigd zijn op te maken) in de Hol. 
Jandfche overzelting, zoude ónze Lezers mishagen kune 
nen. Wat ors ook daarin gevallen mogte, wij achten 
het te hoog voor menfchelijke navorfching , te willen 
indringen met een zwak vernuft in het beftuur der God- 
delijke Voorzienigheid, en ftout te bepalen , of het Op= 
perwezen, dan Christus, als daartoe verhoogd van den 
Vader , over zijne Kerk , tot “derzelver inftandhoue 
ding, heerfchappije oefene, Genoeg voor ons, wan- 
geer wij, onder de gegeven Rijkswet van Jezus , en als 


ge- 


©) Ervaringen en waarnemingen, 
(4) Oorzaken en werkingen, 
(4) Uit een zelfsverkozen gezigtpunt om te knoeijen, 
C$) Zijne kennisfen vermaande, 
(**) Achtingswaardigheid en geloof. — 
. (tt) Gefohiedenis der afgelegenfte voorwereld „ of nader 
bij gelegeue middelwereld. 
J) Niet met al ons overig wetên en gelooven willen 
doen ftrijden, 
. E e K Ld 





getrouwe onderdanen van dezen onzen, Geestelijken Ko» 

ning, naar zijnen. wille leven , en deszelfs eindelijke vere 

fchijning ten oordeel. met eene blijde hope te gemaet zien 

na den dag onzer ontbinding. Osgaarne. hquden ‘wij 

ons op met Godgelgerde fpitsvondigheden „ waarbij de 

taal des Bijbels doorgnans naar de letter aangevoerd; 

buiten den zamenheng gerukt, en, gelijk wel eens ia 
die wijsgeerig gefchrift , naar eeu aangenomen ftelfel 
verwrongen wordt, Of zulks met opzig; tot het hoofd» 
onderwerp zelve, nopens den zin ‚der Icvangelifche bes 
nemingen van Koningrijk Geds en gelijkfoorigen OU 
en dan. gefchied zij, mogen deskundigen beoordees 
len , die de uitleggingen:dier. woorden bij HRSSE* 
LINK (*), met de toepasfingen en het gebruik, welk 
BRAUER van de eigen gezegden maakt, tegen elkander 
willen lezen en toetfen, . Wij beroepen ons flechts op 
een enkel voorbeeld, rekende van de ongefchiktheid 
der -menfchen in het algemeen, om de werkingen en 
den. inyloed van Gods geest op onze aedelijkheid 
eenigzins te kurmmen-ontwaar;worden, dewijl het zine 
évig ter waarneming van. NB. Zovenzinnelijke voor 
werpen in ons nog geheel. niet ontwikkeld is; voert 
hij ‚ten bewijze, deze plaats uit Paulus I Br, aan de 
Corinthiers aam (bl. 134)3 ,, de Natwurlijke mensch 
> begrijpt niet de dingen, die des geestes Gods zijn. 
>, Want zij aijn hem, dwaasheid, en hij kan ze niet 
…‚ Verftaan ‚ Omdat ze geestelijk onderfcheiden wore 
5, dens” Dan ongelukkig bezigt de Apostel, bij zulk 
eene tegenitelling, te dezer plaatfe (H. If. vs. 24.) 
het woord natuurlijk , van eenen zondaar, die den geest 
der wereld heeft , of -wereldgezind en vleefchelijk Ìs, 
(volgens va. Ee.) Want dat hij niets minder dan den 
„mensch, gelijk hij op aarde bezintuigd is, onder het 
woord natuurlijk heeft willen aandujden , toont ons 
het bijgevoegde (vs. 15): ‚doch de geestelijke mensch 
» (de welgezinde Christen) onderfcheidt wel alle din 
‚> gen , doch hij zelve worde van niemand ender- 
„> Jcheiden.” Trouwens het vereischt geen verder bee 
wijs , 


aso Ju:Ne Fe BRAUER:  . 7 


_ _(°) Men zie’ des Hoogleeraars Uitlegkundig Waarden. 

Doek des Nieuwen Verbonds op de nangeduide Artikels, en 

MACS daarmêde ROEDERLEIN, Jrff. Theet, Christ. B. Ile 
344 . . n 





HET CHRISJENDOM BENE RIJKSREGELING. 411 


wijs, dat Godgeleerden en Wijsgeeren menigwerf ‚ ter 
liefde van hun fteifel, de ware meening der H. Schrift 
miskend hebben; en dat onze BRAUBR ook in dezen 
ftruikelde, zal. niemand , vertrouwen wij, in twijfel 
trekken na een zoo beflisfend voorbeeld. Intusfchen, 
hoezeer wij, ‘over het geheel en ten aanzien der 
hoofdzaak, naar. hit oud en welbekend gevoelen om- 
trent het Rijk van den Mesfias overhellen en mer dee 
zen Schrijver inftemmen, in vele der bijzonderheden 
pogtans is zijne wijsgeerige befpiegeling , zelfs op gee 
zag eener gegronde uitlegkunde des Bijbels, onzes in- 
ziens aan groote teBenfpraak onderhevig , doorgaans 
voor ons te hoog, en ook gewaagd. Dan hierover 
uit te weiden, zoude ons buiten het beftek en ver- 
eisch eener Recenfie doen treden. Met ons verder te 
beroepen op. hetgent 

te a. pe gezegd is „ 

te verwijzen, hebbe 

met deze Verhandel 

komen verftaan kon 

Schriften van den v 

ftreeft, en ook de V 

geweest te zijn. T 

enkel bewijs te bord 

ftijl. Dus vindt m 

2 houding, of de zi 

» denken en gewaar 

»» Vier ervaringsgam 

» onze kundigheden 

ben wel gehoord va _ 

gij wilt, de Geestenwereld, of het Rijk der Gees. 
ten „ alhier bedoeld; dan nimmer vernamen wij iets 
van eene ons omgordende wereldhuishouding „en er 
waringsgordels. Mogt men toch voortaan dergelijke 
lettervruchten en excentrieke Wijsbegeerte niet overne- 
men van onze goede Naburen ! 


Bes Leers 


* a e 1 


ED 0 OT OT & BERENSTEIN 





Leerrede over Pfalm CXII: 9, gehouden in de Foodfihe 
Kerk te Groningen, op. Zandag den 25 Jan. 1807, bij 
gelegenheid der gedane oproeping van zijne Majefteit 
den Koning van Holland , ter milddadfge onderfleuning , 
voor de, op den 13 Jan. 1807 „ zoo zeer ongelukkig 
“geworden Inwoners der Stad Leijden. Door den Wel 
‘ Kerw. zeer geleerden Heer SAMUÈL BERENSTEIN, Op-= 
per- Rabbijn der Foodfche Gemeente te Groningen. Mes 
"gene Voorrede en Inleiding. Uit het Hoogduitsch vere 
taald, door S. J. VAN COEVORDEN. Te Groningen , bij 
H. Eekhof, Hz. Jngr. 3vo. 45 Bladz. , behalve hes 
Voorwerk. De ‘ 


‘\ene Leerrede van eenen Joodfchen Leeraar is een 
zeldzaarh verfchijnfel , en moet ‘natuurlijk: de op- 


terkzaamheid gaande maken , — maar behoort ook met - 


toegeeflijkheid beoordeeld te worden , uit aanmerking 
‚ dat men bij eenen Joodíchen Godgeleerden niet die oe= 

fening in de Redekunst verwachten kan, welke men 
van iederen Christen - Leeraar verlangt. Evenwel heb= 
ben wij deze Leerrede niet zonder genoegen gelezen, 
en anzes oordeels verdient dezêlve wel niet de eerfte, 
maar ook geenszins de laatfte plaats onder het aantal-van 
Predikatjen , betrekkelijk Leijdens Ramp , in het licht 
gegeven. Zonder eenig inmengfgl van hetgeen de Joode 
che denkwijze karakterizeert, vervat dezelvé aanmoe= 
digingen' tot deugd in her algemeen em tot weldadige 
heid ‘in het bijzonder, met toepasfing Op den deernis= 
waardigen toeftand det ongelukkige Leijdenaren, Eene 
Jogifché verdeeling vindt men ín dezelve niët aangewe- 


gen en ook niet gevolgd: veeleer fchijnt de Leerrede 


zoo op ’t papier gefteld, als de denkbéelden , zonder 
kunstmatige tangfchikkrug , bij den Schrijver opkwa= 
men, Maar juist dit: minder oordeelkundige doet 
's Mans welmeenenden ijver te fterker uitblinken , waars 
van ook zijn bloeijende, doch uiet genoeg befchaafde 
{tijl, ten bewijze vertrekt, = In eene Inleiding (welke 
echter niet tot de Leerrede behoort, maar geheel op 
zieh zelve ftaat,) handelt de Schrijver over de vereisgch- 
ten in eenen Leeraar , waartoe hij bijzonderlijk de 
Mengehkunde rekene, De Dorpsleeraar maet, volgens 

Te HEM 3 


Dl 
mr En en - 





\ 


_ LEERRÈDE. sis 


kem, oek bedreven zijn in de Lardhuishondkunde en 
in de Geneeskunst. Het eerfte {temmen wij toe , ex 
het tweede, fchoon niet noodzakelijk , achten wij zeer 
nuttig én wenfchelijk. Doch dat de Berw. BERENSTEIN 
de uitlegkunde der H. Schrift van den Predikftoel wil , 
verbannen hebben , hieromtrent kunnen wij hem orie 
ze toeftemming: niet geven. Een’ Tekst blootelijk als 
‘eene fpreuk ‘aan het Hoofd eener Leerrede te plaatfen , 
zonder van denzêlven génig verder gebruik te maken, 
Ìs eene zoo geheel verkeerde handelwijze, Cf(trijdig bo- 
vendien met de inftelling. van het Predikambt en de oor« 
. fpronkelijke gewoonte in de Joodfche en Christen Ker 
ken ,) dat dezelve tegenwoordig door de beroemdfte 
Leeraren onder de Christenen wordt gewrat, en 
men daarvan allengs meer en meer terug komt. Indee 
daad de uitlegging der-Sehriftuur is een voornaam oog= 
merk der opefibare Leerredenen , en men heeft aan die 
Predikwijze den voorrang te geven , volgens welke 
niet alleen het onderwerp , maar ook de verdeeling 
der Leerrede, uit den Tekst genomen wordt. Immers 
zulks geeft den Toehoorder groot gemak in het naghan 
en onthouden der Leerrede, en verfchaft den Predikant 
veel verfcheidenheids in # behandeling van het zelfde 
onderwerp bij verfchillende gelegenheden. 
_ In de Voorrede belooft de Eerw. BERENSTEIN.-de uit 
‚gave van eenige Leerredenen en ook van andere Schrife. 
ten. Zijne Brieven over de gefteldheid, ftaat en cul« 
tuur zijner Geloofsgenooten, zier wij met verlangen te 
gemoet ; doch raden zijnen Vercaler , zich alvorens wat 
tneer te oefenen in de Nederduit{ohe Taal , bijzonderlijk 
in de woordvoeging. 


Pes 





Liberius Vindex. Larvatus aan den Recenfent ook der Re- 
cenfenten , enz. Te Leijden, bij D. du Mortier en 
Zoon. 1808. Jn gr, 8vo. zoa bl. 


DD: zelfde Schrijver , die de verdediging van dea 
3 Eerw. p. VAN DER BREGGEN PAAUW tegen de Bihlioe 
Sheek van Theologifche Letterkunde had op zich genomen, 
neemt hem nu ook , door deze brochure, de moeite af , 
m den Revenfent der Recenfenten te beantwoorden , 
foor zoo verre namelijk deze zich in het gefchil Se 
. e 5 | le 


&I4 LIBERIUS VINDEX EARVATUS 


Bibliotheekfchrijvers mct v. D. BREGGEN PAAUW had ges 
wengd, in de beoordeeling der bovengenoemde. verdedi. 
ging , waarover ’s mans vriend zich zeer te onvrede toont, 
Na eenige voorafgaande aanmerkingen over de one 
heuschheid , in onderfcheidene recenfien , door deg 
Recenfent der Recenfinten aan den dag. gelegd, bepaalt 
hij zich tot drie hoofdpunten. . 
‚ Het eerfle hoofdpust betreft het algemeen gesoden der 
Remonfiranten. Ve De BREGGEN PAAUW had beweerd, 
jn zijne aanwijzing van de Godsdienftige denkwijze der 
‘ Remonttrantíche Broederfchap, niet volftrekt alle Ree 
monftranten , maar alleen de individuele Remonftranten 
bedoeld te hebben. De Rec. meende, dat het geheele 
doel , eg zelfs de titel der Leerrede , met dit voorgeven 
Strijdt. Dit neemt hem onze Schrijver kwalijk, omdat , 
in allen gevalle, elk het regt heeft om zijne eigene 
woorden uit teleggen,en niemand beter het doel van zijg 
. gefchrift kent, dan de Schrijver zelf. Hij wil onderfcheid 
‚gewaakt hebben tusfchen geloof en denkwijze. Niet het 
geloof , maar de denkwijze der Rentonftrantíche Broer 
- derfchap zal v. D. BREGGEN "“PAAUW bedoeld hebbens 
en ’t was geen overtollig werk, deze nader bekend ‘te 
miaken, dewijl dezelve nog fteeds miskend wordt, *t 
geen de Rec. door zijn eigen voorbeeld had bevestigd, 
Uit deze nadere opgave zal dan nu ook middagklaar 
blijken, dat de Rec. te vergeefs eene. verklaring van bije 
zondere geloofspunten had verlangd , waaramtrent, als 
le Remonftranten zamenftemmen, terwijl dit, uit den 
. aard der zaak, tot de onmogelijkheden behoort, 
Het tweede heofdpuat bepaalt zich tot de Belijdenis der 
Remonffranten. De Rece had die, als eene Belijdenis 
van het Genootfchap der Remonftranten, aangemerkt „ 
hetwelk v..p. BREGGEN PAAUW afkeurde. Hierin verde- 
digt hem nu ook zijn vriend ten fterkfte ‚door te beweren , 
dat het Remonftrantfche Genootfchap zoodanige Belij- 
denis niet hebben kan , en uit den oorfproug en de 
gefchiedenis derzelve aan te wijzen , dat zij flechts 
de Belijdenis bevat van op zijn hoogst zestig Remone 
ftranefche Leeraren , “terwijl een getal van handerd en 
vijftig derzelven , of daaromtrent, în de uitgaaf derzel- 
ve niet was gekend , én geen °t minfte blijk voorbanden 
is, dat de Gemeenten daarin met hare Leeraars infieme 
den, veel minder, dat deze hun last tot het ftellen der 
Belijdenis gegeven hadden, Hier vindt zich echter 
e {ee 


AAN BEN RECENSENTe - 415 


dibertus Vindex Larvatus- gedrongen toe te Remmen, 
dat niet altijd de uitdrukkingen , de Remonflirasten , de 
Remonffransfche. Leeraars , de Remonffrantfche Societeit of 
Breederfchap ‚ met letterziftende, naauwkeurigheid onder= 
Ícheiden, maar door LIMBORCE zelf en andere Remonr 
ftranten verward zijn, en dus. ook den Rec. en ande- 
ren hebben kunnen in de war brengen. Hij is ook daaze 
“snede min of meer verlegen , dat de Rec. zich op den 
nieuwen druk dezer Belijdenis, - in 1782 woor de acht- 
fte male uitgegeven ,„ had beroepen „ als zijnde deze 
Ritgave vervaardigd, volgens befluit van de groote Pere 
gadering. der Remonffranten, waaruit hij had gemeend 
te mogen befluiten , dat dezelve toch wel voor. iets 
meer, dan voor een berigtíchrift. wegens de gevoelens 
van eenige Leeraren, die, in den jare z6ar, de Ree 
_ monftrantfche Societeit dienden, moet gehouden wore 
den. Onze Schrijver verzekertr echter daartegen , voore 
eerst, dat men deze uitgave, volgens befluit der groote 
Vergadering der Remanftranten , alleen hebbe aan te mcr 
ken, als eene verklaring , dát de Remonftrantfche Leer= 
aars en Leeken in het gemeen „, onder al het verloop des 
tijds , sich over hes geheel met de Belijdenis dier Leera- 
ren van ’t jaar 1róa1 fteeds meer, dan met eenige ande- . 
re ‚ hebben kunnen vereenigeu , dat zij nooit noodig 
ebad hebben dezelve te verzaken, dat zij ze fleeds ga= 
chikt geoordeeld hebben, am tat;een berigtfchrift te 
blijven ftrekken, hoe, over het gêheed; de Remonítrane 
ten over het ftuk van den Godsdienst denken; voorts , 
dat het dikwijls herdrukken ook daarom is gefchied, 
dewijl vele der Remonftrantfche Leden dezelve, tot 
hunne oefening, bleven gebruiken, en ettelijke Leere 
aars er zich , als een gefchikten leiddrdad , bij hun 
Godsdienftig onderwijs, :van bleven bedienen. _ Vol 
dingend voor het gevoelen van v. D. BREGGEN PAAUW 
en onzen Schrijver is de uitdrukkelijke verklaring in 
de Woorrede , volgens welke aan elk de vrijheid werdt ge- 
laten, em deze Belijdenis „ zonder ferupule , (behoudens 
altijd de mate van liefda , zedigheid en Christelijke vaorzig= 
tigheid,) tegen te fhreken. | je 
t derde hoofdpunt betreft de eenparigheid van de al- 
gemeene Leer der Proteftanten met die der Remonffran- 
ten, ten aanzien van den grondflag van het Christendom. 
De Rec. had tegen Vv. De BREGGEN PAAUW (taande ge= 
houden, en getracht dit met onderfcheidene redenen te 
Í ee 


{ 


416 LIBERIUS VINDEX LARVATUS 


bewijzen, datde Hervormden het met de Kemonftrane 
ten- daaromtrent genoegzaam eens zijn , ‘dat zij hierin 
overeenftemmen., dat Jezus Christus alleen onze Meese 
ter is, en dat het de pligt is van alle Christenen, 
om alle menfchelijke vast{tellingen, omtrent záken den 
Godsdienst betreffende, aan de. H. Schrift , als het 
oppergezag hebbende , te toetfen. Hiertegen wordt 
nu breedfprakig en met veel warmte beweerd , dat 
dit voorgeven ftrijdt met de beoefening , en dat de 
Hervormden 3 buiten den eenigen. regel des geloofs en 
des levens in de H. Schrift, nog een tweeden regel 
hebben en volgen , die vervat is in meníchelijke fchrife 
ten „-die zeggen , hoe men de H.-Schrift moet ùitleg- 
gen, en welke gevoelens men uit dezelve alleen mag 
afleiden, '‘Alwat de Rec. tot verdediging van zijne ftele 
ling had in ’t midden gebragt, wordt van (tuk tot ftuk 
Opgenomen en weerfproken, Wijf kunnen den Schrije 


ver hierin niet volgen, zonder te uitvoerig te worden. _ 


Alleenlijk dit weinige, De Rec. had gezegd: „, Schoon 
de Hervormden niet maàr allerlei (tellingen, door hunne 
Leeraars en in hunne Kerkgemeenfchap,willen voorgefteld 
hebben , laten zij echter elk en een iegelijk , voor het 
overige, volkomen vrij, in het gelooven en leeren van 
_ hetgeen men voor waar houdt.” Hier lacht Ziberiws 
Winden mede, en- vergelijkt deze vrijheid met die van 
iemand, die ftads arrest heeft, en nogtans vrij is, om, 
binnen de ftads murerf, te gaan, waar hij wil. Zijn tee 
genfchrijver had te kennen gegeven, dat de gemaakte 
bepalingen omtrent het gebruik der vrijheid ,„ met het 
heilzaam oogmerk ‚om onrust, twist en verwarring voor 
te kómen , zijn ingevoerd. Hierop wordt geantwoord , 
‘dat uit het verfchil van leeringen niets wan dit alles 
zal te vreezen zijn, indien (lechts de onderlinge liefde 
‘voor hoofdwet erkend , en als zoodanig getrouw wordt 
in acht genômen. ’t Voorbeeld der oude Remonftrane 
ten zelven was aangehaald, dit de befchuldiging van 


‘Socijnsgezind te zijn zorgvuldig en bij herhaling van. 


zich afgeweerd , en, în de Voorrede hunner Belijdenis , 
uitdrukkelijk verklaard hadden, dat het van de voors 
zigtigheid en Tiefde vreemd: was, die gewigtige din- 
gen ten goede te houden ,. welke men , zonder het 
hoogtte gevaar onzer zaligheid , niet tegenfpreken mag. 
Maar ook dit meent Ziberius Windex wel te kunnen 
verklaren, zónder Zormulieren, als banden van vereenie 
Sing 








nn 


— 


7 


AAN DEN RECENSENT; Ga 


ng en voorfchriften.-van leer, aan te nemen. Men 
L toch daarmede alleen de hoofdleeringen van het 
istendom , ‘die zeer duidelijk. zijn , en derzelver ver= 
lediging , niet met louter gezag, maar met redenen , ' 
bedoeld: Welligt loopt er hieren daar een woordenftrijd 
ouder. Dit-dachten wij ook,.nu en dan, bij ’t geen 
bi. 7886, over: de Nederlandfche Confesfie, wordt 
zer: neder gefchreven., omtrent wêlke..N,.D, BREGGEN 
vaauw ouder andere had beweerd „dat zij eens en 
wooral tot eene volftrekte regelmaat:wvan het geloof der 
Nederlandfche. Hervormden is vastgelteld , en dat zij 
dus het geloof;der Hervorinden bepaatr, De Rec; hb: 
dit ontkend ,-en nogal het een en ander , tot verde» 
diging van zijn:gewoelen; bijgebragt „ waartegen ech» 
ter. zijn Tegenlchrijver vrij wat heeft aan:te merketa 
Men- zal, ‚vertrouwen: wij, nu :hierbij laten en 
gen- onpartijdigen- zanfohpuwer van dezen lettertwist 
kasen oordeelen , ef ’t-verfchil. waarlijk -wel zoe groot 








- Â$»-als men anders-uit-den fchrijftoan van beiden zou 


pmaken, 





Verhandelingen van het Rotterdamfthe Genoótfchap tér bee 

vordering van. de Koepok-inensing „ onder dé zine 

reuk: ne pestis intret vigila, ter gelegenheid vân 

… “deszelfs Algemeehe Wagodrings „gehouden op den gden 

van Wintermaand 1807. Te Roïterdam, bij W. Loc- 
ke. 1808. Zu gr. Bra. Xl en 86 Bl. « 


eeft men meer len. en niet ten ontegte, de bepe- 

fénaars der Geneeskunde in ons’ Vaderland be- 
„felruldigd, dat zij zeer traag waren in het beproeven , 
aannemen en voortaan van geneeskundige uitvindingen 








“en waarnemingen, zoo zal al vast, omtrent de Koepok- 
„inenting, dit vonnis opgehev 1 


dèn beginne af, nadat deze 
ekomen, met haar opzett 

Somoiigen mogten de wâarh. 

ékking hebben. trachten tv 

‘vórig geweest’ zijn ín. hare 

“lijke tegenftrevers geworden 

zelve verkreeg daaydoor mee: 
mn 






N 


a VERHANDELINGENS: hi) 


algefneen ftrenger onderzocht en getoêtst werd, en 
daardoor hare gewigtige voordeelen in het helderst red 
geplaatst werden. Zòo als het chansmethaar gefteld is } 
meenen wij dat zij in ops Vaderland toereikende aanhane 
gers ‘vindt5 en offchoon zij „tan den anderen kant , dien 
trap van volkomenheid nog niet bereikt hebbe, welken 
het belang der zake vordert , zal echter dit nimmer tot 
verwijt der inenting zelve kannen ftrekken, maar een 
de bijzondere denkbeelden ‘en vooroordeelen van fommie 
ge Gerieesksudigen ‘en van bijzondère- perfonen moeten 
toegefchreven worden. … Ook dit euvolkomene-oore 
deelen wij dat eerlang geheel zul weggenomen zijn, na 
de Koning. zich:ook opzettelijk de -Koepok-inenting 
heeft :aangetrokken. Zulk een gezag immêrs meenen wij 
eis het ‘zekerfte middel, om haar algemeen te maken , te 
moeten befchouwen, daar wij geenszins die wet willen 
keurig zouden noemen „ welke alte ouders, zonder: onm 
derfcheid , verpligtte , hunne ‘kinderen kort-na de :ge- 
boorte te laten inenten „wanneer \lechts wijze en middee 
len daartoe verftandig en doelmatig gekozen:en ín * 
werk gefteld wierden. Waarom toch zou een Beftuur, 
overtuigd, -dat onder-de Ingeszetenen , -omtrent-die za- 
ken , welke op derzelver welvaart eenen hoogst belan, 
fijkén invloed hebben , zeer vele vöoroordeelen heei 
Tchen, of dat het verftand en doorzigt van velen hunner 
Ontoereikende is om dat belang te doorzien; en dat 
geene ‘gefchriften, van welk eenen aard ook, genoege 
zaah zijn «om dat welzijn algemeen te:doen behartigen 5 
waarom zou een Beftuur alsdan niet: dadelijke middelen 
: e hand nemen, om de Ingezete= 
dzaken, van zoodanig een heil. 
: maken 7 : Es 
k verdienen zij, dte, door hunne 
de Maatfchappij van het onfchat- 
»ok - inenting hebben getracht te 
iootfchappen , welke tot hare bee 
zijn opgerigt,'ftrekken ons’ Va 
ge eer, offchoon aan Herzelver 
en opzigte is beantwoord. Had» 
che Geneesheer en Hoogleeraar 
vaarde der Koepok-inenting, in 
tdere bekende voorbehoedmidde- 
ste, en laar vermogen in de ver- 
mine 


VERHANDELINGEN ap 


Minderìng van de algemeene flerfte., door afzonderlijke 
Redevoeringen (*) , bij het jaarlijkschr verflag van het 
Atnfterdamsch Genootfchap gehouden, overwogen en 

bewezen ; de Geneesheer pAvmms levert ons hier , als 
Voorzitter bij de Algemeene Vergadering van het in le. 

den zoo zeer bloeijende Rotterdamíche, eene Verhande» 

ding „ ten betooge, dat de inenting van de Koepokken, 
Joor EDW. JENNER het eerfle in w ing gelragt, de nut 
gigfte geneeskundige ontdekking van de VOae Eeuw moet ge- 
rè end worden. Zij maakt, meteen voorberigt van 16 
bl, opdragt, ‘bittrekfel uit het Rapport van den eerften 
Secretaris en Mede-Direbteur Dr. j. F. VAN DER HOU- 

VEN VAN ANCKEREN » eenige dichtrégelen van den Hoog» 
éeraar *y. SCHARP, van Door j. L. KESTELOOT, en 
‘vän #.-COLLOT D'ESCURY , benevens de opgave van Mae- 
cenaten „ befturende, werkende, eorresponderende en 
‘honordire Leden, den inhoud van dit in allen opzigte 
zindelijk uitgevoerd en op fraai papier gedrukt Werkje 
uit. Het onderwerp van den Heere pAvIDs moest naar 
den tijd en: de gemengde klasfe van Toehaorderen be 

handeld worden ; iets dät áltijd moeijelijk: valt „ en in 
“Recenfents oog meermalen de oorzaak is van eene 
‘te oppervlakkige en onvolledige behandeling. «… De 
geneeskundige Stelfels van STAHL , FREDERIK HOFF-« 
MAN , ALBRECHT VAN HALLER, CULLEN, én van 
BROWN „ worden door den Verhandelaar -kortelijk op- 
gegeven, offchoon hij zich met den laatften eenigzins 
"uitgebreider bezig houdt, en op welken hij zijne Hoor-= 
rders met de volgende fierlijke woorden opmerkzaam 
tnraakt: , Welk een veelbeteekenend Portrait vam eehein 
5) voornamen Seétenftichter der 18de Eeuw! Hij verdient 
t, uwe aandacht, daar zijne valfche aanhangeren U „zoo 
dikwijls, bij het bed uwer lijdende bloedverwanten óf 
vrienden, in de keuze van eenen Arts, doen waggte 
len; en, terwijl de een zijne voorfchriften met de 
Alexandrijnfche Senebladen reeds doet bereiden , reikt 
, U de ander den Peruviaanfchen Koortsbast, Opium, 
-„, Ja zelfs het glas mot Wijngeest tae. Gij zijt begeerig 
=, dit Voorwerp te kennen, waarih nog zoo veel áchte 
„, baarheid, onder fcharlakenverwige wangen en neus, 

“92 doorftraalt ? Welaan! het Îs JOHN gROWN,” Ook 
N ' ad 


Ky, Zle Letteroef, voor 1807 , No. IL. bl, 11,‘en No, X. 
e 420 7 7 


/ 





\ 


id 


gro VERHANDBLINGEN 


de ontdekkingen van onderfcheidene gerieesmiddelen , vi}. 
het planten- , dieren- , berg= en mijnftoffelijk rijk; die van 
den: zeilfteen:, van de elerifche vloeiftof , van het galva- 
nismus-worden dootloopen,opdat de Spreker alzoo door 
zijne vergelijking van alle deze door ‘hem genoemde ont 
dekkingen set die van de Koepokeinenting tot het beluit 
zou kunuen komen , dat deze alje de opgenoemde in nute 
tigheid overtreft. ‘In hoe verre nu zijn Ed. de Hoor- 
ders door zijne rede , die, de geheele Verhandeling 
door, zeer zwellende, dichterlijk uitgedrukt „ hier en 
daar met Nederduitfche en Latijnfche. dichtregelen vere 
smengd is , van de waarheid zijner ftelling overtuigd hebbe, 
kunnen wij niet bellisfen ; wij voor ons, die ons even 
min als de Verhandelaar eenen meesterachtigen toon ( 
willen aanmatigen, maar op zijn’ tijd, doch befcheiden 
te fpreken, ons als pligt opleiden, bekennen openbare 
tig , dat-wij bij het lezen meermalen ons van grimlagchen 
niet konden onthouden, en , offchoön voor verklaarde 
Dn, SO. … … En voors 


C°) DeLezer verguane ons te dezer plaatfe eene kleine terege= 
“wijzing van den Meester Recen/ent,die zich ook dien der Recenfeer= 

dennoemt, Wij hadden, bladz. 484 van ons Maandíchrift, N°. XL 
voor den jare 1807, gezegd, dat wij noch van de eerfté uit= 
gave der Verhandéêling zelve van’ Dr. DELLA LENA, in’ 18og 
uitgegeven ‚noch van die, welke met het jaartal 1807, op 
nieuws, het licht zag, eenig gewag hadden gemaakt, omdác 
zij, naar ons inzien , beneden alle kriciek was, eh dat wif 
“hear, indien wij ons den Rec, ook der Rec, naemden , op de 
lijst dier boeken zouden geplaatst hebben, welke niet hadden 
behooren: gedrukt te worden. — Wij gunnet nu gaarne aam 
‚den Rec. ook der Rec, die rubriek in zijn.-Werk, maar wij ge- 
doogen niet, dat hij onze Woorden verdraaije ; immers Hij 
voert, in zijne Antikririek, onze woorderi dus aan: „, Indien 
‘es de Lesteroefenaars zieh aanmatigden ook Ret, der Rec. te 
ss Zijn, zouden zij de Verhandeling van Dr, CRAANEN: over -de 
“ss Charlatanerie vaù INN. DELLA LENA gerangféhikt hebben on= 
9, der die boeken,” enz. (Zie 3de Deel N°, 4. bladz. 3470) 
Neen , Mijnheer de Recen/ent! wij fpraken over de eerfte uite 
‚gave. van de Verhandeling van. DELLA LENA zelve,en van die, 
welke. met-het jaartal 1807 op nieuws is uitgekomen, geense 
zins van. de Verhandeling van Dr. CRAANEN, ter wederleg- 
giog wan‘ de eerfte, Lees daarom bezadigder „voordat ij oore 
deelt; maak zoo veel antikritiek, als het u‚-in uwe wijss 
beid, goeddunkt, maar oefen alsdan uw handwerk, zod’ ale 
het een, eerlijk man betaamt ; anders wacht op u, niet de 
BACULUS IN ANGULO , magr eeue billijke befpotuinge . 





-_Ì __ VERHANDELINGEN, gr 


vortflanders der Koepok-inenting willende gehouden zijg ; 
hiet in ‘alle opzigten door de eEonde zig, 
waarheid harer ftelling overtuigd geworden zijn; ‘Zaù- 
wij meenen ook, dat, om deze grondig te-bewifzen » 
de Verhandelaaf alleen de ontdekkingen der ‘18de Eeuw; 
in de Geneeskunde gedaan, in vergelijking had- möeten 
brengen; daar er’, naar ons inzien „ onderfcheid--móet- 
gemaakt worden tusfchen eene geneeskuridige -ontdeke 
ing, en tusfchen eene geneeskwadige” théorie ‘of leers 
deze fchijnt de Spreker onder elkander verwisfkld te Hebe 
ben. Wanneer bijzondere’ perforred bijzondere denkbeeld 
len koesteren , naar deze eerie gfZondertijke theorie of 
leer of bijzonder ftelfel var Geneeskuride ontwerpen of 
ftichten , zal dit * DT 
genoemd wotder 
theorie of leer, 
dere , met die v 
Kunnen komen? 
Oonderfcheidene ( 
tuur-rijken , die 
Ömtrent deze mi 
welke toch zelv. 
is, in  vergelijki 
fels en leer van STAHL, HOFFMAN, HALLER, CULLEN „ 
BROWN , en van‘anderen, konden als zoodanig op zich 
zelven allernuttigst en heilzaamst voor de uitoefening der 
Geneeskunst zijn, terwijl daarom echter de Koepok-inen= 
ting voor de nuttigfte ontdekking der 18de Eeuw zou kune 
nen gehouden worden. — Ook de wijze van behandeling 
behaagde ons in meer dah eerkopzigt niet; het Onderwerp 
zelve verdiende meer eene eigenlijk gezegde geneeskune 
dige behandeling , en had alsdan voor geneeskundigen 
of voor der zaak ingewijden eene rijke ftoffe ter overe 
denking kunnen, opleveren. Wij gelooven gaarne, dat 
de Heer pavips een en ander, omdat hij voor.eene ge» 
mengde fchare fprak, op eene meer gemengde wijze 
heeft willen inrigten , zoo als zijne Verhanderin ons 
aanwijst; maar-ook dit bevestigt weder onze fielling„ 
dat men , juist door aan alle zijne hoorders te willen vole 
doen „_ niet. zelden „Oppervlakkig -én onvolledig redekae 
velt. Verre: zij het intusfchen van ons, dat wij de' Ver. 
handeling van den Heere pAvips der lezinge of ovérden- 
kinge onwaardig, en haar als onnut zouden befchouwen $ 
imtegendekl:; de verftandige weed van alles partij te 
"Wäp Willen:: gaarne gewag: maken. vah Ger. uist d 
"RETT. 1808, NO. IO, Ff 





äes VERBANDELINGEN, 
fl uit ket Rapport van den eerften, Secretaris, bokt 
YAN DER HOUVEN VAN ANCKEREN. Uit têtzelve blijkt , 
dat de ondervinding niet alleen het bevelligend värmgs 
a tegen de Kinderzickte, door dè Gevacciheerden bij 
halh met Kinderpok tofs over in te enten, dezelve 
aan eenen befmettên dampkriúg bloot te felle , kèn ter 
Pefmetten te doen flapen sten, Ènz., 1 Vé 
wonderliike eigenfchap „ vän de reêds g; 








Ach! konde ik een fem verheffen , \ 
Die in aller zielen klonk ! 
Stem, die ‘harten zoo kon tfeffen 
Dat zij op den bodem zonk! 
*k Zou u Ouderen! bezweren 
Om den dood ván “Kroost tè keëfen, 
Dat gij God verreek'nen móet, 
En dat Dotrheid dóor baar fimalén, 
Of de Triaghetd door hear dralen 
‘Zoo misdadig fneuvleh doet. . 


N - D . N _ 


Beitven over Oostindiën, dèor C. C+ BEST. Uit hiet Hoog» 
duîesch. _Ddes Platen. Te Amplerdam:, bij Je ‘Allart 
1808. dn gr. 850. 307 Bl. 


dat men, ‘naär verren lande rei 
ertemde., daar .soorkouiende , ee 





Er € beet, BRIEVEN oVRG. bOvttnDiËre TEN 


eigene: herinnering, opfchrijft.. Natuurlijk is het, dat. 
een Heiziger natr vreemde Gewesten , ze hij 
t verlaat, de teekenpen opvat, Om de trefs’ 
fendíte en zZogderlingfte voorwerpen té fchetfen; en 
dáardoog. eene blijvende gedachtenis van dat zeld- 
zame te bewaren, Niet vreemd js het, dar goede 
Vrienden „ die berigten lezende, die aifingen 
ziende, den Schrijver en den Teekenaar tot eene rqi- 
mere deelgeving „ deor de drukpers en het gravaer- 
ftift, aanzetten. — Een en ander is het geval geweest 
van deu Heer esT. Dan , wat omszelven hehaagts 
wat in, een bepaalden. vriendenkring bevalt, is wiet aj - 
toos gefchikt, om, bij eene grooter algemeenmaking , 
ook: eene uitgebreider gaedkpuring te ontmòeren, iets 
kan goed zijh, saar, omdat het goed js, nog niet ter 
drukperfe gefchikt weten , of , ‚dadraap overgegeven, 
ruime en toffelijke danprijzing Verdien: Dit laatfte 
dunkt ons zal, in eenige opzigten, het Geyal zijn vad 
de voor ons liggende Brieven; (chodn men et miet 
weinig lezenswaardigs in ontm: 
Dat wij dezelye nader doen kernet „ et tiet te oedere 
eftelde (taven,. De Keurvorst van ovér rigtte ten 
1781 twee Hegimenten in dat Keursorftendom ops 
-tot den dienst voor Engeland naar de Oostindiës beltemds 
Bij een dezer bekleedde de Heer BEST den rang van.O, 
‚cier. Hij toog derwaarts. Negen jaren heeft Hij ttiet 
“die Troepen,in.dat Land lijden en vreugde, moeijelijk- 
heden en vermaken gedeeld. „, Hij vond daar,” gelijk 
-hij- zieh in het Voorberigt uitdrukt; 44 eene geheël ans 
dere natuur, een ander Klimaat, andere gezigtem, ane 
-dere gebeurtenisfen, anderé menfetien, ándere zeden; 
van al berwelk hij vertast, of 
Jens aangedaan werd, welke 3 
leen op tijd en plaats Zelve o 
dens herkopet dezen ' 
woorden op? „ Mijn lang v 
‚gen „ waarin ik hij als.Officier 
„genheid om veel merkiwaardigs 
fijne opmerkingen ap , en, 
‘bende „ ont! ik van de « 
door befchauwelijke, Af Heeldin 


- gen kunneu:voorgelteld worder 
gens sleels tat mijn .gigen ver: 
"68! E 


snie 


4 € C. BEST - En 


malen des te levendiger te herinneren en gedeeltelijk” 
om van mijne Vrienden in Europa iet uit Indiën over te 
zenden, hetwelk hun oòk vermaak geven kon. Spoe- 
dig echter zag ik, dat bloote Afbeeldingen niet genoeg- 
zaam zouden zijn, om hen van deze voorwerpen te on- 
derrigten, eu dat eene Verklaring van’ deze Teekenin 
gen volftrekt noodig was, als ik hun van. vele dingen 
een duidelijk begrip wildé geven.” hi 
Van:de Afbeeldingen, deels gekleurd, gaat eene Bee 
Schrijving vooraf, erder is het Werk briefswijze in- 
gerigt, en de eerfte te Madras 15 Aug. 1784 geplaats- 
en gedagteekend, de laatite St. Helena 19 Mei 


3793. . 

Wein e krijgsbedrijven bevat de eerfte Brief. De Vre- 
de met Frankrijk en met Tippoo saIB maakte er een eine 
de aan. De verplaatfing. der Hanoverfche Regimenten 
naar Arkot voerde den Schrijver landwaarts in. Uit 4re 
kot zijn de Brieven van den tweeden tot, den tìenden ge- 
teekend. In dezelve ontmoëten wij eene korte opgave 

ze Bezittingen der Engelfche O. 1. Com 

van de Landsgefteltenisfe, : 

geeft van de Hindus dit berigt: „ De 

atige bewoner van dit Land, te'ver- 

hij als krijgsman’ het juk der vreemde 

daar nedergezet-hebben en voorheen 

- N } zou affchudden , is al wel te vrede, 
„wanneer hij zich van de voortbrengfelen van. zijn land 
“en van zijne nijverheid onderhouden, en in zijnen Gods- 
dienst en zijne oude zeden en gebruiken, zoo als zijne 
voorvaders eeuwen’ lang gedaan hebben , ongeftoord 
“voortleven kan. Hij betaalt gewillig de Schatting, wel» 
ke vreemde beheerfchers hem opleggen. — Terwijl-eene 
zulke Natie, zoo zeer aan den Godsdienst „zeden , ge- 
bruiken en levenswijze zijner voorvaderen gekluisterd, 

„ zich van het licht der verlichte tijden eer fchijnt te ver- 
wijderen , dan hetzelve te naderen, en de befchaafden en 
meest verlichten onder hun met geestdrift aan de laf heid 

„ van hun bijgeloof blijven hangen; zoo moetmen verbaasd 
ftaan over het zedelijk goed karakter , hetwelk men 
_ bij dit volk vindt , "em hetwelk men zijne goedkeuring 
niet ontzeggen kan. - Wanneer rben de ongerijmdheid, 
het belagchelijke: en laffe van húrne godsdienstbegrip- 
Ni ger en van hun bijgeloof niet mede rekent , vinde men 
n hunne godsdienstwetten veel goeds,” wafidsor de 
: ure 


t 


BRIEVEN OVER OOSTINDIËN, 485 


’ Sucgerlijke ‘orde en’ zedelijkheid: gehandhaafd wordt , 
waarom men. oak onder hun. zoo weinige misdadigers 
adntyefte”” — Wie, dit lezende; en: teffens overwegene 
de , shoe de Earapeefche Volker, en bovenal de Zugek 
fehen, dit Volk mishandeld hebben, zegt niet met 
„VOLTAIRE: Jl est. difficile de fervir un Dieu, gen ne 
„tonnait pas; plus difficile encore d'aimer le Dieu de [es Tú 
rans! Voorts geeft hij eene befchrijving van de. Hoofde 
kasten Onder de Hindus; dan beter zijn deze elders 
toegelicht door ROBERTSON €En HAAFNER (*). 

… De Heer- BesT, zich eenigen tijd toegelegd hebbende 
ge de Tamulifche fpraak aan te leeren „tracht een denke 

eld van de Godenleer der Hindoos te geven (+). De 
Boetoefeningen. in dit wereldoord zijn bekend, endie- 
nentot de (prekendfte bewijzen van het verregwandst 


’ «Bijgeloof en de fpoorloosfte Geestdrijverij. -De Heer 


cBRST was ooggetuige van vele geweest , welke hij op= 
telt, Men moet een ooggetuigen gelooven; dan bezwaar 
slijk valt dit ons , ten aanziene van eene baetoefening „ 
. hier vermeld. ‘,, Velen laten zich in de aarde delven, 


_ „Met het hoofd.naar beneden, zeo dat smen niets meer 


„dan hunne voeten ziet, op welke zij de aalmoezer-onte 
vangen. . Waarfchijnlijk is het, dat zij het hoofd met 
eene luchtpijp verbinden , waardoor zij adem fchep- 
pen.” Vreemd deed het ons, dat hij, ooggetuige zijne 
de , dit niet. onderzocht. hebbe „ en , met luchtpijp en 
‘al, zal deze (tand maar voor weinige oagenblikken moe 
‚gelijk wezen. En-wie zal in den een-en-twintig jaris - 
„gen siet-flaper, van. welken hij gewaagt, gelooven}? -= 
-trauwens hij telt dien mensch onder de ‚klasfe der heilfe 
„aartsbedriegers: Ee Lt 

‚De Tempels of Pagöden, met der zelver Bedienaars en Be= 
„dienaresfen „ ontmoeten eené vrij breede befchrijving. Lang 
vertoeft hij bij de opgave van de Dansmeisjes , op. wier 
heiligheid niet te roemen valt, De wijze der Godsdienste 
pi . ’ k …Qôn 
„' Zie w. ROBERTSON’s Gefthiedkndig onderzoek wegens 
idndie, bl. 319 ens. em Verhandelingen van TEVLER's Gode 


. „geleerd Genoosfchap, XX D. bl, 182 enz. 


……:Ct) Men vergelijke hiermede” de: opgaven van HAAFNER 
ster voorgemelde plaaafe, ener doet zich een groot onder- 

„ícheid op. OO. so 
Os Ff 3 


4 ETE WOP 771 
érg der Mishomeshamen In' Arie, vinden cérälenak 
rend 8 erthitende geeft de dchrijver-op. r 
- Veel is er gefchreven over het verbranden dee Weds 
wen met hire Mannen, Tedezen aanziemgêeft onze Reisje 
ger eêne bijzonderheid op , welke wij, onzen Lezoren ten 
gevalle ; Kaa Me Bijkans zou tt ge hed 
poggerui weest van een affchtwe jon! 
errelk Erkel door: een] wicdrukkelijk verbod wan den 
ommáidant der plaats verhinderd werd, Voor een 
paar dagen ‘Bing ik eene ftraat door, in welke vele Hiem 
do, koop! wanen, en vond voor de deur van 
Kf huis eene mendgte menfchen vergaderd, Ik vraag, 
de naat de oorzaak. vin dezen ongewdaen toelsop , en 
horde, det de vrouw van her huis, wier man zoo even 
pverleden was ; zigh met deszelfs doode Ngohaam svilde 
“Jaten verbranden: Doze Heel jonge en Schoone vrouw 
Vát inl de huisdenr met‘bangende haren = het weken 
verl rouwe — en cent groemen tak in, de hand, Haar 
op den ‘grond gevestigd „en zij 
ve verdiept ze zijn , en; nete 
wat rondsom haar gebeurde, 
wreed vooroordeel en godsdiene 
Hijden sanfchouwde, kwam.de 
mandant de toeftemming tot 
halen zou, met de tijding tee 
1 geën geval gehoor kon vinden, 
htroostbaar te sijn, en verzocht 
aur gezonden was om haar van 
ngen, nogmaals om’haar drin» 
Ornmandant voor te dragen. vier 
haar, dat de Overfte zijn eegs 
eder introk, en Berker tich op 
re eich regelregt tot mij keerde , 
dad, dat ik haar verdoek wilde 
vijl ik dezen. last weigerde „ca 
. _ sreeg ik van haar een zonderling 
antwoord, Zij zeide, dat zij nu een verworpen en an» 
+ gelukkig fahepfel was in de oogen harer abe! den eq 
“der werpld, en dat zij hare beste jaren in kommer &n 
hertzeer zou moeten deerbrengeù. daatam hed zij am 
„den dood gewenscht ;. evenwel als zij.een Zavapeër magt 
vinden, die gezind was haar als eene maïtresfe aan ta 
gemen, wilde zij gaarne van haar opzet afftaan, en ok 
de fchande verachten van git hare Kasse ge oren, K} 


\ 


BRIEVEN OVER -PONrmDIËN. 427 


„worden, Zij wan uit de- Karte der: Beniawen of: Koop. 
heden. _$ heb, naderhand van haar lot niets Vefpoe 
bald maar 290 veel is zeker , dat zij, wegens h 
targomelde verklaring, gewis uit de Kasse is. verltoten 
geworden.” nn | … 
… Van de wijze, om in dit tand te reisen, is het beri 
lezenawaardig. De Heer nBsT, een lief hebber van de 
jat ‚ heeft zich daarmede te drkon zeer verlussigd , gu 
‚befchrijft dit fakelijk. Zouderling is de wijze, waar. 
ep de inboorlingen wilde Eendvogels vangen. ie aig- 
sen gran san den oever van een Vijver , op welken de 
_ Bendvogels zich gemeenlijk onthouden , witkelen zieh jn 
de ruigte, gean te water, en zwemmen gllengakegs dan 
Bendpogel nader. Ook zijn zij wel gewoon een 
halde kenwoerde of een aarden pot over het hgofd: 
etten. De Bendvogels worden door de ruigta, die 


het hoofd van den vanger bedekt, niet fchuw, masr- 
a de if ‘de 


hlijven gerust sitten : wasrop vanger ze 
ten var, se.onder het water trekt, en in eenen 2 
t- De overige Eendvogels, meenende dat de onder 
Water gehaslde gedaken zijn , blijven gernst zitten. 
-Dus Arekr de vanger er zoo vele bij zich, als hij 
ftaa: is te een ld had de Schrij pn d 
E oegelijken tijd had de Schrijver te ot geflee 
ten. Hij keert naar Jdadras weder. Hij geeft verflag 
van de Sehaolinzigtingen der Aiedoer; van hunne Hie 
elijken. Wegens de Vrouwen teekent hij op , »s se 
Zij Kleiner zijn dan de Zawonifehe , maar fraai gevorm 


Zij hebben fijne wezenstrekken, lang zwart haar, een. 


rank postuur ,- oogen vol unitdrukk & een fchaoneh 
beezem en witte tanden, mear die zij helaas! door h 
weel kaauwen van Besl bederwen. Haere fchoonhe 
verwelkt exen zoo {chielijk als zij ontluike, en zij ie 
dn het vijf-en-twiotigfte jaar gewoonlijk reeds ve 
dwenen. Ale zij vaor haar twaalfde faar , in betw, 
zij reeds huwbaar zijn, niet uitgetrapwd worden, d 
zerkiezen: zij het lot van een Bijwijf of een meis 
van vermaak.” De levenswijze der s «8 dndienen 
wordt vrij omftandig vermdd,, … : on 
‚ De:Landsvaoftbrengtels krijgen. hugoe beurt , alsmede 
de Dieren... Over den Koophaudel laat pesT.sich uits 
ge Scheepvaart krijgt here beurs eok de Handwerken, 
de Regtsplegingen: doch dit alles ip wij kort. 
‚ Krijgsman zijnde en aan gen Kring hd 
4 


\ Ld 


had 


Teen en Eebe BEAT 7 


“Birigt wegens het Krifpswerén , zoo der Buispeanen als der 
„aaddtren eek dan anderò gedeelten.” Met de 
“permaken’;’ zeo die-des-des tooneels als andere , zál mên 

zich, ‘wegens het vreemde , eenige bladzijden verlus- 


terfeheide jaren met ge= 
ingetetenen hij genegen= 
n onderwerpe van zijn 
ameftreken ‘worden niét 
zelftheninden Aziasifchon 
le noodige gelden te beko- 
reekt er niet aan openlit. 
lag afwisfelen. „, Het 
pgtve, ‚den Europeër 
\fde Dames. -De Engel 
e bijzondere achting-gê- 
tamheid, hoog gefchae;, 
dige huwelijken 3 ja. & 
rfonen uit Zuropa over’, 
nden te- bezoeken , maar 
jke partij to zullen aan 
zich’ im die hoop be- 


de Schrijver van de Gee 
:urs, den. Generaal Mae 
die niet ‘alleen op haar 
tleinen Schouwburg opse 
jving opende” voor een 
:twelk zoo rijkelijk be- 
ming het.beste gevolg 
elingen, die uit Protes- 
e Oaders beftaan , of 
sropéunien z00 menigvul- 
i Indiana vrouwlie- 
t 140. Meisjes en toe 
„Zij: worden onderwe- 
lijven: cót :lran zestiende . 
mrien’ de Meisjes bij Da 
_t gaas, waartoe zíj een 
è L komen $-maarde Jongens 
Kürinén eén béndwerk:leoren’, of ten oorlog dienst nemerf, 
«0Dé: Zendeling schwarz, een Duitscher, heeft, op 
kosten var ‘dè Ostrind/fdhe Compagnie, te Tanjore cenie 
Ki ‘Aangelegd voor: Zndjaan/the Kinderen ; maar 
. Aa. e 








$. . 
BRIEVEN OVER OOSTINDIËN. 49 


_;äe Bratsinen werken hem heimelijk tegen 3 z00 dat ’s mans 
pogingen tot. hiertoe geen gewenscht gelukkig gevolg 
„gehad hebben. . Schoon bijzondere perfonen te Madras 
het hunne toebrengen ter bevordering van kunften en. we= 
-tsníchappen, zijn dezelwe binnen zeer enge perken ome 
fchreven , en wordter voor de Opvoeding der jeugd van 
de Europeanen. maar (lecht gezorgd. De Ouders nemen 
het werk eerst op zich „. en. zenden. voorts veelal hu 
„kinderen ten onderwijs naar. Bsygeland. \ …- — … : 
„- De twee laasfte Brieven beftaan in het verhaal zijner 
‚terugreize , en geven eenige wenken. wegens dé 
de Goede Hoopen St. Helena; dan zij voegen niets toe 
aan de, uitgebreider beïchrijvingen , welke wij van beide 
bezitten. | | 
Uit de aangetogene plaatfen kan anze Lezer den ftijl 
des Heeren pesT opmaken. Hij is geen Schrijver van 
beroep, en de Vertaling zou vloeijender kunnen. wegens 
De Afbeeldingen, zoo gekleurde als. ongekleurde, vern 
‚fieren het Werk. ……. - | j 





‚S.:'S. VAN DER EYK Poëma, de ingenii ‘humani prae- 
flantid et fagacitate èn varids artibus ac.disciplints ;vraxt. — 

_me in mathematicis , pAyflcis, âtgut. aftronomivis confpie 
eud. Luùgd. Bat. apud Haak et Sottos , anno’ 1808. 


Oris alle eeuwen mag die, welke wij.thans beleven, 
inderdaad zonderling heeten , van wege den bloei 
‚derletteren , te- midden van eenen bijkqns. dertigjarigen 
„oorlog, die-de krachten. van meest alle handeldrijvende 
Volken geweldigtijk ondermijnt. Het is hier de plaats 
smiet, om dit.ftelpunt op te losfen., , De reden daarvan 
moge liggen, deels-in „den allereerften grondflag van de- 
„zen krijg zelf , de verbastering namelijk der alleenheer- 
„fohingen , ‘deels in, de mieuwere manier van oorlogen, 
dn de kunde enden moed der, bevefhebperen; en vooral 
ân:de grootfche outwerpen van allesle1 aard, om vere 
ftarnd en hart aan de kluisters te onteukken ‚ waarin Zij f= 
dert meer dan eene, halye eeuw ‘geboeid waren : deze en der- 
‚gelijke oorzaken mogen nog onder het raadfelachtige v 
„Pmaen tijd bebooren ; genoeg; de‘vriend der menschhe 
„verheugt zich in deze siwerklen, en de Hollander in „c 
bijzonder mag daarin gewisfelijk zekeren tróost voor zijnga 
„mampfpoed vinden „dat kun “en. Waienlchappen In (1% 


Man on 


. 
«3 5 VAN DER BEUK : 
* daad vene veel hoegere vlugt nemen, den hij zich van 
voren uit den sard der tijden had kunnen beloven. 

“ : Ben nieuw bewijs hiervan levert het Latijníche Diehte 
fruk, alhier door ons aangekondigd. De ongemeene fèhrane 
denheid van hes menfthelijk vernaft , vooral in de Wise 
kanst , Natur en Sterrokunde, to boringen, is inder 
rdaad eene;taak, den Dichter niet minder waardig, dan 
vweleer de Landbouw aan viReiLIus, de Dichtkunst aa 
HORATIUS, het Zaimenftel der Natuur aan LUCRBTIUS 
‘deszelfs wederlegging aan DE POLIGNAC , of de Gelijke 
heid der Megfeheu aan eenen nog levenden pe BAscH, 
en zij id Juist een onderwerp ‚ naar onzen tijd berekend. 
De hooggelaerde VAN DER EYK verkoos deze belangrijke 
ftoffe „ bij de nederlegging van het ReCtoraat der he 
:Hoogo-Sthole in dit faar, en:hoo gelukkig bij in dezen 
:aijnen erbeid gef! zij, aal ons het vervolg leeren. 

« Na eenen dichterlijken aanhef des te bezingen onder 
=werps , die zich in eene loffpraak en bede tot het O; 
fte Wezen ontlast, begint hij zijnen zang met de 
„der gouden eeuw, zoodanig als meer oude dichters dee 
zelve verhieven. Uit dit paradijs werftoten, gevoelde de 
ssensah zijne behoefte. De honger leende hem Spades pil, 
„beogen angelroede ; de verwisíelende faizoenen deden hem 
hutten bouwen tof zijn verblijf val patwurkundi 
beginfelen, offehaon eerat van tijd tot tijd hefchaafd. 
Bij deze fchets , geheel in den geest der oudheid ge- 
«flemd , hadden wii liever een ander òogpunc gezien 
+door eene verlichtere wijsbegeerte gekenmerkt , daar toc] 
‘de gewone voorftelling meer dleperlijke verbeelding „ 
‘dan wel karpkteriftigke waarheid bevat. Met de toenee 
“ménde bevolking vermeerderden de behoeften, Derzelver 
Fwoldeëning bragt maatfchappijen en heerfchappijen voert 
met hâre ammerens doch tevens met hare deelen; 
“bemuurde fteden , landbouw en fcheepvaart waren daare 
‚van de gevolgen. Alzoo óntftonden de oudfte beker 
zeeren , helden en 
:hter cot op on 


tot bijeonderhèden 
er het eerst tôt de 
n landbouw eigenen 
idé voor de molens 
:t weefgetouw voor 
nst voor zuiverheid 

: en 





-_ POEMA: 498 


bu Mata in het weefkl, en vooral de flerrekunde tee 
berekening van den tijd , ook mer behuip der flinger-uur. 
werken van latere ontdekking ; terwijl dezelfde kunst, in 
de afbeelding vat s’menfchen werkzaamheden , zijne 
krachten , door middel van hefboom en rad, uitnemend 
te hulp komt ‚behalve nog in het aanleggen van fluiss, 
molens, water- en ftoomewerken , zuig» en persepompen, 
zao wel ter keeringe- van vloeden , droogmakinge van 
lasfen , als ter brandblus{chinge, of ter vorminge van 
ustefonteinen en watervallen , waarin niet zelden de ou- 
de fabelkunde dartelt ; gelijk zij tevens, in de water= 
weeg -kunde en de berekening van de zwaarte der-lucht, 
aanleiding gaf tot allerlei úitvindingen „, bijzonderlijk 
ger lupbebollene. - - | | Oe 
Van deze befeliouwing gaat de Dichter: over tór de 
fcheepvaart met here kompassnagid en tijd-meter , tot 
de dichtkunst met alle hare maten , de welfprekende 
heid met haren invloed, de {peelkunst met hare godde. 
tijke toonen, de fchilderkunst met hare verwen „ vooré! 
ep het glas „tot de beeldhouwe „gfaveere „etser en bouwe 
kunst met hare orden , en eindelijk tot ‘de euine-en 
tooneelekunst „ tet den zang en dans, tot de laat? 
kehoorende. …… * 7 
‚ Deze zao beltoörlijke fchets wotdg nu vervangen dóët 
het tufereel van den: krijg mét glte zijne jammeréri, of. 
‚ $ghoon door de vinding van büskrúië , de kunst van: der 
vestingbouw en den moed der helden merkelijk gelenigd: 
Weldra echter fpant zick de fnaar tot een aangenamer 
toon, in de befohouwing der genees-, ontieed-, heels , 
fcheiv en natuur-kunde, met alte die ontdekkingen van 
Jarer dagen , welke de Tgehefoorten, lichte en warmtee 
Stof, de meerdere kennis van den mense en zijn brein ; 
van de ziektesftof en het toedienen van geneesmiddelen, 
hebben vortgebragt , te gelijk met eene meerdere ervan 
zing in het rijk der natuur Boor middel vgn- het mt 


…_Fa,inttis deze uitgebreMdere Kunde in het rijk der plans 
ten , dieren en delfitoffen , berger én daten, vuurmon= . 
Hen en afgronden, welke den zang des Dichters al meer 
en meer bezielt, en hem overvoett tot de befchouwing 
Ber flerrekunde, van hare eerfte beoefening bij de Chal- 
dees tot op het zonneftelfel, dat thans wordt aangenoe 
‘men, met het meerdere aantal van vaste en dwealfterrer , 

welk het teleskoop zog dagelijks waarneemt , volgens de 


43% Se S. VAN DER EYK 


bepaplde krachten der-natuur, welke alles in evenwi, 
houdt ‚ volgens de berekeningen der afltanden door de 
Wiskunst, Bet verbeteren der aardrijkskunde, het meten 
van lengte en breedte in de juiste bepaling der hoeken „ 
ge naauwkeurige afteekening der zon--en maan -verduise 
_ “ g.van den aard en loop der 
relkunst en, waarneming van 
} toenemende waarfchijnlijk- 


lingen , welke het betoog des 
me fchranderheid van s’men- 
volheid der fcheppinge voert 
le wereldbollen en zonneftele 
fchepfelen bewoond worden, 
fotte tot lofprijzing des one 
les in. eene. onbefchrijflijke 


1, wij dit Leerdicht befchoum 

rhandeling ep eenheid des rije 

eelen ; hetzij van de juistheid „ 

vinding, in derzelver oneine . 

ar eigen kunstbewoordingen 

n het verfchil der fielfels en 

‚ die.alkigr. met namen, en, 

waren feeftijd, worden gee 

der dichtkaast zelve, welke 

lijking ep-tegenoverltelling ; 

vendigfte kgleriet, alle hare 

ze versmaaf, ja tat zelfs.den 

nin de-overalwaardige voors 

m worden wij gedrongen tot 

‚ Bij zulk eon fluk.zqude het 

zene. enkele gedachte of uîte 

die welligt: verbeterd konde 

‚ „ bij voorbeeld, kunnen aar 

« voeren, dat de befchrijving van den ftorm , (vs. apy-tat 
Le “_______285 tot 885) watte lang ‚en 
r’s druk-kanst (vs. 366 tot 
lp bij gelegenheid dat er anet 
Jaarlemmer - meer gewaagd 
f dit ingzijne Aanteekeningen 

reeds te kennen geeft; dan, 

sanmerkiggen daarom onge 
a. zelwerijboijn in wezenlij 
- ke 


‚ 


On “POEMA, 1 433 
_kefchoonheden. Dank zij dus-den echteh Roteinfchien 
Zanger, die door zijne godenlier genen nieuwen lauwer 
voegt tot den krans, welken het Hollandfche Kunstkoor , 
reeds van ouds, te regt verwierf! Wij vereeren bovenal 
de nederigheid , waarmede de Dichter te voorfchijn treedt, 
zonder dat zijn lof door de weidfche galmen zijner kunst- 
broeders is uitgetrompet, hetgeen bij (ommige Zonen vau 
Apollo nog een zwak overblijffel is van den ouden tijd. 
Alleenlijk , daar wij voor Hollandíche Lezers geene proef 
ter ftävinge van ons oordeel kunnen leveren , uiten wij 
bij dezen ons vurig verlangen , dat dit meesterftuk 
eenen bekwamen taalkundigen Dichter mage vinden, die 
hetzelve in onze landtaal naauwkeuriglijk overgiete , 
opdat de kunstroem van:den Heer vAN DER EYK, miet 
bij. geleerden alleen , maar overal-in:dit Land naar waarde 
gefchat worde , en zijn voorbeeld voor alte andere lettere 
minnaren ter navolginge diene, en tevens ter verheffingé 
van een Vaderland, welks luister in dit Dichtftuk overal _ 
‘voortreffelijk wordt gehandhaafd. ” | 


. 
Nt 





Inwijding van het Spreekgeftoelte door den sweledelgeboren Heer 
Hr. MATTHIJS STRAALMAN aan de Amflerdamfche afdeeling 
der Hollandfche Maatfchappij van Fraaije Kun/ten en Wi- 
tenfchappen ten gefchenke gegeven den 10 Dec, 1807. Ama 


flerdam, bij J.S. van Esvelde-Holtrop. Gr. 8v0 32,Bl, 


He is bekend, hoe, voor omtrent twee jaren, de Holland= 
’ fche Maatfchappij van Táal- en Dichtkunde, uit drie af- 
deelfngen beftaande, waArvan eene te Leijden , eêne te ‘Delft, 
en eene te Amfterdam gevestigd was, zich, op voorftel der 
” Amfterdamfche afdeeling, herfchiep in ‘eene Maatfchappij van 
“Kunften eù Wetenfchappen. Aan de Amfterdamfche afdeelin 
nu van deze Maatfchappij werd door nu wijlen den Heete 
_STRAALMAN een Spreekgeftoelte gefchonken, van hetwelk een 
af beeldfel naast den titel van het aangekondigd werkje gevon= 
‚den- wordt, De búndel zelf bevat eene ‘Aanfpraak van den 
algemeenen Voorzuter , Mr. j. ginger , bij hetiopenen der 
vergadering , en een Gedicht van den Heer j. F. HELMERS, 
‘behelzende den lof en het nat der fraaije Kunften en Wetef- 
vfchappen , bijzonder in den ouderdom: Bij de Aanfpraak var 
. Heer Kinker zullen wij.niet ftilftaan3 zij. is flechts eene inléie 
«ding tot het volgende, Het Gedicht van den Heer rermens 
‚‚hebbeh wij met genoegen gelezen; het draägt de fprekendgte 
bewijden van' dichterlijk vernuft; meer. den ‘eene epilode is 
. . fa 


1 


484. INWYDING VAN BEN -GPREEKGESTOELTE, 


uitmuntend, eu het geheel loopt zeer goed af, fchoon ous hief 
en daar wel eens eene prozaifche regel is voorgekomen, 
gelijk b.v. bl, 24 vs. 15. | 


De nieuw(te uitvindingen beproeft Bi op Zijn land 
En ‘e zij ’e geluk’ of niet, °c houdt zijn geftel in fend, 
en vs, 25. \ ‚ e 
In *e flatig landgebouw, dat het verborgen boudt , 

Doot eenen Zeeheld , door een Tromp misfchien gebouwd. &ecs 


Doch deze vlekken némen de waarde van het geheel niet. weg, 

Eene aansierkieg echter kunnen wij hier niet achrerhouden 3 
gij becreft soowel den Heer kingen als:den Heer BELMERS, eh 
is op den doorgaanden. tooú en (trekking dezer beide frukken 
betrekkelijk. Recenfent. hantelle Mystiekerij, en zijne onders 
yinding heoft hem geleerd , dat zoowel de zoogenaamde 
verlichting als het zoogeuoemd bijgeloof de hare heeft. Wat 
is het toch, dat de Heeren KiNKER en HELMERS met huane Jis- 
Jen, met de buigende rietflaven en het fimokend nachtlicht huns 
ner ongewijden verftaan? Meenen zij ter goeder trouwe, dat 
de Amfterdamfche afdeeling der Maatfchappij van Kunften en 
Wetenfchappen alie licht in pacht heeft? Of zijn zij inderdaad 
zoo trotsch op hun priesterfchap bij SA dis, dat zij-dearom 
alle andere ‘priesters , welke hunne Godin niet bij uiefluiting 
huldigen , met alle vriendelijkheid voor Awichelende auter token , 
ín ’t vosfenvel gedoken, verklaren? Waarlijk die Heeren zous 
den ous zeer verpligten, wanneer zij eens ruiterlijk en regt 
duidelijk ‘wilden zeggen, waarin toch wel het onderfcheidend 
karakteriftieke van hun geloof of niet-galoef heftond: waat 
‘hoe groot eene denkbeeldopwekkènde tooverkracht ook de geheinn= 
sjanigheid, het raadfelachtige kleed der wijsheid, bezitte, zijn 
er evenwel onder de ongewijden nog genoeg , die geheel niet 
van siyfferien houden, en zoo min ‘in het blinde aan den leis 
‘band der Heeren priesteren van Ifis, als aan dien van eik’ ans 
deren huichelenden outertolk , vefkiezen te loopen, 





De Mensch, door BRNDRIK HARMEN :KLYN. Arferdam , bij 
J. S, van Esveldt-Hokrop. 1808. dn :gr. 85, 


He is-bekend , dat de Heer auvn tot «de wolgeren-deriKdie 
tifche wijsbegeerte ‘behoort ; fn dien :geest:is vok dit 
dichttak epgefteld , ‘hetwelk wij everthet geheel met genoe- 
gen gelezeu:hebben, en odk dis aehe dichtestijke ‘voorfteiliag 
„(an ergane 1de: écirifche : wijsbegeerte -te -dezen aanzien :1SCtt , 

Ondanks eenige anvakkenze phtssten, gerust wan bewelenr 1 
o- 





B. VAN BAALE) JONANNA DE CASTRO, ast 


Ad . ï 





Josara br CASTRO, Jreurfpel, dobr u, VAN BAALE. 7e 
Amflerdam , bij P.J. Uylenbroek. 1807. 80. 


ÖP nieuw een eerfteling , aan het Tooneel gewijd! Ook een 
Treurfpel , in den gewonen fiibak, in vijf Bedrijven, tn 
de algemeene berijmde versmaat, volgetis de geldende to 
neelwetten bearbeid, en in zoo ver boven alle kritiek verh 
ven ! Het onderwerp van DON PEDRO , Koning van Spanje , 
verfievände op JOHANNA ‘DE CASTRO, de treldin ven dit'ftuk , 
Dochter van DON 'GUISCARLÓS , én heer verflsotende , met alle de 
hofwoelingen , welke minnenijd en eerzucht verwekt, is 
zich zelven voor het tooneel zeer gefdlhike. Ook ieder Bedel 
heeft op deszelfs einde wel ters van die rAzatrale corip (zob 
als meh haar noemt,) waafbij ‘de stndecht ‘van den hoordér 
opgewekt, en ‚fog 'ondevredigd sijde , meteen vorig verlangen 
de toekomst verbeidt. Dab , waar ds-de Eijnheid van gewdar= 
wordingen en hartstogten , welke dén Duitfetren sCHiLLER;, 
en ook den dramstifchen ‘KoTEBBUR, Zoo bijzotiderlijk eigen 
3s? De perfonen in dit Treurfpel zijn trergens anders doot ofte 
derfcheiden van de gewone kringen des levers , dan door hoge 
ne titels , namen eén rijwrende versmaats eigenlijk ereffen 
karakcer van het hofleven, hs zoodanig, îs er niet fh te v 
den. Alle perfonen fpreken op een én ‘denzelfden ‘trant’, 
even sis de poppen in het Pon Klaasse fpel door-den Mees 
ter of den Hansworst in éénen toon Worden beziëid, 'Hde. 
oude hulpmiddel der Franfcke School, ‘om de eenzelvigheld 
van bet ftuk ef te wisfelen, îs ‘Ook hier. aangevoërd In een 
paar vrouwelijke Vértrouwden, die, mêtalle de höfgeheimen 
Gekend, raad en daad plegen ; terwijl de Schitijver had béhob. 
ren te bedenken, dat dit bulgmiddel gefchtedinatig gold ap 
dien tijd, wanneer het door de Pifnfthen Werd gebezigd; 
doch dat zulks thans, nu de Europeefche Hoven zich boveh 
de vorige zeer ver verheffen, inderdaad als een fchimp zon- 
de kunnen opgevat , en althans nimmer op het tooneel 
zer" aanbevelinge meg ‘worden voorgelteld, En één woord, 
het ftuk komt orfs allerwegè ‘plat voor, ‘beroofd van die vir= 
‘ding, van die krachtige voorftelling, vän dien hoogéren to 
boven het gewone leven, welke het Teeéurfpel behooren te oi 
‘derfcheiden, en alleenlijk gefchit Zijn, ‘Oth op het hart veh 
den hoorder of danfchouwer ümet voordeel te Werken. Van 


"hier gaat âfe plathéid, ‘ook ‘bier ‘én -daar, tot-de uitdrukkike 


gen zelve over. 'Dus b,'v, ‘in het‘tfende Tooneel des taatften 
edrijfs, wánneer hee (tdk ‘zijne ontkhooping vedert, en cuid- 

caRLOS qÌs Vijind vân DN vedo te'volrichijn' treellt , roept 
Hito, ‘fn plasife'ten op de:ónteinde ‘tuil ‘Des ‘ceriten ‘ce ‘lede 
| ken, 


436 N, VAN BAALE, JOHANNA DE CASTRO, 


ten, tot zijne Lijftrawanten, die hem NB. reeds verzellen, 


Op den zeer komieken toon: … 
Hola , Wacht! vlieg rasch (ras) op mija bevelen: : 
Geleid Almazro hier en ook Alvarez Zoon. ‘ 


Konde, bij-het allerbelangrijkfte tooneel , immer eene grootere 
placheid gezegd worden? mm Ook het flot van dit ffuk „ bij hee 
berigt, dat GuiscanLos zich door vergif heeft om het leven 
gebragt, eindigt zeer zonderling met eene vraag zijner Dochter: 
*__& Vader! ’k zocht uw deugd te redden met uw leven: 

Gij flerft! Heb ik ‘hierdoor, Ô Hemel! dan misdreven? - 


Immets, de vrij algemeene uiefpraak op deze vraag zal, fn 
het verband des tafercels, toeftemmende zijn, en dus is de 


voortreffelijke zedeleer dan hierin gelegen , dat de redding - 


‚van de deugd en het leven eens Vaders in eene Dochter mis- 
drijf is. Kan dit, bij mogelijkheid , eene zedekunde zijn, 
aanprijzenswaardig voor de Menigte l-— Eindelijk, ook de een- 
zelvigheid van het Tooneel, dat door het geheele fak niet 
„wordt verwisfeld , ís zoo geheetengl frijdig met dien Invloed, 
welken zelfs het uiterlijke door de zinnen moet helpen ver- 
fterken, dat wij ons inderdaad bevreemden over zulk eene 
nalauúgheid, welke door den Schrijver zoo gemakkelijk had 
kunnen. herfteld worden, . 

Na deze beoordeeling acht zich de Recenfent verpligt , den 
Heer VAN BAALE, dien hij noch in perfóon, noch zelfs te vo- 
ren in naam, kent, onder het oog te brengen , dat bij denzel-= 
ven daardoor geenszins heeft willen ontmoedigen, maar: inte 
Sendeel aanfporen , om niet blindeling te volgen dat fpoor, 
Waarop hem anderen, al waren het zelfs beroemde Dichters , 
Zijn voorgegaan. Hij.wil daarentegen den oorfpronkelijken 
„Schrijver, die, zoo als wij in het begin opmerkten, zijne 
geoefende kennis uicdrukkelijk aan den dag legt, ernftig heb- 
ben aanbevolen, om het Treurfpel naar zijnen waren, verhe- 


„Venen aard door eigen nadenken te beft deren , de meester= 


he 


‘Stukken der oudheid en, onder de lateren : VAN SHAKESPEARE 
SCHILLER, VONDEL En BILDERDIJK- ijverig te lezen, eu zorg- 
vuldig op te merken, dat de aeftetifche behandeling, bij de 
„toenemende befchgving van wetenfchap en konst in onze da- 
‚Sen, eenen in alle opzigten verfijnderen fimaak vordert, die 
‚zoo wel op de menschkundige verhouding der.karakters „zoo wel 
op het kostuum vau tijd en zeden, die men af beeldt, als op 
‚den fland, waarin ieder op zich zelf handelt , op de illufie, die 


_ „overal ongezocht moet werken , en-bovenaf op het groote oog- 


„merk en den invloed,dien zulks bij het tegenwoordige geflacht zal 
A& weeg brengen, met de grootfle overeenftemming werken moet. 
€ 


< 








end nnnnneneenthen | 


Pe VREEDE; ALBRECHT BEILING, PTA 


A 





se & 


De Dood van ALBRECHT BRILING, Sletvoogd van Scheonhoven à 
Treurfpel, door PIETER VREEDE. Te Ansflerdam, bij Aa Marso 
1808, Met Privilegie. In Bve 56 Dladse ur - 
He bedrijf van détr Nederlandfchen recurts prijkt met zuile 
eenen fchittesenden luister in onze Gefchiedenisfen , dag 
alle Volken er met: verwonderlag. op flaren, en vesheft zoo 
geer den echten adel van ons Volkskarekter, ‘dat elk regtfchae 
pen Vaderlander zijnen boezem van het edelst vuur voelt gloeie 
jen, wanneer hij mer een denkbaar gevoel en edele fierheid 
zijner BeitING im dew rang der grootfte en roemrijke Mannen 
der Oudheid eene vereerende plaats ziet bekleeden. 
…… De weinige onder ‘onze Landgenooten, die nog met eem 
echt Nederlandsch gevoel onze Gefchiedenis beoefenen, zullen 
gich deze en andere roemrijke gebeurtenisfen van den ouden tijd- 
smet een innig welgevelben voor der geest breùgen 3 terwijl het 
allezins héilzaam mag worden: gerekend, zoo vele andere, die 
met de nieuwigheden van den dag het oude zoo ligtelijk vere 
geten, te herinneren, dat onder de oude Naderlanders braven 
- groote en. edele menfchen zijn geweest, dat zij van die Nee 
derlanders zijn afgeftamd „en zich , in ftede van zich over 
hunne af komst te (chamen, veeleer behooren te (chamen , der 
zij zoo jatmmerlijk verbasterd en van de deugden hunner Voor= 
ouderen ontaard zijn. 

Zoo er iets gefchikt is, om zulke herinneringen bij onge Lande 
genooten op: te wekken’, dan ís het. voorzeker de vertooning 
der: oude en roemrijke bedrijven op het Tooneel — die fchoal 
der zeden en Kweekplaats van deugd „ vaderlandstiefde eu 
grootmoedigheid. ". . en 

De Heer PIETER vREEDE, die op zijne ftaatkundige laop= 
haan, als welfprekend Redenaar, geenen geringen roem heeft 
werworven.em:als Dichter tevens met lof bekend is, zou der 
halve eenen zeer prijzenswaardigen arbeid ondernomen hebben 
door het bedrijf van ALBRECHT BRILING voor het Teoncel te-bee 
werken , zoo flechts de Gefchiedenis genoegzame bijzonder- 
„hedert ván:dib voorval bewaard hid. Dan <e wij vinden er 
200 weinig awftendigheden van te boek gefteld , dat de- Heer 
-VREPDE geunodzaakt is geweest, tot de ‘grootte: verdiche : 
tingen zijne toevlugt te nemen, . Wij houden eehter niet van - 
zoodanige verdichtingen, die de Gefchiedenis zelve me onder 
den fchijn wan waarheid: = cor een’ blooten Roman maken „ 
sen den Lezer en Aanfchouwer, die met het gebeurde niet ges 
noegzaam bekend zijn „ met geheel valfche meeningen. ez 
voorftelliagep vervullen; terwijl wij dezelve den: vooral „niet 
kunnen billijken, als zij met de hjgtorifche deze lijaregt (trije 
sig Vs:ie uv mor b tSade ar ns oil, 
e MATT, 1808. re, TO __G & ief 


\ 





Pad 


48: © Ve. VREEDES sv. 


Hier-voor-ens tiggend-Teeurfpelie-soodenig-ingerige ‚ det hee 
oe opzigtelijk de daad van Bessie met zekerheid bekend 
5 ‚ Michtt de worleldende oorterk Eat hauzetve gomeven Heefts 
want dië daad zelve is nog: niet evus-naar. waurketd-òpgegeven , 
ea al het overige is verdoken. --- -- 7e 
Niet ALDRECHT BEILING, Maar WILLEM VAN DEN KOULSTER 
Virdedigde ker Sor ve Schoonhóven. Wij vinden niet fn de 
Gefohiedenis, dae de Mackfen, die het Stor belegerden, nier 
daa sp genwde Tot de overgarf wilden fteemmen:, “en dat eius 
ziju teren cot een zoem bood, om daardoor het keven van de 
overige bezewing te behouden. Integendeel, het Siot ging bij 
verdrag over; de Durgzaten bedongen niet lechts hun leven, 
maat vok bun geed, eh suing bood zich niet zan ‚em woor 
de zijne te.fterven , gef: zijn leven wiet tot een zoen, mar 
Sword: door de Belegeraars versordeeid om levend in de aarde 
gódolsen te worden. Deze afwijking van de-Gefchiedenis was 
bok geheel onneodig „. dxar toch de-grootheld der daad van 
BEILANG nlet beftond in het aaubieden van zijn leven, (hete 


welk Wij dij de overguaf op genade, von als vRarDE dezeive 


deet voorkomen, toch zou verloren hebben) maar aleen in 
dret houden ouu zijn gegeven woord. , 
-Al-beugeen rs verder Van ARKEL, ADA, EGMOND Cuz. vere 

haktd.- wordt „ Arijdet met de Gefchiedents. Deck at: ware er 

we ook ut, omtrent dezen zijd, een Heer VAN AUKEL geweest, 

Vier keke ongehuwde dochter had, … dan Bog. (denkt ons) 

moest de Dichter deze dochter niet doën voorkomen eis de 

Gratd Cen: Wel mer voorkennis en toetemming van bare ou= 
ders) Van ALBRECHT SEILMG , die (lech wis eeq. ernvoudig 

Burgdaat bekend. is. De-onwaarfchijnlijkheid van déze vere 

lichting vult al te zeer:io het oog. . Fmmers wie keot niet de 

oudheid , magt en het aanzien van het doorletbtig geftache 

vane van :huurw? Zoo de Dichter, den volftreiktetijk etae: Wef 

sdestefchiedenis in zijn Treucfpet moest hebben , (on die fchijak 
in een’ Remmán of Komedie wel onoatbeerlijk te:sijw) weerom 
edn aan BEELING geen meisje van minderen fland gegeven ? 

« Voors hebben wij nog eenige. aanmerkingen op bet: fuik 
zelve. GARE 2 ede 1 

‚. In een gefprek tusfcheh ecaonD eh suiters doet de Dichter 


_ het voorkomen, alsof vrees voer de Hst.van UAANSTEDE :BEE- 


KING trg: woadt, om het aanbod van: EGMOND an te nemer s 
‘warm dus laat zich BEING hooren :. eee 
En waarom miet terftond , wereukten- opgetogen , . : 
 “CVerfchaldigd loof gegune(d) aan uw roemrweardig pogen® 
„Waarom eefst een gefprok mer u en nij geoviagd ? 
._3'Hier-fctruiie de love aug , dieons tur gras belwege „onz 
OE EE EE d 
Hierdoor wordt, onzes inziens, de roem van szuss miae 
be « e CON 7 Tele 


… 9% 1 





=r_: tesdkenr prÂie: … - ens 


Weinig ondluisterde : Hij toek hoest het -grootihebdig dänbod 
Vân EEMOND dadelijk hehben afgewezen, En e hedéhkig= 
gens Misaf HAAMSTEDE, in fpijc. van zOMoND's aanbod, toali, 
«Zijn hoofd zoude vorderen ‚ mpdsten. Jem Hiettoe kebben Uver- 
gebaald., Dit vooneel aw gelijk, vouwels de ppoffesing ‘van 
EGMOND in het algeneen as fple-sniuted, die toch de: Held 
ven het (tuk is, te veel it. ide Schaduw, en zoons blinkt 
‚Met den graotften tisters, - Bersae ded zijn. woord gegeven 
Bu als eerlijk man was bij verpligts om helte houden. Hij 
doet dus hiete teer, den pligt, n.pligt. EokónD wat 
tot niets verbonden, Geheel vrij biedt hij zich aan, om voor 
 BEILING te fterwog: —- dit is wter def.pligt. e dit ie Mohitten 
fende edelmoedigheid. Ook bevalt ons de blijdfchap niets 
waarmede ARKEL ‘en ABA in let begin deze opoffering vän £o- 
MOND vernemen. Zulk eene grooumpedieheid moest in edele 
zielen weder grootmoedigheid gewekt hebben, De Dichter 
féhijnt dit-zelf gevoeld te hebben,en &odkr hee te herfteilen door 
het tode Tooneel van hiet ode Bedrijf =—. welk tooneel ons 
Hoorkomt een der beste fan ber gantshe Freürfpel te zijns - 
„… Wijders wordt er in dic fluk te veel; verhdáld , en de hoofd. 
taak niet:op het tooneel verhandeld: Zoo de Dichter eenige 
tooneelen in het. vijandelijke leger, in de tent van naamstta 
Dit, bid gebragt , welk eene fchobrue gelegenheid: zou ef . | 
Gich dan niet hebben opgedata, om de seaderfte en treffende 
kooneelen voot het-oog van den Aanfihenwer te Hrehgei! hoe 
zeer zou het gelteele ftnk in belangrijkheid niet gewonnen 
hebbet ! \ 
‚… Bitrdelijk komen ops vele úitdrakkingen ven de jeuttierdnde 
ên telkens bezwijmende Apa ín haren loefland veel te /ont/men= 
geel en te poëtisch zwierig voor, en haar verzaek mò» hear drin= 
end, sanhotúdend verzoek, om ín eén Klooster geplaatst té 
_ dordert, en fftookt weinig wter hate Wantropige getteldheidt . 
De zucht tot het Kloostetleven kan zeer wel het gevolg zijn 
van tampen en Bróefhidid , doch zij vertoout Zich: En een Kals 
mer gemoedsbeftaarn. Midden in de hoogfte vertwijfeling , 
Toest Ava geen” treten ‘wensch hebben gehad, dan om met 
geiLing te fterven - mams het ftille Kloòsterleveri kon haârs 
Mmevschkundig Heféhouwd, op diet oogedblik nog nlet bes 
hagen: OO 7 - 
- Overigen ‘konten et ia dte Preurfpel flkoone én foeteridg 
Zooneëten voot, Dé verkèn zijn, meesml, Yüivér én‘ vloel: 
send. ‘Het best behasgt ons de Dichter In den verbalended 
tort 3 waarvan wij, tot eene proeve, de volgende tegel 
Zuilen bijbrengen: On OO 
kertt de woede en Fuat; witte den heden felde, 
& et oh ater hars vane wioordtkant zijn berrid s 
Wanneer voor groter magt de ‘twekrer zijn betwegen, *-à 
À Gevloekte burgerkrijg ! dit is uw oorlogsteeken, , 
eg 3 is Dié 


‘ 


\ 





4e ___P. VREEDE, ALBRECHT BEILING. 


55 /Die Is de helfche vrugt, die gij onzalig veele ,\ 

g> Als gij het vaderland de kalme rust oncfteelt. 

» Wat floten zijn verwoest , en door hec vaar verflonden , 

se Wat ftromen bloeds geplengd , wat fchenddean onderwonden, 
9» Zints Willem en Margreet, doos ’t onneruurlijkst woén , 

»‚ In hoeks en kabdeljaauws de fnoodfte twisten voéns 

‚‚ Reeds meer dan zestig jaar blijft dezen vuurkolk woeden s 
s, Een Etna, die nu ftroomt met brede lavavloeden ; (kraake, 
9, Dan flaimrend fmeult en rookt; mraar ftraks weêr dondrend 
ss En ’t ingewand der aard in eenen vuurvloed braakt,’ enz. 


Op bladz. 6 en 7 treffen wij deze regels aan: 


» Niet dat de ziel niet lijdt door bange boezemtagten 5 

s‚ Niet dat de firenge deugd word(t) hevig aangevogten; 
- 9, Niet dat de tedre worm ais wegkrimpt door de pijn 5 

‚, Maar zouden wij door ’t tot geheel verpletterd zijn ? ”” 


De tweede en derde regel drukken juist het tegengeftelde uit 
van hetgene de Dichter zeggen wils daer toch de meening is, 
“dat, zoo wel als de ziel lijdt door bange boezemtogten , (ge- 
lijk de eerfte regel uiedruke) ook de flrenge deugd hevig wordt 
aangevochten en de teedere worm als wegkrimpt door de pijn ; 
maar dat dit alles ons evenwel niet geheel moet verpletteren, 

Ook vinden wij regels, die door eene verkeerde woorde 
Achikking zeer gebrekkig zijn, gelijk dezes . 
vp, Je, Ada, in dat Koor, zel met haar zielsgedachten „” enz. „ 
‚» Maer Ada , heden reeds, zal bij haar’ bruigom leven 
2, Een Ridder, door zijn dood wil Albrechts boofd bevrijden „°° 


» Wanneer, in't Ridderfpoor, ziet gij toch Haamftet gaan ?” enzo 


In het Oktrooi , san Commisfarisfen van den Stads Schouwe 
burg'te Amfterdam verleend, om de werken, die ten Toonees 
le gevoerd worden , alléén ce mogen drukken, voor dit Treure 
fpel geplaatst, vinden wij, dat de gemelde. Commisfarisfen ia 
het Verzoek(chrift, ter bekoming van het Oktrool, tot eene 
reden gebruikt hebben: „ten einde dezelven , door het nae 
drakken van anderen, hunnen luister, zoo in Taal- als Spele 
Konst, uiet mogten verliezen” Doch men behoeft waarlijk 
niet te vreezen, dat dit Treurfpel door het nadrukken eenin 
gen luister in taal en fpelling zal verliezen , daar het in dit op= 
2igt volftrekt geen’ luister bezit, 

De maat van rampzaligheid is vervuld ; Prijd en mond 
vrouwelijk gebruikt ; v/vend ; fchrvts wyrfelen ; - doent 3 
sleint ; laas, en meer andere grove taalfouten , behoorden thans 
geen werk meer te ontliecen. EE . 





VON BILDERBECK, DE DOODGRAYERS ast 





De Doodgraver. Door c. fr. Vrijheer VON Biunennecr. Naar 
den- tweeden Druk wit het Hoogduissch. Leeuwardèn, bij de 
Wed. J.- P..de Boije 1808. ds gr. 8vo. Jfleen 1lde Deel. 
Te samen 437 ble 

De held der gefchiedenis , door de Natuur met voortreffelijke 

alenten begunfilgd, masr een man, wien lust tot gezette 
werkgaamheid en vlijt, overleg eh nadenken ontbreekt, ás overe 
al en ‘altijd zichzelven in den weg,en komt door het morsch 
gevoel van eigene waarde, door zijnen verregranden hoog= 
snoedigen en cigeniievenden Waan ten val. Hij Îs een waarfchue 
wend voorbeeld, en verliest san het eind des tweeden Deels 

Teeds genoegzaam geheel onze achting. Hij is daarenboven , 

bij al zijn fijner gevoel en dweeperij in de liefde, een flaaf 

zijner zinnelijkheid, en wel alzoo, dat zijn voorbeeld geenen 

Lezer gevaarlijk wordt. Het meisje vooral zal den wispelturie 

gen ‘man diep verachten. . \ 

Geheel deze welgefchrevene Roman is kunftig ingerigt; zij 
leest zeer onderhoudend, en houdt de nieuwsgierigheid aan= 
genaam aan den gang. Zeer veel komt hier voor, dat geheet 
zonderling en zeer onwaarfchijnlijk is ; dan dit hindert den Le= _ 
zer niet; men flspt er, nieuwsgierig naar de ontknooping, 
over heen, daar het de palen der mogelijkheid toch nimmer 
overfhrijdr, Wij vonden geene epifode, geen handelend pere 
foou, hoe velen hier ook voorkomen, die met de hoofdgee 
Schiedenis niet ‘in verband ftaat ; deze gaat onafgebroken al 
verder. De gefchiedenis is te ingewikkeld, de perfonen zijn 
te veelen te belangrijk , omdezelve onze Lezerstefchetfen. De 
arme Doodgravers jongen wordt per varios cafus een man van 
invioed en gezag „en valt dan uit deze zijne hoogte ; en water nog 
verder van hem worden zal, moet ‘het derde Deel , dat tevens 
het laatfte zijn zal, ons leeren; wij verlaten bem hier gevane 
‘gen en in de handen van de affchuwelijkfte booswichten. 
“Eene in ons oog gewigtige aanmerking mogen wij intusfcheg 
niet verzwijgen; de zinnelijke liefde en het ongeoorloofd gen 
not vindt hier eene wat al te gereede verontfchuldiging; wel ís 
wasr:het is hier zoo wat verfijnden verhoogd; maar, verfave 
foenlijkt , (de Lezer verfehoone dit woord) biijft ondeugd toch 
ondeugd ; zij draagt hier veel te (choon een masker. In dit 
opzigt dan fchijnt ons des Schrijvers moraal wat lex, In de 
werkelijke wereld heeft doorgaans de boeleerfter geen overigens 
zoo beminnelijk, deugdzaam, edel en groot karakter, == Hier 
en daar is een tafereel ook weelderig genoeg geteekend. Met 
dat al zijn deze perfonen nog hiet aan hun einde, en hetmoge - 
in de Roman al eens wel met hun afloopen, zoo gaat het toch 
piet voor den hoogen zedelijken Regter. Wij merken dit op 
als eene vlek in dít anders aangenaam en ondefhoudend ver- 
haal; tot nog toe heeft onze Natie boven andere uitgemunt 
in gevoel van minachting en eer voor losheid van zeden 

. ee GE : en 


Tika Bons BILWERREEL, Me VOOREN 
gn grondbeginfelen, vin optücht, onder walk Genen veRehoo, 
oflenden spfae dan oók emd:; en éh mooet tot bet ves 
“iwakket van dh gevoel door-zoodenige verfdichte gefchieder 
“rilsfer ntet'medewerken, “Wij houder hier geene verckooning 
geoorloofd , dan alléen gene zoodenige, -diE geene andere 
oftrekking heeft, en behben kan:, dan "tas het opwekken van 
“her medelijdend gevact mer pngetukkigen, 
- Echter je dit.boek goen leerboek der ontaghte en die eep 
rreln han.dec zich brengt, sal.bij de,dezing ook vijne beeke 
-ding:nlet beznedelen, Men kan deze Ramag ook Bonder bige 
=pen lezen ; dezelye boezemt-oonte ingigen afkeer in tegen;lederp 
ohorkertj em taagheid „en bevat wenige goede les s 


even van. quran: of de Barmeeidina Een Tegenftuk op Mo 
EZmeu vaa Deer FAusius, Uit Ae fe verjaa, 
Mes Platen, Te Amflerdam , bij G, Rooi, zor, Ja ér, 
:Êrerart Bh : an . ie 


Jedi 
+ herw 




















’ 
h 
zervlaec 2 
E 


zwoede - - De 
Vizier van den Keizer; dan zijne deigd beZwijkt bij iedere 
verzoeking; bij werd van trap tot ‚trap een gruwelijk boos- 
gien ie scher hae) fleghrs een goan Hp wiarfshnwends 
Ma door de bewer! van he a gemelde hoogere 
enen, Di hoogere weren ie lgelin den Leser erom, 








BEVEK VAR GhAPSAR) « 
tient reet ‘weoeper: vér en andere’ wenk-gegeven was) In hee 
Herde Boek te ziju een booze geest, AcHuzr (zoo noemde 
zich die geest in zijne menfchelijke gedaante) komt tn de het 
eir doet Sacan' verflsg „wat hij bad * werk gefteld , en hoe 
bij dezen tmensph door de deugd zelve zal ten val br 
s‚ De fchoonfte triomf der hel-CSe@t Baran daarop) is de vatdes 
tegivaardigen, wanneer bi ‘doot kijne deugd velts en ‘ong 
heerlijkst fchoww(pel Is,ván heim door de klauwen van baas 

„ verfcheurd te zier, dig hij zieh heêft opgeofferd." . „Hierop 
kont GIAFPAK Werkelijk in den lirfng des bezigen sy 
wordt Groorvizier dan’ hee hof vanden Kallf zAROUN; en dit 
Deel eindigt Juist daar, weer zijne deugd op cene zeer Mers 
ke proef wordt göttetdi De aanprijkènde Duiefdhe beoordess 
Haga het Voorberigt, ble boven téeds getoemd , deer mel. 

- ding van de „ keren eener eeuwige noodwerdigheld , die steh: 
alle wezens Mogert,” ‘Immers aan'dezé aijde van het graf, 
Dan — gelijk: wij telden we wij wilin het vervolg det ges 
fdhiedeais afwechtens &:- - :: : La 








- Kunst om & U se leüren bezen, 
* verftaan he 'Le Ae KÄSTNER 
t_Prediken "de tweede Uisgavs 
„wit her E INGELMAN: 7e Mij 

megen, Ì 8yo, 96 BIJ, ' 
Te: Kens iseene der wijze 


í „ikerthondier Spraken vn ei ded kij reeds 
in zijn’ tijd ap de thans nog in vergelijking dubbel en meeg 
den dubbel mitgebreide.Geneeskumt toepaste; hij oordeelde 
het das toen reeds noodig, 5 lesen daor eene Werenfchap 
ef Kunst zoo beknapt mogelijk waor te (ellen. Thang is hat 
acker, door de nog oneindig graosere witbrelding van al hese 
gene, wat eeu facfoantijk lid der. Burgerlijke samenleving ‘wer 
ten moet, nog noodzakelijker, den gulden Regel van Hans 

ua in bet ontwerpeu van Loaerbogken op. te volgen (bs cn 
Bar het leeren van Talen althoge miek moer-is, daa den wog te 
epenea „ waarddot men tot de vaorrasdfohuren der wetens 
Fchappen aller Volken ban nodereh „fn-ecze tal op zichzel 
ve. Sigenljk, hoe zeer nutig, zij adk tet verkrijging pan kune 
dij in elie vakken van -wesan(ohappen zijn moge, geent 
swétenfchap kan genoemd wasden „ diest. man zeker in hes 
snnteeren detzelve vrij wet voort mm fpoeden „wil mep niet ig 
ket oogmerk, eha men dezelve leert, just door hot bey 
pefenen der Taalkunde achterweerte blijven „ of zelfs wel verp 
stijderd worden. Men ia derbelve zeede in vroegere wijden be-, 


daohs het nisdeeken van middelen , ten ein: 

vert eae ae ep ceue werktoigelijke wijze Moedig Be 
7 . . u 

€ Golageld pravipies sc bergt pe, NE : Nn 


Ge4 


Pre Cala Ao KÉTNER 


gg:te worden ; en deze. Duiefche Autheur tracht nm ook dig 
voetfpoor te volgen, en den Leerlingen de Franfche Taal ús 
twee waanden san te leeren. 
. Wel nu, die is zeker eene loffelijke. poging 3 immers die ate 
gemeene wereldtaal wordt. voor- elk koe langer hoe onmise 
baarder „ ‚en zelfs zij, wier omftandigheden niet vorderen dat 
ze zich in. de geleerde wereld voordoen, of zich met eenige 
gtgemmeege of bijzondere wetenfchappelijke letteroefening be- 
zig heuden, kuonen echter de kunde. dier taal , elk in: zijn 
bijzonder beroep en dagelijkfchen omgang, fchaars ontberen 
gn. eeheer zijn die lieden nog. minder dan zij, die tot de Lete 
teren worden opgeleid, ia (aat, om den tijd uit ce vindea, 
welkg. tot het grondig aanleeren eener tael vereischt wordt. 
‚De, Heer KÄSTNeR, tracht dus dien daarpoe vereischt wor= 
deuden. <Ijd door dit Werkje sanmerkelijk te bekorten, vole 
gens de Regelen , welke de Vertaler ons in het Woorberigt 
mededeelt. Wij zullen dus geuaadzaakt zijn , ten einde onze 
Lezers deszelfs gebruik te doen kennen , ons bij het Voorbe=- 
tigt voornamelijk te bepalen. 
„Maar,.eer wij daertoe overgaan , maeten wij noodzakelijk 
‘bpmerken, dat hert ons voorkomt, dat de Vertaler, daar hij 
au door de bewerkiog van, dit Boekje gezien heeft, boe men 
gege ons geheel vreemde taal in den rijd van twee maanden 
kan leeren lezen, verfiaan, fchrijven en fpreken , wel ten 
miufte zes sninuten mogt bêfteden, om zijne eigene moeder= 
täal ‘zonder taalfouten te leeren fchrijvers dit zal zekerlijk 
ook, volgens dergelijke regelen , gemakkelijk in dien tijd te 
doen zijn , en Ís toch voor een Schrijver , die zijne werken ia 
druk geeft, van ‘de hoogfte noodzakelijkheid, Immers, zoo 
‘wij de misflagen tegen de gronden der Hollaadfche taal, wel= 
ke hier voorkomert, allè op de lijst van Drukfeiten hebben 
te ftellen , dan rhoeteh wij echter den gebruiker waarfchue 
wen „ dat hij gevaar loopt, om, terwijl híj in twee maanden 
. Îe Franfche Taal uit dit Werkje leert, even zoo vele valfche 
begrippen vat zijne eigene vaal te.verkrijgen , ais hij welligt 
__füiste van de vreentde sahneemte 
…_ Wij aulleú , ten einde onze Lezers eénigzins in (taat te 
felle de wijze na te gaan, hoe men dit Boekje, vole 
ens het plân des Schrijvers, dient te. gebruiken, om er die 
oo fnelle asnwinst van kunde in eene thans zoo hoogstnoode 
zakelijke Taal door te verkrijgen, den boofdinhoud der Ree : 
gelen, welké de-Hoogduitfche Schrijver, naar de getuigeaie 
des Vertalers in hect Voorberigt, daertoe opgeeft , hier bee 
Kknoptelijk trachten voor te dragen, a 
‘es Den (de) Eerstbegtanende leze de hier voorkomende 
> Franfche woorden en fpreekwijzen, alsmede zoodanige. in 
s» die Taal vervaardigde opftellen , die in andere voor de hand 
„Zijnde Leerboeken gevonden worden, onder heet opzigt 
» eens Mans, die in de gronden der Frautebe Taal ervaren 
» ls 


ad 


‚DVE DE FRANSCHE TAAla … * 2 af 


. \ 
®, Is’ enz. Hier. worden dus al terftorid andere Leerboeken en 
‘het mondeling onderwijs van een in de Franíchie Taal erwarein 
perfoon vereischt, om de uitfpraak te leeren. De: Vertaler voegt 
er ook bij, dat het jammer is, dat de Heer KäsTNERr bij dit zijn 
Werkje ook niet eene aanwijzing gevoegd hebbe „ om den 
Leerling de’ uitfpraak der Franfche woorden te leeren, door 
aan zijne moedertaal eígene tgonklanken 3 maar die zouden toch 
den Hollander niet weel gebgat hebben,. Hij fchijnr ech= 
ter dit gebrek door het opgevèn van Hoogduitfche Leerboe= 
“ken, als zijn Der felbstlehrende Franzöfifche Sprachmeister van 
C‚ Le BERGER, En LE PETIT DiBiennaire Complet Frangois & 
Allemand, & Allemand S Frangois, gemakkelijk te’ kennen 
vervullen ; doch hierdoor wordt de Leerling al weder met 
twee nieuwe Leerboeken bezwaard, die hij toch oek doot» 
fluderen moet. Men denke flechts om:de twee maanden! 
Het lfte Voorfchrift tot gebruik van dit Boekje behelst, dat 
met het leeren der uitfpraak het eecfte of Etymologisch gen 
deelte der Franfche Taal &epaard kunne gaan, Wij meem- 
den, dat het Orthogrdphisch gedeelte, in alte Talen „den der= 
‘ ften rang vorderde, wijl men daarin de kennis der detseren 
en het vormen van /y/laben en woorden aantraft; eh dat de 
‚ Erymotbogie of Afleidingskunde dan eerst-te pas kwame, wan= 
neer men de letters eerst 'tot woorden regt'hbad leeren zee 
-menftellen ; doch, om den fpoed te hevorderen, fchijnt dat: 
igewigtig gedeelte der Taal hier maar ter zijde gefteld «e worden, 
De Regelen, die de Schrijver voorts opgeeft om de Erpe 
mologie der woorden te leeten ‚komen ons indedaad niet 
zeer grondig voor. Bij voorbeeld, om flechts,; wegens ons 
klein beftek, de eerfte te noemen: : ON 
deur ’ EE, . re RAR 
«> beteekent, dat de bovenfte eindgreep in de otderfte 
Jrice : | d 
verandert, zoo dat van Zienfgiteur în het vrouwelijke Siene 
faitrice gemaakt moet worden. N | 
. Maar wij vragen hier bij: Is dit nu Etymologisch ondere 
wijs, om eene vreemde Taal grondig te leeren? Wat zal een 
Leerling, zoo Kij geene algemeene Linguiftifche gronden, 
door het grondig aaaleeren ván zijne eigene of eene andere 
Taal; kenne, hier uit maken? Hoe veel blijft er nu nog 
“ voor den Onderwijzer over! sime Wij zullen dit door gog 
een voorbeeld uit deze eerfte Proefneming nader trachten 
aan te toonen. ’ ij 7) 
sz Wijst de gelijkheid aan. ‘B. v., a Sing, Jmpérat. ez 
3 Sing. Prés. Indíc. heet: het een luidt als het andere. — 
Zoo de Leerling indedaad niet door lange ftudie en oefening 
eerst geleerd hebbe, wat. Singulter Imperatif en Singulier Pr 
fené Andicarif bsteekene,zal n» deze Proefneming zijne kendik 
van het een zekerlijk nog sss aan die van het andere en te 
Samen ams o blijven. EE : 


Mar 


ab Ct. A. KÄSTMEE; GVAR DE PRANSCHE Past, 


Maar èr is ook. nog meer'bij deze eerfte: Froefncuingp 6 
doen. 19) De oefeningen moejen: de auduidelijke regelen 
door: vogrheélden opbelderen; men moes dut de regelen met 
de oeferlingen wêérgelijken. „Maer als men die dan-wel, ver 
Raat, ls men nog maar weinig gevordert(d). «°} Men moet die 
regelen zorgvuldig trachten te otithautdeú , en das gelegenheid 
geven om te beproeven , of men detelve ‘wel onthouden 
hebbe. En $°) Daerua. nog de Uitzonderingen (Exceptien) 
deeren, 
… Het IÌde Voorfchrift teert de opftellen , van: welke tnen zieh 
ter:beoefeniug van de.uisfpraèk bediende, werftaan. . 

Het Lilde leert, dat men de /ynsawis mèt de meestmogee 


dijke opmerkzaamheid doortezen moet, en terwijl de uitzous 


deringen in de Es9mologie beoefenen. 

Het IVde wil, dat:-uren , na de doorezing der Jantasds , 
beginne met het éen of ander opftel in bet Fransch’ over te 
zetten „en bij afwisfeling een gemakkelijk Frauseh boek 


te lezen, 
- Met Vde Veobrfihrift luidt aldus: … Ve, eerst äjd zieh, door 
Middel van eene uitvoerige Aanwijzing, in eene goede én 
geregelde aìtfpraak te oefenen,” me Het komt ons voor, dat 
men „om dit eerst tijd zich regt te verftaan, alleen wel twee 
maanden vruchtelwos. zou: moeten ftuderen. Zekerlijk is hief 
‘Cene zinftorende drukfout ingeflopen ; doch wij kunnén dis 


niet raden, duderb zouden wij ze gaarne, om den Leetling 


èn zijde fiselle vaart uiet te vertragen „hier willen opgeven. 

"Dergelijke drukfouten , maar inzonderheid het doorzien van 
het Boekje zelve, doen: ons vermoeden, dat men op den 
Titel, in plaats van wee muanden , twee jaren eal moeten let 
Zen. Immers zoo veel tijds fchijnt ons wel noodig, om ale 
Jeen dë-wijze , waarop de Autheut wil dat men zijn Boek gee 
bruiken zal, regt klaar te leeren verftaan, EE: 


ft: Lt 





Het flerven en weder Jevendik worden vdn WILKELM TERNENT 4 
‚Predikant in Noord Amerijd. Met een naauwmkenrig v 
san hetgeen hij in den fchijnbaren [laat der afgefcheidenheid one 
… dervonden heeft, Eene scurs en, door geloofwaardige grol 
‚ gen; bewestigde Gefchiedenis ma als eend bijdrage zot de Liefss 
…” kunde, tér onpartijdigt bebordeeling Voorgefteld aan alle Gea 
…… #eeskseren en Beoefengren der. Christelijke WWijsbegeerve. Doow 
een Gezelfchap Godsdienstvrienden èn Lettermisnaars te Bea 
oc meh (U hee Hoegduitedh wersadid, an vergeleken met de 
- Engelfohe uitgaaf.) Te Amflerdam, bij A. B, Satken 1808, 
dage Bro, 16 Bh EE, . 
én. belangrijk of ntec belângrijk blaadje, al avar bet oogt 
punt, wâaralt meg herzelve befchouwt, … De Predikans 
Birdnerei Free z a” bene” láhigzitho ve wikklig döor de EES 
Eing } Au nog onverwacht geftorven ; alles wad -dòtié BEgraterrts 
aoe ! . . ' ge 





BET STERVEN ENE VAN DO: TERNTENT A Zal 


Reteet, Dum een joh: Gendesheer, zijn. bijzonder vriend , wite 
de zich des anderendaags zelve van zijnen dood overtuigen, 
Mij ontdekte bij het hart van den vermeenden overtedenen tene 
búitengewone warmte, doch beproefde.drie dagen lang:te vers 
geefs alle mogelijke middelen óm het leven op te wekken; 
Echter, zoo als men de kist fluiten zou, opende TENNENT de 
Ooget, loosde ten diepen zucht, en vlet manfkonds weder ir 
ombtgt. Nu beproefde mea op nienw redutiddelen ‚mer ber 
ter gevolgs lang bleef hij zwak, doch binaen een jaar: kon hij 
hèt bed verlaten én. door huis grang eindelijk kon hij zijn 
tedtkambt weder opvatren, en heeft nog. veld jeron lang zijsé 
emeente door leer &n: voorbeeld geflichu  — … …. 
De Geneesheer houdt voorzeker:dit geval, waarvan de echts 
held In hee Voorbérigt genoogmaem. (chijnt geftaafd, belaagd} 
tijk; em zou aleen tog meer bijzondekheden en wen:meer site 
vobrig en neauwkeurig ®erfiag wentthen, Zoo ‘gaat-het ook 
den wijsgéerigen twaaratmer ia òpzigo der. Zielkande, Zender 
ling was ket, dat de vEenwaer zijn geheugen geheel vert 
forten. had, niëts meer: winx ven zijn vorig: ièver:,) dem „Bijbel 
niet meer tende, én, even aM ven Kind „:dren Latrjn, jd: zelfs 
het fchrijven en tezén weer beeren wwben gen even zod 
"was hèt, det hij, eehen danmerkelijken tijd.daarne ; b 
op Eén oogenblik eenöiéimace cerug krtegs dát fints dien: etid 
zijne ‘herinnering wedet lahgesam. geregeld begon te werken; 
tn bij dezelfde Rehrandère / golcerdé- uran: werd, dte rizij re 
voren was;. Ook bier -verhumde sen veler dôn meer oim(tans 
dig en gebijzonderd verflag. Uit deze oogpunten intusfchen 
tekenen wij dit blaadje niet onbelangrijk.” Maar Th zóó Vier 
Men door hetzelwe oknige widere Ieticäcing verwachten. mogt 
omtrene den: afgefcheiden. (lant onzer didte.va den dood, is 
het van geene beteekenis, Het is toch zeker, TENNENT is 
Met dood'grweest; ook verhautt híj ven zijnen veettend niets, 
‘dat ons hièr dienen kan. Toen bij bezwijmde, was het :of bij 
door een arizigtbaar wezen werd: bij de. hand gevat; hij wag 
fu, dacht Mij, in de zalige gewestens hij hoorde jubelkoonen 
En gevoelde ectie groòte vreagd; toen hij sich voegen wilde 
bij de jwichènde menigte, werd hêm gezegd: wr Zij oet wer 
der near het sardfche ‘beven terag keeren’ Hij fchrikte daarr 
van s. en dit was juist-het oogenblik, weárin bij zich berie- 
nerde dat’ dé Door Voor heas ffoud, : De drie dagen, die 
men hem voot dood hield, hadden heim Gechts oegenblikkeg 
toegèfchenhen 5 var fchrik, dar ‘bij aaar de wereld remng 
Moes, viel hij in'Aaauwee s. ug wel drie jaren hatyde. 
’s morgens, als hij wakker werd, een verrukkend lofgefchak, 
Meer kon noch mogt hij zeggen; ua zijn dood zou men er 
rperigen aanteekening van vinden. Door een bijzonder 
sijn : ’ 


t 6 
le gegeven. mW VE sfeloo ea plet, darowig ens veel bij 


, 





ren 


448 BET STERVEN ENZ, VAN DO. TENNENT.r 


werifezen.' Dat de brave ‘man , vol twijfel over het gegronde 
zijner toekomende verwachting „ en daarover in een vertrou 
welijk gefprek met zijnen-broeder, uit ligchaamszwakte be- 
gzweek ; dat zijne ziel zick toen in-den zaligen. hemel dacht, 

zoo als bij zich dien voorheen had voorgefteld, als. zijne 
dierbaarfte hoop; dat, zoodra het ligchaam deszelfs gesvonen 
invloed hernam, het denkbeeld bij hem opkwam: ik moez wee 
der naar de aarde ter®g,‚en dat dit hem verfchrikte ;dat de rijd 
van zijn. in zwijm liggeu hem maar een oogenblik toefcheen 5 

Een dat dit alles nog lang eenen diepen indruk. bij hem achter 
Mets dit laat-zich gemakkelijk begrijpen en oplosfen, amms De 
leer onzer voortduring na den dood fteunt op vasteren grond 

dau op zoodenige. ondervindingen, en het woord van Paulus 

(hier ook als motto op den titel overgenomen) verzekert gee 

noegzaam , dat de aard der: werkzaamheden en des geaots in 

de zalige toekomst door geene menfchelijke woorden kan wor= 
den uitgedrukt. Trouwens. alles aan gene zijde des grafs ligt 
buiten den kring onzer tegenwoordige bevatting. Alles, dere 
halve, wat de Heer TENNENT van zijne voorftellingen of zoogee 
raamde bevindingen dienaangaande mag hebben te boek ge= 
_ fteld, kan even weinig bijdragen tot vermeerdering. van onze 

kennis , els wij die ondervinding en ’s mans getuigenis voor 

de: zekerheid der zaak behoeven. Om van den ftaat der afe 
gefcheidene geesten iets duidelijk en bevattelijk te weten, 
Zullen wij moeten wachten tot wij zelve afgefcheidene geese 
sen zijns en wij: willen ook gaarne zoolang wachter. 





Waakblad over den Bijbel. Vide of laatfte Deel, Te Gree 
singen, bij W. Zuidema. z3o7. Án gr. 8vo. 416 Bh, 


D'rpeel vervar ss weigefchrevene Vertoogen aver verfcheides 
Leerftekken van den Godsdienst en over eenige voorname 
Bijbelfcbe Karakters. Men vindt in dezelven eene gezonde uit= 
legkunde , vene bondige redenering „ naauwkeurige begrip- 
pen en: eene beldere voordragt. Zij zijn oordeelkundig 
en tevens bevatelijk gefchreven , zonder af te dalen toc 
‚ eenen plästen ftijl, af te vermoeijeu door wijdioopigheid, 
Bijbelsch regtzinnig, heerscht in dezelven eenen, gemoede= 
dijken aandráng tot pligtsbetrachcing : zao dat wij dit Weekblad 
ter lezing gerustelijk durven aanbevelen. Ons beftek gedoogt 
‘afet, uit te weiden over bijzonderheden. Jammer dat dic 
Deel ginds en elders ontfierd ia door zluftorende drukfog- 


ten. f 
! ’ : 


Lasseroefs Noe, Vide bl -291-,regp Be lees ; gekaischt. 





han 


LGE ME E N: B an, 
. VADERLANDSCHE | 


LETTER-OEFENINGEN, 





Proeve over het tegenwoordig. verval en mogelijk herftel der. 


Godsdienftigheid. Bijzonder oek met opzigt tot de wet. 
‚ Bige en gewenschte Staatszorg voor' de Godsdienftigheid, 
‚ Door Eufebius Belga. Te Groningen en Amflerdam , 


‚ bij W. Wouters en Je F. Nieman. 1808. Jn gr. 
8ve. 173 Bl ' 


Orie den nederigen titel van Protve , Ontvângen 
A.J wijeene zeer doorwrochte, en met vele oordeel. 
kundige, aanhalingen van andere Schrijvèrg verrijkte 4 

erhändeling, did , even als de Verhandeling van den 


"Eerw. W.. VAN VLOTEN , vroeger (Lebseroeff. 1808: 


No. 3) door ons beoordeeld , blijkt gefchreven te zij 
ter gelegenheid der bekende’ Prijsvraag van TRYLER'’S 
Godg. Genoosfchap «. «‚ Over de oorzaken van de plaats 
‚> hebbende onverfchilligheid omtrent het Godsdienítie 
> Ze, En de middelen om een regt{chapen ijver op tá 
‚ wekkenz’’ doch, nevens de overige ingeleverde Ver 
andelingen ; door gemeld Genootfchap onbekroond en 
onuitgegeven is. ter zijde gelegd,. Deze oorfprond 
wordt door den Schrijver in het Voorberigt rondbote 
tig erkend, met vermelding der redenen, welke henù 
tot de uitgave hebben bewogen en bij dat befluit doerk 
volharden , na dat de Verhandeling van VAN VLOTEN 


was in ’t licht verfchenen, en eene vertaling aangekoù- 


gigd van zeker Hoogd. Werkje, door Dos EGELING ii 
de Voortede der gemelde Verhandeling aangeprezen 
Wij verheugen ons,. dat Zufébius Belga de zijne niet 
heeft achtergehouden , want indedaad dezelve vervat 


blijken van diep nadenken en is zeer oordeelkundig ge- 


fchreven , en befialve de oppervlakkigheid van. het SE 
… Ö had 


melde-Hoogd: Werkje, (blijkens ftaaltjes daar uit 
ebragt,) heeft er in deze Proeve een wezenlijk vers 
Schil van benandelins Pernis me het ftuk van rde me 
VLOTEN. Immers Lj. Belga gebfs eene meer oordeslkuge 
LEFT. 1808. No, za. E h de 





450 PROEVE OVER EBT VERVAL EN, 


dige bepaling van de bedoeling der Prijsvraag; am bee 
paalt zich siet. tot ééne „hoofdoorzaak des“ vervals, 
zoo als VAN VLOTEN, maar geeft verfcheidene op , met 
. de daarbij pasfende middelen van herftel; — heeft bij de 
ombavd der blfjken ‘Van-de plaats hebbênde onverfehifii 
heid niet enkèl gevolgd de Kerkelijke Gefthiedenis van jj 
Achttiende Eeuw , van Prof. YPEY, (ZOO als VAN VLOTEN 
Belijdt gedaan te hebbef;) maar Zijtte eigene AAnteeke- 
pingen ten grondflage gelegd , menige bijdrage tot hee 
Werk van veer opleverende 5 wâdruft men Zin kan, 
dat hij wèle: voorhatne Schrijvers betreffende dít onder- 
werp vlijtig: en meet naaûwkeurig gelezen, geëmerpeerd 
en aangehaald heeft, dân vAN VLOTEN. Ook: geéft hij 
zijne Verhändeling onveranderd in het hcht, terwij 
VAN VLOTEN zegt de zijne vóór de uitgave dangevul 
en verbeterd te hebben 5 ’t welk de vergelijking nog 
fneer ten voordeele van Be/gá doet uitwalleù,. … - 
Het berfPe Hoofdffuk behelst een TFaftheel van den voor 
deden eh tegenwoordigen toeffand der Godsdienftigheid, 
fnitsgaders bepaling van her doel der Pirhandeling. ma 
‚ Het Tafereel geeft een Algemeen overzigt , sonder af 
te datén:tat bijzonderheden ; doch het geftetde wordt 
bevesiidd door getuigeifsfen van vele beroeinde Schrij- 
verb, in de Aantëekéningeh, achter de. Verhendelin 
plaatst in’ menigte” bijgebragt. ‘Ons beftek gedooge 
iet, Van’ dit Tafereét eén. fchets of uietrekfel t& gevens 
haar de Vólgende- Juist opmerking kûfntn wij niet one 
gereikt voorbijgaan: ,, Heerfchende is het wanbegrip , 
s‚ dát het ef niet op tenkomt, wet men gelooft, als 
ss Mn Maar Hi] leeft; um en dat God; wis ven huturé 
> gehadig en bermfiardg , geenszins zoe ftreng js als 
…, Men Hem affchetst , En: het diënvolfféns ook test 
> Aanziene van hét gedrkg zóo naauw nfêt zalt nènmhen , 
>, rnaar: veel 'infchikkel$jkheid gebruiken, ats-het hart 
ze Meet goed is en goed wil” Indedaad, het verfpreie 
‘den èn omhelzen dezêr gefreel valfche ftellingen befchoue 
wen Wij als de grondoorzauk der plats hebbende one 
werfehitigheid: of eigenlijk, de onverftMMigherd, (die 
men- oféerfchetden moet van onzeldof) Ws: beftaakde in 
‘het Gfnlêlzen dezer ftellingen. Wij noefnen deze ftellin- 
gen välsch. Want hoewel de fchriftuurlijke leere deze 
ìs, dat éen ieder zal geoordeeld worden ‘haar zijne were 
kerr, is het niet minder waar, dat gelooven dene Innere 
lijke werkzaamheid der ziele is; am dat het geloone ig 


) 








SIT Dek ooDspriNdridEk::  ° Lier. 


Christus behoort tot de werken der Godsvrücht , 
‘en vitdrokkelijk ‘befchreven wordt al$''eéne daad 
van gehoorzaamheid aan God: Yoann. VI: eg; 1 Yoe 
ann. Il: 23. —= ’t Zeggen van Petrus, Mand. X: 3e, 
wordt: geheel verkeerd verffaan , wanneer mew daaruit 
wil afleiden, dat °t om ’t even Is, wat meg ‘gelooft. 
% Apostels meening is-alleen „ det de Godvreezenden, 
zonder onderfcheid van: Afkomfte , den Allefhoogtten 
welkom zijn als Aankomelingen tot de Christelijke 
Kerk. ae ’t Is niet om ’t even , wât men gelooft: ‘% 
tegendeel wordt in de Schriftuur uitdrukkelijk. geteerd 
Doch een ieder moet zijne overtuiging volgen. « Dit 
Yégt aan anderen toe te kenmen , eischt de plìgt der 
Verdrad heid ; doch :verdraggzaatnheid is geheel iets 
anders Gan onverfchittigheid , fehoum beide veetrijds riier 
behoorlijk onderfcheidten en wet eens verwisfeld wordene 
Jeder ander mensch moet men het regt van voor ziche 
elven te oordeelen toekennen, nraar dit maakt niemand 
evoegd ond zelve: onverfchittig te wezen. . Integendeel 
Ben 'iegelijk moet in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd 
weren. Koin. XIV: 5. = De ongegrondheid er heiltoós 
ze ftrekking väh -de- andere ftefling is van zelve blijke 
baar: doch deeerfte heeft meer:fclrijns weshalve we 


niet: kondeti’ ratate het bovenftaande te dezer gelegene 


Ed 


vent bij het Voorgelteld' onderzoek, meer bijzonder te 
zuile 7 


Ómme plaats grijpt. Als eene eerfte wordt o gegeven 
ever Kengerk 
heeft ,‘de daaruit geboren weerzin tegen gevesdúgd gee 
«. : H h3 zag 


ast FROEVE OVER HET VERVAL ENZ: 


„zag en vooroordeel tegen het oude, welke den eerbied - 
woor den Godsdienst heeft doen afnemen; doch inzon= 
‘derheid voor zoo verre als die veranderzucht oorzaak 
“geweest Is van de geduchte [taatsomwentelingen, pòli- 
“tieke partijfchappen en burgerlijke beroerten, welke de 
“aandacht der menfchen van het Godsdienftige hebben 
afgewend en , als bij. uitlluiting , op ’t Staatkundige 
:gevestigd. — Als eene tweede, wel is waar verfchillen- 
5 doch nâauw verwante oorzaak des vervals , ftelt 
de Schrijver de ongevorligheid omtrent zaken van al 
meèn belang, te wege ge! 6: door de mislukte pogin= 
gen en téleurgeftelde verwachtingen op eene grondwet 
tige herftelling van zaken, ’t welk eené zekere neerflag- 
tigheid hebbende veroorzaakt „ aanleidelijk geweest is 
tot onverfchilligheid in het Godsdienftige, door * ver= 
wekken van twijfeling omtrent Gods toezigt over en 
bemoeijing met de meníchelijke aangelegenheden. — Als 
gene derde oorzaak van heerfchende onverfchilligheid 
‘wordt vermeld de zgemmaordige toeftand der geleerdhei 
ven letteroefening ; *t vele, doch onoordeel undig en 
dikmaals fcha elijk lêzen ; de povolkomene verlichting 
‘bij den gemeenen man ; ’t gebrek aan grondige geleerde 
heid en de oppervlakkige kundigheden onder de geleer= 
de klasfen; de (trekking veler gefchriften om twijfela= 
zij aan te weeken; % bevoorregten van andere vakken 
van geleerdheid boven de Theologie, enz, — Als oore 
zaken der tegenwoordige laauv 7 
Van den Godsdiénst zelven ge 
Ver ín de eerfte plaats gewag 
reeds van ouds en altijd geftri 
ligheid te. bevorderen: bij v. o 
heid , gebrekkige opvoeding , 
| ed der Leeraars , enz.; d 
rek aan tegenwerking: *t ger 
% ophouden der vervolginger 
draagzaamheid der verfchillenc _ 
thans meer bijzonder werkende oorzaak wart verval , ftele 
de Schrijver, de pogingen der heden fche verlich- 
ters, om het gezag van den Stichter des’ Christendoms 
te ondermijnen en het gefchiedkundige der heilige fchrif- 
ten weg te redeneren of te verdraaijen, Voorts maakt 
Bij gewag van den invloed, welken de beoefening der 
ijsbegeerte, vooral het ftelfel van KANT, ten madeee 
ke des Christendoms' gehad heeft, alsmede van "tagen 
. Ge 






È 


“DER: GODSBIENSTIGHEND. — 453 
Mopen Atheismus en Naturalismus s waarômtrent wil 
kem echter in de bijzonderheden, door plaatsgebrek „ 
niet ‘volgen--kutnen. — De verminderde achting voor 
de openbare Godsdienstoefening en derzelver Bedienaars 
wordt vervolgens opgegeven, als niet alleen het eigen 
aardig uitwerkfel der onverfchilligheid , maar ook als 
wederkeerig onverfchilligheid voortbrengende, … ’t Afe 
fetieiden vanden Godsdienst van der Staat, -en het 
verbinden van:denzelven met den Staat, wordt ten bes, 
fluite aangewezen ‚ als ‚beide aanleidelijk tot de heerfchene _ 
de onverfchilligheid, == Dít alles nu is zeer bondig bee 
redeneerd „ en wij zien niet, ‘wat men op het geftelde 
in dit geheele Hoofddeel met grond zou kúnnen. aangftre 


ken of daarbij verken: - * A, * 
_ Heg derde oofaftud verhandelt de middelen van herftel. 
&. Vooraf wordt aarigemerkt , dat vele der “gemelde oor« 
zaken. van verval ratuurlijke gevolgen waren van weme 
{chelijke verbeteringen , die in Gods plan behoorden , en 
kh andere opzigten verfcheidene heilrijke uitwerk(els hade 


' den. ‘ Ook zal niemand begeeren, dat, om den vere 


Ld 


Raauwden ijver weder op te wekken , de Christens 
Godsdienst op nieuws onderdrukt of de kerkelijke twis= 
ten verlevendigd zullen worden, dat de leeslust uitge 
äoofd worde, enz. Vele andere-oorzaken van verval 
zulten , onder het beftuur der Geddelijke Voorzienign 
heid , kunnen dienen ter opwekking van Godsdienftigen 
ijver. -De burgerlijke Partijfchap kan worden vervangen 
door een vast en- welgevestigd Staaesbeftuur , ’t welk 
den geest van gisting kan doen eindigen in eene nieuwe. 
orde van zaken ,„ metr voordeelig voor het Godsdien= 
ftige 5 neerflagtifheid wegens te leurgeftelde pogingen 
kàn dienen om ’t hart af te trekken van ’taardfche; de 
ganvallen der zoogenaamde Wijsbegeerte, benevens de 
fchandelifke Schriftverdraaijing , kunden ftrekken tot 
dieper onderzoek en mannelijke verdediging der waare 
heid. Eene onmiddellijke verandering ten goede moet 
men echter niet verwachten, noch alles van ’t eene of 
andere middel afzonderlijk. Ieder Godsdienftige moet 
in zijnen kring gemoedelijk werkzaam wezen , en de 
vrienden van den Godsdienst zich tot het voorgeftelde 
einde vereknigen. Eene Godsdienftige opvoeding moet 
bovenal ter. harte genomen worden; ook onder de lagere 
klasfen , die fteeds kinderlijk blijven, moet men Gods- 
dienftige denkbeelden , naar hunne vatbaarheid voorgen 

' H h 3 . ft d EN 


45 PROEVE OVAR -HET VERVAL ENZ. 


fteld., verbreiden ; «hting besoonen voer:de openbars - 
Godsdienstoefening en:de Leeraars3 den huisgodsdienst 
erhouden, epz.:, Dit is inzonderheid de pligt der 
den vaa, huisgezinnen, bovenal. der aanzienlijker. 
Niet ‘alleen. de Predikanten , maar elk, Geleerde moet 
trachten zijne medemenfchen op fe wekken tof vergen 
riag van Gods aanbiddelijke magt , :wijsheid en goed» 
heid, kennelijk in de, werken.des fchepging, ig de ben 
Sturing der. Voorzienigheid en in. de. bedeelingen der gep 
mede, -.Meer bijzonder, hoewel fleehts fchetsgewijze , 
werdt.nu verder opgegever ; Wat de, Predikanten > 
zen te doen. Veorts-wordt aangedrongen op herftel 
van de kerkelijke sucht ‚hoewel. onder hepaling; =re. de 
„afzondering van Zerdienst en Leerdienet :nangeprezen ; 
gelijk: mede de veorflag om de Leden der: Gemeente 
meer werkzaam te oen. sijn bij-de openlijke Godsdien ste 
" oefening, Hierna neemt Belps het voorftel ter veregnie 
ging der onderfgheidene: Proteffantfche Gezindhedenin 
overweging, doch vindt hetzelve, om. verfcheidene res 
denen ;. omaanpemelijk- en onuitvoerlijk, en acht zelfs 
zulk eene vereenigidg. geenszins -bevorderlijk ter opweke 
king vati.den verAraawden ijvers Omtrent dit alles, en 
bepaaldelijk bierdmtrbnt; Lijn wij het met den oerdeele 
kondigen. Schrijver ten volle eens: alleenlijk -geven wij 
in bedenking , of de fchriding van Zerr en Leeerdienst. niek 
sanjëidelijk zou kunnés zij, tot verwaarloozing an 
den laatiten,- en. daardoor onkuude ‘bevorderen. „Men 
herinnete zich Hecbes „ dat de Roomfchen gieh-wel.vere 
pliar: achten Ow. bij de Misfe tegenmwaordig te zijas 
dech fchaars en-án/gerfmgen getale de Predikatie bijwoe 
zen. Dit, ‘vreezen: wij , zou. oek het gevolg wezen 
der Scheiding van Zer Eh Leerdsenst bij de Proteftanten, 
Men zou de icheu-wel kannen beduiden , dat zij 
verpligt': zijd deel..te nemen aan de openlijke en. gemeen: 
fehrappetijke Godsvereering , doch velen zonden aich rs 
kend wanen „welligt zelfs (ehamen, om bij het Godee 
Bienftig onderwijn tegenwoordig-te zijn, Men late den 
Ker--en Leerdiehst versenigd , doch sorge, dat de 
bare ‘Godsdienstoefening nimmer het voorkomen hebhe 
van ‘utleen: tot leering tn Kichting te zijn ingerigt. De 
enfchappetijke ttersering van God en Je C., doos 
et Gebed en Gezang , ès-en blijft de hoofdzaak. Meg 
zie daaromtrent. de. bellende vir Perkandelingen « door 
het deydsch Gezeifchap Godedienssvriendes in "t licktt 
xr N . a gee 


BER GODSDIENSTIGHEID.. 45 


egeven, en door Belga meermalen met lof satngehaald, 
Seer bepaald en cieer gitvoerig handelt de Schrije 
ger vervolgens over de belangrijke doch moeijetijke 
YrRAE, > Wat men van de Aewperlijke Overheid , ter op. 
" 4» Wekking van eenen regtmatigen ijver voór den Gods. 

„ dienst „ ssenfchen: mag. of vergen kan”? me Over den 
Ínvloed „--Welken - het burgerlijk Befkuur op zaken van 
iden Godsdienst mag en behoort uit te oefenen, zijn, 
naar aanleiding eener andere Prijsvrage: van TevLeRB 
Genootfchap , onderfcheigene- Verhandelingen in ’ licht 
gegeven 5-doch het verfohil der. Schrijwers-dier Verhan- 
delingen onderling, en de vefánderde ftaat wan publie. 
ke zaken, fpoorden Be/gg aan tot eene’ gezeete bekane 
deling , uit het meer ‘bepaald obgpunc ‚ doer zijn 
Onderwerp aan de hand gegeven. > Na voordf zangen 
merkt te hebben, dat etk Owerfrridsperfoon , bute 
ten Ambtsbediening, ter Oorzakë van het aanzien, Jc 
swelk.-hif al zoadanig geniet „--deor eigen voorbeeld, 
grootelijks Wart medewerken tot bevordering. wan-eèt- 
bied voor den Gedsdienst, beweert onze diopdenkende 
Schrijver deze ftelkag: , de Overkeid , als zoodanig, 
2» colleêive befchouwd , belijdt ook als Overheid, In':on= 
zo ze Maatfchappij , den Christehjken Godsdienst” Doch 
deze felting wordt dus beperkt, dat de’ Overheid niet 
het eene Christen-Kerkgenootfchap boven het andere 
sag begenftigen , en dat de Godsdienst zelve is boven 
emnenfthelijke wetgeving. Hierait worde afgeleid, dat 


de befcherming „welke ‘de Overheid aan de onderfchefe 


dene Godsdienstoefeningen verleent , niet moet worden 
Gefcheuwd als :voortkomênde uit hare Gedsdienftig. 
heid , maar als een:pevolg herer infielling , als een ale 


gemeene pligt,’ mede te beoefenen ten ‘aanzien ven 


Godsdienftige Aantangen ; geen hefijdenis doende van 
*- Christendom: Joden, Purken, enz. ; en dat hare bee 
snoeijing , ter bevordering van Godsdienftigen ijver ; 
flechts in weinfge opzigten pofsit zijn kan, maat meest 
geget rijn moet « wordende tof dit laatfte gebragt, 
halve de zorg dat geene Godsdienstoefeningen gé- 
ftoord worden, ook -de handhaving van den Zondag en 
andere dagen van algemeene Christelijke Feesten , als 
tijden van openbere rust , met fifffand van Godsdierfst. 
belemmerende werkzaamkeden,- Tot het tive , ’t 
“welk de. Overheid kan en behoort te doen, brengt de 
\ Hh4 Schrij- 


“ - 








485 PROEVE OVER: HET VERVAL EN% 


Schrijver, 1. Zorg voor Gadsdienftig onderwijs op de 
Jagere Scholen , aanftelling en begoldigiâg van onder. 
wijzers , mitsgaders ’t geven van gelegenheid tot -oe 
‚fening in veorbestidende Wetenfcheppen, Talen, enz. 
op de hooge: Scholen. a. Het zender van Christen- 
Leeraren naat de Kolonien en zulke gedeelten van ’r 
Gemeenebest , waar zij ontbreken. 3. Het open/ijk 
mededealnemen aan de. plegtige Gadsdienstogfening , op den 
Jaartijkfchen Biddag, op den eeríten dag van het aar . 
en op de algemeene Feesten der Christenheid; welke 
de Overheid an corps, in.plegtgewaad, verzeld door 


hare boden, enz. en dat wel, gua Overheid , niet ene, 


kel als mede-Christenen ‚op gecstingneerde laatfen , 
zou behooren bij te wonen, — Betrekkelijk de vraag „ 
nf de „Overheid bevoegd is, den openlijken, althans 
witerlijken en negatisen etrbied voor den Bijbel en de 
Christelijke leer te handhaven, door beteugeling vam 
‚de Drukpers en :wetten- tegen blasphemie- en heilige 
$chennie, wilde Schrijver onderfcheid gemaakt heb 
eben tusíchen laster- en fpotefchriften, die ter kwader 
trouwe verdraaien, en. zulke tegenfchriften „die op 
„genen toon van bedaarde redenering geftemd zijn, .De 
‚eerfte ‘, het wezen des Christendoms befchimpende , 
wil hij door (trafwetten geweerd zien ; doch enkel 
-&egteleer betreffende , der beleedigde gezindheid het 
regt. toegekend hebben tot geregtelijke vervolging. 


Maar de laatfbe te verbieden , acht hij de wettige magt 


„der Overheid te buiten te gaan. „Op het meest kone 
‚de deze verordenen, dat de gemeenmaking in de moae 
.dertaal niet mogt gefchieden; doch achtte men zulks 
te fterk', de zorg voor gepaste en ligtverkrijgbare wee 
derleggingen ware voldoende, — 't Gezegde wegens 
…gefghriften acht hij: ook toepasfelijk ap gefprekken tes 
n den Gadsdienst. . Blasphemie echter wil hij als 
aatsmisdaad befchouwd en veroordeeld hebben. Voorts 
ftelt de kundige. Schrijver in eu helder licht, hoeda= 
nig de Overhgid kan en behoort mede te werken ter 
opwekkinge van Godsdienftigheid door regeerkundigen 
invloed , daar Christelijke Staatkunde , wel te onderfchei= 
den van Staatkundig Christendom, voornamelijk door 
de Staatkunde te verbinden aan t Zedekundig-gegeel- 
te van den Gadsdienst; ’ bidden bij hare vergaderin- 
Zep; Chrisuelijke ram in de Ppblicatiën; zorg om gen 
… ‘ a : 


4 


«. 








DER GODSDIENSYCHEID, DN ; 


Red. niet te vermenigvuldigen , maar heilig te doen 
houden; opwekking der Iugezetenen tot gezamenlijke 
Godsvereering : doch vooral. door zich in haar geheel 
beftuar te onthouden van valschheid en geweld. 
…_ De achtingwaardige Schrijver befluit zijne Verhan- 
deling met de hederige betuiging , dat de kundige Lezen 
in het voorgedragene, zoo wegens de dorzâken der og= 
verfchilligheid als wegens de middelen van herftel , niets 
nieuws zal vinden. Bigenlijk iets nieuws te zeggen. wee 
ens zulk een algemeen belangwekkend onderwerp , iets 
t door niemand was opgemerkt, liet de aard der za= 
ke niet toe; maar wij moeten verklaren „ alles wat deswre= 
e te zeggen was, iu deze Proeve te hebben gevonden , 
eknopt en krachtig voorgedragen en in het treffendst 
verband geplaatst, met bijzondere toepasfing op de gee 
fteldheid van den Godsdienst in ous Vaderland: Zoo 
dat wij dit kleine, maar belangrijke Werkje, der overe 
weging en behartiging van alle Godsdienstvrienden met 
volle ruimte aanprijzen. =» Bij wijze van Aanhangfel 
doet de Schrijver een nieuwen voorflag , namelijk het « 
oprigten van een Geénootfchap van kundige, welovere 
tuigde en gemoedelijke Belijdera van ’t Christendom „ 
uit alle Christen-Gezindheden. Deze vereeniging moest 
ftrekken tot onderlinge o mekking £0 naar búiten were 
ken door voorbeeldige Godsdienftigheid , °t vérfpreiden 
van nuttige Boeken, uitfchrijven van Prijsvragen, ons _ 
derfteuning van Behoeftigen, enz. De Overheid zot 
zoodanig eene Inftelling kunnen begunftigen , en daardoor 
hare -belangftelling in den Godsdienst betoonen. Zuik 
een Genootfchap zou de vereeniging van ware Christes 
“nen van verfchillende gemeenfchap te wege brengen, 
zonder vergezeld te gaan van de zwarigheden, aan de 
vereeniging der onderfcheidene Kerkgenootfchappen vers 
bonden. . De ijver van enkele Godsdienstvrienden zou 
daardoor aangevuurd worden, en de neiging van voleu 
tot de Hernhutterij eene heilzame afleiding vinden, enze - 
Ook wij gelooven, dat de vereenigde pogingen der weke 
meenenden veel nut zouden aanbrengen. Maar zijn er 
niet reeds te veel Maatfchappifen en Genootfchappen in 
ons Vaderland? => ’t Gezelfchap Godsdienstvrienden 
te Leyden was van dien aard , ==» maar het heeft op- 
eije. te Bettean | 5 In de Aanteekeningen deelt de 
Schrijver mede , het Plan des Fyénföhen ootfchaps s 
tot uitbreiding des Evangeliùms en waren Christendous, °C 
: „Hhs5% welk 
an! 


A 


498. … BRORVE.. 
welk, hij ten voorbeelde aanptijst. Maar zeer ‘der onmets 
kinge waardig ie Dus toegefchenen het voorttel , om kee 
Gesodtfibap , Uit aanmerking der tijdsormfteún 
digh en. sene andère rigting te geven, en meer bes 
paalt Werkapam; te, doen zijn; ter bekeering der gedoopte 
Heidenen; die zich ín ons midden bevind 


ede 





Abréet de ‘PHitoite Sainte et de PHigotie de PEglife 

Chránease „depuis tes vemps'-Apoftoligues jusqu’% 

nos urs:, éoc.: Par Demvandes et Réponfes. Par PIERRE 

FER Pasteur de 1'Egtife Wallonne de Rotter= 

dkar. à Rotterdams’, chaz Fe van” “Baalen. 1808. 
1 Br mo pagu : 


hid: 


e 'Eerw. Rotterdamfche. Keekleersar D. MOUNIRE, 

Ens regt overtuigd van de kj: om jaan 
KX istenen bekend to maken met de. Bijbelfche ‘Gee 

hiedenie, el en zich ;nit: langer: kennende vergenoegen 
‚ Met de amders veel goeds bevattende Onderwijsborken 
VAR AUBNER sOSTHRVALD Cf PICPET , noch ook met die 
Vail VAN BMDRB CR VAN DEN BERG, Bit de Hollandíche 
taal in ’t Franse overgebragt, heeft zelf den Inffelijken 
arbeid: ondernomen, om er van nieuws een te weryaar- 
digen ;:en.wel, zoo ’tfchijnt, met den roeleg „ om dee 
zen Carechismus in de Walfche Kerken algemeen inger 
eerd ze rijgen ane hem de reeds verkregene goede 
uring en zijner Awbegegooren , en van 
snit Confiftarie, hoop geeft, tere: 


fohe De en zie derzelver leden aanbeveelt. 


Of nu evenwel dit leerhoekje reeds dien trap van vele . 


komenheid bereikt hebbe, det het, zonder verdere overe 
ziening, zoo saar aanftonds , ten algemeenen gebruie 
ke, welligt ‘woor gene balve eeuw, verdiene aaugenoe 
men. te Worden, willen sij de deden der Synede zelven 
laten oordeelen. Hoe dit moge uitvallen, wij kunnen 
giet nalatan, ook , wat ans-aangeat, deze Jettes 
vruch: van den Eerw. MOUNIER , „als over t gebeal 
piet ongelchikt tor Gadsdienftig' gebruik is Christos 
lijke huisgezinnen: on catechifatien „ en, án meer. dan 
een ‘opzigt  andese dergelijke in de Franfche taal 
veerhanden zijnde: Marboeken are oventneffende , aam- 
ve prijaga 


Ymen 
LJ 


; $ Na 


‚Pe MOUNSARp AURÉOË DE IJHISTOME SADETE, 459 ° 


Na pene: Ialeiding, waarin:ovbr den inhoud van den 
Bijbel ‘in ’t algemeen , en de'-bijzondere- Bijbelboeken 


kostelijk wordt leld , kast eerst desoude gefchie= …… 


denis in satmerbing, ván de £cheppiag der wereld af 
tot aan de wederkeering der Jaden. uit de. Babylonifche 
gevangenis in hun Vaderland H. 1e 17. Daarop volgt 
le gefchiedenis van Jezus, en der Christelijke. Keek „ 


“ in veertien Hoofd{tukken, waarbij dan nog , bij wijze 
dftuekk i 


van Aanhangfel, twee- Hoof en - gevoegd -zijn ; 
1, Over de echtheid en historifche waarheid van de Hei 
Nige Schrift; “b, Over derzelver Goddelijkheid. In eë 
enkeld, Hoofdft. leen is over de openbare bédiening 
van Jézus gehandeld; weel te kort:, zoo ’t:ons toes 
Schijnt, naat evenredigheid van ’t-ovêrige. In dt over 
de detijkheid der Schrift is St groöt ondèrfcheid 
tusfchen de Goddelijkheid dèr Leere, in de H‚'Scheif. 
ten vervat, en, de--Goddelijkheid, dier Schriftert.-zelven , 
heel over ’t hoofd getfen > én ’t onverdedigbare denk. 
eeld, datde geheele ínhoud der gewijde Schriften door 
Godderijke:Jagevisk Je befchreven ; als onbetwistbaar 
ter.nedergedeld. “Oek vâlt-op de bijgebragte bewijzen 
weij wat aan te merken, Geêneen derzelwen kan, zoo 
alé zé hier gebruikt is, fleek houden. _ Hoe volgt 
bij voorbeeld , de Goddelijke ingeving der-H. Schrift 
uit de voortreffelijkheid der Godsdienstl 7 
ve bevat, daar or in deze-boeken zòo 1 
dat tot die Goâsdlelrsdiger niet biheort? 
zuüllen niet zeggen, tOE:ftaving vari het C 
van den geheelen Bijbels Gn koo k 
woor „) ookiniet , tot bevddtigirig 
Ouden Verbonds maar:hle'Gaat dit, z_… … 
wan de Goddelijkheid. der Pröferifche- Schriften „ door: 
ss:er zijn voordengbgen in verwát vûn toekomende zaí 
keen ;: die „oorst zig "vele veeerkvori ouden gebeten, er 
evenwel op den voors? bepadlden tjd zijn-voorgeval- 
eri deze moeten dus eed geopenbaard 
in, om cont. minsch',, eh wig: zookomfig is 
sweer B Dit kn vóordeker gele. Zondet se he 5e as 
ing j aängenomen worden drarop evenwel rust het 
geheelé bewijs. | kh ' 
- De Eerw, ‘Schrijver houde het ons gr goede „dat wij 
hem vooral dé. oVerziening ven dit Hóofdft,, ‘bij eene 
welligt fpoedig gevorderde tweede afitgave , ten ernftig+ 
fie aanbesden. Br alfa, in: onzen tijd » te veel alge 
: . ln meen 















\ 


360. Pao UNIEK , ABMÉGE- DE L'anserme SAINTES 


: . , NE: 
meen ‘bekende hulpmiddelen, ter verkrijging van Juiste. 
re. en imeer gegronde denkbeelden piek) deze- onderwer 
pen, voorhanden, om de lang erkende misflagen van 
vroegere onderwijsboeken te helpen vereeuwigen, en al 
zoo den allerbesten en op onweêrlegbare gronden geves- 
tgden Godsdienst. door zwakke bewijzen in de waag. 
fchaal:te (telle. …… … Ste 


zr 





: en verlichten » (die 
Jes van a) en, 
postelen t iss) over: 
7 ofgeltheidens Geesten ip 
gevonden in de ene. 
ven Lid van het Joodfche 
„owsreenkomflig ons fpreak- 
nerkingen » En een bie 
wezenlijke waarde van 
n dezen zelfden Schrijvers) 
1 Gezindheden , zonder. ops 
egen Vriend van Waarheid 
wagen » bij Ar Be 


igt blijke, dat de Hoogleeraar Juna 
mder Jee het Hebreeawsch affchrift 
ps ook door ons aan ndigden Brief „ 

ermeld; en wij witlen dan ook aanne= 

„en, ook dit gefchrift, indedaad on 

papieren van een lid des Sanhedrins 

is, Hier ontwangeg. wij eene foort 

:00g ‚ dat het mogelijk is, dat de 

venen, hoewel onzigtbaar, hier op 

. - ,… _nmis dragen vaa den toeftand dezer 

wereld, en hunne betrekkingen , die zij achterlieten , 
rustende op het voortduren van ons geheugen en herine 
pering, de dagfagn ‘verbondene belangftelling, a zee 
kere redenering over den Hemel, die overal zijn kan, 
waar de alomtegenwoordige God is „en verdedigd tegen 
de bedenking, dat-dan ook dit het lot js van rampza- 
lige geesten, en hemel.en. hel dan, wat de plaats be» 
- treft, niet zullen verfchillen. Een gevoelen „ dat de 
verlichte Jood echter niet hooger opgeelt.dan hoogst 
Za D. waar= 


\ 


/ | | 
GEDACHTEN VAN EEN JOOD. don 


waarfchljnlijk , terwijl ook deze onzekerheid hem vere 
Jangeu doêt naar de fpoedige komst van den Mese 
Gas, van wien hij in dezen, ef in meénig ‘ander bet 
langri k opzigt, Îicht en leering ‘hoopt. se 
…-Wif achten dit-'boekje van dezelfde waarde als ver- 
re de meeste, die over dit onderwerp handelen : — 
isfing en onzekere :befpiegeling. Wij voor ons heb- 
n geene zekerheid aangaande van de toes 
‚ komst, dan door het ftellig woord van der Christe= 
nen Heer, en Hij zegt daar ftellig maar weinig van ;. 
wij moeten dan ook wachten tot de.tijd komt, — 
at er ook van, dit boekje zij, nog dunkt ons, dat 
de gisfing , „; de Schrijver is denkelijk een van Jezus 
Apostclen- geweest „’” zeer ongelukkig is; wij ‘kennés 
niemand onder hen, aan wien wij zoodanig wijsgeed 
rig onderzoek en gefchrift karaktermatig’kunrien toes 
Schrijven, en die, zoo als de Vertaler zegt, door het 
onderwijs wan Jezus naderhand van. foortgelijke- afge. 
grokkeue vo llen en redeneringen zou zijn ‘ terug 
gebragt , om zich met het onderzoek der eenvoudige 
Evangeliewaarheid meer bezig te houden. Het bekende : 
5 Ziet zijn niët:alle deze, die daar fpreken , Galileërs 2°* 


{het is juist. Pinkterdag nu wij dit fchrijven) maakt 
0 


het ons onder andere hoogst oniraarfchijnlijk. — De 
Noten „ door den Vertaler onder den tekst gevoegd, 
komen ons niet: voor van zeer veel belang, en, of- 
fchoon misfchien ook hier anderen van os verfchillèn „ 
Zouden wij voor ons liever de: overzetting meer lertertijk „’ 
en. dus minder Westersch en gemodernifeerd verlangd 
hebbes zoo konden wij ook beter oördeelen , of het 
el ook eenig inwendig bewijs van echtheid had ; 
waaraan wij thans moeten twijfelen. Dit doet toclt 
“weinig ter zaak, daar het ftuk , het zij dan van wie 
het zij, niets geen gezag heeft; men kan het beproeven’ 
en het goede behouden. OE 
Hoe het bij den Vertaler opkwam, te denken ; dat 
men zijne regtzinnigheid wegens de uitgave van dit 
boekje misfchien wel betwijfelen kon , verklaren wi 
miet te bevatten, Maar zoo heeft ieder zijn zwak, 
De - 


J 


hd Ed had … hd 
… 
„ : ; Onoe 
. 


Pd 


402 ‚ Ge: DOORN: SRBEEFRM 5 


Et ar 





- LEN 


Onomasticon-poëticums ig pridnis VIRGIL ,: RORATH.ûC 
ovipu, in ufum juventutis , Muis, operam. dantis, 
‚ CUFAG, DORN SEIFPEN; F. U. D.: Gyermafà -Hierony- 
miami, quod veteri ad Rhenurs Trajoto est, Praecepga= 
ris. om Trajeti ad Rhesuur ex oBicina $, ran oOR= 
hoven MDCCCYHL En DO 


D: geleerde en werkzame DORN SEIFEBN, Van wiens 
and wij onlangs: eene vrij wel gelaagde Overzee. 
ting eeniger Lierzangen van HORA'NUS: ontvangen heb- 
ben, geeft ops, in het bovenftaande Boek, een overtate 
gend bewijs van zijne. aenboudende en naauwkeurige bê 
oefening’ der heste-:Latfynföhe: Dichters , en van zijne 
zucht, om de lezing daarvan voor eerstbeginnenden nweer 
en meer gemakkelijk te maken: Door, hem zelven eigene 
handig verzocht.zijnde , om dit werk te recenferen ten op 
ate. van: het nut, taal, Aijl en orde, gaan.wij daaraan 
voldoen, ERN Re on 
Wat dan het sus aangaat; hiermedei wiordet zeker níet 
de vraag bedoeld , of het boek ter hereiking van het voos 
getelde oogmerk nustig kam zijn, maar. wel, of door Het 
verfchijren van dit boek gene behoefte vervuld is, en/of 
het dus noodzakelijk was. Dat. dit de -meenidg js, bes 
wijzen deze woorden uit de Voorrede: georagaars enint 
hunc in finem duos in primis kbros, alterum Bibiothecant 
clasficau „ alterum Torrenuni parvum Ditionariem adus 
haud ignoro ; samen ; quod herum neater' huis comarodo ffe 
ciat , IND TILEM Jaborém fusoepisfe minima mihi vifus fur 
. ‘Wij moeten bekennen, het hierin mer den Schrijver nree 
volkomen eens te ‚zijn „ ‘maar de geheeld onderneming , 
bij het beftaan der beide genoemde werken; voor tamelijk 
overtollig te houden, De, Recenfent kan ten minfte voor 
zich opregtelijk verzekeren, noch als leerling , noch als 
onderwijzer , immer de behoefte van zulk eene handlei= 
ding te hebben gevoeld. En waarom:ook ?:De patrony 
ssica en. gentilia zijn wel ín de beide genoemde werken „ 
immers doorgaans , niet te vinden: doch zonden dezes 
voor den leerling niet zelden moeijelijker zijn , dan de eigene 
namen zelve, gelijk de Heer DORN SEIFFEN zegt? Wij 
meenen, neen. Vooreerst, kan eene algemeene, en door 
den onderwijzer van tijd tot tijd herhaalde en met voor= 


4 « 
- 


beele 


‚ YONOMASTICON, POËTMIUM. …:o > 658 


beelden opgehblderde en geftaafde 4anmerking „waardaar 
de leerling omtrent de gewoonte der Dichteren „ van “in 
plaats van de eigene namen. dik wijle pstronymica en genie 
Hs Ve gebruiken , gelijk ook omtrent derzelver dodrgáân. 
de forssatie , onderrigt wordt, hier zeer. veel afdoen: 
Ten tweede , moet mén in het oog houden, dat leerline 
gen die nog zoo weinig gevorderd zijn, dat zij indere 

aad bij de Patronymica en gentile zwavigheid ontmoeten; 
niarmer het dagelijksch onderrigt van huane onderwijters 
misfcn ,.en.daardoor telkens alle.de bij hunne eigene 
voorbereiding oveegeblevene zwarigheden uit. den weg 
geruimd. zieh; => Doch, al zijn-de.bedoelde zwarighes 
den geaoter, daù wij gelooven; dan nog ‘zouden: wij 
van oordeel zijn, dat het boek daarom ‘had kunnen 
achterblijven „. dewijl men.het den leerlingen miet‚al 
te gemakkelijk moet: maken. Dit bevordert niet. alleen 
de natuurlijke traagheid van velès, maar maakt ooi: alle 
&lgen nàdenken overbodig, en is dus deebbel fciiadelijk. 
Wij kummen het.nut van.dit werk om deze redenen.niet 
erkennén, == :En zelfs toegeftnan „':dat een dergelijk 
boek eene behoefte was, en dus de vraag , door den 
Schrifves zelven niet. bedoeld, en daarom door-ous vere 
worpen ; of dametijk het boek.ter-bereiking van het voore 
geftelde.oogmerk nuttig kan zijn, aangenomen ; dan-kome 
Ons het plan des werks te bekrompen’ voor „ en wij meed 
ben, dat, behatve, VERGILIUS ,:MORATIUG en OVIDSGS 
Gok „CATULLUS , :TIBULLISS EIT PROPERTIUS hier in‘aane 
merking. hadden moeten kouten. Immers, wij kunaen 
het niet goedkeuren , dat op de Zatijnfche Scholen, ale 
thans in grooté fielen , niets van de drie. laatst emde 
Dichters zow gelezen worden:en de uitmuntende a. vaas 
OMMEREN {olmjot ook van dit gevoelen geweest te zijn ; 
toen hij in zijne „Anthologia vrij wat uitt alle drie deza 
Dichters overnam. Nu geve men den leerling. £choat 
dit boek. bezittende „ eens de derde Elepíe van het vierde 
Bork van PROPERTIEUS ;. door VAN OMMEREN met reden 
in zijne Anthologiu overgenomen „te lezen , en hij zal 
bij het ao en ax vetes: 


Dignior obligue funem qui torgueas Oeno, :« 
Aeternasque tum Pascht, ofèile, james. 
even weinig met dit Onomasticon te regt. kousen, als met 


het parvum Didionarium Torreptini, maar de Bibliërhac 
On : Clas. 





#54 G. DORN SEIEFEN, ONOMASTICON POËTICUM, 


‘ 


eteslica of iets dergelijke moeten ter hand nemen. Uit 
ditatles befluiten wijf , dat het nut van dit boek.den 
prijs, waarvoor het verkrijgbaar is , niet opweegt. 
och laat ons ce nuttigheid der onderneming ondere 
ftellen , en zelfs aannemen, dat het min uitvoerig plan 
des Schrijvers doelmatig zij ; dan valt te beoordeelen , 
of het werk, sfaar:het genoemd bekro Pin ‚ wel zij 
ingerigt, dat is, volgens de woorden chrijvers , o 
saal , flijl en orde te roemen zijn. Te dezen aan- 
zien moet ons óordeel: gunftiger uitvallen. Wij’ hebe 
ben den.letter A doorgeloopen, en niets gevonden, ’t 
welk , wat de saa/ betreft, onzes oordeels, berisping 
werdient. Tegen den flijl hebben wijf , op genoemden 
letter, een paar aanmerkingen te thaken. het woord 
Academus lezen wij: fuit civis Attiows, qui mille pasfus 
ab Athenis amoenisfimos hortos posfedit, gui locus nemoroe 
fùs postea ACADBMIA dilus est, ubi Plate, qui prope hae 
buit aedes, primas philofophiam docuit. Niemand, dunkt 
Ons, die eenig gevoel van {tijl , en vooral van Latijns 


-_fehen ftijl heeft „zal alle de hier voorkomende relativa vera 
‚ dragelijk kunnen vinden. Van acmristus heet het: fuit 


ivorum rex, Abantis ex Ocalia fllius-, Danaës paser 

Perfei avus , cul gumm Oraculum, SE nopotis manu intes- 
riturum „ refpondisfet, etc. Hier heeft de zucht tot 
kortheid den. ftijt bedorven. Sm kan, gelijk van zelf 
Spreekt, op eracutum niet flaan; en evenwel laat de aard 
der Latijnfehe vaal niet toe, dat het op cui, dat is, op 
ACRISIUS , flaats. Tegen de gevolgde orde kunnen wij 
niets inbrengen, De 

Bij het nazien van gemelden letter A zijn ons nog een 
paar misflagen voorgekomen, waarvan echter de eerfta 
mischien eene drukfout is, Op het woord ACHEMENE 


‚DkS lezen wijs unus ex Uipsfis fociis, gui, eum TROJAM 


ster faceret, etc. Dit moet zeker zijn: cum TROFA 
ster faceret.. (Doch in allen gevalle ts de ftijl van die 
Artikel niet zeer juist). Op het woord acTIAcus heet 
de later genoemde.AUGUSTUS nog OCTAVIOS , fchoon hij 
reeds verfcheiden jaren te voren „ als aangenomen Zoon 
van JULIUS CABSAR , niet meer OCTAVIUS, Maar OCTA= 
VIANUS genoemd was. | 

Wij hopen , in weêrwil van ons oordeel over.de noode 


’ zakelijkheid van het boek , dat een goed vertier en nidt on= 


oordeelkundig gebruik het welgemeende doel des Schrij= 
vers bevorderen zullede . cr: jn ; 
eure ’ Ónde 


& 


TJ. A. CHAPTALy SOHRIKUNDE. 364 


* En 





Grondbeginfslen der ‘Scheikunde ‘op ‘de Kun]lei”toegebasr , 
- dook J.A. CHAPTAL , Lid en:Thofturter vanden Senaat, 
Groot Officier van het Legioen van Eer, Lid-wan het 
Fransch Inflitwut enz. , op last van zijne MajefBeit den 
. Koning van Holland . vertaald ew ‘met \Aanmerkingen 
verineerderd , door N.C. DE FREMERY , Hoogleeraar in 
-'de Gemees- en Scheikunde ‘en Nasgurlijke Hisvorée se' 
- Utrecht, enz. Jfte Deel, Amfterdam , bif FS :rdân: 
‘Esveldt-Holtrop. 1808. Gr. 8vos Ja ’t geheel a6o bte, 
‚met XI koperen Plate > ane 
es te R : te, SR 
9» r beftaan Werken „’° 'zégt PARMENTIER, Ín zijn 
Ae eerfte Uittrekfel ( Anmales de Chimie ‚- Tom. LAA 
Pp: 91.) uit dat van den Heere cHAPTAT/ ,- ;» die zich wan 
zelven aanbevelen, en die geene andere artaprijzing bee 
hoeven, ‘dan dat men het Onderwerp en ‘den naam des 
Schrijvers noeme,”” Met regt past: hij zulks toe op: dit 
Werk , en wij Kunnen ons daarmêde ten’ volle verèenie 
gen 3 waarom wij cok. vermeenen , dat de Liefhebbers 
der Scheikunde alle reden Febben, om. den: Koning 
dank te zeggen, ‘dat Hoogstdezelve de vertalling-van 
die” voorteffelijk Werk aánbevolèn:,’ en te dien eine 
de een zoo gefchikten “Geleerden „ als den beroemden 
Utrechtfchen Hoogleerdar DE PRAMERY ;, ‘heeft uitgekoe 
zen, die dezelve bovendien met vericheidéne nuttige aame 
mertkingen heeft vertijkt. OE! 
Dit eerfte Deel der toegepaste Scheikunde begint met 
eenige aanmerkingen over de fcheikundige werking „ en 
beftaat voorts uit twee Hòofd{tukken,:wier eerfte han- 
delt over de natuurlijke oorzaken , wêlke de fcheikundige 
werking wijzigen ; tetwijl het tweede over de usiddelen 
loopt, welke de Scheikunde bezigt, óm de desltjes. der 
Higchamen tot de fcheikundige werking voor te bereiden. 
__ Het eerfte Hoofdftuk bevat ‘zes. Afdeelingen , die elk- 
‘ander iu de volgende orde volgen. Over de wijzigingen 
der fcheikundige. werking, door:-den :‘zamenhang en de. 
onoplosbaarheid der Ligchamett veroorzaakt. ‘Over die „ 
door dé veerkracht der Ligchamen. " Goet die „‘door:de 
Warmteftof, Over die, door de Lichtftof. ° Over::de 
wijzigingen, welke de drukking des Dampkrings in de 
_ fcheikundige werking te wege: brengt. Over die,: wele 
ke het Leven veroorzaakt. TE LO en 
„LETT, 1808, NO, 1Ee Ti Het 


ll F Ac CHAPTAG 


Het tweede Hoofdftuk bevat negen Afdeelingeù, Over 
de werktuigelijke bewerkingen, waarvaú zich de Scheie 
kundige. bedient , cm de deeltjes der Ligchamen tot de 
fcheikundige werking voor te bereiden. Over de Oplos- 
fing „ befchouwd als een voorbereidend middel tot de 
fcheikundige werking. Over de Kristallifatie; ower de 
Warmteftof , beide uit het zelfde oogpunt befehouwd. 
(Deze Afdeeling is in twee leden verdeeld , welks eere 
fte aanwijst de algemeetre grondbeginfelen van de zamen- 
Stelling der Fornuizen, benevens de keuze der Brand- 
fNoffen en de werking der Lucht in de Fornuizen; terwijl 
… het tweede de aanwending der warmte deor den Brand- 
fpiegel en de Blaaspijp bevat.) Over de toepasfing der 
vorige, grondbeginnen op de Smeltfornuizen s. zijnde 
deze Afdeeling wederom tweeledig , als behandelende , in 
; de eerfte plaats, de Fornuizen met Blaasbalgen , ef mes 
een gedwongen luchtftroom „en , in de tweede plaats , de 
trekkende Fornuizen , met een vrijen luchtítroom, Over 
de toepasfing der vorige grondbeginfelen op de Fernuie 
zen , welke tot uitdassping gefchikt zijn. Over de toopase 
fing op de Fornuizen, tot overhaling gefchikt „ zoo doos 

iddel vam de Retort „ als vaa den Destilleerketel en 

Jm, Over de uitwerking der Warmte, wanneer die 
in. zekere bepaalde trappen, wordt aangewend op ver- 
Sehillende. Delfkofen: zijnde cok deze Afdeeling twee- 
ledig „ als bevattende , in de eerfte plaats, eene Tafel 
van de werking der warmte op verfcheidene minerale 
zelfltandigheden, en, in de tweede plaats, op eenige. 
zamenge Kgehamen. Eindelijk, ever de middelen , 
or in Telia “o elkom. 5 de H v. 

s‚ Bij uit welkom (zegt de Hooggel. Vertaler in 
de Voorrede) moest dus, aan alle die genen „welke 
zich met fcheikundige Kunften bezig houden, een Werk 
zijn, ‘tgeen de algemeene den der Scheikunde op 
de bijzondere gevallen, welke in de Kunften woorko- 
men, leerde toepasfen, en,‚ in eene geleidelijke orde, 
den hoofdinhoud opgaf van. alie de verbeteringen „ waare 
mede de Scheikunde de Kunften en Fabriken, Sedert. 
de laaefte jaren, heeft verrijkt.” 

‚Dat het Werk van cuarran een fluk zij, der 
vertelinge overwaardig , zal niemand, in de ikun 
de eenigzins bedreven , ontkennen; doch. dae des» 
zelfs nut vaor de Kunften en Fabrijken zoo altesover- 
treffende zij, daarmede kunnen wij piet ten vore 


ë .…e 








_ 


GRONDBEGINSELEN DER SCHRIKUNDE, «67 


inftemmen. Liever vereenigen wij ons , ìn dezen, 
met den Heer PARMENTIER (Je Ce P. IG.) 5, Om- 
trent goede Werken kan men, zonder fchroom , eene 
beöordeeling ‚maken , en met vrijmoedigheid zeggen , 
hoe men daarover, onder het lezen, dacht, Cuape= 
TAL is zoo onderrigtende , dat Wij met leedwezen ge= 
zieh hebben, dat hij zich over vele onderwerpen niet 
uitvoerig genoeg uitdrukt. Aangaande de Porfeleindbereie 
ding had hif\ons , bij voorbeeld , vele belangrijke or- 
derrigtingen kunnen mededeelen, Insgelijks hadden wij 
verlangd , dat hij zich bezig had gehouden met een 
aantal ftoffen uit het dierlijk Rijk : als ‘daar ‘zijn de 
Zijdes het Was, benevens deszelfs bleekerijz het Vet 
met het Smeer , benevens derzelver bereidingen en gebruie 
ken in eenige Kunften 3 de vaste dierlijke Olien,’ en 
. zelfs de zelfftandigheid van Hoorn , Schubben, end, 
Schoon „ wel is waar, de Schrijver niet voornemens 
was, eene Verhandeling te fchrijven over iedere fchete 
kundige wetenfchap in het bijzonder, zou men echter 
niet ondienftig gevonden hebben eene grootere uitgée 
breidheid over de Scheikunde der Plantgewasfen , voore 
namelijk over de vezelachtige ftoffen van de Hennip ‚ het 
Vlas enz. benevens derzelver bereiding , en over de 
middelen, om derzelver draden zijdenaardiger ; buige 
zamer , of fterker te maken , enz.” Ook blijkt gee 
noegzaam, uit de manier, op welke zich de ‘Schrij 
ver zelve over zijnen arbeid uitdrukt, dat hij dien 
niet anders wil hebben aangezien, dan als een vasten 
grondflag , waarop de technifche Scheikunde verder 
moet worden opgebouwd; gelijk hij ook begonnen 
heeft met reeds drie afzonderlijke , zeer uitmuntende 
en uitvoerige werkdadige Verhandelingen in het licht 
te geven : te weten , over het verwen der Zijde in 
het rood , het blooten der Beestenvellen, en het bereie 

den der Wijnen. _ 
Aangaande de fchriften , die, vóór de uitgave des 
Werks van CHAPTAL , over het werkdadig vak der 
Scheikunde zijn in het licht gegeven, merkt de Hoag- 
gel. Vertaler aan, dat, „, hetgeen deze wetenfchap 
ten nutte van Kunften en Fabrijken gedaan had, in vere 
fchillende grootere Scheikundige werken „ tijdfchrif. 
ten en kleine verhandelingen , zoodanig verftrooid 
was , dat het den Kunftenaar en Fabrijkeur , van wele 
ke men geene zoo uitgebreide belezenheid verwach- 
ia ten 





< 


ann 


4ót Jr As CHAPTAL) SCHEIKUNDE: 


ten kan, voor een groot gedeelte onbekend bleef” Ig 
dezen verfchilt ons denkbeeld merkelijk van. dat des 
Vertalers, ten minfte. met betrekking tot die grootere 
Scheikundige Werken „ die, in dit vak, in onze moe 
dertaal , dezer dagen zijn in het licht verfchenen , hoe 
danige ook hier alleen in aanmerking kunnen komen, 
welke zijn de befchouwende.en werkende Chemie, van 
wijlen den uitmuntenden Kunstoefenaar p. j. KASTE- 
LEIN, En het fyftematisch Handboek der befchouwene 
de en werkdadige Scheikunde , van den geleerden Fran 
neker Hoogleeraar A. yPry. Wat het eeríte betreft, 
heeft, wel is waar, de kundige KASTELEIN, te mid- 
den van zijnen arbeid door den dood weggerukt, hete 
zelve niet kunnen veoltooijen;: dan, met dat alles, is 
het derden Deels eerfte Stuk een pronkftuk in de technie 
Sche Scheikunde des delfbaren Rijks , in hetwelk alles „ 
wat daartoe betrekking heeft , zeker zonder onnoodige uite 
-„voerigheid , bij elkander is verzameld. Het laatstgenoeme 
‚de Werk van den Hoogleeraar vrEy daarentegen; in 
vijf Deelen begrepen, is in eene gelijkfoortige orde ge- 
‚Schreven als dat van den Heer CHAPTAE, als eerst han= 
delende over de befchouwende, en vervolgens: over de 
eeconomifche eigeufchappen der behandelde zelfffandige 
heden.. Hetzelve is wel iets grooter en uitvoeriger 
dan dat van CHAPTAL, doch daarom geenszins te uite 
gebreid voor het oogmerk. Zelfs zou dat Werk meer 

an eens zoo groot moeten zijn, indien het alles, wat 
in dezen nuttig en wetenswaardig is, zou bevatten. 





Reize in eenen Palanquin; of Lotgevallen en merkwaardige 

_ Aanteekeningen. op eene reize langs de kusten van Orixa 
en.Choromandel. Door J. HAAFNER. Jr twee Deelen. 
dte Deel. Te Amfterdam, bij J. Allart. 1808. Zn pr. 
870 454 Bk. 


ndien onbekendheid der doorreisde landftreken , ine 
dien vreemdheid van ontmoetingen, indien hagchelijk- 
heid der doorworftelde gevaren , indien kracht en nae 
druk van voordragt tot de lezing eens Werks uitlokken, 
dan zeker zal de opgenoemde Reize zulks doen, ’e Is de 
Heer mAAFNER, die ons dit Werk biedt. Wanneér wij 
’sMans Lotgevallen op eene Reis van Madras , over Tran 
| que 


Je HAAFNER > REIZE IN EEN’ PALANQUIN. 469 


ebar , naar hiet Eiland Ceilon , aankondigden (*), oor= 
deelden wij, », dat de Lotgevallen diens Heeren vecl 
van het romaneske hadden ; ”’ en bragten zijne verklaring. 
bij, „, dat het geene verdichtfelen , maar ware gebeur= 
tenisfen waren, en eenige (chakels uit de lange keren der. 
vreemde en wonderlijke lotgevallen zijns levens,” == ‘Te 
wachten was het, dat hij meer: van die fchakels. zou ont= 
wikkelen. : Wij treffen eenige derzelven aan in het voor. 
ons liggend Boekdeel , *t geen op eene menigte van plaste 
fen eën zelfde. romanesk voorkomen-heeft als het gen 
melde Werk „-fchoon wij er geene ANNA in aantroffen : 
de fchoone Dânferesfe en Zangeresft MAMIA komt alleen 
als in ’t voorbijgaanz doch zij zal in °t vervolg weder 
epdagen ; wij zien haar'in het Tweede Deel te gemoet. 
MHAAFNER noemt deze Reize nieuw, ‘en , onder de meniete 
Oost- Indifche Reisbefëhrijvingen eenig in hare foort. Wij 
erkennen dit gaarne. Bij derzelver uitgave gevoelde de 
Schrijver de: vreemdheid zijner Ontmoetingen en Lotpeval 
Jen; doch verzekert, dat ze met dé zwiverd waarheid overs 
eenkomen, en“dat hij, zoo het noodig ware , genoe 
me en onwederfprèkblijke bewijzen zou kunnen bijbrens 
en, die allen twijfel aan-dezelve- zouden doen ophouden. 
n de daad, wij hebben hier en daar, om de hooggaan- 
de vreemdhicid-, wel eens bewijzen. verlangd ; doch in 
zoò verre er ontmoetingen in zijn , hem alleen bejegend , 
moeten wij op zijn woord af. Der vreemdigheden mee 
nigte is zoo groot, dat dezelve aan te flippen , laar ftaan 
over te nemen, zeer veel meer plaats zou beflaan , dan 
wij met mogelijkheid kunnen inruimen, Gelijk in vroee 
“ger uitgegevene Werken HAAFNER zich een geflagen 
vijand der ZEneelfchen' ‘betoont, zoo is geen gering gen 
deelte van'dit Werk tegen hen en hunne gedragingen in 
het Oosten ingerigt 3 en, even gelijk hij elders het pleit 
voor de-Inboorlingen opneemt, zoo doet hij zulks in het 
‘tegenwoordig Wetk. Hoe veel invloeds tegen- of voore 
. ingenomenheid , in beide gevallen, op de pen van den 
Heere HAAFNER hebben , vermeten Wij ons niet te be- 
‘oordéelen. Dat hij te -dien dage aldaer in rufme om- 
ftandigheden leefde , moeten wij uit alles:opmaken. On- 
der veel verrukkends , hem dáar ontmoet, was Ventapa- 
lam, de plaats,-alwaar hij zich eenmaal voorftelde het 
8 voor 
. (©) Zie onze Zetteroef, voor 1807. hl. 27. 
5 , lig 


& 


470 : Ja HAAFNER 


voor hem zoo bekoorlijk landelijk teven te genieten 
Dan, laat hijer op volgen: ‚, Os, ijdelheid der men. 
‚ Schelijke befluiten en ontwerpen! Ik zag dat fchoone 
9, Dorp nooit weder! Verre , verre van hetzelve, en 
, van de ruste , het vergenoegen en de onaf hankelijke 
‚‚ heid, die ik er hoopte te genieten; verre van alle de. 
», ze verrukkelijke tooneelen der milde natuur — flijt 
s, ik treurig mijne laatfte dagen in een koud guur gee 
‚> West, over ’t welk de barre winter, den meesten tijd 

‚ van het jaar, zijven ijzeren arm uitftrekt,” — De 
Heer HAAFNER woont, meenen wij, te Amflerdam. — 
Hij bejammert, bl. 983 enz., de fchoone gind/che gee 

westen op een treffenden treurtoon, 

De beklimming van den heiligen Berg Shiemanchelom 
op welken het Feest ter eere van den Afgod APPANA gee 
durende negen dagen wordt gevierd , is hoogstbelangrijk. 
Breede trappen geleiden naar den top 5 430 treden geklom. 
men zijnde, omringt den Berg een krans van onoverklime 
bare rotfenz een overwelfde doortogt, in de rots uitgee 
houwen , leidt nu wederom langs nog 1160 trappen naar 
boven, Op dezen top, verre boven de wolken, is het 
Dorp van dien zelfden naam, alsmede de wijdberoemde 
Tempel , hier befchrêven. Eene másfa van go,ooo men- 
Schen drong zich naar dien Tempel. Eene groote mee 
nigte lag op haar aangezigt, als zich der betredinge one 
waardig achtende 5 eenigen zaten in diepe mijmering ; fome 
migen prevelden, anderen baden met luider ftemmes de 
lucht was met wierookdamp vervuld. 

… De kracht van befchrijving, die Oostersch is, trof ons 
menigmalen; wij deelen ter proeve mede de waarneming 
der opgaande Zon op den berg. „, Met onbewegelijke 
oogen ftaarde ik eenigen tijd voor mij heen in den zware 
ten macht, Op eenmaal zag ik de lucht zich in het Oos- 
ten verdunnen, De zee fcheidde zich onmerkbaar van 
de duisternis => de Horizon brak door ee» gouden en 
purperen (trepen kwamen, als door eene tooverroede, 
te‘ voorfchijn , en verfpreidden zich lange de oostelijke 
kimmen, De eene golf van licht vliegt na de andere 
over het uitfpanfel , de fterren verbleeken =e ea reeds 
omringen mij de eerfte fchemeringen des dags. — Nu 
fchieten , op eenmaal, ‘lange ftralen als blikfemfchiichten 
achter den gezigteinder omhoog in den hemel. De rand 
der zee kookt in vuur3 uit golvend goud treedt de Zon 
In heerlijke majefteit aan den hemel, en met onuitfprens. 
- Ito 


> 


REIZE ÍN EEN’ PALANQUIN. af 


fijke vetrukking zag ik hare groote fchijf in gloeïfende 
ocht voor mij.ftaan. — De duisterheid la ot in de 
diepte , doch de toppen der bergen fchemerden reeds in 
haar licht ; langzaam rolde zij den fluijer op, die nog de 
zee en de aarde bedekte — en welhaast lag het ganíchè 
landfchap in duizend fchakeringen voor mij uitge 
breid,” enz. | 
Help , Hemel! welk eene ijsfelijke ramp ! Verbeeld u, 
Lezer, den hagchelijken toeftand van den Heere HAAF-« 
NER , Op zijnen eenzamen terugtogt “an Jeker naar 
Pizagapatnam van den weg geraakt in een’ ftikdonkeren 
nacht , hangende, door het uitglippen Van zijnen voet , 
met beide de handen aan een Kreupelbosch , dat over 
eenen zwarten afgrond hing! — Vruchteloos was elke 
poging om ergens vastigheid te krijgen; het angstzweet 
brak kem aän aHe kanten uits na eer geruimen tijd fpare 
telens moest hij loslaten, en„ zijtie Ziel aan God beve- 
dende, ftortte hij met een’ gÍl nederwaarts! Weder tot 
sichzelwen gekomen, lag hij op het ftinkend kreng van 
eenen Buffel, maar weinig verzeerd van den val; dikke 
duistefnis otpringde hem; een bedwelmende flaap ver- 
meesterde zijne zinnen , en iu den morgenftond werd h 
’ met Ijzing gewaar „ dat hij in een Berghol lag, dat zic 
regts en Koks diep onder de aàrde uieftrekte ! Geene 
mogelijkheid van eigene uitredding Zich opdoerde, was 
roepen en {chreeuwen în een gansch afgelegen oord even 
hopeloos; die dag verftreek echter alzoo, de nacht ge» 
naakte, en de diepte ftilte werd alleen geftoord door de 
gonzende vleugelen en het gepiep: van eene menigte vlee 
dermuizen „ die uite en invlogen ;, en door het gehuil der 
jakhalzen boven hem, die elkander troepswijze beante 
weoordden. Tegen het aanbreken van den dag hoorde bij 
sp cënmast eenig gerucht; — fchtelijk vloog hij overein 
en riep om hulp; — op dit geluid v ugtte de verfchrikte 
khals, dien de reuk van den dooden Buffel gelokt had ; 
juilende weg, en zijn hart, dat zich reeds voor d= - 
blijdfchap begon te openen „floot zich nu weder met vere 
dubbelde droef heid, De honger en een woedende dorst 
deden hem eindelijk eenig vleesch van het rottend beest 
verzwelgen er uitzuigen. Hierdoor een weinig verfterkt, 
kon hij op andere redmiddelen denken. Geën ander was 
er, dan het ortzettend befluit , om de pikzwarte durise 
ternis itt te gaan, en het geheele Berghol te doorkruifen. 
Met ijzing waagde hij zulks al tastende, en den wand 
n i4 | aan 


ne € 


are _ SJ HAAFNER 


aap de-eene zijde houdende. Verfchrikkèlijk was de ons 
demmemnigg. Na ruiar twee uren gaans, of-liever krije 
pens, Stoot hij Rr het Geraamte van een’ Mensch ! 
Geetik „ngderband estigd., en nog-vijf andere gevone 

en werden.) — Llij vloóg overeind , alsof hij eene adder 
bad aangeraak: 








„de haren rezen hem te berge, en zijne 
tanden ratelden. — Maar, Hemel welk cen nieuwe 


haars | 


REIZE IN EEN’ PALANQUIN,. 23 


haars Mans gêeft hem gelegenhèid, daarover ophelde- 

rende waarnemingen mede te deelen, die in vele opzigten 
van de algemeen des aangenomene denkbeelden verfchits 

Jen. Bij het Dorp Veloer. zag onze Reiziger de opoffering 

eenerjonge Weduwe. „, Een kuil, ro voctlang en 8 voet 
breed , waarin men. onophoudelijk: bezig was hout te 
werpen , om den fchrikkelijken kolengloed te vermeerden 
ren, was gereed om het afme flagtoffer te ontvangen. 
Zij naderde als in triomf dien vuurpoel, welken men nw 
met hooge matten had omringd, opdat. zij ; in dit dieps 
bed vol gloeijende kglen ziende, niét verfchrikken zou= 
de. Hetlijk van haren Man lag op eene baar 4an den. 
rand, Na vele ceremonien , en een vrij bedaard affcheid: 
van bloedverwanten.en vrienden „ gaf men haar een’ pob 
met olie ,…waearvärnt zij eerst een: gedeelte over het lijk: 
goot, en , denzelven toen op háar hoofd zettende , riep. 
zij driemaal: Naraina! met luider fternnte. De mat werd 
{chielijk weggenomen, het lijk in den kuil gefmeten — 
en , zonder de gevingíte draling of blijk van vrees, 
Íprong zij het in dien gloeijenden poel na, onder een 
vreesfelijk gefchreeuw van wijven en het verdoovend ‘gee 
raas der fpeeltuigen, terwijl te zelfden tijde alle de om= 
ftanders ‘haar eene-pienigte brandhouten (dic elk te dien 
einde in de hand ‘bield) achter na wierpen , waarmede zij 
zerltond bedekt werd. — Ik ijsde, toen zij den fprong. 
deed!” =— Hij leert ons de Goedergelukzeggers des 
lands kennen , bij gelegenheid ftilftaande bij de Volksge- 


bruiken, veelal hoogst vreemd „ vol bijgetoovigheden.. 


Allezins krieit het van Pelgrims en Monniken, wier bij= 
geloovigheden geen guntftig denkbeeld van de ontwikke- 
ling des verftands inboezemen. De Heremieten „ hier 
breedvoerig in,foorten en levenswijze befchreven , ftreke 
ken daarvan.ten blijke. Wij nemen alleen over , hoe een 
Heremiet , dit leven moede zijnde en wenfchende te (tere 
ven, zich op weg begeeft naar het Oasten of Noorden , 
in de vier-en-twintig uren maar drie mogende rusten, 


tot bij op de reize bezwijkt ; en van vermoeijenis of 


krankheid den geest geeft; of) het ftaat hem vrij, zich. 
door een der vijf volgende verdienftelijke zelfmoorden 
het leven te benemen, Ten eerfte , van honger te (ter. 
‘ yen. Ten tweede, zich in koedrek te doen begraven , 
denzêlven met eigen handen aan te (teken en daar in te 
verbranden, Ten derde, zich bij Thikef in de fneeuw te 
begraven. Ten vierde, oan het uiteríte einde van Ben- 

lS ! ij gs 


\ 


476 Ye HAAFNER 


galen, daar, waar de Ganges zich door duizend kanalen 
. In zee Stort, in het water te gaan, noemende alle zijns 
zonden op, en biddende te wachten tot dat de krokodils 
Jen komen om hem te verflinden. Ten vijfde, zich niet 
verze van Allahabad, bij de zamenvloeijing der beide ris 
vieren Ganges en Pumma, de keel af te Írijden , of zich 
te verdrinken. | 
Dan „ houden wij ons bij dezen niet langer op. Haar 
WER merkt aan „, dat men hier en daar bij de Reisbefchrije 
vers iets over de Zndiaanfche Danferesfen vindt; doch dat 
‚ het weinige , dat zij er van zeggen, niet voldoende is, en 
daar bij nog meestentijds valsch ; waarom hij niet twije 
felt, of eene nauwkeurige en uitvoerige belchrijving 
dezer in gindíche landen zoo noodzakelijke en onontbeere 
e klasfe van Vrouwen zal zijnen Lezer welkom zijn. 
ij geeft er een geheel tang Hoofdítuk aan, en dienen 
twee gekteurde Afbeeldingen tot opheldering. De voore 
geamtte bezigheid dezer Devedachies , of Danferesfen , ie 4 
Qm voor het beeld*van den God, dien zij dienen , het 
zij inden Tempel af ân'’t openbaar , als hetzelve in proe 
eesfie door de ftraten wordt rondgedragen , te danfen, én 
den lof en de daden dezer Godheid te zingen. De God 
der Liefde, der Dartelheid en des Vermaaks! De voore 
naamfte wonen in den Tempel, en, behalve de Tempel- 
dienften , die in, de daad vreemd genoeg zijn, dienen zij 
voòr Coancubinen dér Braminen en andere hooge Casten, 
em te beletten dat deze zich met openbare ligtekooijen 
‚ en gemeene Denferesfen vermengen, en daardoor hurine 
Caste verliezen „ waarop. zware en: hoogstzonderlinge 
ftraffe gefteld is, = ‘Fusfchen de Danferesfen der voor 
maamfte Tempels, en die, welke men bij Feesten en ann 
dere gelegenheden laat roepen , om er te danfen en de 
gasten te vermaken , is een groot onderfeheid. — Van 
deze laatfte heeft men verfchillende fborten. Somurige 
dezer leven onafhankelijk in troepen van ties of meerder 
bij elkanderen, reizen van plaats tot plaats, en deelen 
hare winften met de fpeellieden , die haar vergeaellen. — 
Andere zijn onder het opzigt van Dâijae, of oude gewes 
zene Danferesfen , die alleen al het woordeel genieten , en 
deze meisjes daarvoor voeden en kleeden, — Nog ans 
dere zijn werkelijk flavinnen van zoodanige oude wijver, 
die in hare jeugd , door koop of adoptie , eeriige zeer 
Jonge meisjes hebben. weten te beltomen, aart welke zij 
re Kunst hebben geleerd, ten einde voor haar op dert 
‘ _ Ue 








REIZE IN EEN’ PALANQUIN. - 475 


ouden dag den kost te winnen. — Nog meer foorten telg 
Onze Reiziger op. == De verkeering en gemeenzaame 
heid met de Danferesfen van den hoogften rang is zeer 
omheind, en zware ftraffen beteugelen zulks; dan het 
is er verre af , dat alle deze Danferesfen Vestaalfche 
‚_ Maagden zijn , of der kuischheid hulde doen. „, Het is 
valsch,” fchrijft HAAFNER , s, hetgeen Reizigers en 
onkundige Europeanen fchrijven , dat de Danferesíen vers 
pligt zouden zijn, zich het eerst aan den Opperpriester 
des Tempels over te geven; het tegendeel is waar, zij 
kunnen hare minnaars in of buiten gen Tempel kiezen , 
mits dezelve uit de hooge Casten, het zij die der Bra, 
minen, of Xeteries, zijn; en zoo zij zelfs haar gan{che 
leven in den maagdelijken ftaat wilden volharden, zo 
het haar volkomen vrij ftaan.” 
HAAFNER meldt niet, dat dit eeniger geval is; wel , 
dat zeker flag, eene kostwinning met hare bekoorlijkheden 
maakt. „, Dan onder deze,” geeft hij te verftaan , 
2 Vindt men die onbefchaamdheid , die aanftootelijke en 
walgelijke manieren, houding , gebaren en woorden niet, 
welke men bij dergelijke vrouwlieden in Europa ontmoet. 
In ’t openbaar zijn zij zoo zedig als de eerlijkfte vrouw 
zijn kan; het is alleen onder vier oogen dat zij alles daen 
om hare minnaars te behagen, door hun de teederfte na» 
men te geven , met de vriendelijk{te onthaling en de uite 
gezochtíte vleijerijen ; ook is het zeer moeijelijk , zich 
_ uit hare ftrikken te ontwarren.” HAAFNER viel eenig- 
zins in de (trikken van dus eene Danferesfe, gelijk het 
IXde Hoofdftuk uitwijst , daar hij op haar werflingerd 
geraakte; dit is die MAMIA, van welke wij reeds rep= 
ten. Zeer uitvoerig wordt de aantokkelende kleeding . 

befchreven. 
"Het verblijf van eenige weken, uit hoofde van bezig= 
heden, te Mazulipasnam geeft hem gelegenheid om daare 
van meer bijzonder te fchrijven. Hij bevond er zich ten 
tijde van de grootfte hitte , welke die onder de linie , te 
meermalen en lang beproefd > verre overtrof „ en hij niet 
beter vergelijken ‚ dan bij het gevoel in de nabijheid 
van eenen gloeijenden oven. De landwind voert die vere 
ftikkende hitte aan. „‚ In de eerfte week is dezelve nag 
eenigzins dragelijk , doch dan neemt zij van dag tot dag 
zoodanig toe, dat men op ’t laatst van angst en be= 
naauwdbeid niet weet , waar zich te keeren of te wen- 
den. Het bloed fchijnt, in de opgezwollene aderen A te 
Ge 


h76 Je HAAFNER 


kokens de'adem wordt kort en zwaars het aangezigt err 
de handen verfchroeijer ; de huid wordt: droog als pare 
kenrent 3 alle uitwafeming houdt op — wat men ook 
doet „niets kan dezelve te voorfchijn brengen. Men 
krijgt: zware hoofdpijn, vergezeld van eeme raauwe keel, 
zoodat men’ naauwelijks kan fikken, en men wordt van 
een onleschbaren dorst gekweld. Vergeefs zoekt men - 
allerlei middelen om zich te verkoelen 5 alle ligchamen , 
anderzins koud van asrd , zijn nu warm, ja, zoo Ze aan 
de open lucht zijn. blovrgefteld , heeti Het beste middel: 
nóg ‚-um eenige verligting te verkrijgen , is , tot aan den 
hals meene tobbe met water „het grootfte gedeelte van 
den dag door te brengen.” …… Hoogstgevaarlijk is het 
in eane lucht, alsdan met elektriek vuur bezwangerd „ 
bovenal op het middaguur , buitenshuis te gaar; velen 
gijn van onbeéhoedzaamheid flagtoffers geworden. Bij 
die Hitte komt het ftaiven des zands, doór {nelle ruke 
wervelwinden heen en’ weder gevoerd ; van de zandige 
heide. Gelukkig dat doorgaans een zeewind ten vier 
ure die Ondragelijke hitte afkoelt! - $ 
"Onder dé met zijn land of werelddeel ingenomene Reis 
gigers behoort voorwaàr de Heer HAAFNER niet: het 
reizen in’ Holland, Duitschland „ Frankrijk , vàn hem, 
zonder zich te Overhaasten, met eene: volle beurs, bee 
zocht, veracht hij , bij het reizen in-eeh’-Palanquin im 
deze oorden. De ontmoeting van een Yogie doet hem 
die geestdrifvers bêfchrijven. Ondet dezen had hij eenige 
waarlijk godvreezende , deugdzame en verftandige mane 
nen ontmoet (wij gelooven dat hij ze elders die bijnamen 
niet zou gegeten’ hebben)s doch, vöest hij er nevens , 
men heeft er ook vele huichelaars en bedriegers onder. 
Bij de fraaije befchrijving eens vreesfelijken onweers, 
vinden wij opgeteekend , dat niemand der Inboorlingen 
eenige de miníte vrees liet blijken. Vreemd in de dead , 
bij onkunde, is dit verfehijnfel. ' *- * 
Den veldflâg van Perambani tusfchen de Inboorlingen en 
de Engelfthen befchrijvende , zwelt de (tijjl geheel tot eene 
Oosterfche hoogte. Het geheel af te fchrijven , is ons te 
breed. De ongelegetiheid , waarin de Zn efen zich bee 
vonden, vermeldende, fchrijft hij: „Gelijk een orkaan, 
die, in zijne vernielende vaart door een digt woud ge- 
ftuit, met verdubbeld gehuil en woede zich een’ doors 
togt zoekt te banen, tot dát hij ap ’t Imatst' doordringt, 
en over de omgeftorte boomen in her weergalmond dal 
chiet, 


RRIZË IN BEN’ PALANQUIN, * …. 273 


fehiet, zoo vreesfelijk wijn de herhaalde fchokken dek 
Masfourfche Ruiters op det Engelfchen geduchte viera 
kant.” Dit overhoop geworpen zijnde , vervolgt onze 
Schrijver: „, Tien duizend klingen blikfemen nu te ge- 
‘lijk in de opgehevene vuisten der Masfours. Speren zon- 
der getal verheffen hunne fonkelende fpitfen. Als golven 
ger zee , met hunne fchuimende ruggen, zoo rijzen en 
dalen de fchemerende zwaarden op de hopfden der 
. Britten. Het is geen geregeld gevecht van gefchaarde 
sijen; het is eene ftille flagting, een moordend gewoel. 

et briefchen der paarden „ het tumult en gefchreeuw 
der ltrijdenden ‚ het gekrijsch der woede, het gekerm der 
gewonden, en het gehuil der wilde vertwijfeling , weere 

almt aan alle kanten. ‘Stof en zand, vermengd met de 
ftikkende uitwaleming van menfíchen en paarden en den 
damp van het rookende bloed, (tijgt omhoog, en ome 
geeft de ftrijders met eene dikke wolk.” 

Wij voegen er eene fchilderij van tegenovergeftelden 
aard nevens, bij de rivier Kischsnapatnar gemaald, 
ss Welk een Paradijs der Natuur! welke liefelijke uite 
zigten , langs deze heerlijke rivier ! Stil vloeide zij daar 
henen in fchilderachtige bogten; en , het einde van hare 
‚„wijdloopige baan naderende, fcheen zij met. hare blaaue 
we armen nog voor het laatst de boschrijke eilandjes te 
omhelzen , die zich in.haren weg bevonden, Hooge 
Palm-.en Kokostopen ípiegeldea zich regts en links, 
zoo ver men zien konde , danfende in haren effenen vloed 5 
met liefelijke boschjes, op heuveltjes , die zich het oog 
als een fchoon rustpunt aanboden. Het geroep en ge= 
‘zang der arbeideren over het water , de fchelle ftemmen 
‘van vrouwen, het blaffen der honden, het loeijen van 
het vee, dat, în de topen verborgen , de fchaduw en 
koelte.zocht , of zijnen dorst aan den oever leschte , klonk 
in verwisfelende en: zacht melodijfche toonen tot ons 
over.” = Een fijn gevoel voor de fchoonheden der Natuur 
ds alomme blijkbaar in zachte en, juiste fchilderingen. - 

Reeds hebben wij. aangemerkt, hoe HAAFNER door= 
gaande de Zngaelfchen in den affchuwelijkften dag zets 
dan hij maalt een uitvoerig afzigtig tafereel, van bl, 
337-350. En wil men het reeds niet gunítig denkbeeld „ 
in ’t algemeen van hun gevormd , die men Oostindie« 
vaarders noemt , verfterkt vinden , men leze van bl. 
434-450. . 

at de Zendelingen, om den Christelijken Godsdienst 
| | in 





478 J- HAAFNER, REIZE IN EEN’ PALANQUIN. 


in het Oosten voort te planten , ook in het voorbijgaan 
eene beurt krijgen, is te wachten van den Schrijver , 
wiens Verhandeling over de Zendelingen enz. door TRY. 
LERS Godgeleerd Genootfchap met den Gouden Eerprijs 
bekroond werd. 

Mogten de gunftige dagen, welkè HAAFNER met den 
veranderden Regeringsvorm, die in ons Land heeft ftand 

egrepen ‚ Onze Bezittingen in het Oosten fpelt, aane 

reken | 


Wij laten den Heere HAAFNER „ en hij ons, bij het 
einde dezes Deels, in pijnlijke ongerustheid, wegens den 
beet van eene giftige Slang in zijnen vinger. 





Huie pe sroors Tweede Ballingfchap of Vlugt ie Amfterdanm, 
Tooneelfpel door A. LOOSJES PZ.» gevolgd door een Lofdicht, 
Ze Haarlem, bij A. Loosjes Pz. 1808. In gr. 8ve. 124 Bh 


lles', wat tot onzen grooten en verdienftelijken Landgenoot, 
wiens vlugt uit Amfterdam het onderwerp van het aanges 
kondigde Tooneelftuk uitmaakt, eenige betrekking heeft, zal, 
zonder twijfel, door elken Nederlander met genoegen worden 
ontvangen, De namen van DE GROOT, VONDEL En UITENBO= 
GAART zijn zoo beroemd in °s Lands Gefchiedenis , dat ieder 
tak, dat met dezelve prijkt, neauwelijks eenige aanbeveling 
behoeft, en de poging , om de nagedachtenis van deze en 
andere Vaderlaudfche Mannen door middel van het Tooneel 
levendig te houden, is indedsad den hoogften lof waardig. 
Een der groosfte voordeelen , welke ons de Gefchiedenis 
danbrengt, is het voorbeeld dier Grooten en Edelen, welke 
door haar zijn vereeuwigd ; em en waar is eene plaats, zoo 
gefchike als het Tooneel, om dat voorbeeld te doen uitbli 
en en met kracht en nadruk te laten werken? Het Tooneel 
verplaatst ons zoo geheel in de vorige tijden , van welke de. 
Chiedenís flechts verhalen geeft; het maakt ons zoo bee 
kend met de perfonen, welke in die tijden geleefd hebben 3 
wij worden , als het ware, hunne tijdgenooten; wij nemen 
deel ia hunne verrigtingen , wij hooren hen fpreken , wij zien 
hen werken en handelen, en er is niets, dat onze zinnen lee 
vendiger aandoet en in ons gemoed een’ krachtiger indruk za- 
laat, dan eene Tooneel -vertooning van ware en belangrijke 
gebeurtenisfen , vaa edele en vereerenswaardige perfonen, 
wier bedrijven wij bewonderen en wier namen bij ons ia 
zegening zijn. 4 
‘ Wanneer wij het Tooneel ut dit oogpunt befchouwen , en 
de verdienfte van Historifche Drama’s daar in ftellen, ‘dat zij 
ons perfonen van vorige tijden in een levend tafereel! vertoo- 
Rens 


A. LOOSJES PZe, HUIG DE GROOT, «29 


Me, voor ons oog doen fpreken , werken en handelen, dan 
volgt het, onzes inziens, ook van zelfs, dat het eerfte en 
voornaamfte vereischte in deze Drama’s Aistorifche waarheid 
moet wezen , daar anders het opgegeven oogmerk met de 
woorftelling dezer Drama’s ganafchelijk zoude verloren gaan. 
Men zegge niet, dat het ftuk, als voortbrengfel van kunst, 
in waarde moet verminderen , naar mate men zich met meer 
naauwgezetheid aan de waarheid van het historisch verhaal 
binden moet. Neen == waarheid moet hier tevens fchaon- 
heid ziju, of liever em waarheid en fchoagheid moeten zoo- 
danig vereenigd wezen, dat geene van beide behoeft te ware 
den opgeöfferd ; en het voorbeeld van gefchiedenlafen, die 
niet zonder verdraaijlng van gebeurde zaken, of zonder ver= 
waarloozing van eenheid ín handeling, tijd en plaats, ten too. 
geele kunnen gevoerd worden, bewijst niets meer, dan dat 
die gefchiedenisfen in het geheel voor geene dramatifche voor 
ftellingen gefchikt zijn. E 

Dat nu de Heer Loosjes aan het opgegeven vereischte niet 
heeft voldaan, zal de Lezer fpoedig outdekken. Wij behoe- 
ven den Sehrijver de afwijkingen , door hem gebruikt, niet 
onder het oog te brengen, en doen dit dies te minder, om- 
dat die afwijkingen juist niet vaa de erglte foort zijn, omdat 
dit ffuk nog onlangs breedvoerig in deze Letteroefeningen is 
behandeld (*), en omdat wij ruimte willen behouden voar eenèe 
ge aanmerkingen op de Dramati(che behandeling van dis (lak 
ên het mededeelen van eene enkele proeve, Wij voegen er 
glleenlijk nog bij, dat het den Dichter tot geenede minfte 
verfchoouing verfirekt, det hij de historifche vrijheden binnea 
vrij enger palen heeft befloten , dan onlangs een buitenlandsch 
Genie omtrent onzen HUIG BE GROOT gedern heeft: daar toch 
de Heer von zorzeBuR de gefchiedenis en het karakter van 
Ouzen DE GROOT zoodanig heeft verknoeid , dac het elken Vae 
derlauder met verontwaardiging meet vervuilen, 

Wat nu het fluk zelve aangaat me 4/s dichterlijke zamen» 
fpraken, bloot voor de le@uur, ia het , naar ons oordeel, wiee 
muntend, De verzen zijn doorgsans vloeijend en krachtig, 
De karakters zijn goed voorgedragen en wel volgehauden. 
De taal, die de perfonen. voeren , is waardig en edel, en men 
feest het geheele Dichtítuk met hek hoogfte genoegen, Doch 
als Drama, om ten. Toonecle gevoerd te worden, ontbreeke 
het dit ftuk aan genoegzame Aendeling. De geheele snsrigue 
beftaat in gefprakken en overleggingen van De oROOT’s Vriens 
den, om hem zijne voorgeuomene vlugt af. te raden , althans te 
doen uicftellen tot de komst van UITENBOGAART. De eenige 
perfeon, die hec.fiok op het Tooneel nog zou verlevendigen, 
- fe 


) Zie de Recenfie. des Schrijvers drnsid Geesteranns en Sd 
gens vg evdiik ia de Lenneroef. voer dit Jaar, No. u ‚ blade, 


kJ 


1 


48 . A. LOOSJES, PZ 


Ís TESSELSCHADE; doch wij vreezen, dat het bedrog, hetwerkk 
de Dichter haer laat fpelen, met bet karakter dezer kiefche en 
edele Vrouw weinig: overeenkomt, Het ftuk ‘loopt veel te 
eentoonig af ; de gefprekken zijn niet belangrijk genoeg en 
veel te lang uitgerekt, en de Aanfchouwer neemt te weinig 
deel aan den Held van her ftuk, Dn 
*… Misfchien moeten deze gebreken wel voor een deel aan de 

Gefchiedenis zelve wordén toegefchreven; doch de Dichter 
had dezelve ook groótelijks kunnen wegnemen. Zoo bij had 

kunnen goedvinden, om er een paar Vijanden van pe GROOT 
in te brengen, die. beraadflaagd hadden, om deszelfs verderf 

te bewerken; zoo hij het gevaar, waarin DE GROOT zich bee 

vond , fterker bed doen uitkomeu; zoo er werkelijk pogingen 

waren gedaan, Of DE GROOT gevangen te nemen ‚en deze dan 

eindelijk, door de hulp zijner vrienden , alle deze lagen ware 

ontkomen en zich mect.de- vluge had gered ame dan zou 

de belangttelling van den Aanfchouwer veel grooter zijn ge= 
worden. ne - 

Ook geven wij den Dichter in bedenking, of het ftuk er 

niet bij zou gewongen ‘hebben, wanneer de vaderlandsliefde 
of liever de zucht tot den vaderlandfchen grond, in DE GROOT 
eenigzins fterker. wate ‘gefchetsc? De vrienden van pe GROOT 
laten niets onbeproefd, “om hem te bewegen, van te Amftere 
dam te blijven, Hiertoe worden zelfs bedrog en kunftenarijen 
aangewend, “(Dit komt zeker uit groote gènegenheid voort 5 
mear dewijl zij pe GROOT en het gevaar, waarin hij zich bee 
vond, kenden, heeft het veel van malle, onverftandige liefe 
de.) De cròoT dusrentegen wijst alle deze aanzoeken van de 
hand, heeft vast befloten, om het Vaderland te verlazen , en 
men ziet niet, dat hem dit veel moeite kost. Zoo het gevaar, 
waarin DE GROOT zich bevond, miet fterker kleuren ware gee 
fchilderd ; zoo hetzelve van oogenblik tot oogenblik ware 
toegenomen en al dringender geworden; zoo De GROOT niet 
dan met moeite had kunnen befluiten, om den vaderlandfchen 
bodem te verlaten; zoo zijne vrienden op Zijne vlugt, uit 
vrees voor zijne veiligheid, hadden aangedrongen, ja, zelfs 
eenige zich hadden aangeboden, om met hem te gaan me dan 
zou, naar ons gevoel, de werking van het geheel fchooner, 
treffender en krachtiger zijn geweest. _ 
‚ Doch wij bedwingen ons, om verdere aanmerkingen hier- 
omtrent te maken, Elk heeft zoo zijne eigene wijze van zien, 
en de gebreken, die het ftuk, als beftemd woor het Tooneel, 
moge hebben , worden door de fchoone , regt Dichtertijke 
verzen rijkelijk vergoed. E, 

Reeds het eerfte Tooneel tusfchen voNDEL en zijne Proup 
is zeer fchoon. Vonper werkt aan het Dicheftuk: SPaargesij- 
de van wijlen den Heer JoAN VAN OLDENBARNEVELD , Wader des 
Vaderlands. De Vrouw is beducht, dat vonDrr's hekelzuche 


‚… Bua 


| RUIG DA GROOT. 48: 


hun nieuwe onheilen zal berokkenen. Op den wenscht van 
MARIA & EE DN x EE 
»‚ Ach! waar’ dar hekelvuur Ô VONDEL | giegebinsche ” 7 


legt de Heer Loosjes san VAN VONDEL deze kracheige regels in 
den mond: 
…, Gij wenscht dit, en gij kenc fijn VaderlandFche rondheid , 
Mijn’ fieren vrijen geest. Al wat op *s harten grond deit, 
. Det welt mij naar de keel. Neeul neen! mijn hekelvuur — 
… Zal aiet luscht zijn voor mijns levens avonduur , 
Wanner zich traagheid aan gevoelloosheid zal huwen, 
| Wanneer-ik. gruwlen keu aanfcheuwen zonder gruwen, 
L Als ’t fchoone op mijneh geest zijn’ zaalgen invloed derft, 
Als ’t rein gevoel der deugd in mijnen boezem fterft 5 
Of zoe 'k, met een verftompt of toegefchroeld geweten , - 
‚ Gelijk er velen zijn, het kwade goed kan s: 
. Ea” brave weder fnood, near d'elsch van eigenbaat, ; 
_ Die flechts zich zelf bemint en God eu menfchen haat” 


En een weinig verder: 


. . Í 
> Maria, dierbre Vronwt als iëder kenipe en krinipt s 
En, vol van menfchenvrees , zelfs gruwlen toes vergitmpt , 
Dan mag de Dichtkunst nog de teal der waarheid fpreken , 
En doet, als door Gods taal , den wreevien trots verbleeken. 
Dit ís het heilig regt, dat God den Dichter gaf, © *" 
En ’k fla voor mijnen dood dit dierbaar regt niet df.” erz. 


‚ Op bladz. as zegt VAN DEN VELDEN âag nr amanr: 
‘9 Uw hoofd omringde een kroon , indien het flond aan mij” 


Ean hert edele antwoord van DE GROOT iss 


2‚ Voor Pleitrol , Boekvertrek en Raadzaal opgetogen , 
‘ Heeft zelfs de glans der kroon niets heerlijks ín mijne oogen: 
‚ Hoe verder van den troon hoe nader. aan °t geluk! 

Ach S dat men oimmer mij mijn boekcel weêr ontruk, 

Dat' ik, dit Land ontvlugt, mij aan den boord der Eye , 

Vergeten van elk Hof, in eenzaamheid bedelve, 

Zn bij mijn sorcrus die reine vreugd geniet ; 

ie Letteroefening aan hare vrienden biedt, - 

Gelukkig ìs de man, zelfs bij de felfte flagen, 

Die als srmonipes al ’€ zijne met zich dragen, . 
‘Eno in zijn hart een fchat van vreugde vinden kap, am … 

Mam bovenl, mijn Vriend! Is 's een gelakkig agg, ‚3 
BET e 1808. NOe 52e K à Die; 


mna 





gezegde van vonDeL op bladz, 23: 


PY A LOOSJES, #2 


Die, met den fchat van kunde, in zijnen geest vergaderd, 
De reïinfte bron van vreugd voor ’t menschlijk harte nadert, 
Die; daar bij de ijdelheid van 't ondermgansch befeft, 
Zich alsecn adelnar fier boven 't tardsch verheft, 

En, zonder dweepetij , in zijn befpiegelingen , 

‘Als tot heg Heiligdom der Godheid doot kaa-dringen” 


Het Dichtftuk , dac de Heer roosyes aan vonpzL in den 
mond legt en de plaats bekleedt van ‘bet verloren® ; is, naàr ons 
oordeel „uitmuntend eitgevallen. Men. ontdekt er ‘de ma- 
nier van VONDEL In,. Zonder dat het iets gemamierds bezit , 
en het does der, kunst vanden Heere Loosss geene geringe 
eer aan. En an : : . . 

Het is waarlijk ‘jammer det de felroone verzen van dir 
Tooneelftuk door eenige vlekken , die de Dichter ligtelijk had 
kunnen -wegnemee ‚ontluisterd worden De uitdrukking op 
bl 14: ‚„ Op dat zij Ceene rol papier) niet. zou: dalén ;”* is ge- 
dwongen. Op bladze ar. kosnt in den regel: Die zag-mij 
altijd kpel:.toen met den nek: mij. san” amt het woordje mij 
verkeerdelijk tweemaal waûr.… Waarom niet liever: „ Die 
zag met koelheid fteeds we toen met den nek mij aan?” Het 


_ 


hi 


ame nnen Js VONDEL , die u zoekt , 

Eu zich tôt dit Zezoek zoo onverwacht verkloeke , 
klinkt in ‘onze goten zeer ohaangeriaam, De uvitdrakking op 
bladz. 44: ‚‚ Ik ben voor deze rol flecht opgewasfen „” is plat, 
en komt ons in den mond van TessRLSCHADE niet waardig 
genoeg voor , EnZ. 

Aan andere plaatfen , als aan den eerften regel op bladz. 
25; aan hee gebraiken van: „ Mijne Heer — eene nieuwe 
last; — beftierde voor beftierdet , verdiende voor verdiendet » 
enz. 3 als mede aan het-berigen van onderfcheidene korte 
voor Jange lettergrepen „ behoeven wij den Heere LÔOSJES 
dechts te herinneren, of 

De Beoefenaars onzer Gefchiedenisfen «en de. Beminnaars 
Pan hun Vaderland en tevens van die Edelen, welke dát Va- 
derland tot luister verftrekten, zullen zich met de lezing van 
dit Tooneelftuk op de dangenaamfte wijze. verpoozen, en er 
veel in. aantreffen , dat de dierbaarfte herinneringem bij hun 
opwekt. on 5 

Het Lofdicht ‘op nuie DE GROOT, dat mede gèdo heeft 
naar den prijs „ door'de Maatfchappij van Taals éù Dicht- 
kunde uitgeloofd, is zeer gepast achter diet Toöneelftuk ge 
Plaatst. Het heeft vêlé en onderfcheïdene verdienften , en de 
gevoelfge’ toon, die er in heerschte, vooral in hee fot, heeft 
®8p hiinonde bebargd, i Eäa 
dek: ‚ 








…-, HUIG DEGROOER. _ 43 


Laat ons, tot Eene proeve, een paar couplemen meden 
deelen. . rt | …! 

_ $ Delft, die ’t wonder van verftend,, 
‘Den Feniks der. geleerdheid baarde, er 
Gij gumde(t) de eer van ’t Vaderland, 

„Ne zijnen dood, een. handvol aarde, N 

… Hier, Broeders! hier drakcsmijne woe … …. 
… %s Mans grafzêrk. - Deze grond ig heilig: … 

Hier rust zijn(e) asqh voor wraakzucht veilige. - - 
Hier heeft vervolgzucht uitgewoed, 


Dat Eerbied.zichveen(e) eeuw. verfchuil’, 

In ’teind zal zij (bij) baar (zija’) kracht ontvouwen 5 

Uit marmer, uit arduin eeu zuil „ 
Ter eer van Deugd en Wijsheid , bouwen. 

Hier was ’c,„ dat, met een celine vreugd, 
Onze eeuw een’ (choonen pligt vervulde; / 
Hier deed het dankbaar nakroost hulde, 5 

De noor! aan uw Verftand en Deugd. 


Ja! hier aanfchouwt ons oog uw beeld, 
Met lauwren,.met cipres omtogen. . 
Wat vreugd is 'e, die mijn? boezem Qreelt 2 

‚Wat.tranen wellen in- mijne oegen ? 
‚Dit-eergraf wordt een. dankaltaar, 

„Wat, wat belet mij hier, in ;t midden. —… … 
‚Der doedfche flilte, de asch te aanbidden, . … 
Ô Vrijheid! van uw’ Martelass?’ enz. _ 


De druk, het papier. en het Vignet ap den Titel zijn fraaf 
en keurig. en . 


\ 





3 


Gedichten van M. WESTERMAN. Js den Hage, bij Immerzeel 


1 


en Comp. 1897, dn gr. 8va 159 Bh 


Wyederen een gefchenk aan den „Helikon! ee en wel van 
7 eenen Maen, wiens naam, raar Recenfents gevoelen, op 
de rol. van Pindas Zonen -waasdig prijkt! In de daad, veel 

aeds en fchaons bevat deze bundel. Niet éénen zang vond 

e Recenfent, wasrig niet voortreffelijke gedachten, kunsa 
matig. …uitgedenkt „ door vinding. verfierd en hier en daar 
fout ia base beelden. Hierbij komt de. zeer eenvoudige loop 
der denkbeeldegn.zonder gezachse avergangen of ftapwoorden , 
aan eene eigenaardige versmaat en een zoetvloeijend rijm vere 
benden. Alles prijst zich due aan „ zonder dat eene Scherpe 

- 2 e 


mn * 
hdantend 


4 Me WESTERMAN, GEDICHTEN, 


kritiek afhter op kleine fouten mag'turen. Inhet ftúk, getts 
teld: Huig DE GROOT , dat onbeloond mededong naar den eer 
prijs.der Maatfchappij van Taal- en Dichtkunde, komen uit- 
muntende cbupletten voór, die waarlijk voor de bekroonde 
Prijsverzen niet belroeven te zwichten; dóch de inleiding is 
te lang en de inhoud ‘te-zeer buiteù verband met de gefchie= 
denis , welke toch dien grooten Man alleen doet kennen, 
Schoon, alhoewel niet nieuw , is de’ vergelijkihg der (laatse 
list, welke den haat tegen tem ftobkre, met de Slang, welke 
zelfs dencbeeuw, Hollinde Volk, verfchalkt, . 


Dpr dieren vorst, in toorne aan 't zieden, 
Daar sijn gebrui het woudontzet,- 

Doet dus het roofkedterte vlieden, * art 
«ls hij zijn’ klaauw ten aanval svet. 

Maar , als hij „ ongewoon te beven, * ° 

Zich zorgloes heefd ter russ begeven, * 
En sich op zijnen moed vertrouwt, 

Dan dringt de lang, eerst laf verfchoken, 

Arglistig, kruipende wit haar holem, 

n treft den kening rwa hes wonde 


Bovenal, onderfcheide zich de Dichter In alle zijne Zangen door 
de keus van bevallige en waardige onderwerpen, der geheele 
menschheid heilig. De Zangen aan Ged, Troost aan eene Moe= 
der, aan Thirza, aan eene ‘regtfchapene Moeder, en andere 
meer, zijn vol ‘van de-edelfie gevoelens en daardoor aan ket 
teedere zeer :na verwant, zoo als in den genoemden tweeden , 
bij het overlijden van een: Kind: R 
oM reveil, bevsd vrij: in tranen ute, 
Stort hen, kermende op uw fpruite 
Op het vruchtje, dat gij teelde, 
= _…_… … Dat gij kuste; dar u [lreelde, 
‚Dat, Kk dartlende op uw fchoot , 
… …'e Voesfel In de lipjes vloot 1 
Ach! wat fchenkt een grooter weelde, 
Dan aan 't blakend moederhart 
Sn ’s Lieve Kind,’ gebaard met fmart? 
ree . . : N …, ' 
KRakele,' door gewoonte gewettigde , uitdrukkiagen en beet. 
dens he Vv. Van zielen „ -die woor het oog der. Goedheid knielen 
Ebladz. 38.) en-van“Ret frhuim , dat , in- een onweder en form, 
àl fehuifclend , ‘den fleven bekraipt, (bl. 57.) zullen door den 
Dichter'setf , bij meerder nadenken, afgekeurd on doot juis- 
tere bewoording des Lezers vervangen worden, 


a „ * ' hd ’ el TG ve ° „ @ 


. Li 
Se Bi 
NN 








As LAFONTAINE, DE LOSBOL, 48 





De Losbol, door AUGUST LAFONTAINE, Met Platen, Te Haara 
“Jem, bij F, Bohn, 1808. J/ Deelen, In gr. 8vo. Te zamen 
" 656 Bl, 


e Titel van dit Werk lokt juist niet bijzonder ult; doch 
+ des Schrijvers naam bewijst reeds genoeg, dat men hier * 
niets lezen zal, hetgeen de zedelijkheid eenigzins kan kwetfen, 


De L + men 
fchen ne da= 
dea h o kent 
hem » VOOE 
gen je mn, en 
raag: 5 wege 
Deze n dien 
aard, 1g gee 
dwwon, ebbe 


en 

eh vereeren, hem moeten miskennen en zijne braafheid bee 
«wijfelen ; et zijn zoodanige booswichten in * fpel, dat de 
Lezer gedurig in angst is voor de uitkomst, en zich berinne= 
req moet: „ik leze een’ Roman,” om aangaande die uice 
komst gerust te zijn ; terwijl intusfchen zich eindelijk alles 
fchikt, hij cot het toppunt zijner weufchep komt, en de boas= 
heid haar loon ontvangt. in 
Intusfchen , hoezeer wij de uitmuntende beginfelen, deu 
ftandvastlgen zedelijken moed, en den werkzamen menschlie= 
Venden geest van dezen Losbol met geheel ons hart goedkeu- 
ren, zoo kunnen wij echter zijn voorbeeld niet in ieder op= 
zíigt en zonder uitzondering sanprijzen ter navolging. Het ver= 
teren namelijk en befteden, al is ’t dan ook met het mensch= 
Mevendst. oogmerk „ van zoo vele duizenden, door eenen jon- 
gen mensch, diezich daarenboven aan geene vaste beroepsbe 
zìgheden. of ambt naar *t fchijnt verbond, maar eenvoudig ez 
fuimfchoots, edelmoediglijk, aan den man hielp, hetgeen anw 
deren voor hem gewonnen hadden of nog werkelijk wonnen , 
is juist niet navolgeuswaardig voor iederen Lezer, en waar- 
lijk tegenwoordig althans in Hálland ook maar voor weinigen 
doenlijk ; eu, al kwamen de vroegere dagen van winst en 
voorfpoed hier nog eenmaal terug, op die wijze zou men er 
dóór raken, al had men, zoo als men zegt, een Konings 
goed! = Over ’t geheel fpeelt en handelt men in dezen Roman 
op zoodanig eene wijze met handerdeù en duizenden, dae 
wij de Duitfche namen voor verzierd houden moesten, indien 
‘wij ons de gefchiedenis als werkelijk gebeurd wilden voorftel- 
Ien, en niet weten zouden, in welken hoek der wereld wij die 
sijke landen kondenjopzoeken, Onder de uitmuntende fpreukea 
in dit Werk behoort ook deze: „ sof liefde behoort „God dank! 
atleencen hart, geengonds” En wij wenschten wel ‚de Schrijver 

3 a 


#5  AezLABONTAINE: : 


‘had dit denkbeeld feeds doen uitkomen , en alzeo zijne voorbeel. 
den meer algemeen bruikbaar ingerigt, De Hollandfche Vertier 
had dit," al-were *t hier en daar doot eenê aanteekening, wel 
mogen aanftippen en ook wel een weinig togen verhelpen. — 
Het wordt tijd, dat de Hollander leere, ook zonder vèel geld, 
menschlievend en weldadig , et en edel te handelen! 1 
z' Ovetigens is geheel :dit Werk in LAFONTAINe's bekenden 
eest; de liefhebbers van zijne fchriftén herlezen oók dezen 
Remen meer dan eens met eén nieuw genoegen, en vinden de 
vele en groote o 
fchoonheden o 
2“Ziet hiar ee 
Schrijver altijd 
perfonen herinr 
sijne vroegere 
eerst: zentrof bi N 
Ir kennis kwam 
te ;en hij haar 

" aftvoerig woor 
deelen: M 


“2%, Daar trad ik binnen, lieve Pastoor ‚in het eenigite 
vertrekje, waar de zindelijkheid m* © — 

Mchte; de zindelijkheid, en eene 

teeds- op netheid en opfchik” des! 

dochter in eens voort aang zij had 

mjn Heer ook befcheiden? Maar d 

vrees vergeten. Zij vertelde van 4 

vâart, van de gondels met muzijk 

ming van de eerwaardige moeder, 1 

mij; miet zoo veel dankbaarbeid, n 

heid, dat toch ook de moeder op; 

Weduwe van ‘een’ Dorpsprediker , 

* welk haar Heer zaliger, (zoo me 

wien zij met eene levendige liefde 

zòlding gefpaard had, en een klein N 
«De dochter had tefftand haar br : 
kaets bleef zoo lang weg, dat ik r 
hüdjes regt gemeenzaam met mij te . 
ren dat LOTJE een meisje van gees N 
fchaafd was. 


Waar komt *t van daan, liéve E ‘släjd in 
de kleine beperkte huishoudingén nenIchen 
zoo wel bevonden heb? — Het ni „fpiegel » 
eu daarbij een almanak, aan een ngende , 
trok mijn oog:tot zich, - Ik vcrroe! p eenige 
kopjes , die op eene tafel ftonder elve een 


paar porfeleinen beeldjes. 
Mijne koets kwam mij veel te vroeg. Ik hale u nog eens, 
M hi we- 


“DE LOSBOL.* Pr 


en + „ 


dar verlicht was. Bij den hemel! riep ik, als er maat batf 


trekje, dan was ’t-toch' iets; Onze Dames zouden meesmni= 
Fen; als zij van den Heer zaliger hoorden; maar ik zou wils 
Jen wedden , dat hij al zalig was toen'hij leefde, en zijn 
vrouw daarbij? - … De se 





RomuLus, door Kucuêr LAFONTAINE. Met Platen. Te Ama 
_ ferdam, bij de Wed. J. Dóll. 1Sd7.' Zn. gr. 8vo. 308 Bl, 


_» Mr” weet „wat er van ten onderwerp door LAFONTAINES Pé 

-. ‚worden kan,” hierin geven wij den Vertâler gélijk , &x 
dit Meesterftuk kan ‘het op nteuw bevestigen. Hij ftelt het« 
zelve met de, Werken van e@nen PENELON En FLORIAA zelijks 
de tijd zel te dezen: aanzien beflisfen 3 wij noemden het reeds 
een meesterftuk „ doch maken geene vergelijkingen. Natuurlijk 
blijft de Dichter niet bij de gefchiedenis; hij heeft veel vere 
dicht , en wijkt ver genoeg af. Maar om gefchiedkumdige 
waarheid en zekerheid leest-men de Zneis niet! … Echter 
oude karakters , heldengeest, goede zedelijke beginfelen , Icer= 
zaam onderrigt, en roerende daarftelling van hoogstbelang+ 
rijke tooneelen van liefde-en menfchenvreugd ; eenen RoMULUS; 
dien men.befninnen, eerèn , ja bijna vergoden moet; ee ditis 
NE, Wat Ons LAFONTAINE geeft; ‘eme eenen beteren , meer leerza= 
men ‚ beminnelijken romuLus, dan de gefchiedenis oplevert-en 
opleveren kon. Eene verdichting derhalve, maar welke ook iedee 
ren Romanlezer ‚door alle de bekoorlijkheden ‚ deze foort van gee 
fchriften eigen, aan zich boeit, In zes boeken loopt het ftak af, en 
eindigt,daar nensitra de gade wordt van den gelukkigen RromuLuse 
Godsdienftige Overdenkingen, en Christelijke waarfchuwing van 
' WILLEM GEORGE FREDERIK , Prins van Oranse, enz. bij de 

Szaatsgebeurtenisfen în Frankrijk en Duitschland, Getrokken. 
' bit eigenhandige Brieven, in 1797 en 1798 door. dien Vorst 
"gefchreven aan zijnen ouden en trouwen Vriend B. Geens 

gewezen Kolonel van de Guarde. Naar *t eigene Hand/chrift 
’uft het Fransch vertaald, enz. Te Amfterdam, bij A. Be 
_ Saakes. 1808, Ju gr. 8vo. 61 Bh | 


A* goed vertier hoch aanprijzing zal het dit klein gefchrife 

’ omtbteken : de haam van den Prins, die als Schrijver 

tenoemd wordt, Îs hiertoe reeds voldoende; daarenboven be- 

var het de betuiging van ’s Prinfen liefde en deelneming , — 

het is tegen de leer van vrijheid en gelijkheid en volksfouve” 
En re 





458 GODSDIENSTIGE OVERDENKINGEN. 


reiniteit „ waarover ook onder ons zoo lang, zoo hevig en 
bloedig getwist werd, gerigt; em het levert uit de Franche 
omwentelingsgefchiedenis afgrijsfelijke herinneringen OP 5 
het heeft eenen godsdienftigen toon, en noemt den geest der 
duisternis als de oorzaak van zoo veel woeling en rampen, 
m en eindelijk bet houdt de ftelling ins „ dat het. oneindig 
s» verkieslijker is, om onder éénen fouverein te ftaan, dan 
‚‚ door vele fouvereinen overheerscht te worden,” en bevat. 
ook dit goede vermanende woord: , Nederlanders! nimmer. 
9, moet het verlangen naar eene Revolutie = de hoop op een 
‚ Stadhouderlijk Beftuur , of de Hefdevolle begeerte , om 
„‚ eenen afftammeling uic het Oranjehuis aan het regeringsroer 
„‚ te zien, — u tot een woelend misnoegen opwekken „”’ enz. 
mm» Nog eens, het kan dit gefchrijf aan een goed vertier en 
Stnprijzing niet ontbreken, eme» Deze Overdenkingen blijkem 
door den Prins zelven beftemd te zijn voor ’t publiek; hij be- 
val zijnen vriend aan, geene middelen tot de uitgave onbe= 
proefd te laten, De Prins zelf? ==» waarom zouden wij hierin 
den Uitgever niet gelooven? De opftellen kenmerken voor ’e 
minst eene vrij groote mare van drift en nog jeugdig bloed, 





Vijftal leerrijke Gefchiedverhalen. En: 


Zestal leerrijke Gefchiedverhalen, um Eene Bijdrage tot de 
Volksle8ure, Uis 's Engelsch versaald , onder de Spreuk: 

“_ voor Christendom en Zeden, 7e Haarlem, bij J. Le Augus- 
tinie 1808, An 8v0. 159 en 175 bh . 


He 7de en &fte Stukje van eene Verzameling Volksgefchrift- 
jes, die wij niet genoeg kunnen aanprijzen. Gelijk in de 
vorige Deeltjes , ademt ook hier ledere Gefchiedenis den echten 
godsdienftigen geest van het werkdadige Christendom , bevor- 
dert godsdienftig gevoel , maar overtuigt te gelijk het werftand, 
en doet het goede betrachten, Zij zijn tegen volksondeugden , 
naar de zeden en in den toon van den gemeenen man , ingerigt. 
Zij verdienen de opmerkzaamheid van ’ Zendelinggenootfchap, 
N welk voorzeker geen nuttiger godsdienftige opftellen ter bee 
. vordering van deszelfs doel hier te lande vervaardigen kan; en 

ook die der Maatfchappij Tot Nut van ’t Algemeen , wier talrijke 
leden zich indedaad verdienftelijk zouden maken, door *t vere 
fpreiden ook van deze Boekjes, welke in eene gemeene Volks 
bibliotheek voor hare bijzondere Departementen niet kunnen 
gemist worden, Intusfchen wenschten wij, de Gefchiedenisfer 
werden ieder.afzonderlijk,en voor eenen geringeren prijs, uit 
gegeven ; zoo werd menigeen te meer nog uitgelokt om dê= 
zelve rond te deelen aan den minvermogenden, waartoe wij ze 
te nadruk en boven andere, aan ons bekende, durven aan= 
prijzene 


e= 7 B TB 


== 


Wars EN Ga An a HH 


A:L GE MEKE:NE c 
FGVÄDERLANDSCHE 
LET TER-OEFENINGEN. 





„Gefthiedenis der Poden onder hunhe Landvorften ‚ Viervore 


fen en Koningen, federt derzelver wederkomst uit Babel 
“_#o8 aan de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinens 
uit echte bronnen zamengefteld en opgehelderd door 7’ C‚ 
STRUCHTMEBIJER , weleer Hoogleeraar aan de Gelderfche 
Univerfiteit ve Harderwijk : met Aanmerkingen. van den 
_ Uitgever P, L. STRUCHTMEIJER, Te Groningen , bij 
’_J- Oomkens. 1808. Zn gr. 8vo. Behalve de Voorrede 
enz. 422 bladz. OO 


» A! wederom jets over de Joden! zullen mógelijk 
», £ A fommigen op het zien van dit Gefchrift uitroepen , 
>> om daardoor het overtollige van hetzelve aan te duie 
ss den.” Dus vangt de Gel. Uitgever zijne Voorrede 
aan, en ontwikkelt hij de aanleiding en redenen, die hem 
bewogen hebben, om den arbeid van wijlen zijnen Va= 
der , offchoon door zeker toeval {pade', in het licht te 
zenden. Evenwel, daar de Hr, STRUCHTMRIJER, de 
Zoon, dit Werk door eigen aanmerkingen en toevoegfen 
len, de vrucht eener latere en vrij uitgebreide lekture „ 
verrijkt heeft, is hetzelve hierdoor tehuis gebragt tot 
den huidigen trap van verlichting of kundigheden in het 
verhandeld vak, Veel is er, wel is waar, fints lange 

efchreven over de aloude Gefchiedenis der Joden , waar= 
omtrent de voornamere bronnen , althans de Bijbel, benee 
vens de Apocryphe Boeken, en de Schriften van Jofes 
phus, gelezen en geraadpleegd worden door elken mine 
naar dier wetenfchappe , zoo naauw verbonden met de 
Christen-Godgeleerdheid, Dan , hoewel wij van hier 
niets onbekends verwachten , doet ons de aangelegenheid 
van het onderwerp wèl eens naar deszelfs gepaste herine 


Heting verlangen 5 en zien wij daarbij flechts , of hetzele 


ve door eene bekwame hand is bearbeid, De Vader». 
Fandfche pen is, door een gunftig. vooroordeel ,‘ ons 
meest welkom, inzonderheid wanneer zij onze herinner 
LETT, 1408. RO, Ide Ll A : 


t 





49 … Fel. stRycHrmkijdn 


ring weet té veraangenamen, door bier en gi 
beter. licht fo geven, en blijk tk tdòneh van Ennens 
Er of nette bewerking: wij onthouden dan onzen guk 
lof niet, als. den prijs, aag verdienfte, en vlijt ver 
gd, Doch, al Tae dit ods geVoëken ‘niet omfrest 
tt arbeid der Heeren STRUCHTMEIJER , nog zouden wij 


met alle befcheidenheid en. zachtheid moeten (preken , 


wanneer een vaderminnend Zoon ons deszelfs letters 


Eezcurnenis DER joden. a 


Tes teél Alexandrion, waarvan hij de bewaring gaf aan 
an Jogephus » vile fchatbezorger,, en Soëmus. n Itu- 
‚> Feêr , aan welke hij keimélf bevel gaf, dat zij, ine 
ven dien zijne reìa niet wel it-te vallen, en de 
eo» dion zijge reïa t pel kwamë jiit- te” vall end; 
„5 tijding Zeeinen.dopd Ì hun ter ooren gekomen ware 
ne-errhaar. DAteder Om het leven zouden 
hg en Pheroras met alle hunne magt eb „ 
2 zr h le h gt bijde 
», om het-Rijk vóer zijne Kinderen:te bewaren. Eierop 


‚» bégaf hij-zich te Teheep maar Rhodus.”. —. Hetwers 


flag, der Onaoeting Bij Augustus, wieÂs-edérmoedig- 
freekiche’ 





"heid (@) Herodes door’ rónde adt èn tret e ú: 
$) De geheele geroes aan Au 8 << 
& pnde, he De ine Ver t£near luid ggn nú DE 


Oudheden wan hus, Boek „XU, bh. 
“de Ondiade dr Tofignas HE de P‚) € 5 Heder 
ia 


4 ye € STRUCHTMRIJER, 





En "ss MIE 


ogen (door sTRUCHTMETER aangehaald) B. IFR, XV, ook het 
„antwoord van Augustus mede, Overigens, ten bewijze der 
“edelmoedigheid: van dezen: Romeinfchen Keizer, beroept bij 
“zieh, behalve op Joftphùs getuigenle, al niede op Strabe, 
- Lib. ze Pp. 765, en Tacitus Hist, (leës Ann.) Lib. Le 


Verg. Jofeph. Oudb, B, XV, H. XL, 6 652. 
-…_C}) Jofephus {preekt hier mede van Alexandra, Mariamnes 
Moeder; en is hij eenigzins uitvoeriger in zijn verhaal van 
derzelver pogingen om Soëmus te winnen, gelijk ín hetgeen 





volgt. 
(4) De weglating van twee paragraphen van Jofephas (5 654* 
en 655) maakt, dart, hier cene geping Is in den zamenhang 
r der Gefchiedenis, en kwalijk reden te geven valt; waarom de 
‘ liefdedrift van Herodes niet zegepraalde over. den hast, of 
> deze eerst na verloop van cen jaar tegen Marlampe losborste 





- eiscurkpekrs be jbpen. | 599 


« niet bewegen „ om bij hém te komen figgen. Want 
s zij deed niets, dan hem den moord van haten ‘Groote 
„> vader en Broeder (*) te verwijten. Salome: hooten- 
„> de, wat er omging, zond eenen Schenker „5 welken 
Zij omgekocht had, in de kamer. Deze zeïdez 
», dat de Koningin hem groote gefctrenken, gegeven had, 
»‚ om hem te bewegen, dat hij den: Vorst zekerén minù 
», nedrank zo 7 7 
> nende „ he 
“9, Vorst daar 
os feld, deed 
pn dien bij wi 
, hem atlès, 
„liet zich e 
Mariamne’”s 
» verftaan ha 
„> riep Herod 
openbaard 
riamne niet 
hij hem of 
hij door et 
> ten dien ei 
„> Eenkomen , 
»s gewaande: 
5, had willen 
»» Vorstin tér 
. 1 r ddknd 
° Te regt heeft de Heer srmucurmerger Croosvader en niet 
PRA gershkeven . de Fie van dezen meldinge is bij Jofephur; 
“dan zoo de lezing aldaar voor echt gehouden droet.-worden , 
zal Mariamne , wier elgen Vader Alexander. doaroScipla-:op 
“last van Pompejas gedood was, evenwel, onder dien veree= 
«renden naam van Vader, haren hoogbejaarden Grootvader, aan 
Mogders zijde, Hyrcanus, doer Herodes-van. kant geholpen, 
bedoeld, en defen oord » benevens dien aan Arifobulus, 
“haren. Braeder, hem hebhen voorgewarpen. RE: 
Ct) Jofephas yerhaal lijdt zekerlijk ikts door „ge bekoring 
van onzen” Schrijver op dèze plaats. st En: 
(4) $ 656, behelzende het laaghartig gedrag van Alexandra, 
jegens hare. Dochter , eq derzelver fiere grootmoedigheid en 
yerontwaardiging over de lsheid van hare Moeder; 1: geheel 
achrerwege gelaten: oók de volgende $ 656* (waat de verrn- 
ding te onregte wederom van-den vader- erf brüeder-inóotd 
Spreekt, daar in het Grieksch và BER TEC Ömbus of de haren) 
13 ge 


nd JO STAHCHTMRIJERG 


‘Tlefit, kunnen overnemen. Wij moeten nogtans de Gel. 
-oaftellees wan: dit Boekdee) het ego doen, dat wij een 
en ander belangrijk onderwerp ‘melden , wadrover wij 
inzonderheid wenfchen ,„ dat hetzelve-nagezien en ge- 
waadplesgd worde,. Met. genoegen skbens hebber wij , 
-ep bl, ia, de noöt gelezen van den Uitgever, betrekker 
Ee „den opto ven Aoader den Grootem naar 
ruilen, … 


gezegde, ‚op bl. 16, Je 
-gitide de riekiehe Ee ji den: Verbends ° 
die, aard de Babel, ber der Ten er figen onder 
“fehei wrr; én  toónt hij handig vn, hoe beide de- 
: ze 
gelegen words): heeft men bier vers a bondige 


0} 
geva der sardenen, die aanteiding oen tos-Meriamnes onb 
tama Rikvijgen vaal ve haag. À 









En 





SRSCRIEDENIG DER: JOREN. ws 


Pd NM a 


al tee 


jd; sleden 
we Ia Leek. 5 ie E 


weeer gj dt: en. bleaós Opdhe Hoek Xi. ‘Hoo 
Ll4 





à96 ”t srRUCHTMEIER 


telijk , dat een Jood , gelijk Jofephus was , zulk een 
5 Ei getuigenis van den ed ker niet geven kor 
s, de; waarom men moet vastftellen, dat hetzelve in 
> zijne Boeken ingelas(ch)t is”” Gaarne: hadden wij 
ewenscht, dat de Uitgever, aan het wankelen, gelijk 
Ber fchijnt, gebragt door het gezag van eenen miarEhien 
te fchroomvalligen VENEMA El HAMELSVELD , of wel 
van den vermaarden Dg VILLOISON , dezen fterker tegene 
evallen ware „en in het Vaderlijk oordeel rondelijk berust 
ad; wij ten minfte doen zulks, na herlezing van hete 
geen over dit ftuk gefchreven is van den fchranderen 
LARDNER (*). Niet altijd echter is dit het geval; men 
zie b, v. bl, 399 en daar onder ftaande aanteekening, als 
waar hij, in weerwil van- het ftrijdig gevoelen der 
evengenoemde Godgeleerden , Jofephus verbaal (in 
Boek Vi der Oorlogen „ Hoofd. 31) wegens de teeke- 
gen en wonderen, die Jeruzalems verwoesting zouden 
voorfpeld hebben , voor geheel ongegrond en een in den 
Smaak der ongewijde Schrijvers opgefteht verdichtfel 
aanziet, zich beroepende op de verklaring , voorlan; 
>» den Gel. v. D. MeERscH der wereld 
)» en door MARTINET , in. diens nigave 
us, (Deel VIT bl, 474, naar °s-Schrije 
»vergenomen. : 
mm is het, dat zulk eene menigte grove 
Verk ontfieren; te bevreemden niet-min- 
alkennis var den Heere STRUCHTMEIJER 
bij ons niet in verdenking kan komen, en er bovendien 
eenige , fchoon zeer weinige , door keïnzelven zijn aans 
ewezen.; Eene breede lijst derzelven, door ons opge= 
teekend, houden wij, als ongevallig voor den Lezer, 
liefst terug „hoezeer zij het Gezegde zou kuhren (tèven , 
hetwelk echter geen bewijs behoeft voor hen, die het 
Werk zelve flechts inzien. Wij brengen hier’ óok tee, 
‘doch als iets van minder belang, dat wij bij herhaling, 
én waar van de aloûde Romeinen meldinge is, Rooissch 
*Veldheer enz. in ftede van Rameinsch vonden , hoezeer. dat 
: . . we bin 
CC) See LARDNER's Collectlan of ancient Jewish and Heathen 
Testimonies to href Éhè Christian Religion, Vol. 1. Chip. 
„art, a. p, 150 &c, ‘ 
fe) Te vien in diens Aanteekeniog op den Enfcblar ; 
De TIJ nn 
Rn 


GESCHIEDENIS DER JODEN 497: 


bijvoegelijk woord ; onzes inziens, tot het latere en kere. 


kelijk Rome te huis behoort, even gelijk men tusfchen’ 
Perzen en Perzianen , althans in den ongebonden ftijl, 
Onderfcheiden mag. 
_" Genoeg meenen wij thans met eene. onzijdige pen: 
° de waarde van dit Boekdeel gefchetst te hebben, om 
fet herhaalde dankbetuiging aan den geëerden Uit. 
gever , en deszelfs aanprijzing aam een weetgierig 
en Bijbelmipnend Publiek , dit ons verlag te ein“! 
digen. ’ 7 


kj 


' 





De Brief van Paulus aan de Philippenfen’, bewerkt door 
W. G. REDDINGIUS, Predikant te Dronrijp. Te Am 
… ferdam, bij W. Brave. 1808, Jn grs Bv. 540 Bi. 


DD Eerw. W. 6. REDDINGIUS, met lof bekend door 
onderfcheidene , voornainelijk tot nut van den ge- 
meenen man , uitgegevene Schriften , heeft , ook door dio 
Werk, ongeoefende Christenen ,-tot de uitlegging der 
H. Schrift niet opgeleid , maar welke hunne Bijbelken= 
nis gaarne willen vermeerderen , en tevens verlangen, 
vit dit Goddelijk boek nutte leering , heilzame.opwek- 
king , en blijde. vertroosting voor zZichzelven te mogen: 
trekken , willen te hulp komen , met het bepaalde doel ,- 
om hun dit gedeelte van ’s Apostels Schriften wel te: 
leeren verftaan en tot hunne (tichting aanwenden. 
‚ Vooraf gaat eene Inleiding ever de echtheid van den 
Brief, deszelfs Schrijver, de’ Gemeente te Philippi, de 
gefteldheid dezer Gemeente , de betrekking van Bautus 
tot dezelve, de plaats, waar, en den tijd, wanneer 
hij dezen Brief fchreef, de aanteiding tot dit gefchrijf „ 
de oogmerken van hetzelve , den. inhoud’ van dezem 
Brief, den ftijl van Paulus in denzelven , de waarde van dis 
Gefchrift voor ons, en hoe wij hetzelve moeten gebrui= 
ken. Dan volgt eene Vertaling van vers'tot vers , of ook 
wel van meer verzen te gelijk , telkens met invoe= 
ging eener doorloopende verklaring, en aanwijzing 
van het ftichtelijk gebruik, welk men van al het ge- 
Schrevene door Paulus nu nog kan en moet maken. 
Wij kunnen de wijze van uitvoering over ’t geheel 
best bij ’t werk van den geachten BRINK over den eer- 

jk Lls fien 


id 





asf. W. G. REDDINGIUS, PIJLIPBENSEN. 


flen Brief van Fohaunes vergelijken , hoewel-er 
vrij wat verfchil, in de wijze van Íchrijven en qit= 
leggen van beiden, plaats heeft, Vaoral winnen het 
de aanmerkingen van BRINK in beknoptheid. en vers 
mijding van pitweidingen in algemeen bekende plaate 
fen , waarover REBDINGIUS, ten gevalle van die, 
faort van Lezers, welke hij zich fchijnt voorgen 


fleld te hebben, niet zoo ligt heeft willen been= 


flappen. _ . 

Hoe het daarmede zij, men moet niet alleen het goee 
de oogmerk van den kundigen en arbeidzamen REDDIN- 
eius. prijzen, waarmede hij aak dit gefchrift, ter bee. 
vordering van het nuttig lezen der H. Schrift, bij onge- 
oefenden „ heeft vervaardigd , mear bekoart hein ook. 
den lof te. geven, van zich daarin wakker gekweten 
te hebhen,. Hij -heeff zich niet alleen van opderfchiei- 

. derne goede Werken over dezen Brief bediend ‚en daar-= 
uit dobrgaans , met-Áchrander oordeelt , *t heste overt 
genomen, maar-is ook wel eens van did allen afgegaln 
en zijn eigen Ânzigt gevolgd. Slechts over weimi 
plaatfen, daar hij van. % gewone afgegaan is, geeft 
eenige nadere rekenfchap, in achteraangevoegdé uitl 
kundige aanmerkingen. … Deze vullen niet meer dam 
twaalf bladz, , met wat kleiner lerter gedrukt dan de 
averigen „ en behelzen ook niet veel, dat men niet 
reeds bij anderen aantreft, die in. veler handen zijn. 
Gok fchijnen den Schrijver alle de beste Uitleggers 
van dezen Brief, of in zijn geheël, of van bijzondere: 
plaatfen „niet bekend geweest te zijn. Desniettemin 
eft hij, zeer veel , dát uitgebreid nut zou kunnen 
ichtep. Hoe wenfchelijk ware het, dat alle Valks» 
leeraars „.ook bij hugne eenvoudige Land en= 
ten, den hun overigen tijd van hunne atmbrsbezighe= 
den soo wel befteedden , tot eige wordering on alge» 
Sen nut . ‚…L * : 


GJ 4CHACHT, OPWEERIKORERE. 499 





Opwekkingsrede over dem invlord wan bek Evangelie op de 

godsdienftige verlichtiug en daaruit voortvlocijende maat- 
z_Schappelijke “be)ihaving der Heidegen. “Door Gis 
“scuacuT, S. S. Theol. Dof?. en Predikant. te Dord-, 
: zn, Aldaar , bi As Blusté én Zoon,. Ju gr, Groe 
"65 Bh A or 





er 


fl 

age 4 

hel ‘Evangelie op de gaddienfige verlichting en dadrs 
RE EE 
Schets gegeven worde van er gefeldheka der Heidenen, 





Ì 

5 aere gergelijke regenen. N 

ak zijn eliteraan eenige Literarifche Aanteekeningen 

bijgevoe d, die de uitgave van deze Leeerrede, zoo ze 

miet reeds op zichzelve moer tet aanprijzing had boven 
: u: 


BR C.J. SCHACHT, OPWEKKINGSREDE. 


andere, des te meer goedkeuring zullen doen weg. 
dragen. _ \ 

In de daad veel waars, veel goeds, veel voortreffelijks 
is in deze Leerrede gezegd. Maar of nu daardoor de groo 
te bedenkingen , zoo door anderen, als vooral onlangs 
door J. HAAFNER., in de Verhandelingen van Teylers 
Godeèleerd Génootfthap ‚ Deel XXII, te berde gebragt, 
ten Dewijze van ‘t geringe nut der Zendingen en Zendee 
ling-Genootfchappeu „ en van ’t groote nadeel, dat de. 
zelve veeleer 8 icht hebben; of ou deze bedenkingen 
daardoor uit den weg geruimd zijn, dat mogen Zij oor» 
deelen, die er deze Verhandeling nevens zullen leggen, 
‚ en de eerie met de andere onbevooroordeeld vergelijken. 





Inftitùtiones Philofophiae Moralis ‚in ufum Academicum 
‘confcriptae a SAM. JOANNE VAN DE WYNPERSSE , Log. 
Metaph. et Phil, Mor. Profesfore. Lugd. Bat. apud 

De du Saar. T8o8. 8vo. Form. maj. pp. ero. 


O' de uitgave der Leerboeken, ten dienfte der Jeugd 
op de hooge Scholen , Ín het vak der befpiegelende 
wetenfchappen „ voor derzelver aanwas inderdaad bevore 
. derlijk zij? lij t, in onzen tegenwoordigen tìjd , geenen 
geringen twijfel. Immers, zoo lang deze Leerboeken 
geenszins eenen gelijken tred ‘houden met de voortgaan- 
de befchaving, moeten zij gewisfelijk veel meer ftrekken 
ter verachtering , dan ter verbetering. Ook is het ten’ vrij 
algemeen vooroordeel , dat hij, ‘die een of ander werk , 

- vooral eenig Leerboek hitgeeft zich verbeeldt , een vera 
drag te hebben aangegaan mhet het Publiek wegens de ge= 
voelens , daarin voorgedragen, alsof het misdaad ware, 
dezelve immer te veranderen. Dit althans wil de Re- 
cenfent liefst doen gelden ter verklaringe, waarom zoo 
vele inderdaad verdienftelijke Mannen , zoodra zij flechts 
eenigzins in aagràking kwamên met het Publiek , nog 
ben vierde van eene eêuw en tneer ftandvâstig bleven in 
hunne begrippen, offchoon de voortgaande vordering 
der wetenfchappen derzelver formen ten minftè anders 
had behooren te wijzigen. ‘Dan alleen, warinter de Leere 
aar of Hoogleeraar zijn geleidelijk onderwijs in den vorm 
giet der gefchiedenis , en dus, bij hare ontvouwing „de 
onderfcheidene gronden voordraagt, waarop latere ver- 
puften van vroegere verfgbillen;” ín dic geval alleen zal 
tt « . we . 


B.J. Ve De WYNRERSSE,INSTITUTIONBS PHIL, MORALs SO 


welligt de openbare nitgave vam eenig Leerboek aanprij- 
zing verdienen, . Voor zoo vèr, toch, geene Akaderhie 
mebeenig regt beweren kân „dat zij alleen de wetenfcha 
in pacht bezit, is het noch voor de Maátfchappij, noc 
voor de. Jeugd (en wel vooral niet vaor de laatite, opdat 
zij niet leere, te geweren in de woorden van hare Mees 
gers) noodzakelijk, het gevoelen des Leeraars of Hoog- 
Jeeraars te weten. Hij behoort Zijne Leerlingen alleen 
bekend te maken met de verfchillende gronden der ftelfels , 
opdat zij, tat een rijp oordeel gekatoen , voor zich zelven 
aannemen, hetgeen hun zal toefchijnen, waar te zijn. 
_ Opregtelijk verheugt zich de Recenfent, dat door dén 
Hoogl. VAN DE“ WIJNPERSSE, aan deze laätfte behoefte 
jn fommige opzigten voldaan is. Naauwelijks is er eene 
Stolfe, waarover zoo veríchillend gedacht en gefchreven 
ds, en bij opvolging-zal gedacht éù gefchreven wot= 
‚den , als de zedelijke wij eerke „, eg wel daarom; 
omdat de mensch-zelf daarvan Het vodtwerp „en bij, in 
vele onderfcheidene betrekkingen , zoo wel tot. God, als 
tot zijne Natuurgenooten , ja tot zich zelf , gok ‘voor zich 
zelf een raadfel is. „De Schrijver fchift dit zijn Leerboek 
in twee Afdeelingen , waarvan het eerfte, in dertien 
Hoofdftukken „in het algemeen handelt over den Mensch, 
zijne natuur, volkomenheid , bedrijven , zedelijke vere 
pligting en toerekening, en dus over de grondbeginfêlen 
der zedelijke Wijsbegeerte; en het tweede, în zeventien 
Hoofdftukken „ over de veríchillende pligten in zijnt 
onderfcheidene betrekkingen. ' 
De orde „ door den Schrijver in acht genomen 5 dè 
kortheid, in Óvereenfteniminge met zijn oogmerk van een 
Kort Begrip ; vooral de opgave eener korte en vrij duide- 
Jijke bepaling (definitie) van de hoofdbegrippen zijns on- 
„äerwerps, en bijzonderlijk de aanhaling van de verfchil- 
lende gevoelens van vroegere en latere Wijsgeeren : dit’ 
„alles vefdient, zao wij meenen, alle goedkeuring; doch 
daarentegen is ons minder bevallen de dadelijke verware * 
ring van begrippen, waartoe de Wijsgeer , zoo wij vere 
‚trouwen met het welmeenendfte hart, vervallen is. Hij 
toch belooft ons, naar deri titel, een onderwijs in de 
zedelijke Wijsgeerte. Maar welke? Is’ het die, welke 
zich alleenlijk vormt naar de uitfpraken des gezonden 
‚verftands ;- zonder opzigt op hetgeen bij de Godgelterden 
openbaring heet? Of is het die naar de voorffellingen der 
“Joodíchs, of def Christenen Leer? Of is het paar 85 
< 7 meùgde 


Koks > sijl VAN DE WrnPiRsse Tr 
merigdì ‘gröndbebinfelën® Dit wordt.ons op dim Ged 
Fee vporheriet miet gemeld. Intusfchen blbft & 
Wijsgeer zich zelf niet gelijk. ‘In-S. y15- heet de Zoi 
wet ‚s de blijkbaáf erkende Wet van eegen Magtigerei 





„wrasse 


et grondbeginfdl der erkende Naruar-wet nog, in, den 
‘guden fmaak'blijft dandtingen  overeenkomflig de orde dir 

tuür , voór Zoo ver Gads oogmerk daaruit kan swordin 
Peêmadkt, dear dît voorpnderlleliend bijvoeglel waarlijk 
zoo Vele ‘Onzekerheid totlaar, ‘als genotgztam 1s vm hee 
at ge 


ENSTITÜTIONES PEILò MÔRALIS. | 


kad beinfel te verwóesten. Vhh ben Reka 3e Tiet 
oofd(tuk, alwaar gehandeld worát bVer pigte aeris 
“Ged, waarbij de Wijsgeerte zich met het ou (Chool- 
Fehe geïvaad der Werftellige' Christelijke Godgeïterdheid 
heeft gökteed, tot zelfs die bepaling niek uitgezonderd 





Geheime Brieven over de inwendige gefteldheid van het Pryis- 
Aifche fs na den dood han res PRIK DEN IT, de 
Deel. Te Amferdam, bij J. Allart. 1808. dh gr. 

„Bro 428. . : 

ee ; 2 Dee 

d pe vrij uitvoerige gankondigiggen en beoordeeligs 

gen van het Berfte Deel dezes, Werke gegeven -heb= 
bende (*), zullen wij daar de Schrijver den zelfden vred 

Boud» thans kort kunnen zijn. . Gunftig is het Perte 

Deel dezer. Brieven. ontvangen „ naar ’s Schrijvers bes 

zuiging: alleen beklaagt hij -zich, dat, (ommige Reden. 

fenteh goedgevonden hebben den vorm te berispen, en 
derechthieid. van 's Schrijvers bronnen in twijfel te crek- 
ken. Ôver het eerlte rs hij în geene verlegenheid als 
toos, als zijne Brieven flechts waarheden behelzen,.en 
de drie Pruisfifche Regeringen juist ean:den.grest voorr 
ftellen en vertoonen. \Wat.derzelver echtheid betwefty 
betuigt de Schrijver, dat hij zijne bropren niet mag 
noemen; gnders zouden: zijne beoordeclaars werftommeg, 
Zijne Brigven „enllen_ den toekomenden Gefeniedfchr. 
ver flechtg bouwítoffen leveren; en. meer niet :' de 
: . A - lach» 


Ee Hef Vor; W, zo en zo, DA 


ef - : GEHEIME BRIEVEN …- 


Slechte Kerel moet in dezelven een Geefkl , en-de braus 
Man een Gedenkzuil vinden, | , 
De breede voorgeplaatíte. Inhoud der XXXVII Brie- 
ven, welke dit Boekdeel vullen, wijst ons aan, de 
Gebeurtenisfen , welke Beoordeelingen derzelven, welke 
Staatkundige Inzigten de Schrijvar vormt, welk een lot 
hem bejegent , alsmede eene beoordeeling van der Vorften 
inzigten en belangen. De tien laatíte loopen over het 
Pruisfisch Finantiewezen, en ftaat dit onderwerp in het 
„Derde Deel vervolgd te worden. 
‚ In ’t kort geven ons de eertte Brieven verflag van de 
vlugt des Konings van Pruisfen naar Koningsbergen, 
NAPOLEON's rukken wer de Groote Armée naar Zuide 
Pruisfen ‚on waarom hij zoo fchielijk naar Polen fpoedde; 
diens bedrijven aldaar , bijzonder de gevechten met de 
Rusfen en de flag bij Eylau. — Met welk eene bloedige * 
hoop de Berlijners zich vermaakten, en de aard van hua 
Patriotismus , wordt vinnig gehekeld, en het verlangen 
der Pfeudo- Patriotten naar de aankomst der Rusfen in 
een zwarten dag gezet, — De Schrijver geeft de gron- 
den op van zijn’ twijfel, dat Rusland op den duur over 
"Frankrijk zou zegevieren. Hij meent aangetoond te heb- 
‘ben, ‚, dat deze beide Magten aan twee kogels gelijk 
‘ss Zijn, welke men tegen elkanderen flingert, en welke 
> daarom wel tegen.elkander aanbotfen , maar malkâne 
9 deren nooit vernietigen kunnen; dat Frankrijk Ras- 
land, noch Rusland Frankrijk veroveren kan. Dat 
„, de beide Staten alleen daarin een punt van aanraking 
») Vinden kunnen, dat Zij door ruilbandel hunne weder. 
s, Zijdfche behoeften malkanderen overdoen, en den în= 
»s vloed onderling deelen , welken zij op de tusfchen 
33 hen liggende Mogendheden in ’t vervolg willen uite 
„, oefenen.’ ’ 

De befpiegeling van den Koophandel op de Zwarse Zee 
houdt voorts den Schrijver onledig. En geeft hij zijn 
gevoelen op, over de voorwaarden , op welke Rusland 
met Frankrijk Vrede behoorde te makenz met een Onte 
werp van die Vredespunten. . 

De Schrijver naar Praag gevlugt. Hij, „, êen f}verig 
ss Pruisfisch Patriot , een afgodisch vereerder van rre- 
> DERIK DEN GROOTEN , en vanalles, wat van hefn af= 
‚> komftig was , leefde in diens fchepping tot op den 
„> huidigen dag.” — „, Ik heb ,°” is zijne taal verder, 
, met den Pryisfifchen Staat geleden; ik ben met denzet- 

ON > “ven 


a” 





OVER HET PRUISSISCHE Hoy. got 


js-ven oud en zwak geworden, De laatfte hem verniee 
95 lende donderffagen hebben mij ook gefroffen ; ik hete 
», de gruwelen des oorldgs gevoeld, Ik heb hier en 
Sinds den ouden Prursfofchen geest „doch flechts ink 
vo kinderen en jorigelingen , zien opflikkeren , en ben 
», herwadrts gevlugt om gèrüst: te fterven,”” . 
… Van Befilfn was de Schrijver door Sylezie derwaarts 
geteisd , en had gelegenheid gehad om te zien, hoe de 
Oorlog daar de menfchen veranderd „-welken invloed dee 
‘zelve op de arbeidzaamheid en befturen der: Provincie. 
ehad had. Hierover deelt hij in ’t breede zeer lezenswaata 
dige aanmerkingen ntede, bijzonder over het Patriotisme 
der SyJeziers. +=' Van de Podèn âldaar wofdt te dezer 
gelegenheid een tafereel opgehangen, eindigende metde 
„woorden: ;, Het zal den Koning na zijne wederkomst 
4 aân galgen ontbreken, om dit Ypodsch gebroed daars 
. 3 aan te laten ophangens”” 
… Twee Brieven over de Belegeritig van Schweidnist, de 
eene de befchouwing vad eenen waarnemer zonder militafe 
re kunde; de andere van gen Militair, zijn hoogst lezensa 


‘waardig, vol van lesfen voor de Menschkundé, verges. 


geld van Aathentike Bijlagen. 

Ll zeer fcherpe aanmerkingen is de daarop volgende 
Brief, inzonderheid regen den Pruisfifchen Adel, tegen 
de Rijken, Soden , Capitalisten en Renteniers, dië hen 
Ranzijn allèen in geldverzamelen vorider; tegen de Apts 

“ guristen, die alleen „in genot geleefd hadden vàn ’t geen 
‚ Zij geerfd ‚geftolen of gefchagcherd hadden „ die geen 

Vaderland kenden , die niet wisten wät Patriotisme 
‚> Was, die alleen dachten , waar het beste gegeten werd 4 
„, Waar de Kdviaar en Oesters het verschist aangekothen 
3, Waren, waar de fchoonfte en buigzaamfte mieisjes van 
s, Vermaak lrunné fluimerende mannekracht wedef op 
> nieuw wisten te bezielen , welke Danfetesfe in de 
„> Armiide wellustige denkbeelden, door het gefchiktst 
‚‚ bewegen hark voeten en dijen, wist op te weka 

ken , enz.” ae | 
In een volgenden Brieve beantwoordt de Schrijver 4 
onder andere , de vraag , welken invloed de Oorlog voorts 
brengt op de zedelijkheid, inzonderheid der Vrouwen ? 
„Hoogst afzigtig is het tafereel tiiervan opgehangen; er 
vervuld met trekken , die de eerbaarheid doen’ blozens 


A4 


® 
‘oe, 


het vêrregaandst zedenbederf vermeldende. In eene voore 


gaande Aarrkondiging dezes Werks namen wij het ‘Zedeie 


'T\GERT. 1808. No. 19, Á a bes 














gef -__ GENRJME BRIEVEN - 


bederf te Berlijn over; hier gaan zijne aanmerkingen. df. 
‚gemeener. Wij (chrijven ze niet overs alleen dar: „, Een 
ze meisje van pleizier te Berlijn zeide openlijk , zij Aad 
den Koning van Pruisfen meer dienst gedaan dan menig 
… s Ofscier:. want zij had zoo vele Hranfche foldaten befimet, 

» dat NAPOLEON én derzelver plaass een nieuw Bataillon 
s zou moeten. oprigten!” ’t Geen hij hier ower den, Boe 
ren{tand in Silezte bijbrengt , is treffend. 

“ Ovstenrijks gedrag in dezen Oorlog wordt met zwarte 
kleuren gemaald. Des Koning van Pruisfens verblijf te 
Memel vermeldende, boezemt de Schrijver uits „, (Goe 
se de deugdzame Koning! Als eens de Vrede op uwe lane 
2, den wederkeert, zult bij onder de genen, die u dies 
a nen, bet goud van het fchuim kunnen onderfcheiden, 
s) Een zwaar oordeel zult gij over zoo vele fchurken on- 
pp der uwe Grooten uiilpreken , en het vernuft ea hee 
s Patriotisme doen uitkomen ,_die shags verborgen op 
den achtergrond ftaan.”” _ 

De toeftand der Sifezifdhe Natie wordt niet gun(tig bee 
dchreven ; van den krijg, daar gevoerd, breede en wedere 
zijdíche berig.en ; alsmede van de Belegering vaa Glogau 
_€@n de overgave dier Stad. Van het voorgevallene aan 
gen Wrichfel3s het verflag omftandig „ en doormengd met 
Scherpe trekken, wer ‘Niet. minder zijn deze voorhandeg 
in een volgenden Brieve over het Bebeer in Pruisfene 
ss Wie,” vraagt de Schrijver, , wie zal den Rai van 
> Augias zuiveren? Wie zal zoo vele Damooren verwij- 
ss deren , die in de kamers eplaarst zijn, omdat zij sere 
qe Rens anders toe deugden? Zoo vele bastaarden, wier 
25 Mama ‚ Eens Schoon en bekoorlijk , verbindtenisfen had 
2 met Ministers? Zoo vele Lakkeijen, die nog heden de 
3 Akten onder, den arm. dragen, zow, als voorheen de 
e tatelborden , en die met bijzitten van kumne Heeren 
as getrouwd zijn, of eenige andere dianíten ten behoeve 
2» Van hunne Heeren gedaaa hebben? Zoo vele Earmae 
22 listen ‚die uit de A. B fchool onmiddellijk in de ka- 
s‚ mer=kanfelarijen overgegaan zijn, en met de fluwee- 
gs len mouw: hunne wijsheid uit--ep. aantrekkon? Zoo 
ss vele bedorvene lievelingen van malle moeders , aan wel- 
sp ken Papa en Mama een titel hebben willen. Schenken ? 
sp: Zoo. vele uitgerangeerde Regiments -kwartiermees- 
g> terse die hunne werkzaamheden met rele el afmee 
ss ten „met welke zij aan hun Offigiers- ‚f ps de mone 
sn taringelkukken aapfmeerden 2 Zoo walg manon 
é . ', 2 











so :Ovef HET PRUISSIAGE Hol daf 


» lukte Landjonkers, Kamerheeren-, Barons, eht, wien 
»» men door de Krijgsraads-gage (om de Familien te vér. 
a» ligten) een eerlijk bedelbraad toelegt, en die beter 
> bij het Hof zouden Bephaatst zijn, om voor de oudp 
»» tandelooze Hofdames de noten te kraken?”  , 

“ Lagchen moet men over de Brieyen ‚ wegenseen Klisteera 
fpuit in een Hospitaal, een jaar gerekt, zoo dat een jaâr 
verliep ‚ waarin meu op de fterflijsten in her. Hospitaal 
van St. Lazarus vond, dat twee oude vrouwen gan Kram- 
peu in het onderlijf, een wan aan verftoppingen, en een 
derde aan ‚kolijkpijnen gelfkorugg was, omdat er geent 
Klisteerfpuit voorhanden was. =— Bij het ogtllaan eener 
Neefterfte, werd er eene Ínftruitie gevraagd, hoe men 
zich bij de fterfre onder het Vee te gedragen hebbe? Er 
werd eene IÍnftru&ie op dertig vellen partier Ontwoipeng 
en aan het Hof ter goedkeuring gezonden,. Deze voigdg 
een Fe daarna, en de Inftru&ie verfcheen in druk 

‘werd gepubliceerd , toen de fterfte onder bet Vee tes 


had opgehouden. 
Jang | opn Be vermeld hebbende, 
roept hij uits Ein met dries 
roem , met F. # zwakke 
5 redergeworp toor eeuwen gebouwd 
sa had, Het is staatsgebouw ftond 
>» palen, Zoo 4 e Zuiderzee, maar 


s, worm heeft ze veel te vroeg vernield, Het ís juïst 
“3» twintig faren geleden ,-toen wij Holland met eenen 
ve zwaard{lgg veroverden en weder terug gaven; nuú.ware 
+ den Wij’ zelvé weggegenen — Hier ftroomt. eer 
Vloed van Ítaatkundige Hedenkingen van een” vrijen aard 3 
wij brengen len dE bijt RE Het is & ‘Eeuw der Ome 
as wenselingen , veranderingen ‚ nieuwe . 
2 Vee isfehten gok eindelijk der ‘Gadsdie ie fl 
9» den grooten geest van NAPOLEON kan. het denkbeeld 
‚ee niet gevoegelijk opkomen , dat flechts één alleeû zalig- 
pee nde Godsdienst, en wel de. RaomschaCasholijkes 
‚n de heerten te zijn; het anêlaneeren AE 
» den Ewengelij en Hervormden Godsdienst in al 
id rijk bewijst zelfs het zegenderl Maar gelteld dif 
» denkbeeld kwam eens in ’s Keìzerp hoofd op, ik.wil 
‚» wedden , dat onze groote gjeeren „ met Sleutels en 
4» Ordepsteekenen:, opze Adel ,- onze „Mälliongrisfen 
op Baetie j Gi ond lieten vormen, al zou zelfs het 
s» laatfte olijfel er kort daarpa op volgen, — . Esemple 
en an bi hd iel 


508 GEHEIME BRIEVEN OVER HET PRUISSISCHE Hor} 
. 2 Jane „odiofa „ Anders zou ik eenige kunnen bijbren 
n. 


„ Ken. 

: pe Schrijver ftelt voor, wat hij in het ftaatkundige, 
ware hij NAPOLEON ‚ zou doen ; dan befluit te regt : 
s‚ Doch wat onderhoud ik u met mijne droomen! Wij 
», Willen afwachten wat NAPOLEON doen’ zal!” . 

In den laatften Brief , die den réeds aangeduiden over 
‘het Pruisfisch Finantiewezen voorgaat, beantwoordt de 
Schrijver , op zijnen trant, de vragen: Waarom de 
Engelfchen geftadig van Lan e 
doen, en waarom zij in de D » 
of aan de Omwenteling te A > 
men hebben? Waarom thar r 
twee maanden, onderftand « s 
wangekomen, nu men den \ . 
om mén niet vóór den flag, Ld 
‘heeft, maar nu nadat dezel % 
Oostenrijk Naapt? 

Met meer genoegen zouden wij deze Brieven gelezen 
‘hebben , indien in de Vertaling minder Hoogduitsch ge- 
Jaten ware, en de Vertaler, 't zij uit gebrek aan taak 
kennis, ’t zij uit overhaasting, hier en daar, ja veen 
vuldig, geene duisterheden gelaten hadde, zoodanig dat 
men tweemaal moet lezen, en dan nog raar den zie 
zaden. : 





Parijs, in den danvang van de XIXde Eeuw; door A. vam 
DER WILLIGEN. Jlde Stuk. Te Haarlem, bij A. 
Loosjes Pe. Zw gr. Bro. 226 Bladz. 


Ster twee Afdelingen, getiteld REGERING, En KUN- 
STEN EN WETENSCHAPPEN! Dan noe zeer veel valt 
van deze te Parijs. in den aanvang der Negentiende\Eeu- 
we, niet te zeggen? vooral , indien een Opmerker, die 
“met geen vlugtig, maar mer een ‘naauwkeurig oog alles be. 
zag, en dikwijls eenige voorwerpen herzag, zijne waare 
nemingen mededeelt? Wel had vAN DER WILLIGEN ten 
Ongmerke gehad, om, *t geen hem van Parijs ter be- 
fchrijvinge overbleef, in een Stukje gelijk aan het vorie 
5 (*). te vervatten ; dan het werd daartoe , onder het 

werken, te uitgebreid: dus geeft-hij ’t geen voor ham 


| ۩ Zie Zes. voer Tiop, bl a37, 


Edi 
hd 


\ 


A. VÀN-DER WILLIGEN, PARIJS  gog 


den was, en belooft nog een Stukje. Wij gelooven, 
dat onze Landgenooten er wel mede gediend zullen we= 
zen, nogmaals door hem onthaald te worden. \ 
Slechts twee Afdeelingen andermaal , dewijl het ans 
verwonderde , er geen meer, inzonderheid ten opzigte 
van de laatfte, aan te treffen. Meermalen hebben wij 
gelegenheid gehad om het brokkelig fnipperen te beris= 
pen; ook wel eens om het onverademend voortfchrijven 


als eên gebrek aan te merken, Dan er is een middele, 


weg; en dien te bewandelen , beviel ons altoos beste 
Reden, twijfelen wij niet, zal VAN DER WILLIGEN VOOF 
deze zijne fchrijfwijze gehad, en zich van de Vrijhei 
in de Republiek der Letteren bediend hebben; dan ook 
zal hij het ons niet euvel duiden , dat wij van hem vere 
fchillen , en eene duidelijker uiteenzetting, die den Lea 

zeren eene voegelijke rustplaats verleent, verlangden. 
Dan laten wij mét hem Parijs, in die twee groote ope 
zigten , befchouwen , en onzen Lezeren hoofdzakelijk 

Aanwijzen „ wat in dit Boekdeeltje voorkomt. 

RroEriNG. De Schrijver vangt aan: „, Parijs was, 
durende de tien laatfte jaren van de afgeloopene eeuw „ 
voorname fchouwplaats dier aanmerkelijke Staatsome 
wenteling, en daar op gevolgde Volksregering onder 
verfchillende gedaanten, waarvan de verbazende toonee= 
len den Wijsgeer en Menfchenvriend , nw eens met hoop 
op eenen gewenschten uitllag, en dan eens met treurige. 
aandoeningen vervulden; en deze tien faren waren bijna 
verloopen , toen de Generaal BONAPARTR, onverwacht 
uit Eeypte te rug gekomen , het Direftoriaal Beftuur 
eindigde, en den grondflag legde tot eenen gansch andes 
ren régezingsvorm.” ee Zeer kort befchrijft hij de Regee 
ring der drie Confuls , die ftand greep, toen hij met. het 
begin van derí jare 1802 te Parijs kwam. Bovenal geeft 
hij eene Afbeelding yan den Eerften Conful, en hoe deze 
‚ voor .zijn leven in dien post bevestigd werd, met het 
regt} om eenen Opvolger te benoemen , terwijl de twee 
overigen desgelijks voor hun leven zouden aanblijven, 
De Feestviering te dier gelegenheid vindt hier eene ben 
Schrijving. Voorts wordt gemeld, hoe BONAPARTE tet 
Keizerlijke waardigheid opfteeg. Vele Afbeeldingen van 
hem gaan er uit; dan VAN DER WILLIGEN betuigt, tot 
nog toe geene goéd gelijkende van hem gezien te hebben „ 
en te twijfelen of er wel eene beftaat. Zijne verwon- 
dering des te kennen gevende, te meer daar er zoo vele 
Mm 3 | goe 





ge OUR VAN DER WI ILLAS bert er A 


goede Porttäitfchilders 1e Parljs zijn , krteg hij ten anto 
woord, .‚, dat er eene buitengewone kunst fícheem ver 
eischt te worden ; omt zulk een baiteugewoon mensch , 
maar behooren, af te beelden.”  …… . 
Van de Regering van het Departement en de Stad Pan 
sijs treffen. wij eene naauwkeurige befchrijving aan. Bijs 
zonder prijst hij de vaorzorgen tegen ‘brand en de vaars 
digheid in het brandblusfchen, alsmede de bezorging der 
brievên;. vermeldt het voorwaamfte.van de Muat , de 
Regtscefeningen , de Belastingen: Bij gelegenheid van 
dezer vermelding, en dat neringdaenden en handwerks- 
lièdèn verpligt zijn om Patenten te hemen , merkt hij op: 
‚, Wierd hier, gelijk bij ons, een Patent af Zegelregt op 
Miodewgren eùz: geheven, Zulks zou vrij wat Kunnen 
opbrengen ;, doch het zou fchadelijk zijn voor de vooras 
naamfte Fdbrijken dek Stad.’” . 
“Hij gewaagt van de opfchrijving der jonge Heden tot 
en krijgsdienst: Volgens-eene:openbaar gemaakte opga- 
ve van het jaat T804; wordt het getal der inwonerea 
van Franktijk, mgevolge de. wettén tot: den krijgsdienst 
efchike, begtoot:op. z,000;00G man, Dé ftaande Arinde 
d “hij doorgaans hooren. fchatten. op. ruim 6ovsoog 
man ; behalve de vreesde Tevepen: en -Bandgenooten. 
-… Kortelijk fpréekt bij van de Bank en Beleeniugshuizen', 
die, daar weelde eh. verkwisting fnet de armióede hand 
aan traud gaan , fteeds én aantal toenenrem, - 
r De openbare Volksfeesten, im de eerfte jaren der Onre 
westek ingevoerd ; werden van tijd tot tijd afge 
. fcháft; doch wedéf dor andere vervangen, Van nem 
NIELIÓEN woonde ste Keiderverklaring van NAPOLEON 
en de Erfelijkverklaring van die-waardigheid in diens 
Gêflacht bij, Zeer lezenswaardig is deze befchrijving , 
Uit hoofde van. vele bijzonderheden, De Kroonpleg= 
hrheid en. de Feddten dadr: bij ontmoêtéen dé befchiik- 
ERZ van Een ooggetnigeh ; met vele bijzontterheden den 
…_ Paus betreffeirde. « Ten adnziese der illuminatien merkt 
de Schrijver op; …. Naâr:’t geen ik vin dien aard ge. 
Burende mifn verblijf te Parijs gezien heb: te oorddd- 
ten, heeft men het dadr in dé iltwmineerkunst nog niet 
zeer wer gebrabt s. én ik heb footheen im Braband ea 
AM ons Vaderland. veer fraaijer iuminatien gezien , duh 
jk immer in de Hodfdftad van uhkrijk zag.” ’ 
„bs Niettegênftaande de. Berfte Corituls” dus efndige 
dere Afdeeling , js nu cot de Keizerlijke. waardigheid 
‘to - . ’ Was 


Ee“ pdrds.' ” * "st 
Was verteven , bleef echter de overige regêringsvorrh ” 
van Frankrijk nog og, denzelfden voet. De Posten vab 
tweeden en derden Conful natuurlijker wijze, ook ver. 
Vallen zijnde, wás de eerstgenoemde tot Vorst Aarts. 
kanfelier , en ‘de tweede tot Vorst Adrtstrefauriër ‘bee 
tioemd., Andere voorname Staatsmannen en Veldheerag 
enz. werden met aanzientijke Goederen, Vorftendom. 
men, Senatorien en dergelijke begiftigd , en fochrijde 
bij het teeken van het Eerlegioen ook nòg’ andere Kri. 
fên en Ordebanden van vreemde Mogeridheden gevoegd, 
Eindelijk werd ook de Keizer der Franfthen zelve, iu 
Plaats van Prefident van de Zra/iaanfthe Republiek, Ko« 
ting van fia/ië, voegende alzoo bij de Keizerlijke Kroon 
Wan CAROLUS MAGNUS de ijderen kroon der ouds Kos 
hingen van Lombardijen. Parijs werd dus, in den aanvan, 
van de negentiende Eeuw, de zetel van den magtigften 
Vorst van Eurqpa.”” Wij weten „hoe verbazend veel deze 
dagt federt is toegenomen , en nog dagelijks toeneernr. 
Wat wij in'de tweede Afdeeling , die ten opfchrift 
voert KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN , té wachten hebs 


Ben, is ait den aanhef „Werden Röne 
én Florence woorheen a te zetels en oe« 
fenfcholen van zoo ‘vel geroemd, thans 
Dekleedt Parijs fn dat en rangs terwijl 
er de werenfchgppen te ichtdädige wijze 
Worden aangemòedigd e Rene om{tandige 
befchrijving te geven \ Jke en ‘kostbaré 
Kunstgewrochten , “wel en uit Zalië en 


Vaderland Zijn te zamengebragt, zou geheel overtollig 
Zijn, niet alleen om dat ‘er eene catalogüs wait dezelve 
Beftaat, die vrij algemeen bekerid is, maar ook om dat 
fommige Schrijvers dâaruir reëds veel hebben overgeno- 
fer. Dezelve dus achtetlatende, ga ik tot mijrie eigené 
Áanteekeningen , voor zoo ver dezelve mij nieuw ert tenigs 
Zins wetenswaardig voorkomen Over” Inde daad 


het sand af België', waar ook grootendeels uit ons 


_ Ale voorraad is niet gering, en befiaat deze Afdeeling 


veel meer dan de helft van dit tweede Sruk. 
“Eerst brengt hij den Lezer in: de weergâlooze Vers 
egameling van Schilder- , Beeldhouw- en Teekenwerk, 
IMufte Napoleon. — Het fpreekt van zelve , dat ons 
beftek niet duldt hem te vergezellen; dan kunpen wi 
tiet nalaten fland te houden op tene plaats, waar hij. 
smeer dan elders,toefde; in.de. kunstgaal namelijk „ waar 
Mm4 hij 


en A. VAN DER WILLIGEN 


hìj de Schilderftukken vande eere Nederlandfche Mees 
„ters ia ‘het vak der. Schilderkunst aantrof, Hij zag er 
twee. Franfche, boeren zeer. lang den grooten Stier van 
rorrer bekijken; eindelijk wandelden zij voort, en gine 
‘gen tot het eind der galerij ; insgelijks voortwändefen 
ge, volgde onze Schrijver hen van verre. In het te. 
zug keeren bleven zij andermaal voor het zelfde ftuk 
van POTTER ftaan, en waren, hetzelve gedurig befchou. 
wende , zeer druk in gefprek. Nu bekroop hem de 
lust, om “deze lieden te beluisi 7 
‘pnbemerkt, achter hen plaatfte. 

juiste beoordeelingen bevielen } 

men daar op neder , dat zij d 
childerd en het fraaifte van de 

ele zij op déze wijze nog 

verrukking hadden doorgebragt 

werp hunner bewonderinge niet 

hij duidelijk befpeurde : want i 
zij nog gedurig naar hetzelve 

‚gu en dan fil, om het nog « 

“Dit waren maar ‘eenvoudige hi 

immer andere fchilderijën’, da 
altaarftuk in hunne Parochie-ke 
van de dorpsherberg , gezien | 
oordeelden zij naar de patuur . 
vooral hunne zaak was, en zi ‚ 
gemeen volkamen naâr waarheia- 


Men zal zich verlustigen met der 
Gehiderjjen in volksliediep te leze ftels 
ingen der Kunstftukken bij te w aane 
dacht zal men verleenen bij het | : Na 
tionaal Infitgut. Daar had vAn 1 »der 


andere, bet-genoegen, om eene openbare Zitting van 
e Klasfe der Gefchied: en oude Letterkunde bij te 
wonen, en den geleerden vriLers plegtig te zien he- 
Kroanen, wegens het beantwoorden der Prijsvraag; 
Welke is de invloed geweest vande Hervorming van Lus 
TEER op de flaatkundige gefteldheid der ondeeftcheidene 
Staten van Huropa en op dew voortgang der Verlich 
ting (DP En Yv 
‚ an 


IJ ) Bij den Boekhandelaar Bonn Is van dit herhaalde Ie: 
ernie hak eene Nederduitfche Verlinguiegeleeen AE 
Shae Alg, Paderh, Zerverbef, var 1805. bl 429 en 484. 

En » ‘ - 


--_ “PARIJS. … Bis 


… ‘Van de Schaie, Genees-.en Heelkunde treft men koro 
te. berigten aan ; zoo ook bijkonderheden van Plant-, 
Kruid- en Natuurlijke Historie. De Diergaarde “in den 
Planttuin trok bijzonder ’s Reizigers aandacht, — Hij 
merkt verder óp, dat de Fran/chan , gedurende en federt 
de Regering van LODEWIJK DEN XIV, in de Dichtkunst 
hebben uitgemunt, en dat zulks eene algemeen erkende * 
waarheid is; dan dat men hem zoo gereedelijk niet zal 
zoeftemmen , dat zij daarin tegenwoordig de Duitfchers 
de Zngelfchan en Hollanders overtreffen. „ En wei 
niet,”” merkt hij, door zucht voor zijn Vaderland gedre= 
ven, op, „> ONZE HOOFT vijf-ene twintig faren voor COR= 
NEILLE, En vorpEL meer dan vijftig jaren vóór RACINE 
's Brieven grootendeels beftaan uit 
n Parijfchen Schouwburg , voegt 
daar Toóneelkunst bijzonder 
behoort, eenige zijner opurerkin- 
daar nevens; deze: zullen zeker 
es Tooneels behagen en leerzame 


me ete Pe 


wenken BEVENe N . 

- De Boekerijen gedenkt onze Schrijver op eene wijze , 
met zijn plan overeenkomitig, Schoon het getal der. 
Staatkundige Dagbladen te Parijs Federt eenige jaren aat 
merkelijk is afgenomen, is echter het getal der Letter 
kundige Tijdfchriften., hier vermeld, ’zeer aanzierlijk 
gebleven. Inde Provincien wordt weinig gedrukt 5 
Parijs voorziet gansch Brankrijk. van boeken, en 
groot is derzelver vertier door een-geoot gedeelte van 


Eur B 7 Sn en, : 
ete van de Zakuurwerken vermeld hebbende, fpreekt 
hij van de kunftenaars in alles, wat Modewerk is en 
dient tot :verfiering van huizen en kleeding. Hij erkent , 
dat het Huisraad, *t welk men te. Parts maakt , frani 
en bevallig Ì 3 doch wat de naguwkeorigheid en zuiver- 
heid van het. werk in hout aan net »: kunnen de Pa= 
rijfohe Schrijnwerkers tegen de onze,niet aan, Dit'ís gee- 
bevooroordeelde voortrekking van ’s Schrijvers Va 
Berland. Men leze de door hem aangevoerde plaats van 
den Heer THOUIN, die, in zijn Journaal over Holland, 
er dit van zegt: , De groftimmerliedén (Charpentitrs) 
van dat land zijn beter dan de meeste van onze fijntime 
rlieden Glamor). én bunnefijntimmerlieden were 

n netger dan onze Ferijnworkers (Chomifes) , en cinde- 

7 ms - lijk 


sr A. VAN DER WILUIGEN, PARIJS. 

Hijk: heenne Schrijrfwerlierd” zijn-kunftedaars , die men, om 
et nanuwkeurig volmaken en de Eostbaarheid van her 
werk ; bij onze Uurwerkmakers zou kunnen vergelifken, 
r is mogelijk geen volk op de wereld; dat' het hout 

beter bewerkt dan de. Holjander;”® _ . 
_ Genoeg ‘hebben wij „ dit Stuk: de 7 

flipt, om;het te doen Kennen. * *t 

wet de Afbeelding van den Mamelul 

gee ouden Borduurfele van Koningin 
ief íchetsje. van de Pane. des Apss er 
dezelve. vn mr 











E 


en 
Die door de Akedemieider Wetenféhappen,Fraaije 
Letzren en Kunften, te Zjon , ifi hare openbare zitting 
van 6 Augustus Wees, bekroond, was van den volgen= 
den inhoud: „ Welke zijn de middelén „van welke eenè 
+ Landsregering zich kan bedienen , om ten voordeêle van 
su. den Akkerbouw, den Koophandel eti de- Kunften de 
», ontwikkeling te doen dienen, welke eene grooté Otte 
ss- wenteling san Ue‘denkbeelden geeft, enden nadrdkg 
;e welken dezelye aan de karakters der mienfchen bijzet? 
bekroonde. Antwoarder verdeelt sijne Vethátidehing 
„twee deelen 3-vân: welke het eeffte- deël een regelregt 
edeneerd antwoord op de voorgeltelde Vraag” evat; 
hee tweede de: bewijzen err gronderi,: op. welke’ hij 2 
redeneringen bouwt; dit voert tot opfchrift: „‚ Hias 
» torisch verfltag vaarde omwemelitgen „Welke, im vere 
» fcheidene deelen des aardhiouts , de Lämdbouw, de 
ss Koophandel en de Kunften ondérgaart-hebbên , revers 
4 de aanwijzing. van de oorzakén, die:dêgelve- hebbe 
Inde Veri var dee blenderen 
„ In het iden :van deze gr wr 
heeft eene tmétsteilijke hand de pen gevoerd. Bondige 
: N 2 r 


P, KABOULINIGRE sLINELVENCR. DES RRVOLETIONN ÈIS 


redekaveling en uitgebreide künde gaan hier hardt dan 
hand gépaard; blijk vaoral van de latte levert: hee hi 
torisch verflag-:tem overvloede uits Hetzelve Îs ir vi 
Hoofdftukken verdeeld , ‘loopende over de Oosterfcha 
landen 3 de Westerfche landen 5. het hedendáagfehe. Euros 
a ; de ontdekking der Oostindien ende Bezittingen der. 
uropeanen jn dat gewest; de ontdekking der Westin. 


-_dien en de Bezittingen der Europedren in dien ootd: Elk 


dier hoofdftukken ie wederom gefmaldeeid , meer of mins 
der uitvoerig berigt gevende van de opkomst „voortgaapg 


en toeftand van den landbouw , koophandel en kuntten „ 


in de onder{cheidehe landen en bij de verftchilleunde volken 3’ 
tot die afdeelingen belioorende. Gunftig fpreekt de Heer 
LABOULINIËRr oolt ván eenigen der. oudlte. volkern var 
het Oosten, doch. ziet zeer laag op de Zirdëlisen of Jee 
den neder. Valgens hetn waren zij nooit landbouwers 


noch handelaars , kweekten nooft. wétenfcháppen er 


AA 


fraaije kunften, .…, Altijd in oorlog met hunne nabus 
„s ren,” zoo fchtijft bij, orider andere, „, lecfden aif- 
‚»-meestal van roof, naar hét voorbeold. der. Lacedemve: 
a Miërs, en waren,even, als deze, de geefel der volk: 
v>: ken, die niet vagtig ‚genoeg warehtoui haù tegens. 
ep: fland te bieden: … Even als de Zaobdermoniërs, nog. 
„3 tens, roemden Zij in hunee trotfehe onkunde , en 
es: verachitten alle; wolken, der, âarde s"met-welke.zij geen 
»e-nerlei gemeenfchap ‘wilder: hobben. : Huime wetgee. 
+3: ving „. ée- opvoeding ;.die Zij ontvingen, Eri dé pree 
se diking heaner prbfeten ; verfterkten. hen ‚telkens in. 
ss dien blinden geest. van ecigemikheid , welke hen iu. 
ss hunne: flaverrtij. volgde , ez. sie-hen zetfs in hwenne ver=. 
» frooijing alèt beeft. verlate” En een weinig: verder s, 
se Het blijkt ;. datt de. Arsbhsen van ‘de. Grashdreinven hune. 
‚9 ‘Re alveste, ge de;en wijsgternpekumntigheden. ohte. 
es:leenden shet zif omdat fij niet dezebwea van ténerleiaf 
„5 kantst waren ; Vdlgens het. nieest sarméfnèlijkd gevòce, 
sy Jen .het ;zij-dmdat.zij.de grogadregelsscn leër(teltiegen- 
s, diens volks gedurende de Babylonifche gevangenis had- 
ag:den júgeavger ; hetwelk. zeer. widrfchijatijk is. 
„> Weet, dat BsDRAS, na de wederkomst tit de :gêvart=” 
>, Zenis, de boeken van Mozes ‚die verloren waren , her= 
„‚ maakte (ref) ‚ En het is natuurlijk te denken , dat 
ze hij er vele denkbeelden inlaschte, uit Chaldea ont- 
‚ leend , het moederland van verdichtfels , fabelen en 
An wereldwordingen,” | Een 











SIG P. LARDULINDERS , L'TWFLUENCE DES REVOLUTION; 


Een nog ongunftiger sanzien heeft het volgende: 
‚‚ Ten alten tijde. bezaten de Poder even weinig flmaak 
s-voor de fraaije kunften als voor de wetenfchappen; 
4, En de zoo zeer beroemde Tempel van SALOMON kon 
3, zelfs met de flechtíte gedenkteekens van Griekenland 
9, hiet vergeleken worden; en nog was het een werk 
> der Pheniciërs, zoo als wij uit den Bijbel zelven lee- 
‚‚ ren.” Hadde de Heer LABOULINIËRE de nu te veel 
vergetene „ doorwrochte Brieven van eenige Foden aan. 
den Heer DE VOLTAIRE (*) gelezen en onpartijdig bee 
gordeeld , ’s Mans berigt. wegens de ‘oden zonde zich 
merkelijk gunftiger vertoond hebben. 
, Zonder de palen van .ons beftek te overfchreden, 
zien wij geene kans tot een ontledend: verflag- van dit , 
over het geheel genomen , keurig Werk. Met regt 
‚ zoemt de Schrijver den Landbouw ;. als het oud 
der menfchelijke bedrijven , en Om zijnan weldadigeu ine 
vloed op den toeftand der Volken. Doordrongen van een 
levegdig gevoel van de belangrijkheid ‘der zake, heft 
_ de Heer LasBouLINIèRe , den Landbouw aanfprekende „ 
ja eene foort van verrukkinge, aldus aan s,,, Weldae 

„> dige Godheid! die den mensch de kunst hebt gee 
s» leerd om het koorn te doen uitbotten en het tot zije 
„, he fpijze te doen dienen s gij ! voor wie- Azie, 
v> Egypse en Griekenland, alwaar sij de eerfte lesfen 
7 grat, altären „ onder verfcheidene benamingen, ge- 
‚‚ bouwd hebben; gij! die door dankbare natien wordt 
…‚ vereerd ,, als de voedfter van het menfchelijk 
„5 lacht, en: wier eerdienst nevens uwe weldaden zich: 
_‚ over.de geheele aarde verfpreidde gi, die de moeder 
‚5 der Kurilten , des. Koophandels en der Wetten waart, 
»» Algemeene en vruchtbare aorzaak , gij hadt in uwe wijsn: 
heid die aaneenfchakeling wan wonderen befloten, 
‚> Welke gij uit eene eenige en dezelfde bron hebt weten - 
‚>te putten }:Dat de vo u om ftrijd zegenen! alles 
_s» Ontleenen zij van één gefchenk uwer hemelfche hand !°* 


C°) Bij eeven der Uitgeveren van dit Dlaandwerk, j. vr 
NTEMA, gedrukt. … ’ 


f 





WEE GEDACHTENS VAN DR, DEIMAN.® 1% 





Lofrede Op Je Re DEIMAN 3 door JERONIMO. DE BOSCH, Zn STe 
8vo. 64 Bf. ì . 


YJ. R. DEIMAN gedacht in eene Redevoering door j, E‚ DOORNIK, 
_M. D, en én cen Dichtfluk door Mr. J. KINKER. Moorgelezen 
ín en uitgegeven door de Amfterdamfche Afdeeling der Hol: 
tandfche Maatfchappij van fraaije- Kenften en Wetenfchappen. 
Te Amflerdam, bij |. S. van Bsvel t- Holtrop, 1808. Js 
87e 80. 87 B/, . 


We elkom moeten de beide ftukken, hier boven aangekondigd, 
den hoogachters van JOHAN RUDOLPR DEIMAN Zijn, daar 
*s mans hoogacheers tevens zijne vrienden geweest zijns de 
zeldzaamfte gaven der natuur vereenigden zich toch im dien 
uitmuntenden Geneesheet met zoo groote eenvoudigheid van 
zeden , gemeenzaamheid van omgang, hartelijkheid: en trouw 
in groote ongelegenheden , dat, indien hetal mogelijk geweest 
zij den grooten man in zijn vak voorbij te zien bij zijne onte= 
houding van alle vertooning, het volftrekt onmogelijk is , hem 
in zijne grootheid gewaardeerd en niet tevens in zijne hoedae 
nigheden bemind te hebben. ’s Mans oude en hartelijke vriend 
JERONIMD DE BOSCH hield zijne lofrede in het Genootfchap Cone 
cordia et Libertate den agften van Lentemaand dezes jaars, 
gelijk hij meer dan twoelf jaren vroeger de nagedachtenis in 
hetzelfde ‘Genootfchap vierde van den Geneesheer He 6, OOs= 
TERDIJK; beiden hadden zij, ia gezonde dagen, gewild, dar 

‚hun vriend , fehoon geen Geneeskundige , han lijkredenaar 
zou wezen, wanneer hij hun overleefde , gelijk hunne loft 
‚ trede de gedachtenis vereerd zou hebben van hunnen vriend, 

‚ den ijnfchen dichter bij uitftekendheid, wien de Hemel 
zegene\met den heogften en gelukkigften ouderdom, De Boscn: 
heeft zijne taak met waardigheid volvoerd , en zijnen overfe= 

‚den vriend vertoond met zulke juiste trekken , dat dk, die 
hem heeft mogen kennen, den man terftond herkent. Hij 
heeft bij de uitgaaf dezer Loftede eenige weinige Aanteekenin= 

en gevoegd , maar dezelve vooral verrijkt met verfcheiden 
fijnfche Gedichten , uit zijne elgene Peëmata ontleend , en 
met een vierregelig Bijfchrift op de beeldtenis van den òver= 

‚ teden , welke op den titel is geplaatst , door vinkenes gegraveerd 

naar de Schilderij ven ropes; de Dichter coRNELIS tooTS 

heeft den Lofredenaareen uitmuntend Slotdieht op deszelfs Ree 
devoering geleverd , hetwelk ook hier nevens Wordt medegedeeld. 

__Heeft de lofrede van pe Boscu eene hooge waarde voor de 
kennis van het ware karakter van DRIMAN, wegens de veeljarie 
e gemeenzaamheid en broederlijke verkeering,„ welke onder 

Beu hadden plaats gevonden, de Redevoering van deu Gee 

peete 


« 


« DB BOEGH) DOORHIK MW SENKEL 


veesbger. JE. DaoRMK heeft geene mindere waarde voor de 
kennis der bijzondere verdienften van DeIMAN bij de-Geneese 
kunde, Sebeikunde en Wijsbegeerte, wegens.de ervarenis van 
‚den voortreffelijken Arts, die zijnes uitmuntenden Ambige- 
: DO 15 71 “ede opgenoemde vakken. 
de Amfterdamfche Afder= 

pn fraaije Kunften en,We- 

Leden, op den 17 Maars 

den Dichter Mr. j. mins 

de Redevoering door de 

- n __À is uitgegeveo, Eene 
Zedige Voorrede gaat de uitgaaf der Redevoering voor, flui- 
tende met de verzekering van den Redenaar: „ Ík fprak voor 
« huns die, uit de lofrede, niet den Spreker, maar Hem, 
® over wien gefproken zoude worden, wilden leeren keg“ 
men Me Dadenaer beeft zich nogtens door zijne hulde 
ten zeer bekwaam Redenaar doen 

len Treurzang den rang heeft op- 

lands zangberg reeds lang verwor= 

seft het af beeldfel van DEIMAS op 

‘iageekening ; betzelve is es profil, 

» maar munt verre uit door de al- 
el minder kunnen, naar Becen/enss 
in voldoening sau hun,” die den 
verfchitlen ; io beider gang meg 
oo ver dezelve in de eetscvermek 

in de laaustgedachte meer kunst- 

le zaken zelve treffen opmerkelijk 

igt verfchilk oneindig. minder, eaf 

€ inleiding vaa DE Boscu en den 

MANIE zou verwachten, Tot een 

m de een en de ander wegeas 

ed heben. De goede 
PEIMAN , welke eenen ieder het zijne gunde zegt DE BOSCH 
bood aimmer zijnen dienst aag. Werd hij geroepen „ hij 
kwam, en voldeed aan zijnen pligt, Wanneer zij, die hem 
gezoepen hadden, bem -paderhand.vestieten en eenen anderen 
» Eng hij dit mer flilzwijgen voorbijz en wanneer dig 
zelfde menéchen , gelijk menigmaal gebeurd is, andermast 
genoodzaakt waren tot zijge huip bügne toevlugt te gemen, 

dan verfcheen hijj-eanftonds wederom mer een bedaard 
Taat, waarin geem trek van. eenige verwijdering was te 

den. Hij beroemde zieh nimmer op de gebêimemisfen der 
kunst, maar, Een groot waarnemer zijnde van ailes, wat tx 
‘volmgking van dezelve Grekken kon; gedroeg hij zich zeer 
zedig en voorzigdg. Ip bet pemen vaneen vast belluit wis 
hij ooch haastig , moeh Gouwsoedig, oordeelande bet beter, 
Waag maar zoker dan Diele doch rqekeloos ce beduben, 
- . ran 


TER GEDACHTENN VAN DR, DE fafaN,: 7 $3 


Wabaeuser geviar was, ontveinsde'hij zulks Amer, maûr 
igaf Zijne zwaarmoedigheid te kennen, Etúraal den dat der 
ziekte wel overwogen en onderfcheiden hebbende, ging. hij 
-manmoedig voort, en liet zich zimmer door eenige toevallige 
werfchijnfels van zijn bepaald vaornêthén aftrekken , vermits 
eeue vaste overtuiging van ‘wetenfchap hief alte aarzeling en 
twijfeling deed verdwijnen, Hij maakte nimmer Zwarigheid’, 
om, wanneer de omftandigheden zulks voltrekt vereischten’, 
2ich van. fterkwerkende geneesmiddelen te bedienen „ fchoon 
kij anderzins, als de wood zoo groot niet was, véel liever 
‚-zachte en fchuldelooze middelen aanprees, zeer wel wetende, 
dat de groorfte ziekten door ingetogenheid, rijd: en rust mod- 
ten worden genezen, Schoon Bij zich meest bepaalde bij 
den Koortsbast of andere deker werkende beboedmiddeten’, 
was echter zijne bijzondere meuschkunde , door gedurige waaf- 
nemingen en eenen onafgebroken omgang met menfchen v3 
alierlei sang en ftaat verkregen, niet tninder dan de ‘beoefen 
niag der kunst zelve, het groote bolwerk , waarop’ het Na- 


Pa 


tuur- en Geneeskundig-gebouw bij tegen alle aanvallen 
van fchielijke en ongewone, gebeurtenfsfen. onbewegelijk gek 
westigd ftond, 


«> Trad hij de kamer in, geene deftige houding, geen fHjF 
gezigt of wijs gelaat bekommerde den Lijder: maar gerioege= 
lijkbeid en vrede verzelden zijne fchreden. Tot het ziekbed 
genaderd zijnde, openbaarden hem de reuk , het gezigt, hét 
gevoel, de wending van het ligchaam , de- ligging det banden 
&n de beweging der voeten zulke zekere teekenen van na= 
derend onheil of fpocdige genezing, dat hij desrdoor werd 
ia (taat gefteld, om het noodige te verrigten. Nimmer bleef 
hij lang nederzitten bijhet voelen van den) pols , wel werende 
„dat-zuiks en bij den zieken en bij de omftanders bekommering 
baart; integendeel greep hij alles gretig aan, wat cot opbet- 
zing en genoegelijkheid kon Brekken , en deed hiermede voore 
„paar meer nuts, dan anderen met het oneindig mededeelen van 
oneindige voorfchriften, Ea wert zal ik zeggen van het onge 
dwongene, het natuurlijke, en het nafve, waarmede dit gedrag 
gepaard ging? Zulks is verre boyen het bereik van mijne bee 
fchrijving; want, gelijk REMBRANT nimmer in zijn vermogen 
gebad heeft, om het levendige, natuurlijke en ftoute van zijd 
-penfeel in eens anders hend over te geven, of gelijk voNnpeL 
zijn goddelijk dichtwermogen nooit heeft kunnen overgieten 
jn de barten van zijne díehterlijke nakomelingen, alzoo was 
BEEMAN zelf nimmet in Raat, om zijne beoefening der kunst 
aan anderen mede te deelen, Men oeme hierbij in aanmere 
kiog , dat dit alles hier zoo zeer niet-was het gevolg of het 
aicwerkfel van eenig geneeskundig onderwijs, of van fret nan- 
Hooren van Akademifche lesfen , -als- wel-van eene bijzonder 
vingheid vap bevatiag, Ájuheid van gevoel, ea dogrdringen 

Ra, on R « . , : fe 


Nd \ 


af - 


gie DE BOSCH, DOORMIE EN KINKER 


oordeel , aangevuurd door eene altijd werkzame î 
welke hem door de milde Natuur was gefchonken en zich u! 
vroeg in hem openbaarde,” 
’_ Laat ons nu Doornik hooren: ;‚, Eenmaal bekend ge- 
worden zijnde == zegt hij — verkreeg DEIMAN , als Ge 
neesheer , den toegaug tot de aanzienlijkfte Familien =m 
verwierf hun vertrouwen , ja , ik durf zeggen, hunne lief= 
de. En, geen wonder, DEIMAN. behoorde tot de zoodanigen, 
die zich overtuigd houden , dat een Geneesbeer zijn ge- 
zag niet moet vestigen op het dor voorkomen van een” 
Geléerden , noch. moet oordeelen genoeg gedaan te hebben, 
wanueer bij, flechrs, geneest. Neen, met een opgeklaard 
elaat, in hetwelk troost en hulp te lezen was, trad bij, 
eeds, in het vertrek van den Lijder s en plaatfte zich, als 
‚ \een fchutsgod, naast zijne legerftede. Zijne ondervragingen 
Jiet hij, fteeds, vergezeld gaan van eene (tille hoop op her= 
‘ftelling. Hierdoor verwekte hij eene zekere opgeruimdheid 
van gemoed == terwijl de kranke , daardoor, tevens, zonder 
‘angst voor eenen, hem toefchijnenden , veel beteekenenden 
blik vga den Geneesheer,„ zijve gewaarwordingen en de ver 
Schijnfelen zijner ziekte , ongeftoord, opnoemde, Hiervan= . 
daan, dat de uoodlijdenden reikbalsden naar de komst van 
DEIMAN , dewijl zij, na zijn bezoek, zich beter meenden te 
gevoelen. Deze oogenblikken waren voor bun oogenblikken 
van gerustftelling en hulp tevens, n 
‚, Wat konde nu anders het gevolg zijn van eene zoodaníge vere 
keering met zieken , dan dat DEIMAN , niet alleen als Geneesheer 
door bun geacht, maar ook, als Vriend, wierd hooggefchas. 
Hierdoor wierd zijn Perfoon, niet alleen in. dagen ven droef 
heid, maar ookin dagen van vreugde gezocht, en hij genoor,s 
daardoor , alle de genoegens, van eenen gezelligen omgang. In 
één woord, DEIMAN was bij zijne kranken niet alleen de Gee 
neesheer, neen, hij was, tevens, de Vriend van bet huiss 
‚‚s Zijne opgekiaardheid van geest ‚gepaard met een {cherpzine 
nig oordeel en eene (nelle bevatting, veroorzaakte , dat Das- 
MAN, als Gepeesheer , iets bezat, hetgeen aan zeer weinigda 
‘ten deel valt. Hij doorzag „ met dezen gelukkigen aanleg, 
zeer fnel de naaste oorzaak der ziekte, doorgrondde, zoo wel 
de verfchijnfelen, die: met deze naaste oorzsak het naauwst 
verbonden waren ‚ als die, welke met deze het minst in ver 
band ftonden, Hierdoor vatte hij, doorgaans, zoo gelukkig 
den draad van de , veeltijds, zeer verwarde reeks der, niet 
zelden, tegen elkander ftrijdende, ziekteverfchijnfelen. Zijne 
aanwijzing moest, dus, veelzins, met die der natuur, volke- 
men, overeenftemmen. Daarbij hield priman fteeds in °t 
zijn, van den. beginne, aangenomen beginfel, omm: de onder= 
Ateuning der krachten als een hoofddoel van den Geneesheer 
te befchouwen, _ 


A 


__» Bij dit alles niu voegtnde eene oderfindiag , (die niet alleen 


PER GEDACHTENIS VAN DE, DEIMANe at: 


bd 


Koor de veelheid van jaren geboren wordt , miser dóor het 
velertes wél te zien en te vatten ,) onderfeheidde petmam zich 
door tets , hetgeen , fclroon een hoofdverelschte in lederen 
Geneesheer, san velen, echter, niet zeiden geweigerd is, en } 
in de taal der koust, ingenium praâicum genaamd worde” 

Doornik heeft zijne Redevoering begeleid met belangrijke 
aanteekeningen ter flavingen uitbreiding van hetgeen hij fpree 
kende flechts had aängeroerd , niaar hij heeft diet goedgevons 
den te gewagen van de eer, door onzen- Koning den Genees» 
heer aangedaan, en het vertrouwen , door Hoogstdenzelven iu 
zijne bekwaamheden gefteld, waarvan ook or soscu fleches in 
eene aanteekening gewaagd heeft, hetwelk den Reven/ens een 
zonderling verzuim fchijnce in beider tofrede, Het gebrek 
aan oplettendheid omtrent fpelling ‘en gelhachreg der cele ís een 
verzuim van geheel anderen aard, hetwelk b slijk te vers 
fchoonen valt in eens Redevoering, als die van poonrim , uite 
gegeven door eene Masatfchapplj, die oorfpronkelijk aan lere 
Cerknude is toegewijd. Dn 





Treurzang VAN IBN DOREID, fn Nederdufifche Dichtmaart overe 
„gebragt door Mr, W. BILDERDIJK. Tweede en gezuiverde Drak, 
In 'sGravenhage , bij Immerzeel & Comp. 1808, Zn gr, Sv, 

a4 Bh., Aanteekeningen 62 , en Voorwerk XX Dh. 


D: fmart, aan feder Schrijver eigen , die sijnen afbeid, bij 
deszelfs openbare mededeeling , door ongewijde handen, 
jammerlijk misvormd ziet, moest vooral eénen Man treffen , alg 
BILDERDIJK , die onze Hollandfche Letterkunde met zoo vele 
vruchten van zijnen geest verrijkte „en daarbij zelf alie nsenwe 
keurigheid ín acht nam. Dank zij zijner zorge, en tevens der 
dienscvaardigheid van de Uitgevers, voor dezen nieuwen Druk, 
van een Werkje, welks kunst-waarde een vorige tijd reeds mec 
tof befliste! De Schrijver deelt ons dit een en ander in een Vogre 
berigt mede,en wij juichen zijne redenen volmondig toe, Ak 
leenlijk lezen wij met fmartvolle aandoening daarin eene fchijne, 
bare aankondiging , als of wij, door des Dichters swaetheid en 
krankheid , welligt niets meer van zijne kunstrijke hend hadden te 
wachten. Dit lot wenfchen wij nog verre van ons verwijderd, 
Geneeskunde leene nog lang alle hare kracht, ter rekkinge van 
eenen leveris-draad, dien de Schikgodinnen in den Zoon det 
Mufen niet willekearig zullen afknippen! Zoo blijve de Juag 
In het leed niet geheel ter neder gedrukt ! Zoo zweve de 
geest van Apollo. nog over den. fterfelijken adem henen, dig 
zich ean zijne lfer hecht, ow fchoonhefd en kuast op de âsr= 
de te blijven vergoden, zoo lang die niet geheel verdwenen 
ist Dankbaar althans nemen wij het Schoone dubbeld letzet= 
grepige Trippeldicht over , waarmede de Heer siuveapsje , ba 
7 LRTTe 2808. NO. 53e Ì _N 2 ee 


sas We. BILDERDIJK 


eene Opdragt aan zijne Echtgenoote, deze tweede Uit 
gecfierd heeft, en waarin wij ons verheugen , nog nier ne 
die matheid te befpeuren , welke ons het ergfte deed vreezen; 
gerwijl het teedere, zoo wel als het foute, even als bij des 
Arabifchen IBN DOREID , ook hier wederom meesterlijk af 
wisfelt. Dr 


Dearme rerske bracht zijne Egê op haar Jaardag , raad eens wat? 
Oude Arsbifche averblijffels, Dit was alles wat by had. - 
Weinig wist het goede wijfjen van de waarde van zíjn gift; 
Maar zy zag op *t hart des gevers , vol van warme liefdedrift, 
Gy, mijn Gade, weet iets meerder van de gift die ik u bied’, 
Is ook de oude lust verftreken, zoo geheel verdwijnt zy nieth 
Gy, gy kent nog Motanabbi, Hafez nog, van vroeger dag, : 
Toen ons oog zoo vol genoegen naar het zalig Oosten zag ; 
Toen we in * blijdfte voorgevoelen ‚aan Eufraat en Tigerzoom, 
Ons de zaligheden maalden van den zoetften tevensdroom ; - - 
Toen ge uw vingers leerde buigen naar den vreemden pennentrek „ 
Dien de Koran heeft geheiligd by het krpost van Amalëks 
Toen ge uw’ mond den tongflag wende Van den Morgenlande 

fchen groët, , 

En den {luier leerde plooien voor Sabéaas zonnegloed 3 

Toen ge, ontvlamd ven Oostersch Dichtvuur, de open, zuie 
vre, maagdenborst …. : 
Aan den palmwijn der Gedrozen met verrukking laven dorst 5 

Toen uw zacht,aandoenlijk harte nog niet wist voor wien het floeg, 
Maar de lesfen van een’ Vader aan eens minnaars lippen vroeg! 
‘Toen... Maar waarom deze tijden, deze weelde thands herhaald ? 
Ach, met hoe veel jaren lijdens is haar goet dóor my betaald ! 
Lijdens ! ja ,maar in uw armen ; maar , vergolden door. uw mia t. 
Ach, dat lijden ook.is hemel, lieve , teedre Zielsvriendin, ' 

‚De Almacht blies op deze ontwerpen, In de zalvende Oosterluche, 
“Wee van ’t Westen. te vergeten , was verwaaien van een’. zucht. 

_ Neen , die geesfel moest ons klemmen , die Europa teistren moest: 

% Oosten week vau uit onze oogen 5. heel hetaardrijk werd ons: 


woest. N . 
Doch ‚ wy leefden, God gaf zegen , bloei en vrucht aan onze 
_ koets 
En wy fmaakten zijne volheid in dea vrede des gemoeds, 


Dierbre ! van den rand des graf kuils, aangefchonnen van des dood, 
Biede ik u dit wilde vruchtjen van een Nabatheefche loot ! 
Wrang van fap, van fchorsvlies bitter, {maakt het vruchtjen 
naar de fmart : . - 
Echter aÂmt zijn geur verkwikking , echter zoetheid vaor het hart. 
Ach, wat heeft men op dees wareld aan het vâlsch uitwens 
g zoet! - . 
% Biuer fteuut de matte vezel , ’t zuur verfrischt het loome bloed. 
f Dn se. ’ Bite 


IBN DOREID: … 523 


% Bieter, ja’, bevat Gods zegens treurtoon freelt ‘en fterkt 
__den geest; - , | 
En te Seuren met den droeve, dierbare , is er zoeter feest ? 
% Was-het uwe fteeds als ’c mijne; ’t is het feest der mensche 
lijkbeid3 ee 
% Blijft het , tot het laatfte traantjen op deze aard is uitgefchreid. 





4 


Net Geluk der Liefde, door L.-RiETBERG, A. L. M. Phs & 
F. U. Dr. « Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1808. Jn 
‘gr. Svp. 43 Bl. jn | 

Wi zijn verleger bij ’t zoeken eener praeve uit dit bekoors 

lijk Dichcftuk, waarvan, naar onzen fmaak en ons ge= 

voel, wat wij ook mededeelen, behagen eu uitlokken moet, 
Onder de vele Liederen der Liefde kwäm ons maar weïinig ter 
hand, dat ons zoo zeer beviel, Iedere regel draagt den ftem- 
pel der waarheld, en kenmerkt het juist, aandoenlijk, edel en 
rein gevoel van den Dichter. leder lievend hart vòelt zich - 
als ’t ware verrukt, en met den treffelijken Zanger verbroe= 
derd, Wij twijfelen geen oogenblik aan de goedkeuring en 
toejaiching van de Vergadering, voor welke ‘hij allereerst die 
Dicheftuk zong, en aan welke hij het toewijdde. Het beeld 
eener tieve beminde of trouwe’ gade zweefde buiten twijfel 
onder het vervaardigen den maker fteeds op zijde; en daar de 
fchoone kunne met ijver en deelneming de Vergaderingen des 
Zwolfchen Departements Tot Nut van ’ Algemeen mede 
bijwoont, zoo heeft de hoop op hare tegenwoordigheid 
den Dichter voorzeker aangevuurd , en was liefde en een 
liefdekus buiten twijfel.het'loon voor dezen Zanger der Lief= 
de, zoo wel als de aandoenlijke dank van ieder kuisch en 
gevoelig hart onder zijn gehoor, an Wij moeten toch eene - 
keuze doens 


Sfechts uit het reinst gevoel en teederst hart ontfproten „ pa 
_ Beflntt de min ’t geluk van minnende Echtgenooten | 
Dan ptakt men elke roos, bewandelt hand aan hand 
Den fchoonen effen weg naar beter Vaderland, 
Ea, ís er hier of daar een fcherpe doorn te vlnden? 
Gij ruimt dien uit deu weg, en plant een bloem , beminden f 


Ontmoet ge een’ breeden ffroom ‚die van ’t gebergte fchiet? 


Of ziet ge een fteile rots? em dit alles deert u niet! 
Gij biedt elkaêr de hand, de fterke draagt den zwakken, 

En, hoe de nood ook rijz’ — gij laat den moed niet zakken $ 
Hoe moeilijk een alleen de reis ook dikwerf (chijn’,, 


Vereenigd met elkaar, zal ze u gemaklijk zijn. 
| Nao 2 | Ge 


, 


se LCRIETBERG 


- Gedahl en Liefde zijn uw’ trouwe gezelinnen 5. 
Zij doen*weldra u zeam de Aeilfte hoogte winnen 3 
Enals ge dan omhoog bij °s blijde doelwie (taat, 
 Droagt Leen des anders zweet van ’t blozende gelgag, 
Een lachje loont de zorg, en gulle vreugd of fmarte 
rgeâr aleijd te gelijk-i balder minnend bare. 
fooit buisvest in het hart van de eene droefenis, 
Als vrolijkheid de gast van ’t hart des and'ren ls, 
Eén lachje op beider wang’, één traan in beïder oogen, 
«Eén wensch, één zucht, één doel houde beiden opgetogen, 
ER mededeeling van bun blijdfchap én verdriec 
* Maike, dât ook zelfs de ramp hun beiden blijdschap biede 





geen lest hun fchou 

n aar geluk van fchijnt 
1 leven heén , gelijk 

« Allen glas in ‘et O 


’or wolken foms die r 

7 shaduw zal den'gloe, E 
' n donker zwerk, da biet, 
ft om hun heen , wie ede 


Zoo ftaan zij, rm in arm, aan d'avond van Bun leven, 
Door zachte bloemengeur en milde fchaÂnw omgeven; , 
De roos , door hun geplant, Iacht beiden vrolijk aan , 
Terwijl ze allengs verheugd de Zon zien ondergaan, = 
Zij fluimren vrolijk in en, bij ’t vereend ontwaken „ 

! Zal d'Eeuwlgheid dien Echt nog meer volkomen maken. 


‚ Zoo eenvoudig treffend en aandoenlijk fchoon. vonden wij 
geheel het luk, Eh het doet op ons hart en gevoel zoodevig 
ene werking, dat het ons onmogelijk wordt, bij een’ of ane 
eren misfchien wat zwakken trek, in bet oog van dezen of 
genen anderen kunstregter , te toeven, veel min ftofe te zoeken 
om te berispen, Onpartijdig eckter hebben wij ons getoetst , of 
misfchien de waarde des onderwerps, en her zalig genot van de 
gewoegens van het gelukkigst huwelijk „bij onze dringende wen 
fchen , dat zuivere nweltjkerin In federe woning bij ouzen Land 
genoot welvaarten genoegen verfprelden mogt, en zijn huis ree 
kweekfchole maken van ledere deugd, eentu te grooten ia- 
vloed had op ons zoo gunttig gevoelen ;den, in opregtheld , bet 
Gedicht behield ook toen íf ons oog deszel toegekênde wasr- 
de. Wij.kunnen en moeten het van goeder herte aanprijzen , 


en willen ook nog de volgende overfchoane teakening outen 
Lezeren: niet. onthouden: - 


Welaan! treêg wij gerust Kan fille woning in - 
Eo uedren ‘wij den haard vab * vrolijk huisgezin? 


HET GELUK DER LIEFDE 525 


_ Mom beerscht sindlijkhèid, — De weinige hulsfieeaden, - 
Die reeds terftond den {maak der jonge vrouw verraden, 

- Zijn netjes afgedaan , gewreven an geliefd, 
‚ Terwijl cen oude meid door gang en keukea flofte 

"In ’t vrolijk voorvertrek , daar zit een gulle vader 
In d'ouden leuningftoel, en fchikt bet vunrrje nader, 

. Terwijl een frisfche knasp in GrootysÂrs huisje ftaat , 

‚ Zijn koude handjes wermt, en van zijn paarden praat, 

. Met * kleiner Zusje, dat, op eene Goof gezeten , 

. Al luistrend fchier de klok van zeven zou vergeven , . 
Waarop haar °t wiegje wacht; eerwijl zij met fpoed - 
Het poppenbuisraad bergt, on weêr in je doet. 


De Moeder, oa ’t befiel van ’t vriendlijk avondêten, … 
Is vrolijk aan de zij van haar gemaal gezeten, n 

‚ Terwijl ze een zondagskleed voor ’t kleine wièhtje fnijdte . 
En door een’ lieven lach: haar Echtgenoot verblijde , 

. Die nergens-tlever «aa bij zijn Sophie wil wezen, 

. En uit Feich's Ouderdom haer iets zit voor te lezen , 

. Daar nu en dan eên kus of teedre hsadendruk É 
De tolk is van "et gevoel van 't zaligat Echtgeluk. 


_ Hoe welnig heeftde mensch dan voor zich zelv’ van nooden & 

_ Hoe ver is dan zijn heil dan ’t woest gewoel ontvloden ! 
Hoe veel gaf menig een voor anlk een avondftond; 

… Zoo gij met sl uw goud bem, Rijken !- koopen konde $ 


“_ Vernoegd en vralijk zinkt, ne deaglijks ommezwoegen; 

‚ Deg avonds de Echtgenoot in. d'arms van 'e relust genoegen; 
‚ Terwijl een blijde kus den zwaarften dag vergeldt, 

‚ Als bem zijn Geê verrukt in liefd'rijke armen knelt. 





Sprookjes, Pertellingen en kleine Romans door’ A. LAFONTAINE 
…dffe Deel: Te Amflerdam, bij J. Se van Esvelde- Holtrop. 
. Ân gr 80, 247 Bl vO re 7 .. 


tec ‘onnerdige Sprookjes: dit Deet geeft er ons drie. 1) De 
bist der Natuur, of Lise boven list, Hier wordt hee van 
gelve: ontwaken en het alvermogende der naâtuurdrift regt aar= 
dig geteekend, Geheet natuurlijk ie-kret werhaal toch niets 
een taovergeest Speelt de hoofdrol, Doeh de jongeling en het 
ameisje bedriegen hem. De liefde ís eene natuurdrift; men ziet 
dit hier met genoegen , en gelooft het oolt zonder zooden 
bovenustuurlijke proef! 9) De on/chöhdige Voerletdfler, in 
de' daad eene onfchuldige, indien zij dan eene verleidfter wes. 
Zij verleidde niet, althans niet met opters haar ongelukkige 
hef) verdient verden rn eam Van Vchieider. Zij v 
-s 8 3 





86 “A CAPONTAINE. 


En nú verleldt zij hein „ maár eeniglijk tot het goede. Hij wakhde 
haar dood, en het geweten martekt bem; zij fokt hem tot zich, 
ftelt hem op menìge proef; en, daar zij hem harer waardig 
vindt, fchénkt zij hem In zijne nieuwe verloofde zijne vroe= 
gere verleide En fn..hare dochter zijn elgen kind, de wraakgo= 
din „die hem attijd‘vervolgd had , was verzoend, en hij volko- 
men gelntkig, -Dit- verhaal is-aandoenlijk,. 3) De afzeperfte 
Liefda \e° tret laasfteen meest leerzame Sprookje in dit Deel, De 
Heer scuL&npem is e@ù zonderling wijsgeer ; hij verkiest vrouwe= 
lijke huisRlijke. bekwaamùeid en deugd ia de echtgenoote 
var-zijhen’ zoon, en fpot met hetgene men finaak en befcha- 
ving nocu. - Zijn zoon, een anders brave jongen , verfèhilde 
hierin van zijnen vader wel zeer; er huisvestte in zijne ziel 
een Idadal der Goddekijkfde fehoonheid „ en de fraaifte neus was 
hem niet Grieksch gesoeg. Intusfchien does de vader met zijne 
fohoanzuster eene-weddidgfchap, zijn zoon zou te zijnen ge= 
noege huwen, vit eigene vrije verkiezing „aan een braaf huisfe- 
lijk meisje, maar:hetweik dec alles ontbrak , waar de Heer zoon 
en de hefchaafde wereld 200 veel mede op had; in een week 
of vier zou bij haar dat aties aanbrengen, wat men daf voor 
het wezenfijke hield , terwijl de Vrouw fchoonzuster zeker 
niet in (laat was, om in tlèn jaren van onze befchaafdfte Da- 
does een: miekje dit Ie de naam van ’t meisje) te vormen. En 
de vader had volkomen gelijk: maar dat nu het grappigst is, 
door het meisje was ook de oude Dame bedrogen ; zij werd door 
het kaar ook opbekende niszjs zelve besoovwerd : eindelijk ook 
de vader was bedrogen, want hei 
het dpelen van ‘de.rol wis"hear te m 
al'bge zeer zij verfchilde van zij: 
reeds bekend’, “wat'zij ook ‘over 
zij fpeelde flechtí twee Aria's op d 
“meerder Fransch dan cen van buiten 
ECMt&r had de jongé Heèr scHLEnD _ 
betaald gezer, door haar.in ftilte reeds twee maanden vroeger 
te huwen, dan deze het Feraden vond hem omtrent deze Dame 
Van den ton ende wereld, die zoo algemeen bewonderd werd, 
dien voorflag te doen. 

„Met den ouden Heer sCHLENDER Willen wij onze Lezers eeù 
Weinig bekend maken: / 7 
… Hij fprak vaardig Fransch, maar alleen in de haagfte nood. 
gakelijkbeid; want == zeide hij — dat Dwisfehers mer Duit- 
Schers, Fransch (prekeu , isbelagchelijk ; én dat vreemdekingen toc 
‘ens komen, zonder onze taal te willendeeren , is onbefchaamd, 
Zijne kleine verzemeling van fchilderijep trok het oog der ken= 
wers; intssfchen lachte hij, zoo dikwijls iemand, in eene ver- 
Hevene verrukking ‚uren lang over een (luk decltmeerde. „Hij 
was in Îtalie-geweest, en hield den Vatikaanfehen Apollo, 
wie pok de, Venz van Medicis voor (chaon. Maar wanneér hij 

‘ Do ver= 











SPROOEJES , VERTELISNGEN ;: BNB :/. on MI 


verhaalde, dateen Engelichman , in Rame, verder nieu: gezie 

had, dan den Apolo, en daafop weder paar huis; gskeer 
_ was, Zonder verder een oog op Aome-zalve te-vestigen , was 
hij-gewoon er ‘bij te voegen: ‚‚ meh heeft meer zouen in de 
wereld gehad.” . …n . se 

Op het fraaije. gezegde- van zijnen zoon; ‚ de ondergang 
eener wereld is niets belangrijkers ,.dan het oprijzen eeu 
molshoops ‚”” antwoordde hij: ‚‚ in de oogen Gods, hebt gj 
gelijk, maar hij die (preekt of handeltz. als ware hij een God, 
is een dwaas.” Dn 
. Maar-bu ’s mans denkbeelden ovér de opvoeding onzer 
Dochters: , Befchaving! deze bezit een „mensch, die in. 
_ fiat is alle zijne pligten te vèrvullen. De vrouw. moet dus, 
wanneer zij aanfpraak. maakt op befchaving » eene goede 
dochter , eene, teedere zuster, eene getrouwe gade, eene vros 
lijke gezellinne voor haren echtgenoot, eene lief hebbende 
moeder voor hare kinderen, eene goede huisvrouw voor 
de aeconomie, en eene vriendelijke waardin voor de gas 
ten zijn.” . en ' 
‚‚ Tot den curfus van een jong vrouwsperfoon beboort te= 
genwoordig Geögraphie. Ik moct het &itijd.siefchateren, waus 
neer ik een klein meisje vraag : wat leert gij ‚ mijn kind? 
en tot antwoord krijg + Geögraphie, Het is zeker de mode 5 
en dus durft men niet eigenlijk naar het waarom vragen, 
Wijl eene vrouw toch iets weten „ wijl. het verftand ' ges 
vormd worden moet? — Dàt is , als wilde ik eene jonge 
vrouw in de kunst van-fparen onderwijzen , en maakte 
een begin met de Numismatiek , toonde haar de munten 
wan Athene en Rome, maar leerde haar geenstins de gang= 
bare geldfpecien kennen, / Zie, bet ergert mij in ’c-gefcet 
niet, dat de meisjes dit alles leeren (want had ik eene doche 
zer, zij leerde dit alles ook;). maar dat zij het leeren om 
het nimmer te gebruiken! Kijk, zij weten , hoe men fais _ 
ker maakt , rijst teelt en thee plakt, maar niet hoe men 
erwten legt, of eene foep kookt. Men berekent haar de. ín= 
Kkomften vanden Pruisfifcben ftaat, en zij leeren niet hoes 
weel er tat.eene huishouding bekoort: zij hooren van zee= 
handel, van karavenen- wegen, en hebben nooit de fabrijken 
van hare vaderftad gezien; zij fpreken over RAFAELS klee= 
ding, en kunnen haren vader of haren man geen nachtjapon 
maken, Kunnen zij nu volkomen een kamifool teekenen , 
eene fonate trommelen, en honderd woorden Fransch fnap- 
pen, dan hebben zij eene volkomene opvoeding, die zeker 
den man, den kinderen, het huisgezin volftrekt geen voor- 
deel aanbrengt, en waardoor noch het verftand eenigzins 
meer verlicht, noch het hart een weinig warmer geworden 
Îs., Maar nu moeten zij nog verder gaan; zij verdiepen zich 
in eene fpitsviadige , buitenfporige wijsgeerte, die zij ocmoe 
DN gen 


BáR a, LAFONTAINE) BPROONJESs- VERTELLINGEN , ENZ, 


ijk begrijpen kunaees worden vrijgeesten in vrouwelijke 

en Eelen fchouwfpelen en gedichten, en, wanoesf 
dan de jaren voorbij zijn, waarin een paar fchoone lippen 
élk van hare woorden belangrijk manke, eindigen zij ten last- 
fe daar mede, dat zij den tijd met kaartfpelen dooden.” | 
“_ Het geheele gebied der zedekunde , der menfchenkenolsfe 
én der fchoone kuaften (nat der vrouw op@n: zij moet vers 
asaken, niet onderwijzen willen. De eigenlijke ernftige wes 
senfehappen zou ik mijner dochter verbieden ; zij maken 
flechts verwaand en fhapachtig, zonder bevalligheid te geven. 
Wangeer gij flechts gelooven wilder, hoe kwalijk eene vrouw 
Zich, bij een’ verlandig man ‚ Sapprijst door de trotíche 
woorden ‚die hedendaags in den finaak zijn! «= Voer de vrous 
wen zijn de Bleemen der wetenfchappen : zij moeten de Cras 
eten zijn, die voor de Muzen kranfen vlechten, ander nier dè 
Muzen zeive."" -, | 
- Maar wij willen niet meer afichrijven 5 onze befehacfide Leù 
zeresfen mogten anders een weinig misnoegd worden. Het 
hier boven ter nedergeftelde moge de vude Heer scauannen 
bij haar verantwoorden ! 





Godsdienftige Gezangen voor de Feugd. Door den Sc ziener 
He. WESTER. Vierde Druk, Op sieuws verbeterd, Te Gro- 
singen, bij J. Oomkens. 1808. In wo, 56 BA 


He affcheijven van den tieel kan genoeg zijns; drie ven 
 Zijs uitverkocht, dus is ’t werkje reeds overal . 
Hier en daer maakte de Schrijver eene kleine verandering, 
Jiet lets weg of voegde iets in, en, 't geen voorsd bij velen 
aangenaam zal zijn , het eerfte versje, van iedere bijzondere 
zangwijze , vinde meu hier met noten gedrukt. De hedjes 
zijn bewattelijk „ flichtelijk , en grootendeels naer de gods- 
slenttige gevoelens van ’t meerderdeel onzer Landgenooten 
ingerigt. 





ALGEMEENE € 


BRLANDSCHE: 





5 


LETTER-OEFENINGEN. 





Het Karakter vap den Christen. Tien Redavoeringen voor 
" Christenen:, Deir GEORG GESZNER , Hoogjeeraun err 
Predikant te Zurich. Uit hee Hoogd. vêrtaald. Te 
Arjen » bij--Ws van Vliet, 1808 . Jm-grò 8voe 
a, Ln Der ER: 






d> l Redevoeringen 4: 
ar de beste Schrijs 
5 Vv geven, om den, 
on eelen.”- Zulke. 
iew ‘mijn hacelijks, 
verr bben altijd eene. 
nad: mwijlen bij de, 
Rec e Lezers door 
gaar Ê zulke, $chrije- : 


Vers _ mn van eene‚On+} 
‘gunftige beoordeeling, en voorloopig psotefteeren. tegen 
Een vonnis, dat nog niet opgemaakt is, — Schrijvers 
df Vertalérs, die de waarde van hunne Bosken gevoe. 
leo , ontlioüderi zich van dergelijke zetten, taten de Rea- 
\‘genfenten: brigeimoeid , én befchouwen hun werk boven 
óngunftige oordeelvellingen verheven.. De betuiging. 
dat ten Zich van eëne gunftige beoordeeling verzekerd - 
liield‘, zou opk veeleer ftrekken om eene aanprijzende, 
Recenfië tè verwerveri , dan dergelijke -kráchteloozd- 
Bedreigingef. — Wij vonden ons opgewekt om deze 
Bedenking hier.te plaatfen, en züllen het Werkje voer: * 
Handen nu beoordeelen , „zomnder eenig terugzigt op‚de 
gemelde verklaring van den„ons onbekenden Vertalers, . 
“ De Hoogeérw. besZneRr heeft zich voorgetteid de. 
Beantwoording def vraäg: Wat maakt den Giriegn das: 
eenen Christen? en deze ftoffe in tien Kerkelijke Fadps 
voeringen’ bewerkt. Derzelver onfchriften zijn; 2. De: 
Cherissdh oriderfthgidt zich, zeer Kennelijk door zijn. pln 
dn Crins. à Wes hat gelof in. Chrissy sle den a 
KETT, 1808. Mo. sg, Ge , 


sio 6. ozsznan 


Heiland , allereerst werkt. 3. De Liefde vanden Chrásten sr 
Christus. 4 De: Blenfchendiefde , welke dend Cheistúu bekiek. 
5. De Christen gerwint door zijn geloof de wereld. 6. De 
Orinen in ils A8 Hoe onderfcheids zich de Christen 
dine Hoe nend: aich. de Christen 
7 Poe Hope Er den Christen. zo. De 
ri je, ie istens met Chriszus. 
ri leenen „gemoedelijk — maar oppers 
vikkig. Zij hebben gene blijkbare Ítrekking tot bevor 
van zedelijke ke pligesbetrachting nit ber begint 
‘Cristerijk loof , en verdienen, te dier oprzake„ 
Saaprijain 3 maar — Schoon alles jn gene geleidelij ke 
orde wordt afgehandeld …— eene duidelijke ontwikkee 
ling van denkbeelden vindt men in dezelven evenmin, 
eene u° 


zere. echt 
he wijze 
zens mi 
„ ef van uit 
over den 
verfchîille 
geed en g 
ze foort 
van verft 
Baan. - N 
Voor ieder van deze Leerreden ort’ 
Gebed. Deze Gebeden zijn gerig den, 
gader, en verder tot den Heer Dit- 
fSehijnt den Vertaler toe, dat ni te 
worden, en heeft hem aänleidin, hte, 
fie Leerrede , waarin gehandeld den 
is den naam van Christus , te dou van 
eene Bijlage „ behelzende de gedac er 


wegens het bidden tot Christus. Volgens GESZNER nee 

mefk beteekent het bevel des Verlosfers, den Discie 

geken, gegeven, om in zijnen Naam te bidden , niel ale 
het bidden in Bevolge van *s Heilands bevel | moch 

ook het bidden zoa als Chriscns zelf jn de ei 

digheid zou gebeden hebben, maar de rigtin A Gelede 

tot den verhoogden Verloster ; 3 behoorende het, vol- 

gens hem, tot de voorregten van den Christen , rd 

Zieh im het Gebed tot Christus werden, en van ben 

€n door Hem verkooring verwachten har 4 

heg, na wordt in „het aangehaalde uit, de ellie? 


KARAKTER VAN DEE Ciarsten, za 


vin het Kerkgenootfchop der Hervormden. in de Achttiende 
mn drtegnf: hi regtftreeks tegengelprdken , 
en beweerd, dat men nimmer tot Christus s „Midden, 
Jaar behoort te bidden. Bij welke gelegenheid het voorz 
Îehrife des Verlosfers , Vader te biddên in zijnen, 
Naam, Joänne XVI: 2-26, wordt bijgebragr, Maar 





derhalve verwachten, dat God ons, uit hoofde van die 

betrekking, gunttig zijn zal , en ons om zijnen wil, tet 

joen gerake, zal fehenken datgeen; waarom wij 
en. DL 





Korte Verhandeling wegens de overeenbrenging van de Gés 
chtlijsten van JEZUS CHRISTUS, door de Bvarigelit. 

en MATTAEUS èn LURAS nagelaten , volgens de witleg- 
geen der beroemdfte Codgeleerden _ Fe Ucrecht , 


„ van Séhuonboven, Zr gr. 8vo. $4 Bl. an 
Fe deze korte Verhamdeling , en bilgerogsde Ge. 
fachttafel „ deet de ons onbekende Bchtijver KN 
a gedachten mede. over een onderwerp dak wet BDE 





533 «___ VERRANDELING: | 


in den algémeênen fmaak valt, doch desniettemtn' ver - 
veel gewigt is voor hud, die de twee eerfte Hoofd. 
ftukken van Mattheus even zeer voorecht houden , ale 
Jet derde van Lukas. En zelfs eens toegeltaan zijnde, 
dat de eerstgenoemde niet van den Apostel Mactheus 
ufkomftig zijn „-zoo verdient toch ’t Geflachtregister, 't- 
welk daarin vervat is „ als een ftuk van ongeveer dezelfde 
oudheid, als dat van Lukas, bijzondere opmerking, en 
js het onderzoek naar de beste wijzé van overeenbrenging- 
van beide elachtregisters allezins nuttig en belangrijk. 
Vele kundige Schrijvers hebben er zich , met onder- 
Scheiden uitflag , mede bezig gehouden, Van de voore- 
naamften wordt, iu dit kleine ftukje , eenig verflag gen 
daan, met bijgevoegde beoordeeling wart derzeiver on= 
derfcheidene waarde, ’ 
Allereerst komt het gevoelen van DE GROOT , MAMMOND - 
En LE KLERK in aanmerking , volgens welk men ; in beide: 
opgrven van Mattheusen Lukas , geftachtlijsten van een - 
en denzelfden perfoon, van Jozef namelijk „ zal aans 
treffens deels fteunende op een berigt van zekeren Afris 
kanus, bij EuseBIus, deels op eene oude overlevering 4 
3nhoudende , dat María de dochter geweest is van eenen 
vfginkind die ook , doch in den zesden graad, uit 
êlchi afkomtftig was. De Schrijver toont, op ’t voete 
Tpoor van vAN DER MEERSCH , m‘deszelfs Marteekening 
op Eufèbjus, dan , dat noch 't een,‚noch ’t ander op ge 
noegzamen grond fteunt. Liever vereenigt hij zich met de 
voorftanders vart % meer algemeen gevoelen „dat de lijst | 
bij Mattheus, als eene geflachttafel van-Fozef, cer die bij 
Lukas, als eene geflachttafel van Maria is aan: te mer: 
ken. Maar ook deze'ldbpen- vrij wat uiteen, SrAN* 
HEIM, SURENHUIS en anderen zijn van begrip , det zelfs 
de namen Salathiel, Zorobabel, Matthan of Matshat, 
welke in beide de opgaven voorkómen , niet van dezelfde 
perfonen moeten. verftaan worden, maar van onderfcheje 
dene , offchoon de namen gelijklnidende zijn , gelijk 
meermalen in twee familieg plaats heeft. … Maar dit 
wordt ‘met regt verworpen „ als alleên rustende óp etne 
willekeurige verklaring van ’t woord, dóor- swifsnen vere 
taald , bij Matth, Veel mêer waarfchijnlijkhéia héeft de ge- 
‚dachte van den Hoogleeraar T. H. VAN DEN  HONERT, 
„wien velen gevolgd zijn. Naar dit gevoelen isde 
„lachslijst van Lukas opgemaakt , volgens de wet ' of: 
went &rfdóchters , die medebragt, dat ‘zij, 'die'zuik 
| ‘ eens 


_ 
„_ 











VERHANDELING: ’ Ws 

eind Goehter sroüwderr, overgingen in het gefincttt van 
hunnen Tchoonvader, en. dus de namen der .voorvadee 
zen dezer dôchtérs in hunne ftamrekeningen, ‘ín plaatfs 
van die hûnnef eigene ouderen, moesten fteilen ; het= 
geen gemelde Uitlegger aanneemt , dat in de geflachttafel 
van Lukas dikwijls gelchied-fs, ‘Doch ook hiermede kan 
Onze Schrijver zich niëf vereenigen, dewijl men daarin 
_ Everreenb; afs bij *t gevoelen var Afrikanus „ verkeele 
„delijk blijft hangen aan eene zonder grond aangenòmene 
" bereckentis -vâir %-Griekfche woord voutlur , ’t geen men 
opvat voor rekenen , Kouden naar de wet, waarvan de 
geleerde VAN DER MEERSCH de onvoegelijkheid heeft 
‘ bewezen. Hij: zeeft dan , boven alle andere uïtleggigen, 
“Zijne toeftemming aan °t gevoelen wan den Engelfchen 
Leeraar. souTH ,-’t welk nit TH. STACKHOUSE wordt 
medegedeeld , en hierop neêrkomt: Mattheus befchrijfe 
de flaatkundige af komst van Jezus uit David , waardoor 
hij rekt had op den troon, en begint, met dit oogmerk, 
set’ Abraham ,-en' eindigt met Jozef; terwijl Lukas de 
eaatuurlijke afkomst heeft: willen aanwijzen, door alle 
‘opvolgingen van de geflachtlinie zijner Moeder, tot Dae 
vid, Abraham, en zelfs tot den eerften aller menfchen. 
Beiden moesten dan overeenftemmen , van Abraham tot 
David, ‘Maar.-van hier af moest dan nu verfchil onte 
dtaan , terwijl David uit Bathfeba twee zonen, had ,.Sae 


Jomo en Nathan, Matthssus vervolgt 't geflacht van den 


‘ kerften , die hem op den troon volgde; Lukas dat van 
Nathan ; maar de nakomelingen van Salomo uitgeftore 
ven zijnde, kwum ’t troonregt op die van Nathan. Beie 
de lijsten komen dan zamen in Salathiel en Zarobasg 
bel, Nu ontftaat een tweede verfchil , naardien de laate 
fte twee zoons had, Abiud en Rhefa, van welke de 
oudfte het troortregt verkreeg, en het hoofd werd der 
linie, waaruit Jozet afltamde, en de jongtte in zijne na= 
‘zaten. Heli voortbragt, waaruit Maria ‘is gefproten. 
„Beide geflachttafelen vereenigen zich weder in. den pere 
foon van Jozef , die bij Mattheus in zijn eigen regt 
voorkòmt, en bif Lukas în dat zijner Vrouwe is opge= 
tre ENle : ' ' Mn 


Dit laatfte gevoelen wordt door onzen Schrijver ver. - 


‘dedigd en door eene bijgevoegde Geflichttafet opgeheje 
“derd , en zal mogelijk, langs dezen weg meer in oui- 
“loop gebragt zijhde, wel* zoa veel bijval vinden, als ’c 
"genigzins ‘verfchillend ftelfel“van ortzen Landgenoet, 

Oo3 ‘ In iden 








den gtleërden- en vernuftigen SCHUTTBS voor e 

ke jaren , met eenen kunttig uitgevoerden Geflacht- 
broom, jo. % licht gebragt» waarvan ‘tons verwen. 
gert in dit ftukje volftrekt geen gewag te zien maken, 





Hewewsgefchiedends wan senen Christen, of eens Christos 


ize noor de Kenwigheid. Uitgegeven door de Maste 
Frage Tal Nut van Algemeen: Ty dinflodan, vj 
C. de Vries, enz. da Bro. Bo Bl 


D'r Leon oi 

er Paar ed eener 
chappi. Toe Nut van % 
gegplwe met den gonden. 

dan de Tisel gemeen smet 

tén , voorhl onder dé wriss 


“ken Werkje: ecèms Okristi 


door }- BUDJAN,. =— Het 
fraoêdelijk Christen vas 
hefdete binkaudigheden 
feld aam velerlei beproe 
Wijvende gan zijnen plig! 
Fi, en niëts aanftootelijk 
chap; derven wij 
se aanbevelen, Me 
een Belijkfoörtig , 
boekske, getiteld ; ’ 
laar GESSNEN. . 





jonamas genmIcr PARRAU Oratio Öec, Det ie: R 
voering over hes minzaam en hubtig verband zuifchen 
… deoefezing van de Criekfche en Lavijnfche Ei rd 
tevens mes de Oasterfchee Harderwijk, bij E. Vijno 
Jp ga. 37 B nk oe 
gonftig verlag gavan wij inons Maandwerk voor den 
Jere 1908 van des Hoogleeraarg Inwijdingsrede tot aans 


Ad 


y. Ee PAUERU, ORaTrÁ as 


Hee vugtig het were , de Griekfòhe èn Lätijnfche Letterkunde 
fe vereenigen met die Ber Ovsterfche. talen. Dit ganze. 
gen onderwerp verkoos hij uitvoeriger te behandelen, 
er is alzoo van hem ten grondflage Belegd dezer Rede. 
voering , met welke bij et Reâoraat der Harderwijk. 
fche Heogefchote in dit jat nederleide; én mag. dj 
daarom eenigzins befchouwd worden ‘ais: eené vet. 
volgftotfe ‘op gedachte Inwijdingsrede. Aan de Dée 
Schaafdheid „ bevallige zoetvloeijendheid en kear! 

houding der Griekfthe en Eatijnfchie fchtifteh kent on%e 


„le © 


had 


Redenaar teregt den prijs toe.boven die van het Ood. 


ten, waarin dène min kiefche taal, warter gevoel en 
wildete ftouthéid heerscht. Evenwel dragen: Zij gee 
merk van boerfche onbefchdafdheid „maar , gelijk. de Clas. 
Afche Schrijvers onderling in ‘waatde verfchilten, duk 
togen de Gosterfche , hoezeer te Schatten beneden de 
besten der Grieken ent Latijnen, bij de zeodantgen tbch; 
als ven minderen ran zijn. vergeleken worden 3 dok 
heeft. de Dichtkunde ebreërs en der Arabieteù háe 
ce eigen waarde, en draagt zij ‘het kerimierk van def 
efiderfcheiden landáard. Overvloed van \vijsgeerige 

Historiche , Geneeskundige eh Aardrijkskundige boet 
ken ìs er zelfs in Jaatstgedachee rale voorhanden, dié 


verdienen gelezen te worden door elken Vriend der Wel 


tenfchappén: en vermits de Arabieren, is het niet van 
de Romeinen, voor het minêt van de Grieken „ teek 
weel hebben overgenomen en vertolkt , Aieeft men , 
„Bear hun voorbeeld , te meer zich toe te legger 
op de beoeféning van beiderlei Letterkunde, er die te 
vereenigen. Ja, hoe gtoot hét verfchit zij tusfchen eene 
&n andere talen, în derzelver regelmatige vorwing vaù 
woorden, afeiding van beteekenisfen uit eenertet ron, 
en gelijktoortigheid van zegswijzen , of Spreuken , heerscht 

er zoodanige overeenkomst tusfchen de fpraak het 


fpraakgebruik dezer Volkeren , dat alwie , op het {poor 


van MEMSTERHUIS Cfi VALCKENAER „ het Gríiëksch én 


Latijn regelmatig en grondig wenscht te verftaan, niet 


weinig licht ontvangen zal uit eenertei beveféning van 
Het Oostersch; Voegt hier bij, dát wederöm de [pé» 
lingen van het Dichterlijk vernuft, hoewel naar Rdérèn 
landaard onderfcheiden , niet zelden ook eenerlei loop 
en wending der gedachten aantoonen zullen aan hem, 
die , in gezegde talen ervaren, de voorhanden zijnde 
wederzijds ter opheldering bezigt. Vooral is 

Oog het 


è 


696 


H. PAREAU;, ORATIO, 
Jr REAU;, de 
od 


. 


BJ. THA TEURISINK,CVER DE ROODVONK: SIP 








“ess over de Voorkehoeding van de. Roodvonk , doon Et 
1 THOMASSEN A THUBSSINK , JMéd. …Doê. Prfafe 
! venze.te Groningen. Aldgaro. kij Je. H. Bolt. gre 
: Bro, 27 Blad, EEN EE 
D' ftukje , offchoon reeds 'in het ade. Stuk des gden 
Deels van het Geneeskundig Magazijn geplaatst ‚ 
Ss 








“verdien deszelfs belangrijkheid „ 
eene af; ler dezelve Zouden velen, 
ldie ge md geneeskundig wer} 
‘zijn, v e bijdrage tor de. Rood 
‘vonk, draagt van het fchrander 
“Oordeel znnis van den verdienftee 
lijken E Wij voegen er dys mjets 
iter verd ze Lezérs terugwijzende 
op No. : Maandwerk „waar wij 


„gok van dit Jets gewag. maakten. 


:Verpag van.het ‘verlaskandig gevat, aan” de Huisvróuw van 

2: JAN Acquor evergskomen, op den ia+-taden Yulij 1808, 

‚ door NORBERT LOUIS HEBBELYRCK „ gepromoveerd Hee. 
"en Vroedmeester in Gent, Utrecht en Amfierdam; voor 

… dezen praBifverend Heel- en, Vroedmeester in Loenen), 

‚hans praBifeerend Heel- en Vroedmeester in Amfierdam. * - 

« „Aldaar, bij Le. van Es, 1808. Zwgr. 8v0. 41 Bladz. 


FJ cer moeijelijk valt het den Mensch, wanneer hij zije 
: ne handelwijze , welke hij voor zichzelven bilijk 
‘oordeelde „verkeerd. uitgelegd „ ‚in een hacelijk daglicht 
geplaatst ‚‚@n zijnen goeden naam verdacht gemaakt ziet, 
il te zwijgen, zich zijner eigene agak, niet aan, te trek- 
ken , noch vaor. haar met alle die wapenen te Ôrijden , 
welke hij te harer verdediging meent met regt te kunnen 
gebruiken. Deze moeijelijkheid govoelde ongetwijfeld 
pok de Schrijver var dit erllag ‚ daar hij, volgens het 
algemeen gerucht „, befchouwd wierd „ de, Huisvrouw 
Van JAN ACQUO& mishandeld te bebben , en op. deze wij 
ze haar moordenaar geweest te zijn. , 
Reeds had de Heel- en Vroedmeester HasnsrvncE het 
geheele peil zuiver en waarachtig als eene Verklariag 
„ppgefteld , en dezelve aan de Commisfie van Geneeskun” 
. o5 ig 





ef. 





3 SR Es UEEBELENCE 


dig-Tosvoorzigt, bier ter flede gevestigd, als ook eení- 
je dagen daarna aan den Burgemeester' ingeleverd ; dan, 
É niet genoegzaam oordeeterde tot zijne wr Ee, 
“sam híj eon,‚nader middel bij de hand, namelijk het 
ppbiiek den inhoud van zijae Verkhartag mede te deelen 
niet alleen, maar tevens te doen zien, dat zijne belran- 
delin, Ard „de. 
volgelijk aan 
tarenboven he 
denken heeft a: 
‘Vroedtneester s. 
warde , en Op 
zinnen van den 
“hol gebragt, da 
naaf waar 
De Verklarin, 
joie voor het p 
ij de hoofdza 
alle mogelijke h _ 
vrouwe van ACQUuoYy afgewacht, en. haar nu en dan one 
derfteund (naar ons inzien wel wat vooruitgeloopen ged), 
belloot hif eindelijk dasgene daar te felter, wasriù 
zelfte te Kort Schoet, en alzoo de doorzekking van het 
hoofd door de bovanengte van tret bekken ve bewerken, 
Dekkers derhalwe de plastfing als voor den gektemd 
latende aanbameu, bragt hij den Bannelijten tak 
van de Levretfche tang , volgend de gewone wijze, in 
‘her Bekken „ vervolgens. dèn vrouwelijken tak, éd vere 
eenigde dezelven; oogenblikkelijk hoorde hij een pij 
Wijken fahrseaw vat de Lijderes , hauide da de t 
Haut budeen , tejgde dezelve op nieuws dan , öfn het h . 
zeme fchuiatcht daling in het beltken te verfchaffen, on- 
dervindende daarbij de grootfte moeljelijkhtid ; … dû 
Lijderes werd met kramptrekkingen cq bevingen overvab 
len, deor den gevoeligen wierws, die doot het inbrengen 
Wen dé tang geprikkeld werd; … eindelijk zag hij zich 
gedrongen van deze handgreep fte zien. 
- Het geval dringert® eordeelénde, gaf hij zofks aân dé 
Fuastlie ve keten: Verkocht ott cen ; Vroedmees 
ter,’ welk hem werd toegeltaan. De Heet AALDERINK 
‚wordt, als het naast pij wonende, gehaald ; deze be: 
Fchouwt Ret geval-als ktitiek , verklarende dat het géêne 
politie was van het hoofd om de tang tan te leggèri, en 
MEDBELUNCE niét te Kunhen adfileeten, maar zi erk 
N eere 


Ets :YRRLOSKUNDIG GEVAL. — . 99 


Aesermeester , den Heer SCHUMER ; te Wille haten. Herne 
ENCK. (aat dit toe. Na verloop: van een hakt bur 

ETL AALDERINN, het SCHUMER terug; deze Jaatfte on. 
derzoekt, velgehs;de opgave van HEBBELTNGK , het 
werk , gedurende. het tijdttip van mogelijk heg geene 
minuut; en bet refnltast van dit onderzoek was, dat 
SCHUMSBR, in het bijzijn van alté omffanders, tot Babe 
PELINCK zeide „dat hij te vroegtijdig gewerkt bad, dat 

ij hem niet-konde adfifteeren , mäar dut hij zijnen Pro. 
fesfor moest laten halen ; vertrekkende beide voedkuns 
digen, nadat de Vroedvrouw eene berisping had bek» 
men , dat zij HEBBrLYNCK te vroeg had laten roepen. 

Nu verloor nasaaLynen op censel het aanzien en-VEla 
trouwen ; terwijl de ongelukkige Lijderes niets won dan 
een onherftelharen féhrèks Arere krachten bezweken hoe 
fangs hee meer, welke nESBELINCK door het voorfchrije 
_ ven van een verleren mixear trachtte op te wekken ; 
in één woord, op den ieden Julij, in den avond, bee 
zweek de beklagenswaardige, nadat eêne Stads Vroed. 
yrouw tegen HaPBELYNeK gezegd had, dat aties. wel toprtk 
ken zou, dar het eene natuurlijke verlosfing was ,. dh 
dat zij hoop bad de Vrouw nag te züHen verlesfen. — 
Het overige gedeelte van, dit Vesflng bevat ontderfcheit 
dene aanhalingen van verfthillende Vroedkuudigen, dig 
de Heer HEBRELYNGE , ter ftaving zijnet gedathsen on ter 
verdediging vaa zijne gehoutiche handelwijze , à28s 
voert, : ' . 1 
_ Wij gevoelen al het dieptreffende van de uitfpraak van 
den Vroedmeester SCHUMER , die imthêr ten î 
ha HEBBELYNCS werken meest, en künnèn niet nae 
aten bij deze gelegenheid ou4& vefontwaatdiging ovee — 
dergelij t handelwijze „in-eene.zaak vóu £ulk ecn teedaren 
áard als de Verloskende,. aan, den. dag te Joggen. Wij 
Verootdeelén hèt gedrag van Gen Heer:ecuuieza: (in de 
onderftèlling dat afles naar waarkeid:is) , omdat zijn Eds 
zulk een vonnis, al wâre het mog ZOO gegrond, Zoo 
openlijk heeft uitgefpreken 3. adt hij zijdelings eene 

oogleeraar ten toon ftelt, seaarormtrent wij ih gekere 
fneenen dat zijn Ed. verkeerd onderrigt is; en tindelijk 
omdat Hij, dadelijk na sijne uitfpradk , de hulpbelroes 
vende Vrouw verliet, zoùder of zelf iets te verrigten, - 
of zijnen raad mede te deelen, Dis eischtt de (hem der 
menfchelijkheid, 


Offshoon wij au, om de aangevoerde vedemen „het 


hd 
‘ 


Nn 


= il - 
640 N. L. HEBBELYNCK ;' VERLOSKUNDIG GEVALS 


gedrag: van' den Heer sCHUMER afkeuren , wilten ‘wij 
„echter daaruit niet hebben afgeleid , dat de meening van 
dien Heer omtrent de behandeling der Vrouwe’ wan ac» 
. 2quoy geheel ongegrond zij; daar wij, na een geftreng 
„onderzoek omtrent de handelwijze van HEBBELvNCE, 
ongetwijfeld het eenen ander ten voordeele der verkla 
“zing van SCHUMER, dien wij voor een bekwaam Vroed» 
meester houden , zouden moeten aanvoeren: dan wij wike 
den de wond niet verder openrijten, en de beflisfing van 
‚dit ongelakkig geval aan het bedaard en verftandig on 
derzoek van het Geneeskundig beftuur overlaten, 





CORNELIE ADRIANI VAN ENSCHIUT Oratio de urilitate 
-_disciplinae juris naturae, nostra inprimis aetate, Hare 
: dervici do. Dat iss Over hef nut van de Natuurreptie 
… wetenfchap, vooral Jen onzen tijde. en 


DD Heet VAN ENSCHUT , voorheen Advocaat in zijne 
À oorteftad: Arnhem , een Kweekeling van de 
Hoogefchool:in zijn Vaderland, die in rSór, bij zijne 
bevordering tot Doétor. in de Regtsgeleerdheid , een 
proeffchrift gaf over de toerekening, en zich naderhand 
voordeelig bekeud maakte door eené overzetting , voorrede 
en: bijnoeg/tien van en bij yacosr's Proeve over de Doode 
frafen, werd vijf jaren later, in 1806, door Curatoren 
want gedachte Hoogefchool aangeftéld tot Hoogleeraar in 
%* Namur „ Volkerene en-Wgatsregs, in plaatfe van zije 
men beroemden Leermeester, den Hoogleeraar KEMPER ; 
en aanvaardde, ma dat hij feeds een geruimen tijd in zije 
ne nieuwe. betrekking was werkzaam geweest , plegtig | 
met pra deg op den 16 Junij 1807 „ dit 
zoo gewi fr er ook ja! ie deze tijden'zoo bijzonder 
gewigtig ‚ Hoogléeraarambt, : | 
Wij zuilen den Lezer“met den inhoud van deze Re° 
‚ devoeriog trachten bekend te maken. Oer 
„Het ftuk bevat, behalve de voor- ‘en naredenen 
twee Hoofddeelen, waarvan het eerfte de nuttigheid 
van de Natuurlijke Regtsgeleerdheid in*’t- algemeen 
openlegt en betoogt 3 terwijl het ‘tweede ’t- bijzonder 
suit van dezelvein onze tijden met bijgevoegde ‘redenen 


kortelijk aanwijst. 
‚ De. Kedenaa r merkt teu:grondflsge zijnde (redeneringen 


"4 op, 
\ 


ed 


mn 








‘Ce Ae VERCENSCHÓT; ORATIO, Ket 


ep CP: 14) dat, wanneer men over het- nut eener wee 
tenfchap wil harrdelen, dit op tweederlei wijze verrigt 
Ran worden, naar dát men dege: wetenfchap of op háar 
zelve befchouwd, of met andere weten(chappen in! ver=/ 
gekijking gebragt, overwegen wíl. E 
Verder merkt de Redenaar met betrekking tot de Bee - 
hándeling van zijn onderwerp aan, dat, hoewel het „ 
wnaautrkeurig ‘ge proen „ jet anders zij, over het: 
Pur der Geregtigheid , tet anders over het nut der Na’ 
tuurlijke Regtsgeleerdheid te fpreken , van deze beide: 
evenwel meetmalen zonder onderfcheiding kan en mag: 
gefproken worden, omdat de eene niets anders is dan 
de toepasfing. van de andefe. "- 
Daarop ter zake gaande (p. 15) zegt hij, dat de voore 
treffelijkheid der wetenfchappen onderling: te beobrdees 
Jen is naar ieders natuur en doel zelve , en naar dat de 
vruchten, welke zij moeten voortbrengen , grooter ‘en: 
algemeener zijn; en dezen maatítaf volgende, vindt de 
Redenaar geene wetenfchap, die boven de Regtsleer ge» 
ftetd mag worden , met uitzondering van de ‘Staatkunde’ 
alleen , die „ als wetenfchap befchouwd- , uit alle de’ 
overige wetenfchappen-’t voortreffelijke bijeenvergaderd 
en voor ’t menschdom vereenigd bruikbaar maakt, Des 
ze telling wordt vooral ‘daardoor aangedrongen , daf 
de menfchen geen oogenblik nevens elkanderen beftaar „ 
of beftaande gedacht kunnen worden, zonder de uitoee - 
fening , en dus ook zonder de kennis des Regts. Deze - 
veelbevattende en gewigtige grondftelling wordt door 
den Redenaar uitnemend wel:en overtuigend voorges 
dragen , en de Regtsgeleerdheid in ’t algemeen vinde, 
zich verpligt aan den Heer vAN ENSCHUT , vooral ook! 
" dn deze dagen, voor de handhaving van haren welbe< 
wezen rang onder de Wetenfchappen. Dan nu maakt de’ 
Redenaar eene geheel andere aanmerking , namelijk , dat , 
Wanneer mier de natuurlijke en ftellige Kegrsgeleerd. 
heid van elkander gefcheîden gedacht wil hebben, het’ 
de Natuurlijke Regtsgekerdheid alleen is; welke zicht 
dezen grooten: roem ‘van nuttigheid kan toeëigenen; en’ 
ook dit zal men den Redenaar moeten toeftemmen „ 
Wanneer men zijne redenen hoort, die uit den aard 
wan ’t fleltige Regt zelve ontleend zijn ; dit namelijk! 
kan in twee deelen gefplitst worden, waarvan het eene 
geen eigenlijk regt geheeten kan worden, en wastovef 
als zoodanig hier dan ook de rede niet zija kan wil 
w 


- 1 





das ©, Ac VAN BRSCHYP_ 


wijl bet andere gedeelte niets anders is, dan bet Nen 
_tuurregt zelve, door de (tellige wet bekrachtigd. 
Pit afgehandeld hebbende , befchouwt de Redenaar 
{pe 19) het nut van ’t Regt en van de Natuurlijke 
egtsgeleerdheid meer in bijzonderheden, en doet ons, 
dus de uiegebreide en groote werkzaamheid des regis 


genoelen : geen (tand onder de.menfchen, geen oogen - 


k, geene verrignng beftaat er, zonder de invloeden. 
des regts. De Natuurlijke Regtsgeleerdheid bepaalt 

met naauwkeurigheid de grenzen van allen geweld, van 
allen wettigen dwang, tusfchen enkele menfchen, tuss 
{chen de volken. Zij bepaalt naauwkeurig, wat er tus. 
Schen echtrgenooten , tusfchen auderen en kinders, tuss 

{chen de hoofden der huisgezinnen en ondergefchikted 

gedaan kan en moet worden. Zij leert de naruur kend 

nen der ware gelijkheid en der vrijheid; wijst daardoor 

aan de eene zijde der losbandigheid hare palen aan, en 

’ breidelt aan den anderen kant den troufchen overmoed 

en onderdrukking der magtigen 2 ’t welk alles verder 

uitgebreid , en op bijzondere perfonen en volken, oude 

en hedendaagfche , wordt toegepast en met voorbeelden 

epgehelderd. Bijzonder ook wijst de Natuurregtslees 
ki grenzen van Regten en daaruit. voortfpruitende Pligtes 
San van den Regeerdes en die geregeerd worden in den 
Bur erftaat, 

. Na deze befehouwingen, uit den aard van ’t Regt ed 
van de Natuurlijke Regtsgelgerdheid zelve, als van vor 
zen , ontleend , wendt de Redenaar , eer bekrachtiging vag 
bet gezegde , het oog naar de Gefchiedenis (p‚. a9)s. 
Hier heeft ons de ondervinding geleerd , dat juist zij de 
beste burgers, de beste regeerders, ander welken form 
van gebied ook, geweest zijn, die zich van der jeugd 
af ’t meest op de natuurlijke regrswetten hadden toeger 
legd; en hier vinden wij de namen genoemd van Soerater, 
Plato, Aristides „ Phocian , Eaeminondas; hier vindes 
wij gewag gemagkt van de Cornelii Scipsanes , van de 
Jaelii, van Cicero, van Sulpicius Rufus, van Papinienus, 
gn Trajanus en de Astoninen === welgekomene voot 


peglden Ll | en 
Ì integendeel (zie p. 24) waar en z00 Vaak de Natuus 
segtsleer of bedorven voorgelteld of verwaarlaogd wierd, 
daar ook onhenden de grootte jammeren. en ward 
Nap onsder de VoFsn, en in de Muegerlaten de 85 
buteniporigkedes: in de. Wetgevings 's..walk. waren 
PET, | 








ed 


m E. in 1, ‚ q 


— gûét voorbeelden wordt opgehelderd, die’ wel gekozen 
zijn en wel ftaan afgeteekend, Hierop gaat de Rede 
haar dezulkem te ‘keer, die wanen mogten, dat de opge: 
poemde wanprdes piet waarlijk te wijten zijn aan de vert 
Waarloozing des Natuurlijken Regts. 

“ Nadat de Redenaar over de beste burgers en egen, 
ders gefproken heeft, laat hij zich (p- 28) ap ‘gelijke 
wijze uit gver de eigenlijke Wetgevers en Regesgeleer 
den, zoo van oude als latere tijden „die altijd de beste 
bevonden zijn, haar gelange zij de Natuurwet meerten : 
grondfiage leiden van hunne Wetgevingen of Regtsleere, 

ier vinden wij uit de Oùder genoemd So/os , Lgcurguss 
Suipisius, Labeo, Papinianus; uit de Jateren Zaca, Grór 
tius; Gundlinglus, Huberus , Schultingius , Noodtius « 
Bankershoekius, Heinecvias. —_ | 
“Dit dus omtrent den invtoed en het nut van de beoefds 
ning des Natuurlijken Regts op de handelingen van mens 
{chen en volken betoogd hebbende, werpt de Rederaát 
Cp. 29) het oog op * naauw verband tusfehen de Nas 
eeurlif e Regtsgeleerdheid eu de Gefchiedkurrde , dig 
weder van den grootften invloed is op de handelingen en 
bedrijven van menfchen en volken, en op éene juiste be- 
öordeeling van dezelve. Zonder een rond e kennis def 
Natuurregts, kan men noch de Gefchjedénis beboortijk 
te boek (lellen, noch de geboekte Gefchiedenis beboors 


Van '’t „ dat de beoefening van de Natugrlijke 
Regtsgeleerdheid heeft op die van de ftellige Regtsges 
Yeerdheid in "t bijzonder, wil de Redenaar niet fereken 
Cp. 32) » omdat deze zaak door beroemde Mannen als afe 
gehandeld kan befchouwd worden; wijzende hier , în 
eene onder de bladzijde geftelde noot , op de fchoond 
Redevoering van den Hoogteeraar crASs de dio Cicero 
gis: non opinione ‚ fd natura jus conffitutum esfe , en maar 
. het pra@tisch nuttige Wetk van weEzER, over de natyurs 
dijke verpligtingen. Dit dan voorbijgaande „ wil hij alleen 
flltaard bij eene tegenwerping , die de voorftanders var 
Eene bloot flellipe Regtsgeleerdheidd maken, of omdat z 
niet weten wat Natuurregt zij , of omdat zij, door voor 
oordeel en belang gedreven , at het overige verachten , 
om *t hunne te prijzen. Deze namelijk zeggen, dat, ma 
de vestiging der Burgermaatfchappij, geene Natuurlijke 
Regtsgeleerdheid meer plaats kan vin ens dan zij wore 
‚ gen door den: Redenaat korten ‘goed. afgewezen, met 





644 C. A. VAN-ENSC HUF 


bi voegin dat. ook de: Regtsgeleerden-door ’t. Staatië 
hefet: werkzaamheden kunnen gergepen worden, 
die, zonder grondige Natuurregtskennis , geheel geen 
uitkomst of einde hebben. 


RE bij de bijzondere nuttigbeid van de 
e 


van bet Naa 
tuurrégt plaats in onze dagen. * Eerst loopt de Redenaer- 
de- oorzaken door „die in onze tijden.tot eeve meer gron= 
dige en meêr uitgebreide, beoefening van de Naärùurregtse 
Teer aanleiding moesteri geven, en ook gegeven hebben 5 
én dán fpreekt hij over hef üitgeftrekte gebruik van. dee 
zelve , vooral în ónze. dagen. De groote omwenteling « 
die bijkans de geheele Wijsbegeerte getroffen heéft „moes 
ook het Natuurtegt treffens vooral ook hier werd alles 
aangetast en Omgearbeids de „gedaante der wetenfchap; 
de omvang , de beginfeles , werdenof geheel vernieuwd , òf 
veranderd , of opgehelderd, of naauwkcuriger uitgelegd. 
De groote gebeurtenisfen tusfchen en.bij de Volken; het 


nen, dan verdient eene Wetenfchap eëús bijzondere 
t 


_ voorgevallene’ in Noord-Amerika; de verrigtingeri van 


osePHUS II ih Kerk en Stáat, van wien hij als bijvòeg= 

el zegt: „,Jofephus ilé, qui, cum in Amftelodamend 

5, fium civicate die quodam'Solis ex fuis eccleftis mu! cxe 

»‚ Euntes diverfarum religionum homines eosque con- 

s Gurrentes asque fefe invicem amice falutantes yideret, 

Ad hoe fpebtaculúas dicitur, Hacrymaste ;”° de swid, 
« N= R ” 


se . 


A, 


ORATIOS 7 OA 5 B4s 
tert, en gevolgen daarvan, in ons Vaderland; wodrat de 
Yroote Omwenteling in Frankrijk met hare uitwerkfelen 5 
_ alte deze dingen moesten het hunnetoebrengen tot uitbrei= 

ding en ook tot verbetering’ der wetenfchap', gelijk zij 
dan ook gedaan hebben ; waarvan een aantal gefchriften 
getuigen. | Ce | 
Het is hier; volgens de opmerking van den Redenaar „ 
gaan , even als het gewoonlijk in de Geneeskunde gaats 
an eerst, wanneer befmettelijke ziekten woeden, ges” 
‘Jukt het der kunst , na veel zoekens; de moeijelijkfte dees 
len te kunnen ophelderen. Het is'ook nu gegaan, zoo - 
als het eertijds ging , Ketuige de gefchiedenis, met deze 
zelfde Wetenfchap, die haar aanwas aan Staatsberoere 
ten, naijver en twisten tusfchen de Volken wel-het 
meest verfchuldigd iss, - en 
‚ De eerfte bewerkers def omwentelingen , hetgeen de 
Redenaar met VAN EGGERS erkent, waren zelve wel te: 
‘partijdig „ dan dat men omtrent hunne uitfpraken niet 


& 


de grootfte omzigtigheid zoude moeten … gebruiken 5 
maar het ws toch ook door de worfteling der pare 
tijen, dat wel eens de fchoonfte en gewigtigfte waarhes 

den aan het licht gekomen zijn. ;, Perfuafum nobis est,” - 
zegt de Redenaar (p. 47) „‚ vel ipfa hac contentione: 
ss complures maxim: pönderi$ veritates fingulari vi atque 
3 fplendore demonftratás evictasque esfe, huic noftrae: 
a, disciplinae haud dubie eo majoreui utilitatem allatue 
> Fa8 , quo fortius vividae earùm cognitioni et eficacia 
s tati eupiditaes affetusque hominum obftiterunt.’”* 
Dit alles wordt verder door voorbeelden opgehelderd 4 
antwikkeld en aangedrongen, - 
En nu gaat de Redenaar over tot de bijgóridere rioods, 
zakelijkheid van de Natuurregtsleer in onzen tijd (ps49)e 
Het zijn de menigvuldige en zeer onderfcheidene ges. 
fchillen,, verbindtenisfen en verdragen tusfchen de Vala 
en, die of oorlog voeren of buiten den oorlog zijn, 
welke bijzonder in onze dagèn de beoefening der wetenà 
fcháp vorderen; Uit Wordt door gen Redenaâr uitgebteid ; 
die er dit ten flotte bijvoegt: „Cim tändem coghemus , 
ss EX ipfo demum ftudio disciplinae cognitionem ptoflue4 

> Te,'EN Cognitione vero praeftantjam -perfpiei, éx Pera 
as fpefta disciplinae praeftantia illius praecepta fcquandé 
„> àmErem nasci — adeone eum a via aberrare putemus; 
ss qui noftris imprimis, temporibus ftudium eommens 
9» :dandum esfe._ dicit illius juris, quod in foederibus + 
_ KETT, 1808 NO. I3: Pp: ss Pace 


Eend 








546 €. A. VAN ENSCHUT, ORATIO, 


os patiionibus , cónditsonibus poputorum:, éeterormm. Ke. 
ús gum , in univesfo denîque bellijdre et pacis verfatur?” 
Hij wijst hier in de noot op mainens His. vergleichsng, 
D. 4. pe ,935. — De vernieuwde Stantsinwigtingen cn 
Staatswetten „ die de tegenwoordige behoefte van 
Europa fchijnen te worden. — De nieuwe lijfftraffebijke 
en burgerlijke Wetboeken ‚die Schier overal worden í 
yoerd ; waarbij komt dé meer en meer toenemende | 
lijke gewoonte der geachtfte Schrijvers , om de wijsgee- 
zige niet: de fiellige regtsloer te varbinden, en deze aan 
gene te toetfen ef op-dezelve.toe te pasfen. Dit alles 
maakt de. Natuurregtsleer bijzonder noodzaketijk, als 
onverftaanbaar- zonder dezelve ; ’t welk door den Redenaar 
waderom wordt uitgebreid. . | 
Zie hier den inhoud en orde van deze Redevoering , die 
met welingtrigte voor- en naredenen , welke de gelegenheid 
vorderde , geopenden geëindigd wordt. Wij weufchen den 
Heere van znecHuT met dezen ecrftelîng irt dic vak geluk. 
Wij vinden in dezelve eene doorgaande goede redenering ; 
overtuigende bewijzen, dikwijls ook krachtige en fierlijke 
uitdrukking. Overal: zien wij den onbeveorvoordeelden 
én edeldenkenden nati, den. man ook, die den ganfchen 
amvaug:der Regtsgaleerdheid hartelijk bemint, die buie 
‚ten: twijfdt aan dezelve veel nut.kan en vermoedelijk zal 
aanbrengen „ die, de flappen zijns meesters in dit vak 
drukkende , waarheid , edele ‘waarheid mes kracht en 
Schoonheid van uitdrukking zal traebser te verbinden , 
waardaor eerst aan de waarheid hare gezegende uitwere 
king verzekerd wordt. Wij wenfclren der Harderwijkfche 
Hoogefchool en hare Beftierders , deze doorgaans zoo: 
gelukkige bitkidzérs van verdienftelijkd :manrken® met dee 
zen jangen Flaogleeraas geluk „ welks buisen twijfel den 
luäster van die Hoogefchaol zal helpen bevorderen. 


Le 
b 





Brieven over het Biland WWulcheren 2 HAN T. SPERERVELDT, 
Lid van het Zeeuwsch Genootfrhap dar Woten/chappen. 
“Mes Platen, In den Hage, bif lmmerzeed en Comp 
. 1808. dn 8” 8vo, 176 Sd Ge . Ct. ‘ 
oEht. immer eenig: Schrijver „em hoe Vele beftaar 
#3 zulks! de punt van de pèn dêr Boetbeoorddeleren 
te verftompen , of aen vloed van aanmerkingen „ Op zijn 
Werk te maken „af to weren, gewis de Heer SPLELEVELDE 
doet-zuike zoo veel con buanet ; in het korte Veerberigt 
r. : er.  Y 


. L … 


/ 


yr. SPEELEVELDT, WALCHEREN, mf 


def opgemelde Brieven. Aan een werkzamen Post Vere: 
bonden , kon hij alles met de vereischte natuwkeutigheid 
niet onderzoeken. Zijn post verbond hem ftecâs: aurt 
éénen oord; dáar had hij bepaalden arbeid ; hij kon fiechts 
zijne gedachten op daarvan onderfcheidene voorwerpen, 
vestigen „ als een dikwijls afgebroke rust of gunftige 
oogenblikken Zulks toelieten. Dit hoopt-de Schrijver. 
ss zal voldoende zijn ter verontichuldiging:-voor «l het 
onvolledige , ’t welk men in dit Werkje zal ‘aantreffen ; 
voor de gapingen , welke zich inde verfchillendevoorwerà ’ 
pen opdoen, en voor de onevenredigheid , welke er in de: 
ehandeling van eenige derzelve beftaat; men zal zich 
dan niet verwonderen, dat er zoo veel over eerie plaats: 
is gezegd, en zoo weinig over eene andere, van Welke 
misfchien veel meer te zeggen viel. Men zal zich altuos 
gelieven te herinneren , dat de Sthrijver geen meestef 
geweest is ,-noch ovef zijn perfoon , noch over zijn 
Onderzoek.” DO … 
_ Daarenboven is zijn doel bij het opftellen dezer Aríde 
‘wen geenszins geweést, eene Befchtijving van’ het Eiland 
Walcheren te geven: Anderen uit te fchrijven „ lustte 
hem niet. ‚ De Verzameling behelst dan , in den eigetre 
Vijken zin,” gelijk hij opgeeft, „, niet dan eene mens 
eline van Waarnemingen over fommige gedeelten van 
et Eiland Walcheren,” am Hij begon echter zijn 
Onderzoek meer algetheen te maken; dan hij zich eerst 
voorftelde , toen hij zich onverwacht naat elders moest 
begeven: ,, Veel blijft er derhalve ,*” onderrigt hij ons ; 
‘> voor den oplettenden Opmerker over; Volledige aans 
merkingen wegens de Stroomen „ die het Eiland ouirins- 
gen , wegens de Natuurlijke Historie, wegens de Zee 
den, voor £00 verre die van de Holjandérs verfchilten , 
‚ Ontbreken nop”. | . | 
Van aanbelang is de herinnering des Schrijvers, dat 
de Brieven gefchreven zijn in het jaar r8osenin het begi 
vant 2866, en dus glleen op de toenmalige gefteldheid 
van het Eiland toepasfelijk. « ‘Voorts heeft de Schrijs 
ver zijne Waarnemingen in verfthillende tijden op 
Îteld, en gevolgelijk hebben zijne gevoelens over een 
Onderwerpen niet altoos dezelfde kunnen zijn. 
Moeteri 200 vele voorbedingen den Recenfent niet Onte 
tapenen , en doen berusten in des Schrijvers betuiging s 
7 dat , z00 Nij ier en daar Se voot het algemeen nietde 
Ds Pp 2 op 


8 OO FT. SPERLEVELD YT 


opmerking heeft gemaakt; zoo hij-bij het nafporen var 
enkele onzekere en gewigtige onderwerpen, ih het mide 
den der verfchillende gevoelens, eenig licht over duis-- 
tere gisfingen heeft verfpreid, zijn oogmerk bereikt is” 2 
— Wij nemen echter de vrijheid, hier en daar iets: bìf 
het overnemen aan te merken. 

Een zevenèntwintigtal Brieven maakt deze Verzamee 
ling uit , welker Inhoud vooraan wordt opgegeven „ 
doch welke wij noodeloos achten uit te fchrijven. 

De ftad Viisfingen ligt eerst aan de beurt, Onder de bijzore 
derheden , daaropgemerkt , loopt een geheele en geen korte 
Brief over de Draaikoof sineen der hoeken van den voorge- 

‘vel van het Raadhuis iseene ijzeren Draaikooi „waarin ligte 
Vrouwen gedraaid werden. De Schrijver was ooggetuie 
ge van die ffrafoefening, welke hij met alle vieze klene . 
ren befchrijft en te regt afkeurt. Of de benaming van 
Ligtekooifen uit dit draaijen , °t welk eertijds meer algee 
meen plag te zijn, ontíproten is , gelijk de Schrijves 
wisfchien ftelt, blijft hij ons swisfchien- 

Breed is de Brief over DE RUITER, em, hoe bekend 
ook die Zeeheld zij, en hier niets nieuws van hem voore 
kome, zal men dien Brief met genoegen lezen. =e» One 
danks het te Plisfingen eerst gevestigde , maar thans naay 
Middelburg overgebragte, Zeeuwsch Genoatfchap der Wee 
senfchappen , denkt de Heer sPRELRVELDT niet gunftig 
pover de Geleerdheids- en. Wetenfchaps-min der #hisfin= 
geren. Nogtans vergeet hij niet met lof te gewagen van 
BLIZABETH WOLFF, de met roem bekende Dichteresfe 
en Schrijffter , en aan den Pisfingfchon Dichter BELLAMY 
den verdienden lof te geven. „, Hij was,” vinden wij 
hier naar waarheid te nedergefteld, „, een der weinige 


Dichters, welke tot het-teedergevoelige neigden, zonder 
in dat overdrevene te vallen, °t welk , door veel te zege 
gên, niets zegt, en dikwijls-meer den:verwarden dan den 


gevoeligen Dichter kenmerkt. Ook was zija toon even 
Zeer voor het krachtige als voor het zacie geftemds fom- 
tijds zelfs is hij diep en verheven.” | 

‚Het opfehrift boven de deur der Reom/che Kerk te Pie 
fiugen, Soli Deo confecratum, geeft den Schrijver ftoffe 
om des uit te weiden, en onder andere op te merken: 
5, God beveelt u, dat gij zijne groote Zendelingen eert ; 
dat gij Hem, wiens Godde je lesfen en zedekunde, in- 
dien zij door het menschdom wierden waargenomen s 


7 WÄLCHEREN. Te) 
het geluk van alles , wat leeft, zouden bevestigen , eer. 
biedigt, bemint eu navolgt; maar God alleen moet aans 
gebeden worden.” 

De Zeeweringen trekken bovenal des Brieffchrijvers 
aandacht. Het verbazend onderhoud beloopt ’s jaarlijks 
tusfchen de honderd veertig en vijftig duizend Guldens, 
behalve de bezoldingen der Infpeteurs , Commifen 
enz. Deze uitgave heeft alleen plaats bij het gewone 
onderhoud ; bij onvoorziene voorvallen loopen de kosten 
‘van ’t zelve oneindig hooger. De -grondteekening van 
eene Zeewering heldert dit op. Den Paalworm vermeld 
en de behoedmiddelen daar tegen befchreven hebbende, - 
{luit hij met deze aanmerking : ,, Het fchijnt uit dit al- 
Jes, dat de Natuur alle hare krachten heeft ingefpannen 
om-de vindingrijkheid, de onvermoeide arbeidzaamheid 
en het geduld van Zeelands Ingezetenen te beproeven, Tot 
hier toe is de mensch overwinnaar gebleven; hij geniet 
tot heden toe de vruchten der voorouderlijke deugden 5 
vier of vijf voeten onder het water heeft hij twee of drie 
bloeijende Steden, in den engen omtrek van naauwlijks 
vier vierkante mijlen, gebouwd, geniet hij alle voorte 
-brengfels van eenen vetten grond, en flaapt bij gerust, 
terwijl een uitgebreide en dikwijls woedende Oceaan boe 
ven zijn hoofd bruk, Van welk ander Volk op den 
‘aardbodem kan men het zelfde zeggen?” … De groote 
„ftoornis dier ruste te dezen jare was ten tijde des fchrij= 
‚vens nog În de toekomst verborgen. Het afnemen der 
‚Duinen, waarover ‚hij zich, bijzonder uitlaat , fpelde 
"Feeds veel gevaars. ==» Deze treurige befchouwingen wise 
felt de Schrijver af met een Boeren Steekfpel , het jama 
tnerlijk overblijffel der beroemde Ridderlpelen van de 
Middel - eeuw, 

Zeer kort is de vermelding van Middelburg ; breeder 
„weidt hij uit over den door hem met rede gewraakten Sla 
venhandel. Weiaige bladzijden beflaan de ook weinig 
beteekenende Brieven , getiteld Graf/chrift en de twee 
Gelieven. 

Westkapelle en Domburg leveren ons belangrijker zaken 
Op ; fchoon menigvuldige verhinderingen den Heere sPRE= 
LREVELDT niet hebben toegelaten , zijne nieuwsgierigheid 
dan flechts rdeelrelijk , te bevredigen. Inzonderheid 
betoont hij zich een lief hebber der Oudheden, waarom 
“hij, bij die te Domburg te zien zijn , lang vertoeft , en 
SMALLEGANGE tegen VAN DER SLOOT verdêdigt. De 

‚. Pp 3 Go- 


ê 


550 T.SPERELRVELDT 
N 


Godin NEHALENNIA, Waarover zoo veel gefchrewen is, 
krijgt bier eene groote beurt, Hij houdt haar voor eene 
plaat(elijke Godheid van dit land, voor eene bijzondere 
Afgodin van her Landíchap , twee hoedanigheden in 
zich vereenigende, welke bij de overige bekende Goe 
den der Ouden naauwkeurig waren afgelcheiden , -namer 
lijk die van eene Land-en Zeegadesfe , en het fchijat „dar 
zij in beide „ of in eene derzelve ‚ mogelijk nog in ane 
dere oorden is aangebeden, daar men bij Zamks een’ 
aan haar gewijden Steen heeft gevonden. ,, Dit,” 
voegt hij er. nevens , ‚… zou ook blijken uit het op» 
Schrift van een’ Steen, welken men te Demskurg in den 
gevel van eau huis heeft ontdekt, die, volgens cRuIs- 
SELRBEGEN , te Vlishngen bewaard wordt (*); op wek 

en (teen men haar den naam van Bwargadin zou gege 
wen hebben: immers dit 308 bewijzen, dat de saduren 
der Zsegsen haar denzelven hadden toegekigend, mi 
CRUISSBLBERGEN Ís van oordeel , dat, dewijl de naam 

‚dezer Gadinne , BURORINA , kan afftammen van Bures, 
Gebaren , dezelve zoo veel als Buurgadin wil zeg 
B Daare: Rammekes en hare Reade krijgen eenige toe 
Yichting. Over denensuiden is bij breeder, daer’ weinie 
ge Steden im de wereld in eem zoo kart tijdsbeftek zoo 
yele wisfclende lotgevallen hebben ondergaan. „, Ia 
‚deu tijd van minder dan tweebonderd jaren werd (gelijk 
‚da Schrijver toont) deze plaats viermalen vernietigd , 
gu verkraeg zij viermalen een {chielijken huister; in der- 
zelver oorfproug ging bet oud en. oaderhaud het nieuw 
Arsenuiden, daor tegenftrijdige oorzaken, zonder hoop 


{ 


_ € Kerhandelingen van het Zaeuwsch Genoot)chap der Weten 
Schappen, 2 D. pag. 49. 

(1) Het heeft ons eenigzins bevreemd, dat de Heer spzere- 
‘\vaLpe bier geen gewag maakt van het Antwoord op de Vraag, 
gaar bet Zeenwsst Genaosfchap der Witenfchappen voorgefteld, 
betrcffende de DEA BURORINA, op een’ ouden een te. Domburg 

Jonden „ geplaatst in het Berfte Deel der Miéerwse Werhende- 
kingen van meergemelde Genootfchap , 3807, bl. ass. Deze 
fteen is door den Heer Mr. N. C. LAMBRECHTSLIK, °s Gesoot- 

haps. Voorzitter , aan *t zelve gefchonken, en words in heg 

Kabinet der zeldzaamheden bewaard. Acheer dit Deel vindt 
pen eene zeer naauwkeurige afbeeldigg van dien Steen, 
patwariijke grootte, Recensent. # wen, A 


“ 


“WALCHEREN. * sn 


van herfiel, verloren, het een door te veel, het 

door gebrek aan water,” Een kort woord voegt speen 
LEVvELDT êt-bij over de Kleeding der Inwoners van dre 
skmuiden èn St. Joosland. . 

"De Brief over de Terpen en Wieren „ waarover 200 
veel gefchreven en getwist ië, verdient gelezen ‘te 
worden. : N 

Korter, dan men zou verlanger, doch de‘Schrijver 

heeft zich des verantfchuldigd , is” 7 
gefteldheid , Levensregel en Boomen. Ì 

de gezondheid betrêft, verre den v 

delburg. Dan hij zou meenen geen 

gefteldheid van het Eiland Watcher 

hij niet vertiaalde , dac hij zich in ; 
„immer gewacht had voor konde, 

morgen- én avohdluchten, eh, ech! 

deming van éene naar het land gef 

ér eene even goede gezondheid had 

ander deel van ons Vaderland. *_ 

: De Heer seeeLEveLDT beklaagt zich „dat hij niet lam 
Zeer onvolkornen aan het verlangen van zijn” Vriend; 
aan wien de Brieven zijn gerigt, kan voldoen , wegens 
den Grond, Grondbraken, en Voortbrengfels van'het . 
Elland. Gewis heeft zijn: Vriend ook iets meer vers 
langd wegens de Inwoners en Zeden, dan twee blade 
zijden draks vermelden. : - 
* ‘Over ‘de afneming der Duftien op het Eiland had de 
Schrijver beloofd zijnen Vriend te zullen onderhouden, 
ín de ‘hoop van eenige voldoende onderzoekingen deswe= 

en te zullen kunnen doen ; doch daar hij zijnen laac{ten 

rief Schreef, op het punt ftaande om Jälcheren te ver- 
taten, moet de Lezer zoo wel als zijn Vriend zich ther 
enige weinfge opmerkingen vengenoegen. , 

* Behalve de Schets van de Dökken'te Plisfingen , en eénê 
Grondtekening van een gedetlte eener Zeewering, verlie 
ten nog twee Platen dit Werkje; de eene iS eené Af. 
Beelding van het Beéld der Overwinninge, en de anderé 
flelt ons twee uitftekend merkwaardige Oudheden vóors 


Ppá4 Fige 


s GC. REINBECE 





ugtige Waarnemingen op eene Reize, van Petersbur, 
pi kau ‚ Grodno, Warfchau en Breslau, naar Dak 
dend, In den jare 1805. In Brieven’, door oc. Rarn- 
Beck. Met daneekeningen van dep Versaler. Ids 
en laatfte Deel. Te Haarlem, bij A. Loûsjes Pz, 1808, 
1. 4e gr. Bro. 200 BIJ, ° 


Vr dit Tweede en laatfte 
“gefchreven , en door d 

dervinding toegelicht , valt 1 

ae oeeeie an zullen eenige 
n óm het nader 

wij der Reizig 

: met-het bezi 

n ‘Botanifchen * 

arneming mede 

_ ë had ‘bevond: 

„ in deze ftreek geen honig 
2 pvervloedig Óplevert; deze 
» drooge vezeltjes. Indien « 
>, meerder bloefems en bloet 
s zon het bekende gebrek’: 

5) verklaten zijn” 

“ Moicau blijkt , uitde berigten van REINBECK, voor 
de Dogtoren een waar Potofs te Zijn; en wordt dit door 
de aantee ening des Vertalers geftaafd. Dan de Geeste. 
lijken hebben het bij lange zoo goed niet als hunne 
$unbrgenonten te Petersburg , daar hunne Gemeenten 
veel kleiner zijn. 

. Om Moscau en vooral Rusland wel te kenen, moet 
men ‘zijne oogen over de Geregtshoven laten gaan. De 
Reiziger doet zulks, en bewijst, dát ze een treurig en 
kommerlijk gezin opleveren. Waf CATHARINA en 
PAUL ter verbetering daarvan beftonden , vermeld bebben- 
ge, merkt hij op; „Zou de Natie nu misfchien ALRXAN= 
« DEB de groote weldaadte dänken hebben, van geregeld 
», hèt regt te zién’ úitoefenen? == Hei theoretisch gebouw 
», wordt zoo volmaakt, als zelden gefchiedt, opgetroke 
» ken, maar zal het mogelijk zijn de Rusfifche Themis 
> daar in te vestigen? — Ach! zij zal hier en daar een 

achterdeur openbreken , hier en daar een” bedekten 
pr Gang aanbouwen, tenen muur omver rukken en eenen 
NE er At 


WAARNEMINGEN. $53 


», Anderen bouwen „ tot dat het geheele voortreffelijke 
», gebouw van binnen zelfs niet meer naar zichzelf ge- 
9» lijkt, of geheel in. puin nederftort. Aan de duistere - 
s, labyrinthifche gangen der intrigues en tarmologie ge- 
» woon, zal zij de heldere en regelmatige gangen , die 
9, het verftand verlicht, fpoedig weten krom te maken 
„> En te bepleisteren. Of het za) er mede gaan, even 
> Als met zoo vele openbare Gebouwen in Rusland ; er 
‚> wordt altijd gebouwd , maar niets voltooid , of eine 
3 delijk zoo afgewerkt als de Izaäkskerk te Peters- 


ss DUNE e . 

De ommeftreken ‘van Moscau ,… met de Lusthoven, 
daar voorhanden , bieden onderhoudende fchrijtftoffe 
aan, inzonderheid het Landgoed van den Graaf serge 
METJEW , Afenkina geheeten; *t was daar en op anderg 
Lustplsatfen , dat ruinBecKk de verrukkendite: uren 
fleet , waaraan hij den Lezer door befchrijving deel geeft. 
Op vele landgoederen rondom Moscau vindt men aanmer. 
kelijke Fabrijken , vooral Kien Pabseme , Waar Druke 
kerijen bijgevoegd zijn. Het Fabrijkwezen vervult te 
Mescau voornamelijk het gebrek aan Zeehandel, die een, 
…_, zoo belangrijk yoorregt.van Petersburg uitmaakt. Deze 

Fabrijken behdoren grootendeels bijzondere perfonen, 
die dezelve ondernemen. Langen tijd beftaan dezelve 
echter zelden ; want zij komen gemeenlijk niet tot den 
derden erfgenaam.: Van dit verfchijnfel geeft de Reizie 
ger reden, Bijzonder toeft hij op bet beroemde Ga- 
rinka, dat den Graaf ALEXEY RASUMOWSKY toebehoort , 
waar , behalve het aantal vreemde Gewasfen, men zic 
Over den geheelen aanleg verbaast. : „, Het verwekt 
merkt hij op, ‚, een treurig: gevoel , als men denkt, 
», dat deze geheel kostbare en aanmerkelijke aanleg, na 
»» weinige jaren , hoogst waarfchijnlijk eerst vervallen 
»‚.en eindelijk geheel te niet zal gaan. ‘Als de Grooe 
ss ten in Rusland tot het een of ander befluiten, onte 
ss Zien zij geene kosten, om het tot ftand te brengen 
»s En betoonen in de daad zekere grootheid in de uite 
> voering , welke fomtijds wel eens in het buitenfporie 
»‚ ge valt. Even fchielijk vergaat echter ook dat vuur, 
», En hunne onverfchilligheid houdt met hunnen voors 
+ maligen ijver gelijken tred, En al is dit het geval 
> hiet, de volgende eigenaar laat alleen daarom den 
„> beerlijkften aanleg vervallen , dewijl zijn voorganger 
» er prijs op gefteld heeft.” 

. Pps 7 De 


s53 GO. REINBECHE 


z De Politie in Mesenu levert aardige gevallen ì 
aan dezelve niet tot ecre {trekken. Onder CATE 
was zij te veel verwatien 5 onder PAUL vreesfelijk ; one 
der ALEXANDER Íchijnt zij bianen behoerlijke palen te 
rug gekeerd, Uiterlijk heerscht er veel eerbied voos 
den Godsdienst. De Armoede toont er zieh in eèna 
vreemde gedaante „en ontbreekt het miet aan liefddadige 
heid, op eene zonderlinge wijze bewezen. „, Zeer ig 
‚j» “toog loopende ís de ftilte, die na tien uren in deze 
5, geweldig groote en volkrijke Stad heerschte. Zelfs, bij 
‚, de heerlijkfte avondftonden zijn er flechts enkele wane 
_ s delaars op ftraat, en voor de huizen ziet men op dien 
„> tijd niemand meer zitten. Maar dán beginnen vogtal om 
‚‚ de Smidsbtug, de voorpaamfte plaats der Fran/the 
je modewinkels, de nachtelijke avonturen. In zalk cert 
5, Winkel zijn de eigenaresfe en misfchien hare winkela 
es dochter alleen en Franfchen; alle de overige 
ss naaïfters zijn Rusfifèhe , gedeeltelijk lijfeigenen van de 
ss Fanfthe Dame, die haar op den nsam:van een of ander 
5» Heer gekocht heeft (want , gelijk bekend is, niemand , 
> die geene Rusfifshe adèlijke waardigheid bezit, aag 
5 lieden op zijnen naamr koopen), gedeeltelijk ook melsjes, 
aan Heeren toebehoorende, die haar gegeven zijn, om het 
„> tRodemaken te leeren, Deze zijn ee, en meerendeels 
3, hsre meesteresfen zelve , ptiesteresfen van Veénus 
s Vulgtvaga. Gerijfelijke Meisjes van-beroep zijn er te 
ss oscau weânig. « Ék betuigde aan eenen inwoner mije 
ne verwondering daarover , maar hij loste dit raadfet 
> dus op; dat zij het niet kunnen volhouden, omdat 
ss Alle melsjes , die lijfeigenen zijn, in haar handwerk 
„ kladden. Dit isin de rnimfte beteekenis waar , en de 
5» ongebondenheid van de maanetifke eu vrouwelijke 
Js dienstboden ín de Heerenhuizen is bowen alle bee 
55 fehrijving.”” . Op der ‘Rusfen kinderopvoeding valt 
niet te bogen, 
+ Voorbeelden van bijzondere Karakters ander de Ruse 
fen verfchaft de bekende Krijgsman stwAnèrr, en eeu 
zekere D ... te Bforcau , een rijk eigenaar van vele 
IJzer. en Koperwerken. Hij was , blijkens Mét- vere 
haal , een Cynicus, zoo er ooÎt een was. Daw te 
Bread ter overmeming zijn die beide origineeken -gefdhile 
r . : . ‚ » « r N … „ 
" Het wisfellat der Vrijmetfelarandevert een bijkans cheer 
len lezenswaardigen Brief op. Voorts geeft dezelweberigt 
-t ck van 


WAARNEMINGEN 358 


van de ftrafeefeningen in dit Rijk. Mescau verlatende, 
Beemt REINBECK de reis naar Duttschland aan ; Reise 
ontmoetingen == Plaatsbefchrijvingen — Volkskarake 
ters wisfelen elkander onderhoudend af. Warfchay 
Ontvangt eene vrij breede befchrijving. Hij zegt ook 
jets van de ommeftreken, alsmede van Breslau, *t zeen 
hem voor het uiterlijke zoo wel beviel , dat hij zich 
piet ongelukkig zou achten , wanneer het lot wilde, 
dat hij daar zijn leven moest doorbrengen. Schaon er de 
Koopmansgeest bovendrijft , is men er niet van vere 
maken voor bet verftand verftoken. … De Jeden overe 
drijven hier hunne handelzucht zeer. . Bedriegerij fe bij 
hen aan de orde van den dag; eene: Dame onder zijne 
zeiegenooten had eene proeve van hunne bedriegerij. 
Hij deelt ons ten opzigte van de Sexifche Steden de 
$reurige waarneming mede, ‚‚ dat ze alle met fehulden 
‚, beladen, en hare inwoners alles behalve gegoed zijn, 
‚‚ De boer heeft zich een geducht overwigt op den lande 
>> Cigenaar Weten te verwervens en- dewijt | 
> deren hoe langs hoe meer in prijs dalen, moeten 
» Ook de Steden te gronde gaan, en met haar gaat 
», ook de derde ftand verloren’; welk ‘een onderwerp 
5, vruchtbaar in befchouwingen! Er heerscht in de 
») Sáxifchie Steden in de daad veel ellende, en nog meer 
as dan men voor het uiterlijke zon denken. De armeee 
‚> de, die met al haar verfchrikkelijk gevolg , ongen 
‚> bondenheid, luiheid, bedrog en zelfmoord, inbreekt, 
s> is niet alleen ontkennend, maar ook fteltig. De prije 
“ps Zen der levensbehoeften ftijgen meer en meer, terts 
> Wijl de klinkende munt uit de Steden verdwijnt.” 
‚ Meteen gedeelte van den flotbrief eindigen wij ons ver- 
flag. In het oog loopend is het onderfcheid tusfchet heg 
s, voorkomen van een Silefischen Saxischlandftadje , en van 
», Eene aanzienlijke Rusfi/the Tandftad: en evenwel kannen 
a» dikwijls de Provincien ten opzigte van-de fchoonheid 
», En vruchtbaarheid geene vergelijking doer@aan. In 
or Silefien en Saxen draagt alles den ftempel van hoogers 
>, befchaving5 in Rusland is de onbefchaafdheid neg : 
s gemeen. De Rus Steden zifn, eenige uitge 
‚> Zonderd, morfige, donkere holen, en zien er uit 
»s âls of zif. Onlangs eene prooi var het oortogsvuur 
a> geweest zijn, ook in die Provincien , waar geen 
_», Vijand federt eeuwen het waagde tenen voet te zen 
en „, tene 








856 G. REÏNBECK, WAARNEMINGEN. 


„, ten. Voor een mensch van verhevener behoeften „ 
>, dan hij met de dieren gemeen heeft, is het verblijf 
», in dezelve volftrekt onverdragelijk : want hij vindt 
>, er bijna geen voedfel, dat deze voldoen kan; het 
9, gebrek aan bevolking is overal zigtbaar , en wordt 
> alleen in de Steden, door de lijfeigenfchap , minder op- 
>. gemerkt, waar het volk niet naar willekeur wonen 
‚‚ kan, maar aan den wil van zijne meesters onderge- 
33 fchike is, De phyfiognomie van deze Steden 4s (mare 
, telijk; die van Stefen en Saxen daarentegen vrolijk 
‚‚ En opbeurende, . Overal toont de volksvlije hare 
„‚ wonderen. De menfchen zelfs hebben vrijer en opee 
> ner voorkomen ;. terwijl in Rusland elk onzigtbaar 
> zijne keten achter zich fchijnt te Jepen. ALEXAN- 
> DER de Goede zal deze keten niét geheel flaken , 


», maar echter losfer maken , als hij CATHARINA's je 


, ren m8g bereiken.” 





Wijsgeerig- natuurkundig Onderzoek aangaande den oorfprogken 
lijken Mensch, en de oorfpronkelijke Stammen van deszelft 
Geflacht , door je Ee DOORNIK , Med. DoÂ. te Amflerdam, 
dldaar, bij J.S. van Esveldt- Holtrop. 1808. dw gr. 8ro 


Order de belangrijke ftoffen , welke de aandacht van den dene 


ker nimmer ontflippen , behoort gewisfelijk ook die wegens 
den ootfbrong van het menfchelijk geflacht. Welken heiligen 
eerbied hij ook voede voor de oudfte Bijbelfche oorkonden , kan 


‚ bij geenszins in ernst betuigen, dat met de sanneming van eea 


Menfchen-paar, waarvan de Man uit de aarde voortgekomen , 
en de Vrouw uit eene rib des Mans zoude af komftig zijn , zijg 
weetlust voldaan, zijne nafporing bevredigd, zijne twijfeliug 
is opgelost. Nog veel minder bevredigende zija voor hem de 
fteenen van Deucalfon of de aarde van Prometheus, welke de 
Griekfche Fabel heeft gedicht; terwijl zelfs derzelver beste 
uitlegging alhier weinig afdoet. Beflisfender zaude de uit- 
fpraak zijn van Aristoteles, wanneer hij de eeuwigheid van 
wereld en menfchen beweert, zoo niet ook deze bewering 


_ door onoverkomelijke zwarigheden wierd gedrukt; terwijl ein- 


elijk het ftelfel van andere wijsgeeren , dat deze oorfprong 
Zoeken zij in eenen toevalligen zamenhang van ondeekjes, 
of wel In eene vermenging van aarde, leem en water, doof 
middel der warmte-ftof aan het gesten gebragt, inderdaad her- 
enfchimmig fehljnt, Gees wonder, dat latere denkers, oor 


t kl 








t 


Id 
\ 


Je Ee DOORNIE, OORSFRONKELIJKE MENSCH, 857 


van onzen tijd, hunte aandacht aan die onderzoek hebben toe 
wijd , eh zulks Alzoo tevens door den fcherpzinnigen Ame 
erdamfchen Geneesheer, DOORNIK, is zer hand genomen, in- 
het werk, deet wij doven aankondigden. , 
Het gewigt der ftoffe vordert eigenaardig al den ernst, dien 
eenige andere behandeling immer verdient; en bet verftrekt 
den Hr, DooRNIK tot geenen geringen lof, dat hij bijkans alles 
omtrent dit onderwerp gelezen heeft, wat, in de laatst verlooe 
pen halve eeuw , door beroemde natuurkenners „ vooral iz 
Frankrijk en Duitschland , deswege ië voorgedragen 4 terwijl: 
hij dan zelf ten lastfte eenen eigen gang van voorftellen en na= 
denken gekozen heeft , die hem toefcheen mindere bezwaren. 
op te leveren, Zulks heeft bijzonderlijk plaats omerent de ge 
boorteplaats en de flammen van het menfchelijk Geflacht ers 
omtrent den oorfproskelijken Mensch zelf. De wijze, hoe 
bij tot dit onderzoek gekomen zij, wordt door hem in eene 
zeer wel gefchrevene Veórrede medegedeeld, en geeft hij ook 
daarbij het ftandpunt op , wearuit hij door zijne Lezers wil 
beoordeeld zijn. Ook dit regt erkent de Recenfent zeer. gaar=. 
ne, dat san hem €en aan ieder ander Schrijver toebehoort, en 
zal ook, zoo bij vertrouws, in de volgende beoordeeling blije 


_ ven gelden, 


De Schrijver verdeelt zijn werk fa drie dfdeelin ‚ waar= 
van de eerfte handelt over de Gefchiedents, als zoodsnige „ van 
het Menfchelijk Geflacht; de tweede over deszelfs sor/pronke= 
dijke Stammen, en de derde over den oorfpronkelijken Menscho 
Iedere Afdeeling bevat wederom onderfcheidene Hoofdftukken 
Het eerfte Hoofdftuk der rfte Afdeeling behandelt het on= 
derfcheid rusfehen eene massurlijke Befchrijving en eene na= 
Zuurlijke Gefchiedenis van den Mensch en deszelfs Geflachte 
De eerfte bepaalt zich tot den tegenwoordigen toeftand; de 
laatfte tot den oorfprong en de ontwikkeling , welke zich tot bom 
ven de voorhanden zijnde oudfte gefehiedboeken verheft; de 
eerfte geeft daadzaken san de hand, uit eene reeds ver gevore 
derde befchaving; de laatfte klimt.zoo hoog op, sle zich 
flechts bij aanneming en vergelijking uit daadzaak laat efteie 
den; de eerfte voert ons tot hetgeen wij thans reeds weten , 
dat de mensch, door welke middelen dan ook, geworden is, 
zoo als hij pu dadelijk beftaat; de laatfte brengt ons tot de 
uafporing, wat hij oorfpronkelijk moge geweest zijn vóór zije 
ne ontwikkeling; waartoe dan ook behoort de plaats, wear 
hij het eerfte beftaan hebbe ontvangen. Dit gedeelte. komt 
den Recenfent voor , zoo naauwkeuriglijk ce zijn bearbeid „ 
dat hij gaarne erkent, dat de Schrijver alhier het juiste fpoor 
heeft afgeteekend, welk zij moeten betreden, die immer over 
den Mensch en deszelfs Gefchiedenis zullen oordeelen, 
In het tweede Hoofdftuk , ftaat de Schrijver, op grond zij- 
Ber laatst gemaakte onderfchelding, fil bij de vraag: „ er 
° ’ id Ò 


mn 


\ 


mid Je Ee DOORNIE * , 


‚de, thans plaats hebbende, verfcheidenhedén, tn het tien 
» fchelijk Geflacht zich laten afleiden uit,flechts éénen oord 
s fpronkelijken (tam? dan, of hiercoe verfchiltende oorfpron- 
», kelijke ftammen mogten worden sangenomean? En, zoo het 
sp Eerfte waar is, welke alsdan de geboorteplaats van dezen 
se Genigen oorfpronkelijken (tam geweest is?” Zij, die atier 
éénen (tam aannemen , gelijk ver de meeste duen, die over 
dit onderwerp fehreven, behooren, volgens den Hr. poornik 
en, zoo ons dunkt, zeer te regt, wel in het oog te houden » 
dat alsdan in dezen ééven ftam de geheele aanleg moet voore 
handen zijn geweest, waargit deze flandvastige verfeheidenhee 


‚ den heren aorfproog hebben genomen, en waaraic dezelve, alg 


zoo Vele zekere gevolgen , kunnen verklaard worden. Bij 
hen , daarentegen , die meerdere oorfpronkelijke ftammen aané 
nemen ‚ valt die aanleg geheel weg , en moeten zij andere 
natuur. oorzaken aangevên , zer verklasinge dier mogelijke 
heid en noodzakelijkheid ; wasttoe dan de natuurlijke gee 
fchiedenis van den mensch en ook die der aarde zal moetert 
t Aan dit verfchillende oogpunt is den ook de vraag verbond 
den wegens de geboorteplaats van den éénigen , of van meere 
dere (tammen., De Schrijver, in het eerfte gevoelen vele zwaa 
righeden ontmoetende , bepdeit daartoe zìjn onderzoek, en 
gmeent, dat wen, tot den oorfpronkelijken flaat van het mens 
fchelijk Geflacht. te rug tredende , kan en moet aannemen; 
dat de mensch, als zoodanig, als blaot dier , geleafd heeft; gelijk 
dan ouk de nafporingen, bij gebrek van andere hulpmiddelen ; 
dan eener antoertikende gefehiedenis, moeten gerigt worden 
maar dat gedeelte van het men{chelijk Geflacht, welk het naast 
aan den dier- mensch grenst. 

… Het derde Hoofdítuk bevat alzoo de wederlegging van het 
gevoelen , welk de geboorteplaats van het menfchelijk Ges 
Bacht in Azië ftels, De eerfte Bewijsgrond voor hetzelve neemt 
aan, dat , Oost= Azië , tusfchen de 3a®s0% breedte erf 
ss 95° 125% lengte, eene der grootfte en bewoonbare vere 


‚sn hevenheden van onzen aardbol. is,” en wel omdat, bij de 
ontwikkeling en verhefing onzer aarde uit de zee, de berg= 


toppen het eerst droog en daardoor bewoonbaar zijn gewor 
den. Hiertegen merkt onze Sehrijver aan: Dat men op der4 
zelfden grond meerdere berghoogten, en dus meer dan ééne 
fam kan aannemen, behalve nog de onbewijsbare onderftd= 
Hog, dat de aloude oceaan den geheelen aardbol bedekt, ed 


de menseh toen eerst zijne wording genomen heefts Dat, ins 


tegendeel, allerlei gewasfen der zee en beenderen van hande 
dieren het aanzijn bewijzen van eilanden of vast land, waat 
dezelva groeiden of leefden: Dat de meeste delfftoffen ; than 
voorhanden, van dg. oude overblijffelen merkelijk werfehinen , 
én alzoo eene hicuwe (cheppiag aanduiden , waartegen cede 

vroe. 


Ld 








OORSPRON BELSER MENSCH. sys 


vroegere bewoning wder-aarde over Saat, zeér zeket zoe wel 
gelchikt voor meníehen, hoedanige dan ook, als voot dieren g 
Dat de aard van den dampkring, op de sangenomene eerst onte 
blootte verhevenheden , eeu eeuwig ijs doet vermoedes , en 
de bewoning derhalve nietiop de hoogten geweest zij, mner 
ia lagese. gedeelten: Dat alzoo de aangenomene verhevenheid 
Yan Oost-Azië, als eerfte geboorteplaats „.offchoon verder 
bouwd op gematigdheid van luchtftreek en vruchtbaarheid van 
grond , eene loutere vooronderftelling is zonder bewijs: Dat 
ook Afrika vele bergketenen. en verhevene vlakten heeft, die 
Sisdan even gefchbìktr zouden kunnen geoordeeld worden: Dag 
de onmetelijke reeks van landen, welke zich verheffen boven 
den Zuid-oceaan, allerlei gisfingen overlaat omtrent eene voors - 
malige omwenteling onzer aarde; welk laacfte dus alvorens 
dient onderzocht te worden : Dat, eindelijk , ledere andere vers 
hevenbeid ven ket tegenwoordige vaste land , voormaals eiland 
geweest zijnde bij de bedekking van den ocesan, op derzelf- 
den grond cene bakermat ken geweest zijn van eenen oorfprone 
kelijken ftam des metfehelijken Geflachts, Hoe vele zwarig» 
heden. de Schrijvet alhier inbrenge tegen de geboortentaats in 
Oost-Azië, komt het den Recenfens echter voor, dac dezeive 
geene dadelijke wederlegging behetsen, en dat zij mics meer 
bewijzen, dan de enkele mogelijkheid, dat ook Afrike mene 
fchen hebbe voottgebragt ; terwijl deze mogelijkheid door gee» 
ne zoodanige phyfisch - geografifche waarfchijnlijkheid geftaafd 
werdt ‚als dOOf HERDER en anderen voor hun gevoelen is 
aangevoerd, . , > 
Een tweede Bewijsgrond voor het gewone gevoelen iss 
s, De befehaving, welke zich. over de aarde werfpreid heeft; 
ss is uk Aziëafkomftig.” Deze bewering, toegeftsan, voor 
200 ver de. oudfte gefehiedboeken getuigen, wordt echter bee 
‚twijfeld , deels, door de tegenoverftelling der befchavinge vart 
Egypte; deels „ door den engeren zin , dien men , in ofzigte 
vor den oorfpronkelijken Mensch, aan het woord Befshaving 
moet geven; deels, door den alsdan aan te nemen. teruggang 
der befchavinge ,zeo wel In Amerika, dat unten zegt door Azië 
bevolkt te zijn, als in Azië zelve, welke terugwerking zich; 
nass den gewonen loep der watuur, niet laat denken ; deels , 
door. de trappen tan opvoedinge , welken de mensch , als 
voortbraagfel der nétum , van eer bloot phyfisth tot een vere 
ftandelijk en daarna tot een zedelijk wezen , doerloopen moet 3 
waaram dan ook die plaets, waar de verredelijkte mensch da 
delijk voorkomt, niet wel als de geboorteplaats van het mens 
Scheitjlk gefiaeht gelden kan, of men zoude moeten ftetten , 
dat de plaatfelijke. uitwendige oorzaken dezer befchavinge of 
reeds vooraf befiaan hadden, of naderhand geheel veranderd 
waren „ welke beide gevoelens zich zelve wederfpreken. Die 
Dn / gee 


36 hE DOORNIE 


gedeelte komt den Recenfent voor, in alle o n Meest 
lijk te zijn bearbeid , en zeer opmerkelijk, vindt hij de wand 
ken, door den Schrijver san het flot gegeven , wegens de vijfe 
derlet trappen van befchavinge, die zich bij de onderfcheidend 
volken van onsen aardbol vettoonen, en alzoo eerren regelá 
matigen gang der natuur , bijkans van den natuure of diers 
mensch af tot op den zeer befchaafden Europeër, aan den 
leggen. 
‚ Àls Eer derde Bewijsgrond geldt doorgaans het volgende s 
5, De verfpreiding der Menfchen over den Aardbol laat zich , 
3 hetgemakkelijkst , uit Azië verklaren” Meù laat hen, naà 
melijk „ met eenen zeer gemakkelijken fprong; over het Uras 
hifche gebergte benen, naar Earopa verhuizen, zonder té Iets 
ten op eene uitgeftrektheid van 300 mijlen over graniet en 
quars, en tevens uaar andere werelddeelen, welke men, bij 
gisfing , als voormalig vast land aanneemt, zonder het bezwaar 


… van hooge fneeuwgebergten of ijsgevaarten in tanmerking te 


nemen. Tegen deze ftelliag voert de Schrijver aan, vooreerst 

den aard der Volksverbuizing zelve, welke niet wel kan voors 

onderfteld worden , dan bij reeds eenigzins befchaafde vole 
ken; ten tweede, de onderfcheidene karakters der volken 4 

waarvan eenige onrustig naar verwisfeling van woonplaats. bes 
ken, andere wederom aan hunnen geboortegrond gehecht blijs 
ven; ten: derde, het onverklaarbare dier verhuizing, waaront 
hiet de befchaafder mensch liever gefchiktere landen opfpoor« 
de, of tot zijn eigen land te rug keerde? ten vierde, de bes 
denking, dat die verhuizing even zeer uit Afrika zonde kun 
nen worden aangemomens ten vijfde, den teruggang der be- 
fchaviage , die zich nimmer regtmatig laat voorftelteh 3 te 
zesde, de ‘natdurlijke grenzen van Azië, die het van de oven 
tige werelddeelen affcheiden, en die aanmerkelijke volksver+ 
huizingen altermoeijelijkst maken; ten zevende, het voorbeeld 
der Maleiers , die blijkbaar geenszins zijn outftaan uit eene 


‘ Aziatifche. volksverhuizing ;. ten achtte, de duisterbeid der. bes 


rigten omtrent Afrika en Azië beide, zoadanig dat de bevol« 
king van het eerfte door het laatfte naauwelijks verklaarbaar 
is. Ook alie deze bedenkingen van den Schrijver hebben eeu 
ongemeen gewigt, vooral In de, naauwkeurige geografifche onts 
vouwing, welke inderdaad zich ernftig aänbeveelt. Aileenlijk 
vermoedt. de Recenfent in dat opzigt eene wederfpraak ‚ wad 


‚heer de Schrijver onze ftamvaders tot den lagen ftaat van bes 


fchavinge te rug voert. Immers , in dezen toeftand verdwijnen ale 
de die zwarigheden, welke door hem tegen de verhuizing over 
fneeuw- èn ijsgebergten zijn in het midden gebragt. Hetgeert 
bij reeds min of meer befchaafde menfchen en flammen vrees 
verwekt , heeft bij den vooronderftelden dier- mensch eenn 
tegenovergeftelde uitwerking ter oefening van natuur - kracht; 


. Kd 
% 5 











OORSPRONKELIJKB MENSCH, 561 


bevrediging van nieuwsgierigheid, vermaak en. , en het klaus 
teren over rots= en iijs-toppen is eene behoefte, waarsan hij- 
gaarne, en ook gemakkelijk, voldoet. E . 

De vierde Bewijsgrond is: ‚„ De blanke kleur van den 
» Mepsch gaat gemakkelijker in eene donkerdef over,” Hierin 
vinde de Schrijver eene pezitfo principii , omdat men titgaat uit 
de veronderftellfng der geboorteplaats , en geenszins uit eene 
patuurkuudige verklaring der kleur, welke behoorde voordf te 
gaans merkende voorts aan , dat juist de invloed van damp 
kring en voedfel op de kteuring der huld, in verband met den 
evervloed of het gebrek aan zuurftof , veel fterker is bij den 
blanken, dan bij den zwarten; dat de zwarte kleur alzoo in 
den oorfpronkelijken mensch of:ftam den voorrang zoude keb= 
ben , en dat juist de gekleurde of blanke als het meest afwij= 
kende van den oorfpronkelijken mensch moet worden aange- 
merkt. Ook dit gedeelte is door den Schrijver, als bekwamen, 
Scheikandigen, zoodanig behandeld, dae zijne tegenwerpingen 
jn vele opzigien beflisfende mogen genoemd worden 

Tot den vijfden of laatíten Bewijsgrond, welke Azië als 
boorteplaats zoude betoogen , behoort de volgende ‘ftelling « 
„ Alte huisdieren, welken de mensch met zich mede geno= 
> men heeft bij zijne verfpreiding over de Aerde, worden, it, 
+ bet genoemde gedeelte van Azië, in hunnen natuur- of wila 
_ _y» den ftaact gevonden.” De Schrijver keurt dit bewijs onvol» 

doende, omdat men vooraf zoude moeten bewijzen, dat deze 
of foortgelijke díeren niet elders op verhevene vlakten beftaar 
hebben of kunnen beftaan; omdat men op het hoogst daaruie 
kan afleiden, dat Azië meer, dan eenig ander werelddeel, ge= 
fchikt is ter befchavinge, en eindelijk, omdat men, ook ín- 
andere werelddeelen , dezelfde Aziatifche huisdieren windt, Het 
is aan het flot dezer onwouwinge, dat de Schrijver toefteme 
de ‘aanmerking, door ons op zijne behandeling van den rften 
Bewijsgrond gemaakt , daar hij nu zelf toegeeft, dat ook Azië, 
zìs gunftiger voor de ontwikkeling van s'menfchen aanleg 
seer wel 'de geboorteplaats van ecaen oorfpronkelijken Rem _ 
kan geweest zíjn. … - Or E 

In de tweede Afdeeling over de oorfpronkelijke (taramen des 
menfchelijken Geflachts zulltende handelen , onderzoekt de Hr. 
BOORNIK, in het sfte Hoofdftuk, de vraag: „, Of et één of 
‚5 meer oorfpronkelijke ftammen zijn geweest ?°* Aangenomen 
zijnde , dat alle menfchen, hoe zeer ook onderling verfchils 
lende, op grond van de natuurwet der. voortteling van vruchte” 
hare kinderen, tot hetzelfde geflacht behooren, hetgeen ook 
alhier bewezen wordt, grondt zich de eenheid van ftam voorà 
namelijk op de eenheid van voorttelingskracht, kenbaer tea 
vens uit de ervaring van de volksverhuizing der vijf hoofde 
klasfen en desbalfûachtige voorteling j terwijl , bij de sane 
nemiug vand eenen: bijzonderen meuíchenftam woor iedere we= 
- LETTe 1808. NO 53e Qgq rolde 


PS Sr Ec DOORKEE 


zaleâtreek „ tevanscen bijzendene vendeg en bewerkt wieteg daar 
toe zoude MQgen Vezandeelbeld worden. Dit gevolg woedt deer 
den Schrijver, en, zoq eas dunke, zeer cegumatig , ontkend, 
daar kij integendeel beweert, dat, juiet met de aanneming van 
yermogan der varmdrift in dessalfs volle kracht, mieh alle 
e zwarigheden wit de afwijking wan éénen (lem, alie werking 
van klimaat en ven alle andese uitwendige oorzaken, zor zelfs 
de balflechtige. vooreseling , verh gemekhchijker laten oplos 
Áeo; terwijl de grond van eenheid, door onze zede in de aa 
tutr deorngeens gesocht, en tot het aannemen: van éénen flamr 
aangevoerd , met alie de, verfcheidenheden des: gefinehts ja vere 
Schilleude Gammen, even zeer bewaard bilift. Wiemunrende, 
&v onzes oordeels valdingende „ is des Schrijvers wederiegging 
van den Duicfchen a18TANNMER , Se&nneer deze, ter Gevinge van 
den saugenemenen éésen fam, Ámerika-door Asik laet bevole 
„ Het Gmarr ons alleen, dear wij dit gedeelte bijkans gew 

el zouden moeten overnomeu, eu zulke ee leng waor ons 
beftek îs, anze Legers zot het werk zelf te motten te sug wij 
zag 5 terwijl wij geenaatos twijfelen, of zij zullen kuanen ane 
derzooke weetluet in elle opzigean bevredigd: vinden. 

Eene gelfde korsheid moeten wij in acht memen bij her 
Gpeede Hoopfdituk , waarin de Schrijver „ter Inleidinge van zijc 
heroog. dar verfchillende fammeu, op gropd eener gealogifcha: 
hefchouwing onzer aarde, vijf boofdktasken der Valken san- 
meen. als de Celsifche, Mongstifche , Maleiers , Negars en Zuid- 
amerikanen, wier onderfoheidende keumerken zeer noawwkeu- 
sigtijk worden opgegeven, doefa woor geen uitrekfel wer dezer 
pleet{e vatbaar zijn. Alleeniijk twijfelt-de Reeenfent, of Mae 
degascar wel ipwoners van den 'Negerflam „ eg nier: veeleer 
van dan Mongoolfchen (ara hebbe, waaztoe sle Kiios , (echte 
van 3 tot gk. vaer hoog, behooren ? en of de Vautlanders, ia 
planfe van met de Peregoniërs onder énen Bam geraagtebike: 
‚ te warden, aict eerder at de- Lapplanders, Ksquimo'e ear. 

zopden supeten gebragt warden ? RK 0 
ges moeljelijk dnderdaad òe de ontwouwing der verfehaiden> 
‚heden van het menfchelijk. Geflacht, met oogmerk ora dearuis 
bepaglde vardeelingen sf to leiden. Wan hier de-verfahitlende 
uieleggingen der geleerde Mensch -garuurknodigen , die van 
twee Wit zeven dier. boofdverfcheidegbeden sengegeven, en 
daarnp bun gevoelen waa flammen, of eok van eenen enkeles. 
koofdflam, gebouwd hebben. De Schrijver sraagr alle deze 
gaderfoheidene hegrippen naapwkenriglijk woar, en, dage zij 
a} mede nier wel:bij verkorting kuunen worden overgenomen 
zonder de zaken zelve re verminken, maeten wij onzen Leze- 
sen het wark. zelf ter beoefening aanbevelen, … Weilige zolen 
zij dan mer ons des: Scheijvere belezenheid en beoondechieg 
BOMEN. och evens kigr ea daar van hem vanfchillen ; gelijk 

dit uig den aard der zake. nieg: anders-zijn kan, en hij ceno of 

ee Pr IE, . . ‚an. 


f 





OORSPRONKELIJKE MENSCH, EN 


dere omwenteling op onzen aardbol, of de nrterdère vore 
eringen der fcheepvaartkunde , gewisfelijk nog: menige:, tot 
hiertoe onbekende , verfcheidenheden zullen worden waarge« 
Bomen. 

Na deze ontvouwing der verfchillende opvattingen, deet de 
Hr. DOORNIK zijn eigen gevoelen mede, uitloopertde op de 
aanneming van zes oorfpronkelijke ftarmmen vant het menfthee 
Jijk Geflacht , ew wel op grond dat alle verhevene vlakten 
dnzer aarde, als zijnde zoo vele eerfte bewoonbare eilanden , 
tot zoo vele geboorteplaa:fen konnen worden dangenoterr „ 
óvereenkomftig de reeks van ontzaggelijke berggevaarten , 
waarop onze dürde rost, en die zich bover der ocean vere 
heffen, of die onderaardsch zijn en flechts krunmne’ toppen’, ore 
der den naam van eilànd: of fchier-eiland, doen kenen, Toen 
gegeven zelfs, dat de verhevene vlakte van Azië’ de hoogfteá 
zij, dam zoude dâaruit niets meer kunnen volgen, dar dat zij’, 
voor eene vroegere vruchtbaarheid vactbnar, ket eerst bewootra 
baar was , zonder dat hier eenig vermoeden kan gelden, waara 
ôm de natuur , welke toclr altijd eener regelmátigen gang 
houdt, op andere getijkfoorvige verhevenheden min vrachtbaar 
gewerkt, , em geene verfcheidenheid van klimart, in here 
fchepping; zoude hebben in acht geuomen? Volgens de fora 
telijke hoedanigheden der wereldftrekterr, nu, kan men dezelve 
regtmatig, verdeelen in ijskoude , verzengde en gematigde 
en, daar juist’ deze uitloopen in twee tegen elitatder overe 
geftelde uirerften , zoo al van noord- en Zuidpool, var de 
landen tusfchren de Keerkringetmr van den Steenbok en Evenaar 
en dien van den Kreeft, en tusfchen-de Keerkringen: en Pooke 
cirkels, zoo wel noordelijke als zuldelijke, wordt men, alg 
het ware , van zelf gedrongen, om zes oorfproukelijke flam- 
men sao te nemen , zonder daarmede te willen beflisfen , of 
onze aarde, op alte deze verhevenheden , gelijktijdig bewoons 
baar, en nog veel minder, of zij dadelijk is bewoond gewor= 
den? En her ís ook langs dezen weg, dat zich de grootfte af= 
wijking: van den oorfproukelijken ftàat in dé gematigde lande 
ftreken laat verklaren, waar de mensch min getrouw bleef aan 
zijnen geboortegrond’, en tevens de mínfte befchaving in de 
Ijs- en verzengde (trekern, waar de mensch, bij mindere aan- 
Jeidingen tot ontwikkeling , zich aan zijnen geboortegrond bija 
kans onafitheidbaar verbindt, …—- Zoodauige is des Schrijvers 
behandeling, en, hoe zeer de Recenfent geenszins de kracht 
van het aangevoerde wil loochenen, twijfelt hij echter, of de 
voorflanders van éénen flam zich daardoor volkomen wedere 
legd zuilen oordeeïcn. Zij, immers, hadden onderfcheidene 
gronden voor hun gevoelen, die, wel'is waar zoo als in alle 
geilen ‚ waarin eene genoegzame erváring ontbreekt, aan 
Bedenkelfjke tegenwerpltigen zijn bloorgetteld, doch waarvoot 
sij weltigt nog vadere woelichtug zullen kwamen aanvoetett 
. : Qasa Doch ; 


564 Je Ee DOORNIE 


Doch, nadat de Schrijver alle de zwakheden van het geel 
zijner mededingeren ia het helderfte cht geplaatst heeft, had 
men van zijne fcherpzinnigheld te reg: mogen verwachten 
een zoodanig uitvoerig en geftreng betoog van eïgcu begrip, 
dat tegen de gronden zijner partij rijkelijk had kuunea opwe- 
en, en dit heeft de Recenfent alhier niet oritmoet. In tegen 
eel, moèt bij in waarheid getuigen „ dat des Schrijvers aan- 


ur den oorfpronkelijken Mensch voorftellen ?” is alzoo de 
vraag des eerften Hoofdffuks. Niet, zoo als veelat gefchied: „ 
den befchaafden mensch ia maatfchappij, maar hem, zoo als 
bij, nog onentwikkeld, em eu wat kan dit anders zijn dan als. 
dier? — uit de hand der natuur te voorfchijn kwam. tlij, 
die dit.zoude willen ontkennen, kan geenszins al dien arbeid 
verklaren , die er noodig Is, om zelfs den tegenwoerdigen 
“Neger, zelfs het Kind in maatfchappij , tot een redelijk en.ze- 
delijk wezen te vormen, De aanleg tot mensch lag en moest 
wel in het dier liggen; doch de menschwording zelve hing af 
van. uitwendige omftandigheden en veranderde bewerkruiging.- 
De laatfte moest zich bepalen tat zijn zenuw - geftel in 'c alge- 
meen en zijn berfen-geltel in ’t bijzonder, en dan gewis tot 
het bekkeneel. Nu is het bekkeneel van den blanken het vol- 
Kkomenst, dat van den Neger het minst ontwikkeld, en bewijs 
alzoo eene anders ‘gewijzigde ontwikkeling der bewerktuiging. 
Alzoo „, moesten de werktuigen van reuk-en (maak „als bloote 
s»-dierlijke aanlagen, ia hunne ontwikkeling te rug gaan; tère 
se wijl de werktuigen zijner menfchelijkheid in hunne ontwik- 
se keling. meer en meef moesten uitkomen. Tot dit einde 
ep .moesten de vooruitfekende wingbeendetert van den Neger 
- : me ECDG 





OORSPRONKELIJKE MERSCH; _ 36 
3 eéne mêer loodlijnige rigting-nemen, de neusbeenderen 
5e minder op dezen rusten, en integendeel over dezelwen uiv- 
2 komen. Het vlak voorhoofd moest zich voorwaarts uitzet- 
ye ten, én het hellende achterhoofd zich opwaarts heffen ; tere 
2 Wijl gelijktijdig de zamengedrukte zijden van den fchedet 
», Zich moesten ronden, opdat daardoor de geheele fchedel 
, tene meer klootsgewijze gedaante verkrege.” -Uit dit oog= 
punt, derhalve, van onderfcheidene bewerktuiging, îs de ooren 
{pronkelijke ‘mensch , als dier-mensch, zeer na vermaagfchape 
aan den Oarang-outang , zonder dat men daarom den mrenseh 
sor de clasfieke orde der dieren nog behoeft te rangfchikkee. 
Alle waarnemingen, nu, omtrent den Ourang -ouseng fchijnen 
dit geftelde te begunftigen, terwijl hij wel de tanl , maar geens= 
zins de fpraak mist, en-voorts dat gene bezit, wat iúderdaad 
-Tchijnt gefchiks te zijn rot eene.fijner „ det is befchavende, 
-ontwikkeling, zoo als zulks vooral uit zijnen lust tar naboot= 
fing blijkbaar is, Waar nu deze menschwording van den dier= 
mensch hebbe plaats gehad, kan niet wel bepaald woórdeas 
zekerlifk niet ter plaatfe, waêr bij zijn beftaan als ftam had 
genomen , omdat zich aldaer slles vereenigde, om hem dier ve 
doen blijven , maar in een ander oord, alwaar andere uitwen= 
wendige oorzaken voorhanden wareh, om zijne aanleg, als 
mensch, in werking te brengen; gelijk dan ook nog die Voi- 
Ken'op de bergvlakten van den Atlas of tusfchen dea Keerkrin- 
gen in Amerika bewijzen , die eene verhuizing. naar elders noo= 
‘dig hadden ter ontwikkeling hunner menschheid. 7 â 
Om ruit onderfcheid van bewerktuiging in den mensch nog 
nader te doen blijken, heeft de Hr. DOORNIK, in het tweede 
en laatfte Hoofdftuk dezer Afdeéling, ten flotte, hierbij ge= 
voegd Eene „ natuurkuridige befchouwing van den Negers” 
vit welke voortreffelijke ontleding , voors! met betrekkinge 
“tot den‘ fthedel „ hij onderfcheidene vergelijkingen en gevolg= 
“trekkingen afleidt, welke zotiden bewijzen, dat, in den Nee 
ger, bijkans alles nog dierlijkszintuigelijk is bewerktuigds dat 
deszelfs ontwikkeling nhgènoeg evenredig Baan den (taat van 
den dier- mensch, waarin dezelve verkeert, en dar deze, ale 
zoo, zeer naauw grenst aan:den Asp of den Onrang-ouusg , 
-zoodanig zelfs, dart het regtop gaan moet geoordesld.worden , : 
‘hem , als dier- mensch, niet zoo zeer eigen, maer, door be- 
{chaving, te zijn aangeleerd, hezgeen alsdân in zoo ver zjjwe 
“nadering tot den, befchaafden Wiensch- te- kennén geeft. Het 
‘is in deze laate Afdeeling voorst „det de Sehrijver eenen 
chat van nataurkun: ge waarnemingen heeft medegedeeld , 
wellte, hoe vreemd zij Zekerlijk aan vele Lezers moeten voor- 
“komen , die nóg nimim&r over-de dierlijke zelfftandigheid in 
‘den mensch met ernst geinsden , voor den denker allerbelamng= 
«tijkst moeten wezen, hoe zeer hij zich: al met des ‘Schrijvers 
gevoelen“niët’ mogt kunnen vereenigen. 
Qg3 Ook 


ss LA POOANIK 


Oak. sle Beompenn zelf, offehoan elle hafde deerde aar 
des Sshcijvers (cherpginnlg onderzoek, erkent gaarne , eene 
en andere swarigheid, welke hem onder het lezen dezer Ver- 
handeling is voorgekomeu, en welke bij ook te regt ma, 
werondergellen. apn den wijsgeerigen DOORNIK piet on ekend 
te zijn, olef opgelost te vinden, zoo als hij verlangd bad. 
Toegegeven, bij voorbeeld, dat de natuug- mensch in den 
Mem van Aap of Ourang-outang te zoekên zij, moet zeer 
zigevaerdig de praag ontllaan: 19, Of de tegenwoordige Ou 
zang-oweng weeds moet worden aangemerkt als jn eenen: 
ns 7 |__ stnge= 
waarom 
wfchei= 
et ken- 
Apene 
g dier, 
jelijker 
‚ wel 
overs 
je onte 
outang 
@nszins 
auwer- 
klaren 
Jurang- 
vereen. 
Sn dere 
6t».die 
regel. 
touden 
nenftel 
- _ _ en Mauw. 
„kenrigte kuag -befckaving „ dermate zóude kunnen gewij= 
aigd worden, dak hetgelve , bij voortteling „ eenen dadelijs 
ken overgang sak den befche fderen Mensch zoude kenmer- 
ken? Het_gijn, deze en dergelijke vragen meer, welke de 
lens: san eene verdere nafporing meent te mogen aan- 
ijzen, ken ginde, ig eene zaak van lontere befpiegeling „ 
ss deze ‚ten. mine die Gehijnbare voldoening, te erlangen, 
wasrvaor zij varkeer is, - 
Hex ie, isemess, door dap fchranderep paoanik zelf, ia 
dit werk , dij herhaling, en‚ onzes oordeels, zeer jujst aan- 
„Bemerkk, dat de. onderzoeker van dit geheele vraagûiuk , hoe 
Ruzies aok, spaar al te ligt gevaâr loopt, om van de on= 
…dervinding in angen leeftijd, van dp waarneming van reizie 
- … wier getuigenis als. gegrond wardt aangenomen, of. 
‚ Sehoon heg.eohter, (omtiids met de beste trouw zelfs, faalc, 
aon befluie af te leiden, hetgeen thans, bij den afltand der 
: een 








En OORSPRONKELIJKE MENSON, | so 


eenen. eu de omwentelingen onzer aarde, bijkens van voren 
_Cepriori) gie eenige aangenomene veronderftellingen moet wore 
den opgemaakt. De-zuiverfte waarheid=min is alhier niet vrij 
van teleusttelling, en bet is ook deze, welke zoo vaak de. ine 
wendige kracht van elke gevolgtrekking bedreigt. Dus ook „ 
… bij voorbeeld, toegegeven zijnde, dat de Onrang -outang- als 
Natuur-mensch zij aan te mefkeun, belijdt de Recenfent, niet 
te. kunnen zien , boe zulk eene aanneming ber gevoelen ven 
éénen ftam en ééne geboorteplaats. om ver werpe, Het zae 
menftel , toch, van den Ourang=outang en van den befchaaf= 
den Mensch ,' zoo als deze thans voorkomt, is en blijft zoo 
yerfchillende „ dat men bijkans cot: onverklaarbare veranderin= 
gen toevlugt moet nemen , om eenige overeeukamst ta vin= 
den. Het verfchil, daarentegen , tusfchen de onderfcheidene 
menlchen, waarvan de oudfie berigten getuigen en zoo als dee 
ze nog tegenwoordig overal gevonden worden, ie inderdaad in 
yerre na zoo groot niet „als tuefchen den Aap ex den Mensch , 
Zoo dat de eger , Georgiër en Lappjander even goed van 
denzelfden flamyader kuuneg zijn voortgekomen: en wat zoue 
ge o7s dan beletten, om, in dit geval, een eerfte paar van 
Apen aan te nemen , dat zijnen oorfprovg flechts op ééne 
plaats van onzen aardhal gehad, zich aldaar ontwikkeld en 
veredeld, en, bet zij reeds vroeg of later, zich -vau daar vers 
der hebbe uitgebreid? De aardrijkskundige zwarigheden, door 
den Hr, pooanik omrent de. verhuizing uit Azië, als éénige 
geboorteplaats , in het midden gebragt, worden alsdan zeer 
verminderd; daar het zich, bij eene fterke vermenigvuldigiug 
gezer dieren-(oart , ligtelijk laat verklaren , boe zij, ter bee 
vrediging van haren honger en ter vermijdinge van het gevaar. 
slat niet de een den ander verlinden mogt, hee befluic- 
nemen, om over bergen, die den togt belemmerden „en us 
befchaafde menfchen — thans onoverkomelijk taefchijnen , of . 
‘wel tusfchen derzelver valleijen, en dus langs wegen , die ons, 
in den tegenwoordigen tijd ,.ongebaand voorkomen, te klau- 
teren en voort te reizen, tot dat zij eene andere verhevenheid 
vond , alwaar zij de voldoening harer dierlijke bewerktuiging 
en behoefte oordeelde veiliger te kunnen bevredigen. 
" Dan, de Recanfens waderhoud: sich van verdere bedenkin- 
gen. Íatende dezalve liever aan het bedesrde nadenken van 
_anderzoek-minnande Lezers, die hij gerustelijk- vertrouw.” 
dat, hoe zeer zij ook van den Heer noomnu in grondbegin- 
felen en derzelver toepasfing mogen verfchillen „aan hem geene= 
ins den lof zullen weigezen van eos in alie opzigsen wijsgeerige 
en geleerde besrbeiding, welke, vooral in bet vak van aarde 
rijks fchel- en ontdeed» kunde „mer eene dankbare onderfcheie 
id behoort erkend te worden, Het aije juisc die gedeelten 
welke geen uittrekfel oee en waarven wij dus flechus 
vs q4 mec 


WIE pe. DoeXKie; CöRseroNtEnjEd mrensen, 


fmét “een enkel woord kónden gewagen, waaraan wij’ geen 
zins twijfelen of de Lezer zal dezelfde verdienftefijke waar- 
de en goedkeuring hechten, welke de Recenfent, zijns in- 
ziens, geoordeeld heeft daaraan te moeten to@kennen. "7 





Biden der Godhetd „door 8. Co” WAGENER, (Sehrijver van de 
-"Ópokerijen.)” Ile Derl.- Aflordam , bij.Je S. van Bsvelde- 
dn Tae. 26P Bh : . 
. an ee 
eteér! ekster wergeld 
“daÂ: 4e Voorridnighetd:; 
eeieDeet) Bevestigd, 
det Melsaten Xe twijfelen 
wette 86 BVepuu: heel 
noemt, Geen van deze 
in Aierp'hougften: orrip , 
genbegtiam teder în ‘ti 
Rija niee eren’ treffend: 
Moetten hier oude bek 
de Verzeeselmar deze « 
de’ vólgeude's. FE,» Merl 
1: Merkwadrdige ' óntd 
Levénsbehoudenk ‘van 
der verdiende” ftaffes 
Vaewaking van wear D 
misdaden en groot ongt : 
<chijnlijk ongelok. VI . 
derbare ftraf van het kwade. X.' Weldedige gevolgen van liefe 
derljke handelingen, XI, Beloonende gevolgen der weldadig- 
heid, op mkomelingen overgeërfd. XIL Zelfltraf van flechte 
daden en-dwaasheden. XIII, Bewerking van groote gebeurté- 
misfen-door onbedutdende oorzaken. XIV, Wonderbare ver- 
heffing. XV. Levensreddingen. XVI, Merkwaardige invallen 
dn dringende gevaren. XVII, Bijzondere, enkele gevalten, 
Uit No, IL, kiezen wij het volgende: De bedreigde onfchuld 
‘komt’, door eene misdaad tegen den fchuldigen aan den dag, 
‚‚ Ben sfah, dien mem, naar-dênuiterlijken fchijn , : voor 
eerlijk hield, maaktd zich in Gile-tan Prastrooverij fchnidig; 
ingotderbeië toerde’ bij op de kooplieden , die naar de mis 
reisden; * vida ee . 
“Eens overviel hij: ook een’koopthan ap;den weg. Dan, 
daar dete. sich verweerde, bragt bij: bem «een doodelijken 
‘feek toé ‘Nu nem hij hem zijn geld-en horologie af, ea 
diet hem liggen, Om niet ontdekt te worden , leegde kij 
de geldgordel deë koopmans, en’ wierp Uien weg: ad 
7 ne EE ete 


_ 


$, C. WAGENER» HLIJKEN DER GODRED. 569 


hierop.--kwam een ander reiziger den zelfden weg „vond deg 
ledigen. geldgordel „en nam dien, dewijl hij oog goed was, 
ap, en mede. — Nu kwam hij aan de plaats, daar de ge= 
Kwetfte koopman fag. Hij bezag en betastte hem, en dewijl 
hij. nog warmte aan hem befpeurde … trok bij zich zijner 
aan, en-beproefde, af hij bem weder in bet leven konde 
brepgen. : U. . Te ' 
…… Bij deze weldadige onderneming bewepteu hem eenige, 
boeren, hjelden hem voor den moofdenaar, en namen. hem 
evangen. . Hij mogt zijne onfchuld. betuigen, zoo. veel hij 
Wilde, het hielp niet, hij moest mede voor het geregt. , 
„4 De regters lieten hem vifiteren ; oep. vond. bij hem den 
geldgordel vanden. vermoorden koopmmi,..dien de.naastben 
{lasnden van. deazelveny zeer avel kendens meu befloat:eenig= 
zins. overijld daaruit, det. kij de mogxdenaar ware; en baewel: 
hij het maar zoo aanftonds nier bekendeyzoo werd bij sogtans 
tot de firaffe der WEBER. VLLWERENe 5: Ots ee etn 
‚, De dadetijke maordenaar- bad intgatchan :van de „zaak 
gehoord , eu was: apo vermetel, dat: hij ‚Bes in de- gevange- 
nis ging, om den ongelukkigem te zien, die voor Zijn. wise 
drijf boeten zou. © «A nan te aen en te 
‚‚s Dan , in-den tusfchentjd „- dat bij inde gevangenis ge- 
gaan was, om. den nrensch tezien „die ou(chuldig. Gerven, 
moest „ brak zijn knecht de kast open, gal het ‘horologie van. 
den vermoorden kogpman , en verkocht het;aan eezen Jood. 
De Jood bood het te kpop,'en kwam daaentede toevallig „bij 
eenen man, die het kende, De genfche zaak, kwam zanden 
dag , en de onfchuldige werd.geregtwaardigd.s”-. 


te 


. 
Et 
- sa ï ' =d t . 3 


Aoekdeten en Karaktertrekken uit de merkwaardige Oorlogen 
tusfchen de Franfchen, Prufsfenen Rusfen, in-de jaren 1805, 
r806 en 1807. Ut 'p Hoogduigsch.. Ife- Ssukjee Bles cena 
Plwat. Te dAmfièrdam , bij Je van der Heye :808er In 
8vô. 174 Bl hd EN De N . *, ‚ « . 





zen tijdvak , zov. vruchtbaar in, Gebeartenisfen., moest ook 
patuurlijk vruchtbaarsin Anekdoten zijn. De verzames 
ling, ons hier gangeboden, behelst indedaad’ zeer: belangrij=. 
ke van allerlei „aard, en ‚ gelijk de Verzamelaar met zegt 
zegt, zoo er iemand bij in flaap valt, is dit de fchuld van 
het boekje niet. Alles intusfchen is niet meer nieuw , die. 
fpreekt van zelve ;maar hier en daar toch ontmoet ieder Le- 
zer denkelijk wel iets, dat hem nog nieuw is. De Schrijver 
verzekert ons, hij heeft uit echte bronnen gepup. leder ftukje- 
Îa deze verzameling is uiet even belangrijk; maar, ook hier 
zija wij bet met deg Verzamelaar eens, die werkje moet, niee 
’ e t 


nand 





id " ANEKDOTEN EN KÄRAKTERTREEKEN, | 


Wie eenig enkel Aak, makr uit ’* peheef beoordeeld warden, 
Aan eene opgave der onderfcheidene opfchriften heeft de 
Lezer ntets: Hever willen wij eene enkete affchrijven. „ Be 
Eerverklaring ” kiezen wije ‚ 

„ In eéne keine (tac, aan deze zJjde van de Elbe gelegen, 
triden drie Pruisûifche Oliciers, die óp bun woord van: eer 
uit de krijgsgevangenfchap ontflagen waren, in burgerlijke 
kleeding; in een openlijk saab. Een der aaweenien 
Yroeg zijnen nabaur: zh dat ook niet eenigen van de Je- 
» nafche hazen?® Dit werd den Offrcleren weder aangebragt,, 
en deze beklaagde(n) zich bij de Overheid, over eene zoo 
ónbefchefte “ beleedigfng hunn: = 7 

van zijne Overheid eene beri: 
‘Teediging te herroepen, — D 
Hijkfche Anseiger dier ftad , o 
»‚ Heeren N; N. Jenafche 'haze: 
» Eerfte oogenblik met het g 
lugtelingen verwisfelde, d 
» Koning en hun Vaderland « 
»» lieten,’ en mer de fnethefd 1 
» vlugt zochten, Doch dewijl deze Heeren zelve hebben bev 
ss leden, dst zij dapper gevochten, en Kurme eer en hun 
sj Vaderland met het grootfte evenngevenr verdedigd” heb= 
sj bep, Zoo, dat zij Bijna wiren géword ‘geworden: zoo 
» geëf Fk toe, dat de uivdrhkking Jemafefe hazen voor heg 
» hiet past, dewijl zij, maardieh al hhfne pogingen; om 
hee Vadertend. te redden, vruchteloos waten „met ‘trots 
» fche, ftatige treden, van het fchoone gevoel der geredde 
» eer bezield, van bet flagveld naar Maagdenburg ‘gemar- 
»» cheerd zijn” — Eén twetde ftukje zal fpoedig volgen, 








De Prucht valt verre van den Stan, Naar *s Hoogiduitsch 
'van-A. vok KoTsEBUE: Mie Boek. Amfiiidam , bij J.S. 
van Esveldt- Holtrop. 1608. Zn gr. 8ve, 120 BÂ : 


Es bekent: Spreekwoord' omgekeerd , én zoo als*t niet zele 
den door de ondervinding bevestigd werde, Voor zoa 
ver wij uit dit eerfte. boek Kkummen oordeelen, zel toctt deze 
leeteryrucht niet verre van den ftam vaNen, maar de lief beb= 
bers van de luim, den geest en‘ het gevoel van den Heer von 
KoTzEBuE hier overvloedige vofdoening vinden. Hert wordt 
Kier eene treffende liefdegefchiedenis ; meisje is de doch 
ter van eenen volftrekven deugnier „en: boven alle vers 
Keelding (hoon , zacht on deugdzaam, en, naer *e fchijne, 
giet alleen van rang, maar ook rijk. Theödaor, beer minmaar, 
wap cen wees, voor wien een brave voogù var een: klein var 
" : -__moe 


A. VOR KOTEEBUE ,DE VRUCHT VALT VERRE VAN DEN STAM. 57% 


Mogen juist zoe veel had behouden, dat bij daurvan (tuderen 
kon, Hij ie een uitmuntend mensch, en beöecfent de genees= 
' kunde, De liefde is wederzijds; doch de vader heeft natuur= 
Yijk een aader plan , en treedt de gelieven vlak in den weg. 
De dochter is reeds In here kamer opgeftoten, en zit genoeg. 
zaam buiten acges ; intusfchen is het aan't flot van die boek 
den vriend van den minnaar toch gelukt haer te zien, en heeft 
deze, aardig genoeg, zich in ftaat gefteld de gelieven wedere 
zijds te verzekeren van onderlinge trouw, — ‚ KoTzEBuE's 
fchrijfwijze Je bekend, en wij beboever alzoo den Lezer nies 
te verzekeren dat men naar ’t vervolg verlangt. Bchter gis= 
fen wij bijna iets van de uitkomst ; denkèlijk blijkt Theödoor 
wel zoo wat de broeder te zijn van ’t melsje, en dan zal niet 
alleen de titel hier dabbeld bevestigd worden door de gefchie= 
‘denis, maar de vriend, bij al zijnen tegenwoordigen vrouwen= 
bast, wel op her meisje werlieven, Ìs onze gisfing gegsond , 
dan tellen wij ’t juist niet onder de verdienften van dezen Roe 
man , dat men reeds zoa vroeg den afloop des gefkhiedenis 
gisfen kan, — Over ’t geheel zal de Zedeteer wet goed aljus 
hier en daar echter Was ons deze of geue fetiing bedenkelijk 
genoeg: bl. s1. b. va, daar: ons de Sthrijver berigt, das bet 
bedroevend geloof „det met dit leven aites afgedzas zbj, iu 
den boezem des wijzen niet aiteen: niet den ootmeedigheid 
verwekt en voedt, maar heem ook tewens doet gevoelen, dat 
de deugd aan gdne.zijde geene. betooning beboeft, Dit moge 
qene zekere Soort wan Wijsgeeren van den tegenwoordigen 
tijd bijzonder” bevallen, maar sot de meraal voot Barger af 
Boer behoort deze lelling niet. …—— Bl 64 vonden wij eene 
zonderlinge drukfour: ha/iipkeld, în plaats van seid rheid, 





De Baron van Kauderbrooke. Eene Gefchiedenis, door w. vote 
 LoWaY, Bip het Engelsch vertaald. Te Rotterdam, kij Wa 
. Logke, ín de Begel/eke Drukpers. 1608, Ie Sva. tba Bá 
Wi zijn met den Schrijver van dit werkje overtuigd, dan 
er niets zedenbedervends in’ hetzelve gevonden- wordt, 
@u dat er in <t vak der letterkunde vele openingen zijn tusfcheg 
middelmatigheid en volmaaktheid, die men met eere vervullen 
kan, — Bij het lezen van eenige bladzijden meenden wij 
indedaad, dat de Schrijver te weinig waarde heehtte aan dit 
aìjn gefchrift; den al vocrtlezende konden wij het toch niet 
sangfchikken onder de uitmuntendften; het onwaarfchijulijke 
wordt sl te menigvuldig en overdreven , en dat hindert ons. 
Overigens, wat de zedekunde en ’t Christelijke van dezelve in 
dezen Roman betreft, te dezen aanzien verdient het boekje 
Canpsijzing en lof, leder Lezer zal intusfchen met ons op= 
mere 


\ 


ind 


573 We HOLLOWAY; DE BARON VAN LAUDERBROOEEe 
merken , dat men ís de Engelfche Drukpers ruim genoeg drukt3 


men veroorlove ons eene kleine Ayperbole, en dan fchromen 


wij niet te zeggen: de 162 bladzijden leesc men genoegzaam 
is-éénen adem door, zouder merkbare vermoeijenis, — De 
Plaat tegen over den teel is, meenen wij, in ’t oorfpronke: 
lijke wel zoo ftaad 





Tijdkerting in. verlorene oogenblikken. Te Zwolle, bij 1. de 
Oe 10e. In 8v0, 186 Bl, ole, kij} 


iet ds gezette leâuur, maar als een hulpmiddel tegen 
. tijdverveling, moet diet boekje beoordeeld worden; dus 
maesten wij ’t ook, indien ’r regt wes, alleen in verlorene 
oogenblikken lezens dan deze zijn bij ons in onze eigene: 
woning zeldsaam, en een Almanak, die voor de hand ligt, 
is bij ons voor een geheel jaar deargoe wel toereikende, en 
in volfirekt verlorene oogenblikken is ook iedere Almauek. 
el ligc goad genoeg. ‘konden bet dan ia den zak nee 
men, om, &ls wij kier of daar eens. een oogenblik moes- 
ten wachten „ of het pas gaf , bet eens in te zien, Doch 
voor een vademecum valt ’t formaat wat lastig, en wij zou- 
den het en nog wat wutiger en nog wat aangenamer wene 
fchen, om het daartoe (terk aan te prijzen. Het is natuurlijk 
eene compilatie, en. geeft zoo van alles wat; er is. niets in, 
waarvan de lezing fchaden: zal ; en heeft lemand te zijnen: 
huize wat /veel verlorene oogenblikken , die echter te kort 
zijn voor een. meer belangrijk werk , onder een aantal foorte 
gelijke werkjes , die reeds voorhanden zijn, kan hij dan eok 
die ‘wel- eene plaats geven , om ’t zoo nu en den eens ín te 
zien. De Schrijver of Verzamelaar intusfchen heeft, door dic 
boekje te vervaardigen , zichzelven eene tijdkorving in vere 
lorene oogenblikken verzorgd , en zoo wij vertrouwen eene 
niet onsengename tijdkortings en als hij au eens weder eenige 
verlorene oogenblikken heeft, dan kan híj zich ook wel eens 
met ket verbeteren van de fouten tegen de taál En intèerpunc- 
map — drokfouren zijn ’t toch wel allen Riet mm onledig 
ouden. En N 








AL GE ME ENE 
VADERLANDSCHE | 
LETTER-OEFENINGEN: 





De Redelijke Christen ‚ door YSBRAND VAN HAMELSVELD. 
Te Anflerilam ‚ bij We Brave. 1807. In gre Sva 
„6 P . ne, 


seri 
meet 
®olk, G 
kelijke | 
eindelij 
Godsdie 
tenis zi 
deerde « 
dus he 
van zijt 
Redelijs 
voorleé 
. zijne w 
“wel al 
Bende 
hristndoms. es 
Vóe de ongelukkige dagen der jongfte beroerten in ons 
Vaderand hielden zich wel geachte Mannen onledig met 
Han én opbouw van goede zeden en godsvrucht de 
hande leenen, door het verzamelen, opitellen , vertols 
Ken n uijgeven eener grodte verfcheidenheid van Spece 
zatonle Gefchriften. egen het uitbarften nogtans der 
Onlueh werd deze loffelijke ijver verdoofd, en als ’t 
warwerflonden of weggefleept in den heerfchenden tui- 
smelgsst , die, naar de denkwijze der tijden en partij= 
Scharen, ‘zich in Staatkundige bemoeijenisfen en ver- 
meere Volksbelangen verdiepte, In hoe verre intusfcheg 
de tmmalige verbijstering , vooral een treurige zamen- 
Joopan gebeurtenisfen, de Godsdienttige ftemming ate 
hier rlermijnd bebbe en de zeden verwilderde, laat 
zichsoeijelijk bepalen. Genoeg, de zaak zelve is niet 
LET. 1808, NO. 14» Rr te 


574 KY. VAN HAMELSVELD ‘. 


“te loochenen, maar uitgemaakt bij elk’ onzijdigen waar 
nemer. Met blijdfchap zagen wij, derhalve, ook on- 
zen VAN HAMELSVELD , mede langs den beproefden nuttie 
gen weg van Weekbladen, mannelijk optreden tot her- 
átel van den verbannen ernst en Christelijke deagden of 
%roomheid , tot beftrijding van niecuwerwetfche dwaal. 
begrippen , en inboezeming van redelijke en gematigde 

Dan, gereed om hem en anderen toe te jul- 
chen in den gelukkigen uitlag van!hun pogen ter Ze- 
delijke en Godsdienttige Volksverbetering , beven wi} 
terug op de gedachte aán den hinderpaal, die den 


vrijen loop dezer niet alleen 0! heilza- 
me, voortbrengfelen der druk) a, niet 
belemmert , maër geheel te ftuì aandoe 
ning toch lezen wij aan den vo ‘el deze 
treffende aankondiging van den AMELS- 
VELD: „Hiermede befluie ih an den 
… Redelijken Christen, en dezer 3 miet, 
‚> dat het ‘mij aan lust of froff. daarmee 


5» de, ten nutte, woort te gaan; maar mijn Uitgever 
3» berigt mij, dat het voordeel voor hem maagwelijks 
Pr genoegzaam is, om de Belastingen, (NB.) op deze 
» foort van letterarbeid gelegd , te voldoen; en wie 
9» zal den man vergen, om zonder behoorlijke winst of 
„, met nadeel te arbeiden ?®® — Hartelijk wenfchen 
wij, dat deze regtmatige en beflisfende klagte wan zulk 
eenen Man: de aandacht niet ontgaan zal wen ons 
Rijksbeftuur, dat zeker, vertrouwen wij, on eeze 
op zich zelf geringe bijdrage tot 's Lands inkom 
fen, den meest regtftreekfchen invloed niet aMuiten 
zel, dien kunde, braaf heid en deugd, tot fticlning en 
worming der goede Gemeente , vermogen te oefenen, Dit 
Werk toch heeft eene blijkbare ftrckking, om de Gods 
dienstleer van Jezus, hare geheiligde Waarheden en 
voortreffelijke Zedekunde, als redelijk te kenfcherfen, 
oe te lichten en aan te prijzen. Overbodig keuren 
wij het, ftuksgewijze opgave te doen van de onder- 
feheiden Opfchriften. lever zeggen wij , dat ieder 
Weekblad doorgaans bewijs draagt van duidelijkheid, 
bondigheid , zedelijke denkwijze, belezenheid en'rijke 
vinding , onzen Schrijver eigen; en was de oordedkun- 
dige Man daar op uit, om zich te fchiìkken „, nar de 
»» voortgaande en bijna dagelijks nieuwe behoef der 
»s lueeren , zoodat hij zich benaarftigde , dezen ne 


El 


ij 
' 


DE REDELIJkE CHRISTEN $8 


3) Meenzaam te maken met de kundigheden, welke hi 

2» telkens op nieuw , door den arbeid van kundige mans 
4, nen, voor hun opzamelde; of ‘hen waarfchúwde vas 
, dwalingen en misvattingen , welke van tijd. tot tijd 
»» opkomen, €en ter regter of linker zijde van het pad 
», der waarheid zouden afleiden,” En waarlijk niet te 
Pnpas vergelijkt hij zich, van wege dit zijn’ doelwit , 
», bij eenen welberaden huisvader , die uit zijne fpijse 
s, kamer oude [wel bewaarde] en nieuw- opgedane ípije 


9» Ze voortbrengt. en zijve huisgenooten daarop onte 


5 healt.” Matth. Xílt sa. Fn- velen, fchoon niet in 
alles , kunnen wijf ous zegel van goedkeuring en vole 
komene toeltemming hechten aan die redelijke gevoe 
lens en begrippen , welke VAN HAMELSVELD, als Gode 
geleerde van het Hervormd Kerkgenootfchap „ voors - 
„draagt. Afkeerig om daarover met Hem in een of ande 
opzigt te redentwisten , juichen wij, onder gezegde 
voorbehou ling: zijnen arbeid hartelijk toe, Maar bij 
uitnemendheid kweet hij zich wan bovengedachte eenige 
zins hwisvaderlijke vaak , die wij inzonderheid van oor. 
deel zijn dat het groote nut uitmaakt van al zulke Tijd 
Schriften „aan welke een onbelemmerde loop, overeenkome 
ftig her waar belang van Staaten Godsdienst , naar ons gee 
woelen, behoorde vergund te worden. Het droevig one . 
val, Leidens Ramp, gaf alzoo den hartelijk getroffen 
chrijver gelegenheid tot gepaste befpiegelingen en 
Christelijke vertroostingen , in No. 53 even gelijk hij be= 
vorens en weer algemeen , in den toon en ernftigen (tijt 
van den Godsdienst, zich in No, a en.g geuit had over 
de omflandigheden des tijds, en nogmaals tot dit ondere 
werp terug keert in No. 35 gelijk elders , en bij het 
Befluit. in No. 52. Over het geheel verzet hij zich met 
nadruk tegen de.heerfchende onverfchilligheid omtrent de 
zijna oordeels belangrijke Leerbegrippen yan het Christen- 
dom , gaas met befcheiden ijver de pogingen tekeer der 
Neolggen ,‚ die, alvorens den Bijbel în te zien, beflise 
fend vastftellen , wat men aangaande God en Gaddelijs 
‘ke zaken voor redelijk en geloofwaardig te erkennen, 
‘heeft, ew die aan Jezus zelven, als den Fijzen van Nazaret 
geen honger gezag willen toeëigenen, dan aan den Wij 
en van «fthene, of Koningsberg ; en grijpt daarentegen 
VAN HAMELSVELD alles aan, wat dienen moge om zijne 
Lezers te: vasmen tot redelijke Christenen ‚ on om hun 
. voor te Jàchten „zoo wegens. pen vegt verliaad det 
9 ‚Kr&â w 


N, 





$Y8 G, DE HAAS, OVER-DE OPENBARING VAN JOHANNES, 


ook wel te moede zijn , offchoon ’t begin der voor 
{pelde aware tijden niet verre fchijnt te zijn , en 
dat begin nog wel door hen zou kunnen beleefd wor. 
den. . : DO 
‚ Wij mjsgunnen niemand deze wijsheid , of eenige 
andere goede vrucht van het vlijtig lezen en beftuderen 
van dit boek, volgens de uitlegging van den Eerw. pz 
BAAS; maar kunnen er, wat ons aangaat, neg niet zoo 
mede voort, en houden ons liever aan de duidelijkere 
voorfchriften en teregtwijzingen van andere niet zoo 
cheimginnige Bijbelfchriften, Soms dachten wij, bij 
e opmerking van den goeden ernst, waarmede de ge- 
clijke Leeraar alles ter neder (telt: is er waarlijk 
kit de ontdekkingen , in dit boek gedaan, zoo veel ge- 
wigtigs- voor de Christenen te leeren, ware het dan niet 
te verwafhten geweest, dat de Oneindig+ wijze hun daare 
omtrent klaarder onderrigt, dat aan minder tegenfpraak 
onderworpen is, zou hebben doen toekomen? — Stelt u 
gerust, gij alle warme beminnaars van ’t ware Chrise 
tendom, die 't even zoo min, als wij, inziet, en, op 
% gezag van dezen Leeraar, ook niet kunt aannemen , dat 
dit Bijbelfchrift. zoodanig onderwijs bevat voor *t hart | 
kt Geen u deze Schrittverklaarder, omtrent den pligt van 
waken , bidden en moed houden , daaruit , als nu eerst van 
onder de dikke omkleedfelen , waarvan de wijsheid van dit 
bbek zal omgeven zijn , aan ‘t licht gebragt, heeft: wil« 
den leeren , dit alles, en wat voorts ten allen tijde plipte 
matig is, Kunt gij veel gemakkelijker uit andere Bijbel. 
fchriften , door, verftandig nadenken , zonder zulke ome 
wegen , leeren. 

Wij gelooven niet, dat er omtrent dezen arbeid zoa 
veel gevaar van nadruk zij, als de Eerw. Schrijver , die 
ale de Exemplaren eigenhandig onderteekend heeft, 
door zijne bijgevoegde verklaring van geene andere voor 
echt te erkennen, {ohijat te kennen te geven, | 











Fe Ve REINHARD, LEERREDENEN, 579 





Uisgelscene Leerredenen van Dr. FP. V. REINHARD , Keur 
vorskl. Saxisch Opper Hofprediker enz. Uit het Hoog- 
duitsche Ile Tiental. Te Zwolle, bij J.de Vri. dn 


re 80. 309 B. 


7 posvallig is onze aankondiging van dit vierde Tiental 
, van uitgelezene Leerredenen van den beroemden 
REINHARD verfchoven. Aanprijzing hebben zij oox 
niet noodig. ’t Zijn Leerredenen van REINHARD. Lt 
is in dezelven zoodanige rijkdom van de aangelegenfte 
gedachten, zoo veel juiste orde in derzelver verftandige 
ontwikkeling , en zoodanige vermeesterende kracht tot 
Overreding , en, in één wóord , zoo veel voortreffes 
lijks , zoo veel oorfpronkelijks , en ook, piettegene 
ftaande het aanmerkelijk getal wan door hem uitgegeve- 
ne Leerredenen, zoo veel verfcheidenheid , in de wij- 
ze keuze der behandelde onderwerpen , en derzelver doele 
matige ontwikkeling, dat-wij ons geene erinneren „ wate 
ke over ’t geheel die waarde hebben. Niet allen even- 
wel hebben dezelfde uitmuntendheid en algemeene nute 
tigheid. De Vertaler heeft geene ongepaste keuze gee 
daan. Wij fchrijven hier nog alleen den inhoud ter 
neder. (xr). Blikken in het huisfelijke leven van Jezus , 
Joh. Il; zeert. (2). De fporen van Jezus wijsheid en 

rootkeid van ziel, bij zijnen laatíten intrek te Jeruza- 

m, Marth. XXI: teg. (3). Overdenkingen over 'e 
geloof ‘aan de verdienfte van Christus , Luk. XVEIE: 
ge43: (4). Dat het Christendom zich aan den on= 

evooroordeelden , als het werk van God , voordoet , Luk. 
Xlt r4—08, (5). Over de in ’t oog vallende krachte 
loosheid der voornemens, die wij ter onzer verbetering 
opvatten, Luk. VIII: gers. (6). Over de Christen: 
Hijke Zelfbeheerfching, Matth. XVIII: rsr. (7). Over: 
de milddadigheid Gods in de Natuur, Matth, Vis 
24-34. (8). Over de veredeling der menfchelijke ma- 
tuur door den Geest en de Leer van Jezus, Joh. XIV: 
23-—3r. Cop den eerften Pinkfterdag.) (9). Vervol 
der voorgaande ftoffe , (op den tweeden Pinkfterdag. 
(ao5. Dat wij, in elk opzigt, best voor ons zorgen, 
wanneer wij ons heil van de genade Gods ín Christus 
verwachten, Rom. Il: 2385. 


Rr4 Jan 





530 JEZUS CHRISTUS 
/ 





Jezus euRisTUus als Koning der Wereld, en zijn Evan- 

„ gelie als de hoogfie wet voorgefdeld, en daarin de bron 

_ des waren geluks aangewezen, naar de behoefte van de- 
zen tijd. Te Rotterdam, bij N. Cornel. 1808, . Zn er. 
8vo, 185 Bl . 


Wein een gefchrift van den Heer PiGBAUD THZ., 
die in ’t Voorberigt , met 's mans naam ondere 
teekend , het welmeenend doel, °t welk. hij met de uite 
gave heeft, openlegt, met bijgevoegde bekentenis, dat 
hij niets nieuws voorftelt, maar ’t reeds, bekende en dike 
wijls gezegde uit een ander oogpugt befchouwt, dan 
anders gewoonlijk gefchiedt. ’t Geen men anders noemt 
den uitgeftrekten invloed , welken de beoefening: der 
Christelijke leer, pf wel van eenige leerbegrippen , zoa 
als die in verband (taan met de oude voorfpellingen om: 
trent den Mesfias, op het tijdelijk en eeuwig geluk der 
menfchen kan en moet hebben, dat noemt de Schrijver 
den algemeenen invloed , welken ’t Koningfchap, van Jezus 
en zijn Evangelie, befchiouwd als de hoogfte wet, hebe- 
ben moet, ° 
__ Vooraf gaat een algemeen overzigt over de grodte 
heid van feaus, als Koning. Daarna worden de voore 
deelen, die zijn rijk en leer in *c algemeen aangebragt 
hebben , en de tegenftand , dien dit rijk gehad heeft , 
aangewezen ; vervolgens aangetoond , “dat de invloed 
van dezen Koning overal behoort te werken „ dat de 
elende zeer groot zou geweest zijn , în welke het 
menschdom zou gedompeld geworden zijn , als Jezus 
niet tot dusdanigen Koning was verheven, maar dat 
echter de heerlijke voordeelen van dat rijk in ’t bijzone 
der zijn voor den waren Christen, en dat de geest wan 
dezen Koning behoort begeerd te worden, om alles te 
bezjelen. Hierop laat de Schrijver nog eene uitwei- 
ding volgen over den heerlijken ítaat, waarin zich dit 
rijk in de toekomst, over de geheele aarde, Juistervol 
zal vertoonen , en befluit dit alles met gemoedelijke 
aanfpostegen aan zijne medemenfchen, om daarnaar te- 
itreven , det aij het tegenwoordige leven ijverig beftes: 
den, als eene voorbereiding tot het deelgenootfchap. aan 
het rijk der heerlijkheid; en om ’« hunne volijverig tee. 
te brengen, opdat het rijk van Jezus fteeds verder en 
| De vole 





ALS KONING DER WERELD. 58 


verder uitgebreid worde, en eindelijk ook nog deze ge 
dachte diep in ’t hart te drukken : Koning Jezus heeft ’e 
oog op zijne onderdanen ; Hij en zijn Evangelie is alles 
en in allen. , 

‚Wij willen het godvruchtig oogmerk van den Schrijf. 
ver niet miskennen, en gelooven gaarne, dat ook deze 
vrucht ‘van °s mans werkzaamheid bij hun , die met 
hem dezelfde leiding van gedachten over de Leer van 
Jezus volgen, wel” bijval zal vinden , en, wij hoe 
pen het althans, ook godsdienftige ftichting bevorden 


zen. Of nu evenwel van zoodanig gefchrijf uitbreiding — | 


en vermeerdering van ware. opklaring , en daarop ge= 
‚gronde aanmerkelijke verbetering van zeden te wachten 
Zij, mogen anderer--oordeelen. . | TO 
…_ % Heeft den Heer. pickAUD goedgedacht-, tot ope . 
heldering van fommige gezegden. ,. eenige Aanmerkine 
gemachteraan te vóegen. Velen.derzelven , fchoon 
niets onbekends behelzende , hebbén wij met genoee 
gen gelezen. Anderen laten wij voor rekerting,.van den 
Schrijver, zao als. bij voorb. die wij op bl. 174 aan- 
treffen , daar de Schrijver beweert, dac de onderdanen 
van Jezus, in de toekomende wereld , waarfchijnlijk 
‘verhevener zijn zullen, dan de Engelen Eene beftrijs 
ding van grondftellingen der Kritifche Wijsbegeerte , die 
op bl, 167173 voorkomt „ hadden wij, in een gefchrift 
van dezen aard , over den wijduïtgeftrekten invloed van 
’t Christendom op algemeen en waar geluk, niet vere 
„wacht. Gefteld eens , dat eenige voorftanders van 
KANT , en deze beroemde Wijsgeer zelf, ’t een en ander’ 
beweerd hebben , dat ftrekking heeft om de waardif 
van ’t Christendom te verkleinen, is daarom de geheele 
Kritifche Wijsbegeerte op zich zelve zoo geheel en al te 
Yerwerpen , en moet daarom dè onkundige menigte zoo 
onbepaald tegen dezelve ingenomen worden ? 


* 





Overdenkingen van eenen Christen „ over het laatfle Lijden 
van Jezus. Te Groningen, hij We. Zuidema. 1808. Zn 
8yo. 104 Bl 


D: bedoeling van den Schrijver van dit ftukje is, zij- 
nen Lezer opmerkzaam te maken „, op eenige 
„> gewigtige bijzonderheden „ den lijdenden Jezus amm- 
On | ee Rr 5 > Zaan- 


Gama 


gee ” ‘1 ‘OVERDENKINGEN,. - 


> gaande, die wel eens door fommige Christenen wore 
>, den voorbijgezien.”” … Hetgeen men alomme elders 
aantreft , eene uitlegkundige verklaring namelijk der 
Lijdensgefchiedenis „ heeft hij geheel voorbijgegaan , 
&n ook niet opzettelijk gefproken van ,, °s Heitands die- 
z, pe vernedering. of van de verzoenende kracht van 
» zijn lijden, als zijnde zuiks in bijna alle gefchriften, 
9, over het lijden van Jezus, ten overvloede verhan- 
»> deld.” En.daar de Ijdensgefchiedenis Ín de opene 


‚ bare Leerredenen gemeenlijk ftuksgewijze wordt voore 


gedragen , heeft hij verkozen zijne Overdenkingen vol 
gens ‚een meer algemeen overzigt” Ín te rigten. 

De Overdenkingen hebben ten: opfchrift : "I, Yezys 
Onfchuid in zijn Lijden. IL. Yezus srifwrlie Lijden. 

‚ Jezus Geduld in zijn Lijden. IN. Jezus Wijsheid 
èn zijn Lijden. V. Pezus Liefde in zijn Lijden, mmm 
Shot. Verheerlijking van den lijdenden en nu verhoorlijkten 
Verlosfer. == Wij hebben dit boekje met veel genoegen 
gelezen.  ’t Leerftellige , waarover ander de Chris- 
tenen verfchillend gedacht wordt , wordt niet aange- 
roerd. Het is geheel van ftichtelijken aard, en verdient 
eene plaats nevens foortgelijke befchouwingen van 
* Heilands Lijden. Doorheen is de taal zuiver, de 
ftijl deftig en de vaordragt klaar. Slechts zeldzaam 
Ícheen ons de naauvwrkeurigheid van uitdrukking te onte 
breken, meme Met één woord , het werkje verdient 
aanprijzing , en gereedelijk vereenigen wij ans met den 
wensch des Schrijvers , „die het gaarne in veler hae 
9, den zag.” Or 


… 





Geneeskundig Magazijv , door A. VAN STIPRIAAN LUlSe 
CIUS, C. Ge ONTIJD € M. Je MACQUELIJN. Pden Duels 
ite Stuk. Perfte Afdeeling. Te Leyden, bij A. en 

. Honkoop. 1808. Zu gre 8vo. 595 B/- | 


e goedkeuring en aanbeveling van dit Geneeskug- 
dig Werk zijn onzen Legeren reeds uit vorige bee 
oordeelingen kenbaar geworden. Wij brengen beiden 
ook andermaal op deze Afdeeling van het zíte Stuk des 
Vden Deels over, welke, volgens het plan der kuad! 
Verzamelaars, de Verhandelingen zal bevatten5 te 
de twee overige, die wij met verlengen te gemast ien pl 


—_— 








OENBESKUNDIG MAGAZIJN. 883 


de Ziektekuudige Historien , de Beoordeelingen en Uit= 
trekfels enz. zullen inhouden, 

De Waarnemingen over de Vaccine of Koepokken, mede. 
gedeeld door den werkgamen Hoogleeraar THURSSINK, 
maken het begin en meer dan de helft. dezer: Afdeeling 
uit. Reeds had zijn: Ed. in vorige ftukken omtrent de 
Vaccine gewigtige waarnemingen en aanmerkingen me- 
degedeeld ; deze nj bevatten als ’t ware het uigimafuns van 
alles, wat omtrent de Vaccine dient overwogen en in 
’ oog gehouden te worden. Vele hoogstbelangrijke aan 
teekeningen zijn in deze waarnemingen verfpreid ; wij 
wenfchen dezelve daarom met de vorige in handen van 
die Geneeskundigen , welke , wij kunnen niet zeggen 
uit onkunde, maar uit vooringenomenheid met eigene 

voelens en halftarrigheid , zich met de inenting der 
“Koepokftof in geenen deele willen inlaten. mm Onder 
de vragen, die zich ,de Hoogleeraar in den loop zijner 
waarnemingen voorftelt te beantwoorden ,„ komen ook 
deze voor: Wat heeft de ondervinding geleerd omtrent 
den invloed der Koepokken.op andere ziekten ? Wat 
Omtrent de chronifche uitflagen? — Dat zij eene zoe 
de uitwerking doen op alle de zoodanige. Bij fchurfe 
tigen zal men befpeuren, dat de -Vaccine over ’t alge= 
meen niet vat, of dat de Koepokken zich met eene gee 
le vuile ftof vullen 5 fchijnende aj echter de vatbaare= 
heid voor de Kinderpokken in het vervolg weg te nee 
men. Te regt oordeelt, naar ons inzien, de Haogleere. 
gar, dat men voorzigtig zijn moet, om uit Zülke Koes 
pokken in te enten... Men heeft wel ftaande géhouden , 

at de natuur der (tof niet- veranderd werd door vere 
fchillende complicatien van andere ziekten; en gezegd , 
dat, offchoon men Koepokken van fchurftige of fcro« 
phuleufe kinderen inentede , men goede'en ware Koe» 
pokken verkreeg, zonder dat er eenige andere met werd 
overgebragt; maar de gedaante der Koepok bij zulke 
fchurftige en fcrophuleufe kinderen verfchilt niet alleen 
merkelijk met , maar de tof zelve is door hgren troebelen 
etter zeer onderfcheiden van de zuivere Koepok; zoodat 
het waarfchijnlijk is , dat deze ftof ook het gezonde 
ligchaam anders zal aandoen, eene andere reactie , en 
dus eene meer of minder ontaarde Vaccige zal voort= 
brengen. Wij bevelen met den Hoogl. dit met allen 
_ Ernst aan de overdenking onzer Kuastgenooten ; wij 
vaor ons meenen, dat men wooral daarop dient te let» 


PN GENEESKUNDIG MACAZIJN; 


ten „dat de perfoon:, van welke men fbof ter inekitinge gend: 
men heeft,van chronifche uitflagen , fcrophula etc. vrij 
ás geweest , en gelooven, dat, dour gebrek aan behoore 
lijke reatie der ligchamen „ door deze zelfde veranderde 
reatie eene ontaarding der 'ftof plaats grijpen, en’ 
daardoor een trage en onregelmatige loop der Koepoks 
ken ontftaan kan. , E 

De Hoogl. wil niet ontkennen , dat de Koepokken 


foms eene (raphuleufe dispofstie ontwikkeld’ hebben , en 


dat men na dezelve klieren en uitflägen heeft zien ont- 
ftaan; dit hebben de Koepokken gefmeen rhet alle koort- 
Sige ziekten, en zijn zeker daarin. minder radeelig dan 
de meníchenpokken , welke deze ziekten veel flerker 
Ontwikkelen. Zijn Ed, raadt daarom aan, het geftel te 
zuiveren en te verfterken , wanneer er zulk eene díispofitie 
plaats heeft, of , na hetafloopen der pokken , door laau= 
we baden, calomel , antimonialia, etc. deze gevolgen 
te voorkomen. Wij voor ons kunnen’ hier met grond 
bijvoegen, dat men ook dezen uitflag veelal zal kunnen 


‚voorkomen, indien men, na den afloop der Vaccinatie , 
„de gevaccineerden eenige dagen zacht openeirde laxeer- 


middelen toedient, =— Dan wij kunnen al het belange 
rijke. niet aanroeren ; men leze en herleze deze waare 
nemingen zelve. OO - 
Over de fcheikundige. werking van fomsnize zooeenaamde 
AÁntidota of Tegen giftmiddelen in het dierlijk Jligchaam , goe 
trokken uit de ícheikundige Lesfen en’ Demorftratien 
van. den Rotterdamfchen Geneesheer DL, CRAANEN > iS 
bet nu volgend onderwerp. Dat de Scheikunde in den 
Joop van de laat{te twintig ‘jaren meer toegebragt hebbe 
tot volmaking van de ‘verfchillende takken der Ge- 
neeskunde, dan alle andere wetenfchappen federt eene 
Eeuw, is voor hem eene waarheid , die met den voorte 
ang dezer belangrijke wetenfchap bekend is. Dat men 
mtusfchen in de toepasfing dezer Scheikunde op onze 
dierlijke bewerktuiging meermalen te verre ging, is aan 
hem bekend , die geen vreemdeling in de gefchiedenis 
der Geneeskunde is. Het ging haar zoo als alle andere 
geneeskundige theorien , welke ‚te overdreven toegepast, 
te driftig en onberedeneerd voorgeltaan, niet zelden ver= 
derfeiijke gevolgen te weeg bragten. Zoo zag de drif- 
tige voorftander der Opwekkings-theorie met dan incie 
tatie „reaftie, prikkel enz., en verklaarde daaruit alle 
verfchijnfelen in de dierlijke huishouding ;- terwijl & 
cheie 














GENBESKÛNDIG MAGAZIJN. | z0g | 


Scheikundige deze.niet dan uit fcheikundige werkingen 
wilde verklaard hebben , en het Kgchaam alzoo in eene 
{cheikundige werkplaats veranderde. Beiden gingen te 
wer , offchoon in beider gevoelens veel goeds was, Het 
hier geplaatfte ftukje van den Heer CRAANEN , van 
wiens fcheikundige kennis en bekwaamheid wij de gun= 
ftig{te gedachten voeden, heeft ten doel, te betoogen , 
dat de werking der zoogenaamde Antidota, of tegengifte 
middelen, zoodanig is, dat zij zich in het mensch- of 
dierlijk Kgchaam met de fmet- of giftftof , chemico fen/fis » 
verbinden , den zoogezegden venijnachtigen aard der laat- 
{ten vernielen, zonder dat men daarbij van de door 
tegenprikkeling eigenaardig voortgébragte levenswerk- 
zaamheid der vaste deelen onzes ligchaams eenige bee 
langrijke medewerking te wachten hebbe, = Wij hebe 
ben dit ftukje, met de daarbij gevoegde ophelderingen 
en bijvoegfelen. omtrent de verdeeling der vergiften in 
Ghemifche en Dynamifche , met zeer veel genoegen gelee 
zen, en zijn ook gedeeltelijk van zijn gevoelen , met 
betrekkinge tot de fcheikundige werking der Antidora 
op de-zoogenoemde venena chemica (waaromtrent zijn 
Ed. ook meer bijzonder wil, zoo wij meenen, dat de- 
zelve toegepast zal worden), op dadelijke gewalten vaa 
vergiftiging ; maar wij zouden gaarne meerdere ophele 
dering wenfchen omtrent de wijze, hoedanig de Kwike 
middelen exclufive , en wel in eenen fcheikundigen zin, 
„op het venusfmet werken , er zich mede vereenigen, 
en door deze vereeniging de fchadelijkheid er van wij- 
zigen en tegengaan; gelijk wij ook nog niet geheel 
klaar inzien „ hoe de koolzure potasch „ na uit het 
fpijs- of darm-kanaal in de tweede wegen opgenomen, 
en van daar door de nieren in de hlaas overgebragt te 
zijn, niet op deze laatfte, maar bij uitfluiting op den 
fteen invloed uitoefene en die ontlede , het zij door. 
eenig zuur des blaasfteens tot zich te trekken en eigen 
koolzuur daarentegen over te geven , het zij door met 
deszelfs loogzoutachtige bafis het verband en den vass 
ten zamenhang des fteens te verbreken en op te lose 
fen. De vraag blijft toch altijd moeijelijk te beflisfen, 
of die koolzuure potasch, juist zoo als zij door den 
mond ingenomen wordt, tot in de blaas overgebragt 
worde, en of zij dan in een levend bewerktuigd lig- 
chaam geene verandering onderga, enz. Wij herhae 
len , het is. ons. nog niet klaar genoeg; dit echter moet 
-. _ gee. 


68% GENEESKUNDIG MAGAZIJN: 


geene ‘reden zijn , waarom men sich met het gevoelen 

van den bekwamen Schrijver niet zou: mogen vereenis 
en; daar toch, zoo als zijn Ed. te regt aanmerkt, 
e verklaring , dat door die koolzure potasch eene eis 

genaardige opwekking der blaas gefchiedt , waarvart 

alsdan het gevolg is dat dezelve op den fteen werke 

en.dien door deze werking verbrijzele , hypothetisch 

" gefteld is, —— Wij zien met verlangen meerdere derge. 
‘lijke ftukjes van den Heer CRAANEN te gemoet. 

Her derde (tuk , bevattende eene Befthrijving van een 
ganmerkelijk, Navelgezwel bij een eerstgeboren Kind, door 
‚ H. VAN DER VOORT, Stads Chirurgijn té Haarlem, is 

der lezinge overwaardig, en verdiende ongetwijfeld der 
vergetelheid onttrokken te worden , leerende dezelve, 
hoedanig de Natuur in ftaat zij , gebreken , die voor het 
menfchelijk oog dikwijls doodelijk fchijnen , tot eene 
zekere hoogte te herftellen , of hoe ten: minfte het leven 
tot eenen trap , onbegrijpelijk voor het verftand, kan 
gerekt worden; gelijk de Heer van DER voORT te 


regt aanmerkt. 

BD Manier om de drukking der Navelfireng voor te koe 
men „ door J.H: J. WELLENBERGH , Chirurgijn en 
Vroedmeester in ’s Hape, verdient de bijzondere overe 
Weging der Verloskuudigen. De Schrijver oordeelende, 
dat, in verre de meeste gevallen , de eenigfte oorzaak; 
welke men van de Syncope bij pas geboren kinderen kan 
aannemen, in den verminderden of geftaakten omloop van 
het bloed naar het hart van de foetus beftaat , en dat 
de drukking van de navelftreng daarvan vooral de oore 
zaak is., deed zulks. bij hem het denkbeeld ontftaan , of 
er, om dit toeval. te voorkomen , niet eenig werktuig 
zou kuenen uitgevonden worden. Hetgzelve zal beftaan 
in eene buis of koker, gevormd van Elaftieke gom of ane 
dere zelfftapdigheid of zamenftelling, genoeg tegenftand 
biedende om de drukking er van voor te komen. Deze 
koker „ welke vijf duim lengte behaort te hebben, bekak 
ve het handvatfel, en eene zoodanige middellijn , welke 
voldoende is om de navelftreng in zich te bevatten, zom 
der die te drukken , moet in de lengte gefpleten zijns 
zonder dit zou men erde ftreng niet in kunnen plaatfen. 
Wanneer men er zich van bedient, behoeft men flechts 
de navelftreng „. die men genoegzaam naar buiten heeft 
gebragt, er in te bevatten, en vervolgens het inftramen 
te luitea, door. het. haakje ,;’t welk zicts-aan het hard, 








\ 


GENEBSKUNDIG MAGAZIJN. se) 


watfel bevindt , en vervolgens het werktuig inl den gterus — 
‘tè doen glijden „ tot boven de plaats, waar de navelvateh 
zouden kunnen gedrukt wotden; het onderfte uiteinde za} 
gepleatst worden tegen de heiligzitbeensbanden, waat 
hetzelve den minften hinder kan geven aan dèn doortogt 
wan het kind. Bij deze befchrijving is eene af beelding 
evoegd, welke men met elkander vergelijke, Wij ge= 
Oven „dat er met de applicatie van dit werktuig eeni 
moeijelijkheïd zal gepaard gaan; dan hét ftrekke daaro 
juist tat onderzoek voor Verloskundigen; terwijl in dl . 
den gevalle de poging des Heeren WELLENBERGH lof vera 
dient. | ' ' En __ 
Eene Waarneming des Hoogl. 'TRUESSINK , beváts 
tende een geval van vergiftiging door Garnalen „ vere 
zeld van eenige aanmerkingen , belluit deze ‘Afdeeling. 





tuur on Gefchiedkundige Befchrifving van den verfehrijke 
Nees Watervloed susfchen den 14 en 15den van Lum 
. maand des Jaars DMIDCCCVIII ; door s. VAN Hoes) 
Leeraar bij de Engelfche Hervormde Gemeente se Midde 
delburg. ‘Ife Stuk. Met Platen. Te Haarlem, bij 
= A. Loosjes „ Pz. 1808. In £r° 8vo. 196 Bl " 


an Kronijkswijze Opteekenaars van Watervloeden ín 
ons Vaderland, nu min dan meer breedvoerig 
heeft het nimmer ontbroken 5 de Dag-, Week. en Maande 
Schriften , welke in den Lande uitkomen, bevlijtigen 
zich, om *t zeerfte, om hunne Lezers van die rampen 
Onverwijlde narigten mede te deelen. — Waterleed: 
den Vaderlande in opgehoopte mate treffende, heeft, in 
de jon] tafkeloopene Eeuwe , breedere Befchrijvingen, 
tot Gedenkftukken daarvan , doen vervaardigen „apgehel 
derd en indrukbaarder gemaakt door Kunsrplaten, die 
de voornaamfte Gebeurtenisfen als ’t ware onder het oog 
brengen. Van dezen ftempel zijn inzonderheid. de twee 
‘Watervloeden , in de jaren 1975 en 2776, door j. K, 
‚ HERING befchreven, en die des jaars 1799, waarvan Cc, 
ZILLESEN ons de tafereelen heeft opgehangen, — Onr 
gelukkig, in Ae daad, heeft het achtfte jaar dezer Eeue 
we ftoffe verfchaft aan Schrijfpenne en Etsnaald, om een 
allergeduchtst Waterwee , in den aanvange dezes jaars 
„voorgevallen, te vereeuwigen. ’ De 


4 


- 


} 


5e8 … Se VAN HORÚ 


De Leeraar bij de Bugel/che Hervormde Gemeente te Mid 
delburg „ S° VAN HOEK, reeds door verfcheide Werken 
den Vaderlanderen bekend, leende hiertoe zijne welver« 
fneden pen5 terwijl de Kunttenaar J-_ He KOEKKOEK 
de Teekeningen vervaardigde, naar welke de flift van 
DE WIT €En VISSER BENDER de Platen graveerde. De 
betoonde lust tot Inteekening bemoedigde den Boekhan- 
delaar Looöjes, om ons dit nieuw. Gedenkftuk van Ram 
pen ‚ door gierenden Stormwind en overzwalpenden Wa= 
ervloed veroorzaakt, te leveren. OO 
… Het zal uit twee Stukken, gelijk aan dît eerfte , beffaan, 
Wij ‘wíllen het onzen Lezeren doen kennen. — Na op= 
gemerkt te hebben, dat twee foorten van Watervloeden 
it ons Vaderland treffen, namelijk van Overftroomingen 
der door IJsgaag verftopte Rivieren, en die, welke te 
wege gebrágt worden door woedende Stormen , welke het 
Zeewater ter ontzettende hoogte doen klimmen, {preeke 
hij van de eerfte foort, als verwijderd van zijn vak, 
niet; doch keurt het voegelijk, van de laat{te het een em 
ander te herinneren. Niemand zeker zal dit wraken s 
£choon fommigen misfchien eene kortere vermelding zou= 
den verlangen. Wanneer men nogtans in aanmerking 
neemt het Tijdvak :en de. menigte van Watervloeden 
in ’t zelve voorgevallen , kon het , zonder een bloos 
te Kronijk te zijn, niet wel korter vallen, . 
Nemen wij, om teffens een ftaal van ’s Schrijvers 
trant te geven, die van den fierftijl verwijderd blijft en 
niet tot het kruipende vervalt, over: De optelling der 
befchrevene Watervloeden en Overftroomingen in vorige 
Eeuwen , benevens eenige Aanmerkingen omtrent dezelve. 
», Uit het dus ver verhaalde „”’ zegt de Schrijver , „, ziet 
men , dat, zoo veel, uit de Gefchiedenis van vroegeré 
tijden, ter onzer kennisfe gekomen is, behalve den be- 
ruchten Kimbérfchen of Cimbrifchen Vloed, federt de viere 
de Eeuw der Christelijke Jaartellinge tot aan den jongste 
leden Vloed in Sprokkelmaand (Leouwmaand) dezes jaarg 
(1808) in ons Vaderland, het zij over het geheel, het 
zij in een'of ander van deszelfs ondetfcheidene Gee 
westen in ° bijzonder, niet weiniger dan honderd acht 
en zeventig, min of meer aanmerkelijke, Overftroomir- 
gen door de Zee hebben plaats gehad; te weten: 


Je 








BESCHRIJVING VAN DEN WÄTERVLOED,. 


58 
“tp dePierde Feuw « (van tJaâf gortot got) oe 
mmm Vijfde cammen | Gemma 40T … mt 501) GE 
edn Zesde mn me SOI em ÓOI) 5 
me Zevende mn mm ÓOf == HOI) IT 

anna: Achtfte _ Cm den Jol == I 
eam Negende mm (mmm mamie 8ÔL 4 
mmm: Pie maen (mm dien GQOI ame I 

" e— Tygalfde mm Cm IIOI == Iaot) 13 


Lo Veertiende 
on Vijftiende ma 
mmm Zestiende mm (mmm 1501 
Tite Zeventiende == mee oinbnsten YÓOX = 
mm Ahthienrde mn Comme 170 


ami Dertiende an == aor 


De) 
8 

Ne 

LS 
Ke 





Zamen 178 
-… Ongetwijfeld , althans hoogwaarfchijnlijk zijn er „ 
vóór de elfde Weuw , nog meer andere Overftroomingert 
voorgevallen , van welke ; of door de nalatigheid der 
Gefchiedféhrijveren, of door'het vetliezen van derzelver : 
Ichriften , de gedachtenis níet tot onze tijden is overe 
gebragt. En ' 
‚ss Wânneer then dit indenkt, dan zeker moet {men era 

kennen, dat; hoe. groot en mentgvuldig de voordeelen 

„ook. zijn mogen, welke de nabijheid dêr Noordzee, dië 
Onze Noordelijke en Westelijke kusten befpoelt , zoo 
‘door dé fcheepvaart en ‘koophandel als de vischvangst „ 
aan ons-“Vaderland oplevert, deze zelfde Zee echter te 
gelijk een onzer meestgeduchte vijanden uitmaakt, wiens 
vreesfelijke woede hetzelve meermalen , door Watersnooe 
den en Overftroomingen, op de fjammerlijkfte wijze teisa ’ 
terde, en, als ’t ware , op den raud' van zijnen ondere 
gg pragt. Hoe vele aanmerkelijke gedeelten van den 
‘Vaderlandfchen bòdem werden, van tijd tot tijd, door 
‘de ontembare golven weggefcheurd , en voor altijd in 
den afgrond bedolven ; hoe. vele: bloeijende Steden en 

“welvarende Dorpen zoo geheel verpield , dat van dezelve 
-volftrekt geene fporen meer zijn overgebleven en derzel 

“ver namen bijna uit het geheugen uitgewischt zijn; hoe 
vele vruchtbare akkers en velden, waar voormaals tal. 
stijke kudden graasden, of de nijvere landman de verte 
voren kliefde , vol hoop zijn zaad in de aarde wierp en, 

LETTe 1808, NO, 14e Ss Juke - 





se T 8. VAN BOEK 


juichende, den zijkften oogst inzamelde, in eene valie 
Tee of rufmen waterplas berfchapen ! 
» Evenwel, wanneer men (lechts eenen vlugtigen blik 
werpt op de ligging en (trekking onzer kusten en zee 
aten set betrekking tot de Zee, de gefteldheid der dij. 
en in vroegere tijden en de krachten van het water, 
dan zal men. zich minder verwonderen over de menigte 
van deorbraken en overftraomingen en derzelver jJanmere 
lijke en verwoestende gevolgen , dan dagrover , dat dit 
Land, ’t welk eenmaal door de kunst en nijverheid der 
Menfchen aan de Zee ontwoekerd werd, niet, reeds 
voor lang , weder door dezelve, geheel ef gedeeltelijk , 
overweldigd. en verzwolgen is. 
» Elk,.die niet geheel onbekend is met de plaatfelij- 
ke gefteldheid van ons Vaderland, weer, dat een groot 
eclte van ’t zelve, ten tijde van de gewone dagelijk- 
che vloeden der Zee, ver beneden de oppervlakte van 
‘het water gelegen is, 200 dat, zonder de duimen en an- 
dere door de kunst aangelegde zeeweringen ‚ ketaelve „ 
bij elk getij, zou ondervloeijen. — Op de Eilanden var 
het gewest Zeeland is deze lagere Tigging van het land 
miet minder dan van vier toê negen voeten, en zelfs op 


foamige plaatfen nog meer, — Hier bij kamt de diepte 
@n wijdte onzer Zeegateri, én derzelver rigting ten zaur 
zien van de winc Oe + water 
in de Noordzee en + bsoke 
ken onds of d ve bij 
Noordelijke en 1 en aan 
de meerderg ruim: Nosrde 
zee. in vargelijkin; gedesl- 
e wan degelve, : € Ed 

n gelegen zijn; 2 Wes 
ten Ein den toev Kana) 
ep onze kusten voorat 


met betrekking tot de latere fijden, te dezen opzigt, 
in het oog te houden, het, bij gewone Vlaëden, 
honger.rijzea der Zee, en minder laag aftoopen der Eb 
ben voor onze kusten, dan in vroegere Eeuwen. (*} 

»‚ Wat de eigenlijke natuurkpadige oorzaak wan deze meer 
dere verheffing en minderen afloop der.Noordase is ‚ waag ik 

. Lr En zer 
*) Men zie hieromtrent de asnteekeniagen van Prof, 

B in hect eere Deel der Fien pn 
Jehe Maasfchappij der Wesénfchappen ‚ bl 56 enve 


SCT AÁBERIJVING VAN DER WAERINGGENG". sjr 


nszips te beflisfen , ef komt hier niette ‘pas; dan 
Ger is niet: gebeel ortwaarfêëhijnlijk , dát dezelve , zoo 
niet geheel s" althans ook gedeeltelijk te ‘zoeken ís in de 
verminderde diepte van den bodem dezer Zee zelve, 
Onitrent ‘deze toch weten wij, uit de Naruarlijke Histo= 
rie van:Hijland van j. LE FRANCQ VAN BERKHEY, bl, 
278 en 279;:en de Aanteekeningen van AGOE ROSKAM 
xkoóL op Y'gezegde Werk 
de diepte def Noordzee, d 
twintig Vevonden werd te 
ten jare zevéntienhondefd e 
ten en de! vir’ Bpgeland 
en twintig: ôf acht en twi 
trent horderd en vijftig 
uit van otmtrént zestig < 
woor elk jaar, vijf duêmen 
niemand „/ die’ omsrent! vel 
beftanddeeléfn, en de jam 
aan zij.mt vorige tijden t 
niet geheel onkundig is, 
dat ezdtve dikwijls teger 
niet beffand: waren, / 

„… Met'dit alles ftrófdt 
de Watervlóeden en daard 
gen ‚in de achttiende Eeu 
zijn dan: PS de naastvoorg: 
ondervindiig geleerd werd 
wetenfchappen, die, voor: 
zulke verbazende voortgangen maakten , toenamen , leg- 
de men” zich ook allengskens meer en meer toe op het 
verboogen en verzwaren en dus verbeteren der dijken 
zeeweringen „en wat lets (dies) meeris, Bij ike ujkbeeet 
en andere gelegenheden, die tot her overhakn der qude 
dijken aanleiding gaven, werden vele van dezelve drie , 
vier, vijf en meer voeten verhoogd en naar evenredig= 
heid verzwaard, en de latere dijken worden thans „ 
zijn reeds Jer meer dan cenè Eeuw, tot eenige woete 
meerderd hoogte boven het peil van het laag water Ope 
gewerkt, dan men voortijds plag te doen „ waardoor 
fan nu ook dipzelfde Vloeden, welke in de vijftiende , 
zestiende en zeventiende Eeuwen de vreesfelijkfte uit= 
Werkfelen dae hebben reelteld „ thans of meestal 
weinige onheilen veroorzaken, ten pine gesae aanmer- 
kelij ke Overftroomingen ten, gevólge iebben,?! 1 … «so í 
ss : 


pt N 


5925. VAN KORE, BESCHRIJVING VAN DEN-WATERVLOED; 


In de Befchrijving” van den ,Watervloed tusfchen.der 
I4 en. r5den van Louwmaand dozes Jaars ftelt. van 
osx zich deze orde voor, dat hij eerst. de vreësftlijke 
onheilen , welke door dezen buitengemeen hoogen Vloed, 
00 in *t bijzonder in Zeeland en inde overige Gewesten 


5 


van ‚het „deerlijk, lot, ’t- welk Zee 

Steden en Plaatfen aldaar trof. 
: flelen ons de drukkendfte ge 
leed voor oogen. =—, Een tweede 
Befchrijving voltooid zal zijn, is 





Shäatkundig Nederland; een Woordenboek tbt de Biogra- 
Phifthe Kaart van dien naam ; door Mr: JACOBUS scHEt= 

““rgma. “1Iden Deels ade Stuk. Te Amfterdam, bij 
J. ‘ten Brink, Gerritsz. Jr gr. So. D 


D: dubbel verdienden lof onthielden wij aan dezen vere 
dienftelijken arbeid des Heeren SCHELTEMA niët (*), 
en is dìt Stuk, waarmede dezêlve voltooid wordt, toc 
denzelven even zeer gerestigd. Wij treffen daarin‘aan, 
de nog overfchietende Staatsmannen, op de Biographi- 
. ' . Jche 


“(9 Zie onze Vaderh, Lesteroef, 1806 , ble 168, en voor 
ur, 36. ef, á * 


J- SCHELTEMA, STAATKUNDIG NEDERLAND: 393 


Ahe Kaart vermeld, van T tot Z „ in den eigenften fmaak 
als de voorgaande behandeld, — Telkens, : Wanneer. . 
de Heer SCHELTEMA zich in de gelegenheid bevindt , 
en dit gebeurt vaak, ‘om iets min bekends , ten opzigte 
van de vermelde Perfonen „ mede te deelen, doet 
zulks: van hier, dat wij, wegens zeer bekende Staats- 
« Mannen „bijzonderheden van eenen zeer belangrijken aard 
opgeteekend vinden ; van:die natuur is het Artikel , pige: . 
TER ADRIAANSZOON VAN DER WERFFs enz. … Bij de 
epgave van de hoofdtrekken des levens van JOHAN DE 
wier. vermeldt de Heer SCHELTEMA, Onlangs gelegen- 
heid gehad te hebben, een meesterlijk gefchreven Brief - 
Van O. Z. VAN HAREN over het karakter van dien Raade 
penfionaris te lezen. Deze beklaagde zich bijzonder 
Over het gemis eens Briefs van WILLEM VAN HAREN , 
in den brand van het huis te Sf. Anna verloren , waarin 
zeer wele kleine bijzonderheden aangaande pr wiTT’s 
keef- en handelwijze gevonden werden. VAN HAREN 
herinnerde zich nog eenige. Derzelver opgave luidt z. 
s, Vastheid , om bij een opgevat voornemen te blijven , 
was de hoofdtrek van dit karakter , en hiertoe dienden 
hem vele ftelregels. ‘Gevraagd, hoe het mogelijk ware , 
dat hij zoo veel konde verrigten? gaf hij tot antwoord „ 
dat hij aan alles dadelijk eene beftemde plaats gaf, 
- nimmer’ iets zonder reden tot den dag.van morgen .uite 
ftelde , en maat hield án fpijs, drank , beweging en ruste 
Hif was zeer bezorgd voor zijne gezondheid, weinig 
bezorgd voor zijn leven. Zie hier over ook Briefe über 
die neuefte Litteratur, XIII 56. De Mathefis en dere 
zelver toepasfing op alle bedrijven was zijn (tokpaardje 
âls het ware; diepe algebraifche berekening was uitfpane 
ning-voor hem, In gezelfchappen was. hij: hoog en 
koel , en hierdoor bij veleh , zelfs in den vriendenkring , 
meer ontzien dan bemind, Ook wordt ín: dezen brief 
vermeld, dat hij'werk van de dichtkunst ‘maakte; hif 
prees aan jonge Vrienden fteeds' de beoefening aan van 
de werken van HOOFT en CATS te gelijk, om.de overe 
maat van kracht bij den eenen door de woordenrijkheid 
wan den anderen te lenigen, en omgekeerd. - Horarius 
was vooral zijn lieveling ; doorgaans droeg hij een Exem- 
plaar der Poëmata bij zich. Zieook o. z. VAN HAREN, 
Geuzen, 354.’ — Eene andere aanteekening , voor-ans 
ter overneininge te hang levert. een erktgrekend rijn 
Oe s wijs . 


SRT OC OCJCSCHELTEMA 


wijs vp Van PE WIFT's bijkans ongeloofelijke. werke 
2aâ ee : 
Behalee de Perfoonsbefchrijving van de op gemelde 
Letteren voorkomende Staatsmannen, fchenkt ons de 
gehrijvers tot volmaking zijns arbeids, Bijvoegfels en 
erbeteringen op de voorgaande Deelen zijns Werks, 
Alle zijn ze niet van ’t zelfde aanbelang; dach geene 
‘overtollig, Zeldzaam is een Schrijver zijw eigen berise 
per ; SCHELTEMA heeft deze koenheid, Bij het overe 
zien des Werks tot PIKTER VAN BLBIGWIJK gevorderd „ 
Schrijft bij in de: Bijveegfels: ‚Deze Levensfchetsis eene 
der minst getukte en minst gelijkende, Een Schilder 
‚kan op een Pourtrait, het welk hem niet behaagt, de 
kwast zetten , en van nieuwa af begingen; dit is buiten 
de magt van dem Schrijver ;. het zal echter len waarheice 
keverden Lezer niet anders dan aangenaam kunnen 
zijn, dat wij hem het volgende er bij geven , hetwelk , 
maar ons begrip , beter gelijkt.” Wij hangen het 
hier op. 
> PISTER VAN BERISWIJK , Reodsenfdonatis en Groot- 
zegelbewaarder van Holland enz. Na eenigen tijd. den 
Lande in onderfcheidene betrekkingen: als Advocaat gee 
diend , ex federt 1754 eerst den post van tweeden , 
vervolgens van eerften Penfionaris zijner Geboorteftad 
Delft bekleed te. hebben, werd hij in den jare 1772 tot 
den gewigtigen post vast Ratdperfionaris geroepen , en 
gam derizelven in ’t eerst bij {tille tijden met veel goed- 
heating waar; den toen de (tormen van Staat optlaken 
en alles zorgelijker werd, konde het niet misfen , of hij 
moest, bij het (turen der Srantshulk in de barning der 
gevaren „ opfpraak verwachgen. 
‚, Daar hij, volgeng CALLARD (zie de Zevensheftchr ij- 
ving vAn RREDEREK WILLEM ÍÌ , door SEGUR des Ouden , 
D, EL. bl.:t70) een van die menfchen was, , die in 
«‚ Staatkundige verdeeldheden wel de sene partij wike 
, lem volgen, docht zonder de andere te veel te belee- 
‚ Ëfgen, en die nooit verzuimen, om aich van alle kane 
e, ten eenige uitvlugt voor te behouden, en de wiafele 
ss Valligheden van een aantal gebeirtenisfen riet op hun 
, zelf te doen te huis komen,’ verwierf hij goeds en 
sfkeuring bij beide partijen. 
'…, Nadat ontdekt was dat hf de bekende Acte van 
_Gonfuterzfchip gefteld had, {loos bij zich „ E mis 
| ‘ Cren 





STAATKUNDIG NEDERLAND, _ $93 


Schten meef uit vrees dan uit beginfel , nader aan de 
Starts. den aán de Stadhoudersgezinden 5; en dit had ten 
gevolge , dat hij , na de omwenteling van 1787, van 
de Ambten van Raadpenfionaris, Grootzegelbewaarder 
en Stadhouder der Leenen ; fchijnbaar op zijn verzoek, 
ontflagen werd, en kort hierna zijn affcheid nam. In 
de eerlte dagen der omwenteling heeft hij bij het woeden 
van het gfaauw veel moeten lijden, en zeer veel beza= 
digdheid en moed doen blijken, | 

‚> Hij bleef tot zijn overlijden , in 1790, Curator 
van ’s Lands Hoogefchool te. Leyden, die weel verplig= 
ting aan hem heeft. Hij liet-den-roem na van eèn ffves 
rig beoefenaar en voorftánder van nuttige kunften en 
wetenfchappen te zijd geweest. Hij had eene Bibliotheek 
verzameld , die zeker eene der rijktte en kostbaarite 
was , hier te lande daor een bijzonder perfoon bijeen. 
gebragt. In zijne jeugd had hij zich roem verworven 
door eene geleerde Verhandeling over de Dijkem Bifn 
zóhder vièt zijn lust op de Wis- en Natuurkunde ; 
dodr het toepasfen van de eerfte bij de zorg voor 
*s Lânds geldmiddelen, erlangde de Staat veel nut van 
‚ dezelve.” 'e 
\__ Een breede Bladwijzer komt den Zoeker te gemoete, 
Aanmoedigings genoeg heeft de Heer SCHELTEMA ont= 
Vangen , Om ons niet alleen de Kaars en Levensfthesfan 
van Helden te fehenken,- maar ook de Zetter- en Kansta 
kundige Gefthiedenis ván ons Vaderland op gelijke wijze 
te bewerken. 





Reize naar de Caribifche Eilanden, in 1780 en 17815 
doof CORNELIUS DE JONG, toen ter tijd als Luitenant 
dienende aan 's Lands Schêp van Oorlog , Mars , onder 
bevel van den Schout-bijf- Nacht we KRUL. Mes Pla 
gen. Te Haarlem, bif F. Bohn. Zn gr. 8vo. 324 BIJ. 


35 Wi twijfelen niet,” dus befloten wij de met 
welverdienden lof aangekundigde Reize van den 

Hleer DE JONG naarde Middellandfche Zee , of de Schrij= 
3, Ver, die op eenen zoo Volkbehagenden trant de pen 
3» Voert , zal aanmoedigings genoeg vinden ,„ om met 
a) Zijneandere Reizen even als met de (toen) uitgegevene 
5, te handelen , vàn Josfe aanteekeningen Brieven té mas 
SS 4 | ‚> ken, 


596 EC. DE JONG 


„, ken , de oorfpronkelijke na te zien em te verbete 
ren (*)*- Onverwacht kwam ons gevolgelijk deze 
Jatere Reize niet in banden. ‘Dezelve is geheel op den 
trant der vorige ingerigt; alleen maakt hij hier en daar 
breedere uitweidingen ,doch die, fchoon foms van elders 
bekende zaken en voorwerpen betreffende , zieh met gee 
noegen ter herinnering laten lezen. ’ | 
Van Adelborst was De JoNG thans tot Luitenant b 
vorderd , en op het Schip des Schout-bij-nachts, KRUL , 
eplaatst. Te dezer gelegenheid geeft hij in zijnen 1 Brie- 
ve zijne bedenking op over de benaming van Schout-bijs 
nacht. Wij ontleenen ze, ale, onaes inziens, onderrig- 
tend en bondig. ‚, De naam van Schout- bij-nacht, 
aan een hoog Militair Ofcier, aan een der Opperbee 
velhebbers van eene Oorlogsvlaot gegeven, klinkt, daar 
de Vroedvrouw dikwijls, ten miníte op fomrmige plaat- 
fen, denzelfden naam draagt, zoa wonderlijk en vreemd , 
dat men veeltijds elkander nieuwsgierig afvraagt, waar 
zulks toch van daan mag komen ? De Franfchen heb» 
ben hiervoor het woord Contre Amtral, en de Ene 
gelfchen Rear Admiral; de eerlte omdat hij achter of tee 
en den Admiraal , die de Vloot leidt, over zeilt, en 
e laatfte eensdeels om dezelfde reden , en anderdeels 
omdat hij zijne vlag van den achterften mast voert. 
Maar nu wij Hollanders , wij noemen hem Schout-bij 
nacht, Hoogstwaarfchijnlijk is de reden.deze: in de 
vloten , zoo als ik reeds gezegd heb, is-het de post 
van den Schout-bij- nacht „de marschorde te (luiten , de 
achterfte van allen te zijn en het oog op allen te houden; 
des nachts voert hij hiertoe een vuur of een lantaarn aau 
den boegfpriet , de plaats het meest gefchikt om ’t zelve 
woor allen , die voor hem zijn, zigtbagr te maken; en 
daar hij nu, als de achterfte van allen , de eenige.is , die 
bij nacht de afdwalingen en achterblijvingen der fche- 
pen zien kan, en hem de zorg is aanbevolen om zulks 
voor te komen, en. de achterblijvende of afdwalende 
weder met het gres der Vloot te vereenigen , (waarbij 
men nog voegen kan de gerustheid van de geheele Vloot; 
en derzelver vertrouwen, dat de oplettendheid van den 
Schout- bij- nacht hen beveiligt en verzekert, dat geen 
vijand bij nacht achter in de Vloot of het Kanvooi zal 
a ins 


Cc) Zie onze Faderl, Letterocff. voer 1897 , ble Jo 











REIZE NAAR DE CARIBISCHE EILANDEN. 497. 


Sadringen , zonder dat hij zulks vooraf zien en waare 
fchuwen zal.) is het mijns inziens alleen hierin, dat 
men den oorfprong van den naam Sokout bij Nacht , 
eenigzins gelijkftaapde met. oppasfer, beveiliger in den 
nacht , zoude moeten zoeken.” — De Heer De jJoNG 
doet door düsdanige ophelderingen , ook van Scheeps= 
„gebruiken , zijnen in de Zeevaart onkundige Lezeren: 
veelvuldigen dienste . OO 1 | 
In de dagen des liggens en yachtens naar zeilgelegenheid 
preste een Engelsch Oorlogsfregat Matrozen; maar moest 
ze wedergeven, gelijk de tweede Brief berigt, en het 
voorgevallene tot de aankomst:op Madera vermeldt. De 
derde. Brief befchrijft dit Eiland, met ’sReizigers onte 
moetingen. De volgende is het reisverhaal van daar naar: 
Ss, ZEuflatius. Hier treft men eene uitweiding aan over 
het vinden van Amerika door COLUMBUS , en vertaling: 
eens ougen Briefs over de ontdekkingen.van NICoLAUS: 
en MARCOUS ANTONIUS ZENUS. Duister is deze Brief 
veelzins , En DE JONG, fchoon zelf een Zeeman zijnde, 
begrijpt er vele zaken niet van. Door lengte der geheele 
opgave , waarvoor de Schrijver oordeelt reden’ te hebben , 
“as dit een vervelend gedeelte. Dan dit wordt in den vijfe 
den Brieve vergoed door een berigt van het woelig’Sy. 
Zuftatius, te dien jare de Stapels en Handelplaats, waar 
de toen drukke handel befcherming vond tegen de aanrane 
dingen der Zngelfchen. Wie zich het jaartal dezer Reize- 
herinnert „ haalt voor zijnen geest de Handeldrukte ate 
daar, —— Dan reeds toen waren de Forten ter verdedie 
$ing in een allerellendigften ftaat,. Een kort. verflag des 
gegeven hebbende, befluit: hij: „ Dan laat ik dit one 
derwerp afbreken, en een digt gordijn laten vallen over 
eene nalatigheid , die alle palen overfchreedt, en welligt 
de droevigíte verliezen ten gevolge kan hebben.” … De 
Slavenhandel gaat op St. Zuffatius, éven als in de gan- 
fche West- Indiën, zeer druk; en zulks te meer, omdat 
deze ongelukkige menfchen , tot fchande der mensche 
heid , daar almede een’ tak- van Koophandel uitmaken. 
Zulks doet den Schrijver, Án den zevenden Brieve, over 
het deerniswaardig lot der Slaven uitweiden. oe 
‚ Ontzettend is de befchrijving van een Orkaan, in d 
achtíten Brief, Deze deed hun met het Schip van de 
reede vlugten en het hagchelijkst zeegevaar ondervinden. 
Op ’t ontkomen zeilen zif naar Jfertinigue. De voor-. 
gaamfte bijzonderheden dezes Eilands worden vermeld. == 


Ss Op 





B Ce DE JONG 


Op Ss. Euffahius wedergekeerd , lrandhraafde kuur. tegen 
de Engelfthen de eer der Flellandfche vlag. Het water 
gldeer maar matig. goed-en dkarenboven zeer fchraal te 
krijgen zijnde, verzeilden zij naar het Zngelsch Eitand- 
Str Christoffel. Van ditin rang op Jamaica volgend Rä- 
Jand treffen wij in der tienden Brieve vrij uitvoerige nae 
zigten aar. . Zoo dikwijls van Suiker en Koffij gefproken: 
hebbende , oordeelt hij het de plaats , om zijnen Vriend. 
éri thans ook de Lezers dezer Brieven , met die voorte 
brengfels nader bekend te maken; te dezen einde deelg 
hij-mede de kundigheder, kem door een in dit vak kune 
‚ dig mar opgegeven , om te toonen, dat het alleen door 
bloot toeval is, dat wij landbouwende Volkplantingen 
bezitten , en dat het bij de eerfte overwinning ouzetf 
Amer ikaanfche bezittingen nimmer het voornemen geweest 
Îp amy deeelve te ftichten. Gaarne zouden wij dit overe 
nemen; dan: de breedvoerigheid verbiedt het ons. Den 
Vaderlande tot eere ftrekkende en zeer lezenswaardig 
zijn de befcheiden, welke wif wegens het Suikerriet enl 
de Koffij aantreffen. 0 

Op &. Buffatias terug gekeerd , befchrijft de elfu 
de Brief. nog eenige niet vermelde bijzoriderbeden, boe 
vepal de Natùurlijke Historie betreffende. Dic afges 
handeld hebbende , krijgt het Reisverhasl eene andere 
wending, met den aanvange van de reis naar het Van 
derland , ten geleide van een aantal rijk geladen Koops 
vâarders, —- Onbewust van den Oorlog, wordt 
KRUL deor de Zweelfdhen aangevallen. ’s Mans verdedie= 
ging eh fueuvelen wordt hier door een zeer deelnemend 
ooggetuigen, den ‘Heer DE Jona zelven, nadrukkelijk: 
befchreven. Zoo zag hij het war zijns doods , waarvan 
bij meermalen op reis gefproken , doch op deze wijze 
nidt verwaeht had. Men heeft té meerntsten 
vondert., dat de Schout«bij- nacht Kru zich in volle 
moöntering bij den (lag vertoonde , en dus ten doel ftond 
van uitgekipt en getroffen te worden: dan hij, der wreu 
debreuke onbewust; had zich aarigekleed , om bij een te 
wachten mondgefprek met afgezondenern van een dee ria- 
derende Engelfëhe Oorlogfchepen te fpreken. Kort, maar 
heftig , was het gevecht met eén’ vijand, die, na de 
vermeestering des Schips , den Oorlog tusfchen onzeft 
Staát en Groof - Brifsanje bekend matkte. 

Alte de Koopvaardijlcttepen werden met het genomen 
Oorlógíchip naar Ss Bufotins gevoerd; welkt EHaid 

reeds 


RSIZE NAAR DE CARIDISCHE EILANDEN,  … 899 


reede door RODNEY intusfchen was ingenomen. De ders 
tiende Brief. geeft dit te lezen, ‘met vermelding van de 
fchepen en goederen daar gevonden, alsmede die zich te 
St. Adarsijn en op Saba bevonden. Eene eervolle begras 
fenis werd den Schout-bij- nacht aangedaan ; de karak- 
terfchets „ van hem.gegeven , ftrekt hem zeer tot eere. 
Het gedrag der trouwelooze Engelfchen op Ss. Euftatius 
pordt met afzigtige verwen afgemaaid in den veerdenden 
rIEVE, . : 

De yona’s wedervaren , alsmede dat zijner Jotgenooten 
vermelden de vijftiende en zestiende Brieven , van het 
Eiland Se, Chri gefehreven. Roprev's erm der Zpe 

elfchen handelwijze worden met verdienden afkeer be- 

hrèven ; die des eerstgemelden hep în zulke bier vermeole 
de uiterften , dat hij ,‚ door zijne efgen Natie wervloekt 
werd , en een.iegelijk erkennen moest, iets dergelijks , in 
de tegenwoordige ‘tijden, bij befchaafde volken, noote 
plaats gehad te hebben.” . ; 

Des Schrijvers wederkomst op St. Euftatius geeft hem 
gelegenheid, om, in den zeventienden Brieve , RODNEY’s 
gedragingen door een aantal van diens Proclamatien , en 
miet de ftukken te toonen, dat. hij met de zijnen barbaarschr 

gehandeld , de Inwoners alles ontnomen en verkocht 

eeft; „, velen waren: genoodzaakt het Eilàrd te verla= 
ten of gebannen , ‘alleen die weinigen uitgezonderd, die 
getrouwheid aan den Koning van Groof - Britfanje haddert 
Willen zweren.” Staaltjes van mishandelingen geeft ons 
deze Brief te lezen. De volgende vermeldt der Engelfthen 
bemagtiging van Demerarij en Esfequébo, met de daarbij 
baitgemaakte fchepen en andere té dier gelegenheid vanen 
paar Suriname en andere plaatfenin de MWest-Indiën gaande 

enomen ; dit getal beliep 170 fchepen en vaartuigen. 

ijn aandeel in den buit en roof moet, naar ’s Schrijs . 
vers opmerking, hem 4, vorftelijke fchatten hebben op 
gebragt, en hij is, welke rampen de oorlog ook heinde 
en veer verfpreiden mag , door denzelven rijk geworden.” 
Zeer fchraal was het onderhoud aan boord van: het 
‘fchip; doch het werd aan laid verzoet, 

Bij afwisfeling onderhoudt'de Schrijver ons met ver- 
fchelde voorwergen der Natuurlijke Historie, inzonder- 
heid de ÏInfeten: deze maken den negentienden Brief. 
ite. De nederlaag, door de Franfòhe Vloot aan den 
Eogelfihen Admiraat Hoop: toëgebragt, verbaast het vere 

des Heeten. Dr Jon met zijne Reisgenoofen Ki 
e 4e 


N 


€50 €. DE JONG ; KBIZE NAAR DE CARINISCHE EILANDEN, 


St. Euftatius. — Schraal uitgernst ‘en gedwongen te 
vertrekken „ ftevenden zij naar het Deenfche Elland Sy. 
Thamas „ waar zij het allerheuschst onthaal vonden. Tere 
wijl hij zich hier met eenige zijner Reisgenooten verlus- 
tigde „ werd aan boord voor alles gezorgd , en de gulheid 
vergoedde hier de {chrale uitrusting , door de Engelföhen 
den fchepelingen medegegeven. Hierdoor geraakten zij 
in (taat tat het genoegelijk volbrengen der: thuisreize, 
in de twee laatíte Brieven vermeld. | . 

_ Het Portrait váh: den Schout-bij-nacht KRUL, en eene 
Afbeelding des Geveehts van ’s Lands Schip Mars, te- 
gen de Engelfche Oorlogfchepen Monarch, Panther en 
Sybille , verlieren dit Stuk, waarmede deze Reis compleet 
is. em. ‘Zonder des eenige kanduiding aan te treffen , 
durvên wij bijkans voorfpellen, dat wij zog meer Rei- 
zen dezes Zeemans te wachten hebben. -Zij zullen 
ens en, zoo Wij vertrouwen , den Landgenoot welkom. 
wezen. i . ' 





Gedichten van P. B, A.J. STRICK VAN EN TOT LINSCHOTEN , rj 
heer van Heekendorp.. Te Amfterdam, bij P. J. Uytenbroek. 
1808. dn gr. 8vo. XX, 332 blade. 


Onder bovenflaanden Titel worden ons XL MNederduitfche en 
VI Hoogduitfche Gedichten aangeboden , benevens een aan= 
tal Aanteekeningen, die van bladz, a12 beginnen, In de Ge- 
dichten heerscht eene groote bekwaamheid ten aanzien van hec 
werkruigelijke der kunst , eene verwonderenswaardige (wel 
eens overtollige) rijkheid van woorden, een vlugge, levendie 
ge, luinilge, foms ftoute geest ,-doch geringe, bijna geene 
dichterlijke vlugt. Dan, dewijl de Vrijheer van Heekendorp, 
blijkens het: begin van het eerffe Gedicht en de eerfte Aanteeken 
nig „daarop zelf geene aanfpraak maakt, vordert de billijkheid, 
zijne voortbrengfelen niet naar dien nraacftaf te beoordeelen , 
maar dezelve alleen als gewrochten deer luim, niet der verbeel= 
ding, te betrachten. Als zoodanig dan heeft Rec, dezelve, . 
over het geheel, met vermaak gelezen; vooral bevielen hem 
GELDS MAGT, GELDS NADEEL, GELDS NUT, RUST ‚, WOLRAAD 
WOLTEMADKE ‚ IIET ZONDAGS LANDONTRH4AL ‚ HENGELLIED, DE 
VOGELJAGT , ROOT, Een Onder de Moogduitfche Gedichten porie 
TIK, Minder bekaagden hem de Romances, drie In getal, die, 
gelijk ook de Verzelling , getiteld mijne AFKOMST , weinig meet 
dan rijmelarij zija; terwijl de drie eerfte Gedichten in dezen 


Bundel dien naam in alle vpzigten verdienen, Die een welaig 
met 





P‚ H. Ac Jo STRICE VAN LINSCHOTEN, GEDaRHTEN. Êar 


mes mêat, en rijm weet te regt te komen „ kan:zuike-{takkea 
veel gemakkelijker dan goed proza op het papier brengen, . 
Het ftuk, getiteld TWEELINGSLIED , is, ondanks het. kreelen- 
de van het onderwerp en een paar regt fchilderachtige trekken , 
den Rec. evenwel, om de Pierlaletjens (lie), het Aopf/a fa, 
de marmotjens , enz. enz. walgelijk laf-voorgekomen. Het 
kinderachtige van den toon wordt hier zoo ver gedreven, dat 
„van &ene gewone minne gezegd wordt; det aij-e/ te vaak. nog 
STOUTJENs op haar wulpsch gedrag darft doen, Zou bovendien 
‚deze uitdrukking nies Hoogduitschzijn? De Rec, meent zedig , 
‚Vän.ja., Te verwonderen zou die niet zijn „ daar de Mrijdeer 
„erkent, nog voor eenige jaren beter, hect Hoogduitseh en. Franssk, 
dan onze moedertaal.te hebben wesftaan, Even: zoa meent de 
„Rec, , dat de woorden verdachtig., bl. 8, en tweedupdigdwid „ 
bl, 224 gebezigd, niet.van echten flempel;zijn. Op eeng en= 
kele plaats vinden wij ook: Aerinneren aan iets. ;«;-. > 
… Duister, zoo niet qaverltaanbasr.is den Rea, voorgekomen ‚ 
% geen bl. 32 geleden wordt, in ket Gedicht AAN Gom — ‚er 
en WN Jt er) 
…… Gij, wiens beftaan de wijze en (potter vaak. ontkent. … * 
Aan ’t welk zieh haoggevoel en dweeperij gewent,: » 
‚… Onvatbaar al of niet voor Pyrzho's.gohre velgen, ;… 1. :… 
Te gropt, zo ja, dan dat bun twijfel U kon belgen h 


' VOE ’ BDS as Et be ede. 
‚De hier onderfehrapte woorden kupuen niet wel eanigem zin 
hebben, of het woord envatbaar; most pasfire gekomen werden 
voor onbevattelijk; doeh dan moet men nag naar de-meening 
dier beide regels, vooral des eerften, raden. « urn 
. Bladz, 8» lezen wijs ' DE, 8 


Ps 
„4 : 


Ld 


‚Als hast en nijd w Aijffkafieran. 
… ‘ ‚ vr 1 En ED EN 
De Rec. herinmerse zich „ het woord Jijfdafheren. er 
den Heer BILDERDIJK: gevonden te hebben in den zin van De 
ijfwachten amringen ; en zoo het gebroik van dit woor 1e : 
wettigen ware, moest het zeker die besgekenis hebben, de wijl 
lijfflafier , van estafier, niet anders kan zijn, dan Jijfwaahs. 
Doch Rec. durft dat gebruik niet goedkeuren Zou: men dan 
met. hetzelfde regt niet lijfwachten als. werkwoord mogen ge» 
bruiken? en wie zou dit echte? goedkeuren ? : Maar wat hier 
ook van zij, de boven aangehaalde regel behelst tourer 
„Op dezelfde bladz. wordt gezegd: « . - Nn 


Jaagt u de kunst. elf, haar banieren, …. 8 zins: 


Hoe dit mogelijk zij, bekent Rec., niet, te begrijpen; Waer 
Then niet inis ‚kan men niet.vit gejaagd worden; uu wordt wal 
gezegd: onder de banjeren, maar niet; In. de: banieren ; dan 
5 CAR 


1 
6öR nu A Je SPRICK VAN LINSOHOORN. 
kan témand wel son of van onder, maer nies uit. de banieren 
verj worden, - : 7 
Je ftaace 


Ziet ge e van Haemus en jes, 
En e&s Augias al u vaar. en, 


Wat moet deze for 7 
‘kent vaagen hier a 
drukking zeker ge 
gevolg der zaak Î, 
let te-wezon. 1 


vaarT 


ge 
lukt te zijn. « 
… Blade. 18ri degt 
wordt dezelve eon 
Omtrent de Wijs, 
Vrijheer ual Rec. -à 
dat dezelve, gelijk 
zen Bondel , met e 
als wilde de Frijke 
zijn , en de vervol, 
weinig: sal Mec. -t 
Becks konertik 1: 
ane zegelen van P, 
ontworpen , en gev 
der Ouden heeft na, _ 
men bij de beoordeeling der Overzetting van tien Lierzangen 


Tegronus se - 


Aaonfihe tia n de ware rijn. Moge 
De Fiua/ches zóo zijes doch bij-ons Ie sniks te beweren el 
wgevijmel, als aande te houden „dat de Priapen alleeit de wart 
hexameters zijn, of dat ten minfte geene andere caefuur dan 
de pentemimerís kan geduld worden. In webrwil der hooge 
achting , die. Vader cate als-Diohter bij alle segifchapene Hol- 
s verdient, kan men hem toch niet met regt als een mo- 
del voorbe werktuigelijke dot kunst -denzien en voorftelles, 
Dach op die ‚wijse mâeitt de Prijheer het zich gemakkelijk 
worst werach hij de :Mewisndrijnon, cn den beweer: kij, det 
: 








On: GEDIGHTRN <t os 


& geene afwisfeling. van Caefuur in de Alsrandrijnen. mag 
plaats hebben, terwijl juist door die afwwisfeling het gebrek, 
waarover hij klaagt,.wordt weggenpmen.-. De Ree, die mier 
onder de Nederland/che Duitfchers- haters behoort, waarvan 
bi: 296 gefproken wordt, meent echter ze befpeuren, dat des 
Nerijhger's lang verblijf in Dattschland zijnen maakte dezen 
aenzien verkeerd geleid, om niet ze zeggen bedorven heeft s 
saders zou hij.de halsbrekende naboetfing. der. Heaarnehers 
uiet boven onze vloeijende, met ous tasleigen oversenâem- 
mende, Mexandrijnen felien, Doch ook hierover hij. eent 
volgende gelegenheid mis{úchien meer: voos het cegenwoordige 
ast Ree, hier nog eenige aspmerkiugen tegen fammige:uite 
drakkingen van den Frijheer, zooin de Vaorredeals in de Aan- 
teekeningen, bijvoegen. En ete | 
… Veoer, bl. IV. wordt van den ouden DaitfMsen Dichter 
HANs sACHs gefproken „ als van iemend , diesals Diehier 
seauwelijks in aanmerking kan komen, ; Heeft de Vrifsdeen: de 
Werken ven Hans SACHS. wel ooît gelesen ? Men zoude.biaat 
moeten beflgiteg van negn, WIELAND , GÖTHE @n HERTGCH 
Cen die zijn. toch geese can/ores witje. crenst) hebbon. vtel 
met hest ep, zoodat ge jaache, zelfs eene nieuwe Uitgave 
van zijne Werken. heeft aangekaadigd ;zijsde. de Uisgarrn vak 
1gpo: zeer zeldzeanr geworden. Ook de geleerde. mässr,min 
beeft het zich eene ees gerekend, een gedeelte zijner kee 
dichten met eenige aanmerkingen in 3761 uic te geven. Waor 
sveet men den tijd in aanmerking neetmt, waarin bij geleefd 
heeft, dan mag sven 300 leng op hem nier. neêrzien :.wamts 
deze en gege ondichterlijke uiedrukkingen-, die men in etae 
seer kiefche eeuw een’ Diehter niet rêu goede honden kan, 
daargelaten „ zullen kem weinigen overtreffen in de kuast vsa 
karakters te fchetfen, en in bet wars'cossawe. — 53 
« Bene kleinigheid ie het, det het Gukje, getiteld orocn- 
BARNEYELD , Vaorr. bl. V. eene Antithakt in plaats vak cene 
RParedie genoemd wordt. : Ar 
Voerr, bl. XK. wordt tegen het gezag van MAERLANT en MELés 
TOKE, omtrent de bepaling der fpelling, verklaard, „, dek 
e asnhalingen uit die oude Schrijvers niets afdoen ;'* waacr 
bij verder gevraagd wordt: … waar is eenig bondig bewijs 
° huuner taalkuade? «……. Waar hebben zij, die ieder oogene 
blik in fpelling verfchijden, en niet eens fyntaxifrhe regelen 
&t de taal opvolgden, biervan eenige blijken even? . … « 
Jaarvers ” lezen wij verder, „ dagséekeut de Neders 
landfche Letterkunde, ten mingen die „ e op kennis ; 
fmaak en oordeel aanfpraak maaken kan „eerst met eeu’ BOOEY, 
eATs en voNnaL, die juist in hunne fpellingen het tegeudsel 
. Hebben sau den deg gelegd van die, welke ons nu voor 
chresven is.” …Rec.-moet bies al weder. vragen: koef de 
leer Wel immet MAERLANT.CB:MELM STOES ING GIROESTRR 
s a me 


ok Pr He Ae Je STRICE VAN LINSCHOTEN 


me ‘oplettendheid gelezen, om te kuntef belluiten, dat zif 
onregelmatig in fpelling waren? Denkelijk neen. Die ewee 
Schrijvers verfchiltten, ja, in fpelling van elkanderen: doch 
is dit thans ook nog het gevel níet bij -de keurig fte Schrij- 
vers? En mag men daaruit defluiten, dat er ook nu nog niet 
regelmatig gefchreven wordt? Hoe veel van de ongelijkheid 
tasfchen- die twee Schrijvers ,ja vag ieder hunner met zichzeta 
ven, kan en moet aan de Affchrijvers geweten worden, die 
hunne eigendankelijke fpelling volgden? Heeft ook de Prija 
Acer wel met de behoorlijke naauwkeurigheid. gelezen, 't geen 
over de ee eu op achter het 3de: Deel van de Proeve van Hjve 
DRCOPER aangeteekend is? Toen MAERLANT en MELIS storB 
fchreven , was de taal regefmatig, en ís zulks el vrij wel gee 
bleven, tot aan de Spaan/che beroerten hier te lande, Van 
dat tijdftip af kan men:eene verbdstering en verwarring dage 
teekenen, even als ten aanzien der Werenfehappen:-in de Mide 
deleeuwen , tot dat HOOFT , CATS, VONDEL en soderen: de 
verlorene regelmaat weder begonnen in te voeren, zonder — 
evenwel: genoegzaam oeauwkeurig acht te geven op de fchmijfe 
wijze der Ouden, vergeleken met de uitfpraak, Het gezag 
der Isststgenoemden. doet: dus:, te- dezen aanzien, niets:af, 
Noorts inat Rec, gaarne aan ieder de vrijheid, om van de fpels 
Hug: van deu Hoogteerair siecenmEen af te: wijken, en hij zelf 
vol die:, zoo. veel: mogelijk ,-alleen-deerom geheel, dewijl 
hij ‘de.-eenparigheid jin dit. geval voor eene weofchelijke zaak 
houde: doch’ hij vindt ket belagchetijk:, wanneer men hier 
van soorfchrijven (preekt, en houdt bet meestal vuor ecu ge= 
volg van overdrevene ‘eigeuliefde , wanneer:men, ter bevore 
dertag der eenparigheid ,: niet eenige zijner denkbeelden. wil 
opgeven, in eene zaak , die toch op zijn miost ab usrague 
parte te verdedigen: is. B ine 
-Aanseek. bl, 319. wórdt gezegd, ter verfchooning van eene 
woordelijke navolging van BIEDERDIJK, 5, dat bier niets Ans 
ders gedaan is, dan ’t geen niet alleen op. onze Latijnfche 
Schoolen, maar door onze aieuwe Nederlasdsch - Latijnfche 
Dichters meestal gefchiedt. Want,” vervolgt de Vrijheer , 
»s even gelijk deeze laatfien in hunne gelegenheids - gedichten 
den eeren-of anderen Lierzang van nogarios in de geliefkoosde 
voetmaat van den. Sulmoonfchen Dichter omgieten , of van 
een Elegiacum van ‘ovioius.een Atcalcum maaken, even z00 
ENZ, mime Rec, wil niet ontkennen, dat het hier aangevoerde 
wel eens in fommige Latijnfche. gedichten van den nieuweren 
tijd plaats heeft gehad en nog heeft; dach ket is ecne belee= 
diging onzer Natie, die te dezen aanzien; na de Zrakanen ' 
ten tijde- van het bherieven der letteren, altijd - kreeft uitge 
munt, de beoefening der Latijnfche Dichtkunst coc het vers 
knoeijen van Alcaica In Elegieca, eu. omgektëerd „ af cot-bet 
zamenlappeu van censenes te willen verlagen: ecne beleed le 
; 6106 s 


GEDICHTEN, . . Gos 


gag, waarvoor de Prijkeer , uit dankbtarheid aan de nage= 
dachtenis van zijven uitmuntenden Leermeester, den onvere 

etelijken RICHEUS VAN OMMEREN, zich des te meer had be= 

ooren te wachren, daar hij uit deszelfs ondetwijs, zoo hij - 
hetzelve anders heeft weten te waarderen, zeker meer , tot 
vorming van zijnen fmaak, heeft opgedean, dan uit de aeffhe= 
gifche Voorlezingen Van BURGER , waarvan hij zoo breed ope 
geeft. De Vrijheer toone eens, dat vAN OMBEREN in eenigè 
zijner Latijnfche Gedichten zoo te werk is gegaan , als bij 
hier in het algemeen van de beoefenaars der Lazssjn/che Dichte 
Kunst zegt | 

Bl. 326. der Aanteekeningen wordt beweerd, dat bl. 176, 
de Dichter A. SIMONS met regt de Nederland/che HORAT:IUs ge= 
noemd is. Rec, waardeert de dichterlijke verdienften van den 
Heer siMoNs hoog, doch vinde geene de minfte overeen= 
komst tusfchen hem en HORATIUS , en gelooft, due, zoo er dar 
uit de Ouden iemand moet genoemd worden, met wien siIMONs 
te vergelijken zou zijn, veeleer TIBULLUS, dan HORATIUS, in 
ganmerking kan komen, De Heer simons zelf zal, kent Rec. 
hem anders wel ‚dit gaarne toeftemmen. Liever nog zou Rec. ‚ 
în geval van vergelijking, simons Nelrlands nöLTY noemen „ 
en hij meent, ook hierin sratons zelven op zijne zijde te hebe 

en. —» Doch geheel ongepast wordt VAN DER WOORDT 
door den Vrijheer ,met nöLTY vergeleken. Beiden zijn jong ge= 
ftorven: °t is waar. Doch het is eene ellendige Lógica , daarirk 
gen grond der vergelijking te zoeken, Rec,, die ook de eer 

eeft. gehad , (mogelijk meer „, dan de Vrijheer) onder de 
bijzondere Vrienden van VAN DER WooRDT te behooren , en die 
dus ook een Exemplaar van deszelfs Gedichten , op den wit 
des Overledenen, bezit, kan, na de bedaardfte vergelijking 4 
tusfchen HÖLTY en VAN DER WOORDT geene genoegzame over= 
eenkotmst vinden, om den laacften door den naamt des eerften 
te doen kennen, maar acht vAN DER wWoorpDt in fterkte van 
geest, in kracht van uitdrukking , en in dichterlijke vlagt bos 
Ven nÖLTY verheven, 

ot eene proeve van het goede in dezen Bundel diene 


DE VOGELJAGT: 


Hoogberoemde vogelvangers , 
Stokkenlijmers , knippenhangers s 
Luchte en watervogelaars ; 
Bonte-en graauwe ganzenhokkers ; 
Taliug- fmient- er eendentokkerss  . 
Spookgelijke kooljeaaars | 


…hÈtE, 1808. HO. iáe SO Ee Leens 


Bad 


P, He Ae Je STRECK NAR LINSCHOTEN 


‚” rhetdwerikkers, vinkenflagers, 


… Vadzig -loome. en tuije ‘jaagers 
… __Mfoordend n pannersgitd „ 
Heggenkloppets , ‘valfche voêters , 
: Wachtelftrijkers, ftouwenloerers 3 
Waartoe foo de(n) tijd verfpild? - 


‘k Wil de zoete landvermaaken 
‚…… Van den galden herfst niet weaaken, 
De edle jagt en visfcherij, 
Zelfs den(de) vangst met lijscerboogen: 
Wil ik gaarne nog gedoogen ,. 
Daar is meer beweeging bij. 


‚ Haszen cn patrijzen zoeken, 

Miet de zegen baars: of {hoeken 

te trekken uit den ftroom 
Vor t werkzaamheid en kragten 


.” Bant de flaapetooze nachten, 


En doet rusten zonder ‘Schroom: 


Maar des dangs een: tiental. úiíren 
‚ Steeds omkoog op ‘vlucht :te- ture 
Pluitend kijkend ‘iu hèt rond, 
‘Niet een enket-woörd te kilken, 
Sthier den adeni in ve fikken, … 
Maakt ons: dom en ‘ongetond.: : 


Deeze. zite @n Hgwermaaken:” En 
„Kuanen lledhts den tuikerc finsa ken, 
Veorde noeste viijt 


te traag 5 
… Hij, wien werkzaamheid in 'c- levers 


Geest en vebrkractirt is gegeeven 
‘Arsbeidt en beweegt zich: graf. 


” : Weg dan, keep-. en vinkenvengers, 


Takkenlijmers , knippenbangers, 
Groote en kleine vogelaars! 

Flouwentoerers , ganzeutouwers , 

Nachtegaal- en zeisjenshouêrs, 
Weg dan, eendenkooijenaars 


Wie de vogeljagt wil: prijzen, ie 
Loope op Ínipptn en peerijzen, 
Kruip’ plévier en wachtel ur ; ï 
Schiete en vell’ hen ct minst gefehendin e 
‚ Kunst met moeite en vlijt verbonden 
Doet aan geen noch Wgehean aal 


. à 


„6. 8 


m  … Ed „. k 


bej 
Fn Het gedrtfsch, *t welk de Vrijkeersblj deken zijnen eerften 
zitap in de Republiek der Letteren heeft zoeken te maker, is 
“alleen oorzaak , dat ‘Rec, dezèn Bundel met meer uitvoe- 
=Bgheld en ernst behandeld ‘heeft , dan dezelvé anders ver= 
“Blende. : EE: : 















" e 2E 
;NAU HABSBLAAR of de Heldin van Haarlem, Fré 
=* Door A. Loosjes, Pz. Fe Haarlem , bij A;Loosjes , Pze 1 
Jn er: wal An Rlade. 4 ie 


-Fehe vouunciu uurven vouruarcu 
In den rang deze 

wewisfelijk eene pla 

Voor hij de dankba 

Landgenboten verw 

“te zijn en, in alle.o: 

mwerderen hem deswe, 

dangelooze wetkzaar 

KE; ot, vaor het 1 

„beurtenisfen en Kara 

Wet degt-va Duid 

hid Ets ge 


608 5 a. LOOSIES PZ 


ge zijn, die zeer fchoon verdienen genoemd te worden) en 
Franífche aardigheden, die in de Franífche taal wel eens 
de lachfpieren ín beweging kunnen brengen , maar op 
een Hollandsch Tooneel meestal laf , walgelijk en van al 
jen geest Ontbloot zijn , uit onzen Schouwburg te vere 
nnen 
. Het beleg, de verdediging en overgave der (tad Heerlen, 
in de jaren 1572 en 1523,is bet onderwerp van het sangekon- 
digde Treurfpel, Wie weet niet , hoe veel eene bende waa 
driehofiderd gewapende Vrouwen tot de dappere verdediging de- 
zer ftad.hebbe toegebragt , en wie beeft niet. meermalen den 
móed, de fierheid en vaderlandsliefde van de Aanvoerfter de- 
zer bende, KENAU HASSELAAR genaamd, met verrukking tag- 
gejuicht! : 
Het karakter dezer Amazone moge aan fommigen te held= 
haftig, te mannelijk voorkomen; — zij, die met den aard en 
.oorfpronkelijken aanleg der Vrouwen bekend zijg , zuilen oves 
‚&uigd wezen, dat de edelen onder haar, wannees de nood 
„ vordert en het gevaar ten top is- geklommen, den Mannen In: 
fierheid en heldenmoed op zijde ftreven , ja niet zelden. overe 
„treffen kunnen. - , 
De Heer Loosjes heeft , in onze oogeu , de Heldin ven 
‚Haarlem voortreffelijk gefchetst. Zij bezit al de grootheid, al 
„. den moed, al de dapperheid van eenen: Krijgsman, zonder de 
‚ zachte trekken van teedere aandoenlijkheid, gevoelig medelij- 
‘dea en echte beminnelijke vrouwelijkheid te ontberen. Het 
getieel is, naar ons oordeel „zeer wel uitgevallen ‚en overtreft, 
*___- Sn aanzien van levendige handeling eu gefchiktheid woor het 
_ Tooneel, de meeste, zoo niet alle ftukken van den Dichter, 
…De bijzondere gedeelten zijn met zorgvuldigheid bewerk: , vele 
met kracht en vuur, enkele met echt eu edet kgnstgevoel ge= 
_ fchilderd.. De Hotlandfche karakters zijn naar waarheid ge= 
‚ teekend en goed volgehouden; (poN rrepena is maisfchien 
wat te zwak , te weifelend voorgefteld) de perfonen fpreken 
“en handelen met waardigheid ea kracht, en de fchoone verfif= 
eatie zou zonder twijfel, zoo onze Akreurs de kunst van dee 
clameren beter verftonden , eene overheerlijke wiewerking doen; 
7 terwijl voorts de regels van het Tooneel in dis ftuk zeer wél 
da acht zijn genomen, | 
__In het eerffe Bedrijf fcherst ons de Dichter den toeftand van 
Haarlem en derzelver Burgerij, alsmede de denkwijze en het 
karakter der Heldin van het ftuk., Hee voorftel van TALESIUS, 
een Man, die van het Bewind, op oRAmje’s bevel, ontfle= 
Ken was, em verdacht werd gehouden, dat hij de zijde van 
„Spanje hield). om met den Vijand te dadigen, en hergen® 
daaruit natuurlijk volgen moest, geeft. eene ongezochte gaar 
kelding zor deze: fchets. , 
. De Burgemeester vaN VLET, die als een verfandig, baal 








J 
KENAU HASSRLAARs Gog 


en bedaard Regent is geteekend , en aan wien het gemelde 
voorftel door rALEsIUS gedaan wordt, toont de onmogelijk- 
heid van/eenig verdrag aan, en mraalt den toeftand der Stad en 
de drift der Bargerij op de volgende wijze af: 


% Dacht mear, (flechts) dat uwe komst °s Volks aandacht coc: 
zich trekken , 
En in °t verbieterd hart een (n’) geestdrift op zal wekken , 
Die C,) heeft ze eens vonk gevat,zich moeilijk blusfahen laate 
Ik ken *s Volks lijden, en den hagchelijken ftaat 
Der felbefformde ftad, — Een heirmagt van gevaren , 
ie ijelijk zijn om rijd, zie ik rondom ons waren, - 

Maar hoe dit noodtij wast, ’s Volks moed wast tevens aan , 
En zal, ftijgt nog de ellend , tot woestheid overflaan. 
Elk zweert eer onder *t puin van deze Stad te fmoren , 
Dan ooit near overgaaf of krijgsverdrag te hooren. 
Gewoon aan ijslijkheên en daaglijksch doodsgevaar , 
Ontaardt de kalme geest van Haarlems Burgerfchaar. 
Hem, die gedurig ’t zwaard des doods het hoofd ziet dreigen , 
Wordt , zoo hij pal blijft ftaan , een (n°) woede , een wrevel eigen, 
Die zich, wanneer zijn drift flechis tegenftand antmeet „- 
Met onverfchilligheid baadt in zijns broeders bloed, 
Gij hieldt, (ints MARNIx komst, u fchier tn huis gefloten ; 
Gij waant , misfchien , Mijn Heer ! dat nog uw (w°) Stadgenooten 
Een zachte en kalme geest beheerscht, gelijk voorheen5 
Neent geestdrift (‚) woede Een wrok bezielen hen alleen. 
Elk handwerk rust en roest, == Met vuur loopt elk te wapene 
Van ftille burgers in een heldenvolk herfchapen, 
Ontvlammen zij in drift,am Eén enkle blik, één woord 
Brengt in der burgren hart een Krijgsmans woede voort, 
ij in *t zachter oog van Maagden en van Vrouwen, 

T KENAU aangevoerd, laat zich een vuur aanfchonweg , 
Gelijk er uit het oog van een (n°) leeuwinne fchiet, 
Als zij de welpen in haar nest beftoken ziet, 
Dan zacht, ’k zie RIPPERDA, des Krijgsvolks hoofd, genaken $ 
Doe, bid ik u, Mijn Heer! zijn (n°) driften niet ontwaken... - 


: RrePERDA, de Opperbevelhebber der ftad (vast , onbuige 
mam , vurig , geheel krijgsman , wiens karakter door den 
Dichter met bijzondere kunstmin is bewerkt, doch die zich, 
maat ons inzien , wat te veél laat voorftaan op zijne Vriefche 
af komst) gevoelt zich verontwaardigd door den voorflag van 
TALESIUS , en beantwoordt denzelven met verachting , vol geeste 
… &rift en geheel ale krijgsman. Dus ís zijne taal; 


\ En gij, Mijn Heerf (zie mij van toorne en fpijt verbleken 
Gij durft ons van genk wie durfde er un van fprekead ) 


T t3 Ine 


ga HLONEFE RD 


Intasfchetr bad zieh hot gerucht door de.fad- verfgreid „ zon 
as het in. zulke orhfandigbeden gewoonlijk gaat „ dat vam 
VLIET En RIPPERDA reeds in onderhandeling en vaornemens 
waren, om de ftad over te geven. Deze maar:was opk aan 
het Vrouwenheer ter oaren gekomen , en nu verfchijnt zenau 
met aile- hare. heldhaftige fesheid:, om zich vande waarheid: 
dezer vertelling te overtuigen. ve 





geoon (zegt zij) van de :torenfpits de zwarte vlag 's Volks nood 

an vriend en oabuer melde hoon we onsziènbegrimmen : 

Door pesy en hongersnood , (*)deellend moet hooger klimmen, 

Eer dat men denken mag van de overgiaf der stad.” enz. 
Op deze wij 

vang van feet fa 

He hoofdperfond: 

eerfte Bedrijf de 

git hoofde van q 

gebortten , en ws 

te gemoet ziet, 

… HeteQprogr, Waarvan wurreRDA zegt y ee, 





Ke re eat a et 7 
C°) Beter, ones inden, dâör hewgersmeed on per 
A FK 





WEN BASIRLAARS: à | KS 


den rand van het verderf terug, en.vervulc elken boezem mee 
wanhoop en vertwijfeling. Alles is in verlegenheid = ieder 
buiten raad. _ Zelfs de moedige Burgemeester VAN vLIET ben 
gits den ‘moed.te’verliezen, KeNAD, daarentegen, behoude 

are tegenwoordigheid vah geest. Zij is dé ecrfte, die op 
middelen ter zedding uitziet; zij jammert hiet over het vér= 
ledène, maar denkt op het toekomende; zij kermt niet over 
hetgeen gedaan is, maar peinst. op hetgeen gedaan moer 
worden, en, zoo ergens in het--ganfche - pel, dan ver= 
toont zij hier den echten heldinnenmoed. en ‘eene groôte 


heid van .zidl, die fchaars- gevonden werdt, doch ‚-mensch. 


kundig, juist overeenkom$ met ‚het keraker Hoa Zwk ecne 
Vrouw, in zulke benarde. om(tandighedén; : Van: VRJET is 
verlegen em RIPPERDA: zwijgt em KENAY--haudelt, : Haar moed 
bezielt alles, en zij-wekg dea ijver en.de.werkzaamheid van 
den edelen Bevelhebber op , die nu. een plan ter redding 
voórdraagt, dat doon geNAv met geestdrift wordt dangeno= 
men. Wij kannen ons niet.wederhouden,: om die geheelg 
Schoone „ krachtige, tooneel af te Kchrijvene - . 


| VAN VLIET» (Ha. Gut het verhaad vas de weder | der 
7 5 * Dollanders gedaan wan) - laos 


en L. RE DE EN | . 
Afgrijsfelijk berigt! … Zoo zien wa.ons, onverwacht 4 
Op d'oever des verderfs in eons terug gebragt. 

En | KENAÚ 0 in 
Hoe fel ’k met u, Mijn Heer ! mij ‘door deez’ maar voel ureffen ; 
Kan zich: een(e) eedie ziet niet bogën ’t Toe verheffên? 
Hoe wreed, hoe hopeloos thans Haarlems toeftand fchijn', 
Zou nog voor heldenmoed geene uitkomst maooglijk zijn 2. 
Gij zwijgt, Ó riekkrria! gij dok, gij ook verflagen? 
| RIPPEHD Ab ee 
„Neen! KENAU, nog gereed, cin ’t ufterfle sé wagens. 
En ‘k lees tot mijne v „in't middén van den Schrik 
Een’ onverwrikbren moed in uwen fieren blik, - 
7 OO 7 . WÉRAU,: PR, JN > | 
_ Welaan! doorluchtig Vriend! wil geen pnewergen fmosen , 
‚Dit hagchlijk oogenblik:in nwe ziel gaboten.. … 
% Schijnt, dat uw fiere boss. door aandrift gloeit e& hijgt. 
_Hoel fmeedt uw ziel iets groots „ dat gij. voor mij verzwijgt ® 
. Ontwerp, wat of gij wilt, 't zal, in deze oogenblikken , * 
kje tout, hoe vegl gewaagd ;mijuarslea doen noch Gchitkken. - 
k zweer u mijne hulp. 
Ttá4 RIS 


f 


« 


f 











ben Ae LOOSE, PE 5 
A: : | SKIPPER DA. eel 


eve ne rachel els „die wi 

u volgen die fchoone en krachtige regels „die wij indere 

daad femontend durven noemen.) 7 5 

- „Laar ons vereend van kracht door *t Spaanfche leger flaan. } 

“ Onhoudbaar is de vest. Ds: © En 

: Reeds allen in 't geweer, 

- De grijsaurds, kinderen, d 1 

- Van vrouwen zij gedekt vo. 

- In *t middendeel des heirs, 

« Elk zal gelijk een leeuw v‚ 

: Sent Haarlem; Kad en V 

. oer den, tot Spamjes fp . 

«De Sad zij schier eh h K 

k En Haarlems Burgerlj , door : 

£ Verdubbel heren moed en 4 

kk Die haar vol dankbaarheid « 

… Je» daar zel nassau met vo 

n zien, bij Haarlems val . 

- Daar * Ber, op Aellands qì 
En zijne vaandels zwaalt, 1 
Dan zal ORANJE aan ons'een' 
En Haarlems Burgerij zal Haariem aoen herrlizen , + 
Terwijl de Spijt het, hart vân arva’s Zoon terflinde, . 
Daar hij In plaats der Stad gen’ asche en puinhoop vindt. } 


VAN VLIET, 


E Ik beef bij dit ontwerp, door wanhoop Tagegeven. ' 
Ô KENAU, 


Ran *e zijn, dat die ontwerp eengroote ziel doet beven ®, 
Neeù, RirPeRDA! geen(n’) vrees greep mijnen boezem aan, 
Ik voelde bij elk woord. het bart mij ruimer (laan, 

En, juichend om uw trouw, dezelfde drift ontwaken. . 
YkVlieg om mijn(a”)vrouwenfchaar ’t ontwerp bekend te maken; 
vk Ste vaor haar’ bijtend in, enz. 


Dan, dit ontwerp valt In doigen, daar de Raad van Zaare 
dem een verdrag mes den vijandelijken Bevelhebber Quit. ‚De 
Stad geraakt dos in Spraníche handen, De karakters blij 
ven dezelfde, VAN vier, de bedachtzame , bedaarde 
man, befiuit, om de vingt te vemen, dewijl zijn dood thans 
san Haarlem tot geen nut kan verftrekken. RipreRna en 
KENAU bekouden in tegenwoordigheid van: den Spaanfchen 
Bevelhebber dezelfde Gerheid, die zij ce voren bezeten hak: 

i î den, 


… KENAU.HASSELAAR, Aj 
den, geven zich. met waardigheid en edele trotschhetd aan des 
vijand over, en blijven gerust en gelaten in hun lot. . 
„ Wij hebben reeds te veel van dit ftuk gezegd, om het 
vervolg en de eindelijke uitkomst mus den brand van Haere 
lem , den dood van RIPPERDA en de omftandigheden 
waardoor KENAU in het leven werd bebouden, em nog o 
ze geven. OO EE 

Hartelijk wenfchen wij, dae. dic Teeurfpel op aile Het 
dend/che Tooneelen in ons Vaderlend ‘moge vertoond wore 
den. . Het is inderdaad fchoon, en verdient onder de daa 
gelijks uitkomende Dramatifche voortbrengfelen eene eere 
volle onderfcheiding, Het heeft wel gebrekens doeh hee 
Just ous niet, eenige vlekken. ongstvaltig op te zoeken; 
na zoo veel tot lof van den arbeid des Heeren roosjes 
gezegd te hebben. ' Ons har ts geroerd, en wij zijn-doûr 
de lezing van het ftuk in eene zeer sangename (temming 
gebragt , die de geftrengheid van den koeles Künstregter 
ontwapent. ’ . N hd 

De titel is verfterd met eene afbeelding van KENAU. nAse 
SELAAR ‚ naar een aorfpronkelijk porsraie vervaardigd. 2 


3 





„Jfidoor, de Boer van Ried. Eene Gefchiedenis voor *t Landvolk 
en ook voor de Burgers onzer Steden. . Does j. HUBER, : Dro 
der H. Godg. en Pastoor te Ebersberg, Met eene Voorrede- van 
Je M. SAILER > Dr. der H. Godg,. en Keurpaltsb. werkeh, 

_ Geessel, Raad. Uit het Hoogduitsch, In twee Deelen, Ifte Deck, 

. Te Haarle, bij Je Le Augustini, 1808. Ju 8vo. 307.Bl. , 


EE“ Volksbaek voor Roomschgezinden „door een’ Roomsche 

Ls gezind’ Leeraar gefchreven,en door eenen anderen beroamr= 
den Roomschgezinden Godgeleerden ten fterkfte aangeprezen, 
en waarvan de vertaling, naar ous oordeel ‚ín zeer goede hene 
den viel. Een gefchrift intusfchen, dat ieder Protestanssch 
‚Geestelijke gaarne en met volle overtuiging zal aanprijzen , ook 
bij zijne gezindte, dat wij althans onder Roomfchen en Onr 
goomfchen vele lezers wenfchen, juist in den velkstoon, uiter 
‚nemend wel gefchreven , zeer bevallig „zeer onderhoudend , en 
‚waÂrvan de ftrekking tot deugd. uit goede Christelijke beginfee 
„Jen alleen door den volffrekt bevooroordeelden kan worden ben 
twijfeld, Vindt misfchiea de Protestant hier of daar iets , bergen. 
hij juist op die wijze niet aanneemt, dit valt dan van zelve in 
’% 00g, en het hindest ook daarvan de nuttige ftrekking. niets 
samen heeft aan zijne eigene godsdienftige begrippen te dien aans 
zien van zelve dan herinnering , en voelt van die PPefp 
indien zij anders gezond zijn, dan ook dezelfde ftrekking em 
siezelfde kracht. - In één woord, wij Schromen geen eogenkk 


en 


bis dribard a 


ge'verklttew „ dat.dit-Hefon ùuttig gefehrife „dader Gods 1d; 
en, uitnemend veel-gûeds kan doen, en ‘dat heet in iedere” 
s-Bilioeheek tef Vut van 't Algemeen cene plaats verdiënt, 
en welgene. plaats. onder de meest doelmatige Volksgefchrifc 
ân die:sons gavoelen heeft de heohaalde: lezing van dit eerftle 
je ons volkomen besestigd. : … … 

De Gefchiedenis, hoe belangrijk en onderhoudend, fs toch 
Oattzaödanig gefckeife hebttoosname hiet zee _dearom willen wij 
Jiewer mert oew enkel: woord. opgeven zin. welke opgigien ol de 
goderuchtige saven: dit- Volksboek aasprijst. in. het . waariijk 
one ‘Moorberigt, dat wij geheel der lezing aanprijzen, Wij 
vinden ons daartoe te meer gehouden, aizoo wij waarlijk er 
iets hebben bij te voegen, em er ook niets weten af te doens 
‚Het werkje ìs geheel kiesch en onsaaftooselijk gefchrever: 
niemand vindt er een Reen des aanttoöts „of zal bijde dezing 
biezen. Het bevat de nuuigfte leering, cen opsigte van ons 
tijdstijk.chelaag , en de dierbaacfte_pligteg ; bet deert met eere 
vrolijk zijn , en een gerust fterven in de vrolijkfte hoop. 'r Gem 
eeksers boven: ales suttig en aangennom wezen aal, is de Veere 
des geloufs, aan elwe ad ud, die van. de eerfle Hiadzijde 
des boeks tot aan de laatfle op eene klare en aanminvige wijze 
words voorgearagen -Overigens-,-het is eene gefchiedenis, ale 
des lo het boek le&ft, en nren kan het als met oogen zien. De 

fils: 4s denreaboven niet uit afgetegere tijden en tan 
dn 5 hade zij, vor wier het boekje beltemd Is, vinden zich 
fa *t zelve te Huis ,en intrannên'eigenen kring. Wat den Land: 
beuw ‘betreft, Mier betuigt sAILSR zijne onkunde, (en Wij met 
hens „eer hij b, ‘zieh op de getuigenis van deskûndigen ; 
en dacidé Boer wan Ried jyätst aen geerë-oude gewoonten Vers 
flaafd was, hierin mag hij ook onder oms ten voorbeeld zijn, 
Mersgmdkl zat het ‘den:Lezer-vreamd doen , dat bij iederen nod 
ad : e-hulpe komt, en dat ev in-\t bijzonder zulk een ovefs 
otor van geld voorhanden ds, Zekerlijk:is het.niet se .ónthonm: 
wbs , what °t gld èn de. wenontijke wereld cenigains zeldzamer is, 
Wan In de -Boakern; doeh. deert: msen flaches.vlijeig arheiden , des 
Wassen werkdoen, eh op Gow varsrompen , Roe. zal men vinden: 
Zit de Heen Vijk ‘gewoep te:woor ieder, die Hem oanracpt. …Ù 
dit werkjeuketac veel Wjden. vor , maar daaraan ouebraekt U 
Bok In de wetetd uiet ;:.dit is intuofchen. kier zoo:fchoon al 
deer zanin ,- dut :de houfdperfonen zieb-zoo goed in dar lijder 
were re fehikken. Dac het beeld der voortreffelijke-Huismoe- 
der Hier too uitvoorlg: geteekend és, geeft sau dit boekje eent 
Avaren lijke “waurde ; vok-snLomo wist zaòdanig eêne.…Veonw 
MIRE gemoeg té roomen. Eindelijk komen hier ook fterfgevallen 
veör, en MO 1e *y ook In de wereld; doeh ’t does den-Schrij 
ver- eve am ', dat zijne goede lieden soo ongemeen fchoon 
Merven , dut'men-Zich en zijnen Lezeren geen” fohooner’ dowd 
Bou: weren vod wortel. Die: Gerwen vinden-wij- in ey 


Pd 


« Kd : | { 
te * 
‚ 


ntolgenil Deel). Overigens verhaalt de Schrijver aangenaam 5 
jaar fomtijds laat hij zijne perfonen verhalen, en die doet hij 
og bevalliger-en vloeijender. Eindelijk vond de Heer sans 
ndit werk goed bijde proef: bij Jas het vaor aan gen deugd» 
zùam huisgesins hij zag tranen, en een. traap moge geen be- 
-wijs zijn van de goede gefteldheid af de beteting eens harten, 
zwaar ‘t is tech eene fchoone zaak geroerd te nijn, an dic eens, 
ede heden van ganfcher harte bij 't bafohwuwen van 's gorde ‚dat 
anderen doen „ gewaand heeft, zal misfchien morgen van:gan- 
cher harte het befliuit neman om hen in't goede na te volgen. 


Nu, lieve Lezers! houdt u allen wél; gfoët omnzentwege - 


sdèn:-Boer van Ried, én den lieven Vriend, die-zijn levan bee 
gehreven heeft. .. * ‚ ee, . 


< 





Nasuurlijke 'Histerte-der Kanarie vogelen „of. ankeiding st de 
‚ kennis en oppasfing derzelven , en was in de Broeijerij in acht 
"genomen moet worden, Doorn. KEGLNER ; Drie de Gadh. 
en Predikant ta Suhl in Sakfen-Zeirs, Uio hes. Hoogduitsch , 
wwet Bijvoegfels van den Vertaler, Te Amfierdam , bij W. Braa 
S ver,rBo8. An KA Bo. To8 Bh 0 te 
n eene korte Voorréde verdedige.zich de Schrijver over zijne 
‘opgevatte takk „als niet oneigen ftrookende met zijnen ge- 
“wijden post ; €”, echter, nevans voogende „ dat zulk eene ver. 
-dediging voor dereig eu- meer jaren noodiger was. dan in-onze 
idagen. ‚Men kan „”’ ‘fchrijft bij onder andere, „ ia-:ber 
‚Boek der Natuur lezer, zonder deswege het Boek der be- 
“y{fchrevene nadere Openbaring terzijde te leggen, De bloemen 


‘9, in de velden en koven,” gaat hij voort, „ bet oprelbear 


2 heer der-infektén ,-ja-alle fchepfelen Gods „ zijn enkel-zoo 
'oy vele verkondigers der volmaakcheden onzes Gods, en‚keo 

n- _der.Natuur v ijkt den.S een 
Gewisfelijk behooren de Kanarievogelen onder de vogetfen „ 
die, out verfchetden redenen, opmerking wekken. Zoo. wel 
meis hunge kleur-het oog bekoort, fireele hun gezeng, hetoor 5 
em nu niet te fpreken van vele kunften, welke hum kuanen 
eleerd worden, Het eene en andere bewoog den Eerw. 
KELLNER, zijne waarnemingen, ‘deze Vagelfoort bereden 
‘jn het licht te geven, ten einde om degulken , die. bet: Zij 
‚gewinshalve, of ‘uit enkele liefhebberij , net de Kaneriereelt 
“_'gich onlédig houden , nuttig te zijn. Jm ber eerffe deel van de-Ká- 
marievògelen ir het algemeen fprekende, handelt hij over.det- 

‘zelver grootte, kleur, gezang, goede en kwade eigenfche 
‘pen, voeder, ouderdom en ziekten. Vreemd aak-het, voeldigt , 
Sommigen dunken „ dat deze kleine deestjes aan zoo vele ,on- 
eden onderhevi zijns zij zijns het ruijen; het: vaat, 


„geftel 


®f de Dredk; de vallen ziektes de netbsenks de awerg; pd , 


« 
A ont =e 


en 





Sid a. je KELLNER, NAT, HET, DER KANARIE = VOGELEN; 


‚de tering 3 de treurigheid; de Iuisziekte ; ‘de ztveetziëkre: 4d 
‘heeschheid3 de lange fporen en bek, euz. Over de Broeijerij 
‘loopt de tweede afdeeling. Onder de gemengde aanmerkin- 
Ben ontmoet mer , order àndete, iets over de kunften ;/welke 
en Kaparievogelen veelal geteerd worden, En eindelijk eenige 
Anekdoten van Kánarievogelen. — Dezulken onzer Lindge- 
Nooten; welke van het kweeken van Kanarievogelen hun werk 
‘maken, zullen, twijfelen wij niet, aan Schrijver en Vertaler, 
“voor -derzelver genomene moeite, hunnen dank betuigen, 





‘Philakethes over de Natuur, de Wereld en hét Menfchelijk Los 
ven. Een nutsig Allerlei , ín alles echter leerzaam, 
_ houdend en sleuw, voor befchaafde Lezers uit alle Randen, 
Door Dr. G. w. BECKER. 7e Groningen en Amflerdan, bij 
> _W. Wouters en J. F, Nieman, 1807. Js gr. 8v0, 293 Bl: 


Ee zenderlinge titel; alsof ’*t niet van zelve fprike, dag 
een #uttig boek ook een Leerzaam boek is! Intusíchen het, 
„voldoet dag toch grootendeels aan deze belofte, Wat het 
_ nieuwe betreft, dit ziet, naar des Schrijvers verklaring , deels 

op den inhoud, deels op den vorm. De onderteekening van 
«het Voorberigt : ‚…, Lefpaig,”’ vergoedt de aanwijzing, det 
-wij hier eene vertaling ontvangen, waarvoor op den titel , dese 
kelijk, de plaats ontbrak, Geheel het werk bevat 35 onderfcheie 
„dene afdeelingen ; het is Mengelwerk, nu eens een korter af 
‘langer vertoog , losfe befpiegelingen: en gedechten ‚dan eens iets 
uitde vroegere of latere gefthiedenis,ook wel Anecdoten. Als 
eene goede en onderhoudende uicfpanning, en als letuur in voor 
meer: gezette. oefening anders verlorene uren, durven wij dit 
‘boek wel aarprijzen. Eene proeve achten wij, omdat hes 
een Allerlei is, onvoldoende, 





Deugdbevorderende Lestergife der. befchaafde Jeugd toegewijd, 
door j. H‚ DU SART. Ze Amfteldam , bij Ce Fock, 1807. Js 
8vo. 64 Dh. . : zo 

Zee leerzame Gefprekken van eeu’ Vader met zijne Kindes 

“ ten, waarbij dan doorgaans eene Gefchiedenis, Het doel 
des Schrijvers is prijsfelijks het aankomend geflächt in te ne= 
„men en te vormen tot deugd. — Kinderen van zo à 1a jaren 
zullen met genoegen dit boekje in hendeh nemen, en ook nog 
jongere , wanneer de Vader het voorleest, met genoegen luís= 
teren. Onder de vele gelijkfvortige Kinderboekjes verdient 
ook dit zijne plaats; wij zouden het ook vroeger hebben aan= 
gekondigd, maar het kwam ons eerst onldngs ter hand, Een 
biet onaardig Plaatje tegen over den tel maake het voor Kigs 


‘ 


„geten een des te aangenamer gefchenkjee 





- \ 


AL GE ME ENE Es 


SVADERLANDSCHE 
LETTER-OEFENINGEN. 





NaHumi Vaticinium &c. Dat Î8: NAHUMS Proorzegging kk. 
gers en oordeelkundig verklaard „ of Akademifche Proevé 
VAN EVERHARDUS KREENEN. Ze Harderwijk, bij E. 

. Tijhoff, 1808. 4%0. 131 Bl. | . 


OD verpekend is het ‚dat, in den afloop der vorige eeua 
we, de Oosterfche Letterkunde, en daarop gegrons 
de oordeelkundige Verklaring der Gewijde Boeken des 
OQ. V., aok in ons Vaderland met allen ernst en onge= 
meenen voortgang zijn ter hand genomen. De sCHULa 
XENSEN , SCHEIDIUS , SCHROEDER, VERSCHUIR en ane 
deren verwierven zich te dezen zeer grooten roem, en 
mogen onder de Vraagbaken omtrent dit aangelegen vak 
van Geleerdheid gerangfchikt worden. Nog is het verre 
daarvan af, dat die lust en nuttige ijver uitgedoofd zoua 
de zijn aan onze Hoogefcholen. ij zullen ons, oli 
niemands zedigheid te kwetfen , hierover thans niet vere 
der uitlaten, en alleen ten bewijze ons beroepen op den 
waarlijk fchoonen arbeid over NAHUM „welken de Hardere _ 
wijkfche Jongeling KREENEN ons ter beoordeeling heeft 
toegezonden. Indien er zijn mogt, die, bij het lezen 
van den titel „en op het gezigt van dezen bundel {chrifts , 
de aangellagen taak veel meer voor-mannelijke dan jeug- 
ige krachten berekend oordeelde, die bedenke, dat de 
Ílr. KREENEN, te wel doordrongen van de moeijelijk- 
heid zijner onderneminge, niet zonder aanmoediging en 
geleide vaa den beroemden Hooglceraar PAREAU: dezen 
arbeid voltooide, die hem met eene heufche dienstvaar= 
digheid vergund heeft , zijn werk met éen aantal keurige 
aanteekeningen, ontleend uit het eigenhandig fchrift vart 
wijlen den grooten N. Ge, SCHROEDER , te vêrrijken, 
“Dubbel welkom daarom is voór ons dit gefchenk , dat 
‚ menigerlei, blijk draagt , zoo wel van jeugdige befcheie 
denheid en noeste vlijt, als gezond oordeel en grondige 
ervarenheid: weshalve wij niet afkunnen, deszelfs bee 
‚ LETT, 1808, NO. 15 V 4 ôt 


< 


6 vr B KREENEN © ' ” 


oefening onze Vaderlandfche Godgeleerden ernffig aam 
te prijzen. Et: 

Met zoo veel duisterheid is de aloude Gefehiedenis 
der Asfyrifche Alleenheerfching omgeven , en de eltijd , 
zoo wel als het eigenlijk doel van NAnuMS Voorfpelfin= 
gên, ftaat derwijze in gefchit onder de vermaardfte Ge- 
leerden van dezen lateren tijd, dat onze Schrijver niet 
afkonde; eene zedige poging aan te wenden, ten einde: 
hieromtrent zijne Lezers voor te lichten en , althans naar 
z voelen , in het wate gezigtpunt te plaatfén ter- 
ju ste beoordeling van dít Profetisch gefchfift. Wele 
gepast opende hij daarom zijne Verhandeling mret éene- 
breedvoerige Inleiding , die wégens eene et andere der 
opgenoemde zaken een algemeen overzigt behelst, en 
daârtoe in teh viertal Hoofddeelen van: navolgenden ine 
kbud gefplitst is. 

In het Ifte onderzoekt hij de Mfyrijche Gefthtiedents , voor” 
zóo verré dezelve in verband flaât met NAnUMS Poorzeggine 
gen. Het verfthil nopens de during en lotgevallen van 

at Gebied, haar luid der bertgten van tERODOTUS en 
CTESIAS', iS de voorname ootzaak der duisterheid, wel 
ke dit gedeelte der aloude Gefchiedenis bedekt, en heer 
inzonderheid moeijelijk maakt, den Bijbel toe te lichter 
uit de ongewijde Boeken det Grieken. Immers daar zijn er 
ónder de latere Gelderden, die maauwelijks eenig gezag 
toekennen aan hetgene sERODOTUS, anderen aan hetgene 
drgstas (Wien DIODÓRUS SICULYS, YROCES POMPEJUS 
én wie daàr meer zijn , bevolgd hebben) omtrent Asfyrie - 
Aänteekenden. Dan, fchoon de opgave bij errsras blijke 
bare grootfpraak behelst en te géer fchifnt ùitgeimeten 
hij evenwel , vermeent ònze Schrijver „heeft, 200 wel als 
ReropoTus, uit echte bronnen geput. Veillgst daarom íe 
bet, den middelweg te kiezen, ef de ftrijdenda verhalen 
âlzoo óvereén te brengen, dât CTESIAS zou gelprokèn 
hebben van de alleroudfte beginfëten en gehetle during- 
van het Asfyrisch Rijk, tor deszelfs éindelijken val ons 
der SARDANAPALUS , én de laarfte verwoesting van Nie 
nive door CvaXares, Koning der Meden, mèt mede 
huip def Babytoniers. Tetwijl neRopoTUS van een veel: 
korter tijdvak gewaatde , waArin de luïstetrijke Alleen 
heerfching der Astyriërs over Azië ftand hield, Dit oud 
Gebied nu eindigde met Bezepden SARDANAPALUS, inaar 
niet alzoo of het Rijk der Asfyriërs herltelde zich eenig 
zis, en duurde nog onder éetige Koningen, wier nae 
Pan 8 | ‚ EN 1 men. 


\ 


NAHUMS VÓORZEGGING GERKLAARD, 6d 
mett wij ook in de Gewijde Boeken aantreffen , en die alà 


thans , gelijk SALMANASSER En SANHERIB E magts ges 
l 


noeg behielden , om de Koningen van Israël en fuda „ 
HOSEA En HISKIA, te benaauwen, en zelfs Jeruzalem te 
belegeren, Nadat evenwel de vermetelheid van RABSAKE 3 
‘en de boetvaardigheid van HiskrA, Gods toorn tegen het 
Asfyrisch leger had gaande gemaakt, en hetzelve, niee 
zonder eene wonderdadige-tusíchenkomst, geheel verflagen 
was, werd SANHERIB door twee zijner Zonen te Ninîve in 
“den Afgodstempel vermoord , en fleepte niet läng daarna 
deze gezegde rampfpoed den geheelen ondergang van het 
Rijk en de verwoesting van Ninive met zich, onder as- 
HARHADDON „zijnen Opvolger, 


Op grond van dusdanig historisch onderzoek , zet onze | 


Schrijver, fn het Ilde Hoofd., de navorfching voort „ 
aangaande den algemeenen inhoud of bedoeling der ‘Voore 


zeggingen, aan NAUUM toegekend. Hier toont hij aan, 


aat deszelfs Gefchrift duidelijk bewijs draagt, niet van 
een Gefchiedverhaal , maar wezenlijke Voorfpelling te: 
zijn van toekomftige gebeurtenisfen: en geeft hij , bover 
andere gevoelens van Geleerden, daaraan zijne voorkeu« 
ge, dat NAHUM de jongfte lotgevallen van het Asfyrischt 
Rijk en Ninive’s verwoesting door CYAXARES aankondige 
de. Dit: nogtans wil KREENEN met uitzondering: verftaart 
hebben van het Hoofd. des Boeks , waarin hij meené 
dat eene meer nabijzijnde Voorzegging gevonden worde 
der nederlage van SANHERIBS leger voor de muren van 
Jeruzalens en vestigt hij dit oordeel onder andere op 
onrigelijke Profetieën van jesSAIA, Dus in het IIlde 
Hoofd. handelende over den leeftijd en het vaderland van 
NAHUM, acht hij, dat deze, een tijdgenoot van jesAta „ 
‚ voornamelijk On-ter Koning HiskrA moet gebloeid en ge= 
fchreven hebben: en meent hij, dat de Profeet, ondanks 
de achtbare getuigenis van den Kerkvader nIERONYMUS, 
de Elcofiter genaamd zij, naar ZJcos, een vlek in de nas 
buarfchap van Ninive, alwaar hij, volgens de overlevee 
ring, zoude geboren zijn en ook zijn graf gevonden worá 
den 3; in dezen afgaande op het berigt van ASSEMAN ett 
NIEBUHR, gelijk op het voorbeeld van EICHHORN en ane 
deren (*;. Eindelijk in het ÍVde of laatfte Hoofd. der- 
. & 

($5) Assrsaannu Biblioth. Or. T. Lp.$5 tc T, II. P. Jop. 35ag 
en NinuHR's Reise naar rabie ‚ D, 
| va 


/ 


U. p. 335: ICHHORN , « 
| Ink, 





6za Ee KREENEN 


Inleidinge treffen wij eenige wenken en zedige aanduf. 
dingen van onzen jeugdigen Schrijver aan, wegens den 
Bijl en de dichterlijke voordragt van NARUM. Met den, 
vermaarden LowTH. is hij van oordeel, dat nieinand der 
kleinere Profeten , in verhevenheid , vuur en. (toute zeg- 
enskracht, met NAHUM te vergelijken is, die prsaa als 
ichter op zijde ftreeft , vermoedelijk met deszelfs Schrif. 
ten níet onbekend zal geweest zijn, dan verders enkele 
trekken heeft der zachtere en bewegelijke hartsgevoelig 
heid van jememia, van welken hij anders en voor het 
overige meest verfchilt. 
Dusdanige, 
afgaande eu 
KREENEN Ov. 
den wij mees 
ling aan onz 
zijn nu de Ver 
iclegkundig: 
drie Hoofdde 
geftaafd wor: 
veel goedkeu 
van ons Maa 
Letterkunde _ n : 
gaande eene Verhandeling, tot hiertoe niet bruikbaar 
voor verre het meeste deel onzer Landgenooten „ wegens 
de oude taal, waarin zij het licht ziet. 
. In het voorbijgaan herinncren wij flechts, dat de Hr. 
KREENEN , ‚niet zouder eenen gegeven wenk van. den 
vermaarden SCHROEDER, het ede, of volgens zijne vere 
deeling het gde vers (*) des Iden Hoofd, van Naum, 
wil verplaatst hebben na het 13de vers des Iften Hoofd. 
eels.; vermits, hoe men gedachte. vers opvatten moge 
en vertalen, hetzelve in geenerlei verband (taat met den 
zamenhang, waarin wij het aantreffen naar de gewone 
dezing. . 
Doch wij moeten affcheid nemen van „dezen jongen 
Oosterling, in wien wij eene rijke belezenheid en wele 
. . NE 


Inl, tor het.O. WV: D. IIL $ 3Ö5. Verg. mictarirs op Nakum 
Á: 1 en anderen, volgens aanhaling des Scûffijvers.” 

C) De reden van dit verfchil'is , dat het laatfte of 15de 
vers van Hoofd. IL, tot dic Hoofd, [Il gebragt wordt en daar 
bij geteld, zoo wel väa onzen Schrijver ala anderen, 


EE 


NAHUMS VOORZEGGING VERKLAARD, Gar 


westfend oordeel (teeds vereenigd vonden met die beniin= 
nelijke zedigheid , welké vooral een fieraad is der Jeugd. 
Verre dan ook van te vreezen „dat onze welverdiende lof 
Zijn hart verhovaardigen zal, zwaaijen wij-hem denzel- 
ven toe, om alzoo hem verder aan te moedigen tot 
" woortzetting zijner Oosterfche letteroefeningen en wele 

begonnen, arbeid der Bijbelverklaring. ‚ 





Bekroonde Verhandeling over de ongevoeligheid in onzê 
dagen „ zelfs onder Gods oordeelen en.tuchtigingen. 
Uitgegeven door het Gezelfchap: Tot vermeerdering 
van kunde, op Godsdienst gegrond; te Amfierdam. 

… dlldaar; bij W. Brave. Jn 8vo. Go Bl ( 


: , 
T\ven als eene voorgaande, ook door ons aangekone 
: digde, Verhandeling over het veilig soevlugtnemen 
dot: den ‘heerkijkflen troost in alle wederwaardicheden, 
zoo is ook deze door denzelfden Schrijver , den Eerw, 
£. A. VAN DEN BROEK , destijds Predikant te Oudbeier= 
land, thans te Rotterdam, vervaardigd, ter beantwoor- 
ding van eene door zeker Gezelfchap van Godsdienste 
vrienden voorgeltelde vraag, en, even als die, met den 
uitgeloofden eerepenning bekroond, 

De uitgefchrevene vraag was deze: Hoe komt het, 
dat , in onze donkere en veruitziende kommervolle tijden „ 
de ongevoeligheid zoo groot, en eene regte opmerkzaam 
eid op Gods oordeelen. en tuchtigingen ‘zoo weinig kene 
Haar isè:en welke vriddelen zijn het gefchiktst , om zooda- 
eige verregaande ongevoeligheid tegen te gaan? ‘t Ante 
„woord daarop fplitst zich natuurlijk in twee’ deelen, 
„Eerst worden de oorzaken der groote indrukkeloosheid , 
onder. de oordeelen. en kommervolle uitzigten , Opge= 
Ípoord ; en daarna de middelen aangewezen, om dezel- 
ve tegen te gaan. Oe 

Als redenen. van de gezegde ongevoeligheid worden 
° @erst opgegeven, gebrek aan kennis en gevoel van den 
Godsdienst , gebrek aan ware Vaderlandsliefde en aan 
‚belaagttelling in algemeene welzijn, flaauwheid en vere 
zuim in het nemen van maatregelen tot Volksverbete= 
ting en tegenkanting tegen dezelven , en af keer van be- 
rouw en bekeering. Terwijlsechter uit deze verkeerd 
beden , hoewel zij, gelijk doorgaans en volgens dere 
5 | Vvg3 zele 


\ 


bne 





Bn …ì "BEKROONDE VERHANDELING, 


pélwer eigen sard:,zao ookin enzen tijd, tot de algemeen 
heerfchemde Sagnvoelie heid veel toebrengen , deze ver 
‘regaande i keloosheid onder de drukkendfte oor. 
„deelen zich wiet wel laat verklaren , warden er nog 
eenig, teer bijzondere redenen bijgevoegd , te weten, 
het blijven hangen aan tweede vorzaken , zoo als dit 
vooral thar:s plaats beeft, de duisterheid „ die er in 
Gods oordeelen ligt, vooral in onze tegenwoordige 
fampens- de partijgeest, en de gewoonte van 
of beginfelen der verharding. — In het tweede ftuk 
‘ondericheidt de Schrijver ‘de niiddelen , om van deze 
verkeerdheid te rug te komen, in regsfreekfoheen aag. 
leidende middelen. Tot de eer{té foort brengt hij eene 
‘ernftige nadenking en gedurige herinnering van de oor- 
zaken en bedoelingen der rampen, waarunder wij zuche 
ten, eene opzettelijke overweging, hoe wij onder Gods 
oordeelen verkeeren moeten , en wat dus de ‘wate gê- 
“voeligheid zij, en toeleg op dadelijke verbetering. … De 
aanleidende middelen zijn , den Godsdienst dierbaar 
achten en hoogfchatten , in alle omftandigheden en ope 
dermaanfche wisfefingen veel aan God em zijn beftuur 
‘denken , de partijfchap latétp varen, tefkens zich erin- 
neren , dat elk ‘voor zichzelven verantwoordelijk is, 
‘en eenmaal rekenfchap zal moeten geven, en eindelijk 
zich nimmer aankanten tegen eenige goede maatregelen 
tot. verootmnediging of verbetering, — Hierbij worden 
dan nng eenige drangredenen gevoegd , om deze midde- 
Jen getrouw te gebruiken, … 
“De inrigting der opgegevene vraag, en daaria door- 
Fchijnende denkwijs van 't Gezeifkhap , onder de zin- 
fpreuk': Tot vermeerdering van kunde, vp Godsdienst ge 
grond, ìn aanmerking gerromen zijnde, verwondert 
Ons geenszins, dat deze Verhandeling deszelfs goed. 
“keuring weggedragen, en aan *t voorgeftetde oogmerk 
“bij uitnenrendheid voldaan heeft. Zij valt toch gehedl 
en al in denzelfden toon, waarop de geftemd iss, 
en zal dan ook gerekend geweest zijn , ín dien denk- 
trant „ welken ‘t Gezelfchap volet , geheel volledig en 
regt gefchikt te zijn tot ovérreding , en zich denkelijk 
bovendien: door meer duidelijkheid en geregelde orde, 
meer “dan andere antwoorden , aangeprezen hebben. Wij 
weufchen hartelijk , dat ’t loffelijk doel van den Schrijf 
‘yer, en van hun, doof welken hij zich tot bearbeiding 
‚Nan deze ftoffe heeft-laten opwekken, getakkiglijk mo- 
Â, | ’ ps 





_ ____ MRKBOONBE VREHANDELING, 63 


ge berdikt worden; maar kunnen niet entwsingen , dat 
sij ons van zoodanig volksonderwijs meer algemeen ant 
gouden voorftellen , indien het minder opgevuld warg 
met denkbeelden, die den toets van °t gezond verftand 
niet kunnen doorftaan, Wij bedoelen voornamelijk % 
denkbeeld van sokkefzraffen , oordeelen en tuchtigingen van 
den Allerhoogften, welk hier zoo ftellig aangenomen en 
toegepast wordt op de rampfpoeden, die ons Vadere 
Aland, federt eenigen tijd, getroffen hebben. De Eerwe 
VAN DEN BROEK zegt zelf, bl, 18. „, Het zijn niet 
altijd oordeelen, die wij daarvoor houdegs"“ en tooftt 
aan, dat, ’ geen wij ZoO noemen, wel eens aiterjyeile 
zaamst ig in de gevolgen. Waarom dit ‘nier meer on- 
der *t oog gehouden, enten minfte ‘wooraf bepaald, 
wat men waarlijk met grond voor volksftraffen te hage 
den hebbe? Nog berer hadden zij gedaan, die de vraag 


woorftelden , met dit denkbeeld geheel weg te laten, en ' 


_ alleen mêlding te maken van de rampfpoeden , die ons, 
niet zonder tusfchenkomst der altijd wijze en goede 
‘Voorzienigheid , overkomen. Deze rampfpoeden zijn 
“grootendeels algemeen, en treffen hen, die er ’t regte 
“gevoel van hebben, even zeer, als de overigen, die dat 
misfenz fomtijds zelfs nog veel meer, En niet zelden 
kan ’t nadeel, welk door dezelven gefticht wordt, geense 
‘zins opwegen tegen de veelvuldige en wijduietgeltrekte 
‘woordeelen, die er uit voortfpryiten. Er viel dan veel 
te zeggen over *t nut, dat, tot verbetering der zeden, 
‘uit de algemeene volksrampen van den tegenwoordigen 
tijd zou kunnen en meeten getrokken worden, over de 
oorzaken van °t achterblijven van dje gerbsterin bij de 
roote menigte „ en over de gefchiktfte hulpmiddelen , 
Bie. ‘tot bevordering derzelve , behoerden in acht ge- 
amomen te worden. Dat men, over '& geen wij zien 
„gebeuren , veeltijds niet regt oordeelt, Gods voerzienig- 
-Beid er niet fu eerbiedigt, te weinig geloof des harte aan 
Se Christendom geeft; bij deze algemeene oorzaken, die 
de hoognoodige verbetering ger zeden binderen, zou, 
behalve de fteeds voortdurende onbefchaafdheid en on- 
kunde der grootfte menigte , vooral de meer en meer on- 
‚der allerlei volksftanden indringende weelde en loszjn- 
snighesd, die de aandacht meer en meer van ernftig na- 
‚denken aftrekt, en veelad met de verwaarloozing der ge- 
delijke opvoeding van hèt aankomend gedacht gepaard 
. gaat , opzettelijk moeten rermeld GENLESL Zijne In 
‚ v4 





€: BEKROONDE VERHANDELING: _ 


In eene voorgaande beoordeëling , hadden wij den Am 
fterdamfchen Predikant F. A. VAN DER SCHEER Secretaris 
genoemd van ’t Gezelfchap, ’t welk deze Verhandeling 
uitgeeft. Wij herroepen dit gaarne, op verzoek, als 
nu onderrigt zijnde , dat Pp. A. VAN DER SCHEER niet 
ís de Amfterdamfche Predikant van dien naam „ maar een 
partikulier man, E 





Leerredenen, over de Gefchiedenis van ’s Heilands Lijdeg 
en Dood , door ij STEENMERIJER, én Jeven Predikant te 
Plaardingen. Alde Deel. Te Utrecht, bij B. Wild ea 
J. Altheer, enz. 1858, Ju gr. Bro. 344 Zh 


V- dit boekdeel zeggen wij alleen , dat het elf Leere 
redenen over de Lijdensgefchiedenis bevat, de eere 
fte over Joh. ‘XVIII: 3-9, de laatfte over Luk. XX, 
6o==62 , allen in den zelfden langdradigen. trant als 
‚de voorgaanden , met gemoedelijken ernst, overeene 
’_komftig de wijze, op welke zich de Eerw. STEEN« 
MEIJKR de hoofdzaak der Christelijke Leer en derzel- 
ver beoefening voargefteld heeft , bewerkt , waarvan 
zij , die zoodanig zielenvoedfel verlangen „ zich met 
ftichting zullen bedienen, De verklaring der tekstwoore 
den is, in dezen bundel, verre weg het beste, Er is 
veel arbeid aan befteed, en zij is ook doorgaans juis- 
ter , dan in dergelijke verzamelingen, die er vele voors 


id 


handen zijn, 





HERMANNI BOSSCHA Oratio &c, Dat is: Redevoering top 
aanprijzing der Gefchiedenis van de Middeleeuwen , op 
den 8 November 1807 ik witgefproken ‚ bij de pleg= 
tige aanvaarding aan het Amfterdamsch Athenaùm ván 
het Hoogleeraarambt ‘in de Gefchiedenis der Middeleeuwen 
en van den lateren tijd , zoo wel als van hes Waderland. 
. &to. 30 Bl, | 


Wi k&nnen niet af, wederom een enkel woord des lofs 
| te zeggen van onzen waardigen Landgenoot, den 
Heere 1. BOSSCHA, bij de aankondiging van deszelfs Intree- 
rede gls Hoogleeraar aan het Atheneum dezer Stad, Het 
genoegen , waarmede hij alhier als Reétor der kaujnee 

té € Qe 


\ 


_H. BOSSCHA; ORATIO, ‚ Ôog 


Schelen ontvangen werd, ’s Mans welbekende verdien- 
ften , gevoegd bij de heuschheid des Heeren VAN LENNEP, 
hem ten ‘gevalle gereed om afftand te doen van een gee 
deelte der Historifche Profesfie , bevorens în haren gee 
heeten omvang zijn Ed, opgedragen, ziet daar wat Cus 
-Fatoren ruimte gaf en aanleiding om den Hre. BosscHa 
op eene vereerende wijze vergoeding te doen wegens der 
rang, dien hij met zijn vertrek van Groningen naar her= 
waarts had moeten opofferen, Hartelijk verblijden wij 
ons met hem wegens de welverdiende bevordering to 

den nieuwen Leerftoel , en keuren wij het eén gepast bee 
gin zijner optrede van denzelven, dat híj zich over deze 
ongezochte , fchoop aangename, toedragt van zaken. in 
dankbare en gepaste bewoordingen: uittiet, Met veel regt 
wederfpreekt hij vervolgens het toegenegen oordeel der 
goodanigen onder zijne Vrienden, als de hem opgedras 
gen taak van onderwijs , wegens de dorheid en ongeval« 
ligheid van de Gefchiedenis der: Middeleeuweri ,- eerder 
voor eenen laste dan Justpòst: aanzagen, en alzoo, Ón- 
danks hun béter doel, hem weinig aanmdedigden „ die „ 
ter zake van het nut dezer beoefeningen , zich adngerak 
mer vruchten belooft van het onderzoeken en leetarèn 
over die tijden der barbaarschheid , die hogtans, tot 
regt begrip omtrent de latere -hedendaag{che Gefchieden 
niss in velen ten grondflag dienen: moeten, en over de= 
gelve groot licht verfpreiden. Wel ter fnede daarom 
heeft BOSSCHA , onzes inziens, en tot nadere ftaving van 
ziju oordeel , deze Intreetede ingerigt ter aanprijzing van 
de Gefchiedenis der Middeleeuwen , waarlijk „ ter oorzaké 
van hare welbekende barbaarschheid, te weinig beoefend 
door de Beminnaars der oude Letteren, te veel verwadre 
Joosd van Regtsgeleerden:, latere. Gefchiedfchrijvers „en 
Mannen van den kuidigen oppervlakkigen fmaak in-wee 
-tenfchappen. «et ) 

.… Voorzeker niemand befeft beter dan onze Hoogleeraar , 
verkuischt, gelijk hij:is „ met de bevalligheid der Griek- 
fche en Latijnfche Schrijvers, hoezeer de lompe onkurie 
de der Monniken en de Gothifche ruwheid der Midde 
eeuwen.daarbij affteken , en toenmaals, al-wat fimaak ef 
befchaafdheid in kunstwerk of zeden genoemd moge wót- 
„den, te eevemaal verbannen.was door de woestheid der 
tijden. Niets uitlokkends, erkent hij dus volmondig, 
heeft de beoefening wan dit gedeelte der Gefchieden! 

voor hun, die meer bedoelen omzich te vermaken, dan 
. vS nut 





626, …_ He-ROSSC HA 


nut te ftichten. Daarentegen zoo iermand met een wijs. 
geerig oog en leergierig harte den loop en de lotgevallen 
gedurende de Middeleeuwen gadeflaat , dan verdient hare 
„Gefchiedenis , naar het woord van cicERO, bij uitnee 
mendbeid eene Leermeesteresfe des levens genaamd te wore 
den. Want niets getuigt fterker, dan dit tijdvak , de 
ijdelheid van alle menfchelijke beramingen , en voorts de 
meest onvoorziene uitkomften „of verlichting uit de duis- 
terheid zelve ontrezen, gelijk weleer uit den bajert de 
‘Schoonheid der Natuur geboren werd. De wereldheere 
Scheppij van bet Romeinfche Keizerrijk ftortte in door 
tigen zwaarte, werd verwonnen en vernietigd door den 
aanval van barbaren, tegen alle redelijke verwachting, 
en wijst derhalve-als met den vinger de zekerheid aan 
. van Gods Voorzienigheid. Of befpiegel den gansch ver- 
vallen (taat van kunften en wetenfchappen in de Middei 
eeuwen, en jajet uit dezen langen winternacht treden 
dezelve. met vernieuwden luister daarna ten voorfchijn. 
En te midden van het bijgelaof en zedenbederf , welk 
den fchoonen Godsdienst van yrzus, en de heiligheid 
Nan deszelfs eer(te belijders , aangreep en bezoedelde , 
madat bij pas alomme , niet zonder bijkomend wonder , 
wes gevestigd, ja ondanks de gruweten en onmenfche- 
Jijkheid „ waarmede eene dolle geestdrift woedde , was het 
egtaus wederom die treurige: gefteltenis der tijden en 
wan Godsdienftige verblinding of dommen ijver, die de 
Afgoderij omverwierp „ aan bet moorddadig' fpel der 
dwaardvachtess een einde maakte, het onmeníchelijk te 
wandeling leggen van ongoozele kinderen uitbande , de 
bwistelijke flaversij in ons werelddeel affchafte, en , doer 
zorgeutdigen eerbied voor de Heilige Gedenkfchriften van 
alen „Godacienst , geenen: geringen veorread bergde tot 
zen volgend: herdel der befchasfde Letterkunde. Voeg 
hierbij het zonderling verfchijnfel van de opkomst en lot- 
gevallen der deerbegrippen van MuAROMED , door geene 
zedelijke overtaiging, maar kracht wan wapenen in het 
Postelijk Azië en een voornaam gedeelte van Europa 
Aoorgedrongen, gevestigd en teruggedreven. Zoe valt 
woorzeker reeds uit deze wenken het aat der Gefchiede- 
Bis van de Mliddeleenswen op te maken , en geeft derzel- 
wer beoefening troost in duistere tijden , hoedanigen wij 
te midden der heerfchende verdichting beleefd hebben „ 
daar zij met nadruk het geloof en vertrouwen in de God- 
delijke. Voorzienigheid leeraart , die de lotgevallen der 
EE: we= 


EN ! 


C ORATEO. « © Goy 


wereld zegelt, offchoon niet volgens menfchelijke uit- 
zigten en beramingen. Hier komt nog bij eene andere 
zeer xangelegen nuttigheid der beoefening van dit ge» 
deelte der Gefchiedenis, daarin gelegen , dat, in meni- 
zin, Onze hedendaagfche zeden, gewoonten, bure 
Gerli ke en krijgskundige inrigtingen , het letterwezen 
en de verdeeling der rangen van de Wetenfchappen aan 
@enze Hoogefeholen, zelfs de huidige talen van Euro. 
pa , voornamelijk in de Middeleeuwen ontftaan zijn , 
en vandaar moeten toegelicht worden, Weshalve de 
Redenaar, nu zijne taak afgewerkt hebbende , met eeze 
ernftige aarprijzing befluit, om, behalve andere meer 
aangename deelen der Gefehtedkunde , en na derzelwer 
bevefdning „ ook het oog te vestigen op de zeer aange 
degen tijden der onbefchaafde Middeleeuwen; eindigende 
hij, tex flotte , met aanbeveling van het zwaar gevels» 
terd, echter nog ftandhoudend Vaderland „ aan Gode, 
en met af bidding van den Vrede, zoo noodig woor de- 
he gemenen, en tót-den bloef van kunften en weten= 
chappen, … : ze 
'Beniggies- nogtans, dit moge wij niet ontvéinzen, 
Imishaagde ons de keuze bijzonder van dat gedeelte der 
vergelijking op blur, alwaar de bevalligfhkeid der Grieke 
Sche en Romeinfche Schriften:tegen die-der Middeleenwen — 
wordt overgefteld , even als eene "welopgevoede en uit- 
nemend befchaafide Maagd bij zeme permeene Hoere af. 
Reekt, Inrmers hoe wel gekozen op zich: zelwe dat beeld 
Zijn moge, en fchoon het oor der Ouden zich aan duss 
danige vergelijking , krachtig in hare toepasfing , on 
zes inziens , niet zoude geërgerd hebben 5 , 
meerdere’ kteschheid ‘nogtans der hedendsagíche tijden 
meesmuilt op de gedachte, en oordeelt dezelwe Dese. 
den de defiigheid van den ópenbaren Spreekftoel, 
Met vérmaak deelden wij onzen Leezoren ‘den ‘korsten 
{houd mede dezer rde pen van vooras ja 
Rearigheid ven taal, el van voor > ER 
Faistieid van betoog, allezins den Heert s080C Ha waare 
dig is, . « ’ e En 
…. Wij zeggen dit op: d van het sangevoende wegens 
ge Conklesctiaid der Outien bij HUNB in As Esfage aud Treer 
Jifes, Vol. kl. p. 138 , waar bewijzen voorhanden sijn , ‚die 
aeser den voldoende ons gelegde werigene 


ad 


Waar 





828 0. Wi \KUPELAND 





Waarnemingen omtrent de Zenswkoòrtfen en derzelver con» 
Plicatien „ door C. W. HUFPELAND , Lijfdart:s van da 
Koning van Pruisfen te Berlijn. Uit es Hoepduitsch 
vertaald door A. NUMAN „ ‚ D. op hes Hoogezand, 

‚ Jet eene Voorrede van den Hoogleeraar THUESSINK. 

_ Geon. en-Amft., bif H. Eekhoff en L. van Es. 1808, 

. dm gr 8voe 190 Bl, 


T eze Waarnemingen, reeds door Rec, met het groote 
7 fte genoegen in het oorfpronkelijke gelezen, hade 
sen bij bem de hoop. doen geboren worden, dat 
zen deskundige de vertaling zou op zich nemen. Al 
waren dezelve echter den Rec, niet bekend geweest, 
dan nog zou de naam van HUFELAND, begeleid door 
dien van onzen Vaderlandíchen THOMASSEN à THUEST 
SENK „-gOnder een.00g in de vertaling zelve geflagen te 
hebben, bij hem de gegrond{te verwachtingen omtrent 
het belangrijke reeds hebben doen ontftaan. Co 
‚Wel is waar , dat wij. reeds vele beroemde mannen, en 
bijzonder ook onzen MICHELL , kumnen noemen, di 
zich met het onderzoek amtrent de Zenuwkoortfen heb- 
beu bezig gehouden';s- maâr niemand , durven wij zege 
gen , de Duitfche.- Geneeskundige uEckra alleen uit 
gezouderd „… heeft goo volledig in ’t bijzonder over, de 
complicatien deser  Koortfen gehandeld , als HUFE 
LAND5: complieatiens, wier aanwezen immers door vele 
zoogenaamde Browsianen is ontkend, waardoor zij niet 
zelden , uit.eene verkeerde toepasfing , die Koortfen vere 
kebrdelijk behandeld hebben. Gaarne hechten wij dus 
oms zegel aan de verzekering van den Hoogl. THURS 
SINK, dat deze Waarnemingen, in dit opzigta, iederen 
Genetsheer tot naauwkeurig onderzoek en navolging 
moeten worden aangeprezen, Zij pasfén, Óm ons van 
MUEELAND's Woorden te bedienen, is het leerftelfel der 
Nasuur; daar de onpartijdige man er zich in ’t geheel 
_ niet aan ftoort , of zijne grondftellingen en regelen 
in een ef ander heerfchend leerftelfel pasfen , niets {chrij- 
vende dan hetgene: kij door herhaalde ondervinding be- 
waarheid had bevonden. / 

Na eenige inleiding over de heerfchende ziektege- 
fteldheid en de kenmerkende togvallen der. Zenuwkaorts, 
« - over 


td mj K | 








OVER DE ZENUWKOORTSEN. ‚699; 


ever hare voorzeggingen er fcheidingen , levert de 
Schrijver eene uitvoerige befchrijving der behandeling 
van de Zenuwkoorts zelve, wm die der toevallen en 
combplicatien, daaronder de rheumatifche of catharrhae 
le, de gastrifche, de ontftekingachtige en de rotache 
tige brengende; met twee ziektegevallen befluitende, 
waarvan het eerfte zich door deszelfs veranderlijken 
vorm, en het andere door deszelfs hardnekkigheid one 
derfcheidde. | 

Alles vindt Rec. zoo juist gefchreven en behandeld, 


en met zoo vele blijken van echte practifche kennis 


doormengd , dat hij op de herhaalde lezing van dit Boek 
niet genoeg bij zijne Medegeneeskundigen kan aandrine 
gen. Hij doet zulks te ernítiger , omdat hij voor zich 
‘zelven overtuigd is van de waarheid van HUFELAND'8S 
grondttellingen , en in de practijk. derzelver echtheid 
getoetst heeft. Ook aan bevooroordeelde fchragers 
van het Browniaanfche gebouw bevelen wij de lezing 
van dit Werkje; welligt worden zij alsdan nog tijdig 
van hunne verkeerde applicatien bij de ‘behandeling van 
fomrmige compticatien der Zenuwkoortfen overtuigd, 
Maar wij gelooven niet dat zij thans zoo zeer op hun ftuk 
ftaan, nu immers hunne grootfte voorftanders, RoscHe 
LAUB, MARCUS, en de jonge FRANK, zoo aanmerkelijk 
wan ftelfel veranderd zijn, en deze laatfte in een onlaugs 
“nitgekomen Werkje openlijk verklaart, dat hij zich te 
veel aan het ftelfel van BROWN overgegeven, en bijzon= 
‚ daarin gedwaald heeft, dat hij meende dat de gee 
neeskundige wetenfchap binnen ftelfelmatige palen gee 
houden en uitgeoefend kon worden; hun, die de echte 
Geneeskunde , de kunst om het Vaderland en deszelfs 
Inwoners nuttig te zijn, willen leeren kennen „ de lezing 
en herlezing der Werken van eenen HIPPOCRATES , SY« 
DENHAM, BACLIVIUS, en vdn anderen aanbevelende,- 





Currir sPRENGEL, Historia rei Herbariae , Tom. F et 
II. Amfteldami (Amftelaedarmi) fumtibus tabernae:Lia 
brariae et Artium, 1807. 8vo, form. maj. _ 

Mersveitis en daarbij belangrijk zijn de Gefchriften 

van dezen Duitfchen Geleerden, die bij iederen 

Geneeskundigen- als zoodanig bekend (taat. - Behalve 

' En ve - Gat 


« 1‘ : 


t 


== 


« 
, 





Ze 


Et 


6$O C. SPRENGEL, RISTORIA REI HERBARIAE, 


dat hij zelf, nu eens uit de Griekfche, Zweedfchej 
Engeliche , dan weder uit de Italiaanfche , Franíche 
en Hollandfche talen ,@erfchillende Werken vertaalde ; 
fchreef hij zijne eigene zoo wel in de Hoogdaitfche als 
Latijnfche. eest allen kwamen op Duiufchen bodem 
in het licht, offchoon de nu voor ons liggende Kruid: 
kundige Gefchiedenis binnen Amfterdam, voor rekening 
van den Boek- en Kunstwinkel ia de Warmoesftraat 4 
ten voorfchijn treedt, . 

De geleerde Schrijver verdeelt zijn uitvoerig Werk in 
VII boeken. Het zite, uit even zoo vele Hoofdftuks 
ken beftaande , handelt over de eerfte beginfelen der 
Kruidkunde3 het ade, over hare toeneming en vorderine 
gen ; het 3de befchouwt hare afneming ; het 4de, ha» 
fe herftelling na de herleving der Letterkunde; het sde, 
waarmede het Tweede Deel een aanvang neemt , bes 
Schrijft de grondfteltingen der. Planten - ontleding en den 


_ gang der Stelfels3 het-óde behandelt de beginfelen van 


et Geflachtsftelfels terwijl het 7de of Jaatite zich tot 
den tijd van LINNAEUS bepaalt. ‘ 
‚ Het moet den Liefhebberen der Kruidkunde in ’t 
bijzonder , tn die der Natuurlijke Gefchiedepis in ’t 
algemeen, aangenaam zijn , dat dit Werk, en wel op 
Onzen Vaderlandfchen grond, het licht ziet ; het nraakt, 
naar Ons inzien, een waarlijk klasfiek Werk uit,en vere 
dient daarom ook een ruim vertier, door hetwelk wijs 
ook om den wil der Wetenfchap, hartelijk wenfchen, 
dat de onderneming des Uitgevers rijkelijk zal fchadee 
loos gefteld worden. 





Disputatio Philofophico-Juridica de conjunêtione Po. 
“pulorum ad Pacem perpetuam , quam etc. publica 
examini offert GABINUS DE WAL, Leovardin Frifsus, 
Groningae a. d. 28 Sept. 1805 hel. q. f. Dat iss 

Wijsgeerig- Regtsgeleerde Verhandeling over de vereenì 

gin der Volken tot eenen eeuwigen Pride. In er. Broi 

wien Voorwerk enz. 230 bi. | 


N' den Lezer, in de inleiding, eene fchets gegeven 
te hebben van den {taat der Natuur, dien wij ons; 
als vóór den Burgerftaat aanwezig geweest zijnde, 
moeten. voorftellep , en daarna van den Burger(faat , 
welke de Mensch, volgens het bevel der Rede, is in« 

ge 


€. DE WAL; DE CONJUNGTIORE POPULORUM RTC. éyi- 


gtgaan, nadat hij gezien had, dat hij zijne regten in: 
den ftaat der Natuur niet kon beveiligen , betoogt de 
Schrijver vervolgens , dat de tegenwoordige (taat der 
Volken niet ongelijk is aan dien der enkele perfonen vóór 
het daarftellen van den Burgerftaat, en dat ook werkee 
lijk beroemde Volken, wijze Staatsinannen en verlich 
té Geleerden van tijd tot tijd pogingen hebben in het 
werk gefteld, of ten míinfte wenken gegeven, om ook 
onder de Volken zulk eén algetmeenen Wereldftaat in 
te rìigten3 waarom het den Schrijver belangrijk genoeg 
is voorgekomen, deze pogingen der Volken, en de gee 
dachten der Geleerden daarover, tot een onderwerp van 
Zijne Verhandeling te maken, waarbij hij wel et vele 
shoeijelijkheden te worltelen had, maar welke hij eehter, 
door de gedachte aan de belangrijkheid en het hooge 
gewit van zijn onderwerp voor de menschheid , gelukkig 
8 te boven gekonmten, ee 

In het Ifte Hoofdtt, handelt de Schrijver over de mide 
delen, welke de Poken op verfchillende tijden gebruikt 
hebben, om zekerheid van regten te verkrijgen 5 daarin 
mhélding makende van , door de Volken verkozene „ 
fcheidsmannett, en van de hulp van naburén ter beflise 
fing hunner rogtsgefchillen, Daar echter dese middelen 
fehielijk ongenotgsaam bevonden werden , kwam mers 
op de gedáchte , om Volksverbonden (SyBemata Civitas 
sam doöf PUPFENDORP Kenhdemd) daar té (tellen , waate 
van het verbond déf AmphiByones, dat der Lyciers en 
het Aehaisch verbond, het Duisfdhe, het Zwiefwfahe 
het Nederlandfehe en AZmerikeamfihe genoemd worden, 
em Vin alte deze verbonden worden de nudeelen , die 
echter volgens den Schrijver níèt zoo groot zijn als dere 
zelver voordeelen, opgegeven, duar die vereenigingen 
van Staten meestentijds gebloeid hebben, en nooit, dan 
door vreemde magt, vernietigd: zifn. 
 Ondertüsfchen hadden déze verbonden flechts tusfchen 
weinige Volken plaats, én het was duarom, dat geleer. 


… de en verlichte mannen van tijd tot tijd onderzoche 


| 


f 
' 


h 
‚ 


hebben , of zulk een verbond niee voor alle Volken moa 
lijk ware;3 waarom de Schrijver dan oök overgaat toë 
et opgeven van dezer gevoelens , en wel in het Ilde 
Hoofdit. over de ontwerpen Van HENDRIK DEN 
ter bereiking van dít dóet, - Vooraf echter merkt 
kij zeer gepast dan , dat het nietnand verwonderen 
moet , dat men bij. de Grieken on - Romeinen geco 
*. " pos 


b 








64 6. DE WAL 


Sporen van zulk eene veréeniging met vreemde Volken 
. vindt, omdat deze beide Volken zich boven alle andere 
verheven waanden , en met deze geene gemeeftchgp oe 
fenden; noch ook in de Middeleeuwen, omdat er toen 


genoegzaam 
plaats had, 
gedacht; w; 
HBNDRIK DE 
een ontwerp 
vóór zijne k 
gedacht te t 
men, en, ait 
Huis van ‘Oo 
den was ,. hi 
met ELIZABE 
ijk ook de K: 
ereenigde 
Duitfche Vor 
den; wannee 
overleed, en 
flerkte van g 
zulk een heil: 
zien. Verval 
opgave van h 
waarvan het 
tijd rust en 
bij zes kleine: 
de hebben d 
van zijn geta 
hetwelk alle 4 
den bepleit. 
alles uitgevoe 
kig vermoord 
der menschheid te niete gingen. 


Ì 


\ 


1 Hiesop geeft de Schrijver de verfchillende tevoelgs 


der Geleerden over dit ontwer 
op, als van suLLY, van den I 
MEERMAN, Val ANCILLON êu 
bij eimdelijk, met eene hem pa 
gen.gevoelen voegt „ daarin p 
Prijzen valt, maar ook te regt 
delijke en burgerlijke vrijheid 
tegen de Onchristenen, cop cat 


„geer en den Wereldburger bets 


D, van 
vaarbij 
zijn eis 
tin te 
der ze- 
oorlog 
Wijse 


“b 


“DE CONJUNCTIONE OPULORUM ETC, 633, 


‚In het IIIde Hoofdft, ftelt de. Schrijver het gevoelen 
vân DE GrRooT voor, en wederlegt diens aanvallers ‘met’ 
de woorden van Cras, in zijne overfchoone Zaudatlo'’ 
Hugonîs Grotii, Es (En DI Kn ' 
> In het IVde Hoofdít, geeft de Schrijver k 
len op van den Abt DE ST, PIERRE én vann 
Niet zoo zeer aan de inwendige Wrigting de 
als aan derzelver uitwendige betrekkingen 
ROUSSEAU derzelver ongelnkken toe , ter v 
van welke aok hij een algemeen Verbond der V 
hebben daargefteld , beftierd‘door een opperft 
hof, datalle onderlinge verfchíllen zoude beflisf 
Vragen ftelt zich ROUSSEAU voor: ten eerfte 
danig een verbond senen eeuwigen Vredé zóude te weeg: 
brengen , en ten tweede, of het belang der Volken zul 
een verbond vordert; weike vragen hij beide ftellig be-" 

“antwoordt. 7 En : . 

: Het gevoelen dezer beide mannen voorgefteld hebs 
Dende „ laat hij vervolgens het oordeel over hetzelve' 
volgen van LEIBNITZ, KANT en EMBSRR, van welken 
Taatften hij deszelfs fpies wondige tegenwerpingen, met eene’ 
fcherpzimnigheid , die zijn oordeel eer aandoet , Czonder” 
echter daarom het plan van rousstau goed te keuren), 
wederlegt ; befluïtende dit Hoofdft, met éene op, 
van het verfchil tusfcheg de gevoelens van den Abc 
DE ST. PIERRE En VA HENDRIK DEN IV, — 

In het Vde Hoofdft, befchouwt de Schrijver het gevoee 
Ten van VON LILIENPELS, die, geluk voor het hoofde 
doel der menschheid erkennende;, daarom een eeuwigen 
Vrede wil, omdat de Oorlog het menschdom ongeluk 
kig maakt, én daartoe almede een opperfte Gerigtshof 
Onder de Volken als het beste middel befchouwt;s: 
welk opperfte Gerigtshof hij echter nog in fommige' 

evallen aan een algemeen Congres wil onderworpen. 

ebben. ' 

In het VIde Hoofdft. komt het gevoelen van KANT. 
op, het tooneel, die eenen eeuwigen Vrede, als een’ 
idé, door de Rede ‘voorgefteld , tot hetwelk de Volken 
gedurig naderen moeten, befchouwt, zonder te onder= 
zoeken „-of zoo'iets ooit zal worden ddargefteld, daar’ 
de ftema der Rede, om daar heen te (treven, aan nies 
mand twijfelachtig kan voorkomen; deelende de Schrije 
ver vervolgens de praelim{naire voorwaarden mede , zon= 

bETT, 1608. NO. 15. Xz der 





ET Te br wai . 
der, welke, volgens KANT „de hadering tt dezen Vre 


de ‘ànmagelijk is» 


zals, dat „ in het bijzonder „ de beoefeniag van het Nae 
tabre „ Staats- en Volken-regt-door de magtigen daartoe, 
eel zal toebrengen; en dat, welke oqk le voordeelen 

n‘zulk eeïie vêreeniging zijn mogen, het voor ons gee 
noeg iS dat de Rede de nadering tot dezelwe gebiedt „ 
en. dat de Natuur derzelver toekomst belooft; belluitens 

e, eindelijk dit Hoofdftuk: en daarmede zijne fchoone 

érhandeling iet de drie bekende, hierap zoepasfelijke „ 
coupletten: uit de éerfte afdeeling van den Lieszang van 
ARNTZENIUS, voor de 18de Beuw.. : in N 
„Ziet daar den inhóyid van eene. Verhandeling „welke, 
alle blijken draagt van de belezenheid, veerhaadimheid en 
Kunde Van defzelwer Schrijver, welke das oyen, ge 

hiteven is in&éù zuiveren Katijufchen fj, en daar 





DE CONJUNCTIORE: POPULORUM ETC, , Gùy 


door getuigenis: geeft van des Schrijvers gerïmeenzaamhetd 
<snet de fechriften der Ouden ;: gelijk de géhéele- behande. 
ding van het onderwerp , €en ook inzonderheid de 4e', 
achter-de Verhandeling gevoegde, Thefes taseötnen „dat 
‘kij de beoefening „ ook der nieuwere Wijsgeërte, op de 
gelukki fte wijze , met die der Regtsgeleerdhetd wérbotte 
den heeft; zoo dat wij alle redêren meenen te hebben ; vin 
aarí onze Lezers de gunWiigfbe gedachten wan dît- {tuit in 
te boezemen, &n ont den StHrijver fnet dezen zijerr lef. 
terarbeid , en:de- Groninger Hoogefchool tët-eelf’.Kwee- 
keling , welke haar zoo zeer tot eer werftsttie , geluk 
te wenfohen,; * …… … "eme en 


En 1 
artis saf 
' * . . * h) * 
| "pete En, A er MD Ar, 4 





NEO eN Seth er ebr rd 
Resze door: Duisschlands Noordelijke: heiftn, ende mkeuswe 
_ Franfoha: Departementen in dem zoener. van 306. ‚Door 
… As Je: BONGARDFe Jide: om heatfde Deel. „Mer Platam 
Te ‘Haarless „bij ‚Bobo ide gr be 07geÂlani) 
Od ent ei ad or EE ee Ne adr ae} 
IJFet :meg iusden jare 2807 beloofde Tweede on lgacttee 
Deel dezer Reize verfcheen, tan toegezegde tijde. 
Het is volftrekt in, denzolfegin Seapak.en ijt ala het vgore 
gaandes weshalve de, daarap.g te- aanmerkingen ook 
op het tegenwoordig Dael pasfen:(*),- Ons: (last overe 
„zulks niets anders te doen, san hor verder ;beloop dezes 
Beäsverhaals,:kortelijk op W& geven , en::dus.-onge Lee 
wers te onderrigten , wat zij in dit Borkdeel zulden. aan 
Arien. … E Le On, A EE 
… Cusfel is de eerfte ftad , welke. wij hier jatreden „en waar 
ens meer bijzonder het groot. gebouw voor:de. Modellen 
_verteond wordt , alsmede het Mufeum., Het buitenvere 
blijf WWilhehns-köhe, ’t geen de Reiziger, met eene order 
vau den Keprverst voorzien „ bezigtigde, brengt hem ia . 
serrukkiag. De dag, hier befteed , haudt hij voor. een 
der ckooalte zijner geheele zi sé doeh hetis 
wroegt bij ef EVENS , ‚‚ bijkans wiet mogelijk , dit genot 
volkemen naar waarde te befchrijven, daar de ferkûe 
„wobrden., de uitgezochtíte. fpreekwijzen, immer varre 
beneden de taferoelen zullen blijven , die. men onderneemt 
‚te gevens. Ik zal het echter wagen eene. (chets vaa alles 


pe 
) 
« 


td SO | 1 Vern à ' . ei Le . 
… €99 Zie pane Faderl, Lebret raar aber. bl6spe 5 
, X 3 . 


685: A Je BONGARDT 
mm Intuefehen w 
voortreffelijk: inge: 
voorbeelden; daor 
kortonz..AHes.;. tot 
verlichte, ==-en 
lang voor: dom- 1 
overige Volken va 
de: raden”, sia o 
gereten: velo 
wonder, dät-een 
ingenomen, in zi 
dandfchien. Dichter 
„_oordeet:over velt, 
gen: zet. geeft 
“ den esnen' „en, 
kerit de pan yoet 
mogen beantwoor 
Keulen. ‘bevalt … 
fte, door hem de 
net var’ den: Berk 
doctt dear „chans, : 
overleden is , ei N 
aan wien. hij het.) Ei 
ve terftond. heeft weggevoerd:  … 
Schoon de Heer BONGARDT ; Op: de. Rib welke hij 
lijk uitgeeft, van-Keweg paar Aken gerelsd'i is, kan 
Br iet-nalgten „een agt van; alen tot Gelder hier 
in to lasfchen.. Den dzaad zijner laat{te Reize weder-op= 
vattende ; brengt, kij den, Legzer:te Aken en Berchet, en 
vertelde des, eenige bijzonderheden. 
Maattricks: intredende , komt bij er Biiger de 
Zander:boten. —- , Een Za denk it voormalig 
eigendom..vau.zijn Vaderland „niet. zandef eené fmärte- 
lijke .sandoening ovar: deszelfg verlies, die te faartelij, 
ker wotdt „ als; men de waarde van deze plaats verp 
gens: Ontwaart,”’ … De, omdeed van 1793 en 
1794: hebben -eene je onbefohrij „fchade te. Pt ge- 
bragt ; waarvan;nog alle mer woe enen niet zij 
ruimds: doch „ever 't geheel kga. men zegden 
bricht et:eenen vernieuwden Fuister uit pak 
rezen: : Het grootte gedeelte van het dangenaaor lomim: 
der: wallen is;mog. niet : weder, berfield vgle. Kloosters en 
kerken: wesdn - erwoessp saden, niderhand: bedoeren 
JOAE « 















RRIEE. , 659 


en.” nt nn io 
8 De Heer BONGARDT neemt over Roermonde en Gelder 
zijne reis naar Cloaf, ’t welk vervolgens de aandacht des 
Reizigers trekt en het einde zijner Reis uitmdakt. In 
een Nafchrift-tenige algemeene. sannterkingen nopens 
de nieuwe Pranfèhe Departementen Brvende, vangt hij 
aan, „, de Inwoners doorgaans gelok te wentchen over 
de vereeniging met Brankrijk;”* de reden, tér ftavinge 
hiervan, leze. men in het-Werk. nt. 





Mengelingen, door Mr. WILLEM SILDERDIJK. JPde Deel. 
id Anfierdam „hij Je Allart. z808, Je gr. Bve. 
167 Bl. 


. n 

oezeer dit vierde Deel der, oude Mengekingen het 

derde Deel der nieuwe ALengelingen van: den Heere 
BILDERDIJK fchijnt: vooraf te gaan, is zulks ofis echter 
welkom, als zijnde eene verzameling van een viffentwin. 
tigtal afzonderlijke dichtgedachten „ - bij - onderfchei- 
dene gelegenheden, in vroegeren en lateren tijd , zelfs 
nog in dit ‘Joopende jaar , vervaardigd. * Mer kan niec 
alles ‚ in ‘zulk een buidel „even fchoon vérwachten. 
Niet één zang echter, of hij draagt het kenmerk. van 
s’Dichters kanse. Het minst van allen beviel den Re- 
cenfent het laatíte fcukja getiteld: „Mijn Buenverbijfs 
A) x4 


éé W. BILDERDIJK 


‘em de herhaalde Feremiaden, welke daärin voorkomen ; 
ftrijdig met de ruime en frisfche velden rondom Katwijk, 
welke de °° 
verruild 
drie Dui 
vakken v 
tigd is. 
ebulk en 
chaafd' 1 
Bij de 
den oude 
ne getrou 
mavolginj 
zoo zeer 
buiten he 
engetwijl 


roos 


„aes 


»'t Hals te moffen, t'huip te krentelen , 
Koe en ploegftaart na te drentelen, 
Neen ,'dât lever heeft geen” aart, 
- Ik zoek wilder. avontnren, . E _ 
"Dan den drieftsl plat te fchuren,’ 
* … Dan te dromen. aan den‚kaard, 


«9 °k Wil het gant, van fchulmers fchuim, 
% Spaandên zefbuia et Eni loen valens”: 
. n brageeren op den vloed”, … 
Daar mel zegd de zeeberem: 2e 
‚Om zijn hoofd Ket blinkend Iémmer, 
« Ea de plaimen‘om den, hoed, …. ::. - 
zes Groote 


7 MENGELINGEN 


Grootjen ZA hem óp de baren 

N Vaderlfjke ftrand ontvaren, 

‚… En,'gebloosd van heldenmoed, 
Op den hoogen fteven prijkén, … 
Dajt. i% land te rug zag wijkéne 
„Met 





en’ hollen afltheldsgroete * : * * 


Xzs 


be Neg 


„WAILBERDIE 


Stuur E 
Zee- e 
Doo: 


“Dus, dus fprak met fchreiende oagen,- 


Op haar krukjen neêrgeboger , an 


De arme Best met {chor geluids 
En ä gen Inrtel neêrgezeten, … 
Neéri, ik, kan, het niet vergeten 

” Riep zij ‘bikkend , ikkend vi. : 





„ Wir oneriagBs, wijl war onraart mlit 


Hemel , ach f angst bezweart ml lj, 
Daar.hij op de. diepr plasche, 

Waar de visch der zui 

% Water uit zijn ansgenden et 





Over zeilen blaast en mast. …y - 


erlranden, …… 








_ 


»‚ Âl mijn leden trillen, beven, 
Als ik dadenk hoe zij zweven, … 
Tuimlead ín ‘bet golfgeklots, 
Dat en mast en (tevens fplijten , … 
Kielen van ‘elkaâr kan rijten, 

Of verplertgù op de rou. _ 


‚4 Daar de.naod voor.’t veege leven 
Schip ên lading prijs doet geven; , 
Daar mer’ op éen dregrauw rijdt; 


“Nederploft op: harde zändems 


Of te barften floot in *t'fttatrden 5’ 
En één dood tiendubbeld lijde ! ‚ 


‚‚ Hemel ! kan men °t waarheid -houên?® - 
Die de do: 


ood: zoo na aanfehouwen, 
Dien zij zoo in de ooren. greeuwt, 


‚ Wen bet fchuimend (golverferdken*-… 
… Tot de ftarren-‘fchijar te raken, *. > 
Ep den donder overfchreeuwt. … * 


% Die dan weder winden. bazen. ;…,.… 


p Gods wenken zien bedaren . 

En gemuîlband door zijn kracht: 
Aan de dood haar buit ontwräingen ;-- - 
Vaartuig , fchat, en fchepelingen 
“Aan behouden reé gebracht: 


s) Die 'de lof dier Almacht zongen, 

Die den sfground: had bedwongen, - 
Tot verzwelging reeds gereed | 

Kan nieu (zeg îk)- waarheid houden, 

Dat; van bar, die dit aanfchouden „ 
lemand oolt zijn’ Gad, vergeer? 


„‚ Dat-die ooft als woeste dieren, : 


‘Dol, brooddronken,„ zouden, tieren ; 


* Moedwil drijven # zwelgerij? 
ust en ‘vfée en orde fchendet 


Of zij God noch wetten kenden, 


To vervloëkte razetnij? 
> Ach , dat wehdig vee tol woede, 


… Dat Gods gram{chap tert en roede, 


Roept. Hijs als verdaolden ‚wete, 
Hei afgedmaelde lammeren, … 
ie zijn weldoend harte: jammeren, 


Altijd wader, altijd teéc. - 


* 
A (:MENGELINGEN zer 


> God 





pe 


Vorig tot uw Abmacht riept. 
“Leef 6 ler ijn wh 


w. BiLDER Dijk „ wende meen; 


God! zie neder op iijn fmares -t 
Ea, zoo ooit mijn op ki fame 








'% Hart tora bj të be 
Als hij weêrkeert vah het’ diep. 





Je G. LM:SAGR TEN BROB Ee:DICHTPROEVE Gl 









El roeve ‚door Je Ze Resedam, 
SBN. Cogel: ros bre doa, Nd d 


gêdichtenftrepen , uitroepingsseckenen, ‚en ijdele , wmadedge 
" ane 





ws on JeGe' LE SAOR TEN BROEKE 


Klanken ontlast, doch thans gelukkiglijk uit de mode is gesaskz. 
Wat beteekent het toch, wanneer de Dicùter zingt: 
EE Nl =p AE DIe 
“ ‚Maar liépende grasjes (men zegt hèt gras, niet het gras) 
een ritfelend blad : 
» Verhoogen mijne aandacht, vertedren mijn hart; N 
7 úy-Ba-geeven mijn viel eed wellastig® heart "ft. 








bled koude de aindache ‘verboogen / hee 


’ 
Von voethfijvert het werlvaldig gebraiken van: dezelfde beelden , 
als van blaadjes, bloempjes, (truikjes enz. en voorsl van ro= 
wen rozeaknopjes, Watromtrent BILDERDIJK te regt vaa 

Is Zefir nog, nier moê van ’ darten om de roos, : …_” 
vAn deon ge met: met mij‘om *t eindeloos gebloost” 








«»'Wijders oritdekken:wij iu deze Dichtproeve éene flordighetd 
een ganzien van tétffpelling en interpunQuatie, die de flerkfte 
$isping verdient en niet te verontfchuldigen fs; gedwongene 
Miedrokkingen, die er. slleenlijk om het rijm zijn ingevoegd, 
en harde, ftootenderegels, wasrop wij den Dichter opmerk- 
zéem moetert maken, De mentgvuldigetwal- en fpelfonten 
Kunnen wij ‘nlet opgeveri: want dan 2óuden, wij te veel moe- 
ten aftchrijven. Een enkel voorbeeld fechts, -Op blsdz. 4 
zegt’ de Dichter: en : 


7 " Bier wondt (in plaats van worn!) Maria ”c Rid fo doeken” : 

Merwelk tettertijk betéekent: Aler brengt Maria het kind eene 

wonde boe in doeken. d 
Gedwongen om het rijm zijn de woorden op bladz, 27 


3 Sehöon ge uw geringheid voelt.” … Op blad. 58: ;, Mask 
jn-ertenden Wadirions zoek” lm wan denzelfden aard en 






ane a 
DICHTPROEVE. ‚ 647 
EE, - EE: art 
Wens anwaerdig. is het rijmwooi ongemak, op :hladau d 
‚ voorkomende. . Dit ongepaste , trivdale. woord ontûer her 
ganíche dichtftuk,, hetwelk inderdaad . veel. fchoons, „berieg 
gelijk mede de- woor » In't begik zijns levens,” hier ten 
geaemale overtollig Zoo er. eens. eene tweede uicguve 
dezec Dichmproeve mogt. apodig wezen, zouden, wij: dek 
Dichter voorllaan, om in plaa. van. do,cegelen; > . 


% kind.in.deekens 



























gende, of ‘ander 
men, te ftellet 








ei A et 
e,‚ die hem bet 
bai: 





» Hier vwootk, ’% din aken: 
„ Een voedei 


\ „met frog. geraid 
” Wagijne miegs — hier; leed saw”; Godheld 
» Reeds menfchen fart 958, arnfebgn LeRuld”” 





Hard en tot wie 
hem locti’ne, ons 
ook de hope „het 
harte door ze 200 
welfprekend p dae 

saunw 

zheel 

liche 
ter hier hee telde 
hij het, misí ken? 
Hij wist toch Dest 
en dat onkie gen, 
wanneer dez jelij= 


ker worden, ee on En 

Het dichtftukje “Bij het Graf van een gevallen Meisje, heeft 
eenige overeenkomst met moLLEns meesverfuk: Aan een ge- 
wallen Meisje, geplaatst in het ade Deel van de Werken der 
BatraafJche Maatfchappij van Taal en Dichtkuade, :Doch het 
zou onregtvaardig wezen, den Heer LB SAGE TEN BROEK 
daarom van het erímen plagd te befchuidigen. . Zonder twij= 
fel heeft de ‘laatstgenoemde bet dichtftukje van den Heere 
TOLLENS voor oogen gehad, toenhij hes. zijne vervaardigde „ 
en, misfchien, moer het wel als éen 7, op dat van ToL= 
Lens aangemerkt, warden, én dan Jevert die overeenkomst, 
wel verre dat zij te daken zoude zijn... eene ‚voortreffelijke 
beid ops 7 De 





és J. 6. LE SAGE TEN BROEK 


De Vertellingen , achter aan gevoegd, hebben ons wel hee 
beet van alle ftukkeo® behaagd. Zij zijn ongedwongen, na 
zxuurlijk en vloeijende ; en het komt ons voor ,dat dit vak meer 
ame den aard en aanleg des Dichters overeenkomt, den de 
zedelijke Wagens. De Albumblaades is allerliefst; de Ope 

che Onnozelheid eene fraaije facyrë op onze laffe, nietse 
bed de , verfranschte Heertjes. Wij wilden eerst die 
ftuk, tot eene proeve, overnemen; doch wet zou het bee 
teu? Die het lezen moesten , krijgen het niet in handen, en 
wij kunnen er, voor als zog, niet toe befiuicen , om op 
den Titel van-ons Maandwerk te zettene wis hes Fransch 
‘vertaald: r 

Het fluk , ten eftet voerende © DE DICETER JOBSON, zule 
len wij onzen Lezeren , ten bellnite , lesserlijk en, 


Een Dichter, in de zestiende eeuw, vr 
Die jousson was geheeten , 
Ee, door zijn kunde , 'e cieraad wes NN 


Voor jonNson aan bleef dringen, 
. De Vorst zond eindlijk een gefchenk 
: Doer een: der hov en. 
Toen deez’ de woning des poëets, 
Met moeite, bed gevonden, 
Beriehte hij dar hem de Vorst 
Goedgunftig had gezonden — 
En, daar de Koning achting had 
. ‘Voer waarlijk groote lieden, 
ak Hij die gefchenk, ten blijk van gunst, 
' Den Dichter aan liet bieden. 
. nam het pakje dankbaar sen 
maakte °t beevend open; — 
Wijt hij ven zijn’ beroemden Vorst au 
__ Tets Vorftelijks bleef hoopen, - ' 


NE : 5 


“prourenorvt, ” Ns 


= : „Bh'opende het pakje den mes ve 
d Hij telde telde weder ee 
hid Hij vond ’er twee paar Guinies in=e enn 
2 En =e lag ber zwijgend nêder. 
. De how'ling had eas rond gezien 
oe sr Bn brak-die ftilte fpoedig vn ee 
1 Hij fprak» Gij zije hier klein getalsd. Nn 
… _- Eg.zoorbet fchijac. &rmoedig. . 
- => gei. de Dichter, maar de zich a 
2 «Ven. Groptbijfanjes Koning, £ 
„+ à v@Naar-dag ik ult zijn, gìft befpeur,  - - « 
Heeft nog veel enger wooning. 





beginieien. - . 

‚ Verwerpelijk is iedere Roman, waarin eenige andere liefe 

de, dan die het kuifche huwelijk beboet, uittokkend geteen 
LEIT, 1808. NO. 55e Yy kend 


6 & KOOPEKD UE: 


kend wordt „of waaria.dess heremtogt z00dinig werk. voon: 
gefteld, dat “de aedigheid blozen maat An ook keuneo: wij et 
t overdrevene, en bes. iobaezeman van zoedanigaerwecht 
tingen, die het beste, haawelijk miet basredigen ei hopgelijk 
af. Nadeelig is indedeqd. det gvertpannan.: Bos hong, op= 
voeren der verbpeldiug , waerdaor de weeketiske -werord. ef 
en fmakeloog ward e…Dlpar waarom noudea. wilk veor, het 
overige. der jeugd eeng ieâare QEKCESR » die. haas, za voel 
vermaak geeft? De. wijze ep goede varmuc. leide, fotrgecne 
aedeloosheid „ an , 2e deo, wensph: sa vanedelsn: ‚mig. en 
van alens Welke Zoo dep on PINE ie We ene, 
van dien, WEIke 299 Ai 3 es ingee 
worteld, en. waaraan onze beftemming en weskenamheid op 
MITE MARIL. EPNALGENS CD ANALE „REL GERRA-AOO Mtr 
ken band zijn es behe Ook voer eenen Jateren keftijd 
ds oeno, Hekdergefch ae lef en, Auakolnnes. wij. beklag 
gen die .eahsgenooten.…. de gemoegena 
jaan, nint- mog dikpeijjs met een nieuw, gewagen bezieneran , 
ook as de zilveren. bruiloft, en wewtches deze :heaet Ae ton 
van de zgodanigen, die op den tijd dat oatuur en. hasestogt 
hap zoe luide fpraken, en harer sagren deden ‚nog 
ens. met vreugde terng-ziam.. en, toenmalige: keuze 
gevormde wenichen als de verdendigt en galukbigde uit 
Te) an Je neige leaftijd. rekenen. 
eboort bet legen van Romens niet de énige 
gef ie As anze jonge led te zijn, en a hege: wij 
Geeren. q ot naar Mate Bij de ae tor 
hallzame. werkzaamheid beenie weer honen te leiden, bes 
hiding et nuige kundigheden en het hars met edele gevaen 
Zoodanige (chapfeltjen, die sen nice den san 
Gant ier Mier denken, en van niets den ven liefde en hes 
droomen, balklagen wij bamelijk. Den het hangt van 
ijver ee eener opdie gelchiedanis toeh grootendeels 
e of zijn ‚boe dezen. sanzien AUtIZ of nadeel wezen 
zal; mam, daan da  Tiefdengefchiedenis voor hes jeugdig: bert 
pirakbande ien vinds bij opmerkzaamheid. en. het hest voor 
ândar fel. apen: Neale wee Hohen van 
weskelijk puun meer, ee, reg : 
‚ Dogb apze inleigiog ward te edeog, 
maor, wij, echter eenige meerdere verfok oming: apen» daar 
Met wek ven Wwassvap wij melding, meewn deer. 
biizander, beeft pe if ve hes, ia goch.nlee. sleam, een. Romae 
Raven zeer, 4 apel „RIT, VOON del Mort, van. ge 
Merv in QP$-00g „ EDO,U undanda, mendochgitg en. 
gers, in zoa. verse. wlj ui. dep aaoleg eu'die eaztte. Beet. kuov 
nen oordeelen. „ zal dezelve voldoen aan alle die- veseischees… 
Welke wij,boveu hebben sangeftipt, on: heet. deezeuboven 
mg dage okllekende waardes. dak Wilma om je 


. ‘ 


a 





EE 











MAURITS LIJNSLAGER. A=) | 
defienêfehe pen en ven Vaderkndseh hearts. ik voor 
ots Vaderland is: ingerigt, en in “bijzonder het echie oùde 
Hollendfche: naekrer En Ode Holnndfche deugd aiemuntend 
doe ‘aitkomen , deg Leger datrvoor geheel en sl innèemt, ea 
ärecheig tor davolging. aans à 

De Schrijver plaaut sijne: pefchtedents în hét tijdttp van de 
Opkomst ti “reeds sanvenkeltjk gevestigde gröocheid en bloef 
Onzes landy, tegon ber elhde Gan het twaalfjarig beftand, Zijn 
MAURITS LIJNSLACER' is de 'zood ven eenen hea 
Koopman. Op sljn wehetiende jaar riep hem het belang van 
het Kantwor zijns vaders near erm, Zich te Rescerdam 
&phoudende;, san watr bij vertrekken zou, vindt hij «ldaar , 
aàn het huis van eeneh vriend zijner ouderen, ín MARIA VAN 
vuur, deszelfs dochter, het waardig voorwerp ajjner. deugde 


Rame Hefide. Een hurer broeders , een jongeling van losfe bee 


ginfeleu , worek: zijn reisgenoots dan (pöedig bezweek het ver- 


&wake geftel- van dezen voor de emskken der reie en dé 


kracht eener ‘daerop volgende ziekte, Nu voek de Leser reeds , 
WR van zoodanig: verhasl ohder de bekwame handen van den 
Heer LOOsjES worden ken, Maar gef dit verhaal tot dus verte 
vrede afwielclieg en leeresamt ofderhaud; door de- toekenning 


ook van. den Vaderlatrdfchen-aerd &un de oude Vederlandfche 


geden ; vouden wij hier reeds nu en den belangrijke herinnering 
omtrent de gefteidheid en voordeelen van:ons land; s 


outithoetëde. MAuRITs ne reèds smeer dan één bereemd Vader= 


dandsch man, (den uitmuntenden KAMPHUIZEN onder andere 
alet minder oûderboudend en belangrijk wordt het verhaal, 
nadat de Jongeling de hoofdsaak, om welke hij reizen moest) 
cegt kort en oed hid afgedaan, en dan zijne reize voortzet, 
en det wel in gezelfohep van den beroemden Vlaamfchen. Kunste 
Schilder aceton van $ te Plerence keunis maekt met dea 
Muzijlant MANICMETTE ‚(wiens dochter anTohra zeldzaam com 
aresteert met bet Hollandsch melsje; en de omgang met welke 
den-jongeling:ecue eenigzins gevoelige mear nuttige les geeft, 
berrekhielijk: den: aard en dé hevigheid der hertsrogven in dát 
and); verselgene: mist Fijen vriend de kuuscftykker opneemt , 
en abwerder op sijne stige den beroemden GALILARUS OALILARE 
Ontmoët, ed. eoggetuige id -van Het gevangennemen van- deken 
Wijsgeera: Overal: neudst mAuRers het setkwaardige o 


| ‚waar hij dem grooten 
aio echos'Holtandfbhe beginfelen, het aanbod aflaat, om zich 
aîdaar „met bet uietsigt op het allergrootst fortuin, te vestigen. 
En aangensum gezelfchap reist hij verder , en‘ bezoekt Zwréne 
Vele deerzame gefprekken , kig onderrigt dat hij overal opis 
Dn J 2 | d 





8ss A. LOOS}F8B PZ. , MAURITS LIJNSLAGERe 


melt, verlévendigen het werhaal , *t welk nu en dan door bee 
rigten’ uit het Vaderland , en ook van zijne MARIA VAN VLIET, 
sgt aangenaam wordtefgewisfeld, Voorts haudt hij zich vooral 
ook nog in Zwitferland op, en reist naar Holland terug; ne- 
mende twee nog jonge kinderen van eenen waardigen Protese 
tentfchen Kerkteersar , VILLENEUVE, te Lau/anne, (die dere 
waarts tot hunne verdere opvoeding gezonden werden) onder 
gijn geleide. Deze terugreis doet hij ín gezelfchap van den 
Engelfchen toen nog jeugdigen MILTON. Ook, hier is het werk 
ijk in nuttige leering, en gecft aangenaam onderhoud, 
Zie daar eene-en andere voorname bijzonderheid sangeftipt „ 
swaarult de Lezer -oordeele , hoe deze Roman gebeel en al tot 
aankweeking van nuttige kennis en edele gevoelens is ingerigt. 
De Schrijver vertrouwt; ‚, dat zich niemand ftooten zal aan eco 
s» nige kleine vrijheden , die hij zich , meest echter omtrent 
2, Buitenlanders, heeft veroosloofd ; terwijl men dit fok bee 
ze fchouwen moet, niet uit het oogpunt van eeve ware, maar 
ss Verdiehte gefchiedenis, om welker belengrijkheid te ver= 
p» meerderen hij van tijd tot tjd wezenlijk beftaan hebbende 
ks perfonen doet optreden,” Hoezeer wij în den’ gronëf, 
blijkens voorgaande beöordeelingen, te dezen opzigte mer 
den Schrijver van een verfchitlend gevoelen zijn, nam echter , 
bij de lezing van dit werk, ons hant als °t ware ous oordeel 
gevangen; zoodat wij hem deze, de achtbaarheid der Gee 
Schiedenis wel eens kwerfende vrijhèden, hier ligtelijk kon- 
den vergeven.  - ’ 
De algemeene verklaring , in het zelfde Voorberigt, ome 


“grent de Recenfenten, die wel iets van een* gemelijken uitval 


heeft, had de Heer Loosjes, wiens redelijke cigenliefde toch 
over ’c geheel allezins reden heeft om over de beöordeelaars 
wijner werken voldaan te zijn, wel mogen achterhouden, 
Hij beklaagt zich over dezulken zijner bedordeelaren, die , 
w. onder den fchijnfchoonen glimp van hoogachting, hem zijne 
« feilen- hebben aangewezen,” Wij weten niet, noch ver- 
‘Tangen te weten , welke beöordeeling hier bepaaldetfijk bedoeld 
„worde. Maar de Heer Loosjes heeft te veel kennis van bet 
menfchelijk hart, dan ‘dat wij hem behoeven te vragen, on- . 
der welke klasfe van menfchen hij zijne Hoogachters en ware 
Vrienden zoude zoeken, em onder vleijers, die hem nimmer 
eenige fell deden vermoeden, of onder dezulken, die hem, 
ep eene befcheidene wijze , en met welgemeende betuiging 
van haogachtinge, dezelwe doen opmerken ? — En ’t is onder 
‘de laatstgenoemden, dat wij , ook zonder bet antwoord van 
stijn Ed‚op deze onderfielde vraag, ous gaarne rangfchikken, 





\ … 
“ GROOT - BRITTANJE OVERMAGTIG, 653: 


hj 


‘ 





Groot - Brittanje overmagtig daor desselfs Kolonien, of Vergea. 
dijking van de Kolonien der Europefche Mogendheden in vreeme- 
de Werelddeelen, Met eenige danmerkingen over den Uitflag 
van den tegenwoordigen Franschr- Dritfchen Oorlog. Met eene 
Tafel, bevattende een Overzigt van de Bevolking, de Voort= 

‚ brengfelen en Inkomften , der Britfche Bezittingen in Indie, Te 
Schiedan , bij W‚ Molenaar. 5808. Zn gr, 8vo. 31 Bl 


GE onderrigt altoos wegens de herkomst van dit ftukje. 
Dan wij hadden den aanvang niet gelezen, of wij vermoed= 
den een Duitfchén oorfprong, em Men leeze en’ oordeele of: 
Ons vermoeden gegrond zij, …» „In den reusachtigen , veeljas _ 
figen kamp van Brittanjeen Frankrijk , maakte zich gene van de 
heerlijkfte en rijkfte eilanden , kusten en handelplaatfen der verre- 
Indiën ; dff van de rijkfteen blotijeridfte helft van Europa meester, 
Groot - Brittanje werd heer van alle waren en markten; doch: 
Frankrijk gebieder over het vermogen en den wi/ der koopers, 
De handel ftaat (til ; de genfche wereld lijdt. De oorlog 
woedt voort met altes vernietigende -hardnekkigheid,” 
Voortlezende, troffen wij meer blijken vanú den vermoeden 
herkomst aan, als bij voorbeeld Plant-ffeden voor Voikplantin- 
en, menschheid des ouderdoms voor ouden: tijd, voorleden. 
heid in ftede van vroegeren tijd, ehZ. enz. | . 
De Tafel, op den titel vermeld, een overzigt gevende 
van de Bevolking , Voortbrengfelen en Inkomften der Brite 
fche Bezittingen ìn Indie, Ìs , naar °s Schrijvers onderrigt, 
‚, gelijk dezelve voor korten tijd door den, offchoon niet ime . 
mer onpartijdigen ‚nogtans zaakkundigen r. j. De Pons (în zije 
ne Perfpeâive des rapports politiqueset commerciaux de la France 
dans les deux Indes fons la [ynastie regnante, Paris 1807) ge= 


“wezen Agent der Franíche Regering te Caracas, gegeven is.” * 


Ed 
: 


« 


* 


De opfchriftén der Afdeelingen zullen onzen Lezer het 
beloop van dit Werkje doen kennen, — Verdeeling der Ron 
donten onder de Zeemogendheden van Europa. — Frankrijk en 
deszeifs Kolonien, Die dit Rijk nog: behouden beeft , worden, 
zeer laag door den Schrijver gefchet, en hij zegt ten flot: 
„, doch zonder Kolonien heeft Frankrijk geene marine, gee- 
nen handel, geene middelen om den Engel/chen de beheerfching. 
der Zeeën te betwisten.”” — Spanje en deszelfs Kolonten. Naar 
*% Schrijvers oordeel heeft, daar Prankrijk voor deszelfs be= 
volking en de nijvere werkzaamheid van deszelfs bewoners 
te weinig Kolonien bezit, Spanje er te veel, Engen 
land en deszelfs Kolonien tegen Frankrijk, Hier worde het En- 
gebsch beleid in den Koophandel eù het afhankelijk kouden 
der Volkplantingen opgegeven : dan hij gewaagt niet van de 
Nrijverklaring , waartoe de Armerikaarifche Staten, onder was= 
BINGTON den waarlijk Grooten , het oppermagtig’ Engeland 

Yy3 dwou- 





65e: ” choor -BANTANJE ovRapLOTIee 
dwongen. „ Eukeld op zichzelve". Aus dekt zich. de 


tchouwden.” bn 
Dan, hoe duister de Schrijver de toekomst inziet, luids het 

lot van gijn Boeksken: „Hoe weinig zich een bij slede 

de dèr wereld laat vooruissien ouder de omftandigbeden , 


Free 
ES 
echtet 
af. wi 

Ket} L 







ader eene Rubriek, welke drieënaeucig ‘wesfchiilends . 
“behelsc, ia alpbabetitche orde gerangfchikt , puuogten 
- ’ 7 wij 





Ì 
‘ 
1 
op: zijne berigseu: bet zeget bekeld drokken mogen, 
op- zijne en bet van eel ke 
Kortom „ zoo iemand, het zij uit enkele nieuwsgierigheid, 

het zij our ziet te vermaken, dît Woordendoekje van Zer&s 

zaumheden in handen neemt, dieu mogseo wij. ipzonderheid 

aanraden am met een (chiftend oordeel te lezen, Ex isvtach-. 
ip dezen bundel, dat, alomme bekend, door geenerlei gemag . 
Dehoefde geftaafd te warden, gelijk ander andere her verhaal 

Se den diel 

a 

wr ike va Fi 
egveren Leder b 
meen, 'noa-als k 
BAUSTING. GHAG: 
en LYONNET, hi 
tige geröigenis 


€s8 KALDEAAMHEDEN. : 

wordén , $a.ódk ; ne heu kerbalen van hunne kunst door andes 
ren , bijkans zijne aenfptaak op den naam van zeldzaamheid 
verloren beeft. Er is eindelijk, hetwelk een kundige Verraler 
met beter en. voldoend gezag had mogen aandringen, gelijk bet 
geer merkwaardig hbetigc wegens de zaamgegroeide Hongaarfc 
Tweelingzusters fiELSNA en JUDITH, Van welke een vollediger 
verhaal , dan wij Aier-aantreffen, uit de Verhandelingen deg 
Koninklijke Londenfche Sociereit der Wetenfchappen , (Phil 
Transe for 1751, Page 311) in het beroemde Werk over de 
Natuurlijke Historie bij nauTTUIN gedrukt, (D. 1. Sc, 1. bla 
E4Qema SS) met bijgevoegde Plaat (LIÌ), is overgenomen, mm 
Dikwerf daarentegen: fpiegelt onze Schrijver met de namen 
VAN BOYLE,. BOERNAVE, ALPIN , En andere Geleerden, op wel= 
ken hij zich beroept, met zulk eene wraakbare losheid nog 
tans, dat hij of niet, of onnaauwkeurig , de plaatfen aanhale, 
waar hun getuigenis te- lezen ftaat. Zelfs mangelt het hier 
te meermalen aan eenig bewijs omtrent die se/daaanmheden, 
welke met er daad de uiter(te grenzen van waarfchijnlijk beid 
overfchreden , en daarom op een enkel. zeggen niet te gelooe 
ven zijn. Wij fchorten onder andere hierdin almede ons 
‚oordeel op wegens zekeren Louis coura ‚ wiens ligchaam de 
ijstelijke zwaarte van Zijne Boo ponden zou gewogen hebben. 
{Zie No, 200.) Want, teu zij men ons sengaande dit gewigt 
nadere opheldering, of vollediger getuigenis omrreut dien 
„wondermensch (dea rs April 17og bereids deor den Heer 
euvanp te Lens geopend) aanwijze , houden wij het daare 
voor, dat de vermaarde EovARD BRIGHT, die 6o9 Engelfche , 
of 557 Amflerdamfche of Parijfche ponden op de fchaat 
bragt, welligt het smeximum van menfchelijke zwaarte bee 
seikt heeft, (Zie HOUTTUIN, als boven, bi. 147.) 

Na deze aanmerkingen , welke het ons ligt vallers zoude 
verder uit te breiden, toetfe voorts elk Lezer de wezenlijke 
verdienfte. van dit Werkje, dat, ware ket beter en oordeel= 
kundiger bearbeid , ons niet onwelkom zoude geweest zijn. 





Nederlandfèhe Spreekwoorden , door Voorbeelden opgehelderd, 
voor Kinderen. Door Fr. VAN AKENe Met Platen, Te Ane 
 flerdam , bij de Ervé W. Houtgraaf, Ml en Allde Setukjee 
18078; Jn ramo. Te zamen 133 bh 
Jeder dezer Stúkjes bèvat wederom ra zoodanige: Spreeke 
woorden ; na het fpreekwoord volgt ten rijmpje, voorts de 
Opheldering ‚en al dikwijls eere kleine gefchiedenis. Geheel dö 
behandeling eh ook de Plsatjes zijn aan het eerfte Deeltje 
gelijk. Bij ondervindng weten wij, dat dit werkje Kinderes 
vreugde geeft. © ‘ 


& 


end GALNG B M-B:E N Ba 2 


UWaDERLANDstnR 
ETTER-OEFENINGEN. 











De Gej eigen, van Pezys:. of Zedel ite Verhalen uit 

en Bijbel, Door R. C. GITTERMANN, Predikant të 

en a Uit het Hoogduitsch vertaald. llde Stuk. Té 
„Groningen, bij J. Oomkens. Js gr. Bio. aad Bl, 


ten , willen wij de verklaring van eene der zwaarité 
plaats 


2, Zie onze santondigng in de Vaderl. Lesieroef. 18084 
, aber. 1808, NO. 16, : Za 


68 u. & GtrSrkerden, deuntentssen, 


plaats het _N. inde gere Gelijkenis w, 

Pa. XV Ig. Ônzen Lezak méde, 

2 meden, op zulk eene wijze,” Mid er Jezus en 

EN zoekt in die dagen, anneer en welfaad zij, de 
e goederen „ tvaafdige ANBO 

Afgod des kijkend E  hoemerne een Beste van uwe 

evennaasten al aan te | 


Ti zoen at 
oneer! gewin at 
in de soer Speelde, 


van hun als vriend & 
Zoo moet gij u ook | 
onregtsaardige midde 
lijke egend in tijds 
&opr ‘eene edelmoed: 
breklijdende Haeg 
verwerven , dat 
verwelk wor, dl 
yruchtiger. Dan zu 
Zit u nimmer een wez 
fen kan, dewijl hij 
maar dan eerst verk 
Bob, goede, weldadige . 
wij gebruiken, . 
menschlievende inzis 
gven, die u daar m, 
ij zult dan uwe kr 
aan, het welzijd van 
de betrartiging van 
vens. uwe eigene zoel 
Zá-dén hemel, het v 
emeente „ eeuwige 
alig Îs , met vreu 
teederminnende vrien 
voet omhelsd worder 
doof eene achteraan, 4 


sanpemelijk genaam 











FM RERMAN, AâkdPake Bg 





ne . - Phil “i ……d 
abanfpraken, gedaan op de Gerefortiierde Zufdhióllam. 
Se aan on Brede, jn Daf ler en 
“1808, door Mr.J. MEERMAN; ‘van Dalen e 
«gens als Cómmtisfdris Politfegò die's Hage, bij 
… brotders van Cleef, 1808: id gr. Bvo. 3 eN 
Dain geest, waarin dergelijke vroegeré Aatffpff. 
ken door den Beer MEERMAN „als Commisfaris Po= 
Ïitcq', gedaan zijn op de Gereformeerde Zuidhot! 


Synoden, treft men ook aan in deze, die *t den Heer 
van Delem:en Virren behaagdtreeft wereroas tsj *t bod 


vert - B 
bies «bor den Koning ,daäkbare erkent 








van 








mi …- _ 

Woners van. de oomen van den Ganges qn-onbefchanf- 
de Kralen van % Kafferland, en om de billijkheid. dep 
witdeeling van dezelfde burgerlijke em godadienftige voor 
regten aan de, verfchillende gezindheden niette miskene 
nen, en algemeene verdraagzaamheid en broederliefde 1e 
oefenen; deze en andere aanmaningen hebben ook onse 


opmerking tot zich getrokken, - ‚ 

. Mes vindr ook nog, in 't flor lamfie Aeníj Hi 

eene zillngieke eg cauwing tegen. ht; gevan van-bije 

vak aan eea Rélfpl, dat de Heer wenn: „meer be- 

Beaken voor KG varden Bib lan, get deld 
za er 





&%e Ye MEERMAN, AANSPRAEEN, 


der Mythen „ Waaruit fommigen oordeelen vele Bijbelfche 
verhalen alleen rigtig te kunnen verklaren. Eenigen 
van.hun-gaan daarin zeker veel te verz maar ’t kan. 

geleerden Man niet onbekend zijn, dat ’t.niet ontbreekt 
aân voorname Godgeleerden , die 't zelve, met eepige 
bepalingen „ niet zoo geheel en al verwerpelijk vin= 
den, en desniettemin buitengewone tusfchenkomften 
der Voorziënigheid ín onderfcheidene gefchiedenisfen 
BAPRCMENe … En … 


… 





Onderrigtingen voor Ongeleerden bij het lezen van den Bij 
bel en het gebruik van de Catechismus, de Gelofibelijdse 
‚ isen de Liturgid. Te Leeuwarden , bij J. W.Brouwere 
‚de gro 8vo. 319 Bl a 
SEN ‚Á ' 
TT Yezelfde ongenoemde Schrijver , van wien wij de 
MI Verzamelde gedachten over het regt gebraik van de 
deere van de onmagt enz. ontvangen hebben, heeft ook 
‘dit gefchrift vervaardigd, ten dienfte van Leeraars der 
Gereformeerde Kerk , die eene nuttige verlichting, on=* 
der de gemeene lieden „ wenfchen te bevorderen. Hi 
heeft bepaaldelijk het oog op de behoefte-van Dorpelin* 
gen, die door kundige Leeraars het wezenlijke van de 
Godsdienstleere hebben leeren kennen , daarover redelije 
ker denken, dan tot ‘hiertoe vrij algemeen plaats Bad, 
en zich gaarne verder laten voorlichten , om den Bijbel, 
diëft zij met ‘nadenken hebben beginnen te tezen , beter 
Re verftaan, en de daarin vervatte Leer van den Gods- 
afiienst „ óp eene gemoedelijke wijze, te betrachten , en 
die daarom oòk eenig ‘nader onderrigt verlangen omtrent 
de zoogenaamde: Symbelifche boeken , den Heidelberge 
fchert Catechismus , de Nederlandfche Geloofsbelijdenis „ 
en de Liturgie, aan welken zij door zeer velen bijna ge= 
Tijk: gezag, dan aan de Heilge Schrift, zien toefchrije 
wen , fchoon zij van ‘tijd tot tijd ontwaar worden, dat 
miles, wat Îfr detelwen wordt gevonden, juist niet overe 
eenftemt- met de ware: Bijbellëer, zoo ‘als zij die hebben 
leeren verftaan ; waarom zij gaarne ‘willen weten , hoe 
?% met den oorfpróng derzelven gelegen zij, ey îù hoe 
verre men zieh aan dezelven kan en-mag houden. _ - 
De medegedeelde Osderrigtingen zijn, verwart in Ge- 
Mt be , EL EK oe N Diit dà d íprek- 
& dk 








„ ONDERRIGTINGEN VOOR ONGELESRDEN. 661 


preken, Er is voor Leeraars , die zoodanig, onderrigt 
og noodig hebben, veel uit te leeren ‚ waarvan zij zich , 
«oe groot nut voor: onderzoeklievende Seden hunner Ge- 
meente, die voor zoodanig onderwijs berekend zijn, 
kunnen bedienen. _ . 





De Hervormde Godsdienstvriend. Ile Deel, ade Setjes 
10er, en 1806. Te Am ferden bij}. T “n 
gr. êvoe . 


Li 
dit fti 
alleen 
an. 
ande 
den r 
blade) 
aam 
rs. 
vange 
le, EL 
Boord 
Werp 
toch 
ook 1 
heeft 
Hoe , 
Be 
melde 
Zoo! 








Ovrerjk jk Zoef, of. Bichtelijke Osgerdenkin, en op 

Frar, door L. EWALD. hes 

Bogin dlde Styk. mfterdam , bij J. Tiel, 
án gr. 8m. ze Bl … 


ie tweede..Stúk van EwaLD’s ftichtelijk Zondagr- 
boek, welk wij onze. Lezers reeds hebben: leeren 
en, bevat wederom gie Overdenkingen , die men, 

op 


/ 


6 J..M-BWAEDS GERISDELIJK ZONDARIROEK. 


mobvele Zondagen „ met-gedsdieattig qus-zal-kunoek 
am” Nn Vervolg der Besgrede, Mau: V:.33 rr Vb 
Er’, gef den Schräver gepaste (tale „omde gedachten tot 
den gebak van her Christondom , zoo. alg hij zich dat 
voorftelt , opte leiden, en warm Godsdieastgevoel za 
verfterken. EwaLp doet dit altijd op de een eigene 
5 Leser en 
diepen indruk te maken. , 






Geneeskundig SN door A. VAN STIPRIÄAN LUIS 
Dae Dj NDS Me 9 ingg de ba dj 


A 


hed-;-det ;-in Phthife wieerofs, het seidum phospheri door 
velen REDEN A „niet alleen geep nut, maar fteeds nas 
Belge good: : hij , „door vermindere 
ml Ibo êt ve’ koe vermeerderde Fchraal- 
L rätuwheid ap de borsten: ] belette affcheie 

ding van water , verpligt was , -ök aädeh fpeedig ter 
zi eze getien;, Gok meldt de Hoogl. zj dat hij eene reeks 
kinderen’, die ftéfWere uE ran? ‘hevige-eple 

ie re en doot seren hide ‚ tot eén tor, 

ï et gebruik der Gelfrote Hetfkeld Dad, Her vere 
El alg 





… ARNEBIKUNDIG MAGAZIJN. 668 


-qolg.der waarnemingen van j, RODEL , Wegens de te. 
Desdeacht geheerscht bebhende Ziekten in eu, belluit 
deze Afdeeling ; omtrent welke waarnemingen wij ans 
houden aan onze meening ín No. IV voor 1808 van dit 
Maandfchailta 


Lr 





Natuur. en Gefchiedkundige Befthrijving van den Water= 
L vlaed  susfthen den 14 en 15 YJanuarij 1808. Door Je 
t DE KANTER, PMI, Z. Te Middelburg , bij H, A. Abra 
“‘hams. zo8, Ze gr. Bro. B 


it Werk heeft, onzes bedenkens, dáarim deszelfs 
bijsonder nut , dat het onze Landgenooten met 
“eene Klare en beknopte aanwijzing in ftaat felt, zich een 
deidetijk begrip té vormen van de geduúrige oorzaken der 
_ hooge Vloeden, waarmede ons Land z00 beftendig gen 
folterd wordt. Hetzelve is verdeefd in vier Afdeelngen 
wan desen inhouds | | | 
1°) Eene Natuurkundige befchouwing van de oore 
taken dêr Watervloeden. ” Niet voor Geleëfden en des- 
kundigen, en juist dearom , zelfs opzestelijk , hier en 
daar niet Areng patuur- en wiskundig gelchrevene — 
Deze Afdeeling prijzen. wij allen Lezeren, die eene op- 
pervlakkige en natuurlijk, beredeneerde ke nis van de 
oorzaken der Watervloeden verlangen te verkrijgen , ten 
$torkfle aan. … 0, DO 
. @ Afdeeling: geeft een kort verflag nopens eerfige 
Natervloeden van vroegere tijden. Een Kronijksge- 
Aijse gefteld berigt van alle de Watervloeden , welke , van 
den Kimberfchen Vloed af „ tat.heden, op onze Kusten 
@n in-ons Land hebben plaats gehad; hies en-daar met lee 
enswaardige Anecdoten doorvlochten. . 
3) Befchrijving van den jongften Vloed van 24 Jan. 
kk ma Beer neawwkeusig eh lezenswaardig is dit vere 


4 Afdeeling vervat nog eene verzameling van Anece 
Aoten van de verbazende reddingen , welker lezing elk 
anet.een gêvoel van verbacing:aver de wegen der Vaor= 
isienkgheid. in bopeloaze omftandigheden. moet treffen —… 
“®n voorts eene naauwkeusige Lijst van alte de. Eiafdeps- 
ien, welke van alte.zijden , zoo tot leniging-der galedene 
mampen en onderfteuning der‚noodiijdenden „ alster pt 





: „ 


‘Ze 


BN 


4 7n J- DE KANTER; WATERVDOED, 


ftel def fchaden, doör edele tenfchenvrienden , in-nxé 

volging van den Koning, welke f 5oooo:. uit Hoogst. 

deszelfs bijzondere kas daafvoor gefthónken heeft, In- 

gekomen zijn. En 7 a 
Eene Noot van den Schrijver, in deszelfs Voorrede';, 

Kunnen wij. niet nalaten, hier nog ten befluité bij to 

voegen : ‚Op bladz. zo (in het berigt over de oorzi 

ken der Vioeden) fl ” 

van onze Dijken als 

de mogelijkheid va 

daar het eeuwen lan 

bij vorige Watervlc 

meer dan eens had o 

ik dat fchreef, dit a 

Majefteit , niet flect 

zoek, maar ook ret 

den. Ik verheug mi 

mel. met mij , im, dit c 

De jongfte Storm h 






s TT nn aas 
Geheime - Brieven, overde inwendige geflekdhoid van hee 
“__PruisfiJthe Hof, ne- dep dood Jan FREDERIK DEN IL, 
, Uit het Hoogduitsch. Ide, Deel. Te Amflerdam, bij 
í J- Allart 1808. "In gr. Bro 371 Bh . 





Md Dit het zelfde doel en volmaakt in den zelfden geest 
< A 'als de twee. vorige Deelen is ber derde dezes 
-Werks ingerigt. — In de eerfte vier Brieven. wordt dè 
beoordeeling van Pruisfons Finantiewezen, in ‘het voom 
gaand Deel aangevangen: voortgezet , doormengd met 
Aanmerkingen en paamemingen ‚ waarvan men ook el 
ders, met de noodige vei riugen, gebruik zou kuge 
nen maken: | Nd : . u 
“_«: Bijzondere bezigheden bragten den Schrijver van Ben- 
Jijn. naar Leipzig; hier kwam zijn befluit tot rijpheid. 
pm het graf van den Praisfi/chen. roem: in zijde nabijheid „ 
“den regter en linker. oever der Sasje: wan Saalburg tor 
Kosfen, te: betreden „en’zijn aordeelsover.deze gebeur- 
=tenisfen;te verbeteren,: Hij bereist de :flagvelden van 
-Fhüutingen, en vangt te: Zeitz zijne waarnemingen en 
veldfingbefchrijvingen aam, . verbetert de. „dwalingen in 
de: befchrijving»daafvan begaan ,. met vermelding van 
‘Kleine, doch treffende bijzonderheden, en beoordeeling 
, van 


en, 


OVER HET PRUISSISCHE HOF. 655 


ban de krijgsoperatien , zoo der Franfthen als der Pruis. 
fen, bijzonder den dood van Prins Louis vermeldende. 
Den XI Brief , uit Jena gedagteekend, vangt hij 
dan: , Maak u geregd, mijn Vriend! tot’ den hoofd. 
flag, die ons alles ontnomen heeft, wat ons tot hier. 
toe dierbaar ef waard was, die ons aan vreemden in- 
vloed overgegeven, en ons voor geheel Europa vernee- 
derd heeft. Welke Pruis kan anders, dan met een gee 
$Scheurd hart, het flagveld van Jena betreden?” Breed 
wordt deze Îag befchreven en ftreng beoordeeld; zoo 
pok de berigten, des gegeven. _ nn: 
. Zoo veel lichts als er over den Veldflag bij Sena vere 
fpreid is , zoo veel donkerheids heerscht er nog over 
dien bij Auerffad, welken de XIII Brief befchrijft, tot 
Schande der Pruisfifche Aanvoerders. ‚, O0,” roept 
hif vit, ,, die verwende troetelkindertjes van malle 
moeders , die hunne mannekracht bij Madame BERNARD 
gelpild „op de Cafino met Champagne bouteilles geftre. 
èn en geen merg în de beenen hadden, die in den zoe 
… Mer met fleden gereden hadden en te Auerffad te bed gine 
gen ! Daar komt geene efthetiek in veidflagen te pas; het 
flagveld is geen Tooneel!” : ‘ 
__ Het beleg van Breslan is het onderwerp des volgenden 
Briefs.  ,, De Gouverneur,” meldt hij, > Was niet 
zonder begaafdheden 5; bijzonder was-hij voor gezel= 
Schappen en verkeering berekend: maar de Krijksgod 
fcheen zijnen hoorn des overvloeds niët over hem’ uitge« 
fehud te hebben, == De Kommandanrt „: de Generaal 
RAFT , was een oud braaf man , maar zonder verftand 
‘en: begaafdheid,” — Voorts merkt hij op, dat, wane 
neer de Franfthen , met Prins yerome , Broeder des Keie 
. zers van Frankrijk , aan hun hoofd ; Breslau binnen 
‘trokken, ‚men niet kan’ beweren, dat de Breshader 
sdtle Burgerij de vijanden met opene armen ontvangen 
hebben, en dat de bevolene Illuminatie haar van dere 
ten zou,gegaan zijn; maar daarentegen vond men: {pot 
dig groote Heeren , die het Hof van den Prins, zonder 
daartoe geroepen te zijn , luisterrijk zochten te ma= 
‘ken. De Generaal HENKEL , de Graaf BINsIDEL, de 
Graaf paerLMAN', en hunne Gemalinnen , deden’ dit 
‘voornamelijk. Natuurlijk zeiden zij overluid, dat het 
ten beste des lands gefchiedde, « Het kam mogelijk: zijn. 
‘Maar de Breslauer Kronijk zal eene andere ftrekking 
Wan deze ftappen van het fatfoenlijk deol der Breslauer 
ZLz5 | Groos 


666, -_ GRHKIME- MRRVER 


Groosen in hare voor volgende eeuwen bewaarde bladep 
zen, ingevoegd hebben …— zucht om se hakagen!” — Da 
bels; ring van Glatz is in een volgenden Brief vervat. 

_ ecn kort vertoeven te Berlijn , befchrijkt hij de gee 
ftelfenis aldaar, ha den vrede te Zilft. Van de vreu; 
de daarover was men reeds terug gekomen, na dat EA 
Franfchen geen fchijn maakten om Berlijn of Pruis 
te verlaten. Zijn ge in Ô 7 

Franfchen Generaall 

Vervolgens bezot 

zijde van de Weich 

fchijnlijk lige ondern 

eapartijdig en’ onbe 

er zich toe, in den 

Schrijver , dat hij v 

em die te 

en-de tegenwoordig 

XIX Brieve vermeld, 
“Over Koningsbargen koi 

werbalen was in dien oo 

pers waren, , de 

grond gelijk gemaakt. 1 

se den Hemel zij dauk! 2 

den veldflag van Eylau ì 

trachs eerst het oordeel 

flag te verbeteren; vaart 

gen, welke. dezelve voor 

gehad beeft. Daar men 

haalde en geloofde , dat 

weldflag de eerfte im alle 

ren, hebbea, en de .Schr 

hij, aap de plaats zel 

bebbena verzekerd , dat 

alle tegeofpraak gewonne . - 
Friadland krijgt zijne.beurt; zoo ook de Fortificatien 
aan de Hogt . 

Aandoenlijk is de Befchrijving in den XXIV Brief „ 
waarin de Schrijver te Wamel den door hem geëerbiedig- 
den Koning en beklaagde Koningin van Pruisfen ante 
moete Zijne aandoening klimt tot woede qpe wp Wanr 
ee ied dus luide Pee, joe: A Wanneer gene Natie 
400 aonkan is, dan houde meg op, haar eenen 
sigen an te gevan. Sedert den 14 Ôober 1806 is 
€ geen Rruisfòm meere Indien er cen God, is, moet hij . 


WER BRT IREILSCHE VOP, & 


deelden, voor welken men op de ogtenbare: glaeefer en, 
pleinen van Berlijs gedenkteekens heeft opgerigt, laten 
rzinken. Weg met Belong van de tienen van heo 
A righais idend Des Schrijvers gehechtheid aan den Kee 
miag en dé Koningin blijkt in een volgenden Brieve, 
waar bij onder-aadere zegt: ‚Men zougelaoven dat het 
Schip van Staat thans door den vrede van Zifs voor ans 
ker lig Alfchooa'dit zoo fohijnt , evenwel flingeet 
‘het heen en weer, ep fchijnt zijn Ondergang nabij ë 
zija. Doch dit alles ie niets bij het lijden, aan *t welk do 
Koninklijke Families inzonderheid de geliefde Koningin, 
in het verloopen jes, is :blaotgefteld: geweest , en onder 
hetwelk iedeze a te Vroue bezweken sou. 
hier haar lot en. haar gedrag. ==: Hi voe en 
j een, Verhaal van de Geveghten:,) welke: het- Ko. 
RES Gorps d'Armes „onder bevel van ‘den -Louitanante 
& trou wij Draad : vn sanne van her Hem 
Vous bij + EOL zij vere, 8 met de. 
erlijke Ruyifthe Armée bij Awdof met de vijande gee 
go n, als ook, van het aandeel, 'g welk hotsalve man 
en flag bij Pruispsch ="Bylau: ad heofte er Hieraik 
kau men het een cmander verbatoeek van heegene-hij uit 
Bylou van dewe. zaak. gefchreven adj. echten maakt kijer 


enige aanmerkingen op. KIENS 


… De XXWA Briek loopt overden voorgevallene. te Graun 
denz s de Opderhandelingen. wsfchea swounmsint en den 
Maarchalk.oumoc: „onersenen Vrede tuslehen Baskrijk 
Een Pruisfen, welke mislukken. . 

Berigten uit Koningsbergen vin eenen Vriend’ maken 


668 OVER PRT PRUISSISCHE HOF. 


Afthe SoAdaten , die-de dooden uitpluùderden; die, om 
‘een paar koperen knovpen meester te werden, het treurig 
werk op zich namen, om. de lijken, ‘die meest op het 
aangezigt lagen ; om te keeren. Verbeeld.j eens! — 
Ais ik zoo op het flagveld rondwandelde, oras juist een * 
Rusfisch Soldaat met dit treurig werk-besig. Een lig- 
chaam omgekeerd en-deszelfs wezen bekeken hebbende 
@tel hij op den dooden neder , en fehreeuwde. in den roe- 


gefchreven , vermelden de aanftellingen-tes Vrijnheers van 
STEIN tot de aanzienlijk{te en semi posten Alsmede 
een verllag van Kelaof saroraon's bezoek! bij her Graf 
van FREDERIK don Besigen ‚len: het Sterfverctek diens Kon 
Aigles. Nú. hek Herde reeds -ujegekouten: Deel: :zulten 
rlang verla doen, Je : 











AAE Ki nt 
Replbmeert ‘op di! Bsiércitie én de Manoeavres” der ‘Inifan- 
774bries san 'den Yflen van Oogstmaand 1791.’ —" Pla- 

“_\fdêha tot hêszèbve behoorende. , Naar het Pramsth. Io 











"den Has, Koninklijke Siastsdrùkkerij. 1807. In 
-gr-Bo 5 de Mn 
Hs Krijgswezen ‚he 
Taas! fneer..dan ooi le der 
Al te groote mâgt, welk r een 
aantal landen hebhén u n dié 
Izóo eene verkeerde Mi ftaate 






üùdig evenwigt te. 





VESLEMENS OP. DE RXRROITJE BNL 66 


Kjke vermogens. van „jeder op. aich zelf ftgande valk en 
deszelfs verbonden ‘wet aangrenzende natiën gelegen is, 
blijft zeer eigenaardig het voorwerp van. weten{chap en 
kunst „ naar gelang de toenemende befchaving telkens 
„nieuwe vindingen. Javert, om.de. Mitgebreidfte ontwere 


’ ee nme 


Pi 


‘warden vee er iN Pvt ges 
De: exsroirie der Hollandfghe..egermagt telde 
en 










ondervinding geftaafd, gaven weldra aan hunne theorie 
en ” jari ònings-ol 
„doumantie ,” c 


$che teal over té breïngen’, tet einde zplks“bpk vol 
Krijgsdienst hier te Lande zoude Kunneti gelden. … > 

… Zijne Excellentie de Minjstgr. van, Oorlog, droeg d: 
wereetende taak op gan den Lüstenânt- Kolemel 7, spf. 
TE, den Kapitein-c. A. GEÏISWBIT. VAN DER NEF REN @1 
en Kapitein je VAN WOESTENBERG. _ Bijzondere ots 
Randigheden beroofden: weldra de rwee oerstgenoerde 
Heeren van de. gelegenheid:,. om de reeds begonnen 
taak af te werken , ‘waardoor 'aolks dan “aan'rden 
Jaatstgemelden alleen in handen kwam, die echter var 
den Kolonel BRIATTR, ten eirde tóe»vgoril doot 
nazien dér vertaling , eenen vriemdfchappelijken bifftitia 
ontving. Andere voorname Krijgskundigen „zoo. al 
de Generaal TARAYRE, de Kolonel o. zZ. VAN days 
DICK ‚ de Luitenant-Kolanel Tr, wigse „de, Majpor 
G. M. CORT. HEYLIGERS , …de,Heer D, MARIJZ enZ‚y 
bleven geenszins weigerachtig. de-bekulpzame. hand tar 
‚voltooijinge van dezen: erbeid.aa bitden „en van hier 
Hat dit Werk „ -in-naauwkeurigleid “van ‘befchfijvinsea 


(oid teLuaer or betonen anne ‚ 
Hi düidelijkhéid ven voördragt-; In Wiede Mer À 
vere Holfandfche: bewoordingen ert Seelen © rk 
Venal in neauwkeutigheid van Pisat - = freckenindér ; 
töt die Volkomenheld gebragt , dat hetaelve Hiet 
„het oorfpronkelijke ten völle evaraart, waar zelfs it. 
thans in het laatstgeffoenkde opzigt der Platen boven 
hetzelve de voorkeur PErdiënr. - si 
Het Werk gelPis: verdeeld in 
er KEerfte de forciâtie: dan e 
batafBe; het: Tweede 'b Hf drf, 
Veris fehoo} 3 'het “Derde Ds 
gehool; het Vierde, id” vijf ra 
fchoot,; en het: bant(te 
Evó en van lidie * mts. 
VÁN“WOESTENbErd;: die, :tce 
onze goejijken en keien, ket 5 
zoo moeijelijken en echter. gelukkig volbragten- vaat, 
tene gewigthfe bijdeige heeft * geleverd ot tie 
Dreide kr EE “onderwijs heen aut: np te 
Mititslre Se Hondsholredijk js, voewertrousat” : 

























tE BE ik Á end 
í ats VEE dek da é ie ï 


Premios bifznder en bepiald dd hebbe wij, bi da 
beoordeeling des Berften Deels, ontvouwd; dit trachtte 
hij ook jn het tegenwoordig voor: oms Ilégende te ber. 

en doet gúlke. met -Be-diad, Het KV Hóofdft,, waarmede 





Rele aanvangt, Defehtijfe. den Tweeden Abrzifehen- 6 
geeft ons de Karaktevs op Nrg Temmsrovcrs.en ANISTIGRS 
befiuit „met den Veldlsg bij: Zhermopylen.. De uangedaide 
Eerd tlE das gefoheute Een oogflag, in % 


flot dezes El Be? de, deario rmelde veerigtingen 
deelen wij mede, , Ber gevecht bij Pi ermopylan had groo 
en befiafende uicwerkfelen én gevolge, zoo wel bij de Frses 


als bij de Grieken, Hetleerde ded den verhêven g 
@b wanhopigen med ermien vindt Volk, met heeele 
zich In bèr ftrijdperk: fte 


zien, tot wélk eét koo, 

Soeters koopen, . Het Fier Griektin: Wij die 
verdient ougen groef t In djden det Birope over "c 4 
gemeen door, monerchuile: zegeringen beftoörd worde, da ee 
be 








W, RUTHERPORDG PRK DER MODE cEscuiEDEnIs. 67 


dérftheidene facen alert wit bergers, mekt ut onderdanen zijd 
zumengefteld, én de-ootlog doot loonttekkende legêrs gevoerd 
wordt, valt bet ons moeijelijk, one In die zelfde ot dige 
Yretet ce verpluatfen , eh onsdie gewmarwordlugen voot te Bellen 





bet 
RUTHERFORD VOOr metde groote gebewrreniefen te boeken y 
@TE ûnts deren Neg, tot het elnde van den Pera/phen eórlogy 
vootvielen. Hoe wele perfonen, die dé eândecht wekken, end 
op eene zeer verfchillende wijte den tnenschkenner besig howd 
&&n, ontinoeten ons! De Sokrijver-te' zeer gelukkig in de op= 
geve van Karakters: ‘een -zeldsaam willen wij f telijk mer 
Zijne elgene woorden voordragetn _ Vermeld: hebbende, ho 
GELON, ne:het behalen der roemrijkite overwinning „nar Syrai 
€ufen terug keerde, rekenfchap van mjn gehouden gedrag gef 
en van het hem coêvertrouwd gezug „door het volk als tedcer: 
weldoener en vader toegejaichd , stemede dar de Syrachy 
fekoon zeer gezet op hupne vrijheid „ het beflait. nemen 
Hém de kroon hid te drugen e= vervolgt blj: „ Wanteel 
% volks geluk flechts het. doel dersKoningen ts, verktijgen zij 
enen onbepaalden Ínvloed op de harten hunner: onderdintts 
Het volftrekte gezag, waarmede de Syracufers GELON bekleede 
den , flelde het In fat, hun gewigtigere dienften te doetil 
Blij is een van die-weinige voorwerpen In de Gefchiedenis ges 
Boekt, die, na het verkrfigen van deh (cheptereené Opperheere 
en den lauwerkrans eens Overwinnaars, een groôter er bete 
mensch geworden ie, Geene vijunden meer te duchten hei 
bende , liet hij alle ftaatzuchtige ontwerpen varen, én leide 
Zien: flechts toe op de bevordering van den bioti zijns Ko 
Singrijks , door nijvere arbeldsaarheid en de werkèn deó 
vredes. Tiendúizend vreemdelingen, die met mood en gé- 
equwkeid onder zijue vaindels- gediend -hedden-, hie 
« 


bra ‚ We RUTRARFORG, - 


hij met het ‘burgerragt, en , door hen in de gemeente fa 44 
lijven, vermeerderde: hij de bevolking van de hoofdftad en 
vergrootte de magt van den (taat, Het aanmoedigen van den 
landbouw was een der. hoofdoogmerkea van zijn beftuur. Gee 
waon in bet, open veld te wandelen, vereerde hij den Jand= 
man dikwijls met gen bezoek, en gaf hem mfieuwen moed door 
zijne gefprekken; met minder luister, doch met meer wezen 
lijke gchebaarheid aan het hoofd van bet landvplk verfchijgena 
de, dan waarmede hij:bij ‘andere gelegênheden aan ’t hoofd 
van heerlegers optrok. Hij beyorderde de aankweeking zoo 
wel der fraaije als nuttige kunften. Onder sijne befchermiag 
en leiding werd de hoofdftad verfièërd met de fraaibeden van 
den Carshaagfchen buit, terwijl die werken van vernuft t6- 
voor{chijn kwamen, walke, ten gijde van Cicero, als de 
voortreftelijkfte gedenk{tukken. der oudheid gefchat werden, = 
De gouden gedenkpenningen van cELON,, welke zeer kun(lig. 
gewerkt en aok.nu nog in wezeu zijn, wetrigen de lofipreak 
van den Romeinfchen Redenaar, — Hij befchouwde her bezi. 
yen de opperfte magt als eene verpligsing:, hem opgelegd. 
om deg Staat te befchermeg, en begreep dat bij Koning waa 
alleen- voor :s Volks. welzije. : Geene uiterlijke vertooning. 
yan-'Laauzien en ‚de mags der Koninklijke waardigheid makene 
ge, nam bij.fleches de zorgen en mogite „ daargan verknocht, 
op.zieb;. dogh vond. zija-ijver voor ’t algemeene welzijn rijkes 
ijk beloond , door het alles overtreffend genoegen van mile 
lipenen menfchen gelukkig te maken’ _ ‚ En 
…Tertegt meg RuTHERFORD , in bet XVIIE Hoofdft, „-loapende 
van heg einde van den Persifchen totaan het begin van den Pee 
depanefifchen Oorlogedie tijdyak aanmerken als het vermaardfte. 
in de Gefchiedenis- vaa Griekenland; daar de Grieken, gee, 
durende dit luisterrijk tiidvak, zao vol van de gewigtigfte 
ebeurtenisfen „ even zeer uitftaken door vernuft én goeden. 
mak s als zij van wege, hunne Dapperheid-en Vaderland- 
efde vermaard waren, en Athene dopr de wetenfchappen-en 
kunen bloeide, terwijl zij door hanne wapenen zegevierden; 
ie te regt het niet ondienftig keuren, van de. gebeurtenisfen, 
Die tor hee daarfteljen- van dit roemrijk cijdperk „ °t welk alle 
volgende eeuwen verlichtee eu befchaafde, medewerkten „ niet 
fleckts.„een algemeen , maar uitvoerig-verhaal ze geven. Hier 
pit wordt eeu vrij breedfprakig/ Hoofd(tak geboren, 't-geen 
door afwisfeling van groote gebeurgeniefen. de aandacht 
gende houdt, doormengd met, karakegs(childerijen , die tref« 
fend gergekend zijn. Een zeRicLEs vertpont zich, ouder an= 
dere, in. volle grootheid, , 
. Van zoo veel krijgs gelezen bebbende,. antsaoet men. in het 
XIX Hoofd(t. eene aangename afwisfeliag, daar RUTHERFORD 
zich zeg, om ons den oorfprong en de vorderingen, ger wete 
‚_ fchappen en fraaije kunen in Grjchenlqnd, te, vermelden, 


. hd 
’ 


TAFERERL DER OUDE GESCTURDENIS, 673 


%, De oorfproùg der Wetenfchappên maakt een der belangrijk 
He en uavorfchingwaardigfte. onderwerpen uit in de Gefchietden 
nis der. Menschheid.. Geen onderfcheid is treffender dan. dar, 
“welk plaats vindt tusfchen de noodzakelijke kunften en die, 
‘welke men met den naam van fchoonc of fraaije kunften be= 
ftempel:, Behalve die, welke ftrekken tot zelf behoud, zijù 
‘er andere, die alleen *t vermaak ten doel hebben, Hetgeen oj 
% eerfte gezigt vreemd moge fchijnen „zijn echter de laatften 
‘zoo wel de gewlgtigfte als meest fchitterende; de verbetéring, 
de verftaaijing en de geneugten der maatfchappij vloeljen voor= 
namelijk uit dezelve vaort, en het karakter van menfchen en 
volkeren hangt af van den trap van volmaaktheid, welken zij 
bercike hebben; = De oorfprong der fraaije kunften moet na= 
fpoord en terug gebragt worden tot den oorfprong der maat» 
fchappij. De God der natuur beftiere 'e gebruik van alle dè 
vermogens, welke hij gegeven heeft; het verftand en de ver= 
beelding, zoo wel als de uiterlijke zinnen, (treven naar ’t ge= 
not van eigenaardige geneugten; en {n elke gunftige om 
digheid legt de mensch de fijner vermogens van zijn mankfer 
‘aan den dagen Dis denkbeeld werkt onze Schrijver ult in zijn 
werder verflag, ’t welk, zoo ten aanziene van het algemeen 
als ten opzigte van bijzonderheden , met genoegen en vrucht 
zal gelezen worden, Kortelijk vinden wij hier het voornaamfte 
‘van de Tooneeldichtkunst , zoo het Treur- als het Blijfpel, alsa 
mede van de Wijsbegeerte in dit tijdperk, IJ 
…"_Na de verlustigende befchouwing van deze Lettertooneelen „ 
wordt het gordijn des Krijgs weder opgefchoven; en de Pelo= 
ponefifche krijg, die zeven en twintig jaren duurde, Criekeniand 
ontvolkte en de geldmiddelen uitpute, maakt de fioffe uit van 
tiet XX Hoofdd, In den loop dezes krijgs ofdervonden beide 
de partijen de wreedfte rampfpoeden, en vertoonden eenen 
hoed, welke hun de grootte voordeelen op hunne gemeene 
wijanden zoude hebben doen behalen. Atcreianss treedt hier „ 
In zijne onderfcheldene gedaanten, te voorfchijn. In twee 
Afdeelingen is dit Hoofdftuk afgefcheiden; © © — 
het einde van den Krijgstogt naar Sicilie 
wan de dertig Dwingelanden. — „De 44! 
Onze RUTHERFORD  ‚‚ werden op denzelfd 
de roemrijke overwinning te Salamis behaal 
offer van ’t bondgenootfchap hunner landge 
en vestingwerken der Stad, aan MINERVA 
tot den grond toe gellecht, en, te midde 
“tene en zegevierende dartelheid , werd d 
4thene vervloekt, en haar val verklaard | 
van de Vrijheid var Griekenland, == Li 
sanftonds den vórm vah het Atheenfche S 
«an dertig Archons of Dwingelaaden over d: 
gefchenken drieduizend tot hunne partij o 
“EEIT. 5808, No. 16. A 





at van 


64 „We RUTERREORD 


“rngeraapt,. om des te veiliger met ’: legen en 
Overigen » néar goeddunken, te kunnen ome 


van den Pelogonefifshen. oor! jag herleefde hé 
kop de tendens ae van die ‚ 
begonnen , als Volk , de-hoofdrol.in Grieken 
dit wardt, in het XXF Hoofdft, tot aan den 


Haam{ië drijfvere: 
heel beloop der 
ui. Sparta ch 
‘denzelfs magt zoe 
zenig toeval of u 
faande die fchij 
În een hoek des 
de grootfte veron 
gefchiedents dar . _ 
mer derzelver gevolgen ‚die oafder PeLorimas cena omwenteling 
“daarftelden, welke den Thebgnen een nieuw Gaaskundig befaaa 
gaf, tot gev reeks van groote en heldhaftige daden. opleidde, 
en bunne gefchiedenis zop, vermaard maakte „ als.dezelve) voor 
heen în dlepe vergetelheid. was gedompeld: ge wegar… Eran. 
‘Nonpas vertoont zich, hier ip eén voordeelig licht, en zijn af 
gemeld karakter: is treffend „ doch de uitvoesigheid weder 
oudt ons van de overneming. - i 
- Dan kunnen wij niet nalaten onze Aankondiging te be Taisen 
met her einde dezes. Werks, ‚Met EPAMINGNpAs nam de roem 
wan den, Tkehaanfèhep ngdin een einde. Aan. hemmen PELQNDAD 
waren de, Thabanen dien voorraag verlchuidigd, walken zij 
Griekenland verkregen hedden., en, gedurende eenigen. tjd, vere 
doren zij niët getieel en a};het aanzien, waarvan zij in "c-bezis 
waren „ zoo lang hunoe zaken, door deze groote. Msaaen ber 
Rierd werdén ; doch hee was, eerder een gavolg, van. bunop 
vorige grootfche bedrijven, dan. wel van hnone latere pogta- 
p.. De levensvonk was. uitgebluscht, welke. bapne fuime= 
de kfacht Bad opgewekt, en eeue algem „kwijnig 
fehijar, van nu voortaan. alle hauuê handelingen te- habben gee 
Kenícherst, am Na den flag van Jfautingea, bragt de-uagepuue 
Meat van alie de vijandelijke wagten eenen, wordoadigen vende 
ée. wege „ onder de bemiddeling van. ARTAZRANGSs wer tijde 
van diens dood, leverden, de.Sraren van Gríekanland , ale 
door bugoe busgerlijke:aorlogen , daar likdoman werido bee 
ee 


TAFEREEL DER. QUDE „GEACHIEDENIS, rs 


…„dorven 
„tgeen 
„ Oneeni 
‚ Zonde. 
. vermaa 
van af 
„versche 
ven The 
„zerwijl 
ztegsDp: 
Sten, 
„wijze 1 
„heid af 
maken 
‚en het 
opkwa 
mer of 
dien. z 
„Volkftams oeicupuwucue 












Karakterfchets der Mannen, gegrond op _menschk nd waar= 
nemingen, Eone Wederga Ven de Kar titels E Vrouwen 
« „Deer Cor. POCKELS , Geheimraad van den Herzog van Brunswijke 
Lunenburg, Uit hes Hoogd. vertaald. Ide Deeh Te Cranie- 
gen en afterdam, bij We. Wouters en J.F, Nieman, Jg 
6% Buo 369 Bl. En 


EN eet ER 
Te het vorig Deel werd.tons de Man naar zijnen zjnnelijken 
* vorm dogr den menschkundigen Schrijver voorgefteld ; zija 
:Gemoedskarakter wordt in dit Deel nu uiteengezet, — zijn 
“gemoedskarakter als”Man namefijk; want het is eene. geflachtg- 
“fenets rdiede Schrijver wilde leveren, Natuurlijk vinden wij oa/ 

«hier gedurig den Man met de Vrouw. vergeleken ; de Schrijver 
ax voort -op denzelfden voet, waarop hij begonnen was, em 
hebben hoegenaamd geene reden om iets terug te nemen 









;van den lof, dieu wij dit Werk bij deszelfs aanvang van goe- 
der harte hebben gegeven. Ook nu mogen. wij lechis de hoofd= 





66 C.F. POCEELS 


Vronw de vergelijking. II, Moed , dapperheid, fandvastigheid, 
Eerst de lagere, en dan de ware moed. Voorts eene vergelij- 
kende fchets der mannelijke ftandvastigheid en der vrouwelijke 
haf hardigheld, — wankelmoedigheld, grootheid van ziel. [IL 
Sympatherisch gevoelvermogen van den Man, Algemeene en bij- 
zondere gronden, wrarom dit In den Man zwaktkeris, IV, 
Temperamenten van den Man „als Karakters der perfonen, — 
Wij twijfelen geen oogenblik, of zij, die met ons het vorig 
gedeelte ‘dezes Werki mêt goedkeuring lazen, ‘zullen ook ou 
‘voldoening vinden, en het vervolg met verlangen te gemoet 
Zien. Han, die hetzetve alleen kennen uit-onze aankondigin- 
E apd zijn wij ook nu weder eene proeve fchuldig ; wij bepe- 
len ons tot het volgende, waar de Schrijver over’het lagere 
‘Egolsmus handelt, : 

‚ Hoe het Egoismus zich in al deszelfs gedaanten, verkeerd. 
‘heden en belagchelijkheden onder de menfchen, onder de dwz- 
zeo en wijzen dezer aarde, ouder hoogere en lagere flander, 
En de jeugd en in den ouderdom, overs verrooùt en ekedruke , « 
is eene te uitgebreide ftoffe, dan dat die In al derzelver afdee- 


Lingen in deze fchets "afge 
‘handeld en uitgeput. tuar- 
Bike gofleldheid, ‚van en bet 
Wert, def tijden en o bh ver- 
mengt, en onder alle ; zoe 
Brekt deszelfs bèfchoi geuit, 
en wij kunnen hier fle 

Er zijn Egelsten, c n van. 
raug En aanzien hunne en jee 
gens hunne minderen »men- 


fchen der wereld zijn , piegel 
hunner zelfbewondering niet in den weg treden. Zoo klagen 
de hoogere (landen gewoonlijk over den onder hen zelve heer- 
fchenden hoogmoed, even als de oudere adel op den jonge= 
ren met eene honende verachting nederziet; waarentegen de 
eerzame burger de Aoegere en aanzienlijker \leden dikwijls al- 
Terliefst vindt, maar wederorn zijnen eigenen ftand van hoog- 
moed befchuldige. == Andere Zgofsten pronken met bumpen 
invloed op gewigtige zaken, op de belangen van den Staat en 
op Staatsmannen, met hunne verkeerlag onder de grooter, 
ten minfte banne.hoogeren , en begeeren door hunne veel be- 
teekenende perfoonlijkheid, wasronder zij honhe niceigheid 
verbergen, eene bijzondere opmerkzaamheid en schting. Dit 
1e het beklagelijke Egoismus der zoogeuaemde onderbedienden ; 
eene foort van bedienden-trotschheid, welke de regering iu 
"hûis gelooft te bezitten, en voorbarig, onbefchoft en zonder 
eenige kleschheid overal mede infpreekt. Wedetom. anderen 
blijven bij hunne eens aengenomene wijze van te teven en te 
bandelen , en de gewoonte is hunne ecnige eenieder zij en 
. 8Chy, 


KARAKTERSCHETS DER MANNEN; — — 677 


achten al het nieuwe, uls een: gebrek van goeden (maak en ze= 
getijkheid ; bewonderen daarentegen den voorledenen gouden tijd, 
@n gelooven, in den tegenwoordigen tijd zoo veel te meer te 
kunnen despotiferen, daar dezelve in hunne oogen niets. deugt. 
Dit is bet-gewone Egoismus van den ouderdom, hetwelk alles 
beter weet, alles heeft doorzien , alle ontdekkingen in de wee 
tenfchappea voor lang bekende dingen houdt, en overal wes 
gens zijne jaren, en reeds enkel daarom , met meerder toegeef= 
lijkheid wil behandeld zijn, a 
Nog andere Egoistes zijn sonderlingen In hunne geheele wij= 
ze van denken, in hun weten en gelooven, in hun doea en 
niet doen, dikwijls tot aan de belagchelijkfte eigenheden. toe. 
Zij wilden wel de geheele natuar omkeeren „om zich: over der 
ze verwarring der dingen te werbmaken, en zich met het ang= 
ftige gedrag der menfchen hierbij te vervrolijken,” Niets ftaat 
hun meer tegen en is bun onverdragelijker, dan het dagelijke 
fche en gewone heen en weder wankelen van het menfchelijk 
leven; de gewone natuurlijke mensch ís in bumne oogen eene 
ziellooze natuur, die geene kracht, om zich zelven eenen one 
gewonen werkkring te fcheppen, bezit, en den weg van alle 
dwazen gast. Deze misvormde geessen, die met bedorvene 
oogen bet best gelooven te zien, zullen zich zeer zelden met 
de menschheid verzoeneh, omdat zij dezelve voor een mene 
gelmoes van eeuwige beuzelarijen houden, en den loop der 
dingen zelfs near bunne eigene. vreemde ftellingen willen lei 
den. Zij zijn als verwaarloosde kinderen, welker wil niet 
meer te verzetten ís. Zij zijn aschterhoudend, openhartig, 
weemoedig, onverzettelijk hard , verliefd , wrouwenhaters, 
traag , hoogstlevendig , lief kozend, fatiriek én nijdig, al vaar 
dat bet verkeerde gemoed zulks beveelt, - Zij verwisfelen hun- 
ne ftudien, veranderen den dag in den nacht, en den nacht in 
den dag; kunnen de eene reis geene Inidruchtige vrolijkheid 
‘genoeg hebben, en verbergen zich eene andere reis in de done 
kere. eenzaamheid. Zij berispen alles, op alles hebben sij 
aanmerkingen, hunne geheel bijzondere verkeerdheid is de 
dochter van het hardnekkigst Egoismus dat men onder de 
menfchen kan santreffen. Er zijn lieden. van deze foort , ‘wel = 
ker bijzonder en vreeard karakter door niets in de wereld, 
‚ dan door eene &wade vrouw, kan genezen worden. -: 
In Engeland bebasren de Zonderlingen te huis, == Deze 
foort van menfchen treft men overal jaan onder arme en rijke 
Britten ; natuurlijk ouder de laatften het meèst, omdat de rijke 
dom de bijzonderheden ‘van allestei foort begunttigt, en dew 
,_ zelve, als het ware, voor de oogen van het zich verwonde= 
- Fend algénieen adel. Ben dezer zonderlingen was Lord ca 
MELFORD, Baron van BOCCONOE.--Een wreedaard.…,:die echter 
in goed gezelfchap, bij zijne zuster, Lady GRENViLLE, bij 
zijne, moeder , bij zijne vrienden ‚ de bevalligfte en wellevood 
aa 3 : ê 


GB C,r,P OCESEE „KARAKTERSCHETS DER MANNEN, 


fe: man, kon zijn; :daartotegen: de geweamten ; gebruiken»; 
en het genot der groote wereld, waarin hij geboren: ' was , alg, 
toets den man geheel ómwaasdige verechtte. so,000 Guinjes- 
awawen zijn jaaslijksch inkomer; en hij kon het @biceerend{te le 
wen van-eenen Boie leiden , terwijl hij zich aan:den ermzalig- 
Ren zeodienss toewijdde, en, wen alie weelde. en gemak: van 
zijweri Band vrijwillig afzag. De maederlijke en zusterlijkes 
hefde. wilde leem van dit. ontierden :voorse men doen afzien 5 
maar te vergeefs. Het gewoel der sharrpzen. bij-eewen- Gorm 
de vrees@ijke verwarring, welke er als dan Heerscht, ch de 
werbaaende frijd. ven een handvol menfchen: met de. geweldige 
zee, weren het, wat bij, wesschte te. zien ; -mbidden- onder 
‚zulk een ijsfelijk. teonsel. ean werken messch tezien, bet - 
Schip san alle zijden te hooree kraken, en de waterflroomen 
door slie openingen ve zion Diawteflosten „ dit wee de wei 
Just, welken hij. zocht; bijzondeoc hotgevallen , zwerigbeden 
Eu wonderen der wereld , dit.-wee het, wesreaer bij haakte, 
en deze zonderlinge begeeme toonde bij in sija pehedle- lever 
als een beronkfche renamist.… doo gieg hij ook gekeed; zijn 
Hoed hsd eene fahrikvereychhende gedeante:, sijne geheele 
Jloeding geleek maar 'tgeyaad vanorsnen Áigerz men hield 
hem: voor aen. weinig-.kaan wg et en Tijn naam was in ge- 
heet Engeland beroesd. „Vasi. mijne bedienden eischite hij ger 
Hjke bek wasmheden ; Gerke « ssaatel jke geleasstrekken en bee - 
_ Kwaasnfieid in bet Hokfen, Wanneer, hij eamen nieuwen besies= - 
Ben bad asupenomens sen. nem bij de eertte'der beste gelegen. 
heid ‘weer, om cwis met-hem te maken, emsleed. sitdruikier- 
gen, welke den bediendea moesten vecbiwerens, Had hij beu 
zoe mer, dan ging bij verder,en (loeg bems:; Dit. verdraagt 
geen Eugelsrran;: de kessel -:doeg. weder, en er antftond- cen 
volkomen tweegevecht mas de vuist. Wes: de: bediende ‚een 
bekkstedm vechter, en segen. hem apgewesfen; dan riep de - 
Lacs &indelijk «. loud op! ik heb genacg ; jk, wilde m fNlechts - 
bepsoevèns gif zijt een braaf karel; gij gult, stes toelaten „ das 
$émánd: awen-Heer eenig. teed teebrenge ; hier is.gene hanke 
noot van twintig. pand voor we. welnitgevperde Gegen,” 
Voer het overige werden zijne Bedieeden, varhelijk betaald, . 
gefpijzigd, gekleed. en. gehuisvest. „CAMRLFORD bleef inf een 
tweegevecht:mert. den Heer pens, ju her neganentwintigfte jaag 
Sijns oederdems. Asn de: wiivderdere weo zijn testament 
droeg hij. bijzoudserlijk op, om zijn lijk naar bet door hem 
zos geliefde Zwitfenland xe brengen, en.het dear bij. Bers om 
der eenigf: aamgowerene bonen te vlagen hegreven. 


De overbrangiog- en het goed veried van suike Werken doer. 
den Nederlaadfchen. maak! ELDAR, ). RR 

or Lr TEIOPE 8 ab ef Ce enk 
=, Me tre Dal ver wij thee 1 arn: sd „el, 
ee | oe EN) ’ ‘Schouw= 








_ROEOUWTOONEEL VOOR NATUUR; KUNST EN VERMAAK. * 679 


“Schouwroonsel voor Natur „Kunst en Vermaak. Door den 
. Vriendenkring onder de zinfprenk: Arbeid in Rust. Ile Deehsjen 
In den Haag, bij H‚ S, de Groot. 1808. k 


Order dezen titel biedt men ons al:weder eene. Verzameling 
van Tooneelftukken aan, Dit eerfte Deeltje, hetwelk, 
volgens het Voorberigt, van tid tor tijd, immers 's jaarlijks » 
door anderen zal gevolgd worden, bevat drie Vertalingen wie 
het Fransch, Men zal zich in bet vervolg niet bepalen tot 
Franfche ftukken ; ook de berfenvruchten(?) van andere Natiën 
zal men in het Nederduitsch gewaad(?) #e voren doen treden 
@n dan: hoopt men ook eene Opèrù of Vaudeville , en fom- 
tijds een ftukje van eigen vinding, in dit werkje te plaatfen, 
Arme, Recenfenten, die, bezjeld met eenen echt Vaderland 
fchen geest, uwe ftemmen verheft tegen het voortplanten vän 
wrange en onrijpe uithgemfche yruchten op onzen bodem ; 
uwe vermaningen èn waarfchuwìngen worden nlet. gehoord 
uw ijver, hoe welmeenend ook , is ijdel en zonder uitwerking! 
het ereemde onkruid tiert maar al te welig op onzen Noord= 


ebben wij 
en goeden 


rd; doel 
zder alles, 
zich: met 
e. Genees. 
+ mode ig 
ponaent En . 
“"Hièr komt hòg bij, dat de Tooneelftukken zeer (jr en 
gedwongen vertaald zijn en. krielên van fpel- en taalfouten, 
de eene loïper dan de aaderg, waarover een fchooljongen 
‘van biet jaren ‘zich zoude fchqmen. Wij raden deg Heeren 
Arbelders in Rust erg aan, ot WIELAND en slEGENBGEK „ 
Gedurende “eêù paar maanden (of langer, zoo de rust ben bij 
geval, eens den Welnig dommelig mogt maken) vlijtig, te, le= 
zen én te beoëfégen , in dien tijd hanne vertelings- moaie 
te onderdrukkêù, en geen Fransch gefchrift weder in handen 
té neen, voort én aleer zij met anze moedertale étér (nier 
oeder „HOO gglt-zieh egn der Feeren. Vertalers uitdrukc) he- 
end zalk Zijn. ‚yo 
De' Tooneelftukjës zien’ in éen allerliefst, klein, aardig 
formagtje het licht, Men kan, als men naar den schouw- 
tes ai4 burg 


Glo SCHOUWYOONEEL VOPR NATUUR, KUNGT B VERMAAK, 


gaat, eon geheel- Deeldje , zonder eenigen hinder, in dew 
zak mede dragen, Waarlijk , dit is charmant! In- en uitland- 
Sche Kunftenaars , zeggen de Verralers , beijveren zich, om de 
voortbrengfelen hunner nijverheid portatif te maken. — Ja! 
wél portatif ! losjes , ligt en Inchtig „ zonder. pit en merg , in= 
en uitwendig! = prob dolor! wie weet, of eerlang niet al= 
des valatif moet wezen? . En: 





Ee à 


Doltor GaLL en DoBor FAUST, of de groote Omwenteling op Aar= 
“de. Eene Legende uit den overouden tijd. Uit het Hoogduiesch 

vrij vertaald en met ophelderende Aanteekeningen voorzien , 
{ door A. roumE, sz, Te Amfterdam, bij C, Timmer. 1308. Ju 
"gr. 8vo. 44 Bh °° nen ° 


Kes vrucht van een fhtyriek Gerfe, waarin de Schedelteer 
=d niet onaardig gegispt wordt. Eene wederleggiag incusfchen 

is dit boekje ntet, maar vermaakshalve, zegt de Vertáler, 

wordt hier opzettelijk overdreven, en hoewel dan in deze ver- 
ling het wat alte fcherpé weggelaten of verzacht is, is hee 
‘geheel gefchrift echter nu nog eeniglijk tegen het outreeren in 
de nieuwe Schiedelontdekkingen gerigt, — Van Do&tor FAUST 
geeft de Vertaler iets tén lotte; van dezen vonden wij anders 
‚ alleen op de laatfte bladzijde melding. Zonder nu en dan de 
Jever eens te fchudden, leest men dit boekje niet. Uit den 
‘hier voorkomenden Leipziger Mis-Katalogus van ’t jaar 1349 
avillen wij ’t volgende aanftippen. Î, TreöLocre. Bewijs uit 
de H. Schrift, dat Mozes reeds de Schedelleer gekend heeft. — 
Leerredenen over de Schedelleer, — Bewijs dat de Reus Goliùth 
een rensenörgane aan zijn Schedel gehad moet hebben, II, Reors- 
GELEERDHEID. Disf. Pnaug. Jur. de flupilitate nostrae aetatds 
Privilegiata, vulgo: van het Pasfeer-gewigt des” Schedels, — 
Tra®, de jure tonfurae, examinandi caufa. D. î. Verhande= 
Jing over ket-fcheren tot onderzoek der Hoofdfthedels. 111. Ge- 
NEESKUNDE. Het geheim, om eenige voorvaderlijke seekens van 
den Schedel op *t zekerst je vernietigen of te verbergen. ÌV, 
WIJSBEGEERTE, Aanleiding om Kinderen met het Pasfees-gewist 
… des Schedels voort te brengen. = Bewijs dat ook het achterge- 
deelte van den Mensch zijne organe heefd, Met een aantal 
koperen platen , en het achserfte gedeelte van PAUL BUTTER: 
BROOD. (‚, Dit is verboden geworden , ten einde niet nog 
meer onvoegzaamheid te veroorzaken”) V, FRAAIJE LETTE= 
REN. De Schedel zoo als hij zijn moet. Leipzig bij Heinrich 
Graffs erfgenamen, = De Schedel, Een, didaBisch gedicht, am 
De fcheeve Schedel , eene Reisbefchrijving àla Kotzebue', enz. Enz. 
- Het: zel niemand , die dit boekje leest, ‘bevreemden’, dat 
her in den Heer Fokke eenen Vertaler vond. * 

eN a een eed ee 6 : ' ret TL CR E. 


06 kee 








REGISTER 
_ | VAN 
BOEKEN ‘en SCHRIFTEN; 


‚Die in dit Stuk oordeelkundig tevens en vrijmot- 
| dig verhandeld worden. ‘ 


5 


r Met derzelver Prijzen. 
« ‚ . hd 
’ A. 


ken, CF. van) Nederl. Spreekwoorden. [Ien IEIde St. 
dE Amt. bij de Erve W. Houtgraaf, ìn 1amo.fT- io -0 


_Anekdoten en Karaktertrekken uit de merkwaardige 
_Oorlogen , enz. Ifte St. Amft, bij 9. v.d. Hey, in 
. 8vo. f 1-I0-0 | Oe 569 
Ange , CF. Teisfedre L') Lofrede op S. F. Rau, met 
. een Lijkzang van JW. Bilderdijk. Haarl. bij Y. Ze 
_fèhede en Zonen, in gr. 8vos f Is 10=0 363 
dsfen, (F- van) Aanmerkingen tegen eene Recenfie in 
de Wad. Letteroeff. enz. Franek. bij. D. Romar, in 
‚gr. Boe fO-3-0 __-= 256 


Beek ‚ CH. van) Johanna de Castro. Treurfpel. Amft. 
bij P: $f. Uylenbroek, în 8vo. f o-1420 435 
- Bakker, (G.) Herinnering aan de waardij en verdien. 
_….ften van het beroep eens Heelmeesters, enz. Haarl. 
> „bij 4. Loosjes Pe., in gro 8vo. fo-15-o 277 
Birbaz, (4. EL.) Amfterdam bij nacht befchouwd. 
-“Boerttg Dichtítuk. Amft. bij P. J. Uylenbroek , in 
“gr. 8vo. f o-9Q-0 89 
onm mm em Lof der Kwaadfprekendheid. Boertig 
€ Dichtftuk.-. Amft. bij Wa v. Vliet, in gr 8vo. 
„fo-6-0 | 85L 
Becker „CG. W.) Philalethes, over de Natuur, de Wee 
| _  zèld en hee Menfchelijk Leven. Gron. bij W/. Wou- 
‚gers en Amft, bij PF. Fe Nieman, in gr. Sva.fa-4- © 

De EE “ Ór 


Aaa 5 ’ Ben- 


TRE B KS TOER 7; 


Benkowitz, Cc. F.) Reizen in de omliggende ftreken van 
_ Napels, enz. Amft. bij ZA v. Kesseren en N. Can 


beek , Ân gr. 8vo. f2-4-0 384 
Berenfisin, GS) Leerrede ‚over Pfalm EK{E De; Gran, 
- bij A. Ze ‚ Mgr. 3vo. fà-g-o -* 418 


Berkhey, Ae Je Francg van) Natuurlijke Historie van 
Holland. Vde D, ade St ‘Leyde- bij. H. drap, 
in gr. vo. f 6-14 a8o 

Beroep aan de Eer er “Mogendheden van het ne 
Land., Alom, ia. ga..8g0. f 0:4+0 : 

Best, CC. C.) Brieven over Oostindiën. Amtft. bij SE 
‚dart „ in. gr. wo. Lgrers . al he 

Bibliotheek van oude Letterkunde. IVde St. Amft. 
bij 9. ten Brink Gerritszs.in gr. 8vo. f 1-5-0 160 

Bilderbeek , CC. F. Vrijheer van) De Doodgra ver. 

‚ Äfte en de Deel gew bij de Wed Jr D, de 
in gr. 8va. f.3-16-e. … 

Bilderdijk, U”. j) De Ziekte der r Geleerden. ‘Amf. b bit 
= Perhaps en „Hierbij de Gebr, 4. ef, in: it 


Bwa f 3-T8-0 
— — Tréurzäng: van Zbn Déveid. ' Hig. 
s-hij Jesmergeel en-Gomps » in gr. 8vo, a6, 0 5 
worpen amp vronie Mengeiingene s FVde ‚ Amf. bij, Je 
Allart, in Ere Bao. f giao 639 
a en Odiide.. 's Hag. bij Forterzel en Campa 
in gr. 8v0, fK-26=a: 644 
Bionken, Jansze (F-) Nieuw ontwèrp, tor het bouwen 
van min kostbare Sluizen; ’s Hag. bij de Gebr. v. 
Ghef in gr. 3vo,. fn B-bo-m 
Blik (Een) op, Holland, Ide D. Aaf. bij FJ. sä 
Etvoids «Holtrop, ingra@wos f1r8-0,: :. er 
Beers: (C‚) Handboek. voor jonge Predikanten. Leyd. 
« bij Haak en Comp. ,. inr, Evo. f araro:, 
Bon erde, (A. J) Reize-- door Duirschlands Noorde 
p. helft, sept. … [de en kaartte P. “Haark bij; ne 
‘Bol, in gr. 8vo. f 3-18-o k 
Nd CEA) Ophis de oefe prüdomee Sacrarcn 
… Literarum.Anterprèke.. Lugd, Bavau apud Haak & sou, 3 
‚sir 4o. fOo-15-0 
Bosch (H. vh den} Geneeskundige NMaarneminsen 
„Raet. bij P. ns in 9, 8vo. f.orsg-a âL 
Boscha- (Fe de), Lofrade o 2 Defmäne  Amft. oij 
à- "5. S. 7. Boele Brp ri gr vof t- 5-0 517 





Bose 





BES GS 1:'S: Tj E.. Rs” 


Bosfcha , (H.) Oratio Ec. 44 6a4 
Beweld', CP) Verkltoing van ‘Paiitus Brief \aan de Ra. 
‚meinen. Èldern,D, ade erlaattte St. „Dorde, bij P. vr 
Kraam in gr 8vo. f 2-8-0 I 
Brevier, (J.N. F:) Het Christeudom eene s Rijksregeling.’ 
dieu woord voor onze tijden. Ant; ‘bij dik ve-Vliet , 
vip 'gr.8vo. fI-16:0  - 405 
Paauw , (B; van der) Viet Brieven aart M; Stuary; 
„ater, de beoordeeling zijner Belijdenis „rede. Legd., „bij 
vB. du, Mortier en Zoon, in gr. 8vo. fo-I3-Q.- 54 
Brief var Phidadelpbús aan den Opfteller van een Adress 
u takende de nieuwe Evang, Gezangen. Leyd, bij Jive Ve 
vEhoir, in gr. 8u, fo-k-o- | 


tenere VN enen verlichten Joad, enz. Amft. bij Pi > 


„Saakess; in gr 8uo, sf O-.tO-o …; 176 : 
Brieven , (Gebeim). ever de inwendige. gefteldheid Yan 
‚het Pruisfiche Hof, enz, [lte D. Amft. bij J. Al. 
. dart, ân gr. 8van f Hao OO a es 7a. 
ereen ie Drs S Ket E 
nend € . 3- o-0 
Driek, A4.) Godsdieeftige Opwekking bi her doen ek. 
Belijdenis. ‘Leeuws bij. %. H-Broader, in er. 8ve:- 
0-8-0 5 
Braedetet, (B Onderwijs io de Leer: en Pligten: vaa 
‚den Godsdiesst.\. Haast, bij :J. Ee Augushieri:, : in 
zamo. fo-8-0: © 14E 
Brock, (C° A. van dès) over het veilig: toevlagt nemen 
- dit den heilrijktten troost in alle wederwaardighedeus - 
 Amtt. bij HZ Brave, ingvo. fo-6<0 . . 333 
meinen Over. de ongevoeligheid in onze dagen ‚: 
enz. Amfte bij WV. Bravé, in 8va.-fos5s<o. Oor 
Broek, (FJ. G. le Sage zen) Dichtproeve. Rott. bij 
AM. Cornel, in grs&vo. foe18-0' ''' 6A5 
Rraining ,- CG.) Ontwerp. eeaër volledige Gefchiiedens 
‘der.oude Oosterfche Wereld, euz. ’ Leyd. hij Hera 
; ding? en du „Mortier, mn gr. “äva. fers Oo IL el 





Ce: 
Chien de Ja Bibliothequê et dû Cabine de x. P. van 
‘Damme. If Deelen. a Heg. bij-Thierij- Morf 
“PNZ., io Br. êvo..f i-resd. at 
Cs U (Fe A.) Grondbeginfelen ae Scheikuode op. 
Kunften toegepast. lite D.. Amft. bij Fe Sv. 
EsveldeHolreg, ins: 8vo. 8! -8-e rn 466 


r 
- eN an e<à head 


5 





KE G II S T E Re 

k D. _ 
erefèr , (T. A.) Het Boek Ruth, een tafereel van 
. haisfelijke deugden. Amf(t. bij . Brave , în gre 
„8voe. f o-16-0 , 87. 
Bichtvruchten van den Vriendenkring: Door Vriend/fchag 
e volmaakter. Vde Inzameling. Amftt. bij P. F. Uwen « 
Lbwoeks in gr. 8vo.f T-16-0-  ……- … 300 
Bo@&or Galfen Doktor Faust , of de groote Omwenteling 
Op Aarde, enz. Amft; bij C. Zinmer , in gr. 8vo. 
‚foel2-O -. -…. | 68a 
Doornik , (F- E.) Deiman gedacht in eene Redevóen 
“ring, en ineen Dicheftuk door 9 Kinker. Amft.-bij 
-%, S. ve Esveldt- Holtrop, in gr, 8vo, f1-o-9 SIJ 
Omtrent _ Wijsgeerige Natuurkundig Onders - 
‚ zoek aangaande den -oorfpronkelijker Mensch, enz, 
1 Amtft, bij-J. S. vo Esvelds- Holtrop , im gr. Bvo.fr-28-a 
orn. Geiffen , (G.) Onomasticon Podticam ‚CSC. Traj-ad 

‚ Rhen. apud J. v. hoonboven, 8vo. fs maj. f3 0-0 462 
Peefein, (F- F. D.) De Slavin in % verlichte Noora 
LS ‘den, enz. Foonselfpel. Amtt. bij P. 5e. Uwenbroek , 
‚ Án 3vo. f o-16-0 … _266 
Enfchur, CC. A. van) Oratio de wtilitate disciplinae Juris 
‘‚ ‚Naswrae ; mostra. inprimis actate, _Hardervici ésc.. 540 
Ernst en Falk, Gefprekken voor Vrijmedelareh. Amft. 
„bij J.S. ve Esveldr- Holtrop, in Bro. fo-11-o. 25 
Ewald, (9 L.) Christelijk Zondagsboek . enz. Ide 
St. Amit. bij -J, Tiel, dn gr. Bvos fa-1ê-b 66r 
Eyk, (S. S. van der) Pobma , CPcs Lupd. Batave apud 
: Haak & Sac, greef 2-16ro . 429 
Fris (5. E) Handboek der Aardrijkskunde , enz, 
Ifte D. Haarf. bij F. Hokn in gr; 3vo.f4-18-0 237 
Ffsher „ (C.” A.) Tafereelen van-:Valentia. Haarl. bij 
PF Bohn, in gr. 8vo. f 1-1640:….. 205 
Fakke, Simonsz. (4) Verzámeling van eenige zinledige 
Uitdrukkingen, enz. Zaand. bij ZZ, ». Aken, in gr, 
18v0 f 1-39 re 132 
olden wommme der sedjnteer De Oude.en- Jonge Janus, enz. 
‚ Amft. bij H. Garsman, in gr-8vo..f E-16-O … 173 
nti mm tante mipde , De Vrouw is de Baas. Amft. bij 
EE Molemijzer ‚in gro 8VO. f 59670. | 173 
ati jad „Dorus s.of.bet Wonderkind. Ifte 
St. Amft, bij J. yv. d. Hey, In gr Bvo.f1-5-0 398 


9 
hd ’ Y 


- 4 

„- » = 

- 
. 

. 
“ | 
Dd 
| 
« 
dk 
» 


KR E G 1:S T E: Rs 


edachten en ‚ gevoelens van eenen 1 verlichten Jood, | 
G: ‘enz. Amft.. bij. 4. B. Snakes, in gr. 8vo.fo» "100 | 
AE " 


460 
Gefchiedenis vân der Franfchen Oorlog in 1806 en 
: Fo7- Ifte D. Amtt. bij J. Se, ve: Esvelds-Hoisrop, 9 
vin gr. êvo. f 3-19=0 204 
woman (Beknopte) der voornaamfte Landen enze 
“der Wereld. „Zuph, bij A. :G 1d. Thieme, in 8voa 
7 of O= 0-0 895 
Gefchiedverhalén, (Leerrijke) Eene Bijdrage tot de 
Volksleêture. zde en 8ite Ste Haarl. bij F. L. Au= 
tgustini „ in 8vo.f'zst6-O 458 
Geraner (G.) De Christen in de Boerenwoning. Aaf. 
bij WW. Brave, in 8vor-fo-B-o … (39 
Demme eeen Het Karakter van den Christen, în Tien 
Redevoeringen. Amit. bij J# z. Vies, in Br. 8vo. 
I-16-0 
hrm, Gelijkenisfen van. Jezus, enz. Ide SE 
‘Gron, -bij J. Qomkens, in grs 8vo. f1-10-0 657 
Gockinga ‚ (R:) Disfertatio Juridica Inauguraiis , &e 


6% 
Godsdienstvriend, {De Hervormde) Ile. D, ade St, 
'1807,en 1808, Amit. bij $. Tief,ingr.8vo. …-  66t 
Goede ‚ (C. 4. G.) Engeland , Wales „ Schotland ‘en 
„Tertaad. Ilide D. Haarl. bij Ff. Boks „ in gr. ror 
„I3-0 
Goede ‚ U.) Voorfpellende Droom. Amf. bij yP 
…… Nieman, in gr. 8vo, f 0-16-0 354 
Gordon, (Fe W-) Gefchied-en Staatkundig Tafereel der 
Lotgevallen van Frankrijk , eaz. Zutph. -A.- €; A. 
Thieme, ingr. 8vo. f r-13+o 289 
Graaff, (S. van de) Statistisch Overzigt van Oostvriesland 
en Jever. ’s Hag. bij Belinfante en Comp. in gr. Bve, 
Q-12-0 
Jer Statistifche Befchrijving. in Portú- 
gal. ‘s Hag. bij Belinfante en Comp. in gr. 8vo, 
fr-o-0 
Greeven, (F-) Madus procedendi , enz. Amft, bij € 
Roos, in 8vo. f o-18-o 404 
Gregoire, Nieuwe Bedenkingen over de Joden » Enze 
’s Hag. bij Belinfanse en Comp. in gr. Bro. f'o-85a 





EN - % : a Groet. 


RE G TI S TO EM B 


Groot-Brittanfe overmagtig: ‘doer deszelfs Kolonien, me, 
Schiedam , bij W. Molenaar ;, in gr. öve. fo-5-8 


| Grotií CH.) j. Bride imeditd. Har. afud A. Lok 
Pz, in gr. bro. f 2-B-0 7 
DASS 
Fledteer, (€ A). Retze jn; etn Prlánq vis s ‘enz. zee. D. 
Amt. bij 9 ‚ Allart, in gr8ro. f $+<5-D. 463 
divas ;.(G.. de) Tote de Opdnbaring van ohannes „enz. 
. ide „laattte .D. Haar. bij Fe La ugustini, me 
vos 4-0-0 
Bamolsseid (Ts van): Gefchiedenid der-:Joden, fader de 
“Veewoesting van Jeruzalem tot den tegenwoordiges rijd. 
5 Amft. bij JF. v. d. Hey, in gr.:8vo.-f 3-6-0183 
eri end Redel ike Christen. Amit, ps 
WW. Brave, in: gr, ôvo, f 14:00 
iebbeijnek (Vs dl B van ‘een Verlouakd 
Eee 4: -CHAe: \Am(t. “bi L. #. Bs; in gt. -Bvo. 
O-11-9 7 
Hef, CF) Over de: vereischten inden Organist, Ge 
\- da, bij e W. Verbissuw in: gre Beo. F ó-i6-a … O4 
Hecfthiùk (G) Hallandfche. Diehumlae en Profodies 
Cc toegepast op het rythmus en metrum der Ouden, enz. 
Am@. Bij de Ted. G. Warnars èn FJ. IK. 1jntema en 


On Comp. in Br. Evo. f 2-o-0- 


"Hoek , (S. van) Natuurs en Gefchiedkundi Bef 
… ving van den Wâtervloed: in Laawsmaahd 1896, 1 
„Ste Haarl. bij 4. Loosjes, Pz. in 8 8vo. f.6-10-0 


Hokbra, (F.) Lijkrede op den Hopgeerw. EL oen 
baan. Amtft, bij GW. LJntema en Comp. in gh “ee, 
Ô-tà-o 
de auer , (3. C.) ‘Natuurkunde der Záel. Amft. òf 
à , Brave, in 870. f $-0-0 
Hol :(W.) De Baron van Liauderbrooke. Rott. CT 
JV. Locke, in 3vo. f 1-4-0 S7I 
Habis, (F) Ifidober, de Boer van Ried. lite D. Haarl. 
‚bij Pe Le Augrisvini im8ra. f 1=$-0. - „613 
“Hafelang ‚ (C. 7.) Waarnemingen omtrent de Zenuwe 
oörtfen , eBs. Grot. en Amtts: bij had Eekhof «nk. 
â ve Es, in 8r. Bvo. fz 109. 6 28 
en. . a 
yezes Christus als Koùìng der: Wereld, en zija E van- 
gelie als de hoogfte Wet voorgefteld , enz. Rott. bij 
> Ne Cornel, in gr. 8voe fO-18-0 so 


ei: 
BaN 


- 








KR: E: G. IS. T, E: Re 


Inwijding van een Spreekgeftgelte , enz. enz. Am ft. bij 
J. S. v. Esveldt- Holtrop, ingr. 8vo..f o-16-85 433 
Tag, (C. de), Reize naar de CaribefcheEilanderr „ia 1780 
ea Ir. laarle bij ‚A. Boin,, in. gr. êvo. f 35,0 | 


Teige, (M, G. de) Dispusario Fumidica Taaugural’ is BLA 


349 
Juta Reinharf. Eene, HollandfcheGerèniedenie Gron. 


bij. Zuidema, in n 8 8u. L. F-RÓ-O ; — 7313 
ud eht K. ne wen 


‚ (Ne G. Ze ekuiide Schönes én der 
Kra 0, fte « Haarlg bij Fo Bolo, ing-re,Ôyo. 


r-16-0 X5L 
Á anter , Philz. KF.de) Nieuwe Tafelen ter Berekend ág’ van 
“der tijd de der ne: Miadelb se Bi S 7 ae 


‘in gr. fi-& -0, 
ee Behrijvig lan Ware rs ried | 
if Jane zeck. Mie: bij HO be rf ms, În g r. 8vo. 
1 -2-0 s 
zm! (Cc. EN 9) Künst dh ini Piweò maagd. Gl de 
Branche Taal le te leeren, enz. Nijm., Hij CF 
gr 
Kikner, (4. vn acute Historie der Kami vj 
lev, enz. Anft. bij A. Brave „ in. 8vó. e-Mxa 6i5 
Erfolur, CJ. )-Lerererae ter. ,Dordí. bij Ë. B mies | 
in °. vo, D 
Bi CE ZK) Den Mersch. Amft. ‘bij z. Sn, Es, ride 
“oirg N € per 5vo. fQ-IE-o 


mod: P. PF.) Het’ Onze Vader. „Árilt, jz 








Pirddih, 


O's TO Ô' 396 
Nm EE L Twee Tafelen > NZ. Utr, Bi Gs r on 
sen burg en Zoon , ìn 8vos f'Y-a-o Dj 6-4 “362 


Koning Lde.(C. de) Tafereel der Srad Haarlem én de rzele 


‚ ver Gefchiedenis „ enz. Ifte B. Haarl. bij A. Loos” 
jes, Pz. in gr. 8vo. f 7-18-0 


… 104 
orzehas N Aare van) De Vrucht valt verre van den: Stam, 
bij. S. # Eimalds, „Holtrap,. us re 

t Bwor Ar. ore hi 


Pijn, ee Ce) Neem Viia er. . Ear. sd, É, 


He 


kEGIS TE RK 
L. | 


yere ‚(P.) Def Influence d'une grande Revolutios 
Järr le Commerce Ee. ’s Hag. bij Zosmerzeel en Comps 
in gr. Bvo. f 2-10- 
Lafontaine, (4.) ‘Bârnek Be, Saldorf. II Deer 
aarl. bij Ze en in gr. 5-12-0 
mmm nt) out om Bosbole” Deelen. Haarl. er 
« F Biuhn, in gr. 8vo. f 5-16-0 
Doll ° . OVO. f.A- 10°O . 
mea ne Sprookjes , Vertellingen en 1 
- Rome: NS, ífte D. Amtt. bij Je há Ve Esveldt- Hokrap , 
in ge; 8vo,. f 2-4 „Q 
| Lavate' ’ a vi 6) Jezus Mesfias enz. in Gezangen. fs 
| ain Poster, in gto. f 1-19<o gro 
‚P. Amft. bij 3 Igemeene Geheimregels der Gelaatkune 
ee. Leyd. bij en J. Honkoop , in 8vo. f 1-2-0 
318 
Lazarts. (De arme) Amft. bij W. Brave, in 8vos 
“of 1-0-0 6o 
Leven van Giaffar , ofde Rarmeciden, Amft. bij G. Roos » 
“in gr 8vo. f2-0-0 442 
Liberius Vindex Larvatus „ aan den Recenlent ook Ser 
Recenfenten , enz. Leyd. bij D. du BAorsier en Zom 
‚ în g%r. 8vo. f 1-10-0 418 
‚Licht (Het) des Evangeliums, enz. Leyd. bij 9. se 
Thoir, In 8vos f o-15-0 274 
Londen, (Nieuwfte Tafereelen van) deszelfs Zeden enz. 
- Amt. bij Z. 4. C. Hesfe, in gr. Bvo. f 1-1o-o 128 
| Loosjes Pz., (A.) Arnold Geesterânus en Sufanna: van 
“_ Oostdijk, Haarl, bij A. Loosjes , Pz. in: gr. 8vo, 
„Os 
| LE mmm Haig de Groots tweede Ballingfchap. 
‘Téoneelfpel. Gevolgd door een Lofdicht, Haark bij 4e 
’ _rresjes, Pe! in gr. 8vo. f 1-16-0 47 
maten: dm Kenau Hasfelaar, óf de Heldin van 
Haarlem. Treurfpel, Haarl. bij A. _Loujes, Pz. 5 








‘gr. 8vo. f 11-100 
mn rme at Leven van Maurits Lijnflager. ‘Kie 
__D Haard, bij 4. Lootjes, Paz. in gr, 8vo. 3-1ê-e 
649 


M. 


Atatseet 


Meier (d. Fen % Nx Pu, De Frahfche Pel. 
„meur. Am(ts bij JF. Sv. Rsveldt - Holtrip, in8: 


Is O0 
Men (Geneeskundig) ÎVde D. 3de St. Leyd: & 


df; èn JF. Honkoop, in gr; Bve ó-d 
ge Mrt JA, 5 ete Ste! fte; Afd. 


1-8-0 3 
ET Cn Vai b. afte ‘St. gde ua. 
à . 
arm pril € .F.) Nieuwe edet Vettellinger hae 
1fde 5 eyd. bij P. H dap, in 8v0: be jb 


Meer n Aanfgraken de Syitodes, 
(+ Bop, Sk ) Hag. bij de db D p. Ckef, dr hj ge 
Os8-ò 
Wotter s WP) Abregt de Ì Hist, Tairike Ero Rit. pek, 


< L u, Baalen, in 8vo. fo 
ulle, CY. Wi Statius) Uitvoerig” Öndrwijs dur 
erste ei Godsdienst, Haart. ‘bij A. Bohn, in Er. 


Miles, A Ë5 “Ferdinand. Arde D. Haärr. bijz Bol, 

f4-16:9 400 

Beringe (1 Í) Gefchieden: der Mènschtéta: nffat ‘der 

el bet, D. Ámit, 5 J. Alant, ih gt. 8vos 

0: ON. gig 

| Me (È. A A3 Befehriiving vàn hèt bte Bes les 
ven enz. det Kömeinen. ie D, Zutph. Kd 

‚ Lileme, id&t. Svo. Fru: fe, ge 

Orbrgerggeid O (De wife K5 Kunst van) enz. Anta 

, Motenijzer , ìn fo:5-8 43 

Onderigtingén wij Ong BI ru jk lezett va den 

‚Bijbel, enz: Leeuw, rôbsber , ih gr vo, 


2+4-0 

iterdijs: : (envondig) it het Teter van def Pite. 
iKott. bij AN. Cornel ‚ in-8va, - Dr 
Overdenkingen (Godsdienttigf); vak Jan ‘Grof, es Dee 
< Dderid Ak bi A. B. Saures, U ak So, d:o 
ns, meerder vb elfen Chr dv tit HE 
ë ‘dert var red Grod, 


@-1I2-0 
ÉTT. 1868, NO, 16, Ü bb 5, 





1. -< 


A E G I S T E KR 


N 


| P. 
Piss (J. H‚) Oratio @c.-Harderw. bij E. Tijhof, 
in 4tOe EE: n 534 
…_ Pereboom, CC.) Het liggend Waterrad. Monnikend. bij 
A. Volker fe , mgr 405: fl-10-0 48 
Perponcher, WW. E. de) Tweede Brief van Paulus aan 
“die van Corinthen, Utr. bij 9. ve Schoonhoven , in gt. 
‚ 8vo, f 1-5-9 8 
Plenk, (F. van) Handleiding tot de kepnis en genee 
zing van dé Ziekten der Kinderen, Amft. bij WP. s. 
Pockels , (C. F) Karakterfchets der Mannen. Ide D. 
Gron. en Amit. bij 1. Woutersen JF. F. Nieman, in 
gr. 8VO. a-18-0 ’ s . 
Porseus, (B) De gelukkige uitwerkfelen van het Chris- 
_ tendom op de tijdelijke belangen der Meníchen, enz. 
Haarl. bij }. ZL. Augustini , in gr. 8vo. f o-18-0 
nd hadde’ | ep 
Post, CK. 9.) Leerrede ter gedachtenis van den Perw. 
A. v.d. Berg. Arnh. bij JF. Trooss en de Wed. C. 
Nishoff, în gr. 8vo. f o-6-o 6 
Paster , (H.) Het Godsd. vieren van onzen Geboortedag 
“de pligt van elken Christen. Amft. bij 4. B. Saakes 
in gr. 8vo. fo: 6-0 | 
Pougueville , CP. C. H. L.) Landreis door Griekenland N 
__ enz. Illde D. ’s Hag. bij 9. Zumerzeel Pr. in gr. Bvoe 
f3-15-0 3 
Proeve over het tegenwoordig verval en mogelijk herfte 
der Godsdienftigheid. Door ‘Kufebius Belga. Gron. 
bij W. Wouters en Amft. bij J. F. Nieman, in gr. 
8vo. f1-5-0 ‘449 


Redd fus. (G. B.) Over den Doop en het Avonds 
: maa). Eene handleiding voor Hervorinden. Amft. 
bij 7. Brave, in 8vo. f o-13-0 ago 
men en oe mm Over: de Waarneming van den 
openbaren Godsdienst, Amft. bij W/ Brave, in 8voe, 
Jo-Gg-o ® OO ger 
Reddingius, CY. G.) De Brief van Paulus aan de Phi-. 
lippenfen. Amft. bij . Brave, in gr. 8vo. f 3-5-0 


Rees ‚ UV. vas) Katechisimus der Verloskunde ‚Enz. Úite 
bij G,Te v, Paddenburg en Zoon, in Ge Svoef bf9 


En: 7 GE Ì Res 


S < * . ww O+ El 





. Raggi! „C,De Kruifiging van M. Lovat ‚enz. Amtt, 


A EG IS T E Ke 
Reglement op de Exercitie der Infanterie „, enz. ’s Hag. 
ter Kan, taatsdrukkerij in gr. 8vo. f 4-0-0 | 
Reinbeck ; (G.) Vlugtige aarnemingen gp eeze Reize 

van Petersburg naar Duitschland. Ifte De Haarl. bij 
A. Loosjes Pz.» in gr. 8vo. f 1-16=0 > 75 
pmm Ide D. f z-16-0 | 


mm 552 
Reinhard, (F. V.) Leerrede ter voorbereiding tot het tl. 


. “Avondataal, Leeuw. bij 9. W. Brouwer, in gr. Byce 
fe-6-0 | | 59 
mmm mn mn Uitgelezene Leerredenen, IVde Tier= 
cal, Zwolle, bij 9. de Vri, in gr 8vo. f3-16-0 


Reis uit Egypte door Sennar naar Abysfinie , enz. ie 
D. Amft. bij W. Hokrop , in gr 8vo. f'1-16-o 110 
em paar Frankrijk’ dor Pius VII, enz. Amit. bi 
‚ C. Crafenfthot , in 8vo. f 1-10-0 ayt 


Reng ‚ (C‚) Verhandeling Over het. Lijden, enz. van 


Tweede Uitgave. Amft. bij L.v. Es, in gr. 8vo. 
„_f1-36-0 - Oe N to3 
Resler, (Pe .F-) De Invloed van den H. Geest op de 
ware Godsdienftigheid geene Geestdrijverij. Amft. bij 
__W. Brave, in-gr. Bvo. f 1-16-0 5E. 
Rietberg 1 (L.) Het geluk der Liefde. Haarl, bij „A. Loose 

: jes Pz. mm gr: 8vo. fe-15-0 523 
Rimg (De) ‘van: Gyges wedergevonden, enz, Illde D. 
“Haarl. bij F. Bohn, ingr. 8vo. f 3-0-O 164en 250 


„Roemer, (Î) Leerrede ter lichtelijke nagedachtenis enz, 


van de verwoesting van Leyden. Leyd.bij de Gebr. 
Murrays in gr. 8vo, f C-13-O 12% 


Rogde , (CJ) Leerredenen , na zijnen dood uitgegeven. 
Éeyò. bij D,du' Mortier en Zoon in gr. 8vo. f1-14-9 


Rudolphi , (Carolin) T'afereelen van Vrouwelijke 05 


"voeding. Nte D, Haar). bij F. Bohn , in gr. 8vo. f1-16-0. 


aïr4 


* 


y, S. v. Esveldt - Holtrop » in gr. 8vo. f o-16-9 
Je Bet, : 


Räimmerink ‚(M.) Leerredenen. Dordr. bij P. van Braam , 


A 


„8vo. f 2-16-0 135 


in | 
Rutherfords OP) Tafereel der oude Gefehiedenis , enz. 


Hide en laatfte D, Zurpb. bij H.C. A, Thieme, in 
"gr8vo pgr 679 


: 


Md je 3 b b 8 | 8. 


„Bhacht, (G.F) Öpiwaklingsrede, enz, Dords, bij 


KE O9 EERE 





art (9. B, du) Deugdb;varderende Lêstergift, dêr 
„befehaafde Jeugd raegewijd, Amtt, bij-C, Fa …d 
evo. for16-a 61 
…_ Biusfd en Zoon. in gr, Jua. forto-p To 
stehen (F) Rederacing over de Brieven van ie 


… Hooft, Ait, hij 3. ten Brink , Ge, in. gr, vo. 


Iej-a . Rn 
er Seattkundie Nederlapd.. Ide D, adt 
Amft, bij}, zen Beink „Ge. in gr, 8vo. f arg-@ 592 


Behiller , (F) Treurfpelen , door Y, Kinker. Ifte D. 


Amft, bij FS, 1 Hp 

. Schlaer { ‚1 ae 

kunde, Ïlte St % en 
Auf. hij % F. KE . 

Schatsmas , (NV) dd rië 

… Leerredenen, Ler p13-0 





eo E, EEE rr 6 
derrurier, (H.C) Kronijk of borre Gaaf vn Gebeld 





o ee on M, 
\_Siremis, (€. F) De Mensch js ‘onfteiflijk } ’&Hag. 5] 


< Tuserzal.an Comp. in qr. Búo. f n1Q9=@ gaf 
Pouchay, (J. CY Disks rabi Raùr Leyd. bij 
F1 Flir « ib 2r,Bvo. foetf-a rt 
Banden CH. dd De Vrouwen. Gron, en Amf. bf 
JW, Wouters en F. F. Nieman ; in gt. êvo. f'1-1o-o 
Si S Betnoen ent OLD 8 
eebrvaidt CT) Brieven, aver het. Eil, Wäriheren, 
Hag. bij Zmmerzeel èn Comp. in” gr. vo, f'o-B-a 








er Bi 

ief, (K. H‚) De Broosheid v lef. 
zn „of: Ledegen v aha 
bij .f. Laos Pas in gr. Bve ed 
Rorate (kteij fluitende en wl. 
4. Less Pz. in gr. Bve Ro 


… à bei Spreg- 


RE G ES B 8 Wo 


Sprengel, (0) Historia rei Herbariaes “Tym id : 
Bvo, f. w E2-OrQ © 

„Phenmjdr ‚) Leerredenen, ower °s Heilen ° Lijden 

n Daode Ide D. Utr. bij B, Wilden Je dhheer, enf. 

B Br. 8yg. f 2e IQr0 624 

reve Ce’ en weder levendig worden van JV. Ten« 

nent. Amlt, bij,d. B, Saakes, in gr. 8vo. f 0558 


Stitzinger „  (E.) Bereidingen der ‘Reagentis, - in. de 
nende „Fa voorkomende, enz, Amít, bij L.- ” pedd 

« Ye Om Ig- 0 
Hed, > Wed. C, van) Bibliotheek voor de. fchapne rek. 
Hag» bij-. S. de Groot, in gr. &vo, f 1+To4o 


1,0 
ick van en, tak Linfchsten  (P. AA yy Gedichten. 
si, Amt, bij. Pa Ze „olendroof in Gre êvo. f4=5-0 


Sgele er, (F. 56 Gefeniadenie den Jaden, ens. 
Grog. bij FJ» Oomkensy in gr.Bvoe f getaro 
Swaan, el S.)' Levensgefchiedenis van een’ Christen, 
“ERZ, Ant bij G de di enz: ia fvo. f 0-50 

534 


e Ì es 


4 


Dn 
Gen — 4 


jemekinck 7% C) Verbamdelingi over de. kirBorting 

Ln den Geest. op het. PinRGatfeese.,  Anifk,. bij 

P, den Hengst Gn Zaag, in gf. $va. f' zeta . PW. 

Dkt ‚J. Thom. a} lets over. ds vaorheheediag: van 

de Roödvonk. Gron. bij SF. H. Bolt, in gr. 8vo, 

‘ fo-4-0 537’ 
Dinges, (CE) Redevoering; bensvens Onderzoek van 

engel, aver het Esteismue, Geen. bij A, Qankerss, 

„In gr. 8vo. f o- „15“O Fi 
oriog in verlorene oogenblikkea: Zwolle bij % 

. vo. f 6-18-0 572 


vig sCHistosisch) van; den carte aanleg daz. der 
ge Bef Eero GUZe Amt. bij C, Sane. anti, 
n gr. 8 … og 

vs han Ke A tochte Bijbelfche) tot eens ; Leesboek 
Koor, de eugde. „Aaft bij. v Wies, in Bo 

„ SIQ 

, zE  Verrdlrets € enz door een Garelichani van ja 
Ne Ide D. 2s Hag. b bij Jerverzal) em. Camp, 
ia gre 8vo. f 1-16-0 a6g 
Bbb3 Vere 


7 K EE CG 1 9 T E R: 
Verhandeling (Korte). wegens de ‘overeenbrenging van 
de GeflachtLijsten van J. C. enz. Utr. bij J.v. Schoos- 
hoven , in gr. 8vo. f 2-12-0 s3r 
Verhandelingen , uitgegeven door Telers Tweede Ge- 
nootfchap. XVde St. Haarl bij FP. J. Beets, in gr, 
to, „0 n 
tofs 52 van. her Haagfche Genootfchap 73 
Bog. 5de St, Amlt, bij JY. Allart, enz. in gr. ie 
'f2a-18-0 
ah van het Rotterdamfche Genootfchap ie 
-bévordering van de Koepok -Inenting ,. enz. 
bij WW. Locke, in gr. 8vo fr-so-0 pn 
Verzameling van zedige Verkeering- of Vrijagie-Brieven. 
—tAmft, bij 9, Tie/, in 8vo, fo- 11 -0 zp 
Vloten , QV. van) Verhandeling ovêr de te enwoordige 
- Laauwheid in den Godsdienst, -enz, Eèyd, bij d. eh 9, 
donkoop , in gr. Bvo. f 1-5-0 7 
Voorst, (D. C. van) Kan het Christendom zegevieren 
(ENZ: Amit. bij A. B. Saakers;, in gr. 8vo. f 0-16-9 


Vraagbpek (Schriftaurtijk) voor Kinderen. 2 sk 
‚jes. Zwolle, bij M, en H. Tijl, iu 8vo. fo- 6 8 


Vreede, (P.)' De Dood van Albrecht Beiling. - Trèùe- 
"Amft. bij 4. Mars, in svo. f o-8-o0 437 

Fries, (9% de) Jeremias de Decker. Amft. bij de Wed. 
G- Warnaars en P. den Hengat ‚ in Br. 8vo, £ a-10-6 


31 


ww. 
| Waas CS. €.) Blijker der Godheid. Ifte D. Auft. 
8, v‚ Esveldt- Holtrop , in Tamo, f'1-x0-0 





568 
w val . G, de) Diiputatio Philofo ûphico . Juridica > &e. . 
vO. 
Week blad gen den Bijbel, Vide of laaste. D. Gran. 
= bij WV. Zeiderna, in gr. vo. f 3-6-0-' 448 
Werken, der. Bataaffche aatfchappij van Taal- en Dichte 
kunde, Ide’ D. Amft. bij >. Allart, in gr. bres 
EP 3-40 PE 
A hij (4). Godsdierftige Gezangen voor de, Jeri, 
Gron, bij 9. Oomkens, in 8vo. 93 o zak 
Westerman ; (M.) Gedichten. * ‘s Hag, bij donmerzeel en 
Gonps, in-sr"Svo. f1- Io-0 48 
- … el + ® — fj 


re . Land 
En N «, 
hed 





RK EE G 1 SS T E Ro 


Wiligen ‚ (A.-van der) Parijs , in den aanvang der 
de Eeuw, Ide St, Haarl, bij A. Loosjes Pz., 
in gr. 8vo, f 2-18-o0 508 
Willmet , CJ.) Oratio de Arabum meritis in Literis 
medio aevo inflaurandis c., 40. 2 
Wouters, (R.) Gedichten en Gezangen. Amft. bij P. 
‚ Uylenbroek , in gr. 8vo, f z-16-0 9 
ijopetsfe, (S. J. van de) Znflisutiones Philofophiae Moe 

‚ ralis, in ufùm Academicum confcripsae, Lugd, Batsv. 
apud D. du Saar, 8vo. f. maj. f 1-14-O 50E 


. Z, 


nge, (P.C) Zedelijke Tafereelen woor, Kinderen, 
Leeuw. en Amft. bij P. Wiarda, enz. in 8vo. 


I-13-0 , E Ia 

. Zeldzaamheden ten aanzien van Geest en Ligchaam bij 
Menfchen. Ifte D, Amft. bij }. S. v, Bsveldt-Holtrop , 

im 8vo. f 2-9-0 és | 


+ 


{ 
. TN e 
+ . ® we é 
® ' , . 
Fn ' EE, 
‘ : d Eed M 
Pl . . LJ . ti . 4 r 
« 
« 
„ hd { .$ „. & . « mé t 
e \ va Valk Ns lk € LN RT Ih * on 
a N . « 
‘ - km . ….- JJ 
® , kaf Pan 
AL AAA * , ere rr €. T ’ PES] 
LJ) + & Edd head © « -e 1 
ke -_ 
GC Geta \. 
‚7 „ | re , °° 
„ vr ae „8 4 oe KEN 
4 hd - 
AA PS … \ rr eN 
. DN _ h . 
C. * ker 27+ Lj} . & 
> ie _ 
1. 
a 
Ld . , be | ,n. 
Au er, - 1. sf Ì 1 
End sey grain 
OVS dE eN? nig © 
. Í el , = t < e * 
N 2 
EL 
. , » « er 
EL dE r. H ree) eer ot 
% . 
: M « : bil 7 - À 1 
e*: tiea \ . Î 4 "A, 8, 
a) 
® 
1 . \ 


Lal 
« 
- 
" 
. 
: 
Ld 
. 
Ad 


„« 
. € 
dl 
. h 
Ed .. 
B. a Ds 
Ed 
. - 
. E . 
* _ 
. 
ÁJ » 
. 
® & 
® d 
Te » 
. . 
"tt 
1 N 
Ld ‚… m 
‘ * - Ld 
. 
. 
„… N 
et 0 tr 
‘ 
en A 3 re 
La f ee 
. ep 
". « N 
_ . . 
7 
« 
LR . 
„4 
* 
Lj] 
(\e ze 7 
- On 
% 


Aser PF 


ha 


a a 


hd