Skip to main content

Full text of "VADERLANDSCHE LETTER OEFENINGEN"

See other formats


Google 


This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves before it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world’s books discoverable online. 

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 


Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 
publisher to a library and finally to you. 


Usage guidelines 
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 


public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 





We also ask that you: 


+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individual 
personal, non-commercial purposes. 





and we request that you use these files for 


+ Refrain from automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 


+ Maintain attribution The Google “watermark” you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 


+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 






About Google Book Search 


Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 
a[nttp: //books . google. com/| 














MTM 


*"- ar ve 


LE 





summed o i, t: ` , 


d 
“~” 
DU 


v ATT e. Ei mE 





du o > 
aper Stn vr AN 


" - ay ' ` ` 
D eh, 
"3. "A 
H 





bw e 
emt 


~ yt 
Zer E ET A uhi uerge 





mp ` 


» ^ , 


-r 








TT 


Ni 


` l 1 
L 
LÀ 
* 
U 
i 
*. i , 
` [4 
D ` 
- ` ` 
e 
D / ` 

, d 

| ` . 
d 
x 
i 
i V + 
^ 
- H ` ` 
N . 
| 3 
L3 
Kl 


t 
, 
1 D 
' `, 
! e 
* 
- 
t D 
- 
\ . 
\ ! 
, 
Pd 
` 
e on . tex EA aa 
i * » À i 
Ed + 
| : A yr 
. . s ut 
- ne h ~ Á, + Íí Wee pv TA t. 
t a 
` E 
` Li 
€ 
+ . ` 
, 
` 
D 





NIEUWE 
VADERLANDSÇHE 


LETTER-OEF ENINGEN, 


WAAR IN DE 


BOEKEN zy SCHRIFTEN, 


DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN 
ELDERS UITKOMEN , OORDEELKUN- 
DIG TEVENS EN VRYMOEDIG 
VERHANDELD WORDEN, 


BENEVENS 


MENGELWERK, 


tos fraaije Letteren , Konfen en Weetenfibappen 
betrekkelyk. 








Vierde Deels, Eerfte Stuk, 
Met Plaaten, 


Te AMSTERDAM, 


By A. VAN DER K R O E, 
en 


By YNTEMA zn TIEBOEL, ` 
MDCCLXX 











KN 
N 


Es 





NIEU DW E 
VADERLANDSCHE 
LETTER-OEFENINGEN, 


BOEKEN eN SCHRIFTEN, 


DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND RENE: 
DERS UITKOMEN , OORDEELKUNDIG . 
TEVENS EN VRYMOEDIG VERHAN- 
DELD WORDEN. 





Oordeelkundige Bybeloerklaaring , door TH. CH. LILIENTHAL 
De&. Tb. en Hoogleeraar op de Akademie te Koningsbergen, 
Met eenige Aanmerkingen vermeerderd. Zevende Deel. Te 
Amfterd. by J. Loveringh 1769. — Bebalven de Voorreden 
589 bladz, Hier by is gevoegd Proeve eener meerder naauwe 
keurige T'ydrekening van denzelfden /Autbeur. Bebalven bet 
Voorbericht 78 bladzyden , in groot. oĉtavo. | 


D; Hoogleeraer LILIENTHAL vervolgt, in dit Deel, 
. zyne aengevangen Verdeediging der voornaemfte Per- 
foonen, die in de H. Schrift als loflyke voorbeelden ge- 
meld worden ,tegen de bedenkingen der Ongeloovigen teu 
hunnen laste. Het voorgaende Hoofdítuk befldoten heb- 
bende met de gevallen van David, Salomo en Hiskia, vere 
ledigt hy zich nu ter wederlegginge van de ingebragte be- 
zwaren tegen het zedelyk character der Propheten, mits- 
gaders van Christus en zyne Apostelen. Men ontmoet 
hier, na ene onderfcheiden wederlegging van Morgans al- 
gemene befchuldiging , welke de Propheten ten toon ftelt , 
als menfchen van een zeer flecht character, die °t Joodsch 
Gemenebest met onlusten en oproerigheden vervulden 5 
ene opheldering van verfcheiden byzonderheden , betref- 
fende het character der opgemelden 3 waer door ettelyke 
voorftellingen der Heilige Schryveren des aengaende , tegen 
de uitvluchten van 't Ongeloof, in een helder licht gefteld 
worden. —- Onze Autheur hier mede voldaen achten” 
de aen het geen hy zich dus ver in zyn Werk had voorge- 
fteld , naemlyk, te toonen ‚dat de Heilige Schrift niet aene 

IV, DEEL, N. LETT. NO. Ie A Joopts 


2 TH. CH, LILIBNTHAL 


loopt, noch tegen de befchouwende, noch tegen de be- 
oeffenende waerheden der Rede? bezeft dat hem nu, vol- 
gens den geleidraed van zyn-Ontwerp, ftaet na te gaen, of 
dezelve ool? genlpope tegen de zekere waerheden der On- 
dervindinge. Dit bepaelt hem om vervolgens het oogte ves- 
tigen op de Gefchiedenisfen ; en ‘wel inzonderheid in de 
&eríle plaetfe op het Tydrekenkundige , nadien dit gedeelte 
der Gefchiedkunde hier boven al in aenmerking komt; te 
meer daer "t Ongeloof vele tegenwerpingen tegen de God- 
lyke Openbaring van die zyde ontleent. Hier door is de 
Hoogleeraer bewoogen de geheele Dybelfche Tydrekening 
na te gaen, en zelf Eene Proeve ener meerder naauwkeurige 
T'ydrekening der Heilige Schrift op te (ellen, welke, als een 
afzonderlyk Stukje, aen ’t einde van dit Deel gevoegd is. 
Overeenkomftig met deze zyne Proeve ontvouwt hy hier 
de aeneertgefchakelde Tydrekening des Bybels, federt de 
Schepping der Waereld , tot aen het einde der eerfte Eeuwe 
pa des Zaligmakers geboorte 5 met oplosfinge der tydre- 
kenkundige zwarigheden, die zich eu hier en daer in de 
Heilige Bladeren voordoen. Een ieder die weet , met welke 
ondoorgrondlyke duisterheden het Tydrekenkundige veele 
zins omzwachteld is, en hoe verfchillende de groote beoe- 
fenaers dezer Wetenícbap zyn , begrypt ligtlyk , Cen de 
Kutheur bezeft het ook zeer wel, ) dat zyne fchikking , en 
daer op fteünende beantwoording der tegenwerpingen, in 
allés niet voldoende kan zyn voor des kundigen, Doch niet 
tegenftaende dit, mág men echter wel zeggen, dat onze 
Hoogleéraer over 't geheel, in dit netelig ftuk , vry geluk- 
kig geflaegd is; en ten minfte in vele:gevallen op goede 
gronden getoond heeft , dat jet een middel is , em verfchei- 
den zwarigheden van dien aert , zo niet geheel te doen 
vervallen , dat nochtans dikwerf plaets heeft, ten minfte 
zo krachtloos te maken, dat ze van geen redelyk mensch 
met enigen fchyn , ten nadeele der Openbaringe , aenge- 
drongen konnen worden, Zyn Hoog-Eerwaerde de Bybel- 
fche Tydtekening , in dit Hoofdftuk , aeneengefchakeld 
verliandelende, verfpreid dus, op zyne gronden, een ab 
gemeen licht over dezelve ; dewyl hy het ganfche beloop 
kortlyk ontvouwt „en tusfchen beiden byzonder ftaen blyft 
op zodanige plaet{en die ene nadere opheldering vereifchen, 
—— Zie hier, tot een voorbeeld , het hoofdzaeklyke zyner 
aenmerkingen, wegens het berekenen der 430 jaren Exod. 
XII: 40. verg. met Gal. III: 17, en der 400 jaren Gen. XV: 
. 335. verg. met Hand, VII: 6. 0007 He 

« . Pet 





OORDEELKUNDIGE BYBELVERKLAAHRINO. 3 


Met is in de eerfte plaetfe genoegzaem zeker dat de Is- 
Tatliten niet langer dan 210 jaren in Egypte geweest zyn, 
te weten van het jaer der Waereld 2297 toen Jacob in E- 
gypte kwam, tot op hunne uittocht in 't jaer 2508. Dit 
zo zynde is °t buiten kyf, dat de tydsbepaling van 4oo 
járen , Gen. XV. 13. vergel. met Hand. VII. 6 , volgens 
welke Abrahams /aet vreemdelingb foude zyn, in een vreemt 
lant , dienstbaer gemaeckt ende qualick gehandelt worden , 400 
jaren, niet kan betekenen den tyd van Israëls verblyf in 
Egypte, en nog minder de jaren van derzelver dienstbaere 
heidaldaer, Onze Autheur dit bewezen hebbende, zo van 
We ene als andere zyde „is daerom van gedachten , dat men 
bier van eeh ander tydítip moet beginner, te weten, vari 
Iaäks geboorte af tot aen de te rugreize naer Cana? 
an In "t gemeen , zegt hy, hadt Abrabam zo veel, belang, 
niet daar by , om te weeten, hoc lange zyne nakomelingen 
zouden gedrukt worden, dan wanneer zy ,. volgens de aari 
hem gedaane belofte , in de bezittinge van het beloofde 
Land zouden worden gefteld. Van daar vervatten deeze 
400 baren in zich, deels, den tyd der omwandelinge in 
een vreemd land; deels, de jaaren der dienstbaarheid; en 
deels, den tyd hunner verdrukkinge, weshalve zy van de 
voorgaande woorden door den tnach onderfcheiden wor» 
den. Binnen den tyd van deeze 4oo jaaren dan zouden zy 
vreemdelingen zyn: en wel niet geduurende den geheelen 
tyd in Egypte; want dit (taat er niet; maar in een vreemd 
land , hoedaanig ook Canaün was , alwaar Abrabam níet 
zyne eeríte nakomelingfchap , behalve Machpelab en den 
akker by Sichem, dien Jacob koft, geen land in eigendom 
bezat: gelyk zy dan ook uitdrukkelyk vreemdelingen gee 
noemt worden (*). Doch zy moesten ook in zulk een 
vreemd land dienen , en veelerleye ongemakken verduuren. 
Want Jfadk werdt door de Pbilifkynen verdrukt; en Facob 
door Laban, in wiens dienst hy was. Intusfchen wordt 
evenwel voornamelyk gezien op den dienst, waar aan Ir, 
raël in Egypte gehouden was, zonder dat daar uit volgt, 
dat deeze dienstbaarheid geheele 400 jaaren zou geduurd 
hebben. Want teze begonnen eerst in der daad na Jofephs 
tyden, en hebben niet veel boven de roo jaaren geduurd ”. 
— Verder merkt de Hoogleeraer aen , dat dit ook zeer 
wel overeenkomt met het gezegde vs. 16, bet. vierde ge- 


. (*) „ Gen. XXII: 4, XXVI: 3. XXVIII 4, KE: 27. XXXVls 
7, XXXVII: ze Exod, VI:4. Ps. Cy: (G-A, Heb, XI: … 
DÉI Q , 


4 Til, CH. LILIENTHAL 


flacbte fal berwaerts wederkeeren, verftaende het woord “3 
van een zekeren tyd, die, naer den ouderdom der men- 
fchen in die dagen, gevoeglyk tot roo jaren gebragt kan 
worden. Ook zou men, zyns oordeels, hier wel vier pere 
foonen konnen opnoemen , naar welker tyd het geflacht 
opkwam, dat uit Egypte trok : naemlyk Jade, Jacob, Levi 
en Kabat , die de geboorte van zynen kleinzoon Mofes 
waerfchynlyk nog beleefde. ;, Doch hoe het ook daar me- 
‚de zyn mag, vervolgt hy , het tydperk van goo jaaren komt 
zeer naauwkeurig uit , als men het zelve van J/aäks ge- 
boorte af rekent, In den jaare 2108 werdt Jfaük gebooren , 
190 jaaren daar na of op het einde van densjaare 2297 
kwam Jacob in Egypte, [gelyk alvoorens berekend is.] En 
voegt men hier by de 210 jaaren van Zsraëls verblyf in Æ- 
Egypte , dan komen ’er juist 400 jaaren uit. 

Maer nu blyft nog overig de zwarigheid ten aenzien van 

Exod. XII: ao, däer gezegd word , dat de tyd der wooninge, 
die de kinderen Israëls in Egypten gewoont bebben , is 430 jaer. 
Dan hier omtrent merkt onze Tydrekenkundige aen, dat 
daer mede bepaeld word hettydperk van Abrabams uittocht 
uit zyn Vaderland,toót op den uittocht van Z;raél uit Egyp- 
Be; zo dat deze telling een aenvang neme, met Abrabams 
uittocht uit Ur der Cbaldeen , volgens voorgaende bereke- 
ning, in 't jaer 2078, toen hy: de eeríte belofte ontving , 
Gen. XI. 31,32, XII. 1—4. Dit denkbeeld, om ’er dus 
onder te betrekken, al dien tyd, geduurende welken Abra- 
ham en zyne nakomelingfchap in een vreemd land geleefd 
heeft, tot op dien tyd , dat de kinderen Israëls uittoogen 
naer het hun beloofde Land, ftrookt zeer wel met dien 
text; als men, gelyk zyn Hoogeerwaerde opmerkt, bezeft 
dat, onder de benoeming van de kinderen Israëls, hunne 
vaderen , als hoofden des volks mede begrepen konnen 
worden : op ene dergelyke wyze als de Heilige Schrift 
meermaels van de vaderen fpreekt, met influitinge hunner 
nakomelingen. | | 

wm Maar in ’t gemeen , vervolgt hy , is nog dit op te 
merken , dat het Hebreeuwsch woordt DEWI niet nood- 
wendig eene vaste wooning betekent; maar in 't gemeen 
het verblvf het zy hier of elders. (*) Des zou dan deeze 
geheele plants op de volgende wyze te vertolken zyn: Het 
verblyf der kinderen Israëls, (waar in de omwandeling hun- 
ner vaderen mede begreepen is, ) die zy in Egypte gewoond 


`- (*) „ Gen, XX. 1. XXIIL 4 


OORDEELKUNDIGE BYBELVERELAARING, 5 


bebben is 430 jaaren. Of, indien men zwaarigheid vinden 
ogt, het Hebreeuwfche woord SW, het geen ftat tus- 
EZ een tyd-en naamwoord, die tot elkander betrekking 
hebben, tot de kinderen Israëls te brengen; dan zou de 
overzetting aldus luiden: de omwandeling of bet verblyf der 
kinderen Israels , Cin *t gemeen, ) en die zy (inzonderheid) 
in Egypte doorgebragt bebben , is 430 jaaren. Want dat bet 
voorzetfel  veeltyds uitgelaaten word is bekend (*). En 
van dewooning in Egypte wordt byzonder gewag gemaakt , 
om dat zy zich aldaar eenen vry langen tyd en beftendig 
onthielden ; terwyl de Patriarchen iteeds van plaats tot 
plaats trokken (f). Ten minften toont de Athnach, waar 
door de 430 jaaren van het voorafgaande afgefcheiden zyn, 
dat dezelve niet enkel en alleen tot de wooninge in Egyp- 
te, maar tot het geheele verblyf buitens lands gebragt 
moeten worden. . 
» Deeze verklaaring heeft te meerder grond, naardien 
dezelve overeenkomt met het zeggen van Paulus, dat van 
de eeríte belofte, aan Abrabam gegeeven, tot op de wet- 
geeving in Sinai, die flegts 3 maanden laater gefchied is , 
dan de uittogt uit Egypte , 430 jaaren afgeloopen zyn : 
[Schryvende Gal, III: 17. Het eerbont dat te voren van Godt 
bevestigt is op Christum , en wort door de wet, die na 430 
jaren gekomen is , niet krachteloos gemaeckt.] Gelyk nu Abra 
bam , toen hy uit Ur der Chaldeen trok , daar toe een Gode 


lyk zo is aan hem ook teffens in dien tyd 

e b „die, zo dra hy dezelve ontving, reeds 
eene te kracht hadt ($). Want fchoon de- 
zelve neermaalen herhaald werdt, inzonder- 
heid zynen zoon offerde; evenwel heeft men 
niet hoofde eenen laateren tyd der 430 jaa- 
ren ' laar mede te beginnen van zulk eenen 
tyd, odlyke belefte bevestigd is geworden. 


Want, zb als gezegd is, deeze belofte ftond op eene on- 
wankelbaare wyze vast, van doe af, wanneer zy de eeríte 
` rei- 


(*) » Zie satom. cLasim Phill, Sacr. L. IP. Tra&. 1. Obf. 7. 
Pag. 1195. 

(f) », Ps. CV. 12,13. ` . 
* (8) » Paulus gebruikt de uitdrukking Jaben gtestsgtetin q 
welk woord voorkomt van befluiten, die reeds op zich zelve onver- ` 
breekelyk en vast zyn, zonder dat 'er eene nieuwe bevestiging noo- 
dig is; waar van te zien is GEORG. RAPHELU Annot. in S, S. ex Heros 
doto , pag. 436, feqq. A 

3 


6 TH. CH. LILIENTHAL GOÉDEELH. BYBELVERKL. 


reize gefchied is. Gemeenlyk begint- men deeze 430 jaa» 
ren met den tyd, toen. Abrabam daadlyk in het beloofde ` 
land aangekomen is ; te meer ,'naardien hy kort daarna eené 
reize naar Egypte doen moest ;zo dat van deezen tyd af het 
het verblyf of de omwandeling in Egypte gevoeglyk zeu 
konnen gerekend worden. Doch deze rekening fluit niet 
naar behooren, om dat de Jsraëllers niet 215 , maar 216 
jaaren in Egypte gewoond hebben. Intusfchen wordt dit 
20 wel door de 7o Overzetters, volgens (ommige affchrif- 
ten,.als ook door den Semaritaan/cben Pentateuchus, en 
door.josePHUS aangenomen (*); volgens welke de wor, 
den Exod. XIL go. aldus te vertaalen zyn : de inwooning 
der kinderen Israëls, en bunner vaderen, die zy in bet land 
Canaän en in bet land Egypte gewoond bebben, was 430 jaas 
ren. Zo verre hebben zy recht, dat zy de omwandeling 
der Eerstvaderen mede tot het tydperk der 430 jaaren brene 
gen. Doch hier in misfen zy , dat zy alleenlyk van de 
omwandeling in Canaän beginnen 5 terwyl evenwel Abrax 
bam reeds te vooren, en zo dra hy uit Ur der Cbaldeen 
ging, zich in de omwandeling bevond. En nog minder 
is men gerechtigd te zeggen, dat de Hebreeuwfche text 
vervalscht zy, en te beweeren, dat-dezelve, volgens der, 
. ze owerzetüngen, zou moeten verbeterd worden ($). 





Eene Verhandeling over Gods Beftaan en Eigenfcbappen, dè 

.' qwerpligtingen van den Natuurlyken Godsdienst , en de waars 
beid en zekerbeid der Cbristelyke Openbaringe. Door s, CLARS 

` KE, Dr. in de Godgeleerdheid , en în zyn Leeven Predi- 
kant wan St. me je Westmun]ler, Naar den negenden 
Druk uit bet Engelsch vertaald , door y. 'BOELAARD, Twee 
Deelen. Te Amfterdam , by A. v.d. Kroe 1769. Bebalven 
bet Voorwerk enz. 704 bladzyden , in groot ockavo,. 


DE -onwrikbare gronden van den Natuurlyken en Ge- 
` openbaerden Godsdienst, geleidlyk te ontvouwen , 
krachtiglyk te betoogen „ en tegen alle {oort van tegen- 
fpraek 
` » (*) Joodfche Oudheden, het tweede Bock, Cap. 6. | 
"a (S3 Dk is de gedachte van j. n. MORENus dn Exercit, Eccl. @ 
Bibl. Part, 2. Libr. I. Exerc. 7. Cap. I. pag. 163 feqq. 1s. vos- 
sius in Chronol, Se Cap. 2. pag. 111. en WILL. wuisroNs £sfay 
zowards refloring tbe true Text of tbe'Old. Testament, Prop. 3.5. 
63. Prop. 13. pag. 319, d 


S, 


$. CLARKE OVER GODS BESTAAN, ENZ. ? 


fpraek boridiglyk te ftaven , is het doelwit van dit beroem- 
de Werk. En hier in is de Eerwaerde Clarke , door zynt 
juiste denkwyze en vast aen een gefchakelden | redeneer- 
trant, zo gelukkig geflaegd, dat juiste beoordelaers van ’t 
behandelen dezer onderwerpen niet twyfelen ‚om hem den 
voorrang te geven boven allen, die deze gewichtige Kof- 
fen in een klaer daglicht hebben poogen te ftellen. De 
hoogachting der Eügelfche Natie voor dit Werk, flaehdt 
meer dan ene halve Beuw , de algemene lof met ‘welke 
het, zedert deszelfs uitgave in 't Nederduitsch „ ook in 
ons Vaderland ontvangen is, geeft‘ons volle ruimte ‘om 
deze. vernieuwde uitgave onzen Lezereg opnieuw ;aen.te 
pryzens en hun met de woorden van. den Bisíchop Hoade 
ley te betuigen, ,; dat elk Christen dr Boek behoorde té 
, waerderen als zynen fchat, voor zo verre het de ware 
an kragt iti. zig. behelst , niet alleen van den natuurtyken 
an maar ook van den geopenbaarden. Godsdienst,” — Het 
Werk is, by velen onzer'Lezeren te overbekend ; om-op 
deszelfs inhoud ftaen te blyven; waerom wy:ons oet gës 
ne byzonderheden zullen uitlaten; alleen vonden wy ons; 
ten dieníle van hun , die ’t nog.nieb mógten.kenner , verplicht 
em’er met een kort woord gewag van te maken 3uit'hoofdé 
van deszelfs nattigheid ter verkryginge van, of v i 
in ene wel nde kennis der grondílagen van: den @ddse 
dienst. ——'Velen't is waer, Íchatten deze Oefening-iüés 
hoog; ze oordeelén dat men, onder Christenen .geboofenj 
opgevoed en in de Christelyke Leere, een ieder ‘naer det 
geleidraed. zyner:Gezindheid ,: onderwezen zyude ; zó veel 
werks niet behoeft te: maken wat "t naé(pooren der: gron? 
den zelven, waer op de Godsdienst fteunt. . Dech, eg die 
zo denken, en: gp die eigentte :wyze „om 'er.'thans-niet 
meer van te zeggen , ook. Heideufehe Afgaden'djenaars ; 
en Joodíche voorítanders vau de vbsftendigheid: der Nhofaïr 
fche Bedeelinge , of Aenhangers- sah, Mahomet zauden gyn, 
indien zy. onder dezulkeu gebooren waren:; zouden wy 
wel byzonder raden, de Voorredem wan: den. Vertaler: des 
zes Werke aendachtigite leseris wertrauwende dot ze, als 


a ` D ^ i d 
. . 
D , 
Ld D H D D F r+ -- 
` - ens A en 
k e - Va eli 4 9j. f a . : H 


8 SU | ' PH. DODDRIDCE 





Lesfen voor bun, die gefcbikt zyn tot den openbaren Predik- 
- dienst. Door PHILIP DobPRIDGE, in deszelfs leven Dr. der 
H. Godgeleerdbeid , en Predikant te Norrbampton, Uit bet 
Engelsch vertaalt. Te Rotterdam, by N. Smithof 1770. 
Bebalven bet Voorwerk, 144 bladzyden;-in groot olave. ` 


'O ooit bekwaemheid en ervarenheid in ene Bediening 

. 4. iemand geregtigd maekte , om aen anderen in dien ftaet 
Lesfen te geven, zo had zulks by uitnemendheid plaets , 
met opzicht tot het Predikampt, in den vermaerden Dod- 
dridge; die deswegens , volgens het eenparig getuigenis zy- 
ner Landsgenooten , overeenkomftig met den inhoud zyner 
bekende Schriften, een beftendigen lof verworven heeft. 
Dit denkbeeld geeft een gun(tig vooroordeel voor dit Ge- 
fclirift „ en wy houden ons.verzekerd, dat zy , die "t zelve 
met oplettendheid doorbladeren, en niet te. veel in denk- 
wyze'vam den Eerw. Doddridge verfchilleri, zich in die ver- 
wachting niet te leur gefteld zullen vinden, De Lesfen , in 
- dezen-deor zyn Rerwaerden gegeveri , behelzen zeer nutte 
onderrichtingen voor alle de zodanigen, die tot den open- 
baren Predikdienst gefchikt zyn., zo ten aenzien van het fa- 
meufteiten. en „uitfpreken hunner .Predikatien , als ten op, 
ziohte van het Bidden , het Schriftuurverklaren , het Cate- 
chiferen , het bedienen der Sacramenten ; het bezoeken der 
‘Leden, het waernemen der Zieken, en °t verkeeren onder 
de Menfchen, ‘t zy in algemene, *t zy in byzondere betrekkin- 
gen. Derzelver inhoud is van die natuur, dàt niet alleen jonge 
Lieden., welken hunne Studien eerst aenvangen , maer ook 
Predikantem, die zig, door langduutigheid , geen alte vase 
. te verkeerde hebbelykheden in "reen of ander.eigen gemaekt 
hebben ,'?er met vrucht voor zich zelven , en tot nut kun- 
ner Gemeente, gebruik van kunnen maken ; des dit Stukje 
allen deht zodanigen wel aengeprezen moge worden. Zie 
hier Zyhe algemene flotles , die *t te wenfchen was , dat al~ 
toos in acht genomen wierd. . ' - ` 
„: Gedenkt dat: kleine dingen dikwils groote gevolgen: 
hebben, ep dat een braaf karakter door de dwaasheid of 
onvoorzigtigheid van één uur byna vernield en ter neer ge- 
worpen kan worden ; erinnerd u dat wanneer een Predikant 
veragt word, het met zyn nutbaarheid gedaan zy, en dat 
geene gaaven op den Predikftoel hem zonder voorzigtigheid 
ftagnde konnen houden. — Zyt derhalve in den vermeng- 
Wen en 


OVER DEN PREDIKDIENST, 9 


den ommegang betantelyk vrolyk, maar hebt altoos eehige- 
nuttige waarfchuwingen, iets dat den Christen en man van 
oordeel en verftand toand ; fchaamd u den Godsdienst 
nooit, noch fchynt eene botte boertery te hooren , als gy 
die niet beftraffen kunt, merkt u zelve aan als zwakke en 
feilbaare fchepfelen; zyt dankbaar voor onderrichtingen ; 
overdenkt uwe voorige misflagen ter uwer waarfchuwinge, 
en zoekt dagelyks wysheid van God; wagt u voor den 
naam van een groot Staatkundige te zyn, en laat onberis- 
pelvkheid en oprechtheid uwe hoede en befcherming wee- 
zen. 





De vaste grond van bet oud , waarachtig , ongetwyfeld Chris- 
- telyk Geloof , door CASPARUS OLEVIANUS. Dienaar des Woords 
te Heidelberg. Uit bet Hoogduitsch in °t Nederduitsch ver» 
taald, door W. o. N., en nu op nieuw in "t licht gebragt, 
en met een Voorreden werrykt door G. ZRYLMANS VAN 
SELM , Predikant te Nieuweveen, Te Amfterdam by Je. 
. "Wesfiog, 1769. Bebalven bet Voorwerk , 183 bladxyden , ín 
. gr oot avo. : 


E vernieuwde uitgave van dit Gefchrift van den Hoog- 
leeraer Olevianus kan niet ontydig geacht worden, 

daer vele Leden der Kerke , door de vertchillende denkwy- 
ze, en de onderfcheidene verklaringen van den Heidelberg- 
Jcben Catechismus. in onze Nederlandfche Kerke , als in on- 
zekerheid geraken, wat overeenkomftig met denzelven de. 
oude Leer der Kerke zy. In zodanige omftandigheden is: 
‘er voor de Leden der Kerke, om by de oude Leer te bly-: 
ven „en die in hare zuiverheid te helpen. bewaren , niets be- 
ters, dan de fchriften dier Ouden te raedplegeu , welke. 
deze Leer in hunnen tyd met oordeel verklaerd hebben; en: 
wel inzonderheid de Schriften dier Mannen te lezen , wel- 
ken de hand gehad hebben in ’t opítellen van de Formulie-. 
ren van Enigbeid. In gevallen daer men onzeker fchynt. te, 
zyn, over den bepaelden zin van zodanige Schriften , is eg 
niet wel beter weg in te flaen, om denzelven ten minftë: 
met de hoogfte waerfehynlykheid te treffen, dan de ge- 
voelens zulker Schryveren, in hunne andere Schriften. 
voorgefteld , daer mede te vergélyken. — Hier toe nu: 
komt, met opzicht tot den Heide chen Catechismus, 
wel byzonder in aenmerking dit Gefchrift van den ‘beer 
roemden Paltzifchen Godgeleerden Olevianus , in zo vers 
5 re 


19 C. OLEVIANUS VASTE GROND, ENZ 


re als die Hoogleeraer , naest zynen Amptgenoot Zacharias 
Wrfinus., een der voornaemften [chynt geweest te zyn „die 
de hand in °t opftellen dezer Geloofe-Onderwyzinge gehad 
hebben. —- Het zelve behelst ene onderfcheidene en ge- 
leidelyke Verklaring van 't zogenaemde Symbolum der A- 
postelen, en {trekt inzonderheid ter xduidelyker ontvou- 
winge. van het:Genade - Verbond „ volgens het: denkbeeld 
dat zyne Hoog Berwaerde zich , door °t beoefenen der H. 
Schriften , daer van gemaekt heeft, De Leden der Kerke, 
wien ^t niet gelegen komt, de-hedendaegfche verfchillende 
leerwyzen daer omtrent na te gaen, en die vreezen , dät ze 
ligtelyk , in verwarring geraekt zynde, van de zuiverheid 
der Leere zouden afwyken , konnen hier uit gereedlyk af- 
nemen, hoedanig een gevoelen zy ; sonder zich met dë 
latere verfchillen zeer te bemoeien, deewegens veilig kon- 
nen omhelzen. … - ; D 





Defpiegeling: des. /tárdbodems. Uit bet. Hoogduitsch vertaald. 

Waar gevoerd:is „ eene Befe ing van den Menscb. 
Te Amfterdam, by A. Eichhorn. Bebalven een kort Poor- 
bericht 42 bladzyden , in groot oĉtavo, 


n JEt doelwit, zo vam den, Hoogduitfchen Autheur als 
van den Néderlandíchen Schryver, is den Lezer door. 
dit-Gefchrift op te. leiden, tot een-nendàachtig gadeílaen, 
van de. blyken.; der. Godlyke Wysheid , Goedheid , en 
Magt; Ae zich: alleszins. voor: onze. oogen opdoen; als 
wy ‘den Aérd- en: Waterbol, dien wy bewoonen , met op- 
merkzaemheid befchouwen ; en wel: byzonder , als wy daer 
berievens. ook eem" aendachtig oog op. onze eigene gece, 
nis.veftigen. Men. ontmoet mier ‘ten dien einde ene ftichs 
telyke aeneengefchakélde befpiegeling , welke ons opleid 
tót een levéndig bezef, hoe alles, door de fchikking en 
regering des Scheppers en Albeftierers , hier te famen loos 
pe‚omons, gefchikt om dezen Aerdbodem enigèn tyd ter 
vetblyfplaetze. te hebben , ene wooning te verlenen: , die 
alleszins ingericht is, om ons niet alleen van onze Nood» 
druft te voorzien , maer ook daer en boven 20 veel Gemak 
en Verkwikkirg te: doen erlangen, als met- de natuur’ der 
zake beftaehbaer is. Wèl byzonder doet mien ons in die 
befchouwing opsrerken., dat zelfs zodarige:zaken, die als 
verfchriklyk voorkomén , en in byzondere omftandigkeden 
hier en daer wezemkyke:onheilen. te; wegen brenger: ale 
Vd E f. torm , 


BESPIEGÈLING DES AARDBODEMS, " fti 


Storm’, Onweer eń diergelyken, van den aert zyn , dat ze 
ns gefchikt-zyh , out algemene heilzame uitwerkingen 
tehebben s. des men dwaeslyk zomtyds daer tegen morre, 
eh vermetelyk h&t Godlyk-Beftuur ín alle dezen als berispe; 
daer'hy langs dien weg, fchoon het met enige byzon 
tampen gepaerd moge gaen, uitgebreide zegeningen , wel- 
ken deze rampén verre overtreffen, guuftiglyk fchenkt. Al 
het deswegens voorgeftelde ftrekt om ons aen te fpoorert 
tot'ene dankbare erkentenis voor Gods weldaden , ter vere 
heerlyking van zynen naem, in 't bezef van zyne ondoors 
grondijke Wysheid , volmaekte Goedheid en alles te bo» 
engzende Magt; om daer door ten ernftigfte opgeleid te 
worden tot: een eerbiedigen wandel voor zyn aengezigt j 
en wel byzouder , tot een dankbaer en vergenoegd leven 
op Aerde. En waerlyk, indien wy, (om van des Autheurs 
tel ten dien opzichte gebruik te maken ,) ,, indien wy ons 
A dus niet gedragen, zyn wy niet waardig, deeze zo 
i» welgefchikte en vervrolykende Aarde ter Wooning té 
», hebben; veel minder, door God in een beteré en eeu» 
i» wige Wooning te worden overgebragt." ` f 





ni ver 


A9 Re -ERSKINE FONTEINE DES- HEILS, 


Geloofs op Gods Verbondt. Pf. LXXIV. oo en eindelyk "e 
Beer groote Scbathuys , ofte des Vaders. Liefde tot den Zos 
ne, Hem alle dingen in zyne band gevende, eene flerke grond 
Gan bemoediging. voor bet Geloof. oh. Ill. 35. Een mensch, 
met een gezond oordeel en gegronde Schriftuurkennis be- 
deeld, maer gansch onbedreven in deze foort van Schrif- 
<= 0707 775 zekerlyk in?t doorbladeren dezer Godge- 
idelingen , ten uiterfte verwonderen , over 
:beeldige. ontvouwing van Godgeleerde on- 
n "t aendringen van denkbeelden , die uit 
»gemaekt worden. Maer als hy zich der 
stte van deze Schriften met.vele anderen van 
vergelyken , zou hy, fchoon vasthoudende 
'k beredeneerd onderwys ongelyk hooger te 
vel dra erkennen, dat de Sehri ten van Erse 
ze foort nog al van de besten zyn: en datze 
odanigen, die aen deze denkwyze gewoon, 
epaelder beredeneerd onderwys niet wel vat- 
van nuttigheid konnen wezen, om hen tot 
*dacliten en een Godzaligen wandel op te 

leiden. 





ı drie tza- 
ar den twee- 
aald, [n's 
de Voorre- 


|t Stukje behelst ene navolging van een Gefchrift van 

J, Plato, onder den tytel van Pbedon gefchreven , waar 

in hy Socrates, toen de uure zynes doods naderde, over 
d onftervelykheid der. Ziele doet redeneeren. De Heer 
Mofes Mendelszoon , deze fchryfwyze navolgende, Delt zich 
voor den redeneertrant daer in gehouden te bewaren , de 
bewyzen, door Plato in den mond van Socrates gelegd, 
zo veel enigzins mogelyk is , in acht te nemen , en te- 
vens dezelven, door enige verfchikking en uitbreiding als 
anderszins, op te helderen, en te verfterken; mitsgaders 
"er verder zodanige. bewyzen in te vlechten, die latere 
Wysgeren. ter ftavinge van dit gewichtig Leerftuk byge- 
bragt hebben , om elven ter overtuiginge ten krach- 
tigíle aen te drjngen. —— De Autheur is in deze zyne 
manier van navolging niet ongelukkig geflaegd ; heeft zo 
H ` wel 


PHEDON DOOR MOSES MENDELSZOON. 1$ 


wel de vroegére als de latere bewyzen der Wysgeren , 
ter ftavinge van de onftervelykheid der Ziele , oordeel- 
kundig ontvouwd, en met zyne eigene aenmerkingen over 
dit onderwerp alleszins opgehelderd en bekrachtigd: des 
het doot hem voorgeftelde der herhaelde aendachtige le- 
zinge waerdig zy. Ook zal het van dezulken, die gewoon 
zyn op ene bovennatuurkundige wyze te denken, fchoon. 
ze "tin alle deelen met den Autheur in de grondftellingen 
niet eens mogten zyn, met genoegen doorbladerd konnen 
worden; alzo hy. zyne denkbeelden op ene zeer geregel. 
de wyze ontwikkelt. —— Voor af gaet ene korte Schets 
van 't leven van Socrates , waer in de Autheur het charac- 
ter van dien Wysgeer ten loflykfte voordraegt; hebbende , 
gelyk hy betuigt , zich in "t opftellen hier van grootlyks 
bediend van 's Life ef Socrates , doch egteg niet , 
zonder met de Schriften der Ouden zelven geraedpleegd 
te hebben. | 





De Artz, of Geneesbeer ; in aangenaame Spebtatoriaale De, 
toogen , op eene Klaare en eenvoudige wyze leerende , wat 
men doen moet, om gezond „lang en gelukkig te leeven, Vyf- 
de Deel, Eerfle Stuk. Te Amfterdam , by Kornelis van 
Tongerlo, 1770. Gr. Octavo, 512 bladzyden. 


HE tegenwoordig Stuk van dit reeds bekende Werk 
bevat Vertoogen ever de volgende Stoffen. Het 
CLXXX. Hoe zig de Dieren eens van bet Vernuft tot bun- 
ne Welvaart bediend bebben. — Of bet waar zy, dat de Tee- 
ringagtigen den dag bunnes doods vooraf weeten, CLXXXI. 
Verbandeling over bet Keukenzout, — Brief over een Hera 
snapbrodiet ‚en Antwoord op denzelven, CLXXXII-CLXXXIV. 
Leefregel voor, en van de Ziekten der Kinderen. CLXXXV. 
Stombeid uit eene overlaading der Maage voortfpruitende. — 
Klagten over de aanpryzing der Maatigbeid. —— Brief over 
den aanftaanden dood des Scbryoers, CLXXXVI. Kragt der 

Naamen in de Artzenykunst. —— Wan bet kauwen aan de 

Lippen en Napels der Vingeren, CLXXXVII. De Saamen- 
bang van Beroerte en P'erlamming , en van de Aamborflig- 
beid met de gebreken der Spysverteering. — Brief van Hans 
Boy. CLXXXVIIL. De Wetten van den invloed der Gemoeds- 
deweegingen op bet Menfcbelyke ligbaam. — Geleerde opgaa- 
ven. CLXXXIX, BOERHAAVE'S beroep tot de Geneeskonst. T 
t ' e- 


St DE ARTZ 


epemuerpingen tegen de Theorie der Vallende Ziekte. —— 
aree ding daar van. — Een byzondere foort van Pban- 
tasten. CXC. Regelen naar welken men zyne Levenswyze in: 
den Winter rigten kan. —— Schadelykbeid der naawws Keurse. 
Iywen. CXCI Onderzoek der Middelen om zig tegen tle Wine 
terkoude te wapenen. CSC, Saamenbang van den St. Vitus 
Dans met de gebreken der Spysverteering. — Middelen tea 
gen de Exteroogen. —— Van de kleevende kragt des Lyme. 
in bet Bloed. —— Scbandelykbeid der Dronkenfchap. CXCIIIL.. 
Verdediging van de eer’ der Geneeskunst „tegen de Heer je 
Jk RoUssBAU. CXCIV. Wan de Artzenyen, welke de Urine 
Steenen in °t Menfchelyk Ligbaam ontbinden, CXCV. Van de 
kragt van bet Carls-bad-ewater , om de Urin-Steeren te ontbin- 
den. —- Brief over de verminking van Zopyrus en over "8 
qerbranden der Weduwen in Indië, ——. Geval wan een Opges 
hangenen die wederom bykwam, CXCVI. Verbandeling van 
bet gebruik der Nooten , Amandelen en Kastanjes, — Werking: 
van de Blaartrekkende Pleisters in de Vallende Ziekte, — 
Byzonder foort van Duizeligbeid uit de Maag *oortfpruitende, 
CXCVII. Regelen betreffende de Opvoeding der Kinderen. —— 
Van de Uitwasfen der Water-blaaze, — Dat men door Ma- 
tigbeid leere: Waarzeggen. CXCVIIL Over de Kwakzalvers 
uit. den. Engel/cben Speltator. — Waar de Ojevaars in den 
Winter zig opbouden, — Van eene zeldzaame Antipatie te: 
gen de Geneeskunst, CXCIX. Historie van den Oorfprong der 
Geneeskunst. ` | 07 | 

Wy zullen- hier, tot een Staaltje, nog. iet byvoegen uit 
bet 1968e Vertoog , aangaande de Hazelnooten en Kastanjes.. 
Van de Hazelnooten , zegt deSchryver, ,, welke Pontifcbe 
Nooten ( Pontica Nuces ) genoemd wierden, om datze uit 
den Pontus naar Griekenland en van daar naar Italié kwae 
men, moet men, voor zo ver het Diztetisch gebruik bes 
treft, op dezelfde wyze als van de Okkernooten oordee- 
len, Haaren Latynfchen ‘naam Avellane of Abellane heb» 
ben zy van de Stad Avella of Abella in Campanie, alwaar 
deze vrugten zeer goed en in groote menigte wasfen. Alle 
kragten die deze Nooten hebben, zyn van haare melkagtie 
ge Oly en van ’t Slym af te leiden, en de lof dien men hier 
op gronden kan , dat zy naamlyk voedend zyn en de fcherpe 
te verzagten , moet onder dezelfde voorwaarden aangenoo« 
men worden als by de Okkernooten. Zy veroorzaaken op 
dezelfde wyze ruwheid in.de keelen vermeerderen de hoest, 
Haare Schil is wat faamentrekkend en verbetert dus eenige 
- zins 


OF GENEESHEER, ' 35 


nns de verflappende kragt der Oly in de Maag. Dog de 
keel wordt "er des te fchorrer van. Daarom zyn de drooge 
Hazelnooten voor de Borsten Keel nadeeliger, deels om 
dat haare Oly ouder geworden is, deels ook , om dat mem 
'er deze Schil niet af maaken. Van de al te jange: em 
onrype Hazelnooten , daarentegen ‚meent men befpeusd: 
te hebben, datze totloslyvigheid en den Loop gelegenheid 
geeven." 
. Wan de Kastanjes wordt gezegd. ‚> Deze Vrugten hebs 
ben haaren naam van een Vlek of klein Landfchap Castana 
of Castania , welk eenigen in Macedonië , anderen in ië 
by Tarentus vinden. — Men weet dat er van deze Vrug- 


tentwee foorten zyn, naamlyk de ovegte, wilde of Ina - 


 disapfcbe , en de egte. Die van de eerfte foort , zyn thans 
voor de Menícben onbruikbaar, hoewel zy niet alleen ge^ 
neezende , maar ook voedende kragten bezitten. Als zy 
geftampt worden , veroorzaaken zy een hevig Niezen, — 
Men verdraagt de Boomen alleen om hun hout, om hunne 
fchaduwe en om hunpe verregaande duurzaamheid. — De 
egte Kastanjes zyn veel edelere Vrugten en van een me- 
Bigvuldig gebruik. Zy hebben iets flymigs , welk egter niet 
“zonder eenige daar onder gemengde vettigheid is. Hièr 
door verdikken-zy de Sappen , bedekken de fyne fcherpte; 
en kunnen dus nuttig worden voorde geenen die al te losly- 
vig zyn en een fchorre Keel hebben. Hierin beftaan genoeg- 
zaam alle de kragteri, die men haar, als Artzenyen , moga 
„willen taefchryven „en dit betekent niet veel meer , dan 
dat zy geen Medicynaale kragten hebben. Dog als men zé 
alleen tot het Diztetiíche gebruik bepaalen wil, zyn zy 
nog al werkzaam. genoeg om bezwaarlykheden te veroors 


en. 
aa Men konde met Kastanjes even gelyk met brood: zig 
verzadigen en verfterken. Maar wat zouden onze Maagen ` 
daar van zeggen? Hoe zouden wy klaagen over drukking ; 
zwaare verteering , winden en verítoppingen! Want dit alles 


worden zwakke Lieden gewaar, zo dra zy van deze Vrug- ` 


ten éehe menigte van eenig belang nuttigen. Dat wy ze 
roosten of braaden helpt niets. Zy hebben en behoudem 
de algemeene fouten aller grove Meelfpyzen, en zelfs zyrr 
ze mede onder die welke meest bezwaaren. Het zeer droo- 
ge Meel der grootíte Kastanjes ligt. zwaar in de Maag, 
en trekt ade haare Sappen naar zig, gelyk eene drooge 
Spons. Dewyl hier door de Verteering tegengehouden 

wordt , 


9&4. A 


/ 


. 16 DE ARTZ OF GENEESHEER, 


wordt, wint dit grove Meeldeeg tyd, om aan ’t gisten 
te raaken, en vervuld de Darmen met Winden , en de- 
wyl het op den weg, dien het neemt, de Sappen onver- 
zadelyk naar zig trekt, verwekt het eene droogheid, en 
geeft dus gelegenheid tot hardnekkige verítoppingen en 
hardlyvigheid. Dit alles zyn flegte eigeníchappen eener 
Ípyze, die men, als men ze wil gebruiken , ten minften 
moet zoeken te verbeteren. Hier toe dient het eenigermaa- 
te, dat men ze met Boter eet , gelyk meestal gefchiedt. Men 
behoorde nog zout daar by te neemen ; en dan is dit alles 
nog niet volkoomen genoeg. De vorige: ongelegenheden 
blyven , hoewelze wat verminderd worden 5 daar tegen 
komt er eene nieuwe zwaarigheid by,naamlyk de Zode. 

. s» Het beste gebruik der Kastanjes is, dat men ze by.an- 
dere Spyzen kookt. In de Soupen en in de Kool trekken zy 
zo veel vogts, als nodig is, in zig, voor dat zy in de Maag 
koomen. Daarom kan ze de Maag dan beter verdraagen en 
ligter verteeren. Zy geraaken zo ligt niet aan ’t gisten „en 
worden ontbonden tot een losfere pap , die de Verteerings- 
kragten beter in haare magt hebben, Ik wil niet beweeren, 
dat ze op deze wyze de gevoelige Maagen niet bezwaaren. 
Maar als ik ze, geroost zynde , eene fchadelyke Spys moet 
noemen, kan ik als ze in een Soupe gaar gekookt zvn , 
alleen zeggen, dat ze wat zwaar te verteeren zyn. Deze 
Jaatíte fout is te verdraagen. Men moet den goeden fmaak 
eene kleinigheid opofferen ; want wilden wy alleen leeven 
van Spyzen die geheel niet bezwaarden, daar zouden be~. 
halven bet Brood en. Water niet veele overblyven. Ik wil 
derhalven de groene en roode Kool met Kastanjes mynen 
Lezeren ook toeftaan. De Sappen van deze Kool zouden: 
hen mogelyk wat loslyvig maaken. Dog als de Kastanjes, 
die de ontlasting een weinig tegenhouden, "er bykoomen , 
zal men uit deze faamenvoeging eene Spys krygen, die 
nog het een nog het ander doet „en dit is de beste van alle 

e." , M . : 


Ver- 





VERHANDELINGEN VAN. DE HOLL; MAATSCHAPPY, 17 





Verbandelingen , tritgegeeven door de Hollatidfcbe Magtfcbappye 
der Weetenfcbàppen te Haaslem, XI. [di Te en 
LL Bosch, 1769. Met Prioilegie der Ed. Groot Mog, Heeren 
‘Staâten van Holland 'en Westuriesland. In twee Stukken, 
gr. Otavo. Het eerfle goo, bet tweede 326 bladz, bebüloen 
de Waarneemingen van bet Weder. Sese de 


Eerfte Berlgt, 


En vindt in het eeri 
twee Antwoorden: c 
‘aangaande de belette Doorz: 
en zilveren Penning verw 
Verhandelingen als naar | 
worden de Antwoorden gt 
& Natuuriyte: Historie van 
et jaar 1769 eerst beoordi 
zonder dat hter eenige anc 
dan ‘alleen de "Waarneem 
- Maatfchappy merkt , in E 
van vootneemen: te zyn, ( 
haar mooglyk is , voort i 
jans een groot. verlangei 
ntwborden befpeurt. D 
verfcheide Stukken , haat 
Deel moetef:bewaaren „de 
het zelve ook zoa fpoedi, 
gaan. En houd zich verz 
melde Stukken , dit haar « 
zullen goedkeuren”; "` ` - 





Eerst'koomt ons dan voor èen Geneeskundige Verhan: 





48 e VERHANDERINGEN 


Cardia onderfchelden y zo rut genomen , dat tret begin en 
.eind."es onder begreepen zy. Eerst wordt aangemerkt deg- 
zelfs veilige ligging » famenftel en werking:, aanhegting „ 
.byliggende deelen , ronde Klierenen de Vefaliaanfche ; waar- 
Qmtrent de Heer van GEUNS , by wyze van uitftap , aan- 
merkt, dat deezen van latere.en hedendaagíche Ontleed- 
‘kundigen , ook door hem. zelven niet zo „en dikwils gebeel 
niet gevonden zyn of worden, alsze door vssaLius afge- 
enige overige aanlig- 
ik van den doorgang 
et Middenrif, en, de 
n aan het onderfte 


de Pathologifche. be- 
ren, welken hy ten 
ns. tot.latere Schry- 
1 flecpende gebreken 
xengd hebben, kune 
men, en bet, onder- 
zot de laatften te be- . 
ag, wan verfcheide 
:n dag gebragt, wore 
tydorde der Schry- 
"at 'er, tot hier toe, 
>» is uitgevoerd „en 
1 worden, om het op 


Ziekte overgaande 

zen langzaam voort, 

1 befette doorgang , 

‚ langs den Slokbuis 

erfcheiden van eeni« 

itfteekende of etter- 

rek fchielyk veroor- 

verfcheidene plaat- 

jn ruime betekenis , 

van agter het bovenst des Strottenhoofds tot aan de over- 
gang in de Maag, plaats hebben”, En het gebrek doet 
zich op deeze of dergelyke wyze voor: ,, Het doorgellikte 
begint, hooger of laager, bezwaarlyk neer te daalen „meer „ 
maar maate het drooger , vaster. of grooter brok is.. "t Is als 
of het over eene droogte, of door eene engte pasfeerde $ 
om *t welk te bevorderen "er eene ongewoone pooging van 
néerzwelgen „ uitftrekken van den hals, uitwendig fleunen 
d met 


" TNS ngen 


VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY; 19 


met de hand , of naflikken van een dronk , of éen nieuwen 
brok, vereischt wordt. Dagr, veeltyds met weinig geluid 
gepasfeerd zynde., glydt het verder gemaklyk , de Lyder is 
wat vermoeid „ voelt eénige raauwigheid agter na , doch 
heeft weer gemak , tot dat de noodzaaklykheid van. op 
nieuw te zwelgen , 't zelfde ongemak weer doet opkomen ", 
Deeze veríchynzelen worden door aanhoudendheid van het 
Gebrekerger en "er voegen zich nog anderen by , welken hier 
ook aangeweezen worden. ,, Voorts is de belette neer- 
zwelging oorfpronglyk , of gevolglyk ; alleen de ziekte uite 
maskende, of zich by andere ongefteldheid voegende; en 
daar na verfchillen ook de toevallen , die "er by kunnen 
komen, en w-elke het einde dikwyls merklyk verhaasten", . 
In de tweedle Afdeeling wordt de Belette Doorzwelging in 
baare verfchillende Zitplaats , Oorzaak , en Zavaarbeid „onders 
gindelyk verbandeld en in Soorten afgedeeld. Hier in heeft 
gich de Heer van GEUNS bevlytigd de verfchillende wyzen 
op welken , of de verfchillende oorzaaken uit welken de 
Belette Neerzwelging kan ontftaan, aan te toonen; en elke der 
zelven met aanmerkingen of waarneemingen van anderen , et 
ook zyneige , achter de Verhandeling gevoegd , geftaafd. Hy 
begint met Onvermogesm van den Slokbuis , verftaande hier door 
eene traagheid of werkeloosheid der Spierkragt van den Sloke 
buis , en niet een eigenlyk gezegde verlamming van dit 
deel. Hier op volgt Krampagtige toeknyping deszelfs , zynde 
een te flerke werking en het tegen overgeftelde van het 
voorgaande. Opzwelling der Slymkliertjes ,beftaande in eené 
ophooping en verdikking van den natuurlyken flym in de 
klierholletjes van den Slokbuis. Droogte en Inkrimping van 
den Slokbuis , eene fchraalheid naamlyk en droogte , niet zo 
zeer uit ophooping en verdikking van den flym, dan wel 
uit volkome ontbeering of deszelfs al te groote dunheid. 
Verenging , wegens. zwaardere V'erbardingen in de Zelfftam 
digbeid ; als ecltagtige en kraakbeenige verhardingen van en 
aan den Slokbuis,doorgaans met vernaauwing en toegroeis 
jing verzeld. Toedrukking , voornaamlyk wegens gezwoltene 
klieren ; zo wegens plaatslyke zwelling aan en om den Sloka 
buis, als van laager aan den hals gelege klieren, en beurs4 
gezwellen tusfchen de Lugtpyp en den Slokbuis. Drukking 
der Ronde en Rugklieren, De drukking der Rugklieren is 
niet zulk een gemeene oorzaak der Delette Neerzwelging 
als van veelen gefteld is , en de Schryver toont, dat z 
zelden alleen en op zich zelve de Neerzwelging onberftel- 


baar belemmert. Gevaarlykst isze alsze koomt: tusfchen 
, D a den 


20 - - > ^ — VNERHANDÉLINGEÉN — ' 


den Slokbuis en de Lugrpyp , om datze ook het vliezig deel 
van de Lugtpyp zamendrukt, en zo veél te eer doodlyk 
kan worden.  JViet zeldraame dodelyke Toedrukking en Ver- 
enging van den Maogmond , door Knoestgezwellen der klie- 
xen hier gelegen. - Meer andere oorzaaken van Toedrukking det 
Slokbuis zyn er ;als , tegennatuurlyke Uitwasfen , Verhardin- 
gen en in hun vlies befloote Gezwellen, Spekgezwellen , 
lagaderfpatrten en verhardingen aan de Aorta, het boven. 
eel van een verharde Long, een Etterzak in het zelfde 
ingewand , drukking van de Lever op de Maagmond „ 
krampagtige toeknyping ‘en mogelyk ook  wateragtige 
zwelling van het Middenrif aan: de opening, waar door de 
Slokbuis gaat, opzwelling van den Thymus, van de Glane 
dula tbyroidea , van andere ronde klieren om en by de Lugte 
pyp en Longen. Werftopping en belemmering , wegens In». 
werdige Uitwasfen en Zweeringen ;Verzweeringen namelyk; 
Ontvellingen en Raauwigheden binnen in den Slokbuis, en 
inwendige fponsagtige of meer knoestige Uitwasfen van 
deeze buis; over den Oorfprong en het gewigt van welke 
Zweeringen en Uitwasfen nog eenige byzondere aanmer 
kingén worden gemaakt. Hier op maakt de Schryver een 
befluit van deeze Afdeeling „en wyst aan dat hy wel het 
gebrek telkens: minst zamengefteld' heeft voorgehouden , en 
ook zodanige waarneemingen heeft uitgekoozen , welken 
de volledigíte en minst zamengeftelde waren , om daar uit 
te beter het gewigt en de genoegzaamheid van elke' ver- 
fchillende Oorzaak afzonderlyk te doen begrypen; fchoon 
in de daad, meest tyds, de eene met de andere zamenloo- 
pen, en dus door ondérlinge hulp de ‘kwaal. verergeren , 
en den dood verhaasten , terwyl moeilyk te.onderfcheiden 
blyft, welke Oorzaak daar in het meeste deel hadt. Voor 
het einde van deeze Afdeelinge worden nog eenige Waar- 


neemingen van meer famengeftelden en byzonderen aart in- ` 


gevoegd. - | 

De derde Afdeeling heeft tot opfchrift. De meerdere Ala 
gemeenbeid der Belette Neerzwelging in onze tyden , wit de 
aanleidende Oorzaaken , wadrfchynlyk aangeweezen. Onder» 
ftellende dat de Ziekte thans gemeener is dan voorheen , 
fchoon uit het voorgaande gebleeken is, datze ook in vroe- 
ger tyden niet onbekend is geweest , tragt de Heer VAN 
GEUNS eenige algemeene en byzondere oorzaaken hier van 
aan te wyzen. Tot de algemeenen brengt hy de meerdere: 
vrugtbaarheid onzer eeuwe, boven de vorige , in 't voorts 
brengen: van kwaadíappigheden en onge heden des 

2 | ichaams 








‘VAN DE HOLLANDSCHE -MAATSCHAPPY, er 


Gams , welken aanleiding tot veele kwaalen.en ook 


tot deeze Ziekte kunnen geeven; en waar toe byzone , 


dere aanleidende oorzaaken medegerken „als: heete Water- 

dranken , het gebruik van flegte koffy van bedorve of 

‘legte Koffyboonen, fterke Drank, Onbruik van Bier enz. 

meerder Suiker, Yskoude dingen, Slempery , Verval(ching 

van Wynen , Tabak rooken en verdere verandering van 

Leeftrant; waar onder ook het eeten van Aardappelen ge- 
bragt wordt. ` 

In de D de Afdeeling gaat de Schryver over tot De Ge- 

geeswyze en Bebandeling der Belette Neerzwelging. Deeze 

wordt ingerigt naar de byzondere omftandigheden en oor- 

zaken van het gebrek, als geneesljk aangemerkt. De Ge- 

„aeesuryze der Derflapping eischt verfferkenke en prikkelende 

- middelen; der Toeknyping verwarmende, kramp-en pynftil- 

lende; der Droogte en Samenkrimping bevogtigende, weeke 

1 nde dingen; der Z"erdikkingen en Har. 

4 e zouten , gommen , extracten , verdun- 

1 ende middelen , en hier tegen wordt 

ài de Mercurius aangepreezen. Hier na 

` n de Deugd der Loogzouten, inzondet- 

je verftoppingen der klieren. Werzaga 

1 by kankeragtige knoesten en uitwasfen $ 

als ‘er mogelykheid toe is. In Zwee 

Zitwasfzn moeten verzagtende en zui- 

le middelen gepaard worden. In vole 

men tragten de verenging te verwyden 

balletje op een balynen ftyltje geves- 

'n van voedende dingen door den Sloke 

` listeeren inbrengen, om op alle wyze 

het leven te rekken zo veel mogelyk is. Van de Voorbeboed= 

wyze oordeelt de Schryver het niet nodig te fpreeken, als 

zynde ligt uit iedere omftandigheid. en geneeskundige aane 


vyfde Afdeeling, Ontleed en Gee 
im omtrent de Belette Neerzwelging y 
iding in plaaten, wat men in fome 
pend » gevonden heeft. Deezen 
ar moeten in het Werk zelf, waar 

k gedéelte maaken , geleezen wore. 

fe en de naauwkeurigheid der be- 

omtrent langer opgehouden dart 

' »men hadden, Wy moeten egter 
i WI 24 „B 3 van 


CL . "^  *TERHANDELINGEN 


van het tweede Antwoord op dezelfde Vraage , "t welk 


ook zyne waarde heeft, mede nog iet zeggen. 


De Schryver van het®weede Antwoord is de Heer A. r». 
'NAHUYS , A. L. M. Philof. en Medic. Doctor te Hoorn. 
"Na de Vraage der Maatfchappye bepaald en verdeeld te heb- 
‘ben geeft hy een korte befchryving van het maakzel en de 
‘zamentftelling van den Slokdarm; en laat hier op volgen 
eene affchetzing van de Ziekte, zo alsze zich in "t be- 
gin en in het vervolg, doch by allen niet met gelyke om- 
ftandigheden en verfchynzelen, voordoet. ` 

Tot de Oorzaaken overgaande maakt hy deeze tweeder- 
]leie verdeeling. 1. ,, Alle de zodanige, het zy uit- of in- 
wendige , dewelke -de middellyn van des Slokdarms inwen- 
dige ruimte langzaam verkleinen. 2. De zulke , welke des- 
‘zelfs zamentrekkende en voortítuwende kracht der fpy- 
Zen na de maag trapswyze verminderen, of geheel belet- 
ten." Hier aan bepaalt hy de naaste oorzaaken. Tot de 
‘eerfte verdeeling brengt hy 1. Alle groote Gezwellen , wel- 
‘ken in de nabuurfchap des Slokdarms tegennatuurlyk 
voortgebragt worden. 2. Eene verharding en uitzeiting 
van de Long. 3. Eene verharding en uitzetting der Rug- 
‘klieren. Voorbeelden uit geachte Schryvers bygebragt heb- 
bende tot bewys dat zodanige oorzaaken de Ziekte voort- 
brengen , merkt hy de genoemde derde aan als geene der minst 
voorkoomende, en in ftaat om den Slokdarm geheel toe 
te drukken , en allen doorgang van voedzel te beletten. 
De inwendige oorzaaken welken van een gelyke uitwerking 


H 


evolgd worden, zyn, r. De zulke, welken de midden- 
in des Slokdarms inwendig , door de plaats die zy in 
dezelve beflaan , verkleinen, 2. Zodanige, welken de 
voortftuwende en zamentrekkende kragt des Slokdarms 
verminderen of geheel vernietigen, Tot de eerften worden 
gebragt 1. Spons- en knobbelagtige Uitwasfen. a. Knoest- 
en. Kanker-gezwellen. 3, Gezwellen in hun eigen vlies be> ` 
Îlooten. 4. Slagader- en Ader-breuken, waar van de Heer 
NAHUYS egter bekent geene waarneemingen gevonden te 
hebben, fchoon hem deeze oorzaak, uit Vergelyking van 
dergelyke uitfpattingen op andere plaatfen , niet alleen mo- 
gelyk, maar ook waarfchynlyk voorkomt. Tot dé tweede 
verdeeling brengt hy 1. Te groote ftyfheid en onbuigbaar- 
heid der Spiervezelen, of ook verandering in kraakbeen. 
9. Te groote Slapheid of Verlamming der Spiervezelen. 
Gelyk dé opgenóemde ootzaaken' niet allen -even gemeen - 
Zyn, denkt de Schryver dat de Ontaarting der Rugklieren 
| | | | en 


9 ke 





' VAN DB HOLLANDSCHE MAATSCHARDY, ‘7 s9 


en de knobbetagtige Uitwasfen de -Ziekte meer dair andere 
éorzaaken voortbrengen. E foro tt 
Hier op gaat hy over om de Kenteekenen van dit Gebrek 
en der zelver verfchillende oorzaaken aan te wyzen; zich 
bedienende) van een fpons santen balyn, om in den Stoke 
darm door het gevoel te ontdekken het gene voor Her gee 
zicht verborgen is ; de verfcheide toevallen ; welken dp 
-«eríchillende oorzaaken verzeld' hebben, en door wadrnee. 
"fhingen zyn opgemerkt, in *t oog houdende 5 en te huls 
pe neemende 't gene de gezonde reden aan de hand geeft, 
s gaat hy dan wederom de oorzaaken na, om de teekes 
nen van elke derzelven op te geeven , geenzins ontveime 
zende dat dit niet tot volkome zekerheid kan gebragt wors 


den. , 
- Nu volgen eenige afgelege Ootzaaken , welken tot-de 
volgenden , als meest in aanmerking koomende, gebragt wore 
den. 1. Een zittend leven;:e. Het drinken van veel warm 
water. 3. Het veelvuldig göbruik van fterke overgehaalde 
geesten. 4. Het eeten van taaije en meelagtige fpyzem 
5. Een fcheurbuikige fcherpte in de vogten. Van deeze 
elle wordt getoond, hoe zy kwaadfappigheid en ongeftelds 
heid kunnen te wege brengen , en dus gelegenheid geeven 
tot veelerleie kwaalen , verltoppingen der klieren , en dus 
ook deeze Ziekte kunnen doen ontftaan 5 waar by nog 
komt, dat fommigen deezer génóemde oorzaaken haare 
uitwerkingen op het inwendige van den Slokdarm onmid» 
delyk doen aankomen. En om dat hy oordeelt dat deeze 
Oorzaaken ‚in den tegenwoordigen tyd , gemeener zyn „ess 
de menfehen zich in dezelve meer toégeeven dan in voors 
gaande tyden , en zich dus meer verwaarloozen , beant- 
woordt hy hier mede dat gedeelte der: Vraage , waarom dit 

rek nu gemeener is dan vobrheen.’ © ` ZONE 

Tot de Geneezing koomende fpreekt hy , volgens het eers 
fte der Vraage, ván de Behoedmiddelen om voor de Zieke 
te te bevryden. ,, De beste Voorbehoeding," zegt hy 
s» Zal hier in beftaan , dat de van my opgegeeve algemeéné 
afgeleege oorzaaken zorgvuldig werden vermyd , ten mins 
ften voor zoo verre dezelve nadeelig zyn en een ieders oms 
flandigheden zulks toetaaten;, dat men in tegendeel zich 
van een vadzige rust tot eene fnaatige arbeid en bekwaame 
fighaamsbeweeging overgeeve. —— Met een woord , dat 
men zich bevlytige om eene. gezonde , fterke en aan: onze 
Voorouderen gelykvormige gefteldheid te verkrygén." — : 
De Geneezing , welke nu volgt ‚ Delt de Heer NAHUYS 
d 4 es 


24 VERHANMD. NAN DE :HOLLANDA, MAATSCHAPPY. 


hier, gelyk in de meeste andete Ziekten , tweederlei , vol- 
komene en onderhoudende of verzagtende. Beide meeten 
daar den veríchidlenden aa ep oorzaaken:van het gebrek 
ipgerigt. worden. Een groot. Gezwel van buiten den Slok- 
darm drukkende, welk door geene middelen opgelost of 
door de handkonst kan: weggenomen worden , laat geen an- 
dere dan-enderhoudende, verzagtende en voedende genee- 
zing toe. Eene verharding der Long , oorzaak der drukkinge, 
zynde , geeft weinige hope van een volkomegeneezing. De 
verharding der Rugklieren.óordeelt de Schryver geneeslyk,y 
althans meer. dan andere oorzaaken, en raadt hier toe aan 
een vroegtydig gebruik van Kwik-middelen , met behoorly- 
ke voorzorge aangaandé de geflteldheid en kragten. der Ly- 
ders. Spons- of vleescnagtige uitwasfen kunnen niet voja 
komen geneezen, maar moeten door zameptrekkende mid- 
delen, zo veel mogelyk, beteugeld worden; en in gevalle 
zy den Slokdarm geheel fluiten, moet dezelve door een 
fpons:aan een balyn nu en dan geopend worden. Inwendi- 
ge Knoest- of Kanker- gezwellen maaken hetgebrek onge- 
neeslyk, gelyk deeze gebreken uit eigen aart zyn. Zo ook 
Gezwellen in hun eigen vlies beflooten, om datze buiten, 
het bereik. der konst Zyn, Slagader- en Ader-breuken zyn 
ook zeer twyfelagtig herhaalde aderlaatingen , als de 
Lyder. kragten heeft, en het dikwils doorflikken van 2a» 
mentrekkende middelen. zouden bier van den meesten 
diénst zyn: Een al te groote flyfheid en kraakbeenige 
verharding van den Slokdarm is onhelplyk. Eene ver, 
fepping en verlamming van deeze buis is wel van een 
moeilyke :geneezing ; doch laat nog eenige hope, door een 
yverig gebruik van zenuw-verfterkende middelen, hoeda- 
pige hier. aangeweezen worden. H | 

» Uit alle deeze gazegdens? befluit de Heer Nanvxs," . 
s," is: het gemaklyk op te maaken , waarom de langzaam 
belette doorzwelging weelal doodelyk is, gelyk de Maat- 
{chappy ‘dezelve in haere Vraage ook als dusdanig onder- 
Deh, Immers byna alle de oorzaaken „dewelke gelegen- 
heid tot dezelve geeven , zyn. wegens haar zitplaats of 
natuur, zoo niet volflrekt -doodelyk , ten : minften. zoo 
moeilyk te overwinnen , dat: de meeste Lyders , eer de 
aangewende geneésmiddelen dezelve hebben kunnen wegs 
neemen of verligten , reeds. dopr -gebrek van voedzel en 
daar op, gevolgde uitteering noodwendig hebben moeten 

rven. LEN" MEC er am I s TERE 


D H a ` 
UN wad - . à: » " 
: jt N 
e ü 
€ "a4 de an D «- 
3 


} 
NATUURIJKS HISTORIE VAN HOLLAND. ` s5 





Netuurlyke Historie van Holland. Door j. LE FRANCQ VAN 
…BERKHEY M. D. Tweede Deels Eerfto Stuk. Met noodige 
. 4 ingen. Te, Amfierdam , by Yntema en Tieboel, 
. 1769. In groot o(1090 342 bladzyden, | 


iy Liefhebbers der Natwurlyke Historie , die het voorige 
gedeelte van dit Werk met gengegen doorbladerd , het. 
oogmerk, de fchikking en de dus ver gebragte uitvoering 
ever 't algemeen goedgekeurd hebben, zullen met de uit- 
gave van dit Stuk verfterkt konnen worden , in hunne 
hoop, op ene lofwaerdige ontvouwing dezer Stoffe, —— 
Heer vars Berkhey toch gaet hier mede over tot het 
bebandelen, gran onderwerpen, die, behalven dat ze meer 
byzenderheden behelzen , in verfcheiden opzichten tot no 
zo opzetlyk niet nagegaen zyn. Men befpeurt hier dui- 
delyk, dat 's Mans oplettendheid en bekwaemheid hem 
in ftaet ftelt, om het aenmerkelykfte dier onderwerpen 
met de vereischte zekerheid voor. te dragen : en wel in 
diervoege, dat zyne wyze van voorftelling , zelfs in die 
gevallen , daer de ftoffen zeer droog geacht mogen worden, 
den Lief hebberen van enige naeuwkeurigheid konne bee 
agen. | 
Onze Autheysrmaekt een aenvang met het befchouwen 
van de ligging onzer Klaibeddingen , fpoort verder die der 
Zandbeddingen en Geestgronden na; gaet daer op over tot 
het befchryven onzer Veenbeddingen , Dary- en Moer- 
gronden; deelt wyders zyne opmerkingen mede, wegens 
de Aerd- en Mollembeddingen , en hecht daer aen een be- 
richt, rakende zummige andere beddingen, die men in de 
bekende graving van een Put te Amfterdam ontmoet heeft, 
—— Het merkwaerdigíle dat omtrent deze vier Hoofd- 
eddingen , en andere mindere grondlagen, overweeging 
verdient, word hier onder(cheidentlyk ontvouwd; zo ten 
aenzien van derzelver natuurlyke gelegenheid , als diepre 
f ondiepte, vruchtbaerheid of onvruchtbaerheid enz, — 
an deze voorgeftelde hoedanigheden bedient hy zich ver- 
der „om ons een geregeld begrip te geven van Hollands al- 
gemenen bodem. Ter duidelyker verklaringe hier van ver- 
ledigt hy zieh tot een oplettend onderzoek der ware oude 
gefteldheid van Hollands beddingen; om na te gaen, hoe 
en in hoe verre, ons Land deel hebbe, aan het verhoo- 
gen zyner beddingen , door de wateren of andere. byko- 
mende oorzaken. En dit afgehandeld zynde, geeft hy ons 
, EN Da 7. Gen 


dé COC C NATUURLYKE NÉSTOR C | 


een naeuwkeurig bericht van deszelfs grondílaet , zo als 
die zich in onze dagen bevind; met nevensgaende aene 
fnerkingen over de uitgebreidheid,en. firekking der bed- 
dingen, zo als ze onderling in een fmelten , en op ver- 
fchillende wyzen voorkomen. Om den Lezer hier van enig 
nader denkbeeld mede te deelen , zullen wy 's Mans gee. 
dachten aengaende Hollands oude beddingen , zo veel het 
. hoófdzaeklyke betreft, in dezen kortlyk melden, - - 
- "t Sraet vast, dat Holland, zo niet geheel ; ten minfte 
voor een groot gedeelte, uit aengehoogd of aengefpoeld 
Land beftaet; en men heeft grond om te beweeren , dat 
de oude oppervlakte thans ongeveer 1oo voeten lager ligt 
dan de tegenwoordige. Egter is 't niet te denken , dat 
deze oppervlakte eertyds de bodem der Zee geweest zou 
zyn; met meer waerfchynlykheid mag men ftellen , dat de 

ee, toen hetLand merkelyk lager was, ook naer gerade 
lager geweest is; en er loopen verfcheiden bewyzen fa- 
men, die ons opleiden om te denken , dat de Zee oud- 
tyds lager en verder van 't hooger Land gelegen was , 
dan dezelve zich tegenwoordig bevind; des men op goe- 
den grond konne ftaende houden, dat de Zee die opper- 
vlakte des Lands niet beftendig ‘bedolven’, maer alleen by 
ongemene vloeden overftroomd heeft. Hier uit zyn dan 
óniítaen, die menigvuldige, doch niet laéfswyze , maer 
hier en daer verfpreid liggende Schelpen', die men op 
verfcheiden plaetzen zeer diep in den grond , en in de 
Amfterdamfche delving, zelfs ter diepte van (op voeten 
en meer, gevonden heeft. Deze fchelpen zyn waerfchyn- 
Iyk op de toenmalige oppervlakte gebragt, door een groo- 
ten overloop der Zee, en aldaer blyven liggen, na dat de 
Zee weder binnen hare palen te rug gekeerd was; waer op 
ze vervolgens bedekt zullen zyn, door de andere gronden, 
die men heden boven dezelven ontmoet. Deze grondlagén 
xyn hier ongetwyfeld aengehoogd, zo door het flib en dë 
kiai van den Rhyn, als door het flib der Zee, doch wel 
ineest van den Rhyn, die, by eene merkelyke zwelling , 
onbelemmerd over het Land vloeide. Echter komt om- 
trent deze bedolve Schelpen nog in aenmerking, dat des 
gelven , gelyk ze meermaels door de -diepfte beddingen 

een wroeten , ook hier te Lande, in onze weeke gron- 
den, nog wel dieper doorgeboord konnen zyn , dan ze 
. “genvanglyk door de Zee opgefpoeld waren. Doch wat 
hier van ook zy, "t is altans zeker, uit de berichten der 
menigvuldige Watervloeden in voorige dagens en de.on- - 
EE, der- 





°° WAN BOLLAND.S `" Lë 


*dervinding in later tyd, dat de Zee en de Rivieren tot vefe 
re over het grootte gedeelte des: Lands hebben konnen 
ryzen; en dat ons Land in zulke omftandigheden meete 
“maels grootlyks in uitgebreidheid is afgenomen ; waer mede 
de wateren in ’t algemeen, de Zuiderzee in 't byzonder, 
en zelfs de Noordzee , zeer veel uitgebreider geworden 
WW ^ vag men als genoegzaem zeker vast- 

tyds veel verder van het toenmalige 

` was, dan heden; en dat gevolglyk 

ən, mitsgaders het tegenwoordige 

in die vroegere dagen; zulke nare 

st zyn, als zommige willen, maer 

n 't zeer veel lager ware, dan 't 

fchynt alleszins blykbaer , dat onze 

‘Landen niet veel hooger geworden zyn , dan na dat de 
boezem der Noordzee allengskens grooter geworden was, 
Toen zal de Noordzee de Landen, die haren geweldigen 
aandrang tegenftonden, met geweld agteruit gefpoeld heb- 
ben; hier door moest het Land over 't geheel, fchoon 't 
“in uitgebreidheid verminderde , nogtans in zyne beddingen 
verhoogd worden: daer by kwamen tevens de flibber en 
klai, die de Rhyn , Maes en Schelde daer tegen aenvoerde, 
met andere nevensgaende natuurlyke oorzaken, die mede- 
werkten tot het aenhoogen der beddingen, door ’t vormen 
van nieuwe grondflagen op de oppervlakte der voorigen. 
Benevens: dit alles heeft men eindelyk ook nog gansch geen 
verwerpelyke reden , om te denken , dat 'er in vroeger da- 
gen hier en daer meermaels geweldige onderaerdfche inkol- 
kingen der Zee, en daer op volgende inftortingen der Lan- 
den plaets gehad hebben, die, benevens de gemelde oor- 
zaken van aenhooging , ook het hare toegebragt zullen heb- 
ben, tot die groote verandering, welke men in Hollands 
beddingen gewaer word. — Uit het deswegens voorge- 
ftelde kan men , zegt de Heer van Berkbey , opmaken, ,, dat 
de'Zée, aan den eenen kant, de Zand en Dary-beddin- 
en, en zelfs de Klaibeddingen der verdronken landen 
losgemaakt, en die ftoffen met zyne beroerde golven age 
téruït gefpoeld heeft; en dat het Land dus met nieuwe 
beddingen bezonken is; waar by dan, van de andere 
zyde, de fterk neervlietende Rivieren haar flibber heb- 
ben aangevoerd; tot dat eindelyk de uitloopen verzand 
er verhoogd zyn.” Wel byzonder merkt hy aen, ,, dat 
Zuid-Holland, oudtyds, gelyk mog heden, hooger lig- 
gende dan Noord“ Holland , (choon het al by ongewoone 
rr . vloe- 


9 -— NATUURLYKE HISTORIE 


.yloeden van de Zee mogte overloopen- geweest: 
minder aanval geleeden moet hebben dan Noord-Holland 
of Westvriesland. Het ftaat by ons, (vervolgt hy.) als 
.ontwyffelbaar vast , dat Zuid- Holland altoos een vaster , 
hooger en drooger Land geweest is ; welks beddingen, 
na den algemeenen Zond- of ouder onbekende Vloeden, 
eerder door het overloopen der groote Rivieren , Maas 
en Rhyn, dan door het overftroomen der Zee , zyn aane 
gegroeid: terwyl Noord-Holland of West- Vriesland in 
tegendeel, niet alleen door de vloeden der Zee overloa= 
pen wierd, maar ook door al het afloopend water van 
den Rhyn, 't welk voor, en nog meer na, het ftoppen 
van die Rivier aldaar in menigte famenvloeide , beftendig 
‚dras en onder water lag”. 

Overeénkomftig met deze gedachten , rakende de aanhoo- 
ginge van 'sLands beddingen, geeft hy ‘er ons, in navol- 
ginge der Amfíterdamíche delvinge, deze algemene befchry- 
‘ving van. | 

an Het allerdiepfte bedde, voor zoo verre wy hetkonnen 
nagaan „is Zand; gelyk dit op eene diepte van twee hon- 
derd twee en dertig voeten in de Amfterdamíche delving 
gevonden wierd. Hoe diep nu dit bedde doorloopt is on- 
bekend; dog uit de beurtelingfche veranderingen der bed- 
dingen, die altyd uit Zand onder of boven Klai beftaan „ 
ftel ik vast, dat onder dit Zandbedde wederom Klai gelegen 
zal zyn, en vervolgens dieper en dieper, zwaardere Dot, 
fen; die, uit hoofde van haare zwaarte , "t zy die uit fteen- 
tjes of andere zaaken beftaan, nog dieper gezonken zyn. 
Boven dit eerfte bekende Zandbedde ligt daadelyk cen bed- 
de van vyf voeten Zand, gemengd met fteentjes ; wat voor 
fteentjes , vind ik niet gemeld , dog vermoedelyk waren het 
zandige keifteentjes. Deeze fteentjes, fomtyds door het 
‘Zand gemengd, verfterken ons in die gedagten, dat dit 
bedde, in laatere tyden, op het eerstgemelde Zandbedde 
is bezonken; en dat het zelve Zandbedde voortyds, eer: 
deeze andere beddingen daar op gezonken zyn , bloot en 
woest gelegen heeft, of een bodem der wateren gewéest 
js; tot dat de Rhyn, na dat de Alpen gevestigd waren, 
ontfprongen zynde, en allengs in kragt van wateren toee 
neemende , de.klai en teentjes heeft afgevoerd. Daar op 
zal de flib en klai de gemelde keifteentjes eerst hebben 
laaten doorzinken, die dan vervolgens door de groove klai 
bedekt zyn. Hier door heeft 's Lands bodem van {yd tot 
tyd een bedde aangewonnen, ten minllen van zestig of ze- 
| $ vp Leh MELDE, - ? ventig 


d 


. "VAM HOLLAND. - EA 


wentig voeten. Deeze ophooging van klai , door de Rivieren, 
is zeer waarfchynlyk door den.Zondvloed of andere ge- 
weldige vloeden, beroerd geworden; waar mede het klai- 
iet Zeefchelpen gemengd. ge- 

telpen , door de weeke klei 

de, zullen daar in gebleeven. 

"ugwyking der Zee , een bedde 

` en Schelpen , ter diepte van 

Hier. op is dan vervolgens 

re klaideelen tot een bedde 

it nu in aanmerking genomea 

Heer Dg BUFFON naastdenker 

^t welk ter diepte van: honc 

fpeurd „ niet’ alleen naby de 

zen der Aarde ligt, maar dat 

'n;vasten grondílag van Hole 

n is." Dit denkbeeld Daat 

zenmerkingen over de uitgee 

ftrektheid van dit Klaibedde, die hem eindelyk doen vast- 
flellen, ,, dat het Amfterdamfche Klaibedde door gantsch 
Halland doorgaat; en dit aanneemen, als een, vast en oi- 
wederfpreekelyk bewys, dat het benedenfte gedeelte van 
Holland, zoo:verre dit bedde zig uitftrekt, oudtyds, ge- 
heel onbewoond, onder water gelegen heeft, en dat dus 
Holland op dit :bedde gevestigd is". . M 
. De Heer van Berkhey ontvouwt de hier bygebragte ftel- 
Hngen onderfcheidenlyk , dringt zyne redeneeringen deswe- 
gens met befcheidenheid aen;.en geeft voorts een welge- 
grond verflag van den ‘tegenwoordigen ftaet van Hollands 
beddingen in "t algemeen ; overeenkomítig met het geen 
hy in 't voorgaende van de byzondere beddingen’ gemeld 
heeft, "t Een eüt ander is doorvlochten met natuur- en 
oudheidkundige aenmerkingen , herhaelde proefnemingen; 
en daer benevens nog. nader opgehelderd door wel uitge- 
voerde Platen,-die het voorgeftelde wegens deze en gene 
byzondere grondlagen , en 't beloop van Hollands beddin- 
gen in 't algemeen geen gering licht byzetten. ED 
Op deze befchryving der verfchillende Beddiagen , ef ont» 
vouwing van Hollande ouden en hedendaegíchen Grond 
flaet, ftelt de Autheürzich voor te:laten volgen, een by» 
zonder.onderzoek van de Gronden en Delfftoffen, die ons 
in Holland voorkomen, . In dit gedeelte heeft hy ten ooge 
merk den aert en-liet famenítel dier Delfítoffen na te gaens 
en dezelven,:op ene. rang(chikkende;en tevens EM 
` lige 


40 NATUURLYKE HISTORIE 


dige.wyze, in CLASSEN, Orden , RANGEN, Geflapten en 
Soorten voor te dragen. Hier omtrent levert hy ons reeds 
-in dit Stuk aenvanglyk zyne waernemingen overde Aerde, 
:sen/welke buiten kyf de Eerfte cLAssg toekomt. Deze 
verdeelt hy in twee Orden; als zyade fyne Moederaarde , die 
‘of door haare deelen zelve , of door ene tusíchenkomende 
vettigheid verbonden is 5 en JMoederaarde , welker deelen 
opwerbonden zyn. Onder de eerstgemelde', welke in drée 
MANGEN te onderfcheideu is, bekleed de Klaiagtige Aarde, 
die, door ene eigenaertige vettigheid. aen ‘een verbonden 
wyride, klaiagtig genoemd word , natuurlykerwyze den ees- 
Ben gange: en van.deze is de Geele Sieeribakkers: Klai het 
ver fte Go/lagt ; een tweede heet Volaarde ; het derde noemt mer 
Blaawwe Steenklai ; ouder het vierde betrekt men de Poot af 
Teelklai; het vyfde draegt den naem van Brakke Katteklai y 
en eindelyk' komt 'er nog als een zesde Geflagt de Zoute 
Klai: welke men, gelyk de Heer van Berkhey zegt, heeft 
. te onderfcheiden van de Brakke Katteklai, ,, om dat ze, in 
an haaren grondaart, zuivere Klai genoemd moet worden, 
an welke niet dan. door het zoute water doordrongen is; 
-„» daar de voorgaande foort in ’t geheel, in haare zelfftan- 
», digheid, van de zuivere Klai verfchilt." Ieder dezer 
Geflagten word vervolgens in zyne verfchittende Soorten on- 
derfcheiden ; om , door derzelver afzonderlyke befchouwing, 
de byzondere merkwaerdigheden , die daer'omtrent in. ovet- 
weging komen , te :duidelyker te ontvouwen. . Op ene 
dergelyke wyze ftaet de Autheur ook vervolgens de : 
benevens de verdere Clasfen in hare hoofd» en onderdeelen 
voor té dragen; en het naestkomende Stuk te beginnen met 
den híer aen. volgenden Rang ; waer onder hy de Érytagtáge 
Klaien betrekt; om als dan een bericht.te geven van die 
«arde , welker deelen , door hunne eigen fynheid , af 
eenige Kryt/Loffen , onderling verbonden , en uitdien hoofde 
Arytagtig zyn. —— Onze Autheur behandelt.dit onderwerp 
met geen minder naeuwkeurigheid dan de voorgaenden; en 
men ziet ten duidelykíle , dat hy geen moeite gefpaerd 
heeft , om alles met oplettendheid na te gaen; ten einde 
van "t een en 't ander een bericht te geven, waer op men 
ftaet kan maken, en waer door de weg ter verdere proef 
neminge over deze en gene byzonderheden, betreffende 
onze Delfítoffen , ten klaerfte word a wezen. Deze 
Ontvouwing der Klatagtige Aarde , die verfcheiden natuur- 
kundige byzonderheden.verklaert , welken door veelvuidie 
ge proefnemingen bevestigd worden, zo ten aen£ien van 
e- 


" apt nr | 


VAN HOLLAND. . ar 


/ , 
de geivkiiachtügebeid der Klai- en Zanddeelen als wet op- 
zicht tot de vettigheid der Klai enz. heeft de Heer. van 
Berkhey, om zyne waernemingen en beredeneerde beden- 
kingen over deze Delfitoffe te vollediger te maken , nier 
ongepast verlevendigd , met ene juiste en beknopte ben 
fchryving van de voornaemfte Fabrieken en Handwerken, 
waer in men van deze verlchillende Klaien gebruik maekt , 
als daer zyn, de Potte-Panne-Platteel-en Steenbakkeryen,, 
mitsgaders het onderfcheiden bewerken van de Poot-Klai, . 
en wat meer van dien aert Zy, — Men kan uit de mge 
nier, op welke onze. Natuuronderzoeker dit gedeelte der 
Eerfe Clasfe „ en wel derzelver Eerften Rang voordraegt, 
enigermate afleiden, dat men op goeden grond ene verdere 
oplettende ontvouwing der volgende Rangen , en voorts 
der overige Clasfen heeft te verwachten, uit de hand van 
hem, die dit gedeelte zo juist behandeld heeft. 


~ b 





Groot Placaat-en Charterboek van Vriesland, I. Deel, aan» 
vang neemende met de oudfte Wetten der Vriezen; eindigene 

. de met bet jaar 1499. verzameld door GEORG FREDERIK , 
BARON THOE SCHWARTZENBERG €} HOHELANSBERG , 
Grietman over Menaldumadeel , Gedeputeerde Staat en 
Lid van de Houtvesterye van Vriesland. Te Leeuwarden ; 
by Willem Coulon 1768. In Folios groot, bebalve de Voore 
reden en twee uitvoerige Registers, 796 bladz. 


Zie hier, Liefhebbers der Vaderlandfche Wetten, den 
aanvang van een deftig Werk , waar naar men , inzone 
derheid in Friesland , lang gereiklialed heeft, en waar aan 
het, tet hier toe, aldaar, altoos ontbroken hadt. Geldere 
land, Holland , Zeeland, Utrecht hebben lang hunne bye 
zondere Placgatboeken gehad. Doch de vermogende Pros 
vincie van Friesland heeft zig , tot op deezeh tyd toe, 
moeten behélpen, met.kleine en onvolkomene Verzame- 
lingen van Landfchaps- Wetten, Statuten en Refolutien ; 
die nog meest de laatere tyden betreffen, en de Stukken 
der vroegfte eeuwen onaangeroerd laaten. ’t Zy dat de 
zeden der oude Friezen; of de zonderlinge gefteldheid en 
geduurige veranderingen der Regeeringe onder dezelven; 


of het beftaan op zig zelven van de byzondere deelen van 


't Gewest, het verzamelen van oude Stukken zeer moeilyk 
emaakt hebben ; 't zy dat de binnenlandfche tweefpalt der 
Verkoopers en Schieringers, in de veertiende, eu.de op- 
| | ge- 


- 


CH GROOT PLACAAT-EN CHARTERBOEK 


gevólgde onlusten der vyftiende eeuwe, oorzaak van hót 
verlies veeler weetenswaardige Stukken geweest zyn ; men 
heeft , niet voor 't jaar 1528 , begonnen te denken, om het 
famenftellen van een Landboek , ’t welk niet flegts de ge- 
fchiedenisfen des Lands; maar ook de voornaamfte Land- 
áchaps-Refbólutien , Wetten , Placaaten en andere Stukkent, 
behelzen zou. Dit Werk, welk egter maar met het jaar 
34498 zou aanvangen , is federt voltrokken , tot omtrent 
het-midden der zestiende eeuwe: doch nimmer , gedrukt 
jn °t licht gegeven , behatve dat ook, in het zelve , de oud- 
Ze Stukken niet gevonden worden. : 
Ons Vaderland , en Friesland mr byzonder , is den 
-Heete VAN SCHWARTZENBERG dän grooten dank fchuldig3 
dat'zyne Hoog-Edelh. zig, met de uitgaave van dit ujo» 
'voerig.- Charterboek , heeft gelieven te belasten. Zelf een 
voornaam Lid der hooge Friefche Regeeringe, heeft hy, 
uit de Secretaryen des Lands en der Gedeputeerde Staa- 
ten; uit de Griffie van 't Hof; uit de Secretaryen van ver- 
-fcheiden* Grietenyen en Steden van Friesland „en zelfs uk 
de Leen-en Register- Kamer van Holland, alles byeenge- 
zameld, wat hy oordeelde, in zya Charterboek te voegen. 
Verfcheiden’ voornaame Luiden hebben hem voorzien, van 
Stukken , die elders niet te bekomen waren ; en onder dee- 
zen aanzienlyken voorraad, zyn ‘er zeer veelen, die nim- 
mer gedrukt geweest zyn ; van welke foorte wy er, ter 
loops, in dit eerfte Deel, over de vyf honderd geteld heb- 
ben. De oudften zyn egter meermaalen gedrukt, en, onder 
anderen , door Heda, door ` Bacbelius, en Taatítelyk doot 
Mieris , uitgegeven. '[n "t jaar 1765 , gaf de Heer van 
SCHWARTZENBERG een Register uit van de Stukken „die hy 
toen reeds by een hadt. Doch dit eeríte Deel van het Chars 
serboek , zo ver, als het gaat, vervat veel meer Stukken'darí 
in het Register waren opgegeven, zo dat het, in dit op- 
, Zigt, de verwagting overtreft, `, = zarn 
- De Heer Uitgeever heeft zyn Werk, wyders, verrykt 
met eene breede:Voorreden. In dezelve, wordt, na een- 
kort berigt van zyn voorneemen „en van de goede gelegen: 
heid ,om het wel uit te voeren , getoond , dat Friesland van 
ouds, naar onderfcheidene gewoonten, geregeerd werdt; 
tot dat het, ten (ode van Karel den Grooten, de befchree- 
ven Wetten bekwam, die het eerfte Stuk in dit Charters 
boek uitmaaken „ en door den Profesfor Meinard Tydeman, 
uit het Latyn vertaald zyn. Ter gelegenheid deezer Wet: 
ten , vindt men, in de Voorreden „verfcheiden gepaste aam 
D (Ger, 





VAN VRIESLAND. 33 


mérkingen over het ftraffen van fommige hoofdmisdaaden , 

door geldboeten alleen ; over de Maagzoenen ; over de 

Verraadery ; en over de Dievery : omtrent welke laatíte 

misdaad, de Heer van Schwartzenberg een’ merkwaardigen 

brok aanhaalt uit de XXIV. Landregten van Friesland , die „ 

in de oorfprongkelyke Landtaale , met eene overzetting van 

de Heeren Tholen en Heringa, in het volgende Deel, ftaan 

mgetwyfeid, door alle Lief. 

yen , met genoegen , zullen 

ere woorden, in de Friefche 

den Grooten, in zogenaamd. 

ame de woorden Notnumfti „ 

dolg, worden, vervolgens , 

verkragting , moord of moorde 

Ving te betekenen, Onder het 

elt de Heer van Schwartzen. 

m, beftaande in iemant in *t 

dat hy den grond raakt; en 

le: en befluit, eindelyk , met 

ss en Saxmundus „die de Frie- 

rmeerderd hebben, Regtsgee 

leerden geweest zyn: welke foort van Geleerden , voor en 

in de tyden van Karel den Grooten , dikwils, geraadpleegd 

werden, over zaaken van Regeeringe en Regtsoefeninge. 

Op °t einde der Voorreden, verklaart de Heer Uitgeever 

zyne meening, over de waarde der oude Munten, bekend 
onder de naamen van Libra en Solidus. ` 

Men zal niet verwagten, dat wy, na dit Berigt van den 

inhoud der Voorreden, uitvoeriglyk , op het Werk zelf (til 

Dean, Eene Verzameling van egte Stukken is niet gefchikt 

voor een Uittrekfel. Doch t zal, misfchien, de Leezers 

onzer Letteroefeningen niet onaangenaam zyn, dat wy, in 

de plaats daar van , hem eenige aanmerkingen mededeelen , 

over een Latynsch Stuk, welk, den Heere van Scbwart- 

zenberg té laat ter hand gekomen zynde, niet in 't Werk, 

op zyn jaar, maar in de Voorreden (p. L.) geplaatst, en, 

gelyk veele anderen in 't Werk , onvertaald gelaaten is , 

Íchoon "er ook veele anderen vertaald zyn, van welke on- 

elykheid wy de reden niet hebben konnen bevroeden. 

Doch dit in 't voorbygaan. Het Stuk, waar op wy zien , 

behoort tot den zanvang der negende eeuwe ; is uit de 

Annales Paderbornienfes (Lib. IL, p. 56.) ontleend, en van 

den volgenden inhoud: ` 

. In nomine Dei & Salvatoris noftri Jefu Cbristi. LUDO- 

IV. DEEL. N. LETT. NO. I. c ` VIe 


$4 GROOT PLACAA'P-EM CHARTERBOEK 


greus divina erdinante Providestia Imperator Augustus. Naer 
tam fit omnibus fidelibus noftris tam prafentibus Së futuris , 
ia quidam bomines ex Pago Stormufe, Ething videlicet Sé 
otmar , nec non Thancmar quefli funt misfis noftris 
Ertangario Comiti & Erlegaldo mis/o noflro , eo quod quando 
fres} Jnfidelium Wigmodiorum ad partem Dominicam reooe 
cata fuerunt , res eorum, qui tunc fidales Francis erant , par 
riser cum ipfis , injafle fociata fuisfent. Que rer dum ab eis» 
dem Misfis Së ceteris fidelibus. noflris juxia veritatis © aquis 
gatis ordinem diligenter perfcrutata, & per bomines bone fidei 
veraciter inquifita esfet, inuentum est illos res eorum injujle 
gmifit/e , eo quod illos forfafáas nom babuerunt, mec infideles 
fueruag. Proinde placuib nobis, pradictis bominibus ves quae 
eo tempore jufka CP rationabiliter babebant reddi, Ob firmitatis 
tamen gratiam, placuit , Serenitati[s] noflra augmento Së 
terne retributionis frucin, boc preceptum mo[lrum eis fieret s 
per qued jube mus atque decernimus , ut noflris futurisque tente 
peribus res, quas eo tempore jufte ac legaliter posfidebant , &9 
eis injufte ablata fuerunt, teneant atque posfideant , & nullam 
deinceps conmnotionens aut calumniam aut aliquod impedimentum 
à quoquam mec ipfi aut filii out pofleritas eorum, ab bodierno 
die EF tempore, pro bac caufa fe babituros , penitus pertimes- 
cant , fed ut dium est, absque alicujus contrarietate C? præ» 
judicia, res in fui fuorumque beredum dominio perpetim. lega- 
liter Së firmiter posfsdeant , fuisque po[leris babendas relin- 
quant … vel. quidquid exinde elegerint faciant : (9 ut bec autto- 
ritas firmior babeatur , & per futura tempora melius conferve- 
tur, de annulo noflro fubiter jusfimus figilleri, Data IX. Ka- 
lend;.... Anno Cbristo propitio VL Imperii Damini Hlu- 
dovici Serenissimi Augusti. Indiclione XII. AGum Ingelinkeim 
Palatia publico in Dei nomine feliciter. Amen. 


Dat is: 


am In den naam van God en onzen Zaligmaaker Jezus 
Christus. LopewykK, door de Goddelyke Voorzienigheid 
Keizer en Vermeerderaar des Ryks. Kennelyk zy allen 
enzen getrouwen Onderzaaten , zo tegenwoordigen als toee 
komenden . dat eenige Mannen uit de Landftreek Stormu/e , 
te weeten Etbing en Rotmar , als mede Tbaskmar , onzen af- 
gezondenen, Graave Ertangar en Erlegald,onzen Gezant, 
klagtig gevallen zyn, dat, toen [de goederen] der ongetrou- 
we Wigmoden, ten behoeve van den Heer, verbeurd vers 
klaard: werden, hunne goederen, te gelyk met dezelven „ 
t, u Were 


em 


WAN VRIESLAND. ` A 


werden verbeurd verklaard , ontangezien zy toen den Frans 
ken getrouw waren. Welke zaak , door de gemelde at, 
gez en andere onze getrouwen, naar Waarheid en 
4édelykheid , wlytiglyk onderzogt, en door eertyke luider 
ópreptelyk. uiegevorscht zynde; zo heeft men bevonden , 
dit zy van hunne goederen orregtvaardiglyk ontzet ge- 
worden waren , alzo zy dezelven niet verbeurd hadden, 
noch oatreuw waren geworden. Wy willen, derhalve, dat 
den gemiden Mannen de goederen , die zy, ten dien tyde ; 
met regt en: naar redelykheid „ bezaten , weder gegevert 
worden, Tot meerder vastigheid nogtans , en tot vergroos 
iog van onzen roem, en verwerving eener eeuwige veri 
soie, willen Wy, dat hun. dit bevel ter hand gefteld 
werde, waar wy gebieden én befluiten , dat ay , voot 
ket tegenwoordige en het toekomende, de goederen, dié 
3y toen geregtelyk en wettiglyk bezaten , en die hun onregt- 
vaardigtyk ontvreemd waren, houden en bezitten, zonder 
dit zy, of hunne kinderen of nakotnelingfchap, van dee- 
zen dag en tyd af, ter voorgemelder oorzaake , eenige ohte 
rusting, verwyt of verhindering van iemartt zullen te wreed 
gen hebben? maar dat zy die.goederen, gelyk gezeid is, 
zonder belet of tegenfpraak van iemant, onder de beliée- 
ring-van hun en hunne erven, voor altoos, wettiglyk etr 
b igiyk „zullen bezitten , en hunnen nakomelingen tet 
bezittinge nalaaten , of daar mede handelen naar Huu wel- 
gevallen. Ea op dat deeze magt te beffendiger blyve, eti 
ook m len toekkòmenden tyd te beter (and houde , ‘hebben 
wy deezen , met onzen ring y doen bezegelen. Gegeven: op 
den . . + en twintigften van... . . Door Ze Heeren gun- 
fte, in °t zesde jaar der Regeeringe van den Heere: Lades 
yk , den Doorlugtigften Keizer. De twaalfde Indictie. 
Gedaan in 't Vorftelyk: Paleis. te Fngetenheini,. In Gods 
naam gelukkiglysk. Amen." >. . - E 
De: Heer van Schwartzenhefg nretkt deezen Brief agn, 
als een nader bewys, dàt de Friezen in 't gemeen, onder 
Keizer Lodewyk den Vioomen , in °t bezit kunner vera 
beurd verklaarde goederen , herfteld geworden zyn; "t welk 
der moeite waardig agten, kortelyk , te onderzoeken, 
- Om de gelegenhefd , by welke dee ze Brief , naar alle waars 
fchyniykheid „gegeven i8, te beter te vertaan, moet mem 
waeten, dat Karel de Groote , Vader van Lodewyk , die 
hier als geever-vóorkomt , de Friezen, een gedeelte van 
welken gen: hent opgeftaan was, in "t jaar 784 , overwons 
nen, en van.heurégs op we Vaderiyk erfgoed. roe 
2 adt: 


i 
\ 


- 


40 GROOT PLACAAT-EN CHARTERBOEK 


hadt: en dat zy, omtrent het jaar 814, in dit verloorem 
regt, door Keizer Lodewyk, herfteld zyn. E 
De, eenigfte oude Schryver, ons bekend, uit welken dit 
blykt , is een Sterrekundige der negende eeuwe , die °t 
Leeven en de Daaden van Keizer Lodewyk te boek gefteld. 
heeft, en, op "rt jaar 814, verhaalt, dat die Keizer de 
Saxers en Friezen ,in’t regt op hun Vaderlyk erfgoed , welk 
Zy, ter oorzaake hunner ontrouwe, onder zynen Vader, 
verlooren hadden, herfteld heeft. [Quo etiam tempore , Saxo- 
nibus atque Frifonibus jus paterna bareditatis, quod fub patre 
ob perfidiam legaliter perdiderant , Imperatoria clementia refti- 
$uit.] De Schryver, van wien wy fpreeken , is, door 
Andreas du Cbesne , onder zyne Historie Francotum Scripte- 
ret Tom. Il. p. 286, in "t licht gegeven, en de plaats , die 
wy aanhaalen, wordt op p. 296 gevonden. Alle de Schry= 
Vers , die , federt , van dit voorval hebben gewaagd , hebben: 
bun verhaal, zo veel ons bekend is, uit hem ontleend. 
De eerfte, die "er, na hem, melding van maakt, is Æi- 
Moinus , die, in "t begin der elfde eeuwe , bloeide, en hem 
byna woordelyk uitfchryft (*). De Heer van Schwart- 
zenberg merkt (Zoorr. p. L.) aan , dat eenige Schryvers 
niet bevatten konnen, met wat regt, de gantíche Friefche. 
Natie, door Karel den Grooten, zo zwaar geftraft is, daar 
maar een gedeelte der Friezen tegen hem opgeftaan was: 
*t welk wy gaarne gelooven. Doch als , onder. deeze Schrye 
vers , ook Regino Prumiens, op "t jaar 784, geteld wordt; 
waar door wy niemant dan den bekenden Regino, Abt van 
Prume in °t Aartsbisdom van Trier, konnen ver(taan, kons 
nen wy verzekeren, dat deeze Schryver, noch op * jaar 
#84, noch elders, eenig gewag maakt van de ftraf of her- 
flelling der Friezen, verre van dat hy zig , over de onbillyk- 
heid der ftraffe , verwonderd getoond zou hebben. ’t Eeni- 


. ge dat men by hem , zo wel als by anderen, vindt, is , dat 


zig alleenlyk een gedeelte der Friszen [aliqua pars Frifonum] 
in den opftand hadt ingewikkeld. Reginon. Cbron. Libr. Hz 
ad annum 784. Edit. Struuii 1726. Tom. L Rer. Germ, 
Script. p. 41. | | 

. De Giftbrief, welken wy nu zullen onderzoeken , bevess 
tigt, meer of min, de waarheid van 't verhaal des onge- 
noemden Sterrekundigen. Nogtans niet, voor zo ver et 

` u 

' (^t Is: eene geringe misvatting van den Heer van Schwartzen- 
berg (Voorr. p. L: vers.) dat de ongenoemde Sterrekundige Aimas: 
$43 uitgefchreeven. heeft. 't Geval is regt anders om, 


VAN VRIESLAND, 37 . 


vit bi zou, dat de Friezen in 't gemeen in °t regt op 
hun Vaderlyk erfgoed heríteld zyn: maar voor zo ver'er 
wit blykt , dat drie byzondere Períoonen in dit regt zyn 
herfteld. Maar of deeze Perfoonen Friezen geweest zyn, 
biykt niet klaar. 

De Plaats, waar deeze Brief, en veele anderen , om- 
trent deezen tyd, gegeven zyn , is Ingelenbeim , ter lin- 
kerzyde van den Ryn in de Neder-Palts , naar den kant ven 
het Mentifche gelegen , alwaar de Keizers uit den ftam 
van Karel den Grooten een Paleis hadden. De juiste tyd 
is moeilyker aan te wyzen, om dat de naam der maand 
uit den brief verlooren fchynt. Doch het jaar is, onge- 
twyfeld, 819. De brief is gegeven, in 't zesde jaar der 
Regeeringe van Keizer Lodewyk, die, in January des jaats 
$14, begonnen was. Het jaar 819 na January was dus het 
zesde van Lodewyks Regeeringe, ep op dat jaar , viel het 
twaalfde der Roomíche Indictie , een’ tydkring van vyftien 
jaaren, Doch hier doet zieh eene kleine zwaarigheid op, 
zo men onderftel: , dat de begunftigde Perfoonen Friezen 
geweest zyn. De Sterrekundige Schryver zegt, op het jaar 
814, dat de Friezen, ín dien tyd [quo etiam tempore], van 
de opgelegde ftraf ontheeven werden. En de ontheffing, 
van welke onze Giftbrief {preekt , is , veel laater , in "t jaar 
$19,ge(chied. Maar ’t kan immers zeer wel zyn, dat de 
ontheffing der Friezen in 't gemeen, reeds in of omtrent 
het jaar 814 , gefchied is „en die van eenige byzondere Per- 
foonen onder hen, ten minften van de drie, die in onzen 
_Giftbrief genoemd worden, eenige jaaren laater. 2 

Doch wat blyk heeft men , dat deeze drie Perfoonen 
Friezen geweest zyn? De naamen Ztbing, Rotmar en 

bewyzen zulks niet. De Saxers, die , zo wel 
als de Friezen, in °t verbeurdverklaarde Vaderlyk' ert 
goed, herfteld werden, en andere Duitfche Volken droes 
gen dezelfde , of diergelyke nasmen. In de Lysten van 
oude Duitfíche eigen naamen ,:door Goldast uitgegeven , 
vindt men (Rer, Alemann. Set, Tom. H. p. 99 , 107, 
108) een Etti, een Ruadmar en een Tbancmar. De Frie- 
Zen konnen, 't is waar, dezelfde naamen gedraagen heb- 
ben; doch die nagmen waren niet bepaald aan hunnen 
Landaart, Men kan dan, uit de naamen, niet befluiten, 
dat de begunftigde Perfoonen Friezen geweest zyn. 

’% Moet , gevolgelyk , indien °t zo is, alleen uit de Plaats 

er wooninge blyken. Bien is Pagus Stormy , of | 
3 | ie 





36 GROOT PLACAAT- BN CHARTERBOEK 


de Landfireek e(*). Maar vindt men ergens guik: 
eene Tandftreek in Friesland? Zo mem , uit oenige overeen- 
komst in den naam, gisüng maaken mogt, zou meu , veels 
ligt, in de naamen veg Suirbe/pe of Sulerfum , beide Dore 
pen in Oostfriesland, overblytfels van den naam Stormmfe- 
vimdeu konnen.  Suirbufen , of Sutbtrembu/en kan Storm- 
bufen-en Stermufe geworden zyn, waarin Suiterfum ook kam 
veranderd wezen, Doch elk ziet, hoe lasfen grond deezeí 
gisfig hebbe. Daar blyft , derhalve, weinig meer dan eene 
bloete mogelykheid overig, dat Ething , Rotmar en Thanke 
mas in Friesland gewoond hebben. ^ 
. De ongatrouwe Wigmaden , onder welker goederen (5), die 
van Ething , Rotmar en Thankmareangeflaagen waren , zyn: 
mogelyk, Rog moeijelyker te vinden, Wy kennen geene 
Plaats in Friesland, van welker naam deeze, met eenigen 
fchyn, af te leiden is. Doch ons valt eene gisfing in de 
gedagten, tot welke ons cene aanmerking van den Heere 
van Schwartzenberg (Soerr. & Bb) aanleiding gegeven 
heeft. °t Is bekend, dat de Raaden, Oudílen, Vroedíten 
en voornaamften onder de Saxers en Friezen Wita of Wi» 
teng, van welk woord ons meeten gemaakt fchynt , ges 
vaamd werden. De Vergadering deezer Raaden droeg den 
naam van P itenagemo: s» als of men zeide Gemoeting , dat 
is, ontmoeting of byeenkamst der Weeters, of Wyzen. Ds 
Rapin Tboyras heeft, in zyne Histoire d'Angleterre (Tom. 

L p 489 Ce Juin) eene Verhandeling over den.oorfprong 

en natuur deezer Vergaderingen ingevoegd. Men merkteze 

aan, als verbeeldende het gantiche Lighaam des valks. Zou 
’ nu niet zeer wel zyn kennen, dat men de Leden deezer 

Vergaderingen, in °t Latyn der Míddeleeuwe , Witenape. 
medii en by verkorting Wigmodii genoemd hadt, en dat zy 

de angetrouwen geweest zyn ‚waarop Keizer Lodewyk de? 

In. zulk een geval, zay men, veelligt, bet woord ' 

dii, hekwanmlyk, Standen of Saagten des Lands konnen 

overzetten. Dock zo men al zo veel toegave., zou nog 

onasken blyven, of hier op Friefche of Saxifche Stendeu 

gezien worde, e, | Wy 
- (*) Wy vestaalen "t woord- Pagus Land/freek , om dat het, in de 

siddeleeuwe, meest altyd, in dien zin gebruikt werdt. Anders be- 

gekent. het, in zuiver Latyn, ook Dos». 

($) Wy hebben hier 't woord res [goederen] in den Text inge 
voegd, gelyk wy odk, wat langer , Serenitatis niet Sorenttati teezen, 
om dat wy, zonder deeze kleine veranderingen, geenen. bekwaamoh 
gig aan ^r Latyn weeten te geeven, ` 


VAN: VRIDER AND. | $9 


Wy befduiter dan, det het zeer onzeker ie j of, In des 
Giftbrief , dien wy onderzoeken , wel op de Friezen of 
eenigen onder dezelven gezien worde; fchoon wy, op % 
getag van den ongenoemden Sterrekundigen, gaarne aani 
neemen „ dat zy , door Keizer Lodewyk , in "t régt op 
hen Vaderlyk erfgoed , herfleid zyí. ; 
. De Heer van Schwartzenbetg heeft; by de uitgegeven Stuks 
ken , eenige korte aantekeningen gevoegd, tot opheldering 
van duisterheden. ’t Zou, veelligt, nuttig zyn , dét die anges 
keningen, in't vervolg, toenamen. Ook verzoeken wy verlof; 
om aan zyne Hoog-Ed. in bedenking te geeven, of miet eeti 
Glos/artumof uitlegging der oude Friefehe woofden , aan "€ 
einde van °t Werk, behoorde gevoegd te worden : "t welk 
wy ons verzekerd houden , dat, aan dé Liefhebbers der Vae 
derlandfcke Oudheden, ten uiterften aangenastn zen zóu. 
Agn deeze Liefhebbers , behoevén wy dit Werk niet 
verder aan te pryzen. De Drukker heeft zorg gedráagens 
dat het, met eene fraaije Letter, op goed papier, eh , ze 
ver wy hebben konnen befpeuren, nasauwkenriglyk , ges 
drukt is. De Kenners onzer Taale zuilen, in de Voorres 
den, ligtelyk , eenige kleine fauteri tegeh de Gellagten der 
naamwoorden over ’t hoofd zien : en zv, die hun werk 
gemaakt hebben van de Historie der Geleerden , zullen 
riet vreemd vinden, dat (ommige Schryvers niet nasuwe 
keuriglyk geroemd , of kwalyk geplaatst worden, gelyk zo 
Orco van Scharl (bl. E.) Y een Schryver der tiende eeuweé 
voorkomx , en (bl. F. 2) onder de Schryvers,; die na de 
herleeving der Weetenfchappen bloeiden, geplaatst wordt > 
en Krantziss , in eene aantekening op het Werk , Chi, A6 
een Mollandscb Schryver wordt genoemd , daar °t bekend is, 
det hy een Hamburger van geboorte geweest is, en nieg 
veel van de Nederlandíche zaaken te boek gêfteld heefty 
De bekwaamfte luiden zyn aam diergelyke verzinningen 
onderhevig ; in oogenblikken van verftrooijing van gedage 
ten, zo eigen àan onze onvolmaakte natuure. ` 





D 


Betigt on Corfica door james BosweLL Schildknaap. Naar 

den derden Druk nit bet Engelsch in °t Nederduitsch verd 
taald. Tweede Stah. Te , by M. de Biuynë 
1769. łn groot eines, 279 bladxyden. 


E oplenefde Boswell in ’t voorgaende een Nattrarken= 
dig beticht van dit Eiland j €m een Gefcliiedaündig 
l 4 vere 


hed 
D 


- 





ae Je BOSWELL. 


verhael van deszelfs Regerings -omwentelingen gegeven 
hebbende , bevlytigt zich nu verder, wel inzonderheid , tof 
ene Staetkundige befchryving van dit beroemde Gemene- 
best. — In dezelve ontmoet ons een naeuwkeurig verlag 
van de tegenwoordige Regeringsvorm, die in ene zeer 
welgefchikte Volksregering beftaet, welker aenmerkelykfte 
inrichtingen in dezen onderfcheiden voorgedragen worden. 
Voorts geeft de Autheur een bericht , van de Godsdienftige 
en van de krygskundige fchikkingen , welken hier plaets 
hebben ; als mede van de gunftige omftandigheden des 
Kilands tot een voordeeligen en uitgebreiden koophandel, 
indien dezelve aengemoedigd en voortgezet wierden. Wy- 
ders vestigt hy het oog op den ftset der Geleerdheid , met 
aenmerkingen over de bekwaemheid der Corfen , om in 
vrede levende geleerd te worden, en de laetstaengewende 
poogingen om de Geleerdheid ook in dit gewest een Zetel 
te verlenen. Daer benevens laet hy zich breedvoerig uit 
over den geest en't caracter der Natie ; te meer daer men by 
velen zeer ongunftige gedachten deswegens vind , die , zy- 
nes oordeels, gansch ongegrond, of niet zo zeer aen den 
aert des Volks, als wel aen deszelfs ongelukkige omítan- 
digheden te wyten zyn. 

' De Heer Boswell ontkent niet dat men hun ene alge- 
mene woestheid mag toefchryven, en hen aenmerken als 
een ruuw en boersch flach van menfchen; doch hy oor- 
deelt dit in hun verfchoonlyk, uit aenmerking der ruuwe 
behandelingen , welke dit dapper en moedig volk van zyne 
verdrukkers heeft moeten ondergaen. y befchryft ze 
verder als lieden vol van heftige driften, zo wet als van 
een levendigen , fterken en werkzamen geest; wel by- 
zonder vind hy de Natie , als van natuure vlug en le- 
vendig, if "t algemeen bedeeld met ene neiging en zucht 
tot de fraeie kunften en wetenfchappen, en vooral tot de 
welfprekenheid, zang- en dichtkunde. „ Ze zyn „zegt by, 
tot alle dingen bekwaani ; maar hun lot is tot hier toe 
zoodanig geweest, dat men enkel hunne onverzaagtheid 
en hunne kloekmoedige en ftoute hoedanigheden heeft 
kunnen opmerken. Terwyl hunne rondomgelegene na- 
buuren hen veracht, en aan de onderdrukkingen van een 
geweldig gemeenebest overgelaaten hebben , bleef 'er geene 
gelegenheid voor hun over, om hunne neigingen en be- 
kwaamheid voor de geleerdheid, noch om hunne herberg- 
faamheid, beleefdheid , vriendlykheid , en andere beminnee 


lyke deugden van het burgerlyke en befchaafde gezellige 
| EX 


De 


BRRICÉT VAN CÔRMCA. 4r. 


teven aan den dag te leggen; maar alles wat zy hier van: 
doit hebben konnen toonen , heeft zich altoos met eene: 
nitftekende eere, en tot hunnen grooten roem doen zien.” 
- Onze Autheur vervolgens nog gewag gemaekthebbende. 
van eenige byzondere gewoonten der Corfen , befluit zyne 
ontvouwing van de geaertheid dezes Volks, met de opga- 
ve van het uitítekend Corfiscb character van den Heer Cle- 
mente de Paoli , den broeder van den Veldheer. Voorts fchat 
hy het getal der Inwoonderen, die gemeenlyk klein van 
ftatuur zyn, onder welken echter ook verfcheiden van ene 
goede grootte en welgemaekte geítalte gevonden worden, 
op wel 220000 zielen, Hy rekende dat "er in "t jaar 1765, 
toen hy zich op Corfica bevond , omtrest aooooo waren, 
die men Vaderlandsgezinde Corfen mogt noemen, waar 
van Paoli 400oe gewapende mannen in °t veld, kon bren- 
gen. Hy merkt by die gelegenheid aen, dat het grootfte 
gedeelte dezer Vaderlandíche Corfen im tyden van beroer- 
te geboren, en in de gevoelens van een allerhevigften haet 
tegen de Republiek opgebragt is. ,, Daar is geen kind ,zegt 
hy, in Corfica, te weten onder de opgemelden , welke, 
zoo hy een weinig buskrnitkan krygen , het zelve niet ter- 
ftond in brand fteekt , by het opvliegen zich verheugende en: 
uitroepende, even als of het den vyaud in de lucht had: 
doen fpringen," Ecco i Genovefi, ,, Daar gaat de Genuees. ` 
——- De Heer Boswell doet deze zyne berichten gemeenlyk 
vergezeld gaen van oordeelkundige aenmerkingen, die de 
lezing veraengenamen; en befluit dit zyn verflag van den 
.tegenwoordigen ftaet der Corfen, met een korte befchry- 
ving van ’t nabygelegen eiland Capraja , dat de Corfen den 
Genuezen ontmeesterd hebben , gelyk de Autheur in dezen 
meld. — Op dit bericht volgt nog een Aenhangfel , dat eni- 
ge Staetspapieren van Cerfica behelst, die ter ophelderinge 
van dezen en genen der gemelde byzonderheden ftrekken. 
Hier by levert ons dit Stuk nog het Dagverbaal eener Rei- 
ze van den Heer Boswell naar CSficà, het welk, behalven 
dat het dient ter bevestiging van’t geen hy ten aenzien van) 
dit Eiland gefchreven heeft; boven al aenmerklyk is, van 
wegen het geen hy , rakende het character van den beroemden 
Corfifchen Veldheer PASCAL PAoLI aengetekend heeft; waer 
van de voornaemfte trekken reeds voorheen in ons Mengel- 
werk gemeld zyn (*) , des wy hierop niet ftaen zullen biyvev., 


(©) Zie N. Vaderi, Letteroef: Mengelwerk. IL Deel, AL 26, ; 
. 5 ` 


\ 


^ s fe BOSWELE 


Edoch wy kumen van dit verhael niet wel affteppen , »on4 
der den Leger nog mede te delen, ’t geen de Heer Boss 
wel ons bericht, rakende het zogenaemde Wetboek, dag 
de Heer Bousfvau, zo men gewild heeft, voor de Cor- 
fen zou opftelten. Het gerucht , deswegen verfpreid ese 
eck tegengefproken , word door het hier gemelde ges» 
noegzaem opgehelderd. De Heer Boswell, fprekende vaar 
het verzoek van den Heer Butsafoco, Kapitein Onder het 
Koninglyk Italiaens Regiment, aen den Heer ARousfeatá 
woorgefteld, om naer Corfica te komen , ten einde det 
Natie, in ’t maken harer Wetten, de behulpzame hard te 
bieden 3 merkt aen dat de Heer de Weltaire , naer zyne. 
fchertfende gewoente fchynt verhaeld te hebben, dét die 
uitnodiging ene loutere trek was, dien hy Koran ges 
fpeeld had. Doch Paoli, zegt hy , ,, verzekerde my 
daar en tegen, dat hy, zo dra hy daar van onderrecht 
was, zelve aan Rousíeau gefchreeven had, om deeze bit- - 
nodiging nog fterker aam te dringen.” Vermits 'er tu in 
Europa zeer veríchillend van gefproken is, en onze Au» 
theur gelegenheid gehad heeft, om, uit de briefwisfeling 
van de Heren Bwitafeco en Rousfeau, te vernemen wat'er 
van deze zaek zy, zo heeft het hem goed gedacht het vol- 
gende naeuwkeurig bericht daer van te geven. 

ae Heer Rousfeau heeft in Zyue ftaetkundige verhan- 
deling, getiteld DU CONTRACT SOCIAL, Lév, II. Chap, 10s 
de volgende aenmerking. ,, Daar is in Europa nog eem 
gewest vatbaer voor eene wetgeeving; en dat is het eiland: , 
Coríica. De dapperheid en (tandvastigheid , met welke. 
dit braave volk zyne vryheid herkreegen en verdeedigd 
heeft, verdiende wel,dat enig wys man het zelve onder-. 
wees , hoe zy dezelve best zouden konnen bewaaren. Ik: 
zie reeds eenigzins voor uit, dat dit kleine Eiland Europa 
eerlang veríteld zal doen ftaan." 

- ,; De Heer Buttafoco {chreef hier op aan den Heer Rous- 
feau. dat hy hem bedankWÉ voor dé eer, welke hy aan de 
Corfifche Natie beweezen had, en verzogt hem ernftiglyk 

om over te koomen, en die wyze man te Zyn, die haare 
| oederen verlichten zoude, Zie hier zyn antwoord op 
deeze uitnodiging.” | 
we Het is overtollig , myn Heer, dat gy mynen yver 
zoekt op te wekken, tot het onderneemen van "t gene gy. 
my voorftelt. De verbeelding daar van alleen verheft my- 
ne ziele, en brengt my in verrukking. Ik ben van gedach- 
ten, det ik het overíchot myher degen , zeek WE 
eugd- 





LIBRA VAF CONSIDA 7 T M 


déng , (n :gelukdigiyk zéude-befteeden. Zelfs pes 
leof:ik , dat ik duar doer veele dapen. de, zonder zut te 
doen, zyn voorby gevlooden , zoude vergoeden; indien ik 
dit droevig overíchot tot voordeel van uwe braawe landge- 
meeten konde befteeden. Indien ik door eenigen goede 
raad konde medewerken tot bereiking van de oogmerken y 
zoo wel van uw waardig hoofd als van wiieden allen. Zoo 
vérre kunt gy dan op my vasten ftaat maaken. Myn levem 
en myn hart ayn u toegewyd.” 
aa Zoodanig waren de eerfte uitlatingen van Rousfesu.. 
Eer hy uogums deazen eerften brief floot, deed hy zeer 
véele klapten over zyne wederwaardigheden en v 
gen, er opperde verfcheidene zwarigheden tegen de voors 
geflagene onderneming.” i | 
coy De briefwisfeling werd gedwurende eenigen tyd op- 
gefchort , doch de dweepery van den zeldzaamen weg 
geer allenskens verdwynende , zoo viel het gantíche beftek 
in duigen." | . a 
gi De Heer de Voltaire vond goed, by gelegenheid uan - 
deezen voorílag , zyne boertery den ruimen teugel te vies 
Sen: om dus den flaàtigen Rousfetu, dien hy nooit kon dui» 
den, te kwellen. Het heugt my, dat hy gewoon was var 
hem met cenena fchimpenden grimlach te fpreeken , en 
: kem” Ce Gatcohi ,, Dien Pongen ‚te noemen; ik vind dit 
onder myne aantekeningen van niyne verkering met dem 
Heer de Voltaire , warmeer ik by hem op zyn flot ven Fer- 
Hey was , alwaar Hy veel eer als een wezenlyk Prins , dam 
als een Dichter, op het allerdeftig(te gehaisvest is” ' 
^». indien het voorgeeven van "Voltaire door eenen cie 
genhandigen brief van Paoli tegengefprooken wierde; zoo 
zoude dit buiten twyffel aen Kousfeau eene genoegzaame 
voldoening verfchaffen." ` l 
- a Uk het bericht het welk ik van dem tegenwoordis 
gen flaat van Corfica, en van derzelver luisterryken Wet- 
gever en Opperbevelhebber gepodgd hebbe te geeven , Ran 
men wel afleiden 5 dat het ontwerp om den Heer Roas- 
feau in dat eiland te brengen, door de verhaalen op. het 
vaste land, boven maate opgevyzeld was. Men zeide, 
dar Rousfeau niet minder dan een Solon by de Corfen gés 
&cht zoude worden , die blindelings van trem een wetboek 
fonder te ontvangen.” C 
` vw Dit was geenzins het ontwerp. Paoli was een al tw 
bekwaam man, om de wetgeving van zyn Vaderland over 
te laaten., adt» iemand, die ten opzigte van het vork, ven 
e Us 





# Je BOSWELL BERICHT. VAN CORSICAs 


hunne zeden, en met een. woord, van al het gene in *t el; 
land. gevonden werd, ten eenemaal een vreemdeling was. 
Neen, ik weet wel, dat Paoli meer acht flaat op °t gene 
door de ondervinding van veele eeuwen beproefd is, dam 
op de allerfraaifte denkbeeldige ontwerpen. Daar en bo- 
ven waren de Corfen niet eensklaps, zo als men 't bee. 
geerde, te hervormen. Zy moesten trapswyze worden voor-. 
bereid, en door de eene wet tot een grondflag van de ane 
dere te leggen, moest er een volmaakt gebouw der rechts, 
geleerdheid opgerecht worden." 

: ə Het voornemen van Paoli was , aan Rousfeau een 
edelmoedige vryplaats toe te ftaan, om zelf nut te trek- 
ken uit zyne fchitterende vermogens , die in zyne fchriften 
zoo zigtbaar waren, door hem te raadpleegen , of eenig 
licht te ontleenen uit zyne ryke verbeelding „ten einde by, 
naar veele van deszelfs voorlichtingen , die ontwe 
welke zyne eigene voorzichtigheid ter zyde gelegd hadde , 
mogt konnen verbeteren,” | 
. „> Doch zyn voornaamfte oogmerk was, om de fchryf- 
pen van Rousfeau, tot het opftellen van de heldendaaden. 
der braave eilanders, te bezigen. Het is jammer dat dit 
eutwerp niet tot ftand gebragt wierd. De vader van den 
tegenwoordigen overften Buttafoco maakte reeds voor vee- 
le jaaren daar toe breedvoerige verzamelingen, Deeze 
worden zorgvuldiglyk bewaard, en wanneer Zy by die van 
den abt Rostimi gevoegd wierden, zouden ze overvloedi- 
“ge Dot opleveren tot het opftellen der gefchiedenis van 
Corfica.: Deeze door den geest van Rousfeau vercierd „ 
zoude een der edelfte gedenkftukken der tegenwoordige 
eeuw uitgeleverd hebben.” 





Magazyn der Armen , Werklieden, Dienstboden en Huislie-' 
den, door Mejuffrouw LE PRINCE DE BEAUMONT. Uit bet 

i| Fransch vertaald. Twee Deelen. Te Leid. by P. Jacqueau 
en J. Douzi 1770. In ociavo 472 bladzyden. 


Ich te fchikken naer de vatbaerheid van ’t Gemeen is 
ieder een niet gegeven; en 't gebrek aen dit talent 
maekt veler onderwyzingen , hoe gegrond ze ook anders 
mogen zyn, voor 't Gemeen vruchtloos; van waer zelfs 
veler Schriften, die opzettelyk gefchikt zyn, om het Ge: 
meen geregelde denkbeelden van den Godsdienst in te 
beezemen , tot dat heilzaem uiteinde niet bevorderlyk Si 
8 e= 


LE PRINCE BR BEAUMONT MAGAZYN DER ARMEN. 66 


Mejuffrouw le-Prince de Beaumont; onderftaet in dit Gefchrift 
vernieuwde poogingen daer toe aen te wenden; en flaegt 
'er waerlyk zo gelukkig in, dat men 'er ten miníle wel iets 
van zou mogen verwachten. Zy behandelt hier, by 
wyze van Zamenfpraken , met gemene lieden van verfchil- 
lande foort, de hoofdwaerheden van den Godsdienst, en 
wel inzonderheid de voornaemfte plichten der Zedeleere „ 
op ene manier, die vry wel gefchikt is, om het Gemeen 
ter lezings uit te lokken; en hun de denkbeelden van ver- 
plichting tot Godzaligheid , Matigheid en Regtvaerdigheid 
Qp ene verftaerfbare wyze in te boezemen, De verkiezin 
` van zulks by Zamenfpraken te doen „ geeft haer vryhei 
om de zaken , naer welgevallen , in een onderfcheiden licht 
te.beíchouwen , en by herhaling van veríchillende zyden. 
voor te Dellen, De keuze van Zamenfprekers uit het Gee 
meen van velerleien character is haer hierin ook bevordere 
lyk,en geeft haer tevens aenleiding om zeer onderfcheiden 
tegenwerpingen of uitvluchten na te gaen en te beantwoore 
. Ze bedient zich , zo in't ene als in't.andere opzicht, 
van deze omítandigheden gantsch natuurlyk; en vervrolykt. 
hare flichtelyke leeringen, die gemeenlyk klaer en ernítig 
met ene ongedwongen deftigheid voorgedragen worden s 
door welgepaste gelykenisfen, en ook nu en dan door de 
igvallen en vertellingen van dien of dezen der Zamenfpre- 
keren. Deze manier van onderrichting maekt dit Stukje 
cigenaertig te gevalliger voor °t Gemeen, waer voor 't in- 
zonderheid gefchikt is; terwyl het tevens ook zodanige 
voorftellingen. behels; , die voor alle foorten van menfchen 
van aenbelang zyn. ——- Laet er ons, tot een voorbeeld „ 
ene voorítelling van dien aert uit over nemen , die menig- 
werfuietgenoeg nagegaen word. —— Mejuffrouw. de Goede, 
welke hier de rol van Zedemeestresfe heeft, met Juffrouw. 
Pernot , een Winkelierfter , gefproken hebbende over het 
gebod , Gy zult niet begeren „heeft haer onder anderen doen 
opmerken, dat men zich behoort te wachten, zelfs voor 
zulke misflagen in onzen wandel, die men voor beuzelin- 
gen, voor geringe feilen houd; om dat zy den weg banen. 
tot groter afwykingen , die ons eindelyk Gods genade doen 
Verliezen. Hier op vervolgt, ter nadere ophelderinge , het 
gefprek indezervoege. 
JUFFROUW PERNOT. 
‚ » Dat begin ik te begrypen. Wy zullen voor die menig- 
te misflagen , die wy ogenbliklyk begaan, niet werdoemt 
Worden ; maar die geringe feilen zullen eindelyk oorzaak 
-~ . . . zyn CN 


D 


RM LEPRINCE DE apen 7007 077 
Zyn, dat wy een groten begaan, welke ons ter helle zaf 
. , ; ` d 


Feiden ”.' 
eo. "DE GOEDE. ` E 
"Ae Recht zo. Om het u des te beter te doen begrypen 4 
zal ik my van een" gelykehis bedienen. EE 
* „, Wy zyn zedert langen tyd vriendinnen 3 en uwe vriend 
fchap hebt gy my getoond in alle dingen die u mooglyK 
waren; gy zorgde- voor my in eene ziektes ondérftennde 
e belangens in de’ nering ; verdedigde my, toen mjm 
oede naam aangerand , en ik gelasterd wierd. Ik zat in de 
Sevangenis, en doer de betaling myner fchulden hebt ge 
vry gemaäkt. In "t eerfte beminde ik u-uit grond van m 
hart , en (paarde niets om u.myne erkentenis en vriendfc 
te bewyzen; doch ik worde koelder en beuiinne u zo har 
telyk niet, oni dat ik het gezelfchep uwer vyanden bywone 5 
en gy eenige dienften van my begeerd-die my belemmeren. 
K wilde u wel niet benadeelen ; doch ben zo oplettend 
niet om u pleizier te doen , en bedryve zonder {chroom alte 
beuzelingen die u misliagen. Zullen die dingen niet te wee 
brengen, dat gy my zo hattelyk miet meer beminnen zët 
wy zullen, zo gy wilt, echter nog vriendinnen blyvėr 3 
maar de vriendfehap zal kwynen , daagljksch afnemen , er 
flechts dan eem draadje hangen; als dan komt ‘er eene gelen 
enheid: voor, om nryn fortuin’ te maken, door u rond uit 
te mjsdoen, en uw” vrieüdíchap te laaten woaren? gy ziet 
wel dát die verflauwde vriendfchap niet bekwaam zal we» 
zen om my te beteugelen ? É 
an Ged heeft u, zedert gv op aarde St. met zyn wel 
daden overílelpt; die hebt gy ondervondert, en uwe, als 
toen hog onnozele ziel, had een groót afgryzen van het 
boze; doch gy hebt utangzamerhand met de kleinfte mis? 
grepen gemeen gemaakt; God verzuinit „en , om zo te fpre{ 
Ben ‚de beledigingen: hem aangedaan , niet geteld , de liefdé 
die gy hem toedroeg is verkoeld; echter gy bemind hert 
hog; doch dat liefdevuur is flechts een vonkje , welk doo? 
een niets kan geblust worden: thans zal "er zich eene zg 
de voordoen , die gy van weifilg belang gelooft, om dag 
uw geweten zal begonnen hebben zich te verharden! py 
zult ge zelf misleiden, de Godlyke gerí&de verliezen ; 
ongevoelig , zonder geraakt te worden , de zende als wateg 
indrinken 5 en in dien orrgelukkigen ftàat komen te fterven 3 
want God, wien £y verlaten hebt, zal op: zyn beurt ook 
u. verlaten, | re ED » 


e A NAA. 


a ma A 


^. ` MADAETN BER ARMEN. i9 


NAATJE. (Ene P'eebosdfler.) 

. , En wat nu te doen om dat ongeluk te vermyden % 
want men mag vry oppasfen, men begaat tóch daagtyksch 
duizenderlei feilen die ontfnappen. | ' 
DB GORDE. ' 
an Hervatten we onze gelykenis: gy zyt myne vriendige 
ne, en zeer hegeerig om my dienst te doen: ondanks deg 
eeden wil, zult gy een glas breken als gy my drinken 
ed,om dat gy vergeten hebt dat wel te houden, gy zult 
vuil water ftorten in een Kamer die ik fchoon gemaak 
hebbe; om dat gy in de kwade gewoonte van losfighej 


ayt. Myn eeten zult ge bederven „ door te veel zout daar - 


intedoen. Zekerlyk dat al die-dingen my zouden mishas 
_gen;maar dewyl ik zie dat u die ongelukjes zeer leed zyn, 
wanneer zy u overkomen.; dat gy my hartelyk om verfcho- 
nig bid; dat gy in plaats van het gêbraken glas wel raa 
cen ander zoud. kopen; de kamer die gy bevuilt had, met 
veel moeite fchoon maken, zou ik u uit dien hoofde wya 
vriendfchap niet kunnen ontuemen.; maar moeten zeggen: 
bet arme fchaap heeft een’ goeden wil; doch kan niet die» 
Ban; zy is te lomp „en zal zich door den tyd wel beterepe 
ik zal 't geduld nemen om haar beter te helpen doen; haar 
hart zondigt niet, zy: Meeft my lief. | 

» Zie daar juist hoe onze lieve Heer handelt , met hen 
die willig zyn, om hem te dienen. Men begaat misflee 
gen in zynen dienst; niet om dat men daar zin in heeft, 
maar uit zwakhetd. Het doed ons leed; men bid om ver- 
giffenis „ en belooft batesfchap voor het toekomende ;meg 
bid om. genade tot verbetering ; men doet al wat mogelyk 
is om. zyne feilen te verbeteren „en die goede Vader , wien 
de grond onzer harten kundig is, heeft meédoogen met 
onza zwakheid; geeft ons tyd tot verbetering en leert ons 
zelve , om hem beter te: di M | 

JUFFROUW PRRNOT. ' 
. an E begryp het: de- ontflippende feilen zyn het niet „ 
die ons met God onëenig maken, maar de liefde die wy 
daar in hebben." | 
'" DE GOEDE, 

» Ja, Juffrouw ; de liefde die wy eene eenige zonde 
toedragen doet ons meer kwaad, en is Gade mishaagly- 
ker, dan tien misílagen van zwakheid; derhalven moeten 
we beven , zo dikwyl wy in ons hart die liefde tot eene 
enkelde zonde gewaar worden , en waar van men zieh niet 
beteren wil, onder voorwendael dat het flechts een beu- 

. > Ze 


u =. =- e M 


48 AANMERKINGEN, =—= ZELDZAME LEVENSLOOP. 


zeling is: wy moeten geloven, dat die aankleving onzen 
heilftaat in gevaar brengt, het is een teken, dat wy met 
weinig bekommering over het mishagen van God zyn aau- 
gedaan; onze liefde tot hem hangt (lechts aan een draadje, 
en zal by de eeríte gelegenheid breken.” 


T —ÀÓMMÀ——— M ————————————————————————7 

Aanmerkingen over een Werkje , genaamd Verbandeling over de 
Misdaaden en derzelver rafen. Uit bet Fransch vertaalt. Te 
Utrecht , by G. T. van Paddenburg, 1769. Bebalve een korte Voor- 
reden , 56 bladzyden , in groot octavo. 


7T An deze Verhandeling , by derzelver uitgave, gewag makende s 
E hebben wy genoeg te kennen gegeven , dat dezelve uit eigen aert 
aen vele Aenmerkingen der Regtsgeleerden onderhevig kon zyn; ook. 
hebben wy diestyds reeds bericht gegeven van ene zogenaemde 777z- 
derlegging der daer in voorgeftelde Grondbeginfelen , die echter meer 
ettelyke byzonderheden , dan wel de Grondbeginfelen zelven betreft. | 
n even zo is °t gefteld met deze Aanmerkingen „die in zommige ge + 
vallen des Autheurs denkbeelden begunftigen , en in anderen daer regen 
gekant: zët, Men heeft ze dus aen te zien als onaeneengefchakelde’ 
gedachten over ettelyke byzonderheden „rakende de Misdaden en Straf- 
fen , die ten opzichte van zodanige byzonderheden nog al enige over 
weging verdienen ; máer niets doen ter nadere ophelderinge vaa dit 
Onderwerp in zyn geheel befchouwd , of ter wederlegginge van "t al- 
gemene verband en 't hoofdoogmerk dier Verhandelinge. 








Za 





Zeldzame Levensloop van den berugten Boef A. MAGGARIS alias „J.C, 
KAMERLING. Za Dichtmaat opgezongen. Te bekomen te Amfterdans. 
` en elders. Bebalve een korte Voorreden , 68 bladzyden , in otavoe . 


dezes beruchiten Bedriegers , vervolgd tot op deszelfs wederbren- 
ing in hechtenis, te Middelburg, 1769. na zyne Uitbraek: uit het 
Tuchthais aldaer. Men heeft dit, zo men zegt, in Dichtmaat opge- 
zongen , maer de Zangwyze is niet aenvallig , en 't Dichterlyke is van 
niet veel kracht 5 "t is een eenvoudig verhael , dat men op Maer gefteid: 
en in Rym gebragt heeft, 't welk eindigt met het volgende Couplet, dat 
genoeg is,om den aert der beryminge hier gehouden enigermate te be, 
Selen, 


Ex kort begrip van het uitgebreider verhael van den levensloop 
ging 


Dus zag Vernischte Deugd , haar Zoon , 
Uit fchelmery als t faam gefchakeld, 

Al dikwerf, Deerlyk toegetakeld, - 
Ontfangen 't hem verzweegen Loon!.,. 
Dus zag me hem Vroom , of Godloos wand'len 
Na 't in zyn Kraam maar kwam te pas, 

In welk een Land hy immer was; 
Geneezend , Preekend of in `t Hand'len! 

Zoo zien wy hem, Bewaard gewiss 

Och of, ten- waare Beeternis ! 


NAEUWE 
"GADERLANDSCHE 


LETTER-OEFENINGEN. 


d 
ke 
M 
D 
je 


1 
- 
le 


A 

it 

te 

e 

D 

M 

ie 

denen als Jooden ; kon vinden. Om, uit deze eenftemmig- 
heid van gewyden en ongewyden, de waerheid dier aen- 
merkelykfte Gefchiedenisfe te bevestigen; en dus de ge- 
loofwaerdigheid der Euangeliefchryveren, die mef als 
Vrienden kan befchouwen, te verílerken , door de one 
wraekbare getuigenisfen van zulken, die men min of meer 
als Vyanden, of ten minfte als Onzydige Perfoonen, zou 
mogen aenzien. Het daer uit afgeleide bewys is ook, by 
alie oordeelkundige en redelyke Lieden, altoos ván zeer 
veel gewichts gerekend. Doch de ondervinding. heeft hen 
meermaels geleerd, dat de nafpeurers hier van de behoore 
-lyke oplettenheid niet altoos in acht genomen, en dus wel 
eens getuigenisfen, als onwraekbaer , opgegeven hebben, 
die men, na een onpartydig onderzoek , niet wel als zoe 
danigen-kon erkennen: "t zy dan dat ze, of geheel of ten 
deele verdicht, en dus verwerpelyk, of zo onzeker enz. 
waren , dat men et zich in ene zaek van dat aenbelang niet 
“op mogte verlaten. Dit heeft, voor al in latere tyden, 
een naeuwkeuriger.onderzoek dezer foorte van getuigenis-- 
1. JV. DEEL: N, LETT, NO, 2. D ' fen 


so fe SEREMUS 7C 


fen te “wegen” gebragt ; en oplettende oordeelkandigen 
hebben zich bevlytigd, om de aenneemlykheid of ver- 
werplykheid- van -deze. en gene getuigenisfen in 't volle 
daglicht te ftellen. Even dit bedoelt de. Eerwaerde Seres. 
-nius , in deze zyne Verzameling; welke ingericht is, om. 
endgé getuigenisfen rakende Heiland: Jefus,-zo uit de. 
Schriften der Heidenen, als uit die van den Joodfchen 
. Gefchiedíchryver Flavius Jofepbus, tegen zommiger ver- 
denkingen te verdeedigen , en ter bevestiginge van het 
Christelyk Geloof aen te dringen, ———- Dat zyn Eer- 
waerde.in deze onderneming gelukkiger geílaegd zou zyn 
dan anderen „ die zich tot een. minder getal bepalen, en 
zommigen der hier by gebragten, als niet ontegenzegge- 
lyk , wraken, zouden wy niet durven beweren; maer des 
niet tegenftaende érkerinem wy gaerne dat deze Verzaíhe-; 
ling ook hare nuttigheid heeft, en verfcheiden aenmer- , 
kingen over dit onderwerp vervat, die ener herhaelde: 
. overweginge waerdig zyn. EE 
. Dit geíchrift is afgefchetden in vier afdeelingen; waer. 
van de eerfte. gaet over de echte getuigenisfen. der Hei 
denen. Zyn Eerwaerde vangt dezelve aen met ene alge=, 
mene aenmerking over het nut der ongewyde Schriften y 
ter bevestiginge van ons Geloof ; en een beklag over ’t 
tegenwoordige gemis van ettelyke Schriften, aer op de. 
Oudvaders zich ten hunnen tvde deswegens beroepen: 
hebben. Dit doet hem wel byzonder gedachtig zyn aen. 
de Gedenkíchrifteu van Pilates, waer van ons. geen WE. 
fchriften overgebleven zyn, daer men volkomen faet op: 
kan maken. Vermits.men echter reden heeft, om te be-: 
weren , dat die Stukken oudtyds waerlyk aenwezig gev 
weest zyn , zo oordeelt opze Autheur dat men op goes 
den grond geloof mag flaen aen °t geen Tertullianus meld y: 
rakende het voornemen van Keizer Tiberius, om fefus. 
onder de Goden der Romeigen te plaetzen, De ftilaweya: 
genheid der Roomfíche  Historieíchryveren hier ome 
trent geeft hem voorts aenteiding om ons onder het: 
oog te brengen, dat men zich daer over niet zeer heeft. 
te verwonderen, dewyl ze zich overal, ten opzichte vau. 
de Christenen, bedrieglyk gedragen, en de gewichtigíte. 
voorvallen des ftaets onderdrukken „ alleen om hun -niets: 
toe te ftaen. In door voorbeelden nader bevestigende y 
brengt hy tevens. zyne bewyzen by, voor de echtheid? 
van het getuigenis, rakende den wonderdadig-reddenden. ` 
regen, by den Duitfchen veldtocht van Keizer Aureliusz 
e - e e DÉENEN ^... ER 








GETUIGENISSEN VAN JESUS. gI. 


en doêt obs tevens opmerken , dat Tacitus,’ uit wiens 
Schriften echter biykt, hoe hy niet heeft konnen looche- 
nen , dat:jefus wezenlyk in leven geweest zy, zich voor 't 
overige ten dezen. aenzien even. als de anderen gedraegt. 
Voorts op ene dergelyke wyze gewag makende van Pletar- 
chus „ eu ty die gelegenheid fprokende , van "t verkondigen 
van deg dood yan den grooten Pan ; better hy daer omtrent 
niets. Verder merkt hy aen , dat Suetonius en Macrobius zich 
insgelyks zo-achterlyk houden, fchoon ze van zaken fpreken y 
die totdevomiftandigheden van Jefus betrekkelyk: syn. Maer 
Jiwnisius Marcellinus, zegt hy, handelt ter goeder. trous 
we, ii zyn verbael van den door de vlam verhinderden 
Teupelbouw. van Keizer Fulianus.. Hier op verledigt zich: 
ayn Eerwaerde.;oin nà te (Deen, welke de hoofdoòrzae 
ke zjn, Waeroin de Roomíche Historiefchryvers zo weie 
nie bericht geven, van de voorvallen, die tot de zaken: 
der Christénen betrekkelyk sent by welke gelegenheid hy. 
ten (lot ook nog in acht genomen wil hebben, dat er zeer 
veel werken van dien tyd geheel verlooren ; en van vele 

anderen niet dan enkele ftukken overgebleven zyn. `O 

deze melding van overgeblevene. ftukken bepaelt hy zic 
nog tot het befchonwen var *t overblyfzel van Pblege Tra, 
lianüs, en deszelfs melding van ene buitengewoone Zons- 
verduistering ; die'onze &utheur'op den tyd van ’s Heilands 
lyden bepaelt, vesfterkende voorts het daer op gegronde’ 
bewys, voor dé waerheid der Euangelifche Gefchiedenise 
fe, uit het geen de Chineefche Jaerboeken , zo men wil, 
van ene Zonsverduistering , tegen den loop der Natuure 
ger, op dien eigenfteh tyd, verhalen. e 
- Tot dus ver beriep zich zyn. Eerwaerde op Heidenfché 
getuigenisfen; die men als. ware getuigenisfen heeft aen te 
metken, maer in. de tweede afdeeling vestigt hy hetoog, 
ob de Schimpfchriften der Heidenen tegen den Verloss 
fer; om na té gaen wat men, uit de Schriften der zul- 
ken, die, in. den .eerften tyd, den Christelyken Gods- 
dienst befchfmpten en beftreden , ten voordeele der Euan- 
Diabhe waerheid. kan afleiden. En ten dezen. opzichte: 
togt hy on8,:dat Tulianus, Porpbyrius, Celfus , Lue 
damus en Hierocles, door hunne fchryf- en handelwyze, 
verfcheiden zaken aen de band geven, welken dienen 
om ons van de waerheid der Euangelifche gefchiedepis- 
fei te verzekeren; voor zo verre zy verícheiden, zakeni 
van wezetllyk gewicht niet alleen niet tegenfprekeif, maer: 
zelfs veleg daer. van als wezenlyk: gebeurd uitdrukiyk ern. 
9 ene 


s” > 


$7 SU Je SERENIUS -> > 


kennen, of dwidelyk veronderftellen. Te meer daer ’t mid- 
dagklaer blykt, dat geen hunner de waerheid der Euange-- 
lifche Gefchiedenisfen over °t geheel heeft durven ontken- 
nen, ze zulks in ’t algemeen toeftaen, en Jefas alleszins 
als een uitmuntend Man befchouwen. Onze Autheur dit 
aengedrongen hebbende, doet ons verder opmerken, dat 
Pbiloftretus , door zyne levensbefchryving van Apollonius , 
waérlchynlyk aen Keizer Caracalla aenleiding gegeven heeft „ 
om een gunftiger gevoelen van Jefus en deszelfs Apostelen 
op te vatten; als mede dat Keizer Alexander Severus , niet. 
Jang daer na, het beeld van Jefus in zyne Huiscapelle deed. 
oprichten. Hier aen hecht zyn Eerwaerde vervolgens ene- 
niet ongepaste overweging , ‘betreffende de wyze Íchikkingr: 
der Godlyke Voorzienigheid, om de uitnemende kracht 
der waerheid openbaer te doen worden, door °t overwin-: 
nen der grootíle zwarigheden , die zich tegen haer aenkant- 
ten. Deze zwarigheden kortlyk ontvouwende , leid by, 
ons tevens op, om gade te flaen , hoe de Heidenen zelven , 
wel. byzonder door hunne ongerymde zogenaemde Gods-- 
„dienftige denkbeelden en bedryven als tot het uitterfte te- 
brengen, tegen hun eigen oogwit aen, medegewerkt hebs 
ben, om den Christelyken Godsdienst by verftandigen- 
veld te doen winnen. 
By dit alles voegt onze Autheur nog, in de derde afdee- 
ling van dit zyn Werk, eene byzondere overweging der 
etuigenisfen van den Joodfchen Gefchiedfchryver Jofepbus. 
Desaengaende ontvouwt hy ons eerst de juiste overeens 
komst, die ere, tusfchen het verhael des Gefchiedfchry-- 
vers, aengaende de verwoesting van Jerufalem , en de voor-: 
fpelling, die Jefus van deze aenmerklyke gebeurtenis ge- 
daen heeft, welke door de Euangelisten voor den tyd dier 
omwentelinge van den Joodíchen Staet geboekt is. En 
voorts maekt hy 'er opzetlyk zyn werk van, om de echt- 
heid van het loflyk getuigenis, rakende fefus, dat men in 
de fchriften van dien Historiefchryver ontmoet , te beves- 
tigen , en tegen veler tegenbedenkingen te verdeedigen.. 
Met opzicht tot dit getuigenis brengt onze Autheur in de- 
zen nog by, een byzonderen brief van den beroemden Z- 
faac Wosfius, uit 's Hage 27 Aug. 1660, gefchreven , aen. 
den Heer Mattbias Palbitzky , Zweedíchen Prefident. van 
het Tribunal in Wismar, waer van het oorípronglyke nog 
heden op Hornzund: bewaerd word, door deszelfs Klein- 
‘zoom, den Kamerheer , Baron Alexander Palbitzky. In dien. 
brief beweert deze oordeelkundige, dat Jofephus een Low 
| oo er 


GETUIGENISSEN VAN JESUS, $3 


fer geweest is; en dat hy , overeenkomftig met het ger 
voelen dier Secte, welke Jefus, gelyk Philastrius getuigt» 
voor een Propheet en heilig Man hield, zeer wel zulk een 
loflyk getuigenis van Jefus heeft kunnen geven „zonder tee 
gen de grondftellingen dier Secte, tut welke hy behoorde, 
gen te gaen. Dit gevoelen betuigt de Eerwaerde Serenius 


` insgelyks te omhelzen 5 en * behaegt hem des te meer; om 


dat het zodanig ene verklaring vervat, door welke de groo- 
te twyfel, wegens de Joodíche.Religie van Fo/epbus, die 
aen alle tegenfprekinge in deze zaek.het leven geeft, nae 
tuurlykst kan weggenomen worden. 

Eindelyk befluit zyn Eerwaerde ditGefchrift, in de vier- 
de afdeeling , met aen te toonen , hoe de innerlyke en ui- 
terlyke bewysredenen, die ter ftavinge van ene gefchied- 
kundige waerheid konnen dienen , zamenloopen, om de 
waerheid van den Christelyken Godsdienst te bevestigen. 
Dit geeft hem voorts nog aenleiding, om den Lezer tex 
flot onder ’t oog te brengen , hoe verkeerd en onbezonnen 
het Ongeloof in deze dagen bandele; om een ieder daer 
tegen ten ernftigfte te waerfchouwen ; met vermaninge om 
dit flach van menfehen te vlieden, medelyden met hun te 
hebben, en den BEER om hunne bekeering aen te roepen, 
hem tevens biddende dat hy ons beware voor alle verlei- 
ding, en verfterken in het Geloof, ter zaligheid onzer 
Zielen, door Jefus Christus. 





wf 


Paropbrafis in Pfalmas Davidis, una cum Annotationibus et 
Argumentis. Autore MOSE AMYRALDO. Editio altera, nis 

. tidior , emendatior et auctior nova prafatione JACOBE CRE- 
MER J. jJ. F. Trajeĝi ad Rbenum apud A. a Paddenburg: 
1769. absque Pref. Gc. 836 pp. in quarto. — — 


| DI ` | 
MOSES AMYRALDUS over bet Boek der Pfalmen. 


En ieder, die maer enigzins ervaren is in de Lettere 

< kundige Gefchiedenisfe der voorgaende Eeuwe, heeft . 
meermalen met lof gewag gemaekt gevonden van den be- 
remden Godgeleerden MOSES AMYRALDUS Of AMYRAUT, 
zelfs by de zodanigen die van hem in denkwyze verfchil- 
den; voor zo verre 's Mans Geleerdheid en Oordeel ieders 
achting verwierf. ’tIs derhalve niet vreemd dat dit zyn 
Werk over de Pfalmen , gantsch íchaers geworden zyn- 
. ` l D à ` - de, 


L4 





E ` — M. AMYRALDUS OVER DE PSALMEN, 


de, óp nieuw in 't licht gegeven wordé:'en de Heeg 

CREMER de edelmoedigheid hebbe van: dit Gefchrift 

fchoon hy met den Autheur niet geheel inflemme , naer 
verdienfte, in ene voorafgaende Aenípraek tot den Lezer, 
aen te pryzen. ’%tZelve is den Bybeloefeúaren, die der 
Latynfche tale magtig zyn, van over lang, zo algemeen 
bekend, dat het overbodig zoude zyn , ons met een breed 
verflag daer van op te houden; egter konden Wy, by dee 
ze vernieuwde uitgave, niet nalaten er enige melding van 
te doen; zo om de gedachtenis daer aefs.te verlevendigen , 
als wel inzonderheid om jongen Lieden voor te dragen , 
dat verftandige beoordeelaers van Uitleg- Schriften, in °t 
algemeen, dit Gefchrift , onder die foort van Werken, bor 
ven al ene plaets waerdig fchatten.. Men vind in het zele 
ve ene eigen Vertaling der Pfalmen van dien Autheur, end 
daer op gegronde uitbreiding , enige korte aentekeninpen , 
en een beknopt verflag van den hoofdzaeklyket inhoud 
van ieder Zangítuk. Het een en °t ander is 1netizo veel 
Juistheid voorgefteld , en met zulk ene klaerheid uitge» 
drukt, dat het, fchoon de Autbeur:geacht mogte worden; 
hier of daer den rechten zin nier getroffen te hebben, (een 
lot, dat zelfs den besten Uicleggeren gemeen is ,) over *t 
geheel, dit Boek der Pfalmen geen gering licht byzette ; en 
dus meerendeels der raedpleginge waerdig zy. OG 


` 





De XXVíte Pfalm, in eene doorgaande Verklaaring ; als me- 
' de Ps. LXXXIV , Fez. XXXII en Luk. V tin Leerreden 
nen geopend door P." BROUWER, B: Z. ‘Predikant te Dardy 
recht, Te Dordrecht by P. van Braam 1769. Bebulven 


e r 


de Voorréden 632 bladzyden in groot oëigog. - 


En vind in dit Stuk de opgenoemde plaetfen der 
H. Schriften oordeelkundig ontvoud, en de laetst- 
gemelden wel byzonder, volgens de gewoone predikwyze , 
uitgebreid , en ernftig zo ter leeringe als ter betrachtinge 
aengedrongen, des ze den Lezer ondertichting en ftich- 
ting konnen geven, ` ~ 


Chris- 





i. 


"a 


. Je Ae :ERNESTI LEELREDENEN, Er 





Christelyke Leerredenen ter werbeerlykinge van Ged en 3efus 
“Christus „en ter bévordering ban bet inwendig Christendom, 
: Door D. JOH. AUGUsT.ERNESTI: Hoogleeraar iride Ai. Gode 


E fremdbaa en de: Welfpreekendbeid op de Univerfüteit te 
t- Leipz 


g. Utt bet Hoogduitsch vertaald. Fe Utrecht , by 
"WH Kroon 1770. Bebaloen' bet Woorbericht enden Inboud 


` A26 Reiden in groot octavo, - , 


E onderwerpen, in deze Leerredenen behandeld, zyn 
RJ de volgende. Gods Woord , als °t eenig middel ter bee 
keeriss, Luc, XVI. 19—31. Werdeediging van Gods gereg- 
tigivid inde groote oordeelen over de ongeloovige veragting van 
Zyn woord. Matth. XXII. 34--39, Tefus voorzorg omtrent 
Zys woord. Marc. XVI. 14. Waarom God alle onze boop o 
det geloof’ gevestigd bebbe, Matth. XV. or.-28. De opge, 
beid waar mede God Zyne gaaven uitdeelt. Matth. XX, 1-16. 
Gods Wysbeid in de gerüoniging der pligten jegens dé Owerbeid 
met den Godsdienst, Matth. XXIL. 15 —— 92. De uitmuntend- 
beid van 't Ryk van Fefus Christus in de barten der men/cben, 
Luk. I. 26--58. De Heeriykbeid van Christus Ryk în de'bar- 
ten der menfcben. Joh. X. 1 enz. De Heerlykbetd van Sefus 
Cbristus in Zyne groote nederigbetd; Matth. XXL 1,.enz. De 
Openbaaring van Gods Heerlykbeid in de geboorte Zynes Zoons 
Phil Cbristus. Luc. IL. 1,enz. Het gebruik der Rede $a. den 
Godsdienst en in Geloofs-zaaken, Luk. [. 26--39, De oven 
denking van de Leerftukken van den’ Godsdienst. Matth. XXII. 
$4--46. De overdenking van de twyfelingen in zaaken van 
Godsdienst. Luc. 1. 26-- 38. em Marc. XVI. 1--8. De over- 


‚denking van de pligten van deh Godsdienst. Matth. XXH. 


34-46. De overdenking van Gods werken. Marc. VII. 31 32. 
-De verdenking van Gods gaaven en weldarden, als een fiuk 
déf kunst, oin' altyd- blyde te weezen. Luc. |l. 39--56. De 
Voorfegten van bet Onzigtbaare.. Matth; XXI, 1,enz; Hoe 
men zig aam dà liefde tot bet Onzietbaare moet gewennen: Joh. 
XVI: 16 -- 20. — Deze Onderwerpen worden hier op 
een Onderzoekenden en betoogenden trant beredeneerd, 
die alleszins gefchikt is, om de Toehoorders of Lezers, 
door overtuiging tot de betrachting van hunnen plicht te 
brengen. Deze Leerredenen beantwoorden dus zeer wel 
aen de befchryving , die de Vertaler van 's Mans predike 
wyze geeft, als hy zegt. ,, Wanneer een Ernesti predikt, 


. dan leert en onderwyst Hy , en zyn ganfche voordrag is 
gethikt, om eene ftille en opmerkzaame overdenking van 


D 4 Ze- 


Së . J. A. ERNESTI LEERREDENEN. 


zekere gewigtige onderwerpen, die tot het Christendorü 
behooren , te vervorderen en te verwekken; zonder welka 
geene waare fligting, dat is verbetering der. menfchen in 

ennis en deugd, mooglyk is. Hy predikt niet om te ver- 
maaken, noch opk om alleen te roeren, en, als door een 
ftormwind, die kort van duur is, alles in eene hevige bè- 
weeging te brengen, maar om de meníchen daadlyk wyzer 
en deugdzaamer te maaken. Hierom be(tgat zyne welípre- 
kendheid op den predikftoel alleen daar in, dat Hy alles „ 
wat tot Godsdienst en Christendom behoort, op dedui- 
delykfte en overtuigeudfte wyze voordraagt , en dus de 
waarheid gelegenheid verfchaft , am haare eige en. Godlyke 
kragt op de gemoederen der mentcheh te bewyzen ”. | 


Godurucbtige Gedachten over *s Menfcben uiterfte, door A. He ` 
R. P, en uitgegeven door. JACOBUS VAN ALLER, J. z. Te 
Rott, by J. Hothout 1269. Bebalven bet Voorwerk 82 blad- 
zyden in groot oavo. ^ > ` | 


E onderwerpen bier befpiegeld zyn de zes navolgende , 
D die, buiten tegenfpraek, voor ieder mensch ten ui- 
terte gewichtig zyn. (1.) De ontzachlyke Eeuwigheid. 
Ca.) Het fterfbed eens Zondaers en Rechtvaerdigen. (35.) 
De onderfcheiden ftaet der afgefcheiden Zielen na den dood. 
(4.) De Opftanding des vleefches. (5.) Het laetfte Oordeel. 
(6.) Het eeuwig geluk en ongeluk der Reclitvaerdigen en 
Onrechtvaerdigen. — Ze zyn eigenlyk niet gefchikt tot 
naeuwkeurig uitgevoerde Godgeleerde of Zedenkundige 
Verhandelingen over die onderwerpen , maer bevatten in 
zich ene reeks van levendige en ernftige overdenkingen , 
tot welken een Godvruchtig Gemoed, op ene aendachtige 
befpiegeling van dezelven , natuurlyker wyze opgeleid word. 
Overeenkomftig hier mede zyn ze zeer wel gefchikt om 
zodanige gedachten, die dikwerf te veel verwaerloosd , of 
niet levendig genoeg gehouden worden,op te wekken 5 en 
, dus ftichting te geven den genen die ze doorbladeren. 


crk- 








C. TER STEGENS NAGEL, WERWJE& 59. 





ETT — F 

PERRIT TER STEGENS, nàgelatene Werkjes, Uit bet Hoog- 
duitscb vertaald. Te Hoorn, by. 1. Tjallingius 1770. ln 
Bavo so bladzyden. ` l 


Y die de fpraek der Mystiken , in onderfchejd, van de 
tael der Entbufiasten , gewoón zyn , zullen deze Werka 
les van den Vriend ter Stegen best verftaensen die finaek in 
deze fchryfwyze. hebben, zullen er op bunne manier nog 
al (lichting in vinden;'t welk men vertrouwen mag het ops 
rechte oogmerk van den Autheur in 't opftellen geweest tq 
zyn. Men vind 'er, behalven vier byzondere Brieven, en 
ene Vermaning tot Liefde, in, ene verklaring van 's Man 
gevoelen en Brand , en een kort Bericht.van de Mystike o 
erborgen Godgeleerdheid ; waer nit men kan afnemen 
dst hy , {choon ene voor ons verwarde denkwyze bezitten, 
de, echter altoos ene geloovige gehoorzaemheid , met verg 
trouwen op Gods genade in Jefus Christus , dat het wezen. 
lyke eens Christens is „in °t oog gehouden heeft, 


Sal Beginfelen van de Godsdienst , opgefteld ten dienfle por 

. Kinderen en Jonge Perzoonen, door ISAAK WATTS, Theol, 
Doëtor en Gereformeert Predikant te Londen. Te Leiden , by 
J. le Mair 1769. In oëtavo, 





Uders en Leermeesters , aan welken de zorg der teedre 
AZ jeugd is toevertrouwd, word , met de uitgave van dit 
er 


je, ene gefchikte handleiding verleend, waer vanzezich . 


Ongetwyfeld met vrucht.kounen bedienen , om jongen Per- 
fbónen de voprnaemíte grondwaerheden van den Godsdienst, 
ap ene wyze „dic naar hunne vatbaerheid gefchikt is, in te 
boezemen. Het zelve behelst etlyke afzonderlyke Tractaet- 
Jes, die allen dit eigen(te wit bedoelen, en elkanderen ger 
derling behulpzaem zyn, om dit heilzaeme oogmerk te 
reiken. , | | 
In de eerfte plaets ontmoet ons. een Catechismus, over 
de gronden van den Godsdienst, die van een tweeden ge. 
volgd word, betrekkelyk tot de voornaemfte Perfoonaedjen 
^in de Bybelbladen gemeld, met nevensgaende korte Gehe- 
den. By deezen, die inzonderheid deer kleine Kinderen 
gelchike zyn ‚is nog gevoegd een Catechismus, over de 
| oofdwaerheden van den Godsdienst, die Wat onderíchey 
„denlyker uitgevoerd , ep met Gebeden verrykt is’, go 
fk | D 5 Kin» 


s Je WATTS EERSTE BEGINZELEN, 


Kinderen van 8 tot zo of 12 jaren oud; midsgaders een His- 
torifche Catechismus voor de zodanigen „dienende om hum. 
gen algemeen begrip van de Bybelfche Gefchiedenisfe mede 
te deelen. Hier aen volgt ene breede lyst van de opmerke- 
-Iykfte Schriftuurlyke Namen , onder zekere hoofden ge- 
bragt, welker eenvoudige verklaring der Jeugd van diens 
kan zyn, om de Heilige Schriften des te beter te verftaen, 
Eindelyk geeft de Eerwaerde Watts hier nog, een Bewaer: 
middel tegen de Zonden en Dwaesheden van Kinderen en 
Jonge Perfoonen ; in welken laetften Catechismus hy *t "es 
op toelegt, om de Jeugd te wapenen, tegen die gebreken 
waer aen ze gemeenlyk onderhevig zyn; door hun de ver- 
keerdheid en haetlykheid daer van kort en duidelyk te doen 
opmerken. —— leder dezer Stukjes is met oordeel inge: 
richt „naer de gemeng vatbaerheid die men in de Jeugd kan 
vooronderftellen ; weshalve deze verzameling , als een 
nuttig Huisboekje „tot dat einde aengemerkt moge worden, 





Proeve over bet Geluk, door den geleerden Heer 8. FORMEY-, 

` Hoogleeraar inde Wysbegeerte en Lid van verfcbeide Geleerde 

“_4Genootfebappen. Uit bet Fransch vertaeld, Te Baar), by N, 

- Beets 1768, Bebalven be Voorbericht 150 Mais, in groot 
V ottavo, - ME , 

art zekerlyk met den hartlykften ernst 

doch "er is in de menschlyké zame 

er , dan menfchen te hooren klagen 

tkigen ftaet „en hen zodanige wegen te 

en niet anders dan ongelukkig konnen 

e gaen, den menfchen die klagten te 

»ndertoog te brengen, wat hun ter 

wezenlyk geluk te doen ftaet, is het 

sn Hoogleeraer Formey in deze Proeve. 

* zyn om te-kunnen toonen; dat de 

klaegt; terwyl hy rede heeft om zich 

Het komt 'er nraer op aen zegt hy, 

n'wat het kwaad zy , waar over zig E 

eklaageii , èh wat het goed zy, waar 

blyd'zyn. Wy zullen den mensch met 

n Ortdeugden, wy zullen hem met?t 

| fpréekt befchouwen. Wy zullen zyne 

'erteng en zyne eisfclien hooren ; wy 

l We E zullen 


B. FORMEY PROEVE OVER HET GELUK, : 
guillen hèm eindelyk tegen. zyaen wil ep daa de békentenis 


yan zyn Gelyk uit den hals haalen ". 
^ Hier toe legt: hy tet een grondfílág ,- ads ene ‘algemen 
hoofdkeering , de volgende ítelligg; j, Eer menschiis.ge- 
3nkkig „zoo het getal en de. waardei der zeegeningen welke 
hy geuieten kan, de overhand heeft, op ‘het geral en de 
kraet der ampen , die by niet vermyden kan: en dit is het, 
dat men van alle menfchen zeggen kan” Dit iri ?t alge- 
meen betoogd hebbende; gaet by over som nader.te doen 
Sien? dat het kwaad, waar over de Menfchen zich be- . 
klagen, geen kwaad is; dat de inzigten der Goddelyke 
-Moerrienisheid wyze inzigten zyn; dat de tegenwoordige 
Stat der Meníchen een Staat van Geluk is „en dat het 
niemand, dan van hen alleen afhangt, eene verzeekerde 
Voorlpoed te genieten ". Dit tracht hy voarts. in deze 
Proeve , door de befchauwing van het kwade , waer aen de 
Mensch onderhevig, en het goede, dat hy deelagtig is , 
onderícheidenlyk en overtuigelyk. onder 't eog te brengen, 
Ten dien einde verledigt hy zich in. de eerfte plaets tot een 
pnuderzoek ,, van het kwaad, over het welk de Menfchep 
zig beklaagen , het goed, het welk hun ontbreekt, doch 
het geen zy egter verlangen, en de onvolmaaktheden, die 
zy in bet goed vinden „ dat zy genieten ". In het oúdet= 
zoeken hier yan getoond hebbende, dat de meníclien zig 
pver het kwaad in °t leven te onregt beklaagen , vestigt hy 
vervolgens het oog ‚np het oneindig'getal van Zegeningen, 
die hun toegeftaen zyn, en, tracht de Meníchen te.doem 
opmerken ; — dat het goed, het geen zy genieten, een goed 
is, dat alle .erkentenisfe verdient, en:dat de. voordeelen; 
om welke zy verlangen , meest al zaodanige zyn , welke zy 
ligtelyk mise kunnen , of wel zulke welke hen de Voor 
zierigheid weigerde, om det zy hen bemint ". —— Al het 
woorgeftelde , zo’ in "t een als ’t ander opzicht; loopt, ge- 
dyk de Hoogleeraer doetzien , te zamen ; om ons te toorien ; 
dat--de-Mensoh niet ongelekkig ts- dan door zyn eigek 
febald, wanneer' hy zich toegeeft.iu "t bedryven der. Onge» 
vegtigheid; en dat hy: integendeel gelukkig: is, wanneer 
hy maer den weg der Deugd bewamdelt, op welken weg 
hy overvloedigen troost kan vinden, tegèn het kwade dat 
hy niet kan vermyden en "twelk iyktyk opgewoogen word 
door-’t goede dao hyi gemietwes kan to't welk onge Schryvet 
ten: flot met verfoheiden bedenkingen. daer toe.ibecrekkebyit 
sendríngt."; ++ (Onder anderen:laet hy zieh, op de vraag 


Wat is bet ware goed? Cwelker beantwoordin gy ele 
VA) tg Pet pare d taeltj 


do „S. FORMEN © 


ftaeltje dezer Proeve nog zullen mededeelen ,) hier aldus 
hooren. r 
3, Zoo m.n nu verders noch vroeg , wat het waare goed 
is ,. zou ik antwoorden , eene leevendige en naukeurige 
kennisfe van onze pligten. Eene leevendige kennis heeft 
altoos invloed op onze daaden, en zoo het gebeurdt, dat 
wy onze plichten kennen zonder dezelven te betrachten 5 
is dit hier aan toe te fchryven , dat wy dezelven alleen op 
‚gene duistere wyze kennen , dat wy "er niet behoorlyk acht 
ep geeven, noch zorg draagen om het denkbeeld van de- 
zelven in ons met zoo veel yver leevendig te houden, dat 
Jer onze wil door bepaald wordt, en dat wy de vooroor- 
deelen en de dwaaling tot hulp roepende , vau onze hartstog- 
ten eene zedekunde fmeeden, welke niet die van een braaf 
mensch is. Hy, die zyne plichten kent, zoo als het den 
mensch past dezelven te kennen, betracht dezelven ook 
altoos: maaken wy ons werk om ze dus te kennen, dan 
zal het met ons geftelt zyn „als met dien wyzen man , wien 
‚de opgaande en daalende zon altoos in eene volmaakte 
gerustheid aantreft, wien het gemis der vermaaken niet 
onaangenaam , wien het genot niet gevaarlyk is, die zelfs , 
gelyk de Epicurist , dezelve met wellustigheid fmaakt , doch 
die 'er niet meer waarde , dan het behoort, in ftelt; die in 
zyne oogenblikken van, vermaak zoo veel te. gelukkiger is, 
naar maate hy geen droevig naberouw te. vreezen heeft; 
die altoos genoeg heeft: die zyne ziel verheft, en die vers 
rukkende oogenblikken geniet , welke het gros der menfchen 
niet wil kennen, Geloof niet, dat al wat "er buiten deeze 
vermadken is , den mensch zeer gelukkig maakt: daar geen 
deugd is, daar is ook geen geluk, hoedaanig ook de voor, 
deelen zyn, die men in eenige zaak onderftelt: een dwerg 
op een hoog gebergte is een dwerg, dien men van verre 
ziet „een reuzenbeeld , wier grondzuil aan den voet van een 
fteilte (taat, is een reuzenbeeld , dat men alleen van digte 
by zien kan :daar is eene elende in ’t midden der overvloed , 
en eene overvloed in "t midden der ellende. Staapelt eer- 
ampten, en rykdommen op een, zoekt alle de haast voors 
bygaande zegeningen van ’t leeven om ze in één mensch 
alleen by één te brengen, zoo: gy hem de deugd weigerd, 
hebt gy hem den ongehikkig(ten mensch van allen gemaakt à 
hy wil genieten, en fchikt het wrakke overíchot van een 
ten einde fnellend .leeven voor de bezorginge van zyne 
waare belangens ; het geen niet meer tot iets nut is, fchikt 
hy tot het weezendlyke ; als by.geen geheugen. meer hebhen 
a. zal, 


La nid 


PRORVE OVER HET GELUM. et 


zal, zal hy in de historien voorbeelden willen opfpeuren 
ter zyner leeringe ; als hy geén oordeel meer hebben zal, 
zal hy zyn voorleeden en tegenwoordigen ftaat willen op, 
derzoeken; als hy van alles afkeerig zal zyn, om dat hy. 
niet meer zal kunnen genieten, dan zal hy het vermaak der 
deugd {maaken , welk hy niet heeft willen kennen; als zyn 
hart ontleedigt van hartstochten , niets gevoelen zal dan 
berouw, en knaagingen en onrust, zal hy die vreedé, en 
dat genoegen willen {maaken ; welke de wysheid voort- 
brengt. Welk een dwaasheid dat men wil beginnen te lee- 
ven „wanneer het tyd om te fterven is 5te gaan denken om 
zich met befpiegelingen van het uiterfte gewicht beezig te 
houden, in een tyd, dien weinige menfchen bereiken, en 
in welken de menfchen, die denzelven bereiken, meenig- 
maalen geen kragts genoeg hebben, om 'er zich meede be- 


zig te houden ! De wyze „altoos eene onfterflykheid , welke 


hy begeert , en op welke hy hoopt, in het oog houdende „ 
ziet de goederen van dit leeven als bloemen aan „die zynen 
weg vercieren , doch die hem niet moeten ophouden, om 
dat zy verdwyuen , eer hy dezelven verlaat, NE 

en Men kan des te minder aan deeze waarheden twyffe« 
len, daar alle inenfchen, wanneer men maar een weinig, 
met hun redeneert , dezelve erkennen. Het is zeer natuure 
lik, dat zy, midden in de oproerigheid der hartstochten, 
en de dronkenfchap der vermaaken , zich weegens de na- 
tuur en de noodzaakelykheid van hunne plichten verbys- 
teren; de ftem der reeden komt niet tot hun, anders dan ` 
als een ydele klank , welke niet dieper treft dan het gehoar: 
maar fpreek tot den mensch, als hy, vermoeit van zyne 
gitfpanningen , wel geneegen is in zich zelve te keeren, 
breng hem dan de waarheid voor oogen, en gy zuk zieh, 
dat hy ‘er van getroffen wordt. Meer dan eenen heb ik 
ontmoet, wien ik deeze bekentenis uit den hals haalde , 
doch dezelve was wel draa weder vergeeten. Wat reeden 
beeft men dan niet om omgang met hun te zoeken , die 
hunne driften in toom weeten te houden , niets is gefchike 
ter om ons tot de betrachtinge der deugd te brengen: de 
beste leermeester van allen is het voorbeeld, het overreed 
best, om dat het welfprekender dan iets anders is”. ' ` 

Men hoore daer benevens nog des Autheurs algemene 
betuiging, die ons het hoofdzaeklyke der denkbeelden in. 
deze Proeve aengedrongen, kortlyk meld. ——  Índien 
de betrachtinge van onze plichten, indien de edelíte bee- 
zigheid , indien de aBergenoegelykfte ftaat der ziel, indien | 

e 


eats | 
e e6BWwERs&6onNnbriÀÓ 


de keürlglté gewaárwordingeri , indien het geniet van et 
oneindig: getal zeégeningen , indien. de- onwankelbaarfte 
Verzeekerihg van een gelukkige onfterfelykheid niet in (taut 
zyn, om de menfchèn van-hun geluk te overtuigen, ken: ik 
niets ter waereld {waer ofritrent men reden heeft, om var 
Yerzéekert te ren - Ik weet, dat ik-vooroordeelen ; die 
moeilyk hitte wisfthen ayn; beftryde , dorch het is my ge- 
noeg dat'ik op de toeftemming van ieder mensch „die wel 
in zich zeWe zal willen gaan, kan ftaat maaken.: Zoo ter 
ongelukkige menfcheft.2yn , is het , om ‘dát zy het zyn wils 
fen:' hun ongeluk is vån dien aart, dat het verdwyne , zoo 
dra zy het kenner, en dit kunnen Zy op ieder oogenblik 
doen. Wy hebben alles, wat: ons noodig i$-om aan het 
Ooginerk te beantwoorden , waártoe wy gebooren zyn ; niets 
Ontbreekt ons. "Wy zouder zoo gelukkig zyn , als hee mos 
Iyk i$ te > indie wy zulks met ernst wilden: wy kuns 
nen altyd ín het tegenwoordige, in de herdertkinge aan-hee 
voorlèdene, en in de hoop op het toekomende, reedenert 
vari vermaak , blydfchap , en vergenoegtheid vinden; Heb« 
. ben de goederen van dit leeven haare ongemakken , de waaa 
fe goederen hebbe dezelve niet, dat men deeze geniete „in 
de vermaakelykheden, of în het midden der voorbygaande 
fimerten deezer waéreld, dit beneemt niets van ons geluk.” 
gn 

Geneeskundig Tydfcbrift , of Werzameling van Ontleed- Heet. 
` Artzeny en Natuur- kundige Waarnemingen en nieuwe Ontà 
dekkingen. Ontleend uit de beste, nieuw uitgekomene Ges 
` fchriften der In- en Uitlandfcbe Geleerden, en met vet- 
e 'fcbéidene bygevoegde: Waarnemingen en Aanmerkingen vers 
` aneerderd door ALBERTUS LENTFRINCK , Medicinz Doctor. 
- Derde Deel. Te Rotterdam by A. Dothall, 1770. Gr. Ods 
* tavo. '4Ó2.' blade. | 


TE derde Deel vam dit Werk welk wy nu voor ons 
hébben, en waar van zich nu de Heer LENTFRINCE 
s Opfteller en Schryver heeft bekend gemaakt, bevat, 
gelyk: dé voorgaanden, veele weetenswaardige en nutte 
zaaken ; in veele en verfcheide Werken verfpreid , en wet 
Ken zonder dit niet dan na langeni tyd en allengs’ tot kens 
disfé yan onze Vaderlandfche Genees- en Heel:kundigen 
Zoudeh komen, wel veelen tyd ontbreekt, anderen het 
verftaan vari vreem e'taalen , om van groote, inzonderheid 
EL LEE 050 de gu. de 98 DECHE EC on! a. ve 


TYDSCHRIFIN `: ` ` ge 


uitheemfche Schriften gebruik te kunnen maaken. Dit Zei. 
kun derhalve van alle de zodanigen niet dan met. 
aangenaamheid ontvangen en met. yver.geleezen worden, 
Wy zouden de nuttigheid van het zelve, door veele voor. 
beelden, konnen aantoonen, , indien wy 'er over uitweid» 
den: doch gelyk dit niet met ons beftek overeenkorit , ach- 
ten wy ket ook niet. nodig; het zal genoeg zyn hier va 
maat iet tot genoegen van onze Lezers opgegeeven te hebe 


De t ' 

Aangaande de behandeling van de Koerts in Kraam. 
oroms. wordt uit een Engelsch Werk van dem Heer 
DENMAN, deszelfs Geneeswyze voorgeíleld, beftaande in 
onthsting der eerte Wegen te bevorderen, "t welk ook: 
van veele andere Scliryvers wordt goedgekeurd en aans 
genalens doch hy verkiest dit te doen door den Braaks 
green tot twée greinen by een poeder van Kreeftsoos 
gen gevoegd, en als het geene werking doet, laat hy het 

der met eenige’ meerdere maate van de Braak-wynftéem 
herhalen , tot Zo lang dat het middel genoegzaame ontiase 
ting heeft gemaakt ; en als het eenige braakingen heeft ver, 
wekt „; doet het den meesten dienst om de koorts te doen 
wyken. Hy fchroomt. de braakingen in Kraamvrouweu! 
niet, en zegt, haar dikwils, onmidlyk na de Verlosfing, 
braakmiddelen te hebben voorgefchreeven. Hy zondert 
echter uit vrouwen, welker maagniet eenige kleine gifte’ 
van den Braak-wynfteen. kunnen verdraagen, gelyk er ges: 
vonden worden. . Uo. t 
‘Hier op volgen de aanmerkingen van den zelfden Schrya. 
ver over de Stuipen van Zwangere Wronwen op bet einde. 
baarer Dragt. Hy keurt niet goed op alle mogelyke wys, 
ze de Verlosfing te verhaasten; om dat men wel giet dat: 
ze zonder zulke buitengewoone hulpe verlost werden, em 
de Verlosfing onder de Stuipen bezwaarlyk, onm ert, 
of niet dan met gevaar te bewerken is, ‘Eéne:of meer 
aderlaatingen , naar de gefteldheid van de Lyderesfe, keurt: 
hy niet af: doch meent dat men, gelyk in de Koorts der 
Kraamvrouwen , ber meeste werk moet maaken van de ins! 
gewanden te ontlasten, en zo mien denkt dat middelen — 
van boven ingegeeveh; te langzaam zullen werken, door 

isteeren 5 ook ontraádt hy niet wenig rustverwekkend^ 
middel te gebruiken. OO ey 
Proeven , van Dr: boásoN, op: honden genomen’, toon- 
den dat Zunste middelén; de fInapyerwekketide hoedanigheid 
b | | vau 


ip GRNEESKONDIG TYOSCHRIFTe 


vån het Opium verminderen; en gevolglyk als tegefimidde>- 
len, waar het Opium in te groote maate gebruikt is, of te 
veel werking doet, kunnen aangemerkt worden. Gok blykt - 
uit deeze Proeven, dat het Opium, kort na het gebruik , 
den omloop van het bloed niet verhaast maar vertraagt. 

. Zonderling is het geval van eene Nageboorte met een 
beenige zelfítandigheid bedekt , als een fyn netwerk ; gelyk, 
den buitenften rok van een Meloen zen dit tot drie maalen,: 
in drie achtervolgende verlosfingen in dezelfde vrouw; in; 
de tweede en derde echter minder dan de eerfte. — , 

- De Aanmerkingen van den kundigen PERCIVAL POTT g: 
aangaaride Been -breuken en Ontwrigbingen zyn van veele 
aangelegenhéid voor de Heelmeesters in zodanige gevallen 
te behandelen en voor Lyders die 'er ongelukkige onder- 
werpen van zyn. Hy verwerpt de uitrekking welke ge= 
woonlyk gemaakt wordt , om dat dezelve ftrydig is met het 
oogmerk welk men bedoelt. De voordeeligfte {taat voor 
de herftelling en vereeniging , zegt hy , is, wanneer de- 
Spieren van het aangedaane deel in haare grootíte verflap= 
ping zyn, welke verflepping geen plaats heeft dàn wan- 
neer het deel half gebogen is. En dezelfde wyze van be- 
handeling wil hy ook in de Ontwrigtingen gevolgd hebben. 

, Dé geneezing van Long-teering, door de waasfem van. 
warm water, waar in Borst-kruiden getrokken zyn , met: 
behulp van een bekwaam werktuig , te doen inademen , 
heeft haare byzonderheid; en de voorbeelden van perfoo- 
nen, op deeze wyze geneezen , verwekken met reden de 
opmerking der Geneesheeren op dezelve. De Heer BUCHOZ 


geeft eene befchryving hoe het werktuig, hier toegebruikty- - 


gemaakt moet worden. De Heer LENTFRINCK voegt hier . 
by, dat fommige Teering-zieken , die voor ongeneeslyk . 
gehouden waren, door hùn verblyf nagt en dag, by de 

Koeijen, op een Koe-ftal te neemen, geneezen zyn. Gee 

vallen door den zelfden Schryver opgegeeven , en door ane. 
deren, met goeden uitflag , nagevolgd. 
- De natuurkundige befchouwing van den Slaap , ondertee- 

kend met D. H. , frerlyk opgefteld, zal hier ook met ver- 

maak geleezen worden. De naaste oorzaak van den Slaap, 

door den Schryver voorgehouden; zal wel niet allen vol- 

doende voorkoomen ; doch ze wordt van hem ook niet met 

verzekering aangedrongen. 

- Wat de redeneeritigen' over de Ontleedkunde voor Schil. 

ders en Beeldhouwers aangaat, wy kunnen niet zien i dat; 
1, ' Ces 


GENEESKUNDIG "TYDSCHRINT. Li 


debzen id dit. Werk zeer te pas koomen. Wy achten: nied 
nodig meer van dit Werk te: zeggen, vastftellende dat het 
van veele onzer Vaderlandíche Genees: en Heel - meesters 
wordt geleezen; en wy hebben "er reeds meermaalen van 
gefproken. ` f n" 





H "yze ‘van de Inentinge-der Kinder- 
"erbaal van eene: Reeks van. Proef- 

t WATSON, M. D. Lid van de 

yy » en van het Koningklyke Col- 

en een der Beftierderen van het 

nede in eene Ferbandeling over bet 

WOLTER FORSTEN VERSCHUIR 3 

- . Yntema en Tieboel, 1769. Gr. 

OBavo , het: eerfle 68. en de P'erbandeling 164 blada. 


Lhoewel "er in den laatften tyd veele en voortreflyke 

ZA Werken over de Inenting der Kinderpokjes in "t licht 
gekoomen zyn , kan men egter deeze twee Gefchriften geen» 
zins als overtollig aanmerken. In dezelven wordt een nieuw 
licht over deeze konstbewerking gefpreid ; waar door vee- 
le duisterheden en twyfelingen, waar mede dezelve nog 
eeuigzins beneveld was ,. wordeit weggenomen. Het is, 
namelyk „bekend, dat deeze Inenting niet van ale Gee 
heesheeren , die "er over gefchreeyen hebben , op dezelfde 
wyze voorgeíteld en gedaan wordt „zo ten bpzichte van de 
‘Voorbereiding ,' de Verkiezing der pokítoffe, de Leefregel 
of het gebruik van Geneesmiddelen , voor of onder de Zieke 
te, en elk: de zyne boven: dr van-anderen aanpiyst. De 
Heer watson heeft het van gewigt geoordeeld de voor- 
naamfte hendelwyzeu, waar van by deezen en genen ge: 
bruik gemaakt wordt , door een genoegzaam getal van Proer 
ven, te ondetzoeken ; om door de uitkomst te zien welke 
men voor, de beste en van de gelukkigíte gevolgen:te hou- 
den badr.. Hy:was begeerig te weeten wat deel de.verfchil- 
Jende foort van pokítoffe ìn de goede uitkomst badt; of 
-het afhing van dezélve te neemen van de natuurlyke of ige 
Ente Kinderpokjes, van den waterigen of etterigen Daat 
Ke pokftoffes wat uitwerking de Kwikmiddelen of Kwike 
purgatiën onder de Voorbereiding bebben: en hy nam voor 
Ee manieren y waar van met een goeden. uitflag ge- 
-bruik gemaakt was, te gelyk met (ommige. anderen, wel- 
ken een gelyke veiligheid beloofden, in ’t-werk te ftellen, 
> Je, DEEL. Re LETT. RO, 2 ` E op 


ed /—  "WATSON EN VERSCHUIR 


op dat indien eenige wyze, by ondervinding bevonden 
wierdt beter te beantwoorden dan de anderen, dezelve 
dan mogt aangenomen worden. De Heer WATSON, fe- 
dert verícheide jaaren een der Geneesheeren zynde van 
bet Hospitaal der Vondelingen , waar het vastgefteld is 
alle de Kinderen de Pokjes te laaten inenten, hadt hier 
toe de vereischte gelegenheid. 

‘Een aunmerklyk getal van Kinderen werden ingeënt met 
pokftoffe , ‘genomen in haaren waterigen ftaat, van een 
perfoon welke de ziekte hadt, zo als men het noemt, op 
de natuurlyke wyze. Sommigen werdt eene buikzuivering 
van een.trekzel van Senebladen gegeeven, anderen wer- 
den zonder eenige geneeskundige Voorbereiding ingeënt. 
Geen een van deezen gebruikte, onder het beloop der 
Ziekte, eenig geneesmiddel. Vervolgens werdt een ander 
getal ingeënt met (toffe genomen van een puistje van de in- 
geënte pokjes; en aan fommigen van deezen werdt drie- 
taal vier greinen Calomel, zonder eenig byvoegzel gegee- 
ven. Anderen werdt een trekzel van Seuebladen gegee- 
ven; anderen werden geene geneesmiddelen tot Voorbe- 
feiding of onder het beloop der Ziekte toegereikt, Weder- 
om anderen met pokftoffe volkomen ryp van een ingeén- 
ten perfoon , fommigen zonder geneesmiddelen tot Voor- 
bereiding of onder de Ziekte. Van vier en zeventig per- 
foonen , met pokítoffe van zulk een verfchillende geftelte- 
nisfe ingeënt, en veelen alleen door onthouding van dierlyk 
voedzel voorbereid, was er geen één zo ziek om bekom- 
mering voor den uitflag te. hebben. De Schryver is naauw- 
keurig in-het beloop der:Ziekte van veelen byzonderen dee- 
zer inge£rten op te geeven, waar in wy hem niet kannen 
volgen, of alle omftandigheden melden zonder alles over te 
fchryven , dezelven kunnen in het Werkje geleezen wor- 
den; wy zullen alleen eenige gevolgen , welken hy by wy- 
ze van befluit, uit de Proeven trekt, hier by voegen; na 
-voor af gezegd te hebben dat fommigen , welken op de nen- 
ting geene uitzetting hadden gekreegen, na verloop van 
eenige dagen, voor de tweede maal werden ingeënt, ei 
gok dan geene uitflag krygende, by de overigen, geduue 
‘rende het geheele beloop, gelaaten , om te zien of ze, 
‘door de natuurlyke befmetting zouden aangedaan worden! 

en er niets op volgde. | 
Die met pokítoffe, in haaren waterigen (taat, ingeënt 
«waren , hadden het kleinfte getal puistjes , en de Ziekte wel- 
ke hier aan doorgaans gelyk is, ligtst; als ook, wanneer 
. . - ` 20 


OVER DE INENTING DER KINDERPOKJES. 65 


ge te voren gepurgeerd waren. De bereiding van de Mera 
Eurius fcheen niets tot vermindering der puistjes toe te 
brengen, daar die welken het trekzel van Senebladen geno- 
men hadden , 'ereven gemaklyk afkwamen. Die ingeënt wa- 
fen met Zeer rype ftoffe , van ingeënte voorwerpen emm 9 
en waar aan niets tot Veorbereiding gebruikt was , hadden 
het grootte getal van pokjes. Eenigen, welken ‚na maar viet 
dagen onthouding van dierlyk voedzel, ingel nt waren , hade 
den nogeen of ander puistje meer dan die welken Cslornel 
gebruikt hadden. Men moet hier by aanmerken , dat alle 
volgens des Schryvers algemeen gewoone behandeling, i 
een koele lugt, en van dierlyk voedzel afgehouden wiere 

den; nitgezonderd lyders met toevallen van zwakheid j 

wanneer wel eenige vleesch-foupe of wyn-wei toegeftaan 

werdt. , ' . , , 

_ Het ichynt my toe", zegt de Heer WATSON, ,, dat 
fa eene onthouding van tien of twaalf dagen van: diertyk 
foedzel, en verhittende dranken, de Períoon iu andere 
opzichten gezond zynde, het van geen groot belang is , 
met wat foort van pokítof hy ingeënt word 3 dewyl in le- 
der van de gemelde gevallen , fchoon de behandeling zo 
verfchillend was, de pokjes zo ligt waren, dat ze nauwe 
Iyks den naam van eene Ziekte verdienden. Men zonde 
evenwel fan den uitflag van deeze onderzoekingen Zeggen, 
dat de daaropvolgende uitzetting het minfte, en de Ziekté 
het ligtfte zal zyri, wanneer men gebruik maakt van eeni 
weinige voorafgaande purgaties, waar in geene kwikberei- 
dingen eenig deel hebben, als ook wanneer men ingent, met 
pokítof in zyn waterigen ftaat. Ik zou dierhalven duuné 
waterige pokftof verkiezen te gebruiken.” 

Verder, laat de Schryver zich uit over de voordeeligheid 
der Inenting boven de gevaarlykheid van de afwagting der 
natuurlyke Pokjes; doch om dat hier over meer. geichree- 
yenis, en de Heer VERSCHUIR, in zyne hier op volgende 
Verhandeling , breedvoerig van det zelver vootdeélem — 
fpreekt, zullen we, te deezer.plaatfe, "er niët meer van 
zeggen. ` l T ad . 

- In het Aanhangfel op dit Gefchrift van den Heer wa'f- 
Son wordt een geval verhaald van een arme jonge Vrouw 
Van drie en twintig Dären, niet verre woonende ván de 
Nro River te Islington, welke door de Kinderpokjes aán- 
ust, nog ylhoofdig was, fchoon de pokjes reeds uitge- 
omen waren. De oppaster vau haar af zynde, liep zy uit 
het bed en uit het huis en fprong in de Rivier. Zy werdt 
b 2 


eerst 


68 Kb WATSON EN VERSCHUIR 


eerst vàn een oud man , aan de overzyde van de Rivier gaane 
de, gezien , die menfchen te hulp riep. Uit het water ge- 
haald werdt zy voor dood op het gras neergelegd. Zy werdt 
in een kist gebragt naar het Werkhuis te St. James Clerken- 
wel. De draagers, door flruikeling van den eenen, de kist 
op den grond hebbende laaten vallen, hoorden , onder het 
weder opligten een zagt gekreun, het welk zy, in het 
Werkhuis gekomen zynde, verhaalden. Men leide haar 
op het dekzel van de kist, onder een ope galery, en het 
was koud vriezend weder. Eerst ontdekte men een kleine 
beweeging in haar bovenlip, waar op men haar in een ka- 
mer te bed bragt; na eenige gedaane wryvingen en eenige 
verwarmende dingen in den mond gegooten te hebben, ge- ` 
raakte zy aan het overgeeven van veel wind en water, en 
begon langzaamerhand meer en meer te bekomen. Den 
volgenden dag zag nien de pokjes wel wederom uitgezet 5 
'sdaags te voren hadt men wel eenige blaauwe vlakken in 
het aangezicht gezien en op de borst, maar van de Ziekte 
niets weetende, om geene pokjes gedagt, welken zich nu 
baarblyklyk vertoonden, en vervolgens goeden voortgang 
hadden , zo dat de jonge Vrouw gelukkig. herftelde. Zo wei- 
nig kwaad badt de koude aan de ziekte der pokjes gedaan: 
Wy gaan nu over om eenig verflag te-geeven van de vol. 
gende Verhandeling. ,, ln het jaar 1767 en 1768 in Enge. 
land zynde"; zegt de Heer VERSCHUIR, 99 om my verder 
in de Geneeskunde te oefenen, zo verzuimde. ik geenszins 
deeze gelegenheid van de Inenting der Kinderpokjes r aauwe= 
kenger te onderzoeken. Ik oordeele het niet onnut my- 
nen Medeburgers en Landsgenooten mede te deelen wat ik 
dien aangaande aldaar gehoord en waargenomen hebbe 4 
waar by ik eenige aanmerkingen zal voegen,” let gezegd 
hebbende van de algemeene overtuiging van de nutheid der 
Inenting, welke hy genoegzaam by alle voornaame Geneese 
heeren vondt, geeft hy eenige Verhaalen óp van Inentin- 
gen, gedaan in het Hospitaal der Vondelingen te Londen, 
volgens zyne aantekeningen hier van gehouden. In het 
Eerfle Verbaal , zegt hy, werden vier en twintig Meisjes 
en elf Jongens ingeënt niet pokftoffe van een johg volwas- 
fen Vrouwsperfoon , hebbende een goed onderfcheiden 
foort van Kinderpokjes, door twee fleekjes te maaken met 
de punt van een Lancet, bevogtigd met pokftoffe , op den 
linker arm, aan de uitwendige zyde, ter plaatfe alwaar de 
Schouderfpier , Deltoides genaamd, eindigt. De Kinderen 
kwamen één voor één in het vertrek, waar de gemelde 
rouw 


en EK" 


^ 





OVER DE INENTING DER KINDERPOKJES. 69 


Vrouw zat; waarom de pokítoffe hier zo versch was als 
ze zyn kan. Tweede Verbaal. Vier en twintig Jongens 
en tien Meisjes werden ingeënt met rype pokítoffe, een 
half uur te vooren genomen van de pokjes van een vol- 
wasfen perfoon, die een onderfcheiden foort van natuur- 
lyke kindérpokjes hadt. Derde Verbaal, Vier en dertig 
Meisjes werden ingeënt. Men koos hier toe uit een dun 
vloeibaar vogt , het welk genomen werdt van kinderen 
die elf dagen te voren ingeënt waren: zo dat de pokítof- 
fe, genomen zynde met de punt van een Lancet van de 
plaats waar de fleekjes gemaakt waren , aanftonds gebruikt 
wierdt tot Inenting. Vierde en Vyfde Verbaal. Een en 
derug Kinderen , zestien Jongens en vyftien Meisjes, 
werden ‘ingeënt met onrype ftoffe , genomen van ingeën- 
te voorwerpen, Het gevolg en beloop der Ziekte op dee- 
ze veríchillende wyzen van Inentinge, is, van den Schry- 
ver, by elk Verhaal , naauwkeurig aangetekend; doch 
hier van kan niets afgelaaten worden, waarom wy 'er 
geene fchets van kunnen geeven , deezen moeten in het 
Werk zelf geleezen worden, en men zal het genoegen 
vinden van eene juiste vergelyking. tusfcheu de gemelde 
handelwyzen te kunnen maaken,.der zelver voor- en na- 
deelen beoordeelen, en te zien dat geen van allen met 
eenig gevaar vermengd is. — 

Hier op maakt de Schryver eenige Aanmerkingen over 
het niet volgen van pokjes. na de Inenting; of men een 
perfoon, die ingeënt geweest is, doch waar op geene 
uitzetting van pokjes is gevolgd, kan vry verklaaren van 
meer vatbaar te zyn voor de Kinderziekte? ,, Om hier 
op te antwoorden ?", zegt hy, ,, wordt vereischt 
kennis te hebben hoe de fteekjes zich gedraagen hebben , 
—— of dezelven gezwollen of ontftoken zyn geweest 
met roade kringen; of dezelve de gedaante van eene pok 
- vertoond hebben, ryp geworden zyn, en een dag of tien 
en langer aangehòuden hebben eer zy weggedroogd zyn. 
Als dit het geval is, verzekeren voornaame Inenters, als 
de Heeren DIMSDALE, WATSON en anderen, dat de zoe 
danigen veilig zyn tegen de Kinderziekte 5 byzonder , 
wanneer ‘er op den gewoonen tyd de tekens, welke voor- 
boden van de uitzetting der pokjes zyn , waargenomen 
worden. De ondervinding heeft hen hier in bevestigd.” 

Nu volgen Aanmerkingen over de bebandeling van ingeën- 
Se perfoones , voor en na de Inenting. Waar in de Heer ver- 
chuir van het oordeel van den Heer WATSON, dat de 
, E 3 Kwik 


7e WATSON EN VERSCHUIR 


Kwik meerder pokjes doet krygen , dan een purgatie zon-' 
der Kwik, in twyfel trekt, en meent dat de gemelde meer- 
derheid aan de Kwik niet is toe te fchryven , maar alleen 
san het toeyallige , dat één dier Lyders een merklyk groo- 
ter getal van pokjes hadt dan alle de anderen, en het getal 
van allen by malkander genomen een grooter middegetal 
maakte dan van andere ingeënten. Doch wyl'er zo veele 
honderden, zónder het gebruik van eenige Kwik-bereiding 
veilig en gelukkig zyniugeént, be(luit hy dat de Calomel , 
om de pokjes en der zelver toevallen te verminderen, niet 
„te ftellen is boven de andere purgeermiddelen. — — 

De voorzichtigheid, zegt hy, vereischt de Voorberei- 
ding voor de Inenting; onthouding, naamlyk, yan dierlyk 
voedzel en al wat verhittend is, met bepaaling tot een ve- 

tabel- en melk-dieet, als oek tot verkoelende dranken. 

en- of tweemaal zagtjes te purgeeren voor de Inenting 
oordeelt hy in veele gevallen zeer dienftig. Men houdt met 
de gemelde behandeling gemeenlyk tien of twaalf dagen 
aan, voor dat de Inenting gedaan wordt. Hy erkent dat 
deeze Voorbereiding wel geheel wordt nagelaaten , eri 
heeft dit gezien in het Small-pox Hospitaal ; de Lyders 
kwamen wel door de Ziekte: doch de toevallen waren, 
aaar zyne opmerking en ondervinding van anderen, niet 
zo ligt als van zodanigen die voorbereid waren. ,, Na de 
Inenting wordt dezelfde eetregel gehouden tot dat de Kin- 
derziekte zyn loop geeindigd heeft. Men herhaalt de pur- 
gaties daags na de operatie, en tegen dat de toevallen van 
de uitzetting der pokjes verwagt worden, met oogmerk 
om den ingeënten perfoon vyf of zes ontlastingen te doen 
hebben. Gemeenlyk verkiest men hier toe den tweeden 
en den zesden dag, zynde de Jaatfte twee dagen voor 
dat de tekens van de uitzetting zich openbaaren. Het is 
noodig zorg te draagen dat de ingcënte perfoon, geduu- 
rende den geheelen loop van de Inenting, behoorlyke 
ontlasting heeft, ten minften eenmaal daags; dewyl men 
waargenomen heeft dat de geenen , dewelke hier in te kort 
komen, de zwaarfte toevallen hebben, en dat de toevallen 
op het geeven van ieder zacht buikzuiverend middel ver- 
minderen ; ook is het zeer waarfchynlyk dat de purgaties 
mede toedoen tot het verminderen der kinderpokjes. —— 
` Men herhaalt gewoonlyk twee- fomtyds driemaalen na het 
droogen der pakjes de buikzuiverende middelen , om. het 
lighaam ‘te zuiveren van de overblyffels der Kinderziekte 3 
doch derzelver. nutheid in dit geval is nog niet zeker b ber 
EE | paald. 


* 


OVER DE INENTING DER KINDERPORJES$, rr 


d. Veel is ier aan geleegen dat men de ingeénte per- 

foonen voor- en na de Inenting, zelfs als de toevallen vau 
de uitzetting tegenwoordig zyn, koel houde, en dagelyks 
op een behoorlyken tyd'de vrye lucht laat genieten. —— 
Wat aangaat de pokftof , men kan dezelve neemen of van 
ingeënte perfoonen , of van de zulken, welke de ziekte op 
de natuutlyke wyze gekregen hebben: verder kan men ver- 
kiezen te gebroiken onrype, rype, of zeer: rype pokítof. 
‚> — De Inenting gefchied tegenwoordig door een fteek- 
je te maaken in de huid, met de punt van een Lancet , het 
welk men even te voren bevogtigd heeft. met pokfboffe „ 
en het zelve {chuin tusfchen de opperhuid en huid in te 
brengen, gemeenlyk op een van de armen, aan de uitwen- 
dige zyde , waar de Schouderfpier , Deltoides genaamd, 
eindigt; men maakt één of twee fteekjes , naar verkiezing , 
het een omtrent drie vingeren breedte boven het andere, 
Voorts merkt de Schryver , eer hy hier affcheidt , nog 
aan, dat men geen algemeene naauwe bepaalingen moet 
maaken ten opzichte van de behandeling en leefregel, om- 
der het beloop der inenting , waar in een geneeskundig on- 
derfcheid moet plaats hebben tusfchen tedere en fterke, 
heete en koude geftellen, en niet alle op dezelfde wyze 
moeten behandeld worden. 

Voorts geeft de Heer venscuvm nog zvne Aannrerkin= 
gen over de zwaarigbeden dewelke tegen de Inenting gemaakt 
worden, De eerfte zwaarigheid of tegenwerping is, dat de 
Inenting der Kiaderpokjes de ingeënten in het vervolg niet 

beveiligt tegen de befmetting der natuurlyke Kinderziekte, 
wel verftaande, als de Inenting gevat heeft. Een andere 
zwaarigheid is, dat 'er eenigen aan en onder de Inenting 
eftorven, en door dezelve zwaare toevallen ontftaan zyn. 

en derde zwaarigheid wordt genomen van het verfprei- 
den der befmetting van de Kinderziekte door de Inenting, 
voornaamlyk wanneer ‘er geen natuurlyke befmetting 
heerscht, Anderen zeggen : het is niet zeker, dat iemant 
die de Kinderziekte nog niet gehad heeft, dezelve ooit 
zal krygen ; waarom dan den zodanigen eene ziekte te 
verwekken , welke hy misfchien nooit zou gekreegen heb- 
ben? Daar zyn ?er die zwaarigheid maaken tegen het oefe-. 
nen der Inenting wanneer er geen natuurlyke be(metting, 
heerscht ; en in tegendeel, die zeggen, dat het dan , als 
'er een’ natuurlyke befmetting heerscht, gevaarlyk is in te 
enten, Alle deeze zwaarigheden worden hier, elk op zich 
zelve, beantwoord; en fchoon alles wat hier tegen gee 
. E 4 ^'^ zegt 


ve e “WERHANDELINGEN 


-zegd wördt, niet nieuw is, gefchiedt het met groote bam 
digheid, met een gloeijenden yver, en zulk een vloed van 
redenen en bewyzen , dat voor redelyke Lezers bezwaar- 
lyk gelegenheid overblyft om aam de nuttigheid der Ines- 
tinge te twyfelen, dezelve niet voor zich of de zynen te 
begeeren en anderen aan te pryzen. 

Men heeft in deeze twee Opftellen van de Heeren wAT- 
SON el VERSCHUIR , van welken het een bet ander ophels 
dert , in "t kort byeen "t gene aangaande de wyzen van 
Tnentinge der Kinderziekte , in verfcheide Werken gefchree- 
ven en verfpreid is; men vindtze tegen elkander vergelee- 
ken, niet alleen, maar werkelyk béproefd: zo dat iemant 
hier door in ftaat gefteld wordt, om zich naar de eene of 
andere, volgens zyne verkiezing, in de Inentinge te ge-* 
draagen , om dezelve , op de veiligtte en gemaklyktte wyze 
voor zyne Lyders, te oefenen. ` 





Verbandeingen uitgegeven door de Hollandfcbe Maatfcbappya 
` der Weetenfchappen te Haarlem, Xl Deel. ý ` 


Tweede Berigt. 


'Y verkiezen van de twee Antwoorden , in het tweede 

` Stuk van dit XI Deel eerst iet te zeggen, en hier 
-ħa van de byzondere Verhandelingen aan de "Maatfehappye 
medegedeeld. De Vraag, waar op deeze Antwoorden ge- 
geeven zyn, is, Wat is er tot nu toe over de Natuurlyke 
Historie van ons Vaderland gefcbreeven ? Wat ontbreekt "er nog 
ann? En welke is de beste wyze waar op de gemelde Gefcbie- 
denis zoude dienen gefchreeven te worden. et eerfte Ant- 

` WW to iNELÍUS NOZEMAN , Leeraar der 
un, wien de gouden penning is 


geeft, voor dat hy zich tot het 
3 bepaaling wat hy door de Na- 
inds verftaat , namelyk : ,, Op 
fteunénde berichten en befchry- 
In wendige gefchapenheid van 
n wel inzonderheid , van des 
ille drie de Ryken der Natuur, 
doenlyk is, van de Einden , tot 
verordend zyn ; met operileg- 
‘ft kunnen gaan , van het Geftel, 
er Voortbrengfelen en van huit 
ne 


VAN DE HOLL. MAAFSCH.' DER : WEETENSCHAPPER. 73 


- pe Gefchiktheden, om de verordende einden te bereiken 3 
vooral ook eindelyk , met aanduidinge van de Nuttigheden 
en Gebruiken , welken deeze Voortbrengfels in het gemeene 
teeven, en aan het menfchelyk geflachte.reeds toebrengen ; 
of zouden kunnen toebrengen. ——- Naest het. Land zelf „ 
is het Gefchapene in ’t algemeen, welk zig laet vinden in 
en op de aerde , en in de wateren en lucht van elk byzon- 
der Land , het onderwerp van deszelfs: Natuurlyke Ge- 

Schiedenisfe ”. 

. Hierop maakt de Schryver met aorlof van de bekende 
befcheidenheid der Maat(chappye , aangaande het eerfte lid: 

der Vraage : Wat is "er tot nu.toe over de Naiuurlyke Hütorie 

vas ons Vaderland gefcbreeven ? de onderítelling , dat zy 
hier onder niet alles begreepen wil hebben , wat 'er hier en 
daar in veele Werken , zoo van de oudere als laatere Na. 
tuurlyke- Historie -kundigen gefchreeven is en voorkomt 
er zeer veele Voorwerpen, die wel tot onze Provinciën, 
doch ook niet minder tot veelerleye andere Landen, ge- 

Westen, Zeën, rivieren enz. thuis behooren , en die over- 
zulks tusfchen andere oorden der aerde en onze Provinciën 
als gemeen gerekend worden. — Maar dat de meening en 
het oogmerk alleen zy zodanige Schryveren en Schriften 
aangeweezen te zien , Ce Vaderlandíche *t zy Uitlandfche , 
dewelken opzettelyk over dit of dat gedeelte van de Na=- 
tuurlyke Historie onzes Lands. handelen. 

- Volgens deeze onderftelling: geeft nu de Eerw. NOZEMAN 
de Schryvers en Schriften op welken over meer en mindere 
gedeelten of voorwerpen der Natuurlyke Historie van ons 
Vaderland gevonden worden, waar in wy hem niet kunnen 
volgen, ` 

Tot het tweede lid der Vraage overgaande zegt de Schry- 
ver, dat uit het aangeweezene wat wy hebben, gemaklyk 
is op te maaken wat er nog open fta, zo ten aanzien van 
ons Land zelve, als deszelfs Natuurlyke Voortbrengfelen 
in alle de drie Ryken der Natuure: ,, wat aanbelangt de. 
aanwyzingen van de innerlyke gefteltenisfen en van de 
Huishoudingen der dingen, waar door zy de wyze Einden. 
des Scheppers bevonden worden volkomen te bereiken ; de 
ontdekking ook van die. Einden, en van. de Nuttigheden 
en Gebruiken , waar toe de dingen dienen: of ftrekken kune 

. Ten; dat zeg Ik, ‘van deezen kant befchouwd , de Natuur- 
lyke Historie van ons Vaderland genoegzaam in alle haare 
deelen , wel van vooren af aan, en als op nieuw , .verhan-, 
deld mag worden”, Dit toont by , in ’t algemeen, in eeni- 

ES ' se 


74. | VERHANDELINGEN 


ge voorwerpen en gedeelten der Natuurlyke Historie van on 
aderland,en geeft dan,om de Vraage volkomener te voldoen 
byzondere voorbeelden waar uit dit ten duidlykften blykes 

Op het derde lid der Vraage , welke de beste wyze zy waar 
op gemelde Gefchiedenis zou dienen gefchreeven ta worden , ant- 
woordt hy, van oordeel te zyn; dat best gedaan zou wore 
den, zo veel de Rangíchikking der Naturalia onzes Va- 
derlands, in de drie Ryken aanbelangt, de Methode van 
LINNZEUS te volgen; om dat zy Z dingen buiten verwar- 
ring houdt en gemak geeft, vooral omtrent de Gewasfen. 
Om nader te koomen , zegt de Eerw. NOZEMAN 5 ,,ten mins 
ften VIII Boekdeelen zou Ik welvoeglyk oordeelen (en die 
gewis van geen gering formaet) om een Lighaem te ver- 
vatten van onze Vaderlandfche Historia Naturalis”, In het 
Hie zou moeten gevonden worden een volledige Befchry= 
ving van des Vaderlands matusrlyke Gelegenbeid , Klimaat „ 
Landen, Eilanden, Banken, Zeeën, Ebben cu Vloeden, Rén 
wieren , Meyren , Poelen , en voornaem|te Dyken, Beeken y 
Wellen en Vaerten; Bergen, Heyvlakten, Duinen. Bosfchen 
en Wildernisfen ; Groeven , Moerasfen , Drooggemaakte Polders, 
Veenderyen „en Lander yen. — In het Ide een uitvoerige Ver- 
handeling van het Inwendige onzer Vaderlandíche Aarde , ig 
elke Provincie. In het Ulde het Uiterlyke welk de oppervlak- 
ten onzer Provinciën doorgaans meest vertoonen , te weeten 
Plantgewasfen , Heesters en Boomen , zo als die door de Natuur 
aan ’t Land gegeeven worden „en door vlyt en konst verbe, 
terd zyn. In het [Vde eene Befchryving van ons Vaderlandsch 
J'iervostig Gedéerte , zo tam als wild. In het Vde van de Fa- 
gelen. In het Vide van de Zee-en Rivier-Wisfcben, In het VIIde 
van Zeedieren, Weeke Dieren; Schael-en Schelp - visfchen , 
Zee-en andere merkwaardige Water- Dieren hier onder begree- 
pen. In het VIIIfte Onze Ampbibia „ons Gewormte,en onze 
Anfetien, Dit, zegt de Schryver, ,, zou het laetíte belag 
mogen geeven aan een Werk over de Natuurlyke Gefchie- 
denis des Vaderlands, het welk den Menfchen aanmerkelyk. 
Nut doen , en de Verheerlyking van den goedertierenen 
Schepper allerwege bevorderen zou”, 

Het tweede Antwoord op deeze zelfde Vraage is van den 
Heer JOHANNES FLORENTIUS MARTINET, A. L. M. Phil. 
Doctor, en Bedienaar des Goddelyken Woords te Edam. 
Dit Antwoord is zeer breedweidend, Vooraf geeft: de 
Schryver eene bepaaling wat hy door de Nataurlyke Histerte 
van ons Vaderland verftaat, namelyk , ,, Eene Befchryving 
van den aart en de hoedanigheden van alle de gefchapen” 


Ad 


VAN DE HOLL. MAATSCH. DER WERTENSCHAPPEN. 75: 


dingen, die zich in ons Vaderland, in de Wateren, in o£ 
op het Drooge, in of aan de Lucht , niets uitgeflooten , 
opdoen en vertoonen”. Hy voegt hier by: ,, Voorheen 
en nu nog, heeft men, wegens verfcheiden redenen, on- 
nodig hier te melden , dit alles, niet ten onregte , verdeeld. 
in drie zo genoemde Ryken der Natuur, naamelyk in dat 
der Dieren, der Gewasfen en der Delfftaffen, waar by Ik 
noodzaaklyk geoordeeld heb te voegen eene Befchryving. 
van de Lucht onzes Lands , en der Verfchynzelen , die. 
daar in voorkoomen „zo dat dan deeze Natuurlyke Historie 
onzes Lands — alles in zich bevat wat zich aan ons oog: 
‘Ontdekt, of onder onze zinnen vallen kan", 

Zich begeevende tot het eerfte lid der Vraage: Wat "e 
tot nu toe over de Natuurlyke Historie van ons Vaderland gee 
Jebreven is? merkt de Eerwaarde MARTINET aan, dat e 
tot nu toe, zo veel hem bekend is, niemant is geweest ; 
die een Algemeene Natuurlyke Historie onzes Vaderlands heeft 
befchreeven., Men vindt wel hier en daar een brok van 
deeze of gene Provincie , of 't een en ander voorwerp der 
Natuurlyke Historie van ons Vaderland van onze Lands- 
genooten in aanmerking genomen, maar 't zyn alleen gee 
deelten of kleine ftukken derzelve, en niets 't welk alge- 
meen is. Hier op gaat hy over om te toonen wat ‘er van 
gefchreeven is , de verdeeling der drie Ryken nagaande , 
en begint met dat der Dieren , waar in hy den Men/cbe , of 
de inwooners van ons Vaderland de eerfte plaatfe geeft „ 
en dan de Dieren , in hoofdfoorten onderfcheiden. Vervol- 
gens tot het Ryk der Gewasfen ; en wyders tot de Delfftof= 
fen, waar onder het Land zelf en deszelfs Gronden, Turf- 
graaveryen , de Noord-en Zuiderzee , Meeren , Moerasfen , 
Rivieren enz. begreepen zyn. Hier na komt de Luchtsge- 
fteldheid en de Verfchynzelen die'erin vernomen worden, . 
ook aan Zon, Maan en Sterren niet uitgezonderd. Van 
alle deeze Voorwerpen geeft de Schryver op wat by eenige 
Auteuren of in eenige Schriften, hem bekend , Uitland- 
Sche, Vaderlandfche , over de Natuurlyke Historie in "t alge- 
peen, of van zeker Gewest, buiten of in ons Vaderland , 
of ook zelfs Historiefchryvers , zonder de Natuurlyke 
Historie te beoogen , aangaande eenig Voorwerp , 't 
welk ook tot de Natuurlyke Historie van ans Land betrek- 

lyk is, gevonden wordt. En dit zo naauwkeurig, dat hy 
hiet alleen aanwyst wanneer en waar: zodanige Werken 
gedrukt zyn , maar ook de boekdeelen en bladzyden van 
veelen waar het aangehaalde gevonden wordt, Dit maakt 
een 


| gë i VERHANDELINGEN 


een groote menigte van Schryvers en Schriften, welke van 
put kan zyn voor iemant dje over eenig onderwerp der Na- 
tuurlyke Historie waarneemingen wil doen of fchryven 5 
voor zo veel hy hierin kan vinden wat er by deezen of 
genen over waargenomen en gefchreeven is. Nog volgt hier 
op een Aanbangzel» waar in een Lyst van Schryvers over 
de Natuurlyke Historie van de Indién, zo de Maatfchappy 
hier op ook het uitzicht hebben mogt als aangewonne be- 
zittingen van ons Vaderland. 

Nu volgt het Antwoord op het tweede lid der Vraage s 
Wat ontbreekt er nog aan? Hierin volgt de Eerw. MARTINET 
dezelfde orde welke hy in * vorige heeft waargenomen , 
en merkt nu by elk voorwerp aan hoe gebreklyk het be- 
kend en wat 'er nog by te voegen zy. y zullen nit het 
Ryk der Dieren alleen tot een voorbeeld geeven het gene 
van de Haanen en Hennen van ons Land gezegd wordt : 
an Wat is er weinig over de Jaanen en Hennen onzes Lands 
gezegd! hoe zyn die nuttige Huis-Vogels zo zeer vergee- 
ten? ze veríchillen in kleur, vederen (want fommigen heb- 
ben omgekeerde) grootte en vrugtbaarheid. Heeft men 
aangetekend , hoe veel een Schager Hen of Haan verfchilt in 
kleinheid van eene Gelderfche , en dat de Meierchen groo- 
ter zyn dan de laatstgenoemden? hoe veel ligter zyn de 
Eijeren der eerften ? hoe veel verfchilt hun romp of fcelet 
van die der anderen? hoe veele foorten deezer Vogels telt 
men in elke Provintie? en men zegge daar by: of de fraai- 
ften de voordeeligften zyn 3 hoe verre eene min fierlyke 
Boere-Hen uit de Meijery veele anderen in vrugtbaarheid 
overtreft; of men aan de Eieren zien kan, welke Haanen 

n welke Hennen voortbrengen zullen ,enz. Dit eenvoudig 
fuk ə waar aan niets gedaan is, was, uit hoofde van het 
voordeel, ’t welk het den Landman zou kunnen geeven , 
het aandagtig onderzoek der kundigen zeer wel waardig”. 
Het Ryk der Gewasfen , der Delfftoffen , der Luchtsgefteld4 
heid en derzelver Verfchynzelen , op gelyke wyze nages 
gaan hebbende , komt hy, eindelyk, mE 

Tot het derde Lid der Vraage, Welke is de beste wyze , 
waar op gemelde Gefchiedenis zou dienen pefcbreeven te worden? 
By wyze van Antwoord ftelt de Eerw. MARTINET de 
Maatíchappye een plan voor, om dit onder haar Ed. be- 
fchikking te bevorderen, door bekwaame Mannen in ver- 
fcheide Provinciën, Steden en Dorpen van ons Land hier 
toe te verkiezen en aan te moedigen , om elk zyn byzondere 
taak waar te neemen en te befchryven, en het opgeftelde 

| aan 


VAN DE HOLL. MAATSCH, DER WBETENSCHAPPEN. 77 


san de Maatfchiappye lu te léveren om gemeen gemaakt te 
worden: doch hy befluit, als de Maatfchappy dit zyn plan 
niet mogt goedkeuren, by haar zal helpen het zelve, hoe 
zeer het hem bekoore , den bodem in te flaan, en haar een 
ander voorftellen : ,, Zy verklaare"' , zegt hy „in °t openbaar , 
dat zy nooit de band aan de Befcbryving van de Natuurl yke- 
Historie onzes Vaderlands zal flaan , en met genoegen zal zien „ 
dat wy den Heere j. LE FRANCQ VAN BERKHRY belpen in zyn, 
begonnen Werk , dan zal ik alle myne Landgenooten bidden ,: 
dat zy zich met my vereenigen, om alle onze Waarnee-. 
mingen aan Hem te Zenden , en met alle kragten zo te, 
enderflennen , dat men, na verloop van weinig tyds ‚niet 
behoeve te vraagen: Waar is de Natuurlyke Historie van 

Nederland ”. 

‚In het eerfte Stuk van dit XI Deel zyn nog eenige byzone 
dere Verhandelingen , waar van wy nu kortelyk eenig vere. 
flag zullen doen; als: Waarneersing aangaande eene moeije- 
lyke Doorzwelging , veroorzaakt door eene drukking op. den 
Slokdarm. Door LUDOVIC, ROUPPE, Med. DoG. te Rotter- 
dam. Hier in koomen voornaamlyk voor twee gevallen 3 
het eerte van een ongehuwd Vrouwsperfoon , 6o jaaren 
oud, Deeze kreeg eenige belemmering in de Doorzwelging y 
en zeide een brok in haare keel te voelen, welken zy den. 
eenen tyd hooger, den anderen laager en ook minder en 
meer , ook met minder en meerdere belemmering in de 
Doorzwelging gewaar werdt. Zy klaagde, na verloop vam 
tyd, ook van pyn en zwaarte in de Maag. De kwaal langs 
zaamerhand , tegen het gebruik van veel gepaste geneese 
middelen verergerende, eindigde met uitteering van de Ly- 
deresfe, in den dood. Het lichaam geopend zynde, vondt 
de Schryver , behalven andere omftandigheden , naanwkeue 
rig door hem aangeteekend , doch de kwaal der belette 
zwelging niet verklaarende , omtrent de Lugtpyp en ter zyde 
van dezelve eenige verharde zwarte klieren , ter grootte van 
een boon en grooter. Den Slokdarm ontbloot hebbende 
zag hy eenige verzweering, welke in deszelfs holligheid 
doordrong, en vier vingeren breedte lang was, —— en 
omtrent het midden van:de verzweering ontbrak ruim een 
derde gedeelte van de zelfftandigheid van den Slokdarm, 
alwaar het Borstvlies alleen de daorgeflikte vogten tegen 
hieldt, en belette dat deezen in de borst vielen. Een hard 
ezwel op het lichaam der Wervelen , digt onder het: Mid- 
enrif, zo groot als een klein hennen ey op deeze plaatfe 
aan de boveníte opening der Maage, als ook aan de Maag 

. zel- 


WW ^t 


$$ o5 070 0 CAEKHANDELINGEN "2 dt 


zelve zeer vist en byna onbeweeglyk , fcHeét de naaste 
oorzaak der belette Doorzwelging té wezen; — en zelfs 
door het uitwendige vlies van dé Maag gedekt ch een ges 
deelte van het Alvleesch te zyn. : 
- Nog een geval, in een man van 69 ären, wordt hier, 
breedvoerig befdhreeven, Chet tweede gêval , hier tusfehert: 
ingevoegd, wordt maar kort gemeld en heeft niets byzon- 
ders.) Dees was behalven de belette Doorzwelging, welke 
langzaam doodlyk. werdt; ook pynev in de ingewanden: 
onderhevig. By de opening bevondt mieh dat de rokkert 
der Maage wat dikker en harder waren' dan natuurlyk.: 
Deeze dikte begon: omtrent twee finalle vingers breedté 
Boven de Portier, en firekte zich tot: fulm tweè vingers 
breedte voorby het Orificium fuperius, zo dat de Cardia int 
hét rond in deeze Verdikking begreepen was. Ook maakte 
deeze verdikking by het Middentif, op én langs de linker 
2yde van de lichaamen der Werveleri, eeh langwerpig em 
aanmerklyk gezwel uit , welk middenm2atig hard , doch 
filet /citreus was. Omtrent het middew ván^deeze verdik- 
king werden eenige zubercula gevonden , van grootte-àl9 
éen door midden géfiieeden erwt , witagtig van kleur en op 
het gevoel week; gedrukt zynde gàaveu zy een gebonde 
witte {toffe uit naar room van zoete melk gelyKende. Het 
Alvleesch was van achteren tegen de Maas vast aange 
proeid , doch was niét hard. Het ovátisc ;-tót het hóefda 
Bebrek niet behoorende, zuilen we onaangeroerd Tarten: >> 
` Onderzoek van ven zeker Goor bederf-bewaarend Poeders: Si 
Vrankryk uitgevonden. Door n. GOTTLOH LEHMAN. Dit Poes 
der , welk gezegd wordt zeer nuttig te zyn om dieren , welktetf 
men wil bewaaren of opzetten, voor derf te beveiligen 3 
Was te Parys uitgevonden door den 'Héer" &gk&isSAR'T4 
doch waar van hy de zamenftelìing geheim heeft gehouden 
De Heer LEHMAN hier van een gedeelte magtig gewordeis 
żynde, heeft het zelve op een fcheidkutdigé- wyze onders 
Zogt, en meent bevonden te hebben dar tót een Pond vatt 


dit poeder | DE NE 
"  Drie Uncen, een Drachme ; een'Scrüpel en zestien 
e Greinen Gemeen Zont, | mE ' 
E Vier en een: halve Unce en zeëtien Greinen Bloem van 
Zwavel, ' vos ' 


- ^ TTwee Drachmen en agt Greinen Zmbergrys, ` 
Agt Uncen Jieck Okergeel | 


| Vere 


SAN DE HOLL. MAÁTSCH, DER WEETENSCHAFPEN, 99 


vereischt worden. Misfchien, zegt Hy, zou men "er het 
Ambergrys ook uit konnen laaten , en in plaatfe van het 
zelve twee Drachmen en agt greinen Bloem van Zwavel 
neemen. 
Voornaamlyk dient dit poeder tot bewaaring der Vogel 
vellen, welken , van de lichaamen afgefcheiden zynde, van 
binnen ryklyk met dit poeder beftrooid moeten worden , 
eer men dezelven opvulle. Ook moet het katoen, hennip ; 
wol , of wat men tot opvulling gebruikt, ryklyk met dit 
er beftrooid zyn. 
: KorteVerbandeling over den oorfprong van bet Zeilfteen-zand, 
Door jon, GOTTLOB LEHMAN. Het Zeilfteen-zand is , 
volgens den Schryver, een gruis, of een Zand, meesten: 
tyds van-een ondaantige figuur , nu eens grooter , dan klein- 
der van korl , zwart en van een glasagtigen aart ‚te vinden 
op de Zee-ftranden , en fomwylen aan de Oevers van Poe» 
lenen Meiren op het vaste Land,’t welk van den Zeilfteen 
zeer fterk wordt aangetrokken. Hy wyst aan op welke 
plaatfen het gevonden wordt , en dat het eigenlyk een foort 
is van Yzer-gruis ( Scorid Martialis) dat door onderaardfche 
Vuuren of vuurfpuwendeBergen voortgebragt,en in 'tFransch 
Lave, en in 't Iraliaansch Lava genoemd wordt. Voorts 
tragt hy door Proeven te toonen van waar het deeze Zeit 
fleen-kragt verkreegen heeft. | 
Bedenkingen over de aanfteekende Ziekte onder de Runderen; 
benevens eene Aanwyzing, boe de Befinetting van dezelve of 
uitgeroeit , of ten minften derzeloer voortgang gefluit zou kon- 
sen worden, Door SALOMON DE MONCHY Stads Doctor te 
Rotterdam. Na omftandig getoond te hebben dat al wat, 
tot nog toe , tot afweering der Ziekte of Geneezing der 
zieke Beesten gedaan is onvoldoende of nutteloos is ges 
weest, oordeelt de Heer MoNcHY het beste middel om de 
verfpreiding der befmetting wanneer zy zich begint te vere 
toonen te verhoeden , een Deest, zo dra. mem 'er eenig 
het minfte teeken van de Ziekte aan befpeurt, aanftonds 
van de gezonde beesten af te zonderen en te flagten. 
Tegenwerpingen en zwaarigheden welken hy voorziet 
dat hier tegen gemaakt zouden konnen worden, lost hy 
op: doch toont Ip een byvoegzel dat zulk eene wyze 
' yan doen te laat is, als de befmetting zich reeds over 
het geheele land verfpreid heeft. Ook bewyst hy, hier 
in, dat LANCISIUS, ten tyde van de Vee-pest in den 
Kerkelyken Staat, omtrent het jaar 1713, van dit zelfda 
gevoelen was, fchoon bet niet gevolgd wierdt, en de uit- 
omst 





Go ep VAN DEELS MAATSCH. DER- WEETENSCH, 


kotnst.was dat; gedunrende negen’ maanden, van Augus- 
tus 1713 tot Mey 1714, omtrent dertig duizend Runde- 
ren, zo jong als oud, door de woede der Ziekte ftor- 
vens; terwyl de gemelde Schryver by zyn gevoelen vol- 
Hardde , dat men dé Beestén, waar $n zich zekere teekenen 
van Befmetting opdeeden , met een fnapbaan-kogel, op flaande 
poet, badt moeten doodfchieten , op dat "er geen befmettend 
bloed witgeflort wierd, en het; met een opmerklyke Proe-- 
ye, bevestigt. Eu hier mede koomen over een de Ordres 
van den Geheimen Raad des Konings en de Acten van 
ket Parlement van Engeland met opzicht op de Sterfte 
van het Rundvee , welken de Heer woNcuv hier nog 
laat volgen. 
Aanmerkingen over bet ont/loken of korstagtig Vel ap beb 
uit een Ader gelaaten Bloed; door JACOB VAN DER HAAR. 
Gedaane Proeven , hier aangehaald, hebben den Schry- 
ver geleerd , dat het.al of niet, eu het meer òf minder 
verfchynen van eene Crusta inflammata; in een waarlyk 
geinflammeerd bloed, voornamelyk afhangt van het lang- 
zaam of fchielyk koud worden van het zelve; en dat het 
ook ongetwyfeld hier van daan is, wanneer het bloed by 
de ‘huid neer of op een langzaame wyze of met een dun. 
ne ffraal, in een koude lugt en koud vat loopt, geroerd 
of gefchud wordt, byna nooit, ten minften niet naar es 
venredigheid der zaake , een korstagtig vel zal vertoo- 
nief. . 
- Voorts wordt het geheele. Werk met de Waarneemin- 
gen aangaande de Lugtsgefleldheid , op Zwaanenburg y 
hier van de jaaren 1767 en 1768, beflooten. e 7 
- Wy twyfelen niet of dit Deel der Werbandelingen zal , 
gelyk de voorgaanden, met.genoegen ontvangen worden, 





Leerzaame Zamenfpraaken ober eenige Dieren, Vogels, Ine 
. Jetten en Visfchen. Met planten. Te Amfterdarmn, by de 
Erven van F. Houttuin. 1769. Gr. Oavo, 296 blades 


T Wit Werkje is gefchikt om de Jeugd iet in handen te 

geeven, °t welk, behalven dat het de nieuwsgie- 
righeid opwekt en de lees-lust gaande: maakt, haar ook 
teffens eenige weetenswaardige en nutte kundigheden ine 
drukt aángaande eenige Dieren, Vogels, Infe&len en Vis- 
ben, in de keuze van welken de Opfteller zich bepaald 


LEERZAAME ZAMENSPRAAKEN. 8r 


vondt door de Plaatjes, welken de Boekhandelaar in gee 
reedheid hadt , genomen , gelyk elk gemaklyk zien kan , uit 
een der Werkjes van j. LUIKEN; waarom de volgende al- 
leen tot onderwerpen van deeze Zamenfpraaken voorkoo= 
men. De Hond, de Kat, het Schaap, de Bok, het Zwyn , 
de Koe, het Paard, de Ezel, de Kameel, het Hert, de 
Leeuw , de Tyger, de Wolf, de Rot de Muis, de Aap, de 
Hoenders , de Duiven, de Musfchen, de Nagtegaal, de 
Paauw, de Zwaan, de Spin, de Dye, de Baars „de Kabbel- 
jauw en de Walvisch. Men vindt in het zelve, behalven 
de beíchryving van der Dieren aart en huishouding, waar 
in de blyken van een wyzen Werkmeester en Onderhouder 
dikwils getoond worden , een’ korte vermelding van het 
Íchriftuurlyk en zedelyk gebruik der verhandelde Dieren, 
hieren daar met een zedekundige aanmerking doormengd. 
Men heeft "er de gedaante van Zamenfpraaken aan gegee- 
ven; als oordeelende dus best gefchikt te zyn naar de vate 
baarheid der Jeugd, om op het onbedwongendst hunne 
vraagzugt en weetgierigheid te gemoet te koomen. Alle- 
zins, zegt de Auteur, zich van de jongfte en beste berig- 
ten bediend en gebruik gemaakt te hebben van de Werken 
der Schryveren in de Natuurlyke Historie , de kortheid , 
zo veel doenlyk betragt en het keurlgíle alleen opgegeeven 
te hebben. 

Om een denkbeeld van de behandeling zelve te geeven , 
kunnen wy niet beter doen, dan uit de een’ of andere Za- 
menfpraak iet uit te Kippen en onze Lezers onder ’t oog 
te brengen. Wy zullen hier toe , iet geeven uit het gefpre 
aangaande de Kameel, 

» WEETLUST. Zyn er niet verfcheide foorten van Ka- 
meelen, Myn Heer? 

„ NATUURKENNER. Ja, de groote Leermeesters in de 
Natuurlyke Historie , BUFFON en LINNAUS tellen er vier, 
twee die in Africa , en twee die in America huisvesten. 
(1) De Kamel met eenen bult op den rug. (2) De Kamsel 
met twee bulten op den rug. (3) De Kameel met een ọn- 
gebulten rug en één bult aan de borst, of de Peruviaanfche 
Kameel, (4) De Kameel zonder bulten , het lichaam met 
wol bekleed , of het Schaap van Chili. Van de twee eerst- 
gemelde heb Ik eigenlyk voor te fpreeken: dewyl deefte 
beide onder den naam van Kameel voorkomen, en men *t 
nog niet egns is , of de één-of twee-bultige dien naam moet 
dragen, en wie van beide men voor den Dromedaris te 
bouden hebbe. —— Ik zal my by hun voegen gie den één- 

JIV. DEEL. N. LETT. NO. 3. ` E bul- 


és ^ LEERZAAME 


bultigen voor den Kameel, en den tweebultigen voor den 
Dromedaris houden. Men vindtze voornaamlyk in Arabie, 
Syrie, Perfie, Egypte, en daar omftreeks; zy maaken met 
de Paarden den rykdom der Arabieren uit. Enkelde maalen 
Worden. zy in Europa overgebragt, en ten gefchenke aar 
Vorften gezonden ; doch zy leeven 'er zelden lang. 
De Dromedarisfen zyn kleinder van geftalte dan de Kamee- 
len, maar anderzins, behalven het onderfcheid in't getal 
der bulten, die rondom met groote lokken hair begroeid 
zyn, en ook voornaamlyk uit hair beftaan, als kunnende 
bykans geheel ingedrukt worden, elkander vry gelyk van 
gedaante.  —— De kop deezer Beesten is klein, en gelyk 
de borst, met lange hairen begroeid, zy draagen dien op 
den bysteren langen hals ‚doorgaans even hoog als hunner 
tug. De oogen puilen uit , zyn groot en levendig, hun 
elaat gelykt het meeste naar dat van een Schaap. Het ge- 
eele lichaam is met kort hair als dat der Koeijen bekleed „ 
zagt op *t aanraaken en grysvaal van kleur. Hun ftaart i$ 
ehalrd gelyk het lyf; maar aan ’t einde met lange en ftyve 
fairen egroeid. Van achteren hebben zy veel overeen- 
komst met een Muilezel, Zonderling is het maakzel hunner - 
pooten , hunne voetzoolen zyn van boven gefpleeten , doch 
van onderen met een vleezig kusfentje voorzien ; dit kuse 
fentje maakt hen zeer bekwaam om in de zandige woesty- 
nen te loopen , maar veroorzaakt tevens , dat men, op 
flibberige kleigronden komende, moet wagten tot dat zy 
opgedroogd zyn , of kleederen daar over heen fpreiden „ 
dewyl zy anders groot gevaar loopen van uit te glippen en 
zich te bezeeren, Als zy nedergaan liggen , buigen zy eerst 
hunne voorfte pooten onder het lichaam ; maar wanneer zy 
opryzen, ligten zy eerst het achterlyf op, waar door hun 
borst en voorheupen met een zeer hard eeld bekleed zyn „ 
te meer, dewyl ook hunne lichaamen daar op rusten als 
xy liggen ”. Hier by wordt aangemerkt dat de Africaanfche 
ameelen zwaarder lasten kunnen draagen dan die in Afia 
` vallen, en de Dromedarisfen maar de helft van de Kamee- 
len. —— Dat de Kameelen, fchoon lange beenen hebbene 
de en wyde fchreeden doende, niet meer wegs afleggen , 
dan een mensch gewoohlyk te voet reist, —— Om hen te 
beftuuren legt meri hun geen gebit in den bek; maar fteekt 
een ring door het vel, boven de neuze, waar aan men een 
touw of leidzeel vast maakt, —- De Africaanfche Kameee 
len worden gezegd veertig of vyftig dagen te kunnen lee- 
ven.zonder Voeders ontlaaden zynde laat men ze flegts in 
/ 


/ 








ZAMERENSPRAAK E N. ifs 


Ze velden weiden, waar zy allerlei kruid , distels, doornen 
en takken van boomen eeten , herkaauwende des nagts het 
gewoone voedzel. —- Die van Afia zyn zo fterk niet, eh 
moeten dagelyks voedze! hebben; doch zy hebben mede 
de eigenfchap òm het lang zonder drinken te kurfnen Get," 
kn, indien zy maar gras en groene kruiden vinden. —— 
De Voorzienigheid a mag men befluiten , {chynt deeze bees. 
ten alleen gefchikt te hebben om zulke Landen , welken 
vol zyn van dorre zandige woestynen en bergagtige ftree- 
ken, waar andere last-beesten van geen of weinig nut kog- 
den zyn, het zy wegens meerdera benodigdheid van voe- 
der, of de gefteldheid van niet lang zonder water te kune 
hen leeven , of ook onvermogen om zwaare lasten te tore 
fechen en een geftadigen arbeid te verduuren. — De Ara- 
bieren en Africaanen worden gezegd het vleesch der Ka- 
meelen te eeten en tot hun gewoon voedzel te gebruiken. 
Hier op worden nu, onder den naam van KUNSTLIEF , 
eenige aanmerkingen gemaakt aangaande zinfchetzen wel- 
ken van den Kameel gemaakt zyn. „, Uit hoofde van den 
langzamen Dap , die de Kameel houdt onder de Viervoetige 
Dieren van die grootte, is hy, in de Egyptiftbe beelden- 
Ípraak , een zinfchets van iemant die langzaam voort - et 
niet uit zyn tred gaat. Ook wordt hy als een voégzaam 
beeld gebruikt om Onthouding van Spys en Drank te vera 
ftaan te geeven ; en zyne fterkte verleent hem regt om it 
de afbeelding van Kragt gevoegd te worden. De Kameel 
komt te pasíe in de Pèrfoonsverbeelding van fia; dewyl 
dit Dier aan dit Werelddeel , en nog wel byzonder aan 
Arabie eigen is. — De Schilders en Beeldhouwers plaat= 
zen den Kameel op den fchoot van het Beeld der Befchei- 
denheid , °t welk mogelyk voortkomt uit de Overlevering ; 
dat zy in °t Eeten en Drinken Spaarzaam zyn, op dat ane 
deren ook wat kunnen krygen. By zommigen wordt hy 
ook voor Minneyver gebezigd ”, "` , 
` Nu volgt nog, onder de perfoonsverbeelding van WAAR, 
MOND , wat men aangaande den Kameel in de H. Schrifter 
gemeld vindt, fchoon dit in de andere Zamenfpraaken , doors 
gaans , voor de aanmerkingen van den genaamden KUNST- 
Lier geplaatst wotdt. De Kameelen waren zeer in ge- 
bruik by de Aardsvaderen, gelyk uit de gefchiedenis van 
Idaaks huwelyk met Rebekka. gezien kan worden (8). - Zy 
maakten een aanmerklyk deel des rykdoms onder hun 
| u 


(o) Gen, XXIV. Fa 


$4 LEERZAAME ZAMENSPRAAKEN, 


uit (4). Onder Jobs bezittingen, voor zyn ongeluk, wos- 
den drie duizend Kameelen gerekend (b). Volgens de Mo- 
zaifche Wet was dit Beest onrein (c), maar van een alge- 
‘meen gebruik ónder de kinderen Israëls groote menigtens 
van deeze bemagtigden zy zomtyds vau de overwonnen 
Volkeren , vyftig duizend voerden zy "er van de Hagarenen 
evanglyk weg (4. Men bediende ‘er zich van in den Oor- 
log om op te ryden (e). Ook werden zy voor wagens ges 
{pannen (f), en als de Postpaarden by ons gebruikt (2). 
et Volk van Zsraël wordt, om dat het zich van den waa- 
ren God tot de ydele A goden keerde , by gelykenisfe , eens 
ligte Kemelinne genoemd „die baare wegen verdraait (b). Van 
Joannes den Dooper leezen wy, dat by zyne kleeding badt 
tan Kemelsbair (1) ,"t welk niemand , die eenige kennis heeft 
van ’ Character diens Boetgezants, verftaan zal van eea 
kleed gemaakt van het by ons genaamde Kemelshair; maar 
ereediyk begrypen , dat het een vellen of hairigen rok te 
ennen geeft, hoedanigen de Propheten zomtyds droegen; 
of anderzins een kleed van ruw en grof Kameelsbair vervaar- 
digt. Christus gebruikt een gelykenis van dit Deest ont- 
leend , om de onmogelykheid aan te toonen dat Menfchen, 
die groote rykdommen bezitten en daar aan gehegt zyn, 
2yne Leer zouden aanneemen of opvolgen, als hy zegt , 
Het is ligter dat een Kameel gaa door bet oog van een naalde, 
dan dat een ryke ingaa in bet Koningryke Gods (k). Met der- 
elyk een fpreekwoordlyk zeggen fchetst hy de geveinsde 
barifeeuwen , die in kleinigheden veel ftelden, terwyl ze 
het grootíte en gewigtigíle vaaren lieten , nadruklyk s Gy 
die de mugge uitzygt en deg Kameel doorzwelgt (1). 

Dit één voorbeeld zal genoeg zyn om over de fchryfwy- ` 
ze te kunnen oordeelen , en de behandeling aangaande an- 
dere Dieren is overal vry gelyk. Jonge lieden — als ook 
meníchen van ryper jaaren, doch weinig kennisfe hebben- 
de van den aart en het huishoudlyke van Dieren, en niet 
afkeerig zynde van een Werk, by wyze van Zamenfpraa- 
ken opgefteld , te leezen, zullen *er met aangenaamheid en 
nut gebruik van konnen maaken. 


Ca) Gen. XII: 16. XXX:43.. (0) Job 1:3. (c) Lev. XI: 4. 

(4) 1 Cbron. V. ar. (e) 1Sam. XXX. 17. (f) ef. XXL 7. 
(g) Effber VII. 10,14. (b) Jer. IL 23. (2) Matth. ILL 4. 
Ck) Marsh. XIX. 24. (1) Matth. XXIII 24. 7 


\ 


iJ 


Aan 





AAN BET VADERLAND., . bs 





Aan bet Vaderland. Door Fonkbeer ONNO ZWIER VAN HA- 
REN Fries Edelman. Te Leeuwarden by A. Ferwerda 1769. 
Bebalven een kort Voorbericht 186 bladz. in gr. octavo. 


Ier mede word den Nederlanderen een aental van 
twintig Zangen aengeboden, die deze en gene merk- 
waerdige voorvallen des Lands ten onderwerpe. hebben ; 
en, naer 't oogmerk des Autheurs, gefchikt zyn’, ter ver- 
breidinge van ,, den roem en gedagtenis van die Mannen , 
welke de eerte voor onfe Godsdienst en Vryheid goed en 
bloed met den Prinfe van Oranje hebben gewaagd, zo wel 
als den roem en gedagtenis van die géene, die na ben, by 
vervolg van tyd ons gemeen Vaderland hebben vereerd. 
Dit onderwerp is zekerlyk niet oneigen voor een Man, die 
roemen kan , dat deze zyne aengewende pooging ,, een ge- 
volg is van een. getrouwe aankleeving , gedurende twee 
hondert jaaren , aan °t Vaderland en aan °t Huys van Oran- 
je , zo van myne Voorouders van °t begin van de Republycq 
tot myne tyden, als van my gedurende myn geheele le- 
ven. Ook heeft men grond om te vertrouwen , 
dat Jonkheer van Haren dit onderwerp met lof in Profa zou 
konnen uitvoeren; maer ieder, die des Autheurs Agon (*) 
gelezen , en die proeve zyner bekwaemheid ter Pezye met 
deernis heeft aengezien, Daer verwonderd, dat ‘hy ’t an- 
derwerf onderwind, om zi enigermate aen Rym en Maet 
te binden; daer 't duidelyk blykt dat dit, hoe bekwaem 
zyn Ed. ook anders zy , volftrekt zyne zaek niet is. —— 
Jammer is 't, dat zyn Ed. geen goede Vrienden heeft, om 
hem recht ernítig te waerfchouwen , of dat hy geen geest- 
gefteldheid bezit , om zodanig ene foort van waerfchouwing 
in acht te neemen, als de fchrandere Pels den vermaerden 
Geeloinken medegedeeld heeft, in zyne vertaelde Dicbtkunst 
Oan HORATIUS; Welke ieder behoorde te lezen , eer hy °t 
waegt als Dichter voor den dag te komen. —— Tot een 
ftal van deze Gezangen, dat genoegzaem is, om de gee 
grondheid van ons bovengezegde te doen bemerken, die 
ne het volgende. Ziet 
S l 





(*) Zie JV. Vad. Letteroef. HL D. bl. 237. 


F3 


AAN HET NABERIAND, * 


giet hier in "t groot boek der Natuur 
Huygens een nutte tyd befteeden , 
En wyfen 't beloop van elk uur! 


. Saturnus Weereld , en haar’ Kringen, 


Le 


De Wachter, die haar’ Gloob' omgngen, ` ` 


Zyn zichtbaar door "t glas aan {yn oog ! 

De roem van Wiskund’ in den Lande 

Onftervelyke 's Gravenfande , 

Ryst na hem, door u, weêr om hoog! 
| Kë 


Twee glaafen die ’t geval vergadert, 


«Helder en kunftig gepolyst , 


Toonen het vaorwerp dat dan naderd, . 
En dan zig verder van 't oog wyst, 
Nu gaat g’ ô Middelburg’, ons oogen 
Verbaafen door Natuur's vermoogen, 
Nu volgd men Venus in de Zon! ` 
ad Leeuwenhoek langs and're weegen 
et de Natuur fchynd raad te pleegen, 
En zoekt hoe dat den mensch begon, 


se 


' Zo volgens d' algemeene wenfchen. _ 
v Van ’t zwakke ftervelyk geflacht , 


De Dood mogt vlugten voor de menfchen, 
Qf 't leeven zyn in iemands macht, 
Scheen lang in uwe hand die gave 


. ó Wys’ ô kundige Boerhave ! 
De Waarheid fchryft met Hooft dit boek ! 
.` Ziet daar Geleerdheid een krans vlechten, 


Die de Geregtigheid gaat hechten 

Op *t gryfe hair van Bynkershoek ! 

. ' $ | 

Dit fyn, fy, die daor zagte woorden, 
Zomtyds gemengd met fieren toon, , 


. De Vreé herftelden in het Noorden 


En heelden Deenemarkens hoon ; 
Wanneer 't beleg van Coppenhagen 


` Door Neêrlands Vlooten opgeflagen 


Deed hooren uit van Beuning's mond, " 
En deed zien aan de Noordíche Kroonen, 
Dat Amfterdam in.'t Dok bad wooneg 

De houte fleutels van de Sond! l 


NI 
ag 


De 





DE LIMENSW,- JANGE- DANE By 





De Liefdensmaerdige S'enpe Dame in Prya. Deor |. e 
BARTH. Ža 's Grav € uoor den: Autbour, by I 'S, 
Dornfsiffen. 1770. Bebalven bet Voorwerk 126 bladz. in 
groet aime,  . 


dien een zwellende ftyl, vervuld met gezogte Leen- 

A fpreuken, her rechte middel is, om , onder het voor 
flellen van oppervlakkige zedelesfen, der fchoone Sexe de 
Deugd in te boezemen , ftaet de Autheur van dit Gefchriét „ 
mer zyn oogmerk, wel te flagen. Dan den aert der Sexe , 
en wel van de zulkeu, die gefchikt zyn, om op onderwer. 
pen van die natuur hunne aendacht te vestigen, enigerma= 
te kennende, hebben wy maer al te veel reden, om zulks 
niet te verwachten. De fchoone Sexe fchept wel behagen 
in een levendig opítel, maer ’t verftandige gedeelte van °t 
selve kan zich niet verledigen tot het lezen van een Ge. 
fchrift, dat in ene reeks van bladzyden dikwils niet wezen» 
lyks voorftelt , en alomme bykans wildzang behelst ; 't geen 
in dezen plaets heeft. —— Het Stukje behelst Befplegeitn. 
gen over den Winter, de Lente, den Morgen, den Avond , 
het Onweer , den Nagt en °t Graf. De Lezer oordeele "et 
verder enigermate van, uit etiyke Staeltjes, die wy uit 
de befchouwing van °t tegenwoordig jaergetyde, de Lem 
te, zullen overnemen. Dus vangt de Autheur aen. 
ss Zy daeld van den Heemel, de Lente, op Zephyrs 
zacht waeijende Vleugelen, en alles is fchoon op *t nieue 
we bezielt: de Weiden, het Veld, met Balzem druipen- 
de Bloeizelen verciert, die begeerigt Blikken aan zich trek- 
ken. Der Vogelen vrolyke Schaer, die kort voor den treu» 
rigen Winter, uit het zich ontloovende geftruik, geviucht 
keert nu weeder, en ftemt Gezangen door het Bosch. 
Ook Philomele zingt.by Nagt haer Lied. Noch rust, met 
Aerde bedekt , de Liefdeling LwA&gNs, de Wynftok iu 
graeven, waer in hy den Winter lag. De vrolyke Land- ` 
man zal hem haest om de ftokke winden, dan komen de 
Bladeren en Bloezelen voor. " Zyne Befchryving. van de 
op die wyze door nog meerder: optellingen achter, 

volgd hebbende , wend hy zyne aenfpraek tot zyne lief- 
denswaerdige jonge Dame, die hy fmeekt, „eenige aëthes ' 
riche Vleugelen te gebruiken , om haestig by bem te zyn.” 
Doch, als ware hy bevreesd, dat men er iets kwaeds uit, 
mogte denken, hy geeft terftond re kennen, dat dit niet 
anders dan enkel denkbeeldig verítaen moet worden, wan- 
4 neer 


x 2A 


CL DE BIEFDENSWAARDIGE ` 


neer hy zich verder aldus laet hooren. ,, Niet lang meer 
a ja nu zie ik al myn liefíte Kind, en my met haer 
tegenwoordigheid verrykt, doch, het is maer op eene 
ideelaifche wys. Wel aen ! op zulk een: aert willen wy 
ook maer, indien het niet anders, van wegens onze al te 
veere afweezendheid kan gefchieden , hand aen hand ge- 
flingert, de woonplaets der onfchuldige vermaeken betree- 
den, en waer by ik dan hoop derzelve Nutbserheid , en 
die uit dezelve opbloeijende Leeringen , tot myn heil- 
zaem gebruik van uwe aengenaeme en purpure Lippen 
te otmvangen. ” De Autheur geleid voorts zyne-iefite 
Gezellin, op die iedeelaifche wyze , van plaets tot plaets , 
«n doet haer deze-en gene byzonderheden opmerken, die 
hem gelegenheid geven, om haer enige ftichtelyke beden- 
kingen in te boezemen. Van dien aert is het volgende 
‘gedeelte. ,, Laet ons noch in "tr voorbygaen, van de 
rtduurende Bloemen onze vergangkelykheid, tot eene 
Leeringe met ons thuis neemen.” b L 
an Hier, onder deeze Bloemen, die haere geestige Reu- 
ken, den Mensch, als de onfterflyke. Bloem toe aezemen ; 
hier alwaer onze gedachten: vuurig worden; alwaer ons 
Bloed zachter vloeid, en daer onze Herten het SCHOONE 
van de: LENTE gewaer worden, — — hier in deegen 
mor willen wy cop gédenken -——— en ons in de Diep- 
te van aenbidding verzinken — welk eene ZALIGHEID { ”* 
‚> Deeze Bloemen zyn 't afdrnkzel van onze JEUGD. 
Elk brengt ons te binneh, wat wy nu Zyn, en doet ons 
denken, wat wy in ’t toekomende zyn zullen. Nu ftaen 
zy in haere volmaekte Schoonheid, maer al haest verheft 
. de beevende en graauwe Winter, zyne vernielende Hand 
tegens haer fchoon gedaante. Zyn koude azem verwaeid 
den jongen Zephyr , uit de veelverwige Velden. Door 
zyn aeníchyn, dood deeze Grysaert , de Winter, in ee- 
nen oogenblik alle fchoonheden van de Lente." 
an Zie SCHOONSTE! Zo naderen ook wy, den Dag des 
Doods, al pronkende te gemoet. Zoo worden de vreug- 
den der 1ONGEN DAME verftoord. Zoo zal ook de kou- 
de Hand van den monarc des Doods, ons aengrypen, 
eo onze Lighaemen in de duistere Aerde verbergen, al- 
waer. deeze wangen , waar op Roozen geftrooid leggen, 
bleek, en deeze Doríten , die nu den blanken Lelien ge-: 
lyk zyn , verdroogen , en in °t ftof der Aerde nederge- 
worpen, met Voeten getrapt worden. " 
De verfcheidenheid van {mack brengt te wegen, dat de: 
uoi. DP 


N 


- 


JONGE DAME — 89 


Menfchen op onderfcheldene: wyze gefticht worden; en 
dus zullen "er mogelyk nog al zyn „ die dezen fchryftrant 
met genoegen konnen lezen; en in gevalle dat bet getal 
der zulken aenmerkelyk genoeg mogte zyn , heeft men 
nog een tweede Stukje van die natuur te verwachten, 


`~ 





vd New and complete Ditionary of Terms of Arts. Dat is: 
Nieuw en volkomen Konstwoordenboek. In "t Engelsch en 
Nederduitsch. Verzameld door EGBERT BUYS, aad 
ven bunne Poolfcbe en Pruisfifcbe Majefteiten enz, Tavern 
de Deel. Te Amfterdam by K. de Veer 1769. In groot 
Quarto soo bladzyden. 3 


Et de uitgave van dit Tweede Deel is dit Konstwoore 
denboek voltooid, van welks nuttigheid wy reeds 


verlag gegeven hebben, toen °t Eeríte Deel van de Druk: 


pers kwam (*), des er ons nu niets byzonders van te mel- 
den zy , dan dat dit gedeelte op ene dergelyke wyze als "t 
voorige uitgevoerd is, en dus dit Werk als nuttig ten ge= 
bruike aengeprezen mag worden, | 


(*) N. Vaderl. Letter - Oef. Il, D. AL 42. 


e 





Clef. de la Lange Frangaife. Of Sleutel der Franfcbe Taele, 
Door DANIEL-HENRI DAUTUN. Franseb en [taliaanscb 
Taalmeester enz. te Amfterdam. Te Amfterdam by P. Hu- 
art 1770, dn oftavo 148 bladzyden. 


L wederom een nieuwe Grammaire Prancaife ! —— 
Dezelve is mede al geene ongefchikte handleiding voor 
hun die de Franíche tael leeren , of dezelve aen anderen 
onderwyzen; als behelzende ene geregelde en duidelyke 
ontvouwing van de voornaemfte regels dezer fprake, zo 
ten aenzien der tegenwoordige fpellinge , als met opzicht 
tot de verbuiging, het gebruik, de íchikking der onder. 
fcheidene woorden, fpreekwyzen enz. Weshalve men zich 
ook van deze Spraekkunst met vrucht zal konnen bedie- 
nen; voor al indien men , enige vordering gemaakt heb- 
bende, naer °t oogmerk des Autheurs, daer mede gepaerd 
doet gaen , een oplettend gebruik van een Traité de l’Orsoa 
graphie par Mr. Restaut. 


Het 


$0 -` REOTSOEDIMG, ` 





Het Regtsgeding, gebouden, den ofte en 31(te OGober 1760, 
- By bet booge Gerechtsbof der Admiraliteit van Engeland. 
Over Zeeroveryen , gepleegd aan Holland/cbe Schepen, im 
den jaare 1768. Uit bet Engelsch vertaald. Te Amfter- 
. dam by H. W. Dronsberg 1770. Zn groot Quarto 3o bladz. 


Et hier voorgeftelde Regtsgeding gaet over gepléegde 
H Zeeroovery aen zeker Schip a genaemd de KR: Ge- 


zusters , Schipper Pieter Bootes , op den rsden Augustus 
1768 , in volle Zee, binnen de Jurisdictie der Admiraliteit 
van Engeland, omtrent twee uuren van Beachy-head op 
de Kust van Susfex. Benevens de Verhooren en Tegen- 
verhooren vind men hier enige Debatten , ten opzichte van 
het onderícheid der gevangenen , die daedlyk geweld 

pleegd hebben ,. en dezulken, van welken niet 
Et, dat zy zich aen aenranding fchuldig gemaekt hebben 5 
waer van.'t flot is, dat deze onderfcheiding in gevallen 
van die natuur geen plaets heeft; en dat ze gevolglyk al- 
len des doods fchuldig zyn. | | 





FANNY, of bet gelukkig Berouw. Zedenfpel, Door bet Kunst- 
enootftbap , onder de Zinjpreuk: Kunst wordt door Are 
id verkreegen. Te Leiden, voor bet Kunstgenootfchap, 


1770. Bebalven bet Voorbericht 48 bladz. in oëtavo, 


vermaken en tevens te ftichten is ongetwyfeld één 
4 der hoofdregelen van °t Tooneel, van welks "noer 


neming of verwaerloozing de lof of verachting van 't To- 
neel grootlyks afhangt. De Leden ván 't bovengenoemde 
Kunstgenootíchap , dit bezeffende, oordeelen daerom ook 
niet ten onrechte , dat het raedzaem is meer werks te ma- 
ken van ene foort van Tooneelftukken, die men als tus- 
fchen het deftig Treurfpel, en ’t boertig Kluchtfpel, kan 
befchouwen, dan wel pemeenlyk gefchied; om dezelven 
in plaets van niets betekenende Kluchten, nahet Treurfpel , 
ep 't Tooneel te laten volgen. Enze geven desaengaende, 
in dit Zedenfpel , een voorbeeld , dat aenmoediging en na- 
volging verdient. 
Een brave Huishouding ongelukkig gemaekt door een 
huwelyk in fchyn. Ene deugdzame Juffer hier door in 
elende gedompeld. Een welopgevoed- jong Heer, door 
een eerloos mensch verleid , bewoogen om dit onheil te 


keer 


dé e - 
L 


werken. Deze, door eene deugdzamen Vriend, tot in- 


-— 








- FANNY, -— Qr 


keer gebragt, met berouw getroffen, tot het voorwerp zy- 
ner eerfte liefde , voor hem nog in haer hart gevoelig wee 
dergekeerd. Een afgeleefde Vader, langs dien weg, nog 
voor zyn dood getrootst , ene medelydenswaerdige Juffer, 
met haren Zoon, een Man en Vader wedervindende in deri 

nen, dien zy door ongeregeldheid verlooren achtte . «a... 

ie daar hoofdcharaêters , die overvloedige ftoffe verlee- 
nen, tot een leerzaem Tooneelftik, dat van verftandige 
lieden met een aandoenlyk vermaek befchouwd en aenge- 
hoord kan worden; vooral, gelykin dezen gefchied , wan« 
neer de Opftellers, de natuur in 't oog houdende, en de 
characters in acht nemende, alles in een gefchikten eg 
welvoegelyken ftyl, overeenkomftig met den aert der one 
derwerpen , voordragen. Een uk van die natuur, door 
de Acteurs naer behooren uitgevoerd , moet den Aenfchou- 
wer den deugdzamen Vriend doen toejuichen , als hy het 
laetfte Toneel aldus befluit. 


Gelukkig die in weelde, in voorfpoed en geluk, 
Blyft pal flaen, wien de hand des Hemels wil behoeden, - 
En leert ftandvástig zyn in ramp en tegenfpoeden. 

Gelukkig die het kwaed, dat eerst hem hield verftrikt , 
Ontwykt , de deugd omhelsd , en zich tot vroomheid fchikt ; 
De kwaede Raedslién fchuuwt, als pesten voor de zeden, 
En zich op nieuw begeeft in 't zagt gareel der Reden, 

De Hemel mind de Deugd, Hy Kroon de waere Trouw, 
En toont genade en gunst aen het oprecht berouw, 





De Dorpfchoolmeester , Kluchtfpel. Door bet Kuns è 
kan. onder de Zinfpreuk: Kunst word door Arbeid verə 
kreegen. Te Leiden voor bet Kunsigenoot/cbap 1770. In 
oBavò 28 blads. . 


Het belacbgelyk Concert, Kluchtfpel. Gevolgt naer bet Fran- 
Jebe van Mr. PALAPRAT. Jn's Gravenhage voor bet Kunste 


geroot/cbap 176g. Je ollave 52 bladz, 


Nze zo even. voorgeftelde aenmerking , die 't ernftig 
Zedenfpel den voorrang geeft boven *t boertig Klucht- 
fpel, ftrekte niet, gelyk een ieder ligt kan begrypen , om 
boertig Kluchtfpel volftrekt te wraken. Ook was dithet 
oogmerk niet van °t genoemde Kuntgenootíchap, dat hier 
meteen Kluchtfpel voorkomt, en wel in *t Voorbericht 
gedagtekend op den eigenften datum, als °t voorgaen de 
. , Qe. 


9t DE DORPSCHOOLMEESTER , ENZ. 


"et boertige heeft ook ongetwyfeld , op zyn 
igenaemheid, en kan, wanneer ’t wel be- 
mede zyne nuttigheid hebben; en dus ook 
aen den hoofdregel van te vermaken en tevens 
it toont ons op nieuw het Kluchtfpel van den 
er; dat op ene eigenaertige wyze ingericht 
:helary, ene hoofd-ondeugd, in eene Eet 
Jen, en dezulken, die dezelve aenkweken , 
te gispen; of ook zy, die voor ernftige re. 
ratbaer zyn, door zulk een fpottend tafereel 
bewoogen mogten worden, om met den misleiden Boer te 


zeggen. 


"Nou kan de weurreld zien wat rol die fnaeken fpelen, 
6 Mengfchen! wie je bint, zie veur je, wat je doet. 


"` En wacht je veur 't bedrog van dar fchynheilig goed, 


Het hier nevens gemelde Belachgelyk Concert behoort one 
der die foort-van Tooneelftukken , in welken men niets vind 
dat, eigenlyk leerzaem is, waerin de Opftellers er zich 
voornaemlyk op toe fchynen te leggen , om het gemeen, 
door, zo men ’t noemt, grappige invallen of uitkomften , 
te vermaken, Ene foort die, hoewel niet beantwoordende 
aen den hoofdregel, echter, ten gevalle van den gemenen 
fmaek, niet wel geweerd kan worden, Ook is dezelve nu 
en dan wel eens te dulden, ja zelfs, recht geestig uitge- 
voerd zynde, met genoegen te aenfchouwen ; mits dat voor 
al aenftootlykheid gefchuwd , en "t waerfchynlyke in 't 
oog gehouden worde. Over "t eeríte valt in dit Klucht- 
fpei nier te klagen, maer °t laetfte is wat ver te zoeken; 

*t is voor "t overige in dien fmaek opgefteld,, dat het, 
naer eisch uitgevoerd zynde , het Gemeen kan doenlachen; 
zo dat het veelligt aen *t hoofdoogmerk des Autheurs kon- 
ne voldoen. 





Proeve over de Kunst van't Hairkrullen, Beneffens eene Ver- 
handeling over "t Kapfel der Dames. Door jos&Pu DUPLES- 
sis Mr. Pruikemaker. Te Amflerdam by J. Kok, Bebat 
wen bet Voorwerk 35 bladz. in octavo. 


It Stukje behoort nog by het bekende Zakboek der 
Dames , doch is in zyne foort minder dan die Ver- 
xameling van Kapfels, 


NIEUWE 
VADERLANDSCHE 


LETTER-OEFENINGEN. 





Pbiiofopbijcbe Aanmerkingen omtrent de Cbristelyke Religie. 
an G. F. MEIER, Profesfor in de Pbilofopbie te Halle, en 
Medelid van de Koninglyke Academie der Weetencbappen te 
Beriyn. Uit bet Hoogduitsch vertaald. Door y. W. VAN 
HAAR. Derden Deels. Eerfte Stuk. In 'sGravenbage , by P. 
van Cleef , 1770. Zn groot ocdavo 196 bladzyden. 


E Hoogleeraer Meier zyne Philofophifche Aenmerkin- 
gen, op den reeds meermaels gemelden trant, ach- 
tervolgende , vangt dit Stukje aen , met ene overweging 
van de zinlykbeid omtrent den Cbristelyken Godsdienst , en 
Delt zich deze vraeg ter onderzoekinge voor. ,, Is het 
zinlyke in de Christelyke Religie, niet alleen met derzel- 
ver waare natuur overeenkomftig en gepast, maar kan het 
mede gezegd worden een gepast middel te zyn, om deeze 
Religie in den menfche te bevorderen” ? Het nagaen hier 
van geeft hem aenleiding om de voor en nadeelen van 't 
zinlyke in den Godsdienst , zo ten aenzien der befpiege- 
linge als der beoefeninge, te overwegen; en ettelyke be- 
denkingen voor te ftellen, die men in acht behoort te ne- 
men, om het voordeelige, met vermydinge van *t nadee-: 
. lige, te bewerken ; door altoos zorg te dragen, dat het. 
redelyke de bovenhand houde, en fteeds zuiverer worde. 
Een tweede Onderwerp, in dezen verhandeld , is de be, 
trekking der Cbristelyke deugd jegens de Natuurlyke , ftrek- 
kende , om te toonen in hoe verre de Natuurlyke en Chris- 
telyke deugd, tot een aenmerkelyken trap, overeenftem- 
men, en waer in derzelver wezenlyk onderfcheid beftae, 
Onze Hoogleeraer kant zich hier aen de ene zyde ten ern= 
ftigfte tegen hen , die de natuurlyke deugd geheelen al 
verachten; en poogt aen de andere zyde ten nadruklykfte 
iu te boezemen , dat: men , in °t behandelen dèr Christelyke 
Zedeleere , beftendig in °t oog moet houden , dat een Chris- 
ten, (boven alle andere natuurlyke beweegredenen , die 
hem als mensch tot de betrachting van zynen plicht drin- 
en,) zyne beweegredenen moet afleiden, uit het onder- 
cheid van den Christelyken Godsdienst: en inzonderheid 
dat een Christen bezield moet zyn, met ene vaerdigheid , 
IV, DEEL. Ne LETT. NO. 3e G om 


| 


94 Ge F. MEIER 


om alle goed te doen en alle kwaed te laten, uit hoofde 
der beweegredenen, die uit het Zoenwerk van Christus 
afgeleid worden. 

Deze Verhandeling geeft den Hoogigeraer voorts aenlei- 
ding om , in de derde plaets , zyne aendacht te vestigen op 
de verdienstlykbeid der goede werken , met oogmerk om te 
beproeven , hoe. het Godgeleerde verfchil deswegens , vol- 
gens zyn philofophisch begrip; ,, op eene met de Rede 
én met de Christelyke Religie gepaste wyze, beflist zou 
konnen worden". Ten dien einde ftelt hy, na enige het 
zy gansch ongerymde, of in dit geval verkeerde denkbeel- 
den uit den weg geruimd te hebben, den ftaet des gefchils 
indezervoege voor. ,, In de H. Schrift heeft God den ge- 
loovigen, eene vergiffenis van alle zonden in dit leven, 
door de rechivaerdiging, en eene eeuwige gelukzaligheid 
na den dood, toegezegd , en van beiden wordt verzekerd , 
dat fy, door het werk der Verzoeninge van Christus, ver- 
diend en verworven zyn. Des is dan de vraage alleenlyk : 
of God beflooten hebbe hem, die in het geloove volhardt ,- 
niet alleen in dit leven alle fyne zonden te vergeeven , en 
hem na den dood te ftellen in den toeftand der gelukzalig- 
heid , door Cbristus verworven , om en van wege de goede 
werken , die hy in dit leven doet; dan enkel en alleen , 0m 
en van wege fyn geloof? Of de beweegreden tot dit befluit 
van God, gelegen zy enkel en alleen in het geloove, of 
ook teffens in de goede werken? Wie het laatíte beweert , 
die eigent aan de goede werken der geloovigen eene waare 
verdienftelykheid toe; maar wie het eerfte ftelt, die doet 
het tegendeel”, ——— Onze Hoogleeraer dit, volgens 
zyne denkwyze , nader onderzoekende , beweert, dat de 
rechtvaerdiging der Zondaers in dit leven , en het begin 
der zuivere gelukzaligheid des zondaers terftond na den 
dood, ene vrucht des zaligmakenden geloofs is; en gene: 
uitwerking en Godlyke belooning der goede werken zyn 
kan , noch der natuurlyke noch der Christelyke goede wer- 
ken: zo dat de goede werken hier in ’t geheel gene vere 
dienstlykheid hebben, Maer dit bewerende wil hy tevens , 
dat men dit gemelde begin dier gelukzaligheid wel onder- 
fcheide, van derzelver aenhouding, en menigvuldige vole 
komenheden, waer uit die geheele gelukzaligheid, als uit 
haare deelen te zamen gefteld is. ,, Het is, Čzelyk hy aen- 
merkt, ) een groot onderfcheid, of men zegt: het eerfte 
begin der zuivere gelukzaligheid terftond na den dood is 
eene natuurlyke uitwerking van het geloof, of teffens van 

| e 





bezigheid der zaligen in de eeuwigheid , Om alle waare 
Dus "Ga | 


PHILOS, AANMERKINGEN. 03 


de goede Werken; dan of men zegt: dat een geraligde, 
eens in den toeftand eener zuivere gelukzaligheid geplaatst 
zynde , daar in veele volkomenheden verkrygt , welke 
vruchten , uitwerkingen en belooningen zyner goede wer- 
ken zyn , ook van die geenen, die hy in dit leven verricht 
heeft”. En met opzicht tot dit laetíte ftelt hy zyne ges 
dachten , rakende de verdienstlykheid der goede werken, 
in 't flot dezer Verhandelinge, aldus voor. 

» Wanneer een geloovige eens in deezen toeftand ge- 
bragt is geworden; dan behooren tot de geheele gelukza- 
ligheid , die hy in deezen geniet, en in eeuwigheid genie 
ten zal, alle zedelyke volkomenheden, die in hem plaats 
hebben, en voor en na tot ftand komen zullen. Gevolglyk 
behooren daar toe: (1) alle natuurlyke belooningen van 
alle fyne Christelyke en natuurlyke goede werken, die hy 
voor den dood verricht heeft. In de practicaale Philofophie 
wordt beweezen, dat alle vrye goede handelingen natuur- 
lykerwyze goede uitwerkingen voortbrengen, en dit zyn 
de natuurlyke Godlyke belooningen. Door deeze goede 
werken verdient dan de geloovige deeze belooniugen, die 
na fynen dood eerst tot ftand komen. By voorbeeld , wans 
neer een geloovige het goede werk doet, en fyn verftand 
gebruikt, om eene behoorlyke kennis van God en van an- 
dere dingen te verkrygen; dan is het eene der natuurlyke 
belooningen, dat fyn verftand eene fterkte verkrygt, die 
het zelve anders niet zou verkreegen hebben. Deeze trap 
van het verftand is een goed, ’t welk hy zekerlyk in de 
eeuwigheid genieten zal, om nog meerder nuttige begrip- 
pen te verkrygen. Daar toe behooren (2) de willekeurige 
Godlyke belooningen der Christelyke goede werken, die 
de geloovige in dit leven gedaan heeft. De Rede weet 
wel niets van deeze belooningens maar zo er desgelyken 
zyn, dan verdient de geloovige, deeze ftukken fyner eeu« 
wige zaligheid , door fyne werken. Men Gelle dan eens 
twee geloovigen, de eerfte heeft in dit leven, of in ’t ge- 
heel geen goede werken, [door een fpoedigen dood ver- 
hinderd zynde,] of minder gedaan , dach de ander heeft 
meerder goede werken verrichts Beide worden terftond na 
den dood. gebragt in den toeftand der zuivere gelukzalig- 
heid, en dit hebben beide niet door de werken verdiend, 
Maar dat de laatstgenoemde teffens in eenen hoogeren trap 
gelukzalig wordt, dan de eeríle; dat gefchied om en van 
wege zyne werken, Hier toe behoort (3) de, beftendige 


deuge ` 


96 C F. METER 


deugden te beoeffenen , en de natuurlyke belooningen , die 
fy verdienen door zodaanige goede werken , welke fy , ge- 
duurende de lange eeuwigheid, verrichten, en waar door 
hunne geiukzaligheid beftendig onderhouden en vermeer- 
derd wordt. En ook dit (tuk der eeuwige zaligheid ver- 
dienen de zaligen door hunne goede werken , die fy in de 
eeuwigheid, onophoudelyk, doen zullen. Wil men nu dit 
alles eene verdienftelykheid der goede werken noemen ; dan 
hebben de goede werken eene verdienftelykheid. De H. 
Schrift zegt, dat den rechtvaerdigen hunne goede werken 
in de eeuwigheid navolgen. Christus belooft , dat fyne 
Discipelen voor alles in het toekomende leven beloond 
zullen worden ; want hy wil op den jongften aller dagen de 
goede werken optellen , waarom zy beërven zullen het 
Ryk , °t welk voor hun bereid is geworden ”. Dit 
gevoelen van onzen Autheur , dat , met een merklyken om- 
flag voorgefteld, een zweem van nieuwigheid heeft, ver- 
fchilt, indien wy zyn Hoog. Eerwaerden, gelyk we vere 
trouwen, wel begrypen, in °t wezenlyke niet van de gee 
dachten der zulken , die, de woorden verdienen en verdienst- 
Wei , dezelven hier gansch oneigen achtende, vermy- 
ende ,zich omtrent dit ftuk indezervoege zouden uitdruk- 
ken. God zegt de zaligheid „in °t Euangelie aengekondigd , 
alleen toe op het Geloof; maer fchenkt de verfchillende 
trappen dier Gelukzaligheid , voor zo verreze geen natuur- 
lyke gevolgen mogten zyn, op de Werken, naer gerade 
van derzelver uitftekenheid; doch niet uit hoofde eniger 
foorte van verdienstlykheid, welke noch in *t Geloof noch 
in de Werken te vinden is; maer uit ene genadige goed- 
keuring , volgens zyn genaderyk befluit in Jefas Christus. 
Eindelyk verledigt de Hoogleeraer zich nog in dit Stuk- 
je, tot het nagaen van eenige middelen tot meerder uitbrei- 
dinge van den Cbristelyken Godsdienst ; waer mede hy het 
oog heeft , niet op de uitbreiding van dien Godsdienst, 
onder de ongeloovige volkeren , maer onder dezulken , die 
daer van uitwendig belydenis doen. De diepe onkunde en 
grove dwalingen in de grondwaerheden van den Christe- 
lyken Godsdienst, die men onder de uitwendige belyders 
der Euangelieleere aentreft, geven hem aenleiding , om de 
vraeg te berde te brengen, ,, of men niet eenige verbete- 
ringen zou konnen maaken in de middelen , om de kennis 
der Christelyke waarheden, zelfs in de Christenheid, uit 
te breiden , waar door meerdere Christenen van deeze 
waarheden meerder kundigheid verkrygen zouden, dan al- 
, `- ' tang 





We 


PHILOS. AANMERKINGEN. 97 


tans by alle fchikkingen, die men tot hier toe in de Chris 
tenheid ingevoerd heeft”? En 't komt hem voor dat een 
jeder, dit ftuk onzydig befchouwende , duidelyk kan zien, 
dat die fchikkingen zekerlyk ene verbetering noodig heb- 
ben; waer toe hy in dezen den besten raed, hem bekend, 
gaerne aen de hand wil geven. By die gelegenheid tracht 
hy de voornaemfte gebreken open te leggen, welken’ der 
uitbreidinge der waerheid nadeelig zyn , zo ten aenzien 
der openbare Leerredenen „en der Godgeleerde , °t zy leer- 
flellige *t zy beoefenende, Schriften, als met opzicht tot 
de Kerkgezangen en veelal gebruikte Zangboeken: en te 
toonen , langs welke wegen men die gebreken zou konnen 
verbeteren;de Leerredenen leerzamer maken, de Godgeleerde 
Schriften een geregelder onderwys doen behelzen, en de 
Gezangen ter grondiger opwekkinge en fchikkinge te fa- 
men ftellen. De Hoogleeraer ftelt hier omtrent verfchei- 
den bedenkingen voor, die wel ene nadere óverweging 
waerdig zyn ; en zyne aen de hand gegevene middelen zyn 
veel al van dien aert , dat ze wezenlyk ter bevorderinge 
van zyn oogmerk zoudeh konnen ftrekken , indien men 
zich kon vleien met het denkbeeld, dat ze zo wel in prac- 
tyk te brengen, als op het papier te ftellen waren: doch 
hier omtrent zou men ongetwyfeld zeer groote , zo niet on- 
overkomelyke , zwarigheden ontmoeten. Doch wat hier 
van ook zy, voorftellingen van die natuur konnen altoos, 
fchoon hun volle beflag nimmer te wachten zy, by dezen 
of genen ten fpoore verftrekken , om ‘er zich min of meer 
van te bedienen, en °t zvne, zo veel in hem is, toe te 
brengen, ter bevorderinge van ’t hoofd bedoelde, de uit- 
breiding van Kennis en Deugd. mE 





Het Hogepriesterlyke Gebed van Christus, of FA erklaring over 
bet zeventiende Capittel van bet Euangelium van Jobannes 

- in XXIII Leerredenen, door JOHAN TFMMINK Wemm, Fil, 
In leven Bedienaar des Godlyken Woords te Am[lerdam. 
Met een Voorreden verrykt door JOHANNES BOSKOOP; des 
Overledens Amptgenoot. Derde Druk. Te Amft. by P. Schou- 
ten 1769. Bebalven de Woorreden 467 bludzyden in quarto. 


Eze Verzameling van Leerredenen , van welken , binnen 

| *t Jaar, reeds twee Drukken zyn uitverkogt , heeft dit 
voordeel boven vele dergelyken , die na den dood der Leera- 
ten uitgegeven worden, dat ze door den Autheur in ’t net 
overgefchreven zyn , met volle vergunning , dàt ze na zyn 
Gn 3 vere 


98 Je TEMMINK HOGEPRIESTERLYK GEBED, 


Overlyden mogten uitgegeven worden. Ze zyn ook uit 
dien hoofde als Leerredenen , waer voor zyn Eerwaerde , 
gelyk men denken mag, ene byzondere achting had, meer 
an gemeen befchaefd , zo in de fchikking als in den (ei: 
waer door ze gevalliger te lezen zyn, dan vele andere Pre- 
dicatien in dien fmaek , waer in dikwerf ene geregelde 
fchikking en voegzame ‘ftyt, als met opzet, fchynt vere 
waerloosd te worden, als behoorde verwardheid en flor- 
digheid tot de tale Canaäns, Wat den zaeklyken inhoud 
betreft , de Eerwaerde Temmink heeft dit voortreffelyk Ge- 
bed van den Hoogepriester des Nieuwen Verbonds met 
oplettendheid nagegaen , oordeelkundig verklaerd , de daer 
in voorkomende leeringen onderfcheidenlyk ontvouwd , en 
gemoedlyk ter betrachtinge aengedrongen , volgens die 
eiding, naer welke hy gewoon was zyne gedachten in re 
richten , en in zyne Leerredenen den Volke voor te dragen, 
Ze zyn dus, volgens den Academifchen Trei. Ane 
crifs, kunnen met genoegen gelezen worden van hun die 
behagen fcheppen in de gewoone Hollandfche predikwyze, 
en zyn by uitnemendheid wel gefchikt , om tichting te ge- 
ven aen dezulken , die zodanig ene leiding gewoon zyn, 








Jsraëls Verlosfinge en eeuwige Beboudenis. WVoorgefteld tot ops 
wekkingenz. aan bet verftrooid Israël , door bunnen Broeder 
naar den l/leef[cbe, CH. SAL. DUITsCH. Tweede Deel. Gee 
drukt voar den Autbeur. Te Amft. by D. Swart. In groot 
oftava 244 bladzyden. 


I^ 't voorige Deel heeft de gewezen Rabbi zynen Broes 
deren naer den vleefche onder "t oog gebragt, den elen- 
de-ftaet , waer in ze zich buiten Christus bevinden ; en gaet 
nu over, om hun voor te Dellen, ,, dat de Eenige Verlos- 
Jing en Rantzoeneering eenes Dood/cbuldigen Zondaats , al- 
leen in en door den poop des.tegenbeeldigen HooGEPRIES- 
TERS, die na de Ordeninge van Melchizedek is, gefchie= 
den kan”. Dit gedeelte word op de eigeníte wyze als °t 
voorgaende behandeld (*). Men vind hier in de eerfte 
plaetfe ene uitgebreide letterlyke ontvouwing van de tael 
des Pfalmdichters, Ps. XLIX. 8,9,10: Niemand van ben 
zal [zynen] Broeder itwmermeer kunnen verlosen enz. Den 
letterlyken zin nagefpoord hebbende, doet hy den Lezer 


0 d 
(*) Zie N. Pad. Letteroef, VL. D. AL 252,2833 - P 


C. S, DUITSCH ISRAELS VERLOSSING. 99 


opmerken , dat de Dichter hier mede iets hoogers bedoelt 3 
en dit leid hem om byzonderlyk te toonen , zo de kragt- 
loosheid van *t gantfche Schepzel, als de noodzaeklykheid 
van een COEL, met de vereischte eigenfchappen, ter vere 
losfinge vat deu Zondaer; in wien de Vaders geloofd, op 
wiens komst zy gehoopt hebben, en wiens tyd van vere 
fchyning reeds vootlang vetftreken is. Deze denkbeelden 
worden, naer den gewoonen leidraed onzer Godgeleerde 
Sainenftellen , voorgedrágen , en tér opmerkzaemheid det 


Joodfche Natie tengedrongen , Onder nevensgaende aen- 


merkingen over, en wederlegging van etlyke Rabbinifché 
denkbeelden en beuzelaryen , waer aen vele Jooden te 
dwaeslyk geloof flaen, en zich te blind onderwerpen. De 
Autheur hoopende dat zyne leerwyze enigermate gefchikt 
zy , om zomtnigen uit de Natie tot nadenken te bewegen, 
Daer hier op nog een derde Deel te laten volgen; waer in 
hy zich voorftelt te bewyzen, dat jesus cHnisTUS in alle 
deelen beantwoord aen ’t geen in zodanig een GOEL vera 
eischt word; dat de van oudsher aengeduide kenmerken - 
vàn den latgbeloofden MESSIAS in hem hunne vervulling 
erlangd hebben; dat gevolglyk de Zondaer zig veilig ac 
hem kan toeveftrouwen, en van hem zyne Zaligheid en 
Eeuwige Behoudenis verwachten. 





Het aanmerklyk verfchil tusfchen de Leer der Gereformeerde 
Kerk en die der Remonftranten in Nederland; in een? beoor- 
deeling van zeker Werkje, genaamd, Verbandeling over de 
Perdrággsagmbeid enz. Briefsgewyze vertoond door een Heer 
buiten Vlissingen aan een voornaam Heer in Friesland; en in 
% licht gegeven door F, J. v. OLDENBURG. Te Utrecht, by 
A. v. Paddenburg 1769. Bebalven de Woorreden 301 bladz. 
in groot ottavo. | 


Verbandeting van enige byzonderbeden betreffende de Kérke- 
ke Petdraapzaambeid den wel edelen Heere H. GOODRICKE 
Aneren: voorgedragen , door C. BONNET. Do&or en 
Profesor der If, Godgeleerdbeid op de Academie te Utrecbt. 
e Ütr. by de Wed. |. J. v. Poolfum en A. v. Paddenbutg 
3770. Bebaloen bet Vorwerk 395 bladz. in groot octavo. 


Due deze Gefehriften ` bertekketyk tot vroegere be- 
kende Papieren over de Kerkelyke Verdraegzaemheid , 
voegen „ ten aenzien van ’t onderwerp a en de manier van 

4 uit- 


190 SCHRIFTEN OVER DE VERDRAAGZAAMHEID, 


uitvoering , eigenaertig by elkander. Ook twyfelen we niet, 
of het getuigenis door Profesfor Bonnet aen ’teerstgenaeme 
de gegeven, zou ook dat van den Heer Oldenburg , met 
opzicht tot het laetstgemelde zyn: te weten ; dat het een 
erkje is ‚dat van allen „die in de leere der Hervormde Kerke 
eenig belang neemen, met veel nut kan geleezen worden. Ook 
maken wy geen zwarigheid om er ons zegel aen te hangen , 
mits dat we de uitdrukking vap de leer der Hervormde Kerke 
in een bepaelden zin verklaren , of ’er liever , klaerheids- 
halve, ene andere voor in de plaets ftellen. Het doorbla-. 
deren der latere Godgeleerde Schriften , en ene gemeen- 
zame verkeering met Leeraren onzer Kerke van verfchil- 
lende leiding, heeft ons al voorlang doen opmerken, en 
anderen hebben "t nevens ons wel opgemerkt, (want *t is 
niet moeilyk te befpeuren, eu we geven °t niet op als ene 
nieuwe ontdekking; ) dat er wel inzonderheid twee ma- 
nieren van ’t verklaren der Leere onzer Kerke plaets hebe 
ben, waer van men de ene niet oneigen geflreng ep de an- 
dere toegevend zou mogen noemen, En dat hier mede veel 
al gepaerd gaet, "t geen ook natuprlyk is, een geftrenger 
voorftaen van, of ene toggevender behandeling omtrent on- 
‘ze Formulieren van Enigheid. Dit verfchil in 't oog hou- 
dende, en onder dat denkbeeld beide deze Werkjes door- 
bladerende, zien we 'er niet veel nuts in voor hun, die 
zich aen de toegevende zyde houden 5 maer ze konnen zeer 
wel van nut zyn voor hun, die de geftrenge zyde kiezen, 
En men mag dus zeggen , dat deze Werkjes van allen, die in 
eene geftrenge verklaring van de Leer der Hervormde Kerke, 
of bet geftreng voorftaan der Formulieren van Eenigbeid , eenig 
belang neemen, met veel nut konnen geleezen worden. 
Niet , dat we derzelver lezing anderen zouden afraden 3 
ver van daer! Hoor en Wederboor is ene gulden Spreuk. In 
tegendeel wy raden ook den anderen, die genoeg ledigen 
tyd hebben, en lust bezitten , om denzelven in een nader 
onderzoek van dit verfchil te befteden , derzelver lezing 
aen, voor zo ver ze 'er ook enig nut van konnen hebben. 
Men ziet althans in deze Schriften wat bekwame Mannen, 
waer voor ieder deze Schryvers moet hquden , en waer 
van deze Papieren ten overvloede getuigenis dragen, ten 
voordeele hunner denkbeelden weten by te brengen; en 
men word daer door te beter in ftaet gefteld, om gegrond 
na te gaen, gen welke zyde men zich te houden heeft, — - 





4 


'"" De 


` 


Jj. E- SCHUBERT LEVEN VAN VIGILIUS, TOI 





De onmogelykbeid om de tegensooordige gefchillen te vereffenen, 
. iws[cben onze publieke Kerk en die der Remonftranten. Te 
bekeomen te Groningen en elders. In octavo 29 bladz., | 


| En zou ons in dit Gefchrift wel diets willen maken, 
INL dat onze Nederlandfíche Kerk , zedert het Dordrecht, 
iche Synode, met regt heeft beginnen af te zien, van de 
grondftelling der eerfte Reformateurs, dat Gods Woord de 
enige Regel is van Geloof en Leven. Men beweert, dat de 
ondervinding geleerd heeft, dat bet Kerklyk Gezag 'er nood- 
wendig by moet komen , om °t kracht by te zetten; en dat 
de Remonftranten , den ouden regel halfterrig aenklevende, 
er in hunne practyk niet aen beantwoorden 5 en de vere 
draegzaemheid, die zy met woorden leeren, door daden 
tegenfpreken. Dit zo zynde acht men 't onmogelyk de gee 
Schillen tusfchen de Publieke Kerk en die der Kemonftrane 
ten te vereffenen, nademael, gelyk "t op °t T ytelblad uit- 
gedrukt word, die van onze Publieke Kerk, de ware Grond. 
regel.nog niet Gantsch bebben verworpen. Maar de Remon» 
franten Gebeel, Waar door zy onbe elo zyn en zullen 
blyven. —— Dit Stukje {chynt ene tweledige Satyre , doch 
men kan ’t geen fcherp tweefnydend zwaerd noemen; 't is 
eer ter wederzyde ftomp. De manier van voorftellen is ver 
van geestig, de ftyl is zo ongevallig , en de plaetzing der 





hoeve om dit Stukje ten einde te lezen, 





Het Leven of de Gefobiedenis van vier Ius Paus te Rome. 

Door j. E. SCHUBERT, Abt'van Micbaêëlftein enz. Uis bet 

‚ Hoogduitsch vertaald, door ANTONI FREDRIK KLENKE, Je 

44mji. by A. Eichhorn 1770. Behalven bet Voorwerk 35 t. 
Madzyden in groot oGavo, 2 BE 


[En ieder, die Inst heeft om de verfchillende denkbeel- 
` den over het gezag der Concilien , en de verplichtens 
de ondertekening der Formulieren na te gaen , zal niet kwa- 
lyk doen niet dit geleerde Werk des Hoogleeraers Schubert 
l 


aendachtig te. doorbladeren; dewyl hy er verfcheiden by- ` 


zonderheden en aenmerkingen , omtrent dit onderwarp, in 
zal ontmoeten , die zyne oplettendheid tot zich konnen. 
trekken. | 


on. 


(09 


zinfnydingen wel byzonder zo flordig, dat men geduld bee 


De onbefiendige:en zedenlgoze Fier is welet ect: ` 
| 5 


toa -> J E. SCHUBERT 


onderwerp van dit Gefchrift , doch zyn Hoogeerwaerde 
behandelt dit onderwerp niet, als iemand, die zich fléchts 
ene Levensbefchryving voorgefteld heeft $ maer eer als 
iemand , die een oordeel-en gefchiedkundig berltht wil 
geven van een voornaem gedeelte der Kerklyke Historie , 
geduurende de zesde eeuwe , die in verfcheiden opzichten 
zeer aenmerkelyk is. En dit niet alleen; de Gefchiedkun- 
dige Sthubert , tevens een beroemd Godgeleerde , befthouwt 
dit alles met een Theologisch oog; behandelt de gefchillern 
van dien tyd naeuwkeurig , en maekt zyne bedenkingen 
deswegeris betrékkelyk tot latere denkbeelden „en vétíchi]- 
len obk in onze dagen; wel byzonder rakende het gezag 
der Kerkvergaderingen en "t handliaven der Geloöfsletizen 
in de byzondere Máetíchappyen der Christenen : Welke 
onderwerpen hier niet alleen by gelegenheid, en als in °t 
voorbygaen , in overweging komen , maet ook buiten dat, 
wel opzetlyk, ontvouwd worden. 
Op die manier , en met dat ooginerk , geeft hy denvang- 
k een bericht van de bevordeting van Vigilius tot de 
auslyke waardigheid; vóorts van de Pauslyke verrichtit= 
en diëris Kerkvoogds, als mede van de Scheuring ín dé 
Westerfche Kerkén door dien Paus verootzáékt. In dè 
ontvouwing hier van komen de Kétkvetfchillen vari dien 
tyd onderícheidenlyk in aentherking , en 't gedfag vart 
Tbeodora , Gemalin van Keizer 'uititianus , ten vootdéelé 
der Eutycbianen, geeft den Autheur byzonderlyk aehlei- 
‚ ding, tot het uitvoerig voorftellen zyner gedachten raken= 
de de Verdraegzaemheid , en "t handhaven der Geloofs- 
belydenisfen , waer van de hoofdftellingen, de volgende 
zyn. "t Staet by hetà vaat, ,, dat deii wys eri régtesardig 
Vorst zig nooit eenige Heertfchappy over de géweténs zy- 
her Onüderdanen zal aammatigen, Niet te min, segt by, 
e. kuprieh "er omftaúdigheder zyn, die vereifchen , dat 
e opentlyke oeffening van Godsdienst Aen zekere Geloofs- 
regelen verbonden werde, en dat ook alle, die eenig Ker 
kelvk Ampt willen waárneetnen , zich aaf dezelve houde& 
moeten. (2.) Wanneêr nu diergelyké Geloofs-Fotmulieren 
eens aangeriomen, én van 'sLands Hooge Overigheid zyn 
bevestigt geworden, zo heeft geen Regent vryheid, in de 
Kerken, welke Zicht tot dezelve bekennen, Leéeraárs im te 
“fchuiven , die geheel anderè gevoelens aátigaatide den Gods» 
dienst zyn toegedaan. En eindelyk. C5.) Wat de Leere 
aanbetreft, zo mag niemant een opentlyk Ampt dannees 
men, Méien hy eier. van de waarheid-des Leerbegrips 
r J ` Lr ` Over. 


LEVEN VAN VIGILIUS. 103 


overtuigt is, "t welk deeze Kerk beleid; veel minder tag 
hy Leerftukken voordragen, welke met haar Geloofsbely- 
denis ftryden". Op deze grondftellingen beweert dan ook 
de Hoogleeraer gevolglyk, dat de Keizerin Theodora geen 
regt had, te Conftantinopolen, Alexandrie en Antiochië 
Patriarchen in te fchuiven, die Eutychiahen waren; daer 
*t Chalcedoonfche Concilie, tegen de gevoelens der Euty- 
chianen , ten dien tyde het algemene richtfnoer der Leere, 
en ene Rykswet was, die de regerende Keizer zelf met 
grooten yver, handhaefde. 

De Hoogleeraer , in het dus ver voorgeftelde gedeelte 
van dit Gefchrift , afgehandeld hebbende, "t geen tot Jigi- 
lius en dien tyd byzonder betrekkelyk is, hecht daer aen 
in t vierde Hoofdftuk enige Betragtingen over bet Wie, 
{trekkende grootlyks ter wederlegginge van de hoofdftet. 
lingen der voorftanderen van ’t Pausdoin, ten aenzien van 
*sPaufen gezag en voorregten ; die uit de Gefcliiedenis van 
Vigilius duidelyk te wederleggen zyn. Wyders vestigt hy 
op ene dergelyke wyze het oog op de Concili£n, of byeen- 
komften, op welken allerleie Geloofs en Kerklyke zaken 
verhandeld en beflooten worden. In dit Hoofdftuk ovet- 
weegt de Autheur opzetlyk, de vraeg; Of algemeene Conci- 
liën een veilig middel zyn, Geloofs-Leeten te beffertimen , en 
men verplicht is, zich aan bunne uitfpraken in Geloofizakén te 
onderwerpen ? Het beantwoorden dezer vrage b 
geeft hem senleiding, om enige aenmerkingeti 
len, rakende het appelleren op een vry en al 
cilie in den aenvang der Reformatie; en zic 
paeldlyk uit te laten over *t nut en "t gezag va 
deringen in byzondere omftandighéden; wae 
flot deze drie gevolgen afleid. „ H Eene 
ring kan alleenlyk door de hoogíte verleid b 
den. (2.) De hoogfte Landsoverheid kan tot 
beroepen, wien zy wil. En (3.) De hooge ! 

ncille met regtetlyk gezag beguuftigen 

blyft ze nogthans altoos de hoogfte Regter 
belangen”. Het laetfte Hoofdftuk éifdelýk „--- -.-- -- 
Geloofsformulieren , en behandelt de twee volgende vraeg- 
ftukken. (1.) Of de Geloofsboeken bet menschlyk verftand S 
welt aandoen , en de orybeld van denken benevens de erkèhten 

der waarbeid bepaalen? (3.) In boe verre het aan ten Leeraar 
der Kerke geoorloft is , van de Geloofsboeken áf te wyken, zont. 
der, met opzigt tot zyn Ampt en zyn uiterlyke voordeelen ,a58 
eenig ongelegenbeden. ondirbeuig ie zjn Y De eetfle Va 


wor 


104 PAPIEREN 


word door den Hoogleeraer ontkennende beantwoord; em 
met opzicht tot het laetfte voorftel wil hy,.dat men een 
behoorlyk onderfcheid make tusfchen noodzaeklyke Leer- 
ftukken des Geloofs, en zulke Leerftellingen, die tot den 

ond des Geloofs niet behooren ; daer omtrent omzichtig- 
feia gebruike, en den Vrede der Kerke in 't oog houde 5. 
des 'er nog al enige ruimte overblyve , indien men de 
ftreng maer niet te ftyf trekke. . 








Papieren rakende den BELISARIUS van den Heer MARMONTEL 5 
$n 't gemeen, en 't cbara&er van soCRATES in "t byzonder. 


Nder de veelvuldige Papieren, welken deswegens in 

den laetften tyd bet licht gezien hebben „zyn Ter ons, 
‘buiten die Stukjes, waer van wy vaorhenen reeds gewag 
gemaekt hebben , gene voorgekomen, die byzondere aen- 

WW ^ nen, dan de volgende. 

irmontel verdeedigt , in de boedanigbeid van — . 

wer; in welk Tractaetje de Autheur zich be, ` 
toonen dat de misílagen van vernuft, door 

n Hofftede getekend, meerendeels verkeerd 

1 een Gelchrift van die natuur zeer wel te 


yn. 
n over de Beoordeling van den Belifarius ver- 
Brieffchryver ftelt zich voor de vier volgen- 
»men. ,, r. Dat het Gefchil weegens Socra- 
vloed ter waereld heeft op de Goddelyke 
zoch van kragt is teegens de Deisten. 2. Dat 
en zeer Geleerde Heer C. Nozeman , ten on» 
Hofflede weegens de Verdeediging van Socrar 
t overgehaald. 3. Dat Socrates onfchuldig is 
ad, door Ds. Hofflede hem op nieuw te last 
1 eindelyk, welke de oorfprong van dien las- 
t dezelve door Ds. Hoffiede geenzins is be- 


Stukjes zyn indiervoege opgefteld, dat ze , 
ieder in hunne foort, der lezinge waerdig zyn, voor hun 
die "er belang in ftellen, om de Zwevende verfchillen met 
Ds. Hofjtede over deze onderwerpen van de ene en andere 
zyde te befchouwen , alzo "er kunde en oplettenheid in 
doorftraelt. Ook ftaet het laetfte , volgens voorgeftelde be- 
kendmaking in de Nieuwspapieren , door den Eerwaerden 
Hofftede , min of meer beantwoord te worden, Intusfchen 

. eert- 


_ elfs zogenaamde Geest, 


RAKENDE DEN BELISARIUS. ` lo5 


heeft men. uit ene andere hand reeds te voorfchyn zien 
komen, een Brief aan den Schryver der vier Infaame Brie- 
dan. Door je B. D. Z. die bet zich eene eer rekent, een 
Lid te zyn van de Herderlievende Gemeente te Rotterdam; 
die °t waegt het verfchilftuk over de volftrekte noodzaek- 
Iykheid der Godlyke Openbaringe in rym, op een beflis- 
fenden toon, te behandelen; en niets duidelyker toont, 
dan dat zyn yver groot, maer zyne kennis van dit vere 
fchilftuk klein is. 

Verbandeling over de, Scbertfer') van Socrates , over dess 
Jen over zyne Zeden , in °t Fransch 
gefchreeven , door den Abt rRAGUIER. In deszelfs leven Lid 


= van de Franfcbe Akademie, en van die der Opfcbriften en 


fraije Letteren. Deze wel uitgewerkte Verhandeling kan, 
fchoon men den Schryver niet in alles mogte toevallen , 
enigermate van dienst zyn, om zich een geregelder denk- 
Weld te vormen van de íchertfende leer en handelwyze. 
van Socrates dan men gemeenlyk heeft; 't welk aenzom- 


‚ mige omftandigheden van zyne leer en leven nog al cnig 


licht zou konnen byzetten , indien men zulks bepaeldly 
in toog hield, — 

Men voege hier by een Stukje getyteld , De ongeveins- 
de en onbesoi mpelde Brieffchryuer , of vrymoedige Befchou- 
wer van alle de Schriften, die tot bier. toe, [betreffende dit 
onderwerp, 1 witgekomen zyn. — Strekkende voornamelyk ter 


ontmaskering wan den Schryver der zoogenaamde IV. Brieven 


enz. Deze Befchouwer heeft niet zo zeer voor het ge- 
fchil zelve- te behandelen , (waer in hy echter wat fterk 
party trekt,» als wel zyne gedachten over de deswegens 
uitkomende Schriften te melden, die met de onzen niet 
altoos eenftemmig zyn; daer we nochtans geen van bei- 
den. een harnas om aen aen te trekken, als hebbende 
leder zyn oordeel vry. | 

Ten gevalle van hun , die. voor 't grappige zyn, zou 
fen op dezen Lyst nog plaets konnen geven aen Arlie 

in Blindeman of Belizarius in 't Zondags Pak. Een 
tukje, waer in °t hoofdzaeklyke van °t deftige verhael 
van Marmontel in ene burlesque vertelling misvormd word. 
Men zal ongetwyfeld Lezers genoeg vinden , die "t lachen- 

lezen; maer zy die in Schriften van zodanig ene nas 
tuur geestigheid zoeken, en bitterheid wraken, zullen *t 
zekerlyk met verachting nederleggen. | 


M 
' 
Te 
D 
H 


lo  RENVOUO RN ZEDIG ANTWOORD. 





Eenvoudig en Zedig Antwoord, aan den Wel Eerw. Heere 
P. HOFSTEDE, wegens de Voerftelling , of de Hooge Overa 
me? aan ving der Re ranten dry verguns 

van o e Godsdienstoeffening of zy 
oopluikende geduld werd, In e Gravenbage by J. du Mee 
en F. Staatman. Jn gr. oĝavo 58 bladz. 


merk van den Eerwaerden Hofflede, in *t voorítellen 
dier vrage, derzelver noodgaeklykheid of nuttigheid , en 
^t belang dat zyn Eerwaerde in derzelver beantwoording . 
kan hebben, behelst dit Antwoord, in zeker opzicht , 
hoofdzaeklyk ene uitbreiding of nader bekrachtiging der 
: bewyzen, in een deawegens voorheen uitge even Brief (*) 
bygebragt. De Autheur maekt er inzonderheid werk van 
om de voorbeelden van openlyke bevoorregting en hand- 
having zyner Societeit onderfcheidenlyk in ?t helderfte 
daglicht te (tellen; en doet daer op ten klaerfte zien, dat 
dit hoogloflyk gedrag van ’s Lands Vaderen, geduurende 
ene reeks van 140 jaren, ontegenzeglyk toont, dat die 
zogenaemde Eeuwige Edicten enz. , waer op zommigen 
zich in dit geval beroepen., geheel vernietigd zyn. 


B enige voorafgaende aenmerkingen over ’t oog- 





Dieet of Levens-Orde: door den Heroemden Heere JOHANN 
GOTTLOB KRUGER , Doftor in de Geneeskunde en in de 
Wysbegeerte; Hoogleeraar te Halle; Lid van de Rooms 

" Keizerlyke Academie der Natuur-onderzoekeren , en 

van de Koniuglyk Pruisfifche Academie der Weeten- 

fchappen. Uit bet Hoogduitsch vertaald door j. W. &us- 

TIG. Voor den Vertaaler. Te Groningen, by H. Veche 

nerus, 1769. Gr. OGavo, 320 bladz. 


i 





Enigvuldige Werken zyn er in ouden lagteren en hea 

VE dendaagíchen tyd gefchreeven over de Levenswyze 
m de gezondheid des lichaams te bewaaren , behalven de 
Verhandelingen en Regelen in de meeste famenftelzels der 
Geneeskunde ingevoegd. Men mag hierom zeggen, dat 
%er minder gebrek is aan goede Regelen , dan aan de apval= 
ging derzelven: wyl veele meníchen zich niet verledigens, 
. | o 





—— - €*) Zie N, Vaderl. Letter - Oef. DL D. bl, 573. 


Lec a "pai feredsdeeenr uuo oo CS X. 











` ts 


Je G. CRUGBR LEVENS-ORDE, Zon 


of *t niet der moeite waardig achten hier over veel te lee- 

zen of te denken, en nog minder werk maaken om de 

voorfchriften hier omtrent gegeeven te volgen. Ondertus- 

fchen tragten de Geneesheeren , het wig hier van begry- 

de, door nieuwer en nienwer Schriften de menfchen 

ier toe op te wekken; doch dikwils met weinig of geen 

beter gevolg dan Zede-Schryvers door vernieuwde wer- 

ken over de Zedekunde, en het belang van deeze , aa voor 

ieder mensch zelve als voor het algemeen, de menfchen 

tot betragtinge van hunne pligten brengen. Dan, het zy 

205 dit belet egter niet dat goede Werken over de Zede- 

kunde, en goede Regelen ter bewaaringe van gezondheid 

haare nutttigheid en waarde hebben, en van het verftandig 

en redelyk gedeelte des menschdoms ten hunnen voordeel 

gebruikt worden (*). De Geleerde KRUGER, door andere 

werken reeds zeer algemeen, en ook onze Vaderlandera 

bekend, heeft op dezelven ook nog dit over het gedeelte 

der Geneeskunde, de gezondheid te bewaaren , laaten vole 

gen, en het zelve uitvoerig, in een gefchikte orde, en 
met zo veel klaarheid verhandeld , dat het van Geneeskun- . 

digen niet alleen, maar ook van byzondere perfoonen, en 

van maar gemeene kundigheden en vermogens» en nu in 

T0 00007 ^^, ook van onze Landsgenooten kan 

vindt in het zelve zeer veel goede 

welken wel begreepen en gevalgd 

*id van veelen zouden bewaaren en 

len. Alles is beredeneerd , en het 

chtigen Dei gefchreeven , za dat het 

n geleezen warden : de Schryver 

voorkoomende zaak , wel eens wat 

nin- of meerdere langwyligheid onte 

aar op hy dit doet, en de aangele- 

id der zaake waarover, maakt dat 

rdriet baare, Zie hier hoe het Werk 


geheel vervat. Het eerfte heeft tat 

dbeid te bewaaren 3y, Het tweede , 

n zyn. Het derde, Hoe men 

Het eerfte is het uitgebreidfte, 

5 en met reden, want de gezond- 
: heid 


(*) Men vindt eenige Leefregelen, in een kort beftek, in de 
A Paderl. Letter-Of. Il. Deel, 2, St. blada YA. `" 





168 " Le €. KÉUGÉR 


heid te bewaaren' flrekt te gelyk om ziekten te verhoedert 
en het leven te verlengen. 
Van de Leven:-Orde , in °t algemeen , fpreekende , merkt 
de Heer KRUGER aan, waar in dezelve beítaat, welke nut- 
tigheid ze heeft, en dat dezelfde wyze, hier in gehouden , 
niet voor alle menfchen heilzaam kan zyn; zo wegens de 
byzondere gefchapenheid der menfchelyke lichaamen, Jdio- 
fyncrafie genoemd , als de gewoonte waar aan fommigen 
gehegt zyn, en welke niet minder verfchillende is dan de 
eigenaartige gefteldheid ; en elk dit van zich zelve best 
kunnende weeten, wordt met reden gezegd dat elk in zo 
verre zyn eigen Doétor moet zyn. Om dat de gewoonte 
veel invloed heeft op de gezondheid, en deezen van den 
menfche afhangt, raadt hy: zich aan alles te gewennen , 
maar aan niets te verflaaven. Om dat nu veele menfchen-, 
door een wanbegrip der Ouderen , in den eerften opgroei, 
een ongunftige lichaamsgefteldheid voor het verdere leven ` 
verkrygen, en aan verkeerde gewoonten, buiten hunnen 
Schuld, verknogt raaken, laat de Schryver op het voorge- 
. melde eenige aanmerkingen over de Opvoeding der Kinde- 
ren volgen. Men bederft de Kinderen , naar zyn oordeel , 
door al te groote zorgvuldigheid om hen voor de allerge- 
ringfte aandoeningen van de lugt, en alles wat men zich 
maar verbeeldt hun nadeelig voor de gezondheid te kun- 
nen zvn te behoeden; terwyl men ziet dat anderen, die 
vau *t begin af harden leeren, doorgaans, in den vroeger 
en ook laateren tyd gezonder en fterker zyn. Hy betrekt 
hoofdzaaklyk alles tot deeze Regelen : men gewenne de 
Kinderen alles te kunnen verdraagen , zonder aan iet zeda- 
nig te verílingeren, dat zy het niet kunnen laaten; men 
fta hun toe dat zy meer de orde der natuure opvolgen dan 
zekere fpitsvindige ftellingen, en verbiede hun flegts "t ge- 
ne klaarblyklyk tot hun nadeel ftrekt. Onder dingen den 
kinderen ten uiterften nadeelig rekent hy het eeten van on- 
- rype fruiten, en het drinken van kouden drank als zy ver- 
hit zyn. De beste drank meent hy, is fchoon bron- of 
put-water. Het befluit is: ,, Men gewenne hun in geen 
ding al te teder; men laate hunne gezondheid veel eer bee 
rusten op de natuur, dan op.de konst; men dwinge hen 
zo weinig als mogelyk; en, trachte hun meer door voor- 
beelden, dan door ftrenge zedelesfen , verftand , deugd en 
goede manieren in te fcherpen." 
. Hier op neemt de Heer KRUGER , tot de zes niet natuur- 
Late zaaken , doorgaans zo-genoemd, welken grooten in- 
vlo 





! ; 
t LEVENS-0RDE. aod 


Voed op onze gezondheid hebben, overgamde, eerst. in 
"üanmerking de Lugt; en na eenige eigeníchappen.derzelve 
“opgenoemd te hebben, onderzoekt hy hoedanig eene ge- 
fteldbeid der Lugt best is voor de gezondheid, |Zwaare 
Lugt, welke niet te droog of te vogtig is, en geen fchaa« 
delyke dampen heeft, oordeelt hy de voordeeligíte te wee 
zen; wyl de ondervinding leert, dat by zwaare Lugt de 
omloop ván het bloed en de. onmerkbaare uitwaasfeming- 
beter voortgaan dan by ligte Lugt. Ligte Lugt is, det: 
halve, niet zo goed: meníchen die wat aandoenlyk zyn., 
beweegen zich hier iù niet zo gemaklyk, om dat de uit- 
waasfeming minder is dan by een zwaare Lugt, waaromt 
‚tot verbetering eenige beweeging tot een zagt zweet bes 
Vorderlyk is; ook kan een glaasje wyn hier toe dienen. Al 
te. groote droogte der Lugt moet het menfchelyk lichaaut 
witdroogen; en het gevolg hier vah zal zyn, gebrek vau 
waterig vogt en verdikking van het bloed; en door de 
"lerke úitwäasfeming gaan de kragten van het lichaam vers 
looren. De droogte der Lugt kan, bínnens huis, door heg 
fprengen vän koud water , of door fterk uitdampende gee 
wasfen verbeterd worden. De beste drank is dan, volgens 
den Schryver, een docijer van een ci met wat fuiker ge- 
` ter daar op, een half glas rynfche 

onder malkander gemengd. Vog- 

vezelen; koudé en vogtige Lugt 

iitwaasfeming , terwyl warme. eg 

rrotting doet overhellen. Zwelligg 

` kleur ziet men veel by mepfcheg 

ewoonen, Men kan de vertrekken. 

en open te zetten tot verlugting -y 

nfteen of buskruid. Hier by voegt 

eenige aanmerkingen over andere 

ugt, haare warrite , koude, fchaa« 

lken of uit het voorgaande Lannen 

'eeder geleezen.worden. |. s 

ten en Drinken is zeer uitgebreid, 

lat hier in veele verfcheidenheden 

mt hier in overweging „de overs 

D ik; dan het Nadeel uit onihaatig« 

heid en te weinig Drinken ontffdande. Aangaande de béste 
Kost zegt hy : „ Hoe cakelvondiger eene fpys is ER hoe 
minder fcherpte zy heeft, hoe. nader zy komt ain E 
fchapenlieid ván onze. fappen „en hoe ligter zy daar fh kaft 
Overgaan , des te gezonder is zy. Spyzei en dranken vau 
IV. DEEL«.N. LETT, NO, je "OH Sep 


1io LO KRUGER 


een fterken finaak en reuk maaken zich aanftonds verdage , 
dat zy ook in het licheam hevige beweegingen verwekken , 
en haare vlugheid brengt te wege, dat het nut van geen 
‘langen duur ís, Dit alles heeft natuur gemyd by de fpyzen 
die zy zelve voortbrengt , betoonende hier mede dat 
“voor onze gezóndheid zorg draage. Daarentegen heeft de 
onst, die dit inzicht uit het oog verliest en de tong tot 
keurmeester aanftelt, geheel anders ‘er óver gevonnist; en 
fpyzen uitgevonden , die bevallig voor den fmaak, maar 
nadeelig voor de gezondheid zyn”, ` . | 
Spyzen uit Gewasfen en Dieren oordeelt hy beide nuttig 
te wezens de algemeene beftand-deelen van goede fpvzen 
inoeten zyn zekere olieagtige en aardfche deelen, welken 
£y in zich bevatten. Hoe dikwils men dagelyks fpyzen 
moge, meent de Schryver, wordt best aan de gewoonte ` 
‘Òvergelaaten: doch hy acht het een nodige talel-regel, de 
Spyzen ter deegete kaauwen. Spyzen die veel gelei in heb- 
ben zyn wel de voedzaamfte, gelyk het vleesch van jon 
gieren , doch het ís niet veilig voor de gezondheid zoda 
gen alleen te gebruiken, men moet 'er anderen uit sardge- 
wasten tusfchen voegen, Voorts maakt de Heer KRUGER 
eenige aanmerkingen over de verfcheide fpyzen ten aanzien 
Van de Landftreeken ; en „by gelegenheid van Brood, over 
de verkeerdheid van de kinderen met meel-pap of kaauw- 
wels van brood te voeden sover het onderfcheid der fpyzen 
Wt het Ryk der Planten en Dieren; en hoe dezelven tot 
gebruik bereid , gekookt of gebraaden moeten worden 5 
over de Speceryen , zout, azyn , ajuin , chatotten , fuiker , 
Nan welk laatíte hy geen vyand is of dezelve veroordeelt 
eh eigenlyk gezegde fpeceryen. Hier op gaat hy over tot 
Me Dranken ; de gezondíte is water; wyn kan ook met nut 
gebruikt worden ; en doet in zwakke geftelten dikwils meer 
goed dan alle artzenyen. By gelegenheid van den wyn 
windt men hier een uitvoerige befchryving van de verfciüil- 
lende foorten van wynen uit HOPFMAN. Brandewyn heeft 
«ok zyn gebruik, doch moet als een geneesmiddel aange- 
merkt, en niet uit gewoonte gedronken worden. Bier i$ 
vok geen verachtelyke drank; de melk kan voor fpyze en 
drank tevens verftrekken. Koffy , chocotaat en thee hebben 
hunne voor en ns declen, welken voornaamelyk , door de 
maatigheid en gefteldheid der genen die dezelven gebrui- 
ken , bepaald moeten worden ; aan kinderen oordeelt hy 
best geene koffy te geeven. Van de mineraate wateren 
fpreekende , meent by derzelver voornaame kràgt te be, 





LEVENS- ORDE» fti 


fizan ini den vluggen geest, en hierom niet té kunnen nages 
bootst worden ; fehoon hy denkt dat de geneezingen zo 
zeer bevorderd worden door de uitfpanningen en vermaak« 
Iykheden , welken men by de bronnen houdt en geniet y 
“als door het gebruik der wateren. Tabak en fnuif, fchaon, 
op Zich zelve als artzenyen aangemerkt, welken van fterk 
prikkelende kragten zyn, worden, door gewoonte, zone 
ler kwaade aandoeninge, en van fommigen nog met eenig, 
tnt gebruikt. 4 
Hier op volgt nu een ander Hoofdftuk van pud en 
Waaken. De rioodzaaklykheid van den flaap, tot herftelling 
van de verloore kragten , aangetoond hebbende , onderzoekt 
de Schryver hoe lang men moet flaapen, *t welk naar de 
verfchilfende gefteldheden en werkzaamheid der perfoonen: 
moet bepaald worden. Te weinig flaapen maakt kragtes 
loos, en, te lang flaapen, is, volgens de ondervinding, van 
dezelfde uitwerking. Lieden die met het hoofd arbeiden 
mogen langer dan lediggangers en handwerkers flaapen. 
Ook is een nfiddagflaapje niette veroordeelen; de natuur 
bet de dieren, alg zy gegeeten hebben; zich tot flaapen 
te dien, eu de verteering der fpyzen wordt 'er door be- 
vorderd; "Op den rug te liggen is kwaad, en geeft aanlei- 
oomen. 
it maaken 'geén gering deel uit vag 
en hebben grooten invloed op de 
'aaklykheid der beweeging en haare 
ond. Zy kan op alle tyden van den 
doch best in den morgenftond , als 
wpgereezen; althans voor den maale | 
n nog overgeblevene ftoffen in de 
lbragt,en de o 
n. Zy mag wel 
zel, moet naar 
k een iegelyk, i 
zn , welken hi 
1 het meeste nt 
KRUGER; ZY \ 
loch -wydloopi 
e » door arbeid 
füste heeft 5 bedienen, oordeelt hy o 
de natuur zelve leert. ` . 
Welke aandoeningen de Hartstogten op de menfchelyke, 
Sc maaken weet elk door bevinding ; nodig is het, 
erhalve bier op in de Leyens-orde behoorlyk acht te 
: 3 aan, 


119 Je €. KRUGER- - | 
4 
flaan. Toorn, fchrik, vreeze en droef heid ontítellen het 
lichaam , en zyn in 't algemeen nadeelig , en zoze iet goeds 
uitwerken, het is zeldzaam en aHeen by toeval; vreugde. 
en hope, in tegendeel, doen meer tot onderhoud der ge- ` 
zondheid en' des levens dan de kostelykfte artzenyen. Hier 
in heeft hy den beroemden HOFFMAN tot medeftemmer, 
Dienvolgens moet een jegelyk zich zelve naauwkeurig on- 
derzoeken tot welke hartstogten hy in 't byzonder over- 
helle; en zich benaarftigen om de nadeeligen door redes 
lyke befpiegelingen , of, zo deezen niet toereikende gevon- 
n worden, door zedelyke handelingen , door tegepge- 
ftelde hartstogten, of door andere middelen te maatlgen. 
Omtrent de Toorne merkt de Schryver, in 't byzonder „ 
aan, dat iemant die toornig is, zyn fpeekzel, °t welk te 
dien tyde een fchaadelyke eigeúfchap heeft, niet moet in- 
zwelgen maar uitípuwen „en niet kort na de toornige vlaa- 
gen eeten of drinken, en nog minder purgeer-of braak- 
middelen gebruiken. Aangaande het Studeeren , welk hier 
onder ook voorkomt , wordt geraaden ; ten minften zo veele. 
vuren tot beweeging van het lichaam , als tot het ftudeeren 
aan te wenden; noit aanftends na het eeten, of kort voor 
men zich ter ruste begeeft, fludeeren ; ja noit dan wanneer 
men een regte drift daar toe heeft, 8 , 
Nu volgt nog een Hoofdítuk van de Uitwer De 
gang, Waterloozing, onzichtbaare Uitwaasfeming enze. 
moeten alsze te weinig zyn bevorderd, en te veel zynde 
gemaatigd worden. Hier onder vindt men zelfs aanmerkin- ` 
gen over het wasfchen, kammen en blanketten. | 
Hier op gaat de Heer KRUGER over tot het tweede Deel, 
: Hoe Ziekten te verboeden zyn , "t welk zeer kort is. Wyl een. 
mensch niet altyd alle levens-regelen tot bewaaring der ge- 
zondheid “heeft waargenomen , of konnen waarneemen „ 
moet. hy de beginzels van opkoomende ziekten, zo dra hy. 
'er eenigen bemerkt, in de geboorte tragten te finooren, 
` door omzichtig te onderzoeken , waar in hy tegen de levens- 
órde mogt hebben gefeild „en dit, zo veel mogelyk , op de 
beste wyze te verbeteren, en de uitwerkzelen hier van te 
verminderen, Kan hy de oorzaak niet ontdekken , en begint 
zich reeds iet van eene ziekte te vertoonen, moet hy op 
Zich zelve acht geeven , waar toe hy trek , en, waar van hy 
afkeer heeft: wyl de involging hier van ,fchoon niet altyd, 
doorgaans heilzadm is tot afweering of vermindering vaú 
gene ziekte, Hier by worden nog eenige aanmerkingen de 
(c . . . yoe 


i 


LEVENS =ORDEe elt: 
woegd tot afwending van byzondere krankheden, welken 
byzondere opmerkingen vereifchen. 

Het derde en laatfte Deel van het Werk , ook kort 
vervat’ regelen , Hoe men booge jaaren bereiken konne. Na 
een onderzoek der oorzaeken van 's menfchen ouderdom 
en dood, zegt de Schryver, wie oud begeert te worden 
moet in de jeugd zyne kragten niet verkwisten door te veel 
en te zwaare lichaams- beweegingen, noch door veel te 
medicyneeren „inzonderheid purgeeren en aderlaaten ; hier 
by moet hy zyne hartstogtén beteugelen , behalven de 
blydfchap en hope, waar in hy zich wel mag toegeeven, 
Het ftudeeren en de arbeid des lichaams moet met het vyf- 
tigfte jaar wat verminderd worden. De ouderdom reeds 
aanwezig zynde, moet de verdouwing der fpyze , de ome 
Joop van het bloed, de ftoelgang enz. traag zynde gewor- 
den, door zagte wegen en middelen te hulpe gekomen 
worden, ! 

Die zyne gezondheid en het leven lief heeft, ziet, uit 
het gene wy gezegd hebben, dat hy in dit Werk goede 
Regelen ikan vinden, om de eene te bewaaren en he 
ander te verlengen. | 





Antbropotbeologia ‚ dat is, Aanwyzing boe men uit de Be- 
Jchouwinge des Menftben , naamelyk; zynes Lichaams, des- 
zelfs leden en derzelver verrichtingen ; der Ziele en baarer 
vermogens. Der vermeerdering en onderbouding des men- 
„Jcbelyken Geflachts, des levens, der geboorte , des oder, 
' doms, van bet levensperk , der ziekten, des doods, en der 
opftandinge van den dooden, enz. de Alsnacht , W^ysbeid , 
Gerecbtigbeid , Goedbeid en Woorzorge Godts kan kennen, 
Tot verbeerlyking van den 'grooten Godt, en tot flichting 
` des Naasten voorgefleld , door JOHAN HEINRICH SCHUTTE 
M. D. Landphyficus van °t Hertogdom. Cleef, oudfte 
Medelid van het Provinciaale Collegium Medicum te 
* Cleef , Uitvinder en Geneesheer van de Cleeffche Ge- 
zondbron. Uit bet Hoogduitsch vertaald door THEODORUS - 
WAN BRUSSEL. Mét koopere Plaaten werfierd. Te Am[ler- 
dam, by D. onder de Linden en Zoon. 1769. Gr. Oc- 
' favo, 327 blads. | ) 


E Heer scuuTTE de overtuiglyke blyken van Godá 
magt, wysheid en goedheid, uit de befchouwing van 
~ betmenfchelyk lichaam en leven, waar toe hem zyn beroep 
EE 3 ofte 


114 | yj H, SEHUTTE 


_onophoudelyk ftoffe had: verfchaft „ gezien en ondervoa- 
den hebbende, heeft nog wel in het vier en zeventigfte jaar 
van zynen ouderdom, zynen evenmensch „door aanleiding 
tot gelyke befchouwinge te geeven, willen opleiden, om 
hier door tot verheerlyking van zynen Schepper bewogen 
te worden. Men heeft veele en voortreflyke Werken over 
den aart ep eigenfchappen der natuurlyke wezens, met eem — 
zelfde oogmerk gefchreeven, en waar in ook het konfig . - 
famenftel van het menfchelyk lichaam wordt ten toon ge- 
fpreids doch de Schryver, onder deezen geen één vindene 
de ’t welk opzettelyk den mensch alleen. tot onderwerp 
heeft, werdt bewoagen dit gebrek door zyn Opftel te ver- 
vullen, Hy bepaalt zich niet enkelyk aan de befchouwing 
van het menfchelyk lichaam en deszelfs vermogens, maar 
voegt 'er ook veele dingen by, welken tot het leven des 
menfchen betrekking hebben. 1. 

Het Werk is verdeeld in agttien Hoofdftukken. De 
Schryver begint met de Schepping van het menfchelyk Ge- 
.flagt, en gaat dan over tot den Meníche in het byzonder; 
vertoonende het kunftig Maakzel des menfchelyken Li- 
‚ chaams , de Geftalte of het Postuur , de Grootte , Samenftel- 
ling der Deelen, en komt dan tot byzondere gedeelten van 
het zelve. Eerst komt voor het Hoofd en de Herfenen, 
hier op het Aangezicht, de Oogen en het Gezicht, het 
Oor en het Gehoor, de Neuze en de Reuk, de Mond, de 
Tonge en de Smaak, de Tanden en het Kaauwen , het 
Speekzel, de Keel, de Slokdarm, de Maage en Spysver- 
teering, het Alvleesch -fap, de Galle, Chyl en het Melk- 
fap, de Darmen en Melkvaten, het Hart en de Omloop 
des bloeds, de Ongevoelige uitwaasfeming, de Longe en 
de Ademhaalinge , de Stemme en de Spraak „de Affcheiding ; 
de Lever en de Galle, de Milt, het Net, de Nieren, de Pis- 
blaaze , de Voortteeling en Voeding der menfchelyke Vrugt 
in "e Moeders lichaam , de Zenuwen en het Zenuw - fap , de 
Levensgeesten en het Gevoel, de Spieren, de Beenderen, 
Kraakbeenderen , Banden , Peezen, de Nagels aan handen 
en voeten , de Hairen, Alle deeze deelen worden, elk op 
zich zelve, befchreeven „en het verwogderlyke in dezelven 
aaggewéezen, om er de magt.en wysheid van God in te 
doen bemerken. De grootfte naauwkeurigheid vindt men 
‘er niet in, doch deeze wordt ook in een Werk voor 't Gee 
meen geíchreeven, miet vereischt; genoeg egter tot het bee 
doelde oogmerk. ` | : 
‚ Zie hier tot een voorbeeld wat hy, na het geftel der Zes 
Er BENE nuweg 









| 
t 
| 


ANTHROPOTHEOLGGIA. ns 


ween en het gevoel overwoogen te hebben, zegt: ,, Ala 
de Gezigtzenuwen in onze Oogen fterker gefpannen waren,- 
als £e thans zyn, zoo konden wy wel meer des nachts in 


:} 't danker zien ; doch wy zouden, wegens de groote ge~ 


voeligheid , de licht(traalen, die by den dag in de oogen 
vallen, niet kunnen verdraagen , en zonder de grootte 
ne de oogen niet open houden, Waren de Gehoor - 
nuwen fterker gefpannen, zoo zoude een matig geluid ons 
zeer bezwaarlyk zyn, of ons geheel doof maaken; wy 
zouden alle beweegingen der lucht, den wind en al wat 
in de lucht zweeft, het gebrom der vliegen en muggen, 
met veel bezwaar moeten hooren. By aldien de Reuk - Zee 
nuwen fterker gefpannen waren , zoa moesten wy menigerly 
Onaangenaai reuk van veele uitwaasfemingen » efluvia, 
der ichaamen , des waters, van poelen,moerasíen en gooten , 
der dieren en der aarde, enz. gewaar worden. o de 
Smaak - Zenuwen fterker gefpannen waren, zouden defpy- 
Zen ong of al tg zout, al te fcherp, al te zuur, al te zoet, 
` Taren de Zenuwen in onze huid 
ude het minfte luchtje ons zeer 
al E koud zyn. y zouden 
iet kunnen en , aangry! » 
Le Het gaan, vi E doe 
aarlyk zyn. rtelyk 5 wy wa- 
n op aarde! daar in tegendeel 
ng der Zenuwen alles tot ge- 
1 vreugde ingericht is. ” 
ver over tot eene befchouwing 
leel van den menfche; ten aane 
igenfchappen en’ Kragten , Qn- 
fchatbaarheid , en Vereeniging 
nder hy ook van het Geweten 


menfche dus, in alle zynedee- . 
le laat het hier by niet, maar 
nderwerpen volgen , welken den 
in byzondere omítandigheden 
taat, de Huwelyks-Zegen, de 
iet affterven der Kinderen in de 
g Getal der geboorene Jongens 
»orte van elk mensch onder de 
de Ouderdom des menfchen „ 
Salomons befchryving van des 
Menfchelyk Leven, het Gadlyk 
H4 ` bes 


4 


. » Deese opgetelde zoosten zyn allen door den tyd nit 


1M ` , a GD POM RL 


het zaad voortgekomen. 


. s, Plaats, De natuurlyke groeiplaats deezer vrugten, 
smelyk daar ze van zelven in "t wild voortkoomen, is 
oscovien, Armenien, en elders. In Moscovien heeft ze 

de vermaarde Krnidkenner amman in 't wild groeijende ge- 

wonden, dog met draoge en onzappige vrugten, en het is 
zeker, dat alle de veríchillende tamme zoorten allengskens 
or de cultuur, gevalig uit het zaad zyn voortgeko- 

men CU "n 


: Hier op wordt aangeweezen de Manier om Abricoofeboes 
ween te kweeken , Abricogfan te droogen , Groene Ahricoo/en in 
se leggen, Geeonfyte rypa dies: toe te maaken , Geroos- 
se Abricoofen, Confüuuren van-Groene Abricaofen, op meer 
dan eene .wyse, Marmelaade van Abricoofen , Abricooferi 
Koekjes te maaken , Abricoofen droog te confyten , Syroop vara 


` Abricoofen te maaken. 


Zie hier wat van bet woerd, Adepti; zo geëerd ander de 
Chymisten, gezegd wordt. " Adepti noemt men de zule 
ken die in alle weetenfchappen, voornaamelyk in de Ges. 
wees-en Scheykunde, in geleertheid en.ervaarentheid boven 


. anderen uitmunten. By.eeuigen word het woord Adeptus voor 
‚ Receptus of Adoptatus verklaart, "t welk zoo veel wil zeg- 


gen, als iemand die uit een byzondere’ genade, tot iets 
verkooren en afgezondert is. Ook vind men ’er, die het 


Kever van Adipiscor , erlangen, afleiden , om reden dat de 


zulken Adepti genaamt worden, die uit een byzondere’ gee. 
nade iets verhevens in kennisfe en geleertheid , boven hune 
ne meedemenfchen verkreegen hebben.” THEOPHR. PARAS 


. ezLsus is de eerfte Schryver, die Ter gewag van maakt, 


Er 


en zig zelven een Adeptus genaamt heeft, fchoon hy veele 
wonderlyke zaaken heeft voortgebracht , heeft nochtans 
ge ervaarenheid geleert, dat hy een bedrieger was. Her- 
ND, zyn Leerling, voor ervarender en geleerder gehou- 
en dan PARACELSUS zelve, noemt zig meede een Adeptus, 
en roemt zig gelukkig wegens die gaave, zeggende in zyn 
werk» dat hy door. vlyt en zwoegen, een verhevener trap 
wan licht heeft bereikt, als zynen Meester, De Alchymise 
ten Of gewaande Goudmaakers wilden aok boven alle an- 
deret depti genaamt worden, noemende hunne Wysbe- 
geert meede Adepta; dog de ervaarentheid heeft ons ge- 
jeerts dat veele van deeze zoort van Geleerden, na hun 
eigen Eed: en dat van alle de zulken, die zy dwaas ge-- 
tos 0 | noeg 











„à 
e 


HUISHOUDELYK WOORDENBOEK. ` 439 


noag vonden, om aan hunne ydele voorgeevingen „geloot 
te daan, verteert te hebben, zommigen in de uiterfte ap, 
moede zyn vervallen, en van kommer en gebrek vergaan. 
ss Ansjovis , Encbraficbelus ; ook Apbia , of Apue ; (Clupea 
maxilla fuperiere longiore , LINN. Syf. Nature) , zyn Vische 
es van byna een vinger lang, zomtyds iets grooter. In de 


iddeland/cbe Zee zyn zy zeer gemeen en werden aldaar op - 


de kust van Provence , als mede by Genua , omtrent de 
maand Mey, Juny en July gevischt. "a Nagts worden zy 
gevangen ,iteekende de visíchers dikwils vuur of ligt op de 
vens van hunne fchuiten  dewyl hun dit een mee 
nigvuldiger vangst verfchaft ; dog men zegt dat die zo goed 
niet zyn, als de geene welke zonder vuur gevangen wor- 
den: Wanneer de vangst thuis gebragt is , worden ’er 
direct de koppen afgefneeden a Om reden dat dit Vischte dè 
gal zeer hoog en als in de kop heeft zitten, en deze "er 
aanblyvende , het gantfche Vischje zoude bitter maaken 3 
Men haalt ‘er mede de ingewanden uit , en pakt ze dan met 
zout in kleine tonnetjes of aarde kruiken. Te Bayonne, aan 
de Spaan/cbe Zee vangt men er ook veele die dezen naam 
voeren, dog zy zyn grooter, en komen digter by de Sare 
dynen of Sprot ; zy worden egter veel voor Ansjovis geílee» 
ten: Van den eigenften aart, zyn die, welke in zommige 
baren zo menigvuldig op de Zeeuw/che froomen en by Bers 
Bären gevangen worden: Deze en de vooren aangehaal- 
e zyn ’t best door hunne platheid van de egte Ansjovit. 
te onderfcheiden, | 
» De ingezulte Ansjovis is voor veele een lekkere. ver« 
fnapering , en worden veeltyds by "t defert geplaatst: Op 
een Collation maakt het ook geen onaangenaam fchoteltje „ 
en is zeer bekwaam om een glas. wyn goed te doen fmaa« 
ken; Gewoonlyk eet men ze als zalaad; Na dat ze van de. 
graaten zyn afgetrokken, laat men ze, ma maate zy zout 
zyn, in water of nog beter in dun bier uittrekken; {chikt 
ze dan rietjes op een bord of fchoteltje, en men nuttigt za 


met gehakte pietercely , boom-olyen azyn, als mede voee. 


. iemand die van de {maak houd, een weinig erego: Zy weke 
ken den eetlust op „en zyn zeer goed om de fpyzen te daer 
verteeren , ook worden zy in veelerlei zaufen gebruikt”. 
Een ander Artikel leert Gebeime Brieven ta /chryoen , die 

niemant anders leezen kan, dan die den fleutel beeft, Hier 
toe heeft men veelerlei caraGiers uitgevonden , die in plaats 
van letters dienen, welke Brieven derhalven niemand kan 
leezen , dan die de fleutel heeft , datis, die , welke weet, wat; 





ae — —; We, C HOME L 


woor letters of woorden doorde cara&ters verítaan worden 5 
egter-kunnen ze evenwel nog ontcyffert worden van men- 
fchen die daar in geoeffent zyn. Maar daar is een manier p 
om geheime Brieven te fchryven, die niemand in ftaat 
is te ontcyfferen, dan die geene welke de Brief fchryft , ep 
aan wien hy gezonden word; * welke aldus gefchied : De- 
Schryver des Briefs verkiest een klein boek naar welgeval- 
Jen, hier in zoekt hy de woorden op, die hy van 't begin 
af om te. weeten nodig heeft, en zet dan alleen maar de 
bladzyde, regel, en het hoeveelfte woord het in de regel 
$$, na vervolg in de Briefs als nu die geene, aan welke de 
Brief gezonden word , ook dat boek van dezelfde druk 
heeft, zo kan hy de Brief ontcyfferen en deszelfs inhoud 
weeten; daar ondertusfchen geen mensch in de waereld , 
die van dit geheim niet onderrigt is, of onderrigt zynde, 
dat boek niet heeft, zulks zal kunnen doen; en men bee: 
grypt ligtelyk , dat het tusfchen den Sehryver, en die geene 
san welke gefchreeven word , voorheen moet afgefprooken 
zyn, wat boek de fehryver gebruiken zal, en dat de ont- 
vanger des Briefs zulks moet hebben, en ook teffens ge- 
heim houden; zodanige Brieven kunnen in veelerley geval- 
Jen dienftig zyn, als onder anderen in oorlogstyden, daar 
de Brieven van aangelegentheid in de handen der vyanden 
kunnen geraaken, enz. … — 

- Hier wordt nog bygevoegd: Om een Brief met onzigtbaare 
Letters te fcbryven , die men zigt- en leesbaar maaken kan. Op 
meer dan eene wyze; als ook, Om de gefchreepe letteren 
gebeel uit te doen. 

t s, Byl- brief; die ook wel Water- brief genaamt word , is 
eigentlyk de Obligatie , of om beter te zeggen , het Rever- 
faal , waar door blykt, dat iemant hypotheecq heeft op. een 
zodanig Schip , dat door den Scheeps-timmerman op water- 
regt is verkogt, en welk hypotheecq volkomen zyn kragt 
houd, tot zo lange de koop- penningen ten eenenmaalen 
voldaan zyn: De vereischtens van een Byl-brief zyn 1. dat 
de naam van het Schip ‘er in uitgedrukt fta; 2. de voors 
waarden, waar op de koop is gefchied; 3. hoe veel er op. 
betaalt is, en wat zom ‘êr is op fchuldig gebleeven; 4. hoe 
veel intresfen daar jaarlyks van zullen betaalt worden 3 
g. dat fchip, masten, ankers , (ouwen, Seil en treil, als 
meede de perfoon en overige goederen van den koper , daar 
voor fpeciaal verbonden worden. Een dusdanige Byl- brief 
heeft preferentie boven alle andere fchulden , op de waarde. 
van het fchip met zyn toebehooren , behalven indien ‘er y 





HUISHOUDELYK. WOORDENBOEK. tag 


"is, waar voor hy moet agterftaan ; oek dient 
men verdagt te zyn, dat men in de Provintie van Holland 
n een dusdanige Byl -brief de veertigíte penning moet bee 

len”. . ` 

Wy zullen hier alleen nog op laaten volgen de befchrys 
ving der Draay-balfen: ,, Een Vogelen-geflagt door BRIS- 
son ‘en LINNZUS Torquilla en 7*ynx genaamt: deszelfs kene 
merken zyn , een rondagtige fpitze bek, ingedookene neuss 

sen, een rolronde tóng , die wormswyze, en by uitflek 

ig is, en een fcherpe punt heeft. 

s» Van dit geflagt is maar eene zoort bekend, zig in Hus 
ropa onthoudende , en die men voorjaars "t meest in derzei- 
ver noordelykfte gedeeltens ziet :- Linnæus in.zyne Faune 
Suec, noemt hem Cuculus fubgrifeus maculatus , reiricibus ep 
gris fasciis undulatis; dit vogeltje heeft de grootte van cen 

ik, en-is wegens derzelver fchoone koleuren eene 

der fraaifte van Europa; boven op-het lyf is het grys mes 
bruin en zwart overdwars, en als met golven gemengeld; 
van onderen is het roskleurig , met. zwarte dwarsftreepen 
` "TT  " osagtig wit, met zwart gefpik- 
1 bleekagtig grys , met breede, 

ze vlakken en golfswyze ftreepe 

yn geelagtig bruin , de bek is 

sleek-rood. Het wyfje is in alle 

van koleur als het mannetje, 

gewoone voedzel Mieren, dia 

reter door het uitfteeken zyner, 

een lymig vogt vast dat jet op’ 

e inflokken zonder dat ze aam 

maakt by gemeenlyk in oude, 

‚en broeid meest agt of negen 

luid komt zeer wel met eenige 

ereen; zeér woest en.wild van 

rd het jong uit zyn nest genoo« 

te om het te temmen: Hem in 

hy altoos zyn kop na agteren 

zulk een vreemde wyze , dat hy. 

aay-bals heeft verkreegen, ook 

kop even eens alseen kuif over- 

van den Draayhals word voor. 

nsen zommigen agten hem , ter 

ider dan de Ortolans ". ^ 

iggen , dat het van een zeer uit- 

aye Do groote verfcheidenheid 


129 . f. HUME ' 


van onderwerpen maakt dat het is iet voor allen ? men vinde 
Ser in wat men denkt en niet zou denken. De Lyst van 
èen groote menigte van Inteekenaaren toont dat het van 
veelen begeerd wordt. Wy vinden (ommige Artikels vry 
wel uitgevoerd : doch om van alle te oordeelen werdt meer- 
der en algemeener kundigheid vereischt dan ons vere 
meeten te bezitten. De Vertaaler en Schryver of Schryvers 
Sen zulke vyanden van de letter y, dat zy alle woorden 
van Griekfchen oorfprong , in*t gemeen met een y gefpeld „ 
met een dubbele ij fchryven. | 





Historie van Engeland. Door DAVID HUME. Uit bet Engelscb 
vertaald. Ilde Deel. Te Rott. by Lofel en anderen 1769. In 
groot oëtavo 648 bladzyden. | 07 


7 Olgens het Plan, dat wy ons in °t bericht van °t eerfte 
Deel dezes Werks voorgefteld hebben, om ons wel 
inzonderheid te bepalen tot het opgeven van de characters 
der Engelfche Vorften , zo als ze door de welbefneden pen 
dezes Historlefchryvers op "t papier gebragt zyn , (* 
ftaet ons, met den aenvang van dit tweede Deel, in de 
eerfte plaets het oog te vestigen op den oorlogzuchtigen 
Richard den I. die, zynen overleeden Vader, Hendrik den 
IL , opgevolgd , in *t tiende jaer zyner Regeringe , 6 April 
1199 D en geest gaf; wiens character hier aldus word af- 
ema e ' ` 
5 an Het luisterrykfte gedeelte dezes Konings geäertheit , 
beftond in deszelfs bekwaemheden tot den kryg 3 geen 
mensch, zelfs in die Ridderlyke tyden, bezat meer moed 
en onverfchrokkenheit dan hy „ welke eigenfchap hem den 
naem deed krygen van leeuwenhart, (ceur de lion.) «Hy 
haekte vuriglyk naer roem, voornamelyk, krygsroem; en 
naerdien zyn beleid in het veld niet minder was dan zyn 
moed, fcheen hy alle bekwaemheid te bezitten om dezelve 
te verkrygen. Zyne gevoeligheden waren insgelyks groot , 
zyn trots onverwinnelyk , weshalven zyne onderdanen , 
zoo wel als zyne naburen reden hadden te vreezen , dat 
żyne regering een geduurig toneel van bloed en verwoesting 


zoude uitgemaekt hebben. Driftig en oploopent van aert p . 


werd hy nogthans door zyne goede en kwade hoedanighe- 
den, welken aan zulk eene gefteltenis eigen zyn, onder” 


(*) Zie N. Pad. Lett, HI D. bl. 416. 


- ei be -— 


HISTORIE VAN ENGELAND.. tds 


| "ftheiden: hy was openhartig, vry , edelmoedig, oprecht 





en braef ; maer teffens wraekzuchtig, overheerfchende, 
eerzuchtig , hoogmoedig en wreed , derhalven, beter ge- 
fchikt om. de menfchen door de grootheid zyner onder- 
nemingen te verblinden, dan hun geluk te bevorderen, of 
zyne eige groothelt te bewerken , door eene gezonde en 
wel beleide ftaetkunde. " Zyne krygsbekwaemlreden fchy- 


pen hem, k de Historiefchryver verder aenmerkt , by 


de Engelfchen bemind gemmekt te hebben; fchoon 


Tegering onderdrukkend en enigermate willekeurig te noe- 


men zy, door de zware belastingen, die liy hun, dikwerf 
zonder bewilliging van de Staten of den Raed, oplei. 
'sKonings Broeder J'ebamnes zich, ma Richards dood, 
meester van den Throon gemaekt hebbende, en ’t Koning- 
tyk beheerfchende tot op zynen dood, in "t jaer 1216, be. 
toonde geduurende zyne Regering ène geaertheid, ,, diè 
niets anders was , dan een famenhooping van ondeugden, 
allen even laeg en verachtelyk voor zich zelf en verde 
voor zyne onderdanen. La rtigheit e traegheit, dwaes- 
heit, wispelturigheit, ongebondenheit, ondankbaerheit, 
verradery ,. dwingelandy en wreedheit, alle deze hoeda- 
nigheden, komen zoo blykbaer voor in de verfcheide om- 
Tandigheden van zyn levensloop, dat men de oude Gee 
[thiedíchryvers van geen ontrouw verdenken kan, wane 
neer ze het in hunne verhalen met zulke verachtelyke 
kleuren affchilderen. ” Echter moet men "er in zommige 
omftandigheden iets aftrekken , volgens het geen de Heee 
Hume meld, als hy wat lager zegt. ,, De vooroordee- 
len tegen dezen Vorst waren zoo groot, dat men ge 
loofde, dat hy eenen gezant gezonden had naer den Mi» 
famoulin , of Keizer van Marocco, om van denzelven 
befcherming te verzoeken, onder aenbod om van Gods. 
dienst te veranderen en Mahometaens te worden. . Dog 
fchoon ons deze vertelling gedaen word door Matth. Pa- 
fis, achtervolgens geloofwaerdige berichten , komt ze 
Rogthans , in zich zelf, onwaerfchynlyk voor; ten zy 
men alles wat ongeloofbaer is aen een zoo dwaes en on- 
dengend Vorst als Johannes , wil toefchryven, ——— De 
Monniken befchuldigen dezen Koning grootelyks van ons 
vruchtigheid en zelfs van ongeloof , en verhalen ons, 
s een voorbeeld er van, zeker gezegde van den Koning, 
op een tyd dat hy een zeer vet Hart gevangen had , en arta 
Hiep. Wat is dit dier dik, vet en wel gement, en echten 
rf 


124 7 D. HUME — 


durf ik zweren, dat bet nooit de mis gebeort. beeft! Deegg 
geestige fchimp op de welgevoedheid der.Priesters , mee; 

an alle zyne grouwzame misdaden, deed hem doorg; 
voor een Godverzaker.” 

Zyn oudfte Zoon, Hendrik de II, volgde hem in her 
Ryksbewind, werd 28 October 1216 plechtig gekroond. en 
gezalfd, en ruimde den Throon niet dan in het 56fte jaer 
zyner Regeringe , de langfte, welke in de Engeliche jaer- 
boeken te vinden is; zynde hy geftorven, 36 November 
1272, in ’t 65íle jaer zynes ouderdoms. ,, De allerbevat- 
baerfte omftandigheit van het karakter van dezen Vorst is, 
zyne onbekwaemheit In *t regeren , welke hem zoo wel ee- 
nen gevangen maakte van zyne eigen Staetsdienaren en guri- 
flelingen, en zoo weinig meester van zich zelf liet, d. 
Wanneer hy door zyne vyanden vastgehouden werd; uit 
deze oarzaek , eer dan van ` ` 
verradery , ontftond zyn ver. 
beloften, en zyne neiging tc 
groot, dat hy daer aen de d 
volks goed geloof en vertrou: 
ne mildadigheid jegens zyne g 
aen vreemdelingen; de verar 
zyn haestig misnoegen, zyn 
keering tot genegenheit. In p 
zyner Edelen te fnuiken, do 
wetten omtrent hunne mindei 
in zyne eigen regeringswys t 
flrekken , werd hy aengeze 
volgen, en zyn goeddunkely 
Staetsdienaren , tot de eenige 1 
In plaets van zich te fchikke: 
heit, naer de beflommerde « 
komlten, veroorzaekt door d 
nen oom, de verkwistingen 
heering der Baronnen, werd 
heffen door ongeregelde afper! 
te verryken, het volk verärm 
den. Van alle menfchen had 
fchikt om een dwingland te v 
van onderdrukking in zyne r 

eleid uit voorbeelden, hem 

ten, nogtans door het Gi 
verboden waren, en die ook 
` gotas 


N 


HISTORMÉ VAN ENGELAND. 124 


woede regering. Over *t géheel' mag men zeggen dat groo- ` 
ter bekwaamheden , gevoegd by de goede gefteltenis van 
dezen Vorst , hem behoed zouden hebben van in gebreken 
te vallen , gelyk die wäer aen hy onderhevig was, of, dat 
fnooder hoedanigheden hem in fteet gefteld zouden hebben, 
om die zelfde gebreken te handhaven en te verdedigen. 
— Deze Vorst was vermaerd wegens zyn godvrucht, 
eerbiedigheit en het naerftig bywonen, van den openbaren 
Godsdienst ;; een gezegde van hem , met opzicht daer toe, 
word by de Oude Schryvers met lof gemeld: twistende 
met Lodewyk IX van Vrankryk, omtrent het gene te vere 
' kiezen was, namelyk, eene Predikatie of de Mis , beweer- 
de hy dat de laetíte den voorrang behoorde te hebben, en 
zeide dat hy liever een uur onderhoud met eenen vriend 
verkoos , dan twintig weldoorwrochte leerredenen te hoo- 
rei, welken tot zynen lof uitgefproken wierden”, ` 
Op 's Vorften dood maekte men allen mogelyken fpoed, 
om deszelfs oudfte Zoon , Eduard den I; voor Kóning uit 
te roepen ;-doch deze , buiten °t Ryk zynde, werd niet 
plechtig gekroond voor 19 Augustus 1274 ; zedert welken 
tyd hy 't Ryksbeftier in handen hield, tot op zynen dood, - 
y July 1307. 9, De ondernemingen, door dezen Vorst 
aet by zyne naburen, doch uitermate bemind en geëerd 
j^ zyne eigen onderdanen, gedaen, benevens de ontwer- 
pen welken hy fmeedde , en ook zeer na ter uitvoer bragt, 
waren voorzigtiger en regelmatiger aengelegt, zoo wel als 
voordeeliger voor het beftendig belang van zyn Ryk, dan 
die welken gedurende de regeringen van eenige zyner voor- 
of na-zaten ondernomen wierden. Hy herftelde het gezach 
der regeringe , °t welk door de flaphartigheit van’ zynen 
vader verzwakt was; hy handbaefde de wetten tegen alle 
de pogingen van zyne onrustige Baronnen; hy hechtte het 
Prinsdom Wallis volkomen aan zyn Kroon; hy nam de 
ste en krachtdadigíte maetregelen om, Schotland insge- 
Wé te doen , en fchoon de billykheit der laetfte onderne- 
ming redelykerwys in twyffel moge getrokken worden , 
beloofden nogthans de omftandigheden der twee: Ryken 
zulke zekere uitkomften, en het voordeel om het geheel 
Eiland onder één Hoofd te brengen was zóo zichtbaer „dat 
‘ay, die veel toegeven aen de redenen van ftaet, met op- 
zicht tot de handelwys der Vorften, niet genegen zullen 
wezen om dit deel van zyn gedrag mèt een gefronst gelaet 
-aen te zien. Maer Eduard, hoe berispelyk zyn gedrag, 
‘ten aenzien der rechtvaerdigheit, voorkomen mag, is een 
'" JV. DEEL. Ne LETT. NO. 3» I voors 


396 t D. HN U Ma 


voorbeeld voor een flaetkundig en dapper Koning ; by ` 
bezat vernuft, doorzicht , moed , ftandvastigheit en A | 
veríchrokkenheit; hy was zuinig omtrent verteringen die 
niet nootzakelyk waren, en wist aan den anderen kant, by 
gevoeglyke gelegenheden , de algemeene fcharkisten 
wel te openen: hy ftrafte de misdadigers geftrenglyk; hy 
was aenminnig en vriendelyk jegens zyne hovelingen en 
dienaers, en hebbende eene mannelyke geftalte , ervaren 
in alle lichamelyke oefeningen , en zynde tamelyk wel ge- 
maekt van leden , niettegenftaende de groote lengte en dup. 
heit zyner beenen , was hy in ftaet om zoo wel het gemeen 
in te nemen , door zyn uiterlyk voorkomen , als om de 
oedkeuring te winnen van lieden van oordeel, door zyne 
wezentlyker deugden”. Voorts tekent onze Historiefchry- 
ver nog aen, dat Eduard, fchoon hy een vriend der eet, 
ten en van het recht fcheen, echter niet gezegd kan wor 
den een vyand geweest te zyn van 't oefenen ener goed- 
dunkelyke macht. Mitsgaders , dat hy zeer werkzeem was 
in °t fnuiken der kerklyke overheerfchingen , en weini 
befmet geweest is met bygeloof, het voornaemfte gebre 
van tedere zinnen: alleen beheerschte hem fteeds ene drift 
voor de kruisvaert , doch deze was wezentlyk in die eeuw 
een. dorst naer glorie. ' 
Hy werd terftond opgevolgd door zynen Zoon Eduard 
den IL, die, door de woede zyner tegenpartyderen , 13 
January 1327 onfchuldig ontthroond, en op den daer zen 
volgenden 21 September wreedlyk vermoord werd. ,, Het 
valt niet gemaklyk zich een man te verbeelden, zoo our 
fehuldig en onbefproken , als deze ongelukkige Koning ; 
noch eenen Vorst min bekwaem om zulk een trots en op: 
roerig volk.te regeren , als dat welk zyn gezach onderwor 
pen was. . Hy had een aenminnige geftalte, was vaneen 
zachtzinnigen aert, en vertoonde generhande neiging tot 
- gevaerlyke ondeugden, des men zich, met den gzenvang 
zyner regeringe , natuurlyk rust en voorfpoed voorfpelde. 
Dan hy was genoodzaekt om het gewicht der regering aeg 
anderen over te geven, als zynde zelfs buiten Daer om het 
te dragen; dezelfde wankelbaerheit en gebrek van doof- 
zicht leide hem om Staetsdienaren en gunítelingen te vete 
kiezen , welken niet altoos gefchikt waren, om den hest 
hen toebetrouwt. waer re nemen; de muitzuchtige Grooten 
waren. verblyd over zyne weekhartigheit, en echter klaeg- 
den zy er over; onder voorwendfel van zyne Staetsdienz- 
. ren aen te vallen , hoonden zy zyn períeon, en tasten zyn 
"E ` | | 200 ge 





Quo WRTORRAVAN, ENGELAND. ` 342 ^ 


gehen terwyl bet ongéduldig. grauw , onkundig van 
le oorzagk dezer. bezwaernisfen, al de fchuld, op den Kos 
viogwierp em door deszelfa partyfchappen en geweldple- 
ingen de wanörde vermeerderde. Het was vruchteloos 
Lë te zoeken door de wetten , wier ftem , altoos 
zwak; tyden, door den klank der. wapenen niet ge- 
hoort werd; het geen.de Koning niet verdedigen konde, 
was aog minder bekwaerm om iemand van het volk te be- 
waren; het gebouw der regeringe werd door drift en ges 
eld van een gereten., terwyl de menfchen, in plaets van 
e m over de zeden Bugner eeuwe en de gedaente van 
het KN e regering, welke de ftandvastigfte en 
bekwaemfte, hand vereischte om te befturen, alle de misflas 
gen toefchreven aen den perfoon, die het ongeluk had van 
den toom des Ryks aenbetrouwd te wezen”. Men kan, 
glyk de haeikuncige Hume opmerkt, uit de Gefchiedenig 
van dezen Vprst leeren, dat men niet altoos kan zeggen „ 
dat ongelukkige Vorften een syrannisch gedrag gehouden, 
hebben, en de de muiteryen y Ki Volk asd voortvloei« 
jen van eenige. indrangen op hgnue vryheden en voorregs, 
ten loot de Vorst. Wiets an die natuur had hier plaets, 





an dezen Koning 
yen, bragt alles in 
le grqndregelen der. 
en de poging, our 
geeflyke misdaad „ 
onjng, en deszelfs 
1 geven konde. 
»pvolgde , en den 
aer 1377 , met wiens 
celt beffendig in de 
elfchen zyn geneigt 
met ene byzondere 
"ing aen te merken y 
k als de roemrykfte 
ord, De, heeríchap4 
nen mededinger en 
d hen met vermaek. 
de middelen, wel- 
ide, heiligen. Doch. 
*zen Vorst is prys- 
zingen „en Engeland 
1 moed, een langer. 
ns lands, dan waer 
` me 


328 D. HUME HISTORIE VAN ENGELAND. 


mede het in eenig ander tydperk begunftigt was geworden ; 
_ of veel eeuwen daerna genoot. Hy won de genegenheit 
der Grooten , en beteugelde echter hunne ongebondenheit 5 
hy deed hen zyn magt gevoelen , zonder dat zy durfden, 
ef zelfs genegen waren om te morren; zyn minlyk en ver- 
plichtend gedrag , zyne mildadigheit en edelmoedigheit , 
deed hen met vermaek zieh onderwerpen aen zyne heer- 
fchappy ; zyn dapperheit en beleid maekten hem voorfpoe- 
dig m meest alle zyne ondernemingen ‚en hunne onrustige 
gemoederen , gericht tegen eenen openbaren vyand, had- 
den geen tyd om die onlusten te voeden, tot welken zy 
van nature zoo geneigt waren, en welken door de rege- 
rings gefteltenis zoo zeer begunftigt fchenen te worden. 
Dit was het voornaemfte voordeel, °t welk uit Eduards 
overwinningen en veroveringen voortfproot. Zyne buiten- 
bndiche oorlogen waren, in andere opzichten, rioch op 

erechtigheit gegrond, noch tot eenigerlet nuttige einden 
ingericht. Zyn aenflag tegen den Koning van Schotland „ 
een minderjaarigen en eenen fchoonbroeder , ert het verle» 
vendigen van zyns grootvaders eisch van oppergezach over 
dat Koningryk , waren zo ontydig als on&delmoedig , en hy 
liet zich te vroeg affeiden door het fchitterend uitzicht op 
verooveringen in Vrankryk van de aetwinning van iets dat 
= mogelyk was, en dat wezentlyk , indien het verkregen 

werd, van eene duurzame nuttigheid voor zyn land en 


opvolgers geweest konde zyn. voordeelen welken hy - 


in Vrankryk verkreeg , fchoon voornamelyk toe te fchryven 
aen zyne uitmuntende gaven, waren onverwacht, en were’ 
den echter bevonden , zelfs gedurende zyn eigen leeftyd , uit 
de eige natuur der zaken, niet van wegen eenige onvoor- 
ziene toevallen, hem geene vaste voordeelen bezorgt te 
hebben. Doch de roem van eenen overwinnaer is zoo aen- 
lokkelyk voor "tr gemeen „en de hatelykheit tusfchen natien 
js zoo groot, dat de vruchtelooze verwoesting van zulk eer 
fchoon gedeelte van Europa, als Vrankryk, door ons ge- 
heel voorby gezien word , en nimmer aengemerkt is als 
een fmet in het karakter van dezen Vorst:en waerlyk , dik- 
maels zal het gebeuren, van wegen den ongelukkigen ftaet 
der menfchelyke nature, dat een Opperheerfcher , met een 
grooten geest begaeft, gelyk Eduard, die gemeenlyk alles 
im zyn binnenlands beftuur ligt vind, zich aen krygsver-: 
richtingen overgeven zal, in welken alleen hy tegenftand 


Ontmoet ; en zyn bekwaembheit en beleid volkomen oeffe- 


nen kan", 
el, Ptr- 


A. MATTHÆUS OVER DE MISDADEN. Hg 





Verbandeling over de Misdaden , eertyds in bet Latyn be- 
breven , door ANTONIUS MATTHÆUS, R. G. Hoogleeraar 
in de Regten op Utrechts Hoge Scbole. Nu in bet Neder- 
duitscb vertaald door een Lief bebber der Taalkunde , en ver- 
meerderd met eenige Aanmerkingen en Opbelderingen van 
JOH. DID. VAN LEEUWEN , R. G. Berfle Deel. Ta Utrecht 
G. T. van Paddenburg es J. C. ten Bosch 1769. Bee 

- baloen bet Voorwerk 280 bladz. in quarto., 


It Werk van den beroemden Regtsgeleerden A. Mat- 
J tbeus, in t Latyn , door alle des kundigen fteeds 
gretig gezogt , word thans den Nederduitfchen Lezer in 
zyne eigene fprake aengeboden, vermeerderd met en op- 
gehelderd door Aantekeningen , die in vele gevallen ten 
beteren verftande van den Áutheur konnen (trekken. Dit 
hetíle werd met ene nieuwe uitgave te meer vereischt „om 
ger tyd, wel eens tegen enige 
igen uitgelaten, en. hem zome 
ynen te hebben: waer by nog 
yd, of het jaer 1644 , omtrent 
toe betrekkelyk, min of meer 
zyn, die in dezen byzondere 
- Deze Verhandeling zelve is 
eerdheid overbekend , als een 
vertrouwen , dat ze in de aen- 
ndigen van Leeuwen geen min- ` 
;in zo verre ze alleszins bewye 
iid en oordeel uitleveren; en 
ı aen dit Werk, zo wel met 
nderheid tot onze later dagen, 
en. Hier benevens is het ge- 
je ingericht, dat het, in onze 
pgehelderd zynde , insgelyks 
?re Lezers ; voor zulken , die 
Regtsgeleerdheid , maer 't een 
ren na te gaen: ook zullen ze 
paelde Regtsgeleerde , ene me- 
ingen over verfcheiden Misda- 
verdere overweginge wel waer- 


met ene Inleiding, welke vier 
»ogleeraer maekt een begin met 
men een, misdaed noemt, en x 
i13 ~ "geen 


130 A, MATTHEUS 


geen daer toe in een bedryf vereischt word. Hier aen vol 
een onderzoek betreffende de perfoonen, die geocrdeeld 
moeten worden , ene misdaed te konnen bedryven, enge- 
volglyk deswegens ftrafbaer te zyn. Voòrts kotht hier in 
overweging tegen Wien ene misdaed bedreven: kan wor- 
den, en wel in hoe ver de wil des lyders' dier órhtrent in 
acht te nemen zy. En eihdelyk gaet onze Regtsgeleerde 
na, wat men te denken hebbe, van de verfchillende ver- 
deelingen der Misdaden. -— Dit afgelrandeld hebberrde 
Delt onze Autheur zich voor , de, onderfcheiden. foorten 
van Misdaden te befchouwen; en 'bepaelt zich if dit gé- 
deelte, tot den Diefítal, den Roof en de Schade door on- 
gelyk dengedaen, In de ontvouwinge hier van kont telkens 
in aenmerking , waer in de genc EN WI 
derzelver ftraffe zy , volgens ht 
men daer van te oordeelen hel 
trent hedendaegsch , wel byz 
plaets heeft, en hoe de Wette 
zyn; als mede hoe de aenkla; 
te zamenloopen. Deze hoofdz 
heldering van verfcheiden byzc 
kelyk , met oordeel nagegden 
edragen. Om den Le: 
feed ‚dat ender de algemene b 
ene aentekening des Uitgevers 
. deelen, zullen wy ons bepalen 
gefteld word, rakende een diej 
Men vind "er, gelyk onze t 
in acht nemende ,dat’er in de ' 
‘ken word van ene behandeling 
‘op dien grondilag beweren; da 
“wanneer hy, in een tyd, dat 
‘zyn’, door honger geperst zyn 
“wegneemt 5: dewy! hy het niet 
„doen, maër om Zyne uitgehong 
brengen Zy, zegt by , om dit | 
‘by; 'dat, wanneer er openlyk 
“is, byzondere menfchen den v 
"fchuil én verborgen ‘houden ; 4 
“ten gebruike en algemeen nut ` - 
„te brengen: even en al eens als in een fchip, wanneer "er 
“gebrek aan fpys is, elk een van hen, die fcheep zyn, ge 
„noodzaakt wordt, het zyne ten algemeenen dienfte toe te 
Pbrehgen; L, 2. $. 2. Di de hg. “Rhod. de fati. ` 
t »» Dog, 





OVER DE MISDADEN. rsi 


» Dog, dit hun gevoelen, gelyk onze Autbeur vervolgt, 
wordt van my in het geheel niet goedgekeurd ; maar ik 
meen veel eer, dat men een onderícheid moet maken tus- 
fchen de misdaad en de flraffe : zo dat we belyden , dat "er, 
de fchaarsheid dringende , zelfs een misdaad gepleegd wer- 
dle: maar men nogtans de ftraffe , wegens de kragt van 
behoeftigheid ; den overtreder of vergeven , of zekerlyk 
verzagten moge. "Want wie zal een verítandig mensch 
ogertuigem, dat hy geen toeleg van winst te doen hebbe, 
die, de leeftogt ontbrekende; een’ ander zyn fpys ont- 
trekt, daar het duidelyk is, dat die zelfde fpys.door hem 
buit gemaakt wordt? En ‘er is geen rede dat hy de kragt 
van behoeftigheid voorwende , om aig van die hetelyke 
Haad. ten. eenemaal te zuiveren , nademaal een’ verftandig 
en braaf man geen zo groot geweld kan dengedaan wor- 
den., dac dy zig willens door eenige oneerlykheid bevlek- 
ken zoude; naar elk moet veel eer, in dergelyke gevallen, 
Haar €rckRO's woord, III effc. zyn ongemak dragen, dan 
dat hy een’ ander iets van deszelfs goederen zou onttrek- 
ken. ‘Voorts, het geen men bybrengt uit de 4. 2. S. 2. D. 
de lege Rhod. de jañs is vau die natuur, dat het weinig tot 
de zaak, die wy onder' handen hebben, zegge: want wy 
Baan toe , dat elk een, het algemeen nut zulks vorderende, 
die eetwaren , welke hy in zyn huis houdt, ter onderíteu- 
ning van den leeftogt moet voor den dag brengen; maar 
wy ontkennen , dat mer elk een' moet toeílaan, dat hy 
naar zyn goeddunken weghaale., waar aan hy gebrek, en 

een ander overvloed hadt. Dit moet door een openbaar ge- 

| zag der Owerigheid gedaan worden „en „zo lang als dit niet 
tusfchen beiden komt, zal hy een diefítal begaan, die van 
een ander mans Goed willende leven „iets bedriegelyk ont- 
nemen mogt. (0) Ja dit wordt mede doorde Zeevarenden 
A . ` à * . in 





- (a); Dit gevoelen van onzen Schryver wordt by velen Regt- 
geleerden gevolgd en geprezen, als onder anderen by den geleerden 
son, VOET în Comment, ad D. b. £. S 8. gelyk mede CARPZOVIUS 
prak. crim. Part. IL oe, 3 n. 42 edit. Hogendorp c. 76. $ 13. 
© feqq. daar toe overhelt , tot een rigtfnoer ftellende, dat IW, die, 
door hongersnood gedrongen zynde „-diefftal pleegt, met de gewone 
inffe niet beteugeld, maar hem dezelve of kwyt geftholden, of een 
| buitengewone , naar vereisch van zakén , en 's Regters ‘willekeur, 
opgelegt moet worden; dog het zelve fchynt eok ‘by velen ‚zo Regu. 
geleerden sis Gedsgeleerden , verworpen en gewraakt te worden y 

8 . A ` wag- 


335 E A. MATTHÆUS 


in genomen, zo dat ze, den mondkost fchaars begin- - 
nende te worden, een’ dief van de broodkast zeer zwaar 


- 


wanneer ze ftellen , dat men in de uiterfte nood een anders goed 
zoude mogen nemen, zonder de misdaad van diefital te begaan, ja 
zelfs, dat men in zyn geweten daar van vry zoude zyn. Z. ULR. HU- 
BER preleâ. jur. civ, ad Inf. tit. de obligat. que ex del. nasc. S 3. 
W. van der MEULEN în annotat. over de costumen en ufantien der 
Stad Utrecht rubr. 39. $8. & fn commentar. ad HUG. GROTIS jus 
belli C9 pacis lib. H. cap. 2. S 6. en anderen meer, ook MOORMAN 
Verbandel. over de misdaden, III Boek, 3 boofdd. $ 2. welke alle 
den groten HUGO de GROOT d.d, al te ver hier in volgen willen. Dan, 
wanneer men deze gevoelens eens wat nauwer inziet, zal men be- 
vinden, dat, wat de uitvoering der ftraffe belangt, dezelve zo veel 
van den anderen tiet verfchillen. Men zegt, wat de uitvoering der 
Straffe belangt. Want H. de GROOT die vryheid van een anders goed 
in de uiterfte nood te mogen nemen, zonder misdaad, gefteld heb- 
bende, uit hoofde dat als dan het eerfte en oudfte regt, van alle za- 
ken even gelyk te gebruiken „als of ze nog gemeen gebleven waren, 
weder zoude herleven , maakt des niet te min eenige uitzonderingen , 
en fchryft hier in eenige voorzieningen voor, ten einde die vryheid 
niet te ver getrokken, nog te buiten gegaan werde: waar van de 
eerfte deze is, dat zulk een behoeftige eerst moet beproeven, of hy 
door een’ anderen weg deze noodzaaklykheid van een anders goed te 
moeten nemen , vermyden kan, het zy met zig by de Overigheid, of 
by den eigenaar te vervoegen , en dien om fpyze te vragen: ten 
tweeden, dat men zulk eene vryheid niet toeftaan moet, wanneer- de 
eigenaar of bezitter in dezelfde nood is: en ten derden, dat de ont- 
nomene zaak , zoo mogelyk , den eigenaar weder gegeven moet wot- 
den, Onze Schryver nu, een onderfcheid makende tusfchen de mis- 
daad en de ftraffe, ftelt, dat in nood den eigenaar iets ontmomen 
wordende, zulks op zig zelfs wel éen misdaad zy, maar egter hem , 
die het ontmomen heeft , de ftraffe (let wel) of vergeven , of ten min- 
ften , zekerlyk , verzagt moet worden. Dit dan, met de bepaalde 
voorzieningen , van H de GROOT vereischt wordende , vergeleken 
zynde , zal ligtlyk blyken, dst een ontneming van een anders goed 
in nood, naar die vereischtens gefchied zynde, zulk een zy , waar 
van onze Schryver de ftraffe vergeven; en naar die yereischtens niet 
gefchied zynde , zulk een, waar van hy de ftraffe verzagt wil hebben: 
welk laatfte by. H. de GROOT ook niet zonder misdaad gefteld wordt: 
en dus zal er, in het uitvoeren der (offe, aan dat gefchil der Ge- 
leerden weinig gelegen liggen: maar onbetwistbaar zyn, dat men ook 
Dn de uiterfte nood , zonder de hier voren gemelde beproevingen ge- 
daan te hebben , of in het geval , wanneer de bezitter in dezelfde 
nood is, eens anders goed oatnemende, zig aan flraffe kan fchuldig 


¿ił 


. OVER DE-MISDADEN,-- . . 185. 


fraffen. Waar van 'er een merkwaardig voorbeeld is, bet 
welk onze jaarboeken opgeven: te weten, vyf Rotterdam- 
, | iche 
maken ; voornaamlyk in zulk een nood ,-als waar van, alhier op het 
einde dezer S gewag gemaakt wordt; ten einde door het ontftelen 
van enigen de fchaarsheid groter wordende, en daar uit een geheel 
ebrek ontftaande, alle de overigen , die anders door eene matige 
deeling het nog langer zouden kunnen uithouden , niet dadelyk van 
honger vergaan. Het gefchil zelve nu betreffende, of wanneer iets 
in de uiterfte nood den eigenaar ontnomen wordt , zulks eigenlyk eeg 
misdaad kan genoemd worden, dan niet, dunkt my, kan duidelyE 
beflist worden met de woorden van sALoMo Spreuk, Vl. 30,31. Men 
doet eenen dief gene veragting aan, als by fleelt om zyne^siel te 
vullen , dewyle by honger beeft; En gevonden zynde, by vergeldt 
‘het zevenvoudig: by geeft alle bet goed van zyn buis. Alhier doeme 
de wyze Spreukfchryver denzulken uitdrukkelyk een’ dief, en zegt, 
dat die, het geen hy om zyne ziel te vullen, wanneer hem hongerde 
geftolen hadt, zevenvoudig zoude vergelden , of, indien hy naamlyk 
zo arm ware, dat hy zulks zevenvoudig, of anders veelvoudig, ge- 
lyk zommigen het opvatten , niet vergelden konde, alle het goed van 
zyn huis geven. Welke benaming zo zeer niet op denzulken zoude 
pasfen, indien die daad zelve niet eens voor een misdaad konde ge. 
houden worden. Het zy derhalven een misdaad ; maar, de ftraffe 
belangetide, daar omtrent wordt mede gezegt, dat den zulken gêne 
veragting aangedaan wordt; neen, mear det hy ze liever met al het 
goed van zyn huis, als 't ware, afkoopen zoude. En dus is-deze 
Plaats eenvoudig te verftaari; terwyl sALoMo's oogmerk voornaamlyk 
was, om het onderfcheid tusfchen overfpel en diefltal aan te tonen, 
Waar uit dan het geftelde al verder blykt:- want, ftelt sAL oMo zulk 
een’ dief, die, om zyne ziele te.vullen, fteelt tegen over een over- 
fpeler, dog beide als overtreders der wet, en leidt hy uit derzelver 
kwade daden en gevolgen het onderfcheid tusíchen dezen en genen: 
af, zo volgt, dat gene, zo wel als deze, een misdaad pleegt. al> 
fchoon -hy het dede, om zyren buik te vullen. Ja, al wilde men 
deze plaats, omtrent de zevenvoudige vergelding, nog eigenlyker , 
in eenen ftrenger zin, verftaan , zo dat de flreffe, door de wet bee — 
paid, ten (de van sALOMo tot het zevenvoudige toe zoude ver- 
zwaard zyn, gelyk anderen het aldus opnemen , zal dit; al eeris toe- 
getemd wordende, het geftelde niet om ver kunnen werpen , neen 
maar in tegendeel nog meer ter beflising dienen, daar díe vergelding 
dan nog niet anders , als voor eene verzagte (rafe zoude moeten 
aangemerkt worden, als door welke zulk een dief gene veragting 
zoude lyden. Voorts merke men nog aan, dat de plaatzen uit de 
H. Schrift, welke men vindt by Matth, XII. 1——— 8. Marc, 1I. 
23— 29. en Luc. Viim 5. ter ftaving der vryheid van ftelen in 
SÉ 5 | e 


134 A. MATTHÆUS OVER DE MISDADEN. 


fche Schepen , in het jaar 1598 om de West na Oost-Indíen 
zullende zeilen, begonnen, terwyl ze in het nauw van de 
Magellaanfche Zee langen tyd waren opgehouden , zulk 
een groot gebrek aan brood te krygen, dat, terwyl het 
‘zeer fpaarzaam uitgedéeld wierdt, eenigen, die de hand 
àan de broodkast floegen , wierden opgehangen. Een* vari 
hen fchonk men , door tusfchenfpraak der overigen „ het 
leven, maar toen deze zelfde, niet lang daar na, op des 
zelfde misdaad betrapt wierdt , zo wierdt hy geworgd. Z. 

VERH. van RHEID Nederl. Gefcbied. XVII, boek , Madz. 767. 
Én. bladz. 436. ] | ee 


de uiterfte nood by het Pausfelyk regtc. 26. de confecrat. disting. P, 
verkeerdelyk ontvouwd, en door velen (Z. van der MEULEN d. l. p, 
377.) alzo verkeerdelyk aangehaald worden ; even, of de Heere caris- 
s aldaar zyne discipelen , welke , door het gezaaide gaande eu 
ongerende , airen geplukt en gegeten hadden , van diefftal zoude 
vrygefproken hebben: want dit verre van desfelfs oogmerk is, . De 
Pharizeën hadden de discipelen niet beftraft , om dat ze van eens 
anders gezaaide airen geplukt en gegeten hadden, want dit den Jo- 
den geoorloft was , volgens Deut. XXIIL 25. maar , om dat ze 
zulks gedaan hadden op den Sabbath, het geen de Phazifeën „ naar 
den letter der wet, voor ongeoorloft hielden , en waar op de verde- 
diging van CHRISTUS (aart, Wat nu Deuter. XXIII. 25 belangt, dit 
was alleen den Jooden diestyds toegeftaan, en wordt by het Pausfe- 
lyk regt al te algemeen gevolgd. Zies ook BYNKERSHOEK Obferv. jur. 
Rom. lib. I. c. 3. pag. 22. die aldaar. nog aanmerkt, dat zy, die 
airen plukken, indien ze dat van "t land, dat langs den weg ligt, of 
waar door de weg heen is, doen, geen dieven zyn, zoo maar zulks 
alleen lustshalve, gelyk geimeenlyk gefchiedt, gedaan werde; dog zog 
gewinshalve , dat ze dan dieven zyn, fchoon ze aan de actie van 
diefftal niet gehouden zyn, daar tog de eigenaar, die langs den weg 
zaait, in zulk een plukken fchynt toe te ftemmen, dog deze toe- 
ftemming den dader , zoo hy het gewinshalve doet , niet van de 
diefltal , maar alleen van de actie van diefftal vry houdt, org, 46. 
6. 8. D. de furt. Maar dat zy, die van 't land, dat niet aan den weg 
ligt, gewinshalve, plukken, dieven zyn, eu gehouden blyven, al- 
fchoon ze het deden, om hunnen honger te len", 


à `“ . 


Gee 








BERICHTEN OVER R ASIE, AFRIKA EN AMERIKA. 135 








Gti räpbiftbe , Natuurkundige en Historiche berichten over 

frika è én Amerika. Uit bet Frañsch vertaald, Twee- 
dein. Derde of laatfte Deel. Te Harlingen, ter Drukkerye 
" ein V. van der Plaats Junior 1769. Jn groot gung 735 
. blälzyden. 


Ñ Tit het bericht, dat wy vanhet Eet Deel dezes Werks 


WU SL Wd nml et DEL 
GY Zie TE. rat, Litirid DL D. birio, uni 


.. der 


136 BERICHTEN 


Het hier aen volgende Deel, waer mede dit Werk be- 
flooten word , leid ons door een aenzienlyk gedeelte van 
Afrika en Amerika; en behelst eerst, ene Reis van Kairo, 
de Hoof dftad van Egipte, naer 't Koningryk Sennar, van 
daer naer Etbiopie, en door Arabie weder te rug naer Kai- 
ro. Hier aen volgt ene verzameling van berichten rakende 
Amerika; waer in, ten aenzien van Zuid-Amerika; byzon- 
der Peru, en boven al de Provincie Paraguai , onder Peru 
begrepen, breedvoerig befchreven word , met nevensgaen» 
de melding van de voorríaemíte nabuurige Gewesten en 
Inwoonderen , die in deze wyduitgeftrekte Landftreek voor- 
komen. Voorts ontmoet men hier, verder Noordwaerds 
trekkende , een naeuwkeurig verflag vati °t gewest Guiana, 
de eilanden Cayenne, St. Domingo en Cuba. Daer aen zyn 
gehecht ettelyke aenmerkenswaerdige berichten betreffen- 

e Mexico , Kalifornia , Louifiana en Canada, benevens de 
aengrenzende Landen en verfcheiden Volkeren , daer en 
daer omftreeks woonachtig 5 mitsgaders een kort verlag 
van de Hud/onsbaei; waer by nog , tot een Aenhangfel, ge- 


voegd is, een onderfcheiden bericht van een niepw Eiland, ` 


in den jare 1707 , in den Archipel niet verre van Santorin , 
in Zee opgekomen. —— Uit de menigvuldige byzonder- 
heden, welken onze aendacht in ’t doorbladeren van dit 
Werk tot zich getrokken hebben, zullen: wy; om "er den 
Lezer nog iets zaeklyks van op te geven , hier mededeelen , 
het geen ons, wegens de ontlasting der Kaspi/cbe Zee one 
t oog gebragt word. a 
Het is bekend dat deze birinenlandíche Zee , uit de famen- 
loopende rivieren , die zich in haer ontlasten , zo veel wa- 
ters ontvangt, dat ze niet alleen het Koningryk Perfie 
maer daer en boven gansch Afie, zou hebben moeten over. 
ftroomen , indien zy „(geen zichtbare gemeenfchap met 
enige andere Zee hebbende, ) zich niet door onderaerd= 
fchen graften ontlastte, Hier tegen valt niets in te bren- 
gen. Maer de vraeg is , onder welk land van Afie ontledigt 
zy zich, en met welke zee vermengt zy zich onder de aet- 
de? Hier over heeft men wel inzonderheid twee gevoelens, 
die by deze gelegenheid te berde gebragt worden. 
sn Het eerst is, dat deze ontlasting onder Georgie door, 
in de Zwarte Zee gefchiedt, die van dit gevoelen zyn, ves- 
tigen het zelve op twee zaaken , welken het eenigzins waat- 
fchynlyk maaken. Voor eerst op den korten afftand , wel- 
ken men tusfchen de twee zeeën vindt, en die naauwlyks 
tachtig mylen bedraagt, Ten tweeden, zyn het de (ron: 


T OVER ASIE, AFRIKA EN AMERIKA. ^" 197 


men, die men in de Zwarte Zee vindt, en welken van °t 
oosten naar 't westen gedreeven worden , en voornaamelyk 
die fnelle ftroom van de Straat van Konftantinopolen. De 
Zwarte Zee, door deze vervaarlyke menigte van water, 
dat. dé Kaspifche Zee haár onder den grond toezendt, ge- 
zwollen zynde, is zelfs genoodzaakt zich te ontlasten, 
door het kanaal van Konftantinopolen in de Marmerzee : 
deze ftelling helpt , ten anderen , ook, om te ontvouwen, 
waarom in de Zwarte Zee de beweegingen geltadiger a en 
de golven heviger gaan, dan in eenige andere zee,’ 

» Het tweede gevoelen , welk onze reiziger omhelst, 
is, dat de Kaspifche Zee zich ontlast en ontledigt onder 
Perfie door, en zich, langs eenen weg van vier honderd 
mylen , onder den grond gaat vereenigen met den Indifchen 
Oceaan , by Ormus, in de Perfifche Golf. Zie hier zyne 
reden, die hy gevestigd heeft op het geene hy zelf gezien 
en ondervonden heeft." | 
9 Zyne eerfte reden is, dat men , door gansch Perfie , 
daar het zeldzaamer regent dan in eenig ander land, en 
daar zeer weinig rivieren zyn, water vindt, zo dra men 
maar-een weinig in de aarde graaft.” 
aa De tweede reden is, dat het water, welk gevonden 
wordt, over al wat zout is; nogthans drinkt men 'er van, 
en men-gewent er haast aan. Behalve deze reden, is "t 
op verfcheidene plaatfen van Perfie, redelyk gemeen, de 
aarde bedekt en wit van falpeter te zien; het zout is 'er 
 Ansgelyks zo gemeen, dat men °t fchier voor niet geeft. " 

` 9 Ten derden, zyn "er in-Perfie onbewoonde en onbe- 
bouwde landeryen , welken altyd een voet onder water 

a t welk niet anders dan van onder den grond kan 
komen, dewyl ’er noch beeken, noch fonteinen , noch 
bronnen in de nabuurfchap gevonden worden, en het 'er 
zelden regent, gelyk gezegd is”. 
aw De vierde reden is, dat deze onderaardfche wateren 
de fondamenten der huifen, die maar van aarde zyn, op 
verfcheidene plaatfen, ondermynen, en dezelven tot puin- 
hoopen maaken; dit ziet men voornaamelyk in de Steden 
Com en Cbhiras.” E 
: » De vyfde réden is, om dat men in de putten, of ke- 
PW, visfchen vindt, zo dra men die tot aan het water - 
heeft uitgegraaven : deze visfclien nu fchynen klaarblykelyk 

aar gekomen te zyn , door ofideraardfthe ontlastingen 
"tl eene-zee; die geene andere dan de Kaspifche kan wee- 
Yn, -dewyl "ergéén beek of rivier omtrent is. gelyk men 
Sé, l . reeds 


23% BERICHTEN OVER ASIE, AFRIKA EN AMERIKA. 


reeds sangewerkt heeft.. De PerGspon zyn by uitek wer. 
nuftig, om deze putten, of kerifes te maaken, ten einde 
bet gebrek van den regen te vervullen , voornasmelyk , wan 

tot Slagtmaad." 7 


` . Op het en van eenen heuvel, graaven zy, en 


hager graaven zy eene tweede ; de aarde tusíchem deze 
twee putten weggenomen hebbende, vereenigan zy dezel 
wen, 't welk hun seeds een kanaal geeft; een derde put, 
welken ze, op denzelfden afítland naar beneden maakeg:, 
en fnsgelyks, door 't wegneemen der aarde, vereenigen , 
vergroot dit kanaal; hier mede gaan zy voort , vervolgende 
altyd den afhellenden grond , tot dat de laatfte put , 
met het 'veld gelyk zynde, eene groote beek maakt, die 
echter genoeg helt, om op hunne landen uit te wateren , 
en door een goot of gruppel, dien zy met een fchop ger 
‘graaven hebben , derwaards geleid te worden. Dus. be. 
fproeidn zy buppe landeryen , die dor ep droog: zouden 
zyn, ten tyde van eene bovenmaatige hitte, indien het ge- 
brek der natuure niet door kunst en arbeid vervuld werdt, 
Doch het geen het tweede gevoelen bevestigt, is, dat 
mén , zo dra deze putten of kerifes gegraaven zyn, in den 
mand of opening van dezelven ziende, op den geond eene 
menigte van middelmaatige visfchen vindt , die laf. en Loan, 
keloos zyn, door hun lang verblyf onder de aarde , alwaar 
zy waarfchynlyk , deor ontlastingen van de Kaspifche Zee, 
gekomen zyn.” .. - TE 
Voorts worden dezulkem, die liefhebbery hebben om 
andere byzonderheden van de Kaspi(che Zee te weten; 
hiet gewezen ,, naer de fchoone en geleerde zeekaart ; 
die, op order van den Czaar, in de men 1719, 1740 
eg 1721 , door S. van Werden gemaakt, en door den 
Heer de l'Isle, eerften Aardryksbefchryver des. Konings 
van Frankryk en Lid van de Koninglyke Akademie der 


Weetenfchappen, op de middaglyn van Parys gebragt iss. 


men ziet op deze kaart aangetekend de verfchillende mis- 
wyzingen van de kompasnaald langs de kusten van de 
Kaspifche Zee, ten westen en zuiden.” : 


‚> Men kan ook nazien: les Voyages du P. Avril en die 


wers: Etats de l'Europe & d'Afe. in 4. Le Récueil dee 
Voyages au Nord, par Bernard. Tor. VII. Les Trassaa- 
tions Pbilofopbiques de l'année 1687. - Les. Memoires. de 4 
cademie des Sciences pour l'année 1790. L'Histoire Généale- 
gique des Tartars , €? l'Histoire de l'Empire de Rucfie add 
« if â- 


, \ 
. BERIGTRN. BRIEF. .VERTOOQ. . 3939 


Stralenberg. Men vindt in deze twee taarfte werken , dat 
‘er onder den twee en veertigften graad der breedte eem 
kolk is, welke de Tartaaren Cerabougas noemen , waar 
door de Kaspifche. Zee zich onder de aarde ontlast.” 


at 





Brief oan: N. n.. te Leeuwarden adn N. N. te Uecht, no- 
de aankondiging oan bet Vriefche Charterboek, $n de 

ede F'aderlatid/tbe Letteroefeningen, Vierde Deel N. H 

T: Franeker bj H. D. Lomars 1770. In gr. 8o. 9 bledz; 


IX Schryver van deezen Brief is niet voldaan , «over 
't gene wy van het Jriefche Charterboek gezegd 
hebben: met hoé veel, of hoe weinig grond, mogeh zy, 
wien de moeite lust, om zyne aanmerkingen met ons be- 
rigt.te vergelyken , oordeelen, Wy meenen "er niets yan 
te zeggen, dan dat wy in °t geheel niet verftaan , hoe *t 
woord ondankbaar op bl. 9. te pas gebragt wordt. Zo de 
Schryver goedvondt, dit wat nader op te helderen , op 
zulk eene wyze, dat het tot onze kennis komt, zou het 
ons zonderling aangenaam zyn. , EM 





Vertoog van een: beroemd Schryver over de orybeid der Druk- 
pers. Uit. bet Engelsch: vertaald: Te Amfterdam by-K. v. 
Tongerlo. 7n groot octavo 28 bladz. . MN 


N dit.Vertoog word ene tweeledige Vraeg beantwaard, 
Van waar komt bet dat Groot Brittanie een zo byzonder ` 
Poerrecht bezit; en is bet onbepaald gebruik deezer Vrybeid in 
t gemeen voor- of nadeclig? Dé Autheur vind de rede var 
dit voortecht in de gefteldheid der gemengdeé Regerings- 
vorm; en beweert dat het zelve, fchoon ’t met enige on- 
gemakken gepaerd moge gaen, over ’t geheel ten uiterfte 
voordeelig is, ja dat de Vryheid van Groot Brittanie , miet 
het handhaven of vernietigen van dit Voorrecht, ftaét' of 
valt, Men heeft dit Stukje, in °t Nederduitsch vertaeld, ` 
met enige aentekeningen verrykt, die ter bevestiginge óf ` 
change yan enige daer in, voorgeftelde bedénkinge 
dienen; en daer benevens ftrekken, oin den Lezer onder 
‘toog te brengen, in hoe ver 't een en "t ander ook ten 
denzien van ’t vrye Nederland in aenmerking kome. Hier 
door is dit Vertoog voor onze L,andsgenooten enigermate 
nuttiger geworden, daer °t bekende Plan, van nadere be- 
Paling der Drukperfe in ons Vaderland, veler oplettende 

heid hier omtrent op nieuw gaende gemaekt heeft. 7 
er. 





149 VERHANDELING. | ONDERWYZING. GNAfHO. 





Verbandeling over de Schimpfchriften. Uit bet Fransch vertaeM. 
Te Leiden by C. Heyligert 1769. In groot oâavo 12 blads. 


En zou dit Papier, onzes achtens, wel zo goed betyteld heb- 

ben, met de benaming van het Charaâer eens Schryvers 
van Lasterfchriften, of een foortgelyk opíchrift, waer aen de in- 
houd beter beantwoord, Het Character van zodanig enen word hier 
levendig gefchetst, en im deszelfs haetlykheid ten toon gefteld, met 
aenduidinge van °t lot dat dezulken fteeds te duchten hebben, die °t 
"er op toeleggen, om eerlyke en brave Lieden , door hunne kwaed- 
áertige lasterpen, waer 't hun mogelyk, te benadeelen: welk een en 
ander ieder oplettend redelyk Mensch behgerde te wederhouden van 
zich sen dat euvel fchuldig te maken, 





Korte Onderwyfinge in de Mond Examen. Zynde al bet gene een 
Stuurman noodig is te weten van bet loopen der Stropmen , Ban- 
ken, Vuuren , Dieptens, Rifenen Plaaten , als mede goede An- 
kergronden , de Winden uit Texel na de Indien , bet verbeteren 
der Compasfen, nog nooit voor dezen in bet ligt geweest , door 
eygen ondervinding opgeftelt, in korte Vragen en Antwoorden, — 

- Door een voornaam Liefbebber der Zeevaart. Te Amfterdam by 

.. F. Orzanti, 72 bladzyden in groot oQavo. er 

een Stukje van die natuur komt het boven al aen op ene 
nauwkeurige waerneming, en oplettende ondervinding; des be- 

. kwame Lootfen en ervaren Stierlieden de gefchiktfte beoordéelaers 

geacht mogen worden , die men , rakende deszelfs nutigheid zou be- 
hooren te raedplegen, eer men zich op de hier in medeg be- 
richten verliet. 





GNaTHoO, of de Ligtmis Vrygeest. Te Amfterdam by F. Orzani. 
1770. Bebalven de Opdracht 63 bladzyden in o@avo. 


ES fcherpe beftraffing der Ligtmisfery, met aentooninge der 
onredelykheid van "t involgen der dierlyke driften, en ontvou- 
wing der rampzalige gevolgen van een wellustig leven; voorgefteld 
in het afmalen van 't Levenstafereel van zodanig enen, doormengd 
met aenmerkingen daer toe betrekkelyk; die wel niet ongegrond, 
maer wat oppervlakkig zyn, om wezenlyke indrukfels na te laten, 





NIEUWE ` 
VADERLANDSCHE 
LETTER-OEFENINGEN., 





De Huis- Uitlegger des Nieuwen Testaments. Door PHILIPA 
PUS DODDRIDGE , Doktor en Profesfor der H. Godgeleerd- 
beid te Nortbampton. Uit bet Enpelsch in °t Neerlands 

overgezet. Tweede Deel, tweede Stuk. Te Amfteldam by 
P. Meijer 1769. Bebalven bet Voorwerk 468 bladzyden 


i 


dn groot octavo. 


Et hief ópgehoemide Stük vart dit nuttig Huisboek ` 
behelst dat gedeelte der Euangelie - Gefchiedenisfe , 
?t welk zich bepaelt binnen het tydbeftek, dat ?er vera 
loopen is, zedert 'sHeillands laetfte vertrek uit Galilea, 
tot op het begin zyner Lydensweke; welk gedeelte ‘hiet 
op de eigeníte wyze dls, en niet min bondig en oordeels 
kundig, dan het voorgaeride, ohtvouwd word; waer vat 
Wy reeds een en andermael den Lezer een ftael hebben 
. voorgedragen. Om nu ook in dezen nog iets van dien 
sert mede te deelen, zullen wy des Autheurs gedachten, 
over de zo duidelyke en nochtans zeer verfchillende vere. 
klaerde gelykenis van den verlooren Zoon, kortlyk opge- - 
ven, en voorts het toepaslyk gebruik overnemen. 
De Hoogleeraer Doddridge, aengemerkt hebpende, dat 
*s HEEREN oogmerk, in de voorgaende Gelykenisfen , Luk. 
V. r— 10, was, zyn gedrag te verdeedigen tegen dé 
verdenkende befchuldiging der Pharifeen en Schriftgeleer- 
den; Deze ontvangt de Zondaers, en eet met. bun; twyfelt y 
uit hoofde van den t'zamenhang, en de natuur van 't 
voorftel, niet, of de gelykenis vs. 11 — 32 is ook even 
daer toe betrekkelyk. ,, OnZe HEER en ZALIGMAAKER , 
elk onze Uitlegger fchryft, droeg deeze zeer aandoen- 
yke Gelykenis, met het zelfde oogmerk , als de boven- 
gemelden voor, om namelyk zynen Ommegang met boet- 
Vderdige Tollenaers en Zondaers te verdeedigen, en om 
tevens den Nyd der Pharifeërs te beftraffen, en alle op- 
regte Zondrouwige Harten aen te moedigen door de ziel, 
bewegendíte Vertooningen van de Goddelyké Bermhar- 
tigheit en Genade.” Ia gevolge hief van ontmpet men - 
Voorts ene gantsch klare, en, aen dit bedoelde. einde dẹ- 
IV. DEEL. N. LETT. NO. 4. K | zer 


* 


142 P. DODDRIDGE 


zer Gebykenisfe, zeer gefchikte ophelderende verklaring 
van ’s Heilands woorftel ; waer van de Hoogleeraer het be- 
paelde oogmerk ten flot voordraegt , met Jeíus de volgende 
tael in den mond te leggen. 

A Gylieden nu, die deze Gelykenis hebt aengehoord , 
zult ligtelyk zien, hoe onbetamelyk het gedrag was van de- 
zen Oudften Broeder , en welk eene ongevallige vertoonin 
hy in myne Gefchiedenis maekt. En ik verzeker u, ô gy 
Pharifeérs ! wanneer gy murmureert tegen de Vriendelyk- 
heit welke aen de Tollenaers of zelfs aen de Heidenen{*), 
op derzelver waeragtig Berouw en ongeveinsde Bekeering, 
door my betoond word, dat gy dan met even zoo quaeden 
glans te werk gaet als die Wrevelaers, en voorwerpen zyt 
van nog veel grooter blaem, dan hy, naer evenredigheit 
van den trap, op welke de Eeuwige Belangen der Men- 
Schen verhevener en gewigtiger zyn , dan die, welkg bloo- 
telyk tot den Tegenwoordigen Staet hunne betrekking heb- 
ben. " De befchonwing van deze Gelykenis, in 
dien zin, doet "er den ernftigen Doddridge, het volgend 
Toepasfelyk Gebruik uit afleiden. 





» Laet 


C. (*) Aen de Tollenaers, of zelfs aen de Heidenen.] Veele ` 
Uitleggers hebben deze Gelykenis overwogen, in het uitzigt van by- 
zondere toepasfing op de Joden en Heidenen ; en zy hebben aenge- 
merkt, dat de Morringen der Joden tegen de Apostelen , over. het 
prediken van 't Evangelie aen de Heidenen, (waer van men leest 
Handelingen XIII. vers 42 —— 50, XXII. vers 21, 22 en 1 Thes- 
fatonicenfen Il. vers 16.) vertoond worden onder het gedrag en de 
handelwyze van den Oudflen Broeder, Dit was zekeriyk een 
geval, 't welk in het doelwit van onzen HEERE vervangen wiert; maer 
Hy had ontwyffelbaer iet meerders in het oog. Hy wilde toonen , 
dat, by aldien de Pharifeen inderdaed zoo uit(tekend goed en deugd- 
zaem waren geweest gelyk zy zelve voorgaven te zyn, het echter 
ten hoogíten quelyk aen dat kar&kter zou gevoegd hebben, zich ze 
flosten. aen , en ergernis op te vatten uit, de Vriendelyke Behande- 
ling, welke eenig ongeveinsd Boetvaerdige mogt ontfangen. Dus 
veroordeelt Hy hier, en in veele gelykluidende tekften, hun Gedrag 
. uit bunne eigene gronden en beginfels ; fchoon Hy elders, by voeg- 
Zaeme gelegenheden, de valschheit van die beginfels aentoont, en 
ronduit hunne Huighelaery en Schuld acn den dag legt. Dezer- 
wyze Delt de fchrandere en oordeelkundige carvixus het ftuk voor, 
en het is vreemd, dat zoo veele Geleerde Schryvers, in eene zoo 
klaere zaek, zich zelve en hunne Lezers zoo zeer verbysterd, en 
niet weinig hoofdbrekens veroirzaekt hebben." 











HUIS-UITLEGGER. —^—— 143 





$ p baet ons hier, met alle behoorlyke oplettendbeit , de 
«|  ÁÀeadoenelyke Vertooning befchouwen, welke onze Genas 
d deyke en Weldaedige vkRLossEeR maekt, van de Dwaen 
luit der Zondaeren , en van de Onzferminges cops: Ontfers 
| mingen, die de HEERE befchryft als iemand welke ze zelf gea 
$. voeld; terwyI Hy in dat opzigt, zoo wel als in andere, 
het sügedrukte Beeld was van tynen VADER (*). [Ook tes 
keut zyne Hemelfche Welfprekendheit, met levendige trek» 
ken, de hartelyke Goedwilligheit af die wy.bewyzen , en 
tongevelusd Belang dat wy op zyn Voorbeeld nemen 
moeten „ aen en in de Afgewekenen die tot inkeer komen, 
en met hartgrondige Doetvaerdigheit tot den edelen en zae - 
lign weg van 'sugEREN Waerheit en van ongeguichelde 
Gegen erkeeren. ] ^... 

p: Wy bebben hier voor ons, ia deze Gelykenis [ten eere 
flea) een zeer levendig Zinnebeeld van het Karakter en den 
Staet der Zosadaeren. Zy zyn dezerwyze ongeduldig over 
de noodzaekelykfte Beteugelingen; dus zottelyk ingenomen 
met hunne eigene W'ysbeit en Bequaembeit , of Vermegenss 
en zoo driftig loopen zy , door de Goedheden van alen 
Hoogten en Algenoegzamen vADER verrykt zynde® met 
Ondankbaarheit- van Hein af, en zeggen tot GOD, Wyk van 
ms, want wy bebben geen lust in de kennis van uwe Wee 

gen(t). Zinnelyke en vleefchelyke Vermaeken en Lusten 
. worden driftig en vuurig gezogd; en misfchien worden ale 
le hunne Tydelyke Bezittingen en Uitzigten vry fchielyk 
betaeld en gefpild, aen "t genot van laege en vlugtige vols 
doeningen. Zoo lang de Middelen, om die Vêrmaeken te 
krygen, nog duüren, kan "er niet eene enkele ernflige ger 
e van GOD in hunne gemoederen plaets vinden. Eu daer, 

na, mogelyk , komen ‘er Rampen, zwaere en opééngetaste 

Ampen , over hen: maer zelfs onder dat Drukkende Ver 
driet, zullen. zy dikwils zich zeer &ommerlyk bebelpen eet 
Zy overgehaeld worden, om op eene Wederksering te den- 
en: tot dat eindelyk GODS GENADE, faemenwerkende met 
de Bedeeling eu Wegen van zyne VOORZIENIGHEID , hem 
iot eene betere Zielgeíteldtenis brengt. ” On, 

» Wanneer zy zichzelve naekt ziea en behoeftig; tot 
laefschheit tevens gebragt en verloren 3 wanneer. zy fo 
zich zelve komen, en “ gebruik met de oefening van hun 

' | $- 


KY Heb. La 
D Job. XXl. 14. 
K2 








144 | . P. DODDRIDCÉ 


Reden en Verftand weder krygen , die aenleggende tot de 
eenigfte oogmerken, waer toe het de moeite waerdig ge- 
weest moest zyn, dat zy ze ontfangen en aengelegd had- 
den: dan voelen zy de Weén van Boetoaerdige 
Wvoegingen; dan herdenken zy de Zegeningen die zy ver- 
loren hebben, en vinden zy zich benard door de Elende 
welke zy zich zelve op den halze haelden. En hter op wor- 
den zy door Gods Genadekragt geneigd, om in ootmoed 
en met alle nedrigheit hunne Dwaesheit te belyden, zich- 
zelve befchaemd op hunne aengezigten neder te werpen, 
voor, en weder te keeren fot, hunnen HEMELSCHEN VA- 
DER. Ook ftellen zy dat Voornemen terftond in "t werk: 
zy flaen op en gaen Boetvaerdig , tot nent. " 

an Maer ô! laten wy, met aenbidding, verwondering, 
en innig: vermaek, de Genaderyke Aenneming befchouwen, 
welke zy vinden by de beledigde Goedheit van cop. Hy 
ziet ben van verre; Hy heeft Medelyden met hen; Hy gaet 
hen te gemoete; Ja Hy ombelst hen; en Hy ftuit hun wee- 
klagen en breekt hunne zondrouwige belydenis af, door 
tekens van zyne wederkeerende Gunst. [Men hoore wat 
"er fet by den Profeet.} Is [niet] Epbraim my een dier- 
baere Zoon? is by [my niet] een Troetelkind? want fints ik 
gegen bem gefproken , (of ftraftael en vonnis tegen hem af- 
gekondigd , 3 beb, denk ik nog ernftelyk aen bem, (en blyf 
* ik zoo geduurig aen hem denken: ) daerom rommelt myn in- 

gewand over bem; ik zal my zyn's zekerlyk ontfermen , fpreekt 
de HEERE (*). . 

[De Vader des verlooren Zoons ontfing hem niet alleen, 
maer deedt hem naer zyn ftaet kleeden, en maekte om zy- 
nent wil een vrolyk Gastmael.] Dus verwelkomt cop dem 
nedrigen Boeteling ; dus opent Hy de armen van zyne 
Liefde om hem te omhelzen , midsgaders de fchatkisten van 
zyne Goedheit om hem te verryken. Hy bekleedt hem met 
den Feestrok [en Mantel] van e vERLossEns Geregtigbeit, 
en verciert hem [met den hemelfchen pronk des Heils, ] met 
de tooifels der Heiligende Genade (t); Hy eert hem met de 
tekens en onderpanden van zyne Aennemende Liefde , [ wel- 
ke hem ten Zoon en Erfgenaem felt Jen Hy begiftigt hem ` 
met, en vestigt hem in, de glorieryke J"oorregten en gees- 
telyke rydommen ($), van gyne Kinderen. En dit alles 
doedt Hy , met een onuitdrukkelyk vermaek, Hy is over 

0. . , bem 

(*) jer. XXXI. 20. (1) Zinnefpeeling op Jes. LXI. 30. 

[($) Engelsch Immunities ) peeling op } ` l 











Ki 


HUIS - UITLEGGER. 145 


beh orolyk met Goddelyke biyd/cbap; Hy zwygt (en rust 
met ftil genoegen ,) ín zyne Liefde [tot hem,| en Hy zal 
zich over hem als 't ware met gejuich verheugen. (*) En 
dit is de vrolykklinkende maet van 't Feestgezang: ,, My- 
ne Kinderen , die dood waren, zyn weder levendig; en 
fchoon zy verloren waren, zy zyn gevonden ! 

an Laten zich Hemel en Aerde veréénigen in die Goddes 
lyke Vreugde, en laten zy de blyde echo van dat Juichlied - 
alom doen hooren; [laten zy wedergalmen van dien hart- 
vertroostenden toon,] Maer laet ‘er geen Ouder Broeder ` 


‘zyn, die mort op de Toggeoendbrid en Gunst , met welke 


deze Doorbrengers [en Verlorene Zoonen] behandeld wor- 


den! Neen! laet elk hen liever verwelkomen in de Fami-: 


lie en ’ Huisgezin des negeren, en hier door alles aenmoe- 
digen wat maer een zweem heeft van geneigdheid om boet- 
vaerdig weder te keeren tot cop, en tot de waere Deugd. 
En laten zy, die dus ontfangen en aengenomen zyn, niet 
meer omzwerven ; maer laet hen veel eer door een heiligen 
naeryver de ftrikfte Godsvrees náeftreven , van hen die 
fints veele jaeren hunnen HEMELSCHEN VADER gediend heb- 
ben, zonder dat zy in eenige kenbaere omítandigheden 
of voorvallen zyne bevelen overtraden. [Hier toe zullen 
zy zoo veel te fterker gedrongen worden , wanneer zy 
indenken, hoe beminnelyk dat een getrouw , ftandvastig- 
gehoorzaem, en yverigwerkend karakter is, en welk een 
troost het-onfchuldig en welbewust gemoed aen hen geeft, 
die Ter, door cops Genade, in bewaerd of toe wederge- 
bragt worden: terwyl de Hemelfche Ontfermiag, aen hen ` 
hewezen, een edelen gloed van dankbaere ftandvastigheit - 
i: hunne zielen behoort blakende te houden. ] 


(*) Zeph. 1I. 17, 





De Zedeleer der H. Schrift , in de Hoogduitfche Taal be- 
Jcbreeven, door jJ. L. v. MOSHEIM , Kancelier van de Ko- 
ninglyke en Keurvorftelyke Hoope-Scbool te Gottingen. Vol- 
gens den vierden vermeerderden en verbeterden Druk ver. 
taald. Tweede Deel. Te Utrecht by G. en A. v. Pad- 

` denburg 1770. Bebalven de F'oorréden en de Bladwyzers 
818 bladzyden in quarto. | | 


Et tweede Deel van dit doorwrochte Werk , van welks 
algemeen beloop, en wyze van uitvoering, wy reeds 
| K 3 | |. voor. 


345 ‚Je Le V. MOSHEIM 


voorheen Verflag gegeven hebben , bepaek zieh tot het ond 
vouwerf der leerftellingen , die volgens zyne tael de Boete, 
of , gelyk wy gewoon zyn te fpreken , de Bekeering betreffen, 
De Heer Mosbeim in*t voorgaende 's Menfchen natuurlykem 
toeftand befchouwd, en getoond hebbende, waer toe de 
mensch vervallen is, als mede door welke oorzaken hy it 
dien ftaet des verderfs gehouden word, gaet nu over tot 
het voordragen van de middelen , die de neer den Mensch 
verordend heeft, om vam die natuurlyke etende verlost te 
worden; en bevlytigt zich ont de Leer der Bekeeringe , als 
den oorfprong van alle ware Godzaligheid , ten duidelykfte 
te ontvouwen. | 2 

Onze Zedeleeraer de Bekeering hier in ene andere*be. 
trekking befchouwende dan ze in de ftellige Godgeleerd. 
heid voorkomt, ftelt dezelve overeenkomftig met den aert 
en 't doelwit van dit zyn Werk, voor, als het eenig mide 
del ter heiligmakinge , en omfchryft ze dienvolgens aldus, 
ə» Zeis in het allgemeen die werking van de Godlyke get 
nadekragt in de zielen der van natuur bedorven en tot het 
goede onbekwaame meníchen, waar door de beletfeks wor- 
den weggenomen , die ons tot den waaren dienst van God 
onbekwaam maaken, en dearéntegen die eigenfchappen en 
kragtem verleend worden, welke wy hier toe noodig heb- 
ben, dat we onzen will en deszelfs begeertens den Heere 
toewyen en heiligen, en door onze werken en bedryven 
Desfelfs will aan ons volbrengen kunnen, zo ver het de 
zwakheid en onvolmaektheid van onze natuur, welke ons 
nooit ten eenemaal verlaat, gedoogt en toelaat.” 

Deze omfchryving der Boete of Bekeeringe word hier, 
in alle derzelver deelen , breedvoerig en onderfcheiden vere 
klaerd , met ene bondige wederlegging van. verfcheiden ave- 
rechtfche begrippen , die nu en dan door zommigen deswe- 
gens gekoesterd worden: zo ten aenzien der werkinge van 
de zyde des Allerhoogften en des Menfchen, als met op- 
zicht tot de kentekenen , die ter verzekeringe der oprechte 
Bekeeringe "t zy van ons zelven, 't zy van onzen Even- 
naesten kónnen dienen; met aentooninge van de omzich- 
tigheid, welke in 't beoordeelen hier van behoort plaets te 
hebben. De Heer Mosbelm heeft gene moeite gefpaerd, 
om dit gewichtig ftuk der Zedekunde ten volledigfte te be- 
handelen, en, om zo te fpreken, tot in de diepfte fchuil- 
hoeken van °t Menschlyk hart door te dringen; ten einde 
alle. ongegronde gedachten daer omtrent te ontbloten, al- 
le vleeschiyke bedenkingen tegen te gaen, en alle zondige 

uit- 





ZEDENLEERe. ` 147 


uitvluchten te wederleggen. Hier door zulien alle ernftige 
beoefenaers der Zedeleere, die dit Werk doorbladeren, 
fchoon de Leer der Bekeeringe anders aen te merken zy 
sls een locus communis of gemene plaets der Zedekunde , 
waer over men veelligt niets byzonders verwachten zou, 
in dit Stuk verfcheiden byzonderheden ontmoeten , die 
hunne aendacht bezig zullen konnen houden; en waer vau 
ze met nut voor zich zelven en anderen gebruik zullen kon- 
nen maken. Benevens die ftukken, welken bepaeldlyk de 
Leer der Bekeerjnge betreffen, en verfcheiden byzonderhe- 
den desaengaende met zeer veel ernst en nadruk in een hele 
der daglicht ftellen, ontmoet men in dit Deel nog eng niet 
ongepaste uitweiding over de voortreftelykheid der Chris- 
telyke en de gebreklykheid der Heidenfche Zedeleere; die 
wel ene herhaelde lezing vérdient, en by uitnemendheid 

hikt is, om den Lezer een rechtmatig denkbeeld van 

Heidenfche Zedeleer te geven, en hem de uitmiüntend- 
heid van °t Euangelie, ook ten dezen aenzien, dankbaer 
itt doen bezeffen. — - Ons beftek laet niet toe het hoofd- 
zaeklyke dier Verhandelinge , in de juiste orde en klaerheid 
mede te deelen; doch wy konnen niet voorby dat gedeelte 
over te nemen, waer in onze geachte Autheur doet zien, 
dat Socrates zelf de ongenoegzaemheid zyner Zedeleere o 
zich zelve reeds opgemerkt heeft, waer omtrent hy zich 
indezervoegen uitdrukt. ; 

» Socrates liet alle overige geleerde vraagen, die van de 
wyzen voorgefteld waren, aan haare plaats, en bewêerde, 
dat zig de mensch hierom alleen bekommeren moest, hoe 
hy zyn hart magt regeren. Wat gaat ons, zeide hy , de 
natuur, wat gaat ons de hemelloop , wat gaan ons plane 
ten, dieren en zo veel andere dingen aan, die zo fcherp 
en naauwkeurig tot dus verre onderzogt.zyn? Laaten wy 
Onze gedagten van den Hemel en uit de Waereld te rug 
roepen, en daar toe alleen befteeden, hoe we onze Ziel 
Verbeteren , en onze daaden naar de eeuwige wet, die de 
lioogfte God wil hebben waargenomen , mogen regelen. 
,Detze vermaaning bevestigde hy met zyn eigen voorbeeld. 
Hy leerde alleen de deugd, en beleefde de lesfen, die hy 
hen méedeelde, die zig aan zyne tugt overgaven. Zoude 
men nu gelooven , dat deze groote man, die van geene 
andere weetenfchap , dan van de zedenleer, wilde hooren , 
er zelf eerst aan getwyfeld heeft, of zyn onderwys veel 
koude uitvoeren * maar wat getwyfeld ? zelf gelooft heeft, 


dit hy, zo wel als alle anderen, vergeefsch werk zoude 
D 4 


doen, 


1348 .— Je Le V. MOSHEIM | 


doen , om. den ontaarten mensch te trekken, en tot eea 
geregeld en ordentelyk gedrag te beweegen? En nogtans is 
niets waaragtiger , dan dit. Socrates , die zo beftendige 
vriend van deugd, is de eerfte, die de vraag, onder zyne 
‚navolgers zo fterk vervolgd , te berde gebragt heeft; of de 
mensch , door leering en onderwys ‚tot een beminnaar der deugd 
kan gemaakt worden? En daar by nog de eerfte , die op deze 
vraag met neen geantwoord heeft, Hoe vreemd luidt dit ? 
Een man, wien 't meer om de bevordering van deugd, 
dan zyn Leven „te doen is, die alle verftapdigen verzoekt, 
hem in deeze onderneeming by te ftaan , en alle andere. 
. weetenfchappen aan een kant te zetten ; die ’er tot. zyn 
dood by blyft, dat niemand, dan een deugdzaame , geluk- 
kig wezen, en met grootmoedigheid kan fterven, belydt 
nogtans, dat het voor de meníchen onmogelyk is, ?t be- 
dorven hart met eene zuivere liefde tot de deugd te ver- 
vullen. Ongetwyffeld heeft hem ’t geringe nut van zyne 
werken , die hy, geduurende zyn Leven, ten voordeele 
van de Deugd hadt ondernomen, deze belydenis afgeperst: 
Een zyner bekwaamfte Leerlingen , /E/cbines , heeft ons een 
gamenipraak nagelaaten, waar in hy zynen Leeraar zelv' 
zyn gevoelen over deeze zaak zo laat verklaaren en voor- 
draagen, als hy gewoon was zyne ftellingen te verhandelen 
en te, bewerken. En'tis ontegenzeggelyk, dat hy hem 
geen vremd gevoelen heeft opgedrongen. Wy oordeelen 
het der moeite waardig, het einde van deze zamenfpraak , 
waar in Socrates zyne gedagten omtrent den oorfprong der 
deugd by malkander voegt, hier te plaatzen. De vrind, 
met welken hy fpreekt , verwondert zig , dat Socrates geens- 
zins wil toeftaan, ‘aat de deugd of door de geboorte, of 
door kunst en opvoeding , onder de menfíchen werde voort- 
geplant. Waarom hy gelegenheid neemt, hem te vraagen t 
an Op wat manier en wyze komt de mensch dan tot de 
deugd? Naar uwe gedagten behoort ze noch tot de din- 
gen, die van de ouders op de kinders voortgeplant , noch 
tot de geene , die ons door vlyt en toedoen van andere 
meníchen medegedeeld worden. En wat heeft dan dit zo 
onwaardeerbaar Goed voor een oorfprong ?? Hier op geeft 
Socrates een merkwaardig antwoord: ,, Ik vertrouw myne 
'kragten zo veel niet, dat ik zoude beftaan, deze vraag vol- 
ftrekt en zeker te beflisfen. Ik zal dat geen alleen zeggen, 
wat ik vermoede. lk ben van oordeel, ‚dat de deugd eené 
gaaf is, die van God komt. Een deugdzaame en verftan- 
dige komt my niet anders, als een Propheet en Waarzeg- 
: ger, 


* 








ts ZEDENLEER. E 149 


ger, voor. De kunst van toekomende dingen te voorzeg- 
gen, brengt niemand mede op de waereld. Ook is ‘er gee- 
Se (chool , waar in men ze kan leeren, De Goden verlee- 
nen ze onmiddelyk aan hen, die ze waardig oordeelen, 
degelve te bezitten. Met de deugd is het, zoo myn ver- 
moeden my niet bedriegt , even zo gelegen. Wanneer God 
bellooten heeft, dat een volk grooter worden, en boven 
andere zig zal verheffen; dan vervult Hy eenigen' daar van 


met verítand en deugd. Dehaagt het Hem integendeel, dat 


een Staat zal afneemen „en wederwaardigheden lyden; dam 
neemt Hy uit denzelven die mannen weg, die door hunne 
deugd en wysheid het Gemeenebgst onderfchraagden (*) "*. 
Wy ontkennen niet, dat Ter in deeze woorden iets te bee 
rispen en te verbeteren ware. En des niet te min geeven 
ze een zeker fchynzel, dat inneemt , en hem, die ze ge- 
fproken heeft, geen geringe hoogägting en Eere toebrengt, 
't Is veel, dat iemand zyn eigen handwerk, het werk, dat 
hy voor °t edelst en loflykst houdt, voor onvrugtbaar en 
gering uitgeeft. Men moet grootmoedig wezen, en eene 
overtuiging bezitten, welke geen tegenítand duldt, wan- 
neer men zig zo ver laat brengen. ’t [s veel „dat een man, 
welke geen anderen leermeester gehad heeft , dan zig zelv’ , 
het onvermogen der menfchen erkent, om zig en anderen 
van een waare deugd en godsvrugt te voorzien , en den 
Allerhoogften alleen de magt toeíchryft "t hart te verbe- 
teren. Hoe. gering worden zo veele andere Wysgeeren , 
wanneer men ze met Socrates vergelykt, die hunne artfeny 
voor de ziel byna voor niets anders opgeeven, als de zo- 
genaamde Kwakzalvers hunnen Levensbalzem, en hunne 
deezers en toehoorders met eene groote moedigheid verze- 
keren, dat niemand ongezond kan blyven, die hunne lese 
fen flegts wel begreepen en verftaan heeft”, 


(*) „ ZEsCHINEs sOCRATICUS. Dialog. I. num virtus doceri posfit f 
of de Deugd door onderwys voort te planten zy. Plato, de voor- 
naamfte van Socrates Leerlingen, handelt over deeze vraag in zyne 
twee zamenfpraaken, die hy de naamen van Meno en Protagoras 

eeft gegeeven. Meer van deeze zaak kan men vinden by Maximus 
Tyr. in zyn 17 onderzoek , dat tot opfchrift heeft; an virtus fit ars? 
of de deugd eene konst is? en in het twee en dertigfte, waar van het 
vpfchrift iss an quisquam divina forte bonus f'gt ? of de mensch 1 
Boor eene ingeeving van God, deugdzaam werde” ? 


50$ 


Ke ` Schrift. 


e 
\ 


350 Je E. SCHUBERT SCHRIFTM. -CEDACTEN. 





Schriftmatige Gedachten , wegens de Zaligbeid der geenen die 
buiten de waare zicbtbaare KERKE leven , door J. E. SCHU- 
BERT. Abt van Micbaëlftein enz. Uit bet Hoogduits ver- 
taalt, door E. SMIT, Krankenbezoeker der Gemeente , toega- 
daan de onveranderde Augsburgfcbe Geloofsbelydenis te 
Amfteldam. Te Amft. by E. Smit 1770. Bebalven ene korte 
Woorreden $$ bladzyden in groot octavo. 


Ne Leerreden van den Hoogleeraer Schubert, over Lu- 

cas XVII .11-- 19, enigermate by wyze van ene Ver- 
handeling uitgebreid. Op den grondílag van de Leer der 
Godlyke Genade over allen, die in het Geloof aen de Ver- 
dienften van Jefus Christus fterven, en het denkbeeld van 
de buitengewoone en geheime werkingen der Godlyke AL 
magt, ook in de kinderen , zelfs van ongeloovige Jooden 
en Heidenen , beweert de Hoogleeraer ; dat het mogelyk is, 
niet buiten de Onzichtbare, maer buiten de ware Zichtbare 
Kerk , zalig te worden; ja dat 'er inderdaed menfchen zyn, 
die ‘buiten dezelve bet eeuwige Leven werkiyk verkrygen. Deze 
gedachten , volgens zyne denkwyze , op verfcheiden plaet- 
fen der H. Schrift gegrond en beredeneerd hebbende, legt 
hy °t 'er voorts op toe, ten einde men geen misbruik van 
deze Leer make , om te toonen , dat men , fchoon dit waer- 
heid zy , zicb echter verplicht beboort te acbten , om zich uiter- 
lyk en openbaer tot de ware zichtbare Kerk te bekennen ,. in zo 
ver bet niet gebeel onmogelyk is : welke verplichting hy met 
verfcheidene reden aendringt. De Hoogleeraer be- 
handelt dit onderwerp wat algemener en oppervlakkiger , 
dan men wel verwacht zou hebben , uit het beloop van 
zyne andere Schriften : men zou byna vermoeden, of hy 
de bepaelder overbrenging van zyne denkbeelden, op- by- 
zondere omftandigheden , liever aen den denkenden Lezer 
heeft willen overlaten , dan zulks zelf uitwerken. 
Wat hier van zy, hy befluit dit Vertoog met ene ernftige 
vermaning, om dien Godsdienst, dien men openlyk aen- 
hangt , naerftig te onderzoeken , ten einde men zeker wete 








of men op den rechten weg wandele; om, hier van verze- . ` 


kerd zynde, zich te wapenen met een vast voornemen , 
van dien Godsdienst , tot aen °t einde des levens , openlvk 
te belyden; en ten laetíle , om zynen wandel indiervoegen 
in te richten, dat dezelve daer aen beantwoorde ; ook wel 
byzonder hier in; dat men zich gewillig houde aen de ferite 

2M in- 





C. DE VRIES INWYDINGSREDEN. . 151 


kingen welken in die Kerk, daer men toe behoort, plaets 
hebben , en zich wachte van niemwigheden in te voe. . 
ren, of gelegenheid te geven tot yerwydering of (cheuring 
der Gemeente. 





dingsreden over de Tempels , by gelegenbeid van ene ee 
elfen byeenkomftë in de ieu pebewende did 
plaats der Doopsgezinde Gemeente te Endfcbeidé, Door baren 
Leeraar CORNELIS DE VRIES. Gedrukt voor den Autbeur , 
en te bekomen te Amft. by Yntema en Tieboel 1769. Ih 
quarto 59 bladxyden. ? - 


EN zeer wel gefchikte Leerreden naer de opgemelde 
omftandigheden 5 als behelzende ene Oudheidkundige 
en Godgeleerde befchouwing, van den oorfprong der Fem- 
pelen , derzelver bygeloovig misbruik, en de hervorming 
Mer van, aenvanglyk onder de Mozaïfche , doch tot meer- 
der volkomenheid gebragt, onder de Euangelifche bedee- 
ling. Welke befchouwing den Leeraer aenleiding geeft, 
om zyne Toekoorders op te wekken , ter dankbare erken- 
tenisle van Gods genade, die hen met de Leer van 't Euan- 
gelie begiftigd , en in deze zo gelukkige omftandigheden 
gefteld heeft ; ter dankbare erkentenisfe van 's Lands Overe 
heden „die hen, in hunne vryheid van Godsdienstoefening , 
handhavenen , en van hun „door wier weldadigheid en zorg 
deze nieuwe vergaderplaets gefticht is geworden: met ne- 
vens e opwekking aen allen, om voortaen, met afie 
maerftigheid , het vereischte gebruik van dit Gebouw te ma- 
ken, en door een Godvruchtigen wandel te beantwoorden 
aen "t einde tot welk het zelve gefchikt.is; waer toe de 
Leerzer, ten (lot , den Albeftierder om zynen Godlyken ze- 


_ gen fmeekt. 





Bericht van de Gefcbillen tusfchen den Wel Eerus. en Zeer Gel. 
Heere j. M. BOON, Leeraar’, en fommige zoo Kerkenraady 
als byzondere Leden in de Gemeente , toegedaan der Onver- 

` ünderde Augsburg fcbe Geloofsbelydenisfe , binnen Delft. Te 
Rost. b P. Holfteyn en A. Bothall 1770.  Bebalven ene 
korte Voorreden 26 bladzyden in quarto, 


En lastig verhael van onlusten , tusfchén zyn Eerwaere 

4 den en enige Leden, groorlyks ontítaen , by gelegen 
heid, dat zyn Eerwaerde "er op gefteld was, om met de 
His 


152 .  BERIGT VAN GESCHILLEN, 


inwyding der nieuw gebouwde Kerke , eme verandering in 
het Kerkgezang te maken ; met naemlyk de tot nog gebruik- 
te Gezangboeken daer te laten, en de Gezangen van C. 
Beudiker , gedrukt in 1739 , en in 1750 herdrukt, in die 
Gemeente in te voeren. Dit heeft, volgens dit verhael, 
amerklyken tegenftand ontmoet ; en de Eerwaerde Boon heeft 
des niet tegenflaende zyn oogmerk willen doorzetten ; "t 
swelk aenleiding gegeven heeft, tot onminzame handelin- 
gen, daer haetlyke gevolgen uit voortgevloeid zyn. De 
Opftellers van dit Papier zetten: hunnen Leeraer in een zeer 
haetlyk licht, en beroepen zich ten fterkíte op de oprecht- 
heid van dit hun yerflag. 





Lesfen der W'jsbeit ; over de Gebreken der Menfcben. Uit bet 

. Fransch van den Heer DRBONNAIRE. Door P. L. Drie Des. 
len. Te Dordrecht, by A. Blusíé en Zoon 1769. Bebalven 
bet Voorwerk en den Inboud 1193 bladz. in groot otayoe 


TER is niets gemener onder der Meníchen kinderen , dan 
te klagen over de menigvuldige tegenheden, die hun 
op deze, Waereld overkomen „en nu of dan in ene mindere 
et meerdere gemelykheid te betuigen, dat velen derzelven ` ` 
bun het leven dikwerf ten minften lastig maken. Onder- ` 
tusfchen kan een bezadigd -oplettend mensch , *s Waerelds 
beloop en 's Menfchen gedrag in 't zelve befchouwende , 
wel dra bemerken , dat velen dier tegenheden , °t zy geheel 
of ten deele, flechts ingebeeld zyn; dat er niet weinigen 
door des Klagers eigen fchuld veroorzaekt , en, door °t ge- 
bruiken van verkeerde middelen ter afwendinge , verzwaerd 
worden 5 terwyl hy zomtyds , in °t onverduldig dragen der 
onheilen , daer benevens overflaet om te morren tegen Gods 
albeftierende Voorzienigheid, — — Langs dien weg be- 
werkt een groot aental van meníchen geen gering gedeelte 
der rampen , waer over ze gemelyk zyn , en maken de 
onheilen , waer voor men in dit leven bloot gefteld is, 
drukkender. Ene handelwyze te ongerymder , nadien ze in 
ftaet zyn, de ingebeelde tegenheden volftrekt te boven te 
komen, de wezenlyke te verzwakken, en *t geen er nog 
onafwendlyk mogt overblyven tot hun waer en beftendig 
` heil te doen gedyen; door hunne eigenliefde te beteuge- 
len, verftandige magtregels in acht te nemen, en zich eer» 
biedig aen de Godlyke Voorzienigheid te onderwerpen ; 
18 








! 
| 


DEBONNAIRE LESSEN DER WYSHEIT. .  1$3 


í 
iit heuchlyk vooruitzicht van een volmaekten gelukítaet 
na dit leven, den lydzamen dengdlievenden toegezegd. 

. Dit het Menschdom onder "t oog te brengen, hun de 
moodige onderrichtingen daer toe aen de hand te geven, 
die door redenering te veríterken, en ter daedlyke opvol- 
inge ten overtuigendfte gemoedlyk aen te dringen , is het 

ofdoogmerk van deze Lesfen der W'ysebeit. De Heer De. 
bonnaire ontvouwt in dezelven dit onderwerp van zo vere 
fchillende zyden, en met opzicht tot zo onderfcheiden fta- 
ter, en omftandigheden der Menfchen , dat dit zyn Werk 
gefchikt zy om van ene uitgebreide nuttigheid-te wezen, 
—— Het onderwerp, "t is waer, is wat uitvoerig beban- 
deld, voor al ten aenzien van hun, voor wien ’t byzonder 
gefchikt geacht mag worden; menfchen van eem min of 
meer gemelyken aert behooren doorgaens niet onder die 
foort van Lezers, van welken men verwachten kan „dat zy 
zo breedvoerig een Gefchrift, in 3 Deelen in gr. 8vo. over 
de gelatenheid , in ’t midden der tegenheden , met aendacht 
zullen doorbladeren. Doch men kan hier omtrent aen mere 
ken, dat zulks in dezen juist niet volftrekt noodig is. Dia 
‘er niet toe gefchikt zyn, om het ganfche beloop oplettend 
na te gaen , konnen zich van teen of ander gedeelte van dit 
Werk bedienen, 't welk bepaeldlyk betrekking heeft, tot 
hun character en de omítandigheden waer inze zich bevin- 
dens om hun gedrag in dien flaet met deze Lesfen te verə 
gelyken; wanneer ze 'er gemeenlyk enige nutte onderrich- 
tingen in zullen aentreffen, die hun, zo ze niet t'enemael 
verbasterd zyn , ter nutte bandleidinge zullen konnen (trek- 
ken, Zulk een gebruik kan ieder te gereeder van dit Gefchrift 
maken; om dat de Autheur, buiten de nevensgaende Fa- 
fels, die den zaeklyken inhoud van ieder Les kortlyk mel- 
den,in de laetfte Les ene beknopte herhaling van de voore 
naemfte grondregelen; geeft; volgens-welker geleide mem 

e wezenlyke byzonderheden gereedlyk kan nagaen; dat 
voorts van ene algemene nuttigheid is, en tot ene foort 
van Register (trekt , terwyl het tevens , over "t geheel, 
heilzame Lesfen den geest inprent. 


. Ver- 


154 H. OSDRIUS OVER DEN BDELDOM. 





Verbandeling over den Waereldlyken of Polityken Edeldom , 
getrokken.uit de vyf Boeken van HIERONYMUS OSORIUS. 

`. Portugies , Bisfcbop te sir.ves „over de Glorie. Nog vyf Boes 

- ken van den zelven, over den Waereldiyken en Christel yken 

. Edeldom. Int Latyn gefcbreven , nu vertaald door Joannes 
GEUR. Gedrukt voor den Autbeur , te bekomen ,-te Deventer 
by H. J. Friefewyk 1769. In oltavo os bladzyden. 


I5 dit Stukje zyn vervat de twee eeríte Boeken van opoe 
RIUS over het bovengenoemde Onderwerp; of men ten 
oogmerk hebbe, ook de overigen in onze Tele net licht te 
doen zien , word niet gemeld, alzo ‘er geen Voorreden is, 
die ons senduid wat de Uitgever. zich in dezen woorftelle, 
De Verhandeling zelve is geíchreven, in^t vooríle der zese 
tiende eeuwe „tot lof van den Adel, mits dat men in 't oog- 
houde , dat dezelve op de Deugd gegrond zy. De manier 
van behandelen heeft mogelyk gefmaekt in dien tyd; maer 
men heeft zedert die dagen deze Stoffe meermaels zo bee 
knopt en bondig ontvouwd , dat het der moeite niet waer- 
dig fchyne , ene ouderwetfche langdradige Verhandeling 
däer over te lezen; vooral niet in een zo ongevalligen en 
flordigen ftyl als deze wertolkt is. | 


` 





Tbe New Dispenfatory: containing I. The Elements of Phar- 
, macy. II. Tbe Materia Medica. II. Tbe Preparations and 
Compofitions of tbe new London and Edinburgb Pbarmacos 
oeias ; wich fucb of tbe old ones as are kept in te Shops c 
pi wbole interfperfed witb prattical Cautions and Obere 
vations. Tbe fecond Edision corretted witb large addition, 

x London, printed for j. Noute 1765. 


De Nieuwe Apotheek: inboudende 1. de Algemeene: Beginfelen 
der Artzenybereiding. II. De Materia Medica , of enkele 
zelf [Landip beden welken in de Geneeskunde gebruikt worden: 
JIL De Bereidingen en Samenftellingen van de nieuwe Lom 
den/cbe en Edinburg che Apotbeek , benevens zulken , oude e8 
nieuwe „als in de winkels gehouden worden. Alles doormengd 
met aanmerkingen en waarfchouwingen voor de beoefening. 
Tweede verbeterde Uitgaave , met breedvoerige byvoegzels. 

. Gr. Octavo 692 Mads, doorgaans in twee colommen gedrukt. 
En heeft reeds veele zogenaamde Apotheeken of Sa- 
E menftelzels aangaande de bereiding en vermenging 
| r 








d 


DE NIEUWE APOTHEEK. . 155 


der Geneesmiddelen, welken in de Artzeny-winkels in ge- 
reedheid moeten gehouden worden 5 van welken veele met 
gezach van eene of andere ftad geftaafd zyn, en de Apo- 
theekers van zodanig eene plaatze verbinden de enkele en 
famengeftelde middelen , in dezelven opgegeeven , in voor- 
raad te hebben, en naar de voorfchriften van zulk eene A. 
potheek te bereiden. Anderen, met meerdere vryheid ge- 
fchreeven , zyn uit veelen famengefteld , bevatten het beste 
uit dezelven uitgezogt en byeengevoegd, en, naar de be- 
kwsamheid van den Opfteller , meer of minder regel- 
matig en nuttig. Van deeze laatften zyn 'er ook veele 
voorhanden , en men krygt nog van tyd tot tyd nieuwen; 
De kennis der Geneesmiddelen , derzelver behootiyke be- 
riding, vermenging , en, inzonderheid der uitwerkingen ; 
‚op em in het lichaam des meníchen, is nog niet tet zulk 
een trap van volmaaktheid gekoomen, of 'er kan geftadig 
iet-bygedaan worden sja deeze , van zeer groote uitgebreide 
heid aynde , heeft minder vorderingen gemaakt dan de ove- 

ige deelen der Geneeskunde, de Ontleedkunde, de Dier- 


Iyke huishouding enz. Dit maakt, dat men nieuwe Wer, 


ken over de Artzeny- bereiding met gretigheid ontvangt , 
voornaamlyk als men in dezelven eenige meerdere volko- 
menheid en naauwkeurigheid bevindt , dan in anderen , 
waar van men zich tot nog toe bediend heeft. Hierom is 
ons ook met aangenaamheid in handen gevallen deeze nieu- 
we Apotheek, waar van wy den titel hebben opgegeeven , 
welke boven veel anderen te waardeeren is. 
Wy vinden dit Werk met veel oordeel famengefteld. 
Van de enkele middelen, gemeenlyk onder de benaming 
van Materies Medica begreepen, wordt hier niet flegts, 
gelyk in de zogenaamde Apotheeken , eene lyst opgegeeven , 
maar dezelven worden duidiyk , fchoon kort, befchree- 
ven, om de zelven te kunnen kennen; hunne eigenfchap- 
pen van reuk, finaak , kragten , werking en nuttigheid 
tangeweezen , als ook, hoe dezelven best bereid, en met 
andere middelen vermengd worden. . Men vindt er in, 
met alleen de Voorfchriften van Samenftellingen der Lon- 
denfche ep Edinburgfche Apotheeken, maar ook van veel 
anderen , welken van ouds of nog dagelyks in gebruik zyn, 
of ook op ftaande voet gereed gemaakt worden ; door- 
gans verzeld van beoordeeling over de beste wyze vat 
bereiding , vermenging , het gebruik en het nut welk men, 
met reden , yan zulk een enkeld of famengefteld middel 
kan wagten, en van welken geen nut te wagten is. Men 
- eeft 


$e ^ 
156 ^ DE NIEUWE APOTHEEK, 


heeft hier , derhalve, in een kort beftek byeen een bé 
knopte doch vry volledige Verhandeling van de geheele 
Materies Medica, zo wel, als de bereiding van famenge- 
ftelde middelen , het beste en uitgezogtíte uit de beste 


Schryvers en Schriften welken voor handen zyn, byeen- 


getrokken, de nieuwíle ontdekkingen niet uitgezonderd; 
waarom wy niet fchroomen dit Werk Doctoren, Apothee- 
kers en Chirurgyns, die het Engelsch verftaan, aan te 
pryzen , alzo het voor allen van nut zal komnen zyn, 
Schoon de Schryver niet goedgevonden hebbe zynen naam 
voor Het zelve te melden, is men echter genoeg verzee 
zekerd dat by de Heer LEWIS zy , die zich reeds door 
een ander Werk over de Geneesmiddelen by veelen ge- 
acht en bekend gemaakt heeft. Doch wy moeten nog 
wat nader tot het Werk zelf koomen. Een iegelyk bee 
grypt ligt dat men hier van geen korte fchets kan geer 
ven, om dat de zaaken niet aaneenhangen, en het meer 
gefchikt is om over deeze en geene dingen geraadpleegd , 
dan geheel geleezen te worden, Wy kunnen alleen de 
algemeene Verdeelingen aanwyzen „ en eenige enkele bye 
zonderheden uit het zelve voorhouden, 

Het is verdeeld in vier deelen. Het eerte vervat, in 
verícheide hoofdftukken-en onderdeelen der hoofdftukkea , 
de Beginzelen der Apotheek -konst, eene omíchryving en 
verdeeling der zelve, een algemeene íchets van de eigen- 
fchappen en betrekking der geneesmiddelen tot malkander 
I, van de Gewasfen. 2 , van.de Dieren. 3, van de Delfíto 
fen. Hier op volgt eene befchryving van de nodige ge- 
reedíchappen, en wat tot. den toeftel behoort; en dan de 
bewerkingen in dé Apotbeek , welken gebragt worden tot 
Smeking y Uittrekking, Zuivering , Kristal - maaking , Pre- 
cipiteering, Uitdamping , Disteleering, Sublimeering , Uit- 


. perfing, Uitdrooging, Fynmaaking, Smelting , Verbran- 


ding enz. . Van elk deezer werk(tukken wordt een korte, 
en zeer klaare befclryving gegeeven. Dus fpreekt de Schry- 
ver, by voorbeeld , van de Kristalmaaking: 


an Water als het warm is, doet een grooter deel van 


zouten fmelten, dan het koud zynde gefmolten kan hou: 
den; hierom fcheidt een gedeelte zouts van het fmeltvogt, 
zo dra het water begint te verkoelen , en groeit te fa- 
men aan de zyden en op den bodem van het vat.  Deeze 
zamengroeijingen, als ze niet te haastig gefchieden door 
een fchielyke verkoeling vau het vogt, of door fchuddinge 
in de zamenzetting geftoord worden, zyn doorzichtig , et 

| van 


~ 0 





DP NIEUWÉ APOTHRÉK. 15j 
vin eer regelmaatige gedaante , *elykende , op het danzien , 
nasr natuuriyKe voortgefproote Kristallen. 7 0 

Le Zoutett In éen groote menigte watefs deftholten kun- 
nen, op gelyke Wyze, tot litiphen vorigen ftaat van Kris- 
tallen herfteld worden; doot dp fmelting té ladten koo- 
ken; tot dat zo véel var het vogt is wéggedámpt; dat 
het overige, geheel koud gewWordén / te weinig £y , om hef ` 
zout gefmolten te houden. Gewoonlyk laat men de uitdum- 
ping o lang duufen, dat de Zotten eenige tedkenen vani 
Zamenzetting: beginnen te géeven/ zelfs in het heete wa- 
ter; door een vlies op des2elfs oppervlakte, welke minst 
heet is: te paaken, Als mén groote, fraayé en wel ge- 
vormde Kristallen wil hebben, is dit tydpunt wat te- laat: 
want als het zout zich reeds begint zamen te żețtèn, ter- 
wyi het nog zo heet is, zullen deszelfs deelen, als het 
op een koele plaatfe gezet wordt , te fchielyk en onregel- 
maxig tof maikandér koomen, Met vlies zal dan ook doer 
het vogt naar behedem vallen j en de kristálvorming nog ` 
nier verhinderen: , : D. 

i, Om deeze*bewerking wel te vertigterí moet dé uitdatn- 
ping langzaam gefchieden en miét langer aangehouden wore . 
'den, dan tot dat eenige drüppen van het vògt, welken men 
op een koud ftuk glas heeft läaten vallen, eenige kristalli- 


: ge draaden doen zien. Als meh dit recken van geneegzaa- 


me titdatrping bemerkt, nioët men het vat tën éérften van 


"het vitur sfnèemen, en op éen windér watmé, doch geen 


koude; plsatfe zetten en met eén doek toedekken; om de 
koude lugt af te weeren; en het mraaken van een vlies té 
clette.. ` l ` 
, Alle de lgogzouten zijn onbekwaam tot deeze bee 
werking ; vaste loogzoüten'neernen noit de gedadnte van. ` 
kristallen aan $ en de vluggen vervlieger voor dat het-{melta 


` fogt wegtwaasfemt. ' , 


In het tweede Deel kòmt-de Schryver tot de Materiéf 
Medica, of. al wat tot enkele Geneesmiddelen gebragt kau 
worden 5 en wyl tot nog toe geene fchikking of orde „ 
om dezelven op malkander te laaten volgen , is tiitgedagt ; 
welke geen. merklyke moeilykheden , ongelykheden òf te- 
genftrydigheden heeft , vindt men dezelven hief met der- 
zelver naamen in een slphábethifche ofde gépldatst. Voor. 
afgaan eenige algemeene aannterkingen, volgens de leer- 
Wyze van CARTHEUSER , (fchoon hy deszelfs gehèele Sa- 
menftel niet goedkeurt) over zekere rangen van Genees= 
middelen y en derzelver werkingen in de menfchelyke li~ 

IV. DEEL. N. LETT. NO. 4e ` L `- chaa- 





+58 DE NIEUWE APOTHEEK, 


chaamen gemaakt: als van Zuuren uit gewas(en en Delf- 
offen; van fmaakelooze Aarden , welken het zuur kunnen 
influrpen, waar by een Tafeltje gevoegd is van de byzon- 
dere vermogen? van deezen om byzoùdere zuuren in te zuie 
gen; van Aarden welken in geene Zuuren of andere vog- 
ten ontbonden worden; van Slymige zelfltandigheden uit 
Gewasfen en Dieren ; van zagte Smeerige dingen, onfmaak- 
lyke oliën uit Gewasfen , het Vet van Dieren, als de Sper- 
ma- Ceti; van Zoete, Scherpe, Speceryagtige, Bittere , 
Braaking.en Afgangverwekkende middelen. Deeze algemee- 
me aanmerkingen bevatten veel goeds, en leggen eenige 
grondregelen om van de werkingen der Geneesmiddele 
maar te oordeelen. ^. - a 
. Onder de enkele Geneesmiddelen vindt men dit over 
de Ungula Alcis of Elands Klaauw; ,, De Eland is een 
groot dier, onder de Herten behoorende, zich in Mosco- 
vie en andere koude Gewesten onthoudende. : De klaauw 
van een’ zyner achter-pooten is berugt tegen de Vallende 
ziekte, uit hoofde van een belachlyk gevoelen , dat de E- 
land deeze foort van ziekte onderhevig is, en dezelve 
voorkoomt of afweert door zyn oor met zyn hoef te krab- 


ben. 0v : 
. Van het Lignum Nepbriticum , Graveel-haut, word ge- 
zegd: ,, Dit is een hout, 't welk uit Amerika, in groote , 
digte en zwaare ftykken , zonder knoesten , gebragt wordt ; 
bet is van buiten witagtig.of bleek geel van kleur, en van 
binnen donker of roodagtig: de bast wordt doorgaans weg- 
geworpen. Dit hout geeft het water, of een overgehaalde 
geest van brandewyn, een hooge kleur, welke, als het 
vogt geplaatst wordt tasfchen het oog en het licht, een 
oud-kleur vertoont , maar in een anderen Dand blasuw 
hynt. Somtyds worden 'er andere ftukken houts made 
vermengd, welken alleen een geele kleur aan het water 
geeven. Het Graveel- bout heeft nagauwlyks eenigen reuk 
en zeer weinig fmaak. Het wordt gepreezen voor een moei» 
lyke pis -loozing, graveel-pynen , en allerhande gebreken 
der Nieren en Pis -wegens en gezegd dit byzonder te hebe 
ben, van, gelyk heeter pisdryvende middelen, de deelen 
niet te verhitten of te beledigen. Doch de Geneeskundie 
gen hebben Ter deeze kragten niet van ondervonden, ” . 
. Voor de winkel- bereidingen , het III Deel, vindt men 
eerst de eerivoudig{te bereidingen van enkele zelfítandig- 
heden , en vervolgens de famen(tellingen welken in ge- 
meen gebruik zyn, en van de Apotheekers , ten mainfte „ 


v 








DE NÍRUWE APOTHEEK, 189 


woot eëpn gtoot gedeelte gereed gahouden.w 
ien worden. Tot cen voorbeeld zy de Spi 
of Geest van Mindererus, welke. hier, vo. 
burghfche Apotheek , dus befchreeven wo 
Vlug alkalin zout van Sal Ammonlac, en gie 
ne. gedeelten; op overgehaalde Azyn; tot 
opbruizing meer gezien worde; het mengzt ` 
tusfchen omtyds, omgeroerd worden, om de werking van. 
den Azyn op het zout te bevorderen. Dit is een uitwun- 
tend openend zout-vogt. Als men het; warm te bed zyn- 
de, neemt, is het een kragtig zweet- middel, en werkt 
-zonder te verhitten. Het koomt te pas in ziekten met koprts 
en ort{teking; waar in heete middelen , als ze geen zweet 
-vetwekken , de ziekten verzwaaren. Men kan ook het zele 
ve op de nieten doen werken, als men , na het gebruik, in 
een koele lugt gaat wandelen; De gemeene gift is een hal. 
ve unce, of op zich zelve of met andere middelen, naar 
de beooging der genezing, vermengd, De kragt van dees 
“zen Spiritus. is echter niet altyd dezelfde, om dat, ze groote 
deels afhangt van de meer of mindere fterkheid van den 
Azyn; een ongemak niet ligt voor te koomen, want de 
Zoutige ftoffs kan niet tot een famengefiremd Zout gebragt 
worden. ” ` 
Wy zullen hier nog byvoe 
"Aurum potabile „of het drinkb 
bereidingen moeten in het, 
ss Laat een halve drachme fi 
“warmte, fmelten in twee un 
de fmelting een unce gediste 
Schud dit onder malkander , 
"esiest zyn goudgeele kleur,:en.de o 
-ven koomt, neemt dezelve ryklyk aagy 
voorzichtig af, en doe ‘er vier of vt 
-brandewyn by: laat dit mengzel een 
Warmte (taan, en het zal een, purpera, 
"Verícheidenerleie bereidingen van deeze 
eld door gewaande Alchymisten, w 
` en en onkundigen bedrogen hebb 
de en. zweetverwekkende middelen. v: 
waarde. . De nu gemelde fchynt een vai 
fle te wezen, fchoon de famenftelling - 
del, even goed zou zyn , al was er het goud, welk "er den 
Raam aan geeft, uitgelaaten. Het goud wordt in de daad 
opgenomen door.-het zuur en eenigen tyd gefimojten ge- 
2 Ote 


160 C. W. KNORR 
houden door de olie; maar door het ftaan fclieidt het "er 


geheel af, in de gedaante van een fyn geel vlies , gelyk. 


bladgoud. Deeze uitwerking is dezelfde , het zy de olie of 
de brandewyn met de fmelting van het goud in Konings- 
water vermengd zy: het eenig verfchil is, dat het goud van 
de olie afgetrokken wordt naar de zyden van het glas ; daar 
de brandewyn het verlevendigt , in zulke fyne vliezen , dat 
ze op het vogt dryven. Tot nog toe is 'er geen middel ge- 
vonden om het goud op den duur vereenigd te houden , 
noch met oliën noch met overgehaalden brandewyn ”. 

De Auteur die zich wel aan een goede orde bindt , heeft 
in de befchryving van deeze Samenftellingen de gewoone 
verdeeling in Galenifche err Chymifche bereidingen niet ge- 
volgd , om dat hy oordeelt datze niet wel uit malkarider 
kunnen gehouden worden , en de Scheikunde eenig deel 
heeft in de meeste zo genaamde Galeni(ehe bereidingen. 

In het vierde Deel worden nog eenige geneeskundige 
bereidingen in de Apotheeken of Hospitaalen , of anderzins 
in gemeen gebruik , opgegeeven 5; doch wy hebben genoeg 
gezegd om onze Lezers dit Werk eenigzins te doen kennen. 





€. W. KNORRS Verlustiging der Oogen en wan den Geest, df 

Verzameling- van allerley bekende Hoorens en Schulpen, die 

`. ín baar eigen Kleuren afgebeeld zyn : Eerfte Deel. Thans 

"nagezien , verbeterd , vervolgd , en met een gebeel nieuwe 

ederduitfche Befchryving uitgegeven. Te. Zelt, by de Er- 

' ven van F. Houttuin. 1770. Gr. Quarto, 44 blüdz. mei 
` oo Plasten. ` dk l 


A ie reeds by de uitgaave der vyf eerfte Planten 
van deeze Verzameling verlag gedaan van het oog- 
merk en aanleg van dit Werk, zo van den Heer KNORR 
zelve als van den Nederduitfchen Uitgeever (*). By het 
tweede Vyf-tal vindt mén nog een Berger van den Uitgee- 
ver; waer in hy te kennen geeft, dat hem tet oorte is ge- 
koomen , dat fommigen gezegd hebben , dat de Hoorens en 
Schulpen op het eerfte Vyftal van deeze Plaaten te fterk of 
te hoog gekleurd zyn. Hy antwoordt hierop; ,, dat tot 
een Werk als dit de levendigfte ftukken van deezen sart 
enomen worden, en aangezien de Erven van KNORR my 
beloofd hadden , de Kleuren van deeze Plaaten altemaal 
, ' aar 


CT) Zie N. Vad. Letteroof, UL D, bl, 220. - 


! Bs, Ur R. W uw... 7 


. HA | 
VAN MOORENS EN SCHULPEN. l 161 
nar Natuurlyke Voorwerpen te zullen doen verheteren, zo 
beb ik bet, ten opzigt van de Vyf Eeríten, op hun Jaaten 
aankomen , en ook gezien, dat zy er veel verbetering aan 
hadden toegebragt. Men moet al veel kennis -hebben aan 
Hoorens en Schulpen , om te durven verzekeren, dat 'er 
Kleuren in deeze Afbeeldingen zyn, die nooit Natuurlyk 
bf door Konst, op dezelven verfchynen, en de fraije af- 
fchildering van de meesten , doet ons denken „ dat KNORR 
ook de anderen naar 't Leven gemaakt heeft ”. 


Hy voegt 'er by: ,, Wat nu dit Tweede Vyftal betreft „ | 


daar van eenige Plaaten ter proeve ontvangende , heb ik 
nadere verbeteringen daar in noodig gevonden te maaken , 
het welk de aflevering daar van dus lang vertraagd heeft. 
Ik twyfel niettemin , geenzins, of zy zullen thans de Lief. 
hebbers voldoen , die boven dien gelieven aan te merken, 
dat ik verder even zo met alle de Plaaten van dit Eerfte 
Deel te werk gaa, en dat de volgende Deelen niet alleen 
nog rujm zo naauwkeurig gemaakt en uit keurige Kabinet- 
ten verzameld zyn; maar dat ik van de ontbreekende Stuk- 
ken nieuwe Plaaten doe vervaardigen”. f 

. De Uitgeever geeft ook te kennen gaarne eenige fraaije 
en kostbaare Stukken van de Lief hebbers uit hunne Kabi- 


netten, of Afbeeldingen van dezelven te zullen, ontvan- ' 


gen ‚zo zy hem eenigen gelieven te zenden „en hy er met 


` melding van hunne naamen gebruik van zal maaken, 


Dit raakt het Werk en derzelver behandeling jn *t alge- 
meen. Een korte fchets van het zelve kunnen we niet gees 
ven, om dat het geen famenhang heeft, en ‘er geen, regele 
maatige orde in gevolgd is ;ook zyn de befchryvingen zone 
der de Plaaten niet genoeg, om denkbeelden van de be- 


-` khreeve Hoorens of Schulpen te geeven. Om onze Lezers 





echter hier in niet geheel zonder voldoening te laaten , zule 
len wy een enkel voorbeeld of twee laaten volgen. 

Van de Hooren , Enkele Spinnekop genoemd , wordt deeze 
befchryving gegeeven. ,, Het Lighaam van deeze Hoorens 
isbyna Klootrond , door dien. de eeríte draay zo veel groo- 
tris dan de anderen, die in de Top eindigen. Zy hebben 
overlangs fyne verhevene Kringetjes. Van het Top-end af 
loopen drie dikke ribben ‚dwars over de draaijen heen, die 
In de Staart eindigen, en waar. van twee als den Mond om- 


zoomen. . Op deeze Ribben ftaan lange Doorens , fommi- ` 


gen regt, anderen krom, de grootften meer dan een Duim 
lang en fcherp gepunt , met kleintjes hier en daar tusfchen 
dezelven, Van onderen vertoonen zy zig meestendeels als 

3 En een 


/ 


162 €. W. KNORR VAN HOORENS EN SCHULPEN , 


een klein Geutje hebbende , doch het fchynt niet, dat uif 
dezelven een doorgang zy tot in de holligheid van den 
Mond of van de Staart , die zeer blykbaar Geutswyze iy 
bitgehold. De Kleur van de geheele Hooren is fomtyds 
weinig rood of blaauwagtig, fomtyds geel-of bruinagti 
wit: Van welk gebrutk' gedagte Doorens voor het Dier zyn ; 
is moeijelyk te raaden: madr dit weet men, dat zy de Vist 
fchers, aan." Eiland Ambon, een groot Ongemak veroiré 
' Zaaken, die 'er dikwils, in ’t optrekken van bunne Treks 
netten, de Voeten aan kwetzen , en dit maakt, dat ze niet 
onéigen Tribulus of Voetangel geheeten worden. Rv Mentes 
zegt, dat men ze Kammetjes of Neete-kammetjes noemt, 
't welk:meest op de dubbelde Spinnekoppen, waar aan de 
nten veel langer en dunner zyn , en veel digter aan mat 
ander ftaan , toepasfelyk zal zyn. Het Naveltje' daar het 
Dier zig mede in de Hooren befluit, zegt hy, is welrieken- 
de en wordt in Reukwerken gebezigd”. l | 
Wy zullen alleen nog baren volgen *t gene hier aan zaan: 
de de Unguis odoratus of Blatta Byfantina voorkoomt. Dit 
is geen Hooren of Schulp, maar alleen het Dekzel van de 
Purper-of in Tt byzonder van de Krulhoorens. ,, Men be: 
hoeft flegts de Afbeeldingen op de Twintigfte Plaat van 
RUMPHIUS , en derzelver befchryving ria re zien , om zig te 
overtuigen , dat het eigentlyk Schulpluikjes zy. In een 
byzonder Hoofddeel „ dat het Zeventiende is, fpreekt die 
Áutheur van dezelven zeer omftandig, en verhaalt, dat zy 
niet alleen vau de Purperhoorens , maar ook van verícheide 
Rotshoorens, Ttompethoorens en auderen komen. Men 
gebruikt ze, zegt hy, in Indië onder de Reukwerken, en 
hy meent dat ze een van de vier Dingen, uit welken het 
Heilig Reukwerk der Israëlieten famengefteld was , daar 
men EXODUS XXX, vers 34 van leest, en wel dat gene, 
't welk fommigen Onyx vertaalén, geweest zyn, De Gee 
ftalte , inderdaad , zweemt veel naar de Nagels of Klaauwen 
van eenige Viervoetige Dieren , eh , dewyl het Hebreeuwsch 
woord Scbecbeletb volftrekt iets Nagelagtigs betekent, zo 
is "t waarfchynlyker dat hier door deeze ‘Schulpluikjes , 
welke nog heden by de Oosterfche Volkeren in de Reuk- 
werken gebruiklyk zyn, dan iets anders, gelvk BocHART 
wil, verftaan worde. De Visch of Slak befluit zig daar 
ede in zyne Hooren, even als die-der Soldaaten en der- 
zelyken dit doen met de Venus-Navelen, zogenaamd. De 
Ken is donkerbruin, doch tegen 't Licht gehouden, als 
Schildpad doorfchyneurde ”, Ei tas Weg n 
Uie db ron | 1 


1 








TAFEREEL VAN NÀTUUR'EN KONST, 163 








i 


Tafereel van Natuur en Konst; grootdeels naar bet Engelfcbe 
oled. Wierde Deel. Te Amft. by P. Meijer 1769. In 
Bavo 329 bladzyden. i ' E 


DE Verzamelaer: dezer Taferelen brengt ons met de 
uitgave van dit Stukje een gedeelte van Europa on- 
der 't oog; en ftelt ons in de eetfte plaetfe voor enige der 
Landen omtrent den Noordpool gelegen. Hy maekt een 
aenvang met een bericht van ’t merkwaerdiglte dat Spits- 
bergen en Qud Groenland betreft; en gaet daer op over ter 
befchouwinge van de Koningryken Denemarken en Noor- 
wegen, mitsgaders het deer aen grenzende Lapland, . —— 
Deze Gewesten , fchoon meerendeels koud en bar, zyn: 
echter niet onvoorzien van natuuriyke zeldzaemheden (*)s 
ook leveren ze hier en daer nog al ettelyke voortbrengíels 
der Kunst; zo dat de Lezer, buiten het Gefchiedkundige 
dezer Landftreken , dat hier ook onderfcheidenlyk ont- 
vouwd word, in dit Stukje zo wel als in de voorgaenden,. 
genoegzame ftof vinde, die zyne aendacht tot zich trekt. 
— Zie hier het geen de Autheur meld van ’t gebouw , 
door Tycho Brabé geltiche ‚ter naeuwkeuriger waerneminge 
van den loop der Hemelfche lichamen; benevens ene aen- 
merking over de gemaekte Sterrenlysten. 

Het kleine eiland Huen of Ween, in de Zond gele- 
gen, omtrent eene halve myl van de kust van Schonen , 
werd door Fredrik den tweeden , koning van Denemarken, 
aan deezen beroemden ftarrekundigen gegeeven, Door de: 
edelmoedigheid van den gemelden vorst, werd hem ook 
geld bezorgd, om een gebouw in het midden des eilands: 


op 


(^) Onder het zeldzaemfte dier zeldzaemheden zou men moeten 


tllen , zo 't, door goede getuigenisíen, bevestigd kon worden, - 


» dat de Chachelot maar een oog heeft ,'t welk aan de zyde van den 
kop vast is, zo dat het den Groenlanderen , die hem van zyn blinden 
kant aantasten, gemaklyk valt hem te verrasfen”, Zy, die de Groen^ 
lndíche Visfchery ten nutte van ons Vaderland oefenen , getuigen’ 
dat zulks hun onbekend is ; ook verneemen ze met bevreemding , dat 
glen "t opgeeft als de thans gebruikelyke manier, (in tegenftelling der 
sude gewoonte van den harpoen in den Visch te werpen, ) ,, den 


‚ op eenigen affland van den Walvisch, uit een musket te’ 


eten, en dat die wyze wel van zulk eene goede uitwerkinge is 


E de andere”. Deze byzonderheden zouden wel nader bevestiging ` 


eifchen, eer men dezelven als geloofwaerdig on sennemen, 
4 


- 


164 i TAFEREEL 


op te rigten, en het zelve van alle de werktuigen te gong: 
zien, die vereischt werden om den Joop en de beweegina 
gen der hemelfche lichaamen waar te neemen. Hierop leide 
de voortreffelyke Déen , omtrent het jaar 1576, den grond 
van een pragtig kasteel, het welk hy Uranienburg , of He- 
melftad. noemde, Weinige jaaren daarna was het gebouw, 
voltooid ; men vond er alles zo wel tot gemak en vermáak 
gefchikt, en de werktuigen tot her doen van ftarrekundige 
waarneemingen zo uitmuntend , dat men het als het voor- 
naamíte Obfervaròrium der waereld aanmerkte (*). Hier 
ftelde Tychó zyne naamlyst der Darren op (t); maar de 

Wy 

- (°) ,, De voornaamfte waarpeemingsplaatfen zyn thans te Greene 
wich en Parys, beiden op koninglyk bevel geítigt; zynde de eeríle . 
gebouwd op last van Koning Karel den liden, daar toe aangezogt, 
door de heeren Jonas Moore en Christoffel Wren, en de laatfte op 
het bevel van Lodewyk den XIVden. Beiden zyn zy voorzien vag, 
de naauwkeurigfte werktuigen, - | 

Vader le Comte geeft berigt wegens een pragtig Obfervatorium , 

in China, door den laatst overleeden keizer opgerigt , op verzoek 
van eenige Jefüitíche zendelingen „en voornaamelyk op dat van vadet 
Verbiest , welken hy tot zyn eerften waarneemer aanftelde. De Werk- 
tuigen zyn , volgens hem , zeer groot, maar de verdeelingen niet 
naauwkeurig en de fchikking minder gemaklyk, dan die der Waar- 
neemingsplaitfen van Europa", ^ ^ — ^7 7775 007077 

: (T) ,, Het zoude onmoogelyk zyn eenig onderfcheiden of gere- 
geld denkbeeld wegens de flarren te hebben, ten opzigte van erzel- 
ver getal, orde, afftanden en andere byzonderheden:, zonder die eerst 
onder haare behoorlyke verdeelingen te brengen, of haar in zekere 
gedaanten te fchikken, onder de benaamingen: van ‘dieren of. andete 
dingen, als onder die van den Ram, den Stier, de Kroon en meer 
dergelyke , welke verzamelingen van Starren Geftarnten genoemd 
worden. Hier door zyn de ftarrekundigen in flaat gefteld geworden, 
Qm naam]ysten van de Darren op te maaken , ep derzelver plaatfen aan 
‚de hemelen te bepaalen; en dus kunnen de waarneemingen der oude 
en laatere flarrekundigen met elkanderen vergeleeken worden. Men 
zegt dat Hipparchus, die omtrent honderd -cn - twintig jaaren voot 
Christus geleefd heeft, de eerfte geweest is, die eene lyst der ftar- 
ren opftelde , waar in hy zich bediende van de waarneemingen der, 
flarrekundigen, die voor hem gebloeid hadden ; deeze lyst, welke 
duizend zes- en -twintig ftarren bevatte, werd in het vervolg naarge- 
volgd door Ptolemeus, die dezelve ook naar zynen tyd fchikte. In, 
den jaare 1437 , maakte Ulugh Beigh eene nieuwe lyst van duizend 
twee-en-twintig ftarren, welke door Dr, Hyde, uit het Perfisch in het 
Latyn vertaald is. De volgende, die eene naamlyst der Garen, uig. - 
gine eigene waameemingen opgemaakt , te voorfchyn bragt, was. 

$e ee TN EN tel Ue f. DOM. DO ; > 


Ty 








VAN NATUUR EN KONST. 163 


door dea oorlog: tusfchen Zweden en Denemarke, dit ` 
eiland fomtyds van meester veranderde , bleef dit ber ugte 
ia | "Hr: Oe 


Tycho Brahé, die de plaatfen van zevenhonderd zeven-en-zeventig 
farren voor het jaar zestignhonderd in arde ftelde; Kepler bragt die 
tot duizend, uit andere waarpeemingen van denzelfden ftarre- 
kündigen. Hevelius gaf eene lyst van agtienhonderd agt-én-ragti 
Sarron , gefchikt voor het jaar 166a, waar van hy egter niet meer da 
zeshonderd en drie zelf had waargenomen. De laatíte en volkomenfte 
de Britfche naamlyst , getrokken uit de waarneemingen van den 
eere Flarifteed , den eerften ftarrekundigen , aan welken het koning: 
k obfervatorium te Greenwich’ werd toevertrouwd, en die, gelyk 
. Halley zich uitdrukt , tot zulke verrigtingen gebooren fcheen; 
Hier hield zich die groote man met onverflaauwden yver bezig , -om 
de hemelfche lichaamen, gedurende eene lánge reeks van jaaren , 
t te neemen; doch fehóon Zyne' waarneemingen zeer talryk „ en 
iyne gefchriften menigvuldig waren, kwam 'er egter niets van hem te 
voorfehyn, het welk ‘aan die groote kosten en toebereidingen beant- 
woordde. Dit wasoorzaák dat Prins George van Denemarken den Rid- 
der Izaak Newton, Dr. Gregory, Dr. Arbuthnot, en andere leden 
yan het konipglyk genootfchap .benpemde , om de fchriften vau den 
heer Flamfteed re quderzoeken, en daar uit zodaanigen te kiezen, . 
da zy gefchikt zouden ‘oordeelen om gedrukt te worden, mids ‘daf 
hy die op zyne eigene kosten liet drukken; maar dewyl de fchryver 
qverleed eer de druk half voltooid was, bleef dezelve, geduurendé 
eenigen tyd ,ftilftaan „tot dat het werk op last van koningin Anna heri 
vat werd ; wordende het opzigt over de uitgaave beyolen aan Dr: 
Arbuthnot, eg dé zorg om het handfchrift te verbeteren 'én aan té 
vullen, aan Dr. Halley, Dr. Flamfteeds opvolger ín her koninglyk 
Obfervatorium. Zodaanig was de opkomst en voortgang der Hemel- 
Historie, welke: ons èene lyst verfchaft van omtrent drie’ duizend (a. 
jen (4), allen onderfcheiden in zeven graaden van grootte, en gee 
| Gëlle ragt 
(a) Volgens deze Lyst zyn 'er, naar de zeven graden: van grootte `. ` 








, ETEA | "76 7, Grootte ` 
iu den Die- l 1 — 3 2. ee M S 
em, a (A3 94,169]. 445: 174 | 
n’tNoor | (qui. 4 
der ` Hait. | | 
fond, I51I| 4,03; 93|227,356| 695 113 
In t Zui- . . 2: 
der Half- 
- 56136 143; 176| 1o 


fond, 547 | 420 
'tGetal der "lU | 

Starren, 3001 15,54, 1921457 
i$ 7 ns 





670 13 16,297 į Getal van ieder 
` er ootte, 


, / 


166 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. 


Obfervatorium niet langer dan twintig jaar in ftand „en thans 


zyn Ier naauwlyks- eenige overblyffels van te ontdekken, 
zynde deszelfs puinhoopen naar verícheidene plaatfen ver- 
voerd geworden, fchoon een gedeelte derzelven naderhand 
diende, om voor Tycho gen fraai lusthuis te bouwen, op 
zyn eigen landgoed , het welk tot deezen dag toe den naam 
van Dranienburg behouden: heeft. d a 

a` Toen Dr. Olivier het eiland Ween bezogt, het welk 
hy zegt dat niet meer dan drie mylen in zynen omtrek heeft, 
vond hy geene overblyffels van Tychoos ‘kasteel ; uitgezon- 
derd een gedeelte van eenen cirkelronden fteenen muur, 
door welken het Obfervatorium wan de andere vertrekken 
werd afgezonderd. Ten opzigte der fraaije verzamelings 
van werktuigen van deezen ftarrekundigen , zegt de Doctor. 
ons, dàt het grootfte gedeelte- van dezelve, hier en. daar 
door Duitschland is verfpreid geworden, fcboon 'er nog 
eenige weinige te Koppenhage, toen hy zich daar bevond, 
overig waaren; in het byzonder zag hy den Hemelglobe, 
van welke. Tycho zich bediende, en die zes voeten en nee 
gen duimen middellyns had. Dezelve werd bewaard in den 
ronden tooren, welke, volgens zyn verhaal, in den jaere 
1601, naby het koninglyk collegie te Koppenhage, tot het 
doen van ftarrekundige waarneemingen geftigt werd ,. en 
meer dan honderd en vyftig voeten hoog is. De middellyn 
der wydte aan den top is zestig voeten, en de opgang tot 
denzelven breed genoeg voor twee koetzen , en zo ge- 
maakt, dat men op eene gemaklyke en byua ongevoelige 
wyze naar boven gaat ; zo dat deeze plaats fointyds diende, 
tot eene vermaaklyke wandelplaats voor den adel, zo wel 
als tot een Obfervatorium ". a 


bragt onder haare behoorlyke. geftarnten, met aanwyzinge van haare 
langte ,-breedte en meer andere byzonderheden. Maar nasuwlyks 
zyn "er ooit duizend van deeze fanen voor het bloote oog zigtbaar, 
Deeze lyst is gefchikt gemaakt voor het jaar 1689, en dewyl "er niet, 
aan de zyde der werktuigen, of aan die des waarneemers ontbrak, 
kan men die als een volkomen werk aanmerken”. — . 


( 


V 








DE-NIEUWE REIZIGER," ` 16$ 





s 


De Nieuwe Reiziger, of Befcbryving van de oude en nieu- 
we Waereld , uit bet Fransch van den Abt DE LA Pok» 
Te. Zevende Deel. Bebelzende in zich Siberim , Nová 
Zemblá , en Rusland. Te Dordrecht. Pn" A. Dlusfé em 

‚Zoon. in gr. 8o. 428 bladz. Do53 





An de voorgaande Deelen deezes Werks hebben wy, 
op zyn tyd, berigt gegeeven (*), en dezelve aán- 
preezen ; in dit Deel, 't welk met den Zeven en Zes 
ventigiten ‘Brief begint en met den Acht en Tagtigíten 
'eindigt „loopen de vyf eeríten ‘over Siberiin; de zesde 
ever Nova Sembla, en de anderen over Rasland. Men 
vindt "er, volgens den aart van dit Werk, de voornaam- 
fte byzonderheden, tot deeze Landen behoorende, in op- 
getekend , en beknoptlyk voorge(teld, ’c geen men elders 
in” breede , hier en daar verfpreid , aantreft. Wi 
kunnen, zo min als voorheen, irdlaaten, *t een en ander, 
dar, in ’ doorbladeren , onze aandagt trof, onzen Leezer 
Ten, ten proeve, voor te ftellen. 

Om ons een berigt vah SiberiZn te geeven, bedient zich 
de Abt DE LA PORTE! van "t verhaal van den Geneesheer 
foLNICK, die, in den jaare 1733, den Heer GMELIN, dié 
door de Czarin afgezonden was, om in Siberie waarnee- 
mingen over de verfthillende takken der Natnurlyke His- 

` torie te doen, vergezelde. Dit Landfchap is elk bekend 
als de plaats der Balfingfchappe der geenen, die aan "t 
Rufitcb Hof, in ‘ongenade vervallen; eenige byzonder- 
heden wegens den toeftand: dier Ballingen zullen de eers 
fte plaats bekleeden in onze Proefftukjes. 

De Geneesheer stack door de Straat Days, we: 
der in Siberiën gekomen zyhde, doet' dit verhaal: … Ww 
verlieten de oevers vån de rivier Petzola, die 
gen tyd gevolgd hadden, en wy kwamen te P 
rod, door by na onbtuikbaare wegen. Wanne 
digt bosch naderden,' zo zagen wy vyf mannet 
toekomen , die met beeren vellen bekteet en iedt 
Yuùrroer en mes gewapend waren. Toen onze 

zag aankomen , zoo deedt hy onze rendiere 
den: ais zy nu zoo na by gekomen waren dat me 





) Se van X Vide Deel de N. Zaderhs' Letrtrocff. 11 Decl; 
T 85 bladz. 535. 


168 DE NIEUWE REIZIGER. , 


ftaan konde, zoo begroete ons een in "t Rusfies, en zeide 
dat hy wenschte zoo vry te zyn als wy waren, Ik befchouwe 
de hem met aandagt en herkende hem voor een van myne 
oude Schoolmakkers , die door de Keizerin naar Siberiën 
gebannen was, om dat hy op de Marters gejaagd had, ’t 
geen hier een hoofdmisdaad is. " 
an Terwyl ik met hem. fprak, zoo had ik tyd om de 
andere vier aandagtelyk te befchouwen; en ik. vestigde 
myn aandagt byzonder op een , wiens trekken my een 
Man van aanzien fchenen aan te duiden. Ik verftond dat 
het een Lotharings Edelman was, die, na dat hy met roeiu 
jn Rusland gediend’ had, ongelukkig van ontrouw verdagt : 
gehouden wierd. Hy was met grove kleederen bekleed , 
zyn baard was lang, en hoofd kaal, en hy fcheen in eene 
diepe zwaarmoedigheid gedompeld. De befchryving van 
de ongemakken, die hy in dit akelig gewest verduuren 
moest, zouden de ongevoeligfte harten bewoogen hebben. 
Hy deelde ze met zyne medegezellen, die, gelyk hy, lie- 
. den van aanzien waren, en die diergelyke verdenkingen. 
in deeze woestynen hadden doen verbannen. Weinig dae 
gen verliepen ‘er, dat zy door geene verfcheurende diéren 
wierden aangetast , die doorgaans in troepen omzwerven 
om hun aas te zoeken. Zy hadden geen ander onderhoud 
als *t geen zy zich zelven verfchaffen konden, en zy wa- 
ren verpligt om aan de bevelhebbers der Keizerin een zeker 
getal Martervellen te leveren, Zoo deze hen ontbraaken, 
zoo geezelde men hen met ledere riemen tot dat hun lichaam ` 
eheel met bloed bedekt was, dit, gevoegd by de Song 
heid der lugtftreek , maakte hun leven veel elendiger als 
men kan uitdrukken, Zy voeren hevig tegen de Czarin 
uit, en zeiden, dat, wanneer de tyd van hunne balling- 
~ Fchap voleindigt was, zy nergens anders op bedagt zouden 
zyn als om zich buiten het bereik van haare magt te Gel, 
len, en zich van haare ftaaten te verwyderen ; Wy boden 
bun aan om alle onze poogingen in °t werk te ftellen om 
hunne vlugt te begunftigen ; maar zy toonden ons de on- 
mogelykheid daar van aan, om dat alle de-grenzen met 
„vestingen voorzien zyn, waar van de bevelhebbers hen. 
gemaklyk herkennen konden, en dat de wreedfte dood hen 
en ons verwagte, zoo zy bezogten om van onze aanbie-, 
ding gebruik te maaken. . 
» Na dat wy ons op de mosch met de voorraad ver- 
verscht hadden, die wy by ons:.badden, zo konden wy 
, ; «400, 














BÉ: NIEUWE REIZIGER, Hp 


zoo fpoédig niet befluiten om lieden van verdienften te ver- 
lasten, die, naar dat ze zig in een luisterryken ftaat bee 
vonden hadden, zich tot den allerelendigften gebragt za- 
gen. De Lotharingfe Edelman fcheen my een uitmuntend 
oprdeel te bezitten; en in ftaat te zyn om op alle vraagen 
te antwoorden , die ik hem omtrent dit gedeelte van Sie 
beriën zoude kunnen doen. De begeerte om eenigen tyd 
met deezen ongelukkigen door te brengen, was egter niet 
alleen bier op gegrond om kundigheden té verkrygen; ik 
wierd hier fog fterker toe gedrongen door de begeerte om 
gef, ongelukkigen: vertroosting toe te brengen, die ik een 
beter 1ot waardig oordeelde. Zy waren verrukt, wanneer 
zy verftonden, dat wy dien geheelen dag met hen over 
zouden brengen , zy geleiden ons naar vyf kleine hutten, 
die zy in eene nabuurige plaats hadden opgeregt , en waar 
ia zy zig afzonderlyk opflooten , als zy zig aan hunne 

estigheid wilden overgeeven. Het zamenftel deezer 
hutten bewees duidelyk , dat de noodzaaklykheid de moe- 
der vast de uitvindingen en het vernuft is. Zy waren veel 
hooger als die gemen, die wy tot nog toe in onze reizen 
gezien hadden, en te gelyk veel gemaklyker. Zy hadden 
leder twee of drie vertrekken met tralién em muuren om 
het ligt doorgang:te geeven. Zy waren van dennehout ge» 
bouwt en met vischbeenen gevloert, "CL geen de vloer als 
yvoor deed blinken. Agter dezelve was een bevallig bosche 
M en om hen tegens de aanvallen der wilde dieren te be- 
fchutten, had men 'er een gragt om gegraaven, die met 
pallisfaden van zwasre planken omringt was, deze waren , 
wederom met ftukken hout dwars doorvlogten. Men had 


| ^ deze borstwering met fcherpe beenderen bekleet, die zoo 


veel laasfen vormden; en wanneer de deuren geflooten wi- 
ren , zoo was men ‘er zoo veilig als in een verfterkte plaats. 
Wy vonden: hier een voorraad van befchuit , gezoute 
rendieren- vleesch en meede.” annt | Hustigd 
» Lerwyl het gezelfchap zig met drinken verlustigde 
tn de Lotharingfche Edelman , die een zeer emaatigd 
man was, ziende dat ik het voorbeeld van anderen 
volgde, zoo ftelde hy my voor om in de nabuurige hut te 
, om hen meer vryheid te laateií. Hy deed my een 
fang verhaal van zyne ongelukken ; en het vuur, waar me- 
de hy zyne redenen bezielde , maakte er de afbeelding 
nog: veel. aandoenelyker van. Wanneer ik hem naar zyne 
'wairneemiagen over de gebruiken van dit land gevraagd 
oe, ad, 


1 


ve JE NIRUWR RRÍRICSA 

had, zoo zeide hy-dat wy te weinig tyd badder ott in al- 
le de byaonderheden te treden; dat hy zyne aanmerkia- 
gen, niet alleen over dit gedeelte van Siberién, maar nog 
bwer veríchillende landfchappen van. het. Rusfies ryk in 
geíchrift had gebragt, hy opende hier op een kasje, en 
bood my een gefchrift aan, "t geen ik eerst uit befchei- 
denheid weigerde, Gy kont bet vryelyk dannemen, zei» 
de hy tot my, het kan my van geen het miníle nut meer 
zyn: de elenden, die ik geleden bebbe, geven my een 
£00-groote afkeer van dit lánd, dat, wauneer ik het ver- 
laaten zal hebben, het geringíte denkbeelt daar van voor 
my een. firaf.zal.zyn...Deze Gedenkfehriften ; vervolgde 
de Doctor, zyn im ’t. Fransch en. Rusfies gefchreeven, 
Derzelver opfteller heeft my genoodzaakt om de beide 
handíchriften aan te neemen , en vermits het Franíche 
my volftrekt nutteloos is, om de geripge kennis die ik 
van uwe tael hebbe, zoo vordere ik van uwe vriendfchap , 
dat gy dit van my aanneemt; het kan u van nut zyn om u 
Be zeden en de ftaatkunde van een volk te leeren kennen, 
wiens land gy doorreizen wilt. Ik aanvaardde dit gefchenk 
met dankbaarheid. Wy., namen van onze gasthee» 
ren affcheid , zeer te onvrede dat wy niets tot de ver- 
zagting van hunne. omftandigheden konden toebrengen. 
' Zy dwongen ons, waaneer wy vertrokken om eenige 
hermelynen- beeren- en vosfe- vellen aan te.nemen, waar 
scht zy geen geld wilden ontvangen; maar-wy vereerden 
hen tabak, brandewyn, en eenige Bukken (tof, Onze traa- 
nen vloeiden wederzyds , wanneer wy vertrokken; ep. wan- 
meer eiBdelyk het laatfte vaarwel gezegt hadden , zoo tra- 
den wy.in onze fleden , en vervolgden onzen: weg na Kar 
fan, met de gewoone fnelheid van dit foort vam rytui- 





s In eenen brief uit Moskou den 25 July 1747.gedagtekend 
eeft onze nieuwe Reiziger lfet volgende. berigt vande 
rygsmagt der Rusfen. .——— … Volgens-het verhaal van 

den Zusky , heeft de -Keizerin thans meer als viermaal hon 

derd: duizend’ mannen , die de wapenen in haaren dienst 
draagen ; te weeten , twe@maal honderd duizend mannen. 
geregelde troepen, die op de Duitfche wryze onderhouden 

„worden , en het overige irregulier k oik: De lyfwagt 

is uit vier regimenten zamengeítelt, die twaalf battaljons 

vormen; ieder battaljon bevat agt Compagniën, vier van 
anusketiers , vier van granadiers , ieder. van honderd en 

"E tw 





‚DE NIBUWE REIZIORR, Aga 
twaalf krygsknegten. De ruitery is in drie deêlen gefchei- 
den, waar van een ieder uit tien regimenten beftaat, die te 
zamen meer als dertig duizend mannen uitmaaken. De ar- 
&ülery vormt een derde lichaam van drie en dertig Com- 

gaien, waar van vier en twintig Kanonniers, drie Bom- 
ien drie Ingenieurs, drie Mineurs, en drie Pontgasr 
wn: zy maaken alle met malkanderen, acht duizend per- 
foonen uit, die in drie regimenten verdeeld zyn; wanneer 
men hier de werklieden byvoegt, zoo bedraagen zy met 
elkanderert vyf duizend mannen. De irreguliere troepen 
zyn de edellieden van het land met hunne leenmannen, de 
Kofakken , Kalmukken en Tartaaren , die alle op het eerfte 
bevel marsvaardig zyn. 


» Men kan nog in Rusland, een aanvallend en verdee,  - 


digend krygsvolk onderfcheiden. Het eerfte is dat genen 
waar van ik gefproken hebbe; en het tweede is gelast om 
altoos op den vyand te waaken, en de onlusten te verhin- 
deren. Een gedeelte legt in bezetting; 't zy in het midden 
van het land om de goede order te handhavenen, °t zy in 
de frontierfteden , om zig tegen alle onderneemingen te 
verzetten, die de rust zouden kunnen ftooren. Men heeft 
hier nog een ander foort van irregulier verdedigent krygs- 
volk, °t zy onder den adel, 't zy in de gouvernementen, 
en onder de Kofakken en T'artaaren, Deze hebben nog fol: 
dy, nog kleederen, nog voedzel, De ftaat verzorgt hen 
alleen van wapenen en krygsbehoeftens. Zy hebben hunne 
byzondere Officiers en hangen van de Gouverneur van het 
landfchap af. Men laat hen verfcheide voorregten genie- 
ten, die hen tot betaaling en kleeding verftrekken. , 
. » De Rusfifche legers werden door een Veldmarfchalk 
geboden. Een ander Officier van denzelven rang, is voore 
ater in de krygsraad, en verandert alle drie jaaren. Hy 
heeft twee Generaals van het voetvolk, drie Luitenants, 
z8 Majoors, zes Brigadiers , zonder de eerfte Officieren 
van de lyfwagt te rekenen , die byna alle Brigadiers of Ge- 
Mele zyn. De ruitery heeft mede haare Hooft-officiers , 
Waaf.van de waardigheden met die van het voetvolk ‘overe 
men. Het is dus mede met de Artillery gelegen , 
waar van de Grootmeester een Luitenant- Generaal, drie 
Mgjaors Generaal, te weetert een van de artillery, een van 
de vestingwerken, en een van de inkwartieringen , en drie 
| en, die den rang van Brigadiers hebben. ; 
^s By den vrede, is de artillery in drig dastea verdeelt, 


Re | pe NIEUNE rEizicëd. | 


De eerfté is te Moskou ; de tweede te Novogorod , ett dé 
derde in de ndbuurfchap van Kiow 5 en zy kan ván deze 
dfie plaatzen gemakkelyk door alle deelen van het ryk ver- 
voert worden. Op ieder der bewaarplaatzeun heeft men 
een regiment artileristen , benevens het kanon, mortieren , 
kogels , bomben , karren, en al het noodige krygstuig , om 
‘het op een oogenbtik te konnen VoorttrekKen. Een derde 
gedeelte der paarden is altoos by het regiment „ern de ove- 
rige zyn by de boeren verdeelt, Alle de réguliere troepen 
der Rusfen zyn, gelyk in het overige van Europa, door 
monteeringen van verfchillende klenren onderfcheiden. De 
uitmonfteringen: duider de verdeelingen der brigaden aant, 
. s, De ‘Zeemagt,.die door Czaar Peter gevormt is ; bek 
"Daat uit meer als-twintig duizend matrozen. Hy heeft in 
de Oostzee zes en dertig fchepen van linie, twaalf (ege, 
ten, en omtrent twee honderd en vyftig ealeién en anderè 
wdartuigen, die altoos gereed leggen om in zee te gaam 
Men bewaart een diergelyk getal in de magazynén: men 
neemt ze by genommerde ftukken uit elkanderen , bênevens 
al den toeftel , die ‘er by noodig is. Men bewaart altoos ; 
in zout water, eene genoegzdame voorraad van eiken ex 
‘ander hout om een groot getal fchepen te konnen bouwen; 
Wanneer de Czaar de vloot zelfs kommarndeerde, 20 voets 
de zyn fehip de vlag ván ftaat. Zy is geel; in "t midden 
giet men de wapenen van het ryk , benevens de vier zeën 3 
‚die de Rusfen bevaaren , te weeten de Witte zee , de Oost- 
zee, de Zwarte zee, en de Kaspifché zee”, 
^" Hier nevens yoegen wy nog , ten befluite. onzer aankon: 
diginge van dit zevende Deel, het Character der tegen- 
woordig regeerende Keizerinne , uit een Brief , gedagte-, 
kend Petersburg , den o1 Nov. 1747. ,, Eene andere Prin- 
ces, die de wellust van dit Hof is, waar van zy door den 
tyd de Vorftin worden moet , is de groot Hertogin eat 
Rusland, vrouw van den jongen Priùs van Holftein Gets 
torp, en Neef en opvolger van de Keizerin. Vermits ay 
. met zoo veel fchranderheid als oordeel is geboorem, zoo 
heeft zy haar verftand zorgvuldig aangekweekt ;. zy is 
eleerd zonder verwaandheid : en fchoon zondér trotss 
eid.. De verhevenheid van haare ziel geeft luister 4an ats 
Jes wat haar omringt, gelyk de goedheid van haar hart het 
geluk van die gegen volmaakt die haar naderen. Hadr vere 
ftand weet de verdienften te herkennen en te waardeeren’; 
en de tegenfpoed is eene vordering op haare weldandan. 
rr RUW- 








DE NIEUWE REIZIGER, © 179 


Nzauwlyks treed zy in haar negentiende jaar, en.vereenigt 
reeds alle hoedanigheden , die tot het ryksbeftuur vereischt 
worden sen ‚zoo men het toekomende voorzien mag , zoo 
zal zy haare onderdaanen met die wysheid , gemaatigt» 
heid, en zagtaartigheid regeeren, die haar het voorwerp 
der liefde en verwondering maaken ; zy zal hen tot de. 
menfchelykheid aanfpooren, door de goedheid met welké 
zy alle haare evenmenfchen behandelen zal , zoo wel vreem- 
delingen als inwoonders; door het medelyden waar van zy 
bewyzen aan de ongelukkigen geeven zal; door de oplet- 
tenheid om den oorlog en onnoodige kosten te, vermyden 5 
door de agting welke zy aan de meníchen bewyzen zal, die 
door deze deugden beroemd zyn. Zy zal de prys van haa- 
re goedheden vermeerderen , met haar alleen aan die genen 
te íchenken, die den Staat getrouw gediend hebbens met 
haare gunstbewyzen op die genen te doen nederdaalen , 
die nüttig aan bet Vaderland zyn, boven die genen van 
welke zy dienften in 't byzonder ontvangen heeft. Zy zal 
haare oogen op de begaaftheden flaan. Zy zal als een vers 
ftandige Vorftin de wetenfchappen en koníten beminnen en 
befchermen ; haar Hof zal een luisterryke fchool van fmaak , 
edele vermaaken en belchaaftheid worden. De waarheid , 
altoos uit de paleizen der Koningen verbannen , zal in 
haar Hof een geheiligde fchuilplaats vinden zen haare rege- 
ring zal het geluk van Ruèland uitmaaken, even als zy er 
thans de roem en het fieraad van is. 





PETRI LUCRETII STRUCHTMEYRRI Epistola Critica in Glos. 
fas Nomicas ad Virum Clarisfimum HERM. CANNEGIETE- 
RUM. Trajecti ad Rhenum, typis G. H. Kroon 1269. In 
octavo m. f. 112a pp. 


DE Brief hehelst etlyke Oordeelkundige Aenmerkingen 
over de Perklaringen der Ouden van enige Regtsgeleer- 
de Woorden. Die Glosfe of Verklaringen, welken by geoe- 
fende Regtsgeleerden in ene algemene hoogachting zyn , 
hebben door de langduurigheid van tyd en 't menigvuldig 
aflchryven , dat niet altoos met de vereischte kundigheid 
en oplettenheid toeging, zeer veel geleden: "t welk dezel- 
ve niet weinig verduisterd en min nuttig gemaekt heeft, 
Dit heeft van tyd tot tyd dien en dezen bewoogen, om 
hunue vlyt aen te wenden , ter wegneminge dier duisfer- 
heden, ten einde deze Verklaringen in een beter daglicht 
. IV. DEEL. N. LETT. NO. 4. M te 


174 ` M. LE MIRRRE & H. TESTELIN 


te ftellen; waer toe ook de tael-en oudheidkundige Strucht. 
meyer in dezen de behulpzame hand bied; en den Geleer- 
den enige oordeelkundige bedenkingen over zommige woore 
den en byzonderheden , die verbetering en opheldering be- 
hoeven , mededeelt; welken wy vertrouwen dat over °t al 
gemeen niet ongunílig ontvangen zullen worden. 





La Peinture, Poëme, par M. LE MIERRE. Nouvelle Edition, 
' augmentée. Et Recueil des Sentimens des plus babiles Pein- 
. tres fur la Pratique de la Peinture Ee de la Sculpture , par 
HENRY TESTELIN. Avec de belles Figures en Tailles dou- 

ces, A Amft. chez M. Magerus 1770. Sans les Avant- 


. Propos 290 pp. en 8vo. 
Of 


Ene keurige Verzameling van fracie Stukjes , betrekkelyk tot de 
+ Scbilder-en. Besldbouvkunde. | 


AA" benoemen dit Stukje, onder een algemenen Ne- 
derduitfchen Tytel , met recht, zo wy achten , ene 
keurige Verzameling, voor zo ver het zelve etlyke Verhan- 
delingen over de gemelde onderwerpen, behelst, die allen 
in een zeer goeden fmaek uitgevoerd zyn. De Liefhebbers 
der Schilder-en Beeldhouwkunde zullen ze met een alge- 
meen genoegen doorbladeren ; nadien ze er ene reeks van 
oordeelkundige aenmerkingen over de voornaemfte dèelen 
dezer bevallige Kunften in zullen aentreffen. 

De eerfte plaets bekleed hier een fraei Dichtftuk van den 
Heer le Mierre, over de Schilderkunst; waer in de hoofd- 
lesfen dezer Kuníle , met oordeel en levendigheid ; op ene 
aengename wyze, in drie Zangen , ontvouwd worden. Dit 
dichtftuk, op zich zelve lofwaerdig , is, met deze nieuwe 
uitgave , nog nuttiger gemaekt ; door dien men er, om den 
Lief hebberen te meerder voldoening te geven , bygevoegd 
heeft de voornaemfte trekken uit de zo zeer geachte Schil- 
der-lesfen der Heren Watelet , du Fresnoy en de Mar/y ; die 
ter ophelderinge of bevestiginge der lesfen van den Heer 
le Mierre konnen dienen. Deze onderrichtingen zyn, ter 
vereischter plaetfe, by manier van aentekeningen , onder 
dit Dichtftuk gevoegd ç en voorts worden de Lezers tel- 
kens, by voorkomende gelegenheid, verzonden na de be 
roemde Verhandeling over de Schilderkunst , van den voor- 
trefiyken Schilder Leonard de Vinci ; met aenwyzing van 
d . ` de 





VAN DE SCHILDER BN BEELDHOUWKUNDE. 179 


de bepaelde plaetfen, alwaer men in die Verkandelirig , ras 

kende deze en gene byzonderhedeh, een breeder naricht 

kan.viriden. Hier door heeft men deze Zanger sen te (eg 

als beheizende een volledig Stuk in zyne foort; dát zeef 

wel gefchikt is, om een oplettend: Lief hebber het nood- 

12eklykíte onderwys te verlenen; en liem aen:té fpooregi 

ter verdere. volmakinge, BEN 
Buiten dit vinden hier de Kunstmintisers , 'n&vertá dit 

Bichtftuk, by een verzameld een zeer wel ingericht vers 

flag van een zestal Oriderhandelingen der vermaerdfte Le- 

den van de Franfche Academie der Sctiilderzen Beeldhouws 

kunde, In deze Onderhandelingeti komen ons ; behalven 

het oordeel dier Heren, over eenige der treffendfte Stukken 

van 's Konings Cabinet, wel byze ^ WW 

merkingen „die it ene geregeldë fc 

den, en dienen om tetoonen, W: 

nemen, rakende de voorhame dee 

en bepaeldlyk ten aenzien, van de 

digbeden, de natuurlyke af lieelding « 

der voorwerpen, mitsgaders’ het dag 

mede het vereischte leggen en verme: 

dezer Verhandelingen gaet. daer en boven vergezeld var 

ene naeuwkeurlge, uitvoerige en welgefchikte Tafel, die 








. P. BROECKROFE. Verfiert met Ben -en 
lauten. Te Amft. by P. J. Entrop 1770 - 
Voorwerk 408 bladżjden in quario. ` 


ler mede word den Liefhebbereri van Zedekundige 
Befchouwingen-aengeboden ; ene Verzameling tan 
leerzame Befpiegelingen , die ggorheen ftukswyze uitgégée- 
. 2 ` vens 


Diren Zdekundige Zinnebeelden en ngen, Dot 
j=; 0j 
Bebalven beá 


176 ] P. BROECKHOFF 


ven „en nu in een behoorlyk Boekdeel by een gebragt zyn; 
De Zinnebeelden zyn meerendeels ontleend , uit het be- 
kende Groot Natuur -en Zedekundig Waereldtoneel ; de Heer 
Broeckboff heeft ‘er zyne Zedekundige Befpiegeling op ge- 
vestigd , en zyne deswegens gemaekte overdenkingen in 
Dichtmaet uitgebreid. zyn allen ingericht tot lof der 
Deugd, en ter waerfchuwinge tegen de Ongerechtigheid; 
't welk op.een ernftigen toon , met bondige tael „en in een 
vloeibaren dichttrant, op geen ongevallige wyze voorger 
fteld en aengedrongen word; des het, naer 't oogmerk des 
Autheurs, ter algemene ftichtinge konne ftrekken. 
Men hoore hem , ter proeve, den lof der edele Vryheid op 
navolgende wyze zingen. 





O vRYHEID! Vreugd en Troost van 't Leven, 
Fontein van aardíche Zalighéen, 
Gefchenk , van God den Mensch gegeeveu, 
Vermaak der Velden, Lust der Stéen; 
Gezegend zyn die heuglyke Oorden 
Waar in uw heilzon nimmer daalt, 
Daar 't Volk, door uwen glans beftraald , 
Alleen door Rede-en Liefdekoorden , 
En nooit door wreeden dwang, als "t redeloos gediert’, 
Geleid wordt en beftierd, 


Gy dekt de trouw der Burgerye, ` 
Met een geheiligd Wapenfchild , 
Waar op de magt der Dwinglandye 
Vergeefs haar fcherpe pylen fpilt. 
Gy hoedt den Wakkren Ingezeten 
By alles, wat hem de Almagt fchenkt ; 
.Hy leeft, en werkt, en fpreekt, en denkt, 
' Zo als zyn eerelyk geweten , 
Dat dwang nog kluister dugt van "t breidelloos bewind , 

Het nut en heilzaamst vindt. 


De zuivere Onfchuld „ligt verwezen, 
Daar Eigen willekeur gebiedt, 
Heeft, daar ge heerscht, geen leed te vreezen; 
Den Magteloozen drukt ge niet. 
Elk leeft in zyn bezitting veilig, 
't Zy arm of ryk , `t zy groot of kleen, 
Elk zorgt voor °t nut van 't Algemeen. 
Het Recht der fchaamlen wordt zo heilig 
By u geacht, als t Recht van Hem, die rydlyk goed 
Bezit in overvloed. , c 
J 


- BESPIEGELINGEN, ag 


Gy doet den nutten Handel teeven; `. 
De Koopmanfchap , die Landen fchraagt , , 
Wordt best door 't yrye volk gedreeven. ` 
i Zy fchynt gelyk een fiere Maagd, 
Die, niet gedivongen maar gebeden , 
Niet bard gehandeld , maar geftreeld , 
Haar gunst haar Minnaar mededeelt, , 
Die (choone zal in land of fteden 
Nooit tieren , daar de lugt, deor Dwinglandy be(met tl 
Haar d'ademtogt belet. .. 


Nooit zult gy haare welvasrd drukken , 4 v. 

Gy laat den Koopman , ongeftoord , 
De vrugten van zyn arbeid plukken : 

Dies breidt hy, door u sangefpoord , 

Ten beste zyner Landgenooten , 
Den Handel, daar geen dwang hem ftuit , 
Met winst naar Oost en Westen uit, 

Hy vreest geen Kneevlaary der Grooten , 

Leeft Zeeman, Kunflengar en Ambachtsman ten nut , 
Zo lang gy hem befchut. 


Gy kweekt den bloei der Weetenfthappen , 
Gy zet haar’ Onderzoeker aan, 
Om, onvermoeid, met nyvre flappen, 
In X (poor der 'Oefning voort te gaan. 
Nooit tracht ge 't edel Zielsvermogen 
De Rede, nooit de Denkenskracht 
Te dwingen, door een vreemde magt. 
Elk laat ge zien uit eigene Oogen. 
By u is niemand , om de vrugten van zyn' geest, 
Voor `t woest geweld bevreesd. 








Gy Kroont doorluchtige Verflanden,. . . 
Beloont hun vlt met fchat of eer; `, ` 
Voor al, als ’t nut der vrye Landen 
Bedoeld wordt, door hun fchrandre. veer. 
De Slaaverny mag Domheid kweeken , 
Op dar geen Slaaf in 't moeilyk werk 
Zyn keten breek', zyn onheil merk', 
poogt een klaarer licht te ontfteeken, > . 
Verdryft de Onweetendheid ; en 't blind vooroordeel vliedt 
Uit uw verlicht Gebiet, mE 


M 3 | Gy 





jy" J- P. BKORCKHOPP 


Gy leert de Volken deier fryden ; 
Bezielt hen met meer Beldenmoed. 
Terwyl ze geen gevaaren mydeu, 
Om eigen Haardftêen, goed en bloed 
Te dekken voor uitheemfche Magten, 
Wat byftand kan het wreed geweld, 
Wat hulp, in 't rookend Oorlogsveld 
Van zwaargedrukte Slaaven wachten ? ` 
Wie vecht niet wilig, daar zyn hert van liefde brandt y 
Voor ’t vrye Vaderland, `, . 
Gy. dekt den Godsdienst voor gevaaren, 
En bergt zyn Kindren in nw fchoot, 
Als zy, door Aartsgeweldenaaren 
Vervalgd , xan alle hulp ontbloot, 
By u weer ruimer adem haalen. 
De Dwinglandy, voorireden doof, 
Zal ligt het dwaalend bygeloof ; 
Als "rt haar verheft , doen zegepraalen, 
Ligt wordt haar Beeltnis zelv’ door *t dom en wuft gexiem e 
Op 't Outer sangebéen, 


te Is Huichlaarg, % is Godonteering , 
Die , door 't geweld, wordt vaortgezet ; 

Geen Godsdiengt die, naar Jefus leering, 
Ons bindt aan zagter Liefdewet. 

Dies wraakt ge " dwingen van ’t geweten, 
De Waarheid, die u 't meest bekoort „ ` 
Wardt onverhinderd aangehoord. 

Zy vreest by u geen boei of keten; 

£y fpreekt, door Bygeloof nog Dwinglandy gekrenkt , 
. Vrymaedig als ze denkt. 


Wie moet dan 't Oord niet heilryk achten, 
Ô VRYHEID! daar ge uw zetel vest, 

Daar onaf hanklyke Oppermagten 

-Nooit krenken *t Algemeenebest, 

Daar Deugd, door vast geftaafde Wetten 
Belvond , en de Ondeugd wordt verfmaad; 
Daar yder het belang van Staat 

Zal boven eigen voordeel zetten , 
En onvermoeid het heil der Maatfchappye zoekt, 
Maar Dwinglandy vervloekt? QUU 








BESPIEGELINGEN. (0 479 


Bewaart , Ô orygevogte Landen ! 
De vRYHEID. meer dan goud geacht: 

Toont yder die haar aan durft randen , 
Dat u, als 't waardig Nageflacht ; 

Als Zoonen van uw braave Vadren, 
Die Haar, van Godsdienst vergezeld , 
Verlosten uit het Spaansch geweld , 

Dat u hun bloed nog ftraalt door de Adsen, ` 
Bukt nooit voor 't Slaaffche Juk : zo bloeit uw wye Staat, 
Tot al het aardsch vergaat. | 





Vier Bhyfpeelen vah den Heere c. f. GELLERT., Volgens den laatffen 
Druk. Uit bet Hoogduitsch vertaald. Te Amh. by G. Warnars en 
| P, de Hengst 1769. Bebalven de Voorreden 407 blads. in o&avo. 


Y,‚die menig aengenaem fhipperuur verfleten hebben m *t door- 
bladeren der Blyfpelen van den geestigen Holberg ; zullen ook 
een foortgelyk vermaek konnen vinden in "t lezen dezer Tooneel. 
flukken van den vernuftigen Gellert, Ze zyn, 't is waer, over "t 
dgemeen min ‘grappig; maer °t geen ze aen dien kant, in zommiger 
fmaek, mogen verliezen, zullen ze, van ene andere zyde , naer velep 
fmaek, ten aenzien van ene zaeklyker voorftelling winnen. 
Doch wat hier van zy, de Blyfpelen van Gellert behelzen ene niet 
minder eigenaertige ontvouwing veler characters; die in een treffend 
licht gefteld, met oordeel ontwikkeld, en op ene levendige manier 
in hunne onderfcheiden uitwerking voorgedragen worden: ze zyn ook: 
daer benevens alleszins ingericht , om het befpotlyke der. Ondeugd: 
ten toon te ftellen , en de Deugd als ongelyk beminlyker te doen 
Voorkomen, Ze behooren dus onder die foort van Spelen, welken 
met vrucht vertoond en gelezen konnen worden; en uit dien hoofde: 
dok ten getuigen konnen ftrekken tegen dezulken, die het Schouw- 
burg, als ware "t zondig en Godloos, zonder oordeel wreken, Een 
gevoelen dat niet zelden plaets heeft by de zodanigen, die ene ge- 
veinsde rol op het Tooneel der Waereld fpelen , welker character onze 
Amheur in een dezer Tooneelftukken , getyteld de Schynbeilige , zo 
Mtuorlyk afgemeld heeft; dat wy niet wel konnen nalaten een ge.’ 
delte hier van, by deze gelegenheid ,- den. Lezer ondef 't oog te 
gen, , ) 
Ferdinand òvergekomen zynde , om ’t huwelyk van zynen Vriend 
met de Dochter van Juffrouw Rykhart te fluiten, vind zich telkens 
t leur gefteld van de Moeder te fpreken , dewyl hy, aen 't huis ko- ` 
Dende, haer keer op keer, door hare devotie , in haere biduuten bes 
let vind, Zyne verwondéring hier over aen hare Nicht betuigende, 
Onderricht hem deze, dat de Juffrouw het grootfte gedeelté van den 
dag doorbrengt met bidden en zingen, of mét te fpreken van bidden 
D zingen; er ‘dat- Ze volftrekt in baer bepaelden tyd van devotie niet 
4 Bër 





rgo C. F.’ GELLERT ^ 


geftoord wil worden. Dit'gefprek met Nicht Lorretje geeft hem 
aenleiding, om wat nader naer 't character van Juffrouw Rykbarz te 
vernemen ; waer op het onderhoud aldus vervolgt. 0 
LORRE T ]j E 

» Wie gewoon is, de deugd in de gebaarden en op de lippen te 
zoeken , die kan Juffer Ry&barz , den roem van vroomheid onmoge. 
lyk onttrekken. Alles is vroom van haar; haare gebaarden , haare 
taal, haar gang , haare kleeding ; met één woord, alles komt by haar 
met de devotie overeen, Zy is een vyandin van alle ydelheid, en 
met de grootfte nedrigheid houd zy zig aan de eerbaare zeden van 
haare voorouderen. 

FERDINAND. 

- Dit Jaatfte hoore ik gaarne. Ik ben een groote vriend van de een, 
voudige zeden onzer voorouderen. Zoo myn Nigt maar een goed 
hart heeft, wil ik haare wangevoelens gaarne verfchoonen. 

, LORRETJE, 

- Let maar wel op haar. De zeden van haare voorouders zult gy nog 
ongefchonden by haar vinden. Alle fatfoenen van kléeren en kuiven, 
zo als die voor vyftig jaaren in gebruik waren, behoudt zy zonder 
‘er af re gaan: en, eer zy dem kleinen hoepelrock, den langen man- 
tel, en de laage hielen affchafte, bevestigde zy liever de onfchuld 
dezer zeden met haaren, dood. 

i FERDINAN D. 
Zyn datde vroome zęden der ouden ? Dat zyn immers haare modens, 
EE LORRET E. ' 

- Juffer Rykhart begrypt het beter. Wie zig kleed als de ouden ge- 
kleed gingen, die is eerbaar en zedig: en, wie tien of twaalf jaaren 
met één kleed toe kan, die is nedrig en zagtmoedig. 

FERDINAND - 

: Een weergalooze zedenleer ! Myn Nigt moest een heel boek over 

de kenmerken der deugden fchryven. Ik geloof, dat zy alle menfchen 


- buiten den Hemel floot , die hunne kleeren aan den wil der mode en 


kieermaakers overlaaten; maar zeg my, wat zy den gantíchen dag 
uitvoerte 
LORRETJE - 

. Dat kan ik ligt zeggen ; maar gy zult denken, dat ik u een relletje 
vertel, Tegens agt uuren ftaat zy op, en zo.dra zy haaren 
voet in den pantoffel fteekt, dan begint zy teffens te zingen: dus 
zingende kamt zy allereerst haar hond: zingende bezorgt zy haare 
katten ; zingende geeft zy den kanaryvogel te eeten: Angende be- 
zoekt zy haare twee Brabandfíche hoenders: en, zo dra als °t negen 
flaat , houdt zy op met zingen, al ware 't ook midden in een vaers 





van een lied. 


| FERDINAND 
‚Waarom dan dit ? 

LORRETJE. | | 
-Dus is haare orde: zy wil by wyze van uren, en niet anders, 
zin 








BLYSPERLE N. ngi 


vingen en bidden. Zo dra het negen flaat , dan loopt zy uit alle 
magt, op dat zy , voor dat de klok geheel heeft uitgeflagen , reeds 
voor haare bidtafel zitte. 8 

FERDINAND 

De Hemel zou het zeker niet kwalyk neemen „wanneer zy ook na 
klokflag kwam, Zy kan wel nooit te laat komen, maar — 
LORRETJE, o. 

Van negen tot tien uuren leest zy eerst drie morgen-gebeden, 
FERDINAND. 

- Waarom juist drie, en niet meer of minder? 
'LORRET] E. 

Om dat ze drie onderfcheide gebedenboeken heeft, die haar alle 
drie even waardig, ook alle drie met zilver beflagen zyn. "t Een. 
heeft zy van haare Peetemoei, tot eene vereering, het tweede van 
haer man zaliger, en het derde uit de vaderlyke erfportie gekreegen. 
Dit laatfte, naar zy my verhaald heeft, is in het afbranden van drie 
huizen door de vlam nooit gefchonden, behalven de band, die wel 
eenigzins gezengd is, maar op de letters van binnen heeft het vuur 
wet al zyn kragt geen nadeel kunnen doen. 

FERDINAND ` 

De boekbinder moet zeker zo vroom niet geweest zyn, als de 
boekdrukker , om dat de band niet tegen °t vuur beftand was”, 

Deze befchryving van ’t character van Juffrouw Rykbart , word, 
m een tusfchenkomend Tooneel , voltooid 5 doch in ftede van hier op 
ftaen te blyven , zullen wy liever de Juffrouw zelve nog eens hoo- 
ren; daer ze Ferdinand geklaegd heeft, dut een Bedelaer haer ge- 
ftoord had in hare devotie, zo als.ze ín den Bybel las, waer uit die 
gefprek hervoort komt, K 

FERDINAN D 7 , 

» Dat is niet goed, Maar die arme man zal niet geweeten heb- 
ten, dat gy in den Bybel las. 

| uft. RYKHART 

Ja maar, ik lees overluid, heel hard , ten einde ik al-myn huisge- 
nooten door myn goed voorbeeld ftigte. Hadt hy dat niet kumen 
hooren? die godlooze bedelaar! een mensch , nog zo jong, fchaamt 
zig dat niet te bedelen? De roekeloosheid was als natuurlyk uit zyne 
oogen te leezen. Hoe! heeft hy dan geen'handen om te werken, 
Wanneer hy geen brood heeft om te eeten ? De Edele Groot Agt- 
bare Raad moest evenwel ook °t placaat tegen de bedelaars mam 
IK kan niet fpreeken, Ik heb my zo geërgerd, dat ik beef. 
| FERDINAND . 

Dat fpyt my, myn lieve Nigt; maar gy doet u zelve nadeel door 
uwen toorn, Denk "er niet meer aan. Wy willen ter'zaàk komen, 
t€! de huwelyksgift.... i 

,— Juffr. RYRHART E 

't Is om van fpyt te fterven. "t Is geen toorn.. Ik yver flegts tegen 

de ondeugd van dien bedelaar, die nit luiheid, uit wellust ledig gaat ; 
. A ane 


- 








19a C. F. GELLERT BLYSPEELEN. 


andere menfchen in hunne devotie floort , en van hua geld, deer zy 
van moeten leeven, wil berooven. Een hand zonder vingers! wel! 
*t was immers maar de linke, kan hy dan met de regre niet werken ? 
Die was immers zo gezond, als de myne. Ik zal niet oordeelen ; 
maar wie weet waarom hy zo getekend is. Zyn regte voet was ook 
Jam. De roekeloosheid en een kreupel ligheam, gaan altoos zamen 
gepaard. De Hemel vergeef het my! ik wil gaarne geloogen hebben, 
FERDINAND 007 , 

Myn lieve Nigt, oordeel zo ffreng niet. Misfchien is die onge- 
lukkige een deugdzaam mensch geweest, en, naar gy hem my hebt 
befchreeven , kan hy niet dan bezwaarlyk werken, 

Juffr. Rv kHAnRT. 

Wel zo? wanneer hy al niet kan werken , moet hy my dan in my- 
ne devotie ftooren ? Moet ik myne gedagten van geestlyke en Hemel. 
fche dingen aftrekken , en ze naer een waereldsch mensch, een kreu- 
pelen, eenen elendigen aardworm wenden ? Want wat zyn wy men- 
fchen tog anders? Wormen , arme, ondeugende wormen zyn wy. 

FERDINAND. 


Ja, ja. Maar het gebod , van te bidden, fluit het gebod van liefde ` 


en mededeelzaamheid niet uit, . 

MEME -juft. & Y kHART. - 

Neen, bid en werk! dit moeten alle meníchen doen. Niemand 
pioet onzen lieven Heer de dagen, ontfteelen ‚nog andere braave men- 
fchen, door een oabefchnamd bedelen, het Jeven en de in ftandhou- 
ding van hun huis bitter maaken. Dat ondeugend mensch. 

‘FERDINAND, 

Ja, maar wy moeten immers weldoen en `t aantal der elendigen 
tragten te verminderen. Ik zou denken, dat een werk van liefde den 
Hemel zo aangenaam ware, als de devotie, SO 

ZEE ^ juff. RyKHART. 

Heel wel, alles wel! Men moet geeven ; men moet behulpzaam en 
gedienílig zyn; maar eerst moet men aan de zynen, aan zyne huis- 
genooten, aan zig Zelve en gan zyue arme kinderen denken. Weet 
gy wel, wie erger is dan een heiden? Die zyne kinderen niet vers 
zorgt, en zyne goederen weggeeft. Door zulk eene goedheid maake 
men meer bedelaars , want ten laatften word men er zelf een bedes 
laar door. De Magiftraat moest er altoos haar werk van maken, dat 
het bedelen geftuit wierdt, 

FERDINAND 

Ja tog Nigt. Dat daet zy ook. Maar , daar zyn immers menfchen , 
. die nog kragten, nog leden tot werken hebben; of die door onge- 
lukken , of door de inhaaligheid en ondeugd van andere menfchen 
hun Goed zyn kwyt geraakt. Moeten dan zulken van honger vers 
gaan , en uit zorg , van ons door hun bidden van. eenige duiten te bee 
rooven, liever huilen dan eeren? Maar lägten wy die theologifche 
gasken aan een kant zetten, enz, 


Fry 


Arneerd wordt, * 


ADRES AAN HUN ED. GROOT MOG, UN 


p €— M ——— MM M Áo  — | t$ 

Vrymoedig Adres van een Hollander, aan zyne Hooge Overheid, 
de Ed. Gr. Moog. Staten van Holland en Westoriesland, In 

. groot oftavo 40 bladzyden, | 


E opfteller van dit Adres neemt, als een Ingezeten van dezer . 
vryen Staet, de vryheid , om hun Ed. Gr. Mog., met befchei- 
denheid, ender de vereischte hoogachting voor zyne, Hooge Over- 
heid, een Adres te doen in handen komen, betreffende het zo vee} 
gerucht makende Concept Plakkaat , ter beteugelinge van de Druk- 
pers. Hy vleit zich met het. denkbeeld, dat ene onpartydige over. 
weging der redenen, tegen zodsnig een Plakkaat, genoegzaem is, 
om hun Ed. Groot. Mog. , overeenkomftig met den wensch van 
het redelykfte gedeelte der Inwoonderen van onze Provincie, ter 
confervatie van het genot onzer algemene Vryheid , te bewegen 
om niet alleen het doorzetten van dit Concept af te wenden , maer 
ook zulke efficacienfe refolutien te nemen, waer door de begeer- 
te , om in 't vervolg nader eenige middelen tot reftriftie der vry- 
heid van de Drukpers voor te ftellen, in eens worde afgefneeden, 
Nadien nu het Concept Plakkaat zich in den genvang grond op 
het denkbeeld, dat het zorgen voor den ftaet van der Ingezetenen 
zielen, tot het Ampt der Hooge Overheid behoort, zo begint ook 
onze. Adresfchryver het ftuk van die zyde, en tracht te doen op- 
merken, dat men dit denkbeeld te verre trekt, als men uit dien 
hoofde der Overheid de macht, om daer toe dwangmiddelen te 
gebruiken, in handen geeft. ,, Uit den aard van een flilzwygend 
contract, zegt hy, op welk eene menigte van meníchen, tot een 
Societeit coalescerende , zich „onder eenen Summus lmperans bèa 
geeft, Le ber klaar dat der Overheid de zorg voor het heil en de rust - 
der Maatfchappye door het Volk gedemandeerd zy, en dat het zelve 
aen de Overheid de macht, om dat door alle, behoorlyk, tot dag 


' oogmerk dienende , middelen efficacieuslyk te bevorderen, heeft ge: 


geeveu. Onder deeze middelen houdt geene de minfte plaats de 
zorg om eenen openbaaren Godsdienst in die Maatfchappy in te flel- 
len, en te onderhouden, als hebbende de kennis van God en zyne 
Wetten, zeer veel invloed op het beil en de sust derzelve: Dit moet 
gechieden door het ftellen van bekwaame orders en het bezorgen 
van die middelen, welke tat beoefening en onderhoud daar van 
Boodzaakelyk zyn. (a) ——- Doch hier houdt volgens het algemeen 
Oordeel van allen, die ooit over den oorfprong der. Maatfchappyey 
hebben gefchreeven (7), de zorg der Overheid voor der Ouderdaa- 
. nen 
» («) Men fchryve my hier geen gevoelen toe, als meende ik , dat 
de Godsdienst alleen voor eene politieke nòodzaakelykheid moest geconè 
fidereerd worden, ik fpreek hier niet van de Religie, nret bettekkingé 
tot Ged en den Mensch, maar met relatie van de Ovétheid tot de One 
derdaanen : Voor 't overige betuig ik een Christen, en in de Gerefore 
meerde Kerkgenootfchap te zyn. 7. 
» (b) Zie LOCKE , a Letter concerning Toleration ; Works Vol. If. 
P. 244» 24$. the fixth Edit. alwaar onder anderen dit gevoelen, by gee 
leegenheid van cene Verhandeling over de Tolerantie , breedvoerig grade 


| 194 ADRES 


nen geloof op : Wanneer dezelve bezorgd heeft, dat haare Onder- 
daanen in de moogelykheid gefteld worden, om tot de kennis te koo. 
men van dat geen , °t welk zy denkt dat tot derzelver nut en tot wel- 
zyn der Societeit ftrekt, tot bevordering yan welker nut en welzyn 
zy verpligt is, zoo heeft zy voldaan, en moet zy aan haare Onder- 
daanen verder overlaaten de macht om vry te onderzoeken , en daar 
na te befluiten over ’t geen zy te gelooven hebben, welk gelooven 
op eenen redelyken voet niet dan na een vry onderzoek, op °t welk 
alleen eene waare overtuiging volgt , meogelyk is. — Al wat derhalven 
dat vry onderzoek wegneemt, is een vermindering van dat recht, 
“geen de Onderdaanen in contractu tacito zich hebben voorbehouden 
en zoude dus dwang zyn ;'t zy men door vuur en zwaard , als by de 
Inquifitie pleeg te gefchieden , de menfchen dwingt tot het (ten min- 
ften uiterlyk) aanneemen van de vastgeftelde religie, het zy men hun 
de middelen beneemt, om, door de gedachte van anderen deswege 
te hooren of te leezen en te beoordeelen, het voor en teegen daar 
van te wikken en te weegen, en na dat onderzoek voor de waarheid 
of valsheid van dien Godsdienst te befluiten: dit vry onderzoek geen 
plaats te geven doedt ons daar voor bloot ftaan, dat de alleronge- 
rymdfte fystemata ons kunnen worden opgedrongen. Met recht mee- 
ne ik dan te moogen befluiten , dat de zorg voor de ziel aan elk On- 
derdaan, en niet aan de Overheid, behoord.” —— Dit algemene 
denkbeeld brengt onze Autheur voorts bepaeldlyk over, op de rege- 
yingsgefteldheid van ons Land, en leid 'er uit af, dat het een con- 
clufief argument behelst, tegen het vastítellen van het Concept Plak- 
Raat , aen Hun Ed. Groot Mog. overgeleverd. , 
‚Hier aen hecht hy een verderen aendrang der reden ,. die , het geë- 
tablifeerde principe van vryheid van Godsdienst en onderzoek van 
Gevoelen voor de Ond en aengenomen zynde, noodzaakelyk 
tegen de thans bedoelde bepaaling der Drukpers militeren. Wat vry- 
heid van onderzoek blyft 'er over, als de Onderdaen bepaeld word 
jn 't gebruiken van boeken; als hem de gelegenheid benomen word 
om Schriften van verfchillende partyen te lezen? , Wat mogelykheid 
om van de waerheid overtuigd te worden, als men, dus doende, 
de vryheid van onderzoek wegneemt? Hoe zal men, dien weg in- 
flaende , een. convinquant argument tegen den confcientiedwang der 
Roomfche Kerke maken? Hoe zal de Overheid, zulk ene bepaling 
eens ftand grypende, en geen gelegenheid tot een vry onderzoek 
hebbende, verzekerd wezen, dat zy het ware nut der Onderdanen 
bevordert, met het fystema , dat zy volgt , te handhaven? Loopt 
zulk ene bepaling van 't vrve onderzoek ook niet aen tegen het oog- 
merk des Scheppers, die ons ene redelyke ziel gegeven heeft, om 
door een redekavelend onderzoek , ieder voor zich zelven te beflui- 
ten, wat ons als waer aen te nemen , of als valsch te verwerpen 
zy ? Geeft men op dien voet de doolinge, niet zo wel als 
waerheid dit recht in handen? „ De groote Heer laat met gelyken 
grond den nmysEL, het Boek van pe GROOT over de waarheid der 
Christelyke Religie enz. als {chaadelyke en doolende fentimenren 





AAN HUN ED. GROOT Moo, - 184 


bevattende , verbieden of verbranden, als hier te Lande het geen 
de waarheid van onzen H. Godsdienst aantast, verbooden of door 
beulshanden verbrand zoude worden. " Verder ftaet hier om- 
trent nog aen te merken , dat zulke bepalingen den bedoelden uit- 
flag niet bereiken, In die Landen, daer ze fterkst gedreven wor- 
den, ziet men de meeste gehazardeerde Schriften door den druk 
gemeen gemaekt, En in ftede van den waren Godsdienst voordeel 
toe te brengen, baren die bepalingen denzelven nadeel; voor zo 
ver ze de goede zaek by party verdacht maken, en derzelver aen- 
hangers wederhouden van dezelve vrymoedig voor te ftaen; uit 
vreeze, dat men ook hunne gedachten en gevoelens, gelyk meer- 
maels gefchied is, verdacht mogte houden, van den Christelyken 
of Gereformeerden Godsdienst aen te tasten. Daer en tegen is de 
vryheid van den Godsdienst te onderzoeken, en zyne gedachten 
deswegens mede te deelen, den Godsdienst daedlyk heilzaem. De- 
ze fluit de domheid en luiheid, kweekt kennis en yver aen, geeft 
gelegenheid om de waerheid in een helder daglicht te zetten , en te too- 
nen dat ze beftand is tegen alle tegenwerpingen. Ook is't niet vreemd 
te denken , ,, dat , de eerfte uitvinding van boeken te verbieden, 
die men aan de duistere eeuwen verfchuldigd is, haren oorfprong 
‘heeft uit de vrees der Kerkelyken van dien tyd , dat hunne luiheid en 
onweetendheid anders te klaar aan den dag zouden zyn gekoomen ", 
. Onze Autheur deze reden in kracht voorgefteld hebbende, voor- 
ziet wel, dat men hem zal tegenwerpen , dat de Overheid echter ge- 
houden is het fpargeren van íchadelyke fentimenten te verbieden, 
om daar door de zwakke geesten buiten het gevaer van verleiding te 
Dellen, Doch hier omtrent wil hy, dat men onderfcheid make, tus- 
fchen fentimenten, die de Societeit het onderfte boven keeren, en 
fentimenten, die de geheele Societeit niet beleedigen , maer alleen 
Zommigen Leden nadeel toe konnen brengen. De verfpreiders van 
de eerfte foort wil hy behandeld hebben, min of meer als verftoor- 
ders der ruste van °t Gemenebest, zonder dat men echter het weder- 
leggen dier fentimenten verzuime. Maer wat de laetfte foort betreft, 
dezulken, zegt hy, behooren wederlegd en niet verbooden te wor- 
den, dan zullen ze eer nut dan nadeel doen. Daer benevens 
is, zyns oordeels, het gevaer voor die zwakke geesten zo groot niet 
als men wel denkt. Deze zwakke geesten zyn of zulken die de waer- 
heid zoeken, of zodanigen , die deze gevoelens arripiéren, om dat 
‘2e der voldoeninge hunner driften favorifeeren. Voor den eerften 
is niet te vreezen, alzo ze vatbaer zyn voor de eenvoudige 
verklaring der waerheid, ter wederlegginge van de opgefinukte los 
gen; en rakende de laetften , dezen zullen, wat ze ook mogen ger 
looven , altoos even nadeelige leden der Maetfchappye blyven. En 
fehoon 't niet onmogelyk zy, °t is echter niet waerfchynlyk, zo men ` 
de menfchelyke natuur gade flaet, des het gevaer niet groot zy, dat 
d door zodanige gevoelens gebragt zal worden tot het bedry- 

Ven van misdaden, die hy anders nier gepleegd zou hebben. Dit 
overwogen zynde is °t baerblykelyk , dat zulke Boeken, van wet 
en 








184 ADRES “AAN HUN ED. GROOT MOG; 


ken riet anders dan een kwaed gebruik gemaekt kan worderí, de 
de driften dire& opwekker , onder de attentie van den Summus 
Imperans vallen, maer geenszins die Boeken , die alleen door het 
kwaéd gebruik, dat men van de daer in vervatte gevoelens maekt; 
fchadelyk voor zommige Leden der Societeit zyn. — Denkt men 
hier nog om dezulken, die zich zoeken te distingueereri, of vry- 
geesten willen zyn , om de mode te volgeri; dezulken zekerlyke 
worden niiet verleid door dié Scliriftert ; 't zyn menfchen die niets 
looven om dat ze niets onderzocht hebben, die zich niet zeef 
Pemoeien met lezen; men moest, het geen onmogelyk is, denzuls 
ken de gelegetilleid benemen , om zodanige discourfen te hooren , 
indien men hunne gekheid wilde voorkomen, Doch, vetvolgt 
onze Schryver, eens toegeftaen zynde, 't gevaer is Zo groot, als 
ten 't wil doen voorkomens Zou dit het bepaler der vryheid vau 
onderzoek , waet by de waerheid lyden moet , wettigen ? Neen zeker , 
men kan de Overigheid niet vergen , om derzulker wil, middelen 
in 't werk te ftellen ; ,, waar door zy , niet zonder befchaadiging 
van der Onderdaanen vryheid, zich die Zorg aanmaatigd, welke de 
Onderdaanen, vi contractus focialis, zich hebben vootbekouden, 
De Opfteller van dit Adres, door *t aendringen dezer reden, Zen 
Stuk over 't geheel voldongen achtende, heemt voorts nog de vry- 
heid om byzonderlyk te toonen, dat het Concept. Placcaet van 24 
January 1770; ,, in zich zelven niet gefchikt is, om tot eer wet ge- 
maekt te worden voor een Volk, welk onder eene zachte en wye 
Regeering gewoon is te leeven; welks hooftzaak de Negotie is Wi 
be welk de Geleerdlieid altyd is aangekweekt". In dit gedeelte ont- 
vouwt hy een aental van onoverkomelyke inconvenienten ; en onver. 
mydelyke, hatelyke en fchadelyke fuites, waer aen en Schryvers ert ` 
Boekverkoopers, ten nadeele van *t algemeen , en tet onderdrukkingd 
van Hollands Vryheid, ‘blootgefteld zouden worden, by aldien zulk 
een Plakkaet ftand greepe. Dit ftelt onze Schryver, met alle fübmis- 
fle aen de Hooge Overheid , zo klaer en nadruklyk voor, dat hy vere 
trouwe tastbaer te hebben doen zien: ,, hoe zeer het bepaalen van 
een vry onderzoek den weg op zoude flaan, die in geweetensdwang 
eindigt, en diret zoude aanloopen tegen de natuurlyke billykheid , 
tegen onze conftitutionale vryheid, en tegen alle gezonde redeneer- 
kunde; en dat byzonder door dit CONCEPT - PLAKKAAT , even als door 
de andere reeds opgegeeven CONCEPTEN en PLANS , om de vryheid deg 
Drukpers in te binden , een voet tot de totale ruine van de grondves- 
teh onzer vryheid , van de negotie en geleerdheid, gelegd zoude wor- 
den, en de onweetenheid, luiheid en vervolging in derzelver plaats 
gefteld,” Dit geeft hem vrymoedigheid, om zyn Adres 's Lands Va- 
deren, den nooit volpreezen Voorftanderen onzer Vryheid, onder 
Tt oog te brengen, zich ftrelende met het aengendeme denkbeeld , 
dat het niet noodig zy meer te zeggen, ,, om Hun Ed. Groot Moog, 
te termineeren tot het rejeêteeren van zulke en diergelyke CONCEPT- 
‘WETTEN, welke, hoe kunftig ook opgefteld, de algemeene zwaarig- 
heid van tegen de netuurlyke en burgerlyke Vryheid aan te loopen 
hiet kennen effugieeren. "^ … Aan- 











ILLUMINÉERKONST. SAMEN, NIEUWE JAAR. ` ës 
——————————————— 
Be gebeime Illumineerkonst. Te Amfterdam by G. Bom 1770, Drië 


Stukjes; te famen, bebalven de Voorreden en Registers 386 
bladsyden in groot odavo. 


En Liefhebber der [llumineer- en Schilderktinfte heeft iú dezé 
Stukjes by een verzameld, de merkwaerdigíte Voorfchriften , 

die hem deswegens by verfcheiden Schryvers voorgekomen zynj 
en "er tevens bygevoegd het geen hy daer omtrent door-elgen on- 
dervinding nagefpeurd en opgemerkt heeft. Ze behelzen düs end 
verzameling van Voorfchriften, waer van men zich bedienen kan, 
in t bereiden vån velefleie Verwen, Vernisfen , Verlakzels enz. $ 
mitsgaders de noodige onderrichtingen rakende derzelver gebruik 
om in 't handhaven: der Kunfte wel te flagen. Volgens het oordeel 
van des kundige Liefhebbers, die deze Kunst oefenen, heeft merk , 
in deze Stukjes juist zo zeer geen geheimen te zoeken; maer meng 
kan ze echter wel aenzien als ene bekwame handleiding, waer van 
min gevorderden met vrucht gebruik konnen maken; te meer daef 
ze dus gereedlyk by de hand vinden, ’t geen anders in veeler Scbrif- 
ten verfpreid te zoeken is, 





Examen van bet Procureurs Postulahts-Ampt , in Vragen en Anta 
woorden. Te Leeuwarden, by A. Ferwerda en G. Tresling 1769. 
. In otavo 59 bladzyden. , - | 


S Ne beknopte onderrichting van *t géen een Procureur Postulant 
te doen flet, en wat men van hem te wachten heeft, als men 
in Procesfen is ingewikkeld: dat hier ten dienfte van jongen en on-. 
ervarenen ontvouwd word, om "er hun een algemeen en oppervlakkig, 
denkbeeld van te geven. 





Het Nieuwe Saar, Klugtfpel. In drie Bedryven. In profa. Gedrukt 
vtr Rekening van Mr. CORVER , Directeur van de Nederduitfche 
Schouwburg. In odavo 29 bladsyden. ` 


En verwarde Minnehandel gelukkig ontknoopt; ín deri ferae 

van een Blyfpel; maer doormengd met enige kluchtige inval-~ 
len, daer 't Nieuwejaer aenleiding toe geeft, die dit Stukje tot ene 
foort van Kluchtfpel maken; dat zonder kwetzing der goede zeden 
ten Tooneele gebragt zou konnen worden; doch niet zeer gefchike 
fchynt om de Aenfchouwers veel vermaeks te verlenen; "t laet zich 
ten minfte vry onaendoenlyk lezen; doch bekwame Acteurs konnen ` 
in Spelen van dien aert van merkelyken dienst zyn. Nin 


d 





138, .— yERHANDELING VAN DEN TABAK: 





Nieuwe en naauwkeurige Verhandeling van den Tabak. Uit veek 
jaarige Ondervinding opgemaakt door een kundig Tabaks-Hande- 
.* daar. Te Amfi. by G. Bom 1770. In groot oltavo, 88 blads. 


” F “Abakrookers en Snuivers konnen deze Verhandeling „zonder har- 
` fenbreken, onder een Pypje of een Snuifje, gelyk wy gedaen 
hebben, met gemak doorbladeren, en 'er een verloopen uur mede 
flyten; om zich enige algemene kundigheden voor den geest te brene 
gen, betreffende den handel en °t gebruik van dit Plantgewas. Mo- 
gelyk vinden er enige onervaren Handelaers , Mengers , enz. nog enige 
byzonderheden in, die hun van dienst zyn, 't welk ze gereedlyk kon. 
nen nagaen. De Verhandeling beftaet uit vier Afdeelingen, behelzen- 
de eerst een algemeen verflag van de aenkweeking van dit Gewas, 
en den Tabakshandel in verfcheiden Landftreken , met melding van de 
kracht en deugden, die men er aen toefchryft; voorts een bericht van 
het gebruik dat men 'er in de Genees en Heelkunde van maekt, voor 
verfcheiden Kwalen, dat echter wel een omzichtig Practizyn ver- 
ischt: verder ene ontvouwing van Geheimen en Konstbehandelingeg 
van den Tabak, en zo ook eindelyk van de Snuifpoeders , om ze naeg 
de kunst te behandelen enz. Onder de Hoofdartykels is er 

ons.een voorgekomen , rakende de Verbetering der Inland/chbe Tas 
bakken, die in bet Gelder[cbe ep Stigtfche, omtrent Nieuwkerk, Rhee- 
nen , Wageningen, Arnhem ‚de geheele Betuwe , bet Land van tusfen 
Ma: s en Waal „en Amersfoort gevonden worden. Dit Artykel fcheen 

ons gefchikt, om den Landzaten iets byzonders mede te deelen ; doch 

de Autheur leert ons alleen , dat alle de tot nog aengewende moeite „ 
om onzen Hollandfchen Tabak een beter. geur te geven , vruchtoos 

geweest is. De bymengingen van O/izeizen en Parfuimen , gelyk hy 

fchryft , het gebruiken van Oranjewater , Muskus , Storax , Civet en 
andere Odetirs , het afzieden en opkooken met Zout , het verder droo- 
gen en fmeren met enig Tin&uur, alles is gefchied met een flechten 
uitlag, zo dat de hoop van hier in te zullen flagen vervliege. Echter. 
Zou'er onze Autheur meer van gezegd, en hier over breeder gehan- 
deld hebben, had hy niet gezien, ‚‚ dat'er in het Plan van een Werk „ 
dat by den Uitgeever deezes ftaat uit te komen, onder den naam van 
DEN VADERLANDER , een Proefkundige Verhandeling gegeewen zal 
" worden, over het Verbeteren van onzen Znlandfchen Tabak”, Men 
Heeft derhalven hier omtrent ene nadere onderrichting te verwachten , 
die , wel uitgevoerd wordende , van een wezenlyk nut zou konnen zyn, 
ten voordeele onzer Inlandfche Planteryen 3 welke de overdenkiüg 
van oplettenden en deskundigen wel verdienen, in zo ver ze geen 
geringen tak van onzen Handel uisleveren. 





D 


NIEUWE 
VADERLANDSCHE 


LETTER- OEFENINGEN. 





A 


De Waarbeid èn Godlykbeid van den Christelyken Godsdienst 
verdedigd, door y. A. No&ssELT, Dottor der H. Godgt: 
leerdbeid en Hoog - Leeraar op de Fredriks Univer fiteit te 
Halle. Naár den tweeden en derden Druk uit bet Hoogduitsch 
vertaald, Twee Deelen. Met eene Woorrede van j. D. DEI- 
MAN, Leeraar der Cbristelyke Gemeente, toegedaan de ona 
veranderde dër fche Geloof sbelydenisfe, te Utrecht. T? 

- Utrecbt-by W. H. Kroon. 1770. Bebaloen bet Voorwerk, 
én eén nevensgaanden Brief 742 bladzyden in groot ockavo. 

Elyk de waerheid in ’t algemeen nooit krachtiger 
voorgeftaen word, dah wanneer zy ene heftige tes 
enfpraek lyd, zo is ook de waerheid van dem Cliristely- 
en Godsdienst ín "t byzonder, door alle tyden, de ern- 
fette poogingen harer Voorftanderen ter harer verdedigins 
ge verfchuldigd , aen de herhaelde aenvallen der Ongeloo® 

vigen of Spotteren. Menfchen van dat character hebben 4 

terwyl zy den Godsdienst, en wel byzoader den geopens 

baerden Godsdienst, meenden te fchehden ,. denzelven 
veel al, liunnes ondanks „ dat voordeel toegebragt, dat ze 
anderen opgewekt hebben, om de goede zaek, van tyd 
tot tyd, met meet, juistheid, klaerheid en bondigheid te 
andhäven. Aen omftandigheden vån die natuur heeft meri 
ook onder anderen dank te weten, ene gemaekte fchikkin 
op de Koninelyke Pruisfifcbe Frederiks - Univerfiteit te Fale 

volgens welke de Godgeleerde Faculteit aldaer gehouden i 

ook haer werk te maken van openlyke voorlezingen , over 

de waerheid van den Christelyketi Godsdienst; en dezel= 
ven indie?voege in te richten, dat ze niet alleen nuttig zyu 
voor hun, die zich bepaeldlyk ten dienfte der Kerke fchik- 

en, maer tevens konnen ftrekken , om dezulken , die zicht 
op geen eigenlyke Godgeleerdheid toeleggen, in de ware 
kennis van den Godsdienst en het Christendom gegrond té 
doen worden. Een vruchtgevolg van deze fchikking is het 

hier bovengenoemde Werk van den Hoogleeraer Noësfelt j 


-dat in alle opzichten aen *t voorgeftelde oogmerk zeer wel 


beantwoord , en met het hoogfte regt ene plaets verdient , 
IY. DEEL. N. LETT. NO, 5. CN ne- 


€ 


190 | Je A. NOÉSSELT 


nevens andere beroemde Schriften van dien aert. Schoon 
men niet konne zeggen, dat het desaengaende iets nieuws 
behelze , dat van merkelyk aenbelang is; °t welk men over 
dit onderwerp, als een Autheur by zyne zaek blyft, niet 
wel kan verwachten, te minder daer de tegenftreevers van 
den geopenbaerden Godsdienst niets voor den dag brengen, 
dat wezenlyk nieuw genoemd kan worden; zo mag men 
%x echter wel ten ernftigfte ter lezinge aenpryzen, zo ten 
aenzien der geregelde fchikkinge en duidelyke voorftelling, 
als oordeelkundige ontvouwing der bewyzen, en befchei- 
den wederlegging der tegenwerpingen ; inzonderheid dere 
` zulken, die men in onze latere dagen, wel eens, onder 
ene andere gedaente , als of ’t iets nieuws ware, fmaeklyk 
heeft zoeken voor te (ellen: *t welk zyn Hoogeerwaerde 
. hier en daer nog al gelegenheid geeft, om "reen en ’t an- 
der als uit een nieuw gezichtpunt te befchouwen. 

Onze geachte Autheur enige voorafgaende aenmerkin- 
gen medegedeeld hebbende , over ’t gewicht van ’t' one 
derzoek der waerheid of valschheid van den Christelyken 
Godsdienst; °t geen er tot dit onderzoek vereischt word ; 
en "t geen men rakende den Christelyken Godsdienst en °t 
Ongeloof in 't algemeen in acht heeft te nemen; vangt 
voorts aen met ene verdeediging van den Godsdienst te- 
gen de grovere en meer bedekte Atheïsten. In dit ge- 
deelte legt hy °t "er op: toe, om ons onder °t oog te 
brengen , welke overtuigende bewyzen wy hebben voor ` 
de zekerheid van Gods Beftaen; hoe wy op wel gegron- 
de reden de aenbiddelyke Eigenfchappen van dat Opper- 
wezen konnen kennen, en behooren té erkennen; op hoe 
zekere gronden de leer der Godlyke Voorzienigheid fteunt, 
en hoe toereikende gronden de Rede ons verleent, om 
Ons van de onfterfelykheid der Ziele te overtuigen, en te 
doen befluiten, dat onze ziel hier namaels , naer 't verfchil- 
` Jend gedrag, dat we in dit leven geleid hebben, of gelukkig 
of ongelukkig zal zyn. —— Hier aen is gehecht ene Verhan- 
deling over den invloed der Ongodistery, en des Gods- 
diensts daer en tegen op het hart, de deugd en °t geluk der 
Menfchen: waer in de Hoogleeraer zich verledigt tot een 
paeuwkeurig onderzoek van de voornaemfte grondftellin- 
gen, op welken de Ongodisten hunne Zedeleer vestigen ; 
derzelver ongenoegzaemheid toont; en in tegendeel de on- 

emene voordeelen van den Godsdienst óntvouwt: terwyl 
y in °t flot derzelve ook nog doet zien , dat de Godsdienst 
geg- 


e 





VERDEDIGING VAN DEN GODSDIENST, 191 


geebe uitwerking is, noch van ’t bygeloof, noch der vreda 
ze, noch des eigenbelangs, noch der ftsetkunde. ——— 
Due ver het oog gevestigd hebbende op grovere en meer 
bedekte Atheïsten , wend hy zich vervolgens tot dezula 
ken, die door twyfelzucht gedreven worden , en benaer- 
Der zich om te toonen , dat wy genoegzame gronden 
hebben , om de twyfeling aengaende den Godsdienst te 


verbannen. Ten dien einde doet hy ong opmerken, dat 


jeder mensch , zó veel hem in zyne omftendigheden noo 
dig is, genoegzaem verzekerd kan worden van den Godsa 
dienst, als den weg tot zyne Gelukzaligheid : het welk 
hem aenleiding geeft om te handelen over de verfchillende 
foorten van kennis, en na te gaen, in hoe verre dezels 
ve, voor al in den Gódsdienst, mogelyk, en tot de zes 
kerheid toereikend zy: waer op hy, eindelyk , de ontwy- 
felbare zekerheid onzer natuurlyke kennisfe vam God ver- 
deedigt, met beantwoording der tegenwerpingen, inzons 
derheid in de latere dagen, hier tegen ingebragt | 
Tot hier-aen toe is dit Werk betrekkelyk tot den Na, 
tmutlyken Godsdienst; het óverige, of het tweede Deel, 
pekt bepaeldlyk den Geopenbaerden Godsdienst ; en de 
Hoogteeraer ftelt "er zich in voor, de denkbeelden van Deis- 
ten en Naturalisten ten dien opzichte te keer te gaen. Ten 
dién einde vangt hy aen met een voorbereidend onderzoek , 
rakende de ongenoegzaemheid der Rede ; de gronden waer 
op wy matuurlyker wyze mogen vermoeden, dat God de. 
menfchen met een uitnemender licht, dat der Openbarin- 
e, begiftigd heeft; en "a Menfchen verplichting om na die 
penbáring om te'zien , mitsgaders den eenvoudigen weg, 
om, onder de menigvuldige voorgewende Godlyke open, 
bringen, de enige ware Openbaring te vinden. Dit ge: 
handeld hebbende gaet hy over tot het ontvouwen’ der 
gronden , welken ten bewyze der waerheid van den Chris- 
telyken Godsdienst (trekken. In deze ontvouwing ontmoet 
ots eerst ene verhandeling over den Canon der Heilige 
Schrift; dienende om te toonen, welke Boeken die ware 
Godlyke Openbaring behelzen; en op hoe vasten grond wy 
verstkerd zyn, dat ons, die Boeken bezittende , niets onte 
breekt van de Leer of Narichten , die God ons geopenbaerd 
heeft. Verder draegt ons de Hoogleeraer de bewyzen voor, 
welken de Godlykheid der Leere, in die Schriften vervat, 
Ontegenzeggelyk ftaven3 en doet daer mede gepaerd gaer 
ene wederlegging der voornaemfte tegenwerpingen van on- 
cerfcheiden foort, waer van zich vroegere en wel byzon- 
2 | der 


192 Je A. NOESSELT 


der latere Deisten bediend hebben, om die leer der Hei- 
lige Schriften, waer " hun mogelyk , te bezwalken. — 
Ten laetfte word dit Gefchrift beflooten, met ene ver- 
deediging van den Christelyken Godsdienst tegen de Indif- 
ferentisten; waer in de Autheur, na getoond te hebben, 
dat men op geen goeden grond kan ftellen, dat ’er niets 
tot den Godsdienst behoort, buiten het geen onmiddelyk 
de heiliging van den mensch bedoelt, en dat de enkel 
befpiegelende leeringen des Christendoms noodzaeklyk 
elegenheid tot twisten geven; zich byzonder uitlaet over 
bet rechtmatig gebruik der Rede in den Godsdienst , en 
onze verplichting om alles, wat in de Heilige Schrift 
voorkomt , op s getuigenis aen te nemen. En hier 
by komt eindelyk nog een beknopt voorílel, betreffende 
de onfchuld onzer dwalingen in den Godsdienst, met 
aentooninge van 't geen men ten minfte eerst te doen 
beeft, eer men zyne dwaalingen voor onfchuldig kan uit- 
even, 

` Aan het einde van dit Werk, dat, volgens dezen lei- 
draed, alleszins met oordeel is uitgevoerd , heeft men nog 
geplaetst een Brief des Hoogleeraers aen de Studenten op 
de gemelde Univerfiteit, en wel byzonder aen dezulken, 
die zich de eigenlyke Godgeleerdheid niet toegewyd heb- 
ben. Dit deftige Gefchrift , recht ernftig en manlyk ge- 
fchreven , flrekt eigenaertig om ieder verftandig mensch, 
die voor overtuiging bloot ftaet , te overtuigen van de 
noodzaeklykheid om den Godsdienst te onderzoeken; en 
te bezeffen welke voordeelen Lieden, die boven ande. 
ren uitmunten, 't zy in Aenzien of Geleerdheid , den 
Godsdienst konnen toebrengen; wanneer zy zich, in ene 
wel gegronde overtuiging, ernftig op deszelfs betrachting; 
toeleggen. Men mag gevolglyk dezen Brief, fchoon in- 
zonderheid tot die Studenten gericht, met reden als een 
Papier van uitgebreider nuttigheid befchouwen , en dus des- 
zelfs lezing allen denzulken aenpryzen, die zich over een: 
grondig onderzoek van den Godsdienst weinig bekomme- 
ren, of ene meerdere overtuiging’. van deszelfs Waerheid 
en Godlykheid noodig hebben; gelyk de Eerwaerde Dei- 
man zich uitdrukt in zyne Voorreden , die hy voor de 
Nederduitfche uitgave van dit Werk geplaetst heeft. Ook 
verdient deze Voorreden , om dit nog met een kort woord 
te melden, zeer wel des Lezers opmerking; voor zo veel 
dezelve ene bezadigde oordeelkundige befchouwing behelst, - 
van den tegenwoordigen toeftand des Christendoms en de 
n= 











VERDEDIGING VAN DEN GODSDIENST. 193 


Ongeloofs ; wel byzonder om een iederte doen opmerken, 
dat die omftandigheden genoegzame reden verlenen , om te 
hoopen , dat het Ongeloof reeds zyn eigen ondergang be- 
werkt, en de Godsdienst in luister (äer toe te nemen; ine 
dien maer deszelfs belyders, door hun gedfag, geen gele- 


genheid geven, on hunnen Godsdienst te lasteren ; en zich 


in tegendeel bevlytigen , om de bewyzen voor deszelfs 
Waerheid en Godlykheid, door een deugdzamen wandel, 
te verfterken. 





De voordeelen van den Godsdienst, voorgefteld en aangedrone 
en, door JACOBUS van NUYS KLINKENDERGH, A. L. M, 
bil. Dr. en Predikant te Eemnes Buytendyk. Eerfte Deel , 

Eerfte Stuk. Te Utrecht, by H. v. Otterloo 1770. Bebal- 
ven de Voorreden 408 bladz. in groot oCtavo. 


d 
IN End , die het bekende voorftel , la gageure de Pascal, 
de kans van Paseal geheten (*) , immer met enige 
oplettenheid overwoog , heeft ooit konnen twyfelen, welke 
zyde hem, in °t geval van keuze, te kiezen zoude ftaen. 
Het zogenaemde bewys van't veilige ontleend is zeker fterk 
genoeg, ten voordeele van den Godsdienst, om menfchenr 


van enige bedaerdheid ten minfte tot ftaente brengen; voor - 


al daer’tOngeloof , wat het ook hebbe mogen aenwenden , 
nimmer vaste gronden heeft konnen leggen, waer op het 
zyne verfmading van den Natuurlyken of verachting van 
den geopenbaerden Godsdienst , met den minften fchyn van: 
veiligheid , zou beftaen te vestigen. De Eerwaerde Klin- 
kenbergb, de kracht hier van bezeffende , heeft niet oneie 
gen geoordeeld, der beste zake een wezenlyken dienst te 
zullen doen, althans naer zyn vermogen de behulpzame 
hand te bieden, met dit bewys, afgeleid van de voordee- 
len des Godsdienftes , onderfcheidenlyk in de voornaemfte 
opzichten te ontvouwen. ,, °t Is myn oogmerk niet, zegt 
by, om de waerheid van den natuurlyken eu Christelyken 
Godsdienst ter dezer plaetze te betoogen"; dit acht hy, 
, | fchoon 

` (*y Pascal naemlyk Debt in zyne Penfdes fur la Religion $. 7. 
p 41. ook de volgende bedenking voor. ,, Wie heeft meer voor de 
el te vreezen, hy die niet zeker weet of ‘er een hel is, maar geen. 

zins te twyffelen heeft aan zyne verdoemenis, zo ‘er een is? of hy 
die ten volle verzekert is, dat ‘er een hel gevonden word , maar eene 
gegronde hoop voedt, dat hy van dorzelver ftraffe zal bevryd zyn "9 
d NS | 


154. Je V. NUYS KLINKENBERGH 


fchoon hy *t echter , volgens den aert van zyn Gefchrift. 
niet geheel uit het oog verlieze , reeds ten overvloede door 
velen gedaen: ,, alleenlyk , vervolgt by, zal ik maer de uit- 
muntende voorrechten, die uit dezen Godsdienst voor °t 
menschdom voortvloeien met weinige aantoonen , om "E 
hedendaagsch ongeloov ter hunner befchaaming te doen 
zien, hoe veele en hoe groote voordeelen zy verfmaaden, 
wanneer zy den zo beminnelyken en voordeeligen Gods- 
dienst verwerpen”. — In de uitvoeringe hier van felt hy 
zich voor, in de eerfte plaets het oog te vestigen op de 
voordeelen van den Natuurlyken, en dan die van den Crit, 
telyken Godsdienst te overwegen. En ter onderfcheidener 
behandelinge van 't eerfte Lid, (aer hy een aenvang te ne. 
men met het befchouwen der voordeelen, die de natuur- 
lyke Godsdienst aen deder mensch in "t byzonder verfchaft , 
en vervolgens te toonen, wat invloed de Godsdienst bebbe 
‚op den burger[laet , voor wien: de Godsdienst, zal dezelve 
beftaen, volftrekt noodzaeklyk is. Het thans voor 
handen zynde Stuk is bepaeld tot het eerstgenoemde, en 
ontvouwt ons de voordeelen , die de Natuurlyke Gods- 
dienst aen ieder van deszelfs betrachteren verleent, zo in 
dit leven en den dood, als na dit leven; zullende de invloed 
van den Godsdienst op den Burger[laet nog genoegzame Dot 
verlenen, voor het tweede Stuk dezes eerílen Deels. 
Onze Autheur behandelt dit onderwerp „zo ver zyn doel- 
Wit in dezen is, in dit Stuk, met veel naeuwkeurigheid en 
zeer onderfcheiden , volgens ene welgefchikte orde, die 
den Lezer ene geregelde leiding van gedachten aen de hand 
geeft. Na ene algemene befchouwing van de kracht der 
redeneringe uit bet veilige, ten voordeele van den Gods- 
dienst, verledigt hy zich, ten einde zulks in 't helderfte 
daglicht te plaetzen, om de onfchatbare voordeelen van 
den Godsdienst, wat meer in 't byzonder, en by de ftuk- 
ken open te leggen. Hier toe komen afzondetlyk in overe 
weging de voordeelen van den Godsdienst, die uit de bee 
{cheuwing van Gods Be[laen en Eigenjcbappen afgeleid ware 
den; als mede de voordeelen , welken voortvloeien uit de 
ernftige overdenking zyner Werken; zo inwendige, naem- 
lyk zyne Befluiten, als uitwendige, te weten; het Werk 
der Scbeppinge , in °t algemeen „en die van den Mensch in °t 
byzonder, ten opzichte niet alleen van "t Licbaem, maer 
ook van de Ziel; mitsgaders het Werk der Poorzienigbeids 
en eindelyk de voordeelen welken ieder Godsdienflig 
Mensch kan erlangen, uit de betrachting der plichten , bw 
-= " 











E * 


VOORDEELEN.VAN DEN GODSDIENST. 195 


dezelve vordert. =a Tot dus ver:hond zyn Eerwaerde 
het ovg gevestigd op de voordeelen , die de Godsdienst des- 
zelfs handhavers , geduurende hun tydlyk leven, in hun 
bedryf op Aerde aenbrengt; en hier op leid hy ons verder 
ter overweginge van ’t voordeel dat een Godsdienftige heeft 
boven den Ongeloovigen in de uure der doods, tegen wiens 
verfchrikkingen zelfs de Natuurlyke Godsdienst hem eni- 
germate kan wapenen. ` En eindelyk befluit hy dit gedeel- 
te , met zich zelven. een braven Heiden voor te Dellen, die, 
zo ver zyne gronden hem toereikend zyn , hoopt op een 
leven na dit leven ;om te toonen welke gedachten die moet 
voeden van zyn aenftaend lot: en dus te doen den, welke 
onnadenkelyke voordeelen den Godsdient na dit leven ver- 
gezellen, zo de leer van een toekomenden ftaet van ftraf 
en belooning, (waer van ons de Openbaring verzekering 
geeft, met bepaelder kundigheden , hoe de Mensch einde- 
loos gelukkig kan worden, ) waarachtig zy. De 
Eerwserde Klinkembergb heett ieder dezer hoofdbyzonder- 





heden met oplettenheid nagegaen , derzelver invloed op > 


,'s Menfchen geluk met kracht aengedrongen, en zyne re- 

 deneringen deswegens alleszins te nadruklyker voorgedra- 

gen, in tegenoverftelling tegen den heilloozen invloed der. 
Ongodsdienftigheid , en derzelver rampfpoedige gevolgen, 
voor de Ongeloovigen ; welker tegenwerpingen en uitvluch- 

ten, ter verzwakkinge zyner bedenkingen, hy tevens ten 

ernitigíte tegengaet , en met oordeel wederlegt. | 
Gaerne hielden wy ons in dezen op met enig boven ande- 
ren aenmerkelyk gedeelte wat byzonderer te ontvouwen 5. 
dan ons bepaeld beftek laet zulks niet toe; ook zal een 
volgend Stuk ons daer toe wel eens nddere aenleiding ge- 
ven; genoeg zy het voor tegenwoordig de volgende alge- 
mene redenering van onzen Autheur, tegen ene algemene 
bederking van't Ongeloof,tot ene proeve zyner redeneer- 
wyze te berde te brengen. ' 

» Het Ongeloof zal gereedlyk zeggen, dat alle de zogen 
saemde voordeelen, uit de befcbouwing van Gods beftaen afge. 
leid ‚niets anders zyn dan idele barfcben/cbimmen en zoete droo- 
men, indien ‘er niet daedelyk zo een God aenweezig zy; welk 
denkbeeld zy liever voor 't domme en onweetende zo wel 
als bygeloovig en misleide gemeen willen overlaeten , ter- 
wyl zy, die zo verheven en onbevooroordeelt denken, 't 
zelve zich tot geene geringe fchande zouden rekenen, 

. » Maer hier op antwoord ik, dat fchoon genoomen ‘er 
äeren geene overtuigende bewysredenen voor "£ beffaeri van 
. N4 . ee 





196 20 jy. V. NUYS KLINKENBERGIT 


gene opperfte Godheid, ja de redenen voor en tegen flonden vole 
maektelyk gelyk , zo dat een ongeloovige eene reeks van 
bondige betoogredenen even zo krachtig en voldingende , 
als die geene, die voor *t beftaen eener Godheid worden 
aengevoerd , tegen dit leerftuk konde inbrengen , dat even- 
wel , niet tegenítaende dit alles , elk en een ygelyk mensch, 
indien hy °t minfte vonkje van wysheid en voorzichtigheid 
in zynen boezem droeg, zich geenzins deze d«vaeling dai 
'er een God is, om en van weege alle de uitmuntende voor- 
deelen , die daer in liggen opgeflooten , zoude willen laeten 
ontweldigen. Want was 'er zo een God, dan had hy bui- 
ten alle twyffel de veiligfte zyde gekoozen, en was hy er 


niet, dan had hy zich evenwel in de geneugtens van dit ` 


denkbeeld , zo lang hy leevt, vermaakt, wat wonder dan, 
dat iemand zich deze dwaeling , fchoon genoomen °t was 
‘er eene, al ae min wilde laaten ontneemen , als CICERO 
*t vermoeden van de onfterffelykheid der ziele? (*) Dan of 
nu de bewyzen voor en tegen dit beminnelyk leerítuk van 
*t zelve gewicht zyn, laet ik aen `t onbevooroordeeld one 
derzoek van den ftoutften Godlochenaar over, en verzoek 
hem op °t allerernftigst uit een hartelyk medelyden over 
zyne ongelukkige en gevaerlyke dwaesheid , om bedaerd by 
zich ‘zelven te gaen nederzitten „en , met aflegging van alle 
vooroordeelen, de bewyzen voor en tegen te wikken en te 
weegen, en van zich zelven af te vraegen, of hy nu in 
burgerlyke gevallen en lichaemelyke zaeken zo oordeelen, 
kiefen en handelen zoude , als hy tot dus ver gedaen heeft in 
eene zack van zo een eeuwig en oneindig aenbelang, waer 
van of zyne vernietiging, of eene eindeloze en ontzagge* 
]yke rampzaligheid àf hangt? hy vraege zich zelve eens af, 
of hy, by voorbeeld, door een geweldige krankte in doods 
gevaer zynde a zo dat alle menfchen hulp hem begeeven 
had, en hoorende , dat er hier of elders een zeker geneese 


heer te vinden was, die hem ongetwyffeld redden zoude, . 


zo hy maar tot hem den toevlucht nam , of hy dan niet 
| met 


(*) In Catone majore, c. 23. ,, Indien ik hier in dwael, dat ik de 
gielen der menfchen voor onfterffelyke weezens houde , dan dwael ik 
met vermaek , en ik zoude geenzins dulden, dat iemand my deze 
dwaeling , waer meede ik my zo lang ik leev ten uiterften vermaek, 
ónumam, en indien ik geftorven de geheel en al gevoelloos zyn 
zal, gelyk eenige Klefne Pbilofoopbjes meenen, dan heb ik ook niet 
te vreezen , dat deze Philofoophjes na hunnen dood my over deze 
myne dwaeling befpetten zullen”, — | 


3 


r 


VOORDEELEN VAN DEN GODSDIENST. 197 


met allen moogelyken fpoed alle middelen in 't werk zoude 
Rellen , om door de hulp van dezen geneesheer gered te 
worden, indien 'er zo veele bewyzen waeren voor *t aen- 
weezen en de bequaemheid van denzelven , als 'er zyn voor 
'taenweezen eener Godheid; hoewel de een en de ander 
yan zyne medgezellen 't gerucht van dezen geneesheer 
voor een verdigtfel uytmaekten, dat by niemand anders, 
paer bun voorgeeven, ingang vondt dan by °t ligtyeloovi- 
ge gemeen, en daer toe eenige bewyzen bybragt, die van 
even zo veel kracht en gewicht waeren, als die van 't on- 
geloov tegen het beftaen eener Godheid? En of hy in een 
ander geval hoorende , dat hem in een zeker afgeleegen 
gewest een ryke erfenis was te beurt gevallen , van eenen 
zekeren voorheen onbekenden bloedverwand , zo hy dee- 
zen man maer voor zynen bloedverwand erkennen’ en de 
erfenis aenvaerden wilde „of hy dan van deze erfenis geen 
gebruyk zoude maeken, indien 'er voor de waerheid van 
deze tyding dezelve gronden van zekerheid waeren , als 'er 
zyn voor Gods beftaen, hoewel hy er deze bedenkingen 
tegen had, dat hy zich niet begrypen kon, dat deze man 
hem zo zoude toegenegen zyn, dat hy hem nooyt gezien 
had, dat °t niet op eene wiskundige wys kon betoogd | wore 
den, en wat dergelyke uitvluchten, die met de fterkfte 
bewyzen tegen 't beltaen eener: Godheid in volkoomen 
evenwicht ftaen, meer zyn? 





Befchbouwingen over den Ouderdom, enz, Uit bet Franscb in ` 
’t Hoogduitsch vertaald, en nu in 't Nederduitscb overgezet, 
door THEODORUS VAN BRUSSRL. Te Amft. by f. Wesfing 
Willemsz. 1770. Bebalven bet Voorwerk 168 bladzyden in 
groot octavo, 

ler mede word, inzonderheid den Ouden van dagen, 
medegedeeld , ene verzameling van papieren , die bee 
trekkelyk zyn tot den (aer waer in ze zich bevinden, en 
hun van dienst konnen wegen , om hen in hunne omftan= 
digheden ,*t zy ter vertroostinge , 't zy ter onderrichtinge, 
of ander opwekkelyk gebruik te vér(trekken. Niet dat de- 
ze verzameling alleen voor dezulken gefchikt is; geenszins; 
ze is wel inzonderheid voor.hun , maer ze is echter tevens 
yan dien aert, dat Menfchen in den bloet hunnes levens 
dezelve ook met npt konnen doorbladeren 3 wel byzonder 
om 'er uit te leeren, hoe Ze terwyl ze in de kracht hun- 
5 ner 


D 


198 — BESCHOUWINGEN 


ner jaren zyn, hunne vermogens hebben te befteden , om, 
als °t verval van krachten nadert of daer is, de voordeelen 
van een boogen Ouderdom te genieten. a 
. Dit laetsigenoemde, de voordeelen des boogen Ouderdoms, 
is, het onderwerp der eerfte Verhandelinge , die ons in dee ` 
ze Verzameling word aengeboden. Dezelve is van de hand 
van den Eerwaerden Formey; en heeft, by manier van In- 
leiding, ene voorloopige befchouwing over de (telling , de - 
Regelen der W'elooeglykbeid zyn Werten voor de Wyzen , die 
hier onderfcheidenlyk verklaerd en bondig betoogd word, 
om onze verplichting tot het waernemen van 't Welvoeg- 
lyke ernftig aen te dringen. De Verhandeling zelve behelst 
ene ontvouwing van de voordeelen des Ouderdoms; met 
aentooning dat de daer aen verknogte nadeelen, in 't ge- 
mis van 't geen ons de-manlyke jaren konden doen genie- 
ten, den Ouden zo lastig niet vallen, als men zich in de 
Jeugd veel al verbeeld; en dogr de voordeelen die aen den 
Ouderdom verknocht zyn opgewoogen worden. Wel ver- 
ftaende , dat men in den vroeger.tyd zyns levens geen 
gronden tot een ongelukkigen Ouderdom gelegd hebbe , 
en in den ouden dag geen averechtfchen weg inflae , om zyn 
eigen ongeluk te bewerken. Ter voorkominge hier van 
geeft de Autheur by deze gelegenheid ene reeks van heil 
zame lesfen ,.zo voor de Jeugd als voor den Ouderdom; 
die gefchikt zyn, om ons te vooren te beretden tat, en, 
wanneer die tyd daer is, daedlyk te doen deelen in het 
genot der voordeelen des Ouderdoms ; onder ’t vooruitzicht 
der haest aenftaende veranderinge, in de blyde verwachting 
-eener volmaekte Gelukzaligheid na dit leven. 

Op deze Verhandeling volgen niet oneigen enigen der 
van oudsher hooggeroemde Gedachten van cicero over den 
Menfchbelyken Ouderdom ; waer in die Wysgeer de fchyn- 
gronden ten bezware des Ouderdoms krachtig wederleid, 
en ons inboezemt , dat 'er ,, op een onfchuldig , gerust en 
eerbaar geleid leven, een geruste aangenaame Ouderdom 
moet volgen; maar dat de dwaazen in tegendeel den Ou- 
derdom door hunne eigen fchuld en door hunne lasteren 
bezwaarlyk maaken ". 

Dezen gaen vergezeld van de Gedachten van Mevrouwe 
Marquifinne van LAMBERT , over den WVrouwelyken Ouder- 
dom; door welken die deftige Matrone hare Dochters voor- 
bereid , om haer bekwaem te maken tot den Ouderdom; 
ten einde zy zich in ftaet ftellen, om dien met genoegen 
. , , . . 1G 


er -~ 


Wé 








OVER DEN OUDERDOM, 199. 


te konnen. beleven, en zich als dan overeenkomftig met 
hunnen {tand te gedragen. | 

Eindelyk is hier nog bygevoegd ene Aenfpraek van den 
Eerwaerden FOR MEY aen zyne vyf Dochters , welke ten 
opfchrift heeft, Gedenkteken aan de 'Gedacbtenis van de Ge- 
liefdfle en Lievenswaardigfle Dochter toegewyd. In dit Stukje 
komt ons voor een uitmuntend Tafereel van ene bevallige , 
verftandige en deugdzame Juffer, met name Franz. Elizae 
betb Wilbelmine, oudfte Dochter van den Eerwaerden Fore 
meys „Ae booren den 18 van Hooimaand 1738, en den 18 
van Wintermaand 1758 aen de Kinderziekte overleeden, 
Dit Tafereel word gemaeld, door een Vader die tevens een 
Wysgeer is; en hier de tedere aendoening van °t getroffen 
hart eens Vaders, te gelyk met de bezadigde gemoedsge- - 
ftalte van een verftandig Wysgeer doet doorílraalen 5 zo 
dat de W ysgeer 't Vaderlyke hart niet verftompe, en de 
Vader den bezadigden Wysgeer niet befchame ; nadien 
teerhartigheid en gelatenheid in deze Aenfpraek beftendig 
hand aen hand gaen; des dezelve.met regt als een Kunste 
fuk aengemerkt moge worden. Derzelver inhoud is eigen- 
aertig gefchikt om jonge Lieden ter navolginge van zulk 
een uitmuntend voorbeeld aen te moedigen, waer toe ook 
de nevensgaende Lesfen van zyn Eerwaerden in alle op- 
zichten bevorderlyk zyn. 





„Ander bereedeneerd Vertoog, «vaarüm bet niet geloofbaar is, 

ı dat ‘er Spooken zyn, of kunnen zyn. Door ALETOFILUS. 
Te Haarlem , by Aris Tolk 1769. Bebalven bet Voorberigt 
8o bladz. in groot octavo. E 


[Et bekende beredeneerd Vertoog van PROBUS, over 
dit onderwerp , heeft aenleiding gegeven , tot dezen, 
' Tytel van een Ander bereedeneerd Vertoog. Deszelfs Schry- 
ver is 't ook in dit Stuk volkomen eens met PROBUS, en 
maekt geen zwarigheid van te bekennen , dat hy er niets 
af, noch toe. weet.te doen: alleen komt het hem. voor, 
dat men dit onderwerp niet vruchtloos nog op ene andere 
Wyze kan behandelen, om ook van die zyde het Spook- 
edrocht aen te vallen, en dus het zelve, waer ’t moge- 
yk, gezamentlyker hand uit de waereld te boenen. 

Met dat inzicht mgekt hy gebruik van ene Verhande- 
ling, wegens Gods werking op de Schepfelen. Een onder- 
Werp, meermaels door hem in gemene zamenfprekingen 
. met 





200 VERTOOG 


met goede Vrienden behandeld, by deze gelegenheid uit- 
gewerkt, en tot een grondílag gelegd, van ene wederleg- 
ging der algemene denkbeelden van Spookery. In deze 
voorafgaende Verhandeling ftelt de Autheur zich voor te 
betoogen, uit de kundigheden die wy van God als Schep- 
per, Onderhouder en Beftierder, mitsgaders van de ver- 
mogens en werkzaemheden der Geesten hebben, dat men 
God alleen beeft aan te merken als de daadwerkende Oorzaak 
van alles wat "er in de Natuur is , en gefcbied. en dat de Scbep- 
felen flegts vooräfgaende Oorzaaken , óf Oorzaáken by gelegen- 
beid zyn. Wel byzonder legt hy 't'er in dit Vertoog op 
toe, om te doen zien, dat geen Schepzel boven zyn natuur , 

. of buiten zyn ingefcbapen vermoogen werken kan; en dat dus 

- * ook de Geesten , by mangel van bet daer toe beboorende vermooe 
gen, op zich zelven op de Ligbaamen niet kunnen werken. 

Dit betoogde levert hem, zyns achtens, een genoegzae 
men grond, om de ongeloof baerheid der Spookeryen te 
beweren. En om alle misverftand des aengaende voor te 
komen, bepaelt hy terftond , wat hv door Spooken en 
Spookeryen verítaet: te weten: Jer/cbyningen, Openbaa- 
ringen of andere «vérkdaadigbeeden , die bovennatuurlyk zyn, 
en door den Boozen Geest, of door Zielen van Overleedenen 
uitgevoerd worden. En van zulke Spooken, zegt hy, dat 
het niet geloof baer is , dat ze er zyn, of zyn konnen. De 
rede hier van is uit het bovengemelde blykbaer; ze hebben 
>er naemlyk , volgens het voorheen betoogde , geen natuur- 
byk ingefchapen en hebbelyk vermogen toe. ! 
men, t is waer, de Duivel kan dit of dat niet doen, ten 
2y God bet bem toelate , ef bem vrybeid en verlof geve; zo wil 
onze Schryver dat men wel gade flae , wat zodanig ene 
uitdrukking betekent. En hy merkt aen, dat dezelve niets 
anders beduid , dan niet verbieden of niet beletten , des men, 
dusfpreken de , vooronderftelt , dat de Geesten daedlyk zulk 
een vermogen hebben ;'t welk tegen het betoogde aenloopt. 
an Toelgaten en vryheid geeven , zegt hy , onderftéld altyd 
vermoogen in den genen a Aan wien men iets toelaat te 

. doen: of heeft hy het vermoogen niet, dan is het bloot 
toelaaten vergeefs „en kragteloos: maar daar is noodig, dat 
men hem het vermoogen geeve, "t géne hy niet heeft ". 
Dit met verfcheiden voorbeelden opgehelderd hebbende , 
inzonderheid met het geval van Balams Ezelin ; welke fprak , 
niet by enkele toelating des Heren , maer door dien God 
haer een buiten gemeen vermogen verleende; zo ftelt hy ' 
zyn befluit uit het voorheen betoogde aldus voor, » ik 

A ` , ee 





OVER DE SPOOKEN, ger 


tefluit derhalven dat nógt Duivel., nogt’ Zieten der Over- 
leedenen , jaa geen andere gefchapen Geest, van hoe hoo- 
gen, óf laagen kring hy ook mogt weezen, zig zigtbaar , 
hoorbaar „ tastbaar , óf aan andere Zintuigen kénbaar kan ` 
maaken , óf op eenige andere wyze op flóffelyke voorwer- 
pen kan werken , zélfs niet by toelaatinge des Heeren : 
want enkelde toelaating werkt niets uit. En zyn zulke 
dingen ooit gefchied , gelyk ze waarlyk meenigmaal ge- 
fchied. zyn , als blykt in verfcheidene verfchyningen Ser 
goede Engelen, en in de wérkingen der booze Engelen , 
in de Lighaamen der bezétenen; dan zyn het wérken van 
een bovennatuurlyk vermoogen, 't geen Gode al&en toe- 
koomt, geweest: wérken, die buiten den gemeenen loop 
der natuure zyn, daar Gód nooit, dan om groote , en ge- 
wigtige, en met zyne alwyze beftieringe overéenkomende 
feedenén van afwykt?: hoedanige reden; gelyk onze Am, 
theur voorder aenmerkt, geen plaets hebben , in die beu- 
zelagtige en Gode onwaerdige Spookeryen , waer van velen 
met zulk een ophef gewag maken. Voorts vestigt hy nog 
onze aendacht op "t bekende voorftel van onzen Hemel. 
fchen Leermeester, in het verhael van den ryken Man en 
den armen Lazarus, waer in foortgelyke verfchyningen als 
onnut voorkomen.’ Hier aen zyn wyders gehecht enige 
bedenkingen over 't geval met de Toveresfe te Endor, en. 
% gebruik dat God zomtyds maekt van "s Meníchen neigin= 
gen ten kwade in 't algemeen , mitsgaders tot Wichelaryen. 
en dergelyken in 't byzonder. En voorts nog ettelyke aen- 
merkingen, zo over de oorzaken van 't.Spookgeloof , als 
over zommige Spookvertellingen , en "t geen deswegens in. 
overweging genomen behoort te worden. 't Een en ’t an- 
der verfterkt hem in die gedachten , ,, dat het geenzins. 
waarfchynlyk en geloofbaar is, dat et Spooken zyn, óf 
zyn kunnen: en bygevolg, dat al, wat men voor Spooke-. 
ryen te markt bréngt, niets anders zyn, dan loutere in-. 
beeldingen of Boeveftukken van kwaaddardige menfchen, 
of eindelyk uitwerkfels van natuürlyke oorzaaken ; die men 
niet nauwkeurig genoeg, onderzógt heeft, en ook fomtyds 
niet wel kan nagaan”, — — Des Autheurs denkwyze en 
manier van voorftelling is zeker der overweginge waerdig 5 
dan 't zou ons geen wonder doen, al kwame het Vertoog, 
van ruoBus velen over *t geheel overtuigender voor. | 


C Proef 


t 


20$ LG KRUGER 
RERUM aS egte 


Proef van eene Experimentaal - Zielenleere , entworpen door 
D. JOHAN GOTLOB KRUGER , Ordinaris Profesfor in de 
Geneeskunde en Wysbegeerte te Helmfteed, Lid van de 
Roomsch-Keizerlyke Academie der Natuur- onderzoeke- 
ren, en, van de Koninglyk Pruisfifche Academie der 
Weetenfchappen. Voorzien met een aanbangzel, °t welk 
aanmerklyke waarneemingen van geloofwaardige Artzen , 
ter opbeldering van de Ztielenleere , bybrengt, en thans ver- 
rykt is met des voornoemden uitmuntenden Schryovers eertyds 
in bet licht gegeeven Schets van een Nieuw Opflel der Ge- 
neeskunde. "Di bet Hoogduitsch vertaald , door j. w. LUS 

"TIG. Voor den Vertaaler. Te Gron. by H. Vechnerus, 

1769. Gr. Ottavo, bebalven de Voorrede 4co bladz. 


Y hebben in een voorgaand Stukje van de JV. Waderl, 
| Letter-Oefen. (*) een berigt gegeeven van een ander 
. Werk van deezen zelfden Schryver, aangaande de Diëet 
of Levens-orde , tot bewaaring der gezondheid, ook door 
den zelfden Vertaaler uit het Hoogduitsch overgezet. Ges 
_Jyk het laatstgemelde eenige goede regelen aan de hand 
geeft , welker betrdgting en opvolging van merkelyk nut 
unnen zyn „is dit, welk wy nu voor ons hebben, meer 
om de befchouwing en nieuwsgierige weetlust eenige ftoffe 
van overdenking te verfchaffen , dan eenig wezenlyk mid- 
del te wezen tot het welzyn des menfchen. Doch de be- 
fchouwing wil ook wel eens haaren lust voldoen met din- 
gen, fchoon duister, en voor het meníchelyk verftand on- 
doorgrondelyk , te onderzoeken en te overweegen , op 
hoeveelerleie wyze dezelven van deezen of genen , zich 
voor Wysgeeren uitgeevende , begreepen em voorgefteld: 
worden. De Heer KRUGER, amptshalve tor lesfen over 
de Wysbegeerte verbonden , en een vermogen hebbende . 
over veele dingen te fchryven , heeft men zich niet zeer te 
verwonderen , dat hy dit Werk , eene Zielenleere ge- 
noemd, hebbe in ’ licht gegeeven. 
Gelyk de Auteur in andere zyner Werken een luchtigen 
fehryf trant heeft gehouden , is óok dit op gelyke wyze 
ingerigt. Hy fchynt de duisterheid en dorheid der ftoffe , 
door eenige fchertzende aanmerkingen „of ingevoegde aan- 
genaame historietjes te hebben willen vervrolyken; fchoon: 
dee, 


Ç) Zie N, Fadert Letter-Oef, IV, Deel, blada. 106. 


- 








EXPERIMENTAAL = ZIELENLEEREe $93 


dezen- ondeztusfchen niet nalaaten het Werk‘ wat lange 
wyliger te maaken. . 

Niemant moet hier verwagten een onderzoek van het 
wezen der Ziele , en eene befchryving van de verfchillende 
onderftellingen , volgens welken men haare werking in of 
op het lichaam verklaart; veel min mathematifche bewv- - 
zen, wat zy is , haare onfterflykheid en toeltand na den 
dood enz. gelyk de Schryver in zyne Voorreden zynen 
Lezer waarfchouwt; zo om dat het zyns bedunkens nog 
te vroeg is van eene zaake te fpreeken , waar van men reeds 
zo veel gefproken heeft, als om dat hy zich blootelyk by: . 
de ervaarenheid heeft willen houden. En door den titel 
Experimentaal-Zielenleere verftaat Hy niets anders dan eene 
Leere welke gegrond is op waarneemingen en ondervin- 
dingen, welken hier de plaatfe van Experimenten of Droe, 
ven vervullen, wyl een iegelyk begrypt dat men geene 
Experimenten met of op de Ziele kan doen. : 

Na de Inleiding is het Werk verdeeld in XIV Hoofdftuk- 
ken der Ziclenleere aangaande. [n het Ifte {preekt hy van 
de beftaanlykbeid der Ziele. II, Van bet Kennis- vermogen, 
Ill, Van bet gevoelend Vermogen, IV , Van de Verbeeldings- 
kracht. V., Van bet verdicbterd Vermogen. VI, Van Waas 
ken, Slaapen en Droomen. VI. Lon bet Gebeugen. VIII, Van 
bet Verftand , bet Vernuft en de Reden. IX, Van de Onver- 
. febilligbeid, Lust en Onlust. X, Van bet begeerend Vermo» 
en. XI, Van de Gemoeds-beweegingen. Xil , Van de Vry- 

eid, Xlll, Wan de vereeniging des Lichaams en der Ziele. 
XIV, Van de Zielen der Dieren, Wy zullen den Schryver 
niet in alle deeze verdeelingen volgen, maar het genoeg 
achten bier en daar een {taaltje van zyn gevoelen en behan- 
deling uit te kippen , om te doen zien wat men in, het 
Werk zelf zal aantreffen.  . 

Aangaande de beftuanlykbeid der Ziele, zegt de Heer KRU» 
cer: Ken innerlyk bezef en een onloochenbaar gevoel over- 
tuigt eenen iegelyken, dat hy zyns zelfs en anderer zaakety. 
bewust is ; en dit wezen is het welk men doorgaans de 
Ziel noemt. Het beftaan der Ziele is derhalve even zeker 
als dat. wy in wezen zyn. Werpt hier iemant tegen, alleen 
door ervaarenheid bewust te zyn , dat hy een lichaam heeft 
en denkt: Hy antwoordt, dat dit op een woordenftryd zal 
uiloopen; om dat te zeggen: ik ben een lichaam en denk 
niets anders kan uitdrukken dan ik bezit een denkende kracht , 
en deeze denkende kracht is het waar aan de benaaming 
gegeeven wordt van Ziel, Een denkend lichaam is cen | 

es 


ged fe Ge KRUGER 


bezield licham, en een bezield lichaam is een lichaämi , "E 
welk eene Ziele heeft. Hy wederlegt de zodanigen die 
ftellen dat de Ziel in denking befta , door de ophouding 
van denken in een volmaakt gerusten flaap, flaauwten en 
andere toevallen waar in iemant niets van zich zelve weet. 
Van het Kennissvermogen handelende , zegt de Schryver: wy 
Jeeren denken gelyk een kind leert gaan: men oordeelt eerst 
geheel buiten.den haak, en maakt reden-befluiten , welken 
tegen alle regelen aanloopen. Maar , de ondervinding ver- 
betert alle deeze gebreken, en het gevoelen wordt onze 
leermeester , welke wy het te danken hebben, dat wy al- 
Jengs gelyk andere menfchen leeren denken, zonder zelfs 
te weeten hoe wy het geleerd hebben, . 

Van het Geobelend vermogen zegt de Heer Krüger : Wan- 
neer een mensch ziet, hoort, voelt, fmaakt of riekt , zegt 
men dat hy veele. Onderzoekt men mu wat als dan by hem 
voorvalt , bemerken we dat hy voorftellingen hebbe van 
aanwezige zaaken. Daar uit heeft men het befluit opge- 
maakt, dat voelen niets anders zy dan tegenwoordig zynde 
voorwerpen door de zinnen gewaar te worden, En nademaal 
wy ons niet alleen kunnen voorftellen 't gene buiten ons, 
maar ook zelfs wat in onze Ziele bevindelyk is , heeft men 
goede redenen gehad om de zinnen in witerlyke en innerlyke 
te verdeelen., Dewyl het leven, zegt Hy, hier na, in de 
vereeniging van Ziel en lichaam moet gefteld worden, ziet 
men niet onbillyk het gevoel voor het middel aan waar 
door die band wordt onderhouden. 

Van de Werbeeldings-kragt ftelt Hy dezelve , behalve het 
gevoelend vermogen , die begaafdheid te wezen, de beel- 
den van eertyds begreepene zaaken wederom voort te bren- 
gen. Verfcheide aanmerkingen gemaakt hebbende van de 
kragt der verbeelding op den menfche, toont hy van gee 
voelen te zyn dat de moedervlakken , waar mede kinderen 
ter wereld koomen, door de verbeelding van de moeder 
veroorzaakt worden. „ Alle neergeftelde waarneemingen ” , 
zegt Hy; ,, der Artzerm daar van te willen aanhaalen, ware 
een eindeloos werk, —— Het is genoegzaam bekend, dat 
er op eene zeer levendige , of zelfs met zeker eene harts- 
tagt verzeld geweest zynde voorfteiling eener zwangere 
vrouw , gemeenlyk aan het kind zekere veranderlykheid 
volgt, die met de wyze van de voorítelling der moeder 
eene overeenkomst heeft : als teekenen van een muis „kers y 
aardbeienz. op de huid, als de moeder hier van een fchrik , 
of hier na een fterke trek heeft gehad. Het fchynt by zo 


ver 


SUOLOO UEXEERIBENOCAAR-EIELENLEERE: … … voy 


et eh gelyk men daar «tin heeft , Yerwon- 
» dat zoinniigs genecskundige desselver befiaan onte 


ebnen LI ' , Y ` Y 
: Aangaande het Z"erfland , Deep an Reden (telt Hy s. 
at Zonder ginnen: hadden we geen verbeeldingskracht 3: 
zonder deeze geen Vernuft en geheugen 5 en zonder de 
geene reden; dos zouden we van re beroofd wezen „ 
indien wy geene zinnen hadden, Atis dit volkoomen-zee 
ker, zo volgt evenwel niet, dat hy, die niet. misdeeld is 
wa zinnen ,, ook reden hebbe; insgelyks volgt niet, get 
by gebrek van een of:ander zin, de reden, ten aanzien van, 
dezelve , altyd mank gaa, naardien het geheugen dit gee, 
brek: wel vergoeden kan, Maar des ben ik gewis verze- 
kerd, dat een mensch zonder gevaelen., of die het ongeluk, 
gehad had, zonder alle zinnen gebooren te worden, geen 
zweemzel.van reden zou laaten blyken”. TEE 
. De .Hartstogten. of Gemoedsbeweegingen leidt hy af ren 

en deele van de opvoeding en gewoonte, zo echter. 

de groudíchets daar van in het eigen wezen van def. 

mensch ligge, en in zekere gefchapenheid des lichaams te: 

zoeken zy , welke men gewoon is deszelfs Temperament te- 
Roemen," 7 "f 

. De vereeniging der Ziele en des Lichaams, maakt Hy op. 
vit de weerkeerige werking van de. eene op het andere. 
n Zodrade Ziel maar wil, beweegen zich zekere leden van: 
ens lichaam , en de beweging dier leden houdt in het, 
oogenblik weder op , als deeze wil der Ziele ophoudt. Vere, 
ders, wanneer iets de zintuigen aandoet, en de beweeging. 
der zenuwen tot in de-harsferien voortgezet wordt , zo onte 
fast 'er in de Ziel een gevoelen. Neemt de werking in de. 
zenuwen weg, dan zal ook dit gevoelen verdwynen. Wat 
has nu hier uit natuurlyker beflooten worden, dan dat de 
Ziel de werkende oorzaak van die beweegingen des lichaams. 
Zy ‚welke men , dewyl zy naar onze willekeur volgen , wille- 
keurige beweegingen gewoon is te noemeri, en dát dé bewee- 
gingen in de barstenen werkende oorzaaken van de aandoe» 
ningen der Ziele zyn "ft De wyze hoe dit gefchiede , belydt 
Hy niette kunnen verklaaren , en de Ziel zelve is van de wy- 
Ze, hoe zy haare werkingen verrigt „onbewust: dat zy were 

ingen konne verrigten, zonder te weeten boe, doet dem 

er befluiten veelligt werkingen te konnen doen , zon- 

derte weeten dat zy dezelven doe. Hier toe beroept Hy zich 
op een Nagt-wandelaar. Zodanig een mensch fpreektin den ` 
flaap verítandige woorden, en bedryft daaden welken men 
iV. DEEL, Ne LETT. NO. 5e O - by 


&OÉ J. C. ERUCEN/ EXFERIBEMDAALSIELENLEERE. 


 bycwaskenden ‘willekeurig noemt ; hoewel ín den (hap 


dat is, in eenen toefdand „ waar in de Ziel miet weet dat 
deeze werkingen verrigt. Hier uit trekt Hy nog werder 
dit gevolg, dat de Ziel onze gewoone-adernhaaling: gaande 
houdt, zonder dat-wy "er op denken „ Om. dt derzelwer nae 
lasting een ongemaklyke drukking op de borst veroorzaakt, 
err de ademhaaling een gewoonte is geworden ja Hy feke 
dit zelfs uit tot de beweeging van-het:hur „maag , gedatw- 
tt: ens. zynde in zo verre de Leere der:Stahliaanen toeged 
daan. In een byzonder Hoofdíink: beweert hy de. Zielen 
der Dieren, en-verwerpt het gevoelen: vun CARTESIWS dis 
engerymd. EE ne WSA 23923 
-'Eindelyk volgt bet Aanbangzel. wan wevfcbeids Waarhev. 
singen tot opbeldering «un de Zielenleere [Leskhends. Deezen 
aen uit verícheide Werken getrokken , oh bevatten wel 
eenigen welken opmerkelyk zyn sen de Heer Kn uere 
velt uit fommigen gevolgen tot fldaving van'zyn voorge- 
ftelde gevoelens. ` Doch de befehryving vaneen Zee- beer, 
Dee-leeuw en Otter, uit het Hamburgs Magazyng fchiyriem 
by dit Werk niet meer dan: by eenig ander, hoedanig osk; 
te'pas te koomen. ::. eier, © ^ 
De Vertaaler heeft hier nog bygevoegd eene Schets vans 
etn Nieuw Op[làl- der Genees ‚ door den Schryver af- 
zonderlyk uitgegeeven. Doch dit Gefchrift beantwoorde 
fiet aàn den ‘Titels want in plaats wan een nieuw Ontwerp 


der Geneeskunde; vindt men alleen eenige redeneeringen 
‚oût de geneeskundige {eten der Stshliaagen met de. Me- 


chanisten te vereenigen. 0f d 

- Het Werk is, over °t geheel aangemerkt , ryk van. woor- 
den, de Stellingen:van den Schryver, -hier onder vervát , 
Zyn niet alle nieuw , en. zyne byzondere „zullen , waarfchyn- 
bk, by onze Vaderlanderb weinig Ingang vinden, eri vaa 
gering nut Zyn. EE d d 


608 d $004 78. 





De Artz of Geneesbeer in uangenaame SpeGlatoriaale Ver- 
* toogen. Vyfde Deel , tweede Stuk, Te Amfi. by K. van 
Tongerlo, 1770.. - d 


I^ het tweede Stuk van het vyfde Deel van dit Werk „ 
waar van wy onze Lezers dikwils verflag gedaan heb- 
ben, koomen , gelyk in de voorgaandem, Vertoogen voor, 
van welken fommigen betrekking , anderen geene betrek- 
king tot malkanderen hebben. Men vindt hier overwogen z 
3 d . ' e 





DE ARYZ-0y GCENERSHEER, map 


-Wenfchen der Stervelingen. vergeleaken, by de midde: 
die ze in '& werk (ellen om zich van ziekten te genee- 
gen. Voorts, de manier op welke de Spysverteering. ge 
hiedt. Brief: van, Foen/us overrgenige gewoonten-der Cos 
cagnfche Vrouwen, Van de Koortzen in "t algemeen 
Van de Hoorens der menfchen, … Van den Omloop en de 
Affeheidingen der yogten iu het menfchelyk lichaam. „Van 
de terugleidende Aderen. Van heg gebruik der Zeep tegen 
da Vetheid. Over. eenige medicingue Zetregels van Asctam- 
manus. Brief van dntqpbredifius: Quer het Vleesch eetem. 
Van de, natuur der afgaande Koortzen, Brief over hetis 
en vit-wendig gebruik van het Kwikzilver. Over de genee 
aing der afgaande Koortzen, Van. eenige verkeerde Methde 
deny: ngar welken: fomarige Dottoren, in huone Quren te 
werk gaan. Berigt, -Vaa de hulp der Naruure in de.gened- 
zingen der zieken, Van Koud-Vuur:door de Natuur alleen 
Beueezen, Eenige, byzonderheden betreffende. de. Inwóór 
grei vin. de Maan. : -Sahaadelykhoid. der, naauwse. Stropjesk 
Moatregeis voor Jigtige Perfoomen , om zich. voor hunne 
kwaal te beveiligen. Over de geneezing van de Jigt. : Ver- 
volg en flot van de Geneezing der Jigt. Brief van: Lastad- 
ras; Over de eigenfchappen van den Lindworm. Staat der 
Geneeskonst in China. Cure der Verheid, Over de wep 
king;van het Kwikailvar.in het menfehelyk lichaam; Over 
het Vermiljoen of Cinnaber. De Kwakaalvers als eene 
Laudplaag befchouwd, en de -middelen daar tegen darge- 
weezen , door den Heer Tissot.: Korte fchets van dë 
Theorie der Verftoppingen en Onsfteekingen. Zie daarden 
sigomaenen inhoud. en de verícheide, Onderwerpen van 
t N UR e uu e ` zn . 
;, Om nu nog ook iet byaonders van het zelve te melden g 
i» het CCI Vertoog aangaande de Spysverteering, wo 
aangemerkt: dat de Geneesheeren in vroeger tyd niet eens 
waren , of de Maag dit groote werk verrigtte door het 
wryven der fpyzeu,,dan of de fappen, welken ze in zich 
onthoudt, een foort van ontbinding te wege brägten, De 
Heer DE REAUMUR was de eerfte die dit door proeven in 
| j dieren: onderzogt , en bevondt, dat, dieren 
die een vleefchige dikke maag hebben, gelyk Hoenders, 
Dwven enz. verteeren door het iagenomene klein te wrye 
vens hy vondt zelfs glazen pypjes in de maag van zoda» 
aige dieren, voor het grootíle gedeelte, yan een gefpour 
Wén „ als of het door een beitel gedaan ware. Gerstkorrels 
in een laoden pyp, zo dik dar de maag dezelye niet kon 
g piat 


A 


Zoë 0007 DÈ ARTZ, 


plat drukken , door Zen keel gebragt van gen Kalkoen , 
werden na vierentwintig uuren, door de vogtigheid det 
4naage wat uitgedyt , maar geenzins verteerd gevonden. 
Deeze en meer dergelyke proeven deeden gemelden Heer 
befluiter", dat de Verteering in zodanige maagen door wry* . 
ving geíchiedt , en het maagfap in dezelven alleen dient 
om de fpyzen onder de vermaaling te bevogtigen en te ver- 
dunnen. De proeven van den Heef DE REAUMUR op dies 
ren met vliezige maagen , welken van een ftrydige uitkomst 
waren , ook aangehaald hebbónde , maakt onze Schryver dit 
befluits ,, Uit alle deze Proeven blykt buiten tegenfprásk , 
dat iedere Maag op haare eigene wyze verteert; dat de 
-Verteering by Dieren met vleefchige Maagen, voornaam- 
lyk door de wryvende kragt der Vleesch- vezelen, dog by 
Dieren , welker Maag vliezig is, meer door een byzonder 
ontbindend Sap volbragt wordt; dat dit Maagfap by vers 
4cheidene Dieren alleen zekere foorten van Spyzen .ont- 
bindt, en de andere onveranderd laat; en dat de neiging 
dezer Dieren tot het kiezen van hun voedzel, naar de 
Ontbindende kragt van hun Maagfap , zonder hun weeteh, 
ingerigt is; dat dit-Maagfap by °t eene Dier regt tegenftry« 
‘dige Spyzen verteert met die van 't andere Dier; en ei- 
-delyk , dat het by zommige , waar onder de Menfchen ook 
zyn, byna alle foorten van Spyzen, hoe ftrydig ook met. 
malkanderen, even goed verteert en ontbindt".:  : 

Iu het CCX Vertoog vindt men iet aangaande de naauwe 
Stropjes, waar van het volgend verhaal bygebragt wordt. 
s, Doctor zeTZEL in Zweden zag voor omtrent negen jaa- 
zen een Student, welke by warm wêer-gekegeld had , waar 
onder hem het Bloed uit Neus en Mond fprong, en hy 
plotfelyk zonder.gevoel en beweeging onder 't fpreeken 
Bederviel. Men droeg hem in eene Kamer, en haalde "er 
den Doctor by. Deze vondt het Aangezigt van den Lyder 
zwart , met uitpuilende Oogen „en hangende Lippen. Voor 
"t overige was "er geen gevoel nog beweeging , geen ge: 
Ínork en geen merklyke Polsflag aan hem te befpeuren. 
Deze gedaante van een verwurgden deed den Geneesheer 
gedagten krygen wegens het ftropje, "t welk hy nauwlyks 
had baten losmaaken, of de Zieke tiet lugt uitgaan, en. 
haalde op nieuw een weinig adem, fpreekende on 
de woorden verder uit , waar in hy was blyven fteeken. 
Hy kreeg zyn gevoel en gezigt weder, begon ook weder 
met moeite adem te haalen, wordende tevens de Polsílag 
merkelyker, Na herhaalde Aderlaatingen en andere mid- 
sd ` ` Qe 








OF GENEESHEER, - . 209 


delen kwam hy eindelyk geheel weder by, en was na drie 
dagen herfteld ”. Hier uit wordt dit gevolg getrokken 3 

Uit deze gebeurtenis blykt , hoe gevaarlyk het voor 
Bloedryke Menfchen zy, 's morgens, als zy zig nog niet 


. verhit hebben de ftropgesp te vast toetehaalen. Want al 


heeft iemant 'er dan nog in 't minst geen ongemak van „zo 
zal hy er evenwel naderhand vreeslyk door gekneld en 
half gewurgd worden , zodra de hitte der Zonne, verwar- 
mende Drank of fterke beweeging -zyne Aders en Spieren 
doet opzwellen ". a 





* 


Dierkundig Mengelwerk , in bet Latyn befcbreeven door p. s. 
PALLAS, Vertaald en met Aanmerkingen voorzien, door 
P. BODDAERT. IlI Stuk, bevattende de Zeerupfen. Te Utr, 
by A. van Paddenburg en J. van Schoonhoven , 1769. 
Gr. Quarto 35 Mag, — 


It Werk 18 reeds door voorgaande Stukken, en ook 

uit onze Vaderl. Letteroefeningen (*) den Lief bebbe- 

ren bekend. Voor af gaan hier eenige algemeene aanmer- 
kingen over de Zeerupfen, waar in aangeweezen wordt, 
dat nog maar zeer weinigen der zagtfchaalige Dieren , die 
de zee bewoonen, bekend zyn; dat het moeilyk ís dezele 
ven tot geflachten en foorten te brengen; dat de vergely- 
king van de foorten der Zeerupfen , hier befchreeven , ech- 
ter zal konnen: ftrekken om het kenmerk des geflachts res 
delyk vast te kunnen ftaaven. 
‚> Alle de Zeerupfen ” , zegt de Schryver;  gelyk byna 
alle de geflachten der Zagtfchaalige , hebben een lang Lige 
chaam , dat met dwarsfche infnydingen verdeeld is , en dus 
gelyk dat der gekorvene Dieren. De gedaante van het 
Ligchaam is vierkantig , aan beide eindens ftomp , naar 
agter naauwer, en daar is eene kleine opening, die voor 
aars diend, in het voorfte einde komt de mond voor, als 
tene zeer losfe gerimpelde opening, die in eene zakje uit- 
loopt, dat zoo het fchynt voor krop diend, in verfcheide 
foerten ziet men aan den mond verfcheiden voelers , by- 
bangzels en andere cieraaden. | ' 
an in byna alle Zeemuizen ziet men langs het geheele 
ligehaam eene vierdubbelde rei van Penceeltjes , uit een bon- 
deltje hairtjes of borfteltjes zaameageíteld. Aan weder- 


zy- 
(*) Zie N. Vad, Letter-Oef. II D. blada, 69. II D. blads. 507. . 
3 


410 UAR EG PAL DAS 


gyden van den rug ; Asp "er een, Eri ebn Hingy de ée 
des buiks , én in yder rei , heeft yder.fneede (zelv de 
kieinfte der uiterfte eindéns), gyn Kwastjes en yder kwàste 
k heeft behalven: zyr hairbosjé een. vleesachtig borítél. 

e: tn dk , 


, s. Behilven deeze kwastjes hebben do Zeemuizen langs 
het ligchaam kieuwen „langs den rúg névens de rugs kwaste 
jes geplaatst , by yder ligchaams. {neede aan wederzydeú 
Eben, op veríchillende wyze fraai uitgefneeden ”. 
De Heer PALLAS voegt hier echter by, dat ook in de 
edaante en het getal der uiterlyke deelen eenige verfcheie 
enheid plaats heeft, gelyk uit de béfchryvingen der foot- 
ten zal konnen opgemaakt worden. In het algemeen, 
hy, koomt het uiterlyk en innerlyk geftel der Zeemuizen 
zo na aan dat der gekorvenen , dat gy dikwils niet ten on- 
regte Zeerupfen en Zeedpizendbeenen genoemd worden, 
de gekorvene Dieren door de Zeemuizen , Zeeduizend- 
beenen en Zandpypen tot de Pyp- Corallynen, Tubularie 
dvergaan, en dus in gen’ onafgebroken py met de Plant» 
Dieren famenhangen. | 
- Zy worden hier gezegd in Zee een zwetvend leven te 
Jeiden; noch holen noch kokers te hebbeh , en hun voed» 
gel, waarfíchynlyk; in het Zeewier te vinden, De wyze 
wan voortteeling is tot nog toe zeer duister. De Zeemote 
gen hebben beiderleie kunne , doch elk byzonder, daar de 
Zeeduizendbeenen en Zandpypen de Manwyfs natuur hebi 
ben, welke zo gemeen is onder de Zagtfchaaligen , als on» 
gewoon onder andere Dieren. "E 
- Na deeze algemeené aarimerkingen, waar by de Vertaa- 
Jer ook eenige aantekeningen heeft gevoegd, gaat de Heer 
PALLAS over tot de voorftelling en befchryving van de 
meeste foorten der Zeemuizen welken hem tot nog toe be- 
kend zyn, zullehde eenige weinigen, welken echter aan= 
merkenswaardig zyn, in 't vervolg geeven ; waar by een 
, verzoek gevoegd is, dat indien de Liefhebbers 'er eenigen 
bezitten , welken hier niet gemeld zyn, zy hem dezelven 
gelieven mede te deelen. | | M 
Dus koomen hier voor; 1. De Aphrodita aculeata, Pin. 
weele Zeeflak , derzelver benaaming , befchryving en af- 
beelding door anderen ; Befchryving en afbeelding door 
den Heer Sat as, benevens de Ontleeding. 2. De Apbró- 
dita quemmata , Gefchubde Zeernps.:3- De „Aphrodita lepi- 
dota, Donsrug. 4. Apbrodita Cbirrofa, de Gefpriette Zee- 
muis, $. De Aphrodita favi , Gerk Zwerups. - 6. De Ger 
i … ita 





. ADIEREURDIG MENORUWSAMN . .^ or 


At my Geikmobbelde Zeeropsz: 7. De afebroiiia 
grote, Breedísuitige Zoerups. ` 8. Da Mpbrodiid comple- 
Aia; Platte Zeerups.. Deeze allen worden op gelyke wyze 
verhandeld als vande eerfte gezegd is, behalven dat vam 
eenigen geen’ ontleeding gedaan is, . 004 
‚ Om nog wat byzanderder van dit Werk te fpreeken , zul- 
den:we hier baten volgen het gene aangaande de Donsrug 
gevonden wordt, hoewel de befchryvingen , zonder de 
plaaten er tegen te zien, bezwaartyk kunnen begreepen 
worden, Dit diertje is van de gefthubde Zeerups ,,.of- 
derfcheiden , {choon het:moeijelyk te onderfcheiden is „om 
de overeenkomst van alie de deelen. ` De geleerde BASTER 
fchynt het afgeteekend te hebben. (JVaésmurk. Uit/pans. | 
Fo. I. Lib. L tab. 4, f. s. A.C): À 
‚ we Men vindt in de zee , tusfchen Engeland en Holland, 
deze zoort in menigte, en zy is aan de in de lengte lod- 
pende zwarte ftreep ligt te kennen, 
Befcbryving. an Zy is kleiner en platter, anders gelyk de 
ande zes-en-dertig paar voetjes zyn langer dan in de 
voorgaande zoort, en blykbaarder gedeeld, en met geet- 
achtige dunne hairtjes omzet. Voorts hle in die aah: de 
balis met een elsgewyze hairtje gemerkt , en aan de rug 
met een langachtig fprietje, dat aan zyn punt zwart is , bē- 
halven aan de geíchubde deelen ontbreekt , dog aan de 
egteríte deelen zeer lang is. De rugfchubben, 14 paarea 
in getal, zyn eirond. zeer fyn geílipt,' en met een fchyfje 
boven de voetjes aangegroeid , plat over elkander leggende A 
de geheele rug overdekkende, als een doorgaand fchild ; 
dat met een breede zwarte band doorftreept is. De tien 
eerfte paaren der fchubben leggen op de overhandfíche in- 
[nydingen, maar de overige leggen op yder derde. Zom- 
tyds ontbreekt het veeftiende. l IZ 
Van de Gefpriette Zeerups fpreekt de Schryver op deeze 
Wyze: „Ik maak geen de miníte zwaarigheid om dit Dier- 
te voor een byzondere zoort van Zeerups te tellen , fchoon 
ik het {lechts uit een onvolmaakte zoort kenne. De geleer. 
de Heer eRONOVIUS heeft het*tmy medegedeeld en ver- 
haald, dat het uit de Noordzee kwam. Het heeft zo veel 
Overeenkomst met de vorige ‚ vooral met de Donsrug, dat 
ik leng getwyffeld heb, of ik het niet voor eene zoort , die 
ouder en bedorven was, kende; maar het byzonder maake 
zel der voetjes nam die twyffeling weg. 

Befchryving. „ Het ligchaam is zeer teer, lang, dun en 
overal even breed fpilrondagrig plat, en dus na aad de 
A ee 


1$12 P. S. PALLAS. DIERKUNDIG MENGELWERK, 


: Zeeduizendbeenen komende. Aan wedersydem en Zer $5 
.platte lange voetjes , die aan hun uiterĝe gefplitst. zap. 
het boveníte deel is korter, beide zyn met een quastije, 
vis bruingeele hairtjes beftaande, omzet, die aan het bo- 
ven eind langer zyn , maar aan het onderfte meerder in 
getal. "Er leggen elf paar fchubben op den rug, die plat- 
achtig zyn en rond , en met.hun voorfte deel boven de 
voetjes vastgehecht. Aan de agterfte rand waaren zy ruuw 
en bruin getand , en in deze welke ik befchryf als blaasjes 
opgezet. Het éerfíte paar fchubben legt op de derde li 
chaams verdeeling, het tweede paar op de derde, en: 
volgende op de fteeds derde volgende verdeeling. De 
voetjes zyn naakt, en hebben naar de rugzyde eene lange 
fpriet , die als eene draad uitloopt „ met een zwart dik 
puntje. De drie éeríte paaren , die zeer klein zyn, 
hebben ook kleine fprietjes, de agterfte-zyn in tegendeel 
zeer lang ; doch de gefchubde deelen hebben geen fprie- 
ten. De mond ftaat tusfchen de vier voarfte voetjes , en 
fchynt met vier fprietjes gebaard te zyn, van welke twee 
middelfte de langfte , en als zwarte draaden zyn. 
Ontleeding. ,, In de boven befchreeven Zeemuis was de 
-maag alleen kenbaar. —— Deze was vleesachtig plat, en 
hing aan een vliezige flokdarm, van binnen had zy eene 
witte rok en was in den {lokdarm ingevoegd, hebbende 
aan wederzyden twee digt by elkander (taande , kraakbee- 
nige , ftekelige tanden. Het witagtig en de verwen der 
regenboog wederkaatzend huidje , was dunder dan in eenig 
ander zoort”. Jammer is het dat dit Werk niet wat meer 
yan zinftoorende drukfauten is gezuiverd, 








Huisboudelyk Woordenboek , vervattende veele middelen om 
zyn Goed te vermeerderen , en zyne Gezondheid te bebou- 
den , enz. Door NOEL CHOMEL, Tweede Druk, : gebeel 
verbeetert en meer als de belfte vermeerdert door j. A. DE 

` CHALMOT , en verfcheide anderen. Tweede Deel, verrykt 
met Kunstplaaten; vemoattende de Letters e —— n inge 
Slooten. Blade. 570 ——- 1194. 


Y hebben van het eeríte Deel van dit Werk onze 
Leezers verflag gedaan (*), wy vinden dis ween 


(*) Zie N. Vaderl. Letter-Oef. IV D. blad, - 





CHOMEL HUHEQUBÉLYR WOORDENBOEK. 2I* 


de ji vesitheidentibid.en-rhenigvaléigheid van (loffén , ais 
ook in -behandeling , . aan het voorgaande genoegzaam ge- 
Jk, Wy? zullen dit door het melden van eenige weinige ` 
Artikels ligtelyk kennen doen blyken. ' 

‚ Het Eau de Luce, welk in Frankryk onlangs veel ge~ 
mgts gemaakt;heeft, en door. den Uitvinder, zo lang hy 
konde, geheim: gehouden is „wordt hier dus be£chreeven: 
oe Eau de Zoe is een melkagtig, zeer vlug en zeer door 
dringend wagt „welke gemaakt wordt door vereeniging van 
de vlugge geest van Sal Ammoniac met een klein weinig 
olie van Carabé of Aurelien, - 

„ Een Apotheeker. Bu BALEN te Parys heeft hier van 
langen. tyd. bet. gaheim bezeeten ; en de nieuwsgierigheid 
van alle. deScheikunftensaren gaande gemaakt ; veelen noge 
tans bebben dit middel verkeerdelyk verward met een an- 
der vlug vogt van eene blaauwe koleur, welke mede te Pa- 
rys onder den naam van zekeren Drabantíchen Apotheeker 
Luce veel gerugt gemaakt heeft, ` ` 2 

vw Het grooute geheim ber hier in , om een middel te 
vinden: ,` welke de olie van barnfdeen of Carabé. vereenigt 
met. de: geest van Sal Ammoniac. De Heer Macut heeft 
zig bedient van de geest van brandewyn , «om. dit uit te 
werken; dog ber kan eenvoudiger gefchieden. 

» Zie daar;hoe het gemaakt word: Doet in een crys- 
talie flesje eehige druppelen van witte olie van. barn[leen 
wel overgehaald, giet daar’ op eene dubbelde veelheid vam 
goede vlugge geest van fal ammaoniac , (luit het flesje wel toe 
met zyn gldaze ftop, draagt het eenige dagen in uw zak, 
hoe warmér hoe beter, en. het grootfte gedeelte van de o- 
lie zal zig ontbinden : doet 'er dan nog zo veel vlugge geest 
by, eùn wanneer gy het vlesje nog zo veele dagen als de 
vorige reiae gedraagen. hebt, zal al de olie gemengd zyn 
met het vlugge alkalisch zout, onder de gedaante en dikte 
van heldere melk , dog van geelagtige koleur. Dit mengzel 
is eigentlyk niet andere: dän een zoort van zeep, welke in 
een welgeflooten vlesje bewaart moet worden: vooral moet 
men zorgen van niet meer dan drie of vier droppen van de 
barnfleen.- olie teffens te meugen; of de toebereiding gelukt 
niet; ——n- Het Eau de Luce. heeft geen meerder kragt, 
' Rog deugd dan de vlugge geest van het ammoniac- zout, so: 
wel in- als- uitwendig: de. kleine veelheid imtners van de 
dlie van barn[leen, welke,'er onder komt, kan geen mer- 
kelyk veríchil maaken jn. zorkragtig eenen geest-als die van ` 
het (al ammoniac. " | 

O 5 Zie 


- 


gag NATIE OO RADDOL "it Jaion 


“Zie hier de befchryviag van: het, Mentem Greet, AN 
N lat. Dermestes piforum (Dermestes. tomentofus gees, an 
tennis. filiformibus., elytris abbreuiatis , podtee albo, maculis 
duabus nigris, LINN. Syst. Aat.) Die Torretje, wiens 
naamhs oorfprong afkomítig is, om-dat zy'\ingomderheid op 
erwten: aazen., en daar eens. inkoomerde ,' dikwerf zo een, 
i n, dat een goede. patty. erwten: binnen kort 
door hen: verflomden worden, koomt van grootte met egg 
wolwasfene weegluis overeen, zyn lyf ss. bruin, hier en 
gar met witte flippen befprengd.;' de dekíchilder zya zeer 
mp, veel korter dan het agterlyf , em aan de tippen 
gwart; het borstítuk is aven dwars ovaal ; aag de kop , die 
klein en fpits is, zitten knodsagtige fprieten, ‘bruin wan 
koleur, van agtesen dear de tip bloot komt, is het.agter- 
lyf met een witte driekwabbige vlak getekent3 de pooten 
zyn asgraauw, " EE RTT 
' In het Artikel Gebak , waar van de ondewendeelingen 
een geheel Alphabet op zich zelfs maaken, kunnen Huis- 
ho TS , Keukenmeiden , Banketbukkers , eu: wie niet al? 
een groote mehigte lesfen winden. ,, Gebak:/:” zegt de 
Schryver , , is een woord totide Kewkenkuade beboo 
tende , waar door alle die: fpyzetr worden:bogreepen , die 
men, het zy uit deeg, of semige andere [toffen vervaar 
igt, en in den oven, of wel over het vuur-worden gebak- 
ken; hier onder telt men allerlei.zoort van basket ,. brood , 
koeken, marfepeinen , pafteyen, taarten en veelvuldige ander 
Sen, Wy zullen hier op een. afphabetifche erde , ten diene 
fle der keukenhüishouding, de woosnaamfte befchryven 5 
de. leezers mede naar de artykelen van Broed, Koek, Pare 
Seyen , Podding , Struif en Taarten wyzende. ': . 
: Dus komt hier voor … Amandel» koak; Neemt hier toe 
twee pond gepelde en geftammpte: amandelen), het pezi, of 
de dooyers van twintig eyeren , roerten klopodit ter deegen 
met een houten lepel; voegt er voorts by anderhalf: viers 
endeel fyn geraspte broodzoiher een weinig oranjes of rose 
ze- water, en de buirenfte geele fobii van een citroen, zo 
dun als deenlyk er afgefneedens tneemt dog de twintig wit: 
ten van gieren, klopt die zo 1sng; tot dat het niet anders 


dan fchuim gelykeut, roert hièr „drie tafel -lepels-weften 


meel in, en mengt het dan ài te zaumen wel door malkam 
deren; als dan heeft men een taattepan’, koperen tulband , 
ef zodanige ahdere vorm in gereedheid , sis. men verkiest , 
beftrykt van, binnen. met beter; en lsat "t. deat in , in 
tvi " ` y + + een 

En 


0/4 


Zë FP, E Au 


HUISHOUBELYK. WOORDENBOEK. erg 


gui nike al de herte over, of wel wee koolen veur, onder 
en boven "er op gedaan, gaar bakken.” :… -n 
"Tiet koekjes worden dus geteerd te bereiden: ,, Neemt 
drie vierde pond tarüen- mul , een vierde. pond gezifte 
broodzuiker , een ey , zes lood beter 4 een viesde dood cansei 
en wat geraspte citroen -febi , ménger een deeg ven, ge- 
Wk als tot een taart, roit: Wet dunnetjes uit, neemt di 
een bierglas of theekopfe gn fteekt ^er ronde koekjes mede 
uit, laat die m een taartepifh ,.. met goed vuur ’er onder; 
fonder dekzel er op, bakken, aan de eene kant: gaar zyn» 
de, 20 keert dezelve om, " | 

De menigvuldigheid en werfcheidenheid van onderwer. 
pen, in dit Werk voorkoormende, maaken dat.men er in 
vindt "t gene wen "er dikwils niet in zou zoeken, ` Op het 
Woord Getuige wordt het volgende gezegd: ,, Getuige 
wordt een Zulke genoemd die tegenwoordig was , wanneer 
men iets gezegd of gedaan heeft, en die het heeft gehoord 
of gezien. l 

» De verklaaring van getuigen is de oudfte manier van 
bewys, dewy! "er volftrektelyk geen andere voor de uite 
vinding der fchryfkonst was 3 men is wel genoodzaakt 
Worden , tot ontdekking ven oneindig veele zaaken, war 
van men geen ander bewys koste bekomen , zig aan de vers 
klaaring van getuigen te hòuden. 

s Een enkelde getuigen levert geen bewys uit, Jestis 
UNES , testis -mulias, 

» In het algemeen kunnen alle zoott van menféhen gee 
tuigen, zo wel in civile als crimineele zaaken , ten:zy de 
Wet hun zulks verbied. ' 

» Niemant kan getuige zyn in zyn eigen zaak. 

» Vrouwen kunnen in alle civile en crimineele zzaken 
getuigenis geeven; maar zy worden niet als getuigen in 
publicque aften aangenomen. 

» De bediende kan tot geen getuig voor zyn meester 
verftrekken , ten zy in zommige noodzaakelyke gevallen. . 

» De gene aan wien de beftiering £yner goederen uit 
eowrtmke van verkwisting is benoomen , kan echter tot ges 
hiite verftrekken. 

» Vrienden en naastbeítsánden, tot aan de kinds - kin- 
deren van volle neeven ingeflooten , kunnen níet voor huns 
ne naastbeftaande getuigen , ten zy in gevallen, daar zulks 

trekt noodzaakelyk is. | | 

n De gulken die weigeragtig zyn, om in rechten getuis 
. " gee 


Suë SU "CHOMEL 


gehis te geeven, kunnen "er door geldboete als anderzims 
toe gedrongen worden. 

an De man kan tegens zyn vrouw, en de vrouw tegens 
haar man getuigen ; dog zy kunnen 'er niet toe genoodzaakt 
worden, ten zy in de misdaad van gekwesfte majefteit. 
- s. Vader en moeder, en de verder opgaande fteak , kun- 
nen insgelyks niet gedrongen worden , tegens hunne kin- 
deren, kinds -kinderen , {choon -zoons en fchoon- doch, 
ters; nog deeze tegens hunme vaders en moeders, voor- 
ouders , íchoon- ouders; nog de broeders en zusters de 
eene tegens de andere te getuigen; en zelfs word dit om 
de nauwe verwandíchap, meestentyds tot aan de fchoon- 
broeders en zusters uitgeftrekt. 

s Raazenden en zinneloozen worden in geen getuigenis , 
hoe ook genoemd , aangenoomen. 

en Geen Jood word tegen een Christen in getuigenis aan- 
genoómen a ten zy in eenige weinige uitgezonderde ge- 
vallen. 

am Daar zyn ook zekere bepaalingén, dog in veele lan- 

n zeer veríchillende , wat jaaren iemand moet bereikt 
hebben, om als getuige te kunnen verftrekken. ” 
- In het Artikel Goud, welk , niet zonder reden, vry uite 
voerig is, vindt men onder andere konstbewerkingen ook 


deeze, va Een Goud -poeder te maaken , om bet zilver koud te ` 


vergulden: Neemt een of twee ducaaten, {laat dezelve heel 
dun, en ontbind ze in omtrent tweemaal zo veel koningse 
qoater; laat dan een half of heel drachma, of zo veel als 
‘er goud is, gezuiverde falpeter in dit water fmelteng ver- 
volgens neemt zuivere lapjes fyn linnen, doopt ze in de 
folutie, en laat ze by een zagte warmte droog worden; 
droog zynde, brand ze in een fmeltkroes met een maatig 
vuur uit, zo blyft 'er een zwart-bruin poeder over , *t wel- 
ke het goud poeder is. Als men dan hier mede 't zilver 
vergulden wil, zo wryft men het zelve fterk met dit poe- 
der, door middel van de duim, na dat het vooraf wel 
fchoon gemaakt is; zo word het zilver fraai verguld, dat 
men vervolgens kan ophelderen met het volgende water. 
[terftond hier onder beíchreeven.] In plaats van ducaaten, 

an men ook goudbladen neemen, zo veel als de zwaatte 
van een of twee ducaaten bedraagt, of anders zo veel als 
men wil of noodig agt. " e 

Het gemelde Water om de kleur van bet verguldzel op te 
helderen, beftaat hier in; ,; Neemt anderhalf once zwa- 
, , | vtl, 





V 
HUMEHOUBELYE: WORROENROEN. $12 


ed, een: hbaif:once aluin een half drachma:arfenicgn;. en 
even 20 veel agtimonie, maakt deeze dingen elks bezandes 
voorzigtig tat een fyn poeder;.dasr na kookt pisfe in een 
pot, en-Íchiuimt-ze wel af, werpt dan de gemelde ftoffen „ 
dew eene na de andere, daar in, en laatze kooken. In dit 
Water legt het vergulde werk, en last het daar in , tot dat 
gy siet. dat. de goud- koleur genoeg opgebeldert en fraai is, 
Als iemand dit werk wel verftaat, kan hy meteen ducaat 
zo veel witsigten , als asmdere met twee of drie; dit water 
dient opk zo wel tot de heete als koude verguldaels ; en 
meu kan het verguldzel daar na ook met een wolfs-tand of 
bruinesr-fleen glad en blinkend: maaken”. .- | 





De Hedendaag/cbe Historie , befcbroeven deor-eon Gezalfchap 
van Geleerde -Mannen in Engeland. Uit bet Engelsch vere, 
Goal, Vide D. ifte Stuk. le Leiden by P. van der Eyk 
ens. in quarto. 488. bladryden. `. EMEN d 


„Stuk. behelst, na ege woorafgaende. Aerdrykskun- 
dige::befchryving van Binddsidn of het Ryk des 
Groeten Mogeis , met éen bericht van de veríchillen, de 
lnwoonderen.dier Landftreke in °t algemeen, en van de 
Hofheuding des Grooten Mogols in 't byzonder, de Hise 
torie, van dat Ryk , welks uitgeftrektheid aldus bepaald 

word. . . , ed OPEP 
wn HimpusTAN , of het.ryk van den Mogol, is ten noot- 
den bepaald door Groot en. Klein Tibet, ten dosten, door 
Tibet, ép - het verst gelegen Halfeiland der Indien; en zuis 
den doer het naastgelegen Halfeiland , een gedeelte der Inr 
Sr Zee , en de golf van Bengale; ten westen door Per- 
. Het is gelegen tusfchen den 84(ten en .1o2den graad 
lengte „en tusfehen den aa2ften en s6íten graad noorder- 
breedte; zynde in de lengte.omtrend 1204 , enit de breed- 
te ffo mylen; hoewel in fommige delen fchaars zo veel ". : 
en brengt hier deszelfs genvang onder de regering 
van Soltan Bábr, (een der nakomelingen van Timár Bek,) 
omtrent het jaer 15265 en ontvouwt voorts de Gelchiede- 

nis zyner Opvolgeren tot op het jaer t72o. | 

Het gefchiedkundige verhael, fchoon ’t van die natuur 
zy, dat het den beoefenaren der Oosterfche Historie in 
deze en gene bygonderheden licht konne geven, behelst. 
geen aenmerkelyKheden , waer. op wy. ten gevalle van 
onze Lezeren, in dezen. ftaen konnen blyven. Het mee- 
, ren- 


«430 MEPHNDAAOSCHR  HYPÜUDIB, : : 


yendeet "Tech zis betrekkelyk tot oorlogen.on.cutustén ; fa 
ver bepalen wy ons derhalvet, om nog iets uit dit Stmk 
op te geven, tot het vroegere gedeelte, waer in ons, om 
der anderen, het volgende bericht van de Inkométen des 
Grooten: Mogols, als merkwaerdig is v ekomen : weh 
ken onze Sehryvers afleiden., uit de vruchtbaerheid van 
Hinddstán ; den rykdom , dien het uit den Koophandel 
trekt, en de fchattingen der onderdanen. E "aa 
` » De landeryen. van Hénsdditén brengen een -groten A 
vervloed voort van granen, vruchten, kotoenem,zyde, 
vee , diamanten, en audere profytelyke waren y doch wan 
deze landeryen ayn 'er vele. grote (trweken' onbekwaam: om 
bebouwd te worden ; en de inwoners van andere delen 
verzuimen dit te doen. Daar en boven draagt men, nagre 
&en de Keizer alleen eigenaar is van. die landen; en ht 
volk daar in geen deel heeft, .niet veel zorg.oni-me aan te 
kweken. . Om dit gebrek eenigermate te: verbeipen , was 
het dat Akber (*), welke, toen hy agn ket syk: kwam, 
den vervallen {taat van ’s lands middelen herftelde , dit 
middel uitvondt, dat hy:in plaatse van de jaarwedde der 
Onderkoningen, en Landvoogden in. gehd te betalen y. gé- 
voorhene gefchied was, hum elk, in.hua on 
gebied „eenige Iamderyen :gaf, om die sor hun eigen 
te bebouwen: hen verplichtende voor het overige 
hunner provincie zekere femme te: betalen , maur gelang 
van de vruchtbaarheid van den grond. Deze landvoogden 
welke "éipenlyk niet anders zg dan de pachters des ryks , 
verpachten hee wederom. op.hunne beurt. Dan gaardien 
de landbouwers voor hunnem arbeid niets meets dap bun- 
nen leeftocht genieten, is het zeer bezwaarlyk de boeren; 
zonder geweld, aan hat werken:te krygen. Dit geeft hun 
gelegenheid pm 29 ` bet gebied der Rájabs (a) te wken, 
welke hen: wat zachter handelen: en dus worden de landen 
van den Groten .Megol ongevoelig ontvolkt, en blyven om 
bebouwd liggen. " : nob nr sve. ; 
an Het goud- en zilver , het welk de koóphandel in Hin- 
1500.4 rd A, , = ©. d 


(*) Soltán Akber regeerde zedért het jaer 1556 tot in *t fier 160g. 
(a) De. Rdrabs zyn, gelyk onze Schryvers by ene andere geté- 
genheid melden, ,, vasfalen of cynsbare Prinfen van den Groten 
Mogol, Men rekent vier en tachtig van die /rZiaanfcbe Wouinl- 
jes, die landen in eigendom bezitcen, welke gy erffenisfe op hut 
ne kinders overgaan: deze hebben: neg zekere foort van fouverci 
niteyt in hunne landen behouden, Manoucas, Hist Gen. Eun. Mog. 
par Catrou: p. 349 & feqq." 


- 

















HEDEN CSN US MTORIEM 4:9 


dinde oremgt „kan nachtasts din gebeck wel vergaoden , en 
wert wadermate, de fchatzen. van den fouverein (b), 
Naar Zerniers zeggen , koomt. al het zilver van Mesico, ea 
ber goud van Peru, na dat het eenigen tyd, ‘door Europa 
th din, erer loop heeft gehad; eindelyk in het ryk dea 
Groten Menn, en gans "et; nimmer wederom uit. Een ge- 
deelte dier fchatten wordt naar Turkye gevoerd , tot betas 
ling der..warea ,.welke van daar gehagld worden. Van Furs 
bye gait bet geld naar Perf: ower Smirna, voor den im 
koep van. zyük ia dat land... Nah Perfis koomt bet in Him 
dës, door den handel-mot Mokka y. Bábalmaniek, Básrab 
en Basler Abbah of. Gomrón: Daat en bowen gaat. bet omi 
middelyk uit Europa naan de Indien ; inzonderheid doer den 
handel des, HoUanderen. on Portugezen: want meest al het 


moyej Semer we Suen Pe SUR Ve Lede 


» (c) Berner Mem. , Emp. "Tom. | ni P. 273 & feqq." 


£19 HEDENDAACBURE^ ege 


t gene derpeovinciëne va wyau 
k altes, gelyk wy reeds gezegd heb. 
bedraagt, by malkandere:gerekend, 
jal honderd zeven:en tachtig anillioe- 
ierentnegentig duizend roupien Ca)” 
Behalve. deze vaste , brengen: de toevallige: nekpaitten des 
ryks nog ęénen anderen geweldigen overvloed waugeld in 
de fchatkist, als welke , zoze niet.meer , inumersvniet mins 
der zyn dandeveerfte. Zy komen, T. Van het jaatlykfche 
hoofdgeld, het welk de Hindds.betalen. 2. -Het recht van 
ef sen bonderd , van alle de koopmanfchappen, de Hindi 
kooplieden toebehorende „waar van Aureng Ziide Maien, 
smedanen heeft vrygefteld. 3. Het recht op gebleekte. lyn- 
waten.. 4. De diamantmynen ; waar vam de fckoonfte en 
volmzaktíte Genen hem toebehoren, 5. De.geweldig grose 
inkomende rechten uit de:kavêns der Indiaenfibe zee ; on 
de golf van Bengale. 6. De'goederen en middelen van zy- 
ne AMobammedaanfcbs onderdanen „ia zyue betaling ftsande , 
van welke hy erfgenaam is, 7 De fehawingeh, welke de 
Rájahs moeten opbrengen; . : E tus K 
», Een groot gedeelte dezer: toevallige inkomften komt 
alleen in’ Keizers fchstkist „ot daar uit wederom onm- 
der zyne onderdanen te:gaan,.de helft:van; welke. van 
gyne. mildheid hun beftaan-bebben, of tem minften. jair. 
wedden van hem trekken. Behalve het:grote. getal van 
bevelhebberen en foldaten „welke alleenlyk van zyre fol- 
dye leven , worden alle. &e boeren , welke de landeryeu 
bebouwen, ap zyne kosten onderhouden; en alle de hande 
werkslieden , welke voor :hem. arbeiden, worden -uit de 
Keizerlyke fchatkiste betaald (5). ^ ` " 
m (a) 387, 194, ooo roupien ; yder op twee fchellingen en zes 
ftuivers gerekend , bedragen 48,399,250, pon: flerlings; het 
wplk alleen van Frafers rekening, Hist, Nadir b, p. 35, OM 
trent 2,674,635 ponden verfchil. Gemelli berispt Thevenet, dat 
hy de inkomften van den Grofen Mogol op dertig millioenen tekent, 
en De Laat, dat hy ze oneindig maakt; echter zegt hy, dat men 
hem verhaald ‘hadt, dat zé tachtig krors roupien beliepen, en de- 
wyl yder kror tien millioenén is, bedraagt de geheele fomme hon- 
derd millioenen fterlings. Hy voegt "er by, dat de dagelykfche on- 
kosten van het hof tot onderhoud der gefnedenen, muzikanten , 
danfers, olifanten , en andere beesten, miet minder den 5o „ooo Tot- 
pien, of 6,250 ponden belopen, Zie Church's Colle&, Vol IV. 
L. 2. c. 6. p. 234." . 
» (b) Manoucat ut fupra p. 370 & feqq." 


A. Fk. BUSCHING ; ÁARÜRYksÉEscHRYvING. déf 
f T ———————RÜ 


Nieuwe Geograpbie óf Aardryksbefcbryving , door den Heef 
ANTONI FREDRIK BUSCHING, Door der H. Godgeleerd- 
beid en Wysgeerte ent. Uit bet Hoogduitscb vertaeld , doof 
JACOBUS DE JONGH junior. Vyfde Deels. Eer[le Stuk. Te 
Amft. en te Utr. by S. v, Esveldt en A. v. Paddenburg, 
1770. Bebalven bet Voorwerk en den Bladwyzer , in éroo? 

- Miavo 619 bladzyden. l d 


M de Hoogduitfche befchryving der Nederlanden , var 
den beroemden Bufcbing , te befchaefder en volledi- 
ger ig onze Tale hét licht te doen zien , hebben de Uitge: 
vers van deze doorwerkte Aerdrykskunde beflooten , dat 
edeelte voot een korten wyl aen ene zyde te (ellen: eri 
intusfchen "e Hoogleeraers befchryving van fie aenvanglyk 
afte geven; ten einde de ‘voortgang van dit Werk, doof 
zulk een uitftel, niet te Zeer vertkraegd worde. =— Dé 
Aerdrykskundige Bu/cbing geeft hier in de eeríte plaetfe 
een algemeen verflag van dat aenzienlyke Waereldsdeel, - 
% welk meer dan viermael zo groot is als Europa (*), ber 
aende omtrent 641,900 geographifche quadraat-mylen , 
Waart van byna 2 tot het Rusfisch Ryk behooren. Eùń hy 
Delt zich in de verdere byzondere befchryving voor, om, 
het Noordlyke gedeelte , dat tot het Rusfifche Ryk be-. 
hoort, en dus in de melding van dat Ryk reeds afgehan« 
deld is „daer latende, een begin te inaket met de Turkíché 
Landen in het Westen, en van daer verder voort te gaeri 
naer het Zuiden emhet Oosten. Overeenkomttig hier medé, 
vangt hy den, met een bericht van Klein Afie: gaat uit het 
zelve over tot Armenie, zo ver het onder de heerfchappy. 
der Turken is; befchryft voorts Syrie: geeft byzonder eert 
uitvoerige behandeling over Palestina, en fluit ten laet(té 
dit Stuk met ene befchouwing van het wyduitgeftrekte 2f. 
rabie. — De Hoogleeraer heeft hier, met ongeloovelyke 
moeite, alles wat oudere en nieuwe berichten van de op- 
genoemde Gewesten melden, met elkanderen vergeleken , 
en daer uit, op ene oordeelkundige wyze, zyne befchry. 
ving opgefteld; des men in dit Stuk ene zeer wel ingerich- 
te verzameling vinde van het voornaemíle , dat in ene 
grooe 


(*) De uitgeftrektheid van Europa naemlyk loopt , volgens da 
Opgave van den Heer Bufching, naeuwlyks hooger dan tot het getal 
van 150,000 zulke mylen. Zie Pad, Letteroef. 1 D. bl. 75. 

IV. DEEL. Ne LETT. NO. 5e P 


$22 A. F, BUSCHING 


groote menigte van Schriften deswegens verfpreid is. Zie 
ier, om 'er nog ene byzonderheid uit mede te deelen, 
. % geen onze Autheur kortlyk opgemerkt heeft , rakende de 
zogenaemde Befcbreven Bergen ` die zommigen aangezien 

hebben , als overblyvende gedenktekens van Israëls verblyf 
in de Woestyn , dat echter anderen, om gewichtige re- 
den, gansch niet aenneemlyk voorkomt. 

Gezegd hebbende , dat men uit de woestyne of het 
bergte raran in ene breede vlakte komt , die door hooge 
klippige heuvels ingeflooten is, welke DICHEBEL EE MoCA- 

"TAB, dat is, de be/ebreven berg , genoemd worden , vervolgt 
^ hy zyn bericht daer omtrent aldus. ,, Voor dat men ín 
deze vlakte of in dit dal komt , gaat men voorby een berg, 
daar Montagu zigtbaare blyken van onderaardsch vuur: 
meent te ontdekken. Doch Shaw houdt het voor uitwer- 
kingen van fterke aardbeevingen , dat hier en daar tusfchen 
de rotzen diepe dalen zyn, die door eene fcheuring der 
rotzen fchynen ont(taan te zyn, welke van beide zyden in 
elkander zouden pasfen, wanneer ze by malkander geíchoo- 
- ven konden worden. In dit, door de twee armen van den 
Arabifchen zeeboezem ingefílooten, gedeelte van het klip- 
pig Arabie zyn , op verfcheide plaatzen , offcbriften op rotzen 
te zien , welke reeds Cosmas Indicopleustes , in de zesde 
eeuw , in zyne Topograpbia Christiana, en naderhand menig 
“ander reisbefchryver , als JVeitz/cbítz aan vier, en Monconys 
3an twee plaatzen, bemerkt heeft. De meeste zyn in het 
vooraf genoemd dal, dat zig van 't Zuiden na 't Noorden 
üitflrekt, en waar in men meer dan een uur lang, op alle 
aan de westzyde liggende rotzen , dergelyke opfchriften 
ziet, die op zommige plaatzen 1$ tot 14 voeten hoog bo- 
ven de aarde , maar op andere plaatzen laager , ftaan , zo als 

de Opperfte van het Franciscaner Klooster te Al Kahira en 
Montagu berigten. Het zy ze nu met den beitel daar in ge- 
houwen, of, gelyk Monconys meent, met (terk water, of, 
naar Pocoks oordeel, deor een ander onbekend middel in- 
gebeeten zyn, zy’ moeten veel moeite gekost hebben. 
INeitz/cbitz heeft letters gezien, die grooter dan een vinger 
lang waren. Kircher heeft een opfchrift, aan den voet van 
den berg Horeb gevonden wordende, in prodromo eopto in 
oper laaten fnyden. Egmond van der Nyenburg heeft, in 
*t jaar 1721, eenige opfchriften afgefchreeven, en aán den 
beroemden la Croze, maar deze wederom aan den beroem- 
den Profesfor Bayer te S. Petersbourg medegedeeld , zo als 
de laatíle in de comment, dcad, Scient, (e, petrop. T. IL, 
a Pe AT 


| 








 AARERYESSESCHRYVINC, 223 


A A7? aanhaalt, Naderhand heeft Potok verfcheide wart 
de oan en op den berg Sinaï gevonden wordende opfchrif- 
ten zeer gebrekkig afgefchreeven , en in zyne reisbefchry-. 
ving van het Oosten geleverd. Robert Clayton Bisfchop 
te Clogher in Irland, bood omtrent het jaar 1750 aan, dat 
hy so ponden fterlings tot de kosten eener reis na Arabie 
wilde geeven , wier oogmerk voornaamlyk zyn moest, om 
de opíchriften aan DICHEBEL EL MOCATAB, naauwkeurig 
af te fchryven. Classen twyffelt niet, dat deze opfchriften 
van de Israéliten, gedurende hun verblyf in dit gewest , 
gemaakt, em met de oudfte Hebreeuwíche letters gefchree- 
ven waren. Dit is ook 't algemeen gevoelen der Arabiers 
en reizigers, zo als uit Neitz/chitz reisbefchryving blykt: 
‘doch het is daarom ofiwaarfchyulyk, om dat Egmond van 
der Nyenburg en Montagu bemerkt hebben, dat tusfchem 
deze characters , figuren van Menfchen en Dieren (aan, 
Om dezelfde reden komen ze ook van geene Mahometanen, 
Den Cancelier van Mosbeim wierd door een Geleerden te 
Parys berigt, dat de meeste van deze opfchriften in het 
Arabisch , maar eenige deels uit Arabifche, deels uit Cop- 
tifche letters zamengefteld waren , zo als hy in zyne goot, 
rede voor het tweede deel van Pocoks befchryving van het 
Oosten. zegt. Hofraad Michaëlis heeft in de Gottingíche 
nieuwspapieren geoordeeld ,. dat ze met oude Kuftifche 
letters konden gefchreeven, of een werk der Jooden zyn, 
welke voor Mahomets tyden in Arabie in een groot aantal 
geweest zyn. Doch, tegen de eerfte gisfing ftryd de ver- 
zekering van Montagu , dat deze letters met de Kuftifche 
geen overéenkomst hebben: en tegen de laatíle , myne 
voorgaande aanmerking, dat 'er beelden van menfchen en 
dieren tusfchen deze characters ftaan. Waarom tot nog 
toe Bayers meening, in de Commentarien van Petersbourg 
de waarfclrynlykfte is, naar welke deze characters Pheni- 
cifche letters zyn: want hy heeft sichen de Phenicifche 
letters, die op munten ftaan, en de door Kircher, en Eg- 
mond van der Nyenburg afgetekende characters , eene groo= 
te overeenkomst gevonden. Deze gisfing wordt nog waar- 
. fchynlyker , wanneer men nagaat, dat de Phenici-rs, aller- 
eerst, in deze landftreek aan den Ara&ifchen zeeboezem 
gewoond hebben. De inhoud dezer opfchriften is ons tot 
nu toe onbekend; nogtans zyn er behalven de in onbe- 
kende characters opgeftelde opfchriften, op de befchrees 
ven rotfen ook Griekíche , Hebreeuwiche , Arabifche en 

2 | á- 


i 


$24, BESCHRYVING VAN KAMTSCHATKA, 


Saraceenfche , wier inhoud niets verder zegt, dam, tof 
dien en dezen tyd was N. N. bier. Dit heeft Montage 
ontdekt ”. j i 





Aardrykskundige en Natuurkundige befebryving van Kamt- 
Jcbatka ,en de Kuril/cbe ‘Eilanden , met een gedeelte der Kust 
van Amerika. Op Rus-Keizerlyk bevel, te Petersburg in de- 
Rusfifcbe Taal uitgegeeven. Vervolgens in bet Engelsch en 
Hoogduitsch , en nu in bet Nederduitsch vertaald, Met 
Plaaten. Te Haarlem, by J. Enfchede 1770. Bebalven bet- 
Voorwerk en °t Register 384 bladz. in groot oCtavo. 


U" de byzonderheden, rakende het Schiereiland Eat, * 
Jebatka , en deszelfs Bewoonders , by gelegenheid der 
Engelfche uítgave dezer Defchryvinge, al voor enigen tyd: 
medegedeeld, kan men genoegzaem afnemen, dat "er ene: 
menigte van merkwaerdige byzonderheden in dit Werk 
voorkomen. Ook kan een ieder, het aldaer voorgeftelde 
nagaende, er duidelyk uit opmaken , dat dit Gefchrift vam 
ene wezenlyke nuttigheid is, voor hun die de Aerdryks- 
kunde en de Natuurlyke Historie beoefenen ; weshalven: 
het den Nederduitfchen Lezer niet onaengenaem konne 
zyn, dat dit in alle opzichten wel uitgevoerd en naeuw-- 
keurig opgefteld bericht ook in onze Vaderlandfche Sprae- `` 
ke. het licht ziet. ` ' 





Verbael der merkwaardige Reize van den Kommandeur. JACOB 
JANSEN. Uit bet Hoogduitsch vertaald. Te Haarlem, by 
_J. Enfchede 1770. In quarte 24 bladzyden. | 


ewe en alleszins geloofwaerdige berichten van 't 
wedervaren eniger Zeelieden, op een Groenlandfchen 
tocht, in 't voorleden jaer; te aenmerkelyker van Wegen 
hunne omítandigheden,, geduurende de bezetting hunner’ 
Schepen in % Ys, redding uit den hoogften nood , en ein- 
delyke beliouden wederkomst in het Vaderland. E 


C*) Zie Vaderl. Letter -Ocf. VI D. Mengelm. bl. 124. — 136 


172—181. | 


Brie- 








TH. NUGENT OVER DUITSCHLAND. 225 








Brieven over Duitschland, Gefchreeven in den Faare 1766, 
door TH. NUGENT , Doer in de Regten en Lid van de Maat- 
fcbappy der Oudbeidkundigen. Uit bet Engelsch vertaald, 
Te Harl. ter drukkerye van V, v. d. Plaats junior 1769. 
Bebalven een kort Woorbericht 488 bladz. in greot octavo. 


E Heer Nugent» ten oogmerk hebbende de gefchie- 
denis van 4Méklenburg te fchryven , is daer door, ene 
buitenlandfche reis voor zyne gezondheid noodig oordee- 
lende , te eerder bewoogen tot het ondernemen ener reize 
naer Méklenburg ; ten einde zich te beter in (aer te fteilen , 
tot ene naeuwkeuriger uitvoering. Van deze zyne reize 
heeft hy bericht gegeven in een aental van Brieven, wel- 
‚ ken vervolgens, zo als ze aen zynen Vriend toegezonden 
waren, door hem ook aen "t Gemeen medegedeeld zyn, 
en thans in 't Nederduitsch het licht zien. 

Ze behelzen , behalven het verflag van des Autheurs rei- 
7e en wedervaren , geduurende de maenden Augustus , 
September , October, November en December 1766, ver- 
fcheiden opmerkelyke byzonderheden , rakende deze en 
gene gewesten van Duitschland , welken de Schryver door- 

etrokken is, in zyne route van Hambürg, over Lubek , 

ismar en Rostok , naer-Gtrelitz ; en van daer weder te rug, 
over Schwerin, naer Hamburg. —— De Heer Nugent geeft 
hier een geregeld bericht, dat met oplettenheid opgefteld 
is, van de voornaemíte merkwaerdigheden dier Landftreke 
in 't algemeen , en der daer in voorkomende Steden en 
Plaetzen in °t byzonder; zo-ten aenzien van het Burger, 
lyke en Godsdienftige , als met opzicht tot den Koophan- 
del, de Konften en Oudheden. Boven al geeft hy, een- 
ftemmig met het hoofddoelwit zyner reize , ene naeuw- 
keurige befchryving van ’t Hertogdom Meklenburg ; met 
meldinge van deszelfs ouden en tegenwoordigen Stäer, de 
Regeringsvorm, de gefteldheid der Vorstlyke Hoven, de 
Zeden der Inwoonderen , en de Natuurlyke Historie van 
dit Land. Het bericht van dit alles is gemeenlyk 
doorvlochten met oordeelkundige aenmerkingen over de 
voorkomende zaken, die opmerking vereifchen 3 en word 
hier en daer verlevendigd door tusfchenkomende beden- . 
kingen , en °t verhael van gefprekken , over deze en gene 
onderwerpen , die den Autheur of deszelfs Gezelfchap by 
gelegenheid voor den geest komen. Verfchillende foorten 
van Lezers kunnen dus in deze Brieven ene verfcheiden. 

3 ei 





— $36 TH, NUGENT 


heid van onderwerpen vinden , welker voorftelling , bee 
fchryving of ontvouwing met genoegen , en veel al met 
nut, nagegaen kan worden. De Koop-en Handeldryvende 
Steden, het Hof, het Land, de Lustplaetzen , de Boeke- 
ryen, de Godsdienftige Geftichten enz. alles verleent on- 
zen Autheur aenleiding , om , buiten het verflag dat hy ’er 
van geeft, ene reeks van aenmerkingen van onderfcheiden 
natuur voor te dragen. Wel byzonder vestigt hy zyne 
aendacht op den Landbouw „en deelt desaengaende etlyke 
waernemingen mede, die ook ten opzichte van ons Vader. 
land niet ondien(tig zyn. Zo ontmoet ons hier onder an- 
deren, by voorbeeld , een bericht rakende de beste wyze 
om Moerige ftreken tot goed vruchtbaer Land te maken 3 
't welk wy by deze gelegenheid zullen overnemen. 

an Deezen beftaan , zegt hy, altoos uit turf, meer of 
min , met aarde doormengd , die , hoe ze minder tot brande 
ftoffe dienen kan , des te gemaklyker ploegbaar kan ge- 
maakt worden. En fchoon de turf van de brandbaarfte 
foort is, geeft men egter den moed niet op, want, door 
volharding en naarftigheid, krygt men hier van de beste 
en vruchtbaarfte landeryen. 

an lk ben onderregt , dat het verbranden van moeren 
voorheen voor de beste wyze gehouden werd , maar federt 
de laatfte verbeteringen in de Landbouwkunde is dit byna 
in onbruik geraakt. Het vereischt veel hout , of takke- 
bosch, en de moeren moeten twee-of drie-of meermaalen 
in den brand gefteeken worden, eer de vlam zig zo vere 
fpreidt , dat zy alles verteert, en fchoon men van gedagte 
is , dat de asch veel toebrengt tot verbetering van den 
grond, in hoe verre ze dit egter weezenlyk doe, kan al- 
leenlyk uit de houtasch opgemaakt worden. Turfasch, ge- 
lyk eene Chimifche ontbinding van dezelve toont, is niet 
van zulk eenen aart, dat ze veel tot vruchtbaarmaaking 
van den grond toebrenge. Kortom aan dit werk is veel ar- 
beid en zwaarigheid vast, de voordeelen beantwoorden 
daar niet aan, en tegenwoordig kan men van het hout of 
brandítoffe een beter gebruik maaken, dan het zelve tot 
weinig of geen nut te verkwisten. 


‚> Het bemesten wordt ook niet voor het regte middel 


gehouden om moergronden te verbeteren; zulke gronden 
evatten in zig zelven veel mest. Turf, wanneer dezelve 
by trappen rot geworden is, het geen een nimmer feilend 
gevolg is van denzelven te laaten droogen, verfchaft mest 


in overvloed, Jet anders vercifchen de moergronden , eA 





OVER DUITSCHLAND. gaz 


wyi de ondervinding léert, dat het mesten zo weinig aan 


“oogmerk beantwoordt als de fchaapskooijen van tyd tot 
tyd te verzetten. Zo is het er mede gelegen g mesten maakt 
zulke gronden eer erger dan beter.” 

Sommigen houden mergel voor een voortreffelyk mid- 
del om moerige gronden te verbeteren ; en men moet toe- 
flan, dat dezelve van eenig nut is in eenen mosfigen 
grond. Dan in deezen zelfs, en nog minder in turf. en 
moergronden , is mergel op verre na niet altoos de beste 
mesting. Het voornaamfte gebruik daar van is, dat men 
er (troeve gronden los en fpongieus door maakt, doch dit 
is eene verbetering, welke moergronden niet behoeven, 
Al wat zy noodig hebben is, dat het fchimmel, welke de 
tedere wortels van de (truiken van den duinhelm en mos 
verteert, en dezelve in eene zwarte aarde verandert, wore 
de weggeruimd, en hier toe wordt zand van hup, die des 
kundig zyn , voor het beste middel gehouden. " 

a Het zal u misfchien vreemd voorkomen , dat zand iet 
kan toebrengen tot verbetering van moergronden; doch 


‚wy kennen deszelfs natuur nog niet genoegzaam. In (ome 


mige omftandigheden kan het niet alleen ontbonden wore 
den, maar 't is ook van veel nut tot het ontbinden van an- 
dere lighaamen. Is het niet zand , dat voornaamlyk de vaste 
heid maakt van de kalk? En hoe kon dit plaats hebben, 
indien het niet gedeeltelyk ontbonden, en deszelfs natuur 
door deeze nieuwe bezwangering als veranderd wierd. 
Zand heeft ook eene andere merkwaardige eigenfchap , hun 
genoegzaam bekend, die met mineraalen omgaan; te wees 
ten, marmer of fteenkalk zyn van zig zelven niet fmeltbaar 
in vuur, maar door 'er wat zand of gruis by te doen, 
wordt dit mengfel niet alleen fmeltbaar, maar zelfs veel 
eerder vloeijende gemaakt, dan het zand of gruis afzon- 
rlyk. 

„ Om dan een moergrond ter bebouwing gefchikt te 
maken, wordt dezelve, ten minílen ter diepte van twee 
duimen, met zand bedekt. Dan wordt de grond, ter diep- 
te yan een vierde deel van een (*) Yard, omgeploegd , op 
dat het zand zig wel met de bovenfte aarde menge. Dit 
Een zynde moet dezelve een jaar blyven leggen, in wel- 


tyd de turf rot, en in eene goede zwarte aarde veran. 
. er 


»(*) Yard is eene Engelfche maat van 3 voeten lang , zynde 3 
Terds 4 Amfterdamfche ellen, Vert. " 
, P 4 


LY] . T, NUGENT 


derd wordt. Zelden doet men in `t Meklen groo- 
te kosten voor den toevoer van het zand, alzoo 'er door- 
gaands leem of klei onder den turf, en daar onder weder 
zand is, zo dat er weinig zwaarigheid is, om zelfs in "t 
graaven van de kanaalen of kuilem, tot droogmaaking der 
moerasfen , [waer van de Heer Nugent in 't voorgaende ge- 
wag maekte,] zo veel zand te krygen als genoegzaam is 
om den grond te verbeteren. Wanneer de grond, dus o- 
veral doormengd met zand, een jaar gelegen heeft, wordt 
dezelve geploegd en bezaaid; flegts de halve evenredig- 
heid van zaad behoeft men te gebruiken , en de oogst zal 
bevonden worden de verwagting te boven te gaan. Van 
deeze moergronden kan men dan kooren- of weilanden 
maaken, en er klaver- en graszaad op zaaijen 5 en in beide 
de gevallen zal de uitflag zo voordeelig zyn, dat men bin- 
nen weinige jaaren alle de onkosten, aan derzelver verbe- 
tering befleed, met intrest zal weder hebben. " 

Heeft iemand, (om nog een voorbeeld van een anderen 
aert uit dit Werk onder *t oog te brengen,) liefhebbery in 
*t nagaen van zogenoemde Reliquien, daer men hier en ele 
ders, voor de Reformatie, zeer veel mede op had; doch 
die thans by de geoefendfte Verftanden befchouwd wor- 
den, als bewyzen van de onkunde en bygeloovigheid dier 
vroegere tyden 3 hy zal er in deze Brieven ook hier en daer 
etlyke gemeld vinden, die hem {toffe ter verwonderinge 
over *t buitenfpoorige bygeloof zullen konnen geven. Aen- 
merkelyk is ten dezen aenzien wel byzonder de lyst die de 
Autheur opgegeven heeft, wegens de Reliquien in de Kerk 
van Dobberan , een dorp in °t Hertogdom Meklenburg , lig- 

‚gende twee [Engelíche] mylen van de Oostzee, en negen 
van Rostok. , De lyst derzelven is als volgt. 
fi I. Een weinig vlas, welk de maagd Maria had om te 
innen. | 
P 2. Een bosje hooi, welk de drie Wyzen uit het Oosten 
voor hunne beesten hadden en te Bethlehem gelaaten heb« 
ben. 
" 3. Een been van Ignatius Lojola , den ftigter der Je- 
iten. 
4. Een lap van `t kleed van den armen Lazarus, 
5. Een been van St. Christoffel, en het eerfte ge 
wrigt van zyn duim. 
6. Een fchouderblad van denzelfden. 
7^. Een ftuk linnen, welk de maagd Maria met hase 
eigen hand weefde. | EE | 
8 Een 








OVER DUITSCHLAND, | sey 


8. Een ftuk van het hoofd van den visch gemeld in 


" Tobias. 


9. De fervet , waar van de bruidegom zig bediende 
op de bruiloft van Kana in Galilea. : ; 
Io. Eenige beenen van vrouwe Adams, grootmoeder 
van eenen abt van Dobberan. | 
11. Een ftuk van Jofephs mantel, welk hy in de hand 
liet van Potiphars ə toen ze hem aanzogt om by 
haar te liggen. 
12. Een hair uit den knevel van Hieronymus, 
13. Een ftuk van de darmen van Judas, toen hy berstte.. 
14. De fchaar, waar mede Delila Sampfons hair affneed. 
15, Een ftuk van het fchootsvel, welk de flaager droeg, 
wanneer hy, by de wederkomst van den verlooren zoon, 
het kalf flagtte. 
16. Een ftuk van het doodskleed van Christus. 
17. Een van de vyf gladde fteenen , welken David iri 
zyn zak droeg, toen hy optrok tegen reus Goliath, 
18. Een tak van den boom, waar aan Abfolom met zya 
ne hairen bleef hangen. " 
19. De fteen, waar mede Zippora haar kind op den weg 
befneed. 
oo, Eene nachtmuts van de maagd Maria, met eenige 
beenen der kinderen door Herodes vermoord. 
21. Eene nachtmuts van het kindeke Jefus. 
. $2. Het hoofd van Apoftel Thomas. 
23. Het hoofd van den Heiligen Paulus. 
24. Het hoofd van den Heiligen Petrus. 
25. Een ftuk van het vischnet van Petrus. 
Buiten deezen was er oudtyds nog eene voornaame reli- 
quie , die der Kerke ontftoolen is; dezelve was niets min- 
er dan eene pen uit de vleugels van den Engel Gabriel, ? 
~ Wanneer men deze en foortgelyke Reliquien-lysten 
nagaet, en tevens het oog vestigt op de tydsomftandighe- 
den waer in zodanige verzamelingen gemaekt zyn , ziet 
men hoe fterk. ene heersch- en geldzuchtige Geestlykheid" 
den zetel des Bygeloefs weet te vestigen, op de Onkunde 
van *t Gemeen ; en bezeft tevens ten klaeríte dat zulks nim- 
mer ftand zou konnen grypen, zo 't Gemeen behoorlyk 
werk maekte van oefening: het welk den Leden der Kere 
ke, door alle tyden, ter lesfe kan ftrekken , om zich door 
oefening te bewaren voor de overheeríching van zodanige 
Geestlyken, . 


P5 — ` Brig 


age BRIEF VAN J. VERSCHUUR , ENZ. 





Brief van den Heer j. verscuuur Med. Deor. Met bet 
zakelyk Antwoord op dezelve. Te Amfterdam, gedrukt 
voer Rekening van den Autbeur. 1770. In groot otave 


45 bladzyden, 


It den voorafgaenden brief van den Heer V'er/cbusr 
kan men afnemen, dat die Heer de Latyníche Kerk 
verlaten heeft, en tot de zyde der Proteftanten ove 
is. Als mede dat die overgang gelegenheid gegeven heeft, 
tot ene briefwistelin rusichen hem za een * 
Latyníche Kerke. nu fchynt de vryheid genomen te 
hebben, om een brief van dien Heer, in beantwoording 
van een voorgaenden geíchreven, in *t licht te brengen; 
dien hy vergezeld doet gaen van een antwoord , waer in by 
den Doctor van onvoorzichtigheid en dooling tracht te over- 
tuigen. ———- Men vind er de algemeen gebruikelyke 
zedeneerwyze in, waer van de Latynfche Geestlykheid zich 
oonlyk bedient, wanneer se een zogenaemd doolend 
chaep weder tot hare kudde zoekt te brengen; des meu 
"er niets in ontmoete, dat wezenlyk nieuw is, of de aen- 
dacht byzonder wekt. En deze gemene handelwyze is, 
door veelvuldige wederleggingen en oplosfingen der Pro- 
teftanten , veel al krachtloos bevonden, by dezulken die 
foortgelyken (ap gedaen hebben; zo dat het te denken 
zy, dat ze geen invloed zal hebben op den Doctor, in- 
dien hy in de kennis der Proteftantfche gronden, gelyk 
men met recht mag verwachten, behoorlyk onderleid zy. 





Verbandeling over bet Huwelyk , door wylen den Heere 1. Je 
BURLAMAQUI , Raadsbeere van Staat van de Stad en Repw 
Mat Geneve , aan Milord krrt;MonEv. Te Deventer by 
L. Leemhorst 1770. dn groot Sieg 39 bladzyden. ` 


E hoofdzaeklyke inhoud dezer Verhandelinge is ene 
verdediging der onfchuldigheid van "s Menfchen vnu- 

rigen trek tot het Minvermaek , van der Godlyke Wys- 
heid, in den mensch ene zo fterke drift tot het zelve in 
te planten; gepaerd met enige nevensgaende aenmerkin- 
gen over het behoorlyk beteugelen dier heilzame neigin- 
ge , waer toe God den mensch: tevens in ftaet gefteld 
eeft. Het een en "t ander word door den fehranderen 
Burlamaqui , op ene levendige wyze , met oordeel ontvouwd 
m n d en 


1 


stlyken der . 


` ` 





i 


J.J: PURLAMAQUI OVER HET HUWELYK. 235 





en nadruklyk nengedrongen. ’t Is, gelyk hy aen- 
merkt, in de eerfte plaetfe blykbaer , dat den menfchen 
een algemene trek tot de vermaken der Liefde eigen is , en 
dat men dien trek heeft te houden voor een werk van den 
Schepper der Natuure zelven. Daer benevens is "rt niet mig 
zeker,.door de Ondervinding, dat deze trek ten uiterfte 
hevig zy, en wel zo, dat het, in een aental van omftan- 
digheden , veel in hebbe, dat overheerfchende vermogen 
van vermaek en lust in teugel te houden. Deze trek nu, 
hoe hevig ook, is niet aen te merken als ene onvolmaekte 
heid of ondeugd der Menschlyke natuure; op zyn ergst 
genomen is 't een onverfchillig ding; maer als men ’t wel 
befchouwt is het ene der dierbaeríte gunften , welken de 
Natuur den mensch gefchonken heeft; en hoe aenzienlyket 
dit gefchenk zy , des te grooter belang heeft de mensch om 
'er een goed gebruik van te maken; te meer, daer de er- 
varenis hem leert, welk ene reeks van rampen de onbe- 
dachte involging na zich kan flepen. Deze trek toch, hoe 
hevig ook, moet echter, even als andere neigingen, het- 
beftier der Rede onderworpen zyn; en daer de wyze Schepe 
per die lusten in den Mensch geduuriger en ongeftuimer 
gemaekt heeft dan in °t Vee, is ‘er niet aen te twyfelen 5 
of hy heeft den Mensch, wiens ftaet hy zeker in dit op- 
zicht niet erger heeft willen maken, dan die van ’t domme 
Vee, bedeeld met het vermogen, om door gyne Reden de 
heerfchappy over die drift te voeren. Hier toe heeft de 
Mensch flechts acht te geven op het oogmerk van den 
Schepper der Natuure; en hy zal wel dra gewaer worden, 
dat het niet genoeg is die ingefchapen drift onbezonnen te 
boeten , en zyns gelyken te telen; maer dat hy zich van dit 
gewichtig werk heeft te kwyten op ene wyze, die eens 
vedelyken en gezelligen Wezens waerdig is. Dit fluit in dat 
de Mensch, in ’t opvolgen dezer neiginge, in acht neme 
de zorg voor °t lichaem, de gezondheid, de onderhouding 
en volmaking der Zielvermogens , mitsgaders oplettend zy - 
op de belangen der menschlyke famenlevinge , als mede op 
het voeden en optrekken der kinderen, Dit gade flaende 
zal hy aen deze drift behoorlyke palen zetten , en dien he- 
vigen trek, met voorkominge der ongeregeldheden, doen 
beantwoorden aen ’t oogmerk des wyzen Scheppers, —— 
' Zegt men , zo de Schepper dit bedoelde , waerom die drift 
dan zo hevig gemaekt? zou het niet dienftiger geweest zyn 
haer in mindere mate uit te deelen? zou men dan hier uit 
piet mogen befluiten, dat de Natuur aen deze tochten een 

vryer 


232 J. Je BURLAMAQUE OVER HET HUWELYK. ` 


vryer loop gelaten heeft, en dat gevolglyk het oogmerk 
geenszins is, dat men dezelven dus door de Rede zal be- 
palen? De Heer Burlamaqui beantwoord deze gedachten 
ten bondigíte met aen te toonen, dat 'er reden zyn-om te 
denken, dat ene zwakker drift niet in ftaet geweest zou 
zyn, om onder 't menschdom te voldoen aen ’t oogmerk 
des wyzen Scheppers; en dat die fterker lusten alleszins 
gefchikt zyn , om de gezegendfte uitwerkfelen voort te 
brengen, die enen doorgaenden lieflyken invloed op het 
heil der Maetfchappye hebben. d 





Aanmerkingen over den Godsdienst, de Wetten, Regering en 
Zeden der Turken. Uit bet Engelsch vertaald. Te Rotter- 
dam by H. van Zoelen en S. van Waesberge 1770. Be- 
baloen bet Voorwerk 192 bladzyden in groot ofge, 


Engezien het in Turkye ten uiterfte moeilyk valle, de 
A vereischte onderrichting van de aenmerkelykfte by- 
zonderheden dier Natie te erlangen, zo ‘komen de beriche 
ten derzulken , die daer toe ene gunftiger gelegenheid heb» 
ben, dan anderen, boven al deswegens te ftade. Uit dien 
hoofde fchynen dan ook deze hier voorgeftelde Aanmera 
kingen daer omtrent te meerder oplettenheid te verdienen ; 
alzo dezelvena naer luid der Voorreden, opgefteld zyn, 
»» door een Schryver , die gelegenheid gehad heeft, om 
niet alleen alles van naby te befchouwen , maar wiens 
meerderheid van natuürlyke vermogens , gevoegt by de 
waardigheid , welke hy , niet lang geleden, by de Porte 
bekleed heeft, hem in ftaat gefteld hebben , ons verfcheie 
de Waarheden en aanmerkelyke zaken mede te deelen, 
welke door vroeger Schryvers noch aangeroert , noch op- 
gemerkt zyn geworden”. Overeenkomftig hier mede geeft 
ook de Schryver te kennen, dat hy alle zyne-hier voor- 
geftelde kundigheden verfchuldigd is aen ene oplettende 
navorfching, ftaende een langduurig verblyf in dat Land, 
onder veel omgang en verkeering met lieden van verfchil- 
lenden rang, die gevallig, in een vriendlyk gefprek, eni- 
ge byzondere onderrichtingen verlenen. Hier van gebruik 
makende heeft hy zyne bevinding in dit Gefchrift mede- 

edeeld, onder de verzekering dat het ten minfte de ver» 
ienfte heeft van naauwkeurig met de waarbeid te fkrooken. 
—— Dit vertrouwende zal de Lezer deze Aenmerkingen 
| met 





A 
AANMERKINGEN OVER DE TURKEN. 253 


met genoegen deorbladeren, om- zyne kundigheden aen. 
gaende deze Natie te vermeerderen of te verfterken, nae 
dien Ter verfcheiden byzonderheden in voorkomen, die 
ter ophelderinge van den Godsdienst, de Wetten, Rege: 
ring en Zeden van dat Volk als mede van de Grieken, 
onder hen woonachtig, en hunnen Godsdienst, konnen 
rekken; te meer daer de Autheur het "er op toegelegd 
heeft, om, niet zo zeer ene algemene befchryving van 
ales te geven, als wel deze en gene byzonderheden te 
ontvouwen , en die met oordeelkundige bedenkingen voor 
te dragen. Tot een ftaeltje kan dienen een bericht 
van de plechtige gehoorgeving eens vreemden Afgezants 
ener bandeldryvende Mogenheid aen "e Turkfche Hof ; 
zie N. Vad. Lett. Il Deel, Mengelwerk bl. 474 —— 480, 
alwaar de Vertaaler van dit Werkje ons woordelyk ge. 
volgd is. ` | dk 





Request van C. v. HOOGEVEEN Junior , en P, v. D. EYK 
en D. VYGH. Geprefenteerd aen de Ed. Gr. Achtbh. Hee. 
ren, die van den Gerechte der Stad Leyden, tèr zake van 
bet bekende. Concept - Placaet. Benevens de Memorie tot 
apui van °t Request , by bet zelve gevoegd. 1770. In 
groot ofkavo 134 bladzyden. 


HE opgenoemde Request , dienende, omme te obti- 
| neren , dat hun Ed. Gr. Achtb. gelieven te coópe- 
' reren, ten einde het nader geredresfeerd Concept - Placaet , 
van 24 January 1770., tegen Godslasterlyke en Obfcene 
Boeken, by hun Ed. Gr. M. M. de Heren Staten van Hol. 
land en Westfriesland , worde gedeclineerd, heeft ten apui 
ene nevensgaende Memorie, waer in de Supplianten zich 
voorftellen, deswegens de zes volgende pointen te too- 
nen, welken hier onderfcheidenlyk aengedrongen worden, 

» 1. Dat, behalven verfcheide defectuofiteiten, welke 
in dit Concept-Placaet voorkomen, aen het zelve ont- 
breeken de twee esfentieelfte Requifiten , welke in een 
penaele Wet moeten gevonden worden ": te weten ene 
utdruklyke bepaling der misdaden, en der ftraffen. 

s 2. Dat, behalven meer andere ongevoeglykheeden, 
het voorfz. Concept - Placaet fupponeert als practicabel din- 
gen, welke de Supplianten oordeelen onuitvoerlyk te zyn.” 

» 3. Dat de executie van ’t Placaet, (indien "er de 
Executie van getenteerd wierd, ) de ruïne van de Bock- 

N ` Qe 


a O7 REQUEST 


Negotie n& zich zoude fleepen , en de Boekdrukkers en 
Boekverkoopers aan oneindige vexatien blootílellen. " 
- s. 4. Dat zoodaenig Placaet zoude flryden met de m. 
tuurlyke Vryheid der Ingezeetenen, zoo wel als met de 
Civile Vryheid , welke aan alle Bewooners deezer Pro- 
vintie, zoo de Supplianten iu alle eerbiedigheid vertrou- 
wen, onder de zagte en billyke Regeering van hun Ed. 
Gr. M. M. is competeerende. "7 

» 5. Dat zoodaenig Placaet ook onbeítsenbaer zoude 
zyn met de conftitutie van ons Land ten aenzien der Com 
mercie , en byzonderlyk ook ten aenzien van °t cultiveeren 
der Weteníchappen. " 

s 6. Dat zodaenig Placaet wel verre van te produnceeren 
bet falutair effect t welk er van fchynt verwacht te zullen 
worden, weinig of niets zoude opereeren, en eerder het 
tegendeel bewerken, ” 





De volmaakte weetenfchap der Netarisfen , of bet middel om 
een volkomen Notaris te worden. In ^t Fransch befchreeven 
door Mr. CLAUDE JOSEPH DE FERRIERE, € nu om dese 

- zelfs groote nuttigbeid in bet Nederduitsch vertaald en met 
aantekeningen verryks. Te Utrecht by G. T. van Paddere 

burg 1770.  Eerjle Boek in.quarto 120 bladzyden. 


D: Werk van den Heer de Ferriere , by de Regtsgeleer 
den in ene algemene hoogachting, vervat ene gere- 
gelde ontvouwing van alles wat tot bet Ampt van een No- 
taris behoort; met ene klare opheldering van vele byzon- 
dere Regtskundige voorftellingen, die in byzondere ome 
ftandigbeden naeuwkeuriger opmerking verdienen. Het is 
indiervoege opgefteld, dat het niet alleen den Heren Prac- 
tizynen nuttig zy , maer ook met vrucht gelezen konne 
worden van alle de zodanigen, die, of uit liefhebbery, of 
uit noodzaeklykheid, zich min of meer tot het beoefenen 
der Regtskunde verledigen; waer toe ook de bygevoegde 
aentekeningen in deze uitgave den Nederduitfchen Lezer 
dienftig zyn; voor al met betrekkinge tot ons Vaderland. 
De Autheur heeft dit zyn gefchrift verdeeld in zestien 
boeken, die , naer den aert der onderwerpen , welken tot 
elkanderen betrekking hebben, in ettelyke hoofdftukken 
gefmaldeeld zyn, om den Lezer ene te gereeder handlei- 
ding te geven. Men ziet thans het eerfte Boek in °t Neder 
duitsch afzonderlyk in *t licht, "t welk de Drukker, as 
ul 





A 
C. J DK FERRIBAE OVER "T NOZARIS-AMPT; — $43 


uit zyn Berlclit blykt, gedaen heeft, om den Heren Inteke- 
naren te toonen , dat hy met het drukken van dit Werk be 
zig 155 by welke gelegenheid hy belooft het eerfte Stuk des 
eerften Deels fpoedig af te leveren, Dit eeríte Boek handelt 
» van de Hoedaapigheld der Notarisfen , aanwyzende dere 
zelver verfcheidene foorten; hunne Rechten en Privilegiens 
welk eene omzigtigheid zy in het pasfeeren van Actens moe- 
ten gebruiken; op welke Formaliteiten zy daar by beboo- 
ren te letten; en welke misflagen zy zouden kunnen bes 
gaan, waar voor zy aanfpreekelyk zyn: ook wordt daar in 
gefprooken van de Minuten der Acten; van de Grosfen der 
Contracten, der Compulfoiren, en van het Collationeeren 
der Stukken ”, Men kan uit dit gedeelte genoegzaam zien, 
dat de verdere uitgave aenmoediging verdient. 





Onderwys in bet /chryven en opftellen van allerbande horten 
van Brieven. Te Amft. by G. bom 1770. Bebalven bet 
Voorbericbt en den Inboud 91 bladz. in oltavo. 


Et oogmerk der Uitgeveren van dit Stukje is, met dit 
gedeelte , na enige voorafgaende aenmerkingen over 
tgeen men in °t fchryven van Brieven in 't algemeen, en 
in onderfcheiden foorten van Brieven byzonderlyk , in acht 
heeft te nemen , ene verzameling van Voorfchriften van 

Burger-Brieven mede te deelen, Men merkt aen ; dat 'er in 
foortgelyke Handleidingen veel al , ten aenzien van dem 
Burger, een gebrek heerscht , dat de Voorfchriften niet ge- 
noeg gefchikt zyn, naer den Burgerftand. Dit nu tracht 
men in dezen te verhoeden, door ene reeks van Opftellen 
te geven , over velerleie foorten van dagelyks voorkomende 
zaken en omftandigheden, in zodanig een ftyl, en bewoor- 
dingen, dat een Burger, zonder aen de ene zyde plat te 
zyn, of aen de andere zyde boven zynen ftaet te fchryven , 
r zieh van konne bedienen. En hier aen beantwoorden 
deze Voorfchriften zeer wel; zo dat het Stukje voldoe aen 
tgeen de Tytel belooft, wanneer dezelve het voordraegt 
als een Burger - Brievenboek, tot nuttig gebruik van ben, die 
einig tyd bebben, of die niet gewoon zyn zelfs te denken. =a 
et itaet achtervolgd te worden van een tweede en derde 
Stukje; behelzende Geleerde en Zinryke Brieven in veler- 
leie tranten en (chryfwyzen, mitsgaders ene menigte van 
Vrolyke , Blyde en Schertzende of in’t algemeen Boertige , 

Brieven yan allerleien flach, | Ni 
tel- 


a 
236 FABELEN. HANDBONKJÉ, ZANERSRAAK, -` 





Nieuwe Oosterfche Fabelen. Uit bet Fransch vertaald. Bj de 
Erven de Wed. J. v. Egmont, gt bladz. in oëtavo. 


Ne verzameling van vertellingen , fnedige uitdrukkingen 
F, enz. waer onder Lezers, die behagen fcheppen in ’t 
doorbladeren van foortgelyke fchriften , nog al enigen zul- 
len ontmoeten, die hun genoegen kunnen geven. By voor- 
beeld. ,, Moursbivan , de rechtvaardige ə zig op zekeren 
dag ter jacht bevindende, wilde van °t kleine wilt eeten 
dat hy gedood had , maar hy had geen zout. Hy liet ZC zel. 
ve in ’t naast bygelegen dorp halen , verbiedende "t zonder 
te betalen te nemen. Welk kwaad zoude hier uit voortko. 
men, zeide de Hoveling - indien de Koning een weinig zout: 
niet betaalde ? Noursbivan antwoordde: Indien een Koning 
een appel in den tuia van een zyner onderdaanen plukt, 
$ullen de Hovelingen des anderendaags de bomen om ver 
kappen. ` 07 





| Kort en Beknopt Handboekje voor Minnaars en Minnaresfes. 
Te bekomen te Amterdam en elders. 


En fchuldeloos doch tevens nutteloos Handboekje , dat ` 
op een gemenen Rymtrant niets leert, dan ’t geen de 
Jeugd genoegzaem weet, 





Samen/praak tusfchen Willem Praatgraag en Roeltje Vraapal, 
over de mislukte onderneming, of de verkeerde apprebenfie 
ontmoet aan zeker Houtkooper. Waar agter een Appendix 
van eenige diepzinnige Raadzels, bet welk tot een Sleutel 
van deze Saamenfpraak kan dienen. Te bekomen by veele 
Boekbandelüaren , 16 bladzyden in groot oëtavo, . 


Aerfchyn!yk ene Satyre , in welker ontknooping de 
i Waereld geen belang heeft. 





De Boer in Jebyn of de Adelyke Gelukzoeker. Te Amft. by D. 
- Klippink ez M. de Bruyn 1769. In oftavo 285 bladz. 


EE wel aeneengefchakeld verhael van Minnaryen , die 
van hun , welken zich in deze foort van Schriften ver- 


maken , zonder kwetzing der goede zeden, met n 
doorbladerd kan worden, - s 202 genoege 





NK 1B UG 
VADERLANDSCHÉ 
LETTER-OEFENINGEN, 





Ootdeelkundige Dybelvefklaaring van bet Oudè én Nieuwd 
Verbond, door TH. CHR. LILIENTHAL, Dt. Tb. en Hoog- 
leeraar op de Akadėmie té Koningsbergen. Met eenige Aan: 
merkingen vermeerderd. Achtfle Deel. Te Amfterdam, bj 
jJ. Loveringh i770. Bebalwen de F'oorréde ep Bladwyzert 
543 bladzyder, in groot octavo, 


N dé oplosfing der Chtonologifchie zwarighederi; id 
^t Voorgaende Deel, volgt, in dit, des Hoogleeraers  . 
bordeel over ; ER beantwoording van; de Geographifche 
en Genealogifche zwarighedert, welken het Ongeloof, tet 
geringachtinge en veymadinge van 't.Bjbelblad; té berde 
brengt. En dit afgehandeld hebbende, gaet hy ovet tot 
de gefchiedenisfen det Heilige Schrift Zelve, om te bewyé 
Zen, dat dezelvefi iiet tegen dé onloochenbare wáerheden 
der oftdervindinge inloopen. Hier ottitrent op komen dé 
Wonderwerken ; als die ininst met de onderviriding fchy- 
nen te flrookéh , in dé eerfte plaets in overweging 3 eil: 
desaengaende bepaelt zyti Hoogeerwaerde Zich in dézefi 5 
tot het wéderleggen van dé tegenwerpingen der Vrygees: 
fen, rakende de Wonderwérken der Heilige Schrift in "t 
~ Algemeen; miet'oógmerk oin Zich vervolgens nader te vers 
ledigen; ter beantwoordinge (an hét geen de£ulken aen- 
voeren, oft enige onderfcheiden omftandigheden, die., in 
de berichten der Bybelgefchiederiisferi, vän déze en geng 
Wonderen in’t byzonder voorkonien , ih verdenking te bren= 
gen. Mefi ontmoet, in gevolge hier vair, în °t eeïfte ges 
deelté ere reeks van Schfiftuurpldetfen toegelicht; die min 

of meer hare duisterheid hebben , welke de Uitleggers eni- 
germate belemmert; en vind in °t laetfte ene ontvoùwing 
van de kracht van ’t bewys , Voor de Godlykheid der O- 
penbaringe , dit. de Wondetwefken òntleënd; met dentoo- 
hing hoe ’t Ongeloof vruchtlooze poogingen aenwende’, ont 
de kracht van dit béwys te verzwakken: welk éen en Ander 
Met doorílaende blykeü van geleefdheid, oplettenheid en 
dordeel word uitgevoerd, —— Om erf den Lezer; haet 
gewoonte y ene byeonderheid uit mede te deelerr ; zullerf — 

ons bepalen ; om dés Hoogleersor$ ewen Wagens 


p 


- PR, DEEL, N. LETT; NO. 6, 


238 TH. CH. LILIENTHAL, 


Salomons Jcbeepisaert gäer .Opbir ‚na te gaen, en heknoptlyk 
voor te dragen. T , ' 
Men weet dat de Schriftverklarers zeer onderfcheiden 
edachten voeden , over de gelegenheid van (bie, en dat 
bet gantsch bezwaerlyk, zo niet onmogelyk , is, zich met 
enige zekerheid des'aengaende te bepale. Om "t echter 
tot zo hoog ene waerfchynlykheid te brengen „als. ’t onzen 
Autheur mogelyk zy, vestigt hy acnvanglyk het oog , op 
de kenmerken, die ‘er ous de H. Schrift van aen de hand 
eeft „welken de volgenden zyn. (1.) De haven , van waer 
Salomons fchepen uitgeloopen zyn 5 Ezeon Geber, dat by 
Elotb is, aen den oever der Schelfzee in "t land van Edom. 
1 Kon. IX. 26-28 vergel. met XXII. 49, a Cbron. XX. 36. 
(2.) De langduurigheid der reistocht; die fchepen kwamen 
eenmael in drie jaren. Cha De goederen die ze mede- 
bragten; Goud, Zilver , penbeen » Apen en Paeuwen , mits- 
` gaders Algumminbout en Edelgeffeente, xı Kon. X. 11,92, 
2 Cbron 1X. 10, 21. Doch ’t is niet te bepalen, of ze alle 
-, deze goederen juist uit Opbir bragteÂ, dan of ze enige dere 
zelven onder weg infcheepten: echter heeft men, ten aen- 
zien van 't Goud, bepaeldlyk op Opbir te denkén 3alzo het 
Goud, en wel het beste en fyníte, daer ter plaetfe in den 
grootften voorraed was. 1 Kon. IX. 28, 2 Cbron. VIII. 18, 
Fef. XIIL 12.  —— Wat voorts mdg aengaet de benaming 
van fchepen vau Tarfis, en 't zeggen, dat ze naer Tarfis 
voeren ,1 Kon. X. 22 en XXII. 49. Men kan ‘hun toevallen, 
die willen, dat Opbir en Tarfis twee onderfcheiden plaet. 
fen geweest zyn, als men maer ftelt, dat ze beiden op den 
eigenften weg gelegen hebben; in hoedanig. een geval nu 
de ene dan. de andere plaets genoemd kon worden. Doch 
volgens den ftyl der Bybelbladen betekent Tarfis in "t ger 
meen den grooten Oceaen, en dan zyn fchepen van Tarfis 
zulke fchepen, die in ftaet zyn verre Zeetogten te doen; 
gelyk men zekere groote fchepen Cbinaasvaerders noemt, 
fchoop ze ook op andere plaetfen handel dryven. Dus kon» 
den deze fchepen , hoewel eigenlyk voor Opbir gefchikt, 
fchepen van Tarfis genoemd worden , en men kon zeggen, 
dat zy naer Tarfis , of naer verre afgelegen plaetfen der 
zee voeren. l 
Dit vooraf aengemerkt hebbende , komt vervolgens in 
overweging. of Opbir ook in Amerika te zoeken zy. Daa 
hier tegen ftaet te bedenken, dat Amerika. diestyds waer- 
fchynlyk in Palestina niet bekend was, althans 20 bekend 
niet „dat gewoone zeereizen derwaerds gebzuikelyk waren; 


d * 








BYÉRL « VERRLAARINGS | 83$ 


fitsgaders dat ene reis langs de kusten van de Indiën `e 
Japan naer Amerika , (zo men daer op nog wilde denken, ) 
volgens de manier van varen der Ouden; heen en weder 
In geen drie jaren voltrokken kon worden. Voeg hier by, 
dat het Elpenbeeti niet in Amerika gevonden worde. . 
` Zal men dan in dit geval ook denken op Afrika Dan Hief 
tegen fchynt de lángduurigheid der reize op te komen; verd 
mits het niet te denken is, dat deze fchepen zeer verre 
Zuidwaerds gezeild zyn; daer mien zich oudtyds verbeeld. 
de, dat het onmogelyk was de verzengde luchtftreek doof 
fe dringen. * Is waet, fommigen hebben gedacht, oti enè 
gemeenfchap van dé Roode Zee met de Middelandfché 
Zee; en vermoed dat deze fchepen hunne reis , langs de 
Africaenfche kusten, Westwaerds voortgezet hebben , tot 
in de Zeeëngte van Gibfalter: hier gekamen zynde , zouden 
Ze, Züridwaerds wederom keerende ; de kast van Tangebaef! 
bereikt hebben , alwder mer dan gist dat Opbir gelegen 
heeft. Dit derkbeeld vooronderftelt ene gemeen(chap tus- 
fchen die twee Zeeën, feeds in de dagen van Salomon ;waef 
van geen het minfte (poor te vinden is zynde de bekende 
Ondernemingen deswegers van later tyd; zo dateen ruime 
doortocht voor groote fchepen , in die dagen , daer t 
plaetfe gansch niet waerfchynlyk zy: en hier met metz - 
. gen te denken op een vervoeren dezet Schepen te Lande 
valt niet mir bezwaerlyk, Maer buiten dit alles, ’t is niet 
te vermoeden, dat men zulke verre tochten gewaagt heeft. 
längs de toenmaêls onbekende oostlyke kusten van Afrika} 
en dat wel ont warén, die men met meer gemak nader by 
kon vinden: ook kart men juist niet zeggen , dat die waren 
zo byzonder in menigte op de kasten van Tangebaer voors. 
kwamen. | 
Men kan, hier van afziende , ook niet wel overheller tot 
het gevoelen van tun; die Salomons Vloot, uit ene haven 
det Middellandfche Zee, doen uitloopen, en in Jberie of 
elders in Europa laten aenlanden. Deze ffelling doet de 
bovengemelde befchryving der haven openbaer geweld aen y 
en men verliest dus de gebruikelyke betekenis der woor- 
en in de H. Schrift geheel uit het oog.. Men kan, zonder 
en text te dwingen, niet twyfelen „of 'er word geliprokert 
. van ene Haven den de roode Zee in 't laud der Bdomiten ; 
en dus Opbir niet plaetfen in zulk ene landftreke , war- 
Waerds men uit de Middellandíche Zee kon vaeren 5 voór 
al niet naer Pbrygie, welk land geen eem der kenmerken 


e 


van Opbit heeft. — ` , | 
Qs | Ge 


$40 TH. CH. LILIENTHAL 


Op die manier voortgaende wordt men bepaeld , om 
Opbir in Afie te zoeken. Zommigen denken dan op zekere 
landftreek in Armenie of Medie, zo men wil, bevolkt door 
Opbir den zoon van Joktan. Maer behalven de onzeker- 
heid hier van, terwyl anderen Joktans nakomelingen in 't 
gelukkig Arabie plaetfen , zo is de Scheepsvaerd derwaerds 
niet vermoedelyk: nadien men, fpoediger en met minder 
kosten , uit Palestina in dat Gewest , te Lande kon komen, 
Met anderen hier te denken op de Indien, aen gene zyde 
der Ganges, of zelfs op Cbina of Japan, is insgelyks niet 
aenneemlyk; zo dra men bedenkt, dat de Landen aen gee 
ne zyde der Ganges eerst in later dagen bekend geworden 
zyn, en men ‘er diestyds geen berichts genoeg van had, 
om ‘er ene Scheepvaert op aen te leggen. Daer men in 
tegendeel , reeds ten tyde van David , ja zelfs van Job (a), 
al kennis had aen 't kostelyk goud uit Opbir 5*t welk ioont, 
dat Opbir zo ver niet af gelegen moet hebben. Met 
meer waerfchynlykheid vestigt men in dezen , naer’s Hoog- 
leeraers oordeel „de gedachten , op de zuidelyke kusten van 
het gelukkig Arabie, daer Foktans nakomelingen gewoond 
hebben (6), en daer in der daed het fynfte goud te vinden 
was (c). 

, », Hier mede , fchryfs onze Autbeur, komt ook vry wel. 
overeen EUPOLEMUS (å), die zegt, dat David in het eiland 
der roode zee, Urpbe , goud %egraaven hebbe, en in eene 
groote menigte naar zyn land hebbe doen brengen. Doch 
door de roode zee verítond men de geheele groote zee, 
grenzende aan de zuidzyde van het gelukkig Arabien , waar 
van zo wel de Per fi/cbe zeehoezem , als ook de Zfrabifcbe , of 
de eigenlyk zogenoemde Roode zee, een gedeelte was (Çe). 
Vermits intusfchen in dit zfrabifcb Opbir geen elpenbeen 
gevonden- wordt; zo is de gedachte van BOCHART (f) 
juist niet zo onwaarfchynlyk , dat Salomens fehepen , fchoon 
zy veelligt ook hier ingeloopen waren , nog verder gegaan 
zyn, naar eene andere plaatfe , die men insgelyks Opbir 
genoemd heeft, naar de gewoonte , van aan nieuw ontdek- 

te 


(a) 1 Cbron. XXX :4. Ps. XLV :10. Fob XXII:24. XXVIII: 16, 
(7) BOCHART, Pbaleg Lib. II. Cap.15. pag. 96. 
Ce) Ps. LXXII, 10. Jeze LX,6. Ezecb. XXVII, ag, — 
di Apud EUsEBIUM. Prep. Evang. L. IX. c. 30. p. 447. 
. (e) STRABO. Geogr. Le AVT. p. 884. | AGATHEMERI L, JL de Geogs. 
Cap. H. T. II. Seript. Grec. Geogr. Vet. p. 5o. 
(f) BOCHART. Pbaleg. Le II. C. 27. p. 140 feq. 





BYBEL - VERKLAARING. 241 


te plaatfen oude naamen te geeven, Des zegt hy dit Ophir 
geweest te zyn. het Eiland Ceylon, door de Phæniciers ont» 
dekt, en (W AY of den oever Parvan genoemd , waar uit 
men naderhand faprobana gemaakt heeft. En hier uit zou- 
de ook af te leiden zyn „dat het goud van Opbir mede goud 
van Parvaim genoemd wordt (a). Nog gevoeglyker zou 
meh konnen aanneemen de gedachte van H. RELAND (5), 
volgens welke het Opbir van Salomo in het half eiland aan 
deeze zyde van de Ganges te zoeken zon zyn, alwaar eer= 
tyds in de landítreeke van het hedendaagsch Goa de Stad 
Suppara gelegen was „waar van PTOLEMEUS (c) (preekt , en 
die ARRIANUS (d) Sopatma noemt, gelyk dan ook de 7o 
Overzetters dit Opbir Zwpiga noemen. En inderdaad cur- 
mue (€) zegt, dat in de landftreeken aldaar in menigte te 
vinden zyn alle goederen , die Salomons fchepen medege- 

bragt hebben (f)”. 
Denkt iemand dat "er geen drie jaren tot de reis noodig 
n, als men Opbir zo naby (telt, hy gelieve in overwe- 
gig te nemen, dat de uitdrukking van drie jaren mogelyk 
niet meer zegt, dan drie zomers en twee winters; en dat er 
dus, indien de fchepen hier of daer overwinterden , zo als 
gemeenlyk oudtyds gefchiedde , maer drie halve jaren voor 
de reis overig bleven. Wanneer men hier benevens gade 
flaet hoe langzaem de gebreklyke vaert der Ouden ging, zal 
% niet vreemd voorkomen, dat deze fchepen drie zomers 
doorbragten , met een togt eerst tot aen "t Arabisch Opbir y 
voorts, door de bocht van den Perfifcben zeeboezem , tot 
aen het halfeiland aen deze zyde.van de Ganges, zo niet 
zelfs tot Ceylon, Dit is nog te gereeder te bezeffen, als 
men onder dat tydbeftek rekent den tyd die er verliep , met 
het uitrusten en bevrachten van de vloot, het herhaelde 
verruilen der menigerleie waren hier en daer onder den weg 
gefchied , en de verdeeling der goederen, nat wederkee- 
. ren 


(a) s Chron. Dé. (5) Disfert. Mistel, P. I. Obf. 4 p. 165 feq. 


(e) In periplo maris Erytbrei. 

(e) M. L. VIII. C. 9. ` 

Q» : wel, dat JOSEPHUS, (Joodfche. 
Oudb. opgeeft als het Land, werwaerds 
Salomo t Sopbira , en daer na het gouden 
Land g 1 Indiën by de Ougen geb:uikelyk . 
voor all (treeken, waer van men zeer wai- 
nig ber . 


Q3 


24 - Je Le Ve MOSHEIM 


ren dan de vloot, door Salomon en Hiram in gemeenfchap 
pitgerust (BÀ. << 


. (x) Veelligt heeft de Koningin van Scheba , aen de Oosterfche kust 
yan Arabie woonachtig , door deze Scheepsvaart bericht gekregen 
Van Salomons heerlykheid. En zo ze den níterften hoek van Arabie, 
bewoonde, kon ze gevoeglyk gezegd worden van de einden der Aarde 
se komen. Matth. XII. 49. Ook word ze dan daer ter plaetfe niet 
Oneigen de Koningin van 't Zuiden genoemd, om dat haer Land 
ten Zuid-oosten van °t Land van /sraë/ gelegen was. 





Le Predikkunde , als mede de Tbeologifche Metbode , in de 
Hoogduit/cbe taal befchreewen , door j. L. v. MosHEIM, Kane 
` celier pan de Koninglyke en Keurvorflelyke Hoopefchool ta 
Gottingen. In twee Deelen, Te Utrecbt ,by G. T. en A. v. 
Paddenburg 1770. Bebalven den voorafgaenden Inbeud 723 
. bladzyden in groot octavo. | 


L enige jaren herwaerds heeft men duidelyk konnen ` 
A bemerken, dát de fmaek , voor onzen gewoonen Hol- 
ndfchen prediktrant , allenskens is afgenomen, genoeg: 
zaem by alle menfchen van:befchaefde oefening ; die , fchoon 
ze verfchillend denken ‘over de beste Predikwyze , vry een- 
parig oordeelen, dat die gemene trant voor eeu der min- 
en van de hedendaegfche Predikwyzen gehouden moet 
worden. -Dit heeft reets aenleiding gegeven, dat zommi- 
gen dezen trant enigermate befchaefd hebben, en "er hier 
en daer gevonden worden, die tot de ene of andere nieu- 
were Predikwyze overflaen ; waer toe ook het vertalen van 
deze en gene buitenlandfche Gefchriften over de Predik- 
kunde ongetwyfeld het zyne toegebragt zal hebben, En 
men mag wel gisfen , dat het onderfteunen der popgingen y 
om een verftandigen en den Christelyken.Godsdienst nut- 
igen Prediktrant fmaeklyker te maken, insgelyks een der 
ofdoogmerken der vertaelde uitgave van dit doorwerkte 
Stuk van den geachten Mosbeim is y een oogmerk , waer toe 
het zelve ook zeer gefchikt geoordeeld kan worden ; te 
meer daer zyn Hoog - Eerwaerde zich allessins bevlytigt , 
om tegen alle uiterften op zyne hoede te wezen, en zyne 
denkbeelden, rekende dit onderwerp , met befcheidenheid 
klaer , bondig en nadruklyk voor te Dellen, — Men bezeft 
wel, dat een Gefchrift van die natuur boven al gefchikt is 
ten nutte der Leeraren, en derzulken die zich den open” 
| d LR 


* 











PREDIKKUNDE. 143 


et: Predikdtenst toewyen ; dan echter, fchdon dit waer- 
heid zy , is de uitvoering van zodanigen aert, dat het niet 
zonder vrucht ook door anderen gelezen konne worden; 
padien het verfcheiden byzonderheden behelst , die de aen- . 
dacht van een oplettend bywoonder van dem openbaren 
Predikdienst wel waerdig zyn. os 
. Men ontmoet hier naemlyk niet flechts de noodige on- 
derrichtingen , betreffende het geen een Leeraer heeft in 
pohe te nemen , zo in 't opftellen als voordragen zyner 
eden in 't algemeen, en derzelver deelen in ’t byzon- 
der, mitsgaders den weg welken hy heeft in te flaen, om 
zich de vereischte bekwaemheden tot den Euangeliedienst 
eigen te maken; maer 't een en ’t ander is doervlochten , 
inzonderheid met Geíchiedkundige en Godgeleerde aene 
merkingen, die ons de verfchillende denkwyzen van vroe- 
gere en latere tyden omtrent het prediken ontvouwen, en 
te gelyk deze en gene denkbeelden nopens het Leerftuklyke 
en de Zedeleer voordragen. Zie hier, om 'er nog 
jets uit over te nemen , dat onder de algemene befchouwing 
valt, 's Mans gedachten over ene vraeg,die menigwerf ten 
onderwerp van redenwisfeling , niet alleen der Leeraren in 
% byzonder, maer ook van de Leden der Kerken in "ra, 
gemeen verftrekt. Mag wen, is de vraeg, op den preekftoel 
gok de waarbeden van den natuurlyken godsdienst voordragen, 
en de waarbeden van den christelyken godsdienst bewyzen ? 
Hier over , zegt Mosbeim , willen we nu onze gedagten mee- 
deelen, en als dan de bewyzen van weerskanten hooren; 
waer op hy zich aldus uitlaet. : 
. ə, De «vaarbeden van den natuurlyken godsdienst en de be- 
auyzen uit de rade mogen wel niet, ten eenemaal , van den pre- 
dikfboel worden verbannen ; maar byzondere omftandigbeden 
moeten onderfteld worden , die baare werbandeling op den preeke 
fioel regtvaardigen. Hier kiezen wy den middenweg , en 
" fcheiden ons af van hen, die de waarheden der reden een 
zelfd recht op den preekíloel geeven als de geopenbaarde 
waarheden , en die begeeren , dat*'er meermaalen, over 
den natuurlyken godsdienst gepredikt moge worden , en 
wyken mede van hen af, die ze ten eenemaal van den 
eekítoel verbannen. Naa dat wy de bewyzen getoetst 
hebben a welke, zo wel dezen als geenen, voor hun ge- 
* yoelen bybrengen , is ons 't gevoelen , dat tusfen- beiden in 
(taat , 't beet en verftandigst voorgekomen. Die voor het 
gerst gevoelen zyn, en begeeren, dat de natuurlyke gods- 
dienst en de bewyzen uit ri rede meer, dan gemeenlyk 
4 ge 


M 





844 — y Te 8. MOSHRIM ` 


efchiedt , in de preeken mogen voorgedraagen worden , 
eezigen de volgende reden. Zy zeggen , 1) ae christelyke 
godsdienst onderítelt den natuurlyken , en het bewys voor 
-ye waarheid van den christelyken godsdjenst. Dienvolgens 
moet men hem eerst tot een grondflag leggen , voor dat 
men den christelyken godsdienst met nut kan voordraagen. 
2) Onze christenen moeten verftandige menfchen zyn , die 
rede en antwoord kunnen geeven van hum getoof. - WAR 
nu in den natuurlyken' godsdienst niét onderweezen » ef 
van de waarheid van den christelyken godsdienst niet over 
tuigd is, die kan zyn geloof niet verantwoorden: 3) WẸ 
hebben thans een menigte van ongelóovigen , en daarom 
eifehen onze tyden, dat we ook tegen de ongeloowigen eg 
verägters van den godsdienst prediken. -—— Deze reden 
zyn alleszins groot en gewigtig. Maar wat antwoorde 
Zy , die het tegenövergefteld gevoelen omhelzen? —— Zy 
zeggen, 1) het is zeer goed, dat het volk in den natuut- 
lyken godsdienst onderweezen, en van de waarheid var 
den christelyken godsdienst overtuigd werde ` Gaar dit öns 
derwys behoort niet tot den predikftoel, en dë bewyzen 
uit de rede kunnen van de weinigften verftaan en regt be- 
greepen worden, Op den preekítoel behoort alleen de 
Christelyke godsdienst; en zoo de waarheden , die zelfs de 
rede erkent , verhandeld worden , dan moeten ze uit de 
Schrift alleen beweezen: worden. De ftellingei , die niet 
dan eeniglyk uit de beginzels van rede kunnen’ afgeleid 
. Worden, moeten op den préekítoel in "t geheel niet komen, 
Het is genoeg wanneer ° volk deze ftellingen eenvouwdig 
danneemt; want het zoude tog de bewyzen niet begrypen. 
2) Voortssal konden alle toehoorders zodanige waarheded 
uit de rede begrypen , ende hewyzen nagaan , zo is ’t nog- 
tans gevaarlyk , om Ter opénlyk van te fpreeken. De meeste 
menafchen twyfelen niet aan de waarheid van den christe- 
]yken gódsdienst, en weeten naauwlyks , dat er verägters 
van den godsdienst zyn. Wanneer zodanigen nu hooren, . 
dat men de moeite neemt, hem door bewyzen te (taaven, 
zo kunnen ze ligt denken, dat 'er menfchen zyn moeten, 
die er aan twyfelen , en zy kunnen zelv” heel ligt bewoo- 
gen worden , aan eene zaak te twyfelen , waar aan Zy anders 
nooit getwyfeld zouden hebben, Hierby voégen ze nog dit: 
3) onze preeken ‘zyn te kort , én de tyd te bepaald , dan dat 
‘then heel volkome bewvyzen in dezelve geeven, en tot dé 
gerfte gronden kan opklimmen. Een onvolkomen bewys 
nu doet , menigmaal , groot nadeel, ——— Dit zyn de reden 
e . . Le W ` di ` ' ` van 











-— 


s 


PREDIKKUNDE, ~ >. 248 


wan weerskanten, en zy zyn gewiptig, Maar nogtans: ziet 
men, dat er meer uit befloóten wordt , dan "er uit volgt, 
en dat tusfen beide gevoelens. eene verdniging kan uitge- 
dagt worden. ` d 
e ,, Hoe meer wy de zaak hebben nagegaan, des te meer 
zyn wy in’de gedagten bevestigd ‘geworden , dat de voore . 
zigtigheid den middenweg ons aanraade, en dat het filo. 
fopbiscb precken wel niet in allen opzigte toegeftaan, maar 
mogtans door dé'oinflandigheden van tyd, van plaats, van: 
toehoorders en andere uiterlyke dingen , geregsvaardigd kan 
worden,en het dus, in zekere omttandigheaen „niet alleen’ 
niet te verwérpén, maar zelfs geoorloofd en neodzaaklyk is. 
Wanneer 'er onder onze foefióorders menfchen zyn, die’ 
twyfelen „of dé rede en openbaaring overeenftemmen ; die: 
vit de waefheden der rede zwaarigheden trekken tegen de: - 
Jeeriágen van ’ christendom 5 die twyfelen „of "rt zeker zy „ 
dat de christelyke godsdienst waar en Godlyk is; dan moet 
men op den preekftoel gebruik van de rede maaken, om 
zulke menfchen beter te onderregten ; want andets zou het 
voorftel van het ehristendot by hen geen nut doen. De 
openbaare vergaderingen der christenen zyn de gewoone. 
plaats , waar wy ons onderwys miêedeelen , en *t zoude ons 
anders dan gelegenheid ontbreeken, zulke twyfelmoedige 
meníchen hunne twyfelingen te beneemen , en hun wanke. 


- lend geloof te onderfteunen,en te verbeteren, De vrygees- 


tery heerscht volkomen aan de Hoven , en wordt byna 
onder de aartigheden geteld. Wie dienvolgens aan een 
Hof preekt, kan niet berispt worden, maár gaát overéen- 
komftig met zyn pligt te werk, wanneer hy, menigmaal , . 
van zulke dingen (preekt , die "t christendom onderfleit , en 
de gemengde waarheden van de opeabaaruig mede uit de 
rede bewyst, op dat ook eindelyk deze niet ontkend wer- 
den. Maar , wie in een gemeene Kerk van een land, voor 
eenvouwdige christenen preekt , die kan met geen waare 
fchynlykheid vermoeden , dat hy meníchen voor zig heeft , 
die aan de waarheid van den christelyken gaádsdienst, en 
Aan deszelfs over&enftemmisig met de rede twyfelen ; maar 
hy kan met zekerheid voor uit zien, dat het zwakke vere 
nuft zyner toehoorders niet in ftaat is ; bewyken uit de 
rede té begrypen , die uit algemeene begrippen afgeleid, 
worden. De voorzigtigheid beveelt hier alleen by "t chris- 
tendom en de ftukken „die invloed op de zaligheid hebben , 
te blyven, en zulke meníchen in 't geloof en de liefde te 
bevestigen. Dienvolgens DE piet voltrekt onredelyk : 
| ` 5 en 


ab Je Le V. MOSHEJM PAEBIKKUNDE. 


den natwuriyken godsdienst voor te draagen, bewyzen uit. 
de rede by te brengen; maar °t is ook niet volftrekt nood- 
zaaklyk.. Men moet op de perzoonen, op de tyden en de, 
overige omftandigheden agt geeven , en zig in de keuze, 
der ftoffen naar dit alles fchikken, En wie dan rede heeft, 
deze ftoffen te kiezen, die moet, voorts, zyn voorftel en. 
de bewerkinge daar van , naar de bekwaamheid der toehoor- 
ders regelen", —— Datis, gelyk zyn Hoog- Eerwaerde 
by ene volgende gelegenheid aenmerkt , hy moet doorgaens y 
zo.niet de: omftandigheden "rt volftrekt eifchen, zich ont- 
houden van. de bewyzen a priori , die uit de eer(te beginzels 
en bronnen van "e menfchen kennis, uit algemene denk. 
beelden en waerheden, van vaoren , worden afgeleid, Hy 
moet zich veelmeer bedienen van bewyzen a posteriori , die ,- 
van achteren , van dingen „die in de zinnen vallen , ontleend 
worden; die betrekkelyk zyn ap ondervindingen, op een 
gemeene kennis, op dingen, die den ongeleerden zo wel 
als den geleerden bekend zyn. En hier benevens behoort 
be in-acht te nemen, dat zyne bewyzen uit de rede niet 
. philofophisch, in.den.íchoolfchen trant, met kunstwoore - 
den en diergelyken voorgedragen moeten worden; dat het 
zyne zaek is verftaenbaer te fpreken voor meufchen, die 
op de Schoolen niet opgevoed zyn; en dat hy gevolglyk 
zyn bewys zo moet bekleeden, dat het van eenvoudigen 
begreepen konne worden. 000 





éca of Redenkunde. Door JOSINA CAROLINA Van LYNDEN. 

, SOrOUrD VAN ADRIAAN BUURT. Predikant te Amft. Te 

Amfi. by P. Schouten 1770. Bebalven bet Voorwerk en 't 
Register 540 bladzyden in groot ofbavo, ne 


Evrouw van Lynden,alleszins in redenkundige oefenine 
gen onder hare Sexe uitmuntende , verleent ons, met 
e uitgave van dit Stuk , ene openbare nieuwe proeve , ten 
bewyze dat het der fchoone Kunne niet aen natuurlyke 
vermogens mangelt; dat het Vrouwlyke Geflacht zo. wel 
als het Manlyke vatbaer is voor min of meer afgetrokken 
Verftandlyke Befpiegelingens wanneer het "er. mger op ene 
dergelyke wyze toe opgeleid. word , en het zelve een naer- 
fig gebruik van die aenleiding maekt. Zy heeft ten dezen 
aenzien het geluk gehad van een bekwamen Leermeester 
te hebben, aen den fchranderen Buurt; en zyn Eerwaerde 
js gelukkig geweest „ene leergrage en bevattelyke Leers 
4 l , ng 








Je €. Ve LYNDEN REDENKUNDE. £47 


in haser.anp te treffan; waer van onder andere. deze 
Lettervrucht. voor beiden geen ongevallig gevolg is. . —— 
Mogelyk zullen zommigen zich .nog al verwonderen, dat 
ene Dame van die bekwaemheid juist geyallen is op de Lo- 
ica; ene fchrale oefening, die van zeer gering nut is, gee 
yk et zommigen van (preken : oogende op de kun{lige 
leidingen der Redenkundigen , waer door de eenvoudige 
natuurlyke Redekunde eer belemmerd dan onderfteund 
word. Dan men weet, dat ook deze kunst hare ernítige 
Voorftanders heeft. En men aal zich te minder verwon- 
deren, boe Mevrouw van Lynden, aen die zyde ftaende, 
bewoogen is om „niet tegenítaende de Logica van 's Grave» 
Jande , van Watts en anderen , in veler handen zy , op 
nieuw ene Logica aen den dag te brengen: als men bezeft, 
dat ze zich , naer luid harer Voorreden , -daer toe heeft 
laten overhalen, door haren Echtgenoot: dewyl zyn Eer- 
waerde haer vergekerde; ,, dat her van nut zoude kynnen 
gyn, om die wyze van denken , die hy zo zeer bemint , 
gemeener te maaken”, —— Hoe het zy, "t is iets onge- 
` meens eene Dame ‚in deze Weetenfchap zo verre bedreven 
* te zien. Veele Navolgfters leggen wy Mejuffrouw Buurt 
niet toe, en weinigen zullen misfchien zo verre te bren- 
en zyn, om in deezen haare kragten te beproeven. Wy 
flenken oek niet dat onze jonge Heeren, in 't algameen ’er 
op gefteld zouden zyns ten minften, veele zouden eene 
vreemde Figunr by zodanige Dames maaken, ——— Doch 
laaten wy ons hoofd hier niet verder mede breeken, daar 
wy de zwaarigheid zelve gering agten, en overggan.om ’t 
Werk, dat wy voor ons hebhen , eens wat 1e be- 
‘£chouwen. . . ME " 
Mejuffrouw Buyrt heeft haar Gefchrift tweeledig gemaakt, 
als gaende in de eerfte plaetfe over het befchouwende en vers 
volgens over het beoefenende.deel der Redenkunde, Tot.het 
cerite deel behoort ene overweging van "rt Verftand en de 
Denkbeeldep , het gebruiken der Warden, de Befchryvingen en, 
Verdeelingen, het Oordeel en de Stellingen, mitsgaders de 
Redenering en de-Sluitredenen,. In de bntvouwing van, het 
tweede deel komt in aenmerking, wat men te denken hebs, 
be , van de waerheid en walschbeid , ep de zekerheid daer 
omtrent, in *t algemeen, als mede van de zekere en waer. 
Jebyniyke apaerheid in 't byzonder: verder, wat:ons in acht 
ftaet te nemen rakende de Meditatie, het nuttig Lezen van, 
Boeken, het voordeelig Disputeren, en eindelyk de wyze, 
gm de Waerheid recht voor te Helleg, =m Het een en 't 
, ' To | a 


248 i y. €. V. LYNDEN ` ` 
ander word hier, met zo veel óordeel en juistheid , op ene 
beknopte wyze verhandeld, dat dit Werk mer recht ene 
plaets verdiene onder de Redenkundige Schriftén , die ver- 
fcheiden nutte onderrichtingen behelzen. — Wie lust 
heeft ene les van dien aert hier ten voorbeelde na te gaen , 
die fla het oog op de vólgende bedenkingen , rakende de 
Wooroordeelen , zo nadeelig in't onderzoeken der Waerheid, 


d Ee 

„, Een vooroordeel is een oordeel , dat men velt , eer men "er 
genoegzame reden voor beeft, 
« * aa Uit deze befchryvinge blykt, dat men dan zelf door 
vooroordeelen zondigen kar, wanneer de ftelling, die wy 
goedkeuren , op ene genoegeame reden {teunt , maar die reden 
aan ons, als wy ons oordeel vellen , niet bekend is, of van 
ons niet wordt opgemerkt,- | 

, $. 

. ,., Men onderfcheidt de vooroordeelen te regt in vooroore 
deelen des gezags ( Prajudieia au&toritatis, ) en in vooroordelen 
canal te veeler?rouxen op zig zelven ( Prajudicia nimia confie 
dentig.) De eerfte (teunen op het gezag van feilbare menfcben , ` 
zonder genoegzame reden daar voor te hebben; de laatfte 
op de al te groote-gedagten , die wy van ons zelven hebben. 

* ,, By het vooroordeel des gezags wordt, in plaats van 
het vooroordeel van alte veel zig zelven te vertrouwen , 
dat der ver/ebielykinge (Prejudiciunme precipitantie) wel eens 
gevoegd. Doch ’t komt ons voor, dat die benaaming zo 
algemeen is, dat men ze op allerlei vooroordelen kan toe- 
pasfen;- Daar zyn ook nog aridere gronden van verdelinge 
der vooroordelen. * Ten opzigte van het oer/cbil-onzer wer- 
kingen worden zy onderfcheiden in befcbouwende en beoeffe- 
nende : en een ieder van die krygt , naar bet oer/chil der 
voorwerpen , waar omtrent het verkeert , een verfchillenden 
naam. Ten opzigt van onzen keeftyd verdeelt men dezelve 
in vooroordelen der kindsbeid , der jongeling febap , der mane 
nelyke jaren en des ouderdoms. Anderen hebben nog al ar- 
dere verdelingen; doch, zo ’t ons toefchynt, kan men ze 
tot die twe , die wy in deze $ hebben opgegeven , alle 
we Schoon wy niet willen zeggen , dat onze verdeling der 
vooroordelen de enigfbe is, die men voor goed kan houden: 
moeten wy ‘er egter dit ter waarfchouwing byvoegen; dat. 
die verdelingen in "t gebeel niet deugen, waar door men een 
enderícheid maakt tusfchen verfcheide vooroordeelen , even 
als of zy een gebeel ander geflagt uitmaakten, daar zy nog- 

7 ' tans 


-. REDENKUNDE. i 349 


tans alleen moeten gehouden worden voor verfchillende foor- 
den van "5 zelve geflogt. Dus is b. v. het vooroordeel der 
opvoedinge niet onderfcheiden van "t vooroordeel des ge- 
zags; dan voor zo verre het laatfte een ge/lagt is , Waar tde 
verfcheide foorten behoren, en het eerjte alleen een foort 
van dit geflagt. Wanneer men zig voor dit gebrek van vers 
delen niet wagt, veroorzaakt dit ehe grote verwarring. 
Men moet, wel tef degen èen onderícheid makén tusfchen 
de coördinatie en de fubordinatie der dingen, eh dit zo wel 
in de verdelinge , als in de fchikkinge der bewyzen; in agt 
nemen. Dat is men moet dat, "t welk men aan iets anders 
onderfcbikken moet, niet met het zelve in enen gelyken rang 
- plaatfen;"" : 


0$ 3 

» De ooffpronk der vooroordeelen, ín °t algemeen, toet 
gezogt, worden in de Windbeid en. verwarringe van ons 
verftand; in de fchielykbeid en partjdigbeid des oordeels; 
An de boosbeíd des wils, die van nature afkeerig is vari 
% gene zynen pligt, en zalig^voorregt uitmaakt; in de 
vervoeringe door de uitwendige zinnen, de verbeelding, 
en de driften: met een woord in onze natuurlyke ver- 
dorventbeid. ^ ^ 


$. 4. 
as In "t byzondef moet men op de volgende uitwerkfels 
‚ als‘oorzaaken der vooroordeelen, agt 
imelyke neiging, om iets voor waar of 
t wy gaarn daar voor aanzien; of voor 
dat wy daar voor gaarn willen gehou- 
de traagbeid, die ons eer aanzet om 
1, dan de zaaken naauwkeurig te on- 
ze beginfels ontdekken zig zeer klaar, 
m, om, zonder genoegzaam beraad, 
vast plan te maken, naat "t welk wy, 
- elyk is, een groot getal zaken willen 
verklaren; en, 2. in ons gunflig of nadelig oordeel, naar 
mate dat de zaken ons, in den eeben opjlag , of zeer bee, 
Roren, of in tegendeel niet bebaaglyk voorkomen.” 

D ^ " den, die wy-in de vorige $ hebben ops 

onn 

val 

wig 

lat 

alle 

en 








m Le LENGEN 


zaak genoegzaam doorzien hebben. En de traagbeid A 
- pzien tegén de infpanning, ‘en wat "ef 
wordt, odi de zaken in den grond te 
*ft dikwils tot haar gevolg ,' dat men , 
: genoodzaakt te worden, fchielyk een 
n of genen; daar men agting voor heeft; 
If een oordeel velt op ene oppervlakkië 
def zaken. "7 
e neiging; om Zytien zin gaarn te wil- 
og wel als de traagheid, een grote bin- 
belet; mogen wy ons eens zo uitdruk- 
e- leren denken; dat is onze gedagten zd 
aan één te fcbakelet als men in "t cyfferen moet doen. Want 
velen willen zo niet denken, uit vreze, dat zy dus ont- 
dekken zouden’ bunne rekening qualyk gemaakt te bebben, 
en dat zy daar door genoodzaakt zouden worden , om 
zig andets te gedragen, dan hunne genegentbeid medebrengt y 
en omi meer werk te doen, dan hun, naar hunne gemak: 
zugi, aangenaam is. » 


' D gg Ooo 
‘i De byzondere bronnen, waar doot otize verdorvent: 
heid zeer overvloedig is in "t voortbrengen van tooroof“ 
1. het gevoelen en "t gedrag van 

hen, waar onder wy verkeerens 

le Mode in de nranier vam denke 

n "t gedrag van hun, die in aan- 

zy in ware, "t zy in ingebeelde 

‘munten, of die wy om deze of 

f ten miníten zoeken’ te bebagen, 

hoe, naar het verfchil der opvoe 

orfebillende: vooroordelen des gezapt 

die in de tedere jeugd zeer fterk 

zer moeijelyk te ontdekker en te 


van enige menfchen genoegzaank 
» Zo dat zy ze blindling volgens 
verfcheide dingen, die door de 
» wel het verkeerde: maar doen, 

orwendfel, dat, ftboon Zy” bet 
iet min zouden doen, b. v. Velen’ 
er ware, dat men op de Zondagen ; 
‘kelykheid, niets kofte, op dat de. 
loen , in "t waarnemen van den 
i'wierdem: en nogtans doen ou 
D 


?OREDENKONDE; Sri 


het, bedíenende zig van de gemelde ontfchüldigingé, Ert 
gelyk de Mode dus veel quaads invoert: (trekt zy ook tor 
enen binderpaal in het uitvoeren van vele heilzame dingen „ 
die nagelaten worden, om dat zy ongewoon zyn, of uit 
vreze van den groten hoop def menfehen te zolen mishas 
en. Dus ziet men dikwils , dat zy, die tyd en vatbaar- 
eid hebben, om de talen, waar in Gods woord befchre- 
ven is , en andere nuttige wetenfchappen te leren, en die 
daar toe zomtyds wel enige genegentheid tonen, daar in 
te rug gehouden worden , oni dat dit onder menfchen vart 
hunne verkeeringe ongewoon ie, en zy reen deswegens 
Befpot te zullen worden. ” 
- sn De Apostel Paulus geeft-ons Epb. IV. 14, ene zeer 
aardige befchryving van de zodanigen , die niet door de opera 
reding der «vaarbeíd , maar door den firoom der menjcben , waar 
ender xy verkeeren, in hunne gevoelens en gedragingen be. 
ftierd worden. Hy noemt ze kinderen, door den vloed beewo- 
gen, en omgevoerd door alle wind der lere, in "t oragtfchip 
der men/cben. (Altans dus menen zommigen, dat men die 
woorden , door de bedrieger) der menfcben , kan overzetten, 
doer de arglistigbeld, tot de binderlaag der dwalinge; gely] 
men aanmerkt, dat de laatíte woorden vertaald kunnen 
worden. Hier ftelt de Apoftel ons dan de arglistigbeid voor. 
dls den flierman van dat fchip, en de binderlaag der deva. 
linge als de baven, waar heen die ftierman het fchip wit 
voeren. Hy fpreekt van de dwalinge, by perfoonsverbeelding y 
als van iemand, die in ene binderlage ligt, om zig voor al~ 
tyd meester te maken van het hart van hun, die zig door 
de arglistigheid laten beftieren, wanneer die ze daar ge- 
bragt heeft, daar zy ze gaarn zag.” ji 
»s * * De boedanigbeden van anderen; die veel fnvloed 
hebben, om ons hetmelyk in de gevoelens van ons hart re 
beftieren, zyn de Ouderdom, ene zekere deftigbeid in de 
houdinge en in het fpreken „ de ware of nagebootíle ge- 
deerdbeië cù Godorugt enz. Voor al moet men hier van niet 
"uitzonderen de welfprekendbeid, niet alleen die, die waar- 
Iyk dien naam verdient, maar zelf ene ' 
doot men zich bedient van verbeee k 
éne zekere vlotheid en ophef weet voo 
` de verwarring en-dwsling zig daar on 
te verbergen: zo heeft de ondervindi 
Keerd, hoe gefehikt dit zy om aanbang 
niet vergeten te zeggen, dat 'er ander 
worden door ene onbefcbaafde en flordige manier van fpre- 
ken,” 


$5€ j. C; V. LYNDEN 


ken, waar aan de gedaante zelf van welfprekenheid ont- 

breekt. Men vindt ook imenfehen, die niet zo zeer door 

‚ zekere hoedanigheden van anderen in het beftuur van hun, 

"^ eordeel.bekoord worden; maar die byna zonder onderícheid 

olles, wat hun voorkomt „ goedkeuren. ’ ` 
d . 1 6. ` . 

‚> Vraagt men naar. de byzondere bronnen , waar door on- 
ze verdorventheid ons zo dikwils zondigen doet, door 
vooroordelen van al te groot. vertrouwen op ons zelfs 5 deze 
zyn, I. gebrek van zelfs kerinisfe; 2. troisbeid, waar door 
wy ene begeerte hebben, om aan ons zelven en anderer 
bequaamer en beter te fchynen, dan wy zyn, en onzen 
naasten zoeken te verkleinen, Om daar door ons boven 
hem te verheffen.” D. EE 

an * Het is gemakkelyk te zien, hoe uit de ftraks gemel- 

e bronnen volgt; dat men liever onwetend wil zyn, dan 
het te /cbynen; en daarom over voorkomende zaken oor? 
deelt, zonder 'er bequaam toe te wezen; willende ook , als 
men iets geopperd heeft, dar gaarn flaande boyden. En ge- 
l]yk die brongen tot hun gevolg hebben, dat- men met het 
gene men zelf doet zeer is ingenomen $ veroorzaken zy 
ook, dat men wel eens het éne of het andere met veragtin- 

e befchouwt, 't welk niet van zyn eige uitvindinge of maake 
elis. Ook moet men in het gebrek van zelfs kennisfe, en . 
in de trotsheid, de bronnen zoeken van. den geest van tes 
genfpreken , of lust om te disputeren." D . 
"as * * Ik kan ook niet voorbygaan aan te merken, in 
deze en de vorige $ $ opgegeven , zeer veel toebrengen tot; 
dat fchadelyk vooroordeel, "t welk onder mt menschdom 
zeer de overhand heeft: genomen; te weten, dat men im 
zommige: gevallen geregtigd zoude zyn, bet quade te doen y 
op dat bet goede daar uit voortkome; en dus God niet wik 
Gren alleen regeren.” . d in 

s d „de Ze 5 55 EP 

. »» De, middelen , om zig van de vooroordelen te, ontdoen p 
Zyn in 't algemeen: 1, de ftelliugen, die wy voor waarheid: 
erkennen, 0p nieuws te beproeven; voor al;die, daar wy 
ene neiging toe vinden,.gm.zg voor waar te bonden, er 
dan nog te meer,.wanneer die neiging"zo in onze ziele 
plaats heeft, dat men,.by nader onderzoek , enen toeleg 
vindt om ze te verbergen. 2. Zyn oordeel op.té fcborten , tot 
dat men genoegzame reden heeft, om over ene zaak te 
é6ordelen. " Ee 


` ' e A 
u "E mad D . » $c ` - + á a d 6v $ 











REDENKUNDE: ` 25d 


. S. 8. - ` , 
3 In ?t byzonder is tegen het vooroórdeel des gezags zeer 
jenflig, zig voor te Dellen, dat de meníchen ; hoe aans 
zienlyk, hoe deftig, hoe geleerd, hoe fchrander, hoe 
deugdzaam zy ons ook mogen voorkomen, kunren dva. 
len; dat ook niet alles waar is, "t welk met ene ware of 
ingebeelde welfprekendheid word voorgeíteld. Voor al 
moet men niet denken, dat de Mode van het huis, van ds 
Dad, of van het land, waar in wy wonen, iets goed kaa 
waken, of dat de gewoonte van te dwalen de dwaling mia 
affchuwelyk maakt. "t Is ook goed zig veel daar by te te- 
palen, dat wy verpligt zyn, zonder te zien wat een an- 
der doet, in ons denken, en in ons doen, de hervorming 
van ons, zelven te beginnen; zig ook, in *t volgen van "c 
gene Waar en goed is, nergens door te laten ftremmen? 
n te geloven, dät Zo God voor ons is, de ongunst der 
inenfchen ons niet kan fchaden; en žo Hy tegen ons is, 
hünne gunst ons niet baten kan. ” 


, ` e 9. DC 
. wa Wanneer men ftaat naar eeh hedrig en menstblievend 
hart , dat tegt bezeft de bépaaldheid en het verdert van ons 
Verftand, en zig langzaam boat: ligt men minder, dan an 
ders, bloot voor de verrasfinge doof de vooroordeëlén van 


A 4 


al te veel zig zelven te vertrouwen, ” | 
. Io, , 
` "on En om de adndagt (a) op te wekken , eti zig tegeri 
de vooróordéletí te Wapenen, is het nodig zig deze erondre- 
gels diep in te drukken: dát de waarbeid waarbeid blyft , 
4pat wy “er dok dan denken; en dat bet altyd voor ons nadelig 
is daar van te vetfchillen. Geen kragtiger bulpmiddel is Te 
egter, om in onde pogingen wel te flagen , en geen beter 
wapen otn wel te ryden dan éen welgefteld gebed. Dit zelf 
ls in alle gevallen. nodig.” ` | 
` aa * Indien wy de middelen, die tot bevordering van dé 
aandagt, éń tegen de vooroordelen gelchikt zyn, ootmoe- 
dig willen gebruiken; is ‘er gegtonde hoop ; dat wy in 't 
mediteren wel Zullen (lagen. Maart indien wy daar geen 
ehágen în Reihen 2 1s het té dugten , dät onze zogetioem- 
a 
- (a) Mevrouw dan Lynden mëcht hier byzonder gètvag vin de 
‘gandagt; alzo deze Bedenkingen over de vooroordeelen plaets heb. 
ben in een Hoofdftuk over de Meditatie; waet omtrent byzonder 
In aenmerking komen, bet opwekken van de aandagt , en P af: 
deggen ger vooroordelen: 00 ls 
AN, DEEL. N. LETT, NO. 6. R 





* 


e S54 P) NIEUWLAND: 


de meditatie meer gefchikt zal zyn, om ons waanwys , 
dan waarlyk wys te maaken. Salomon ftelt ons, Spreuk, 
XVHI. 1. het onderfcheid der vrugten van de ware en 
nagebootfle meditatie voor: indien "t waar is, dat men de 
woorden dus °t best vertaalt: die zig afzondert tragt naar 
«oat begeerlyks , [of] by laat zyne tanden zien tegen alle 
beflendige wysbeid, Dat is, hy flaat enen weg in, die ge- 
fchikt is, om waarlyk wys te worden , of hy raakt in 
tegendeel zo vol verbeeldinge, dat hy om zyne eige be- 
grippen, hoe flegt zy zyn, ftaande te houden, alle gron- 
dige wetenfchap tragt in den weg te lopen.” 





Letter- en Oudbeid-kündige Verlustigingen, van p. NIEUW- 
' LAND, Leeraar der Hervormde Gemeente in ’s Gravenbape , 
en Lid van de Zeeuswfcbe Maatfcb Py der Weten/cbappen. 
©- Vierde Deel. In ’s Gravenbage 5r hierry 1769. Bebal- 
ven bet Voorwerk 830 bladzyden in groot oChavo. 7 


En ontmoet in dit Deel, niet minder dan in een 

der voorgaenden , een aental van geleerde aenmer: 
kingen, welken dienen ter ophelderinge van verfcheiden 
plaetfen der Heilige Schriften; ter ontvouwinge van ve- 
le byzondere gewoonten en gebruiken der Ouden , wek 
ker kundigheid aen vele uitdrukkingen van gewyde en 
Ongewyde Schryveren licht kan byzetten, in de Bur- 
erlyke en Kerklyke Historie. Daer by komen nog etlyké 
Verhandelingen over Theologifche Onderwerpen , waet 
onder fommigen byzonder ingericht zyn, tegen deze en 
gene Deïstifche ftellingen en bedenkingen. De liefhebbers 
van *t doorbladeren van zodanige Aentekenings - Verza- 
melingen zullen derhalven dit Deel, met geen minder gee 
noegen, dan de voorigen , konnen nagaen; en hier en 
daer aenmerkingen vinden, die hunne aendacht, naer bhun- 
nen verfchillenden fmaek, op ene byzondere wyze zullen 
trekken. Ter proeve hier van mogen de volgende 
korte ftaeltjes dienen, welken wy 'er hier en daer zullen 
uitkippen. "v s ` 





"De bekende plaets Pred. XI. a, en als de boom naer bet 


Zuiden, of als by bet naer bet Noorden vals, in de plaets 
daer de boom valt, zal by wezen , word van velen onzer 
Godgeleerden gebruikt, met betrekking tot het beflisfend 
let van 's meníchen uiteinde; dan hoe rechtzinnig en god- 
vruchtig dit denkbeeld ook moge zyn, inen heeft, volgens 

. m 


a 





VERLUSTICINGES. | Zei 


CH Eerwaerden Niéwwland ; tedén van dubben, of dit 
Satomons mening zy. ` | | 22 
» De wyze man, zegt by, bad in Ket: evenvoorgaandë 

. op de betámelykheid van de mededeelfdailieid aangedron- 
„onder de keurige gelykenisfe van de wolken; welke - 

e wateren, waar mede Ze opgevult Zyn, niet vóor zielf 
zelve bewaaren ; mdar uitgieten op d£ droope datde, dus 
zyn de rykén alhier de wolken, de allmisfen zyn de wae 
iren; en de datde veftoont den armen. Hier regen fcbyot 
eene tegenwerping gemaakt te worden: ja maar ik weet 
niet, Of, ik myne aalmisftn wel dan kwalyk befleede? of 
zy , die' debeloé onsfangen zulks waardig «yn dan niet? hiec 
op dient de Prediker aldus; even als een boom, die afge- 
kapt word , eén beom biyfi , én tot bet zelve einde dient 3 
ob web als zë naar "t Zuiden, dan als že naar "t Noorden 
doervalt, aan welken Breck Oan de aarde zy zich ook neder- 
kromt, zoo blyft etw. aalmis, een aalmis, °t welk uit eend 
liefderyke genegentbeid, om den naasten te belpen gegeven 
Gerd, 't 2) bet aan onwaardige, 't zy adn zulks waardia 
, gen word toegerykt, "P aalmis verliest daarom de regte waar: 
dy niet; dau ligt er in het Zuiden eene betekenisfe vant 
iets goeds en bevalligs, gemerkt de warme Winden uit het 
Zuiden ; de koude uit het Moorden blazen, terwyl het 
Noorden de e?g[le en verkeerde uitkomst van de aalmisfen j 
dls kwalyk belteed, z&l aanduiden, na welke uitkomst de 
Wyze mian niet wil,-dat in het geeven van aalmisfer af te 
Sòrgvuldig onderítaan word, 't zijkby God evenwel voor 
een silmis gerekent worden, al wierd het dan verkwisters 
en aan verkeerde onderwerpen befteed; men Zie den gelet- 
terderi DRUSIUS. Vergelykt met dit hebreeuwsch zega 
Woord ; der Latynen en Grieken afbeelding van al het geed 
elukkig is door destera, en hèt ongelukkige door finiss 
8. Sommige boomen zyn vän aart, om in ket Noorden s 
ándere; om ze in het Zuiden te moeten planter, maar dees 
ze boom van aalmisfen word nergens te vergeefs geplant, 
tis overal bekwaume grond; zie FRANZYUS de Interpr. S. S. 
Orac. 93. Ps 605.” Deze en foortgelyke ophelderingen 
van de gewydé bladeren, waer in zyn Eerwaerde niet 
fchroomt den gemenerf weg te verläten ; als hem de teas 
fienhang , zeg inzietis, voorlicht ; komen hiet meermalen 
VoOf, ———— Schept lemand meer behagen în Zinnebeeldit 
ie voorftellingen ‚ hy kan în dit Werk fnsgelyks ftof voor 
Zyn befpiegelenden geest vinden. ^" =` ad 
«i | Rs ` ?s RES 





256 7. NIEUWLAND . 


yy voorbeeld, fez. LXVE. 1o. 
sonder 't bybrengen van enige 
n, over het zinnebeeldig ge- 
an ene Moeder voorzien met 
tiding tot het volgende zinne- 


Nu _ befteed God en die Moederkerk 
niet, om bekwaam geestelyk voedzel , naar alle tyden , en 
emftandigheden , en ftaaten gefchikt, aan de gelovige leden 
toe te voegen; hier is de witte melk van fuivre Genade- 
leer, hier is verfchot en geduurige toevoer van alle leerin- 
gen, hier is groeizaam , vervrolykend , vermakend voed- 
zel, 't geen aan het geheimzinnig gehemelte ten verkwik- 
kelykfte fmaakt ; alles is hier eenvoudig „enkel, ongemengt 
voedzel, welk de geestelyk levende onmogelyk kunnen 
misten, waar op ze veilig rusten, en."t geen de geringe 
krachten doet aanwinnen , en kinderga in de genade tot 
mannen maakt, waar na ze ook eene onverzadelyke trek 
hebben en met het genieten van "t welk een onbefchryfelyk 

enoege, en kalmte vergezelt gaat! zoo veel wysheid als 
[ow heeft te koste gelegt in het formeeren van de eigent- 
lyke borften, volgens NIEUWENTYT Contempl. 8. $. 24. zoo 
veele heeft hy beíteed, om deeze geestelyke melk toe te 
bereiden, en om aan de geestelyke kinderen bet vermogen 
van gebeimzinnig zuigen te fchenken: zinnebeelden, welke 
CLEMENS dé ALEXANDRINER 1, 1. C. 6, Padag. reets aange- 
naam gebruikte, noemêmde alle rechtgeaarig Christbelyders 
yadaure Gayo: melkeeters ". 

- Laet 'erons ten flot nog byvoegen des Autheurs taelkun- 
dige aenmerking over onze Alkovien, waer uit hy gelegen- 
heid neemt ter ophelderinge van Num. XXV. 8. ` 

. s» Wy verítaan door onze Alkovien, in de huizen der 
aanzienlyken , zekere verwulfile ronten , waar in Ledekanten 
Er worden ; maar weinige weeten , dat dit woord uit 





et Oosten herkomftig is, Dy de Arabiers is Kuba en met 

et voorzetzel //] Kuba, zulk een verwulfzel , waar in men 
Bedfteden plaatst , gelyk de Grieken zulke vertrekken, en 
Bedfteden, welke in de verwulfde ftaan zsars, een fcbild- 
padsgswyze rond vertrek noemen; de LXX hebben dat ju- 
pirH XÍV. vs. 13. alwaar Bagoas den romp van Holofernes 
vind leggen is; «s; zraarldes in een verwulft, of fchildpads- 
gewyze vertrek. Deezp aanmerking ftrekt tot opheldering 
Van NUMERI XXV, vs. 8., Pinebas ging (niet, gelyk onze 
. ` . waat- 


VERLUSTIGINGEN. | ger 


waardige Taûlsaasgen: hebben , Ze ‘eds "Hoerenspinkel, ) 
napn "g in sene Bedfiede, welke:in een verwulft vertrek 


Pond, De Geleerden, zie pocuan T.T. I, Hieroz. } 4. C. 8. 
P 1092, hy (Pinehas) ging dan in het „Alkobatbon Jp zegt 

y de Hebreen en Chaldeen een wverwulft bouwen , opus 
concameratum [iruere , hy ging in tbalamo van eene Moabi- 
tinne; de LXX Overzetters hebben zduwos een Pernuir , en 
de Vulgats heeft onze Taalsmannen yan het fpoor gehol- 
pen, met re leezen én lupanar , in een Hoerbuis, mogelyk, 
dat de bedorve leezing van Symmachus, daar men sage 
leest voor septies daar toe aanleiding gaf. Zie ook MENAGE 
in Diêlion, Etymol. p.16. die dit woord uit Spanje afhaalt”. 





Warbandeling over de openlyke Godsdienstocffening der Remon- 
Jiranten: waar by gevoegd zyn eenige Aanmerkingen op bet 
laat[le gedeelte van eenen Brief aan Ds. HOFSTEDE over bet 

- zelfde onderwerp te Rotterdam uitgegeven, Te Leiden, by 
P. v.d. Eyk en D, Vygh, 1770. $n groot oGavo 56 bladz.- 

oon men niet konne zeggen,:dat dit Vertoog enige 

wezenlyke.nieuwe bewyzen, ter verdeediginge van de 

vrye Godsdienstoefening der Remon(ranten , aenvoere , 

waer van'in de voorige. papieren geen. gebruik gemaekt is, 

mag men echter deszelfs inhoud dèr overweginge wel waere 
cdig achten; voor zo ver het een en *t ander ter nadere op- 


. heideringe en. verfterkinge van etlyke .byzonderheden , daer 


toe betreklyk ; kan dienen. Boven al tegt hy 't 'er op toe, 
om onderí(cheidenlyk te toonen ,.dat de doorgaende hande- 
lingen van "e Lands Staten ,na't afloopen der woebeltyden, . 
en hunne van tyd tot. tyd.genometre. Refolutien , en. uite 
Grukkelyke Verklaringen, ten voordeete van de Societeit 
der Remon[lronien, in Verícheiden gevallen op de vigente 
wyze als ten aengier van de Luther(clie en Doopsgezinde 
Geweenten , ten handtastlyken bewyze ftrekken, van de 
onbetwistlyke. vrye openbare Godsdienstoefening der Re- 
mopftranten.:,, Zo dat er, gelyk hy zich ten laatften: uit- 
drukt, niet een maar verfcheiden Staatsbefluiten voor hane 
den zyn „ uit welke :kennelyk is; dat de billykheidlievende 
Vaderen des Vaderlands al te verre. van de oude en'pne 
christelyke vervolggeest verwyderd zyn, om geene andere 
godsdienstoeffening dan by wyze' van oogluiking toe te la- 
ten, aan zulken , voor wier opeulyke godsdienstoeffening 
: | A oa dg 


158 PROEVEN 
fle, natüurlyke bilykheid en de fundamentėle : conftitntie 
van den lande boven die met Juider femme pleeg "Tees 





De Leer van bet Zedelyk gevoel, edit en verdeedigt in 
“eenen Brief aan een Geleerd Man. Te Gron, by J, Bolt 17703 
` Bebaloen de Poorrede 48 bladz. in groot oflavo. z^. 


oogmerk van den Schryver dezes Briefs is den Heer 
EE Pitsch, op ene vriendlyke wyze, ep met de uite&te 
befcheidenheid , te onderrichten , waer in de Leer vant 
Zedelyk Gevoel beset; en wel byzonder in heedarügem - 
zin de Eerwaerde. Hulsboff , en dezulken , die ; wat het 
wezenlyke aengaet, met hem inftemmen, deze Leer ver 
geedigen. De Autheur, van oordeel zynde, dat de Heer 
Petsch, in de Nederduitfche uitgave van "t Onderzoek der 
, Zedelyke Gevoelens doar Mofes Mendelszoan, getoond heeft, 
dit gevoelen verkeerd te verítaen , en dat hy uit dien hoofe 
de dit begrip met redenen tegenwerpingen aengetast heeft; 
diet zelve gansch niet raken, heeft zich verledigd, om 
hem dit, in een byzonderen brief, *onder?t oog te brene 
gen... Hy is 'er teimeer toe bewoogen; om dat die Heer 
zich voorftelde., zyne' nadere gedachten en nàvorfchingen, 
omtrent de Leer van een Zedelyk Gevoel, in't licht. te ger 
_ven; in welk. geval deze onderrichting hem mogelyk vaa 
dienst zou konnen zyn. De Heer Petsch heeft vervolgens 
goedgevonden het Gemeen, in zyn Nodig en. Zik Herigt, 
kennis te geven van deze byzonderé onderhandeling , en 
te. berichten, dat. hy daer op, om-reden, welken hy uit 
deérzelver inhaud ontleent, geen acht kon flaen. Dit nu 
heeft onzen Schryver. aengezet om dien Brief gemeen té 
maken, en denzelven met enige nader ophelderende Aen» 
tekeningen te voorzien ; niet met inzicht , om met dien 
Geleerden Man in een qwistgeding. te treden, maer be 
D nm En en 





PROEVE OVER "T ZRDELYK GEVOEL. s» 


den Liefhebberen. van "t beoefenen van dit onderwerp in 
% algemeen dienst te doen , en fommigen een beter en 
rechtíchapener denkbeeld der Leere van *t Zedelyk: Gevoel 
te verfchaffen , dan men doorgaens heeft; waer toe dit 
Stukje eigenaertig gefchikt is. — Zie hier hoe onze 
Schryver den hoofdzaeklyken inhoud dezer Leere , in ene 
tekening , beknoptlyk voordraegt. 
» Wanneer de Heer HuLsHorF y benevens anderen, een 
Iw Gevoel in onze Natuur fellen tot den Ed 
van alle onze Dé begrippen, willen zy ’er alleen-door 
len, — dat de Zedelykbeid der altereerfte Grond- 
Bellingen en Regels, waar uit alle onge overige redelyka 
Ieren door bondige redekaveling kunnen worden afges 
» waar op die zig gronden, en waar In ze zig ontbine 
n, niet uit eenige ngtuuriyke hoedanigheden, betrekkin- 
gen, overcenkomien ` en (trydigkeden:, der dingen (*) y 
kan worden afgeleid of betoogd, maar dat wy deselve one 
middelyk gevoelen, bezeffen, en zo-duidelyk gewaar worden, 
ale eenige zelf-blykbare befpiegelende JV/aarbeden (f) s of lie- 
ver, als °t geen.wy met onze oogen zien, en onzen fmaak 
proeven; ——— zo duidelyk als liché en duisternis , bitter en 
zoet, Dit Bezef nu veu Zedelyk Goed en ‘Kwaad, of van de 
asdelyke Regtheid-, Gepastheid en Voegzaamheid , dier. 
oorfpronkelyke Deginfelen , wordt „onzes bedunkens , zeer 
eigenasrtig het Zedelyk GEVOEL genaamt; — in onders 
fcheiding van het VERSTAND , of het bezi 
zuiver befpiegelende Waarbeid en Valschbeid | 
van de enkel noiuuriyke overeenkomften 
der dingen , in "t afgetrokken befchouwt ' 
aangename en onaangename uitwerkfelen oj 
want, hoewel het bezef van Zedelykbeid, 
Gred en Kwaad , wordt geboren. uit „ en 
van, onze begrij pen en befchouwingen-v 
tuurlyke of Säi che hoedanigheden en b 
Dingen, egter verfchilt het gant(chelyk e 
dezelva, en kan, maar onze mening, doc 
` ` ` » de~ 


“CY Rerum Qualitates, Relattónes , Canvententie @ Discon- 
venientie Pbyfica.. — Natuurlyk wordt hier tegen over Zedek 
geftelt : verftaa dus, in deze en andere gelykluidende plaatfen , door 
natiirlyke hoedanigheden enz. alle dezulke , welke het bezef vag 
Zèdelykbeid niee reeds voor uit ftellen", - WW 
(4) Axtomata [peculativa- ` 
Q Verum & Faifum mere vinum d 
4 


` 


$66 ' ' | © PROEVE 


denerligen daar uit worden afgeleid: Weshalven wy het 
Zediljk Gevoel van het fend ondérfcheéiden . even getyk 
men altoos gewoon is het Gevoel van Gerd en Kwaad, van 
ónze deffbandige be)piegelingen van ^t zuiver 'afgetrokkere 
Waure en Valftbe,te ondericheiden, Wy beweren nu, (ex 
Ait isons byzonder kenmerk) , dat , wanneer gevraagt wordt. 
ten opzigte van de allereerfte zedelyke Grond&téllmgen, « 

Waarein is deze wyze van beftaan en handelen zedelyk Goed , 
en-de tegenovergeítélde zedélyk K«vsad ? —— daar van geen 
andere reden kan gegeven- worden, dan dat wy het onvers 
ande?lyk. onderfcheid:op het allerduidelykst gewaar wof- 
den, of met andere woorden , ons beroepen op ons zedelyk 
Erdveel , 't goen men ooksertyds genoemd heeft, en nog 
wel noemt, het Geweten. Onze Partyen , fn tegesideel, 
wanen zulks uit andere Waarheden, ab b. v. uit de ecu- 
wíge ew onveranderlyke nasuurbyke Önderfcheidingen ën 
betrekkingen deg dingen deopr redekáveling te kunnen aflei- 
dert, en zo aan ons Verftand te verklaren.  ——- Dus: 
meent men, uit onze natuurtyke en volftrekte afhankely&- 
held van het aanbiddelyk Opperwezen, dat ons gefchapen 
heeft én onderhoudt, deszelfb Regt, om over ons te ges 
bieden’, "en onze Verpligting , om zynen Wil-tot den regel 
onzer vrye bedryven:te'fbellen , aan te kunnen tonen en te 
Voldingen: terwyl wy van oordeel zyn , dat deze. onze zô- 
delyke Afvanketykbeid van het oneindig Wezen, uit hoofde. 
vin Schepping enz. , een enbesoogbare en zelf klare zaak is, 
die een teder mensch , wiens redelyke beginlels niet onders. 
drukt worden, noodwendig moet erkennen. Wy ftaan vote’ 
mondig toe, dat het-hoge Gods - Regt over ons gegrond is 
in onze natuurlyke :afbankelykbeid van dat allervolmaaktfte 
Wezen, en dat het derhalven zedelyk Goed is, zyn welbe- 
hagen in alles te eerbiedigen en op te volgen; maar. wy 
menen, dat dit in: onze Harten gefehreven is, en op het 
allerduidelykfte gevoelt wordt , zonder dat wy in ftaat zyn, 
óm zulks uit het enkel natuurlyk onderfcheid , en uit de. 
blote natuurlyke betrekking (*), tusfchen God en het res 
delyk Schepzel, daor enige redeneringen te betogen en af 
te leiden; — al zo min als. wy het bezef van pr, of van 
bister , kunnen afleiden „ uit het geen ons Verftand vindt in 
een fmartend lid , of in de (amenftellende delen van de Kina 
qu in de vezelen van de tong, niet tegenftaande alle men, 
fchen, wier Gevoel en Smaak niet verdooft of vergaan is, 


C°) Differentia G? relatio maturalis, feu pbyfca, 
, 





+ 


OVER IT ZEDELYK GEVOEL, `” sér 


het pyslyks van het fmattén, em de bitiobbeid-van de Kim - 
duidelvit oudersinden. e WE 

` Wyroordelen dat, het edu Giooel eens. adi tene 
gyde gefteld 29de , wy dan , uit alle onze bezeffingen van, 
en redeneringen over, de enkél natwurlyke hoedaniéhedon 
der dingen ; even zo min eenig denkbeeld zöuden kümsen' 
erlangen vanZedelykbeid, van zedelyke Afbankelykbeid:, of 
van zedelyk Goed of Kwuad , ale wy , Bonder. natuurlyke 
Geveligbrid, zouden weten wat natuurlyk Good en Kasaad: 
j$; ———: of ali$&o min als eân-doofgeborene eenig denke: 
beeld van Gelsiden, door eerie befpiegelende: kennis iew ‘de; 
 allernauwkeurigfte befchouwingen -van de natuur der diite, 
gen, zou konnen verkrygen. - `. Nee, 
- », įk op nog aanmerken , dát de gewaande Bewyzen „ 
bvgebragt, otn het verband tusfchen het Zedelske- en- herí 
Natuurlijke ap me Verftand op te holderen en te verkla-» 
ren, zo'seal niet uitlopen, gelyk:ae guneenlyli don / im 
een beroepen op ons zedelyk Gevoel’, dan ester z6:diepuinirig» 
en zo verre boven'het begrip van een: gemeen vérfliid.agm y 
dat , al- waren ze voldingend ,'t-guên.wy geenzins toetain, 
de meesté meufahen „er egter niets aan zouden. hebben. 
Dan cop heeft.de:eerfte beginfels van alle Zedekunde tiot; 
afhankelyk gemaakt van onze fyn gefponnene redenerime; 
gen en twyfelagtige kibbelaryen, maar. zyn goedertierene) 
Hand heeft zein ohze Harten ingedtukt, zo datswy.even: 
noodzakelyk fommige vrye Bédryveri en Getnoedsgefleld-" 
heden zedelyk Goed of zedelyk Eapgadrkeur ep, dis wy" ditt 
of dat voorwerp /cboon of lelyk , aungallaam of ondang in démo 
vinden; ——- even noodwendig els wy het eeuwig en‘ one 
veranderlyk natuurlyk onderfebeid der dingen id Verte :ppe=! 
vallen onmiddelyk gewaar worden; en wy. eërbiedigen dit; 
aangeboren Zedelyk Gevoel , als eenen Straal van det: Vander 
der Lichten in onzen Geest., en con afdrukfel vat: zyn 

seid", , 





Brief van moses MENDELSZOON aan den Heer Diaken LAVA- 

TER te Zurich. . Waer in by rekenfcbap geeft van zyne pe. 
becbtheid aen bet Food/che Geloof, Ust bet Hoogduitsch. Te 
Utrecht, by J. v. Schoonhaven ey Comp. 1770. In groot 
(avo 21 bladzyden. | 


(nM verwachten velen, op het lezen van desen 
J Tytel, hier min of meer ene foort van verdediging 
5 | van 


afne BRIEF :VAN MOSES MENDELSEOON. 


van den Joodfchen Godsdienst den dit valt geenseins in't: 
erk des Schryvers. De Heer Lapeter heeft hem, door, 
de Fee uittche Vertaliuge van de Palin- 
Pbi ique par onzet y ongen ane: 
ders , enigermate genoodzaekt, om sch sen % Gemeen 
uit 4e laten, wegens zyne beftendige aenkleving. van den. 
Joodíchen Godsdienst, En deswegens verklaert hy op de. 
allerernftigfte wyae, dat gene van baitenkomende reden,- 
die hem eer een anderen weg. zouden aenreden, daer om-, 
treat in senmerking komen; maer dat gulks alleen zen. 
ag heeft in de volkomenfte overtuiging zyner Ziele, . 
gegtoud ap een zuiver, onpartydig herhaeld onderzoek , : 
waer door de beflisfing , volgens zyn inzien, volkomen ten - 
voordeele van zynen Godsdienst is. Daer benevens geeft 
hy te kennen welke reden hem bewegen, om alle Gods- 
dienstgefchillen te vermyden; en hoe verre men zich , zyns. 
oordeels ; behoudaps een goed geweten , daer van konne. 
onthaudett; fehoon men by zyne medeburgers volks voore. 
oondeelen en verkeerde begrippen van den Godsdienst me-. 
ne te ontdekken. Eindelyk meld hy den Haer Zavater , 
dat het hem opgedragen. Werk ven dem Heer Bonset hem. 
gansch. niet overtuigend is voorgekomen; en belluit met: 
te verzoeken, dat men hem niet noodaake zich hier over: 
breeder uit.te laten, of hem in de verzoeking brenge , van 
zich buiten de palen te begeven, die hy zich zelven za 
wel voorbedacbt gefteld, h —— De (tap van den Heer 
Lavater ,. na dat hy meermaecls met den fchranderen Jood 
omgz dit onderwerp gefproken had, draegt meer blyk van 
welmepegheid dan van oordeel; en de Heer Mendelexoon 
beantwoord dit-uitlokkend aenzoek , in zyne omítandighe- 
den, sls sen ver(tandig m geet bescheidenheid , indier 
. voege dat het genoegzaem geaebt moge warden, om hem 
wooOrtaen van dérgelylke. aengoekingen te bevrydgn, 


Ne 





4 


«p zy aanvallen “of nesten'zoeken 


JNATUCRSUNDIGE /VERHENDELINEAN, 2e 










387 GA Dä 207 20656 fi. Um cft) ESY ee beet sty 
Art kundige: Farbondelinken. ké VForagamélito. Saft Spang 
de Natuurkunde , Geneeskunde, Oeconomie en. Notti 
cidliyterfe bitte ende ; gi ab. uit de gedcbré Herken 
- dingel/cbe. : Franfcbe en Hoordustfbe Schbryoerr; en“tot een 
Eech Gëlle in pembide" "lästeg (De diesffe wan 
oantercdlanselonders vertaald, THe Deels s. betfie Siikja- TV 
Aajt by K. van Tobgeiló ipro: In gros opos? «5 > 
eco. PASAUTA YD aan S SS eeu fae cu oni 
novindt în dit vyfde Stukje, of cerflp'vitiChét twees 
À de Dect van dit Werk, gelyk Si vorigen, waar vei 
wy onze Lezers telkens berigt gegeeven hebben ; gen” vryl 
gosie vet febeidénheid vair fldffen, om -de nieuwsgierig. 
heid wan L ef hebbess van ecttige der'gemeldé Weeteníclragie 
pen tegemoet te koomen en hunne kundigheid:te'Verieerd 
gegen, au N LIT 778 TST > l U Oer e Ir 
‚Het gene hier eerst voorkomt îs éetíe: VerBandeling. sep 
den Na Mak van den Gryzen Imber ; door: din Here og 
FRANCHE SES, 1 Verfcheillé gevoeleng-over den. Grysen 
Amber worden hier in voor celd en ter toetze gebreje f 
decae; dca Schryver orvoldoendé vobrkomende , geeft ‘hy 
het zyne op, hierin’ beftaande , dat hy uit vermenging van 
Wasch:en: Honig voortgebragt wordt, ` Onder andere be» 
wyzen hier voor vinde men oók dit, dat merrtenigé aad 
len:grooté Makken van Gryzen Amber, welken og` niet 
tot hunne volmaaktheid gekomen waren, opgéviSéhb, em 
dezelven-dóorbréekende, In het middeit Ite jes van 
("nh NOUS a OP 


nig eh Wasch hadt gevonden, ` 

… Fan Hooi, dat door den Blixem in brand geraakt zijnde vo 
gen kalkagtigen klomp of Scorie geworden ise vind 
i B M ^g van de witte : x en. Waarin deere van ân- 
dere Mieren verfchi -én hbe zy: jederven,; weak ` 
| e e eg erte 
Afrika worden žy op verfcheide plaatfen gévapiétiu ^ ^ 

Ontleeding v de Spaanfebe Zeekat ; en ooorndaWil y K Your dii 
beerktuigeri, avüar-mede zy baar giari vogt titer pb, Door 
den: Heer LAMORIER. Dehálven andere deelen ven dit zone 
derling fchepzel wordt de zak, waar in zyn zwart vogt be~ 
waard; en lioe het uitgeworpen.wordt, als het dier zich. 
voor een visch „welke het zoekt te verflinden ; wil beveili- 
gen , befchreeven en in Plaat vertoond, 

Verfcheidene Kunstbewerkingen om veelerbande foorten van 
Dieren lange jaaren goed te. bouden, en eenige derzelven door 
konst nq te maaken, Hier in worden inzonderheid veríchei- 

" | c 











a -NATUURKUNDIGE . VERHANDELINGEN. 


de inengzels van bêwaar-vogten opgegeeven; en de ver- 
illende wegen van de gom Copal te ontbinden aange, 
WECEEN. .. c.c ele. A 
,  &Kenige-Iyzonderbeden wegens bet Leven en de Schriften 
den Beroemden Academist den Heer DE 8KAUMUR, De voor. 
nsamfte takken’ der Natuurlyke Historie of Natuurkunde 
waar. op deie Heer. gewerkt, en: ontdekkingen. heeft goe 
daan, worden kier by malkander, in 't kort voorg 
Befcbryoing van bet Gebergte Andes of Gordilleras. Des- 
zele Fos zëck en hoogte bayen die: van di 
Piek op-'enerifa; her graot ondeefcheid vas de koude én 
hette op den besg o in de laagte, uo a 
; Oeronomijche Verbandeling, over een nieuw foort: man Plante 
e Doer dem Hegr P. CLARUS NAYRs. Dn Plant wordt 
naguwksurig: befchrgeven, Jg de vrugt-is: wal. maar zyde 
gelykende beflooten ; deeze wol met eenig katoen. vere 
mengd kan gefponnen en geweeven worden. Ook is ze 
bekwaam qin.zyden watten vante maken,  . 
… Nuttigheid, van het planten der Abeel-:of gtt, Populiere 
pat, 133052 451 2 25... 7 d 
. Befcbryving van een, Zee-beer , digt- by een eiland ten Oe, 
sen. van Kamjcbaika gevonden, Een tweeflagtig Dier van 
een byzondere gedaante en aarts waar van ook het huis» 
houdelyke eenigzins getoond. wordt ° |. —— 
, Meetkundig Vraagfiuk, om een; oneindige menigte Deich, 
hen te vinden, o. 4 


. Nieuwe 
Geimer ded: Warmte, door serjcbeide Proefneemingen ont» 


deks y: en- natuurkundig: beredeneerd, Door den Heere j, A 


De rr ring hin. Dos | MEE 
Befébryuing van de gin. Door den Heer SCHULZE» 
oL net maakt, maar zyne prooi 

N 


d 


- e e 
Aen A Xoan 


S wt, WW 3 


Re- 





Je M. STOLTE BECHRYVING ENZ. 265 





di der wanfchapene Tele 
woo aper rtr 
angeh „by gebrek van oen natuurlyk < 





JAN HENDRIK sTOLTE , Med. Do 
- Plasten. Te Zelle ,! by G: F; Je 
.O8avo, sp blad. —, — 


Ae heij ft.eem nasuwkeurige befcitrysin, 
Dui E -Teeldeelen van ezen Meng en 
en klein gedeelte van de Blaaze buiten het chaam., wel- 
ker rokken, of zelfftandigheid van aart veranderd, een 
foort van Blaas-breuk uitmaakt: want het verdwynt ge- 
nigzins als de perfoon op den rug Ze, puilt meerder uit 
zo’ ras hy ftàat, en wordt danmerkelyk grooter, als hy 
den adem inhoudt en den onderbuik perst, Onder aam 
dit lichzam . openen zich de twee Pisleiders, aan de lin- 
ker kant zichtbaar, aan-de regter. ongevaar een half duim 
meer naar binnen, Deeze ‘openingen vertoonen zich geene 
zins al ronde gaatjes , maar zyn in de daad niet anders dan 
twee fpleerjesẹ welkenrgeopend worden ten tyde van de 
ontlasting der Pis, en. aich wederom toetrekken zo ras 
de ontlasting gefchied is. Dit duidlyk kunnende gezien 
worden. merkt de Héer sToL'Te dit aan als de werking 
van eem Sleíitfpiertje , waar mede hy vast Delt elke ope- 
ning voorzien, te wezen, Door deeze openingen ondas 
zich de Pis, niet by druppen, maar met een klein ftraalt- 
je, langzaamer of Weieng binnen een bepaalden tyd, 
minder of meer te gelyk, naar maate de man nugter is 
of veel vogts gebruikt heeft, Wyl dit afloopen van de 
Pis den perfoon veel ongemak veroorzaakte, bedagt de 
een Werktuig van koper gemaakt, welk voor 
t lyf ge kon worden om de Pis op te vangen, 
en op zyn.tyd te: ontleedigen, waar by de man zich vry 
mel bevondt. De gefteldheid der Teeldeelen en van dit 
Werktuig kunnen niet wel begreepen worden, zonder de 
afbeeldingen te befchouwen. aarom: wy onze Lezers 
raaden het Werkje zelf nevens de Plaaten te doorblade- 
ren , als zynde een ieders opmerkinge waardig. De Heer 
STOLTE merkt in 't begin aan, dat dit geval niet zo by- 
zonder zy of men vindt "er voorbeelden van by verfchei- 
de Schryvers; behalven het gene hy zegt door den Hoog- 
leera&r CAMPRR ondervonden te zyn, beroept by zich op 
SCHEN- 


ët MEA C Ue TE ET GT EC EN ^ 


^ per wiel, Mag, 
ten Vk aig. So 

ÉrtERÉuVE de 
re D 






fi; viR’ Leijer. voer dé Herkowaring der Suadetet ed 43: 
- «voedende Veeziekte, geboden. op bet Thesstuir Anatom] 
cum-der Stad Rotterdam, den 27, 98; S0, en ap. Olen 
s ber- 1769. Te Rotterdam by R. Arrenbetg „44707 gri 
~ Olaus. bebalven de Voorreden. ray bladi, `." Y 


D Geleerde mu heeft ook. vier Let 





e ge 

` én"du door den druk Segen gemsakt over de heta 
puwing der Runderen en/de»thans woedpndtr Veoikieks 
te; in navolging vati der. Hooger CAMPER; van wiet 
hy echter: in veele dingen verfchiit. In de eurfle Les heeft 
de Schryver, eerst de voorname nitwesnlige: Polis zdes 
tén, welken gemaklyk betast en: bevoehé unge wor. 
deh, ir een Kalf, «ot het onderzoek.der ingewanden ge» 
fchikt, blootgemaakt vertoond ; van den Heer camre aan 
ier voornaariten bepaald: De Heer Vink zegt::,; Ik voege 
hier by eene vyfde, welke, in wat postaur, ^t 2y:teggen- 
de, t zy flaande', ’t beest: zig ook beviridt, altyd kar gm 
voeld worden en welker flagen het my noo&-reislükt is ge: 
waar te worden ; dezelve lóopt. im. eene byna regte lya var 
Seit vooren hoek.des oors‚naar Ben egterften hoek des 
bogs. ” “Hiet: op zyn de ingewanden van boken borsty 
te bunte matuurtyke plaatffng bloot gelegd zen in ’tibyzore 
der ‘aangeweeren, dat de Slokdarm zich niet In ge 4 
gu doorgaans verkeerdelyk is :begreepen, uranr în dé 
eve, in de nkbuurfchap vån de Bons inplagt,. : «+ » 

7 In de tweede Les: vindt men eene verklaring. van! de 
wier Mangen, de Herkaauwing e Chyiwording. Hier tit 
worden de Pens met haare holfigheden , pldoifen eis tepeb 
‘tjes, met derzelvet nuttigteden? de Hoeve , bet Boek eg 
de Lebbe of vierde Maag befehreeven, ,, De opening des 
Slokdarms im de Hoeve is opmerkelyk , regt de. Heer 
‘Vink ‚de binnenfte vliezen’ des Slokdarms fctrynen:siy 
‘als om te buigen, en aan de binnenfte rokken van de:Hoe: 
we verlegd. te wordem: Deko: openieg word eg donus. 








LESSEN OVER DE VEEZIEKTE, 1267 


der derde Maag’ zydelyks door twee langs de lengte der 
Hoeve voortgaande zoomen of opíteande boorden bepáald , 
welke tusíchem beiden eene goot overlaaten, mm De 
gemelde goot, altyd de befchreven: Zoomen tot zydelyke 
grenspadlen hebbende , loopt lânge den bovenften wand 
der Hoeve en verlengt zig tet aan 't-Boek', alwaar de twee 
zoomen òf wanden van deze goot famenkomen en omloo- 
pende, ook eenigzints bourlets of kranswyze met den boe 
dem van de goot een waar gat of kort kanaal, den oven 
gang van de Hoeve in "t Boek uitmakende, voortbrengen. 
—— De overgang: van de derde Maag in de vierde is niee 
ten gat of kanaal , maar alleen eene affcheiding ,- eene 
foort van fcheur of fpleet vertoöndiide , door middel van 
twee dikke, losfe, elkander niet rakende, fchelpswyze 
timpels , volmaakt wel overeenkomende met de zoogetaume . 
de klapvliezen of rimpels door de geheele vierde Maag vert 
fpreid, — Men ziet hier uit, hoe de weg uit den Siok- 
darm tot in de vierde Maag als verlengd wordt en open 
biyft. ^ De Schryver merkt hier by nog aan dat de Pens 
In kalven kleiner is dan in volwasfe beesten, om dat deese 
jaaten meer ruwe, dreoge en naderhand uitdyende voed- 
zels gebruiken, waar door de Pens van tyd te tyd mêer ` 
uitgerekt wordt Alles wordt door naauwkeurige Afbeel- 
dingen in Plaaten opgehelderd. OO, 
ier op volgt de verklaaring van de werking der Her- 
ksanuwing , welke naauwkeurlg uitgevoerd in het ‘Werk 
moct geleezen worden. De Heer vg verfchilt. van den 
Heer camper hier in: de laatstgemelde ftelt det: de fpyze 
ma de herkaauwing daadlyk uit den Slokdarm, in de derde 
Maag, zonder in de holligheid der Hoeve of Pens weder 
te keeren, overgaat: terwyl onze Schryver, met eerbied 
voor het gevoelen van den Hoogleeraar, beweert „det 
het herkaauwde zo wel als het eerst ingenomen voedzel in 
de Hoeve voornaamlyk te rug keert, doch niet zo zeer ih 
de Pens, welke gedeeltelyk vervuld, zamengetrokken i» 
en te rug werkt, daar de ve, waar in de Stokdetm citi- 
digt , den herkaauwden brok gereedst ontvangt ; die , genóeg 
bewerkt de, uit de Hoeve door de fleuve opgenomen 
æn in de derde Maag overgebragt wordt; welke ‘fléuf etr 
opening derzelve-in de Maag naauw is, en niet din zeer 
dunne, wel ondergebragte en verdeelde fpyzen kan one- 
Mangen. ~- : 
In de derde Les gaat nu de Hiper vink over tot de Ge- 
| chie« 


4368 S7 "Re MINK ^od 


Achiedenis, Teekenen-en Gorzaaken der Veezitkte. Over 
de Historie der Ziekte laat hy zich niet uit, zo om dat 
vroege Historieícliryvers niet naauwkeurig genoeg geweest 
zyn om de regte kenmerken op te geeven, als om dat men 
dit in de Lesíen van den Heer cAMPER kan vinden. Hy 
merkt alleen aan, dat.dezelve- voor het jaar 3213 in ong 
Land. niet fchynt gezien te wezen; en om aan te wyzen 
hoe dezelve tot ons overgebragt is, zegt hy: ,, By den 
doorgeleerden RAMAZZINUS lezen wy, dat in 't jaar 1710, 
wit eene troep beesten , die uit Dalmatien en naburige lane 
den door Kooplieden in kalkin wierden overgevoerd , dëi 
derzelver van de overigen was afgedwaald en door eenen ` 
Osfenweider gevonden en op de Landhoeve van den Graaf 
:BORRONJ/EUS gebragt ‚de ziekte , waar mede "t befmet was, 
aan al’: Vee van die woning had medegedeeld; dit beest 
Dierf eenige dagen er na, alle de anderen van tyd tot tyd 
‚ook {neuvelende , één alleen behouden blyvende, aan *t welk 
men een etterdragt in den hals gezet hadt ” CH, Hier op door» 
Jiep de befmetting allengskens het geheele land vam Padua , 
vervolgens geheel Jtalizn; uit Tealiën isze voortgegaan door 
‚de Landen van Oostenryk s Bobemen , Hungaryen , Pruisfen , 
-Moscoviën , Zweden ~ Denemarken , en eindelyk , in ’ jaar 
1713 in Holland. De Ziekte is. derhalve als een vreemd 
wezen tot ons overgebragt ; en hier uit blykt , zegt de 
Schryver; ,, dat de Vegpest op geene gndere-wyze wordt 
voortgeplant , als dat dezelve van * eene beest tot "t andet 
door daadlyke befmettinge overgaat; hoe em van waar eg» 
ter "t eerst aangedaane beest, gelyk er zodanig eem moet 
-geweemt zyn, de ziekte ontfangen heeft, kunnen wy niet 
zeggen , om dat de Historien ons hier in verlegen laten”. 

' "De Heer vink gaat vervolgens over tot eene befchryving 
van de Teekenen der ziekte; en wat in geopende doode 
beesten gevonden wordt; beide niet in allen gelyk; en in 
fommige beesten , aan de ziekte geítorven , heeft men 
naauw]yks eenige teekenen van bederf of aan(teeking ge- 
vonden, De werking van het Smetgift wordt afgeleid uit 
de ongefteldheid der deelen by doode beesten gevouden, 
en de.ziekte zelve hier uit eenigains verklaard, Hier by 
worden .óok de teekenen van aan(taande herftelling opge- 
geeven , en aangemerkt dat de ziekte niet altyd tot den 
dood of herftelling , maar ook wel in andere ziekten overga. 


d €”) Opera omnia, Loud. 17E 8. p. 456. MP 





LESSEN OVER DR VinHIEETE, a6y : 


De oortzsk betydt dé Schryver tot nóg tot onbekend te 
gen 3 men meg en kát zeggen wat 2e niet is , zonder te: 
Kurmen seggen waar in ze beftaat. | TEE 
: De vierde Les heeft tot onderwerp de Genees» en Voore- 
behoed + midåelen der Veeziekte. ooraf geeft de Heer 
Vink , nevens andere groote Mannen in de Konst, te ken- 
neti dat hy weinig vertrouwen heeft op middelen , welken 
inde Ziekte aangewend worden y hy oordeelt echter dat 
men hierom de moed niet moet opgeeven , maar alles be- , 
en ‚ wat reden en ondervirding aannéemlyk doen voor» 
men. Als zodanige pryst hy in 't n der Ziekte aan 
éene purgatie, zonder evenwel dezelve dikwils te herhaa- 
len; dan tegén de verzwakking en rotting te werken, met 
‚den Dast van WHgeboomen. De Aderlaating meent hy, 
dat in "t begin det Ziekte maar zelden te pas kome , Braaks 
middelen wórden als bedenkelyk opgegeeven. Uitwendige: 
middelen, als, infpuitingen en wasfchingen van neuze en 
mond met rotting tegengaande middelen , infpuitingen van 
erftenwater in de keel, als een beest niet kan drinken , 
et rosfen met een yzeten roskam om de zweetgaten te 
openen , etterdragten door brandyzers of Spaanfche vlie- 
pen, klisteeringen , het zuiveren der (allen, enz. kunnen 
Raar gelegenheid en omítandigheden, het een van min, 
het ander van meer nut zyn. Niet tegenítaande alle deeze 
middelen behoorlyk aangewend worden, giet men niet dair 
al te dikwils de ziekte verzwaaren en doodlyk worden. ` 
In de hevigheid der Ziekte oordeelt de Heer vink alle 
middelen onnut of fchaadelyk : ,, wyl men gevaar loopt 
door onzekere en dikwils *t gif meer gaande makende mide 
delen de ziekte te verergeren, en de natuur in hare heila 
zame pogingen, welke zy nog dikwils aanwendt en aan 
òns onbekend zyn, te verhinderen of te dwarsboomen.: 
—— Ík rekene veel redelyker, de ziekte tot dezen (taat 
gevorderd zynde, alles aan de natuur, wyzer den wy, 
over te laten ; die, zonder ontrust te worden, beter in 
Raat zyn zal, gelyk nog dagelyks ih de hopelooste ges 
gäilen gezien wordt , de ziekte fomtyds te overwinnen 
en * lydend dier te redden, " | 
` Als het Dier de Ziekte fchynt overwonten te hebben, 
doch de zwakheid zo groot is, dat de natuur kragten ont- 
. breeken om een ‘volmaakte herftelling te bevorderen , en . 
het beest nog gevaar loopt van te bezwyken; of van eeni- 
ge nog overige ziek-ftoffe op eenig edel deel te vallen , wora 
den verílerkegde middelen „ door onzen Sehryver, aodig 
U. 1V. DEEL. N. LETT. NO. Ó. S | gee 


\ 


d 


sgo P VINS 


rdeeld, De Bast van Peru en de bast wordert 

r toe aangepreezen, en etterdragten ook dan niet onnut 
gehouden. Alle Voorbereiding om de ziekte gemaklyker 
en minder gevaarlyk te maaken wordt verworpen, om dat 
het gevolg hier van de verwagting niet heeft beantwoord ; 
en dezelve niets anders fchynt te doen dan de dierlyke 
huishouding te ontftellen , den natuurlyken trek tot voed- 
zel te beneemen, het Dier te verzwakken, en van gezond 
ziek te maaken. i 
. De Schryver geeft hier op ook zyn gevoelen aangaande 
de Inenting, welke hy niet befchouwt als een voordeelig 
middel om Runderen te behouden; en de berekening van 
de Heeren CAMPER en MUNNIES , in hunnen Voer > 
vindt hy gebreklyk en niet wel opgemaakt , terwyl naar 
zyne rekening van 172 beesten, aan de natuur ovgrgelaa- 
ten zonder inenting, meer dan 45 het getal der ingeënten , 
zouden gebeterd zyn. De berekening moet men in het 
Werk zelf nazien. Ook is het leven der Runderbeesten te 
kort om het voordeel te geeven van de Inenting der Kin- 

erpokjes. Hier by voegt de Heer vıNx nog zyne twyfe. 
ling ef men wel ten vollen gerust kan zyn, dat beesten 
door Inenting ziek geweest en herfteld zynde , naderhand 
tegen de natuurlyke befmetting zullen beftand blyven, 
voornaamlyk alsze maar ligt ziek geweest zyn, om dat ’er 
voorbeelden van nieuwe befmetting en dood zyn geweest; 
zynde deeze Inenting ook hier in ongelyk aan die der Kin» 
derpokjes , waar in de ligtíte teekenen van ziekte voor al- 
toos tegen nieuwe befmetting beveiligen. 

Alle middelen dan vrugteloos bevonden zynde gaat de 
Schryver over tot het eenige , welk hy oordeelt ons van de 
Veepest te kunnen verlosfen ; het weeren en afhouden , 
gamelyk , der zieke beesten van het gezonde Vee. Te vore 
is reeds getoond , dat er geen andere befmetting is of oit 
geweest is, dan van het eene beest tot het ander, hier ia 
aan andere. befmetlyke ziekten gelyk. Uit eenen brief van 
HALLER 5 se Weinige dagen geleden , zegt de Heer vink, 
aan eenen zyner vrienden alhier gefchreeven , wordt dit 
volgende gevonden”. De in de Nederlanden beerfchende Vee. 
ziekte beeft zig by ons, God zy gedankt! federt baare groote 
doorbraak in ltalién , in °t jaar 1211, nooit geopenbaard; onze 
grenzen worden wel, door nalatigbeid van min zorgvuldige 
naburen, zeer dikwerf van de longziekte aangetast, dog wy 
zyn ook allen ten eer [Len daar tegen bezergzaam , om baar niet 
algemeen te laten worden, Wy [ellen geenzinis eenige boop in't 

E een 


^ 
* 














LESSEN OVER DE VEBZIBRTE. er 


bèn òf ander geneesmiddel, maar wy Nuiten bet befmette Dorp. 
of buurt op bet allernauwfle in, en als "er in eenen korten tya 
zes a zeven beesten flerven , zoo laten wy alle de overigen , 
gonder iets meer te doen , dooden, en wy verwonderen ons ; dat 
dit middel in Despotique Ryken niet nagevolgd wordt, °t welk 
even zo wel bet eenig Jle is als een nauw omgefloten cordon by 
de Pest. Dit was ook de raad van den Beroemden LANCI- 
sius, toen men de Ziekte in Ítalien begon te verneemen ; 
doch ze werdt verworpen ; tot groot nadeel der Ingezete- 
nen. Het eenige en groote middel is, alle befmet vee, zo 
dra en waar het. zich ontdekt , daddlyk te doen dooden; De 
Schryver voorziet wel; dat in ons Land zich verfcheide 
zwaarigheden van Huislieden hier tegen zullen opdoen ; 
waarom de Souverein hier noodzaaklyk zou moeten tuss 
fchenkoomen. Ook is het niet nodig , de beesten , die nog in 
het begin van de.ziekte zyn; te dooden en te bagraaven; 
de ondervinding heeft geleerd „dat het vleesch der zodani» 
gen, zonder hinder van menfchen, kan gegeeten worden ; 


de huiden en het vet kunnen ook verkogt worden. Doch 


men moet voornaamlyk het oog vestigen op het groote nut 
van op deeZe wyze van de Ziekte hevryd te zullen worden. 
Zo echter dit middel te bard mogt voorkoomen , geeft de 
Heer vink nog een ander in bedenking, om alle beesten, 
20 dra'er eenige teekenen van de Ziekte aan befpeurd wof- 
den, van de gezonde beesten af te neemen, naar eenige 
afgezonderde plaatfen, en in hier toe met voordagt opge 
rigte fchuuren ovet; te brengen, om in dezelven door kuns 
dige lieden opgepast en behandeld te worden, tot datzé 
van de Ziekte gebeterd of geftorven zyn. Waar by deeze 
oplettendheid moet in acht genomen worden, vari de ge- 
beterden niét aanftonds by ander Vee, de Ziekte nog niet 
gehad hebbende ,. te dryven , maar na verloop van eenigen 
tyd; waarom het ook niet kwadd zou zyn, hunne huiden 
terst met water en azyn gewasíchen te hebben ; om *t (met. 
gift, welk nog in het hair of op de huid verholen mogt zits 
ten, aftefpoeleén. dk : E 

: Wy hebben deeze Letfén met veel vermaak doorbladerd 3 
zy zyn met veele oplettendheid zamengefteld, en Zullem, 
twyfelen wy niet van onze Vaderlanders met genoegen eri 


D 


ant geleezen Worden. - 


S 2 l , Brief 





sys BRIEF AAN P. CAMPER, 





Brief san den Hoog-Geleerden Heere PETRUS CAMPER , Mee 
dicin. Anat. Chir. & Dot. Profesfor te Groningen. Bebel- 
zende eenige Proeven omtrent de [nentinge der befmestelyke 

. Vee-ziekte , genomen in de Vrybeid van Utrecht. Te Ur. 

. by G. T. en A. van Paddenburg, 1770. Gr, Logg, 21 
bladz yden, 


DEZ Proeven van Inentinge, met en zonder het gee» 
ven van geneesmiddelen , ongelukkig afgeloopen , 
kunnen niet ten voorbeelde of aanmoediging dienen. 
eachte Schryvers van deezen Brief toonen alleen hier me- 
hunne goede geneigdheid, en yverige pogingen, door 
hen aangewend, op hope van het gemeene welzyn, zo 't 
mogelyk ware, te bevorderen. Dezelve is onderteekend 
doot c. J- SCHUTT, E. J. RÖMER, Med, Doctoren en p. 
' VAN LANCKOM , G. GREEVE „ Chirurgyns. 





Brieven over Rusland, Gefcbreeven door den beroemden ALGA" 
. ROTTI. Te Harlingen, ter drukkerye van V. vander Plaats 
Junior 1770. Zn groot octavo 252 bladzyden, — — 


* 


E Heer Algarotti geeft hier , in de acht eerfte Be, `, ` 


ven, gefchreven aem Milord ngnvEv , Vice- Kance- 

lier van Engeland, een verflag van zyne Rusfifche of Pe- 
terburgícbe Reis, in "t jaer 1739. Het dagverhael zyner 
Scheepsreize van Engeland ,langs de kusten van Denemar- 
ken en Zweeden , door den Finlandíchen boezem , naer 
St. Petersburg; van daer weder te rug naer Dantzig; en 
voorts te land over Dresden , Leipzich en Berlyn nset 
Hamburg, om daer fcheep te gaen naer Engeland, is zeer 
beknopt ; hebbende de Autheur zich voorgefteld zynen 
Vriend over gewichtiger zaken te onderhouden, Hy maeckt 
en meer gewag van zyne reisgevallen , dan de natuur 

. der zake vordert; maer bevlytigt zich om Milord Hervey, 
een onderícheiden denkbeeld te gevèn van den Koophan- 
, del, de Scheepvaert, Inkomften en Krygsmagt van Rus- 
land. Op deze onderwerpen heeft hy, geduurende .zyne 
reis , zyne aendacht gevestigd , en by alle gunftige gelegen- 
heden een oplettend gebruik gemaekt van de kundigheden, 
die hy desaengaende kon verkrygen; waer van hy in deze 
Brieven een naeuwkeurig bericht geeft. Met dit oogmerk 
fchryvende, deelt hy Milord , op deszelfs verzoek , ook wel 


. by- 











ALGAROTTI BRIEVEN OVER RUSLAND. ^ 873 


byzonder mede een getrouw verflag van den oorlog, wel- 
ken de Rusíen in die dagen tegen de Turken voerden ; met 
melding van `t geen tot dezen Oorlog aenleiding had gege- : 
ven, en hoe die zedert het jaer 1735 was voortgezet ge- 


worden, tot dat dezelve, door bemiddeling van het Fran- 


fche Hof, in ’t jaer 1759 ten einde liep; grootlyksten voor- 
deele der Turken , daer "t in den beginne gefchapen ftond, 
als of die Oorlog den geheelen ondergang van het Otto- 
mannifche Kyk in Europa met zich zou flepen. —— De 
oplettenheid vanden Heer Algarotti op deze onderwerpen, 
en zyne nevensgaende aenmerkingen over de omftandig- 
heden en °t voorgevallene in die dagen , welken toonen dat 
hy gefchikt was voor den taek, dien hy op zich genomen 
had, maken: deze Brieven lezenswaerdig, voor ieder die, 
het zy uit nieuwsgierigheid of uit belang , lust heeft om 
den ftaet van 't Rusfi(che Ryk enigermate gegrond te ken- 
sen. En ze verdienen , in den tegenwoordigen tyd, te 
meerder aendacht , daer dat Keizerryk , zo fan wegens des- 
zelfs toeftand in 't algemeen, als uit hoofde van deszelfs 
onlusten met Turkye, veler oogen tot zich trekt; °t welk 
de lezing dezer Brieven in onze dagen te gevalliger maekt. 

By deze acht gemelde Brieven komen nog vier anderen, 


int jaer 1750 gefchreven, aen den Markgrave SCIPION 


MAFFE, te Verona, die, ten aenzien der behandelde ftoffe , 
zeer wel by de voorgaende voegen. Ze behelzen een ver- 
hael van etlyke merkwaerdigeden rakende den koophandel 
der Engelfchen op Perfie over Rusland’, mitsgaders de mise 
lukte ondernemingen der Engelfchen, en de gun(tige om- 
ftandigheden voor Rusland , met opzicht tot den Perfifchen 


handel. Dit géZIf onzen Autheur aenleiding om vervolgens 


ene naeuwkeurige befchryving van de Kaspifche Zee te ge- 
ven; en wyders byzonder ftaen te blyven , op ene herhaele 
de waerneming , volgens welke de oppervlakte der Kaspi- 


fche Zee ene geftadig toenemende verheffing heeft; waer _ 


van hy zich bedient ter ftavinge van "t gevoelen , dat het 
waterpas van den Oceaen allengs hooger klimt; welk ges 
voelen hy in zynen laetíten Brief nog nader tracht te beves- 
tigen; des deze laetíte brieven niet min aenmerkelyk zyn 
dan de voorigen. Zie hier het hoofdzaeklyke van ’s Mans 
berichten, rakende de Kaspifche Zee; waer omtrent hy , tia 
ene voorafgaende aenmerking over de thans verbeterde kune 

digheden deswegens , aldus vervolgt. mE 
s De Kaspifcbe Zee is in den eigenlyk(ten zin des woords 
cene Middellandíche Zee, en heeft geene de miníte uit- 
3 | wen- 


~ 


e^4 n ALGAROT7I 


wendige gemeenfchap met andere zeeën; ftrydig met het 
gevoelen der Ouden , welke dezelve, Herodotus en Ptolo- 
meus alleen uitgezonderd , voor eene Golf van den grooten 
Oceaan gehouden hebben. Zoude zy. egter geene ondere 
aardfche gemeenfchap hebben met de Perficbe Golf of met 
de Zwarte Zee ? Om op deeze vraag een voldoend antwoord 
te geeven, zoude men den Aardkloot moeten ontleeden (*), 
‚> Men befpeurt in deeze Zee noch eb noch vloed 5 trou: 
wens dit is ook onmogelyk , aangezien dezelve, gelyk wy 
aanftonds aanmerkten, geene gemeenfchap heeft met an- 
dere zeeën , en daar en boven zeer naauw is. Haare wate- 
ren zyn zout ,en van zulk eene groote diepte, dat dezelve 
op eenigen afitand van de oevers voor onpeilbaar gehouden 
3nogen worden. Voor ’t overige vertoonen zich hier niet 
meer die verfchrikkelyke zeegedrogten, welke deeze Zee 
eertyds zo beroemd maakten, noch die vervagrlyke klipr 
pen, welke in ftaat waren, om den aaníchauwer (chrik eg 

ontroering aan*te jaagen. | Po. 
. e, Van de maand May tot aan de maand September kan 
dezelve niet alleen veilig, maar zelfs met het uiterfte ver- 
maak bevaaren worden. De maanden Fyny, July en Aw 
gustus zyn de beste havens van de Kaspijcbe Zee, gelyk 
wel eer de doorlugtige SPINOLA aangaande onze Middel 
Jandíche Zee getuigde. Den meesten tyd waait hier een 
Weste Wind. De Ooste Winden zyn zeer zagt en gemaa 
tigd „en veroorzaaken zelfs in ‘et hart van den Winter zeeg 
aangenaam weder, Betreffende de Zuide en Noorde Wins 
den, die hunne kragten langs de gebeele uitgeftrektheid 
der Zee , in de lengte genomen (1) ,oeffenen , deeze waai: 
en zeer geweldig ; en de wateren voor zich heenen voort« 
dryvende , ftapelen zy dezelve dermaate op één , dat ze 
. meesttyds ter hoogte van drie of vier voeten, en fomtyds 
nog hooger klimmen. Zo dra de Wind wederom begint te 
bedaaren, krygen de wateren op nieuw hunne voorgaande 
effene en gladde oppervlakte: doch dit gefchiedt niet zon- 
der eene merkelyke beweeging ginds en herwaarts , en 
ee- 


(*) Zie 't geen we boven & 136—138 hier over medegedeeld 
hebben uit de Berichten over Afees ` 

(T) In de lengte genomen), dat is, Zuiden en Noorden; zynde 
het nu, hoewel zommigen voorheen de lengte dier Zee van "t Oosten, 
paar 't Westen gefteld hebben, bekend, gelyk onze Autheur fchryft, 
dat dezelye Zuid en Noordwaarts loopt, — 


l 


« 











BRIEVEN OVER RUSLAND. Uc 


tenen geweldigen ftroom ; welke laatfte egter veel onregel- 
maatiger en gevaarlyker is aan de kusten van Rusland , dan 
elders; het geen veroorzaakt wordt door den tegenttrydi- 
gen loop der rivieren de Gamba, de Yaick en de Wolga , 
welke zich aan deeze zyde der Kaspifcbe Zee in dezelve 
ontlasten. Trouwens dit is bykans het eenige gevaar , waar 
aan dezulken, die deeze Zee bevaaren , zyn blootgefteld , 
vooronderfteld zynde namelyk, dat zy in de Zeevaartkun- 
de genoegzaam ervaaren zyn, De Rusfen , welke deeze 
gewesten bewoonen , kunnen tot nog toe niet hooger , dan 
als nieuwelingen in deeze kunst aangemerkt worden; en ` 
het is U bekend , Myn Heer , dat de Perfsaanen nimmer 
-onder de geoeffende zeelieden konden gefteld worden. 
wn Aan de Kaspijche Zee liggen zeer weinige havenfteden, 
Aan den Noordkant werden er volftrekt geene gevonden, : 
behalven Astrakan, omtrent twintig mylen van den mond 
der rivier de Wolga geleegen. De oostelyke kust eindigt 
overal met fteilten en is meerendeels met klippen als bë- 
zaaid , welke den toegang tot dezelve onmogelyk maaken. 
Evenwel ontmoet men nog aan deezen kant eene kleine 
Golf , bekend onder den naam van de Baai van Alexander , 
een naam in het Oosten niet minder bekend en beroemd , 
dan die van Cæfar in Frankryk; en dan nog, behalven de 
reedsgenoemde, de Basi van Baikan , welke te regt de fchuil- 
plaats der Turkomannifcbe zeeroovers mag genoemd wore 
den. Op een uithoek aan den zuidkant levert Astrabad , 
gelegen inde mond van de rivier de Korgan eene foort van 
zeehaven uit. 1n de Provincie Manzanderan kunnen de 
fcheepen voor de fteden Alemmarood en Farabad ankergrond 
vinden. Eindelyk moeten by de reedsgenoemde nog ge- 
voegd worden de fteden Langarood en Enzellea in de Pro- 
vincie Gbilan , als die van tamelyk goede reeën voore 
zien zyn. : - . 
ə» Onder de fteden van de Provincie Sebirvan , aan den 
westelyken oever der Zee gelegen „is de ftad Bakow , onder 
welken naam de Kaspi/cbe Zee by de Turken alleen bekend 
is , de beste, om niet te zeggen , de eenige havenftad. Door 
dien de haven van deeze (tad alzo weinig bloot legt voor 
het geweld det winden als voor de woede der baaren, zo- 
behoeven de fcheepen , om in dezelve in veiligheid te kuns 
nen leggen, van ankers noch touwen gebruik te ‘maaken. 
In voorgaande tyden wierdtte Bakoween zeer fterken han- 
del. gedreeven in ongewerkte zyde uit Ghilan; en deeze 
{tad is heden ten dage nog bergemd van wegen den grooten 
, , 4 toe. 


276 ~ CALONROTTS ` e 


toevloed: van' klipzout , falpeter-en faffraan , welke aldaar 
gefcheept en vervolgens naar eldera verzonden wordt, 
„Niezabad heeft insgelyks cene tamelyk goede ree, - 

» Derkest , fomtyds genoemd de yzeren Deue , of de 
Deur van de Kaupijche Zee, grehst zeer naa aan de bergen 
van D^gbistan, Deeze ftad, volgens het een verhaal 
gebouwd door Alexander de Groote, wierdt in het begin 
der Perfi/cbe beroerten door den Czaar veroverd : eene over 
winning, welke van dien Vorst zo gewigtig wierdt geoet. 
deeld, dat hy dagt, dat hem deswegen de gewoone eer- 
bewyzen van een plegtige en ftastelyke zegepraal zouden 
„worden aangedaan. En niet tegenftaande Nadir vervolgens. 
in den jaare 1742 deeze ftad voor eene vrye havenftad ver, ` 
klaarde , dezelve zal egter altyd zyn en blyven Beie male- 

Carinis , eene onveilige fcheepsreede. Het overige ge- 
deelte der zeekust , van Derbens tct aan Astrabad , is door 
gaands eerder laag dan hoog, en voor bet meerder gedeelte 
zeer vogtig en moerssfig ; invoegen , dat de lugt boven 
het zelve geduurende de eene helft van °t jaar dik en ne- 
selagtig is. 

` wn Kaspifche Zee legt tusfchen de zeven en dertig en 
zeven en veertig graaden Noorder Breedte; waar uit volgt, 
dat dezelve ten naasten by even lang: is, als de oostzee. 
Haare grootíle wydte is omtrent twee honderd mylen; en 
op de hoogte van Bakew,alwaar zy allernaauwst is, zal zy 
niet veel boven de honderd mylen wyd zyn. De hooge ber 
gen, welke ten Westen en ten Zuiden leggen , verftrekken 
den Zeelieden tot bakens. De Demean , in hoogte niet on- 

elyk aan den Araratb , op welken naar het voorgeeven der 

erfiaanen , de Arke na den zundvloed rustte , verheft m 
kruin boven alle de andere bergen. Het gebeurt ook 
wils , dat de berg Araratb (*) by helder weder van de 
Kaspifcbe Zee kan gezien worden. Niet verre van Saken 
Jegt een zeer zonderlinge berg; waunêer dezelve door de 
Zon befcheenen wordt, zoude iemand deezen berg , ter 
oorzaake der groote menigte van Muscavisch glas , waar 
mede dezelve bedekt is, veelligt voor een Diamanten berg 
kunnen aanzien. - TE 

; Het waterpas der Oppervlakte van dit wyd uitgeftrek- 
te Meir, [om ‘er dit uit hoofde van °t opgemelde nog by te 
voegen; ] wordt bykans alle dagen hooger door de groote 

me» 


a") » Deberg Argratb legt ruim zeventig mylen van de Kaspifcbe 
Ab | . 











BRIEVEN, OKER. RUSLAND. Loi 


míenigte zand en flyk , het welk de groote rivieren”, die 
. zich in het zelve, ontlasten , in haaren loop met zich voes 
ren. Sommigen hebben waargenomen , dat op-eene zekere 
plaats niet verre van Astracan tegenwoordig twaalf voeten 
water zyn „alwaar in den jaare 1792 nietmeer dan zes voe- 
ten waren. De waarneemingen der Perfiaanen temmen ten 
deezen aanziene met die der Rus/en vólmaakt overeen. Na- 
by Lamgared heeft de Zee , federt het begin der tegen- 
woordige Eeuwe, zo veel veld gewonnen, dat verïcheide- 
ne hutten , welke te dier tyd langs derzelver oevers 
bouwd waren, thans door het zeewater ten eenemaale be- 
dekt worden; en de Baai van Astrabad , welke in voorgaan 
de tyden een mensch konde doorwaaden, ` E 
niet minder dan tien voeten diep. Het 
plaats in eene Enge » tusfchen Deveris: 
geleegen in de Golf van Balkan; en een 
aan welke, nog niet zeer vegle jaaren g 
koopmasfchappen uit de fcheepen plegu 
den , flaat heden ten dage geheel onder water. 

»» Ondertusfchen behoeft niemand zich te verwonderen 
dat het waterpas van de Kospifebe Zee in veel korter tyd 
hooger wordt, dan dat van andere zeeën. Want behalven 
dat dezelve geene uitwendige gemeenfchap heeft met eeni- 

andere zeeën, in welke zy baue wateren ontlast, en 
Elte dat haare uitgeftrektheid niet zeer groot is; zo 
behoort men daar en boven agt te geeven op de gefteldheid 
der rivieren , welke in dezelve uitwateren. Het is wel waar , 
dat de rivier. de Oxus , langs welke voormaals allerleie 
koopmanfchappen , uit de Noordelyke Indiën. komende , 
maar de Kaspifcbe Zee gevoerd, en van daar vervolgens langs 
den Cyrus naar. Europa gebragt wierden , door de Tartaaren 
wan haaren gewoonen loop afgeleid zynde , en in de zand- 
.gronden verdwynende , heden ten dage zich niet meer inde 
gemelde Zee ontlast; dit niet tegenftaande ontvangt zy e] 
ter binnen haare oevers de Kur , den Sambur , de Jamba , de 
Dach, en eindelyk , na eenen weg van zeven honderd my- 
len afgelegd te hebben , in welken hy „indien myn geheugen 
my niet bedriegt, van niet minder dan twee honderd kleine 
rivieren wordt begroet ,de Wolga , eene der aanmerkelykíte 
rivieren van Afia , veel grooter nog dan de Donau, de voore 
naamfte riviër van Europa, en die op de Waerelkaarten in 
denzelfden rang geplaatst wordt met den Nl, de rivier 

Amázoonen , en de rivier de la Plata. 


$5 Ver- 


Zë Je Ae ONZEN D 





7 x 
Verzameling van Mengelfcbriften , door den Heere j. A. Gren, 
M. D. Schryver vanden Artz of Geneesheer. Uit bet Hoogduitsch 
vertaald , en met eenige Aanmerkingen vermeerderd. Vyfde eg 
Jaarfte Deel. Te Amfi. by P. Conradi, in gr. o8sva 303 bladze 
Bebalven de algemeene Bladwyzer; . 


An de vier voorgaende Deelen dee 
gelfchriften „hebben wy , ten behe 
gedaen (*). Het Vierde Deel bevatie 
van de Twee en. twintig , behelzende A 
gen van de inwendige gefleldbeid der , 
van de oorzaaken der Aardbeevingen, 
dere Vertoogen vergezeld, komen in di 
volgende Opfchriften. (XV) Dar de i 
Onderaardfchbe Gemeenfsbap met elka. 
Beeld van de mogelyke Oorzaaken der , 
de Natuur, de Qorzaaken en- Voortpl 
welke met uitbarflingen van Vuur verl 
duitgeflrekte Aardbevingen , zonde n . 
Ir diepe geweldige Onderzeefche Ontfleekingen ontflaan. (XIX) 
Hoe de Opwelling der Zee en de Veranderingen: in de overige War 
zeren der Aarde van de Ontfleckingen veroorzaakt morden, (XX) 
Van de Werkingen der Aardbevingen „in den Dempkrisg en Wetrs- 
gefleldbeden. (XXV) Dat de Aardbevingen aan den invloed der, 
Hemelfche Lichaamen anderworpen zyn „desgelyks van baar invloed 
op de Dieren „en vande Middelen am dezeloe voor te komen. (XXII) 
Dagregister van de Aardbevingen in bet Jaar 1755. (1) Ge- 
dagten over de Werkingen der Comeeten op de Aarde. (II) Ge- 
dagten over den warmen Winter van bet aar 1756. qu 
Brief, aan Mejuffrouw B. F. C. B. over de Paar! Pisfery.. CIN) 
Eenige Hulpmiddelen tegen verfcbeide Infeten, (V) By een ver. 
zamelde Merkwaardigbeden wegens bet Koper. (VI) Nuttige Mid: 
delen, boe men Tzer tegen den Roest zal bewaaren, Met 
dit Deel wordt deeze Verzameling van Mengelfebrifien befloo- 
ten, en "t gaet vergezeld van eenen Algemeenen Bladwyzer Gelyk 
wy telkens "t een of ander, ter proeve, uit de voorgaende Deelen, 
opdischten , zullen wy ook , uit het geen thans voor ons openligt, iets 
neemen. Ter veranderinge kiezen wy uit het Vertoog, "t welk tot 
opfchrift voert. Eenige Hulpmiddelen tegen verfcheide InfeBen, 
% geen de Heer UNZER , tegen de Oarwormen en Boom/uizen aen de 
hand geeft. Van de Oorwormen handelende laet hy, op zynen be- 
valligen trant, zich dus hooren, . 
- s De natuurlyke Drift moet de Netten zyn, waar mede wy de 
` PN 


(9) Zie van’ Ivde Deel Ne Vd, Lesteroef. WI Deel, 1 Stuk, bladz, 313, 


H E 








MENGEESCHRIF TEN, 279 


Jufeden wangen ; want die middel is zo onbedrieglyk , dat de Infe@eri 
&elfs geen beter zouden kunnen uitvinden, om de Menfchen, hunne 
Tyrannige Beheerfchers, uit te roeijen, zo het onder hen mogelyk 
was , dit Voorftel elkander mede te deelen, Even zodanig als de 
Mensch in’t opvolgen van zyne vermaaklykheden zyn Dood vind, 
zo vinden ook de Mieren denzelven aan een met Honig beftreeken 
Glas, of san een Been ; de Motdiertjes aan de Terpentyn, de Vlie. 
gen aan vergifte Melk, err zo zullen ook de Oorwormen hun dood 
vinden. Men beboeft flegts agt te geven , wat deze Dieren beminnen, 
en waar ze zig het menigvuldigst verzamelen ; men rigte als dan, om 
zo te fpreeken, een Lustpaleis voor hen op , daar zy zig in vermaa. 
ken kunnen, dan zullen zy, niet anders dan de Dronkaarts en Wyn- 
zuipers , in de Herbergen en Kroegen , by menigte , derwaards komen ; 
en dan heeft men ze volkomen in zyn magt. De Dieren weeten de 
konst niet, van hunne natuurlyke geneigdheden te verbergen , wyl zy 
Bist ,gelyk wy Menfchen, rede hebben om er zig over te fchaamen, 
Hier door nu befpaaren zy ons de moeijelyke list, welke’ veele Huis. 
gezinnen zig geeven , wanneer zy de Iníecten of het Ongedierte regt 
meestertyk willen verdryven. Men zou deze Konst in de Huishou- 


ding zéer kunnen verligten, wanneer men "er zig meer op toeleide, ` 
om de Natupr der Infecten te leeren kennen, of ten minften op der- : 


zelver verrigtingen een weinig oplettende te zyn. Een Oorworm is 
een Vriend van zulke plastfen, die vogtig en overdekt zyn. Men 
zal denzelven niet ligt op drooge ‚nog op een vrye en voor de lucht 
blootgeftelde plaats vinden. Vermaedelyk ontftaat zulks hier uit, wył 
dezelve op vagtige plaatfen meer voedzel vind , en wyl hy op bedekte 
plaatfen in zekerheid gelooft te zyn, Deze plaatfen moeten niet glad , 
maar gaatagtig zyn, wyl zulks voor die Dieren tot meer gemak ver- 
ftrekt, en hun verblyf des te aangenaamer maakt, Dewyl een hon- 
gerige Oorworm zyn eigen lichaam opvreet , zo kan men ligtelyk 
denken, dat hy ook andere Infecten vervolgen zal, en misfchien is 
dit de oorzaak , waarom hy op vogtige en gaatagtige platten kruipt , 
wyl hy aldaar beftendig andere kleine Infe&en vind, die zyn honger 


ftillen moeten. Niets kan hun derhalven een bekwaamer verblyf gee- ` 


ven , dan een vogtig {tuk verrot en week hout, dat men met een grove 
patte lap bedekt, op dat het de vogtigheid des te langer behoude , 
en de Gast, die in deze wooning genodigd word, voedzel en huis- 


vesting daar in vinden moge, wyl het hem zo behaagt. Deze zyn ` 


de beste Valftrikken voor de Oorwormen , en men kan myne onder- 
vinding des te meer betrouwen, en geloven, wanneer men flegts de 
oude en vervuilde venfters na een regen opent, of de reeten in oud 
vogtig hout laat uitveegen, alwaar men dan buiten twyfel een verza- 
meling van Oorwormen zal vinden, vermits dezelve zig wyd en zyd 
rondom zulk een plaats vervoegen. De geene, derhalven , die in 


een Tuin van deze Dieren geplaagd word , kan ze zeer fchielyk , zo niet- 


E, droeg uitroeijen ten minften merkelyk doen verminderen, zo hy, 


droog weert, en op den heeten middag, als deze Dieren gewoon-, 


lyk 


s8o L A UNZER 


lyk naarde vogtigheid en koeke zoeker , een ukgelioldituk" verrod. 

bout , met een weinig water befproeid, en met een grove vogtige lap 
bedekt zynde, op een gevoeglyke plaats in zyn Tuin nedetfegt, en 
dit van dag tot dag, of binnen twee dagen , zagtjes e in een 
vat met water , of elders plaatst, daar de fhelloopende Wórmen het 
niet ontvlugten kunnen. Men zal als dan over de groote menigte 
van Oorwormen verbaast ftaan ;die zig onder zulk een fap 
verzamelen , by aldien op die plaats, of daar omtrent, zulke Dieren 

evonden worden. Men heeft niet te vreezen , dat deze Dieren het 
hout niet zouden kunnen vinden. Het is naauwiyks te gelóóvën , hoe 
fchielyk zy zulks bemerken, en het (chent, als of zy daar toe een 
byzondere neiging óntvangen hebben. Intusfchen kan men, met des 
te beter gevolg, meer zulke Vallen of Valftrikken in een Tüin, en 
wel voornaamelyk naby die plaats, alwaar zy de meeste fchade ver- 
oorzaaken , nederleggen. Men moet zelfs verder nadenken , op wit 
wyze men die Dieren best zat kunnen vangen, op dat ik aan hu 
Dood niet alleen deel wil hebben ”, MM 


Van de Boomluizen ‚boe men dezelve gevoegiykst kan verdelgen. 


„ De Boomluizen vertoonen zig doorgaans onder tweederlei 
daante, en dewy! zy juist niet zeef merkelyk van elkander verickil- 
Jen, zo kan men ze bestin zwarte en groene foorten. verdeelen , want 
die een roode kleur hebben, vind men zelden anders dan alleen op 
de jonge fpruitjes van Wilgenboomen. ` Zy voeden zig beide van de 
tederfte en weekfte of zappigíte kleine Zaaden der Schilvrügten ; doch 
aan dit klein Gedierte befpeurt men ook een byzondere fmaak. Dat, 
wat de Zwarte Boomluizen beminnen , mogen de Groene niet genie- 
ten, daar integendeel de eerstgemelde by de fpyzen der Groenen ook 
geftrenge kostveragters zyn. Zo zyn, by voorbeeld , de Boonen een 
aangenaame fpyze voor de Zwarte Boomluizen, wier Planten zy be. 
derven , nadien zy aan de Uitfpruitzels zuigen. In tegendeel vind 
men op de Artichokken fomtyds zulk een menigte van die -Groene 
Gasten , dat men niet in ftaat is, de vrugten daar van te gebruiken. 
Zy zyn ook groote liefhebbers van Roofenftokken (Stokroozen mo- 
gelyk) en byzonderlyk hebben zy eene neiging of trek tot de Roozen, 
welke wek zo groot is, dat men, in eenen eigenlyken zin zeggen 
kan, dat zy dezelve van Liefde opvreeten. Dusdanig heeft elk de: 
zer Infe&en zyn eigen gewoone fpyze en byzondere fmaak. Deze 
Liefde is duurzaam, en in de verkiezing niet Zeer onbeftendig , welk 
men in 't algemeen den Infe&en tot roem na geven moet , nadien by- 
kans elk zynen plant bemint, welke hy eet, zonder zich veel om an= 
dere te bekreunen. Intusfchen wie kan altoos een Del opkomende 
begeerte , een buitengewoone appetyt, of een hard ríoodlot dwingen , 
` welk fomtyds flegts zulk een geringe voorraad van fpyze aanbied „die 
veragt zoude worden zo er iets beters voorhanden was. Men kan ei- 
genlyk niet zeggen, welke van deze Oorzaaken de Zwarte en Groene- 
. ' Boom- 


^ 














MENGELSCHRÍFTEN, sss 


Boomluizen fomtyds op Eén Pfant te zamen brengt , 26 veel echter is 
zeker , dat zy dikwils met vereenigde kragten aan den ondergahg van 
éen Rente arbeiden, en in hun voorneemen niet ongelukkig zyn, 


welk daar in beftaat, dat zy zig deor hun ondergang, met hun Bloei. _ 


fel geneeren. Doch by dit Gewas , fchynen de Groene maar vreemde 
en origenodigde Gasten te zyn , daar integendeel de Zwarten zo veel 
nadeel daar aan doen, dat mén niet andérs geloven kan dan dat zy 
deze Planten voor hun eigendom moeten aanzien. ^ -+ 

` aa Deeze Dieren ontílaan op eene tot nog toe onb&kende were, 
Men weet echter, dat zy zig veranderen , en in allerlei Gedaanten in 
de groote Waereld te voorfchyn komen. Aan de Boomen, en gelyk 
de Heer Dr. HENNING in de Bres/aufcbe Naturgefcbichten aange- 
merkt heeft, inzonderheid aan Pruimboomen, wanneer zy gebloeid 
hebben, ontftaan heldere droppels , welke zoet finasken, en glibberig 
en vetagdg op het gevoel zyn, en Meel of Honigdauw genoemd 
worden. Uit deze droppels komen de Boomluizen voort, maar de 
wyze, op welke zy ontítsan, word zeer verfchillende verhaald. De 
Heer Dr. HENNING heeft aangemerkt, dat die Droppels zeer fchielyk 
donker worden en een witten huid verkrygen, die eindelyk donker 
bruin. word. Zy lokken wegens hun zoeten fmaak de Wormen en 
Mieren tot zig, en veroorzaaken daar door byna even zo veel fchade, 


dat zy van deze Vyanden verteerd worden, als wanneer zy tot hun: 


beftaanlykheid komen, Inwendig zyn deze droppelen Meelagtig , en 
men heeft. door ver zen ontdekt , dat Meel uit een menigte van 
oneindige kléine Eieren beftaat. In de maanden Fuly en Augustus 
beet de Heer HENNING in eenige van deze bruine hullen of bekleed- 
zels een kleine levendige Tor gevonden, die op 't laatst in een gé- 
vleugeld Infect verandert is. Wat verder met dezelve gebeurt is, en 
hoe dezelve tot een Tor is geworden, als mede wat voedzel dezelve 
gebruikt, is ens onbekend. De andere Droppels, waar in geen Tor 
geweest is, zyn allengskens verdroogd , en uit de eijeren is niets ge- 
worden. Anderen houden den Honigdauw alleenlyk voor een natuur- 
Iyk uitwerpzel van zeker Ongedierte , welke aan het onderfte gedeelte 
van een blad hangt, en zig van deszelfs fap voedt. De Profesfor 
RANOW verzekert-die, in zyne Merkwaardigbeden der Natuur, en 
ftelt de volgende Proefneeming tot een bewys voor. Men houde éd 
Ruk papier onder een blad van een boom, waar aan veele van zulke 


Tore gevoaden worden, dan Zal binnen korten tyd een menigte 


fw daar op: vallen, welke aan de Honigdguw op'de bladen 
volkoinéh gelyk is. Deze Wormen hebben zes Pooten, een Snavel, 
en tweé Hoorens; kun Buik is dik en langwerpig rond, zy hebben 
drie Staarten en komen in grootte met de Honde-Vlooijen overeen , 
alhoewel ‘er ook Reuzen onder hen te vinden zyn, die wel driemaal 


groóter zyn. Hunne veranderingen zyn meenigerlei. Midden in het 


Voorjaat laaten zy zig het eerst vinden, en groeijen, in één Maand 


&eet gereit Kort daarna ziet men ze met Vleugels, en in hunne 
i voo- 


Di 


$292 ‚_« þh A. UNZER 


voorige Wooningen vind men de oude kleeren, welke zy afgelegd 
hebben, Het zyn wiste huiden, waar onder de kleine Vleugels ver- 
borgen lagen, van welke zy zig op dien tyd bedienen, wanneer zy 
de pooten en hoorens verliezen, het welk gewoonlyk na de eerfte 
verandering geíchied. De Vleugeled ontwikkelen zig in een half uur y 
en worden, ze wel als de Kop, allengskens zwart. Het ligchaam 
verliest zyn dikte 3 en verkrygt een bruine kleur; en dus ontftaat een 
Infe& , welke, zonder te vooren een Popjes gedaante noodig gehad 
te hebben, van het loopen teritond begint te vliegen. Haar bekleed- 
zel is niet ongelyk aan dat, waar in de Kikvorfchen ingefloten zyr; 
wanneer zy nog Dikkoppen (7etards) genoemd worden , en niet voort 
huppelen kunnen. Des Winters kruipen de Boomluizen in gaten - 
waar uit zy, in 't Voorjaar, weder te voorfchyn komen, om hunne 
Eieren te leggen. Zy zyn voor de Mieren een heerlyke fpyze , en 
` men zal derhalve in dit gewest, alwaar een menigte Boomluizen is, 
ook beítendig gen troep Mieren aantreffen, die na. dezelve zo vlytig 
opklimmen, als of het hen, op het fterkfte, aanbevolen was. Mis- 
fchien fchryft men meenig een fchade , welke de Boomluizen alleen 
doen, op rekening van de onfchuldige Mieren, welke ons van deze 
vyanden zoeken te bevryden. Doch men kan hen de verdelging vam 
dit Ongedierte , ia waarheid , niet zekerder „dan den Bok in den Tum 
toebetrouwen , en het zal derhalve noodig zyn, van naar beter hulp- 
middelen om te zien, — — | 

am Op dat de Artzeny niet te laat bereid worde, zo moet men hee 
kwaad terftond in den beginne tragten te ftuiten, Men moet ten dien 
einde zeer vlytig naar de gewasfen zien , en de hongerige menig- 
te zoeken te dwarsboomen. Zulks nu kan het gevoeglykst gefchie- 
den, wanneer men dezelve alle op eegmaal dood drukt, of met een 
Veer op een papier affchud , om ze met weinig moeite, alle dood te 
trappen. Een nat ftuk Linnen, welk mer op een bord naby de Plant 
legt, waar op de Luizen geweon zyn te weiden, trekt dezelve door 
zyn vogtigheid naar zig, en werd voor hen tot een nieuw zwaarte 
punt, naar het welk geen een durft naderen, zonder daar aan vast 
te blyven, zo dat men dus de Boomluizen-jagt zeer natuurkundig 
kan inrigten. Fyn Roet, of geheel fyn geftampte Tabak, op die 
aangeftookene plaats geftrooid , dood of verjaagt ten minften die 
gering geacht Gedierte. Doch het beste is, wanneer men een (ek 
Kookzel van eenige of alle de volgende Kruiden , op die by eer 
gekropen diertjes uitfchud, by voorbeeld , Wormkruid , Tabak , witte 
Nieswortel , Coldquint , Loog, enz. Hier van kan men neemen „ 
wat het eerst by der hand is , of men bediene zig ook , volgens 
den raad van PALLADIUs , van het Sap van Bilfenkruid (byoscyamus) 
met fcherpe Azyn vermengd ; of volgens de meening van FERRARIUS „ 
van Steen - Olie; of ook wanneer men liever een oud Leermeester, 
zo als PLINIUS: is , volgen wil , dan fteekt men GALBANUM aan, et 
vervolge deze hardnekkige en fchadelyke menigte Ongedierte met 
Vuur en Rook. ` t ` 

„ Wil 











MENGERSCHRIFTEN, ga 


"de Wil men Zig lnzonderheid op den zaaityd wel wapenen , op dar 
men niet vdn deze Luizen , nog ook van andere Infecten iets te 
vreezen hebbe; dan neeme men Roet.Asch en Duivenmest, van elk 
even veel, vermeng het te zaamen, en ftamp het fyn, Hier mede 
beftrooit men de Aarde , zo dra dezelve bezaaid is , en herhaal dit Zo — 
dikwils, als de Wind, Regen, of het begieten de eerfte Stof ver 
dreeven heeft, De ondervinding heeft geleerd, dat niets beter is, 
om de kleine Raapen en de jonge Kool te onderhouden, welke an- 
derzins, inzonderheid van de kleine zwarte Diertjes zeer befchadigd 
worden, die met een geweldigen {prong ontvlagten , wanneer de 
Tuinier dezelve voorneemens is, te dooden. Zy kunnen nog de bol- 
ipid der Aarde, nog de Reuk en Smaak verdraagen , die deze Stof 
veroorzaakt, en verkiezen alzo by tyds andere Wooningen. Wyl de 
"Tuiniers of houders van Tuinen meer-dan alle andere Geleerden , daar . 
aan gelegen is om een geheel groote meenigte Infecten , op een keer, 
te leeren uitroeijen , zo zullen , van tyd tot tyd , de uitgezogtíte 
vergiften tegen alle foorten van Dieren, die onze Tuinlust ftooren , 
Patriottisch medegedeeld worden. Want wy , als de verftandigfte 
Schepzelen op Aarde „wy zyn het; die alle Gedierten konftig weeten 
4e dooden , die ons geen nut doen nog vermaaken, maar alleenlyk „ 
aan de drift en de bekwaamheid van andere, veel dommere deren: 
hebben wy het te danken; dat eenige ontftaan; die nut doen en ons 
vermagken". l ` 

* Een keuriger en vloeibaerder Vertaeling zou aen deeze Verzame. 
ling van Mengelfchriften gevoegd, en aen dezelve het behoorelyk 
` tooizel gegeeven hebben. € 





De Beedelende Edelmgn, of de Edelmoedige Bedelaar. Door bem 
zelven befchreeven. Met Platen. Te Amfi. by S. v. Esveldt 1770. 
Bebalven de Foorreden 328 bladz. in octavo. 


EN niet ongevallige vertelling van een zeldzamen zamenloop 
van omftandigheden , die , naer den aert van dusdanige Ge. 
fchriften, een gelukkigen uitflag hebben. Een jonge knaep, in zyne 
eerfte jeugd , onder Bedelaers opgevoed , doch een goed hart be- 
waerd hebbende , geraekt gelukkig in handen van een aenzienlyk 
Geldersch Heer, die hem als iemand van zyne Maegfchap opvoed, 
Na verloop van etlyke jaren ontdekt hy zyne Grootmoeder , met 
welke hy onder de Bedelaers had omgezworven 5; deze ontdekking 
openbaert wel dra °t geheim zyner geboorte; en toont langs welke 
wegen zyne Grootmoeder en Moeder, (wier lot diestyds onbekend 
was, ) tot den Bedelzak vervallen waren, en by gevolglyk in dien 
flaet was opgevoed ; daer hy anders op ene Adelyke afkomst mogt 
roemen, Dit geeft hem aenleiding tot ene reis na Genua, na zyn 


Overoudoom, van 's-Grootmoeders zyde , en verdere Familie vau 
, ` de 


88 DE BEEDULENDE EDELMAN: 


de andere zyde aldaer woonachtig, die daer ter plaetfe nog 1h groot 
menzien was. Alles flaegt naer wensch ; alleen de Familie, onzeker 
aengsende 's Moeders lot , kan zich niet wyder met hem intaten, 
Maer ziet, op de te rug reize met dien Overoudoom, ontdekt hy 
Vader en Moeder; en verftaet dat zyne Moeder, eertyds doar 
haer Cemael fehandiyk verlaten, tot den Bedelzak vervallen , door 
een gunftigen zamenloop toevallig hem aengetroffen heeft, en op zyu 
inkeer weder gelukkig met hem vereenigd is. Dit alles geeft een 
gewenschten keer , en °t verhael loopt af met melding van den geluk- 
ftset de "er op volgde. — De verfchillende lotgevallen der Hoofd. 
perfoouaedjen , vermengd met die der nevensgaenden , geeft ene ver- 
fcheidenheid ; en derzelver fchikking verleent ene gevalligheid , aan 
` dit verhael ; die 't zelve in een verloopen uur met genoegen doet 
doorbladeren. Te meer , daer 'er niets in voorkomt dat de goede 
geden kwetst ; alles in tegendeel ingericht is, om de haetlyke gevol 
gen van Ondeugd en Onvoorzichtigheid ten levendigíte af te malen ; 
en boven al te doen opmerken , dat ene zuivere en ftandvastige 
deugd , gelyk in alle omftandigheden , zo ook wel byzonder in dreigen- 
de of drukkende rampen, niet te fterk aengeprezen kan worden; het 
awelk de Opfteller betuigt zyn hoofddoelwit in °t befchryven van de- 
Zen levensloop geweest te zyn. 





Gefcbiedenis van een Neger. Te Utrecht , by S. de Waal , 148 
bladsyden in oQavo. | 


En Zedekundige Roman, die ons de lotgevallen eens Negers, 
op zyne reis met zynen Heer en deszelfs Huisgezin uit Suri- 
name na Holland , niet ongevallig verhaelt ; met melding van zyn 
wedervaren te Amfterdam, en Huwelyk aldaer met de Dochter zyns 
Heren ; na dat hy op de reis, aen een onbekend Eiland geland, en 
aldaer in den Christelyken Godsdienst onderwezen: zynde , den 
Christelyken Godsdienst reeds omhelsd had. Dit verhael ís door- 
mengd met bedenkingen over den Godsdienst en de Zeden der Chris- 
tenen, die gemeenlyk vry gegrond zyn, en redelyk wel ter fnede te 
pas gebragt worden, - 





NARICHT. 


E nieuwsgierigheid van den Heer n. n. te P... .... gaet wat te 

' ver, om Ze te voldoen 3 alleen kunnen wy hem verzekeren , dat 
alle zyne bygebragte gisfingen misgisfingen zya. Voor 't overige 
willen we hem by deze gelegenheid wel melden , dat hy ’t bedoelde 
Gefchrift met ftichting kan lezen ; maer hoe *t hem in de gedachten 
kome, om deszelfs Orthodoxie in twyfel te trekken, of daer naer te 
vragen , vatten wy niet; nademael 't uitgegeven is, volgens Recken 
ordeninge, met Clasficale Approbatie. 











NIEUWE 
VADERLANDSCHE 
LETTER-OEFENINGEN. 





De Sléutel des Bybels, teri aenzien van dé rv Boeken vah 
MOSES. Door. wylen j. FR. osTERVALD. Herder en Leer- 
aàr der Gereformeerde Gemeente te Neufcbatel in Zwitfer: 
land. Uit bet Fransch vertasld. Te Harlem by Jj. Busch 
1770. In quarto en octavo. 


Eeft ooit een Christen - Leeraer ene zeer algemene 
achting behaeld, onder Christerien van verfclüllen- 
de denkwyzeri ,*t is boven al de beroemde Osteroald ; wiens 
Franfche of in "t -Nederduitscli vertaelde Schriften, méér 
dan enige andere Tlíeologifche Werken, in velerleie han- 
den zyn. *s Mans gématigdheid, klaetheid, bondigheid 
en ernst maken ook zyne Schriften zodanig een lot waet- 
dig; en uit dien hoofde is mede dit zyn Werk, ter nutte 
lezinge der Heilige Bladéren ingericht; niet minder dàn 
zyne andere Papieren , allen aen te pryzen: MEM 
Dit Werk , in den aenvang bepaeldlyk gefchikt ten 
‘dienst der Kerke van Neufchatel, is door zyn Eerwaer- 
den van tyd tot tyd befchaefd, en heeft ten laetíten zyn 
volle beflag gekregen, in ’t jaet 1744 , met ehe nieuwe 
Franfche üitgave van den Bybel te Neufchàtel i welke on- 
der 's Mans eigen overzicht voor hét licht gebragt is. Het. 
Zelve behelst een beknopt voorítél van den Znboud van ie~ 
der Hoofdftuk der Bybelfchriften , initsgáders ene korte 
aenwyzing van de voornaemfte Godsdienftige Bedenkingen, 
waer toe men inzonderheid, op "t lezen- vari ieder Hoofd- 
ftuk , gereedlyk opgeleid word, Daer by komen nog enige 
Oordeelkundige Verbeteringen van de gebruikelyke Franfche 
Overzetting der Gerefotmeerden / mitsgaders etlyke bes 
knopte Aëntekéningen op verfcheiden plaetíen, —— Men 
heet, reeds in de jaren i240 en 1744, uit ene vroegere 
ranfche uitgave’; den Nederduitfchen Lezer in onze fpraek 
medegedeeld ; het geen zyn Eerwaerde deswegens, met 
opzicht tot de Boeken des Nieuwen Testaments , diestyds 
in ^t licht gegeven häd: en thäns is °t oögmerk, het voor- 
geftelde, rage de Boeken des Ouden Testaments, ins- 
gelyks in onfE-tale over té brengen. Ter proeve hier van 
heeft men zich in dit Stük bepáelt; tot des Autheurs be- 
ré, DEEL. N. LETT. NO. 7. T dens 





286 Je F. OSTERVALD 


denkingen en ophelderingen ten aenzien der Vyf Boeken 
van Mofes : "t welk , indien 't de goedkeuring onzer Land- 
genooten mogte wegdragen , eerlang gevolgd (aer te wore 
den van een ander Stuk, dat de Historifche Boeken des Oye 
den Verbonds zal betreffen. Zie hier, tot een voorbeeld, 
't geen zyn Eerwaerde ons, met opzicht tot het eerfte 
Hoofdftuk van Genefis, onder 't oog brengt ; waer uit 
men enigzins over de wyze van uitvoering kan oordee- 
en. 
HET I. KAPITTEL. . 


Inhoud. 


Het Eerfle Hoofdftuk [van dit Boek] vervat in zich, de 
Scheppinge der Werelt. [| Namelyk:] I. Van de Stofe der We- 
reit, en van bet Eerjte Licht. vs. 1—3. M. Van bet Uite 
Jpanfel of de Lucht, vs. 6—3. UL Van de Zee en Aerde, 
met baere Gewasfen. vs. 9—13. IV. Van de Zon, Maen en 
Sterren. vs. 14—19. V. Pan de WVisfchen en Vogelen. 
vs. 20—23. Vl. Pan de Dieren en van den Mensch ; 
waer by komt, de Zegen over den Mensch, en de Goedkeuring: 
‘van alles. VS. 24—- 31." 


BEDENKINGEN.. 


wm Het eerfte Kapittel van cENEsis leert ons de Eerfte 
Waerheid van den Godsdienst; namelyk: Dat er een cop 
is , die den Hemel en de Aerde, en al) wat er in is, gefcha, 
pen heeft; dat Hy het is die aen alle de Schepzelen hun 
aert en hoedanigheden gaf; en dat de Werelt, door zynen 
Wil, in zoo verwonderlyk eene orde en geregeldheid be- 
ftaet , als wy "er allerwegen in befchouwen en gewaer 
worden. ” 

an 2. Maer boven al leeren wy uit dit Hoofdíluk, dat 
eop den Mensch naer zyn Beeld gemaekt , en hem de heere 
fchappy gegeven heeft over de andere fchepfelen; mitsga- 
ders eene geeftelyke en onfterffelyke Ziel, bequaem om 
haeren Schepper te kennen en lief te hebben. ” 

yj $. Uit aenmerkinge van dit beide, dat 'er een cop is, 
en wy zyne Schepzelen zyn ¿is het onze pligt , Gods Magt, 
Grootheit en Wysheit, in alle zyne werken uitblinkende „ 
te aenbidden; zyne Goedheit jegens ons te. roemen en te 
verheerlvken ; en Hem geduriglyk weéraen de dankzeggin- 
gen, liefde en gehoorzaemheit te geven, welke wy [dien 

4 > OUR: 














stutti bes bor, 283 


BIKSBRONG ALLER DINGEN, onzen Aenbiddelyken en Goes 


dén MAKER ,] zoo regtmatig verfchüldigd zyn. ". ^ > 
* De hier bykomende Ofbelderingén dan den H. Tett, wel 


ken men aeh *t einde van dit Stukje verZameld heeft, dat 


ook vervolgens in acht ftact genomen te worden; zo dat 
ien dezelven op" ee gefchikte wyze afzonderlyk konne 
houden, behelzen veel al ene melding vdn gelyklüidendé 
plaetfen , of ene vertaling, die in den zia na genoeg met 
onze gewoone Nederlandfehie Overzetting eenftemmig is; 
Uit dien hoofde zullen wy ons hier niet bepalen tot de- 
Opgave der Aentekeningen over dit eerfte Hoofdftuk 3 
maer dei Lezet nog een en ander ftäeltje, dat byzonde- 
fer aenmerking verdient, over enige plaetfen uit een det 
volgende Hoofdftukken , onder ’r oog brengen; … 

Gen. IV, vers 7 word door onzen geleerden Autheur 
fidus verrolkt.',, fidiei gj goed doedt , [zal bet] niet [wor: 
den] aengenomen? maer indien gy niet bet goede, |dat is het 
dúaede] doelt ; dé [ Graf der] Zonde legt aen de deur. Nu 

je begeertbhs betrekken zich tot u, én by zdl onder twe magt 

Geh, Het laethe lid -dezer uitfpraek betekent: Hy zal zich, 
toru keeren; ofte j^ nae u weken , onder u fcliuilen, ” In 
deze betekenis vefklaert hy ook de gelykluidende fpreeks 
Wyze, Gen. UL vs. 16, door hem insgelyks overgezet; 
A wwe begeertèris zullen zich betrekken tot uwen Man; And ` 

ers: Gy zult uw keeren tot, of gy zult " verfchuileu on- 
det uwen Man: Vergel. 1 Korinth. XIV. vs. 34 … ^." 

“IDe trotfche tae! vän Lamech Gen. IV. vs. 23 luid’; vol- 
gehs 's Mans vertaling in dezen Zin. ,, —— Ďrouwen van 
Lattecb , berftatt og em! boort miyn woord! Ik zal een 
än dooden, Indien 1^ Ter? gekwetst worda zelfs een Fong 
Mah (een Jongeling), indien ik met builen [van bém] geg, 
en ben. Anders kan. men het met de Griekfche Zeventi- 

en, en de Uatynfche Vulgata, dus verzetten: Jk beb ée 
Man doodgelagen het bem te wonden, enz. " H 

"Ten flot Zullen we "er nog één voorbeeld aen hechtén; 
Aat ons tevens ene bygevoegde ophelderendé aentekéning 
van den EerWaerden: Vertaeler aen de hand geeft. Gen. IX 
vers 9 en to. leest inen, naer deze Overzetting. ,, En 
wat my belangt, ziet! ik [lel myn Verbond vast mét u lie: 
den, e met uwen zade na u lieden. (Vergel. Jefaiah LIV. 

2 En met alle lebendig dier dut met u lis.) zog van de Vo- 

els als van de Hhisdieren, eri vun alle de Beesten der Aerde 

die] me? u [zyn, }] van alle die, welke uit dé Arke zyn gegaen, 
tot aen alle Beesten der Aride. [Als (tand "er: ,, van e de 

à 2 efla 


288 J. BUSCHMAN 


Beesten der ‘Aerde die met u zyn, dat is, van alle die Begs- 
ten der Aerde, welke, als tam en tot voed(elgeving of huis- 
dienst bequaem, vreedzaem en geleid, uit de Arke gingen, 
tot aen alie die van de Beesten der Aerde toe, welke wild „ 


naer de drift hunner onbetemde natuur, elk zyn's weegs 


gingen. " Op deze wys et men de reden voor de dubbele 
melding van Beesten der Aerde”) — 





S'ood/cbe Gefthiedenisfen ín en na de zeventig, Dagweken , 
voor/peld, Dan, 9: 24———927 a aangewezen door JACOBUS 
BUSCHMAN ‚rustend Predikant te Elburg, Twee Deelen, Te 
Campen, by Egidius Valkenier 1770. Bebalven bet Voor- 
werk 1018 bladzyden in groot octavo, ` | - 


| Sei ieder, die maer enigzins bedreven is, in de veeb. 


vuldige Uitlegfchriften der Joodfche Godfpraken , weet ; 
dat de Godfpraek Dan. IX. 24—97. aen zeer verfchillende. 
verklaringen onderhevig is ; zo zelfs , dat-het-den onbevoor- 
oordeelden oplettenden. moeilyk valle, ene bepaelde keuze 
te doen, om zich voor teen of ander gevoelen, deswa- 
gens voorgefteld , op een genoegzamen grond volftrekt te 
verklaren; en velen hier door afgefchrikt worden, van op. 
Zich zelven te ftaen, en hun eigen oordeel te volgen. In 
dit geval heeft ook de Eerwaerde Buschmgn, zich zelven; 
een langen tyd bevonden 5. doch na veel blokkens heeft hy. 
*t eindelyk gewaegd , het tot dus ver betreden fpoor te ver- 
laten, en een bykans geheel nieuwen weg in te (laen; waer 
door hy den inhoud dier Godfprake op ene gansch andere 
wyze voordraegt, dan dezelve tot nog, -door onze Uitleg- 
gers verklaerd is geworden.  ——- Ziehier 's Mans overe 
zetting van den Grondtekst. E ` 
Vs. 24. Zeventig weken zyn bet beftemde over Uw Volk en’ 
over uwe beilige Stad, en om de overtreding gevangen te bou- 
den, en om de zonden toe te zegelen, en om de ongeregtigbeid 
te verzoenen, en om de oude geregtigbeid te doen komen , en om 
bet gezigt en den Propbees te verzegelen, en om de beiligbeid 
der beiligbeden te zalven. Vs. o5. Weet voorts ef verftaat van 
den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om tot op 
. Mesfsas , den Vorst, Teru/alem te bouwen, zyn zeven weken, 
en twee en zestig weken: de boven en beneden Stad zal we 
em gebouwd worden, ook in benauwdbeid der tyden , dog na 
die twee en zestig weken. Vs. 26. De Mesfias zal uitgeroeid 
nuorden, daarom zal bet voor bem niet zyn „maar bet Volk van 
| 5" 


9. a 











OVER DAN, IX, 24 —— 27. 289 


den Vorst, dien komenden, zal de Stad en bet ‘Heiligdom ver- 
derven , daarom zal deszelfs einde zyn in een overftromenden 
leed; als op bet einde des krygs zal zyn. bet vast beflotene der 
verwoestingen, Vs. o2. Voorts zal bet Verbond der Groten de 
ene week doen uitmunten: want bet Slagtoffer en bet Spys- 
offer zal bet midden ean die week een Sabbatb deen zyn : evens 
wel zal boven den vleugel der gruwelen de verwoester zyn, ja 
tot dat by voleindigt beeft: wyders zal bet beflatene druipen op 
bet woeste, : . 

Zyne op deze Overzetting gegronde verklaring dier God» 
{prake komt in *t hoofdzeeklyke hier op uit. 

De zeventig weken vs. 24, zyn zevendaegfche weken , 
makende te famen 490 dagen. Geduurende dat tydverloop 
zouden de Jooden, uit de Babylónifche gevangenisfe vere 
lost zynde, gewensehte zegeningen erlangen. Die zege- 
pingen , welken men aen te merken heeft, als betrekkelyk , 
niet tot de Kerk des Nieuwen Testamentes, maer tot het 
vieeschlyk Israël, tot Daniels Joodfche Tempelttad , wor- 
den hier tot een ‘zestal van Godlyke gunstbewyzen opge- 
teld 5 ze nemen enen aenvang met der fooden loslating 
door Koning Cyrus, Ezra I. 1——4, en loopen door tot 
op de herftelling van den plechtigen Offerdienst in Jerufa- 
Jem, Ezra Hl, 1—6. ` 

De aenvang van dit tydbeftek , en deszelfs nadere vere 
deeling word vs. 25, 26 en 27 voorgedragen. De zeventig 
zevendaegfche weken , of 490 dagen , beginnen met den 
uitgang des woords , ten tyde van Daniels gebed vs. 25, 
«welke bad in "t laetfte van Darius leeftyd, ongeveer vier 
“weken of 28 dagen voor deszelfs overlyden. Het tydbeftek 
zelve word verdeeld in drie kringen ‚naer drie hoofdzaken, 
„welken in derzelver tydverloop ftonden te gebeuren. De 
eerfte kring, van zeven weken, is bepaeld tot bet doen we- 
. derkeren , tot de vrylating der Jooden , om uit hunne bal- 
lingfchap weder te keeren naer hun Vaderland; en loopt 
‘af met den tyd toen Cyrus zyn voornemen openbaerde , om 
de Jooden te doen wederkeren ; omtrent 21 dagen na den 
dood van Darius , en dus 49 dagen na den uitgang des 
woords, De tweede kring , van twee en zestig weken , heeft 
ook betrekking tot. bet doen wederkeren, doch raekt voor- 
naemlyk bet bouwen van Ferufslem; dat na het afloopen vau 
dien tyd, geduurende welken het Volk wedergekeerd , en 
-de noodige toeftel tot het bouwen der Stad gemaekt is „een 
aenvang genomen heeft, ‘Betreffende dit bouwen nu word 
er voorípeld , dat men Jerufoem zou bouwen tot op Mesfias | 

3 en 








ge 2 Je BUBCHMAN- >. 


den Gert, dat is , dat het bouwen van Jerufalem., na dieu 
tydkring begonnen, by tusfchenpoozingen zou.duuren tot 
pp de komfte van den beloofden Mesfias, tot. op deszelfs 
geboorte; des hier mede de juiste tyd.van 'sHeilaunds ge- 
boorte aengeduid worde. Men.zou nag al fteeds , nu min 
dan meer, aen de volmaektíte opbouwing dier Stad.blyven 
werken , tot op den tyd der geboorte. van den Mesfjass 
doch dan zou dit werk wel dra voor altoos geftaekt we- 
zen; waer aen de Gefchiedenis volkomen beantwoord. Men 
heeft Jernfalem als ene Ryksílad. geftadig gebouwd ; wel 
byzonder heeft Koning Herodes de Groot ‘er zeer veel 
werks van gemaekt; doch na den daod van dien Vorst is 
ter gen die Stad niets noemenswaerdigs gewerkt; en korty 
ongeveer ene maend, voor deszelfs overlyden, is Jefus , 
als de langbeloofde Mesas , gebooren ; overeenftemmig 
met deze Godfpraek. | 
Het volgende gedeelte van °t asfte, mitsgaders het 26fte 
vers, heeft men aen te zien als ene tusfchenreden of aens 
hangzel. In 't eer(te word gefproken van het verdere bour 
wen van Jernfalem, niet in, maer gg die tweg eg zestig wee 
ken; en voorfpeld, dat de Stad na dien tyd, daér men °t 
werk in 't eerst maer ftukswyze had begonnen , in haer 
gantíchen omtrek herbouwd zou wordens;'t welk ook ver- 
volgens gefchied is , in onderfcheiden omftandigheden , 
niet alleen in dagen van voorfpoed, maer ook in benauwd- 
beid der tyden , als uit de Gefchiedbgeken bekend is. Ene 
tweede byzondegrheid, in % 26fte vers voorfpeld „ftrekt ter 
. .voorkominge van een valsch denkbeeld, als of Jerufalem, 
dat gebouwd zou worden tot op Mesíjas , ene Ryksítad van 
Mesfias zoude zyn, om aldaer een beftendig aerdsch Ryk 
op terigten. Ver van daer! Mesfias zou in de kracht van 
zyn leven geweldig omgebragt worden, en derhalven die 
Stad, of dat bouwen van Jerufalem , zou niet voor bem Zyn, 
om aldaer een aerdíchen Scepter te voeren. Dit ftond men 
van achteren ten klaerfte te zien. Want het eigen Polk van 
gien komenden Vorst, de Joodfche Natie „het Volk van den 
Mesfias zelve, dat hem , als hunnen Vorst onderdanigheid 
veríchuldigd was, zou het verderf der Stad en des Heilige 
doms berokkenen, en hunne handelingen zouden een vol- 
ftrekten ondergang ten gevolge hebben. Jets, dat de latere 
Gefchiedenisfen onwraekbaer bevestigen ; dewyl gruwelyke 
Jooden, onder den naem van Zeloten bekend, het onheil 
van den Joodfchen Staet bewerkten ; waer op gevolgd is, 
gen kryg tusíchen de Jooden en. Romeinen , welke geen 
223 s eins 











OVER DAN; IX. 044—27. 291 


einde nam voor dat, naer het Godlyk befluit ter ómkee. 
Tinge van Jerufalem, het verdervend Joodfche Volk door 
de Romeinen overwonnen was. | 

. Op deze tusíchenreden volgt eindelyk, in "t azfte Vers, 

ene voorfpelling rakende den derden ‘kring , of de zeventig= 
fle en laete weke, wanneer de beitigbeid der beiligbeden gee 
zalfd zou worden , volgens vs. o4. de laetstgenoemde wel- 
daed; wanneer de plechtige Offerdienst in Jerufalem here 
fteld ftond te worden. Dit vind men hier voorfpeld , met 
een aenhangzel, betzekkelyk tot latere gebeurtenisfen , by 
manier van tegenftelling , opzichtlyk tot de herftelling van 
den Godsdienst in die laetfte weke. De Godfpraek ‘geeft 


te kennen, dat de aenzienlykften der wedergekeerden uit * 


Babel in dien tyd ene overeenkomst zouden maken , die 
deze week zou doen uitmunten of voortreffelyker doen zyn. 
Deze laetíte week ftond de anderen te overtreffen in wene 
fchelykheden, door een onderling Verbond, het welk dan . 
ftand zou grypen ; met de herftellinge van den Offerdienst. 
Overeenkomftig hier mede leert men ook uit Ezra III, en 
Neh. VIII, dat ‘er diestyds zodanig een verdrag plaets ges 


had heeft, waer door de Offerdienst vernieuwd werd; °t . 


welk deze week voortreffelyker deed zyn dan de voorigens 
Dit gefchiedde op den eerften dag der zevende maend , 
welke inviel op den vierden dag, dat is, in ’t midden van 
die week; en op dien dag was het Feest des Geklanks , dat 
een Sabbatb, of dag der ruste was, Lev. XXIII. 24. Num. 
XXIX. En toen werden , voor de eerftemael , na de weder- 
keering uit Dabel, op den nieuwen Altaer gebragt de S/agte 
offers en Spysoffers, die het Feest vorderde; waer mede de 
zeventig weken of 490 dagen afliepen. Hier mede 
gaet ten flot nog gepaerd ene voorfpelling, aenduidende 
dat dien Offerdienst, dus plechtig vernieuwd , in later tyd. 
nogtans geheel de bodem zou ingeflagen worden : welk 
laetfte gedeelte dezer Godfprake , eenftemmig met de laetíte 
Joodfche Gefchiedenisfen , de zen zin heeft. De verwoester, 
de Romeinfche Heirmagt , zal zyn -boven den vleugel der 
gruwelen, de Joodíche Zeloten , "t wederfpannig Volk van 

orst Mesíias , ja tot dat by voleindigd beeft: de Romeinen» 
de overhand hebbende op de Jooden, zullen zich niet af- 
wenden , voor dat ze alles tot den grond toe verwoest 
hebben. En wyders zal bet beflotene druipen op bet woestes 
de Offerdienst zal onherftelbaer zyn : Gods befluit over den 
Tempel zal, volgens het verwoestingsvonnis , by aenhou- 
dendheid als druipen, over het verwoeste Heiligdom ; zo 

4 | | 








- 


20$ `- -Je BUSCHMAN 


dat alle menschlyke poogingen daer.tegen te leur gefteld 
zullen worden; des er nimmer een Altaer, Offerdienst of 
‚derde Tempel te Jerufalem weder te wachten zy. 

De Eerwaerde Buschman (telt dit zyn gevoelen met doors 
flaende blyken van Tael-en Oudheidkunde voor; en be- 
naerftigt Zich met zeer veel moeite, om alles by te bren- 
gen, en onderfcheidenlyk te ontvouwen , wat ter onder- 
fleuninge zyner gedachten deswegens kan ftrekken. Ten 
dien einde maekt hy in ’t eerfte Deel zeer veel werks van 
ene nauwkeurige opheldering der Gadfprake, en ene dui- 
 delyke verklaring van zyne denkbeelden over den zin, in. 
welken men dezelve zyns oordeels heeft te verftaen. Hier 
nevens voegt hy vervolgens in ’t tweede Deel ene reeks van 
Bylagen, zo ter nadere bevestiginge-als breeder ophelde- 
ringe van etlyke byzonderheden , op welken hy , in ’t eerfte 
Deel, niet wel zo breedvoerig kon blyven ftaen. En ein, 
delyk is hier mede verknocht ene Narede, welke een be- 
knopt uittrekfel van al het voorgeftelde behelst; waer in 
de Lezer het ganfche beloop van 's Mans gedachten over 
dit onderwerp gereedlyk kan nagaen; terwyl hem tevens 
van ftap tot ftap word aengewezen, waer ter plaetze hy 
de bewyzen voor ieder ftelling , in "jr Werk zelve , kan 
nafpeuren, dat in dezen van zeer veel nuttigheid is, en 
tot ene geregelde handleiding verftrekt. Men kan , dit 
Werk doorbladerende , niet nalaten "e Mans oplettenden 
arbeid te erkennen, fchoon men zyn gevoelen niet konne 
toeítemmens; en men heeft grond om te vermoeden, dat 
£omrmigen. zyner byzondere bedenkingen met graegte na- 
gegaen, ja zelfs goedgekeurd zullen worden, ook van de 
zodanigeh „ die zich in de hoofdzaek met hem niet konnen 
verenigen. —— Mogelyk was het gevoelen van zyn Eery 
waerden beter gefchikt om een algemener invloed te hebe 
ben; indien hy zich' min volftrekt bepaeld had, tot het 
denkbeeld van ’t geboertejaer van Vorst Mesfias, met het 
afloopen var 't bouwen aen Jerufalem, op het overlyden 
yan Herodes den Groot, Dit denkbeeld , dat niet ten bone 
digfte bewezen is, ftreelde onzen Autheur boven al; waer» 
om hy zich ook deswegens in zyne' Narede kortlyk aldus 
uitlaet. l 
| r Het hoofdzakelyke, waarom ik my bevlytigd heb de- 
ze voorfpellinge te ontvouwen, beftaat in de beweringe , 
'dat in dezelve bepaald zy het wanneer der komfte van den 

esfias, door een onlochenbare gebeurtenis, "CH 

E eM 














OVER DAN. IX, 24—27. £93 


fond van die Heilgeboorte geen jaar, ja weinige maanden 
kan doemontfchieten, zo dezelve wordt pagefpeurd. 

an De tydbaak der verfchyning van Mesfias beftaat daar 
in, dat aan Jerufalem zoude gebouwd worden tot op den 
Mesfias , dog langer niet y zo dat aan die Stad niet zoude 
gewerkt worden , na dat de Mesfias woninge onder de 
menfchen hadde genomen. Het woord Dan. 1X:25. luidt 
tog, om Jerufalem te bouwen tet op Mesfias, den Worst. 

, Het is een bewezen waarheid , dat Herodes , de eerfte 
joodíche Koning van dien naam, tot zeer kort voor zyn 
dood uan Jerufalem grotelyks heeft doen arbeiden , dog aan 
die Stad daar na geen wezenlyk getimmer gefchied , of tot 
beflag gekomen is. 

- », Jetas is geboren ruim een maand voor Herodes dood. 

» Jefus is derhalveh uit ene Vrouwe geworden in die 
zelve dagen , welke tot Mesfias komfte gezet zyn , weleng, 
dog duidelyk, door den mond epes Engels op Goddely- 

en last, 

‚ Uit deze taal van Gabriel: om Jerufalem te bouwen tot 
op Mesfias , den Worst, is te befluiten , dat Mesfias moeste 
komen by *t ftaken van *t bouwen aan Jerufalem , dat is in 
'títerfjaar van Herodes, ja kort voor °t overlyden dezes, 
die niet lang voor zyn dood daar mede nog bezig was. 

an Ook is uit die bewoording op te maken , dat op Jefus, 
den Zoon van Maria, deze Godfprake alleen toepasfelyk 
Zy: om dat in Herodes fterfjaar geen mensch by Joden,of 
Heidenen, geboren is, welke zig voor den Mesfias heeft 
uitgegeven , of daar van enige de minfte graveerzelen hadde. 

Voorts merkt hy by die gelegenheid nog aen, hoe velen 
hier ongegrond gedacht hebben om ene tydsbepaling van 
'tuitroolen var Vorst Mesfias, door dien ze geen onders 
fcheid maekten , tusfchen de dihgen, die in, en die na, de 
zeventig weken moesten gebeuren. Het ftaet by hem vast, 
» dat de Hemeling het laatíte bouwen aan Jerufalem gezet 
heeft tot een tydbake van Mesfias menschwording. Dat 
hy niet het ftipte jaar zyner uitroeijinge heeft voorgeduid , 
dog dat niet te min uit zyne taal af te leiden is, dat die 
uitroeijinge zoude zyn na het geëindigd bouwen aan Jerus 
falem, en voor de laatfte verwoesting van die Stad, Als 
mede dat ‘er ‚naar het verband der Godfprake ‚na de eerfte 
zeven , twee en zestig weken zouden komen , ten einde van 
welke laatfte het bouwen van Jerufalem zou beginnen; en 
na die twee en zestig weken zou het bouwen voortgezet 
Worden tot op Mesfias , den Vorts , welke geboren zynde ver- 

| T 3 ) »» Vol: 


KN 


294 Lk BUSCHMAN 


volgens zoude worden uitgeroeid, waar na de Stad en bei 
Heiligdom zoude verdorven worden, en bet einde des Jood- 
fchen Volks zoude zyn in den overftromenden vloed der Room, 
fche magt enz.” | 
Dit denkbeeld ondertusíchen, dat 's Heilands geboorte. - 
tyd hier zo bepaaldelyk aengeftipt word, fteunt alleen op 
de fpreekwyze van Jerufalem te bouwen tot op den 
Vorst, dat is, volgens zyn Berwaerden ,tot op deszelfs ge. 
boorte, en niet langer. Men kan wel niet loochenen , dat 
men zodanig ene uitdrukking in dien zin kan verftaan ; doch 
’t is , onzes achtens , niet min duidelyk ‚dat men , noch door 
den aert der fpreekwyze, noch door 't verband, bepaeld 
word, om juist op dien zin te denkeh ; en dat dezelve ook 
zeer gevoegelyk in een ruimer betekenis genomen mag wore 
den, zo veel zeggende, als tot op den tyd van den Mesfias , 
dat is, tot op de dagen zyner verfchyninge , of verkeerin- 
ge onder de meníchen, in't algemeen. Ook ligt ’er niet nood. 
wendig in opgeflooten , dat er na dien tyd niet meer, maar ab- 
leen dat 'er tot op dien tyd, aengebouwd zal worden. Ditin 
aenmerking genomen zynde, is °t zo gansch vreemd niet te 
denken , dat deze fpreekwyze mogelyk maer alleem aenduid, 
dat Jerufalem min of meer in bouwing en dus in (tand zal 
blyven , tot op de komst van den Mesfias ; en dat de Mesfias 
evolglyk ftaet te komen , voor de volftrekte verwoestiug, 
ie vervolgens voorfpeld word. | 
. . DeGodípraak, in dien zin befchouwd zynde, beantwoord 
hier, zonder dat men ene fpreekwyze dringe, onbetwiste 
baer aen de Gefchiedenisfe; daer °t bekend is, dat Jefus, 
als de Mesfias , verfcheen, voor de verwoesting van Jeru- 
falem, door de Romeinen, Daer in tegendeel de Eerwaer- 
de Buschman, om zyn gevoelen in kracht voor te ftellen, 
zich genooddrangd vind, den zin der uitdrukkingen van te 
bouwen tot op Mesfsas den Vorst in ene bepaelder beteke- 
nis voor te dragen ‚dan ze noodzaeklyk behelst. Ook moet 
hy de de betekenis van °t woord bouwen tot een zeer ges 
. drongen zin beperken, om te beweren, dat "er na den dood 
van Herodes niet gen Jerufalem gebouwd is, En eindelyk 
moet hy het gevoelen, dat "e Heilands geboortejaer aen 't 
fterfjaer van Herodes verknogt, als onloochenbaer bewe» 
ren: fchoon 't bekend zy, dat 'er redenen zyn, die dit 
gevoelen, zo niet volftrekt doen afkeuren , ten min(ten 
by velen dermate verzwakken , dat het niet veilig fchyne, 
zich daer van te bedienen ter aphelderinge ener Godfprake, 


ef 
D 


|^ 9VER DAN, 1X; 24—— 37. 494 


‚die van veoren niet gedrongen , eu van achteren velftrekt 
.onbetwistbaer behoort te zyn, za} men er iets mede ver, 
richten tegen het Ongeloof. 





„Redenkundige Gedagten over de Sebeppinge der Waereld in "t 

. algemeen ; befchouwd en uitgegeeven van J. A. BUTTSTETT. 

. Leeraar in, de Wysbegeerte en ReGlor der Scboolen te Oste- 

. rode. Naar den laatften druk uit bet. Hoogduitsch vertaalt, 

. Derde Deel. Te Amfserdam by S. v. Esveldt en te Utrecht 

- by A. v. Paddenburg 1769. Bebalven de P'oorreeden 620 
I bladzyden in oédauo. 


Tak Heer Buttflett zyn: oogmerk achtervolgende, om 

de Leer der Openbaringe met die der Rede te ver- 
enigen, en te toonen dat dezelve , daer ze verder gaet dan 
de Rede leid, niets leert, "t welk tegen ene gezonde rede- 
nering genloopt, gaet in dit Stukje op de eigenfte wyze 
als in de voorgemelden, daer wy reeds gewag van gemaekt 
hebben, te werk. Het zelve is verdeeld in zeven Hoofd. 
ftukken , handelende over de betekenis van *t woord Schep- 
pen; over God den Almachtigen, als Schepper des Hemels 
en der Aerde; over de Schepping uit niets ; over de eeuwige 


` beix der Stoffe; over de eeuwigbeid der Waereld; over de 


manier en «pyze , en eindelyk over het oogmerk der Schep- 
inge; dat eerlang (äer gevolgd te worden van een vierde 
eel, handelende over de Schepping van den Mensch ín °t 
byzonder , die naer Gads evenbeeld gefcbapen is. 





Een Wandelaar naar den Hemel. Of bet beilig leeven en zalig 
flerven: can JOHANNES WASSENAAR. Poornamelyk uit des- 
zelfs Gedenkfchriften opgemaakt , door JOHANNES VAN DIES- 
BACH. Ju ’s Gravehbage by P. Brouwer 1770. Bebalven 


^ bet Voorwerk 304 bladzyden in groot oêțavo. 


fenaar, in zyn leven Ouderling van Gods Gemeente 

e Voorburg, en laetst gewoond hebbende in 's Hage, ge- 
booren in ’s Hage 9 July 1698, en aldaer overleeden 6 Ja- 
nuary 1767. Hy komt voor als iemand die in zyne vroeg- 
fte Jeugd zeër ingetoogen opgevoed was} in Zone eerfte 
Jongelingfchap:, by gebrek van een gegronden en overtuig- 
Bep Godsdienst, min of meer overfloeg tot ene losbandige 

et 


E gemoedlyke levensbefchryving van Pobannes Was- 
t 


LUE 


296 EEN WANDELAAR NAAR DEN HEMEL. 


( 

levenswyze; tot dat'hy met zyn zeventiende jaer eenig n- 
denken over zynen ftaet begon te krygen, °t welk na ver- 
loop van etlyke jaren ten gevolge had, dat hy, byzondere 
lyk zedert zyn vier en twintigíle jaer, met lust een gezet- 
ter deugdzaem leven leidde; waer in hy , naer de volmaekte 
heid ftrevende, trapswyze vorderde. Geduurende het lae- 
tere gedeelte van zynen levensloop, voor al zedert het jaer 
1740, Ichynt hy veel werks gemaekt te hebben, van ge- 
moedlyke bedenkingen op het papier te ftellen, waer toe 
voorkomende omftandigbeden hem nu en dan aenleíding ga- 
ven. Van deze asentekeningen word in dit: opftel van ’s 
Mans character gebruik gemaekt ; als behelzende bewyzen, 
ter ftavinge van 't geen zyn Levensbefchryver , van 's Mans 
inwendige gemoedsgeftalte, en de daer uit volgetide werk- 
zaemheden, ten opzichte van God , den Naesten en zich 
zelven, ten voorbeelde en ter aenfpooringe van anderen, 
in dit Gefchrift vermeld. — Men heeft natuurlyk in een 
Stukje van dien aert, niet zo zeer beredeneerde, als wel 
hartstogtlyke voorftellingem te: verwachter; nadien in de 
meeste gevallen niet zo zeer het Verftand als wel het Hart 
fpreekt. En hy, die dit Gefchrift met. dat denkbeeld in- 
ziet, en enigermate fmaek heeft in *t nagaen van foortge, 
lyke voorftellingen , zal, fchoon hy zich zelfs in alle dee- 
len niet naer *s Mans. denkwyze konne fchikken, hier en 
daer nog al etlyke ftichtende bedenkingen aentreffen , die 
hem behagen. Ook zal het aen gemoedlyke Lezers over 't 
algemeen genoegen konnen geven ; daer "er alleszins in 
doorítraelt, dat "^s Mans Godsdienst zich niet bepaelde tot 
het uiterlyke, maer boven al beftond in een Geloof door 
de Liefde werkende: en dat hy, hoe overtuigd van zyne 
verdorvenheid en onmacht , echter niet twyfelde , om Gods 
genadegaven met alle naerftigheid ter vorderinge in Heilig- 
making te gebruiken. | x 


Saamenfpraak over den waaren Aart der Sacramenten. Met 
eene Voorreden , bebelzende een kort Antwoord op den Brief 
. van den Herwaarden peirrers Predikant te Amfterdan, 
en eene Af weering der befchuldiping , tegen den Autbeur if- 
gebragt, van de Eerwaarde Heeren APPELIUS €R,KBESLER 5 
Predikanten te Zuidbroek en Amfterdam , daar H. yJANSSONWS 
Predikant te Veendam. Te Gron. by N.. Veenkamp en A. 
Groenewolt 1770. Bebalven bet Voorwerk 426 blada, in 800, 


7 Y, die het gevoelen van den Eerwaerden Jansfonius, 
over het Avondmael, en de zulken: die recht hebben 
op 


s. 
"oo rgo cu de. 0717 xq. ree 


an nn a wëlle, vm, 


H, JANSSONIUS SAMENSPRAAK: 297 


m het te gebruiken, tot nog niet^mogten verltaen , en 'er 

elang in ftellen, om dit gefchil nog verder na te fpooren, 
konnen dit Gefchrift ten dien einde met voordeel doorbla- 
deren; alzo hy de verkeerde verdenkingen in de Voorreden 
bondig afweert, en °t Stuk zelve, zo als hy *t begrypt , 
in de daer aen volgende Samenfpraken , duidelyk ontvouwt. 
Zyn Eerwaerde betuigt hier mede de pen neder te leggen, 
in hoope van niet genoodzaekt te worden, om dezelve 
over dit onderwerp weder op te vátten; en "t is te wen- 
fchen, dat hier mede een einde gemaekt moge worden aen 
ten gefchil, over ene Gadsdienftige plechtigheid, welker 
niets dan liefde ademt; en echter dus ver een onderwerp 
van twisting geweest is, dat méer ergernis dar ftichting 
gebaerd heeft, | 





Brief aan den Hoog - Eerwaarden Hoog - Geleerden Heere e, 
. BONNET  Profesfar in de Godgeleerdheid te Utrecbt: door 
„H. GOODRICKE. Te Leiden by L Je Mair en te Groniggen 

by J. Bolt 177a.. Bebalven. bet Foarberigt 8o. bladzyden in 
‚groot octavo, doc MENU 
Brief aan den Weledelen Heere n. GOODRICKE , door c. BON- 
NeT, Profesfor in de God dbeid. Te Utrecht by de Wede 
‚ van Poolfum en A. van Paddenburg 1770. In groot oëlguo 
` 12 biadzyden. f M 


HE twistgeding tusfcher de Heeren Bonnet en Gopd- 
rické verdient zò veel aenmerking, dat de Verza- 
inelaers der deswegens gewisfelde Schriften ook deze Brie- 
ven by de overige Papieren dienen te voegen, íclioon ze 
‘er niet veel byzonders aen hebben. Ze behelzen naemlyk 
niets dat het wezenlyke der zake betreft, en loopen ter 
Wederzyde inzonderheid uit, óp verwytingen, dat men 
het bepaelde verfchil niet in "t oog houd. —— De Heer 
Goodricke. befchuldigt den Hoogleeraer op ene vry fterke 
Wyze van zich, in *t behandelen van dit onderwerp , niet 
te gedragen, als men van éen eerlyk Man en.befcheiden 
Christen zou mogen verwachten. ‘Tevens geeft hy te ken- 
nen, dat hy, deze aentnerkingeri over 's Hoogleeraers han- 
delwyze met hem voor af gezonden hebbende, zich in een 
volgend Stukje zal verledigen , om deszelfs Gefchrift on- 
derfcheidenlyk te wederleggen ; ten einde dit Letter-gefchil 
Voorts op ene befcheiden wyze af te handelen; 20, zyn 

oog- 


r 


698 BRIEVEN VAN H. GOODRICKE ÉN C, BONNET: 


Hoog - Eerwaerde kan goedvinden insgelyks dien Weg in tè 
flaen, welke ftrekken kan tot het bevorderen der belanger 
van Waerheid en Liefde, en niet die vin ene Factie, —— 
De Hoogleeraer beantwoord dezen fcherpen brief net zache 
te woorden , laet de verwytingen voorbygaen , maékt gene 
byzondere aenmerkingen over het voorgeftelde, en bepaelé 
zich alleen, om den Heer Goodricke, dien hy oordeelt tè 
ver afgeweken te zyn, binnen de palen van hun verfchil té 
. beperken. ` By die gelegenheid verklaert hy insgelyks bed 


reidvaerdig te zyn, om , overeenkomftig met zyrte, belofte ; 
deszelfs volgend Gefchrift over dit* ondetwefp te beant: 
woorden, zo hy de zäek in gefchll bepaeldlyk behandele; 
doch zo niet, zal hy zich ontílagen rekenen van de ver. 
plichting, om zich verder met hem in te laten. — Zo 
dit twistgeding hier mede niet afloope , dat ligtlyk zou kuna 
nen gebeuren, uit hoofde dat men van de ene ert de ans 
dere zyde het vereischte Mits niet in acht genoten oor 
deelt, is °t te wenfchen,-dat de Heer Goodrich) de zaek 
der Gematigden op een gemdtigder wyze verdeedige’, dati 
hy dezen Brief gefchreven heeft3 te meer, daer de Hoog- 
Jeeraer toont, dat hy in ftaet 1s, om zachte woorden tegen 
ene fcherpe.taelteftellen. ` DEED 


\ 


Brieven van Dr. 6. W. ALBERTI, Predikant te Tunderen en 
Worenberge , over den tegenwoordigen toeflarid Gs den Gods- 
dienst en de Weetenfchbappen in Grootbrittgnien, Uit bet 
Hoogduitsch vertaald. Vierde Deel. Te Utfecbt by A. vi 
Paddenburg fzog. Bebalwen de Voorreden gog bladzgden 
in groot olav © . , d 
Et de afgifte van dit Wierde Deet zit. me bet dor 
| dezer Brieven van, den oplettetiden ` Air, dit 
zich: veel moeite gegeven dieeft om het merkaväerdigtfe 
rakende den.tegenwoordigen toeftand van den Godsdieu: 
en de Wetenfclippen, in Grootbrittanie , naeüwkeurig s 
de te llaen, en zyne deswegens getmackte aenmerkinged g 
door openbaren druk, der Waereld mede te deelen; di 
dezelven ook vry gunftig ontvangen heeft, Dit laerfte Stu 
nu is niet minder gefchikt dan °t voorgaende om den Lezet 
genoegen te geven; dewyl het by de reedsgeifielden nog 
enige byzonderheden voegt, die der opmerkinge waerdig 
zyn. 
TG de eeríte plaetfe komt ons hier voor éen breedvod- 


A 





A ' 
C, We ALBERTI BRIEVEN. 569 


verflag van de gefchiedenis der Puriteinen, die in de 
Historie van Grootbrittanie boven al opmerking verdient ; 
voornaemlyk daer ze ten gevolge gehad heeft ene nog duu- 
rende fcheuring in de Engelfche Kerk. Men vond, gelyk ` 
onze Autheur verhaelt , *in ’t midden der zestiende eeu- 
we, enige Perfoonen, die ingenomen waren met de wyze . 
van Hervorming , welke in Zwitferland en elders ftand gen 
grepen had; volgens welke men de Kerk trachtte te zuive- ` 
ren van alles wat naer bygeloovigheid zweemde , om de 
Kerklyke inrichtingen alleen naer de H. Schrift te fchikken. 
Dit denkbeeld beantwoordde niet aen 't oogmerk , dat 
men zich tot nog in Engeland had voorgefteld ; daer men, 
ten aenzien der Kerklyke inrichtingen , alleen bedoelde, in 
zo verre van de Roomíche Kerk af te wyken, als men be- 
reep dat deze afgeweken was van de gebruiken en fchike 
ingen, die al vroeg in dé eerfte Kerk ftand gegrepen had- 
den, en: gevoeglyk ftand konden houden. Het gevoelen 
dezer Zuiveraers der Kerke fcheen, hoewel niet zonder te- 
genftand, in 't eerst enig veld te winnen; maer onder de 
regering van Koningin Elizabetb verlooren deszelfs Voorftan- 
ders bykans alle gegronde hoop, van verder te zullen fla- 
gen; dewyl die Vorftin de tegengeftelde party krachtdadig 
onderfteunde, het oude gebruik der Kerke ftaetlyk deed 
handhaven, en zelfs door ene Ae bepaelde, dat iemand 
in ene boete van twaelf pence verviel, wanneer hy , zonder 
gewichtige reden, op Zondag , den openbaren Godsdienst 
der Engelfche Kerke verzuimde, Ook werden wel dra alle 
de zodanigen , die zwarigheid maekten van zich daer mede 
te conformeren, van hunne bedieningen afgezet; waer op 
eerlang ene ganfche fcheuring volgde, die ene reeks van 
bitterheden te wegen bragt; waer onder de Puriteinen , die 
nu eens heimelyk , dan meer openbaer, hunne zaek ftaen 
de hielden, zeer veel leden. Dit duurde genoegzaem, hoe; . 
wel met tusfchenkomende verzachtingen, tot op het jaer 


16405 toen de zaken een gunftiger keer, ten voordeele der 


Puriteinen , namen: doch de ftrelende vooruitzichten dier 
Party waren ver van beftendig ; dewyl ze al in den jare 166r 
geheel verydeld werden; en *t liep aen tot in *t jaer 1689, 
eer deze aenhang zich verzekerd kon houden, van °t ge- 
not der vryheid hunnes gewetens; terwyl hunne Tegen- 
ftanders de heerfchende zyde behielden, gelyk ze nog he- 
den doen. Ook zyn alle poogingen van vroeger en later 
tyd, om ene vereniging de» Presbyteriaen/cbe en Bisfcbop- ` 
lyke Partyen, gelyk ze gewoonlyk genoemd worden „tee 

tand 


$00 | | s. W. ALBERTI 


ftand te brengen, fteeds vruchtloos afgeloopen. , De Dis- 
` fentierenden of Noncor:nisten , met welken naem. alle de Ens 
gelfche. Proteftanten benoemd worden, die van de zoge- 
naemde Hooge Kerk verfchillen , genieten echter thans 
ene volkomen vryheid van geweten; doch ze blyven van 
alle waereldlyke bedieningen uitgeflooten ; °t welk geen gė- 
ring aendeel heeft in de fteeds, duurende verbittering , wel- 
' ke nu eens meer, dan eens minder doorftraelt , tusfchen 
de wederzydfche partyen e, voor al tus(chen de Presbyteria- 
nen, de aenzienlykíle party onder de Disfenters , en de Bis- 
fchoplyken. Ondertusfchen gaet derzelver hoofdzaeklyk ver- 
fchil, voor 't overige, niet Zo zeer over het Leerftuklyke, 
als wel over de inrichting en het beftier der. Kerke , mits- 
gaders over het plechtige van den uiterlyken Godsdienst; 
waer omtrent de Disfchoplyken zich meerendeels fchikken, 
naer het voorbeeld der Kerke in de vierde of,vyfde eeuw y 
toen de Kerk, gelyk ze fpreken, vry was; terwyl de Pres« 
byterianen aendringen op de afwering van alles, wat niet 
in de Heilige Schrift, en de allereeríle inrichtinge der Ker- 

ke gegrond is. — . Dot » 
. Op dit breedvoerig verílag van de gefchiedenis der Pu- 
riteinen, volgt een byzonderer bericht van de daer onder 
hoorende Brownisten, Independenten en de Presbyterianen 3 
als mede van de Schotfche Kerk , (die meerendeels inge- 
richt is, naer de leerwyze van Calvin ea de Geneeffcbe 
Kerkorde;) mitsgaders ene korte ontvouwing van den 
ftaet der Univerfiteiten in Schotland. Wyders leidt de Eer- 
waerde Alberti ons ops tot het nagaen van de gefchiede- 
nis der Baptisten, zedert hunne komst in Eogeland tot 
op den tegenwoordigen. tyd. Ínzonderheid leert men uit 
dit bericht, dat men deze Geziudheid niet áls. gelykvor- 
mig met die der zogenoemde Mennoniten ia de Nederlan- 
den kan befchouwen; dewyl de eerstgenoemden geen ge- 
meenfchap hebben met de laetstgemelden, in die byzon- 
dere ftellingen, welke hen, volgens hunne nitítaende be- 
Iydenisfen , van andere Proteftanten onderícheiden; ko» 
mende de ene en andere Gezindheid, omtrent zodanige 
byzonderheden , flechts daer In over een., dat zy den 
Kinderdoop ter zyde flellen , en den Doop alleen aen be- 
iaerden toedienen. Ook fäer hier nog aen te merken, 
dat deze Baptisten onder ene tweeledige Hoofdverdeeling 
te befchouwen zyn; in zo verre ze afzonderlyke Verga- 
deringen houden; waer van de ene gezegd mag worden 
de Leer van Calvinus grootlyks voor te ftaen , terwyl de 
` 7 - ES âme 





BRIEVEN — got 


andere meerder overhelt naer de gevoelens der zogerioeme 
‚de Aemon[iranten. 

Na de befchouwing dezer Godsdienftige Gezindheden , 
die men bepaeldlyk als inlandíchen kan aanzien , wend onze 
Autheur het oog op anderen „en befchryft ons den toeftand 
der Euangelifche Lutberanen ,  Holland/cbe „ Duit/cbe en 
Franfche Gereformeerden in Engeland ; by welke gelegenheid 
hy het volgende rakende onze Landsgenooten ten dezen 
opzichte meld. ,, De Holland/cbe Gereformeerden , die zig 
in Engeland ophouden, hebben hunne Godsdienftige ver- 
gaaderinge op twee plaatzen, in St. James, en in Auftin 
Friars. De gemeinte, welke in de Hofkapel vergaadert , 
was in mynen tyd, [omtrent het jaar 1746 ,] ruim twintig 
in getal, en van welke meer dan eens maar vier, of zes, 
des Zondags opkwaamen. De Holland/che Afgezant woont 
hier zomtyds ook den Godsdienst by. De Godsdienst is 
hier volgens de Engelfche Liturgie ingericht, ("t geen ins- 
gelyks, naar ene Hoogduitfche overzetting plaats. heeft in 
die Euangelifche Lutberfcbe Vergadering, welke in hunne, 
Hof kapel in St, James byeenkomt,) welke ten dien einde in de 
Holland/cbe taal overgezet is. En om dat er maar een Pre- 
dikant in deeze gemeinte is, zoo moet dezelve by de uit- 
deeling van het Heilige Avondmaal zig zelven het eerfte 
geeven. De andere Hollandfche gemeinte in de Stad (city) 
is ongelyk grooter,en tot dezelve behooren kooplieden en 
zeelieden ‘van deeze natie. Zy heeft eene groote Kerk in 
Auftin Friars, welke reeds in het jaar 1550 aan de Hollans 
ders is ingeruimd geworden. Fobn a Lasco kwam met eeni- 
ge vluchtelingen , in dit zelfde jaar, in Engeland, en vere - 
kreeg gemelde Kerk van Koning Edward VI. Hy ging : 
weeder wech, toen de Koningin Maria op den Troon . 
kwam , en toen Hy in het jaar 1560. weeder naar Engeland 
te rug keerde , wierd Hem van de Koningin Elizabeth deeze 
Kerk weeder gegeeven , met eene volkoomene vryheid van 
Godsdienst , naa dat Hv den toenmaaligen Bisfchop van 
London , Gríndàl , tot Superintendant vau zyne gemeinte 
aangenoomen. hadde, Het is bekend, dat in deeze Kerk 
eene treffelyke Alibliotbeek is, welker voornaamfte fieraad 
de fraaie handfchriften van de Reformatie Eeuw zyn; welke 
zig thans de beroemde Heer D. Gerdefius te Groningen ten 
nutte maakt. Dewyl deeze Kerk in de Stad, dat is in de 
Jurisdictie van den Lord. Major, ftaat , zoo-is de gemeinte 
verpligt, naa gedaane verkiezing, aan den nieuw verkoo- 
renen Lord Major twee Gedeputeerden te zenden , welke 

IV. DEEL. N. LETT. NO. 7. V ‚ door 


404 C. W. ALBERTI 


door het compliment van gelukwenfching en verzoeken vam 


zyne geneegenheid, hunne burgerlyke onderwerping aan. 


Hem betoonen, Deeze gemeinte heeft ook in Moorfields 
een Armen-huis van fes en twintig kameren ”. By dit bee 
richt voegt zyn Eerwaerde nog een kort woord van de 
Godsdienstoefening der Denen, Zweden en Rusfen , en deelt 
by die gelegenheid ook mede, het affchrift van een Brief, 
van den Patriarch van Alexandrie , in "t jaer 1712 aen Ko- 
ninginne /fna gezonden, waer in hy die Vorftin fmeekt , 
om hare weldadigheid uit te ftrekken, ter onderfteuninge 
van zynen Patriarchalen Zetel, welke tot de diepfte armoe- 
de vervallen was. _ 

Voorts ontmoet men nog in dit Deel ene beknopte onte 
vouwing van de gefchiedenis der Roomsch Catbolyken en 
Fooden in Engeland; mitsgaders een bericht van de Schoo- 
len, Geleerde Gezel/cbappen en Bibliotbeken in London; als 
mede van het Parlement, de Znns en Geestlyke Gericbtboven 
aldaer ; waer by nog komt ene befchryving , zo van de 
inrichting der Stad London en Westminfter, als van de Ko- 
ninglyke Gericbten , en enige Oudbeden euz. in Grootbrit- 
tanie. Onder dit laetíte artykel vinden wy ene aenmerking 
over de onderaerdíche bosíchen, die enigermate ftrekt ter 
ftavinge van 't gevoelen, dat de Turfftoffe grootlyks uit 
verrotte plantgewasfen beftaet ; waerom wy dezelve te eer- 
der nog zullen overnemen. ,, De onderaard(íche bosfchen, 
zegt onze Autheur, welke in Engeland gevonden worden, 
en die eenigen , doch ten onrechte, voor bewyzen van ee« 
nen algemeenen Zondvloed opgeeven, reekent men mede 
van de Romein/cbe tyden. By voorbeeld , omtrent Lancaster 
heeft men noch maar weinig jaaren geleeden onder den 
turf een meenigte boomen ontdekt ‚welke, om dat ‘dezelve 
afgehouwen waaren, genoegzaam aantoonden , dat ze met 
menfchen handen waaren ter needer geveld geworden. Want 
Engeland was ten tyde der Romeinen vol bosfchen , en dee 
wyl de oude Britten in deeze hunne fchuilplaatzen hadden, 
wierden dikwils geheele Legioenen Romeinen gelast, om 
zo een bosch om verre te hakken; en om dat "er niemand 
geweest zy , die de afgehouwene boomen hebbe geruimd y 
zyn dezelve eindelyk in de grond gezonken en overdekt 
geworden. Ik herinnere my geleezen te hebben, dat men 
ook'elders onder de turf boomen gevonden heeft, en zal 
by deeze geleegenheid uit de Britijche Magazine (*) het 


vol- 
(*) 1749 Bladz. 430. 


^. 





BRIEVEN: ` 303 


volgende te berde brengen. Aldaar word van zeeker Scof 
verhaald , dat hy in zyne jeugd eenen berg aan de zeekust, 
die vol hout ftond , doch dat in eenen flegten (taat was , 
gezien hadde. Maar als hy vyftien jaaren daar naa dien 
zelfden weg reisde, heeft hy ter deezer plaats geenen eeni- 
gen booi meer gezien , nog konnen vinden , waar heen die 
van den wind gevoerd waaren. Dat zette hem aan om den 
berg wat verder op te klimmen, en toen hy op eene met 
mosch bedekte vlakte was gekoomen, begon het aardryk 
onder hem te zinken; des heeft hy op zeekere plaats de 
aarde afgeftooten, waarop hy de daar liggende boomen 
ontdekte, Hy merkte daar by aan, dat, dewyl het water 
van den top des bergs op de vlakte nederviel, en daar ter 
plaatze eenigen tyd ftaan bleef, het zelve aan den moscli 


‘meer voedzel gaf; en deeZe daar door groover en fterker 


wordende, na verloop van eenige jaaren tot turf zeer wel 
gebruikt zoüde konnen worden. Want de turf groei 
weeder aan, wanneer hy aan zulke plaatzen is, van waar 
niet zoo fchielyk het water weeder afloopt, doch waar op 
het ook niet beftendig (aan blyft” 

Eindelyk is'er nog ten flot den dit Werk gehecht eer 
drieërlei Aenhanzzel „ behelzende de wyze , op welke het 
Sacrament des Doops by de Engelfche Presbyterianen en In- 


. dependenten bediend word; benevens twee Geloofsbelyde- 


nisfen der Baptisten, zo van hun, die de byzondere , als van 
hun, die de algemene Genade voorftaen; waer uit men de 
verfchillende leerwyze der zogenoemde Particular en Genes 
ral Baptisten, duidlyk kan leeren kennen: 





B. A. D. TISSOT Societ. Reg. Londin. Acad. Medic. Phyf, 
Bafil. &? Societ. Oecon. Bern. Soc. Epiftole Medico- 
practice aucto Gë emendate. Laufanne , apud Franc. Grasfet 
€} Soc. 1770. Brieven de beoefenende Geneeskunde rakendé , 
door S. A. D. TISSOT, in Duodec. 522. bladz. , 


Eeze Brieven van den Schryver met veel vermeerdes 

ring en verbetering op nieuw uitgegeeven , zyn hief 

door van te meer aanbelang voor Geneeskundigen gewor- 

den. De Schrandere en Geleerde TissoT zich in deezen 

voorgefteld hebbende eenige byzondere ziekten met, aan- 

dagt na te gáan, om dezelven in haaren aart, zo veel mo- 

gelyk is, te ontdekken , de valfche denkbeelden, welker 

ommigen 'er aan gehegt hebben, van af te ttekken , en de. 
ae ^ 


i 


304 S. A. De TISSOT 
beste geneeswyze op reden en ervaarenheid gegrond aan 
te wyzen , en de verkeerde behandeling van anderen te 
vertoonen; kan men van eenen Schryver, wiens kundig- 
beid en oordeel in de geneeskundige wereld reeds bekend 
i$, niet nalaaten te verwagten 'er iet van aanbelang en nut inte 
zullen vinden. De doorbladering van dit Werk zal dit ook voor 
alle opmerkenden bevestigen. In den eerften van deeze 
Brieven vindt men eenige aanmerkingen over de Bloedloo- 
zingen door Draaking, Afgang en daaglykfche Neusbloe- 
dingen. In den tweeden over de Kinder- Pokjes , Beroerte 
en Waterzugt. Vervolgens eenige Waarneemingen van het 
Kolyk uit Lood-ftoffen ; over de Inentinge der Pokjes; en 
eindelyk over de vergiftigende eigenfchap van kwaalyk ge- 
groeide Rogge. ` , 
In den eerften Brief, om nog. wat byzonderder van den 
inhoud van dit Werk te fpreeken, gerigt aan den Deroem- 
den ZIMMERMAN, Archiater van zyn Brittanifche Koning- 
lyke Majefteit , geeft de Heer T1ssoT verfcheide Waarnee- 
mingen van gemelde Bloedloozingen , ongelukkig geein- 
digd en van den dood gevolgd , of tot geneezing gekomen ; 
en onderzoekt dan of de Bloedbraaking en Bloedafgang - 
van alle Schryvers met den naam van Zwarte Ziekte be- 
fchreeven zy. De Kolykpynen welken deeze ziekte vere 
zellen zyn dezelfde als van die welke zy Ambeijen - Kolyk 
genoemd hebben , waarom veele zich by het laatfte gehou- 
den, of de Ziekte enkelyk Dloedioozing genoemd hebben. 
Alle Bloedbraaking of Bloedafgang maakt niet de Zwarte. 
Ziekte, maar eenige byzondere toevallen welken "er mede 
verzeld gaan, door HOFFMAN wel opgegeeven 5 als opfpan- 
ning vau den boven-buik , benaauwdheid , beklemdheid , 
voor ’t hart, opftopping van afgang, waar op zwarte braa- 
king volgt, met zuure , galagtige en zwarte ftoffe door den 
afgang , bedorven eetlust, verval van kragten, pyn in de 
maag , flaauwte en dikwils hier by heftige Kolykpynen. 
Hier door wordt dan de Zwarte Ziekte (Morbus Niger 
HIPPOCRATIS) van gemeene Bloedbraaking en Afgang on- 
derfcheiden. Vervolgens gaat de Schryver over tot aanwy- 
zing der oorzaaken waar uit deeze Ziekte kan ontftaan , en 
door Waarneemingen bevonden wordt te ontítaan. Hy 
brengt hiertoe het doorflikken van een deel bloed by eene 
Neusbloeding , welk bloed met pyn in den buik door 
zwarte braaking en afgang wederom geloosd werdt, Bloed 
uit een Slagaderfpat , op den Slokbuis gelegen en. daar 
opengebórften, in de maag gevallen, en een’ andere van 
| e 








\ 


GENEESKUNDIGE BRIEVEN. ' 3805 


de Maag- flagader aan de maag verknogt. Zwaarmoedig- 


heid is een vry gemeene oorzaak , zo ook andere hartstog- 
ten, vreeze, enz. zwaare pogingen van eenige leden des 
lichaams; prang en ongewoone drukking of kneuzing der 
ingewanden ; fterk aangrypende geneesmiddelen , welken 
eenige bloedvaten kwetzen en openen; eetregel van fcher- 


pe of zuure dingen , vergiften , zweeringen der darmen. 


welken bloeden kunnen , doorbooring van de zelfítandig- 
heid der ingewanden door wormen. NE 
De meesten van deeze tot nog toe gemelde ziekten , 


zegt de Heer TissoT , zou mer evenwel als onegten kon- 


nen aanmerken; en hy gaat over tot zodanige oorzaaken 
welken indedaad een’ oppropping der vaten of de bedekte 
Zwarte Ziekte voortbrengen, hoedanige zyn tusíchenpoo- 
zende koortzen, waar door de weeke vaten der ingewan- - 
den, geduurende de hette der koortzen , dikwils zeer uit- 
erekt worden en hunne kragt van wederinkrimping vere 
iezen 5 en nog meer het achterblyven der maandítonden, 
uit ziekte of ouderdom. Ook kunnen de vaten van den 
darmbuis opgepropt worden zonder bloedloozing, en dus 
de bedekte Zwarte Ziekte , met alle haare toevallen veroore 
zaakt worden , ‘terwyl geen bloed , dan na verloop van 
langen tyd, "uitberst. Zy kan ook ontftaan uit een gebrek . 
der vatem zelve zonder ophouding van gewoone ontlastin- 
gen. Opftopping der ambeijen is ook een vry gemeene 


- oorzaak. Het misbruik van wyn , waar door de verteerkragt 
verlooren, de vaten zo worden uitgezet datze hunne zae 


mentrekkende kragt kwyt raaken. Alle deeze oorzaaken 
worden door waarneemingen van den Schryver zelve of 
van anderen geftaafd, Hier op keert hy weder tot de be- 
paaling hoe ver deeze Ziekte met de befchryving der Zwar- 


te Ziekte van HIPPOCRATES kan over een gebragt worden. 


De uitkomst der Ziekte kan niet met zekerheid voorzegd 
worden; zy is altyd gevaarlyk, doch wordt ook dikwils 
geneezen. Van de geneezing volgt híer niets byzonders , 
maar de Heer Tissot wyst naar de Waarneemingen welken ` 
hy voor af en onder de befchryving der oorzaaken heeft 
opgegeeven. Hier achter volgen nog in deezen zelfden 
Brief eenige Waarneemingen van veríchillende natuur, en 
wederlegging der ftellingen van den Heer DE HAEN tegen 
de inenting der Kinderpokjes. | 
De tweede Brief is gerigt aan den Uitmuntenden HALLER , 
Prefident van het Koninglyk Gottingsch Genootfchap enz. 
en heeft tot onderwerp de Kinderpokjes , Beroerten en 
V 3 d Wa- 


m nn ` " 


Pd 





306 $e A. P. TISSOT 


Waterzugt, drie bezwaarlyke ziekten. Hier in begint de 
Schryver met aanwyzing dat de Pokjes zelfs van de Ara- 
biers , die 'er eerst over gefchreeven hebben, als een heete 
ziekte zyn aangemerkt , welke verkoelende middelen en 
zagte voedzels eischte , en dit wordt door de geheele Ver- 
handeling gefteld de natuur der Ziekte en de vereischte 
geneeswyze te zyn. Het Opium en andere flaapverwekken- 
de middelen worden veroordeeld , ook in de nakoorts. 
venwel zondert de Heer Tissot eenige gevallen uit , waar 
in. dezelven met nut gegeeven kunnen worden. Bepaalt 
wyders waar Spaanfche-vlieg pleisters en andere blaartrek- 
kende middelen te pas koomen. Zuure geesten en dranken 
met dezelven zuur gemaakt raadt hy zeer aan, en al wat 
de verhitting tegengaat. De geneeswyze tegen Ontftee- 
king, meent hy, moet onder de behandeling der Pokjes 
geftadig gevolgd worden. De Kina heeft ook haar gebruik , 
doch niet in de nakoorts, maar waar de vaste deelen flap, 
en het bloed in een ftaat van fmelting en rotting is. De 
Kamfer kan ook , doch niet in alle gevallen, met nut gegee» 
ven worden. De aderlaating moet ook onder bepaaling van 
Lyder en ziekte aangewend of niet in 't werk gefteld wore 
den. De zieken moeten in °t algemeen , zo veel gefchieden 
kan, buiten het bed gehouden en van linnen verfchoond 
worden. ` Dat binnen in het lichaam, in de keel, lugtpyp 
en longen ook puisten zouden gevonden zyn, wordt door 
het onderzoek in doode lichaamen wederfproken. Van de. 
purgeermiddelen en waar dezelven te pas koomen heeft de 
Schryver de zagtflen oo, de beste gekozen, en zich daar 

by wel gevonden. mE mE 
Hier op volgen nu bedenkingen en aanmerkingen over 
de Beroerte, voornaamlyk de Apoplexia primaria, dat is, 
welker oorzaak onmiddelykin de Herfenen gezetenis. Voor 
af merkt de Schryver aan, waarom in de Herfenen ligter 
ophooping van bloed ontfta dan in andere deelen van het 
ichaam 3 en derhalven ligt Beroerte konne veroorzaakt 
worden.’ Op de voorafgaande en met Beroerte dreigende 
teekenen „ oordeelt by dat te weinig acht gegeeven wordt; 
{choon hy toeftaat dat ze wel zonder deezen en onverhoeds 
overvalt. De Ziekte, zegt hy, wordt ligt voorgakomen, 
maar bezwaarlyk genee zen, ‘De geneezing eischt den toe- 
vloed naar het hoofd te verminderen ; als'er volbloedigheid 
by den Lyder is, door aderlaatingen, zagte klisteeringen 
en buikopenende middelen , zuure of zuurgemaakte drank, 
een opgeregte plaatfing van het lichaam, ontbloot hoof 
SE Sr se 








GENEESKUNDIGE BRIEVEN... goy 


en weinige dekking, ook raadt hy banden te leggen 
om de dye boven de knie, en mispryst de wyze van 
de Lyders door prikkelende middelen te willen opwekken 
of by zich zelven te doen koomen; en de geneezing door 
heete middelen te willen bewerken, Spaanfche Vliegen 
meent hy dát ook in deeze Beroerte ligt meer kwaad dan 
goed zullen doen. Een fchraale levenswyze en gemaakte 
entlastingen moeten hier het voornaamfte verrigten. Grams 
fchap en overmaatige vreugde zyn beide kwaad en hebben 
dikwils Beroerte veroorzaakt. De Heer Tissor voegt hier 
egter by dat deeze Ziekte in waterige en flymige geltelleri 
op. een andere wyze behandeld moet worden; fpreekt ook ` 
van. Deroerte uit gebrek van dierlyke geesten , en uitputting 
yan kragten, waar in voedende en verfterkende middelen 
te pas koomen; uit zwakheid , door verftopping der inges 
` wanden welke de verteer-kragt heeft bedorven 5 en uit 
Opftvging. Gaat vervolgens over tot de Verlamming wel- 
ke dikwils voor Berberte gaat of op dezelve volgt, en is 
zo verre van het rooken van Tabak hier in aan te pryzen s 
dat hy het zelve veel eer aanmerkt als een’ oorzaak, welke 
er aanleiding toe kan geeven , en toont datze in veele opa 
zichten met Beroerte overeenkomt; veroordeelt ook in dit 
geval de warme baden, de foppen van Addervleesch en de 
Eleftriciteit , welke laatfte hy oordeelt zo wel of ligter 
kwaad dan goed te kunnen doen. 

Eindelyk koomen hier nog eenige aanmerkingen vari den 
Schryver over de Waterzugt. Gelyk in groote hollighederr 
van het lichaam water vergaderd kan worden , als het door 
de wanden der flagaderen doorzypelt en niet weder inges 
flurpt wordt, zo ook op alle plaatfen in het celagtig weef- 
zel of vetvlies. De algemeene oorzaaken worden voor- 
gefteld , en de geneeswyze naar de verfchillendheid derzel- 
ven werden ingerigt; als ook wat gedaan moet wordenom 
dezelve te voorkomen, of de eerfte beginzelen 'er van te= 
gen te gaan. Dewyl onder de verhandeling van deeze en 
voorgaande ziekten veel fraaye waarneemingen gemengd, 
en oordeelkundige redeneeringen uit dezelven, zo wel als 
uit de natuurlyke gefteldheid en werkingen van het men- 
fchelyk lichaam afgeleid, gevonden worden, kan een Ies 

gelyk ligt begrypen van hoe veel nut dezelven voor de oe- 
 fening der Geneeskunde zyn zullen. . Wy zouden gaarne 
eenige voorbeelden van beiden opgeeven, doch niet kun- 
nende verkort worden, en de bepaaldheid van ons beftek 
niet toelaatende 'er geheele y khen van over te neemen , 
, | l 4 | moe 


408 6. A. D. 'TISSOT GENEESKUNDIGE BRIEVEN. 


moeten wy ons vergenoegen met onze Leezers te raaden 
het Werk zelf te doorbladeren, en zich ten voordeele te 
doen ftrekken. Wy zullen alleen nog met weinige woor- 
den melden welke kleine ftukken achterdeeze Brieven, by 
wyze van Aanbangzel , gevoegd zyn. 

Eerst komen hier voor Aanmerkingen over bet Kolyk uit 
Lood-floffen, te vore reeds in een Bernscb Journal opgegee- 
ven, nu herdrukt en aan dit Werk gehegt. De Heer zs, 
sor Delt hier dat het Kolyk waar op verlamming volgt , 
tot oorzaak heeft ommige wynen, vergiften en de Scheur- 
buik. By de heftigfte Kolykpynen uit andere oorzaaken 
betuigt hy noit verlammingen te hebben zien volgen. Hy 
geeft echter in eene Aanteekening te kennen, dat, aan- : 

aande de geftelde drie oorzaaken, nieuwe waarneemingen, 
edert tien jaaren, hem van gevoelen hebben doen veran- 
deren, waar van hy in een ander Werk welk hy onder hane 
den heeft reden zal geeven. Voorts vindt men hier ver- 
fcheide aanmerklyke Waarneemingen van het gemelde Koe 
]yk, met derzelver behandeling ter geneezing. 

Hier, op volgt een ander Stukje over de Inénting der Poke 
jes, welke van den Schryver met kragt van redenen tegen 
den Graave RONCALLI, aan wien deze verhandeling is gerigt , 
voorgeftaan en verdedigd wordt. En laatftelyk over de onge- 
makken welken oniflaam uit bet eeten van bedorven Rogge, 
Secale cornutum , gehoornde Rogge, van de Duitíchers - 
Mutter- Korn, van de Franfchen Ergot genoemd. De toe- 
vallen , zo van ftuipen als van verfterving door Koud-Vuur 
en afvalling der ledemaaten worden uit waarneemingen van - 
vroeger en laater tyd, in deeze en geene Gewesten, ten 
. duidelykften aangeweezen; als ook welke geneeswyze door 
een en ander, in het een of ander Landfchap, hier tegen 
is aangewend; en hoedanige, naar de gedagten van den 
Heer TissoT, de beste zou zyn. Deeze verhandeling is 

y wyze van een Brief aan den Heer BAKER, in de Philo 
Jopbical Tranfuttions, (vol. LV) gedrukt, en hier uit overe 
genomen , by dit Werk herdrukt. . Dit Stukje is zeer aan- 
merkenswaardig, en verdient, gelyk als het voorgaande , 
van alle regtíchapene Geneeskundigen met opmerking ge» 
leezen te worden | | | 


Dee 





Js H. KNOOP VAN DE MOES-EN KEUKEN-TUIN. 309 
mm 


Befcbryving van de Moes en Keuken-Tuin, zo van alle Vrug= 
ten, Planten en Kruiden die men in dezeloe plant , als van 
de Aardakkers , Aard- Amandelen , Aard- Appels. — Waar 
by derzelver diferente Benamingen, Groeiplaats , Zorten, 
Voortteeling , Cultuur , Broeijing , Vervroeging en Huisbou= 
delyk gebruik. als mede boe men dezelve inleggen kan, als 
ook derzelver Kragten in de Medicynen „en voor wie gemelde 
Vrugten gezond of ongezond zyn;en Waar agter nog gevoegt 
zyn verfcbeide Registers, als 1, Naamlyst van de Ke 
welke tot bet Keuken-en ander Huisboudelyk gebruik dienen 
en in dit Werk verbandelt zyn. 2, Naamlyst der Keuken- 

` Géwasfen , volgens bet gebruik bunner Deelen, als Wortels , 

` Kruiden en Vrugten, met de duuring der Zaaden tot Zaai- 
jing. ——- Door etn veeljarige Ondervinding opgefteld , door 

OHANN HERMANN KNOOP Hortulanus. Te Leeuw, by A. 
erwerda en G. Tresling 1769. Fol. 233 bladzyden, 


met een Bloemperk van een groote verfcheidenheid van 
Bloemen verfierd , geeft een aangenaame vertooning'voor 
het oog der eigenaars en aanfchouwers. Het fchakeerzel 
der menigvuldige fchitterende kleuren der zo genaamde 
Bloemgewasfen verwekt een verruklyke verwondering , 
zo’ dikwils men zyne befchouwing op dezelven vestigt. 
Ook weidt het gezicht door een groote reeks van vrugt- 
boomen en andere plantagie, met een behoorlyke fchike 
king geplant, in een’ aangenaame aandoening, en be- 
fchouwt dezelven niet alleen als een pronkítuk der na- 
tuure, maar de aanfchouwer of eigenaar bedenkt tevens 
hoe veel byzondere en fmaakelyke vrugten dezelven uit- 
leeveren. Het is zo, een Moes-tuin of Keuken:-hof geeft 
niet al dit vermaak aan het oog, evenwel, zeggen wy 
met den Auteur, is hy hierom niet minder nuttig, ja 
noodzaaklyk. Deeze verfchaft ons 't gene wy, om onze 
tafels met de nodige fpyze te voorzien volftrekt nodig heb- 
ben; waarom dezelve ook, met reden van veelen, met 
een minder vermaak en voldoening befchouwd wordt dan 
een Dloem- en Plantagie-tuin, inzonderheid als hy met orde 
verdeeld is, net en zindelyk onderbouden wordt, de Ge- 
wasfen neten metzindelykheid gecultiveerd worden, en de- 
zelven voorfpoedig groeijen;al het welk in de daad niet anders 
dan vermaak en genoegen kan geeven. Hecft men dan het 
voorgaandeStuk vau denHeer kNoo» , over deV rugt- enPlan- 


Vs tag ie- 


E Tuin met uitmuntende vrugtboomen beplant, en 





|. $310 , J He KNOOP 


tagie- Tuinen, met genoegen ontvangen , dit tegenwoordige 
zal dan waarfchynlyk een zelfde lot wedervaaren; en de 
Liefhebbers van Moestuinen (die zelden in alles kundig 
zyn) zullen zich verheugen een' bekwaame handleiding te 
vinden hoe zodanige Tuinen aan te leggen, en hoe de by- 
zondere Gewaflen-in dezelven te kweeken, waar toe dit 
Werk gefchikt, in een goede orde gebragt, en met alle 
behoorlyke klaarheid fchynt opgefteld te zyn. 

Ja men vindt 'er zelfs nog meer in dan bepaaldelyk tot 
het aanleggen van een: Moes-tuin en het kweeken van Ge- 
: wasfen behoort: wyl er de Schryver ook doorgaans het 
Keuken-en Tafel- gebruik van de byzondere Gewasfen , 
hoe dezelven tot bewaaring moeten gebragt of ingelegd 
worden, ja ook wel de geneeskragten voor ziekten en ge- 
breken heeft bygevoegd. 

In .de Inleiding geeft Hy eenige algemeene onderregting 
aangaande den aanleg , fchikkingjen bezaaijing van een Moes- 
tuin, Tot een voorbeeld hier van zy het gene hy van den 
Grond zegt: ,, De Grond moet niet taay en íftyf,. maar los 
en roerbaar, egter fubftantieus genoeg, en inzonderheid 
ook in de diepte wel gebroken en doordringbaarzyn, niet 
alleen voor de Wortels van (ommige Gewasfen die diep na 
beneden gaan, als D. V. van de Peen Pastinaken &c. maar 
ook op dat °t Vogt, inzonderheid °t Winter-Vogt na benee 
den tot in de Diepte kan indringen, waar door de Gewas- 
fen in de Zomer ‘t nodige Vogttot haar Voetzel ontfangen, 
voornamelyk in droge Gronden en droge tyden. Weshal- 
ven men zodanige Gronden die zulks niet-uit de natuur 
zyn, door de Konst te hulp komen en deze gebreken ver- 
beteren moet: gefchiedende het eerfte, namelyk de ftyve 
Gronden te breken , of de al te losfe fubftantieufer te ma- 
ken, door middel vin dezelve met bequame ftoffen te vermen- 
gen, als B. V. met oude Mest, Sand, Turfmot, Asch, 
- Bagger, Slyk &c. Hettwede, namelyk om de Grond in de 
diepte los en open te maken, gefchied door middel van del- 
ving; 't welk geenzints by het aanleg van nieuwe Moes- Tuis 
nenteverfuimenis , daar men het noodzakelyk vind , als men 
voorfpoed in den groei der Gewasfen wenscht. 

an De Grond moet ook niette nat en waterig, nog ook te 
droog van Natuur wezen; dewyl in ’t eeríte geval de Planten 
niet alleen daar in in het Voorjaar heel laat aankomen, maar 
ook doorgaans in dezelve van minder {maak zyn , en dikwils 
niet wel maar onvolmaakt groejen , inzonderheid in natte ja- 
renz daarintegen in het twede geval de droge Gronden , by. 

aan- 











`~ 


VAN DE MORS-EN KEUKEN- TUIN. . SEE 


aanhoudende Droogte , alte fterk uitdrogen en dus aan de Ge- 

wasfen geen genpegzaam Voedzel kunnen verfchaffen , waar 

door dezelve verdrogen en bederven, of ten miaften flegte 

voortgang maken , en klein en ondeugend blyven. Om 't 

eerste geval te verhelpen, zulks gefchied door verhoging 

des Gronds, of afleiding des Vogts, dat den Grond ab 

te nat maakt, "t twede wordt verholpen door vermenging 

des Gronds met zodanige Stoile die aan dezelve meer 
fubítantie byzet, waar door dezelve niet zo ras uitdro« 
gen kan." . 

_ Aangaande het vervroegen der Gewasfen wordt hier 
ook aangemerkt: ,, Dewyl men er zig in deze onze tyv 
den meer als ooit laat aangelegen zyn, om allerley Keu- 
ken-en andere Gewasfen in Broey-en Stook-kasfen te teen 
len, om ze vroeg voor de gewoonlyke tyt te hebben, 
zo is het noodzakelyk, dat men daar tóe de beste plaats 
van de Tuin uitkieze , die de meeste Zonne-warmte ge- 

niet, en voor de Winden gedekt zy, welke teffens zoe 
danig behoort te leggen, dat men de Mest en andere 

Broey-ftoffen gemakkelyk aanbrengen kan, weshalven die 

best voegd digt by de Stallen , indien "er zodanige 
by de Buiten-plaatzen zyn, Deze Broey-plaats behoort 

vervolgens met een bezonder Staket of Latwerk inge-. 
floten te zyn, niet alleen tot meerder af keering der Wine 

den, maar ooh em dezelve in het bezomdere vóor Dieren 
en roofagtige Meníchen te kunnen fluiten, om dus dik- 

wils niet quyt te raken, waar san al lang veel móeite 

en kosten gedaan is; welk ik door ondervindinge hier 
bybrenge. Wat verder omtrent °t broejen in ’t algemeen 

in agt te nemen is, dit kan mem nazien in 't Eerfte Deel, 

Hooftd. 1. IL Ill. ean bet vierde Boek, en het geen by 

yder zoort in het byzondere aan. te merken (taat, dic zal 

hier na duidelyk aangewezen worden." | 

Om nu onze Lezers ook eens onder 't oog te brengen 
op welk een? wyze van byzondere Gewasfen gefproken 
wordt, zullen wy hier toe eerst verkiezen de Befchryviag. 
van de Aard-Akkers, Na de naamen: van dit Gewas , in 
verfcheide Taalen opgegeeven, volgt. — 

De … Groey-plaats. Het zelve groeit natuurlyk, of van 
zelfs in * wild in veel Gewesten. van Neder. en Hooge 
duitscbland , Bobemen, Oostenryk, Frankryk, Jolie, En. 
geland, en elders, inzonderheid by ons veel in Gelder. 
land, Overysfel en Braband, naast en in de. Akkers tus- 
{chen de Granen, en op andere droge plaatzen, ` l 
» M lili AL A ~- s Grond 


4142 J He KNOOP 


wn Grend en Standplaats, Het zelve bemint van Natuure 

een droge, liefst zandagtige Aarde, hoewel het in aller- 

andere goede Gronden ook niet bezwaarlyk groeit; 
het Kruid vergaat jaarlyks, maar de Wortels of Knob- 
bels blyven over, en verdragen alle Koude des Winters; 
fpruitende jaarlyks in 't Voorjaar van nieuws uit de Wortel, 

„> Cultuur. Des zelfs vermeerdering gefchied door "t Zaad, 
of beter door de knobbelagtige ‘Wortels, die aan lange dun- 
ne Wortel-draatjes op eenige afftand van malkander voort- 
komen, op de wyze alsde Aardappels, welke Wortels men 
in de t of in het vroege Voorjaar uitgraaft, en voorts 
weer op Bedden in ryen, op een Voet afltand plant, op 
dezelfde wyze als de Aardappels; waar doorze zeer ver- 
meerderen , en: overvloedige Knobbel- Wortels tot "t gebruik 
voortbrengen , en daar menze eens geplant heeft, behoeft 
men ze niet alle jaaren weer te herplanten, dewyl ze dus 
verfcheide jaaren blyven groejen en de Wortels verder 
voortkruipen ; dog men queekt ze by ons zelden ten ware 
uit Lief hebbery en verandering , dewyl die welke men tot 
fpyze gebruikt, van de Landlieden in Gelderland, Overys- 
fel, en elders, daar ze, gelyk gezegt is, veel in °t wild 

jen, in de Herfst uit de Bouwlanden gezogt , en overe 
al in de Nederlanden verzonden worden. 

Indien men ze van Zaad voortqueken wil, zo legt 
men 't zelve in 't Voorjaar op een Bed in Grebbels , die 
ri a 2 Voeten van malkander gemaakt zyn, op de wyze- 
der Erten , dog niet zo digt, maar omtrent een halve Voet 
van malkander, en een paar vingerbreed diep; op welke 
wyze ze overvloedig voortkomen zullen. Dog op wat wyze 
men ze cultiveert, men moet ze nooit omtrent eenig ander 
Gewas van belang, maar op een aparte hoek van de Tuin 
planten, want de Wortels geduurig verder voortkruipende, 
zo verfpreiden ze zig onder het ander nabyftaande Gewas, 
en daer sichen haare fteelen jaarlyks uitfchietende, die 
zig overal aan vast maken, zo verdrukken en bederven ze 
% ander Gewas; gelyk dit de Landlieden in de voorgemelde 
Gewesten, waar ze veel in de Douwlanden groejen, met 
. Schade gewaar worden, en 't zelve voor een Onkruid hou- 
den, dewyl het niet kan uitgeroeit worden daar ’t eens 
vastgewortelt is; want men de Wortels zo naauwkeurig 
niet uitzoeken kan, of daar blyft altyd hier of daar een 
Wortel in de Grond over, die zig weer op-’t nieuw over- 
vloedig ver(preid, 't welk vermeerdert word door °t jaar- 
Iykze roeren des Gronds der Akkers. 
s» Huise 








VAN DE MOES-EN KEUKEN « TUIN. 313 


en Huisboudelyk Gebruik. Deze Aardakkers worden in 
Water met een weinig Zout gaar gekookt zynde, opge- 
discht, en tot Nafpyze of in Gezelfchappen met Boter 
gegeten, op dezelfde wyze als de Kaftanjes, hebbende 
ook na genoeg dezelfde {maak en Eigeníchap, ten op- 
zigte van de Gezondheid, —— maar toppen het Lichaam 
en veroorzaken Winden, weshalven ze in *t bezonder niet 
zeer dien(tig zyn voor Menfchen die van natuuren tot Win- 
den en Verftoptheden genegen zyn, inzonderheid als ze 
niet wel gaar gekookt of gebraden zyn. Dezelve worden, 
ook wel, na dat hare Schil afgeftroopt of afgefchiltis , gee 
kookt en met Boter toegemaakt op die wyze als Rapen , 
en aldus opgedischt. Men kan er ook Ganzen, Einden 
&c. met vullen, op die wyze als met Kaftanien gefchied.” 

Over de Meloenen is de Schryver tamelyk uitvoerig , 
befchryft der zelver foorten , Groei-plaatfe , Grond- en 
Stand-plaatfe, en inzonderheid de Cultuur, waar in hy 
onder andere onderregtingen ook zegt: ,, Voorts heb ik 
weegens het teelen der Meloenen, het welk voor een der 
grootíte konften des Hoveniers in deeze Landen geagt 
word, te zeggen, dat deeze konst hooftzakelyk beftaat 
daar in, om de Broei-bakken zodanig te bereiden en dan 
verder te behandelen, dat de Planten een bequame , niet 
al te flerke, en een egale warmte, in navolging der Natuur 
enieten; want de ondervinding leert, dat die Planten wel- 
ke in den beginne fterk gebroeit worden en daar na de no» 
dige warmte komen te misfen, en aan ’t ftil ftaan van groei — 
raken, ook zodanige die door verzuim van Lugtgeving vere 
broeit zyn , zeer dikwyls in haar fleur van groei , alvorens de 
Vrugten ryp zyn, fchielyk vergaan , of ten minften aan ’t 


quinen raken en geen rype of onvolmaakte Vrugten geeven 5 


als meede die welke te veel droogte hebben geleeden, daar 
na fchielyken t’ onregter tyd (in de Zon) bevogtigd worden. 
Weshalven men,om in't teelen vanMeloenen gelukkig te zyn, 
op alles naùwe agt te (laan, niets verzuimen , en zig geen 
moeite verdrieten moet. Edog, ik moet hier by aanmerken, 


dat onaangezien alle oplettendheid, het nogtans de beste 


Meester misfen kan , als hy niet van *t weêr , en inzonderheid 
van de Zon begunfligt word, want het is de Zon die de groei 
en volmaaktheid geeven moet, als'er anders niet in de Cul- 
tuur verzuimt is." 

Van de Bloem-Kool zegt hy, aangaánde de Grond en 
Stand-plaats : ,, Dezelve bemint een goede losfe, vette, 


 lyvige, met oude mest wel doormeste, en liefst een ver- 


. fche 


$14 Je He KNOOP 

/ 
fche grond of zodanige: waar op het voorige jaar niets 
geteclt is: voorts een opene, dog warme zonnige plaats; 
en tamelyk veel vogt. 

an Cultuur. Dezelve word van het Zaad voortgeteelt, het 
welke van half Maart tot het laatst van May gezaait word ; 
hamentyk het eeríte zaaizel tot vroege, en de latere tot 
Herfst- en Winter-Bloem-Kool, moetende het eerfte Zaad 
ook in 't bezonder op een warme plaats, tegen een ftaket of 
muur gezaait worden, of men zaait hetzelve in een niet alte 
warme Broeibak onder glazen: Als vervolgens de planter 
bequaamlyk groot geworden zyn en het weêr gunftig is , wore 
den dezelve op Bedden in’t verband, op 1£ a» Voeten diss 
tantie, en tamelyk diep , gelyk met allerlei Kool gefchieden 
moet, verplant, en in *t vervolg van ’t onkruid wel zuiver 
gehouden, ook daar na in de Zomer een reis of twee aangee 
aard: 

,» Begeert men de Bloem-Kool heelvroeg , zoo zaait men 
dezelve tegen het laatst van February in een nietal te warme 
Broei-bak , en verplant de jonge planten daar na in een andere 
Broei-bak dat wat hoog, of diep onder de glazenis, en ook 
niette fterk broeit , dezelve vervolgens met ligtgeving en dek- 
king op zyn tyd behoorlyk oppasfende , zoo zal men vroeg iri 
de May nieuwe Bloem-kool kunnen hebben: dog déwyl het 
weinig uitlevert, zoo is het de moeite bypa niet waardig , teri 
zy , als de kosten niet ontzien worden om groote Bakken té 
hebben. Men zaait de Bloem-Kool ook wel in *t begin van 
September, om ze in *t volgende Voorjaar tot vroege Kool te 
planten, het zy in de Broei-bak , gelyk gemeldis, of inde 
koude grond ; moetende deeze planten in de Winter zorg: 
vuldig voor de Vorst gedekt en bewaart worden. 

Aangaande de Zaad-winning wordt aangemerkt: ,, Zom: 
mige hebben voor dezen gemeent dat het Bloerm-kool-zaad 
dat hier te Lande gewonnen word zo goed niet en was als 
?t Uitlandsch; dog de ondervinding heeft anders geleerd , 
en fchoon men Zaad komt te winnen uit zodanige Bloems 
die uit vreemd Zaad voortgekomen zynde de beste niet zyn, 
zoo zal men egter bevinden dat het zelve verbeteren en iù 
"t vervolg digter en grooter Bloemen uitleveren zal: hoe- 
wel het goed ie dat men zomtyds verwisfeld en vreemd 
Zaad zaait, als men maar verzekerd is dat hetgoed is; het 
Engelfe is het beste, als mede het opregte Cyperfe dat uit 
het Eiland Cyprus of” Kandien gebragt word; maar het Ita: 
liaanfche, geeft by ons meest doorgaans kleine , losfe di na 








- - -— m - 


AN DE MOES EN KEUKEN ° TUIN, $915 


Bladen doorgroeide Bloemen , en fchiet ook dikwryls fchie- 
lyk in 't Zaad, inzonderheid met drooge Zomers. Het 
Zaad kan 4 a 5 jaaren duuren." 

Wy oordeelen genoeg gezegd te hebben om den Leezer 
eenigzins te doen zien, op welken leest dit werk gefchoeid is. 








Nuttige Aanmerkingen op de Rivierkundige Verbandeling van 
CORNELIS VELSEN, en verfcheiden Pofitien wegens de Ri- 
wieren in de Jaarboeken. Opgefteld door FREDRIK BEYE- 
RINCK. Gefwooren en door den Hove Provinciaal der Fura 
flendoms Gelre „en Graaffchaps Zutpben geadmitteerd Land- 
Meeter. Te Arnhem, by J. Nyhoff 1770. Bebalven bet 
Voorwerk 153 bladzyden $n groot oClavo, 


I Edge van den Heer Beyerinck in dit Stukje 
is, zyne bedenkingen tegem een vry algemeen ge- 
voelen in *t klaerfte daglicht te ftellen, en tevens ten dui- 
delykfte te toonen, hoe men, zyns achtens , behoorde te 
denken en te handelen, ter betere voorkominge veler on- 
heilen, door °t overtollige Rhynwater in onze Gewesten 
menigwerven veroorzaekt. Het is naemlyk een zeer alge- 
meen gevoelen, en *t heeft een grooten Voorftander aen 
den Heer Zelfen in zyne Rivierkundige Verbandeling, dat 
de oorzaek van het overtollige water, °t welk de Neder» 
Rhyn, de Gelderfche Ysfel en de Lek uit den Boven-Rhyn 
ontvangt, boven al te zoeken is in bet Pannerden/cben Ca- 
nael; en dat het 'er derhalve, ter afwendinge van de nar 
deelige gevolgen welken hier uit ontftaen, grootlyks op 
aenkomt, om dat Canael te beteugelen. Dit gevoelen on- 
dertusfchen is den Heer Beyerinck in genen deele aenneme- 
k: het komt hem in tegendeel voor, dat de oorzaek van 
len onmatigen toevloed van water alleen, en nergens ane 
ders, te zoeken is, dan by, in en omtrent den mond van 
den ouden Rbyn; en dat men gevolglyk daer ter plaetfe, en . 
niet in °t opgenoemde Canael, alles in "t werk heeft te 
fteħen, wat dienen kan om dézen zo fchadelyken toevloed 
afte wenden; ,,'twelk, naer zyninzien, ook zeer wel ter 
uitvoeringe gebrágt kan worden, — Om dit zyn gevoe» ` 
len, in tegenftellinge van ’t eerstgemelde, te ftaven , be- 
naerftigt hy zich, om onderfcheidenlyk te toonen , hoe de 
mond van den Rhyn ín voorige dagen geweest is; hoe de- 
zelvě zich thans bevind; aen welke oorzaken men die ver- 
andering heeft toe te fchryven3 welke kwade gevolgen daer 
| uit 


/ 


316 AANMERKINGEN VAN Fe BEYERINCK, ` 


uit ontítaen zyn; en'eindelyk hoedanige middelen tot Re. 
dres hier boven al in overweging behooren te komen. —— 
By dit algemene gaen hier verder nog enige aenmerkingen, 
zo met betrekking tot het gemelde gefchrift van den Heer 
Velfen, als ten aenzien van etlyke (tellingen in de Jaerboe- 
ken, rakende de genoemde Rivierens welker befchouwing ` 
ter ophelderinge en bevestiginge van het bovengezegde 
kan dienen, ——— De ongelukkige omítandigheden, waer 
in velen onzer Landsgenooten zich dikwerf by een hoog 
opperwater bevinden, maekt dit onderwerp der overwe- 

inge van alle des kundigen waerdig ; en de zodanigen ver, 
trouwen we zullen dit Stukje, fchoon ze zelfs rs Maus 
concept niet ten volle mogten toevallen, nog al met ge- 
noegen nagàen; voor zo verre hy als een kundig en op- 
merkzaem Man zyne gedachten deswegens geregeld voor- 
draegt. . . 





Openbaare Lesfen over bet vinden der Lengte op Zee, voore 

` naamelyk door verbetering van bet gegiste Belek, gegeeven 
in bet Atbeneum Illustre, door P. STEENSTRA , KL. M. 
Pbilofopbie Door , Leor der Wiskunde , Zeevaart en 
Sterrekunde , en Examinateur der Stuurlieden van de E, O, 
4. C. ter Kamer van Amft. Te Amft. by Yntema en Tie- 

boel 1770.  Bebalven ene korte Voorreden 96 bladz den in 
groot ocavo, 


Entelle, op het lezen van dezen T ytel, den Heer Steene 

ftra niet, onder de onbezonnen zoekers van Oosten . 
West; ver vau daer! ’t Is zelfs zyn oogmerk niet de Leng- 
te volftrekt te bepalen, maer hy fchat het niet onmogelyk 
tot ene meerder maeuwkeurigheid , en gegronder verzeke- 
ring deswegens te geraken. Wel byzonder is hy van oor- 
deel, dat men ten dien einde den gewoonen weg niet zo 
. zeer heeft te verlaten, als van velen gefchied is; en dat 
het van ongelyk meer dienst zou wezen, de reeds in ge- 
bruik zynde handelwyzen , waer door men de Lengte ook 
ten naesten by vind, te verbeteren. Met dit byzonder 
oogmerk heeft de Heer Steen[ira. deze zyne Lesfen opge- 
fteld, terwyl hy tevens bedoelt te toonen, dat de he- 
dendaegfche Stuurmanskunst nog aen verbeteringen on- 
derworpen.is , die oplettende Zeevarenden in °t werk 
zouden konnen (ellen, zonder verhevener kundigheden 
te bezitten, dan ze nu dagelyks aen Doord bezigen. T 
er 








b, STEENSTRA'S LESSEN. dij 


. Ter meerdere aënfpooringe hiër van behelst dit Stukje 
in de eerfte Les, by manier van Inleiding , ene Verhande- 
ling over de Theorie en Prattyk, of het befchouwende en 
werkdadige van de Stuurmanskunst: ftrekkende ‚onder ’t 
tegengaen van verkeerde vooroordeelen en. averechtíche 
leerwyztns tef ontvouwinge van 't ware onderfcheid, dat 
*'er is tusíchen de Theorie en de Practyk; als mede om an- 
der °t oog te brengen, hoe deze laetíte wel te onderfcheie 
den zy van de. Ondervinding, die der Theorie grondtegely 
verfchaft ; welke de Pra&yk in acht neemt , mitsgaders hoe 
… ment een en tander heeft famen te paren , om de Theorie 
door de Ondervinding uit te.breiden of te verfterken ; er 
de Praétyk op welgegronde Regelen ; in ftede van by den 
tast, te oefenen. In 't voorftellen hier van, den aert en 
gefteldheid der Stuurmanskonfte beknoptlyk voorgedragen A 
en getoond hebbende; waer uit het voortfpruit, dat veld 
voortreflyke hulpmiddelen , die ter verbeteringe van de 
Zeevaert en Stuurmanskunfte. zouden kunnen ftrekken , dat 
nut niet te wege gebragt hebben, °t welk men er van zou 
hebben mogen verwachten , handelt hy in de vyf volgende 
Lesfen bepaeldlyk , ovet het naeuwkeuriger vinder der 
Lengte, door zich, op ene betere manier, van de reed$ 
in gebruik zynde handelwyzen te bedienen; by welke gele- 
genheid hy ook de gebreken aentoont ; welken hier omtrent 
veel al by onze Zeevarenden plaets hebben. Deze Lesfen 
gaen „(1.) over het vinden det ware Lengte op Zee ; of de 
verbetering van het dagelyks beftek, door middel van de 
bevonden Breedte, Co, 1 over het vinden der Lengte , door 
de miswyzing der Kompasfen, (3 ) over het vinden van 
den waren tyd, hoe laet het is aen Boort, (4.). over de 
verbetering van het dagelyks beftek der Lengte , door mide 
del van den waten tyd , (5.) en eindelyk over het vinden der 
Lengte op Zee ; door den afftand der Maan vin e&n Ster, er 
door ene enkele hoogte meetirig der Maen. ——— De Heer 
Steenftra doet in dit Stukje zyrie bekwaemlieid om anderen 
te onderwyzen doorfwalen ; en °t is te wenfchen , dat onze 
oplettende Zeevarenden hem verder , volgens zyn minzaem 
verzoek, door hunne ondervinding onderfteunen ; en wel 
byzonder door ene gunftige goedkeuring zyner Leérwyze 
- fleeds aenmoedigen „om zyne poogingen ter verbeteringe der 
Stuurmanskunfte voortte.zetten : °t welk , gelyk hy betuigt y 
hem zal aenfpoorgn som dit Werkje , dat als ter pfoeve ftrekt ; 
verder uit te breiden , en op byzondere gevallen , en omftaf- 
digheden der bekende vaarwateren , toe te pasíen; 
İv. DBEL. N. LETT. NO. 7» X cé Pait- 


\ 


erf, €. DE PITTAVAL .* 





Verkort Verbaal der beruchte Recbtszaaken met derzeloer Pone 
nisfen, befchreeven door den Heer GAYOT DE PITTAVAL, 
: Advocaat voor het Parlement cum Parys. Die bet Fransch 
: «ertaeld. Twee Dee n sGravenbage, by de Wed. O. 
van Tholen Zoon 1770. Bebalven bet Voorwerk en den 
- Inboud 690 bladzyden in octavo (*). 


Et overbekende Weck van den Heer de Pittaval, bes 
helzende een uitvoerig verflag van merkwaerdige 
Rechtsgedingen „in een aental van twee en twintig Boeken; 
heeft door zyne uitvoerigheid niet konnen behagen aer" 
gros der Lezeren; die wel gehegen waren, om de daer in 
gemelde Rechtszaken enigermate tè kennen , maer ier tegen 
op zagen , om dezelven in dien gantfchen omflag na te gaen. 
Dit heeft aenleiding gegeven tot ket opftellen vaneen Ver- 
kort Verhael , (nu ook in de Nederduitfche tale overge- 
bragt, ) waer in die merkwaerdige Rechtszaken , ontílagen 
van alles wat tot de uitvoering voor de Pleitbank behoort , 
alleen als Historten verhalenderwyze voorgefteld worden, 
Deze dus ingekorte berichten, hoewel min dienftig voor 
hun die de Pleitzaelen betreden , zyn echter gevalliger voor 
*t meerendeel der Lezeren ; die niet meer dan een geregeld ` 

gefchiedverhael en een oppervlakkig verflag van 't flot der 
Rechtspleginge begeren; waer aen de hier gehouden ma- 
nier van voorftellen. zeer wel beantwoord. De Opfteller 
dezer Verzamelinge heeft zorg gedragen om de voornaem- 
fte gevallen in orde van tyd na elkander te fchikken; en 
enige min aenmerkelyke berichten van Rechtsplegingen, 
insgelyks in tydsvervolg, aen °t einde van °t tweede Deel 
te plaetfen: ook heeft hy in de Voorreden een kort begrip 
gegeven van de voornaemíte byzonderheden , die in de 
Franfche Rechtsplegingen voorkomen , met verklarifige van 
. deze en gene fpreekwyzen daer in gebruikelyk ; *t welk den 
Lezer, ten rechten verftande van zommige omftandigheden 
en uitdrukkingen, in deze verkorte Verhalen zomtyds van 
wezenlyken dienst kan zyn. Men kan gevolglyk van dit 
in. 


_(°) In den Jaare 1737 zyn 'er reeds II Deelen van dit Werk uit 
gegeeven, vertaald door P.le Clercq. Doch die Uitgave is van deeze 
ze onderfcheiden , door dat 'er 78 zaaken minder in verhandeld wor- 
den: zo als de Uitgeevers ons hebben opgegeeven. 


+ 








RECHTSZAAKEN, 919 


ihgetrokken Werk van den Heer de Pittaval , *t zy men °t 
als een Uittrekfel, of als ene Verzameling van min of meer 
wetenswaerdige Gefchiedenisfen aenzie, nog al een nuttig 
of een aengenaem gebruik maken; te meer; daer de manier 
van verhalen, "t lastige der Rechtspleginge ‘er uit geweerd 
zynde, over "t geheel niet ongevallig is. ot een 
voorbeeld diene het volgende beknopte verflag der Rechts» 
zake van RENATA CORBEAU , die haren trouwloozen Mine 
haer, op °t punt ftaende van onthoofd te worden, door 
hare voorfpraek. van den dood redde. 

‚> Een zeker Jong Edelman, wiens Gaam in het verhaal 
niet gemeld word, geboortig uit de Stad Sees in Norman- 
dien, te Angers in de Provintie van Anjou gekoomen zyn= 
de om op de Hoogefchool zig in de Rechten te beoefenen s 
kreeg kennis aan eene zekere Borgers Dogter genaamd 
Renata Corbeau. Dees was Jong, Schoon, Deugdzaam p 
en zeer verftandig , maar haare Ouders waaren door het 
geluk met geene groote middelen voorzien, 

» De Edelman wierd op haar fmoorlyk verliefd, en dee 
wyl zy hem met gelyke wedermin betaalde , kreegen zy 
dusdanig groot behaagen in malkanderen, dat hy zo verre 
kwam , om haar eene fchriftelyke Trouwbelofte te geeven. 
Maar zy op het laatfte aan zyne erkennelykheid te veel 
toegeevende, werd van hem befwangerd, Zy deezeti haan 
ren Daat niet lang konnende verbergen, werd genoodfaakt 
om met veel angst en droef heid dezelve aan haare Ouderen 
te openbaaren. Hier op werd naar eenig beraad onder hen 
driëen overlegd, dat de Dogter met haaren Minnaar een 
heymelyke byeenkomst zoude beftemmen, alwaar de Va» 
der en Moeder hen lieden , dus onder vier Oogen zynde, 
zouden koomen betrappen, met voorneemen om den fone 
geling , indien hy onwillig mogt weesen, te dwingen zyn 
woord te houden: maar zy hadden niet noodig tot eenige 
daadelykheid te koomen, want de Jongeling ftemde alles 
goedwillig toe, Een Notaris, die reeds te vooren daar ter 
plaats verborgen was , ftelde de Huwelyks- voorwaarden 
terítond op. Maar het fcheen, dat hoe meer de volkoome 
voltrekking van't Huwlyk naderde, de liefde van den Jong- 
man des te flaauwer begon te worden : want weinig daar na 
op een ftel en fprong zyne Vrouw verlaatende , begaf hy 
zi by zyn Vader naar huys, en verhaalde hem zyn voor. 
vl. e.Vader een ryk, doch inhaalig tnan zynde, keurde 
dit Huwlyk volkomentlyk af, en vond met der tyd het ge- 
heim om zyn Zoon in dezelfde gedagten te brengen, tot 

. 2 zo 





920 ` 6 DE PITTAVAL 


zo verre, dat om een onmogelykheid te bewerken, om het 
‘Huwlyk ooyt tot zyn volkoome beflag te doen geraaken , 
hy zyn Zoon overhaalde om het Geestelyk gewaad aan te 
neemen; het welk hy deed. ` 
^ » Als Renata Corbeau zo wel als haare Ouders de droe- 
vige tyding hadden verftaan , dat haar ondertrouwde Man 
Onderdiacon was geworden , wierd haar hart met een doo- 
delyke droevheid overftelpt: maar haar Vader begon, om 
de gekwetfte eer van zyne Dogter te herftellen , daadelyker 
middelen in het werk te ftellen , en bragt te Angers tegens 
den Jongeling in een befchuldiging van Verleiding , en 
Maagdenroof , waar op de Jongeling by Decreet Gevonnist 
werd by de kop gevat te worden. De zaak door Appel aan 
de Tournelle of Halsgerichtkamer van het Parlement betrok- 
ken zynde, werd hy door dezelve veroordeeld om onthoofd 
te worden. De tegenovergeftelde keufe van met Renata 
Corbeau te trouwen konde hem niet.gegeeven worden , 
overmits hy zig tot den Kerkelyken Staat hadde verbonden, 
Het Vonnis ftond op het punt van uitgevoerd te worden , 
en hy begon al aan dat ongelukkig ogenblik te genaken , 
wanneer Renata Corbeau , wier liefde altyd de overhand 
boven de wraak had behouden, eensklaps fig in de raad- 
kaamer , alwaar de Rechters nog alle vergaderd waaren , 
vertoonde. Met een hart , dat door bittere Droef heid door- 
griefd was, maar met een tong die door de liefde welfpree- 
kend gemaakt werd, begon zy de zaak van haaren trouw- 
foofen verlaater te bepleyten, en bragt deeze volgende ree- 
denen tot zyne veríchooning in. ,, Zy vong aan met de 
Agtbaare Rechters te verzeekeren, dat hy haar verleyder 
enfints waare geweest; maar dat zy het felve was, die 
. hem aanleyding hadde gegeeven. En of fchoon hy by ver- 
volg het Geestelyk gewaad al mogt hebben aangenomen , zy 
. verzeekert was, dat hy zulks door dwang hadde gedaan , 
om dat hy een Vader hadde te ontzien, die heftig , ontaart 
en ongenadig was. Datzy zeer wel onderricht was , dat met 
Dispen/atie van den Paus een Onderdiacon vermogt te troue 
wen : dat men dag aan dag een Legaat of gezant van het Hof 
van Rome verwagtte. Dat zy zeer wel wist,dat in deezen 
opzigte een Legaat dezelvde magt hadde als de Paus. Dat 
zy alle moogelyke middelen zoude in het werk ftellen, om . 
deeze Dispenfatie te bekoomen. En eindelyk, zo de ge- 
ftrengheid der Wetten meer vermogt, dan de edelmoedig- 
heid van hun-lieder Ziel; en indien zy het leeven van haa- 
ten Minnaar haar weygerden te vergunnen, of op de ver- 
a Yoa . 20g- 








BECHTSZAAKEN, Ir 


zogte voorwaarde zyn Doodvonnis uit te fteifen ydat zy dan 
maar alleen deeze genade verzogt , dàt zy ljéden haar, die 
even zo fchuldig waare als haare Minnaar, met hem gelyk 
wilde doen fterven”, 

an Deeze reedenen , die door eene Jonge, Schoone en 
bitter bedroefde Dogter , wier bevalligheid door haare traa- 
nen , en bloedverwige wangen, nog vermeerderd werd, 
hadden die gewenschte uitwerking op de harten van de 
Rechters, dat zy de uitvoering van het Vonnis voor fes 
Maanden verfchooven ; en inderdaad kwam in dien tusfchen- 
tyd de Legaat , die van Rome verwagt wierd , te Darys aan, 
Deeze was de Kardinaal de Medicis,die naderhand den Pau- 
felyken ítoel, onder den naam van Leo de XI, heeft be- 
klommen. Maar deeze Legaat , (een Leviet van beroep,en 
derhalve even zo onmededoogend zynde, ) was zo onbarm- 
hertig , en zo verontwaardigt tegens den befchuldigden , 
om dat hy zig Onderdiacon hadde doen maaken, alleenlyk 
om niet verpligt te zyn, zyne Minnaresfe te trouwen , dat 
hy die dispeníatie , om dewelke hy zo zeer gefmeekt werd, 
volftrektelyk weygerde. ' 

; Renata Corbeau zag toen tot hare dodelyke Droefheid 
geene uitkomst meer. Maar tot haar geluk zat op dien tyd 
op den Throon van Vrankryk ,den Allerdapperften en Gas 
lantften der Koningen , Hendrik de IV. Met haar verítand, 
en met haare fchoonheid, die door de Droefheid nog ver- 
meerderd werd, wierp zy zig voor zyne voeten. Een hart 
zo teder als het zyne, kon deeze bede niet weigeren, om 
by den Legaat de begeerde dispenfatie voor haar te verzoe« 
ken. Het gevolg kon niet twyfelagtig zyn; de toeflemming 
werd gegeeven, de gevangen geflaakt „en bet Huwlyk tusfcben 
de twee gelieven voltrokken , dewelke vervolgens in de als 
ervoimaaktite eensgezindheid met malkanderen geleevd 

ebben ", 





De Levensbefchryvingen der Nederland/cbe Konst-Scbilders en 
Konst- Schilderes fen enz, Door j. C. WEYERMAN , Konst- 

. Schilder. Vierde Deel, Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon 
1769. Bebalven een kort Voorbericht en den ‘Bladwyzer 567 ` 
bladzyden in quarto. ` 


: Et de uitgave van dit laetfte Deel konnen de Lief- 

hebbers, welken de drie. voorige Deelen bezitten, dit 
Werk in hunne Verzameling ‚volledig maken. Het behelst 
` mE 3o eerst 


KT Je C. WEYERMAN: 


eetst ene voogafgaende Verhandeling, over bet betaamelyke 
en bet swanvoegelyke gen de Scbilderkonst ; waer in oppere 
vlakkig getoond word, wat een Schilder daer omtrent in 
acht heeft te nemen; en hoe zich velen ten dien opzichte 
zeer belachlyk gemaekt hebben, terwyl ene behoorlyke op- 
Jettenheid op het zelve anderen ten roem ver(trekt, Hier 
aen volgt ene Korte Levensfchets der Konstfcbilders van de 
Schilder Akademie in e Hage ; vervattende ene beknopte mel- 
ding der Leden, aengetekend in het boek van Eer van de 
Maetíchappy der Schilderkonst in ’s Gravenhage , zedert 
derzelver oprichting in het jaer 1656 tot op het jaer 3737; 
met aenduidinge van enige hun charactizerende byzondere 
heden. Voorts ontmoet men in dit Deel nog etlyke Levens- 
befchryvingen der voornaemfte Nederlgnd/sbe Konste Scbile 
ders en Kanst - Schilderesfen, met nevensgaende aenmerkin. 
gen over de fcnilderwyze der zodanigen, die byzonderet 
overweging verdienen. De uitvoering hier van evenaert 
aen de (chryfwyze in de voorige Deelen gehouden , deg 
Lief hebberen te oyerbekend om er op ftaen te blyven „ of 
Ser ene byzondere procvé van mede te deelen, Liever be 
pâlen wy ons, om den Lezer nog uit dit Werk vnder’t oog 
te brengen, het hoofdzaeklyke van ’t geen ons de Autheur 
meld, wegens de Schilder- Akademie in *s Hage, by gelegen» 
beid der Levensbe(chryvinge van Mattbeus Terwesten , een 
beroemd Lid en Beftierder van dezelve, dien de Autheur, 
(om dit in t voorbygaen nog aen te tekenen ,) dus loflyk 
afmaelt. ,, Hy was zo vaardig als een Luca Jordano of een 
Pellegrino; zo fchoon van omtrek als een Hannibal Carats; 
zo zuiver van handeling als een Adriaan pan der Werf, 
alhoewel min net, en meer natuurlyk; zo manlyk in zyn 
Mans afbeelding als Pieter Paulus Rubens; zo bevallig in 
zyn Vrouwenbeelden als Anthony van Dyk; zo lieflyk. in 
zyne Kindertjes als Francesco Albano; en zo grootsch in Za 
ne ordonnantien als een Paulo Veronefe”, Van dezen Schils 
der fprekende, geeft hy tevens het volgende verflag van °t - 
Haegfche Schilderfchool, ME 
en De Hoogefchool der Schilderkonst in 's Gravenhage, 
wierd opgericht, in den jaare 1656 ; of liever geloutert van 
de Kladfchilders, Boekbinders, Stoelmaakers, en dierge- 
]yke mindere beroepen (*). | 
an Dit Konstgenootfchap van de Schilderkonst bezit on 
^ l efe 
(*) „ Die van de Hoogefchool der Schilderkonst in ie Hage een 
Uitvoerige Befchryving begeert, leeze J. v, Gools tweede Deel. U. Ge 





N 


KONST - SCHILDERS. $23 


derfcheide fchoone Vertrekken , alle wélke gefchikt Zyn tot 
bun byzonder gebruik. De grootíte Zaal word gebruikt tot 
de Verkoping van Schilderyen „*t zy dat de konsttafereelen 
komen uit Sterf huizen , of by andere gelegendheden aldaar 
ten dien einde worden gebragt, uit welke Verkopingen het 
voorgemeld Konstgenootfchap zyne voordeelen komt te 
oogften, Die Zaal is waardig het bezoek der Konstkenners, 
als zynde rykelyk geftoffeert en opgeciert met konsttafe- 
reelen van veele uitmuntende Konstfehilders , wier konst 
niet alleenlyk de Nederlandfche Kabinetten heeft verheer. 
lykt, maar zelfs de Duitíche Hoven , en de Italiaanfche 
Konstvertrekken, door Sint Lukas geest-kleinooden. 

wn Het platfond van die Zaal vervat een rond in het mid- 
den, benevens vier hoekftukken , allen konftiglyk befchil- 
dert. Een hoekftuk is gefchildert by Tbeodoor van der Schuur ; 
en verbeeld de ‘drie Hoofdkoleuren. Een tweede is be- 
‚maalt by Daniel Mytens „en verbeeld de Waarheid , dewelke 
op den rug des Tyds aantekent de Gefchigten , dewelke door 
de Faam , rustende op de Wolken boven de Waarheid, door 
eenige kupidoos en muziek konstwerktuigen verzelt, wore 
den uitgebszuint door de gantfche Weereld. Het derde 
hoekítuk is gefchildert by Augustyn Terwesten , waarop die 
groote Konítenanr de: Doorzigtkunde, benevens de Bouwe 
konst heeft afgebeeld, En het vierde {tuk is geordonneerd 
en gepenfeeld by Robert du Valy, waar op de Starrekunde 
en de Meetkunde izyn verbeeld. Het middenrond is befchil- 
dert by Willem Doudyns , en verbeeld de 's Gravenhaagfche 
Stede d, aan dewelke de Schilderkonst, de Douwkun- 
de, de Glasíchilderkonst en de Graveerkonst, hulde en 
manfchap komen aanbieden. Doch te zelver tyd heeft die 
brave Konstíchilder 'er de Godes- Pallas by geordonneert , 
met de Konstliefde:gefterkt, welk paar de fmeerige Klad- 
Schilders ; voorzien met Ladders en Verfpotten; de muffe 
Boekbinders, verzelt door Pars en Schroeven; benevens 
de onwaardige Stoeldraaijers en hunne Gereedfchappen nee 
' derbonst uit -den Hemel der Konften en Weten(chappen. 
Het Schoarfteenftak is gefchildert door Mattbeus Terwesten y 
ga verbeeld de Jeugd by Merkuur opgeleid tot de School 
van de Schilderkonst, welke veilig gezeten onder de Be- 
Schutting van de 's Graavenhaagíche Overheid, de Jeugd 
` blymoediglyk ontfangt, en tot aanmoediging de Beloonin- 
gen aantoont, onderwyl dat de Faam-Godes, zittende in 
het verfchiet op de wolken , bereid is om den Lof der Vere 
dengen op te bazuinen, 
` X4 e» Het 


824 Je C. WEYERMAN 


wf e eer: 








XONST + SCHILDERS. 35 


Overheid van 'sGravenhage. De Konstícliflders , ten getalle 
van Achtsen-Veertig , hebbende aan het hoofd hunner Bes ` 
ing den Heere Diderik. van der Lis, beroemd Konst- 
fchilder , en toen ter tyd regeerend Schepen ; geleeken niet 
qualyk ns:de vergaderde misi Edelen, welke opdtyd& 
éen Verzoekfchrift aanboden, Margareta van Parma, 
Doch het flaagde de Schilders. r dan die Edelen „dewyl 
de eerstgenoemde:een genadig Fiat: verkregen, by een afs 
zonderlyken nieuwen Gildebrief,, gedagtekent op den zeen 
en twinti, van de Wynmaand deszelven Jaars , in welke 
Gildebrief veele voorrechten en waordelen wierden vergunt 
aan die Maatíchappy, of Konstgemootíchap van de Schil» 
derkonst ". ——. De Autheur de voornaemíte pointen hier 
van bygebrsgt hebbende , vervolgt «jn yerder bericht aldus, 
», Het Beftier van dit Kómstgenootíchap beftgat in een 
Deken , drie Hoofdmannen „en éen Geheimfchryver , welke, 
voortkomen uit de Meesters Konstíchilders on Meesters 
Konftenaars. Die vyf Uc Aworden. by de Overheid 
werkoren; op voorgaande berigeming , tien dagen voor:den, 
Feestdag van Sint.Lukas , dn 3angefteld Dë der 
eener, dewelke twee Jaaren dien dienst van de Broeder. 
chap hebben waargenomen. NE, 
«s» Om Au Piáura's Konstgengotfrhap 
ter. by te. zetieti, word "er insgelyks toeg 
gegeven aan alle Konstlievenden. Langs 
„is die Broeder(thap gefiegen tot een 
retrap, dewyl veele. Konstbeminnaaras. E 
boorte, i n,Rykdommen, ea 
enfchappen,, niet alleenlyk uitonderfehe 
teden , naár ook zelfs uit andere Provin 
begeeven in dat luisterryk Konstgenootfc 
gerkonst. Ook bevinden zich: doorgaans 
eenige aanzierielyke Leden wit de Overh: 
hage, by de voorgemelde Beltierdgers ve 
gemeene Radeh van die Konst-Maatfchap 
ven heeft dit Broederfchap zyn- eigen. Ac 
Teur, om, des:noods zynde , deszelfs bel 
vweóiílaan: én. verrichten voor'de byzop 
Justitie in ons Gemeenebest. WW . - 
-'» Wie lust heeft een Lid te worden van die Broeders, 
fchap; tekend zyn Naam in een daar tpe verordent Boek „ 
benevens eem zekere Semme Gelds, ieder na zyn welge- 
vallen, als een DaodSchuld, te betalen by zyne Erfgena- 
men pa zyn.oyerlyden, pur en boven is ieder Intekenaar 
" 5 " Do 


a26 REIZEN: 


noch gehouden Jaarlyks te betalen: een zilvere Dukatom ; 
ten behoeve van die Maatfchappy. Die konftige Broeders 
plagten eenmaal in het Jaar te worden onthaalt op een kos- 
telyke Maaltyd, welke loflyke gewoonte zedert een geruis 
me tyd de verduisterde digade Gastvryheid. is gaan opzoe» 
ken. De Zonnetaning wek die Maaltyd ontftaat uit een 
tweeledige oorzaak. VoOméerst, dewyl het Gemeenebest 
der Schilderkonst zeer ra grenst aan de Previntie van Weste 
Phalen , in welke beide Luchtftreken een prompte Wanbe- 
taling wel-zo kourást is als.een (chielyke:voktoening van 
een Wisfel op zigt. En Zen tweede, deveyl de Schilders 
zeer onderhevig valle aan een zwak geheugen, door welk 
gebrek die Jaarlykfche’ Erkentenis van drie Guldens en za 
veel Stuivers veeltyds komt te ftuiten in haar vaart, Echter 
komt die lekkere Maaltyd noch by wylen aanzetten , gelaarst 
en gefpeort, om de drie à vier Jaren, aclitervalgens de 
zwangerheid: van des Broederfchaps yzere. Geldkist ; alg 
wanneer ale de Broeders worden LA iit a ondaa iin 
Fond gaande brieveri , 50 op ber i ge 

van Sint Lukas vieren, met herhaalde ivreugdateugen,. - 

"PEEL 2s! a hri oc ts I ur. quar. 
SUC 0 ala fa. f 

Heizen. van eet  PbHofoopb.:- Te Deeewter: by. Leem, 
‘horst, 1770.. Bebáleeri de Woorreden 48 Aa: im olan 


t aenmoedigen van den Landboww , by Overhe 
1 den en Onderdanen , onder het. hundhawen van de 
Vryheid der Natien-, -i8 ber hoofddoelwit: vin. dezen 
Philofooph 3 die, gedwnrende zyne reizen , opgemerkt 
heeft, dat een verwaerlóosde pf vervallen Landbouw ; 
in alle oorden det Waereld a een onfeilbaer kenmerk is 
van ene wocste' of flaeffche. Natie; en dat dezelve: in te 
gendeel , naer gerade vàrbs'f,ands omftandi mia 
of meer bloeit e by calle. Volkeren ; Or zeden a ondes 
ene vrye Regering , geregeld zyn. Om: de getrondhel 
dezer opmerkinge--kfaer en. ontegenzeglyk dér Waereld 
onder °t ‘oog te brengen , ftelt hy „in dit Stukje, het 
veríchillend let en den onderfcheiden toeftand: veler Vote 
keren in. Africa en Afia, ten.dezen opzichte; onderfcheie 
denlyk voor; met aentooning dat. zulks., onder die al- 
len , aen de bovengemelde. Stellinge volkomén beant 
woord. ' Een denkbeeld, door de ondervinding geftaefd , 
dat de Vorften inzonderheid behoort aen te zetten, om 
de Vryhefd, het regt van Eigendom., hunner Onderda- 





nen 





VAN EEN. PHIŁOROOPH. ` | $5? 
nen eugeíchonden te bewaren en heh. allebzins aen te 


.fpooren , om , onder zo gelukkig ene Regering, den 


Landbouw vlytig te oefenen , als den fteun wan een ge- 
lukkig.Gemeenebest.. o MEM 
De Heer PoivRE , voormaels Afgezant van 't Hof. vaa 
Vrankryk, by den Koning van: Cochin- Chinz, en ‘thans 
Intendant van de Eilanden. Dourbon en Isle .de Prance, 
of Mauricius , de Schryver van dit voortreffelyk Ge- 
fchrift, befchryft hier, met het opgemelde bepaelde oog» 
merk, den toeftand van de westelyke Kusten van Afri- 
ca, in "t algemeen , en voorts wel byzonder van-Caap de 
Goede Hoop, bet Eiland. Madagascar , bet Biland van: Boure 
bon , l'Isle de France , de Kust.Oan Coromandel , bet Kè» 
ningryk Siam, bet Schiereiland Malaca, bet Ko t Pom- 
tbiamas , de Landen van Cambaifa, en Tfiampa, bét Kø- 
ningryk Cochin -Cbina , en eindelyk van bet Keizorryk Chie 
sa. Dea veríchillenden Daer dezer Gewesten „ ten vaene 
zien van den Landbouw ,.en derzelver bloei.of verval, 
overeenkomftig met de vryer.of goeddunkelyker. Rege- 
ring ,. waer- mede die Landen:beheerscht worden, en de 
aenmoediging of verachting met welke men den Land, 
bouw aldaer behandelt , maelt de Heer Peíore hier in 
alle omftandigheden ten. levendigíte af. Ter verfterkingd 
hier van hecht hy ‘er ten flot nog: aen, ene vergelyking 
van den Landbouw vam Africa met dien van China, en 
ene befchouwing van den Staet des Landbouwsiin Eu- 
ropa , Africa, America en Afia. Men ziet dus in dit 
Stukje , dat. tevens met vele merkwaerdige. byzofiderhe- 
den, betreffende de Natuurlyke Historie dier.Gewesten, 
doorvlochten is , met proefnemingen, „men zeggen, 
geftaefd, ^t geen de Voorftanders van de eid, of °t 
regt van Eigendom , zo menigmael , ten vaordeele van 
den Landbouw; tot heil der Volkeren , door redenering 
hebben. — Wil men er een doorítralend 
voorbeeld van zien, men: vestige. het oog , op het geen 
onze Autheur meld, wegens hec Koningryk Cochin. Cbina , 
dat :zekerlyk de opmerking der Natie verdient, daer hy 
zich deswegens aldus uitlaet.  . | 
an De zes eerfte Koningen, fligters van dit Vorften- 
dom, beftierden het Volk, gelyk een Vader zyn huisge- 
zin regeerts zy vestigden. enkejyk het gebied der natuur- 
lyke wet „door de eerften te zyn in dezelve.te gehoor- 
zaamen. De Hoofden eener groote Boeren- Familie zen, 
de, vereerden en. befchermdea zy den Landbouw dé 
| en 


429 REIZEN 


den nuttigfteri arbeid en-die-aan den mensch het mees» 
te voegt.. Zy eischten van hunne onderdaanen nooit 
meer dan ééne jaarlykfe. (chatting , om de kosten van 
hunne verdeediging goed te maaken.tegen de ‘Tonquinee- 
Cen, hunne Vyanden." . . 

ə» Deeze eenige Schatting werd met billykheid naar °t 
getal der hoofden omgeflagen. Yder mensch, bekwaam 
de aarde te bebouwen , betaalde aan de Magiftraat voor 
den Vorst eene maatige fom , geëvenredigd naar de ge- 
fleldheid van zyn lichaam , en de kragt zyner armen, 
en voor het overige niets meer. Het is ónder hunne 
Regeering , dat deeze Natie zo .vermeenigvuldigd is, 
door behulp van den Overvloed , door het bebouwen 
van hunne Landeryen veroorzaakt. Zo lang deeze Vore 
Ken leefden ,. werden de voorwaarden van het verdrag, 
op den oever van die Rivier, welke TONQUIN van coe 
CHIN- CHINA affcheidt , tusfchen de Hoofden van hunne 
Familie en: de. party welke ben in hunnen uittogt vere 

. zelde ,: aangegaan , Godsdienftiglyk onderhouden. Aan 
deeze wederzydíche getrouwheid is Cochin -China den 
bloeienden {taat van zyne Volkrykheid , Landbouw en 
magt verfíchuldigd. Hun Opvolger, welke thans heerscht, 
heeft de goedheid van hun hart geërfd, maar hy heeft 
de zwakheid van zig te baten regeeren door die gee» 
nen , welke zig zyne flaaven noemen. Deeze Ongeluk- 
kigen hebben: de konst gevonden , om. het belang van 
den Vorst van dat van zyne Onderdaanen af te fcheiden. 
Zy hebben hem de zugt tot byzondere Rykdommen in- 
geboezemd. Het overvloedig goud , onder zyne regee- 
ring uit de mynen. gehaald , heeft begonnen den Land- 
bouw te doen yerwaarloozen : wel ras in het. Paleis ` 
gefloopen, is dit gevolgd geworden van de bederving en 
van de pragt, welke ‘er hêt bewys van is." 

as De Vorst is ongevoelig gebragt tot het veragten van 
de eenvoudige woonplaatfen zyner Voorouderen. Hy 
moest een Paleis hebben van eene myl in de omtrek, 
omringd met een fteenen muur , en naar het voorfchrift 
van het Pekinfche gebouwd. 1600 Stukken Kanon , wel- 

ke dit Paleis omringen , kondigden het volk het aanítaan- 
de verlies van hunne Regten en Vryheid aan." 

- 3 Nog moest hy een: Winters, Zomer- en Herfstpa- 
leis hebben. De oude fchatting konde tot zo veele on- 
kosten niet toereiken ; men ‘heeft dezelve vergroat , en 
nieuwe' uitgevonden, welke, niet meer vrywillig betaald 
, wore 











VAN REN PHILOSOOPH, $39 


wordende , hiet dan met geweld en met al den hafleep - 
der Tyranny kan ingezameld worden, De. Hovelingen , 
wier belang het was het Opperhoofd te bederven , heb- 
ben hem den naam gegeven van Koning van den He- 
mel; Vous Dn, Door zig dus geduurig te hooren noe ` 
men , heeft hy geloofd: dien näam te. mogen: neemen. 
` Waarom , zeide hy my zelf , op zekeren dag , koomt 
uw bof niet meer aan den Koning van den Hemel maaken T" 

» Die doortrapte menfchen , welke alle de Poorten van 
het Paleis belegeren , hebben de behendigheid gehad , 
zig het gewoone regt der Magiftraaten te onttrekken , 
en zy maaken van deeze vryheid gebruik, om in de Dro, 
Vincien de boeren te gaan plaagen en plunderen.” 

» Ik heb langs de groote weegen geheele Dorpen ge- 
zien, welker Inwooners, door de aanhoudende Schattine 
gen en Lasten uitgemergeld zynde, dezelve onlangs ver- 
laaten hadden 5 de Landen , welke in dien omtrek gelee 
gen waarén , bleeven weder onbebouwd liggen. In het 
midden van deeze opkomende wanorder, heeft de Vorst 
egter , wiens hart verrast is geweest, en die alleen: on. 
kundig is van de fnoodheden der gener, die hem ome 
ringen , nog eerbied voor de oude zeden ; hy geeft niet 
meer, gelyk zyne Vooroüders , het voorbeeld van den 
Akkerbouw, maar zyn oogmerk is den Landbouw te bee 
fchermen en aan te moedigen.” l 

an Ik heb hem op Nieuwjaar , met de eenvoudigheid 
zyner Voorouderen , in de algemeene Volkvergadering 
zien voorzitten , welke jaarlyks op dien dag in het open 
veld gehouden wordt, om den wederzydíchen Eed te 
vernieuwen van het oorfpronkelyk verdrag, dat hem tot 
Vader van zyn Volk heeft gemaakt , met hem één eenig 
regt te geeven, en wel het fchoonfte van allen, dat na- 
melyk van zyn Volk gelukkig te maken.” 

as Wanneer hy van zyne Onderdaanen fpreekt , noemt 
hy dezelve nog niet anders dan zyne Kinderen. Ik heb 
hem , gelyk een eenvoudig particulier, in de jaarlykfche 
vergadering van zyne Familie zien zitten , volgens het 
oude gebruik van de Natie, in welke vergadering de oude 
de altoos vomgëk , zonder agt te geeven op den rarg 
van de genen: dle jonger zyn ; maar het heeft my toege- 
fcheenen , dat "er in dat gebruik niets dan plegtigheid 
is, Men begrypt ligtelyk, dat waar de Koning van den 
Hemel verfchynr, de teníchen: niets zyn.” | 
- „ə Het is waar, dat het bederf zig niet geheel over dl 

et 


ago REIZEN VAN REN PHILOSOOPH. 


het volk verfpreid heeft, Het is nog in het Paleis en it 
de Hoofdftad beflooten 3 maar de bron is reeds al te 
groot , om haare vergiftigde wateren niet wel dra door 
de vlakten te veripreiden. Het is altoos met de Hoof- 
den dat het bederf van een volk begint." 

> Wanneer dit tot alle Standen zal zyn doorgedron- 

n; wanneer de fondamenten vau den Landbouw , de 

ryheid en de Eigendom, reeds door de Grooten aange- 
tast, omvergerukt zullen zyn 3 wanneer het beroep van 
den boer , by trappen , het veragtfte en minst voordee- 
lige zal geworden zyn, wat zal dan van den Landbouw 
worden? En wat zal er zonder eenen bloeienden Land- 
bouw van dit gantíche volk worden , dat onder deszelfs 
Schaduw vermeenigvuldigd is? Wat zal ‘er en van den 
Vorst en van zyne Onderdaanen worden?” ` ` 
‚9, Wat et van zal worden! hun zal gebeuren het geen 
dat volk gebeurd is , het welk voor hen het Land be- 
zeeten heeft, en zelfs voor de Wilden , die het zelve 
aan de Cochin - Chineezen afftonden. Van dat volk is 
niets meer overgebleeven dan de puinhoopen van een 
verbaazend grooteà muur, welken men by de Hoofd- 
Dad vindt, en welke de omtrek van eene zeer groote 
Stad fchynt geweest te zyn. Geene Historie , geene 
overlevering zelfs , heeft eenige gedagtenis bewaard van 
het volk , 't welk deezen fteenen muur op zo eene wy- 
ze gebouwd heeft , dat 'er in gantsch Afia geen weder, 

a van gevonden wordt. Uit het bederf, het welk oogen- 
chynlyk de zeden der Cochin-Chineefen dreigt, moet 
men vermoeden , dat hun Landbouw , in plaats van te 
vermeerderen , verminderen zal , welke poogingen zy 
ook mogen doen om denzelven in ftand te houden.” 





BOCRATES Eere gebandbaefd. Door c. NOZEMAN , Remon- 
(. ftrantsch Predikant. Tweede Stuk, Te Leiden, by P. v. d, 
~ Eyk en D. Vygh 1770. Bebalven bet Voorwerk 355 bladz, _ 
. $n groot oclavo. 


dit tweede Stuk bepaelt zich de Eerwaerde Nozeman, 
I de mededeeling van °t lezenswaerdige bericht „ dat de 
eer Grou rakende het Leven , den Dood en de Zeden van 
Socrates ‚in *tlicht gegeven heeft, hoofdzaeklyk tot het na- 
gaen ’t geen de Eerwaerde Hofftede, in zyne Verdediging , 
Po n ten 





SOCRATBS EERE GEHANDHAAFD, 831 


ten laste van Socrates heeft poogen aen te dringen ; zonder 
zich. zeer „en bykans niet dan ter loops, op te houden, met 
ene menigte van rfoonlykheden en andere byzonderhe- 
den, die in "t gefchrift van den Eerwaerden Hofflede voor- 
komen, en niets ter zake doen. —— Ene fchryfwyze die 
hem zekerlyk tot lof moet verftrekken , zelfs by de zodani- 
gen, die met hem in gevoelen , betreffende Socrates , blyven 
verfchillen; te meer daer zyne party hem zo gunítig ene 
gelegenheid gegeven had, om naer de wet van wedervergel- 
ding te werkte gaen, dat hy zekerlyk geweld op zich zelven 
gedaen moete hebben, om et van af te zien. Deze Schryf- 
wyze ,fchoon ze daer door minder levendig „en zelfs ftroef 
geworden zy , maekt dit Twistfchrift te meerder opmerkin- 
ge waerdig , voor alle dezulken , die dit gefchil begeeren na 
te gaen; dewyl alles tot de wezenlyke hoofdzaek betrekke- 
dyk blyft. —— De EKerwaerde Nozeman naemlyk „alles wat 
ter zyde loopt afgefneden hebbende , bedoelt hier alleen 
inzonderheid „te toonen, dat de nadere oplosfing en verdee- 
diging van zyn Tegenfchryver niet voldoende is,om zyne 
deswegens gemaekte aenmerkingen , op de plaetfen , die ter 
nadeele van Socrates zengedrongen waren „te wederleggen ; 
en dus te doen zien, dat de sengetichte befchuldiging van 
7 -~ ` "` Serzucbt en de Onnatuurlyke Zonde , 
lyk niet bewezen is, als zulk ene 
vereischt; "t welk Keess 
"n aenvang van zyn fchryven, tegen 
ede had voorgefteld. Ten dien einde 
ygebragte plaetfen, met de daer op 
zen van zyn Tegenfchryver, oplet- 
tend nas en ontvouwt het daer toe betrekkelyke, met on- 
betwistbaare blyken van Tael-en Oudheidkunde, met zo 
veel oordeels, dat de Eerwaerde Hofjiede zyne bewyzen 
ter befchuldiginge van: Socrates ineen nog helderer daglicht 
xal moeten ftellen, zo ze ooit ingang zullen vinden, by 
dezulken , die niet dan wel gegronde bewyzen , voor al tot 
iemands nadeel , konnen laten gelden, - 


D 


353 TOCHATES SCHANDE NADER UNTBERT. - 


- . A . E tt ene, . 


—-— ^ 


SOCRATES [chande nader ontdekt 3. of kort en bondig betoog , dat 
de Zaligfpreking der Heidenen ydel en ergeriyk Gi om dat de 
Heidenfche Zedekunde en Deugd in ^t gemeen , en die van 
SOCRATES in °t byzonder zeer gebrekkig en onzuiver geweest is; 
wordende teffens bet zeer varfchillende gedrag van PAULUS en 
SOCRATES fe Athenen; op verzoek van goede Vrienden , aan "t 
licht gefleld door JAN DANIEL van noven Profesfar O. te Campen. 
Te Campen, by JEgidius Valkenier en te Amfi. by Hendrik Vie- 
root, 1779. Bebaiven bet Voorbericht 100 bladz. ingróot dBavo; 


CH het lezen van zodanig een 'T'ytel , ná dat ‘ef reeds verfcheidert 

Schriften over dit onderwerp gewisfeld zyn , verwacht met 
natuurlyk iets van merkelyk aenbelang ten aenzien dezer Stoffe: doch 
ġo dra men dit Stukje maer enigzins doorbladerd heeft , befpeurt 
men wel dra dat het aen die verwachtinge geenszins beantwoord. 
Ter fadere ontdekkinge der fchande van Socrates vind meh gier 
bygebragt, dan 't geen al voorlang door anderen, meer onderfchei- 
den voorgefteld , en met meer oordeel aengedrongen is; dat ook door 
hen , die nog niet overtuigd zyn vau de zo verre gaende fchandelyk- 
heid van Socrates, niet overwoogen, en op de ene of andere wyze 
niet beantwoord is. Wat de vergelyking van Paulus en Socrates te 
Athene aengaet; de uitvoering daer van mag enigermate nleuw ge- 
noemd worden; maer voor zo ver het haetlyke daer van grootlyks 
fteunt , op oppervlakkige en in 't ruwe voorgeftelde befchuldigingen, 
die naeuwkeuriger bewys vereifchen , doet het niets ter zake; ent 
is ene geringe kunst, op die manier een haetlyk contrast te vormen. 
Betreffende eindelyk de zaligfpreking det Heidenen , of het ydele en 
ergerlyke daer ván ; dit onderwerp, dat enigzins teder gehoemd mag 
worden, en ene voorzichtige ontvouwing vereischt, word hier zeet 
onbepaeld voorgefteld en gansch oppervlakkig behandeld. Uie den 
hoofde is ook de redeneerwyze van den Hoogleeraer , die zich voor- 
zichtiglyk niet beflisfende uitdrukt over de verdoemenis of zaligheid 
der Heidenen, maer ze liefst aen de Godlyke Barmhartigheid overs 
laet , geenszins gefchikt ter wederlegginge van dezulken, als Mar: 
montel en anderen; die hunne denkbeelden rakende de zaligheid der 
Heidenen , (even als die der Christenen d niet vestigen op ene Ver- ` 
dienftelyke Deugdsbetrachtirig ‚maer op de Godlyke Barmhartigheid; ` 
op zodanig ene wyze als zulks, behoudens alle Gods deugden en 
volmaektheden , kan gefchieden ; welke wyze plaets zou konnen heb» 
ben , fchoon ons dezelve niet recht bekend ware, 








NIEUWE 
VADERLANDSCHE 


LETTER-OEFENINGEN. 





^ 


Befcbousvende God eleerdbeid, Door ADRIAAN BUURT, Predi- 
kant te Amft. Vierde Stuk. Te Zait, by J. Loveringh en 
P. Schouten 1770. Ju groot octavo 309 bladzyden, 


Choon ene Systematifche ontvouwing der Godgeleerd. 
heid den Chtisten niet volftrekt hoodzaekiyk zy, kan 
ze hem echter, mits dat hy dezelve niet te flaefsch gebrui- 
ke, en Gods Woord vlytig blyve onderzoeken , van geen 
geringen dienst wezen, als ene bekwame handleiding tot 
een geregeld denkbeeld van den zamenhang der Godlyke 
Waerheden, die elkanderen dikwils licht byzetten, wan- 
neer ze aendachtig befchouwd worden, in die betrekking 
welken zy tot elkander hebben. En zulks heeft voor al 
laets , als Schriften van die natuur ene wel geregelde 
chikking houden, en de daer in voorgeftelde leeringen in 
derzelver verband duidelyk voordragen ; dewyl ze dus doen- 
de den Lezer een geleidelyk denkbeeld verlenen, en hem 
tevens in Daer houden , om Ter een vry onderzoek van Gods 
Woord mede gepaerd te konnen doen gaen ; tet nadere 
overweginge of dat verband beantwoorde , aen *t geen men 
zyns oordeels , in de Godlyke Schriften zelven, van tyd 
tot tyd , mogte opmerken, Dit vereischte, zo ooit , is 
inzonderheid in acht genomen door den Eerwaerden Buurt, 
die zyne Beftbouwende Godgeleerdheid, op zodanig ene wya 
ze begonnen, indiervoege blyft achtervolgen 5 en nu in dit 
Vierde Stuk, het Werk der Scheppinge in "t voorgaende 
afgehandeld zynde , het oog vestigt op het Werk der Poore 
zienigbeid. Na het zelve in 't algemeen befchouwd te hebe 
ben , overweegt onze Godgeleerde wel byzonder , boe , one 
der bet gebengen van Gods Voorzienigbeid , vele Engelen en bet 
Menscbdom gevallen zyn, als mede welke gevolgen die Val 
beeft. Hier mede Gods Werken in de Natuur voorgedragen 
hebbende , verledigt: hy zich voorts tot het nagaen van 
Gods Werken der Genade, In "t ontvouwen hier van bepaelt 
zich zyn Eerwaerde eerst, tot een onderzoek , of Fefus van 
Nazaretb de Mesfias zy? Dit betoogd hebbende toont hy 
verder wat men gelooven moete van zynen Per/oon , mits» 
gaders zvne Ampten en Staten; welke hoofdzaken ieder 
IV. DEEL, Ne LETT. NO« 8» Y in 


$34 A. BUUR HF 


in °t byzonder overwoogen worden tot op het einde van 
dit Stuk: zullende, zo God wil, in "t naestkomende Stuk 
vervolgens gehandeld worden, van de Verwervinge en To» 
e der Zaligbeid. 

De bovengemelde onderwerpen , in dit gedeelte van 
Ze Mans doorwrochte Werk vervat, vind men hier, op de 
eigenfte wyze als de voorgaenden , met veel naeuwkeurig- 
heid en oordeel in ene geregelde fchikkinge ontvouwds zo 
zelfs dat men zyne aenmerkingen over de gemene plaet: 
fen der Godgeleerdheid met genoegen konne doorbladeren. 
En buiten dezen vind men er, volgens zyne gewoone 
bandelwyze, van hier en daer, op deze en gene byzonder- 
heden , wat langer ftil te ftaen , ook nog verfcheiden opzet- 
Iyke byzondere bedenkingen „die des Lezers aendacht nog 
bepaelder vestigen ; waer van zyne volgende gedachten, 
over de voorfpellingstael Ps. XVI: ro, in dezen ten voor- 
beelde konnen ftrekken. Ten doelwit hebbende te doen 
zien „dar die woorden ene voorfpelling der opftandinge van 
den Mesfias behelzen , en bepaeldlyk zeer nadruklyk flaen 
op deszelfs opftanding ten derden dage , vervolgt hy aldus, 
an Om hier van de zekerheid aan te tonen , ter overtui- 
ging van ongelovigen , onderftel ik, dat de fpreker, in ’ 
er fte deel van °t gemelde vs. ot gemeen gewaagt van zyne 
hope dat Hy zoude worden opgewekt. De woorden zelfs, 
nevens den zamenbang met het vorige en het volgende, le- 
ren dit vry klaar. Ik zal hier ontrent, kortheidshalve geen 
fiadere aanmerkingen maken: maar zeg alleen, dat, SNØ 
Tt welk hier bel vertaald is, naar myne gedagten , den Daat 
des doods betekent. Over het twede deel van dit vs. eischt 
myn oogmerk dat ik breder fpreke, Wat wil "Yon , en 


wat wil MW zeggen? waar vau het eerfte „uw beilige, in "t 
enkelvoud , en het andere, verderving , moet worden over- 
ezet , naar 't gevoelen der meeste Christen Uitleggers die 
ik ken. Vergelyk Hand. II: 27, en XIII: 35. °t Is van °t 
rootfte gewigt dit te weten; zal men met reden ftaande 
Pouden, dat de fpreker, in dat twede deel, zyne verwag- 
ting, van kort na zynen dood opgewekt te zullen worden, in "t 
. byzonder te kennen geeft; en dat men derhalven niemand 
daar voor houden kan, dan Gods Heilige, dus by uitne 
mendbeid genoemd , namentlyk den Mesfias, 

s, Aangaande bet eerstgemelde woord „is het de zaak niet, 
daar fr hier op aankomt, te bepalen, wat het in het enkel- 
voud, zonder enig byvoegfel, betekene. De vraag is: of het, 

. . . 2E .- 28- 


_ 








BESCHOUWENDE GODCELEERDHEID, 858 


£o als Bet in dezen sext gefchreven flant , niet behoort ver- 
taald te worden , uwe beiligen in °t meervoud? Zo oordeelen 
‘er zommigen over , wegens de laatfte $ die ‘er in voorkomt. 
Hier tegen brengt jJ. D. MICHAELIS, in zyn Criticbes colles 
gium uber die drey wichtigften Pfalmmen von Cbristo , veríchei- 
de bewyzen in. Wy geloven met hem, dat de ware lezing 
van dit woord is * ‚ in "t enkelvoud. 1. Om dat de 
Majforetben zelfs , up den kant van den Hebreeuwfchen Text, 
de gemelde 9 voor overtollig verklaren, 2. Om dat men die 
letter in zeer vele affcbrifien niet vindt. 3. Dewyl die ftip- 
pen, die de plaats van klinkletteren in °t Hebreeuwsch be- 
kleden , zo als zy by dit woord geplaatst zyn , het enkelvoud 
van het zelve aanwyzen. 4. De zo genoemde 76 Overzet- 
ters, ja , naar de verzekering van Michaelis, alle oude vera 
zalingen van dit vs. die bekend zyn, begunftigen ons ge- 
voelen. 5. De fpreker, in dezen Pfalm, bedient zich over 
al van zulk ene wyze van preken ‚die ons doet geloven , dat 
Hy ook bier alleen op zig zelven oogt. 6. Wy zullen nog meet 
in onze gedachten bevestigd worden, na de overweging 
der ware beduidenisfe van °t woord PAM in dezen text. 
Want betekent dat ene verderving , gelyk de dode lighamen 
- door verrotting enz. ondergaan: hoe kan er dan naar waats 

heid van de heiligen in 't gemeen gezegd worden, dat 2y 
de verderving niet zullen zien ? ` 

wn Maar kunnen wy de betekenis , die wy °t laatstgemeldé 
woord in dit geval oordelen te hebben, bewyzen hier te 
moete ftand grypen ? 

I. ae Zoude men de woorden dus niet kunnen vertalen ? 
Gy zult niet toelaten dat uw beilige bet graf zie, FMS im- 
mers wordt meermaals kuil, of groeve, overgezet. Ku de- 
wyl het graf de plaats doorgaans is, daar onze lighamen 
de verderving zo verre ondergaan , dat zy geheel en al ge- 
floopt worden , is het niet vreemd , dat een woord , "t welk 
verfcheide malen , naar zynen oorfpronk , ° verderf , en 
bier, gelyk ook Ps, XLIX : 10, de verderving wordt vere 
taald , ook van het graf gebruikt wordt, Doch kon David ; 
of iemand der heiligen in zyne dagen, van zig, naar waar- 
heid, zeggen, en dat als een voorregt aanmerken, °t graf 
siet te zullen zien? Dat de Mesfias moest. begraven worden, 
weten wy , is zeer düidelyk voorfpeld , Zei LIII. 95 en °t 
verblyf van Fonas in den buik des walvischs , was daar van 
ene gepaste fchildery. 

9. ,, Daar is ene andere bedenking, die mede, zo zy 
doorging , qus gevoelen over, den zin van dezen text geheel 

. 2 om 


$36 A BUURT 


te denken. David kon immers op goede Ded verwag- 


na 

Teen, wel verre van bet eeuwige te zien, in heer- 
lykheid zoude worden opgenomen. .. Wy antwoorden hier 
op ; dat , voor eerst, Íchoon het woord, waar over wy tans 
fpreken , nog 29 maal , buiten dezen text, in den Bybel 
voorkomt ,*t egter niet blykt, dat het ergens die betekenis 
alleen heeft , of in de eerfle plaatje, De texten, die hier 
ontrent het meest in aanmerking kunnen komen , zyn enige 
vif. uit Fob XXXIII. Ps.LV: 24. CII: 4 „en Ps, XLIX: 10. 
ibu gebruikt Job XXXIJI, dit woord vyfmaal ;os. 18,92, 
24,28 en 30. Men kan het daar overal zeer wel verklaren, 
van het verderf des ligbaams, waar toe het reeds zig fchikt 
in zware ziektens , en ?t welk het voor al ondergaat by en 
na zyn fterven ; waar op het eeuwige verderf des zondaars 
volgt, zo hy geen Borg heeft. Het 24fte vs. maakt wel de 
grootíte bedenkelykheid : egter is daar zeer wel op te ant- 
woorden. De berftelling uit zulk enen toeftand , als Elibu 
te voren heeft befchreven , en waar in °s Heren kinderen 
wel eens door zyne regtveerdige kastyding geraken , die 
ber ftelling , zeg ik, als zy in Gods gunst hun wordt ver- 
leend, is immers, zo wel als hunne bevryding, van het 
eeuwige verderf , ene vrugt der voorfprake van bunnen Borge. 
Doch men kan niet alleen aan *t woord verderf, in Elibu's 
redeneringe, den zin, dien ik gezegd heb, geven: maar, 
naar myne gedagten , eischt bet verband, dat men het zo 
verfta. Wat zoude het gevolg zyn van die voorfprake , 
waar van Or, 24. melding wordt gemaakt? Dat wordt ons 
geleerd vs. 25. Het vleesch van den lyder zoude frisf/cher 
worden dan bet was in de jeugd, enz. Zie ook de vyf vol- 
gende orl, Wat betreft Ps. LV 224. neder te dalen in den fi 
des verderfs betekent daar, in de eerfte plaatfe, zo het my 
toefchynt , zo veel als enen geweldigen en fchandelyken dood 
te ondergaan, Vergelyk VENEMA ad b. |. En uithet verband 
van Ps. CHL. er. 4, met vs, 3en 5, kan men zien dat in 
die woorden , die uw leven verlost van bet verderf , geoogd 
wordt óp de verlosfing waar door de fpreker , in dit leven, 
zo gunftig bevryd was , en gedurig bevryd werd , uit aller- 
lei verre gaande rampen en gevaren, Men vergelyke onze 
Kanttekenaars. Buiten deze plaatfen wordt FOE nog één, 

ma 











- BESCHOUWENDE GODGELEERDHEID. 337 


thaal verderf overgezet, Fon. 11:6. De vertaling van Ps. 
XLIX: 10, door den Heer vengema komt my zeer waar- 
fchynlyk voor, Naar dezelve behelst het eerfte deel van dat 
vs. ene vraag, of hy, waar van te voren was gefproken, 
tot in eeuwigbeid leven zoude} Waar op in het swede deel 
geantwoord. wordt; neen: by zalde verderving zien, Het 
volgende vs,'toont, naar myne gedagten , nader aan, dat 
men door het zien der verdervinge ook hier, in de eerfie 
plaatfe, de verderving des ligbaams, by en na zyn fterven, 
verftaan moet. Dy dit ons antwoord, om te bewyzen , dat 
Ps. XVI. 10. het eeuwige verderf geenzins wordt bedoeld , 
voegen wy ten anderen; dat het Griekfche woord Aaptos, 
*t welk niet alleen in de aanhalinge van deze plaats Hand, 
II en XIII, maar insgelyks by de zo genoemde o Overzetters 
voorkomt, ons reden geeft om te denken, dat men al van 
ouds , over de betekenisfe van PYRY in dezen text „op de- 
zelve wyze als wy doen, heeft gedagt. 


v „ Ik zie tot hier toe geen reden om het naamwoord Y niet 
in alle gevallen van één eu het zelve werkwoord af te leiden: na- 
mentlyk van dat ,'twelk met dezelve medeklinkers wordt gefchreven, 
De Hebreen hebben verfcheide woorden , om het éne of het andere 
verderf te kennen te geven. Wat voor een verderf PT geoore 
deeld wordt oor/pronkelyk te betekenen , zie by scHULTENS ad Prov, 
VI: aa, en MICHAELIS Le, De laatstgemelde íchryver oordeelt, dat 
het in zyne eerffe betekenisfe ene ‘verteering aanwyst. En ’t is, 
wanneer men alles, wat hy, om zyn gevoelen aanneemlyk te maken, 
by brengt, wel overweegt, zeer waarfchynlyk , dat het iets dergelyks 
oorfpronkelyk beduide, Dit ook dient, om ons ,in ons gevoelen over 
Ps. XVI. 10, te verfterken, | 

e* st Woord DJ, "t welk E/ibu , Job XXXIII: 18,22,98 ep 
30 gebruikt, en daar 2/e/ vertaald wordt, wordt ook genomen voor 
iemands perfoon enz. Zie, over de betekenisfe van dit woord, D 
MOLZHALBIUS 4d Ps. XVI: 10. 


wn Uit het gezegde befluiten wy, dat Gods Heilige by uita 
nemendheid , de Mesfías, die ook uit andere uitdrukkingen 
van P$. XVI kenbaar is, in dit rode vs. voorkomt, als vere 
wagtende , dat Hy, so kort na zyn flerven, zoude worden op- 
gewekt, dat zyn ligbaam van alle verdervinge , die de ligbamen 
der men[cben anderzins, deor verrotting enz. na bunnen dood 
ondergaan , beurd zeude blyven. De eenvoudigíte nadrukke- 
lykfle verklaring van dien text levert dezen zin op. En 
dewyl het bezwaarlyk iste geloven ‚dat een dood menfche- 
lyk lighaam in Canaan, drie Keen etmalen , zonder zoda- 
3 nige 


kj . 


338 L VERNET 


pige verderving enigzins te zien, blyven kan: moest de 

esfias , volgens deze voorzegging , altans niet later , dan 
ep den derden dag , na dat Hy was geftorven, worden opge- 
wekt. Jroeger had men ook niet te verwagten, dat Hy 
goude opítaan. Hy moest wel /cbiely& van den dood vere 
ryzen, om als een Borg, die volkomen had voldaan , die 
heerlykheid , daar bet volgende or, van fpreekt , fpoedig te 
genieten: doch zo lang in den ftaat des doods blyven , als 
het nodig was, om alle bedenkingen, die men tegen de 
wezenlykheid van zyn fterven zoude willen inbrengen , op 
het kragtigfte te verydelen ”. 





Christelyk Onderwys of Kort en Bondig Zamenftel van God. 
geleerdheid en Zedekunde ; opge[leld door den Eerwaarden en 
Hooggeleerden Heere yacoB verner, Hoogleeraar en Pre- 
dikant te Geneve. Naar de Tweede Uitgave , door den Schry- 
ver op nieuws overgezien en vermeerderd, Uit bet Fransch 
vertaald , Vde Deel. Te Hoorn,by T. Tjallingius 1770. In 
groot octavo 300 bladzyden. ` 


I dit Stukje , waer mede dit hooggeachte Werk van den 
beroemden Vernet beflooten word , ontmoet men ten flot 
der verhandelde Zedeleere , ene beknopte en geleidlyke 
ontvouwing van de Betreklyke Plichten, die de Menfchen, 
uit hoofde van den byzonderen ftaet waer in zy leven, en 
de verfchillende betrekkingen , in welken zy onderling 
ftaen , jegens elkander te betrachten hebben; als daer zyn 
Overheden en Onderdanen , Heren en Dienstknechten enz. 
Zyn Eerwaerde hier mede , naer zyn voorgeftelde doelwit, 
de Zedeleer afgehandeld hebbende, hecht er nog een Ver- 
toog aen , ftrekkende om ons de voortreffelykheid der 
Christelyke Zedeleere , en het geluk van een Christelyk 
leven af te malen, Hier by komen nog enige ftichtelyke 
bedenkingen , dienende ter aenfpooringe, om zich te be- 
keeren en in de Godsvrucht te verfterken , met nevensgaeu- 
de vermaningen en raedgevingen betreffende het onderhou- 
den van des Heren Avondmael;en eindelyk Godvreezende 
overdenkingen van een zieken. — Dit Werk; onder de 
puttigfte Godgeleerde Schriften te rekenen , voor alle de 
zodanigen , die °t niet zo zeer toeleggen om ervaren te zyn 
in de verfchillen, als wel om den Godsdienst in zyn we- 
genlyken aert te kennen; is daer benevens, door de wyze 
van uitvoering, alleszins gefchikt om zodanigen invloed op 

ME et 


| 20 














CHRISTELYK ONDERWYS. $39 


Met hart te hebben, dat het den Lezer, zo hy niet gansch 
ongevoelig zy, moete bewegen om zyn gedrag te richten 
naer den eisch der Euangelieleere. Hier toe ftrekt onder 
anderen ook by uitnemenheid zyne volgende befchouwin 
over het geluk , dat ieder voor zich zelven , door zodanig 
een wandel , bewerkt; waerom wy dezelve , als aller overe 
weginge waerdig, nog zullen mededeelen, —— Zyn Eer* 
waerde getoond hebbende hoe heilzaemen invloed de Ze- 
deleer heeft, op °t menschlyk geflacht in ’t algemeen, op 
ieder volk, en op ieder huisgezin , vestigt eindelyk het 
oog , op derzelver nuttigheid voor ieder perfoon in °t bya 
zonder, en laet zich deswegens aldus hooren. 

an Ben Christen vindt, terwyle hy cobe gehoorzaamt , 
en zich nuttig maakt voor anderen, door naar het Evange- 
lie te leeven, hier in ook voordeel voor zich zelve. De 
Wyzen van alle tyden hebben te regt aangemerkt, dat de 
deugd haare vergelding mede brengt, Een mensch, die 
door zyne deugd iet toebrengt tot welzyn van ’t Gemeen 
en van zyn huisgezin, werkt te gelyk voor zich zelve ; want 
de Godlyke Voorzienigheid heeft ons eigen belang gehegt 
aan alles wat ons raakt. De deugd belet fchadelyke overe 
daad: zy trekt achting en vertrouwen; is altyd welvoeg- 
zaam , altyd lofwaardig. En men kan haar nooit inwendig 
het genoegen beneemen vam een gerust Geweten. Elke 
deugd heeft zelfs haar byzonder goede uitwerking. Dus is 
de maatigheid bekwaam om de gezondheid te bewaaren 5 
de goedertierenheid om herten te winnen; de arbeid ver- 
fchaft overvloed , en zo alle andere. Men ziet hier uit dat 
de Godlyke Voorzienigheid eene groote belooning gehegt 
heeft aan een goed gedrag , zelfs in het beloop van dit tee 
genwoordig leven : terwyl de ondeugd zelfs nu geftraft 
word door de fchande en de ongérustheid welke haar ver- 
gezellen, en de rampzalige uitwerkingen , welken 'er op 
volgen. De Christelyke heiligmaaking nu is niets anders 
dan eene verzaaking van de ondeugd, en de verfiering van 
zyne ziel met allerhande deugden. Een Christen vergadert 
dan hier op Aarde alle de heilzaame vrugten , welke men 
aan de Wysheid toeëigent. Hy zal er boven dat nog by 
genieten alle geneugten , welke in 't byzonder uit een E- 
vangelisch geloove fpruiten. 

an Zodanige geneugten zyn , cop en zyne wille te kennen 
uit zyn woord; dit bewyst eenen gelovigen van het ongee 
luk van in onkunde en twyfeling te leeven, aangaande het 
gewigtigíte dat "er is, en belet, em omgedreeven te worden 
D 4 me 


$40 Lk VERNET 


qne? allen «vind der leere, Hy bezit de beste van alle Weten- 
fchappen , die van wel te leeven , en zyne zaligheid te 
werken. Hy is verzekerd op den goeden weg te wezen ; 
een weg waar op alles is te winnen , en niets te verliezen, 
Hy heeft het vermaak van te zien dat het einde , welk hy 
zich voorítelt, gewislyk het edelfte en beste is, welk men 
zich kan voorftellen , naamelyk cop te verheerlyken , de 
deugd op de aarde te doen heerfchen , het gemeene en by- 
zondere welzyn te bevorderen, zich zelve te volmaaken 
en eeuwig gelukkig te worden. 

. we Hier by heeft een waaragtig Christen nog de voldoe- 
ning van zyn hart en uitzichten te verheffen boven de 
dingen van deeze aarde, door de betrekking en heuglyke 
gemeenfchap, welke het Euangelie ftelt tusfchen con en 
ons; want wy zyn kinderen van cop, en als zodanigen 
weeten wy dat hy ons verdraagt en vergeeft in den naam 
van JESUS CHRISTUS , dat hy ons door zyne genade zal 
onderfteunen in alle onze verzoekingen, en ons ten eeni- 
gen dage opwekken , om ons eene gelukkige onfterflykheid 
te doen genieten. Zulke gedagten zyn zo bekwaam om de 
ziele met eene zuivere vreugde en wezenlyk genoegen te 
vervullen, dgt niets ter wereld hier by te vergelyken is, 
Hoe kan men laaten na zulk eene gelukkige gefteldheid 
als deeze te tragten ? , 

Brengt men hier tegen in, dat een Christelyk leven ech- 
ter ook zyne moeite en zwarigheden heeft; de Eerwaerde 
Vernet merkt aen dat ze geene andere zyn , dan die de 
ware Wysheid ook verzellen; dat men geene lofwaerdige 
moeite behoort te ontzien „te meer als ze ryklyk vergolden 
word, door een daer op volgend nut; en dat daer en bo- 
ven de ondeugd niet minder hare moeite en tegenftribbe- 
lingen heeft; ja dat ,, daar het pad der deugd, welk in 't 
begin oneffen fcheen, gladder wordt, naar maate men ep 
op voortgaat, de weg der ondeugd in tegendeel altyd hob- 
beliger wordt , en met fteilten bezet is " 3 het welk hy 
door gepaste voorbeelden bevestigt. 

-~ Zyn ier Meníchen die de Christelyke Zedeleer haetlyk 
befchouwen, om dat ze 'er een denkbeeld van hebben, als 
verbood dezelve vele vermaken dezes levens, en als ware 
ze hinderlyk voor *t genot der gezondheid en voorfpoed v 
onze Autheur brengt hun onder't oog , dat dit niet behoort 
tot de leer van *t Euangelie, maer. tot de menschlykKe uit, 
vindingen. De Zedeleer van ’t Euangelie toch , gelyk hy op- 
merkt, laet alle eerlyke vermaken, en °t verftandige genot 
| . dieg 





CHRISTRLYK ONDERWYS., 342 


dier voordeelen toe; ja dat niet alleen, maer ze ftelt ons 
in ftaet om ze beftendiger en met heuglyker vooruitzichten 
te genieten, dan ze anders genooten worden. 

Schynt het daer en boven hard, dat de Christelyke Ze- 
deleer ons verpligt, in tyden van vervolging , onze goede. 
ren , onze rust en ons leven over te geven. De Eerwaerde 
Vernet wil, dat men gadefla , hoe ze niet meer eischt, dan 
de menschlyke wetten en de burgerlyke trouw dikwils vore 
deren ; en niets dan °t geen een noodzaeklyk gevolg is van 
een eerlyk man te zyn, welken naem ieder een wil hebben. - 
Hier by komt nog 5 ,, dat de wereld, die ook zodanige 
overgaaven eischt, geene vergoeding doet aan de genen 
die haar dienen, gelyk de Godsdienst. Een Christen vere 
liest om te winnen. Die zyn leven overgeëft om mynen wil- 
le, zal bet zelve behouden, zegt j. CHRISTUS. Waar is de 
Monarch die het zelfde kan belooven”? Zyn Eerwaerde 

die tegenbedenkingen dus uit den weg geruimd hebbende, 
vervolgt daer op, ter aenpryzinge der Christelyke Godse 

vrugte, in dezer voege. | 
an Het is waar, de Christelyke Godsvrugt laat ons wel, 
gelyk andere menfchen, bloot gefteld aan de kwaalen en 
verdrukkingen des levens. Doch men moet bedenken, dat 
'er tweederleie kwaalen zyn; eenige zyn onafícheidelyk 
van de meníchelyke natuure ; en de andere ontftaan uit 
wanorde en de ondeugd. De Christelyke Godsvrugt be- 
vrydt ons van de laatíten, welken, buiten tegenfpraak, de 
ergíte en de meeste zyn: wat de eeríte aanbelangt, zo zy 
‘er ons niet van bevrydt , zy maatigt en verzagt ze ten 
minfte door kragtdaadige vertroostingen; zy doet ze zelfs . 
in heilzaame geneesmiddelen verkeeren. Op deeze wyze 
naamelyk.. De Christelyke C-^4svrugt, ons tot Lydzaam- 
heid opleidende , maakt ons bekwaam tot onderwerping , 
door de mengeling van goed en kwaad te befchouwen , als 
eene befchikking van cop vastgefteld; als eene fchets van 
de ydelheid:en onbeftendigheid der menfchelyke dingen ; 
als eene waarfíchouwing om ons te vernederen, onze ver- 
keerde aankleeflykheden te verbreeken, de kragt der zicht- 
baare voorwerpen te verminderen , ons geluk in den Hemel 
te zoeken, en aan co D, onze ziele en onze zaligheid te 
denken. Al wat ons wyzer maakt is zekerlyk eene nutte 
leere, en hoe bitter een geneesmiddel zy , zo het kragt 
heeft om onze geneezing uit te werken , het is verdraagelyk 
„en begeerlyk. Eene kwaal vermindert in grootte, als men 
» . 5 , ze 





342 © P YEWNETO 


ze van de beste zyde befchouwt, en ‘er eene goede uih 
werkinge van hoopt. l 
,; De Christelyke Godsvrugt verfchaft ons groote ver- 
troostingen in tegenfpoed: want zy behelst voor eerst alle 
de vertroostingen der Wysheid, van niets in zich te vine 
den om zich over te befchuldigen 5 zyne eer en achting by 
de wereld te handhaaven ; medelyden te vinden by anderen, 
ja zelfs hulpe en goede dienften om ons opte beuren in on- 
ze vernedering „en veele voordeelen te behouden , welken 
altyd onze kwaalen opweegen ; maar nog meer, de Chrise 
telyke Godsvrugt geeft ons vertrouwen op GOD, en toont 
welk eene glorie het voor ons zal zyn te lyden,terwyl 
JESUS CHRISTUS navolgen, em als overwinnaars komen uit 
den ftryd, waar toe cop ons heeft geroepen, En voor al 
onderfteunt ons de Christelyke Godsvrugt , door ons aan 
einde van onze loopbaane te doen zien eenen prys , oneine 
digmaal grooter in heerlykheid , dan de wereld belooft 
voor de heldhaftigfte daaden, eenen prys, welke aardfche 
goederen verdooft , en alles overtreft wat 's menfchen geest 
zich kan verbeelden. Zie daar dan het hoogfte Goed , welk 
de Filozoofen zo zeer gezogt hebben. Dit wordt wezenlyk 
gevonden in een Christelyk leven, want, zonder met ver- 
achting te fpreeken van laager en voorbygaande goederen, 
waar mede het de Voorzienigheid behaagt ons hier benede 
te begunftigen ; de belofte, welke jy. cnrIsTUS ons beeft ge- 
daan, is, zegt Joannes, bet eewwig leven, 1 Joann. II. ae, 
en Paulus, de godzaligbeit is tot. alle dingen nut, bebbende de 
belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens, x "Tim. 
$ 8. 
- s, Deeze weg om tot geluk te komen is opengefteld voor 
allen, want daar weinige menfchen de goederen der wereld 
bezitten , welken dingen zyn van geringe noodzaaklykheid , 
heeft cop gewild , dat het waar, het wezenlyk Goed onder 
het bereik zou {taan van alle zyne redelyke fehepzelen, 
Men ziet ook dat de Christelyke Zedeleere , welk "er ons 
toe brengt , gefchikt is voor allen ouderdom en alle ftanden. 
Ryken en armen, grooten en kleinen, jongen en ouden, 
fchrandere vernuften , of menfchen van een gering verftand, 
alle zyn ze bekwaam om deeze goede onderregting te onte 
vangen en te betragten. Men leert daar de gemeene plig- 
ten der menfchelykheid, en de byzondere van elken ftan 
Daar vindt men eene verheve wysheid, welke tevens een- 
voudig en vatbaar is voor het Gemeen, Zy is een middel 
E" | van 





CHRISTELIR ONDERWYS. SA 


van \heiligmaaking en zaligheid, welk cop voor allen heeft 
gegeeven. Denwelken wy verkondigen , zegt Paulus , vera 
maanende een tegelyk menfcbe , en leerende een iegelyk men/che 
in alle wysbeid , op dat wy zouden een iegelyk men/cbe vol- 
maakt flellen in Cbristus efus, Kol. 1. 98. Dus wordt het 
oogmerk van ’t Evangelie voltrokken , zo wel uitgedrukt 
in dien lofzang der Engelen : Eere [zy] Gode in de boogfte 

Hemelen, ] en vrede op aarde , in den men/cbe een «velbebae 
gen. Luk. 11. 14." 





Euangelifche Overdenkingen , door Dr. JOHAN JACOB RAMa 

" BACH, Eerfte Superintendant enz. enz. Naar den negene 
den Druk uit bet Hoogduitsch vertaald, door L. G. COR- 
DES , Leeraar by de Gemeente, toegedaan de onverander- 

` de "dugsburg cbe Geloofsbelydenis te Zutphen. Kerfte Deel , 
Eerfte. Stuk. Te Arnbem by J. H. Moeleman 1770. 
Bebalven bet Voorwerk , waar onder des Autbeurs Lee 

` sensbefcbryving door den Heer nuTTNER, in quarto 256 
bladzyden. 


Ne Kerk- Poftille behelzende Overdenkingen over de 
Evangeliën van alle Zon - en Feest-dagen van het 
geheele Jaer, opgefteld door den Zeer beroemden Rams 
bacb; te aenmerkelyker in deze foort van Schriften, nae 
demael hy , volgens den Heer van Mosbeim , onder die 
Duitfche Leeraers te tellen is , welken zich, met den 
aenvang dezer Eeuwe, toegeleid hebben op het verbeteren 
der predikkunde. (*) Men Helde naemlyk, gelyk zyn Hoog- 
eerwaerde ons bericht, diestyds ,, regels uit de rede 
vast, maakte zyn werk van meer bondigheid, en lei zig 
toe op een !bevalligen ftyl. Onder de predikanten van 
Hall preekte Rambacb al heel anders [dan men tot nog 
gemeenlyk gedaan had, ] en wel naar deze nieuwe wy- 
ze, za als men uit zyrie poftil ziet. Hy bewyst , ver- 
klaart , wekt op, vermaant en bedient zig van een be- 
valligen ftyl. Hier door kwam hy in den haat , en de 
Godgeleerden van Hall klaagden over hem , dat hy den 
geest der waereld hadt, en Pbilofopbisch begon te pree- 
ken. Inmiddels ftoorde men 'er zig niet aan, maar mem 
ging verder, en voegde by de regels, die de bondigheid 
ZoUe. 


(5) 1. v. Mont Predikkunde I. D. bh 87. LI. D. A, 333. 


atd Jb RAMBACH 


zouden bevorderen , teffens de regels der 
welfpreekenheid , zo ver als 't wezen kon. Voorts 
men agt op het oogmerk eener predikatie, en toonde, 
hoe eene ílelling moet ontleed , beweezen en voorge- 
draagen worden.  Deeze wyze van preeken heeft, in 
onze dagen , [te wetem in Duitschland, ] de overhand 
behouden. —- En men doet in deze wyze van predi- 
den wel, wanneer men RAMBACH en GÖTZE tot voorbeel- 
den kiest.” —— Deze aenpryzing , vau dien kundi 
en ernftigen voorftander ener beredeneerde Predikwyze, 
verdient zekerlyk opmerking ; en een ieder die deze Po- 
ftille met oplettenheid doorbladert, zal gereedlyk ever- 
hellen, om met den Gottingfchen Cancelier tlyks in 
te flemmen ,. en den Hoogleeraer Rambacb den verdien- 
den lof niet te weigeren. Die ingenomen zyn met de 
afgetrokkenheid der Engelfchen , of de levendigheid der 
Franfchen, zullen Ter," is waer , dat volkomen genoe- 
gen niet in vinden; doch ze zullen des niet tegenítaen- 
de wel willen erkennen , dat deze Poftille den voorrang 
boven verfcheiden andere Verzamelingen van die natuur 
verdient: dewyl de daer in voorgeftelde Leerredenen, op 
een beredeneerden trant , zeer wel gefchikt zyn , naer 
de vatbaerheid van 't Gemeen, volgens de gewoone leer- 
leiding der Euangelifche Kerke. 
. leder Leerreden bevat gemeenlyk een hoofdonderwerp, 
etrokken uit, of befchouwd by gelegenheid van , dien 
E uangelietext, welke tot dien Zon- of Feestdag bepaeld 
is ; en dit onderwerp betoogt zyn Hoogwaerde op ene 
geleidelyke manier ; met aentooning van ’t gebruik, dat 
elk, naer zynen ftaet en omftandigheden, van °t zelve 
heeft te maken, Ten geleide van den Lezer is fer voor 
ieder Predicatie een korte Inhoud gefteld , die hem het 
hoofdzaeklyk beloop der Verhandelinge ontvouwt. Zo 
heeft, by voorbeeld, ene Leerreden , over Matth. XXI. 
25-36. ter Inleidinge , ene vergelyking. tusfchen den na- 
tuurlyken /laep en de vleeschlyke zekerbeid, daerde Gees- 
telyke «vaekzaembeid tegen over (taat: "t welk den Leeraer tot 
zyn Voorftel leid , om , naer "t hoofdoogmerk van den 
Text in t plichtlyke, te handelen , over de noodzaeklyke 
Waekzaembeid der Gelovigen. Ter ontvouwinge hier van 
befchouwt hy L hare ware hoedanigheid , met aentooninge 
der Perfoonen , die daer toe bekwaam zyn, te weten, 
alleen de Geloovigen. Daer by komen in aenmerking de 
zaken, waer omtrent dezelve werkzaem is: zynde in de 
ê- 








EUANGELISCHE OVERDENKINGEN, 345 


Géloovigen, het Vleesch, of de verdorven natuur , mits- 
gaders de Geest en deszelís werkingen ; en buiten hen, 
zo God en zyne Werken, als de Satan en deszelfs Were 
. ken. Voorts vestigt hy de aendacht op het oogmerk des 
zer Wakkerheid; om naemlyk daer door Geestlyke voor. 
deelen te verkrygen , en Geestlyke gevaren te ontgaen. 
Het eerfte Lid hier mede afgehandeld zynde , gaet hy 
over, om ten II hare volftrekte noodzaeklykheid te too- 
nen , welke hy aendringt : uit hoofde van het Godlyk 
bevel, de verdorvenheid onzer natuure, de uiterlyke hin- 
derpalen, de arglistigheid onzer geestelyke vyanden, de 
hoedanigheid der Godlyke oordeelen , die dikwils plotze- 
lyk inbreken , en de onzekerheid des tyds der toekom- 

e van Christus en van den dood. Hier op grond de 
Hoogleeraer ene gemoedlyke toepasfing, behelzende: ene 
aenfpraek aen de zekeren , om hen te doen ontwaken, 
en aen de genen die wakker zyn, om hen te vermanen, 
tot ene beftendige geestelyke waekzaemheid, en een naer- 
ftig gebruik der middelen , welken daer toe dienen; als 
mede om hen aen te moedigen tot het opwekken van 
anderen , onder voorítellinge van het heerlyk voordeel, 
dat zy van de waerneming dezer plichten genieten zul- 
len. —— Men kan uit deze fchetswyze voorftelling , 
die den gewoonen leertrant in dezen gehouden behelst, 
afleiden , .dat men hier niet zo zeer bepaelde Letterkun- 
dige Verklaringen, als wel zaeklyke Verhandelingen heeft 
te wachten ; en die *t ue zou deze Poftille met ene 
andere meer Letterkundige konnen vergelyken , om daer 
uit af te nemen , hoe, veel. nuttiger deze Leerwyze is, 
om de Toehoorders tot gegronde Godsdienftige kundig- 
heden te brengen, ` 


a A 





Redevoering in Dicbtmaat van F. BURMANNUS Fr. Zoon, 
Fr. Kleinzoon , over:den Dood van cunisrus. Met bet 
zelfde getal van tweeregelige Verzen in bet Nederduitsch 
overgebragt, door K. v. BOSVELT, Predikant te Yutfaas. 
Te Utrecht by J. A. en’A. J. van Toll 1770. Bebalven 
de bykomende Dicbiflukken 74 bladzyden in groot quarto. 


Eze Redenvoering is het vervolg ener voorgaende 
van den Hoogleeraer Burmannus, over bes Leven 
van 


- 
a 


46 P. BUR MANNU?S 


van Cbristus (*) en behelst ene beknopte voorftelling 
van °t voorgevallene kort voor , onder en na het lyden 
van "e Waerelds Heilland ; van de onderhouding der 
Jaetfte Paeschmaeltyd af, tot op de verbreiding der Euan- 
elieleere, door de Apostelen , onder de Heidenen. Zyn 
oogeerwaerde heeft dit gedeelte, even als 't voorige, 
niet Dichtkundig ontvouwd , of met Poétifche cieraden 
verlevendigd ; maer , volgens ene eenvoudige wyze van 
verhalen, alleen op Maet voorgedragen: 't welk den Eet, 
waerden Vertaler mede dienzelfden voet heeft doen bon, 
den; te meer, daer hy zich ook in deze , gelyk in de 
overzetting der eerfte Redenvoeringe, aen °t eigenfte ge 
tal der verzen gebonden heeft. Men leest dus, eniger- 
mate verkort , op Maet , °t geen men in de Euangelie- 
fchriften, uitvoeriger , in Profa kan lezen. ^ Mogelyk is 
dit zommigen gevalliger ; de fmaken der menfchen loo- 
en zeer wyd uit elkander ; maer ’t beantwoord zekere 
hk niet aen 't geen men gemeenlyk in ene Redenvoering, 
en voor al in ene Dichtswyze voorftelling verwacht, dig 
veel al verkoozen word , om een onderwerp te levendi- 
r en aendoenlyker voor den geest te brengen. Van 
ie natuur komt ons in deze op Maer geftelde Reden- 
voering niets voor; men zal in tegendeel , "e Heillands 
Hoogpriesterlyk Gebed, by voorbeeld , Fob. XVII , met 
.aendacht lezende , ene levendiger aendoening gevoelen, 
dan de voordracht van ’t zelve in dit ftuk ons kan ine 
boezemens het luid hier aldus, 


ô Vader! "t is nu de uur, verheerlyk uwen Zoon, 

Ten einde uw’ fchootkind ook uw’ heerlykheid vertoon’, 
Gelyk gy alle vleesch hebt in zyn magt gegeven, 
Op dat elk, wien uw gunst hem fchonk, mogte eeuwig leven! 

Geen’ andren toch dan hun , die U ter zaligheid 

En my erkennen, is dat hoogfte goed bereid; 

Ik ftond uw’ roem fteeds voor als °t doel waar op ik Gaarde, 
- En ’t werk, dat Gy my gaaft, volbragt ik hier op aarde; 

Ai fchenk my dan op nieu uit uwen liefdenfchoot ` ` 

Die eer , welke ik by U voor 's werelds bou genoot! 
Hen, wien Ge uit allen my ten erv’ hebt uitverkoren , 

Deed ik uw’ heilgen naam. en grote werken hooren ; 
Gy fchonkt ze my, daar ze U eerst hadden toebehoord , ` 
En zy bewaarden ook, Ô Vader! fteeds uw woord; De 
| s 


(*) Zie N. Vaderl. Letter- Oefen. IL Deel , blads. 270. 





REDENVORERENC. 947 


Des zy, al wat myn mond hun daaglyks openbaarde, 
-Erkenden, dat ik dit op uw bevel verklaarde, 
a ook, wyl zy myn’ reên oprecht geloofden, dat 
k mynen uitgang en myn zending van U hadd'; 
Ik bid voor allen niet, maar voor uw’ gunftelingen , 


' Wien ook myn’ handen uit uw vaderliefde ontvingen, 


Want alle ding bezit ik thands met U gemeen, 
En uw verkoren volk is nu myn volk met een; 


' Ach heilge Vader! nu ik zal van de aarde fcheiden „ 


Bewaarze en laat uw hand hen tallen dage leiden! ^ ^ * 
Voor hun, wien Gy my fchonkt, heb ik getrou gewaakt, 
Zo dat hun geen verderf is, door myn zorg, genaakt, — 

Dan myn Verrader flechts gong, naar de Schrift, verloren, 


Dewyl hy zelfs ook was tot helsch verderf geboren ; 


Dit fpreek ik bier, nu Gy my haast opnemen zult, 
Op dat myn blydíchap ook worde in bun hart vervuld. 


E Ik heb myn’ Jongren, die aan myne zyde treden, 


Niet zonder vrucht ontdekt uw’ ryksverborgentheden ; 
De wereld fpuwt op hun heur hatelyk fenyn, 
Wel zy, zo min als ik, van deze wereld zyn : 
E bede is niet, dat ze uit de wereld weggenomen 
worden, maar dat hun nooit kwaad moge overkomen , 
v ieder, daar het licht van uwe waarheids leer 
un zie] beftraalt, U fteeds met reine harten eer; 

Gelyk Gy my uitzondt , zond ik dees’ Ryksgezanten ` 

Thans in de wereld uit om *t heilwoord voort te planten; 
Ik heilig my aan U nu gansch als Priester toe, 

Op dat ik hen op aarde ook heilig leeven doe; 

Geliefde Vader! al wat ik dus ver begeerde , 

Raakt niet dees’ vrienden flechts, wien my uw gunst verëerde , 
Maar draag voor elk, die doór hun woord in my als Borg 
Oprecht gelooft, ook fteeds uw Vaderlyke zorg! 

Laat, zo als Wy zyn, hen in Ons zyn één bevonden, 

En blyven door den band van liefde t'zaam gebonden ! 

Met zulk een eer, als Gy my gaaft, bekroon ik hen, 
Op dat de wereld my voor uw gezant erkenn' ; 

Ja k wil dat zy al zaam’, die op myn heil betrouwen , 
yn heerlykheid met my eens voor uw’ troon aanfchouwen; 
Rechtveerdig Vader! 't boos geflachs erken U niet, — 
Maar dees’ belyden, dat myn zending is gefchied; 

Ik deed door onderwys hen tot uw kennis raken , 

En zal uw’ naam aan hun nog verder kenbaar maken , 

Op dat uw vaderliefde , aan my bewezen, in 
Hun zy, en ook hun hart my eeuwiglyk bemin, 


Stich. 


TTT Te gg, we ETag - — 
D 


948 =  * ELIKINK 


D 





Sticbtlyke G en, glaten door BERNARD ELIKINK 
in ^ Leven Dienaar van bet Eoangesie te Papendrecht, 
Gefteld d nieuwgemaakte Zangwyzen naar den besten 
fmaak. Te Am[lerdam by J. Covens funior 1769. Be- 
baloen bet Voorwerk 229 bladzyden in groot oGlavo. 


Ne verzameling van welbefchaefde vloeibare Gezan- 
E gen , in welken men geen vetheven Poézy, maer 
ftichtelyke leering moet zoeken , tot welk einde zy ook 
door den Autheur opgefteld , en door den Uitgever na 
deszelfs dood in °t licht gebragt zyn; aen welk oogmerk 
zy, volgens 's Mans manier van denken , ook zeer wel ` 
beantwoorden. Zie hier, tot een ftael , des Autheurs 
bedenkingen over °t verbyoliegend leven ,. die een ieder 
ter opwekkinge konnen dienen, 

I. 
Hoe tss vervliegt dé onzichtbre tyd! 
Hy vlucht gelyk een fchim daar heen, 


y zyn hem eer wy omzien kwyt. 4 
Hy flapt met onvermoeide fchreén, 
Dewyl hy nimmer rust verkiest , 1 
Naar de eindlooze eeuwigheid, waat hy zich zely’ verliest, 
II. . ' 


Wel kort van duur, maar vol verdriet, 
Verflyten wy den tyd op aard. . l 
Geen dag fchier of daar treft ons iet, 
Dat nieuwe fmert of droefheid baarr. 
Wy hebben hier geen rust of vre, 
En dikwyls zyn we in nood op 's waereld woeste zee. 
` IIT. 
Wy treden, met een droeven toon, 
Het aardryk , dat vervloekt is, in. 
Gekryt is 't, waar in Adams zoon 
Volleerd is, ftraks met zyn begin. , 
Men hoort hem op die wys de fmert' 
Uitfchreeuwen , van zyn jong, zyn pasgeboren hart. 
IV. | 
"t Is waar, wy brengen onze jeugd, 
Wel met vermaak en blydíchap door; 
Dan ach! hoe haast verdwynt die vreugd ; 
Hoe treden wy dan buiten ’t fpoor 
Van deugd en van gerechtigheid , 
Op °t breede pad dat naar den poe! der helle leidt. 
| V, Wan- 








4, 
BTICHTELYKE GEZANONN, -849 


V; 
Wanneer meti ryper jateri krygt; 
Dan groeien ook de zorgen aan; 
Wanneer elk ploegt en zwoegt.en beet, 
Om aaríche {chatten Oe vergaan ; 
En de arme wroeter flooft zich af | 
Om fpyze die vergaat en voedt zyn ziel mer draf! 
VL - 
Dus loopen al de jaren om. 
De mensch flyt als van lieverlee, 
Intusfchen komt ook de ouderdom ; 
En brengt een ftoet gebreken mée; 
| Die hein berooven van zyh kracht, 
Terwyl de dood hem in het donkere graf verwacht. 
i VII. 
De grysheid is éen fchoone kroon, — 
Daar ze op het hoofd der vromen past; 
Maar ftrekt, behoudens al haar fchoon, 
Haar zelf ook tot een’ zwaren last, 
En zegt met ernst den gryzaard aan, 
Ir Wordt tyd voor u, myn vriend, om haast van hier te gaa, 
VIII; 


Dus komen wy. Dus gaan wy heen, 
Wy zien de waereld als ter vlucht. 
"| Wy kwamen hier met droef geween, 
En gaan wéer weg met bang gezucht}! 
Wat is ’t ellendig’ Enoskind? 
Een fchoone waterbel gevuld met weinig wind, 


IX, 
Men noem bem vry een ónwys than; 
Die zorgt alleen om ’t nietig goed, 
Dat hy maar kaft bezitten kan, 
En alles ftraks verlaten moet j 
Hy leeft en fterft te byster flegt 
‚_Én heeft niets van belang op "t aardryk uitgerechts 
X, 


Hy treft voorwaar een betet doel, 
Die zynen korten levenstyd , 
By al het ondermaanseh gewoel ;. 
Den Heete en zynen dienfte wydt; , 
. En 't goed bezit, dat, wen hy fterft; ` ` 
Hem volgt, ja dan zelfs eerst zyn beste goedren erft, 


|. IV. DEEL. N. LETT, NO. 8. 


Z | XI. Gen 


age HEDENDAAGSCHE HISTORIE 


AI. 
Gun my genÂ, genadig God! 
Wyl ik my aan U overgeef, 
Dat ik myn levensoverfchot , 
Met vlyt beftede en heilig leef 5 
Dan ftap ik uit dit lage ftof, 
Met blydíchap by mya dood in 't blinkend hemelhof, 





Hed cbe Historie, of bet Vervolg der Algemeene His- 
torie , befcbreven door een Gezelfchap van Geleerde Mannen 
in Engeland. Uit bet Engels vertaald. Vide Deel IIde 
Stuk. Te Amfterdarm by G. de Groot, enz. 1770. Bebal- 
ven den Inboud en °t Register 312 bladz. in quarto, 


En ontmoet in dit gedeelte , na "t afhandelen der Ge- 
fchiedenisfen van Hindu:stdn , of het Ryk des Groo- 
Zeg Mogols , tot op deszelfs onverwachte omwenteling, in 
den jare 17393 met de overwinning door Nadir Sbáb , Ko- 
ning van Perte, op het Mogolíche leger behaeld ; een ver- 
flag van het Half-eiland Indie , aen deze zyde van den 
Ganges. In dit Half- eiland , het welk ene onregelmatige 
driehoekige gedaente heeft, van drie zyden door den Oce- 
aen befpoeld word , en. in zyne grootte uitgeftrektheid, 
op omtrent 22 graden Noorder Breedte , aen °t Noorden 
grenst, volgens ene oost- en west-linie, getrokken van 
de golf van Kambaya tot aen den mond van de rivier den 
Ganges, zyn verfcheiden Gewesten ; welker fäer en ge- 
fchiedenis , zo ver die ene byzondere opmerking vereifchen, 
in dezen afzonderlyk ontvouwd worden, Hier toe 
behooren de Ryken Bisnagar , Dekan , Golkonda en Xano- 
ra, benevens de kust van Malabar ; mitsgaders de Vor- 
ftendommen Madára, Marava, Tanjaor , Karnata , Ikkeri 
en Maysfour. Het mrerkwaerdigfte dezer Landen en det, 
zelver Inwoonderen , zo ten aenzien van het Aerdryks- 
kundige en de Natuurlyke Historie, als ten opzichte van 
het Burgerlyke en Godsdienftige, word hier, uit de ge- 
loofwaerdigíte Schryveren by een verzameld zynde, one 
derfcheidenlyk vootgedragens ’t welk ene reeks van leer- 
zaeme berichten behelst, die ons dat gedeelte van de India 
ën vry wel doen Kennen, — Hier benevens gaet nog in 
dit ftuk een uitvoerig verflag van den Godsdienst der 
dés, behelzende ene ontvouwing van den hoofdzaeklyken 
inhoud hunner Leere , Godsdienstplechtigheden en Ge- 


Ap, 








HEDENDAACSCHE HISTORIE. gët 


&indhedeh; dat nevens andere berichten , betreffende dit 
onderwerp , overweging verdient. Om er den Lezer iets 
van aen de hand te geven, dat inzonderheid merkwaerdig 
is, zullen wy ons bepalen, tot het voornaemfte , dat ons 
in dezen van hunne Heillge Schriften geleerd, en rakende 
hunne denkbeelden van de Godheid voorgefteld word. 

De Hindds beweren , niet minder dan andere Volken, 
dat hun Godsdienst van Godlyken oorfprong ie, en vere 
vat word in een Boek, genaemd Vedam ot Wedam, dat 
zo veel zegt als Weten/chap;s welk Boek , volgens hun zeg- 
gen, van de Godheid zelve aen hunnen Wetgever, Brám- 
ma is overgeleverd. Dit heilig Boek beftaet uit vier dee- 
len. ,, I. De Rogo Vedam handelt van de eeríte oorzaakt 


en de eerfte ftoffen , van de engelen; de ziel, de beloninge 


van de goede, en de ftraffe der kwade meníchen; van de 
voortbrenginge der fchepzelen, en hunne bedorvenheid 5 
wat zonde zy, van wien zy vergeven , en op welke voor» 
waarden dit gedaan wordt. II. De Jr/ura Vedam handelt 
van zodanige perfonen , welke om anderen te regeren aam 
gefteld ‚ en met het opperlte gezag en heerfchappye be 
leed zyn. HI. De Sama Vedam betreft gantsch en al de 
zedenkunde, en zet de meníchen aan, om de deugd te ben 
minnen, en de ondeugd en boosheid te haten. IV. De 
Adera Vedam handelt van de plechtigheden, welken jn de 
tempelen, in de offerhanden en de feesten gebruikt wor» 
den; maar dit laatíle deel is reeds over langen tyd verlo» 

ten geraakt. 
an Behalve den Vedam zyn 'er nog twee andere foorten 
van Boeken, de Sbáster, (zo veel als Wetenfchap of vol» 
gens fommigen Samen/lel ,) en de Párán , (dat Gedicbteu 
betekent, zynde dit boek in vaarzen befchreven ;) en de 
Brámmans of Geestlyken doen het volk geloven, dat deze 
ook uit den hemel gezonden zyn tot hunne onderwysing. 
De Sbáster vervat alle de leringen, en de verfcheide pleche 
tigheden, welke in de vier boeken der Wet gevonden wore 
den , en zy is eigentlyk eene verklaring van den Vedam.” 
‚> De Pdrán behelst de historifche boeken der Wet en 
de verklaring van de Sbáster , mitsgaders de oude gefchiee 
denisfen der Hindór, zo gewyde als ongewyde. ———* 
En men heeft grond om te geloven, dat ze de histotie bes 
helst, niet alleen van hunne eerfte Koningen , helden , 
profeten , boetelingen en andere uitmuntende mannens 
masr ook-van hunne mindere Goden of Godheden, Korte 
om de Pdrán, de vorige famenítelfels in één voegende , 
| Za fchynt 


- 


452 HERDENDAAGSCHE HISTORIE. 


fchynt den Godsdienst van het gemene volk gevormd te 
hebben, door het invoeren van die Godheden „ wier histo- 
ri in deze vaarzen -met waníchape verdichtfelen ontvouwd 
js. De Brámmans geven voor, dat de drie voorgemelde 
foorten van. boeken door God aan Brámma zyn overgele- 
verd; maar het is klaar , dat ze in verfcheiden tyden voor 
den dag zyn gekomen , waaríchynlyk om tot verfcheide 
einden te dienen; en dat de Pürám lang na de andere twee 
ten voorfchyn gekomen is, toen de tegenwoordige afgo- 
der, waar naar zy gefchikt. is, eerst voet in de Indies 
-kree M ` ' . ' . 
» Onder de Pgrán is de Harma Pourínum, welke men 
zegt, dat de Godgeleerdheid des gemenen volks, of de, 
meest goedgekeurde veelgodery bevat ; en onder de Sbár- 
ters is de Harman Sbäástrum, te famen gefteld uit de God: 
geleerdheid der Brámmans en van het gemene volk, Het be- 
tékent de Heilige Wetenfcbap , of Wetenfcbap der deugd; en 
vervat de oeffening van de verfcheide Godsdienften , of 
gezindheden , benevens de heilige geweonten of inílel- 
Jingen, en de wetten om het recht te bedienen; welke 
werken van de Harman Sbástrum , door verfcheide fchry- 
mers gefchreven , tot in bet oneindige toe vermenigvuldigd 
zvn. Behalve de voorgemelde zyn ‘er nog vele andere boe- 
ken, welke de wet verklaren , of de verrichtingen hunner 
Goden vervatten , waar onder vele plaatslyke historien 
voorkomen , die naar de verfcheidenheid der plaatfen ver- 
fchillende moeten zyn.” 
" Wat voorts bepaaldlyk de denkbeelden der Hindds van 
de Godheid betreft, desaengaende geven ons onze Schry- 
wers het volgende inzonderheid aen de hand. —— ,, Het 
blykt klaar , uit de heilige boeken der Hindds, dat dezel- 
ven het geloof van een eenigen God vastftellen; en daaris 
eene byzondere gezindheid der Brámmans , welke niet meer 
dan eenen God erkent. . De anderen, welke verplicht zyn 
den Godsdienst van het volk of de veelgodery voor te (taan , 
erkennen nochtans eenen opperen God , welke alle de an- 
dere heeft gefchapen, als zyne afgezondenen, of ftede- 
houders , om alle andere wezens te fcheppen , en onder 
hem te regeren, Aan dezen opperften God geven ze ver- 
fcheide benamingen, volgens zyn verfcheide vermogens 
en eigenfchappen, welke laatíten zy tot een getal van dui- 
. zend en acht brengen.” 
‘es Aan deze opperfte Godheid , of God der Goden s 
fchryven ze toe alle de verheve cigenfchappen van macht y 
E - c. Wys- 








HEBENDAAGSCHE HISTORIN; 353 


wysheid en goedheid. Zy zeggen , dat ’er gene regerfhg 
of beweging is dan door hem; en datde andere Goden 
zonder zyne toeftemming geen ftro konnen aan ftuk bree, 
ken; dat hy onbegrypelyk, en zonder gedaante is ; en ome 
der gene ftoffelyke figuur moet worden aangemerkt. Vola 
gens dit begrip makenze gene afbeelding van het Opperwe- 
zen. De Malabaren,-zo Priesters als Leken, verklaren 
van gelyken, dat ze niets anders dienen dan dit Opperwee 
zen, het welk de oorzaak van alfe andere wezens is; en 
echter worden "er gene gebeden regelrecht tot hem ges 
daan , noch eenige lofzangen ter eere van hem in de pago- 
den gezongen. Hy wordt daar en boven gehouden voor 
. den Autheur van goed en kwaad, of voor de fontein waar 
vit het beide voortfpruit , gemerkt men gelooft dat alle 
dingen van hem moeten afgeleid worden. Zy zeggen ook , 
dat de ondergefchikte Goden en andere wezens alleen voor 
zyn tydverdryf gemaakt zyn , dat hy zyn vermaak neemt 
in de kwade zo wel als de. goede daden der menfchen te 
befchouwens en in ir kort dat deze wereld een van de vier- 
enzestig comediën was’, ‘waar door hem plaizier werdt 
aangedaan. Nopende zyne voorzienigheid zeggen ze ons , 
dat de Godheid geen belang neemt in geringe zaken in de- 
ze wereld; maar dat hy het beier daar van overlaat aan 
zyne drie aangeftelde ftedehouders / welke tot dat einde 
hunne onderhorige Goden hebben, yder op zyn eige post. 
Een van de zendelingen evenwel verhaalt, dat hy nooit 
evnen ongodist , of een perfoou, welke het beftaan van 
ten Opperwezen , en eenen toekomenden Daat ontkent, 
ontmoet heeft.” — ' 
* s Dit is in het algemeen het wezentlyke , het welke de 
Brâmmans wegéns den opperíten God geloven:en leren. 
Betreffende de onderhorige of mintfere Goden , dezen sya 
in drie rangen of orden verdeeld. De-eerfte beftaat uit de- 
se drie gefchapen wezens, Bramma, Vistnouen Ruddiren. 
In den tweder rang ayn de vrouwen , kinderen en- voor- 
naamfte vrienden of gunftelingen van de drie eeríten begre- 
pen. De derde rang bevat die genen , welke zy Deutas of 
Dewetas heten; welke zekere foort van engelen zyn, ge- 
bruikt om over de verfcheide delen van het geheelal te re- 
geren, en zorg te dragen, onder de Goden van den eerften 
rang. By dezen kan men een vierde orde voegen, waar 
in begrepen zyn , die zy Asburen noemen , welke reuzen 
of demons zyn. Alle deze Goden , wier getal uitdermate 
groot is, hebben hunne byzondere bedieningen, trappen 
3 van 


$954 HEDENDAAGSCHE HISTORIE, 


H 

van gezag en dienst, en hunne wyven en kinderen, De 
Brámmgns hebben hen insgelyks voorzien van bedienden, 
en zulk een ftoet als met yders ftaar. overeenkomt , one 
der anderen hebbenze in het byzonder zorg gedragen; om 
yder van hun te voorzien van een Wabannam of lastbeest , 
het welk hun voor een paard dient, om hen in een o- 
genblik van het eene einde der wereld naar het andere 
te voeren.” 

Rakende de bovengemelde drie gefchapen wezens , of 
de onderhorige Goden van den eerften rang , Daer hier 
nog , ter nadere ophelderinge , uit het bericht onzer 
Schryveren , te melden, ,, dat ze niet meer zyn dan drie 
wezens , gefchapen door de Godheid als hare zendelin- 

en, of werkmeesters , om de zichtbare wereld te ma» 
en ə en onder haar de dingen daar in voor eenen be. 
paalden tyd te beftieren , volgens zekere vermogens, hun 
tot dat einde verleend 3 zynde Brámmg bedeeld met bert 
vermogen om te fcheppen, Vistnou om in wezen te hoy- 
den , en Raddiren om te verderven. Edoch fchoon ze. 
dus maar geleende wezens zyn , die elk hunnen bepaal» 
gen tyd en regering hebben, tot zo lang dat het de here 

elling der dingen zal zyn; zo worden ze des, niet tes 
genftaande gehouden , voor almachtig , alwetend , overe 
altegenwoordig, zo wel als ten hoogfte heilig , rechtvaar- 
dig en goed, En het is op deze onderftelling dat de 
Brâmmans zeggen , dat ze hunne gebeden regelrecht. tot 
hen richten , en hunne altaren met brandofferhanden ver- 
eren; bybrengende voor dit hun doen de flipte beyelen 
van het Opperwezen. Maar daar wordt, niet gemeld, 
waar die bevelen te vinden zya; alhoewel eenige Drám- ` 
mans de Vedam hebben bygebragt , tot verdediging van 
dezen fchepfeldienst, gelyk uit Ragerius blykte ——- Zie 
ROGERIUS Leven en Zeden der Bramines, benevens wel- 
ken de Nederduitfche Lezer , over dit onderwerp , ook - 
nog kan nagaan BALDRUS A/god. der Oost. Heidenen,” 


Ine 





Je C P. ERXLEBEN GENEESRUNDE VAN HET VEE, :315 





dnieiding tót de Geneeskunde van bet Vee, Door y. c. P. 
ERXLEBEN , Leeraar in de Wysbegeerte op de Koning- 
lyke Univerfiteit te Göttingen , en Lid van het Histo- 
rifche Gezelfchap aldaar, Uit bet Hoogduitsch vertaald, 

- In ’s Gravenbage , by P. van Cleef , 1770. Gr. otav 
404 blade. 


(he befmettelyke ziekte van het Rundvee , welke nu in 
ons Vaderland en nabuurige Gewesten zo lang gé- 
woed heeft, en nog niet geheel is opgeheeven , maakt ge- 
negenheid om alles wat hier omtrent van bekwaame lieden 
wordt voorgefteld , met greetigheid te ontvangen en te on- 
derzoeken: fchoon tot nog toe alle poogingen zonder ges 
volg van goede uitwerking zyn geweest. Men moet ech- 
ter niet verwagten dat dit Werk , welk Wi nu voor ons heb- 
ben, tot het zelfde einde is ingerigt. Het is van grooter 
en algemeener uitgebreidheid over allerhande Ziekten, 
welken ten allen tyde aan het Vee befpeurd worden, En 
door Vee worden hier niet alleen verftaan Runderbeesten, 
maar ook Paarden, Muilezels, fchoon in Duitschland wei- 
nig geacht, en in ons Vaderland niet aangefokt, Ezels, 
Hoornvee , Geiten, Schaapen en Varkens. Ook is het 
oogmerk van den Schryver niet eene Geneeskunde van het 
Vee, maar alleen eene handleiding of inleiding tot die Ge- 
neeskunde te fchryven:.het gene men, naamlyk, weeten 
moet, eer men poogt het Vee te geneézen, en tot deken- 
nisfe van byzondere ziekten overgaat. Die de ziekten van 
het Vee geneezen wil, zegt de Heer EXRLEBEN , moet van 
het zamenftel der lichaamen onderregt zyn, en welke bee 
weegingen in het lichaam van het Dier het leven en de ge- 
zondheid onderhouden. Hy moet weeten waar in de ge- 
fteldheid van een dier 't welk men ziek noemt van het ge- 
zonde verfchilt ; uit hoe veel verfcheide oorzaaken de ziek- 
ten kunnen ontítaan, en uit welke teekenen gekend wor- 
den. Hoe veel men door een goede oppasfing kan toebren= 

en om het Vee gezond te bewaaren. Hy moet kundig- 
Seid hebben van eenige geneesmiddelen en de wyze der 
werking in de lichaamen ; en eindelyk hoe dezelven aange- 
legd of gegeeven moeten worden. 

Het geheele Werk is in vyf Afdeelingen onderfcheiden, 
In de eerfte geeft de Auteur een korte ontieedkundige be- 
fchryving der deelen waar uit de lichaamen van het Vee 
zyn zamengefteld, Van de Beenderen en Kraakbeeuderen , 

4 in 


$46 Je C. P. EXLEBEN 


in °t algemeen en in "t byzonder; van de Spieren; de Hot, 
ligheden yan Hoofd , Borst en Buik, en de deelen welken 
in dezelven vervat zyn; verklaarende ook den omloop van 
het bloed en de andere werkingen van een leevend lichaam 
to: de dierlyke huishouding behoorende; inzonderheid van 
de verteering van het voedzel in herkaauwende en niet her- 
kaauwende dieren ; en eindelyk der bevrugting: Hier by 
worden nog gevoegd de tekenen van den ouderdom, in- 
zonderheid der.paarden, en de gewoone leeftyd van het 
Vee, elk in zyn geflacht, 

In de tweede Afdeeling gaat de Schryver over tot alge- 
meene Aanmerkingen over de ziekten van het Vee in 't al- 
gemeen , derzelver oorzaaken en kenteekenen, ` Hy geeft 
eene bepaaling der gezondheid en der ziekte; onderfcheidt 
de ziekten in die der vaste , der vloeibaare deelen of in 
beiden te gelyk; eerst der vaste deelen in "rt algemeen , en 
ook in 't byzonder, dan der vloeibaare deelen op gelyke 
wyze. Vervolgens gaat hy over tot de oorzaaken , wel- 
ken hy onderfcheidt in eigenlyke of naasten en zulken die 

van verre iet toebrengen. „, Die , zegt hy," welke de 
ziekte zelfs voortbrengt , word de eigenlyke oorzaak ge- 

noemd. Deeze is eigenlyk de ziekte zelfs, en als men dee 
zelve uit den weg kan ruimen, is de ziekte zelfs weggeno- 

men; in tegendeel heeft geene genee zing der ziekte plaats, 
Zo lang derzelver oorzaak nog in het lighaam voorhandeú 

is. Oorzaaken die van verre iets toebrengen , noemt men 
daarentegen de zulke , die alleen in het lighaam zodanig 
eene verandering veroorzeaken, dat de ziekte dan eerst zig ` 
vertoont, als nog eene andere oorzaak daar by komt. De 

gefchiktheid van het lighaam tot deeze of geene ziekte 
behoort hier toe zo wel, als eene uitwendige gelegenheid, 

die 'er by komt, Wanneer beide te zamen werken , dan 
brengen zy de ziekte zelfs voort.” Tot deeze laatíten 
worden gebragt de Lugt met haare veranderingen van hete 
te , koude, vogtigheid en onzuiverheid; defpys, in maa- 

te en hoedanigheid; drank; wormen, te fterké of te wei- 
nige beweeging, en meer andere omftandigheden van buie 

ten aankomende of in ’t lichaam zelf gehuisvest. Van de 

toevallen der ziekten fpreekende waarfchouwt hy den Lee- 
zer de toevallen niet met de ziekte zelve te verwerren, 

em dat dit ligt een kwaade wyze van geneezing kan aan de 

hand geeyen; *t welk niet eenige voorbeelden wordt opge- 

helderd. Dan laat de" Schryver zich verder uit in een na- 
dere befchouwing der toevallen , als, koorts, Hartklop- 

, ping s 


KN 





GENEESKUNDE VAN HET VEE. $57 


‚ mociyke Ademhaaling , Beroerte , Stuipen , Val- 
ec? Ziekte, Slaapzugt enz. welken kortelyk verklaard , 
en derzelver oorzaaken en gevolgen aangeweezen worden. : 
Hier op volgen.de teekenen der Ziekten, De keunis der 
teekenen. van gezondheid. wordt.nodig gefteld, om die der 
ongezondheid zo veel te gemaklyker te kunnen ontdeke 
ken. Doch de teekenen worden hier maar in ’t algemeen 
opgegeeven , wyl er van geen byzondere ziekten geípro- 
ken wordt. Oek wordt op het einde van deeze Afdeeling 
iet gezegt van het eindigen eener ziekte tot fcheiding en 
volgende gezondheid of tot overgang in eenige andere 
pie te. ta . 

, In de derde Afdeeling wordt gefproken van de bewaa- 
Ting der gezondheid van het Vee door een bekwaame op» 
ng. Men geeft aan de meníchen regelen van een goce 
levenswyze ,. voor hunne gezondheid; dit niet aan het 
Vee kunnende geíchieden , worden hier de eigenaars van 
hetzelve regelen aan de hand gegeeven om de beesten gee 
zond en ten hunnen meesten:dienst en nut in ftaat te hous 
den. Een goede oppasfing van het Vee wel gadegeflaagen 
zal ook van geen minder goede uitwerking zyn , dan de 
onderhouding van een goede levens- orde voor de gegond- 
heid van het menschdom. De Schryver geeft zyne aanmer- 
kingen op over de fchikking der ftallen , zuivering derzel- 
ven en andere omílandigheden van warmte , lugtigheid 
enz. Van het Voeder voor het Vee , van de uitkiezing 
van goede weiden , voor elk foort, van Vee ii "rt byzone 
der; van het uitdryven van het Vee in de weiden en den 
bekwaamen tyd hier toe. Van het voeder welk het Vee, 
elk in zyn foort op de (tallen moet gegeeven worden ; en 
hoedanige drank. Van de beweeging des lichaams voor ale 
len, zo veel als naar de omftandigheden gefchieden kan, 
als van groot nut voor de gezondheid en welvaart van het 
Vee, Van de reiniging van het Vee door Roskamming. 
Van de byzondere oppasfing by de verhairing van het Vee. 
Voorbehoedende geneesmiddelen te geeven om de beesten 
voor ziekte te bewaaren raadt de Schryver niet aan; alleen 
meent hy dat het gemeen keukenzout, eenigzins, als een: 
voorbehoedend middel kan aangezien , en met nut aan de 
Ruaderen, Geiten en Schaapen gegeevên worden. Voarts 
geeft de Heer. ERXLEBEN zyne aanmerkingen over het gene 
waar te neemen is by de Voortteeling en Aanfokking van 
het Vee, elk in zyn foort tot het byzonder nut waar toe 
het de eigenaar gefchikt heeft, of voorheeft te fchikken, 
MK 5 


Dee- 


$53 Je C» P. ERXLEBEN E 
Deeze Afdeeling komt ons: voor, in ’t algemeen , zeer 
` wel uitgewerkt te wezen, en van groot nut voor alle Veee 
fokkers : ook zullen de liefhebbers van goede en fraaije 
paarden hun voordeel konnen doen met de regelen en aan- 
merkingen welken aangaande dit Vee, in "t Es in 
dit Hoofdftuk gevonden worden. , 

De vierde Afdeeling is een’ aanwyzing van de middelen , 
waar door men de verlooren gezondheid van het Vee we- 
der herítelt. Hier in wordt een groote menigte van ge- 
neesmiddelen voorgefteld en kortelyk befchreeven, zo dat 
ze konnen gekend en onderícheiden worden, Enkelen 
zyn wel de meesten, doch men vindt ook zamengeftelden, 
De algemeene verdeeling is in mwendigen en uitwendigen. 
Specifica of byzondere en eigenaartige middelen tegen des- 
ze of gene ziekte, denkt de Auteur, zyn 'er weinig of gec- 
‚nen. In twee voornaame Clasfen worden, de Geneeamid- 
, deles verdeeld: de eerfte vervat Ontlastende , en de twee 
de Bloedzuiverende geneesmiddelen , anders evacuantia en 
alterantia, Tot de eeríten worden gebragt 1 De buikzui- 
verende , 9. Worm afdryvende, 3. Braakverwekkende, 


4. Pisdryvende, 5. Steenbreekende , 6. Zweetdryvende, 


s. Borstmiddelen, 8. Kwyling bevorderende , 9. . 
delen , 10. Windbreekende , It. De Aderlasting , 12. 
Door konst verwekte verzweeringen en.13. De Inínyding. 
Onder de Clasfe der Dloedzuiverenden vindt men de vol- 
genden, 14. Zuurbreekende middelen ,; 15. Verwarmen 
, 16. Verkoelende „ 17. Verdoovende: en Slaapverwek- 
kende , 18. Hartíterkende , 19. Openende, 20. Verdik- 
kende , 21. Verfterkende, 22. Verílappende, 23. Heelen- 
de, 24. Verdeelende , en 25. Wondzuiverende, als ook 
Bytende middelen; waar by nog gevoegd worden , 46. Ver- 
banden. Deeze Verhandeling is zo ingerigt» dat eerst de 
werking van een opgegeeven foort van middelen eenigzins 
wordt verklaard, dan het onderfcheid der byzondere mid. 
delen van zodanig een’ foort , ten opzichte van meer of 
minder fterkte , of wyze van werking wordt aangeweezen , 
en vervolgens een’ lyst van zodanige middelen opgegeeven. 
‘Dit hoofdftuk is zeer uitvoerig, en, naar 'tons voorkomt , 
al te uitvoerig en te ryk geftoffeerd , em hierom moeilyk 
om ‘er eene verkiezing uit te doen. De Schryver zegt in de 
Voorreden , dat het hem zelve byna zo voorkwam; doch 
voegt hy "er by: ,, dan, ik wilde mynen Leezeren niet al- 
leen nuttige middelen ,. en die vooral dienden aangepree- 
zen te worden, leeren kennen, maar ik moest hen ook in 
t 








GENEESLIJNDE VAN HET VEE. 359 


faat Dellen, om de voorfchriften van verkhalde Vee-Arte 
zen te konnen beproeven, of ten minften te konnen raae 
den, welk eene werking a. ep het lighaam, van het Voo 
hebben, Daarom moest ik van. meer geneesmiddelen, 
dan men inderdaad tot het geneczen van het Vae noodig 
heeft; fpreeken, Ook is het altyd beter te veel dan te 
weinig geneesmiddelen te kennem.". Wy jaaten den 
Schryver zyn oordeel ver, doch zullen ben in deeze 
Afdeeling, niet varder volgen , dap alleen daor een enkel 
oorbel ayna behandeliag indi KA doen ech Mad 
e Kwyl en zegt hy: 4, Dewyl de g i 
des deelen, waar uit de bek: der- deren famengefteld is, 
zoo groot.is, dat te gelyk eene: gtootere quantiteit kwyl 
vit de klieren, welke dazelve affcheiden., loept, zoo 
dra iets, "t welk Scherp is, in den bek gebragt word, 
en dezelven prikkelt , zo bediend men zich van fcherpe 
en prikkelende middelen, wanneer men by het Vee eene 
flerkere ontlasting van de kwyl tragt te verwekken , ea 
rom kwylmiddelen genoemt.” 
1 deeze, middelen, wordt dus verklaard s 
door deeze middelen op de Kwylklieren 
ze verwekt, maakt, dat derselver veze- 
fchielyker famentrekken, en daar door 
voorhande zynde kwyl des te fchielyker in 
, maar ook uit het bloed, welk tot de 
D „tduurigen omloop gebragt word, eene 
wyl afzonderen ”. 
n wordt dus .befchreeven:: ,, De 
retbri. Antbemis Pyretbrum caulibus 
nbentibus foliis pinnaso - multifidis , 
tel van eene plant , die zoo in Sy- 
in de warme Landen van Europa, 
Duitschland groeit. Deselve is uit- 
ig wit , als die goed is , hard en 
ch op de tong zeer brandend en 
naakt den wortel tot een der krag- 
kwylverwekkende middelen ”, 
de Afdeeling , over het gebruik der 
lling der gezondheid. van het Vee ; 
voorgefteld worden , welken men ^ 
neemen in de geneezing der ziek- 
EE . ers worden hier in ook aanwyzin- 
gen gedaan raakende het verzamelen van geneesmiddelen , 
voor. 


960 : LINNÊUS.- , 


voornaamelyk plenteri , déizelvét wortelen, kruiden , bloe, 
men, vrüpten, zaaden houten en basten, hars, gom enz, 
Ook uit het Ryk der dieren en mineraalen , en van bereidine 
en en uittrekzels ; je eindelyk ook van het opíteHen van 
ooríchriften , en hoe men hat -Vee best middeten ingeeft 
of uitwendig-sanlegt. E dE d 
Het Wetk beantwoordt zeer wel den Titel: nien moet 
. Zeggen dat het een zeer bekwaame Inleiding is tot de Ge- 
neeskunde van het Veeshet-is om zó te fpreeken:de Theo, 
fie deezer geneeskunde , wélke iemant moet kennen eer hy 
zich tot de Praktyk derzelve inlaat , of zieh tot het oefenen 
der zelve san het zieke Vee begeeft. De Heér- ERXLEBEN 
belooft een’ Verhandeling van de Praktyk dèr Geneeskun- 
de van het Vee, waar aan hy arbeidt, te zullen laaten vol- 
gen. Men ziet door dit geheele Werk, dat de meeste ftel- 
lingen en redeneeringen uit de leere der Geneeskunde voor 
menfchen ontleend en op het Vee overgebragt zyn. De 
gelykheid der dierlyke huishouding in de lichaamen van het 
ee, in veele opzichten, met die der menfchen , maakt het 
. waarfdliynlyk. dat ook de ziekten van het Vee met de ziek- 
ten der meníchen gemeeníchap hebben, eh eenige geljk- 
heid in de wyze van geneezing van beide mag gelteld wore 
den. Het zou echter wel konnen zyn dat dé tyd en de one 
dervinding leerde, dat hier in veele uitzonderingen moe- 
ten gemaakt worden, | ZEE : 


t 





Reizen vån den Heer KAREL LiNNéus, Ridder van de Ko- 
~ ninglyke Ridderorde des Noordftars ; Lyfarts des Ko- 
nings van Zweeden, Hoogleeraar der Genees-en Kruid- 
kunde op de Hoogefchool te Upzal , enz. door eenige 

- Landftbàppem van Zweeden, op bevel der Loflyke Stenden 
des Koningryks verricht. Eerfte Deel. Bevattende Oeland en 

' Gotbland. Met kopere Plaaten en Kaarten. : Te Dordrecht, 
by A. Blusfé en Zoon, 1770. Groot Ottàyo , bebaiyen de 

nleiding en Registers so6 bladzyden. 


D e van Lieden van Geleerdheid , en met byzondere 
oogmerken ondernomen , zyn doorgaaris van groot 
nut, en wie kan twyfelen aan het belang van Reizen door 
eenen Man als de Ridder LinNéus , met oogmerk , volgens 
den Lastbrief van de Stenden des Koningryks, zr. Aan te 
teekenen , op welke plaatfen goede Werw-kruiden groeijen.. ` 
2. De verfcheide /oorten van Aarden te onderzoeken , en 

! wel. 





REIZEN DOOR ZWERDEN. . 861 


welken tot Aârdwerk. of Porcelein ; Tabakspyppen , het vul- 
len van wollen Stoffen enz. kunnen gebruikt worden. 5. 
De  Inlandfcbe Gewasfen en andere Natuurlyks Zaaken , die 
in de Artzenywinkelen gebruikt: worden, en tot hier van 
buiteniandfthe plaatfen ingebragt zyn , op te teekenen, 
4. Al het gene tot de Natuur - gefcbiedenis des Vaderlands 
behoort, als Boomen en Gewasíen, Dieren, Vogelen , In- 
fecten enz. met oplettendheid te onderzoeken. 5. Een 
naauwkeurig  Dagregister van alle deeze verrigtingen te 
houden, en het zelve na de terugkomfte gemeen te maa- 
ken. Dit Dagregister is de inhoud van het Werk welk. wy 
voor ons hebben; men ziet hier in het begin en vervolg 
der Reizen van den geleerden Sehryver, eu hoedanige by. - 
zoriderheden hy op deeze en gene plaatfen heeft opge- 
merkt. Dehalven andere dingen betuigt hy aangaande de 
Natuur - gefchiedenisfe, op deeze reize , meer dan men ver- 
«wagt hadt ontdekt te hebben. Honderd foorten van Ge. 
wasíen, tot dien tyd toe in Zweden onbekend. . Erte-ftof- 
fen , waar van in and en Oeland eenige blyken, doch 
Koraalgewasfen en Verfteeningen in menigte zyn. Dieren , 
"Visfchen, halfllagtige Dieren, Infekten en Vogels:zyn in 
groote menigte gevonden en verzameld. Onder en tusíchen 
dit alles vindt men huishoudelyke zaaken van den Heer 
LINNCUS befchreeven , raakende de zeden , kleding , bouw- 
ordes , land-en koorn-bouw, hout-en hooi-gewas , teer-en 
koolen- branderyen , fteengroeven, met bygevoegde aan- 
merkingen, waar in het een en het ander nog kan verbe- 

terd worden. EE 
Het Werk in een Dagregister beftaande , kunnen wy , om 
‘er onze Lezers nog eenig nader begrip van te geeven , niet 
anders dan deeze en geene byzonderheid uit het zelve voor« 
draagen , zonder.ons met het verreizen van de eene plaat- 
fe naar eene andere op te houden, In Smaeland ,, begon- 
men wy”, zegt de Schryver, ,, afgebrande Bukken van het 
bosch (Swedjor) , by de Smaelanderen Fallor of Lacker ge- 
noemt, op beide zyden des wegs te zen, Dezelven waren 
bezaait met Koorn , °t welk doorgaans zeer fraai fond, 
Wy zagen ‘er heden eenigen af branden : want de Landman 
neemt den tyd waar, om het vuur te ontíleeken kort te 
voren eer dat ’er een regen komt; op dat het zelve des te 
beter branden en de regen de asfche affpoelen konne. Het 
is merkwaardig , dst zulke vuuren de wolken en den regen 
werdryven, en elk kind weet te verhaalen , dat wanneer 
de Landman dikwils , ná eerte lange droogte, eenen regen 
ge 


$309 .— 5rNMWÉu$- 


begeert, ep de hemel eindelyk wordt betrokken, dat dan 
de wolken , zo dra er eenigen van zulke vuuren ontfioken 
worden, in de hoogte gaan „ zich fcheiden en verdwynen 5 
en dan gebeurd het dat'er dikwils in de naaste dorpen een 
overvloedige regen valt „ en de branders niets kregen", 

De Kruiden rondom de Ted Ekefío waarneemende , zag 
hy bier en daar aan den weg Veld.cypres (*) , veríchillende 
van die welke buitenslands overal in Europa groeit. De 
gantíche plant was eener vinger lang, met eenen vierkan- 
ten halm zonder takken; de wortelbladen waren grooter , 
rondagtig , ftekelig ; de ftroikbladeren daarentegen lagen 
over malkanderen henen, en waren rond, roodagtig, van 
onderen hol, aan de ípitfe gekrult, Aan de binneuzyde ` 
van elk der benedenfte bladen waren drie, em aan de bin- 
nenzyde van de bovenfte flechts eene bloem gehegt 5 de 
Bloemkelk was buikvormig , in vyven gedeeld , hairig , de 
bovenfte lip des kroonblads zeer kort, ftomp en eenigzins 
in tweën gefplist ". E 
- Om eene befchryving van eene Stad te geevens … De 
Stad Kalmar vertoonde van buiten met haar Kasteel , fchiet- 
gevaartens , grachten , íchansfen en andere vestingwerken 
een pragtig gezicht ; haare ligging aan de Zee , haare fraaije 
Kerk en eenige groote gebouwen maakten haar bevallig. 
In de Stad was geen water te krygen, fchoon ‘er byna op 
alle hoeken putten waren: want dezelven waren altemaal 
ziltig ; op het kasteel alleen was, gelyk then ‘zeide , een 
éénige put met zoet water. In de Stad ftonk het na het 
wier dat de Zee uitwerpt. De wallen waren geel, zynde 
de fteenen overal met muur- miosch (t) overtrokken. De 
Kerk ftaat midden in de Stad 5 en is in het kruis gebouwd, 
met een vierkant hoek gebouw in elken hoek : behalven den 
grooten toren. Zy was van binnen net en met fraaije kerk- 

eetíchappen voorzien ”. | d 

Op het ftrand van Oeland aangekoomett, betrierkte de 
Schryver, en zyne medgezellen, dat dit Land gansch anr 
ders dan de overige Landíchappen: van Zweden gefteld was; 
en namen hierom voor, al het gene zy , op dit eiland , ont- 
dekten , des te naauwkeuriger opteteekenen. Hierop vindt 
men eene lyst van Gewasfen welken hun eerst voorkwae 
men. Zand-mosfelfchelpen werden overal gevonden in de 
fteenen tot omheiningen gebruikt; verfteeniagen van eet 
vreemde gedaante , gehouden voor het afdrukzel van Zebie 


nites 
(*) Ajuga pyramidalis. Ct) Lieben parietinus: 








i 


: REIZEN DOOR ZWRBDEN. . 863 
niten of Zeeippelfleenen. Voorts worden eénige Infe&en a 
hier voorkoomende befchreeven, en ook Schelpvisfchen. 
s» De Huizen beftonden meest al uit eike planken, die in - 
. andere eiken berderen,, die overend ftonden , ingeflagen 
waren , zonder hoeken ; derzelver voegen waren met leem- 
aarde beworpen, om de fpleeten des te beter te fluiten, 
Boven op de fchoorfteenen lagen vierkante dekfels , die naar 
willekeur konden op en neergelaaten worden ",  . 

. By Rella vonden zy de Salpeterkookers in volle bezig- 
heid , en van de kokery wordt deeze befchryving gegeeven, 
» Zy toetíten de Salpeter-aarde , door dezelve in water tẹ … 
. leggen, en van dit water eenen druppel te nemen op de 
lemmel van een mes; wanneer zich het zout tot kristallen 
. zet en wit wordt. De ganíche bereiding van den Salpeter - 
is kortelyk deeze: De aarde wordt uitgeloogt, de leog afs 
getapt en gekookt: qnder het koken wordt "er gedurig meer - 
en meer loog by gegoten, en hier mede vyf tot zes dagen 
voortgevaren , waar na het in een vat wordt afgegoten „ 
asfche daar by gedaan, wederom afgegoten, gekookt, en 
afgefchuimt als te voren; en zulks zo lang, tot dat zich 
een vliesje op het zelve toont , of dat een druppel „op een 
lemmel geftreken , zich aanftonds tot kristallen zet. De 
vraag: ef eene Salpeterdarde, ter dege uitgeloogt zynde , 
na verloop van vyf of zes jaaren wederom Salpeter uitlen 
vere , en wel meer, dan eene andere onbewerkte aarde , 
werd door hea volkomen met ja beantwoord. Zy meldden 
dat de aarde uit de Veeftalten de beste is, doch niet die 
waar op veel pis komt”. | ' 

Op een andere plaatfe de. Tok vindende, zegt de Heer 
LINNÉUS. ,, Tok is de Oelandfche naam van eenen heess 
ter, die in de geheele wereld zeer zeldzaam is. De Kruid. 
kenners weten nog geene plaats in de wereld waar dezelve 
groeije, behalve York in Engeland, en Siberiën, alwaar dee 
zelve onlangs ontdekt is; waar by nu het zuidelyke gee 
deelte van Oëland komt. Hy is door RAJUS, MORISON ; 

MILLER , WALTHER CN AMMAN afgetekent, doch nergens 
recht getroffen. Zyn naam is het heesteragtige J^yfoinser« 
Kruyt , met een heesteragtige ftenge (*). Hy groeit op den 
Alhvar, op laage maerasfige plaatfen, daar het water den 
-ganfchen winter over geftaan heeft , en is zo groot als Las ` 
vendel of Yfop; zyne bloemen zyn geel, en hy verliest 
alle jaaren zynen buitenfken bast”. Op een andere plaats 

: et 

(^) Potentilla fruticofa , caule fruticofoa 


354 LINNCUS. ' 


het zelfde Gewas wederom ontmoetende, zegt de Schrye 
ver; ,, Wy zagen dat 'er de Osfen de toppen en bladen 
van opaten, waar door deze heester meest knodfig , onge- 
]yk en wanvormig wordt ". 

Weede ,, zegt hy”, een gewas, door den Hoogleeraar 
TILLAND eertyds by Abo gevonden , groeide hier wild op 
het (rand, Deszelfs wortel is dun, en Daat maar twee 


jaar; in het eerfte jaar bloeid dit gewas niet. De wortels 


laden zyn eirond , aan het begin ímaller, op den rand ge- 
kartelt, glad en ruig. De Geng is één tot twee ellen hoogs 
De flengbladen zyn, gelyk die van de Akkerkool, glad en 
omvatten de (teng. De bloemen ftaan in eenen famenge- 
ftelden tros, en hebben geele uitgebreide bloembladen. 
erucbt hangt neer. De bladen, gekaauwt wordende , fma- 
ken als kool, maar byten in 't eind, gelyk het fterrekers, 
Van dit gewas wordt de blaauwe verw gemaakt, die men 
gebruikt tot de blaauwkuipen , waar uit alle blaauwe lakens 
geverwd worden. Wy toonden dit kruid aan de boeren 
die ons verzelden ". : | 
Dit zy genoeg aangaande Oeland, wy moeten onzen ge- 
leerden Reiziger in Gothland ook nog een weinig volgen , 
en eenige byzonderheden, welken hy hier aantrof, mel- 
den. Wisby de eenige ftad van Gothland, waar de Schry- 
ver met zyné Reisgenooten eerst aankwam , wordt kortelyk 
met de natuurgefteldheid en den aart der inwooners bes 
fchreeven, benevens eenige Graflteden en Gewasfen wel 
ken op de ftraaten en kerkhoven ítorden, en niet al te ge- 
meen zyn , Dieren en Koraalgewasfen , welken op het 
ftrand gevonden worden. Vervolgens andere kruiden wel- 
ken in Zweden nog niet ontdekt waren. mE 
. De waarneeming aangaande het Kalkkeyt ván den Kalks 
fteen , waar van hier geheele bergen gezien worden , is 
merkwaardig. ,, Zo dra wy Stenkyrka voorby waren ", 
zegt de Ridder: ,, begon de kalkfteen wederom, en vers 
toonde zich aanftonds door de witte fteenen aan den weg 
De kalkfteen gewreven zynde wordt aanftonds met wit 
overtrokken , maar de harde fteenfoort (Jacke) niet. Alhier 
waren ganíche ftrepen van kalkrotzen, niet hoger dan het 
aardryk , vlak en geheel wit, gelyk en bloot, zonder. dek, 
aarde liggende. Kalkkry:, Bleeke, werd by deze Kalkbers 
gen gevonden; en ter plaatze, waar het aardryk tusfthen 
ezelven iets lager was ‚zag men kleine uitgedroogde moes 
rasfen , met een’ witte aarde , die gémeenlyk aldus genoemt 
wordt. Alhier kon mien zien hoe deze aarde doot de pa- 
tuur 


~ 











REIZEN DOOR ZWEBDEN. , 865 


taur voortgebragt werd. Deze kalkrotzen beftaan uit kalk- 
Deen, die in koleur het züiker gelykt, in zyne kleinfte 
deeltjes doorzichtig is, doch door de lucht , warmte, kous 
de en vochten verwedert, en word bier door in zyne op- 
pervlakte fponsagtig , grys en wit. De opgeloste deeltjes 
worden door den regen afgefpoelt, en tot de benedenfte 
plaatzen gebragt, alwaar het water ftaan blyfr, uitdampt, 
de aarddeeltjes te rug laat, en dus deze kalkaarde voort- 
brengt. Onder deeze kalkaarde of Bleeke lag een groote 
menigte van kleine ftukjes kalkíteenen , en dit gaf ons ge- 
legenheid om te onderzoeken of deze aarde wederom in 
kalkfteen verandert. Doch bemerkende dat dit gruis enkel 
op de kant gevonden werd, zo konden wy gemakkelyk 
opmaken ; dat het zneeuwwater deze fteentjes in de lente 
had medegefleept, en dus op den rand, alwaar het water 
zynen val, en by gevolg ook zyne kracht verloor , had laa- 
ten liggen , terwyl het fyne ftofmeel, dat zich met het wa- 
ter vereenigt had , verder medegefleept werd ; en dit is ook 
de reden, dat deze krytaarde in de diepte van het moeras 
veel zuiverder is: Deze aarde komt dus voort uit kalk- 
fteenen en niet uit keyi 
An Een witte rondagtige Egelflak (*) ” , zegt de Heer 
LINNÉUS; ,, in de gedaante van Vischmelk , werd in me- 
nigte onder de fteenen gevonden. Dezelve komt dikwils 
in eene aanzienlyke grootte voort in de ligchaamen der 
kleinfte Visichen, en ik geloof dat de wormen in de lever 
der fchaper, niet anders zyn dan juist deze wormen; dee 
wyl vooral die fchapen welke op moerasfige gronden wei, ` 
den, allermeest daar mede gekwelt worden". Dit wordt . 
nog bevestigd door eene Aanteekening uit de Hoogduit- 
fche Vertaaling van dit Werk. | 
Men vindt vervolgens gemeld hoe de Zeehonden hier 
gevangen worden 3 een naauwkeurige befchryving van den 
Strandlooper , Tolk genoemd , met zwart, wit en roestkleur 
gefchakeerd , met een witte borst en buik (f); een Vogel, 
welken de Schryver nog nergens gezien , of by eenigen 
Auteur gevonden hadt. Van het Kraalkruid of geknoopte 
Kali CS), welk hy, op zekere plaarfe , langs het geheele 
{trand vondt, waar bet water doorgeítaan hadr, maar van 
de 


(*) Hinido depresfa alba „ lateribus acutis. 
(1) Tringa interpres, nigro albo - ferrugineoque. varieggta , 
pectore abdomine albol | | 
CS) Salicornia berbacea. 
IV. DEEL. N. LETT. NO. 8. Aa 


366 ~ LINNÉUS 


de (chüpen zo was afgegeeten , dat het-nsauwlyks kenbaar 


. was als men niet naauwkeurig toezag , zegt by: ,, Wy 


^ 


verblydden ons , in Zweden een kruid te ontdekken , van 
het welke de rechte Spaaníche Souda, die, den Glasbereie 
deren zo noedzaaklyk is , bereid wordt. Om dit gewas in 
overvloed te hebben , wordt niets meer vereischt ,dan deze 
plaats te omheinen en voor het vee te bewaren. Ik weet 
wel dat men ondernomen heeft om Souda te branden van 
het Wier of Fucus; doch die is op verre na zo goed niet 
als die welke uit het Kraalkruid of het ware Kali bereid 
wordt ”. Do. 

In zyne aftogt van Oeland en Gothland zagen zy, wane 
neer zy naar eenen heuvel gingen, die wegens zyn Goud» 
Zand. vermaart is, dat dit Goudzand niet anders is dan een 
Glimmer van een verweert en zeer week gefteente (Sjel- 
fraiften) TC welk als goud blinkt. Daar was van dit Goud- 
zand niet veel meer overig, om dat alle reizenden 'er eén 
gedeelte van medeneemen 5; een vierde myls verder noord- 


"waards werdt het egter in groote menigte gevonden. Om- 


trent Taberg , in Smoland , werden overal Kole-myten in de 
bosfchen gezien. Zy werden op dg volgende wyze aange» 
legd; ,, Men ftak een opgericht hout van vier of vyf ellen 
lengte , derwyze in den grond , dat het omtrent een el bes 


neden het overige gedeelte loodrecht boven den grond 


kwam te ftaan, Rondom dit hout (Hjertfläk) of middel- 
hout genoemt, werd het groote Teerhout, recht op, als 
em zynen as geplaatst , tot op eenen afftand van drie tot 
vier ellen. Vervolgens werd het hout allengskens kleiner 
genomen, derwyze dat het kleinfte in den buitenften om. 
trek geplaatst werd, Van het einde des middelften bourg 
af, tot op het toppunt van de ganfche kole-myt, werd eg 
eene kleine opening gelaten, De geheele Myt werd met 
dennen takkebosfen , aarde en graszoden zeer dicht en vast 
bedekt; en vervolgens door de opening, boven het mids 
delfte hout gelaten, ontftooken. Deze opening werd hier 
op dicht toegeftopt; daarentegen werden ‘er beneden met 
eene yzere ftaaf eenige luchtgaten in.de mer gemaakt , om» 
trent een el boven den grand ; derwvze dat de reok , alleen 
door dezelven, en door geene andere plaats kan uitgaan. 
Wanneer nu de myt omtrent veertien dagen gebrand heeft 
en de rook verminderd; zoo trekt men ze om verre, en 
bluscht de kolen; op dat dezelve niet op nieuws mogten 
ontítéeken, en tot asch verbranden, Uit zulk eene Myte 

vere 








We 


REIZEN DOOR ZWEEDEN. . 867 


werkrygt men alhier dikwils zestig tot tachentig Rys/ar 
kolen, het Rys/ar tot zestig korven gerekent ”. 

. Met zulke en dergelyke aanmerkenswaardige zaaken iš 
dit geheele Werk opgevuld; wegens de bepaaldheid van 
ons beftek hebben wy 'er maar eenige weinigen van kun- 
nen opgeeven. Schoon deeze Vertaaling wat laat in ’t licht 
koomt, en veele byzonderheden van het Werk in de Ver- 
handelingen van de Zweedfche en andere Akademién , ook 
in het Samenftel der Natuure van den Schryver , en in 
andere Schriften overgebragt zyn, zal men ze hier, in de 
ontmoeting en waarneeming zelve, met genoegen leezen , 
en een groot deel onderwerpen zal voor onze Vaderland- 
{che Lezers nieuw zyn, en hen naar de Vertaaling van de 
overige Deelen van het Werk doen verlangen. De Vertaa- 
ling is naar een Hoogduitfche Overzetting.verrigt, doch 
wordt gezegd met alle naauwkeurigheid gemaakt te wezen. 





Berigt wegens de Byvoeg fels en Verbeteringen, in de eerfte 
itgaave der Vaderlandfche Historie , door JAN wacg- 
` NAAR. ' 


Een Werk , vooral van enig aenbelang , zag waerfchyn- 

-lyk ooit het licht , of de Autheur zelve bemerkte van 
achteren hier of daer enige misítellingen of misflagen , die, 
by nadere overziening , ene verbeterende hand zouden 
eilchen, Van daer is °t ook zeer gemeen , by ene herhaelde 
' uitgave , of tweeden druk , op het tytelblad te lezen, door 
den Autbeur zelven van verfcheiden misftellingen of misflagen 
ezuiverd , vermeerderd, verbeterd enz. Zelfs maekt men er 
wel eens misbruik van, om een tweeden druk boven den 
eerften aen te pryzen, en deszelfs vertier, ware "t moge» 
łyk, te bevorderen 5 fchoon de veranderingen naeuwlyks 
noemenswaerdig zyn ¿en voor al den naem van verbeterin- 
gen niet mogen dragen. — Het eerfte heeft de Vader- 
landfícbe Historie van den Heer Wagenaer natuurlyk gemeen 
met de zelfs allerdoorwerktfte Geíchriften ; maer °t laetfte , 
als een middel ter betere vertieringe , was hier niet noodig 
in "tr werk gefteld; ook zou de Autheur het ten uiterften 
onbillyk geacht hebben, de eerí(le uitgave aldus door een 
tweeden Druk te onderdrukken. Dit heeft hem, toen 'er 
een tweede Druk ‘vereischt wierd , en hy enige vermeerde- 
ringen of verbeteringen noodig oordeelde, een edeler weg 
doen inílaens met naemlyk die veranderipgen, welken in 
a2 en 





968 ' NIEUWE UITGAVE 


den tweeden Druk ftand grepen, te gelyk op.zodanig ene 
manier afzonderlyk te doen drukken, dat ze gefchiktlvk in 
ieder Deel van den vroeger Druk , by wyze van een Erra- 
tablad gelyk men 't noemt, geplaetst konnen worden.. In 
gevolge hier van zien deze Verbeteringen en Byooeg fels op 
zich zelven het licht, ten gevalle van hun die den eerften 
Druk reeds bezitten; des dezelve door deze herhaelde uit- 
gave niet bezwaerd worde. — Buiten enige weinige vere 
anderingen , betreffende zommige byzondere omftandighe- 
den , die de Heer Wagenaar in later tyd ontdekt heeft, 
ontftaet de voornaemfte in de twee eerfte Deelen, uit ene 
twyfeling over de echtheid der Rymkronyke van Klaas Ko- 
lyn; welker echtheid, gelyk de Liefhebbers onzer Gefchie- 

enisfen weten , by velen zeer verdacht is; °t welk den 
Heer Wugenaar , in deze verdenking geftyfd zynde, heeft 
doen befluiten om alles door te halen, wat hy op het ge- 
zach dier Kronyke gebouwd heeft ; waeromtrent hy zich in 
dit Bericht aldus uitlaet. l 

on 't Gene my de meeste gelegenheid gegeven heeft, om 
de twee eerfte Deelen myner Historie, op veele plaatíen, 
te veranderen „is geweest eene ontftaane twyfeling over de 
egtheid der Rymkronyke, die , tweemaal, op den naam van 
KLAAS KOLYN uitgegeven is; doch van welke niemant ooit 
Gen oud affchrift heeft konnen te zien krygen ; behalve , dat 
‘er zeer weinig in gevonden wordt, °t welk de Opfteller 
niet , van elders, en met naame uit de Rymkrenyke van 
MELIS STOKE , heeft konnen ontlenen. 

, De Heer BALTHASAR HUYDECOPER , Oud- Schepen 
dezer Stad, en vermaard kenner en opbouwer der Neder- 
duitfche Taale en Oudheden, heeft my bevestigd in myne 
twyfeling , en doen befluiten, om het weinige, welk de 
zogenaamde Klaas Kolyn byzonders heeft, geheel agter 
wege te laaten , en alt overige, welk met aanhaalingen 
uit hem gefterkt was, met aanhaalingen uit andere Schry- 
vers, te bewyzen : zo dat deeze Kronyk, die veel te la 
geagt geweest is, de plaats, die zy in myne Historie geh 
hadt, heeft moeten ruimer, Ondertusfchen , zien de Lief- 
hebbers der Vaderlandíche Oudheden , en de hoogfchatters 
van Huydecopers naam, met verlangen uit, naar zyne keur- 
lyke uitgaave der Rymkronyke van MELIS STOKE , waar by 
men verwagt de onegtheid van Kolyns Krenyke, volko: 
menlyk, beweezen te zullen vinden. ’t Heeft my , door 
byzondere gunst van den gemelden Heere, mogen gebeu- 
ren, verre het grootíle gedeelte van zynen Melis Stokt, 

| ę 





DER VADERLANDSCHE HISTORIE; 369 


die genoegzaam afgedrukt is, te leezen en te ‘herleezen ; 
en ik heb ‘er, onder anderen, in gezien, dat ik, hier en 
daar, in eenige byzonderheden der oude Graaflyke Histo- 
rie, gemist hadt: 't welk , in de nieuwe witgaave , verbe- 
terd is". . | 

Deze verandering zal hun, die °t gemoeid heeft, dat de 
Heer Wagenaar nog zo veel werks van den zogenoemden 
Kolyn fcheen te maken , ongemeen behagen; en ondertus- 
fchen konnen de Voorftanders dier Cbronyke zich troosten 
met het denkbeeld, dat echter het voornaemfte van dat 
Gefchrift, in den eerften Druk dezer Gefchiedenisfen , op 
zyne plaets te pasfe gebragt is. Wat voorts de uitvoering 
van,dezen Druk aengaet, dezelve is niet mindér.net en 
maauwkeurig dan de voorgaande; en de Liefhebbers van 
goede Plaetdrukken zullen zich , inzonderheid ten aenzien 
der Portraitten , beter voldaen vinden, dan ze vermoede- 
lyk verwachtende waren, — Ook heeft men de Verkor« 
te Historie, om het Stukje te: meerder aenvallig voor de 
Jeugd te maken, nog met twaelf nieuwe Prentverbeeldin- 
gen vermeerderd , die insgelyks afzonderlyk afgegeven 
worden. 





X. BE RIG T 


wegens een Prentwerk , volgens de Nieuwe Uitvinding 
van den Heer ` 


CORNELIS PLOOS van AMSTEL , Jac. Corn. Ze 


MededireBeur van de Teken- Academie der Stad nm Ber dom: 
van bet Zeeuwfcbe Genootfchap der Weetenfchappen te Vlis. ` 
` fingen en Lid van de Hollandfche Maat[cbappye der Wee- 
tenfcbappen te Haarlem, 


Aardien wy vertrouwen veelen onzer Leezeren gée« 

nen ondienst gedaan te hebben met de Berigten , aans 
gaande de Prentkonst. van den Heere Ploos wan Amftel, 
van tyd tot tyd den Liefhebberen medetedeelen; zo zullen wy 
hier wederom laaten volgen de Befchryving eener Prent 
onlangs door zyn Ed. uitgegeeven ; en gevolgd naar een Tee 
kening van | ' 
| HENDRIK GOLTZIUS, 


met rood en zwart kryt gerekend , verbeeldende, gelyk 


a3 wy 


NO. AERRIGT WEGENS EEN PRENTWERK. 


wy agter op de Tekening, door 's.Mans eigen hand , met 
zwart kryt geíchreven vinden | 


1612 MARIA TESSELSCHADE. 

HK Roemer Visfchers 

Ætat. 18. Dogter. 

Zy word vertoond, zittende op een Stoel, met het aange- 
zigt genoegzaam gekeerd naar de regter zyde, van waar het 
licht komende , een aangenaame tint op de linkerwang vers 
oorzaakt. De Oogen zyn een weinig nederwaards gewend 
naar eem? Tafel die voor haar ftaat, en waaröp zy met de 
linker hand een boek laat rusten, Verder is haar hulfel en 
kleeding ‘naar de gewoonte van dien tyd, , 

Een ieder die een weinig beleezen is in de fchriften van 
HOOFT en VONDEL , weet dat deeze Vrouw „om haare beval- 
ligheid , fchranderheid en andere begaafdheden by die groo- 
te vernuften en andere aanzienlyke Lieden van dien tyd , in 
zonderlinge agting em waarde is geweest. Men vind en 
haar eenige byzonderheden aangetekend in des Heeren 
WAGENAARS Befchbryuing van Amfterdam , 8vo, XI. Stuk 

dz. 222 , onder de vermaarde Perfonaadjen. 

Wy meenen dat de Liefhebbers, tot eer van den Uitgee- 
ver, uit deeze naarvolging zullen kunnen oordeelen , hoe 
meesterlyk tevens en uitvoerig Goltzius in het tekenen met 
rood en zwart kryt geweest zy. De edele famenfmelting 
van tinten en halve tinten; de zuiverheid der artfeeringen, 
naar den eisch fiks door elkander heenen ge(lagen , of 
in een gedommeld, en met een ongemeene dunheid en te- - 
derheid behandeld , doen ’er alles met eene waare natuur- 
Iykheid , zo van Licht en Schaduw , als van Reflexien in 
voorkomen.: De befchouwing van °t welk ons vervullen 
moet met een hooge agting en eerbied voor de verdien(ten 
dezes grooten Mans, die, wegens zyne bekwaamheid in 
de Schilderkonst en de behandeling van ’t graveer-yzer ,by 
zyn leven, zelf door zyn vyanden, gefteld is geweest bo- 
ven Albert Durer en Lucas van Leiden, in een eeuw waar- 
in de fmaak voor de Prentkonst, door de Werken van deee 
ze twee Meesters , tot een zeer hoogen trap van zuiver- 
heid gebragt was. | 
. Het Origineel van deeze Prent berust in de Verzameling 
van den Heer Ploos van Amftel zelven. | 

NB, Dit Prentwerk is te bekoomen by Mattbeus, Woorts 
man , Kunstverkooper op de Angeliersgragt , en by de 
Drukkers deezes Yntema en Tieboel. By wien het van de 
Liefhebberen kan worden gezien, doch wordt niet in Com- 
misfie gegeeven. Fry- 








PARRHASANA LOENIAMA, 871 


V 





Frymoedige Bedenkingen ter verbetering van de menfcbelyke za- 

… suenleeving , door den Heere van LOEN, Koninghyken Pruisfifchen ` 

` Gebeimraad , en Prefldent van bet Graaffcbap Lingen en Teken 
denburg ` vertaald volgens den derden verbeterden Druk. Te 
Alkmaar by J. Maagh 1770. - [n gr, 8vo 580 blads. 


rfcheidenheid van onderwerpen , op een levendigen trant, 

beknopt met oordeel behandeld, maekt deze verzameling ge- 
vallig voor verfchillende foorten van Lezers, 't zy Godgeleerden, 
Zedekundigen of Staetslieden, enz. Ieder vind in deze Vrymoedi- 
ge Bedenkingen iets, dat in (aer is om. zyne aendacht te vesti- 
gen, en hem, íchoon hy de denkwyze van den Heer van Loen 
niet alleszins konne toevallen, aenleiding geeft om zyne gedagten, 
op Leen of °t ander, dier onderwerpen , met bepaelder opletten- 
heid te doen werken. Een voorafgaende Rrief van een 
Utopianer meld enigermate de hoofdonderwerpen , die in etlyke 
volgende bedenkingen boven al in overweging komen. Onder de- 
zen bekleed de eerfte plaets het Misbruik der Eertytelen, ep hier 
op volgt des Authenrs overweging , rakende de van zig. zelve ge- 
tuigende vereniging van den Christelyken Godsdieħste Verder laet 
hy zich uit over verfcheiden Staetkundige onderwerpen; betreffen- 
de de af te fchaffen wydloopigheid der Regtsgedingen, de onregt- 
vaerdigheid ener abfolute Magt , derzelver nadeel voor den Vorst 
zelven , en de wyze op welke Vrankryks overwegende Magt in. 
een Evenwigt, met de andere Europeïfche Staten , gebragt zou 
konnen worden; waer by nog komen enige Staetslesfen voor een 
jong Vorst, mitsgaders een voorflag ter uitvindinge van ene zeke- 
re fchatting in buitengewoone gevallen, Voorts deelt de Autheur 
ook mede zyne bedenkingen over etlyke Burger - misbruiken; zyn 
Ontwerp over 't bouwen ener Stad , zo wel naer de Regels der 
Kunst, als tot gemak en gezondheid der Inwoonders; zyne aen- 
merkingen over het character der Franfchen , de univerfele Monar- 
chie, de beste Weteld, het verkiezen der waerdigíte Regenten in 
een Gemenebest, den Heldenmoed , en de Gastvryheid. Wyders 
ontmoet ons een Vertoog , ten bewyze dat Vrankryk , door zyne 
groote Magt, zig zelven het meeste nadeel toebrengt; ene Befchou- 
wing van 't geen dienftig zou konnen zyn, ter betere regelinge 
van de Dienstboden; en ene Verhandeling over het bederf dat de 
Tweedragt in een ftaet te wege brengt. Hier benevens verledigt 
zich onze Autheur, om te toonen wat een verftandig Mensch met 
het Geld behoort te doen; en dit geeft hem aenleiding om te han- 
delen over het voordeel en de inrigting ener Bibliotheek , als me- 
de over de inrigting van een Kabinet van Prenten : en eindelyk 
word deze Verzameling beflooten met een Brief over de Maskera- 


den; ftrekkende om te toonen , dat de Maskeraden, zo men zig 
Aa 4 voor 





878 PARRHASIANA LOENIANA; 


voor buitenfpoorigheden hoede , niet als zondig te veroordeelesf 
zyn; en dat het gemaskerd gedrag van een Veinsaerd ongelyk haet- 
Iyker befchouwd behoort te worden. —— Om uit deze menigte 
van onderwerpen nog iets tot een ífael by te brengen , zullen wy 
des Autheurs berispende aenmerkingen over een algemeen Burger- 
misbruik by Gezelfchappen en Gastmalen in dezen overneemen. 

» Het Misbruik , zegt hy , by Gezelfchappen en Gastmaalen is 
in onze dagen zeer toegenoomen. Alle Gemeenzaamheid en Vriend- 
fchap fchynt daar by vernietigd te wezen, "t Ie waar, de fchau- 
delyke Ondeugd van Dronkenfchap , waar over de vroome Oudér- 
dom zulke billyke klagten voerde, is nu taamelyk uit de Mode 
gekomen: men zoude °t voor iets lomps en boersch houden, wan- 
neer zig iemand by zulk eene delicaare Levenswys wilde dronken 
zuipen, of "er zyne Gasten toe noodzaaken: dit onredelyk Gedrag 
is alleen nog onder het Gemeen te vinden : onze doorzagte Spy- 
Zen, warme Drank en bedorve Maagen hebben ons tot eere 
Ondeugd onbekwaam gemaakt, welke de Rede anderzins alleen be- 
2waarelyk buiten de Mode zoude gebragt hebben. Alleen, in 
plaats van deze gedwonge Maatigheid in °t drinken , heerscht in 
tegendeel de groot(te Verkwisting in de manier van Tafel te hou- 
den , en allerhande Spyzen op te disíchen. Alles heeft zig hier: 
in een kunftig Mengzel van zeldzaame Geregten veranderd. De 
Gasten worden meer tot Getuigen van eene verkwistende Pragt, 
als tot genot van eenige finaakelyke Spyzen genoodigd. Die kunst, 
waar van ik anders veel houde, word hier zo kwalyk befteed, dat 
ze byna onze Gezondheid, ons Lyf en Leven doet verliezen. Se- 
neca zeide reeds ten zynen tyde, dat de menigvuldige Spyzen ook 
menigerley Ziektens veroorzaakten” OC) 

» De Gevolgen daar van waren niet minder ongelukkig voor 
den Staat: deze wierd mede ziek. De magtige Romeinen, deze: 
grootmoedige Waereldbedwingers , wierden zo dra niet door hun- 
ne Wellusten verwyfd , of deze Verwyfdheid maakte hun ook 
weekhartig , befchroomd en laag van Geest: zy wierden van hun. 
ne Keizeren, en deze wederom van Barbaarfche Volken verteerd, 
Wy hebben voor dezen hurne Deugden nagevolgd; welken Uitílag 
‘kunnen wy ons belooven, daar wy nu hunne Ondeugden volgen ?" 

» Hoe onfchuldig, hoe vergenoegd kwamen eertyds goede Vrien- 
den te zaamen ? niemand ftoorde den anderen deswegens in zyne 
Bezigheden; zag iemand, dat een ander wat te doen had, zo ging 
hy weêr weg: men nam het malkanderen niet ligt kwalyk op; men 
at met malkanderen, 4 Ja fortune du jeu, zo als het de Franfchen 
noemen: dit gefchiedde zonder Complimenten , zonder een groo- 
ten Omflag, met weinig Kosten, zonder Overvloed, geene Vrouw 

trok 


aa (*) Innumerabiles morbos esfe miraris , coquos numera ; multos morbes 
multa fercula fecerunt, Senec, epist, 95."' 
E: 








PARRHASIANA LOENIANA. 373 


«rok “er ligt een zuur Gezigt over, wanneer ‘er, ten eenigen Ty. 
de, een Gast by geval kwam. De’ Banden der menfchelyke Za- 
Juenleeving wierden door zulke Gemeenzaambeid nog immer fter- 
ker, en, terwyl men dus zonder Dwang en Ongemak. by elkander 
&on wezen, zo wierd men ook dat Genoegen gewaar, dat het ge- 
zellige Leven fchenkt, en dat ons vour tegenwoordig byna onbe- 
kend is. Alle onze Gezelfchappen en Byeenkomften zyn afge- 
meeten.” . 

» Men maakt 'er veele dagen vooraf de Toeftellen toe : men 
verfchrikt , wanneer iemand ongemeld in huys treed ; men kweld 
zig over een ftofje dat de Bezem heeft verfchooud , of over cen 
Plekje , dat niemand ziet. Men bid zeer om Verfchooning , dat 
men niet ten vollen aangekleed en geftifeerd is ; niet andefs , als 
of men 'er eene Misdaad ‘mede beging , dat men niet beter voor 
‘den dag kwam , als iemands Staet , Geluk en Natuur medebrag- 
ten” 

» Maar, 't is Tyd, dat men zig in het Gezelfchap vertoont. 
Welke Dwang! alle Woorden, alle Minen, alle Gebaarden, alles is- 
hier afgemeeten: men zet zig in "t rond, men beziet malkanderen 
van "t Hoofd tot de Voeten: het. anderzins praatagtig Volk onder- 
houdt zig zo lang met eenige Relletjes, tot dat het Spel eenen 
aanvang neemt, Wanneer dit geëindigd is, fcheid men met even 
zo veele Complimenten weêr van malkanderen, als men zaamen is 
gekomen.” 

. , Eens vielen my, in zodanig eene Byeenkomst , een paar, ou- 
de Damen te deel : zy fpeelden fcherp , en zagen my voor enkel 
baar Geld aan ; ik had 'er my gaarne met een paar Ducaaten van 
ontflagen, maar het gelukte my toen niet. De Vertrekken waren 
ongemeen warm geítookt; alle Venfters en Deuren wel geflooten $ 
jk zogt te vergeefsch na verfche Lugt: met één Woord, ik wierd 
regt warm gehouden. Verloor ééne van myne Damen een fpel; 
dan had ik niet wel gefpeeld; ik moest "er het Gevolg van haaren 
Toorn over gewaar worden, en my over de fcherpzinnigheid haa- 
rer Oordeelen verwonderen , maar te gelyk om Vergiffenis bidden. 
Dic was nog niet genoeg : ééne van deze verltandige Speelfters be- 
diende zig geduurig van eenen Verrekyker , en , terwyl zy deed, 
als of zy 'er elders mede hecnen wilde zien, drukte zy het ééne 
Oog toe, en ‚zond het andere va: 
te befpieden, Het kwaadfte var 
dat het Spel geen Einde wilde n 
het hiterlyke aanzien, nog het e 
heid haarer Jaaren nog fcheen 
dryf ! dagt ik by my zelven, 2 
* het Gezelfchap , dan wil ik ert 
me my eenen Eigenzinnigen , eenen ftuurfchen Man, eenen Vy- 
and van Menfchen ; men doet-my geen Ongelyk aan: ik vind de 
Menfchen zot: wat kan my onverfchilliger wezen, dan wat ze van 
MM e ny 


374 MERCIER 


my denken , daar ik zo weinig van hun hoüde. Zo fprak, zo 
oordeelde ik toenmaals by my zelven, wanneer my myne Hovlyk. 
heid zo veel tydsen zo veel Gedulds kostte ‚om de Eer te hebben, 
met een paar oude voornaame Damen te fpeelen," | 

„ Deze Tegenzin nogtans duurde by my niet lang. Ik kwam 
by andere aartige Lieden, en wierd weêr gezellig. Ik zag , dst 
men een klein {pel wel mede kon doen , zonder daar by een zo 
groot Geduld van nooden te hebben. Maar, onze geheele Ver 
keering in een enkeld Spel te ‘veranderen, is een fegt ‘Vermaak 
voor Menfchen , die geen Gebrek aan Gefprekken en Ondervir- 
ding hebben.” 





Mondor en Charideme of onderlinge trek der eenflemmige Zielen. ` 
En de Huicbelaars , of de geveinsde en waare Deugd. Zedelyke 
Vertellingen. Uit bet Fransch van den Heer merciem. Ze Dee 
venter by L. Leemhorst 1770.  Bebalven de Voorreden 212 blad 
zyden in Osvo. 


Wee Vertellingen ingericht ter ernftige aenpryzinge van ene op- 
rechte betrachting der Deugd ; waer van ons de eerfte de be- 
minnelykheid der Vriendfchap op Deugd gegrond ten nadruklykíte 
ontvouwt 5 en de tweede het haetlyke der Geveinsdheid ten leven- 
digíle afmaelt. 

Men ontmoet hier den deugdzamen , doch ongelukkigen Charideme; 
die van zyne eigen Familie verftooten , in den menschlievenden Mon- 
dor enen Vriend vind ; welke hem niet flechts uit zynen verlegen 
toeftand red, maer ook daedlyk in zyne Vriendfchap aenneemt; niet 
alleen om hem op ene verftandige wyze in zyn lichaemlyk geluk 
te doen deelen; maer tevens om hem ter volmaekter Deugd op te 
leiden „en derzelver aengenaeme vruchten beftendig te doen genieten ; 
waer aen ook Charideme van zyne zyde beantwoord ; het welk hem 
de heuchlyke gevolgen hier van alleszins doet ondervinden. ; 
'Er vertoonen zich dus in dit verhael twee Deugdzame Vrienden , 
die, met den tederften Vriendfchapsband den een verbonden , ons de 
Vriendfchap in hare kracht, en de Deugd in haren luister vooroogen 
Dellen: 't welk op ene zo bevallige wyze gefchied, dat het enen 
ieder, die niet geheel ontaert is , op ene aengename wyze, moete treffen. 

Zo aengenaem als deze fchildering is, zo haetlyk vertoont zich ten 
grooten deele het Tafereel , dat ons in de volgende Vertelling niet 
min natuurlyk gemaeld word; het welk men by het voorgaende ge- 
voegd heeft, om door de affchuwlykheid dezer Tegenprent het voor- 
treflyke der Hoofdfchilderye te meer te doen affteken,. Hier komen , 
ons als Hoofdperfoonaedien voor twee Broeders ; waer van de een, 
Clima! geheten , een geflagen Deugniet is , die, onder den fchyn 
van een Godsdienftig leven te leiden , de grootfte fchelmeryen pleegt: 
terwyl de ander, Bonceur genaemd , afgefchetst word als een Per- 

foon ; 








. oZEDELYZE VERTELLINGEN.  : 375 


„otd, Wiens kart ‘wel goed is, maer die, door érie:onberedeneerde 


,involging zyner driften , -dikwils overflaet tot openbare wanbedryvens ` 


-waer toe hem. Clima/ niet zelden aenteiding geeft , en waer van de- 
£e zich dan bedient ter benadeelinge van Boncveur. Langs dien weg 
treffen Boncoeur ook rampen op rampen, die hem ten laetften in °t 
.hoogíle verdriet dompelen , daer Climal alleszins gelukkig naer de 
"Waereld leeft; doch eindelyk werden Clima/s fielteryen ontdekt, en 
diy ontvlucht ter naeuwernood des Rechters handen ; terwyl Boncoeur, 
tot inkeer gebragt, ter Deugd geneigd , in een gewenschten geluk- 
ftaet gevestigd word. De uitvoering dezer Gefchiedenisfe, 
{choon min gevallig dan die der voorgaende , beantwoord, in Tt ont- 
vouwen der rollen, die de Huichelary fpeelt, zeer wel aen ’t hoofd- 
oogmerk, om de Geveinsdheid , in haer eigen , in een affchuwlyk 
daglicht te ftelten. Doch wy konnen niet nalaten den Lezer te waer- 
fchouwen, dat'er, naer ons inzien, wat te flerk gepleit word voor 
Boncoeur , op de veronderflelling van zyn goed hart, in °t midden 
zyner ongeregeldheden. Een goed hart pleit fterk ter ie- 
mands veríchooninge in cen geval van overyling , in een vuurigen drift ; 








maer die kracht verzwakt op ene aentüerklyke wyze , als ene heer- — 


fchende hebbelykheid ten kwade zich begint te openbaren; en men 
mag zich, zo men der Deugd dienst wil doen, van dat denkbeeld 
niet bedienen, ter verfchooninge van een algemeen en aenhoudend 
ongeregeld gedrag; nadien 't zo min beftaenbaer is met ene waerlyk 
loflyke zielsgefteldheid, als de Huichelary ; over welker invloed by 
de menigte, wy de volgende aenmerking uit dit Stukje nog zullen 
voordragen. 

,, De agting van den Huichelaar by eene domme menigte is een 
onaffcheidbaar gevolg zyner vermomming en fchyndeugd. In alle 
landen en tyden hadt en heeft de domme menigte, (en hoe veele zo. 
genaamde Grooten behoren niet onder deze Clasfe! ) een’ blinden 
eerbied voor een uitwendige Godsdienttigheid , waar door zy fterk 
getroffen worden, en verkiezen dezelve altoos boven eene verheve- 
ner deugd, maar die hun minder in de oogen flikkert. Veelen, door 
dezen waan verblind , leggen zig met goeder harte op zulk eene 
uitwendige en fchitterende Godsvrugt toe, en meenen zelfs het Op- 
perweezen meer te verpligten, en hunne vergelding grooter te maa- 
ken, naar maate die uitwendige vertooningen lastiger; hunne onthou- 
dingeu moeijelyker; hunne kleeding ongemaklyker ; hunne fpys gro- 
wer; hunne vasten of geesfelingen geftrenger zyn. Deze zyn ver 
doolde Schaapen, die men met medelyden moet befchouwen , en, 
zo moogelyk, op den regten weg tragten te brengen , met hun een 
beter gezigt van Deugd en Godsdienst te geeven." 

,, Maar daar zyn anderen , die zonder beginzels van eenigen Gods- 
dienst, van deze gefteldheid der menfchen , van deze hunne agting 
voor eene uitwendig flikkerende Godsdienftigheid , gebruik maaken, 
em hunne bedriegelyke oogmerken te bereiken , en het getal van de- 

. zen 


"a 


376 MERCIER ZEDELYKE VERTELLINGEN. 


zen is geenzins klein ; mem vindt ze insgelyks wedér in alle Gods. 
dienften en in alle landen. Het zyn Wolven onder Schaapenvagten, 
die de onnozelen bedriegen en verfcheuren. . Daar is geene moge- 
lykheid om dezen te verbeteren ; zy zyn ongevoelig voor alle be. 
weegredenen van Godsdienst of verpligting; onvatbaar voor alle aan- 
' doeningen van menfchelykheid , en worden door fnoode eigenbast, 
ja door vermaak in de guitery zelve , geheel en al gedreven. Dar 
is geen andere party met hun te kiezen, dan hen te ontvlugten. tls 
zelfs gevaarlyk eener begoogelde menigte de oogen ten hunne op- 
zigte te willen openen.  Derzelver groove ziel. wordt fteeds fterker 
door de grimatfen dier Huichelaaren , gan door de overtuigendfle 
bewyzen eener verftandige Redeneerkunde getroffen. De wereld, 
zegt het fpreekwoord te regt , wil bedroogen worden; de menigte 
wierookte in alle tyden, die zy had moeten ftraffen, en lekte dikwils 
de handen van hun, die hun bet moorddaadig (taal in den boezem 
drukten.” 


$M 
PPS 
Patat 
T 











TM TM TEE EE 
- 


N DDUW £ ^ 
COVWDERLANDSCHE ` 


LETTER-OEFENINGEN. 





Oordeelkundige Byhelverklaaring van bet Oude en Nieuwe 

Verbond. Door TH. CH, LILIENTHAL. Dr. Tb. en Hoog- 
` leeraar op dé. Akademie te Koningsbergen. Met eenige Aans 
- merkingen vermeerderd. Negende Deel. Te Amflerdam, vy ` 
" J. Loveringh 1770. Bebalven bet Voorbericht 48C bladz, in 
groot gin, , rog 


B het beantwoorden van de algemene tegenwerpingen 
der: Vrygeesten, ten aenzien der Wonderwerken, in 'c 
achtíte „ kolt in dic negende Deel, nog ene nadere over- 
weging van de bedenklykbeden en zwarigheden, die men 
weet aen te dringen, tegen énige byzondere wonderwere 
ken, die in de Eybelbladeren vermeld worden, of wel 
tegen enige onderfcheiden om igheden, die deswe 
daer iti woorkomen. Deze foort van zwarigheden betreft 
zo wel de-wótnddrwerken in de Schriften des Nieuwen als 
i die deg Ouden Verbonds aetngetekend; dan de ruimte 
. det ftoffentheeft den Autheur genoodzaekt zich in dit Deel 
tot de eerften te bepalen, en de laetst aengedulden nog tet 
een volgend Dee uit te ftelléry Uit dien hoofde neemt dit 
Stuk een eehvang’ met de béfchouwing der Scheppinge uit 
hiets, En vervolgt met het nagaen van 't wonderdadige in 
de Boeken gn Mofes en 9ófüa gemeld, daer 't Ongeloof 
ene oorzaek van verachting of tof. van befchimping meene 
te vinden. —— In 't behandelen dezer Onde werpen houd 
de Hoogleerser gemeentyk die leidimg , dat hy eerst hec 
pefchie ig: verhael beknoptlyk voordraegt ; vervolgens 
bedenketykheden der Vrygeesten onderfcheidenlyk op: 

geeft; en:srydérs doet zien, dat die zwarigheden de mo- 
gelykheië dutt Wonderwerk, mitsgaders deszelfs geloof; 
waerdigheid „ fiet verzwakken; als tnede hoe men velen dier 
Wonderdadige: Gebeurtenisfen ap zodanig ehe wyze kan 
verklaren, dát het Ongeloof alte gelegenheid ter fmadelyke 
bedenkinge worden afgefneden.: Zyn Hoog -Eerwaerde , 
die deze onderwerpen, niet tegenftaende het lastige, ter 
oorzacke van vele vittetven , met alle oplettendheid onte 
‚vouwt 3 heeft zich ook wel byzonder bevlytigd, om, zo 
veel doenlyk: was ‚-na te fpooren van welke middelen de 
2 1V. DEEL. N. LETT. NO. 9. Bb God- 


378 TH. CH LIETERT RAL 


Godlyke Wave zieh zpp betken Roger befieridh, om 
die wonder dige Ge wege te brengen ; als mede reke 
Ho: erken gich in en get rte 
nisfen- VE heeft: dat hler en ne E? 
zekere, ten minften ter w 
weinig kan toebrengen; 

eur ver. 

is. Koni: 

jj en dc 

r Wonc 

izyn; 

trvateh 
vluchtte. — Betreffenc 
Jeeraer ene byzondere bedenking, die de Kerwaerde Aer 
tekenaer enigermate onderfteunt waerom. wy. deze] ve „ab 
der opmerkinge waerdig, in dezen te eerder gullen over 
pemen. EO: 

De groote zwarigheld van "ongeloof: met o 
dege'geícbiedenis taekt , gelyk men fpreekt ‚het oeps 
ly&es dat Jona.in den buik van den visch in: Lesen, 
Konnen blyven, ademhaalen, zyn verftand; behouden „ 
God bidden, en hoope van behoudenis kanpee hebben. Dis 
heeft zeer veel aenleiding gegeven tat gedwargea, en zelfs 
gedroabtlyke uitleggingen,. die de Hoogleeraes:korelyk to- 
gen gaec ; terwyl hy tevens toont , dat man op 
grond, met afzicht van allo.sipnebeeldige.ati vergezochte 
"ewen heeft te beweren, dat Joga daedlyk geweest 
js, nlet alleen ia de kaken, maer gelfs.in deg-buik yan een 
wezenlyken visch. Als gece det het daat’ tegen gebrach, 
te van zo veel gewicht niet is, dat het ans nogdzake, om 
van dat denkbeeld af te zien , of de gefchiedenis els onge« 
lodvelyk te verwerpen; daer het toch4-allos.we], ingezien, 
en ‘tgeen men weet natuurlyk plaets ve hebben, in scht 

omen zynde , zo vreemd niet ken voorkomens dat Gods 

magt Jena, zonder dat "er jeta onmogelyks ef enige te 
genftrydigheid verzonnen worde, in dien (tand levendig en 
gezond beware, drie dagen en drie-nachten „ of mogelyk 
van den avond van den eerften tot den mergen ven dg 
derden dag. Na de ontvouwing bier van vervolgt zyn 
Hoog:Eerwaerde aldus , mer-ene-byzendere- opmerking deer 
wegens nog mede te deelen. Do "n 

»» Schoon nu Jona, gelyk. aangetoond is, door een wom 
derwerk in den buik van den visch in % leven heeft kon- 
nen blyven, en gevolglyk ook £yn hart, in dcn gabcde iot 
"M" n 


REK . xD a Fa A nus tA 








A 


RYNELCEREEARINOI C ` Hy 


God verheffeng evenwel is het zeër waarfchynlyk, dat hy 
eerst, in de zée geworpen zynde, daar in verdronken is, 
e en vervolgens door den visch ingeflokt > eindelyk. in 
des+ 
00 » Ek ken tiet. ontvelnzen , dik deeg ónderftelling , fchoon de 
| dezelve zonder eenig (chyubadr bewys of eenige toeítel van 
beredeneeringe bleoiebyk opgeeve, om dezelive met het verhaalt dee- 
ger gebeurtenis beftaanbaar te doer voorkomen, my echtet, in ‘den 
eerften opflag , zeer geímaskt heeft en teffens doen wenfchen , dat ze 
mert sile merken van waaríchyniykhetd mogt onderfteund konnet 
worden , welke de aart van diergelyke onderwerpen lyden kan, 
lk vind my daar we te meer overhellende, om dat, wanneer 
deese onderftelling geene ongerymdheid of onbeftaanbaarheid met de 
H. Gefthiedeniste „jn : zich fluit , ds den het voorbeeld van Jona een 
veel ftipter en volkomener fchildery verfchaft van Christus, welke 
sis Met tegeribeekt daar van, ín dit geval, voorkomt, Matth. IL 
39,40. volgens de elgen toepasfing van den Heiland zelvé ", De 

KEerwaerde Aeùtekenser, deze gelykvormigheid breeder tengedron. 
gen hebbende, vervolgt wyderd indezetvoege. 

s Ek erkemne zeer gastne, dat deeze overweegingen geen recht- 
reeks en ftellig bewys voor ons gevoelen uitleveren ; maar de tepen- 
Overítaarde brean bag is aan het zelve Em ónderhevig. Aen weers- 
limen moet iet onderfteld worden, Wair uit bewyst mën dot Fonas 

levendig, is geworpen op het drooge? Het komt my voor dat de: 
wearfebyolykkeid aan onze zyde is. Befpiépelingen van dietgelyke 
onderwerpen konnen zelden tot een hooger trap van Zekeiheid ge- 
Bragt worden. Het is veel matuurlyher te begrypen, dat Jonas in 
den buik des visfches dengzaamerhaud geftorven is „dan dat hy daar in 
drie dagen en drie nachten geleefd hebbe. : 

doen zich echter eenige bedenklykheden op, welke onde 
epvatting , in den eerften op(lag, feliynen te betradeelen; dan welke 
haast verdwynen , als men de orde der omftandighederf des verhaafs 
belroorlyk fchikt en In "e oog houd. 

„ De zwaarigheid wordt onteerd uit Cap. IL 1, En Jona had 
ett des oisfcber IMUEWAND. va, $, Ut DEN sot pes orars CWS) 

(*) fbhreide ik vs. s, De wateren bébben ny omgeéven TOT DW 
SLE TOE (zy hebber my gebragt $n. doodsgevaar.) 

, Doch men felle daar tegen Over zyne betuiginge van verk, 
finge en verhooring, nevens zyne erkentenis van dankbaarheid voot 
die beweezen weldaadigheid , waar mede zyn klaagbede doorwéevert 
is, By voorbeeld, Zk riep wit myne benauwdbeid tot den Heere, £N 
HY ANTWOORDDE MY. GY HOORDET MYNE STEMME, vs. 2. GY 
HEBE MYN LEVEN UIT DEN VERDEHVE OPGEVOERD, VS, 6, /k zal 8 of- 
feren MET DE STEMME DER DANKZEGGINGE. En men sal duidelylt 

zien 

(€) s» Betekent den Baar des doods.of der dooden i in i't gereen, Zie FRAN" 

ever de Geinofsleus. Árt, Nenin ns ter helte”. 


ba 





380 - TH. CH. LILIENTHAL 


deszelfs buik door God wederom opgewekt, en onmidde* 
lyk daarna op bet drooge uitgeworpen zal zyn geworden. 


zien, dat de verfcheiden uitboezemingen , welke den inhoud van dit 
gebed uitmaaken , niet zyn gedaan in een en het zelfde tydítip , noch 
in dezelfde ge(teldheden , maar wyslyk ingericht naar de verícheiden- 
heid der omftandigheden des bidders ; fommige flaande op den toe- 
ftand zyner benauwdheid, andere op zyne verlosfinge. . Het fchyat 
my toe , dat een gedeelte van dit gebed gedaan is, doen hy gewot- 
pen is in het harte der zee, de ftroom hem omving, doen alle baa- 
ren en golven over hem heen gingen , en hem op en neder wierpen s 
voor dat de afgrond hem omving , en hy daadlyk door den visch 
werd ingeflokt , dat hy nog eenigen tyd dus hebbe konnen leven, 
ook doen hy was in deszelfs buik of ingewanden, waar in hy eindes 
lyk zyn dood en graf vond, . 

» Trouwens het is niet wel te denken, dat Jonas in dien aller- 
naarften toeftand , waar in geen fterveling hem ooit gelyk was, in 
Daat geweest zy zo een welgeregeld en aan een gefchakeld gebed toe 
te ftellen, Het is genoeg, dat hy, na zeng vertosfinge , de zaaklyk-. 
heden welke daar van den wezenlyken inflag hebben uitgemaakt in 
eene goede orde heeft opgemaakt, en befchréeven voor bet nakomer 
lingíchap.. Hy kon immers in dat zelve tydpunt, wear in by sU 
ayne benauwdheid riep tot den Heere; waar in by fchreide uit den 
buik des grafs; waar in by klaagde dat by was geworpen in de 
diepte der zeen, waar in de. haaren en golven over bem been gis- 
gen. niet in waarheid zeggen, gy antwoordde my , gy boordet myne. 
flemme , gy bebt myn leven uit den verderve opgevoerd, ik zal u 
offeren met de lemme der dankzegginge, ===. Het beyl is des 
Heeren. ` ` 

„ Het beloop en voordrag van Jonas gebed, geeven duidelyk te 
kennen, dat hy het opftel van zyne Godvruchtige werkzaamheden „ 
en belydenis van zyne verpligting tot dankbaarheid gemaakt hebbe, 
na dat hy was geworpen op het drooge. De uitdrukkingen, waar van 
verfcheide flaan op den voorleden tyd , bevestigen zulks ; de betuigin- 
gen van verhooring, verlosfing en dankbaarheid, konnen niet Spo: 
deeld worden gepast gedaan en in die orde en zaamenvoeging ter 
nedergefteld te zyn , als hy nog was in den buik des vis(ches; maar 
na dat de visch op Gods bevel hem wel, frisch en gezond had uitge 
worpen op het drooge. | 

, Op die wyze zyn, myns bedunkens, verfcheide Pfalmen van 
David in orde gefchikt, waar in hy, verlost zynde uit groote gevaar 
ren, verhaalt hoe hy daar onder was werkzaam geweest met biddin- 
geu en fmeekingen, onder oprechte betuigingen van eene diepe er- 
kentenis , welke hy deswegen aan zypen Almagtigen en Goedertieren 
Verlosfer beleed fchuldig te zyn. Zie zulks klaar onder anderen 
door(teeken, in Ps. LIV, CXX. a 2L 

» Men kan nog tene andere bedenking , doch van minder gewigte 


BYBELVERKLARING. 381 


Het wonder word daar door niet verminderd, naardien ime 
„mers de opwekkiug van eenep-dooden met recht onder de 
groetfte wonderen gerekend wordt. Maar de bedenklyk- 
heden , die men tegen de mogelykheid van dit wonderwerk 
zou konnen maaken, zyn op deeze wyze dies te beter. te 
beantwoorden. Meent men 't opbegrypelyk te zyn, dat éen 
mensch in den buik van een.viscli zou hebben konnen lees 
ven, en zyne gedachten, op eene gefchikte wyze , zot God 
verheffen; dan is het juist niet noodig, daar op te blyven 
Haan, dat zulks omtrent Fona gefchied zy. . Zgn optzield 
lighaam werdt door den visch eensklaps, en zonder hem te ` 
kwetfen ipgeflokt. Dit kan men niet zeggen opmogelyk tẹ- 
gyn, even za. weinig, als dat God heu tot aan den derden 
dag voor het verderf heeft konnen bewaaren., Zyn 'er zo 
veele andere dooden door Gods Almagt opgewekt gewore 
\ den; zoo was, het immers voor deeze zelfde.Almagt nief 
opmogelyk ook aan Fena , bet leven weder te.geaven, en 
wel nog in den buik van dep viech, En wederom levendig 
geworden zyade , was het niet noodig in deeze naauwe ge» 
vangenisfe langer. te vertoeven; want onmiddelyk daar na, 
toeg by begon te lecven, moest de visch hem, door Gods 
be(tuur digt genoeg aan ’t land gekomen zynde, op deu 
gever utfpouwen. En hier is het gebeurd , dat Jona , ha dat 
; weder by zichzelve gekomen w3s, zyn gebed uitfprak, 
sweiks uitdrukkingen betrekkelyk gyn tot den argst, waar 
jn hy. zich bevond, toen hy in de zec geworpen. werdt, en 
waar in hy aan Gad, voor de verlosfinge uit het verderf en 
soor de ontyaggene hulpe, dank zegt ". i 


opperen, tegen de onderftelling, die wy beweeren , ontleend van de 
asde des verhaals, zynde het gebed geplaatst voor de yitwerping op 
het drooge,-en dat men dienvolgens: daar uit zou mogen befluiten, 
dat het gebed in orde der gebeurtenisfe yoor Janas verlosfing is voor- 

egaan. Doch de oplosfing vind zich gemaklyk , in 't geene ree 
over dit onderwerp is aangemerkt. | 

,. De nátuurlyke, orde der gefchjedenisfe vorderde, dat voor af 

vertoond werden de Godvruchtige werkzaamheden des gemoeds van 
Fonas in alte de omítaridigheden' van zyn zeldzaam ongeval; en daar 
na opgegeeven zyne bewyzen vàn erkentenis voorde bevrydinge daar ` 
uit, welke hy, als in eenen adem met de voorige wast knoopt; zo 
ais het ook paste, ten einde het opftel-de gedaante van een volkomen 
en net gefohakeld gebed hebbe. "` 7 
. ss Voorts geeve ik deeze myne bedenkingen over aan de nadere 
beproevinge van onderzoekgraage Bybehninnaars , aan welkers betère 
werlichtingen ik my gaarne onderwerpe”. . . Je M.H. 


Pd 


486 | CFR RARDIN 






De Buangelifebe Leeraar ,'voepcattende verfcbeidene Leerre: 

` dehen Oan JEAN FRED "NARDIN:, Bedienaar des iH. 

` Euangelivms en Leeraar der Lutberfche Kerké ve’ Blamont. 

Uit bet Fransch vertaald. Twee Deelen. ` Të Amflórdam 

` ` Dy P. J. Entrop en A. v. Goor, Bebalven- bel Weorwerk , 

vaar onder eene beknòpte. Lévensbefchryoing des Autbeurs , 
912. bladzyden in groot Ravo. 


, VM: Geleerdheid , Welfprekenheid of iets vab 
die nátuur , dat meñ: veelal min of meer in 
Leerredenen begeert ; en zekerlyk niet te wraken is, 
$vanheer-een Leeraer 'er zich op ene rechtmatige wyze 
«an bedient, heeft men in deze Leerredenen niet te zoek 
ken De Eérwaerde Nardin heeft zich in. den loop zy- 
her Studien niet zeer däer op toegelegd, ‘en "er zi 
woor al niet toe gefchikt in,'t opftellen zyher' Leerrede 
men; die meer ingericht zyn om op het Gemoed dan op 
het Verítand te werken , ‘waet in die'Leeraer, naer zy- 
ne denkwyze, niet ongelukkig geflaagd ie Het 
hoofddoelwit zyner Preditatiëen is, het Menschdom ge- 
woelig te doen bezeffen, den cleridigen toeftand des Zon- 
daers 5 de noodzaeklykheid'der Godlyke Genade om uit 
dien {taet gered te worden; de grootheid der Liefde van 
God en J. Christus degens het Menschdom ; aüénboudend- 
heid der Godlyke Genade om door den Heiligen Geest 
Zondaers te bewerken tot Geloovigen en Bekeerden, 
gerechtvaerdigd zynde, te verfterken en te bevestigen 
in Heiligmaking ; om hen, die in ootmoedigheid , met 
Een “dankbaar hart, Ónder de leiding des'Geestes, daer 
aen beantwoorden , óp te leiden ter beërvinge «ener eeu. 
wige vólmaekte Gelukzaligheid. ‘Deze onderwerpen, op 
ene gemoedlyke wyze voorgelteld, worden alleszins ern» 
[tig sengedrongen "rt '"aenfporinge in enen deugdzamen 
wandel; welks heilzame vruchtgevolgen in tyd en ee, 
wigheid de Eerwaerde Wardin, op ene ftichtende en op- 
wekkende manier, ontvouwt, —— Men kan uit dit bee 
zicht genoegzaem afleiden, van hoedapigen aert deze 
 Leemedenen, en voor welke foort van Lézeren zy best 
chikt ayn, . Laet er ong echte, ter nadere yoordrach- 
te, nog ene pasfage byvoegen., die ons 's Mans begri 
van deh hoofd -inhoud der Euangelieleere kortlyk meld. 
By gelegenheid der..voorítellinge van den- Goalykes 
iseh,-om te doen, wat rechts, Micha. V], &, drukt aya 
terwaerde zich aldus uit, u: aa Daar 


r 











SUGERBRREDBEZAAR 7- O D 





Bi bech ‘von $ dat is te zeggen , dat 
ze zig e deg vaù den Duivel R hebben 
aes inciden KT kromme ba a. van de Godlyke we- 
gen afwykend ensch is. dan uitgevallen wan de 
ehe, waar in nm as gefchapen; in zyn verdorven 

te CD DMUSU)lykg stander A hy niet in (kaat, e 

. recht. is.,.."p..18. gelfs onmooglyk , dat by het Qogan 
kap. - dat wanneer Qed van. den mensch afgische, 
te doen. wat recht is, zoo wil hy hem te kennen goe 
ven, dat hy Kin oorfpropkiyke rechtheid moet wer 

Ka dat, ge Godlyke natuur , of het beeld van 


ER in PN 


He gewoar 
Sa 
midd » ven 
QW erge 
dol de g 
ijde, ‚hy. Ae. RH 
araaken. 
e e elende en. 
'erlosfer en Bel 
dër de. kracht 
WANG, erg 
Së. Zë 
SS zyn 
Woorden en 
3 Hers, De 
van het H 
öpdbe God niet: onti 1 beide nders d 
Singel ‚niel (prniten al n zy anders den 
Sr yn.van de volmaskaite Heiligheid en Deugd; en ver 
wan dezelve;goed te kepreg, zoo veroordeeld ge die; 
A: pekea van. geveinsdbeid , die verfoeilyk is voor Gode 
De grond van het geheele Christendom beftaat 
rip het hebben. van een nieuw Hert , gewsefen in 
loed van Jezus, en in alle dingen oprecht en ger 
Gë: zs hand len, onder het geleide van ounen Geest, 
ik „de. de grond van het geheele Christendom, 
die dien grand niet beeft, zal nimmer doen wat 


Bb 4 ` He. 






Seebi is. 


354 HEDENDAAGSCHE HOTÓRIR. 






Heêdendaag Ehe Historie ;befcbreven: door’ een Gezelfcbop oan 
Gelderde Mannén in Enkelind. Uitbbt Enjelschbvertaald 
IV Deel Ifte Stuk, © Te Leidin by P. v. ä.' Eyk , en te 
Amfterdam by G de Groot en Zon, ep P, Schouten 
1769. An groot: quarto 388 bladzyden. ` 


| pps eSchryvers vandit Wetk , hier mede 
' een aenvang makende vam de Hetlehdaagfche Histos 
rie van 't zo zeer beroemde: Frankryk', begitmén met: een 
beknopt verflag der géfchiedenisfe- van: Klodoveuf , -omtrent 
het jaer 4805 waer mede zy de latere Historie op ene 

woeglyke wyze aen de vroegere Gefetiiedenisfe hechten, 
Voorts levert ons dit Stuk: eén ondérfelieidenberiche- der 
Jotgevállėn van dat Ryk-, onder deafftammelingen van KTé- 
doveus , of de Vórften van den Merovitigifében vak , torop 
het jaer 250; en later onder die van den Ëarlooingifcben 
tak, welke ten aenzien der Regeeringt eéti einde nam met 
dën dood van Lodewyk den V, bygendemd den Loggen, ii 
>t jáer 9875 wanneer Hugo Capet het Ryksbeftier aanvaerde 
de; met welk tydftip het volgende Stuk'een aenvang ftaet 
te temeh. -—— Dit’Stuk behelst dus een tydbeftek van 
ruym Soo jaren, geduutende het ‘welke de Pranfche: Natie 
ziehs inzonderheid door de herhaelde verdeeling des Ryks , 
onder de Vorstlyke Kinderen; meerendeels aen inwendige 
onlusten blootgefteld vond: 't welk ten gevolge had , dät 
het Ryk, fchoon nd en dan in bloei ti&r(teld ,, en wyder 
uitgebreid , dikwerfte jammerlyk verzwakte; zo dat het 
niet dan na veelvuldige tegenftribbelingen tot een beften- 
dig Ryk te brengen ware. - Een Vorst: als Chotarius de Ik 
mag in den jare 614 het verdeelde Ryk alleen’ bemagtigen, 
en met roem in vrede heeríchen ; °t is van geen duurs op 
den dood zyns Opvolgers ziet men het gebied al weder gé» 
deeld ; en eerlang Jaen de Pratifche Vorften ihdiervoége 
onder het beftier der Majors van het Paleis, dat ze geert 
het minfte gezag hebben, ep flechts' den 'Blóoten tytel van 
Koning dragen; tot dat Jé Merovingi/cbe tak ook dien ver- 
lieze, en'Pepin de korte zich op den Fhroonvestige. One 
der dezen Vorst, 'c is waer, ziet men 's Frankryks luister 
weder herleven, en dezelve bereikt een volle glans, ome 
trent het jaer 800, onder de Regeering van deszelfs opvol« 
ger Karel den Grooten , Koning van Frankryk en Keizer van 
het Westen. Dan die luister ziet mien-reeds-bezwalken, 
wanneer zyn Zoon het Ryksbeftier aenvaerd; en Frankryk 

A nd \ Vin 








SRPERUNAONONS ERT . Mg. 


wird zieh, hå den dood ván dezeii Vorst , door. ene nieus 
we en verdere herhaelde verdeeting, onder’ deszelfs nage« 
flaclits' weder‘ in onlustet gédoinpeld ; die het Ryk: vere 
gwakken; dn, met anderébykoniende omftandigheden „acú 
heersclizuchtige Grooten gelegenheid geven, om hut gei 
zag te doen klimmen, ep dat der Voríten bykans tot: niet 
te brengen: waer door de Carlovingi/cbe tak. insgelyks het 
‘bewidd moet overlaten aen efen Hugo Capst , die her vers 
vallën Ryk loflyk begint te herftellen. —— -Alle dezeom. 
mmintelingen , met de deer by voorkomende omftandighe. 
den, worden hier ontvouwd, en naer gelegenlieid met oor. 
deelkuidige aenimerkingén voorgedragen , welken’ dienen, 
om deze eri gene-byzondérhéden in een duidelyker licht cé — 
Feller, én de oorzaken' te doen zien, dié toornaemlyk de 
groorfte veranderingen te wegen bragten. Met ene aenmer- 
ing Van diei) aert fluit ook dit gedeelte , welke wy in ‘dek 
zen zullen overnemen , als endet 't oog brengebde, waet 
gen men de laetstgemelde omwenteling, of den vat van't - 
R yk vati Charlemagne, die boven al opmetking verdient, heeft 
toe- te ARC UU 2 emi 0.7 Ms vg " ` ` 
"os, WI vihden, (zegBen deze Schryvers,?) in. Mezeray 
'eetíe op Hing van de oorzaken, welken het trapsgewyze 
wervel ;"en eindélyk dé géhele'uitfluiting van den tak van 
je te mees bragten, en dewyl dezen door den 
Graaf van Boulanvillters zyn góedeekeurd, €n overgefchre- 
ven , Katrhet niet kwalyk geoordeeld worden, dat wy ze 
den letër mededelen. Zy zyn dezen (1) de verdeeling van 
het ryk im verfcheiden Konidkryken , ‘het Reen noodzaak- 
Iyk door wänorde en burgerlyke oorlogen onder de broe- 
deren gevolgd werdt. -(a}De-onredelyke genegenheid van 
Lodewyk den Goedaartigen: vootezyben gunftélitig Karel den 
Aalen, Q De zwakheid van het grootfte: gedeelte dezer 
Vorken, want "er waren taär wier of vyf endet een groot ' 
| ,.dié vérftand en: dapperhéid:famen'épatrd bezaten. 
(4) De-ptonderingen der Normannen , die daor Frankryk 
tia jaarenragter een ee plonderen , de Edeten geleget- 
d gavén om 21g ofiëftfankelyk te maken. (s) De veel? 
vúldige'nätuurlyke kinderen van Charlemagne, wier nako- 
mengen daar uit gelegenheid namen, om de ftaten, hua 
tot hurroriderhoud ‘gegeven , ‘in zo vele Vorftendommen te 
weranderen. (6) De Beiligfebennisfen door deze Voríten 
bedreven; indién wy de kerk]yken geloven mogen, in bet 
belonen hunner Hovelisgen en Veldoverften met de bezit- 
tingen der kerke. (7) eze, boom , gene goede vrügren 
; . dra- 


age BADEKDAAGICHR HEGER, 


‚-bebapgde hat Gode, gege deze Historjefabry, 
ver, bem uit te roejen, om voor pepe andere. plaats te map 
ken, die oneindig fragier en vrugtbaarder zyp zou, en in 
vesloop van tyden , zig toc later eeuwen. zou uitbreiden, 
en haaren roem verbreiden tot aan de einden der aarde 
Dit is een gantsch {toute trek voor een Schryver, die alle 
vleiery by alle gelegenheden afkeurt. Doch mogen wy'er 
nies wol byvoegen, dat de voornaamite en ogvermydelye 
ke oorzaak van den val van dis huis be(tondt in s al te 
grote uitgellrektheid van. dat ryk ;  verheyen door de deugd 
en dapperheid. van Karel den Groten, — "E ls waar, dachy hee 
beue en .voorzigtig(te ontwerp pake, dat by: mogelyke 

kon worden uitgedagt, ter.hewaringe van gyne heer- 
fchappyen voor zyn gekachte; deor. verfchillende Koning- 
ryken op te rigten , en het volk het genot van 288 eigen 
„metten en gebruiken te laten; doch, de. voorzienigheid. vere 
“sydelde dit gedurende zyn leven ten groten dele, ande last 
te zwaar bevonden zynde voor. de. (chouderen: vag zypen 
zoon , werds: deze voor een-zwak wensch gehouslen, niet 
zo zeer door zyn eigen gebrek aan bekwaamheden, alsam 
dat by niet gelyk ftondt met Charlemagne. . De regerings 
 wyse, welkeby invoerde, fchoon in zig zelvg Ager Wu 
£D, voorzigtig s cn o niet de eenige, tea minftende peste, 
welke voor zo uitgeltrekte heerfchappyen kon-worden 
gedagt, baande egter dep weg.aap alle. die enge vage 
beden „ die daar uit voortíprotep. De zetregel.ven 
Keizer, om eene welberade keuze te doen, en vervolgens 
gene verandering te makem in de aatsdienaseg a waar van 
hy zig bediende , gaf de bewindslieden der wingewesten 
gelegenheid , om. familiebelaggen, in dezelven te,zoeken , 
sulke verbintenisfen te maken, op zodanige veregnigingen 
ean te gaans als zyne-opsolggrs buiten (taat waren te veg- 
pnietigen, en, uis hoofde: der, gm(tandigheden hünner za 
ken, dikwils-Ban.belapg,pordeelden te bevorderén. Da 
sw ardt Mapsgenys die vagtdtellng veranderd, niet aliqeg in 
Frankryk, maat zelfs in. Duitscbland. en Italie, enip.de over 
rige landen, dic de. nakomeliogep van Charlemagne bezatt 
doen deze Vorken waren. vexftorven, of buiten, Daat om 
gig te handhaven, raakte het-oppergezag onderworpen aan 
verkiezinge, en dus werdt de nieuwe vastilelling meer eu 
, Beer in (kend gebragt, gelyk blykt uit den ftaat, waar in 
wy dit Keninkryk vinden by bet aireipde der Karle 
aanfche tak, . "a 44H iio 207 07 P 


d ` 
AE E S e 
LJ 


i a * D 
4 -å P Ve AA e - se i ` 
t * MN 
TET Ge- 


& a 











B. J. VAN HATTUMJGNSCHISB..DER STAD 2woL, Mr 





dente der Stad Zelle, : Uit Stads Boeken, Echte 
` Stukken en Oud? Cbronyken kr een vergadert en befebre 
"een, door Mr. BURCHARD JOAN VAN HATTUM: edi 
1 ew Derde Deel, Te Z«tolle by S. Crement en J, A. v. Gen, 
` ten 1769. In'groot ottavo 36y bladzyden, © — "7^ > 
deze twee Deelen word de Gefchiedenis Mili. 
op ene dergelyke wyze als ze in 't eeríte ' 

o tot op het jaer 1464 ‚ achtervolgd tot op het Kopie? 
vàn het jaer 1671 ; met aentekeningen van het merk waerd 
ME in dién tyd voorgevallen, Onze Autheur ftelt-dit.eya 
Gefthiedkundig verhael alleszins voor, als ene uitvoerige 
€hronyk, met tusfcherkomende’ -aenmerkingen ; overde 
gewichtige gebeurtenisfen ' ftaende dat aenmerkelyk tyd. 

lóop; geduurende het welke zeer groote veranderingen, 
en in het Durgeilyke en in het Godsdienftige, (hand: ere 

g die de Heer van Hattum vry onpartydig eh sfomíime 
fet befcheidenheid ontvouwt. Dit, gepaerd met vettfóie 
«ven op 's Mans oprechtheid en ‘geloofwaerdigheid , wan. 
meer. hy zich: beroept op ongedrukte ftakken, waer van 
bns op gdeden grond genoegzame verzekering gegeven-ie, 
in&àekt des Autheurs gefchiedkundiget arbeid c prystyker; 
en'tmoopt de Liefhebbers onzer Vaderlandfche Gefctfiede- 
nisfén-te fterker ; om dit gefchrift re doorbladeren; ‘En 
zulks heeft te meer plaets, fadien' het door de mahier der 
, Uitvoetinge ," gefchikt is, om niet flechts het voorgevalle- 

B ir en om Zwolle te ontvöuwen 5 maer wel byzonder om 
téveris der Overysfelfche Gefchiedenisfe hier ‘en daërbenig 
licht by te zetten: waer toe verfcheiden omftandigliedbn 
Ph welken het gedrag der Zwollenaers geen gering aen 
had, den Autheur meermaels, aenleiding geven. —=' 
een voorbeeld hicr van diene , het volgend verhael der overe 
dtachte van Ovwerysfel, aen Keizer Carel den: V , die in 
Lands Geféhiedenis aenmerking verdient, als behooren. 
de onder die otftatdigheden , welken het aenzjen en de 
magt van dien Vorst in de Nederlanden hand ovef hand 
deeden coépemen. | n 
` Omtrent het jaer 15^0 wáren "er reeds hevige onlusten ` 
tusfchen de Zwollenaers en Kampenaers ontítaen ; ter Goor, 
gake van een tol £P. den Ysfel , welken die vanKámpeook 
tot op het Zwart’ water wilden uieftrekken. Geduurende 
die onlusten, welken noch door den Bisfchop , noch door 
de Staten van Gerecht, noch door den Keizer „ tengenoes - 


gen 


s.: `. ` Se Lg: pt, 


en van die van Zwol, froen beflist te kunnen werden , 
Lais de Zwollenaers , in "t jaer: 1521 , hunnen Lands 
hese, Pbilip van Bourgondie, Bisíchop wan Utrecht, open- 
dyk de gehoorzaemheid op te,zeggen , en. Carel van Êg- 

» Hertog van Gelderland, niet als Landsheer, maer 
als Befchermer aen te nemen. ‘Doch toen Carel eerlangde 
Ridderfchap , benevens de groote en kleine Steden, van 
Overysfel, geheel wist, op zyne zyde te trekken, en om 
der.zyne befcherming te nemen, met een zeer voordeelig 
verdrag voor zich en zyne Onderdaanen met de Staten te 
fluiten; bemerkte men wel. dra, dat Carel zich begon to 
gedragen, als of hy bereids Erfheer van Overysfel ware; 
n duidelyk toonde ,. dat by niets anders beoogde, dan ge- 
weldige Heer van Overysfel te worden; befloot men E 
% jaer 1594, om zich weder met Utrecht. te verzoenen 
en op nieuw aen den Bisfchop te onderwerpen. Di had 
bei des ten gevolge dat het Land , door gelfadige onlus- 

"© “erschgezinden, en herhaelde poogingen vaa 
jandhavinge van zyn, gewaend P EH 
"t welk den nieuw opgevolgden ander, 
: van Beijeren , wanhoopende.den Heri 
vrede t& beweegen , in "t jaer.3 527 d 
me onderhandeling met Keizer Carel den 
de Staten van Overysfel , om zich over 
reeken; en het Land van die onlydelyke 
losfen, zeer fpoedig béwilligden, . 
(zegt onze Autheur, na dat hy *t voor: 
ede oùtvouwd heeft, ): weetende dat de 
ik van Bcijeren een onderhandelinge met 
de tot Schoonhoven begonnen hadt , heb- 
opd November, hunne gemagtigden daar 
om met des Keyfers en Bisfchops gefanten 
jens bet maken vaneen verbond met Carel 
lerzydfch lästhebbende kwamen alhier in 
sen, dan dat "er tot C: over gehan- 
T. Op den Kersavond zyn de afgefap- 
tep van Carel de sde, Graaf Floris van Burenen Egmont, 
Geert Mulert, Joost Sasbolt òf Sasbout , Peter van S. Pier 
re, en des Bisfchops lasthebbende Mr. Wolf van Asfen- 
ftei en Philip Borchart, nevens de Gedeputeerden van de 
Straaten van Overysfel aldaar aangekomen, Men was aan 
beide "den overtuigt , dat het voor Overysfels behoud, 

9 SÉ ‚Was, een verbintenisfe met den Keyfer te 

aken. . Doch omtrent de voorwaarden ep bedipgen war 

" ` trent. LCR D Ten 


GESCHIBDENIS DER. STAD ZWOL. 990 


së fy het^ofieens; De ysfélfehén., hee zeer, verfe. 
kert,. dàt.de Keyfer " Land.: konde behouden, waren ges 
neigt bem elle voordeelèn, buiten de heerfchappye van 
Overysfel, aan te bieden.  Sy'mogten felfs wel lyden , dat 
de Keyfer het. regt van de verkiezing van bun Landsheer . 
hadt: maar fyn onderdanen te worden, beviel hen geheele ` 
lyk niet. Carel de sdes-gevolmagtigden verklaarden hier 
op, dat bun Heer fyn mceninge. was , om een-ongedrukt 
Sebryvers waorden de myne te maken, ,, fig met de Lan- 
en den van Overysfel ,int-kleyne nog int grote te willen 
s» bekroenen; ten waer fake fy hem als haren fouvereie 
əs nep Erfheere, als Hertog. van Brabant , ep Grave van 
y, Hollant, pure ende fimpliciter: voor hem, en: fyn erf- 
95 n ende fyn nakomelingen ; ende voor haar , ende 
an haren erfgenamen wilden aannemen” (*) Welke voore 
flag dien van Overysfel fo gewigtig fcheen, dat alle de le- 
dem uitftel verzopten, en verkregen, om met bun Mees» 
ters hier over te beraden.” E 
. s» Hartog Carel merkte ligtelyk , dat den goeden uitílag 
van defe onderhandelinge ,, voor hemrampfalig moeste zyn, 
Ook Tier hy-de-drie Hoofdfteden niet engemoeyt, om haar 
war voornemen te doen veranderen. Onder anderen, raade 
gen die van Zutphen, uit fyn last, aan de. Steden Leven, 
ter , Campen en Zwolle , feer ernftiglyk. de onderhande- 
Vingen gf te en: haar door vele redenen en voorbeel- 
den de noodfakelykheid betanende ` en vele fchone faken. 
van Carel. belovende.” E 

; s» Te regt (loeg men defe vermaningen in den wind, en 
de Staten bervatteden tot Campen met des Keyfers Gezan- 
ten, OD den 7 Januarius van.bet volgende Jaar, d'onder- 
handelingen. De Heren van deRidderfchap, de volle toee 
ftemminge tot 's Keyfers wille gegeven , en de Regeringen der 
drie. Haofdfteden, ` daar in bewilligt hebbende „ flootenmet 
de Gezanten van Keyfer Karel de sde een verbond (1); 
waar by in het fakelyke slegt wordt. Dat.de Staten van 
Overysfel beloven, den Keyíeren desfelfs erfgenamen voor 
wettigen Landsheer te erkennen, mids dat hen Bisfchop 
Hendrik van den gedanen eed van getrouwigheid ontíloeg. 
‘Waar voor den Keyfer van fyne fyde verfprak de Ridder- | 
- | | chap 


Cen Willen Nagge in fyne ongedrukte Overysfelfche Jaarboe- 
` QD Arent tee Bocup in fyne ongedrukte Overysfelfche Ant- 





quichén. — | 


496 30 BEJT VAC HATTUM. 2: 7D 


fehap eh Seden en: ingefetenen in het gerust belit: van aiia 
bare Land -Regten , Stad-Regten , Leetregten, Dykregt 
teu, Voortegten, vrylieden, bezittingen en.oude gewoom 
tens te zullen laten, welke fy tot nog coe gebruikcen en bes 
‘Taten. Ten aden dat den Keyfer, des Paus:goóedkeuringe 
van des Bisfchops afftatsd zoude verwerven, du middelers 
wyl tegens den Paas, on wie'het ook was , Ovérysfel zoui 
de befchermen, ‘Waar toe hy ten sden, ook in alle andes 
re voorvallen verpligt was , mitsgaders om: de twisten eus- 
fechen de Staten opryfende, gelyk een goed Vorst te ver- 
effenen, en de ingefeténer van overysfel-aiet: min gunttig, 
als zyn andere onderdanen , te behandelen. "Ten 4den, 
dat hy binnen de drie naascvolgende Woren verbieden doue 
de, geen turf uit Overysfel te voeren, en na: den befters 
den tyd , ieder last turf met een oude fchild tor fyn voor 
deel te hefwaren: ten einde het gebrek vanbrand ce verbod. 
den, Ten sden , dat hy geen vrede mer Hartog Carel 
mogte fluiten, ten ware de verlorene en oreweldigde ge 
westen en fteden weder ‘aan Overysfel geltegt widrden, 
d’ ingefetenen in het vrye befit hanner goederen in Gelders 
lant en'elders herftelt „ de fterkeens by Deventer sfgebro 
ken, én'die van Zwolle van de vyfhonderd goudgatdene 
hekkegeld , door de Stad Zwolle aan Hartog Caret belooft, 
ontflagen wierden, Dat ten óden, die vanOverysfel „ tot 
het voeréd van den oorlog met den Clorcoggpnio waarde 
mogten worden belast, als (y in ftaat waret te dragen, en 
fy voortaan met des Keyfers bewilliginge' de gewone (thats 
tingen op den ouden voet faogten uitfehtyven , Om *s Lands 
fchutden af te losfen, Ten 7den, dat de drie Hoofáfteden 
` nooit genood(aakt zouden zyn, tegens detotkomende Key- 
fers iets te doen, om geén nüdéel ib hare voorvegten van 
de Keyfers verworven te lyden, Ten 8ítet ; zou de Koy- 
- fer al fyn vermogen aanwenden, dat Hartog Carel de vien 
duyfend Guldens, door hem by het vredes: verdrag van het 
jaar 1524 bedongen, het Land quytfchold. Eindėélyk -be 
loofde de Keyfer, met fyn algemene Munttheester , te zuk 
Jen beramen en onderfoeken, -of het geld der drie Hoofd. 
fteden door fyn geheele heerfehappye loop mogte hebben 
of niet. Deze Voorwaarden wierden onder- voorbehoud 
‘van des Keyfers goedkeuringe, op den 7 Januarius, geflo- 
ten, Em ondertekent, door fyn lasthebbenden , " welken 
hier uit den Prerdragsbrief met namen opgenoemd wordgB« 
_… we Keyfer Corel het verdrag in alle .fyn delen hebbende 
goedgekeurt , zyn de Staten van Overysfel , op. den 1a 
| @- 


- 








GESCHIEDENIS DER STAD ZWOL, Sai ` 


f'etstdafhsi (idoor den Bisfthop van hut eed obt(sgen, : De 
Sacer hebb op deti ageften daar aan volgende, hunaen 
Landsheétr vat fyn eed ontheft. Georg Schenk, op den-3 
Maars tat Campen Bekomen zijnde (*), heeft, na fyn ver» 
toonde Jastbrieven; in: maar des; Keizers „als. Hartog van 
Brabatid en Graf van Holland de Beet van fyns Heers 
ped y eren hel Bemelde gerang in alle fyn 
len te: olgen. Na dst vooraf de gevolnm, 
van bet Land: aan den Keylepien fyn omen. Eo ea 
ouw,” te'ailleti eyn gefworen hadden” (t) ME 
í oy, De obt! des Keyfers, door het gemene Land en 
Siad: Carpet „op den sq» Mitt gedaan zynde ‚is Georg 
Soheti van dàsr ga Deventer .vertrokken. ` Hy nam’fya 
reyfe:doof Zwolle, alwaar hy, gelyk een opgedrukt Schry- 
Ver fpreekt} p feer heerlyck ende liefelyck ontfangen epda 
egrweetdélyke getratlort is", Na de volbragte inhuldinge 
tbt Deventer, i$ be. ten felfden einde binnen de Stad Zwols 
leto rugigékeer& De blydfehap-by fyn intrede was alhier 
ongemeen groot, en hy wierdt door een menigte gewapom 
de Burgers, fo wel te voet, als te paarde, met veele pleg- 
tighedéh; Dimmer gehaat, en Verwenekomt. Den vol 
den dag, zynde den laatíten van de maand Maart, wierdt 
den Keyfer door de Stad Zwolle, ingehulgigs (8). Georg 
Schenk fwoer „ uit fyn Majelteits. naam, de Kerk en wedu- 
wen en wefen te zullen befchermen ; de Regeringe, ia alle 
haar re ten, eoe ba en oude gewoontens te laten d en 
e » met alle hare burgers en ingefetenen, i ge 
` de pligten van een Landsheer, te verdedigen Deh eed 
was in bredere bewgprdinge. uitged=""" ` 
` » De Regenten en burgers fwore! 


gerer *YiBgers „ den or en 
artogen van Brabant, en. Graven y 


perbeeren se antfangen, en hen altor 
gym. «De plegtigheden der inhuldir 
yerrigt zy8de , (trooyde men onder « 
ep de kerkhof , gouden en filveren p 
vervolgens na St. Michaëls Kerke, 

- ge WEE ge- 


Willem Nagge as:boven. . 
CD Uit de inbuléingsbref der Staten... ` . 
. {$) Een onbekend Schryver , verhalende den oorlog tusjcben de 
Geiderfeben en Overysfeiehem, …… …: eii 


Pal 


kel 


392 D SO. EX 62 n 


gelang .vah:den Lofzeng Heere ty. loven u op, hrt-Chhot 
voor dep hogen Autaer „devotelyk knielde-?55-gelyk; een 
ongedrakt Schryver zegt. De, Regeringe, onthaalde hem, 
en vele voorname Dames der- Stad, des middags: in het 
Stads Wynhuis, op een: pragtige maaltyd: welke, na: het 
bedryven van vele. vreugderekens., :door danfon em fpelen, 
mer den avond eindigde, Schenk ontfing van:da-Stad een 
fchoon. paard, en meer andére vereeringen en. gefchenken, 
Door. de geheele. Stad , wierden op denfelfden dag vele 
vreugdetekens bedreven. .De blydíehap. was. ongemeen 
groot onder het gemeen; het welke (ig met regt „ voortaan 
gelukkiger tyden voorfpelde , dan het fadert -een ruim ge 
tal van. jaren beleeft hadt”, . —— Ook. was het ,.gelyk de 
Autheur vervolgens meld, van dat gevolg s dat Hertog Ca- 
rel, zich eerlang in't nieuw gebragt ziende, nog voor’ 
n van dat jaer met Carel den sden. vrede .maekte ; 

welke vrede, fchoon niet volftrekt voldoende aen de ver. 
wachting van die van Overysíel, echter de rust in Land 
Nieuw en volkomen Woórdenbdek van: Konflen: en WW setenfchape 
Ben, eng, Door EBERT buys ,' Hofraad' van benne Pool: 
fche en Pruisfifche Majefleiten. Tweede Deel; Ben C, te 

- Amft. by S. jJ. Baalde 1770, 9o8 bladz, "nn, o 


Y hebben reeds van het eerfte Deel van dit Werk 
eenig berigt van het algemeen befoop en: de behan 
deling der byzondere ftukken en onderwerpen Begeerten 
(*5; wy zullen dan nù alleen eenige artikels of gedeelten 
derzelveh voorhouden , om het Werk- otze Lezers Do 
wat meer te doen bekend wotdeh. * … ` u 
_ Zie Kier de befchryving vda een’ ftad. s, Bayonne, eene 
fraaije Stàdt van Vrankryk , in de Provincie Van Gareenje sin 
het Landfchap Labour , aan den mond van de Rivier Lebour ; 
alwaar de Beek de Neva in dezelve loopt, met een groóte 
Haven voorzien , niet verre van Bíscajen,. . . . d 
» Men krygt van daar allerlei Soorten van Wynen, 
Brandewyn , Pruimen , Rozynen , Kastanjes , Hammen, 
Pek, Terpentyn, Wol, Honing en'Lignzaai: Men heeft 
aldaar jaarlyksch twee Markten, die'elk 14 Dagen duure. 
NS dE De 


(*) Zie N. Paderi. II Deel}, blads. 425 ISSO un 2 

















WOORDENBOEK. 293 


De éerfte begint den eerften Dag in de Vasten ; en de twee- 
de den eerften Augustus, Het Gewigt is gelyk met dat van 
Amfterdam ; en het Wisfelen gefchied als op Parys ”. 

Van de Baf/altes vimdt men het volgende : ,, Bafaltes , 
(in de Natuurlyke Historie) insgelyks Coticula; Lapis He- 
raclius en Lapis lydius genaamd , een Soort van Marmer van 
een zeer fyn Weefzel en een gloeijende zwarte Kleur, ge- 
lykende naar die van gepolyst Staal, zynde niet vermengd 
met eenige andere Kleur, of uitwendige Stoffe, hoe ge- 
naamd. De merkwaardigfte Hoedanigheid van dit Marmer 
is deszelfs Figuur, wordende nooit in Beddingen gevon= 
den, maar altoos ftaande in de Vorm van geregelde hoe- 
kige Kolommen , beftaande uit een aántal van Gewrichten, 
die zo net geplaatst en in malkander gevoegd zyn , als of 
zulks door de Hand van een Konftenaar gefchied was. Het 
is ongemeen hard en zwaar, men kan er met Staal geen 
Vuur uitflaan ; maar ’t is een ongemeen fyne Toetfteen, - 

‚s De Bafaltes wierde eerst gevonden in Kolommen in 
` Etbiopiën, in Brokken in de Rivier Timolus, en op eenige 
andere Plaatfen 3 en nu vind men het dikwils zo in Kolom- 
men als in Stukjes, in Spanje , Rusland, Polen, by Dresden, 
en in Silefhën , maar de beste Voorraad daar van , in de 
gantíche Waereld, fchynt in Ierland te zyn, alwaar men 
een gantfche Bedding, die men tbe Giants Caufe-way , dat 
is, de Straatweg van den Reus noemd, vind, welke verre 
in het Land loopt, de Bodem der Zee overkruist, en aan 
de tegenzydíche Oever wederom opryst. 

» Berg - Koe, is (volgens HUBNER) een Diér dat op het 
Land en in het Water leeft , en zo groot als een tweejaarig 
Rund is, en dezelfde Gedaante heeft, doch met een veel 
dikker Kop, geen Hoorns , een korte Snoet, groote ronde 
Oogen, korte Pooten, en Lighaam met fterk, dun Haair 
bewasfen, De Huid is byna twee duim dik, het Vleesch 
food, malsch en aangenaam van Smaak, het Vet is fpier 
wit. Dit Dier onthoud zich in Bosfehen en groote Rivie- 
ren, aast op zeker Mos dat aan de Oevers groeit. Zo dra 
het eenig geritzel ontdekt, begeeft het zich in de Diepte ; 
waarom men het niet anders dan in den flaap kan dooden ”. 

Op het woord Bibliotheek vindt men de volgende Aan- 
teekening. ,, Bibliotheek of Boekery , een Gebouw of Ver- 
trek, gefchikt tot het bewaaren van een aanzienlyk'Getal 
Boeken , op Planken in order gefchaard ; of de Boeken 
zelfs, die aldaar geplaatst zyn. d 

IV. DEEL. N. LETT. NO. 9. Cc | as De 


an De eeríle, die te Athénen een Bibliotheek oprechte „ 
was de Tyran PISISTRATUS, welke door Xerxes naar Pere 
Dën overgevoerd, en vervolgens door SELEUCUS NICANOR 
weder te Atbénen gebragt wierd, PLUTARCHUS zegt, dat 
‘er onder EUMENES, te Pergamen , een Bibliotheek was van 
meer dan tweemaal bonderd Duizend Boeken , en die van 
PTOLOMEUS PHILADELPHUS , bevatte "er, volgens A. GEL- 
LIUS , meer dan zevenmaal bonderd Duizend, die alle door 
de Soldaaten van CÆSAR verbrandt wierden. CoNsTANTYN 
en zyne Opvolgers rechten te Conflantinopolen eene prach- 
tige Boekery op , daar in de agtíle Eeuw meer dan driemaal 
bonderd Duizend Boeken in waren, en onder anderen één 
waar in de Jliade en Odysfea van HOMERUS met goude Let, 
teren, op de Darmen van eene Slang gefchréven waren. 
Doch deeze Bibliotbeek wierd verbrand op Bevel van Leg 
JSAURUS. De allerberoemfte Boekeryen van ’tOude Romen, 
waren de Uipiaan/cbe en Palatgnícbe , en in het laatere Ro 
men, die van het Vaticaan; de Grondlag tot de Vaticaan- 
fcbe Bibliotheek wierd gelegd door Paus Nicoraas, in ?t 
jaar 1450, dezelve wierd naderhand verwoest by het plun« 
deren van Romen door de Conftabel van Bourbon , en herfteld 
door Paus sixrus de Vde, zynde federt aanmerklyk vere 
rykt met het overblyfzel van die van Heidelberg , die door 
Graaf TILLY in 1682 geplundert wierd. Een van de com- 
pleetfte Boekeryen in Europa , is die , opgerecht door 
COSMO DE MEDICIS , hoewel dezelve nu overtroffen word 
door die van den Koning van Vrankryk, begonnen door 
FRANÇOIS del, vermeerdert door den Kardinaal de Richelieu, 
en voltooit door Mr, COLBERT. De Keizerlyke Boekery te 
Weenen beftaat , volgens LAMBRCIUS, in 80,0co Deelen, en 
15,9,40 keurlyke Legpenningen. De Bodleiaan/cbe Biblio» 
theek te Oxford, overtreft die van eenige Univerfiteit in 
Europa, en zelfs die van eenige der Europeaanfche Vor- 
ften , uitgezondert die van den Keizer en den Koning van 
Vrankryk, die beide wel honderd jaaren oud zyn. Dezelve 
wierd eerst geopent in ’t jaar 1602, en is federt door de 
weldaadigheid van veelen , rykelyk vermeerdert : wel is 
waar , dat de Boekery van DE MEDICIS , die van BESSARION 
te Penetien , en de évengemelde , dezelve overtreffen in 
Griek/cbe Manufcripten , maar zy heeft daar tegen meer 
Oostelfche dan zy alle; en wat de gedrukte Boeken belangt, 
daar in zvn de Biblioteeken van AMBROSIUS van Milaan en 
van Wolfenbuttel de beroemdílen, doch moeten echter voor 
ne - de 





WOORDENBOEK.  ' 808 
(e Bedleiaanftbe beide zwichten. De Boekery van Cotton 


beftaat geheel uit Manu/cripten , byzonder dezulken die tot ` 


de Historie en de Oudthéden van Engeland behooren ; wele 
ken, zo als ze nu gebonden zyn, omtrent Duizend Banden 
uitmaaken. 
s Te Leiden en Edenburg zyn ook zeer goede Boekeryen 
tot die Univerfiteiten behoorende, waar in de Boeken en 
Moneripien alle zeer net en in goede order bewaart wore 
en d * f 
De meeste Artikels zyn kort en beknópt , doch men 
vindt ook eenigen met meerdere uitvoerigheid behandeld’, 
als Boek, het Boekbinden en Doekdrukken, en voornamelyk 
het Hoekbouden , welk hier in alle omftandigheden befchree- 
ven en geleerd wordt. 
. Aangaande het gebrek Brocbecele [ Broncbocele wordt ges 


meend, in dit woord is een drukfaut , hoedaanige Ter meer ` 


2yn , inzonderheid in latynfche naamen] wordt gezegd: 
,, in de Heelkonst een Gorgelgezwel „of Keel-fcbeur „is eeng 
groote Zwelling aan den Hals, en in de Klieren onder de 


ong, fpruitende uit eene taaije Stof die zich in de Klie- : 


ren heeft geplaatst, en veroorzaakt word , door taaije enl 
Slym-maakende Spyzen, door Wynen en Wateren die veel 
Tartarisch Zout in zieh hebben. Dit Gezwel verhard ge- 
. Worden aynde is zeer moeijelyk of geheel niet weg te kry- 


gen: maar nog zagt zynde, kan men het ligt doen verdwya ` 


nen. Een Hals- band van Lood met Kwik gemengt belec 
het groeijen als het ’er niet geheel door verdwynt. Som- 
migen raaden het metde Hand van een dood Mensch of 
met een Doodsbeen te wrvven, en anderen fchryven ver^ 
fchiet van bygelovige Middelen voor; doch het beroemdíte 
Middel is dat te Coventry in Engeland verkogt, en door 
den Uitvinder geheim gehouden word. "Men legt het 
's Nagts te bedde gaande onder de Tong ". 

Tot de Ketter-historie is betreklyk het gene hier op 
Brownisten aangeteekend gevonden wordt. ,, Brotonisten, 
of volgens onze Uitfpraak Bruinisten , (in de Kerkelyke 
Historie), eene Gezindheid die op het Einde van de zese 
tiende Eeuw in Engeland ontítont , en dus genaamd wierd 
naar eenen ROBERT BROWN , gebooren te Nortbampton. Zy 
zonderde zich van de Engelfche Kerk af, uit hoofde van 
haare Tucht en Regeerings-Vorm. Zy hadden een gelyken 
Afkeer van de Bisfchoppelyken en Presbyterianen. Zy 


veroordeelden de plechtige Voltrekking van de Huwelyken 








$96 E. BUYS WOORDENBOEK. 


in de Kerken, beweerende dat het Huwelyk een burgerlyb 
Verdrag, zynde, de bekrachtiging daar van door de Magi. 
ftraat moest gefchieden. Zy verwierpen allerlei Formulier 
Gebéden , en leerden dat men het Gebed des Heeren niet 
by de Gebéden moest opzeggen, als alleen gegeeven zyn» . 
de tot een Modél om onze Gebéden na te fchikken. | 

wn Calendula, (in de Botanie ), Gouds-bloem, Een Ge- 
lacht van de Pelygamia necesfaria Klasfe der Planten, de 
faamengeftelde Bloem daar van is geftraald; en de byzon- 
dere Hermapbrodiet bloem tyl-achtig e en luchtig verdeeld 
in vyf Strooken van de Lengte van de Kelk ; daar zyn geen 
midpuntige Zaaden van de Schyf; die van den Omtrek zyn 
fomtyds , doch zelden, eenzaam: Zy.zyn van een Vlies- 
achtige Subflantie, neergedrukt en gerand. Deeze Plant 
word by de Artfen voor Gift - weerftaande en goed tegen 
de Moederkwaalen gehouden. 

,» Carrouftl, een openbaar Ridderfpel , of Wedloop met 
Wagens en Paarden , of een Prachtig Schouwfpel , door de 
Vorften by eene. Gelegenheid van algemeene ‘Vreugde ge- 
geeven. Het beftaat uit eene Cavalado van Heeren die kos- 
telyk gekleed, opgefchikt, en na de wyze der oude Ride 
ders in vier Esquadrons verdeeld zyn , malkanderen op eene 
open Plaats ontmoeten, en allerlei Exercitiën aanrichten. 
De laatíte Carrou/els wierden gehouden onder de Regeering 
van LODEWYK XIV. 

, Carpus , (in de Anatomie), de Voorband, beftaat. uit 
verfcheide ongenoemde Beenderen, die wan eene verfchil- 
lende gedaante zyn, Dezelve worden met zeer fterke Bar 
den, die van de Elle en Armpyp voortkomen, vastgemaakt 
en by één gehouden. Deeze Beenderen zyn in twee Ryen 
geplaatst , zo dat de vier eerfte aan de Ellepyp , en de 
overige vier met de Beenderen van de Hand vereenigt zyn”. 

` Deeze Staaltjes, elk derzelven, met voordagt, uit een 

byzonder foort van Onderwerpen gekozen , zullen onze 

Lezers kunnen doen zien , hoe ook dit tweede Deel behan- 
ise 


In 








INLEIDINGE TOT DE'MATHRM. WEETENSCHAPPEN, 997 





Inleidinge tot de Matbematifche Weetenfcbappen, of gemeen. 
zaame Leerwyze der Aritbmetica en Algebra. Te Amfler- 
dam, by J. Morterre, 1770.  Bebalven de Voorredèn 132 - 
Madxyden in groot oGbato. 


E Uitgevers van dit Gefchrift bedoelen wel inzonder- 

heid den eerstbeginnenden nuttig te zyn, om hun 

de eenvoudigfte grondbeginfelen der Rekenkande en 
Stelkunde in te boezemen; in welk oogmerk zy redelyk 
wel geflaegd zyn; zo dat hunne poogingen, om vervol- 
gens een dergelyk Stukje over de Meetkunde in *t licht te 
geven a aenmoediging verdienen. —— Het tegenwoordige 
tukje behelst „naer dit bedoelde , ene voorafgaende onder- 
wyzing in de Rekenkunde, ingericht op zodanig ene ma. 
nier , dat iemand , die ‘er met oplettenheid gebruik van 
maekt, even daer door gefchikt worde, om de grondre- 
gelen der Stelkande voorts des te gereeder te begrypen. 
ier op volgt dan ene zeer geleidlyke en duidelyke ont- 
vouwing van de eerfte gronden der Stelkunde, met het 
noodige onderwys rakende het gebruik der Regelen in "t 
algemeen , en betreffende de Herleiding en Oplosfing der 
Vergelykingen, tot die van de tweede Magt in "t byzon- 
‚ der 5 benevens ene ontknoopimg van enige Stelkundige 
Vraegftukken , die tot eenvoudige en vierkants Vergely- 
kingen gebragt worden, zo dat men zien konne, hoe der- 
zelver oplosfing natuurlyk uit de voorheen verklaerde 
Grondbeginfelen, volgens de betoogde Regelén , afgeleid 
konne worden, — Dit alles te famen genomen verftrekt 
dus tot ene bekwame handleiding, waer door jonge Lie- 
den, deze Oefening eerst beginnende, op ene gefchikte 
wyze in ftaet gelteld worden, om met weinig moeite , zo 
ze er recht lust toe hebben, in deze zonutte Wetenfchap, 
ter meerdere volmakinge , tot een hooger trap te vorderen. 





De Saargetydem , in wier Zangen , door NICOLAAS SIMON 
VAN WINTER, Te Amfterdam by P. Meijer, 1769. Be- 
balven bet. Voorwerk 197 Mad: in 4to. 


IX Dichter VAN WINTER’, die , vaor eenige jaaren , 
by de uitgave van zyn Amftelftroom, geen geringen 


lof, op den Hollandfchen Helikon , heeft verkreegen , 


i 398 ` 'DE JAARGETYDEN 


deelt den Zangberg nu mede een Dichtftuk van een an- 
dren fmaak en trant. 

Onze Dichter heeft , yit de vermaarde Saizoenen van 
den Engelsman THOMSON , dat geene uitgekipt, welk hem 
best behaagde , of hem , naar zyne meening , meest te 
ftade kwam: dit heeft hy aangevuld met eigen , of van 
elders gehaalde befpiegelingen , en die ftoffaadjen allen 
tamelyk wel, fchoon niet overal even gelukkig, aan een 
‚gelaschte Zyn oogmerk is, als hy met de vier eerfte 
verfen zegt, te zingen 


tot glorie van den Schepper der Natuur, 
Het jeugdig Lentefchoon, het Zomerzonne vuur, 
Den rykdom van den Herfst, des Winters heerfchappye ; 
. Al *t mildgefchenken nut van ieder jaargetye. N 
Wy hebben ons gefchikt , zodra dit Dichtftuk in 
handen kwam , om het onze Leezers aan te kondigen, 
en toen eenige plaatfen uitgekipt als proefjes ; doch 
eene herleezing bragt ons meêr anderen jvoor den 
eest , die ons meér fcheenen te maaken, Zo gaat het 
in een aangenaame overvloed : keur geeft angst. De 
fraaije befchryving van de Infecten, in de Lente, wierdt 
getekend als eene te geeven proefítaal: Zy behaagde ons 
toen, en by herleezing bleef ze behaagen , evenwel kwam 
Ze ons toen wat te uitvoerig voor? by deeze gelegen- 
. heid merken wy aan, dat, zo deeze en zommige andere 
befchryvingen , in dit Dichtwerk, min uitgebreid waren, 
dezelven, misíchien, fterker werken zouden. Niet alles, 
geen kleinigheden’, maar de treffenfte deelen van een 
voorwerp moet de Dichter vertoonen, In eene Natuur- 
lyke Historie laat een fchryver niets onaangeroerd: een 
Dichter maalt alleen het aandoenlykfte : de eerfte ondere 
‘wyst , de laatfte werkt op de verbeelding; deeze zoekt 
door weinige fterke trekken de Inbeelding te roeren ; die 
poogt onze kurdigheden te vermeerderen. Is ’t anders, 
het hart dat gevoelen wil, ontmoet te veel; maar de 
herfens die alleen leeren willen, te weinig in zulke dicht- 
kunftige befchryvingen. | 
In de herleezing van deeze poetifche befchryving der 
Infecten, meenen wy ook eene valfche ftelling , in deer 
ze woorden , befpeurd te hebben i 


was 





DOOR N. 8. VAN WINTER. | ...899 


was, nooit verzaade fchaar f | 
"t Viervoetig Dierenheir in honger dus aan 't woeden, 
Al "t groeibre was te min om hen en ons te voeden. 


want, niet het verfchil in de hoeveelheid van den hon- 
ger, maar het veríchil in de magtige menigte der. voort- 
brenginge moet deeze gedagte opmaaken. 

Vermits wy de Lente en de Zomer hebben laaten voor- 
bygaan, en nu eerst in den Herfst, van deeze Jaargety- 
den, in onze Letter-oefeningen fpreeken, zullen wy ook. 
uit dat Saizoen wat proefjes plukken. Evenwel moeten 
wy noch heen en weêr eens te rug treeden naar de 
Lente, en daar in befchouwen de Pasfion of tbe groves, 
zegt Mr. THOMSON ; de min der wouden vertaalt het de 
Heer VAN WINTER.  Deeze íchildery , zo kunftig door 
den Engelsman gemaald, is zeer fraai door den Hollan- 
der, op deeze wyze , gecopieerd, 


Het lust my °t loofryk bosch om u thans in te ftreeven; 
Door uw geluid gelokt, uw woonplaats door te zwecven, 
Door welk een zangchoor word myn geest hier opgewekt ! 

ó Nachtegaalen , die myn luistrende aandacht trekt! 

Leert my den wonderen loop, den zwier , den val der nooten 
Die 't hartbetoovrend zoet van uw muzyk vergrooten; 

Stort die, tot roem der Lente, in myne vaerzen uit; 

Geen koekkoeks koekkoekszang, eentoonig vau geluid, 
Wiens aanhef ons de komst der Lente doet befeffen, 

Belet me, ô vlugge rey! om met u aan te heffen, 

Ik zing een onderwerp dat fchoon, doch onvermaard, 

Den zangberg onbekend, der dichtkunst dubbel waard', 

Nu myne zinnen flreelt: ik zing de min der wouden. 

Niets kan de magt der min bepaalen noch weérhouden, . 

Die 't im der lucht vervult, natuur bezielt en blaakt5 

Doòr wie voor 't woudgezin de dag der vreugd genaakt. 

"rt Bepreeft allengs zyn ftem met meer en meerder krachten, 
"Terwyl 't zyn veêrtjes plukt, en fchikt zyn vlugge fchachten, 
En zingt en kwinkeleert den langvergeeten trant. 
. Jn "t einde neemen liefde en blydfchap de overhand, 

De fchelle morgenboô, de Jeeuwrik , opgevlogen, 

Wekt al het fluimrend choor, fnelt zingend’ naar den hoogen. 
De lysters, finks ontwaakt, betwisten in den drang 
Van riet- en distelvink , de meerlen kunnen rang. 

'k Hoor van die gindfche braak het eenzaam muschje fluiten. 
De galm der ertolans {chynt hier op `t loof te ftuiten; 

Ce. 4 Neen, 


400 DE JAARGETYDEN 


Neen, *t goudvinkje antwoord « hoor hee kuifmees , kaddensas, 

En wielewaal en fysje en paapje en tuimelaar, 

Hoe frytertie, appelvink en kwikftaart zich veréénen, 

Het tilpend muschje waagt dit choor zyn hulp te leenen. 

Wat flaat de kwartel fchel! "t Gekras van raaf en kraai 

En fperwer, mengt zich in "t gefchreeuw van wouwe en gui. 

Wat mengeling van ftem rest hier aan allen kanten, — | 

Van hoenders, duiven, ván patryzen en faizanten ? 

"Ir Gezin der eenden kwaakt. ` De paauw roept uit zyn magt. 

Wie kieyit, hoppe en tjirk en tortelduif. veracht , UC 

Om warrend wangelaid, °k hoor hen den toon verfterken , 

En 's roerdomps fchorre ftem bevalig medewerken. ' 

De Amfions van het woud, wiet toaverend geluid 

Het kunstmuzyk verdooft van harp en veél en fluit; ` 

De nachtegaalen, die, nieuwsgierig toegefchoten , 

Den zwier niet ffooren van dees maatelooze nooten, 

Beluistren hun muzyk; doch doen, by ’t licht der maan, 

Hunn’ klank dien klank, hoe fchoon, nog vert te boven gaan; 

En de echo poogt deg val dier toovrende orgelkeelen , l 

Tot roem der Lente, uit bosch en haagen na te fpeelen. 
Dees blydfchap is de kracht, dees zang de ftem der min: 

"t Behaagen zy een kunst, zy fcherpt die kunst hen in} `` 

Het mannelyk geflacht beproeft, om te overwinnen, 

Al °t geen de liefde ooit peinsde in vindingryke zinnen. 

Het (tort, klapwiekende, in zyn tedre vleijery ` 

Zyn zieltjes minzaam uit; het ftreeft zyn fchoone'op zy’, 

Of zweeft geftaâg, vol drifts , rondom in luchte kringen, 

Om fleehts één lonkje zyn bekoorfter af te dwingen, 

Eén lonkje van haar oog, ten halven afgewend , 

Blykt flechts van verr! dat zy die taal der liefde kent, 

Wat drift, wat vuur fpeelt dan haar minnaars niet door de adren | 

Zy onderneemen ftraks, vervuld door hoop, te nadren 5 ` 

Maar, fchielyk afgekeerd, (aan zy bedeesd en ftom: 

Met nieuwe poogingen voert hen de min weérom. 

Hoe zweeft de zege in 't einde op de uitgefpreide vlerken , 

Die, daar elk veêrtje beeft, in hun triömf lien fterken ! 


Nu komen wy in den Herft, ons tegenwoordig Sate 
zoen: Het Vorftelyk vermaak , de Jacht, heeft daarin „te 
recht, ook haar beurt. | 


Zie, zie hoe wyd en verr de jartftoet fnelt en rent. 

Al ’t veld is vol gewoel , waar ik myne oogen wend’. 
Wat klinkt de zege luid op °t fchuwfte dier verkregen ! 
De haas, op "t ruim der hei door 't veldrumoet verlegón, Zoe 


maet 


——— we — 


DOOR N. $. VAN WINTER. 40t. 


Boek’ vry de beddingen van overhangend zand ; 

Hy fchuile in vaaren, door den zonnegloed gebrand, 

Of poog’ met ftoppels , die zich langs het braaktand ftrekken 
In kleur aan hem gelyk , zich in den nood te dekken; 

Hy fluite nimmer 't oog, gefchikt om °t ruime veld 

In 't ronde te overzien; hoe ligt daor vrees ontfteld , 


- 


Schyn' hy thans ftout te zyn; hy roer noch hoofd noch voeten, 


. En waan’ dat in dien ftaat geen leed hem zal ‘ontmoeten ; 


A 


Helags ! zyn legerplaats word door hemzelv’ verraên ; 

Zyn zweet verfpreid zich met den daauw door ruigte en blaén; 
De jagthond vat dien reuk en weet hem op te fpooren. 

De haas fpringt op, en fnelt met vlakgeftreken ooren, 

Langs hoogte en kreupelbosch, op veld en akker voorr, 

Een drom van honden, door gefchreeuw ftaâg aangefpopord , 
Streeft op den looper gan, die, onder 'tommekyken, ` 
Dan voor- dan zywaarts, zyn vervolgers poogt te ontwyken, 
Zy raamen, loopende, in bung fprong hem neér te flaan, ` 
Maar hy ontfnelt hun vaart, en kruist op nieuw de paên 5 

Of poogt, hoe afgemat, al kermend zich te weeren, ` 
Maar ziet door 't hondenrot welhaast zich overheeren: 

Een fterker basfer hoed hem wel voor hun geweld, ` 

Doch qm door 's jaagers vuist eensklaps te zyn geveld. 


Maar 


?k Verlaat al 't jagtgewoel in velden en landouwen , 
Om fchooner fchouwtooneel met blyder oog te aanfchouwen. 
Hoe vrolyk toont de Herfst ons "t veelverfcheiden groen, 
Zo fraai gemengeld in het luisterryk plantfoen , 
Dat wy, tet in °t verfchiet, op °t aangenaamst zien praalen, 
Befchenen en verguld door °t licht der zonneftraalen! — 
Hier ftreelt het veldgewas, daar 't weidend vee ons oog. 
Hier heft een landhuis, ginds een bosch zich naar omhoog. 
Natuur fchept nog vermaak om planten aan te kweeken 5 
Zie laate bloemtjes nog de hoofdjes opwaarts fteeken. 
Het windje dertelt langs den koesterenden muur, ` 
Gefierd met vrucht by vrucht gerypt door °t zonnevuur. 
De fchoone perzik zien we, in dons gedost, hier bloozen. 
Daar gloeit van onder 't groen het goud der abricoozen. 
De donkerblaauwe pruim is met een’ waas bedekt 
Dat duizend diertjes tot een’ kiefchen nektar ftrekt. 
Hier houd de zoete vyg zich onder °t loof verholen. 

e druif, in 't weelig groen des wyngaards ginds verfcholen , 
Zwelt mild van dag tot dag, en deeze fchoone vrucht a 
Mist hier noch hoogen grond noch liefelyke lucht ` 


Ces ` ^ — De 


4 


4p2. DE JAARGETYDEN 


De boomgsart lagcht ons aen, weer we ook onze oogen keeren 
Wat al verfcheidenheid van spplen en van peeren , 
Die jn de onvruchtbaarheid van 't guuríle jaarfaizoen 
't Gebrek vervullen en 't behoeftig menschdom voén! 


De befchryvingen van de oor/prong der brennen es vloe- 
den; als ook de vorming van bet edelgefleemte , gaan wy, 
hoe fchoon ook , om niet te lang te a voorby, om 
een klein gezichtje van onze Vader che hoogten, de 
Duinen, te neemen 

Dear toont het ryzend duin, fchoon flaauw door’t zonnelicht 
Beftraald , zich in 't verfchiet; het blinkt ons in "t gezicht, 
En: vormt een’ witten kring rondom dees groene ftreeken, 
Tot min by tuin beplant, doorfneén van heldre beeken. 
Het voorduin noodigt ons; het lagcht ons minzaam aan, 
Begroeid met kreupelbosch en helm en ruigte en blaên; 
Het laat ons van zyn hoogte en ruim tooneel befchouwen. 
Hoe zinken thans voor °t oog de beemden en landouwen! 
Wat fchimmen zwerven hier? Een heir van dieren zweeft 

` Geftadig om ons heen. ’t Is of hier alles leeft. 
Maar hoe! wat deed dit heir op 't oogenblik verdwynen? 
Neen, alles huppelt weêr. ’t Zyn jeugdige konynen, 
By veele duizenden verfpreid door °t zandig duin. 
Zy Dellen van de hoogte, en vallen 't faam op tuin 
En koolhof greetig aan om voedfel op te fpooren. 
Vlucht, kleine dieren! vlucht , de landman komt u ftooren, 
Wat 's dit! verbergt gy flechts, onnoozelen! uw hoofd, 
In loof en ftruiken, daar ge u veiligheid belooft; 
En waant ge op deeze wyze u aan 't gevaar te onttrekken? 
De landman fnelt u na; hy weet u ras te ontdekken ; 
Zyn Dok verplet uw leén; hy zoekt in u zyn’ buit. 


De befchryving van de konynvangst , op onze Dul- 
nen, wordt hier zeer uitvoerig in fraaie verfen vervolgde 
Onze Dichter fchildert voorts de voorwerpen van den 
Herfst , geeft verder een fchets van de Planeeten, EH 
eindigt aldus dit Saizoen 


6 Vastgeftarnte, dat ons tintelt in °t gezicht! 
Is elk van u een zon, die waerelden verlicht? 
Ontelbaar hemelheir! wat maakt ge ons opgetogen 
Wanneer de wysbegeerte ons met gewapende oogen 
Uw duizenden doet zien ! ô ruimte! ô wyd gebied! 


, Hoe klein is nu de zon! onze aarbol is een niet! o 
i wo 00 














DOOR: &. 8. VAN WINTER. 408 


- Hoe vmmchüoos tracht het oog den melkweg in te driùgen ! 
. Verbaazend meesterftuk van de Oorzaak aller dingen ! 

.  Onbegrensd heelál! verrukkend ftargewelf ! 

, Hoe ras verliest de geest, die u befchouwt, zichzelv' ! 


. Wy durven alle Leezers van eenigen {maak tot dee» 
ze Jaargetyden nodigen. Men vind in elk Saizoen, bee 
vallige , leerzame en f[ligtende tafereelen , die kunftig , 
niet weitsch, en doorgaande natuurlyk zyn uitgewerkt, 
De befchryvingen , fchoon fomtyds , als aangemerkt is, 
wat al te breed, hebben haaren eisch , de vaerfen hun- 
nen klank , woorden en fpreekwyzen zyn juist en wel, 
gepast. Beminnaars der Natuurlyke Historie , een lief- 
hebbery nu in de mode,leezen hier,in een aangenaamem 
dichtftyl , fommigen hunner waarnemingen. Een Dichter 
dent aan alles, is "t niet volkomen , echter eenige ken- 
nis te hebben ; welke kennis , gevoegd by een gezond 
verftand , hem genoeg in ftaat ftelt , om uit een groote 
voorraad van fchriften , over dit deel der Wetenfchappeg 

handelende , dat geene te verzamelen, welk tof zyn oog- 
merk dient ; onze Dichter fchynt dien weg , behalvem' 
bet fpoor, dat THOMSON hem gebaand had, met oordeel 
bewandeld te hebben. 


M 


De belegering van Haerlem. Treurfpel. Te Amft. by Izaak 
Duim 1770. Bebalven bet Voorwerk 76 bladzyden. . 





Aerlem , door de Spaenfche Krygsmagt belegerd , door 

der Inwoonderen dapperheid tot op het uiterfte ver- 
deedigd , en eindelyk in ?s Vyands hand gevallen; niet door 
deszelfs zwaerd', maer door een nypenden hongersnood 
van binnen, in de onmogelykheid van onzet van buitens 
benevens het lot van enigen der aenzienlykfte Voorftande- 
ren der Vryheid, in die omftandigheden, word hier, door 
- Mejuffrouw Juliana Cornelia de Lannoy, op ene treffende 
wyze ten Tooneele gevoerd. Dit onderwerp, dat zich in 
den eeríten opflag niet wel voor den Schouwburg fcheen te 
vlyen , heeft haer vindingryke Geest indiervoege weten te 
veríchikken , dat enige bykomende omftandigheden het 
zelve niet gansch ongevoeglyk voor het Tooneel gemaekt 
hebben. Hier toe heeft ze inzonderheid het Stuk niet 
doen afloopen met het overgaen der Stad, maer de vry- 
heid genomen om "er het voorgevallen met den Grave de 
0$- 


a 


de ^ DR BELEGERING 


Bo:fu te Hoorn, (fchoon wat later gebeurd ,) enigermate 
mede te verbinden; en daer door de ontílaking van ette- 
Iyke tot den dood verwezen dappere verdeedigers der 
Stad, tot het gevalliger einde van dit Treurfpel gefchikt, 
—— De vier eerfte Bedryven naemlyk, behelzen na ge- 
noeg, naer ’t beloop der Gefchiedenisfe , ene ontvouwin 

van ‘tgeen den uiteríten nood en °t eindelyk overgaen det 
Stad betreft. Hier aen hecht onze Dichteres in `t laetíle 
Bedryf, een vertoon van °t doodlyk vooruitzicht veler Hel- 
den, die aen 's Vyands wraek bloot gefteld waren; in 't 
zelve word ons het rampzalig lot van dezen en genen, en 
wel inzonderheid het ombrengen van den Bevelhebber 
Ripperda, gemeld; als mede vertoond dat ook aan de ove: 
rigen het eigenfte vonnis ter uitvoeringe gebragt flaet te 
worden. In dat hachlyk tydgewricht ontvangt de Spaen- 
fche Veldoverfte verflag van 't lot van de Bosfu , met verze- 
keringe dat het zelve verder grootlyks zal afhangen van 
het Spaeníche gedrag met de gevangenen te Haerlem. 
Dit bericht verkrygt de Veldoverffe uit den mond van 
„Amelia, eene vooronderftelde. Dochter van de beroemde 
Kenau Hasfelaer,'en Echtgenoote van Ripperda, welker 
verfchyning op ’t Tooneel , daar ze °t ontzielde Lyk van haer 
Gemael ontmoet, de aendoenlykfte rollen verleent. Deze 
verwandíchap van Kenau met Ripperda, door ?t Huwelyk 
met Amelia, heeft, om dit in.'t voorbygaen aen te mer- 
ken, ene doorgaende verbintenis meg het geheele ftuk; ab 
zo 'er vooronderíteld is, dat zy zieh in 's Vyands hand 
bevond, welke zy nu in die laetfte omftandigheden ont- 
vlugt was. Deze vooronderftelling , die geen geringen in- 
vloed heeft, op enige vroegere rollen van Kenau en Rip- 
perda , ftrekt hier omallestetreffenderte maken; en brengt 
in dien toeftand een gunftiger ommekeer te wege , dan 
de Aenfchouwer had konnen verwachten: dewyl ’t den 
Spaenfchen Veldoverften , uit vreeze voor X gevaer van de 
Bosfu, doet befluiten, om de reeds verwezenen op vrye 
voeten te ftellen. 

De manier, op welke Mejuffrouw de Lannoy dit uitge 
voerd heeft, zal haer als Dichteresfe ongetwyfeld ter ee- 
re ftrekken. Ene manlyke Poézy, voorgedragen in ene 
zuivere tael, ingericht naer den verfchillenden aert en om- 
ftandigheden van verfcheiden characters, -maekt dit ftuk 
gevallig; en men gaet het met te meer genoegen na, alzo 
de fchikking der Bedryven behoorlyk geregeld , en °t waer- 
fchynlyke, (daer de Dichteres, ten gevalle van "r Top 

. ` neel, 





- VAN HAARLEM, degt 


` feel, enigzins van de waerheid der Gefchiedenisfe afweek, ) 
zeer wel in acht genomen is. ’ [s waer onze Dichteres 
zal, niet tegenítaende dit alles, nog al enige moeite hebe 
' ben, om volkomen verzoend re worden met hun, die de 
Poétifche Billykheid , omtrent het zegenpralen der Deugd, 
.op den Schouwburg, wat fterk trekken. Doch hare ver- 
deediging deswegens, in °t Voorbericht, is vry wel ge- 
fchikt om derzulker vonnis, op de gemeenlyk gehouden 
regelmaet fteunende , ten wille van de Kunst enigzins te 
verzachten zen de voor ’t overige pryzenswaerdige uitvoe- 
ring maekt, dat men dit zogenoemde gebrek te beter over 
"t hoofd kan zien. Dit gaet inzonderheid met de Aen- 
fchouwers van dit ftuk op den Schouwburg te gereeder 3 
daer de Dichteres met de keurlyk opgeftelde rollen van Ame- 
lia aller gemoederen treft; en de zaken in *t flot ten min- 
ften nog zo gunftigen zwaei doet erlangen, dat het leven 
veler brave Helden nog gefpaerd worde, terwyl ze zich 
beftendig als moedige voorítanders van Nederlands Vryheid 
gedragen; 't welk den Aenfchouwer, in die omftandighe- 
den getroost, het ftuk in zo verre met genoegen ziet af- 
loopen, — Zie hier, tet ene proeve van den ftyl, ende 
denkwyze, welke in dit Dicht(lnk heerscht, hoe Mejuf- 
frouw de Lannoy den Spaenfchen Veldoveríten en Haer- 
lems Helden doet fpreken , toen die Develhebber deze dap- 
ere zielen nog tot ene laf hartige onderwerping aen 't 
Spaenfche Juk zogt te bewegen. 


- p TOLEDO 


Gy, Mutters , die gezag noch reden kon bedwingen, 
Verhardíte en fchuldigite van alle ftervelingen ! 
Wel nu? betrouwt ge nog op uw gerechte zaak? 
Voor 't minst verneder u voor ’s Hemels ftrenge wraak, 
Befchouwt, befchouwt de vrucht van uw uitzinnig woeden, 
En durft, indien 't u lust, nog zucht tot oproer voeden, 
’k Moest, zonder dat myn gunst u hoop van uitkomst boodt, 
Ja zonder 't minst beraad, u leevren aan de dood; 
. Geen ftrengheid kon naar eisch uw misdaad evenaaren. 
Zien we echter of gy-zelf uw leven tracht te fpaaren : 
Maar weet, ik houd met kracht myn gramíchap in bedwang. 
Uw minfte weigering, bepaalt uw’ ondergang. . 
Spreekt: wilt ge, in °t ftof gebukt, oprecht uw misflag boeten, 
En uw vergiffenis verwerven aan myn voeten ? 
Wilt ge u van gantícher hart verzoenen met uw’ Heer , 
En fterven voor zyn’ dienst, voor zyn belang, zyne eer? V 
, . ef- 


305 BE BELEGERING 


Verkiest, beflist uw lot, myn last is reeds gegeeven , 
En op myn eerfte wens, zyt ge alle zonder leven. 


VAN V LIET DÄ 


Gy, Helden, die met my dees munren hebt verweerd. 
Gy hebt my met de zorg van uw belang veréerd; 
Gy zwoert dat myn befluit het uwe zou beflisfen: 
Niets zal die heuschheid ooit uit myn geheugen wisfchen, 
Maar neen, ik fmeek 'er om, ontlast my van dat recht: 
"t Is billyk dat gy-zelf zo groot een zaak beilecht, . 
Komt, Helden, zoud ge uw borst rampzalig zien doorftooten? 
Kies, Stuiver, var der Laan (T), doorluchtige Amptgenooten, 
En ge, die Hoofden waart van Haarlems Burgery ! 
Bukt, eer dit oogenblik u ten verderve zy. 
Gy fchrikt 5 gy deinst te rug! hoe! niemand van ons allen, 
Niet één die Alvass Zoon voor ’ minst te voet wil vallen! 
Zie, Dwingland! wie gy hoont: hebt ge u de vreugd beloofd 

Dat ons uw zegepraal den moed had uitgedoofd ? 
Wat durft uw razerny van 's Hemels wraak gewaagen? 
Maak, zo 't u billyk fchynt, een eind’ van onze dagen; 
Maar zie met meer ontzag de waare grootheid aan. 
Het vur, het oogenblik , dat ge ons ter ftraf doet gáan , 
Zal ons een reiner vreugd, een’ eedler wellust geeven, 
Dan al de gunst van `t lot kan ftorten op uw leven, 

- *t Verdriët ons dat niet reeds ons voorbeeld , onze dood, . 

: Een Volk dat u verfoeit tot nieuwe deugden noodt. 


T OL ED Oe 


‚Ben ik Toledo nog! Kon ik die reednen hooren , vi 
En door de wreedfte ftraf zo trotsch een taal niet ftooren? 
Maar heb ik *t niet voorzien? °k merk welk een hoop gy voed, 
Gy denkt dat ik uit nood uw dagen fpaaren moet. 

Bewust hoe groot een haat uit uw verderf zal fpruiten, — . 
Verbeeld ge u dat my zulks in myne wraak zal fluiten : 
Weläan, ziet of myn ziel zal hellen naar genaé, 

Ontzinden! leer uw’ pligt by °t Lyk van Ripperda. 


(Men 


(9) Burgemeester VAN VLIET richt in dezen zyne aenípraek eent tot 
zyne Lo:geneoren , de Raaden der Stad, en de Hoofden der Buvgery, be- 
nevens BEEDERODE Arygiover/e, en HASSELAER Vaandrig , aldaer tegen- 
woordig. 

(T) Kies, Stuiver , van der Laan.) Eigeh namen van Burgemeesteren 
der Stad, 





VAN HAARLEM. ` zor 


(Men opent , op een teken dar by geeft , ven Cordyn, en : 
men ziet een doodbaar met ean zwart kleed overdeks.) ` 


H A / S8 8 E L A A Re 
Barbaar ! 
VAN Y* LI E T, 
Dorst gy zo wreed dat-edel bloed vergieten? 
, TOL EDO, Jer zyde. 
» Myn zege is reeds gewis, ik zie hun traanen vlieten, 
BREDERODE, zich op bet At werpende, 


6 Roem van Nederland, en aller deugden Vrind! 

% Is dan in zulk een’ far dat ik u wedervind ! 

Ó Ripperda! "t was zoet voor 't Vaderland te fletven, 

Maar mogt ik aan uw zy’ dat noodlot niet verwerven ? 

Ach! ‘wist gy dat uw Vriend zo fchoon een dobd befchreit: - 
` Uw fchim vergeev’ het my ; ik volg u , °k ben bereid, 


VAN VLIET, na dat by inmiddels ter zyde met de 
 Raaden gefprooken heeft. | mM | 
*'k Heb u verftaar, EM 8 
TOLED o 


l Vergeefs verbergt gy my uw tramen, 
. Dus moet ik u in "t eind tot uw behoud vermaanen. 
Dat fchouwfpel was gefchikt. . . . . … 


B EDER ODE, /chielyk naderende. 
Zo ’t my gelooflyk fcheen. . . , 
T 0 L E D © 


Wat wederhoudt myn’ arm? fpreekt , wilt gy leeven? 
| VAN VLIET, driftig. N 


een. 
Uw woede is my bekend; Maar naauwlyks kan ik denken, 
‚ Dat ge ons in ftdat gelooft om dus enze eer te krenken, 
Hoe! zouden wy, geknield voor een’ Baarbaar als gy, 
Vergeeten wat de pligt van Neêrlands Helden zy! 
Wy, fmeeken om genade, en onzen haat ontveinzen? 
Gy zoud die muuren zelfs van fchrik te rug zien deinzen, 
Of denkt gy 't zulk een ramp dat ons een dood genaakt, 
Die onzen roem bekroont en ons onftetfflyk maakt ? 
Verwys, Ontziel ons vry: ge ontrukt óns niets dan "r leven: ' 
Maar, wreede ! °t Hemels hulp zal Neérland nooit begeeven, 
` . OT 


— 


406 "T BATAAFSGH ATHENE. 


nr Is Neérland , dear welhaast, in 'r eanzien van 't Heelil; - 
De Vryheid haaren troon voor-eeuwig vesten zal. _ 
My dunkt ’k zie Spanje reeds aan al zyn recht verzaaken , 
En roepen: zo veel deugd moet u Verwinnaars maaken, 
Myn Vrinden, daaten wy met zulk een hoop in 't graf. 
Gy, Zoon van Alva beeft; uw inborst zj uw (raf! 
TOLED © 
Leid hen ter dood. | 
"Er zyn, by gelegenheid van dit Tooneelftuk enige loste 
papieren verfpreid; doch ze zyn; als niets byzonders. vån 
enig belang behelzende, geen verdere melding waardig. 


gege 


sr Bataafsch Atbene , Voorfpel ; gevolgt door de Liefde van 
MERCURIUS en HERSE „of de Herfchepping van AGLAUROS. 
Ter gelegenbeid der verjaaring Van H. K. H. SOPHÍA FRE- 
DERIKA WILHELMINA. Door M.G. DECAMBON géboren v. d. 
WERKEN. In 'sGravenbage , by J. du Mee i770. In groot 
otavo 40 bladzyden. , 


Ejuffrouw Decambon geeft hier mede ene wel inge- 
richte navolging der ‘Herfcheppinge van Aglauros, 
door Ovidius befchreven; welke zy op ene niet ongevoeg. 
lyke wyze ten Tooneele gefchikt heeft: met een Herders- 
voor.en nafpel, betrekkelyk tot den heuchlyken verjaérdag 
van Hare Koninglyke Hoogheid, die als °t ware invalt op 
een plechtig feest van Minerva, by hoedanig ene gelegen- 
heid Mercurius op Herfe verliefde, Het een en *t ander 
toont een vindingryken en levendigen geest , die onzet 
Tooneeldichtfter tot lof verftrekt: en ieder braef Nederlander 
juicht ongetwyfeld de tael van Mercurius toe , wanneer hy 
hier, op de aenkondiging, Dit jaar zal noch de boop voldoen 
van Nederland, aldus voortvaert. 


Voed nu 't verlangen dat de Hemel zelve vleit , 

En min sorHIA met een hart vol dankbaarheid. ' 
SopuiA die altoos uw Zegenfter zal weezen, 

In wie de wysheid en de deugt zich zien gepreezert. 

En gy ô Lieveling der Goon! ô Heilvorftin! 

Vermaak uw groote zlel in 'svolks getrouwe min: 


Lang moog 't U, en uw Vorst zyn hulde en eerbied wyden, | 
Volbreng °t geluk waar in "t zich hoopend durft verblyden ! 


t. . | D 








DE KOOPMAN VAN SMIRNA. 4099 





De K oopman van Smirna. In een bedryf.  Gevolgt na bet 
Fransch van den Heer DE cnaMPFORT, In 's Gravenbage e 
by J. du Mee 1770. In octavo 39 bladzyden. . 


En Tooneelftukje welks vinding niet onaerdig is , en 
‚4 dat ten Schetfe zou kunnen ftrekken van een uitvoerie 
ger Spel, waer in men meer ruimte had, om de characters 
uit te werken. Het hoofdonderwerp is, de gelukkige vry. 
kooping van een Christen- Slaef, door een Turk, eertyds 
door een Christen gelost; te gelyk met den verrasfenden 
koop ener Christen Slavinge, door deszelfs Huisvrouw , 
welke gevallig de Beminde van den Christen -Slaef is. 
Dit. onderwerp, met enige welpasfende byvoegzelen den 
‘Turkfchen Slavenhandel rakende,word hier fchetswyze in ene 
geregelde orde, doch wat. min onaendoenlyk , ten Too- 
neele gevoerd; dat ten deele aen de uitvoerigheid der 
byvoegfelen ‚en ten deele aen "t bepaelde beftek , te wya 
ten fchynt. 





Les Vicisfitudes de la Fortune , Ouvrage orné de Figures 
en Taille douce, A, Amflerdam , & fe trouve a Paris, 
ches de la Lain & le Jay 1769. Deux Tomes de 65x 
pb. in oGavo, Sans 1 Avertisfements 


Nder den tytel van De Wisfelwalligbeden der Fortuin, 
behelst dit Werkje ene verzameling van levensgeval- 
len, waer in ons perfoonen van verfchiltende om(tandighe- 
den voorkomen, die met onderfcheiden wederwaerdighe- 
den hebben te worftelen. Deze meerendeels rampfpoedi- 
ge kampingen , met een weifelend of gansch ongun(tig 
lot, worden hier, op een gefchikten trant, in een leven- 
digen ftyl verhaeld , en te gelyk op ene leerzame wyze - 
voorgedragen; zo dat het aengename en nutte elkander 
in deze verhalen gemeenlyk vergezellen. Ze zyn ten gee 
tale van zes; en dienen om voorbeelden van kloekmoe- 
digheid onder 't oog te brengen , het wisfelvallige van 
't ondermaeníche te fchetzen , en tevens de edele aen- 
doeningen van medelyden en goedwilligheid te verleven- 
digen ; mitsgaders alleszins te doen opmerken , dat de 
weg der Deugd de enige weg is , langs welken men op 
een beftendig geluk kan hoopen , en dat de afwykingen 
hier van uit eigen aert gefchikt zyn , om ons onheil te 
_ IV. DEEL, Ne LETT. NO. 9. d bes 


Ap -— DE WISSELVALLIGHEDEN 


bewerken ; 't geen in velen dier vertellingen duidelyk 
doorftraelt. —— Jn ’t doorbladeren van dezelven is 
ons, aen "t einde dezer verzamelinge , een geval voor- 
gekomen, welks later gedeelte aen te merken is, als een 
vervolg der onlangs voorgeftelde gefchiedenis van Rena- 
ta Corbeau (*) ; "t welk ons bewoogen heeft deszelfs in- 
houd, ter voltooijinge dier historie , alhier plaets te 
ven. De opgave van tyd en plaets , als mede de 
ftoeming der perfoonen, en wat meer van dien aert zy, 
ftaet, wel is waer, hier niet gelyk; doch men weet dat 
dit in foortgelyke verhalen juist niet te eifchen zy. Genoeg 
zy 't den Lezer te onderrichten, dat de twee Gelieven in 
dezen den naem dragen van Gudule en Wanderflel : dat het 
fiabuurig Brabant hier het tooneel van dit bedryf is; en 
eindelyk dat het wezenlyke dezer vertellinge eenftemmig 
is , met het voorheen gemelde bericht, tot op het voltrok- 
‘ken Huwelyk van Wanderflel met Gudule; waer omtrent 
Ons voorts, rakende de verdere lotgevallen, dier Echtge« 
nooten , in 't hoofdzaeklyke het volgende gemeld word. 
Wanderftel zag zyne Gudule in die dagen aen als de Go- 
dinne zyner behoudenisfe, en Gudule verheugde zich in 
haer lot. Dan 'er verliepen naeuwlyls drie jaren, of het ` 
zelve nam een jammerlyken keer. Wanderftel gerackte, 
op den dood zyne Vaders, ene aenzienlyke bediening te 
Antwerpen verkregen hebbende, in de waereld , en gaf 
eerlang blyken, dat zyn hart lichtvaerdiger was , dan men 
tot nog vermoed zou hebben. Gudule fpande alle hare 
vermogens, met ernst en tederheid, in, om haren bemin- 
den Echtgenoot weder te recht te brengen en te behou- 
den; doch vruchteloos: des zy, na herhaelde vergeeffche 
ogingen , ten einde van drie jaren , befloot haer troost 
by hare Famille te Leuven te zoeken. Hier trof haer na 
weinige maenden een nieuwe flag: haere geliefde Moeder 
ftierf, eri in die eigenfte dagen ontving ze een Brief van 
Wanderftel , die , onder de fterkfte betuigingen van leed- 
wezen en erkentlykheid, haer fmeekte „om hem te redden 


. .uit de handen zyner fchuldenaren ; waer toe ene fomme 


van niet minder dan 1oooo Gulden vereischt werd. De 

. teergevoelige Gudule kon geen tegenftand bieden ; verkocht 
.haere kostelykfte cieraden, verpandde haere Moederlyke 

erfenis, en was blyde, dat zy nog tot dien prys de vry- 

heid van haren Gemael mogt koopen , en zyn hart herwin- 
| ner. 
(*) Zie boven A, 319. 





DER FORTUIN. | áti 


fier. Ze genoot té Antwerpen enige maenden de gewensch- 

te vruchten harer edelmoedigheid; dan de wufte Wander. 

Stel, een ondeugend hart in den boezem dragende, vergold 

dezélve wel dra met de affchuwelykfte ondankbaerheid. 

; Gudule zag zich, na verloop van enige maenden, ge- 

noodzaekt, om weder te keeren naer Leuven, ter oorzake 

van ’t flerfgeval haers Vader^ ^'^" tQ 7 07 

heid dompelde Wanderftel zi 

leven, en liet zig vervoerer 

zich Meester te maken van 

verdichte befchuldigingen , 

ter te doen zetten. Gudule 

zonder te weten waerom, í 

meer nademael de Kloostert 

de van Wanderftel was. 1 

door middel van hare mec 

heid te hebben, van aem hi 

derzelver ‘antwoord te ont 

uiterfte veróntwaerdiging , 

hier van de oorzaek was, D 

ene blakende wraekzucht , 

werk te ftellen, toen zy, he 

ven verftond, dat Wander ft: 

geyen , dat hy Gudule als 

Ka SEN Daer penevens LI 

el, de erfenis magtig 

fchikte, om naer Holland! . 

éne Toneelprinces te trouwen, waer op hy fmoorlyk ver- 

Hefd was, en waer mede hy openlyk verkeerde. Op dit 

bericht is Gudule enkele woede; zy fhelt in manlgk ge- 

waed naer Antwerpen; laet zich als een Vriend by Wan- 

derflel aendienen; word in ene Kamer geleid; ziet-twee 

Ledikanten, eertyds naer haer eigen fmaek ingericht, en 

nadert haren trouwloozen Echtgenoot al bevende. Op 

dat oogenblik heeft het medelyden nog de bovenhand; 

maer ’t hooren van ene hoestende ftem, op de andere 

rustplaets, en 't zien van een vrouwlyk gewaed op een 

daer by ftaenden ftoel, zet de ontftooken driften aen; Gus 

dule fchiet in woede op Wanderftel toe, trekt een Pis- 

tool uit haer zak , en fchiet hem door den kop heen , 

zeggende: ,, Rampzalige! erken ene Vrouw, die door 

uwe wreedheden en trouwloosheden tot wanhoop ge- 

bragt is. " —— Het ftroomende bloed op het bedde 

bluscht terftond het wraekvuur van Gudule; ontfteltenis 
2 en 


"X 


412 DE WISSELVALLIGHEDEN DER FORTUIN. 


en erberming nemen plaets in haer bart: en zy valt in 
' onmagt neder. 

Dit bedryf van Gudule had ten gevolge, dat zy in 's 
Rechters handen geraekte; men erkende wel dra de wet- 
tige Vrouw vau Janderflel : ieder nam deel in haer lot; 
en ’t Gemeen billykte hare buitenfporige wanhoop, door de 
buitenfpoorige losbandigheid van Wanderftel in de vergely- 
king te brengen. De Rechter was'er mede verlegen, en gafde 
zaek over aen den Raed van Mechelen. Gudule verfcheen hier 

volgens dit verhael] voor de eigenfte vergadering, in wel- 
e Zy, nog maer weinig jaren geleden, op de vryfpraek 
an haren Minnaer had aengeftaens en vertoonde nu, op 
verkregen vryheid, met geen minder kracht van welfpre- 
kenheid, welk een haetlyke t° zamenloop van omftandig- 
heden haer tot die uiterfte wanhoop vervoerd hadden, 
De ongelukkige Gudule (telde dit ten nadruklykfte voor; 
niet, gelyk ze te kennen gaf , om dit haer gedrag’ te 
rechtvaerdigen , maer om haere eerlykheid als Echtge- 
noote te verdeedigen , tegen alle voorgaende en volgende 
verdenking ; betuigende ten laetften , de uitfpraek van 
den Raed onbevreesd af te wagten, met verzoek van t 
medelyden van brave en gevoelige zielen. —- De Raed 
was ‘er dermate over aengedaen, dat bet vonnis euigen 
tyd opgefchort wierd, en velen: bedienden zich van de- 
ze gelegenheid , ten voordeele van Gudule; ’t welk wn 
uitflag had, dat men haer genade bewees, op voorwaer- 
de dat zy zich in een Klooster , volgens hare eigen ver- 
kiezing , zou begeven. Gudule, hare keuze gedaen hebe 
bende, verfleet. ‘er twee jaren, in een kwynenden Daer, 


 - en flierf; bewenende het noodlottig oogenblik , in *t welk 


zy had begonnen gehoor te geven, aen de gerst opkos 
mende bewegingen der wraekzucht. 


M 





NIEUWE 
VADERLANDSCHE 
LETTER -OEFENINGEN. 





Pbilofopbifcbe Aanmerkingen omtrent de Cbristelyke Religie, 


Van G. FR. MEIER , Profesor in de Pbilofopbie te Halle enz. 
Uit bet Hoogduitsch vertaald. Door J. W. van HAAR. Der- 
den Deels Tweede Stuk. In ’s Gravenbage, by P. v. Cleef 
1770. In groot octavo 208 bladzyden, 


(Y Tier mede befluit de Hoogleeraer Meier zyne Aenmere 

kingen, waer in hy zich voorgefteld heeft ene proef 
te nemen: ,, of het niet mogelyk zy, door hulpe der Phi- 
lofophie , de geheele Christelyke Religie en de voornaamfte 


Leerftukken derzelve, in een nieuw licht te plaatfen, en 


daar aan eene meerder redelyke waarfchynlyk eid te gees 
ven”. Ten dien einde heeft hy de voornaemfte 
van den Christlyken Godsdienst met een Philofoophisch 
oog befchouwd , en dezelven op zodanige gronden getracht 
te verklaren ; waer mede hy in dit laetfte Stukje gepaerd 
doet gaen , ene overweging van de zwaarigbeden der verdega 
diginge «an den Cbristelyken Godsdienst, den pligt der men- 
Jcben, om de Cbristelyke Religie aan te neemen, mitsgaders 
de middelen tot verbeteringe van bet Systéma der Christelyke 
Religie; aen welk alles hy ten laetíten hecht ene beknopte 
ontvouwing der begrippen vanden gebeelen Christelyken Gods - 
‚dienst. — Wy hebben , onder de herhaelde melding van 
dit Werkje, meermaels te kennen gegeeven, dat het zelve 
verfcheiden ftellingen behelst, die der nadere overweginge 
waerdig zyn, ’t welk ook in de hier opgemelde Verhande- 
lingen plaets heeft $ doch, behalven dat het veel al langs 
wylig en niet klaer uitgevoerd zy , zo konnen wy niet zien „ 
dat de poogingen van den Hoogleeraer den Christelyken 
Godsdienst, over."t algemeen , zo veel dienst gedaen hebe 
ben, dat ze denzelven in een helderer en redelyker licht 
ftellen. De byzondere Philofoophifche gronden waer op 
. de Autheur bouwt , zyne overhellende neiging voor ene 
bepaelde Gezindheid der Christenen , heeft hem, (gelyk 
het vermoedelyk een ieder zal doen, die ‘er ooit de proef 
van neemt, ) waerfchynlyk belemmerd ; en meer aenleiding 


gegeven, om deze en gene denkbeelden met elkanderen: 


eenftemmig te doen voorkomen, of dezelve indiervoege 
IV. DEEL. Ne LETT. NO. 10, ^ Ee . te 


- 


Leerftukken ` 


AN 


EN 


te ftaven, dat ze, volgens des Autheurs manier van’ den. 
ken; aenneemlyk fchynen , als wel om eenvoudig en on- 
partydig de waerheid te zoeken en re vinden, — Vry- 
moedige onderzoekers der waerheid , en ernítige Voorítan- 
ders van onzen redelyken Christelyken Godsdienst, die, 
fchoon hy het onderwys der Rede te boven ga , derzelver 
onderrichtingen echter, volgens het eenparig gevoelen on. 
zer Protestantfche Godgeleerden nimmer tegenfpreekt , 
kunnen hier van inzonderheid oordeelen , als ze het oog 
vestigen , op de t'faemgetrokken Stellingen van den Hoog- 
leeraer, zo als ze aen 't einde van dit Werkje, door hem 
zelven , opgegeven en nader verklaerd worden. Ten ge- 
valle van hun, die dit Gefchrift niet bezitten, zullen wy 
ten dien einde de hier bygebragte Stellingen op zich zelven 
voordragen; te meer daer ze het hoofdzaeklyke der voo- 
rige Verhandelingen behelzen, en toonen, hoedanig een 
begrip men zich , volgens onzen Hoogleeraer , van den 
Christelyken Godsdienst heeft te vormen ; des men daer in 
een kort verflag van "t geheel kunne vinden, 


I. 


wn God heeft zich in de H. Schrift niet alleen voorgefteld 
als een Wezen , "t welk bezit een allervolkomenst verítand 
en wille, als zynde alweetend , almagtig , alomtegenwoor- 
dig , volkomen , heilig , goedertieren en rechtvaardig ; maar 
ook als den Oorfprong van *t Heelal, van wiens eeuwig 
Raadsbefluit alles in de waereld af hangt , zonder wiens 
Raadsbefluit niets gefchied, die in alle dingen onmiddelyk 
werkt, en door zyne beftendige medewerking alles in de 
waereld , zo als het voor en na volgt, ter uitvoer Delt, En 
dan heeft Hy inzonderheid van zich geopenbaard , dat fyne 
geheele Godlyke werkzaamheid van eenen drieledigen aart 
js , en dat hy derhalve gezegd moet worden , Vader, Zoon 


en Geest , in een onverdeeld , onaffcheidelyk en onzigt- 
baar Wezen te zyn.  . 


IL 


‚> God de Vader is de eenige waare God, voor zo verre 
Hy, als de Oorfprong der waereld, en als de hoogíte Op- 
erheer van alle fchepfelen , beftendig en onmiddelyk werkt. 
y is derhalve de waare God, voor zo verre Hy van eeu- 
wigheid af, door een onveranderlyk en algemeen Raads 
befluit, beflooten heeft, dat juist deeze en geene andere 
waereld in der daad zyn zal, en dat juist deeze en geene 
. ane 





` 


PHILOSOPHISCHE AANMERKINGEN, 415 


andere reeks der fchepfelen , en derzelver veranderingen , 
die te zamen deeze geheele waereld uitmaaken , voor en na 
tot in alle eeuwigheden werkelyk worden zal; en gevolge 
lyk vervat ook dit Raadsbefluit in zich, de toelaating der 
Zonden, het befluit van het werk der Verzoeninge, en de 
verkiezing der Genade. Hy is ook de Uitvoerer van dit 
Raadsbefluit, en gevolglyk is God de Vader,voor zó verre 
Hy. de waereld gefchapen heeft, en onophoudelyk voort- 
brengt de handelingen, die, te zamen genomen, de alge- 
meene en eeuwig -aanhoudende Voorzienigheid der wae- 
reld uitmaaken. Des is dan ook God de Vader, voor zo . 
verre Hy de magt als Opperheer en Rechter over de men- 
fchen oeffent, aan hun Wetten geeft , wegens hunne Zona 
den ftraft , of dezelven aan hun vergeeft, en eenigen na 
den dood zalig maakt, en de overigen aan de verdoemenis 
door fynen toelaatenden: wille overgeeft. 


III, 


‚> God de Zoon is de eenige waare God, voor zo verré 
Hy is de oorzaak van dat gedeelte der Godlyke Voorzie- 
nigheid over de waereld, waar door Hy het werk der Ver- 
zoeninge begonnen en volbragt heeft , als mede voortzetten 
zal. Gevolglyk is God de Zoon, voor zo verre hy zich 
met den meníche Jefus van Nazareth , al terftond by de 
_bovennatuurlyke ontvangenis des laatílen tot in alle eeu- 
wigheid in Perfoon vereenigd heeft, en door deeze ver- 
eeniging in denzelven , alle kennis , befluiten en"vermogens, 
almagtig werkt; zonder welke deeze mensch niet zou heb- 
ben konnen werken het geen van fynen kant tot het werk 
des Middelaars vereischt werdt, fchoon men ook toeftaa, 
dat hy de allervolkomeufte krachten der menschlyke ná- 
tuure gehadt heeft. In deeze vereeniginge is de mensch- 
lyke natuur van Christus , van haaren eeríten ooríprong af, 
volkomen onzendig ; en God heeft door deezen mensch 
het werk der Verzoeninge uitgevoerd , terwyl Hy door 
fyne handelingen als Middelaar, lyden, fterven , opftan- 
ding enz. niet alleen, alle fchaade, die alle toegelaatene 
zonden van alle menfchen in het Ryk van God veroorzaakt 
hébben, ryklyk vergoedt, en weshalve Hy van den men- 
fche zelven deeze vergoeding niet vordert , en ook niemand 
deswegen ftraft; maar terwyl Hy ook tevens den meníchen 
veríchaft heeft de middelen, waar door fy komen kennen 
tot dien trap van zedelyke goedheid , zonder welken fy na 
den dood niet zouden konnen gebragt worden in den Jr 

| ie 2 an 


416 G. F. MEIER 


ftand eener zuivere gelukzaligheid. God is derhalve de 
Zoon, voor zo verre Hy, in fyne perfooneele vereeniging 
met de menschlyke natuure , den menfche bekend gemaakt 
heeft de waarheden, die tot dit einde noodig en genoeg- 
zaam zyn, en de magt als Wetgeever en Opperheer beoef- 
fent over die geenen, die fyne Leer behoorlyk aanneemen 
en ter uitvoer Dellen, als mede over die geenen, die dit 
niet doen , en deswegen ílrafbaar handelen. Gevolglyk 
zal hy ter fyner tyd „als Rechter , de eeríten, na den dood, . 
brengen in het genot der zuivere Gelukzaligheid, daar in 
onderhouden, en als hoogfte Opperheer heerfchen; doch 
de anderen aan de verdoemenisfe overgeeven, en daar aan 
fyne befluiten ter uitvoer Dellen: alle welke befluiten aan 
ons niét geopenbaard zyn. 


IV. 


an God de H. Geest is de eenige waare God, voor zo 
verre Hy dat gedeelte der algemeene Godlyke Voorzienig- 
heid werkt, waar door de Christelyke vroomheid in den 
meníche voortgebragt, voortgezet en vermeerderd wordt. 
God is derhalve de H. Geest, voor zo verre Hy de nasste 
middelen deezer vroomheid werkt; gevolglyk terwyl Hy 
de waarheden der H. Schrift aan de fchryvers van dit boek . 
ingegeeven; en aan hun geopenbaard heeft, waarheden, 
die {y natuurlyker wyze niet weeten konden : en terwyl 
Hy , by het gebruik van de Schrift en Sacramenten , boven- 
natuurlyk werkt in zodaanige menfchen, die voor deezen 
fynen invloed vatbaar zyn. Hy is de H. Geest, voor zo 
verre Hy het zaligmaakend geloof in den meníche voort- 
brengt, en in de geloovigen voor en na werkt alle recht- 
matige handelingen, waar in hun geheele ftaat der genade 
beftaat , en waar door fy niet alleen in de Christelyke vroom- 
heid geduurig onderhouden worden en toeneemen ; maar 
ook in ftaat zyn alle opzettelyke: zonden te verhoeden, en 
fleeds meerdere en grootere goede werken te doen. En 
terwyl Hy in deezer voegen de Voorzienigheit over enkele 
geloovigen oeffent, zo oeffent hy dezelve ook over de ge- 
heele menigte derzelve teffens , welke/menigte men de 
waare Kerk noemt, , | 


V. 


vn God heeft de waereld niet alleen gefchapen op eene 
met fyne hoogíte: Wysheid en Goedheid gepaste wyze, 
maar ook op deeze zelfde wyze heeft Hy dezelve tot hiet 
, toe 


e 
, 








PHILOSOPHISCHE AANMERKINGEN, 412 


toe beftuurd, en zal dezelve nog verder tot in alle eeuwig- 
heden beftuuren. Des is dan Gods oogmerk by de fchep- 
pinge en voorzieninge, "t welk Hy zekerlyk bereikt, dat - 
buiten Hem , in alle fchepfelen, in den geheelen omtrek 
van fyn Ryk, voortgebragt worden de grootíte volmaakt- 
heid en de hoogfte gelukzaligheid der eindige geesten , die, 
zonder krenkinge van de regels der hoogfte Wysheid en 
Goedheid, in de waereld mogelyk is. Derhalve geíchieden, . 
door de toelaating van God, in de waereld flegts zo veele 
zonden, zo worden ook in de waereld alleen zo veele en 
groote andere toevallige quaäden tot ftand gebragt , als 
met het volkomen bereik van dit Godlyk oogmerk beftaan 
konnen ; en God laat dezelve gefchieden , om dat met 
deeze zonden en quaaden zo veel goeds gepaard gaat, dat, 
zo Hy dezelve hadt willen verhinderen, Hy ook verhin- 
derd zou hebben het goede, zonder het welke evenwel 
‚zyn volkomen oogmerk niet zou hebben konnen bereikt 


worden. 
VI. 


an God moet, om en van wege fyne hoogfte Gerechte, 
heid , ( 1.) alle zonden op het evenredigfte ftraffen, niet, 
om dat Hy een génoegen heeft in het quaad der ftraffe , als 
een quaad aangemerkt, maar om dat uit de zonde natuur- 
lyker wyze het quaad der ftraffe volgt, en Hy eenen zon- 
daar filet zo zeer beminnen, en gevolglyk ook adn denzele 
ven niet zo veel goeds bewyzen kan als aan eenen onfchul- 
digen; en om dat Hy, door het ftraffen , of den zondaar, 
. of anderen, of beide, teffens , verbeteren kan. Daar en 
boven veroorzaaken alle zonden en derzelver natuurlyke 
ftraffen in bet Ryk van God nadeel , de afweezigheid eener ` 
volkomenheid , die daar in zou geweest zyn , indien de 
zonde niet gefchied ware. Gevolglyk moet God , om en 
van wege fyne Gerechtigheid , (2.) deeze veroorzaakte 
fchaade den zondaar toerekenen , en deeze heeft dus, van 
wege fyne zonden, eene fchuld, ingevolge van welke hy 
verpligt is, deeze fchaade , door het voortbrengen eener 
andere en geévenredigde volkomenheid , te herftellen , (3. ) 
Wanneer de zondaar dit niet doet, of niet doen kan; dan 
zondigt hy op nieuws, om dat hy van dit fyn onvermogen 
de oorzaak is, en gevolglyk moet ook Gods ftrafoeffenende 
Gerechtigheid hem wegens deeze zonde {trafen ”, | 


Ees ! . VII. 


418 €. P. MEIER 


VIL 


s» God heeft den mensch recht gemaakt. Doch de 
mensch zondigde door de toelaating van God. Na den 
zondenval van den eerften menfche hebben alle fyne nako- 
melingen , die natuurlyker wyze van hem afftammen, al 
terftond , wanneer fy ontvangen zyn, de erfzonde; en zo 
dra fy na de geboorte gekomen zyn tot het gebruik van het 
verftand en van den vryen wille, dan beginnen fy daadlyk 
te zondigen, en konnen in dit leven het dagelyks zondi- 
gen niet geheel nalaaten. En fchoon fy natuuriyker wyze 
veele goede en deugdzaame handelingen doen konnen, die 
Gode aangenaam zyn , die hy ook beloont, en die eene 
gelukzaligheid veroorzaaken , evenwel kan geen mensch 
natuurlyker wyze dien trap van deugd en zedelyke goed- 
heid verkrygen , waar door hy, deels , eenigzins zou kon- 
nen vergoeden de fchaade, die hy, door fyne zonden, in 
ber Ryk van Gode’ veroorzaakt heeft; en deels, eindelyk 
eens gefteld zou konnen worden in den toeftand eener zui- 
vere gelukzaligheid. Gevolglyk zouden alle menfchen na 
den dood verdoemd worden, indien Gods Gerechtigheid 


hen enkel en alleen naar hun eigen vry gedrag oordeelen - 


wilde. 
» De oogmerken van God omtrent het menschlyk ge- 
flacht zyn van een tweeledigen aart. De eerften konnen in 
het tegenwoordige leven bereikt worden , en beftaan in 
alle zodaanige volkomenheden , die een mensch, door fyne 
natuurlyke bekwaamheid en deugd; in zich zelve en bui- 
ten zich voortbrengt, en waar door hy niet alleen fyne ei- 
ene tydlyke gelukzaligheid werkt, maar ook tot de vol- 
komenheid van het geheele Ryk van God , zo veel toe- 
brengt, als met Gods hoogíte Wysheid gepast is. Maar, 
vermits de zielem der menfchen eeuwig leeven, zo heeft 
God , ten tweeden , de zuivere gelukzaligheid van een 
gedeelte van het menschdom na den dood, ten doele der 


fcheppinge van het zelve gehadt , en heeft beflooten de 
_ verdoemenis van het overig gedeelte toe te laaten. In dee- 


ze verdoemenisfe zullen fy meer of minder volkomen zyn, 
en eene meer of mindere vermengde gelukzaligheid genie- 
ten , naar dat hunne natuurlyke bekwaamheid en deugd 
zulks medebrengen zal, 


IX. Ter 











PHILOSOPHISCHE AANMERKINGEN, | 419 


IX. 


- s, Ter bereikinge van deeze oogmerken, heeft God niet 
alleen het werk der Verzoeninge in Christus uitgevoerd; . 
maar ook de Christelyke Religie onder de meníchen be- 
kend gemaakt: (1.) tot vergoedinge van alle fchaade, die 
de menfchen , door alle hunne zonden, in zyn Ryk vere 
oorzaakt hebben. Gevolglyk kan een geloovige, door de 
behoarlyke kennisfe van het bericht aangaande dit werk 
der Verzoeninge, levendig overtuigd zyn,\dat hy na den 
dood deswegen niet de geringfte Godlyke ftraffe te vree- 
zen hebbe , dewyl hy door alle zonden , die hy geduu- 
rende zyn tegenwoordig leven‘doet , aan het Ryk van God 
eene fchaade toevoegt , die hy zelve niet in (taat is te her- 
Rellen , en dat dus fyne aanftaande zaligheid daar door niet 
verftoord zal worden, om dat hy zou moeten denken, dat 
eene fchuld op hem ligge , waar van hy nog niet bevryd is 
geworden. Des weet hy zeker , dat Christus de fchuld en 

raffe van alle fyne zonden op zich genomen , daar aan 
voldaan en geleden heeft. (2.) Ten einde hy den menfchen 
bekend zou maaken alle middelen , door welker gebruik fy 
in dit leven komen konnen tot dien trap der zedelyke 
goedheid, waar door zy in ftaat gefteld worden, terftond 
na den dood over te gaan in den toeftand der zuivere gee. 
lukzaligheid , en deeze trap kan door het woord, Christee 
lyke vroomheid, verftaan worden. \ 


Xe 


:, Het wezen der Christelyke vroomheid beftaat in het 
blymoedig verlangen naar de gelukzaligheid in dit leven , 
en naar de zuivere gelukzaligheid na den dood, van God 
te verkrygen, om en vàn wege het werk der Verzoeninge 
van Christus. 8 | 
XI. | | 
an Het eerfte begin der Christelyke vroomheid is, een 
bovennatuurlyke verandering des menfchen : of om dat het 
zelve is een gevolg der kennisfe van zulke waarheden, die 
God op eene bovennatuurlyke wyze geopenbaard heeft ; of 
om dat het zelve zulk eene verandering des meníchen is , 
tot welker wezendlykheid hy zelve niets op eene daadlyke 
Wyze toebrengt , maar by welker. opkomst hy zich, ten 
tyde wanneer dezelve ontftaat , enkel lydelyk gedraagt , en 
die dus onmiddelyk en alleen door God gewrocht wordt. 
Derzelver aanhouding en vermeerdering is, of, onder de 

| e 4 - - 


490 Ge F. MEIER PHILOSOPHISCHE AANMERKINGEN. 


algemeene medewerking van God, eene werking , die de 
vroome voortbrengt , door fyne eigene natuurkrachten , die 
door het eerfte begin fyner vroomheid verbeterd zyn; of, 
zy kan mede in zich vervatten eenige veranderingen , die, 
met betrekkinge tot den vroomen zelve , enkele: lydens 
zyn , die God alleen en onmiddelyk , geduurende fyne 
vroomheid, voortbrengt. 


,; De rechtvaerdiging van eenen vroomen Christen voor 
God beftaat in het befluit van God , hem niet te verpligten, 
zelve te vergoeden de fchaade, die hy, door fyne zonden, 
in het Ryk van God veroorzaakt heeft,en hem deswegens 
niet te ítraffen , om dat hy zelve deeze vergoeding niet 
bewyzen kan, en wel deswegen, om dat Christus, door 
zyne Verzoeninge deeze vergoeding op het volkomenft 
gedaan heeft”, 

De vier hier aen nog volgende Stellingen behelzen ene 
ontvouwing van de zedelyke verbetering des menfchen, : 
wanneer de Christelyke vroomheid in hem ontíbet , bee 
nevens ene verklaring van de wyze, hoe dezelve door da- 
gelykfche boetvaerdigheid en heiliging word voortgezet; 
als mede hoe dezelve, door de Heilige Schrift en de Sa, 
cramenten , als middels , word voortgebragt, voortgezet en 
vermeerderd. Onze Hoogleeraer hier omtrent genoegzaem 
dé gemene leiding der Godgeleerden , inzonderheid der ` 
Broederen.van de Augsburgfche Confesfie , volgende , is 't 
niet noodig daer op afzonderlyk (taen te blyven; waerom 
wy ten laetften nog maer zullen melden, dat hy al het bo- 
venftaende met de twee volgende Stellingen befluit, 


~, De geheele pligt van een Christen beftaat hierin, dat 
by door het behoorlyk gebruik - maaken van de H. Schrift 
en Sacramenten , zo veel het mogelyk is , toelegge , de 
Christelyke vroomheid in zich te onderhouden, en te ver- 
meerderen „ en dat hy alle Godlyke wetten , in alle fyne 
vrye handelingen opvolge, en daar toe de beweegredenen 
voornaamlyk uit het werk der Verzoeninge afleide. 
Door de voortzetting en vermeerdering der Christelyke 
vroomheid, en door de. zorgvuldigfte opvolginge van den- 
geheelen Christelyken pligt tot aan den dood, wordt cen 
hristen voleindigd , terwyl hy na fynen dood zelfs van dé 
erfzonde ontheft, en in den toeftand eener zuivere en on. 
ophoudelyke gelukzaligheid gebragt wordt". Di 





Je Je ZIMMERMAN VOORTR. VAN DEN CHRIST. GODSD. 42% 





De Voortreflykbeid des Cbristelyken Godsdiensts , vergeleken 
met de Pbilofopbie van Socrates, door den wydvermaarden 
Je Je ZIMMERMAN. Met eene breedvoerige Woorreden en een 
Aanbangzel , door P. HOFSTEDE , S. S, Tb. Hist, C9 Antiq, 
Sacr. Prof. Hon. en Predikant te Rotterdam, Lid van bet 
Zeeuwfche Genootfchap te Vlisfingen. Te Rott. by J. Bosch 
en R. Arrenberg , 1770. 


Lle ernftige Voorítanders van den Christelyken Gods- 
dienst zullen met vermaek zien, dat deze Verhande- 
ling van deri beroemden Hoogleeraer Zimmerman, ook in °t 
Nederduitsch, door den druk gemeen gemaekt word; na- 
demael dezelve alleszins ftrekt, om den luister van dien 
Godsdienst te verheffen. Doch *t zal velen fpyten , dat 
derzelver uitgave vergezeld gaet van ene Voorreden en een 
Aenhangfel , betreklyk tot Gefchilfchriften; en dat het ge- 
fchil over het character van Socrates aenleiding heeft gee 
geven, om deze Verhandeling, zo al niet in 't wezenlyke, 
ten minfte in den vorm, enigermate te veranderen, en 'er 
enige zaken uit te laten. Dit ftuit natuurlyk alle dezulken 
die niet veel op hebben met dat gefchil 5 of, wat ze oo 
van t ge(chil zelve oordeelen, achten dat het nooit braef 
genoemd kan worden , ene Verhandeling op die wyze , naer 
zyne zinlykheid , te hervormen; ten gevalle van een twist- 
geding , waer in de Schryver party zou zyn van den Uitge- 
ver. — Dan, wat zal men zeggen? buitengemene mannen 
- maatigen zig meermaels buitengemeene voorrechten aen : 
en hoe ’t zy,de Verhandeling behoud hare nuttigheid , ter 
aenpryzinge van den Christelyken Godsdienst. ` 
' De Hoogleeraer Zimmerman, door veler fterk opgeven 
van de kracht der Rede, zonder behulp der Openbaringe, 
bewogen , om na te gaen hoe ver de verítandigílen onder 
de Heidens hunne 'Godsdienftige kundigheden , alleen door 
't Redenlicht, gebracht hebben, heeft by die gelegenheid 
ook wel byzonder 't oog geflagen op Socrates. Dezen toch 
ziet men gemeenlyk, voor al in dit opzicht, aeb, als den 
voortreffelykften en voorbeeldigíten aller Philofophen 3 
weshalven men hem, op dien grond , ook hebbe te bee 
fchouwen , als den genen, in wiens Godsdienftige kundig- 
heden, de uitmuntendfte blyken van de kracht der Rede, 
onder het Menscbdom bekend, moeten doorftralen. Dit 
zo zynde, heeft zyn Hooggeleerde het der moeite waerdig 
geoordeeld, de Philofophie van Socrates eens in vergely- 


Ee 5 king 


49e Je J- ZIMMERMAN 


king te brengen met de Leer van J. Christus en deszelfs 
Apostelen; om te zien hoe hoog de Philofophie van dien 
beroemden Wysgeer , alleen door "t Redelicht geleid , te 
fchatten zy ‚in vergelyking met de Christelyke Leer, welke 
door ene Godlyke Openbaring verkondigd is. En dit on- 
derzoek heeft ten gevolge gehad , dat hy zich daer door in 
ftaet gefteld oordeelde , om de voortreffelykheid van den 
Christelyken Godsdienst , boven de Philofophie van So- 
crates, in "t helderfte daglicht te ftellen ; °t welk hy in 
deze Verhandeling , op ene zeer loflyke wyze , met een wel- 
wikkend oordeel, ter uitvoeringe gebracht heeft. 

Om dit ten klaerfte en op ene geleidlyke wyze voor te 
ftellen , bepaelt hy zich in de eerí(te plaets ter ontvouwinge 
van den onderavystrant zo van Socrates als van Christus, en 
deszelfs Apostelen; en toont ,, dat de leerwyze van Socra- 
tes, indien men op de Philofophifche netheid het oog flaat, 
veel fcherpzinniger dan die van Christus en de Apostelen 
: geweest is; maar dat die van Christus veel meer tot ver- 

betering der menfchen gefehikt , en veel voortreffelyker 
was”. -—— Daer benevens komt hier wel byzonder in 
aenmerking de zogenaemde toegevenbeid van Socrates voor 
de beerfchende gevoelens van zynen tyd; en de Hoogleeraer 
doet zien, dat men ook hier uit de voortreffelykheid der 
Christelyke Religie kan afleiden. ,, Christus naamlyk en 
zyne Apostelen hebben nooit eenige zodanige gevoelens, 
die tegen het eeuwig belang der Zielen inliepen , eenigzins 
verzwegen of geduld, veel min goedgekeurd; daar Socra- 
tes de bygelovigheid , die toen de overhand had, en de 
fchadelyke gevoelens omtrent de veelheid van Goden en 
derzelver dienst , niet alleen openlyk niet verworpen , maat 
zelfs met zyn eigen voorbeeld goedgekeurd heeft". —— 
Dit afgehandeld hebbende verledigt hy zich , om.de leer en 
` lecenslesfen van Socrates, met de drangreden ter betrachtinge , 
te overwegen, en ook hier omtrent ene vergelyking met 
den Christelyken Godsdienst te maken. Wanneer men dit 
nagaet, befpeurt men ten duidelykfte; ,, dat Socrates de 
byzonderfte Hoofdleerftellingen van den natuurlyken Gods- 
dienst gekend , en in dat deel vele andere Philofophen 
overtroffen heeft; maar 't is tevens niet minder blykbaar , 
dat de Christelyke Religie die eigenfte zaken veel klaarder 
en beter tot ieders overreding ontdekt heeft; en voor al is 
sr buiten kyf dat deze Leer van Socrates verftoken was, 
van die allervoortreffelykíte drangreden ter Godvrucht, die 
de Christelyke Religie ons aan de hand geeft”. Dit be- 
| toogt 








. NOOR TREFL, VAN DEN CHRIST. GODSDIENST. 423 


toogt onze Aütheur wel afzonderlyk, met opzicht tot de 
gewisfe hoop op ene zalige oníterflykheid, de verzekering 
onzer verzoeninge met God ,en de onwankelbare verwach- 
ting van de Godlyke onderfteuning in het behartigen der 
Deugd. —— Hier aen hecht de Hoogleeraer ene vergely- 
king van Socrate zelven met onzen Godlyken Zaligmaker en 
zyne Discipelen, in welke hy toont dat Socrates , wiens gee, 
leerdheid en deugdzaemheid hy hoog fchat ,/(fchoon hy 
tevens erkenne' dat Zommigen in enige byzonderheden te 
hooge gedachten van hem gevoed hebben, ) ,, dat Socra- 
tes , voor hoe groot een Man ook anderfins gehouden, niet 
alleen Jefus Christus niet evenaarde, maar zelfs verre be- 
neden de Apostelen was ". Dit doet hy zien, door ene 
vergelyking van alles wat als uitmuntend in Socrates voore - 
komt, met het voortreffelyke 't geen in 's Waerelds Heil- 
land plaets heeft; wel byzonder ftaet hy by die gelegenheid 
flil op de wonderwerkende macht van Jefus Christus , 
mitsgaders van zyne Apostelen , die, fchoon ze minder 
natuurlyk doorzicht en fcherpte van verftand mogten bee 
zitten dan Socrates, hem nochtans verre overtroffen , in 
overvloed van uit den hemel gefchonken gaven, wondere 
werken en onbevlektheid van leven. Daer benevens doet 
hy ons opmerken , dat Socrates, hoe overtuigende zyne 
redeneringen waren, ter aenpryzinge van de Deugd, ech- 
ter niet leeren kon, gelyk Jefus Christus, als een Wetge- 
ver, wiens geboden een verbindend gezag hadden. Hier 
by komt nog ene befchouwing van 't gedrag diens’ Wyse 
geers in zyn laetfte, en der oorzaken die hem het vonnis 
des doods hebben doen ondergaen; het welk, in vergely- 
king gefteld zynde, met het gedrag en lot van Jefus Chris- 
tus en deszelfs Apostelen „ baerblyklyk toont , dat de 
laetften boven den eerften te verheffen zyn, —— Eindelyk 
neemt onze oplettende Verhandelaer ook nog in overwee 
ging, de magt, die de leer van Socrates op der men/cben ge- 
moederen gebad beeft , en daar en tegen de onbegrypelyke kragt 
der Leere van Cbristus en. zyne Apostelen; welk onderfcheid , 
, naer uitwys der Gefchiedenisfe , ten klaerfte doorftraelt , en 
wel indiervoege, dat het blyke; ,, dat de Philofophie van 
Socrates, hoe voortreffelyk ook , ver beneden de waardig- 
heid der Christelyke Religie is, niet alleen ten opzichte ` 
van hare krachtdadigheid , dewelke uit den aart der Religie 
zelve gehaald wordt, maar ook om den Goddelyken by- 
Rand, die de Heere aan hun verleent, die overeenkomttig 
dezelve met al hun hert leven willen ”, Uit dit alles befluie 

j | an 


444 ' Je Je ZIMMERMAN 


dan de beroemde Zimmerman , met het hoogfte regt ; ,, dat 
de Christelyke Religie , het zy wy den aart van hare leer 
en geboden, het zy haren Auteur en haar Leerlingen , het 
zy ten laatíten haren voortgang overwegen , de Philofophie 
van Socrates ver overtreft ”. 

Deze lezenswaerdige Verhandeling gaet vergezeld van 
ene Poorreden, waer in de Hoogleeraer Hofftede , na een 
beknopt verflag van den inhoud der Verhandelinge, en van 
*t geen hy omtrent de Vertaling enz. te melden heeft , het 
oog laet gaen over ettelyke Geíchriften, die, ter gelegen- 
heid zyner Beeordeelinge van den Belifarius en verdere Pr. 
dediging , het licht gezien hebben ; en wel inzonderheid 
dezulken , die tegen hem gericht zyn : welken hy ftuk 
voor {tuk als niets beduidende afmaelt. Behalven deze 
Voorreden is 'er nog, achter de Verhandeling , gevoegd 
een Aanbang fel tegen bet tweede Stuk van den Heer c. No- 
ZEMAN ` behelzende , buiten ene beantwoording van vere 
Scheiden byzonderheden, die tot het hoofdverfchil dezer 
twistende Heren niet behoren , inzonderheid een aandrang 
op ene boven al in 't oog loopende plaets van Plato, waer 
in de Hoogleeraer zeer veel krachts ftelt , en die de Eer- 
waerde Nozeman gepoogd heeft te ontzenuwen, ’t welk zyn 
Hoog-Eerwaerde in dezen tracht te doen zien, vruchtloos 
endernomen te zyn. — De Hoogleeraer is , zo wel in die 
Weorreden als in dat Aanbang fel , dezelfde Schryver , die hv 
zich in zyne voorige Verdediging betoond heeft te zyn , en 
dus zich zelven gelyk. Men ziet 'er een Man in wiens bes 
lezenheid zeer uitgebreid is ; en die ene uitftekende be, 
kwaemheid heeft, om zyne Partyen, op ene geestige ina- 
nier, meesterachtig, als verachtlyk ten toon te ftellen; en : 
te gelyk, onder 't maken van veel omílag, weinig of niets 
uit te voeren, dat ter zake dient. — Lezers die fmaek 
. hebben in zulk ene foort van Schriften, (al was het maer 
em zich te vermaken, met te zien, hoe een Hoogleeraer „ 
een Verkondiger van 't Euangelie , zyn party kan havenen ; 
en daer uit af te leiden wat denkbeelden zy hebben te ma- 
ken van de Zedeleer des Euangeliums, of ten minften van 
%* begrip dat een Voorftander van dezelve 'er van vormt, ) 
zullen het een en ’t ander met gretigheid lezen , ja ook wel 
herlezen: maer zy, die hunnen tyd ter oefeninge kostlyk 
fchatten , zullen 't, fchoor ze nog hier en daer iets vin- 
den, dat hunne aendagt vestigt, veelal niet wel konnen 
uithouden. ’t Heeft ons althans, die "er door onze opge=' 
nomen taek toe genoodzaekt waren, meer tyd en moeite 

gc 





! 


d 
VOORTREFL. VAN DEN CHRIST. GODSDIENST. 425 


gekost, dan wy 't per flot van rekening waerdig konnen 
oordeelen. —- Zyn Hoog Eerwaerde íchynt ook eniger- 
mate aengedaen over de handelwyze, die wy , ten aenziem 
van dit verfchil, in onze Letteroefeningen gehouden heb- 
bens ’t welk ons , aengezien 's Mans gemoedsgefteldheid , 
niet geheel vreemd voorkomt, Maer 't doet ons echter 
enigermate nieuw, dat hy zich vernedert om ons, zo ge- 
ring in zyne oogen, (en waerlyk gering, "t geen niemand 
beter weet dan wy, in vergelyking meteen Man van zo 
verbazend ene geleerdheid, ) in zyne Voorreden mede in 
 senmerking te nemen. Wy zouden veel eer geoordeeld 
hebben , dat wy by iemand van zulk een character geen - 
flag waerdig gekeurd zouden worden, Aquila non captat 
muscas. In dit bezef vinden wy, volgens onze manier van 
denken , meer reden om den Hoogleeraer te bedanken voor 
de eere die hy ons aengedaen heeft, dan ons moeilyk te 
maken over bynamen en verwytingen, die hy ons mildlyk 
toedeelt; te meer daer we het laetíle van den beginne af, 
toen we een aenvang maekten met het fchryven dezer 
Letteroefeningen , van vele Autheuren te gemoet gezien 
hebben:en waer op zyn Hoogeerwaerde ook (äer zal moe- 
ten maken, indien hy ten enigen tyde met zyn uitmun- 
tend zestal, als een Tegengenootfchap voor den dag ko- 
me, waer van hy naer luid zyner Voorreden niet vreemd 
fchynt; van hoedanig een Tegengenootíchap wy nog al 
merkelyk goeds, ten voordeele van de Papier-en Boekver- 

koopers , ter onderíteuninge van den Handel , verwachten, 





Brieven van eenige Portugeefcbe en Hoogduit/cbe Fooden aan 
den Heer pr VOLTAIRE. Naar de tweede Uitgave uit 
Sr Fransch vertaald. Te Amfterdam by Yntema en Tie- 
boel 1770.  Bebalven bet Voorberigt en den Inboud 409 
bladzyden in groot otiavo. , 


Ken Mensch is tot alles bekwaem is ene oude bekende 
fpreuk, welker waerheid de ondervinding door alle 
tyden bevestigd heeft, in alle dezulken, die zich onder- 
wonden hebben, univerfele , gelyk men ze noemt, Ge. 
leerden of Vernuften te zyn: en ze is boven al in onze 
dagen geftaefd. in "t voorbeeld van den beroemden Wol. ` 
taire. Een groot Dichter , die de verhevenfte denkbeel. 
den, met ene levendige verbeeldingskracht, en een juist 
oordeel, in ene zuivere tael en cierlyken Del, zo beval- 
| lig 


426 ^J JOODSCHE BRIEVEN 


lig en treffende’ weet voor te dragen , dat hy naeuwlyks 
zyns gelyken heeft, en althans in deze Eeuw door niee 
mand overtroffen word, Had dat uitmuntend Vernuft 
zich bepaeld tot de Dichtkunde , en 't behandelen van 
Onderwerpen , waer in °t geoorlofd is de verbeeldings- 
kracht min of meer den teugel te vieren , en °t vernuft 
te laten fpelen, waer toe hy by uitnemendheid gefchikt 
is; ongetwyfeld had hy een onbezwalkten lof als Schry- 
ver alomme weggedragen.  Maer neen, deze Sphere 
fcheen voor zyn hoogvliegenden Geest te eng, hy moest 
ook inzonderheid als Wysgeer ," als Historiefchryver en 
als Godgeleerde, met de daer toe, ten minften in fchyn, 
vereischte kundigheden voor den dag komen. Hier door 
ondertusíchen heeft hy, in verfcheiden opzichten , zyne 
zwakíte zyde onvoorzichtig bloot gefteld ; en men vind 
zich , zyne fchriften over onderwerpen van dien aert 
doorbladerende, meermaels gedrongen , om ‘met den be- 
roemden Hoogleeraer "s Gravezande ‚(toen de Heer de Val- 
taire ^s Mans oordeel wenschte te hooren over zyne Els 
mens de la Pbilofopbie de Neuton,) uit te roepen, Gy zyt 
een. groot Dichter , Myn Heer! waarlyk gy zyt een zeer 
groot Dichter ! Die begerig is , hier van enigermate ene 
nieuwe Proeve te zien, die fla deze Joodíche Brieven 
op; en hy zal wel dra gewaerworden , dat de Heer de 
Voltaire ene voor hem ongefchikte taek genomen heeft, 
wanneer hy zich onderwonden heeft de Joodfche Natie 
in een haetlyk daglicht te ftellen , en hunne Godlyke 
Schriften op ene fmaedlyke wyze te behaudelen: nadien 
% ten duidelykíte blykt, dat het hem, buiten de haetlyk- 
heid van 't ontwerp zelve , en de onoprechtheid hier en 
` daer in de uitvoering doorftralende, aen de vereischte be- 
kwaemheid en kundigheden, om over de Joodfche Natie, 
en boven al om over hunne Godlyke Schriften te oordee- 
len, mangelt. ——- Hier van levert ons deze Verzameling 
van Brieven de handtastelykfte bewyzen ; en men ontmoet 
"er by die gelegenheid verfcheiden aenmerkingen in „die de 
Joodíche Natie betreffen, benevens ene reeks van beden- 

ingen over deze en gene Schriften deë Ouden Verbonds, 
en etlyke plaetfen in dezelven; die de Heer de Voltaire en 
zyas gelyken meermaels gewoon zyn jammerlyk te verdraai. 
jen, of op de onrechtmatigíle wyze als befpotlyk te doen 
voorkomen; dat hier alleszins op ene oordeelkundige wy- 
ze word uitgevoerd : uit welken hoofde dan ook dit Stukje 
geteld mag worden; onder de nuttigíte Schriften, die ge 


fchikt 





| 


AAN DE VOLTAIRE: 42? 


fchikt zyn om den Nederduitfchen Lezer tegen zodanige ` 
handelwyzen te wapenen; en hun onder 't oog te bren- 
gen, op hoe losfen grond men in die fchimpende manier 
te werk gaet. 

Dit ftukje naemlyk behelst etlyke Brieven , die op den 
naem van Portugeefche en Hoogduitíche goden gaen, 
ftrekkende ter wederlegginge van enige valiche denkbeel- 
den, die de Heer de Voltaire, in zommigen zyner fchrife 
ten, van de Joodfche Natie heeft voorgefteld 5 mitsga- 
ders van enige misduidingen hunner Godsdienftige Lee. 
re, en averechtfche verklaringen van, of haetlyke gevol. 
en ten onrechte getrokken uit, fommige plaetfen hunner 

odlyke Schriften. In de eerfte plaetfe komt ons hier 
voor ene opzetlyke verdeediging van de Joodíche Natie 
in tegenftelling van °t haetlyk character ; dat de Voltaire 
aen dezelve in 't algemeen toeeigent. Daer aen volgen 
enige Brieven, welken de echtheid der vyf Boeken van 
Moles, en de waerheid der Gefchiedenisfen daer in ver- 
vat, ftaven, met aeumerkingen over de Schryvers , die 
de Voltaire bybrengt , als zulken , die deswegens vera 
fcheiden zwarigheden ingebragt of derzelver inhoud be- 
ftreden hebben : waer mede nog verbonden word ene 
beantwoording van een verwyt door de Voltaire den ou- 
den Jooden gedaen , als of de vermenging met de Bees- 
ten onder hen gemeen geweest ware. Hier by komen 
eindelyk nog verfcheiden ophelderingen van etlyke plaet- 
fen der Schriften des Ouden Verbonds, door de Voltaie 
re misbruikt ter flavinge van haetlyke denkbeelden van 
de Joodíche'Natie; mitsgaders. ene naekte ontvouwing 
van de ongegrondheid veler ftellingen , die ten dezen 
opzichte voorkomen , of in de bekende Schriften van 
dien Heer, of in zulken , die ten minften op zyn naem 
gaen, en met zyne erkende Papieren vermengd zyn. 

De Heer de Voltaire telt ónder andere bezwaren tegen 
de vyf Boeken van Mofes , en wel byzonder tegen de 
waerheid der Gefchiedenisfe van *t Gulden Kalf, ook 
deze : dat Schryvers, die deswegens zwarigheid gemaekt 
hebben , ook zeggen , dat de geoeffendfte Scheikunde niet 
in. flaat is , om bet Goud in een poeder te veranderen, bet 
welk men kan doorzwelgen. Ondertusfchen beroepen zich 
onze Brieffchryvers hier tegen, op den beroemden Schei- 
kundigen sTHAL , die in ene Verhandeling over dit on- 
derwerp heeft doen zien y ,, dat Zout van Wynfteen, 
met Zwavel gemengd, het Goud tot zo verre ontbindt, 
at 


425 JOOBSCHE BRIEVEN 


dat het tot een poeder gemaakt worde , het welk men kaa 
doorzwelgen". Ze wyzen den Heer de Volsaire verder tot 
de Gedenkíchriften van de Akademie der Wetenfchappen, 
als mede tot het Werk getyteld , Origine des Loix , des 
Sciences &? des Arts, of le Nouveau Cours de Cbymie; daer 

etuigd word 5 ,, dat het Natrone eene Stoffe, welke in 
Pet Oosten , en inzonderheid in de nabuurfchap van den 
Nyl , in overvloed wordt gevonden , het zelfde uitwerkfei 
voortbrengt”. Jets dat Mozes, onderwezen in alle de we- 
tenfchappen der Egyptenaren, die onder hunne eerfte Ko- 
ningen al kundig waren in "t fmelten en zuiveren der Me- 
talen „niet wel onbekend geweest kan zyn. Waer by tevens 
aengemerkt word ; ,, dat Mofes de ongeloovigheid der 
Israëliten niét geftrenger konde ftraffen , dan door hen van 
dit poeder te doen drinken : aangezien het Goud , wanneer 
het door dit middel drinkbaar is gemaakt een alleronaange- 
naamften {maak heeft. 

‘s Deeze mogelykheid, om het Goud drinkbaar te maa- 
ken, is, (vervolgen ze) federt de ontdekking van STAHL 
en SENAC, meer dan honderd maalen in de Werken en in 
de openbaare Lesfen van uwe beroemdfte Scheidkundigen , 
van eenen BARON ‚eenen MACQUER en anderen , aangetoond, 
Zy ftemmen allen ten deezen aanzien overeen. Wy heb- 
ben tegenwoordig geen ander Scheidkundig Werk by de 
hand, dan alleen de Nieuwe Uitgave van la Cbymie de Le 
FEVRE. Hy leert deeze mogelykheid , gelyk alle de ande- 
ren , en voegt 'er by : ,, Dat niets zekerder is , en dat 
,, niemand daar omtrent langer eenige de minfte twyfeling 
an kan voeden (*)” ` 

Voorts houdt de Heer vorTAiRE of de Schryvers, die 
hy in zyn-naam laat fpreeken , (dit kunstje verftaat hy 
meesterlyk) (taande; ,, dat het onmogelyk was, buiten een 
wonderwerk, in minder dan drie maanden tyds, het Gul- 
den Kalf te gieten”. Waar op de zogenaamde Jooden ant- 
woorden : — Zy verbeelden zich misíchien , dat her 

. ul- 


(*) », ABEN-EZRA hadt reeds vermoed , dat Mofes het Goud door 
eene Scheikundige Kuustgreep drinkbaar hadt gemaakt. Een ander 
Rabbyn fchreet eenigen tyd na ABEN-EzRA dot hy zelve getuige was 
geweest van eene diergelyke Werkinge; doch men hadt tot op den 
leeftyd van sTAHL daar aan getwyffeld. Hier uit blykt van welke nut- 
tigheid de nieuwe ontdekkingen zyn; aangezien, na verloop van zo 
veele jaaren, de oude dwaalingen wederom worden opgewarmd”, 








AAN DE VOLTAIRE. 429 


Gulden Kalf een Kolosfus Beeld was. Doch gy, myn Heer , - 
hebt niet vergeeten , dat dit Kalf , volgens het ontwerp 
onzer Vaderen, dienen moest, om aan het hoofd van het 
Leger gedraagen te worden. Maak ons Goden , zeiden zy, 
welke ons voorgaan. Gy kunt wel denken, dat dit Beeld, 
volgens dit oogmerk, niet zo zwaar behoefde te zyn, als 
het paard van Hendrik 1V. of als de Laocoón van Marly. 
Deeze Oordeelkundigen zullen ongetwyfeld het Gulden Kalf, 
op de eene of andere Schildery , naar de grilligheid van 
den Schilder , afgebeeld gezien hebben, en vervolgens van 
. de Afbeelding tot het Origineele befloten hebben. Doch 
deeze gevolgtrekking kan geene proef houden. Gy weet, 
myn Heer, dat men, in veele gevallen , alzo weinig op de 
Schilders als op de Digters kan vertrouwen. 
an Sommigen van uwe Christen Schryvers hebben ge: 
fchreeven , dat dit Gulden Kalf een menfchelyk lichaam 
was, met het hoofd van een Kalf, in den fmaak van die 
Anubisbeelden, met Hondshoofden , welke vertoond wor- 
den in de Kabinetten der Liefhebbers; of van die Cherubs 
met Kalfshoofden , van welke gy elders melding maakt. 
Gy wilt, myn Heer „dat deeze Afgod een Apis is geweest , 
wy hebben ‘er niets tegen. Maar gelooft gy, dat ’er tot 
het gieten van eenen Anubis of eenen Apis, die gemaklyk 
kan gedraagen worden; en flegts ruw bearbeid was, gelyk 
alle de Werkftukken der Egyptenaaren, de Leermeesters 
van onze Vaderen in deeze en andere Kunften (*), nood- 
zaakelyk een wonderwerk vereischt wordt? 
| | 29 Wy 


(*) „ De Heer De voLTAIRE noemt de Egyptenaaren , onkundige 
Leermeesters, die van {maak ontbloot waren", Hy is "er tegenwoor- 
dig op uit, om dezelven , naast de Jooden evenwel, voor het veragà 
telykfte Volk uit te maaken, het welk immer den Aardbodem heeft 
bewoond. , De Egyptenaaren , zegt,hy, zyn een in alle opzigten 
veragtelyk Volk, wat ook de Verwonderaars der Pyramiden van de- 
zelven mogen zeggen” : even eensals of de Pyramiden de eenigíte Ge- 
denktekens waren, waarom de Egyptenaaren de verwondering der 
Nakoomelingfchap verdiend hebben: en als of men nimmer iets ge- 
boord hadt van hynne andere Gebouwen; van hunne Tempels; van 
hunne Paleizen, en van zo veele andere, niet min nuttige dan prag- 
tige Werkftukken. Heeft de doorlugtige Schryver vergeeten de hooge 
Dyken, welke met zo veele moeite en kosten van het een einde des 
Koningryks tot het ander einde gelegd waren; de ruime Meiren , 
enmeetelyke bewaarplaatfen van het Water, zonder welke het Land 

IV. DEEL. N., LETT, NO, 10, Ff | ons 





7 Des, 


de JOODSCHE BRIEVEN 


an Wy zullen niet zeggen , dat onze Voorouders mogelyk 
een middel hebben gehad, het welk ons onbekend is , het 
geen deeze werking kon verbaasten: deeze gisfing zoude 
evenwel , na het geen wy reeds gezegd hebben, niet onge. 

md fchynen. Gaa flegts , myn Heer, by den eerften 

eelgieter, die u zal voorkoomen, indien gy hem van de 
ftoffen voorziet , welk hy mogt nodig hebben, indien gy 
hem dringt , ep wel betaalt, ik durf er u voor inftaan „dat 
hy in minder dan den tyd van een week, een diergelyk 
Werkftuk zal vervaardigen. Wy hebben niet lang gezogt, ` 
en wy hebben twee gevonden, welke ‘niet meer dan drie 
dagen vraagden ? 'Er is geen gering verfchil tusfchen drie 
dagen en tusfchen drie maanden ; en wy twyfelen geenszins, 
of gy zult, indien gy naarftig wilt zoeken, wel vinden , 
welke dit werk binnen nog korter tyd zullen verrigten ", 
. Laet ons by dit ftaeltje ; ter gedachtenisfe van den oor 
deelkundigen LE CLERC, nog voegen „| het geen onze Briefe 
fchryvers aenmerken , by gelegenheid dat DE VOLTAIRE 
dien Heer plaetst aen °t hoofd van hun, welken willen dat. 


, de vyf Boeken van Mofes eerst in den tyd der Koningem 


zyn opgefteld. . 
s» Wy zullen , (zeggen ze,) niet ontveinzen, dat Lg 


CLERC in 't eerst dit gevoelen heeft voorgeftaan ; doch in- 
dien wy deeze belydenis aan. de Waarheid zyn verfchul- 
digd, waart gy aan dezelve insgelyks niet verpligt, uwe 
Leezers te verwittigen , dat hy federt dien tyd veranderde, 
en dat hy in ryper ouderdom moediglyk een gevoelen om. 
helsde, het welk hy in 't eerst in zyne jeugd hadt tegen- 
gefproken ? Zie de Verbandeling , aan het hoofd zyner Per- 
klaaringe over Genefis ; niet alleen“ antwoordt hy aldaar op 


‚ de zwaarigheden van ABEN-EZRA; maar hy neemt ook die 


eenen weg , die hy zelve in de Sentimens de quelques Thro- 
giens d’ Hollande hadt voorgefteld. En wanneer hy van 


deeze Verklaaringe rekeníchap geeft, in zyne uitgeleezen 


Boekzaal (Bibliotbeque Cboifis,) herhaalt hy; dat men re- 
delykerwyze niet kan weigeren , Mofes als den eigenlyken 
i | chry- 
envrugtbagr zou geweest zyn; de Graften, langs welke het Water 
naar alle kanten wierdt afgeleid, en waar door tevens de Koophandel 
emaklyk gemaakt, en de overvloed bevorderd wierdt? Kent hy van 
de Egyptenaars niets dan derzelver Pyramiden? Maar de zwetzer Bos- 
sUET had Egypten geroemd, en niet een woord van China gezegd: by 
moest derhalven China pryzen en Egypten veragten, De Ui;gee- 
verá . 


ÀàN DE VOLTAIRE: - | 43t 


Schryver van den Pentateuchus aan te merken j dat de plaats 
fen, welke na hem by denzelven zyn gevoegd, een klein, 
getal uitmaaken, en dat onder deeze nog eenige twyfelage 
tig zyn, welke fommige Geleerden , zonder daar voor bon- 
dige bewyzen te hebben , geloofd hebben , van laater datum 
dan den tyd van Mofes te zyn. Oordeel, myn Heer, o 
dit een Schryver was , die , zonder bepaaling , aan het hoofd 
der geenen kan geplaatst worden , welke beweeren , dat de 
Pentateuchus lang na den tyd van Mofes is gefchreeven ? 

an Maar zelfs in dien tyd, in welken hy nog zyn eerfte 
gevoelen aankleefde , geloofde hy niet te min, dat ‘er in 
onze Gewyde Doeken geen ééne Gebeurtenis van eenige 
aangelegenheid is, welke niet waar is; dat de Historie, 
welke men daar in leest, de waaragtigfte en heiligfte is, 
die immer in het licht wierdt gegeevenzen dat alle de lee- 
ringen , welke in dezelve worden voorgefleld , waarlyk 
Hemelfche leeringen zyn. | 

an Het was derhalven niet zonder reden, dat gy befchrootnd 
waart, deezen Geleerden Oordeelkundigen van ongeloovig- 
heid te befchuldigen. Niets, zegt CHAUFEPIED, vertoornde 
hem (nam: LE CLERC) zo zeer als de verwytingen van Deise 
tery, welke hem zyne vyanden fomtydsdeeden , en die hy 
gekerlyk niet verdiende. Men kan hier over oordeelen uit een 
gefprek, het welk hy met den beroemden cours hieldt , 
in een bezoek, het welk deeze Engelschman hem. gaf in 
Holland, vergezeld van eenige Franfche Vrydenkers, gelyk 
hy. Zy verbeelden zich , dat het hun ligt zoude vallen , zulk 
eenen ftouten Godgeleerden te winnen : doch hy bleef and, 
vastig by de Openbaaringe: hy drong zeer fterk op deèze 
Deisten aan, en deed hun zien , dat zy de zekerfte banden 
- der mehníchelvykheid in ftukken fcheuren; dat zy de men- 
fechen leeren het juk der Wetten af te fchudden; dat zy de 
kragtigfte beweegredenen tot deugd wegneemen , en dat 
zy de menfchen van alle hanne vertroostingen beroovene 
En wat ftelt gylieden , voegde hy 'er by, in de plaats? Gy 
verbeeldt u ongetwyfeld, dat men u Standbeelden zal op- 
rechten, voor de groote dieníten, welke gy den menfchen - 
doet : doch ik moet verklaaren , dat de rol , welken gy 
fpeelt, u veragtelyk en haatelyk maakt by alle menfchen "*, 
Welke lesfen, myn Heer? — Dat alle de CoLLIN’s van 
onze dagen met dezelve hun voordeel doen! ` , 

De lust bekruipt ons wel meerdere ftaeltjes uit dit Werkje 
op té geven; doch de plaets voor andere Boeken verbiedt 
her ong, — Misfchien neemen wy daer toe eens eene andere 
gelegenheid waer. Ff 2 | Dit- 








432 A. P. NAHUYS 





Disfertatio de Qualitate noxia Aëris in Nofocomiis E? Car- 
ceribus , ejusque Remediis, Que duplum Pramium Aca- 
demie Regie Scientiarum. GS Artium Lugdunenfis repor- 
savit. Auore ALEXANDRO PETRO NAHUYS: A. L. M. 
Philofophie & Medicine Doctore, ut & Societatis Ba- 
tavæ Philofophi: experimentalis Roterodamenfis Mem- 

ro. 


Verbandeling over de fchaadelyke boedanigbeid der Lugt in 
de Gastbuizen en Gevangenisfen , benevens deszefos Hulp- 
middelen: welke de dubbelde Prys van de Koninglyke Aca- 
demie der Weetenfchappen te Lyons bebaald beeft. Door 
A. P. NAHUYS, Meester der vrye Konften , Leeraar in de 
Wysbegeerte en Geneeskunde , midsgaders Lid van het 
Bataavs Genootfchap der Proevondervindelyke Wysbe- 
geerte te Rotterdam. Te Haarlem by J. Bosch, 1770. 

. dn ^t Latyn en Neerduitscb 164 bladz, in gr. OGavo, 


IV de Lugt in Gasthuizen, waar in veele zieken en 
ellendigen by malkander geplaatst worden, door 
menigvuldige uitvloeizelen welken zich met dezelve ver- 
mengen , eenige ontaarting en befmettende hoedanigheid 
aanneemt heeft men federt langen tyd ondervonden en 
geklaagd ; gelyk dit ook in naauwbefloote Gevangenhui- 
zen is waargenomen. In de eerften ondervondt men dit 
zeer nadeelig te wezen voor de geneezing der Zieken en 
Gekwetílen , ja dat veelen hier door tot erger kwaalen 
vervielen, dan waarom ze in een Ziekenbuis gebragt wa- 
ren: in de laatften zag men gezonde gevangenen hunne 
gezondheid verliezen , en ziekten krygen welken ook 
voor anderen befmettende waren. Men heeft van tyd 
te tyd hier tegen middelen gezogt , ook zyn 'er vere 
fcheide aangeweezen en eenigen beproefd, doch niet zo 
voldoende bevonden van alle hindernis weg te neemen. 
Misfchien is het ook niet mogelyk in huizen waar in zo 
veele en veelerleie zieken en -gekwetften geplaatst wor- 
den, alle ontaarting en befmetting der lugt te beletten; 
en men zich zal moeten vergenoegen met de verninde- 
ring hier van zo verre te brengen als naar de omftandig- 
heden, welken hier plaats hebben, doenlyk is. Hoe het 
zy, de Academie der Weetenfchappen en Konften te Ly 
ons heeft deeze zaak tot een onderwerp van een Vraag- 
(ok gemaakt, en de uitfchryving verdubbeld met voor- 
ftelling van een dubbelen Prys aan den Schryver van ke 

Eër 





VAN DE SCHAADEL. DER LUGT IN DE CASTHUYZEN. 433 


beste Antwoord hier over ingekomen. De Heer NAHUYs, 
door het gewigt en de nuttigheid der ftoffe bewoogen , 
heeft hier over deeze Verhandeling aan de Academie inges 
geeven, en dezelve is met den dubbelen Prys, waar van 
men de afbeelding op den Titel ziet, befchonken. 

Het Werkje, in een zeer geregelde orde en‘ met groote 
klaarheid gefchreeven , bevat zeer veele en opmerklyke voore 
flellingen, welken , in achtgenomen wordende, niet kun- 
nen nalaaten het bedoelde oogwit der vraage te bevorde« 
ren, en in "t algemeen zeer aanneemlyk voor te komen, 

Twee voornaame Deelen maaken de Verhandeling uit. 
In het eerfte handelt de Schryver van de Oorzaaken der 
Befmetting; in het tweede van de Middelen welken inftaat 
zyn de fchaadelyke hoedanigheid te verbeteren of weg te 
neemen. Eik deezer heeft wederom zyne onderdeelen. 

Het eerfte de Oorzaaken vervattende maakt onderfcheid 
tusfchen voortbrengende Oorzaaken , dat is , yelker tegen- 
woordigheid de befmetting onmidlyk daar ftelt , en Medea 
helpende , welker tegenwoordigheid de befmetting niet vole: 
ftrektelyk voortbrengt , maar derzelver voortbrenging ten 
fterkften begunftigt. Onder de voortbrengende Oorzaaken 
worden de volgende opgeteld: 1. ,, De Uitwaasfeming der 
Zieken , inzonderheid van die geene welke deeze ontlas- 
ting overvloedig, bedorven en ftinkende hebben. 2, De 
Drekftoffen , de Pis, voornamentlyk van die geene dewel- 
ke door rotziektens aangetast zyn. 3. Alle vuile flinkene 
de Zweeren, Verftervingen . groote Verzweeringen. 4. Als 
derleye zoorten van vuiligbeden welke op de «loer verfpreid 
«worden; als de verbanden , pleisters , pappen der gekwete 
ften , het fpeekfel , de pis, het bloed der zieken , en vere 
dere onreinigheden van buiten aangebragt. 5. Al te groote 
Hitte , in zommige Gasthuizen plaats bebbende. 6. Alte 
groot getal van Zieken in een en betzelve vertrek. Tot de Mede- 
belpende Oorzaaken behooren, 1. De Stand der Gasthuizen. 
a. Derzeloer wyze van bouwing. 3. Het gebrek van genoeg- 
zaame zorge om dezelve op eene beboorlyke wyze te reinigen." 

Deeze Oorzaaken , zo wel de eeríte als tweede, overe. 
weegt nu vervolgens de Schryver elk in 't byzonder , en 
verklaart op een overtuiglyke wyze hoe dezelve de Lugt 
doen ontaarten en een befmettende eigenfchap verkrygen, 
Wy kunnen onze Lezers van deeze behandeling.een be- 
kwaam denkbeeld geeven door het gene hy aangaande de 
Pis en Drekftoffen heeft aangemerkt: ,, Het is bekend aan ` 


allen welke. Gasthuizen hebben bezogt: 1. Dat men ge- 
Ffs woon 


f 


64 A. P. NAHUYS 


woon is tusfchen de bedden der zieken Stilletjes te plaate. 
zen, waar in zy hun afgang ontlasten ; gelyk ook , dat 
dezelve niet dan met een houten dekzel zyn geflooten, 
en in een etmaal niet meer dan eeng of tweemaal. door 
de Oppasfers worden leedig gemaakt en gereinigd. 3. 
Dat op dezelve plaatzen gevonden worden houte nappen 
of koppen , in welken de zieken gewoon zyn hun was 
ter te maaken , en deeze worden ook niet mieermaalen 

geleedigd en gereinigd als de flilletjes. 
an Wie nu met aandagt overweegd : 1. dat deeze TOL. 
letjes gefchikt zyn om de drekftoffen van drie of vier 
. gieken te ontfangen , waar van fommige en dikwils ver- 
fcheide aan Loopen ondethevig zyn , en dus eene overe 
vloedige en ftinkende afgang hebben. a. Dat derzelver 
etal aanmerklyk is in een vertrek waar in veele zieken 
eggen. p: Dat dezelve flegts gedekt zyn met houte dek- 
zels, welke „buiten Daat zyn de vlugge, dunne, flinken: 
de uitwaasfemingen der drekítoffen te beteugelen , en nog 
zo veel te minder , wanneer zy door een meenigvuldig 
en langduurig gebruik geborften en gefcheurd zyn, en 
daarenboven gebreklyk fluiten , die zal gewisfelyk met 
my befluiten , dat eene groote hoeveelheid deezer onbe« 
teugelde dampen moet ontfnappen, zig door de lugt ver- 

fpreiden , en dezelve zeer befmetten, 

an Maar in de houte nappen , welke ongedekt,zyn, 
en veelal eene groote „hoeveelheid van ftinkende en ver- 
rotte Pis in zig bevatten, is de uitwaasfeming deezer 
verrotte dampen nog des te gemakkelyker , voornaames 
lyk in den zomer , wanneer de natuurlyke vermeerdesde 
warmte der lugt de opklimming deezer. dampen zigtbaar 
doet toeneemen. Daarenboven trekt de pis in deeze 
houte bakken zoodanig door en door, dat dezelve , of 
fchoon dagelyks geledigd , en met eene kleine hoeveel- 
. heid koud water omgefpoeld , naauwlyks zuiverder daar 
‚door worden 3 immers de binneníte oppervlakte word 
daar door flegts gereinigd, maar geenzins weggenomen, 
het geen in het hout zelve is doorgedrongen ; en dit is 
het voornaamíle , als zynde de pis , welke daar huis 
vest, door deszelvs langduurig verblyv, ten uiteríte bes 
dorven en ftinkende geworden , gelyk het gemakkelyk is 
zig daar van te overthigen, wanneer men de houte nap- 
pen na de reiniging onderzoekt; immers als dan zal men 
dezelve, voornaamelyk in den zomer,'even onzuiver en 
ftinkende. bevinden als bevorens, gelyk ik door herbae 
i e 


ki 


-— 











VAN DE SCHAADEL, DER LUGT IN DE GASTHUIZEN. 438 


de ‘ondervinding zeker weet , en dus is deeze zuivering 
van geen het miníte nut. , 
an Zie daar dan een tweede oorzaak welke de lugt ge- 
ftadig befmet, en dezelve eene allerverdervelykíte hoeda- 
nigheid mededeeld. Deeze oorzaak is daarenboven voor 
de zieken des te nadeeliger , doordien deeze ftilletjes em 
houte nappen onmiddelyk geplaatst worden tusfchen de 
bedden der zieken , en wel aan derzelver hoofdeindens, 
waar uit moet volgen, dat zy niet alleen geftadig uit- 
wendig gehouden: worden in een bad van verrotte dam. 
pen, maar ook dat dezelve door de inademing na de 
binneníte deelen van derzelver.lighaamen worden weg- 
gevoerd.” Op gelyke wyze wordt van de andere oore 
zaaken , elke naar haaren aart , aangeweezen hoe ze de 
lugt befmetten; en vervolgens de Medebelpende Oorzaaken 
insgelyks verklaard. De oorzaaken van befmetting in de 
Gevangenhuizen hebben met de voorgemelden zo veel 
overeenkomst dat 'er weinig byzonders over aantemere 
ken valt, De Schryver meldt echter als een oorzaak 
van kwaade lugt het verzuim om de Gevangenen vere 
fchooning van kleederen te bezorgen; wyl hen dikwils, 
geduurende al den tyd hunner gevangenisfe geen fchoon 

. hembd, veel min andere kleederen gegeeven worden. 

. De oorzaaken, en Werkingen der oorzaaken, afgehane 
deld hebbende, maakt de Heer Nanuys zyn werk te too» 
pen waar in de fchaadelyke hoedanigheid der lugt eigen- 
lyk. beftaat , en ftelt r. eenige veranderingen in de lugt 
zelve , naamelyk (a) Eene berooving van het leevendig- 
maakend Beginzel ; wat hy hier door verftaat verklaart 
hy noch op deeze noch eenige andere plaatfe. (b) Ver- 
mindering van Veerkragt. Vervolgens meldt hy 2, de 
deeltjes welken aan de lugt medegedeeld dezelve doen 
ontaarten; te weeten, Waterige , Vuurige , Verrotte „ Oli- 
agtige en vlugge Loogzoutige Zoutdeeltjes. Het gevolg 
hier van wordt gefteld te ayn , berooving van het lee- 
vendigmaakend Beginzel , vermindering van derzelver 
Veerkragt , vermeerdering van Vogtigheid en Warmte, 
en in de vermenging van Verrotte , Oliagtige en vlugge 
Loogzoutige Zoutdeeltjes. Hier-uit worden de nadee- , 
len voor de gefteldheid der lichaamen afgeleid en ver- 
klaard ; en de redenen aangeweezen waarom de zieken 
in de Gasthuizen zo traag geneezen, en de ziekten zelfs 
door vertoef in de Gasthuizen verzwaard worden ; of 
ook nieuwe ontílaan. | | | 

l Ff 4 | Om 





456 COMO NAHUYS 7000000 0070077 


Om dat het verfchil van de fchaadelykheid der lugt in 
de Gevangenhuizen gering is , en het gezegde voor het 
grootíte gedeelte hier op ook kan overgebragt worden, 
ftaat de Schryver hier, op niet lang ftil, doch merkt aan 
dat lang en naauw opgefloote gevangenen ligt van fleepen- 
de ziekten , uitteerende koortzen en fcheurbuik aangee 

reepen worden, indien zy van heete en heftige ziekten 

vryd blyven, waar aan ook het ontbeeren van lichas 
melyke beweeging » ongetwyfeld, aanleiding geeft, 

In het tweede Deel deezer Verhandelinge , waar in de 
Heer Nanuys fpreekt van de beste Middelen om de 
fchaadelyke hoedanigheid der lugt te verbeteren of weg- 
teneemen, gaat hy de voorgemelde oorzaaken wederom 
na, en wyst aan welken niet of al, geheel of tefi deele 
weggenomen , en hoedanige hulpmiddelen hier nog by- 
gevoegd kunnen worden. De Uitwaasfeming der Zieken 
kan niet geftremd worden. De kwaade dampen uit Pis 
en Drekfloffen zyn te verminderen door bekwaamer ont- 
vang-tuigen, en dikwyler ledigmaaking. Omtrent Zwee- 
ren en Werflervingen kan het fchielyk verbinden de be- 
fmetting der lugt verminderen. Vuiligbeden op de Vloer 
moeten weggenomen, en de vloer zuiver gefchrobt wor- 
den, De al te groote Hitte kan gemaatigd worden door 
de kachels minder te ftooken. Zen te groot aantal van 
Zieken moet ook, zo veel het zyn kan, verminderd wor- 
den. Voorts volgen hier nog eenige aanmerkingen over 
den Stand en Bouwing der Gasthuizen. Doch om dat niet 
alle gemelde oorzàaken konnen weggenomen worden, 
en ‘er dus nog altyd eenige befmetting der lugt zal over- 
blyven , raadt de Schryver het werktuig van suTTON in 
de Gasthuizen te plaatfen , welk hy kortelyk dus bee 
fchryft : ,, Het geheele Werktuig beftaat in een B's, 
meer of minder lang, eene middelyn van zes , zeven 
meerder duimen van binnen hebbende , en in het Gast- 
huis horizontaal tegens de bovenfte zoldering geplaatst , 
in welke , gan de onderkant om de tien voeten door- 
boord zynde, andere Buizen gevoegd worden, die maar 
eene voet lang zyn, en eene middelyn, een weinig klein- 
der dan de groote Buis, hebben. Het eene uiteinde van 
de dikke Buis nederdaalende eindigd ter plaatze daar het 
vuur geftookt word ,.zoo dat het vuur enmiddelyk te- 
gen dezelve brand, Het andere uiteinde is of gefloten, 
of eindigd in eene nederdaalende Buis , of , dat nog be, 
ter is, in eene andere haardftede , dan immers zal de 

: mM mE lugt, 





VAN DE SCHAADELe DER LUGT IN DE GASTHUIZEN,. 437 


Jagt van beide kanten verdund , zoo veel te fchielyker 
vernieuwd worden. Het gene nog overig is beftaat in het 
gene, waarmede de lugt in de Gasthuizen vermengd is , ftomp 
en kragteloos te maaken, °t welk best kan gefchieden door - 
dampen van een tegenftrydigen aart , waar toe de Azyn, 
zo door de vloer Ter mede te befproeijen , als dezelve op 
een komfoor met vuur te doen dampen , van den Schry- 
ver verkoozen wordt. | 
Eindelyk wordt ook nog voor Gevangenhuizen, naar 
aanwyzing der voorgaande oorzaaken ‚de verbetering aan- 
edrongen, in weinige opzichten van de Gasthuizen: ver- 
chillende. 
De Beftierders van Gast- en Gevangen-huizen zullen 
hier ftoffe vinden, hunner overweeginge waardig. 





Natuurlyke Historie volgens bet Samenftel van den Heer 
LINN/EUS , I Deel, XIV Stuk, 


I Ir tegenwoordig Stuk van dit bekende Werk is be- 
fteed aan eene Befchryving van de Wormen en Slak- 
ken , twee gedierten waar van veele meníchen afkeerig 
zyn „ en een laag denkbeeld vormen : doch welken , met 
een natuurkundig oog befchouwd , ' menigvuldige blyken 
toonen, datze even zeer als andere volmaakter fchepzelen 
van een wyzen Schepper voortgebragt , en met alle vermo- 
gens begiftigd zyn welken tot hun beftaan en voortzetting 
van hunn’ geflacht , naar den ftaat hunner natuure , vereischt 
worden, De eigenfchappen der Wormen worden eerst in 
"t algemeen befchreeven , en dan in Rangen en Geflachten 
verdeeld: waar op de byzondere befchryvingen volgen van 
Draadwormen , Darmwormen , Aardwormen, Dandwor- 
men, Spuitwormen, Bloedzuigeren-en Ruigbekker. Hier 
op volgen de eigenfchappen der Slakken of Slakgelykende 
dieren in 't algemeen , en de optelling van Geflachtens 
Aardflakken , Zee- Longen, Zee-Slakken, Zee- Rupfen, 
Water- Duizendbeenen , Zee-Scheeden , Zee- Netelen, 
‘Zee Haazen, Zee- Blaazen, Steenboorderen , Steen - Slak- 
ken , Kieuw- Wormen , Kroos - Slakken , Vlerkwormen, 
Zee- Katten, Kwallen, Zee -Sterren, Zee- Keelen, 
Aangaande de Wormen zegt de Schryver: ,, De ken- 
merken der eigenlyke Wormen beftaan daar in, dat hun 
Lighaam week is, en ongedekt , in de langte uitgeftrekt, 
en om voorttegaan zig uittekkende en inkrimpende; het 
FI: ' welk 





438 NATUURLYKE HISTORIE 


welk hun de plaats vervult van der Voortgang door be 
weeging der Pooten , die ‘er , zo wel als een van het 
Lighaam onderfcheiden Kop , aan ontbreeken, Uitwen. 
dige Zintuigen van Gehoor, Reuk en Gezigt, fchynen 

ook niet te hebben. Men kanze , om dat hun dier- 
lyk Vogt niet rood noch warm is, zo wel als de Infck- 
ten, onder de Bloedclooze Dieren tellen.” 

‘Zonderlinge eigenfchappen worden by veelen van dee 
ge fchepzelen waargenomen. oa De Wormen, ” volgens 
onzen Schryver, ,, wel eer Darmen des Aardryks ge 
Baamd geweest, wegens de groote eenvoudigheid van 
haar Lighaam, zegt LINNZUS , doorbooren alles; gelyk 
de Draadworm de Kley, op dat er 't Water doorloope; 
de Aardworm den Grond , op dat die door fchimmel 
niet bederve ; de Ruigbek de Krengen, om die te doen 
verfmelten ; de Paalworm het Hout, op dat het vernield 
worde; gelykerwys men ook ziet dat 'er Schulpvisfchen 
en Mosfeltjes zyn, die de Steenen doorbooren, tot der- 
zelver vergruizing dienende.” s 

Om van een byzonder geflacht iet te melden, zullen 
we iet overneemen van de Guineefche Huidworm, og- ` 
der de Draadwormen befchreeven. ,, In beide de Indiën 
komt deeze Worm voor, die ook eenigermaate een Wae 
terworm fchynt te zyn, alzo de Slaaven , met bloote 
Beenen m de morgendaauw loopende, meest daar van 
gekweld worden. In Suriname krygen de genen , die 
tot het najaagen van de Wegloopers door Zwampen en 
Moerasfen trekken, dit Ongemak dikwils in de Beenen 
. Op Kurasfau , alwaar het gemeen is, zyn de genen, die 

met de Beenen in 't verfche Water (aan of daar in baa 
den, veel behebt met deezen Worm, die ook in de Oos- 
terfche Landen huisvest, en daarom den naam gekreegen 
heeft van Vena Medipenfis of Vena Medini, en Dracuncu- 
lus Perfarum , of hec Perfiaansch Draakje, Men noemt 
hem thans gemeenlyk Guineesch Draakje , en ook wel 
Huid- of Beenworm van Guinee, om dat hy gemeenlyk 
jn de Beenen komt.” 

Hy veroorzaakt geen groote pyn, dan wanneer hy door 
de huid wil booren om er uittegaan : dan wordt het deel 
waar in de Worm is koud en rood: vervolgens loopt "er 
eenig water uit de kleine opening welke de Worm gemaakt 
heeft. Wanneer de Kop zich openbaart en het lyf volgt, 
begint men den Worm uittehaalen , hem opwindende op 
cen klein ftokje , doch niet meer dan een vinger langte 

te 








VOLGENS LINN/EUS, 439 


tevens , wel zorgdraagende dat hy door fterk trekken niet 
afbreeke , om dat het ingelaten (tuk toevallen veroor. 
zaakt en uitgefneeden moet worden. 

an Niet alleen aan de Wal, maar ook op de Schepen, 
die naar Guinee en de Westindién vaaren, of daar van 
daan komen, openbaaren zig dikwils dergelyke Wormen, 
in de Armen en Deenen der Matroozen, en een onvoorzig- 
tige behandeling doet 'er fomtyds dezelven van fterven, 
Door het. gebruik der gewoone Solutie van Sublimaat in 
Moutwyn wordt de uithaaling , zo men meent ondervon- 
den te hebben, veel bevorderd , zodanig dat men 'er deñ 
Warm in twintig Dagen uitgehaald heeft, daar anders fom- 
tyds wel veertig Dagen toe vereischt worden" DeSchry- - 
ver hadt hier wel mogen byvoegen op welk een wyze de 
gemelde Solutie ín het geval van den Worm gebruikt 
wordt. | 

De Bloedauigers worden ook onder de Wormen geteld 
en befchreeven. Van deezen wordt in 't algemeen gezegd, 
datze zyn korte dikke Wormen, die in °t water leeven, 
en zich, gelyk de Aardwormen door intrekking en uitreke 
king "van het lyf, aldaar beweegen, Het aanmerklykfte 
van een Bloedzuiger is zyn Bek, tusfchen cwee lippen ge- 
plaatst, welken uit zeer buigzaame vezélen beftaan, door 
middel van welken hy allerleie fizuuren aanneemt , die voor 
hec Dier nodig zyn. De opening is driehoekig , en met , 
drie zeer fcherpe en {terke tanden gewapend , welken in 
ftaat zyn , om niet alleen de huid van een mensch, maar 
zelfs van een paard of ftier te doorbooren. Het is als een 
driefhydend werktuig, 't welk drie wondjes te gelyk maakt. 
In het diepfte van den Bek heeft de Heer moran. een 
blykbaare tepel waargenomen, taamelyk vast van vleesch, 
doch een weinig wiggelende, waar aan hy den dienst toe- 
fchryft van een’ tong, voor een zuiger om het bloed uit - 
de ‘wond te haalen, terwyl de Bek aan de huid gevoegdis 
en 'er vast aan fluit. | 

Men kanze verfcheide maanden , zonder blykbaar voed- 
gel, in 't water leevende houden; zy kunnen echter de 
garde niet wel geheel misfen, * zy dat zy zich ten, deele 
hier mede voeden, of om eenige andere reden, Het ver- 
wonderlykst is, dat zy over dwars doorgefneeden zynde, 
nog verícheide weeken, ja maanden blyvenleeven, en niet 
ophouden de ftukken te beweegen, 

» Wanneer dit Dier gelegenheid heeft”, zegt de.Schry- 

» NEI: 


449 NATUURLYKE HISTORIE 


ver ; ‚> om zyne voornaame eigenfchap van Bloedzuigen 
werkftellig te maaken ‚zo zet het zig eerst op de Huid van 
een Mensch of Dier fchrap op zyne Staart, met den Buik 
los en vry: dan voegt het er de driehoekige opening van 
zynen Mond aan, waar in de drie Punten of fnydende Tan. 


- den vervat zyn”. — ,, Een Bloedzuiger zwelt fchielyk 


op door het Bloed dat hy inzwelgt Wanneer zy met een 


Geneeskundig oogmerk aangevoegd zyndce, vol gezoopen 
` zyn, en men begeert dat zy nog meer zuigen, fnydc men 


het endje van de Staart af aan zulk een Dier, en dan geeft 
het uitloopen van het Bloed het zelve gelegenheid om 
voort te gaan met zuigen, Wil men ze doen ophouden, 
kan "er een weinig Zouts op ge(trooid worden , welks prik- 
keling niet minder fchadelyk is voor de Bloedzuigers dan 
voor de Slakken en Wormen. De geest van Hertshoorn 
benadeelt hun niet minder; gelyk ook Asch, Potasch , Geest 
van Vitriool , Wynfteen- Olie of Loog , Peper en zuure 
Vogten. 

, In andere Wereldsdeelen zyn ontzaglyke Bloedzuigers, 
Men vindt 'er in de Rivieren, aan de Kaap, zo KOLBE ver- 
haalt, van omtrent zes Duimen lang. Elders komen Veny- 
nige voor, die als de Glimwormen glinfteren, en den Kop 
hebben van eene groenagtige Kleur , zynde op de Rug, 

elek die der Slykerige Wateren, blaauw geftreept *. 
Uoorts worden negen foorten van Bloedzuigers in*t byzon- 
der befchreeven. 

Hier na gaat de Schryver over tot de Slakken of Slak- 
gelykende Dieren. Aangeweezen hebbende hoe verre hy 
den naam van Slakken uitítrekt en dereden waarom, merkt 
hy vervolgens aan: ,, De geftalte der Dieren. van deezen 
Rang is grootelyks verfchillende, Hoewel veele het Lyf, 
eenigermaate, naar dat der Slakken gelykende hebben, zo 
is het doch in anderen Rups-, in anderen Worm-agtig, Van 
het eeríte leveren òns de Zee. Rupfen, zo genaamd; van 
het andere de Zee-Duizendbeenen, die, boven dien, met 
een menigte van byhangzels als Pooten voorzien zyn, de 
voorbeelden uit. Sommigen van deeze, gelyk de kleine 
Waterflangetjes der zoete Wateren, hebben byna de dunte 
van een Draad. Anderen in tegendeel, gelyk de Zee.Schee- 
den en Zee- Netels, hebben een zeer plompe en wondere 
iyke figuur, met zo weinig beweeging , dat men ze naauw. 
lyks voor Dieren aanzien of erkennen zoude. Ook vindt 
men er de Zee-Schaften onder, die byna Cylindrisch zyn, 

En 

















VOLGENS LINN/EUS, , | 44( 


en altoos ergens aan vast zitten met haaren Grondfteun. 
Die, welke men Zee- Haas noemt , hebben eene ‘figuur , 
zeer vreemd aan de Schepzelen van dat Element, zo wel 
als de Kienw-Worm der Vis(chen. De Zee-Katten en Po- 
Iypen zyn wegens haare Armen niet minder verwonderlyk, 
dan de Bezaantjes door haare bybangende Vezelen of Rie- 
men, en Blaasagtige gedaante, als die der Kwallen. Welk 
eene zonderlinge vertooning de Zee Sterren en Zee-Egels, 
in haare menigvuldige Soorten , opleveren , is ieder een. 
bekend, | ' l 

‚> Ten opzigt van de Ingewanden is’t zonderling , dat 
men in Dieren, die zo gering fchynen, een zo wel gefchike 
Samenftel van binnen vindt, De onvermoeide nafpooringen 
van SWAMMERDAM hebben zulks in de eigentlyke Slakken, 
op bet keurlykfte aangetoond (*). In andere Dieren, die 
voor 't bloote. Oag als loutere Klompen of Kwabben, en 
dus zeer veragtelyk, zig vertoonen, zullen wy het zelve 


opgehelderd zien , en bevinden dat zy met de noodige 


Lighaamsdeelen tot het Leven, Hart, Longen, Maag en 
Darmen, niet minder konítig dan de edele Schepzelen s 
voorzien zyn”. | 

In het Hoofdftuk van de Aard- Slakken is de Schryver 
. wry uitvoerig in het melden van de onlangs gemaakte 
Proeven met de Slakken den Kop af ce fnyden, welke men 
‚pa verloop van tyd bevonät te hergroeijen , zo dat de 
Slakken een nieuwen kop kreegen. Proeven welken thans 
zeer het onderwerp zyn van onderzoek en gefprek onder 
de beminnaars der Natuurlyke Historie, — . 

Van de Zee-Longen fpreekende zegt hys ,, Deeze Die 
ren hebben eene K wabbige Geftalte. Linn mus geeft do 
Kenmerken aldus op. Een kruipend Lighaam , dat met 
omgeboogen Vliezen bewonden is s een Vliezig Rugge- 
fchild, het welk de Longen bedekt: aan de regter kant 
een Gat op zyde, voor de T'eeldeelen; het Aarsgat boven 
't end van de Rug; vier Voelers, van vooren geplaatst 
sende", Voorts wordt dit zonderling fchepzel volgens de 
waarneemingen van BOHADSCH befchreeven, doch te uit- 
voerig om van ons gevolgd te worden , waarom wy den Lec- 
zer tot bec Werk zelf moeten wyzen. 

By gelegenheid van een glinfterend Water- Duizendbeen 
maakt de Heer. HOUTTUIN eenige aanmerkingen over het 

vuu- 

(*) Men zie hier over N. Faderi, Letter- Oefen, II Deel, 2 St. 
bladz. 107, I55e , o 5 


448 NATUURLYKE HISTORIE 


vuuren der Zee, by nagt, het welk door fommigen toeges 
fchreeven wordt aan zekere kleine Diertjes, die uit hun 
lighaam licht zouden uitgeeven. ,, De Heer BASTER heeft 
met kragt willen beweeren dat alle de Proefneemingen van 
den Heer LE Rov, die zulks aan eene Phosphorieke Stoffe 
in het Zeewater toefchreef, door de beftaanlykheid van 
zodanige Diertjes verklaard kunnen worden (*). De Waar- 
meemingen van den Heer GoDEHRU DE RIVILLE, ir de In 
difche Zee, fcheenen dit denkbeeld te bekragtigen , doch 
tevens waarfchynlyk te maaken, dat het gedagte Vuuren 
der Zee veel eer aan zekere Phosphorieke Stoffe, welke 
zodanige Diertjes uitgeeven, toe te fchryven zez gelyk ik 
uit de Waarneemingen van ADANSON , en uit de reden, 
etragt heb te betoogen (T). Geheele Bergen van Vuür, 
immers, in Zee verfchynende, en op een ten afftand 
zigtbaar, zouden die niet veel eer toe te fchryver zyn aan 
een Soort van Olie, welke onder. de heete Luetftreek ee, 
zenlyk bevonden wordt op het Zeewater te dryven, dan 
aan zo kleine Diertjes, welke niet lichten dan naar maate z 
frisch zyn of een groote veelheid bevatten van die Olie” 
Wy zullen hier ais genoeg gezegd hebbende om te too» 
nen, hoe veel verwonderlyks dit Stuk der Natuurlyke His- 
torie behelst , alleen nog maar iet byvoegen aangaande de 
Kwallen, welken dus befchreeven worden: „ De Kwallen 
komen, met elkander, in de meeste Eigenfchappen over 
een, die van PLINIUS dus, kortelyk , worden opgegeeven. 
Zy hebben een byténde kragt, doorjeukte te verwekken? 
zy zwerven by nagt, en trekken zig ftyf famen; daa, wan 
neer een Vischje voorbyzwemt ,fpreiden zy haar Loof uit, 
en, het zelve omhelzende, flokken zy het op. Den Mond 
hebben zy van onderen, en loozen haar Vuiligheden bos 
ven. Hier uit ziet men klaar, waar van LiNN/EUS den Gee 
flagtnaam van Medufa afgeleid heeft. Gelyk, naamelyk , 
derzelver Hoofd , met Slangen gehairlokt , aan Períeus 
diende om zyne vyanden in Steen te veranderen, door den 
fchrik , dien deszelfs vertooning gaf; zo worden hier de 
Vischjes, door de Lokken van de Kwallen, op 't onver- 
wachtfte aangevat en in een onvermydelyk verderf geftort, 
» Op de Rivier van Lisfabon in Portugal is een foort 
van deeze dieren waargenomen, 't welk verheven rond is 
met zestien ftraalen, van onderen met vier Voelers die ver. 
ee 
© Zie zyn Ed. Brief in het VII Deel der Ujtg. Verb. p. 116. 
(D Het zelfde , bladz. 264. l 





VOLGENS LINN/EUS, 443 


eenigd zyn, Zy beftaat uit een fchyfje, dat van boven vere 
heven rond is en witagtig, getekend met zestien Straalen, 

‘die naár een gelykbeenigen Driehoek gelyken , of inwaards 
Lancetvormig zyn, door kleine bruinrosagtige Stippen ge- 
formeerd, en het Schvfje is, van onderen holrond , alwaar ` 
het, in 't midden, vier Voelers heeft, die langer dan dese 
zelfs middellyn zyn en Lancetvormig, met roodagtig gee 
ftreepte Lappen. Het Lilagtig Vlies, overlangs enkeldraa» 
dig , is met gcelagtige Stippen befprengd ". 





Reizen van Petersburg door verfcheidene Gewesten van Afia , 
: gedaen en befebreven , door den Heer Dr. wonn BELL. Uit 
.. Het Engelsch vertaeid door een Gezelfchap van: Taelminnaen 
: ren, Met Kunstprinten verfierd, Berfte Deel. Te Leiden by 
C. v. Hoogeveen Junior 1769. Bebaiven bet Voorwerk , 410 
bladzydtn in groot otave. E 


T Ne befchryvitg van oplettende Reistochten, door een 

Man van oefening, in 't hart van Afie, uit het koude 
Rusland, door 't fchrael bevolkte SiberiÉn, en 't woeste 
Tartarye naer de vernuftige Clrineezen; of aen de andere 
gyde langs de Wolga over de Caspifche Zee, naer de fteeds 
oorlogende Perfianen ; als mede , door de vruchtbare Ukraine 
en Moldavie, tot in Conftantinopolen, de Hoofdftad vam 
rr wyduitgeftrekte l'urkíche Gebied, kan niet wel anders 
dan de aendacht veler Lezeren trekken. —-— Het aental 
van Intekenaren toont ook dat men.dit Werk vanden Heer 
Bell, *t welk de opgenoemde Reistochten behelst , vry gre 
tig in Nederland begeerd heeft; en de uitvoering is zeer 
wel gefchikt, om te voldoen aen alle de zodanigen, dfe 
boven al klare en geloofwaerdige berichten zoeken, en niet 
' zo zeer zien op een levendigen Tel, en bevallige fchikking 
van verhalen. Op 't laetíte heeft zich de Autheur niet toe- 
gelegd, als hebbende zyne aentekeningen, geduurende het 
reizen opgefteld ,. alleen gefchikt om het merkwaerdigfte ; 
dac bem was voorgekomen, te beter tegen de vergetelheid 
te bewaren. Hier toe was cen Dagregister het beknoptfte 
middel , dat ook tot dit bedoelde genoegzaem geacht mogt 
worden; en hy is van oordeel geweest, dat het in die een- 
voudige gedaente irsgelyks voldoende was ter onderrici» 
tinge- van allen, die er iets van enig aenbelang in zouden 
hoopen te vinden; waerom dan deze Reizen ook in die 
a Cie 





444 | jJ BELL 


eigenfte geftalte, zyne aentekeuingen en opmerkingen ín 
orde gebragt zynde, het licht zien. - 

Het eerfte Deel dat wy thans voor ons hebben, behelst 
twee Reizen. Het vangt aen met ene Reis van Petersburg 
naer Jspaban, welke de Heer Bell gedaen heeft, in 'tGe- 
volg van den Heer „alensky, Ambasfadeur van zyne Czar. 
febe Majefteit aen den Sopby van Perfie , in de jaren 1715 
en 1718. Dezelve geleid ons van Petersburg naer Moskow, 
en voorts , langs de Wolga , over Cazan naer Astrachan; 
verder over de Caspi/cbe Zee naer Niezabatt op het grond- 
gebied der Perfen. Van daer, dem Zee-oever langs naer 
Sbamacby , wyders laadwaarts in, door Tauris , over Sul. 
tany naer Saba, en eindelyk, door Keom en Kasban, in de 
Perfiaenfche Ryksítad Zpaban. De te rugreize gefchied 
van Jspaban over Casbin op Resbd , en voorts de Caspifcbe 
Zeekust langs, over Sbamachy, naer Niezabatt; van daer, 
op Astrachan overgelcheept , langs de Wolga naer Saratef , 
en voorts te lande , door Penze, Murum en Wolodimir, 
over Moskow , te Petersburg. — De tweede Reis, door 
onzen Autheur gedaen, in’ Gevolg van den Heer Irma, 
loff , Afgezant van den Czaer naer China, in de jaren 1719 
en 1721, doet ons, te Cafan gekomen zynde , langs de Ka» 
ma, naer Solikamsky trekken, en van daer , over Verchba- 
turia, Epantsbin en Tumen , te Tobolskoy, de Hoofdítad 
van Siberie, komen. Wyders brengt ons dezelve, langs 
den bitch te Tura; leid ons. door de vlakte Baruba, naer 
de Oby, en over deze naer Tombsky. Van daer ligt derou- 
te over de Tzullim naer Yeniefeisky „aen de rivier Yeniefey; 
voorts, langs de Tongusta, op de Elim , naer Elimsky; en 
vervolgens, langs de Angara, door Irkutsky ‚over het Meir 
Baykall , langs de Selinga te Selinginsky ` van waer we , door 
Saratszy, langs den weg der Caravane, den muur van Cbi- 
na bereiken, en ten laetften in Cbinds Keizerlyke Hofplaets 
Peking aenlanden. Het wederkeeren gaet hier, gelyk in 't 
tweede Deel gemeld word, met weinig verandering, mee- 
rendeels in dezelfde richting, tot aen Yeniefeisky van waer 
we naer de Keat, en langs dezelve op de Oby geleid wor- 
` dens die ons, voorby:Narim, naer Surgute voert, en ver- 
volgens op den Zrtisb brengt, langs welken wy te Tobolsky 
komen. Van daer is de route als boven naer olikamsky , 
voorts door de Bosfchen , langs den kort{ten weg , naar Nisb- 
na Novogorod , aen deu zamenloop der Wolga en der Ocka; 
en eindelyk door Moskow weder in Petersburg. , 

, Wy 





Ki 


| REIZEN. Ad 


- Wy hebben geoordeeld, dat deze opgave der Reisrouté 
. Van onzen Autheur niet ongevallig zou zyn; dewyl men 
hier door , met behulp ener goede Landkaerte , de voornaem* 
fte Plaetfen en Gewesten , die de Heer Bell in dezen be 
fchryft, gereedlyk kan nagaen. Van alle dezen vind mea 
jn dit Werk een beknopt en naeuwkeurig verflag , met oor- 
deelkundige aenmerkingen over den verfchillenden Laud- 
aert , die men op zo uitgeftrekten tocht ontmoet , derzelvet 
zeden en gewoonten , die de oplettenlieid eens Reizigers 
trekken , mitsgaders de voornaemfte Staetswisfelingen van 
deze en gene Landen; en wel‘byzonder het aenmerkelyk- 
fte, dat den Koophandel en de Natuurlyke Historie betreft} 
waer op de Heer Bell boven al zyne aendacht gevestigd 
heeft. — Tot een voorbeeld van't laetfte, zullende het 
tweede Deel ons wel end byzonderheid van ene andere na- 
tuur. aen de hand geven, diene zyne volgende waerneming; 
over het zogenaemde Tartars Lammetje. - UON T 
‚> Men vindt "er, zegt hy , die, in *t verhandelen van de 
aenmerkelyke dingen dezes Lands, verhalen , dat in. de 
Woestenye , of Doortogt , grenzende aen Astrachan, ir 
'támelyke menigte zekere Heester of Plant groeid , in de 
Rusfi/cbe Tael genaemd Tartarskey Barasbka, dit is Tartars 
Lammetje (*) , met welks vagt de Mutsfen der Armeniers / 
Per fiaenen , Tartaeren enz. geboord zouden zyn. Ook fchry- 
ven zy dat dic Tartarskey: Barasbka aen het Dierlyke zoo 
wel als aen het Plantgroeiend leven deeld : dat het al *t Gras 
en-de Kruiden op-eet.en verflind , dat binnen deszelfs bee 
reik is. Hoewel gemeend mag worden, dat zulk een onge 
rymd gevoelen , geen geloof zou konnen vinden, by men- 
fchen bedeeld met het:allerminfte teken van verftand , ech 
ter hebbe ik met fommigen omgegaen , die zulks voor vast 
fchenen te geloven. Zoodanig heerscht hec woriderbaere / 
en ’t ongerymde, by een deel van *c Menschlyk Geflacht t 
an In het navorsfen dier wonderlyke Plant , befteede ik 
ettelyke uuren wandelens , vergezeld van Tartaeren , welke 
deze Woestenyen bewoonden: maer, al wat ik konde uit-' 
vinden, waren fommige dorre: Heesters , hier en daer ver- 
freid ‚ met cen vlokkigen top , van bruinachtipe kleure’ 
e fteel is omtrend achtien duim hoog, en de top beftaet 
uit fcherpe doornige bladeren, 't ls waer, dat geen Gres of 
rui 
. (*) Over dit verdicht Gedieste zyà een menigte van Gefchriften 
opgeíteld, en in 't licht gegeven, onder de benaemingen van Agnus: 
Berometi , Scyticus, Tartaricus of Pegetabilis. ` , 
IV. DEEL. N. LETT. NO, 10. ' g 


446 Je BELL 


Kruid binnen den omtrek haerer fchaduwe grocid : ge 
dit isoak eene eigen{chap. natuurlyk aen veele andere Dan, 
zen, alhier ep elders, By verdere navorsfinge, by de ver 
peftigte en de ervareadíke onder de, Tartaeren , bevond ik 
dat a als een befpotlyk verdichtael belachtep ( *). 

» le Astrachan heeft men groote rornigre van Lams- 
wellen, graeuw en zwart; (ommige golvend, andere Kral 
Jeude , al natuurlyk ep zeer Dag, hebbende een fehoonen 
luister „:byzanderlyk de golvende, welke ap eenen kleinen 
afltand zich voordoen als s Cures gewarerd Àrmozyn. Zy 
worden heeg geaeht, en veel. gebruikt rat voeringe van 
Kliederen, en.tot boorden van Maien, in Perfien, Rusland 
wn sadere Oorden, De besten derzelven worden 
pit Ducharien, Chiva cn daer aen grenzende Landen. 
orden genomen van bet Lam, uit.den Buik van de Ooi; 
pa dat deze. geflagt is, ge(neden; of wel van ber Lam ;zao 
vogrte gedood , na dat hec geworpen is: want zulk een Vel 
is van, 200 veel waerde als het geheele Schaep. En 
. a De Kalmukken , en andere Tartaeren, welke de Woes 
tenys; in de Nabuurfchap van Astrachan bewanen, hebben 
insgel yks kamsvellen ‚welke tot die zelve eindess gebruike 
worden: maer de Wot wreeder en bairiger zynde , zyn ze 
pok veel minder, dan die van Bucbarien en Chiva, zoo wel 
in lujgter en in fghoonbeid als in bereidinge j gevolalyk 
eok in waerdye. My is bewast, dat ege onkel Lamsvel. 
Kë van Bucharien verkacht wierd, voor tien ef twaelf 
Schelliegen Hollands, terwyl een der voorgemelden geen 
vier Sehellingen mogt balea”, e 
. Men voege bier by het bericht „dat. Dr, Belk ons 
van cen Dier, genaemd Kaberda, 't welk hy arftmoette, 
ten huize van den Heer Kanifer, een Boesch, Generel, 
die van de Rusfen, gevangen genomen naer Elimsky gezon 
Jen mass, aldaer gemaklyk. in, eenzaamheid p EH: ge» 

urjg van alle Reizigers bezogt wierd, -> + , 

ie Heer had een Dier, genaenid' Keberday van ceni« 
ge dex Toncu/ygnes hem: gebragt, toen ber nog jong was 
Dit is het er „waer van de welriekende Droogerye , Mus- 
hus.» genomen wordt: De Muskus groeit :omtread zynen. 
navel s in een foort van uitwasch, e vtelk fneden et 
Bewaard wordt, wannoerhet dier geveld ise. . Veele dezes. 
[ Die- 
CH, Zulks heeft ook. de biper £ zw PREX otrdervoriden „ die 
breedvoerig over het Afnds Styricus handelt; ih tyge Amenitarit 
exotice pag. 505. G fefe- 7 eee 





Dieren syn imd Land: meer de Muskas is zoo fterkriekend) 
niet als die „wekt uit Obing en Zuidtyker Gewesten komt. 
De Generael bo dor Dier zeer gemeenzeeni gewend j en 
woedde BëC gen zijne tafel, met brood en wortelen, Als dë 
fnaaltyd over wbs , fprong her op de tafel, en zocht de 
Ktuirbpjes epshet volgde hem langs de fttaet als een hand A 
eh Két- was eei vermáok te zien, welke: dartele fprongem 
Ket zelve deed, en:hoe 't evdn ‘afs oon Geit merde kihde« 
ren fpeetde. nta 7 , 
r "E Karda is van ledst kleiner dan een. Rhé, .doclb 
donkerder Van-koleuf, Het is van oppe fraeie geítalte y 
hebbende opgeftoKeri-héérns sander takken (+) 3 fr je zeer 
fnel, en onthoudt zich op rotfen en bergen, welke voor 
menfchen en honden byna ontoeganglyk zyn. Als het ge- 
jaer worde, fpringe het van rats-cot rots, met ongeloofiy 
®lupbeld, ch vasuyeid van pdoten. % Vleesch worde beter 
weildbraed geacht „ dan eenig:van.’t Ferte PACK ə dat 
grooter våt beloop je, en wátrcvan: veel verlobeidenheid. in 
deze oorden gevonden wordt”, 
- Tear gelépenheid vom het bovengezegde „ ‘rakende den 
&oe tarde van den Krygigevangen Generael, ftaet ons, hiet 
nog te melder, dat de Krygsgetangen.iù Siberie gemeenlyk 
gantig behasdeld wordem, terwyl Es tevens dienen ter 
befchavinge des Volks. ,, Zyhe Majelteit, gelyk onze Aus 
betr tegt, duer hen in een Oord kantonneeren , alwaep 
zy tiet geringe kosten beltaen, en alle vryheid genieten 
konnten, welke perfionen in. zoodanige omttandigheden 
Bogen verwachten. En de Zweedfebe Officieren brengen 
niet weinig rop, om de Pnwoneren van dae: verafgelegen 
Gewest te befchaven', door ‘er nutte kunfteri in te voeren » 
die meestendeels, voor hunne aenkomst y aldaer onbekend 
waren, Veelen van die Officieren, Edellieden van een 
volmaekteé opvoeding zynde, be(teeden hunnen Cd. Om tq 
beter hunne verdrietige Gevangenfchap te onderíchragen s 
tot de Studiën van de aengenaeaiíte en verlokkendíte dee- 
l cn 


q 


» Dit Dier is ongetwyfeld de Mosebus Moschiferus , vàn den 
Ridder Long, die het zelve verkeerdelyk voor een ongehoord 
séflaelit wit doen doargaen, even als de Antlope Grimmia van 
PALLAS, die door gemelden Schryver onder den naem van Moschus 
Grimmin ook sls ongehoornd befchreven wordt, in den 12den druk 
van zyn Systema Nature, De Oudfte Schryver by wien ik dit Dier, 
doch ongeboomd, verbeeld vinde, is COSMAS BAMIANUS `, ` o 


i Ggs 


435 PM. FERMIN - 


: Fen der Kunften , byzonderlyk tot de Maziek en Schilder 

kunst , waer in fommige van hun tob de grootte volmaekt- 

beid komen. Ik was tegenwoordig by verfcheidene hunner 

^ Concerten ; en ftond niet weinig verbaesd, van zulk eene 
harmonie , en zoodaBige verfcheidenheid van Mu 

ltuigen, in dit gedeelte der waereld te vinden. Som- 

ds verledigden zy zich, met jonge Heeren en Juffers in 

e Fren/cbe en Hoogduit(cbe Taelen, Mufiek, dansfen, en 

andere diergelyke begaefdheden , te onderwyzen , waer 

door zy zich menigte Vrienden onder voornaeme Lieden 

verwierven ; eene omftandigheid, aen menfchen, in hunne 

geíteltenisfen, te gelyk eerlyk en nuttig ". 





Nieuwe algemeene Befcbryoing van de Colonie van Suriname, 
Door pu: FERMIN M.D. Twee Deelen met Plaaten. Te 
Harlingen, ter drukkerye van V. v, d. Plaats Jun. 1770. 

- Bebalven bet Voorwerk 550 bladzyden in groot cavo. 


-INe opletténde ondervinding, ftaende ene reeks van ja- 
ren, geduurende welken de Heer Fermin in Suriname 
zyn verblyf gehouden, en °t merkwaerdige dier Volkplan- 
tinge met vlyt nagefpoord heeft, {telde onzen Autheur ip 
ftaet, om een naeuwkeurig bericht van dat Gewest te ge- 
ven. En daer alle blyken van getrouwheid iB zyne manier 
van voorftellen te famen loopen , heeft men gronds genoeg 
om zyne berichten deswegens over *t algemeen als geloof. 
waerdig aen te nemen. Deze denkbeelden ftrekken niek 
weinig ter aenpryzinge van een Gefchrift, °t welk ten on 
derwerpe heeft ene Nederlandfche Colonie, in de zoge» 
naemde nieuwe Waereld; die, zo door *t geen ze ontvangt 
als 't seen ze uitvoert, in haren bloeienden (aer, een.aen- 
merkelyken invloed heeft op onzen Koophandel; en daer 
door veler oogen te fterker tot zich trekt ; wier nieuwsgie- 
righeid of liefhebbery , door dit verflag van onzen Schrye 
ver, ene redelyke voldoening zal konnen erlangen. 

Men vind hier naemlyk , na ene beknopte Land-en Plaets- 
kundige befchryving van Suriname , met nevensgaende 
aenmerkingen ‘over de Luchtsgefteldheid aldaer; een ọm 
derfcheiden bericht van de levenswyze, zeden en gewoon- 
ten der Indianen of Inboorlingen van dat Land; mitsgaders 
van de, gewoone leevenswyze en den koophandel der Eu- 
fopeanen, die te Paramaribo, de hoofdplaets der Colonie, 
woonen. * Dit leid onzen Autheur ter ontvouwinge van? 


€ s geen 








: BESCHRYVING VAN SURINAME, 449 


geen den Slaven, derzelver inkoop , huishouding en beftier 
treft; het welk hem voorts doet overgaen ter befchou- 
winge vande Natuurlyke Historie dezes Lands; zo omtrent ` 
die zaken, waer in de werkzaemheid dezer Slaven te ftade 
komt, als met opzicht tot andere byzonderheden, die ten 
dezen aenzien in dit Gewest byzonder aenmerking verdie- 
nen, Van dit laetfte gedeelte heeft Dr, Fermin vooral veel 
werks gemaekt , en de Lief hebbers der Natuurlyke Historie 
vinden hier vry wel by een verzarheld het merkwaerdigfte , 
dat Suriname ten dezen opzichte uitlevert , met nevense 
gaende aenmerkingen en proeven van den Autheur , raken- 
deze en gene byzonderheden , welken een mader ondere 
zoek verdienen. — Zie hier het hoofdzaeklyke zyner 
Aerdrykskundige befehryvinge, die ons een geregeld denke 
beeld van dat gedeelte, in 't welke de Plantagién gevon- 
den worden, verleent. 

Deze Volkplanting ligt in Zuid-Amerika, aen de vaste 
kust op zes graaden Noorder Breedte , en op 5199. 1s' 
Lengte, aen de Rivier Suriname; welker mond gelegen is 
tusíchen Cayenne zestig mylen aen de ene en de Colonie 
Rio de Berbice , omtrent twee en dertig mylen aen de ande- 
re zyde; liggende Cayenne op 5° sa’ N. B. en 323° 27’ L. 
en de Rivier de Berbice op 6? 20 N. B. en 317° 10 L. : zo 
dat de kust van Cayenne naar Suriname gezegd konne wore 
den West Noord West; en van Suriname naar de Berbices 

' West te zyn; en de ganfche uitgeftrektheid der kuste o 
ruim negentig mylen te komen. —— De voornaemfte Ri- 
vieren van “Tand zyn, de Marawyne , de Saramaca, de 
Suriname, de Commewyne en de Cottica, | 

De Marawyne ligt op den afitand van vier en twintig 
myien van Cayenne, maar den kant van Suriname, Zy i$ . 
zeer gevaerlyk voor hun, die naer Suriname gaen, om der- 
zelver groote overeenkomst met den rechten mond; en zy 
die "er by ongeluk in loopen komen er zelden weder uit? 
nadien 'er veel zandbanken en klippen zyn, en de grond 
voorts gansch modderig is. Ook heeft men reeds midde. : 
len in?t werk gefteld, die den Zeelieden ter waerfchou- 
winge dienen, en ftrekken om voor te komen, dat ze den 
rechten mond niet voorby varen, ter oorzake van den foel» 
e ftroom Saramaca, die hen ligtlyk zou konnen mede- 

en. ) 2 | 

De Saramaca naemlyk is ene kleine Rivier, die de. Ber- 
bice van Suriname fcheid , en Biets merkwaerdigs heeft, dan 
haren ftroom , welke van de.allerfgelften ise- - - -> > 
or Lea De 


45e ern PHe FRRAHN- 


De Suriname , de voornaemfte Rivier der Golanie „is 
meer dan ene halve myl wyd, heeft hare uitwatering irj 
zee ten noordwesten , en haren oploop ten zuidoosten, 
Men heeft "er beurtelings alle zes guren eb e vloed, met 
ene tusfchenpoozing van drie vierde uurs op ieder reit 
doch by nieuwe en volle Maen , hceft men gen fpringvlaed, 
wanneer de zee dermate zwelt, dat zy alle de Riviere, 
doet overftroomep. —-— Als de Rivier op °t boogst is „zyn 
de zandbanken, die omtrent den mond liggen, bedekt, en 
de Schepen konnen er gemaklyk inkomens ook verleent 
ze als dan aen vele Zuiker- plantagien, bygonder aan die 
in deKreken, her gemak van de Watermoleos te doen gaen, 

Ruim vierdehalve myl van zee verdeelt zy zich jn twee 

akken, waer van de een, Commewyne genaemd., zuidooste 
by loopt, terwyl de ander, ouder!den naem van de Surje 
name, zynen loop zuidwestlyk neemt, .Deze laetfte ok 
{trekt zich in de lengte tot dertig mylen uits beeft van 
het begin der verdeelinge af, aenftonds aen delinkerzyde , 
: Koffy plantagiën , icder op den afftand van eene halve 
myl , die het fraeifte gezicht van de waereld maken: en rer 
rechterzyde ziet men niets dan bosfchen, welken gich uit: 
ftrekken tot de Stad Paramaribo; liggende gedeeldyk op 
| gen oever der Riviere, omtrent zes mylen van Zpe, sera ` 
Wanneer men de Rivier hooger opvaert, ontdekt map tes 
wederzyde ene menigte van Krekep of Kanalen, aen wel: 
ken verfcheiden Plantagiën liggen. En yerder op verleent: ` 
zy een overheerlyk gezicht, door de menigte van Koffy 
en Zuiker-Plantagiën, ter wedergyde , op den affland van 
een, twee en zomtyds yan drie uurep ; in. welke tusfchem 
ruimte men ene frisfche lucht, en een aengename reuk 
jpademt , die verooszaekt word , door ene heerlyke rei 
' yan hoomen van allerleie foortep ; door de Natuur alleen 
voortgebragt , die nooit verdroogen , en dus, langs de oevers s 
een altoosduurend groen voor 't gezicht opleveren. Hoo» 

er op. word men aen den linker oever een klein Vlek, 

[orraríca genoemd , gewaer, dat door Joodfche Planters 
bewoond word; en nog acht uuren verder, ontmoet men 
fen Joodsch Dorp, Omtrent zes uuren van daer is de be 

ende Blaauwberg; van welken men tot aen Cayenne kan 
doordringen ent overige land beftaet, zo in de lengte als 
in de breedte, alleen uit bergen, tusfchen welken men rot 
fen van blaeuwe,fleenen , 'en gen groot getal van waterval- 
len vind, Men zou hier ook, gelyk de Autheur zelfs met 
nadruk beweert, velerleie faasten. vao bergljaffen kannen 

C. ^ i ont- 


BESCHRVVENG VAN SURINAME. — — der 


ontdekken, indien kundige on naerftige Mynasbeiders de 
' handen aen 't werk (loegen. _ — | 
aest de Rivier Suriname komt de Commewyne in aenmere 
king ; die, zo ay al het zelfde gezicht niet verfchaft , 
nochtans niet minder fraei is, uit hoofde van hare Koffy- 
Plantagién, welker gebouwen grooter en aengenamer voor 
St Qag zyn, dán die der Zuiker-Plantagiën. Deze Rivier, 
welke haren oorfprong hecft in de Suriname , op een afltaad 
van vier uuren van zee, richt haren loop ten Zuid Zuid- 
osten, en valt in de Cottica; waer in zy haren naem vere 
liest. Dezelve Jaet rechts en links ene menigte van Kre- 
ken, de ene grooter dan de andere; welker oevers min of 
meer zo wel van Koffy als van Zuiker-Plaptagjén voore 
zien zyn.  : E mE 
. De Cottica eipdelyk, die in haren boezem het water van. 
- de. Comiweuyss ontvangt, neemt haren oorfprong in dia 
Rivier, op den afíland vap acht uuren yan Zee Deze Rie 
. vier verleent insgelyks een zeer fraei gezicht, door de tme- 
nigte van Plantagién , zo aen den eren als den anderen kante 
Dezelve is zeer groot en verdeelt zich in-drie takken, de 
Cottica zelve, de Perisa en de Kruis- Kreek; welken alle 
drie geheel met Koffy -en Zuiker-Plantagiën bezoomd zyne 
Mea zegt dat de Perica de diepfte , en ter ootzake vaa 
hare verltheiden bochten ruim twintig mylen lang is. Ter 
volkomene ophelderinge, dezer hefchryvinge dient ene nee 
vensgaende Kaert, opgemaekt naer die, welke de Heren 
Bewindhebbers van Suriname zelven daer te lande hebben 
laaten vervaardigen, door Mr, A. de Lavaux. Doch volgens 
deze Kaert is de Perica ene kleiner rivier, en jr laetstge- 
Zegde van dezelve is betrekkelyk,tot de Commeapyne, voor 
zo verre deze dien ngem behoud, van daer ze zich van de 
Cottica aflcheid. OE m 
W yders ftàet ons by deze gelegenheid, daer we.voor- 
heen in ’t Mengelwerk de waernemingen van Dr. Fermin, 
wegens.de Pipa of verwonderenswaerdige- Sutrhaemfche 
Padde, medegedeeld hebben (*), nog te melden * geek 
by hier verder deswegens voorftelt. Uc E 
an Ik heb, zegt by, by die gegeeven Befchryvingen niets 
' pnaders te vpegen, dan dat het onze Eeuw aad geen bekwaa« _ 
me Onderzoekers, of geleerde W ysgeereti ontbreekt, om 
alles te bewaarheden „het geen ik 'er van gezegd hebbe, en 
dat ik de ceríte gál zyn, om nut te trekken uit het "eg 
- ' 2 z 0087! . WE 
(*) Zie N. Fadi Leiter Oef. D. AL za Q 2919 « ^ X 
2 l B 4 


858 — PH. FERMIN. BESCHRYVING VAN SURINAME. 


welk zy verfpreiden zullen ovér de ontdekking van eene 
wonder yke zaak , die ik aan hun onderzoek heb bloot- 
efteld. l 
E » Ik voeg hier nog by, dat men geen geloof moet (oan 
aan de zogenaamde Waarneemingen der geenen, die ons 
diets willen maaken , dat dit dier zo vergiftig is, dat een 
eder van het zelve, al is die nog zo klein, de doodelyk- 
fte toevallen veroorzaakt. Alle deze zo menigmaal her- 
haalde vertellingen der Natuurkundigen zyn flegts zuivere 
vercieringen , die maar alleen fteunen op hooren zeggen van 
andere lieden, welken 'er kwaalyk van onderricht waren, 
of op wier getuigenis men zich niet verlaaten kon. Ik hcb 
cheidene Pipas gekalcineerd , na dat ze ik allen leeven- 
dig in een fmeltkroes geftoten had, welken ik vervolgens 
op de wyze der Scheikundigen toemaakte; hier een poe- 
der van gemaakt hebbende, gaf ik *er, in groote en kleine 
hoeveelheden , van aan allerleie deren, die geene der toe- 
vallen van 't zogenaamde vergif gevoeld hebben, en byge- 
volg 'er niet van geftorven zyn. Waar uit ik befluit, dat 
‘er, in de Natuurlyke Historie, dikwyls meer om ver (e 
werpen dan op te bouwen valt, en zelfs, zo ik het zeggen 
mag ‚in byna alle onze kennisfen, welke wy met den groot- 
fchen titel van Weetenfchappen vereeren. Die de mene 
fchen uit eene dwaaling redc, is niet min hun weldoener, 
dan die hen ecne waarheid leert”, _ 





dlpbabetifchbe Naamlyst van alle de Groenlandfcbe en Straat- 
JDavi/cbe Cormmandeurs enz. Door GERRIT VAN SANTE, 
Makelaar te Zaandam. Te Haarlem Is. Enfchede 
` 1770. In groot 4ta. Benevens ene Verklaring der Tytel- 
print met een Vers tot lof der Handel, als tot dit Werk 
"behorende afzonderlyk uitgegeven.. 


Et bevaren der Noorderfte Waerelddeelen , thans 
bekend onder den naem van Groenland ende Straet- 
Davis, dat een aenmerkelyken tak aen onzen Nederlande 
Íchen: Handel verigent, is wel byzonder , door deszelfs 
wisfelvallige keeren’, een onderwerp veler nafpeuringe. 
Men ziet deze Vaert, boven allen wisfelvalligen handel, 
gemeenlyk aen als ene Lotery; uit hoofde dat in dezel- 
e, meer dan,in enige andere, ene reeks van omftandig: 
eden gepaerd gaet , die den uitflag boven mate begum 
ftigen I of krachtig benadeelen , en meermaels. zelfs de 
» yve 


ZA 











H 


G. VAN SANTE NAAMLYST.^ 452 


yverigfte poogingen verydelen. Deze wisfelvalligheid , 
die geen geringen invloed op den. Handel zelven heeft, 
maekt velen onzer Vaderlanderen, en voor al dezulken, 
. die 'er enig byzonder belang in hebben, te oplettender, 
om den uitílag hier van jaerlyks na te gaen. Dit heeft 
al vroeg gelegenheid gegeven, om 's jaerlyks gedrukte 
Lysten der uitgaende Schepen het licht te doen zien, 
waer op men de aengebragte Vangst , en den prys der 
waren, in ene gefchikte orde , kon aentekenen, om Ter 
zich vervolgens van te bedienen ; het zy ter voldoenin- 
ge der nieuwsgierigheid , het zy ter verfterkinge van 
vooruitzichten of diergelyken. Deze lysten , van jaer 
tot jaer, by een verzameld, fteeds in getal toenemende , 
werd het nazoeken , het vergelyken der vangfte enz. , 
allenskens lastiger ; het welk zommigen meermaels be- 
dacht deed zyn , op ene verzameling van alle die lys- 
ten, in zo geregeld ene orde te famen gevoegd, dat 
men het begeerde met weinig moeite kon opfípeuren. 
Ingevolge hier van zag ook voor enige jaren , door de 
onvermoeide vlyt van den Heer van Sante, zodanig ene 
verzameling als ene eeríte proeve het licht ; en de gun- 
ftige erkentenis der handeldryvenden heeft hem , het op- 
gemelde vertierd zynde , bewoogen, deze zyne Proeve 
nader te beíchaven , en op nieuw den Liefhebberen aen 
te bieden. | 27 | 0 
Men vind in dit Werk, zo als *t nu op ene gefchikte 
orde en in zindelyken. druk te voorfchyn is gekomen, 
de volgende aentekeningen, ( 1.) Ene Lyst der Heren- 
Directeuren der Groenlandfche Visferye , zedert het jaer- 
1700, als mede van die op 'Straat-Davis , zedert het jaer 
. 17195 zo als dezelven in den tyd aengekomen zyn. à) 
Ene algemene Lyst van de Groenlandfche Visferye, ze- 
dert 1669 , en van die op Straet-Davis , zedert 1719. 
Dezelve behelst, van jaer tot jaer , het getal der uitge- 
waren Schepen, gevangen Visfen , aengebragte Vaten 
Spek , en gekookte Quarteelen Traen ; als mede het ge- 
tal der Schepen , die gebleven ,. genomen , hernomen, 
gerantfoeneerd , verlaten of verbrand zyn, en daer bene- 
vens den prys der Traen , Baerden en Raepoly. Co) 
Ene Leet der eerst binnen gekomen Groenlandsvaerders , 
zedert het jaer 1700 ; en der Straet-Davisvaerders , zee 
dert. het jaer 1719. (4.) Op dit voorwerk volgt einde. 
lyk ene Lyst zo van de c als andere Commandeurs 


[4 


Gë Ge VAN SENTE … 


dezer Vaert zedert de laetstgenoemde jaren. Deze Coms 
mandeurs zyn hier in ene Alphabetiiche orde gefteld, 
met aentekening der jaren, geduurende welken zy ter 
vang(te geweest zyn, en der Directeuren , onder welker 
opzicht zy gevaren hebben; waer benevens dan ook ge- 
meld word, hoedanig een aental van Visfen 'er "e jaer 
lyks door ben gevangen zy , als mede hoe veel Varen 
Spek, en vervolgens Quarteelen Traen dezelven uitgeler 
verd hebben ; zo verre de Autheur zulks magtig heeft 
konnen worden. Daer en boven is hier ook, een Come 
mandeur niet meer varende „ het getal der jaren, en het 
montant der gantíche .Vangíte by elkander opgeteld ; 
welk montant der Vangíle gedeeld word door. het getal 
der jaren, om te doen zien , wat zodanig een Comman 
deur. het ene jaer door het andere heeft aëngebracht. — 


Alle deze Lysten zyn. op zodanig.ene manier gefchikt , - 


en °t Werk is op zulk goed íchryfpapier gedrukt , dst 
het vervolg 's jaerlyks geftadig aengetekend kunne wore 
den; des het ook van dienst zy voor den volgenden tyd, 

Na de afgifte van dit Werk heeft de Heer jaN mes 
afzonderlyk het licht doen zien , ene Werklaring op de 
Tyselprint en de Lof der Handel enz. met een Noodig 
Voorberigt. In dit Berigt. geeft hy te kennen, hoe hy 
verwacht had deze Vrucht van zyoen Geest voor dat 
Werk geplaetst te zien, en ten uiterfte verwonderd was 

eweest , toen hy het zelve niet gebruikt vand. Hy 

elt vast dat het afgekeurd is , uit hoofde eniger uite 
drukkingen , door fommige Heren , die met hem in ge- 
dagte over het Voor- of Nadeel der Visfchery verfchil- 
den ; daar ik, zegt by, de Voorípoed der Vangst afleide 
gan de Goddelyke Zeegen , en geenzins, gelykieenige dier 
Heren van gedachte zyn, van de Vlyt der Commandeurs, 
Ik begryp (voegd by ‘er als ter nadere verklaring by,) dat 
de yver zeer noodzaakelyk is, doch met dit alles heb ik 
groote reeden te gelooven , (en dit zullen verre de mees- 
ten met my masten toeftemmen , ) dat zondes de Goddely-. 
ke Zeegen, alte yver vruchteloos is." ——- "t Kan zyn dat 
de Heer Mes eenn verward Dispuut over dit.onderwerp met 
enige Heren gehad heeft 5 en dat ge met elkanderen bee 
hooren onder die foore vau Godgeleerden, die menen in 
ftaet te zyn, om op een hairbbreedte te bepalen, wat God 
en wat de Mensch doet 5 "t kan dus ook wezen, dat "et 
ayn, die zich geftooten bebben aen de uitdrukkieg ; 





RAAM GX Ts, 55 


Maar de Almacht Te " alpen dig huu doet veilig vaer 
Me zeeker Vigphe "` hu M reu 


Ene uitdrukking die, buiten het gefchil , in een goeden 
zin verklaerd kan worden ; maer die te fterk en te onnaeuw- 
keurig is, voor iemand die een Voorítanderis, in een Dis» 

uut yan die gatuur; dewyl zodanig ene fpreekwys, tem 
Dee genomen, gelyk "t in verfchillen geet , alle mensche 

yke naerftigheid en oplettendheid aen ene'zyde felt, "t 
welk zekerlyk des Autheurs oogmerk niet geweestis, —— 
Dan , wat 'er ook van zulk een Dispuut e," koiht ons 
voor, dat jet gewiehtiger reden plaets gehad kan hebben, 
om dit Stukje:by de afgifte van 't Werk zelve niet te ge- 
bruiken: te weten , dat het niet tot cieraed van "t Werk, 
kon ftrekken ; welke rede genoegzaem is, Het Stukje 
hgemlyk behelst wel een zogenaemd Vers , maer 't is een 
Profa op Rym gebracht, in een gemenen fty], en onnaeuw» 
kenrjge tael, zonder enige levendigheid of geestigheid, 
Wy verwonderen ons over 't Dispuut, dat de Autheur 
fchynt gehad te hebben, maer nog meer over 't belang dat 
^y ‘er ihgefteld heeft, om dit Stukje ander *t oog van de 
Waereld te brengen. Zie hier , om onze verwondering te 
billyken ,- een. en ander ítaeltje. 

. Onze Autheur voorgefteld hebbende , dat de Handel | 
Europa's Goutmeyn, allengskens toegenomen is, vervo gt 
aldus. | , 

Om haar die luyster by te fetten, 
Was ’t vindingreyk Vernuft bedagt , 
. Op Land en Middelen juist te letten , 
Van waar 't kleynood wierd aangebragte 


- 'T.Historyblad wierd opgeflaagen 
De loop der ftarren hagefpeurd , 
De nuttigheeden voorgedraagen , . 
En 't geen van dienst was goedgekeurd, 


Däer op volgde, gelyk het hier word voorgefteld , het 
bevaren van den Oceaen, het zoeken en vinden van ver, 
fcheiden Kusten; dit leid den fchryver tot het melden 
. der eerfte toten van Columbus en Magellaen ; van wele ` 
ken laetften hy zegt; : 


H 


Hy 


436 - C. VAN SANTE NAAMLYST, 


‚Hy Zeylde. op de onftuyme Baaren 
Het aldereerst den Aardkloot rond, 
En /cbeste al zyn weedervaaren , 
EG En al de Landen dien hy vond, 
Voorts maekt hy gewag van de eerfte ontdekkingen 
van . Groenland , zo zommige willen , door Erik den 
Zoon van Torwald, doch onze Autheur, dit onbeflist 
Jatende, zegt | | | (| 


"T kan zyn, ik zal 't hun niet betwisten, 
Maar neem een /zfere tydt in acht: , 
Wien 't nader vond, en wat mer ischten 

Heeft my te melde goed gedacht. 


“Op foortgelyken trant is hèt gant{che Vers gefchikt. 
5, De Autheur zegt, dat dit Stukje voor af geexamineerd 
is, en het geluk gehad heeft van aan veele kundige 
' Heeren genoegen te geeven 3” doch alles nagaende, wan- 
trouwen wy aen de kundigheid dier Heren , of hellen 
over om te denken, dat ze den Autheur ene pots hebben 
willen fpelen. 


€ 





Grondbeginzelen van de algemeene Weetenfcbap der Schoonbeid, 

` Saamen[lemming en Bevalligbeid, In "s Gravenbage by Ne 
van Daalen 1770. Bebalven bet Voorberigt en den Inboud 189 
blade. in groot oQavo. ! 


E veelgeachte Schryver der Zedekundige Brieven over bet 

Geluk , waer van het vervolg met verlangen te gemoet ge- 
zien word , heeft zich tusíchen beiden verledigd , met het fa- 
menftellen van dit Stukje , dat niet geheel vreemd is , van het 
. hoofddoelwit zyner Brieven. Het behelst naemlyk den zaeklyken 
inhoud van drie Franfche Gefchriften , welken tot nog in onze ta- 
le het licht niet: zien. Voor eerst Theorie, des fentimens agrea- 
bles par l'Éveque de Poüilly ; of De befchouwkundige leer der 
aqugemaame gevoelens. Voorts Esfay fur le Beau, du Pere An- 
dre , of Proeve over "t Schoone, En ten laeten, Les Beaux 
Arts reduits a un meme principe Par Abbé Batteux , of De 
Fraaie Kunften fot één Grondbeginfel gebragt. ——- Onze Schrye 
ver heeft, ten gevalle van den Nederduitfchen Lezer, een bekn 
uittrekzel van deze drie Stukjes by een verzameld ; alles in dier: 
voege gefchikt, en er hier en daer enige eigen aenmerkingen in- 
gevlochten, dat het één geheel uitmake, en 't een het ander licht 


D by 





DB. AANGENAAME - GEVOELENS BESCHOUWD, — "s 


byzete. Men vind.dus in dit Gefchrift ene by uitftek wel 4 
fchikte Verhandeling , waer in ons deze Grondbeginfels, Wo 
om ons een recht gebruik te leeren maken van onze Gevoelens, en 
wel te doen oordeelen over 't geen wezenlyk fchoon is, op ene 
klare en geleidiyke wyze voorgedragen worden; ten welken einde 
dezelve, naer den onderfcheiden aert der opgemelde Franfche uite 
gebreide Verhandelingen , drieledig gemaekt is. Het eerfte ont- 
vouwt ons den aart en oorfprong der aangename Gevoelens; het, 
volgende leid ons op ter bepaelder overweging y ` ` 

"p weezen van "t Schoone; en eindelyk word on 

fleld, bez Schoone in deszelft daadijke aanwee: 

welyk in zoo verre bet door de fraaije kun]h 

bragt: en alles leopt te famen, om ons te toone 

re Wysgeerte SËNN zy, om ons fteeds overal , 

pene tot den Schepper , door de zigtbaare fchoo 

onzigtbaare zelfsweezige en onfterffelyke Schoonh 

Tot een voorbeeld hier van {trekke de v 





wing, over de betrekking, in welken de Wetten 
M 





onze behoudenis Dach, en 't bewys dar er 
% werk van een Wys en Goederieren Wetgsever 
» Alle deeze Wetten bebben eene onmidd 
betrekking op onze beboudenis. Want ver 
dervinding ten overvloede leert , dat het a 
Gevoels is, dat wy ieder oogenblik deeze b 
zyn, was het voor ons van 't uiterfle gewig 
me aandoening op dezelve 't onfeilbaar keng 
de werking onzer zintuigen, en den omloop 
dezelven, kan. begunitigen, Nu is niets te 
gefchikt, als die gemaatigde oeffening én be 
Schepper de bronwel van ons Vermaak gefteia neer ~ 
» Ta dit moet ons ten vollen overtuigen, dat de. 
Sech, door welken alle deeze vermasken voortgeb 
worden , het Werk ayn van eenen Wetgeever, die 
beid en Goedertierenbeid als Magt bezit, Eene w 
nog door de volgende bewysreedenen word geftaafd, 
fchillende aart en trappen van dit Vermaak , "in de 
evenredigheid ffaan, met het gewigt der voorwerpe . 
waar aan zy zyn vastgehegt. Onder de zigtbaare fchoonheeden, js 
"er geen met zo fterk eene kragt van bekooringe begaaft, als een 
fchoon Gelaat; nogtans moet het zelve wyken voor de bevalligheee 
den des Verftands en des Vernufts; en deeze worden wederom verre 
gwerwoffen, door alles wat eene grootmoedige , eene verheever„en 
edele Ziel aanduid. 2, Welriekende geuren, de fchoone verzoonin- 
gen der Bouw- en Schilderkunst, de bekoorlykheeden der Zang- en 
shekunde, de aangenaame beezigheeden, welke de Wis- en Ge 
dkunde ons verzorgen, de Vermaaken die een weluiigoh e 


sa 


wss Db AANGENtmte bk vortans descnaggrg ^ 


gelictiap öns aenbfed., met één woord, alle dle goddéren en voite- 
fen, dic, zonder ter vervullingohzerbetroeftigheeden volftrékt hood: 
Wwemdig te zyn, alldentyk ous geluk vergrooted,, etr de aingenadtm. 
Bed onzes leevens vermeerderen, 2yà van zuik great, dat bm 
fot ecn vermazk zy, doli herme onttesrig Ger drddiyke foret 
Ke. Hoe veele Menfchem vind mett niet; die eer vergis 

` zonder fchier eenige: kennis, eenig "t miriti 

reste deezer Vermaaken te hebben. Jar oU 

lezelve "t aarrdoenlykst Zyn, Kürneh Ze egtef 

ttes Gauks verliezen ; indien zy fudar derzet. 

te vervallen. Der itt cegendeet die Wetten, 

lis onzes Weezens uoodwendig vereischte ge: 

iken teit voorwerp hebben, (dle by ‘voorbeeld 

en van ed dänfpooren: eniz.) als met der 

iapend zyn , en onze ongelioofzdandheid door 

an pyrr en finefte ffràffen, ter zelver rydals zy 

door een onfeilbaar Vermaak betoonen. 3. AL 

ati Vermaak en Smert zyn, gelyk de onders 

mig ingerigt, dat in de'oorfpronkelyke Ga: 

eerfte ons, al wat ons vodrdeellg , de laatftè 

n kan, aanwyZen; en wel Zoo, dat in de ge- 

rap zelfs hunner leevendigheid , naat 't belg 

epaald. En indien zy ons fomwylen te ve 

,. wanneer eenige byzondere omifhatdigtteden 

ati eiscli te kunnen voldoen; gt dng in dat eet 

te worden, jha fortiwylen, (als wanneer wy 

te kwaale' Zyn aangetast, ) ons Zonder dat "2 
ome, doór eche nodelooze ffnart te kewelleti; 
_ | aanmerken, dàt het oogmerk deezer Wetter, 
de behoudenis en bévotderiag van 't algemeene welzyn , noodwer 
dlg vorderden, dat zy van ene algemeene ëi. beftendige uitwerking 
waaren. Weshalven deeze ons zoo toefchyriendé vrugtelobsheid det: 
želve là fommige byzondere gevallen, een veel geringer Ziwaarigheid 
zy, dan bonne geduutige verariderlykheid zoude zyn geweest; wyt 
deeze oris geeh een enkel vast grondbeginfel zoude gelaaten hebber’, 

ft welk ons in ons gedmg en bedryven bettieren kon.” 





Vitlas van de Stad Amflerdam , of afbeelding der voarnaamftà 

` Geaidebren , Gebouwen , Oudbeeden. en: Historien van Amfler- 

` dum, AmfleNand- èn onderboorige plaatfen. Tweede Afgiftts 
te Amfterdam by R; Ottens, enz. 1770» 


Y de voorige Afgifte hebben wy reeds een verflag gegeven 
van den aert vg dit Werk, em "t oogwit der Uirgeveren vas 
xd ^t zd. 





7: ATLAS. VAN ARHTERDAES  ' 42$ 


^t zelve (*); des "t niet noodig: zy meerder ddet of aen te fis 
wen e wy:alieen.te. melden hebben , dat: deze tweede Afgifte ; 
daot: hede overeenkormfiig ,. den - Liefhebberen op nieuw eer Zestal 
van Pisten: aeutóed;: ep de Derde Veraimeling „met de af beeldtwr 
var een Ovesheenlylc Shop en fraet Tafereel.hr "t kort toezept, ' 
: De thans afgeleterde Ewen vertoonen op dé volgende Gezig. 
wn. L Be dicmoe Koûrndeurs oan vadren. LU. Deaehve van zc 
sinom ; nevens de Oude Brug ; beiden getekend, en in "t ‘kopes 
gebiagt dood AS Misc 1770. IH. De weuwe Brug, wit ber t 
£8 iion; getekend 1760 „en in 't koper gebragt 1270., door WE 
Wits. IV. Da Lange Brug, naar de. Beurs ve zien ; gevokand 
en in "t. koper gebragt, door W, Isid pb, V. De Doedebrug 
benevens bet Rondeel, de Reguliers Tporen en de. Mir > geve 
kend, door J. de Beijer 1766, en in 't koper gebragt , door 77 
Writs 1767. VI. De Halvemaans Brug , te zien naar de Col. 
vepíery Dorle ep de: A, Anthouies Wang ;. gekend en in "t kon 
per gebragt , daor IK. Writs 1767. Ze zyn allen naer "p loven, 
op het gezicht. dér Voorwerpen. zelven, getekend , en mogen. uit 
het, vereischte. gezichspunt wel met de Originelen vergeleken wardens 


, ($) Zie Na Vader. later -safe MI. Da bl :stae re 


DI et. 49d 





E 





Dot. f ' Mea. sn ' 20M . -l e " 

Propbetia vam idtm Roeden Appel en het: Zwaard der Chrilten 
ars, geirokken wit d draëastje, de Turoxum moribus ;: Ein, 
vade, dribalemaw Georgia, Fiz, Peregrino Au&orse. .. Bebejoeyn- 
de: dit ovigtarese Voorsegging in de FurBjche Taale en een Tanks 
kundige Uitlegging. Uit "t Latyn vertaalt, In ^s Gravenba« 
ge by j. du Mee 1770, In groot oQavo 16 bladzyden, 


E bovengenoemde, Prophetie luid , volgens de hier opgege- 
ven Nederduitíclfa veftuling, aldus, `.’ 

» Onze Keyzer zal komen , 5 Ryk vart eenen Heydenfíchen Vorst 
bemagtigen, ja ook den Rooden Appel neemen, en die onder zyne 
magt brengen: hy zal over hur tot 't twaalfde jaar heerfchen, by al- 
dien der Christenen Zwaart tot irt zevende jaar niet opgeftaan is. 
Huizen zal hy bouwen, Wyngaarden planten, zyne Hofíteeden met 
heiningen omringen , Kinderen gewinnen, en na 't twaalfde jaar , 
(zedert dat den Rooden Appel onder zyne magt gebragt zal zyn, ) 
zál °t zwaard der Christenen zich laaten zien, °t welk den Turk over 
al op de vlugt zal dryven ”. | 

Deze woorden behelzen, volgens het daer boven geplaetfte Op. 
Schrift, eene Woorzegging der Ongelovige , wegens de néerlazen en 
ongelukken der Christenen „en daar na wegens den ondergang bun- 
ner eige gezintheid en de bekeering der Turken tot °t Christelyk 
Geloof, "t Zal, zo we verwouwen, der moeite niet waerdig zyn 

zic 


gës PROFETIE. BEREDENTERDE SRIEF, 
zich het hoofd te breeken , met na te gaen , hoe dit uit den ins 
boud dier woorden is op te maken; en die waent in de nevens. 
gaende Taelkundige uitlegging iets te vinden, dat ter ophelderinge 
van den zin dier Voorzegginge ftrekt, zal zyne verwachting op * 
iezen verydeld vinden. De voorzegging ziet het licht , zondes 
melding hoe dezelve aen den dag gebragt zy ; de woorden hebben 
nseuwlyks eenigen verftaenbaren zin ; de Godfpraek is met een Ah 
aldien geclaufüleerd , en de uitlegging geeft niets aen de hand, 
dat ter wezenlyke ophelderinge dient, maer laet den Lezer, als 't 
'er op aen komt, voltrekt in °t onzekere. Alles loopt zo wel te 
famen, om ons het denkbeeld , dat men niet meer dan een enke- 
len grap voor heeft, in.te boezemen , dat het geen verdere over. 
weging verdiene. 





Beredeneerde Brief van den Wel- Eerwaarden Heer N. H. aan 
. den Hoog- Eerwaarden Heer P. H. over eenige onlangs uitge. 

komen Stukken , raakende de vrybeid van de Drukpers. Te 
. bekomen te Amfterdam en elders. In groot oQave 27 bladz. 


Oe zeer deze ‘Brief ook moge pronken met de tytels van 
Wel- en Hoog - Eerwaarden , dezelve komt gewisfelyk uit 

de hand van iemand , die ‘geen eere waerdig is, ten minfte niet 
uit hoofde van dit Gefchrift. Het behelst naemlyk niet alleen niets, 
dat recht ter zake dient, maer % is daer en boven vervuld met per- 
fonaliteiten , waer van men niet verwachten moest, dat menfchen 
zich zouden bedienen, die met een eerwaerdigen rel voorkomen, 


Dean 
E (d 
Ka | 


. ve 











NIEUWE | 
VADERLANDSCHE \ 


LETTER-OEFENINGEN. 





Verbandelingen ter beantwoordinge van bet Paez fluk , doof 

de Heren Adminiflrateurs van 't Stolpiaensch Legaet, op- 

egeven voor jaer 1269. Te Leid. bj S.en J. Luchtmans, 
ebalven bet Voorbericht 187 bladz. in groot quarto. | 


N^ de befchouwing van den grond van Gods Wetge. 
vende Magt , in voorgaende Verhandelingen medeges 
deeld (*), komt in dezen eigenaertig voor, ene overwe- 
ging van het boe, of de wyde der oefeninge dezer Magt: in 
beantwoordinge der Vrage , of God zjne Wetgeevende Magt 
enkel naar zyne vrye Willekeur oefene y dan wel op zulk eene 
Wyze , dat de men[cbelyke Rede zelve de Volmaaktbeid def 
Goddelyke Wetten befeffen kunne. Uit een aental van Ver- 
handelingen , ter beantwoordinge van dit Vraegítuk gege, 
ven, heeft ene Verhandeling van den Hooggeleerden Heer 
JOHANN GOTLIED, TOELLNER , Tb. en Pb. Dr. en Profesfor 
P. O, in de Hooge Schoole te Frankfort aen den Oder, 
den toegezegden prys weggedragen. By deze Latynfche 
Verhandeling hebben de Heren Adminiftrateurs ook nog 
over dit onderwerp het licht doen zien ene andere, ins 
gelyks in de Latynfche Sprake, van den Eerwaerden Heer 
HERMANN ANDREAS PISTORIUS Bedienaar van Gods Woord , 
en Voorzitter van ’t Synodus Poferitzenfis. Mitsgaders 
twee Nederduitfche Verhandelingen , waer van de eerfte 
opgefteld is, door LAURENTIUS MEYER , V. D. M. in Twy- 
fel en Kooten, en de laetíte door ALLARD HULSHOFF, A." 
L. M. Ph. Dr. en Leeraar by de Doopsgezinden te Am, 
flerdam. 

Dit viertal van Verhandelingen , waer vari iéder op zich 
Zelve der herhaelde overweginge waerdig is , komt in 't 
wezenlyke der zaken zeer wel overeeri; fchoon ieder Aus 
theut het onderwetp op ene verfchillende wyze behandele, 
én het zelve in deze en gene byzonderheden verfcheiden- 
lyk ontvouwe. Ze ftrekken gezamenlyk om ons de God, 
lyke Wetten als redeljk en nuttig te doen aenzien; door 
ons onder het oog te brengen, hoe wy ons op onwrikbare 


| grons 
(*) Zie Wad. Letter - Oef VII Di bl. 161. 0l. 0. 
' IV. DEEL. N. LETT. NO. LI. Hh 


à 


462 VERHANDPLINGEN 


rondén verzekerd mogen hotden , dat God ons doór zyne 
Wetgevende Magt beheerscht, niet als een eigendunkelyk 
Vorst , die flechts op zyne Vrymagt ziet, wiens enkele 
wil, zonder enige reden buiten hem , ten reden zyner Wet- 
ten (trekt , maer als een Vader van zyn Volk , die door 
zyue verftandige Wetten ons wezenlyk heil bedoelt ; t welk 
‚de menschlyke Reden, fchoon niet in alle byzondere Wet- 
ten, over 't geheel echter ook van achteren genoegzaem 
kan nagaen. — Wy zullen ons voor tegenwoordig niet 
ophouden, met de ene of andere dezer Verhandelinge by- 
zonder te ontleden , of °t onderícheid dcr ontvouwingen 
voor te dragen, dat niet wel met de vereischte klaerheid, 
in de beknoptheid waer toe wy ons genoodzaekt vinden, 
kan" gefchieden; maer ons alleen bepalen tot ene t'faemge- 
trokken melding van ’t hoofdzaeklyke , dat ze met elkande- 
ren behelzen; ’t welk kortlyk hier op uitkomt. 

Dat God op gene willekeurige wyze , zonder welgegron- 
de reden buiten hem, zyne Wetten kan geven; maer dat 
hy altoos in alle zyne Wetten het welwezen zyner Schep- 
zelen bedoelt, Dat de Menschlyke Reden, de daedlyke 
oefening van Gods Wetgevende Magt aldus befchouwen= 
` de , de volmaektheid der Godlyke Wetten ontdekt, die ze 

nooit kan befpeuren , wanneer men zich God als eeri eigen- 
dunkelyk Wetgever voorftelt. Dat ook de Menschiyke 
Reden van achteren , uit de gegeven Wetten, over °t alge- 
meen genoegzaem kan nagaen, dat God das, als een Va- 
derlyk Vorst, met zyne Onderdanen, als zyne Kinderen, 
verítandig ter bevorderinge van hun waer geluk’ handelt. 
Ja dat de Menschlyke Reden , fchoon. ze tot nog toe, in 
deze en gene byzondere Wetten , dat heylzame uiteinde 
niet konne befpeuren, in Däer is en zal zyri, om de vol- 
maektheid dier Wetten, in tyd en eeuwigheid, trapswyze 
te ontdekken.. En eindelyk hoe mien hier omtrent nog in 
aenmerking heeft te nemen , dat dit laetstgemelde , die 
ontdekking; van de Volmaektheid der Wetten, .niét alles- 
zins volílrekt noodzaeklyk is: nadien ene Wet, wel verre 
van willekeurig te zyn, op zeer bondige en heilzame re- 
den zou konnen {leunen , {choon de Menschlyke Reden 
zulks niet. gewaer konde worden; en een Mensch gehou- 
den zou zyn dezelven te gehoorzamen, zo dia hy overe 
tuigd ware , dat de rechtmatige God dezelve gegeven 
heeft ; hoewel hy op generleie wyze de' rechtmatigheid 
van die Wet Konde ontdekken. —— Dit alles dient om 
ons de beminnelyk{te. denkbeelden van God. als Wetge- 
| Ve, 








OVER "T VRAEGSTUK VAN "T STOLP, LEGAET, 463 


ver , met de uiterfte hoogachting voor ong Wetten, in 
te boezemen , terwyl "Con tevens alleszins, penzet, om 
hem, in 't ernftige betrachten zyner Wetten , ten. eerbie- 
digite te gehoorzamen; weshalven dit onderwerp aller ver 


ftandigem oplettendheid ten. hoogte verdiene, 





"elus: Rang niis A nn nen | 
| 


i 


Historié -van den Heiligen sTr*HANUS, verklaart ik XXV 


Kerkredenen, over end. VI. 8— VIII. 1,2. Door j. Bam 
RUETH, .Leeradr te Dordtecbt. Te Dordr. by A. Bhusfé en 
` Zootk Bébalden bet Voordderk en de Bladwyzers 438 blads 
zyden i^ quarto, e 
T . Eerkaue en ftichtelyke Leerredenen over het gemeld 
Onderwerp. De Historie van Stepbandsj-en wel be 
zonder. desgelfs. Redenvoering ter. zyner verdeediginge y 
tegen de befchuldiging der Joodén , word ‘hier letter-en 
oudheidkundig 'ontvouwd , oordeelkuadig in "t. bepaelde 
doèlwie verklaerd , en ernftig tèr .aenfpooringe van eet 
Godsdienttigen wandel toegepast.. Daer nevens gaen ook. 
ettelyke aenmerkingén, die zich nier wel in de. Leerredés 
aen lieten invlijdn ; waet in dé Eerwaerde. Barsetb zich 
inzonderheid voorftelt het Ongeloof manmordig tegén te 
gaen. -—- Zie hier, tot een ftael zyner redeneerwyze 
" Mans bedenkingen over ene byzonderheid , waerop zyne 
aendacht -zich gevestigd heeft , im 't overweegen. van t 
Redenbelekd in de Verdeediging van dem H; Stepbanus ga 
houden. etos 1 
' as Als ik, [zegt hy, edagten laat gean Över bet 
Steg Sa e en Rédenvoerer, in defe 
overdeftige Apologie , heeft waâargenonren , dam komt bet 
my als iet, dat byfonder opmerkbyk #4, voor , dét dêfe, Bidi- 
lige Dion van Jerufalem „een min vol wysheid» gedreven 
ef fprekende doof den Heiligen Geest, fich in die ganfche 
Redenvoeriüg niet eene beroepen heeft, op Christus : Ops 
flanditig uit den doden, en op desfelfs Fete en. meníyvul- 
dige Wenderwerken; gelyk- hy di fekerlyk op. goede gron< 
deù ook had kunnen doen; En alfoo min beroept hy fidh 
op de Mirakelen van Christus Apostelen , of die hy felf 
ook onder het volk gedaan Had; gelyk dé Joodiche Raad 
eti het Volk ook daar var wel bewust waren.. Alleenlyk 
bediende hy fich van de Heilige Schriften van Mofer en de 
Propbeten. Syne geheele Redenvoering, van het begin tot 
het einde , i3 daar uit opgemostts Ook trekte hy feifs het 
XL 2 & e 


* 





464 Jm- Je BARUETM 


gefchrevene hier en daar uit de Boeken vau Mofes vs. 37 
en uit de Boeken der Propheten aan, verfen 42,43, e 


$—— e 
4 ag wy mogen wel geloven, dat onfe Heilige Martelaar 
billyke redenen tot zulk een wys Beleid, in fyn redenvoeren 
tot den Raad en het Volk, fal gehad hebben. 

N. a Wat eerst aangaat;dat Stephanus Christus Opftan- 
ding en Wonderwerken , mitsgaders die fyner Apostelen en 
Discipelen in defe fyne Redenvoering is voorbe aan, om 
uit het een en ander de waaragtigheid en Go Éheid der 
Euangelieleer te bewyfen ; fal ik feggen; 't'geen ik voor my 
felve hier van denk en gevoel ? Het komt my foo voor , dat 
onzen Heiligen Martelaar daar toe kan bewogen hebben de 
bewustheid van fyner vyander verblinding , ongeloof en aan- 
houdende verbarding daar onder. De wederfpannigbeid hun- 
ner Vaderen tegen den Godsknegt Mofes, dien fy verftoten 
en verlocbent hadden, niet tegenftaande God hem tot hun- 
nen Verlosfer en Leidsman gelonden had, had hy opge- 
haalt, verfen 23—40. Ook had hy derfelver ongelovig beid 
omtrent alle die Wonderen en Tekenen , die Mofes gedaan bad 
in bet land van Egypten ‚in de roode Zee „en in de Woestyne , 
en dat wel veertig jaren lang, feer billyijp doorgeftreken „ 
werfen 36, 39 — 43. Nu had Stephanus in vorige dagen, . 
meer dan een voorbeeld gefien van der Joden ongeloof en 
diep iugewortelde vooroordeelen tegen de grote Wonderwer- 
ken van den Heere efus niet alleen, maar ook van die fy- 
ner Apostelen; waar uit hem klaarlyk bleek , dat dit latere 
nagellage alfoo boos en verkeert was, dan hunne Vaderen 
$n de Woestyne. Byfonder had hy gefien , hoe ongelovig en 
tevens boosaartig de Joodfche Raad, voor welken hy thans 
fyne Verantwoording deed , fich daaromtrent had aange- 
ftelt. Als Jefus Lazarus uit den dooden had opgewekt , toen 
vergaderde aanftonds de Joodíche Raad, en d wat Jullen 
«vy doen? Want defe men/cbe doet veele Te , indien we 
bem alfoo laten [geworden] fy Jullen alle in bem geloven; en 
de Romeinen fullen komen en wegnemen, beide onfe plaatje en 
volk. Joh. IX? 47,48. En als Petrus en Johannes eener 
kreupel geborenen aan de poorte des Tempels genefen had- 
den, toen vergaderden JY wederom en feiden, wat Jullen wy 
. defe menfchen doen ? Want dat "er een bekent Teken door bus 
goebied fy » is openbaar allen die te Ferufatem woonen , en WY 

nnen bet niet locbenen. Hand. IV. 16. Wat gebeurde 'er, 
toen onfe gefegende Heiland den geest gaf aan het Kruis ? 
Het voorbangfel des Tempels fcbeurde in tweeën , van boves 
e Lo 4 l tos 


STEPHANUS 465 


ot beneden; de aarde beefde ; de fteenrotfen [cbeurden; de grao, 


ven werden geopent ; en veele ligbamen der Heiligen, die ont- 
flapen waren , werden opgewekt. En uis de graven gitgepaen 
Jynde naa Wie Opflandinge , kwamen fy in de beilige Sad, 
en fyn veelen verfcbenen. Matth. XXVII. sr —=s3. En 
nochtans hoe ongelovig en bardnekkig bleven de Joden ? 
à feg ik! Schoon Christus felf uit den dooden verrees , en 
e Joo 
tigheid fyner Opftandinge verfekert wierden, door de Ros 
meinfche Krygsknegten, de wagters by fyn graf, hunne 


Godloosheid ging egter foo ver, dat fe defe lieden met 
veel geld omkogten , om die leugenmare onder het volk te, 


erfpreiden, dat Jefus dode Lyk van fyne Discipelen ge- 

olen was , terwyl de Wagters fliepen. Matth. XXVIII. 
I1——15. Uit hoofde dan van dit Ongeloof der Joden ome 
trent Christus Opftanding en alle de Mirakelen, door hem 
en fyne Apostelen gewrogt, mitsgaders derfelver aanhoue 
dende verbarding in dat ongeloof , gaat onfe Stephanus 
voorby het bewys, dat hy anderfins ook daar uit fou hebe 


ben kunnen nemen, voor de waaragtigheid en Godlykheid 


van fyne Leer en Prediking. | 
3. ,, En hy bedient fich, ter-bereiking van dat felfde 
einde, alleenljk van dit noch veel kragtiger bewys, genoe 


fche Overpriesters en Ouderlingen van de waarage ` 


men uit de Heilige Schriften van Mofes en de Propbeten, die — 


van de Joden voor Godlyk gehouden wierden ; hopende 
dat fe hier door, onder Gods medewerking , tot overtuie 
ging gebragt fouden konnen worden. | | 
an Én inderdaad! Soo ik het wel be (want ik geef 
over dit Redenbeleid van Stephanus Redenvoering myne 
eigen gedagten op), fulk een {egen kon onfe Heilige Mare 
telaar veel eer verwagten van die Godlyke Schriften , dau 
van alle Wonderwerken , hoe groot en hae veele fy ook 
` waren. Hier toe vind ik meer dan eene reden. A 
(a) ,, Voor eerst: Daar de Wonderwerken van Christus 

. en desfelfs Apostelen, van de meeste Joden feer. verdagt , 
en van de Ongelovigen onder hun voor een werk des Dui- 
vels uitgekreten wierden; daar wierden, in tegendeel, de 
Schriften van Mofes en de Propbeten, van alle de Joden „foo 
fe geen Vrygeesten of Godlochenaars waren, gelooft van 
ene Godlyke ingeving te weien, Hier van daan, dat de 
Apostel der Beínydenisfe Petrus aan de Foden , in de landen 
hunner verftrooijinge onder de Heidenen woonende , aldus 
fchreef. Wy bebben bet Propbeti/cbe woord, dat feer vast is, 
` en gy doet wel, dat gy daar op agt geefs. 2 Pet. 1. 19. Naar 
s 3 e 


458: Je BAR UE TH 


de Kragt van het grondwoord psBasersger, vaster. ` Wy hebe 
ben het Prophetifche woord , dat waster is, namelyk wasser: 
dan Christus verfchyning en.gedaanteverandering op den 
Berg , Matth.:XVIL «5. dâar-de Apostel even te.vooren 
van fprak 53) fyn aan(cboueoers geweest var fyne Majeffeit; 
en welke verfchyning van Christus op dien berg van de 
Joden als rë konftelyjk vérüigte fabel wierd aendelien , vers 
T6. En de reden van defe nóch meerder wastigbeid wan het 
Prophetifche woord , dan die verfchyning , geeft Petrus in 

Het or vs,- Want de Propbetie de oudiyds niet weortgebrugt 
door den wills eenes menfche ‚maar de Heilige Menfcben Gods, 
door den Heiligen Geest gedreven xynde , bebbenfe gefprokeù. 

- (5) ,, ‘Ten tweeden : Stephanus was ten volle overtuigt, 
dat de wyfe-God de Schriften van Mofes en ‘de Propheten , 
als het gewone middel gefchikt hadde, om; dair door, de 
Joden tot het Geloof in Jefus Leer en Wonderen te bewer- 

en, Waarom de Vader van alle de Jaden Abradam fpree- 
kende word ingevoért , aangaande fyne kinderen , Luk. 
XVI. $0,31. ‘Indien fy’ Mofes en de Propheten niet boren , feo 
Fullen fy ook fich niet laten gefapgen , al ware bet dat iemand 
‘uit den dooden op[Londe , en tot ber gefonden wierde. 

' (6) ,, Ten derden , wyst onte Diakep den jeod(ctten 
Raad en af het volk alleenlyk tot Mofes en de Propbeten ; 
óm dat die in hunne Schrifteg overvloedig van Christus 
getuigen „en van alle faken hem aangaande. Onderfoekt die 
Schriften „was daarom fyne trouwhartige vermaning aan de 

oden, gevende daar vän defe reden, die Schriften zyn bet 

fé oan thy Belutgen; Joh. V. 39. en terftond laac hy "er met 
duidelyke'woorden noch op volgen vb. 46. Mofes beeft van 
niy gefchrdevin. Des mogt Philippus , wen hy Jefus ge- 
vonden had, wel feggen tot Nathanaël Joh. F. 46. Wy 
Bebben [dien gevonden, van welken Mofes inde Wet gefcbre- 
ven beeft, ende Propbeten.[namelyk] Fefas den Sone Fofepbs 
ban NuzaFerb." ^c ere 

^ (d) ,, Emlefndelyk koi Stephanus geen klarer en onbe- 
twistbaardér bewys voor de” waarheid vah fyne leer en 
Prediking aan den Joodfchen Raad en alle zyne ‘Foehoor- 
` Bers geven’, ‘dan dat hy, uit de Schriften des Ouden Vere 
bonds; die dy voor Godlyk hielden , betoogde , dat de 
Alwetende God, die, van den beginné aan , verkondigt bet 
rinde, en von ouds af , de dingen’ die noch niet gefcbied fyn, 
Jef. XLVI io: aan fyne Knegten Mofes en de Prepheten, 
doo veel éeuwen te voren , £éopenbaart" hadde z de^ komfle 
in de Waereld van dien Groeiów Prapbeet gelyà Mofes, en 

| R0 met 





STEPHANU $. 462 


met desfelfs komst de affchaffing van de Ceremonizele Ze- 
den, alfoo dat de waare dienst Gods niet meer aan die 
plaats en aan dien Tempel te Jerufalem gebonden zou bly- 
ven. In foodaanig een gebruikmaking van de Schriften van 
Mafes eu de Propbeten, was hem fyn groote Meester Jefus 
al voorgegaan; die, fullende fyne Discipelen een overtui- 
gend bewys geven, dat hy eerst moest frëen, en daarna in 
(me Heeriykbeid ingaan , met de Wet van Mofes begon „en 
vervolgens alle de Schriften der Propheten doorwandelde , 
en hen uitleide, in alle die Schriften , °t gene van bem ge- 
fcbreven was. Luk. XXIV. 26,27. En dat zelfde fpoor 
van Christus en Stephanus volgde Paulus ook naderhand, 
als hy te Romen bewyfen wilde, dat Je/us van Nazareth 
de Christus was. Hy gebruikte daar toe alleenlyk de Voor- 
zegging - Schriften , fonder dat ik iets lees van Christus 
Wonderwerken, Aldus heeft Lukas aangetekent , Hand. 
XXVIH: 23.. Als de Joden bem eenen dag geftelt badden , 
kwamen Ter veele in [Jyne] Woonplaats: den welken by bet 
Koningryke Gods uitleide , en betuigde, en poogde ben te bee 
wegen tot bet gelove van Fefus, beide uit de Wet van Mofes 
en uit de Propbeten , van 's morgens vroeg tot den avond toe. 
Ik heb my wat langer als gewoonlyk, by dit Redenbeleid 
van Stephanus Predikatie opgehouden , om dat het een- 
ftuk van het alleruiteríte gewiert is; niet alleen om daer uit 
de Godlykheid der Voorfegging-fchrifien te betoogen , maar ` 
ook om het Christendom te doen zien, wat gebruik men, 
in navolging van onfen Stepbanus, van de Íchriften van 
Mofes en de Propheten te maken hebbe, om daar uit de 
waaragtigheid en Godlykheid van den Christelyken Gods. 
dienst te bewyzen ”. l 

. Men. zou, zonder de regtmatigheid van dit gebruik der 
Woorzegging- Schriften te betwisten , (dat wy ten vollen - 
erkennen, ) by het opgemelde , rakende het niet gewag 
maken van 's Heilands Opftanding en Wonderen, in deze 
Redenvoering , nog konnen aenmerken , dat hy er mis- 
{chien vervolgens van gefproken zou hebben , /oo by , gelyk 
de Eerwaerde Baruetb zegt, in fyne Heilige Redenvoering 
door de boze Foden niet was geftuit geworden „en met der baast 
ter dood gefleept. Daer en boven komt hier nog in 
bedenking, of het gewag maken van de Opftanding , mits- 
gaders van de Wanderen van Christus en deszelfs Aposte- 
len, hier wel te Gade kwam , naer °t doelwit dat Stephanus 
zich voorftelde, —— ,, Het grote oogmerk van fyne gan- 


{fche Redenvoering was » volgens den Eerwaerden Dauert, 
i 4 











468 DER MENSCHEN VERPLIGTINGEN 


te toonen , dat uit alle de handelingen Gods met de onde 
Vaders , Abraham en fyn faad „ten klaarften bleek , dat noch 
de Tabernakel , noch de Tempel , noch al die om/lag van 
Mofaijcbe Zeden, die by de belofte Gods aan Abraham, ik 
fal u tot een God zyn, naderhand noch waren bygekomen, 
niet volftrekt nootfaaklyk waren , om falig te worden ; Maar 
dat die gant/cbe Mofai/cbe Godsdienst eens moest ophouden, 
nu de Mesfias, het lighaam van al die fchaduwen, geko- 
men was; en bygevolg, dat hy Stephanus, die Perande- 
ring van Godsdienst kunnende bewyfen uit Mofes-en de 
Propheten , in geenen deele kon noch mogt gehouden wor- 
den ‚voor een lasteraar van God, of van fynen Dienstknegt 
Mofes”. -— — Dit zo zynde,zou men op de vraeg , waer- 
om beroept Stephanus zich niet op 's Heilands Op ding 
en Wonderwerken ? konnen antwoorden : Om dat zulks 
niet inviel in 't oogmerk des Redenvoerders, ten minften 
niet in dat gedeelte zyner Verdeediginge, het welk hem 
de Jooden ongeftoord lieten uitfpreken. | 





Der: Men/cben verpligtinge tot burmen Schepper ; en de toor- 


deelen , die uit derzeloer betragting ontf/pruiten, aangewees 
gen in vier Predikatien, Onbeftudeerd uitgefproken , den 17 , 
19,22 en 26 van Bloeimaand , 1767 , te Bristol en Frencb- 
Hay , in Engeland, Door eenen Bedienaar des Euangeliums , 
onder die Cbristenen , welke gemeenlyk Quakers genoemd 
worden, Uit bet Engelsch vertaald, Te Amfi. by B. van 


der Klok 1770. Debalven bet Voorbericht 120 bladzyden in 
groot octavo, 


Gy mosdijke bedenkingen , alleszins ingericht ter bee 
J vorderinge ener ongeveinsde Godsvrugt. Ze hangen 
dikwerf wel niet zeer t'zamen, of het verband is ten min« 
fte niet gereedlyk na te gaen; dat eigen is aen onbeftudeer- 
de Predikatien ; maer ieder bedenking op zich zelve behelst 
ene Les, Vermaning, Beftraffing , Opwekking of Aenmoe- 
diging of Vertroosting , die hare nuttigheid heeft. En ze 
worden allen, als uit een getroffen. hart , dat het ernftig 
meent , voortfpruitende , met vuurigheid ten aendoenlykfte 
voorgedragen. Ook ijs derzelver inhoud gemeenlyk van 
godanig een aert, en ze worden meerendeels op zodanige 
gronden aengedrongen , dat alle Christenen a van welke 


Gezindheid ze ook mogen zyn, ‘er door gefticht, en tot 


waerlyk Godsdienílige gedachten opgeleid konnen worden. 
, | e 


/ 








TOT HUNNEN SCHEPPER, 469 


Ze zyn dus niet oneigen voor alle de zodanigen, die, 
*t zy door gewoonte of anderzins, best te leiden fchynen, 
door losfe bedenkingen op een levendigen trant voorge- 
{teld ; die hun gemoed treffen , hunne hartstochten roeren, 
en hen dus tot ene werkzaemheid brengen, waer toe ze 
door ene welberedeneerde aeneengefchakelde voorftelling 
hunner plichten , hoe ernítig ook , niet wel bewoogen fchy- 
nen te konnen worden; dat echter, naer ons inzien, een 
ongelyk veiliger weg is,om de betrachting der Godsvrucht 
beftendig te gronden. Ene verftandige overtuiging , die - 
den wil buigt, is natuurlyk beter gefchikt om ene (tande 
vastige hebbelykheid van Deugd te vormen, dan ene losfe 
hartstoclitlyke voorftelling , welker kracht op .hartstochte 
Iyke gemoederen , (daer ze nog het meeste vermogen 
heeft , ) niet zelden eindigt, zo dra de verzoekingen van 
de andere zyde op ene tot nog heerfchende hartstocht wer- 
ken. Doch wat hier van zy , de in dit Stukje voor- 
geftelde onbeftudeerde Predikatien, (dat men als ene waer- 
heid kan laten gelden, ) kunnen , ten aenzien der ftichtinge 
en ernst, zeer wel opwegen tegen veelvuldige waerlyke of 
zogenaemde beftudeerde Predikatten , die het licht zien. 








Redevoering uitgefproken in de gewoonlyke Vergaderinge van 
de Koninglyke Academie der Weetenfchappen van Pruisfen, 
Uit bet Fransch vertaald. Te Zelt, by J. H. Schneider 
1770. In groot oĉtavo 23 bladzyden. i 


E hoofdzaeklyke inhoud dezer Redenvoeringe is ene 
aenfpooring der Zedeleeraaren, om een ernftig ge- 
bruik te maken van de Eigenliefde, als de fterkfte drang- 
rede ter Deugdsbetrachtinge. De Autheur wil, dat men ` 
den menfchen ten duidelykíte onder 't oog zal brengen 3 
‚> hoe'thun waar belang is, goede burgers, goede vaders , 
goede vrienden , in een woord bezitters aller zedelyke 
deugden te zyn ; dat 's menfchen waar geluk beftaat in 
eene gerustheid der ziele, gevestigd op het vergenoegen 
van ons zelven , op het geen ons het geweeten toeftaat 
omtrent onze daaden goed te keuren, en in zo verre wy 
ons geene verwyten te doen hebben: en dat er geen ander 
geluk is dan deze gerustheid der ziele; weshalve het Ei- 
genbelang een ieder moet noodzaaken na zulk een dierbaar 
oed aanzoek te doen: en de driften , wanneer zy het ont- 
foeren, te temmen”. Ene leerwyze van die natuur komt 
Hh 5 hem 


. 479 SREDENVOERIN G. 


bem Krachtiger voor dan enige andere ; en hy vleit zich 
met het ftrelende denkbeeld , van een heilzamen invloed 
op het Menschdom; ja dat het gemakkelyk zal zyn ,, een 
Mensch, hier door bewoogen, om een leeven te leiden, 
dat hy overeenkomftig met de zedeleer des Evangeliums 
bevindt, te doen befluiten om voor de liefde tot Gad te 
doen , het geen hy reeds voor de liefde tot zich zelven 
verricht; en dus, gelyk de Godsgeleerden fpreeken, hei- 
deníche deugden in geheiligde deugden van ’t Christen- 
dom te veranderen”, ~~ Onze Redenaer ftelt deze denk- 
beelden, als Wysgeer, gelyk hy befchouwd wil zyn, in 
een vry goed daglicht, Dan "t komt ons vreemd voor, dat 
hy deze Leerwyze voordraegt , als ware dezelve, zo niet 
volftrekt „ten minfte byna geheel nieuw 5 daer ondertusíchen 
het verband tusíchen Deugd en Geluk , en?t onnadenkelyk 
groot aenbelang dat de Mensch heeft in ’t genot ener ge- 
ruste zielsgefteldheid, buiten welke hy niet gelukkig. kan 
zyn , door een aental van Zedefchriften reeds zo menig- 
vuldig is aeggedrongen. lets dat onder de Christenen te 
meer gefchied , nademael deze drangreden zeer wel ftrookt 
met de allerfterkfte drangreden , in "t Eugngelie afgeleid 
van Gods liefde jn J. Christus , en de daer in voorgeftelde 
kundigheden van een leven na dit leven 3 die gezamenlyk 
met kracht werken , om den Mensch te doen zien, dat het, 
terwyl de dankbaerheid hem noopt, tevens zyn belang is 
deugdzaem te leven. Dan ook hier van fchynt onze Rede- 
naer niet recht kundig te zen: dewyl hy zich denkbeelden 
vormt van de Euangelieleer, die hier en daer by fommige 
meníchen plaets mogen hebben, maer die het Euangelie 


zelve hem nooit aen de hand heeft gegeven. "Er fchynt in - 


dit Stukje ene opzetlyke onkundigheid en verwarring van 
denkbeelden door te ftralen , die den luister van °t voorge- 
ftelde hoofddoelwit niet weinig bezwalkep. 








RAADGEEVING AAN PREDIKANTEN. 4?1 


Heilzame Raadgeving voor de Geleerden in ^t gemeen, en, in. 


xonderbéid voor de Predikanten, Proponenten en alle andere 
- Godgeleerden en Openbare Sprekers; om voor, in en na de 
waarneming banner Ampten , op bunne Gezondbeid beboorlyk 
"ech te geven, en dezeloe te bevorderen; door den SCHRYVER 
- van den ARTZ.. Uit bet Hoogduitsch vertaald, en met een 
Aanbangzel van verfcbeiden nuttige Voorfcbriften van Huis. 
` middelen in velerlei Gevallen, voor die ten platten Lande 
-woonen , vermeerderd. Te Utr. by G. v. d. Brut, Jansz, 
1720. Groot Octavo , 184 bladzyden. 


E Heer UNZER „door zynen vertaalden Artz, óok b: 
onze Vaderlauders bekend geworden zynde, is uit 
her gangenaame , behaaglyke en nutte van dit Werk een 
vry algemeene begeerte ontílaan om ook andere zyner 
Schriften te mogen leezen zen "t heeft nan geene Vertaalers 
of Drukkers ontbroken om deeze zugt te voldoen; gelyk 
men reeds andere Werken vah Hem onder onze Lands- 
fgnooren verfpreid vindt, en dit, waar van wy nu den 
'itel gemeld hebben, hier van een versch blyk is. Waar- 
(clryniyk zal men ook hier mede voortgaan , zo lang de Heer 
UNZER aanhoudt met fchryven , en zyn vertaalde Werken 
gemoegzaamen aftrek hebben. .Men kan niet verwagten 
dar A het gene in dit voorkomt nieuw zal wezen, ook 
bekent de Schryver in het Voorberigt, dat 'er, voor het 
zyne „andere Werken van gelyke natuure het licht zien, er 
in welken in de daad veele regelen gevonden worden, wel» 
ken hier worden voorgehouden; doch hy-zegt een andere 
orde gehouden „en zyne befchouwingen énkel tot de vere 
fcheide Ámpts-verrigtingen der Predikanten bepaald té heb» 
ben sen het zyne hier in van voorgaande! 
dende te zyn, De Vertaaler zegt in het 
den Schryver ‚dat hy in het Aanhángzel v 
fcheide Huismiddelen heeft opgegeeven „ 
kleine Huis-Apotlieek te verftrekken; doct 
gedaan te hebben; immers men vindt or 
vry groote inlasfchingen tusfchen twee te 
flooten, welken uit zyne pen fchynen geh 
Dit zo zy&de was het billyk geweest hier 
ge melding te maaken, en den Leezer te | 
hy de woorden van den Schtyver of ván d 
zich-heeft, en zyńe vryheid hier in gebru' 
"Om tet het Werk- zelf. wat nader te k - b 
i e- 


473 RAADGEEVING 


bevat in verfcheide Afdeelingen , aanmerkingen en raadgee- 
vingen, naar de omftandigheden ‘waar in de Schryver de 
Predikanten befchouwt; en eerst van de Levenswyze op 
de Studeerkamer , befchryvende de hoedanigheden welken 
dezelve behoort te hebben ; dat men er geene koolen, 
welken damp van zich geeven op moet hebben en houden; 
wat omtrent het licht van den dag en den nagt moet waar- 
genomen worden; de fchaadelykheid van by nagt te ftu- 
deeren; en ftaande te ftudeeren , om dat er het lichaam te 
veel door vermoeid wordt; eindelyk hoe men de ftudeer- 
kamet maatig moet verwarmen. Hier wordt ook bygevoegd 
welke fpyzen Predikanten onder het ftudeeren behooren te 
gebruiken 3 welke drank , wanneer wyn of brandewyn. 

en vindt hier regelen om het memorizeeren gemaklyk 
te maaken, waar by nog de zeven Gezondsheids Regelen 
van HOFFMAN gevoegd worden. 

Onder het doen of uitfpreeken der Predikaatfiën geeft 
de Schryver aanmerkingen over de maatiging der ftemme, 
en de ongemakken welken uit al te fterke verheffing kune 
nen ontítaan. Staande te preeken maakt ook groote vere 
moeijing , gelyk ftaande te ftudeeren , waar by nog ver- 
tnoeidheid en verhitting van het fpreeken komt, en de vit- 
waasfeming van een groot getal menfíchen, zyne toehoor* 
ders; waarom de Auteur het dienftig oordeelt eenige ven- 
fteren van de kerk , des zomers, en ook wel des winters, 
te doen openzetten. Wordt een Predikant op den Kantel 
door zwymeling of draaijing van hoofd overvallen , hy 
raadt eenige middelen tegen de Kramp en tot verfterking te 

ebruiken. Het menigvuldig fnuiven oordeelt hy de ftem 
chor te kunnen maaken en te bederven. Zeer bezweet 
zynde na de gedaane Preeke moet de Predikant zich , doch 
met alle voorzichtigheid, verfchoonen. Wegens vermoeide 
heid mag hy een half of heel uur flaapen ; doch niet aan- 
fonds wederom gaan letterblokken of terftond maaltyd 
ouden. . 

In de derde Afdeeling wordt gefproken. Over de nodige 
zorge der Predikanten voor hunne gezondheid in den Biegte 
ftoel. Doch om dat dit onder ons geen plaats heeft , zul- 
len we hier op niet ftil(taan. 

Vervolgens wendt zich de Auteur tot het gene Predikan- 
ten by het bezoeken van Zieken moeten in acht neemen. 
Hy raadt hun hunne komfte aan het huis van den Zieken 
vooraf bekend te laaten maaken , op dat men het vertrek, 
waar in de Lyder geplaatst is, wat kan reinigen of met 

| eci- 





AAN PREDIKANTEN. 473. 


tenigen wierook berooken. By het inkomen mag de Pre. 
dikant wat Myrrhe of iet anders in den mond fteeken , om 
zich voor befmetting te hoeden. Na het gedaane bezoek, 
zo hy den Zieken zyne hand heeft moeten geeven , moet hy 
zyne handen wasíchen, en zo hy denkt dat door het neder- 
flokken van het fpeekzel iet befmetlyks in 't lichaam mogt 
eraakt wezen, kan hy een pyp Tabak rooken. Hier b 
preekt de Schryver ook hoe tederhartige Predikanten zic 
zullen gedraagen by Lyders, aan welken zwaare en pyn- 
lyke Operatien moeten gedaan worden : doch dit onderzoek 
komt ons voor nutteloos te wezen , om dat geen Predikant 
by het doen van zodanig eene Operatie behoeft tegenwoor- 
dig te zyn, Gasthuis-Veld- en Leger-Predikanten worden 
onder de voorgaande betrokken , en hun gelyke voorzorge 
aangeraaden , ten zyze zo fterk, gezond en gehartigd mog- 
ten zyn van dit voor hen onnodig te achten. > ` 
Het bezoeken van Zieken is dan gevaarlykst wanneer 
*er befmetlyke Ziekten, en inzonderheid de Pest omgaat; 
waarom de Schryver hier toe een byzondere Afdeeling 
gefchikt heeft. Om zich voor de eerstgemelde te hoeden 
wordt geraaden zyn fpeekzel , als men by zodanige Zieken 
is, niet door te flikken, en om het zelve te meer te ont- 
lasten , wat Mastix , Pimpinel-wortel of iet dergelvks te 
kaauwen ; en als men denkt iet gevat te hebben moeten 
geneesmiddelen , waar toe hier eenige aanleiding wordt 
gegeeven, te hulp genomen worden. Nog grooter moet 
alle voorzorge zyn als de Pest regeert. Hier by wordt het 
middel opgegeeven onder den naam van Vinaigre de quatre 
Voleurs bekend, om den mond mede te fpoelen, Ter een 
lepelvol van door te zwelgen, in de neusgaten op te trek- ` 
ken, de flaapen van het hoofd en de lendenen mede te 
firyken. ` | | 
. Voorts is de zesde Afdeeling gerigt tot raadgeevingen 
onder het bezoek der Stervenden of Zieltoogenden. De 
Schryver de weekhartigheid en fchrik voor den dood der . 
Predikanten in aanmerking neemende , fpreekt hier in meer 
zedekundig dan geneeskundig, en gebruikt redeneeringen 
hoedanigen men van een Predikant aan eenen zyner Ampte 
genooten, of aan een jong Predikant, als minder hier ia 
‘ervaaren , zou verwagten. Hy geeft echter nog eenige 
geneésmiddelen aan de hand als de fchrik wat diep gevat ` 
mogt hebben. | ' 
Nog wordt van het volgen der Lyk(taatfién, de Lyke 
preeken en het bywoonen der Lyk-maaltyden door Predíe 
"2 . are 


474 . vw, DE LOOS 


kanten iet gezegd, 't welk op de gewoonten ir ons Land 
weinig betrekking heeft; en het Werk beflooten met een 
groot getal Voorfchriften van geneesmiddelen en aanwy- 
zing van het gebruik. 

Dit Werk voor Predikanten gefchreeven zynde , moeten 
zy het leezen , en zy zullen er wel iet in vinden , waar van 
zy eer nuttig gebruik kunnen maaken, 





Scheikundige Verbandeling over verfcheidene , zo gewone als 
ongewone Vochten, waar mede men Letters maken kan; of 
over eenige Symbatbetifche Inkten, Benevens eene V'erbari: 

deling over den Pyropborus of Vuurdrager , en deszelfs Kor- 

tere Bereiding. Door wILLEM DE Loos , Medicine Doctor 
en Chymist te Rott. Te Rott. by A. Bothal 1770, Otfavo 
150 bladzyden. 
E Natuurkunde op wiskundige gronden gevestigd 
leert ons veele eigenfchappen dër licltaamen kenner, 
welken wy zonder behulp van dezelve niet zouden beñere 
ken, fchoon Zy zich voornaamelyk alleen tot het vitwér- 
dige der lichaamen bepaalt. De Scheikunde , welke ‘ook 
tot het inwendige der lichaamen indringt, de. groffte za- 
menftellende deelen van elkander fcheidt , met andere 
lichaamen zamenvoegt , en wederom vaueenfcheidt, levert 
een menigte van verfchynzelen op , waar voor men ver- 
baasd moet ftaan , en in geenen derzelver, op de bloote 
aanfchou wing , zou hebben konnen verwagten. Wy behoe- 
ven , om dit te ftaaven , geene voorbeelden uit eene menigte 
van Schryvers welken voor handen zyr aan te haaten , het 
Werkje welk wy nu voor ons hebben inziende , zal ons dit 
overtuiglyk doen bevinden. Het zelve beftaat, of is zynéri 
oorfprong , volgens het zeggen van den Schryver , ver- 
fchuldigd aan eenige lezingen in een Scheikundig Gezel- 
fchap gedaan , en hy was niet van voornemen dezelven 
door den druk gemeen te maaken, liet zich echter door 
eenigen zyner vrienden, en wel inzonderheid die Leden 
van het Gezelfchap zynde, zyne lezing gehoord, en zyne 
bewerking der proeven gezien hadden, hier toe overhad- 
len. Te meer, om dat men de Sympatbetifcbe en andere 

Inkten nergens by malkander verzameld of volkomelyk be- 

fchreeven vindt. Hy zegt alle proeven van de foorten det 

Inkten, welken hy uit natuur-en fchei-kundige Schryvers 

ontleend heeft , voor derzelver befchryving in "t werk ge- 


fteld, 





° SCHEIKUNDIGE VERHANDELING. 475 


fteld , en door dikwils herhaald onderzoek: ook eenige 
nieuwe Inkten gevonden te hebben, welken hy, zonder 
opnoeming , aan het oordeel zyner Lezeren overgeeft. Be- 
halven eenige foorten van Sympatbetifcbe Inkten, heeft de 
Heer pe Loos hier by gevoegd, eenige ontdekte fehei- en 
natuur-kugdige Vermaaklykheden , alle fteunende op de 
gronden van ontbindingen, betrekkingen en uitftootingen 
welken de lichaamen op elkanderen hebben. | 
De Inhoud en Verdeeling van het Werk wordt van den 
Schryver zelve dus opgegeven. 
an Ik heb deze myne Verhandeling in de vier navolgende 
Hoofdftukken verdeeld. Het eerfte Hoofd(tuk handelt over. 
den gewonen zwarten fchryf-inkt3 en vermits deszelfs 
kleur door de galnoten en het groene vitriool veroorzaakt 
wordt, heb Ik daar in eene korte befchryving dier twee 
ligehamen ingevlocbten. Het tweede Hoofdíluk handelt 
over de Sympatbetifcbe Inkten. Het derde Hoofdftuk vervat 
eenige Scheikundige Vermakelykheden, alle ftennende op 
de gronden van (ommige Sympatbesifche Inkten, Het vierde 
Hoofdítuk vervat in zich de Bereiding van de Vochten , 
als ook eenige waarnemingen, die men, in het gebruik der 
Sympatbetifche Inkten , in acht moet nemen. Eindelyk heb 
Ik achter deze gemelde ftukken geplaetst eene. Verkrandex 
ling over den Pyropberus of P'uurdrager, waar in Ik eene 
kortere manier om denzelven te bereiden mededeele ”, | 
. Het Werk geen doorgaanden zamenhang hebbende, kune 
nen wy niet anders dan eenige ftaaltjes uit een of adder 
Hoofdituk opgeeven, om onze Lezers te doen zien, dat 
het met nut, vermaak , en niet zelden met groote verwon« 
dering. ka: doorblnderd worden. Wegens het algemeen 
aanbelang zullen wy eerst verkiezen de befchryving van 
emeenen Inkt welken de Heer Dg Loos bevonden heeft, 
de allerbeste te wezen. 


» Neem Galnoten to oncer , Gemeene Rbabarber of Gras 
naetfèbellen i loot, Gekookt water 2 pinten. 
Wynazyn x pint. .- 
. se Stoot de galnoten en de rhabarber of de granaatfchel. - 
len tot een grof poeder. Doe deze twee inmengzels im 
eene. groote fles of aerden kruik , welke vyf pinten nafs 
houden kan. Giet den azyn boven op het water , en: laat 
de kruik, wel gefloten, drie of vier dageri zeer warm Daer 
trekken , niet vergetende dezelve dattelyksch twee of drie- 
malen om te fchudden. Neem vervolgens . ^ … 


hd 


an Ge- 


476 * W. DE LOOS ° 


, Gemeene Vitriool 4 oncen. 


,, Laat het wederom als voren nog twee dagen trekker, 
en doe daer dan by 


an Fyngeftootene arabijche gom 6 oncen. Zeer witte Juiker 
I once. 


ae Laat het dan twee dagen op eene warme plaets ftaen 
trekken, zonder het gedurige omfchudden van de fles of 
kruik te verzuimen: waer na het vocht bekwaem is om tot 
het gebruik bewaerd te worden", 

Wat ieder deezer inmengzels toebrengt om dusdanigen 
Inkt te doen voortkomen, wordt door de ondervinding eu 
naar ícheikundige regelen verklaard. 

‚ Uit het Hoofdftuk van de Sympathetifche Inkten diene 
dit volgende: ,, Schryf op een ftukje wit papier, of hael 
met een penfeel eenige willekeurige trekken met loot-azyn 
op het zelve. Laet vervolgens het gefchrevene of getee- 
kende droogen , doch buiten de Zon en zonder vuur: want 
anders droogt het zelve met vlekken, en men kan, wan- 
‚ neer men het papier tegen den dag of de zon houdt, de 

letters of het geteekende duidelyk zien, Vervolgens legt 

men dit papier, waar op de nu verdwenen of onzigtbaare 
letters zyn , op het voorfte blad van een klein boekje , ter 
dikte van 100 of 200 bladeren, en op het laetfte blad van 
het zelve een papier van dezelfde grootte, beftreken met 
het aftrekzel van kalk en auripigment. Wanneer men nu 
dit boekje toefluit, zullen , na verloop van drie of vier mi- 
nuten, de gefchrevene en te voren onzigtbare letters vol- 
komen te vooríchyn komen. 

an Wanneer men deze proef fchielyk en voor het oog 
doen wil, houde men bet papier, waarop de letters met 
loot-azyn gefchreeven ftaen, over den kokenden waesfem 
van het aftrekzel van kalk en auripigment , °t welk men ten 
dien einde in een kleen potje , op een kleen kooltje , te 
koken gezet heeft ". | 

Onder de Scheikundige Vermaaklykheder vindt men ook 
deeze: Om verfcheidene gekleurde letters, met een ongekleurd 
Vocht, van kleur te doen veranderen.  Schryf , by voorbeeldt D 
op een dik papier een regel methetaftrekzel van rhabarber. 


Deze letters zullen geel zyn. Deletters van den tweeden re-- 


gel, met het aftrekzel van roode rozen gefchreven a zullen eene 
roodekleur opleveren. Eindelyk zal de derde regel , gefchre- 
ven met het koper, in fterk water ontbonden , groen wezen. 


Wanneer deze drieërlei gekleurde letters droog zyn, bee 
. ftrykt 








SCHEIKUNDIGE VERHANDELING; vil 


ftrykt men dezelven met een penfeel gedoopt in den vlug« 
gen geest van fal ammoniat, De eeríte gele letters, met het 
aftrekzel van rhabarber gefchreven, zullen ip rood verane 
deren. De tweede regel , die rood was, zal groen worden s 
en de derde, waar van de letters groen waren , zal hemels- 
blaeuw opkomen” 

Nog dient op deeze proeve: vm Neem deze letters, door 
den vluggen fal ammo geest veranderd, laet het papier 
droogen, en beftryk het zelve met een acidum of zuur in 
een fchoon penfeel ; gy zult de roode letters weder geel , 
de groene rood, en de blaeuwe groen doen worden”. 

In het vierde Hoofd(tuk worden eenige Waarneemingen 
en Bereidingen, betrekking hebbende tot de Sympatbetijcbe 
Inkten, opgegeeven, als: van Koningswater, Goud in Koa 
ningswater ontbonden , Zilver in [ierk water , of liever in 
fatpeter geest , ontbonden , Tin in Koningswater ontbonden , 
enz. En eindelyk volgt de Verhandeling over den Pyro- 
pborus of Vuurdraager , een zonderling voortbrengzel der 
Scheikonst, *t welk door toelaating aan de vrye lugt alleen 
ip vuur uitbreekt. Hier van worden de eerfte vinding en 
de verfchillende bereidingen , en de beste welke de Schry- 
ver volgt, voorgehouden. Dan deeze dingen , benevens 
de fcheikundige verklaaringen der voorgemelde verwondere 
lyke verfchynzelen , moeten in het Werk zelf geleezen 
worden; en de nieuwsgierigheid zal zich op een aangenaa- 
me wyze voldaan vinden, 





JOANN. BERNH. HULLESHEIM, Med. Dot, Ejusd. Facult; 
: in Gympaf. Acad. Lingenf. Prof. Publ. Ord, & Comit. 
Phyfici, Gemellarum Infantum a&dominibus connatarum Hise 
toria. Cum Animadverfsonibus tbeor. &$ prat. Gë adjunGia 
de duobus Monftris Appendice „nec non Morbi rarisfimi His- 


Befchryving der geboorte van twee Kinderen met de buiken aan 
malkander vastgegroeid „met een Aanbangzel van twee Wan- 
fcbepzels , en een Verbaal van een zeer zeldzaame Ziekte. 
Door j. B. HULLESHEIM. Te Zwolle, by S. Clement 1770. 
Octavo, 28 bladzyden, ' | 


ME vindt hier in. eene Afbeelding en korte befchrye - 
ving van twee kinderen welker buiken aaneengee 
groeid waren , van het zwaartswyze uitfteekzel van het. 

IV. DEEL, N. LETT. NO. Ile li Borst- 


328 Je B. HUELESHEIM DE GEM. INFANT. 


Borstbeen tot aan den Navel, en vry ver in de breedte. Zy 
hadden maar eenen gemeenen Navel, waren leevende eg 
welgefteld gebooren , en zoogen elk eene borst van de 
moeder. Zy leefden tot den vyftienden dag, wanneer het 
een, en het ander vier en twintig uuren hier na, ftorf. In- 
wendige befchouwing der doode lichaamen werdt niet toe» 


aan. 
En het Aanhangzel wordt gefproken van twee monftess, 
waar van het eene met een Paards-hoofd „en het ander met 
een deel verkensborftels op het voorhoofd , en tot op de 
oogen afhangende geboorep werdt., De Schryver ftelt de 
borzaak hier van de inbeeldings-kragt van beider moeders. 
` In het Verhaal van de zeer Zeldzaame ziekte is dit bye 
zonder, dat de Lyderes gedeelten van genome fpyzen en 
winden fomtyds door den Waterweg of de Scheede loosde, 
Het Werkje is van geen groot aanbelang , en klein, waar- 
óm het met weinig moeite geleezen kan worden, 





Befcbryving van een zeer fraaiën , zeldzaamen , of misfcbien 
gebeel onbekenden Amerikaanfcben Lang fraartigen Ys-vogel y 
aan den welken men twee voor-en twee agtervingers ontmoet. 

` Herwaarts gebragt uit de Holland/cbe Volkplanting , de 
Berbice; en bewaard wordende in bet Mufeum van ZYNE 
` DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEERE PRINSE VAN 
ORANJE EN NASSAUW , ERFSTADHOUDER Enz. Enz. der 
Wereenigde Nederlanden enz. enz. enz. Befchreeven en uit- 
egeeven door A. VOSMAER, Directeur der Vorftelyke 
Astur. en Kunst - Kabinetten, Lid der Keizeslyke Akar, 
- demië, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der 
‚Weetenfchappen van Parys. Te Amfterdam „by P. Meijer, 
' 3768. Gr. Quarto. l 


It Werk, zo bevorderlyk voor de kennisfe der Na- 
tuurlyke Historie, 2 toe de uitmuntende Verza 
meling van zyn chti id gelegenheid vera 
D van tyd te tyd by kie Kleine Stukjes uitgegee- 
ven en vervolgd wordende, is hier doór by:veelen bekend: 
ook hebben-wy "er in onge Letter - Oefeningen voor. deezer 
reeds van gewaagd. Het gewigt cn.de aangelegenheid det 
zaaken , voor weetgierigen. aangaande de Werken der Na- 
tüure, vereischt billyk eenige nieuwe melding van laater 
. uitgekomene Deeltjes te laaten volgen. Wy zuilen trag- 
ten berigt te geeven van de-Defchryvingen eeniger Dieren, 
T"... n ^ a a rM ` s . in 





i 


A. VOSMAER MÁ'TTUURLYKE HISTORIE. 479 


fh verfcheide Stukjes voorkoomende, zonder ons telkens 
kan de herhaaling van den Titel te binden; en beginnen 
met den /imerikaan/cben twee voor-en twee apter - vingers 
‘bebbênde Lang ftaartigen: Ys- vogel. | 

' In de Natuurlyke Historie van deezen Vogel toont de 
Heer vosMAER , dat de Schryvers verfthillen in de optel- 
ling van voor-en achter-klaauwen, het welk- hy oordeelt te 
ontítaan om dat ‘er uitlandfche Ys-vogeltjes zyn met twee 
voor-en eenen achter-vingef , en Amerikaanfchen met twee 
voor, en twee achter-vingers, 

De kenmerken van het geflacht , waar van hier | 
wordt , zyn, volgens den Schryver, deezen: ,, Het hoofd 
is groot in evenredigheid van het lichaam, de hals- kort, 
„de bek lang , breed , aan °t grondbeginzel meest regt en 
puntig uitlopende, doch fomwyl, gelyk in deezen, wel 
wat neergeboogen 5 van boven, daksgewys, of gelyk een 
omgekeerde A. De voeten zyn kort, en tot over de dyen 
en knién in de veeren verborgen. De klaauwen zyn langs 
en altoos, voor al de buitenften, Ct geen het beste kene 
merk van dic geflacht oplevert), twee of drie leeden ver 
aan elkander vastgegroeid, zo dat de voetzool zich aldaar 
breed en plat vertoond. De ftaarten zyn onderfícheiden; 
doch in de meesten zeer kort”, 

Wat het huishoudelyke van deezen Vogel belangt, zy 
houden zich, volgens den Schryver, voor al in den broeis 
tyd, met paaren by een, maaken hun Nestje aan de kanten 
der flooten en vyvers, zeer diep in den gronds zy leggen 
drie a vier eijeren, en het mannetje voedt , in dien wd et 
wyfje. Hun gewoon voedzel is vis$ch, doch, zo *t Ichynt, 
ook infekten. | D ooo ' 

In de Befthryving van deezen Vogel wordt gezegd, dat 
zyn lyf of de romp (het hoofd en de ftaart "er niet by gë- 
reekend), de grootte heeft vän onze gèrneene en groot 
Lyster-foorten. De bek is aant grondbeginzel breed, van 
boven daksgewys, fchuins afloopende , naar het uitein 
wat krom neerdaalende , en eindigende in een rédelyk fchar- 
pen punt. De onder-bek heeft ter weerzyde , by het hoofd 

eginnende , een breede diepe fleuf , welke zich halver- 
weg de lengte. van deezen bek verliest, De neusgaten zyn 
ovaal-rond , en ftaan d'et be" de voorhoofdsveéren. De 
Heer vosmaer fpreekt van de veeren en derzelver kleuren; 
doch hy heeft reeds in de"natuurlyke Historie van deezen 
Vogel gezegd, dat de'fchoonheid hier ván' grooter s dan 
met woorden of pehféel kan vertoond vrotdent weg de 
' | ia g^ 


gehandeld 


- 


480 A. VOSMAER 


Lezer zich met een flaauwe fchets inde gekleurde Afbecf 
ding moet vergenoegen. an De beenen zyn, gelyk in alle 
de Ys-vogelen, kort, en bedekt met veertjes die tot by 
den klaauw neerbangen. De klaauwen zyn, in dit voor- 
werp , zeer dnidelyk voor en agter twee, De buiteofte 
voor-en agter- vingers zyn de langílen , en de binnenfte 
voor-vinger is, meer dap halverweg , aan de anderen vast 
gegroeid; zoo dat de voetzool, gelyk Ik gezegd hebbe, 
zich hier breed en plat vertoont. twee agter-klaauwen 
zyn los, doch ftaan ook digt by een. De nagels zyn rede 
lyk lang „ter zyde plat gedrukt, een weinig krom, fcharp;, 
' en, gelyk de beenen en klaauwen, zwart”, 

Ín een volgend Stukje (preekt de Heer vosMAER , van 
een Amerikaansch Ys-oogeltje , byna zonder Baart, doch met 
żwee voor-en twee agter -vingers voorzien. Aangaande de 
Natuurlyke Historie van dit Vogeltje weet de Schryver 

een merkwaardige omftandigheden te melden, wyl het 
fem e zonder eenig berigt, uit de Berbice is overgezonden. 

In de Befchryving van het zelve zegt hy: „ De grootte 
van deezen Ys.vogel komt, na genoeg, aan die van onze 
gemeene, hier te Land vallende, foort, eer kleinder dan 
grooter. De bek, uit den hoek der kaak gemeeten, is een 
en vyf agtíte duim lang. De gedaante is, zo wel boven als 
van onderen , zeer fcharp, daksgewys , of gelyk als deeze 
(<>) twee tegens een gelegde letters V, en loopt uit in 
een regten en fcharpen punt. De Neusgaten zyn ovaal 
rond, en fchynen my (zoo ver Ik uit dit gedroogd en op, 

evuld voorwerp zien kan) ruim halverwegen met een dun 
f buins neerloopend vliesje bedekt. Zy ftaan digt by de 
voorhoofds-veeren, en zyn aldaar met drie fyne, zwarte, 
vooruitftaande, lange borftel-hairtjes gewaapend, Aan den 
hoek van het oog voorby den bek, ftaan meede vyf op 
een rei geplaatite leider orítelhairtjes ”. 

Voorts wordt de kleur der veeren, op de byzondere 
deelen van deezen Vogel ‚gemeld , welken by de verfchei- 
denheid een meerdere fchoonheid hebben dan door de ge 
kleurde Afbeelding heeft konnen vertoond worden. De 
af hangende rug- veertjes maaken een klein bewys van een 

rt. , 

. » De beenen zyn kort, met tot by den klaauw neerhar 
pende veeren bedekt, en met de klaauwen zwartachtig van 
leur, De klaauwen zyn hier meede voor en agter twee; 
de buitenfte voor-en agter-klaauwen zyn zeer lang, de naar 
binnen (taanden , in evenredigheid veel korter , en meer 
an 


i: -æ 








"HATUURLYKR HISTORIE, 2 abt. 


dan halverwege aan den anderen vastgegroeid, zoo dat de 
voetzool zig hier ook breed en plat vertoond, De twee: 
agter-klaauwen zyn los, De nagels zyn redelyk lang, ter 
zyde plat, krom, zwart en fcharp ”. 

Van den Amerikaanfchen Lyster ‚genaamd Quereiva merkt 
de Schryver, in het Stukje bier voor gefchikt, aan, hoe 
verfchillende deeze Vogel , fchoon maar ddor weinigen, 
afgebeeld en befchreeven is. Vervolgens zegt hy: De over, 
eenkomftige kenmerken , welken wy in deeze Vogelen-met 
de Lysters vinden , naamelyk de grootheid , de gedaante - 
van het lyf, de bek, (die genocgzaam als die der Lysters, 
het omgeboogen puntje heeft) de ftaart, de voeten, doet 
hem deezen Vogel, op het eeríte aanfchouwen , een Lyse 
ter noemen. 

Dees Vogel gedroogd in het Vorftelyk Kabinet gekomen 
zvnde , hebben deszelfs natuurlyke eigenfchappen niet 
konnen nagegaan, en ‘er alleen de volgende befchryving 
van gegeeven worden. . E 

m grootte van deezen Vogel is overeenkoménde met 
dieh Lyster, welke onder de benaaming van Krams-Voget 
bekend is. De Bek is zwart, het puntje van den bovenften 
eventjes over den onderften als omgeboogen, De Neusga- . 
ten half ovaal buiten de voorhoofds.weeren uitfíteekende. 
Dc veeren van het Hoofd , den Hals en den Rug zyn fchoon 
licht blaauw , met zwart gemengd. De flag. veeren der 
Vleugels zyn zwart, gelyk mede de fchoften der Vleugels, - 
. doch wat laager vertoonen zich ook eenige blaauwe veer- 
tjes. De Staart- veeren zyn mede zwart. De Keel is van 
onder den Bek tot op de Borst fchoon purperachtig rood, 
De geheele Borst en Buik, tot aan den Staart, zyn fehoomn 
Jichtblaauw. Dicht by de beenen en by den Aars vertoonen 
zich alleen een enkeld purpetachtig rood en zwart véertje. 
De Beenen, en de Klaauwen, die van vooren drie en ach- 
ter een zyn, zyn zwart, gelyk mede de kromme platache 
tige Nagels”, ` 

De .4merikaan/cbe Rotsbaan , waar van in een ander Stuke 
je gefproken wordt, is ook nog te weinig aangaande zyn 
natuurlyke eigenfchappen bekend, om "er een behoorlyk 
denkbeeld van op te maaken. . De vergelyking van deezen 
met den waaren Hop-vogel is gebreklyk, om dat in-deeze 
beiden geen andere gvereenkomst is, dan alleen dat zy elk 
een fraaije opftaande kuif hebben, nogtans in den Rotshaan 
van deeze befchryving zeer verfchillende van die van den 
Hop. De naam van Cog -dé- Roche, wordt hem , volgens 

li 3 BRIS« 


A. A. VOSMARR MNAZUWRLYEE HISTORIE. 


BRISSON » alleen gegeeven om dat hy zich op de Rode. 
o t. 

» Volgens de gefteldheid van den bek”, zegt de Heer 
Hits a zoude ik oordeelen dat h cen Vogel is, die 
weeke graanen of zaaden en dergelyke dingen tat 
voedzel neemt, of anderzina van gekorvene dieren leek. 
Bet ftelzel der klaauwen , naby die van den Ys-vogel koe 
mende, fchynt met dit gevoelen ook wel overeen te ftem- 
men. Dezelve is my voor een Surinaamfchen Vogel vere 
kogt ee zeer waarfchynlyk laat hy zich door geheel Guias 

vinden ’’. 

Deeze Vogel wordt voorts dus befchreeven 3 ,, Hy is 
een weinig kleinder dan de gemeene Duif, De Bek is lichte 
geel, kort, ter zyden plat , boven rond en naar het einde 

at krom nederdaalende; het onder kaakbeen wordt door 
bet bovenfte ingeflooten. De Neusgaten fchynen my ovaal 
en groot, en {taan in dic voorwerp, 't geen zeer wel is ope 
gezet, onder de voor-veeren van de Kuif verborgen". Het 
meeste gevederte , ook de Kuif- veeren worden gezegd 
oranje-kleurig te wezen. In de Vleugels zyn de onderíte 
groote flag-veeren vaal-zwart, hebbende omtrent het mid- 

n een groote witte vlak. —— De mindere flag - veeren 
zyn mede vaal-zwart, doch aan de buiten kant oranje-kleu- 
rig, en aan de einden vuil wit, met een oranje - kleurigen 
weeríchyn. ——- De wezenlyke ftaart- veeren , die redelyk 
kort zyn, zyn mede vaal-zwart, Aan hup einde, daar zy 
zich als regt afgefneeden doen zien, zyn zy verflaauwend 
erapje-kleurig, De Deenen gyn niet lang en licht geel. De 
eranje- kleurige Buik- veeren hangen in dit voorwerp tot 
over de Hielen. De Klaauwen zyn van voren drie, achter 
een, en met platte geele en vry groote kromme Nagels 
gewapend, en volgens den Heer BRISSON, de middenfte 
van de drie voorfte vingers tot aan het derde lid met den 
buitenften vereenigd , en met den binnenften tot aan het 
eerfte lid, 't welk in dit gedroogd voorwerp niet heeft 
konnen onderzogt worden. De ferlyke Afbeeldingen ver- 
meerderen de waarde van deeze Werkjes. 

Wy zullen in een volgend Stukje onzer Letteroefeningen 
van eenige andere Dieren uit de naauwkeurige Befchryvin 
gen vaa den Heer vosMAER verlag doen. - 








DE ARTZ OF GENEESHEER. 483 





De Artz of Geneesheer in aangenaam SpeGatoriaale Vertot 
gen. Zesde Deel, Berfle Stuk. Te Amfi, by K. van Con- 
-gerlo 1770. ` 


N het tegenwoordig Stuk van dit alom bekende Werk 
worden de volgende Vertoogen gevonden, Het CCXI. 
Middelen om de gronde Vogten voor alle onzuiuerbeid te bes 
waaren , zonder bet gebruik van eigenlyk genaamde Bloedzui- 


494 ‘DE ARTZ 


oan Wynpuisten te geneezen. CCXXXIX. Berigt van eene 
Spreekende Macbine in navolging van den Andros van Al 
bertus Magnus, M 

W y zullen hier op nog, tot een voorbeeld der Behan- 
deling, laaten volgen hec gene in. het CCXX Vite Vertoog 
by wyze van een Brief, over den invloed der Uitwaasfe- 
mingen op het Zedelyk Karakter der Menfchen voorgefteld 
wordt. 


sn Myn Heer! 


. y 

» Men leert altyd wat uit uw T ydfchrift, Inzonderheid 
heb ik zeer veel ligt gekreegen uit Uw CCHI Vertoog , 
welk my, naar ik geloove, nog zo ver zal brengen, dat ik 
zelve cen nieuw faamenftel zal uitvinden. Gy verhaaldet 
daar, hoe ons geheele Lighaam befta uit kleine buisjes , 
waar in vloeibaare ftoffen zig overal heen bewcegen, en in 
% volgende Vertoog bewyst Gy zelfs, dat deze buisjes ook 
op het: Vel openingen hebben, waar door zy uit de lugt 
die ons omringt, veelerhande dampen aantrekken, en naar 
allé deelen en Ingewanden des Lighaams brengen. Hier uit 
heb ik mu'begreepen , hoe het koome , dat de zeden en 
karakters der Meníchen zig regelen en veranderen , naat 
die foort van dampen, waar in zy meest leeven. Want vere 
mits deze dampen in de kunftige fpons onzes Lighaams , 
gelyk gyze noemt , overal naar toe gevoerd worden , zo 
moeten 'er ook, noodwendig, veele koomen in die kleine 
Vaatjes, welke de Levensgeesten voortbrengen; en dat de 
edagten der Menfchen van deze Geesten afhangen, is 
eene afgedaane zaak, Wy weeten, dat de meeste Lieden 
by nat en nevelagtig weder kwaalyk te fpreeken, dtoef- 
geestig en ongefchikt zyn om te denken. Bic komt van de 
nevelagtige dampen, die door de Huid náar de Hersfenen 
aan. Wy weeten, dat Lieden, welken in gemoedsneigin- 
gen zeer verfchillen, verdrietig en vyandlyk worden, als 
zy malkander in een gezelfchap ontmoeten. Dit komt van 
de uitwaasfemingen hunner Lighaamen, welke niet met 
-~ malkander vermengd kunnen worden , zonder oproer en 
sting te verwekken. Het is eene bekende zaak, dat de 
Lieden die Verkens mesten , nooit fyn leeren denken, en 
dat Ter onder duizenden niet dén Digter nog fchoone Geest 
is. Dit kan men niet wel van iets anders afleiden, dan van 
de uitwaasfemingen der Verkens, welke Dieren men weet 
dat eenige antipathie tegen den goeden fmaak hebben. 
Men ziet dat de enkele tegenwoordigheid der Doctoren 
- > even 











Of? GENEESHEER, - $99 


ven zo verfchillend op de Zieken werkt, als de Artzenyen;- 
*vermids er zommigen op nieuw moed door fcheppen en 
vrolyk worden, anderen tot vrees en wanhoop vervallen ; 
eenigen de Koorts krygen, anderen aan ’t purgeeren geraa- 
ken, enz. Deze werkingen doen gedeeltelyk de uitwaase 
femingen der Geneesheeren , waar door zy den Zieken 
hunne eigene vrees of hoop inboezemen, gedeeltelyk ook 
de dampen der Artzenyen, welke zy uit de Apotheeken 
mede brengen, Men weet, dat geen flaap zóeter is dan. die 
in de kerk. Dit komt van de uitwaasfeming der Lyken, 
die onder den grond dezer geheiligde plaatfe flaapen. Men 
zegt, dat van twee egtgenooten natuurlykerwyze , de 
heerschzugtigfte Man door den tyd leert gehoorzaamen, en 
de toegeevendíte Vrouw gebieden. Door dien naamlyk de 
uitwaasfemingen uit beide Lighaamen in malkander overe 
gaan y, worden de karakters der Perfoonen verwisfeld. 
eele Lieden kunnen nooit iets overdenken, voor dat 
eene pyp gerookt of een fnuifje genomen hebben. Dit 
doen de dampen van den Tabak, welke, gelyk alle be- 
. dwelmende Artzenyen , in kleine Dofis de Ziel opwekken. 
Wat dunkt U „Myn Heer, van zulk een Systema? Zoudt 
Gy niet denken, dat het wel Lief hebbers zal vinden? Als 
Gy ’t my raadt, zal ik het eerstdaags lagten adverteeren. 
Ik ben enz - | 7 ZEE 





Zedenkundige Proeven uit bet Engelsch van de Heeren OLIVIER 
. GOLDSMITH en Dr. SAMUEL JOHNSON. Met een Aanbang- 

Jel over de Zedelyke Opvoeding, Eerfte Deel. -Te Deventer, 
. by L. Leemhorst 1770. In oCtavo 210 bladzyden. | 


En twaelftal van Spectatoriale Vertoogen , die leerzame 
Lesfen behelzen, ter beftrydinge van vooroordeelen, 

ter berispinge van gebreken en ter befchavinge van goede 
zeden ; waer door ze ene plaets verdienen, naest andere 
foortgelyke bekende Speétatoriale Schriften van onze da- 
gen. Men heeft er aen gehecht ene foort van Verhandeling 
over de Zedelyke Opvoeding , of ene Schets van een 
Fransch Werk De l'Education Morale, te Amfterdam 1768 
gedrukt;'t welk te Leid. by P. van der Eyken D. V'ygbonlangs 
jn 't Nederduitsch is uitgegeeven. Deze Schets behelst. op 
zich zelve ene zeer wel gefchikte handleiding , die met vrucht 
gelezen kan worden ; en de, Nederduitfche Lezer kan er 
is zu . Wig 


H? ZEDENKUNDIGE PROEVEN. 


uit afleiden, dat dic Werk van ene wezenlyke waerde, en 
daedlyk nuttig moet zyn, voor ieder verftandig Mensch, 
dien de opvoeding der Jeugd toevertrouwd is ; die begrypt, 
dar men in zulk een geval niet voldoet, met de Jeugd te 
voeden en te dekken, en in {taet te ftellen,om,gelyk men 
zegt, hun Fortuin in de Waereld te maken; maer dat het 
ser boven al op aenkomt,om het zyne aen te wenden , ten 
einde waerlyk Menfchen te vormen. — Om. nóg iets uit 
de Vertoogen zelven te berde te brengen, zullen wy ons 
bepalen tot een gedeelte des Gezichtes van ASEM , ftrek- 
kende om te doen zien, dat bet zedelyk kwaed onvermydelyk 
és in. de Schepping , en dat ene Waereld zonder ondeugd met 
de Godiyke Wysbeid zou firyüen, l 

ASEM , door een ondankbaer en onbarmhartig gedrag 
zyner Landsgeneoten , een gansch haetlyk denkbeeld van *t 
Menschdom opgevat hebbende, verfchool zich in ene eene 
zame kluis 5 hier fpeelden zyne gedachten fteeds op het 
affchuwlyke van 't Menschdom 4 welks ondeugden, zo 't 
hem toefcheen , cen gedurig verwyt ftrekten voor de 
Wysheid van den Goddelyken, Maaker ! „ Eene wereld 
van zedelyke regtheid behoorde „ dagt hem, het meester 
ftuk te zyn van een volmaakt zedelyk werkend weezen ^, 
—— . Ín zulk ene mymerende omftandigheid beving, hem 
ene verrukking van zinnen , geduurende welke hem het 
volgende gezicht ter zyner onderrichtinge werd voor- 

efteld. m tom 0 | 
8 De Engel der overtuiginge , aen hem verfchenen, gee 
leidde hem in een waereld, die ALLA gefchapen had, op 
bet verzoek , en onder het opzicht van MAHOMETH , by 
gelegenheid, dat die Propheet ook eens zodanige twyfelin- 

en voedde, Dit Land, door menfchen zonder ondeugd 
Bewoond ‚ doorwandelende, ontmoette hy wel dra roof 
gedierte, dat op het zwakker aesde; en eerlang dat ook de 
menfchen dikwils moesten vluchten, om door *t gedierté 
piet mishandeld te worden. De zwarigheden, welken hy 
hier op maekte , werden hem door den Engel opgelost » 
met in 't eeríte geval te toonen , dat er, volgens: deze 
wyze fchikking, beter dan anders , zo vele foorten vat 
fchepfelen in de gegeven ruimte leven, als er met moge» 
Iykheid kunnen leven: en wat het laetíte betreft, dit „zeide 
hy, is een gevolg vån een waereld zonder ondeugd; daet 
“ gedierte in menigte en moed is toegenomen, om dat men 
*c in 't eerst onrecbtvaerdig geacht heeft list of geweld te 
gen 't ongedierte te gebruiken ; °t welk asem reeds deed 

mne ) op- 





ZEDENKUNDIGR PROEVEN A gr 


opmerken, dat wy ons aan;geweld en ene fohynbare ons 
rechtvaerdigheid moeten fchuldig maken, jegens de diere 
lyke waereld, om de redelyke te behouden. , 
» Naar maate zy „vervolgt bier op onze Schryver, het land 
dieper inwandelden , {tond hy meer verwonderd geene 
voetftappen te zien van fraeije huizen , aangenaame íteden 
bekoorlyke wandelingen , of eenig ontwerp , dat tat cieraad 
en vermaak was aangelegd, Zyn leidsman zyne verwonde- 
ring ziende, deedt hem opmerken, dat de bewooners van 
deze nieuwe wereld volmaakt vergenoegd waren met hun 
ne oude eenvoudigheid ; ieder hadt een huis,’t welk , fchoon 
klein e flegt, egter genoeg was om hem en zyn gezin te 
bergen; zy waren te deugdzaam om huizen te bouwen, die 
alleenlyk dienen konden om buppe pragt te vermeerderen , 
hunpen hoogmoed te voldoen, en den nyd der aanfchouw 
weren gaande te maaken; 't geen zy bouwden was om de 
behoeften der natuur te voldoen , en op zyn hoogst tot 
gemak, niet voor vertooning. AsEM zag en begreep dics 
zy hebben dan > zeide hy , nog bauwkonftenaars , nog fchil- 
ers, nog beeldhouwers in hunnen ftaat! Dit zyn alle ydele 
koníten, die zy ontbeeren kunnen; ik voel egter dat de 
faamenleeving hier door zeer veel misfen moet; dog dat 
gemis zal in apdere opzigten rykelyk vergoed worden door 
meerdere eenvoudigheid, apregtheid, wysheid en déugd,. 
en ik zal u grootelyks verpligt zyn, dat gy my in het ge. 
zelichap van eenige wyzen van deze wereld brengen wilte 
daar is by my nauwelyks eenig vermaak te vergelyken by 
dat, 't welk ik in den omgang en gefprekken met verftans 
dige lieden fchep; daar is niets, daar ik zo verliefd op bea 
als deugd en wysheid, Wysheid hernam zyn onderregter , 
welk een-belagchelyk voorítel ! . Hier is geene wysheid , 
want er is geene gelegenheid voor degelve; waare wysheid 
. Js flegts eene beredeneerde kennis: ongér pligten , en be 
trekkingen ; maar vap wat gebruik zoude hier zulk eene 
wysbeid zyn? Elk ziet, zonder redeneering of onderzoek, 
met den eerften opílag, wat hy aan anderen veríchuldigd is , 
en wat hy billyker wyze van anderen te vorderen hebbe; 
Elk volbrengt uit eene ingefchapen neiging, zonder eigene 
lyken wil of tegenzin, wat betaamelyk is, en verwagt dat 
met eene volftrekte zekerheid van anderen. By aldien gy 
oor wysheid ydele nieuwsgierigheid, en nuttelooze bee 
Ípiegelingen verftaat, gelyk het vermaak dar van zyn’ 
eoríprong heeft in verwaandbeid , weelde of gierigheid, 
zo begrypt gy weder ligtelyk ‚dat deze menfchen ve deugde ` 
. | | zaam 





483 ZEDENKUNDICE PROEVEN, 


gaam zyn, om naar zodanig eene wysheid te ftaan. Dit 
alles is goed, zeide asem , maar my dunkt ik bemerke hier 
eene eenzaamheid, eene neiging zelfs tot eene eenzaame 
en afgezonderde levenswys, welke onder alle de leden der 
Maatíchappy plaats heeft , daar fchynt geene faamenleevin 
onder hen; yder huisgezin fchynt zig van de'anderen a 
te trekken, en zig binnen zyne eigen muuren te bepaalen; 
geene vriendelyke verkeering, geene opbeurende of leer- 
zaame gefprekken ! Dat is inderdaad waar , antwoordde 
de ander ; hier i$ eigenlyk geene Maatfchappy, en "er kan 
eene wezen ; alle Maatíchappyen zyn door vrees of vriend- 
chap aangegaan; maar de meníchen, daar-wy ons thans 
onder bevinden, zyn te goed om malkanderen te vreezen, 
en daar zyn geene beweegredenen voor byzondere vriend- 
fchap onder. lieden , daar allén gelyke verdienften , en de- 
zelfde geneigdheid hebben, om malkanderen wel te doen. 
Wel nu dan, fprak onze Wysgeer , indien ik hier myne 
dagen zal flyten; indien ik nog de fraeije konften tot myne 
uitfpanning , nog de vriendfchap tot myne vertroosting , 
nog de wysheid tot mynetrapswyze vordering zal hebben, 
zoude ik ten minften verlangen een gezel te hebben, die 
my zyne gedagten en opmerkingen mededeelde , en aan 
wien ik de mynen voorítellen konde. En waar zoude een 
. Nan die twee oogmerken toe dienen? Vroeg de hemelfche 
leidsmans nieuwsgierigheid om te ontdekken , om befchou- 
wingen te maaken, of de gemaakte aanmerkingen op te 
helderen 3 vleijery of believing om dezelve goed te vinden, 
ayn verboden beweegredenen , en wysheid , heb (Kg 
ftraks doen zien , koomt in geene aanmerking , om dat zy 
niet te pas koomt. 

, De bewooners van deze wereld, drong Asem aan, 
moeten evenwel gelukkig zyn; elk is vernoegd met zyne 
eigen bezittingen , en tragt uit geene hebzugt meer op te 
ftapelens dan hy tot zyn eigen beftaan van neoden heeft. 

an Hy hadt naauwlyks gefprooken , of zyne ooren wer- 
den getroffen door de jammerende toonen van een’ elendi- 
gen, die aan den weg zat, en in den beklaagelyk(ten Daat 
gagtelyk fcheen te kermen over zyn’ toeftand. ASEM 
fchoot aanftonds ter zyner hulpe toe, en vondt hem in het 
 uiteríte van eene teering. Welk een vreemd verfchynfel , 
zeide hy, dat meníchen zonder ondeugd dus zonder vers 
troosting lyden, en zo veel leeds zonder byftand verduu- 
ren moeten! Verwonder u des niet, antwoordde de lyder, 
die byna zieltoogde ; zoude het niet de uiterfte onregt- 
EN Vaa- 





ZEDENKUNDIGE PROEVEN. 4% 


vaardigheid zyn, dat wezens, die alleenlyk de juiste mid. 
delen hebben, voor hun eigen onderhoud, en die te vre= 
den zyn met het geen volftrekt tot hun .beflaan vereischt 
„wordt, de beeten. uit hun’ eigen mond zouden neemen, 
om dezelve in den mynen te fleeken?zy hebben nooit eene 
enkele maaltyd. meer gehad dan zy noodig hadden; zy 
hebben nooit eenigen voorraad opgelegd, zullen zy dan 
my geeven, het geen zy zelve van nooden hebben? Zy 
moesten eenigen voorraad hebben opgelegd , riep AsgM 
uit ;; —— en evenwel, dus merk ik , dat ik my zelven 
wederfpreek in 't geen ik zo aanftonds tot myn leidsman 
zeide, Ik zie niets dan twyffelingen , verwarring, verle- 
genheid. Niemand is hier ondankbaar, om dat niemand 
eene gunst ontfangt, en het afwezen van de haatelykfte 
ondeugd maakt deze wereld niet deugdzaamer. Zy hebben 
evenwel eene andere deugd, denk ik, en welke in volle 
kragt in aller harten gloeien zal ;de liefde namelyk tot hun 
vaderland. Zagt AsEM , viel hem de Engel in, met eene 
houding niet minder deftig dan vriendelyk; dus redekave- 
lende zoudt gy alle uwe aanfpraak op wysheid verliezen z 
dezelfde baatzugtige beweegredenen , waar door wy ons 
eigen belang boven dat van anderen verkiezen, leiden ons 
tevens om ons vaderland boven andere landen te beminnen 
en wel te doen. Niets dan eene algemeene goedgunftigheid 
is vry van ondeugd, en die, ziet gy, wordt hier geoef- 
fend. Wonder vreemd , riep de te loorgeftelde Pelgrim, in - 

eene vervoering van mistroostigneid , uit, in wat (Sort van 
wereld ben ik-thans overgevoerd? Daar is nauwelyks eene 
‚deugd, dan die van maatigheid te vinden; deze beoefenen 
Zy , en hier in zyn zy nauwe]yks boven het redelooze véé ; 
daar is nauwelyks eene verlustiging aan te treffen, nauwe- 
]yks eenig vermaak of tydkorting te vinden., Dapperheid, 
milddaadigheid , vriendíchap , wysheid , verkeering , liefde 
. tot het Vaderland; deze alle zyn deugden hier onbekend. 
Dus fcliynt het, dat de ondeugd niet te kennen, mede- 
brengt onbekend te zyn met de deugd. Geleid my, ô he- 
melfche geest , weder te rug tot die wereld , welke ik VOOre 
‘heen veragt heb; een wereld, die door ALLA gefchapen 
is „is veel wyzer geregeld , dan die, welke door MAHOMETH 
is ontworpen. Nu kan ik ondankbaarheid, veragting en 
haat verdraagen, want misfchien heb ik ze verdiend ; toen 
ik de aanbiddelyke wysheid der Voorzienigheid heb berispt, 
heb ik alleen myne onkunde en verwaandheid doen blyken ; 
‘voortaan zal myn ernílige toeleg wezen , om my zelven 
E voor. 


298 ZEDÉNKUNDICE PROEVEN. 


voor ondeugd te bewaren , en die, als ik ze in anderes 
aantref, medelydend te beklaagen. 

an Hy hadt nauwelyks vigefproken e of zyn geleigeest, 
eene houding van verfchriklyke believing aanneemende „ 
verzamelde alle zyne donders rondom zig, en verdween in 
een’ dwarrelwind, Asem, verbysterd door den fchrik dier 
vertooning , zogt naar zyn ingebeelde wereld , en zyne 
oogen rondom flaande , bevondt hy zig in de eigen gefteld. 
heid en op de eigen plaats, als hy was, toen hem deeze 
verrukking van zinnen bevangen hadt; in welke de Voor- 
zienigheid de gemelde opvolging van denkbeelden en ge, 
waarwordingen in hem hadt doen opkoomen. Hy ging nu 
met eene bedaarde zielsgefteldheid te rug na Segestan , 
zyne geboorteftad , alwaar hy zig zelven met ernst op den 
koophandel toeleide , en die wysheid in praktyk ftelde, 
welke hy in zyne eenzaamheid hadt opgedaan. De zuinig- 
heid en het goed geluk van eenige weinige jaaren bragten 
haast overvloed voort; het getal zyner dienstboden groeide 
gan; zyne vrienden kwamen tot hem van alle kanten ; hy 
ontving dezelven met heuschheid en dagt niet meer aan 
hun vorig onheusch gedrag; de gezelligheid en het vermaak 
verfterkten zyne gezondheid ;' met één woord, eene jeugd 
van verdriet wierdt beflooten met eenen ouderdom van ge- 
mak , vermaak en overvloed ". 





Nodig Onderricht aangaande den Scbryfirant van den Wil 
EL Heere GOODRICKE in zynen Brief aan den Bassel, 
Heere Profesfor BONNET.: Door MATTHIAS VAN OLDEN- 
BURG. Te Leid. by J. le Mair 1770. In gr. ofavo 28 bladz. 


ME de melding der uitgave van den hier bedoelden 
Brief, hebben wy aengemerkt, dat de Heer Goodric. 
ke den Hoogleeraer Bonnet, in dien /cberpen brief, op ene 
ory fterke wyze befchuldigt; waar by we tevens betuigden 
te weníchen, dat hy de zaek der Gematigden op ene gematig- 
der wyze mogte verdeedigen, dan by dezen Brief gefchreoën 
beeft; te meer daer de Hoagleeraer toont, (naemlyk in een 
daer op volgenden Brief, waer van we insgelyks gewag 
maekten, ) dat by in [taet ir om zachte woorden tegen ent 
Scherpe tael te eben Ca; —- Deere onze aitdrutkingen 
hebben den Heer van Oldenburg bewoogen ene Misfive aen 


| ons 
, (9) Zie boven y bladz, 297 , 296, ( > 








M. V/ ÓLDERBURG wie, — 49% 


Ons, met den hier bovenítaenden Tytel, in °t licht té gee 
ven, ten einde den Schryftrant van den Heer Goodricke in 
dit geval te verdeedigen? welke verdeediging hoofdzaek- 
lyk hier op uitkomt. - 

‚Al de/fcherpe tael, welke Goodricke in dien Brief bezige , 
Ís overgenomen uit dei Verbandeling van den Profesfor; is 
dus ganschlyk van zyn Hoóggeleerden zelven ontleend s 
en *t oogmerk , iti 't overnemen of navolgen van de fcher« 
pe tael én de woorden zyns Tegenfchryvers is tweeledig. 

> Deels, om aan het Gemeen, en aan den Hoogleeraar in 
3 byzonder te doen zien, hoe weinig kragt en klem in zullit 
eenen fchryftrant gelegen is, voor al in het Gefchil tuss 
fchen hen beiden , om ten fpootflage aan den Profesfor te 
dienen, om voortaan daar van , als geheel niets ter zaake 
doende, en altoos kunnende gereeiproceert worden, edele 
moedig af te zien, — Deels ook, om alle de geenen, 
welken een grooten óphef gemaakt hebben van dem bes 
Ícheiden ftyl des Profesfors in' zyne Verbandelinge, op 
eene nadrukkelyke, maar teffens eenigzins bedekte wyze, 
te doen verítaan, dat ze zig zelven en anderen in deezen ` 
deerlyk abufeeren." ——- Dit is het wezenlyke der ondere 
richtinge van dien Schryftrant , waer mede dezelve tegen 
onze aenmerking verdeedigd word; met bybrenging en vera 
dere aenwyzing van etlyke plaetfen, die onwraekbare gee 
tuigen van de opgemelde Weeromkaetfing zyn. 

Zie daer dan , van waer die fcberpe tael van Goodriche 
komt, en wat hy met die vry fterke wyze van befchuldigetr, 
volgens onzen Autheer bedoelt. —— Wat heeft men nu 
hier uit af te leiden? — De Schryvers der Letter ~ oefen 
ningen hebben ongelyk: de Brief is niet /cherp , hy befchul- 
digt niet ory flerk. Die gewoon is rechtmatige gevolgen 
te trekken , kan 'er dit befluit niet uitop maken, —— De- 
ze wyze van verdeediging toch doet niets tegen ons. Is 
de Brief niet /tberp , zyn de uitdrukkingen niet ory flerk, 
om dat de Autheur zyne /cberpe tael van den Hoogleeraer 
ontleend heeft ? Zal men , by voorbeeld , /cbelden geen 
fcbelden moeten noemen , als iemand de fcheldwoorden van 
zyne party naklapt ? — Zou ook de Heer van Oldenburg 
willen verdeedigen, dat iemand gerechtigd is , tot het doen 
van een zeker kwaed, ’t geen hy zelf kwaed oordeelt; uit 
hoofde dat een ander hem zodanig een kwaed ‘gedaen 
heeft; en dat dan een derde dit bedryf niet kwaed zou 
mogen noemen? Dit immers hoopen we niet. Ja 
dÉ : maer, . 





492 M, Y. OLDENBURG 


maer , zegt onze Misfivefchryver , *t gefchied hier met 
een goed oogmerk. ———- Zou hy dan op zich nemen 
te beweren, dat men wel kwaed mag doen, als men zich 
maer een goed einde voorftelt ? Dit verwachten we zo 
min van hem als het voorgaende. ——- Maer, (en hier 
fchynt het voor al ep aen te komen ,) men wraekt zulks 
niet in den Hoogleeraer, maer in Goodricke , en maekt 
een grooten ophef van den befcheiden fchryfítyl des Pro- 
fesfors in zyne Verbandelinge. —— Men merke hier om- 
trent aen, dat dit ons fchbryven niet betreft; wy hebben 
des Hoogleeraers befcheidenheid in zyne Perbandelinge 
niet opgevyzeld 5 zo dat dit denkbeeld in ene Misfive 
aen ons niet te pas kome, en zulks ons niet raekt. Wy 
hebben alleen gefproken van de wyze op welke de Hooge 
leeraer zich in zynen daer op volgenden Brief uitgedrukt 
heeft; en dat deze toont, dat de Hoogleeraer in Dat is 
‚zachte woorden tegen ene fcberpe tael te ellen. zal niemand, 
zelfs onze Misfivefchryver niet, in twyfel trekken. —— 
Dringt men echter hier op aen; de Schryvers der Letter- 
oefeningen hebben evenwel niets van die natuur in des 

Hoogleeraers Verhandeling gewraekt, maer ze doen zulks 

in den Brief van Goodricke; daer hy ondertus(cheu hier in 

piets anders doet , dan den Profesfor nafchryven. —= 
Dit verfchillend gedrag hebben we , ’t is waerheid , gehouden: 
doch dat het buiten opzet en zonder aenzien van perfoonen 
geíchied zy ,is even waer. Ook komt het ons , nu van achte. 
ren. befchouwd , nog niet vreemd voor dat dit plaets heeft, 
en zulks zal in dergelyke gevallen wel meer gebeurd zyn. Die 
fchryfwyze trof ongetwyfeld onzen geest meer in * lezen 
van ’t Gefchrift van Goodricke , dan in "tnagaen van dat van 
den Hoogleeraer; en ’t geen we in den laetíten als onge- 
merkt over" hoofd zagen , liep ons by den eerften terftond 
in "t oog ; om dat het ons zo baerblykelyk toefcheen , fry- 

dig te zyn, met de taek, die de Heer Goodricke op zich 

genomen had, als pleitende voor de zaek der Gematigden ; 
dat uit eigen aert een gematigden íchryfítyl eischt , als 
zynde in zodanig een geval eeu bebe Bal en vry Verte 
befchuldigingen , naer ons inzien, gansch ongevoegelyk. 
—— De Heer van Oldenburg, anders niet geheel vreemd 
van onze denkwyze , heeft ook ligtlyk kunnen bevroeden y 
dat ons gezegde op dien grond fteunde; en naestdenkelyk 
heeft dit hem gelegenheid gegeven , om in ene Aentekening 
ftaende te houden „dat het niet billyk is , meer gematigbeid, 

, ` (dit 

















MISSIVE | 493 


(dit Woord in een zedelyken zin genomen zynde, ) te ele 
{chen van sogenaemde gematigde Godgeleerden ‚boven ane 
deren. Men beeld zich, naer zyne gedachten, zeer t'on- 
recht ins ,, dat de zogenaamde Gematigde Godgeleerden, 
uit hoofde hunner onder/cbeidende beginfelen , profesfie doen 
van, en verpligt zyn tot, meerdere zagtzinnigheid en bee 
fcheidenheid in hunne gefchriften , gefprekken en handelin- 
gen, dan andere hunner Medekristenen",  — Of ze ‘er 
ofesfie van doen is hier de wraeg niet, en doet niet ter za- 
e 5 maer dat ze 'er uit hoofde hunner onderftbeidende 
ondbeginfelen toe verpligt zyn ‚komt ons als ten uiter(ten 
laer voor; al ware het alleen, om hier niet breeder uit te 
weiden , ter oorzake dat ze , volgens hunne gematigder 
denkwyze , (zo dezelve waerlyk op Godsdienftige gronden, 
en geen menschlyke inzichten fteunt , ) daertoe ene drangs 
rede meer hebben dan anderen. ’t Misftact zeer als een 
verftandig Man zich zelven niet gelyk is. Gematigd te zyn 
ten aenzien van de Kerkformulieren,en zyne gematigdheid 
te verliezen, als 't aenkomt op het betrachten van een zee 
delyken plicht , kunnen wy in onzen besten Vriend zelven 
zo niet verfchoonen : men kan "er een mispas in begaen , dit 
weeten we, we zyn ook menfchen ; maer * is en blyft een 
mispas; dien we te berispelyker houden, naer gerade dat 
dezelve ftrydiger zy , met het chara&er dat men anders 
draegt. °t Is waer, gelyk. onze Misfivefchryver aenmerkt , 
s, iemand kan by uitftek Gematigd wezen in eenen theoree 
tifchen zin , en tevens van alle Gematigdbeid ontbloot zyn, . 
in den zedenkundigen zin van °t woord”. Dit heeft de 
ondervinding maer al te veel geleerd, Doch tis niet minder 
zeker, dat dit ver van pryslyk is5 en dat de eigenfte trap 
van fcberpbeid in zodanig enen meer misftaet , dan in hem die 
zich min tbeoretiscb gematigd verklaert, —— Ver is het van 
ons ,, hier aardig te willen fchynen ”’, (gelyk de Heer van 
Oldenburg zich uitdrukt, ) „door te fpelen met het woord 
Gemarigdbeid „of te beoogen de zogenaemde Gematigden of 
Toleranten met een byzonder hatelyk merk boven anderen 
te beftempelen. ". Het moeit ons ene zo buitenfpoorige 
verdenking te ontmoeten in ’t gefchrift van een Voorftan- 
der der Gematigden. Nooit , nooit fpeelden we met Zedene 
kundige denkbeelden , we zyn 'er, dit durven wy zeggen , 
door Gods genade, tot nog niet vatbaer voor: maer dit is 
de wensch onzer zielen, dat allen die zich Tbeoretice ge- 
matigd verklaren, het ook Praëtice mogen zyn: volgens 
IV. DEEL. N. LETT. NO. 1I. Kk on- 


onze Zedekunde verftaen wy door een gematigd Godgelerr. 
den zodanig enen , die*t niet alleen in de Befchouwing maer 
ook in de Beoefening is 5 en we waren tot nog voiftrekt 
onkundig van deze onderfcheiding in die benraming. — 
y vreezen dat de Mis(ivefchryver den Hieer Goodricke 
geen dienst doet, met deze manier van verdeediging , en 
yleijen ons nog al met het denkbeeld, dat die Heer zyne 
Sack in een gunftiger licht zou hebben konnen Delen, 
. Voorts is er aen dezen Brief nog een P. S. gehecht, 
wegens ons gezegde , das men aen die twee Brieven niet veel 
byzonders beeft z wäer over onze Misfivelchryver anders oor- 
deelt, Ze dienen, zyns achtens, om ons te doen opmer- 
ken, welke zaken niet, en welke al tusfchen die Heren in 
efchit zyn 3 mitsgaders om verfcheiden vooroordeelen tegen 
det Heer Goodricke den bodem in te flaen. —- Zo min als 
we in ene zuivere zucht ter onpartydigheid genegen zyn 
voor iemand te wyken , even zo blymoedig kunnen we toes 
ftaen dat anderen fcherpziender zyn dan wy; en dit laet{te 
moet hier min of meer plaets hebben, zo de Heer van Ol- 
denburg wel oordeelt, — Na ene herhaelde lezing is "t ons 
voorgekomen, dat het thans moeilyker zou vallen, dan wy 
ons voorhenen wel verbeeld hadden , om den juisten Däer ` 
des gefchils zo te bepalen, dat wederzydíche partyen eg 
enoegen in zouden nemen, En wat eindelyk dezodanigen 
etreft, die zich, in °t lezen van Godgeleerde T wistfchrif- 
ten, door Party met vooroordeel laten innemen; dat flach 
van Lezers is zeldzaem door een Tegeníchrift te genezen 3 
pf 't zyn veel al zulken, die altoos het recht aen de zyde 
van den laetften Advocaet vinden; des dit niet veel te bee 
guiden hebbe; waerom wy er voorts van afítappen, met 
gen raed aen onze Lezeren, om in Godgeleerde T wiste 
Schriften het perfonele , als gemeenlyk der aendacht niet 
waerdig , meerendeels over ’ hoofd te zien; en zich te wa- 
penen tegen alle vooroordeelen , die het onderzoek der 
 -waerheid belemmeren, — Voor 't overige is "t te hoopen 
dat de Heer van Oldenburg in "t vervolg geen gelegenheid 
jneer zal hebben, tot zodanig ene foort van verdediging; 
en dat wederzydíche Partyen elkanderen , en de Natie in "t 
algemeen, loflyke voorbeelden vau befcheidenheid zullen 
geven. - 


D M - tt " ** e 
` ` 
Pae A e ona D . A > " . . 








, JOHN BELL REIZEN, ~- 495 


\ 





Ld 


Reizen van Petersburg door verfcheidene Gewesten van Afia , ger 
daen en befchreven , door den Heer Dr. JOHN BELL. Uit bet: 
~ Engelsch vertaeld door een Gezelfchap van Taelminnaeren, Met 
`- Kanstprinten verfierd. Tweede Deel. Te Leid. by C. v. Hooger 
veen Junior 1770.: {n groot octavo 434 bladzyden. + 
[t tweede Deel, op de eigenfte wyze als het eerfte uitgevoerd „ 
bevat, na ’t vervolg der Chineefche Reize , meldende des Au~ 
fheurs verblyf te Pekin, en te rugreize naer Petersburg, een Dag- 
register van den Heer de Lange, Ruskeizerlyke Afgezant te Pekin. 
Deze Heer na "t vertrek van den Ambasfadeur Zsmayloff, te Pekin’ 
“gebleven zynde , om , met het Chineefche Hof, een geregelden vryen 
óophandel tusfchen Rusland en China te vestigen, waer in hy niet 
maer wensch flaegde, geeft hier een verflag van zyne verrichtingen 
en ontmoetingen aldaer, tot op zyn vertrek in ’t jaer 1722. Men 
„Ontmoet jn ’ zelve; behalven een bericht van de verdriettlyke wyzes 
op welke de zaken aen dat Hof door de Staetsdienaers verhandeld 
Worden, voor al wanneer ze geer genoegen in 't Onderwerp hebben y 
ène oordeelkundige ontvomwing van:den Chineefchen Koophandel y 
en `t geen daer omtrent voornaemlyk in acht ftpet te nemen. ———2 
Voorts behelst dit Deel nog ene Reis des Autheurs naer Derbent, 
mitsgaders ene naer Conflantinopolen ; waer van wy „als van de voor4 
gaende, met een kort woord, de Relsroute zullen melden. 
` De eerfte is na genoeg dezelfde, als die van de voorgemelde Per» 
fifche Reis van Moskow tot Astrachan; van waer ze de Caspifche: 
Zee overzeilden tot in de Baei van Agrachan; voorts landwaerds A 
tusfchen de Zee en de Tfercasfifche Gebergtens, voorttrokken, en 
hunnen weg vervolgden naer Derbent, Langs dien weg was ook de 
te rugreize over Astrachan, van daer op Saritzina ; wyders lang 
de linien van de olga tot den Don, en voorts,naer Moscow. Ene 
Krygstogt van den Czeer , ter onderfteuninge van den Sophy van 
Perfie, in *t jaer 1722 , is het hoofdonderwerp dezer Reize; 't welks: 
ook den Heer Bel te meerder aenleiding geeft, om ‘er ene onder- 
fcheidene voorftelting van het cháracter. van den beroemden Czaef 
Peter den Grooten in te vlechten. | ` 
` Wat de hier aen nog volgende Reis betreft, de Autheur ondernauf 
dezelve, in ’t jaer 17373 gelast zynde, om, na °t vruchtloos afloo« 
pen ener voorige ondérhandelinge, een nieuw vergelyk van 't Rusfi- 
fehe Hof: aen de Ottomannifche Porte voor te dragen. Zyne cour$ 
Van Moskow op Siesky gericht hebbende, trok hy door Batturin em 
AVesbin , over den Dnieper, nder Kiof; van daer door Belozerkoff 
en Nemiroff, over den Dniester naer Soraka; en voorts over der 
Prut naer Yasfy. Zich hier genoodzaekt vindende naer Bender af 
te wyken, waet omtrent het Turk/cbe Kamp lag, liep zyne routé ` 
wyders , door Kwssban ei Doan "over den Deen, naer Zuijtaín3 
* ka f van 


496 JUN WELL, BENEN. 


van daer, door Babbadach naer Kanara, op SiNory aen de Wine 
Zee; en eindelyk door Buyk-Taeckmidgy op Cenflantinopolen. In 
de te rugreize keerde de Heer Bell weder over Adrianopolen ; nan 
voorts den naesten weg naer 24:/y, en tok vervolgens langs de bo» 
vengemelde cours naer Petersburg, —— Men ontmoet in dit ge 
deelte dezer Reizen, even als in 't voorgaende , verfcheiden aenmer- 
kenswaerdige byzonderheden , zo ten aenzien der Aerdrykskunde, 
als der Burgerlyke en Natuurlyke Historie, die wy der lezinge dur 
ven aenpryzen ; terwyl wy, om een voorbeeld yan ene andere na 
zuur ‚dan in 't voorige bygebragt ,te nemen ‚gas voornaemlyk zulleg 
bepalen , tot het bericht, dat ons de Autheur verleent, rakende de 
2o, beroemde Muur van China , waer omtrent by ons het volgen- 
mel , - 
Wanneer men te Sarafzyn , omtrent zeventig Engelfche myleu 
Zuidoostwaerds van Se/inginsky , het riviertje Serazz3n overtrek: , 
komt men op het Chineefche Grondgebiet ; en de Autheur verbselt, 
dat ze van daer al Zuidoostwaerds veertig dagen lang gereisd bebben, 
Zonder een enkel huis te zien; ja dat ze van °t riviertje Ze, een 
weinig jager , af, ene Woestyn doorgetrokken zynde , in acht en twiu« 
gig dagen geen Rivier, Boom, Heg of Berg gezien hadden. Ten 
einde dezer Woestyne gekomen zynde , konden zy den grooten 
Muur, op den afltand van omtrent veertig mylen, befpeuren; loo- 
pesde langs de toppen der Bergen naer het Noordoosten , vertoon 
nende zich van verre geheel wit. Het gebergte naderende vertoonde 
dezelve zich zeer prachtig , loopende van de ene hooge Rots tot de 
andere, met vierkante torens , op geregelde tus(chenwydten. Na drie 
dagen ia en op 't gebergte. voortgereisd te hebben, kwamen ze zen 
den voet van een hoogen Berg, en hielden aldaer in een Dorp een 
dag halte. Intusfchen beklom de Heer Bell dien Berg, doch hy kos 
desaelís top niets ander; zien, dan ene scneenfchakeling van de 
beten van Bergen, den een boven den anderen pitftekende, en tex 
Noorden enige glimpen van den grooten Muur, zo als dig laags 
dezelve loopt. Den volgenden dag vervorderden zy hunne seis, 
langs een weg, die ene aenmesklyke lengte ver door de Rotaes 
heen gehakt is, en kwamen dus ten laetíten aen de beroemde Muur 
van China. ,, Wy gingen, zegt onze Reiziger, in door éen groote 
poort, die alle nacheen gefloteu en altyd bewaekt wordt, door eene 
bende van duizend mannen , onder "t bevel van twee voornseme 
Officieren, de een een Chinees en de ander een Mantaur Taetacs. 
Want het js een vastgefteld gebruik in China, en alcyd, federt dii 
werovering der Tarnaeren onderhouden, dat im alle posten vag 
openbaer yerwonwen een Chinazs en. een Towsaer teffens, met even 
pelyke magt moeten voarzien zya. Die regel. words; zoo. wel in de 
erlyke als in de Krygszaeken wuergenomen. De Chésoesen 
bouden 't daer voor, dat twee, in een ampt, eeu foort van verípit 
ders op malkanders badryven. zyn ; eu dat dass doer menigte pedio- 


ge 





\ 


JOHN BELL BENEN, 497 


e praketyken voorgekomen , -of ten faite omtdekt worden ". 
Wat nu voorts den Muur zelven betreft , de Heer Bei! befchryi 
ens dien aldus. ON 
» De Groote of eindelooze Muyr , zog als dezelve gemeenelyk 
genoemd wordt , omvat alie de Noorder en Wester Deelen van China , 
is voor omtrend zeshondert jaeren (*), door eenen der Keizeren ; 
tegen de geduurige invallen der Mowgalen en andere Westetlybé ' 
Tartaeren , gebouwd; dewelke geftadig met eenig verzameld Paer 
gevolk in bet Land firoopten.' De Chiweefche Grenzen al ve uige- 
ekt zynde , om dezelve tegens zulke invallen te bezeten, en ee 
veiligen ; befloot men deezen Muur te bouwen. ` "` 
ye begint in het Landfchap van Leorong uit den badem 
der Golf Wenkin ; gaet dwars door Rivieren , en Over de toppen 
der hoogite Bergen, zich verder zonder affcheidingen uifsekkendes ` 
langs den krpiswyzigen fchskel yan barre Rotfen, dewelke het Land 
gen Noorden en ten Westen omringen 3 ia omtrend twaelf hondend 
Engeifcbe mylen Zpidwaertg gelopen se hebben, eindigt dezeive ja 
ontoegangelyke Gebergtens ,'en Zandwoestynen. Deszelfs Fonda- 
ment beftaet uit groote vierkante fteenen Blokken , in ciment lig» 
gende, doch ber overige des Muurs is van gebakken Seenen opgp- 
ieuel. Dezelwe is ftevig en wel gebouwd, en door dien bet cib 
maet alhier zeer droog is, kan degelve enelyke Eeuwen vesduuten, 
zonder ergens herftelling te vereisfchen. Deszelfs heogse , en breene, 
gyn op alie plsetfen miet eveneens, en gulks was ook onneodig, en 
daerom over fieile Rotfen gaende, die voor Pzerdevolk ontoeganke- 
Wk zyn , is dezelve omsrend vyftien of twintig voeten hoog ; eu 
in tegendeel door een Dal, of Rivier loopende, is dezeive denig 
voeten koog, en breed ge proponie , wei vierksnte Torens, op den 
afltand van eenen Boogícheot, en met groote Poorten , doos Gerke 
wachten bezet , voorzien. De kruin des Muurs is piat , en met breede 
fteenen geplaveid ; wanneer dezelve over een Rots of hoogte gaet, 
klimt men deer op, daor middel van een freie gemakkelyke Deene 
uap. De opbouw des Muurs wierd binen den tyd van vyf Ree 
volbragt, De zesde msn in gansch Crna was veepiigr deer sep 1e 
werken ‚of eenen anderen in deszelfs pigetfe te ftellen ; men vashachd 
dat de Arbeiders ter afifand van menigte umen ver,zoo digt aen cen 
geplaetst waren, dat zy malkanderen de Bouwftofien ovetreikten; eu 
zulks is wezenlyk se geloven , dewy! de teie Rotfen , eu hoogs 
Bergen 't gebruik van zenvoertuig benamen, ook om dat sidaer geen 
. lei tot fteenbakken , of tras sot swerfelen ce vinden was. De opbouw 
dezes Muurs bezwaerde niet sheen de Chérarjen ,macr dezeive meen 
gen, gelyk eertyds de Jooden in het opbouwen van Jeruf/alems muu- 
. è . eg ` ren, 
. (9) Hier is vermoedel f e£ deukíeil, se vesbesesen , door as 
t ) en twin Lg Dale ‘elen ended, de Chimesa 
Seen Muur ien minâen zekenen, | 


Kk 3 


498 SOHN BELL REIZEN 


gen, ten tyde van Zerobabel, meede met de Truffel en het Zwaerd 
te werk gaen ; genoodzaekt zynde Legers in het Veld te houden, 
tegens de ftroopende en Arbeiders ontrustende Tartaeren, dewelke 
zulks met geen goede oogen aenzagen. 
. » Deze Muur is, zonder tegenfpraek , een wonder der Waereld ts 
achten; en die Keizer C? als uitvoerder verdiend meerder Lof, dan 
die geene, dewelke de Egypti/cbe Pyramieden, een werk van ydel- 
heid, bouwde. . 

» Na dat de Chineefen deezen hunnen Muur voltooid hadden , wa. 
gen dezelve wel eenigen tyd bevryd van de invallen hunner Vyanden. 
Doch omtrent vyf hondert jaeren geleden , vonden de Westerfche 
' Tartaeren middel, om, met een magtig Heir te Paerd, door dezen 
Muur heen te boren , in het Land te vallen , en van het grootfte gedeelte 
wan China meester te worden. Deze Westerfche Tartaeren hielden 
het zelve menigte jaeren in bezittinge , tot dat de Chineefen, getergd 
door hunne Tyranuiën , hen met fchande naer hunne oude wooninget 
in de woestynen te rug deeden trekken. De Chineefen begonnen 
hunne voorige Regeringswyze te hervatten , en van wanorders té 
zuiveren. Van dien tyd at, genoten zy eene langduurige Vrede, en 
Rust, tot het noodlottig jaer van zestien honderd en veertig: wanneer 
de Montzu Tartaeren het ganfche Ryk van China veroverden , zoo- 
danig dat zy het zelve, door hunne zagte regeringe en wys gedrag , 
got heden behouden hebben”, 

Zie hier, om ook deze byzonderheid nog mede te deelen , deez 
. wy voorheen gewag gemaekt hebben van den toeftand der Krygsge- 
vangenen in Siberien, het gunftig denkbeeld dat ons de Autheur van 
die Landftreek verleent. , l 

» Die groote uitgeftrektheid, van Oosters vast Land, wordt door 
Rusland bepaeld ten Westen; door Groot Tartaryen ten Zuiden; en 
ten Oosten en Noorden door derzelver byzondere Oceaenen, Zyn 
omtrek is niet gemaklyk vast te (ellen, Vreemdelingen worden ge- 
meenlyk met fchrik bevangen, op den naem van Siberiën; maer, uit 
het geen ik [in deze Reisbefchryving] daer van bygebragt hebbe , 
vooronderftel ik dat men taeftaen zal, dat het geenerwyze zoo kwaed 
is, als gemeenlyk ingebeeld wordt. In tegendeel, het Land is we- 
genlyk uitmuntend, en heeft overvloed van alle zaeken , noodwendig 
woor 't gebruik van Menfchen en Dieren. Daer is geen gebrek aen 
eenig ding, dan van Volk om eenen grond te bebouwen , bewaterd 
by menigte van de edelfte Rivieren der Waereld, en deze, vervuld 
inet verfcheidenheid van zulken fchoonen Visch , als zelden in ane 
dere Gewesten gevonden wordt; hebbende voorts heerlyke Bose 

l . o Íchen, 


' (*) Men eigent het bouwen van dezen Muur gemeenlyk toe aen den 

Keizer Xi He«mti, die, zo men wil omtrent 240 jaren voor "e Heillaë 

geboorte gebloeid zou bebbeu; 'r welk den ouderdom van dezen muur t 

tot over de aooo jaren zou brengen. . MCN 
- Lo 


+ 








JOHN SEL REISEN, , , 49% 
fchen ; vervuld met alle foorten van Wildbraet , en van wild Gevo-. 
gelte; zoo dat geen Land het te boven gaet. 

» Siberiën is algemeenlyk vlak, fomtyds gefchakeerd met ryzendet 
gtenden ; doch vervat geene hooge Gebergtens , en maer weinige 
Heuvels, uitgezonderd naer de Grenzen van China, alwaer men me. 
nige vermaeklyke Heuvels en vruchtbaere Valleien vindt. 

, De groote uitgeftrektheid van dat Land, en de menigte voors 
deelen die het bezit, wel aengemerkt zynde , kah ik my niet weder. 
houden van gevoelen te wezen, dat. het genoegfaem is om alle de 
Volken van Europa te bevatten : dát die aldaer Gen veel troostlyker 
leven zouden kunnen genieten, dan veele van Hen tegenwoordig doen. 
Voor myn deel meen ik, dat zoo iemand zyne Vryheid ep eenige 
Vrienden aldaer had , dat er weinig plaetfen zyn , alwaer hy zyn. 
leven aengenaemer zou ‚kunnen doorbrengen, dan in eenige deelen 
van Siberiën. ) 

- , tIs waer, tegen 't Noorden ís de Winter lang , en uittermeete 
koud. Ook zyn er veele verfchriklyke-Woestynen, en onmetelyke 
diepe Bosfchen , enkel bepaeld door grote Rivieren , of van dex 
Ocezen. ` Maer deze zoù ik overlaten aen de eerlyke Osteaken e 
Tongufiaenen , en anderen gelyk zy lieden: om aldaer, vry van fteet, 
en fchraepzucht, hun leven in vrede en gerustheid door te brengen. 
Ik houde my zelven verzekerd, dat dit elendig Volk zynen toeftand ` 
en levenswyze niet zou willen veranderen , voor de fchoonile Luchte 
ftreek , en alle de fchatten van 't Oosten. Want ik hebbe hen dik-: 
wils horen zeggen, dat God ‚die hen in dat Land had geplaetst , wist 
wat best voor hen was, en dat zy te vreden waren met hun lot", » 

De melding der Koude herinnert ons ene les van Dr. Be//,die wy 
ten flot nog aen dit bericht zullen hechten , of ze ook zommigen 
onzer Nederlandfche Reizigeren nu of dan dienftig nfogte zyn. t 

en Zeker Knaep, zegt hy, uit ons Volk, meenende alle gevoel vas 
Koude van zich te verbannen, dronk eene groote menigte fterken 
dranks , het welk eene loomheid in hem veroorzaekte, die in eeneg 
flaep eindigde, en dit in eene opene flee. Aen een Dorp komende 
wierd hy ftyf , fpraekloos en uiterlyk volkomen dood bevonden 4 
maer gevoerd zynde naer een ftroom, welke daer omtrend liep , en 
verfcheidene maelen in het Water gedompeld, toen met fneeuw ges 
wreeven, in een warm vertrek gebragt, en met goed voedzel voors 
gien zynde, was hy welhaest wederom bekomen , en den volgenden 
dag zoo volkomen herfteld, dat hy met ons konde voortgaen, 

' „ By andere Gelegenheden hebbe ik dikwerf waergenomen , dat 
het gebruik van fterke dranken in de koude ten hoogfte nadeelig ist 
Want, hoewel zy in den beginne verwarmen , zoo laten zy toch eene 
huiverigheid na , waer van men geduurende eenen senmerkelyken tyd 
niet ontflagen kan worden. By ervaerenheid hebbe ik bevonden, dat 
ter niets beter is dan een warm gemaekte Drank, vermengd met een 
weinig Brandewyns. De Rusfifche Reizigers vermyden zorgvuldig, hes 
onnaaig gebruik van den Brandewyn, b frenge V Von. —-c Hg 


loo HET WEESEIND. — GEDACHTEN OVER DEN HOOGMOED. 


H 





Het Weeskind van Nermandyen. , Uit bet Fransch vertaalt. T wee 
Deelen met Plaaten. Te daf, b3 S. v. Esvelde 1770. Bebaloen 
de Voorreden 386 bladzyden in oa, . 


En welgefchikte Zedekurdige Roman, die; onder eeft gevati- 

gen uant van verhalen, alleszins gefchikt is, om de denkbeel- 

den van cerlykheid en goedwilligheid in te boezemen; des dezelve 

üit dien hoofde’ van andere laffe, zoo al niet zedelooze , Romans, 

verdiene onderfcheiden te worden: kunnende der Jeugd tot ene aen- 
gename en tevens mute uitfpanning verftrekken. 





Gedachten over den Hoogmoed. Uit bet Hoogduitsch in "t Neder- 
duitscb overgezet. Door Tu. v.B. Te Amfi. by IL Tiedeman 177% 
Beheiven de Voorreden enz. 73 blada. in groot octavo. 


En ken dit Gefchrift onder de zogenaemde Hekelfchrifser bee 
trekken , als bedoelende den Hoogmoed in zyn eigen aert, 
dwaze grondbeginfels, menigvuldige voorwerpen en fchadelyke ge- 
volgen op ene geestige wyze teu toon te ftellén, Ten dien einde 
fchetst de Autheur ene ganfche menigte van verfchillende characters 
van Hoogmoedigen , onder veelvuldige fogrten van menfchen van 
 werfchillende ftanden ; toont dat een mensch, die zich door deze 
ondeugd laet vervoeren , in allerleie onderwerpen ftoffe vind, om 
zynen Hoogmoed sente kweken, en tracht deu Lezer te doen op- 
merken, dar dit zo algemene gebrek van 't Menschdom alleszins na- 
tuurlyke fchadetyke gevolgen heeft, en met het hoogíte recht onder 
de zinnelooze gebreken geteld mag worden, die men by een mensch, 
met gezond Verftand bedeeld , niet behoorde te verwachten. ———— 
Men ontmoet hier en daer, in 'tafmalen van hoogmoedige charac- 
ters, nog al enige wezenlyk geestige trekken; doch over "t geheel ia 
het onderwerp zeer oppervlakkig behandeld, —-— Mogelyk heeft 
de Autheur zélf in nederigheid nooit gedacht , dat zyn Stukje in ene 
andere Tael overgezet zou worden , en dus zyn de Vertalers veellígs 
ja "t geheel niet voor zynen Geest gekomen; hy maekt er altbans. 
geen het minfte gewag van: dat echter ook onder deze foort van 
meníchen dit gebrek zyne rol fpeelt, zal nientand betwisten. En men 
kan, op het lezen der Voorreden des Vertalers van dit Stukje byna 
niet twyfelen, of men ziet "er lets van dien aert in doorftralen. Hy 
acht het azemlyk der moeite waerdig „te melden, dat hy voor Juve: 
analis, zo als *t oorfpronglyke luid, hier Martialis gefteld heeft; om 
, dat hy "t aldaer bygebragte Versje niet by Juvenalis maer by Mar- 
Sale vond zals mede dat hy op vier andere plaetfen enige Latyní(che 
drukfouten verbeterd heeft: het welk hem doet fchryven: Dus, Ge 
Eerde Leezer, zoude. bet oerfprongiyk Hoogduitsch near deeze Na 
werlandfihe Vertaaling kunnen verbeeterd worden, 


* eruta o 





N'I eU W E 
'' VADERLANDSCHE 
LETTER-OEFENINGEN. 





Verzameling. van Redevoeringen over Matth. X, Xl en XII. 
Door u. VENEMA, Hoogleergar in de H. Godgeleerdheid, 

* en Kerkelyke Gefcbiedenisfen , en Academie Prediker, aan _ 

- Frieslands. Hooge School, te Franeker, Uit bet Latyn vere 

` taald. door perrus wiest, Predikant te Oostbem. Eers 
Jte Deel. * Leeuwarden by Wigerus Wigeri 1769. Be- 
balven bet Voorwerk 469 bi hidden in quarto, 


TAE. Liefhebbers var 

de uitgave dezer 

‘keurige. verzameling van 

merkingen, de ze met e 

hen doorbladeren. De 

het, opgenoemde gedeelt 

een, helder licht, met 

naer zyp inzien, duidelyl 

waer van de hoofdfommt 

ftel der. Discipelen van ` 

gende, Matth. XI. 3. Zyt gy de geen die. komen zou, of 
verwachten wy eénen anderen, ter proeve kan verltrekken. 
. De Hoogleeraer befchouwt de Discipelen van Joannes y 
of wel eenigen uit hun, als zodanigen, die Jefus erkenden, 
voor een uitmuntend Leeraer , fchoon niet voor den Mes- 
las, nog voor meerder dan Joannes; als zulken, die in 
hun vooroardeel tegen Jefus gefterkt wérden, om dat hy 

Joannes in de gevangenis verliet , en zich zynes niet fcheen 
te bekreuneu; doch die op nieuw in twyfeling vervielen , 
op het gerucht der wonderwerken van Jefus. Dit heeft 
hen, zyns, achtens, aengezet, om Joannes daer over be- 
paelder te onderhouden , en deze heeft daer op zekere 
twee, twee yan de voornaemfte zyner Discipelen, tot Je-. 
Tus gezonden, om hem zelven dit voorftel te doen, Zt 
gy de gene, die komt of komen zoude, of verwagten wy enen 
anderen? Dat is. ,, Zyt gy die doorlugtige en te vooren 
yoorzeide en beloofde waare Mesfiás, en Koning Israëls , 
die zig ondér.ons openlyk. zou bekend maaken, en dien 
wy allen te ‘gemoet zien, of hebben wy eenen anderen te 
wagten, waar van Gy de Aankoridiger en Voorlooper zyt: 

IV. DEEL. N, LETT, NO. 12. Lı Ja 


gos N VENEMA 


Jaa gy ayt zegt Joannes, die zelfde; Of nu dit 300 is, dan 
of wy genen anderen te wagten bebben , zoo als wy meenen, 
daar van wenscht hy, dat wy door u zelven onderrigt en 
overtuigd meugen worden, "^ . 

Onze geachte Uitlegger dit voorftel in dien zin in Sr al- 
gemeen oBtvouwd a merkt hy wel byzonder aen, 
dat ’er in de woordfchikking eenige dubbelzinnigheid gele 
gen is, waer omtrent hy zich, met de nadere bevestiginge 
zyner gedachten over t oogmerk van Joannes in dezen, 
aldus uitlaet. EE 

an De aangeduide dubbelzinnigheid beftaat hier in, dat 
of beide de leden van dit voorftel vraagswyze verftaan moe- 
ten worden, of het eerfte flelligerwyze, en, het laatfle als 
eene Vraag, waar door de zaak of ontkend, of in twyffel 

elaaten wierde. In den eeren zin wordt 't beide als een 
raagítuk voorgefteld , om door Christus beflist te wor 
den: zyt gy de gene die komen zoude? of en «vy 
eenen anderen? Dog in den tweeden, ftelt bet eerfte lid 
vast, dat Jefus die was, gy zyt de gene, die komen zoude, 
en het tweede laat de zaak in twyffel , beide tot het zelfde 
einde, om naamelyk de beflisfing uit den mond van Chris- 
tus te verftaan. Of bebben «vy eegen anderen te 2 
Dan vermits de fchikking der woorden fchynt te vereifchen , 
dat beide leden van TC voorftel als eene vraag worden opge- 
vat, fchynt my het eerfte dubbelzinnig gefteld te zyn, op 
dat het te gelyk Joannes gevoelen aangaande Jefus, als 
zynde de gene die komen zoude, mogt begrypen, zoo dat 
de vraag op die wyze wierde ingerigt, dat te gelyk te 
kennen wierde gegeeven , welke de gedagten van Joan- 
nes waaren, Op dat dit klaarder moge blyken , moeten 
wy aanmerken , dat Joannes, van zyne Leerlingen ge- 
vraagd, of Jefus de Mesfias waare, verzekerd hadde dae 
Hy 't was; maar dat de Leerlingen, die nog zwaarig- 
heid maakten om Hem daar voor te erkennen, van hem 
tot Christus zelven gezonden zyn, om van de waarheid 
van zyn zeggen zekerder overtuigd te worden. De woor, 
den derhalve, die zy tot Christus zouden fpreeken, waa- 
ren zoodaanig ingerigt, dat ze te gelyk en het gevoelen 
van Joannes en dat van zyne Leerlingen uitdrukten. 
Joannes flelde vast, dat Jefus de gene was die komen zou 
. de, de Leerlingen geloofden eer, dat Hy liever voor dese 
zelfs Voorlooper moest gehouden worden, en dat ge- 
volgelyk de Mesfias nog te verwagten was. Deeze Vraz- . 
ge ftellen ze uit naame van Joannes den Zaligmaaker ter 
| be« 


KI 





OVER MATER, XZ, TI EN XII. Spe 


beflisfing voor, op zuik eene wyze, dat ze te gelyk het: 
gevoelen yan Joannes behelze , en te gelyk te kennen gees 
ve, Wat zy er van dagten; op deeze wyze. Zyt gy de: 
gene die komen zoude? "t gene. Joannes zegt, of verwagten 
wy tenen anderen? "t welk Jodnnes ontkent , en daar wy. 
over in i twyfel ftaan. Dit .vrasagüuk verzoeken wy u ons 
te. ÁU . l 2 nm . 
i Hier uit han mer ligtelyk opmaaken, dat deeze be- 
zending, naar onze meening , haaren ooríprong fchuldig 
was. niet aam de twyífeling van ‘Joannes, maar aan die 
van zyne& Discipelem,:en derhalve niet om zynen , maar 
om bunnefv wille, gefchiëd is, op dat niet Joannes; maar. 
zy van, de waarheid :van Jefus Mesfias(chap: overtuigd 
mogten. worden. (*) ’t Welk nu wat nader diende: dane: 
geweezen te worden. Daar zyn er die meenen, dat Joan 
nes zelf, het zy.hy wan dem Mesfias, als een. Geestelyk. 
Koning ;: bet. regre begrip. niet had , bezet met de voor- 
oordeelen vèn zyn Volk 5 het zy dan moedeloos gewor- 
den door.^t verdriet in zyne gevangenis, ma dat hy zig 
te vergeefs. gevleid hadde met de hoope , dat beer. 
Christus, zoo Hy de Mesfias was, daar uit zoude vere 
losfen, in twyfel was geraakt 5 of Jefus, dien hy zeif 
zulk eei treffelyk getuigenis had gegeeven, dev waare 
Mesfias wel waare, en of Hy niet eer als een Voorloo- 
per van den zelven, gelyk hy zelf was, moest worden» 
aangemerkt. Zoo hier iets aan was, zoude ik die twyf- 
feling eer daar uit afleiden, dat hy, in den kerker opge- 
flooten , weinig van Christus wonderwerken gehoord 
hadde, en deswege niet wist, of die Geest, weike ten 
tyde van Zynen Doop op Hem nederdaalde , Hem waa- 
re bygebleeven. Want aan Joannes was gezegd, Joan, 
L 33, dat Hy, op welken by den Geest zoude xien nedera 
daalem ende op Hem blyven , de Mesta was... Nu zoude 
men kunnen denken, dat hy, wel de vervulling van. het 
eerfte gezien hebbende , thans onderzoek: dee naar het 
laatíte: waar toe men dan ook zoude kunnen betrekken, 
dat Christus in zyn antwoord alleen maar de uitwerkin- 
gen van dien Geest hem laat bekend maaken, Dit alles: 
gaat aan, als men het toepast: op Joannes ‘discipelen , 
die hier. over in twyffel ftonden ; maar dat kan op Joane 
"E 2007 Ut neg 


vraage van Jeremias, Zie Jer, SCD, 24, 25." 
2300. len . -kla - PER 


» 49 Een dergelyk voorbeeld vinden we ih het gebed, en de: 


504. HH. VENEMA 


nes zelven niet toegepast worden, om dát zyn gee 
zeg, dat hy 't gezien hadde vers 34 niet anders, dan van 
het nedsrdaalen beide en bbyoen van den. Geest op Chris- 
tus kan verftaan worden. Daar is behalven dat meer, 
dat ons verhindert om aan Joannes hier te denken , als of 
hy zelf hier omtrent in het onzekere waare geweest. 1. Want, 
vooreerst , is het niet betaamelyk dit van hem te-vermoeden , 
zoo om dat hy door den Geest van God gedreeven wierde, die 
hem in alle waarheid leidde; als om dat die wooroordee- 
len, :welke. den Zooden in den weg ftonden , en derge- 
lyke.twyffelingen, gantíchelyk: niet ftrooken met de be- 
diening van Joannes, die hy, als getuige en Voorlooper: 
van den. Mesfias , bekleedde. 2. Om dat hy niet. alleen 
in den beginne Christus: heeft aangeweezen , als den ge- 
nen, die de zonde der wereld zoude wegneemen, ende 
miet den H. Geest en vuur zoude doopen; maar ook daar 
na, toen zyne Leerlingen misnoegd waaren, dat Chris- 
tus zoo veele discipelen. maakte, een foortgelyk, ja tref- 
felyk, getuigenis aan Christus heeft gegeeven,:|oan. IFI s. 
25 en volg. Waar mede deeze nieuwe twyffelingen geene 
zins overeenkomen, als waar van geene de minfte reden 
kan gegeeven worden. 3. Ook heeft dé Zaligmaaker, na 
deeze bezending , geen het minfte vermoeden dien aan= 
" gaande wegens. Joannes doen blyken, maar hem in tegen- 
deel zeer: gepreezen , en aangemerkt willen hebben als 
een Groot-Propheet , eenen anderen Elias; een klaar- 
bewys, dat niet het geloove van Joannes, maar dat van 
zyne discipelen. hebbe gewankeld , en Christus.zyue Toe- 
hoorders, niet ten aanzien van Joannes, maar van zy- 
ne Discipelen, vers 6, voor de ergernisfe gewaaríchuwd 
. heeft, 4. Zoo wy, eindelyk, agt geeven. op °t geen tot 
deeze bezending aanleiding ‘heeft gegeeven , het gerugt, 
naamelyk, dat 'er uitging van Christus voortreffelyke won- 
derwerken,: kunnen we daar.uit met genoegzaame waare 
fchynlykheid: befluiten ; dat zy, ten gevalle van welken 
deeze bezending gefchiedde, te vooren van Christus , als 
zynde den Mesfias , geené hooge gedagten hadden ge- 
hadt , maar thans begosten te denken, dat hy mogelyk 
. de waare Mesfias wel kon zyn. Want Lukas verhaalt , 
dat Joannes Discipels., opgewekt door het gerugt der. 
wonderen y die Christus verrigtte, naar Joannes zig be- 
geeven , en zyn oordeel gevraagd hebben : waar uit 
Wykt, dat zy, die te vooren van het regte geloof in 
Christus , als den Mesfias , eenigzins vreemd, waaren „ 
thans daar toe meer beggstea over te hellen. "t Welk 


op 





OVER MATTH, X, XI XN XII. Se 
ep Joannes Leerlingen zeer wel,maar op hem zelven, ge- 
‘heel niet toepasfelyk is, gelyk uit het gezegde blykt. 5. 
Als wy hier nu byvoegen, dat het gezeg, *t welk Joannes 
«deezen afgezanten in den mond gaf, dubbelzinnig en twee» 
ledig was; * welk en vastflelde, dat Jefus de gene was, 
die komen zoude, en te gelyk eene vraag behelsde, of 'er 
een ander te ten was; kan hier uit met regt beflooten 
worden , dat tusfchen Joannes en zyne Leerlingen hierom- 
trent eenig verfchil was, zoo dat hy verzekerde, dat Je- 
fus de Mesfias was , maar zy daar aan nog twyffelden ; en dat 
„uit dien hoofde deeze booden naar Christus zyn gezonden, 
niet op dat Joannes in het geloove bevestigd, maar op dat 
zyner Leerlingen twyffeling mogte worden weggenomen, " 

» Joannes dan in de gevangenisfe het gerugte van Jefus 
wonderwerken uit zyne. Discipelen verftaan en bemerkt 
hebbende , dat zy, die te vooren meer zwaarigheid maak- 
ten in Hem voor den Mesfias te erke 
zoo vreemd niet van waaren, nam deezt 
om eenigen uit zyne Leerlingen naar C 
op dat hun alle zwaarigheid benomen, 

. geloof bevestigd mogten worden , door : 
te hooren, dat Hy de waare Mesfias w 
„menigmaal betuigd hadde, en dat er ge 
zyne Discipels verbeelden, te wagten qvas. ^ 

Hier op is "t dat Jefus, gelyk de Hoogleeraer voorts , 
naer *t Euangelifche verhael ontvouwt, hen doet opmer- 
ken, wat zy Hem aengaende, in "t doen van wonderen, 
en "t voorftellen zyner Leere, hooren en zien; en'tevens 
gelast om zulks [oannes te boodf{chappen , op dat die er 
voor hun het befluit uit opmake , hen deswegens' onder- 
richte en in *t geloof bevestige: waer mede Hy vergezeld 
doet gaen ene waerfchuwing teg ` ` " 
voor deze Discipelen, als niet vi 
gemene vooroordeelen , na dit alle 
»» Jefus zend ze dus, zegt zyn] 

Zy van Joannes gezonden waaren, 

verlost te worden , met regt naar, 

geen zegezien en gehoord hadden tt 

mond te verftaan , dat Hy, die zu 

„de waare Mesfias was. De Heere 1 2 

das Hy de Mesfias was , maar wil , dat dit door Joannes zoude 

gedaan en beflooten worden , uit het gene zy , als ooggetui- 

gen, hem zouden boodfchappen ; zo om dat zyn eigen getui« 

genis, by deeze Discipelen zo yd niet zoude gegolden heb. 
3 en; 


sob CHAT 


ben; als om dat Hy een radelyk geloove eischte , dat peboo- 
ren werdt uit eene bondige betooging; en eindelyk, op 
dat Hy Joannes aanleiding mogte geeven, om zyne Leer- 
lingen tot de kennisfe der kenmerken van den Mesfias op 
te leiden en in het geloove te verfterken, ? 





Het Leeven van jesus cHRISTUS. Door WILLIAM CRAIC, 
Tb. Dr Predikant te Glasgow. Naar de tweede Uitga- 
ve uit bet Engelsch vertaald. Door ELIZABETH WOLF, 
Geb. tEKKER. Te Hoorn by T. Tjallingius 1770. Bee 
balven het Voorwerk 84 bladzyden in groot oclavo. 


En zou, op den blooten tytet van dit Gefchrift, 
hier veelligt eene Historifche aeneenfchakeling van 
s Heilands bedryven, geduurende zyne omwandeling op 
Aerde , of ene foort van Overeenftemming der Euange- 
lifche verhalen , verwachten , dan niets van die natuur 
word in dezen bedoeld. Dit Gefchrift geeft , tegen ene 
vry algemene gewoonte aen, meer dan de Tytel wel 
fchynt te belooven. De Eerwaerde Craig ftelt zich in ’t 
zelve voor, den Lezer op te leiden, tot een overtuige- 
Iyk bezef van de uitmuntendheid van Jefus Christus , en 
de zekerheid van deszelfs Godlyke zending: het welk hy 
trachr te gronden , eerst op de overweging der bewyzen 
der Godlyke Voorzienigbeid, die ten beboeve van ẸFefus ge- 
even zyn; en vervolgens , op de befchouwing van bet 
eerbeven cbara&ber des Perfoons , uitblinkende in wysbeid, 
goedheid en vermogen. —— Deze twee hoofdzaken, die 
"de voorname afdeeling van dit Stukje voorftellen, wore 
den hier met zo veel naeuwkeurigheid en bondigheid opp 
vouwd,en tevens met zulken ernst en aendrang voorgee 
dragen, dat beiden, en "t gewigt van "t onderwerp, en 
de manier van uitvoering, alle welgeftelde Lezers moee 
ten innemen ; en zelfs dezulken, die nog enigermate , 
maer niet al te fterk, bevooroordeeld mogten zyn tegen 
de Euangelieleer , is "t niet geheel overtuigen, ten mine 
fte enigzins tot ftaen brengen. ` | 
De Eerwaerde Craig vestigt in de eerfte plaets het 
oog op de handelwyze der Godlyke Voorzienigheid , waer 
door God zynen Zoon , ten bewyze van deszelfs waer- 
digheid, ten duidelykfte onderfcheiden heeft. Dit toont 
hy, dat alleszins doorftraelt, reeds ten tyde van deszelfs 
Ontvangenis, Geboorte en eerfte Kindsheid, vervotgene 
` , em 


- 








HET LEEVEN VAN JÉSUS CHRISTUS, Zei ` 


flaende deszelfs openbare Bediening , als mede in deszelfs 
Lyden en Dood, en eindelyk met deszelfs Opftanding en 
Hemelvaerd, — Op de ernftige befchouwing van die bè- 
wyzen der Godlyke tusfchenkomfte, ten gevalle Van Je- 
fus, laet onze Autheur verder volgen ene aendachtige 
overweging, van ’t geen Jefus geleerd , gedaen en gèle- 
deii heeft, om ‘er deszelfs heilig en Godlyk eharactet 
uit op te maken. Ene algemene opmerkzaemheid , op "t 
geen de Euangelisten ons van hem melden , ontdekt ons 
terftond een uitnernerid character, dat onze hoogachting 
afvordert; maer dit beklimt nog hooger trap, als men 
onderfcheidenlyk gadeflaet, de Wonderen, die hy gedaeri 
beeft, in acht nemende het einde waer toe, en de wyze 
op welke hy dezelven verrigtte. Als men daer benevens uit 
den gantfchen loop van 's Heillands leven opmaekt, het zee 
delyke en godsdienftige character, dat zyne leer en dadeà 
gelyklyk allerwegen uitdrükten j voor al oplettend nagaende , 
uit hoedanig een beginfel hy alleszins werkzaéni was, en 
welk een einde hy gezegend in zyne leeren bedryven onop- 
houdelyk bedoelde ; befpeurt men gereedlyk dat alles té famen 
loopt , om ons te overtuigen, dat Jefus waerlyk „gelyk hy 
betuigde „by uitnemendheid Gods Zoon , en van God gezon- 
den was. Hier by komt nog dat een oplettend ondérzoek nae? 
de oorzáken , waer door 's Heillands veroordéelaers gedre- 
ven zyn om hem te mishandelen, en te dooden; teven ` 
toont, dat ook daer in de grootheid , de goedheid en de Gôd- 
dyke heiligheid des Zaligmakers inet heldere ftraelen flik- 
Kert. Deze denkbeelden dringt onze Autheur ten ern- 
ftiglte met oordeel àen; terwyl hy te gelyk, met béant- 
woording eniger tegenwerpingen , rakende: de onmoge- 
Iykheid , onnoodzaeklykheid of omwaerfchynlykheid der 
hristelyke Openbaringe , tracht te doen zien, dat deze 
afmaling van "s Heillands character in de Euangelie-Schrif- 
ten ten fterkfte pleit voor den, Godlyken oorípróng dief 
Schriften. Als mede dat deze verhalen van 's Heillands 
Gefchiedenis , ben 
breiding van dien G 
het Menschdom, te 
inge van een eeuw 
le dendacht van e 
En eindelyk, dat w 
ven, nadien wy, it 
uangelie ons zegt, 
bot bem bebben; en < 
; Ll4 wig 


gos We L| RAIS.. "T Tver 


«vig belang in zyne banden beeft. —- Wy zouden uit dit 
Stukje verfcheiden byzondere trekken konnen mededee- 
len, die den Lezer niet onaengenaem zouden zyn 5 doch 
wy zien 'er van af, om dit Artykel niet te uitvoerig te 
maken ; daer wy niet wel voorby konnen, den Lezer 
ene aentekening van de hand der Vertaelfter onder 't 
oog te. brengen, welke hier genoeg plaets zal beflaen. 

eze Verhandeling naemlyk ziet in "t Nederduitsch het 
licht , door de welbefneden pen van Juffrouwe Wolff ; 
die, door ene ongedwongen vertalipg, in een levendigen 
en bevalligen ftyl, met deze uitgave een algemenen lof be- 
haelt. Het heeft haer goedgedacht,in ene Voorreden voor 
dit Werkje, zich ten fterkíte aen te kanten tegen het flaef- 
fche misbruik der Syftemata ; en manlyk te ftaen voor de. 
vryheid van ieder Proteftant, om voor zich zelven Gods 
Woord te onderzoeken „en over zaken van den Godsdienst 
te oordeelen; zonder zich te binden aen enig zogenaemd 
Scbibbolet ; rakende welker gebruik, ter aenkwekinge van 
fcheuring , ze onder anderen nadruklyk zegt. ,, Het Volk 
ziet dit alles met een domme verwondering; het Ongeloof 
doet "er kwaadaartig voordeel mede; het Scepticismus wint 
"er veld door ; maar de waare Christen herinnert zich het 
Euangelie, en zucht over dit alles”, — Op dien trant 
denkende maekt zy ook , by gelegenheid dat de Eerwaerde 
Craig jesus voorftelt als MARTHA zagtlyk berispende (*), 
geen zwarigheid om den gemenen weg te verlaten „en zich 
als ter voorfprake voor Martha te fchikken, Een onder- 
werp der fchoone Kunne eigen, Zie hier de verdeediging ; 
op welker lezing men moet erkennen, dat Martha's zaek 
in ene daer toe wel gefchikte hand gevallen is. 

,, Het is by veelen eene uitgemaakte zaak , Martha, 
(zo als men dat dan liefderyk gelieft te noemen, ) voor 
eene Vrouw van de Waereld te bouden. Hoe dit ftrookt met 
de liefde , die zy voor Jejus badt, zie ik niet, en zy was dus 
zo wel eene geloovige als haate Zuster. Zn dit fluk, min of 
meer met mynen Schryver verfchillende', neem ik de vrye 
heid dit weinige hier by te voegen. Eerst valt myn aan- 
dagt op de zeer verfchillende characters der gezusters. 
Martha is van een" werkzaatnen en leevendigen aart 5 het 
fchynt ook dat zy de huishoudfter was à °t zy dat zy, als 
de oudfte zynde, dien post waarnam, welke y door eene 
Vrouw van haar temperament , zeêr wel te verkiezen was, 


Lë D » 
PEE: * EE 


` Co LX Bme ..0 7:1. 


` 
ka ` as 








HET LERVEN VAN JESUS SHRISTUS. Zeg 


„boven een zittend leeven; of om eenige andere oorzaak, 
‚hier niet te onderzoeken. Misdoet zy hier in, *t fpruit uit 
zulk een nuttig beginzel, dat zy verfchooning verdient ; 
"maar dat zy misdoet, ftaa ik niet toe. De Leezer rukke de 
“woorden niet uit hun verband; hy zie de gebeele Historie 
.Da, en hy zal zien, dat Martha verpligt was juist zo te 
doen gls zy gedaan heeft. | 8 
"ae fetus eeft deeze zyne Vrienden een bezoek. Lazarus 
zal van de hand geweest zyn; om dat 'er ftaat dat Martha 
Jefus ontvorig in baar buis, Dit doet my te meer denken , 
„dat zy de Meestresfe was. Zy is het, die derhalven verpligt 
is, de eer van "t buis op te bouden, en waar te neemen, Ten 
uiterften verblyd over dit groot geluk, laat zy niets na, 
wat în'ftaat is die blydfchap uit te drukken; dat zy op een 
andere wyze doet dan Maria, is zeer onfchuldig; en komt 
alléén voort uit haar temperament ; niet om dat zy zo veel 
op hadt met de Waereld , maar om dat zy het was, op wie 
de zorg aankwam. Maakt zy wat veel omflags, °t is om 
dat zy haar goed en weldoend hart niet anders voldoen 
“kan? zy wilde Jefus en zyn gezelfchap toonen , hoe volmaakt 
‘gelukkig zy zich rekende, door dit zyn bezoek te moogen 
genieten. Hierom poogt zy hen zo wel te ontvangen en 
te ónthaalen , als maar in zulk een korten tyd, en dat bui- 
ten, (daar dikwyls weinig by de hand 1s,) mogelyk was. 
Hadt zy regt op een mirakel te gaan zitten wagten? "Er 
moest immers gegeten worden. En had Martha Maria’s 
voorbeeld gevolgd , hoe zoude Jefus zyn ontvangen? Was 
“hy niet onderworpen aan vermoeidheid, honger en dorst 2 
Ihade. hy zich niet by eene andere gelegenheid beklaagd , 
dat men hem niét welyoegefyk hadt ontvangen? Ik hebbe 
des: niet te bedillen op het gedrag van Martha , zy vertoont 
. my integendeel een zeer goed hart, eene hartinneemende ` 
gedienftigheid, en eene ten uiterften welgeplaatfte oplet- 
tenheid. Jefus beftraft haar des in "t geheel niet. Hy kende 
de zuivere bron , die Martha dus werkzaam hield voor 
hem; hy geeft haar alleen eenen zeer vriendelyken raad, 
Martha , vreezeride niet genoeg te kunnen doen , roept 
‘Maria om haar wat te helpen ; zy fchynt zelfs eenigzins ver- 
wonderd, dat die haar ook alles alleen laat doen. "t Is, 
of ze tot Jefus zeide; Heere „gebied myne Zuster ‚dat zy voor 
eenige oogenblikken bet vermaak ván u te boren verwisfele met 
de eer van u, nevens my, te dienen. Jefus , gevoelig over 
deeze tekenen van beleefdheid , beftraft dezelve niet; maar 
my dunkt ik'hoor hem zeggen: Martha, gy doet te veel. 
Eo Ll 5 moei- 


+a 





SAR "VERTQOG OVER DE GODLYKHRID DES ENGELS. 


geleerden onzer Kerke gewoonlyk in 't oog houden, en 
die uitlegregels , welken onze Schriftverklaerders doorgaens 
in acht nemen. Ondertusfchen is "t voor hun , die niet 
overtuigd zyn, en 't op zyn hoogst nog als Problematisch 
genzien 4 niet ongelukkig , dat het geen. invloed op enig 
Leerítuk heeft, wat men daeromtrent denke; en dat men 
dus zonder vreeze van onrechtzinnigheid ook aen de ane 
dere zyde kan (aen, 
. Met de uitgave van dit Vertoog heeft de arbeidzame 
wan Herwerden tevens het licht doen zien, ene niet min uit- 
gewerkte en der overweginge waerdige Verklaring van bet 
voortreffelyk , gebeimzinnig en naauwkeurig Gezigte , Zach, 
IV: 1—6. en 11 ——145 als behelzende ,, het Voorregt 
der Gelovige Eerftelingen uit de Joden , by den aanvang 
van en gedurende de ganíche Kerk(taat van het N. T. ; tot 
oediging der verdrukte Opbouwers van het verwoeste 
Heiligdom, onder het beleit van Zerubbabel en Jofua ”. 
Door dit zinnebeeldig Gezigt vs. 1-—— 6, met de nadere 
verklaringe vs. 11—14. (zynde 7—— 10. aen te merken 
als ene tusfchenreden , die in zich vervat , de belofte van 
de komfte des Heillands in "rt vleesch, ) fpreekt de Heere, 
volgens zyn Eerwaerden, dus tot Zacharia. ,, Na dat des 
eeren Spruite gekomen zal zyn, en Hy zich gedragen zal 
hebben als die geestelyke Hoekfteen , waar op zeven oogen 
zyn, zal Hy eene eenige Kerke in de waerelt hebben, die 
door het Geloof leeft, en aan Hem als Hoekfteen verbon- 
den en op hem gebouwt zal zyn; deel hebbende aan de 
in-en uitwendige verligting des H. Geest, waar mede zy 
geduurende zeven agter een volgende tyden zal pryken. 
Het middel dat de Geest tot deze in-en uitwendige ver- 
ligting zal gebruiken, zal het woort der vertroosting en 
der onvervalíte waarheid zyn; het welke Hy de Propheten 
en Apostelen zal hebben ingegeven, en dat uit derzelver 
Schriften, door een naarítig onderzoek en heilig oordeel 
der eerfte Boetgezanten, met mont en pen in den fchoot 
der Joodfe Kerk zal worden uitgeftort, van waar het, (als 
het werktuig van de Roeping der Heidenen, ) door de 
middelen der uitwendige prediking en eigene toepasfing , 
tot verligting van de algemeene Kerk zal overgaan ”. Deze 
verklaring beantwoord zeer wel aen het opgenoemde oog- 
merk: ,, want daar dit werk, gelyk zyn Eerwaerde ten 
flot zegt, van die Godlyke oorzaak onwederftaanbaar was, 
zoo konden Zacharia en Zerubbabel ook overtuigt zyn , dat 
[thoon de magtelooze Natie der Jooden, hier toe geen. 
(207 785 ^77"kragt 


$ 








Je- te APPELIUS UITSTAP, " . 5815. 


kragt en gewelt konde aanwenden , (gelyk dat ook.tot een 
werk van die natuur niet konde gevordert worden) , de 
Geest het:alles in en door haar zoude uitwerken ;ten einde 
dat zy, voor zich zelve deelgenoot aan.heilgoederen der. 
Kerke, het gelukkig werktuig wierdt, om de eene, heili- 
ge, algemeine Christelyke Kerke tot God en Christus toe 
te brengen , door dat middel , dat haar voor zouden ligten 
tot des waerelds einde ". En 

PE . ^. 





Uitflap van Aanmerkingen over bet regt gebruik van "t Euan-. 
- gelie , aangaande een beilzaam middel tegen de licbaamlyke 
-en'geestiyke danfleekònde Ziekten van den tegenwoordigen ` 
: tyd; Door E C. APPELIUS , Predikant te Zuidbroek en Mun» ` 
` tendam.: Te Gron. by de Wed. J. Spandaw 1770. Bebalven- 
bet Voorwerk a98 bladzyden in groot oClavo, - 008. d 


KH Ka meermaels voorgekomen, dat en Schryvers en 
X Boekverkoopers een zeer groot belang ftellen in den, 
Tytel; zo dat het inrichten van denzelven zomtyds niet 
weinig moeite in hebbe: en al had zulks ook in °t opftellen 
van dezen Tytel.piaete gehad , zouden wy ‘er ons niet 
over verwonderen ; nadien dezelve anders waeríchyulyk 
eenvoudiger en klaerer geweest zou zyn. "Er is een tyd. 
geweest, dat men (maek had in zulke gedrongen. en overs 
drachtlyke Tytels ; maer "t is te hoopen dat men dier 
fmaek niet weder op nieuw zal invoeren. Doch genoeg 
hier vtn; wat het Gefchrift zelve betreft, dat onder des: 
zen Tytel aengeboden word ; het behelst in de eeríte plaets: 
ene uitgebreide Verhandeling over de woorden 2 Chron. 
VII. 1$,14. Een text welke ons voorftelt ,, ene getrouwe 
waaríchuwing en:ondérwyzing , aangaande de plagen, met 
welke God de zonden van zyn volk bezoeken zoude , aan- 
gaande de regte geestlyke middelen ,.die men daar tegen 
gebruiken moet, en aangaande de gezegende’ vrugt , die 
men daar van verwagteh mag. | —— -Vah God in ene vera 
fchyning aan Salomo voorgeíteld., ten einde het volk, van 
aeren goedheid, beloften , tempel en offerdienst ,. geen, 
vleeschlyk misbruik make , maar. God in geest en waarheid 
diene” —— Deze. Godlyke waerfchuwing en onderwy- 
zing , niet flechts Letterkundig verklaerd , maer wel inzony 
derheid op eue Godgeleerde wyze ontvouwd egaenger 
Brengen hebbende; brengt zyn Eerwaerde de daer in voor- 
geftelde denkbeelden op Nederland over... In dit gedeejte 

| van 


"7: J..€. APPBLIUS UITSTAP..: 


van zyn Werkje pemaeritigt hy zieh , om het Oordeel , waer 
onder Nederland zucht , byzonder de Runderíterfte, recht 
te doen opmerken; en tevens ondes "t oog te. brengen , hoe 
men de oorzaek hier van heeft te zoeken ix der Inywoon- 
deren verregaende afwykingen, als ineetende ziekten be- 
febouwd, die zyn Eerwaerde onderfeheidenlyk voordraegt , 
en in derzelver verkeerdheid en haettykheid ten toon (ert, 
Waer op hy, na het mededeelen eniger.aenmerkingest ra». 
kende de lichaemlyke genezing onzer Runderen , welke hy 
aenpryst , de geestlyke middelen ter genezinge onzer Ziels- 
gebreken vaorftelt , en derzelver gebruik op "t. 
sendriggt. —— De Eerwaerde Appelius behandelt dit on- 
derwerp befcheiden en flichtlyk ; doch. weid wat breed uit ` 
in algemene plactfen der Godgeleerdheid ;- het welk zyn 
Gefthrift wat te uitvoerig maekt, voor °t meerendeel der 
Lezeren. | TE 





Vervolg op bet eenvoudig en zedig Antwoord aan den HAi- 
- Eerw. Heere P. HOFSTEDE , raakende de openbaase . Gods: 
dienstoeffening der Remonftranten, In ^s Hage , by J. dw 
Mee en F. Staatman. Bebalven de P'oorreden. 176 blade, (sy 
groot oa, | ! mE . 


E Schryver van het Eenvo en zedig Antwoord, voor 
D enigen tyd gemeld Cee dit Verralg het licht 
doen zien, wel byzonder ter nadere bekrachtiginge zymer 
ftellinge , dat het hoogloffelyk gedrag van 'sLands Vade- 
ren, geduurende ene reeks van 140 jaren, ontegenzeggee 
lyk toont, dat de Remonftranten , wat Placaten "er eertyds 
ten nadeele van die Societeit geweest mogen zyn, thans, 
door gunst der Hooge Overheid, de Vryheid van opem- 
baare Godsdienstoefening bezitten, en niet flechts ooglui- 
kend geduld worden. De Autheur, de gunst der Overheid 
dankbaer erkennende, pleit hier manlyk voor zyne Socie- 
teit, ter hahdbavinge van ene weldaed, door °t gehouden 
gedrag van ’s Lands Vaderen , aen dezelve verleend , en tem 
hunnen opzichte gehandhaefd; met aentooning der recht, 
matige gronden waer op zulks gevestigd is. . 

- Het Stukje zelve behelst met den aenvang, als cen ver- 
van 't voorgaende , ene verdere optelling der Voors 
rechten, die de Hooge Overheid den Remoaftranten vers 


` (*) Zie N. Had. Lester.» Oef. IN D. dde Sc. bi. 106. 


> 





VERVOLG OP °F 2EBIG ANTWOGRD , ENZ, GC 


leent heeft „en nog dagelyks. verleent , waer door de voor-. 
gewende aogluiking tegengegaen en wederlegd word, Hier 
aen hecht hy ene overweging der gronden, op welke zulk 
ene Vryheid van openbare Godsdienstoefening der Remon. 
ftrenten in ons Vaderland fteunt; tot lof der Hooge Overe 
haid, derzelver hoogwyze grondregelen en zeer gunftige 
hasdelwyze. En of dit alles niet genoeg ware, voegt hy 
'er ter nadere ophelderinge, by, ene vergelyking der Plae 
casen van de jaren 1619 en 1620, met de verleende voor. - 
rechten en andere genadegiften , door de Overheid den. 
Remonítranten .gefehonken ; waer uit ten klaerfte blykt, 
dat. die Placaeten , door "t gedrag van "e Lands Vaderen , al 

voor lang vernietigd zyn „en dat de Remonfiranten nu niet 

by:oogluiking geduid worden , maer, onder de befcherming, 
der ‘Hooge Overheid , ene openlyke en vrye Godsdienste, 
oefening genieten, Voorts gaet hier nevens gepaerd , ene 

beknopte beantwoording der aenmerkingen van den Eerw. 
Hofftede op des Autheurs voorgaende Stukje. En eindelyk 

ontmoet men, als een Byvoegfel , nog enige ftaeltjes van ’t 

verplichtende gedrag der Overheid jegens de Remonftran« 

ten ;en wel byzonder een Octroy, rakende de Erfenisfen 

van Perfoonen ia de Godshuizen der Remonftranten gealie 

menteerd , hun door 's Lands Vaderen verleend, den 17den 

Augustus 1770. Loopende alles te famen, om te doen . 
zien ‚dat de Hooge Overheid de Remonftrantfche Societeis 

njet behandelt, als ene Societeit die by oogluiking plaets 

heeft „maer als zodanig ene, die Hoogstdezelve openbaer- 
lyk handhaeft, in de haer guuítiglyk verleende Vryheid ,. 
als ene vrye openbare Proteftantíche Gezindheid. 





Aanmerkingen ever de Inenting der Kinderziekte met Waar 
neemingen bevestigd door PETRUS CAMPER , A. L. M. Phil. 
& . Door, Med. Anat. & Chir. Profesfor Honor. 
in het Athen. Illustre te, Amíteldam; Medicis. Theor, - 

. Anat. Chirurgie & Bot. Prof. Ord. op de Hooge Schoole 
van Stad en Lande; Lid vande Koninglyke Maatích. van 
Weetenfchappen van Londen euz enz. Met Plaaten. Te 
Leeuw, ter Drukkerye van H. A. de Chalmot , 1770. Gr. 
QGavo , 163. bladayden. D. 


E Hoogleeraar CAMPER, kundig zynde van alle de 
handelwyzen aangaande de Inentinge der Pokjes , van 

tyd te tyd veorgeíteld en in't licht gegeeven, heeft by. 
npe gee 


D 
D 





/ 
516 ' -` P. CAMPER 


gelegenheid van de in zwang gaande Kinderziekte té. Gro. 
ningen , in 't jaar 1769, door eige ondervinding willen tee- 
ren , hoe verre de opgegeeve regelen gegrond of ongegrond, 
en wat 'er meer by op te merken ware, als meri alle ome 
ftandigheden onder de Bewerking , de aangebragte Ziekte, 
en de Gevolgeti , met alle naauwkeurigheid befchouwde, 
Zyn eige Waarneemingen hebben hem in fommige voor 
ftellingen verfterkt , van fommigen de valschheid doen zien , 
en eenige omftandigheden doen ondervinden , welken alge- 
meen en beftendig, fchoon van anderen -voorbygezien of 
tegengefproken zyn. Nuttig was het derhalve deeze Waar- 
neemingen, íchoon niet alle nieuw ; doch met eem nieuw 
licht, nieuwe verzekering en uitfluiting van doolingen en 
óngerymdheder, aan onze Landsgertooten mede te deelen, 
op dat de Inenting tuimer loop mogt krygen „en de bewer 
king zó wel als de- behandeling der Ziekte eenwoudiger en 
klaarder wordende gemaakt , meer menfchen door dezelve 
behouden konden worden. . E 

- Het Werk zelf ís verdeeld in vier. Afdeelingen, en elke 
_ Afdeeling wederom in. Hoofdftukken ‘onderfcheiden.… De. 
eeríte Afdeeling vervat aanmerkingen over de Kinderziekte : 
betreklyk tot de Inenting in "t algeniedn. - Het oüderfcheid 
van toevallen en gevaar in het-beloop der natuurlyke Poke 
jés wordt tegen dat van de ingeënten overgefteld; en door. 
voorbeelden getoond zo veel goedaartigerte wezen in de. 
laatften , datze hierom met de grootíte reden te verkiezen 
zjn. Byzondere geftellen of ziekten der. Ingeénten vondt 
… de Hooggeleerde Schryver geen onderfcheid te maaken in 
de natuurlyke of konftige Pokjes 3 en geen van beiden zich. 
met eenige andere ziekten te vermengen ; de waarheid 
hier van wordt door verfcheide gevallen getoond. Hier uit 
wordt een befluit opgemaakt, dat men de Inenting moge. 
doen niet aHeen aan gezonden, maar ook aan Zieken , als 
het gevaar van befmet te worden door een algemeene Efi- 
démie groot is, heftige ziekten echter uitgeflooten. Uit het 
- coloriet der menfchen en de kleur. en. gefteldheid der huid 
kan voorzegt worden, of iemant op de inenting veele of 
weinige Pok -puisten zal krygen; ook zelfs in de natuur- 
lyké Kinderziekte. Dan die hier over zal oórdeelen diept 
wel een fchilderkundig gezicht van.de kleur en gefteldheid 
van de huid der menfchen te hebben. Kinderen nog aan 
de borst krygen de meesten, zegt onze Schryver. Zwang 
gere Vrouwen oordeelt hy niet ligt ingeëntte m wore 
den, em: dat de uitbottings- koorts voor: de zulken zeer. 
> gee 


me 
- 








OVER DE INENTING DER KINDERZIEKTE. St? 


gevaarlyk kan worden. De ontlasting der Maandftonden 
behoeft niet noodzaalJyk ontzien te worden. Hier op over- 
weegt de Heer CAMPER , of men inenten zal in een huis 

aar de natuurlyke Befmetting is; en dezulken die waar- 
fchynlyk , fchoon niet zeker, befmet zyn? Her antwoord 
is: ,, Ik zoude geen oogenblik draalen , zoo dra één in 
een huisgezin de tekens kreeg van befmetting , maar alle 
de overigen , die nog niet gepokt hadden, terftond de In« 
enting toedienen , indien zy er toe genegen waren : onder 
dit beding echter, dat ik hen eerst voor oogen (telde de 
mogelykheid van reeds befmet te zyn, en als dan door de 
Inenting geen voordeel te konnen behaalen ”. Als het twy- 
felagtig is of iemant in vroeger tyd gepokt heeft , waar van 
geen zekere tekenen zyn, kan de Inenting veilig gedaan 
worden, om dat de Inenting geene gevolgen heeft als men 
de Pokjes beeft gehall. De Schryver erkent, dat iemant 
voor de tweedemaal de Kinderziekte kan krygen, fchoon 
het zeldzaam gebeurt: dan, hy weet geen voorbeeld dat 
dit op de Inenting gevolgd is. Hy toent dat de meerder 
of minderheid der Pokpuisten door de wyze van Inenting 
of het beftier der ziekte niet kan bewerkt worden: dat de 
Inenting fomwylen niet vat , waar vau verfcheide voor« 
beelden bygebragt worden, zonder blykbaare redens dat 
de Inentingen zonder uitbotting , doch met alle andere toe- 
vallen, op de gewoone tyden , voor toekomende befmetting 
beveiligen. 

In de tweede Afdeeling houdt zich de Hoogleeraar bezig 
met overwegingen over de Voorbereiding , fpecifique Mid- 
delen , Voedzel, Lugt, Koude enz. in. de Ingeënte Kina 
derziekte. De Voorbereiding oordeelt hy nutteloos, ook 
niet mogelyk te weeten hoedanige Voorbereiding het by- 
zonder geftel van een lichaam zo zal veranderen, dat het 
van ongunftig gunftig voor de Kinderziekte worde, Adera ` 
laatingen , verkoelende fpyze of drank , en andere naauw- 
keurigheden van veelen voorgefchreeven, heeft hy onnodig 3 
en best bevonden de gewoonte en de natuur niet te veel 
tegenteftreeven? vleesch en wyn kunnen onder de ziekte 
der Inenting gemyd worden, en het zal genoeg zyn. Spe- 
cifique: of byzondere Geneesmiddelen erkent hy niet, en 
oordeelt onder het beloop der Ingeënte ziekte geene mide 
delen te pas te komen dan by eenige toevallen of dring*nde 
em(ítandigheden. Aangaande het Voedzel ‚de Lugt , Woude 
enz, is de Hooggeleerde Schryver even gemaatigd. Hy 
oordeelt dat men hier in de gewoonte veel moet toegee- 

IY. DEEL, N. LETT, NO, £2. Mm ven; 





em P GAMPER 


ven: ,, een Boer aan de koude lugt gewoon , Ingeënt zyn« 
de , moet naar zyne gewoonte de lugt genieten ” „zegt hy 5 
maar een tedere Jaffer gewoon in een warme kamer op 
een goede ftoof te zitten, aan het ftrand by de Noordzee 
te brengen, in het hartje van den winter, dunkt my, is 
zeer buitenfpoerig u^ 
In de derde Afdeeling handelt de Heer CAMPER van de 
Inentinge, Pokítoffe en haare Uitwerkinge. Aangaande de 
verkiezing der Pokítoffe bevondt hy de dunne en etterag- 
tige best , van geregelde natuurlyke Pokjes, of van de 
ftoffe uit de wondjes op den negenden of agtíten dag na 
de Inentin genomen en terftond gebruikt. at meer of ` 
minder Pokítoffe, fchoon een zeer klein drupje genoeg is 
om de befmetting aan te brengen, maakt geen verfchil vau 
meer of minder Pok-puisten. De plaats waar men de fteeke 
jes maakt is onverfchillig, en kan naar welgevallen of de 
meeste voegzaamheid verkozen worden. Het zelfde wordt ges 
zegd van de werktuigen waar mede de Steekjes gemaakt wor- 
den ; ook kan de huid door een kleine Spaanfche-vliegplaaster 
van de opperhuid ontbloot worden om de (offe ce ontvan- 
gen. Zekere teekenen dat de (toffe gevat heeft vondt onze 
Schryver niet: ook niet van wel gevat te hebben, doch 
geene uitbotting te zullen krygen , dan alleen de koorts 
van uitbotting; en de teekenen van niet gevatte hebben, 
even twyfelagtig. Geen Daat van volgenden uitflag kan ‘er 
ook gemaakt worden op de veranderingen der wondjes , 
welken men daaglyks waarneemt. Hier op voegt de Hoog- 
leeraar het beloop der Ziekte na de Inenting , zo de veram- 
dering der wondjes als der Ziekte met haare toevallen van 
dag tot dag tot de afvalling der korften; en wyst tevens 
aan dat hier in niet alles gelyk is, maar zich in fommigen 
merkelyke veranderingen en verfehillendheden voordoen. 
Nu volgt nog de vierde Afdeeling, over eenige Byzone 
derheden , welken onder en na de Ingeénte Pokjes voor- 
vallen. De verandering in het Water welke doorgaans , als 
de fmetftoffe in het bloed gebragt is, gezien wordt , is niet 
by allen dezelfde , ook niet beftendig, zyn zetzel kan niet 
aangemerkt worden als eene ontlasting der Pokítoffe; en 
men kan 'er geen gegronde voorzegging uit opmaaken. De 
Etter- of Nakoorts zelden of noit op de ingeënte Pokjes 
volgende als'er weinigen zyn,is-een van de grootfte voor- 
deelen der Inentinge : onze Schryver bekent echter dezelve 
in twee zyner Lyderesfen zeer hevig gezien te hebben , en 
dezelve ook te ontílaan als de ingeënte Pokjes menigvuldig 
i f en es 201 Zyn. 


P 








OVER DE INÉNTING DER KINDERZIEKTE. #19 


zyn. Dit moet ook op de Napokken toegepast worden. Het 
zwellen van het Aangezicht en Handen en Kwyling be- 
vondt de Hooggeleerde CAMPER by de ingeënten zelds 
zaam; en oordeelt de gemelde zwelling af te hangen van 
de plaatslyke Ontíleeking , welke de etterende Pokken 
veroorzaaken; en de kwyling een gevolg te wezen van de 

zwelling van het hoofd. De Ontfteeking der Oogen, on- 
der het beloop der ziekte, is doorgaans van geen belang 
en verdwynt ligt wederom: doch op de Etterkoorts vol- 
gende isze , gevaarlyker en vereischt een byzonder toever- 
zigt. De Ontfteeking in de Keel en Hoest zyn zeldzaam 
by ingeénten, ten zy de uitbotting veel zy. Hardheden 
en Gezwellen achter de ooren komen ligt by Ingeënten , 
doch zyn noit van kwaad gevolg , en derhalve niet te 
vreezen. 

De Schryver heeft achter het Werk gevoegd twee Plaas 
ten, waar op de dagelykfche veranderingen van de wond- 
jes der Inentinge zyn afgebeeld, om jonge Geneesheeren 
dezelven te gemaklyker te doeh opmerken , of hem op 

` gelyke wyze hierin na te volgen. 
. De korte inhoud welke wy hebben opgegeeven zal onze 
Lezers met achtinge voor het zelve inneemen3 de Waat, 
neemingen moeten in bet Werk zelf geleezen worden. 
Voor zoo veel deeze Aanmerkingen „naar eige bevinding in 
onze Landsgenooten , en dus als uit de naaste hand ko- 
men, en met groote naauwkeurigheid zyn byeengevoegd , 
zullen ze niet anders dan onze Vaderlanders behaaglyk 
konnen wezen , en met veel nut van dezelven gebruikt 


worden. | 








quam 


„Korte Befcbryoing der Beenderen, Door FRANÇOIS MICHEL ' 
DISDIER , Meester in de Vrye Kon(ten, en Heelmeester 
te Parys. Na den tweeden Druk uit bet Fransch vertaald, 
Voor den Uitgeever. Te Rott. by J. Hof hour. Zonder by- 
voeging van bet jaar. Otavo , 66 bladzyden. 


E Schryver van dit Werkje over de Beerideren van het 
menfchelyk lichaam zegt in een kort Voorberigt , dat 

de Leerlingen in de Chirurgie een affchrik hebben van eeu 
langwylige (tudie over de Beenderen, en hy hier door be- 
wogen is hun dit kort opftel tot hm onderwys in handen 
te geeven , waar in hy naauwkeurigheid , nuttigheid en 


| beknoptheid heeft getragt zamentevoegen. Het is waar s 
MEE Mm 4 dat 


On "P mT TN NR 


52ó f. M, DISDIER 


dat de jonge Chirurgyns zeer geneigd zyn tot beknoptheid 
der leerítellingen, en ook in 't byzonder aangaande het 
geftel der Beenderen , en zy zullen over de langwyligheid 
van deeze Defchryving niet konnen klaagen; doch het is 
ook waar, dat veele Chirurgyns zich met een gedeeltelyke 
en gebreklyke kennisfe der Ontleedkunde, en in het by. 
zonder der Beenderen , vergenoegen , en hier door niet 
zelden in misflagen vervallen. 

Dit klein Werkje is in deeze orde ingerigt. Eerst wordt 
gefproken van de Beenderen in °t algemeen , de Verdeeling 
van een Geraamte en van de Geledingen. Hier op volgt 
een byzondere befchryving der Beenderen van het Hoofd; 
dan van den Romp; vervolgens van de bovenfte en onder- 
fte Ledemaaten ; waar achter nog gevoegd is een Naamlyst 


‚en het Getal van alle de Beenderen gelyk menze in Vol- 


wasfenen vindt. 

Tot eén ftaaltje der behandeling zy de befchryving der 
Neusbeenderen. ,, De eigene beenderen van de Neus zyn 
geleegen aan het boveníle en middelfte gedeelte van 't 
Aangezigt 5 elk van die is verdeeld in 2 Oppervlakten , 
eene uitwendige , glad en een weinig hol, en waar aan men 
by wylen twee of drie kleine Gaatjes ziet, en eene Inwen- 
dige, hol, daar men eene halve Creta (Kam) ziet , welke, - 


 vereenigt Zynde , met eene diergelyke van het andere 


Neusbeentje , eene Goot uitmaakt , die de voorfte rand van 
de Lamina Perpendiculares , (het Loodlynig Plaatje) van het 
Os Etbmoides ontfangt. Eindelyk, merkt men in de Neus- 
beenderen nog aan, twee uiteindens, een boovenst , zynde 


- {mał en dik, en een onderst , zynde breed, dun en getand; 


als mede 2 zydlyke randen. Deeze Beenderen zyn te famen 
vereenigd, en met het Os Coronale (Voorhooftsbeen) , het 
Os Etbmoîdes (Zeef been) en de Os/a Maxillaria (Kaak- 
beenderen)”. 

Wy zullen hier op nog iet laaten volgen uit de Verhan- 
deling van den Romp. Van de Wervelbeenderen in °t bye 
zonder wordt gezegd: ,, Men merkt in de Wervelbeende- 
ren, afzonderlyk genoomen , eenige byzonderheden aan. 
Dus zyn die van den hals kleinder als de andere. In hunne 
Apopbifes transverfe zyn gaaten; de Apopbifes Spinofe zyn 
gevorkt. De eerite is genaamt Atlas, welke geheel en al 
van de andere verfchilt; als mede de tweede Odontoider 
genaamt , weegens eene Apopbifis welke uit deszelfs lighaam 
voortkomt, en in 't gat van den Atlas gaat om zig te far 
men te vereenigen door middel van 2 gelyke oppervlakten. 





-o és 


e 


OVER DE BEENDEREN. 52t 


De Wervelbeenderen van de rug zyn wat dikker. Hunne 
Apopbifes Spino/a al heel naauwkeurig de een op de andere 
gelegen, voor de Uitínydingen, welke de Gaaten van Sa- 
menvoeging uitmaaken , ziet men halve Oppervlakten , 
welke vereenigd zynde met diergelyken , het hoofd van 
iedere ribbe, ontfangen. Men vindt er ook meede aan de 
Apopbifes transverfe , welke zig voegen tegen die van de 
Tuberofsteiten van de Ribben. De Wervelbeenderen van 
. de Lenden veríchillen van de andere, weegens de grootte 
van hun lighaam , en van haare Afpopbifes ^, — - 


Het Werkje kan dienen om eenen over °t algemeen kun- | 
digen ras en gemaklyk iet aangaande de Deenderen te her- . 


inneren; kan het ook jonge Chirurgyns ftrekken om kun- 
digheid der Beenderen te verkrygen, wy mogen het lyden, 
fchoon het ons voorkomt hier toe te kort te fchieten. In 
de Latynfche naamwoorden zyn veele drukfauten. - 





Aanbangzel of Vermeerderingen van bet Algemeen Beredenerent 
Woordenboek der Natuurlyke Historie. Uit bet Fransch van 
den Heere VALMONT DE BOMARE, Te Dordr, by A. Blusfé 
en Zoon, 1770. Gr. Quarto ,met de Registers 574 bladz, 


Mi hebben onze Lezers van de twee voorgaande 
Stukken van dit Woordboek , waar op het gene 
‚wy nu voor ons hebben , een Aanbangzel is , verflag ge- 
daan (*), de nuttigheid en wyze van behandeling door 
eenige voorbeelden getoond, en, volgens het berigt van 
, den Drukker, kennisfe gegeeven , dat nog een Aanhangzel 
van den Auteur ftondt te volgen, welke verwagting men 
nu voldaan vindt. De Heer DE BOMARE zegt in het Voor- 
bericht voor dit Aanbangzel: ,, Ik heb onlangs een tweede 
Verbeterde Druk van dit Werk in °t licht gegeeven , met 
Byvoegzels , waar door dit Werk meer als een vierde ge- 
deelte vermeerdert is. Vermits deze Dyvoegzelen én Ver, 
beteringen in den Nieuwen Druk ingevoegd zyn volgens 
de Alphabetifche Order die ik gevolgd hebbe, zoo heeft 
het my toegefchenen dat de billykheid vorderde dat ik 'er 
deze Byvoegzels en Verbeteringen uittrok , om haar by een 
.te voegen, en mede in een Alphabetifche Order te fchik- 
Ken, ten nutte van hen die de eerfte Uitgaave bezaten. Dit 
is het Aanbangzel van Vermeerderingen en. Verbeteringen , "t 
geen 
- (©) N. Fad. Letter-Ocfen. II D bladz. 62. III D. bladz, 406. 
' i m3 ane 


( 


gas V. DE BOMARE AANHANGZEL 


geen ik thans bet Gemeen aanbiede". Men moet zich niet 
‘ verwonderen dat in een Werk over zulk een uitgeftrekt 
onderwerp als de Natuurlyke Historie , na verloop van 
eenigen tyd, veele byvoegzelen en verbeteringen gemaakt 
worden; wyl de aanhoudende nafpeuringen van de wer- 
ken der Natuure geftadig nieuwe ontdekkingen , en te gee 
lyk doolingen te voorfchyn doen komen, De Heer pz 
BOMARE tyd van leven hebbende, zoü, na weinige jaaren, 
waarfchyolyk , nog wel een dergelyk Aanhangzel op zyn 
Werk konnen geeven. Men heeft reden van erkentenisfe 
aan den genen die ons in één, of op elkander volgende 
Werken , alles geeft wat. in dien tyd bekend was, of lie- 
ver, van alles wat door veel aangewende naarftigheid tot 
gyne kennis hadt konnen komen. 
Men vindt in dit Aanhangzel veele Artikelen geheel 
nieuw ingevoegd , veelen met uitgebreide Byvoegzelen 
vermeerderd , anderen met korteren nader verklaard en 
verbeterd, Van merklyke uitgebreidheid zyn, by voorb. 
Afgrond, Blanketfleen , waar by van het blanketten onder 
verfcheide volken in gebruik; Koude , waar in waarneemin- 
gen van de grootfte Koude op verfcheide plaatfen der Aar- 
de, en haare uitwerking op Gewasfen en Dieren gefpro- 
ken wordt; Paalwormen, derzelver foorten , befchryving, 
fchadélykheid en middelen omze te vernielen, benevens 
veel anderen van gelyke of meerdere uitvoerigheid. Zo is 
het ook met de Dyvoegzels en Verbeteringen welken door- 
gaans aanmerklyk en gewigtig zyn „en niet zelden vry uite 
gebreid. Zodanig is by voorb. het Byvoegzel op het 
woord Aardbeeving , waar in over de oorzaaken en gevol- 
gen, en van eenige byzondere Aardbeevingen , op deeze 
en gene plaatfen voorgevallen, gefproken wordt. Op het 
woord Been vindt men een uitvoerig Dyvoegzel , en in het 
zelve waarneemingen over de Geraamten van Menfchen en 
Dieren. Op gelyke wyze is gehandeld op Infe , Mensch „ 
Mouflon of het wilde Schaap , waar van aangemerkt is, dat 
het van fommigen geoordeeld wordt de oorfpronglyke 
ftam van alle onze fchaapen te zyn; Olypbant, Urus, een 
Dier 't welk overeenkomst gezegd wordt te hebben met 
onzen Stier, en als het eeríte en oorfpronglyke ras van 
deeze dieren te zyn; Zoopbyten, onder welken men aans 
merkingen vindt over de Polypen , het Koralyn , Zee- 
fchacht en Sponsgewassen veel andere dergelyken , te veel 
om op te noemen. Hier uit blykt genoeg van hoe veel 
aangelegenheid dit Aanhangzel zy voor het groote Werk 


va 





f 


4 


OP HET WOORDENBOEK DER NAT. HISTORIE, — Saa 


yan den Schryver, en de bezitters van het zelve. Wy 
zullen tot/vergenoeging van onze Lezers hier alleen een 


ftaaltje van beiderleie nog byvoegen. | 
Aangaande de nieuw ingevoegde Artikels zy tot een 


“proeve Ammites of Ammonitese s, Deze naam geeft men 


aan kleine fteenachtige koolen , die rondachtig , en meer of 
min groot zyn: eenige gelyken in gedaante en grootte naar 
Vischkuit , Gierstkorrelen en zaaden der Maankoop , waar 
van de namen van Cencrites en Meconites voortgekomen 
zyn , die men in PLINIUS vind. Andere Ammites zyn zome 
tyds groot , en gelykvormig aan Erweeten of Oroben , 
hierom heeft men ben. de naamen van Pi/olitbos en Orobias 
gegeven. De kleur der Ammites moet gelyk die der Dee 
nen verfchillen: men heeft graauwe, witte enz. Schoon 
de korlen die hen uitmaken vry onderfcheiden zyn, zoo 
zyn zy echter aan elkanderen vastgehecht. Men geeft 
mede de naam van Ammonites aan een Deen, wiens deelen 
uit zand of (teenachtige korlen te zamengefteld zyn. Noch 

eft men den naam van Ammonites aan de kleine delf bare 

mmonshoornen ^. , 

Tot een tweede voorbeeld van Invoeging zullen we hier 
op nog laaten volgen Sat Pard, Catus Pardus: Deze naam 
geeft men aan een woest Afrikaansch Viervoetig Dier „ 
waar van de naam en gedaante doet gelooven , dat het van 


^ de ‘vermenging van een Luipaard en een Kat, of van een 


Kater en Pantherdier is voortgefproten. Dit gevoelen is 
door de Ouden ftaande gehouden, fchoon ‘er een groot 
onderfcheid tusíchen deze Dieren plaats heeft, in hunne 
grootte en de during van den tyd hunner dracht : men heeft 
een mannetjes Kat-Pard in de Akademie der Weetenfchap- 
pen van Parys ontleed, *t geen niet meer dan twee en een 
halve voet lang en een en een halve voet hoog was. Zyn 
ftáart had de lengte van acht duimen: het opperfte van het 
dichaam was ros, het onderíte van den buik en het bin- 
nenfte van de pooten Izabellekleur, het onderíte van de 
keel wit, en het lichaam met zwarte en lànge vlakken ge- 
wlakt, die van den buik waren rond , en de ooren met 
zwarte ftreepen geítreept: de hairen van den baard van dit 
dier waren korter als die van de Kat”. | 
Aangaande de Byvoegzelen diene het volgende op het 
artikel Krake tot eeu fchets: ,, Schoon men weet dat de 
Zee dieren van een onmatige grootte voortbrenge, ge» 
lyk de Walvisfchen en Eenhoornvisfchen, zoo kan men 
m Mm 4 eche 


- 


Sort — ' V. DE BOMARE AANHANGZEL , ENZ. 


echter weinig geloof aam het beftaan der Kraken geven. 
Dit zyn, zoo men zecht, Dieren die de Zeën van Noore ` 
wegen bewonen, en wier lichaam een half uur in leng- 
te beflaat; men zou hen voor een byeenverzameling van 
dryvende Kotsfen , of fteenen die met mosch bedekt zyn, 
aanzien. Alle de Noorweegfche Visfchers verhaalen eén 
ftemmig, zoo men zecht, dat wanneer zy zich by fchoon 
en warm zomerweder eenige mylen in Zee begeven , op 
de plaats van de gewone diepte, die honderd en twintig 
vademen is, zy er niet meer dan twintig of veertig vin- 
den, hier uit befluiten zy, dat zy boven een der Kraken 
zyn, waar van de aanwezigheid deze vermindering van 
diepte veroorzaakt. De visfchery is als dan zeer voordee- 
lig; ieder oogenblik vinden zy een Visch aan hunnen an- 
gel: maar zy geven telkens acht of de diepte dezelve blyft: 
want zoo zy Vermindert, zoo nemen zy overhaast de 
vlucht, uit vrees dat het Dier hen door zyne ryzing zou 
doen omkomen. Men denkt dat dit een Polypus is, waar 
van de armen, om aan de:onmatige grootte van deszelfs 
lichaam te beantwoorden , de lengte van de grootíte mas- 
ien evenaaren. en voegt 'er by, dat de Visíchen op 
het lichaam van. dit Dier gelokt worden door de flykach- 
tige ftoffen die het uitwerpt, en die de Zee kleuren; en 
vermits alles ongemeen in een diergelyk Dier zyn moet, 
zoo zecht men, dat het zynen rug opent, en dus de Vis. 
fchen inzwelgt welke zich boven hem bevinden en hem 
tot voedzel dienen. 

Men vindt achter dit Aanhangzel een Latynsch Register 
van alle Artykelen die in °t geheele Werk zyn , doorgaans 
met byvoeging van de Nederduitíche naamen , waar door 
het zoeken gemaklyk wordt gemaakt. Op dit volgt Bog 
een Geneeskundig Register of Aanwyzing van de voors 
naamfte Geneeskragtige Eigenfchappen der Voortbrengze- 
Jen van de drie Ryken der Natuure, als enkelvoudige Ge- 
neesmiddelen. — Dy dit Aanhangfel is een uitvoerige 
"Tytelplaat gevoegd, om te dienen ter vercieringe voor dit , 
Werk. Doch om dit oogmerk te bereiken , had dezelve wel 
‘wat minder onftichtelyk kunnen zyn, 


à 








NM ‘ 


BRIEF VAN MURK VAN PHELSUM. 525 





Brief van MURK VAN, PHELSUM aan den Wel Edelen zeer 
Geleerden Heere M. HOUTTUIN, Medicine Doctor &c. 
&c. te Amfterdam. Te Leeuwaarden, by W. Wigeri, 
1770. Gr. Otavo, 20 bladz. 


Y XE Heer van PHELSUM, wiens Werkjes over de Wore 

men van het meníchelyk lichaam bekend zyn , houdt 
zich ten onrechte van den Heer HOUTTUIN , in deszelfs 
„Natuurl. Historie en Uitgez. Verbandel. berispt , dat hy 
gemelde Wormen aan beide einden niet zo fpits, of 
fcherp- puntig heeft befchreeven of erkent te zyn als de 


" Ridder LiNN/EUS, en laatstgemelde Doétor, dezelven be- 


vonden hebben: hier by klaagt Dr. van PHELSUM , wat 
te onzagt en te onvriendelyk van den Heer Houttuin 
behandeld te wezen. Wy gelooven dat weinige Lezers 
Lenig belang jn dit Gefchrift zullen ftellen. | 





Historie van Engeland. Door David HUME., Schildknatp. 
Uit bet Engelsch vertaald. 1llde Deel. Te Rotterdam by 
J. Lofel en'anderen 1770. Jn groot otbavo 603 bladz. 


VA heachlyk als de nagedachtenis der Regeringe van 
Koning Eduard den lllden gelyk wy voorheen ge- 
meid hebben (*) , den Engelfchen is; zo fmertlyk valt 
hun de herinnering van die zynes Kleinzoons en Opvol- 
gers, Richard den Ilden; als onder wiens Bewind de bin- 


. nelandíche onlusten , nadeelig voor alle Gemeenebesten 


ten hoogflen top ftegen , en de plechtige afzetting van 
dien Vorst, mitsgaders deszelfs geweldigen dood, in 't 
jaer 1399 ten gevolge hadden. —- Het character van 
dezen Vorst, van wien men gemeenlyk zegt, dat hy 
noch verftand noch geluk had, befchryft ons de Heer 
Hume , die met deszelfs Regering dit derde Deel aen- 
vangt , ook gansch niet gunftig. —— ,, Hy was , zegt 


by, een weekhartig Vorst, en onbekwaem om te regee- 


sen , min uit gebrek aen natuurlyke bekwaemheit, dan 
ter oorzake van een gezond oordeel en eene goede op- 


voeding, Hy was ftraf van aert, overdadig in verfpil- 


lingen , gezet op ydele glorie en pracht, gekleeft aen 
zyne gunftelingen , en overgegeven aen vermaeklykheden; 
all’ driften, de onbeftaenbaerfte met eene voorzichtige 
uis- 


(*) Zie boven bl, 127 , 128. 


5 Mm 5 


\ 





526 D HUME 


huishouding , en gevolglyk gevaerlyk im eene bepaeke 
en gemengde regeering. Had hy de begaefdheden beze- 
ten om zyne groote Baronnen te winnen; en nog meer 
om die in vrees te houden , hy zoude alle de ongeluk 
ken zyner regering hebben konnen voorkomen, en toe 
eftaen geweest zyn, om zyne volksönderdrukkingen ver 
Ger uit te breiden, indien hy waerlyk aen eenigen dere 
zelven fchuldig ware geweest, zonder dat het zoude 
hebben durven opítaen of zelfs tegen hem morren. Maer 
toen de Grooten aengevochten wierden om zyn gezach 
te wederftaen, en de allergeweldigfte ondernemingen te- 
gen hem aen te vangen, ter oorzake van zyn gebrek aen 
voorzichtigheit en moed , werd hy natuurlykerwys aen- 
gezet om gelegenheid tot ftrafvergelding te zoeken; het 
recht werd verwaerloosd , en het leven van de voor- 
naemfte Edelen opgeöfferd; terwyl alle deze ondeugden 
fchynen voortgekomen te wezen, min uit een gezet oog- 
merk om eene Goeddunklyke magt in te voeren, dan uit 
hoofde der baldadigheit van de zegepralende party en de 
noodzseklykheit van ’s Konings toeftand. ” , 
Hendrik de IVde , uit den huize van Lancaster, een 
Neef van den overleeden Koning , die zich zelven met 
behulp van 't gemeen , dat hem zeer genegen was, op 
den Throon drong, en 't Ryk beftierde tot op zynen 
dood , in °t jaer 1413, verloor eerlang die toegenegen- 
heid des Volks , doch handhaefde zich in ’t Ryksbe- 
wind. ,, Hy regeerde, gelyk onze Autheur meld, zyn 
volk meer door fchrik dan minzaemheid, en meer door 
zyn eigen ftaetkunde , dan door hun’ gevoel van plicht 
of trouw. Toen de meníchen , met bedaerde zinnen, in 
aemerking begonden te nemen de euveldaden , welken 
hem op den Throon gebragt hadden ; het opftaen tegen 
zynen Vorst; het afzetten van een wettig Koning, mo- 
gelyk fomtyds fchuldig aen onderdrukking, doch meer 
aen onvoorzigtigheden; de uitfluiting van de ware erfge- 
nacm , en den moord aen zynen Souverein en nabloed- 
verwant gepleegd , werden die allen zulke gruwzaemhe- 
den bevonden , dat ze de haet zyner onderdanen tegen 
hem ontítaken ; alle de opftanden tegen hem verwekt , 
heiligden , en het ftraffen derzelven , fchoon niet zeer 
merkelyk geftreng , °t geen hy noodig oordeelde , ter 
handhaving van zyn gezach, als wreed en onrechtvaer- 
dig aen het volk deeden voorkomen. Niettegenftaen- 
de dit alles p zonder ons nogthans te onderwinden 
, . om 











^ 


HISTORIE’ VAN ENGELAND. 837 


óm alle deze euveldaden, die altoos te verfoeijer 
zyn, verantwoordelyk te maken, moet hier aengemerkt 
worden , dat hy, tot het begaen dezer fchuldige daden, 
Ongevoeliglyk geleid werd door een reeks van toevallige 
heden , om welken te wederftaen weinig menfchen deugds 
genoeg bezitten. De onrechtvaerdigheit" met welke zynen 
voorzaet hem behandeld had, door hem eerftelyk te ver= ` 
bannen , en daer na van zyn erfgoed te berooven, deed 
hem natuurlykerwys bedacht wezen op wraek , en het 
wederkrygen van zyn verloren rechten: de zimelooze 
yver van het volk ‘drong hem op den Troon; de zorg 
voor zyn eigen. veiligheid , zoo wel als zyn eerzucht , 
maekte hem tot eenen overweldiger, en de fchreden tus- 
fchen de gevangkenis en het graf der Voríten zyn altoos 
zoo weinig geweest , dat wy ons niet behoeven te ver. 
wonderen dat het lot van Richard hier geene uitzonde- 
ring in den algemeenen regel geweest zy. Alle deze over- 
wegingen maken Hendriks toeftand, indien 'er by hem 
eenig gevoel van deugd overgebleven is, zeer beklaeg- 
lyk , en de ongerustheid met welke hy zyne benyde 
roetheid bezat, zoo wel als de wroegingen, door wele 
ke hy, zoo men zegt, geíladiglyk gejaegd werd , doen 
hem het voorwerp van ons medelyden worden , zelfs toen 
hy:nog op den Troon zat. Echter moet men bekennen, 
dat zyne voorzichtigheid , vlyt en voorüitzicht, ter be- 
houding van zyn magt, uitmuntend waren; dat het be- 
zitten van zich zelf opmerklyk; zyn moed, zoo wel in 
den kryg als aen het Hof onberispelyk was, en dat hy 
veele bekwaemheden bezat, welken hem zynen verhee 
ven ftand waerdig „en dé overheerfching van denzelven, 
hoe fehadelyk in later tyden, gedurende zyn eigen. rege- 
ring, voor de Engelfche natie heilzaem deden wezen, 
Van deszelfs Zoon en Opvolger Hendrik den Vden, die 
in "t jaer 1422 den Throon door den dood ruimde, geeft 
de Heer Hume dit loflyk getuigenis. ,, Hy bezat vele 
voortreflyke deugden, en indien Wy de eerzucht in een 
Vorst toeftaen , of, gelyk het gemeen genegen is, die 
onder .deszelfs deugden plaets verleenen, dan waren de 
zynen vry van alle merklyke gebreken, Zyne bekwaem- 
‘heden zoo wel in het kabinet als in het.veld waren even 
groot: de ftoutmoedigheid zyner ondernemingen ‘was 
niet minder opmerklyk dan zyn perfoonlyke moed in de- 
gelven te beftuuren, Hy bezat de kennis om zyne vrien- 
den door minzaembeit aen zich te vérbinden, gelyk ook 
o om 


528 . "De HUME 


em zyne vyanden door behendigheit en zachtmoedisheid 
te winnen. De Engelíchen , bekoord door den p 
van zyn karakter, veel meer dan door zyne overwinnie 
gen, floten de oogen voor de gebreklykheden van zyn 
recht tot hunne kroon. De Franfchen vergaten dat hy 
hun vyand was; terwyl zyn zorg ter handhaving van 
het recht, in zyn burgerlyk beftuur, en het bewaren der 
tucht in zyn legers , aen beide de natien eenigzins ver- 
goede de rampípoeden onaflícheidelyk van die oorlogen, 
met welke one korte regeering geheellyk bezig gehou- 
den werd. Dat hy den Graef van Marche , die een be- 
ter recht tot den Troon had dan hy, vergiffenis verlee- 
nen konde, was een zeker bewys van zyn grootmoedig. 
heit, gelyk ook, dat die Graef zich gantfchelyk op zyn 
vriendíchep betrouwde , geen minder blyk oplevert van 
zyne onveranderlyke geäertheit, ten opzichte van deugd 
en oprechtheit. . Men vind in de gefchiedenisfen weinig 
voorbeelden van zulk onderling vertrouwen, en nog mine 
der waer geen van beide de partyen reden hadden van 
Zer zich over te beklagen. " 

. Zo gelukkig als deze Vorst was, zo rampfpoedig was 
daer en tegen zyn Zoon, Hendrik de Vlde; die den Ko- 
ninglyken tytel reeds in % jaer 1461 op een ander moest 
zien overgaen, en zyn leven jn de gevangenis eindigde, 
in den jare 1471. ,, Een Vorst, zegt Hume, die , nog 
in de wieg leggende, (als zynde op °s Vaders overlyden 
nog geen negen maenden oud ,) voor Koning van Vrank- 
- ryk zoo wel als van Engeland, uitgeroepen werd, en 
die zyn levensloop begon met het luisterrykfte vooruit- 
zicht, waer op immer een Vorst in Europa had kunnen . 
boogen. De oproerigheid werd ongelukkig voor zyn volk, 
en was de oorzaek der binnenlandíche oorlogen , maer 
teffens altoos onverfchillig voor Hendrik zelf, als t'eene- 
-mael onbekwaem om zyn gezach te oeffenen , en die, 
gelyk hy altoos een flaef was van zyne vyanden zoo 
wel als van zyne vrienden , altoos wel vergenoegd was, 
„wanneer hy flechts een goed onthael genoot. Zyn flap- 
moedigheit, en zyn betwist recht tot de Kroon, waren 
de voornaemfte oorzaken van zyne algemeene tegenfpoe- 
den; docb of zyne Koningin en zyne Staetsdienaren niet 
Íchuldig waren aen eenige groote misbruiken in het oef- 
fenen van hun magt, valt ons, na zulk een tydverfchil, 
niet gemaklyk te beflechten. "Er zyn geene bewyzen, 
jn de aentekeningen, overgebleven van eenige aenmerk- 
f.q ye 


LI 








r 
. HISTORIE VAN ENGELAND, 529 


Iyke fchending der wetten , uitgezondert in den dood 
van den Hertog van Glocester; een geheime misdaed, 
die geen voorbeeld ftelde , en flechts een werkftuk was 
van de gewone :woestheit en wreedheit dier tyden. ^ 

Zyn Opvolger Eduard de Ide, uit den huize van 
York , die langs bloedige wegen ten Throon kwam, be- 
hield ook den Zetel niet dan onder veelvuldige bloed- 
ftortingen, tot dat hy, door ene ziekte aengetast, ftierf 
in den jare 1488. ,, Deze Vorst was, volgens Hume, 
van eene gefteltenis bekwaem , om door zulk een too-. 
neel van oorlog, plondering en verwoesting , als 'er dies- 
tyds plaets had, een weg te banen, die hem tot de vol- 
komen bezigting konde leiden van dien Kroon, welke hy 
als zyn erfrecht vorderde, doch die hy, uit hoofde der 
verkiezinge van zyn eigen party alleen , aengenomen. had. 
Hy was (tout, levendig en ondernemende, en zyne ver- 
harding van het hart en geftrengheid van aert maekte 
hem onverwignelyk voor alle aendoeningen van medelye 
den, die zyn moed verzwakken konden in het volvoeren 
van de bloedigfte wrdekzucht jegens zyne vyanden. —— 
Hy was een Vorst die meer uiterlyken zwier dan ver- 
ftand en deugd bezat; dapper, maer! wreed ; overgegeven 
aen de vermaken, maer ook in ítaet om moed te betoo- 
nen in gewigtige voorvallen , en minder bekwaem om 
gebreken voor te komen, door wyze voorzorgen, dan 
om dezelve door zyn vlugheit te verhelpen, wanneer ze 
plaets genomen hadden.” 

’s Vorften Zoon Eduard de Vde was na 's Vaders dood 
wel tot den Kroon gefchikt, maer de geweldige heersche 
zucht van zyn Oom Richard, die tot Protector verklaerd 
werd, verftak, hem van die bezitting, eer hy tot manne- 
waerde gekomen was. Deze Richard de IIlde , die zich . 
een weg ten throon baende , met het vermoorden van 
zynen wettigen Koning en deszelfs jonger Broeder , 
heerschte met ene gewelddadige wreedheid tot op zynen 
dood, in den jare 1485. ,, De Gefchiedíchryvers, zegt 
de Heer Hume, die Richard gunftig zyn, (want zelfs 
heeft deze dwingeland begunftigers onder de later Schry- 
vers) houden ftaende dat hy bekwaemheit genoeg bezat 
om te regeren, indien hy flechts wettig op den Troon - 
gekomen was, en dat hy geen wreedheden begaen heeft 
dan zulken welken noodzaeklyk waren om bezit van de 
Kroon te krygen. Doch dit is eene armhartige verant- 
woording , zo ras. men belyd dat hy de fnoodfte euvel- 

, a- 


daden beging, welke, tot dat einde, noodzdeklyk voor, 
komen; terwyl het zeker is dat al zyn moed en bekwanie 
heit , efdheden die hem niet ontbroken fchynen te 
hebbe, het volk nimmer vergolden zouden hebben, & 
gevaerlykheit van het voorbeeld dat daer door gegeven 
werd, noch de befmettelykheid van het exempel , dat de 
ondeugd en moord ten Troon verheven was, Deez Vorst 
was kleen van perfoon, mismaekt van lichaem , ftuursch 
en onaengenaem van gezicht, zoo dat zyn lichaem in ale 
le opzichten niet min misvormd was dan zyn gemoed, * 
Onder de hier op volgende regering van Hendrik den 
P'Ilden , uit den huize van Lancaster, verkregen de om- 
flandigheden van 't Engelfche Ryk ene heuchlyker ge- 
daente. Deze Vorst, ziclr tot den Throon gerechtigd oors 
deelende, den dwingland Richard flag geleverd; en over 
hem gezegenpraeld hebbende, beklom den Rykszetel met 
veel toejuiehing en ruimde denzelven eerst door den 
dood, in den jare 1509. en De regering van dezen Vorst 
was, volgens den Heer Hume, over *t geheel, gelukkig 
voor zyn volk binnens- en roemryk buitens- lands, Hy 
maakte een einde aen de binnenlandfche oorlogen door 
welken de natie zoo lang geteisterd werd ; hy bewaerde 
de rust en goede orde in den ftaet; hy fnuikte de vori- 
ge buitenfporige magt der Edelen en verwierf » te gelyk 
met de vriendíchap van fommige buitenlandfche Voríten, 
de eerbied en achting van een ygelyk. Hy beminde den 
vrede , zonder den oorlog te fchromen s hoewel hy aen. 
boudend aengedaen was met kwaed vermoeden omtrent 
zyne dienstboden en Staetsdienaren, liet hy echter, zoo 
in zyn gedrag als het behandelen zyner zaken , of ten 
dage des ftryds, geenen fchroom blyken ; en fchoon gee 
ftreng in "t ftraffen zynde, werd hy echter minder aem 
ezet door wraek , dan door de regelen van ftaetkumde, 
b. dienften welken hy het volk deed, kwamen veeleer 
voort uit oogmerken van byzonder belang, dan uit bee 
weegredenen van °t. algemeen welzyn, en wanneer hy 
van het zelfsbelang afweek, gefchiede zulks zonder dat 
hy 't wist, en anders niet dan uit een kwaedaertige geest 
van partyfchap , of de vuige ontwerpen van gierigheit , 
en geenzins uit eene vervoering van drift of de bekoors 
lykheden van vermaek , veel min van Wegen de goeder 
tieren beweegredenen van vriendfchap en liefdadigheit. 
Zyn begaefdheit was uitmuntend , maer eenigzins bepaeld 
door de bekrompenheit van zyn hart; hy bezat mínzaem. 
- ` it 











te PR A ER "d 


HISTORIE VAN ENGELAND, Sat 


heit en was innemend, doch deze gaven werden nimmer 
door hem gebruikt, ten zy 'er een artikel van belang 
mede te winnen was, en vermits hy verzuimde om de 


genegenheden van zyn volk tot zich te trekken, ont, ` 


waerde hy dikwerf het gevaer dat Ter fpruit, wanneer 
men- zyn gezach alleen op de vrees en eerbied wil doen 
rusten. Hy was altoos uitermaten oplettend op zyn za- 
ken, doch bezat het vermogen niet om ver voor uit te 
Sien, en was veel bekwamer om zyn misflagen te verbete- 
ren, dan fchrander om ze voor te komen. Gierigheit in 
alles, was zyn heerfchende hartstocht, en hy blyft byna 
het eenigst voorbeeld van een man, tot een hoogen ftaet 
verheven, en bedeeld met gaven om groote zaken te ver- 
richten, in welken die hartstocht die der eerzucht te bos 
ven gaet. Onder gemeene perfoonen zelfs, is de gierig- 
heid flechts een foort van eerzucht, en word voorname. 
lyk ontftoken door het vooruitzicht op die eer en dat 
aenzien , welk de rykdommen verzellen, " 

Men merke, eer wy dit Artykel fluiten, hier met den 
Heer Hume nog aen, welk een t'zamenloop van omftan= 
digheden er, met het afloopen dier vyftiende eeuwe 
plaets had , welke den weg baende tot zeer groote ver- 
anderingen. Het ontdekken van Amerika, het bevaren 
der Oostindien , breidde den handel uit, vermeerderde 
de handwerken en konften, en had een uitgebreiden in- 
vloed op veler levensmanier en handelwyze. Der Turken 
overmeestering van Conftantinopolen verdreef de Grieken; 
hunne vlucht deed de Geleerdheid herleven, en de Letter- 
kunde bloeien, in een aenzienlyk gedeelte van Europa; 
te meer daer ze door °t uitvinden der Drukkuníte krache 
tig onderfteund werd. De ontdekking van ’t buskruid en 
deszelfs werking veranderde de geheele Krygskunde. Hier 
by kwamen magtige veranderingen in 't ftuk van den Gods- 
dienst, die den Kerk- en Burgerftaet byna alomme beroere 
den. ,, Dus werd 'er, zegt de Heer Hume, in dit wae- 
relddeel , een gantfíche ommekeer in de men(chelyke zaken 
te weeg gebragt, en de men{chen raekten , trapswyze , in 
dien toeftand , met opzicht tot den koophandel, de kon- 
ften, wetenífchappen, regeringswys, ftaetkunde en aen- 
kweeking in welke zy federt gebleven zyn, Van dat tyd- 
beftek af derhalven, begint het gewoon en aengenaemst 
gedeelte der nedendaegíche jaerboeken ; zekerheit heeft 
plaets in alle de aenmerklykíte , ja zelfs in de geringíte ge- 


deeltens van het historifche verhael; eene groote veríchei- 
ep. 


542 TAFEREEL 


denheit van gebeurtenisfen, door den druk bewaerd , fteld 
den Gedenkíchryver in (aer om de gevallen welke hy ver- 
haeld, uit te kiezen en te vercieren ; en vermits elk geval 
betrekking heeft op onze tegenwoordige zeden en omítan- 
digheden, ontmoet men yder oogenblik , het gantfche ver- 
hael door, leerzame onderrichtingen. Al wie, derhalven, 
zich bevlytigd om, met moeilykheit, onderzoekingen te 
doen naer gevallen van vroeger eeuwen , heeft de nieuwse 
gierigheit ten doelwit; een pryslyke daed waerlyk, maer 
piet noodzaeklyk ter verkryging van kundigheit in alge- 
meene zaken, of kennis eener burgerlyke regering. ^ 





Tafereel van Natuur en Konst, grootdeels naar bet En- 
gel/cbe fus Vyfde Deel. Te Amfterdam by P. Meijer 
1770. In oiavo 334 bladzyden. | 


Et vyfde Deel dezer Verzameling van 't merkwaerdig- 
[ | fte, dat Natuur en Konst in de voornaemíte Gewes- 
ten vertoont, leid ons in 't Koningryk Zweden, en t Kei- 
zerryk Moscovie; als mede ter dier gelegenheid in °t Ruse 
fisch Tartarye , voorts in Siberie , Samojedie , Rusfisch 
Lapland , en eindelyk op Nova Sembla. De byzonderheden 
dezer Noordlyke Landftreken, die de nieuwsgierigheid en 
opmerkzaemheid boven al trekken, worden hier op ene 
dergelyke wyze, als die van andere Gewesten, in de voo- 
rige Deelen , ontvouwd 5 °t welk veler.leeslust, in ver- 
fchillenden fmaek , overvloedig voedzel verlenen kan. —— 
Om 'er iers van die natuur uit mede te deelen, zullen wy, 
ten aenzien van Zweden , overnemen het geen hier gemeld 
word van de Meiren en wel byzonder van zeker Meir in 
Zweden , dat den naem van het Wetter- of Vettermeir draegt ; 
en in vele opzichten zo merkwaerdig is, dat het ene by- 
zondere befchouwing verdiene. 
an Dit Meir fcheid Oost- en West-Gothland van elkan» 
deren, zynde van het noorden naar het zuiden meer dan 
tagtig mylen lang, en in het midden omtrent agtien mylen 
breed. Het water van dit Meir is zeer helder, en in fom- 
mige plaatfen is het zo diep dat men met eene lyn van drie 
honderd vademen geen grond heeft kunnen peilen, Voor 
het grootíte gedeelte is het vry van rotfen en heeft maar 
weinige eilanden, welker voornaamfte Vifingfoe is, het 
welk in het midden des Meirs ligt, Dikwils wordt het 
door ftormen beroerd, en fomtyds zo fchielyk dat de op- 
per- 











GU 0l m ug 


VAN NATUUR EN KONST. 52$ 


pervlakte onftuimig begint te worden , eer men nog het 
minfte windje merkt, zo dat de oorzaak uit den grond der 
wateren. fchynt voort te komen; Het is niet ongemeen 
dat de fchuiten in een- gedeelte van het Meir door eenen 
ftorm geflingerd worden, terwyl zy een weinig verder in ` 
eene volmaakte kalmte blyven. Dat zulke uitbarftingen eú 
beroeringen der wateren door onderaardfche winden ver, 
oorzaakt worden , fchynt uit verfcheidene verfchynfelen te 
blyken; want onmiddelyk voor eenen ftorm en terwyl de 
lúgt nog helder is , merkt men in het Meir een geraas , 
gelyk aan dat van den donder’, het welk Dr. HEARNE 
ons verhaalt dikwyls zelf gehoord te hebben, zynde het 
zelve altyd door eeneu ftorm gevolgd geworden. Dit 
merken de inwooners van Vifingfoe meer dan anderen , die. 
aan het Meir woonen ; want in die ftreek des eilands , waar: 
uit de wind des anderen daags waaijen zal, hoôren zy een 
verward gerugt, niet ongelyk aan den flag van een afge- 
ftooken {tuk gefchut ; en. wanneer men dit in ’t oosten 
hoort , dan. volet gemeenlyk regen en hagel. Eenige luiden 
hebben ook opgemerkt dat, terwyl het water zeer bedaard. 
was, eene groote menigte van kleine wolken , hier en dáar 
uit den grond van het Meir als zo veele pylen opkomende „ 
zich in de lugt vereenigden , en regen verwekken , waar 
uit duidelyk blykt dat dit voornaamlyk aan onderaardíche. 
winden is toe te fchryven. Aan zulke winden , gepaard — 
met die welke van boven komen, moogen wy ongetwyf= 
feld de fchielyke ontdooijing van ber ys in de lente toe- 
fchryven , het welk in het eene oogenblik fterk genoeg 
voor paarden en fleden is ; en in het volgende gebroken 
wordt., Het vreemd gerommel der. wateren , het welk 
deeze losbarfting voorgaat , waarfchuwt de reizigers om 
zieh , zo goed als zy kunnen , te redden; doch zy , die 
dan op een grooten afítand van het land zyn „moeten nood« 


. wendig verdrinken , of op ysíchorsfen dryven , tot dat zy 


eenige hulp vinden ; en (het geen nog gevaarlyker is) dike 
wyls zinkt het ys met den fninften wind naar den grond. 

- » De geweldiglyk ftroomende wateren , welke in dit 
Meir worden opgemerkt , zyn ook zeer verbaazend , dewyl 
zy. regtftreeks tegen.de winden en golven aauloopen, en 
dus den visfchéren groote moeite veroorzaaken. Hier uit: 
befluit men, zo welals uit de onbepeilbaare diepte en on- 
deraardíche winden ,dat het onder den grond gemeenfchap 
heeft met een ander Meir, Venner genoemd, zynde om- 
trent veertig mylen westelyker; en dit fchynt bevestigd te 
worden door verfcheidene draaikolken , die tusfchen deeze, 
. IN DEEL, N. LET Te NO. 12, Nn Mei- 


en ` TAFEREEL 


Meireg jn liggen, twee van welken gepeild en van eene 
ote diepte bevonden zyn. Het geen dit gevoelen ver- 
der aanneemelyk maakt, is dat de wateren , zonder eenige 
zigtbaare oorzaak, geduurende eenige jaaren toeneemen, 
en in de volgende jaaren weder afneemen , gelyk eenige 
Liefhebbers der natuurkunde hebben waargenomen. 

wn Niet ver van het meir Vetter is eene bron de Hon- 
gerige of Profeetifche Bron genoemd, om dat zy (gelyk 
men verhaalt) altyd overvloed van wateren heeft , behalven 
wanneer ’er in het volgende jaar gebrek aan koorn zyn zal. 
Zy ligt in eene vallei, in het midden van zandige heuve- 
len; en heeft deeze byzonderheid, dat ze in eenen regen- 
agtigen zomer gemeenlyk droog is, daar zy in drooge Zos 
mers den weg naar Vadftein fomtyds doet onderloopen, 
In den jaare 1685, het welk een zeer nat jaar geweest is, 
was deeze Bron geheel uitgedroogd; maar in den volgen- 
den zomer, welke zo regenagtig niet was, merkte men, 
dat hare wateren toenamen; in den zeer droogen zomer 
van het jaar 1705 ,toen geene der nabuurige bronnen water 
hadden , was het in deeze in overvloed ”, 

Voorts vinden we hier ook nog aengetekend ; ,, dat 
men, op den afítand van eenige weinige mylen van Got- 
tenburg , eene rivier heeft, die uit het meir Venner voort- 
komt, welke van eene verbaazende [teilte in eenen diepen 
put valt , een vreeslyk geraas maakt , en met zulk een 

eweld neder(tort, dat groote masten, die de rivier naar 

ottenburg toe afdryven , dikwils , indien zy door den val 
van het water aan een der einden getroffen worden, zo 
diep onder het water bedolven worden, dat zy fomtyds 
in eene halve uur of meer tyds niet weder boven komen. 
Men heeft veele poogingen gedaan, om de diepte van het 
gat, waar in de rivier hrer valt, te vinden , maar tot heden 
toe heeft men den grond nog niet kunnen ontdekken”. 

Op het mededéelen van deze byzonderheid der Natuure 
in Zweden; zal't niet oneigen zyn wyders nog gewag te 
maken van ene byzonderheid der Koníte in Rusland s °t 
. welk.ons het oog doet vestigen op het bericht, dat hier 
gegeven word , wegens het merkwaerdig fteenen Kanaal 
by Kroonffad, dat inderdaed een Meesterftuk der Konfte 
te noemen IS, . 

. an Aan dit Kanaal werd reeds , tem tyde van keizer Peter 
den Hien, in den jaare 1719, een begin gemaakt; hy deed 
zwaare Deenen dammen en muuren in de zee ophaalen, 
die egter de woede der golven niet konden doorftaan , 
maar van tyd tot tyd ao doorboord werden, dat zy aan 








VAN NATUUR EN KONST. geg 


verfcheidene plaatfen omvielen, waar door het Kanaal vol 
water liep. In den jaare 1734, onder de regeering van 
keizerinne Anna, deed men zyn best om deeze fchade 
weder te herftellen ; men droeg het opzigt over dit werk 
op aan den generaal baron van Luberas; doch de keizerin 
in den jaare 1740, eer het Kanaal voltooid was, overly= 
dende , werd deeze groote onderneeming eerst in het elfde 
jaar van de regeeringe der keizerinne Elizabeth ten einde 
gebragt. Het werk , door haar op nieuw aan den gemelden 
generaal opgedraagen zynde, werd door dien grooten in- 
genieur zo ver gebragt, dat het Kanaal op den yden van 
Augustus des jaars 1752, in de tegenwoordigheid der keie 
zerinne, niet flegts werd ingewyd, maar dat zy 'er ook 
zelve eigenhandig het water inliet, door middel van eea 
hefboom , die „uit hoofde van zyne langte , zulk eene even- 
sedigheid met de zwaarte had, dat het gewigt der fluis- 
deure door eene kragt van tien pond geopend kón wors 
den , waar door de fluis in den tyd van 24 uuren met water 
vervuld was. Aan den mond van dit berugte Kanaal ftaan 
twee vierkante piramiden , die 45 voeten en 4 duimen hoog 
zyn. Rondom derzelver voetítuk is een traliewerk , groen 
en graauw gefchilderd , zynde zeventien voeten lang en 
vieren een halven voet hoog, waar op yzerverwige ko- 
gels geplaatst zyn. De grondlaag onder het voetítuk is 
tien voeten breed, vier voeten en zo veele duimen hoog , 
en als bleekroode marmerfteenen gefchilderd. Het voete 
{tuk , groenen marmerfteen verbeeldende, heeft de breedte 
en hoogte van zeven voeten, De raamea zyn rood, en 
van het voetftuk af tot aan de piramide toe is een kroone 
werk van twee voeten hoog, het welk als roode marmers 
Been gefchilderd is, Het Kanaal zelf (om niets meer te 
zeggen van de fieraaden der piramiden, en van de opfchrifs 
ten, welke er op gevonden worden) het Kanaal zelf mag 
als een wonder(ítuk der konst worden aangemerkt, zynde 
het in de gedaante van een langagtig kruis gemaakt, waat 
in, agter drie paar fluizen en een paar fchutdeuren, zo veel 
plaats tot de timmerwerven gelaaten is, dat in ieder der 
vier deelen vyf groote oorlogíchepen op ftapel kunnen gee 
zet worden. Het gantfche gebouw is, van den mond des 
kanaals af tot aan het einde van de kom toe, twee weríten 
en vyftig vademen, of 1050 Rusfifche roeden lang. Het 
ftrekt zich in eene doorgaande diepte van 42 voeten ; 358 


Rusfi(che vademen van de uiterfte fluizen van het dok afe ` 


gerekend, in zee uit, tusfchen twee zwaate dammen vaa 
gehouwen fteenen , die met yzeren houwvasten en cement 


Nn 2 _ aan 


- 


536 (OMABOMET 


aan elkanderen verbonden zyn. Het kanaal is roo voéten 
breed, en aan deszelfs einde is eèn diepe kóm.-uitgegraat 
ven, die met eenen fteenen muur omgegeeven is, en door 
de evenredigheid, welke dezelve tot het kanaal heeft, aan 
zulk eene menigte waters. plaats kan geeven , dat de fche- 

en in het dok in minder dan 24 uuren op het drooge ftaan 

unnen. Die verbaazende meenigte van water kan ook 
doar zekere werktuigen , welke door middel van den wind 
en van paarden ‘worden omgedreeven , uitgemaalen wor- 
den , tot dat het weder npodig is op mieuw water in 
deeze kom telaaten?, ir 


D 





De Dwepery , of MAHOMET de Profeet, Treurjpel. Het 
. Fransch gevolgt van den Hr. A. de VoLTAIFRE. Gedrukt 
voor bet Kunstgenoot/cbap. Te Leyden by C. Heyligert 
i770. Bebaleen de Voorreden 67 bladzyden in oëtavo. `` 


MAHOMET , ‘Treurfpel. Gevolgd naar bet Franfcbe van den 
' Heere DE VOLTAIRE, Té Amfleldam by Izaak Duim 1770, 
Bebalven bet Voorwerk 62 bladzyden in otlavp. 


TEt groote doelwit van dit Tooneelftuk is, de Dwe- 
pery in Gen ván derzelver haetlykfte gevolgen ‚op "t 

. affchuwlykíte af te malen, dat hier tót den hoogften top 
gebragt werd. Mahomet ; zich meester willende maaken 
‚van Mekka , ‘heeft , door zyne gewaende Godlyke zen- 
ding, zo ‘veel invloeds op den braven Seil, dat hy hem 
doe gehoorzamen aen den affchuwlvken last , van den 
deugdzamen Zopir , Stedehouder in Mecca, op ene vere 
raderlyke 'wyze: om *t leven te brengen: ook is de teer- 
hartige Palmire dermate ingenomen met het gezag van 
Mabomet, dat zy Zei verfterke, in de uitvoering van een 
wanbedryf, °t welk haer harte wraekt. Mahomet fpoort 'er 
dien Jongeling daer benevens toe aen, oder voorwending 
dat deze euveldaed hem Palmire, naer beider wensch, als 
Echtgenoot ten deele ‘zal doen vallen, Intusfchen bedoelt 
Mabomet niets minder dan dit laetfte 3 als die Palmire, met 
den vuurigften trek voor zich zelven begeert; en beflooten 
heeft Sei, voor de uitvoering van dit haetlyk bevel, 
doodlyk te vergiftigen ; terwyl hy weet, dat Seid en Pal- 
. mire de eigen kinderen van Zopir zyn; — Dit éenvoudig 
verflag, dunkt ons, moet ieders hart reeds met een afgru- 
wenden fchrik aendoen; hoe veel te meer dan moet zulks 
plaets hebben , wanneer dit Stuk, naer vereisch , op °t le- 
vendigfte ten Toonele vertoond word, en alles in de uit- 
komst famenloopt, om de haetlykheid daer var in °t volle 


_ dag- 


` 








TREURSPEL. $22 


daglicht te zetten, — De Heer de Voltaire heeft dit one 
derwerp, recht gefchikt voor zyne pen , op de treffend(te 
wyze. hitgevoerd; en, fchoon de Historie geheel verdicht 
Zy, er niets in voorgefteld , dan 't geen de ondervinding 
maer al te duidelyk geleerd heeft, dat gebeurlyk is, daer 
Huichelary den Scepter zwaeit „en het Dygeloof een blinde 
Gehoorzaemheid oefent, — | 
*Er zyn ons twee Nederduitfche dichtkundige navo]gin- 
gen van dit Tooneelftuk ter hand gekomen; waer van het 
eerfte bovengenoemde gefchikt is voor den Haegfchen, en 
*t laetíte voor den Amíterdamfchen Schouwburg. Een iè- 
der die ze onbevooroordeeld met elkanderen vergelykt, 
zal wel dra bemerken , dat de laetíte, fchoon de eerfte 
geenzins verwerplyk zy , en de poogingen van "t Kunstge- 
nootíchap aenmoediging verdienen , beter dan die eerfte , 
in acht heeft genomen , de krachtige denkens. en zeggens- 
wyze ván den Heer de Voltaire; als mede dat de flyl over 
"t geheel beter voldoet , aen dien deftigen ftyl , welken het 
Trêurfpel eischt , en die de Heer 74. Hartfen , wiens pen 
deze laetstgemelde navolging ‘voortgebragt heeft, byzon- 
der‘eigen is. —— Men hoore, ten dezen opzichte, de 
tael van Mabomet , als Seid verbysterd ftaet op het ontvan- 
gen van den last, om Zopir van het leven te beropven, 
Dit doet Mabomet zeggen. ` BEES 
Trauwlooze! uw twyfeling is heiligfchendery. 
Van hier met elk, die in des Hemels wondere wegen 
Zyn eigen brein en oog ftcutmoedig raad durft pleegen, 
Wie denken durft is niet gevormd voor myne Leer’, 
Gehoorzaam my, en zwyg; dit is alleen uwe eer. 
Weet gy wel wie ik ben, en op wat plaats, Ontiarde! . 
Ik u het hoog bevel, my voorgelegd, verklaarde ? 
. Ze Mecca, fchoon het nu in dienst der Afgoôn kwyn’, 
Nochtans ‘het Vaderland vàn 't Oostersch Volk moet zyn 5 
Dit Tempelchoor der aard’ myn wet zal moeten hooren, ` 
De Hemel my tot Vorst en Priester heeft verkooren; ^ 
Weet gy daar de oorzaak van, hoe hoog uw reden klimm'? 
Dit Mecca Is de wieg en ’t graf van Ibrahim. 7 
fachoorzaame Ibrahiin, elks eerbied overwaardig, 
~ Verbande zelfs natuur, en ftond by *t outer vaardig, 
Op "t allerftrengst gebod, ter flagting van zyn’ Zoons 
En nu ik u, benoemd ter wraak van ’s Hemels hoon, 
*t Bloed afeisch , t welk uw hand voor hem alleen moet plengen , 
Durft nog uw weiflend hart, dat vonnis niet volbrengen! 
Men vergelyke hier mede dit gedeelte van deze Rol, zo 
als het zelve door het Kunstgenootíchap word voorgedra- 
^. gen, dat Mahomet dus doet {preeken. ... …. 
DE =- 7 Nn 3 Ver. 


` 


| 
i 
| 


| 


mM 


538 MAHOMET 


Vermeetde! fchroomt gy dien ontzinden Dwingeland? 

Zult gy bedenken, gy! en heilig(chendig wezen? 

Verr van my, zulke die ftoutmoedig zyn, die vreefen, 

Hun oordeel vellen, en uit eigene oogen zien | 

Wie overweegen en my wederftand durft bién, 

Js niet gebooren om myn Wetten te betrachten. 

In flilte en ootmoed hebt ge alleen uw’ roem te wachten, _ 

Spreek! Weet gy wien ik ben? Weet gy, in welk een’ Oord 

Gy, uit myn mond, den wil des Hemels hebr gehoord? 

Zoo, ondanks Mekka in zyn dwaeling blyft gezeeten ? 

Die Stadt het Vaderlarfd der Volken word geheeten; 

Haer Waereld Tempel aen myn Wet is toegezegt 2 

Het Koningryk der Aerde aen my is toegelegd, 

En ik gefchaepen ben tot aller Volkren Voorfpraek; ` ` 

Zoo Mekka heilig is, fpreek: weet of kend gy d'oorzaek? 
d’ Aertsvader Ibrahim zag hier het levenslicht ; 

Hier rust zyn heilige Asch in "t prachtig Grafgeftigt. 

Die Ibrahim, wiens hand , gehoorzaem "e Hoogftens Wetten, 

Het flagtmes op den ftrot van zynen Zoon dorst zetten, 

Verfmoorde om Hem de ftem des bloeds, by 't brandaláert 

Eu als men Zynen hoon door U, gansch zonderbaer , 

Wil wreeken! wy het bloed, Hem toegekend, U vergen; 

En gy verkooren zyt, durft gy ons weiflend tergen! 


- Dit ftaeltje zy genoeg ter vergelykinge, Zie hier nog, 
hoe de Heer Hartfen- den ftryd tusfchen de Menschlyk 
heid en *t Bygeloof in 't gemoed van Sed uitdrukt, daer 
Seid , zyne Palmire ontmoet hebbende , in een gefprek 
met haer aldus vervolgt. 


* 


verlicht me ín deeze duisternis; 
Verklaar my "t ftreng bevel, dat me onbegryplyk is. 
Waaröm verkoos men my? Is Mahomet onmiddlyk 


De Tolk dan van een’ last, zo wreed als onáfbiddlyk? 


PALMIRE, 
Beef, eer gy dien bepeinst. Hy ziet tot in ons bart 
Hy flaat myn traanen gade en weet ons beider fmart. 


' Al wie hem vreest ftaat in des Hemels gunst te vaster. 


Dit 's alles wat ik weet. De twyfling is een laster. 
De Godsdienst , dien hy ’t Volk met zo veel ftoutheid leert, 
Is zekerlyk de waare, om dat hy triomfeert. 

SEÏD. 
Zo is °t, nadien gy hem omhelst met ziel en zinnen, 
Maar myn verbaasdheid kan de twyfling niet verwinnen, 
Waaróm de Hemel, die menschlievend is en goed, . 
Van my het plengen eischt van dierbaar menfchenbloed, ` 
Men twyfling, ik beken °t, myn twyfling is misdaadig. 
*'k Weet dat een priester fleeds zyn offer ongenadig e 


| 


| 














"TREURSPEL. sei - 


En zonder wroeging treft} dat Zopir is gedoemd, 
En ik om hem ter dood te brengen ben benoemd, 
*t Was Mahomets bevel, en ’t voegde my te zwygen, 
‘k Scheen, om des Hemels toorn te dienen, moed te kry, 
a zelfs zyn Vyand wierd door my reeds afgewacht: 
aar mogelyk weérhield me eene andere Oppermagt. 
Ten minfte, toen my die rampzaalge kwam voor aogen , 
Had ftraks myn tempeldienst op my veel min vermogen, 
Vergeefs drong my de pligt tot d opgelegden moord: 
De menschlykheid wierd in myn fiddrend hart verhoord. 
Maar. ., met wat toom, met welk een teérheid , die my fmartte, 
Verweet my Mahomet de zwakheid van myn harte! - 
Met wat gezag, met welk een kracht en majefteie 
' — Nerhardde zyne ftem myn teêrgevoeligheid ! 
Wat is de Kerkdienst ftiaf! Hoe doet zyn magt ons beeven? 
. *k Gevoelde ftraks de woede in myn gemoed herleeven, 
'k Ben echter zwak, Palmire! en voor den moord bevreesd, 
De deernis dryft op nieuw die woede uit mynen geest. 
Myn zinnen zyn verward, eu doen my alles vreezen, 
Ik moet een moorder of een heiligfchenner weezen. ... 
Neen , neen. 'k Ben niet gevormd tot een’ gehaaten moord. see . 
Maar hoe!.... ‘tIs my geboón, en 'k gaf daar toe myn woord, 
’k Schrei nog van woede en {marte om d' eed, my afgewrongen , 
’k Ben als een mensch, die, by een ftorm in zee gefprongen , 
Met doodsgevaar zich aan een ebbe of vloed vertrouwt, 
Die zyn’ verflaauwden wil nu voortdryft dan weérhoud. 
Bepaal myn vlotte drift; verfterk myn flappe handen. 


De aendoeningen der Menschlykheid en die van ’t Bye 
geloof tevens worden hier eigenaertig in vollen nadru 
voorgefteld , dat alleszins in de rollen van Palmire en Sei 
zeer natuurlyk in fr oog gehouden werd; tot dat zy Zopir 
als hunnen Vader, na dat hem ene doodlyke wonde was 
toegebragt, leeren kennen, en de onmenschlyke fchelmes 
ry yan Mabomet , tot zyne fchande, ten duidlykfte doore 

rale. | - 





l 


De Heer DE vot TAtRE door zich zelven afzefcbildert. Uit bet 
Fransch vertaalt, Te Leid. by LH van Damme 1770. Bebejieen 
de Voorreden 304 bladzyden in oQavo, - 


Qu dezen Tytel geeft men hier ene verzameling van gemeene 
zame Brieven, door den Heer de Voltaire , aen verícheideg.. 
perfoonen gezonden, met enige nevensgaende aenmerkingen van d 
Uitgever. Ze zyn betreklyk tot velen der lotgevallen, en inzonderkei 
tot edyke Schriften van dien beroemden Schryver. De seamerking es 


zo DE VOLTAIRS DOOR ZICH ZELVEN AFGESCHILDERT, 


des Uitgevers zyn veel àl vart dief aert, dat ze hem: vertoonett, als 
iemand die den Heer de Voltaire niet zeer gunttig is; in hoe verre 
men zich op hem kan verlaten, dat zyne aenmerkingen gegrònd, en 
plie de hier medegedeelde Brieven waerlyk van dien Heer zyn , kon. 
nen wy niet bepalen. - Dan, wat hier van ook zy „ alls 
voor goede munt aengenomen wordende , konnen wy den Lezers 
niet veel nuts uit het doorbladeren dezer Brieven belooven, Alles 
wat men, rakende 's Mans character , uit deze Brieven kan opmáken, 
Stelt hem over ’t geheel niet zeer achtenswaerdig voor; °t geen 'er 
ens in gemeld word met opzicht tot zyne Schriften , is van geen 
wezenlyk aenbelang ; en in vele gevallen laet men ons meer in * 
onzekere, dan men ons licht geeft. 








AMELIA of bet Ongelukkig Huwelyk. Uit bet Fransch vertaald. Te 
Amfi. by de Erven de Wed. J. vs Egmont. In o@avo 78 bladz. 


* AMelià is ene ongelukkige , door de Eerzucht harer Ouderen 

opgeofferd aen een Man van ouden Adel ,. die niets edels in’t 
hart had mer afwyzing van een waerlyk Edelen, die flechts te kort 
Schoot in ouderdom van Adel, maer anders den eerstgemelden int alles 
overtrof. De ongelukkige gevolgen dezer dwaze keuze worden hier 
levendig ontvouwd , ten fplegel van alle zodanige Ouderen , die 
verleid zouden: konnen worden, om hunne Kinderen, op ene onbe 
zonnen wyze, aen de rampzalige uitwerkingen Van een gedwongen 
Huwelyk bloot te ftellen. 





Æcht en omftandig verbaal, wegens bet voorgevallene binnen 
Smirna, van den sde tot den 28/le July 1770. By bet naderen 
der Rusfifche en veroveren der Turk[cbe Vlooten, Te Amfi. by 
J. ten Houten, 22 bladzyden in groot odavo. 


ER bericht eenftemmig met de tyding der Nieuwspapieren , waer 
wit men kan afnemen , dat de Christenen in °t algemeen , en die 
van onze Natie in °t byzonder , zich , geduurende dien red, re Smirna „ 
jn zeer benaeuwde omftandigheden bevonden hebben; niet zo zeer 
ger zake van de Beftierderen der Stad, als wel uit hoofde van 't bale - 
dadige Gemeen, dat naeuwlyks te beteugelen was. 





Brief ever bet Amfteldamfthe Schouwburg, by gelegenheid dat de- 
. Zelve zeer prachtig verbouwd is. 8 blads. in groot eftavo. 
I y En laf Schimpíchrift , dat niets uitdoet ,omtrent een onderwerp, 


dat tot nog door de Liefhebbers van 't Schouwburg veríchil- 
lend befchouwd word. l 


4 


-~ 





E 


AM ZE DUR E 
VADERLANDSCHE ` 
LETTER-OEFENINGEN. 





Oplosfing der getallen van Daniël, en der Openbaaringe van 
yobannes, Als mede Oplosfing der Gezigten wan Daniël , 
enevens den Droom wan Nebucadnezar, of de Schets der 
drie volgende Gezigten van Daniël. Waar by gevoegd is bet 
naby zynde duizendjaarig Ryk van Cbristus en daar op vole 
end Ryk des Vaders, ofte bet toekomende Paradys op Aarde, 
Naar en Propbeetifcben zin uit bet XX, XXIen XXII 
Hoofdftuk van "t Boék der Openbaaringe ; opgebelderd door 
J- PH. PETRI, Euang. Gereformeerd Predikant te Seckbacb, 
in bet Graaf/cbap Hanau. Uit bet Hoogduitsch vertaald, 
Te Amft. by M. de Bruyn. In groot octavo 176 bladz, 


O iemand, door 't woord Oplosfing, aen ’t hoofd van 
L den Tytel geplaetst, in den waen gebragt word , dat 
hy in dit Stukje ene gegronde verklaring der hier bedoelde 
Godipraken ftaet te ontmoeten , zal hy zich in ’t doorbla- 
deren van °t zelve grootlyks te leur gefteld vinden. Op 
zyn best genomen geeft het hem ene gisfende ontknooping 
van een raedzel , niet bondiger dan die, welke veele ande- 
ren voor onzen Autheur reeds hebben durven wagen. Hy 
zal "er, 't is waer, hier en daer byzondere bedenkingen in 


— befpeuren , die hem nieuw voorkomen ; maer dat hy Zeg 


iets bondigs van dien aert in zal ontdekken, durven wy 
hem niet toezeggen z alzo ons het een en ’t ander meer eng 
willekeurige , dan ene welberedeneerde ontvouwing aen de : 
hand geeft. Van die natuur is onder anderen zyn voor- 
(el. wegens de fpreekwyze, Openb. XXI. 1. en de zee was 
niet meers’t welk wy , ter zake van deszelfs byzonderheid , 
den Lezer zulle mededeelen, —— Onder de melding 
van een nieuwen Hemel, en ene nieuwe Aerde, word in dat 
vers geen uitdrukkelyk gewag gemaekt van ene nieuwe Zee, 
maer er word gezegd, en de Zee was niet meer; waer om» 
trent de Eerwaerde Petri de volgende aenmerking op ’t 
papier gebragt heeft. 

vn Dewyl van de Zee niet gezegd wordt, dat ze nieuw 
geworden is, gelyk Hemel en Aarde; zoo is het toch on- 
gerymd , gelyk BURNET in Tbeoria facra Telluris, in dat 
gevoelen geweest is , te ftellen , dat op de eerfte Paradyfche 

IV. DEEL. N. LETT. NO. 13e Qo Aar- 


$42 ~ Je PH, PETRI 


Aarde geen Zee zoude geweest zyn; want zulks freit te- 
en de duidelyke letter van de fchepping. Wanneer men 
Zee heare onftuimigheid en tegenwoordige verílindewe 
wildheid ontneemt, en dezelve ter vernieuwing jn han 
ruste Delt, naar de gefteldheid des nieuwen Hemels o 
der nieuwe Aarde : En dat ook als dan de Zee met het 
antfche fchepfel niet meer te zugten nog zich te wreeken 
adt, wegens de ydelheid en boosheid der Menfchen ; zoo 
goude die verklaaring meer overeenkomftig fcnynen te we- 
zen met den nieuwen Hemel en de nieuwe Aarde. Doch 
om dat van de Zee „op eene zeer byzondere wyze , gezegd 
wordt: ende de Zee en was niet meer; zoo zal de letter nog 
bp wat verders wyzen , dan op de vernieuwing van Hemel, 
Aarde en Zee te gelyk. Indien men het hoofdoogmerk 
Godts , in 't fcheppen van dien nieuwen Hemel , en die 
hieuwe Aarde in "t ooge hieldt , dat het zelve in zynen 
hemelfchen zegen , geduurende de duizend baren, en ver- 
der, byzonderlyk op het Heirleger der Heiligen en de ge- 
liefde Stad doele ; zco zoude men daar door geleid worden 
tot die Zee, welke ten dien tyde niet meer is, noch 
moet. Abraham hadt reéds de belofte van *t gantfche Land 
Canaän , eer Godt de fteden Sodom en Gomorra omkeer- 
de ; doch Abraham en zynen Zaade is het fchoonfte en 
este deel des Lands , door de omkeering van Sodom , zy. 
nen beloofden Erfgenaamen ontvallen, Eenige Schryvers 
maaken het Doode Meer , waar in Sodom en Gomorra ver- 
zonken is, roo Italiaanfche mylen lang a En 20 breed. En 
die het op *t kleinfte befchryven , ftellen het op 6o mylen 
in de lengte en 1s in de breedte; zoo dat de gantfche Op- 
pervlakte 720 Italiaanfche, datis 144 Duitfche mylen be- 
dragen zoude. In vergelykinge van de Zuster Jerufalem en 
de Zuster Samaria, mogt wel het gantfche derde deel van 
*t Land Canaän, door den ondergang der Zuster Sodom , 
in de Doode Zee veranderd zyn. Dit gantfche land van 
Sodom zal geen Zee meer zyn ten tyde der duizend Jaaren , 
of ten tyde van den nieuwen Hemel en de nieuwe Aarde, 
Het zal weder te voorfchyn komen, en de vrugtbaare en 
waterryke Hof des Heeren worden 5 op dat Abraham en 
zyne Erfgenaamen het gautíche Land der belofte mogen 
bezitten. De letter van Godts belofte is zoo klaar, dat 
dezelve niet kan tegengefproken worden. Ar uwe zusters ; 
Sodom ende baare docbteren zullen wederkeeren tot baaren voo- 
rigen flaat ; mitsgaders Samaria , ende baare docbteren , zullen 
wederkeeren tot baaren voorigen flaat , zult gy ook , ende que 
, | C 


, 





\ 


OVER OPENBAARINGE XX ~=” XXII, 513, 
` Goobteren, wederkeeren tot uwen voorigen Daat, Ezech. XVI, 
55. Wanneer men geene andere gezonde uitlegging voor 
dit Propheetifche woord wist} zoo zoude het zelve eene. 
verlosfing der Sodomiten , die in hunge zonden ten ondere. 
gegaan zyn , uit hun Vagevuur fchynen aan te duiden. En. 
dan moest men , haat zulk eene uitlegging, den boozen 
S&amaritaanen, en den Godloozen, die te Jerufalem geftor- 
ven zyn, een gelyk recht toeleggen ; dewyl zy even zo 
wel als Sedom zullen wederkeeren (tot hunnen voorigen 
ftaat.) Jerufalem en Samaria zullen wederkeeren in ° laatfte 
der dagen, zoo ook Sodom; niet door Meníchen , die uit 
het Vagevuur, of zelfs uit de Helle komen3 maar van de 
' 144000, welke Cap. VII: uit de twaalf Stammen Israëls 
verzegeld worden , en by den val van Babylon ; Cap. XIV4 
et Lam gevolgd zullen zyn op den berg Sion, waar door 
sraëls volheid de rykdom der Heidenen worden zal , Roms 
e I2. Want dit Sion; welk in dien laatíten tyd deeze 
bittere en jammerlyke klagte, over zyne lange gevangenis 
* en duisternis, zal opheffens De HEERE beeft my verlaa« 
ten: ende de HEERE beeft myner vergeeten; aan dit Sion 
was ook lang te vooren, Jez. XLIX. 14 —=go. die troost 
van den Heere verkondigd; Kan ook eene vrouwe enze 
Noch zullen de kinderen , daar van gy beroofd waart, zeggen 
woor uwe ooren : De plaatfe is my te naauwe , wykt my „dat (E 
qwoonen mag. Om deeze naauwe ruimte te vergrooten, zal 
Godt „ter eere zyner heerlykheid , het Sodomitifche Laud s 
dat ten tyde van Abraham een waterryke Hof des Heeren 
was, en hem onder de belofte van ’t ganfche Land mede 
toegezegd , uit de Doode Zee doen te yoorfchyn komen ", 


De Nieuwe Reiziger of Befcbryoing van de Oude en Nieutse 
Wereld, uit bet Fransch vanden Abt Dr LA Pon TE. VIlifte 
Deel , hebelzende in zich, Lapland, Ysland , Groenland , de 
Hud[ons Baai, bet Eiland Terre Neuve, en de omliggende 


Landen en Acadie. Te Dordr. by A. Blusfé en Zoon, In 


groot oëbavo 320 bladzyden, 


ON hebben wy, van het Zevende Deel deezes - 


Werks, onzen Leezeren verflag gegeeven (*). Van 
Rusland gaat onze Nieuwe Reiziger na Lapland , en be- 
fchryft het zelve in de twee eeríte Brieven deezes, Deets 


OO Zie JV. Vad Letter Def y D, 1fle $t bl. idjo j 
ul. O 2 


L 


544 DE NIEUWE REIZIGER. 


Verder komt hy in Noorwegen , en neemt de woonunfie 
byzonderheden van dat Ryk tot het onderwerp va den 

derden Brief ; in den vierden befchryft hy Ysland ; de twee 

volgende loopen over Groenland ; Hud/ons Baai wordt medta 

twee Brieven begreepen; de daar aan volgende behelst ea 
berigt van Terre Neuve en de omliggende Landen; en & 
befchryving van Acadie maakt het onderwerp van den ba, 
ften Brief uit. 

De groote verfcheidenheid van ftoffen , die, natuurlyk, 
in een werk van deezen aart, voorkomt, geeft ons overe 
vloedige gelegenheid, om ,uit elk Deel, verandering van 
Proeven op te leveren. Voor tegenwoordig bepaalen wy 
ons om *t een en ander van de Toveryen , die in deeze 
Noordftbe Gewesten , nog zeer in zwang gaan, te vermel 
den, Van de ziekten der Laplanderen fpreekende, 
bat de Abt DE LA PORTE zich dus hooren. ,, Zomtyds 
neemen zy hunnen toevlugt tot de toveryën ; want, onder 
een volk dat in de plompfte onkunde gedompelt is, fpeelt 
de Duivel altoos een groote rol. Het is alleen in de lan- 
den, in welke de meníchen denken en overwegen , dat de 
tovery geen agting of gezag heeft. De Laplanders waanen 
zig zeer bekwaam te zyn „en beroemen zig dat zy over de 
winden befchikken, onweders verwekken, verlooren zat 
ken wedervinden, en een gelukkige jagt verfchaffen kon- 
nen, en het gebrek van hunne wapenen vergoeden. Te 
vergeefs hebben de Koningen van Zweeden verfcheide ge- 
ftrenge arresten tegen deze gewaande duivelskonftenaryen 
pe even , en verfcheide als Tovenaars doen ftraffen, zy 

ebben nooit de genei heid van dit volk voor de verlei- 
dende en veragtelyke konst der tovery en waarzeggery 
konnen vernietigen. Een geheimzinnige trommel, die met 
werfcheide beeldfpraakige figuuren verfiert, en met de werk- 
tuigen behangen is, om de gewoone uitwerkzelen der te- 
. Nery voort te brengen , is het voornaamfte inftrument waar 
van zig een Tovenaar bediend, Hy houd hem eerst by Ze 
vuur, om het vel te fpannen, ’t geen door de warmte in- 
krimpt. Vervolgens knielt hy neder, en doed de omítan- 
ders zulks mede doen. Hy trommelt hier na zagtjes; een 
sonde kring befchryvende , en eenige woorden uitfpreee 
kende; langzamerhand verdubbelt hy zyne flagen , en ver- 
heft zyn (tem; zyne haairen ryzen op ;zyne oogen worden 
woest; zyn gelaat ontfteekt; hy fchreeuwt ; beweegt zig 
fterk; word verwoed, en valt eindelyk met het aangezigt 
tegen de aide , en blyft Sonder beweging leggen. -War 
; - 7 ned 





S 








DE NIEUWE REIZIGER, « 545 


meer de aandoeningen voorby zyn, zoo ftaat hy met eene 
gemaakte gerustheid op, en openbaart aan de aaníchou- 
wers wat hy van den Duivel verftaan heeft. 

s» Dit Volk gelooft blindelings alles wat deze bedriegers 
verhaalen. Zy dugten vooral zekere betovering die zy de 
Gan noemen, en waar aan zy de noodlottigfte gevolgen 
toefchryven. Deze beftaat uit een klein balletje, dat de 
grootte van een noot heeft, en van het zagtfte haair vau 
eenig Dier gemaakt is, het dood alle de genen die het aan- 
raaken. Het word van de eene plaats naar de andere ge- 
zonden, en rold met zo veel fnelheid dat men het niet 
bemerkt, dan alleen door een kleine blaauwe ftreep, die 
het op zyn weg agter laat. Wanneer het in het voorbygaan 
een levendig fchepzel aanraakt, zoo brengt het aanítonds 
zyne uitwerkzelen voort , gelyk mede op den perfoon aan 
wien het gerigt is. Een ieder die fchielyk fterft, werd 
gehouden door een van deze balletjes aangeraakt te zyn; 
wanneer die genen, aan wien het gezonden word bekwaa- 
mer als zyn vyand is, zoo zend hy hem het aanftonds te 
Tug , zonder dat het hem aangeroerd heeft; en deze laatíte 
fterft dezelve dood die hy voor zyn party bereid had. Het 
js voornaamentlyk onder de Deeníche Laplanders, dat de 
Gan in gebruik is. Zy hebben mede een groote zwarte 
Kat, aan welke zy alle hunne geheimen openbaaren , en in 
alle gewigtige zaaken raadplegen, die hier in beftaan, of 
zy op de jagt of op de vischvangst moeten gaan , van 
woonplaats veranderen „enz. Zy gelvoven,dat de Duivel, 
onder de gedaante van dit dier, hen zynen wil, door ee= 
nige tekens, openbaart. | 

an Thans zyn alle Laplanders [verftaa de Zweedfche} ge- 
doopt; maar ik durf niet verzekeren dat zy Christenen zyn, 
om dat zy by deezen Godsdienst zo veele byzondere aan- 
biddingen en bygeloovige gewoontens voegen. De Tovery 
fchynt een wezentlyk ftuk van hun geloof te zyn, Vere 
mits derzelver oogmerk is in hunne moeijelykheden te vere 

` ligten ‚zoo heeft zy met hunne elenden een aanvang genoa 
men en zig vereeuwigt", — Schoon grooten eerbied 
- voor de Zweedfche Predikanten hebbende, blyven zy aan 
hunne bygeloovige gewoontens verknogt, en ftyfzinnig in 
het doen van hunne toveryen. Zy nemen alles met de 
uiteríte nauwkeurigheid waar, dat hun door de Predikan- 
ten voorgefchreeven word, mits men hun toeftaat , dat zy 
den Duivel aanbidden , en hunne toveryen tegens hunne 


wyanden oefenen mogen. Een man die zyn Rendier op 
Oo 3 Seen, 


$46 DE NIEUWE REIZIGER. 


geen zondag melken zál , brengt den geheelen dag door oih 
zyn zwarte Kat raad te pleegen: een andere die geen kaš 
op een vasten dag zou eeten, drinkt zig met brandewn 
dronken ter eere van zynen Afgod. 

Een Laplander zou my den Tovenaar van zyne land 
ftreeken laaten zien, ,, Hy bragt my in eene elendige hut, 
die met oude vodden bekleed was, hy zeide my dat dit de 
wooning van den Tovenaar was, Hoe nu! zeide ik tot 
hem, vergeld de Duivel, die gy als de meester der ryk- 
dommen, en den uitdeeler der fchatten befchouwt, zyne 
dienaars en gunftelingen zoo flegt? Maar, zonder my aan 
te hooren , trad hy in de hut, en haalde de gewaande To- 
venaar over om myn bezoek te ontvangen. Deze kwam 
my te gemoet, gaf my de hand, en verzogt my tot ftil- 
zwygen, 't geen ik hem beloofde , waar op hy zéide dat 
wy hem volgen zouden, Hy gêleide ons op een heuvel, 
en verzogt ons te wagten, tot dat hy zyn trommel gezogt 
had, die hy onder de ftruiken verbotgen had. | Dit inftru- 
ment geleek veel eer naar een cymbaal, wáar van het vel 
maar aan eene zyde is , of nàar het ronde gedeelte van een 
luith, om deszelfs eironde gedaante, en:houte rug. De 
eerfte ongerustheid van den ‘Tovenaar was, om te wetten 
of wy brandewyn by ons, hadden. Men had my onder- 
rigt, zelfs voor dat ik in Lapland kwam, dat dit vogt ab 
toos de Tovery voor moest gaan; hier om had ik 'er een 
vles vol van mede genomen , die ik hem aanbood , en waar 
van hy twee derde gedeeltens uitdronk. Vervolgens deed 
hy alle de buitenfpoorigheden , die zy in diergelyke geval- 
len gewoon zyn; hjer na zag hy ons fterk aan, my en myn 
medgezel, hy kondigde hem een overvloedige vischvangst 
en my eene gelukkige reis aan. Ik vroeg hem vervolgens 
verfcheide zaaken, die my in perfoon betroffen, als, by 
voorbeeld, wat myn geboorte-land was? Of ik gehuwt of 
ongehuwt was? Of ik lang gereisd hadt en nog lang zou 
reizen ? Maar dit was een rots gevraagt, zyn konst was 
ten mynen opzigte uitgeput , zyn Duivel had hem niets 
meer geopenbaard als hy my gezegd had. Hy ftond op, 
en ik gaf hem , op raad van myn gastheer, een kroon, 
waar mede hy vergenoegder fcheen , als ik redenen had 
om over zyne voorfpellingen te zyn”. 

. Wy zullen hier by voegen ’t geene onze Nieuwe Rei 
giger van de Windverkoopery , een aanmerklyken tak vat 
den Toverhandel , aantekent. ,, Na dat wy eenige de 
gen op de Yszee gevaaren hadden, wierden wy onde 











. DE: NIEUWE. REIZIORR. SM 


de Poolskring, doot eene kalmte overvallen, waar doör 
het Scheepavolk ontrust wierd. Eenige geloofden dat de 
‘bewoonders van de nabuurige zeekust, even als de. Sa- 
mojeden , het vermogen bezaten om over de winden te 
gebieden, en 'er koophandel mede te dryven. De Kapi- 
tein zondt, `t zy uit nieuwsgierigheid of toegevendheid,, 
de chaloup naar land, met order om een goeden voor- 
raad van wind te koopen; want wy hadden dezelven zeer 
moodig. Men begaf zig naar het eeríte dorp, en vroeg 
maar de voornaamíte Tovenaar, Deze man £eide dat zyn 
vermogen zig niet tot Ysland uitftrekte , wanneer hy ver. 
átond dat wy daar na toe wilden, maar alleen tot de laate 
fte Kaap van Noorwegen. Onze afgezondene oordeelden. 
dat zo wanneer wy deze Kaap fpoedig bereiken: konden, 
dit een groot voordeel voor ons zou zyn , hierom noo» 
digden zy den Tovenaar om zich: mede naar ons Schip te 
begeven. Hy floot de Koop met den Kapitein, eg be» 
loofde dat wy.welras een.gunftige wind hebben zouden. 
‚Hy hegte-aan de mast yan het Schip eem ftrook wolle 
of, waar:in hy drie knoopen leide; en beval ons de 
-tweede , en zelfs de derde los te maaken; wanneer de 
eerfte geene gewenschte uitwetking deed. . Men gaf hem 
tot vergelding een pond Tabak en eenige ftukjes Geld, 
zen hy keerde, zeer voldaan , met zyn klein vaartuig te 
rug, waar mede hy gekomen was. ud | 
an Weinig tyd na zyn vertrek, maakte de Kapitein de 
erte knoop los, overeenkomftig met zyne onderrigtin- 
gen; en eenige meenden te ontdekken, dat de wind ons 
gunttig begon te worden; maar hy deed ons wel ras een 
andere koers neemen ; en de Kapitein ontítrikte de tweede 
knoop. De wind fcheen hier op zyn eeríte ftreek aan te 
nemen, en bleef dus tot dat wy op de plaats gekomen 
-waren die de Tovenaar had aangewezen. Maar wanneer 
:wy de Kaap voorby gezeilt waren , zoo wilde men dat de 
wind begon te verflauwen3 de Kapitein maakte hier op de 
: derde knoop los ; de wind ftak als toen met zo veel geweld 
op» dat wy een hevige (torm ondergingen; °t geen door 
‚eenige als een regtvaardige.ftraf over onzen heichen 
‚koophandel befchouwt wierd, ‘Wy waren niet ver van de 
kust van Noorwegen verwydért , wanneer wy op een rots 
.ftieten. Hierop dagten wy alle onmisbaar om te komen; 
en een ieder nam tot gebeden zynen toevlugt. Maar door 
een ongemeen geluk, voerde de ongeftuimige zee een golf 
aan, die het (chip deed ryzen, wanteer hot op her punt 
TM Qo 4 | ond 


za DE NIEUWE REIZIGER. 


ftond om verbryzelt te worden. Eindelyk bedaark de 
ftorms en vermits hy ons op de hoogte van Dronthein Ae 
oude Hooftítad van Noorwegen, gevoerd had, zo belle 
ten om hier aan te landen. 

„ Gy zult my ongetwyffelt vraagen , Mevrouw , wat ik 
over dit gewaande bovennatuurlyk vermogen denke, X 
geen zig de Noordíche volken over de hoofdftoffe aan- 
maatigen? Gy moet niet twyfelen, dat het zelve, gelyk- 
vormig aan alle andere foorten van toveryën zyn gronde 
flag op de bedriegers heeft , of op de behendigheid om 
het gemeen te verblinden. Zy die zig hier op toeleg- 
gen , beftuderen de veranderingen van het weder, en 
door een reeks van waarneemingen, (tellen zy zig in 
Staat om deze veranderingen , verfcheide dagen van te 
voren te konnen voorzien. Hierom nemen zy in agt, 
wanneer zy dit foort van Koophandel dryven, van den 
-koop niet te fluiten , dan wanneer zy zekere teekenen 

waar worden , dat de wind ras zal beginnen te waai- 
jen, om welke men ben vraagt. Onze gewaande Tove- 
naar zeide dat zyn vermogen zig niet verder als tot een 
zekere plaats uitttrekte „om dat zyne waarneemingen we- 
zenlyk niet verder als dezelve gingen; en zo hy meer 
had willen beloven , zo zou hy gevaar geloopen hebben 
om zyn. crediet te verliezen, om dat hy geen zekerheden had 
van de winden, die aan gene zyde van de kaap waaijen. 
Deze kundigheid word alleen door een klein getal lieden 
bezeten , welke voorgeven dat zy er even , als een koop- 
waar, over befchikken konnen. Door deze loosheid , voe- 
zen zy een zeker foort van gezag over hunne nabuuren, 
en doen zig een zeker foort van fchatting, door de vreem- 
delingen betaalen. Hunne gewaande Tovery heeft dus niets 
dat eenige verwondering baaren kan , [dan] in een land 't geen 
met de duisterheden der onweetenheid bedekt is; en deze 
buitenfpoorigheden verdwynen niet, dan naar maate dat 
de rede en de wysbegeerte voortgangen maaken. ” 

Van de Tovenaars en Toveresfen in Groenland meldt 
onze Schryver 't volgende. „, De wyzen van dit land, 
‚dat is te zeggen de Tovenaars zyn's volks Godfpraaken ; 
maar de denkbeelden, die deze van de Godheid hebben, 
zyn alzoo buitenfpoorig als die van * overige van het 
volk. Zy geeven aan het Opperweezen duizend verfchik 
lende gedaantens, zy plaatzen het dan eens in den Hee 
mel, dan weder op de Aarde of onder het water. Een 
leder die na de waardigheid ivan Tovenaar Daat moet 


zich 





DE NIEUWE. REIZIGER. 449 


zich op een zekeren afftand in een woest veld begeven. 


Hier. zoekt hy een groote fteen , zet er zich op neder 


en roept het geestlyk Weezen. Dit komt aanftonts by 
hem; em deszelfs komst verfchrikt de Kandidaat in dier- 


voegen ,' dat hy. ter aarde valt en zonder kennis blyft ` 


leggen. Wanneer hy. weder tot zig zelfs komt, zo keert 
hy naar zyne woonipg te rug, en word voor een man 
gehouden , die met wysheid vervuld is. Zyne geleerde 

id beftaat hier in, dat hy woorden over de zieken uite 
{preekt , dat hy met de geesten fpreekt, het toekomende 
woorzegt, en de ligtgeloovigheid van dit onkundige en 
plompe volk bedriegt. Men befchouwt de oude Vroue 
wen „die dit beroep willen oeffenen, voor zeer boosaar- 
tige Schepzelen; 'er openbaart zich eene nationale woede 
wanneer een van die oude Toveresfen moet geftraft wore 
den, die, zo als men hier gelooft, de lieden door haare 
Tovery doen omkomen. Wanneer dit (oort van Vroue 
wen overtuigt zyn’, dat zy tegen iemand het vermogen 
van haare kunst gebruikt hebben, zoo word de algemeen 
ne woede opgewekt , en men brengt haar zonder eenig 
amedelyden om. ——- Wanneer een zieke een Tovenaar 
raadpleegt, zoo legt deze hem op den rug en maakt een 
koord om zyn hoofd vast. Hy ligt het een weinig op 
met de koord tot aich te trekken, en laat het weder nee 
dervallen, onder het aanroepén van den gemeenzaamen 
geest. Wanneer het hoofd zwaar is, en zich met moeite 
laat opheffen, zo is dit een teken van fterven; maar wane 
neer het gemaklyk de bewegingen van de koord volgt, 
zoo verzekert men dat de zieke herftellen zal. Wanneer 
iemand , terwyl de Tovenaar zyne bezweringen doet, 
een onbefcheide wind ontfnapt, zoo gelooft dit volk dat 
dit een doodelyke fchigt is, die onmisbaar de zieke, de 
Tovenaar , en de Duivel zelfs dooden zal. —— Eene 
Vrouw rekent zich vereert, wanneer een Angekkok dus 
noemt men de Geleerde, Tovenaars, of Propheten van 
dit land, by haar flapen wil. De Mannen zelfs, wel ver- 
re van dit tot fchande te rekenen, zyn de eerfte die hun 
om deze uitfteekende gunst verzoeken , en zoo zy haar 
door hunne gebeden niet verwerven konnen, zoo koopen 
zy ze door gefchenken om, vooral wanrteer zy geen kine 
deren hebben. Zy gelooven dat die genen die hier door 
gebooren worden, gelukkiger en deugdzaamer als de an» 
dere zyn. 


Oo 5 | ME 


sx - MELANIE : 





Meane , of de rampzalige Kloosterdwang, Treurfpa. Ga 
^. volgt na bet Franfcbe van den Heere DE LA HARPE, Ae 
bet Kunstgenoobfchap , onder de Zònfpreuks Kunst word 
door arbeid verkreegen. Te Leyden , gedrukt voor bet 
Kunstgenootfchap 1770. Bebaloen bet Weoorbericht in e 
tavo 56 bladzyden. 


Ne jonge Dochter in Parys , door hare Famille gedwon- 
gen, om *t Kloosterleven te aenvaerden , daer door 
overgeflagen tot ene wanhoopige zelfsmoord, is in korte 
woorden de jammerlyke gefchiedenis, die gelegenheid ge- 
geven heeft, tot het t'zamenftellen van dit Tooneelftuk; 
waer in de haetlykheid van den Klaosterdwang met de le- 
vendigfte verwen word afgemaeld. Het beloop van dit 


dreuripel ‚ in drie Bedryven verdeeld, is gansch natuur- 
lyk. Het eerfte Bedryf ontvouwt ons wel inzonderheid 


den deerniswaerdigen toeftand van Melanie, in ’t vooruit 
Zicht van dien moodlottigen dag, wanneer ze, van haren 
eerlyken én getrouwen Minnaer Monval afziende , zich 
aen °t Klooster zal moeten verbinden, ten wille van ha 
ren Vader de Faublas; die haer tot den Geestelyken ftaet 
dwingt, om zynen Zoon Melcour met te meer luister in de 
Waereld te doen pralen. 1n die omftandigheden echter 
blyft "er nog ene flaeuwe flikkering vari hoop over , of de 
Vader ook van zynen geweldigen eisch mogte afftaen. Dan 
het tweede Bedryf toont, dat noch redenen.noch fmekin- 
gen in ftaet zyn hem te bewegen, om van zyn haetlyk 
oogwit af te zien. Waer op het derde Bedryf ons het deere 
łyk volg hier van onder "t oog brengt, daar 't doodlyk 
vergit de levensgeesten van Melanie overmeestert. De on- 
dergefchikte Toonelen ontvouwen de hier toe behoorende 
byzonderheden eigenaertig , en Dellen ons de hoofdcharac- 

ters op ene alleszins treffende wyze voor. Ook is het Kunste 

enootfchap in de Nederduitfche navolging niet ongeluke 

| kig geflaegd. Men leze ter proeve hier van het volgende 
onderhoud van den Vader met de Dochter, als hy haer de 
onverzetlykheid zyns oogmerks verklaert. Dit gefprek 
word, in 't Tooneelftuk zelve , hier en daer afgebroken , 
door tusfchenkomende invallen, zo van de Moeder als van 
‘den Minnaer; doch wy hebben dezelven in dezen achtere 
wege gelaten , zo ver ’t zonder zinftoringe kon gefchie. 
den: niet om dat ze minder aenmerking verdienen, maer 
om dat ze hier te veel plaets zouden eifchen, 

i - T pg 








WW 


( 


T*E"URS?PEL, eer 


e 


' DE FAUBLASt. - 8 EA 


Myn wil, myn Dochter! ís genoeg u voorgehouón, 
De helft van dézen dag is nog niet om; u fchiet. - 
Eén uur nog over, ga, verzuim dien tyd nm niet; : 
Verzamel en beheersch uwe afgedwaelde zinnen; ` ` 

n-tracht dien Regen trek naer de derde te overwinnen,i — ^ 
Om 't hart aen *s. Hemets dienst te hechten, wel te vrem |. .:: 
Dar hart, dat lang oprecht en onderworpen fcheen. 
Of is het dus niet meér , en fchynt zyt'vuur te mind'ren, 
_ Ik, ik verander niet, niets kan myn wil verhind'ren, 
Gy zelve, Melanie! koos u dees woohplaets CH) ` ..7 
De Hemel Geld het uir, dat gy in dit befluit Oe 
Bevestigt words gy kunt uw keuze niet herhalen , 7 
Maer moet in dit verblyf uw wenfchén voorts bepalen... > : 








MELANIR . ` ‚ie 
po gn — — — Och! myn, Vader! 
Vergeef. . . . Gy ziet”dat ik al beevepd tot u nader. — 
Uw tael verwekt meér angst en doodíchen fchrik in my, 
Dan myn aenfiaénde ramp en wreede flaeverny. - - 
'k Zie klaer dat gy my haet, dat ik niets heb te hopen, 
Dit hart, dat voor my (luit, gaet flechts voor Melcour open, » 
Stel, ftet hem boven my, en laet voor hem geheel QU 
Al 't geen men my ontrooft. Geef hent zyn Zusters deel, 
Laet hy, dewy! ment wil, uw huis tot roem verftrekken ; 
Maer moet ge uw Dochter juist geheel uw hart onttrekken ? 
En heeft myn Broeder reeds myn rechten in bezit, r 
Ach! gun er my flechts een! Dit is myn eenig wit: 
Gun me onder 't dak, waer ik geboren ben, te-leven ; 
Waerom zoudt gy uw Kind voor eeuwig dus begeven? ` 
Ik leefde fteeds te ver van u gefcheiden . . , . ach! , , 
't Is dees verwydering , die, fints myn geboortedag, 
Myn Kindsheid u onttrok „ en die alleen de rampen 
Veröorzaekt heeft, waer meê myn zwakke ziel moest kampen 
Uw bloed ontroert u niet, hoe deerlyk ook vetdrukt3 ^ -> 
Moest ik daerom myzelv’ uw armen zien ontrukt? DEUM 
Moest deze afwezenheid , zoo vol verdriet en (imarte ,. 
Die wekken van natuur uitwisfchen in uw harte? 
Duld dat ik die in u herroep, met myn geween! —. . . 
à! Vader...! Vader...! Ach! moet dan voor my alleen 
Die lieve en ted're naem altyd verfchriklyk wezen? 
Hoort gy myn gillen niet, fpot gy met myne vreezen? 


pm 


d Ome 
(*) In hare sedere jeugd, beguicheld door. den gg, ; 


P 


See MELANIE 


zk Omhels uw knién. . » . Stoot, ach! foot my daer niet af. 
Ontvang my in uw huis; helaes! zer niet zoo ftraef 
Van my uw liefdezorg te onthouden ; zyt myn’ hoeder ; 
Vereenig u, tot heil uws Dochters, met myn Moeder. 

Uw oogen zullen zich gewennen my te zien, 

Gy kunt in ftaet zyn my te dulden, en misíchien 

Te minpes.... Ja, myn Heer, om Melanie te minnen, ..: 
Hoe ! eischt dit dan geweld op Vaderlyke zinnen? 


DE FAUBLAS' 


- 


Rys op. Myn hart heeft u altyd bemind, Gy zult 

Die korte droefenis verzagten door geduld ; 

Myn lot hangt aen het uw’, men kan niet rugwaerd keren, - 
Biet geen oumoog'lykheid van onze gunst begeeren, 


Ene hier op volgende te enfpraek van Meonval, ten 
laetíte enigzins onderfteund door Meor, de Faublas , ver- 
bittert den geest des Vaders dermate , dat hy zich voorts 


in dezervoege uite. 
(tegon Melanie.) 


— — — o Tk Wyt aen niemand dit dan u, 
*t Is tyd, ftil mynen toom, verzagt myn gramfchap nu, 
Vres het gevolg daer van: ik wil het, ik ben Vader, 
Jk wil gehoorzaemd zyn, terg myn geduld niet nader. 


(regen. Mevr. de Faublas;) 


Wy moeten fcheiden, zoo ge in dees gerechte zaek 
Uw ftem my weig'ren durft, A ja, Mevrouw! ik wraek 
De Moeder en haer Kind, 'k zal uw: gelacht na dezen 
Niet achten of ontzien, maer Reeds ten Vyand wezen. 
'k Had meerder achting en gehoorzaemheid verwacht. 


Gegen Melanie.) 


Gy, Dochter! hebt alleen dien haet te weeg gebragt. 
Door u zal het krakkeel onze eer en roem vermind'ren. 
Vervloeking daelt op 't hoofd van zulke ontäerte Kind'ren, 
De myne zou in 't eind u kunnen treffen. Wees 
Beducht voor deze blyk van myne gramíehap. Vrees.... 


MELANIE. 


` Wat hoor ik! Hemel! ach! is dit myns Vaders reden . ..? 
Dees fchriklyke overmaet van onrechtvaerdigheden 


D 











TREURSPE Le 553 


“En laster, bant natuur uit myn oproerig hart, 
- Het uwe bande haer voor lang reeds. En, Ô (mart! 
Ik leer van u alleen, myn Vader! haer verfoeién, 
Gy wist haer’ minften trek zelfs uit myn ziel te roeién, 
Gy leert uw Kind haer’ pligt, in dit rampzalig uur 
Vergeten! Ja, ik doem, zo wel als gy, natuur, 
- De wreedíte wanhoop komt, voor haer, dit hart bewonen ; 
Gy durft myn gansch ontroerde en droève zirinen henen ! 
. Nu °k voor uw voeten fterf dreigt gy my nog! wat moet, . 
Wat kunt gy meerder doen dan °t geen ge my reeds doet? 
Neen , 't onheil is zo groot, waer onder ik moet zwoegen, 
Dat gy, hoe wreed ge ook zyt , niets by myn ramp kunt voegen, 
Zo ik u haten kan, zeg my, wat heb ik meér 
Te vrezen? Stort ge op my niewal uw donders neér? 
Myn leven was vervloekt toen ik het heb ontvangen, 
` Vervloeking toefde my met uitgerekt verlangen , 
: Op 't oogenblik dat my myn Moeder. ... 


| Meor. DE FAUBLAS, 

` Melanie! 

Houd Öp « o 9 volëindig niet © © e Ik bid U, waerdfte ! zie. e. i ` 
MELANIE., - 


Neen, neen.... wie ben ik? ach!... Ô! droeve zielsvervoering! 
Tk lever me aen den fchrik en nooit gekende ontroering. 

Roept gy den Hemel, die u doemt, tot tuige? gy! 

Gy meent het werktuig van zyn wraek te zyn, met by 

Uw onrechtvaerdigheid de onmenschlykheid te paren. 

Beef, zoo die naere kreet, ten Hemel opgevaren, 

Uit de onderdrukte ziel der zagte onnoozelheid , 

Die onder 'sdwing'lands voet vertrapt, vertreden leit: 
. Beef, zoo die kreet, dien nooit de Hemel liet verloren, 

Opgs uit myne ziel, en hy dien aen wil horen. 


Meur. DE FAUBLAS 
Myn Kind. e »? ' l 
.MELANIE. 


Wat zeide ik ! ach , wat is myn ziel beroerd ! 
Die ftorm, dus tegen "t hart myns Vaders aengevoerd , 
Put myne krachten uit.... ik moet, ik moet ze derven... s 
Houd me in uw armen... Ach! mogt ik , rampzael'ge , fterven $ 


Ik fterf. > o o 
Zy valt in zwym, doch bekomt eer- 
lang. In die omftandigheden is de Moeder en de Minnaer 
ten fterkfte getroffen, maer de Vader ziet het ongevoelig 


aen, en blyft onverzettelyk, E 
ERI- 


$54 , ERICA. 7 





EniciA , óf de Vestanle , Treurfpel. Door m. 6. Decaan: 
BON , gebooren var der WERKEN. Voor de gerftemaal op 
de "s Gravenbaag/che Schouwburg vertoont , den 9 Juny 
1770, In 's Gravenbage by J: du Mee. In ottavo 52 Mads, 


Én ) d 


Egicra, of de Westaelftbe Maesd , Treurfpel, Gevolgd naér 
bet Franfcbe , van den Heere de FONTENELLE., Met de 
Woorreden van den Franftben Uitgever, en Nareden van 

"den Schryver. Door c. van cuLIK. Fe Leyden, by P. de 
Does. 1770. Bebalven de Voorreden 6x blads. 


| Et onderwerp van dit Treurfpel, door twee onder. 
| | fcheiden handen in *t Nederduitsch nagevolgd > is 
het eigeníte als dat van *t voorgaende; *t welk hier éni- 
germate in den fmaek van een Romeinsch ftuk gebragt is. 
Ericia , door haren Vader Aurelius, tot den dienst van 
Vesta gedwongen , béwaekt het heilige Vaur; en haer Min- 
naer Osmidus waegt het heimelyk in den Tempel te komen , 
en een mondgefprek met haer te. houden, ten einde haer 
‚ te bewegen , om met hem te vluchten; waer tegen ze zich 
echter aenkant. Intusfchen gaet het gewyde Vuur uit, en 
Ericia ziet hare ftraf onvermydelyk te gemoet; voor al nas 
dien Osmidus juist ontdekt is. Het eeríte Bedryf hier mede 
afgeloopen zynde, meld ons het volgende van de vastítel- - 
ling van °t doodlyke vonnis, (te weten, van levende ten 
grave te dalen;) dat door den Groot-Priester van Westa ter 
uitvoeringe gebragt moet worden. En ziet, deze is op 
dit pas de Vader van Ericia, dat zy beiden met wederzyd- 
fche ontroering ontdekken;'t welk dit gedeelte te aendoen: 
lyker maekt, te meer daer ook Osmidur, die zich in den 
Tempel verfchoolen had weder verfchyüt , om zo.den 
Vader als de Dochter over te halen tot zyn oogmerk ; om. 
dit ongelukkige flachtoffer van Dwang en Bygeloof der be- 
raemde ftraffe gewelddadig te ontrukken ; waer aen het By- 
geloof en de Vrees, die beider hart bezielt, de toeftem« 
ming weigert, Eindelyk ftaet in het laetfte Bedryf de vaste 
eflelde ftraf ter uitvoeringe gebragt te worden; 't welk 
Osmidus, op dat doodlyk tydítip ëmer geweld’ poogt te 
keeren, doch waer in Ericia hem tegen(laet; terwyl ze 
zich op °t zelfde oogenblik met het ftael van Osmidus SCH 
ftoot , die ook zich zelven daer op van bet leven berooft 











TRE/URSPRERL, 358 


=. Dit. Tooneelftuk beantwoord , in deszelfs geheele 
fchikking, niet minder dan MELANIE , .aen 't boofddoel« 
wit des Dichters ; om het wraekbare van zulk een, on- 
der fchyn van Godsdienst, misbruik des Vaderlyken ge- 
zachs, op ene nadruklyke wyze onder 't oog te brengen. 
Maer, behalven dat de Heer de Fontenelle zich niet zeer 
naeuwkeurig - gehouden heeft aen de Romeiníche Zeden ` 
en Gebruiken, zo is het gantfche beloop van *t Spel meer 

edrongen dan het voor aendes ook heerscht 'er daer en 
Boven meer vuurige drift dan zachte tederheid in; waer 
door het vermoedelyk by de meeste Lezers en Aenfchou- 
wers min treffende zal zyn, dam het voorheengemelde 
Tooneelftuk van de la Harpe, 't welk daer benevens het 
voordeel heeft van recht toe ter zake te fpreken , dat ons 
natuurlyk fterker inneemt. ` 
Wat nu voorts nog betreft de onderfcheiden Neder- 
duitfche navolging van ERICIA 5 alle kundige Liefhebbers 
onzer Tale en Poëzie, vertrouwen we, zullen eenftem- 
mig zyn in de uitvoering door Mejuffrouw Decambón „ 
boven die door den Heer van Gulik te waerderen ; en 
oordeelen dat Mejuffrouw Decambon aenmoediging ter 
verdere befchavinge harer Liefhebberye voor °t Toontel 
verdient. Men kan de gegrondheid van dit one gezegde 
reeds enigermate bezeffen , als men maer een klein ge- 
deelte dezer navolgingen met elkanderen vergelykt. Zie 
hier, hoe de Heer van Gulik dit Stuk doet eindigen, als 
'Osmidus , vergezeld van een gewapenden troep, zyne 
Ericia met het ftael in de hand wil redden. 


OSMIDU Se 


Maer wat is dit: men tracht my van uw zy te rukken; 

Doch 'k heb my daer voor reeds gewapent: volg my 

Dwers door den Roomfchen drang, dan zyt gy eeuwig vry. 
ERICIA, ` 

Getuigen van myn leet!... ach wat wilt gy begiffnen ? 


OSMIDUS. 


Niets dan uw heil. Ik ben geen meester van myn Zinnen; 
Zyt nu de myne! kom, en wreken we ons daer na, 

Ik draeg om u alleen des Hemels ongena! ` 

.Zwyg, ik verkryg u, em gy zult myn wensch vervullen, - 


Gy zyt myn Brig, ô ja, rechtaerte harten zuilen UN 
2 et 





$56 ERI'CIA 


Met Puik-gezangen, ons toejuichen wel te mof, 
Maer! kom, fae my nu met geen felle (lagen toe. 


ER ICIAe 


Houd op.... hier is niets meer tot myne ramp van noden, 

Ik ben niet flegts gevloekt, door Menfchen!.... maar, door Goden! 
De Mig en Vesta heeft me niet genoeg geboeit, ` 

Ik bid dat gy uw zelv in dezen nood befnoeit, 

zk Zou anders (preken; doch ik wraek het, 't is om reden, 


OSMIDUS. 
Romeinen zult gy zien al dees wreedaertigheden. 


ERICIA, zich naer Osmidus keerende. 


Romeinen dit 's myn tyd... kom fchiet op ’t (nelfte toe 
Bezie eu let op 't geen, dat ik al ftervend doe, i 
(Zy werpt zich op den dolk van Osmidus, doorffooë 
'er zich meê „en reikt bem de band toe, zeggende.) 
Vat aen. 
OSMIDUS, 


Wreedaertige! Myn Minnares! neem weder, 

Daer 'k zieltoog!... ach! ik leg door uwen min ter neder, 

ô Wrede Goôn!,.. neem nog een tweede offer aen, 

De onfthuldigfte heeft’ voor u, in eeuwigheid. misdaen.... 

(Hy ontruke haer den dolk en doorfteekt zich; Aw 

relius afgemat, rust op een Priester, bez Volk en 
de Soldaeten vertoonen bunne droefbeid en mede- 
lyden; de Priesters en Vestaelen baeren fchrik en 
afgryzen.) 


Men vergelyke hier mede de manier van voorftellen van 
Mejuffrouw : Decambon , en oordecle of dezelve niet onge- 
]yk manlyker, en met den aert der zake overeenkomftiger zy. 


| OSMIDU Se. 
Maar "t is te lang gedraalt... kom, volg my; ftuit uw traanen! 
Myn moed gaet midden door dit volk u "t heilfpoor baanen. 
, | ERICIA, | 
Staa af! vrees voor die Goon, wier gramfchap gy durft vóen, 
^ OSMIDUS — 


Geef u aan my, kom; dat zy dan hun wraak voldoen, 
'k Eisch uw d in fpyt dier Goon, waar voor ik gruwe... 
Ge ontfangt op nieuw myn hart, en ik begeer het uwe! 


Gy 














TREURSPEL. ` sai 


Ge werdt myne Echtgenoote... ik zweer zulks op dit graf; 
zk Zweer dit voor 's Hemels oog; niets rukt u van my af! _ 
Uw trouw, uw liefde blyft my langer niet verboden: 
zk Beroep me op Vesta, op de Min, op al de Goden. 


ERICIA, 


Hou op... wat kunt gy? Ach!.. Verftoor de rust hier niet... 
*k Voldoe de Liefde, ik volg 't geen Vesta my gebied... 
Zie dit ontroerde Volk myn bloed ten Offer vraagen. .. 
Uw woede kost alleen myn Wreede dood vertraagen 
| (Gegen "t volk.) o! 
Jie hier dien Minnaar, o Romeinen! dien °k waardeer, 
Dien °k boven myner pligt, en Rome, en Veste, eer! 
Aan hem wyde ik alleen myn jeucht, myn tederheden.... 
. En door myn' laatften fnik wordt hy noch aangebeden.... 
zk Vind myne vryheid weer..... myn boeyen zyn geflaakt. 


` (Zich naar Osmidus keerende.) 


o gy! voor wien dit hart, zoo vol ontroernis, blaakt...e — 
Gy eischt myn hand.... daar is ze.... 


Zy werpt zich op bet ffaal van Ostnidus , doorffoot 
zich, en reikt bem de band toe, zeggende ,) 
Ontfang!.... 


ei 


OSMIDUS 


O euveldaaden! 
O fchrik.... ontaarde Goon! kan dit uw’ toorn verzaaden!... 
Neen, voed uw wraakzucht aan.. blyf in uw haat verfbeent, . 
Neemt noch een offer wyi ons bloed zich faam vereent! 


Hy ontrukt baar °t Baal en doorffeekt zich. Aurelius, 
EE: ontroert „ leunt op een der Priesters; Het Volk, en 
de Soldaaten geeven blyken van droefbbid én medelye ` 
den ; de Priesters en Vestaalen van verfchrikking 
en ontfteltenis, 000v 





Antwoord van een Fries aan een Zeeuw , over de Finantien 


der beide Provintien. Te Amfferdam by K. v. Tongerlo 
1770. lh quarto 16 bladz. ` 


url rere Staetsmannen erkennen eenparig, dat het 
wel regelen der Finantién ene. zaek van ’t uiterfte 
gewigt is, en dat het veel moeite in heeft, dezelve op 
een beftendigen grond naer vereisch te vestigen; voor al 

IV, DEEL, N. LETT. NO, £5. Pp dan, 





Zef ANTWOORD VAN EEN FRIES AAN EEN ZEEUW, 


dan , wanneer daer omtrent een merkelyk verloop plsets 
heeft, dat noodzaeklyk redres eischt, Onze Brie eurer 
zich over dat point uitlatende , met opzicht tot de om 

digheden der Provintie Zeeland , weet het algemene dat 
toe betrekkelyk , in dit geval, in een vry goed daglicht t 
plaetzen ; maer *t zou er op aenkomen, om dit algemene 
meer te byzonderen , en "v zelve indiervoege werkftellig te 
maken , dat het gewenschte einde daer door bereikt mog- 
te worden. Des Schryvers hoofddoelwit, in % herftellen 
der finantien van cen Land, Zou.syns ,, niet de Ingeze- 
tenen naar hun uiterfte vermoogen te bezwaaren , maar 
die, door het verfchikken der publyke zaaken. zoo veel 
mooglyk in ftaat te ftellen, de Lands lasten uit hunnen 
overvloed te konnen betaalen, wanneer het in deèze Re- 
publyk op een weinig niet aan komt.” Vraegt men welk 
een weg daer toe, in deze omftandigheden, in te faen? 
Hy brengt zynen Zeeuwíchen Bondgenoot onder "t oog , 
dat de hoofdoorzaek van de ongelukkige omftandigheden 


waer over sy klagen , te vinden is, in ’t verval der Com-- 


mercie; en tracht hem te beduiden , dat ‘er geen beter 
middel ter herftellinge van dezelve, en gevolglyk ook tot 
redres der Finantiezaeke is, dan zyne toevlugt te nemen, 
an tot het heerlyk ontwerp, tot verbeetering der Com- 
mercie aan de Staaten der byzondere Provintien deezer Re- 
publyk, door onzen overleedenen Erf-Stadhouder, Glo. 
ged. ingeleevert, het welk door Hoogdeszelfs vroegtydi- 
ti dood, het ongeluk gehad heeft, te blyven leggen. 
en ontwerp, dat in zyne meeste en gewigtigíle posten 
fundamenteel is, en naar tyds omftandigheeden een weinig 
befchaaft, gemaklyk in effect was te brengen.” —— Hoe 
ver dit gemaklyk , ten genoegen van alle de Provintien , 
ih 't vooruitzicht van 't welzyn der Ingezetenen in ieder 
Provintie , ten effecte te brengen zy; daer over konnen 
dezulken best oordeelen, die deze zaek ín handen gehad 
‚of daer in nog-werkzaem zyn. 't Is ondertus- 
Íchen te wenfchen, dat Zeeland in dit of enig ander mid- 
del een redres mag vinden , dat haer van wezenlyken 
dienst, en te gelyk den anderen Provintien waerlyk heil. 
zaem is, 


RE 








\ 


REGISTER 


VAN 


BOEKEN EN SCHRIFTEN, 


- Die in bet Eerfte Deels eerfte Stuk van dit Werk, 
oordeelkundig tevens en Gi" werbandeld 
wor 


Met derelver Pryzen. 








A. 
AA Anmerkingen over den Godsdienst, de Wetten, Ree 
geering en Zeden der Turken, Rott. by H. v.. Zoe- 
len en S. v. Waasberge, in gr. 8vo. f 1-2-0 - 252 
———— ———— Over een Werkje, genaamd Verbande. 
ling over de Misdaaden en derzelver Straffen, Utr. by 


G. T. van Paddenburg , in gr..8vo. f-o=g-0 48 
Adres (Vrymoedig) van een Hollander aan zyne Hooge 
Overheid, in gr. 8vo. f O- 12-0 183 


Alberti (G. W.) Brieven over den tegenwoordigen toe- - 
ftand van den Godsdienst en Weetenfchappen in Groote — 
brittänien , IVde Deel, Utr. by A. v. Paddenburg, in — 
gr. 8vo. f 1-12-0 .. 998 

„Aletopbilus Ander beredeneerd Vertoog , waarom het niet 
geloof baar is dat ‘er Spooken zyn o zyn kunnen , Haarl, 
by A Tolk, in gr. 8vo. f o- 12-0 199 

Algarotti Brieven over Rusland, Haal. by 7. v. d: Plaats , 
Junior, in gr. 8vo. f-1+e-0. ‚272 

Amelia of het Ongelukkig Huwelyk , Amft. by: de Éro 
de Wed, F. 9. Egmont, in 8vo. fo-5-o - 

Amyraldi ( M. ) Para apbrafis in Pfaimos Davidis’, "Trojet 

. ad Rbenum , apud À. a Paddenburg, in o. ZA 6-.0.55 

Antwoord (Eenvoudig en Zedig) aan den Heer P. Hof- 
lede wegens: de vrye Godsdienstoefening der Renionr 
ftranten, 'sHage by 7. du Mee en F. Suaiiah y in gre ` 
8vo. To, Ho, ` »o106. 

— —— (Vervolg op het. Eenvoudig èn” Zedis 2b 
fo-15-0 … $14 

e = van een Pries dan een Zeeuw, aut by K. 
van Tongerlo, in 4to, f ons 8 EN 5 

| Ppo2- Ap- 


= JR EC I STER. 
Appelius (7. C.) Uitftap van Aanmerkingen, Gron. by de 
ed. 3. S 


pandaw, in gr. Svo d 1-8-0 dÉ 
Arts Pe) of Geneesheer, Vde Deels, ifte Stuk, Ant 
, van Tongerlo, in gr. $vo. f 1-5-0 d 


3 
— — — —— Vde Deels, ede Stuk, fr-5-0 
206 


* 


—— — —Hn —H Vlde deels, Ifle Stuk, f1-5-0 


483 
Atlas der Stad Amfterdam. Tweede Afgifte , Amft. by R. 
Ottens, enz. f 2-14-0 - 458 


Aruetb (3.) Historie van den H. Stephanus , of XXVII 
Kerkredenen over Hand. VI. 8 —- VIII. r , 2. Dordr. 

by A. Blusfé en Zoon, in 4to. f 2- 14-0 463 
Bartb (F. C.) De Liefdenswaardige jonge Dame. in Pro- 
fa, 's Hage, by F. S. Dorn/eifen, in gr. 8vo. fo- 16-0 


87 

Beaumont (Mejuffrouw Le Prince de) Magazyn der Ar- 
men, Werklieden , Dienstboodensen Huislieden , II 
Deelen, Leid. by P. Jacqueau en F. Deuzi, in Sen, 


f. 175-9 44 
Bell (}.) Reizen van Petersburg door verfcheide Gewes- 

ten van Afia, Ite Deel, met pl, Leid. by C. o Hwe 

geveen Junior , in gr. 8vo. f 3-10-0 443 
w m [Ide Deel, f 3-10-0 495 
Berigt van de Gefchillen tusfchen. den Eerw. F. M. Boon, 

en zommige Leden zyns Kerkenraads en zyner Gemeen, 
te, Rott. by P. Heolfteyn en A, Botball , in 4to. fo-19-o 
, 151 
~ Wegens de Byvoegzels en Verbeteringen, in de 
. eerfte Uitgaave der Vaderlandfche Historie, door Jan 
' Wagenaar , Amft. by de Weduwe F. Tirion, in gr. 8vo. 
| f 0-6-0 ' 367 
~ (XL) wegens een Prentwerk van de Nieuwe Uit- 
‚ vinding van den Heer C. Ploos van Amftel, Fac. Cornz, 


| 369 
Berigten (Geographifche , Natuurkundige en Historifche) 

over Alte, Afrika en Amerika, II en IIIde Deel, Hart, 
. by F. van der Plaats Junior, in gr. 8vo. f3-6-o 135 
Berkbey (F. Le Francq can) Natuurlyke Historie van Hol- 
. land, Ide Deels, ifte Stuk. Met nodige Afbeeldingen, 
. Amit. by Yntema en Tieboel, in gr. 8vo. fa-8-o ge 
Befchouwingen van den Ouderdom, Amft, by F. x 











REGISTER 


fing Willemsz. in gr. 8vo. f o 197 

Beíchryving van Kamt/cbatka en ; de ‘Kurilfcbe Eilanden e 
met een gedeelte der Kust van Amerika, met pl. "e 
by F. En/chede , in gr. 8vo. f 2-0-0 

Befpiegeling des Aardbodems, Amft. by Eicbborn, in P. 
8vo. f 0-6-0 

Beyerinck CF.) Nuttige Aanmerkingen op de Rivierkun- 
dige” Fia gr. 8vo f van C. St Veljen, Arnh. by 3. DI- 

, 8vo. f o-14- 

Boer r (De), in fchyn of de Adelyke Gelukzoeker , Aaf 

pink en M. de Bruyn, in8vo. fo- 12-0 236 

See C y. Cp Aanhangzel op het Woordenboek der 

e a Historie, Dort, by 4. Blusfé en" Zoon, in 
5-0-0 

Bernet (G. Brief aan den Heer Goodricke „Utr. by de Wa. 

3. J. deren en A. van Paddenburg , in gr. 8vo. f o- 5-0 








7 

Verhandeling van eenige byzonderheden 
ma ee de Kerklyke Verdraagzaamheid, Utr. by de 

uos . van Poolfum, &c. in gr. 8vo. f I-16- y il 
Des F.) Berigt van Corfica , ede Stuk, Amft, by 

Bruyn, in gr. gvo. f 1-5-0 

Bief aan Petrus Camper, Behelzende eenige Proeven ovet 

de Inenting der Veeziekte, genomen in de vryheid van 

ower in gr. 8vo. f o-6-0o 272 

——— over het Amfterdamfche Schouwburg, in gr. 8vo. 


8 


540 
7 O Baredeneerde) van den Heer N, H. aan den Heer 
OP. D over eenige onlangs uitgekoome ftukken raakende 
de vryheid van de Drukpers , Amft. en elders , f o- 6-0 460 
— van Dr. F. Verfchuur , met het zaaklyk antwoord 
aan den zelven , in gr. 8vo. f o-6-o 230 
=— van N. N. te Leeuwaarden aan N. N, te Utrecht, 
Fran, by H. D. Lomars, in gr. 8vo. f o-2-0 139 
- Brieven van eenige Portugeefche en Hopgduitfche Joden 
aan den Heer de Voltaire, Amft. by Yntema en Tieboel 
in gr. 8vo, f 2-2-0 425 
Broekboff (F. P.) Dicht- en Zedekundige Zinnebeelden” en 
Pa piegelingen, met pl. Amft. by P. F. Entrop, in 4to 
IO -0-O 175 
Brouwer (P.) Verklaaring van P/alm XXV. LXXXIV. enz. 
Dord. by P. van Braam, in gr. 8vo. f. 128-0 ^. 54 
Burlamagui (J. F.) Verhandeli ng over her Huwelyk, 
. P 3 eVe 


REGISTER. 


, _ Dev. by L. Leemborst, in gr. 8vo. f o-6-o 230 
Burmannus (F.) Redenvoering in Dichtmaat over den 
Dood van Cbristus , in "t Nederduitsch po n 
door K. o, Bosvelt, Utr. by F. A. en A. F. van TA, 

in gr. 4to. f o- 12-0, au 
Bufching (4. F.) Nieuwe Geographie Vde Deels 1fte Stuk, 
Amft. en te Utr. by S. e. Esoeldt en A, o. Padden 
burg, in gr. 8vo. f 2-6-0 291 
Buschman (7.) Joodfche Gefchiedenisíen , in en na de 
Zeventig Dagweeken , voorfpeld Dan. IX. 21—297. 
II Deelen , Campen, by Æ. Valkenier , in gr. 8vo. 
f 4*10-0 988 
Butfleit (3. A.) Redenkundige Gedagten over de Schep- 
pinge der Waereld, IIIde Deel, Amft. by S. o. Zsveldt, 

… tn te Utr. by A e. Paddenburg , in 8vo. f 2- o- 0 295 
Buurt CA.) Befchouwende Godgeleerdheid, 4de Stuk, 
BE by J. Loveringb en P. Schouten, in gr. 8vo. 

: 1-5-0 333 
‘Buys (E:) A New and complete Di&ionary of Terms of 
, 2 Tweede Deel, Amft, by K. de Veer, in gr. Am, 
4-0-0 


; C 





, ` 89 
Nieuw en volkomen Woordenboek van Kon- 
ften en Weeteníchâppen , Ide Deel, B en C, Aaf. 
by S. 9. Baalde, f 5-a-o 392 


- C. 
C dmger CP.) Aanmerkingen over de In&nting der Kin- 
derziekte , met Waarneemingen bevestigd, Leeuw. 
by H. A. de Cbalmet , in gr. 8vo. f 1-4-0. 515 
Cbampfort (De) De Koopman van Smirna. In één Bedryf, 
- "slHiage, in 8vo. f o-6-o N 409 
(M. N.) Huishoudelyk Woordenboek, Tweede 
Druk, Ifte Deel , in gr. 4to. met pl. Leid. by F. Le 
Mair, en te Leeuw. by H, A de Chalmot, 116 
men —— —— Jide Deel, So. 212 
Clarke ($.) Verhandeling over Gods Beflaan en Eigen- 
Íchappen, de Verplichtingen van den Natuurlyken Gods- 
dienst, en de Waarheid en Zekerheid der Christlyke 
, Openbaaring , II Deelen, Amft. by A. v. d. Kroe, in 
gr. 8vo. f 2- 10-0 ` 6 
Concert (Hetbelachlyk) Klugt/pel, 'sHage , in Geo. fo-6-.o or 
Craig (W.) Het Leeven van J. C. door Elizabeth Wolff; 
geb. Bekker, Hoorn , by T. Tjaliíwsius, in gr, Geo, 
f o-10-0 ME 806 


D. 


r 








R.: E: Q: IS:T E R4 


D. 
Autun (D. H.) Clef dela Langue Francvife, Amft. by 
P. Huart , in 8vo. f p-8-0 89 
Debnseire Les(en der Wysheid , III Deelen, Dordr, by 
A. Blusfé en Zoon, in gr. 8vo, f 4-10- o 152 
Decambon (M. G.) ’t Bataafsch Athene, Goart, "s Hage 
by J- du Mee, in gr, 8vo. f o» 10-0 408 
Dii (F. M.) korte Befchryving der Beenderen , Rott. 
. by F. Hofbout , in 8vo. f o-9-0 519. 
Dispenfatory ( Tbe New) London f. Nourfe, larg. 8vo. 


4 
JDeddridge (P.) De Huis-Uitlegger des Niegwen Testis 
ments, lide Deel, ade Stuk, Amft. by P. Meijer., in 
gr. 8vo. f 1-16-0 141 
— «— Lesíen voor hun, die gefchikt. zyn tot 
den Openbaaren Predikdienst , Rott. by A, geet > 
in gr. 8vo. f o- LA 
Dorpichoo mester De. Klugifpel , Leid. im gr gvo. 





ga 

Duitsch (Cb. 'Sal.) Israëls Verlosfing en „eeuwige Behou- 

uo Ide Deel ; Amft. by D. Swart, in Er, 8vo.. 

I-4-0 96 

Duplesfis CF.) Proeve over "t Hairkrullen. Depeftens eene 

: Verhandeling over °t Kapzel der Dames , Amft. by 7. 
Kok, in 8vo, f 0-670 /, ` 


Delman (de .Bedelende) met pl. Amft. by S. v. gi, 
in 8v0. f 1-5-0 
Elikink (B) Stigdyke Gezangen, Amft. by 7. Craens [d 
nior, in gr 8vo. f 1-o-o. . 348 
Ericia.. Treur/pel.. Door M, G. Decambon,, "s Hage by F: "i 
Mee, ju 8yo. f o-6o - 
— — door G. van Gulik, Leid. by £. de Doer, 
in 8vo. f o-6-o - ibid. 
Ernesti (F-) Chtistlyke Leerredenen , Utr. by JW. H. Kroon; - 
iu gr. 8vo. f 1- 16-0 58 
Erskine (R,) De Fonteine des s Heils, Utr. by 7. 9. Schoen 
hoven, enz. in 8vo. f 1 
. Erxleben (F: C P.) Inleiding t tot da Geneeskunde van het. 
Vee, sHag. by P. van Clef, in gr. Bva. f 1-1440 $55 
Examen van het Procureurs en Postulants-Ampt, Leeuw. 
by 4. t Ferwerda en G. Ld f o-.6-o . 187 
p4 . EN e 


REGIS TER, 


F. | 

' 'Abelen (Nieuwe Oosterfche) Amft. by de Wed. Le 

Egmont, in 8vo, f o-6-o : wi 

Fanny of het gelukkig Berouw, Zeden/pel, Leid. in ge 
0-6-0 9e 
Fini (Pb.) Nieuwe algemeene Befchryving van de Co- 
lonie van Suriname , II Deelen , met pl. Harl. by J. v.d. 
Plaats Junior, in gr. 8vo. f 4-0-0 448 
. Ferriere (C. 7. de) De volmaakte W eetenfchap der Nota- 
risen, Utr. by G. T. van Paddenburg , I Boek, in 410. 
f 1-o-o 234. 
Formey CS.) Proeve over "t Geluk , Haarl. by ZV. Beets, in. 
gr. 8vo. f o-12-0 | 58 


G. , 

Gieser over den Hoogmoed, Amft. by H. Tideman) 
J in gr. 8vo. f o.8-ọ 500 
en — Ceodvrugtige) over "s Menfchen Uiterfte, Rotte 
- by 7. Hofbout , in gr. 8vo. f o- 19.0 56 
Geheime (De) Iilumineerkonst , Amft. by G. Bom , in gr. 
8vo. f 1-18-o | 197 
Gellert (C. F.) Vier Blyfpeelen, Amft. by G, Warnarr en 
P. de Hengst, in 8vo. f E o: 179 
Geichtedenis van een Neger, Utr. by S. de Waal, in ien, 
(RA 9204 
Gnatbo of de Ligtmis Vrygeest, Amft. by F, Orzanti, ia 
.  8vo. f o- 6.0 140 
Goldfmitb’s en Fobnflon's Zedekundige-Proeven. Ifte Decl, 
Dev. by L. Leemborst , f o-15-0 485 
Goodricke (H.) Brief aan den Heer Bonnet, Leid. by 3. le 
Mair, &c. in gr. 8vo. f o-10-0 ' 297 
Grondbeginzelen van de algemeene Weetenfchap der: 
. Schoonheid, Samenftemming en Bevalligheid , *s Hage, 
‚by Nevan Daalen, in gr. 840.:f 0- 14-0 456 


[a pv (Kort en Beknopt) voor Minnaars en Min- 
i naresfen, Amft. en elders, f o-6.o . . 236 
Haren (O. Z van) Aan het Vaderiand ; Leeuw. by A, Fer- 

. Werda, in gr. 8vo. f 1.0.0 85 
Hattum (B. 7. van) Gefchiedenisfen der Stad Zwolle , Ide: 
en Illde Deel, Zwolle by S. Clement en J- 44. o. Santen, 

. in gr. 8vo. f 4-0-0 df 387: 
Herwerden (F.van) Vertoog over de Godlykheid. des En- 
‚gels, Luk, Il: 9—— Amfi, by 7. Wesfing Willemsz. in 
4to. 














REGIS TE A ^ 


I 


4to. I.6- e O 
| Hio (Hedendaagfche) Vide Deel Ifte Stuk, Leid. Ae 
P. v. d. Eyk, enz. in 4to. f 2-10-0 217 


— — -— — Vide Deel fie Stuk ; f2-8-0 384 
Dumas ” CNatuuriyke ) volgens het Samenftel van den 

- Heer Linnaus, Ite Deel 14de Stuk, Amft. by de Erven 

F. Houttuin, in gr. 8vo. f 4-6-o , 437 

Hoven. ( F: D. van) Socrates Íchande nader ontdekt ‚Campa 
by Æ. Valkenier , in gr. 8v0. f 0-12-0 $32 

Hullesheim (J. BA Gemellarum Infantum abdominibus con- 

natorum Historia Bc.. Zwolle, apud S. Clement, in 80o. 


0-4-0 477 
dH ume CD.) Historie van Engeland, de Deel, Rott. by 
Lofel en anderen, in gr. 8vo. f 3-0-0 192 
o — —— ess lide Deel, f 3-0-0 . 525 


J^ Aar. (Het Nieuwe) Buche. f o-6-o 187 

Zo en (F.) Verhaal zyner Reize na Groenland, Haarl, A 
F. Enfcbede, in 4to. f o-6.0 ` 

Inleidinge tot de Mathematifche Weetenfchappen , Ani 
by SÉ Morterre, in gr. 8vo, f 9-14-0 


et (3. v. Nuys) De voordeelen van den Gods- 
dienst, Ifte Deel, rite Stuk, Utr. by H. v. Une, 
. im gr. 8vo. f i-10-0 19$ 
„Knoop (3. H.) Befcheyving van de Moes- en Keukentuins 
Leeuw. by 4. Ferwerda eu G. Tresling , in Fol. f 4-0;0 


309 

„Knorrs (G. W.) Vertustiging der Oogen en van den Geest, 

Ite Deel, Amft. by de Erven F. Houttuin, in gr. 4to. 

ni 7-0-0 160 

“Vit er (F. G. ) Dieet of Leevens- Orde, Gron. by. H. 
ec 


beras » in gr. 8vo. f 1-8-0 106 
( 7. G.) Proef van eene Experimental Zielenleere , 
, ar by . ‚ Vechnerus, in gr. 8vo. f 1-16-0 209 


am (F. C. de) De Belegering van Haarlem, Treur- 

(el, Amft. by. F.. Duim fo: 6-0 403 
Ler (De) van het Zedelyk Gevoel verdeedigd , Gron. bi 

e 8vo. f 0-8-0 

Levensloop (Zeldzaame) van 7. Cato Camerling , Die 
„maat, in 8vo. Amft, en pides. f o-9-0 


Pp 5 p: 


cLtlientbal ( Tb. Cb.) Oordeelkundige Bybelverklaarisg, 
Vilde Deel , Am£.: by J. Loveringb „in gre 8vo. f 2-001 

— — Villfte. Deel, fı- 10-0 … "oL ki 

— = {Xde Deel, fi- 19-0. ' -— 

iLinneus ( K.) Reizen, ffe Deel, Dordr. by 4. Blus/é en n Zen, 

' in gr. 8vo. met Plasten en: Kaarten, f 2-16-0o 

Leen (van) Vanos Bedenkingen , Alkm. by ké wë 

~ fn gr. 8vo. f 1-IO=O … 

Los TW. de): Scheikundige Verhandeling, enz. Roet. j^ 





: A. Botbal , in 890. f£ Ostg=o > 474 
Enden (F. C. van) Logica of Redenkunde , Amft, by P. 

"Scheuten, in gr. See, f. Viz T 246 

Ahomet (Tree fe, Van het Kunstgeneot/cbap te Leid. 
ANA Leid. by C lm, in gun, f'o-7-o 536 

Van A. Harten , Amít.-by F. Duim, in 

` See, fo-6-o ibid. 


“Mattheus ( A.) Verhandeling over dé Misdaaden, ifte Deel, 
` pu. y by G. T. ven Paddenéura en 3. C. ten Bosch singto. 
129 
Meier ( o Philofophif che Aanmerkingen omtrent de 
, Christlyke Religie, Ide Deels ifte Stuk, °$ Hage , by 
P. van Cleef, in gr. 8vo. f.o-18-0 k 
| ——-— ilide Deel ade Stuk f 018-0 
Metanie. Zeit Leid. gedrukt eut bét kanse, 
; in 8vo. f o-7-0 
Mendelsvoon (M-) Brief aan den Heer: Disken Lavater, Di. 
«by F. van Scboostirevet „ in gr..3wos:f 0-6-0 . 261 
— = Phedon, of over de Onfterflykheid der Ziele, 
. in dr Zamenfpraaken y s Hage, by P: vân Cleef ; in gr. 
$vo. f 1-0-0 . | 
Mercier Zedelyke Vertellingen, Dev. by L. Leemborst ; in 
. 8vo. f o-15-0.  …: -3% 
Mierre (M. Le) La Peinture , auec d 4 Amft, chez M. 
Magerus, in 80. f is 10-0. .- 
Mesbeim ( 7. L.) de Zedeleer der H. Sehrift, lide Deel 
Utr. by G. T. en 4. v. Paddenburg , in 4to. fi- *0-0 145 
— mi Predikkunde , H Deelen , Utr. by G. T. en 
. 44. van Paddenburg ‚ in gr. 80D fo 24180 22 





! Nes (3. P.) Verhandeling! avert de Gasthuizen en 
Gevapgeristen, In ’ Latyn. en «Nederduitsch, Haat, 
s y 


TI, 











R £ G T1 S8 T E f. 


by F. Bosch, in gr. 8vo. fo-16-0 
Nardin (F. F.) De Euangelifche Leeraar , II Deelen „ Aiit, 
by P. $. Entrop en A, v. Goor, in gr. Geo, f 1-16-o 382 
Nieuwland (P. ) Letter- en Oudheidkundige Verlustigingen , 
IVde Deel, 's Hage by F. Thierry, in gr. 8vo. f 3- -8-o 


254 

Noësfelt ( 9. 4. ) De Waarheid en Godlykheid van den 
Christlyken Godsdienst verdeedigd , Utr. by W. H | 
Kroon , in gr. 8vo. f 3- 14-0 189 
dNozeman ( C.) Socrates Eere gehandhaafd , 2de Stuk, in 
gr. 8vo. f 1-8-0 330 
Nugent (T.) Brieven over Duitschland, Harl. by: V. v. d 
laats , junior , in gr. 8vo; f 2- 10-0 225 


( Limburg CM. van) Onderricht aangaande den Schryl- 
trant van den Heer Goodricke , in zynen Brief aan Pro- 
fesfor Bonnet, Leid. by 7. Le Mair , in gr. 8vo. f o-5.0 


490 
Olevianus (C.) De vaste grond van het oud, waaragtig , 
ongetwyfeld Christlyk Geloof , Amft, by ké Wesfing, 
in gr. 8vo. f o- 16-0 9 
Onderwys i in het fchryven en opftellen van allerhande foor- 
ten van Brieven, Amft. by G. Bom, in 8vo. Toto 235 
Onderwyzing C Korte) i in de Mond Examen der Stuurlieden , 
Amft. by F: Orzanti, in gr..8vo. f o- 6-0 140 
Onmogelykheid (De) om de tegenwoordige Gefehillen te 
vereffenen , tusfchen onze publique Kerk en die der Re 
monftranten , Gron. en elders, f o-8-o 
Oferius ( H.) Verhandeling over den Waereldlyken en poc 
CG Edeldom , Dev. by M: 3 Friefewyk , in 8vo. 


fo 4 
Ostervild (9. Ri Sleutel des Bybels , Haarl. by J. Se 
in 4to. en 8vo. f 3-0-0 . 88 


P 4l: CP. S.) Dierkundig Mengelwerk , 3de Stuk , Utr: 
by A. van Paddenburg en F. van Scboonboven , in gr. 
4to. f 0-18-0o 209 
Papieren raakende den Belifarius van den Heer Marmontel 
‚in ’t gemeen; en t character van Socrates in *c byzonder. 


Petri (F. Pb.) over Openb. XX —XXIT, Amft. by M 
de Bruyn, m Br. vo. f 0-15-0 | Ei 
>. 2 , be 


- 


- M3 
-Schwartzenberg en Hobelansberg (Georg. Frederik Baron Thoe) 


REGISTER 


Pbelfum (M. ven) Brief aan M. Houttuin, Leeuw, by E 
Wigeri, in gr. 8vo. f o- 3-0 aw 
Pittaval (G. de) Regtzaaken met derzelver Vonnisfen , H 
Deelen, 's Hage, by de Wed. .O. van Tbol en Zoon , in 
8vo. f 2-0-0 , 318 
Porte (de la) De Nieuwe Reiziger, VIIde Deel, Dordr. by 
44. Blusjé en Zoon, in gr. 8vo. F 1- 10.0 '— 167 
a VIlI(te Deel, f 1-10-0 543 
Predikatien ( Vier) over der M?níchen Verpligti g tot hun- 
nen Schepper door een Quaker , Amít. by B. e. d, Klok, 
in gr. 8vo. f 0- 12-0 468 
Prophetie van den Rooden Appel en het Zwaard der Chris- 
tenen , 's Hage, by 7. du pie gr, 8vo. f o-4-0 459 


Reb ( d 3-) Euangelifche Overdenkingen , Ifte 
Deels, 1íte Stuk. Arnh. by 7. H. Moeleman, in 4to. 
f 1-10-0 


. . 343 

Redenvoering uitgefprooken in de gewoonlyke Vergade- 
ring van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen 
van Pruisfen ; Amft. by F. H. Schneider, in gr. 8vo. 
f o-6-0 469 
Regisgeding (Het) gehouden den 3ofte en au fe O&ober 
1769 by het hooge Gerigtshof der Admiraliteit in En- 
eland „over de Zeeroveryen , gepleegd aan Hollandfche 
Scheepen, in den jaare 1768, Amft, by W. Dronsberg 
in gr. 4to. f o-8-0 . go 
Reizen van een Philofooph , Dev. by L. Leemborst ,in8vo.. | 
O-II-O 326 

D Ach van, C. v. Hoogeveen, P. v. d. Eyk en D. Gab, 
Leid. in gr. 8vo. f 0-a6-0 | 233 


S. 
S4 (G. van) Alphabetifche Naamlyst van alle de Groen- 
landíche en Straatdavidfche Commandeurs , Haarl, by 
If. Enfchede, in gr. 4to. f 14.0.0 ^ . 452 
Schubert (F. E.) 't Leeven of de Gefchiedenis van Vigilius 
Paus te Rome, Amft. by Eicbborn, in gr. 8vo. f 1-10-o 





3 





IOL ` 

— Schriftmaatige gedagten over de Zaligheid 

der geenen , die buiten de waare zigtbaare Kerke leeven, 

Amft. by E. Smit, in gr. 8vo. f o-6-o 150 

Sobutte (F. H.) Anthropotheologia, Amft. by D. Onder de 
Linden, in gr. 8vo. met Plaaten, f 1-10-0. 


Groot 











\ 


KE GIS T EIER. 


. Groot Placeat en Charterboek van Vriesland , Ilte Deel y 
: Leeuw. by W. Coulon, in Folio, f 20-0-0 at 
Serenius ( F.) Getuigenisfen van Jefus , ter bevestiging van 

het Geloof der Christenen, Arnh. by J. H. Moeleman „ 
. in gr. Gel? I*4-0 , 49 
Steenftra (P.) Openbaare Lesfen over het vinden der Lengte 
‚ op Zee, Amft. by Yntema en Zieboel, in gr. 8vo. f v-14-0 


16 

Stegens (G. ter) Nagelaate Werkjes , Hoorn by T, Tjaline 
gius, in 8vo. f o-6-o 57 
Stolte (F. H.) Befchryving der wanfchapene Teeldeelen en 
Waterwegen van een Man, in gr. $vo. f o-10-0 268 
Struchtmeijeri (P. L. ) Epiftola Critica in Glosfas Nomicas 
ad Virum Clarisf. H. Cannegieterum , Traj. ad Rben. apud 

, G. H. Kroon , in 8vo, m. f .o- 12-0 173 


Afereel van Natuur en Konst, IVde Deel , Amft. by 

P. Meijer, in 8vo, f 1-$-o | 163 
— — Vde Deel, f 1- 5-0 | 532 
Temmink (J.) Het Hoogpriesterlyk Gebed van Christus of 
Verklaaring over het XXVII Capittel van het Evangelie 
van Joannis, Amít. by P. Scbouten,in 4to. f 2-10-90 97 
Tisfot Epiflole Medico-pra&tice au&le (9 emendate , Lau/anna , 
apud F. Grasfet, in 12, f t- 16-0 303 
T. ydfchrift (Geneeskundig) Derde Deel „Rott, by 4. Botball, 
in gr. 8vo. f 4- 10-0 62 





U Nr Heilzaame Raadgeeving voor de Geleerden in 't 
^ gemeen, en, inzonderheid voor de Predikanten , Pro: 
ponenten , enz. Utr. by G. v. d. Brink Jansz. in gr. 8vo. 
f 0-18-0 | £41 
en (7. A.) Verzameling van Mengelfchriften, Vde en 
laatíte Deel , Amft. by P. Conradi „ingr.8vo. f1-10-0 278 


Enema ( H.) Redenvoeringen over Matth. X — XII. 
^ Ife Deel, Leeuw. by JJ. Wigeri, in 4to. fa-1o-o sor 
Verhaal ( Echt en Omftandig ) wegens het voorgevallene 

binnen Smirna , Amft. by F. ten Houten , in gr. 8vo. 
fo-4*0 en 549 
Verhandeling over de openlyke Godsdienstoefening der 
Remonftranten , Leid, by P. v. d. Eyk en D. Feb, in 


' gr. SVO. fo-6-0 ` 257 
on — Schimpíchriften, Leid. by C. Hei- 
ligert , in gr. 8vo. f o-3-0 | 419 


Ver- 


D 
— 


REGIS T ER. 


Verhandeling (Nieuwe en Nauwkeurige) van den Takk, 
- Amft. by G. Bom, in gr. 8vo, f o- 10-0 i 
dm  —— (Natuurkundige) Iide Deels rfte Stukje, Amf. 
be K. 9. Tongerlo, in gr. 8vo. f o- 18-0 263 
Verhandelingen ter beantwoordinge van het Vraagftuk , 
door de Heeren Adminiftrateurs van *t Stolpiaansch Le 
gaat, opgegeeven, voor "tr Jaar 1769. Leid, by S. en j. 
Lugtmans, in gr. 4to. f 1- 12-0 - 461 
— — -——- Uitgegeeven door de Hollandfche Maat- 
fchappye der Weeten{chappen te Haarlem, XIde Deel , 
Haarl. by 3. Bosch, in gr. 8vo. f 3-16-0 | 17 en 72 
Vernet (3.) Christlyk Onderwys, Vde Deel, Hoorn, by 
T. ele, in gr. 8vo. f 1-5-0 | 9338 
Verfchil (Het aanmerkelyk) tusfchen de Leer der Gerefor- 
- meerde Kerk en die der Remonftranten in Nederland ; 
Utr. by 4. v. Paddenburg , in gr. 8vo, f 1-5-0 

'ertoog van een beroemd Schryver over de Vryheid der 
Drukpers, Amft. by K. v. Tongerlo, in gr. 8vo, f o-6-o 


| i 
Vicisfitudes de la Fortune, A Amft. II Tomes, 199 
Vink (H.) Lesfen over de Herkauwing der Runderen, en 
thans woedende Veeziekte, Rott. by R. Arrenberg, in 
gr. 8vo. f o-18-0 | o66 
Voltaire (De Heer de) door zich zelven afgefchilderd , Leid, 
- by 3. H. van Damme, in 8vo. f 1-0-0 539 
Vosmaer CA.) Natuurlyke Historie, Amft. by P. Meijer, 
in gr. 4to. , 478 
Vries (C, de) Inwydingsreden overde Tempels, Amft. by 
Yntema en Tieboel, in 4to. f o- 11-0 151 


Se 


Andelaar (Een) naa den Hemel , ze Hage , by P. 
Brouwer, in gr. 8vo, f 1-2-0 295 
Waton (W.) Het nut en de veiligfte wyze van de Inenting 
der Kinderpokjes, benevens eene Verhandeling van W. 
` Forften Verfchuir over "t zelfde Onderwerp, Amft. by 
Yntema en Tieboel, in 8vo. F 1-4-0  - 65 
Watts ( Y.) Eerfte Beginzelen van den Godsdienst a Leid. 
' by F. Le Mair, in 8vo. f£ o- 11-0 57. 
Weeskind (Het) van Normandyen , Amft. by S. e Esveldt, 
in 8vo. f 1-5-0 l 500 
Weyerman (7. C.) Léevensbefchryvingen der Nederlandfche 
Konstíchilders en Schilderesfen, IVde Deel, Dordr. by 
A. Blusft en Zoon, in gto. f 3» 12-07 ot 
` , ` . LN . D ifl» 











REGIS TE NR 


Winter (N. S. van) De Jaargetyden in vier Zangen, Amft; 
by P. Meijer, in 4to. f 1716-0 | 397 


dë over den waaren aart der Sacramenten , 
Gron, by JN. Veenkamp en A. Groenewolt, in 8vo. 
.f 1-10-0 . 296 
en —— tusfchen Willem Praatgraag en Roeltje Vraagal 
in gr. 8vo. f o-4-o 23 
Zamenfpraaken (Leerzaame) over eenige Dieren , Vogels, 
Infecten en Visfchen , Amit, by de Erven F. Houttuin, in 
gr. 8vo. f 2: 4-0 80 
Zimmerman (F. J.) De voortreflykheid des Christlyken Gods- 
diensts, vergeleeken met de Philofophie van Socrates , 
met een Voorreden van P. Hofftede , Rott. by 3. Bosch 
en R. Arrenberg , in gr, 8vo. f 1-14- 0 42E 


rt ata 
ttr 
+ 





D 
A 
N D 
* E 
t H 
À 
i 
H 
- 
à 
D 
` 
- . 
" 
^ D 
` 
` 
D 
` 
D 
. 
^ 
. 
t H 
` 
. . ` 
T 
" 
` 
a- 
~ 
" 

D D 
D